pe à f ord voel Per lat Na ere sachs be Kl Mon Ald vr peer kerde wr otten “ vl rs ze Ë » ee ar hie NG el ed, Re, tw. PS î id En UITVOERIGE BESCHRIVING D Bir DIEREN, PLANTEN MINERAALEN, Volgens het SameENsTer van den Heer Ee VN ED re Afbeeldingen. C on JJ Met naauwkeuri DN En MrÂn AO Ed GE EN AD FTS ENG RN ln VOS DA HEALT VD NNP) WD NON DEL BRS EK IDEENS LC ZESDESTUK. DIENEN van Brrnervev LEVEN, Te AMSTERDAM, ME Bodrru si | MD CC LXIV, ’ ed he N 5 pel EME nn de TOE 1 ger __ INHOUD van prrT STUK. [{Gl ij | Dr, | Á 1 stukbe DERDE AFDEELING, zi SCHAZ DIEREN VAN BEIDERLEY LEEVEN, TI. Hoorpst. Verwarring der Ouden. Verfchil der Hedendaagfchen. Verdeeling in drie RANGEN, van Loopende, Kruipende en Zwemmende. Kenmes ken der Geflagten. Blädzen dk II, Hoorpsr. Befchryving van ’t Geflagt der SCHILDPADLEN , waar onder de Zee - Schild- padden van veelerley Soort , zo Ooft. als Weft- indifche, de Rivier. of Water. , als ook de Land &childpadden. ee Ta III, Hoorpst. Befchryving van ’t Geflagt der DRAAKEN, waar in van de Draaken der Ouden, | van die der Hedendaagfchen of vliegende Haag. Îe diflen, enz. EE IV. Hoorpsr. Befchryving van ’t Geflagt der HAAGDISSEN , waar onder de Krokodillen , Salamanders , de Chameleon , Gekko, Scin- Cus , Bafiliskus, Leguaan , en andere, zo ge- \ naamde, Kruipende Dieren. —_ 7Ó V. Hoorpsr. Befchryving van't Gellagt der Kix- VORSCHEN » waar onder de Padden, en Dect Bte Dier , det men Pipa noemt. ——187 VI. Hoorpsr. De Eigenfchappen der SLANGEN én gerne s derzelver Naam, Voedzel , Voort. teeling, verbaazende Grootte en menigvuldige Verfcheidenbeden, Da ZO VIL Hoorpsr. Befchryving van ’t Geflast poa RA- _TELSLANGEN ; UAH welker Eigenfchappen een __emftandig en nauwkeurig Berigt gegeven wordt. 290 , VIII. Hoorpsr. Befchryving van’t Geflagt der Srr- PENTEN , waar onder de Afgod der Negeren of Indianen, en de Konings- Slangen. eg IA IX, Hoorpsr. Befihryving van ’tGeflagt der An- DEREN ‚ waar in van derzelver Venynigheid, als ook van veelerley in- en witbeemfche Slangen, van den Brilflang , en den zo vermaarden Siane _genfteen, gefbroken wordt, 326 VA Ae one HOGEDSRK X. Hoorpstr. Befchryving var ’tGeflagt derSLAN- GEN ‚ waar onder eenige Stokflangen , die men . gemeenlyk Biceps noemt, benevens de Europi- fche Blindflang , zyn begreepen. Bladz, 415 XI, Hoorpst. Befchryving van ’t Geflagt der TweEEKoPBEN of Tweehoofdige Slangen , uit _Amerikg , aan welke men gemeenlyk den naam geeft van geringde Biceps, 429 XII. Hoorpsr. Befchryving van 't Geflagt der BLINDSLANGEN, die geen Schubben of Ringen, maar Rimpels hebben op't Lif. —— 436 XIII, Hoorpsr. Befchryving van't Geflagt der LAM- PREIJEN , 30 de Zee-Lampreijen „als de Rivier- Lampreijen ‚die gemeenlyk Prikken of Negen- Oogen genoemd worden ; benevens den Kieuw- Worm der Kabeljaauwen. —__— 439 XIV, Hoorpsr. Befchryving van 't Geflagt der Ro- CHEN , waar inde Vleet « Scherpfnoet, gladde en Spiegel-Roch , benevens de Zee-Arend, Pylftaart en Haay-Roch ; afs ook dat Schepzel, welk men Torpedo of Tr ilroch noemt, XV, Hoorpsr. Befchryving van’t Geflagt der HAAr- JEN » ’4 welk den Blaauw-en Sternhd'ay, den Doornhaay , Speerhaay , Kruis- en Schop haay , den Zee-Vos of Aap , het Zee-Varken, _ den Lee-Engel, den Paard- en Jonas-Haay , alsook den Zaagvifch , bevat. 485 XVI. Hoorpsr. Befchryving vant Geflagt der Zere DRAAKEN; Ze weeten, de Gedrochtelyke Haay of Zee- Rot ‚ en de Weflindifcbe Pejegallo of Haanvifch, XVIL Hoorpsr. Befchryving van ’t Geflagt der Zer- DuIveLEN , 'z welk den Europifchen of Hoo: fenbek eneen Weftindifchen , Benevens de zoe - genaamde Kroosvifchjes , begrypt. XVIII, Hoorrst. Befchryving van't Geflagt der STEU-_ REN, waar in van de gewoone Zee- en Rivier Steuren vau Europa,en van den Ruffifchen , die bet Kaviaar geeft , aks ook van den Huizen- blas-Vifch , wordt gefproken, _—_ 540 453 524 AANWYZING per PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Fieuuren aangehaald of befchreeven worden, Praat L. Afbeelding van de ScuiLp- PADDEN en DRAAKEN. tegenoverBladz. 31 Fig. 192,3. dongen van Zeefchildpad= den. 4 bl. 31 — 4. Fen Ooflindifeh Draakje off viie- gende Haasdis bl. 69 — Een Wettindifche dito. bL7T Paar LI. Afbeelding van de Sara MANDERS, | == Bladz, 93 Fig. 1. Een dmerikaanfche Water-Sala- | mander. Dl. O4 — 2. Een Ainboinecfthe Scherp Rug. | bl. 96 —_ 3. De Europifche Water-Salaman. der. DOE! — 4. De Stekel of Doorn-Staart.bl. 114 — 5. De Land-Salamander van Eu- ropa: Öl. 143 —- 6, Een Gekko van Ceylon. bl 153 — 7. De Padagtige Salamander, bl.159 — 8. Fen Ceylonfch Water-Haagdis- je. Dl. 165 Praar LIT. Afbeelding van de Haag. | DISSEN. == Bladz, 165 Fig. 1. De Boomdraak of Bafiliskus , uit Weltindie. bl. 165 —__2. Een Lecuaan of Krop-Haagdis, uit Ooffindie, bl. 168 — 3. Mexikaanfche Krop -Salaman- dE bl. 180 — 4, Land Schink of vergulde Haag- dis. bl, 1ër ve ì al 3 8 | fig. LR a IR 0 4 Fig. 5. Geftippelde van Ceylon. Bl. 182 — 6, Gefnoerd Guineefch , vl.183 —-7: Geftreept Ceyllaagdisje. bl. 184 — 8 Kaapfche Worm-Haagdis. 4/.° 86 Praar LIII. Afbeelding van de Voort- teeling der PADvEN. Fig. 1,2. De Paaring der Water. en “Land-Padden. hl. 206 —3e De Ingewanden. bl, 208 —74-8. De Teeldeelen,4/. 208-210 EQ 16, De verandering der Jor. gen. bl.211-214 —_- 17. De Eijertrosjes van de kleine Water- of Vuurpad. Dl. 222 — 18,19. Derzelver Jongen, bl,223 tegen over Bladz, 203 —_ 20, De Ingewanden. bl.223 Paar LIV. Afbeelding van de RA. TELSLANGEN €en SERPENTEN, Fig. 1. De Ratel- of Bel-Slang uit Oofts indie. El 311 — Sierlyke Konings.Slang of Afgod der Indiaanen. DI 320, PLAAT LV. Afbeelding van de Ap- DERS ED SLANGEN. Fig. 1. WaareOoftindifche Adder.bl.356 —_2. Japanfche met Karakters. bl. 370 — 3: Waterflang van de Diemer Meer. bb. 379 4. Brafiliaanfcbe Brilflang. Al 387 —-5e Slang van Efculapius.Al, 384,394e —- 6. Indiaanfche Stokflang. 4.417 PLAAT LVI. Afbeelding van de Ro- CHEN». HAAIJEN, enz. Fig. 1. De Tril-Roch. Torpedo. b458 — 2, Schop Haay wit Weflindie.bl.496 3e Europifcbe Zee Duivel. b/,53o —_n_ Bladz, 21 es DZ 30, mmm Blad: 453 re ind ran DANSE ess j BRTe Pad 4 re _REGNUM ANIMALE. BR RYK per DIEREN. ROREROHOEDDELDROLORR DERDE KLASSE RM Ren TB IA. DIEREN van BeiïiDerRLEV LEVEN, "4 à ein ENE ad } ak rl aahdikgal \ # id AE al) BESCHRY VING os DEE eN ERDE AFDEELLIN Gs DIEREN van BeiïiperRLEY LEVEN. Peek ek ke HOO BDS: TU Ko Verwarring der Ouden over deeze Dieren. Vers fchillende fcbikkingen der Hedendaagfchen. Ver- deeling in drie RANGEN, van Loopende ,Krui« pende en Zwemmende, door LiNNeus. By- zondere Kenmerken der Geflagten. KOPEN geenerley Soort van Dieren is | meer verwarring geweeft onder de 0 { Ouden en Hedendaegfchen , dan BEE omtrent de genen, die door Lin. NAUs in deeze Afdeeling gebragt zyn. Men erkent wel in ’t algemeen, dat 'er Ampbibia of Dieren wan beiderley Leven, anders genaamd tweeflagtige Dieren, zyn, doch enkel ziende op het uiterlyk Leven in ’t Water en op ’t Land, heeft men de Otters en Bevers niet alleen, maar ook het Zee-Paard en de Zee-Koe, die weezentlyk tot de Viervoetige of Zoogende Dieren , welken hunne Jongen met Melk of Ie Desr, VI, Stuho Á Zog a EIGENSCHAPPEN DER DIEREN ut. Zog uit de Prammen voeden, behooren , daar ÁFDEEL. toe betrokken. Aan den anderen kant heeft L men Dieren, die het allerminfte niet in ’t Wa. Hoorp- stug, tergkunnen leeven, gelyk de meefte Adders, Slangen en Haagdiffen , wegens cenige gelyk- heid van geftelte ook Tweeflagtige Dieren ge. noemd. Verwartag De oude Dierbefchryvers , AEDROVANDUs en pet Ouden. Gesneross als ook JoHNsTON, die hun volgde, gelyk zy AmIisTOTELEs gevolgd hadden , be. trokken alle de Dieren met vier Pooten tot de Viervoetige Dieren en dit bragt de onderfchei. ding in Baarende en Eijerleggende (Vivipara € Ovipara) ter baan; koppelende tevens zeer one gelyke Dieren , de Schildpadden , Krokodillen en Haagdiflen , ja de Kikvorfchen en Padden zelfs, die zeer affeauwelyk , vergiftig en ook verfcheurende zyn , (in Levensmanier en Gang niet minder verfchillende,) met de gemeen- zaamfte en onfchadelykfte , die den Menfch het naafte by komen in Geftalte en Aart, te | famen. Schikking Deeze onvolkomenheid heeft, onder de He. van KLEIN, gendaagfche Dierbefchryvers , de Heer KLEIN ten deele ontgaan, door de Viervoetige Dieren in drie Rangen te onderfcheiden, gelyk ik ge:- meld heb (*), waar onder dan de genen die Ei. jerleggende zyn, wegens de Kaalheid hunnes Huids, (*) Zie het TI. Srux deezer MNatuurlyke Hiftorie bladz. z06, VAN BEIDERLER LEVEN, 8 Huids , in de laatíte Rang geplaatft worden: die nt, hy wederom verdeelt in Schildendraagende, als de AFDEEL Schildpad; gebarnaften als de Krokodil , en ge. dire heel naakte , als de Haagdiffen, Kameleon, Kik- srus, vorfchen, Padden , enz. (*) Dit is, in zo ver- re, wel ; maar, waar zal men dan met de Slan- gen heen, die zeer naa overeenkomen met de Krokodillen en Haagdiffen , en op zig zelf piet genoegzaam fchynen, om een byzondere Klaffe van Dieren uit te maaken. De Heer Brisson heeft zig, in deezen, op van Brise een andere manier getragt te redden, door een°°*» Klaffe te maaken, waar aan hy den naam geeft van RePriLIA (Reptiles) of Kruipende Die- ren (t). De Kenmerken van die Klaffe zyn na- genoeg dezelfden, als der AmpniBia of twee. flagtige Dieren van LiNN&us; zo dat het ver- fchil voornaamelyk in de Naam beftaat, ten minften wat de fchikking belangt , welke te voo- ren door onzen Autheur gemaakt was; wanneer _deeze derde Afdeeling alleenlyk de kruipende en loopende (ferpentia & reptilia) van deezen aart, begreep (1); doch federt is ’er een Rang van zwemmende Aimpbibia , (natantia) , bygeko- men , die onder den naam van Kraakbeen. Vin- tl ie de Vyfde Klafle van den Heer BrIs. (*) Zie het 1. Deer der Uitgezogte Verhandel, bladz, 450, (f) Zie het 1, Sruk deezer Natuurlyke Aat. bladz, 108. | (1) Syft. Nat. Edit. VI. pag. 33. le Deet, VI, Stuk, A 2 IL \ 4 EIGENSCHAPPEN DER DIEREN BrissoN uitmaaken , en van LINNAUS te voo. AFDEEL: ren in de Klafle der Viffchen waren geplaattt L Hoorn geweeft; hoewel zulks toen van hem maar by srux. toegeeflykheid gefchiedde , gelyk de Walvis- van Lin= NEUS. fchen diestyds cok nog niet in de Klaffe der Zoogende Dieren „ waar toe zy eigentlyk be. hoorden , gebragt waren. De behandeling maakt een Autheur , die alles in. de diepfte fchuilhoeken nafpoort, langs hoe ftouter om de gemeene Vooroordeelen over ’t hoofd te zien en de Natuur te befchouwen in haar waare Licht! In den aanvang van dit Werk (*) is aangee toond, hoe eenvoudig en fraay verdeeld zig het Plan voordeed van het Samenttel der Natuur: lyke Hiftorie van LinNaus, ten opzigt van de Dieren. Wy zagen de Ampbibia met de Vis- fehen , door ééne holligheid en één Oor van ’ Hart, en koud Bloed te hebben, van de Zoo- gende Dieren en Vogelen, en de Viffchen we. derom, door úitwendige Kieuwen , van de „Am- pbibia of tweeflagtige Dieren afgezonderd: ter- wyl het roode Bloed eindelyk de Ampbibia van de Infekten en Wormen affcheidt. Hunne byzon- dere Kentekenen zyn aldaar opgenoemd (4)» waar by ik nog het volgende zal voegen. Deze Afdeeling bevat de affchuwlykfte en kwaadfte Dieren. De meeften hunner zyn leelyk van (*) Zie tI. Srux, bladz, z17. (}) Bladz. 119, \ VAN BEIDERLEY LEVEN, 5 van Kleur en Gedaante , onaangenaam van Reuk, wreed en fchril van Gezigt, heefch van Stem, vuil van Vel, en veelen hebben een íchroome- lyk Venya. Hun Geraamte is Kraakbeenig : al. len zyn zy koud aop ’t Gevoel , om dat hun Bloed koud is. Tot geluk van ’t Menfchdom ís hun getal niet overgroot. HI ÄFDEEL. E Hoorp.= STUK. Wy noemenze AMPHIBIA,datis Tweeflagtige De Dieren van beidere Dieren of Dieren van beiderley Leven. De Na. jey Leven, ‘tuur heeft, inderdaad, aan de*meeften derzel. ven de bekwaamheid vergund om zo wel in ’ Water te leeven als op ’t Land. Evenwel maakt dit alleenlyk , wegens ’t meefte deel , den Hoofdnaam, en geen byzonder Kenmerk van deze Klaffe uiet, Van de genen die op ’ Land leeven , gelyk Schildpadden , Haagdiffen en Slangen, vindt men 'er ook, voor wien ’t Wa. ter hun natuurlyk Element is: de genen die in t Water leeven, gelyk de Kikvorfchen, kun- pen ook een geruimen tyd op ’t drooge leeven: ook zyn Zer onder deeze, die zig fteeds op ’t Land onthouden , gelyk men Water- Padden onder de Padden vindt. De Rog en andere Kraakbeenvinnige Viffchen zyn, wegens de ge. lykheid der Kenmerken , tot deeze Klaffe gebragt, Sommige der Dieren, van -deze Klaffe, in ’t al. zyn: gemeen befchouwd , ondergaan een Geftaltewis. - feling; anderen leggen hunne oude Huid af en komen weder als jong te voorfchyn: eenigen leggen Eijeren, anderen baaren naakte Jongen: fommigen leeven onver{chillig op *t Land en in Je Darke Vi, Sruse A 3 * Wa. ï Ln 6 RANGSCHIKKING DER DIEREN jj, 't Water: eenigen houden een half Jaar zig ver- ArFpeeL, holen: daar zyn ’er onder die met een byzon- TL. dere lift hun Aas bejaagen, anderen die het als Ee betoverende in hunne Keel trekken : men vinde ’er ook onder die vliegen. De Heer Linnzaus verdeeltze in drie Ran- gen, welker Kenmerken zyn als volgt. RANGSCHIKKING DRR DIEREN van BeiperLeEY LEVEN. rr ded rl lr Od ND EERS DER ANG L Sommigen zyn Loopende of met vier Pooten Sk voorzien : weshalven de Ouden hun onder de Viervoetige Dieren telden. Deeze hebben platte naakte Ooren, zonder uitwendige Lap- jes ; en leiden een verfchillend Leven naar hun- ne Geftalte en aart. De Schildpadden zyn met een Schild geharnaft, de Draaken vliegen; de Haagdiffen vlugten fnellyk te voet en de Kik- vorfchen fpringen op ’t Land of verbergen zig in ’t Water. Deeze zyn altemaal niet van Ve. nyn ontbloot: gelyk de Pad , Salamander ‚ Gekko. POR EORDERDIND | (0 VW EE DER AIN G. IL, Sommigen zyn Kruipende of zonder Pooten , die lende men gemeenlyk Slangen of Adders noemt. Deze | | wore ned A ET _ anders Kraakbeenvinnige V ifchen noemt),zyn tot de % VAN BEIDERLEY LEVEN, 7 worden van de Viffchen afgefcheiden door Lon- UI. gen, geketende Eijeren,een dubbele knypende AFDEEl, Schaft ; om kort te gaan „zy hebben zulk een ver. … L wantfchap met de Haagdiffen , als die met de Kik. kij vorfchen, welke naauwlyks paalen toelaat, Deeze zonder Ooren of Gehoor , Kaal en van alle Leeden ontbloot, heeft de Natuur met Wapenen voorzien als een foort van Pylen , naar Tanden gelykende, buiten aan de Bovenkaak geplaatft, kunnende, naar welgevallen van het Dier,uitgelaten en weder ingehaald worden. Alle deeze Kruipende Dieren, ondertuflchen, zyn niet Venynig of op zulke wyze gewapend ; maar naauwlyks het tiende deel, BEB ABE REE HE ERLE KBL Be Oe ORDE RANG. De Zwemmende gevinde Waterdieren (die men nale Zwemmene deze Klaffe gebragt wegens het verfchil hunner Longen met de Kieuwen der Viffchen; terwyl zy ook een dubbele Schaft hebben , de Beenderen Kraakbeenig , geketende Eijeren en een lcelyke Huid. Ook zynze alle niet van Venyn ontbloot, gelyk blykt uit de Pylftaart en Krampvifch. Dit maakt dan de Kenmerken der drie Rangen van deze Afdeeling uit, Ik zal thans de Optelling doen van de byzondere Geflagten. Ove je Pal LD kan, VL STUK, A 4 CH A. 8 KENMERKEN DER DIEREN TRE Gans CHAR ACT ER ED ÁFDEELe L AMP H:I.B JI O,R-,U:M Hoorp, TE AO Oi A ON REDER TCR BEEREN Hec Pedata funt & Ore fpirantia, 103. Tesruno. Corpus Teftá munitum, 104. Draco. Corpus Alis wolatile. ros. LacERTA. Corpus (Teftá, Alisve) nudums Caudatum, 106. RANA, Corpus Jamiliter nudum , ecauda. DUI. SERPENT IA, Hec Apoda funt & Ore fpirantia. 107. CROTALUS, Scuta Abdominalia Caudalig- gue cum Crepitaculo, 108. Boa. Scuta Abdominalia vaerhgnnk fine Crepitaculo, 109. CoruBERr. Scuta Abdominalia : Squame Caye dales. 110. ANcuis, Squame Abdorminales Caudales- que. | III, AMPHISBANA. Annuli Abdominales Cauda- lesque. II2. CoECILIA, Ruge nude laterales. VAN BEIDERLEY LEVEN. | 9 KENMERKEN per DIEREN van BeïiperLEyY LEVEN, LIANEN AEN DAE ODAND NON END OPE NeDrE. Deeze hebben Pooten en ademen din den Bek. 103. ScHiLDPAD. Het Lyf met een Schild ge- wapend. N 104. DRAAK. Het Lyf gevleugeld. ris. Haacpts. Het Lyf (van Schild en Wie. ken) bloot, geftaart. HL bere. Ho ded STUK. 106. KikvorscH: Het Lyf eveneens bloot en - zonder Staart. RE ToBN DE: Deeze bebben geen Pooten en ademen door den Bek. 107. RATELSLANG. Schilden aan den Buik en Staart, benevens een Ratel. 108. SERPENT. Schilden aan den Buik en Staart, zonder Ratel. og. AppEr, Schilden aan den Buik en Schub- ben aan de Staart. 110. SLANG. De Buik en Staart, beiden ge. fchubd. irr. TwrEEKor. De Buik en Sdit, en ringd. x12. BLINDSLANG. N aakte rimpels op de Zyden. I, Dent, Vlo STUKe AS ZW EM- IL ÁFDEEL, | HoorD- STUKe zo KENMERKEN DER DIEREN NA adr A NE derd Hec Pinnata fant & fpirant Lateribus. 113. PerROMYZON. Spiracula feptem, 114. Raja. Spiracula quinque fubtus: Corpus de- pref]um. 1I5. SQUALUS. Spiracula quinque lateralia: Cor- pus teres. 116, CHIMZERA. Spiraculum unum : Dentes prie mores Incifores, duo, 117. Loratus. Spiraculum unum: Pinne Peêto- torales Brachio inferte, 118. ACIPENSER. Spiraculum unum : Os retrace ile, WI SS VAN BEIDERLEY LEVEN, II ZWEMMENDE. HI, | AFDERLe Deeze hebben Vinnen en ademen door de Zyden. L | Hoorp. 113. LAMPREY. Zeven Lugtgaten. STUK, 114. Roc. Vyf Lugtgaten van onderen: het Lyf platagtig. 115. Haay. Vyf Lugtgaten op zyde: het Lyf {pilrond. 116. ZEE-DRAAK, Een Lugtgat : voor in de Bek twee Snytanden. 117. ZER-Duiver. Een Lugtgat: de Borftvin. nen aan de Armen gehegt. 118. STEUR. Een Lugtgat: de Bek agterwaards trekbaar. | Je e. vee en Bi À | ENZ 1. Deer VI. Sive, IL. HOOFD. TR ÄFDEEL. HL. Hoorp- STUK. Naain, ie BESCHRYVING v AN RN GIDI DD HE PAR Eis HO OF Dci Oe Befchryving van ’t Geflagt der SCHILDPADDEN ; vaar onder de Water-Schildpadden van veeler- ley Soort „zo Ooft- als Weftindifche , derzelwer Ontleding , Levensmanier , Vangft en Gebruik 3 de Rivier of Water-, als ook de Land-Schild. padden, groot en klein. Naauwkeurige Waar- neemingen omtrent den Omloop des Bloeds én deeze Dieren , door den vermaarden DU VERNEY. H° eerfte Geflagt , onder de Dieren van bei- derley Leven , maaken de ScuiLDPAD- DEN uit. Men geeft deezen Naam, in ’t Ne. derduitfch , aan een viervoetig , doch kortges poot en digt langs den Grond loopend Dier, ’ welk in hect Griekfch Chelóné en in ’t Latyn Teftudo genoemd wordt ‚, wegens het fchildswy- ze Ruggedekzel , waar mede het bekleed is, of ” ook Domiporta , om dat het zyn Wooning op de Rug draagt, en Tardigrada , wegens zyn lang- __zaamen voortgang. De Franfchen noemen het Kenmer= kem Tortue, de Engelfchen Tortoife, de Italiaanen Tefludine of Tartaruca en de Spanjaarden Tartuga. In ’t Hoogduitích geeft men ’er den naam aan van Schild-króte , die met ons Schildpad, van wegen de gelykheid in gedaante naar een Pad, overeenkomftig is. De loopende Dieren (Reptilia), van deeze Afdeeling , hebben de algemeene Kenmerken van DE SCHILDPADDEN 13 van Adem te haalen door den Bek en viervoe- 11. tig te zyn. Die der Schildpadden, in *t byzon- AFPEELs der, beftaan in een viervoetig , geftaart Lig- EN haam, dat met een Schild of Schulp gedekt is. srux. Men vindt by Linnaus elf Soorten van Soorten, Schildpadden opgetekend, waar onder eenigen Zee. , andere Rivier- of Zoet Water-, anderen Land-Schildpadden zyn. (1) Schildpad met de Woeten naar Vinnen ge en Iykende, twee Nagelen aan de Voorpooten, Zee één aan de Agterpooten, de Schulp ovaal. Schildpad. Door deeze worden de gewoone Zee-Schild- padden betekend , waar van de Afbeeldingen by ALDROvVANDUs en JOHNSTON, doch zeer on- volkomen , te vinden zyn. Die Schryvers, naa- melyk , weinig agt geevende op de Pooten; welken deeze Dieren als Eendepooten gewebd, _ofde Vingeren met Vliezen aan elkander ge. voegd (z) Teftudo Pedibus pinniformibus , Unguibus Palma- rum binis, Plantarum folitariis, Teftâ ovatâ. Syf?. Nat, X. Gen. 103. Teftudo Unguibus acuminatis ; Palmarum duobus, Plantarum unico. „Amien. Acad.1I. p. 138. Tes- tudo atra Muf. Ad. Fr. IL. p. so. Osn. Iter, 293. Teftue do marina. Grsn. Quedr. 78. Aupr. Quadr. 712.T. 714, Grew. Muf. 33. T. 3. £. 4. Orzar. Muf. 29.T. 17.£.x. Brapr, Natur. T. 4 f. 4. B. Teftudo Marina Americana Mydas dikta. Sers. Muf. I. T. Bo. f. 9. Teftudo eadem, Aman, Acad, 5 p. 137. Jurucuja Brafilienfibus. Marcom, Braf. 241. Ray. On 256 C., Teftudo Unguibus acuminatis , Palmarum Planrarumque folitariis. „Amen. afcad, IT. p. 234. n. 7. kg eadem. Muf. Ad, Fr 5. p, so. Sen. Muf. kT. 7 5, 4e 5e 6 5, Daer. VI, Sruxe UI. ÄFDEEL, _ HoorDp- STUK. Grootte, Ï4 BESCHRYVING VAN voegd hebben , om te kunnen Zwemmen ; geeven ‘er Pooten aan, byna als die der Land- Schildpadden. In de Afbeelding van BRADLEY is deeze groote fout verbeterd, en EpwaArps geeft ons , uit de Verzameling van Doktor Meap, die van zulke Schildpadden, eerft uit het Ey gekomen, ín natuurlyke grootte (*). Deeze Dieren komen menigvuldig voor, aan Kuften en Stranden van den Oceaan tuflchen de Keerkringen: doch men vindtze , in de groot- fte menigte, zo ’*t fchynt, op onbewoonde Eie landen ; waar onder dat gene , *t welk men V'Afcenfion noemt, wel het vermaardfte in dic opzigt is. De Ouden hebben reeds hunne bys: tere grootte gekend. ELIANUs verhaalt , dat op ’t Eiland Taprobana de Daken der Huizen van derzelver Schulpen of Schilden gemaakt waren. Dioporvs, de Siciliaan , maakt gewag van zekere Volkeren , in de nabuurfchap van Ethiopie , die hy Schildpadden;Eeters noemt, welke van deeze Schulpen tot Schuitjes en tot Tenten gebruik maakten. Dit is, uit het Bea rigt der hedendaagfche Reizigers , niet ongeloof- lyk. Sommigen fpreeken van Schildpadden , die zy in de Indifche Zee gezien hebben, zo groot , dat wel veertien Man te gelyk op ééne Schulp konden ftaan: anderen zeggen dat ’er zyn ‚van tien Schreeden lang en zeven Schree. den breed. Dic zou waarfchynlyker voorko- men ; (*) Epw. Ay, Tom. IV. Pp: 206, Tab, 206. DE SCHILDPADDEN 15 men „ indien men Voeten meende : want hee | iL is zeker dat „zo wel in de Ooft- als in de Weft- Arpzebe indiën , Schildpadden gevonden worden ‚die vyf Il. | “__ Hoorp- of zes Man op de Rug kunnen draagen en loo. srux. pen ‘er mede voort. Op Rodriguez , in de In- difche Zee, zegt LEGuAT, dat Zee-Schildpad- den waren van wel vyfhonderd Ponden zwaar. Schoon nu de Zee-Schildpadden meeft aan ’t aaan praalse Strand gevonden worden , wil men doch dat zy die Eilanden niet aandoen, dan om Eijeren te leggen ‚ zwervende anders door den Oceaan. Op ’t Eiland Caiman , in-de Mexikaanfche Zee- boezem, bezuiden Kuba , zou hunne Verzamel. _ plaats in de Weftindiën zyn, op V Afcenfion in de Atlantifche, en miffchien op Aodriguez en anderen in de Indifche Zee. Dewylegter de Schildpad een Dier is 't welk van tyd tot tyd moet komen Adem fcheppen boven Water, en zyn Voedzel heeft van groente die aan de Oevers onder Water groeit, is ’t naauwlyks te begry- pen, hoe zy dien Overtogt , van en naar het Vafte Land ‚ zouden kunnen doen. epa wordt van de hedendaagfchen verzekerd, men in de Zuidzee fomtyds geheele sns van Schildpadden op het Water ziet dryven, daar zy op ’t heetfte van den Dag te flaapen leggen. En dat zy fomtyds door den Oceaan zwerven moeten, blykt daaruit, dewyl ‘er nu en dan eens één gevangen wordt aan de Kuften van Europa, ’t welk tevens de verbaazende grootte van deeze Dieren bekragtigt. L Deere VI, Suge | In EEN AFDEEL. IH. Hoorp- ‚STUK. Schildpad „gevangen in de Wy- ker. Meir ; 16 BESCAaRYVING Vv AN In ’% voorfte deezer Eeuw, naamelyk den 2 Oëtober des jaars 1707 ‚ werdt een Zee-Schild- pad gevangen binnen de Grenspaalen van Hol- land, in de Wyker-Meir, die zes Voeten lang was, wegende vier of vyfhonderd Ponden. Zyn Spyze beftondt in kleine Vifchjes en Garnaalen. Hy werdt eerft verkogt voor twaalf Guldens, toen in Veiling voor honderd zes-en-veertig en naderhand voor driehonderd Guldens 5 doch, “t zy dat ons Klimaat hem te koud ware, of aan de Kuft van Vranke ryk, dat hem het noodige Voedzel ontbrak ; in De- cember was hy al dood (*). De Schildpad , die in den jaare 1729 , be=" noorden den Mond der Loire aan de Franfche Kuft, omtrent dertien Mylen van Nantes, door de Viffchers in hunne Netten gevangen werdt ; bevondt men zeven Voeten lang, drie Voeten zeven Duimen breed en twee Voeten op ’% dikfte. Dit Dier was in de Netten verward ge- raakt, en de Viffchers hadden veel moeite om het op ’t Land , en daarna nog meer om het dood te krygen; want het verweerde zig met byten en fchreeuwde yzelyk, terwyl men het met Yzere Haaken op den Kop floeg. Daar werdt geen gebruik van hetzelve gemaakt, de- wyl het vyf of zes Dagen duurde eer men ’% te Nantes gebragt hadt, en zulks in zeer warm Weer, in de Maand Auguftus: weshalven het affchuwelyk ftonk, en de Ingewanden niet al- | leen (*) Kroayk van Medenblik. bladz. 231. 1e Se LILoPApDDEN 17 Jeen, maar ook de Kop en Pooten, werden in Zee gefmeten. Men behielde alleen het Buik- vlies en de Schulp, en wel haaft deeze alleen » die men op de Vifchmarkt tot een gedagtenis heeft opgehangen , alwaar zy , voor weinige Jaaren, nog te zien was. Deeze Schuip was niet Beenig of gelyk Käret, maar hadt omtrent de hardheid van bereide Offenhuiden , en beftondt uit Schilden , die met Naaden , als de Beenderen van ’t Bekkeneel , aan elkander gevoegd waren. Om dat men zodanige Schildpadden nietin de Weftindiën vindt, verbeeldden fommigen zig, dat dezelve de twee Schepen, die niet lang te vooren uit China op de Loire gekomen waren; zou zyn gevolgd (*). Met meer voorzigtigheid werdt een Schild pad behandeld , dien men in de Maand Mey des Jaars 1750 , levendig van Londen naar Kew, de Luftplaats van den toenmaligen Prins van Wa les bragt, weegende 476 Pond. Deeze was doot den Admiraal Boscawen, op zvn terugtogt uit Ooftindie, doch waarfchynlyk niet van daar, maar van 'Afcepfion of elders uit de Atlantifche Zee, mede gebfagt tot een Gefchenk voor zye ne Koninglyke Hoogheid (). rif. ÄArFneErEbs HoorFps STUKs Een der uitmuntendften van de Zee.Schild.tby Ree padden in grootte, welke men miffchien ooit ge- _(*) Zijt. de P4cad, des Sciences, de l'An. 1729. (1) Ewropifche Mercurius van 't Jaar 1750. I, DeEi, bladz. 293, I.. Dier, VIe Stuk, B chelle. _ 18 BESCHRYYING vAn zij, gezien heeft, was die den 24 July des Jaars AFDEEL. 1754, voor Rochelle, in ’t zogenaamde Gat of il. _ Pertuis d'Antioche, op de hoogte van *t Eiland ez Ré gevangen, en van daar in de Abtdy van Lou- _ STUK. bis vaux gebragt werdt, leggende vier Mylen van Vannes in Bretagne. Deszelfs zwaarte werdt op omtrent zeven- of agthonderd Ponden ge- taxeerd: ten minfte woog de Kop 29 en ieder Poot of Zwem-Vin 52 Pond. De Lever hadt alleen genoegzaame Spyze uitgeleverd, om vier Maaltyden vante houden, voor de geheele Gees. telykheid van die Abtdy. Dertig Man, zo Werkvolk als Bedienden , hadden, bovendien » rykelyk de Koft aan ’t Vleefch van deezen Schildpad; zo-dat 'er meer dan honderd Men- fchen door verzadigd werden, Toen men ’er den Kop affneedt , kwamen meer dan agttien Pine ten Bloeds uit het Dier. De langte , van den Snoet tot aan ’t uiterfte van de Staart gemeten , was agt Voeten en eenige Duimen. De Schulp, die men nog in de Abtdy bewaart, hadt de lang. te van vyf Voeten, en is maar omtrent twee Duimen ingedroogd, Men heeft, uit deezen Schildpad, ongevaar honderd Ponden Vet ge- kreegen, dat , gefmolten zynde en weer geftold, de lyvigheid hadt van Boter , en zeer wel fmaakte. Het Vleefch geleek naar Kalfsvleefeh, doch rook fterk naar Moskeljaat. Gewoone Volgens de geloofwaardigfte Berigten zyn Hinder de grootfte Zee-Schildpadden, die men aan de padden op Weftindifche Eilanden vangt, nog geen negen Je Land 5, Voe. BR OECHILDPADDEN 19 ‚Voeten lang. Drie Manieren, om dezelven te rr, vangen, zyn ‘er in de Weftindiën in gebruik. ArprsLe De gemakkelykfte en gemeenfte, die ook door ik ai 7 Hoorp- de. Europeanen op *t Eiland lAfcenfion, datzy srux, om die reden alieen aandoen, in ’t werk gefteld wordt, gefchiedt zonder eenig Werktuig. Men neemt op ’% Strand de plaatfen waar , op welken deeze Dieren komen Eijeren leggen , en gaats tegen de nagt, met eenige Manfíchap uit , maa- kende tuflechen dezelven en de Zee te komen5 alsdan kan men ’er, zo veel men wil, ’t zy met de Handen alleen, of met Stokken, t’ on= derfte boven keeren ; waar toe egter dikwils één Man , wegens de zwaarte boven gemeld, nietin ftaat is. Dus op de Rug leggende kan de gewoone Zee-Schilpad , wegens de platheid van haare Schulp, zig niet weder omkeeren, en „als ’er een menigte gekeerd zyn, laadt men die in de Boot, brengende dezelven naar het Schip. Zy kunnen vericheide Dagen levendig gehouden worden, mids men ze flegts, van tyd tot tyd, befproeije met eenig Zeewater. Op deeze manier werden zy ook, van LeGuvar en deszeifs Medgezellen, op ’t Eiland wogrignee gevangen (*). Een andere Manier, om de Schildpadden te in 't Water, vangen, wordt Varrér geheten , om dat zy met en een Soort van Maatftok gefchiedt, welke de mmilehen Varre noemen. De Stok, dien de In. incisa er nd ese Ee es np EA - + Ee os 7 oyage de elv Tom. Lp. ox 1, Daer. VI, Stuk, Ba ig AFDEEL, Hs Hoorp. STUK, 40 BESCHRYVING vAN Indiaanen hier toe gebruiken , is, als de Steel van een Hellebaard, zeven of agt Voeten lang; een Duim dik, en aan ’t end voorzien met een vierkant fpits Yzer van zeven of agt Duimen, de Koker daar onder begreepen, waar de Steel in fchiet. Aan deezen Koker is een Yzeren Ring , of enkel een Gat, waarin men een lang Touw vaft maakt, dat om het Voorfteven ge wonden is en mer het end daar aan gehegt: aan ‘t Hout is ook een ander klein Touw, vän ’t_ welkede Varreur ‚dien men byna een Harpoenier zou mogen noemen, het end in de Hand houdt, Hy ftaat voor in de Schuit, met den Harpoen in zyne regterhand, en na dat men des nagts, al roeijende , ep eene plaats gekomen is, daar men by dag, uit het dryven van afgebeeten Krui- den, vermoed heeft Schildpadden te zyn, kykt hy naarftig in ’t ronde, of ’er zig ook één ver- toone. Straks doet by met den Stok ,aanwy- zing, werwaards geroeid moet worden. Het is niet moeielyk deeze Dieren by nagt te ontdek- ken; *t zy aan het borrelen van ’t Water, als ’er eene boven komt om Adem te fcheppen, of aan de weerftuiting van *t Licht, die in de don- kerfte nagten zelfs op ’t Water plaats heeft, van de-Schulp , terwyl de Schildpad op deszelfs Oppervlakte dryvende flaapt , of dat een Man- netje het Wyfje dekke, ’t welk Cavalage ge« noemd wordt. Wanneer 'er dus een onder ’% bereik gekomen is, werpt hy, uit al zyn magt, den Harpoen, wiens, Yzer in de Schuip blyft | zite 1e LEN a Arad \ DrE- SCHTIL'D PAD DEN ot zitten, terwyl hy den Steel met het Touw we- der naar zig trekt. Het Touw van ‘t Voorfte- ven, middelerwyl, uitgevierd zynde, wordt de Schuit, met een groot geweld, door den Schild- pad , die zig gekwetft voelt , voortgefleept ; terwyi de Harpoenier, met zynen Stok, den weg wy{t aan den genen die by 't Roer zit. De Schildpad eindelyk kragteloos geworden, of onder ’t Water verftikt zynde , wordt het Touw ingepalmd; men haalt haar op zyde en binnens boords. Dan gaat men wederom anderen op- zòeken, die men op even de zelfde wyze magtig wordt. ’t Is niet noodig, dat ‘er Weerhaaken of iets dergelyks aan het Yzer zyn, gelyk aan de Harpoenen tot den Walvifch-Vang{t: want zo dra de Bout in de Schulp gefmeeten is en het Dier daar van de Pyn gevoelt, knypt het dezelve zo fterk, dat men veel moeite heeft, om dien Bout ‘er weder uit te trekken. Voorts is ’t ook niet ongebruikelyk , de Schild. padden met Netten te vangen , die de Fran- fchen Folles noemen. Deeze Netten zyn van tagtig tot honderdtwintig Vademen lang en om- trent drie Vademen hoog; gemaakt van dik Touw of Boombaft , met Maazen van agt of negen Duimen in ’t Vierkant. Men voorziet, als gewoonlyk de Vifchnetten, de onderkant FEN ÄFD EELe IE, Hoorp- STUK. Schildpad. den » Vangft met Netten, met Lood of Steenen en de bovenkant met bol- - len Kurk of ligt Hout. Dan worden de En- den ter wederzyden van de Baay of Inham, daar men ze voor wil zetten, aan groote Stee- Ee Deur, VI, STUKa B 3 RED en BESCHRYVING VAN yr: neo of Ankers, of ook wel aan Paalen op den AFDEELe Oever, valt gemaakt; zynde het Net wel bruin IL, getaand , om van de Dieren niet gezien te wore ee den. Hier in loopen’ de Schildpadden , dik- __ wils, gelyk de Viflchen in een Schakel, vaft, wanneer zy op ’t Strand willen gaan; weshal- ve men daartoe een Zandige Baay verkieft. Vatt zittende wordt het Dier belet boven te komnen om Adem te fcheppen, en dus krygt men ’er des morgens dikwils eenige, die verftikt zyn ‘of verdronken; in zyne magt. De Paaring Nog een andere manier, om de Schildpäd- of Ry-tyd. gen te vangen» genaamd au Cavalage , dat is, in ’t ryën, heeft plaats van ’t begin van Maart tot aan het midden van Mey. Geduurende dien tyd „ naamelyk „ paaren deeze Dieren, en het is hunne aart, zeer lang op elkander te zite ten ; geevende alsdan naauwlyks ergens agt op. _ Deeze Paaring gefchiedt op de Oppervlakte der Zee, weshalve zy alsdan ligtelyk te ontdekken zyn: twee of drie Man begeeven zig in een Kanoo ,en, by het Paar gekomen, werpen zy de eene een Strik om den Hals of om een Poot, of grypenze met de Hand, zo zy niet groot zyn. Men kanze dus magtig worden , door hun den Hals af te fnyden; want doodflaan met een Stok of Handfpaak op den Kop is naauwlyks doen. Iyk , en anders het byten zeer gevaarlyk. Het Wyfje ontfnapt doorgaans , en het Man- netje is , op dien tyd , mager en hard van Vleefch. « Wan. DTE SCHILDPADDEN 58 Wanneer een Schildpad uit Zee komt om haare Eijeren teleggen , duurt het omtrent een uur, eer zy daar is; want zy moet op eene plaats weezen, boven den Peil van * hoogfte Ty, en, zo ’t gebeurt, dat het laag Water is HI. ÄFTDEEL, il. Hoorp. STUK. Het Eijer. als zy den Oever betreedt, dan moet zy , we. “EBEN. gens haare zwaarte, wel twee of drie maal ruften eer zy het drooge Zand bereikt. Hier in wordt van haar, met de Pooten of Vinnen, een groo- te Kuil gemaakt, van wel twee of drie Voe. ten diep, en, daar in de Kijeren gelegd heb. bende, dekt zy die met Zand toe, en keert terug naär de Zee. ’t Gebeurt ook wel, dat zy een Nagt van te vooren kome, om de plaats, daar zy leggen wil, te befpieden of uit te kiee zen, en dan blyft zy niet in gebreke, van de volgende Nagt weer op ’t Land te komen, en, by of omtrent die plaats, haar Neft te maaken, Alle Schildpadden leggen op die zelfde manier: de grootften byna tweehonderd Eijeren in min. der dan twee uuren tyds; hunne Eijeren zyn rond als Kaatsballen en van grootte als die der Hoenderen, doch zagt en Vliezig van Schaal. Ten einde van zes Weeken doet de Warmte van de Zon dezelven uitkomen, zegt LEGUAT en, binnen een uur tyds zyn alle de Jongen uit het Zand geworfteld , die dan terftond naar Zee loopen, en veel raffer , dan wanneer zy volwaffen zyn. Zy hebben naauwlyks de groote te van Hoenderpuilen , wanneer die uit den ke Deer, VI, Srux, B 4 A Dop 24 BESCHRYVING VAN rt Dop komen (tf), Hunne gaauwheid was on- AFDEEL. gemeen, en de menigte byfter groot op ’t Strand zonk. van ’t Eiland Rodriguez, alwaar wederom een sruK, „ groot getal vernield werde door de Fregatten, Gekken en andere Zee-Vogelen;, die ’er in de Boomen op te loeren zaten. Niettemin konden zy zeer fterk vermenigvuldigen , dewyl ieder Schildpad alle Jaaren , naar LeGvarT rekende , wel duizend of twaalfhonderd Eijeren legt. Voedzel, Men komt overeen, dat de Zee-Schildpad- den zig nooit te Land begeeven , dan tot het leggen hunner Eijeren , en voor de Jongen draa- gen Zy , zo ’t fchynt , de minfte zorg niet. Den overigen tyd brengen zy door, met te aa« zen in zekere Velden van Groente of Zee-Mos, welken ’er op den Grond der Zee langs veelen der Weftindifche Eilanden zyn ; daar flegts een diepte is van eenige Vademen. De Reizigers verhaalen , dat men , met ftille Zee en helder Weer, deeze Dieren op die groene Plekken in menigte kan zien loopen. Gegeten hebbende komen zy naar den Mond der Rivieren , om het zoete Water te zoeken , alwaar zy Adem fcheppen, keerende vervolgens weer te» rug naar de Diepte. Niet eetende hebben zy doorgaans den Kop of zelfs het gantfche Schild bo. (}) Dejonge Zee-Schildpadjes hy EpwaArps waren, met den Kop, ongevaar drie Rynlandífche Duimen lang en anderhalf Duim breed; doch men vindtze ook niet groas ter dan kleine Padden, DE SCHILDPADDEN 25 boven Water, doch eenigen Vyand verneemen- yr. de duiken zy fchielyk weg. AFDEELe Pater Fruimree heeft ons, in zyne Waar- _ Il Á Hoorp. neemingen „ een Ontleedkundige Befchryving nor. nagelaten van de Zee-Schildpad. Hert Hoorn. Onteed- vlies van hetOog is (zegt hy )van dikte als een Stui- mrien bee ver, in de geheele omtrek getand, ’t eenemaal nd zwart van binnen en bekleed met een zeer fyn Vlies, van donker bruine Kleur , het welk een Slymagtige ftoffe bevat, als in cen Beurs of Blaasje , dat famengefteld is uit een by uitftek dun Vliesje, vol van zeer helder Water, waar in een Kryftallyn dryft, dat in zyn eigen Kasje is beflooten. Men vondt ‘er „ voor ’t overige, byna de zelfde gefteldheid in, als in eens Men. fchen Oog. De Tong was kort, ftomp, en taamelyk dik; van beven zeer rimpelig en van binnen een klein langwerpig Kraakbeen hebben- de, gehegt aan de Beenderen die voor Tongee been verftrekken. fl | De Schildpad, die het Onderwerp uitmaakte De Inge. van dit onderzoek, was een Mannetje van om. Wanden. trent drie Voeren lang. Deszelfs Darmen had. den, van hun begin tot aan het Aarsgat, de langte van vyfenveertig Voeten: de Keel was zeer wyd, zeftien Duimen lang, van binnen met een Donsrok van witte Wolligheid. De Maag fcheen als uit twee Holligheden te be. ftaan, van binnen geplooid of gekreukeld, als de Boekpens der Herkaauwende Dieren. Men kon door derzelver uitgang, of regter Mond , \ 1 Deer, Vle Stux, Bs na4U we nr. | AFDEEL. . HoorD- STUK. Het Hart. 26 BESCHRYVING vAn naauwlyks de Pink fteeken. De dunne Dar. men. waren flegts twaalf Voeten lang , zynde door een zwaare Sluitspier van de dikke Dar. men afgefcheiden. Deeze beftonden uit drie voornaame Rokken , waar van de middelfte zeer dik was; de buitenfte zeer dun en geheel door- weven met takjes van Bloedvaten , langs wel. ken een band liep van zeer geel Vet, hun over. . al vergezellende. Het Hart was onmiddelyk op de Lever, en de Lever op de Longen geplaacft. Het Hart van deezen Schildpad hadt de gedaante van een groote Peer, die een weinig was plat gedrukt, zynde van buiten rimpelig en met cwee Ooren voorzien; waar van ieder onmiddelyk gemeen. fchap hadt met de Holligheden des Harts, doch op een zeer zonderlinge wyze. In plaats, naa- melyk, dat in de Meních het Bloed eerft in het Oor des Harts komt, voor dat het overgaat in de Holligheid , wordt hier, in tegendeel, het Bloed eerft in de Holligheden gebragt en de Ooren fchynen flegts het overtollige in te nee. men. De Holligheden des Harts zyn drie in getal , waar van de regter het Bloed ontvangt uit de Hol-Ader, de flinker uit de Long-Ader, gelyk in de Menfch; doch deeze laatfte werpt haar Bloed niet door het Lighaam heen: zy ontla't hetzelve ten grootiten deele in de reg- ter Holligheid, terwyl een ander gedeelte in de derde kleine Holligheid overgaat, die haar Bloed uitwerpt in de Long-Slagader ‚ en de regter | Hole en Md Pe AAN AEK An wak di rrd 24 \ Ed fi lie bt DE SCHILDPADBEN 27 Holligheid brengt het Bloed in twee Slagade. rm. ten, die ’t zelve door het Lighaam voeren, AFDEEle Wy zullen ftraks dit zonderlinge zamenftel rai van het Hart der Schildpadden, door den ver. sro ij, maarden Du VERNEY, nader verklaard zien. Wat de Lever betreft, die was tot in het pe rever, midden haaren langte gefpleeten, ’ welk als Longen twee Lobben maakte , een groote en een klei. ne, fchoon het ’er eigentlyk maar één zy. De twee Lobben van de Long zyn zamengevoegd met een taamelyk fterk en dik Vlies: zy zyn roodagtig en Spongicus. De Lugtpyp verfchaft aan ieder een Tak , dieze doorloopt in haar ge- heele langte , en ’er verícheide kleineren in haar geheele zelfflandigheid verfpreide. Heet Hart geeft aan ieder Long ook twee groote Vaten , welke, over de verdeelingen van de Lugtpyp heenloopende, in derzelver zelfftan- digheid dringen, en overal de Lugt-pypjes ver- gezellen. | | SEVERINUS geeft ons „ kortelyk , van de inwendige deelen deezer Dieren de volgende zeldzaamheden op. Zy hebben geen Net, geën blinden Darm, en de Darmen worden nee derwaards langs hoe dunner, tegenftrydig mec de Viervoetige Dieren in ’t algemeen, De Hals van de Pisblaas loopt zamen met de opening van den Endeldarm, zo dat zy de beide Ex. crementen tegelyk loozen , even als de Hoende- ren. Haar Milt ís rond als een Ey, aan den bovenften Darm gehegt: ‘de Nieren zyn place 1, Deer, Vi, Stuks en ver a dB ÄFDEEL. Hoorp- STUK. Gebruik, at DESCHRYVING v AN en langwerpig, als uit veele kleintjes famen- gefteld. Het Hart is week van zelfftandigheid, met de Vaten by hunnen oorfprong zeer door een gevlogten; de Ooren van ’t zelve groot en hangende, met een dun Vlies en zwartagtig van kleur: de Longen wyd, veel laager daa- lende dan het Hart (4). | In de Indiën is het Schildpadden-Vieefch van een zeer groot gebruik tot Spyze, niet alleen onder de natuurlyke Inwooners van die Lan- den , maar by de Europeaanen zelfs. De meefte Ooftindifche Schepen, die naar ’t Va- derland terugkomen, doen *% Eiland l’Ascenfton aan, dat omtrent in ’€ midden tuffchen Brafil en Guinée legt, om zig van Schildpadden. Vleefch te voorzien. Sedert de bevolking van Mauri- tius door de Franfchen, worden Jaarlyks twee of drie Vaartuigen van dat Eiland, thans isle de France genaamd, naar Rodriguez afgezon= den om daar een Voorraad op te doen, welke voor Vleefch verftrekt aan de Bezetting en In- gezetenen. Zy brengen, doorgaans , een Laa- ding van zeven- of agtduizend Laand- , benevens vyf- of zeshonderd Zee-Schildpadden ° huîs;, zo de Abt pe LA CAIELE meldt. Waarfchyn- lyk zullen zy die daar flagten en inzouten, ge» Iyk van het Zee-Volk, dat de Schildpadden vangt , in de Weftindiën wordt gedaan, Eg- ter (js Zootom, Demacrit, Part, IV. p. 32xs CHARLETON, Onom, zh BE 0 ) | ï gk | „Pe SCHILDPADDEN 29 er k an het, door zyne teerheid, het fcherpe Zout dat men daar heeft, en naauwlyks eenig Zout verdraagen, verliezende, daar door, ten minfte veel van zyne fmaak. Het is zeer voed. zaam en ligt verteerbáar, wanneer het verfch gegeten wordt: men bereidt het op allerley manieren , als of het Kalfsvieefch ware, en, aan ’t fpit gebraden , kan men ’t ’er naauwlyks van onderfcheiden. Alles , dat van ’* Beeft komt, is goed, tot de Darmen en Pooten toe, doch het befte is het Borft- of Ribftuk, daar men gemeenlyk de dikte van drie of vier Vin- gerbreedten Vleefch aan laat, met al her Ver, en hetzelve in een Braadpan zet, daar op doende Citroenfap , met een mengzel van Zout, Peper of andere Kruideryën. Dus, met een zagt Vuur gebraden zynde , maakt het een zeer lekker Geregt uit, zo LABAT ons, op zyn ei- gen Ondervinding , verzekert. Het Vet is ook eetbaar en zo lekker als Kalfs-Merg, naar het getuigenis van Lecvar; hoewel het, door zy- ne groene kleur, niet veel aantreklykheid heeft, en het Water , dat men looft , groen maakt. De Eijeren, die geel zyn, kunnen als Hoender. Eijeren gekookt worden , en men maakt 'er lekkere Kijer.Scruiven van. De gene, die wit zyn, worden niet hard door het kooken. T'AVERNIER verhaalt, in zyne befchryvinge van ’t Ryk van Tonkin in Ooftindie, hoe tegen- over de. Kuft van Cochinchina vyf Eilandjes gelegen zyn, die men de Schildpadden- Eilanden 1. Dast, Vl, StUS, __poemts ui. AFDEEls IH. Hoor p= STUK, UI. ÄFDEEL, IL. _ Hoorp- STUKe Verfchei- denheden. i'd intrad) ee 30 BESCHRYVING VAN noemt, om dat ‘er deeze Dieren in zeer groo. te menigte en van een zo uitmuntende fmaak te vinden zyn, dat de Ingezetenen van die Lan- den zig niet wel onthaald agten, als ’er geen Geregt van Schildpadden-Vleefch op Tafel is. Ook zegt hy verder, dat deeze beide Nartiën daar van een ongelooflyke veelheid inzouten 4 welke zy naar vreemde Plaatfen zenden, dat hun groot voordeel aanbrengt 5 waar uit dan fchynt, dat zy in Ooftindie ook haare Loop- en Zamelplaatfen hebben. De voornaamfte Oor- zaak van hun Kryg voeren tegen elkander, beftaat daar in, dat de Cochinchiners aan de Tonkineezen den Vangft niet willen toelaaten s onder voorwendzel, dat deeze Eilanden en de Zee hun alleen toebehoore. Het is hun niet alleen om het Vleefch te doen, maar ook om de Schulp, waar mede door geheel Afie een fterke Handel gedreeven wordt. Om kort te gaan , de Vangft der Schildpadden is by deeze Volkeren van niet minder belang, dan de Ha. ringvangít by de Nederlanders, Alle Zee.Schildpadden , egter, zyn, in dit opzigt, niet even nuttig. DAMPIER merkt aan; dat ’er vier foorten zyn, te weeten groote, Dikkoppen , Haviksbekken en groene. Deeze laatften, die men in de Wettindiën noemt Tore tue franche , wegens de groenagtigheid van haare Schulp zo genaamd, zyn tot Spyze meeft ges agt. De Zee-Schildpad wordt van onze Zee. __Kapiteins gemeenlyk Turtle geheten , zegt Ep. WARDS 4 zz Ons 1 EG a 2 AE 9 Praar Li Ladis f. aas DA en Sn AIN iN \ Hu zp ie: WE / U DE SCHILDPADDEN St WARDS , waar van drie Soorten zyn, coorgaans ir, bekend, die van de Europeaancn gegeten wor. AFDEELs den. De groene Schildpad houdt men voort … Ï. 4 10 Hoorps befte Voedzel ; daar aan volgt de Haviks Bek, eryx, en de Logger-Head of Dik-Kop is de flegtíte van de drie, wordende zelden tot Spyze ge- bruikt. Deeze allen groeijen tot een zeer aane merkelyke grootte. De Dikkop, in ’ Franích Caouanne ‚ dus genaamd om dat zy den Kop cen weinig grooter heeft, is gevaarlyk aan te tass ten, om dat zy zig met byten {ierk verweert, De Olie die men ’er uit haalt, wordt alleenlyk om in de Lamp te branden gebruikt , zegt Lagat. Deeze maaken, waarfchyolyk, de Verfchei- Tongen, denheden uit, welke LinNaus van den Zee- Han Schildpad opgeeft , en waar van ’er SEBA één afbeeldt onder den naam van Mydas. Voorts heeft hynog andere Jongen, eerft uit de Schaal geko-Fig. 2. men van het Ey, gelyk Epwarps, die zig ver- beeldt, dat de zynen van den Havikskop zyn. Fig, 3. Een aanmerkelyk onderfcheid, tuffchen deeze Beeften , zou daar in beftaan, dat de eene twee Nagels of Klaauwen aan de Voorpooten heeft, de andere maar één aan de Voorpooten , zo wel als aan de Agterpooten , doch beiden fcherp, Hier volgt de befchryving van een Zee- Schildpad, die ‘er was in ’t Kabinet , dat de Erf-Prins van Sweeden , thans Koning ÄApvorr FREDERIK , voor omtrent twintig Jaaren aan de Akademie van Upfal fchonk. | E Deer, VI, Stuk. | De Fi. AFDEEL, et, Hoorp- Geltalte. 33 BESCHRYVING VAN De Kor van deezen Schildpad heeft den Bek {pits , met Neusgaten voorzien, fcherp gerand; ongetand, niet krom geboogen of Havikswyze, Het onderfte Ooglid is werdeeld door twaalf diepagtige infnydingen of uitpuilingen, het bo- venfte geftreept. Het LicHaAAM is vän boven gedekt met een Ovaale Schulp, die een Zoom heeft met vyfentwintig verdeelingen , van agte= ren ùitpuilende , en deswegens als Zaagswyze getând: de oppervlakte bultig rond, eeniger- maate fcherp gerugd, uit vyftien Schilden be- ftaande, die in ’t midden zeskäntig eh aan de zyden meeftal vierkantig zyn: het onderíte van de Schulp is zamengefteld uit dertien Schubbens de zydelingfen uitgezonderd. De STAART is kort en niet Beenig. De Pooten, zo voor als agter, zyn langwerpig , met een breeden agter= rand , die fcherp is en Zaagswyze; den voor- {ten fand dikker: gewapend met een grooten Nagel in ’t midden, en een anderen Nagel, die naauwlyks zigtbaat is , als een fcherpe Schub uitwaards geplaatft. | Dit zal miffchien de groene Schildpad zyn : want van de andeten, die in de Verzameling van den Hofraad en Kanfelier GYLLENBURG waren, welke een weinig voor dien tyd aan de Akademie van Upfal wercerd werdt, wordt ge= meld, dat de Kleur van den eenen was blaauw- agtig met zwarte Vlakken , van den anderen rosagtig bruin wan boven. In zodanige Schul- pen werden oudtyds de Kinderen gewaffchen he | by ú \ DE SCHILDPADDEN 68 | by de Turken, die dezelven ook voor Schil. ur. den gebruikten , zegt WorMius (*). Ik gaa en thans tot de andere Soorten over. Hoorp. | (2) Schildpad met de Voeten naar Vinnen ge- ni Vykende, de Nagels der Woor- en Agterpooten _Karer- EK K : Gp SChildpad, dubbeld;s de Schulp ovaal, fcherp Zaagswyze gerand, | De dubbele fcherpe Nagelen of Klaauwen zyn, by de Aucheuren , het onderfcheidend Kenmerk deezer Zee-Schildpadden, die men in ’t algemeen Caretta, in ’t Franfch Caret noemt, wegens de hoedanigheid van haare Schulp. Zy onthouden zig ook aan de Amerikaenfche Eilan- den en komen zelfs , fomtyds , aan de Kuften van Europa. Men leeft in de Gazette de France, van den laacften dag van Oktober des jaars 1752; dat met den Vifch, die voor den Tafel der Konin= ginne gefchikt was , te Fontainebleau gebragt werdt een Caret, die in de Haven van Dieppe was gevangen. Deszelfs Kop, met een zwarte Schub bedekt, geleek naar dien van een gewoo- ne (*) „Ameenit, Acad. Vol. TL. D. 139. (2) Teftudo Pedibus pinniformibus , unguibus Palma- rum Plantarumque binis , Teltâ ovatâ acute ferratâ. Syff, Nat. X. Teltudo Pedibus natatoriis „Unguibus acuminatis binis. Gron. Muf. U. p. 85. n. 69. Teftudo Unpuibus utrinque bínis acutis , Squamis Dorfi quinquê gibbis, Brown. Jam, 465. Tefludo Caretta Rochef. Carzsn. Car, HL. p. 39. T. 39. Teltudo Caretta. Raj. Quadra Jl, Deer, VL Stux, C \ Hil. ÄFDEEL. EL Hoor p- STUK, Eigen. fchappen. 54 BESCHRIJVING var ne Schildpad; doch hadt een gaaping en de ge. daante van een Pappegaays Bek. Van ’t agterfte des Kops tot aan het Lighaam was de afftand van een Voet, zynde niets dan Vleefch en Kraakbeen. De Schulp van de Rug, ook zwart, was knobbelig en gegroefd. Van vooren hadt het Dier twee Zwemvinnen , ieder derdhalf Voet lang ; van agteren insgelyks twee , ieder van een Voet: de Staart was ook een Voet lang en als die van een Schaap. Het hadt de langte van omtrent zes en de breedte van vier Voe- ten ; weegende tuflchen agt- en negenhonderd Ponden (*). Noopens de Karet- Schildpadden wordt ons het volgende door Roenerorr , in zyn Natuur- lyke Hiftorie der Amerikaanfche Eilanden, ver- haald. Zy worden zo groot niet als de andere Zee-Schildpadden en leggen haar Eijeren niet jn bet Zand , maar in een foort van Keizelagtig gruis. Men kanze niet gemakkelyk vangen, ten deele om dat zy zo byten , ten deele om dat hunne Schulp verhevener is gerugd: wese halve zy, omgekeerd zynde , zig gemakkelyk weder op de Pooten wenden. Ook worden zy om hun Vleefch niet gezogt, dat van een Pur- geerende Eigenfchap is en het Lighaam doet oploopen met groote Blaaren als Bloedvinnen. Lazar verhaalt de Hiftorie van een Mannik, die (*) Men vindt de omftandige Befchryving, van deezen: Schildpad in de Memoriën, die, geduurende het Jaar 2753» voot de Akademie van Roueu gelezen zya. DER SCHILDPADDEN. 835 die het Ruggeftuk van zulk een Schildpad ge- kogt en ’er rykelyk van gegeten hebbende , in een fchrikkelyken Buikloop en zwaare Kooris verviel, zynde na drie of vier Dagen geheel bedekt met Bloedvinnen als Ganzen Eijeren, zo dat-hy naauwlyks zitten of leggen kon. Na Ht ÄFDEELs IL Hoorp, « STUKe omtrent drie Weeken verloops werdt hy eerft weder herfteld : doch hadt ’er dit voordeel van, dat hy ‚ geduurende de vyf of zes Jaaren van zyn verblyf op de Wettindifche Eilanden , nooit door eenige Ziekte werdt aangetaft, Het Volk dat op den Schildpadden-Vangft gaat, en, ge= duurende omtrent vier Maanden tyds , welke zy aan dien Vang(t befteeden , niets dan het Vleefch en Ver der Schildpadden nuttigt, wordt daar door van verfcheide Ongemakken , en zelfs Veneriaale Kwaalen , zo men zegt, genezen: mids men het Vleefch der Karet - Schildpad den , in behoorlyke veelheid naar de kragten van den Patient, onder dat van andere Schild. padden menge. Een weinig daar van gegeten verftrekt; voor een gezond Menfch, ook tot een bekwaame Buikzuivering, In ’t algemeen wordt aangemerkt, dat het Vleefch en Vet der Schildpadden aan het Zweet, der genen die het eeten, zulk een Kleur geeft, dat men het al- toos aan hun Linnen kan gewaar worden. Dat der Karet-Schildpadden , in Zout gelegd, is zo fterk niet van uitwerking als te vooren. Ook zyn haare Eijeren lekkerder dan die der andere Soorten. 1, Deer. VL. Stux. Ca De. / 56 BESCHRYVING VAN UL Deeze Schildpadden worden voornaamelyk AFDrrEL. gevangen om de Schulp, welke het zo genaam- | Lj. de Schildpad , dat zo koftbaar ís en tot veele ee Snuifteryên gebezigd wordt, uitlevert. Men weet STUK, * 9 De Schulp,dat het beenige van de Schulp gedekt zy met dertien Bladen, vyf ín ’t midden, en vier ter wederzyden, die langwerpig vierkant zyn ; plat- agtig en grootft , de middelften zeskantig en klei. ner ‚doch dat den Hals bedekt, driehoekig „ hol, als een klein Schildje. Dit Karet, dat men ’er door Vuur af kan krygen , weegt doorgaans drie of vier Ponden ; maar men vindt ’er fom.- tyds zo groot , dat zy zes of zeven Ponden haalen, LaABAT rekent de zwaarte van een Ka« ret-Schulp op omtrent vyf Ponden , en zegt, dat het Pand van vier en een half tot vyf Li- vres verkogt wordt. Hier te Lande is de Prys ‚van een Pond zulke Karet of Schildpad-bladen, agt, negen of tien Guldens, naar dat zy mooy en groot zyn, Het Ooftindifche is ver het befte , koftbaar en zeldzaam. Men maakt van Schilpad Kammen, ook Snuifdoosjes, Tabaks- doozen, Kokers en Koffertjes; ja zelfs Bufet.. ten, en Tafelblaaden of Spiegel-Lyften, wor. den ‘er mede ingelegd, II. (3) Schildpad met gevliesde Pooten , de Schulp Orbicularis. k Rivier- rond en platagtig. Schildpad, IE: (3) Teftudo Pedibus palmatis , Teftâ orbiculati pla. niufcuiâ. Syfh, Nat,X, Teftudo Aquarum dulcium $ Rae Q wadr. 25e | DE SCHILD:PADDE Ns; 37 … Deeze wordt de Schildpad der zoete Wateren genoemd van Rajus, en van anderen de zwar. te Meir. of Moeras-, ook wel de Rivier-, en in ’ algemeen de Water-Schildpad ‚ om haar van de Landfchildpadden te onderfcheiden., Het js de eenigfte die men natuurlyk in Europa vindt, en geenszins in de Noordelyke deelen. Men geeft ‘er ook wel den naam van Franfche of gemeene Schildpad aan ,en in Languedok noemt HL ÄFDEEL. U. Hoorn. STUK. menze Tortue d'Aigue. Sommigen der Cuden, haddenze Lutaria , dat is Slyk-Schildpad , ge- heten , om dat zy zig veel onthoudt in Moe. raffige plaatfen , in de Graften die Steden en Sloten omringen. Dewyl dit Dier veelerley Infekten eet, zo zet menze dikwils in de Tuinen, om die te zui® veren, geevende ’er een Bak met Water aan, daar zy zig, van tyd tot tyd, in begeeven kun- nen. Indien ‘er, in de Tuin , een Vyver of flegts een Kom is, dan plaatít men aan de kant een Plank, met behulp van welke de Schildpad in en uit het Water klimt. ’s Winters verbergt zy zig in de Aarde, en blyft ‘er als flaapende , zonder beweeging, zo tíchynt, en zonder te eeten: by Zomer nuttigt zy ook , in verfchei- de Dagen, niets. Men zou haar in Huis voe- den kunnen met Zemelen of Meel en Slekken, gelyk men doet, wanneer menze ver heen wil voeren. ErtaNus zegt , dat, als een Schildpad de Kop ‘ wordt afgefneeden, die Kop nog een poos in _ J. Deer, VL, Stuk, | C 5 | ’t Taaiheid vaa Leven. ait AFDEEL. IH. Hoorp- STUK. N- 3 BESCHRIVING VAN Leven blyft, openende en fluitende de Oog. leden; ja, indien men 'er met de Hand digt by komt , daar in bytende, De Ondervinding leert, dat de Schildpad zeer taay en lang duurzaam is van Leven. Wy hebben ,zegt Doktor Tyson, uit Ooggetuigen verftaan, dat ’er Schildpadden langer geleefd hebben dan tagtig Jaaren, of ten minfte zo lang. Zy kunnen ook zeer lang zon. der Ademhaling zyn. De vermaarde Anatomift Mery, Lid van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, hadt de Kaaken van twee Schildpadden met Koperdraad ftyf vaft ge. bonden, en haar de Keel en Neusgaten met Ze. gellak digt geflooten, om te zien, hoe lang zy Leven zouden zonder Adem te {cheppen. De eene leefde nog een-en-dertig, de andere twee= en-dertig Dagen in die toeftand. Een andere Schildpad, waar van hy het Stuk, dat haar voor Borftbeen dient, hadt weggenomen, zo dat zy in ’t geheel niee Ademhaalen kon , heeft niette. min nog zeven Dagen in die ftaat doorgebragt , eer zy ftierf, Ik wil hier niet treeden in het Gefchil tus- {chen pu VERNEY en deezen Heer , dat zeer hevig is geweeft ; daar ín beftaande , of het Bloed in ’t Hart van de Menfchelyke Vrugt op gelyke wyze omloope als in dat van de Schild. pad 5 en, eigentlyk gefproken, of het Ovaale Gat en Kanaal van Gemeenfchap , in beiden gevonden wordende , ook in beïden van een zelfde gebruik zy. De Heer Merv beveftig de DE SCHILDPADDEN. 39 de zulks, maar de Heer pu Verney hieldt het HL, tegendeel {taande , en bekragtigde zulks nader Arpzer, door de Ontleding van een groote Amerikaan- fche Land-Schildpad , waar van ik in ’t vervolg zal fpreeken. De Schulp der gewoone Franfche of Euro. pifche Schildpadden is ongevaar zes of zeven Duimen lang en vyf en een half Duim breed: „het Borftftuk of platte Schild, dat zy van on- deren hebben, heeft de breedte van drie en een half, de langte van wyf of zes Duimen. Haar Schulp is zwartagtig van Kleur, en beftaat als uit jaan elkander gelymde Stukken : zy fteekt er den Kop en Pooten uit, benevens de Staart , welke in de Water-Schildpadden lang is , als die van een Rot3 en trekt dezelve naar believen weder in: zo dat het treeden van den Menfch haar niet kan befchadigen, en dus is zy ook te. Ì Ì. HOOF De STUK. gen den aanval van veele Dieren beveiligd, Haar _ Voedzel beftaat in Water-Infekten , Slekken, Wormen en Kruiden of Gras. Men verkooptze, in Vrankryk, op de Markten, zo om te eeten, als tot een Geneesmiddel. Van het Vleefch, dat taamelyk fmaakelyk »5 Genees doch taay is en zwaar omte verteeren , worde Middelen Sop gekookt, welke men nuttig ecordeelt voor de genen, diede Teering hebben. In de Apo. theek van Parys vindt men het Voorfchrift der Bereiding van een Syroop van Schildpad- den * > ‘die zeer geroemd wordt tegen alle Borft. « Syrupus Kkwaalen. Met het Bloed , werfch uitgeftor:, denn 1, Deer, VI, Sture C 4 wordt Hoorp. STUK, TV. Scabra. Groote Land- Schildpad. 40 BESCHRYVING vAN wordt de Ruidigheid, Kraauwagie en Schurft ‚ gewaffchen: men geeft het droog in tegen de Vallende Ziekte, en de Opftyging het Moer- fpel genaamd. Voorts wordt de Mannelykheid van de Zee-Schildpadden , die omtrent een Voet lang is en dikker dan een Duim , gedroogd zynde en geftooten, van een half Drachme tot twee Scrupels ingenomen, zeer goed geagt te- gen den Steen en het Graveel, De Gal houdt- men voor een Oogmiddel, en het Vet is niet alleen verzagtende , maar dient ook om Ge- zwellen te doen verflaan, (4) Schildpad met een byna wlakke Schulp, waar van alle de middelfte blaadjes gerugd zyn, | Ik zal, onder deezen tytel, de groote Land- Schildpad befchryven, die in de Indiën gevon= den wordt, en waar van de Ontleding door de Franfche Akademiften is gefchied , hoewel het my niet volkomen blykt , dat dezelve door den Heer LINNzUs hier bedoeld worde : doch Zy kan niet tot eenige van de andere Soorten , die 9 veel kleiner zyn, behooren. Eerft zal ik fpree= ken van haare geftalte en eigenfchappen (*). De (4) Teftudo Teftâ planiufculâ , Scutellis omnibus ine termediig dorfatis. Syff. Nat. X. (*) Linnaus merkt van deeze Soort aan, ‘dat zy de Kop en de zyden der Schulp » van onderen , wit en zwart bont heeft; her Borítbeen van vooren geknot. DE SCHILDPADDEN AI De Landfchildpad is een zeer leelyk en af- fchuwelyk Dier, gelykende door zyn Kop naar een Slang en door zyne Pooten naar eenHaagdis. Het is bedekt met een ruime, vafte en gewelf de Schulp, Schildswyze van gedaante en met verfcheide donkere kleuren gemarmeld , de Rug gefprenkeld mer geele en zwarte Vlakken. Hec heeft geen Oogleden nog Oorgat; geen Tanden in een van beide Kaaken, die niettemin byna zo fcherp fnydende zyn als een Mes. Het Wyfje is doorgaans zwaarlyviger dan het Mannetje , waar van zy bovendien verfchilt, dewyl zy hetonderfte - Schild of Borítftuk plat heeft , daar dat van ’ Mannetje in ’t midden hol ftaat: ’t welk dienen kan, om in het dekken beter daar op vaft te zitten. Op zekere Eilanden, in de Weltindiën , vinde men van deeze Dieren een onbefchryflyke me. nigte; zo dat de Ingezetenen daar van alleen kunnen leeven. De grootften weegen anderhalf of tweehonderd Ponden en zyn omtrent drie Voeten breed. De Land-Schildpadden op ’t Ei. land Rodriguez, waar van Lecuvar fpreekt , wa. ren fomtyds wel honderd Ponden zwaar. Men vondtze ’er in zulk een menigte , dat men Troe- pen zag, naar gifling, van twee of drieduizend fluks. Deeze vergaderden tegen den avond op koele plaatfen en fchikten zig zo digt in een, dat het naar een geplaveide Vloer geleek. Het fcheen, dat zy voor haar veiligheid nog al zorg droegen 5 want men zag ‘er aan alle kanten, 1. Deer, VI, Stur. Cs hier uE ÄFDEEL. 42 BESCHRYVING van * hier en daar één , die met het gat gekeerd was naar de Legerplaats'en als op Schildwagt ftondt. Ondertuffchen zyn deeze Dieren niet in ftaatom zig te verdedigen, noch om te vlugten. Men kan zig, zonder eenige moeite of gevaar, wel honderd Schreeden, en meer, van hun op de Rug laaten draagen. Hun Vleefch overtreft in lekkerheid dat der Zee-Schildpadden , en de Lever is een uitmuntend Geregt , dat ‚ hoe men het bereide ‚altyd zyne Saus by zig heeft. Mid- delerwyl is dezelve zeer groot naar reden van het Dier : want een Schildpad van niet meer dan vyftien Ponden Vleefch, heeft een Lever van vyf of zes Pond. Niet minder {maakelyk is het Vet, dat zy veel beter vonden.dan de keurlykíte Boter in Europa. Zig daar mede te Ímeeren was een verwonderlyk Middel tegen Kneuzingen, Verdoovingen en Pynen der Ge- wrichten. De Eijeren , omtrent van grootte _als die der Zee-Schildpadden , welken zy ook in % Zand leiden, om door de Hitte der Zonne- ftraalen uicgebroed te worden, waren niet mins der fmaakelyk en voedzaam (*). Ooftindi. De Ooftindifche Landfchildpad , welke van fche. gemelde Akademie befchreeven wordt (}), was gevangen op de Kuft van Koromandel. Haar Schulp was niet, gelyk die der genen welken men in Vrankryk heeft , platagtig, maar zeer vere (*) Lrcvar, Voyage, Tom. 1, p. 59. (}) Ouvrages adoptéz, Tom. IL p, 395 / BDE 'SCHILDPADDEN 43 verheven-rond , en beftondt niet uit twee by- zondere Stukken , als die der Zee-Schildpad- den, maar het Rugge Schild was met het Borft- ftuk vereenigd. De Staart hadt aan *t end een Hoorn. Haar Pooten waren niet gefchubd , en bekleed met een gerimpelde Huid als Sa. eryn. Zy hadt de Nagelen niet {cherp, maar ftomp en tot de helft afgefleeten: de Kaaken waren Zaagswyze getand. De langte van dit Dier, gemeten van ’c end van den Snoet tot aan ’t uiterfte van de Staart , was vier en een half voet, de dikte veertien Duimen. De Schulp of ’t Harnas hadt twee Voeten breedte en drie Voeten langte. De Kleur , zo wel , als die van ’ geheele Dier, was graauwagtig bruin. Men vondt de Schulp van boven famengefteld uit verfcheide Bladen, van verfchillende figuur, waar van de meeften, niettemin, vyfhoekig waren, zynde, op gely- ke wyze als het Karet der Zee.Schildpadden, gekleefd aan een Beenige Schulp, die met hee Borftftuk te famen het Harnas uitmaakten, ’ welk men, in de Indiën, Carapace noemt, ge- Ilyk in de Zee-Schildpadden. Ertanus getuigt, dat de Land-Schildpadden jaarlyks haare Schulp afwerpen, *twelk waarfchynlyk van die Bladen te verftaan zal zyn, Van vooren hadt het Harnas eene Opening , om den Kop en Voorpooten door te laaten 3 van agteren eene voor de Ag- terpooten en Staart. De rand van *t Boven- fchild was omgeboogen , waar door het Dier zyn EDE VijSruw Kop TI. AFDEEL. II. Hoorp. STUKe ah 6 4 ÄFDEEL. if, Hoorp- STUK, Werktui- gen van ’t Gehoor. _ Kanaal, dat in ‘t Gehemelte neerdaalde, alwaar 44 BESCHRYVING VAN Kop en Hals opwaards verheffen kon en daar van maakte het, op de Rug gekeerd zynde, gebruik om zig weder om te wenden, waar toe het van de bultigheid van zyn Bovenfchild ook veel behulp hade. Van binnen was het Diet met de Huid bekleed ; men vondt de Huid, van den Kop, Pooten en Staart , gehegt aan den rand der Openingen van het Harnas, daar deeze Schildpadden, gelyk men weet, haar Kop en Pooten geheel in verbergen kunnen , en waar hun Vleefch, zo lang zy leeven , onaffcheide- lyk aan vaft blyft. | | De Kop, die de langte van zeven, de breed- te van vyf Duimen hadt, geleek , eenigermaa- te, naar een Slangekop. Zeer duidelyk open. baarden zig daar in de Neusgaten, aan ’t end van den Snoet, boven de gaaping van den Bek geplaatít, doch men vondt geen openingen der Ooren. Het Been hadt alleenlyk een kuiltje aan de zyden van den Kop, en de Huid, die deeze indrukking bekleedde , was dunner en fy- ner dan elders, fchynende ook een weinig in. gedrukt te zyn opdie plaats. Na het wegnee. men van deeze Huid werdt een rond Gat ont- dekt, van grootte als het Ooghol in de Men- fchen , en met een zeer beweeglyk Kraakbee- nig Plaatje geflooten , dat ‚door middel van een fyn Vliesje, in de omtrek van het Gat was aan- gehegt. Aan de zyde van het Gat, naar het agterfte van den Kop, was een Kraakbeenig een DE SCHILDPADDEN 45 gen langwerpige opening was » maakende een HE. | “kleine fpleet. Onder het Kraakbeenig Plaatje Arban. vondt men een groote holligheid van Eyronde Hoorp. _ figuur, zynde wel eens zo lang als breed, Dee- STUK. ze holligheid hadt op zyde een opening, welke doorgang gaf aan een zeerfyn Stylet, dat het Plaatje fchuins kwam onderfteunen , en met zyn andere end, na dwars heen gegaan te zyn door een tweede holligheid , die een weinig laager en ter zyden van de grootte was ‚een Gat flop- te van gemeenfchap tufichen deeze tweede en een derde holligheid, welke bogtig was en daar de Gehoorzenuw zig in verfpreidde. Het end van ’t Stylet, dit Gat ftoppende , was verbreed als de tromp van een Trompet , en werdt door een fyn Vliesje aan den omtrek van het Gat gehegt. Uit dit Konftige Geftel is het de onwaarfchynlykheid zelve , dat deeze Dieren doof zouden zyn, gelyk de genen willen, die ons de Zee-Schildpadden van de Antillifche Ei- landen befchryven. De Herfenen waren zeer klein, naar der Kop, Herfenen. wiens grootte voornamelyk afhing van de dikte der Kaauw- of Slaap-Spieren, en van die der Beenderen , welker bovenfte met een Kam voor- zien waren, op de wyze van alle Dieren, die een buitengemeene kragt in hunne Kaaken heb- ben.” ARISTOTELES merkt aan , dat de Schild. pad daar in uitmunc boven alle anderen, zoda- nig, dat zy zelfs een Keifteen kan verbryze. len. De Herfenen, nu, vondt men naauwlyks _E.Desr, VI, Srux, | groe OE ÄFDEEL. UH. Hoorp- STUK, De Inge. wanden, 46 BESCHRYVING vAn grooter dan een Okkernoot; doch in de Zee Schildpadden vindt men die nog ongelyk klei- ner; indien ’t waar is, gelyk men berigt , dat in de zodanigen, welker Kop als een Kalfskop groot is ‚de Herfenen niet grooter dan een Boon zyn. De Reukzenuwen maakten byna een vierde deel van het Brein uit, en de Gezigtze= huwen hadden daar van haaren oorfprong. Voorts was omtrent het Ruggemerg en de ver- Ípreiding der Zenuwen alles naar gewoonte. De Oogbol hadt de breedte van een Duim, doch het Kryftallyn was, gelyk de uitwendige opening, zeer klein. De Tong was een Duim lang, fpits en dun, zeer tepelig en met tien Spieren voorzien: de Kaaken waaren zeer duie delyk getand. Prinivs zegt dat de Schildpad geen Tanden heeft noch Tong. Na dat men het Hernas hadt doorgezaagd ; en de Vliezen weggenomen, kwamen de Inge- wanden te voorfchyn. De Maag, uit zeer dik- ke Rokken famengefteld , hadt de figuur van die der Honden , zynde aan de Lever gehegt door vericheide Vaten. Behalve den twaalf. Vingeren Darm , die wel een tweede Maag fcheen door zyne Netswyze plooijen , vondt men inde overige geen Kreukels voch Klapvliezen, De dunne Darmen waren één Duim wyd en negen Voeten lang; de dikke hadden de wydte van twee Duimen en de langte van vier Voeten. Men vonde 'er geen blinden Darm en de regte of Endeldarm hadt , negen Duimen van het Fon. DE SCHILDPADDEN 47 Fondament af , eene vernaauwing ; dienende yy voorts als tot een Scheede voor de Schaft,ge- Arpser, lyk dit ook in de Bever, Civerkat en. andere poeren. Dieren plaats heeft. STUK. De Lever was zeer groot, bleek van Kleur Lever, Nie- en vaft van zelfftandigheid. Zy was byna hide tweën verdeeld , hebbende ieder Lob een by- zondere Holader en Uitwerpbuis. Het Gal. blaasje hadt byna de zelfde figuur als in een Menfch, en de Galbuis liep door een byzon- dere Opening in ’t Gedarmte uit. De Milt hade een Nieragtige gedaante, Het Alvlees was drie- kantig en omvatte den Twaalfvingeren-Darm zeer digt. De Nieren waren ook driekantig Prisma’s wyze. In de Pisblaas vondt men meer dan twaalf Pinten Vogts. Zy was by uitftek groot, daar ARISTOTELES getuigt, dat de Blaas in de Land-Schildpad zeer klein zy. Ook ver- fchilde haar figuur grootelyks van die van een Karfteng , welke SrvERINUS ‘er aan toe- fchryft. Zy geleek meer naar een dikken Darm, en hadt haare Opening niet aan een der Enden maar in ’t midden , vertoonende dus vry wel de gedaante van ’t Licht der Vrugten in de Vier- _voetige Dieren. Haar Hals was omtrent in ’t midden van den Endeldarm geplaatft, zeven of agt Duimen van ’t Fondameat. De Schaft was negen Duimen lang en anderhalf Duim breed, Van de gefteldheid des Harts zal ik ftraks na- Longen, der fpreeker. Het Strottenhoofd was, even 5. Deer, VI, Stuk, als u. AFDEELs EL. Hoorp- STUK, 438 BESCHRYVING v AM als in de Vogelen, famengefteld uit twee groote Kraakbeenderen , met elkander gewricht. Het hadteen zeer naauwe Spleet, dat mooglyk de oorzaak kan zyn van het ronken der Zee-Schild- padden, ’t welk, volgens Prinius, van verre hoorbaar is, als zy op ’t Water dryven: im- mers de Zee-Kalven, die insgelyks {norken, hebben ook zulk een enge Lugtípleet. De Lugtpyps, welker ringen geheel waren, fcheid- de zig, by *t komen in de Borft, in twee Tak- ken, die in de Long gaande haar Kraakbeenige natuur afleiden , en niet voortbtagten dan zeer wyde en ongelyke Vliezige Kanaalen , waar door de Long zig zeer wit vertoont in deeze Dieren. Dit fchynt een natuurlyk gevolg van de byzondere Circulatie des Bloeds , ’t welk meeft de Long voorby gaat, en kan dit Inge. wand doen dienen tot een einde, voor deeze en dergelyke Dieren hoognoodig. Dewyl, naamelyk, de Schildpad het Verino- gen heeft, om zig tot aan de Oppervlakte van xt Water te verheffen , en daar op te blyven dryven, zo verbeelden zig gedagte Akademis- ten, dat de Long haar verftrekt in plaats van de Lugtblaasjes, die men tot dat zelfde oog- merk vindt in de meefte Viffchen. ARrtIsTOTE- LEs en Prints hebben opgemerkt, dat, wan. neer de Schildpadden lang op ’t Water geweeft zyn in ’‘theetfte van den Zomer, het gebeurt, dat haare Schulp zo zeer is uitgedroogd, dat zy niet fpoedig weder duiken kunnen, en dus woï= « hin] EE SCHILDPADDEN. “49 _den zy gemakkelyk van de Viffchers gevangen. redigheid ’er in haar Evenwigt moet plaats heb. ben, dewyl een zo kleine verandering in ftaat is om haar hetzelve te doen verliezen. Schoon deze geen Water-Schildpad was, fchynt ’er eg- ter, in het maakzel van haar Hart ea Longen, een dergelyke geftalte plaats te hebben; even als men verfcheide Vogelen gewiekt ziet, die egter niet vliegen. Ik gaa over tot de groote Weftindifche Land- UI, % Is hier uit blykbaar, welk een juifte even- AFDEELe IH. Hoorp. STUK. Oes e Land- Schildpad , welke van den Heer pv Varney , Schudt tot ebben van het Hart, is geopend. Der. zelver Schulp, of Ruggedekzel,was twee Voe. ten en drie Duimen lang » twee Voeten en-één Duim breed, en het Schild of Borftftuk hadt de langte van zeventien , de breedte van veertien Duimen. Het Hart van deezen Schildpad was geplaat{t in ’t midden van de Borít , boven de Lever, zonder eenig Middelrift, in een wyd Hartzakje, rondom vaft gehegt aan het Buikvlies. Des- zelfs gedaante was half Kloots , van onderen verheven rond , van boven plat , een weinig ingedrukt in ’t midden, daar de inplanting der Ooren en Slagaderen is. Onder het Hare was een Vergaarplaats of Zak À gelykende naar een uitgefpannen blaas, langwerpig van gedaante , waar in door de Aderen al het Bloed uiet het Lighaam, behalve dat uit de Long komt, te« rug gebragt wordt, Zy heeft van binnen veele "1, Deer, Vl, Srum, D Vlee- UL ÁFDEEL. ÏE, Hoorn. STUK, be sa BESCHKRYVING vAN Vleezige Vezelen, byna gelyk de Harts-Ooren in de Menfchen. De twee Long-Aders maaken agter het flinker Oor een Vergaarplaatsje , waar zy zig ontlaften. De groote Vergaarplaats heeft met het regter Oor gemeenfchap door middel van een Gat, dat met twee Klapvliezen zig fluit. De Ooren zyn byna van grootte als het Hart, doch het regter Oor is grootft. Zy ge- lyken naar twee Beurfen, die met haare Opee ningen te famen gevoegd waren, daar zy door een Vlies van een gefcheiden worden, ’t welk zeer dun is en zig aanhegt tuffchen de twee Klapvliezen, die aan de monden der Oofen zyn. Van binnen beftaan zy uit zulk een zamenweef. zel van Vezelen , dat hanne zelfftandigheid, wanneer menze opgeblazen en gedroogd heeft, eenigermaate naar die van de Long gelykt. De Valvliezen laaten het Bloed uit de Ooren in ’£ Hart gaan, doch beletten het terug te keeren. Zy hebben dit gemeen met die van ’ Ovaale Gae Het Hart. in de Meníchelyke Vrugt, dat zy, het Bloed doorlaatende, een holle geutswyze figuur} aan- neemen, doch, zig fluitende, platagtig worden. In het Hart waren drie Holligheden, gelyk in dat der Zee-Schildpadden, eene voorfte naar ’t orftftuk, de twee anderen naar de Rug toe. Van deeze laatften noemt pu VERNEY die de eerfte , welke het Bloed van ’t regter, die de tweede, welke hetzelve van ’t flinker Oor ont- vangt 5 de voorfte , die gemeenfchap met de Long-Slagader heeft, wordt van hem de derde \ Hol- De SCHILDPADDEN. ST Holligheid geheten. Niettemin kan men zeg- gen, dat het Hatt eigentlyk maar ééne Hollig. heid heeft, dewyl zy alle drie gemeenfchap hebben met elkander; doch, dewyl het Valvlies van de opening van ’t regter Oor zodanig is ge. fchikt, dat het Bloed uit hetzelve van de flin= ker naar de regter hand loopt, zo ftrekt hee maar om de eerfte Holligheid te vullen, welke gemeenfchap hebbende met de derde, zo komt er het Bloed ten zelfden tyde in ; daar het Bloed uit hetflinker Oor, welks Valvlies van de reg= ter naar de flinkerhand gekeerd is, in % eerft maar alleen de tweede Holligheid gaat vullen. Uit het regterhandfe gedeelte der voorfte zyde van de bafis des Harts komen drie aanmerkelyke Slagaderen, waar van twee de Aorta uitmaaken, zig openende in de eerfte Holligheid, en leg- gende tegen elkander aan: de derde, welke de Long-Slagader is , komt onmiddelyk uit de derde Holligheid. Zy hebben Valvliezen, gelyk in de Menfch en andere Dieren. Dit onderzoek van * Hart der Schildpadden diende om het Gefchil tuffchen den Heer Me- Ry en DU VERNEY te beflegten (*). Omte bee grypen, naamelyk, dat de Circulatie of Om. loop des Bloeds op gelyke wyze in de Schild- pad gefchiede, als in de Menfchelyke Vrugt; moeft men. een dergelyk maakzel van het Hart in dit Dier gevonden hebben; doch het ver- fchil (*) Zie Bladzyde , 38, hier voor. Le Deer, VI, Stug. Da HI, ÁFDEELes IL Hoorp. STUK» Omloop es Bloeds, HE AFDEEL H HoorD- SEUK. 52 BeESCHRYVING VAN __‘fchil is, als blykt zeer groot. ;, In de Schild. ‚> pad (zegt DU VERNEY) gaat, by elken Om- loop, een weinig meer dan een derde deel des Bloeds in de Long over, alwaar het alle noodige bereidingen ontvangt tot zyn ge- „> bruik „ en het daar in vloeijende Bloed is > voornaamelyk- dat gene , ’t welk de derde ‚‚ Holligheid bevat, zynde byna zuiver Ader: -lyk: het ander gedeelte van ‘t Bloed der Aderen , dat in de eerfte Holligheid is , mengt zig met dat van de tweede Holligheid , ’ welk van de Long terugkomt , beladen met werkzaame deeltjes , dewelken dus aan at het Bloed, dat zig door de Slagaderen ver- fpreidt , worden medegedeeld , zo veel als > noodig is tot Voeding van het Dier. In ’t > Hart van den Menfch heeft dergelyk een vermenging , van °t Aderlyke Bloed met dat ss der Longen, geenszins plaats. ‚> De drie Holligheden van het Hart „ in de ss Schildpadden, maaken eigentlyk maar ééne Holligheid uit, weinig verichillende van die des Harts in de Viffchen en Kikvorfchen, en _de drie Slagaderen voeren in dezelven nage: noeg het zelfde uit, als de Aorta doet in de gemelde Dieren; te weeten het Bloed , op den zelfden tyd, over te brengen in de Long en de andere Lighaamsdeelen. Want men moet de drie Slagaderen als ééne aanmerken, om dat zy allen uit een zelfde Holligheid af. komftig zyn: byna even als in de Kikvor fchen , 53 33 33 PE SCHILDPADDEN 53 » fchen, Salamanders en dergelyken ‚de Long- yr, Slagaders takken der Aorta zyn. Geen O. AFDEEL, vaal Gat of Kanaal van Gemeenfchap kan Ht ha re derhalve plaats vinden indeeze Dieren. Maar srux, Side Menfchelyke Vrugt, voor dat zy Adem ‚> haalen kan , zou de doorgang des Bloeds, ss volgens den gewoonen weg , onmooglyk zyn: > derhalve heeft de Natuur byzondere Wegen 3, daar toe gefchikt, die in de Schildpadden , en Padden geheel onnoodig waren, zo wel „> voor als na de Geboorte ; dewyl in dezelven „‚ al het Bloed , dat door de Holaders in het s, Hart terug gebragt wordt , niet door de Lon. „gen circuleert (*). Ik zal hier de befchryving byvoegen der Lig. Sorinaam- haams-geftalte van de Surinaamfche Land-Schild. ecg pad, uit het Kabinet van den Heer GronNovrus, Deeze noemt zyn Kd. Schildpad met Pooten om te loopen* fcherpe Nagelen „aan de Woor- en Agter- pooten ieder vyf (}Ì). Deszelfs Kop is ovaal, van vooren fcherp , van boven verhevenrond, plate agg, breed : de Oogen zyn zeer groot, met Oogleden gedekt, {taande in ’t voorfte van den Kop, digt by elkander: aan de tip van den Bek twee zeer kleine Neusgaten, ook digt by één; de Bek ftompagtig fpits, met beenige Kaaken, waar (*) Du Verney, Oewvres „Anatomiques, Paris 176r, Tom. IL. p. 45£ > 477» 486. (}) Teftudo Pedibus curforiis , Unguibus acuminatis Palmarum Plantarumque quinis.,/GRONov. MZuf, dchehyolog. Tom, IL Lugd. Bat. 2756, p. 86 5, Deer, VI, Srus, Dis 4 BESCH SUING WAN iT. waar van de bovenfte veel langer is dan de on. AFDEEL. derfte en deeze gekromd: de Tong rondagtig : Ed de Hals weinig dunner dan de Kop, zeer ruim srug, van Vel: het Boven-Schild gewelfd , ovaal rond, famengefteld uit bultige „, gelyke en zeer breede Beenige Schubben , omvangende het Lyf t'eenemaal , zo dat 'er de Kop , Hals en „Pooten, geheel onder verborgen kunnen wor- den. Het Onder-Schild is vlak en loopt uit in een ongekartelden fcherpen rand. De vier Poo- ten zyn kort en dik ‚met vyf fcherpe , kromme Nagelen gewapend. De grootte van dit Dier wordt niet gemeld. | Ik gaa nu tot de andere Soorten van Land. Schildpadden over. V.___«(s5) Schildpad met de Pooten ten deele gewliesd, Add de Staart half zo lang als ’t Lyf, de Schulp liaanfche, eenigermaate verbevenrond , van agteren met drie Plaatjes gekield. Deeze , die in Ïtalie en de Oofterfche Lan. den zig onthoudt, was in de Verzameling van den Sweedfchen Baron van GYLLENBORG ‚ onder den naam vân Schildpad, met aan de Voor- en Agterpooten, ieder , vier fcherpe Nagelen. De Voorpooten zyn meer gevliesd dan de Agterpoo- ten (5) Teftudo Pedibus fubpalmatis, Caudâ Corpore die midio breviore, Teftâ fubconvexâ, poftice tribus Scutel. lis carinatâ. Syfh. Nat. X. Teftudo Unguibus acuminatis. Palmarum Plantarumque quaternis. „Amen. „Acad, Epe 139: 0 23 WES CHIEDRADDEN 55 ten, beiden met Ovaale Schubben gedekt. Het rr, Borftfchild is van agteren geknot, en in tweeën AFDEELs __gefpleeten, verdeeld door vyf dwarfe en eene EN overlangfe. ftreep. Het Ruggeftuk is gedekt srux. ___metdertien Plaatjes, als gewoonlyk in de Schild- padden , waar van de vier zydelingfe, allen met hoekige fireepen omringd, in ’t midden een plek hebben die ruuw is en geftippeld. De rand beftaat uit vier-en-twintig in elkander fchietende ftukjes. De Kleuris, aan de randen der Plaat- jes, zwärtagtig of Yzergraauw, in °’t midden bleek. | De grootte van deeze Schildpad wordt niet virginifche, gemeld; doch , dewyl men ’er die- mede gelyk telt, welke WorMius genoemd heeft zeer klei ne Ooftindifche Land-Schildpad , denk ik , dat het geenszins een van de grooten, voorgemeld, zal zyn. Zy moeten zig in Moeraflen of Slyk onthouden , volgens den Latynfchen bynaam. Men meent dat het ook de Verginifche zy van GrEw, en dit brengt my een foort van Land. fchildpadjes in gedagten , waar van de Heer Epwarps zegt ‚dae hem zyn Vriend een Doosje getoond hadt, welks bodem van het onderfte Schild en het Dekzel van het bovenfte was ge= maakt, zynde geelagtig van Kleur. Zyn Vriend hadt hem verzekerd, dat ‘er zodanigen zig in de Noordelykfte deelen van Amerika, aan de Hudfons-Baay , onthielden. L Dern. Vle STuko D 4 (6) HI. ÄFDEEL. Hi Hoorp-e STUKe VI Greca. Afrikaan: fche. lang en Vleefchkleurig , gelyk ook de Pooten. 56. BESCHRYVING VAN (6) Schildpad met de Pooten byna ongevliesd, de Schulp bultig met een zeer flompen zyde rand , de Blaadjes vlakagtig. Kleine Afrikaanfche Schildpad, met de Schulp van Mofaik werk, hadt EpwaArps deeze genoemd, die hy zeer fraay afbeeldt. Het Mannetie en Wyfje, van Santa Cruz in Barbarie overgebragt zynde, heeft twee Jaaren geleefd in de Tuin van ’t Kollegie der Geneesheeren te Londen. In de warme Maanden paarden zy door befprin- ging, gelyk de meefte Viervoetige Dieren: doch men kon, op de plaats daar zy in ’t Zand gefchraapt hadden, ’er geen Eijeren van vin- den: ook zyn geen Jongen van kun voortge. komen. | De grootte deezer Schildpadjes was ongevaar als eens Menfchen Vuift: zy hadden de Schulp van onderen plat, van boven zeer rond verhe- ven, in veele Vakjes verdeeld, die nagenoeg Vierkant waren , en met groeven , binnen el- kander al kleiner en kleiner Ruiten maakende , getekend. De Kleur was hoog geel , gewolkt met donkere of zwarte Vlakken. Men wondt den: Kop met Schubben gedekt, den Hals vry Aan (6) Teitudo Pedibus fubdigitatis , Teftâ gibbâ , margi- ne laterali obtuíiffimo., Scutellis planiufculis, Syff Nat, X. Teftudo Teflellata minor , Africana. Eow. „Av. 204 T. 204 é | DE SCHILDPADDEN. 57 Aan de voorften waren vyf , aan de agterften vier Klaauwen. Het Dier hadt een taamelyke lange Staart, in welke de opening van ’t Aars. gat of de Leg is. (7) Schildpad met de Pooten volkomen gevin- gerd , de Schulp bultig , geen Staart beb bende. | Deeze die de kleine Karolinifche , met de Schulp als van Mofaik werk, door EpwARDS geheten wordt , is levendig, uit Zuid-Karolina te Londen gebragt geweeft. De Engelfchen, die aldaar woonen , noemenze, zegt hy, ge- meenlyk Turapins, en daarom denk ik dat het die zullen zyn, welken de Spaanfchen aldaar Terrapen noemen, hebbende de Schulp als met Snywerk verfierd en fraay gewolkt. Deeze houden zig gaarn op in vogtige en Moeraffige plaatfen, en zyn niettemin goed om te eeten. Wanneer de Spaanfche Jaagers 'er in de Bos- fchen aantreffen , neemen zy die mede naar hunne Hutten, en tekenenze met een kerf of ftreep; waar aan zy , na eenige Weeken terug komende, elk de zynen kennen: want dit Ge. dierte gaat niet ver van honk. Volgens Epwarps was de grootte van deeze _byna als dies van de voreaaude, De Schulp was vele (7) Teftudo Ee digitatis, Teftà gibbâ, Caudâ nul. là. Syft. Nat. X. Teftudo Teffellara minor Caroliniana. Epw. „Av, 205. T. 205 be Deer, VI, Srux, | D 9) UL AFDEEL. IL. Hoorp- STUKe VIJL, Carolina, Karolini= fche, HI. ÄFDEEL. Tis Hoorp- STUK. VIII Carinata. Gekielde. Ss DBESCHRYVING Vv AN verdeeld in zeskantige of rondagtige Karet- blaadjes , welke als met Ringen, binnen elkander verkleinende , getekend waren. De Kleur was » donker-bruin , met gecle Vlakken , van ver- fcheiderley grootte , aarcig gefprenkeld. Groo- telyks verfchilden zy van de voorgaande door ’t maakzel van ’t onder-Schild, dat in ’t midden van den Buik gefpleeten was, en aan de zyden niet onbeweeglyk ‚ maar door middel van een Vlies , gehegt aan hect boven-Schild, Hier door kan het Dier zig, de Kop en Pooten ingetrok- ken hebbende, daar in befluiten als een Oetfter in zyn Schulp, daar de voorgaande alleenlyk de Kop en Pooten inhaalen kan. De Kop heeft een fchubagtig bekleedzel en is geel, gelyk ook de Voorpooten, doch de Hals , die zeer lang is, benevens de Agterpooten, zyn blaauw- agtig Vleefchkleur. Het Dier heeft geen Staart en in de Stuit is zyne Leg. De Pooten Zyn met harde Schubben bekleed; aan de voorften heeft het vyf aan de agterften vier Klaauwen. OE Schildpad met gevingerde Pooten, de Schulp bultig , de vier woorfte Ruggeblaadjes ge- kield, bet Borft-Schild geheel. Van deeze weet ik niets meer dan dat zy zig onthouden onder de heete Lugtftreek, Of op (3) Teftudo Pedibus digitatis „, Teftà gibbof ‚ fcutellis Dorfalibus quatuor -anterioribus carinatis , Sterno integro, Sy/t e Nate X, DE SCHILDPADDEN 59 op haar ook toepaflelyk zy, 't geen LinNaus mr, _van de Schildpadden in ’ algemeen meldt; dat Arpeet, Zy, na *t affnyden van den Kop, nog dikwils a veertien Dagen leeven , is duifter: zo wel, als sry, dat zy, in ’t paaren, dikwils een Maand aan elkander vaft blyven. ’t Een en ander is, dunkt my, niet zeer waarfchynlyk. (9) Schildpad met de Agterpooten geoliesd, de nt î Ô DN Geometrica, blaadjes van de Schulp uitpuilende geknot. Eede. Verfcheiderley naamen voert deeze, die van Piso genoemd wordt Fabott, de Schulp met zwart- en geelagtige figuurtjes, als Meetkonttig getekend zynde, verfierd. Anderen noemenze de gefchilderde of gefternde , om dat de Schulp, op een zwarten Grond , zeer fierlyk getekend of befchilderd is met geele Sterren - Straalen, die in ’t midden van de toppen der Blaadjes haar middelpunt hebben; en met elkander te famen loopende zig vereenigen. Zy onthoudt zig in Afie. Men vindt ‘er van, die ongelyk kleiner dan een Vuift zyn, doch ook wel van één of an” (9) Teftudo Pedibus pofticis palmatis, refte fcutellis elevatis truncaris. $y/f Nat. X. Teftudo Unguibus acu- minatis , Palmarum quinque , Plantarum quatuor. Auf, vid. Fr. TI. p. so, Teftudo piëta £, Stellata. Worm, Muf. 317. Amen. Acad, L, Pp. 139, n. 24- Tes- tudo Teftâ Teffellat major. Grew. Muf. 36. T 3. £ 1. 2, Teltudo minor Amboinenfis. Sen. Muf. Ì. T. 3o. f. 8. Teftudo nigricantibus & flavelcentibus figuris Geo- metricis. Pis. Braf. T, 105. Tektudo Tefiellata minor, Ray. 2 nadr. 259. 1, Deer, VI, Sruk, HL ÁFDEEL, EK Hoorp- STUK. Xx, Pufslla, Kleintje. XI. Serpentina. 60 BESCHRYVING VAK anderhalf Voet Schulps : weshalve Grew zer ; met regt ‚den naam aan geeft vensgroote Schild- pad met de Schulp van Mofaik werk: daar Ray ze de kleine noemt, en SeBA de kleine Amboie neefche. Die van GrEw was van Madagaskar afkomítig. (ro) Schildpad met een balf-Klootfche Schulp ; welker Blaadjes verbeven-rond zyn, beftaan. de uit fcheefboekige Ruiten , aan den rand geftreept , in ’t midden geftippeld. De zeer kleine Landfchildpad uit Ooftindie, wordt deeze van WorMIus genoemd. Ray geeft ‘er ook deezen naam aan , maar GREW noemt haar de Virginifche, Men kan, derhal- ve, maar alleen verzekeren, dat zy in-de In. diën zig onthoudt. (rr) Schildpad met de Pooten gevingerd, de Schulp nagenoeg wverbevenrond „ van agte- teren flomp en met vyf fcherpe Tanden ge. wapend, Deeze onthoudt zig in de warme Geweften, zegt LiNN ZUS. (zo) Teftudo Teftâ hemifpheericâ , Scutellis convexis trapeziis margine ftriatis, difco pun&atis. $9/f, Nat. X, Teftudo \irginea. GrEw. Muf. 38. T. 3. f. 3. Teftudo Terreftris pufilla ex India Orienraii, Worm: Mij 31e Raj. Q wedr. 259. (zr) Teftudo Pedibus digitatis, teftâ fubconvexà poftie ce obtuf, acute Sulaais -dentatâ, Syf?, Nat. Xe III. HOOFD. e EN ter) alva Nn 4 DE DRAAKEN ÓI OENE HO OLE DS TU: K. _ lil Hoorp. STUKe Befchryving van ’t Geflagt der DRAAKEN, waar in van de Draaken der Ouden ‚van die der He. _dendaagfchen of vliegende Haagdiflen „en van de door Konft gemaakte of verzierde Draaken, gefproken wordt. . Fe Geflagtnaam, Draco of DRAAK „die door , ’ Linnaus aan zodanige Dieren , welke Viervoetig zyn, en voorzien met Vleugelen en Staart, gegeven wordt, brengt my tot het onderzoek van het Denkbeeld , dat zig de Ou- den hebben gevormd van Draaken, en dat nog niet geheel ontworteld is, Niets is verwonder- Iyker, dan dat men, van de oudfte tyden af, tot heden , onder alle Natiën byna , op den Aardbodem , gefproken , gefchreeven en Af- beeldinge n gemaakt zou hebben van Schepzelen, die ’er nooit geweeft waren. Egter zyn veelen der Hedendaagfchen, wat de Draaken aanbe- langt, van dit Gevoelen, en men houdt thans, in t algemeen, de Dieren van dergelyke ge. daante , behalven het kleine vliegend IJE je, voor fabelen. De Heilige Schrift, daar het Woord Draak , Draaken in in de Nederduitfche Overzetting » macha el ge len voorkomt, geeft ons geen de minfte zeker. heid aangaande de gedaante of eigenfchappen van dit Dier. ’t Woord Tbannin, dat men dus Te Deer, VI. Stuk, Ka vele © Ru iT. 62 BrsSCHRYYING VAN vertaald heeft als een Draak der Wilderniffen, ArpeeL. komt elders voor als een Walvifch of Zee- HI. Hoorp- STUK, Monfter , en fchynt dikwils, eenvoudiglyk , een Slang te betekenen. ’t Is waar, dat in de O. penbaaringe gefproken wordt van een grooten rooden Draak ‚met zeven Hoofden en tien Hoor- nen; doch, behalve de Zinnebeeldige beteke. ‚ Dis ‚ die daar in doorftraalt; vindt men dit Dier * ook naderhand genaamd de Oude Slang : ’t welk wederom een duifterheid , in dit opzigt, ver- oorzaakt. Niet minder onzeker is ’t,‚ of men, daar den Jooden, zo SCHEUCHZER zegt, in de _Israëlitifche Wet verbooden was , Beelden te Geftalte. maaken die naar Draaken geleeken ; daar door groote, Vuurige, Venynige Slangen, of zulke Dieren , welken men hedendaags onder den naam van Draak zig voorftelt , te verftaan hebbe. Dit laatfte is wel het waarfchynlykfte, dewyl men weet, dat ’er zodanige in de Wapens van den Keizer van China zyn, en niet alleen op Vaat- werk gefchilderd, maar zelfs als Beelden ge- fatfoeneerd , aldaar gevonden worden. Evenwel is ’took bekend, dat de vindingryke Geeft der Chineezen hun, in dit opzigt, aanvoert tot de ongerymdfte buitenfpoorigheden. De Koperen Slang door Mofes opgeregt, dien de Israëliten, tot den tyd van Hiskia toe aanbaden , voert een anderen naam. Niet minder verwarring is ’er,onder de on- gewyde Schryvers van den ouden tyd, over de geftalte van de Dieren, die zy Draaken noe- men. k DE DRAAKEN. 63 men. ABENSINA en Aërius geeven ‘er Schub. HL ben aan en groote Oogen in de Kop, Hair op Arprele de Huid, een Baard aan den Bek, een wyde Keel , uitfteekende Tong en lange Tanden. Volgens PrrLosTRATEsS zouden de genen, die zig op ’t Gebergte onthouden , een Kam of Kuif hebben , welke met de Jaaren grooter wordt, en een Saffraankleurige Baard: daar die in de Moeraffen zig onthouden zonder Kam zyn. Anderen fpreeken van gehoornde Draaken; ee- nigen fchryven ’er twee, anderen vier Pooten aan toe, en de meeften willen, dat zy gevleu- geld zyn. Volgens fommigen is hun Lyf als dat van een Varken: de Kleur zwart, ros of Afchgraauw ; ook geel of Goudkleurig ; de Buik groen,de Rug zwart. Men vondt ’er , in Kongo, van grootte als een Ram, gevleugeld, geel en met een langen Bek, die raauw Vleefch aten. Aan de Ganges waren ’er , volgens Priros- TRATES , welker Oogen glinfterden als een Dia- manc, HL Hoorp- STUK. De meeften willen dat de Draaken Venynig Venynig. zyn, en ARISTOTELES heeft ’er van één gefpro- ken, die de Lugt befmette door zynen Adem. Anderen verhaalen, dat zy, den Menfch wil- lende dooden, een Wortel eeten, die Vergif. tig zy. Die van den Berg Atlas waren zo vol Venyn;, dat iemand ftersen moeft, die ’er flegts dan geraakt hadt, Daarentegen werdt van de Egyptenaaren het Vleefch der Draaken gege: ten , zynde groen van Kleur,-en van het Vet E,Dsur, VL Srux, be- eid. ME ÄFDEEL, HL. Hoorn. STUKe Oorfprong. 64 BESCHRYVING VAN bediende men zig tot Smeering. De Kop, op de Kwetzuur gelegd, was niet alleen een Mid- - del tegen den Beet van Venymige Beeften ; maar by zig denzelven draagende, was men bewaard voor zeere Oogen. Zonderlinge dingen worden ’er aangaande der- zelver Oorfprong en Levensmanier verhaald. Sommigen ftellen,dat zy uit de Paaring van een Arend met een Wolvin voortkomen, hebbende dus de Wieken &n Bek van den Vader, het Lyf en de Staart van de Moer. Eenige fchry ven, dat zy leevende Jongen baaren, anderen dat zy Eijeren leggen, Hun Aas zou beftaan in aller- ley Vergiftige Kruiden, Vrugten en Wortelen; _veelerley foort van Dieren en zelfs Vogelen, Grootte. die zy geheel inflokken , werpende vervolgens de Beenderen weer tot den Bek uit. Zy kun- nen lang Honger lyden zegt men, doch zyn, als zy hunne Prooy magug worden, zeer gul. zig. Volgens HeRropotTus zouden zy met de Bekken paaren. Van dergelyke Monfters zyn ’er, zo men de Schryvers, zelfs van wat laater tyd , gelooven mag, nuen dan te zien geweelt, die verbaa. zend groot waren. Marcus Paurus de Vene- taan fchryft, dat ’er, in de Provincie van Ca- razan, in Afie , één was van tien Ellen lang. Ten tyde van Pmiraprrpaus werden ‘er, zo Erranus verhaalt, te Alexandrie twee gebragt uiet Ethiopie, van veertien Ellen. De zelfde Autheur berigt ons, dat Aucusrus ‘er te Rome een DE DRAAKEN. 65 één opvoedae van vyftig Ellen, dien by nu en rr, dan eens aan het Volk, vertoonde. Ten tyde ÄFDEEL. van ALEXANDER den Grooten zag men ’er , in H es | de Indiën, één van zeventig Ellen : AprosyY. srux. FARES fpreekt van één van negentig; STRABO van één van honderd, en Possiponius van één van honderd-veertig Ellen , naby Damaskus, GerLLius maakt gewag van een Draak, die het gehecle Leger van Recurus aandeedt. De El- lemaaten ; weet men , zyn van ouds tot heden zeer verfchillende geweeft. Indien men al het gene baarblykelyk verdigt Ed is,en de ongemeene vergrooting , van de gemel- Krokodil- de Berigten affnoeit, zo zal men vinden, dat an daon. de meefte Byzonderheden op Krokodillen , diflen, Haagdiffen of Slangen , toepaffelyk zyn. Im- mers van dergelyk denkbeeld is de Natuurkun- dige Heer ScHEUCHZER, wanneer hy zo om- ftaudig fpreekt van de Verfchyning van Draa- ken in de Alpifche Bergen van Switzerland, en de egtheid der Hiftoriën, dien aangaande, on- derzoekt. Van deeze Dieren vindt men ‚ in Afrika inzonderheid, welk het Land der Ge. drochten oudtyds was, nog heden van verbaa- zende grootte; fommigen derzelven zyn by uit- ftek Venynig, eenigen worden gegeten van de Inwooners, en de Geftalte komt, in veele op. zigten , overeen , met die , welke de Ouden aan de Draaken toefchreeven. ’t Is waar, de Vleugelen ontbreeken ’er aan5 doch de vlug. heid der Krokodillen en Slangen, welke laatften EL Daer. VL STUK. E | dike 66 BESCHRYVING VAN _ dikwils in de Boomen zitten ‚en daar uit nedete fchieten op een Menfch of Dier, heeft den Reiziger , die zulks van verre befchouwde, vol fchrik en angft de vluge neemende, hun voor gevleugeld kunnen doen houden. Indien hy te“ vens, hier of daar, in de nabuurfchap, zulke kleine gevleugelde Haagdisjes vondt, als men thans zeker weet, dat ’er in de Indiën zyn: zo heeft die hem kunnen verfterken in dat denk- beeld „en die Diertjes doen houden voor Jongen * van deeze Draaken. Het aanzien van den ge- kaperden Slang, zweemt eenigermaate naar de troonie van een Menfch: dat van den Ratel. flang is zo verfchriklyk, dat het de Dieren als van fchrik doet verftyven; om niet te zeggen, dat die door den Adem gedood en in deszelfs Bek gezoogen worden. Men verhaalt, dat in Ooftindie Slangen zyn van vyftig Voeten lang. Het Vel van eenen, die een Jong Meisje in- {lokte , doch maar twintig Voeten lang was, is lang te Batavia bewaard. Hoe zeer moet de Buik van zodanige Dieren zwellen, als zy een Koe, Hertebeeft of Varken inzwelgen, ’ welk ADANSsON van die te Senegal in Afrika getuigt, dat zy, hoewel ftukswyze, doen. De Negers verzekerden hem daar ook, dat ’er waren van wel veertig of vyftig Voeten lang. Haagdiffen zyn ‘er , in Weftindie , van over de twintig Voes ten. LABAT zag, in Amerika, een Slang, die klein en dun was, een groote Rot inzuigen. Bovendien leggen 1 2y by ’: Water opgerold te lee- DE DRAAKEN, Ö7 seren, of’er ook eenig Dier te drinken kome, en dit kan ’er eenigermaate die Geftalte aan gee- ven, welke de Ouden toefchryven aan onge- vleugelde Draaken. Of het mooglyk zy, dae uit de paaring van een Haagdis of Slang met een Vledermuis, Vliegende Hond of Kat, zo. danig een Dier voortkome , ’t welk Wieken heeft , laat ik onbeflift, Zou men egter niet tot dergelvk Gebroedfel Hit. AFDEELs bike Hoorp, STUKe of Ge. rochtelyk betrekken kunnen , den Drcak daar SCALIGER geteelde van fchryft, die vier voeten lang was , van dikte als eens Menfchen Arm, met Kraakbeeni- ge Vleugelen ; hoedanig een in Vrankryk ge- dood ware en aan den Koning toegebragt. Ook dat, ’t welk zeker Boer ‚int Bergagtigfte van Switzerland, met zynen fcherpen Stok dood: ftak in ’t voorfte der voorgaande Keuw , heb- bende het Lyfeen Voetlang met een Scaart van die zelfde langte, den Kop als van een Kat; met twee glinfterende Oogen, en twee Uijers of Prammen aan den Buik.. Dit Dier was vier. voertig ;doch AMBROSINUs maakt gewag van één met twee Pooten, dat ín den jaare 1572, op zekeren dag in Maart, door een Landman op gelyke wyze werdt gedood. BELLONIUS verze. kert, dat-hy gewiekte Slangen, die dood wa. ren, uit Índie gebragt, gezien heeft; dik van Buik , met twee Pooten , de Staart van een Slang en de Wieken van een Vledermuis. Zo- danigen zou men in Arabie veel omtrent de Ie Deer, Vl. StTuKe E 2 | Bode d / Dieren ge- weeft, H 68 BESCHRY%YYING VA KN sj. Boomen vinden , daar de Wierook op verga _AÄFDEEL, derd wordt. | EL. Om kort te gaan, ’t is zeker, dat men nog srux. hedendaags Dieren vindt, die, wat de Geftalte Wezently-aangaat , volkomelyk het Denkbeeld beguntti- ke Draak of von , dat men van ouds gehad heeft van een Draak. Ik heb hier dat gene op ’t oog ,’t welk de Heer LinNzus noemt L. (1 Draak, Volans, | in Hier door verftaat zyn Ed. dat Diertje, ’t welk men gemeenlyk Vliegende Haagdis noemt ‚en daar SEBA reeds den naam van Draak „ Bonrius dien van Draakje aan gegeven hadt, Het íchynt de zelfde Vliegende Haagdis te zyn, waar van Ravípreekt, dat hy ‘er een by den Heer CHARLETON hadt gezien, in Spiritus bewaard, _Hy voegt ’er by, dat deeze Diertjes aazen op Mieren, Vliegen, Kapellen of Vlinders en an- dere Infekten, doende Menfchen noch Dieren eenig leed. Ook vliegen zy van den eenen Boom in den anderen, door middel van hunne uitgefpannen Vlerken ‚op de wyze van den Vlie- gende Ínkhoorn , en, als hunne Vlerken zyn toe- 56e (z) Draco Syft. Nat. VI. 36. Gron. Auf. IL, p. 73e N. 46. Muf. Ad, Frid. p… 40. Lacerta Caudâ te- reti , Pedibus pentada@ylis, Alis Femore connexis» criftà Gul triplici, Aman. Acad. KI. p. 126. Lacertus volans five Dracunculus, BonrT. Jav. $7. T. $7. Lacer- ta Africana volans, f. Draco volans Sep. nf, 11. Ex 36. £. 3. BRADLEK Jut. Tab, IX. £. se DE DRAAKEN, 69 geflagen , kan men insgelyks naauwlyks zien, dat zy gevleugeld zyn. Men verhaalt ook, dat zy Eijeren leggen, doch dit gaat niet zeker. Omtrent deeze Draakjes, die zig in Afrika _ piet alleen, maar ook in de beide Indiën ont- houden, is in de Geftalte geen groot verfchil, Zy hebben allen , wat het Lighaam belangt, byna de figuur en grootte van onze gewoone Haagdiffen : het Lyf met den Kop ís ongevaar een Pink lang en de Staart, in fommigen, wel driemaal zo lang als ’* Lyf. Dit heeft ten min- fte plaats in die Ooftindifche, waar van ik hier de Afbeelding geef; want dezelve ts in ’% ge- heel, van ’t uiterfte des Beks tot aan ’t end van de Staart , agt en een half Rynlandíche Ul. ÄFDERL, Hoorp. STUK, Ooftindie CE ) Pl, L Fig. 4 Duimen lang, het Lyf met Kop en Hals twee en een half Duim; het Lyf niet meer dan twee Duimen. Het Lyf verfmalt allengs naar de Staart toe , zynde op het breedíte , by de Voor. pooten, een half Duim breed, De Staart, die zeer dun uidloopt , heeft eenige ryën van Schub- betjes, met de punten naar onderen geftrekt , die dezelve overlangs ingegroefd , en, aan ’% end inzonderheid , zeer hoekig maaken. De Agterpooten hebben de twee’ middelfte Vinge. ren, met de Nageltjes , zo lang als de Beenen en Dyén, elk ín ’t byzonder; ieder ongevaar een half Duim; dat is de geheele Agterpoot an- derhalf Duim. De Voorpooten zyn, in alle opzigten, merkelyk , en in ’t geheel omtrent drie agtfte Duims korter, Altemaal zynze vyf- 5, Deer, VL. Stuk, E 3 Vin- TL, ÄFDEEL. EER HoorD- STUK, jo BeESCHRYVING VAN Vingerig. De Kop is omtrent een vierde Duims breed ‚ van boven platagtig , niet zeer fpits: de Oogen , welker Kringen zwart zyn , met witte Schubben omringd, die voor Oogleden ftrekken, De plaatfen van ’ Gehoor vertoo- nen zig niet duidelyk, Van boven is de Kop wel Knobbelagtig , doch niet gehoornd, noch gekamd, maar fraay gefchubd. Voor in de Op- derkaak heeft het Diertje. eenige Tanden, die niet zeer fcherp zyn, doch dik en ongelyk van langte: de Bovenkaak is geheel ongetand: de _ Tong, dik en Vleezig, aan ’t end rond. De Huid van’ onderen , aan de Keel , is ruim en rim- pelig , loopende uit in een puntige Zak, die gemeenfchap heeft met een middelgroefje bin- nen in de Onderkaak ; en op de zyde als tot twee blaasjes zig verwydende. De gemelde Zak kemt , met zyne punt of tip, voor aan de Borft, De Vleugels flaan ter breedte van ome trent twee en een half Duim uit, en {trekken van de Voor- tot aan de Agterpooten , langs het Lyf heen. Zy worden onderfteund door vyf dunne Ribbetjes, die als Straalen uitloo- pen; zynde de agterften zeer veel naar agteren gebaogen. Op de kant zyn de Vleugels eenî. germaate hoekig, aan de enden van deeze Ribbetjes: over *t geheel zeer dun, Vhiezig en doorfchynende , ook ongemeen fyn gefchubd, gelyk het Lyf. De Kleur van ’t Diertje is op fommige plaatfen Hemelfchblaauw „ gelyk dit agter aan den Kop, op het Lyf en aan de Bee= | nen s \ ‚ DE DRAAKEN, 7 _ pens plaats heeft; doch voor ’ overige, zeer 11 fierlyk, blaauwagtig zwart en wit gemarmerd; Arprer, onder aan den Kop met wit gefpikkeld; aan de poorn. Pooten en Staart regelmaatig gebandeerd. Over stug. de Vleugels loopen een menigte verheven ftree- pen , die in verdeelingen bruin en wit zyn; evenwydig aan elkander, maakende hoeken met de gezegde Ribbetjes. Tuflchen deeze ftreepen is de grond Afchgraauw, Uit deeze befchry ving , die ten naauwkcuriefte, Weftindte door my» naar het Voorwerp is opgemaakt „vers. P® toont zig een kennelyk verfchil met de Wettin. mna difche of Amerikaanfche Draakjes, hoedanig een 'er op de zelfde Plaat is afgebeeld, en die men thans hier menigvuldig vindt. Derzelver Vleu- gels zyn zo rond niet doch gelyker van omtrek en aa den rand gezoomd. Den Zak, onder aan de Keel , heb ik , in fommigen , wel zo groot gezien, dat dezelve uitgerekt hadt kunnen worden ter langte van drie vierde Duims, Aan de zyden van de Keel waren ook zeer zigt- baare byhangzels, De Kleur was Afchgraauw, met wit gefprenkeld, doch in fommigen op ’c Lyf, in anderen op de Vleugels, geplekt met groote zwartbruine Vlakken. De Kleur der Vleugelen vertoonde zig, in eenigen, rosagtig of vaal van Grond. Sommigen hadden het Liyf bruin en de Vleugels witagtig. De langte der Staart was zeer verfchillende , in fommigen veel korter dan het Lyf ‚in anderen wel eens zo lang, De Vleugels waren „in allen , geheel los van de 5. Deer, VI, Stux. 0 Voor. he uE AFDEEL, EI, Hoor p- STUK. Afrikaan- fche. Jr BESCHREN ING AWiA WM Voorpooten , en eenigermaate gehegt aan de Dyën der Agterpooten, gelyk ook in de Ooft- indifchen plaats heeft. Het myne , dat ik onder- zogt heb , heeft aan de zyden van den Bek , zo wel boven als onder , zeer fcherpe Tandjes, doch niet van vooren, en de Tong, fchynt aan ‘t end wel iets ingefneeden te zyn. Veel overeenkomft heeft, met deeze laat- en , de vliegende Krop -Haagdis of Draak uit Afrika, van SEBA onder deezen naam af- gebeeld, hebbende, zo min als de onzen , een Kam of Kuf opden Kop, gelyk ’er toege- {chreeven wordt aan die , welke zig bevondt in het Sweedfche Kabinet van den Heer Gvr- LENBORCH ; maar Knobbeltjes in de plaats van Hoorentjes. De Kleur van ’t Lyf was ligt. blaauw , en die der Vlerken ,aan de buitenzyde, met donkerbruin , zwart en wit , fierlyk ge- marmerd en gevlakt. De Vleugels waren, ins- gelyks, niet aan de Voor- , maar aan de Agter- pooten gehegt: daar ten opzigt van het Ame: rikaanfche Draakje, ’t welk SeBA uiet de Spaan- fche Weftindiën gekregen hadt,de Vleugels, zo hy duidelyk meldt , aan deDyën der Voorpooten vaft en los of vry van die der Agrerpooten waren. Ook was de Kleur van dit Diertje rosagtig en het dikfte end van de Staart fcherp gedoornd (*); doch, om de waarheid te zeggen , het Voor: werp fchynt wel wat ingedroogd te zyn ge- | weeft ; (*) Sena Kabin. I. Daze Tab. CIL, Fig 2 / J de „u f De DRAAKEN. 73 „weeft; en dit heeft aan fommigen ook gelegen- ry, LS heid gegeven om den Zak onder aan de Keel, Arpzer, die deeze Diertjes buiten twyfel tot een Krop _ Ul. | j Ö | Hoorp- verftrekt , om hun Aas in te bergen , een Kam STUK: te noemen; niettegenftaande die, in het Am. boineefche door BRADLEY, zeer duidelyk als een Zakje was vertoond (*). Anderen zeg- gen , dat zy een driedubbele Kam of drie Kammen aan de Keel hebben (f) ; begrypende, waarfchynlyk ‚ onder den naam van Kammen ook die twee Blaasjes , welken Bon:rrus fchryft, dat het Draakje buiten aan de Keel heeft , geel van Kleur , die , als het vliegt , opzwellen. Volgens de Afbeelding van Linneus zou het fchynen , dat ’er Draakjes zyn,die de Wieken, zo wel van de Agter- als van de Voorpooten, geheel los en vry hebben (4). Na SEBA beelde nog een Dier af , onder den Draaken, naam van Boomdraak uit de Weftindiën (S oden doch ’t zelve is door onzen Ridder, met den ede bynaam van Bafiliskus „onder de Haagdiffen ge- ben plaatít. », Alle overige Draaken der Autheu- »» ren, zegt zyn Ed., zyn fabuleus, gelyk de ‚„ Veelhoofdige Draak of Hydra, door SreBa »» afgebeeld (£), die wy te Hamburg gezien / ‚> heb« …_(*) Wysg. Verh. van de Werken der Natuur. Amfterd. Eras. Pl EX. Fig. 5, (}) Hast. De aphid. Gyilenb. „Am. Acad, 1, F 126. Gron. Muj. II. p. 74 (1) Linn. Syft. Nat. Ed, VI. Tab. II, Fig. 5 (9) IL. Deer. Tab. C. Fig. 1. (£) Ibid. Tab. CI, Fig. z, be Deer, VL, STWKe ET. ÄFDEEL. it. Haorp- STUK. za BESCHRYVING VAN ‚> hebben; zynde niet natuurlyk , maar een on- >, gemeen Konftig werk(tuk”. Sena, die’er in t jaar 1720, van een vreemd Heer , welke zyn Kabinet bezigtigde , het eerfte berigt van hadt gekreegen ‚ wift naderhand een Tekening te bekomen; wordende toen, voor het Gedrocht zelf, een Somme van tienduizend Hollandfche < Î ‚ Ee * j - Ì Guldens ge-eifcht. Hy fchynt zig verbeeld te hebben, dat het een natuurlyk Schepzel was; gelyk een Liefhebber der Natuurkunde te Ham. burg ‚die hem de Tekening bezorgd hadt, ver- | zekerde, Van even het zelfde denkbeeld is de Heer -PoNroPPIDANsS , Biffchop van ’t Stift van Bere gen in Noorwegen en Medelid van de Koning- Iyk Deenfche Societeit der Wetenfchappen;, _geweeft , wanneer hy dien aangaande fchreef (*). », Dit herinnert my een Slang of jonge Draak > met zeven Hoofden en Halzen;, die gegroeid „ ke een lange fpitfe Staart „ benevens vier „‚ Pooten hadt, en gedekt was met graauwag- tige Schubben, wat kleiner dan die der Ha= s ringen. Het Dier was, op't Oog te zien, twee ‚, Ellen lang. Ik heb hetzelve , en mooglyk heb. „, ben het wel duizend andere Menfchen, be. s, fchouwd, gelyk het nog is te zien by den Heer ‚ STAMPEEL ; een wel bekend Koopman in Ham: 9 waren uit een taamelyk dikke Romp, wel. — ‚> burg, wiens Voorouderen het, voor een aan- | (*) Paturt. Hiftar ban opwegen. Koppenh. 5754 IL Th. p. 72 \ | FASE DRVR MOE de „» zienlyke Somme Gelds , van de Koningmark. Ht „ fche Familie is verpand geworden, die het- Arprete »» zelve; toen in de voorgaande Eeuw de Stad _ UI. _„ Praag geplunderd was, uit de Bezitting van Ek . » andere Menfchen gekreegen hadt. Men vindt, 9, OP de Koninglyke Konftkamer te Koppenha- ‚> gen „ een Schildery , waar in het is afge- „‚ beeld ‚en welke ik ‚als Ooggetuige , kan ver. … zekeren, dat de gedaante van het natuurlyke „, Origineel zeer wel uitdrukt, Het Zinnebeeld „ derhalve, ’t welk de Heilige Schrift van een ‚> Draak met zeven Hoofden genomen heeft, is - „ niet op een Verdigtzel, maar op de Natuur „„ gegrond,” | Veeleer zou ik denken, dat die Draak ge. maakt zy paar dat voorgeftelde Zinnebeeld , en , hoe deeze Biffchop hier ín bedroogen kan zyn geweeft , blykt onder anderen uit die Draakjes, welken men van Rochen fatfoe- neert en zodanig opfchikt met de Vleugels van vliegende Viflchen , dat een onkundige van ’t bedrog dezelven zekerlyk voor natuurlyke Schepzels, die dus geleefd hebben, moet aan- zien. | À 5 Ë ie ief 1. Datr, VI, Srux. IV. HOOFD. 76 BESCHRYVING vAN UL NADP Jol IV. HOOFDSTUK. Befchryving van ’t Geflagt der HAAGDISSEN ; waar onder de Krokodillen, Salamanders, de Chameleon , Gekko , Scincus , Bafiliskus ; Leguaan, benevens alle andere , zo genaamde Kruipende Dieren, die wier-Voetig en geftaart zyn , zonder Schild of WVieugelen ; bebelzende veele zonderlinge Eigenfchappen deezer Dieren, volgens de nieuwe Waarneemingen van den Sweedfchen Doktor HasserLQvistT, in Zeypte s klein Afte en Paleftina. Naam, Ken- so groot en uitgebreid is dit Geflagt van sr ht, 4 Dieren , ’* welk LinNaus onder den Hoofdnaam van Lacerte of HAAGDISSEN be- grypt en waar van de Kenmerken in ’t alge, meen beftaan in een Viervoetig, geftaart Lig- haam, dat niet, gelyk de Schildpadden , met ee- nig Rugge-Schild of Borftftuk gedekt , maar geheel bloot en tevens kaal is, en ongevleu- geld. Van deeze heeft hy drie-en-veertig Soor- ten, die in vier Verdeelingen onderfcheiden zyn: de agt eerften hebben de Staart famengedrukt of platagtig op zyde (compre(fa): in de tien volgende ís de Staart als uit Wervelen of Rond- zels famengefteld (Verticillata) « in de overi. gen is de Staart fpilrond en met Schubben ge- dekt die als een Leijen Dak gefchalied zyn, (teres imbricata) , doch in fommigen korter of | naauw- DE HAAGDISSEN 17 _paauwlyks zo lang, in anderen en wel de ze- ventien laatften , langer dan het Lyf. In de eerfte Verdeeling is , onder anderen , de Kroko- dil en Salamander geplaatft; in de tweede ko- men de gewoone Haagdiffen; in de derde de Chameleon, Gekko en Scincus; terwyl de Bafilis. kus, Leguaan, en veele. uitheemíche Haagdis- fen de vierde famenftellen. (1) Haagdis met de Stuart op zyde plat , de UI. ÄFDEEL, . IV. Hoorp, STUK. j f Crocodsluss. Voeten met drie Nagelen ‚de Woorpooten vyf- Krokodil de Agterpooten vier-Vingerig ‚ gepalmd. Dit Dier, dat ook by andere Autheuren onder de Haagdiffen geteld wordt, voert te regt den naam van allergrootfte,. De Griekfche naam Krokodilos, die afgeleid wordt van den afkeer, welken het van Saffraan zou hebben, is met ee« nige verandering ook in Europa gebruikelyk. Dus wordt het van de Franfchen en EngelfchenCrocods- le, van ons Krokodil geheten. Anderen willen egter, dat (zr) Lacerta Caudâ compreffà Pedibus triungulatis, Palmis pentadactylis, Plantis tetradatylis, palmatis. Sy/?, Nat. X. Gen. z0s. Lacerta eadem. „Ameen, Acad. L p. x2r. Lacerta eadem, Muf. „Ad, Fr. I, p. 40° Cros codilus. Gron, Muf IL, p. 74. n. 47. BeLr. Aquat. gr. Gesn. Q wadr.g. ALDr. Ag. 677. Jonsr. Q wadr, T.79 fe 3, Lacertus maximus, Ray. Q vadr. 261. Crocodilus Cay- man. BoNT. Jay. T. $$. Jacare: MARCGR. Braf. 242 Crocodylus. Orrar. Muf. 8, T.7. £. 3. Crocodilus Nilorie cus,‚ Bert. Muf.:47. T, 13. Crocodilus. Stoan. Jam. IL p. 332. Crocodili. Ser. 2u/. 1. T, 103. 104» Kro- kodil. Merrran, Sur. 49. f. 69. VALLISN. Nat, L T43 Lacertus maximus. CarzsB. Car. IL, T. 63, - &, Deer, VL, Srux, UI. 3 BESCHRUVING Weken dat deeze naam den fchrik, dien hy voor den AFDEEL, Oever heeft, zou aanduiden: doch ik geloof STUK « Krokodil, Woone plaats. Hadiis- veeleer ‚ dat men het dus genoemd heeft, als Schrik des Oevers, ten opzigt van Menfchen en andere Dieren. De Egyptenaars noemen hete zelve Champfe, die van Sienne Suchus, de In- diaanen in ’t algemeen Cayman, die van Cey- lon Künbula, de Turken Kumfak en de Arabiee ren Corbi,. In de Weft-Indiën worden zy ook wel Allegators geheten , de Brafiliaanen noe menze Jacove, de Negers in Afrika Bombos , en de Wilden van Amerika Picharouki. Men twyfelt geenzins,of het de Leviathan zy , waar van in ’ Boek Jobs gefproken wordt, gelyk de Heer BocnaRT. met veele redenen betoogd heeft, A De Krokodillen zyn in alle de Wereldsdee- len buiten Europa, in dat gedeelte, ’t welk-on= der de heete Lugtftreek legt, te vinden. Meeft onthouden zy zig op groote Rivieren, gelyk de Ganges in Indie, de Nyl en die van Sene- gal, de Gambia en anderen van Afrika „ en op verfcheidene van Zuid- Amerika. Op de Ri- vieren van Guinée zynze zo menigvuldig , dat men ’er wel vyftig op ééaen Dag kan zien, zo BosMaAN verhaalt. De Rivieren van Madagas-. kar krielen ’er van , en op Java is dit Ongediert zo verfchrikkelyk , dat de Nederlandfche Kom- pagnie dertig Guldens geeft, aan iemand die ‘er een doodt. Men vindtze ook op de Mo- lukkifche Eilanden, en, om kort te gaan , het | | ‚ús ms hed „pr HAAGCDISSEN 79 istulthen de Keerkringen , een algemeene Plaag ‚der Rivieren. Buiten twyfel moet de Krokodil, in de Oos. terfche Landen, al- van ouds bekend zyn ge- Ui. ÄF DEEL» IV. Hoorp.= STUK. weeft, en daarom houdt men hem met meer Krokedil. regt voor den Leviathan daar in ’t Boek Jobs van gefproken wordt (*); dan den Walvifchs die aan de Ouden onbekend was. Ook zyn ee- nige Byzonderheden, die men aldaar aan den Lewiatban toegefchreeven vindt, op den Kro- kodil toepafielyk , in ’t byzonder de ondoot- dringbaarheid van zyne Huid , en zyne ver- k fchrikkelykheid (F). JoB wordt ‘gevraagd 5 of hy den Leviathan met een Angel zou kunnen trekken, of hem ophaalen met een Koord, die men laat nederzinken: waar uit blykt , dat dies. tyds reeds bekend moet geweeft zyn, hoe de Krokodil het Viffchers tuig , zo Hengels als Netten, wanneer die hem voorkomen, vernielt. De Viffchers, in Egypte zyn, by die gelegen. heid , dikwils aan groot Levensgevaar bloot- gefteld , zo de Heer weeen heeft opge- merkt (1). me # Dat de Krokodil een verfchrikkelyk Dier zy, verflinden: lydt geene tegenfpraak. Verfcheide Voorbeel. de aart. den zyn ’er, dat zy Menfchen hebben verflon- den: ook weet men ,dat zy fomtyds de Schuit- jes (*) Kap, XL. Vers 20, enz. ( Bocnarr Hieroz, Libr. TI. Cap. 7. U) Heije nactj Palaftina, Rot. 2762, p. 348. Ee Deer. VI. Siuke HI. ÄFDEEL. IV. Hoorp- STUK. Krokodil. 8o BESCHRYVING VAN jes der Indiaanen omflaan met hunne Staart, en dan worden , die ‘er in zitten, doorgaans hun ne Prooy. Te Lande kan hy ook een Menfch vervolgen , en loopt , niettegenftaande zyne fchynbaare logheid, zo fnel, dat een Man te Paard , naar men zegt, hem niet ontkomen kan, of dezelve moet verfcheide wendingen maaken: want de {tyfheid van dit Dier gedoogt niet, zulks na te doen. Evenwel fchynt het my toe, dat zy een Menfch niet ligt aandoen, dan. vervolgd zynde of getergd. Zelfs willen fommigen ;, dat de Krokodil bang zy voor den Menfch, ten zy die voor hem vlugte: 't welk men in meer. Roofdieren, zelfs in den Leeuw, waar. neemt. Dit zal mooglyk de reden zyn, dat ’er in Egypte meer Vrouwluy , die Water komen fcheppen- of in de Rivier Kleederen waffchen, en Kinderen die aan den Oever fpeelen, en in ’t Water zig baaden of zwemmen, door ver- flonden worden, dan Manvolk. In eene Kro- kodil, die te Kairo voor den Engelfchen Kon- ful werdt ontleed, vondt men verfcheide Been- deren van Armen en Beenen, die aan de Rin- gen gekend werden van Vrouwvolk te zyn. De hedendaagfche Reizigers verzekeren, dat zy aan de kant der Rivieren in de heete Zonne. fchyn, met een gedeelte van den Kopen Rug alleenlyk boven Water, te loeren leggen op het Gedierte dat aan den Oever om te drinken komt , fleepende hetzelve, als zy het vatten kunnen, by de Pooten onder Water, en het dan „DE HAAGDISSEN, Bi dan verflindende; maar ‚ zo dra zy gewag ver- neemen van een Vaartuig , duiken zy, gelyk AFDEELs Dit zag de de ‘Kikvorfchen , geheel onder. La Heer ApAxsoN op de Rivier van Senegal. CONDAMINE , die ’er menigvuldig op de Rivier Kroiodit, „der Amazoonen , en anderen , welke zig daar in ontlaften , vordt, verhaalt, dat dezelven ‘er, op gelyke manier , te blakeren leggen in het Kroos; zo dat menze voor Boomftammen , of brokken Houts, zou aanzien. Aldaar, weinig vervolgd wordende , zegt hy, waren zy ook voor de Menfchen weinig fchuuw „ doch zo veel minder te betrouwen. Als de Rivier over- ftroomt komen zy fomtyds in de Vlekken der Indiaanen en men heeft meermaalen gezien , dat dit wreede Dier ’er een uit zyne Kanoo haalde in ’t gezigt van deszelfs Landsgenooten, dien hy verflondt, eer men denzelven konde te huls pe komen. Alle Krokodillen , nogthans , fchynen ten dien opzigte niet even verfchrikkelyk te zyn. BosMAN zegt, nimmer geboord te hebben; dat die van Guinée eenig Meních of Beeft befcha. digden. Op de Rivier van Senegal vindt men zwarten, Zo ADANsoN berigt, die gezegd wor- den gretig te zyn naar Menfchen-Vleefch. Hun. ne gewoone Spyze fchynt in Viffchen te be- Îtaan. Als zy eenig Beeftop den Oever magtig worden, verbergen zy hetzelve in ’* Water, zo lang tot dat zy luft hebben cm het op te eeten, | | Le Dezer, VI, Stuk. 3 De B BESCHRYVING VAN nd De Negers, Índiaanen en andere Volkeren, Arpeer daar deeze Dieren gevonden worden, hebben IV. "er egter weinig fchrik voor. Onder de Egyp- ie DEE tenaaren of Arabieren vondt men, zo ALPINUS Krekodit, verzekert, oudtyds Karels, die niee fchroom- Vang, den een Krokodil op de Rug te fpringen , als wanneer het Dier , waarfchynlyk om dat het denzelven noch met den Bek , noch met de Klaauwen, befchadigen kon, zig van zulk ee-, nen geleiden en beftuuren liet, Men vangtze ‘er thans gemeenlyk in een Put, of Kuil, en laatze eenige Dagen vaften, waar na zy, met Touwen gebonden en gemuilband zynde of ge- dood, worden verkogt. Nog ongelyk ftouter is de manier der Negeren , volgens LABAT „ die hunnen flinker Arm, met een dik Leder be. wouden, het Dier, terwyl het zwemt , in den Bek fteeken en het middelerwyl afmaaken met …&en groot Mes of Moordpriem, of onder Wa- ter doen fmooren. Dat de Krokodillen ook met Hoeken of Yzeren Haaken, waar men een ftuk Vleefch aan doet, gevangen kunnen wor- den, is niet ongelooflyk. In Europa zyn deeze Dieren ook, doch zeer zeldzaam, levendig te zien geweeft, De His« toriefchryvers , en onder anderen PriNrus, ver= haalen ons, dat Marcus ScAURUs , die de praal. zugugfte van alle Romeinen was , in het Schouw- burg leevende Krokodillen te voorfchyn bragt. Die, welken de Franfche Akademiften befchry= ven, heeft, op het end van ’t jaar 1681 „ byna nd EER Dr HAAGDISSEN. 83 een Maand te Verfailles geleefd, en werdt ’er Hi. „aangemerkt als een der grootíte Zeldzaamheden, AÄFDEELe van zulk Soort, die men ooit in Vrankryk had Ù gezien: want ons Klimaat is, zonder twyfel, IV. Hoorps STUK. tegenftrydiger dan dat van Italie voor een Dier, Krokodil % welk , naar de Ouden verzekeren „de nagt niet kan doorbrengen dan in hec Water, om dat de Lugt, van Egypte zelfs, hem dan te koel is. Deeze zelfde Autheuren berigten, dat de Kro- kodil niet eet, geduurende de vier Winter- maanden. De Krokodillen zyn in eenige Geweften groo- ter dan in anderen. Volgens fommige Berigten. zouden ‘er in Afrika en Afie gevonden worden van over de dertig Voeten lang; doch de he. dendaagfchen fpreeken meeft van ongevaar twintig Voeten. Deeze langte geeft BosMAN aan die van Guinée , LA CONDAMINE aan die van de Rivier der Amazoonen. De Heer ADaN- SON zag ‘er „op de Rivier van Senegal, van vyf= tien tot agttien Voeren lang. Lecvar heeft »er een van dertien Voeten, met een Net, in Zee zien ophaalen, vyfhonderd fchreeden van Batavia (*). Evenwel is ’t niet ongeloof baar , dat ‘er in de binnenslandfche deelen wel gees vonden worden, die merkelyk over de dertig Voeten lang zyn : alzo men ’er op de Rivier Gambia heeft van drie-en-dertig Voeten, gee Iyk Jorson verzekert ; en de Heer Hasser- QUIST (*) Poyage. hin, 1, P. 94 5.Daer. VL Stuk, Grootte. HM f. ÁFDEEL. IV. Hoorbd. STUK, K rokadel, Vaortunee. ling. ed Vyanden. 84 BESCHRYVING VAN QuIsT Eijeren befchryft, die uit een Wyfje in Égypte gehaald waren , van dertig Voeten lang. Heroporvs, ondertuffchen, en ELIANUs, gee ven ‘er ecne langte van zes-en-twintig Ellen aan. Dit verbaazend Schepzel komt, niettemin , zeer klein ter wereld. Zyn oorfprong is uit een Ey , dat de grootte ongevaar heeft van een Ganzen.Ey, doch zeer langwerpig. ’t Getal der Eijeren, die de Krokodil t° eener broed legt, is volgens Nieuwgorr twintig of dertig ; volgens GESNERUS vyftig ‚en zestig volgens LIANUS. De Waarneemingen der Hedendaag. fchen leeren , dat men , in dit opzigt ‚ geen vergrooting heeft gebruikt. Het Dier legt hon. derd Eijeren , zegt LiNNmUs , het begraaftze even als de Schildpadden in het Zand en laatze uitbroeden door de Zonnefchyn: de Moer lokt de uitgekomen Jongen op haar Rug en brengtze naar ’t Water, die ’er afvallen worden van de Vaar en Moer opgegeten. Sommigen willen dat zy al grooter worden zo lang zy leeven. De Ouden hebben hunnen Leeftyd gefteld op zestig Jaaren. | De Krokodil heeft, behalve den Menfch, verfcheide Vyanden: doch de gevaarlykfíte voor hem is de Ichneumon of zogenaamde Rot van Pharao (*). Deeze graaft de Eijeren van dit Dier (*) Zie het IL. Sruk deezer Natuurlyke Hiflorie __bladz, 148. FBE HAAGCDISSEN. 85 Dier niet alleen uit den Grond en erby Mesen, maar kruipt ook, als de Krokodil te flaapen legt met een opgefperden Bek, fom- tyds in deszelfs Keel , vreet de Ingewanden door en komt door den Buik weder uit. Dit wordt egter van de Hedendaagfchen in twyfel getrokken, zo wel , als dat ’er een Vogeltje zou zyn, ’t welk hem de Tanden zuivert, SrBA verzekert, dat de Krokodil de Bovene kaak beweeglyk en de Onderkaak onbeweeglyk heeft, welke laatfte aan het Borftbeen vaftge. hegt zou zyn; doch anderen willen, dat het de Onderkaak beweeglyk hebbe, gelyk de Dieren in ’t algemeen. Omtrent het getal der Tanden , die het in de beide Kaaken fcherp heeft, is niet minder verfchil dan over de Tong , welke de Ouden ftelden dat aan dit Dier geheel ontbrak: anderen zeer klein maakten. SCALIGER was van verbeelding , dat deeze kleinheid van de Tong aanleiding gegeven had, om die geheel over ’t hoofd te zien ; doch, volgens Perraurr, is de Tong geenszins klein noch kort (*). Se. BA», ondertuffchen, houdt tegen het Gevoelen van OLaus MAGNUs , BLAsIUS en andere Ont- leedkundigen {taande , dat de Krokodil geen Tong heeft; alzo hy , in de Ontleeding van drie Soorten van Krokodillen , niets hadt kunnen vin. den, dat naar een Tong geleek. De Keel dee. zer Dieren, zegt Hs is glad en de” slokdarm , die (*) Mem. des Animaux, Tom. HI. Part, 3. Ì, Daer, VI, Stuk, kg HT. ÄFDEEL, IV. Hoorp- STUK. Är ek od A 5 BESsSCHRYVING VAN jj, die met veele plooijen als in een gevoegd iss AFDEEL, maakt een ruime opening en Doortogt naar de IV. Maag (*). Hoorp- s de srug, Veelen ftellen een aanmerkelyk verfchil , niet Krokodil. alleen in de Kleur, maar ook in de Lighaams Verfchil geftalte der Krokodillen, De Kleur , zeggen el Kaye Zy» van fommigen is geel, van anderen bruin, van enderen zwart. ADANsoN heeft ’er in de Rivier van Senegal gezien , die door hunne zwarte Kleur van de gewoone onderfcheiden waren. In Guinée zynze donker bruin , zo SMITH getuigt. Die, welke men te Parys hadt, was groenagtig, doch maar ruim drie Voeten lang; zo dat het ‚ waarfchynlyk, een Jonge zal ges weeft zyn. De Kayman der Indiën verfchilt, inzonderheid , van den Krokodil des Nyls zo Krein aanmerkt, doordien hy het Lyf dikker, k en de Bek zo fcherp niet heeft, De Allegator van Amerika fchynt ook. van de Afrikaanfche Krokodillen verfchillende te zyn. Ri, Afbeel- Men heeft, tot nog toe, geen regte Afbeel. dingen van deeze Dieren in volwaffenheid , om daar uit derzelver veríchil naauwkeurig te kun- nen bepaalen. SEBA geeft ‘er eene van een A« merikaanfche Krokodil, die by ’t Jaar oud was, geelagtig bruin van Kleur, en langs de Rug, zo wel als op de zyden van den Buik , bezet met eene ry van verhevene knobbels, Kamswyze ge. fchikt EN Hy hadt ’er gedroogde van agt tot twaalf ‚ (*) 1 Deer, bladz. 168, () L Deer, Tab, CVL N. Ee DE HAAGDISSEN. 87 faalt Voeten lang , waar onder één was, die agt groote Schubben op de Nek hadt zitten ‚ als een Roos. In de Ceylonfe Kaymans of Kro. ® . ) ed kedillen, waar van hy een Jong in volkomen- heid afbeeldt (*) , fchynt een andere íchik- king te zyn van bulten of knobbels op de Rug. Voorts merkt hy aan, dat de Jonge Krokodil UT ÄFDEEls IV, Hoorpe STUK. K rokodit, len uit Afrika, waar van hy eenige Afbeeldine * gen geeft (f), niet alleen veel kleiner zyns maar ook dikker van Kop en korter van Bek, dan die uit de Ooft- en Weftindiën komen; hebbende „ bovendien , de Schubben op de Rug ruitswyze verdeeld , en , zo °t my toc. fchynt, zonder Knobbels, doch de Staart was, van boven , met groote opftaande Schubben als gekamd : het geheele Lyf geelagtig met bruine Vlakken , en de Staart bruin gebandeerd. Een voornaam onderfcheid , tuflchen de zogenaamde- Kaymans en de Krokodillen , vinden wy, te beftaan in de Kop, die in de eerften met groo= te Knobbels uitpuilt en in de anderen byna regtlynig loopt met de rug. Ook is de Bek, naar ’t end toe, breeder, doch tevens dunner en platter , dan in de Afrikaaniche Krokodil- len. Zie hier de naauwkevrige befchryving der ‚ Lighaamsgeftalte van een Krokodil, die zig in het Kabinet van den Sweedfchen Raadsheer Gyr. LEN« (\ IL Deer. Tab. CIV. N, 12. () Tab, CUI. Je Deen, VL Stume 14 Geftalte, Hi 838 BESCHRYVING VAN LENBORG bevondt (*). De Kop is langwerpigs’ ÄFDEEl, van boven plat ‚met twee Naaden , die van het IV. Hoorp- STUK. Oog agterwaards uitloopen , getekend ; agter de Oogen gedekt met een vierkant placagtig Beent- Krokodil. je; van vooren, tuflchen de Oogen, hoog gee rimpeld; van onderen glad met netswyze rim- pels en vierhoekige Vlakken: het Agterhoofd voorzien mét Eeltagtige bultjes, die in twee dwarfe ryën verdeeld zyn. De Neusgaten zyn verheven met Maanswyze gaten en hoorentjes die agterwaards geftrekt zyn. De Tanden in de Kaaken zyn ongelyk van grootte en op ééne ry aan den rand gefchikt. De bovenfte Oogleden zyn opgeligten zeer rimpelig, ’t welk aan het Dier een wreed Gelaat geeft. De Hals is, in het bovenfte gedeelte , met vier of vyf paaren Knobbels gedekt, doch van onderen in agt Stukken of Segmenten verdeeld. Het Lighaam is, van de Halsknobbels af, de geheele Rug over, gedekt met twintig Stukken , die ieder beftaan uit vierkante Geledingen. De witte Buik beftaat uit vier-en-twincig Stukken. Het „Aarsgat is eene langwerpige uitpuilende Spleet, fondom gerimpeld. Het voorfte van de Staart _isuit tien Stukken famengefteld ; het agterfte platagtig op zyde , en van boven met een fcher- pen kant, van onderen rondagtig. Zy eindigt _ met twee-en-twintig Stukken. De Voorpooten hebben vyf van een gefcheiden Vingeren, de drie (*) Amenit, Acad, Vol. E, p. 122. ten halve famengevoegd zyn en de buitenfte is ‚per HAAGDISSEN 89 | drie eerften genageld, den vierden en vyfden rr, ongenageld: de Agterpooten vier Vingeren, die AFDEEL. IV. il ô HooFD. zonder Nagel of Klaauw. De Kleur is, uit- srux, wendig, Afchgraauw of liever Loodverwig , met Krokodil, dwarfe banden, die gegolfd zyn ; de eerfte om den Hals, de tweede tuflchen de Armen , de derde en vierde op de Rug, de vyfde voor, de zesde agter de Dyën , de zevende en de overigen, tot aan den veertienden toe, om de Staart heen loopende, Omtrent de uitwendige vertooning wordt, door Uitwendige den Engelfchen Reiziger Smrra, op deeze wyze \“TO0m6: van den Krokodil gefproken. Zyn Kleur is don- ker bruin5 de gaaping van den Bek zo wyd, dat dezelve van ’t eene Oor tot aan het ande- re ftrekke; In de Bek zyn drie of vier ryën Tanden, van verfchillende figuur en grootte , waar altemaal puntig en fnydende fcherp. De Beenen zyn kort en aan * end gewapend met lange , kromme, puntige Klaauwen, met welken hy zyne Prooy aanvat en verfcheurt. Zyn Huid is hard en dik met Schubben gedekt, en aan alle zyden met een groote menigte uit. fteekende punten, als zo veele Nagelen, doch niet zo regelmaatig gefchikt , als dezelven door de Schilders en Plaatínyders ons vertoond wor- den. Verfcheide deelen van zyn Lighaam, ge. Iyk de Kop , Rug en de Staart , waar in de voornaame Kragt van dit Dier beftaat , zyn door hardheid ondoordringbaar voor een Musketko- 5 Drer, VI, Srus, F 5 gel, 1 4 ÄFDEEL. IV, Hoorp- STUK. Krokodil. oo BESCHRYVING vAN gel; maar , onder aan den Buik en een gedeelte van de Keel, kan menze kwetzen, alwaar zy niet zulk een bekleedzel van Schubben hebben, ’t Blykt dat SmiTrH hier Schubben noemt, ’% welk anderen den naam geeven van Schilden, Segmenten of Stukken, De Negers van Afrika, zegt BosMAN ‚ maaken zig daar Bonnetjes of liever Helmen van, die immer zo ondoordring- baar zyn, als of zy met Yzeren Plaaten be= kleed waren. krts De Sweedfche Doktor HasseLquisT geeft Eide een zeer naauwkeurig Berigt van de inwendige deelen der Krokodillen van de Nyl, gelyk uic de Ontleding van zulk een Schepzel, te Kairo, gebleeken was. Hy beveftigt daar in, dat ’er geen Tong was in dit Dier, maar een Welum Palatinum , afkomftig van het fterke , gladde en geelagtige Vlies, ’t welk het gantíche Gehe. melte van boven en onderen bekleedt, dienen- de tot opening en fluiting van de Keel. De Longen en het Hart waren klein; het Middel. rifc dun ; doch daarentegen de Maag en Zwelg- pyp uit zeer fterke Wanden beftaande , gelyk ook de Darmen. Dezelven hadden , tot een Span afftands van de Maag, de wydte byna van twee Duimen ;doch voor ’t overigester langte van veertien Span, waren zy maar een Vinger dik en hadden van binnen naauwlyks de wydte van een Schryfpen. Het uiterfte end, ter langte. van omtrent een halve Span, dat men voor den Endeldarm kon houden, was taamelyk wyd, We Pla adkd "ed 4E, pe) | rs ° Ì 7 k ie Ar veh pe HAAGDISSEN., or De Galblaas , tuffchen de Maag en een det rr. Lobben van de Lever geplaatft , hadt de groot. AFDEEL. te van een Hoender-Ey: men vondtze gevuld Behed met een Theekopje vol dikagtige , donker groe- srux, ne, zeer bittere Gal, De Nieren waren van Krokodils middelmaatige grootte en van de gewoone figuur. Het Net op het Gedarmte en een dik Vlies, ’ welk zig over den Buik uitftrekte , waren met veel Ver vervuld. _De gemelde Heer, die zulks den 30 January , des jaars 1751, te Kairo naar ’t Leven be- fchreef, maakt eenige Aanmerkingen , ten op= zigt van de Dierlyke Huishouding der Kroko. dillen. Zy hebben, zegt hy, weinig Bloed; gelyk de Dieren van beiderley Leven in ’t al. gemeen, doch daar tegen is de veelheid van Gal en Alvleefch-Sap in hun grooter, dan in eenig ander Dier, naar reden van de Ingewan. den : waar uit blykt , dat de Natuur het Ver. mogen van Verteering heeft willen vergrooten; in een Schepzel, dat alles zonder Kaauwen in. flokt en doorzwelgt. Daarenboven neemt het een groote menigte Steenen in de Maag, gelyk de Hoenderen door Zand, Kalk en Steentjes de Verteering bevorderen. Doch het zonder- lingfte is, dat de Krokodil geen Drek van ag- teren uitwerpt, maar door de Keel: een ftuk , egter , dat niet alleen uit het Berigt der genen die aan de Nyl boven Kairo woonden, maar ook uit de naauwheid der Darmen blykbaar was, Die Luiden zagen dagelyks , dat Dier zig Ie Dazr, Vl, Srux, op UI. _ KÁFDEEL. FV. Hoorp- _ STUK. Krokodil, «Gebruik. 92 BESCHRYVING vAN op” Land daar van kwam ontlaften. Ziedaar een natuurlyke Drekbraaking. Hunne Paaring ge- fchiedt van vooren , leggende het Wyfje op de Rug. De Eijeren zyn met een harde Korft be- kleed, doch een weinig oneffen, en niet egaal maar Wolkagtig wit. (*). Van dit Dier, hoe affchuwlyk ook, wordt onder de Wilden veel gebruiks gemaakt, De Eijeren zyn, voor de Negers en Índiaanen , een voornaame Lekkerny. Het Vleefch , dat zeer blank, doch wild en Moerasfig is van fmaak , gebruiken zy ook tot Spyze; doch zommi-_ gen merken aan, dat hetzelve een fterke Mos- keljaat-Reuk heeft. Niettemin wil men, dat deeze Dieren te Bantam tam gemaakt en gemeft worden, gelyk men hier de Kalvers doet , tot Slagt- vleefch, In de Geneeskunde heeft men het Bloed tegen eenige Oogkwaalen en de beet van Slan. gen, en het Vet, by wyze' van Wryving ge. appliceerd, tegen de Koorts aangepreezen. De Huid gebrand en in de droefem van Olie ont- daan , verdooft het Vleefch zo zeer, dat men - allerley foort van Afzettingen verrigten kan, zonder gevoel byna van den Patient: zo fom. migen verzekeren. In Egypte wordt veel werks gemaakt van het Blaasje , ter grootte van een Hazelnoot, met eene dikke ftof , die naar Moskeljaat ruikt, gevuld , dat men in de oude Krokodillen onder | de @) Beije nach Palaftina, pag. 344: en PLAAT LI. , POLIG UI g Eg fj) Za} « hl Lj 13 A £ a 25 Eenf Ed 5 Eid Ì | Nt gi, nh, k Ti Opr HAAGCDISSEN 93 de Oxelen vindt. Het Vet gebruikt men al- LE _ daar, als een voornaam Geneesmiddel, tegen AFDEELe Jigtige pynen en verdrooging der Peezen of Ee ftramheid der Gewrichten. De Gal wordt in srux. % algemeen voor een Oogmiddel, en in ’t by- Krckodile zonder van de Vrouwelyke Sexe tegen de On- vrugtbaarheid, zo in als uitwendig , met een goeden uitflag, zo men zegt.gebezigd. De Oogen van een Krokodil worden by de Arabieren gehou. den voor hect kragtiefte Middel, om de luft en kragt tot Byflaapen te verfterken. Pater LaBAT merkt aan , dat de gemelde Moskeljaat Reuk zo fterk is in de Kaymans van Amerika , dat men dez elven daar door, onder de Wind zynde, op ’% fpoor kan volgen en de plaats van hun Verblyf ontdekken. Het Dier heeft ’er, zegt hy, gemeenlyk zes Blaasjes van; twee aan den Onderbuik en één onder elk Ge- wricht der Dyën, dar i is in de Lieffchen, naar ik onderftel. Het Vleefch niet alleen , maar zelfs de Eijeren, zyn met die Reuk zodanig doordrongen, dat men niet zeer wies van Neus ‚moet zyn om ‘er van te kunnen eeten. y ; T. (2) Haagdis , die de Staart horizontaal plat caudrvere beeft, in Vinnen verdeeld » met gewebde bera: Slingere Voeten, ftaart. Van (2) Eeen Caudâ depreflo-planâ , Pinnatifidà , Pee dibus Palmatis. $ff, Nat, X. FEuILL. Peruw. IL. p. 329e Tab. 319. Sen. Muf. Tom. II. Tab. CIL É, 2, Ee Duss, VIe STUK, 04 BESCHRYvVINEG van PE Van deeze geeft Sega de Afbeelding, on. … der den naam van Water-Salamander uit Atrabie _— Hs. of Egyptifche Salamander , Cordylus gebeten, STUK. Prinius, zegt hy, noemt hem de gefternde Sa« aange lamander uit Ethiopie , met eene Slingerftaart (*). pj, rr, Het Hoofd is langwerpig, en zweemt veel Fig. x.___naar dat van een Krokodil; de Hals kort en dik; de: Bek met kleine Tandjes bezet: het Boven- Iyf niet gefchubd , maar zagt als Fluweel en donker geel van Kleur , hier en daar met witte Bloempjes geplekt, die zig als Sterretjes ver= toonen. De Staart heeft wederzyds een foort van Vinnen, die Koraal.rood zyn , gelyk de Vinnen van een Baars, en al breeder uitloopea naar het end, alwaar de Staart een Pluim vete toont. De Pooten zyn geel, doch Ruitswyze met rood gevlakt. De Voorvoeten hebben Vingers of Klaauwen, die aan end breed uit. loopen, met groote kromme Nagelen; de Ag- tervoeten insgelyks genageld , zyn bovendien gepalmd , dat is de Vingeren met een Vlies te famen gehegt, als die der Eendepooten. SEBA ; die dit Dier in Zyneerfte Kabinet, dat hy aan den Czaar van Rusland zondt , bezeten hadt , oordeelde, dat de Kleur en Staart hete zelve genoegzaam deedt verfchillen van den zwarten Peruviaanfchen Water-Salamander, wel. ken Pater Fruirrée heeft afgebeeld: doch Lrn- NAUS (*) Salamandra Stellara, ZEthiopicas Caudiverberas \ Rag ‚pe HAACDISSE Ne Oy | vs betrekt ze beiden tot deeze Soort (*). De HT. k laatfigemelde, welke die Pater in ’t jaar 1709, AFDEEL. by Ja Conception in * Ryk van Chili, in een Beek vong, was, wan den Snoet tot aan ’t end van de Staart, veertien en een half Duim lang. „Hy hadt de Huid ongefchubd en F luweelagtig , 4 doch zwart van Kleur, naar Indigo trekkende , en aan den Buik bleeker Leijagtig blaauw. Op den Kop hadt hy een foort van gegolfde Kuifs by den Snoet wyde Neusgaten, met Vleezige kringen gerand, kunnende toegetrokken worden van het Dier. De Oogen waren groot en Saffraan- geel, met een blaauwen Oogappel, De Bek was wyd van gaaping en hadt twee ryën zeer kleine, fcherpe ‚ doch een weinig kromme Tand. jes.. De Tong was dik, breed, Roozekleur , en geheel in de Keel aangehegt met haar ondere fte gedeelte, ’t welk zig uitwaards uitftrekte door middel van een groote Krop; welke dit Dier doet zwellen, zegt hy, en inkrimpen ge. lyk een Blaas. De Voorpooten zyn veel kor. ter dan de Agterpooten , even als in de Kik. vorfchen , en de Klaauwen met Kraakbeen fa- mengevoegd , aan ’t end uit loopende in een ale (*) Want het fchyat my deeze te zyn, welke door den Heer Linneus bedoeld wordt. De aanhaaling van Sas. Muf. 2. Tab, LXIL f, gedie niettemin in het Compendium van 1 Syff. Nat. te Leiden gedrukt, ook gevonden wordt, Moet zekerlyk four zyn, alzo op die Plaat geen fig, 9. noch een dergelyke Haagdis te vinden is, L Deer, VL STUK. IV. Hoorn. STUK. mene Dae 06 BESCHRYVYVING: vianr HI, Ander rondagtig Kraakbeen ‚ dat plat is en breed, _AFDEEL. met eene Kam gerugd, welke de plaats bekleedt EC van Nagelen. | hik ae Bie: Het zonderlingfte , dat dit Dier heeft, voegt Salaman- ‘er FruiLrês by, is de Staart; zynde in haar id begin, aan het Lighaam, lang , fmal en rond, doch allengs verbreedende , tot dat zy, aan ’t end, de breedte heeft van twee Duimen. Deeze Staart gelykt dus naar een Riem of naar een Spatel, zynde aan ‘t end plat en rond, doch hebbende, voor ’t overige , haare randen Zaags- wyze ingefheeden, en langs het midden loopt een breede , gegolfde rug, Uit dit alles blykt dat onze Autheur, niet ten onregte ‚ deeze twee Haagdiffen onder ééne foort gebragt heeft , fchoon in Kleur en Land- aart vermaate verfchillende; doch dat zy de ei. gentlyke Cordylus of Uromaftix der Ouden zyn; die van BeLrLoNtus Land- Krokodil geheten wordt, om dat hy in * eerfte aanzien naar een Kroko- dil zweemt; kan ik niet gelooven. Dezclve hadt de Staart alseen Knods , met verfcheide Knobbels bezet, daar hy de Lighaamen, die hy naderde , geweldig mede geeffelde, worden- de deswegens Uromaftix of Caudiverbera geheten. Deeze fchynt te behooren tot de negende foorte (3) Haagdis met de Staart gekield, de Rug en II. kr dan Wenkbraauwen fcherp getand, Scherprug, | Twee Pl LE, ' pn Fig. 2. (3) Lacerta Caudâ Carinatâ, Dorfo Supercîliisque Cis Jiatis. Syff. Nat, Xe Muf, Ad. Fr. IL, Pe 4Q. SEB. dM %Se G Ee xo9. É, fe DE HAAGDISSEN. 07 Twee Amboineefche Salamanders beeldt SBA ii, __‚ af ‚op de aangehaalde Plaat, die beiden niet al- AroEnb leen door de kortheid des Kops, maar ook door het roepen tegen elkander, van de Haagdiflen srux. verfchillen. Deeze, welke Linneus aanhaalt , vd gelykt voor ’t overige zeer naar de Haagdiffen, zynde rosagtig van Kleur. (4) Haasdis met een middelmaatige, op zyde tv. eenigermaate platte Staart, de Rugnaad ge- Salin. tand , het Agterhoofd met twee punten ge- ger. wapend, Dit is de eerfte der zo even gemelden ; dien SEBA noemt vremd en wonderlyk Soort van Sala. mander van Ambon : doch , wat hy met het woord Scutata ‚dat men in ’t Latyn by hem ge. bruikt vindt, bedoele, blykt uit de befchryving niet. Over ’t gantfche Lyf, zegt hy, is dit Dier lige geel, blaauwagtig gefchaduwd, met verhevene witte bultjes, als Paarlen van ver- fcheiderley grootte , bezaaid of bedropen. Der- gelyke Paarlen zitten ook aan den Kop ‚ maar niet aan de Staart en Pooten, die gefchubd zyn. Men kan hem wel Schilddraager noemen , van wegen het Schild op den Kop; maar dit heeft de voorgaande ook, hoewel het in die kleiner is; en beiden hebben zy de Rug zaagswyze ge- | | tand, (4) Lacerta Caudâ fubcompreffà mediocri , Suturâ dorfali dentatâà , Occipite bimucronato. Syfh. Nat. X, Salamandra predigiofa Amboinenfis , fcutata. Sen, MZuf, L P: I7 3 T. TOG: Es 3° 1, Deen VL, STUK, G | 93 BESCHRYVING VAN yn, tand. De Pooten zyn los gevingerd , zonder ArpeeL. eenig Vlies, en de langte mag ‚ met de Staart, _ A in deeze ongevaar een Voet, in de andere an- OOFD- | srug, derhalf Voet bedraagen. Vv (5) Haagdis met een gekielde Staart, bet Lyf Monitor. Sauvegarde. ongewapend. Met dit eenvoudig Kenmerk wordt een Soort van Haagdiffen bedoeld, welken men gemeen- Iyk Sauwegardes noemt, om dat zy als tot be- fcherming of bewaaring ftrekken van den Menfch. Want het Dier begeeft zig fomtyds ‚te Water, hoewel nooit diep in Zee, en; al- daar een Krokodil ziende of hoorende aanko. men, maakt het, waarfchynlyk uit vreeze voor dit Monfter, een fterk Geluid, waar door ie= mand, die zig in ’t Water baadt of zwemt, of op den Oever zig bevindt, gewaarfchouwd wordt ‚ om zig door de Vlugt te redden, gelyk de Haagdis ook doet. Zy wordt derhalve hier , met regt , Monitor of de Waarfchouwer ge- bynaamd. Meer dan eene Afbeelding vindt men ’er van, in ’t Werk van SeBA, op de aangehaalde plaat- fen. In die van een Ceylonfe Haagdis Tab. CV. Fig. 1 , hebbende ongevaar de langte van | twee (5) Lacerta Caudà carinatà , Corpore mutico. Syf?- Nat. X. Lacerta Caudâl ancipiti integrâ , Pedibus pen. tadaîtylis, Digitis omnibus Unguiculatis. Muf. Ad. Fride EL. p. 41, SrB. Muf. Tom. II. Tab. LXXXVI, Fig. 2, Tab. CV. Fig. 1. & Tom 1. Tab, XCIV. Fig. z 2. Ee DE HAAGDISSEN. 99 twee Voeten , vertoont zig duidelyk, hoe de jr, Staart gekield is of fcherp gerugd van boven, Arprzts Deeze was zeer fraay geringd, geplekt , ge- _ IV. fpikkeld en gebandeerd ; doch verfchilde, in sue” fierlykheid, nog veel van die Amboineefche , sasvegarde, daar in het [L, Deer, Tab. XCIV. Fig. 1, 2; 3, de Afbeelding van gegeven wotdt; waar in de Natuur de Konft oneindig overtreft, zo Se- BA aanmerkt. Dit Diertje , naamelyk , was onvergelykelyk fchoon gemarmerd , en over ’ gantfche Lyf getekend met fyne Schubbeties van witte , zwarte en rosagtige Kleur, De langte mogt, met de Staart, omtrent anderhalf Voet bedraagen. Voorts merkt hy aan , dat deeze Haagdiffen, indien zy geen Pooten had- den, volmaakt naar Slangen gelyken zouden: want het Lyf is niet zeer dik, de Kop lang- werpig rond en de Tong dubbeld fpits. Men kan er byvoegen, dat de Pooten vyf-Vingerig en alle Klaauwen genageld zyn. Ook blykt uit andere Afbeeldingen; dat de Surinaans- fcherpe rugging, of gekieldheid , van de Staart, on geen eigentlyk Kenmerk zy van deeze Soort. Dezelve is niet aanmerkelyk in die Weftindi. fche Haagdiffen , welken Sera Sauvegardes noemt (*), noch indie, welke Tupinambis ges heten wordt in Amerika (}); noch ook in de Feiuguacu- of Tecuixim-Haagdiften , dat ook Sate (*) IL. Deer , bladz. rr. () IL Deer, Tab, LXXXVL Fig. 2, 1. Deer, VL, Stur, Ge Iv « kb. té é Ei be Too BESCHRYVING-vVcAN Ir. Sauvegardes zyn, uit Ooft- en Wettindie CO) ArDeEL. Zelfs geeft de Heer Gronovius den tytel van | Hoor- Haagdis met een Spilronde Staart (f) aan eene STUK. Soort, waar onder eenige der gemelden, als ook Saavegardede Souvegarde van Juffr. MeRIAN ‚ door hem betrokken worden. Deeze ontmoet men, zegt zyn Ed, in de Boffchen van Suriname; alwaar zy [dat verbaazende is} tot de langte van twin. tig en meer Voeten groeijen, doende de Men- fchen nooit aan, maar leevende van Vogel-Eije- ren en Krengen van geftorven Beeften. VL (6) Huagdis met de Staart eenigermaate ge- Principalis. 4 Ì Vorftelyke. kield, een onverdeelde Kam aan de Keel, de | Rug effen. | vo it Van deeze, die men vonde in het Kabinet, datde Koning van Sweeden aan de Akademie van Upfal gefchonken heeft , is de volgende befchryving. De Kop. een weinig fcherp, breedagtig , aan de zyde eenigermaate plat ‚, met verfcheide Naaden zeer fyn verdeeld. De Neus- en Oorgaten zeer klein. Aan de Keel een rondagtige Karn, die in ’t minfte niet getand is, Het Lyf bedekt met zeer kleine Schubbetjes. De Staart eens zo lang als ’t Lyf, op de zelf. de (*) I Deer. Tab. XCIX, Fie. r, 2, (f) Lacerta Caudàâ tereti , Corpore parum longiore, Squamis leeviflimis , Aùdominalibus fubquadratis , minie mis. GRON. Mnf. IL. pag. 8x. N. 58. (6) Lacerta Caudâ fubcarinatâ, Crittâ Gule integerrie mâ ‚„ Porfo levi, Muf, Ad, Frid, Lp. 43e Aman, vElade L Pp: 285 T. XIV. fs à4 pe „pr HAAGDISSEN. IO de wyze gefchalied, en aan de punt zeer Hi dun, van boven een weinigje gerugd, van on. AÄFDEEl» deren meer geftreept en naauwlyks zigtbaar in 5 IV. OOFD.… ringen verdeeld. De Pooten vyf-Vingerig , stuk, fcherp genageld , met de Klaauwen óngelyk van langte. De Kleur van ’t Lyf blaauwagtig , aan de Staart bleeker, met bruine ftreepen. (7) Haagdis met de Staart famengedrukt, van vu. | s en Bicarinata. boven dubbeld gekield, middelmaatig 5 de Rug EDE viervoudig Kielswyze geftreept. gekielde, Deeze woont in Indie. Zy is klein en erys, hebbende op de Rug twee verheven ftreepen en de zyden van de Rug ieder met Schubben Kicls- wyze geftreept: zynde de Schubben der Zyden verheven Knobbelagtig. De Buik is bekleed met vier-en-twintig dwarfe ryên van Schubben, _« in elkerye zes. De Staart, naauwlyks ander- half maal zo lang als ’t. Lighaam, is op de zyde platagtig en glad, van onderen geftreept, van boven met een dubbele fcherpê rug. Het Dier heeft geen Kam. Dus wordt hetzelve door Linnaus befchreeven, (8) Haagdis met de Staart boven en onder _ VIIL Palufiyös. Jcherp, Water. Sae Nee lamander. (7) Lacerta Caudâ compreffâ , fupra bicarinatà , me« diocri; Dorfo quadrifariam carinatoeftriato. Sy/f. Nat. X. (8) Lacerta Caudâ ancipiti mediocri, Pedibus muticis fillis, Palmis terradaciylis. Faun. Suec. 256, Salamandra alepidota Verrucofa. Gron. Muf.1. p. 77. Ne 51. Salae mandra aquatica. Raj. Quadr. 27}. Salamandra aquatie ca Americana. San. Muf, 1, Tae: LXXXIK, £, 4) Se > Je Darp, VIe STWKe had zog BESCHRYVING vA N UI. fcherp , middelmaatig , de Voeten ongenageld” fi gefpleeten , die der Voorpooten vier-Wingerig. Hoorp- in. Men noemt deeze gemeenlyk Water-Salaman- pl Lt, der. Zy kome voor in de ftaande Wateren van Fig. 3e Europa, die niet zout zyn; gelyk men dit Dier ook vindt in onze Hollandfche Meiren. Lrn- Naus twyfelt, of het wel verfchillende zy van de Land-Haagdis, te meer, denk ik , om dat men ‘er ook vindt met rondagtige Staarten, ter- - wyl de platheid van de Staart het voornaamfte _ verfchil uitmaakt, en hy vraagt, of deeze ook # Larva de Mom* zy van cen andere. Zelfs wordt de _Amerikaanfche Water=Salamander (*) , door hem, tot de zelfde Soort betrokken. De Heer Gro- Novius noemt haar Salamander , die over ’t Lyf ongefchubdis, en wrattig , met een twee- ‚_fÍnydige Staart, de Voeten ongewapend gefplee= ten, aan de Voorpooten vier-, aan de Agter- pooten vyf-Vingerig. In't Hoogduitfch noemt men dit Dier Wafjer-Molch , in ’t Engelfch Was ter-Eft, in ’t Franích That of TafJot, doch de _gewoone naam is Salamandre d'Eau, Eigenfchape Dit Diertje, dat zelden meer langte dan zes pat: of zeven Duimen heeft , is in verfcheide op- zigten aanmerkenswaardig. Het kan ook wel » op ’t drooge leeven , doch houdt zig meeft in ’t Water op, beminnende die Wateren, welker | Slyk (*) Dus noemt hem Sega „ en niet „Amerikaanfche Haagdis , op welken naam die Afbeeldingen door de Heeren LINN&Us en GRONoviUs aangehaald worden, ! DE HAAGDISSEN. 193 Slyk wit is. Het komt zelden aan de Opper- jj vlakte, en verbergt zig gemeenlyk onder den Arpzer, „een of anderen Steen, indien ’er zyn. Het ont- smd) houdt zig meer in de Graften van Steden, in srus. Vyvers en Slooten, dan in Rivieren of loopen- Water-sa. ‚de Wateren: des Winters zig verborgen hou- cal dende, komt het in ’t Voorjaar weer te voor- fchyn. In ’t loopen heeft het een langzaamen tred, gelyk de Schildpadden. Dernam merkt aan, dat de Water- Salamander, nog jong zyn- d de, met vier Zwemvinnen is voorzien, twee wederzyds, een weinig boven de Voorpooten aan het Lyf gehegt; welken hy in ’t vervolg kwyt raakt. De Water.Salamanders hebben iets zonder- Waanee- lings, dat men nog niet gevonden heeft in ec. B nig ander Viervoetig Dier: te weeten, dat zy, Far. geduurende het Voorjaar en de Zomer, om de vier of vyf Dagen op ’ langfte , hunne Huid afleggen , gelyk de Slangen : doch ’s Winters niet-dan om de vyftien Dagen. Men vindt dee» ze Vellen, die zeer dun zyn, fomtyds geheel in ’t Water dryven, ’t Gebeurt ook wel, dat zy zigniet, dan by ftukken en brokken, daar van ontflaan kunnen, en dan blyft fomtyds een gedeelte van het Vel aan een Poot hangen, ° welk daar bederft en die Poot geheel of eenige der Vingeren doet afrotten , zonder dat egter het Diertje fterve. Of zy van binnen ook niet op dergelyke manier vervellen , zou men uit eenige Waarneemingen mogen twyfelen. 1, Deut, VI, Stuks G 4 De TH, AFDEEL. IV. Hoorpe STUK. Voorttee» ling. Waarnees ingen van. Dr. De: MOURS, 204 BESCHRYVING VAN De Heer pv Fay, die in een Vertoog, dat hy over de Salamanders , die ’er omftreeks Parys zyn, aan de Akademie der Wetenfchap- pen (*) voorlas , zulks bedenkelyk agtte ; merkt „Water-Sa-ten opzigt van de Voortteeling deezer Dieren lamander. aan, dat zy Eijerleggende zyn, en dat hunne Eijeren aan malkander hangen, als twee fnoe- ren van een Ketting Kraalen, door middel van een Lymagtige Stoffs. Het getal was omtrent twintig, die dus, in eens, werden uitgeworpen ; by anderen, welken hy in Glazen hadt, vondt hy de Eijeren van elkander afgezonderd, doch hy heeft ze nooit kunnen doen uitbroeden. Des wyl nu eenigen verzekeren, dat de Salamanders levendige Jongen voortbrengen , viel hem in gedagten, of zy op ’t Land ook baarende, en in * Water Eijerleggende zouden zyn teen gis- fing, zegt hy , die wel nader onderzoek ver. dient. De Parysfche Geneesheer Dr. Drmours heeft ons eenige Waarneemingen omtrent de bevrug- ting der Water-Salamanderen medegedeeld (4). Dewyl de Mannetjes Salamander , gelyk hem door de Ontleding was gebleeken, geen Teel. lid heeft, gelyk de meefte Dieren, was hy zeer nieuwsgierig, hoe de Eijeren mogten bevrugt wor. (*) Hift. vr Mem, de U Acad, Royale des Sciences, de l'An. 1729. (Ff) Chfervatrons fur la fecondation de la Salamandre, gedrukt agter de Franíche Yertaaling van ‘t LjDeer deed Edenburg fche Proevene / DE HAAGNISSEN IOS ‘worden. De Soort van Salamander , daar zyn „Ed. van fpreekt, is die, welke ’s Winters in “de Aarde weg kruipt, en by Zomer zig ont- ‘houdt in vogtige plaatfen, of in’t Water , waar zy ester dikwils uit komen, vooral by nagt of als het regent , om Voedzel te gaan zoeken. Deeze legt Eijertjes, die door Slym aan mal. kander hangen, gelyk het Kikvorfchen. Schot, doch of die op dergelyke wyze bevrugt werden, was nog onzeker. Meer dan twee Jaaren heeft hy zig toegelegd om zulks te ontdekken, hou- dende deeze Dieren in Glazen, doch vrugte- loos. Eindelyk , egter , werdt zyne moeite met een gewenfchten uitflag bekroond, > In ’t voorft van April des jaars 1731 , zegt » Zyn Ed., omtrent te vier uuren ’s morgens, „> naderde ik de groote Kom van den Koningly- … ken Tuin, alwaar ik diestyds , in plaats > van den. Heer Noaurz „ by abfentie, », den poft bekleedde van Demonftrateur en », Loeziender van ’t Kabinet der Natuurlyke ‚ Hiftorie, Ik vond het Water van de Kom > zeer helder: een klein koeltje uit den Noor- > den hadt , die nagt, de oppervlakte gezuis s> verd en alle vuiligheden naar eenen kant ge- > dreeven. Na dat ik eenigen tyd rondom de s; Kom gekuierd had, wierd ik twee Sala. 9, manders gewaar , die elkander vervolgden. s Ik, van hun oogmerk verzekerd , verloorze » niet uit het gezigt. Na een vervolging van », omtrent eeù Kwartier Uurs, hielden zy zig; Ie Dier, VL Stura Eik: naar HIL ÄFDEEL, IV. Hoorp- STUK. Water-Sgq« lamander. 06 BESCARYVING vAN EL. 99 _ÄFDEEL. EV. HoorFD- 52 ot Water-Sa- lamander. | 93 en 32 2) Manier van bevrugting. is 2 33 93 3 hd 33 33 33 33 3 33 33 9 33 33 23 33 3 33 naar myn weních, ftil op een plaats daar t Water zeer helder was, wordende toen ook door de Zon befcheenen. Ik ging, zonder geraas te maaken , voorover op de groene kant leggen ‚ en in deeze plaatzing had ik het geluk van dat gene waar te neemen, ’ welk ik zo lang te vergeefs gezogt had. ‚> Het Voorjaar is het Saizoen , welk deeze Dieren doorgaanssverkiezen tot de Voorttee- ling. Alsdan zoekt het Mannetje vlycig het Wyfje op , en ftreelt haar op eene wyze, die niet gemakkelyk naauwkeurig zou te be- fchryven zyn. Vervolgens {topt hy haar den weg, en‚met zyn Kam opgezet, houdt hy zig , op twee Pooten , aan ééne zyde , kromt zyn Lighaam de Rug verheffende, en maakt dus een foort van Boog ‚ waar onder het Wyfje doorgaat. Het Mannetje herftelt zig, | en met de Oogen gewend naar de zyde van ’t Wyfje, loopt hy 'er opaan, zodra zy zig fil houdt; kykt haar, zeer digt van naby , ftyf aan, en begeeft zig in ’t zelfde poftuur als te vooren. Dit Spel egter , dat verfchei. de maalen herhaald wordt, doet weezentlyk piets tot de Bevrugting , waar van het maar een Voorfpel kan genoemd worden. Het. zelve ge-eindigt zynde, blyft het Wyfje op de Slyk zitten ,en het Mannetje houdt zig ‘er boven en op de zyde, ongevaar een Duim van haar en van de Slyk af, Alsdan begint hy het Aarsgat te openen ; ’t welk uit twee Lip« É pen pe HAAGDISSEN. 107 ‚ pen beftaat , die in de gewoonlyke ftaat „ naauwkeurig tegen elkander aangevoegd zyn, en voorzien met een Vleezig PâWiljoen, dat RE binnenwaards omgeplooid en aan den rand „> getand is, Dit Paviljoen ontvouwt en ver- „» breedt zig alsdan buitengemeen: het maakt „> zig verbreedende een ronde opening , zo veel , ik heb kunnen nagaan, en zodanig, dat het s> Zaadvogt ‘er, zonder verhindering, uit kan „ loopen. Vervolgens drukt hy, met kragt, s, de plaats der Teftikelen, dat is de bovenfte … en middelfte deelen van den Onderbuik, te ‚, famens zodanig dat de meefte Ingewanden, 9» terug geperft zynde in het onderfte gedeelte, > aldaar een dikte maaken, omtrent eens zo s groot als die der famengedrukte deelen. Ter- > Wyl , nu, zyne Kam onagtzaam zweeft, » klopt hy, van tyd tot tyd, het Wyfje metde „> Staart, en werpt zig zelfs op haar; maar ss zig, bvnain ’t zelfde oogenblik , herftellende, ss tot den gezegden afftand , maakt hy een fter- » kerdrukking dan gewoorlyk,en op dat oo. 9, genblik heb ik het Mannetje zyn Zaadvogt > zien fchieten; ’t welk, met kragt gedreeven, „ en op eenen {prong in taamelyke veelheid uit- », komende, zig met het Water vermengt en „> ‘er een witagtig Kleurtje aan mededeelt , ver. s fpreidende zig over de zyden van het Wyfje, »» dat zig alsdan;onbewoogen houdt. Het Man- »» netje bleef daarna, eenigen tyd, zonder an- » dere beweeging dan die van zyne Pooten, I,Desr, VlStum, wel. HI, ÄFDEEL. IV, Hoorp- STUK, Water-Saa lamander. UL ÄÂFDEEL. IV. _ Hoorp- STUK. Water. $ae damander. 108 BESCHRYVING VAN „welke noodig was om hem op den gezegden > afftand houden: maar een weinig daarna ‚ als uit flaap gewekt , en alle zyne krag- ten bybrengende , herhaalde het zyne ftrce, 2 lingen, die van een tweede Zaadfchieting, ‚ gelyk aan de eerfte, gevolgd werden „en 9, daarna zonderden zy zig van elkander af”. Deeze Waarneeming , met alle mooglyke op- lettendheid gedaan , toont dat de bevrugting der Salamanderen niet op zulk eene wyze als die der Kikvorfchen gefchiedt. De Heer Drmours hadt naderhand , verfcheide maalen , gelegen. heid gehad om deze Paaring te befchouwen , \e 33 en altoos op de zelfde manier; neemende waar, dat de Bek van ’t Wyfje, middelerwyl , digt , en ook het Fondament, naar ’t hem toefcheen , geflooten was. Het blyft dan twyfelagtig , op welk een wyze het Mannelyk Zaad in haar Lig- haam heeft kunnen komen: waar omtrent hy eene Giffing oppert, of zy ook door de Huid heen bevrugt worde: maar wy hebben gezien, dat het Mannetje haar, nu en dan eens, on. middelyk dekke. Ook meent de Heer pu Fay, door Ontleding, een foort van Schaft gevon- den te hebben in de Mannetjes Salamanders , welker Teftikelen en andere Werktuigen der Voortteeling zeer zigtbaar waren ; waar uit hy befluict, dat zy weezentlyk door famenvoe. ging van de Lighaamen paaren, gelyk andere Dieren. In de Wyfjes waren die Werktuigen nog duidelyker , inzonderheid. de BEijerneften , | en ' À % PDE IAAGDISSEN: 109, ven de Trompen van de Lyfmoeder waren zo 11, Jang byna als het geheele Dier , eindigende aan het Fondarnent. De Heer pu Verney heeft poon. ‘getoond, dat deeze Trompen aan het boven. srux, ÄFDEEL. IV. end een foort van opening of Paviljoen heb. Water Sae lamandere ben, waar door de EKijeren ingaan. WURFBAL- NiUs verhaalt, dat hy ‘er eene vierendertig le- vendige Jongen, in eens, heeft zien baaren. Miffchien zyn de Eijeren, die men in ’t Water leggen vindt , Misdragten of opbevrugt. jp Omtrent de Ingewanden , die onmiddelyk tot Taatheid het Leven van deeze Dieren dienen , heeft de °° Lr Heer pu VERNEY opgemerkt „dat de twee Ade. ren van de Long, die in de Schildpadden , Adders en Slangen , zig in het Hart , in de Kikvorfchen in het Oor des Harts ontlaften, in de Salamanders zulks doen in de onderfte Hol- Ader, naby het Hart (*). Kan men hier van niet afleiden, de bekwaamheid welke zy heb. ben, em langer agtereen onder Water te bly. ven dan de gemelde Dieren ? Evenwel komen zy fomtyds boven om Adem te fcheppen en wer- pen Lugt uit, zelfs onder Water, dat met eenig geluid vergezeld gaat. Ook is de taaiheid - van hun Leven zeer opmerkelyk 5 doch men kanze dooden met eenig Zout op hun Lyf te doen, gelyk WUrrFBAINivs ondervonden heeft, ») De zwaare koude van deezen Winter (zegt „> de Heer pu Fay,) gaf my gelegenheid tot > eene (*) Oewvres „Anatomiques, Paris 1761, Tom, U. P: 478. Y, Deer, VI.Stum. ha HI. ÄFDEEL. EN. Hoorpe STUK. Water-Sá- lamander. de Ito BESCHRYYING VAN Pd 53 53 23 33 23 33 33 33 33 33 33 33 25 33 33 23 53 2 93 53 33 33 33 53 53 33 33 33 33 23 eene Waarneeming, welke ik niet verwagt had. Den 6 January bevrooren agttien groo- te Salamanders , die ik een Maand lang in ’t Water had gehad , des nagts. Ik vondze byna allen in ’t Ys vaft, en zonder bewee- ging. Ik brak het Ys, en het Glas, waar in zy waren, by ’ Vuur brengende, begon- nen zy allengs zig te beweegen en waren , na verloop van een half uur, even zo vlug als voorheen. Onder dezelven wâs ’er een, die, federt menze gevangen hadt, een Wond hadt onder de Voorpoot, door welke in % eerft een kwab uitkwam van de Vetzakjes; deeze kwab fcheidde zig allengs af ; de Wond wierdt grooter, en een gedeelte der Darmen hing ’er uit, toen hy met de anderen be. vroor: niettemin hadt hy daar van geen on- gemak ter wereld, en heeft nog een Maand daar na geleefd. Ik merkte op, dat, naar maate het Water ondooide, zy allen veel meer Lugt , dan gewoonlyk „ uitademden: waarfchynlyk hadden zy de zakken van hun- ne Long zo veel als ’t doenlyk was gevuld, toen ’t Water begon te bevriezen. Willen de vervolgens zien, wat ’er gebeuren zou, wanneer de Proefneeming verder werdt voorts gezet; deed ik ’er één alleen in een Vat met Water , dat ik aan de Vorft bloot ftelde, Deeze bleef zesendertig uuren in het Ys, in voegen hy, in t midden zynde, daar van omtrent ter dikte van twee Duimen rondoni | „ig, ur” DE HAACDISSEN, Ir 5 zig hadt: men wierdt alleen, in de ruimte ur, „ welke hem omving, een weinig Water ge- AFDEEL „, waar, dat byna zo veel plaats befioeg als de rd 5, Omtrek is van een Boontje, en een kleine srux. „> Lugtbel, drie vierden minder groot. Ik brak Wwater-Sa- „ het Ys door midden, en bevond dat de Sa-Umerder » lamander de plaats befloeg van een klcinEy, > waar in het Dier geheel famengevouwen zat; > en dat ‘er een Kanaal was, van wydre als »» een Paardehair, ’ welk door ’t Ys heen liep > En gemeenfchap hadt met de Buiten. Lugt, ‚> Hert Dier was geheel verkleumd, en kon zig ss Diet ontvouwen, maar, in koud Water ge- s daan zynde, rekte het zig allengs uit, en wierd s even zo levendig en vlug als de anderen. Een ss Ander deedik in een dergelyk Vat , dat ik zeven > Dagen en Nagten in de fterkfte Vorft liet s> ftaan, maar deezen vond ik dood. Egter moet ‚> het de langheid: van tyd noch de Koude niet ‚‚ geweeft zyn, welke dit Dier hadt doen fter. > ven: want verfcheide Perfoonen hebben na- s… derhand my verhaald, dat men, in de Zo- »» mer, levendige Kikvorfchen gevonden had in ‚> brokken Ys, die in Yskelders bewaard wa, > ren. Door de fterke Vorft was alle gemeen. s> fchap met de uitwendige Lugt en ruimte be- > nomen, zo dat de Salamander meer dood ge. s drukt en verftikt ware, dan van Koud ge. > ftorven. » Weinige Dieren zyn zo fober als de Sala. woedzet, „> Mander, Ik heb’er (zegt pu Fay) meer dan Ì. Deer, VI. StuKe ss ACS í ri OBESCHRYVING: v AN ‘U. id AFDEEL. IV. Hoorp- STUK. 9 Waters Sqe 53 — _ damander, 9 93 23 EE) 29 9 92 9) Gehoor- zes Maanden bewaard , zonder Eeten : om dat ik ’er de Proef van neemen wilde. Ik ‚ heb hun eenige half doode Vliegen zien op eeten , die zy veel werks hadden te kaau- wen. Ook waren ’er maar eenigen; die ze ‚ eeten wilden. Ik gaf hun Kikvorfchen-Schot , daar zy zeer gretig naar zyn5 doch het was niet van de gewoone Kikvorfchen , maar dat gene, ’t welk men vindt by lange draaden , waar van de Korreltjes zeer zwart en klein zyn, en het Lymige Vogt , dat dezelven bevat, uitermaate doorfchynende. Hier van aten zy, doch met weing finaak, Somwylen eeten zy ook Eenden-Kroos,” De Heer Grorrroy heeft, in zyn onderzoek tuig, noopens het Gehoortuig der Kruipende Dieren, in ’ byzonder agt gegeven op dat van den Wa. ter-Salaimander (*). Deeze verfchilt, indat op zigt, van de Haagdiffen grootelyks, die, zo veel hy ‘er onderzogt hadt , niet alleen het Trommelvlies uitwendig zigtbaar, maar ook de Gehoorbeendertjes in volkomenheid hebben , daar in de Water-Salamanders de plaats van het Gehoortuig uitwendig naauwlyks zigtbaar is en de Gehoorbeentjes ’t eenemaal ontbreeken; doch waar tegen zy met Halfcirkelswyze Kanaalen , en met een foort van Doolhof , gelyk de Roch en dergelyke Viffen, zyn voorzien. | De (*) Zie het V. Drer der Uitgezogte Verhandelingen 3 blad. 333 | „DE HAAGDISS EN. 113 De Heer GrÖNovIus, die onzen Water-Sa- im, _Jamander naauwkeurig waargenomen heeft, be. AFDEELs _fehryft de geftalte aldus (*) Het Lyf is bruin. IV agtig , aan alle zyden bezet met uitfteekende srijx. tepeltjes, die aan de zyden witagtig zyn: de water Sa. Kop, die de breedte van den Hals heeft, herre rond, van boven plat: de Kaaken gelyk , breed ee met kleine Tandjes: de gaaping van den Bek, die ftomp en aan ’t end rond is, middelmaatig: de Rug breed, van den Kop tot aan *t begin van de Staart ingegroefd: de Buik Saffraankleur , met bruine Vlakken: de Staart, byna zo lang als ’ Lyf, op zyde platagtig , van boven fcherp. De Voorpooten vier. de Agterpooten vyf-Vin- gerig , zonder Nagelen ; de Vingers ongelyk , ‚in ’t midden langít, Het Aarsgat is een dwarfe Spleet, agter de Agterpooten , en onder dezel- ven: heeft het Dier een overlangfe Spleet, die mooglyk tot de Voortteeling zal dienen, zo zyn Ed. vermoedt. Dat de Teeldeelen, zo wel in Wyfje als in’t Mannetje, uitpuilende zyn, hadt LinNus in Sweeden, alwaar men dit Dier Skrot aborra noemt, opgemerkt (}) Dat men den Water Salamander, weleer, Gebruik, in de Geneeskunde gebruikt heeft, is blykbaar, | om dat hy, onder diën naam, van Dare aane gehaald wordt. Ook fchynt de Venynige Ei. genfchap, waar van de Ouden fpraken , op dee. zen / (*) Muf. Ichthyolor. Tom. IL p. 77. (f) Fauna Suecica. pe 96. 1. Deet, VI. Srux, H rt4 BESCHRYVING VAN EL. AFDEEL. EV. Haern- STUK. _zen geenzins toepâffelyk te zyne Ja het is niet ongeloof baar , ’t gene BorELLus melde, dat ze- ker Meisje, door Braaken, twee Diertjes uit- wierp ‚ die zeer naar Salamanders geleeken. Daar wordt verhaald , dat een Vrouw , haar Man vere _ geeven willende, hem vrugteloos zulk een Dier IK. Cordyfuse Stekele Staart. Pi LL. Fier. 4 in Vleefchfop kookte, Van de Land-Salaman- ders fpreeken wy in ’t vervolg. (o) Haagdis met een korte gerondzelde Staart ; de Schubben getand , bet Lyf glad. Deeze wordt gehouden vaor de Cordylus ; Uromaftix of Gecffelftaart der Autheuren. Het is de eerfte in de Afdeeling der Haagdiffen met gerondzelde (*) Staarten; doch de Rondzels zyn in deeze Stekelig en daarom noem ik ze Stekel= Staart , gelyk ook SrBa haar onderfeheidt by den naam van Afrikaanfche Haagdis met een Stekeligen Staart, waar van hy het Mannetje en Wyfje, zo hy meende, afgebeeld heeft. Dee- ze (9) Lacerta Caudà Verticillatâ brevi ; Squamis denti- culatis, Corpore laevigaro. Syft. Nat. X. Lacerta Caudâ Verticillatâ , Squamis denticulatis, Pedibus pentadatylis. Ameen. Acad. 1. p. 132, 292 Cordylus, GRON. Muf* IL. p. 79. Sen. Muf, E. Tab. LXXXIV. Fig, 35 4e Ile Tab. LXII. Fig. 5. | (*) Dus vertaal ik het Woord Verticillatus , om dat Verticale , volgens Virruvius, kleine Yzeren ftukken betekende, die dienden om de groetere ftukken in een Machine te doen beweegen. Het zelfde doen de Konde zels , waar uit de Staarten van deeze Dieren (chyneu te beffaan, in Var. en andere Raderwerken, „DE HAAGDISSEN Ir5 ze zyn bleek Loodkleurig blaauw , doch hy be. trekt tot het zelfde Geflagt de zwarte of brui- ne Kaapfche Haagdis, gelyk de Heer LinNaus die ook tot de zelfde foort gebragt heeft. Dit Dier onthoudt zig in Afrika en Afie. Niet alleen de Staart, maar ook het Lighaam is, hoewel met ftompe Schubben , eenigermaate gerondzeld. ’t Getal der Rondzelen aan de Staart, die fcherpe punten hebben, wordt cp twintig gerekend. De Kop is zeer rimpelig en onef. fen , als bekleed zynde met groote Schubben of Schilden , die door Naaden met elkander fae mengevoegd zyn. Aan de Pooten leggen de Schubben , op de wyze van een Leijen Dak, over elkander heen. Het Lyf is niet rolrond, maar byna vierkant, van boven en op de zyden plac. Eene in ’t Sweedfch Vorftelyk Kabinet, heeft op zyde zeer ftekeligeSchubben. Die van ‘tPeterburg- fche Kabinet wordt geheel Schubbig en ruuw in * aantaften gezegd te zyn. De Voor- en Âg- terpooten zyn vyf-Vingerig en genageld, De Heer GRronovius vondt, in drie zodanige Haag- diffen, de Tong geheel Vleezig, en met een ronde punt; daar SeBA dezelve, in de zwarte Kaapfche Haagdis, met een fpitfe dubbelde tip afbeeldt, | Waarfchynlyk zal deeze, of een der volgenden, de Haagdis zyn, welke de Heer HAssELQUIST zo menigvuldig in de heete dorre hooge Zand- gronden van Egypte, inzonderheid by de Pie. ramieden van Oud Kairo vondt, en die hy 1,Daer. VL Srux, HE. ÁFDEELe IV, Hoorp. STUK, . H 2 noem. \ \ 116 BESCHRYNVAING VEN HL. AFDEEL. FW HoorD- STUKe X. Stellto. Gedoorn. de, noemde, Eeyptifchbe Haagdis met een gerondzel- de Staart, welker Schubben getand zyn, de Poo- ten vyf-Vingerig. Deeze , naamelyk , hadt ook het Lyf gedekt met gladde Schubben: De _ Kleur was bruin, aan den Buik witagtig, als mede aan de Klaauwen en Staart, Het was een Dier van aanmerkelyke grootte; want hy vondt ’er van drie en een vierde Span lang; met Voorpooten van één , Agterpooten' van twee Handpalmen,; het Lyf anderhalve Hand- palm breed, en de Staart , by het Lighaam , vyf Duimen, in ’t midden vier, aan ’t end één Duim dik, De Staart hadt de langte van het Lyf, dat aande zydeneen weinig uitgezet, van boven platagtig was: de Kop driekantig , met den Bek twee Duimen; den Hals , op zig zel- ve, drie Duimen lang. | (lo) Haagdis met een gerondzelde Staart, mid. delmaatig wan langte , welker Schubben ge. tand zyns den Kop en ’t Lyf gedoornd, Deeze ‘Soort bevat de genen, welker Lyf niet met {lompe Schubben gedekt , maar meer of min gedoornd is, Zulks hadt by uitftek plaats in die Kaapfche , welke Sraa , niet in Fie, 7, maar in Fig. 6, van de aangehaalde Plaat afbeeldt, | | Zyne (ro) Lacerta Caudâ Verticil'atâ mediacri ; Squamis den- ticulatis „ Capite Corporeque muricato. Syff. Nat. X, Lacerta Stellio. Hasserg_ If. zor. Lezard, appellé Kose Jordilos Tournee. iin. 1. pe I29, I25. SEB. duf, Ie Tab. VIIL Fig. 7. “pE HAAGDISSEN, 7 eynde dezelve, deswegen , gevaarlyk aan te taften- Het zal ook miflchien de diep gefchubde zyn van Periver , welke door den Heer Groxo- vIUs tot de Cordylus betrokken wordt, zo wel als de Haagdiffen, door den Heer TouaNeroRT gevonden op de Griekíche Bilanden , die hy noemt Land-Krokodillen, om dat zy zeer veel HL ÄFDEELs IV, Hoorp. » STUKe „raar Krokodillen geleeken , zynde egter maar negen of tien Duim lang. De-Huid van deeze Dieren , zegt de gemelde Reiziger, is graauw- agtig en vol kleine Knobbeltjes , die taamelyk fpits zyn, en op fommige plaatfen is dezelve Schubagtig, Deeze Haagdiffen doen geen kwaad; de Kinderen op Mykone bragten ‘er hem mee dan hy begeerde, die van hun gehaald werden uit de reeten der Muuren. Of het die Eigenfchap zy ‚ dan eene ande. re, is my onbekend, welke ’er den Sweedfchen Heer HasserQuisT , wien zy ook in Egypte voorgekomen zyn, den bynaam aan heeft doen geeven van Stellio. Immers Prinies fpreekt van zodanige Haagdiffen, die aan de Deuren en Venfteren, als ook in de Huizen en Graften huisveftten , en welker Huid een voortrcffelyk Middel tegen de Vallende Ziekte was. Zy lei. den dezelve in ’t Voorjaar af , doch vraten ze aanftonds op; even of zy den Menfch ’ ge. bruik daar van benydden, en hierom is ’t woord Stellionatus op bedriegers toegepaft. Onder- tuffchen wift men die Dieren niet, minder liltig te misleiden, zo hy aanmerkt; plaatzende voor le Deeip VJ, Sruw, Ik 9 de _ TL _AFDEEL IV. Hoorp- STUK. Ed HS BESCH RY VAING VAN de reeten of gaten, waat in zy zig onthielden, bordjes of hokjes van gefpleeten Riet, waar tuffchen zy konden doorkruipen, maar door de knelling ‘hunne Huid moeften zitten laaten. Somtyds werden zy ook wel , ontweid zynde en gedroogd, of de Afch in Azyn afgetrokken , ins gegeven (*). Ik zwyg van andere gebruiken of misbruiken; gelyk van haare kragten tegen t Venyn, en dat een Stellio, in Wyn geftor- ven zynde, * geheele Aangezigt met Sproeten bedekte ; weshalven fommigen , zegt hy „'dezel- ve in Pomade doen fmooren , om de fchoon- heid van ’t Gelaat der Hoeren te bederven (4). Indien ’er de Woonplaats niet tegen ftreed , zou men kunnen denken ‚dat hy den gefternden Wa- ter -Salamander meende ; doch dit kan ook naauwlyks zyn , dewyl hy , op eene zelfde plaats „ het Vogt der Eijeren van;de Stellio, en de Afch des Salamanders , tot beletting van het weder groeijen der uitgeplukte Haairtjes aanbeveelt; voegende daar by, tot het zelfde oogmerk, de Gal van de groene Haagdis (S). HassELQUIST vondt deeze Haagdis inzonder- heid in klein Afie ‚en in ’ beloofde Land , onder de Puinhoopen. Het Lyf was minder dan een Span lang, de Staart ongévaar een Span, en dus een weinig langer, naar evenredigheid van | het (*) Pain. Natar, Flyff. Libr. XXX. Cap. 13. (n Ibid. Libre XXIX. Cap. 4e ($) Zbid. Cap. VI p. 602, ke \ 8 \ / ' ‚De HAAGDISSEN. fg | het Ligbaam, dan in de voorgaande, die,gelyk rr. hier uit blykt, veel grooter is, In Egypte ÁFpeet. _ komt de Stellio niet veel voor, en is ‘er nog _ iv. ME dede k Hoorp. kleiner dan in Afie. De Arabieren noemenze srux. Hardun. Van de Turken wordt zy gedood om eene belachlyke reden: zy zeggen, naamelyk, dat dit Dier, door ’t neerbuigen van den Kop; hunne manier van bidden nabootft (*). Cri) Haagdis met een korte, eenigermaate ge- XT. : : In 5 Mauritge gerondzelde Staart, die ftekelig is, doch AAN de punt effen: bet Lyf van boven flekelig ; de Barbarifche. Pooten van onderen gefchubd. k noem deeze de Barbarifche , om dat LiNNZUs ‘er een dergelyken bynaam aan gege- ven heeft, dewyl zy van den Sweed, E‚ Bran” DER , in Barbarie was gevonden. Het Lyf, zegt deeze”, heeft de gedaante en figuur van een Gekko, maar is bruin (}) van kleur, en aan de zyden van den Kop, boven den Hals, op de Rug en aan de Dyên, met Wratagtige fcherpe punten. De Staart, korter dan het Lyf, is tot aan (*) Hasserg. Weize nach Palaftina, p: 352 (xr) Lacerta Caadî fubverticillat brevi muricatà , apice levi, Corpore fupra muricato » Pedibus fubtus Squarmatise Syft. Mat, X. _(f) ZAridam heeft Linnzus. Dit woord wordt van fommigen Loodkleurig, van anderen bleek geelagtig vere taald : “doch uit Horarius » die duridi dentes heeft, fchynt het veeleer vuil bruin of zwartagtig te betekenen; gelyk men in onze Taal zegt, dat iemand zwarte Lane den heeft, | ke Deer, VL STUR, H 4 IL A zoo BESCHRYVING VAN aan het midden met zes ryën Stekels gewapend , AFDEEL. verder tot aan de punt gelyk en effen. De Vin- [V. _Hoorp- STUK, XII. A zured. geren der Pooten zyn, gelyk in de Gekko, van onderen platagtig gefchubd , met zeer kleine Nageltjes. Het geheele Lyf is aan” de onder-. kant glad en gedekt met Schubbetjes , die zeer klein zyn. Kr 2) Haagdis die een korte gerondzelde Staart Heimelích- beeft, met Jebérp gedoornde Schubben. blaauwe,. AKTIE Zurcica. Turkíche, Zeer weinig fchynt deeze , volgens de gee melde Kenmerken, te verfchillen van de ne- gende Soort: doch indien men de Afbeeldin- gen der twee Haagdiffen, welken Sera nevens elkander op de zelfde Plaat geeft, vergelykt , zo openbaart zig een aanmerkelyk verfchil, De andere is by uitftek leelyk : deeze wordt van hem genoemd, witneemend fchoon getekende Afri. kaanfche Haagdis, en hy zegt, dat zy rondom het Bovenlyf een bekleedzel van ligtblaauw heeft, met zwarte Banden , die zeer fyn ge- fchubd, met verheven witte Stippen, als met Paarlen geborduurd, zig vertoonen. De Kop is ook , zo wel als de Pooten , met zwarte Kringen verfierd. (13) Haagdis met de Staart eenigermaate ge- _ ronde (:2) Lacerta Caudâ Verticillat brevi , Squamis mu- cronatis. duf, Ad, Frid, 5 p. 42. SeB. Muf. Iv Tab. LXIL Pir. 6. (z3) Lacerta Caudâ rabrercichtact mediocri , Corpore grie DB HAA GDISSEN, I21 „109 vondzeld ‚van langte middehmaatis „bet Lof mr. en „grys en flaauwelyk Wrattig. reti Deeze, die in de Oofterfche Landen zig, ont- Hoorn- houdt, is door den Heer Epwarps befchreeven vane en afgebeeld , onder den naam van kleine , Afch= graauw gevlakie, Afrikaanfche Haagdis. Haar Staart is- naauwlyks langer dan het Lyf , en niet zeer zigtbaar gerondzeld of geringd: het Lyf van Kleur graauwagtig , met bruine Stippen, oneffen, en als mer afgefleeten Wrat- ten befprengd. De Vingers der Pooten zyn alle nagenoeg even lang, tegenftrydig met het gene in andere Haagdiffen plaats heeft. Hy meent dat zy tot die behoore, welke in En. geland Efts genoemd worden; en die men veel op vogtige Plaatfen en onder Steenen ont moet. lj Ld (14) Haagdis met een lange gerondzelde Staart, XIV. dertie Schilden aan den Buik, de Halskraag de: van onderen mel een dubbelde DD By grifeo fubverrucofo. Syft. Nat, X. Lacerta minor Cinerea, “maculata Afiatfca. Enw. „Av. 204. Tab. 204. (z4) Lacerta Caudâ Verticillatâ longâ, fcutis Abdomi- nis triginta , Collari fubtus rugâ duplici. 5y/t, Nat. X, Lacerta Caudâ tereti Corpore duplo longiote , Pedibus pentadatylis, Criftâ nullâ, fcuris Abdominalibus 30. A Mane „Acad, I.p. 127. 293: Muf. Aad. Fr.1. P:45. Lacerta Caudâ tereti Corpore triplo longiore, Squamis leeviflimis, Abe dominalibus oblongo quadratis. GRON. Muf. IL, 30. n. $6. Lacertus Indicus. C‚us. Exot. IIs. Lacertus major viridis. Epw. „Av. 202. T. 202. 203. Worm. Muf. 313 f. 313 Lacertus Indicus. Raj. Q uadr. 270, Sen, Muf. B. Dari, VI, Srux, Es 8 r22 BESCHRYVING VAN 17 By verfcheide Autheuren komt deeze voor, _AFDEEL, onder den naam van Jndiaanfche Haagdis, doch IV. _EpwaArps noemt haar de groote groene in ver= pr gelyking met onze groene Europifche , die - merkelyk kleiner is en ook in Indie gevonden wordt. In de vier Afbeeldingen egter , van SrBA, door LINNzus aangehaald, is naauwlyks jets groenagtigs te befpeuren. De laatfte der- zelven, die de grootíte is, wordt , wegens haar ‚ fchoone tekening, zegt SeBA, van de Brafiliaa- nen Ameira geheten 5 zo dat Ameiva een druk- fout zal zyn. In allen is de Kleur blaauwagtig, en in de tweede, die hy Argus noemt, de Rug bruingeel; met een menigte van Oogen als ge= plekct. Alle deeze vier hebben ook de Staart langer dan het Lyf, maar in de derde is dezel. ve driemaal zo lang, ’twelk de Heer Grono- vius als een Kenmerk opgeeft. Zyn Ed. be. “trekt daar toe ook de Afrikaanfche ros-geelagti- ge Haagdis (*), die ik egter niet kan zien , dat de Staart zo veel langer dan het Lighaam heeft. In de gene, welke zig bevondt in de Sweed- {che Kabinetten, was de Staart. maar eens zo lang als ’ Lyf. Om IL T.85. f 2, 3. T. 88 f. r. 2, Lacertus major cine. reus maculatus. SLOAN. Jam. IL p. 333 T. 273. f. 3, __B. Lacerta Caudâ tereri , Corpore fefquilongiore , Pedie bus pentada@ylis, Dorfo Lineis longitudinalibus ftriatos — Ameen. Acad Lp. 130. : (*) Lacerta Africana fubruffa, Sen. MZuf. II, Tab. LXIL, Fig 4 ke pE HAAGDISSEN. 123 „Om kort te gaan, daar íchynt een groot ver- fchil te zyn , tuflchen deeze Indiaanfche, zo wel- als tu{fchen onze inlandfche Haagdiffen » ’t welk de naauwe' bepaalibg der Kenmerken moeielyk maakt. Dic blykt te meer, indien die andere Haagdis , met de Staart anderhalf. maal zo lang als ‘t Lyf en een geftreepte Rug, ook tot deeze Soort te betrekken zy, gelyk de Heer LinNaus vermoedelyk ftelt, Dan zou- den ’er nog verfcheide anderen (*) uit het Ka- binet van SBA , gelyk de Amboineefche , die overlangs zeer aardig met Hemelfchblaauwe en zwarte ftreepjes gebandeerd is; een dergelyke uit Guinée, en een Weftindifche die dus een fierlyke mengeling van Kleuren op de Rug heeft, toe behooren. In deeze, immers, is de Staart zeer kennelyk gerondzeld of geringd. Indien ’er de Anolis van LarAr ook toe te betrekken zy, gelyk de Heer Gronovius oor- deelt, zo geeft dit aanleiding om van een zon- derlinge Hiftorie gewag te maaken. De vere „maarde PruMIer hadt op zyne Togt naar Ame. tika , tot bevordering der Kruidkunde , een Doktor mede, genaamd Surtan. Deez’ was HI, ÄFDEEL. IV. Hoorp. STUK, A nolis P) in de Weftindiën, wanneer hy tot het zoeken - van Kruiden uitging , ongemeen fpaarzaam in ‚ zyne Verteering. Hy nam flegts een Kan met Olie mede, en hing die aan een Boom, doende daar (*) Sen. Haf Tab LI Fig. 9e Tab, XCIL Fig. 4 & IL Tab. IX. Fig. 5, 6. Á. Deer, VL, STUK. 124 BESCHRYVING v AN - JL, daar in eenige zodanige Haagdiffen, welken hy ArpreL. op de plaats gevangen en gedood hadt 5 dan zy- IV. _ ne Lamp aanfteekende maakte hy daar van „met Hooro- eha sve, ka stuk, Zefneeden Kruiden en een weinig Meel van ___Maniok, eene Pottagie, die hy met Peper of Piment fmaakelyk maakte, en zulks verftrekte hem voor Middag- en’ Avondmaal, Hier uit, blykt ten minften , dat deeze Haagdiffen eetbaar zyn. LABAT merkt aan, dat zy , ontweid zyn- de ‚ zeer mals en ligt verteerbaar zyn van Vleefch. Haar langte, zegt hy , is, met de Staart, die % Lyf in langte overtreft, van. zeven tot agt Duimen , de dikte als een halve Pink. Het gene daar alle de gemelde Haagdiffen , ten opzigte van de geftalte, meeft in overeen komen, is, dat zy den Kop weinig dikker heb- ben dan den Hals, van boven gedekt met groo- \___… te Schubben , terwyl. de Schubbetjes van. het Lyf zeer klein en fyn zyn. Het Lyf is rond en niet zeer dik; de Staart lang en meer of min geringd: de Pooten vyf-Vingerig. In de Bras filiaanfche , genaam Ameira , is het Lyf ‚op, een blaauwen Grond „ ongemeen fraay , met roode ‚ zwarte en witte Vlakken , gemarmerd. “V. (15) Haagdis , die een gerondzelde nahe beeft, eek van maatige langte, met fcherpe Schubben; fcherp gee de Halskraag van onderen gefchudd, nagelde, ‘ Me (z$) Lacerta Caudâ Verticillat longiufculî , Squamis acutis , collari fubtus Squaimnis conftruêlo, Syt. Nat. Xe Lacerta Caudâ tereti Verticillatá longitudine Corporis, Ld Pe. / DE HAgGDISSEN 125 „Deeze behoort onder de gewoone Haagdiffen van Europa, hoewel menze’er gemeenlyk, met AFDEEL. den bynaam groene, van onderfcheidt. Som. migen noemenze klein , doch de andere Euro- pifche worden van haar in groote overtroffen. Men vindt deeze groene menigvuldiger in de Zuidelyke deelen van Europa, doch egter wor. den zy ook in Vrankryk, Duitfchland , Neder- land, ja zelfs in Sweeden en Noorwegen ge- vonden. LiNNaus zag eens, in ’t Lulcäfch Lapland, by de Kerk Fockmock , een klein Haag- disje, op de Rug zeer fraay met Sterretjes gete- kend; doch maar ter loops, dewyl het, door zyne vlugheid, de Handen ontínapte. Deeze was ‚ zegt zyn Ed. , een gantfch byzondere foort, maar werdt niet genoegzaam naauwkeu- rig befchouwd. De groene, egter, die men in Scanie vindt, zyn hier te Lande ook fomtyds niet onaardig gevlakt,-en die inlandfche van SEBA (*), welke by hem, langer dan een half Jaar, in een Flefch geleefd hadt, zonder Voed- zel Pedibus pentada@ylis unguiculatis. Faun. Swec. 1342 Lacerta Caudâ tereri longâ Verticillatà acurâ, Pedibus pentadaêtylis Unguicularis. Syt. Nat. VI. 36. a. 6. Muf Ad, Fr, 1 p. 43. Lacerta Caudâ Corpore parum lon- giore, Squamis leeviffimis, Gron. Auf. II. p. 8o.n. 57° Lacerta vulgaris, Ventre nigro maculato. Ray. Q _uadr. 264. Lacerta minor maculata indigena, Sers. Muf. IL, T. 79 f.$ B. Lacertus viridis, Raj. Q wadr. 264. La- certus viridis, Aupr. Onadr, 634, Lacertus viridis. Sem, Mu. U T IVf 4, 5 (*) Zie IL. Dre, bladz, 84. ke Der. Vlg STUK, — UL IME HooFD- STUKs 126 BESCHRYVIJNG vAN mr, zel te genieten dan de Lugt, was, ongemee, AFDEEL, fierlyk , bruinen wit gefprenkeld , zonder eenig dd groen. Ook was de gene, die LINNAUS in het stuk, Aanhangzel der Sweedíche Dierbefchryving ge. bragt heeft, blaauwagtig Afchgraauw , met wit. te en zwarte flippen getekend , verfchillende van de andere gewoone Haagdiffen , door een geringde Staart ‚ en Klaauwtjes ; die zeer fcherp genageld zyn. | | Deeze Kenmerken vindt men mede in onze groene Haagdis , die in grootte niet alleen ‚ maar ook in vlug: en ftoutheid de andere Europifchen overtreft. Zy huisveft gewoonlyk in Weiden en andere Groente, of ook in Kreupelbofch, Heefters en Haagen , verfchrikkende fomtyds den Voorbyganger door het Geraas , dat zy in de drooge Bladeren maakt. Dan houdt zy zig eensklaps ftii, en fchynt den Menfch met eeni- ge verwondering te befchouwen, en als men haar met cen Stokje of Rotting flaan wil, tragt zy den flag te vermyden door een fpfong , die taamelyk hoog is : maar doet niemand ooit __kwaad; alzo zy , naar men wil , geen Venya heeft. „Aangroeie Inde meefte opzigten fchynen de groene Haag- jing van de … E07 [ Staart, diffen mert de gemeene bruinen overeen te ko. men} doch men heeftze altyd , ’t zy wegens de zeldzaamheid, of de fraayheid van Kleur; meer geagt dan andere Europifchen. Dit blykt, in ’t_ byzonder, uit de Proeven, die op deeze meer dan op anderen fchynen genomen te zyn, noo- pens de weder aangroeijing van de Staart. SEBA ver. A ‚pr HAAGDISSE N. 127 vertoont ’er cen; in welke de plaats, daar de Staart was afgefneeden geweeft en weder aan« gegroeid, door een ftreepje wordt aangewee- zen. Daar , egter was het afgefneeden ftuk weder aangevoegd ; doch anderen beweeren , dat een Haagdis, in plâats van de afgefneedene, UI. ÄFDEEls IV. Hoorp. STUK. „een nieuwe Staart zou krygen, ’t welk de On- dervinding eenigermaate beveftigt "doeh de Heer pu VeRNEY bevondt, dat in plaats van ’t afgefneeden deel een hol Kraakbeen gegroeid was , met Huid gedekt, en PerRrauLT merkt aan, dat die aangroeijing flegts met de hervoort- brenging van Vleefch in de Wonden overeen. komftig is. Du VeRNEYy heeft waargenomen , dat de Huid ; welke het binnenfte der Dye van de groene Haagdis bekleedt , doorboord is met tien of twaalf Gaten , die elk uitkomen op eene Klier (*). Miffchien zullen dit de Eeltagtige flippen zyn; waar mede LINN&us aanmerkt, dat de Agtere bouten , van onderen , in deeze getekend zyn; zo wel als in de laatft befchreevene Indiaanfche. Men heeft deeze Haagdiffen , in ’t Griekfch , Chlorofaura geheten, wegens haare groenheid, en Opbiomachos, om dat zy zig niet ontzagen, met Slangen of Adders in Geveet te treeden 5 waar van zy egter gemeenlyk verflonden wer- den. Die zelfde dapperheid, zo men het dus noe. (*) Oeuvres „Anatomiques. Paris z7óx. Tom. IL p. S5ze 1, Deer, VI, Stuk, ep N 128 BESCHRYVING vAN, Ir, noemen mag, of liever {trydbaarheid openbaart AFDEEL, zig in dezelven ; wanneer zy getergd wor- ie: den van den Menfch of van Honden , die zy, stuk, vergramd zynde, in de Neus weeten te vatten, en niet loslaaten, hoe zeer ook gefchud of ge- flingerd, voor dat zy &ood zyn. Een Wond of verfcheuring, op die wyze in zulk een ge- voelig Deel gemaakt, kan zeer gevaarlyk voor het Beeft zyn, zonder eenige Vergiftigheid. Gebruik, In de Geneeskunde heeft de groene Haagdis ook de Voorkeur , hoewel men wel anderen in plaats plagt te gebruiken. De Olie van leeven= de Haagdiffen ; ’t zy door Infufie of Kooking gemaakt, wordt van Lemery en anderen tot : het doen verflaan van koude Gezwellen, als ook _tot verfterking der Zenuwagtige deelen en vere lamde Ledemaaten , zeer aangepreezen. Ook dient zy tot wegneeming van Vlakken en Puiften in ’t Aangezigt en Ruidigheid der Huid. Som. migen willen, dat. hect Bloed van een Haagdis de Wratten wegneemt, als men ’er die mede “ wryft. De Drek zou in Oogwatertjes dienítig zyn. HERCULES SAXONIA prytt, tegen de Scro. felen , het volgende Eleêtuarie van Haagdiffen aan. Konferfvan _ Neem gemeene groene Haagdiffen , waar van Haagdiffen. de Kop en Staart afgefneeden en de Ingewan-_ den uitgenomen zyn; laat dezelven weeken in fcherpe Wyn-Azyn, geduurende veertien Da. gen; dan in de Zon gedroogd, en weder, op gelyke manier, in Âzyn geweekt zynde; wor- | den (+ den zy eindelyk, na de laatfte drooging, tot ‚DE HAAGDISSEN. 129 IL een Poeijer , en, by ieder Once vier Oncen ÁFD er&e Honig doende ; daar mede tot een Konferf ge. maakt; waar van men een Volwaffen Perfoon, veertig Dagen lang , dagelyks een Loot gebrui: ken laat. | (16) Haagdis met een gerondzelde Staart, die IV. Hoorp. STUK. XvL „lg taameljk lang is ; bet Lyf wederzyds met Alaisthe. twee geele Jtreepen. Het Lyf van deeze is naauwlyks langer dan een Vinger, van boven bruin , van onderen geel. agtig: de Rug-Schubben zyn gekield en fcher- per dan de anderen. Een geele ftreep bepaalt wederzyds de Rug en door een andere, op ie- der zyde, wordt de Buik van de Zyden afge- zonderd. De Heer Branper heeft ook deeze in Barbarie waargenomen, (17) Haagdis met een lange gerondzelde Staart, op Zyde een omgeboogen Naad bebbende; de Schubben vierkant. | Dit fchynt de Haagdis te zyn, die van Rav Seps five Lacerta Cbalcidica geheten wordt. Om wat reden ’er de bynaap van Seps , (die tot ze- kere (zó) Lacerta Caudâ Verticillatà longiufculâ , Corpore fineis utrimque duabus flavis, Syft. Nat. X. (27) Lacerta Caudâ Verrticillatâ longâ , Suturâ laterali reflexà , Squamis quadratis. Sy/f. Nat, X. Lacerta Caudâ Verticillatâ , Pedibus fubpentadaylis , Squamis quadra. tis *, Amen. Acad. L p. 293: 5, Deer, VI, STuKo | XVII, Sepsa HE, AFDEELe IV, Hoorp.- STUK. Pl 130 DBESCHRYVING VAN ‘kere Slang behoord heeft ‚ en daaraan gegeven werdt, om dat die het Vleefch der genen, wel- ken ’er door gewond waren , aanftonds deedt verrotten ,) aan gegeven zy , blykt niet : miffchien oordeelt men deeze Haagdis van dergelyke ei- genfchap , of Vergiftig te zyn. Zy onthoudt . zig in de Zuidelyke Landen. De Pooten zyn XVII. vAngulata, Hoekige, kort, by uitftek ver van elkander af , dat het Lyf zeer lang maakt in deeze foort: de Vine gers allen genageld: de Kop zeer klein : de Buik vlak, en door een fcherpe Naad, die een omgeboogen rand maakt, van de Zyden afge- zonderd. De Kleur is blaauwagrig grys, op de Rug bruin; de Staart zo lang als ’t Lyf£ (18) Haagdis met een lange zeshoekige Staart, de Schubben gekield en fcherp gedoornd, Deeze is door den Heer ROLANDER in Ame- ‚ tika waargenomen. Zy is klein met een bruine Rug; hebbende alle de Schubben , uitgenomen die van den Buik , fcherp gedoornd en zeer gekield. De Kop is kaal met verfcheiderley verheven rimpels; van agteren, daar de Schub- ben van den Hals beginnen, als geknot en aan- gehegt. Onder de Keel zyn twee groote gee ronde Schubben. De Staart is anderhalfmaal “zo lang als ’t Lyf, zeskantig en zeer hoekig. (29) (28) Under Caudâ hexagonâ longâ, Squamis Carinae tis mucronatà, Syt, Nat. Xe „DE HAAGDISSEN. 131 (19) Haagdis met een Spilronde Staart, die kort | HE. vis en omgekruid, twee en drie V ingeren 1e Jamen gebegt. Nu volgen de Haagdiffen , welker Staarten Spilrond zyn, en niet gewerveld , gerondzeld of geringd , maar gedekt met Schubben, die als de Leijen van een Kerkdak over cl. kander heen leggen 5; zo dat menze gefchalied of plat gefchubd zou kunnen noemen, in tegenftelling van gekield of gerugd. In de eerfte verdeeling van deeze, zyn de zodanigen geplaatít, die de Staart korter dan het Lighaam hebben (*), en daar onder is het zo bekende Dier, de Kameleon , de eerfte foort. Men kan naauwlyks begrypen , waarom de Grieken een zo trotfen naam gegeven hebben aan een zo gering en leelyk Schepzeltje, noe- mende het zelve Chameleon , dat kleine Leeuw betekent „ of Kemel-Leeuw, volgens de ver- klaaring van Isiporus. GESNER zegt, dat het | iets (19) Lacerta Caudâtereti brevi incurvà , Digitis duobus tri- busque coadunaris,. Syf?. Nat. X. Amen. Acad, 1. p. 299, sor. Mufs Ad. Fr.l. p. 45. Chameleon. GRoNe Muf. IL p. 76, n. 50. Ovrar. Muf. g, T. 8. £ 3 Bere LON. Îtin. L. 2. Cc. 60. Beer. Muf, to 12. VALENT? Muf. 1 3. c, 3r. KircHer. Maf: 275. T. 293. £. 44 Jons. Quadr. T. 79 SEB, Muf, LI, T. 82. f, 3, 4. Se ë T. 83.f. 5. ALnr. Qwadr, 670. (*) De Heer Linneus zegt wel, Caudá tereti imbrie Ärpser. EV. Hoorn. STUK. Chameleon. Kameleon. Naamse oo: Íprong. catâ , Corpore longiore ; doch uit den tyrel van de vol. | gende Verdeeling, die eveneens is , en uit den Inhoud blykt, dat men hier leezen moet Corpore breviore, Ie DEEL, VI, Stuk, la 132 BESCHRYVING VAN mr. iets heeft, ’twelk naar den Leeuw gelykt; zon. AFDEEL. der uit te drukken wat dit zy, en PANAROLUS; Hooep. vermaard Ítaliaanfch Ontleedkundige, wil, dat STUK, die gelykheid plaats hebbe in de omkrulling Kameleon.van de Staart. Anderen oordeelen , dat die foort van Kam, welke zy beiden op den Kop hebben, ’er aanleiding toe gegeven hebbe; doch die Kam is in de Koning der Dieren niet zigt- baar, voor dat men het Vleefch der Slaapfpie- ren weggenomen heeft. Hierom komt het ons waarfchynlyk voor , dat de gemelde overeen- komft te zoeken zy in de zonderlinge houding, welke de Kameleon heeft; een poftuur dat meer deftigheid en moeds uitdrukt , dan men in een zo klein Diertje verwagten zou. LicETus meent, \_ dat ’er die naam aan gegeven zy, om dat het ter Jagt gaat op Vliegen, en in dit opzigt heeft dezelve veel betrekking tot dien van de Infek- ten , die men hedendaags noemt Mieren-Leeuw en Leeuw-Worm. (*) Zinnebeeld Men zal naauwlyks een Dier vinden , dat ende meer Gerugts gemaakt heeft in de Wereld. … __Zyne verandering van kleur en de byzondere manier van Voeding, welke men ’er aan toe- fchreef , hebben , van ouds her , veel verwon. dering verwekt onder de Menfchen in ’t alge- meen, en een zo veragtelyk Schepzeltje doen ftrekken tot een Zinnebeeld , waar van mên zig in (*) Zie het IV. Deer der Uitgezogte Werhandelingen, bladz, 17e f „DE HAAGDISSEN. 133 han | ân de Zedekunde, zo wel als in de Konft der HT, Welfpreekendheid, bediend heeft, om de laffe ele infchikking, gebaarden en pestengieheid. der Ho- velingen en Hoffelyke vleiiers, om kort te gaan, het gene men Komplimenten of Complaifance noemt, af te fchetzen. Hoorp- STUK. Kameleon. Meêft alle Reizigers , in de Oofterfche en Zui- gend delyke Landen , „hebben ’er hunne oplettend-E heid op geveftigd , en onder hun was het van DE BRUIN, in zyn Levantfche Reizen , wel het naauwkeurigfte befchreeven. Hy hadc’er, ge- geduurende zyn verblyf te Smyrna, verfcheide- ne, waar van hy vier in een Kooitje hieldt, die hy, nu en dan, over de Kamer, waar in hy zig bevondt , liet loopen, Zy openden den Bek, om de koele Wind te vangen, zo het fcheen , doch waarfchynlyk om dus de Vliegjes magtig te worden ; eetende, noch drinkende , anders, in ’t geheel niet, Hy zag 'er, eení- gen , Muggen inflokken , en nam ook waar, dat hunne Kleur drie. of viermaal veranderde, zon- der dat hy dit aan eenige buitengewoone Oor- zaak kon toefchryven: evenwel erkent hy, dat de Kleur der Voorwerpen, waar zy zig naby bevonden ; dikwils door hun aangenomen werd; en hy befpeurde , dat de verandering van Kleur meeft plaats had, terwyl zy in beweeging wa- ren, met een open Bek, om Lugt te fchep. pen of Vliegen te vangen. Ook heeft hy op- gemerkt , dat dit Diertje het ééne Oog vaar een andere plaats kan wenden dan het andere; 1. Deer, Vlo STUK, EN ‚en an NS nd mal a e Ees. 1 Pr 134 BESCHRYVING VAN | HL en dit geeft ’er een fchril Gezigt aan. Meer AFDEEL. dan vyf Maanden heeft hy ze niet in *t Leven en kunnen houden, en, toen hy een der geftorve- stug. nen opende, bevondt hy, dat „in hetzelve ver Kameleon. Eijertjes waren, van grootte als die der kleinfte Vogeltjes en als met een Draad aan elkander gehegt: zynde de Tong van *t Diertje zo lang als't Lyf, | De befchryving , welke BosMAN van deeze Diertjës geeft ‚ komt in veele opzigten daar mede overeen 5; doch in Guinée fchynen zy veel langer te leeven.. Hunne Eijertjes gelee- ken veel naar die der Haagdiffen , en hy merkt aan ; dat dezelven, zo min als die der Slangen en Schildpadden, een harde Schaal of Dop, maar flegts een Vliezig bekleedzel hebben. De Kleur was groen met gryze Vlakken , of groen , grys en Vuurkleurig ; gemengeld, Agrraus merkt aan, dat de Negers ze niet Venynig agten, maar ze dooden en eeten : daar BarBor wil, dat die van Kaap de Monte niet gedoogen » dat men ze doode, Om meer andere tegenftrydigheden voorby te gaan , zal ik hier woordelyk melden, wat de Heer Has. SELQUIST ; in Zyne Oofterfche Reizen (*) daar omtrent waargenomen heeft. Waarnees „> Deeze Haagdis (zegt hy;) van welke de rag ; oude Schryvers zo veel dar waar is en ver- OUR 4 ESE verhaalen, kreeg ik levendig, alzo het ‚ Voor- __— (HasssL Quist ieife nachPalaftina.Roftockex 7620 HAAGDISSEN 135 > Voorjaar dit Diertje uit zyne Holen , daar ‚ss het zig ’s Winters in verbergt , uitlokte, 5 Zyn Vaderland is by Smyrna , omftreeks het > Dorp Sedizend , alwaar het op de Boomen > En Steenhoopen rond fpringt. De Ínwoo. »> ners des Lands hebben my gezegd, dat het »> zyne Woonplaats in holle Boomen neeme. ss Ik heb dit zelf niet gezien; maar wel, dat > het langs de takken van den Oly dn Pla- > tanus en anderen, klautert, HU. ÄFDEEtLs IV. OOFD- STUK. Kameleon, ‚> De twee zonderlinge Bikafswapben: die. > men aan dit Diertje toegefchreeven heeft, 3 zyn Wereldkundig : men zegt, naamelyk;, s‚ dat het allerley Kleuren aanneemt en van de ‚> Lugt leeve. Ten opzigt van het eerfte ver- ss zekerden my de Ingezetenen, dat, wanneer « men hetzelve een Kleed, of iets anders, % «> welk gekleurd was, voor hield, hetzelve de ‚> Kleur van ’t Voorwerp; ’ welk het zag ss aanftonds kreeg, Aangaande zyn manier van > Voeding werdt my door fommigen beveftigd; ss dat het van de Lugt alleen leefde, zonder ss eenig ander Aas; doch anderen hadden ge- 9 zien, dat het Muggen ving. «ss Ik zal verhaalen, wat ik in de genen waar. s genomen heb, die ik een tyd lang levendig > by my had. Vooreerft, wat de Kleur aans omtrent de verandering van Kleur » gaat: dat het Dier zyne Kleur verandere, > wanneer men het iets gekleurds voor houdt, » heb ik niet gezien; daar ik nogthans met als » lerley geverwde dingen, Bloemen, Kleede: Ì, Deer, VI, Srux, 4 52 de. 136 BESCHRYVING vAN EET 9 AFDEEL. 33 IV. Hoorp- °’ STUK. 59 Kameleon. 33 deren, Schilderyën, en wat dies meer is, Proeven genomen heb. Zyn gewoonlyktte Kleur is Staalgraauw „ of zwart , dat iets naar ’t graauwe trekt: deeze legt’ het fom- tyds af , eu wordt Zwavelgeel ‚…zynde de tweede Kleur , welke ik het menigvuldigft heb zien aanneemen. Ik befpeutde , dat deeze geele Kleur nu eens donkerer ware, zo dat zy naar *t groene trok ; dan eens hel- derer of bleeker , en weinig van. wit ver- fchillende, Ik heb niet gezien , dat ’er ande. re Kleuren, rood, blaauw of: paarfch , door aangenomen zyn, Derhalve ben ik van Ge- voelen , dat alles, ’t welk men van-de Kleur- verandering des Kameleons verhaald, heeft, hier op uitkomt , dat dezelve , in zekere Omftandigheden , zyne zwartagtige Kleur, die hem natuurlyk is, in een Geele veran- dere, die fomtyds donkerer is, fomtyds hel. derer of bleeker, Deeze verwifleling, nu, gefchiedt dikwils. Ik nam , inzonderheid , twee Omftandigheden waar , welken het Diertje daar: toe aanleiding gaven ; naameclyk, als ik het in de Zonnefchyn zette, of, als ik het toornig maakte, en zulks gefchiedde, wanneer ik den uitgeftrekten Vinger naar hemtoe bragt. Als hy van zwart geel wierdt , zo begon die Kleur zig eerft te openbaaren aan de onderfte deelen der Pooten, aan den Kop. en het Zakje of de Krop, die ‘er aan den Hals is, en dan liep die Kleur byna over ’t ge. 9 33, 9 En 29 „23 99 59 93 93 E)) 99 23 99 32 9 55 3; 33 25 23 23 25 5 5 93 ‚ 83 23 dd woms HAAGDIGS SEN: 1397 heele Lighaam voort, Verfcheide maalen zag jk het bont, of met groote Vlakken van bei- derley Kleuren getekend , en dan was het vrolyk. Deeze verandering van Kleur îs een IL ÄFDEEL, IV. Hoorp- STUK. Geelzugt ; daar uit Ípruitende, dat de Gal, Kameleon, in ’t*Vleefch verfpreid zynde , wegens de doorfchynendheid van de Huid fterk door. blinkt. Hee Diertje , zwartgraauw zynde, zetten zig de Ribben en Buik uit, het Vel floot om het Lyf , en het vertoonde zig zeer wel in ’t Vleefch : maar, zo dra het geel wierdt, verviel de Geftalte, het wierdt dun. ner, mager en onbevallig voor ’t Oog ; zynde hoe witter hoe fchraalder en onbevalliger, en ‚ bont zynde , zag het ’er , ten opzigt van de Geftalte, % allerflegtte uit. >, Ik heb dit Diertje levendig gehad , van den 8 Maart tot den 24 April, zonder dat het iets tot zyns Levens onderhoud kon kry- gen. Deezen gantfchen tyd lang was het vlug en fprong in zyn Kouwtje op en neer, zoekende het Daglicht en draaijende zyn Oo- gen ‚die een der grootfte meefterftukken van den Schepper zyn, geduurig heen en weer. In de laatfte Dagen kon men duidelyk be- fpeuren , dat het door Honger kragteloos wierd: het kon zig niet meer aan de traliën van de Kouw vaft houden , maar viel ver. moeid neer, en, werdt eindelyk van een Schildpad , die in ’t zelfde Vertrek was, ge- beten, ‘“twelk zyn dood bevorderde. By Ie Deer, VL Stuk. Ï 5 de en het Voedzel, UR 0 ON, td UE BN Il. AFDEEL. IV. Hoorp- STUK. Kameleon. 193 BESCHRYVING VAN ‚ de Ontleding heb ik in de Maag van fom. » migen de overblyfzels van Vliegen , Vlinders s‚ en andere Infekten : ook , dat aanmerke- ‚, lyk is, in de Drek een gedeelte van een ge» „ heele Gerft Koorn.Aair gezien. | Veele andere Autheuren zeggen, dat de Ka. meleon de Kleuren aanneemt, van de ;Stoffen , waar op hy gezet wordt , en fchtyven zulks toe aan de glanzig gefchubde of doorfchynende Huid deezer Dieren. Sera merkt het zelfde aan, ten opzigt van de Kaapfchen, waar van hy verfcheidene levendig gehad heeft, die, in een Kouwtje geplaatft zynde , geen Voedzel wilden nuttigen, en, na eenige Weeken, ver- magerende ftierven. Het Voedzel der Kame- leons, meende hy; dat voornaamelyk beftond in Mieren, waar toe de Natuur hun zulk een lange dikke Tong gegeven hadt, die naar een omgekeerde Offetong geleek. Hy heeft een Amboineefche afgebeeld , die donker Afchgraauw was over ° geheele Lyf; een Afrikaanfche uit Barbarie , die zwartagtig was , doch gemarmerd en verfierd met een witte Kam, en een Kaap- {che , die ligtblaauwagtig was , met witte Vlak- ken gefprenkeld. De Kleur, merkt hy aan , dat na de Dood niet verandert, fchoon men ze op Stoffen van verfcheiderley Verw legt. Evenwel hadt hy ook een Ceylonfche, die ligt geel was, naar Saffraankleur trekkende „ en een Mexi- kaanfche, op de Zyden geel, doch voor *t ove: rige donker Afchgraauw, met een gebandeerde TN in Staart. pr HAAGDISSEN. 199 Staart. Deeze, zegt hy, verbeeldt een Wyfje, UI, dat zyn Staart gemeenlyk naar boven ongekruld AFDrEL. ‚draagt 5 terwyl die , in de Mannetjes , door- gaans neerhangt en minder gekruld is, gelyk dit ook in de Haagdiffen plaats heeft, IV. Hoorp. STUK, Kameleon, Deeze Mexikaanfche was merkelyk in Geftal. Geftalte, te van de anderen verfchillende , door de dikte van het Lyf en de kromte van de Rug , doch „wel inzonderheid door zyn Kapfel; zynde het Hoofd verfierd met een driehoekige hard ge- beende Kroon, welker kanten niet getand maar | rondom met knobbeltjes als Pareltjes bezet wa- ren, die over ’t gantfche Voorhoofd en de Neus liepen. De Amboineefche, daarentegen, hadt een Kroon, veel gelykende naar het Kapfel, e welk de Holiandfche Vifchwyven plagten te graagen, van agteren met een breede opftaan- de rand. De Ceylonfche hadt weder een ander Kapzel, met grooter verhevene Schubben be. kleed, en fierlyk, als naar de Kontt, bezoomd met hooge opwerpfelen. Omtrent de Grootte van deeze Diertjes werdt, dat zonderling is , weinig melding gemaakt, Van die drie Egyptifche, welken de Franfche Aka. demiften ontleed hebben, was de grootíte elf en een half Duim lane, de Staart daar onder begreepen zynde. Men wil , dat in Egypte de allergrootfte zyn : veele anderen hebben, door- gaans , niet meer dan zes Duim langte. Onder die van Srra heeft de Kaapíche ; welke de klein- fte is, nog de langte van meer dan agt Duim 1, Deer. VI, Stuk, met . Grootte, 140 BESsSCHRYVAING VAN tg, metde Staart, en de grootfte is nagenoeg twaalf Arpzer. Duim. Zy kunnen huane Tong ter langte van _ NG zeven of agt Duim uitfchieten. í STUK. Wat de Geftalte , voor t overige, belang, Kameleon. merkt men aan, dat hun Lyf op zyde platagtig | is met een fcherpe Rug, niet met Schubben, maar met Knobbels gedekt: de Kop van boven plat, doch fomtyds ook gekield, ’t welk de ver- anderingen van het Kapfel zyn , zo even ge- \ meld: de Oogen, welker Appels Goudkleurig « glinfteren , met een dik Vlies gedekt, dat de plaats bekleedt van Oogleden , maakende een langwerpige Spleet. De Pooten vyf-Vingerig, doch zodanig , dat drie en twee van deeze Vingeren in een gemeen Vlies, als in een ‚ Scheede, beflooten zyn, en dit maakt hun tot klauteren langs Steenen en Boomtakken bekwaa- mer, dan tot loopen op een vlakken Grond, wanneer hunne Gang by uitftek traag is: want twee of drie der Vingeren, dus famengevoegd, ftaan agterwaards gekeerd. In ’t klimmen wor- den jzy veel door hunne Staart; die zy om de Takjes krullen , geholpen. Des nagts fchynen zy waakzaam te zyn. Inwendige Omtrent de inwendige deelen van dit Dieitje deelen, varen, door GAssERDUS , de volgende aanmer- kelyke Byzonderheden waargenomen (*). 1. Een enkele Darm, niet met omwentelingen maar” Á | met (*) Zn vita Peireftii, Libre V‚ Cap. 325. Crark Onom. pe 26. \ « MD E MANGDITS sp -T4r met omkrommingen verlangd. 2. De Afgang _taamelyk vloeibaar en dun, uitgenomen als die Haby het Fondament komt. 3. De Lever in twecën gefpleeten , en uit haar bultige deel doch zonder dat ’er een opklimmende of neder. daalende Ader-Stam overbleef 5 terwyl inmid* dels andere Aders ook regtítreeks voortliepen naar de overige deelen. 4. De Long wierdt, door opblaazing „ een zeer dun Vlies , dat in mtrek het geheele Dier evenaarde. . 5, In de mT. ÁFDEEL. IV. Hoorp. STUK, _ haar Bloed wel in ’t ge-oorde Hart uitftortende, Kameleon. Onderbuik was geen Peritoneum , maar alleen- … yk een Vlies, dat de regterhandíe deelen van de flinkerhandfe afzonderde, 6. Zo nam men ook geen Milt, noch Blaas, noch Nieren waar, maar alleenlyk een foort van Caruncule , dat mooglyk de Teeldeelen zyn geweeft. 7, De Tong bykans een Voet lang. 8. Het nam de Kleuren der Voorwerpen niet aan.“ 9. De Oogen wierden niet eenpaarig, maar elk op zig zelf bewoogen ‚ zodanig , dat, als het een ergens op geveftigd werdt , het andere of ftil bleef {taan , of naar een anderen kant zig afwendde. Zie hier wat de Heer HasseLQuisT., nu onlangs ‚ by de Ontleding van een Kame. Jeon heeft waargenomen (*). Het Hart was zeer klein en driekantig. Hy hadt een enkele Long , onder ’t Middelrift , beflaan. de de flinker zyde des Buiks, zeer groot en dun , (*) Als boven, pag: 348. Je Darr, VL, Sture ij MER dend hik A hd à } { X ’ N Nn N ” K 142 BESCHRYVING VAN zr, dun, zamengefteld uit weinig Bloedvaten en Arpeel. veele Lugtblaasjes, zeer onderfcheidelyk , groot en ruim: aan de Lever op zyde, en aan de stuk. Maag van onderen, door middel ven het Buik-_ Kemeleon. vlies vaftgehegt. De Lever was tweelobbig, de lobben famengedrukt, ovaal ; de grootfte middelmaatig , de Kleur zwartagtig rood: ’ Galblaasje ovaal , van grootte als een Erwt, met helder-groene Gal gevuld: de Maag lang- werpig ‚ Cylindrifch , aan beide enden naauwer; anderhalf Duimlang, omtrent een Pink dik en zeer fterk van Wanden. Den Darm vondt de Sweedfche Doktor drievoudig geboogen , aan hect Mefenterium gehegt , meer dan een Span lang, naar den Aars toe zeer dik en zwart: de Nieren, nevens de Ruggegraat by het Fonda- ment geplaatft , langwerpig , een weinig ge- kromd, van buiten geftreept , aan de eene zyde een weinigie roodagtig. Hy kon geen Pisblaas vinden, maar agtervolgde de Nierbuis tot aan den Aars. De Eijerftokken waren -driekantig , geel, wederzyds één, omtrent een half Duim lang: de Milt, naby de Nieren geplaatft, rond, zwartagtig , klein: de Ribben, in ’t midden van de Zyden, met een fcherpen hoek geboo- gen, en aldaar beweeglyk: de tuffchenribbige Spieren zeer fyn en Vleezig. Voorts nam dee- ze Heer, omtrent de Tong waar, dat dezelve aan de punt driekantig en zeer lang was, heb- bende aan den Wortel in °t midden een pypagtig beentje ,’t welk voortkwam van het Tongebeen. Ben Wat DE HAAGDASSEN” 143 _Wat het gebruik der Kameleons aanbelangts rr, men zegt daczy in de Indiën zeer gaarn geleeden ÄFDEELe worden, om dat zy ‚ zonder eenig kwaad te Edd k te doen, de Vertrekken zuiveren van fchadelyk Ee Ongedierte. (eo) Haagdis met een korte Spilronde Staart, in de Klaauwen ongenageld, bet Lyf met ope-dra. peningen en ongefchubd. Pan Ls vl er. Hier wordt dat Diertje bedoeld, ’t welk inde Pl LL Hiftoriën niet minder berugt is, onder den naam Pig: Se van Salamander , of „Land-Salamander , gelyk het by de Ouden getyteld werdt , tot onder- fcheiding wan den Water-Salamander, hier voor befchreeven, Prrinivs heeft het gefternd Dier genoemd en Arius Venynige Haagdis. De oorfprong van den gemelden naam, ja de be. tekenis zelve, is zeer duifter, en naauwlyks;, dan by gifling,op te loffen. Dus meenen fom:- migen, dat het , wegens zyne huisvefting op vogtige plaatfen, dien voeren zoude, In ver- fcheide deelen van Europa heeft het deezen of genen „ en zelfs in verfchillende deelen van Vrank. (zo) Lacerta Caudâ tereti brevi, Digiris muticis , Core d pore porofo nudo. Syff. Nat. X. Lacerta Caudâ tereti brevi , Pedibus inermibus ; Palmis tetrada@ylis, Plantis pentada@ylis. „Amgen. „Acad, IL. p. 13r. Muf, Ad, Fr. 1, p. 49. Salamandra. Martu. Deofc 274 f. 274. Gesn, Quadr. Bo. Salamandra terreftris. Aupr. Qwadr Gyr, Jonsr, Quadr. T. 77. f 10. Ouzar. Muf. T. 8. f 4. Maf. IL, T. 12, £ 5, Salamandra terreltris, Ray. Quadr, 173 - À … Ee Derks VI. Stuk, lamans UI. ÄFDEEL. IV. Hoorp- STUK. Salamane der. Geftalte. 144 BESCHRYVING van Vrankryk byzondere naamen 5; gelyk het dus in Dauphiné Pluvine heet ; in Gafcogne, Poitou en Limofin, Mirtil; in Languedok en Proven- ce Blande ‚ Alebrenne of Arrafade ; s in Lyon-- nois Laverne, aan de Maine Sourd, en in Nor. mandie Mouron of Moron. In ’t Hoogduitfch , ook , noemt men het Maal » Puntermaal , Moll, Molcb, Molk of Olm ; doch, onder den naam van Salamander , is hect by ons en in Engeland meeft bekend, en het Jong noemt men; in ’t Franfch, Salamandreau. Zeker Duitfch Doktor, die Medelid was van de Keizerlyke Natuur-Oriderzoekers , heeft een geheel Werk gefchreeven, onder den tytel van Salamandrologia, waar in hy zo wel de uitwen. dige Geftalte, als de inwendige deelen van dit Dier , omftandig befchryft. Het gelykt , zegt hy, veel naar de groene Haagdis, doch heeft _ den Kop en ’t Lyf dikker, de Staart korter, den Snoet ftomp, de Oogen taamelyk groots vier Vingeren aan de Voor-, vyf aan de Ag- terpooten ; de Huid zwart , gemeenlyk met geele Vlakken doorzaaid , glimmende „ en als met een foort van Vernis beftreeken. In het Onderlyf wordt het Hart en de Longen van de overigé Ingewanden afgefcheiden door het Buik- vlies. Het Hart was klein, met zwart geftip- peld, en de Long, uit twee Lugtzakjes of Blaas- jes beftaande, die in de geheele langte voor- zien waren met zeer kleine Adertjes , van het begin des Slokdarms af voortloopende tot aan den kie a Hen à NB MH AacDHSsen Tat den Eijerftok. In ’t Wyfje vondt men de Lyf- 1 moeder gevorkt, in ’t Mannetje vier groote Arpeeù. Teftikelen, met Zakjes daar aan, die veel Olie _ IV, bevatten. Op den Kop „agter ieder Oog , vondt aoe men een geel bultje ‚ met. zwarte flippen , °t Sataman= welk, gedrukt zynde of gekwetft, een Melk-é"- agtig Vogt uitgaf. Het Kryftallyn der Oogen fcheen byna volkomen rondte zyn, gelyk in de Viflchen. Het Geraamte zweemde, van voo- ren , meer naar dat der Kikvorfchen dan der Haagdiffen. Zie hier de Waarneemingen, welken de ver- igenfchape maarde Heer Maurerturs , omtrent de Eigen. P°® fchappen van den Salamander, heeft in ’t werk gefteld (*). Die, daar hy van fpreekt, is een Soort van Haagdis , lang vyf of zes: Duimen; hebbende den Kop breed en plat, als die van een Pad, en de Pooten gelyken ook meer naar die der Padden, dan der Haagdiffen, waar van hy het Lyf en de Staart, doch beiden dikker, heeft. De Staart, egter, loopt niet fpits uit, gelyk die van de-Haagdiflen ‚ maar mag aan ’t end omtrent een Linie breed zyn. Boven op is het Dier zwart met geele Vlakken: de Buik is bruin en fomtyds geelagtig : twee geele Banden loo. pen van de twee zyden des Kops, boven de Oogen, af, en ftrekken zig evenwydig uit, tot aan (*) Abferv. &° Exper. fur wne des Efpéces de Salamán. dre. Mem. de U Acad, Royale des Sctences, de l'Aw 1727. ú 1. Deer, VI, Stuk, K Kl | 146’ BESCHRYVING VAN Sk jr,’ aan den wortel van de Staart. Deeze-banden ARR JEE eindigen, gemeenlyk, omtrent het, midden des Tooren Lighaams , hervattende vervolgens: {omtyds , doch zelden , zyn zy onafgebroken. Al het en overige van het Dier is met geele Vlakken ge- fprenkeld, die geen byzondere figuur of plaats houden. De Huid ís ongefchubd en- taamelyk effen, uitgenomen aan de zyden, alwaar zy zig een weinig rimpelig vertoont. Op de Rug zyn _twee evenwydige ryên van Tepels, die de Rug- gegraat in haar geheele langte vergezellen, | antriede > De Salamander (zegt hy dan) heeft fom.- mingen vl „ wylen de Huid droog als een Haagdis; doch TUIS, > gemeenlyk is-dezelve overtoogen met een ‚> foort van Daauw; die hem, op *t aanraaken , > als gevernift maakt, en in een oogenblik ‚ gaat zy over uit den eenen ftaat in den ande- s ren. Een nog zonderlinger Eigenfchap iss „dat hy onder de Huid een foort van Melk- > agtig Vogt heeft, ’t welk tamelyk ver heen > Ípringt , wanneer het Dier gedrukt wordt ; > door een menigte van kleine Gaatjes, waar ‚> van veelen op ’t Gezigt zeer’kenbaar zyn; »» zonder hulp van een Vergrootglas, vooral de > genen, die inde Tepels uitkomen. Schoon > het eerfte-Vogt geen Kleur heeft „ en niet s> anders dan een doorfchynend Vernis ver >» toont, kon het nogtans wel het zelfde zyn - als dit Melkagtige, in zeer kleine druppelt- ss jes en by uitftek dun verfpreid over Lyf ss van den Salamander. Het gelykt zeer naar », het Len As Bd ‚99 99 23 59 9 95 93 33 „ 93 9 59 3) 9 99 99 93 EE) 95 3 95 33 E}) 95 13 EE) bi \s 23 3 hd 39 DE PAIK DP Dese. Tur iet Melkagtige Sap , dat -fommige Planten, EL ag gelyk de Wolfsmelk (Tithymalus) uitgeeven, AFprcte als menze kwetft : het is ongemeen fcherp ast | OOFD= en famentrekkende: fchoon het opde Wong A wel geen duurzaame Branding maakt , fchynt satamane doch de aangeraakte plaats als gefchroeid ; %r ' gerimpeld en met een Lidteken overtoogen te zyn. Ook geeft het Dier, verpletterd of gedrukt zynde , een zonderlinge kwaade Reuk. | | nt ‚> De flerke Regens van de Maand Oktober omtrent ‘de laatftleeden , deeden verfcheide Salamanders odin voor den dag komen: want.het Dier is zeer heid traag, en leeft onder den Grond op vogtige plaatfen , vooral aan den voet van oude Muu- ren , komende niet uit zyne Gaten dan in Regenagtig Weer; ‘tzy uit vreeze van in zvn Hol te fmooren, of miffchien om de Infek: ten te vangen, waar van het leeft. De eer: fte Proefneeming, die ik op de genen; welken men my in menigte bragt, in’t werk ftelde , betrof het zo beroemde Wonder ; van derzelver onverbrandbaarheid. Ik wierp ’er veelen in °t Vuur, daar de meeften op ’t oogenblik ftierven , doch eenigen half ver- brand uit kroopen. Egter gebeurt, in dee. zen, iets zonderlings. Naauwlyks is de Sa. lamander op ’t Vuur, of hy fchynt geheel bedekt met druppelen van die Melk, daar wy van gefproken hebben; welke aan alle zy den, doch meeft op den Kop en by de Te- 1. Deer, VI, Stuk. K a pels EN Bd 148 BESCH RNVAVEIJNIG VAN s, pels, uitdringt, en , aanftonds verhardende, AFDEEL. „, fomtyds ‚de figuur van Paarlen aanneemt. IV. Hoorp. STUK. Salaman- Efe Venynig” heid en »‚ Daar is eenige waarfchynlykheid, dat die ‚, zonderlinge uitvloeijing gelegenheid tot de ‚‚ Fabel gegeven heeft. Hoewel de veelheid „, van Vogt,op ver naa, niet in ftaat ware , om ‚‚. het minfte Vuur uit te dooven ; zou men 5 egter mogen vermoeden , of ’er in andere „‚ Landen ook zyn gemeelt ‚ die dit Vogt over: , vloediger uitwierpen.” | Hier omtrent is het Berigt aanmêrkelyk , dat by de Koninglyke Societeit van Londen ge von- den wordt. Een Salamander , uit de Indiën ge- bragt , te Rome, door den Ridder Corvinr, in het Vuur geworpen zynde, zwol -aanftonds op, en braakte een groote veelheid dikke Ly- mige Stoffe uit „waar door de Kolen werden uit- gedoofd. Als men die weder hadt doen glim- men ‚en 'er den Salamander andermaal op wierp, blufchte die het Vuur wederom, en, op deeze wyze , befchutte hy zig zelf voor de Hitte , twee Uuren lang; leevende nog negen Maan. den daarna. Behalve die onderb Eigenfehap wordt dit Dier, zo wel by de Ouden als by de mees- te Hedendaagfehen ‚ voor zeer Venynig gehou- den. Prinrus geeft voor, dat de Salamander, zo door het uitzypelende of uicfpringende Vogt, wanneer men hem flaat of tergt , als door de Slym, die hy uitbraakt, niet alleen Moeskrui- den en Aardvrugten , maar zelfs het Water ver- pe HAAGDISSEN. 149 wetgiftigen kan, tot ondergang van Huishoudin- gen, ja van een geheele Natie of Land. Ver. fcheide Proeven , in ’t. Werk gefteld op de Venynigheid van deeze Dieren „ door den Heer balk ÄFDEEL» IM, Hoorp. STUK. MavperTuis, hebben hem-doen zien, dat de- Sataman- zelve, ten minften in die van Vrankryk, geen plaats hadt. Hy liet 'er Beeften, die zeer teer van Vel zyn , op de teerfte plaatfen, ja zelfs een Hond en Kalkoen aan de Tong door der. byten, zonder dat dit hun eenig kwaad deed, - Een Hond en een jonge Kalkoenfe Haan, gaf hy aan ftukken gefneeden , nog leevende , Sala. manders in, zonder eenig oogfchynlyk nadeel Brood, in het Melkagtig Vogt gedoopt „ deede hy een Hoen eeten; ja bragt dit Vogt, door middel van kleine Stokjes, in de Wonden, aän de Borft en Billen van een ander Hoen gemaakt. Dit alles was onnut, om eenige Venynigheid te ontdekken , en deedt hembefluiten”, dat die, niet op alle tyden of plaatfen , in de Sa- lamanders zy. | De Getuigeniffen , immers , aangaande de gedagte Eigeníchap , zyn te algemeen, om ze zo geheel te verwerpen: te meer, dewyl de gemelde Doktor WurrFrBAIN, in Duitfchland, de Salamanders geen het minfte Melkagtig Vogt heeft kunnen doen uitgeeven , noch Slym braa- ken. Miffchien zyn zy in de Zuidelyke deelen van Europa, of in Afie, Venyniger van aart; terwyl men zeketlyk in Egypte Haagdiffen ‚ vindt; die door een uitzweetend Vogt de. Spy- Dese, Vl Srus, K 3 Zen Iso BESCHRYVING VAN ny, ze vergiftigen, gelyk wy in de befchryving van ArpeeL. den Gekko zien zullen. In de Noordelyke dee- WW. len van Europa zyn zy zeldzaam. Hun Voed- eri "zel beftaat, waarfchyalyk , in Slakken, Lore galamán- ten en Aardwormen. der. De genen , die de Salamanders hebben geoe Ke: pend , beveftigen , dat zy als de Adders baaren. BELLONIUS maakt het getal der Jongen „ t'eener dragt, veertig of vyftig. Men heeft er eene, voor weinig Jaaren , te Orleans , vier-en-dertig te gelyk zien werpen. HorrMAn vondt, in een Wyfje , dat door hem te Padua ontleed werdt , dertien Jongen : maar de Heer MaureRTUIs vondt, in de zynen, zo wel Eijeren als Jon- gen. He Eijeren maakten twee troffen, gelyk de Eijerftokken der Vogelen, uitgenomen dat de troffen langer waren , en de Jongen zaten in lange Buizen , zo fyn van Geweefzel, dat men ze ’er zeer duidelyk door heen kon zien, Hy telde in een Wyfje twee-en-veertig , en in een andere vier-en-vyftig Jongen, altemaal les vendig , zo wel gevormd en vlugger dan vol- waflen Salamanders zyn. De Heer MAupPERTUIs hadt zyne Waarnee. mingen , in ’t byzonder , gedaan op de Salar manders van’ Bretagne : pu Fav deedt nader- hand de zynen, gelyk hier voor gemeld is(*), op de genen, die men omftreeks Parys vindt : alwaar drie Soorten , zegt hy , van Salamanders ij Zyn; {*) Zie bladz, 104. in grootte, zynde van Kleur zwart met geele sry, onderfcheiden door een zaagswyze getande Kam, - IE HAAGDISSEN. sn A zyn, in ieder van welken het Mannetje Hoe zi smerkelyk van het Wyfje verfchilt. Die-van Arpeet, de eerfte en tweede Soort verfchilden alleen … ÌV. OOFDe Vlakken. Het Mannetje was van het Wyfje Salama. der, die langs de Rug liep en een Zilveragtige Band | ter wederzyde van de Staart. Ely noemtze de groote en kleine zwarte Salamander , zyn- de de eerfte , waar op hy zyne Waarnee- mingen deedt , ongevaar vyf Duimen lang en plat van Staart. Omtrent de derde Soort, welker Jongen, ‚ als zy ter wereld komen, zeer geel zyn, en allengs een weinig bruin worden, merkt hy iets byzonders aan. ‚‚ Hun gebeurt , zegt hy, een verandering, Keuls, zo. zonderling , dat dezelve nog nooit dan kerrie één Dier „’t welk de jonge Kikvorfch of Don- Far. derpaddê is, waargenomen zy. Ik vond, in de Voortyd van ’t gepaffeerde Jaar, eeni. ge kleine Salamanders , die, ter plaatfe waar de Kieuwen in de Viffchen zyn , kleine Kwafte jes van pluis hadden, welken zy regt hiel- den in ’t Water, gelykende naar taamelyk lange Ooren. Ik zag ’er in ’t eerft niet dan aan kleine Salamanders, maar, eenigen tyd daar na, zag ik ’er van drie Duimen , die dee. ze Kwaften ook hadden. Het verwonderde my zeer , hun Kieuwen te zien hebben , ges lyk-de Viffchen., Buiten ’% Water zynde, worden deeze Kieuwen door twee dunne 1, Deere Vla STUKS K 4. 9) Klepe 29 23 3) 33 39 2 22 23 han 152 DESCHRYVING VAN II, > Klepjes geflooten, en verdwynen verder „ zo AFDEEL „ ’t fchynt, allengs” Miffchien: doet deeze IV. _ verandering hun van Water- tot Land-Salaman- HoorFp- dili sryjg, ders worden: en, inderdaad , de eigentlyke on=: Salamas- derfcheiding van deeze Dieren, in dit opzigt „ dee is zeer duifter. Miffchien leeven zy, gelyk de Kikvorfchen; zo wel in’t Water als op ’t Land, Het Gebruik der Salamanderen , in de Genees. konft, is alleen uitwendig, Men brandtze „en de Afch,op open loopende Zweeren geftrooid, doet dezelven naar wenfch opdroogen, heelen- de de Opperhuid. Sommigen geeven voor, dat het Melkagtige Vogt, ’t welk deeze Die- ren uitgeeven, dienen kan om de uitvalling van Haair te bevorderen. iet (ar) Haagdis met een Spilronde Staart van Gekkoi middelbaare langte, de Klaauwen van onde- Pl. LL hub Nart Nd Onder de zelfde omfchryving komt dit Dier in de Verzameling van den Heer GYLLENBORG, met byvoeging, egter, dat de Pooten vyf-Vin- gerig zyn. Het wordt, van den Heer Grono. VIUS (2r) Lacerta Caudà teretì mediocri, Digitis fubtus ime bricatis, Corpore verrucofo. Syft. Nat. X, Lacerta Cau- dâ tereti mediocri „, Pedibus pentada@ylis : Digitis crifta- tis imbricatis , Corpore ile Aman Acad. I. p. 13je 292. Muf. Ad. Fr. TL. p. 46. Lacerta Gecko Caudâ tereti mediocri, Pedibus criftatis fubtus longitudi. naliter Lamellofis. HasseLq. Jter. 306. Salamandra, Gron. Muf. IL. p. 78 n. 53» Sen. Muf. IT. zo8. £ 2-8. Salamandra Indica. BoNT. Jav. $7e hi . DE HAAG DISS EN, 153 waus tot de Salamanders betrokken, gelyk Bon- „rtus het ook reeds Indiaanfche Salamander gety- Arprer. teld hade. Hedendaags geeft men ’er den naam van. Gecko of Gekko aan , die afkomftig is van het Geluid, ’t welk zy maaken als het ítaat te regenen , roepende alsdan ,zo ’t fchynt uit blyd- fchap ‚ vyf of zesmaalen agtereen , Gekko 5 * welk de Landlieden voor een zeker teken van Regen houden. Evenwel doen zy dit meeft tegen den avond, en by nagt, gelyk de Kik- vorfchen , naar welker worken het Geluid van deeze Dieren zweemt , zo Hasser Quist aanmerkt. HL IV. Hoorp. STUK. Gekko, " In” Werk van SBA worden ons verfcheide Woon. Gekkoos van Ceylon afgebeeld , op welk Ei, Plaats. land niet alleen , maar ook in andere deelen van Indiën , daar veele Boffchen zyn, gelyk op Ja- va , Amboina en Makaffar ,men dezelven over. vloedig vindcr, volgens VALENTYN. De groot- fte, welke SEBA ooit gezien hadt, was met de Staart, die maar een korte dikke Stomp maakte, volgens de Afbeelding ongevaar een Amfterdam. fchen Voet lang; anderen waren kleiner, heb- bende de Staart geringd of ongeringd, en byna zo lang als ’t Lighaam , naar reden van het welke de Kop zeer lang en breed is, met groote Oogen en een dikke Tong. „Pe Kleur was in allen graauwagtig geel , of rosagtig Afchgraauw, zynde het Lyf, in eenigen fierlyker dan in an. deren , met witte Knobbeltjes gepareld , die ‘t zelve Wrattig of oneffen maaken, Om te El, Deer, VE, Srum, K 5 | | be. — ‘154 BESCHRYVING VAN THE. Abee. IV. Hoorp- STUK. betoogens, dat deeze Dieren niet baarende maar Eijerleggende zyn, heeft Sera derzelver Eije- ren ook afgebeeld. Hy hadt van hunne Ver- giftigheid weinig denkbeeld , niettegenftaan- Gekko, de VALENTYN van de eerftgemelden getuigt, dat _derzelver Kwyl, wanneer zy het laaten vallen Venynig- heid be- kragtigd, hd in de Waterplaffen daar zy zig als °t regent in vermaaken, die Wateren gevaarlyk om te drin- ken maakt. ° De Heer HasserQuisr heeft omtrent. de Gek- koos, die ’er te Kairo in Egypte, zo binnen- als buitenshuis, zeer menigvuldig zyn, ten dien opzigte zeer naauwkeurig onderzoek gedaan. > Het Venyn van dit Dier, zegt hy (*), ’t geen > zonderling is ‚ waafemt uit de Lobbetjes der > Klaauwen. Het zoekt plaatfen en allerley sj dingen met Pekel nat gemaakt of doordron- ss Sen» ens die gevonden hebbende, loopt het ‚„ 'er eenige maalen over heen, laatende agter s» zig een zeer fchadelyk Venyno: Ik zag te s» Kairo, in de Maand July des jaars 1750, > twee Vrouwen en een Meisje zieltoogende;, », om dat zy verfch gezouten Kaas gegeten had- 2 den , op de Markt gekogt „ en vergiftigd 9) door den Gekko. Hoe fcherp de uitwaafee ss mingen van hunne Klaauwen zyn, heb ik 3, Eens te Kairo befpeurd. Op ’t oogenblik ; > na dat hy over. de Hand geloopen hadt van 9» een Geeftelyke, die het Dier vangen wilde, „> ÏCCe A? (*) Als boven, pag. 355 Er Pk Pi „DE HAAGDISSEN. 155 „ reezen ’er kleine Puiftjes op , met Hitte en »» eenige Pyn, even als door ’t aanraaken van ‚‚ Brandenetelen.”’ Het Dier was, aldaar , met Kop en Staart , niet langer dan vier Duim , waar van de Staart de helft uitmaakte. __De befchryving der Lighaamsgeftalte komt hier op uit, De Kop is groot en breed, met een uitfteekende Bek, van boven en onderen met kleine tandjes gewapend ; groote Oogen HI. ÄFDEELs, IV. Hoorn. STUKe Gekko. Geftalte. en zeer zigtbaare Oorgaten. De Hals is dun; , het Lyf van boven en onderen plat , aan de zyden uitpuilende. De Klaauwtjes altemaal byna even lang, ’t welk den Gekko zeer veel van andere Haagdiffen onderfcheidt , zyn on. genageld of hebben flegts zeer kleine Nagelt- jes. Op een zonderlinge wyze vindt men dee. ze Klaauwtjes, ter wederzyde van de tippen; voorzien met een Lobbetje of een foort van Kam, die van onderen overlangs in Plaatjes is verdeeld en aan den rand gekarteld, Aan de Veetzool zyn de Lobbetjes door een Groefje, in delangte, van één gefcheiden. Het Lyf, de Kop en Pooten , zyn glad van Vel en effen; doch met veel glimmende pukkeltjes over de Rug verfpreid , en kleine gaatjes over den Buik, waar van flegts een klein gedeelte gedekt is met breede Schubben. De Kleur van den Egypti- fchen Gekko was witagtig , met groote bruine Vlakken op de Kop, Rug en Staart. IE, Deer, VI, Sruz, (22) 156 BESCHRYVING VAN | HI (22) Haagdis met een Spilronde Staart van mid. AFDEELs ___ delmaatige langte , aan de punt platagtig op en _zyde, de Klaauwen flomp en gezoomd. | STUK. In de Apotheeken is, onder den naam van ree Scincus marinus , een Drogerye bekend , die Schink. men voor Tegengiftig gehouden, of, om eeni- ge andere reden, in de Bereiding , welke Mi- thridaat genoemd wordt , ingevoegd heeft, Sommigen hebben het voor een Vifch geno. “_men 3 eenigen hebben ’er den Water-Salamander voor gebruikt ; doch PriNius noemt het de Land-Krokodil , om dat het Dier zeer veel, zegt hy , naar den Krokodil gelykt. Sega, die ‘er zodanig een afbeeldt, onder den naam van groote, Zee-Haagdis of Krokodil uit Arabie, durf. ‚ deegter niet vaftftellen , dat het de Scincus Of= ficinarum was , maar hy zegt , dat ’er eenige foorcen zyn, die, met Zout en Zee-Alft voor ’c bederf bewaard, aan ons uit Italie overge. zonden , en dan in de Apotheeken gebruikt worden , zynde geel van Kleur en kort van Stáart. Bereiding De Heer HasserQumsrT heeft , geduurende tor Bende zyne Reizen, niet verzuimd zig daar omtrent te vergewiflen. ‚, De Scincus marinus, zegt hy een, (22) Lacerta Caudá tereti mediocri apice compreffâ Digitis muticis marginatis. Syff, Nat. X. Scincus. GRoN. Muf. 1, p. 76. n. 49. Sen: Muf. II. p. z12. T. zoS. £, 3. BesLe Muj. 1. 12. f. 1. Ozzar Muf.g. T. fx. Scincus, Ray. Qwadr. 27r. „Amen. Acad, IL. p. 294. HassELQ: AC, Upfs 2750, pe 30, Itis 309. n, 58 „pr HAAGDISSEN. 157 een Medikament dat in Europa fterk gebruikt, > doch weinig gekend wordt, is een Haagdis, „ welke men in Egypte aan de Oevers van den Nyl, in ‘e Land zelf, en ook wel in de ‚> Huizen, ontmoet. Het overvloedigft, eg- is ter; komt dezelve voor in de Gebergten tufí- > fchen Arabie en Egypte, alwaar zy , van de ‚, Boeren in menigte gevangen en gedroogd 5, zynde, aande Venetiaanen en Genueezen ver- », kogt wordt, die ze veelal tot Poeijer mad- 2, ken, eer zy ze in Europa verzenden, De s Egyptenaars zyn bevreesd voor dit Dier, en s daarom vindt men maar weinigen, die hun. > werk maaken van dien Vangft. Het is by > de Oofterfche Volkeren zeer in gebruik , om > de Welluft in ’t Byflaapen te vermeerderen. > Ten dien einde, wordt het of in Poeijer ; »‚ met eenig prikkelend Vogt , of het verfch af. »» gekookte Sop , gelyk de Arabieren doen , ss ingenomen (*).” Om die zelfde reden komt het ook in ’t Dia-Satyrion , een famenftelling welke hedendaags niet veel gebruik heeft in de noordelyke deelen van Europa. De Scincus , waar van zyn Ed. fpreekt, was Geftalte, een Dier van ruim een half Voet lang, zeer kort van Staart, in ° midden van ’t Lyf om- trent twee Duimen dik: over ’t geheel met gladde , dunne Schubben , die als een Leijen Dek over elkander heen leggen, en het Dier dus | zeer () Leizen nach Palaftina, pap: 70, 242 361. _1,Deer. VL Stur, IT. ÄFDEEL, IV. HoorpD.= STUK. | Ay bink. EE HL, AFDEEL. Ms Hoorp» STUK, Schink, XXII. Hifbida, Stekelige ‚ Haagdis. \ e 158 BESCHRYVING VAN zeer zigtbaar gefchubd maaken. De Kleur was | aan den Kop uit den Zeegroenen geelagtig: op de Rug, tot vaan ’t midden der Buikszyden , met zwart en helder grys beurtlings gebandeerd; van onderen, en de Pooten, witagtig. Deeze zyn, aan ’t end der Klaauwen, met uitftee- kende Schubbetjes gezoomd, en eenigermaate gelobd, doch niet zo duidelyk als in de Gek. ko; hebbende aan ’t end een klein. kaal plek. je, dat voor Nagel dient. Het Lyf is lang- werpig Rolrond, en de Hals kan ‘er naauwlyks van onderfcheiden worden, zynde byna zo dik als de Kop , die kleine Oogen, taamelyk wyde Neusgaten en den Snoet niet zeer ftomp heeft. _Ronpererivs heeft dit Dier Stincus geheten , en, milfchien uit navolging van hem, noemt PoMmer hetzelve Stinc marin , doch anderen. Scinc , en in ’t Engelfch Scinck: wy mogen het dan Schink noemen. Du TerTRE wil, dat ’er op Guadaloupe en andere Weftindifche Eilan- den ook waare Schinken zyn; doch de Ameri« kaanfchen hebben , naar ’t my toefchyet ; veel langer Staart. By de zeven-en-dertigfte Soort van Haagdiffen , zal ik daar van nader fpreeken. (23) Haagdis met een Spilronde Staart van middelbaare langste, aan den top met drie fpit- Jen. De (23) Lacerta Caudà tereti mediocri , Vertice trimuri- cato. Muf, Ad. Frid, I. p. 44 Sen, duf. Ie Tab, CIX Fig. 6. Tab, LXXXI, Fig. zr, 2. . ld k pe HAAGDIS SEN 159 … De aanhaalingen,; welke de Heer LINNEUs, mr. ten opzigt van deeze Haagdis, uiet het Werk Arpzer,. van SEBA doet, verwarren haar met de vol. B ani gende. Ik zie ook niet, datsin de befchryving srux, dier Afbeeldingen van een Haagdis met drie Stekels op den Kop gefproken wordt , gelyk ‘er in die van het Sweedfch Kabinet zyn. De. zelve onthoudt zig in Zuid-Amerika. | (ea) Haagdis met een korte Spilronde Staart, XXIV. Orbicularis, bet Lyf omtrent Klootrond, van boven Ste. R ondbuikie ie Se kelig. 1207 PL LL Fig. 7. Van deeze is, onder den naam van ronde Haagdis genaamd Tapayaxin, door HERNANDEZ „gewag gemaakt. SrgA geeft ’er Afbeeldingen van , onder den naam van Padagtige Salamane der of rond.gebuikte Haagdis uit Nieuw Spanje. Zy zyn, zegt hy, niet alleen zeer zeldzaam van geftalte, maar fraay gefchubd en met vee- lerley Kleuren getekend, hebbende een menig. te van witte puntige Stekels , als Naalden , over ’t geheele Lyf , zelfs over den Kop en Staart, en ook aan de Pooten, die met zwarte, zeer fcherpe , kromme Nagelen zyn gewapend. De Kop is kort en hard, driekantig , van vooren ftlomp. \ (es) (24) Lacerta Caudá tereti brevi , Trunco fubglobofo fupra muricato. Syft. Nat. X. Lacertus orbicularis Spi- nofus. SrB. Muf 1. pag. 134. Tab. LXXXTII, Fig, x, 2. Lacertus orbicularis, HERNANDe dMexic. 327, 320. Raj. Quadr, 263. 1. Deer, VÌ, STUKe 160 BESCHERYVING VAN TL (25) Haagdis met een Spilronde Staart van AFDEEL, middelmaatige langte , de Voorpooten wier- EN. Vingerie , de Klaauwe aseld. Borb- nserig s | uwen ongenage | STUK. __ Hier wordt de gemeene Europifche Haagdis be- re doeld, welke, in de befchryving der Sweedfche Ea „Dieren 5 den tytel draagt van Haagdis met on- gewapende Pooten, de voorften vier. de agter- ften vyf-Vingerig, het Lyf donkerblaauw , een dubbele bruine ftreep op de Rug. De itomp: heid der Klaauwen onderfcheidt deeze, volgens de nader onderzoekingen van den Heer Ln- Neus of zyne Difcipelen , in Sweeden ‚ meer. van de groene Haagdis, dan de Kleur, die in” beiden zeer veranderlyk is, gelyk wy gezien hebben (*). In Vrankryk, egter, fchynen de gemeene Haagdiffen ook genageld te zyn. De gemeene of graauwe, die men wel, tot onderfcheiding, kleine of Tuin-Haagdiffen noemt, komen in haare Eigenfchappen grootelyks met de groene of Veld-Haagdiffen overeen. Zy verbergen zig, des Winters, in haare Gaten, en blyven dan, waarfchynlyk, in een foort van flaap of onwerkzaamheid , zonder eenig, Voed. zel, gelyk veele andere dergelyke Dieten. Repr heeft waargenomen, dat de Land-Schildpadden Seat. | (z5 ) Lacerta Caudâ tereti mediocri, Palmis tetradacty- lis, Pedibus muricis, Syff. Nut, X. Lacerta Pedidus uner- mibus , Manibus tetrada@ylis, Plantis pentadaâylis, Cor. pore livido: Linea Dorfali fuscâ duplici. Faun. S3ec. 254, Lacerta vulgaris, Ray, Qwadrnb. 264. (*) Bladz, z25 hier voor. en! pe HAAGDISSEN ict agteien Maanden, de Adders tien en de Haagdiflen agt Maandén, kunnen vaften. In’t Voorjaar ko- menzy voor den dag , als wanneer de Zonnefchyn haar een nieuw Leven fchynt by te zetrèn. Zy paaren tegen het end van Maart of in April, en ftrengelen zig, ten dien einde; zo- danig ondereen, dat het maar één Lighdam met twee Koppen vertoont ; gelykerwys de Slangen doen. Vervolgens leggen de Wyfjes haare Eijeren op een warme plaats ; aan den voet var een Muur ; of elders daar die door de Zon. nefchyn worden uitgebroed. By wylen vindt men geheele hoopjes van zodanige Eijeren voor haar Netft ‚Hol of Woonplaats. Het Voed» zel deezer Dieren beftaat in Vliegen, Mieren ; Torren , Sprinkhaanen, doch vooral in Aard- wormen. Zy zyn zeer vlug , maar niet fchuuw | en doen den Menfch geen kwaad 3 kunnende, zonder eenig gevaar; van Kinderen behandeld worden ‚ om ’er mede te fpeelen. De Ouden3 zelfs, hebben de Haagdis Menfchen- Vriend en Slangen-Vyand geheten; doch die Eigenfchap. pen zouden , zo fommigen willen, voornaame. lykaan de groote; groene , toe te fchryvén zyn: Een weinig Spuif-Tabak „ haar in de Keel ges daan, doetze op ° oogenblik fterven. _ De Ingewanden van een groote Amerikaan fche Haagdis, als ook die van den Gekko, of Salamander van Ceylon , zyn door SEBA ij Plaat vertoond (0, De +) Kabinet. IL Derus Täb, CX. Fig. 2, h L 1. Deer VI STUK, TORN ÄFDEEL. IV.. HoorDb- STUK. 263 BESCHRYVING VAN uy, De geleerde Heer Nerpnam;, die de Haag AFDEEL, diffen in Portugal zo menigvuldig vondt, dat IV. hy dezelven in de warme Geweften, tot ver- HoorD- _. E ize srux, Pieling van Vliegen en ander laftig Ongediert „ Waarnees hoognuttig en noodig oordeelde „heeft ‚in zyne Ee ge Ontdekkingen: met bet Mikroskoop *), een by- Fong. zonder Hoofdftuk geplaatft over de ‘Fong var: dit Dier, Dat Lighaamsdeel , zegt hy ,’t welk gevorkt is en zeer bekwaamelyk gefchikt om: te helpen tot bemagtiging van de Prooy, ver= toont zig , met het Mikroskoop. gezien, ge- tand op de randen als een Zaag en over de gee: heele verhevenronde oppervlakte met groeven 5 ‘ce welk waarfchynlyk dient, om dit Dier zyne Prooy beter te doen vatten en vafthouden , die hetzelve anders gemakkelyk zou ontfnappen kunnen. | | en de dub. ‚ De Heer MARCHANT heeft, in de Verhan- En delingen van de Akademie der Weetenfchap- pen van Parys van ’t jaar 1718 , omtrent de dubbelheid van de Staart in (ommige Haagdis- fen , aangemerkt , dat zulks door kwetzing , of | andere ‘Toevallen van dien aart „ ontítaan moeft, zo wel als de weder-aangroeijing van de Staart, daar ik hier voor, inde groene of fcherp gena= gelde Haagdiffen-, van gefproken heb. De Heer NEEDHAM is van een dergelyk Gevoelen, zo wel. als de Heer EpwaArps, die een Weftindi. fche Haagdis afbeeldt. met een gevorkte Staart „ d | wels t_() Micrefcopical. Discoysriess- sbr Waneprssrm 168 Welke door SLOANE met een enkele Staaré ver. toond wordt. Deeze tweede Staart, zegt hy, was piet natuurlyk, en hy verbeeldt zie , dat er een nicùwe Staart aan groeije, indien by geval op de Staart getrapt of die gekwetft wore de; als wanneer de oude Staart uitdroogt, maart evenwel blyft , maakende de nieuwe een regre Iyn met het Lighaam. Naderhand vondt hy nog een Weftindifche Haagdis, van de zelfde Soort, die mede een gevorkte Staart hadt (#), Zodanig eene, van Ceylon, is 'er ook door SEBA afgebeeld ({}) ; en, dat de Ouden reeds daar van geweten hebben, blykt uit Prinrus; ja Repr vertoont ’er een, die met drie Staar- ten ‚ van ongelyke längte, was voorzien. ’ Ig zeer twyfelagtig ; of men dit niet, met meer regt, voor eene Wanftaltigheid of mismaakte heid van de Geboorte mag houden ; gelyk men dus meermaals overtollige Lighaamsdeelen aat de Dieren vinde, (26) Haagdis met een ‘Spilrondagtige Staart van middelbaare langte , de Pooten ongenageld gefpleeten; de wvoorften wier-Vingerig. in sik (*) Enw. „Av. p. 203. Tab, 203. | _{f) Kabinet. I, Deer, p. 143. Tab. XC. Fig. 7. p. 2458 Tab. XCII. Fig. 3. | (26) Lacerta Caydâ teretiufculâ mediocri, Pedikus muticis fillis ; Palmis tetradaCtylis, Faun. Swec. 257. Syffa Nat, Vl. p. 36. n. 8. Salamandra alepidoras Caudt tereliufculâ, Gron. Mu. IL. p. 78. n. s2 Lacertus aquas tieus. Gesn. Ovip, zr. Salamandra Ceylanica, Sá, ZAnfa AL p. fs. T. XIIL £. 7, Es Deer, Vl, Stur, La ÄFDEELg IV, Hoorp, STUK EXVL La tick! Water. Haagdis, ae 164 BESCHREVING vAN Of deeze een byzondere Soort , dan de Mom * van de voorgaande zy, blykt my nog niet genoegzaam „ zegt de Heer LiNNzus. Zo ftelt zyn Ed. dan bedenkelyk, of de gewoo: ne Tuin-Haagdis ook eerft , onder de gedaante van deeze;, in ’t Water huisvefte. ’t Verfchil js, inderdaad, zeer klein , tuflcher deeze en de naaft voorgaande Soort niet alleen, maar _ zelfs tuffchen deeze en den Water-Salamander, hier voor befchreeven (*), gelyk de Heer GRONOvIUS ook erkent. De Wrattigheid van et Lyf en de platheid van de Staart, of eigent» lyk derzelver fcherpe Rug, zou den Water. Salamander meeft van deeze Water-Haagdis on. derfcheiden : doch de Staart is in deeze, zegt zyn Ed. , ook niet volkomen rond; maar byna vierkant, dikagtig en allengs werdunnende naar %* end toe : de Kleur blaauwagtig met twee bruine ftreepen op de Rug overlangs, en vere der het Lyf met zeer kleine zwarte Vlakjes hier en daar, befprengd. Perrver heeft, be. halve de Wrattige , ook een gladde Water- Haagdis, van welke laatfte het Mannetje met zwarte Vlakken , heet Wyfje geelagtig zoude zyn. De gladde , zo wel als de Wrattige, ont- bouden zig, niet alleen in Sweeden, maar ook in Holland, onder elkander , in Moeraflige Plaatfen, Meiren en Slooten of Staande Wate- ten. In ’ jaar 1739 werde door een Meisje van, twaalf (#) Bladz roa B BER ie sek ets Sat PLAAT LIL. te NINEGENN As. DAT Ameen VELE ORL EL DE 1), 4 2 EENS re ETE ( LCS ELS DE HAAGDISSEN 165 j sie Jaaren , in Switzerland, na zwaare Stuip. rr. trekkingen, een leevende Water-Haagdis door Eke t Fondament geloosd (*). | BidorD. In ’t Werk van SezA ide men de Afbeel- STUK. ding van een klein Ceylonfch Water-Haagdisje , Ceylonfche. dat door hem Water-Salamandertje van Ceylon Eed is geheeten. Dit heeft, zegt hy, een breede vi en Slinger-Staart , dienftig om hetzelve in ’t Wa- ter voort te roeijen. Het was aan de zyden rood en zwart getekend,-en verder over ’t Lyf, geel en wit, met zwarte Vlakken. Dit wordt, door den Heer Linzeus, ook tot „deeze Soort betrokken. (27) Haagdis met een lange Spilronde Staart, XXvm. op de Rug een geftraalde Win, bet Agter- na PELI. boofd gekuifd. | Bie De Afbeelding, welke SrBA verklaart naar ’t leven gemaakt te zyn van een Boomdraak uic de Spaanfche Weftindiëa, die niet alleen zo wel op ’t Land als ’t Water leeft, maar zwemmen kan en vliegen, heeft den naam van Bafiliscus , welken men voor een Fabel hieldt, weder in gebruik gebragt, voet: À | De Ouden verhaalen ans van dit Dier, daar - men (*) AC. Helvetica, Vor. I. p. 22. (27, Lacerta Caudâ tereti longâ, Pinnâ Dorfali radiatâ Occipite criftato. Syff, Nat, X. Draco Arboreus, volans, Americanus amphibius five Bafiliscus, HAA T.L p. 156 ‘Tab. zoo. Fig. z. 1e Deer, VL STUK, L 3 ATFDEEL. Hoorn. it, Iv. STUK. Bft Usus. 165 BESCHRYVING VAN mien in de Heilige Schrift ook van gewaagd | vindt , veele zeldzaamheden. Volgens Pranmus zou het dien naam hebben ; of wegens de Kroon, welke het op *t Hoofd droeg, of van: zyn Ver nynige kragt, waar door het den baas fpeelde over alle Serpenten. Het doodde de Menfchen _en Beeften, volgens fommigen , door zyn Adem of geblaas, volgens anderen zelfs door % enk cel Aanzien, ja ook de genen, die het, maar met een Stok van verre aanraakten. De ‘Inwooners van Pergamus kogten, volgens ’ berigt van So= LINUS, het doode Lighaam van een Bafiliskus, dat zy zeer duur betaalden, om door hetzelve de Spinnen te beietten „ia de T empel van Apollo haar Webben te maaken, | Pater Rocer , een Franciskaan ‚verhaalt „dat hysop zyne Reize i in ’t Beloofde Land, een Ba- filiskus heeft gezien, dic doed was: zynde een Soort van Haagdis , omtrent anderhalf Voet lang, van Kleur grys, naar rofle trekkende; ruuw van Huid; taamelyk lang van Kop, en boven op dezelve met zes witte Knobbeltjes, die als een Kroon maakten. Het Aanzien van dit Dier is tout, zegt hy,gelyk dar van een Haan: zo menigmaal het uit zya Hol komt , geeft het twee of drie jammerlyke Schreeuwen , waar door andere Dieren gewaarfchouwd worden zig weg te pakken. Die zelfde Autheur verhaalt, dat men onder Paus Leo den IV, te Rome een Bafi lis kus hadt, die door zyn enkel Gezigt vere Íchei. DE HAAGCDISSEN. 167 fcheide Menfchen doodde, en dat zeker Koop- man van Lions zulk een Dier dood zondt aan Arpa ä ‚den Kardinaal pr RicHELrEv, De Afbeelding vertoont hem, inderdaad, werfchriklyk van gedaante. De geftalte is wel , Bafiliskus, omtrent, als die van een Haagdis , doch langs de geheele Rug heeft hy een Vlerkagtige Vin, byna als die der Baarfen, en op den Kop een Kap of Kuif, die egter weinig naar een Kroon zweemt. Dit Gedierte onthoudt zig in de Boo. men, zegt men, en maakt van die Vin als van Wieken gebruik , om van den een in den ande- ren te vliegen; waar toe hun ook de Kap op ‘t Hoofd dient , welke zy vol Wind weeten te blaazen. Door middel van beiden zwemmen zy zelfs in * Water: doch, ftil zittende, hangen deeze. Vlerken hun by ’t Lyf neer. Zy zyn gefchubd , hebben lang gevingerde en fcherp genagelde Pooten, gelyk de Haagdiffen, doch een dikke ftompe Tong, als de Salaman- ders. ’t Schynt dat zy, aan de Keel , ook met een Soort van Zak voorzien zyn, gelyk de Vliegende Haagdis of Draak: waar van dit Dier miffchien wel een grooter Soort mogt zyn. Immersde Vin of Vlerk op de Rug komt my , zo die niet dubbeld zy , geheel onbekwaam voor om te vliegen; en, zo die dubbeld ware, zou dit Schepzel weinig van onze Draakjes ver- fchillen. l. Deer. Vie Stuks K an (28) Hoorp- STUK, 4 168 BESCHRYVING VAN UI, (28) Huagdis m2t een lange SpilrondeStaart 2 ÄFDEEL, de Rugnaad, als ook de Kam aan de Keel, : IV. getand. Hoorp- a STUK. __ By de meefte Autheuren wordt, onder den XXVILe | Pibana. naam van Senembi , Ieuana of Yvana, een uit- Leguaan. heemfche Haagdis voorgeiteld, welke Box rrus Pl. LIL Fig 2 befchryft en afbeeldt , met de benaaming van cd Leguaan. Deeze vindt men zo wel in Ooft- als in Weftindie en Zuid- Amerika ‚ doch de Ooftindifchen zyn doorgaans de grootfte en fierlykft getekende , zo SEBA aanmerkt, die ’ex veele Afbeeldingen van gegeven heeft. De grootfte ‚die | hy afbeeldt, van Am'oina afkom- ftig zynde, hadt de langte van meer dan drie Voeten. Wy deelen hier de Figuur mede van een middelmaatige Leguaan of Kr op « Haagdis van 't Eiland Formofà, die, net de Staart , ge- Iyk (28) Lacerta Caudt ter ett longá » Suturâ Dorfali den- tarà , criftâ Gula denticulatâ. Jyft. Nat, X. Lacerta Caudà tere:i Pedibus pentada@ylis, eriftì Dorfi longitu- dinali , Gulse pendulâ , antice dentarâ. „Aman. „Acad. 1 p z23. 287. Muf. Ad. Fr. Ip. 43. Igvana. Gron. Duf. Up. 82. n. 69, Marcor. Braf. 236 f. 236. JONST, Quadr. T. 77. £. 5. Tacos. Muf. T. 4. Yvana OLzAR, Muf.T. 6, fr. Lacerta Leguan. Bonr. Jav. 56, T. 56. Senembi £. Igvana, Marcer, Draf. 236. NiEREMB, Mag, 27r. Te 27: Ovtep. Amer, à 1} C. 3. Igvane Rrep. Exper. 100. T. zor. Worm. Ziuf, 313. SLOAN. Jam. IL. p. 333: Lacertus Senembi &. re Ray Ovadr, 265. Sen. Maf. 1. T.gs.f.x, 2 F. 96. 4 Te 97e £. 3 T, 98. f. L Yvana Crus, Exot, 126. CATESB. Care : EL P, 64 T 64. , ee. Det E DE HAAGDISSEN 160 Iyk ook de andere gemeten is ‚ de langte van meer dan anderhalf Voet hadt, zynde, over ’t geheele Lyf, graauwagtig van Kleur. Men vindt ser, in de Weftindiën, zo fommigen melden, wel van vyf Voeten lang en vyf Duimen dik, __Van deeze Dieren wordt getuigd, dat zy zo wel in ’ Water als op ’t Land leeven , doch zig meeft onthouden in de Boomen die aan Ri- vieren ftaan, waar van zy de Bloemen en Bla- deren eeten, Lecua'r vondt op Rodriguez , in de Palmiet of wilde Kokos en Kool-boomen, een menigte Haagdiffen van een Voet lang; zeer fierlyk gekleurd, dia daar van de Vrugt aten, en zelf ten prooy ftrekten voor de Vo- gelen. Op die zelfde Boomen waren nagt. Haagdiffen van zeer leelyk aanzien, ter groot- te en dikte van een Arm, en goed om te ee- ten (*). Dit zullen waarfchynlyk Lweguaanen zyn geweeft , welker Wyfjes, zo anderen mel. den, in ’t Voorjaar aan den Oever van de Zee of van Rivieren komen, om de Eijeren, gelyk de Schildpadden , in een Kuil te leggen , die zy in ’t Zand maaken , alwaar dezelven wor- den uitgebroed, Dus heeft de Natuur deeze Dieren geleerd , een gemaatigde Warmte, tot de Uitbroeding noodig , welke door Kont zo moeielyk te verkrygen is (+), zonder Kontt te bezorgen. ’t Getal deezer Eije- ren 3 (*) Vuyage- Tom, IL p. 208, 209. () Zie 't voorg. V. SrukK deezer Natuurlyke Hi iffes gore, bladz. 366, ‘Ie Deer, VL, Stur, les U, AFDEEL4 IV. Hoorp= STUK. Leguaanie ui, AFDEEL, IV. Hoorp- STUK. 170 BESCHRYVING VAN ren, die zy in eens leggen , is een of twee dg- zyn; de grootte als Duiven -Eijeren , doch langwerpiger; de Schaal wit en niet ftyver dan vogtig Parkement. Het binnenfte beftaat niet Zegwaan:, uit Wit en Dooijer, ook worden zy niet hard door het Kooken , maar leveren „> met Boter ’ een zeer lekkere Saus uit. Vangftder Mentelt deeze, Haagdiffen, niet ten onregte, Legudanen. onder de Dieren van beiderley Leven ; want, vervolgd wordende, neemen zy haar toevlugt dikwils ín ’c Water, waar onder zy zeer ‘lang kunnen blyven. Men kanze ook eenige Wee: ken, zonder Spyze of Drank, in ’t Leven hou- den.” Veel moeite heeft men om ze te dooden, wegens de taaiheid haarer Huid; maar iets dat fcherp is in de Neus geftoken „of een Spyker in den Kop geflagen , doetze aanftonds fterven. Men vangtze door een byzondere Lift , want in ‘t Loopen zynze zeer fnel en naauwlyks te ag- terhaalen 3 als ook gevaarlyk mec geweld aan te doen, dewyl zy yzelyk byten en flaan met haa- re Scaart. De Indiaanen en Negers weeten deeze Dieren, als die in de Boomen zitten, al fluitende naby te komen , en dan een Strik om den Nek te werpen; maar, niettegenftaande zulks, is ’er nog veel behendigheid, kragt en onvert- zaagheid noodig, omze te binden; ’t welk niet dan onder een yzelyk opfpalken van den Bek en Zak dien zy aan de Keel hebben, en ’t bran- den der Oogen, die als Vuur fchitteren , ge- fchiedt, Oa: * „or HAACDISSEN: EI gn Dertien js het vangen van deeze Prooy de moeite waardig. Men maakt ‚naamlyk , van | het Vleefch der Leguaanen , door geheel Indie , gebruik tot Spyze;- te meer , dewyl de Room- fche Kerk het eeten derzelven, gelyk dat van andere tweeflagtige Dieren, in de Vaften toc- laat. Pater Lasar verhaalt, dat het, geftoofd of gefimoord zynde, zo blank en lekker was; als dat van Hoenderen. Hy voegt ‘er by; dat het de Eigenfchap heeft van Adderen-Vleefch „ zynde tterk opdroogende en Bloedzuiverende , Hoorp, ‘STUK. Legnaan, ebruikg indien men het dikwils gebruike. Het eeten daar van wordt aangemerkt nadeelig te zyn voor de genen die een Venus-Ziekte onder de Leden hebben: doch miffchien heeft daar om- / rent werfchil plaats in de Leguaanen, gelyk in Schildpadden (*). Sommigen willen , dat ’er Steentjes in de Maag of in de Kop zyn, die men met veel vrugt tegen % Graveel of den Steen zou kunnen gebruiken. De Wyfjes zyn veel vetter en fmaakelyker dan de Mannetjes; inzonderheid in de Paartyds want dan vindt mer deeze laatften zeer mager over ’t Lyf , en gevaarlyk om aan te doen, In- dien men hunne Wyfies wil beledigen , vallen zy zelfs op den Meních aan, en byten of flaan hem verfchrikkelyk. Hunne Beet is niet ver= giftig, maar gevaarlyk, om dat zy niet loslaa- ten ten zy men ze dood fteeke of den Hals 0 af. (* Zie blad 35. hier voor. Ie Dezte VI STWEe 0 N 172 BESCHRYVING vaN nt affnyde. De Buik deezer Dieren is ruim en AFDEEL, groot : men vindt ’er de Ingewanden byna als IV. in de Viervoetige Dieren ; behalve twee be. rv kleedzels van Vet, zo geel als Goud, dat een Leguaan. koftelyke Zalf of Smeering is tot verfterking der Zenuwen. Geftalte. _ Uit de Afbeeldingen , die SrBA geeft , ziet men, dat er een merkelyk verfchil van Geftalte zy’, tuffchen de Krop-Haagdiffen, die men Le. guaanen noemt. De Heer LinNaus heeft ’er, ten opzigt van de verfchillende plaatzing en te:- genwoordigheid der getande Kammen , ook ver- __fcheide Soorten van gemaakt, berrekkende al- „ leenlyk eenigen van SEPA tot deeze eerfte , de anderen tot de volgende. De Heer GroNovius telde maar drie Soorten , waar van de eene aan de Keel en op de Rug getand, de andere ner- gens, en de derde , flegts op de Rug, met een getande Kam voorzien ware, Zyn Ed. gaf voor algemeene Kenmerken van de Leguaanen ap: het Lyf zeer fyn gefchubd ; van boven op de Rug, op den Kop; of aan den Keel, of in beiden te gelyk, met een byhangende Huid, die fomtyds zaagswyze getand, fomtyds onge. tand is: de Pooten vyf.Vingerig , genageld: de Staart nu rolrond, nu aan twee zyden fcherp: de Tong niet verdeeld , breed (*). rGekamde Zie hier de naauwkeurige Befchryving van EEn een gekamde Krop-Haagdie , die zig in *t Ka- $ 6 | binet (*) Maf Echthyol, Tom. IL p. ê2 dn 8, 0 Res „ È DE HAAGDTSSEN. 173 binet van den Sweedfchen Heer GrLrENBorG bevondt. De Kop is van boven gedekt met ronde Schubben en Knobbeltjes ; de Neusgaten zyn langwerpig rond, uitpuilende; de Kaaken aan de Zyden met gladde Wratten; de Oorga- ten vry groot , rondagtig en uitgehold. Het Lyr heeft ontelbaare ryën van Schubben, van welke die aan den Buik ver de duîdelykften zyn. Het Aarsgat is een langwerpige dwarfe Spleet. De STAART ‚ tweemaal zo lang als ’t Lyf, heeft vietentwintig verheven Streepen , meer of min. Van de Poorten zyn de voorften vyf.Vingerig, met den eerften Vinger langft , de tweede en vyf. „de egaal, als ook de derde en vierde byna; maar langer dan de anderen: de agterften ook vyf-Vingerig , met den eerften Vinger kortít, den tweeden en vyfden even lang , doch de vyf- de is verder van de overigen afgefcheiden; de derde nog langer , de vierde allerlangtt. Alie Vin- geren of Klaauwen hebben fcherpe famengedruk- te Nagelen. Langs het Lyf, van denKop tot aan ‘t end der Staart, is e@n uitpuilende Kam, bes ftaande uit meer dan driehonderd en twintig Fandjes, die platagtig op zyde, tweefnhydig en naar agteren , haakswyze , een weinig omge- kromd zyn; aan de Keel hangt een dergelyke Vliezige Kam, die van vooren met twaalf T'and- jes , zaagswyze ‚ is voorzien; doch van agte- ren gaaf. De KrEUR, van boven, is zwartag- tig blaauw , met wit geftreept aan de Voor- en Agter-Beenen en den Buik, zelfs,op de Zyden, 5Drer, VI, Stume Van Bend san m, — ÄFDrztä Lerwaans lk. AFDEEL, IV. Hoorp- STUK, XXIX. ‚Calotes, Kemp- haantje 174 BESCHRYVING vAn Van onderen zyn zestien graauwagtige Wratten; overlangs op een ry geplaac{t, en andere der: gelyke, hooge, Eeltagtige Knobbeltjes , ver: toonen zig aan den Hals, op zyde (*). Nu komen wy tot de andere Soorten van Le: guaanen of Krop-Haagdiffen. | (29) Haagdis mei een lange Spilronde Staart ; de Rug van vooren, en den Kop van agteren getand. Zodanig een Leguaan bevondt zig in het Sweedfch Vorftelyk Kabinet, dat aan de Aka- demie vaa Upfal is gefchonken. Men verge- lykt daar mede die, welke Sera afbeeldt ons der den naam van Ceylonfche Haagdis Soa ajer genaamd ; het Mannetje en Wyfje , en het blaauw Kemphaantje, dat de Grieken Kolotes of Askalobotes noemden ‚ van anderen Opbiomachuss dat is Slangen-Vegter, getyteld; _ De gemelde Cingaleefche naam, die Waier- Le: guaan betekent , wordt aan dezeDiertjes gegeven; om dat zy zig veel by den Waterkant onthou- den, en in ’c Water fpringen om te ontvlugten; gelyk de Kikvorfchen. Van de Europeaanen worden zy, gemeenlyk, Kemphaantjes geheten 4 om dat zy agter aan den Kop ook met Stekels | de (*) Amenit. 1 p. I24 (29) Lacerta Caudà rereti longì , Dorfo antice Capi- teque poftice dentato, &yff. Nat. X. „Aman. Acad. E p. 239. Muf. Ad. Fr, I. pe 44e Sz5, Muy. LT. 95 Bios Te Ode 2e „DE HAAGDISSEN. Dr gekamd Zyns die zy ; vergramd zynde. of getergd, II, op dergelyke wyze als de Moeras loopende Vo- Arpzacs, gelen, die men Kemphaanen noemt , overend _ IV. zetten. De Kleur is ligt blaauw , aan den Buik zg, _witagtig, en fomtyds op de Rug fierlyk geban. deerd. Men vindtze in Ooftindie, (3o) Haagdis met een lange Spilronde Staart, XXX. 4, den Hals van boven en den Kop van agteren mr gedoornd, ‚ ders Haag- dis. Veel verfchilt deeze Weftindifche’, in geftalte en kleur, van het Kemphaantje, gelyk de aan- gehaalde Afbeeldingen van SBA, die haar Sa- lamander-Haagdis noemt, aanwyzen. Zy heeft geen getande Kam op de Rug; doch is, daar- Entegen, aan den Kop en over ’t geheele Liyf niet alleen, maar zelfs tot aan ’t end van de Staart, met fyne Stekeltjes gewapend. In fommigen, van deeze Soort, zweemt de Kop zeer veel naar dien van den Kameleon. Omtrent de groot- te en fcherpte , als ook de plaatzing der fteke- lige Schubben , is een aanmerkelyk verfchil tuffchen ’t Mannetje en Wyfje. Zy zyn aan den Buik geenzins geftreept , gelyk de Kemp- haantjes, en graauwagtig van Kleur. (31) (39) Lacerta Caudâ tereti long , Colio fupra Capite. que poftice aculeato, „Aman, „Acad. I, p. 288. Mu/, „Ad. Frid. L p. 44. Salamandra Americana , La* certee emula, amphibia, Sea, duf, Is pe 1693 179 Tabs o7. Fig. r, 2, 3 5 Dre, Vlg STURo Í 176 BEscüryYviNnd var Tikt … “(8E) Haagdis met een lange Spilronde Staart , dé _ ÁFDEEL. Nek eenigermaate gekamd , bet Agterboofd ak Eeltig, de Rug met flreepen, TUK:; hats Van deeze ‚ die in de Zuidelyke Landen Umbra. huisvelt, vind ik buitendien niets anders aan=_ htt getekend, dan dat zy een diepe plooy onder de Keel heeft, en dat de Kleutf van ’t Lyf don- ker of Nevelagtig gefchaduwd zy. Zou het ook de Haagdis van den Nyl (*) kunnen betekenen; welke de Heer HasserLquist in Egypte heeft waargenomen en befchreeven ? rk Nyl-Haag. _ Deeze „hadt de Rug gedekt met 'Schubbetjes dis, die langwerpig waren , hebbende ieder Schub in ’t midden een verheven Knobbeltje, dat van agteren hooger, verhevenrond en dikagtig was 3 van vooren uitliep in een dunne fpits; met zeer kleine witagtige ftippeltjes , naby den rand van de Schub , omringd. De Schubben aan den Buik waren driekancig verheven ‚ met een langwerpig Knobbeltje, en met een geftippelden rand omge. ven. De top van ’ Hoofd was ruitagtig ‚ met twee driehoekige » ondiepe groefjes, aan des- zelfs hoeken van agteren, en twee zeer wyde diepe groeven, aan de zyden van den Kop ; onder de anderen. Over ’t geheele Lyf was dee= (zr) Lacèrti Caudá rerèti longâ, Nuchâ fuberiftatá , Occipite callofo, Dorfo ftriato. Syjt. Nat. Xe @*: Lacerta Nilotica „ Caudà tereti longâà , Corpore toro glabro, Squamis angulo obtufo notatis, HAssEL@ deer. p 36E. < RE DE HAAGDISSEN. 177 deeze Haagdis helder bruin, met glimmende rr. witagtige Knobbeltjes ;aan den Buik wit, Met AFDErL, de Staart, die eens zo lang was als het Lyf, ken hadt zy de langte van meer dan drie Sweedfche STUK. Voeten, de breedte was een Handpalm, Men vindt haar in de Moeraflige deelen van Egypte, by den Nyl. De Egyptenaars maaken zig wys, dar deeze Haagdiffen uit de Eijeren der Kroko. dillen , wanneer die op’t Land gelegd zyn, voort- komen zouden, zegt HAssE LQUIST. (32) Haagdis met een lange Spilronde Staart, ene 1C&e bet Agterhoofd Eeltig , de Oogleden van bo- Geplooide. ven Velleloos , den Hals aan de zyden Wrat. tig, van onderen geplooid. _ Deeze, die in de Indiën woont, heeft (zegt de Heer Linneus) het Lyf , behalve de Staart, naauwlyks grooter dan een Vinger, in myn On. derwerp} overal gedekt met Kegelagtige Schub. ben, als Sagryn : het Agterhoofd Eeltig, de Oogleden eenigermaate getand, van boven Vel- leloos met een Vliezig Lidteken, overdwars in ‚ drie deelen gefcheiden door een groef. Agter de Ooren , aan de Zyden van den Kop en Hals, zyn twee gedoornde Wratten, De Hals is, van onderen, dubbeld geplooid; de Rugnaad met grooter Schubben; van vooren als gekarteld, Een | ver- (32) Lacerta Caudâ tereti longì, Occipite gallons Palpebris (upra excoriatis , Collo lateribus Verrucofos fubtus plicato, Syff. Nat, Xe 1. Der, VL. Stuk, | M 3 DBESGCGHRANING HEN. pm verheven rimpel loopt van den Hals, over de, AFDEEL. Voorpooten heen , wederzyds „ en buigt zig IV. in ’t-midden van het Lyf. De Staart is Spil. Ee: rond, met zeer kleine Schubbetjes gedekt, naauwlyks kenbaar gerondzeld en heeft de dub- bele langte van het Lighaam. De Vingers of Klaauwen zyn lang , van onderen door fcher- pe Schubben ruuw: de Nagelen op zyde plat. XXXIIL (33) Haagdis met een lange Spilronde Staart, - Marmora= | Pe de Keel imet een kleine Kam, die van vooren GENr getand is ‚ de. Rug effen, Cò In het Gyllenborgfche en Vorftelyke Kabinet der Akademie van Upfal, beiden, bevindt zig een Haagdis , die eenigermaate overeenkomftig fchynt met, de Koperagtige gemarmerde Haagdis van Gallicie , welke Srra afbeeldt. Die van den Heer Gronovius, welke geen. Kam op de Rug hadt, noch aan de Keel „ zow ook even- eens zyn, zegt zyn Ed,, indien de Tong niet in de zyne geheel was, daar dezelve gefpleeten isin het Afbeeldzel, ’t Was mooglyk, dat de Plaatfnyder ’er die, uit gelykheid met anderen, dus aan had gemaakt. « Ondertuffchen komt het zeldzaam voor , dat het Kenmerk van deeze Soort, evenwel, als aan de Keel met een ge- | tand (33) Lacerta Caudâ tereti longâ, Gulâ fubcriftatà ane tice dentatd, Dorfo levi, Syft. Nat. X, „Amen. Acade 1 p- 229, 288. Muf, Ad. Fr. 1. p. 43, Lacerta: Chalcitica, marmorata , ex. Gallicia. Se, Mu, IJ. T aba LXXVL Zig. 4, | LEN dt NAAR / WE K Ape HAAGCDISSEN 159 he  tand Kammetje voorzien, opgegeven wordt; doch de Sweedfche waren dus. AFDEELs Die van GroNovius , uit Suriname afkomftig, „ ÎV. 4 | | OOFDe heeft een kleinen platten Kop ; een breeden sryx. Bek, met fcherpe Tandies;de Neusgaten rond; surinaam: de Oogen groot; den Hals kort, en een weinig Íche. dunner dan de Kop: het Lyf fchraal ; de Sraarc eens zo lasg als ’t Lyf, dun, en by het Lyf { een weinig plat: de Pooten als in de Leguaan5 het Lyf gedekt met kleine vierkante Schubbet- jes, die breeder zyn aan den Buik, en aan de Staart puntig, maakende dezelve, doordien zy op ryên zyn gefchikt , overlangs een weinig kan- tig. De Kleur isaan den Kop, Rug, Staart en Pooten, ros ‚ met zwarte ‚ witte en groene Vlak. ken, hier en daar, gefprenkeld; aan den Buik witagtig. (34) Haagdis met een lange Spür brie Staart, KXKIV. aan de Keel cen Blaasje. | plee Keel, De Heer Caresay geeft een Afbeelding van deeze,onder den naam van groene Haagdis van Jamaika ; op welk HKiland zy , volgens hem; gevonden wordt. ’t ÌÍs een klein Beeftje , groen van Lyf, hebbende aan de Keel een rood Biaas. agtig Bobbeltje , dat ingetrokken en uitgezet kan (34) Lacerta Caudâ tereti longa ‚ Vefict Gulari. Sy/t. Nat.X. Lacerta viridis bananen, Caress. Car, Ik Tad. 66. | ke DeeuVI, Sruma | M 2 ur. _ ÄFDEEL. IV, Hoorp: STUK. XXXV. Strumofa, Borttkrop. PL LIL Fig. 3e XXXVI. Teguixin. 180 BESCHRYVING VAN kan worden, vertoonende zig zeer fierlyk „ als een Robyn. (35) Haagdis met een lange sä onde Staart „ aan de Borft een uitgeftrekte bult. De Krop van dit Mexikaanfch Salamandertje, ’ welk zig, uitwyzens de nevensgaande Af- beelding, zeer fraay vertoont, was ook blaas- agtig en roozekleur, doch het Lyf Afchgraauw met zwarte Vlakken, en de Staart met groene Ringen getekend tot op de helft, voor ’t ove:- rige wit. Men vondt deeze Krop niet een ledi- ge Zak te zyn , maar zy was ftyf opgevuld met Korreltjes, als Kuit van Vifch; gelykende dus naar de Kropgezwellen aan de Meníchen , in fommige deelen van Europa. (36) Haagdis met een lange Spilronde Staart , €n op zyde een geplooide Naad, De naam van Teguixin, of TFecuixin en Te- juguacu, wordt,zo Sera aanmerkt , in de Wett- indiën door het Landsvolk gegeven aan zekere eige » die fierlyk donker-blaauw , met mk (35) Lacerta Caudâ tereti longâ , Peâore gibbo pro- tenfo Syft. Nat. Xe Salamandra Mexicana Strumofa, Sen, Muf. IL. Tab. XX. Fig. 4 (36) Lacerta Caudâ tereti longá, futurà laterali plicatâ. Syft. Nat. X. Lacerta Caudî tereri longa, Pedibus pen- tadatylis, Criftâ nullâ ‚ Hypochondriis plicatis, „Amen. Acad. 1, p. 123. Muf, Ad. Frid. 1. p. 45. Lacerta Tecuixin ex Nova Hifpania, Ss. Muj. h Tabe ACIV: Fig, 4. vpe HAAGDISSEN. 181 Jigt- blaauw en witagtig gemarmerd zyn, aan { HI, de Staart met de zelfde Kleuren gebandeerd, Arpeer. Men vindt die naam toegepaft op eene Haagdis van't Gyllenborgfche Kabinet „welke weinig van de Ameira verfchilt. Dat de zyden des Buiks, van den Kop tot aan de Agterbeenen , met een menigte ftompe gerande Plooijen zyn bezet; maakt ’er het voornaamfte Kenmerk van uit. De groote Tejuguacu-Haagdiflen worden Sau- vegardes genoemd , zo in Ooft- als Wettin- die (*). (31 Haagdis met een langagtige Spilronde Staart , de Schubben rond en glad , ’t Lof aan de Zyden bruinagtig. ArpRovANpus fprak van een Haagdis van ’t IV. Hoorp. STUK. XXXVII. -iurata, Vergulde Pl. LIL, Fig. 4e Eiland Cyprus , die naar de Schink geleek. Ook . maakt de Heer GroNovius gewag van een Scún- _cus, die van de andere verfchilde , doordien hy de Voeten genageld en ongevliesd hadt. Eeni- germaate fchynt de Befchryving daar van over- een te komen met die van ’t Sweedfche Kabi. net , welke genoemd wordt Haagdis met eene Spil. ee) Zie bladz. 99 hier voor: ( ” Lacerta Caudâ tereti longiufculá, fquamis rotun- datis glabris , lateribus fubfufcis. Syff. Nat. X. Lacerta Caudâ rereti, Pedibus pentadatylis , quamis rotundatis, leeviffimis, fubprifeis, Lateralibus fubfufcis, „Amgen. Acad, 1. p. 284. Lacerta Barbara. Muf. Ad, Fr. 1. pe 46. Scincus? GRON. Maf. IL. p. 75 n 4x. Sen. Muy. 1. T, 89. f. 3e Lacertus cyprius Scincoides. Ai pr. Q wadr. 66Q. 1. Dezr, VL. Stuk. MS 18e BESCHERYVING VAN jrs Spitronde Staart, de Pooten vyf-Vingerig , het. AFDEEL. Liyf gedekt met geronde, zeer gladde „- graauw= IV. agtige Schubben, op de Zyden bruinagtig. Die Hoorp- è TR , stug, Van SEBAa, hier afgebeeld, gelykt ’er wel naar, dech is op dezyden getekend mer breede blaau- we Streepen. Ook was ’t getal der Klaauwen , aan de Agterpooten, ongelyk, ’t welk een ge- brek fcheen te zyn in dat Onderwerp , zo SEBA aanmerkt. Deeze kwam uit Wettindies de Soort, daar LiNNEUs van {preekt ,„ die men Land-Schink zou kunnen noemen, glimt ‚leven. dig zynde , met een fierlyke Goudkleur, en wordt, derhalve, de Vergulde gebynaamd. Zy is rond en dik, en als ver, met holronde Oo- ren. Men vindtze op ’t in Jerfey, aan de Franfche Kuft. KKXVIIL (38) Haagdis met. een lange Spilronde Staart, | pe en op de Rug twee geele Streepen hebbende, Ee met zwart daar tuf}chen geflippeld. De Ceylonfche Land-Haagdisjes , door Sera afgebeeld, welken LinNaus tot deeze Soort betrekt , hebben geen geele maar witte Stree- pen of Bandeerzels over de Rug, waar tuffchen zy » inderdaad, door de kleinte der bruine Schubbetjes , die een weerfchyn hebben , zig als (33) Lacerta Caudî tereti longâ , Dorfo lineis duabus, flavis., punêtis nigris interfperfis. Syt, Nat. X Zfufs fd, Pr. P: pe Lacertule Zeylanice. Sem. Muj. IE: Pag: 4. Tab. 2 PDE HAKGDTSSEN 183 als geftippeld vértoonen. Haare Eijertjes zyn de niet grooter dan een klein geel Erwtje, -« _ ‘ Arprer, Iv. (59) Haagdis met een lange Spilronde Staart, Hoorp- STUK, de Rug met agt Streepen etekend. I8 8 ks vd ke Deeze draagt den naam van PDE. om sn dat zy, langs de Rug, als met agt Lintjes ge: Brion. tekend is, die zig ftreepswyze vertoonen. De Fig, 6 Afrikaanfche van Guinée, hier afgebeeld , was, zo Sraa getuigt, vol witte bänden , over de Rug en ’*t geheele Lyf, dat blaauw van grond: kleur was , de Staart fyn geringd en gemar- merd. Met onze Europifche , die de groene of fcherp genagelde heet (*), en zeer veranderlyk van Kleuren is, fchynt zy , in geftalte, veel overeenkomft te hebben, zo LINNZUs aan” merkt. (40) Haagdis met eene langagtize Spilronde Xr. Fafciata, Staart, de Rug bruin, met vyf geelagtige Gebandeers aans Ie Haagdis met een blaauwe Staart wordt deeze | | _ van (39) Lacerta Caudâ tereti longâ, Dorfo lineis oo ftriato. Muf. Ad, Frid, 1. p, 47. Lacerta Africana Gui. neënfis, SrB. Mu, 1. Tab. XCII. Fig. 4. (*) Zie bladz. 124. hier voor. (49 Lacerta Caudâ tereri longiufculâ, Dorfo brunneo, lineis quinque flavefcentibus, Syff. Nat. X, Lacerta Caudâ coeruleà. CATESB. Car, IL. Tab, 67, 5, Det, VL, Stuks * M 4 | a dj / IE £ PN ’ b 184 BESCHRYVING van jj. van CATESBY genoemd, Men vindtze in Kaa AFDEEL, rolina. IV. Hoorp- (ár) Haagdis met een lange Spiülronde Staart, STUK, | le de Woorpooten viersVingerig , bet Lyf met Lineata. wier geele Streepen, Geftreepte. | Pl LIL 4 Big. 7e Niet ongevoeglyk kan men deeze, volgens den Latynfchen bynaam, de geftreepte noemen; alzo de geele Streepjes, die zy op de Rug heeft, zeer fmal zyn. ‘ In * Sweedfích Kabinet vindt men haare Pootjes met kleine gefpleeten Nageltjes gewapend. Dat kleine Ceylonfche Haagdisje van SrBA , 't welk tot deeze Soort betrokken wordt , voert den naam van Leme niscata of gefnoerde , als zynde geheel met zwarte en witte bandjes of Lintjes verfierd; laag van Lyf , kort van Beenen , lang van Klaauwen; met zekere ik glans of weera fchyn, XLI (42) Haapdis met een lange Spilronde pen: k Es dg de Pooten drie-Vingerig. Haagdis, | bie (4x) Lacerta Caudâ tereti longâ, Palmis terradaylis , Corpore lineis quatuor flavis. Syff. Nas. X. Lacerta Caue dâ tereti longâ , Pedibus fubunguiculatis fillis, Palmis te. tradatylis, Plantis penrada&ylis, Zfuf: Ad, Fr.I,p. 46, Lacerta Zeilonica minor lemnifcata. Sem. of, U T, XLI. Fig. 6. | (42) Lacerta Caudâ tereti longa, Pedibus tridaâylis- Syt. Nat, VI. p. 36. n. 7. Seps ‚ Lacerta Chalcidica £ Chalcides, Co:umn. Ecphr. I. p 35+ Tab, 36. Lacerta Chalcidica. Arprov. Q uadr. 63e me nr Dr HAAGDISSEN. 135 „ALDROvVANDUS fpreekt van eene Haagdis, die my, den bynaam van Cbalcidica droeg wegens de AFDreLe Koperagtige ftreepen , langs haare Rug loopen- a _ de, en men zou derhalve mogen denken, dat srux. het een van de voorgaanden ware, gelyk SEBA den naam geeft van Chalcitica aan die gemar- merde uit de Corunha in Spanje, of uit het Landfchap Gallicie , hem toegezonden, om dat dezelve eene Koperagtige Kleur hadt : doch die,'daar hy van fpreekt , hade wel Gehoorga- ten maar geen Ooren , en de geftaite is als die van een Haagdis 5 terwyl de Chalcides der Ouden een middelfoort was tuflchen de Haagdiffen en Slangen, zynde bovendien met Ooren uitwen- dig voorzien. Famus CorvMNA hadt zulk cen Dier gevangen en gedood, by de opening van welks Buik hy ’er vyftien ongeboren Jongen in vonde: zo dat zy baarende * fchynen te Zyn s * Pivipare gelyk de Adders , hoewel men ook Eijeren vindt in haar Lighaam, Dit Gedierte moet zig in de Zuidelyke deelen van Europa en in Afrika onthouden, Dat het ’er zy , wordt door de vol. gen de Soort nog waarfchynlyker gemaakt. Hesye eius noemt het Ziglis; anderen Seps , wegens de verrotting, die de Beet van herzelve in ’t Vleefch veroorzaaken zoude , ’t welk men ook aan een foort van Slang toefchryft. GALENUS wil, dat men het doorgefneeden Dier zal leggen op de gebeeten plaats , en pry(t het, gezouten zyn. „de; tot Spyze aan. 1. Desr. VI, Stuz, M 5 (43) … 136 BESCHRYVING voAN U, (43) Haagdis met de Staart aant end flyf. Ö AFDEEL, agtig, bet Ligbaam geftreept „ de Pooten naar IV. | Hobb: Vinnen gelijkende, STUK. ik zonderling flag van Slangagtigen 8 XLI, Auquina. uit Afrika, heb ik niet gezien, zegt LiNNaus; tha waar uit men zou mogen denken , dat zyn Ed. de Pl. LI. naaftvoorgaande Slang-Haagdis al gezien had. PES Sena zegt, dat menze in menigte vindt aan de Kaap der Goede Hope, omtrent de Tafelbaay , _zo in’ de Rivier als tuffchen de Klippen. De Grieken noemen dit Dier Achelos, en Elyos, om dat zy meeft in flykerig of troebel Water zig onthouden. Het is als een middelfoort van Slangen of Aalen en Haagdiflen, en de Vin: netjes, die zy vier in getal hebben, maaken , dat zy van fommigen voor Slangen met Pooten gehouden worden, Op de Rug loopen de Schub. ben ftreepswyze ‚ doch aan den Buik , gelyk. hier vertoond wordt, leggen die als de Schaliën van een Leijen Dak over malkander. De Staart is aan ’c end {pits en ftyf: de Kleur boven op % Lyf don. ker Afchgeel, langs den Buik blaauwagtig. (43) Lacerta Caudâ extremo rigidulâ, Corpore ftriato , Pedibus pinniformibus. j- VermisSerpentiformis ex Afrika: Sza. Muf. IL, Tab, LXVIII Fig. 7, 6 V. HOOFD. PE KIKVORSCHEN 137 EON OUEON ES NN rm, ONDER nn __Beftbryving van’t Geflagt der KikvorscHeN, waar gid wonder ook de Padden van veelerley foort; zo Europi. feche als Uitbeemfches en in ’tbyzonder bet Suri. naamfche Dier , dat men Pipa noemt, bebooren, Veele zonderlinge Waarneemingen omtrent de Paaring , Bevrugting , Voortteeling en vere andering der Jongen, getrokken wit het voor- treffelyk Werk van den Heer Rorsrn. DD" Gellagt begrypt ‚ onder den Hoofdnaam Naam, Kens + Rana, die van cen zeer bekend Dier af. sh geleid is, alle zodanige Dieren van beiderley Leven (Ampbibia) „ welker Kenmerken zyn; een Viervoctig, kaal of ongehaaird Lighaam, zender Staart: weshalve ’er , behalve de Europi- fche en uitheemfche Kikvorfchen, ook de Pad- den in vervat zyn. ’t Getal der Soorten „ wel- ken LinNaus opgeeft , is zeventien „ onder welken het zonderlinge Wettindifche Dier, ge- naamd Pipa, de eerfte Soort uitmaakt. (1) Kekworfch met de voorfle Vingeren viertan- 1. dig flomp, de agterften genageld. | Epen: ken | De (z) Rana Digitis anticis muticis » quadrisdentatis , poftie cis Unguiculatis. Syff. Nat, X, Gen. 106. Muf. „Ad, Fr. IL. p. 49. Gron. Muf. IL. p 34. n. 64. Bufo £. Pipa Americana. Sers. Muf: 1. p. zar. T. 77. f. r-4. Bufo aquaticus Surinamenfis, ViNcENT Pip. 1726.T. ó2 Rana Surinamenfis. BranL. Naf. T., 22. f, ze VALLISN, Nat, TT. 46 6, | L. Deer. VI. Stug, 103 BESCHRYVYVING va nr HI; De Amerikaanfche naam van dit Dier is Pipa AFDEELe of Pipal, Sommigen noemen het de Surinaam- 4 fche Water-Padde, en anderen de Surinaamfche STC. — _Kikvorfch. Een menigte van Jaaren is het reeds in Europa bekend geweeft. De vermaarde Rurscu …_fchryft, in zyn eerfte Kabinet der Dieren, ’t welk in ’c jaar I7Io aan ’t licht gegeven is , dat het- zelve ‚ toen reeds veele jaaren geleeden, uit Amerika overgezonden was , aan den Heer Burgemeefter NikKorLAas WiITSEN , wiens Ka- binet daar mede eerft was voorzien geweetft. Die zelfde Hoogleeraar was de eerfte , die het Dier Wereldkundig maakte, in het gezegde Kabinet der Dieren, geevende daar van twee ‚ zeer fraaije Afbeeldingen. Naderhand heeft LEvINUs VINCENT , in *t jaar 1726, daar over, in ’t Latyn en Franfch , een byzonder 'Lraktaat je uitgegeven; alwaar ze, even als by Ruiscu, ineen Glas met Vogt zyn afgebeeld. Vervol- gens gaf SEBA, in het eerfte Deel van zyn Ka- binet, dat in ’t jaar 1734 uitgekomen is, vicr Afbeeldingen van de Pipa, in de natuurlyke grootte. ete Ik meende de Hiftorie der bekendwording de van dit Dier dus te moeten ontvouwen , om eenig licht te geeven aan de ontdekking van deszelfs byzonderheden. De Heeren RuiscH, VINCENT en SEBA, alle drie, hebben zig ver- wonderd over de plaatzing der Eijertjes op en het voortkomen der Jongen uit de Rug: zy hebben eenige moeite aangewend om zulks te vere Pipa DE KiKvVORSCHEN 189 verklaren, en zyn daar in niet geflaagd. Ik | vind thans aangemerkt, dat bet bun allen ontbrak aan kennis der Voortteeling wan foortgelyke Die- ven, alzo het doorwrogte Werk van SwAMMER- DAM , de Bybel der Natuur , nog verfchoolen lag (*). Maar SWAMMERDAMS werk, over de Infekten, was toen reeds by de negentig jaaren in ’t Ne. ur AFDEELs V. Hoor. STUK. Pipa. derduiefch, en meer dan zeventig jaaren in Latyn uitgegeven geweeft ({); en in de Afta Eruditorum van ’t jaar 1687, vindt men, over de Voortteeling der Kikvorfchen , een uitwoerige en goede Verhandeling. Aan den zo vermaarden Ruiscu, derhalve, diein ’t jaar 1733 is geftor- ven, kan ten minfte naauwlyks dit onbekend ge- weeft zyn, en men hadt genoegzaame zekerheid van de Voortteeling der Kikvorfchen , om dee. ze Geboorte van de Jongen der Surinaamfíche Padden voor iets wonders te houden. Dac SEBA in die Voortteeling niet onkundig is gee weeft, blykt duidelyk uit de Plaat, welke naaft op die van de Pipaas volgt, en derzelver Bee fchryving. Men vindt daar niet alleen van de Paaring en Bevrugting omftandig gefproken, maar ook agt trappen der verandering van de Eijertjes, uit het Schot, tot volmaakte Kikvor- fchen , afgetekend. De gedagte Voortteeling van die Amerikaan. fche (*) Werh. der Holl. M. VI. D. IL. St. bl. 270,272, (Ì) „Algemeene Verhandeling van bloedeloofe Diertjes, Utrecht. 1669. Quarro. Miftor. Generalis Infectornm. Leide 1685, Quarto. & Ed. nova, Leid. 2733. 5, Drew, VL, STUB, 4 3 JN ÄFDEEL, N. Hoorp- STUK. Pipa, io B ESCHRYVING VAN fche Pad, fchynt my ook niet nog merkelyk nader verklaard te zyn. ’t Is waar, men heeft Vrouwelyke Teeldeelen en Eijertjes in haar Lyf gevonden ; doch Rurscr hadt reeds aangetoond, dat die Eijertjes op de Rug geen gemeenfchap hebben met de holligheid des Buiks, en hy ver. _ wonderde zig, hoe dezelven komen onder het hardagtig Bekleedzel , * welk de hokjes of kuilt. jes op de Rug fluit. De bevrugting van de Ei. jeren der Vogelen, weet men, gefchiedt in het Lighaam , waarfchynlyk als de Eijeren nog Vliezig zyn , of geen harde Schaal hebben s dan kunnen die, door onzigtbaare fyne Gaatjes , het Geeftig Vogt influrpen , of ingang geeven aan Diertjes, welker kleinte verbaazend is, of ten minfte iets werkzaams uit het Zaadvogt ont- vangen; even gelyk men dit zeer zigtbaar ziet gefchieden in de bevrugting van de Zaaden der Planten , door ’c Mannelyke Meel der Bloe. _ men: welk Meel op de toppen der Zaadhuisjes valt, of door den Wind derwaards gevoerd wordt; zo dat ‘er geen zwaarigheid is, om te begrypen , hoe de Vrouwelyke Bloemen, die van de Mannelyke afftaan , bevrugt worden. In de Spaanfche Tarw heb ik dit, deezen Zo- mer ‚ nog zeer duidelyk gezien. Hier, in te- gendeel, fchynt het niet te doen te zyn om de Bevrugting , maar om het ingaan van Eitjes , die een aanmerkelyke grootte hebben, in hol. ligheden , welke met een hard bekleedzel zyn. geflooten, Doch, indien men al de Rug van de DE KiKVORSCHEN 191 de Pipa voor een foort van Baarmoeder of Neft twil houden, waar in de Jongen uicg gebroed wor. den, zal 'er egter geen reden Zyn, em met verwonderingte vraagen, hoe deeze Eijertjes in de byzondere bolletjes van de Rug komen. Het denk- beeld, zelfs, van die Holletjes verdwynt ge. heel , nu men door Waarneemingen verzekerd is, dat de Pipa zig in haar Schot omwenrelt , waar door hetzelve op de Rug een Slymige Korft maakt, onder welke de Uitbroeding ge. fchiedt. Immers het bekleedzel , waar in de Eijerên zitten, gaat ’er door ’t waffchen af, zo men verzekert (*). Alsdan fchynt de Voort. teeling deezer Surinaamfche Padden, niet op de zelfde wyze als die der Europifchen , in t Wa. ter naamelyk, te kunnen gefchieden, Sommigen willen zelfs , dat niet het Wyfje , maar het Mannetje , de Jongen op de Rug draagt. De geftalte deezer Dieren zweemt eenigermaa- te naar die van onze Europifche Padden , doch zy zyn doorgaans veel platter, en hebben een an- dere gedaante van Kop en Snoet, die, myns oordeels , gantfch onbekwaam is om inden Grond te wroeten: ook worden zy genoemd Waterpad. den; ende Agterpaoten zyn volkomen Zweire pooten , hebbende de Vingeren door Vliezen te famen gevoegd, Volgens den Heer Grono- vius zouden de Agterpooten ongenageld zyn3 volgens LINNZUs genageld, en dit is ook uit de Fia (*) dte: Confide far les Corps Ongevijss Amit, 1762, Tom. II. p. 200. 1, Deer, VL. Stuk HL, AFDEEL, Ve Hoorp. STUK. Pipa. Geftalte, 192 BESCHRYVING v AN Ht. Figuuren van Sega blykbaar. LINNaus, weder. ÄFDEELs om , zegt , datde Voorpooten viertandig zyn ‚en ee volgens GRronov1us zynze vier-Vingerig , aan de stTuK. tippen in vieren gedeeld en fcherp: SEBA , in Pipa. tegendeel , zegt dat de vierVingeren der Voor. pooten in drieën verdeeld zyn, als kleine Klaauwtjes , die in zyne Afbeeldingen van dit Dier zig ftomp vertoonen. De Afbeelding ;, welke BRADLEY 'er van geeft , is zeer on- natuurlyk en monftreus; hebbende, gelyk die van Ruisca , de Vingeren der Agterpooten, zo wel als die der Voorpooten , fpits uitloopende. „De Mannetjes, die van de Amerikaanen Pipa genoemd worden, zyn, zo SEBA aanmerkt , veel grooter, ruimer van Vel, en over ’t ge. heele Bovenlyf vol Pukkels of Bultjes, gelyk kleine Pareltjes, hebbende twee ronde Ballet- jes. Verder is tot nog toe , geen ander Teeldeel , zegt hy, van buiten nog van binnen, daar agn gevonden. De Kleur is, gelyk die van ’t Wyf. je, zwartagtig bruin, doch de Buik Afchgeel , met een zeer duidelyke Naad, die van ’t on- derfte des Beks loopt tot agter aan ’t Lyf. _ Ik vind door de Pipaas, welken ik in de Ka. ___binetten der Liefhebberten , hier te Amfterdam, > “gezien heb, de gemelde ftrydigheden ten dee- le opgehelderd. Het blykt , voor eerft, dat ____de platheid van ‘t Lyf niet tot de Kenmerken … _deezer Dieren behoore, De Heer W, vAN DER —… Meuren heeft ‘er één, ’t welk, in tegendeel, “go dik en rond is als een Mol; zynde, volgens | | myne ‚pe KiKvoRrscHEN 193 afte Afmeeting, o ongevaar vyf Duim lang, drie en een half Duim breed en drie Duim dik. Dit wordt voor een Wyfje gehouden , dewyl het op de Rug die holletjes met Jongen heeft , welke de voornaame byzonderheid van de Pipaas uitmaa- ken. Ik gis, dat 'er niet veel minder dan twee. honderd zulke holletjes in deszelfs Rug zyn. Het Mannetje, ’t welk deeze Heer ook heeft, fcheen een weinig kleiner en dunner. De Agterpooten zyn , in beiden, zeerdik gefchenkeld, en aan’t end volkomen gevliesd, ja ook, doch niet zeer blykbaar, genageld. De Voorpooten, die zig zeer dun en als Handen vertoonen , fchynen van _ verre de Vingeren fpits te hebben , maar by nader befchouwing is my gebleeken, dat die altemaal aan ’t end met vier ftompe Tandjes zyn voorzien; doch waar van zig meeft maar drie te gelyk ver. toonen; ’t welk zekerlyk tot den misflag van SEBA, in deezen, aanleiding gegeven heeft. De Billen of Bouten van de Mannetjes Pipa zegt deeze Autheur, dat van de Negers voor een lekkere Spyze gehouden worden; doch ik meen reden te hebben om daar aan te twyfelen(*). Zelfs zou de Pis en het Kwyl, doch inzonderheid de Gal , ingenomen of uitwendig aan het Lighaam komende,zeer veel kwaad doen,zo men verzekert. (2 (*) Een Heer, die in Suriname gewoond heeft , zegt my» dat zulks nooit van hem gehoord is, Deeze Die- ren, voest hy ‘er by , onthouden zig aldaar veelal onder de Woonhuizen , en worden daar van daan gelokt door Kooltjes kaate die menze toelmyt , en welken zy op=Eeten le Deer, VI, STUK, N H [. : ÄFDEEL.' Ve Hoorp. STUK, P ipa, ui. ÁFDEEL. Vs Hoorp- STUK. mu. Br Os Pad. Woon. plaats 194 Berscarvvine VAN (2) Kikvorfch met bet Dof Sn Wrate. tig, vuilgeel en bruin. De Heer LinNaus heeft het Kenmerk der zes Vingerigheid van de Agterpooten, ’t welk hy in de befchryving der Sweedfche Dieren aan dezen Pad gegeven hadt, veranderd, en merkt thans aan, dat, onder de Soorten van dit Ge- flagt , eenigen, zeer zeldzaam, duifterlyk zes. Vingerig zyn. Ìk vind ook, onder de Padden van RoeseL , geene , die zes Vingeren heeft, afgebeeld, Door deeze Soort wordt die Euro- pifche Pad verftaan, welke in ’t Latyn Bufo of Rubeta heet; doch de laatíte naam is, als een bynaam, aan de volgende Soort gegeven, De Franfche naam is Crapaud , de Ítaliaanfche Rospo of Botto, de Hoogduitfche Króte, Taafche of Boite, de Engelfche Toad en de Sweedfche Pad. daof Taof]a. Oudtyds werdt ’er, in Vrankryk, de naam van Boterel of Botterol aan gegeven, en hedendaags noemen de Kikvorfchen. vangers, by Parys, den Waterpad Sué. De Griekfche naam is Pbryne of Pbufalos, Padden fchynt men in alle Wereldsdeelen te vinden; evenwel zyn Zy in fommige Landftree- ken, of gedeelten daar van , zeer zeldzaam. Has- SEL (2° Rana Corpore ventricofo Verrucofo larido fufco. que. Syff. Nat, X, Rana Palmis tetrada@ylis fiflis, Plane tis hekadaiylis palmatis; Pollice breviore. Faun. Suece 253 Jt. Oel, 142. Rubeta f. Phrynum. Gesn. Pifc. 807, Jonsr. Quadr. Brapr. Nat, T. ar. É. 2. Bufo, f. Ka beta, Raye Q uadr, 252. £= “ ope KrikVÓRSCHEN. 195. sELQuIsT vondt 'er geene, zo ’t fchynt, in rif: Egypte noch in Paleftina: daar tegen waren zy ÁAFDEEte aan de Kuft van Afrika, in ’t Land van Sene- ‚ galen aan de Gambia, taamelyk gemeen , zo _ de Heer ApANsoN aanmerkt. In Brafil vinde men ook Padden, die in geftalte niet zeet veel van de onzen verfchillen, dan dat zy als met kleine Pareltjes fchynen beftrooid te zyn; en, in Virginie, die op den Kop en op het Lyf | gedoornd zyn (}). Behalve een graauwe Wa. ter-Pad ‚ die naar Knoflook ftinkt, heeft de Heer Roese nog een kleine Waterpad in Duitfchland gevonden , die Feuer-Króte of Vuur. pad geheten wordt, om dat zy van onderen met hoog Oranje-geele of. Vuurkleutige -Vlakken is getekend , en twee Landpadden, waar van de eene bladderig is en roode Oogen heeft, de andere noemt hy flinkende Landpad: De Padden zyn, van ouds, aangemerkt, als We Heer. STUK. ‚Pad;  Íchùws zeer affchuwlyke en gevaarlyke Dieren. De Ikheid. affchuwlykheid, egter , ontftaat meet ùüit een ingeworteld denkbeeld , dan dat zy leelyker van geftalte of kleur zouden zyn dan de Kik. vorfchen. De HeerP. C, merkt zelfs aán , dat het Oog van een Pad zyn Ed, dunkt zeer vrien= delyk te zyn. Ontrent het Sprookje, dat dit Dier den Menfch door zyn Gezigt zou doo. den, of zelfs door het fterk, Aanzien van eer Menfth gedood worden, heeft de Abt Rots: SEAUs (#) Stoa Kabinet. I, Dzer. Page IÌ4» Î1$ 5, Dart, VL Stuka N 2 HL, ÁFDEEL. V. Hoorp- STUK, Pad. 106 BESCHRYVING VAN seAU, in de Oofterfche Landen, zo hy vere haalt , een Proef genomen, die een Turk vere fteld deedct {taan 5 dewyl een Pad, door hem fterk aan te kyken, ftierf: doch, te Lions wee dergekomen zynde, hadt hy byna het andere gedeelte bewaarheid gevonden. De Proef ;, naamelyk , willende naa doen op eene Europi- fche Pad, die zig„sonder het aankyken, fterk opblies, met de Oogen rood en vlammende, werdt hy van cen Flaauwte bevangen, gepaard met koud Zweet , en fterke Ontlafting door Wateren en Afgaan; waar van: hy niet hertteld werdt dan door Tegengiftige en Zweetdryven de Middelen 5; hebbende ayne Zwakte agt Da. gen geduurd. | N | De gemelde Heer fchryft, dat de Pad op ’% zien van een Menfch niet terug loopt, maar geraas hoorende vlugt; hebbende zyn Ed, zig _ inzonderheid verbeeld, dat zy, als hy floot, met fchrik wegfprongen. Dat onze gewoone Padden fpringen kunnen, geloof ik niet, en; wat het terug of agteruit loopen aanbelangt, dit heb ik ook nimmer waargenomen ; maar ik heb opgemerkt, dat een Pad, my ziende , zo fchie- Iyk als ’t doerlyk was onder eenige groente of in den grond weg kroop , zonder dat ik eenig geraas maakte: waar uit ik my verwonderde, dat een Dier verfchrikt door het Gezigt van een Menfch; daar het miffchiën nooit door een Menfch beledigd is. De Kikvorfchen zyn zo fchrikagtig niet: zy blyven een poos zitten „ en < | doen; En vla Edea spr KIKVWVORSCHEN. 197 _doen, wanneer menze te naa komt , groote fpron- gen: daar een Pad, over Palm of Latten van weinige Duimen hoog, heen moet klauteren, Dat ’er kleine Water-Padden zyn, die fpringen kunnen, zullen wy ftraks zien. | „Het Voedzel, dat deeze Dieren nuttigen, befteat, gelyk dae der Mollen en Kikvorfchen, in Wormen , Slakken en andere kruipende Infekten Het Aazen op Wormen en Slak: ken doetze , waarfchynlyk , in Regenagtig weer en by nagt, meeft te voorfchyn komen uit de Gaten in de Grond, daar zy zig Onte houden , en-geduurende de Winter in huisveften, Zyn Ed. vondt verfcheiderley , zelfs groote Tor- ren, in de Maag der Padden. Dat zv op Spine nekoppen ook aazen is niet onwaarfchynlyk ; engeagt den afkeer, dien deeze Dieren voor elkander hebben , zo men wil. Zeker Heer hadt my verzekerd, dat een Spinnekop boven een Pad gehouden, die niet ontvlugten kan, dezelve dood fteekt. Ik nam de. Proef daar van op een Pad, die ik in een ledige Bloem. pot deedt; doch bevondt dat. de Spinnekoppen over en onder het Dier kroopen,; zonder eeni- ge fchrik , naar ’t fcheen; ten minfte zonder elkander eenig, leed te doen. Nu weet men;even- wel, dateen Kat , in benaauwdheid zynde , een Muis onaangeroerd laat: doch aan den anderen kant wordt door iemand, die de zelfde Proef genomen heeft, verhaald, dat de Pad zeven Spinnekoppen, die op deeze wyze by haar wa- Ee Dente VL, Stuk, N 3 ren s IT, AFDEEL. Hoorp- STUKe Pad. Voedzel. II. ÄFDEELe ü VV. Hoorp. “STUK. Pad, {98 BESCHRYVING VAN ren, agter elkander opknapte. Zelfs willen fommigen, dat zy, by geval, ook wel grooter. Dieren, gelyk Vogeltjes en Muizen , ja zelfs Wezeltjes zouden verfcheuren. | Omtrent dit alles zal , waarfchynlyk , een groot verfchil zyn paar den Landaart niet al leen , maar ook naar de grootte zo der Spinnekop= Venynige heid,” P Drek en Pis te gelyk zal beftaan, Evenwel zyn pen als der Padden, Die allergrootfte ruige “Spinnen, naamelyk, zouden de kleine Padden mis- fchien wel durven aandoen ; daar die Padden van Guinée, welken, zo Bosman fchryft; de groote te hebben van een Lafelbord, geen zwaarig- heid zouden maaken om Muizen , Rotten of zelfs Wezeltjes te verflinden. Of zy; naar ree den van de grootte, ook Venyniger zyn; is tot nog toe niet duidelyk beweezen. Maar wat fpreek ik van de Venynigheid der Padden , daar die van fommigen of onwaarfchyn» lyk gefteld, of volftrekt geloochend wordt, Het bepiffen zelfs, dat zy gezegd worden te doen, wordt geheel in twyfel getrokken ; de- wyl fommigen meenen te weeten , dat zy niet op de wyze der Viervoetige Dieren hun Water loazen , maar week dryten, gelyk de Hoenders en andere Vogelen , die zo wel Nieren en Pis- leiders als de Padden hebben. De misflag kan daar uit ontftaan zyn , dat men deze Dieren fomtyds , een geluid maakende als of zy rochel- den, van agteren een zwarte, vloeibaare Stoffe heeft zien uitwerpen, die , buiten twyfel , uit 3 er / DEK KVO RSC HEN. 199 Ser die pillen, zo de Heer-Rorser aanmerkt. tr Dat’, ten minfte ‚ de gewoone. Waterpadden AFDEELe niet Venynig-zyn ‚ wanneer men ze inneemt , H sent _ blykt uit een Waarneemmg van VALISNIERI, STUK. vermaard. Hoogleeraar te- Padua, Deeze Heer Pad. verhaalt „ dar; in den jaare 1692 , eenige Duit- {che Soldaaten,; geinkwartierd in ’t Kafteel van Arceti,; in ’t Voorjaar het Landvoik Kikvorfchen hebbende zien eeten , en dit willende navol- gen, uit de Graft een menigte Padden haalden, die van-hun werden gekookt en gegeten, zon= der dat hun eenig ander Ongemak daar van overe kwam, dan een ligte Ontvelling aan de Lippen, xt Gehemelte, de ‘Tong en Keel, benevens me- nigvuidige poogingen om te Wateren. Men verhaalt ook, dat zekere Vrouw haar Man; die deerlyk Waterzugtig was willende ver- geeven, voor denzelven Sop van Padden kook. te; 't welk , in tegendeel , zodanig uitviel, dat de Man een fterke Waterloozing kreeg en geneezen werdt. RorsrL verhaalt , dat meer is „ hoe het arme Landvolk dikwils de jonge Padjes voor Vifchies aanziet, en ze daar voor eet. | | | | ‚ Dit alles, egter , bewyft niet, dat het Kwyl, Nieuw Be- de Vuiligheid, of het aanraaken der Padden , 18 ene. niet fchadelyk zou kunnen zyn. Men weet dát het Vleefch der Adderen niets Venynigs heeft , daar nogthans de Beet doodelyk kan worden, Ook vind ik een nieuw Berigt, tot bekragtiging van de Vepynigheid der Padden;, 1, Dar, VI, Srux, N 4 door me 1E ÄFDEEL. V, Hoorp- — STUK. Pad. 200 BESsSCHRYVING v AN door den Heer pr LA Mazrere (*); die ’t vol- gende verhaalt. Een Inwoonder van Chaffeneúil, dat twee Mylen van Poitiers in Vrankryk legt, in zyne Kamer een Pad vindende ‚ van middel, maatige grootte, fchopte die in. ’t Vuur: doch de Pad kroop ’er, half verbrand, weder uit3 zo dat hy dezelve ’'er weder in fchopte, en toen ftierf de Pad. De Meid, een oogenblik daar na, het Vuur, dat byna was “uitgedoofd; met denMond aangeblazen hebbende,kwam haar, na verloop van een half Uur, een onbefchryfe lyke benaauwdheid over, haar Aangezigt zwol en inzonderheid de Ooren: men kreeg haar niet dan door fterk Zweeten tot herftelling. Niet ligt zal men de Proef neemen van dee= ze Hiftorie, door welke , indien zy’ waar is; het Berigt van Amerosius Paré, dar drie Koop: lieden vergiftigd werden door Wyn te drine ken, waar in men Salie-Bladeren, welke van een Pad bekwyld waren, hadt laaten aftrekken , zonder die te waflchen; niet minder waarfchyns Iyk wordt gemaakt: zo wel als dat van RoN: DELETIUS , die verhaalt , dat eene Vrouw geftor. - ven zy, door Kruiden te hebben gegeten, wel ken een Pad vergiftigd hadt, Evenwel komt het my voor, dat dergelyke Gevallen niet zo zeldzaam zouden ayn; ‚ indien ’er weezentlyk zulk. *) Confeiller-Medecin du Roi, Dotteur Regent de la Faculté de Medecine en l'Univerfité de Poitters 5” Docs teur de Montpellier, Journal de Medecine &c. Sept: 1761. p. 220. per KIKVORSC HEN. oor jh zulk eene Venynigheid plaats had in de ge- II woone Padden. | AFDEELS | Wy ftappen droogvoets over andere Fabe- AL len heen: gelyk, dat een Pad dagelyks zo veel STUK. Aarde zou eetens als zy met één der Voorpoo- Pad, ‚ ten kan opvatten: dat zy voortkomen uit vers rot Vleefch van Eendvogelen, uit Maandíton- delyk Bloed der Vrouwen, uit hee Schuimbeeft. je, dat op de Bladen zit, of van oude Kwar- tels: dat de menigte van Padden een onfeilbaar voorteken zoù zyn van de Peft,“en wat dies meer is, Eene Byzonderheid , egter , welke fommigen niet minder voor Fabuleus zouden houden ;, is op het -allerkragtigfte geloof waar- dig gemaakt. | | “Amgrosius Paré verhaalt, dat, in zyn Wyn- dp gaard by Meudon, daar hy groote Stsenen deedt gevonden in in Stukken flaan, midden in één derzelven een dem leevende Pad gevonden werdt , en, terwyl hy zig enz. daar over verwonderde, zeid de Steenhouwer, dat hem zulks meermaalen voorgekomen was, Rav redeneert, in zyn Werk over bet weezent- lyk beftaan van God, breedvoerig over dit Sruk, en beweert daar in teregt, dat die Padden niet van zelf in de Steenen kunnen voortgekomen zyn; maar dat zy, by toeval, nog jong zynde , __door eerige opening daar binnen moeften Zyn geraakt: want het Stuk kon hy niet ontkennen, „om dat het hem door verfcheide Ooggetuigen was beveftigd. BrApreY erkent het ook , en in ‚ Engeland werdt voor weinige Jaaren , by het 1, Deen Vl, Stu Ke N 5 door. t TL. AFDEEL. Hoorp- STUK. Pad. 292 BESREREOIN DANK ME doorzaagen vaneen blok Marmer, ooKx een Pad. daar in gevonden. Of dit alles niet genoeg, ware , kan men de mooglykheid van het Geval bekragtigd zien door een Waarneeming , ‚ die: | van den Sweedfchen Doktor Prar, Landmedi- cus in Gothland, in den jaare 1733, aan de Koninglyke Akademie der Ml acrendchemeen te Stokholm , medegedeeld werdt (*). Men kan dit zonderlinge Verfchynzel eenie- germaate oploffen , door te onderftellen , dat, toen de Pad vaft en beflooten raakte, de Steen nog weeke Aarde zy geweeft: doch om te bee, grypen dat dit Dier daar in heeft kunnen lee. ven, moet men befluiten , dat hetzelve in ’ geheel geen Ademhaaling, of, tot dezelve geen. vrye Lugt, ja zelfs geen Voedzel noodig heb. be. Ondertuffchen is het zeker , dat een Pad „ in ’t Lugtledige , vry lang kan leeven. Dit alles. fchynt verder te blyken uit de onwraakbaare: Hiftoriën van Padden „die levendig in ’t midden, van zwaare Boomftammen gevonden zyn, zons. der eenige opening, waar door zy ’er hadden: kunnen inkomen. Zulks was , in den jaare: 1719, aan de Akademie van Parys berigt, ten t opzigt van een zwaare Olmeboom ‚en men hade- niet goedgevonden, een zo onwaarfchynlyk Voor wal publiek te maaken, voor dat, in of omtrent den jaare 173I , een dergelyke Hiftorie, be- tref. (*) Zie het VIIL Duk; der Uitgezogte Verhandeline gen, in het laat{te Stukje van dit Jaar, 2763. PLAAT LUI. Al b ms | \ 2 b f pe > 8 { - 5 t à > 1 . $ mi t ‘ Ze p aak 5 Ì i , \ Á 5 Id MERA 1% 4 SE Te Ze en ae me Ze NEN ee: ’ ES pee tn N « die f Ô Lj dr rl CVDMS 4 ET NE \ JEN 0 ‚pr KiKVORSCHEN. 203 fende het vinden van een leevende Pad in yr, een Eiken-Stam ‚die miflchien wel tagtig of Arnen honderd Jaaren oud was, door. den Heer Ser- goorp. GNE, van Nantes, aan de Akademie gezonden stu. gebide (orcs oo Pad. ‚Niet minder zonderling i is een Stuk, ’t welk Het Man- Bimainder aartig zou zyn, indien het niet plaats er had in een zo affchuwelyk Gedierte. Ik heb ih de Verloffing op ’t oog ‚, waar in het Wyfje door het Mannetje geholpen wordt, zo de Heer DrMouas in een kleine Landpad meende ‚ waargenomen te hebben. De Hiftorie.Schryver van de Akademie der Weetenfchappen van Parys, fpreekt dien aangaande aldus (f). ds Op den avond van een Zomerfchen dag „> zag deeze Heer ; in ’s Konings Tuin zynde, s twee Padden, met elkaader gepaard op den > rand van een Gat , ’t welk ten deele van seen grooten Steen gemaakt werdt, die ’er ‚> boven lag. De nieuwsgierigheid deedt hem »‚ naderen ‚om de oorzaak te Ontdekken van »„ de beweegingen , die deeze Dieren maakten, ss Twee zaaken, beiden iets nieuws , deeden > hem verfteld (taan: de eerfte was de groote 9, moeite, welke het Wyfje hadt om haare Ei. 2» jeren te leggen, zo dat zy , zonder een uite 5 meadi behulp, niet fcheen dezelven te kun- »» nen í N 9 _(*) Hit. de !'Acad. Royale des Sciences de Paris, ‚de Ann. 1731. (Ì) La même, de l'Ann. 574% JeDeew Vi, STUKe KJ Taman. 204 BESCHRYVING VAN * », nen voortbrengen : de tweede, dat het Man. 33 33 We \e 53 netje met al zyn kragt, en met de Agter- pooten werkte, om haar van de Eijeren te verloffen, Om wel te begrypen, hoe deeze Kraam gefchiede, moet men weeten: 1. Dat de Pooten deezer Dieren , zo de voorften als de agterften, in veele Vingeren zyn vere deeld: door middel. van welken het Mannetje de Eijeren uit den. Aars van het Wyfjehaal- de: 2. Dat de Kijeren uit het Fondament voortkomen, dewyl de Vergaarplaats, daar zy zig tot aan den Legtyd in bevinden , zig aan ’t onderfte van den Endeldarm opent: 3. Dat de Padden even als de Kikvorfchen paaren 3; te weeten het Mannetje klimt op de Rug van't Wyfje , omhelzende het zel. met de Voorpooten: alleen is ‘er dit verfchil in , dat de Mannetjes Kikvorfch de Voor- pooten van genoegzaame langte heeft , om het Wyfje geheel te kunnen omvatten, zo dat het de Vingers in elkander flaat , onder aan deszelfs Buik : daar de Pooten van de Mannetjes Pad niet meer dan de zyden van de Borft bereiken , waar hy dezelven fom-. tyds zo ftyf aanvoegt, dat’er een Ontfteeking komt voor dat zy van elkander fcheiden: 4. Eindelyk, dat de Eijeren van deeze Soort van Padden ieder een zeer vafte Vliezige Dop hebbende , in welke het Vrugtje is vervat, zynde langwerpig omtr en tn zesde Duims lang , aan elkander gehegt zyn „ door mid- | del _ e DE KrixvoRsCHEN 205 ‚„ del van een korte zeer fterke Streng, maa- , kende als een Soort van Kerting Kraalen, 33 2 welker bolletjes ongevaar. de helft hunner langte van elkander zyn. Dit Geftel wel overweegende is ’er reden We 39 33 3 \” 5 we 22 93 . 23 id om te denken, dac het Wyfje veel werks moet doen tot het baaren van ’t eerfte Ey; maar, als dat uitgekomen is, laat zy den. „verderen arbeid over voor het Mannetje , die met een wonderbaare vaardigheid zyn Poft bekleedt van Vroedmeefter. Hetzelve hadt reeds het tweede Ey uitgehaald, en was aan het derde bezig , toen de Heer Dremours er zyne Oogen op veftigde, Het eerfte zat, tuflchen de twee middelfte Vingeren van den regter Agterpoot, vaft door middel van de Streng , die het aan ’ tweede hegtte,en door uitrekking van de Poot haalde hy de Streng verder uit, neemende ook den flin- ker Poot tot behulp. De tegenwoordigheid van den Waarneemer fcheen deeze Dieren wel ongeruft te maaken , en deedtze ophou- den in de Arbeid, doch zy gingen ‘er, de. wyl hy zig ftil hieldt, eindelyk mede voort, ‚> Een ander oogmerk, ’t welk de Heer De. MOURS in deeze Waarneeming bedoelde, was , om te ontdekken, of het Mannetje dee- ze Eijeren niet, onder ’t uitkomen, met zyn Zaad befprengde ; op welk een wyze de meefte Autheuren willen , dat de Eijeren van de Water-Dieren en dic van beiderley Le- 1 Desr, VI, Sruu, ss VEN g Is ÁFDEELs V, Hoor. STUK. Pad. II. ÄFDEEL. Hoorp. STUK. Pad, Manier van Paaring en Zaadfchie. ting | PL LIII. Fig. z, 2. % 606 BESsSCHRIYVING Vv áÁR > ven , in/’t byzonder die der Kikvorfchen 3 „> bevruge worden : maar onze Waarneemer 9, befpeurde in de Padden niets zodanigss „> fehoon hy dezelven,ten dien &inde, op zyne ‚, hand gezet hadt, en daar op een Kwartier >, Uurs hield”, Zou men niet mogen vaftftel= len, dac hee Mannetje door fchrik daar in belet - zy geweeft. Immers de Heer Roeser „ door wien dic ftuk in de Padden, zo wel als in de Kikvorfghen , ten naauwkeurigfte is onderzogt 4 verzekert, dat de Eitjes van beiden door het Mannetje met zyn Zaad befproeid moeten worden „ buiten het Lighaam, indien -dezelve vrugtbaar zullen zyn (*#). Uit het voortreffelyk Werk van deezen laat- ften Aûtheut (}), geeven wy hier de manier van Paaring en Zaadfchieting, zo der Water= als der Landpadden,in Plaat. De eerftgemels den, die graauwagtig gevlakt zyn , en gewel dig naar Knoflook ftinken, heeft hy, in alle zyne nafpootingen, maaf eens op *t Land ges vonden. Het Mannetje, dat een weinig kleiner dan het Wyfje is, en geelagtiger , omhelft hets zelve altoos in de Lenden en blyft dus vers fcheie (*) Zie het Vertoog over de Huishouding én Voort- deeling der Kikvorfchen en Padden „ getrokken uit het Werk van den Heer Rorsen. Uitgez. Verhand, VIE Deer. bladz. 28. | | (}) Zifforia naturalis Ranarum \noflratium Sec. Aue, Jon. Rorser. von Rosennot, cum Proef. Arn. v. Har” LER, Ed, Norimberge, in folio, Anno 1759. DE KIKvoORSCHEN. 207 fcheide Dagen op hetzelve zitten, met de Ag- terpooten ver uitgeftrekt; doch eindelyk , toen het Wyfje haar Schot uitwierp, kromde zig het Mannetje en bragt de Agterpooten, gelyk in Fig. 1. is afgebeeld , aan den Aars van ’ Wyfje „als of het ’er de Eijeren uic haalen wil. de; doch die werden middelerwyl, zo de Heer Roese, die ’er verfeheidene in Glazen hadt; waargenomen heeft ,‚ met Mannelyk Zaadvogt befprengd. De Eijeren, dus bevrugt , hane gen aan het Fondament als een Darm, die al langer wordende met veele zwarte Korreltjes gevuld is, in het Water. Deze voortbrenging gefchiedt zeer fehielyk , doch met lange tus- fchenpoozingen van ruft, en duurt dus dikwils verfcheide Uuren, In de eerfte Soort van _Eandpadden ; door hem befchreeven , gefchied* de de omhelzing op een andere mänier , te weeten, by de Voorpooten ; gelyk in Fig, o: en de bevrugting was zeer kennelyk, zodanig dat zelfs eenige Eijcrtjes , tuffchen de Beenen van ’t Mannetje , opwaards reezen, Hier hadt men wederom wel de Vertooning , door den U, AFDERf, V. Hoorn. STUK Pad, Heer Drmours opgemerkt, als of de Eijeren - met de Pooten van ’t Mannetje werden uitge. haald, doch zulks gefchiedde niet. De Eijeren maakten ook een Streng , maar dezelve was fimaller en dubbeld, ftrekkende zig byna ter Tangte van vier Voeten uit ‚en het fchieten was in drie Uuren tyds volbragt. Deeze Zaad- fchieting gefchiedt ook in ’t Waters men vindt Le Deere VI, Stur, het 203 BESCHRYVING VAN uu het Schot ;’s Voorjaars „ aan de Oevers der AFDEEL. Beeken en Rivieren, en fomtyds in de Plaffen- de der laage Wegen, : | STUK, De Heer Roeser heeft niet alleen de Padden Pad. naauwkeurig nagegaan in haare Paaring , maar Inwendige ook dezelven op het konftigfte ontleed. In de” deelen. | : Mik: eerftgemelde Waterpad vertoont Fig. 3» ne de opblaazing van. de Longen en Pisblaas, de In- _gewanden, die *t eerft voorkomen in de Ont- leding: f het Hart, dat bleeker is dan in de A Kikvorfchen 5? u de Longen, die zeer groot zyn. en Celluleus, beftaande als t'eenemaal uit ron- de blaasjes. Zy reiken van het Hart tot aan den Endeldarm , en vervullen byna den gant- k fchen Buik: want de Pad heeft geen Borfthol. ligheid. Deeze blaasjes zyn doorfchynende, ens wegens de Bloedvaten ’er door verfpreid, Vleefchkleurig. Door middel van deeze Lon. gen kunnen de Padden hun Lyf zodanig doen . uitzetten, dat het tot een Spreekwoord gewor. den iss-hy zwelt op als een Pad, Onder het Hart legt de Lever, uit drie Kwabben famen- gefteld, w w w, en zeer bruin: daaar onder de Maag x %, die langwerpig is en de Darmen dekt; nog laager de Pisblaas 2 2, die in tweeën o is verdeeld, Manneiyke _ Tot Afbeelding van. de deelen der id: 2 gd teeling in het Mannetje, heeft hy Fis. 4 ge- in fchikt, in welke nog andere Ingewanden, die in de voorige Figuur verborgen waren ‚ worden aangeweezen. aab zyn de Nieren, zeer lang: were DE KIKVvVORSCHEN. 200 — werpig van gedaante, waar op de Balletjes of rif, Teftikelen c‚c leggen, die in deeze Pad geel- ArFDeeis agtig van Kleur zyn, gelyk ook de bladerige ed “ aanhangzels dd, dd, aan de Balletjes gehegt, in srux, de voorgaande Figuur by y, y ook zigtbaar:. Pad. Deeze aanhangzels zyn alleenlyk ten tyde der Paaring van die grootte: anders kan menze naauwlyks vinden , hoewel zy in de jonge Pad. jes zeer groot zyn. Op zyde van ieder Nier. vertoont zig een dun Buisje e‚ e, uitloopende in den Aarsdarm ff ‚ by s. Deeze Buisjes houdt RoeseL voor Zaadblaasjes , welke in deeze Pad veel dunner zyn dan in de Kikvorfchen , en eer. der voorkomen als Kanaalen, om het Mannely- ke Zaad te ontlaften. | In een Wyfjes Waterpad, die ten tyde der Vrouwely: Voortteeling geopend werdt , vonde men de eg Ingewanden als in Fis. 5, daarb het Hart ver. ig. 5. beeldt, ide Galblaas, kkk de Lever, J,l de Longen; ms, m, ms, mde Eijerftokken; n, n een gedeelte van de Eijerwegen; o,o de Bla- derige aanhangzels en pppp de Lyfmoeder. Voorts wordt hier de Maag door de letteren gg de Milt door r, de dunne Darmen door ss, de Endeldarm door t, en de ledige geflonken Pis: blaas , door uw aangeweezen. Wanneer de andere Ingewanden weggenomen zyn, vertoo= nen zigde Teeldeelen, na dat zy mer Lugt zyn opgeblazen , als in Fig. 6. en ww zyn de Mond- jes der Eijerwegen naby het Hart , met een Draadje toegebonden. Deeze Eijerwegen zyn 1e Daer, VL. Sus, O | van Fig. é UI AFDEEL. MV Hoorp- STUK. Pad. ho sio BESCHRYVING vaN - van gelyke langte en gedaante als in de Kikvors fchen , doch verfchillen door eene bleekgeele Kleur , en bedekken , ter plaatfe daar zy de Lyfmoeder zz naderen, dezelve op zulk een wyze,als of die met geftold Vet beloopen ware yy: doch dit heeft maar alleen plaats in deeze Waterpad. Aan den Endeldarm # ís nog een deel der dunne Darmen gelaten „ waar agter zig een gedeelte van den Eijerftok;, by s, ver. toont. | | In de gemelde Landpad, met roode Oogen ; ‚ was de gefteldheid der Teeldeelen van het Wyf- Fig. 7e Fis. 8. | jeals in Fig, 7. De letters ff wyzen de Eijer- wegen en 228,28 2 derzelver Darmswyze Slin- geringen aan, die langs hoe dikker worden ‚ tot dat zy zig met de Lyfmoeder vereenigen. Dee- ze is geheel anders dan in de Waterpad , en verdeelt zig , als € ware , in twee Hoornen bbb, bbb, naauwlyks dan door een blaauw- agtige Kleur van de Eijerwegen, die aan ’t end vuil Vleefchkleurig, aan ’t begin geelagtig wit zyn „ te onderfcheiden. Miflchien komt het daar van, dat deeze Pad haar Schot in twee Strengen uitfchiet. De bladerige aanhangzels , Oranje-geel van Kleur , vertoonen zig in ’t mid- den, by Kk, daarook de Nieren 7, # gelegen zyn. Voorts wordt door / de Endeldarm, door mm de ledige Pisblaas aangeweezen: dis het Hart en e,„e zyn de groote Bloedvaten, welke ‘t zelve uitgeeft, gelyk ook in Fig, 8, welke de Ingewanden uit een Mannetjes Landpad vers E toont. > DE KiKvo RUS CH E Ne STC toont. Onder ’c Hart legt, in deeze, de Gal- ij, blaas o, en de Lever in haare Kwabben p‚p‚p Arprete verdeeld, gelyk in de andere Pad: g is de klei- han | Hoorp= ne ‚ ronde, roode Milt; ff de Maag met de sro, dunne Darmen u famenhangende, die zig in pad, den Endeldarm # inplanten. De Blaas ww is wegens haare byzondere verdeeling en grootte merkwaardig, zynde hier ook, zo wel als de Longen nn, nn ‚ met Lugt opgeblazen. De eene Teftikel, flegts , vertoont zig by r,‚ en de deelen der Voortteeling „ in het Mannetje , ver- {chillen weinig van die der Waterpadden. _Nu gaa ik over om de veranderingder Jon-: Verande- gen te befchouwen , die men gemeenlyk ER Tolzen. met regt de Voorteeling noemt: want, alhet _ gene in het Lighaam plaats heeft , of by de Paaring gefchiedt, behoort maar tot de Bevrug- ting of Ontvangenis. Het Schot der Padden wordt in ’t Voorjaar, even als dat der Kikvor- fchen, gemeenlyk in ftaande Wateren, by de Wallen, aan Riet, Gras of andere Planten , klee- vende gevonden. De Eijertjes zyn , in weinige da- gen, langwerpig, en fcheiden zig binnen een Week uit het Slym, doch verzamelen zig niettemin $ gelyk menze dus , by hoopen of trosjes, vindt hangen aan de Waterplanten, zie Fig. 9, by Ze. o. by q,q,g. In die geftalte, wanneer men ’er een Staart, Lyf , Kop en Oogen aan onder“ fcheiden kan, zynze omtrent zes Dagen oud si en kunnen met regt Paade-Popjes genoemd wor- den. Zeer kort daarna openbaaren zig, aan de 1, Derse VI, Stur, O2 Zy= Ti Ï. AFDEELe. V. Hoorp- STUK, Pad, Fig. ro. rz BESCHRYVING van hi zyden van den Kop , zekere byhangzels als Frarr- je, die egter wel haaft verdwynen. In Fig. ro, welke. deeze Padden-Jongen omtrent twee- ent een half maal zo groot als natuurlyk vertoont, zyn die byhangzels met a,a, aangeweezen. Na nog tien Dagen verloops waren zy dezelven ge= heel kwyt en vertoonden zig als de Vorfchen- Poppen, zynde de Kop met het. Lyf in een wit blaasje vervarsen de Bek reeds-zigtbaar. Omtrent een Maand oud zynde hadden zy «een Vin, van ’t vourfte des Kops tot aân ’t end van de Staart, langs het Lyf uitgeftrekt , en even= aarden , in grootte, reeds het Jong van den groe- nen Water-Kikvorfch , als de Pooten op ’t uit- Fig. IL. komen ftaan. - Men moeft haar meer Kroos en andere Waterplanten tot Voedzel geeven , die zy gretig \nuttigden , leevende niet langer in gezelfchap , maar elk op zig zelve. Zy waren zes Weeken oud, toen men ze de gedaante zag hebben van Fig. 1F., zynde zeer-gelyk aan die van een Vifchje, anderhalf Duim lang, van on- deren met een Byhangzel c , dat voor een Aarsdarm fcheen te verftrekken , altoos met Drek gevuld. Ook hadden zy agter den Kop, daar de Kieuwen der Viffchen zyn „ een wit blaasje d,-doch aan de flinker zyde alleen, ’ welk met de Pop in grootte toenam. … De Heer RorseL veranderde toen hun Voedzel , en gaf ’er zo wel Slaa als Koolsbladen. aan „ die zy zeer gretig aten. De Kleur was, van zwârt;, thans geheel in groenagtig glimmende veran- | derd EN fchrikagtig begeevende zig ; ZO dra zy bewee- en, id „pre KIKVORSCHEN. 213 derd „ met eenig rood en geel; zynde de Buik ar doorfchynende ; dat men ‘er de Darmen, dt. Arden zo delyk , door heen kon zien,terwyl zy in ’t Wa- Nl ter zwommen. | | | Hoorn. STUK. De Padden-Poppen , die zig ZO lang bedaard pag, gehouden hadden ; wierden toen. fchuuw en De Pop kryg: Poos ging of flikkering vernamen in de nabuurfchap van het: Glas , naar den Grond. Niettegen- ftaande zy toen reeds delangte van twee Duie men en de dikte van een half Duim hadden; openbaarde zig niets van de Pooten, voor den ao Funy, dat is omtrent ten Weeken, na dat dat het Schot geworpen ware. Men zag toen daar van het cerfte beginzel, in fig. 12 by f: Fig. 12. ook vertoonde zig, DY €» duidelyk , de aan het | Lyf hangende Vuiligheid of Drek. Het ge- dagte blaasje €, aan de flinkerzyde , hadt van agteren €En opening, doot welke onze Waar- peemer ‚ naderhand , het troebele Water, dat van de Poppen door de Neus en Mond was in- genomen weder zag uitwerpen; waar uit hy befloot ‚dat zy CED dergelyk Geftel als de Vis- {chen hadden. ak | | Deeze Poppen, dus grooter wordende, ver- Het Vifchje {londen zeer veel Voedzel en knaagden met zo Haen Een veel {maak de Kool-en Slaa-bladeren, dat men het gekraak daar van wel zes of zeven Schree- den ver, kon hooren. Op den zo July, dat is ontrent drie Maanden na hunne Geboorte ‚ had- den zy. de „gedaante, welke Fig. 13 VEROODEs zig, 13 J, Derr. Vl, SIUK ©, 3 En A oi4 BELCHRYVING VAN gr, en waren, in de geftalte van een Vifchje, op’ AFDEEL. grootít. De Vuiligheid hing toen niet meer _\ V. _uic den Darm als te vooren: ook was het blaas- dere je en deszelfs zo zigtbaare opening weg ‚maar, Pad, in plaats van dien, vertoonde zig, bye, een knobbeltje , zo wel aan de regter als aan de flinkerzyde, waar uit de Voorpooten fcheenen te zullen voortkomen. De Agterpooten f wa- ren reeds in volkomenheid zigtbaar, zelfs met het Vlies dat de Vingeren famenvoegt. Het duurde tot den 20 July, eer het Vifchje ook de Voorpooten kreeg, zynde toen van gedaante Fig. 14. ais in Fig. 14 wordt vertoond. De regter Poot kwam eenige Uuren laater uit dan de flinker : het konze beiden weder intrekken en geheel verber- gen. De Staart, ondertuffchen , wierdt fchraal- der, en het Dier begon langs hoe meer naar een Pad te gelyken , maakende ‚door opfperring- van de Kaaken, zyn eigen Bek wyder ; zodat Fig. 15. dezelve zig vertoonde als in Fig. 15, welke | een Padden-Jong van deeze Soort afbeeldt, dat door vier Weeken , by toeval, zonder Spyze gelaaten te zyn, veel kleiner gebleeven was, Fig. 16. Fig. 16 vertoont dezelven „zo a's zy ‚ met haar je, gewoone Voedzel opgebragt, zig den 22 July „vertoonden. De Staart deezer Padden-Jongen nam zeer chielyk in langte af en veelen hadden, in twee Dagen ‚niet meer daar vandan een klein Stomp- je: Middelerwyl poogden zy met alle magt RN het Water , waar in zy tot dus verre , als in DE KIKVORSCHEN. are in een Gevangenis, geleefd hadden, te komen, en haare Woonplaats te zoeken in een ander Ele. ment. De genen, die daar niet toe konden ge. raaken, ftierven: anderen ,welken RorserL in Glazen met Aarde deedt, daar een Gras-Zoodje op lag, waren zeer tierig en verborgen zig on- der dat Zoodje. In ’ kort raakten zy de Staart ‚gcheel kwyt, en hadden, hoewel kleiner, de volkomene geftalte en byna de Kleur van de gemelde Waterpadden, waar van zy gefproo« ten waren, Het zonderlingfte, dat zig in haar voordeedt, was ‚ dat zy thans ook niet meer Slaa- of Koolbladen wilden eeten , maar zeer gretig waren naar Wormpjes , Vliegen en andere Infekten , welken men haar voorwierp. De ftank van Knoflook ontbrak ook aan deeze Jon- gen nier, maar openbaarde zig, zo dra menze eenigzins plaagde , zeer duidelyk. By nagt waren zy het vlugfte, | In de verandering der Jongen van de Land. padden, nam de Heer Roeser eenig, doch geen zeer groot verfchil waar. Twee Maanden na de Geboorte of Eijerlegging hadden deeze de Agterpooten reeds en waren toen , met de Staart, ongevaar een Duim lang. Zy wierden van zwart een weinig bruin, en begonnen , niet lang daar na, de gewoone Koft te weigeren. Een Week laater openbaarden zig ook de Voorpoo- ten: het Lyf wierdt bruin, de Staart nam af en zy waren in ’t laatfte van Juny , dat ís tien Weeken oud zynde , dezelve reeds geheel kwyt; I. Deer, Vl. Stuk, O 4 vers 2i6 BESCHRYVING vAN r HIL vertoonende zig als volmaakte Paddetjes , doch AFDEEL, veel kleiner dan die der Waterpadden en ge- Hoorp- heel bruin van Kleur, De verandering fchynt STUK. dan, in deeze, fchielyker te gefchieden. bad, De Landpadden worden dus van RorseL ge- Aan naamd, om dat zy zig meer op ’t Land ont. En Petri houden dan de anderen; doch de Paaring en EENS Voortteeling van beiden gefchiedt in *t Water. « De Warterpadden verkiezen Moeraffige plaatfen tot hun Verblyf , en verbergen zig , ’s Winters, in Slyk of Modder, de anderen inde Aarde, ’s Nagts zyn zy, beiden, op ’t Land bezig met het zoeken van haar Aas. De Landpad , die ver de gemeenfte in Duicfchland is, leeft meer dan vyftien Jaaren en wordt daar door ook zo groot , ja wel grooter , dan de Waterpadden. Deeze hebben , behalve de graauwe ' Vlakken op een bleeker grond ,en de reuk van Knoflook, ook dit byzonders, dat de Oogappels, die zy als de Katten kunnen vernaauwen , alsdan een Spleet maaken, die regt op en neer ftaat. In de Landpadden is de Kleur der Oogkringen veel hooger , en zelfs Oranje-geel, of fchitte- tend als Vuur; die van * Lyf zeer verfchil- lende , fomtyds groen , fomtyds zwart, foms tyds Afchgraauw , fomtyds ros. De genen s welker Knobbeltjes, daar het gehecle Lyf me- de bepaareld is,’t welk deeze Landpadden ook Bladderige doet noemen , rood zyn, op een … geelen grond; ’twelk zelden dan in Wyfjes ge- vonden wordt; zyn de fraaiften van Kleur. â Van ee ie eN lei N ols PEYKIKVORSCHEN. 217 Wan onderen zyn zy allen bleek of witagtig ; doch de Mannetjes met veel donkerer Vlakken getekend. De Landpad heeft de Agterpooten , zo wel als de Waterpad , gevliesd, … Ik zal ten opzigt van de Geftalte deezer Die- . ren, die genoeg bekend is, niet fpreeken , maar alleen gewag maaken van hect Gehoortuig , dat zig uitwendig , agter ’t Oog, onder een verhe. ven Knobbel, met een Vlies geflooten , open- Bat „itis, zegt de Heer P.C. (*)- een ovaal Trommelvlies , hebbende niet dan dat Beentje, ’t welk men gemeenlyk de Stygbeugel noemt , en binnen den Bek twee doorgangen naar hetzelve , die men „in Menfchen , den naam geeft van Trompetten van Euftachius *, Na- nI. ÄFDEEL. V. Hoorn: STUK. Pad. t Gehoure tuig. * Tube derhand (+) merkt zyn Ed. aan, dat dit Trom £*ffschiane melvlies doorfchynend is in de Leguaanen en Haagdiffen , ondoorfchynende in de Kikvorfchen en Padden , met zwaare Schobben gedekt in de Zee.Schildpadden en met een beweeglyk dekzel voorzien in de Krokodil. In de Scincus en an- deren, zegt zyn Kid, , is een Gehoorweg die ge- flooten kan worden : doch allen hebhen zy flegts eenen Stygbeugel, den Trompet van Euftachius, welke in den Mond open is, en de drie kromme Buizen. De Heer GrorFrov, daarentegen , door ‘wien het Werktuig van ’t Gehoor zo naauw. keurig is onderzogt in de kruipende Dieren en eeni. {*) Verh, der H‚, M. VI. D. L. St. bladz. 277. (Ts Zerh. der HE. MM. VIEL D. z. St. bl. 82, EL. Daer, VL, Srux, Os UI. erg BESCHRYVING VAN eenige Viffchen (*), merkt aan dat de Haag- AFDEEL, diffen , Kikvorfchen en Padden , behalve het V. Hoorp- STUK» Pad. & Canales femicircue lares j Cochlea der padden. Eigenfchap Land: Frommelvlies en een of meer halfcirkelswyze Buizen *, ook verfcheide Beentjes hebben 5 zo . dat in dezelven naauwlyks iets van de gewoo- ne Werktuigen van ’t Gehoor ontbreekt „ be= halve het zogenaamde Slakkenhuisje +. De Af- beeiding (+) toont, dat by taamelyk geflaagd zy in dit onderzoek. De Adders , en eenige Soor. ten van Slangen , hebben wel Beendertjes maar geen Kanaalen of kromme Buizen: doch in de Salamander en Roch maaken deeze Kanaalen het eenigfte Werktuig byna van ’t Gehoor uit. Bovendien merkt Georrroy nog aan, dat in de _Haagdiffen het Trommelvlies ongedekt en bloot, in de Padden en Kikvorfchen met een fyner Huid, dan ’t overige des Lighaams, gedekt en befchut zy: ’t welk miffchien de oorzaak zal ‘zyn van de gemelde ondoorfchynendheid. De Trompet van Euftachius , zegt deeze Heer , dat in de Padden niet gevonden wordt, maar wel in de Kikvorfchen, Dat de gemelde Landpadden niet Venynig zyn, meent RoEsEL daar uit te blyken „ dewyl zy van de Oijevaars gegeten worden; hoewel de twee knobbels in de Nek een Melkagtig Vogt (*) Zie het Vertoog uit de Mem. de Math. & Phys. Tom. II. gebragt in het V, Deer der Uitgezogte Werhand, Amfterd 1760, p. 297. (f) Aldaar Pl, XXXVYI. en dat der Paddeu in ig. zonder Fig, 22-39, bl, 317. ‚pr KIKVORSCHEN 219 „Vogt uitgeeven ; en zy ook; geplaagd zynde, __haar Pis uie fchieten, gelyk zulk Soort van Dieren deen. Kikvorfchen worden ook wel van de Mannetjes Padden gedekt; doch die Paaring „duurt niet lang, en fchynt geen Bevrugting of Eijerlegging tot uitwerking te hebben. Onder de Paaring deezer Padden, geduurende welke Zy; agt of negen Dagen, dus met elkander famen- gevoegd in ’t Water blyven, maaken zy een afgryzelyk geluid , dat meer naar ’t knorren en gehuil van Honden, dan naar ’t worken der Kikvorfchen zweemt: ook fpant het Mannetje ; „onderdien, geen Blaazen uit. De Heer LiN- Naus merkt aén, dat zy tot Spyze {trekken „voor den Buizert, onthoudende zig in de Puin- agtige -digte Boffchen van Europa, inzonder- heid die van de Ukraine, Hoe affchuwlyk deeze Dieren ookzyn , heeft men ’er doch, zo in als uitwendige, Genees- middelen van bereid, Het Pulvis Athiopicus, uit de Pbarmacopea Bateana, is niet anders dan een Poeijer van zwart gebrande Padden, ’t welk tot een half Drachme zeer aangepreezen wordt in de Kinderpokjes, als een Zweetmiddel en Tegengift. De Apotheek van Weenen gebruikt leevende Padden tot het deftilleeren van een Blanketfel.water, Ook vindt men Oliën , Zal- ven, en Pleifters van Padden, in andere Win- kelboeken. Sommigen trekken ’er de Geeft en ‘t vlugge Zour, door Deftillatie, tot een Piís- „dryvendmiddel uit : anderen zoeken in de Afch Deer, VI. STUK, | naar Gebruik. lt. … AFDÈEL. V‚ „Hoorp- STUK. Pad. Padden- Steenen. j Bufonites ®, vdo BESCHRYVING VAN naar een vaft Zout ; niet minder vrugteloos dan de Alchymiften naar den Philofophifchen Steen: ja, wat zeg ik, naar een Steen zelfs in de Kop der Padden. | Van oudsher, naamelyk, zyn zekere Steent- jes by de Liefhebberen bewaard , die men Pad- denfteenen f noemt, in ’t Franfch Crapaudines. Dezelven worden, in Goud of Zilver gezet zyn- de, met een Ring aan den Vinger gedragen , ben: Rubeta. Vuur. Pad, ’t welk ftrekken zou om den genen, die zulk een Amuletum by zig heeft, voor allerley Ve- nyn onkwetsbaar te maaken. Duizend wonde- ren heeft men haar van verhaald, doch deeze zyn door den tyd vervallen, en de meeften ere kennen thans, dat die Bufonites al zo min waa. re Paddenfteenen, als de GlofJopetre Adderston- gen zyn. Dit wordt nader bekragtigd door den Heer RorseL , die in geenerley Padden, hoe menigvuldig ook door hem geopend, iets, dat naar een Steentje geleek, in de Kop heeft kun- nen vinden : terwyl ook geen der Beenderen van den Kop groot genoeg was, om ‘er zulk een Paddenfteen van te maaken, die gewoon. lyk de grootte van een Nagel heeft: weshalve men die veeleer, zo hy agt, voor verfteende Schulpdekzeltjes of kleine Doubletjes houden den mag (*). (3) Kikvorfch met bet Lyf weaitie, den Aars flomp, van onderen gefpikkeld, D Ce (*) Ranar. noftrat. Hift, Pag. ultimâ. (3) Rana Corpore Verrucofo, Ano obtufo „ fuusbt | puncta= yr tie, | DE (AGE Kor kv o RS CHEN, oef „Dewyl Linneus hier toe die Pad betrekt , pooten eenigermaate gepalind, dat is als Zwem. pooten te hebben ; zo zal ik ‘hier de kleine Waterpad van RorseL befchryven ‚ welke ook het Lyf Wrattig- of Knobbelig, de Voorpoo- ten ‘vier de Agterpooten vyf-Vingerig , doch deeze laatften ‘geheel gevliesd heeft. De naam Rubeta ,- immers, fchynt eer afleide- Iyk te zyn van de roodagtige “Vlakken onder aan ’t Lyf , met hoog blaauw gemengd, díe ‘er den naam van Feuerkróte, datis Vuurpad , door de Duitfchers aan hebben doen geeven , dan van de Braamftruiken of gewaffen (Rubi), waar onder zy zig onthouden. Evenwel zou die naam ook op de voorgemelde Landpad , we- gens derzelver Vuurige Oogen', toepaflelyk kunnen zyn. j Deeze Pad is ver de kleinfte van de vier Soor- ten van Duicfche Padden (*). _Niettegenftaan- de zy meer dan tien Jaaren leeft, zag Rorser. haar nooit grooter, ja naauwlyks zo groot, als de groene Kikvorfch. Men vindtze zeldzaam en vangtze niet gemakkelyk, om dat zy zo fchuuw is, komende niet dan met den Kop bo. ven Water , in vuile Slooten en Meoeraffen , daar zy zig meeft onthoudt. ’t Geluid van ’% | _… Man. punêtato. Sylt Nat. X. Rana Palmis tetradaâylis fiflis , Plantis pentadaâylis fubpalmatis , Ano fubtus punêtatos Jyft Nat, VL 37: 0: Se Ït, Weftzoth, 26» (*) Bladz. ros, hier voor, 1. Daer, VL,Sruxe UI, _welke van hem te vooren gezegd was de Agter. Afpret. V, Hoorp. STUK, n Pad. Eigen- chappen. Paaring en Voorttee. ling. Fig. I7. \ 202 BESCHRYVING VAN Mannetje zweemt fomtyds naar lachen of ge- » fehater; doch het krygt, zo min als de andere Padden , blaazen aan de Keel, onder ’t worken, “ In de open Lugt wordt de Oogappel, die on- der Water rond is , als een Driehoek famenge. trokken. De Oogen puilen, gelyk in de an- deren , buiten den,Kop uit. In alle opzigten vertoont dit Dier niet minder levendigheid en vlugheid, dan de Kikvorfchen. san. Voedzel beftaat alleen in Infekten. Omtrent de Voorttecling heeft onze Waar. neemer, in de jaaren 1754 en 1755 » het vol. gende aangemerkt. Zy dekken ook wel reeds in April en Mey, doch de eigendlyke Paaring gefchiedt eerft in Juny ‚ en dus byna twee Maan den laater dan die der Kikvorfchen en gewoone Padden, Dan houdt het Mannetje het Wyfje , even als de groote Waterpadden, by de Len. den vaft, en laat het, geduurende agt Dagen, niet los, De Zaadfchieting, niettemin, en Bez vrugting ‚ gefchiedt veel fchielyker dan in de anderenszynde dezelve in drie Vuren volbragt ge weeft, met twaalf tuflchenpoozingen. Het Schot beftondt niet uit enkele of dubbele Draaden , maar uit zulke hoopjes of trosjes, als Fie. 17 afbeeldt, waar van men twaalf op den bodem van het Glas vondt, fommigen uit twintig, an« deren uit dertig of veertig Eijeren beftaande; die, niettegenftaande de kleinte van deeze Pad. veel grooter zyn dan de Eijeren der andere Pad- den en der Kikvorfchen ; ook niet zwart, maar” bleek _ pe KIKVORSCHEN. 9223 bleek-geel van Kleur, met een bruinagtige Vlak. rr, Het Schot dryft niet, maar zakt op den grond, Arprzt, en blyft daar, veranderende reeds den zelfden wi kt Dag, en den derden zodanig, dat men ’er de srux, beginzelen van de Vrugtjes in zag, Fis. 18, Pad. onder de gedaante ven een klein Vifchje. Den Zig. 18. so Funy, dat is omtrent veertien Dagen na de | Geboorte, was de langte van deeze Padden. Pop een half Duim. Zy werden door Slym, dat aan Waterplanten hing, niet door de Plan- ten zelf gevoed. Het duurde tot aan ’t end van September of ’t begin van Oktober, eer zy de vier Pooten hadden, (als in Fig. 19,) zyn. Fig. 19. de toen nog met een taamelyk dikke lange Staart voorzien en bruinagtig geel van Kleur met zwar- teftippen. In die geftalte naderen zy den Wal, en terwyl de Staart langs hoe meer af. neemt, begeeven zy zig nu en dan op ’t Land: haare Kleur wordt eerft van onderen blaauwag= tig ‚aan de Agterpooten geel : haar Voedzel zyn Wormen en Infekten; en ’s Winters kruipen zy onder Water, gelyk de Kikvorfchen 5; zyn. de in het derde Voorjaar tot Voortteeling be kwaam. | | | „Omtrent de Ingewanden is eenig Verfchil met bet die der andere Padden, gelyk in Fig, oo, blykt, Fis. 20. alwaar men dezelven ook met Lugt gevuld ziet. De Longen bb beftaan niet uit zo kleine blaas. jes en zyn met veele Bloedvaten doorfpreid. Het Hart, a, is taamelyk breed. Door cc wordt de Lever, door d de Galblaas, door e de Milt, Ì. Deer. VIe StUKe doot hd 224 BESCHRYVING vaN tr, door f de Maag en Darmen aangeweezem: AFpeEL, Voornaamfte onderfcheid beftaat in de Pisblaas V. __k, die niet in tweeën gefcheiden en veel kleie Pad, ze ook, vervolgd of geplaagd wordende, niet ziet piflen. De deelen der Voortteeling, zo in ’t Mannetje als in ’ Wyfje, waren nage- noeg als vooren. Geftalte, In Geftalte en Houding zweemt dit Dier veel naar de Kikvorfchen , zwemmende en fpringen- de ook zeer vlug: doch het verfchilt daar van grootelyks door de Kleur van onderen , die aan den Buik niet alleen , maar ook aan de Keel en Pooten, beftaact uit Hemelfchblaauw en Oran- jekleur , Vlakswyze dooreen gemengd. Van boven is het donkergroen of zwartagtig,. In= dien hetop ’t Land betrapt wordt, weet het op een zonderlinge wyze zyne Geftalte te veran- deren , zo dat men het naauwlyks voor ’t zelf. de Dier kent, krimpende agterover in malkan. der; des het geheele Lyf byna zig Vuurkleurig vertoont. Wel tien Minuuten bleef deeze Pad in die houding, en, toen men haar weder plaag- de, gaf zy uit het dikte der Agterpooten een Zeepagtig Vogt uit, zonder eenigen flank. One der ’t ontleden , niettemin , wierdt Rorser , aan de Oogen en in de Neus, een bytende fcherpte gewaar , zodanig dat 'er Vogt uitliep , even als by Verkoudheid plaats heeft. (4) “ner is dan in de andere Padden; gelyk men dee- Er p- „DE KIrKVORS CHEN. 225 (4) Kikvorfch met een Ovaal bultig Ligbaam , | __dat overlangs met een breede Afchgraauwe ‚getande Streep getekend is: de Pooten onge- vliesd, | _ Geen betere weet ik te geeven aan de be- fchryving der Jlinkende Landpad van den Heer ROEsEL : want fchoon dezelve al hier niet mogt TE ÄFDEPBLs V. Hoorp- STUK, IV. G:bbofä, Stinkende Landpad. bedoeld worden, heeft zy doch het voornad- me kenmerk, dat de Pooten ongevliesd zyn: ook is de Duim korter dan de andere Klaau- wen, en de Agterpooten Zyn, ten minfte, vyfe Vingerig: het Lyf is zeer bultig of verhevenrond, _en de Woonplaats is iu andere Landftreeken , ten opzigt van Sweeden, Deeze Pad , die in ‘t Voorjaar , tot de Voert. teeling, zig veel in ’t Riet onthoudt, en daar een zonderling Geluid maakt, noemt men der- halve , op fommige plaatfen , Róbrling , in Thuringen Kruispad; miffchien om dat zy op de Rug een lange Zwavel-gecle Streep heeft, die haar, op ’t eerfte gezigt, inzonderheid ván de andere Landpad onderfcheidt. Gewoonlyk onthouden zy zig, en wel den geheelen Win. ter, in gaten van Muuren of Rotfen of in het Aardryk , däar men ’er dikwils tien of twintig by elkander vindt. ’% Is verwonderlyk te zieùs | | ne hoe (4) Rana Corpore ovâro-convexo, vittà longitudinalî „Cinereo-dentatâ, Pedibus fiflis. Syt. Nat. X Rana Palmis zetrádaplis fiflis , Plantis hexadaCtylis fillis , Pollice la» tiusculo brevifimo, Aman. Acad. IT, p. 286. Muf. Ad Fr. IL. p. 48. l. Deere VL, Siure Pp UI AFDEEle v. Hoorp. STUKe Pad. Oor (prong van den Stank. { mt 226 BESCHRYVING VAN hoe deeze Pad by fteile Muuren weet op te klauteren; om in haar Hol , dat fomtyds eeni. ge. Voeten hoog is, te komen. De Voorpoo- ten zyn, ten dien einde, van: binnen, tuffchen: de Klaauwen, voorzien met Hoornige uitwas- fen; terwyl het Dier met zyn Buik, die fteeds door Slym bevogtigd is , zodanig aan den Muur kleeft , als of het’er door de Lugt tegen aan ge. perft werde, en ‘er eenigen tyd aan kan blyven hangen. | Niets heeft de Natuur te vergeefs voortge- bragt! De Padden, welker gedaante ons af. fchuwlyk is, verbergen zig over Dag, en ’s: Nagts ‚ terwyl wy flaapen , worden onze Tui- nen door haar gezuiverd van Ongediert; terwyk zy niets tot belooning eifchen , dan dat men haar geruft laat blyven in haare Schuilhoeken, Die deeze Wet des Scheppers overtreedt en: de Padden ftoort of plaagt, vindt fomtyds zig onaangenaam en op de daad geftraft. Het pis- fen dat zy allen, behalven deeze en de laatft- gemelde Vuurpad doen, is het eenigfte niet dat men heeft te vreezen: de meeften geeven een: witagtig Vogt of Schuim uit, welks Venynig- heid zig, aan den Stank, in fommigen fchynt te openbaaren. De Heer Roeser ontdekte Zilk. voornaa- melyk, in deeze Landpad, welke hy deswe- gens de Stinkende gebynaamd heeft, De eerft gemelde Waterpad ftonk naar Knoflook , doch deeze hadt een ZN gen flank, byna als, die _ van PE KikworsCHeEN 29% van aangeftoken. Buskruid „ of van gewreeven Orpiment ; een Stank die zo taay is of aanklee. vende , dat hy. denzelven nog wel twee Maan- den in ’t Vertrek; daar deeze Pad ontleed was, vernam. Die Stank ‚ nu, kwam alleenlyk van % Hh ÄFDEELs Vv. Hoorps STUK: Pad. gemelde Vogt; ’t welk een Pad, uit het Glas geromen, met zulk een kragt uitwierp ; dat ‘er , fchoon hy ‘er wel vier Voeten af was; eenige druppeltjes van op zyne Hand fpatten. Het Vogt liep langs het Lyf, wanneer ’er de Huid door hem werdt afgeftroopt, en toen was — de Stank byna onverdraaglyk: de Stank is min= der, hoe meer Vogts de Pad veflooren heeft. In de eerfte opflag fchynt dit Vogt voort te komen uit de Wratten van de Huid, doch, by het villen van deeze Pad, ontdekte de Heet Roms SEL, zo hy zig verbeeldde , deszelfs waare Bron: pen. Onder de Oxelen zo wel als in de Lie- fchen; (om die deelen van het Lyf eens dee= zen naam te geeven,) kwam een geelagtig Lig. haam als een Klier te voorfchyn ; ’t welk hy in geen andere Soort , van Padden of Kikvorfchen , ooit hadt gezien, waar uit een fyn buisje fcheenì voort te komen; dat in andere, die nog dunner waren; zig uitfpreidde. Deeze giftte hy dat al fyner en fyner buisjes in de Huid afgaven 3 want fchoon de Huid der Padden, op fommige plaatfen , naauwlyks aan het Lighaam vaft fchyné te zyn, is dezelve ’er, aan den Buik en Poos ten, door dünne Vezelen, die naauwlyks zigts baar zyn, zodanig aangehegt, dat menze me€ - Le Dasr, Vi. Srume Ps een Dn 938 BEscHRyvING VAN HL éen Mes moet affcheiden. Hy erkent wel’, dat; end y‚ onder ’ uitfoyden of doorfnyden van deeze Klie- Ik vind het natuur vk Onderwerp meer ens „> dan eens zo groot als dat van Juffr. MERIAN; srux. ss ’t welk my doet denken, dat het een by- with. Kik. ‘ss zondere Soortzy. Haar Afbeelding vertoont En s de Vin , die rondom de Staart gaat, gefal. inh ‚ balaad;’ doch in deeze is de rand van die Vin > geheel effen , zonder eenige infnydingen. „ De Agterpooten , in haare Figuuren , heb. s) ben ieder maar vier Vingeren, daar zy, in 5, de myne, met vyf Vingeren voorzien zyn; … benevens een klein beginzel van een zesden: „, altemaal met een Vlies famengehegt. De > Voorpooten hebben vier gefpleeten Vinge- ss ten, waar van de één als een Duim (taat, >, dat in de Figuuren van MERIAN niet is uit s> gedrukt. Alle Vingeren zyn fpits , doch »> ongenageld, De Huid is zagt, zonder eenig ss blyk van Schubben, en de Vin, rondom de » Staart; vertoont zig als ‘dun , nat Leder, Ey zonder eenige Vezels om die te onderfchraa- sp gen, gelyk men ’er in de meefte, Vilfchen ; vindt. De Sraart, of het agterfte deel, met „ een Naald doorfteekende , vond ik geen Á s» merkelyken tegenítand : maar „ in de „, Pooten of Billen en den Kop , floot de “3: Naald als op Been, De Kleur van het Dier | ‚> Vr- | en Phil, Tranfalt. Vol, LL Pe 2. fór 1769, Par. 65 Je | 5, Deer, VL, StuKe / Er 538 BESCHRYVING VAN UL ;, veroonde zig, in het Vogt, donker bruin; Arre ‚‚ met zwartagtige Vlakken, van onderen blees EA ‚‚ ker en zonder Vlakken.” | STUK. In ’t zelfde Glas waren eenige Donderpad- Vifch.Kike detjes overgekomen, welken Epwarps, doch Vorf.h. zonder reden ‚ dagt , dat miffchien de Jongen zouden zyn van die Kikvorfchen, welken Mes RIAN en SEBA, als in Vifichen veranderende, befchryven. De-Afbeeldingen van SrBa, eg- ter, zyn nagenoeg even groot als de zyne ‚en, ’ behalve de Kraakbeenagtigheid , welke daar in toegefchreeven wordt aan de Staart, die als in Ribbetjes of Graatjes verdeeld zou zyn , vind ik dezelven vry wel met de befchryving van EpwaArps overeenkomftig: die ten opzigt van deeze Geftaltewiffeling niet van een zeer gunftig Gevoelen iss zeggende: het fchynt s> zeer vreemd, dat een andere Staart zou groeie jen aan een Kikvorfch, die de zyne over ee- nigen tyd verlooren hadt, en dat dezelve 5» trapswyze de Pooten kwyt raaken en een s‚ volmaakte Vifch worden zoude, De Natuur _s is, in haar ordinaire loop, niet gewoon op zulk een wyze agter. en voorwaards te werk te gaan,een Werk te fchynen te volmaaken, en dan hetzelve , door cen regt firydigen __ voortgang, weder omi te keeren.” | Denkbeeld Aangaande den gedagten Vifch-Kikvorfch , ag fpreekt die Schryver aldus. Wat het Voor. > werp belangt , door my afgebeeld , en of > hetzelve reeds, in zyn volkomen ftaat ‚ eneen e 3 rid pe KriKvoRSCHEN. 239 s, Soort van geflaarte Kikvorfchzy,of een Soort mm. „ ss van Water-Haagdis , neem ik niet op my te AFDEELe „> bepaalen: maar, de grootte in agt neemende, ooren. s, indien men het zou denken een Donderpad- srux, 9 detje te zyn, zo eerft voortgekomen zynde di Kit ss uit het Schot , en in de ftaat van voortgang °°”! i 9 om een volkomen Kikvorfch te worden : zou ss Zulk een Kikvorfch , volgroeid zynde, in- ss dien hy de zelfde evenredigheid had tot zyn s> Donderpaddetje als onze Europifche Kikkers \ s> hebben , van byftere grootte zyn moeten: 3, want onze volwaffen Kikvorfchen overtreffen 2) de Donderpaddetjes en het Jonge teelt van s> volmaakte Vorfchen, ten minfte vyftig maal “9 in grootte,” Ik moet egter bekennen , dat ik dit Denk=-'t Zyn Vore beeld zo onwaarfehynlyk niet vinde. Wan en 5 fchoon ’t waar is, dat een volwafien Kik- vorfch het eerfte Beginzel van een Wormpje of Vorfchen-Popje , uit het Ey, miflchien wel vyftigmaal in langte overtreft, gelyk ik denk dat Epwarps het verftaat: (want vyftigmaal in grootte, eigentlyk gefproken ‚ kan hy niet zeg- gen willen, om dat de langte dan nog geen vier= maal zou zvn:) zo is ’er egter in de grootte vaneen Vorffchen Pop , die reeds de vier Poo- ten heeft, en een Kikvorfch die volwaffen is, op ver naa zoo veel verfchil niet in langte (*). Stelt (*) De evenredigheid die de volwaffen Paden tot haa. re Poppen hebben, is zeer verfchillende in or een of WED andere Soort: zie hiet voor. Il, DEEL, VI, Sius, … ; 040 BESCHRYVING VAN | ‚ ji, Stelt men nu eens , dat de Vifeh.-Kikvorfch AFDEEL, een Vorfchen-Pop zy, en men vergelyke dien Hoorn. Met den grooten Amerikaaníchen Zee: Kikvorfch, STUK. van meer dan een half Elle lang (*); zo zal ’er Vifch- Kik- geen onwaarfchynlysheid in te vinden zyn, en zaal dan is de gemelde verandering flegts omgekeerd: het Jackje krygt allengs Pooten, en wordt ein. deiyk een volfchapen Kik vorfch. of geftaarte SEBA, ORdertuflchen , heeft de orebalik Ree veramïtdering van een Kikvorfch in een Vifch getragt te (taaven, doordien hem verhaald was, dat men in ons Land; fomtyds, even *% zelfde vernam; gelyk hy dan eindelyk twee zodanige _inlandfche Vifch-Kikvorfchen kreeg, Onder de Duitfchers wordt ook van geftaarte Kikvorfchen gewag gemaakt , inzonderheid in Switzerland, alwaar op ’t Gebergte twee Meiren zouden zyn, daar mehze in vindt. By Schmiedberg in Silezie werden; in den jaare 1735, in zekere Vyver een menigte zulke Dieren gevonden, die, in % midden van de Maand Auguítus , byna de „grootte en geftalte hadden van volmaakte Kik- vorfchen , met een haa OR JATER dikke Staart, waar zelfs de Ruggegraat in uitliep» zynde de Staart ook met een Vin ‚ doch fommigen flegts met twee Pooten, voorzien (f). Uit deeze laatfte Omftandigheid komt het my zeer waar- fch yn. (*) Zie bladayde 232 | hi (}) Exercit, de Ranís Canda. Md, Sil. Satyra Wratisl, & Lip 1736. p. 58 | „DE KrIKvoRsCHEN, sar áchynlyk voor, dat dit flegts agtergebleevene Vorfchenpoppen, of zulken, die de Staart wat Arpret. Janger dan gewoonlyk behouden hadden , « mooglyk Padden- Jongen , zyn geweeft ; welk de Akneclding ook fchynt te rai rijd. Kit vorfe (cho Belet … Wat nu, kdenk: de Ontleding of Opening van deeze Jackjes betreft, daar SBA zyn Ge. voelen , van de verandering der Kikvorfchen in Viffchen ‚nog nader mede bekragtigd oordeel- de (*): ik zie niet dat dezelve veel ter zaake doet. Hy hadt, ° is waar , een foort van Kieuwen; of een beginzel van Kieuwen , zo hy fpreekt , daar in gevonden ; doch dergelyke Kieuwen hebben de ‚Vorfchen-Poppen ook „ volgens de Waarnee- mingen van RoeserL, die zy naderhand verlie- zen. Een volkomen even zodanige Slangswy- ze omwinding der Darmen, heeft de gemelde Duitfcher gevonden in de Jongen der Padden en Vorfchen , terwyl die nog de geftalte van een Vifchje hebben. De Darmen kunnen zo geree geld niet opgeroid blyven , indien ’er reeds „merkelyk gebruik van gemaakt is. Dus ver- vallen de voornaamfte Gronden waar op SEBA „redeneert: want de proportie der Afbeeldingen doet , als men op die van de Donderpaddetjes agt geeft, weinig ter zaake. 't Is zonderling; dat hy de Staart niet heeft geopend, uit welker ge. (*) Zie zyn. XL Das. biadz. 128, 129. Tab. CX. fig. 4 S. k Drees, VI, STUK. Q IL 242 BESCHRYVING VAN _gefteldheid ; miffchien, merkelyk meer zou af AFDEEL. te leiden zyn geweelt. De Afbeeldingen; in- “Hoorn. derdaad ‚ en de natuurlyke Voorwerpen , zo STUKe XTIL, veel ik ’er heb gezien, vertoonen den Vifch ‘veeleer als een’ Vliezig overtrekzel wan den Kikvorfch , en, indien men vaft ftelt, dat de Voortteeling der Kikvorfchen en Padden in ’t hoofdzaakelyke overeenkorme , moet men voor zeker houden, dat ’er in Weftindie Vorfchen- Poppen van niet veel minder grootte Zn. re (13) Kikvorlkb met de Rug platagtig. en een. Bruine Land Kik." vorfch. germaate hoekig. De Heer Linneus (telt, onder-deezen naam, den gewoonen Kikvotfch voor, die ook wel-de Watér-Kikvorfch „ doch „ont dat hy zig by Zo. mer meeft op ’t Land onthoudt, van Roeser “de bruine Land-Kikvorfch geheten wordt, in où- derfcheiding van den volgenden, die byna al» ‘toos in ’t Water leeft. ‘De Hebreeuwfche naam is Teeépbardeach, de Arabifche Dipharda of “Depbrala's de Griekfche Batrachos. De Ita-. “Tidanfche en Spaanfche naam, Rana, is met {den ‘Latynfchen overeenkomftig ; doch men noemtze in Italie DE Ravocchia , in ’t Franfch Grenouile veren le, (3) Rana Dorfo planiufculo- fubangulato. Syt. Nat, ik 98 Rana Palmis tetradactylis fiflis , Plantis pentada&ylis palmatis ;” Pollice longiore: Fawn. Swec, 240. Rada teris. “poraria. If, Oel, 154. Rana Aquatica, innoxia. GESN, Ovip. 46. Rana. ALpr. Ovip. 89. JonsT. Quadr T.75 £.5,657,8. Raria Aquatica. Raj. Q uadr. 247. BraDL” Natur. T. ar fm „DE KrIkvaoRsSCHEN 243 degaid. Ze Hoogduitfch- Frofob’ „in ’t Engelfch if, Frogsee > Wy „ Nederlanders, hebben ’er: den ArDret, naam van Kik of Kikker, wegens hun } borre: Pe kikkem, ‘bygevaegd. BYO ref ot ob st HEE Kikvorfchen zyn’er den geheele Webeld edc Woons doch ongelyk meer in fommige’ Landftreeken; Plaat Aan de-Kuft van Afrika, in en om de Rivier van Senegal, heeft de Heer’ ADANSON nergens Kikvorfchen ontmoet 3 daar hy zig ‚in een zo vog- tie Land „grootelyks over verwonderde ‚ en aan de Gambia kwam hem niet anders , dan de groene ; in zekere Warterput voor, Het zelfde doet my verbaasd ftaan ten-opzigt van Egypte , alwaar de Heer HasseLQuisT , onder en na de Overftroos ming van den Nyl, niet dân kleine Kikvorfchen vondt :-terwyl anderen deeze Dieren als een zo groote Plaag van dit Land aanmerken; ftellende dat zy Egypte verwoeften zouden, indien de menigte , daar van ‚door de Oijevaars en Reigers niet verminderd werde. Dat zy, egtêr, ook in andere deelen van Afrika zyn, blykt, dewyl in de Waterplaflen op den Tafelberg, aan de Kaap , groote graauwe Kikvorfchen gevonden worden. In Amerika is hunne verfcheidenheid te grooter. SEBA geêft tienderley Afbeeldingen daar van , waar onder vier uit Virginie ; en ééne uic Brafil , die egter meer naar een Pad ge- lykc; even als zyne Afrikaanfche, welke kort en dik zyn van Lighaam. Op de Weftindifche Eilanden vindt men Land-Kikvorfchen , die zeer fraay „gemarmerd zyn of geftreept , en wel. Ie Deer, VI, Stuk, Q 2 ker 44 BESCHRYVING VAN mm, ker Lyf weleen, Voet lang is, zo Pater Lanar ÄFDEELe aanmerkt, zonder de Pooten te rekenen , die En dl zeer dik en Vleezig.zyn (*). Deeze worken, stuk, ip de Boffchen, by nagt zeer fterk , en worden | van de Negers met Fakkelen gevangen, omze te-braaden en op: te eeten : want het Vleefch is zeer mals, blank en lekker. De Koppen, al- leen ; werpt men weg. Bervgtheid. _Berugter Dier zal men naauwlyks vinden in de Hiftoriën. Men weet dat één der Plaagen, waar mede de Egyptenaars gedwongen. werden om de Israëliten te laaten vertrekken, beftond in Vorfchen ; welken Aärox „ door zyne Staf uit te ftrekken over de Rivieren en Poelen, deedt opkomen over Egypte ; zo dat zy tot in het binnenfte der Huizen en Paleizen kroo- pen ‚ vervullende het geheele Land (f)- De onreine Geeften, die uit den Mond des Draaks, des Beefts, en van den Valfchen Profeet kwa- men ‚ worden by Kikvorfchen vergeleeken (4). Homerus, wiens Werken onder de Grieken en Romeinen. niet minder agting, dan by ons de Bybel, hadden, namzetot het Onderwerp van een zonderling Gedigt, dat den naam van Stryd of *Batrachyo- Oorlog, der Kikvorfchen en Muizen * draagt (S mryomgchta Aan (*) Ik vraag dan nogmaals, of de zo even gemelde Jackjes de Poppen niet kunnen zyn van zo groote Kik vorfchen ? (4) Eeod. Kap. VIT, (1) Apocal. XVL Vers Tj. ($) Veelen , egter, twyfelen, of dit Gedigt wel: van Flo \ DE KiKVORSCHEN 243 Ma zeker Gezwel onder de Tong , dat de Menfchen een dergelyk- Geluid doet maken als deeze Dieren, wordt oek, in *t Latyn en Neer. duitfch, de naam van KiRvorfch gegeven. De Paarden hebben dergelyk Ongemak in de Bek of Keel , welk hun ’t Eeten belet, worden. de: in’ Hood zduitfch genoemd der Frofch- of Króte. De menigte , waar mede deze Dieren zig, na een zwaaren Regen, in de Moeraffige Landen dikwils vertoonen, heeft het ongerymde Denk. beeld ter baan gebragt, dat zy uit de Wolken zouden. regenen. ZELIANus verhaalt, dat hy, van Napels naar Pozzuolo gaande , eens een Hagelbuy van Kikvorfchen op het Lyf kreeg, Hedendaags , nu men weet , dat zy fomtyds door een Hoos worden opgenomen , is zulk een Geval niet voor onmooglyk te houden: doch , aan den anderen kant, zal men de Voort- teeling van deeze Schepzelen in de Wolken, met DerHAM, Rav en anderen, voor belachee | yk erkennen. De Kikvorfchen munten, in tanstheie van Le- ven, boven de meefte Dieren uit. Wy hebben gezien, dat de Haagdiffen en Salamanders lang T aaiheid van Leven, jeeven kunnen zonder Voedzel, en de Padden - zonder Lugt; doch de Kikvorfchen zwemmen nog eenige Uuren, na dat hun het Hart is uit het Homerus zy; dat SraTrus en anderen voor zeker L Deer, Vl, STUKe Q 3 246 BESCHRYVING VAN HI, AFDEELe Vv, Hoorp- STUK. Vaorttees ling. het Lyf gehaald. Ja, de beroemde Heer VAN Harrer heeft waargenomen, dat het Hart van een Kikvorfch, daar uic gefneeden , doorgaans _ in beweeging blyft- van ’s middags tot diep in de nagt, maar zelden tot den volgenden more genftond(*). In de Harten van de- Adders en Schildpadden, egter, heeft die beweeging: tot over ’t Etmaal geduurd. Men heeft gezien, dat een Kikvorfch, gehaald -zynde uit het Lighaam van een Aal, die door een Snoek was inge= geflokt en dood, nog leefde en fprong. De Levensmanier en Voortteeling heeft zo veel overeenkomft mer die der Padden , dat ik my ontflagen agt van daar in uit te weiden. De onvolkomenheid, welke ’er was in de Berigten van BrAsius en MarpicHius, ten opzigt van het inwendige Geftel deezer Dieren, vindt men in de Werken van SwAMMERDAM ; die: in '& Nederduitfch te leezen zyn (t)» genoegzaam verbeterd , voltooid en opgehelderd. De Waar: peemingen van deezen bekwaamen Natuur-on- derzoeker heeft RorsrrL tot zyn Geleide ge- bruikt, en ’er Ontdekkingen bygevoegd, door welken de Hiftorie der Kikvorfchen- is gebragt tot zulk een trap van volmaaktheid, als men ‚ wenfchen kan. Een Uittrekzel, daar van, met veel oplettendheid gemaakt, vindt men elders (1) Ik (*) Diflert. far V'Irritabilité. Laufann. 1755. p. 69. Kij Bybel der Natuure, Leiden 1738. I Uitgezogte Verband, VII, Dazen. ed 1762: p. 28, DE KIiKVORSCHEN.» 247 Ik zal alleen , ten opzigt van de Paaring , aan- merken, dat de Wratten, aan de Duimen der Voorpooten ; geenszins het Mannelyke Lid in _deeze Dieren zyn; gelyk men zeer belachlyk vermoed heeft , en die worden ook in de meefte: Padden niet gevonden. De Mannetjes hebben geen Schaft, doch de uitwerping van ’t Zaad vogt gefchiedt, niettemin, even als in Soort- gelyke Dieren. GAUrIER geeft voor, dat in dit Zaadvogt , vervat in een Blaasje datde HL. ÄFDEELs En Hoorn. STUK, Mannetjes Kikvorfch in ’t Lyf hadt, door hem levendige Vrugtjes zyn gezien, geh egt aan een Snoer, dat als de Stoel was van deeze Schep. zeltjes, die zig zeer {nel bewoogen met hunne Staarten. Zelfs zou hy gezien hebben, dat die Vrugtjes , in de Paaring, door het Mannetje uitgeworpen zynde, zig aan de Eitjes van het Wyfje hechtten, neemende daar uit bun Voed. zel: zodat hy, in dit opzigt, verder gekomen zou zyn dan de vermaarde LEEUWENHOEK, die wel de Diertjes in het Mannelyke Zaad, doch niet in de Eitjes bekent gezien te hebben. De Jongen der Kikvorfchen „ uit de oe Vorfchen gekomen ‚ en de Geftalte hebbende van een Wormpje met een dikken Kop, worden , om die reden, in ’t Franfch Tétards geheten. De En. gelfche naam is Tadpole : de Latynfche Gyri- nus, van ’t Griekfch Gerinos afkomftig. Wy noemenze Vorfchenpoppen of Donderpaddetjes 3 welke laatfte naam, wederom, zyn oorfprong van dat aloude ongerymde denkbeeld heeft , Ie Deere VJ, STUKe Q 4 dat Poppen. 2io BESCHRYVING VAN ur, dat de Kikvorfchen in de Wolken geboren AFDEEL, worden en met een Onweersbuy neervallen det. zouden. Hunne Geftalte en verandering is na- stTuK. genoeg als die der Padden, waar van menze;, in ’teerft, naauwlyks onderfcheiden kan. HetBorres Nog verdient het Geluid der Kikvorfchen on- kikken. „… opmerking. Arisropnanes vergeleek dat- zelve reeds by Brekekex Coax, Coax, waar van het Latynfche woord Coaxare, en ’t Neerduite fche Borrekikken , ook is afgeleid, Men noemt het ook wel Worken en Kwakkens doch in de Soort van Kikvorfchen is , ten dien opzigte , een aan. merkelyk verfchil. Sommigen geeven geen Geluid, dan in de Paartyd, dat is in ’t Voor- jaar , en dan fchatert de Lugt by avond en ’s nagts door hun gedreun: zo dat menze , hier te Lande, wel boertende noemt , de Boeren= Nagtegaalen. Van verre, naamelyk, is dit Geluid , langs de vlakke Velden klinkende, niet onaangenaam, doch van naby, en in be- flooten plaatfen, onbefchryfiyk laftig. Ande- ten fchreeuwen niet , dan vervolgd worden- de of geplaagd. Hun geborrekik heeft meeft plaats in warme Nagten van de Mey-Maand: de Noorde-Wind en Koude doetze zwygen. Primus wil, dat ‘er Regen door aangekondigd worde. | Vang. De Kikvorfchen eeten wel Kroos en andere Waterplanten, waar onder één, miflchien om % Morfus Qie reden, Worfchenbeet * getyteld wordt; maar Base hun voornaamtte Aas beftaat in Wormen en In: DE KIKVORSCHEN. 240 Tafekten. Men heeft onlangs ontdekt, dat zy paar Slakken zeer gretig zyn, en derhalven veel dienft doen in de Moestuinen. Men vindt. ze ‚, by Zomer, menigvuldigft aan de kanten der Slooten en in de Weiden van het laage deel onzer Provintien , gelyk bekend is : alwaar zy, byde volkryke Steden en Hofplaatfen , dik- wils gevangen worden , omze te gebruiken in lekkere Pottagiën. Die Vangft gefchiedt of met ‚Netjes, of met een Hoek en Draad, daar men Wormen, Vliegen , Vlinders of iets an- ders , aandoet 5; ja ook met een klein rood Lapje en een kromme Speld. Anders worden zy ook wel met een foort van Boog gefchooten. *% Voornaamfte , dat tot dien Vangft vereifcht wordt, is de ftilheid: want zy verbergen zig , als menze naby komt, op ‘t minfte geraas; diep onder Water. Men kanze ook , in on- diepe Slooten van helder Water op een Zand- grond, door middel van brandende Toortfen , by nagt, met de Handen grypen (*). NT. ÄFDEELe V. Hoorp.- STUKe De Franfche Akademilt , Merv , heeft in de hed Bid. Ontleding van een Kikvorfch waargenomen , dat de Huid niet aan de Spieren was vaftge. hegt, dan door eenige Vezelen , die uit Zenu. UNg. wen en Bloedvaten fcheenen te beftaan: in welk opzigt zy dan ook met de Padden overeenko- men. De geheele Huid, op het Lyf, fcheen vete (*) Zie de Af Fbeelding in CuomeLs Huishoud, Woor- denb. op Kikvorscu, oli E,D «Er VL OTUK, Q 5 go BE SCHRTYT ING VAN verdeeld: te zynein vier Zakken, twee voor, . twee agter, van elkander gefcheiden door zeer gran Vliezen , die ter eener zyde aan de Huid wf ter andere -zyde aan de: Spieren kleefden. In de Gewrichten der Pooten ‚ egter ; hadt de Huid een-vafte aanhegting , en maakte daar ook verfcheide Zakken ef Beurfen. De Tong vonde hy van een zonderling geftel. Zy was met haar breedfte end gehegt aan de famenvoeging der twee Kaakbeenderen , die men, in de Men- fchen, de Kin noemt, en van boven gedekt met blykbaar Vleezige Vezelen; die ter eener zyde gehegt waren aan een Kraakbeen , van halfmaanswyze figuur , geplaacft voor: den in- gang van het Strottenhoofd, De punt, die ge- vorkt was , daalde in de Keel neer, en onze Akademift is van verbeelding, dat het Dier des zelve uitfchiet en weder intrekt door middel van de Vleezige Vezelen, die,haar van ondee ren bedekken. Een dergelyk Geftel heeft plaats in de Padden , doch derzelver Tong is ongee fpleeten, gelyk in de Leguaanen en veele an- dere Ampbibias Dat de Omloop des Biaadst op een andere manier in. de Kikvorfchen gefchiede , dan in de Viervoetige Dieren en Viflchen , heeft Swam- MERDAMreeds opgemerkt. De Longen dienen hun meer tot. gebruik in de Voortteeling „ zo c. fchynt, om de Eijertjes, die door de holte des Buiks verfpreid zyn; te dringen in de ope- ningen der KJS welken men, dat zon der- „DB KIK VOB SCH:EN) 281 derling is, naby hec Hart vindt; dan tot berei. ding \ van het Bloed, waar van ‘flegts een klein gedeelte ‚ gelyk in de Menfchélyke Vrugt, door „de Long paffeert. Dit flele hun ook in ftaat, om, als regte Dieren van-beiderley: Le. ven, zig lang onder Water te onthouden, en zy kunnen de Longen; naar believen, uicfpan= nen, tot het maaken van hun zo fterk Geluid, Her Hart heeft maar ééne Holligheid en één Oor , als ook maar éêne Slagader „ die het Bloed door ’t Lighaam verfpreidt „ geevende zelfs tak- ken aan de Long. Men vindt ’er Knobbeltjes in, met Klapvliezen, die de terugvloeijing van het Bloed verhinderen , en dit Geftel heeft veel overeenkomít met dat van de Koch en andere Viffchen, in welken de Aorta , by haa- ren. oorfprong , ook , ter langte van omtrent een Duimbreed , met zeer dikke , rondgaande, Vleezige Vezelen bekleed is, gelyk pu Ver NEY heeft opgemerkt (*). Aangaande hun ver- fchil, ten opzigte van deeze Deelen, met ane dere Ampbibia, is reeds gefproken (f). De Geftalte der Kikvorfchen is te bekend, om daar op ftaan te blyven. Rorser merkt aan, dat het zwart Vleezig knobbeltje, ’ welk de Mannetjes, in de Paartyd , aan den wortel „der Duimen van de Voorpooten, en; om zo te fpreeken, in ’t hol van de Hand hebben, geen _(*) Oewvres Anatomiques. Tom. IL. p. Es (f) Hier voor, bladz, 52, 109. kDeer. VISruke Geftalts. NI. ÄFDEEL, Vv, Hoorp.- STUKe 252 BESCHRYVING VAN geen duurzaam Kenmerk tot onderfcheiding van de Sexe zy. In deeze bruine Land-Kikvorfch is het onderfte des Lyfs graauwagtig wit, in de Mannetjes; in de Wyfjes ‚ daarentegen, fchoon geel , gevlakt met bruin , dat naar het roode trekt. De Kleur van de Rug ís in beiden vuil- graauw , gelyk in de Padden, doch met de af- leggingen van hun Vel , dat zy byna om deagt Dagen doen , worde die Kieur helderer en meer gevlakt. De Buik is in beiden, geduu- rendede Paartyd, welke reeds in ’t Voorjaar be- gint, gelyk die der gewoone Land- en Water- padden, zeer gezwollen , en wel in ’t Wyfje door de Eijertjes, welken zy bevat, in ’t Man. netje door het Zaadvogt, dat tot derzelver bee _vrugting op dezelven , wanneer zy uit het Lyf Het Schot. * Sperma Kenarum komen, gefchooten wordt. De Heer pu VERNEY heeft opgemerkt, dat die kleverige ftof , welke de Eitjes van de Kik. vorfchen te famen bindt, te vooren bevat wa- re in de Eijerbuizen. Deeze Eitjes worden by troffen of klompen geloosd , en hangen niet zo regelmaatig aan elkander, als in de gemelde Padden hier voor is afgebeeld. Ook werpt de Kikvorfch dezelven zeer fchielyk, en fomtyds in een Minuut uit; niettegenftaande de Paartyd wel vier Dagen duurt. Zy maaken het beken- de Kikwvorfchen-Schot * uit, ’t welk men in de Mey-maand,of vroeger ‚ zo menigvuldig ziet dry- ven in de Slooten, of kleeven aan het Riet en Kroos; zynde, uitwendig opgelegd, her befte ver” per KriKVORSCHEN. 253 verkoelend Middel, dat het Ryk der Dieren ij uitlevert. In ’t byzonder is het daar van ge- Arrats deftilleerde Water in de Apotheekers Winkel. … Ve / Hoorp. boeken bekend , en op verfcheide wyzen fa. sruxr. mengefteld geweeft. Men heeft van dit Schot, door het in Olie te kooken, een Balfem willen bereiden; doch met reden wordt aangemerkt, dat het ten dien einde, en indien men eenige kragt in de Olie zal hebben , betet zy geheele ‘Kikkers daar in te kooken. Ook iseen Vogt, door Afdruiping van dit Schot met Aluin, door VERBRUGGE voorgefteld. Met de Kikvorfchen , in ’t geheel , heeft Gebruik: men hedendaags , als een Geneesmiddel, wei- nig op, en voor de Olie, die in de zo berugte Pleifter * gebezigd wordt, neemt men thans, * Emplas= dikwils , maar enkel Olyven-Olie, Het Poei- den jer van gedroogde Levers wordt gezegd den Keurvorft van de Paltz , FreperiK den IV.s genezen te hebben van de Vallende Ziekte. Dat het Afkookzel van Kikvorfchen, inwen- dig gebruikt , dienftig zy tegen Borftkwaalen en verouderde Hoeft , kan ik , aangemerkt de Slymerigheid van deeze Dieren, nog wel ge. looven. Men agt hun Vleefch , om die zelf= de reden, moeielyk verteerbaar en ongezond, (14) Kikvorfch met bet Lyf hoekig, de Rug _ XIV. Efculenta, overdwars gebult, den Buik gerand, ane Aan Water- …{14) Rana Corpore angulato , Dorfo transverfe gibbo, Kikvorfch» Abdomine marginato. Syff. Nat. X. Rana viridis aquatie ca. Rorser. Ram iff, p. 1. Tab. Rn k Deer, VL, zidke vs 254. BESCH RY VI.N-GT VAN mj. Aan deezen ; die tot Spyze inzonderheid vefs … AFDEEL, kooren wordt, geeft de- Heer LiNNaus ‚met SM. regt,rden bynaam ‘van, Eethaare. Het isde HoorD- | srux, groene Wakter-Kikvorfch van, den Heer RoESELs id die ‚ ten opzigt van de Voortteeling „ meeft | overeenkomt met de kleine. Water- of Vuur- pad, hier -voor-befchreeven. Hy onthoudt-zig in de zoete Wateren van Europa, en meeft in Beeken of heldere Slooten, De Kleur is groen met drie. geele Streepen , welker middeifte vaû den Bek tot aan den Aars loopt: de Agtere pooten zyn gevliesd : het Mannetje heeft de Ooren Klootrond opgeblazen: Zy zyn de grootíten van alle, Kikvorfchen;- Rozser {telt het waarfchynlyk, dat zy tot tien Jaaren groeie jen, en tot zeftien kunnen leeven (*), xv. C5) Kikvorfch met de Rus boekig en over- Av dwars gebult , den Buik met een omgeplooiden WIRE. à . Band in de LiefJchen onderfchept. By GrsNERUsS heeft deeze den naam van dé bultige Kikvorfch; om dat dezelve een Bult op de Rug heeft, van twee Beenderen gemaakt; even als de voorgaande, LiNNaüs fchynt ’er de gemelde Kenmerken aän ontdekt of waarge. nomen tehebben. Zo het die zy, welke van hem, in de befchryving der Sweed{che Dieren , | wide ge- (*) Zie de Uitgez. Verhandelingen, VIL Deer. bladz. 49. (z5) Rana Dorfo angulato „ transverfe gibbo , Abdoe mine fafcià replicatâ Inguinal: intercepto. Syft. Nat. Xe Rana gibbofa, 4, 5 GEsN, Pisc. 809. pr KrikvorsCciEN 953 genoemd wordt ‚ Kikvorfch met een Goud geelen ui, Buik C°), dan moeft deszelfs Geluid naar het iki roepen van den Koekkoek Zwecmen volgers REEL de Waarneeming van J. Lrcur. Thans wordt srux, verzekerd, dat het gekwak deezer Kikvorfchen, van verre, her gebeijer der Klokken nabootft, À (16) Kikvorfch met bet Lyf ongebult;s van on- XVL deren digt bezet met kleine Knobbeltjes, dee Ei. Pooten. ongevliesd , bebbende rondagtige Na-vorfch. gelen, die aan ’t end breed zyn. Hier mede wordt die Kikvorfch bedoeld , welke men in Vrankryk poemt la Raine of Grenouille de St. Martin, dat is, fint Maartens Kikvorfch , en in Deenemarken Peter Oxes ‘Froftchb. Roeser befchryfe hem onder den naam van Laub-Frofcb, en fommige Schryvers noe. menze Rana Arborea, dat is Boom.-Kikvorfch. Eenige Weftindifche, welken Srpa afbeeldt, en die ook in de Sweedfche Kabinetten zyn, zouden 'er, volgens de opgegevene Kenmer- ken, mede toe behooren: zelfs de roode Ame- | rikaan- (*) Rana Abdomine fulvo. Faun. Suec, N. 281. (16) Rana Corpore lzevi,fubtus punêtis contiguis tubercu- Jato;Pedibus fifis,Unguibus orbiculato-dilatatis, Syft, Nat. X, ‘Rana Pedibus fis, Unguibus fubrotundis 5 Corpore levi „ poftice anguftato. Aman. Acad. TI. p. I3$ Muf. Ad. Fr. TI, p. 47. Rana, Gron. Muj. IL. p. 84. nm, 63 Rana Brafilienfis gracilis, Sen. Auf, DL. T. 73, £ 3. Rana Americana rubra, Sea. Muf. IL, T. 68. f s. | Ranunculus viridis. GesN. Pifc. 6cô. Be Rana Pedibus Gffis , Palmis tetradatylis , Plantis pentadatylis; Genie culis fubtus tuberofis. „Amten, Acad, TI. Pe 2850 | 5. Deer, VL, Stux, uli. 256 BESCHRYEVYING v AN rikaanfche ‚en een Goudgeele Btafiliaanfche ‚die ÄFDEEL. zeer fchraal van Liyf is: om dat in deeze allen Me Hoorp- STUK. de Vingeren , aan de tippen; rondagtig Zyn. ‚ Ik fpreek hier alleen van den Europifchen , die Europifche in de Noordelyke Landen zeer zeldzaam is, en groene, Voorzerger van Regen. de kleinfte van alle Kikvorfchen, onthoudende zig op de Bladen of in het Loof der Boomen, alwaar hy van Infekten leeft. Dewyl hy, on. dertuffchen, zig ftil houdt, zo fchynt het, als of hy de Vliegen door eenige Toverkragt in zynen Bek wift te trekken, Sommigen wil- len, dat hy ook van de jonge Bladeren eete. Des Winters verbergt dit Dier zig in de Aar- de , en komt ’er tegen ’t Voorjaar uit. Zyne Paaring gefchiedt in of onder Water , door- gaans op ’t end van April 5 doch de Jongen hebben , in hunne Verandering , veel langer Werk dan die der gewoone Kikvorfchen. Vier Jaaren moeten deeze Boom-Kikvorfchen oud zyn , om te kunnen voortteelen, Het Man. nietje heeft die zwarte Kuflentjes aan de Voor- pooten niet, doch onder ’t Kwakken zet het zynen Strot uit tot een Vliezigen Zak , die zwart= agtig is van Kleur. Ook zyn zy de eerften , welker Geluid men in de Lente hoort. ’t Is eigentlyk deeze Soort welker Kwakken, dat men zeer duidelyk van het Worken der bruine Land-Kikvorfchen onderfcheidt , tegen den avond Regen zou aankondigen (*). Een p ‚Waar. (*) Het Mannetje van den groenen WatereKikvorfch ij ege „DE Kixvor SCHE N TRS Waarnceming van Doktor ScHuLTz, ten dien zr. vopzigte (}), kan ik niet flilzwygende voorby-“ Arran, gaan. Hy verhaalt, dat een Heelmeefter van Hoorn. Breflaw in Silezie, zulk een Boom. Kikvorfch, stux. byna agt Jaaren lang, leevende gehouden hadt in een Glas , “dat met een Neêtje was geflooten, geevende het Dier by Zomer verfche Groente, en ’s Winters wat nat Hooy. Tot Verfnape- ring wierp men het Vliegen toe, die het be. hendig in den Bek wift te vangen : doch dan vermagerde het, om dat men weinig Vliegen ’er voor hadt, blyvende niettemin vlug en hap- pig: want het werdt voor de Koude bewaard. Men hoorde het, in de Zomer, als het begon te Regenen, of een weinig eer, aan ’t Kwak. ken gaan, en dan wierdt het, door overvloed van Voedzel, zeer Ilyvig: ja fomtyds braakte het een Soort van Slym uit, hebbende waar- fchynlyk de Maag overladen : tot dat het, in ’t agtíte Jaar, door gebrek van Voedzel ftierf 5 dewyl men ‘er, in: een zeer koude Winter, geen Vliegen voor kon vinden. ’t Is dan waarfchynlyk, dat deeze en derge- Iyke Dieren, die 's Winters zig in de Aarde, of in het Water en de Slyk , als Levenloos ver= bergen, zulks alleen doen om dat hun Voed- zel egter , kwakt op dergelyke wyze , doch dan heeft het twee Blazen op zyde van den Kop. De Wyfjes, in beie den, doen niet dan knorren of grommen. (}) Eph. Nat. Curiofor, Dec, IL. Ann, VL page 320. 1, Dret, VL Sum. — R | HE: ÄFDEELe Mal Hoorp: STUK. Geftaelte, Gebruik. 258 Bes CHRY VING VAN zel en de Warmte; die tot beweeging noodig is, ontbreekt. Men verhaalt ook, dat ‘er van deeze groene Kikvorfchen, fomtyds, in warme Bronwateren , levendig gevonden zyn; in de felfte Koude. ‘Dat zy taamelyk lang leeven ; is hier uit ook blykbaar. RorseL merkt aan , dat deeze nooit zo groot worden , als een bruine Land. Kikvorfch van drie Jaaren oud. De Kleur is op de Rug bly- groen, van onderen witag gtig, en deeze beide Kleuren zyn van een gefcheiden door een hek der geele Streep, die langs de Z yden loopt, en in de Agterpooten eindigt. Egter vind ik niet , dat zy van agteren zo dun en fetiraaf zyn, als de gemelde Weftindifchen. De ronde Knobbeltjes aan hunne Vingeren of Toonen geeven hun een groote bekwaamheid , om zig. aan de Bladeren der Boomen vaft te houden ; waar zy bovendien „ door zeker Lymig Vogt, 8 aan kleeven, gelyk de Padden aan de Muuren. Als menze, in de Haagen ‚ hoort Kwakken, en tegen elkander roepen brex, brex, zou men Eer denken dat het Vogeltjes waren, om dac men deeze Dieren in ’t Geboomte niet ver. wagt, In * fpringen zyn zy hi dan. de andere Kikvorfchen. „Veelen hebben den Boom.Kikvorfch voor Venynig gehouden, om dat zy, gelyk fom- mige Padden, van agteren een Vogt uitwerpenz. doch dit is geen reden. Veeleer plagt ’er een: byzonder gebruik van gemaakt te worden, in \ \ DE KikKvVORSCHEN. 858 | ë Geneeskonft , boven andere Kikvorfchen. * m1; Ík zal alleen hier de aanmerking invoegen van Arpzete SCRODERUS, dat, als men Kikvorfchen of der: Elan zelver Schot, Aardwormen of eenige andere STUK. Soort van Gedierten , deftilleeren wil „ men dezelven altoos in een Doek moet ophangen in de Deftilleer-Ketel ; dewyl anders het over. gehaalde brandig ruikt. ai (17) Kikvorfch met bet Lyf ongebult, van on. XVI deren diet. geflippeld ; de Pooten gevliesd Ogen de woorften vier- de agterften vyf-Wingerig „naamlche. met rondagtige Arrien, die aan ’t end breed zjn. Deeze, die zeer gelyk is aan den voorgaärk den , maar groot en wit van Lyf ; met de Voeten altemaal gevliesd, worde gemeenlyk de witte Surinaamfche Kikvorfch geheten. Sera hedt ‘er van , met groote Bidazen ain de zy- den van den Kop, die hy derhalve Weftindi. fche Blaas- of Windbuidel-Kikvorfch noemde. In dit opzigt verfchillen zy niet van de Mans netjes der groene Water Kikvorfchen, die, ge- lyk iedereen bekend is, onder het borrekikken ef {x7) Rana Corpore levi, fubtus pun&is contigüis 4 Pedibus palmatis, Plantis pentada@tylis, Palmis tetradac. tylis, Unguibus orbiculato-dilatatis. Syf. Nat. X. Rana Palmis tetrada@ylis, Plantis pentadaCtylis palrnaris , Dis gitorum apicibus fubrotundis. „Amen. Acad, 1. p. 285. Muf. Ad. Fr. 1, Pp; 47. Rana Surinamenfís. Sep, Muf. LT. ILS 3, 4 I, Daer. VI, Srum, R 2 a Ks} * TL. Ve Hoorp. STUK. 260 BESCHRYVING VAN of kwakken, deeze Blaazen uitfpannen. Inde AFDEEL. Weftindiën verveelen deeze , insgelyks , zeer door hun Gefchreeuw , dat egter, zo het Land. volk zig verbeeldt, mooy Weer aanduidt: want in Regen en Koude honden zy zig; gelyk on- ze Boeren-Nagtegaalen , til, ’t Is aan SEBA gebleeken , dat deeze Weftindifchen ook op jonge Kikvorfchen aazen. Sommigen hebben zodanige Blaazen niet. De Geftalte zweemt veel naar de Europifchen , doch ’t Lyf is van agteren ongemeen dun en fchraal, De Kleur van de zynen was geelagtig , in fommigen met ros gevlakt. Men vindt ’er thans, by. de Lief- _hebbers, die taamelyk groot zyn en Melkwit van Kleur. Die men in ’t Sweedfche Kabinet hadt waren Loodkleurig , met groote witte Vlakken, op de Rug en Pooten, gefprenkeld. Dat zy ook Worken hunnen ís blykbaar, en hier van heeft Linnzvs ’er den Latyníchen by- naam aan gegeven , die egter, insgelyks > OP veele anderen toepaflelyk zoude zyn. VL. HOOFD. DER SLANGEN. is zen ENEN ENEN et Wb LO OF DS LU B De Eigenfchappen van de SLANGEN in ’t dl. gemeen „ derzelver Naam , Voedzel , V oort- teeling,verbaazende Grootte en menigvuldige Ver. Jcheidenbeden. Afgodery aan dezelwen van ouds. her tot beden gepleegd. Derieten van een won- derlyken Zee-Slang aan de Kufl van Noorwe- zen. Rang fthikking en der Slan- gen. o6r \ II. ÄFDEEL,. VIE Hoorb- STUK. n de befchryving der Dieren van beiderley Naam, Leven (Ampbibia) zyn wy thans gevorderd ‘tot den tweeden Rang, welke de genen bevat, die eigentlyk Kruipende Dieren heeten. Want hoewel men de genen, die thans in ’t algemeen Reptilia genoemd worden, gelyk de Schildpad- den , Haagdiffen , Kikvorfchen en Slangen , ook wel, in ’t Duitfch, den naam van Krui- pende Dieren geeft ; zo is doch die Vertaaling aan de eerften niet zo eigen, als aan ee À pentes of Serpentia. * Latynfch Woord repére of repiare , immers , vindt men dikwils op Vier- voetige Dieren , ja zelfs op Kinderen en Men- fchen in ’t algemeen toegepait ; wanneer die; in plaats van loopen, op Handen en Voeten , of alleenlyk op de Kniejen, kruipen (*): een an- | der {*) Ula per Manus C° Genua veptatio, graviter aflipie Iofantum Corpora, zegt QUINTILrANUs. Libr. Ie Cap. hl. Deet, VI, Stuge R 3 12e’ IL AFDEEL. VI. Hoorp- STUK. De krui. ende be. weeging, 262 EIGENSCHAPPEN der kruipen, waarlyk, dan dat der Slangen, die, volgens den Vloek, door den Opperheer van Hemel en Aarde over hun uitgefproken, op den Buik gaan (*). Deeze beweeging ‚ ondertuffchen , in een . Dier, dat geen Leden , noch oogfcliynlyk eenig Werktuig tot den Voortgang heeft; verdient grootelyks onze opmerking. De Natuur heeft deeze Schepzelen niet met een log Lighaam of dikken Buik begaafd, maarze ten uiterfte dun gemaakt en lang , voegende daar by een groo- te on die tot den Voortgang wordt vere 12. Sylvas inter reptare falubres , pro tardius inambulare. Horar. Libr. L. Epift. 4 Zauigere reptant Pecudes, Lucrer. Libr. IT. p. 317. De Compofita , prorepere, direpete , erepere &cc, zyn ook van zeer algemeen ge- bruik: gelyk perreptavt ufque omne Oppidum , by Te- RENTIUs: terwylì 't Woord Serpere byna alleen voor ei- gentlyk Kruipen in gebruik is: als Serpentia Uicera. Kruipende Zweeren : daar men egter , in ’t Neder= duitfch voor zegt, woortloopende Zweeren: waar uit er ke dat het Woord loopen by ons ook zeer dubbel. ig gebruikt wordt, en dat ik derhalve, niet oneigen, _ de Keptilia, als op Pooten gaande , loopende genoemd heb, om dezelven van de Serpentia te onderfcheiden : gelyk men, van de Ouden, die van den voorgaanden Rang onder de Qwadrupedia geplaatft vindt. (*) Zo heeft het de Dortíche Overzetting. Gen. UI. vers Tg. De VULGATA zegt, Super Pellus tuwm Zra= diéris , dat is: op uwe Borft zult gy gaan. Eigentlyk hebben de Slangen geen Borft : zo dat het door onze Overzetters veel duidelyker is uitgedrukt. Ook vindt men, in de Biblia Fun. ” Tremellii, deezen Vloek dus uitgedrukt. Super Veutrem twum ito, dat is; gaat op uwen Buik, pr d VOER SLANGEN: | 263 wereifcht. Men kan, zo de Heer Derruam \ Im, aantekent, een groote juiftheid en byna Meer. Arpren konftige naauwkeurigheid befpeuren in de be. weegingen ‚ welken de Slangen al kruipende maaken, Zonderling is. hect maakzel en famens ftel van de Ringswyze Schubben of Schilden , waar mede hun Lighaam uitwendig is bekleed, en die; van den Kop tot aande Staart toe, niet alleen over elkander heen fchieten, maar ran. den hebben die een weinig uitftaan; zo dat als eene Schub, door haare Spier, agterwaards getrokken of gefpannen wordt, de rand een weinig van het Lighaam afwyke, en als tot een Voet diene, om het Lighaam op den Grond te doen ruften en voort te zetten. Ieder Schub of Schild heeft haare byzondere Spier, waar van het eene end aan haar midden, en het an- dere aan den bovenften rand van de volgende Schub gehegt is. VL Hoer p. STUK. De Heer Tyson heeft dit Werktuiglyk geftel ” Springen, ontdekt in de Ratelflang, die zeer traag is van Gang, en op deeze wyze zou de manier van beweeging overeenkomen met die der Wor. men, volgens de verklaaring , welke Borerzr daar van geeft; doch de uitneemende fnelheid van fommige en ver de meefte Slangen , waar onder eenigen byna als een Pyl uit een Boog vliegen; doet ons denken om andere Midde- len, die, buiten twyfel, ín derzelver Rugge. graat te zoeken zyn. Want, tufichen de Wer. velen van zulke Slangen, zyn dubbelde Vliezen, 1, Deer, Vl, Stura R 4 wel. - Pl 264 EIGENSCHAPPEN HI. welke zig door Lugt kunnen uitzetten , en dus ÄFDEEL, de Beenderen van elkander doen wyken, naar VL f | Hoorp- SEPA zig verbeeldde, die zodanig een Geftel 6TUK. in de Springflang gevonden hadt. Deeze heeft dien naam, om dat hy , uit de Boomen, met groote vaardigheid en vlugheid „ten minfte zo fnel alseen Vogel voorrfchiet (*). Waarfchyn. lyk zullen de Ribben, met haare Spieren en Peezen „ tot deeze beide beweegingen niet minder behulpfaam zyn. d Zwemmen. Men kan de Slangen , fchoon geen Vinnen hebbende, ook geenszins van de Zwemmende _ _ Dieren afzonderen. De Water.Slangen toonen aan, dat ’er van deeze Dieren ook zyn, die een ander Element tot hunne Woonplaats heb- ben. Men vindt, bovendien , in de Indiën, Zee-Slangen , hoedanig een ’er van LEGUAT en zyne Medgezellen, in de Klippen van een ‚_ Rots by ’t Eiland Mauritius, op welke zy ge- bannen waren „ doodgeflagen werdt , zynde meer dan zeftig Ponden zwaar. LABAT fpreekt er van één , die in de Weftindiën met het Net werdt opgehaald, zynde byna tien Voeten lang, en in ’ midden wel twee Voeten van omtrek. Deeze beiden hadden langs de Rug een Vin, doch de Staart zal hun tot Zwem. Cr men (*) Dat hier van het Gerugt, van gewiekte of vlie- gende Slangen, die de Vogels in de Lugt konden van. pen, ligtelyk kan ontftaan zyn, heb ik hiër voor bladen 65, 66. sngnddad, en verklaard, DER SLANGEN 265 men dienen , gelyk de Viffchen, waar toe men HIL fommigen derzelven thans betrekt (*). AFDEEL, __ Dat zodanige Slangen nog wel veel grooter ‚VL Bk, Hoorn. „worden, is-zo ongelooflyk niet , als het Verhaal srpz. van OrAus Maenus , dat ‘er eertyds , tuflchen Groote de Klippen by Bergen in Noorwegen, zig een bb eer Serpent zou opgehouden hebben , van meer Nocrfche dan tweehonderd Voeten lang en twintig Voe- iin ten dik. Dit Schepzel verliet des nagts zyne Holen in ’t Gebergte, en ging op den roof uit, om de Kalvers en Schaapen der Boeren te ver- flinden. ‘Thans weet men ’er van zulk een Mon- fter niet, doch maakt elkander wys, dat ’er een groote Zee:Slang zy, of Zee-Worm , die zig nergens dan op de Kuft van Noorwegen zou vertoonen. Wy zyn van gedagten geweeft , dat dit Schepzel. niet anders dan een Soort van Wal. vifch of Kazilot zou zyn (+); doch dewyl de Heer PoNTtoPPipANs, Biffchop van Bergen in Noor- ‚ wegen en Medelid van de Koninglyk Deenfche Akademie der Weetenfchappen, zo min een Lief- hebber van Sprookjes of Fabelen als iemand, en een vlytig Onderzoeker der Natuur, zig de moeite gegeven heeft, om op ’t naauwkeurig- fte naar dic Stuk te verneemen;- zal ik hier kor- j | telyk (*) My is van zeker Heer verhaaid,dat,op een Togt naar Ooftindie, door ’t Volk een Dier werdt opgehaald, zo affchuwelyk van Kleur en Geftalte, dat men 'er voor Íchrikte. Het geleek wel eenigermaate naar een Snoek. (f) Zie het II, SrukK van deeze Nat. iff, bladz, 444: | oe > 1, Deer, VI, Stux, R 5 265 EIGENSCHAPPEN 93 Onderzoek 53 52 22 33 93 33 33 32 3 ‚93 33 29 53 33 33 33 33 EL telyk melden , wat hy dien aangaande ontdeke * Arnen. heeft (*). ‚‚ Alle Menfchen (zegt hy); die van Ph Noorder Kuften Jaarlyks te Bergen komen Handel dryven met hunne Vaartuigen, zyn van de beftaanlykheid van den Zee-Slang zo > wel verzekerd, als van die der Kabeljaau- wen of Palingen. Voorleeden Winter kwam ik, by toeval, met den Koninglyken Kom. mandeur en Opper-Loots alhier, den Wel. gebooren Heer LAURENS VAN FERRY, over deeze Stóffe in gefprek, Hy zeid’, dat hy lang aan het Stuk getwyfeld had, tot dat hy eindelyk, in den jaare 17465 daar van door eigen Ondervinding was overtuigd geworden, en ‚ ten gevalle van gemelden Biffchop ‚ deedt hy het Berigt, ’t welk door hem dien aangaande gegeven werdt , van twee Zee. vaarende Perfoonen, die met hem op de Rei- ze waren geweeft , doot een plegtigen Eed voor ’t Geregt van vr DENS Die Berigt luidde aldus” | , Als ik in den jaare vends op myne terug. Reize van Dronthem, tegen ’t end van Au- guftus, op een dag, wanneer het zeer ftil 9, en warm Weer was, naar de Molde wilde > vaaren 5 zo gebeurde het , dat ik ‚ met myn 93 Reis- Jagt Er Molde tot op een Myl 2 SC C°) Paturl. Bijt. tan Poeiuegen. Korte z7s4e IL Th. p. 368, enz. An ze nik \ BEK, SLANGEN: A 267 er agt waren , EEN gemompel hoorde „ en ‘bemerkte „ dat de Man aan ’t Roer van Land hield. Ik vraagde hem, wat zulks beduide, en ‘kreeg tot antwoord „ dat de Zee Worm voor ons ware. Toen beval ik den Stuur= man, naar Land te houden, om dit Dier , genaderd zynde , op een plaats , die men Jule-_ _Naes noemt; in een Boek te leezen zitten- de , onder myne Roeygezellen , waar van UI, ÄFDEEL, VI. Hoorp, STUK. waar van zo dikwils werdt gcfproken, te ge moet te vaaren , en, fchoon de Roeijers ec- pige vreeze toonden , moeften zy ’er zig doch naar fchikken. De Zee-Worm pafleer- de ons, ondertuffchen ‚ voorby » zo dat ik myn Jagt naar hem toe moeft wenden , met oogmerk om hem nader te komen : maar, dewyl de Slang fterker zwom, dan wy roei. jen konden, zo ham ik myn Srpaphaan , die met Hagel geladen was, en fchoot op bet Dier, ’t welk ftraks onder Water dook, Ik ‘liet myn Volk naar de plaats roeijen , waar de Slang onder gedooken was , die men, met dat fille Weer , ligtelyk hadt kunnen waarneemen , en liet toen de Roeijers ftil houden, in verbeelding, dat dezelve wer der boven zou komen ; doch te vergeefs, Het Water inmiddels bevondt men, op de plaats daar, de Slang onder gedooken was, eenigermaate troebel en roodegtig: miffchien „ dewyl eenige korrels Hagel het Dier, in - ‚ die korte afftand, getonen hadden. De ijn DE&zELe VL STU&a 33 Kop 268 EIGENSCHAPPE N . „… Kop van deezen Zee-Slang , die meer dan > een Elle hoog boven ’: Water uitgeftoken ‚> hadt , geleek naar een Paards- Kop , was „ graauwagtig van Kleuren de Bek geheel zwart; 9, hy hade een lange witte Maane, die hem „langs en cm den Hals tot in de Zee hing. 9 Men zag, voor ’t overige, aan het Lighaam ‚, van dit Dier , ’t welk zeer dik was, zeven of > agt kromtens of. bogten , die, zo veel men s» giffen’ kon, ieder ongevaar- eên Vadem van > elkander waren.” Behalve de Afbeelding, welke zeker Paftoor aan den Heer PonrorPipAns van dit Zee- Monfter hadt medegedeeld , zynde zeer wel met de befchryving van deezen Bergfchen Kom: mandeur overeenkomftig , geeft hy ‘er nog ece- ne, genomen uit het Verhaal der Groenlandfche Zendinge , door den Super-Intendant EcEpé , die zulk een Zeedier op den 6 July 1734 hade gezien, ’twelk zig boven ’t Water zo hoog oprigtte , dat de Kop over den grooten Mars heen reikte. Het hadt een langen fpitfen Snoet en blies Water als een. Walvifch, doch groote breede Pooten , met de Huid zeer rompelig en ongelyk. Van onderen hadt het de gedaante van een Slang; gelyk bleek, toen, het Boven. Iyf onder gehaald zynde, de Staart boven kwam, die van het Lyf zo ver af was als het Schip lang, In veele opzigten oordeelt de Heer Ponr- OPPIDANS , egter, dat dit Groenlandíche Mon- tier van den Noorfchen Zee.Slang verfchille, | | dien Ld DER BRK WEN 1 7 1560 “dien men nooit heeft zien Water fpuiten, en _glad is van Huid. In ’ jaar 1720 was zulk een Werm gekomen in zekere Baay van ’ Bergfe Stigt, en na agt Dagen, toen dezelve er weder uitging , vondt men een Slangen- Huid, van byftere breedte en langte, dien ze- ker Man , welken de Biffchop fprak „ verze- kerde zelf gezien en met de Handen betaft te hebben; zynde niet hard of gefchubd ‚ maar week en flymig. Men voegt ’er by , dat dit Dier zig noo in de Winter, noch by Storm- agtig of flegt Weer, vertoont ; waar uit men onderftelt, dat het alsdan zyne Paartyd zy. HE ÁFDEEL. VL. Hoorp- STUKe Ik wil nu niet verder {taan blyven op het Groote gene de Heer PonNtorPrpANs aangaande ver- fcheide Eigenfchappen van deezen Zee-Slang mededeelt ; waar onder dit ‚ dat hy door Bevergeil te verdryven zoude zyn , de geheele Hiftorie byna fabelagtig maakt; zo wel als die verbaa- zende langte van honderd Vademen of drie- honderd Ellen, welke de Vaarendsgezellen, te Bergen, in ’t algemeen daar aan toefchreeven , ZO hy getuigt. Ook fchynt, volgens het Be- rigt var den voorgemelden Bergfen Komman: deur , de langte van dien Slang , welken hy zag; niet veel meer dan honderd Voeten geweeft te zyn. Nu vindt men ‚door Prinius ‚gewag ge- maakt van een Serpent, van honderd en twintig Voeten lang, in de Punifche Oorlogen, aan de Rivier Bagrad , door den Veldheer Regulus, met allerley Krygstuig en Volk ter dood gebragt: 1, Deer, VI, Stur, ’ welk —ee \ Slangen. ge _ÁFDEEL. VL HooFD- STUK. sjo EiGENSECEHAEEEN % welk Livius en VALErIus Maximus bevess tigen. Drioporus de Siciliaan fchryfc, dat een Slarig van dertig Ellen naar Alexandrie gevoerd werd:, ten pleiziere van Koning PTOLOMEGS 3 die ‘zig doorgaans in ’t Water leggende ont- hieldt @®), Ook is ’t bekend , dat de Zee.Die- ten gemeenlyk grooter zyn; dan de Land-Die. ren van eene zelfde.Soort. 18 Ik gaa over tot de Berigten det Hedendaag- fchen, waar uit blykt, dat ’er in de andere Wieteldeaee an Slangen zyn van ongelooflyke langte en dikte. Daar zyn ’er, in dat gedeelte van Afrika, ’t welk tuffchen de Rivier van Se- negal en de Gambia gelegen is, zo de Negers aan den Heer ADANsoN verzekerden, van groot- te als de gewoone Maft van een Schip, en dus wel veertig of vyftig Voeten lang, die men aldaar de Reus- Slang noemt. Van zodanig een langte der Slangen hadt Leevar in Ooft- indie ook hooren fpreeken. Men vindt ‘er, ze. kerlyk, van over de twintig Voeten ‚en als men’ aanmerkt, dat ’er in de Boffchen van Suriname Haagdiflen , en in Afrika Krokodillen van die langte zyn, zo is het voorgemelde Berigt der Negeren niet ongelooflyk. Ook zegt men dat ’er in Guinée zyn, van een Voet over ’t kruis | ós (*) Tes. XXVII, Vers r. wordt gefproken van de Ze. viathan, de langwemelende Slange, de kromme flomme Slange » de Draak die in de Zee is. Dit fchynt zeer op *t gemelde Gedrocht toepaffelyk ; weshalve het ook van fommigen voor den Leviathan gehouden wordt. op de langte van agt of negen Voeten. Van ir. Batavia werdt een Brief gefchreeven aan Dok- AFDEEL, tor MENTZEL, wegens cen Serpent in Ooftin. Hoorn. die , van over de vyf-en-twintig Rynlandfche STUK, Voeten, dat.een wilden Buffel geheel hade in- geflokt. | | | | Geloof waardige Menfchen hadden den Geveet met Schryver van dien Brief verzekerd , dat door acak hun, in ’t Ryk van Aftrakan , op de Gren. zen van Bengale , het Gevegt tuffchen een _byfter grooten Slang en een Buffel was aanfchouwd.” Het Ondier begeeft zig elders in hinderlaag , en , zo het eenig Beeft be- trappen kan , flingert het zig daar om en knelt het zo fterk , dat alle de Beenderen knappen. Is het Beeft daar te fterk toe, zo neemt de Slang een Boom tot zyn behulp 6 daar hy het tegen aan ftrengelt, koypt of ver. plettert , doodende hetzelve tevens door de Wonden , die hy ‘er, bytende , aan toe. brengt. De Keel der Slangen is naauw, doch kan zig zeer verwyden , en zy hebben een groote kragtin het zuigen, ’c welk maakt dat zy Beeften van aanmerkelyke grootte inzwelgen kunnen, na dat die aan flukken zyn gebroken of gekneusd. De Heer KEEYER vondt in zulk een Serpent, dat hy opende, een Hartebeeft, _ van middelbaaren Ouderdom, nog geheel , met Huid en Leden; ín een ander een wilden Bok, waar aan niets dan ’t Leven ontbrak, en in een TE. Daer, VI, STUK, derde UI. ÄFDEEL. NL. Hoorp.- STUK. Vangtt. 4 272 EIGENSCHAPPEN derde een Stekel-Varken , dat met alle zyne prikkels was. gewapend, * | Op een verbaazende wyze moet het Lyf van deeze Slangen uitzetten , door het inflokken van zulke groote Dieren; om welken te vers zwelgen zy fomtyds twee Dagen werk hebben, en dit maakt hun , gelyk den Veelvraat, on- bekwaam om te vlugten of zig van de plaats te beweegen : weshalve dat oogenblik van het Landvolk- en de Jaagers waargenomen wordt, om zig van die Monfters meefter te maaken. Zy doen den Slang een Touw om ‘den Hals en verworgen of flaan hem met. Stokken dood k fnydende hem vervolgens, na dat hy gevild is, aan ftukken, die zy te koop bfengen in de na- buurige Vlekken, -Ook worden veelerley Slan- gen, die kleiner zyn, van de Herten en Zwy. nen, van Oijevaars of Reigers en meer derge. ke Vogelen, gegeten. Zy hebben; bovendien, ‚den Spinnekop , Sprinkhaan , Kreeft en ander Gedierte , tot Vyanden. Men zegt , dat het Gefchreeuw van de Paauwen , de Reuk van een Luipaard, de Schaduw van den Effche. boom, de Bladen der Eiken, Taxis, Wynruic, _Alfem en andere Planten , voor hun nadeelig zyn of haatelyk. Hun Geluid, dat in een zonder- ling Soort van Geblaas of Gefyfel , ’t welk zeer kenbaar is, beftaat; doet, aan den anderen kant, alle Dieren, en den Menfch inzonders heid , verfchrikken, Evenwel zyn ’er Slangen, OR die DER SLANGEN. 973 die aangenaam zingen en daar door de Vogelt- jes verlokken , dat zy hun ten prooy worden. Het Voedzel der Slangen, in ’ algemeen, _beftaat in Kruiden, of Klompen Aarde , zo fom- inigen aanmerken; ’t welk dan den Vloek, över hun uitgefproken ,- nader beveftigt Ge Buitendien worden ook Padden , Haagdiffen; Wormen en ander Ongedierte, door hun ge- geten. Als ’er Vogelen door ingeflokt zyns braaken zy daar van de Veders en Beenderen; gelyk die der Viervoetige Dieren, weder uits Aan de Kuft van Guinée worden die kleine Parkietjes ‚ welke men Guineefche Moffchen noemt, veel van hun gevangen. Voorts hou den zy ook veel van Boomvrugten. ’t Schynt dat deeze Dieren ’s Winters ook niet eeten: ten minfte heeft men ’er fommigen, wel eer half Jaar, zonder Voedzel, of flegts met een weinig Zemelen , levendig gehouden. Onze Water-Slangen worden in een Flefch met Gras bewaard. Belachelyk zyn de denkbeelden der Ouden beweeft over de Voortteeling van deeze Die. ten. Sommigen hebben wel erkend dat Zy paarden, doch meenden dat zy eerft uit Bloed, „of uit Verrotting gefprooten waren, KiRCHe:- RUS (Ì Als boven Gen. HIL Vers 14. Op uwen Buik zult 8y gaan „ ende Stof zult ey eeten , alle de dagen Uwes Levens. Of ©” terram comedes , gelyk het de Zwlgate heeft: dat is, en gy zult „Aarde eeten, Ie Dekis VL Stur, | Ns) UF AFDEELù VI, Hoor, STUK. Voedzek Voorttees ling. Pe 274 EIGENSCHAPPEN RUS wil , dat men, door het Poeijer van gedroog. : de Slangen te zaaijen, Jongen kon voortbren- gen; maart Repr heeft dit nooit door Proeven beveftigen kunnen. Hedendaags twyfelt men niet, of zy teelen door Paaring, Koppeling of Vermenging van het Zaad der beide Sexen voort ; te minder nu het Manpelyk Lid der Slangen volkomen, ís ontdekt. ’t Schynt dat zy zo wel Baaren als EKijeren leggen : want LABAE een Slang doende openen, die een Wyfje was, van: negen Voeten lang, zag daar in Eijeren;, gelyk aan die der Schildpadden, in ieder van welken hy ten minfte tien of twaalf levendige Jongen vondt, die zeer vlug waren , van dikte als een Schryfpen, en ongevaar een half Voet lang. Vier-en-zeventig, uit zes Eijeren, wer- den door hem gedood: anderen , uit een gebro- ken Ey, floopen weg; waar uit blykt dat dee- ze Dieren volwaffen waren. Ook worden in de Eijeren der gewoone Europifche Slangen , ‚ doorgaans, opgerolde Slangetjes gevonden. Van de Adders is t bekend, dat zy leevende Jonge voortbrengen. By aldien niet een menigte van dit Gebroed. zel, door andere Slangen , Mieren en Vogelen, vernield werde, zouden zy byfter vermenigvul- digen ‚ hoewel het getal hunner Eijeren niet zeer groot is, naar evenredigheid van de Sala- manders,en byfter klein, naar dat van de Kik- vorfchen en Padden. SeBA vondt ’er veertien , en fomtyds meer , in ieder Eijerftok , welken ’er de ‚DER SLANGEN. 275 de Wyfjes-Slang twee heeft, Zo men dan het | geral der Eijeren ftelt op dertig, en dat uit ie- der twaalf Jongen komen; dit maakt tuflchen de drie en vierhonderd Jongen, in ééne Teelt. Maar miffchien hebben de Slangen eenige Jaa- ren werk om tot de Voortteeling bekwaam te worden; gelyk Rogser dit in de mie en Kikvorfchen waarnam. on IT. AFDEELs VL. Hoorn. STUKe Omtrent de overige deelen van de Voorttee= Inwendige ling en dierlyke Huishouding der Slangen , geeft SrBA zeer naauwkeurige Afbeeldingen. Hy beeldt, in het Mannetje, de Teeldeelen af, en die zonderlinge , dubbelde , gedoornde Roe. de, welke aan de Slangen eigen is. De overi- ge Ingewanden worden door hem in’t algemeen en in byzonder befchreeven. De Maag vonde hy fomtyds niet veel wyder dan het Kanaal der Darmen , ’t welk aan ’t end uitloopt in een Riool, dat ook de Piísleiders ontvangt: zo dat deeze Dieren, gelyk de Vogelen , hunne Drek en Pis te gelyk loozen. De Nieren zyn zeer langwerpig: de Lever is vaftgehegt aan de Lon- gen, welken een Zak maaken , die, gelyk in de Kikvorfchen en Padden, een groot deel van den Buik beflaat, ftrekkende zig tot aan de Nieren uit. Het Hart is ‚naar reden van het Lighaam, klein, en heeft maar ééne holligheid. De Tong is Vleezig en dubbeld, aan ’t end fpitfe punten maakende , die niet zeer {tyf zyn ; aan den wortel in een gemeene Scheede beflooten (*). Van (*) Sera Kabinet, TE, Deer. PL CIX. bl 117-123 1 Deer, VIe STUK, Np deelen. HI, ÁFDEEL. VL Hoorp- sj Uke Geftalte. 216 EIGENSCHAPPEN Van het Samenftel der Ruggegraat heb ik reeds gefproken. Men plagt te zeggen; dat Zy 20 veel Ribben hadden als ’er Dagen in een Maand zyn 5 doch, dewyl ieder Wervel twee Ribbet- jes of Graaten uitgeeft, is het getal daar van ongelyk grooter , gelyk de Afbeeldingen der Geraamter aantoonen (*). De uitwendige Geflalte der ‘Slangen i is, niet inder dan de Grootte en Kleur, verfchillende, Lang en dun, doch tevens rond van Lighaam te “Zyn, weet men, is hun eigen, en daar in mun- ten zy uit boven alle Dieren, behalve de Rup- fen en Wormen. Daar zyn ’er, die volmaakt naar een Worm gelyken , doch de meeften heb- ben een duidelyk onderfcheiden Kop en Staart, „De Kop is in eenigen dunner „in anderen dikker „en breeder. Het voornaamfte verfchil „, ten op- zigt: van de Staart, beftaat daar i in, dat dezel. ve, in fommigen , hk eriarwooldenyle verdunt , tot aan het end, dat ook wel rond ís en byna zo dik als de Kop, gelyk in de Biceps; doch in veelen is de Staart zeer duidelyk van het Lyf te onderfcheiden , door zyne dunte. Onder de ‚Slangen zyn ‘er, wederom, die zodanig i in lang. te en dunte van ’t geheele Lyf uitmunten 5 dat menze Zweepflangen heet. Ook noemt Prins hunne Tong driepuntig „ dewyl zy die zo fnel uitfteeken en inhaalen , dat dezelve „veeleer drie dan twee Spitfen fchynt te ‘hebben. Ome (©) *t Zelfde, Pl, CVIL (DER: SLANGEN, D77 Omtrent de Oogen vind ik aangemerkt, dat UL iieen het-onderfte Ooglid in dezelven beweeg- Arveebe Iyk zy, Sommigen hebben geen Neusgaten, „\L | 4 6 Hoorp- Oogen, noch uitwendige Ooren, doch dat zy ‘sruz, allen geheel doof of zonder Gehoor zouden zyn , gelyk LinNaus zegt (*), fchynt thans zeer twyfelagtig , nu men niet alleen in de Kruipende Dieren en Adders , maar zelfs in de Viffchen, het Gehoortuig vinde (f). Prinrus hadt reeds gezegd , dat de Slangen Oorgaten hebben, waar door zy hooren. Hunne Adem- haaling gefchiedt niet op de wyze van den Menfch en de Viervoetige , maar op die der Kruipende Dieren, Haagdiflen ‚ Padden en Kik. vorfchen. : Eene zonderlinge Eigenfchap der Slangen is Verandes ring van hunne verandering van Kleur , by het afleggen Kieur, of affcheuren van hunne Huid, dat zy in ’% Voorjaar doen , en waar door hunne Gedaante als vernieuwd wordt, De Indiaanfche Slangen veranderen dermaate ‚dat men naauwlyks twee, van eenerley Soort, in Kleur volkomen gelyk vindt, zo LINNaus aanmerkt, en dic maakt dat de wilde Dieren voor een ongewapende Slang zo bevreesd zyn, als voor een gewapende, dat is, voor eenen die kwetzende Tanden heeft (1), In fommigen is de Huid zeer fierlyk gefchubd; en (*) Absque Auribus furdos. Sy/t. Nat. X. p. 194 EB bladz. 7. hier voor. (}j Zie bladz, 217 , 218, (4) Stokholmf. Verhand, voor *t jaar tje pag, 256. 1, Daer, VL, Srwx, > 3 UI. ÄFDEEL. VL, 278 EIGENSCHAPPEN en wonder fraay getekend. Men vindt ‘er van Goud-, Zilver- en Koperkleur , of gebandeerd Hoorp- met allerley hooge en fchoone Verwen. Omze STUKe Venynige heid. te dooden moet menze op den Kop treffen; want anders zyn zy ongemeen taay, ten ware men hun met een Zweepflag of Teentje door midden floeg; -gelyk in fommigen zeer wel ge- fchieden kan. Men wil dat zy lang van Leven zyn. Hunne Vuiligheid, of Drek, wordt ge- zegd fomtyds te ruiken als Moskeljaat. De Venynigheid, die in fommige Slangen zo biykbaar en hevig is, heeft aanleiding gegevens om naar derzelver Oorzaak onderzoek te doen. Men is thans verzekerd, dat de Zitplaats van dit Venyn niet in de Staart zy , noch in de Tong, maar in twee Tanden van de Bovenkaak, dic zy als Pylen uitfchieten en weder inhaalen. Dee. ze Tanden, zynde zeer vreefelyke Wapenen, met welken de Natuur fommige- Dieren van dee. zen Rang voorzien heeft , zyn van binnen hol en laaten een Vergiftig Vogt door , dat uit een Blaas- je voortkomt, ’t welk aan den wortel van de ‚Tand geplaatft is. Men heeft bevonden , dat, na dat alie Vleezige deelen van de Kaaken, door kooking en door ongeblufchte Kalk, wa- ren afgefcheiden , nog het Venyn in deeze “Fanden bleef, De Uitwerking van dit Venyn is wonderlyk en zeer verfchillende. Daar zyn er , welker Beet een Soort van Verdooving der Zinnen en ecne afmatting toebrengt, dic niet onaangenaam ë is» ZDER/SLANGEN. 270 is, waar op de Dood volgt, als een zagte Ont- HIL flaaping „ zonder eenige Pyn., Anderen veroor. ÄFDEEL. __zaaken verandering van Kleur, Grilling , Hart- klopping en-hevige Smerten. Eenige brengen de Kramp of Geelzugt aan, gelyk de Adders; anderen Verfterving en het Vuur, gelyk die Ma- labaarfche , Heritinandel genaamd ;-zodanig dat het Vleefch , door Verrotting, by ftukken en brokken van het Lyf valt. AGATHOCLES, ver- haalt men „dat dóor een Tandeftooker , die met het Venyn van de Seps van Libye vergiftigd was, op die wyze zyn Leven verloor, 't Vere gift van fommigen werkt langzaam, dat van an. deren fchielyk, gelyk dat van den Ratelflang , % welk in zes of twaalf Uuren den Menfch weg:- rukt, en dat van den Cobra de Cabelo of Bril- flang, binnen een Uur, zo men de Reizigers gelooven mag. VL OOFD. STUK. De milde Natuur, egter, heeft den Menfch Genees- middelen Biet onvoorzien gelaten van kragtige Genees- gaar tegen. middelen tegen de uitwerking der Slangenbee. ten. Ik wil nu niet omftandig fpreeken van den zogenaamden Slangenfleen , die op de Wond gelegd het Venyn zou uithaalen , en zig daar van in Melk weder ontlaften: noch van dien grooten Steen , welken de Kaper-Slang in zyn Kop zou hebben, en die voor een groot Te- gengift gehouden wordt, °t Schynt dat 'er,te- gen het Venyn van fommige Slangen, byzon- „dere Middelen zyn, gelyk wy in.’t vervolg zien zullen. Het Slangenhout 5; zo genaamd 1. Deer, VI. Srurs 9 4 | WGe 230 EIGENSCHAPPEN mm, wegens de Kleur; in Wyn afgetrokken ;-worde: AFDEEL: gezegd in ’t- algemeen dienftig te zyn, zo wel YE alsde Theriaak en andere Zweetmiddelen ; doch Hoorp- ee ‘srux, de Beet van een zelfden Slang is niet altoos, en niet dan wanneer men ze tergt, vergiftig : ’t welk egter gemakkelyk kan gebeuren „ door ‘er onverhoeds op te trappen, en om die res “den zyn de Negers en Indiaanen , veelal; ge= laarsd. Anders, merkt men aan , vlugten de Slangen voor den Menfch.- | | Algol Niettegenfítaande dit nadeel , ’ welk doch Epen” in de heete Landen menig een het Leven koft , | firekken de Slangen , in verfcheide opzigten, ten voordeele van Adams krooft. Een der voor naamfte nuttigheden is, dat ‘er veel Ongediert; ‘t welk de Ingezetenen van Afrika en de Indiën. anders zo geweldig plaagt , door vernield wordt, of dat de vergiftige Adders door de Slangen. worden gedood; welk één en andere mooglyk deeze Dieren in zulk een hoogagting gebragt hadt by de Negers van ’t Ryk van „Fidah „ Whidah of Juda , bezuiden Guinée, dat zy de- zelven hielden voor hunne Fetiches. of Afgoden en Befcherm-Heligen, ja een Tempel van den Slang ftigtten , zynde als de Moeder. of Dom- Kerk van een menigte Kapellen, waar in deeze é Dieren gediend en aangebeeden werden, Even. wel wordt gezegd , dat die Afgodery uit een andere oorzaak fproot.” Een Slang hadt hun ‚in, gen Gevegt. met de Inwooners van ’t Ryk van, Ardrah , tot een Voorteken van de Overwin-. | ning SDER SL ANGrEON, ©, 281 Bing geftrekt, en federt werden ,de Slangen zo my, danig van bun gevierd: doch ‚het vertrouwen, Arpren, dat zy op dien Afgod (telden , bekwam hun lb zeer legt, toen hun Ryk, in.den:jaare 1727, ‘sro. door den Koning van Dahomê , een. binnen- “Jandfeh Vorft , werdt overweldigd , en de Hoofd. _ ftad Sabée , als ook waarfchynlyk die berugte Tempel van de Slang, geheel vernield. Beter was het overleg der Indiaanen van de Vafte Kuft van Zuid-Amerika, die, door de Volkeren der. Wettindifche Eilanden zeer geplaagd wordende, een menigte van Vergiftige Slangen derwaards overbragten ‚ om: dus die Wilden te beftryden op hun eigen bodem. | „De Veneratie der Slangen ís door de geheele __ Oudheid verfpreid, Toen de Kinderen Ifraëls door vergiftige Slangen gebeten waren, ftrekte het aanzien van den Koperen Slang , dien Mofes in de Woeftyne opregte., hun tot Geneezing, en fe. dert hebben ’er de Ifraëlieten ‚meer dan zeven- honderd Jaaren lang, Goddelyke Eer aan be- weezen (*). Het is derhalve geenszins tc vere wonderen , dat het Voorbeeld van een Natie, welker Gerugt de geheele Wereld doordrong door veele Heidenen gevolgd ‘werdt, in ’ by- zonder door de Egyptenaaren, De Phoeniciers , | beeld. (*) Num. XXI. vers. g. IL. Konine. XVII. vers. 4, Want de opregting van den Koperen Slang door Mo- SES, Wordt gefteld in ’t Jaar der Wereld 2583, en de komfte van Hiskia tot de Regeering in ’ Jaar 3309 » gefchied te zyn. | eN L, Deer, VI, Stug, 55 fi HL ÁFDEEL, VI. Hoorp. STUK. 282 EIGENSCHAPPEN beeldden” de Wereld af door éen “Citkél ‚ in wiens midden een Slang was, tot een Zinne- beeld van den Geeft of ’t Wezen , dat het Geheel-Al bezielt , of aan alles den Adem , het Leven en beweeging geeft. Men wil dat de _ Griekfche Naam van God, die de ® tot Voor. letter heeft; Theos naamelyk , daar van afkom- ftig zy. In fommige deelen der Indiën worden, nog hedendaags, de Slangen grootelyks ge. eerbied, en men vindt daar van, onder de ge- daante van Draaken ‚ in de.-Tempels der Siam. meren veele Bieten die aan de Deuren ftaan, als t ware om den Ingang te beveiligen. Te minder vreemd is ’t, dat dit onder ‘de Heidenen en Wilden plaats heeft, daar, zelfs ‚ maar korte Eeuwen geleeden, de Slangen nog in eenige Deelen van Europa werden aangebee. den. Weinig Huisgezinnen zyn ’er in Samogi- tie, zegt de Baron van Herberftein , die de Slangen niet houden voor hunne Huisgoden , waar aan zy meet dan gewoone Eer bewyzen, fchoon tevens het Krifteiyk Geloof door hun beleeden wordt dat hunne Koning Pagello , in ’t jaar 1386, aannam (*). Oraus Macnys, Biffchop van Upfal , fchreef , dat, ten zynen tyde ‚ de Afgoderv aan Vuur, Hout of Boffchen en Slangen, nog plaats hadt in eenige deelen van Noorwegen en Lapland. Ook zyn er, in de eerfte Kriften Kerk, Ketters geweeft, Opbi- | tes {*) „Atlas d'Europe. p. 265. DER SLANGEN. 253 ges genaamd, die den Slang dienden welke Eva mr, verleid hadt, waanende dat het de Zaligmaaker Arpzrru. geweeft ware. | he d Het is ook wel te begrypen, hoe de Slang srur, jn de Geneeskunde zo beroemd heeft kunnen Slang het worden ; daar de Geneezende kragt van den Ko- A peren Slang, onder de Ifraëlieten , zo duidelyk kunde. ondervonden en zo lang in gedagten gehouden was, De Romeinen , geweldig door de Peft aangetaft zynde, zonden een Galey met Ge- zanten naar Epidaurus , een Griekfche Stad, om den Slang , die aan AÉsCULAPIUS was toe- gewyd , naar Rome te brengen : die Slang kwam uit zig zelf aan boord ; en , overgevoerd zynde, zwom hy naar ’t Eiland in de Iyber, waar op, naderhand , een Tempel voor Zscu- LAPIUS gebouwd werdt, dien men daar en el- ders eerde, onder de gedaante van een Slang. Sedert is het Zinnebeeld van de Geneeskunde een Staf geweeft, met een Slang daar om ge. flingerd. Voorts heeft dit Dier ook, weleer, geftrekt tot andere Zinnebeelden. Lift (*) en Voorzigtigheid worden ’er door afgefchetft, en de Eeuwigheid vertoont men door een Slang , die een ronden Kring maakt, hebbende het end van de Staart in de Bek: °t welk by de Egyp- tenaaren het Zinnebeeld was van het Jaar. Behalve het gebruik , dat van het Vleefch Gebruik, der (*) De Slang was liftiger dan al het Gedierte des Velds. Gen. II, v. zr. | 5. Dert. VI. Stug, s III. „ÄFDEEL. VL. Hoorp- STUK. vei, Verfchei- denheide 284 EarGENSCH AP PSE N der Slangen, ’t geen men zeer verfterkende én voedzaam agt te zyn, in de Indiën niet alleen, maar zelfs in Ítalie tot Spyze gemaakt wordt; zyn in de Geneeskunde verfcheide Middelen , daar uit bereid , in agting , inzonderheid de Geeft en ’t Vlugge Zout; hoewel dit meeft op de Adderen ziet , waar van ik naderhand zal fpreeken. Het Vet der Amerikaanfche Slangen, in “t algemeen , is, zo Pater LABAT aanmerkt, een koftelyk Middel om tot uitwendige fimee- ring te gebruiken, in veelerley Ongemakken die uit Koude ontftaan , inzonderheid Jigtige Py- nen. Men fmelt het ‚ ten dien einde , op 't Vuur, en mengt ’er van den fterkften: Wyn- „geeft of Rum onder, doende daar mede dan hec Lighaam wryven : waar van hy zelf de Proef genomen hadt. De meefte Slangen worden gevonden orde de verzengde ‘Lugtftreek. In Afrika is daar van cen groote menigte, zo wel alsin de Ooft- en Weftindiën , doch of de verfcheidenheïid wel zo groot zy, als het fchynt, zou men, wegens de verandering vanKleur enGrootte,billyk mogen twyfelen. SEBA heeft dertienmaal eene zelfde Soort, de Cobra de Cabelo, of Brilflang , naamelyk , doen afbeelden, Ook geeft hy de Figuuren van zeven Kaapfche, zes Guineefche en vyf Surinaamfche Slangen. Tien byzonde. re:Soorten zouden ’er op Cayenne zyn, vol- gens BARRéRRr: by.de twintig in Noord. Ame- rika; zo KaLM aanmerkt, HAssELQUIST vondt in Pas! DER SLANGEN ‘285 in Egypte vierderley Soorten, de Adders daar “onder begreepen , en juift even zo veel heeft men ’er in Sweeden ontdekt. Behalve den voorgemelden Zee. Worm, dien PoNTOPPIDANS , » Biffchop van Bergen , thans voor zo zeker houdt dat ‘er aan de Noorfche Kuft zy, als eenige andere Vifch; vindt men ‘er, zegt hy , overal in de zoete Wateren, Waterflangen en op ’t Land worden Adders gevonden, die fomtyds ver- giftig zyn. Men vinde dergelyken in onze Provinciën , en Duitfchland levert ook verfchei- de Soorten van Slangen, waar onder den Blind. flang uit; doch de vergiftigften zyn in lealie , Afrika en andere heete Landen. Hoe zeer men omtrent de onderfcheiding der Slangen in ’t duiftere geweeft zy , blykt uit die onvergelykelyke Verzameling van SEBA, in het IL. Deer van zyn Kabinet, alwaar een ver. baazende menigte van Slangen zonder eenige Orde is geplaatft, Behalve eenige weinige Eu- ropifche heeft hy daar in, twee-en-veertig Slan. gen uit Afie;s negen uit Afrika , waar onder een die aangenaam zingt: en vyf-en-vyftig uit de Weftindiën, waar onder één, die gezegd wordt de waare Mfculapius te zyn: dus in geheel honderd-en.zes Uitheemfche Slangen. Buiten de Geftalte , Kleur, als ook de In- diaanfche Naamen, worden deeze, flegts, door eenige Eigenfchappen onderfcheideu: gelyk hy dus zyn Werk met de Scytale of Stokflangen begint, dus genaamd, om dat zy zig dikwils L Deer, VI, STUK, in ui. ÁFDEELs VL. OOFDa STUKe Î Onder. fcheiding, HI. AFDEEL. VL Hoorp- STUKe Kenmere ken vol- gens | 286 EIGENSCHAPPEN in de gedaante van een Stok , en ongekrinkeld, vertoonen. Men ziet ligt- hoe bedrieglyk en onvoldoende deeze en dergelyke Kenmerken Zyn. | De fchranderheid van den Heer Linneus en. zyn onvermoeide vlyt in bet onderzoeken van LinNzys, de Schepzelen , heeft zyn Ed. Kenmerken doen Soorten. gicviäden, waar om men naauwlyks gedagt zou hebben. Zoveel verfchilt het , of men de Wer- ken der Natuur oplettend dan flegts ter loops befchouwe ! Zyn Ed, oordeelt, dat de Schilden of breede Schubben onder aan den Buik en de kleine Schubben onder aan de Staart, bekwaa- me Kenmerken zyn: dewyl het getal daar van in een zelfde Soort van Slangen, indien zy niet verminkt zyn of befchadigd , nagenoeg even groot is: mids men fomtyds de Som van beiden neeme, om dat de onderfcheiding der Buik.Schubben ‚, van die aan de Staart, nief zo klaar is. Dus werdt een Slang, in Sweeden door den Heer Crrerex gevonden , die 1 58 Buikfchilden en 32 Staartfchubben hade, van zyn Ed, een zelfde gerekend te zyn als de gee woone Sweedíche Slang, Huggorm genaamd , ‚waar in het getal der Buikfchilden 144 en dat _ der Staartfchubben 39 is: om dat de Som van - beiden zeer weinig verfchilt ; want in deeze Tel. ling komt het niet op één of twee Schubben aan. Ik heb ,hier voor (*),de zes Geflagten van Slangen , en derzelver Kenmerken , opgege- vens (*) Bladz, 3, 9. | PE = 1 ® We 11 1 ‘re 4 Ì & 4 IJ fl NN t 1" . L 4 \ OBR SLANGEN — 287 ven, dat ik thans niet herhaal. Alleen zal ik UI, _ fpreeken van de Soorten, welken erin ’t eerfte AFDEEL. Geflagt, dat den RATELSLANG bevat, drie zyn; Heen in het tweede, van de SERPENTEN, NEgENs iN srUK. het derde, van de Appers, twee-en-tagtig : in het vierde Geflagt, van de SLANGEN , twaalf: in het vyfde van den TwerekKor , en in het zes. de van den BrINDSLANG, ieder twee: dus in ’t geheel bonderd-en-tien verfchillende Soorten van Slangen. Indien men hier nog byvoegt 7e- gentien , die van den Heer GRoNovius befchreek ven en van LinNaus niet gezien waren: zo is het getal reeds aanmerkelyk grooter dan dat der genen, welken SrBA in het IL, Deer van zyn Kabinet heeft afgebeeld. De Heer Gronovius heeft, by vyf Geflag: jede vanGRONOs ten van LINNEUS, nog drie gevoegd , onder vius. ‚den naam van Scytala, Vipera en Cenchris. Het getal zyner Slangen, van allerley Soort, was vyf-en-veertig : thans worden door zyn Ed. op. geteld een-en-zeftie Soorten: als Cecilia, 1: Am- pbisbene , 2 : Angues , 7: Scytale , 2: Colu- bres, 42: Vipera, 1: Cenchres , 4 s Crotalopbo- ri, 2 (*). De Geflagtnaam van Boa of Serpent wordt door hem niet gebruikt. ‘Zie hier de Kenmerken, die hy tot onderfcheiding van de Geflagten opgeeft, in die Orde, in welke hyze, omtrent als LinNaus te vooren gedaan hadt, heeft geplaacft (}). Cact. (*) Zoopbyl. Gronov Fafcic. 1. Leide, 1763. (f) Mus. Ichthyoe, Tom. 1, Leide. 1754 1, Deer, VL Stuk, / ® 388 EIGEN SCHAË PEN | in CeaciLra. Blindfang. Het Lof naakt, op zyde rind- „ÁFDEEL, pelig : twee Voelers aan den Bek: de VL, Staart klomp of geen. HoorFp- AMpnHisBeNA. Biceps. Het Lyf van vooren en van _ STUK. agteren dikagtig , ftomp gerond , met (Gellagren. _Schubben , die Kringswyze Ringen maas Diena ken, gedekt: de Staart dik en fomp > Op GRroNo- de zelfde wyze geringd. _VÍUS,. ANGuis. | Het Zyf naar vooren en agteren ftomp , gerond; overal met Schubben ge- _fehalied, zonder eenige Ringswyze krin- gen: de Staart dik , ftomp. rondagtig, met dergelyke thäbben; als het pian, gedekt. SCYTALE. De Kop van boven met zeer groote Schubben, die veelhoekig zyn en van veelerley figuur , gedekt: de Buik en Staart van onderen met dwarfe Schils En den: de $#aart dik, rolrond. CoLUBER. __De Schilden op den Kop van veelerley figuur: het Zyf gefchalied met Schubben en van onderen met dwarfe Schilden bekleed: de Staart Kegelagtig , zeer lang en dun uitloopende, van on. deren met Schubben die twee aan twee leggen, TE Adder, De Kop van boven , de Rug en Zyden , met gefchaliede Schubben: de Buik van onderen met dwarfe Schilden voorzien : de Staart Kegelagtig, dun en fcherp uitloopende: van onderen met de Schubben twee aan twee, CENCHRIS. De Kop van bover; de Rug en Zyden , met gefchaliede Schubben:. ‘ de Buik en Staart, van onderen, met dwar fe Schilden: de Staart Kegelagtig, dun en fcherp uitloopende, Kf Cro- Vv, ii DER SLÂNGEN, 685 \_CgorALoPHORUS. Ratelflang. De Buik en Staart met nn Schilden 3 de Stdart fomtyds , behalve AFDEEL, „de Schilden, ook met Schubben gedekt, VI. en uitlopende in een Hoornige Spits of Hoorps Ratel, die gemeenlyk uit Leden beftaats STUÉ Ik heb deeze Kenmerken der Geflagten ‘er bygevoegd , op dat de Liefhebbers , die der Latynfche Taal onkundig zyn , ook zouden kun- nen oordeelen, of ‘er iets dänmetkelyks uitgevoerd zy met de naauwkeuriger onderfcheiding, De Kenmerken, inderdaad, van eenigen fchynen zo in elkander te loopen, dat de Heer Linnzus de Vipera by de Colubres gevoegd of liever gelaten heeft -(*); maakende een nieuw Geflagt van Boa, waar inde Cenchris en Scytale , bene. vens eenige anderen ‚ door zyn Ed. geplaatft zyn. Dus is het getal en de Orde der Geflag« ten, by LiNNzus, gelyk hier voor gemeld, en hy begint; naar gewoonte, met de voornaam. ften ‚de Aatelflangen naamelyk , daar ik ders halve toe overgaas | VIL HOOFD. (*) Want in de VI. Edit. van het Syft. Nat. wâd de Wipera reeds onder de Colubres geplaatft. Ook is de Vipera van Gronovtus de gewoone Adder niet, NI B % & de Daem Vi, Stur; E AFDEELe _VIL HoorD- STUK, Naam, Woone plaatse _delrdiën, Sera geeft de Afbeelding van eenen, 2go BESCHRYVING VAN BEVEL EE SE VIL HOOFDSTUK. Befchryving van ’t Geflagt der RATELSLANGEN, van welker Eigenfchappen een omftandiz en geer naauwkeurig Berigt gegeven wordt, vol. gens de nieuwe Waarneemingen van den Sweed. fchen Heer Karm , geduurende zyn a in Noord-Amerika. 4 Geflagtnaam deezer Slangen , Crotalopho. rus, en by verkorting Crotalus , is af« komftig van den Ratel, dien zy aan ’t end der _Staarce hebben; ’t welk de reden is dat de En- gelfchen ‘er den naam aan geeven van Raîtlee Snakes de Franfchen dien van Serpent a Sonnete tes, en wy dien van RATELSLANG of Bel.Slang. De Indiaanen van Zuid-Brafil noemen hem Boicininga- of Boiconininga;, gelyk zy het. uit- fpreeken; de Troquooifen , aan de Mohaks:Rie vier , in Noord Amerika , Oneganfs. Door gee heel Ooft--_ en Wettindie voert hy den naam van Teutblacoth-Zaupbui , dat is Koning der Slangen: ook wordt hy , in Mexiko, wel Erca« coatl, dat is Windflang geheten en de Span. jaarden , of Portugeezen , noemen hem Casca wela, JorNsron hadtze , onder den trotfen naam van Domina Serpentum of Meefteres der Slangen, te boek gefteld. De Woonplaats deezer Slangen is in de bei. hem h/ + a PLAAT LIV. Cees S; TN JN 08 EEE EE CL oe, D, ID, EE oi) Se Ee / 2 5 dee he) EES ree tedje enen GO 6 CS SIIA NESS Eigen NNT TTT _ worn EE nn EE Net ed AS ESR ANSEEN ITE en Dr RATELSLANGEN poot hem van Ceylon toegezonden, die veertig Bele den in zyne Ratel hadt. In Zuid-Amerika zyn zy gemeen. In, Noord-Aimerika vindt menze niet alleen ín de Zuidelyke en middelfte dee. len, maar zelfs in een gedeelte van Kanada; 14 0 ÄFDERlss _Vlk Hoorps ‚ STUK. ke Roche tot aan den Berg toe, die de gefcheurde Kots * Aa geheten wordt aan ’t Meir. van Champlain. De Noordelykfte plaats, daar menze in Nieuw En« geland gezien zou hebben , is aan de Rivier Merimdek „ tuflchen 48 en 44 Graaden Noorder Breedte. es hadt Jer voorheen meer, in de plaatfen, daar thans de Europifche Volkplan- tingen zyn 3. doch, door de uitroeijing der Bose fchen , is het. getal. van dit fchadelyk Gedierte zeer verminderd > des. menze hedendaags „ in de bevolkte Landftre ken , maar zelden ont- moet, De Sweedfche Heer KALM zegt, dat hy ‚op zyne Reistogten door Noord-Amerika , maar driemaal zulke Slangen ‚ levendig , hadt gezien; hoewel hyze di wils, in het Geboomte Bi en Kreupelbofch „_ QEer 't voorbygaan hadt hooren ratelen. ö Uit de omftandige befchryving, van den Ra telflang , door deezen Heer Cs zal ik „hiers ae het ‘gene de Eigenfchappen van dit Dier be. treft, kortelyk ontleenen. In de Herfft ,-als het koud begint te worden, verzamelen. deeze _Slan. (*) Werhand. van de Akademie van Stokholm voor de Jaaren 1752 en 1753, XIV en XV. Stuk, bladz. 316, 54 189. | L, Deer, Vl, Stur, Ts Winter. n Zomet. Ir AFDEEL. VII. Hoorp- STUK. _ daar uit over den Vloer kruipen, die hem en - zyn Gezin wakker maakte door zyn geratel, 262 BESCHRYVING VAN Slangen zig in hun Winterverblyf , dat gemeen» Iyk een Gat of Hol is onder ’t Aardryk of in de fpleeten van Bergen en Rotfen. Zeker Man, in Nieuw Engeland , hade , tegen een {teilen Berg aan, een Huis gebouwd en door Vuur ftooken kwam een Ratelflang, by nagt , en hun allen op den Zolder deedt vlugten; tot dat het dag geworden ware. In *t Voorjaar, . Oo 5 j als het Aardryk door de Zonnefchyn verwarmd wordt , komen zy by dag. uit hunne Holen en blakeren zig in de Zon; doch kruipen ’er ’s avonds weder in; tot dat het by nagt niet. meer vrie{t noch rypt. De Europifche Ingezetenen;, van dat Land, letten zorgvuldig op de plaat- fen, daar hunne Neften zyn: want ’s Voor: jaars zyn deeze Slangen nog zo verkleumd en log , dat menze gemakkelyk vernielen ‘kan, Zeker Man , ’s morgens uitgegaan zynde om te fchieten, en op een Berg komende, daar hy den Grond bedekt vondt men Ratelflangen , fneedt een Stok van een Boom, en floeg, in korten tyd, daar mede zeftig of zeventig ftuks dood; doch wierdt op ’t laatft zo onmagtig; door den Stank dien deeze Dieren , toornig __zynde, uitgeeven, dat hy zig weg moeft pak- ken. Een oude Sweed verhaalde, dat hy ’er eens zeftien, met Hagel, in ééne Schoot ge. troffen had, Hooge en ongebouwde, of met, Boflchagie begroeide Bergen, zyn gemeenlyk de Ee DE RATELSLANGEN 203 _de plaats van hun Verblyf. in de Zomer » EN, als ’t heet Weer is, komenze ook wel op ’ vlakke Land. Men vindtze veel op plaatfen , daar de Bergen uit Kalkfteen beitaan, gelyk by den grooten Waterval te Niagara, alwaar door het Reizende Volk, dat zyne Goederen daar uit de Meiren Ontario en Erie overfcheept , dit Ongediert in menigte wordt uitgeroeid. By Zomer gaat ‘er naauwlyks een Dag voorby , dat men ’er niet twee of drie, op den Weg, aldaar dood knuppele. De plaats, daar men , ’s Zomers , deeze Slangen meeft aantreft , is by een Beek of Rie viertje , daar zy te loeren leggen op Kikvor. fchen en ander Watergedierte of Beeftjes , die ’er komen drinken: of ook aan de zyden van een ouden neergevallen Boom, en dikwils jn de Schaduw , fomtyds in de Zonnefchyn. Indien derhalve zulk een Boom dwars in den IT. AFDrer. VIL “Hoorp. STUK. weg legt, heeft men altoos veel voorzigtigheid - noodig, om den Voet, zo in ’t op- als af klim. men, niet digt by den Stam neer te zetten. De Wilden neemen uit dien hoofde, wanneer zy zulk een Boom ontmoeten, altoos een Om. weg, of fpringen ‘er zeer vlug op en af, De Ratelflang , naamelyk , is ‚ wat eenigen ook mogen zeggen , gant{ch traag , en onbe- kwaam omiemand, die voor hem vlugt, te ver- … volgen; zo de Heer KaLM aanmerkt. Ook is ‘t'er veraf , dat zy een Meních door een Sprong overvallen, zouden. Aan den anderen kant Ie Desie VL, Stum, | T pee. | vlug- / / 294 BESCHRYVING VAN, II, _ vlugten zy ook zelden voor den Menfch, gelyk de AFDEEL. meefte Slangen doen , maar ftellen zig te weer, A Als het Dier fchielyk van een Menfch over- stug, Vallen wordt, zo wykt het een weinig te rug en legt zig in een kring, met den Kopen Staart opgeheven, ziende den Menfch aan met Oogen, die zodanig fchitterende branden , dat geen Schilder die naar waarheid zou kunnen afte. kenen. Somtyds begint het reeds, zo dra ‘het een Menfch van verre ziet, te klapperen met de Staart; doch fomtyds doet het zulks niet, voor dat het byt. Hetratelen. Kenigen verbeelden zig-dat zy uit vreeze, anderen dat zy uit gramfchap ratelen, De Heer KarM heeft waargenomen , dat zy met de ‚ Staart geluid maaken, als men een Steen of jets naar hun werpt: maar , zig verbergende en niet zien laatende, houden zy weer op , en kruipen voort : gooit men dan op nieuws of ver. fchrikt de Slang , zo begint hy weer te klaps peren. Gemeenlyk ziet men, dat de genen, die niet ratelen , niet zeer vreesagtig zyn; leg. lb gende meeftal lil, tot dar menze zo naby komt, dat zy byten kunnen, en als dan byten zy zeer vinnig. Dit heeft inzonderheid plaats in Regenagtig Weer ; doch het zou kunnen zyn, dat hunne Ratels, nat zynde, dan geen Geluid gaven. De Wilden reizen , ín zulk Weer , niet gaarn door de Boffchen ; 't zy uit vreeze voor deeze Slangen, die dan niet waat fchouwen, en daarom naauwlyks te vermyden 1 Zyn 5 a 4 iN vi, / DE RATELSLANGEN. 295 gyn; ’t zy om dat het alsdan, op die onge. baande Wegen , zeer moeielyk te reizen is. Als de Slang kwaad in de zin heeft, of byten wil, zeggen de Wilden , zo houdt hy zig ftil. Wat hier van zy: in mooy Zonnefchyn-Weer hoort menze fterk- ratelen. Dit Dier is taamelyk vlug in ’t zwemmen, en komt te Water veel fneller dan te Lande voort. Het dryft op ’t Water als een Blaas; xt welk fommigen, niet onwaarfchynlyk , doet onderftellen , dat hee alsdan zyne Long met Lugt opgevuld heeft: te meer, dewyl het zig dan dik ‘gezwollen vertoont. Op ’t Water is t oiet raadzaam hem aan te taften, want hy kan plotflings zig in het Vaartuig werpen: doch de Stank verhindert zulks ook, die ze groot is, inzonderheid wanneer men het Dier toornig maakt, dat Paarden en Rundvee, als zy bene. den Winds zyn, daar voor vlugten, fchoon zy het hooren noch zien; maar boven Winds zyn- de, kan men ’er niets van befpeuren. Som. migen willen, dat zy fomtyds zodanig ftinken;, dat een Menfch daar van in maauwee vallen en fterven zou kunnen. De Ratelflang heeft daar in iets byzonders , dat hy gemeenlyk den Menfch geen nadeel doet, indien hy niet gedwongen zy zig te vers dedigen. Verfcheide voorbeelden werden aan den Heer Karm daar van bygebragt, dat men zelfs op gêtreden hade; ja men weet, zegt hy, 1eDeen, Vl Stux, T 4 dat rfid ÄFDEEL. VII. Hoorp. STUK. De Stank. Het byten, | ‘er met bloote Beenen digt by geftaan, en ’er ui. ÄFDEEL, VII. Hoorp- STUK, 296 BESCHRIVING VAN: dat ’er flaapende Menfchen over ’t Lyf gekroo. pen zyn , zonder hun te befchadigen. Een oud Man , eenige ruigte verzameld hebbende om Vuur te ftooken , wierdt niet gewaar , dat ‘er een Ratelflang in zat, voor dat hy dezelve, eenige Schreeden ver , hadt gedragen ; wan. neer de Slang begon te ratelen; waarop hy ze van zig wierp. Naar zyn verbeelding , hadt de Slang hem wel in ’t Aangezigt kunnen by- ten, Evenwel kan men niet altoos op hunne goedheid vertrouwen. Schoon hy, regt uit Yoedfel, geftrekt leggende , geen fchade kan doen ‚ is de behendigheid en vlugheid, welke dit Dier heeft , om van poftuur te veranderen, onver- beeldelyk 3 en in ’t byten fchiet het den Kop — zeer fnel woort, doch flegts ter halver langte van het Lighaam, ruftende middelerwyl op het Agterlyf. Als de Slang, kort te vooren, een Inkhoorn of ander Dier heeft ingeflokt , en dus verzadigd is, zal hy , als men hem niet ftoot of trapt, niet ligt byten; doch, hongerig zynde, is het Dier zeer kwaad en gevaarlyk. Het Voedzel deezer Slangen beftaat in al lerley Vogeltjes, Kikvorfchen en kleine Vier. voetige Dieren, gelykeen foort van kleine Haa- zen die ‘er in Noord-Amerika zyn, wat grooter dan Konynen , en Minkers , die zig als de Otters in’t Water onthouden , zynde van Kleur, geftalte en grootte, byna als een Marter. In- dien de Ratelflang een groot Beeftje, gelyk een Inkhoorn of Haas, bekomen kan, zo flokt hy | | het. En en DE RATELSLANGEN. 207 herzelve ten halve in ‚ en blyft dus, met het HL Beeft in den Bek , leggen „tot dar het ingeflokte Arpzer, verteerd zy ; wanneer hy het overige door- ‚ViL zwelgt. Zo lang hy geen Gebrek aan Voedzel le, heeft, blyft hy meeftal op de zelfde plaats. | Eenigen hebben den Ratelflang de Eigenfchap Debetove- ‚ring der _ toegefchreeven, van Vogelen en andere kleine Dieren Dieren, welken hy tot Aas begeert, te beto. Soor den Ratelflang veren. Men zegt, dat dit op de volgende wy- verklaard, ze gefchiede, De Slang legt op den Grond on- der een Boom, waarop een Vogel of Inkhoorn zit, en, zo dra hy zyne Oogen rigt naar het Beeftje, fchoon het boven in de Boom zic, is hetzelve, zo ’t fchynt, niet in ftaat om weg te vliegen: beginnende jammerlyk te fchreeuwen , als of het zyn Vyand niet ontkomen kon. Het gaat langs den Stam op en nederwaards, en. komt lang hoe laager, tot dat het eindelyk den Slang, die middelerwyl met een opgefperden Bek te loeren legt, in de Keel valt, tuimelt of Ípringt ; ten minfte van hem, zo’t klein is, verflonden ‚en anderszins „op de gemelde wyze, ten halve ingeflokt worde. Deeze betoverende kragt wordt toegefchreeven aan de Oogen van den Slang, die inderdaad als Vuurvlammen glin. fteren, wanneer hy byten wil: dewyl, zo dra de Slang door het Gerugt, ’t welk een Menfch maakt, de Oogen van het Beeftje afwendt, hee zelve ylings in ’t vlugten zyn behoud zoekt. Veele honderden Menfchen van allerley ftaac, ja alle Ingezetenen van Noord-Amerika , wel- 5, Dasr. VL, StuRe T | ken nt ' ÄFDEEL. VII. Hoorp- STUKe 208 BESCHRYVING vAN ken de Heer KALM naar-zulks vraagde , beves. tigden dit. Onder dezelven - waren ‘tien of twaalf Perfoonen, die hem verzekerden, dat zy het met eigen Oogen hadden gezien, en fom- migen van deeze laat{ten agtte hy volkomen ge= loofwaardig. Hy tragt deeze Betovering te _verklaaren, door de manier, op welke men ziet hadt de Heer KarLM, fchoon hy het , na dat dat de Katten dikwils een Vogeltje ,“t welk an« ders haar gemakkelyk ontvlieden zou kunnen; betrappen. Men weet , naamelyk, dat de Dieren zelden vlugten, eer het gevaar oogfchynlyk en naby is. Miffchien heeft het gefchreeuw deezer Vogeltjes , die in de Boffchen van Amerika gantích niet fchuuw zyn, eenige overeenkomft met dat der Vogelen in Europa , wanneer zy over dag een Kat-uil, Havik of anderen Roof- vogel zien, welke zy vervolgen in plaats van ‘er voor te vlugten. Het zou, mooglyk, ook wel uit verbaasdheid kunnen fpruiten, of dat de Beeften , naby komende , in zwym vielen door den Stank van dit Dier. Een Inkhoorn;, van den,Boom willende klauteren om te ontvlug. ten, zou inzonderheid dit laatfte kunnen bejee genen. Dus hadt zekere Vrouw een Haasje, dat den Ratelflang gezwind [voorby liep, zien omver tuimelen. Het vallen in den Bek kan door de fchielyke uitfchieting van den Kop wotden verklaard. Immers, dat ’er een beto- verende kragt zyn zou in de Oogen van dit Dier me m DE RATELSLANGEN. 299 men bet toornig. gemaakt hadt, lang agter een im. ftyf aankeek, niet gewaar Kunnen worden. AFDEELs _ Ik gaa thans over tot de uitwerking wan het EN nd byten des Ratelflangs. Het Vee, gelyk Koei. sruxr, jen, Paarden; befterft het dikwils oogenblikke- Uitwerking Iyk; de Honden houden het gemeenlyk langer Yde Beet. uit: men heeft ’er gezien, die vyfmaal. gebe- ten en niettemin in ’t Leven gebleeven, doch ongemeen ziek en byfter uitgezwollen geweelt waren. Men verhaalt, dat, als het Vee langs een Weg gedreeven wordt , aan welken een Ratelflang legt, dezelve zig zo lang ftil houde, tot dat de laacfte onder zyn bereik is. Omtrent het byten van den Meních is het Dier zo liftig, dat het, fchoon men een Stok in de Hand heeft, niet, gelyk de Honden , daar in byte ; maar in ’t Been treffe. Niet gaarn fchiet de Slang, _ indien hy geen kans ziet om te raaken, het gene hy beoogt. | Omtrent den Meních is de Beet fomtyds ook minder, fomtyds meer gevaarlyk, Indien de Beet van een Ratelflang, dien men regt boos gemaakt heeft , zo diep gaa, dat eene groote Ader getroffen zy, die regtftreeks naar ’t Hart loopt, of gemeenfchap heeft met veele deelen des Lighaams, dan is ’er geen hulp tegen, en de Wilden zelfs zien daar van af, Een aanmer- kelyk Voorbeeld heeft men, ten dien opzigte, Toen een Gezantfchap der Regeering van Pen-. Íylvanie, aan de Iroquooifen , te Onondago kwam, —= was daar iemand onder de Inlanders, die, zyne. 1, Daer, Vl, Stuka be. Hl. AFDEEL. VII. _ Hoorp, STUK. 300 BESCHRYVING VAN bekwaamheid willende toonen , zig verfcheide maalen van een Ratelflang liet byten, en door zyne Heelmiddelen aanftonds het Gift de wer« king benam; maar ‚na dat dit twee of driemaal was gefchied, nam hy den Slang by de Staart , waardoor deeze Dieren ten hoogften getergd worden, en de Slang , zig omwerpende , beet hem in den Arm, zodanig , dat zyne Middelen van geen kragt waren , en dat deeze Pocher, zelf, in weinig Minuuten fterven moeft. Even- eens is ’t met zwangere Vrouwen, in welken de Beet altoos ongeneeslyk wordt geagt, roevallen De Toevallen, die uit het Byten van een Ra- în de Mene fchen. telflang ‚ wanneer hetzelve gevaarlyk is, ont- ftaan, zyn door veelen reeds befchreeven. Gee meenlyk wordt, in de eerfte opflag, daar van niet meer Pyn gevoeld, dan of men van een Doorn geftoken ware, en men zou zig daar in kunnen bedriegen, indien de Benaauwdheid en Matheid , benevens de opzwelling des Lig- haams ‚ niet welhaaft blyken gaven van ’t Vee nyn. Op de gebeeten plaats , ondertuffchen, zyn maar twee kleine gaatjes, als of men ge- prikt ware met Naalden; doch die plaats be- gint te zwellen ‚ men wordt onlydelyk dorftig, - en krygt, omftreeks het Hart, onbefchryfiyke Smerten. Op deezen Dorft volgt , veeltyds, een zekerer en fneller dood ‚ wanneer de Lyder te drinken krygt. De Tong begint te zwellen, en wordt eindelyk zo dik, dat zy den geheelen Mond vervult, zynde tevens zwart van Kleur. Zo ad ade pr RATEÉELSLANGEN. 301 Zo dit zig openbaart , is de Werking van *t mr; Venyn reeds zeer ver gekomen: hoewel men Arrr _ook Voorbeelden heeft „ dat zulke Menfchen - VIE „… Hoorp- geholpen zyn. Het Lyf wordt geheel Vlakkig, “ srux. en’t: Gemeen zegt alsdan , dat de Menfch de Kleur krygt, welke de Slang heeft. Als men den Lyder , in deezen, niet te hulpe komt, zo ° raakt hy alle Gevoel kwyt en fterft. Eenigen behouden ; niettemin ‚ hun geheele Leven daar van een geele en onbevallige Kleur in ’t Aan- — gezigt. Anderen, die gered zyn, krygen jaar- Iyks , omtrent den tyd wanneer zy gebeeten wa- ren , Pynen in’t Lighaam en een Gezwel: dit zelfde heeft men ook in Honden waargeno- men, …_ Het befte Behoedmiddel, ’t welk de Natuur De Varkens den Ingezetenen van Amerika tegen deeze gevaar. neg lyke Vyanden verleend heeft, zyn de Varkens of Zwynen. Zo drade Slang een Varken ziet, ontzakt hem ,aanftonds, alle Moed , en hy be- geeft zig op de Vlugt, even of hy zyn onmagt tegen dit Dier kende, De Zwynen zyn zo gre- tig naar de Ratelflangen , dat zy die aan de Reuk weeten op te fpooren, eù , zo dra zy er een zien, de Borftels overend zettende ‚ den. zelven naderen, happende eindelyk toe, Een Slang in den Bek gekreegen hebbende, flinge- ren zy denzelven fterk , en vreeten hem ops doch zonder den Kop aan te roeren. ’t Schynt | dat zy veel gretiger naar deeze,dan naar andere Slangen zyn. Wanneer iemand , in Noords IE, Dast, Vl, Srus, Ämee HL t LL 302 BESCHRYVING VAN Amerika, een woeften Oord ontginnen-zal, om- ArpreL, ’'er Bouwland van te maaken ; en, vreeft, -dat ’er VII, tOOFD. STUK, Geneesmid- delen tegen den Beet. van dit Ongedierte in de nabuurfchap huisves. te, zo voorziet. hy zig aanftonds van Varkens, Het gebeurt wel fomtyds, dateen Zwyn van den Slang gebeeten worde, eer het heim heeft …_kunnen aantaften, doch het va zelden el mak van den Beet, | | Zeer ligt is ook-de pries te. comans, » en dit maakt , dat men ze , in de bewoonde Land: - ftreeken „ meeftal heeft uitgeroeid, Het flaan met een dun Rysje op de Rug maakt hem weer: loos; ja hy legt ‚ fchoon men niet. kan. ziens waar men hem getroffen heeft, een Uur, en wel korter na den Slag , geheel Levenloos: en onbeweeglyk. Hun op den Kop te treffen, egter, is wel het zekerfte Middel omze te doo- den, gelyk dit met andere Slangen ook plades heeft, De Amerikaanen plagten zig te had dat Zy eenige byzondere Geneesmiddelen-tegen den Beet hadden: men zag hun iets op de Won. den leggen of inneemen , en ditmaakte de Euro- pifche Koloniften nieuwsgierig. ‚ om. kennis te hebben aan zulke heilzaame Middelen, „Edoch, men heeft allengs ontdekt, dat die Geneesmid. delen niet zeker ín hunhe uitwerking ‚nog over= al de zelfde zyn : dewyl de eene Natie het eenes de andere, het ander Kruid , en veelen flegts- het eerfte Kruid dat hun voorkomt, gebruiken, Een Kruid egter, dat in ’t Landfchap Senega en î het DE RATELSLANGEN. 303 het Zuidelykfte van Penfylvanie groeit, is te. gen deezen Beet zo vermaard, dat men, onder de Voorzicting van LinNzus, een geheele Ver: handeling heeft zien verdedigen, die den cytel voert van: Radix Senega (*). De Heer TeEN- NENTIUS ; een Schotsman ‚ zou eindelyk ont= dekt. hebben, dat de-Wortel van die Kruid waarlyk dat Middel zy, ’t welk de Wilden by zig draagen ; leggende dezelven den Wortel __gekaauwd op de Wonde, en het Sap , onder ’ „kaauwen E) doorflokkende, Deeze verdient dan, met regt, den naam van Ratelflang-Wor= iel, hoewel ’er verfcheidene zyn, waar aan men ‘ dien naam gegeven heeft , onder anderen de Virginifche; welke in de Apotheeken gebruikt wordt *, en een Kruid, naar Monnikskap gely- ui. ÄFDEE Vl Hoorp. STUK. * Radix Serpentarie kende. (#)» welks Wortel ongemeen beroemd /irginiane is-in Albanie, als een Behoedmiddel; dewyl de Slang daar fchuuw voor zyn zoude. „Onder de befte Geneesmiddelen, egter, te- Olie, Vet gen den Beet van deeze Slangen , zo wel in Vee “” Speke als in Menfchen, zegt de Heer KaLM , behoort, paar men ondervonden heeft, allerley. Vettig- heid , gelyk Boom:-olie , Spek , ongezouten Bo- ik pnkse * ter "(® Amen, Acad, Vol. IL, p. 126. Dit Kruid is ook tegen andere Kwaalen dienftig, inzonderheid tegen hee- te brandige Koortfen , volgens de Ontdekking van TENNENT1Us, die, wegens de Geneezing van de Plegris , doer, hetzelve, een Premie van 75 pond Sterlings, van de Regeering van Penfylvanie , gekreegen heeft. (f) Aconitum Baccis niveis, Corn. Canad, 76, Aisea Linn. le Daer, VI, Sruze | Go4 BESCHRYVING VAN Hi, terof dergelyken ; indien hetzelve aanftonds AFDEEL. op de gebeeten plaats gelegd of gedrukt, en | se veel daar van aan den Lyder ingegeven wordt. srux, Zulks komt overeen ‚ met het gene de Heer CorLpEN, die de Geneeskunde aldaar oefent; in den jaare 1744 ;aan den ouden Heer Grono- vius te Leyde fechreef : zeggende , dat men toen meeft vertrouwde op de aanvoeging van warme Olie, en hy oordeelt de weinige aan- doenlykheid van de Varkens of Zwynen , aan derzelver Vettigheid toe te fchryven te zyn, als waar doorde kragt van den Beet verdoofd zou worden. Ik zou in dit Geval, zegt hy , liever vertrouwen op Olie of Spek ‚dan op de berugte Polygala of eenig ander Geneesmiddel , daar ik van heb hooren fpreeken (*). Ook hadt die zelfde Doktor CorpEN aan den Heer KaLm verhaald , dat men met veeel vrugt, den Slang dood geflagen en geopend hebbende, van het Vet , dat men daar in vindt , kon gebruik maaken. 1 __Blaartrek. _Verfcheide andere dingen, die ook in veele jee mide Gevallen dienftig bevonden zyn , werken als Bytende of Brandmiddelen en maaken een foort van Etterdragt 5 gelyk dus Tabak gee _kaauwd en met Buskruid gemengd op de Wond gelegd wordt , of Keuken-.Zout, dat de genen Á die in Kanada door de Boffchen reizen , ten | HW dien _ €) Zoophylac, Gronov, Fafe. x. Lugd, Bat. 1763 pe 26, / | | mA 4 DE RATELSLANGEN 805 dien einde altyd by zig draagen. Men heeft ook wel het gebeten Deel in de Aarde geftö. ken en daar door verligting gekreegen. Zeker Vader genas zyn Zoontje, door het Venyn met. den Mond uitde Wond te zuigen. Een ander nam een Hen, die hy van agteren kaal plukte; en met de Stuit op de Beet zette, waar door dezelve ftierf. Vyf Hennen raakten dus om hals, doch de zesde wierdt maar een weinig ziek,en de Jongen behieldt het Leven, Miss _fchien werken de gezegde Wortelen en Krui« den ook als Bytende of Blaartrekkende Midde. len „en die Geneezing komt te minder ongeloof baar voor, om dat zy insgelyks dienftig is in Adderen en andere Vergiftige beeten. ‚Men kan -zig eenigermaate tegen het byten DP 5 Ee 5 y blyven inde UI. AFDEElis. . VIL HoorD, STUK, e Tanden van den Ratelflang , die meeft de Beenen zoekt Laarfen aan te taften, beveiligen door Laarfen aan te doen ; doch dit is niet altyd genoegzaam : want, dewyl het Dier lange fcherpe Tanden heeft „ zo byt het door de Laarfen heen. Nog iets an- ders is daar omtrent te vreezen: want de Tan- * den blyven of geheel, of ten deele , doorgaans in de Laars zitten „en, zo men dan die onverhoeds uittrekt of weder aan doet, al was het eenigen tyd daar na, kan men zig ligt veel gevaar op den hals haalen. Zeker Engelfchman , zege men, met de Hand zyne Laarfen fmeeren wil. lende, waar in de Slang gebeten hadt, kwetfte de Hand zodanig, dat hy ’er aan ftierf. Dus verhaalde Doktor CorpeN, dat een Man, die he Deer, VI, STUK, A4 na fteeken. Eet. AFDEEL, VIT. Hoorp: STUK. 306 BESCHaRrYVING VAR na vier dagen verloops ‚ zyn Laarfen weder aäntrekkende, zig den Voet een weinig fchram-= de, ’t welk zulk een Pyn veroorzaakte, dat hy de fterkfte Tegengiftmiddelen gebruiken moeft. Evenwel gaat het Venyn, door den tyd, uit de Tanden; gelyk de Heer KALM aan de ge. nen, die hy met zig in Sweeden bragt, bevon- den heeft. De Wilden in Amerika, zegt hy , _ maaken ‘er, na dat zy wel van ’t Venyn gezui- Gebruik van den Ra- telflang. verd zyn, tot Aderlaating gebruik van , als Lan= cetten. | Ik zal hier nog eenige andere nuttigheden”, welken dit fchroomelyke Dier aan de Ingezete- van dat Wereldsdeel verfchaft ,aanwyzen. Zyn Vleefch wordt van fommige Wilden, zo tot Levensonderhoud, als tot een Geneesmiddel, gegeten : doch dan moet de Slang plotsling dood geflagen zyn, zonder hem veel te tergen of te plaagen 5 dewyl hy , van toornigheid „an- ders zig zelf bytenen zyn Vleefch vergiftigen kan. De Olie, die van het Vet, door % zelve in de Zon te laaten fimelcen , gemaakt wordt, is een zeer dienftig Middeì tegen allerley Py- ' nen „ inzonderheid die der Gewrichten. Het Hart en de Lever, raauw en warm uit het Lyf gegeten, zou de Beeving der Handen wegnee: men, zo men wil. De Ruggegraat wordt om den Hals gehangen tegen de Koorts; kleine Kinderen doet menze aan, om fpoedig Tanden te krygen, en het Vel wordt, van veele Euro- pifche Vrouwsperfoonen ; als een Behoedmiddel tee DE RATELSLANGEN. zor tegen veelerley Ongemakken , om den Middel _ gedaan. Voorts maakt men ’er gebruik van tot het overtrekken der Scheeden van Degens en Hartsvangers , in plaats van Leder, en de Wil. den draagenze als een Gordel om het Lyf , met den Ratel daar aan 4 door wiens Geluid zy zig. vermaaken. Gemeenlyk is men, in eli » van oordeel, dat deeze Slangen zo veel Jaaren oud zyn, als zy Bellen bebben in hunne Ratel. Men heeft er, in voorige tyd, wel gevonden, die over de veertig Leden aan dit Werktuig hadden , doch het fchynt dat de oudften , in Noord-Ame. tika, vernield zyn: want KALM berigt ons’, dat hy maar één Man had kunnen vinden, die hem verhaalde, dat, in zyn Jeugd, een Slang door hem gedood was met dertig Bellen: eenige wei. nige zeiden , dat zy ‘er gezien hadden meet twintig. Het grootfíte deel der genen, die men hedendaags in de Engelfche Koloniën dood Ut; ÁFDEELe VIT Hoorp. STUK. De Bellen van den Râe tel, flaat , hebben minder dan twaalf Leden in de Ratel , en de kleine Jongen gemeenlyk maar één. Rav fchryft, dat dezelve beftaat uit in elkander. fchietende Beentjes , die door een Spier gehegt zyn aan de laatfte Wervel van de Ruggegraat: GrEw vondt deeze Beentjes dun en hol: doch het blykt my uit een Ratel, die ik heb, van vyftien Leden, dat het geenszins Beentjes ,‚ maar veeleer Hoornagtige Bellen zyn, waar van de een zodanig met zyn dikke end in de volgende {chiet, dat daar in, even als Xe Daer, VL, Srum, Va. door HT. ÄFDEEL, vt. …_ Hoorp- STUK, 303 BESCHRYVING VAN door het Kogeltje, ’t welk in de Koperen of Zilveren Bellen is, een rammelende Klank veroorzaakt wordt ‚ die toeneemt naar de me- nigte der Bellen. Ieder Lid van den Ratel maakt zulk een dubbele Bel uit. - SBA merkt aan, dat die der Mannetjes, doorgaans , wat loffer van Gewricht zyn , om meer Geluids te kunnen geeven: doch hua Geluid ontftaat niet van den Ratel alleen: want ík vind gemeld, dat alle de Schubben, op hun Lyf, zig kunnen be- weegen en Geluid maaken, Deeze Slangen heeft men levendig in imrope | gehad. Te Londen is ‘er een geweeft , uit Ka- _rolina derwaards gebragt ‚ welken , ’er negen Maanden geleefd hebbende , men niets heeft zien eeten of drinken. De Heer Baart te Haarlem heeft 'er een leevende gevoed; vind ik door GRONovIUs aangetekend: zo dat die zou Íchynen gegeten te hebben. Met reden mogt er by gemeld zyn, waar mede deeze Heer zyn Rateiflang gefpyzigd had. De voorgemelde Heer VAN DER MEULEN, Regent van ’t Huiszitten- huis, hier te Amfterdam , heeft ’er ook één levendig gehad , doch die at niets en Îtierf wel dra. | In de Kleur is een aanmerkelyk VERRE Olie der ‘de Ratelflangen. De Heer LiNNaus meent ook eenig onderfcheid gevonden te heb. ben, in het getal der Buik en Staart-Schilden , en in het hebben of ontbreeken van eenige or Pear onder aan de Staart, be- ‘ ftaan® DE RATELSLAN GEN, 309 ftaande. Zie hier zZyne drie Soorten, daar uit yr, opgemaakt É AFDEEL, VI, (a) Ratelflang , met 167 Buik. en 23 Staart. Hoorp, Schilden, benevens nog a Schubben: dus in ’t sg gebeel 192 fluks vitmaakende. Horrsdus, Ameri. _Deze ‚ waar van het Mannetje en Wyfje „kaaafche.. door SEBA, onder den naam van Schel- of Ras telflang uit Weftindië, is afgebeeld, wordt van Gronovius geoordeeld die te zyn, welken Scnrucuzer voorftelt en befchryft, onder den naam van by witflek Vergiftige Amerikaanfche Ratelflang , die geel, wit en kruin bont is , met zwartagtige Vlakken, op de Rug, overlangs , als een Ketting uitgeftrekt; de volgende byna driehoekig of fpits, wit, in ’t midden bruin, met zwarte randen, fomtyds Pyiswyze , in Ruitagtige tippen uitloopende (*). Serra merkt aan , dat deeze Slangen zo veel Kijeren niet: hebben als andere Slangen ; waarfchynlyk op dat zy niet te fterk vermepigvuldigen zouden, dewyl zy oud worden. T'ysoN was van ver. beelding, dat de Ratelflangen „, zo wel als de Adders , leevende Jongen ter wereld brene Sen. pe slo In (zr) Crotalu, horridus, Scutis 167 , Scutellis 23: a fimul fumtis 192. Syt. Nat. X. Gen. 107. Muf Ad, Frid. IL. p. 39. Brapr. Nat. Tab, IX, Fig. 1. Serpens Crotalephora , feu Vipera Caucifona Americana. Szg, Muf. Tab. 95 Fig T,2, C*) Muf. Ichthyolog. Tom. D. p. 70, J, Deere VI, Sruke V 3 … HIL sio FBESCHRYVING VAN In de befchryving ‚ welke GroNovivs van _AFDEEL. den zynen, dien hy thans tot de derde Soort VIL Hoorp- STUKg Geftalte, van LinNeus betrekt (*), gegeven heeft, zegt hy : de Kop is langwerpig rond, ftomp aan de Snoet, van boven platagtig: de Oogen en Neusgaten ftaan digt aan den Bek , wiens _gaaping zeer wyd is : de Kaaken zyn geheel IL. _Dryinas. Oottindi íche. ‘Tandeloos , behalve de twee Hondstanden in de Bovenkaak , welke lang en dun , fcherp als een Els, krom zyn, en onder het Tandvleefch bedekt leggen: de Tong heeft twee fpitfen zo fyn als Haair. Het Lyf is in ’t eerft dunner dan de Kop , doch verdikt zodanig, da: het in ’% midden de breedte van den Kop heeft , zyn- de met zeer kleine Schubbetjes gefchalied , ovaal en glad; van onderen met dwarfe Schilden be- kleed. De Staart is zeer kort, en heeft van Onderen zeventien Schilden , waar op drie paa- ren Schubben of halve Schildjes volgen, en dan heeft dezelve, naar tend toe, nog vyf Schil den. De Kleur is , zeer fraay , wit en zwart bont, Aan ’t end van de Staart hadt de zyne maar éé- ne Bel: ook was de langte weinig meer dan een Rynlandíche Voet, en de breedte van ’ Lyf, op ‘tdikfte, nog geen half Duim. (2) Ratelflang met 165 Buik- en 30 Staart. Jcbilden, dat is 195 int geheel. Hier (%) Zoophyl. Gronev. Fafc. EL, Leide 1763, pe 26. (2) Crotalus Dryinas, Scutis 16$ » Scurellis 30 ‚ fimui famtis 19o. Syft. Nat. X. Anguis Scutis Abdominalibus CLXV. Caudalibus, XXX. Aman „Acad. 1 pe 297- pe RATELSLANGEN git Í Hier mede wordt die van ’t Sweedfch Vorfte. IT. Iyk Kabinet, dat aan de Akademie van Upfal Arpret. gefchonken is , bedoeld ; hebbende de langte Ho „van twee Voeten en weinig dikker dan een Vinger zynde. Deeze heeft geen Schubben van onderen aan de Staart, die bekleed is met dertig geheele Schilden , ’t welk het voornaam. fte onderfcheid fchynt uit te maaken ; want het verfchil , in ’c getal der „Schilden; is maar klein. VIL OFDe STUK, Tot deeze Soort fchynt de Ratelflang v van PL LIV, SEBA te behooren dien hy noemt grootfte Soort * van Ooftindifche Ratelflang (*) en waar van hy een Wyfie heeft afgebeeld, dat ée langte van drie Ellen ende dikte byra van een Mans been hade , beftaande de Ratel uit veertig Leden. Men ziet daar in klaar, hoe fchril het Gezigt van deeze Slangen ftaat , wanneer zy toornig zyn, Deeze Soort heeft meer dan twee Tan- den, en fchynt 'er ten minfte vier te hebben in de Bovenkaak , aan ieder zyde, De ‘Tong is zeer zigtbaar gevorkt , met fpitfe punten. Voor op den Kop leggen breede Schubben , waar in de Oogen en Neusgaten ftaan. Agter op den Kop zyn de Schubben klein, doch op ’t Lyf groot en ovaal rond als Bladeren, niet zo zeer over elkander heen fchietende, als wel nevens _elkanderen op een geregelde wyze gefchikt, 2 , „Ze ® Vipera Orientalis maxima , Caudifona, Sm, MM IR iL Pe IOI. T'sb. XCYI, É: Ee 1‚Das Vl Srus, 4 Fig. Ee ML, AFDEEL VIL Hoorp- STUK, gie BESCHRYVING vAN zodanig dat zy het Lyf als geringd maaken. Zy zyn beweeglyk, verkleinende allengs naar t Staart-end toe , alwaar de Ratel aangevoegd is, die de langte van zes Duimen, de breedte van twee derde Duims heeft, en taamelyk {mal uitloopt. De Oogen zyn breeder dan een vierde Duims, welke langte ook byna de grootfte Schubben hebben. De Kleur was Afchgeel , op de Rug donker, aan de Zyden gemarmerd met bruine Vlakken , en die der Buikfchilden licht Afchgraauw. Zo het zeker gaat, dat ieder Jaar een nieuwe Bel aan den Ratel groeije , moeft deeze wel veertig Jaaren oud zyn geweeft. Behalven deezen grooten Ratelflang, welke van Ceylon gekomen was , geeft SrBA nog de Afbeelding (*) van een anderen Ceylonfchen , die maar éênkleurig was, zynde ros of roodag- tig gefchubd over ’t Lvf, en van onderen wat bleeker,. Deeze was over de twee Voeten langs ook een Wyfje, hebbende den Kop kleiner en fmaller naar evenredigheid, dan de Weftindi- fche, zo hy aanmerkt; ’t welk ook in de ge- melde groote fchynt plaats te hebben. Zy hadt “tien Bellen of Leden in de Ratel. . Een andere Ceylonfche (})> die van den Heer GroNovius “thans „als een zeer goede Afbeelding van dezen. Ratelflang zynde (1) , tot de derde Soort van | ‘ _— Lin (*) Kabinet. II. Deer. Pl, XCV. N. 3 (T) 'r Zelfde Pi XLV.N. 4 (1) Zoophyl, Gron. Fafc. IL. Luzd. Bat. 1763. pag. 26. Vipera Ceylogica nafuta, Ses, Tao. XLV. Fig. 4 optima } : hi 5 DE RATELSLANGEN. 313 Linneus, en tot den Amerikaanfchen Boici- rr; ninga betrokken wordt, hecft den Kop aan de Arprrte Snoet veel breeder, dan de Weftindifchen, ’t ‚ VIL | E 6 vg Hoorp. welk in de andere Ooftindifchen ook zeer zigte srur, baar is, en is, naar evenredigheid ‚ veel dugner ‚ van Lyf; als hebbende , op de langte van over de drie Voeten, maar de breedte van drie vier- de Duims. « Ook is de tekening. van ’t Lyf veel netter gemarmerd en gevlakt, dan ik de- zelve in de Weftindifchen gezien heb. Bo- vendien vertoont de Ratel, die maar uit twee Bellen: beftaat , een geheel andere fchikking, dan in de gewoone Ratels deezer Slangen plaats heeft. SeBA zegt, dat deeze met den Bek een zeldzaam Geluid maakt, dat naar Zingen gclykt, (3) Ratelflang met 172 Buik- en or Staart ut. ht f es Dur: (lus. Jebilden, benevens 3 Schubben: dus in ’t ge- velie. - heel 196, d ‘che. Onder deezen bynaam begrypt de Heer Lrn- N&Us dien Surinaamfchen , welke zig bevondt. in de Verzameling, die door den Heer Grirr; Burger van Stokholm, aan de Akademie van Upfal is gefchonken (*); hebbende de langte van _(3) Croralus Duriflus , Scutis"r72 „ Scutellis 21: 3, fimul fumtis 196. Syft. Nat. X. Aman. Acad, IL, p. 599. Karm aAfél Stockh. 1752» p. 310. & 1753. p. 52 185. Crotalophorus 274-22 : 3: GRON. Muf: IL. p. 7e N. 45. (*) Surinamenfia Grilliana, „Amen. „Acad. Is p. 500. 1, Dari. VI, Stuks V 5 ER ÁFDEEL, VIL HooFD- STUK. | SI, BESCHRYVING VAN van vier Voeten , de dikte van een Arm en een Ratel van negen Leden , daar’ de voor- gaande maar vyf Bellen aan de Staart hadt, Zyn Ed. verbeeldt zig , dat het deeze Soort zy, welke KarMm befchryft, die aan eenen zulken Ratelflang geteld heeft 199 Schilden. Dezel.- ve was byna twee Ellen lang , wat minder dan twee Duimen dik , met zeven Bellen aan den Ratel. De Heer W. vAN DER MEULEN; hier te Amfterdam', bewaart ’er thans één uit Nieuw Nederland, die vyf en een half Voet, Amfterdamfe Maat , lang is, en by de drie Duimen op ‘t dikfte breed, hebbende aan de Staart een Ratel van dertien of veertien Le. den. De gewoone langte der Ratelflangen , die men thans in Noord-Amerika vindt, zegt Karm, is drie of vier Voeten, en de grootften, wel. - ken men ’er ooit gezien heeft, zo men my verhaalde , zyn zes Voeten lang, en zo dik als het Been van een middelmaatig Man ge- weeft. Men ziet ’er ook nu en dan, die zo dun als het dunfte van den Arm, en fomtyds die nog dunner zyn. Zie hier wat deeze Sweed ten opzigt van de Tanden aantekent. In de Bovenkaak heb. ben zy niet, gelykandere Slangen , flegts twee Honds- of Hoektanden ; maar meer ; onder welken vier bykans van eenerley grootte zyn, te weeten twee ter wederzyde van de Boven. kaak in de Bek, die veel duuner en fcherper | il dan te … Ad be / worde a 0 je \ } € Ed De RATEL SL AN 6 EN. gis dan de fynfte Els of Naald zyn. Het Dier kan dezelven uiefchieten en weder in haalen, gelyk de Katten haare Klaauwen , doch aan den Wortel zyn nog eenige kleine niet uitgegroci- de Honds.tandjes, In de genen, die ik open fneed „(zegt hy) heb ik tien of twaalf zulke kleine Tandjes, ter wederzyde van den Bek vyf of zes, aan ’t Gehemelre opwaards gevonden. Zonder twyfel dienen deeze, om ’t gebrek der groo» teren te vervullen, wanneer die by geval zyn afgebroken : middelerwyl ftaan zy meeft % onderfte boven „ even of zy zo lang in een Scheede ftaken ‚ tot dat het Dier ze van noode hade. Als men aan den Wortel der groote Honds-tanden drukt, terwyl zy nog in de Kaak ftaan, loopt er een groenagtig Vogt in me- nigte uit. Mal Rell Ralls Natal af? A MOOD S TON Befcbryving van ’t Geflagt der SERPENTEN , waar onder de Boom-Slangen , en anderen, wegens bun. ne werbaazende grootte Reus.Slang genaamd: de Afgod der Negeren en Indiaanens die, wegens de fierlyke Tekening, by ons Konings. Slangen beeten. INe Geflagt-naam, Boa, is niet oneigen ges D geven aan dit Geflagt, ’t welk die mon- ftreufe Slangen bevat, door welken men wil dat wilde Runders of Buffels worden \ingeflokt. 1, Daer, VL, Srux, | Ik HE ÁFDEELs Vil. Hoorp. STUK, HL _ÄFDEEL, VLil. Hoorp- STUKe IL Scytale. Stokflang. a16 BESCHRYVING VAN Ik heb ’er derhalve ook dien van SERPENTEN voor gebruikt , welke iets ontzaggelykers dan een Slang fchynt te betekenen. De Ouden gaven den naam van Boa aan een Waterflang, door welken de Koeijen* gemolken werden , zo Zy meenden, en de Warterflangen iú 't algemeen noemden zy Serpentes of Serpenten. Hunne Kenmerken zyn de zelfden als die van de voorgaande Soort, uitgenomen dat hier de Ratel ontbreekt. Zy hebben , naamelyk , zo wel Schilden of Schildetjes aan de Staart als aan den Buik, ’t Getal der Soorten, welken LinNzus daar van opgeeft , is negen. Gro. Novius heeft ’er eenigen onder den naam van Cenchris, anderen onder dien van Scytale en Coluber befchreeven, Deeze Slangen zyn alte- maal onfchadelyk of zonder Venyn. (1) Serpent, met 250 Buik. en 26 Staartfchil. den, dus 276 in °t gebeel, | De Griekfche naam Scytale wordt aan zeker flag van Slangen gegeven , die de Staart niet fpics hebben, en den Kop weinig dikker dan.het Lyf; zo dat zy, in de langte uitge. ftrekt leggende , veel naar een Stok gely- ken; weshalve menze ook Stokflangen noemt. Sraa heeft verfcheide Scytala-Slangetjes afge- beeld, die egter tot een ander Geflagt behoo- | ren (r)Boa Scyrale. Syft. Nat. X. GEN. 108. Scytale. Gron. Muf. IL. p. 55 N.xo, ScneucHz. Saer, Tab, 737. Fig. ze &i DE-SERPEN TEN 31% ren (*). Gronovius, wiens Kenmerken van den Scytale. Slang , hier voor zyn opgegeven (})s {preekt thans, behalve deezen ‚ die in Zuid- Amerika gevonden wordt, van een Guineefchen , wiens getal van Buikfchilden 180, en dat der Staartfchilden 72 is; dat is te famen 252 ftuks. Dezelve is geelagtig zegt zyn Ed,, van onde. ren bleeker , en rosagtig aan de randen der Rugfchubben: de langte byna drie Voeten: de Kop van boven gefchubt: de Staart half zo lang als de geheele Slang , Elsvormig en Pit tig of fpits (L). ’t Verwondert my, wegens dit laatfte, zeer, hoe zyn Ed, kan zeggen , dat deeze Slang van de zelfde gedaante des Lighaams zy als de Scyiale , die de Staart dik en rolrond heeft, en daar benevens zeer kort: zynde witagtig met zwart geftippeld en gebandeerd, zo ScHEUcH- ZER aanmerkt. (2) Serpent , met 2093 Bik en 77 staariftbit den; dus 280 in ’t geheel. Ik geef aan deezen, die in de Befchryving van het Koringlyk Sweedích Kabinet zeer wel is (*) Kabinet. 1. Deer. Plaat. 1 Fig. tr, 2, $. en PL IL Fig, 3, 4 Zie, hier agter, het X HooepsTuw, (}) Bladz. 288. (4) Zoephyl. Gron, Fafc. 1. p. 19. (2) Boa Canina. Mluf. „Ad. Frid, T. p. 39. T. 3. Serpens Zojobi Brafilienfis. Srs. Muf. Il. Tab. 96. Fig. 2. Serpens Bains, Ceylanica, bucculenta. Tab, 3x, Fig, z. J, Daer. VL, Stux, ui. AFDEELe VII. Hoorpe : STUK. 1. Canis. Boomflang, Z RD ÁFDEEL. VIII, Hoorp. STUK. 8138 BESCHRYYING VAN te | is afgebeeld, den naam van Boormflang; dee wyl by, in Amerika, in de Boomen zig ont- houdt, en aldaar van de Wilden aangebeden wordt, zo ROLANDER heeft waargenomen. On der de twee Afbeeldingen van Sega, welken men hier toe betrekt , ís de eene van een Slang, die van de Brafiliaanen Bofobi, en van de Por- tugeezen Cobra verde , dat is groene Slang , ge- heten wordt wegens de Kleur, die licht Zee- groen is , met groote witte Vlakken , over- dwars, langs de Rug heen, gemarmerd, doch - aan den Buik bleek geel. Dergelyke Vlakken op de Rug hadt de Ceylonfche Bojobi-Slang van SeBA , doch de Kleur was Oranje-geel, en de bleeke Vlakken , op de Rug, als met ros gezoomd. Deeze zou dan , met regt, den naam van Tleot , dat is. Vuurflang , mogen voeren, die door de Indiaanen, zo JOHNSTON meldt , aan de groene Bojobi’s wordt gegeven, welken ‘er zeker Liefhebber allier heeft, die zeerfraay zyn. Hoewel deeze Slangen zeer ficrlyk getekend of gekleurd zyn , geeft egter de grootte en dikte, de wydte van den Bek en de fcherpe haa. kige Tanden , die zy in de beide Kaaken heb- ben, benevens de groote Oogen en dikke Lip. pen, hun een fchroomelyk aanzien. De Por- tugeezen zeggen, dat zy dikwils in de Huizen komen , zonder iemand te beledigen ; doch getergd wordende byten zy ‚ en hunne Beet is, van wegen de verfcheuring, die daar door gee maakt DE SERPENTEN. Sig maakt wordt „of door het treffen der Zenuwagtige IT. deelen, ook dikwils zeer gevaarlyk. pe Ï (3) Serpent met 179 Buik- en 120 Staartfchil- le dens dus 299 in 't geheel, | hg Hipnale, Den genen ‚ die uit het Werk van SERA ; Hoornbek. als tot deeze Soort behoorende , aangehaald wordt, telt men, zo die Autheur aanmerkt , one der de gehoornde Slangen. Evenwel kan ik niet zien, dat dezelve eenig blyk van Hoornen op den Kop heeft , hoedanigen ‘er , van de Ou- den, aan den Ceraftes worden toegefchreeven , dien men, op fommige Plaatfen, tot een Beul van Misdaadigen gebruikte , even als de Cicu- ta te Athenen. Deeze Siumfche Adderflang , gelyk SreBA hem noemt, heeft rondom den Bek een fierlyk gekrulden geelen Zoom , die zo hard is als Hoorn, en hem waarfchynlyk tot byten dient, alzo hy geene Tanden heeft. De Kop is, naar het Lyf te rekenen ,- zeer breed en groot: met kleine Schubbetjes , gelyk de geheele Slang , gedekt , wiens Kleur geelag- tig is, met zwarte {tippen aan den Buik, en op de Rug met witte Vlakken , die zwarte rendjes hebben , zeer fraay gemarmerd. (4) Serpent, met 240 Buik. en 6o Staartfchil- oi de An den, dus 3oo in t geheel, / Knyper. | oet INISE (3) Boa Hipnale , Serpens feu Vipera Siamenfis-per. elegans, fpecies Ceraftz. Sz. Muf. Tab 34. Fig. 1, 2 (+) Boa conftriétor, Sy/i, Nat. X» Cenchris Scutis Abe 1 Dezr, VIe Styx, | 320 BESCHRYVING VAN UI Niet oneigen wordt de naam van Knyper, AFDEEL. in navolging van KA&MPFER, toegevoegd aan VIIL een Serpent, dat zyn Werk maakt van door Hoorp- stuk, Zekere lift de Viervoetige Dieren ve omftren- gelen , en ze dan dood te knypen; omze ver- flike zynde in te zwelgen. Dat zy dit met Bokken en Geiten , ja zelfs met gehoornde Herte-bokken doen, is geloofbaarder , dan dat zy zelfs wilde Stieren , op die wyze, overwels digen en afmaaken zouden. Evenwel, indien er van deeze Slangen , die twintig. Voeten lang zyn, gevonden worden, gelyk Prso verhaalt, zo is het niet ongelooflyk, Waarfchynlyk zyn het zodanigen , waar van ADANsoN byna het zelfde meldt, en daar hy een Vel van hadt, twee.en-twintig Voeten lang 3 wordende deeze of nog grootere te Senegal de Reus-Slang getyteld, Afgod der Het blykt, inderdaad, dat deeze Serpenten. Negeren, | ie | en Abdominalibus CGXL , Scutis Caudalibus LXIV. „Amen Acad. I, p. 497. Tab. XVIL fig. 3. Muf, Ad. Frid, L p. 38. Cenchris, 248-60. GRON. Muf. IL. p. 69. N. 43. Tamacuilla Huilia five Serpens Oculea Mexicana. SeBe Muf. 1. Tab. 98. Fig. r. Serpens Ceylonica fpadiceas Manballa dia. Id Tab. 99. Fig. 1, 2. imperator de Ouadalajara , Mexicanus. Id. Tab. zoo. Fig. z. Serpens blanda Ceilonica, Polonga ditta. Id. Tab. zor. Fig, ze Rex Serpentum Orientalis, Lamanda diëtus, ex Javâ, zariffimus. Id. Tab. 104. Fig. x. Serpens Americana Ar- borea , fingulari artuificio pita, magni zeltimata. Id, Muf.I. Te 53 Fig. zr. Serpens Americana , maximo in honore habita Jd. tb. T, 36. Fig. $. Serpens Phyticus, Orientalis & Africanus, qui honore Divino colitur ab Yncolis, Ib. Tab. 62, Fig. 2, Ee ADESSERPENTEN. sgat vän Monftreufe grootte niet alleen, maar tevens ui. van eene zo fierlyke Kleur zyn, dat menze, Arprête om eene of om die beide redenen, Goddelyke vvd Eerbieding waardig keurt. Verfcheide der ge. Ag ‚nen , die uit SEBA; als tot deeze Soort be. “hoorende, worden aangehaald, hebben in de Landtaal. der andere Wereldsdeelen zeer voor. treffelyke naamen, en worden zelfs hoog ges agt en zeer ontzien. De Indiaanen, aan de Kuft van Malabar, ftigtten, maar vier of vyf Jaaren geleeden, nog een Tempel, op zekere plaats ‚ daar zodanig cen of een dergelyke Slang verfcheen; naar de Deenfche Zendelingen ons verhaalen. Ook fchynt my de Afgod der Negeren hier toe te behooren. Die van Mexiko noemen een dergelyken Slang , het Opperboofd van Guadalajara , en de Javaanen vereeren hem met den naam van Koning der Slangen. Gemeenlyk voert de Slang , daar wy hier Konings- van fpreeken , den naam van Boiguacu , dien Sl2n& ‘er de Brafiliaanen aan geeven, van wegen zy- ne Grootte, en van de Porrugeezen wordt hy „Cobra de Weado geheten. Rat noemt hem Buf- fels-Slang , Anacandia der Ceyloneezen , en, vole gens DE Laer , zou men hem in Weftindie Giboya of PFaboya noemen. Onder de verfcheie denheden, welken men ’er van vindt, is eene. overeenkomft van wonder fierlyke Tekening der Huid , daar in beftaande , dat dezelve , met groote Vlakken, regelmaatig , ís gefprenkeld , en in fommigen als met Oogen verfierd. Her _k Deer. VL, Stuk, Ke …_ Ope „IE. ÁFDEEL. VIT. Hoorp- STUK, \ 322 BeESCHRYVING: VAN Opperhoofd van Guadalajara heeft een keurly- ke Marmering en Wapenen van donker zwart op een helder witten grond, De Javaanfche Slangen-Koning , dien Sega een Pronkjuweel noemt , is zo onverbeeldelyk fraay „ dat de Konft, in de Afbeelding, geenszins in ftaat” is geweelt de Natuur te agterhaalen, Behalve PL. LIV. Fig. de Yoedzel, de keurlyke Tekening van den Kop, die geel. agtig was met een rood Kruis, hadt dezelve het Bovenlyf als vol Wapens en Kroonen , fierlyk door één gevlogten; de Buikfchubben geelagug; de Staart Oranje-kleur. De Boom. Slang van Amerika is geelagtig met donker brui. ne Plekken. De Afrikaabfche, dien de Negers aanbidden, is geclagtig bruin , met witagtige Plekken. De nevensgaande Afbeelding is van een Weftindifchen, die onder de Amerikaanen in groote waarde wordt'gehouden. Men geeft er, hier te Lande , gemeenlyk den naam aan van Konings-Slang , en het zouden ‚ zo men wil, de grootften zyn van alle Slangen. Ook merkt men aan , dat de Kop derzelven veel naar dien van een Jagthond zweemt, ADAN- SoN vergelykt den Kop by dien van een Kro. kodil. Het Voedzel deezer Slangen is naar den Landaart verfchillende. Gemeenlyk beftaat het. zelve in Vogelen, doch buitendien eeten zy ook Haagdiffen, Armadillen, Tetuanfche Dui. vels, en zelfs - Viervoetige Dieren. MARK- _ GRAAF zag er, erk ééneen Geit inzwelgen. _Ge. « a MOE SEREEN DE Ne © - 829 Gemeenlyk onthouden zy zig in ’ Gebergte of in Boffchagien , alwaar zy zig om de takken „der Boomen flingeren. In ’ Land van Sene- gal,zegt de Heer ADANSON,leggen zy opgerold aan de kant van’t Water, zo dart zy van verre zig als de rand van een Put vertoonen 3 loerende dus of 'er een Beeft te drinken kome. Den Menfchen doen zy geen kwaad, dan getergd zynde, als wanneer zy vreefelyk kunnen byten met hunne fcherp getande Kaaken ; doch de Beet is niet vergiftig. Hun Vleefch is voor de Negers een Lekkerny; maar fommige Natiën „ in Afrika en Afie, agten het kwaad deeze Dies ren te dooden, en een geluk dezelven by; ja in, hunne Wooningen te hebben 5; dewyl ’er „Rotten ,‚ Muizen , Padden ‚ Sprinkhaanen en veelerley ander Ongediert , inzonderheid de Adders of Venynige Slangen , door vernield worden: eenigen zelfs bewyzen ze Goddelyken Eerbied , als gezegd is, (5) Serpent met 254 Buik en 65 Staart. Schil. den, dus 319 en ’t gebeel. xt Verwondert my, dat onze Autheur tot dit Geflagt en tot deeze Soort betrekt den Slang ÄFDE flis VIli, Hoorps STUK Schildesd. Slang, dien Sega Schildpad. Slang genoemd heeft, om dat dezelve met zwarte Vlakken , op een bruis J | nen (5) Boa murina. Syff. Nat. X. Cenchris Scuris Abdo- tminalibus 254, Scutis Caudalibus 69 Gron. Muf, Fom, IL. N. 44: Serpens Teftudinea Americana, Murium ie fidiator. Seg. Muf. IL, Tab, 29. Fig. 1 Le Daas. Vl. Stuk. ie RE hie \ 324 BESCHRYVING VAN mr. nen Grond, als gemarmerd is: want deeze AFDEELe heeft, zo SEBA aanmerkt, die groote dwars- VIJL _Schubben aan den Buik niet. Hy aaft op Mui- Hoorp- sruK, Zen, waar van de Bynaam is afgeleid. GRro- Novius betrekt tot deeze Soort een raaren Gui- neefchen Slang, Argus genaamd (*), om dat hy, op de Rug, vol zwartbruine plekken is, die zig als Oogen vertoonen. Deeze heeft, inderdaad, Buikfchilden, | VL (6) Serpent met 265 Buik-en 57 Staart. Schil- kn de den, dus 322 ont geheel. „de, De bynaam van Cencbris, die van Linnzus, te vooren, als een Geflagtnaam aan den Boi- guacu of Konings-Slang gegeven was , maakt thans den bynaam uit van deeze Soort van Ser- nenten, dien wy de geftippelde mogen noemen , ’t welk het Griekfche Woord betekent. Men leidt hetzelve af van Geerft of Geerftpuiftjes, gelyk ‘er in de Febris Miliaris- op het Lighaam van den Menfch komen, Deeze Slang , naa. - melyk, is geelagtig, met witte Oogjes, die in graauwe kringjes ftaan. Men vindt hem te Su- riname, zegt LiNNzus. WII (7) Serpent met o8r Buik. en 64 Staartfchil- Head den, dus 345 in ’t gebeel. De Bynaam fchynt Berg-Slang te betekenen. | | Hy (*) Sen. Muf. IL Tab. 23. Fig. x | (6) Boa Ceachris. Sy/f. Nat. X. E _ (7) Boa Orophias Sy/f, Nate X DE SERPEN TEN, 325 Hy heeft de gedaante van den Konings-Slang, HT, doch is bruin. Men vindt hem in ’ Kabinet Arpeer, van den Heer DE GEER ; in Sweeden , doch, van waar hy afkomftig zy, is onbekend. | (8) Serpent met o7o Buik. en 105 Staartfchil- den, dus 375 in ’t geheel. | In getal var Schilden overtreft deeze, die in *t zelfde Kabinet gevonden wordt, alle de voorgaanden. Hy is grys- of graauw-bont en heeft de Ondertanden zeer lang. De Woon. plaats is in Amerika. (9) Serpent met o9o Buike en 128 Staartfchil- den, dus 418 in ’t geheel, Deeze Amerikaanfche, dien men in ’*t Kabi« net zyner Sweedfche Majefteit vindt , is een der fraayften van de Konings-Slangen, zvnde van Kleur bleek met blaauwe Wigswyze Vlak. ken, en op den Kop alseen Parterre met gee. le Vlakjes getekend,’ Nog fraaijer egter, komt my die voor van SEBA, zeer fchoone Adder- flang , Tlebua genaamd, uit Nieuw Spanje ; zynde fierlyk en Vuurig gevlamd, en Kettings. wyze over de Rug, met groote geoogde brui. ne Vlakken, als gemarmerd: op een bly-groe- | nen (8) Boa Enydris. Syf?. Nat. X% (9) Boa Hortulana. Syft. Nat. X. Muf. Ad. Frid, TI, pe 37: Coluber Ziehua , feu Igneus perpulcher ex Novâ Hispania. Sen. Mu, 1. Tab 84. Fig. £e Vipera Paras guajana formofa. 14, Tab. 74. Fig z. Ie Deet, Vl, Stuke X3 VEE Hoorn. STUK. VIT. Ensdris. Watere Le Hortulana, Tuin-Siange UL _ AFDEEL. VII \t HeaEFp STUK, 326 BESCHRYVING VAN nen grond: de Buik licht-geel , met roode plek- jes. Dezelve hadt kleine Tanden en groote Oogen. De andere, die aangehaald wordt uit Paraguay afkomftig , was onnavolgbaar fiers lyk met donker. en paarsagtig licht bruin en bleek Afchgraauw gemarmerd en gewolkt; heb- bende op den Kop ook die Ruitswyze tekeping van veelerley kleuren , waar van LINN&us {preekt , en welke hem ‘er den bynaam van Hors tulana aan heeft doen geeven. ’t Getal der Schilden is in deeze Soort grooter dan in eenig ander Serpent, Adder of Slang. PRN ANANAS Rel Re IX HOOF DST Beftbryving van't Geflagt der Apprres, waar in zo van de Egyptifche, als van de Europi. fche en Indiaantche, derzelver Venynigheid , witwerking van den Beet en Middelen daar ten gen; als ook van wveelerley in. en uitbeemfche Slangen „zo boos= als goedaartige , waar onder wan den Brilflang , en den zo vermaarden Slan- _genfteen „ volgens de hedendaagfche Waarnee. mingen gefproken wordt. | De Naam Coluber , met welken Linneus KS dit uitgebreide Geflagt gedoopt heeft, zou, wel is waar, eigentlyk en algemeenlykft een Slang betekenen; doch dewyl ’er de ver- fcheiderley Soorten van Appers in begreepen gyn, en in het volgende Geflagt geen Slangen , | die Sr BER EE En Ns Ì kJ $ À . LE gr elf He Pee dn nde Remi HS ese ved Ax bohemen % PLAAT LV. 1 \ J \ x \ = ed N ee + 5 Î Î á 3 „ € ‘ : 4 erf id ‘ Ì Ì j- K: Î , dd Jh veins veld aah er) ; hr, sed te rd Nak: di # Er AM opvoe! al eb RE de VAD? DERS, 327 die Werbiftige in draagen ‚ gevonden _worden, heb.ik beft geoordeel hetzelve met dien Geflagtnaam te beftempelen. Oudtyds werden de Land-Slangen Coiubres genoemd, in onder fcheiding van de Waterflangen. Het on. derfeheidend Kenmerk is, Schilden aan cen Buik te hebben en Schubben onder aan de Staart: daar de Angues geheel gefchubd zyn. %t Ges tal der Soorten, hier in begreepen , is twee en- tagtig. | (1) Adder met 118 Buikfchilden en 22 Staart- Schubben , te Jamen 140. De Grieken noemden fomtyds den Adder Ophis, als Slang by uitmuotendheid, maar ges eenlyk het Mannetje Echis en ’t Wyfje Echidna, ’t welk afgeleid worde van ’t woord echein (heb. ben), om dat zy levendige Jongen in hun Lyf bevatten. Van dit baaren zal cok de Latvnfche Naam, WVipera, ’t zy om dar het Dier met ge- _weld de Jongen ter wereld brengt, of om dat het‘ Viviparum is, afkomftig zyn. In ’t Ita liaanfch heeft het dien zelfden naam , welke maar weinig veranderd is ín ’t Franfch Vipére , en in ’t Spaanfche Bivora. De Engelfchen noemen het Wiper of Adder, en die beide naamen zyn by ons ook in gebruik: de Duicfchers Otter ; de Deenen Snoge , de Sweeden Hugg-Orm , dat Zo (z) Coluber Vipera, Syft. Nat, X, Gen. zog, Hase SEL: Ak. Ups. 1750, P. 24: lin 34 N, GO, 1. Deere VI, SruK, x 4 Her ÄFDEELs, IX. Hoorp.- STUK. L Vipera. Eevptifche Addiers 328 BRS CCHR WVAIEN GSA zj,’ zo veel betekent als Hecknatter , of Haag ArDeeLe Slang, om dat hy zig gemeenlyk in de Haagen ’ Hoop. € ’t Kreupelbofch verfchuilt. | STUK. Onder de verfcheiderley Soorten van Adders Waarnee: geeft LiNNeus den Voorrang aan deeze, die un vi zig in Egypte onthoudt, en aldaar naauwkeurig QUIST. waargenomen is door den Heer Me Met meer regt kon onze Autheur zulks doen, aangezien wy van deeze Adders het opregte vlugge Zout, dat van Venetie komt, en het Vipervleefch voor de Theriaak , bekomen. Ook zyn deeze ruim zo, Vergiftig als de Europifchen en worden door een byzondere Konft of Hand. greep „ welke naar betovering zweemt , van de Slangenvangers en ander Volk, daar te Lan. de behandeld , zonder eenig nadeel; ’t welk on. ze Sweed met veel verwondering befchouwde. Daar zyn een Soort van Goochelaars, die de Vipers in de bloote Handen neemen, met de: zelven fpeelen, ze by den Boefem in fteeken en allerley Konften daar mede doen, en dit zelfs met de Venynigften van drie tot vier Voe- ten lang. Zie hier zyne Bedenkingen en Waar- neemingen daar omtrent (*). > In ’t voorfte van July des jaars 1750, zyn- » de toen de regte tyd om allerleySoort van Slan- s gen, welken Egypte voortbrengt, te bekomen; ss dewylde Hitte dit Ongediert uit zyne Schuil. z hoeken voordokt: kreeg ik ’er „op eenmaal, ss vier | (*) HasszrQursr Heijen pag. 79» êo. 92 93 99 3 93 9) EE) 3 29 32 » 33 99 93 23 1, Deer, VL, STUK, X hl den a ED de, at Nike De ij/ en Ta GN “ - \ A » ge Z DE ADDERS 329 vier byzondere Soorten vanf, welken ik be- „„ fchreef en in Spiritus bewaarde, *t Waren de Vipera vulgaris, Ceraftes Alpini, Faculus en Anguis marinus. Zy wierden my van een Vrouwsperfoon gebragt , ’t welk met en be- nevens my ‚ den Franfchen Konful , Heer LiroNcoURT , en de geheele Franfche Natie, die by;hem was, verbaasdideedt ftaan , als wy TEEN ÄFDEEL. IX. Hoorpe STUK. LEgyptijche. zagen, hoe zy de Venynigfte en gevaarlykfte- Schepzels met de bloote Hand aanvatte, en by het fteeken van dezelven in Fleffchen ’er eveneens mede de werk ging ‚als ons Vrouw. volk met haare Snoerbanden. De anderen maakten haar geen moeite, doch de Adders (Vipere Officinales) hadden geen fmaak in die Gevangenis: zv fnapten ’er uit, eer de Flefch kon worden toegedaan: zy fprongen het Vrouwsperfoon over de Handen en bloote Armen, ’t welk daar door in ’ minfte niet fcheen verfchrikt te zyn, neemende de Die- ren met bedaardheid weer van haar Lyf af en leggende die in het Vat, dat hun Graf zou worden. Dit Vrouwsperfoon hadt de Slangen, zonder fchroom, op het Veld ge. greepen , gelyk de Arabier , die haar ons bragt ‚ berigtte, Zonder twyfel moeft zy een heimelyke Konftgreep weeten , om zo behendig om te gaan met deeze Schep. zels , die voor alle Dieren een fchrik zyn. | 330 BESCHRYVING Vv AN IL, ‚s Ik maatig my de verklaaring van dit Stuk, AFDEEL. „ niet aan. De Egyptenaars maaken een vol- IX. „ ftrekt Geheim van deeze Konft, welke den Hoorp- sry, » Ouden reeds bekend moet geweeft zyn , naar Gochelaary 5» ’t gene uitde Volkeren van Afrika „ Marfi en deet » Pfylli genaamd, die te Rome dezelve oe- fenden, blykbaar is, Ondertuffchen is ’t zon- , derling, dat een Konft of Handgreep „ die »» zo eenvoudig fchynt , meer dan tweeduizend. „> Jaaren heeft kunnen verborgen en geheim > gehouden worden. Het voornaamfte, dat ik s, ‘er in Egypte van te weeten kwam, beftaat , hier in: 1. De Konft is maar aan zekere Fa- ne ss miliën bekend, door welke zy op de Nako. > melingen wordt voortgeplant: 2. De genen, ‚, die dit Geheim bezitten, houden zig niet op. met andere Vergiftige Dieren, gelyk Scor- „> pioenen , Haagdiffen en dergelyken : daar zyn > byzondere Perfoonen, die deeze Dieren be. »» toveren kunnen, en geen werk maaken van de Slangen: 3. De genen, die de Slangen ‚> betoveren , eeten dezelven zo-wel raauw als s» gekookt , en maaken ’er zelfs een Soupe van, > welke onder hun een zeer gewoone Spyze iss. 9 daar zy inzonderheid altoos wat van Eeten s» Wanneer zyop den Vangtt uitgaan. Evenwel ss heeft men my gezegd , dat gekookte en 9, gebraden Slangen de gewoone Koft der Ara- ‚‚ bieren, zo wel in Egypte als in Arabie zyn; s> hoewel zy hun werk niet maaken van die s Goochelaary.” | «. Voor DE ADDERS. _ 83 ‚Voorts merkt ‚de Heer HaAssELQuisr od) det Zy ; de gemelde Soupe gegeten hebbende, om op den Slangen-Vang(t te gaan, zig van hunnen Opperften , of Priefter,laaten zegenen; welk hy, en wy met hem, even Superftitieus Brrr en belachelyk keuren, als dat de gemelde Op. perfte naakt-op den Oven moet gaan leggen, om de Kuikens behoorlyk te doen uitkomen. Hy ftelt deeze Goochelary in gelykeh graad met _ alle dergelyke Konft- en Handgreepen , die wonderlyk voorkomen , als men het Bedrog niet kan ontdekken. Men hadt hem wel ge- zegd , dat de Slangenvangers zig met zeker Kruid beftrooiden of beftreeken , doch daar van hadt hy, met zekerheid, niets kunnen ver- neemen , en by zag het ook niet voor Waarheid dan. Onder de Negers, aan de Weft.Kuft van Afrika, die ook veel werk maaken van Slangen- Vleefch , vind ik niet van eenige Tovery of Beguicheling der Slangen , gewaagd, Het is, niettemin , waarfchynlyk , dat het gebruiken van deeze Dieren tot Spyze, aan de zwervene de Arabieren; die arm zyn en van den Roof leeven , een merkelyke Stoutheid om dezelven “te vangen geeft, Voeg hier by; dat ‘de minfte Slangen Vergiftig , en de Beet der Adderen niet altoos doodelyk zy, gelyk wy in ’t vervolg zien zullen, - | „Ik gaa” nu over; tot de Geftalte deezer Es Gerate, gyptifche Adderen. Dezelven hebben , zegt HasserQuisT, 118 Buikfchilden en 40 Staart. Ie Deer. VI, Stur. fchube UI _ ÄFDee, IX, Hoorn- STUK. _Ezyptifthe. ld 932 BESCHRYVIÍNG VAN fchubben (*). De Kop is boven op weinig , tuffchen de Oogen zeer plat , aan de zyden fterk uitpuilende, en boven ’t Lighaam verhe- ven: de Bek ftomp en zeer kort: de Neusga- ten ftaan overdwars, naby den rand des Beks, en een weinig daar boven de Oogen, wier zwarte ‚ Ímalle Appel , regt op en neer lang:- werpig , met een vuilgeelen Kring gezoomd is. Behalve de kleine ruuwe Tandjes, in de beide Kaaken , hebben zy ‘er , boven in de Bek, twee, die langer, krom en fcherp zyn, in een Scheede, regt voor de Oogen uitkomende. De Tong heeft, aan de tip; een dubbelde fpits. Het Lyf is, by den Kop, rolrond en dunner, in ’t midden dikker en byna Vierkant, voorts wederom dunner en rond naar de Staart toe, hd die , beneden den iAars , Kegelagtig kort en _ een weinig gekromd , in een gedoornde punt uitloopt, De Buikfchilden zyn langwerpig s aan de tippen rond, in plaatjes deelbaar : de Staartfchubben , waar van twintig Paaren on- der aan zyn, kunnen naauwlyks van die, wel- ken de Staart van boven en op zyde dekken , onderfcheiden worden. Zy zyn alle rondagtig en gefchalied: die den Kopen het Lyf dekken, ovaal. Door ’t midden van den Buik loopt | een (@* Heizen „ Pag. 363. LiNNaus heeft het getal der Schubben anders opgegeven, gelyk men hier voor in de Kenmerken van deezen Adder kan zien. Dit komt daar van daan , dat HasserquisT hier het geral def gepaarde Schubben enkeld heeft genomen, DE: ApDERs. * 333 een overlangfe Naad , welke de Schilden plooi- rr, baar maakt. Aan de Keel iseen diepe Groef, Árpeece in de langte. De Kleur van deeze Adders is, ÈX. k Hoorp= boven op ’t Lyf, geheel uit den Yzergraauwen, srux. witagtig , met bruiner Vlakken; van onderen zeyprijche. bleek: de Staart aan ’t end met drie zwartagti- geringen getekend: de langte ruim twee Span 5 de dikte van het Lyf twee Duim, die van den Hals maar een half Duim, gelyk de breedte van den Kop, en de dikte van de Staart, die een Duim lang was, als een Schryfpen. De zoda- nigen heeft hy, verfcheide maalen, levendig, frifch, en met groote Tanden voorzien , door de Slangenvangers met de bloote Handen uit een Zak zien haalen, behandelen en eindelyk dooden; terwyl hy zig te Kairo bevondt. (2) Adder met 131 Buikfchilden en o2 Staart- py, Jchubben, te Jamen 153. „Atropos. Deeze Adder, die ook Vergiftige Tanden heeft, en in ’t Kabinet van den Koning van Sweeden gevonden wordt, ís uit Amerika gee komen. Hy is grys van Kleur en heeft bruite Oogjes met witte Kringen. (3) Adder met 1ro Buikfchilden en so Staart- _ 1m. fchubben, te famen 160. Leberis. Deeze (2) Coluber Atropos. Muf. Ad. Erid. IL p. 22, Tab, XML fig. 1. (3) Coluber Leberis, Syft. Nat. X. 1, Daer, VI, Stur, 4 334 BESCHRYNVING váN HE -, Deezen, die ftreepswyze met zwart gebane | er deerd is, heeft de Heer Kara in Kanada ge- er vonden. STUK. | dom | | av (4) Adder met 134 Buikfchilden en 27 Staart- Lutrix, Jchubben, te famen 161. Deeze „, die in de Indiën woont, heeft de Rug en Buik geel, de zyden blaauwagtig. Hy fchynt van Vergiftige Wapenen onvoorzien te Zy, v. (5) Adder mei 140 Buikfcbilden en 22-Staart- Celamarivs. _ fchubben, ie fumen 162. In ’t Kabinet des Konings van Sweeden is deeze Amerikaanfche Adder; van Kleur Lood. blaauw ‚ met bruine ftreepswyze banden en {tippen getekend; van onderen als met bruine innn Eh VL (6) Adder met 130 Buikfchilden en 40 Staart- | Conftriclor. saldi Jchubben „ te famen I7% De Hetr Karm merkt aan, dat ’er in Ameri. “ka zekere zwarte Slangen zyn, van ongemeene vlugheid , welken een Menfch naauwlyks onte Komen kan, en die zig om het Been. van den __vlugtende ftrengelen , zo dat hy vallen moet. | Het kad Coluber Lutrix. Syff,. Nat. X. (5) Colbe, Calamarius. Muf. Ad. Frid, L Pe 23e (6) Cities, coûftriëtor. Syft. Nat. Xa WR v JOKE À DD ERS, Ed :335 Het befte is, zegt hy dat derzelver Beet geen m1. meer kwaad doe, dan of men zig met een Mes AFDEELe | fneed. Dit fchynt deeze Adder te zyn, wiens H vg opgewipte tip van de Kaak driekantig is, naar srux, LiNNUus aantekent, GRAS: A _@D Adder met raa Buikfchilden en 32 Staart beads fchubben, te famen 174. tes. Zand-Ad-e De Ouden maaken gewag van cen Serpent , dere dat zy Ammodytes noemden, ’t zy om dat het de kleur hadt van Zand, of, gelyk waarfchyn- lykft is, om dat het zig onthield in de Zand: woeftynen van Libye. MarrTriorus noemt het- zelve een yzelyk groot Beeft , zeer naar een Adder gelykende , behalve dat het den Kop grooter en de Kaaken breeder heeft; zynde aan ‘tend van de Bovenkaak voorzien met zeker Uitftek , dat naar een fpitfe Wrat zweemt: weshalve de Landloopers of Goochelaars , die Middelen venten tegen de Slangen-Beeten , het- zelve Afpide del Corno, of gehoornde Afpis noe- men. Die naam , zegt hy, is inderdaad niet oneigen , want het brengt niet traager de Dood aan als de Aspis: wy weeten dat Menfchen , die er onvoorziens door gebeeten waren , in drie Vuren tyds geftorven zyn. Dus getuigt ook Aërivs, daar van, het volgende (*). ‚> De (7) Coluber Ammodytes, „Amen. Acad, I, ps 506 N. 25, Druinus. Bert. Jtins 203. Ammedytes. ALpm, derp. 169. #) Libr, XIII, Cap. 25e …_d, Deer, VI, Srux, HL ÁFDEEL. ij IX. Hoorp- STUK, 336 BESCHRYVING vAn ss De Ammodytes heeft ongevaar de grootte ‚ van een Elle, (want grooter wordt hy niet s afgebeeld noch befchreeven) van Kleur is hy ‚, Zandagtig, over ’t geheele Lyf met zwarte Zand. Ad-,, Vlakken getekend: hy heeft een zeer harde der, Vereiftige heide E Staart, van boven afgefneeden. Sommigen „… hebben hem Cenchrias of Miliaris geheten, > wegens de; hardheid van de Staart. Hy is >, met breeder Kaaken voorzien dan de Adder, s> daar hy anders in veele opzigten naar gelyke, »> doch door de Kleur beft van onderfcheiden 9 kan worden : want de Adder is geelagtig. s, Die van den Ammodytes worden getroffen fterven doorgaans heel fchielyk: in de genen, s> die zo fchielyk niet fterven , loopt het Bloed > uitde Wond en de Wond zwelt , maar een wei- s, nig daarna komt 'er dunne Materie uit, ener », volgt op ‚ zwaarte in ’t Hoofd en Flaauwte, , Die ’er beft tegen kunnen, en fterk zyn; »> gaan in drie Dagen heen, Evenwel heeft meu. er gevonden ‚ die het tot den zevenden , Dag toe uithtelden.” Mooglyk zyn dit die Vergiftigtte Slangen van Guinée, waar van Bosman fpreekt, hebbende naauwlyks de langte van een Elle, van Kleur zwart, met wit en geel gevlakt 5; of ook die Venynige Adders , waar van ADANSON gewaagt, dat een jonge Dogter aan de Kuft van Afrika, by Kaap Verde, ’er door gebeeten zynde , in twee Uuren was geftorven : mooglyk ook die van ’c Eiland Cyprus, Aspic by de Inwaoners | _ge- 33 DÈ ÂDDERS. _387 __ genaamd, welker Beet, in eenige Vuren, den ri, __ Menfch door een algemeene Verfterving doodt, Arpreus paar ’t gene de Heer HasserQuisT verhaalt; ‚ À- hk OFD « zynde dit Dier zo veranderlyk van Kleur, dat srox. het ‚op Yzergraauwe Aarde ruftende, zig graauw, Zand. Ad. op zwarte Aarde zig zwart vertoonde, Door®*” den Heer CARLESON , Gezant van ’t Sweedfche Hof aan de Porte , werdt een dergelyk Dier gevangen, ’t welk bezig was om een Haagdis, __ zo groot als de Adder zelf , in te zwelgen. Dic Dier was maar een half Voet lang, op de Rug met een fchakel van zwarte Vlakken getekend , en hadt een zeeft dun Staartje. Voor op den Snoet vertoonde zig ’t gemelde Uicftek , dat egter niet Hoornig , maar Vleezig was, hoewel het de geftalte hadt van een Hoorntje, kunnen- de agterover geboogen worden, Tuflchen die Hoorntje en de Oogen hadt de Kop, weder= zyds, een verheven Knobbeltje. Het fchynt dan dat de Zand-Adder, nog hedendaags, ook in de Zuidelyke deelen van Europa gevonden worde. | (8) Adder met 15o Buikfchilden en 25 Staart- vin,’ Ceraftess Jchubben, te famen 175. ae De naam van Cerafles is, door de Ouden, gegeven aan een Adderflang , die geboornd ware, He. (8) Coluber Ceraftes. Sy/f. Nat. x, Coluber cornufúss HasseLQ. Itin, p. 315. Ne Or. AC, opp tels p. 27° BELLON. Itis. 203. ) IE, Deer, Vl. Stuxe Y 338 BESCHRYVING VAN 7 [jr _ dendaags weeten de Arabieren , door Konft, AFDEEL. zulke Dieren toe te ftellen , (teekende Vo- H AL gelklaautjes door den Kop heen, Evenwel stuk, Vindc men in Egypte ook een Slang , die eeni. germaate gehoornd is, zo HassrrLQuIsr getuigt; hebbende dezelve twee Sprietjes „als Hoornen, aan den bovenrand van het Ooghol uitfteekende, die taamelyk hard zyn ‚en een weinig krom , doch niet langer dan de halve breedte der Oogen is. De zodanigen vondt hy in alle opzigten , byna, gelyk aan de E gyptifche Adders, doch eens zo lang en zonder groote Tanden: zynde het Lyf drie en een half Voet, de Staart twee en een half Duim lang ; de dikte aan den Buik , als de grootfte Vinger, die van de Staart als een Schryfpen; de Schubbetjes op den Kop, gelyk in de voorgaande , allen zeer klein en rond. A: el, j pijnkts, 9) Adder met 131 Buikfchilden en 46 Staart. _Ternaâte fchubben , te famen 177. fche. Deeze Soort van Adderen , waar van men er een in ’t Sweedfích Koninglyk : Kabinet vindt, die Loodkleurig is, met bruine Zyden , van onderen op een driedubbele ry bruin geftippeld: wordt vergeleeken met dien Ternaatfchen Slang van SEBA, welken {de Indiaanen Bali-Salan-Boe- kit noemen; zynde, zegt hy, de Berg- of Heu vel. (9) Colubet plicatilis, „Amen. „Acad, Tp. zor. Ne 26. Muf. Ad, Frid, Serpens. Bali Salan:Boekit , Terna= tang Sea. Muf. 1. Tab. LVIL, Fig, s. Ri gy Pik ÂpDptne: sn SP vel.Slang , daar VALENTYN van gewaagt, als If. zo vergiftig zynde, dat het enkele aanraaken AFPEEls van de Staart een Menfch zou dooden. Vas En EENTYN melde, dat dezelve den kleinften Kop srur, van alle Slangen heeft: indien hy Adders meent, — dan is de Figuur 'er taamelyk mede overeen. komftig, De Kleur is geel , op Zyde loopt een roode Band, met witte Vlakjes gepaareld , en langs den Buik zyn de Schilden ook aardig , in tyën, geplekt of bruin geftippeld. De Staart js zo dun en fpits niet als die der gewoone Ade deren, | Ä (to) Adder met 118 Buikfchilden en 6o Staart _ X. _ Domicellâ, fchubben, te famen 179. Juffer- Slang. Deeze , die in ’t Kabinet van den Heer GYLrLENBorG zig bevondt, fchynt de Mala- baarfche tweekleurige Slang te zyn van SEBAS; welken hy getuigt zo fchoon en bevallig , en te- vens onfchadelyk te zyn, dat de Dames ; in Ooftindie , hem niet alleen voor ’t vermaak van Oog nahouden, maar ook by haar Boefem in* fteeken, tot verkoeling in heete Dagen. Hy is lang en heeft het Hoofd fierlyk gefchubd 1de Kleur is fpierwit , overdwars geringd met zwarte Banden , die op de Rug breed zyn , en aan den Buik zeer final , fomtyds niet famene loo. (to) Coluber Domicella. Aimene Acad. 1. p. tr, N. 5. Anguis bicolor , elegantiflimus Malabaricus. Sep, Muf. IL Tab. 54. Fig. Ee 1, Deer, Vl, Stuke — BER 340 BESCHRYVENG VAN HI, loopende, Men vinde deezen Fuffer- Slang ’n | ÄFDEEL: Afie. IX. Hoorp- (11) Adder met zot Buikfchilden en 58 Staarte ite \ fchubben , ve famen 179. Heen Deeze , die geheel wit ís, uit de Indiën af: komftig , wordt in ’t Kabinet van den Heer DE GEER gevonden. | XL (ra) Adder met 1o7 Buikfchilden en 72 Staart- winodaid fchubben, te famen 180. Men vindt deezen, die ook in Indie woont : in ’t Sweedfch Koninglyke Kabinet. Hy is bruin ‚ met witte Banden , heeft den Kop gantích wit ,‚ met twee bruine flippen op de Kruin en een driehoekige vlak boven de Neus. gaten, __XIL © (13) Adder met roo Buikfchilden en 6o Staart- Angubalhse — fopybben, te famen 181. In ’t Kabinet des Konings van Sweeden niet alleen, maar ook in ’t Gyllenborgíche te Up- fal , wordt deeze Adderflang gevonden , die overeen fchynt te komen met den fchoonen Weftindifchen Slang van SEBA, welke een dik- ken } (rr) Coluber Alidras. Syff Nat. X. (z2* Coluber buccatus. Syff. Nat. X, Mouf. Ad, Frid.I. p 29. T. 19. Fig. 3. (z3) Coluber angulatus Jyff. Nat. X. Muf. Ad Frid, L. p. 23. Tab rs. Fig. z. „Aman. Acad, L p. 119e N. 7. Serpens Americana Viper eemula. Sen. auf, U, _ Tab. z2. Fig. x. X En Val ed idd DE ADDERS. 341 ken Kop heeft, gelyk een Adder, zynde van ‚de Ouden onder de Aspis- Suiben geteld ge- weeft (*). Deeze is gemarmerd met witte en bruine Banden , en zwart gevlakt onder aan “* Lyf, dat glad is gefchubd met groote Schub. ben. Men vindt ’er geen Neusgaten aan , maar groote Oogen. (14) Adder met 146 Buikfchilden en 39 Staart- __fchubben , te famen 183. De Heer Gronovius heeft onder zynen Ge. flagtnaam van Vipera of Adder, die maar ééne Soort bevat, niet, gelyk men met reden zou kunnen denken, dat Dier gebragt, ’t welk in Europa den naam wan Wiper voert; maar een Ceylonfchen Slang, welke, zo hy aantekent, als een Middel.Geflagt maakt , tuffchen de Cen- chris en Coluber, Derhalve komen zyne opge- geven Kenmerken ook niet met die der gewoone Adderen, welke ik by hem niet befchreeven vind, overeen. Zyn Ed. haalt , wel is waar ; een Surinaamfchen Adder van SCEUCBZER , benevens den waaren Ooflindifcben Adder van Sera aan (1); doch de Voorwerpen, welken hy daar toe {*) Want deeze moet het zyn volgens de aanhaaling in „Ameen. Acad. en niet het ve eh Slangetje , Fige 3» op de zelfde Plaat, (z4) Coluber Berns. Syf?f. Nat. X. Anguis Vipera Faun. Suec. N. 160. Coluber Scut. Abd. 144. Candalie bus. 39e „Amphib. Gyllenb, N. r. „Amen. Acad, 1. pe EI}. ALDROV. Serp. 115, IIG, (1) Zöophyl, Gron, Fafc, 1, Leid. 1763. p. 19, Je Det, Vl, Stuk, DA UI. AFDEEL,. ) TX. Hoorp, STUK: XIV, Berus, Europifche dder, e HT. ÄFDEEL. IK. Hoorp- WTÚK. Evropifche. … wel meeft in de Zuidelyke deelen, in Grieken. S42 BESCHRYVING VAN toe betrekt, hadden over of omtrent zoo Buike fchilden, De laatftgemelde , ondertuffchen’, worde betrokken tot onze gewoone Adders, als eene Verfcheidenheid , die in ’t getal van Buikfchilden en Staartfchubben, als ook in ’ maakzel der Schubben van de Rug en Kop, volkomen daar mede overeenftemt ‚ hoewel zy ’er in Kleur van veríchille (*). _ De Adders worden door geheel Europa, maar land , Italie , Spanje , Portugal ; doch ook in Vrankryk , Duicfchland , en Engeland gevon- den, De Heer Linneus zegt „ dat zy in Swee- den gemeen , en , door hunne zeer Venynige _ Beet, fomtyds doodelyk zyn (}). Meeft ont. Eigene (chappen, houden zy zig in Berg. en Bofchagtige ; drooge Landftreeken , of Heijen, en worden zelden ge- vonden in Moeraflige of aan Ben leggende Ges weften, | Sommigen hebben gember dat deeze pid ren zig niet konden oprollen of in bogten leg- gen, gelyk andere Slangen; doch dit ftrydt te- gen de Ondervinding. De Adder is egter zo vlug niet als een gewoone Slang: hy kruipt langzaam en fpringt nooit. Ook zal hy nim- mer een Menfch byten, indien men hem niet getergd hebbe, of dat hy in benaauwdheid zy: alsdan hebben weinigen deeze Dieren behandeld; Zon. (*) „Amen. Acad, 1 Pe XX4e (í) Fawn. Su p‚ 97, id ATEN wr È f hak Pe, oÌ An Ki; ‘ | zonde DE ADDERS 343 r dat zy ‘er van gebeeten werden. Tot zyn Voedzel randt hy veelerley Infekten en andere Kruipende Dieren aan; gelyk Torren;, Scorpioenen ‚ Haagdiflen , Padden , Kikvor. fchen „Muizen, Mollen en dergelyken; waar van hy de kleinften geheel, de grootften ten dee. le inzwelgt. Verfcheide Maanden kunnen zy, zonder eenig Voedzel , leeven , en, gevangen zynde, willen zy zelfs niet eeten. Het zelfde, dat men in de Ratelflangen , ten opzigt van de fchynbaare betovering der Dieren , om zig van hun te laaten inflokken, opmerkt, heeft, hoe- wel in minder graad, by de Vipers plaats, Zy zyn » gelyk ik reeds aangemerkt heb, onge= meen taay van Leven , en de Kop, zegt men , van de Romp afgehouwen , kan even doodelyk byten, als te vooren. Hunne Drek ftinkt zodanig niet, als die der Slangen. Zy verbergen zig ùiet in gaten van het Aardryk, maar kruipen onder Steenen of Ruigte weg, Hunne Paaring gefchiedt tweemaal ’s Jaars; de eerfte in de Maand van Maart, en de Jongen worden vier of vyf Maanden gedragen. In ’t Voorjaar leggen zy hunne Huid af en fom- tyds ook nog eens in de Herfft. In de Zuide- Iyke deelen van Vrankryk, Dauphiné en Pro- vence, van waar de meefte Adders komen, die men te Parys verkoopt ; worden zy gevangen met HoutenNyptangen of opgevat by de Staart „als wanneer zy zig niet omwenden kunnen om te byten. Dan vervoert menze in Doozen of Kaffen, I, Deer, VL, Stuk, ne J. die EI ÁFDEELs IX Hoorp, STUK» Europijche, 344 BeESCHRYVING VAN TI. die met Mos of Zemelen gevuld zyn; en dus” ÄFDEEL. Jleeven zy, zonder eenig Voedzel of Drank „- B od _ oogfchyniyk» van de Lugt. stuk. De Heer Repr heeft, in zyne zo menigvuldige Tabak een Waarneemingen op de Adders van Italie , aange- ir heg merkt, dat de Tabak een Vergift is voor deeze Dieren. Als men derzelver Huid. doorfteeke met eene Naald, die in haar oog een Draad heeft met aftrekzel van Tabak bevogtigd ‚ dan _fterft , zegt hy, de Adder binnen ’t Kwartier Uurs , en wordt eerft hard als Metaal ;- doch daarna zagt en buigzaam „ als of hy reeds eenige Dagen dood geweeft ware. Men heeft waar- genomen , dat zelfs de Rook van Tabak, in de Keel dezer Dieren geblazen, een dergelyke uitwerking ‚ doch langzaamer voortbrengt; maa. kende butengewoone Stuiptrekkingen , die doo- _delyk zyn, en het Hart flaat nog wel cen half Uur na dat de Adder reeds geftorven is. De Slangen fterven, daar door, op gelyke wyze; maar de Adder, in Wyngeeft gedompeld zyn- de , blyft nog over ’t Uur in ’t leven. Het Speekzel, zelfs van een nugteren Menfch, doet hun geen leed. Ook is de tegenzin of af- keer, die zy van Effchenbladeren zouden heb. ben , een fabel 5 zo CHARAs ondervonden heeft. | Gefchil Een zeer berugt Gefchil is ’er tuffchen de Stoffe van tWEE gemelde Autheuren geweeft , over de. ‘c Venyn. … ftoffelykheid of onftoffelykheid van het Venyn der Adderen, Repr beweerde, dat het geele Vogt; Bv mt Ap DERS. 845 Vogt, vervat in de blaasjes van het Tandvleefch, rr, de enkele en waare Zitplaats zy van het Ve- AFpreL, nyn, en dat dit Sap niet fchadelyk zy, wan- … En _ neer het door den Mond wordt ingenomen, sruz. maar alleen door de Beeten, welken de Adder zuropifche in Leven zynde doet, of die men denzelven, nog verfcheide Dagen na zyn Dood , kan laaten doen; mids dat het geele Vogt in de Wond kome. Hy voegt ‘er by» dar dit zelfde Vogt, gehaald uit een leevende of zelfs uit een doo- den Adder, altoos Venynig is , wanneer hete in de Wond gebragt en met het Bloed van het gewonde Beeft gemengd worde, ’t zy men ‘er zig van bediene als het nog vloeibaar; ‘tzy als het gedroogd is en'tot Poeijer gemaakt. Eindelyk wordt van hem verzekerd, dat alle Dieren, in ’t algemeen, ftierven , wanneer iets van dit Vogt in de Wonden , die men er aan maakte, gedaan werdt. CHaras ontkende dit alles „ behalve de oníchadelykheid van ’t gemele de Vogt, wanneer men’t innam, en hy wilde, dat het Venyn van de Adders niet beftond dan in ge-irriteerde Geeften ; zynde het geele Vogt, zo van een leevende en zelfs zeer boos gee maakten Adder, als van een dooden ; noch in ‚de Beet, noch in Wonden , noch inwendig, noch met het Bloed gemengd, of hoe men ’t ook. gebruiken moge , aan eenigerley Soort van Die- ren doodelyk of befmettelyk , en niets dan een zuiver en onfchadelyk Speekzel, Dit Gefchil is eenigermaate opgehelderd „ I, DEEL, Vl, Stus, Y y fee df 946 BESCHRYVING vAN yr, federt dat de Heeren GroFrroy en Honaurp, | AFDEELe die, nu omtrent dertig Jaaren geleeden, door IX de Akademie der Weetenfchappen van Parys ee gelaft werden om de Venynigheid der Franfche Esropifthe, Adderen te onderzoeken, bevonden en berigt gegeven hebben, dat‘ de Beet der Adderen niet altoos Venynig ware. Ook ftemt men in ’t al- gemeen toe , dat het Venyn vaa deeze en der. ‘gelyke Dieren veel fterker werkt in de heete Landen , dan onder de gemaatigde Lugtftreek. «Voorts zyn door Doktor Mrap, in Engeland; veele Proeven genomen, omtrent de aart en hoedanigheid van het gemelde geele Vogt; die de Waarneemingen van den Italiaan fchynen te beveftigen. Deeze Geneesheer , naamelyk , vondt in dat Vogt eenige kleine fpikkeltjes Zout, die 'er met veel fnelheid in zweefden en na eenigen tyd veranderden in zeer puntige Kry- ftallen , welke als uit zekere Knoopen fcheenen voort te komen , zynde zo hard, dat zy, ver fcheide Maanden, op. het Mikroskoop-Glaasje onveranderd bleeven. De geheele Konfigura- tie vertoonde als een fyne Spinnewebbe , hoe- danig iets de Heer BAgRER, ook, in °t Bytend Sublimaat waarnam (*). De Heer Mrap oordeelde zyne Waarnee- ming merkelyk bekragtigd en geftaafd , door het gene Doktor NPN a in de Indiën zynde, met eigen (*) Nuttig Schrnik y van italie Amfterd, 2756. D. E26, DE ÂDDERS. 347 eigen Oogen heeft gezien, Een Indiaan kwam mr. by hem, met verfcheide Soorten van Slangen, Arpret, «en boodt aan , daar mede eenige Proeven in ’ IX, Hoorp. werk te ftellen, op de kragten van het Venyn, srux, Een der grootften voor den dag brengende, Euvopifcbe. die, zo hy zeid, onfchadelyk was, liet hy zig, den Slang getergd hebbende, daar van in den Arm byten, en gaarde het uitloopende Bloed met den Vinger , leggende hetfop zyn Dye neer, tot dat hy ’er omtrent een Lepel vol van had, Toen haalde hy, uit den Zak , een anderen Slang , genaamd Cobra de Cabelo , die zo groot niet-was, maar, naar hy voorgaf , ongemeen Vergiftig „ en om zulks te bewyzen, kneep hy het Dier om den Hals met zyn Hand en druk: te dus eenig Vogt uit de Tandvleefch-blaasjes , ter veelheid van een half Grein; ’t welk hy zo dra niet gemengd hadt onder ’t Bloed dat op zyne Dy geftold lag, of ’er ontítond een _fterke Opbruifching en werking als in de Geft van Bier, en het Bloed veranderde ín een geel- agtig Vogt (*). … Hier uit blykt dan, dat het Venyn der ver. Middelen giftige Slangen niet beitaa in iets Geeftigs, ge- En han lyk Cragas wil; maar in iets floffelyks, en wel , zo de Heer Meap volgens Reden en Ondervinding ondertftelt , in een fterk Zuur, Diet fchynt eenigermaate beveftigd te worden, doordien men hedendaags beweert, dat aller» ley (#) Mrap de Wenenis, Cap, de Yipera: pag. zie E, Dirt, VIe STUKe 9 UI. ÄFDEEL. IX. Hoorp- STUK, Europifche, 348 BESCHRYVING vAN ley vlugge Alkalyne Zouten , uit Dieren ge- haald, in ftaat zyn om Menfchen , die van Adders zyn gebeeten , te geneezen 5; ja zelfs het bekende Zau de Luce , ’t welk, met een gewenfchten uitflag , aan verfcheide Perfoonen is ingegeven, die reeds de Toevallen hadden , welke de Venynigheid van den Beet aantoonden: Pyn, naamelyk, en Benaauwdheden , Galbraa- king, Opzwelling van ’t gebeeten Deel en van ’e geheele Lighaam „ Slaapeloosheid en Stuip- Adderen- Vet 4 Olie, | trekkingen (*). Evenwel is ’t niet onwaar- fchynlyk , dat het vlugge Zout of de Geeft der Adderen zelf , inwendig , en het openhou- den van de Wond door Byt- of Brandmidde- len, het fchroeijen van dezelve met een gloei. jend Yzer; het doorvlymen ; Koppen zetten, en alles wat het Venyn naar buicen kan trek. ken, of beletten op het Bloed te werken, het dienftigfte zy. Met dit inzigt binden de Goo- chelaars eerft het Deel, dat zy willen laaten byten. Met dit zelfde oogmerk wordt ’er de ver. pletterde Kop van een Adder, of van den zelf. den , waar door men gebeten is; of Theriaak , Uijen met Armoniak-Zout , Wyn waar in Zout gefinolten is , en dergelyke Middelen meer, opgelegd. Op dergelyk een wyze zyn Men- {chen , wien een Geelzugt het geheele Lighaam reeds beflagen hadt, tot Geneezinge gekomen. De Addervangers in Engeland , gebruiken, Zo _(*) Feurnal de Med, Chir, Bec, Fevre 2763. pe 25 DE ADDERS, 349 zo de Heer Merap aanmerkt , een zeer een- IL Os ZA: | » AFDEELs voudig Middel, om hun van ’t byten deezer Dieren te geneezen. Zy beftryken de Wond Hoor. maar met Adderen-Vet en wryven het in: waar STUK. door het fchynt dat de fpikkeltjes van het Ve. Eeropijchs- nyn verftompt worden , en buiten werkzaaïn- heid gehouden. Met dit zelfde oogmerk is de beftryking van het gebeeten Deel, met Boom-Olie, over gloeijende Kolen , als een onfeilbaar middel voorgefteld geweeft (*); doch „de Proeven, te Parys in ’t Werk gefteld, heb. ben geleerd, dat dit Middel ver was van zeker te zyn (Ì). Veele Dieren, naamelyk , die van Adders gebeten waren , ftierven , fchoon men de Wond met Olie had geftreeken ; anderen bee hielden ’t Leven, aan welken men niets deedt. Naderhand heeft men den ftinkende Geeft van Weynfteen , eens , in Proeven te Parys geno- men, zo in als uitwendig op gebeeten Hon- den gebruikt, die van goede uitwerking fcheen ° te zyn (}). En , wat de gemelde Proeven van Rrpr aanbelangt, die door Craras tegen. gefproken waren: de Heer Mrap merkt taan dat pu VeRNEY hem berigt hadt, die Proeven, met gelyken uitflag, te hebben nagedaan (S). * Dat (*) Zie VarrEri Differt. de „Antidoto novo adverfns Viperaram morfum prafentiffimo , nuper in Anglia detectoe Wittenb. 1736. ‚_(1) Zieles Mem, de Acad. Royale des sc. de 'An.1737. (1) Zie der Kon. Schwed. Akad. Abhandl. auf das Jahr. 1748. p. 232. K ) Meap, ut (upra, p. 2x 1.DeEr, VI, Stuk, HL ik 950 BDESCHRYVING vAN ‚ Dat de Adderbeeten niet altoos Vergiftig.zyus AFDEEL, fchynt daar van daan te komen, dat het Venyn Hoorp- STUK fomtyds hun ontbreekt ; fomtyds niet in de Wond gebragt wordt ; fomtyds niet met het De zitplaats Bloed gemengd. Dit brengt ons tot befchou- van t Ve. nyn. wing der zitplaats van ’t Venyn, waar over thans geen het minfte Gefchil is, Men twyfelt niet , of het wordt door de twee dunne, lange holle Tanden (*), welken de Viper heeft in de Bovenkaak, in de Wond uitgeftort. GALENUS heeft reeds opgemerkt , dat de Landloopers de openingen, aan ’t end deezer Tanden, weeten toe te floppen, eer zy zig byten laaten: door een fchandelyk bedrog dus het Leven der Men- fchen, op de wyze der Kwakzalveren , laagen leggende , om door fchynbaare betovering hun vuil Gewin te bejaagen. Deeze Tanden, zeer naar Slagtanden gelykende, ftaan een weinig krom naar agteren, en de holligheid in dezel. ven loopt van cen Wortel af tot digt aan de Punt , alwaar zy eindigt meteen Splectje, niet ongelyk aan dat van een Schryfpen. Behalve deeze Vergiftige Tanden, die „ten getale van een, twee of drie, op ieder zyde van de Bo= venkaak zitten, heeft de Adder nog verfcheide kleine Tandjes, met fcherpe punten, om de prooy te vatten, terwyl hy ze byt. De eigentlyke bronnen , nu „ van dit zo fchroo. (*) Zie de Afbeelding van een Adder-Tand in Bae RERs Nuttin Gebruik van 'é Mikroskoop, Amfterd. 1756 Pl, XV. Lett. L. d { i J ad en Dn wir WE AD! p'riRsS CC er fchroomelyk Vogt, heeft men bevonden een Soort van Klieren of Klieragtige blaasjes , wel. ke in de Koppen van alle Adders, zo Man- _ netjes als Wyfjes, geplaatft zyn op de zyden _ van ’t Bekkeneel, aan ’t agterfte van ieder Oog. Europifdbe. hol ; onmiddelyk onder de Spier, die men de Kaauwfpier zou mogen noemen , dewyl zy dient tot neerdrukking van de Bo venkaak; en dus moet , onder ’t byten , ’t gedagte Vogt worden uitgeperft. Men kan het , door hun den. Hals te knypen , fomtyds met ftraaltjes doen uitfpuiten, zo Merap aanmerkt. Deeze Klieren , die uit verfcheide kleineren famenge- {teld zyn , en veel overeenkomft hebben met de Oorklieren in de Menfch , bedekken de Wortels der gemelde lange Tanden, en ont- laften haar Vogt in een blaasje , ter wederzyde;, dat met de holligheid der ‘Tanden gemeenfchap heeft. Men vindt dergelyke Kwylklieren , ook, in de Koppen van onfchadelyke Slangen: ’t zy dat het Vogt daar van een andere natuur zy of dat het gebrek van Werktuigen de ontlafting in de Wond belette, De Natuur ondertuffchen , die zorgvuldige Moeder „ kan zelfs ook hier niet befchuldigd worden, van dit Venyn vrugteloos of tot en. kele befchadiging te hebben voortgebragt! De Heer Meap merkt aan, dat de Adders, welker Voedzel beftaat in Haagdiffen , Kikvorfchen , Padden , Muizen, Mollen en dergelyke Die ren, niet in {taat zynde om dezelven te kaau- 1. Deer, Vl,Sruke WEI 3 C Mi. ÄFDEELe IX, Hoorn. STUK, HL AFDEELe p IX. Hoorp- STUK. Europifche, 352 BESCHRYVING váN wen, een kragtig ontbindend Kwylvogt noodig 2 hebben tot verteering van dit Voedzel , dat hum - dikwils in de Keel zitten blyft, en niet dan zeer langzaam verteerd wordt. Aan dic laatfte fchryft hy toe, dat de Adders, ettelyke Maan-= den, zonder Voedzel kunnen. leeven, De kou- de aart der Adderen, bovendien, en de traage Gevaarlyk- heid, den Vinger gebeten werdt tuffchen de Nagel beweeging van hun Bloed , maaktze minder be- kwaam om door de knyping der Ingewanden de ingeflokte Dieren te dooden: weshalve hun het gedagte Venyn daar toe noodig was, waär van één Druppeltje dikwils een Dier het Leven be- neemt, en de Menfch wordt ’er dikwils, hoe voorzigtig hyze ook behandele, van getroffen. Amzrosius PARÉ verhaalc, dathy, te Mont- pellier zynde in ’t gevolg van Koning Karel den IX, en de Tanden bekyken willende van een Viper, benevens de blaasjes, waar in men hect Venyn ondergeftelt te zyn; daar van aan en het Vleefch. Het zelfde Ongeval bejegene de, in den jaare 1658, een jong Duicfch Heers die de Proefneemingen bywoonde, welken Cra- RAs op het Venyn der Adderen deedt, en die nieuwsgierigheid hadt hem, byna, het Leven gekoft, Een ander die ’er, twee Jaaren daar na, by tegenwoordig was , kwam het zelfde over ‚ en CHARAS zelf kon dit niet ontgaan, hoe behendig hy in ’t behandelen deezer Die. ren ware, Zie hier een aanmerkelyk Voorbeeld, | ten ee KAS BE ADDPERS | 458 ten dien opzigte , dat den vermaarden Jussieu ir, den jongen is bejegend (*). AFDEEL, ‚Den 23 July des jaars 1747 > toen deeze beed Heer aan ’t Kruiden zoeken was met zyne Leer. srur. lingen op de Heuvelen van Montmorenci , vat. Europifthe, te een derzelven , onvoorziens , een Adder, die hemop drie plaatíen beet; aan den Duim, naa- melyk, en voorften Vinger van de regter, en aan den Duim van de flinker Hand. Alle Vin- gers wierden aanftonds doof , en zwollen, op ; gelyk ook de Handen, zo dat hy de Vingers niet kon buigen. In deeze {taat werdt hy ge= bragt aan den Heer pe Jussieu, die ’er eenige honderd Sehreeden af was, en aanftonds den gebeeten Perfoon geruft telde , door hem van een fpoedige Geneezing te verzekeren. By ge- luk hadt deeze Heer een Flefchje by zig met Eau de Luce, dat, gelyk men weet , een Kon- ftig mengzel is van vlug Alkali en. Barnfteen. Olie: daar van liet hy den Lyder gebruiken zes druppelen in een Glas Water, en goot 'er zo veel van op ieder Wond, als genoeg ware om dezelven mede te ftryken en te wryven. ’ Was toen omtrent één uuren ’s middags en zeer heet Weer. Te twee uuren klaagde de Lyder over Walging en viel in Flaauwte. Men wilde zynen Arm, die zeer gezwollen was, binden ; maar Mr. pe Jussieu verbood: zulks, | jk en \ (*) Mem. de U’ Acad, Royale des Sciënces , de l'Ann. 8747. l. Deer, VI, Stuk, Z 354 BESCHRYVING VAN II. en; door een tweede Gifte van Eau de Luce " ÄFDEELe ging de Flaauwte over, ‚Toen begeerde de H el Lyder naar de plaats ,-daar men ’s nagts zou stuk. blyven, gebragt te worden. Twee Studenten _Ewropifthe. in de Geneeskunde geleidden hemsderwaards en namen op zig hem op te paffen „-en-’t zelf. de Middel weder in te geeven,-als hem,een nieuwe Flaauwte. overkwam. … Dic „gebeurde, inderdaad , tweemaal op den Weg „en, te Bedde geholpen zynde, bevondt-hy.zig zeer kwaalyk; braakende al zyn Middag-Eeten uit: ja bazelde zelfs: doch dit alles ging met eeni- ge nieuwe Giften van Eaurde Luce over. Na de braaking hielde hy zig ftil, en {liep taamee Iyk geruft, De Heer.pe Jussieu, 'er te agt uuren by komende, vondt hem veel beter 3 doch fterk zweetende. ‘Hy fliep des nagts wel, en s anderendaags, dewyl de Zwelling der Han- den nog niet geflonken ware , beftreek men die ‘met Olyven.Olie „ waar in, een ‚weinig. van 't vlugge. Alkali-wás. gedaart* Een half. Uur daar na kon hy de Vingers met gemak buigen « hy kleedde zig aan ,„ontbeet fmaakelyk en kwam te Parys terug 5 zynde , na verloop. van agt Da- gen, volkomen genezen. De opzwelling, naa- melyk , de doofgevoeligheid der, Handen , en eene Geelzugt, welke zig den derden dag aan de beide Onder-Armen openbaarde, verdweenen door ’t gebruik van ’t zelfde Middel, waar van hy , driemaal ’s daags, ’t elkens twee druppelen gebruikte , in een Glas van zyn gewoonen Drank. | ‚De o ‚DE ADDERS 855 _pe zwartfte of bruinfte Adders worden aan- rt, gemerkt de Vergiftigften te zyn. Deeze Die- ERE ren, n naamelyk, verfchillen merkelyk in Kleur, goos. zelfs in een zelfde Land, De grondkleur van STUK. het Lyf is wit- of roodagtig, grys , geel of Evrovijdhe, als getaand, doch altoos doorzaaid met zwart- enen agtige of bruine Vlakken , die het zigtbaarfte zyn op de Rug. In Vrankryk hebben zy de langte van twee Voeten, of daar omtrent, en het Lyf is „ op het dikte, een Duim in de rondte: de. Kop plat, en aan de bovenkaak als. gezoomd: veel breeder en platter dan die der Slangen: de Staart dun en fpits. Langs den Buik zyn ze blaauwagtig, niet geel gelyk de gemeene, Slangen, van Europa. - Men vindt ’er ook die byna, geheel zwart zyn. De Oogen ftaan zeer levendig in de Kop, en de Neus- gaten zyn tond-en zigtbaar, doch die van ’t Gehoor digt geflooten, Men kan ’er niet ale Jeen uitwendig geen blyk van vinden » maar moet het Gehoortuig opzoeken onder Spieren en Beenideren , en dan bevindt men dat zy Ge hoorbeentjes hebben. De Tong der Adderen ane een He: De Tonge dere opmerking: eensdeels, om dat fommigen zig verbeeld hebben , dat zy daar mede fta. _ ken, andersdeels om dat de benaaming daar van geheel oneigen wordt gebruikt, Die Tong 5 welke de Adders, gelyk de Rarelflangen en an- deren , tot den Bek uitfchieten , wanneer zy toornig zyn gemaakt , is van aanmerkelyke lang- 1. Deir. VI, Srux, L2 | ke , 356 BESCHRYVING v AN TL te, fmal en rond, dubbeld, en loopt ‘uit in AFDEEle zeer fyne, fpitfe puntjes, waar van fommigen H akal „er drie, anderen vier hebben. Deeze Tong stug. dient hun , waarfchynlyk , tot gelyk gebruik Ewropifche. als den Spechten; om, naamelyk, kleine Dierte jes te vangen. Zy is met een Soort van Schee. de omkleed. Men befpeutt uit haar gedaante , dat, geheel ten onregte, de naam van Adders- tongen gegeven wordt aan de verfteende Tan. den van den Zee-Wolf, anders Gloffopetre g ge. naamd , die men veel op ’t Eiland Maltha vindt. Met meer reden is de naam van Ad. * & Ophioe derstong * aan zeker Kruid gegeven, welks Vrugt slm ‘er eenigermaate naar gelykt. Mannet. Het Mannetje is duidelyk van het Wyfje te je yy: Onderfcheiden, doordien de Teftikelen of Bal- Fig. letjes uitwendig aan het Lyf zitten, gelyk men dic in de Afbeelding van den waaren Ooftine difchen Adder van Sega, hier nevens, waar- neemt, wiens Balletjes gedoornd zyn (*). Hier ziet. men duidelyk de gedaante van de Tong; k en ook eenigermaate die der Vergiftige Tan- den. De Balletjes zyn doorgaans langwerpig hi rond, wit van Kleur en van Klieragtige zelf. - ftandigheid: het regter is meer dan een Duim Jang ‚ het flinker korter en een weinig dunner. Bovendien heeft het een dubbele Schaft, be- {taande uit twee vooze Lighaamen , onder de Staart nevens elkander gelegen , en naar boven zig (*) Kabinet, IL, Daute blade, 9. Pl VL Fige gs adt IN DE ADDER S. / 4 357 zig famenvoegende met veele harde fcherpe Stekeltjes bezet. De Hals en Staart zyn in hun gemeenlyk wat dikker en de Staart ee: jets langer. Het Wyfje heeft twee Ballatieis gelyk die van ’t Mannetje, doch langer. en grooter, en inwendig geplaatít aan de zyden, naar den bo- dem toe van de twee Lighaamen des Liyfmoe- Ie ÄFDEEL. IX. Hoorp. STUK. Het Wyfie. ders, die een zeer wyden Mond heeft, omde twee deelen van de Schaft, te gelyk, in de Paaring te kunnen inneemen. De zagte, dun- ne en doorfchynende Rokken , waar uit die Lyfmoeders beftaan, maaken, dat zy zig zeer gemakkelyk uitrekken kunnen, om een groot getal Jongen, tot de Geboorte tce , te bevat= ten. Deeze verdeeling des Lyfmoeders kome veel overeen met de Hoornen A welken dit Lighaamsdeel in de Viervoetige Dieren heeft: men vindt zulks ook in ‘andere Kruipende Die- ren en in ’t byzonder in de Slangen van Euro« pa. Ook verfchilt de Voortteeling der Slan- gen en Adderen alleen in zo verre, dat de Adder-Jongen niet in het Ey uitgebroed worden , maar levendig ter wereld komen. Binnen ’t Lighaam zyn zy ook vervat in Eijeren, doch ieder heeft zyn eigen Ey of om. kleedzel, daar het op verfcheide wyzen opge. _rold in legt en zelfs zyn Koek *, daar het met een Navelftreng aan gehegt is. Zie daar, waar- % Placenta om men de Adders baarende } noemt, in te} pivipare genftelling van de Slangen, die Lijerleggende + Le eat. VL Srux, dg ZyD, Ì Oxi para pn 358- BESCHRYVIN G VAN II, zyn. ’t Gecal der Kijeren, in de Adders, is AFDEEL. zeer ongelyk: men telt ’'er fomtyds twintig of Beed . Vyfentwintig, en ook wel maar tien of twaalf. stuk, Doorgaans worden ’er in ’t regter deel des Lyfe _ Europifche. moeders veel meer, dan in ’% {linker deel, ge- vonden. ' | Inwendige - Omtrent de inwendige deelne der Adderen is deelen. weinig verfchil met die der Slangen. De Long, netswyze’ gemaakt, heeft geen Kwabben, en is, van Kleur , hoogrood; dun, doorfchynende en een weinig gerimpeld. Men vindt in dit Dier, zo min als in de Padden , een Middel. rift, tot affcheiding van de Borft en Buikshol- ligheden. Het Hart en de Lever leggen, aan de regter zyde, onder de Long. Het Hart, dat drie Holligheden heeft , komt zeer veel overeen met dat der Schildpadden, zo pu VER. NEY aanmerkt (*). De Lever is bruinrood , en heeft twee aanzienlyke Kwabben. De Gal blaas, een Vingerbreed laager gelegen , is by- na van grootte en figuur als een Boon, be. vattende zeer groene en bittere Gal, die geen de miúfte Venynigheid heeft. Op de eerfte Maag of Krop, die aan ’t onderfte van de Keel. begint en dun gevliesd is, volgt de eigentlyke Maag, uit twee Rokken beftaande ‚ en in de Darmen uitloopende. Gemelde Krop heeft de langte byna van een-Voet: de Maag van drie of @) Oewvres Anatomiquess Paris 176z, Tom, II. pe 469. Vergelyk bladz, so, hier voare Te NAM Uta SDE Appers. rl 359 of vier Duimen. De Nieren, uit veele Klierag- Ii. _dge deelen famengefteld, hebben-een bleekroo- AFDueve de Kleur; en de regter legt altoos hooger dan iech | de flinker. Alle Darmen, de Nieren en Tefli. sruz. kelen, zyn altoos bedekt met een. zeer wit en Esropijche, zagt Vet, dat , gefimolten zynde , vloeibaar j _blyft; als Olie. ’t Gebeente beftaar in Ribben en Wervelen van de Ruggegraat , die aan el- …_kander gewricht en met Spieren voorzien zyn, als in de Slangen (*). Ik gaa nu over tot het Gebruik der Adderen, Gebruik. * welk in de Geneeskunde , van ouds, vry groot is geweeft. Men bediende ‘er zig, ins wendig , van tot een Tegengift, tot Geneezing van Melaatsheid en andere Huidziekten , als ook in kwaadaartige en Peftilenciaale Koortfen. ‚Prinius verhaalt, dat Antonius Mousa , die ° vermaarde Geneesheer van C&sAR Octavius; wanneer hem ongengeslyke Zweeren voorkwa= men ‚ Adders deedt eeten , en dus dezelven won- der fchielyk weg kreeg, Waarfchyalyk zal hy zulks geleerd hebben van dien grooten Griek. fchen Arts, CRATERUSs daar Cicero zo dike wils, in zyne Brieven aan Arricus, melding van maakt, en die, naar ’t Berigt van PorPny- RIUS, zyn Knegt, door een nieuw Soort van Ziekte bevangen, (dat het Vleefch, naamelyk, van de Beenderen afging) door middel van Ad- ders, als Viffchen toebereid, en gegeten , ge- \ nas. (*) Zie bladz. 275. | 3, Deer. Vi, STUK, L4 Ok 360 BESCHRYVENG VAN ir nas. Hoe ’t zy, ten tyde van GALENUs was | Arpeel. de kragt der Adderen zeer bekend : alzo ’er- IX. merkwaardige Hiftoriën van hem verhaald wor- sryg, den, dat de Melaausheid door Adderen-Wyn Enropifche, genezen ZY- Areraus heeft het eeten van deeze Dieren, tot dergelyke Huidkwaalen, aan- — gepreezen, En, om het gebruik dat de Ne. gers, aan de Kuft van Afrika, van allerley Slan- gen tot Spyze maaken, voorby te gaan, zal ik alleen melden, hoe DAMPIER verhaalt, dat de Inwooners van Tonquin, in Ooftindie, hunne grootfte Vrienden onthaalen op Arak, daar Ad- ders en Scorpioenen in afgetrokken zyn; hou- dende dit Vogt niet alleen voor een groot Harte {terkend ‚ maar ook voor een Behoedmiddel te. gen Melaatsheid en dergelyke Kwaalen. Fet Hedendaags wordt nog de Sop en het Geley li van Viperen-Vleefch , in de Zuidelyke deelen vlugge van Europa ‚ door de Geneesheeren voorge- …___{chreeven in zulke Krankheden , daar een fpoe- dige berftelling van kragten en Zweetdryving noodig is. Het fchynt, derhalve, dat de wer- king voornaamelyk beftaa in een zeer fyn Lym- agg San , aangezet door dat vlugge Zout, ’t welk de Scheidkonft uit de Adders haalt, en ’ gene zo doordringend is, Het Hart en de Le: ver, in de Zon gedroogd zynde en tot Poeijer gemaakt, leveren een Middel uit, ’ welk men _ Bezoardicum Animale noemt. Van de overige — Bereidingen zal ik niet fpreeken , om dat die, in het Noordelyk gedeelte van Europa, thans | wei. * DE ADDERS. 861 weinig agting hebben. Ook zoute bezien taan, sy of 'er in ’t Vlugge Zour,en in de Geeft van Arprrú. Adderen geftookt, meer kragt ftak dan in die _IX. van Hertshoorn en dergelyken. Mooglyk is , is: „het gene men van de Adders krygt ‚ wat fyner Europifcbe. en kragtiger tot uitdryving van ’t Venyn der Beeten van Adderen of ook van dolle Honden, Immers de Olie, die door Deftillatie van de Vipers overkomt, is zo ftinkende , dat menze naauwlyks gebruiken kan : doch de Olie van het Adderen-Vet, in tegendeel , levert het uit. & muntendfte verzagtend Middel uit, dat men be. denken kan, inzonderheid tegen de Oog-Ont- fteekingen. Dit zelfde Vet wordt tot Genee. zinge der Adderen-Beeten in de Wond geftree- ken „ als gezegdis. De Adder-Koekjes , dic wy van Venetie krygen, komen in de Theriaak — van Andromachus : het poeijer van Adders in de Theriaca Celeftis: het vlugge Zout in de fyne Orvieraan der Apotheek van Parys, ’t Gebruik van deeze Middelen is geenszins te veragten; zo de Heer Mrap aanmerkt (#). (15) Adder met 15o Buikfchilden en 3á Staart- xv. Cherfea, Jchubben, te famen 184. isd De Heer Linus heeft deezen zeer vers gif (2) De Venenis, Cap. de Vipera, ad finem. (xs) Coluber Cherfea, $y/t, Nat. X. Anguis parvus mfelcens Aesping diétus. Faun, Suec,. N. 261 „AC, Stockh. 1749. p. 255: Tab. 6. fig. T> 2 Ei colore ferrupineo, ALpR. Serp, 197: Je Deer, Vl, StuK. L 5 362 BESCHRYVING VAN IL. _giftigen Adder, dien hy te vooren ‚op het Be AFDEEL, rige der Smalanderen, onder de Sweedfche Die: Ó El ren hadt voorgefteld, eindelyk gekreegen, en stuk. als een byzondere Soort, van de ándere Adders | Sweedfthe, verfchillende , afgebeeld en befchreeven. Zyn Ed. twyfelt egter, of dezelve genoegzaam van de Franfche spic verfchillende zy ; fchoon hy kleinder is in Sweeden; alwaar het Landvolk” hem Aesping noemt. | rat Vergiftig Deeze Slang komt, in de Wilgen- en Elzen- heid, _& Bofchjes, op laage plaatfen van Smaland voors doch men vindt hem ook, hoewel zeer zelde zaam , in andere deelen van Sweeden, Ver- fcheide Menfchen zyn aan deszelfs Beet geftor- ven: want de Wond is zeer doodelyk en het Lid zwelt meer op dan van- het byten eens ge- woonen Adders ; gaande dit met een gruuwe- lyke Benaauwdheid gepaard, Men heeft, om zig daar van te geneezen, den Voet in de Aar- de begraven ; den gekneusden Adder op de Wond gelegd 5 het gebeetene gefneeden of doorge- vlymd; doch, door het niet gebruiken van in- wendige uitdryvende Middelen, waarfchynlyk, is dit alles dikwils vrugteloos geweeft : wes- halve de Boeren thans, indien zy in de Too» ‚ed nen daar van gebeeten zyn, aanftonds die af- hakken „zegt LiNNaus : willende liever ver- __minkt zyn, dan zig in ’t gevaar {tellen van een onvermydelyke Dood, | Deeze Sweedfche Adder is with een Span lang , van dikte alseen dikke, Ganze-Schaft ‘ of AN f Al f K Rh é vpe ADDERS 363 of als * dunfte end van de Pink, op haar dikfte: II,’ van Kleur donker-rood ‚ doch langs de Rug AFPEEL ‚heeft zy een getande zwarte Streep, beftaanide Ea als uit aan elkander gevoegde Ruiten: waar door sTUK. zy zig als een jonge Adder vertoont. Het Livf Sweedfthe. js van boven gedekt met een-en-twintig ryën; zeer kleine langwerpige Schubben , ieder met een verhevene Streep gerugd. De Kop is zeer plat, met eene Roeftkleurige Vlak, van figuur als een Hart , getekend , doch by de Neusgaten zyn zes witagtige plekjes. De bovenfte Lippen vertoonen zig als een witte Zaag: de Oogen zyu zeer klein , en hebben , boven de Oogleden, ieder , twee groote Schubben: ook leggen ’er veel kleine Schubbetjes -tuffchen de Neusgaten en de Kruin. De twee Slagtanden, die ingehaald kunnen worden :als de Klaauwen van een Kat, ontbreeken aan deezen Adder ook in geenen deele. De verfchillendheid in ’t Getal der Schilden en Schubben, tuffchen deezen en de gewoone Europiíche Adders, is naauwlyks noemenswaar. dig: doch men. heeft aan den Sweedfíchen dese pins, behalve zyne onthouding in vogtige plaat. zen, ook gevonden, dat het laatfte Gewricht der Buikfchilden, aan de Staart, met een zwar- te Vlak getekend zy, en; die groote Vlak op den Kop ,‚ maaktze ook duidelyk te onderfcheis den van de gewoone Adders, die een Vlak heb: ben, als een Piekyzer, welke het begin is van den fchakel. der Rugge.Vlakken. Zelden vindt J. Dear, VL, Stuk, men - 364 BeESCHRYVING:vAN 5 . Ne UL men deeze ovk zo bruin rood. LinNzus vere’ AFDEEL. beeldt zig, dat het de Yzergraauwe of Roeft- kleurige Aspis zy van ALDROVANDUS. - | hennen. | fchubben, te famen 189. Blaauwee k Deeze Adder, die naaft overeen fchynt te komen met het kleine Afrikaanfche Addertje van SBA, was, uit Amerika. afkomftig , in het Vorftelyk Kabinet der Akademie van Upfal te vinden, Hy is van boven blaauw, van onde- ren wit, zo wel aan ’t Lyf, als aan den Kop, die langwerpig ovaal is. De Schubben zyn, „aan de eene zyde, met een witte Vlak gete. kend, De Staart is hooger blaauw en ongevlakt , aan de tip zeer dun uitloopende. | XVII. (17) Adder met 170 Buitfcbilden en 20 Siaart- daa Jchubben „ te lak 190. Deeze , die in Indie zig onthoudt , vindt men in het tegenwoordige Kabinet des Konings van Sweeden. Hey ís fpierwit en ongevlakt. xvur. (28) Adder met 146 Buikfchilden en 46 Staart- Aspise fchubben , te famen 192, De (16) Coluber coeruleus. Syft, Nat. X, Amcen. Acad, IL p. 363. N- 3t. Anguiculus Africanus coeruieus. Sz. …__Muf. U. Tab. 13. fig. 3 (z7) Coluber albus. Syt Nate X, Muf, Ad. Frid: E. p. 24. Tab. XIV. fig. 2 (z8) Coluber Aspis. 5y/f, Nas. Xe Gallis ALspis, ‚…% EA Ë. - 6: (16) Adder met 165 Buikfchilden en 24 Staart- f (k nt y en oe —_ BRIADDER SS 7965 „De Naam van Aspis werdt door de Ouden gegeven aan een Slang of Ádder, wiens Beet de Menfchen al flaapende, en niettemin in een zeer korte tyd, deedt fterven, De dood, wel- ‘ke Crrorarra haar zelf aandeedt, heeft dit Dier berugt gemaakt : hoewel ’t waarfchynlyker is, dat zy zig door eenig Venyn van den Aspis, % welk zy in een Flefchje by zig gehad kan hebben, in een gemaakte Wond te doen, om ’t Leven heeft gebragt, dan door zig te laaten byten: alzo ’er geen Slang in haar Kamer, of by haar, gevonden werdt. ’t Is zeker, dat zy eerft, op verfcheide Kwaaddoenders, de proef genomen hadt , welke de zagtfte Dood ware, Sommigen. willen dat dit de doove Adder zy; waar van Davip ifpreekt , welke naar de Stem der genen, die ‘met. Bezweeringen omgaan, niet luiftert (*), en het Hebreeuwfche Woord drukt dergelyke ongezeglykheid uit. Ondertuffchen hebben de Egyptenaars de Slangen, die Aspis heetten , niet alleen zeer vereerd en ontzien; maar ook in de Huizen opgevoed, alwaar de Kinderen ‘er mede fpeelden. Ook wordt ge- tigd, dat die Dieren, welke men hedendaags As- (*) Psarm. LVIJL vs. 4, 5. Men wift , naamelyk oudtyds ook al van die Goochelaary , daar wy hier voor omtftandig van gefproken hebben (bladz, 328). Dit blykt verder uit Prepiker. X, vs. zn. en Jerem. VIII, vs. 17 ; alwaar van der Slangen bezweeringen , omze het Byten te beletten, als van een bekende Zaak gefpro” ken wordt, 1, Deer, VI, STUK, TT. ÄFDEEL, IX, Hoorp. STUK. ALspic. HI, ÄFDEEL. Ns Hoorp- STUK. ef spic. Geftalte, 866 BESCHREVING VAN. Aspic noemt, en die, rondom Parys taamelyk gemeen zyn, geen Venynige Tanden hebben. Zie hier wat de Heer DAUBENTON dien aan- gaande zegt C)- ‚‚ Hy fchynt dunner en een weinig korter te zyn dan de Adder, hebbende den Kop min= der plat en; met beweeglyke Tanden voor- s, zien zynde als de Vipers : ook ‘is de Hals s‚ zeer dun. . Deeze Slang is met zwartagtige ss Vlakken op een rosagtigen Grond getekend, >> Op zekere tyden verdwynen deeze Vlakken. Onze Aspic-byt-en verfcheurt de Huid door zyne Beet; maar men heeft bevonden, dat hy niet Venynig zy: ten minften- heeft men geen teken van Venyn ontdekt, wanneer men ’er. zig, tot bloedens toe ‚door hade , laaten byten.”. Het zelfde ‘ondervondt ook de Sweedfche Heer-BAck, in de Proeven dies in de Nazomer des jaats 1744» door: hem ‚-met twee Jonge Dokters „ genaamd: Boren GRIG= NON, in tegenwoordigheid vaù den Heer Joss SIEU , in % ‘Vertrek daar de. Leffen over de Scheidkunde,in de Koninglyke Tuin te Parys, gehouden worden „ in 't werk gefteld heeft (*). De gemelde Tanden , evenwel, doen den’ Heer Livnaus van deezen Franfchen Aspic ge- tuigen » dat dezelve, met Venynige Wape- | mar nen 93 33 33 6 Zie ib Belie op Ásric. A: | | ) Der Lon. nn ftaa. der nace | fenfch. Abhand, X, Th. p. oe Rv DRIADDERS A0 nen” voorzien zy. Hy gelykt ‘zeer, zegt zyn Eid _ Ed, naar den Sweedfchen , doch is grooter. ÄFDEEL,. EO) Adder met 140 Buikfchilden en 53 Staart. Hoorn. fchubben, te [amen 193. STUK, raadt és | XIX. Deeze wordt in ’t Kabinet van den Heer pr Zophius Geer „in Sweeden, gevonden, zynde uit Indie afkomftig. Ik heb ‘er in myre Verzameling " eene; die ook blaauwagtig is, en waar aan ik ’ _juift even zo veel Buikíchilden en Staartfchub- ben tel, (20) Adder met 155 Buikfchilden en 46 Staart. XxX. fchubben, te famen 201. Lebetinus. Deeze onthoudt zig in de Oofterfche Lan. den, volgens HasserQuisT. Hy is nevelagtig van Kleur, van onderen bruin gefpikkeld. Ik heb ’er één van donker Koperagtige Kleur op de Rug, die in Kenmerken naaft aan deezen komt , als hebbende 162 Buikfchilden en 4o Staartfchubben; doch deszelfs Kop is zeer dun _en naauwlyks van % Lyf te onderfcheiden: de langte anderhalf Voet. (or) Adder met 140 Buikfchilden en 62 2 Staart XXL Jchubben, te zene 202, dee Zwaetkope Dee. (29) Coluber Typhlus Ssft. Nat. X (20) Coluber Lebetinus. Syff. Nat, x. _(2r) Coluber melanocephalos. Sy/t, Nat, X Maf. Ad Feid. T. pe 24: Tab. XV. Fig, 2 Je Deer, VI,STK “3638 BESCHRYVING vAN U ÄFDEEL. IX. Hoorp.- ‘STUK. „XXII. Cobella, ee Deeze Amerikaanfche Adder , dien men vindt in het Kabinet des Konings van Sweeden, is bruin van Kleur en zeer glad ‚met een zwarten HEE: (22) Adder met Tso Buikfcbilden en 54 Staart- Jchubben,, te famen 204. Deeze Slangetjes komen menigvuldig voor in Amerika, en hebben geen Vergiftige Wape= nen, De Kleur is Afchgraauw , met fcheeve witte ftreepjes befprengd en op den Kop een fchuinte blaauwagtige Vlak, agter ieder Oog , vol. gens LINNZAUs. In die vant Gyllenborgfche Kar binet , welke door zyn Ed. aangehaald wordt (*), is het Lvf op de Rug Afchkleurig met dwarfe witagtige Bandeerfels , tuflchen welken men bruine Vlakken ziet, beftaande uit Karakters van verfcheide overlangfe ftreepjes, boven of onder meer of min gaapende: de. Buik en Keel van onderen wit, met zwarte of bruinagtige Banden. Die van ’ Vorftelyk Kabinet was, van Kleur en Geftalte , volmaakt de zelfde. Vier zodanigen vondt men in de Verzameling van (22) Coluber Cobella, Syft,. Mat, X. Amphib« Gyllenb. N. 4. Muf. Princip. N. 28. Surín. Grill.l N. 14 Amen. Acad. p. 117. 302, 496. GRON. Mo, IL p. 65. N. 32. Sen. Mfuf. 11, Tab, 2. Fig. $, 6. (*) N. 4 naamelyk , niet N. 14, gelyk de pag. zelfs aanwyft. Men heeft die Nommer, zonder pag., gefteld în ’t Compend, te Leiden gedrukt: doch N 14. is een Haagdis. In ’t Werk van GroNovius is deeze Four verbeterd, Ps = hr fi 4 - Ô \ ’ van Surinaamfche Gedierten ‚ welke van Grizu ry, haaren naam draagt, nagenoeg overeenkomen-. Arpeer, de in % getal der Schilden en Schubben , doch RGS merkelyk verfchillende in Kleur: hoewel niet tk nioeielyk. van de overige Slengen, te onder- fcheiden door hunne bruine Rug, die hier en daar met dubbelde , witte, kromme Lyntjes is getekend. Die van SEBA, welke, zo hy aan- merkt , den naam van Cobella draagen , waren rood Afchverwig, met wit en andere Kleuren door- mengeld en gemarmerd: het Mannetje met een hoogen bochel op den Kop en langer van Bek zynde dan het Wyfje. GRroNovius meende eerft , dat het getal der Verfchil van Schilden en Schubben in deeze Soort beftendig $ Kaes ware, om dat hy het eveneens bevonden hadSchubben. in twee Onderwerpen : maar naderhand (*) heeft zyn Ed. ontdekt, dac hetzelve hier ook grootelyks verfchille, en wel niet alleen ieder op zig zelve , maar ook te famen gevoegd: want in eene Cobella heeft hy geteld, 163, 555 ineen andere 155, 545 in eenderde ist, srz dat is te amen 218, 209 en 202 Schilden en schubben: een Verfchil zo groot, dat het by- na dit geheele Kenmerk zou doen in twyfel trekken. Daar was reeds aangemerkt, dat het getal der Schilden tuffchen 148 en 153, dat der Schubben tuffchen 48 en 53 varieerde (}). UP ik en Men ‚_(* !Zoophyl, Gron. Leid, 1763. Fafcic. 1, pag. 23» N. z15. (FP) Aman, Acad. 1 p. 496, JL Derte VI, Stuk, a % DE  DD ER 5. 369 870 BESCHRYVING VAN jj, Men moet dit Slangetje wel van den berugten 4 ä ArpeeL. Cobra de Cabelo , die hier agter volgt, onder- IX. _ fcheiden. | Hoorp- ian (23) Adder met 137 Buikfchilden en 70 Staart- Bee | fchubben, de Jamen 207. Koningin. erleg aedded ‚oac elan . Ea an: _Deeze Ooftindifche Slang , die in ’t Kabinet des Konings van Sweeden gevonden wordt, is bruin van Kleur, met den Buik wit en zwart bont. KEV. (aa) Adder met 170 Buikfchilden en 42 Staart= S 5 | PL LV. Jchubben , te famen 212. oel Het Japanfch Adder Slangetje van Sera ‚waar mede deeze Soort vergeleeken wordt, was bleek. ros van Kleur, en zeer fierlyk over de Rug ge- tekend met Karakters als van Hebreeufche Letteren, lichtgeel met bruin omboord. Die van ’t Sweedfch Koninglyk Kabinet is Afch= graauw met witte Banden, en heeft een Afch: graauwe ftreep tuffchen de Oogen en agter de _ Neusgaten. Volgens de aanwyzing van LiN- Naus zou het Vergiftige Tanden hebben. XXV. (25) Adder met 179 Buikfchilden en 37 Staart= -Asrora, Pylflang. … Jibubben, te famen 216. B (23) Coluber Reginae. Syft. Nat. X. Mnf; Ad, Fride IL. p. 24. Tab. XIIL Fig. 3. (24) Coluber Severus. Syft. Nat. X, Muf. Ad. Frid, IL. p. 25. Tab. VII, Fig. z Vipera Japonica, literas ine fcripta. Sea. Muf. II. Tab: 54. Fig. 4 25) Coluber Aurora. Syft. Nats x, Mpf, BN de DE ADDBERS vsa De Boom- en Pylflang ‘uit Nieuw Spanje,by mr. de Grieken Kippos en Acontiás genaamd , om AFDEEL. dat hy als een Pyl uit de Boomen fchiet , heeft H hair, over zyne ruitswyze Schubben „die rosgeel zyn, stuk, een hoog geelen Band, als een Snoer, uitloo- pende tot aan ’t einde van de Staart. Voorts zyn de knoopen der Schubben , in het geele Rugfnoer , Oranjekleur. Men ziet daar uit, waarom LiNNzus ’er den naam van Dageraad aan geeft, (26) Adder met 144 Buikfchilden En 19 ‘Staart. OL Jchubben , te famen 217. ed Deeze, die volgens KALM in Noord-Amerika gevonden wordt , is bruin van Kleur, (27) Adder met 15e Buikfchildenen 66 Staart. XXV ir Maurut. Jchubben , te famen 218. Barbarifche, De Behe Heer BRANDER heeft deezen, omtrent Âlgiers, in Barbarie, gevonden ; wes- halve men hem de Barbarifche noemen mag. Fet Lyf is van boven bruin met twee Rug- ftreepen ; van onderen zwart , en van de Rug- ftreepen naar den Buik loopen ; mederzjak 4 veele zwarte Banden, (28) L p. 25. Tab. XIX. Fig. r. Serpens Acontias ex nova Hisp. Infulis ad Ventum. Sen. A4uf: IL, Tab. 7Ö, Fig. 3e (26) Coluber Sipedon. Syt. Nat. X. KaLm, (27) Coluber Maurus. ny/f. Nat. X. ke Deer, a VL, Stuk, Aa 2 tin _ÄFDEEL. EX. „HoorD- | gTUK. XXVIIL Stolatus. Geftoolde, 372 BESCHRYVING VAR (28) Adder met 143 Buikfchilden en 76 Staart- fchubben, te famen 219. | Die in ’t Sweedfch Koninglyk Kabinet ge- vonden wordt; is grys met twee witte Spoe- ren, en de Schilden zyn, wederzyds , met een zwarte Stip getekend. Hy komt uit Amerika en is Vergiftig. De aangehaalde van Sera was hem , onder meer Soorten , uit Portugal gezonden , alwaar men ze Chayguarona noemt, hebbende een fierlyken Kop en een donkerbruinen band, die van ‘t Hoofd tot aan de Staart loopt. XXIX, Wittatus. Gefnoerde. Ter wederzyde van den Hals zaten negen brui- ne geoogde plekken. Voorts was deeze Slang met roode enlichtgeele Banden verfierd, heb- bende de Buikfchilden blaauwagtig. (29) Adder met ra2 Buikfchilden en. 78 Staart- febubben, tc famen 220. Tot deeze Soort wordt, door LiNNus , een Slang van GRoNovius , die ar7 Schilden en Schubben heeft, betrokken, Die van ’t Vor- ftelyk Kabinet hadt ’er 216 te famen. De Cey- tonfche gebandeerde Slang van SeBA, vertoont te " (23) Colnber Stolatas. Syft. Nar. XK. Muf. Ad, Frid. I.p.26. Tab. XXíL. Fig zr. Serpens lemnifcatus , Lufita. nis Chaygwarona ditus See. Muf. IL. Tab. g. Fig. z. “(29° Coluber Virrarùs. Sy/f. Nat, X, Amen. Acad, LL p. zor. N. 27. Muf. Ad Frid. I. p. 26. Tab. XV1IL. Caluber Scar 155 ,-Squam. 62. Gron. Muf. H. p. 65. N. 31, Serpens Ceylonica fibilans ‚ pulchre lemnifcaras _ See Muf, U. Tab. 45 Fig. $. Coluber de Terragona» mas, & foemina, lbid, Tab. Go, Fig. 2, 3e DE ADDERS. 873 te regt de reden van den Bynaam. Deeze maakt een fluitend Geluid, als of zy de Voorbygan- gers wilde befpotten ; doch het fchynt tevens te dienen, zo men wil, om zyne Schoonheid te vertoonen :, want de fierlykheid van dit Schep- zel is ongemeen ; zynde Kaftaniebruin van Kleur; met witte en roode Banden of Linten als ge. fnoerd. Niet veel minder Vertooning maakten de Viperflangen, van Terragona in Spanje aan SEBA toegezonden. Ook kan ik niee voorby, ‘gewag te maaken van den by uitftek fchoon " getekende Slang uit Guinee; noch van den Cey- lonfchen Rotange genaamd by de Indiaanen (*); welker bandeering voortretfelyk is. Zy worden beiden door. GroNovius, ook ; tot deeze Soort van gefnoerde Adderen betrokken. LiNNzus merkt aan, dat de zyne een getand wit Snoer onder de Staart heeft en de Schilden zyn bruin gerand. Dezelve onthoudt zig in Amerika, (30) Adder met 162 Buik/childen en 59 Staart. Jchubben, te famen 12r. Deeze Indiaanfche, die in ’t Koninglyk Ka- binet van Sweeden gevonden wordt, is bruin, de Schubben wit gevlakt, van onderen wit. GU Ct) Kabines. L. Deer. PL XV. Fig 3. Pl XXXVr Fig. 4 (zo) Coluber Miliaris. AZuf. „Ad. Frid, 1, p. dad 1, Darm Vl. Stuke Aa 3 HL. AFDEELs IX, Hoorp. STUK. XXX. Miuliasis, Gettipvel. de. EE en Ed 914 BESCHRYVING vAN UI (31) Adder met 157 Buikfchilden en 70 Staart. AFDEEL, Jchubben, te famen 227. IX. | | Hoorp- Deeze is blaauwagtig , met zwarte Ruits-- STUK. _wyze Vlakken, die in ’ midden blaauw zyn, pa „getekend. Men vindt hem ook in Indie. ÈnS. Geruite. (32) Adder met 119 Buikfchilden en IIO Staart. XXXIL. ds _Jchubben » te famen 229. Hemelfch- ha | en ’t Getal der Staartfchubben ís in deeze Ad- der zeer groot, naar de Buikfchilden te reke-_ nen, gelyk uit de Kenmerken blykt ‚aan welker weezendykheid , egter , niet te twyfelen is; dewyl men in twee Onderwerpen, uit de Ver- zameling van den Heer Grirr „ waar van het een naauwlyks half zo groot als ’t ander was; juift het zelfde getal van Schilden en Schub. ben vondt, Ondertuffchen heeft: deeze Slang _ zo zeer de gedaante van den Abatulla of Zweep. flang , die in vervolg voorkomt , dat men hem ‘er anders naauwlyks van onderfcheiden kan. Het Surinaamích Hemelfchblaauw Slangetje van SEBA , dat ter wederzyde van den Buik een roode ftreep heeft, fchynt ’er meeit naar te gelyken : doch-dit was van onderen licht- blaauw , de Sweedíche groen. (33) (zr) Coluber Rhombeatus. Auf. „Ad. Frid, Tab, XXIV. Fig 2. (32) Coluber Cyaneus. Amen. Acad. 1. pe 493 N. zo. Anguiculus Surinamenfis Cyaneus, SEB: Muf. ee Tab. 43: Fig. 2. DE ADDERS 375 ‚ (33) Adder met 170 Buikfchilden en 60 Staart- fchubben, te famen 230. Deeze, Soort begrypt die gemeene Europi. HL. FDEELs EX, Hoorp. STUK. fche Slangen , welken de Franfchen Coleuvre Xxxim. a Collier , dat is Slang met een Halsband of gn, Ringflang „ noemen. Hy is, by de Quden, onder den naam van Natrix bekend, die van zwemmen afkomftig fchynt te zyn , en waar van de Duitfchers hun Natter hebben 5 gelyk fommigen hem ook Hydrus heeten. Evenwel is ’er onder de inlandíche Slangen van Europa een aanmerkelyk verfchil , en de Franfche Ring- flang verneem ik niet dat zwemme;, ’*t welk de gewoonte is van onze Waterflangen. Gro. Nov1Uus merkt aan dat deeze, tot welken zyn Ed. ide knobbelige inlandfche Slangetjes van SEBA (*) betrekt, in. Gelderland menigvuldig gevonden worde , onthoudende zig zo wel op de Akkers als in de Stallen van het Vee, en geheel onfchadelyk zynde „ dat is, wel blaazende, wanneer hy getergd wordt, doch nooit bytene de. Het zelfde wordt aangemerkt ten opzigt van den Sweedfchen , dien de Íngezetenen Snoke of Ring-Orm heeten en die dagelyks gevonden wordt in de Stallen, komende ook in de Win. tel (33) Coluber Natrix. Syt. Nat, X. Anguis. Faun, Snec, 259. It. Gothl. 146 Ameen, Acad, 1. Pe z16; N, 3 Gron. Muf. IL. p. 63. N, 27. *) Kabinet. UL. Daer, Tab. IV. Fig. 2, 3. L.DEEL, VL STUK. Aa d Natris. ngflang HI. 316 BESCAaRYVING VAN ter- Vertrekken , daar men vuur ftookt, dikwils ÁFDEELe voor, en niemand befchadigende. IX. Hoorp- STUK. Gelyke onfchadelykheid wordt ook waargee nomen in de Franfche Ringflang, die des Zo- Ringflang. mers zig onthoudt in vogtige Moeraffige plaat- Onfchade: fen, in Weiden en Haagen, maar ’s Winters lykheid, Eijeren, zig in' de gaten van ’t Aardryk, aan den voet van oude Boornen, of aan de kanten van Dyk- jes en Slooten verbergt. Woxmrus wil, dat dezelve Kruid en Infekten , ja alles byna » wat hem voorkomt, eet: de Boeren verhaalen , dat deeze Slangen wel Melk uit de Emmers komen drinken, en dat zy zelfs , zig om de Pooten der Koeijen windende, dezelven aan de Uijers zuigen 5 gelyk de Slang , die Geitenmelker ge- heten wordt, waar in SEVERINUS eenige Byzon- derheden waargenomen heeft, Wat daar van ZV; t is zeker dat de Ringflang de gaaping van den Bek wydgenoeg heeft „om niet alleen Muizen en _Haagdiffen, maar ook Rotten en Kikvorfchen in te zwelgen; want hy leeft , naar men wil, van dergelyk Voedzel als de Adders: zo dat het Voedzel dan weinig zou fchynen te Es tot de Vergiftigheid. eeze Slangen brengen de Jongen niet, ge- Iyk de Adders, leevende of zonder bekleedzel ter wereld; maar leggen haare Ei jeren in Gaten, die tegen het Zuiden open ftaan, langs Dyken of aan de Wallen: van Slooten en Oevers van Meiren , doch gewoonlyk in de Mefthoopen 3 alwaar de Jongen door de warmte van de Zon of DE ADDERS. 3717 of broeïjing van de Meft, kunnen uitkomen. Deeze Eijeren zyn digt te famen gevoegd door „een Soort van Lym, en maaken een langwerpi- ge tros, die uit agttien of twintig ftuks is fa- mengetteld; zy zyn witagtig, van grootte als Duiven-Eiieren , en men vindt ’er eenigen on- der die in ’t Water dryven, terwyl de anderen te gronde gaan. Ieder deezer laatften is reeds bevrugt, en bevat een opgerold Slangetie, in een zeker Vogt leggende als wit van Ey, met een Koekje daar de ftreng van aan den Buik van 't Diertje vaft is, omtrent een Duimbreed boven het Aarsgat. Zo men ’t Ey open maakt, komt het Jong ’er „in ‘t eerít , onbeweeglyk uit» doch allengs begint het zig te ontwinden. De Geftalte van deeze inlandíche of Europi. fche Slangen is weinig verfchillende , zo SrBA aanmerkt, uitgenomen de Knobbels aan het Lyf en den geelen Band of Kraag om den Hals , die het Kenmerk van den Ring-Slang maakt: doch men merkt aan dat deeze Halskraag , die fomtyds ook maar uit witte Vlakken beftaat, fleges den halven omtrek van den Hals omringt. In de Kleur van het Lighaam heeft een merke. Iyke verfcheidenheid plaats, doch in ’* alge. meen is de Rug zwart en de Buik witagtig , met blaauwe en zwarte Vlakken en Streepen. De Kleur, zegt LINNmus, is zwart, met een «witte Vlak wederzyds aan den Hals. Naar ’t end van de Staart toe wordt de Slang langs hoe zwarter. De Ingewanden verfchillen niet van Je Desi, VI, Stuk, Aas die Fitt. ÄFDEELs IX. Hoorn. STUK, f Ringflanz. Geftalte, HL AFDEElLe EX, Hoorp- STUK, De 318 DeESCHRYVING V'AN die van den Adder „en men kanze ‘er opt gezigt naauwlyks van onderfcheiden, dan de- wyl hua de lange Venynige Slagtanden ont _ breeken. In plaats van dien hebben zy de beie _ Afmgflavg.de Kaaken met een ry van kleine zaagswyze Waters Slang. Tandjes gewapend: ook is de Kop zo plat niet, pochzo breed „en by naauwkeurige befchouwing heeft 'er in de Tekening mede een groot ver- fchil plaats. Ook is ’er in hunne beweeging en voortgang een kennelyk onderfcheid : dewyl de Adder fchiet of {pringt, en niet Slangswyze kruipt ‚ gelyk deeze doet. Men vindt in Dee. nemarken Slangen, die zwart, blaauw , graauw n Sneeuwwit en helder , als ook die geel van Kleur, en daar benevens driekantig zyn. | k Verbeeld my, dat tot deeze Soort ook behooren zal die inlandfche Slang, waar van Sena melde, dat hem veelen uit Weft.Vries- land toegezonden werden ;-als onthoudende zig, hier te Lande, veel in Moeraflige plaatfen en Veengronden » gelyk ook in de Hey. Zy wor- den meeft, zegt hy in de Maand April, wan- neer de Zon warm begint te fchynen , gevan- gen, afgeftroopt , en dan, met Water afge. wafichen zynde „ gedroogd. Zy zyn fierlyk van Huid, doch verfchillen in Tekening, zyn- de de meeften op de Rug bruinrood , met zwar- te Vlakken als gemarmerd en.de groote Buik- fchubben roodagtig. ‘Die van de Diemer- Meer, welken wy hier te Amfterdam dikwils levendig hebben, zyn ook van Kleur verfchillende, Ik heb br y DE Appers 4 31 heb 'er bruinagtigen gezien met. geele arialdeen HI, aan den Kop. De gene, daar wy hier de Af-Arpeer. beelding van geeven, is op de Rug blaauwag- tig , gelyk ook de Kop ‚ Hals en Keel, IX. OOFD.= STUK. doch aan den Buik en Staart, van onderen, Kingllang. Roetzwart. Dezelve heeft de langte van Wi twee en een half Voet, en is, aan den Hals zwart gekraagd. ’t Getal der Buikfchilden ‚ in deeze myne Diemer-meerfche Slang, heb ik 168 , en dat der Staartfchubben , by paaren, gelyk men die altoos rekent, 6o geteld ; dat zeer naa over- eenkomt met de opgegeven Kenmerken van den Ring.Slang. Ik kan, egter, naauwlyks begry- pen, dat onze inlandíche Slangen altemaal van eene zelfde Soort zyn zouden, dewylde Woon- plaats in Zandige Heijen of in Moeraflen , en in ’t Water, zo veel verfchile. Ook ziet men, dat de Sweedfche Ring-Slang, in de Verzame- ling van GYLLENBORG , 177 Schilden en 85 Schubben hadt. Anderszins zou deeze Slang , waarlyk te regt, een Dier van beiderley Leven (-Ampbibium) geheten mogen worden : welke Eigenfchap van de Franfchen plagt uitgedrukt te worden door de benaaming van Eau terriér. Men merkt aan, dat fommigen deeze Slan- gen Anguille de Haye , dat is Haag- of Hey- Aalen , noemen , en dezelven voor Aalen of Palingen eeten, In Noorwegen wordt , tegen de Ziekten van het Vee , het Beeft een ftuk van zulk een Slang, of wel de Kop, in eenig 1Dear. VL, Stu Deeg PL LV, Lig. 3. Gebruik, UI ÄFDEEL, Hoorp. STUK? Ringflang. Hoenderen met Slan- gen te melten. 330 BESCHRYVYING VAN Deeg gewikkeld, in de Keel geftoken. Men gebruike het Vel, dat de Slangen jaarlyks af. werpen ‚ aldaar , onder ’t Landvolk, om een Kraamvrouw, in een zwaare Geboorte, te on- derfteunen , bindende haar zulk een Stange. huid om ’t Lyf. In Italie wordt, zo tot Voed. zel als tot Geneesmiddelen , niet minder gebruik van de Slangen dan van de Adders, gemaakt 3 hoewel, het gene men door Deftillatie uit de Adders haalt, kragtiger zy. Loriemius brengt het Voorbeeld by, van een friffchen en krag- tigen Ouderdom , onderhouden door het gebruik van Slangen-Vleefch: ’t welk een niet minder voedzaam en lekker Eeten ware , dan dat der Ad. deren. Borerrus verhaalt, dat te Baftide de St. Amand , in Languedok, vier Mylen van Caftres, de Boeren piet alleen Slangen tot Spyze ger bruiken ‚ maar dezelven ook aan de Reizigers voorzetten ‚na dat zy gevild, van Kop en Staart beroofd en dus toebereid zyn : welke Koft zeer fmaakelyk zy en geen het minfte kwaad doe. Frio. HorrMman geeft breed op van dé Kragt, die ’er In dit Voedfel fteeken zou, zo em Vergifc en kwaade Vogten uit te dryven, als tot verfterking der Natuur in de Voorttee. ling. Zelfs vindt men aangetekend, dat zeker Hertog van Beijeren , die onmagtig was , daar toe bekwaam wierdt, door het eeten van Hoen. ders, die met Slangen gemeft waren. Aangezien veelen dit Middel, tot welk een Prys ook, gaarn koopen zouden, zal ik; hoe zeer HA y MOW ADDERS _S8T zeer het te vreezen Zy; dat de Slangen in one ze Provinciën wel haaft ontbreeken mogten , indien men 'er dit gebruik van maakte; de ma- nier van Meftmg der Hoenderen en Kapoenen met dezelven ‚ uit ZWELFFERUS, befchryven. Men fnydt, ven dien einde, zegt hy , de Slane gen of Adders (want het is in dit Geval om ’% even ‚ of men vergiftige dan onvergiftige ges bruike; dewyl het Venyn der Adderen miet in ’t Vleefch zit :) aan ftukken, en kooktze in Re- gen- of Bronwater met een weinig Zouts tot dat het Vleefch zagt zy: dan ftampt menze in een Mortier, en maakt ’er , met Meel of Ze. melen ‚ door middel van ’t afgekookte Slangen- Nat, balletjes van, die de Hoenderen worden in de Keel geftoken. Dat hy ’er byvoegt, hoe het beft zy, ce Hoenders , waar van de Eije- ren komen en de Haanen zelfs, vooral de Hen- nen onder * broeden, ook met Slangen=-Vleefch te fpyzigen ; ruikt wat overgeloovig. Om de jonge Kuikentjes hetzelve in te krygen , zou men het klein gekapt onder het Eeten , dat men er aan geeft , by voorbeeld onder het hakzel van bard gekookte Eijeren , moeten mengen. In- dien de geheele Teelt der Hoenderen dus met de Eigenfchappen der Slangen en Adderen door- drongen werde, belooft hy zig wonderen daar van 5 inzonderheid, indien men na den Maal- tyd, telkens, een Glas Wyn dronk, waar in- Slangen „ na het afkappen van de Kop en Staart, gevild en ontweid zynde, aan ftukken gefbee. 1, Dette Vi,Sruke | den Hi. ÄFDEEL, IX. Hoorp. STUK, Ringflang, Hi. AFDEEL. EX. Hoorp- STUK. Riugfrang. Slangen- Kroontjes. Slangen» Poeijer. 382 DESCHRYYING vAn den, met de Harten en Levers vooral daarby, — gekookt of afgetrokken waren. Veele Prinfen en Grooten: zyn dus door hem, zo hy voor- geeft ‚in hunne Ouderdom grootelyks verkwikt;, verfrifcht en verfterke geworden. Of deze Hoenders dan ook, mooglyk, mon- … ftreufe of. Slangen-Eijeren voortbrengen zou- den; meldt Zwerrrerus niet, Ondertuffchen is het te denken, dat veelen dit alles zo wel voor fabelagtig houden zullen, als de Hiftorie der Slangen-Kroontjes , welke men voorgegeven heeft den genen, die ze by hem droeg, niet alleen te bewaaren voor alle aandoening van Ver- gift en Tovery, maar ook hem dapper en moe- dig te maaken en het Gezigt te verfterken. Dee- ze Kroontjes, gaf men voor, dat op den Kop van witte Slangen groeiden: doch overlang is reeds ontdekt, dat het een Bedrog der Kwak. zalveren zy, die, om ze te vervaardigen, de Kiezen van eenig Dier, en wel de Kroon daar van, of de Schaaren van een Kreeft of Zee- „Krab, zo HorFMAN wil, gebruiken (*). De voornaamfte kragt van het zo vermaarde Slangen-Poeijer , dat men uitvent onder den naam van Bezoardicum Animale , en ’t gene van de Slangen, zo wel als van de Adderen, en op S= (*) Dat ’er gekroonde Slangen zyn is evenwel niet volftrekt fabuleus, Srra hadt een Amboineefche die op den Kop zeer duidelyk met een Kroontje getekend was, en aan de Kaaken twee Vinnen hadt; zynde oek een Land. en Water-Slang. Kabinet. IL. D. Pl, XVIIL N. 3e DE ADDERS — | 393 gelyke manier gemaakt wordt; fchynt ook meeft Zuurtemperende te zyn, Het Veris, uitwen- dig , wel het kragtigfte Middel. SeBA merkt aan, dat de kragten van onze irlandfche Slan- gen de zelfden zyn, als die der genen, wel- _ ken uit Duitíchland en Italie komen: doch tot welke Geneesmiddelen hy de genen , die hem gevild en gedroogd uit Weftvriesland toege. zonden werden „ gebruikte, meldt hy niet. Mis- fchien heeft hy daar uit het Vlugge Zout van Adderen , ’t welk dikwils dus voor egt verkogt wordt, gedeftilleerd. (34) Adder met Too Buikfchilden en 43 Sraart- fchubben „ te famen 933, Zekere Slangen zyn 'er, waar aan men den naam geeft van Slang van Esculapius , om dat Zy oudtyds, aan denzelven toegewyd waren. Men noemde ze ook Anguis, by uitmuntend. heid, en met die dwaasheid van ze voor Heilig te houden werdt, al vroeg, zeer Geeflig de {pot gedreeven (*). De Griekfche naam Pareas, welken ZELrANUs ’er aan geeft, willen fommi- gen dat van de dikke gezwollen Kaaken of bree. den Bek, afkomftig zou zyn 5 anderen van de Zagte (34) Coluber ZEsculapii. Syfh. Mat. X, Aman. Acad, L. p. 497: N rs. Muf. Ad. Frid. 1. p. 29. Tab. XL Fig. 2. Gron. Mu. IL, p. 59. N. 18. Sen. Muy. II, Tab 18. Fig. 4. (*) Pinge duos Angues , Pueri, facer eft locus, extra Mejite. < | L Deer, VL Stuk, TIE ÁrDe FDERL. {ke Hoorp, STUK. Kingllang. EXXIV, LEsculapid. Slaag van E sculapius. UL AFDEEL, IX. Hoorp- STUK, Slang van Esculapius, Pl. LV. Fig. 5 384 BESCHRYVING VA Ì zagtzinnigheid en onfchadelykheid , welke dit Dier eigen is, zo men aanmerkt. Eenigen lei. den dien naam af van de geelagtig groene Prey. Kleur , welke zy ’cr aan toe-eigenen : dóch daar in is ook een aanmerkelyk verfchil. Die gene ‚ welken SeBA voor een Esculapius-Slang van Panama opgeeft, is van boven donker, van onderen allengs bleeker blaauw. Deeze heeft de Tanden in den Bek agterwaards gekromd, zo dat ’er, het gene hy komt te vatten , zeer {tyf door vaft gehouden wordt. Die , welken hy de waare Brafiliaanfche Esculapius. of Be- fchermer-Slang noemt ,-is witagtig Ruitswyze gefchubt, met groote bruine Vlakken langs de Rug (*). Den genen, welken Linnags hier ‘aanhaalt , noemt SEBA een Soort van Esculapius- Slang, zynde Afchgraauw , wit gemarmerd, en van het Hoofd tot den Staart, met zwärte of bruine, breede Ringbanden, getekend. Deeze Slang , uit Indie afkomftig , heeft , volgens onzen Autheur, witte en zwarte Ban- den, welken, door een lyntje of ringetje , dat wit van Kleur is, gehalveerd zyn. GRoNovius merkt omtrent zynen Surinaamfchen aan , dat de Kleur wit is met zwarte dwarsringen. Hy vergelykt daar mede den Afrikaanfchen Slang van SEBA , die rood is en glad, met breede en fmalle witte Ringen gebandeerd (});5 doch ’ fchynt (® Kabinet. Il. Doets Pl. LXVL N. 3, 4. (f) Anguis lubricus Africanus , teens ” albis et rubris annulatus. Kabinet, IJ. D. Pl, XLIIL Fig. 4 pe ARN KAV Opie Ab De Res” 8385 | fchynt my toe, behalve ’t verfchil van Kleur , U. dat deszelfs Staart niet zo uitermaate dun en AFDEEL. fpits is, als zyn Ed. meldt van den zynen, die en ’ D.… de langte van twee Voeten hadt. STUK. (3 5) Adder met 184 Buikfchilden en SO Sjaart. E- XXXV. Jchubben, te famen 234. | Re Deeze Indiaanfche Slang, die in ’ Vorftelyk Sweedfche Kabinet gevonden werdt, heeft brui- ne en witte Bandeerzels om het Lyf: doch de witte zyn, beurtlings, het een de helft fmal- ler dan het andere. (36) Adder met 203 Buikfchiiden en 32 Staart- eh ú actens, Jchubben , te famen 235. ____Melkwitte, Deeze, die met vergiftige Tanden is gewa. pend, onthoudt zig in Indie, De Kleur is wit met dubbele zwarte Vlakken , op de Kruin zwart, met een overlangfe witte ftreep. (37) Adder met 184 Buikfchilden en 6o Staart- SOIL ulicus. Jchubben , te famen 244 Hoffelyke, Met deezen , die ook in ’t Sweedfche Vorfte« Iyk Kabinet gevonden wordt , vergelykt Ln. ik NAUS 5 (35) Colaber agilis, Amgen. Acad. 1. pe 304 N. 33. Mouf Ad Frid. 1. p. 27. Tab. XXL. Fig. 2. (36 Coluber lacteus. Muf. Ad. Frid. I. p. 23. Tab. XVII Fig, z. (379 Colaber Aulicus. Muf. Ad. Frid. I. p. 29. Tab. XIL Fig 2 Serpens Brafilienfis Laphiati dia, elegan- ‘ tifime picta. SEB. Muf. LL Tab. XCI Fig. Se 1. Deer. Vie Stuk, Bb 336 BESCHRYVING VAN II. Neus den Brafiliaanfchen Slang genaamd Ja- — AFDEEL, pbiati, welke aan SEBA van Kadix toegezonden Hoorp- Was, zynde de kleine Schubbetjes ‚ roskleurig, | ‚STUK. met licht Afchgeele bandjes, kruis- en ruitswy- ze , over ’t geheele Lighaam, gemarmerd en de Kop, inzonderheid, zeer fierlyk getekend: de Buikfchilden bleek geel. De gemelde is graauw met witte banden, aan de zyden ge. vorkt, op de Kruin van ’t Hoofd wit, sxxvur, (38) Adder met 164 Buikfchilden en 32 Staart. ks er ___febubben, te famen 246. | ea Deeze , uit het Kabinet van den Heer pr GEER , woont in Amerika, en heeft het ge- ringde Lyf, met drie witte an op de Rug; gejuweeld. | Me (39) Adder met 156 Buikfchilden-en 96 Staart. Pallidus. Jchubben, te Jamen Bol Bleeke. Te regt voert deeze Indiaanfche den naam van bleeke: want de Kleur is, over *t geheele . Lyf, bleek; hier en daar met graauwe Vlakken en bruine flippen doorfpreid ; gelyk ’er ook, langs de zyden, twee zwartagtige. afgebroken _Ayntjes loopen, . Deeze behoort, wederom, onder de Venyni. ge Adderflangen ; dewyl hy groote Tanden in de Bovenkaak heeft. In die van SEBA , uit Ceylon afkomftig, vind ik egter daar van niet gewaagd. De Kleur is grys met gekielde Schub, (45) Coluber Sirtalis. Kar.m, ol (47) Coluber atrox. „Amgen. Acad, TI, p. 305 N, 35. muf. Ad. Frid, IL, p. 33. Tab. XXII Fig, 2. Serpentu- la Ceilonica, feu Naja altera. Sen. Muf. I Tab, 43. f. 5» (*) Hier is het famengevoegde geral ‚wederom, twee (tuks minder, dan de beide enkelde te famen genomen. Wy heb. ben zulks ook gezien in de Europifche Adder. *t Schynt dat het door een byzondere Telling , of door twee Schuba ben of Schilden, zo wel tot den Buik als Staart, te be. trekken, veroorzaakt zy. Immers dus worden de getalen van LinNaus opgegeven , die dikwils één verfchillen, Jemand, die Ondervinding heeft van dit tellen der Slans gen Schubben , weet wel , dat het, in ‘veelen , byna endoenlyk zy, de getalen van twee byzondere ik: op ééa of twee naj, te doem overeenkomen, î DE ADDERS 393 _ben:de Kop van ‘boven en op de zyden plat, rr, | hoekig, en met zeer kleine Schubbetjes gedekt, AFDEELe. Ik heb een Adder ‚ met lange Tanden in de Bo. ao _venkaak, wiens getal van Buikfchilden193,en srux. dat der Staartfchubben , wegens de kleinte, naauwlyks telbaar is: zynde grys van boven, van onder bruin gevlakt: zeer breed en hoekig van Kop , lang 22 Duimen, (43) Adder met 180 Buikfchilden en 85 Staart- XLVIL fchubben , te famen 264. | ada De bynaam, Sibon, is van de Hottentotten afkomftig , zo SEBA meldt, die aldus een Slang noemen ‚ welke den Kop rond, en wit heeft, zynde langs de Rug geelagtig met lichtroode , en aan den Buik witagtig of lichtgraauw, met bruinroode Vlakken. In die van ’t Sweedfche Kabinet is de Kleur bruin Yzergraauw met wit gefprenkeld, van onderen wit met bruine Vlak. ken. Deze Slang onthoudt zig in de Zuide- lykfte deelen van Afrika, (49) Adder inet 185 Buikfchilden en8r Staart. XLIX. | | fchubben, te famen 265. Arde Van deezen Amerikaanfchen „ die in ’ getal der Schilden en Schubben zeer weinig van den voor- 48) mbletier Sibon. „Aman, Acad, IL. p. 304. N 32 ban Africana ab Hottentottis Sibon dita. Sep. Maf L Tab. r4. f. 4 (49) Coluber nebulatus. Muf. pr Pesd, 1 p.°32, Tab, XXIV. fig. 1. CaresB. Car. IL. p. 42, T.-42? E, Deer, VI, Stuk, | Bb 5 Ht. ÄFDBEEL: IX. Hoorp- STUKe f L. Fufcus. Bruine, Pl. LVe Eg. 5. EE 304 BESCHRYVING vaN voorgaanden. verfchilt , geeft CATESBY , zo % fchynt ‚ de Afbeelding. Die men in ’t Sweedích Kabinet heeft „is bruin en Afchgraauw gewolkt; van onderen mri en bruin bont. Hy klimt by de Beenen op, en ftrengelt zig daar om. Vers fcheide Adderflangen heb ik, die in Kleur en getal van Buikfchilden veel naar deezen of den Oy voorgaanden gelyken. (so) Adder met 149 Buikfchilden en 117 Staart. Jchubben, te Jamen 266. ‘t Getal der Staartfchubben is , in deeze;, even als in de Hemelfchblaauwe Adder , zeer groot naar reden van de Buikfchilden. Volgens de aangehaalde Afbeeldingen van SEBA , zou- den de waare Slangen, die men aan Efculapius toewydde „ tot deeze Soort behooren. Om- trent de Menfchen zyn deeze Slangen zeer zagt- zinnig en doen dezelven zelden leed, dan ge= tergd zynde: maar omtrent het Gedierte zeer verflindende , en alles wat zy vatten moet; wegens de haakigheid hunner Tanden, de Keel door. Zy ínuffelen en ruiken eerft wel, en be- fchou- (se) Coluber fufcus. Maf. Ad. Frid, IL. p. 32. Tab. XVIL fig.r. Anguis ZEfculapij , Americanus, ex Panama® Sea. Muf, II. Tab. $4, f, 2, Serpens Brafilienfis major Ibiboboca dita, feu Cobra de Corais. Ib. Tab, 7r. fig, z. Serpens Cenchrias , feu „Acontias ‚ item Faculus Ame boinenfis. Id, Tab. 72. fig, x. Serpens Boitiapo , feu Cobra de Sipo, Brafilienfis, Spinola. Id. Tab. 87. fig, z. Serpens Ceylonica maxima, Pimberah dia. Tab gr. fig. Ee NE EEE per ADDERS 393 _fchouwen met hunne groote Oogen wat zy mag. tig kunnen worden Rotten; Muizen en Vo- gelen ‚zyn hunne gewoone. Spyze. Hun Vleefch wordt van de Indiaanen voor een byzondere lek- kerny gehouden, zynde zo malfch en wit als dat der Hoenderen. Deeze Soort van Slangen munt in grootte uit: zo dat ‘er de Brafiliaanen , deswegens, den naam van Boigiacu aan geeven. De hier afge- tekende , uit Panama, was op de Rug donker- of Indigo-, aan den Buik lichter blaauw. De Brafiliaanfche , Ibiboboca genaamd, of Cobra de Corais, is bruinrood over de Rug en aan den Buik wit. De Ambonfche, dien men Spuitflang of Pylflang noemt , heeft langs de Rug dergelyke Kleur , doch is aan de zyden van den Buik groen- agtig. Een Brafiliaanfche, Boitiapo genaamd, is Olyfverwig van boven ,en gedoornd. De Cey- lonfche , die aldaar Pümberab geheten wordt, is rosagtig met bruine Vlakken getekend. In de eenpaarigheid van Kleur en de geruite Lyf- fchubben , fchynt het blykbaarfte Kenmerk dee. zer Slangen te beftaan. In een der mynen, HL. ÄFDEEL, die blaauw op de Rug en van onderen Zee- groen is, vind ik het En der. Schilden en Schubben anders. (sr) Adder met 147 Buikfchilden en 120 Staart- _fchubben, te famen 267. LL âllorninns, Loodkleye Van rige, (sx) Coluber Saturninus, Mouf. Ad, Frid, 1, p. 32, Tab. IX. fig. r. IL Dazr, VI, STUK. 396 BESCHRYVING: VAN u AFDEEL. IX. Hoorp- STUK. LIL. Candidus, Witte, LIL Niweus. Sneeuw. wiltee Van deezen , uit het Sweedfch- Koninglyk Kabinet, wordt getuigd, dat de Kleur donkere blaauw zy, mer Afchgraauw gewolkt , en de woonplaats ín Indie, Hy heeft , gelyk de’ voorgaande, groote Oogen. (52) Adder met 229 Buitfcbilden EB_5O Staarte Jchubben, te Jamen 270. Deeze Indiaanfche Slang, uit het zelfde hek binet , is witagtig met bruine Banden. Een Slang, in myne Verzameling, van drie Voeten lang en drie vierde Duims dik, die Spierwit is, * met breede Kaftanie- bruine Banden hier en daar, „zeer ongelyk , getekend, doch tevens zeer fraay van aanzien , heeft 220 Buikfchilden en 97 Staartfchubben. Mooglyk ‚dat de Staart, die ftompagtig is, door ’t een of ander Eieval een weinig geknot zy. De Kop is geheel wit, (52) Adder met 209 Buikfchilden en 62 Staart- Jchubben , te Jamen 271. Deeze , in *t Kabinet van den Heer Dr GEER, in Sweeden, bevindelyk „is geheel witen onge. _vlakt, met vergiftige Tanden, gelyk een Ad- der, gewapend. Byna dergelyk aanzien heeft „de Libyfche Slang van SeBA , die met Zwarte agtige Vlakjes , hier en daar , is getekend ; | maar (52) Coluber candidus, MZuf. Ad. Frid. IL. p. 33 Tab. \IL £ z. (53) Coluber niveus. Muf. pe Geer, Serpens ex Li bya. Sen. dfuf. 1, Tab, z5e f, ze eed DE ADDERS 307 maar het Staarteend byna zwart heeft, Deszélfs HI. Schubben leggen Kettringswyze langs het Bo-. ÄFDEEL. | | IX. rd f …_ Hoorp. dte 54) Adder met 228 Buikfcbilden en 44. Staart. ei | fchubben, ie Jamen 279, Po Ruuwe. Van deezen Indiaanfchen Slang, die in ’t Koe ninglyke Kabinet van Sweeden gevonden wordt, *_ js de Kleur bruin en zwart gewolkt. Hy heeft op de Kruin een zwarte Vlak „die agterwaards gee fpleeten is. De Schubben zyn gekield, en dit _maakt hem, op ’t gevoel , ruuw of oneffen. | (55) Adder met 1 57 Buikfchilden en 115 Staart. LV. fchubben, te famen 273. beng Deeze Indiaanfche is Loodkleurig met de Schubben aan.den rand bleek; van onderen wit, hebbende de Rug gekield. Ik heb ’er een van die zelfde Kleur en Geftalte, wiens getal van Buikfchilden is. 156 en dat der Staartfchubben II2, te famen 268; ’t welk weinig met deezen verfchile. De langte is vier Voeten en eenige Duimen; de dikte, in ’t midden, ongevaar één Duim. (56) Adder met 193 Buikfchllden en 82 Staart- _LVI. efchubben, te famen 275. Oe De (54) Coluber fcaber. MZuf. Ad, Frid, T. p. 36, Tab: A fr (ss’ Coluber carinarus Muf. Ad. bfid. p. 31. (56) Cotuber Corallinus. Muf. Ad, Frid. 1. p. 33. Sere pens Corallina Amboinenfis: Ser: Muf: IL, Tab, 17,6, 1» de DEEL, VI, STUK, / IN, 398 BESCHRYVING vAN De gene, welken Sera Koraalflang noemt Á AFDEELs worde vertoond ecn Haagdis, van byna gelyke IX LVIL Ovivorus, Eijervree. ter, grootte , in zwelgende. Hy voert dien naam; om dat ‘er van den Kop , langsheen, op het Bovenlyf zestien bandjes loopen , als uit gereegen Kraaltjes famen gefteld, die halfwege den Buik in Schubben veranderen, ' _ Deeze kwam van Amboina. Die men in Sweeden heeft, met de gedagte Kenmerken, is Zeegroen, met drie bruine Banden overlangs; de Schub- ben raaken niet aan elkander : van onderen bleek, met gryze flippen getekend, Dezelve heeft Vergiftige Wapenen. (57) Adder met 203 Buikfchilden en 73 Staart. fchubben, te famen 276, De Heer Karm heeft deezen, zo ’t fchynt, in Noord-Amerika waargenomen. _ LiNN&us vergelykt ’er den genen mede „ die , volgens Piso, in Brafil , Guinpuaguara geheten worde. Een fchoone witagtige dikke, dien ik gekogt heb onder den naam van Zjerri- Tjerri-Slang 3 heeft 199 Buikfchilden en ’t getal der Staart- fchubben is 74; ’t welk te famen 9273 maakt. Onder de laatften zyn eerft 4 paar Schubben, dan 6 Schilden, en dan weder 64 paaren Schub- ben ;zo dat in deeze iets dergelyks plaats heeft, als in de Ratelflang. | 5 (58) ($7) Coluber Ovivorus KALM. Guinpuaguara, Pis. Braf, 279 e DE ADDERS 899 wil 5) Adder met 147 Buikfcbilden en I 32 Staar- fchubben , te Jamen 279. _Deeze Indiaanfche , uit het Sweedfch Ko- finglyke Kabinet , is Afchgraauw.blaauwagtig _van Kleur, en heeft, even’ gelyk de Hemelfch- blaauwe ‚de gedaante van den Slang van Eícu- „lapius. d (59) Adder met 236 Buikfchilden en 45 Staarte fchubben , te famen 281. Deeze, die in Egypte gevonden wordt, vol. gens de Waarneemingen van HASSELQUIST } is graauwagtig met twee zwarte Banden over:- langs. | (60) Adder met 195 Buikfchilden e en 36 Staart. Jchubben , te famen 282. | Van deezen Indiaanfchen Slang is, volgens de befchryving van Linneus, het Lyf Zee: groen ‚ maar langs de Rug loopen drie over- langfe ftreepjes , die bruin zyn, in de Nek fa. mengevoegd , waar van het middelfte boven den Aars eindigt. In een bruin gebandeerde, daar ik een Muis of jonge Rot in ’ Lyf gevon- den heb, is het getal der Buikfchilden ror , der Staartfchubben go; beiden te famen geteld 980, (65) ($3) Coluber exoletus, Auf. Ad, Frid. IL. p. 34. Tab, x.f 2, ($9) Coluber Situla, Syt. Nat. X. (6o) Coluber ‘rrifcalis. Syfte Nat. Xe Ie Dezr. VL STUK, ÄFDERL. IK. Hoorp. STUK. LVIIL Exoletus. LIX. Sitwlae LX. Trifcalis, | UL ÄFDEEL. IX. Hoorp.- STUK. LXI. Zemniscas tus, doo Besecumrevine VAN (61) Adder met aso Buikfchilden en 37j Staart- fchubben , te jamen 285. Onder alle de Adders en Slangen van Line NEUS, is’er geen, die een zo groot getal van Buikfchilden heeft als deeze, Ook vind ik ’er maar één onder die van GRONovIUs ,- waar van het getal der Buikfchilden deezen overtreft, als zynde 272 en dat der Staartfchubben 70. Daar mede vergelykt deeze Heer den Slang van Sega, genaamd voortreffelyke Slang , wordende voor de Koningin der Slangen gehouden, uit de Pro. vintie van Guaira (*); zynde die van Grono- vius by de vier Voeten lang. Het hoogfte ge- tal der Buikfchilden , van alie andere Colubres, by hem, is 217, Ik heb een Slang ‘of Adder, die in int: en Geftalte zodanig gelyket paar het Ceylonfche Slangetje van SEBA , dat hier door LiNNaus aangehaald wordt, (zyûde in ’% II. Deer van ’t Kabinet , op Plaat LXXVL. afgebeeld), als de eene druppel Water de an- ile en in dezelve is ’t getal der Buikfchilden | 258, (6x) Coluber Lemnifcatus. „Amgen. Acad, Ì, p. zIô. N,6. & p 493. N 9. Muf. «4d. Frid, IL. p 34. T. z4, fig. zr. Serpentule Ceylonice. See. Muf 1, Tab. ro. Fig, ult Serpens Ceilanica lemnifcis latis, See. Maf. U. Tab. 76 É. 3. (*) Serpens excellens ac fpeciof: Brafilienfis, e regio= ne Guaira, Regina Serpentum, habita. Sen. Auf. IL, p. ros. Tab. 99. fig. 2. niet p 205: T. 199: gelyk, men in 't Muf. Íhyolog- gemeld vindt; te wonderlyker, dewyl in ’t fl, Deer van SEpaas Kabinet maar de Plaaten zyn. ER DEAD D Tes “4ot 258, dat der Staartfchubben, by paaren geteld, 44» en dus te famen go2. ’t Verfchil , beken ik , {chynt wat ‘groot, „om deezen als de zelfde Soort aan te merken , en hy is niet rosagtig geel, gelyk SrBA van de zyne zegt; maar de Kleur der Banden die don- ker bruin zyn , en de ruitiswyze tekening der Schubben op de Rug, in de witagtige tuffchen- wydte der Banden , als ook de kleinte van den Kop , die niet dikker dan het Lyf is, bene- vens de zwartheid van den Snoet en de kleinte der Neusgaten ; komt grootelyks , zelfs met dien van ’t Gyllenborgfche Kabinet , overeen. De Slang , aldaar aangehaald, was niet dikker dan een Zwaanefchafct; en de langte maar an- derhalf Voet: de myne is by de drie Voeten HI. ÁFDEEL. 1%: Hoorpe STUKe lang en heeft byna de dikte van een Pink, De Kleur egter van den Gyllenborgfchen was wit en zwart geringd; even als die van het Peter- burgfche Kabinet, in welke de zwarte Banden „ fomtyds, door fmaller witte Ringetjes zyn afe , gebroken. De Ceylonfche Slangetjes , welken. Sega in het IL, Deer van zyn Kabinet op Plaat X, vertoont, zyn geel. of rosagtig , met zwart of bruin geringd. Hee Lyf is, in deeze Soort, als ook in de myne , zeer glad, (62) Adder met 199 Buikfchilden en 96 Staart- _fchubben, te famen 286. t Ge. (62) Coluber ds Amen. Acad, TL, p: 220, N. 5 Deet. VI, STUKe Cc 9. mLXIL « -Lnnulatus Geringde. di nl. 402 BESCHRYVING VAN ’ Geral der Staartfchubben zou in deeze Soort AFDEEL. nog ongelyk meer verandering onderhevig zyn, IX. HoorpD: STUK. dewyl hetzelve, in die van ’t Gyllenborgfche Kabinet, maar 64 was, doch naderhand heeft" men uit de Stompheid van de Staart , van. dee- zen, in vergelyking met een anderen van de zelfde Soort, die zig bevondt in de Verzame- ling van GRILL, beflooten, dat in de eerfte de Staart geknot of afgebroken zy geweeft: een Omftandigheid , waarop , in het tellen der Staart- fchubben , zeer te letten ftaat, De: Surinaamfche van SrrA, welke aange- haald wordt , was bruin van Bovenlyf , met witte Ringen, die een Vingerbreed van elkan- der gefcheiden waren, en beftonden uit groote Ruitige Schubben , alle met een donkerder Kleur geboord of overdekt; ’t welk een fierlyke Vertooning , zegt hy , maakte. De Gyllen- borgfche is wit, beurtelings getekend met ron- de bruine Vlakken, die doorgaans famenloopen. ‚In eene van myne Verzameling , die in ge- daante zeer veel gelykt , en daar de meefte Vlakken ringswyze om den Buik zig vereeni. „gen; telik 186 Buikfchilden en niet meer dan 46 paaren Staartfchubben ; daar deeze, niette min „ de Staart taamelyk fpits heeft, Hy is twee Voeten lang , en ; in ’t midden: van het Lyf , ongevaar een kleine Pink dik. -— | | (63) 9. & p: 305. N 34 Mivf. Ad. Frid. p. 34: Tab. VIIL Fig. 2. Serpens Americana, annulata, Ser. Juf. II, Tab: 35. fig. 2e AE ADDER sj =| gog (63) Adder met 152 Buikfchilden en135 Staart. rr, _fchubben te famen 287, AFDEELs ke IX. De Kleur van deezen is blaauwagtig , met Hoorp- | de Schubben wit gerand , en de Staart, van ST®& „onderen, met een blaauwagtige Naad. Zodanig Dias. was die van ’ Sweedfch Vorftelyk Kabinet ;, hebbende wederzyds in de Bek een klein Ve- nynig Tandje; om welke reden , mooglyk, LiNNgus ‘er den Bynaam aan geeft van Dipfas ;- die van de Ouden gegeven wordt aan een Ad- derflang , wiens Beet onlydelyke Dorft of bran- dende Hitte in de Ingewanden: veroorzaakte , en den Menfch deedt fneuvelen. Van zulke Dipfas-Slangen heeft Sega, Tab. XIV. , een Ooft. en Weft-Indifchen afgebeeld , die door hunne dubbele roode Vlakken op de Rug, op een bruinagtige Grond, kenbaar zyn. Ik heb 'er ook zodanigen. Die hier uit SkBA aange haald wordt ; is een byzonder fraay , blaauw, _ _Surinaamích Slangetje, ’t welk geene Kenmer- ken van den Dip/as heeft, (64) Adder met 187 Buikfchilden en 1o3 Staart. LXIV. Jchubben, te famen 290. Pelias. _ Deeze Indiaanfche, in het Kabinet van den Heer pE GEER bevindelyk ‚ is bruin agter de Oogen (63) Coluber Dipfas, „Ameen. Acad. L. p. 302. N. 29. Gor. Muf. IL. p. 64. N. 30. Serpens Surinamenfis coerulea. Sen. Muf. Tab. 24, Fig. 3. (64) Coluber Pelias, MZuf. DE Geer. — LD EEle Vl, STUK, Cc 2 UL Ie AFDEEL. KE Hoorp- STUKe LXV. Syria 404 BESCHRYVING VAN Oogenen Kruin, voorts zwart verdubbeld, met een groenen Buik , die wederzyds een geele ftreep heeft. BR (65) Adder met oro Buikfchilden en 83 Staart- Jchubben, te amen 293. Van den Heer HAssELQUIST is deeze Adder in Egypte waargenomen; zynde van Kleur wit- LXVI. Fugularis, _LXVIL Petola., agtig, in de langte met een driedubbele ry van bruine Ruitagtige Vlakken getekend, | (66) Adder met 195 Buikfchilden en ro2 Staart. fchubben , te famen 297. Deeze , die ook in Egypte huisveft, is, vol- gens de Waarneeming van dien zelfden Dok- ter , zwart van Kleur, met een Bloedroode Keel. (67) Adder met oog Buikfchilden en go Staart- fchubben, te famen 299. Dat het getal der Buikfchilden en Staart- fchubben hier zeer veranderlyk zy, gelyk Gro- Novius aanmerkt; blykt uit de drie Onderwer. pen van deeze Soort, in de Sweedfíche Kabi- netten : in een van welken hetzelve was 207-85;, in (65) Coluber Tyria. Syft. Nat. X, (66) Coluber Jugularis, Syff. Nat. Xe (67) Coluber Perola. Amen. Acad, I. pe 306: Ne 36. p. 219. N 8 p. 495. N. 13. GRON. Muf. IL p. 57: N 13. Serpens Africana Petola diëta. Szn. Muy. 1 T. 54 Fig. 4 DE ADDERs. 405 in een ander 209:9o ‚ in een derde 208-IcO. HT. Zyn Ed. telde ’er. 207 103 in een en 205-106 AFDEEL. in een ander van de zynen. Egter blyft het getal van de Schilden en Schubben, te famen, om en by de goo, een ftuk of tien, meer of » min, onbegreepen, De bynaam Petola is afkomftig van de benaa- ming, welke SEBA zegt, dat aan zeker Geflagt van Slangen, zo uit Ooft- als uit Wettindie , ‚ gegeven wordt; Een Ambonfche, dien hy af« beeldt (*), was op de Rug licht Vermiljoen- rood, en aan den Buik donker-ros : een Gui- neefche donker-bruin met Afchgeele Ringen; aan den Buik Saffraangeel (f). Deeze hade de Staart lomp, byna als de Biceps; de anderen hadden die vry fpits. Ik zie niet dar de by- zondere Kenmerken van de Petolaas door hem opgehelderd worden. Die van - Gronovius heeft den Kop langwerpig ovaal, van vooren fcherp; het Lyf famengedrukt, en de Schub- ben zeer glinfterende: de Kleur pekzwart, met een blaauwen weerfchyn, op de Zyden en Rug wit gebandeerd, van onderen geheel wit. Lun- NAEUs fchryft aan deeze Soort een Loodkleur toe, met bruin-roode Bandeerfelen , en (telt de Woonplaats in Afrika, (88) _® Beren, rubra Amboineníis Berdia dieta. Maf. IL, Tab. 46. fig. (Tt) Bies Coralloides ‚ Brefilienfis , rubra Amphise bana, Petola dia, Jbid, Tab. 73. fig, pj 1, Deer, Vlo Stuka Cc 3 IK, doei. STUK, TI, ÁFDEEL. IX. Hoorp- STUK, LXVIII Molurus, LXIX, «shetulla. Zweep= flang, 406 BESCHRYVINGC vAN (68) Adder met 248 Buikfchilden en so Staart. Jchubben, te famen 307. ’t Getal der. Buikfchilden is in deeze byna zo groot als in de voorgemelde gebandeerde van Ceylon , en dat der Staartfchubben veel grooter: zo dat het getal van beiden, gelyk in alle de volgende , meer dan driehonderd is. Deeze, in ’t Kabinet van den Heer DE GEER bevindelyk, komt uit de Indiën. Hy is , in gedaante, „de Serpenten zeer gelyk ; maar de | Schilden en Schubben van den Kop zyn grooter ; gelyk in die van dit Geflagt. (69) Adder met 163 Buikfchilden en 1 so Staart- fchubben, te famen 313. Deeze Slangen worden ‚ wegens hunne langte en dunte, Zweepflangen genoemd, hoewel ’er nog dunner zyn. Op de langte van zes Voeten hebben Zy.» naauwlyks, de dikte van een Pink, in ’t midden van ’t Lyf. Zy komen: zo wel in Ooft- als in Weftindie voor; doch de Ooftin- difche zyn ; gelyk in de meefte Dieren plaats heeft, het fierlykfte gekleurd. Die van Cey- | these lon (68) Serpens Molurus. Muf. DE GEER. (69) Coluker Ahsetulla. „Ameen. Acad. I. p. zr5. N° 2. & p- 495. N. 22. Muf. Ad. Frid, TI, p. 35. Tab. XXII. Fig, 3. GRON. Muj. IL p. Ór. N. 24. Serpens ornatiffima Amboinenfis, Boiguatrara diëta. Sr. Muf, IL Tab, 82. fig. x. Serpens Ceilonica lineis fubfufcis. Te 2e f. 3. Branu, Natur. Tab. IX, £, ze N Jon noemenze Abetulla, en de Indiaanen van Ambon Boiguatrara, 't welk gefchilderd bete. kent: om dat zy een zeer fierlyke mengeling hebben van hooggroen , Zeegroen en Lazuur: blaauw » met eenen Glans of weerfchyn van Goud , daar door fpeelende. De Ceylonfche li dat zy aan de Oogen fchadelyk zouden zyn, gelyk Rav wil. Zy hebben geen «Tanden in de Bek, en moeten derhalve hun Voedzel, dat in Vogeltjes en Muizen of Bofch. rotten beftaat , enkel inzuigende verflinden. PI APPERSaA gd01 ur. ÄFDEEL, IX. Hoorp. STUK. Zweepe flang. Men fchryft ‘er de Eigenfchap aan toe, van keurlyk te kunnen zingen en fluiten , om de Vogeltjes te verlokken ; onthoudende zig in Boffchagiën van klein Geboomte. | GronNovius betrekt hier toe den Slang, wk ken SCHEUCHSER noemt Surinaamfche Acontia,, die lang en zeer dun is, met;den Kop van voo- ren geelagtig fcherp , de Rug blaauw-groën „den, Buik witagtig, met een roode Streep overlangs getekend. Op Borneo is deeze Soort van groene Slangen, zo PertvEr aantekent , zeer gemeen. In het getal der Buikfchilden was onder de ge- pen, die zig bevonden in de Surinaamfche Vers zameling „ welke door den Heer Gmrirr aan de Akademie van Upfal vereerd werdt , maar een Verfcheidenheid tuffchen de 162 en.1683, De Heer Gronovius vondt in de zyne ‚die omtrent vierdhalf Voet lang was, en een derde Duims dik, 165 Buikfchilden en rs2 Staartfchubben, In eene, dien ik heb, van vier Voeten en één 1, Dart. VI, Sruke Cc 4 | Duim, / In. AFDEEL.“geral der Buikfchilden 164, doch dat der ge- ib, Hoorp- STIIJKe Zweep- franz. 408 BESCHRYVING vAN Duim, Amfterdamfe maat, lang , vind ik het paarde Staartfchubben 173. Deeze heeft zeer duidelyk de zwarte Bandjes, ter wederzyde van den Kop, loopende als over de Oogen heen; die het blaauwe dat boven is , van het witte dat onder is, affcheiden. De Kleur van ’t Lyf js glimmend groenagtig Hemelfchblaauw , met een Zilveragtige ftreep langs de Rug. Ik heb ook een Zweepflang van drie Voeten, die Ap- Rotteyvan® ger. pelbloeizel rood is, met bruine Vlakken. SEBA fpreekt, in het 1. Deer van zyn Kabi- net, van een zeer langen en dunnen Slang van Ceylon , die gemeenlyk de Rottevanger ge- noemd wordt (*); om dat hy deeze Dieren zo goed en beter weet te vangen dan de Katten. Uit die Soort van Slangen hadt hy een Rot, Haagdis en Kikvorfch gehaald. Zy hebben groo- te Oogen, en zyn niet alleen op den Kop zeer _ftreepen als Lintjes , van rood , Goudgeel en fierlyk getekend, maar langs het Lyf loopen Zilverwit ‚door welk laatfte het groen heen fchynt. Men vindt dergelyken in Weftindie, doch minder hoog van Kleur, die men de Su- rinaamfche Schietflans of Pylflang noemt, Dee. ze beiden hebben, in gedaante , veel overeen- komft met de Zweepflangen. Een Zweepflang , die zeer dik van Buik was , openende , vond ik daar (*) Serpens Ceilonica longifima » tenuiflima , vulgo Gliricapa. Sxna Thes, I, p. z72 Tab, zeg. fig. Te En le disje komt my , uit de ronde Klaauwtjes, voor, DE ADDER Ss. 409 daar in een Haagdis, zo groot van Kop byna LIL, als de Slang, en ongelyk dikker dan de Hals, AFPEEL. die, gelyk men weet. ongemeen dun is in dee- en ze Slangen: zo dat dezelve zig op cen verbaa- sTUK, zende wyze moet kunnen uitrekken. *t Haag- OA. een Gekko te zyn. ’t Voorwerp wordt nog van mys in de Slang zittende, in Spiritus bewaard, De Slang is drie Rynlandfche Voeten lang; heeft . 171 Buikfchilden en 165 Staartfchubben. (70) Adder met 212 Buik/childenen 1o2 Staart- LX. Jchubben, te famen 314. | Petolarins. Deeze Indiaanfche , uit het Sweedfch Ko- pinglyk Kabinet, fchynt naar de Petola- Slangen te gelyken. Hy is bruin , met wit Bhennaerd, van onderen bleek. (71) Adder met 207 Buikfchilden en too Staart. LXXI. Hage, Jcbubben , te famen 316, De Arabieren geeven den naam van Haje aan een zeer grooten , dikken Slang , die, wegens het famengevoegde geral der Buikfchiiden en Staartfchubben , door den Heer Linneus hier geplaatft is, Evenwel zou het getal der paaren van Staartfchubben , volgens de telling van Has- SELQUIST , maar 6o zyn, en dat der Buikfchile den (7o) Coluber Petolarius, Muf. Ad. Frid, 1. p. 35. Tab. IX. £, 2. (7x) Coluber Haje. Coluber Scutis Abdom. 206. Scute Caud. 62. Hasserq Jin. p. 317: (366.] N. 62 1 Desi, VI; Stum, Ce 5 410 BrESCHRYVING VAN IL den 206. Zyn Kleur is zwart, met de fchuin. ÄFDEEL, fe Banden en de helft der Schubben wit. Zyn Hoorp. lengte is gemeten op zes Sweedfche Voeten, stuk. de dikte van ’t Lyf, op ’t meefte, drie Duim, Vergramd of getergd zynde, blaaft hy de Keel en Hals op, zo dat dezelve viermaal zo dik. wordt als het Lyf is. Deeze Slangen vindt men in Neder-Egypte. LXXII (72) Adder met 165 Buikfchilden en 1 58 Staart- Feliformis, Draadlang, __Jchubben, te famen 328. Deeze Indiaanfche is zeer dun ; de Kleur zwart, van onderen wit: hy heeft-den Kop dik- ker dan het Lyf. Men vindt hem in ’t Kabi- net van zyne Sweedsche Majefteit. rLxxum, (73) Adder met 217 ende en-Io8 wan j- Bellatus habben te (amen ao Gesmnariner-. Je 4 J dode 3 _ Deeze Slang , die zig in ’t Sweedfch Koning- Iyke Kabinet bevindt, is gemakkelyk van de overigen te onderfcheiden zegt BALK; door- dien hy het Lyf, inzonderheid de Rug, fa- mengedrukt en bykans gekield heeft. Van dee- ze Kenmerken, egter, vind ik in de befchryving van (72) Coluber Filiformis. Muf. Ad. Frid. p. 36. Tab. VI fia! (73 Coluber pullatus, „Ameen. Acad. L p. 3c0, Ne 25. Muf. Ad, Frid, L p. 35 Te XX f. 3. Coluber Scutis 215 , Squamis 1e4. GRONov. MZuf, IL. p. 56, N. 12. Serpens Amboinenfis , nigra &c alba, „Apachye coatl dia, Sen. Juf, IL. Tab, 20 É, za DE ADDERS. AII * van den Slang , dien GRoNovIus tot deeze Soort betrekt , geen gewag gemaakt. Zyn Ed. zegt ook , dat dezelve het Lyf, kort agter den Kop, dunner heeft dan de Kop is: waar van jk in de Afbeelding, by Sena, van den Am- bonfchen: zwart en witten Slang, die in Ame. rika- ook gevonden, en van. de Mexikaanen Apachycoatl genoemd wordt, geen blyk vind. Dezelve is ongemeen fraay , met zwart en wit, op + Bovenlyf , gemarmerd , over zync glanzige Schubben, doch krygt op de helft breede Rin- gen ‚ daar de Kleur meeft wit is, en deeze, beurtlings van zwarte vervangen, loopen ten einde van de Staart uit. Van onderen zyn de Schilden ook met zwarte Streepen , op een wit- ten Grond , getekend, Zy doen de Menfchen geen kwaad, ‘leevende van Rotten, Muizen , Vogelen en Torren. GronNovius betrekt hier toe dien, welken HL. ÄFDEELe IX. Hoorn STUKe SCHEUCHZER noemt dikken Slang van Esculae… pius „ hebbende den Kop geelagtig , wit- en zwart bont, dik; het Lyf. met breede zwarte, en fmalle witte en geelagtige Banden , zeer fraay getekend; wordende de breedfte op ’t midden van °t' Lyf Purperagtig (*): als ook een ander van SCHEUCHZER, die den Kop en Rug zwart heeft, met witte Vlakken van veelerley figuur aartig gefprenkeld , en zwarte Streepjes zonder orde loopende om den Buik; de Staart zwart, bruin a pigs. ae. Tab. 662 Fig zr, 1, Deer, Vl, Stux, 412 BESCAaRYVING VAN Ul. bruin en wit gebandeerd (*). Deeze fchynt, hi: DEEL inderdaad, veel naar dien van Sega te gelyken. ef (74) Adder met 232 Buikfcbilden en 94 Staart: LXXIV. _fchubben, te famen 326. Hi . | ge Deeze bevindt zig, gelyk de volgende, in de Koninglyk Sweedfche Kabinetten. De Kleur js donker blaauw met bruine Vlakken, hebben- de een bruinen Band tufichen de Odé en een _ boogswyzen op ’t Agterhoofd. ii komt uit Amerika, | Pader, (75) Adder met 238 ttr en go Staart- fchubben, te famcn 328, De Kleur van deezen Indiaanfchen is Zee. groen , met een bruinen Band op bin Rug en drie op den Kop. LXXVI. (76) Adder met ooo Bus úkfchilden en 1 37 Staart. Cinereus. Afchgraaue Jchubben, te famen 337 we. Deeze Indiaanfche is Afchgraauw , en heeft _den Buik wit en hoekig: de Staartfchubben zyn aan den rand Yzergraauw van Kleur, EXXVIL (77) Adder met a17 Buikfchildenen 122 Staarte ae ‘ Jchubben, te famen 339. _ Deeze (*) Ibid. Tab. 747. Fig. 3 j (74 Coluber Hippocrepis. Muf. Ad. Frid. 1. P: 36 Tab. XVI. f. 2. (75; Coluber Minerva. Muf. Ad, Frid. T. p. 36, (76, Coluber cinereus. Muf. Ad. Frid, IL. p‚ 37e (77) Coluber viridiffimuse Mwf. Ad, Frid, IL, De A DDERS. A13 | Deeze Surinaamfche is geheel groen, en heeft de Buikfchilden in ’t midden breeder, “v(78) Adder met ooo Buikfchilden en 140 Staart- .… fchubben, te famen 340. _ Deeze Indiaanfche, die den bynaam van Sly- mige voert, heeft den Kop blaauwagtig. (79) Adder met o2o Buikfchilden en 124 Staart- fchubben , te fumen 344. Van wegen de geftalte zou men deezen ook Zweepflang mogen noemen , want op de langte HI. ÄFDEEl» TX. Hoorp- STUK. LXXVIIL, Miucofus. LXXIX, Cenchos. van vier Voeten is hy niet veel dikker dan een — Schryfpen. SEBA noemt hem, byzonder fraay Slangetje uit de Spaanfche Weftindiën , ge- naamd de Cencoatl , dat op Mieren en Wormen aaft , zynde zeer fierlyk, cp de Rug, getekend met Kaftanje- bruine Vlakken op een geelagti. gen grond. In ’t Sweedfche Vorftelyk Kabinet vondt men ‘er een, die bruin was met bleeke Vlakken en Sneeuwwitte Banden: een ander die wit was met bruinagtige Vlakken. Het Kop: je is byna Klootrond, en heeft groote Oogen, die digt aan ’t end van den Snoet ftaan, (80) (78) Coluber mucofus. muf: 4d, Frid. 1. p. 37. T. XXIII. f. T. (79), Coluber Cenchoa. Amen. Acad. 1. p. 306. Ns 37. Anguis de Cencoatl ‚ Americanus venuttiflimus. Sia, Muf. II. Tab, 16, £, 2, 3 | _ Je Dast. VI, Stuk, 414 BESCHRYVING: VAN HI, (80) Adder met 192 Buikfchilden en 167 Staart- AFDEELe fchubben, te famen 359. IX. Hoorp- De bynaam is eenigermaate toepaflelyk op de STUK. figuur van de Kop, welken dit Slangetje Snoet- LXXXx Miytteri. AZtig of als een opgehaalde Neus heeft; zyn- Jans. de op de Zyden met een bleek ftreepje gete. kend. ’t Is ongemeen dun, ja nog-veel dune ner dan de Zweepflangen; van boven blaauw- van onderen groenagtig; met het Lyf op zyde zeer famengedrukt, en de ötaart, gelyk den Snoet, byna vierkant. Het leeft van Muizen en Houtwormen ZEZL SEBA, Dat van LinNaus was met Vergiftige Tanden gewapend. LxxxL. (81) Adder met ars Buikfchildenen 170 Staart- Caruleftens. fchubben , te famen 385. Het famengevoegd getal is allergrootft onder de genen die van den Heer LinNaus geteld Zyn, in deeze Indiaanfche Slang „ die blaauw- agtig is van Kleur. | LXXXIL (82) Adder met _ Buikfchildenen _ Staart. Ee Jchubben, te famen _« | aen {8oj Coluber myCterifans Mufs Ad, Frid. Lp 28. T. V.f, 1. &. Tab, XIX, Fig. 2 GRON. Maf. IL. p. 59. N. 19. Serpens Murina Guineëafis minor, gracilis. SEBe Muf. HI, Tab. 23. f. 2. CaTEsBe Carol. IL p: 47. T. 47. {8r) Coluber coeruiefcens. muf. Ad- Frid. Lp. 37. TN Ka ie (82) Caluber Argus. Syt, Nat. X. Serpens Arabica, Erafilienfibus. Thisbe 8 Boigwacw dita, alias sn. Srs. Muf: II. Tab, zo3e f. 1. DE ADDERS AIS De Afbeelding van een zeer zonderlingen Slang door SERA, die met een menigte Oogen | op de Rug getekend is, heeft Linneus ’er deeze Soort aan doen toewyden , onder den by- naam van Argus of Honderd-Oog. ’t Komt my zonderling voor , hoe SEBA zeggen kan; dat deeze voortreffelyke Arabifche Siang Ibíbo- bocâa en Boiguacu van de Amerikaanen geheten wordt , daar hy dien naam ook aan een geheel anderen , bruinrooden Slang, hadt toegefchree.- ven (*). Deeze Slang is, behalve de Oogen op de Huid, wegens een dubbele bult, op ’ dgterfte van den Kop; merkwaardig. orantnenrhntatedrndntidetketss HOOFDSTUK Befchryving van ’t Geflagt der SLANGEN, waar in de genen, die zowel aan den Buik als aan de Staart gefchubd zyn, en daar onder eenige Stokflangen , die men gemeenlyk Biceps noemt ; benevens de gewoone of Europifche Blindflang, zyn begreepen. e Latynfche naam Anguis, die door Lrn- D N&Us aan dit Geflagt gegeven wordt, is van de Ouden , met Serpens en Coluber , gee bruikt geweeft als een algemeene Naam der Slangen. « Volgens Servius zou wel Anguis eie gentlyk een Waters en Serpens een Land-Slang,. bee (*)N.L. Zie bladz. 395 1 Dszer, VL, STUKe Naam. 416 BESCHRYVING VAR u, betekenen, doch hy erkent dat men die be= AFDEEL. naamingen meeftal onverfchillig gebruikte, Het ad ne bekende fpreekwoord , daar fchuilt een Slang srux, in ’t Gras (*) is van VirGirrus afkomftig ; en Cicero noemt de Konftellatie van den Slan. gendraager , welken de Grieken Opbiouchos hee- ten, Anguitenens; COLUMELLA Znguifer. Uit andere Spreekwoorden blykt, dat men zelfs booze Slangen met het woord Zngues bedoeld heeft (}). Evenwel is ’t gebruikelykft geweeft, deezen naam te geeven aan onfchadelyke Slan. gen, en de Slang van Esculapius voerde, by uitneemendheid, dien Tytel. ’t Is blykbaar, dat de Latynfche naam der Aalen daar van af- geleid zy, die men met de Slangen zeer naa verwant oordeelde (1). Wy kunnen ‘er dan, - met regt, den naam van SLANGEN, in ondere fcheiding van de Adders, aan geeven. Kenmer- _ Dit Geflagt beftaat uit zodanige Slangen , Sel, Soor- welker Kenmerken zyn, geen Schilden, maar Schubben aan den Buik te hebben, -zo wel als onder aan de Staart. GRONOvIUs voegt ’er by , dat zy de Staart dik en rondagtig {lomp hebben, kt welk zekerlyk in fommigen plaats heeft. ’t Getal der Soorten van LiNNgus is cwaalf, _ (1) (*) Latet Anguis in Herba, Vira. Ecl. TIL Ei Vitare Cane pejus o Anque. Horar. Libr. 1 Kj os Anguilla manet ie Kende Colubra. le VEN: Sat, V, v. ZO3 : DE SLANGEN, A17 …___… (+) Slang met too Schubben aan den Buik, 6o Ir, | aan de Staart, in ’t gebeel 160. ÁFDEELs Een Indiaanfch. Slangetje, ’t welk in ’t Kas dk binet van den Koning van Sweeden gevonden STUK wordt , heeft deeze Kenmerken. Linneus geeft Bipes. ‚er den bynaam van Bipes, dat is Tweepoot ; Tweepoor, aan, om dat het, by den Aars, twee Pootjes heeft, die twee-Vingerig zyn. Iets dergelyks wordt in de twee aangehaalde Afbeeldingen van Sea gevonden , inzonderheid in de laatftes doch hy merkte het alleen als een Soort van Uitwasjes, gelyk Doorentjes aan , die miffchien wel tot de Teeldeelen konden behooren. Dit Slangetje ‚ uit Mauritanie afkomftig , was groen met rood’, het andere van boven bruin en ver- der geel met zwart gefpikkeld , zynde de Staart zeer puntig fcherp en zo ftyf als een Naald, Dit laatfte kwam uit Ooftindie, Het gene men in Sweeden heeft is bleek met een bruine ftippel op ieder Schub, (2) Slang met 165 Schubben aanden Buik, 32 aan de Staart, int gebeel 197. even De geregelde ftippeling van deezen Slang , “5, LV. die Fig 6. (rz) Anguis bipes. Syff. Nat. X. Gen. tio. Auf. Ad, Frid. 1. p. ax. T. XXVIIL £ 3. Serpens minor Oriene galis, Caudâ acuminatâ. Sea. Muf. I. T. 53. f. 8, Ser= pens pufilla elegans Mauritana, Zbid. T. 86. f. 3. (2) Anguis Meleagris. Syt. Nat. X, Serpens Cacilia, feu Scytaie, Sen. Muf, IL, Te 2x. fe 4e Ee Deer, VL, Srus, Dd 418 BESCHRYVING vAN Ds jy, die als een Soort van Borduurwerk zig vertoont, AFDEEL, geeft *er den bynaam aan, welken de Poule / K. peintades , thans bekende Vogelen uit Indie, Hoor ee voeren (*). LINN&us zegt, dat deeze Soort aan den. Tweepoot-Slang , zo even gemeld ;, gelyk is; doch in het end van de Staart fchynt my een aanmerkelyk verfchil te zyn, dat.deeze zeer ftomp en rond heeft. SEBA betrekt hem onder de Stokflangen, en zegt, dat hy zo wel uit Ooft- als uit Weftindie komt, doch dat de Ooftindifche bruiner rood zyn en het gebandeer= de -borduurfel hooger gekleurd. Zy hebben, voegt hy ’er by, kleine Tandjes en geen Neus. gaten. De zwarte flippen loopen , op een Zee. groenen grond , in verfcheide ryên overlangs, zegt LINNZUS. «IL (3) Slang met 180 Schubben aan den Buik, 18 Colubrina, Adderagyj SWEIEAR de Staart; in 1 geheel 199. ER Deezen Slang, die fierlyk bleek en bruin bont is, heeft Doktor HassrLQuisr in Egypte waargenomen , en befchreeven. Deszelfs Staart was zeer kort en fcherpagtig ; de geheele lang. te vyf Span; de grootfte dikte een Duim. De kleinte van den Kop onderfcheidt deezen, zo wel als de anderen, van de Adders, en de Tong is aan de punt geknot. (4) (*) Zie ’t voorg. V. Srux , bladz 378. _G) Anguis Colubrina, HassrLg: Jtin, 320. [369] N. 65. | (4) Slang met 186 Schubden aan den Buik, 23 aan de Staart , in 't geheel 209. Deeze Egyptifche Slang was maar twee Span lang, met witagtige Vlakken op de Rug getee kend, en hadt de Buikfehubben wat grooter dan de overigen. De Staart was een Duim lang, dikagcig, met een ftompe punt. 65) Slang met ooo Schubben aan den Buik, ia aan de Staart, in ’t geheel 212. Behalve een Soort van Biceps uit Ooftindie , wordt tot deeze Soort ook een Slang betrokken uic Paraguay, in ’ binnenfte van Zuid-Ameri. ka, welke aan den Heer SeBA , onder den naam van Miguel de Tucuman, uit Spanje was gezons den. De Kenmerken van deeze Soort zyn s dat de Staart aan ’t end byna zo dik is als de Kop, en dat de Kleur van boven geel is, met een bruine langs de Rug , van welké dwarfe Ban: den, die fmal zyn en bruin, om het Lyf heen loopen. De Grondkleur van een Surinaame fchen , by Gronovtus , is wit, met Bandeerfe. len van Leverkleur; de langte tuffchen de ne. | gen (4) Anguis Jaculus. Hassrrg. Itin. 319. (368.] N. 64. ($) Anguis maculäta, Muf, „Ad. Frid, 1. p. 2x. Te XXI. f. 3e GRON. Muf. II, p. 53. N. 5. Tucuman, five Miguel de Tucuman dita, Serpens ex Paraguaja. Set Maf. IL T. roo. f. 2. Serpens „Amphisbena, Orientalis, 1d, Mu. IL. Tab. $je fe 7e Il, DEEL, Vl, STUK D d | lit. AFDEEls Me Hoorns STUK, IV. Faculuss Schieter. Ve Maculatäâ. Gevlakte. goo BESCHRYVING VAN ik gen en tien Duimen; ’t getal der Schubben AFDEEL. 195 aan den Buik en 7 aan de Staart. X, Hoorp. (6) Slang met 177 Schubben aan den Buik, 37 STUK. aan de Staart, in 't geheel 14, VL | Ade ik De Kleur der Schubben van deezen is bruin » in ’t midden met een witagtige plek, die de Rug zig als Netswyze getekend doet vertoo- nen: de Buik is uit den geelen witagtig, in de Surinaamfche van GroNovius , welke hy zig vere _ beeldt de zelfde te zyn,als de Slang van Screucne ZER, die op de Rug met zwarte Vlakken ge- plekt was, hebbende een breeden geelen Buik. De Kop is in de zyne zeer klein, met groote Schubben gedekt; de Tong breed en aan ’ end een weinig Belblogs de langte by de agt Duimen, VIL (7) Slang met ooo Schubben aan den Buik , eg I5 aan de Staart, int gebeel ars. Slang. | Uitvoerig wordt deeze Egyptifche Slang / dien de Arabieren Harbajt heeten , van den Heer HasseLQuisT befchreeven onder den by- naam van Ceraftes, door welken de Ouden een Gehoornde of Hoornflang verftaan hebben. Wy zagen hier voor (*), wat ’er aanleiding toe ge- | ge- (6 Anguis reticulata. Gron. Muf- UL. p. 54 Ml 7 ScHeucHz. Phys. Sacr. Tab. 747. É. 4e (7) Anguis Ceraftes. HasseLq. wida Ups. 175a. p 28. Itin. p. 329. (369) No 66. (*) Bladz. 339. ke t- SE SEANGB Mm’ 7 | got geven kan hebben in zekere Adders, wien een zagte Tand uit het bovenfte Ooglid voortkomt , ArpecL, zo LiNN&Us aanmerkt, en die’ de zelfde Rei. Hoorn. ziger ook in Egypte vondt. Zie hier de naauw. gen geeft. De Kop is eenigermaate driehoekig , klein E van boven een weinig plat; de Bek ftomp. De Oogen , die klein zyn , rond en bruin, {taan midden in de Kop, op zyde van de Kruin. De zyden van den Kop, die voorwaards, bee neden de Oogen „ fchuins afloopende. zyn , puilen agterwaards uit. De Neusgaten vinde men, boven de Snoet , fcheef , regt voor de Oogen geplaatft, De Bovenkaak is iets langer dan de onderfte , en wat fcherper , van onde- ren een weinig uitgerand: de gaaping middel maatig. De Tong, welker bafis gefpierd, dik- agtig en kort is, heeft de tip geknot en als een buisje hol, zynde ; in ’t midden van dit buis- je of gat, met een zwarte ftip getekend. Twee Borftels komen onder de Tong voort, die buig. zaam, fcherp en van de zelfde langte zyn., STORK, keurige befchryving , welke Hy van decze ge sigehflang. De Hoornen van deezen Slang worden ge- De Hoor. maakt door twee Kiezen, die zeer lang zyn, aan ieder zyde van de bafis der Bovenkaak ééns de Kaak doorboorende. Van dezelven is de bafis, die eigentlyk voor Tanden dient, on. gelyk kantig gehoekt, ruuw; in ’t midden bul. tig: de top formeert de Hoornen , die van ag- teren verhevenrond , voorwaards een weinig I. Deen VI, Stuk, Ddg3 boogs. nen. ONS 422 BESCHRYVING VAN IL, boogswyze krom zyn, overlangs uitgehold , aan AFDEBIA de tippen fcherp ; zo dat zy zeer veel naar een En Klaauwtje van een Vogel of Amphibium gely- STUK, ken; aan beide zyden van de Kruin één, agter . Hoornflang.de Oogen geplaatft zynde. Deeze Tanden zyn zeer beweeglyk , en kunnen gemakkelyk uic haar gaatjes genomen worden. Bovendien heeft het Dier andere, zeer kleine, gede Tande jes, in de beide Kaaken. De Schubben , aan de Keel en op den Kop s zyn rondagtig; die van den Buik en de Staart langwerpig zeskant, overdwars geplaatft. Aan den Buik telt men ‘er, ongevaar , tweehonderd; en vyftien aan de Staart. Voor ’t overige isde Slang gedekt met zeer kleine Schubbetjes, die digt en over elkander leggen , zynde op de Rug langwerpig ovaal, aan de Zyden Ruitagtig. De Kleur is, op den Kop, wit en zwartagtig gemengeld :. op de geheele Rug zwartagtig 3 met groote witagtige Vlakken., die onregel. maatig voortloopen : aan den Buik witagtig : op de Zyden met kleine zwart. en witagtige Vlakjes als gefprenkeld, Aan- het Lyf , dat rolrold is , naar den Kop toe verdunnende, en - de dikte van een Pink heeft, ís een kleine Ope. ning voor den Aars, by de Staart; die zeer kort en ftomp gepunt is. De geheele langte be. draagt drie Span; die van den Aars tot aan ’ end van de Staart, twee Duimens die van den Kop een half Duim. (8) 5 0 Mil DE SLANGEN. 423 ®) Slang met 230 Schubben aan den Buik, mr, aande. Staart, in’t gebeel 237. _- ___ AFDEELe X \ Deezen heeft LiNNats overgenomen uit Hoorp- | STUKe Grorovrus, die zulk een Slang hadt, van om- ek trent tien en een half Duim lang, zeven Li. Zumbrica. „lis. niën dik, en by den Aars het dikfte, met een Wornie „gefpleeten Tong. De Zilweragtige Biceps van (lang, Jamaika, die by de Staart het dikíte was, en over t geheele Lyf met egaale Schubben pe. dekt, wordt , met reden , hier mede vergelee. ken: als ook die Slang uit Moorenland , daar _SEBA den naam aan geeft van Blindflang , en die hy oordeelt, dat, van wegen de Kleur ; wel Scincus- Slang genoemd mogt worden. Men ziet ‘er, naamelyk;, in ’t geheel geen Oogen aan, (zegt hy), en ‘t ôtaart einde, dat kort en dik is, kan naauwìyks van den -Kop onder- „feheiden worden. GRoNovius , egter , heeft ’er , op de gewoone plaats , Oogen in gevonden, doch zodanig gedekt met dikke Schubben, dat zy naauwlyks zigtbaar zyn. De Kleur is, uit den witten, geelagtig. Deeze Heer merkt thans aan, dat in het Voorwerp, ‘t.welk hy heeft, | de Kop veel dikker is,dan die van Browse wordt vertoond (*), (9) (8) Anguis Lumbricalis, Syfh. Nat X. GRON. Mufs IE. p. 52. N. 3 Amphisbena fubargentea &c. BROWN. Jam. 460. Tab. 44. f. 1. Serpens Caecilia“ ex Maurita® nia. SxB. Maf. I. p. 137. Tab. 86, f. 2 (*) Zoophyl. Gron. Fafc, 1, Leid. 1763. p. 18« 1, Deer, Vl, STUme Dd 4 424 BESCHRYVING VAN UI _(o) Slang met 2oo Schubben aan den Buik en AFDEEL. so aan de Staart, in ’t geheel 250, Heks: Deeze Surinaamfche Slang, die in het Ko. STUK. ninglyk Sweedfche Kabinet gevonden wordt, PAN heeft de Staart famengedrukt of platagtig op Breedftaart. zyde en fcherp: de Kleur is bleek met bruine Bahdea,:. Sm x. _° (ro) Slang met 240 Schubben aan den Buik en Scytale. 13 aan de Staare, in ’t geheel osa, Stokílang, $ ee De Stokflangen, daar wy hier voor, in ’ Geflagt der Serpenten , van fpraken , Zyn, door huane Schilden aan den Buik en Staart, van dee. « _ ze grootelyks verfchillende. Ook hebben zy het end van de Staart veel dunner , dat in deeze nagenoeg zo dik en ftomper is dan de Kop, in ’t midden met een gaatje , tot ontlafting van de Vuiligheid of Drek. Die Scytala.Slangetjes, of. blinde Cecieltjes , van Amboina en uit Nieuw Spanje, welken SegA afbeeldt ‚ worden ook ge- fchilderde genoemd , zegt hy, van wegen de fchoonheid hunner Kleuren. Zy zyn ligt blaauw, bruin en zwart, over hunne ruitige Schubbet- jes, geftippeld en gevlakt ; doch de eerften heb. io, ben (9) Anguis laticauda. Muf. Ad. Frid. Ûl (ro) Anguis Scytala, „Aman. Acad, 1. p. 296. Muf, Ad. Frid, 1. p. 2r. Tab. VL f. 2. Anguis 227, en ‚GRON: Muf, IL, N. 4. Scytale Amboinenfes & Amerie canx SEB. Muf, IL T, 2, fig. 1 2, 3, 4 Amphisbaena Amboinenfis Squamis rubicundis obdu&a, lid, Tab, 7 fig. 4 Serpens Amphisbeena, Jb, T. 20. £, 3. ben de Kruin’ van ’t Hoofd blaauw, de ande- ren rood. Een andere Amboineefche is met | groote roode Schubben verfierd, die op *t mid- den een hoogrood plekje hebben, en men kan DE SLANGEN A25 TE ÄFDEEL. Xe Hoorn. STUK, ‘er. geen Neusgaten of Oogen aan onderfchei- Stokflang. den, Gronovivs vondt die beiden, egter;, in de zyne, welken Lingus tot deeze Soort be- trekt, en daar nog anderen van SBA mede vere geleeken worden: te weeten een dunne Ameri. kaanfche, welke ’t Lyf wit heeft met blaauwe Ringen, en een Ceylonfche, die dikker is, wie en zwart geringd (#). Deeze fchynen my toe de gewoone Biceps of tweehoofdige Slangen te zyn. Zy onthouden Bic €PSe zig zo wel in Ooft- als in Weftindie, en zyn. witagtig, hebbende de Randen der Schubben Yzergraauw , het Lyf bruin gebandeerd, zegt Linnaus. Ik heb ’er twee van decze Soort, waar van de een lang is 28, de ander 23 Dui- men Rynlandfch. Deeze gelyken volmaakt naar de twee laat{t aangehaalde Slangen van Sr- BA, en hebben ook het Kenmerk, dat hy ’er aan toefchryft, te weeten , dat het end van de Kop en Staart ongeringd zyn. In de langfte , die ongevaar een half Duim dik is, tel ik 298 Schub- ben aan den Buik en 13 aan de Staart ; in de andere, die een vierde Duims dik is , 225 aan den Buik en 14 aan de Staart. Die van Gronovrus, welke op die dikte maar 19 Duim en s Linien bre: Ib lang (*) Sen. Muf. [, Tab. 30. f. 3. & Tab. 73. £. 3. IL Dezt, Vl. Stux, Dd 5 TL 426 BESCHRYVING VAN lang was, hadt 227 Buik- en 14 Staartfchub- AFDEELe ben, De Kleur der mynen is witagtig met Vio- Ks ‚ Hoorp. STUK. KE. Eryx. XI. Fragilis. Blindflang. _letkleurige bruine Ringen jen de witte Schub- ben zyn, op de has » fosagtig gerand, (rr) Slang met 126 Schubben aan den Buik, 136 aan de Staart , in 't gebeel 262. ‚ Deeze Soort neemt LinN&us ook van Gro _NOvIUS over, die ze uit Suriname gekreegen hadt, doch thans de woonplaats ftelt in Zuide Amerika, vergelykende daar mede dien zelfden Stokflang van SBA, welken LiNNaus betrok- ken hadt tot zyne tweede Soort. De Kleur is Afchgraauw , met drie zwarte Streepen over- „langs ; aan den Buik blaauwagtig. De Staart is langer dan het geheele Lyf; de Oogen zyn zeer klein, de Neusgaten groot. (127) Slang met 135 Schubben aan den Buik, en 135 aan de Staart, in’t gebeel 270. Deeze Slang , die in Europa gevonden wordt, voert in Duitfchland den naam van Blindfchleich, in ’t Franfch noemt men hem Avoyne of Orvert, in ’t Engelfch Blindworm. Ik denk dat het de zelfde zal zyn, dien GRroNovtus onder de Angues telt, en daar hy den Coluber van Ges- k | k NERUS (zr) Anguis Bn Syft, Nat. X, GRON. Maf. IL. p, 35. N. 9, (z2) Anguis fragilis. Syft. Nat, X. Anguis fcutis Abe dominis Caudseque CXXX. Fauna, Suec, N; 258. Cacilia vulgaris, Aupm, Serp. 245 NS LANG EN. 427 NERUS- by. aanhaalt , komende in. ’t Kleeffche ur. en Aken voor; hoewel deeze, paar zyne tel. AFDEELe ling, maar, 43 Staartfchubben hadt: want het Aad getal der Buikfchubben, 137, komt nagenoeg srux. overeen ‚ en de Staart kan geknot zyn ge- slindflang. weeft, In Sweeden, daarmen hem Ormflao of Kopper-Orm noemt, is deeze Blindflang vry ge. meen. | Men merkt als een Vvoornaame Eigenfchap van deeze Slangen aan, dat zy. hunne Jongen; gelyk de Adders, zonder Ey , ter wereld bren- gen, De Vrouw van GESNERUS, ’er een tref. fende, borften Zer levendige Jongen uit. Met een dun Rysje kan men ze aan ftukken flaan. Deeze Slangen hebben zeer kleine en naauw- lyks zigtbaare Oogjes,en kunnen daar van zo weinig gebruik maaken, dat men ze met reden Blindflang noemt. De Jongens, in Duitfchland, vermaaken zig dikwils meteen ring van Steenen om zulk eén Slang te ftapelen , en dan hem te ‘tergen; als wanneer hy, fchietende om te by: ten, geduurig met den Kop tegen de Steenen aan ftoot. De Beet wordt gezegt niet gevaar - lyk te zyn. „Men kan’er, in de Geneeskontt, het zelfde gebruik van maaken als. van de ge. woone Europifche Slangen. De geftalte. van deezen Slang is, volgens de befchryving van GRroNovius , als volgt. Hy heeft den Kop klein , van vooren fmaller ; {tompagtig fpits; van bovén platagtig , op de Ie Dezt. VI, Srux, zyde ur AFDEEL. _X HoorFp-. STUK. Blindflang, 428 BESCHRYVING VAN zyde plat ‚ van onderen rond : van boven met Schubben gedekt, die onregelmatig zyn, aan den grooten kant ‚de middelfte grootft en Hart- vormig. De Oogen zyn zeer klein , zwartagtig, — met Oogleden. De Neusgaten ftaan aan ’t end van den Snoet , open. De Bovenkaak is een weinig langer dan de Onderkaak. Tanden heeft hy taamelyk groot ‚ egaal, in beide Kaaken; Els- vormig , een weinig inwaards geboogen. De Tong is breed, aan de tip tweepuntig. Het Lyf is byna rolrond ‚en wordt, van den Kop tot aan den Aars, allengs een weinig dikker:de Staart is, wederora ‚ wat dunner , half zo lang als het Lyf, uitloopende in een ftompe, zeer dik- ke, ronde tip, en met drie-en-veertig ryén van Schubben omringd: de Kleur van den geheelen “_ Slang , Afchgraauw-bruin. Op de langte van tus- fchen de agt en negen Duimen, is hy nog geen half Duim dik. Van een Heer , uit Italie af oils > wordt my iets aanmerkelyks verhaald aangaande deeze Blindflangen. Zy vallen daar , zegt hy eenige „Ellen lang, Zeker Abt , op zulk een Slang trappende , beet die Slang hem ‘in de Schoen, van agteren „en hieldt zig daar vaft ; geeffelende middelerwyl den Abt zo deerlyk, op de Rug en om den Hals, met de Staart, dat dezelve om hulpe fchreeuwde: tot dat hy , door den Slang den Kop af te ínyden, daar van verloft bels, Deeze Heer hadt dit zelf bygewoond. - „XL EE D. en ie: S DE TWEEKOPEPEN. 429 SUIVIE LERARES ER Us 0 6 EELe UE OOEFDSTE UK , XI. | Hoorp. Befchryving van ’t Geflagt der TweEEKoPPEN of STUE- _Tweehoofdige Slangen , uit Amerika, aan welke men gemeenlyk den naam geeft van geringde Biceps; zo de ‘zwarte of zwartbonte , als de awitte of bruine, en een roode Ooft- of Weft- indifche, | g ‚ 8 di € Slane pen zyn, is,op ’t getuigenis van de ver- den zyn maardfte Dierbefchryvers , ontwyfelbaar. Sesa Moníters: niet alleen, maar ook EpwArps, geeven daar van Afbeeldingen : doch dat zodanige Slangen; even gelyk de Viervoetige Dieren en Kinderen, waar in dit ook fomtyds plaats heeft, voor Mis- geboorten te houden zyn „wordt van den laatften met regt beweerd. Daar voor zullen wy dan het tweehoofdige Serpent, waar van HERRERA fpreekt , dat in Chiapa gevonden werdt, en zeer Vergiftig was; za wel als den Vierkoppi- gen Slang der Taprabaneezen , houden. | De TWwEEKOPPEN , daar wy hier van fpree- deeze ken, voeren dien naam niet, om dat zy wec- eer zentlyk ‘Tweehoofdig zyn , maar om dat het end van de Staart, door zyne dikte, naar den Kop gelykt, en zelfs {tomper is dan de Kop; ‚als ook , om dat zy, zo wel agteruit als voor uit, kruipen, ’t welk de Griekfche Geflagt- naam „Ampbisbena zo volmaakt, als de Latyn- E. Daz, VI, Srux, {che DD" ’er weezentlyk Slangen met twee Kop» Tweehoofs | 430 BESCHRYVING VAN HI; fche Biceps dien van Tweekop uitdrukt. ‘Ook AFDEEL. noemen de Franfchen deeze Slangen , om die | or reden , double marcheur , maar de Engelfchen stuk, geeven ’er den naam aan van double Headed Sera | pent , dat is, tweehoofdige Slang. k Van de Slangen ‚ nu, die gemeenlyk thans Biceps genoemd worden , behooren eenigen , om dat zy gefchubd zyn, tot het voorgaande Ge. flagt, gelyk wy gezien hebben. Onder dit Ge- flagt betrekt LiNNaus alleen de zodanigen, welker geheele Lyf, zo wel als de Staart „' van buiten is bekleed met Ringen, die omtrent de vaftheid hebben van onze Huid , doch geen. zins de hardheid van Schubben. Twee Soor= ten zyn er maar van bekend en die beiden ko- men uit Indie. IL (1) Tweekop mer ooo Ringen aan den Buik Fulirinofa, ont ace en go aan de Staart, te famen 230. te. Ì | Van deeze Soort, die zwartbont van Kleur is, geeft SEBA verfcheide Afbeeldingen. Een der* zelven is inderdaad Roeragtig van Kleur ; waar van (rz) Amphisbzena fuliginofa. Sy. Nat X. Gen. irr. „Ameen. Acad, IT. p 295. Muf. Ad, Frid. 1. P'20 Amphisbaena 209%, 25. GRON. Mef II. p. 52. N. 2e Raj, Quadr 288 Amphisbena Zeylanica: Sen. Juf, IL Tab r. f 7. Serpens Ceilonica Cecilia. diëta. Tab, 18: f. 2. Serpens Americana Caecilia diëta, Tab. 22. £, 3e Amphisbaena Americana ex fufco &c albo variegata, Tab. 73e fe 4 Serpens Apamea, Syriaca, Biceps. Tab, roo. fig. 3 Setoens Americana grofla verficolor. Id, 1 Tab. 88. £ je „DE TWEEKOPPEN 43r van de Bynaam dien LinNaus gebruikt ; doch heeft een geelen Kop. In de Befchryving van deezen merkt SBA aan, dat de Ringen als in . kleine langwerpige Schubbetjes fchynen ver- deeld te zyn. Deezen noemt hy dikke gemar- merde Slang uit Weftindie. Dezelve fchynt inderdaad een der dikíten te zyn , van deeze Soort, naar reden van de langte. Hy hadt ’er anderen van Ceylon en één uit Syrie; die alte« maal, meer of min, gemarmerd zyn. Elders merkt hy aan,dat zy van Mieren , elders dat zy van Slakken en Aardwormen leeven. | De Geftalte wordt aldus, in die van’t Vorfte. Iyk-Kabinet van Upfal, befchreeven. De Kop is zeer klein, glad, ftomp „ van boven over- langs geftreept en op zyde gerimpeld , met een driehoekig lyntje tuffchen de Neusgaten, op den Snoet , getekend, De Neusgaten zyn zeer klein , en de Oogen, niet dan als zekere zwarte Stipjes , zigtbaar : de Bek met veel kleine Tandjes gewapend. Het Lyf is rolrond, een Voet lang , met ongevaar tweehonderd ‚Ringswyze Infhydingen , gelyk een Worm, verdeeld , en overlangs gegroefd. met. omtrent veertig Streepjes , waar van de twaalfde, gee rekend van de Rugftreep af , ter wederzyden, uit Kruisjes beftaat, byna gelyk een X , fchei- dende dus den Buik af van de Rug. De laatfte Ring voor de Leg of ’t Aarsgat , is aan den Buik getekend met agt Tepeltjes,die op een dwarfe ry ftaan. De Staart , die kort is en aan ’t end zeer Ie Drei. VL Srux, ftomp GN ur. ÄFDEEl, XI. Hoorp- STUK. Geringde Biceps. HL ÁFDEEL. XI. Hoorp- STUK. Gerin gde Biceps. 433 BESCHRYVING vAN ftomp ‚ beftaat uit dertig Ringen „ zonder die ger eten ftreepjes , met een X, te heb- ben. De Kleur is zwart-bont ‚ doch zo, dat we zwart op de Rug, het witte op den Buik, overvloedigft Zy. De Heer GronNovius merkt aan , dat zyn Ampbisbena in alle opzigten overeenkomt met deeze Befchryving, uitgenomen in ’t getal der Ringen , dat in de zyne is 209 aan den Buik en o5 aan de Staart. Hert zelfde kan ik van den mynen verzekeren, die aan den Buik 207 en aan de Staart 24. Ringen heeft , maakende dus te famen 231 Ringen uit. Deszelfs lang. te is juift een Rynlandfche Voet en de mar- mering van ’t Lyf , zelfs de geelagtige Kleur van den Kop ‚, komt volmaakt met die van SEBA, welke hy Amerikaanfche wit en bruin bonte (*) noemt, overéén ; hoewel die een weinig langer en ook wat dikker afgebeeld wordt dan de myne. Nog heb ik ’er een van rr Duim lang, die byna geheel donker-bruin of zwart- agtig is, met eenig wit gemarmerd „ en in ge- _ftalte zeer veel met het Cecilia-Slangetje van SrEBA (f) overeenkomt. In deeze heb ik maar 198 Ringen aan den Buik ,en 28 aan de Staart, geteld : die maakt „in ’t geheel, 226 Ringen. Het kleine verfchil deezer Tellingen beveftigt taame- lyk de gegrondheid der Methode van LinNzus. (2) (“ Kabinet. TL. Deer. PLLXXIIL N. 40 { nn | £ _ sper TWEEKOPPEN 433 5: 0 0 Tweekop met 223 Ringen aan den Buit Asptet. | en 16 aan de Staart, te famen 239. Pd Onze gite: noemt deezen de witte , en, die zig in ’ Sweedfch Koninglyke Kabinec thans bevindt, is, zo zyn Ïd. getuigt, geheel wit. De Heer Gronovius, die ’er thans ook één heeft, befchryft de Kleur, als van boven een weinig rosagtig , van onderen witagtig zyne de. SreBA getuigt, dat de regte groote Weft- indifche Cecilia-Slang wit zy en uit den rooden, gelyk de Verw van Appelbloefem (*). De my- ne, die op de Rug vaalagtig rood is en aan den Buik wit, is van de zelfde dikte als de laatftgemelde , ‚ naamelyk anderhalf Duim en merkelyk langer, hebbende de langte van 26 Rynlandfche Duimen. De Afbeelding, welke er van in ’t Koninglyk Kabinet van Sweeden , door LinN&Us, gegeven wordt, zou, zo Groe NOvIUs aanmerkt, niet al te naauwkeurig en die van ScHEUCHSER (}) keurlyk zyn. Zie hier de Befchryving , welke zyn Ed, van de Lighaams. gellalte geeft (1). ál De (2) Amphisbzena alba. Muf. Ad, Frid. T. p. 26. T. IV. f, 2. Serpens Cecilia Americana. Sen. Auf, IL. T. 24e f. xr. Serpens Biceps Americana rubra. bid, Tab, 6: É 3. _(*) Sea. Kabinet. IL Dez , bladz. 25. Tab. XXIV. Ír Ct) Phyf. Sacr. Tab. 652. f. z, (1) Zöophyl. Gronov. Falc. I, Leid, 1763. P: 17. Je Daer, VI, SivE, Ee XI. _ Hoorp. STUK. IL. „Alba. Witte, HL ÄFDEEL. Xh Hoorp- STUK. Geringde Biceps. NJ 434 BESC HRS VING: VANY De Kop is klein, van vooren fcherpagtig ge- rond „ overal gedekt met veelhoekige Schub- ben. De Neusgaten vertoonen zig ,wederzyds, in het voorfte gedeelte van den Snoet , die rond- agtig is en merkelyk uitfteekt over de Onder- kaak. Zeer kleine Oogen heeft het Dier, die in ’t bovenfte van den Kop , op zyde, in ’t mid- den tuffchen de Neusgaten en de hoeken der Kaaken geplaatft zyn 5; witagtig „ Klootsrond. De Bek is groot; het Lyf rondagtig , hou- dende de zelfde breedte van de famenvoeging der Kaaken af, tot aan het end van de Staart, dat dik en rondagtig ftomp is. Van den Kop tot aan den Aars heeft hy 234, aan de Staart, die zo lang is als een vierde van den gehetlen Slang, 18 Ringen. Uit het laacfte van de Befchryving , die zyn Ed. opgeeft, zou het fchynen, dat de Staart een vierde der langte van het geheele Lighaam had (*); doch die verfchilt in de myne groo® telyks, daar de Staart, van den Aars af gerce kend , maar twee Duim lang is. Ook is dit naauwlyks geloofbaar , dewyl de Staartringen dan ten minfte viermaal zo breed als de ande- ren zouden moeten zyn. In de myne zyn ze, overal , nagenoeg even breed : bovendien is het Staart-end merkelyk dunner dan de Buik, gelyk in die van Sera, ’t Getal der Ringen | ned maakt (*) Cauda ‚craffa , vaam quartam “totius adsequans parteme | - it Al De TWEEKOPPEN q8s- “maakt, met 15 van de Staart, te famen 245. Ik zie ook niet, dat de Kop meer gefchubd zy dan het Lyf: overal is de Slang met een zelfde „flag van Huid overtoogen, die op de Kop Ruits. wyze is verdeeld. Behalve de fcheiding op … Zyde, door een Streep van kruisjes of X fa. mengefteld , vind ik dergelyke kruiswyze _ftreepjes over de geheele Rug. De ry van HI. ÄFDEELs XL. Hoorp. STUK, _ Tepels, voor de Leg of ’t Aarsgat, iszeerzigt. baar. Ook vertoonen zig, op zyde van den Kop , twee blaauwagtige ronde plekjes , die naar de zicplaats der Oogen gelyken. SEBA Zegt, dat deeze Slang op Duizendbeenen en ander Gedierte aaft. Deeze Autheur heeft nog een zogenaamde Caecilia , welke hy de roode, of roode Amerd- kaanfche Biceps noemt , en waar aan hy geen Oogen noch Neusgaten vondt, daar hy die bei- den erkent in de zo even gemelde , welke hy wil dat fterk ruikt , om dat dezelve groote Neus- gaten heeft. De Mond is cok zeer klein , zone der Tong of Tanden. Het Dier is rond, glad en vet, heeft groote Schubben van een fchoo- ne lichtroode Kleur. Niettegenftaande dat al- les wordt dezelve , van LinNzus, mede tot dee. ze Soort betrokken. ’t Zou egter kunnen zyn ; dat zyn Ed. die Ambonfche (*) meende, van de volgende Plaat, welker Huid Netswyze is verdeeld , met dergelyke Kruisftrecpjes, als de | | | onze (1) Sep. Kab. II, Deet, Tab. VIT. N. 3. 1, Dee. VI, Stuka és Roode Biceps. NN TIL AFDEEL, XT, _Hoorp.- ’ STUK. Naam,Ken- tnêrken, Soorten. 436 BESCHRYVING vAN onze heeft, op de Ringen: maar deeze heeft den Aars aan ’ uiterfte dikke end van de Staarts welke opening fommige Slangen van ’t voor- gaande Geflagt nog te meer voor Tweehoofdig heeft doen houden. vroren KIL HOOEDS DER Befchryving van “t Geflagt der BLINDSLANGEN , die door geen Schubben of Ringen, maar Rim. pels te hebben op het En » van de anderen ver- …_Jchillen. HS laatfte Geflagt in de Rang der Serpentia K of Kruipende Dieren van beiderley Le. ven, maaken de BLINDSLANGEN uit. Hier door » moet men niet de gewoone Europifche ver- ftaan, die deswegens den Latynfchen naam Ce- cilia voeren en in ’t Griekfch Typblos heeten ‘hier voor befchreeven (*); maar een Geflagt van zodanige Slangen, welker Kenmerken zyn: dat het geheele Lyf , zo wel als de Staart, ge- „rimpeld is, en dat zy aan de Bovenlip twee Voelers hebben , die naar de Sprieten der Nagt- kapellen gelyken. Zy hebben naakte Rimpels op de Zyden , hadt LINNeus te vooren ge- zegd (1). (1) | * Bladz. 426, « (j) Zie bladz, 9, DE BLINDSLANGEN. 43] dn Blindflang met 135 Rümpels aan *t Lof ki geen aan de Staart, | AFDEEL. XI. Decze Slang gelyke > in *t eerfte aanzien, Hoorp- zeer naar een Paling. Hy verfchilt egter daar SUS van niet alleen door geen Kieuwen te hebben , a maar ook doordien het Staart-end geheel ftomp?% d Gefpriette. is en naauwlyks dunner dan het Lighaam, gelyk in die van ’t voorgaande Geflaget; daar hy van onderfcheiden wordt, doordien het Lyf met Rimpels ís omkleed, die geen volkomen Ringen maaken; als ook dar hy, aan den Bek, twee kleine Sprietjes heeft. Ook fteekt de Bovenlip zeer veel buiten de Onderlip uit, en maakt een Snoer, gelyk in de Rochen dergelyke Kraakbeenige Viffchen, De langte van zulk een Blindflang, die zig, bevonde in de Surinaamfche Verzameling, door den Heer Grirr aan de Akademie van Upfal gefchonken ‚ was byna een Voet, de dikte een Duim 5 het Lyf rolrond van ’t eene tot het andere end, en overal even dik, De Huid, die geen Schubben heeft , beftaat uit 135 Rim- pels, die in de Zyden meeft zigtbaar zyn, op - de Rug met een weinig verheven Pukkeltjes doorfpreid, en voor ’t overige glad. De Voe- lers aan de Bovenkaak zyn naauwlyks te zien, door hunne kortheid. De Neusgaten zyn zeer ' | Klein, (z) Cecilia tentaculata. „Amen. Acad, I, p. 489. T. XVIL f. zr. Auf. ad, Frid, IL. po 19: T, Ve fe 2e GRON: Muf. IL Pp: $ N, ii K,DaEre VL Srux, ke 3 UI AFDEEL. XII. 43% BESCHRTVING val Hoorp.- STUK, klein, als met een Speld geprikt en ver van elkander: de Oogen , hoe klein ook, blinken door de Huid heen , daar zy onder leggen. Tanden heeft hy ook zeer klein, gelyk de on- fchadelyke Slangen. De Staart is-{tomp en byna geen, met menigvuldiger Rimpelen, ge- Iyk in de Aardwormen, bekleed; en hebbende een Aarsgat , met twee {lippen geflooten, zeer digt aan ’t end, | | | In alle opzigten, zegt de Heer GRONOVIUS s komt zyne Surinaamfche , die uit den bruinen _Hemelfchblaauw is, met deeze Befchryving overeen : doch hy betrekt daar toe , tevens, IE. Glutinofa. Slymige. ie dien Brafiliaanfchen , welken Piso noemt Ibija- ram, enden Ceylonfchen Blindflang van Sraa, (*) die egter, aan den Buik , merkelyk dikker fchynt - te zyn geweeft dan aan de beide enden, en wiens Kop dik en geheel anders. gefatfoeneerd is, dan die van de gedagte Surinaamfche Ver- zameling, Ook fchynt my deeze Ceylonfche_ wel over de vierhonderd Ringetjes of Rimpels aan het Lyf gehad te hebben. De Kleur was bruin, met een breeden witten Bands langs heen, onder aan ’t Lyf, dar ftyf was, gelyk in de Biceps plaats heeft. Men noemt dezel. ve, zegt SrBA, de blinde , kromme. Slang-- (oe) Blindflang met 340 Rümpels aan * Lyfen _ro aan de Staart. | | | Van (*) Serpens Cecilia Ceylonica. Sers. Kab, IL. D, Tab. XXV..N. 2. | (2) Cacilia glatinofa, Maf, Ad, Frid,I.p.rge Tab.IV.£ ze DE BLINDSLAN'GEN. 439 Van deezen, die uit Indie afkomttig is, vinde HL men de Afbeelding in de Befchryving van ’t ÄFDEELe Xl, Kabinet des Konings van Sweeden, door den Boókb. Heer Linneus. De Kleur is bruin, met een witagtige ftreep op de Zyden. XII. HOOFDSTUK, Beftbryving van 't Geflagt der LAMPREIJEN, zo de Zee-Lampreijen , als de Rivier-Lampreijen , die gemeenlyk Prikken of Negen-Oogen ges noemd worden ; benevens de Kieuw-Worm der Kabeljaauwen, y gaan thans van den Tweed ien Rang, YY der Dieren van beiderley Leven, tot den Derden over, die uit de Zwemmende be. ftaat (*). Deeze zyn, eerít onlangs, tot de Ampbibia betrokken , van welken zy door de gefteldheid der Kieuwen merkelyk verfchilten 3 heewel ’t ook aan den anderen kant waar is, dat het verfchil der Werktuigen van hunne Ademhaaling veel grooter. zy met de Longen der eigentiyk zo genaamde Kruipende Dieren. Gs (*) Ik heb hier voor, bladz. 7; reeds van de Ken- merken van deezen Rang gefproken , dat ik niet herhaal, Oak zal ik hier niet van de algemeene Eigenfchappen deezer Dieren , als Viffchen aangemerkt, gewagen, om dat my dit tot onnoodige herhaalingen zou brengen; Wanneer ik, in t volgeade ftuk , van die der ed zal moeten handelen, 1, Deer, VI, Srum, Ee 4 STUKe ) / ‚440 ;B Ess CHER ZVU NGT veh MT. GovorFRrEDUS , niettemin, teltze zelfs onder de AFDEEL. Reptilia. LiNNmus hade te vooren, op ’t KHL. Hoorp- STUKe Voetfpoor van ARTEDr, onder de Viffchen be- trokken, gelyk de Heer Gronevius thans ook weer doet (*). Men maakte ‘daar van, een Rang, genaamd Chrondopterygii , of Kraakbeen: vinnige; om dat de ffraalen hunner Vinnen Kraakbeenig zyn, niet Beenig, gelyk in de an- dere Viffchen. De Heer Brrisson heeft “er, om die beide zwaarigheden te ontgaan , êen ge- heel byzondere Klaffe van gemaakt , die hy Pisces Cartilaginei noemt, plaatzende dezelven tuffchen de Kruipende Dieren en Viffchen (4). De Ouden hebbenze Kraakbeenige Wiflchen ge« doopt, om dat hun Gebeente uit dergelyk eene zelfftandigheid. beftaat, als de Kraakbeenderen in de Viervoetrige Dieren , zegt GRONOVIUS. Ik vind dat GALENUs dezelven Chondrakantbot noemde ‚ om. dat zy Kraakbeenige Vinnen Rang- fchikking. | hebben, en ARISTOTELES Selachia ‚ om dat hun- ‚ne ruuwe Huid by nagt licht zou geeven. Door de Engelfchen worden zy Griftle.fifbes , dat is Kraakbeen-Viffchen , geheten. _ De eerfte plaats wordt, door LinNaus, in deeze Rang gegeven aan een Schepzel , dat, volgens de uitwendige gedaante en Geftalte, zeer veel naar de Slangen gelykt, niet alleen, maar | dat (*) Zóophyl. Gronov. Fafc, I. Leide 1763: (f) Zie t Ls Sruk deezer Natuurlyke Hiftorie, bladz, zoë, | | DE LAMPREIJEN. AAT dt: ook , wegens zyn volmaakter Gohberr nas TIE der aan dezelven komt dan anderen. Hier heeft Arrtepr den Geflagtnaam aan gegeven van Pe. Ho tromyzon , om dat het zuigende aan de Steenen ST __ kleeft in de Rivieren. Ik geef ‘er den naam aan van LAMPREY , die aan-de voornaamfte Soort wordt toegekend: doch de Prikken of Negen-Oogen zyn ‘er ook onder begreepen. De byzondere Kenmerken zyn: zeven Lugt- Gaatjester wederzyde van den Hals; een Spuit- gaatje op de top van : Hoofd, en geene Borft- of Buikvinnen. ÄFDEEL. | TE OFD= UK. De Heer GronNovius befchryft de Kenmer- Kenmers ken van dit Geflagt veel omftandiger (*). Het zi Lyf, zegt zyn Ed., ís langwerpig, Spilrond;, hooger dan breed, ongefchubd,, ongewapend: de Kop rondagtig, langwerpig, van dikte als het Lyf ‚ van vooren fchuins neerwaards geknot: de Bek cirkelrond , met loodregte Kaaken als Klepjes gefatfoeneerd : ontelbaare Tanden in de Bek: een opening op ’t midden van den Kop, tuflchen de Oogen: Kieuwengaatjes we- derzyds zeven, overlangs op een ry geplaatít: twee Vinnen aan de Rug, waar van de agter. fte de Staart omringt. (a) Lamprey met den Bek van binnen gebaard, HE Marinus. de agterfte Rugvin van de Staart afSezon- Zee. Lam:- derd, | prey. Van (*) Zöophyl. Gron. Fafc. I. Leid 1763. p. 38 (x) Petromyzon Ore intys barbato , pionâ Dorfali Ib Deer, VJ, Stura Kes _ pofte« HI, 442 BESCHRYVING vAN Van de Dierbefchryvers wordt deeze gemeen: | _AFDEEL, Iyk Lampreda , Lampreka of Lampetra genoemd, XU, Hoorp- STUK. dat men gevoeglyk kan afleiden van het lekken der Steenen , en om die reden geeft men ’er, in ’t Noorden , den naam wan Steen-Sue, dat is Steenzuiger, aan.” De Engelfchen naemen haar Lamprey of Limey Bel om dat de geftalte veel naar een Aal helene de Franfchen. Lam. proye , de Italiaanen Lampreda. Sommigen heb. benze ook Muftela geheten , en anderen Mu: rena. Tot onderfcheiding van de andere Soor- ten, geeft men ‘er ook wel den naam aan van groote of van Marina, dat is Zee-Lamprey. Niet onwaarfchyniyk is ’t, dat de Ouden deezen Vifch bedoeld hebben door den naam van Echenéis of Remora ; wegens het tegenhou- den der Vaartuigen, wanneer hy zig, met zyn Bek, daar aan vaft zuigt. RONDELETIUS getuigt, dat hy dit ondervonden heeft. StrRargo merkt aan, dat ’er, in een Rivier van Libye, Bloed- zuigers zyn van zeven Ellen , met Gaten, waar door zy Adem haalen, in plaats van Kieuwen 5 die zig zo vaft hegten aan de Rotfen en aan het Roer der Vaartuigen , dat menze , om die reden , met regt BperLia zou kunnen-heeten. Lam: preijen van zulk een grootte, kan men niet | _twy- pofteriore a Caudâ diftincta. Syft. Nat. X. Gen. rr3. Petromyzon macuiofus, ordinibus Pentium circiter vie einti. Arr. Gez. 64 Syn. 90 Muftela f. Lampetra. Brun. Pifc. 76. GrsNe Pifc. 590. Lampetra. Kon, Pift ik Wiz. cht, zo: Ray. Pift 35 TOI a he 5e « ope LAMPREIJEN 448 ewyfelen in ftaat te zyn, om een Galey tegen m1. ” te “houden , gelyk Oprpranus meldt , of om AFDEELn Dieren, als zy met de Pooten in *t Water ftaan:, dat — >er verder in te fleepen. f | STUK, Hedendaags , egter , zyn geen Lampreijen « bekend van dergely ke grootte. Men vindt ’er, “in de Rivieren van Noorwegen, dikwils zo dik als een Arm en een Elle Jang. Schoon Zee. Viffchen zynde, naamelyk , hebben zy den aart van, in de Rytyd, tegen het zoete Water on te zwemmen, gelyk de Salm, en dit maakt dat men ’er in Engeland , op de Rivier Severn, des Voorjaars in groote menigte vangt, SAL- VIANUS noemtze, WVlakkige Lamprey van twee Ellen lang, en bewyít, dat het de Galexia zy van GALENUs. Die, welke GEsnerRus befchryft „ was drie Voeten lang , en hadt de dikte van vyf Duimen, in de omtrek van ’ Lyf, kort agter de Lugtgaten. RoNpELETIiUs meldt, dat de Lampreijen een lang Kanaal ‘hebben , ’ „welk van den Bek regt uitloopt tot, aan het Aarsgat, en geen Gebeente , maar ; in plaats van Wervelen of Graaten , een Kraakbeen, met Merg daar in. De Huid is zwartagtig , met eenige bleeke , hoekige Vlakken , gete. kend. | ‘ Veel werks wordt, in Duiefchland, van de Lampreijen gemaakt , alwaar «men ?er op de Elve vangt van drie of vier Ponden zwaar. Van ouds heeft. menze al voor een groote Lekker. ny gehouden. Evenwel wordt er aangemerkt, L Deer, VI. SruK, dat en Ak 444 BESCHRYVING VAN zj, dat zy zwaar om te verteeren, en nadeelig zyn, AFDEELe niet alleen voor Menfchen van een teder Geftel, XII maar inzonderheid voor de genen die het Poda- j …_ Hoorp- | stuk, gra of het Graveel zyn onderworpen, Men kan ze kooken , ftooven of braaden, gelyk de Paalingen, en gezouten of gerookt verzenden. De Ouden wilde dat men de Lampreijen in Wyn zou fmooren, omze zekere kwaadaartig- heid te doen afleggen, weike men ’er aan toe- Schreef. ’tIs zeker, dat Wyn en Speceryén tot het toemsaken van deeze Vifch zeer dien- fig zyn; niet zozeer tot dat ingebeelde oog- „merk, maar, om dat dezelve , daar door, ge- makkelyker te verteeren words: IL (2) Lamprey met de agterfle Rugvin boekis, Fluviatilise f Rivier- Dan Deeze wordt een ander Soort by GesNerus, en een middelflag Lamprey by WirLLoucusvy ges heten. Men noemtze ook wel de kleinere en Rivier-Lamprey ; doch by ens ‘Nederlanders, door wien dezelve veel gebruikt worden tot den Kabeljaauw-Vangft, geeft men ‘er gemeenlyk _den naam aan van Prik of Prikken ; waarfchynlyk wegens de zeven Lugtgaarjes à aan de zyden van den (2} Petromyzon pinnâ Dorfali pofteriore angulata Faun, Suece 273- Petromyzon unico ordine Denticuloe rum-minimorum ín limbo Oris, prater inferiores majoe res. ART. Gen. 64. Syn. 8g-Spec. 99. Lamprede alterum genus. GEsN, Pift. 597. Pryck. SaLv. Pic. 63. Pricka, Jonsr. Pic. Tab. 24. fe 6, _Lampeue medium genus Wilg Ichth. x06e \ den Hals, die zig als geprikt vertoonen. ’t Is DE LAMPREIJEN. (A49 Hi. “_genigzins te verwonderen , hoe de Duitfchers Arpzen. dezelven, om die reden, Neun-Augen, dat is Negen-Oog ‚ kunnen noemen. De Sweeden ° geeven ’er ook den naam van Naetting aan. De Prikken komen ‘veel voor in de Rivieren van Europa, en wel in dee ah die eenige mengeling hebben van zout en zoet Water , doch ook hooger op. Men vindtze in die van Noor- wegen en Sweeden, niet alleen, maar in fom. migen van Engeland worden zy menigvuldig gevangen : gelyk in de Merfey , tuffchen Ches- ter en Lancafter, en op de Theems, De Zeeu: wen krygenze uit Holland en Engeland, Dok- tor Prorr geeft ’er den naam aan van Pride of ihe Ifis, om dat zy op die Rivier, zelfs by Oxford, voorkomen. Men vindtze ook in die van Vrankryk en Switzerland, alwaar zy Lam- preyon of tide dat is Lampreit jes hee. ten. | Van deeze laatften vindt men een omftandige Befchryving door den Heer J.pE Morarro , in de Verzameling der Keizerlyke Akademie (*),_ | Hy merkt aan, dat de Kleur van derzelver Lyf geelagtig is, naar *t groene trekkende, hier en daar getekend met kleine zwarte Vlakjes en Stippen :de Buik wit; de Oppervlakte, in plaats _van Schubben, met een Snotterig Slym bedekt, ‚BE (*) Ephem. Nat. Curiofor, Dec, Il, Ann. 1682, Obí 46. 5, Derze VI, StuR, XI. Hoorp. STUK. Prik. Inwendige deelen. IL. ÄFDEEL. XII Hoor p- STUK. Prik. AAG BeSsCHRYVANS HAM gelyk in de Aalen. Dwars door de Huid heen | ziet men fcheidingen van meer dan dertig Spie- * ren onder de Opperhuid , van de Staart tot aan de Oagen , en aan de Neusgaten , van ieder Zy- de, ftrekt zig een groot Watervat uit, dat zo veel Klapvliezen heeft, als ’er tuffchenruimten van de Spieren te onderfcheiden zyn: in wel- ken zig ook, van boven nederwaards , Takken uitfpreiden van dit Lymphatieke Vat. Deeze Vaten neemen hunnen oorfprong van den Kop; fluiten in elkander en voeren een zeer helder Lymagtig Vogt ‚ dat tot gladmaaking dient van’ geheele Lighaam. Naby de Navel ziet mien een Bloed-Ader, die ook Takken. uicfpreide in de tuffchenruimten der Spieren „ doch geen gemeenfchap met de Lymphatieke Vaten heeft, De langte der Darmen , mec de Maag en Slok- darm, was een half Elle. De Uitgang: van de Maag hadt wederzyds gemeenfchap met zes Wormswyze aanhangzels, in welken-de Ver- teering van het Voedzel wordt volbragt. De Milt, die naar een rood klompje Vleefch ge= leek , was naby het Galblaasje geplaatft , dat met een zeer bittere Gal gevuld gevonden werdt. De Lever was witagtig , en hadt maar eene Kwab, van boven aan het Middelrift „van onderen aan de Maag en derzelver byhangzelen gehegt zynde. Dikwils wordt de Lever der Prikken verzwooren en vol Wormen gevonden; ’ welk gelegenheid geeven kan tot het fterven 4, | dra der. DE LAMPREIJEN 447 derzelven ‚ daar de Kabeljaauw - Viffchers zo dikwils over klaagen. Behalve deeze Ingewanden hebben zy ook een Lugtblaasje, dat aan de Rugge- Wervelen jsgehegt. By ’t openen van de Borft, welker Hollighêid , nietegelyk in de Slangen, met die des Buiks vereenigd, maar door een Middelrife afgezonderd is; wordt het Hart gevonden , dat maar één Oor heeft, waar in de Hol-Ader zig ontlaft. Daar boven verheft zig zekere PUDt van welke de Aörta haaren oorfprong neemt, die onderfteund wordt door een witten ronden wortel, naar een Uijen= bolletje gelykende. Boven ’t Hart zyn de Kieuwen, in welken hee Blocd door de groote Slagader gebragt wordt, even als in de Kieuwen der Viffchen , gewoon:- Iyk. De grondfteun der Kieuwen draagt de Tong met het Tongebeen, maar aan ’t end is deeze grondíteun getand, ‘ct welk de Autheur cok zegt waargenomen te hebben in de Snoek. Aan ieder zyde, naby de Herfenen , vondt hy klei. ne doorfchynende Steentjes, De Zenuwen van de Reuk waren zeer lang , die van ‘t Gezigt zeer dik: de Herfenen groot , doch met een zeer klein Pynappel-Kliertje. | Gemelde Doktor heeft ontdekt, B de UI. ÄFDEEL. XI. Hoorn, STUK. Prik. Infekten Prike Rivier-Lampreijen of Prikken sieraad worden kl 5 door zekere Infekten , die zig aan derzelver Oogen hegten, en dus haar blind maaken , zo hy zig verbeeldt. Gesnerus, inderdaad, ver- zekert, dat de Lampreijen fomtyds blind wor= _KeDeen VL Stu, den & ball. AFDEEL. XIII, Hoorp« STUK. Prik. Geftalte. © ad 448 BESCHRYVING vAN den. Deeze Infekteu, zegt hy, hebben twee lange ronde Pooten , met Knoopen en witte blinkende Stippen : de Buik is dik , geftippeld en rond, maar plat, gelykerwys die der Weeglui- zen: aan den Buik is de Kop gehecht, ter we- derzyde van welken als twee Armen of Handen uitkomen , die een Oog houden ; dar zeer doorfchynende en verhevenrond is. Buitene dien heeft de Autheur , aan den Kop , twee zwar. te Oogengwaargenomen, Se een baardje en zeer wyde Keel. De uitwendige Geftalte der Prikken of Lam- preijen, die in de Rivieren van Europa gevonden worden , is nagenoeg als die der Zee-Lampreijen; doch zy zyn veel kleiner. Ray merkt aan; dat haare langte zelden die van een Voet te boven gaat, zo men zegt; en dat zy alleenlyk met dwarfe zwartagtige ftreepjes zyn getekend. ‚Om den rand van den Bek hebben zy een reeks van zeer kleine fcherpe Tandjes , benevens laa= gere die grooter zyn; zegt Arrepr. Behalve _de zeven Lugtgaten aan de zyden van den Hals, hebben zy op den Kop een gat of uitpuilend Buisje, gelyk de Walviffchen : waar door zy Water inhaalen om hetzelve dobr de Kieuwe gaten weer uit te werpen : zynde met den Bek, ondertuffchen „ aan een Steen of Rots vaft gezoogen. Op de Rug hebben zy twee Vin- nen, waar van de agterfte, overlangs ‚ om de Staart heen loopt, zynde met de Aarsvin ook famengevoegd. Onder aan Lyf is een ope“ ning DE LAMPREIJEN. 449 ning die met de Darmen, en cen andere die Hi met-de Pisblaas gemeenfchap heeft. ArDeat. Onder de Prikken of Rivier-Lampreijen wor« „li L. | | loorp- den ’er gevonden , zo GESNeRUs van de Vis. snor, fchers gehoord hadt, die zwarter zyn, en van pit. de Modder, waar in zy zig oûthouden, haaren Naam hebben, wordende Murneunaugen genoemd, en tot het vangen van Vifch aan den Hoek gefla- gen. De anderen, die aan den Buik Zilver. kleur zyn, heeft men, van ouds, voor een by- zondere lekkerny gehouden , hoewel zy zwaar te verteeren zyn. Op verfcheide manieren heeft menze, derhalve, toegemaakt ; fmoorende haar, bovendien, in Wyn, op dat zy zekere kwaad- aartigheid afleggen zouden. Hedendaags wor- den zy ook nog gezouten en gerookt, omze te kunnen verzenden en bewaaren. Sommigen willen , dat deeze Vifch van Water en Mos leeve: dat zyn Leeftyd maar twee Jaaren zy» en dat hy , zyne Jongen ter wereld gebragt hebbende, allengs verkwyne en fterve, (3) Lamprey met de agterfte Rugvin flreeps- _ TI. wyze, de bovenfle Lip van den Bek met by- 40 han bangzel de zyden. | Miel zin d Worm, De (3) Petromyzon pinna Dorfali pofteriore lineari, La- bio Oris fuperiore Latere Lobato, Faun. Swec 274. Lam. petra parva & fluviatilis, Ronp. Pifc. 202. GEsN. Pije 593. Wirt. Zchthe 204. rd Pifc. 35. Lampetra minor, SaLv. Pifc. 63: 3. Deer, Vl. Stuk, Ff ut. 450 BESCHRYVING VAN De kleine Rivier-Lamprey van GesNerus, AFDEELe RONDELETIUS en WILLOUGHEY , wordt door XII. Hoorp- STUK, Kieuw.= Worm. Arrept becrokken tot de Prikken, gelyk Lin- Naus te vooren ook gedaan hadt; doch thans haalt hy dezelve by deeze Soort aan. ’t Schynt my egter toe, dat de befchryving meer over- eenkome met die van de blinde Negenoogen, te Straatsburg dus geheten , welke door een _ Vogelaar en Viffcher van die Stad , genaamd BALTNER , zyn afgebeeld „doch geel van Kleur; welk WiLroueugy een Verfcheidenheid oor- deelt te zyn. Zie hier daar van, volgens hem, - de omftandige befchry ving, Deeze is klein en rond, orda grooter dan die groote Soort van Aardwormen, welken ons Volk noemt Daauw- en Mey-Wormen , hebbende geen Schubben, maar het Lighaam “door dwarfe flreepjes, over ’t geheel, in om- trent vier-en-tagtig ringen, even als de Wor- men verdeeld, Onder den Kop heeft dezelve een ronden Bek, die altyd open ftaat ; geen Tanden noch Tong en in’t midden van den Kop een gat, gelyk dé overige Lampreijen. Voorts vinde men, in plaats van Kieuwen „ wederzyds zeven gaatjes op een regte lyn geplaatft. ’ Gene dezelve. byzonders heeft, zyn aanhangzels of Knobbeltjes , aan ieder zyde van den Bek twee. Die Vifchje hade de langte van zes Duimen. Op twee derden der langte, van’ end der Snoet af gerekend, begint een Vin of Huidje, ie de Staart omriegt ; maar van onderen „ naar den hd DRR DE LAMPRELIJEN. A5T den Aars toe „ naauwlyks een half Duim ver Im. _is omgeflagen. Op dien zelfden afftand als ’ AFDEELs _begin der gemelde Vin, is, onder aan t Lyf, het Hooft Aarsgat of de Navel. ‚STUK, WirzoverBy merkt aan, dat het anders in_ Kieuwe % geheel geen Vinnen heeft, zo min als de kes overige Soorten: daar egter dezelven wezentlyk een afgezonderde Rugvin hebben , gelyk zelfs uit zyne Afbeeldingen blykt. Volgens GRro- NovIus verfchilt deeze blinde van de voorgaan= de alleen door de gemelde byhangzels aan de Bovenlip en door de Rugvin , die regt is en omtrent Streepswyze. LINNZUs zegt, dat de agterfte Rugvin niet hoekig zy , gelyk in de tweede Soort , maar taamelyk verhevenrond. Dic alles fchynt veel overeen te komen met een Lamprey, welke ik heb , van vyftien Dui- men lang en een Duim dik; doch deeze heeft die byhangzels aan den Bek niet, noch de zwarte Str eepjes van de Prikken , en de grootte, gelyk men duidelyk ziet , verfchilt ongemeen van de gemelde blinde Lamprey , die van de Sweeden, in Dalekarlie, zo LiNN&us aanmerkt, alwaar menze op de Rivier veel vindt, Lin-Abl geheten Wordt , om dat zy dikwils tuffchen het Vlafch kruipt, dat in ’t Water te rypen legt, en dat zy ook voorkomt in de Kieuwen van de Kabel jaauw. Deeze laatíte Omftandigheid is genoegzaame reden om deeze Soort den naam te geeven van Ie Dele VI,Stuxe Ff 2 Kieuwe UL Je Hoorp- STUKs Kieuvos _ Woerm. \ 452 BESCHRYVING VAN Kieuw.Worms te meer, dewyl Linneus ook _ ÄFDEEL, gaptekent, dat zy naauwlyks dikker dan een _Aardworm en niet boven een Span lang zy. De byhangzels aan-de zyden wan den Kop en de Wormswyze gedaante , benevens de gemelde huisvelting , zouden haaft in ’ vermoeden doen vallen, of niet het Zee-Infekt, door my- ne Huisvrouw, voor eenige Jaaren, in de Kieu. wen van een Kabeljaauws-Kop gevonden, ’% welk men onder den naam van Kop-Poot be- fchreeven heeft (*), zulk een klein Lampreitje ware. Dit was egter naauwlyks twee Duim lang en eenige ándere Byzonderheden zullen myn oordeel in deezen opfchorten , tot dat de groo= te LINNAUs, wien ik de Afbeelding heb gee zonden, daarover Uitfpraak heeft gedaan. { (*) Uitgezogte Verhandel. 11. Daer. bl. 284. Pl, XEV, en III, Deer, bl. 232, Pl, XXII Fig. £. Se Syt, Ce s XIV. HOOFD. PLAAT LVI, 9 Ky È LC Prulip Tee SN = ms ES SS ES ESS DES a eg: xe, . _ 9 De ROCHEN 458 EN etat IL | | AFDEEL,. XIV. HOOFDSTUK. Sn k Kn ; Hoorp- Befchryving van ’t Geflagt der Rocnen , waar STUK. in , bebalve de gewoone. Wiflchen van dien naam „ welke gedoornd zyn „ ook de Vleet , Scherpfhoet „ gladde en Spiegel-Roch , be- nevens de Zee-Arend , Pylftaart en Haay-Roch, als ook dat Schepzel, 't welk men Torpedo of Frilroch noemt ‚en Waarneeimingen omtrent des- zelfs zonderlinge Eigenfchappen. H° tweede Geflagt, in deeze Rang, bevat de RocHEN en daar toe behoorende Vis. fchen, welker algemeene Kenmerken beftaan, in vyf Lugrgaten van onderen aan den Hals, het Lighaam plat en den Bek onder aan den Kop te hebben. Van deeze maakt LinNayvs een Onderdeeling , hebbende fommigen de Tanden fcherp, anderen ftomp, en geeft van ieder vyf Soorten op. GRroNovius onderfcheidt de Rochen in zodanigen die ééne Rugvin, die twee Rug- vinnen‘en die ’er geen hebben. Van de eerfte en laatfte heeft hy ieder één, van de andere vyf Soorten. | (1) Roch die geheel effen is. LL On. dili: | vileha 0e (z) Raja tota Iavis, Art. Ger. 73. Syn ro2. Aman. | Acad, 1. p‚, 307 Muf. Ad, Frid. 1. p. 52. Torpedo. Beru. Pic. 89, go. Ronp. Pifc. 358. SaLv. Pic. 142, Gesn. Pift, 988. Ray. Pifc. 28, Kamrme Exot. 509. T. s10, LDeer, VL Stuw, te Ter 3 II. ÄFDEEL, XIV. HoorDa STUK. Kramp= Vifch. den Eigen fechappen. 454 BESCHRYVING VAN Onder deezen naam vindt men, by de He. dendaagfchen ‚om hem van de gewoone Rochen > die oneffen en ruuw in ’t aantaften zyn, te on- derfcheiden , een Vifch voorgefteld , dien de Ouden Torpedo, en de Engelfchen Crampfisb heeten, ’t geen ons Krampvifch volmaakt uit- drukt, en zeer toepaffelyk is op dit Schepzel, welk de Romeinen , om een andere reden, Ochiatella noemden. Ik vind hem, in ’t Ne- derduitfch, ook Stompvifch en Siddervifch ge- tyteld, Dit Schepzel is , de hade Wereld door, vermaard wegens de zonderlinge Eigeníchap, van eene Verdooving van Gevoel of Kramp te verwekken i in de Leden van een Menfích , die °c zelve aanraakt: zo dat de Perfiaanen hetzelve deswegens Lerzmachi , de Arabieren Raad noemen, Anderen vergelyken zulks by een Bee: ving, en geeven ef, daarom, den naam van Trilroch aan. Groot is, ondertuflchen , het verfchil onder de Waarneemers over deeze Ei- genfchap 5 miflchien om dat de vreeze veelen te befchroomd gemaakt heeft tot een naauwkeurig Onderzoek. Deeze Vreeze gaat , zo Korsr aanmerkt, zo ver „dat de Viffchers aan de Kaap; als ’er een Trilroch in het Net-is, liever den geheelen Vangít verlooren laaten gaan , dan het- zelve dus op te haalen, | | De uitwerking van het aanraaken van deezen Vifch heeft onder de Natuurkundigen veel ge. ie gemaakt, en veelen fpraken daar van met zulk | N « PDE RocHeN, 455 zulk een vergrootieg , dat anderen het voor IL Fabuleus hielden. De Proefneemingen , egter, ÁFDEEL van de Heeren REpr en BoRELLI, hebben doen zien, dat het geen Fabel ware ; doch de eigent-” XIV, COFD= STUK. lyke Omftandigheden der gemelde aandoening, Aramp- en of dezelve maar op zekere tyden des Jaars, 74 in zekere deelen van den Vifch plaats had , gelyk LORENzINI wil; heeft de Heer TEMPLEMANN, wanneer hy , voor weinige Jaaren , op de Kuften van Poitou was , waardig geoordeeld nader te onderzoeken. Hy bevondt zich aldaar in een tyd, dat deeze Viffchen gemakkelyk te bekomen waren , en dus bragt men hem ’er veelen, waar onder van aan- ‚merkelyke grootte , die hy op veelerley ma- nieren aanraakte, zonder eenige de minfte aan- doening 5 niettegenftaande hy ’er in Tobbens met Water zwemmen deedt , waar in zy zig zeer vlug bewoogen. Eindelyk, egter, was ’er een, die, als door dit geduurig agnraaken ge: tergd , hem , onvoorziens , een Slag gaf door zyn Arm, die hem verfchrikken deedt. De Arm, zegt hy, werdt eensklaps verdoofd, van de Hand tot aan de Schouder, en zyn Hoofd zelfs bedwelmd; waar op een zwaare Pyn volg- de, die hem buiten ftaat ftelde , om zyn Arm of zelfs zyne Hand te bewegen: zo dat hy als Beroerd fcheen, Hy vergelykt de aandoening by die van een Menfch , welke een ftoot krygt tegen den ‘Elleboog, en de Pyn was zeer hevig, I, Deer. VE, STUKe Ff 4 doch u AFDEEL. AlVs Hoorp- STUK. Kramp- Wifch. 456 BESCHRYVING VAN doch verdween in weinige oogenblikken, Ver. volgens , de Proef herhaalende, ‘kreeg hy nog eenige dergelyke Stooten , die egter flaauwer waren. Dit verfchilt veel van ’t gene een voornaam Engelfch Heer aan den Groot Hertog van Tos- kanen verzekerde; dat de Pyn, naamelyk , door het aanraaken van een Krampvifch veroorzaakt, twee Dagen had geduurd. Boreürr, die dit verhaalt, is van denkbeeld , dat de Verbeelding ‘ daar toe veel kan doen , en wy mogen , mis- fchien , met meer regt onderftellen , dat de ver- fchillende aandoenlykheid van het Geftel daar in veel onderfcheid kan maaken; gelyk wy dit ook in de Eleêtrikaale Schokken zien (*); te meer dewyl die Ontleedkundige, zo Borerur meldt, met een foort van Beeving was aange. taft, welke naar Lammigheid zweemde. Zo ziet men dan dat het gene de Ouden, A- _RisrorELEs en THROPHRASTUS, verzekerden, datde Vifch deezen Stoot zelfs, door ’t Water en de Vaten of Netten, waar hy ín was, heen, aan den Menfch mededeelde, thans geen plaats heeft. Niet meer gronds fchynt ’er te zyn voor het Gevoelen van BorerLrr en anderen , die we (*) Ik heb in de Proefneemingen van wylen den be- roemden Hoogleeraar P, vaN MUSssCHENBROEK byges woond, dat een Student geen de min{te aandoening van den Schok» door de Fiefch veroorzaakt, hadt; zo dat de Hoogleeraar zeid’; Lic Homo minime eft Eletlricus, DE ROCHEN. B 7: deeze Aandoening afgeleid hebben van een tril. rr, lende beweeging , welke in de Vifch plaats had ; ÁFDEELn of voor het Denkbeeld van Boyre en de ge. ne nen, die met hem zulks aan Vergiftige Uit- srux, vloeizelen toefchryven. De Heer TeEMmPLeE- zijne te MANN, naauwkeurig agt geevende op het Ver. fchynzel , heeft befpeurd, dat de Vifch, zig in poftuur ftellende om een Stoot te geeven , zyn bovenfte Oppervlakte, van uitpuilende allengs een weinig hol raakt , en ‘dan zig , op een oogen- blikkelyke wyze, herftelt. Die beveftigt de Waarneemingen van den Heer REAUMUR en de Giflingen van Rrpr, en geeft een byzondere kragt aan de Ontdekkingen van LORENzINI, in de voorgaande Eeuw gemaakt, Deeze Florentyn heeft Ontleedkundige Waar- neemingen in ’t werk gefteld op den Krampvifch, die te Florence, in 't jaar 1678, uitgegeven zyn: waar in verzekerd wordt , dat dit Schep. zel die Eigeníchap niet in zyn geheele Lighaam heeft, maar in zeker bepaald gedeelte , *t wel- ke twee Spieren zyn, in de gedaante van Zeis- | fens , die hy beweeg-Vezelen * noemt , en« ritrg mo. welke , zo menze niet onmiddelyk (zegt hy), érices met het bloote Vleefch aanraakt, geen uitwer- king doen; zynde het bovendien noodzaaklyk dat haare Vezelen zig famentrekken, ten einde het naakte deel van den genen, die aanraakt, derzelver kragt ondervinde (*), Dee. (*) Evenwel komt het my niet onwaarfchynlyk voor’, J Dezer, VL Stur, Ff 5 dae HL _ ÂFDEEL XIV. Hoorp- STUK. Kramp- yifch. Geftalte. Pi. LVL Fig. Le 458 BESCHRYVING VAN Deeze Werktuigen, egter, hebben geens- zins de gedaante van Spieren. De Oppervlakte. vertoont zig Netswyze, en de inwendige zelf. ftandigheid is uit regte- Buisjes famengetfteld;, die dedikte hebben van een Canzefchaft of dik. ke Schryfpen; zynde evenwydig en digt tegen elkander aan, regt{tandig ten opzigt van de Rug en Buik geplaattt. Deeze Buisjes beftaan, in de langte , uit vyfentwintig of dertig Cellet. jes, vol van een weeke witte ftoffe. Wanneer het Dier zig plat maakt, trekt het alle deeze Vezelen famen , dat is te zeggen, het vermin. dert de langte van de Buisjes, en „ zyn Stoot willende doen, laat het, waarfchynlyk , de Na- tuurlyke Veerkragt van deeze Deelen werken,die alle de Buisjes te gelyk, en oogenblikkelyk , hunne voorige langte weder doet aanneemen. Omtrent de uitwendige Geftalte merkt Lo- \ RENZINI aan , dat ‘er eenig verfchil in zy, ten opzigt van de Klesr , Vlakken en aanhangzels by de Staart, de Gaten agter de Oogen, enz: maar dat het meefte onderfcheid beftaat in de Grootte. Daar zyn Krampviffchen of Trilrochen van niet meer dan zes Oncen en anderen van agt- dat deeze Schok, ten minfte van zeer groote Trilroch. en, zig door de Netten en de Hengels der Visícheren heen, kan laaten gevoelen. De Touwen naamelyk wor. den, fterk getrokken zynde, als harde Lighaamen, en kunnen dus den Stoot, even als den Elektrikaalen Schok » overbrengen. En, dat die aandoening zig door een Rotting of Wandelftok heen mededeelt, heeft de Heer _WarreEr, Kapellaan van Lord Anson , aan de Kuft vaa de Zuidzee ondervonden, „Anfons Keiza bl, 243. DE ROCHEN 459 agttien Ponden, zwaar. Repr heeft 'er gehad TER van vierentwintig Ponden. De volmaakte Ei aen, jeren, die men in de een zo wel als in de ane jee deren vindt, zyn geen bewys van verfchillende stru. Soorten: dewyl dit in groote en kleine Karpers, Kramps _Baarfen,enz. ook plaats heeft. Aan de Kuft van Poi. DE tou zyn zy ‚ doorgaans ‚ anderhalf Voetlang;doch men vangt ’er ook wel die veel grooter zyn. Zon. der de Staart is het Lighaam byna Cirkelrond. De Heer KaMmrrer is zeer naauwkeurig in de befchryving der Trilrochen van Ooftindie, die , volgens zyne Afbeelding , weinig verfchillen van de Europifchen. Het Lighaam is plat, gelykende naar dat van een Roch, doch rone der, met een Kegelagtig dunne Staart; als die der Haaijen. De grootften hebben het niet bos ven de twee Span breed, In ’c midden, daar de Vifch geen Been heeft, is de dikte twee Duim, loopende allengs dunner naar de Ran. den , die Kraakbeenig zyn, en voor Vinnen verftrekken. De Huid is zeer glad, ongefchubd en vol Vlakken, waar van die op de Rug wiet en bruin zyn, die aan de Staart donkerer; maar ) de Buik is geheel wit, even als in de meefte Platviffchen. De Kop die zeer plat is , binnen den omtrek des Lighaams begreepen , heeft de Oogen klein, en opde Rug geplaatft , een Duim van elkander af. Onder dezelven zyn twee Lugtgaten , van de zelfde grootte, die zig ín ‘t Water met een Vliesje fluiten; zo dat menze neemen zou voor een tweede paar Oogen, Aan Le Dêer, VI, Stur, | de ur AFDEEL, XIV. Hoorp- STUK. wijk \ 400 BESCHRYVING v AN de andere zyde des Lighaams is de Bek, die zig zeer klein vertoont , doch wyd kan gaapen en van binnen eene ry van kleine Tandjes heeft, Langs de zyden van het Lyf zyn twee ryën ieder van vyf openingen, met een fterke Huid gedekt. Het Aarsgat is aan ’c begin van de Staart , die in een Vin uitloopt, doch, boven dezelve nog twee andere byhangzels of Vinnen ‚heeft. Ter plaatfe daar de Staart begint, vindt men, wederzyds, nog een platte Vleezige Vin, twee Duimen breed, loopende in de Mannet. jes uit in een Kraakbeenige Schaft , van an- derhalf Duim lang , aan tend met twee gaten, daar zig, door de minfte drukking, een vet, lymig Vogt, uit ontlaít, | De Heer Gronovius hadt een droog Voor- werp van de Kaap ontvangen , waar in zyn Ed, maar ééne Rugvin aan de Staart vindt, zynde deeze Krampvifch anders , in alle opzigten ; overeenkom(tig met de Torpedo der Schryveren, waar toe hy den genen betrekt ‚ die in de _ Weflindifche Zee by Martenique , gevangen was en van hem afgebeeld wordt. Van ’ eer(t- _ gemelde, dat de langte van negen Duimen hadt tot aan ‘tend van de Staart, maakt hy zyne Af. deeling van Trilrochen, die maar ééne Rugvin hebben, Onze Afbeelding is naar een ongedroogd Voorwerp, van die zelfde langte, dat de Heer W. vaN DER MeurenN heeft , gemaakt. Ik merk daar in nog aan, dat de Aarsvinnen niet van elkander afgefcheiden zyn. | | | Zie DE ROCHEN. 461 Zie hier wat KaMprER omtrent de inwendi-. 1, „ge Deelen , of Ingewanden, waarnam, In ’% AFDEEL Ontleden vondt hy de Huid dik, het Vleefch ded witagtig met blaauw gemengd: de Graaten van sro, de Rug Kraakbeenig , doch zonder puntige uits Kramp- ftekken , hebbende, in plaats van dien , Pee-{” _ Zen, die zig zydelings uitbreidden. De Herft- oben nen waren voorzien met vyf Paaren Zenuwen; wâar van het eerfte naar de Oogen liep, het laatfte naar de Lever. Het Hart, in de klein. fte holte van de Borft geplaatft , hadt volko- melyk de figuur van eene Vyg. De Maag was groot, Spieragtig en vol van zwarte ftinkende Vuiligheid: de Lever dik en bleek-rood, uie twee Kwabben beftaande , vol van Klieren. De Ingewanden uitgeftort zynde , vondt men, tegen de Rug aan, een kleine doorfchynende Zak:, met een Vleezige zelfftandigheid daar aan gehegt, die veel geleek naar de Wieken van Vledermuizen. Diet was de Lyfmoeder of Ei- jerftok in het Wyfje, waar in verfcheide Eije. ren op de flinker Kwab van de Lever geplaacft werden gevonden, die volmaaktelyk geleeken paar” Hoender-Eijeren , zwemmende in een dootfchynend Vogt. ‚Men zegt wel, dat de Abyffiners van deeze Gebruik. of dergelyke Viflchen gebruik maaken, om de | Koorts te geneezen, leggende ‘er een op het naakte Lighaam van den Patienc, na dat hy op een Plank gebonden is: doch dit fchynt naauwe lyks geloofbaarder , dan dat cen Krampvifch, L Deer. VI, STUA in Ii. Batis. Vleer, 462 DBESCHRYVING vAN in een Tobbe met doode Vifichen gedaan, de- zelven levendig zou maaken. Of de gemelde Eigenfchap hem diene om de Viflchen te bee dwelmen , en dus te vangen, fchynt weinig zekerer; zo min, als dat hy daar van, tot zyn verdediging „ gebruik zou maaken. De Viffchers op de Franfche Kuft, verzekerden den Heer REAUMUR , dat wanneer zy ‘er, by geval, met de bloote Voeten op traden, in het Been derge- Iyk een Krampige Pyn ontftond, als wy hier voor van den Arm gezien hebben; doch de Koude van den Vifch, op ’t Gevoel, belette dien Heer daar van de Proef te neemen. Men weet, dat zyn Voedzel in Vifch beftaa. (e) Roch die bont is, met de Rug in ’t midden glad en de Staart met ééne ry van Stekels gee wapend. Thans komen wy tot de eigentlyke Rochen, onder welken eenige Verfcheidenheden zyn, ten opzigt van de gladheid of oneffenheid des Lig- haams, die daar van byzondere Soorten maa= ken. Den Latynfchen naam, Raja, willen fom. migen afgeleid hebben van ’t fchraapen , dat dan op de gedoornde alleenlyk paffen zou, welke de Grieken, zo ’t fchynt om die zelfde Te. (2) Raja varia, Dorfo medie elabro , Caudâ unico Kculeorum ordine. Anr. Gen. 73. Sw. zO2, Raja Undula« ta five cinerea. Ronp. Pift. 346. GEsN. Pit. 79E. Ra]e Pifc, 25. Raja Uadulata, Jonnsre Pifd. IN DE ROCHEN. 453 reden, Batis noemden. Die naam is, zo wel als de Franfche Raie of Raye, de onze Rocb en de Hoogduitfche Rocken of Rockefisk, aan vee- len gemeen , doch in Engeland onderfcheidt men ze door byzondere naamen. Deeze Soort wordt , van omfze Viffchers, Vleet genoemd. De Rochen zyn Kraakbeenige.Viflchen , zon. der Zwemvinnen, plat en zeer breed van Lyf, doch zo rond niet als de Krampvifch, hebben. de een lange, dunne en zeer betveeglyke Staart, die in de meeften meer of min gedoornd is, zo wel als ’t Lyf. Allen hebben zy, voorde Oogen, een Vlak, die in ’t Latyn Nebula genoemd wordt; naby dezelven twee groote Gaten, en voor den Bek, in plaats van Neusgaten , nog andere Openingen. Daar zyn ’er, die Tanden hebben: in anderen is de Bek maar met een oneffen Been gewapend: doch allen hebben zy de Kieuwgaten, onder aan ‘t Lyf , open. Haar Lever is in fommigen rooder, in anderen gee- ler, met een Galblaasje daar aan gehecht. De Milt legt in de omdraaijing van de Maag en de Darmen zyn wyd in ’t begin, aan ’t end naeuw. De Natuur heeft hun befchut voor de aanran- ding der meefte verflindende Viffchen., Even- [kie ÄFDEEL. De AA Hoorn. STUK. Vlicet. wel vindt menze zo menigvuldig niet, als daar uit wel zou volgen; ’t welk daar van daan fchynt te komen, dat hunne Voortteeling op een andere wyze gefchiedt. Immers hoe ongemeen talryk de Eijertjes ook in de Eijerftok van een Roach zyn, men merkt 1, Dezt, VI, Srux, aan, Roach. T asjes. dd AFDEEL. XIV. HoorD- STUK, Vleet, Gladde Rech, 464: BESCHRYVING vaN aan, dat zy ’er flegts twee of drie te gelyk leggen, en die uitkomen zyn bedekt met een Dop of Schaal, welke zy, in de Liyfmoeder neergedaald zynde, eerft aanneemen. De an- deren , boven de Lyfmoeder ‚ maaken een Ei. jertros, gelyk in de Hoenderen® en vertoonen zig ovaal rond, gelyk de gewoone figuur is van Eijeren. De Hoogleeraar Rurscm heeft zeer naauwkeurig aangetoônd, hoe het bevrugte Ey beflooten is in die Soort van Tasjes, zwart van Kleur , welken men gemeenlyk , om dat Zy; als ct ware, vier Pooten hebben, Zee- Muizen noemt. Ook heeft hv het Jong, daar uit voort- komende, afgebeeld (*). In Engeland en Holland zyn de Rocher een weinig geagte doch niet ongemeene Spyze. De meeften hebben niet alleen een grove Zee. Reuk , maar zyn ook taay en onaangenaam van Smaak. Evenwel houdt men ‘er 's Winters raa. melyk van, en, dewyl ’t een Zee-Vifch is, die door ’t vervoeren beter wordt , zo wordt zy in Volkryke Steden, die ver van Zee leggen , ge. lyk in de binnenslandfche Provinciën van Vrank- ryk, veel gegeten. De Lever, in ’t byzon- der, is daar een Lekkerny. 125% Deeze Soort van Roch, die maar ééne ry van Doornen op de Staart heeft, is een der ge- meenften in Engeland , alwaar menze noemt Skate, Skait of Flair. Men vindtze ook in de | Noord- (#) Thes. Animal. I. Tab. III Fig. 2 6. Er icn RoCHEN. A65 Noordzee menigvuldig. Het Mannetje worde ri by de Grieken Batos, het Wyfje Batis gehe- ARDRENS ten, zo ArrEpt aanmerkt, RoNpELETIUS en Ralls anderen, geeven ‘er den naam aan van gegolfde sruk. Roch, om dat het Lyf; van boven, met zwar. pleet. te Golfswyzet ftreepen getekend is. Men telt. ze onder de gladde Rochen, dewyl ’er aan het Lyf geen Stekels zyn. De Kleur is van boven Afchgraauw , van onderen witagtig, Men heeft ser wel gevifcht van honderd ja tweehonderd Ponden zwaar. Wat het Voedzel van deeze Rochen zy leert ons Doktor CorLins, die by het ontleden daar in een Schol vondt. De Staart , geheel vere reerd tot op het gebeente , zat in de Keel, doch het grootfte deel was vervat in de Maag , zynde aan de buitenzyde flegts ontbonden tot een Afchkleurige Slym, die, geproefd zynde, eenigermaate de Smaak hadt van Armoniak.Zout. Deeze Maag of Rob beftondt uit vier Rokken , “waar van de eerfte dun was en met fyne Bloed- - vaten doorweven; de tweede dikker , roodag- tig en als.met Vleezige vezelen; de derde al. lerdikft en vol van Klieren; de vierde wit en zeer dun, met veele Gaatjes doorboord. De Maag eindigde in een dikker Klieragtige zelf. ftandigheid , by haaren uitgang , die door een Sluitfpier byna geflooten was (*). In deeze Soort van Rochen is aanmerkelyk, Stekelige | dat Boch. Ù | (*) Cortins Anatomy. Lond, z68s. Vol, IL p, 277 1. Der, Vi. Srume GE 466 BESCHRYEVING VAN zr, dat de Mannetjes, op de rand der Vlerken, ge. AFDEEL, wapend zyn met verfcheide ryën van kromme XIV. Doorntjes, ’t welk maakt, dat de Stekelige Roch Pe van RoNpeLeETivs ock daar toe betrokken wordt. plieet, Hy befchryfrdenzelvenals aan den gladden Roch in alle opzigten gelyk zynde, uitgenomen de gemelde Stekeltjes ; weshalve deeze Vifch Car= daire genoemd werdt naar die Werktuigen ; waar mede men de Lakens kaardt. Bovendien, zegt hy, is deeze Roch ook aan de zyden- van den Kop gedoornd, en heeft twee Stekels voor de Oogen; doch maar ééne ry derzelven op de Staart, | HIL (3) Roch die bont is, met tien gedoornde Knob. Oxyrinchus. , : Scherp- bels op ’t midden van de Rug, __fnoet. | | Deeze voert, by de Schryvers, den naam van Scherpfnoet , om dat de Kop fcherper uitloopt , dan-in de anderen. Te Rome noemt menze Mucofa en Bavofa, wegens de Slymigheid van 't Lyf, dat ook glad is: weshalve menze tcs vens Leiobatos of Levi-Raja heet. De Ouden hebben ’er den naam aan gegeven van Bos en Bous-Tbalattios , dat is Zee-Stier, van wegen de Hoornagtige Stekels op de Rug. In onderfchei. ding van den kleinen wordt deeze de groote an , ge- (3) Raja varia, Dorfo medio tuberculis decem acule- atis. ART. Gen. 72, dyn. 101. Leevi-Raja, Sarv. Pift, 149. Raja oxyrinchos major, GasN. Pift. 792 Wiit, hsb. 77. Ray. Pifs, 26, pr Roc En. 407 geheten. Joarston geeft van beiden de Af. beelding (*). ’t Schynt dat deeze , op ver naa, de groot. te niet hebbe vanden voorgemelden ; want men | u ÄFDEELe XIV. Hoorp- STUK. — vindt de zwaarte flegts gerekend op tien Pon. Scherp fisoet. den. Hy is in de Middellandfche Zee, en aan de Italiaanfche Kuft , gemeen. Te Marfeille noemt men hem FlofJade, De Kleur is van bo. ven bruin, van onderen witagtig „ daar hy, by het Aarsgat, twee aanhangzels heeft, die ‘er, door de Engelfchen, den naam aan doen gee- ven van Wbite-Cunt, De Knobbels op de Rug, „met hunne Stekels , vertoonen zig, eeniger- maate , als een Roos, RONDELETIUs maakt van deezen Scherpfnoet, als gezegd is, twee Soorten; waar van de eene grootft is, en met veele Vlakjes, als Neeten, aan de Buikzyde getekend: ’t welk ’er, door de Viffchers , den naam aan geeven deedt van Len- tillade, Deeze hadt, by de Oogen, vier Ste. kels en drie ryên op de Staart. De kleine hadt geen Stekels of Doornen dan aan de Staart al- leen, en daar maar êénery. Deszelfs Vleefch, getuigt hy, is zagter en fmaakelyker dan dat der overigen, vooral verfch gegeten. De Vis. fchers droogenze in de Rook of Zonnefchyn, na ‘er eerft veel Gaten in geftoken, te hebben. Zulke Scherpfnoeten heeft men ook wel in de Noordzee gevangen. De (*) Tab. X. Fig. 8, I.Deer. VL, Stur, Gg 2 468 BESCHRYVING VEN Ii. De vermaarde STENo heeft inzonderheid ge. AFDEEL. let op de oorfprongen van dat glibberige Vogt, Ke welk aan deeze Soort van Roeh, in ’t by- stuk, zonder, den naam van Slymige doet geeven. Scherpfioet, Den Vifch van onderen befchouwende, (zegt hy) Glibberig- zag ik de Oppervlakte geftippeld met zwarte glin- Ee fterende ronde Vlakjes , en menigvuldige Streep. jes aan dezelven vaft, die niec alleen holle Buis- jes waren, gelyk het infteeken van een Bor- _ftel aantoonde ; maar weezentlyke Vaatjes „ door welken een Vogt, gelyk aan de Lympba , wel- ke de ronde of Water-Klieren in andere. Die- ren affcheiden, uitgeworpen wordt. Men kon dit Vogt uit die ronde Vlakjes, naar Oogjes gelykende , uitdrukken , en dat dit het gene zy ; ’t welk de Roch glibberig maakt , zullen alle de zulken my ligtelyk toeftaan , die hunne Zinnen gelooven. Ondertufichen durf ik nier verzeke. ren ‚ dat in alle Viffchen dergelyke door de Huid loopende Vaatjes zyn, die een zodanig Vogt uitgeeven: hoewel men ligtelyk , uit Over- eenkomít , daar toe mogt overhellen. Dat in zwarte Buisjes en door zwarte Mondjes een zeer helder , zuiver Vogt uitgeworpen worde , zou my wonderlyk zyn voorgeko. men, indien ik het niet, in de Bek en Neusgaten der Schaapen , zo dikwils waargee nomen had (*). | (4) (* Libello , de Raje Anatomer DE ROCHEN. ij 469 6) Roch met de Rug en Buik glibberig, Sie- kels.aan de Oogen en drie ryên daar van op de Staart. | | _Deeze wordt te Venetie Barracol ‚ te Rome | _Arzilla en te Marfeille Mirallet geheten; welk laatfte eenige overeenkomtft heeft met den naam van Spiegel-Rochb, dien wy ‘er aan geeven, De Schryvers noemenze de effene of gladde en de Ge-oogde Roch, om dat zy twee groote paar- fche Vlakken heeft, die in zwarte Ringen in- gekaft zyn, op de Rug, Ronpererius, die u ÄFDEELe XIV. Hoorp- SEIK4 IV, Miraletus, Spiegel Roach, gelegenheid heeft gehad om deezen Roch zeer naauwkeurig waar te neemen , vondt deeze Vlakken in ’t midden Hemelfchblaauw „ ftaan- de in een zwarte Ring, die met geel gezoomd was, | Deeze Soort van Roch onthoudt zig in de _Middellandfche Zee, doch men vindtze ook ; ‘naar ’t fchynt, fomtyds aan onze Kuften. Wir- LOUGHBY hadt ‘er in Engeland eene , die tus- {chen zes en zeven Duimen breed, en zes Dui. ‚m@n lang was , met een Staart van vier en een half Duim. De bovenfte Oppervlakte was roodagtig , gelyk grof Zee.Zand, gevlakt met zodanige paarfche Oogen, als gemeld is, an- der- (4) Raja Dorfo Ventreque glabris, aculeis ad Oculos , ternoque eorum ordine in Cauda, Art. Gen, 72. Sis zor. Raja Stellaris, Sar v. Pifc 159 Raja Oculata. Jonsr. Pic. Tab. X. Fig, 4 Raja levis Oculata. Wirr. Zchah TE. Ray, Pifc. 27 1 Deer. VI, Srus, Gg 8 430 bidder tdha VAN HL ÄFDEELs XIV. Hoorn. STUK. daher A ai ’ pe Vv. Fullenicd. K aarde Boch. _derhalf Dillin van elkander, op de Rug, Hy vondt ’er ‘verder eenige Verfchillendheden in, met die van RoNDELETIUs ; doch van zo veel belang niet, naar zyn oordeel, omze als een byzondere Soort aan te merken ; dewyl de Mannetjes en Wyfjes van deeze Viffchen in Stekeligheid verfchillen , en men ‘er , onder duizend, naauwlyks twee zal vinden , die vol. maakt overeenkomen in geral , En en grootte der Stekelen , waar mede zy gedoornd zyn. Dit laatfte is zekerlyk de bd dat ARTEDI den gefternden Roch , Afterias der Autheuren , ook tot deeze Soort betrokken heeft, fchoon dezelve een ry van Stekels; die onmiddelyk agter den Kop beginnen , en voortloopen tot aan de eerfte Staartvin, en geene anderen op * geheele Lyf heeft. Deszelfs bovenfte gedeelte is zeer fierlyk met Sterretjes getc- kend: de Staart kort en dunner dan in de ove: rigen: de Kop gelykende naar dien van den Pylftaart, als zynde breeder en dikker dan die der voorgaanden. Deeze, getuigt GESNERUS , is fmaakelyker, om dat hy zig diep in Zee.en dus in klaarder Water onthoudt, WILLOUGHBY hadtze niet gezien. (5) Roch die de gebeele Rue gedoornd beeft; een enkele ry van Stekels aan de Oogen , een dubbele op de Staart. Wies (5) Rajz Dan toto- aculeata , Aculeorum ordine rr P DE ROCHEN. 47 B Wirrovensy ípreekt van een ruuwen of fcherp gedoornden Engelfchen Roch, die men the White Horfe, dat is, het witte Paard noemt, en‚die hy twyvfelt „ of het niet de Soort zy, welke van de Autheuren geheten wordt Raja - Fullonica , of Vollers-Roch, van wegen de ge Jykheid haerer Oppervlakte met de Werktui- gen, die men Vollers.Kaarden noemt. Behalve de ruuwe gefternde, komt nog een allerruuw.- fte Roch by RonpereTrus voor ‚ genaamd afper- rima, die zo wel van onderen, als van boven, dermaate gedoornd is, dat menze naauwlyks kan aanvatten: «doch deeze beiden zouden be- kooren tot de {tomp-getande Rochen. De gemelde heeft van zyne geelagtige wit- heid over het geheele Lyf, die op de Rug een weinig zwart gefpikkeld is, gelyk de Schimmel. paarden, den voorgemelden naam. De Staart heeft twee ryën zeer groote Stekels : de Rug, tot aan het midden toe, een enkele ry: en van onderen is het Lyf geheel met Doornen bezet. Men vindt en vangtze in de Zee-en van Eu- ropa. … A | De Heer Krein heeft, naar ’t {chynt, dee- zen Roch met den voorgaanden geheel ver ward: wanneer hy een Vifch opgeeft, dien hy ___noemt plici ad Oculos, duplici in Caudâ. Arm. Gen. 72. Syn. zor. Raja Fullonica. Ronp. Pifte 356, GesN Pift. 797. Raja Fullonica , Raja afpera, Wriir. Iehthe 78, Raja afpera, Ray. Pift. 26. / Ì, Deer, VL STUK, G 8 4 Ii. ÄFDEELe XIV. Hoorp- STUK. \ Roch, Je 472 BESCHRYVING vAn II. noemt Dafybatus , welke aan beide zyden van de AFDEEL, Rug een groove Vlak beeft als een Oogs bet bo- vente van de Snoet fcherp, op de Sraart vyf XIV. Hoorp- stuk. ryën Doornen en twee Vinnen (*). Ten minfte Kasrd. wordt deeze van den Heer Gronovius , met den grooten Scherpfnoet van Ray en anderen; tot een zelfde Soort betrokken (#). Zyn Ed. meldt ‚ dat dezelve den Snoet fcherper dan de overigen heeft, ’t welk de Autheuren ook er. „kend , doch niettemin dezelven onderfcheiden hadden. Behalve drie ryén Doornen , waar van _ de eene loopt van den Bek tot aan de Rug- Vinnen ; twee anderen , wederzyds , van de _ Buikvinnen tot aan het end van de Staart, uit kleiner Stekels beftaande, en eenige verftrooide Stekeltjes by de Oogen en Zy-Vinnen; is de geheele Vifch, zegt hy, effen en glad. Dit fchynt weinig overeen te (temmen met die ruuwheid, waar van WrLLoucner fpreekt. Dee- ze komt , naar hy getuigt , met den ge- deornden Rócs die onze negende Soort is, in de Noordzee voor; en wordt van fommigen Vleet geheten: ten zy die Naam ook toepafle. lyk zy op der: Spiegel. of gefternden Roch , die drie ryên Doornen op de Staart heeft , welken zyn Ed, onder de Nederlandfche Vis- fchen en (1). (6) AN Keri, Pift. Miff. 3. p. 35. N. 2. () Zoophyl. Gron. Fafe, 1. Leid. 1763. p. 36. N. ISS: (4) Lite Melver, Vol. IV. pe 258. N.-109: Ne DE RocHeEn. dje 40 Roch die bet af glad beeft mel een langen Zaagswys getanden Stekel ; aan de ien is Staart. ‘Thans komen wy tot die KE van Ro- chen of Rochagtige Viffchen , welke de zoda- Aquila. nigen bevat, die flomp getand zyn. Onder … dezelven is de Zee-Arend der Schryveren , wel- ee- Arend, ken men te Romen Aguilone noemt, de eerfte, - CoLUMNA maakt ’er van gewag, onder den naam van andere en fcherp-gewiekte Pylftaart, Veelen hebben deezen met den Pylítaart ver. ward en zelfs is daar zo veel verfchil over , dat RoNDELETIus met kragt van redenen betoogen wil, dat het de Aëtos der Ouden niet zy, die te Napels „Aquila geheten‘ en onder dien naam op de Markt verkogt wordt; t welk Sarvra- _nus en BELLONIUs , wegens den naam , vaft ftellen. De hedendaagfche Zee- Arend heeft, volgens KONDELETIUS, den Kop meer uitfteekende dan de Pylftaart, de Snoet niet hoekig maar ge- rond: om kort te gaan, den Kop zo naar dien van een Pad gelykende , dat de Genueezen hem, om die reden, Rospo of Pad-Vifch noe. mer, (6) Raja Corpore glabro , Aculeo longo ferrato in Caudâ pinnatâ. Arr. Gen, 72. Syn. 100, Aquila marina, SaLv. Pift. 146, Ronp, Pifce 338. BELL: Pifc 97. GesN. Pift, 75. Aquila. Ray. Pifc. 23. Wii. Zchth. 64. Pafti- naca’ marina laevis , altera oxypterides. Col. Ecplir. IL. p. 3e Tt. 4 1D Eer, VL Stuk. Gg 5 UI. AFDEEL. XIV. Hoorp.- STUK. 474 BESCHRYVING vAN men. De zyden, als Vlerken uitgebreid, loo- pen in een fcherper hoek uit, dan in de Pyl. ftaart. De Staart verfchilt ‚in Pylen Venyn, weinig daar van , en wegens derzelver langte Zeee Arend wordt hy ook wel Pefce. Ratto „ dat is Rot-Vifch | geheten. BELLONIUS fchryft ‚ dat de Staart fomtyds van twee Ellen en langer zy, hebben- de aan de kwetzende Pyl een Vinnetje of Weer- haak, dat in de Pylítaart ontbreekt. De groo. te Stekel of Pyl is zeer fcherp, zegt SALvra-- NUs, en aan de beide zyden zaagswyze getand: de Huid zagt en glad; van onderen wit, van boven Loodkleurig. De Maag vondt hy klein, de Darmen groot, de Lever geelagtig, de Milt zwartagtig. Die men te Rome op de Vifch- markt vindt , zyn niet grooter (zegt hy) dan onze Afbeelding (*); doch men verhaalt ons, dat zy elders wel tot ker Ponden zwaar groeijen. ALDROVANDUs maakt gewag van twee Vise fchen, die hy de Arend noemt; geevende aan den eerften een Soort van breede blaauwe Wie. ken, dieaan ’t end rood zyn, en befchryvende den tweeden, als prikkels hebbende boven de Oogen. Deeze Vifch, zegt hy, maakt jagt op andere Viffchen , die hy met zyn Angel fteekt | grond en (*) De Afbeelding van de „Aquila marina Salviani, by Witoucnsr , is zeven Rynlandfche Duimen breed en vyf Duimen van’de Snoet tot aan t begin van de Staart. DE ROCHEN « A75 en vka zig daar mede. Zyn Vleefch ruikt mn. __zofterk, dat men her niet op Tafel kan voor- AFDEELe zetten. Berronrus getuigt dit zelfde van on- ee. gen Zee-Arend : RonpereETIvS dat hy week is STUK. en vogtig van zelfftandigheid : SALVIANUS meldt, Zeee Arend dat zyne onfmaakelykheid hem zelfs verwerpen doet van ’t Gemeen. (7) Roch, welke het Lyf glad beeft, veelal vn. met twee Stekels, die van agteren Zaagswy- „Altavela, ze getand zyn, aan de ongevinde Staart. Deeze Vifch, die te Napels, volgens de be- fchryving van CoLUMNA » Aliavela geheten wordt, verfchilt van den voorgaanden groote- lyks , doordien de Staart maar de halve langte heeft van het Lyf. BeLroNius fchynt ’er fom- tyds een dubbelen, fomtyds een drievoudigen Angel aan toe te fchryven. Deeze Angels heb- ben de langte van een half Voet, en zyn agter. waards Haakig of getand, en met Groefjes ge. voerd. Hy is glad gelyk de Zee-Arend, doch kleiner van Kop en ftomper gevlerkt : ook ver= - toont het Lyf geen Vierkant, gelyk in dezelve, maar een gelykzydige Ruit. De Vifch groeit zo zwaar niet 5 hy js niet onfmaakelyk en wordt gretig verkogt, zegt CoLUMNA , die hem eerft heeft waargenomen: en befchreeven. | j Of- (7) Raja Corpore glabro, Aculeis (zepe duobus pati» ce ferratis in Cauda apterygia. Anr. Gen. zr. Si Tog, Paftinaca marina altera pteryplateja five Altavela: Couumne Ephr. 1. p. 4 T. 2 Wire Zchth. 65. hik Pifc. 2 Ì, Deer VL, Stru4 IL AFDEEL. XIV: Hoorp.- STUK. VIII Paftinaca. Pylftaarte 476 BESCHRyYyVING van Offchoon deeze als een Middellandfche Zee Vifch , door Linneus , Ray en anderen, aat gemerkt ware, zoo heeft de Heer GRoNovIUs hem , nogthans , gelieven te betrekken tot “onzen Pylftaart , daar hy, volgens de gedagte Befchryving , in Witman” GEEN van vere fchilt. ki (8) Roch, welke bet Lyf glad beeft, met een langen Stekel , die van vooren getand is , aan de ongevinde Staart. De naam van Paflinaca, die, algemieenlyk, van de Autheuren aan deezen Vifch gegeven wordt ‚ zou afkomftig kunnen zyn van den Wortel dien wy Pinfternak cel noemen 5 naar wel- ken de Geftalte vry veel gelykt: doch men leidt dien af ván een Werktuig , dat de Ouden om den Grond om te fpitten of daar in te dele ven gebruikten, Paflinum genaamd; dewyl hy, op gelyke wyze, met zyn Angel boort en fteekt. De Grieken noemden hem Trugoon, ’t- welk een Tortelduif betekent, en by wordt thans te- Rome Brucho of Brucco ‚ te Genua Ferraza, in Sicilie Baftonago ; Waflrango of Baftango in Provence geheten. Die van Bourdeaux. onder- fchei- | (3) Raja Corpore glabro , Aculeo longo , anterius fer- rato, in Caudi apterygia, Ar. Gen. 71. Syn. zOO. Pas- tinaca Marina laevis. BeLr. Pift. 94. Paltinaca. Ron, 33r. Sarv- Pift. 144, Paftinaca Marina. GEsN. Pifc. 679, Paftinaca Marina pend Wir, kchth. 67. Paftinaca Marina levis. Ray. Pifc. 2 | DE RocHEN 477 fcheiden hem, by den haam van Tare ronde, “zo men wil, van den Zee-Arend, dien Zy Tare franc noemen. In Engeland is de gewoo- ne naam Fire of Fire-Flaire , en Fierce-Flair, dat is. Vuurige- of wreede Roch, wegens de Venynigheid van zyn fteek. Wy geeven ’er , om die zelfde reden , den naam van Poylftaart aan. De Kenmerken van deezen Vifch , geeft rt. ÄFDEELe XIV. Hoorp. STUK. Pylftaard. Krein taamlyk breedvoerig op , wanneer hy hem noemt „, Ledobatus of gladde Roch, die gs in ’t midden dik is, aan de randen dun, glad, „ met een kleinen Bek, de Kaaken gekarteld, ss’ de Staart Spilrond, fchielyk verdunnende en s, Eindelyk als in een fyne Borftel uitloopende5 ‚, met een Beenig Uitítek van een Vinger lang, ‚> dat Zaagswyze getand is , voorzien (*).” De Zeeuwfche Heer BasreR heeft waargeno- men ‚dat Jaarlyks de gemelde Angel vernieuwd worde, en dat op dien tyd ’er dikwils twee aan de Staart zyn, tot dat de oude afvalt (). Hier- om verbeeldt de Heer GroNovius zig, dat de dubbelheid der Angelen geen Soortelyk Ken- merk of onderfcheiding maake. Dat de Steek, dien deeze Vifch met zyn An- Gevaar van gel toebrengt ‚ moeielyk te geneezen zy, is zeker; doch of dit afhange: van eenige Venynig- heid, gelyk de Ouden wilden, en waar van Zy Won. KC) pi. Miff. III p. 30. N. $. den Steek, (Gh Natsurkandige Uttfpanningen, 11 Deest. bladz, 39. L DE: Le vi, SIUke « 413 BESCHRYVING- VAN HI. ÁFDEEL. XIV. Hoor p- STUK. Pylftaart. Wonderen verhaalden ; mag’ men met reden twyfelen. De verfcheuring kan zo geweldig Zyn, en plaats hebben in zo aandoenlyke of tot het Leven noodige Deelen , dat daar door de. Dood veroorzaakt worde. Dus heeft het Noodlot van Urysses deezen Vifch, in de al oudheid reeds, berugt gemaakt. Andere Vise fchen, zekerlyk, is het treffen van dien Angel doodelyk „en de Viffchers zyn ’er , met reden , zeer befchroomd voor. Evenwel wordt thans de Wond niet ongeneesiyk bevonden, die door onze Pylftaarten is toegebragt. . Men fnydt den Angel af, en dan worde de Vifch, zonder ee- nig nadeel , verkogt en gegeten. SALVIANUS verhaalt , dat hy den Pylítaart wel tot tien Ponden , doch nooit zwaarder , had gezien. De Pyl of Zyn Werktuig, dat naar een Pyl, of Werp. dpeer. fchicht der Ouden gelykt, wordt Speer genoemd van Dr. BasrTERs die aanmerkt, dat dezelven fomtyds vier of vyf Duimen lang en wederzyds gewapend zyn met fcherpe' ftyve Tandjes , doorgaans over de tagtig , die een weinig Haaks- . Vifch reeds dood is, nog vergiftig of kwetzen- wyze krom geboogen ‚en naar het Lyf van den Vifch toegekeerd ftaan. Zy beginnen digt aan de punt, doch eindigen wat van de Staart af, omtrent op een vierde der langte van de Speer. Men vindt, egter , zo zyn Ed. erkent, oude Speeren , aan welken veele Tandjes afgebra, ken zyn. | Hoewel de Angels deezer Viffchen , als de de DE ROCHEN 4/9 de zyn, en de Amerikaanen ’er hunne Pylen mede wapenen , die zy in den Oorlog gebruiken, ’ Faun. Suec. 268. It. Weftg. 175. Raja Clavata. Ronp, welk een doodelyke of gevaarlyke Wond maakt: zo is dezelve , doch , als een Geneesmiddel aangee preezen geweeft. Cersus verhaalt , dat deeze Angel door Vuur uitgedroogd en tot Poeijer ge- maakt zynde, in Harft gemengd en om de Kies, waar in men Pyn heeft, gelegd , dezelve los maakt. Droscoripes hadt ’er dergelyke kragt, tegen de Kiespyn , aan toegefchreeven, De Olie uit de Lever gekookt, en als een Smeering gea bruikt, is. zeer dienftig tot heeling van Won- den of Kneuzingen , en wordt ook aangepree- zen tegen Kraauwagie , verouderde Schurft of Ruidigheid in Meníchen of Beeften. Corrins heeft de Iogewanden van den Pylftaart afger beeld, en de Maag vaneen wia geftalte gevonden (*). (o) Roch die gedoornd is, met knobbelige Tan- den „ een dwars Kraakbeen aan den Buik bebbende. De Autheuren geven aan deezen den naam van Clavata of genagelde , om dat hy op de Rug groote Doornen als Nagelen of Spykers | heeft : (*) „Anatomy. Tad. 25. (9) Raja aculeata, Dentibus tuberculofis , Cartilagine transverfà Ventrali. Arm. Gen. zr, Syn. 99. Spec. 1TO3, Pifc. 353. GEEN Pifc. 795. Wir. Zchth. 74. Ray. Pife, 26. | 1, Drzr, VL. STUK, UI ÄFDEEt. - XIV. Hoorp.- STUK. Pylftaart. \ IX. Clavata, Roch. ! 480 BESCHRYVING v'AR ur, heeft: weshalve de Franfchen hem ook Boue* AFDEEL. lier, en die van Marfeille Clâvade heeten- In al Engeland noemt men hem, gewoonlyk, Thorn- stug, back, dat is, Doorn.Rug , en het Jong wordt Maid geheten. Het is onze gewoone Roch;, dien men in Sweeden Raocka noemt, in Noor- weegen Rokke, in ’t Hoogduitfch Rocken. Wy geeven ’er den naam van gedoornde aan. Deeze Vifch is door de geheele Atlantifche Zee bekend. Men vangt ’ersaan de Kuft van Noor. wegen , zo groot als Heilbotten, doch eerze daar zelden; wordende de Roch , na het uithaalen van de Lever ; die groot en vet is, en goe- de Thraan geeft , gedroogd en buitenslands verzonden 3 alwaar men de Kraakbeenige Vler- ken voor éen aangenaame Spyze houdt. De Rochen onthouden zig op Slykerige plaatfens by den Oever en leeven van kleine Vifch, ge- Iyk wy gemeld hebben. Om dezelve te: vis- fchen worden aldaar Lynen gebruikt, niet Hoeken, gelyk tot den Kabeljaauw-Vangtt. Verbaazen. De verbaazende grootte , egter , van fom. Kd mige Rochea ín Weftindie , heeft een andere Soort van Vifichery, daar omtrent, in trein gebragt. In den jaare 1634 werdt ’er, by ’ Eiland St. Kriftoffel, één gezien , die een Mus- ket-Schoot van den Oever was , en waar op men twee Sloepen, ieder met vyftien of twin-_ tig Man, afzondt , die hem naauwlyks konden meefter worden. Men fmeet ’er verfcheide Marpoenen te gelyk in, en , niettegenftaânde | de DERDEN EN, 4St de poogingen , die door de Roeijers werden aangewend , fleepte hy de beide Sloepen ver in Zee. Na dat de Vifch zig afgeworfteld hade; _ werdt hy, evenwel, aan Land gebragt, en be: vonden twaalf Voeten lang te zyn, van den _ Kop tot aan *t begin van de Staart, en tien Voeten breed. Hy was zo hard, dat men ’er Diets van eetbaar oordeelde ; en de Lever werdt door tien Man , met veel moeite, naar de plaats gefleept , daar men dezelve verdeelen Zou. Pater LABAT fpreekt van een niet minder verbaazende Roch , die door de Negers van Guadaloupe geharpoeneerd werdt. Deeze was, overdwars, twaalf Voeten en agt Duimen breed; en hadt de langte van tiendhalf Voet, zynde, in * midden, by de twee Voeten dik. De Staart was lang vyftien Voeten, verdunnende allengs naar ’t end toe, daar zy rykelyk de dikte van een Duim hadt, De Huid was dikker dan Os- fen-Leder. Van de Lever werdt Olie of T'hraan gekookt, en de befte ftukken Vifch , die’ het minft hard fcheenen , van de Negers inge“ zouten. | | Aan onze Kuft, daar de Roch kleiner valt ; ÚL _ÄFDeEle XIV, Hoorp.s STUK wordt dezelve gemeenlyk met Netten gevan. gen. Men vinde ’er dergelyken aan de Goud. Kuft en de Kaap , doch beooften Afrika, aan de Kutt van Abyffinie, zyn zy, volgens THEVvE- Not, van breedte als een Sloep lang is, en zo _ Ee Dern, VI,STUK, Hh hard 452 BESCHRYVING VAN IL AFDEEL, XIV. Hoorp- STUK, Hard van Huid, dat 'er geen Harpoen in wit vatten. In Ooftindie zyn de Rochen wat an- ders van gedaante , veel teerder en fmakelyker dan de onzen, maar niettemin zo hard van Huid en fierlyk gemarmerd „ dat de Vrouwluy ’er zig, ten deele tot fieraad , tot dekking haarer Schaamte van bediegen. Krein noemt deeze Soort van Roch, „, Da- » fybatus, die het Lyf geheel met witagtige , > ronde of ovaale graotere Vlakken, waar tus- 5 fchen veele kleine zwarte Kringronde ver- s» Ípreid zyn , fierlyk gefprenkeld heeft”: of liever , ‚, genagelde DPafybatus, met Doornen > die naar Yzeren Spykers gelyken: ” Want deeze beiden vind ik door GroNovius aange haald (*). De Kleur is van boven boat , van ondee ren wit, zegt ArrEDi. Een ry van dertig Ste- kels loopt, van midden op de Rug tot aan ’ end van de Staarc „byna regt uit. Somtyds vindt men vier grootere, fomtyds maar twee, op ’ voorfte van de Rug. Bovendien zyn ‘er Prikkels aan den Bek, de Oogen, de zyden van de Staart en de Borftvinnen. Hy heeft geen Aars-Vin , doch aan de Staart zyn twee Vinnen, en twee gaatjes beneden het Aarsgat, Voorts verfchiit ‘hy van den gladden Roch, doordien zyn Kaa- ken met puntige Knobbeltjes, als een Vyl,ge wapend zyn, inplaats van Tanden. | (ro) (*) Zoophyl, Grotov: Fafe LL Leid, Mik Pp 36 NM E54 4 4 DE Roemen 483 N (10) D Roch die langwerpig is, met ééne ry van Ht, Stekels midden op de bug. | _ ArFDErle Ki Diet Schepfel, dat in de Middelland£ che Zee oort voorkomt , is van ArisrorrLes Rhinobate ge. STEE hoemd. Men geeft ‘er thans den naam aan van hhaha Squatino-Raja, of Haay-Roch, om dat het in Haay-Roch. Geftalte als een middelfoort tuichen de Ro- chen en die Soort van Haaijen , welke men Meir. Engel of Pakhaay.noemt, zig vertoont. 't Gelykt minder naar een Roch, dan naar een Päkhaay, van welken het verfchilt, door- dien het langer is van Lyf, naar reden van de breedte en grootte: als ook dat het de Snoet: & _fpitferheeft en dus eenigermaate gelykende naar die Soort van Roch , welke men noemt Oxyrin. chius of Scherpfnoet: voortsis de Bek onder den Snoet, gelyk in de Haaïjen, niet aan ‘tend; en de onderfte Oppervlakte platter. In deeze bei. de opzigten verfchilet het, wederom, van den Pakhaay. In plaats van Tanden heeft het fchere pe Knobbeltjes, gelyk in de gewoone Rochen "plaats heeft. De Huid is ruuw en het bovenfte des Lyfs bruinagtig. XONDELETIUS heeft met kragt willen bewee. ren, dat ‘er zodanig een Schepzel niet gevon. den worde; doch het Gezag van Fagrus Co. LUM-. (zo) Raja oblonga, unico Aculeorum ordine in me. dio Dorfo. Arm. Gen. 7o. Sym: 99: SquatosRaja five Khinobatos. Bere. Pijc. 78. GesN. Pift, go3. Rhino- batos five Squatino-Raja. SaLv, Life 153. Wire Zchtho 79. Ray. Pift. 28. 5. Derm VI, Stuk. Hh 2e Tk XIV. Hoorp- STUK. FJaay- Roch, 484 BESCHRYVING VAN _LUMNA, die zegt, dat het. te Napels dikwils - ÄFDEEL. voorkomt, is genoegzaam daar tegen. Deez’ verhaalt, dat de Viffchers hem berigt hadden, hoe het niet langer dan vier Voeten was en niet zwaarder dan twaalf Ponden. De Byhargzels, van vyf Duimen lang, die aan de Buikvinnen in de Mannetjes worden toegefchreeven , en als tot voor-Voeten kunnen verftrekken , doen my weinig twyfelen , of het is zulk een Schep- zel geweeft , dat in den jaare 1737 aan de Zee Kuft van Exmoutb,in 't Wetten van Engeland, gevangen werdt, en toen, wegens zyn loopen, zo veel gerugts maakte. De Afbeelding, im- dd ig mers, toont aan, dat die zogenaamde Voeten of Pooten, daar men met zo veel ophef van _fpreekt, niet meer dan zekere Byhangzels en niet genoegzaam waren, om eene vermenging van den Pakhaay of Meir-Engel met een Zee- Kalf of Rob , tot de voortbrenging van zulk een Schepfel,te onderftellen (*). Dat de Rhi- nobatos uit paaring van een Haay met een Roch, welke beiden zig , tegen den aart der Viffchen, vleefchelyk vermengen , voortkomen zoude, wordt door Printus verzekerd : weshalven hy ook den naam uit beiden famengefteld heeft, even als die van den Muil.Ezel. (*) Zie de Afbeelding en Befchryving van dat Zee. Dier , medegedeeld door den Heer J S. CENTEN , in de Philofophifche Verhandelingen , het begin van het II. DeeLs 2. Stukje, Anno 1739 by I. TiRIoN uitgegeven: XV. HOOFD- DE HAAIJEN. | 485 POREN OP ESE DSD IL | 4 | Ár DEL, | RR HOOED STUK, | Di, ge ú Hoorp- Befchryving van ’t Geflagt der HAAIEN , ’% srux. welk de ruuwe cn gladde, gefpikkelde en bonte, … den Blaauw- en Sternhaay of gefternde , den _ Doornhaay , Speerhaay , Kruis- en Schophaay; den Zee-Vos of Aap , Zet Zee-Varken „ den Zee-Engel „den Paard- enn Jonas-Haay , als ook den Zaagvifch, bewat. Aanmerkingen omtrent de Tanden , Voortteeling „ Ingewanden, Vers flindendheid en andere Eigenfchappen deezer Dieren, | nl verflindende Viffchen begrypen Naam, wy onder den Geflagtnaam van Haay , dien ik gebruik tot Vertaaling van den Larynfchen Sgualus , een zeer ongemeen Woord, dat men, geloof ik, nergens dan by Printus vindt. Dee. ze Autheur zegt ‚dat de Squali omtrent den Evennagtstyd Jongen vooftbrengen (*). Het Woord fchynt afieidelyk te zyn van Squalor , welk Vuil en morfigheid betekent, cn is daare „om op deeze Dieren toepaflelyk, die niet, gee lyk andere Viffchen , door een Olieagtig Vogt voor aankleevende Modder befchut worden; maar aan wier ruuwe Huid veel Opreinigheid _biyf: hangen „of welke zig als vuil en modderig vertoont, ge De (*) Squali circa ZEquinotium (Supple) pariunt. Libr, IX. Cap. sr. Í do Deer, VL Stur, Hh 3 \ L 486 BESCHRYVINC.- VAN HI. De Kenmerken der Haaijen zyn , vyf Lugt. AFDEELe rif et langwerpig en Spiirondagtig: de Bek in hee STUK. wvoorfte van den Kop. GroNovms voegt ’er ep veele twyfelagtige Kenmerken by; gelyk dat de Huid in de meeften ruuw is, in. fommigen glad 3 dat.de Kop ftomp is of fcherp „ enz. Hy maakt een Onderdeeling, afgeleid van hee al of niet hebben van eene Aarsvins LINNus maakt, ín dit Geflagt, drie Afdeelingen ; waar van de eerfte de zodanigen bevat, die de Rug | DE en geene Aarsvin hebben : de tweede zulken ‚ welker Rug niet ftekelig is „ die fchers et Tanden en eene Aarsvin hebben: de derde, eindelyk, die genen, welker Tanden Knobbel- astig Zyn. Soorten. Onder de Soorten , weiker getal veertien is brengt onze Autheur ’er vier in de eerfte Af. deeling , zynde verfcheiderley Haaijen ; agt in de tweede , waar onder de Kruishaay en de zogenaamde Galei' Cares , of Zee- Honden, en twee in de derde » waar van de eene is de Zaagvifch. Es (1) Haay zonder Aarsvin, met een Stekelige „Acanthiat. Doornhaay. Rug, bet Lof frülrondagtig. Die (z) Squalus pinnâ Ani nullâ, Dorfo fpinofo, Corpore feretiufculo. ART. Gen. 66. Syn. 94: Spec. TO2 Faun, Eze. 296, Muf: Ad, Frid. Ll. p. 53 It. Weftgoth. 174 Galeus Acanthias, Rano. Pifce 373: GesN. Pifc Gaz. Muftes lus gaten aan de zyden van den Hals; het Lyf. „An, ns. Ee van derland. GrONoviUus zegt , dat de Kat- DE HAAIJEN. « 487 Dit is de gewoone Haay of Zee-Hond ‚dien rr. men veel vangt in de Noordzee , zo aan OnzeÂFDEEL. als. de Engelfche Kuften , en ook aan die XV, Hoorpe STUK, wykers. hem Doornbaay noemen : elders hadt poorshaag. hy gezegd, dat de Nederlanders hem Speer- baay heeten. De Engelíchen gecven aan dee- zen den naam van Prickly Dog of Houndfif hs Dornhundt , dat is Doornhond , hadt Gesner hem geheten 5; te Venetie noemt men hem Azio, te Rome fomtyds Scazone. Onder den: algemeenen naam van Reguin of Reguien is’ hy in Vrankryk bekend, en onder dien van Hay, „Haite of Haae „in « Noorden. De Geftalte van deezen Roofvifch dn Geftalte. door Gronovrus aldus befchreeven (*). Het Lyf is langwerpig , rondagtig, hooger dan breed; de Huid ruuw, op de Rug Afchgraauw, aan den Buik witagtig: de Kop taamelyk lang, van dikte als het Lyf, uitloopende in een Ke- gelvormige Snoet, aan wier voorfte en onder- fte deel de Neusgaten zyn. : De Bek , onder aan den Kop, is met fcherpe breede Tanden; die op verfcheide ryën in de beïde Kaaken ge. plaatft zyn, gewapend. De Oogen,aan de on. derfte zyden van den Kop, zyn nader aan den Bek dan aan ‘tend van de Snoet. Vyf Kieuw:s | gaten Jus fpioax. Beuz. Pifc. 69. Sauv. Pift. E35. f, T36. Gar leus Acanthias f, Spinax. Wirr. Ichth. 56. Rap, Pij | . 2I. \ (*) Auf. Ichthyolor, pag. Gr, 62. Le DEEL, VL, STUK, H h 4 488 DBESCHRYVING vAn Ir, gaten heeft hy, van onderen wederzyds, effen AFDEEL. voor de Borftvinnen : zeven Vinnen in ’t geheel, XV. aan de Rug , Borft en Buik , ieder twee, en Hoorp- 4 | hath sruK, ééne aan de Staart. De twee Buikvinnen, Dosrnhaay.merkt zyn Ed. aan, heeft Krein, zeer onci- gen , een dubbele of famengevoegde Aarsvin geheten. De eerfte Rugvin, ver van den Kop af , middelmaatig van grootte , beftaar uit Kraak. beentjes, die niet kwetzende zyn, uitgenomen het eer(ie , dat kortít, dikft en gefpicft is. De agterfte Rugvin, ver van de eerfte af en klein- der; ook uit Kraakbeentjes die niet kwetzen, ‘beftaande ; behalve dat het eeríte derzelven, zynde het langíte ‚dik , Beenig, glimmende is , en fcherp. De twee Borftvinnen , wederzyds ééne, onder aan de Zyden van ’t Liyf, driehoekig, zyn met weerlooze Kraakheentjes geftraald. De twee Buikvinnen, by den Aars wederzyds ges plaatít en byna Vierhoekig , beftaan uit derge. Iyké Beentjes. Het Aarsgat ís byna in t mid- den, tuffchea de Borftvinren en de Staart, die in'tweeën is verdeeld, het bovenfte driemaal zo lang als het onderfte. Er al De langte van het Onderwerp, naar t welke deeze Heer zyne befchryving opgemaakt heeft, fchynt zeer klein te zyn geweeft, als de lang- te hebbende van maar 9 Duimen en s Liniën: % welk nagenoeg de langte is van een voldra- gen Jong 9.” Evenwel is deeze Haay, zo ik aane (*) WiLzoucue. Pift. p. 57 DEUHAAIJEN - 439 aangemerkt vind, zelden langer dan één of an- derhalf Elle, en dat Voorwerp; 't welk van Ar rept befchteeven wordt , was maar iets lan- ger dan een Elle. Nooit worde hy twintig Pon- u. ÄFDEEL. XV. Hoorp. STUK. den zwaar; vind ik by CHARLETOM aangete. mld kend. In de ontleding van een Haay heeft Doktor Ingewan- Corrins opgemerkt ‚ dat het Hart naar een den. Herders-Tas gelykt. De Darmen zyn twee- maal omgeflagen. De Milt, aan den bodem van de Maag, heeft een Byhangfel , dat den Darm tot zo verre vergezelt. Het Alviees is dubbeld , geplaatft in de hoek , welken de Darm by zyn tweede ombuiging maakt. Doch wel het aanmerkelykfte zyn de deelen der Voort- teeling in de Wyfjes , die leevende Jongen baaren, Deeze hebben, onder 't Middelrift wederzyds , een Eijerftok, uit welken twee Ei. jeren te gelyk in de Lyfmoeder vallen, Die Eijeren zyn, volgens de Waarneeming van Wir- “LOUGEBY, rond, kleiner dan Hoender-Eijeren , _gonder harde Schaal, en mer geene onderfcheie ding, naar ’t fcheen, van Witen Doijer. De Kleur der inwendige zelfftandigheid was een weinig geelagtig, gelyk Room van Melk, of wat geeler. Als hect Ey, nu, in de Lyfmoe- der gekomen is, wordt her daar uitgebroed, en het Jong voedt zig met het Doijer , dat in Gedarmte , byna op de zelfde wyze als in _de Vogel-Pullen, overgaat, Om die reden hangt; aan de Navel van de jonge Haaitjes , een Ee Daal. Vl STUK, Hh s Blaas. 490 BESCHRYVING VAN zr. Blaasje, met een gedeelte der Vogten van het AFPEELe. Ey gevuld, RS rod ___De Heaaijen zyn regte Vifchjaagers, en dry- sruk, ven geheele Schoolen van Haringen, uit diep Doornhaay, Water „ daar dezelven van grooter Viffchen Gebruik. vervolgd worden , zo naar de Havens aan de Noorfche. Kuft, als naar die van. Engeland en de Zuiderzee. Zy doen derhalven de Viffchery veel voordeel , doch fomtyds komen zy in zulk een menigte, dat ’er dezelve , inzonderheid de _ Kabeljaauw-Vangft , door verhinderd worde ; dewyl men, in plaats van Kabeljaauw, Haaijen aan den Hoek krygt. In de Maag heeft men'ook wel Zee-Katten gevonden. Na het afhaalen van de Huid hebben zy zeer wit Vleefch, dat zig Spier- agtig vertoont, en wel eetbaar is, doch zeer dor en droog; maar de Lever geeft zeer goede en vette Thraan. Van het Haaijen-Vel wordt niet alleen tot bekleeden van Kokers , Doozen en Laadjes, tot Meflen. en Degen-Scheeden ; maat ook tot het polyften van Houtwerk ges bruik gemaakt. TE (2) Haay zonder Aarsvin , met een Stekelige C t (4. f hd D . ZeeuVar. Rus, bet Lyf eenigermaate driekantig. ken, | Deeze , die Centrina genoemd wordt van de all Au- (2) Squalus piaaâ Ani nullâ, Dorfo fpinofo, Corpoe re fubtriangulari. Art. Gen, 67. N. $. Syn 95. Centris Ba, Ronp. Pift. 384. SaLv. Pift, 156-158. GESN. Pifte 6og: WILL. Ichths. $8. Raj. Pifc. 2E Varken geheten : ’t zy wegens de dikte van PA f pe HAAIJEN ast Autheuren, onthoudt zig in de Middellandfche im. Zee, en wordt te Rome Pefte Porco of Zee- AFDEEGe XV. OOFD= zvn Lyf, waar door hy zeer verfchilt van de sruk. Haaijen 3 ’t zy om dat hy zig als een Zwyn in Zee-pare _ Slyk en Modder wentelt. De voorfte Rugvin on heeft ‘een Doorn of Stekel, die voorwaards de Straalen van de Vin kruit; de agterfte Rugvin agterwaards; en die maakt ‘er den naam van Sternbaay op toepaffelyk. Men wil ook , dat het die Vifch zy , welken Berronmus Vuipecula, dat is het Vosje noemt, en uit wiens Lever alleen , fomwylen ‚ tot zes Ponden Olie kwam. Deeze Haay, die in de Bovenkaak drie ryën Tanden, in de Onderkaak maar ééne ry heeft, ‚wordt te Rome fomtyds op de Vifchmarkt ge- bragt, doch het gemeenfte Volk vindt ‘er geen Smaak in, dan in tyden van het grootfte ge. brek: dewyl de Vifch zo taay is, dat men de Vezelen naauwlyks van één kan fcheuren. Aan de Olie of Thraan van de Lever, met eenige Speceryën gemengd , worden uitneemende krag» ten, tot verzagting van inwendige Knoeftgezwel. len en inns der Zenuwen, toegefchree. ven. (3) Haay zonder Aarsvin , met een Stekelige II. | d É Sptnax. Rug, de Neusgaten aan ’t end, „ Speerhaay? {3) Saualus pinnâ Ani nullâ, Porfo fpinofo , Naribus terminalibus,. Ar. Gen. 67. Syn. 95, Galeus Acanthias five Spinax fufcus, Wir. Zchth, 57. Rap Pit 2e 1. Deer. VL, STUKs J 492 BESCHRYVING vAN it De Heer GroNovius betrekt de bruine Gae ArpreL. leus Acantbias, Spinax of Doornhaay, van Wire _XV. roucnBy en Ray, vot de eerfte Soort , daar Ee. hy, volgens deeze Schryveren, van verfchilt , Zee. ap. door de: Huid, van onderen, zelfs ruuwer en ken, bruiner te hebben dan op de Rug. De Bek is ftomp, en hy heeft wyde Neusgaten , bykans in ’tend van de Snoet geplaatft. Ook is de Rug niet een weinig gekield, als in de andere; maar breeder, gelyk in de Zee-Honden. Hy heeft de Stekels, Staart en Vinnen eveneens. Men noemt hem te Genua, Sagree ‚ en wy mo= gen hem Speerhaay heeten, « Iv.’ (4) Haay zonder Aarsvin, met den Bek aan Squatina. » ‚ Snoet. Zi Enpdl, t end van de Snoet By de Autheuren voert deeze Vifch den naam van Squatina, dien PriNius reeds gebruikt hêeft, en toegepaft; zo *t fchynt, op de groote Haai- jen, Den Griekfchen naam, Rinée, leidt Caar- __LETON af van de fcherpte van de Snoet; doch dit is tegenftrydig. Veeleer fchynt dezelve van de ruuwheid van deszelfs Huid afkomftig te zyn. Te Venetie noemt men dit Schepzel nog Squaqua of Squaia, te Bourdeaux Creac de Bufe en te Genua Pefce Angelo of Engel-Vifch, Hier. | “om (4) Squalus pinnâ Ani null, Ore terminali, Arr. Gen. 67. N. 6. Syn. 95. Squarina. BELL. Pifc. 78. RonD. Pifc, 367. GesN. Pifc. 899. Wiums Jchth: 79: Rap. Pifé. 26. | pe HAAIJEN. 495 rom geeft men ’er, in Vrankryk, thans ook If, den naam aan van Ange, in Engeland dien van AFDEEM Angelfisb ; doch gemeenlyk is hy daar bekend ada by den naam van tbe Monk, dat is de Monnik, sruxr. of Kingflon , en Fiie-Fisb, ’t welk Vyl.Vifch Zee Engel. betekent: ook wel de Mermaid of Meermin: welk Woord van Hoogduitfchen oorfprong is, daar men de Zee Meer noemt. Om die re- den geeven fommigen ’er ook den naam aan van Meer-Engel , daar het beter was , hem Zee.Engel te heeten. De gemeene naam, on- der onze Viffchers, is Schoerbaay of Pakbaay, welk laatfte van Padde-Haay afkomftig zou kunnen zyn , naar men wil (*). Dit Schepzel wordt niet alleen in de Mid- dellandfche Zee, maar ook aan de Kuften van Engeland en Noorwegen , ja aan die van ons Land en Vrankryk, gevangen. RONDELETIUS fchryft, dat hy ’er gezien had van grootte als een Menfch en van honderdzeftig Ponden. Wir. LOUGHBY zag ‘er. van zeftig Ponden, en ArtTEpr - verhaalt, dat hy ’er gezien heeft te Londen in Nagssbead, en te Chelfea. De Geftalte is zeer plat en breed, en als ins Geftalte, fchen de Haaijen en Rochen middelflagtig ; wes. halve ook Ray hem onder de Rochen geplaattít hadt. De Zee-Engel heeft, in de Bek, drie ryën Tanden onder en boven, die met elkan- der , volgens ARTEDI, het getal van omtrent hon. £*) Uitgez. Verhand, 1, Deer, bl, 148, 1,Dasre VI, Stuk, HI. ÁFDEEL. XV. HoorD- STUK. Zee.En gel. ‘Gebruik, 404 BESCHRYVING: vAN honderd-.en-agt uitmaaken. De Snoet is breed en ftomp , met Neusgaren op den rand: Zyde Vinnen of Vlerken heeft hy nagenoeg als de Rochen, behalve dat zy niet met den Kop vere eenigd zyn: de Rugvinnen zyn klein: de Staart js van onderen een weinig korter dan van bo- ven. Aan de Oogen en Neusgaten zyn zekere Stekelige Knobbeltjes; gelyk ook korte Stekels aan den rand der Borft. en Buikvinnen , en midden op de Rug. De Sraart heeft een half. maanswyze figuur. De Huid is op de Rug ruuw en wit, met Afchgraauw gemengd; aan den Buik zeer effen en glad , witagtig van Kleur. De Zee.Engel brengt dertien en meer leven. dige Jongen ter wereld, die dan reeds zes Dui. men lang Zyn, zegt GroNovius. Hy kruipt in Zand en Slyk, gelyk de Roch, en leeft van Vifch gelyk de Haaijen. Men iet aan, dat het Landvolk in Languedok hem verfmaadt, zo van wegen de taayheid, als den kwaaden Reuk. In fommige Provinciën van Vrankryk, even. wel , en zelfs onder ’t gemeene Volkte Parys , wordt ’er «van gegeten. Dat de gedroogde Eijeren , van de Squatina, veel doen tot het floppen van den Buikloop, heeft de Ondervin-. ding geleerd, en daarom gebruiken onze Vise fchers die daar tegen, zegt RonperETius. De Afch wordt tegen het uitvallen van ’c Hair en tegen’ de Daauworm of Zeerhoofdigheid ge- preezen. Ínzonderheid maakt men van derzel.- ver Huid gebruikt, om Scheeden- van Meffen . | en pr HAAIjEN 495 en Degens te overtrekken » dat onder de T'ur- ken in Barbarie veel gefchiedt , en die men dan Sagryn noemt. | (5) Haay met den Kop zeer breed van vooren , en dawars als een Mooker. Onder de Haaiïjen die de Rug niet Stekelig hebben , en met een Aarsvin , als ook met fcher- pe Tanden zyn voorzien , behoort de zoge- naamde Balans-Vifch. Deeze naam is afkom- ftig van de zonderlinge gedaante van den Kop, die eenigermaate naar het Juk gelykt , waar de Evenaar van een Balans op ruft. Hierom noem. den de Grieken hem Zygaina en de Latynen Lèe bella, gelyk hy by de Ítaliaanen Ciambetta heet , en by de Engelfchen the Balance.fisb. „Wy noe- men hem ook wel Kruisbaay, om dat hy de gedaante, byna, van een Crucifix vertoont. In Vrankryk geeft men ’er den naam aan van „Marteau, dat is Hamer of Mooker: te Rome noemt „men hem Jambetta, elders Martello en op eenige plaatfen van Italie Pefce Baleftra. Die van Marfeille plagten deezen Haay ook wel Jood-Vifch te noemen, om dat zyn Kop gelykt naar dat Hoofddekfel, ’t welk ‘van die Na. (5) Squalus Capite latiflimo, transverfo , Malleiformí, ArT. Gen. 67. Syn. 96, Muf. Ad, Frid. 1, 52. Zygeena five Libella, Breur. Pifc. Go. Zygeena Ronp. Pifc. 389, GesN. Pifc. roso. Libella. Sarv. Pic, 128. Zygaenas WiLr, Zchth, 55. Ray. Fijt. zo. 1, Deer, V], StukKe, Hls ÄFDEEts. XV. Hoorn. STUKe Ve Zygeana. Kruishaay. 405 BESCHRYVING VAN ’ ir, Natie „weleer , aldaar bidacen werdt. In AFDEEL. Amerika, daar hy zo wel als in de Noordzee XV. _ voorkomt ; noemt men hem Pantouflier. De Hoorp- Er stuk, Negers, aan de Kuft van Afrika, weeten hem Kruishaay. Zeer wel meefter te worden; hoewel het een zeer verflindende Vifch is, daar onze Viffchers bang voor zyn. Andere Viffchen en zwemmen. de Menfchen kan hy door een ftoot om ver {myten, en hy is in ’£ byzonder happig naar Menfchen-Vleefch. OppraNus vergelykt zjne kragten by die van den Leeuw. De Balans-Vifch heeft het Lyf lang en rond, met groote fterke Vinnen gewapend: de Huid is zo ruuw niet als die der gewoone Haaijen van Kleur Afchgraauwagtig. Zyn Bek, vol van zeer fcherpe Tanden, heeft hy onder aan den Kop; die, als gezegd is, uit een dwarsítuk be- ftaat, dat van vooren een weinig krom loopt, en aan ieder end een groot Oog heeft , zyde. lings uicziende. VI. | (6) Haay met den Kop zeer breed en Hart. Ziburo, , Schophaay. a er PL. LVL sk SL Fig. 2. Een Amerikaanfche Vifch , naar den voors gaanden gelykende, doch met den Kop drie: hoekig , zou eigentlyk de Kruisbaay der Ne. derlanderen zyn, volgens MARCGRAAF. LINNZUS | heeft (6) Squalus Capite latiffimo Cordato. Syft, Nar. X. Zygene affinis Capite triangulo. Wir. Zchth. ss. Tie buronis fpecies minor, MARcGR: Brafil, x8x. , DE, MAAIJEN. 497 helt» 'er den Latynfchen naam Tiburo, die Be- _meenlyk aan den volgenden gegeven wordt, Op AFDEELe toegepaft. Deeze Vifch is niet oneetbaar, noch Ve onfmaakelyk. Hy worde te Suriname Schop. Haay ig geheten wegens de gedaante van zyn Kop; ge- schophaays _Iyk de Heer W. van DER MEULEN, die ’er een tot het maaken van onze Afbeelding verftrekt heeft, my verzekert. Schoon de Heer Gronovius deeze Soort van Haay, zo wel als de gene , welke KrLriN noemt Galeus met den Kop in een Hyperbolifche figuur witloopende , als Verfcheidenheden tot den Kruis- haay betrekt (*) fchynt 'er my doch dezelve merkelyk van te verfchillen. In dit Voorwerp; _dart de langte heeft van omtrent negen Rynland- fche Duimen, vind ik den Kop zeer plat en dun, twee Duim en drie Liniën breed, op de kanten wederzyds een Oog hebbende, dat maar anderhalve Linie breed is, en een vierde Duims daar van af , naar vooren, de Neusgaten, In de Bek, die een half Duim breed is, en getand, Íchuilt een dikke Tong. De dikte van het LyÊ is ongevaar een Duim: het is fmaller dan hoog en heeft op de Rug twee, aan den Buik vy£ Vinnen. De Staart is gevind ter langte van drie Duimen , met eene Vin, die op zyde van de Staart ftaat, enin ’t midden, ter langte van an- derhalf Duim, even breed blyft, zynde daar breed drie Liniën , doch aan ’t begin een Kwab MERKE (*) Zöopbyl. Gronoy. Fafc TL. Leid. TI 62 DN il 1. Daer, VL Stur, li shubb | 498 BeSCHRYVING v AN UI heeft van een half Duim lang, gelyk ook na- AFDEEL. genoeg aan ’t end , alwaar de Vin het uiterfte RA :| van de Staart omringt. Zie daar, behalve de stuk. geftalte van den Kop, een aanmerkelyk ver- Schephaag. {chil met den Kruishaay , die de bovenfte Kwab van de Staart driemaal zo lang als de onderfte heeft, gelyk GroNovrus verzekert (*). VI. (7) Haay met de Neusgaten digi aan den ve Galeus. RL en gaten by de Oogen. Haay. h A 7 | De algemeene naam der verflindende Viffchen , die men in ’t Engelfch Shark of Sea Hound, in ’t Franfch Reguin, in ’t Neerduitfch Haay noemt , fchynt Galeus by de Autheuren geweeft te zyn. Deeze naam wordt afgeleid van een Wezel, in ’t Griekfch Galee genaamd , naar welken de Kop in fommigen gelykt, of van de Lamptey , Muftéla, naar welke het Lyf zweemt, en dus noemt menze ook in ’t La- tyn Muftélus. Behalve de onderfcheiding ten opzigt van de effen. of ftekeligheid , en van de Kleur , die maakt dat men van een gedoorn- de en gladde, van een gefternde en blaauwe Galeus gefproken heeft, is ’er nog een aans merkelyk verfchil in de Lighaams-geftalte, wel- | | ke (*) 1bidem. (7) Squalus Galeus ; Naribus Ori vicinis, foraminibug ad Oculos. Arr. Gen. 68. N. 9. Su. 97. Galeus Canis, Ronp. Pifc. 377. GesN. Pift. 167. Canis ga- leus SaLve Pift. 130, Warre Ichth. st. Rap. Pifc, 20. „DE H A Ar ] EN à „499 «ke fommigen Zee-Vos of Zee-Aap, anderen „HL. „Zee-Dog of Zee-Hond, ja Zee-Paard doet hee- AFDE ten. De gemelde Haay wordt van de Engel- rd 4 ‚fehen Tope, van de Marfeillers Pal, van de Ro. ‘ stuk, meinen Lamiola of Canofa getyreld, | __ De naam van Zee-Hond fchynt aan deeze Verflin. : | _.j dendheid. ‚ Dieren gegeven te zyn van wegen de ftoutheid;, waar mede zy niet alleen andere Viflchen, maar zelfs den Menfch aandoen, byten en verfcheu- ten, De Verflindendheid is het eigen Kenmerk der Haaijen, die de Schepen, doof den Atlan- tifchen Oceaan, tuffchen Afrika en Amerika , vaarende, ftegds navolgen, om te aazen op het gene van Vleefch of Vifch weg geworpen wordt, en ook , waarfchynlyk, fomtyds wel op de Ly- ken. Dat zy Menfchen-Vleefch boven al be- minnen, wordt in ’t algemeen beveftigd, en de droevige Ervarendheid heeft fommigen „ die in de Zee zwommen, zulks met verlies van een Arm of Been geleerd, By Antibes, in de Mid« dellandfche Zee, wedervoer dit nog een Ma- troos, toen hy reeds uit het Water opgehaald „werdt, in den jaare 1744. Zeker Schryver ver. haalt , dat de Noorfche Boeren ftukken van Menfchen, welke zy ten dien einde vermoord. den, plagten te gebruiken om deeze Dieren.te vangen, Ongelooflyk zou de verflinding zyn , welke de Haaijen in Zee aanregten, indien de wyze Schepper de Viflchen niet een middel gegeven had om deeze Roofdieren, die zeer nel -kuù- Ie Deer, Vlo Stume li 2 _ nen HI. ÄFDEEL,. XV. HoorD- STUKe. soo BESCHRYVING VAN nen zwemmen ‚ te ontkomen. Huane Bek, naamelyk ‚ onder aan den Kop zynde;, kunnen zy in iets dac boven hun is niet happen , zon- der zig om te wenden. Men merkt ook aân, dat zy dikwils niet zeer gulzig zyn: mooglyk. wanneer hun geen Aas ontbreekt, Van kleine ronde Vifchjes, omtrent zo groot als Sardynen, wordt de Haay vergezeld, die om hem heen zwemmen ‚ en hem de moeite hiet waardig fchynen te zyn om in te flokken. Indien men een ftuk Spek aan een Yzeren Ketting doet, en _ _dezelve met een Touw laat nafleepen , zo kan Vangft. het lang duuren eer de Haay toebyt: ten zy men het ophaale. Alsdan valt hy ’er met ge- weld op aan, floket het in, en, dus vaft zyn- de , maakt hy een fchrikkelyk geweld ; tot dat men hem ‚ na eenigen tyd worftelens , aan Boord of op ’t Land haate.. De Negers vangenze ook wel pi een andere manier , door naamelyk , terwyl zy naar hun byten willen, ‘er onder te duiken, en dan den Buik open te Ínyden, zegt LiABAT: doch dit Schepfel is zeer moeielyk te dooden: de brok. ken beweegen zig nog eenigen tyd, na dat het aan ftukken gefneeden is. In Noorwegen wort. den de grootfte Soort van Haaijen ook wel met Harpoenen gelenft of gefchooten. Somtyds komen zy onverhoeds in de Netten , tot den Salm-Vangft gezet, en gaan ’er mede door : fom- tyds raaken zy daar in verward , en laaten zig, door flaan of fteeken, in onmagt brengen. Dan fleept DE HAAIJEN, Ls fleept menze op ’t Land, indien men ’er iets meer van hebben wil dan de Lever: anderszins. neemt men die daar uit en laat het Kreng in Zee. Men merkt aan, dat de Noordfche Volke. ren veel gebruik maaken van de Olie , welke door Kooking uit de Lever gehaald wordt , in plaats van Vet of Boter , tot hunnen Stok. vifch. Het Vleefch van den Buik, aan ftroo-: ken gefneeden en gedroogd, is, op zekere ma-- nier bereid zynde, ook niet onfmaakelyk; ge- Iyk een Deenfch Koopman , die 't zelve op Ysland gegeten hadt, aan den Heer MARTENs verzekerde... De Noorwegers bakken van de Eijeren, die zy in de Haaijen winden, lekke. re Pannekoeken , welken zy Maakage noemen, Indien men een Wyfjes-Haay vangt, met jon- gen in de Buik, zullen onze Europifche Mae troozen ook niet verzuimen, dezelven tot een Zee.Geregt te bereiden. Van het Vleefch der HT. Abba XV. Hoorpe - STUK: Gebruik, ouden maakt men zelden veel werks, om dat het zo hard, taay, dor en droog, ja byna on. „verteerbaar is: doch de Negers, die zeer op ’t Haaijen-Vleefch verlekkerd zyn , weeten: daar raad toe, door het tien of twaalf dagen te bes waaren. Om die zelfde reden komt het hun beter te pas, dan andere Vifch, die fchielyk bederft, en dusdryft men daar mede, op dege. heele Kuft van Guinée , een grooten handel binnenslands. Het Brein of de Herfenen, die zeer blank zyn, worden, als menze gedroogd 1, Deer, VL Stums lig wien eettn 502 DESCHRYVING VAN HI. ÂFDEEL: XV, Hoorn: STUK. Geftalte, | heeft, voor een Geneesmiddel tegen de Kolyk het Graveel , en tot bevordering van de Kraam: gehouden. Het Poecijer der Tanden heeft de kragt omtrent van Kreefts-Oogen of Hertshoorn. Van de’ Huid wordt, als gemeld is, op ver- fcheide manieren gebruik gemaakt, Deeze Soort heeft fomtyds de zwaarte van. honderd Ponden. Het Lyf is langwerpig en rond , gelyk in de Haaijen in't algemeen. Drie ryên fcherpe Tanden zyn ‘er in de Bek. De Kleur is op de Rug bruin, van onderen Zil veragtig. WirroucrBy zag ‘er te Rome op de Vifchmarkt één te koop; en hem werdt te Penfance , in Cornwall, ook een toegebragt. Voorts wordt een heerlyke Ontleedkundige be- fchryving van eenen Mannetjes Galeus, die vier Voeten lang was,-en om ’t midden des Lig- haams eenen Omtrek van twee Voeten hadt, door Charleton gegeven, welke hem van Dok- tor ENrius was medegedeeld (*). Het Mon- fter, dat den o December des jaars 1737, aan _ de Kuft van Portugal, gevangen werde (f) » zal mooglyk een Soort van Haay geweeft Zyn. 4 Zee.Vosof De: Zee-Vos of Zee-Aap der Autheuren, die Zee-Aap. van ÄRTEDr als een byzondere Soort opgege.:- ven, en genoemd wordt, Haay met de Staart langer dan bet Lyf te vind ik doar LinNzus niet (*) Onomaft. Zoicon. Mantiff. p: 209. (1) Europ. Mercurius van 1735. 1, Deer: bladz. 85, €1) Squalus Cauda longiore quam ipfum Corpus. ART. _ Gem AN EA AE TR N, 503 ‚ niet opgetekend. Het fchynt egter een byzon- dere Soort te zyn; indien men de Befchryving der Ouden gelooven mag; hoewel hy aan Wize LovenBY noch in Italie, noch in Engeland voor- gekomen is. Want niet alleen is de Kop fpitfer „ maar ook het Lyf korter en dikker, __dan in de gewoone Haaijen: waar van hy in. zonderheid door de Staart verfchilt , welker bovenfte gedeelte als een Seiflen of Sikkel is gevormd,en aan ’t end zeer dun uitloopt. Dit laac. fte fchynt hem wel naar dien Haay-Viflch, wel. ken men in Noorwegen Sort-Haae, dat is zwars te Haay, noemt, te doen gelyken: zynde git. zwart op de Rug en aan den Buik blaauw van OOEEBER on | 4 ÄFDBELe. - XV. Hoor. STUKe De Franfche Akademiften hebben zulk een zonderiin. n Vifch ontleed, die agt en een half Voet lang &° Darm. was, en aan den Kop twee Vlerken hadt van’ vyftien Duimen, zynde graauwagtig bruin en blaauwagtig aan den Buik, niet wit, gelyk het Vosje van SALvVIANUs. Zy vonden daar in een zonderling maakzel van ’t Gedarmte. Aan den uitgang der Maag ‘volgde een Soort van Duos denum , vyf Duimen lang, en maar een derde Duims wyd: dan werdt het Gedarmte verbreed, wyd tot drie Duimen middellyn, ter langte van agttien Duinen, en hadt van onderen een glad ddn- Gen. 68. N. 8, Syn. 96. Vulpes marina. Wirt. $4. Ray. 20. Vulpes Galeus Gesn. Vulpecula marina ALDR. Jonsr, CHART, Simia marina, BELLON, GEsN. 1, Deer, VI, Sruxe li 4 4 _— HI. AFDEEL XV. Hoorp- STUK, 504 BESCHRYVING VAN aanhangzel, van zeven Duimen , maakende den, Reélumof Endeldarm, In het bovenfte gedeel te van den gemelden wyden Darm, vondt men, ter langte van dertien Duimen , inwendig een middelfchot, dat den Darm doorliep op de wy. ze van een ‘Slangetrek of Spiraal, ja als een Wentelcrap maakte, om zo te fpreeken , wiens treeden een half Duim van elkander waren , zonder middelftuk. Dit maakzel, begtypt men ligt, moet veel kunnen doen tot ophouding der half verteerde Spyzen , in een Dier , 't welk geen Slingeringen der Darmen heeft a | Die Vosje was zeer Vleezig en men vondt er > op veele plaatfen „ meer dan een Duim dik Spek of Vet aan. Ook vindt men by ATHE- NEDs verzekerd, dat die van Syracufe den Zee-Vofch Cyna Piona, of vetten Hond noem- den, wegens de overvloed van zyn Vet. Ron- _ DELETIUS, die ’er een verzekert te hebben zien opfnyden, zegt, dat men ’er Jongen in vondt, die de Viffchers meenden door den Ouden te zyn verflonden; doch hy verbeeldde zig , dat dezelven ’er, uit fchrik, in gekroopen waren. in ’t voortteelen en ter wereld brengen van de. zelven , komt deeze met de andere Haaijen over. een. Hy groeit ook wel byna tot de zwaarte van honderd Ponden , zegt SALVIANUS: f (8). (#) Ouvrages adoptéz, p. zog. z Dd enk end Me pF EENS 46 Ke (8) Haay die ros bont is, met de Aarsvin in’t IL midden tuffchen de Navel en de gevinde Staart. dee eaf V _Deezen noemt men bonte Haay , hoewel die Hoorn. naam ook op de volgende toepaflelyk is. By Le de Schryvers voert hy den Latynfchen naam Canicula, van Catulus, dat een jonge Hond , Wolf; sn Vos , enz. betekende. Ook houdt men hem voor het Hondje (Canicula) van ARIs- TOTELES , ‘t welk dezelve fchynt aange. merkt te hebben als het Jong van den voor- _ gaanden Zee-Hond „ wiens Jongen hy, in ’ Griekfch , Skullia noemde, °*t welk fommigen Hitjes vertaalen. De groote Catfifchb , dat is Katvifch, wordt hy van Ray geheeten en de rosheid van de Huid doet hem, door. de Fran- chen, Rouffette noemen. Te Rome heeft hy den naam van Scorzone , te Venetie dien van Pefce Gatto, en aan de Kuft van Cornwall noemt men hem.Bounce. Van Gronovius wordt hy mede tot den Sternhaay betrokken. Deeze k, die in de Middelfandfche Zee ge- meen is, en aan de Kuften van de Noordzee ook niet zelden voorkomt , heeft de langte fomtyds van anderhalf Elle, Hy verfchile van de gewoone Haaijen ‚doordien hy de Rug bree- | der , (&) Squalus-rufo-varius, Pinnâ Ani medio inter Anum 8 Caudam pinnatam. Ar. Gen. 68, Syn. 97- Squalus conduêtus. Oss. Itis. 70. Canicula Ariftotelis, Ronpe Pif. 380. Gesn. Pift. 168. Catulus major. SaLv. 137: Catulus major vulgaris, Wir. Zchth. 62. Raj. Pifc. 22° / zo6 BESCHRI YANG VAN HI, der, B Snoet. korter en ftomper heeft, niet AFDEEL. veel over den Bek uitfteekende, en de Kleur À Hälkn. roodagtig , met een menigte van zwarte Vlak- | stuk, ken geftippeld. De Huid is, in deeze, veel | ruuwer dan in de anderen. De Kieue _Ín de Ontleding van deezen is, door Wir” | LOUGEBY , in ’t byzonder agt gegeven op de # gra verdeling van de groote Slagader *in de Kieu- wen. Dezelve loopt eerít opwaards en fcheidt zig dan in vier Takken, die elk naar een by- zondere Kieuw voortgaan, uitgenomen de bo- venfte , die zig fmaldeelt in twee Takken, ftrekkende naar de twee bovenfte Kieuwen. Alle deeze Takken loopen langs de Ribben of ’ Kraakbeenen. der Kieuwen heen, en verfprei- den middelerwyl hunne Takjes in de geftraalde Vleezige Kammen , tof dat eindelyk de geheele: Stam verdwyne. Andere , van deeze onder- fcheiden , Adertjes, dienen tot te rugvoering van het Bloed. Deeze loopen , aan den anderen rand der Kieuwen, in Stammen te fämen, en ontlaften zig in een groote Ader , nevens de Ruggegraat leggende, die zo wel opgaat naar den Kop, als neerdaalt naar de Staart, ad nemen IX. (9) Haay met een bonte ongewapende Rug Catulus, Gelpikkels die de, (9) Squalus Dorfo-variegato mutico „ pingis Ventrali bus concretis, Dorfalibys Caudse approximatis. ArT‚° Gen, 69. Syn. 97. GRON. Muf. IL, N. 199. Catulus mis , nor. Sauv. Pijc. 137 Wilde Zchtle 64: Catulus minor vulgaris, Raj. Pifc, 22 DE,HAAIEJESN © | 50% die de Buikvinnen Le Jamen gegroeid , de Rug: winnen digt aan de Staart heeft, Deeze, die nog kleiner dan de bboerdand is, wordt, om die reder, by de Schry vers het kleine Hondje, en by de Engelfchen de klèine ruige Hond of Morgay , geheten. Hy wordt in Italie mede onder den naam van Pefte gatto of Katvifch, in ek onder dien v van sj begreepen. Deeze komt te Rome dikwils op de Vifch. markt en wordt fmaakelyker geoordeeld dan de: andere Zee-Honden. ’t Zou ook wel fchynen ; dat zyn Vleefch naar Moskeljaat rook, dewyl het Gemeen hem noemt Guatto Mufcarolo, dat HE …, AFDEElù Hoorns STUK, is Muskus-Kat. Nooit gaat hy de zwaarte van REN anderhalf Pond te boven, zynde dus veel klei. „ner dan de voorgaande; ook dunner en langer, en veel bleeker rood van Kleur , meet kleine; ten deele witte, ten deele bruine Vlakjes ge- fpikkeld „ en aan den Buik geheel wit. De Huid is niet minder ruuw dân in de voorgaan- de, doch aan den Buik gladder. Mooglyk zyn het de Velletjes van deeze of dergelyke Zee. Honden, die dat gefpikkelde en als geparelde bekleedzel uitleveren, ’t welk men gemeenlyk Robbevel noemt (*). Deeze Haaitjes , naamelyk, „komen niet al. leen in de Middellandfche Zee , maar ook aan de * Vergelyk het IL. STUK dödent sr ij de id rie, bladz, 32 Er Deer: VI, Sruän Ul. ÄFDEEL. XV, Hoorp. STUK, Ve Stellaris. Sternhaaye 508 BeESCHRYVING VAN de Kuften van Groot-Brittannie voor, “Grovo- vrus befchryft ‘er , onder deezen naam, een uit de Noordzee (*), dat twee en een half Voet lang was, en in ’t Kabinet van den Heer Wir, LEM BAART gevonden werdt ; doch dit was Afchgraauw ‚ met kleine zwarte Vlakjes, langs de Rug als op ryën gefchikt zynde, ge- tekend : hoedanig &én ik 'er ook heb, van wei- nig minder langte , dat insgelyks de Buikvinnen famengegroeid heeft en met dergelyke Tandjes is voorzien, In die van SALvIANUs zyn de Vlakjes zonder eenige orde verfpreid. (ro) Haay die bont is en ongewapend, heb= bende de Buîkvinnen van elkander afgezon. derd en de\ Rugvinnen \digt aan de Staart. _De allergrootfte Zeehond wordt deeze van de Autheuren getyteld , hoewel de grootte niet zo ongemeen is, als die naam zou fchynen uit te drukken. Ronpererivs fchryft aan zyne Canicula Saxatilis , die meeft hier mede fchynt overeen te komen; flegts de langte toe van twee Ellen, GroNovius fchynt. deezen en de twee vaorgaanden thansallen bykans onder ééne Soort te betrekken , uitmaakende die-genens _ wel. (*) Maf. Ichth. Tom 11. p. 44: N. 209. (820) Squalus varius inermis; Pinnis Ventralibus difs. cretis, Dorfalibus Candze approximatis. ART. Gen. 69, Syn. 97: GRON. MMuf. TL. 200, Catulus maximus, WiLLe Lbeh. 63, Rare Pifc. 22. (Ì) Zoopbyl. Gron, Falc, I. p 45 KEIN KAIJEN Sob Welken men aan onze Kuften , gemeenlyk , ii Sternbaay noemt. * Verfchil, daar tuflchen, AfPEEL ‘zou voornaamelyk beftaan in de Kleur, die in oe „de eene rooder is, in de andere bleeker; in de srux. fchikking en grootte der Vlakken op de Rug , Sternbaarp. | als ook in die der Buikvinnen. ’t Komt my zonderling voor, dat de Franfchen aan hùn- ne Rouffette een zagter Huid dan aan de Haaijen toefchryven. Deeze Velletjes, zeggen Zy» zyn van verfcheiderley Kleuren en altoos gefternd of gefpikkeld , daar die der Haaijen bruin en harder zyn. Men brengt zodanige Velletjes veel van den Uithoek van Normandie, | die Kaap la Hogue heet, te Parys. (rr) Haay met een driehoekig Groefje op't end xr, van de Rug en geene Gaaten by de Oogen. Ne A haay. De Engelfchen noemen deezen Blew-Shark en wy geeven ’er den naam van Blaauw. Haay aan , wegens de Kleur; die op de Rug donker= blaauw , aan den Buik Zilveragtig is, ’t Schynt my die gene te zyn, welken men in Noorwe. gen Haaebrand noemt , en aldaar voor het Man. netje houdt van de volgende, zynde zes of ze. ven Ellen lang en van Geftalte als de gewoone Haaijen. RoNDELETIUS fchryft : aan zynen Ga- leus (zr) Squalus foflalâ triangulari in extremo Dorlo, foraminibus nullis ad Ocnlos. Arr. Gen. 69: N. 23. Syn. 98. Galeus glaucus. FRonp. Pift, 378, GEsN. Pifés 6og. Wir. Zchth. 49. Ray. Pifc. 20. JDerr, VL. Sture „514 BESGHRYVING VAN 4 | EE. leus glaucus de langte van vier of nt Ellen ÁrpreL. toe. on eb Hy komt zo ai, in de be en de niet STUK. „ZEE als in de Middellandfche Zee voor. In Blaauw: Verflindendheid wykt hy voor ‘de andere Haai- Haag. jen of Zee-Honden niet, maar overtreft. dezel. ven door zyne grootte. Als in de Zomer een Jongen ‚die de Lakey was van zekeren Officier, op den Oever wandelde, kwam zulk een Mon- fter uit het Water fchieten,; en zou hem; hade hy * niet ylings doorftoken , waarfchynlyk een Been afgebeten hebben , zegt RoNDELETIuS. Zyn Vleefch is hard, fterk ruikende en taay, doch , voor iemand {die *t verteeren kan, zeer voedzaam. Hy heeft de Huid minder ruuw dan eenige andere Soort van Haay, de Tanden zeer fcherp ‚ naar WirroucHBy getuigt, die zulk een Schepfel in Cornwall gezien en ge- „opend hade. XII. (12) Eliap wet ae Rug plat en de Tanden Heten Zaagswyze. Haay. De Canis Carcharias der Ouden wordt keden- daags Lamiein Vrankryk en van de Engelfchen white Shark, dat is de witte Haay , geheten. Men noemt hem; in Noorwegen , Haae-Kiaring, - en (z2) Squalus Dorfo plano, Dentibus Serratis. Art, Gen. 79. Syn 98. Lamia. Ronp. Pifc. 390. Canis Care charias feu Lamia, GesN. Pic, 173. Wauw. Ichth. , Ray. Zn 1ô, Dn en Ta zords ares dede Wendt en Mn DAAT EN. “ST “en houdt hem voor ’t Wyfje van den voorgaan- den. Wy noemen hem Fonas-Haay , om dat men het waarfchynlyk plagt te ftellen , dat de Profeet Jonas door zulk een Zee-Monfter in. geflokt ware (*). _ _Deeze is de grootfte van alle Pen Men heeft zulk een Monfter, naar getuigd wordt, gevangen ‚ dat, op een Kar gelegd zynde, ‘naauwlyks van twee Paarden kon voortgetrok= ken worden. Men heeft ’er gezien , die ge- fchat werden op eenige duizend Ponden zwaar, RoNpELeErIus zag 'er op den Oever van Sain. togne één, die den Bek zo wyd hadt, dat ’er Een dik Maf gemakkelyk in kon, Die van Marfeille hadden hem verhaald, dat zy eens een Man, die met een Borft- Harnas gewapend was, in de Rob van zulk een , Vilch gevonden hadden (IJ. De ) Men ftelde zulks te gereeder valt, om dat de Keel der Waiviffchen te naauw bevonden wordt, tot het inflokken van een Menfch ; doch hedendaags , nu men de Kazilotten kent , is die zwaarigheid weggeno= men. Zie het II, Sruk dezer Natnutlyke Hiftories bladz. 5}re Ondertusfchen is het zonderling , dat men by LycoPHron gemeld vindt, dat de Vifch , in wiens HI. AFDEEL. de … Hoord- STUK. Sonase Haay. Bek Mercules gefprongen , en daar hy drie Ermaal in de Maag gebleeven zoude zyn „ een Kaeyaeos Kvuy zy geweeft. (}) De wonderen worden zelden verkleind, zegt hee gemeene Spreekwoord. Ik vind in de Diktionn, des Animaux. (Paris 1759. Tome II. p. 889.) hoe Ron- DELETIUS zegt , dat men ’er gezien heeft , die tot der. figduizend Ponden woogen, Hoe kon hy dan zeggen, 1.Deer, VI, Stuk, dag zi2 BESCHRYVING VAN RT. De Geftalte is ZO ontzaglyk niet als de Bek; ARDERL: en deeze, wederom , niet zo yzelyk door zyne XV. gaaping als door de Tanden, daar hy mede ge- Hoorp=- SRK. Jonas. ZE toe te paffen op de Gloffopetre , of zoge Haay. naamde Adderstongen, dan die van den Sterr- De Tanden. any, van ongevaar een Linie lang (*). De Tanden, immers , van den Jonas-Haay, mun- ten niet alleen in grootte uit, maar zyn ook, - aan de kanten, Zaagswyze gekorven of inge- fheeden, in de Bovenkaak, alwaar zy breeder zyn , doch ronder in de Onderkaak , en niet allen gekarteld. Ik vind zodanig eene Ver. fcheidenheid ook in de Gloflopetre , die ik heb van bykans een Duim lang. Men heeft wel by de anderhalf honderd Tanden in ééne Bek ges teld, doch het getal is onzeker, , Wat nuttigheid den Haaijen de verfchei- ‚> derley ryën van Tanden toebrengen „ daar » de meeften onder het Tandvleefch inwendig ; 5» neergedrukt, verborgen zyn, heeft de Heer > GEOFFROY netjes verklaard”, zegt GRONO- vius (f). Het gene ik dien aangaande op de by hem aangehaalde plaats vind, beftaat in volgen- de,’t welk ger HDe- SCHIJVEN van deKoninglyke Aka- dat de middelmaatigen van deeze foort der Haaijen, duizend Ponden zwaar zyn: dan zouden die anderen, in langte en dikte , ten min{te driemaal zo groot moes ten zyn geweeft. (*) Muf. Ichth: Tom. IL. p. 44. (1) Zoophyl. Gron, Fafg, I, Leid. 1763. pag. 3x 3E zoomd is, die, inderdaad, bekwaamer zya om De HAAIJEN _s13 Akademie der Weetenfchappen melde (*): De Heer Grorrrov heeft ens medegedeeld een Brief, hem van Marfeille gefchreeven ; by het zenden van vier Tanden van een La: ss Mia, die gevangen was by de Eilanden van bs SLE, Marguerite. De Lamia is een groote > Vifch of Zee-Hond, die men meent te zyn » de Carcharias der Ouden en die men fomtyds 3 ziet op de Kuften van Languedok, Proven. ss Ce, Íralie en Spanje. De zogenaamde Slan= 9, gene Fanden,die men by de Goudfmeden vindt, 9, zyn. niet anders dan Haaijen-Tanden : want „> Onder andere kragten, die men ’er aan toes 3) 33 ss fchryft , hebben fommige Naturaliften zig, 9 op ik weet niet welk een Grond, verbeeld, s, dat zy, aan den Hals der Kinderen gehangen s> zynde , dezelven veel goed doen tot het uit- > komen der Tanden , en‚ ’t gene nog won- > derlyker is, dat zy dezelven voor fchrik be- ‚> fchutten. Deeze Tanden zyn zeer hard en s, Ícherp , van driehoekige figuur , {nydende; „> en aan de beide Zyden als een Zaag getand. s, Daar zyn er zes ryên in ieder Kaak ; die s van de eerfte ry vertoonen zig, buiten de Keel s, van den Vifch, en ftrekken voorwaards: die > van de tweede ry zyn regt, en die van de s Andere ryën inwaards gekromd. De Lamia, » by *) Zifk, de U Acad, des Sc, de Paris, 174t. Eck d'Amtterd. p. 34. | IL, Daer, Vl, Stug, Kk UI. ÄFDEEL: XV. Hoorps STUK, Jonas. Haay. IÌt ÄFDEELs _ 0 Hoor- STUKe Jonass ZZ &âYe St4A BESCHRYVING VAR ‚‚ by de Eilanden van Ste. Margarite gevarn- » gen, bevonds zig verward in de Thonnine …, of ’t Net, dat men gebruikt om de Spaanfche ‚, Makreel te vangen. Dezelve woog by de ‚‚ honderd Kwintaalen, en men was genood- 9 zaakt haar met een Feloek te boegfeeren s> tot aan Cannes, dat ‘er omtrent twee My- > len af is, Dit is waarfchynlyk eem der groot-. 9, ften die men kent; aangezien RONDELETIUS 3 s> in zyne Befchryving der Viffchen , fpree- > kende van de gewoone grootte der Lamiaas , s» zegt ‘er één gezien te hebben die tien Kwin- ‚> taalen woog (*). Men haalde ’er de Inge- > wanden uit, en vondt een Paard, dat nog s‚ geheel was , in de Maag. Dit, zegt de us Autheur van den Brief ‚ dat hy zelf gezien » heeft. Men maakte ’er veel Olie van, en zou het Vleefch opgegeten hebben , dat voor > gezond en fmaakelyk wordt gehouden , in- »» dien ’er niet het gemelde Paard in de Buik > gevonden ware 5 ’t gene ’er de Inwooners ss van Cannes de walg van krygen deedt. (*; Die {chynt te zien op de dwizend Ponden, voor- gemeld, Indien men een Kwintaal neemt op roo Pon- den , zo zal deeze Haay , voor ’* minft , tienduizend Ponden zwaar geweeit zyn: of mooglyk wel vyftiene duizend Ponden; want de Kwintaalen Vifch worden foma tyds op rso Ponden, en daar boven, gerekend. Dan was het evenwel nog maar de halve zwaarte , van 't gene de Dit, des Animaux aangaande de opgave van RONDELETIUS berigte | ne dn mode HAAijEN: zij s Evenwel werde het Vleefch-aan vreemden ijf. 5» verkogt; die ’er niet van wiften (*): ÄFDEEL: Van het Haay-Wif 3 dat aan de Kuft van ke Noorwegen; gemeenlyk, van negen tot tien Ellen srvx: dang voorkomt, en zo zwaar is, dat het een Fondde geheele Wagenvragt uitmaakt (}); koint van ne de Lever alleen , fomtyds ; wel twee of derd- half Tonnen Thraan., Uie den vetten Buik worden ook eenige ftrooken gefneeden ; die men in de Wind droogt, en verkoopt aan de Bovenlaüders $ doch men krygt ’er niet veel voor. Van de Huid worden Zeelen tot Paars detuigen gemaakt, even als van die der Zee- Honden of Robben: Dit zegt de Heer PonrorPipAxs van de Haae- Paard-tHaag: Kiaring ‚ doch voegt 'er by , dat in de Noorfche | Zeenog een Haay gevonden wordt , die grooter dan deeze is; blaauw en groen van Kleur, als eeni Makreel; welken men Haue-Maeren , dat js Paard-Haay noemt, of Peertfifch , dat fom- _ migen er (*) Diet zou men een frans pia kunnen noemien, hoe. wel in een andere Zin, dan die uitdrukking gemeenlyk gebruiktwordt:alzo her de Ingezetenen van Cannes voordeel gaf , en die uitheem{chen geen nadeel deedt. Anders was het Bedrog dat men omtrent de Hottentotten aar de Kaap pleegde, wien de Arak gegeven werdt , daaf het Lyk van een Heer, op de Reis ván Batavia geftore ven , eenigen tyd in gelegen hadt: want deeze raakten ‘er op een fchrikkelyke wyze van aan ’t Braaken. (f) Dat is lige te gelooven : want , als men een Hay van twee Ellen onderftellen mag 20 Pond Zwaar te zyn3 *ou, waar evenredigheid, een Haay van tien Ellen ì ded „Ponden bedraagen. Le Deel, Vie Struis Kk á si6 BESCHRYVING VAN HI. migen genomén hebben voor Vifch der Geberg. AFDEEL: ten (*). De Staart daar van is meer dan twee he Vadem breed ; waar uit men de grootte van stuk. het Lyf kan opmaaken, ’ welk, naar ’ berigt Paard. van Ooggetuigen , zegt hy , wel van agt tot Pat ten Vademen ‚groot kan zyn. Sommigen tellen hem onder de Walviffchen of Noordkaapers, . doch de Kraakbeenigheid fchynt hem daar van te onderfcheiden., De Lever is maar een weinig _ grooter dan in de voorgaande , met welken fom- migen hem, zoo hy getuige, verwarren (+). De Tiburo, dien RonpererTivs onder de Zeekal. ‚VEN betrekt , en aan welken niet alleen Hah | Vleefch , maar ook Prammen toegefchreeven „worden , ís van fommigen met minder regt, zo ’tfchynt, dan deeze, ook voor een Lamia, die wegens haare Gulzigheid den naam heeft, ge- houden (1). \ hand XIII. (12) Haay , die flompe Tanden beeft, Gladde __ De Heer GroNovius brengt deezen Haay, dien hy te vooren aanmerkte met den Doorn: haay , in Kleur en Geftalte , overeen te ko- ien, thans tot de zelfde Soort als de Blaauw. | haay (*) Dit. des tide. ut fupra, (FH) Paturl. bit ton J2o2iu. IL. Th. bl. erg, (D Wier. Zcht. ps 4 (13) Squalus deuhae obtufis. Arr. Gen. 66, Syn, 93 Galeus levis. GesN. Pift. 68. Ronp. Pifc. 37s. __Muftelus levis, SaLv. Pifc. 135, 137. Muftelus levis primus, Wirre Ichth. 6o, Ray. Pifce 22, DE HAAIJEN. sij haây t'huis, daar Arrept hem tot den Stern- 11, | haay of bonte Haay betrokken hadt. De Stomp- AFDEELe heid der Tanden , die als Korrelagtig of ge- XV: | , AE | Hoorp. karteld zyn, onderfcheidt hem genoegzaam van srux. de anderen. Deeze Vifch heeft geen eigent- Iyke ‘Tanden zegt Ray , maar de Kaakebee. nen zyn, wederzyds , ruuw als een Vyl, gelyk in de Rochen. Deeffenheid van het Lyf doet _ hem door de Engelfchen noemen , gladde onge. doornde Hond; in ’t Franích Emifole, en te Ro- me Pefce Colombo. Men vindt hem zelden zwaarder dan twintig Ponden. Die van Wir- LoucHBY was Afchgraauw, aan den Buik Zil- verkleur. | __ De Heer Corrins vertoont de Ingewanden Ontleding, van dezen gladden Haay , die ook aan onze Kuften voorkomt, in Plaat (*), Men vindt de befkbryving der Ontleding van een Mannetie, in ’t Werk van CaaRLeETON door Dr. Entius, paar de aanmerking van Doktor Tyson (4). Dezelve had ik eerft gedagt te zyn van een ge- woonen Haay , inzonderheid van wegen de ruuw- heid, die aan deszelfs Huid wordt toegefchree- ven: doch de laatftgemelde leert ons, dat deze Haay , met de Hand nederwaards geftreeken , glad is, Het Wyfje, dat hy in ’t Vertrek der | Ko- (#) „Anatomy of the Body of Man. Lond. 1685 T'2b, XXXIL. en die van het fong Tab, XXXIIL d (ft) Embryonis Gale levis’ lling Wir. k5s5 App. p. I5- | I, Deez, VI stux, Kk 3 si8 BESCHRYVING VAN. Ii, _ Koninglyke Societeit van Londen opende, was, ÁFDEELe even als dat Mannetje, vyf Voeten lang, Op haak. beiden ìs toepaflelyk dat zy niet troepswyze , STUK, maar eenzaam leeven , en‚dat de Oogen ge- wapend zyn. met zeer zigtbaare Sluitvliezen, Tyson oordeelt het een misflag » dat, deeze Vifch geen Galblaas hebben zou, gelyk En- vrus verzekerd hadt. Zekere Beurs, door dee- tot optvangft van de Levergal en het Alvleefch. Sap te dienen, werdt door Tyson ook gevon- den. Dezelve fcheidt den eerften van den twee= den Darm af, en is door een Valvlies zodanig vernaauwd, dat het in de Maag gegooten Wa- ter, ja zelfs de ingeblazen Lugt , moeielyk doorgaat in den Karteldarm. I'yson meent; dat de Natuur dit Beursje gefchikt hebbe ‚ om het Overblyfzel van de Doiren der Eijeren; daar de Jongen uitgekomen zyn, te Ontvangen; gelyk;, zegt hy , in onze Fi iguur duidelyk blyk- baar is, / Teeldeelen. De Maag, die niet volkomen zodanig door Tyson werde gevonden , als Entius dezelve afbeeldt , was, volgens ‘deezen laatften , met Schol of anderen Platvifch gevuld. Aan’: on- derfte van de Navel vondt hy een Tepel, die hem de Penis toefcheen te zyn, alzo ’er, door drukking , Semen en: Urina uitkwam. Deeze Vifch hadt ook Paraftate ‚ drie Vingerbreed van het Middelrift af haaren oorfprong nee- mende, en ‚na wonderbaare omdraaijingen, uit- loopen. zen laatften eer{t ontdekt, die dezelve oordeelt _ \ Ki DE HAAIJEN. ‚519: Joopende in een wyde Buis, die zig in de Zaad. _ IL ‘blaasjes ontlaft. De Teftikels waren maar FDEELs klein , leggende op de Nieren , die langwerpig, AN Ô __ _van*boven fial en bleek, van onderen breed, srux, Vleezig en rood waren. Tuffchen de twee, Zaadbuizen in , is een wyde Hol-Ader , zegt: hy , gelegen , bekwaam om dezelven te verwar men. Het Hart heeft , gelyk Enrius te rege aanmerkt, zegt Dr. Tyson, de figuur van eens Herders Fafch of Dyzak. | De laatftgemelde befchryft ons de Vrouwes' lyke Teeldeelen, van den gladden Haay, om- ftandig, Veeleer waren in deeze Vifch , zegt hy , twee Lyfmoeders , dan één in Hoornen verdeeld. _ Zy fttekten zig, door de geheele Jangte des Buiks, totaan het Middelrifc, uit, en eindigden aan het Aarsgat , in een’ gemeen Buisje. Tuffchen beiden lag de Eijerftok, aan de Ruggegraat met een Vlies gehegt, in wiens bovenfte gedeelte hy een menigte van Eijee ren, ter grootte van een Speldekop tat aan die van een Kaas, waarnam , witagtig van Kleur en rond. Het overige des Eijerftoks was ledig, vertoonende zig ontftoken en Bloedig , miffchien doordien, de LEijeren met geweld afgerukt waren. | | Deeze Vifch (vervolgt Tyson) is ‚ volgens de Waarneeming van ENT1us, inderdaadte ge= … Iyk Baarende en Eijerleggende, In de flinker Lyfmoeder , naamelyk , heb ik gevonden zes volwaffen ‘Jongen, van een Voet lang , en T,Daere Vle Stuk, Kk 4 daare \ UI. soo BESCHRYVING VAN daarenboven twee groote Bijeren, beladen met AFDEEL. Vrugtjes , waar van het cen de langte naauw- XV. Hoorp- STUK. Iyks van een Duim „ het ander van drie Dui- men hadt. In de regter Lyfmoeder bevondt zig een Jong , zo klein, dat men ’er de dee- Jen naauwlyks van onderfcheiden kon. Wes- halve, hoewel deeze Vifth veel Jongen voort- brengt, ik egter niet geloof , „dat hy ze > AE te gelyk baart. De gezegde Eijeren waren zeer r groot ‚ als heb. bende, wanveer zy op een Vlakte lagen, de langte van zes Duimen, de breedte vaan drie en een half Duim, Men vondt ’er een dun Vogt in, met het Wit der Hennc-Eijeren overeenkom. komftig, en een geel Vogt, in zyne Vliezen beflooten ‚ ’t welk voor Doijer verftrekte, In het dunne doorfchynende Vogt dreef het Vrugtje, aan welks Navel , buiten den Buik, het Doijer hing. Het Gat van de Naval blyft eenigen tyd open, na dat het Doijer ge- heel is ingeromen in den Buik , die met dat geele Vogt vervuld gevonden wordt, tot welks ontlafting ‚ wanneer het Jong hetzelve niet meer noodig heeft , de Natuur twee gaten heeft gegeven ‚ die nevens de Spleet van de Lyf- moeder zigtbaar zyn. Om, nu,te,beletten,dat door de opening deezer Gaten het Zeewater in den Buik kome , zyn dezelven geflooten met een Soort van Klapvliezen. Indien deeze Gaten wyd genoeg waten ‚ ‘zou daar door eenige Grond gegeven worden aan het Vermoeden, als of de . ad Cia, in DiEf MIAMI Nee 1 var _ de pas gebooren Jongen de Moer vergezelden ; en; zo zy ongeval vreesden, weder in het Lyf __kroopen. Die Hiftorie, by ’t Gemeen erkend, hoe ongeloof baar ook voorkomende , kan ik niet wraaken, dewylze my door Ooggetuigen is ver. zekerd (*). (za) Haay met een Beenige Snoet , naar een Zwaard gelykende , plat en wederzyds getand, „Deeze plagt gemeenlyk Zwaardvifch genoemd te worden, en, hoewel die naam niet oneigen is, gebruiken de Liefhebbers thans dien van _Zaagvifch , om hem van den cigentlyken Zwaard. - e 9 vifch, die een Snoet als cen Degen heeft, te onderfcheiden. Deeze naam komt ook. beter met den Latynfchen en Griekfchen, Priflis of Serra Piscis, dien Crusrus gebruikt heeft, over- een. De Engelfchen noemen hem Sawfish, de Sweeden Saeg- > de Noorweegers Saug. Fisk, In de Zee, die de Kuften van Ysland, Spits- bergen en Groenland befpoelt, fchynt de ei- gentlyke Woonplaats te zyn van den Zaagvifch, Evenwel Be men hem ook aan de Kuft van Gui. ) Wie. Ichth. Pp. XS. (z4) Squaius Roftro Enfiformi Offeo Abed uttimque dentato. Syff. Nat. X. Squalus Roftro longo cuspidato , Offeo, plano utrimque dentato, ART. Gen, 66. Syn, 03e Faun. Suec. 270. Muf. Ad. Frid. 1, p. 52 Serra marie na. Bert. Pic. 66. Priftis. Ron. Pift. 497. Priftis five Serra Piscis. Crus. Exot. 136, Winte Jchth. Gr, Raj. Pifc. 24 | Ee Deer. VI, Stuk. Kk 5 TI. ÄFDEEL. | XV, _Hoorp- . STÚR XIV, Priftis. Zaapvifch, gaz BESCERYVING VAN zj, Guinee, alwaar hem de Negers uit een Soort ÁFDEELe van Eerbied niet vange, en indien hy, toe. BEN valliger wyze, hun in de Handen komt, zo sruk, houden zy het Zwaard voor een Heiligdom. Zaagvifch, De Groenlandfche Schryvers verzekeren, dat de Walvifch van deezen Vifch gejaagd , geplaagd en wel den Buik opgefcheurd wordt, Ook agt ik het niet waarfchynlyk, dat het Voedzel van den Zaagvifch ’ eenemaal uit Zeeplanten zou beftaan; dewyl hy van gelyk Lighaamsge- ftel is als de Haaijen. ’t Kan niettemin waar zyn, dat hy de Zeeplanten, in diep Water , mét zyne Zaag affnydt, en boven dryven doet; ’t “zy door zig daar in te verwarren; ’ zy door zyn Aas daar in te zoeken, of ank een andere toevallige manier, Deeze Vifch komt, in Geftalte , de Haaijen zeer naby; zelfs in de kleur en ruuwheid van de Huid, als ook in de plaatzing der Vinnen, welken hy ’er op de Rug twee agter elkander , aan de Keel en Buik twee Paaren heeft, en de zevende maakt de Staart uit, die boven langer is dan onder, gelyk in de Haaijen. De Bek maakt, onder aan den Kop, een dwarfe Spleet 5 wederzyds heeft hy vyf Kieuwgaten, De Kop is driekantig en plattig, met een plat, breed; Beenig uicfteekzel, dat men een plat- ten Hoorn zou mogen noemen , zynde weder. zyds als een Zaag getand. Men zegt, dat ’er dikwils Zaagviffchen ge- vonden worden van vyftien Voeten lang en dik naar DE HAAIJEN. 523 gaar evenredigheid: weshalve eenigen hun ge. HL teld hebben onder de Walviffchen. Ook is dit AED Re piet ongeloofbaar , als men agt geeft op de Hoorn- grootte der Zwaarden, die in de Kabinetten van STUK. _de Liefhebbers gevonden worden. De Vifch, Zesgvijd,. van Marceraar befchreeven , was negentien | Duimen lang, en hadt een Zaag van negen Dui- men, en hy- maakt gewag van een Zwaard, dat hy hadt, zynde vyf Voeten lang. Men vinde er tuffchen de twintig en dertig Tanden, op ieder zyde, aan. Ik bezit zulk een Zwaard, dat over de drie Voeten lang is, en op ieder zyde agt-en-twintig Tanden heeft, _ In een gedroogde Zaagvifch , die ik, hier ter Stede , by een Drogift gevonden heb, is de langte van den Vifch, tot aan ’t end van de Staart, agt Voeten, Rynlandfche Maat, en die van het Zwaard, dat dezelve aan den Kop heeft, nog drie en een half Voet, daarenbo. - ven; de dikte, over ’t kruis, anderhalf Voet. Het bovenfte gedeelte van de Staartvin is byna twee Voeten lang. De Borftvinnen zyn maar weinig langer dan de Buikvinnen; naamelyk de eerftgemelden ongevaar een Voet, gelyk ook de beide Rugvinnen , welker voorfte, met haaren voorkant, drie Voeten en twee Duimen af is van ’t begin van de Staart (*). kn ie XVI. HOOFD. (*) Gemelde Drogt hadt deezen Zaagvifch, voor eenige Jaaren , te Rotterdam gekogt , en hy verbeelde td zig te geheugen, dat ‘er op die Verkooping nog «én ware, byma eens za groot, 7 _ Ee Deere VI, StTUKe | 3 r, nd 524 BESCHRYVING vAN AOR OO Blk Dek KN AFDEEL. XVI. HoorD. STUK. Naam. Kenmer. ken. KVL HOOE DS: Kulk Befcbryving van ’t Geflagt der ZEE.DRAAKEN; | ie qpeeten , de Gedrochtelyke Haay of Zee. Rot, en de Weftindifche Pejegallo, of Haan. vifch. be | D° Geflagtnaam Chimera, dien LiNNaus ge. bruikt, betekent by Hesronus een drievor- mig Monfter, dat van vooren een Leeuw , van agteren een Draak was, en in ’ midden een Geit. Daar VirerLius van de Chimera fpreekt , die met Vlammen was gewapend , fchynt hy een brandende Berg van Lycie te bedoelen , aan wiens Voet zig Serpenten of Draaken onthiel. den. Hier van is mooglyk die naam op derge. lyke Gedrochten toegepalt , gelyk Oviprus zegt, Chimerifera Lycia (*). Wy geeven ’er;, derhalve, den naam van ZeE-DRAAK aan. De Kenmerken , door welken die Schepzel van de Haaijen onderfcheiden wordt , zyn: dat het de Lugtgaten niet aan de zyden van den Hals maar laager of onder den Hals heeft; dat de Bovenlip in tweeën gedeeld zy, en twee Sny- (*) De overdragtige zin, in welke dit Woord, heden- daags, en inzonderheid Chimére in ’* Franích gebruike wordt, daar het‚zeer gemeen is voor Herfenfchimmen; gaa ik voorky; om dat onze Autheur zig, en met re= den, meeft met de oude en egte betekeniffen der Griek. … fche of Latyníche Woorden, fchyat op te houden. | | DE ZEE DRAAKEN. 525 Snytanden , van vooren, onder en boven inde _ IL Bek. HN | iN AAEFDEREN 4 r Maar twee Soorten zyn ‘er tot dit Genag: Mets betrokken, waar van de eene, met regt, den . stuk. bynaam van Gedrochtelyke voort. Soorten. ( I) Zee- Draak, die den Bek van onderen met | I. doorgeboorde Plooijen beeft. ie ee . D ii Iyke. WirtoucHBY oordeelde, dat deeze Vifch huis te brengen ware tot de Doornhaaijen, hoe. wel hy erkent, dat dezelve merkelyk daar van verfchille. De eenigfte, die hem befchreeven hadt, fchynt Crusrus te zyn, wien ‘er een ge. bragt was, in de Noordzee gevangen door de Haringviffchers, van drie Voeten lang. Deeze Vifch was langwerpig van Lishaam, gelyk de Haaijen, in ’t midden een omtrek heb- bende van twaalf Duimen: bruinagtig Afch- graauw van Kleur, met eenig wit daar onder gemengd; doch eerft gevangen zynde was hy Zilverkleur geweeft. „Hy was Kraakbeenig met een gladde Huid, hebbende den Bek breed, en een ftompe Snoet. Op de Rug zat een Doorn of Stekel , zes Duimen lang , van binnen hol , aan ’t end zeer fpits en fcherp. De Borftvin- ‚nen waren veel langer dan in de gewoone Haai jen. (r) Chimera Roftro fubtus plicis pertufis, Syft. Nat, _X. Chimera. Maf. Ad. Frid, 1. p. $3. T. 25 Genus Galei. Crus, Exot. 136. T. 137. Galeus Acanthias pere= grinus Clofii, Wirts Zchthe 57e Raye Pift, 23. ke DEEL, Vh STUKe 836 BESCHRYVING Vár Hij. iem: De Rugvin was, onegaal van breedte, uits ArperL, geftrekt tot aan dat gedeelte van de Staart; AVL, daar dezelve zeer dun begon te worden, en; OOFD- tet langte van zeven Duimen. ; byna naar een STUK, ° Rotteftaart geleek, Zee-Rot, Dit laatfte ondérfcheide hem genoegzaam van den glädden Haay , en doet my vaftftellen, dat het de gene zy, welken de Noorwegers Zee- Rot noemen ; hoewel die een geclagtigen Glans heeft en daafom ook Gul-Haae of Geelhaay s geheten Wordt. Deszelfs Staart is langer dan de geheele Vifch, en de vier Zwemvinnen , aan den Buik, die zeer fterk zyn; kunnen zig als Pooten vertoonen. PontorPipans heeft in dees ze een dubbele Schaft, en in het Wyfje twee Lyfmoeders opgemerkt, gelyk wy dit in de Haaijen ook gezien hebben. De Liever; zegt hy, in ‘een Glas op een warme plaats ges „zet, verfmelt van zelf allengs tot een Olie of Balfem, die zeer voortreffelyk is om Wonden te geneezen e: tt. _ (6) Zee-Dradk, die de Snoet wan onderen. met Calloryn. een omgeboogen gladde Lip beefts chus. Haanvifch, | ada Linnmus gebruikt den bynaam van Calloryne chus; die door GRoNovIus ; als een Soortnaam 4 © i aan (*) Haturt, Bift, bon Portwerert. IL. Th, bl. 216, 217. __ (2) Chimera, Roftro fubtus labro inflexo Ieevi. Sylt, Nat. X. Callorynchus. Gron. Muj. 59 N. 130. T. 4, Pejegallo. Frasier: Zion, I, p. ars. Tab, XVIE É£ 4 / SDE ZEE-DRAAKEN Sj aan deezen Vifch gegeven was, en zo veelbe- rit, tekent als Lel-Snoet: want in ’t Griekfch is AFDEELe Kallos ook ‚ doch zeer zeldzaam, voor Kal. CN laion, of de Lel der Kalkoenen, gebtuikt ges srux, weeft. Men noemt hem, in °t Franfch , ook Zaanvifche Demoiftlle of Juffer, een naam die aan vers fcheide Vifchjes wordt gegeven, welken men Madammetjes heet, van wegen hunne fierlyk- heid ;-dat weinig hier op fchynt te paffen. Evenwel vind ik den Weftindifchen Balans. Vifch of Schophaay , die niet onaartig is , ges noemd Demoifelle monftrueufe. De naam van Elepbant of Olyphant is op de Snoet zeer toes paffelyk. De Creolen in Amerika noemen hem Pejegallo, dat is Poiffon Cocq of Haanvifch, zo FresiER aantekent, KLEIN heeft hem genoemd Indiaanfche Steur, met een Olyphants-Snoet. ___ Deeze zonderlinge Vifch komt aan de Kuft van Chili, in Zuid-Amerika, voor, en wordt van daar, gedroogd zynde, naar andere plaat- fen verzonden. Hy heeft op de Rug een Doorn “ of Stekei, die zo fcherp en fterk is, dat men ‘er gebruik van maaken kan als een Els, om _ Huiden of Leder door te fteeken. De Heer GRONOVvIUs , van wien de Afbeelding ontleend is, hadt dit Voorwerp , lang omtrent tien Duis men ,gekogt uit de Verzameling van Sera ,en geeft ’er de volgende Befchryving van (*). De Vifch behoort onder de Kraakbeenvler- A Ô kens (*) Muf. Ichthyol, Leid, I7 54e Tom, I, Pp. 69: 1, Daer, VJ, Sruxs HI. AFDEEL. XVI. Hoorp. STUK. j! 423 BESCHRYVING VAN ken: hy is langwerpig ‚ hooger dan breed, on gefchubd, glad, Zilverkleurig; aan de Rug en Zyden met een weerfchyn van Goud. De Rug, die fchuins afloopt, is voor en agter; de tweede Haanvifth. Rugvin wederzyds, met een ry van kleine Stekelt- De Snaet. jes gewapend. De eerfte Rugvin , kort agter den Kop, driehoekig , is uit Kraakbeenige Beent. jes famengefteld, behalve het voorfte ; dat al- lergrootft , dik en Beenig is , zeer fcherp en ftyf van punt, hebbende aan de agter.Zyde twee ryên doorntjes. Voorts heeft deeze Vifch de Rugvinnen zeer groot, doch de Buikvinnen klein , en geen Aarsvin, De Staart, die van onderen en van boven gevind is, loopt: zeer fcherp uit (*). | Omtrent het aartige Geftel van de Snoet, merkt deze Heer aan , dat dezelve , als ’c - ware, uit twee deelen beftaat. De gemeene Huid van den Kop ‚ naamelyk , die als met Naaden is geftreept , verlangt zig ruim een half Duim, en verbreedt allengs, zynde aan ’t end zeer famengedrukt, en van onderen met veele tuffchenhuidfe gaatjes doorboord, Hier aan hecht zig , overdwars , een ander deel, dat ook Vliezig is, van onderen breeder en uitgegulpt, van boven fmaller. De Bek , kort. onder de Snoet, heeft Vleezige Lippen , welker onder fte, (*) Zyn Wel Ed. zegt, Cauda in duos lobos divifa ; | quorum fuperior inferiori duplo major : dat ik met de Afbeelding niet overeen kan brengem. ì DE ZEE-DRAAKEN. 529 fte, die langer en breeder is , als de Vifch den Bek fluit, de bovenfte bedekt. Hy heeft maar Eén Lugt- of Kieuwengat, klein van openings onder aan den Kop, wederzyds, kort voor de Borftvinnen geplaatft. ‘Landen, of liever ruu= _we Knobbeltjes, zyn 'er in de beide Kaaken, De Neusgaten, voor in de Kop , onder de Snoet , zyn breed van opening en de Oogen taäamelyk groot, overlangs ovaal, LIE Ke DE DN ede LD XVIL HOOFDSTUK, HIL AFDEELe XVI. HoorDe . STUKe _Befchryving van ’t Geflagt der ZeE-DUIvELEN, ’t welk den Europifchen, die gemeenlyk dus , of Hoofenbek , van onze Wijchers genoemd wordt , en een Weftindifchen, benevens de zo. genaamde Kroosvifchjes, wit den Oceaan, be- Srjpt. | Pi affchuwlyk ononds dat men ge: meenlyk Zee-DuiveL noemt , heeft den naam van Lopbius gegeven aan dit Geflagt, ’t welk ’er nog eenigen bevat van dergelyke Gee ftalte. Arreptr leidt denzelven af van de Vin. agtige Uitftekken of Byhangzels, welken dees ze Vifch aan alle zyden heeft : want Lopbia be. tekent, in ’t Griekích, Kamswyze of Borfteli ge verhevenheden op de Nek der Dieren, tot aan de Rug toe. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , enkele Naam. Kenmmers Lugt- of Kieuwgaten agter de Armen: dewylken Ie Deere VI, StuKo Ll dee. s3o BESCHRYVING VAN UI deeze Vilfchen zig als ge-armd vertoonen, en AFDEEL. de Borftvinnen hebben aan de Armen zittende. Bd” De Heer Gronovius fteltze ‚ gelyk ArrTeEpt stuk. hadt gedaan, nog in de Rang der genen die hy noemt Branchioftegi. k Soorten. … ’ Getal-der Soorten van dit Geflagt is, by. den Heer LINNZUs ; tot drie gebragt ,„ waar on- der een Eufspietie: sen twee de warmer Lugt- ftreeken zyn. GVO. € 300 1 _‘ (@) Zee-Duivel die platagtig is met. een ronde Piscatorius. Snoet.- … Hoofen- | En El AEM Pi LVL De gewoone naam van deezen, by de Au- Fig. 3e theuren » is Rana pifcatrin. of. viflchende Kik- vorfch , om dat- hy de gedaante van een Kik- ‘vorfch , of liever van den Vifch-Kikvorfch van Suriname heeft , die Rana Pifcis. genoemd wordt (*); en dat hy de andere Viffchen met een Soort van Hengel vangt. ARTEDI hoemt hem, derhalve , Lophius met Baardjes of Klaau- wieren aan den Bek, Door die van Istrie, aan den Golf van Venetie, wordt hy Rofpus-Vifch geheten; (want Rofpus is by hun een Kikvorfch,) door die van Lombardie Zatto. De Engelfchen noemen ‘hem Toad- of Frogfisb , of Sea.Diwel ; is de (z) Lophius deprellus „ Capite rotundato. Syt. Nat, X. Gen. II. nage, Ore cirrofo. ArrT. Gen. 63. Syn. 37. It. Scan. 327- Maf. Ad. Erid. 55. GRON. Muf Ie p: 57- Rana Pica CHARL. Onom, 199. T. 205. „Orrar. Muf. 37. T..23 f. 4 (*) Zie bladz, 235. hier voor. Dr ZEE-DUurverEN. s3t _de Franfchen Diable de Mer of Grenouille de Mer. WJnze Viffchers geeven ’er, behalve den naam van Zee-Duivel, ook wel dien aan van Hoofen- Bek, wegens-de afgryzelyke gaaping en wydte van zyn Kaaken. Den ouden fchynt dit Zeekant bekend ge. ‘weeft te zyn. ARISTOTELES, ELIANUS, ÂTHE- NEUS en OPPIANUS ; fpreeken van een Batrachos Haliòs, zynde een Kraakbeenige Vifch , waar van ook Ovrnius, Prinius en Cicero, Onder den naam van Rana marina, gewagen. RoNpe- LETIUS noemt hem Galanga, en zegt dar hy te Marfeille Baudroi , te Montpellier Pefcheteau geheten. wordt. De Italiaanen , in ’ algemeen, noemen hem ook Diavolo de Mare, doch meeft Marino Pefcatore , volgens SALviANUs, In Noor- wegen wordt hy Steen. UIk getyteld, om dat hy zig dikwils onder de overhangende Rotíen ont. houdt. Dit Schepzel komt alom aan de Zee- Kuften Ut. AFDEEbs Kle. Hoorp- STUK Hoofenbek, Woon. van Europa voor, en wordt nu en dan, toe. Plaats. valliger wyze , met andere Vifichen in een Net, of ook wel op zig zelf gevangen. In de Noord. zee vondt men ’er eens een vaít zitten aan een kleinen dooden Walvifch, daar hy zig Zo watt in gebeeten hadt, dat hy niet weer los hadt kunnen komen. In de Maag van eenen, die voor weinig jaaren aan de Noorfche Kuft gee vangen werdt, vondt men niets dan Moffel. Schulpen , benevens een taamelyk grooten Steen, Deeze {telde zig tegen den Viflcher wat te Ie Dez, VI, Srux, Lila weer ; u AFDEEL. GENE Hoorp- STUK. „Hoofenbek. Grootte. 532 BESCHRYVING VAN - weer, die hem; eindelyk, op den vlakken Oe. ver, met de Bootshaak door den Kop ftiet. Van hoe aanmerkelyke grootte deeze Mon- fters fomtyds voorkomen , blykt ons uit het Berigt van den Heer PontorPrpans, Biffchop van Bergen in Noorwegen (*). , Schoon de „ uitheemfche Schryvers dezelven op een half , Elle rekenen , ziet menze hier (zegt hy ;) „‚ doch zelden, bykans zes Voeten lang. Ik … bezit zulk een Vifch, die nog veel grooter ‚en wel van vierdhalf Elle is, Hoewel de Vifch zeer ingedroogd moet zyn, vind ik de 9, Graaten meer Kraakbeenig dan hard, Van 9, Onderen is hy wit, van boven donkergraauw, s, De Kop is zo groot, dat die meer dan de s, helft van den Vifch bedraagt; dewyl het ag- „ terfte deel beftaat in een klein fmal Lyf, s uitloopende in een fpitfe Staart, die een mid- s‚ delimaatig groote Staartvin heeft. Twee s> deezer Vinnen, en wel de grootften , ftaan s, onder den Kop, en boven het Neusbeen > fteekt een lang en fmal Kraakbeen regt in s, de hoogte. De Oogen zyn groot, de Bek > zeer wyd, en boven, zo wel als onder, met s, een dubbele ry van Tanden gewapend. Het onderfte deel der Snoet is veel langer dan het > bovenfte, ’t welk geheel opwaards kan ge. > haald worden, en; dit gefchiedende ; wordt 5 men (*) Paturt. Wift. tan Parwegen, IL Th, bl. 286. | | We hed Dr ZEE-DuIvEzEN. 533 » men gewaar, dat de dikke en breede Tong, mr, »> aan de bovenkant , insgelyks een menigte van AFDEEL, - ‚> Tanden of fcherpe Haaken heeft; zo dat AVI. te, ble HoorD. » geen Vifch een zo grimmig Gebit als deeze \ sry. ‚95 hebben kan.” Hoofenbek, Voorts maakt de gemelde Brehsn'd ewag van Zyn Ee n Yis. de Kraakbeenige Vezelen aan de Onderkaak, he welken deeze Vifch gebruikt om andere Viffchen te vangen, Hy meldt ook dat fommigen dit toefchry ven aan het Kraakbeentje, ‘t welk bo. ven de Neus uitfteekt ; maar gelooft, dat de Zee-Duivel dit veeleer bezige, om ’er kleine Viffchen emede te Harpoenen. ’c Is vry ze- ker, dat de Vifch boven de Neus twee zulke Kraakbeenige Vezels heeft, die zeer lang en buigzaam zyn, en aan *t end eenigermaate ge. | kwaft, als de Spricten der Dag-Kapellen ; welken hy om te hengelen gebruikt. Deeze Kwaften zyn wit en de Sprieten bruin, ’t welk maakt, dat, als zy in ’t Water dobberen, terwyl het Monfter zig ftil houdt en met zyn ontzaglyke Oogen gluurt, de Vifch ’er door , om toe te __byten, verlokt , en dan eensklaps i in den afgry. zelyken Smoel gerukt wordt, daar hy onfeilbaar zyn Graf moet vinden. Dit Monfter heeft nog drie dergelyke Sprieten op de Rug, doch dee« ze zyn, op ver naa, zo lang niet en ook niet met dergelyk Hengel-Âas voorzien. | De Heer Gronovius ftelt de langte van het Hengel. grootte deezer Hengelroedjes op vier Duimen: en anderen geevenze de langte van omtrent een 1 Deel, VI, Sruma Ll 3 Voet HL. ÂFDEEL. : STUK. Hoofenbek, Pl, LVL Fig. 3. 4 534 BESCHRYVING vaN Voet (*), In een gedroogde Zee-Duivel , dien ik heb, van ruim anderhalf Voet lang, is de . lengte van het eene, doch niet het naafte aan den Bek, over de vier Duimen: zo dat deeze Sprieten of Kraakbeenige Vezels, in die groo- te Monfters, van zes of agt Voeten lang, waar- fchynlyk wel anderhalf Voet lang zullen zyn. Twee anderen heeft ’er de myne,van omtrent drie Duimen. De gaaping van den Bek is, op en nederwaards, zes Duimen, de omtrek van het Lyf by de twee Voeten en de holte zo groot als eens Meníchen Hoofd, Onder,de Haakswy- ze kromme Tanden, die boven en onder in de Bek flan , zyn fommigen ongevaar een «half Duim lang. In onze Afbeelding, gemaakt naar zulk een Hoofenbek van meer dan een Voet lang, dien de Heer W. vAN DER MEULEN in Spiritus bewaart , heeft de voorfte Spriet ’t ge. melde Kwaftje zeer zigtbaar. De Engelfche Heer PARsONs befchryft een Zee-Duivel, van vier Voeten en drie Duimen lang; waar in; volgens de Afbeelding , de lang- te van de langfte Spriet over de twee Voeten moet zyn geweeft, Deeze Vifch was negen- tien Duim, van de een tot de andere zyde , op 't breedfte. Onder aan ’t Lyf hebben zy vyf- Vingerige Vleezige Vinnen, als Handen gefat- foeneerd, om daar mede langs de Zandbanken (*) Warson Dierlyke Wereld „ volgens de Vertaaling van den Heer C, NosEMAN, Amfterd, x7óz, bladze zó. or pe ZEE-DUIver EN. 535 of den Oever te kruipen. De Tanden zyn niet U op ryën, maar als by troppen geplaatft;- dat Arprez. jk ook in de myne zie. Zyn Kop, zegt hy, js zo Beenig „ als-die van eenigen anderen Vifch. STUK. De groote Vinnen zyn Kraakbeenig en Vleezig , Zoofenber, _onderíteund door fterke Beenderen, die mec de Opper-Arms Beenderen in de Menfchen-overeen. komen. Onder ieder was een Zak of Beurs, ‚die langs de zyde van den Kop opwaards liep 3 zyndeagt-en-twintig Duimen diep en zes Duimen _wyd. In deeze Beurfen, welker zyden de Kicu- wendekzels zyn ‚ openen zig, de Kieuwgaten , drie wederzyds ‚in ’t diepfte van den Bek, Ten anderen oordeelt PARsoNs dat zy kunnen dienen tot eene Wykplaats voor de Jongen, om zig daar inte verbergen, zo lang, dat zy groot genoeg Zyn, om voor zig zelf te zorgen. Even. wel. erkent die Heer, dat, indien deeze Vifch Eijeren egt of Kuit fchier, gelyk andere Viffchen , alsdan die Zakken of Beurfen , waarfchynlyk, daar toe niet zullen dienen, Ber- LONIUS, alleen, hadt ’er ‚ en maar ter loops; van gewag gemaakt (*). Dat de Zee-Duivel; tegen den aart der an. Ingewans dere, Kraakbeenige en ongefchubde Viffchen Ta Kuit of Eijeren voortbrenge ‚ wordt door Rox- peLETIUS verzekerd. Ik vind, daar omtrent, geen opheldering by de Hedendaagfchen ; zelfs niet (*) Philos. 7. ranfalt. N. 492. Pp: 126. Ee Deud. VI, Stuk, Ll 4 536 BESCHRYVING VAN IL niet in de naauwkeurige Ontleding door Dr. AFDEEL. Exrius, van CHARLETON te boek gefteld, die zaken aanmerkt, dat hy in geen Vifch zo veel won- stuk. derbaars gevonden hadt. Het Hart was niet Hoofenbek. Kegelagtig, maar bykans Cylindrifch , van on- deren breedft en met een Oor voorzien, byna driemaal zo groot als ’t Hart zelf, in de om. trek ingefneeden of getand als een Haanekam. De Galblaas- en Leverbuizen, ontlaften zig te famen in een wyde Buis, eer dat de Gal in % Gedarmte komt. In de Wanden van de Maag, en wel meeft omtrent derzelver midden, wa- ren veele Kraakbeenige Knobbels , inwaards open, die van buiten Bloedvaten krygen, en in fommige van welken men Wormpjes vondt. Geen blinde Darm was ’er, en de Endeldarm geleek , door zyn Vleezige Ribberjes, naar de Boekpens der herkaauwende Dieren. De Nie- ren waren groot en rood: de Pisblaas grooter dan gewoonlyk in een Meních 5 daar deeze Zee-Duivel maar zeven Span lang was. Aan ieder zyde van den Kop was een klein zeer dun Blaasje, daar men een Gehoorbeentje in vondt ; gelykende naar een Mollen-Poot; even als in de Schelviflchen, enz (*). | : Van welk gebruik dit Schepzel zy , voor den Menfch , vind ik niet aangetekend. Onder- tuffchen gelykt het, niet alleen door zyn Kop en (*) Crarr: Onome, Zoic, Mantif, Anat, pe 399 al DE ZEE- DuivELEN. 531 _en n Arm. Vinnen, die zig als Voorpooten vertoo- _ HL nen, naar den Kikvyorích, maar ook ten opzigt kn, van zyn Vleefch ,’t welk, gekookt zynde, wit Hoon is en naar dat der Kikvorfchen fmaakc. _ STUK. (2) Zee-Duivel die platagtig is , met een lang- _ IL (2) : pPlatagus Us; 5 afverditin werpige Snoet, ie Kikvorfche | Vifch, Dit is een Eenhoorn-Vifch , dien men wel Water. Vledermuis mogt heeten, volgens Rav. SrBA noemt hem Zee-Pad of Zee-Kikvorfch van Kuraflau. De Brafiliaanfche naam, welken ’er MarcGRAAF aan toefchryft, is Guacu-Ccuja. Kikvorfch-Vifch, met den Kop als een Ploeg- Yzer gehoornd, hadt Krein hem getyteld (*). De Geftalte zweemt zeer naar die van onzen Zee-Duivel, zo de Heer Gronovius, die hem op de Veiling van SrgBA’s Kabinetten gekogt hadt, aanmerkt. Het zelfde blykt ook uit de Afbeelding, welke ‘er van in ’t Werk van SEBA is te vinden. Behalven den fcherpen Bek, en den Hoorn voor op de Snoet , windt men ‘er evenwel ook diet verfchil ín, dat het Lyf, in deeze, geheel bezet is met een Soort van puntige Doornen., Zy dienen tot geen Spyze, om (2) Lophius depreflus, Capite roftrato. Syft. Nat. X. Lophius fronte unicorni. Ar. Syn. 88 Muf. Ad. Frid. 1. p. 55. Gron Juf. 1. N. 129. Rana pifcatrix Americana. SrB. 2uf, Ì p. 18, T, 74. f. 2, Guacu- _cuja. Marcar. Fraf. 143. Ray. Pift. 30. (*) Batrachius Capite Vomeris adinftar cornuto. Pif% Mijl. 3. p. 16. k. Dar, VL STUKa Ll 5 538 BESCHRYVING VAN HE om dat ’er weinig Vifch aan is, zynde meeft AFDEEL, gen harde ‘Beenagtigheid. De Kleur is op de E: ek Rug geelagtig bruin, aan den Buik hoogrood OOFD- D Ai dna STUK. opde zyden zwart geftippeld, volgens Ray. pls dd __De Heer Linnaus geeft, in dit Geflagt van S_ Viffchen, gelyk in alle de volgende, zo veel zyn Hoog-Edele ’er geteld heeft; de getalen op van de Beentjes, die ’er in de Vinnen zyn. Onze Europifche Zee-Duivel of Hoofen-Bek heeft ‘er, zegt hy , in de Rugvin ro, in de Borftvinnen 24 ‚ in de Buikvinnen 5, in de Aars- vin 9, in de Staartvin 8: de Weftindifche Zee. Duivel, heeft in de Rugvin 5, in de Borftvine nen Io, in de Buikvinnen 6, in de Aarsvin o, — in de Scaartvin r 5 Beentjes. GRoNovrus merkt aan, dat de Aarsvin , in deeze, eveneens als in de voorgaande is. ‘Thans wordt een Weft- indifche Zee- Duivel door hem befchreeven, die vân deezen merkelyk verfchilt *®, vid (3) Zee-Dudvel, die famengedrukt is van Lyf. Ear tf Deeze, die by de Schryvers voorkomt on- je der den naam van Baliftes , wordt in Brafil Guaperua geheten en de Engelfchen noemenze. Ame. (*j Lophius Cute fcabrâ , Capite Haanen retufoe Zooph. Gron. Falc. TI. N. 210. p. $% | (3) Lophius Compresfus. Sy/t. Nat. X. Loph ius Pinnis Dorfalibus tribus. Chin. Lagerftr. 2x, Baliftes five Guae perua Chinenfis. Muf, Ad. Frid. I. p. 56. Baliftes five Guaperua. It.Weftg.137. Tab. 3 f. $, Guaperua. MARcor, ‘Braf. xso. Wir. Ichth. go, Tab. E‚ 2. £ 2, Bekir, (ue midus. Osp. dé, he) DE ZEE-DUIVELEN, 539 Amerikaanfche Pad-Vifch. Krern noemt hem Batrachus of Kikvorfch met een Hoorntje op Voorhoofd,; of ook Kikvorfch die week is, van Kleur fierlyk met bruine Vlakken gemarmerd op een witten Grond, hebbende den Bek klein en Oud-Wyfs-agtig,met gefnazelde StekelagrigeBy- hangzels. GRroNovius hadt hem befchreeven onder den naam van Baliftes, die ongefchubd is, gebaard, veeltandig, met twee Stekels op de Rug; de Buikvinnen van elkander afgezon- derd en weerloos (*), VALENTYN geeft ‘er den naam aan, van Sambia-Vifch. Drie Verfcheidenheden , van dergelyke Vifchjes , genaamd Vifch-Kikvorfch of A- merikaanfche Zee-Pad, zyn by SeBa, onder den voorgaanden „ afgebeeld (4) , welken Krein altemaal betrekt tot het Gezin van Batrachus (1). Men vindtze in de Kroos-Zee, tuffchen Afri- ka en Amerika, als ook in de Indifche Zee: ’t welk ’er ons thans den naam van Kroos-Wifchjes aan doet geeven. | Sommigen hebben op de Rug twee, anderen drie Vinnen, wanneer men den Hoorn, die op den Kop is, mede telt. Linneus fchryft aan deeze TI, Is Ie, aan de Borftvinnen ro, aan de Buikvinnen s, aan de Aarsvin 7 , aan de Staartvin ro Beentjes toe. Deeze Vifchjes zyn niet (*) Muf. Ichth, Leid. 1754. Tom.L p. 53 (Ì) Kabinet. 1. Drer. Tab. LXXIV. ie 34526 CD Pie. Mi UL p.16,N 3, 55 6 Le Deer, VI, STUKe HI. ÄFDEEL. XVII. HoorDe STUK, Á roose Vifchge, Hi ÁFDEEL, XVII, Hoorp. STUK. ÄCroose Vifchie. ì Naam, s40 BESCHRYVYIENG VAN niet groot : men vindt ’er zelden van vier Dufe men lang. Hunne Borftvinnen zyn eenigermaate ook zo gearmd , als in de Europifche Zee-Duie vel, en zy zyn, gelyk de andere Kraakbeenige Viffchen, ongefchubd, hebbende de Huid bo- ven op ’t Lyf ruuw, aan den Buik zegt. Zy kunnen de Rob fterk uitzetten, en dan zynze byna zo rond en dik als de Opblaazertjes , zo genaamd. Anderszins zweemt de geftalte , wee gens de platheid der Zyden , meer naar die van den Koekkoek. Vifch, | Ne AKE rentes Went render Alle ft XVIIL HOOFDSTUK: Befchryving van 't Geflagt der STRUREN , waar in van de gewoone Zee. en Rivier-Steuren wan Europa, en van den Ruffifchen , die bet Ka- viaar geeft, als ook van den Huizenblas. Vifch en een Surinaamíchen , die tot dit Geflagt be- hoort ‚ wordt gefproken. Er Geflagtnaam , Acipenfer , is van ouds toege- eigend aan die Soort van Viffchen , welken wy Sreur, de Franíchen Eflurgeon,de Engelfchen Sturgeon , de Italiaanen Storione of Sturione ‚en de Duitfchers Stoer of Stór noemen. Men ziet klaar, dat alle deeze Naamen met het Latynfche Woord Sturio , ‘t welk by de Aucheuren ook gebruikt wordt , overeenkomftig , ik zeg niet daar van afleidelyk zyn ‚ dewyl fommigen dat Woord van Gottifchen oorfprong agten, Ook wordt niet on- — aartig DE STEUREN. SAI aattig aangemerkt, dat hetzelve van Stoer, % welk in oud Duitfch iets groots of ontzaglyks betekende, afkomftig zou kunnen zyn. Ande- ren leiden het af van flooren , ’t welk in ’t Hoog- duitfch wroeten betekent: om dat de Vifch met zyn Neus in de Modder wroet. De Kenmerken van de Steuren, die buiten Kenmer-- twyfeling behooren tot de Kraakbeenige Viffchen , zyn: enkele Lugtgaten , van ftreeps- wyze gedaante, op zyde : de Bek onder den Kop, ‚agterwaards trekbaar, ongetand : Baardjes on- der de Snoet, voor aan den Bek. | ** Getal der Soorten is vier , waar in , behalve den onzen, de Ruffifche en die van den Donau, vervat zyn. (1) Steur met vier Baardjes en elf Rug-Schub.- ben. De Steur heeft by de Ouden nog andere Naamen gevoerd. Sommigen noemden hem Silurus, anderen Galeus Rhodius, Ontskus „ en Oxyrynchus of Scherpfnoet. Die laatfte naam is ganfch niet oneigen , dewyl de Vifch een zonderling fpitfe Snoet heeft. OpPranus noemt hem, om diereden , Ss of Vafken. Omtrent UL ÄFDEEL. XVIII, Hoorp. STUK. en, Soorten, iN Sturio, Steur. Bourdeaux, in Vrankryk ‚wordt hy Creac gehe- LED (z) Acipenfer Cirris quatuor , Squamis Dorfalibus une decim. Syt. Nat. X, Gen. 118. Mof. Ad. Frid 1. p. 54. Tab. XVIIL f. 2. Acipenfer. It, Scan. 187. Acipen= fer Corpore tuberculis fpinofis afpero. Arr. Gen, ós. Syn. QT. Faun, Suec, 27. GRON. Juf, Il. p. 42. keDesr, Vl, STuKe HI. AFDEEL. XVIJ L. Hoorp- STUK, S42 BESCHRYVING, VAN ten, ’t welk een hedendaagfch Autheur) afleide van ‘t Griekfche Woord Kreas , en dus zeer toepasfelyk zou zyn; alzo zyne: zelfftandigheid meer naar Vleefch dan naar Vifch gelykt. Nooit of zeer zelden wordt deeze. Vifch in diepe Zee gevangen, fchoon.hy. daar zyn oor- fprong heeft: maar, gelyk de Salmen, zwemt hy de Rivieren in, en valt dus aldaar ‚op fom. mige plaatfen , in menigte, Te Geertruiden- berg, in Holland , was oudtyds -die Vangft zo _groot,dat men ‘er in één Jaar ving by de negen- duizend Steuren, -’t Getal der Elften, was „ in zeker Jaar , zo er verhaald wordt „agttienduizend en dat der Salmen veertigduizend … geweeft. Te Dordrecht werden , omtrert «anderhalve Eeuw geleeden, in Één Jaar gevangen een-en- tagtig Steuren, en ’t getal der Salmen was by de negenduizend. Men ziet daar uit, dat te Geer- truidenberg de Stapel was: van. deezen Vangft, die nog een voornaam beftaan der Inwooneren uitmaakt (*). | | Hierom is ’t te nt ‚ hoe de Heer GroNovius kan fchryven , dat het. een” zeld- zaame Vifch in de Noordzee zy , die egter fomtyds gevonden , en op onze Markten ge- bragt wordt (}): dan weder „ dat dezelve niet zeldzaam voorkomt in de Noordzee CL); daar n (*) Zegenw. Staat van Holland. Hedend. zier XVII. Deer, bladz. 240, (f) Mufs Ichth. Tom. IL: Leid. 1754. p. 60. (4) Tom. IL, p. 43. Î 4 4 DE STEUREN. 543 zyn wel Ed. aanmerkt, dat de Salm, op ze- kere tyden des Jaars , menigvuldig is in de Monden der Rivieren (*) en dat dezelve, ZO hy elders getuigt „in de Ryn by Bafel woont GH. Ondertuffchen is het waar, dat de Steuren ook in Zee gevangen worden. | RonDErETrus heeft aangemerkt , dat de Zee- Steur kleiner zy ; en naauwlyks een Elle lang 3 terwyl deeze Vifch , in de Rivieren , tot een verbaazende grootte aangroeit. GESNERUS zegt, dat iemand hem verhaald had , te Antwerpen ‘er een gezien te hebben van veertien Voeten lang. Berronius fchryft, dar ‘er een van agt- tien Voeten , oudtyds , aan Koning FRrANcis- cvs zy vertoond. Men vangt ’er fomtyds ook te Geertruidenberg, die byfter groot zyn, en ik verneem, dat ’er hier te Amfterdam wel ter Markt gebragt worden , van by de twintig Voe. ten lang en meer dan duizend Ponden zwaar. Onze Salmfteur, die klein en lekker ‘is, komt veel van Wyk op Zee. s> De Steur, zegt de Heer PoNTOPPIDANS, 2» is een Spekvifch, van vyf tot zes Ellen lang, s fterk en grimmig om andere Viffchen te jaa- ss gen. Men vindt ‘er hier , [by Bergen in 2 Noorwegen naamelyk,] vierderley Soorten s> van, die naar de Viffchen gelyken, welken 2» ZY a vreeten , en onder dezelven als 99 Hel. *) AC. Helvet. Vol, IV. p. 266. (f) Muf: Ichth, Tom. IL Leid, 756. p‚ 2, ‚N, 163. 5, Deur, Vl. Stuxe UI. ÄFDEELe KVL Hoorp- STUKe Grootte. JIL AFDEEL XVIII, , Hoorp- STUK. za4 BESCHRYVING VAN ‚> Helden aan te merken zyn. Eenigen, naam 29 Pr 93 99 95 3 25 a 99 33 23 33 23 33 53 23 32 33 25 33 32 59 53 29 we 3 53 25 lyk , noemt men Salmíteur , anderen Makreel. fleur , anderen Haringfteur, en nog anderen Schelvis-Steur. Zy komen na St. Jan onder t Land , met de Zomer- Haringen , die van dezelven zo fterk gejaagd worden, dat de Steuren zig boven ’: Water verheffen, en wel gemeenlyk niet Schoolswyze of ne- vens elkander ‚ maar agter elkander in eene Linie; zo dat de een in de Staart van den anderen byt, en dit doetze dikwils aanzien voor den grooten Zee-Slang af Zee. Worm, - waar van hier voor gefproken is (*), ‚‚ De Steur wordt fomwylen in een Salmnet gevangen of met een Soort van Harpoenen, die men Skottel noemt , gefchooten. Hert Vleefch dat door en door met Vet door- eroeid is, en van eenigen twee T'onnen vul. len kan, wordt ingezouten en van de Boe: ren met fmaak gegeten. Men fnydt het ook riemswyze in de-langte en maakt ’er Rekel van. De Salmfteur fs de vetfte en zyn Kop alleen kan fomtyds een Ton TL hraan geeven. Deeze Soort van Steuren zyn groote Roof- viffchen , verdienende. deswegens zo wel den naam van Accipenfer, als de Havikken , dien van Accipiter. Daarentegen wordt alhier „hoewel zelden , een Soort van Vifch gevangen, die wel den zelfden naam voert, doch in ’ ge= heel (*) Zie bladz. 265. DE STBUREN 545 ‚, heel niet vraatagtig is, hebbende zelfsook yr. ‚‚ Tanden in de Bek en leevende alleenlyk ÁFpreLs … van Slym , dat zy op den Grond der Zee, XVIIL / | Hoorp. waar langs zy heenen ftryken , al likkende sryk, inzuigen ;en in de verfche Rivieren of Stroo. men , daar zy , even we de Salm; open mens, worden zy vet. De Steur heeft een groote kragt in ’t Waters èn zelfs op ‘t Land, wanneer zyn Buik ergens op ruft, Met éênen Slag van de Staart velt hy den fterkften Karel , indien deze van hem geraakt wordt, en breekt dikke Stokken. Men heeft zig zelfs verbeeid , Vuur te zien {ptingen uit Steenen, daar hy tegen aan floes. Dit EN) dat de Viffchers hem met voorzigtigheid be- handelen, on dat hy hun de Beenen niet aan flukken flaa, Door de Netten fchiet hy dik- wils heen, gelyk de Snoek, en met den Hoek ° is hy niet wel te vangen, inzonderheid groot zynde. Als de Viflchers ‘er een op 't Land hebben , tragten zy hem om te kantelen en: lig- cen den Kop op, of binden hem de Staart aan den Kop vaft, zo dat de Vifch als een halven Cirkel inaakt, in welk poftuur menze op een Kar ‚op een Paard of Ezel, en die niet groot 4 zyn op de Rug van een Man vervoert, De Viffchery van de Steur met Schakels of Steur- Zetnetten, begint by Bourdeaux in February, ee en duuft tot in July en Auguttus, of zelfs laa. ter, naar het Saizoen. Het Net, dat fomtyds de langte heeft van over de honderd Vademen, | 5.Derr, VI Stur, M m _…_ worde 546. BESCHRYEVING:VAN HI, ‘ÁFDEELe XV [le Hoorp.- STUK. wordt aan Stokken vaft gemaakt, dwars van den. Oever af, en dus blyven ’er de Steuren , ge- naamd Creacs, by het op- of afzwemmen van de Rivier , in zitten. Men vangtze ook wel midden in de Rivier, met een Zegen of Sleep- net, dat van agteren een Zak heeft, en. door twee Schuitjes , aan ieder end één , waar in vier of vyf Man zyn , rocijende tegen. den Stroom „ welken het Ty veroorzaakt ‚ wordt voortgefleept. Zo zy ‚ op de eene of andere manier , eenige steuren gevangen hebben, doen zy dezelven een Touw door het Kieuwgat, uit- komende tot den Bek of Keel , en houdenze dus in ’t Leven, tot dat ze ‘er een genoegzaame veelheid van hebben , om die naar de Stad ter Markt te brengen. Dit laatfte gefchiedt dik. wils door één Viffcher , terwyl de andeten voortgaan met de Viffchery. Agt Dagen ken de Steur, in ’t Water, levendig gehouden wore den. | „Het weinige Voedzel dat deeze Vifch nuctigt, heeft het tot een Spreekwoord gemaakt: by leeft zo jober als een Steur. Ondercuffchen is het niet alleen valfch, dat zy van de Lugt, faar ook, dat zy van enkel Slym leeven. De Heer GronNovius. heeft, in de Maag van een Steur , verteerde Garnaalen en kleine Platvifchjes gevonden. STELLERUS merkt ten opzigt van de Voortteeling aan, dat deeze Vifch onder de Kuitfchietende behoort, hebbende het Liyf-tot de Paaring onbekwaam, geen. Teeldeelen uic. 7 | WED DE STEUREN. … „Sd wendis en, zelfs geen Lyfmoeder . Lin- NEUS, ondertuflichen , zegt, dat de Steur, even als de Lampreijen » levendige Jongen ter wee | reld brenge. Aangaande de Geflalte en Ingewanden van {TLs Arpt BELs Pie ui, Hoorp- STUK« Geftalte, den Steur, geeft de Heer Gronovius cen om- ftandige Befchryving (F)» doch tot bekorting zal ik hier alleen bybrengen wat ARTEDI aan= tekent. De Buik is plat, de Huid ruuwagtig de Oogktingen hebben een Zilverglans. Vyf ryên zyn ’er van Stekelige Knobbels , een mid- den op de Rug, twee aan de beide Zyden, uit een verfchillend getal van Knobbeltjes beftaan- de. Bovendien heeft hy twee Knobbeltjes on. der de Navel, midden op den Buik. De Bek is lang , plat en fchefp 5 de Neusgaten zyn; aan beidezyden , dubbeld:; Vier Vezelen heeft hy aan den tip van de Onderkaak. De Botftvin- nen zyn. met een fterk Been „aan ’ voorfte deel, gewapend: de Buikvinnen ftaan by de Navel, De middelfte Aarsvin is tuïchen de Navel en ’t begin van de Staart geplaatft. Hy beeft maar ééne Rugvin, De Staartvin is in tweeën verdeeld , waar van het bovenfte deel langft. Veel Byhangzels zyn ’er aan den Uitgang van de Rob, gelyk in de Lampreijen. Het Lugt- blaasje is niet dubbeld. De Darmen zyn eens omgeflagen.® De Ruggegraat is onverdeeld, _(#) Nov. Comment. Petropol. Tom. II. p. 405. Cf) Muf. Ichthyol, Tom. II. Leid. 1756: pe 4de Ì. Deer. VI. Stux, | Nm a Te II. 543 BESCHRYVING VAN Te verwonderen is ’t, daar men onder de AFDEEL: Romeinen den Steur zo hoog agtte, dat die, XVIII. OOFD= ì ij met een Speelman voor uit, ten Gaftmaale STUK. Gebruik, TL Aut henus. Ruffi fc he, ten tyde van Severus, door gekranfte Dienaars, werdt aangebtagt ; dat dezelve hedendaags zo weinig Smaaks vindt, by Luiden van Vermo. gen. In Engeland egter houdt men veel van . Mooten die gezouten of ingelegd zyn ; gely- kerwys de Steur in menigte, te Geertruiden. berg ‚wordt toegemaakt. In Vrankryk en Ita- lie, daar deeze Vifch een groote Verfnapering in de Vaften uitlevert , worden ‘er veelerley Geregten van toebereid. Aan ’ Spit gebra- den of geftoofd , fmaakt het zeer naar Kalfs- vleefch; doch het is een zwaare Spyze , en zweemt, in de Verteering „ meer naar Varkens- Vleefch of Spek. Men rekent dat de Zee. Steur, die in diep Water gevangen wordt, ten dien opzigte beter dan de Rivier. Steur zy. Zyn Ruggegraat of Krip, in de Zon gedroogd, is zeer lekker. In de Geneeskonft werdt van de Beenderen weleer gebruik gemaakt, als een openend Middel , dienftig tegen de Pynen en Verftyvingen, die uit Koude ontítaan; als ook tegen ’t Graveel, de. Le, (2) Steur met wier Baardjes en vyftien Rug- fchubben, _ " Deze (*) Acipenfer Cirris quatuor , Squamis Dorfalibus quindecim. Muf. Ad. Frid. I, p. 54. Tab. XXVII £. 2° Sc Tab. XXVIIL f,r. Acipenfer Ordinibus quinque Squa- marum, Oflearum, intermedio Officulis quindecim, Fase SHeC. 272, Ks DE STEUREN, 549 _ Deeze Soort van Steur, die Sierlett ge- _ noemd wordt , ontnoudt zig in hect Meller- Meir , daar Stokholm aan gelegen is ; zynde op bevel van Koning FREDERIK den IL. uit Rusland overgebragt en daar in geplant. Men kan, derhalve , niet twyfelen , of deeze Steur is uit Rusland oorfpronglyk , fchoon de Heer PonTorPIDANs 'er zynen Steur mede vergelykt , die voor eenige Jaaren in Norfiord , by Ber- gen in Noorwegen, gevangen werdt, en dien hy in zyoe Verzameling van de zeldzaame Vis. fchen van dit Land bewaarde (*). Dezelve ‚zegt hy „is byna vier Ellen lang. De Kop zweemt, in ’t aanzien, naar een Snoeks Kops, doch in plaats van Bek heeft die een Snoet, met daar aan hangende Vezelen. In ’ midden , onder den Kop , vindt men , gelyk in de de Haaijen , den Bek, doch van een jandere gedaante: want dezelve is volkomen rond en zo groot als een maatige Appel. Het Lyf js bekleed met ongemeen groote Schubben of liever Schilden, die dik en Beenig zyn, vier- en-zeftig in getal, ieder zo groot als een Ryks- daalder , doch langwerpig en hoekig. Zy leg- gen in vyf ryén, twee wederzyds en eene op de Rug. Van Vinnen en Staart gelykt hy zeer naar een Haay. De Kaaken zyn taamelyk wyd, en» als gezegd is, Tandeloos , doch met (© Patwt, Bift, Gan Marwegen. IL. Th, hì. 290, ‚ 1E, Deez, VJ, StuKe M 3 HE ÄFDEEL. XVIII. Hoorp.- STUK. 550 BerEsSCERLVING VAN HI. AFDEELe XVIII, Hoorp- STUK, Italiaan{che. _met zeer dikke Kraakbeenen zeer wel befchut. Men ziet daar uit ‚ (merkt de Biffchop aan , } hoe wyslyk God de Heer een verfcheiderley Geftalte aan de Schepzelen , naar-kunne bes hoeften , heeft toegevoegd, | „De Ruffifche Steur , die van den Heer GMELIN befchreeven wordt , heeft vyf ryën van Beentjes op de Huid, maar de middelfte ry alleen , die ongevaar uit vyftien Beentjes beftaac, is hoekig: dewyl ieder Schub daar van. in gedaante een Zadel gelykt , verheffende zig in de langte, over ’t midden van de geheele Rug , met een dun , fnydend Uitfteekzel , en van agteren Haakswys uitioopende, De zyde- lingfe Beentjes, als ook die van den Buik, zyn Ruitagtig en nagenoeg plat, bevattende ieder ry op de Zyden byna zestig Beentjes, en die aan den Buik vien en elf. LiNNaus twyfelt of het ook de tweede en Daotziger Steur van Krein zy (*). De Ouden hebben gewag gemaakt van eenen Attilus, hedendaags by de Icaliaanen Adella en Adona genaamd, welken men geloofde aan de Rivier de Po byzonderlyk eigen te zyn. ‚De ss Aitilus in de Po , door weinig beweeging 9 vet wordende , groeit femtyds tot de zwaar. > te van duizend Pofiden , zegt PLINios + en » wordt dán gevangen met een Hoek die aan | »> Een (*) Faun, Suec. ps 1O2. @! forte Sturio alter Gedanen. fis. Krein Pifc. Mij] IV. p. 13. T. zo me ar in Nerd en did ker dead PID: STEDVREN: : | sate » een Ketting is, en niet dan door fok.-Offen ss uit het Water opgehaald, CaALCAGUINUs, die zulk een Vifch gezien hadt, toont in een Brief aan RonpeLeETIvS, in welke opzigten de- zelve van den Sturio verfchille. Deeze laatfte, s, zegt hy , is een Zee-Vifch, welke zelden „ driehonderd Ponden haalt, en die ander groeit 5, zo verbaazende: ook werpt hy Jaarlyks de ‚ Doorner af , welken de Sturio altyd behoudt. > Zyn Vleefch is week en onfimaakelyk : hy _» heeft den Bek veel grooter dan de Sturio , de s, Snoet niet opgewipt, noch zo breed , maar > bykans fpits uitloopende. De Kleur van den ss Attilus is, op de Rug, witagtig en Wollig, s, die van den Sturio trekt naar het Zeegroen.” TEL AFDEEL. XVI. HoorFD: STUK. Volgens BeLLoNtus geeven de Steuren alom Moronaa. groot voordeel , doch inzonderheid op de Zwar- te Zee , waar in zy uit de Middellandíche Zee komen, en dus vangt men ’er een groote me. nigte aan den Mond van de Don, in dat Meir, waar aan Afof legt. Na dezelven overlangs opgefneeden en gezouten te hebben, worden zy aan Stokken opgehangen om door de Zon- nefchyn te droogen , en in Griekenland mec hunne Vaartuigen terug gekomen zynde, ver- koopen zy zo wel de verfche, als gedroogde Steur , aan de Íngezetenen. Men noemt de verfche Steur aldaar Xzrichi en de ingelegde ‚ Moronna, die men voert tot in Italie, alwaar zy Spinalia of Schenalia geheten wordt. ’t Is inderdaad de Ruggraat vanden Steur, en dee. 1.Dser. VL Stu. Mm ze 552 BESCHRYVING VAN jr, ze Zoute Vifch is daar zo gemeen, als by ons AFDEEL. de Pekelharing. De Jooden , egter , eetenze XVIUL niet, om dat de Steur, eigentiyk gefproken , | pn geen Schubben heeft. Kaviaar, Bovendien houden de Viffchers hun Zout al toos gereed, om de Kuit van deezen Vifch in te leggen, die dan, door geheel Europa, ver- gierd wordt onder den naam van Kaviaar. De eigentlyk naam van deeze Verfnapering fchynt Cavear te zyn, doch by verbaftering wordt het ook Cavia, Caviat , Caviac en Caftal uitgefpro- ken. Men noemt het, in ’t Latyn, Garum. _ De Wyfjes alleen leveren deeze zelfftandigheid uit, en men wil dat maar ééne Soort van Steur daar toe dienftig zy. Omtrent de bereiding daar van vind ik het volgende aangemerkt. Men neemt de Kuit van Steur, en na zekere Peesagtige Vezelen, die ‘er in verfpreid zyn, daar uit gedaan te hebben, wordt dezelve in Azyn of witte Wyn gewaffchen; op een Tafel uitgefpreid en gedroogd; vervolgens in een Vat gedaan en met Zout bedekt, Na eenigen tyd geltaan te hebben, kneedt en vergruift menze met de Hand alleen, zonder eenig Werktuig , en doetze in een Zak, waar in zy opgehangen wordt, ora uit te druipen , en vervolgens in Pott n geperft, die van onderen een :gact heb. ben, om’er al het Vogt uit te krygen: waar- na menze tot Verzending in Tonnetjes pakt. Schynt my egter toe, dat de Ruflifche ge. rookt worde , dewyl ce Kleur en Smaak dit ite aan DEPSDEUREN:( 593 aanwy(. Sommigen zeggen dat zy de Kleur HL, van groene Zeep heeft, en de gemelde krygt Arpzet. die Kleur, als zy toegemaakt wordt met Olie XVIII en Azyn. Over de Smaak wordt zeer verfchil. giet lende geoordeeld. _(q) Steur mes vier Baardjes, het Lyf naakt. UL Hufo. Onder de Steuren is ‘er een , die van erg Duitfchers Hufo, Hufen of Haufen genoemd wordt, wegens zyne verbaazende grootte, waar door hy, als ’t ware, naar een Huis gelyke. Hier van fchynt de naam van Huizenblas , dien wy gebruiken voor het Lym , daar van ge- maakt, afkomftig te zyn, en deswegens gee. ven ‘er de Italiaanen den naam aan van Cop/o of Colpefche , dat is Lymvifch, of ook Collano. De Naamen van Barbotta of Moronna, fchynen niet in ’t byzonder op deezen toepaflelyk. Veelen twyfelen zeer, of dit wel een byzon- dere Soort van Steur zy: te meer, om dat het Kenmerk van een naakt Lighaam zonder Knob- bels te hebben, daar ArTept hem door onder- fcheiden heeft , op de gewoone Steuren zelfs toepaflelyk is. Sommigen merken aan , dat deeze Vifch jaarlyks zyne Knobbels afwerpt en weder nieuwe krygt: anderen , dat hyze in de Ouderdom geheel verlieze. Het getal van agt Baard» (3) Acipenfer Cirris quatuor ? Corpore nudo. Syft. Nat. X. Acipenfer tuberculis carens. Art. Gen. 6s. Syn. gr. 1. Deet VI. Stur. Mm s Ir. AFDEEL,. XVIIL Hoorp- STUK. S54 BESCHRYVING VAN Baardjes aan den Bek, dat ’er fommigen aan toefchryven , is onzeker, Derhalve houden wy hem, met Ray, flegts voor een grooten Steur , die eenigermaate verfchilt naar de Rivieren, waar in hy zig onthoudt, De voorgemelde Attilus , de Antacbus van Erranus, de Mario van Prinius , zouden altemaal deezen Vifch kunnen betekenen , die van eenigen Exos ge- noemd wordt, om dat hy Beenloos is, Hy komt voor op den Donau en in de groo- te Rivieren van Rusland, alwaar men hem, fomtyds, over de vyftig Voeten lang en by de, twintig Voeten dik , ontmoet (*). Met regt mag hy dan by een Huis worden vergeleeken , of liever by een Walvifch. De zodarnigen poe. men de Moskovieters Nelmo. In Watachie , aan den Mond van den Donau, is in de Win. ter een groote Viflchery van zulke Steuren , waar van men te Weenen ’er gemeenlyk des Vrydags , in dat Saizoen, wel vyftig of zeflig, ja fomtyds wel honderd, ter Maârkt brengt. De minften weegen vyftig en fommigen ver- fcheide honderd Ponden. In ’t jaar 1732 werdt, op den Donau in Hongarie, een Steur gevan- gen van vyf en een half Elle lang en byna drie Ellen dik , weegende over de negenhonderd Ponden (4). | a | Het (*) Bedend. Hiit of 7 ezenw. St, van alle Ollans: VIT D. bl. 543. (Fo SN. Merc, 173 Kk DD lijn DES TED RENS CS 33E Het fterkfte van die Viffchery heeft plaats 1, in November en December. De Vifch heeft AFDEELe Zyn' loop uit de Zee in de Rivieren , gelyk de ses) Salm , en zwemt by Schoolen. De Viflchers, 5 _ STUK, aan den Donau, fchieten met een Harpoen de Steuren , terwyl dezelven aan den Oever flaa- pen: die van de Po vangenze op de volgeride manier, Een Steur vernomen hebbende , be- geeven zy zig in drie of vier Schuiten, en dry- ven hem zagtelyk naar den Oever, naby wel. ken zynde, zy eensklaps een groot geraas maa- ken , ’t welk den Vifch dermaate verfchrikken doet, dat hy op ’t drooge loopt en dus met gemak gevangen wordt. GEsNERUs fchryft, dat de Viffchers hem „ door ’t gebruik van Schalmeijen of ander Klinkend hie naat den Oever lokken. De Nelmo houdt men voor den lekkerften Vifch van Rusland. Zyn Vleefchegter, verfch zynde , is laf , Lyvmig en Smaakeloos, doch ingezouten zynde wordt het een groote verfna- pering. Van de Kuic maakt men Kaviaar, en het Leder van de Huid is voortreffelyk toc Wagen-zeelen. ’t Voornaamfte gebruik eg- ter , dat men van den Hu/o heeft, beftaat in het Vifchlym, in ’c Griekích Zchtbyocolla ge- naamd, in 't Franfch Colle de Poiffon, en ich ons Huizenblas. Dic Lym heeft een witagtige Aleh Ë Hilfe die een weinig naar ’t geele trekt; geen Reuk® en weinig Smaak. Men maakt het van de Huid, 1 Deen, VI, Szuke de HL AFDEEL. IXV[IL Hoorp- STUK, 556 BESCHRYVING v AN de Ingewanden ; de Rob, de Vinnen, Staart en Lugtblaas van den Vifch, op de volgende wyze, Alle deeze deelen aan (tukken gefnee- den zynde , laat menze weeken in een genoeg. zaame veelheid van warm Water, en vervol. gens met weinig Vuur kooken, tot dat Zy Ze- heel ontbonden en een Pap geworden zyn, Deeze Pap op zekere Raamen, daar toe ge, maakt , uitgefpreid zynde, wordt door ’t droo. gen als een Soort van Parkement, en byna droog _zynde rolt menze gemeenlyk op tot Koorden, Gebruik, waar aan de gedaante, die men wil, „gegeven wordt, | Het meefte Huizenblas, dat men in Europa heeft, komt uit Moskovie. Hoe dunner, wit. ter en doorfchynender het zy, hoe beter. Het moet ook droog bewaard worden; anders vere rot het ligt, of wordt van de Wormen opgee geten. ’%t Is bekend, dat de Wynkoopers ’er veel gebruik van maaken, om Wyn, die troe- bel is, te klaaren. Ten dien einde laaten Zy er een genoegzaame veelheid. van in Wyn ont- binden, en dan werpen zy dit mengzel in de Ton met Wyn, ’t welk een Vlies daar op maakt, dat „allengs naar beneden zakkende, alle grove deelen met zig neemt. Hier kan men dan zeg- gen, dat de Teems door het Vogt loopc en niet het Vogt door de Teems. Bovendien maakt men van de Vifchlym gebruik om glans te geeven aan Zyden Linten, om het Gaas wit te maaken, om valfche Paarlen te bereiden , en DE STEUREN 557 en tot veelerley andere Handwerks-Konften. Men ontbindtze met Suiker in Water, en here kooktze tot een Soort van geele doorfchynende Lym , die men in de Mond week maakt om Papier aan elkander te hechten. De Tekenaars maaken daar van gebruik, onder den naam van Mondlym. In de Geneeskunde kan men, van het Huizen. blas , een dergelyken dienft hebben als van de Arabifche Gom, Dus wordt het mer reden aan- gepreezen tegen Verzweeringen van de Keel, Borftkwaalen en de Roode Loop. Men heeft ’er Il. ÄFDEEL: XVI, ; Hoorp- STUK, Koekjes van gemaakt, tegen het Bloedfpuwen. - Meeft , egter , is het in gebuik, onder de In- grediënten van Kleefpleifters , gelyk het dus komt in ’*t Diachylon magnum van de Apotheek van Parys. In de Pharmacopea Bateana vindt men ’t Voorfchrift der Bereiding van een Gee latina Ichtbyocolle of Lil van Huizenblas, (a) Steur met twee Baardjes, Iv. edad ge Deezen Surinaamfchen Vifch noemt GroNoe p Plooy Bek vius Plecoftomus ‚,miffchien wegens de geplooid= heid van het Vel aan den Bek. Zyn Wel Edele geeft dien naam aan een Geflagt, waar in fom. migen éénvlerkig , anderen tweevlerkig zyn. Onder de laatften behoort deeze , waar van Lrn- NAUS (4) Acipenfer Cirrie duobus. Auf, „Ad. Frid. To p ss. Tab, XXVII £ 4. Plecoftomus Dorfo dipterygio , Cirris duabus, Caudà bifurcâ, Gron. AZuf, IN. 67 aub ML-f.s, 2 | Je Daer, VL, Stug, ET. ÁFDEEL. XVII. Hoorp- STUK, Plooy-Bek, Naus ook, in 't Kabinet des Konings van Sweg-. den, de Afbeelding geeft. Het zoude de Gua. cari der Brafiliaanen Zyn, waar van MARCGRAAF gewaagt. - De Kop van pier Vifch is placagtig , van | onderen vlak , daar de Bek is, gelyk in de Haaijen. De gaaping van den Bek is naauw,; en heeft van onderen een Vouw of Plooy, die een halven Cirkel maakt, en een Baardje; dat vry kort is, aan ieder zyde. Aan de Borftvin. « nen ziet men zeer kleine openingen der Kieu- wen. Het geheele Lyf , behalve den Buik ‚is met harde , Beenagtige, gedoornde, Blaadjes bedekt, die voor Schubben dienen. De Rug- vin heeft agt Beentjes: de Borftvinnen hebben Jer ieder zeven , waar van. het eerfte zeer fterk en doornagtig fcherp , de anderen zagt en buigs zaam zyn. De Buikvinnen hebben zes; de Aarsvin vyf Beentjes. De tweede Rugvin be. {taat uit een enkelen fpitfen Stekel: de Staart- vin uit twaalf Beentjes , de Staart diep gevorkt. Ik vind, dat men de langte van het Lyf re- kent drie Oncen en agt Liniën en de breedte op ’t meefte byna agt Liniën (*). De langte van deezen Vifch wordt door den Heer Grono- vius gefteld op: — 7 — 3, dat ik voor 7 Duim en 3 Liniën had aangezien. Welk een Langte- Maat by ons een Once zy ‚ is my onbekend. ETF RS > EBA Zhes. Vol. sik. P De NN IT. OBLADWYAER EK DIEREN VAN BEIDERLEY LEVEN. Osfabr de getallen an de Lettertjes f _geplaatft, de aanduiden , dat dezelven tot de Bladzyden van het VL. Sruk deezer Natuurlyke Hiftorie behooren, A CR ï ge 326 | Afgod der Negeren. L920 Agamma-Haagdis, f. 96 Ameira-Haagdis, wijde tal Anotis-Haagdis, wieden Arend-Vifch. ° fe Aa3 Argus-Slang. edo Afpic. . Je3bs Alis Slang. £ 335» 341 » 365 B. Balans-Vifch. er AAD Bafiliskus. e f.16 Bel-Slang, L20 Berg-Slang. jo) „Biceps-Slang, 1) ned Blaas-Kikvorfche f.259 Blaauwhaayv. f. 509 BLINDSLANGEN. f. 436 Blindflang. er Bonte Haay. p f. 505 Bonte Pad. ° f: 431 Meomdraak.. . …/e72, 165 Boom-Kikvorfch, RARE Boomflang. SR ITT Brilflang. … ' f.387 Buftels- Slang. 13 1 Dann CG, Cecilia-Slang. f. 426, 432435 | Cobella-Slangetjes. f. 368 Cobras de Cabelo. . £ 387 D. Dik-Kop Schildpad. . £3r Dipfas-Slang. et fr A Donderpadd&tjes. A 247 Doornhaay. . f 486 |. Praadflang. e f. 410 Draakje, en A08 DRAAKENe : JaOL E Eenhoorn-Vifch. 537 Efeuläpius-Slang. f.383,411 Europifche Adder. f. 3AI ‚ EuropifcheHaagdis. f 124,160 Europifche Slang. … … f.3 75\ Egyptifche Adder. … £327\ G, Ohdkarde Haagdis, £ 116 Gedoornde Roch. PT ilse, Geelhaay. jd f. 526 Ge- B MAD WIT A EAR Gehoornde Pad. f.233 | Kikvorfch-Vifch. … fa 539 Gekko. f.152 | Knyper-Slang. … . Ás319 Geringde Biceps- Slang. f. 430 | Konings-Slang. (TAR Geftaarte Kikvorfchen. f. 240 Koninginne- Slang f. 370 Gladde Haay. ‚ __f.516 | Koninginder Slangen. f.400 Gladde Roch. ‘ « _ £464 | Koraalflang. f. 398 Groene Haagdiss « f. 124 Kraakbeen-Viffchen. f. 440 Krampvifch. 5 453 H. Krokodil, N fait _{Kroosvifchje. _ … fe538 HAAGDISSEN. f.76 | Krop-Haagdis. _. _f168 Haag- of Hey- Aalen. f.379 | Kruishaay. - jd f. 495 Haagflange j. 328 | Haanvifch. Ë f 526 ge HAAYEN. . f485 dk Haay-Man. f. 509 | LAMPREIJEN: AR Haay-Roch, ° f.483 | Land-Kikvorfch. _… ” %242 Haay-Wyf. £$15 lt Land-Krokodil, A96,117. Haringfteur. f. 544 | Landpad. faro; 216 Haviksbek- Schildpad. f£ 31 | Lande Salamander. f.142 Hondvifch. 5 f.499 | Land.Schildpad. _ « f.40 Hoornbek Slang. f. 319 | Land-Schink. E f.182 Hoornflang. e f. 420 | Leguaan. f 168 Hoofenbeke . £. 530 | Lel-Snoet Vifch. f527 Huizenblas-Vifch. « f,553 | Leviathan. f7e ; Lymvifch. ' f 553 E \ M, Jackje. e eh Ze 236 | Jonas-Haay. : f.510 | St. Maartens-Kikvorfch. f255 Jood-Vifch. f£. 495 | Makreelfteur. fe 5p Tuffer-Slang. … … fe 339, 'Meer-Pngel, “SOR AOR Tuffer-Vifche «___fe527 | Monnik-Vifch. ‘ra of 498 f Muskus-Kat. Haay. … fs 507 K. Kaard-Roch. JRMD | Kameleon. ° f.131 | Negen-Oog, k f. A44 Karet-Schildpad. … /£33 | \yl- Haagdis. À fi176 Katvifch. « fs 507505 Kayman. f. 86 Ö. Kemphaantje. Haagdis. JA | Kieuw-Worm. f. de Ooftindifche Adder, _f£ 356 KIKVORSCHEN. a fe 187 | | DA er BLADWYZER B Schophaay. 4 f. 496 | bela Sepsblaagdis. » he JR) Paard. Haay. . _f515 | SekPENTEN. : f.315 Pad. a f. 194 * Siddervifch, . … f.454 Padagtige Salamander, f. 159 | SLANGEN. . f.261,415 BeEMIjCh. . -A.473,530 | Slane-Haagdis. er f. 184 fs493 Slinger-Sraart Haagdis. f 93 ed Pertola-Slan gen. f. 405 | Slyk-Schildpad. «1 fe37 Ploov-Bek, é f.557 | Speerhaay. Á f.491 Spiegel-Rach. : f. 469 Spring: Slang. ‘ fe 264 Spuit- of Pylflang. f. 395 Stekelige Roch. … f.465 Stekelftaart Haagdis. f. 114 Sternhaay. ' f. 508 Pipa, Surinaamfche Pad, £, 187 Prik of Negen-oog. _f. 444 Pyllang. _ « _/370,395 Pylftaart, SE ER A Re STEUREN. . s denk 540 RATELSLANGENe oge | Stnkenge Pads nan A25 Reus-Slafig. . f.27ol Stokflang. f.316,418, 424 Rine{lang. Ô Kas | Stampsifehe f.454 Rivier-Lamprev _ f. 444 | Strengelaar Slang. f. 334 Rivier-Schildpad. Sweedfche Adder. f. 361 MEN een Á£ f. 36 8 453 Robyn Keel Haagdis, fi 179 Rondbuikige Haagdis. f.159 Rottevanger. Slang. In kad Syfelaar Slang. … «… £,39E ie Teguixim. Haagdise f.18o Rot-Vifch. ° Jua Td Ruuwe Haay. . _f.498 | Trilroch. f.454 A Tuin-Slang. … … f. 325 S. TWEEKOPPEN of twee- | hoofdige Slangen. _f.429 Salamander. £04, 1ot, 143. | Tweepoot-Slang. frr Salamander Haagdis. f 175 t Pjerri tjerri-Slang. f. 398 Samitenr. … …. f.543,544: Sambia-Vifch. dee eee. Vv. Sauvegarde, . f 98 Schelflang. : f. 309 | Veelhoofdige Draak, f.73 Schelvis-Steur, . f. 544 Vipers. ke hat gar Vifch-Kikvorfch. f,235, 539 Scherprug- Haagdis. f. 96 Scherpfnoet-Roch, f. 466 | Viffehende Kikvorfch. f. 530 Schilddraager-Haagdis, f,97 | Vleet. f. 462 SCHILDPADDEN. \ _« _ f.124 Vliegende Haagdis. f. 68 Schildpad-Slang. . f. 323 | Vorfchen-Poppen. f. 247 Schink. À een hed beh Haagdis.- Á 100 Schoerhaay, « _f. 493 | Vuurpad. dike f-220 Nn Vuur 8 _ Vuur-Slang. : W. Water-Haagdis. Water-Kikvorfch. Water-Pad. Water Salamander, f. 94, LOI E ADM KEZ RE B s VERRE Zee-Arend, ZiEE-DRAAKEN, | ZEE-DUIVELEN,. f. 163 | Zee Engel. . f.253 | Zee-Haagdis, f. 206 { Zee-Hond. Ziee-Aap. sn f. 502 Í. 473 f.524 f. 529 f. 492 f.156 f, 499 Zee. Kikvorfch, ff3r; 537 Water-Schildpad. f.37 | Zee-Lamprey. f- 4AI Waterflang a f.325 | Zee-Muizen, … « f. 464 Waterflangen. sie f4378 1 Zee Paard umd f. 499 Warer Vledermuis. _ f£,537 | Zee-Pad. fe 537 s 539 Witte Kikvorfch. ‚259'| Zee-Rot. -— … f.526 Worm Haagdis. f. 186 | Zee-Schildpad. frs Wormflang.- e 0 fwA23 | Zee-Slang of Zee- Worind. ans Zee. Varken. … ve f. AQO ZL. Zee-VOE.. za f. 502 | Zwarte Haay. ten Of DO Zaag:Vifche f.521 ee f. 406 Zand-Adder, f, 335 De BOEKBINDER moet de Plaaten dus inzetten. Praat L. tegenover Bladz. gr OE —_— — 03 «LIL —— —— —- 165 . «LIL —— —_— —_— 203 fn. ne) bi 291 e «LV. == —= —- 327 . … LVL, == __— de Bladz. 9. Reg, 9. Voor ris. Lees ros. By + { By den Uitgever van dit Werk is thans van de Persfe gekomen het Derde Deels Tweede Stukje van de UiTGELEZEN NA- TUURKUNDIGE or FILOSOOFISCHE VERHAN- DELINGEN , inhoudende de volgende Stukken: VII. Uittrekzel van eene Verhandeling over het Koraal, bevattende Nieuwe „Ontdekkingen omtrent her zelve en andere Steenige, Hout- of Hoorn- en Spons- achtige Voortbrengzelen der Zee , gedaan, door den Heere de Pr1ssONEL , Med. Doét. en Correspondent van de Kon. Academie der Wetenfchappen te Parys enz. , op het Eiland Guadeloupe en op de Kuft van Barbaryen. VIJL. Scheid- en Geneeskundige Proefnemingen omtrent den Orientaalfchen Bezoar, omaantetoonen, dat dezelve die Krachten niet heeft, welken er ge- meenlyk aan toegefchreven worden , door Dr. F. SLARE , Lid van het Collegie der Geneesheeren en van de Koninglyke Societeit te Londen. IX. Waarnemingen betreffende Suiker, Honig en ondere Zoete Dingen, in- zonderheid omtrent drie Meníchen , die een groote Veelheid van Suiker gebruikt en ongemeen gezond geleefd hadden , door den zelfden Heere Dr. F. SLARE. X. Aanmerkingen omtrent het Wiegen der Kinderen , om ze te doen flapen, en Nuttigheid van die Oefening , door den Heere J. Z. PLATNER , Hoogleeraar in de Genees- en Heelkunde te En | XI. Bericht aangaande den naauwkeurigen Tydmeter , ofhet Uurwerk, dat op Zee in geregelde beweging blyft, door Mr. HARRISON , te Londen, en van de Proeven daaromtrent genomen; waar in tevens aangetoond wordt dat, in Vrankryk, door Mr. SULLY, reeds in den jare 1724, en dus vroeger dan door Har- rifon, een diergelyk Uurwerk is uitgevonden; en Afbeelding van dit Werkeuig. XII. Befchryving van hert Schuimbeeftje, dat mecft aan alle Planten en Boo- men ineen wit Schuim leeft. ij | XIII. Proefnemingen om de Hoogtete ontdekken , tot welken men de Vuur- pylen kan doen opftygen „en op welk een afitand derzelver Licht zichtbaar zy. XIV. Nieuwe Uitvinding van Broeibakken of Trekkaflen, die verwarmd worden door den Damp of Waaflem van Kookend Water, met eene Afbeelding _hoedie uitvinding in ’t werk geiteld kan worden. | XV. Waarnemingen omtrent de Luchtsgefteldheid en zwaareKoude van ’t jaar 1740, teUpfal, in Zweden , door den Heere Prof. ANDREAS CELSIUS. Men weet dat,voor ruim twintig jaren, by den Boekverkooper 1f. Tirion, Vyf Stukjes van dit Werk zyn uitgegeven „die, tot op heden toe, onvervolgd en zonder een algemeenen Bladwy- zer op dezelven,zyn gebleven. Om dit gebrek te herftellen heeft de Boekverkooper #. Houttuyn , onlangs het zoogenoemde Recht der Copye ende overige Exemplaren van dat Werk ge- kocht hebbende , geobrdeeld nog een Stukje van het zelve te moeten uitgeven, ’t welk het bovengemelde is; waar by hy heeft doen voegen een ALGEMEEN REGISTER op dit Werk, ten einde de Liefhebbers der Natuurkundige Wetenfchappen gelegenheid mogten hebben van hun Werk te kunnen laten inbindeif, en ’er gekruik van te maken , door het gemakkelyk opzeeken der onderfcheide Zaken , welken ‘er in voorkomen. Dus is dit Werk ‚in III volkomen Deelen, nu by hem £, Hout- Zuyn te bekomen voor de fomme van f'6:. | Men vind in de gemelde vyf Stukjes , behalven twee Verban. delingen over de Nuttigbeid der Filozoofie, de volgende Stukken over de Nn 2 N A- NEK TOON RR UN DN ”_ Onderzoek der Oorzaken , waar door de Declen van eef Lighaam te zamen hangen. ; Verhändeling van den Heere Prof. J. LuLors over het Noorderlicht; en Aanmerkingen van deezen Heere over de Krachten der bewogen Lighamen. Bedenkinger vanden Heere A. MARCEL , over het Wapenen der Zeilftenen; over de Magnetifche Kracht van zeker zwart Zand; en hoe aan Yzer en Staal, zon- derden Zeilfteen „deze Kracht medegedeeld kan worden. Verhandeling van Dr. J. T. DESAGULIERS over de Dampen , die de Wolken maken, en het nederdalen van den Regen; over de terugkaatfende Verreky- kers ;en over een middel voor Byzienden om Verrekykers zonder Gogglazen te gebruiken. / Befchryving van cen nieuw Oétant om Hoogte op Zee te nemen. Brief van den Heere Du FAY over de Eletriciteir. Aanmerkingen van den Heere M. MARTENS over de Krachten der Vrybe- woogen Lighamen. | Natuurkundige Proeven , rakende noodzaaklyke Onderrichtingen voor de genen, dielange Reizen ter Zee ondernemen ‚door ST. HALES. Redenkundige Verhandelingen over het Weder, door Dr. J. POINTER; en Waarnemingen over het Weder , den Barometer , Thermometer en dein zwang de Ziekten, voor den jaare 1729-1732 , door den Heere P. v. MUSSCHEN- BROEK „te Utrecht ; van den Heere N. CYRILLus , te Napels, in den jare 17323 en vanden Heere J. NorPeE, op den Huize Zwanenburg, in de jaren 1738, 1739, 1740 en 1741 gedaan. NATUURLYKE His bk Wysgeerige Verhandelingen van de Werken der Natuur , door den Hecte R. BRADLEY. | ST. HALES , Weegkundige Proeven omtrent de Planten; Proeven omtrent den Steen in de Nieren en Blaas; en.omtrent den Loop van het Bloed in de Dieren. Aanmerkingen over de Betooverende Krachtder Ratelflangen door H. SLOA- NE ; en over de vergiftige Kracht van het Kruid Monnikskap ‚door V. BACON. Befchryving van een vreemd Schepzel „in ’t Weften van Engeland gevan- gen, door den Heere J. S. CENTEN. | Ontleding van het Wyfje van een Bever, en bericht van het Bevergeil. Oorfprong, Voortteling , Geflachten en Huishouding der Byen, door den den Heere |. NETTIS. | Natuurlyke Hiftorie der Motten, en Onderzoek van de Hulpmiddelen te- gens dezelven , door den Heere REAUMUR. Proeven om aante toonen dat men, in Water, uit Bollen, Planten en Za- den , Bloemen in huis kan doen groeijen. | es GEN EES mjn SCHE IDK De Mam Lift en Bedrog der Piskykeren ontdekt, door Dr. H. J. REGA. Toevallen, op de Beet van een Dollen Hond gevolgd , doo: den Heere Dr. P. DE WIND; Genezing van eene Watervreeze door Dr. J. STEENWYK; en Proeven omtrent Dolle Henden mer Kwik te werk gefteld. Verhandeling over her Zinken en Dryven der Tongen door Prof. J. DE ‚ GORTER , en bericht van de Schriften hier over uitgekomen. Proefondervindingen omtrent her Kwikzilver door Prof. BOERHAVE. Aanmerkingen over de Poolfthe Hairvlegt, en over de Spina Bifida. Verhaal van de vergiftige Eigeníchap van het enkele ged:ftilleerde Water van Lauzieskers-bladen, en Proeven aan Honden daaromtrent genomen. Ees dln AAL and Es 1. dl case ick B Ck ze a Lijn PS Ni: