tE AMEN 4 È in he A À Zj, NATUURLYKE HISTORIE Oo F UITWOERIGE BESCHRITVING DER DIEREN, PLANTEN MINER AALEN, Volgens het SAMENSTEL van den Heer ek AVN AE of, Met naauwkeurige Afbeeldingen. EREN EER ARE EE ENG EAS TWEEDEDEELS, TIENDE STUK, De KRUIDEN. Taz AMSTERDAM; By de Erven van PF. HOUTTUTN, MDCCLXKXIX, Khen VAART F0 ek attes vat ie, zen e je att witka A anhu Je B os INHOUD van pit STUK Scr VIERDE AFDEELING, DE RRD ID EN. XVI. Hoorpsr. Befchryving der EN Ker. BROEDERIGEKRUIDEN(Moe nadelphia), wier Meeldraadjes tor een zelfde Voeiftuk famengevoegd zn, * welk plaats heeft inde Ge- raniums ‚ Malva’s, enz, Blade: 5 XVII, Et Befchryving der Dune BELBROEDERIGE KRUIDEN (Diadelphia) onder welke de Vlin- derbloemige ( Papilionacee ) meeste endeels begreepen zyn: zo dat daar in onder anderen voorkomen de Ge- flagten van Erwten, Boonen , en dergelyke eetbaare Vrugten, als ook van Vitfen ‚ Cicers ‚ Lupinen ‚ La- thyrus;s heo Stalkruid, Klaver, en meer andere 20 veld- als Bloemplanten. mn Th B a XIX. Hoorp- - XIXs-Hoorpst. Befchryving der Verte. \ „ BROEDERIGEKRUIDEN (Po- PS VS Ak, \ A EE hia) , dus genaamd om datde Meeldraadjes tot verfcheide Voet- : ftukken zyn vereenigd s gelyk-in’t X5, HoorpsT. Befchryving der Sam EN- TEELIGE KRUIDEN (Synges …… nefia), bevattende de Straal- ‚ Ster- f re- of Zonnebloemige enz ; gelyk de Salade 8 Endivie, Cicorey , Ar- tichokken , Scorzoneeren en andere - eerbaare; de Paardebloemen, Klis= fen, ’t Reinevaren, Duizendblad, Mater , Alfem . Byvoct ‚ Kamille en andere Geneeskragtige sde Afters,- Koorn- en Zonnebloemen, Gulde Roede, Chryzanten en andere fier-” ‚byke; de Doornen , Diftels en ande- NaSEs Jans Kruid enz. plaats heeft. Bladz, 330 re fchadelyke Planten of Onkruiden. == 343 AA Ne AANWYZING DER PLAATEN A en der Bladzyden;, alwaar de editen aangehaald of befchreeven worden. Praar LXI. Afbeelding van ENKEL- BROEDERIGE KRUIDEN. tegenover Bladz. 7 Fig. 1. Het Kaapfe Oijevaarsbek , dat ik Speenbladig noem (Geranium Che- Vidonium.) Zie bl. 8, == 2, Het Oostindifche Abutilon of Hoorn-Heemst (Sida Indica) , met zyne Bloem en Zaadhuisje. bl. 44, By Letter B de Vrugt van het gemeene Abutilon. ht . Praat LXII, Afbeelding van Duer- BELBROEDERIGE KRUIDEN, mmm omme 96 Fig. Ie Het Tapaníche Kruisbloem (Poly- gala Faponica). bl. 89. A. Deszelfs Bloem vergroot, waar - in a de twee groote Kelkblaadjes, b dekleinen ene de Baalp der Bloem aanwyzen. B, De Styl zeer fterk vergroot. m 2. De doorboorde Rammelaar, (Cro- talaria perforata) van de Kaap der, 6 Goede Hope. le 9%. — 3. Het Degenbladige “Wondkruid. (Anthyllis Enfifolia) ook van de Kaap afkomftig. . doe 1200 C. Deszelfs Bloem vergroot, waar in a het gebaarde Steeltje, b de Vlag, c de Vleugels en 'd den Kiel aanduiden. _D. De Kelk met zyne ruige punten. E. Het Zaad en F de driepuntige Blikjes. é 2 * 3 PLAAT „ Praar LXIIL. Afbeelding van Dus- BELBROEDERIGE KRUIDEN, tegenover Bladz. 159 Fig. 1. De Halfmaanswyze Klimboon, B „(Phafeolus. Lunatus), van Java uit Oostindie, kb ea DIS. Pig. 2. De Smalbladige (Latkhyroides), uit Japan. a: e 5 ble I4Le PLAAT LXIV. Afbeelding van Dyr- BELBRCEDERIGE KRUIDEN. mmm mn 153 Fig. 1. De Driekwabbige Slingerboon (Dolichos trilobus ). é bl. 153, _ 2, De Veelbloemige (pelyftachyos).. bl, 156. Deeze beiden zyn uit Japan en van de laatfte is by A de Bloem ‚ geopend voorgefteld , waar in g de Vlag, b de Vleugels ,c den Kiel en d den Styl, benevens de Meeldraadjes aanwyzen. De Eel- tige punten, door welken de Kiel famengedrukt wordt , vertoonen zig.aan: den voet der vergroote Vlag B ‚en zyn aangeftipt met. Letter é. g n Praar LXV. Afbeelding van Dug- BELBROEDERIGE KRUIDEN, Fig. 1. Een Japanfch Gewas, dat naar X den Lathyrus Pififormis gelykt. bl, 197. 8 —_ 2. Het Tweebladig Haanekop (Hee | __dyfarum diphyllum ‚) vande Kaap. bl. 234. …— 3. Een Gehoornde Rolklaver, (Lo- tus fuffruticofus) van de Kaap. bl. gur. em 4e Een Eenbladige (Lotus monophyl- lus ,) gemeenlyk voor Hedyfarum gehouden, uit Oostindie, bl. 31de , PLAAT Praar LXVI. Afbeelding van SA- ce MENTEELIGE KRUIDEN. tegenover Bladz. 38r Fig, 1, Het Gefnipperde Knikbloein (Pree \ ® manthes -Laciniata ,) waar van 4 - den Kelk aanwyst, ° bl. 332. mm 2, Het Lancetvormige (Prenanthes Lanceolata).. ° ett Dte 98%e — 3, Het Lierbladige (Prenanthes Lyra- ta:) waar van het Zaad met zyn Pluis by b. ' e . 384 mm 4, Het Tandbladige (Prenanthes Denticulata.) e 385- g \ Van dit laatfte is de Kelk by c, een Blommetje by den een Zaad- je by e‚ vergroot voorgefteld. . Alle deeze vier Planten zyn door den Heer TnunserG in Japan ver- zameld, 8 . Paar LXVII, Afbeelding van Sa-' MENTEELIGE KRUIDEN, me —_— SI? Fig. 1. Het Smalbladig Straalkop (Atrac- tylis anguftifolia) van de Kaap. bl. 518. Hier van wyst Letter a een Straal!- blommetje , of Tongblommetje van den Omtrek , aan : 5 een Trechterblommetje van de Schyf, die Meelknopjes (Anthere) en een Stamper (Piftillum) met een vol- maakt Stiema hebben, en derhal- ve Tweeflagtig zyn. Zie . bl. 520, — 2. Het Gepluimde Blootzaad (Etbu- lia paniculata) uit Oostindie, van Java. © . bl. 5$Te — 3e Het Goudkleurig Droogbloem (Gnaphalium Aureum) van de Kaap. . . / Een Blommetje van den Omtrek is by c en het Zaadpluis by d, met ongemeen fterke Vergrooting voor- gefteld. e bl. 590, ® Praas Praat LXVIII. Afbeelding van Sa- | MENTEELIGE KRUIDEN. tegenover Bladz. s9s Fig. 1. Het Zandig Droogbloem (Gna- phalium Arenarium) uit Japan. bl, 593. =_ 2, Het Japanfche Hoefblad (Tusfi- lago Japonica) met zyn Bloemfteng, bl. 634. me 3e Het Vindeelige Valkruid (Arnica. Gerbera) of dergelyke, ook uit Japan. À bl. 714e Hier van zyn de Rand- of Tong- blommetjes bya en de Trechter- blommetjes by b, met ongemee: ne Vergrooting voorgefteld, om het Verfchil der Teeldeelen aan te toonen. ' 8 Praar LXIX. Afbeelding van Sá- MENTEELIGE KRUIDEN, mn mem Ó1 7 Fig. 1. Zeer klein Tonderkruid (Conyza j pufilla). en ik bl, 618. == 2 Kaapfch Fynftraal (Erigeron Capen- fe.) ° L bl. 629. m 3. Zwartkelkige Chryfanth (Chry- fanthemum atratum.) ee ee ennn 4. Zeer kleine Koedille (Cotula pu- | mila) e e . bl. 113. Deeze vier zyn my van de Kaap der Goede Hope toegezonden en aldaar verzameld. ° ; AAT | BE. BESCHRYVING DEK PLANTEN. MIERDE AFDEELING DR RU TD :E :N, XVIL HOOFDSTUK. Befchryvingder ENKEL BROEDERIGEK Rv 1» DEN ( Monadelphia ), wier Meeldraadjes tog een zelfde Voetftuk famengevoegd zyn , ’i welk plaats heeft in de Geraniums, Malva's, enz, Rea aar her Getal der Meeldraadjes zyn KS “y de Planten in deeze Klasfe onder- % $ fcheiden. Van die met vyf heb ik al- BOERE je de Geflagten reeds onder de Hee. fters befchreeven , en van de genen , welken ’er tien hebben , blyven alleen nog maar de Krui. digen overs in ’t Geflagt van GERANIUM, Oijevaarsbek. Ik heb reeds opgemerkt, dat de Soorten hier in Onderdeelingen gebragt zyn, naar dat onder de Meeldraadjes meer of minder voorkomen , | ART die Il. DEFL, Xe STUKe 2 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN, _ IV. die Meelknopjes hebben”, De Heefterigen van An den eerften Rang , reeds befchreeven, hebben Hoorp: ’er zeven , de Bladen overhoeks en veelbloemie STUK. ve Steeltjes. Zie hier die van den tweeden , ook vig altemaal Afrikaanfche of Kaapfche Planten, *Zie ll. « 4 p.v.sr: B. Met zeven geknopte Draadjes en gepaare bladz. 368. de Bladen: Kruidige, XIX. (59) Oijevaarsbek met eenbladige Kelken , Geranium \ de peen Schyfronde » Handpalmswys’ ingefneedene, loides. Haairige Bladen en een leggende Kruidige Byvoetache S tig. enge Dit Kruidje heefc Stengen van twee Ellen lang , op den Grond leggende , die aan de Knoop: jes Wortel fchieten. De Bladen zyn rondach- tig, fomtyds in drieën , fomtyds in vyven ge- deeld, en aan den rand nog verder ingefneeden. Het draagt Kroontjes van vier of vyf onregel- maatige witachtige vyfbladige Bloemen , op zeer lange Bloemfteelt jes. xx. (ao) Oijevaarsbek met eenbladige Kelken; de Flavum: Geelblae- Bladen drievoudig overhoeks gevind ; de mige Blaadjes vindeelig; de Bloemftengen ruig. Zulk {19) Geranium Cal. monoph. Fol. orbicul. palmatis &c. H. Ups. 197. R. Lugdb. 354. N. 30. BURM. Ger. N. 55 HI. Cliff. 345. GOUAN Monspe 340. Ger. Afr, Alchimillg hixfuto folio, HERM. Lugdh. 282. T. 283. STISS. Bot. T. p. 07e (zo) Geranium Caul, monoph. Fol, trifariam alternatim pinnatis, Fol, pinnatifidis, Scapis hirtis. Burm. Prodr, 15. Jans, 257e MO NADELEN RrA Of “Yulk eene Soort, de Bladen als die van het W.. Wortelkruid veeldeelig hebbende „ met eenen AED Bolachtigen Wortel , heeft in den jaare 176o Hoorp- op de Buitenplaats van den Hoogleeraar |. °T®* | BuRMANNUS gebloeid, Zy droeg talryke Decandriag Kroontjes van geele Bloemen, hebbende eene Vlinderachtige figuur. Car) Oijevaarshek met eenbladige Kelken, een _ XXL. zeer korte Vieezige Steng, lange rui, dige Geranium odoratise Takken en Hartvormigezeer zagte Bladen, /7 imap À er (terks Dit is een laag Plantje , byna zonder Seng “kend. met lange, hurkende Takjes en dikke Wollige Bladen, de Steelen doorgaans vyfbloemig hebe bende en de Bloemen zodanig , dat twee Bloem= blaadjes, famengevoegd en opftaande, als ééne Bovenlip fchynen uit te maaken , de drie ande= ren , neerbangende, de Övderls. gelyk in de meette Afrikaanfche. Voor en na ’% bloeijen hangen de Bloemfteeltjes, doch regten zig we- der op by de aanryping van het Zaad, dat rui- ge Staartjes heeft. De fterke en niet onaange. paame Reuk, naar dien van het Citroen + Bale femkruid @*) gelykende , doet eene Hartfterken= de kragt onderftellen in deeze Soort (+). (23) (21) Geranium Cal, monoph. Caule Carnofo , brerisfimo &c. H. Cliff. z4s. Ra Lugdh. 354. Ne 29. BURMe Ger. N. 45. Ger, Afr. humile, Folio fragrantisfinas molli. Dier. Elthi1s7. Te s3le fe ri33e () er ri Citratum. Zie ’t voorg. IX. Srux, bladz, &Z2e (Ì) Burm. de Geraniis. p. 37 Aa IL. DEEL. X. STUK. 4 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. … (ea) Oijevaarsbek met eenbladige- Kelken 3 drie- ASpEEL voudige „ driedeelige, gefnipperde Bladen Hoorpe en een Kruidige flekelige Steng. STUKe Xx. (23) Oijevearsbek met eenbladige Kelken ; Geranium 8 RAA : Belen loe, Hartvormig rondachtige geftreepte , ingee Sn Jneedene gekartelde Bladen en een Kruidi- EXIT ge Steng. ' Gros/ula- ol rioides. (24) Oijevaarsbek met eenbladige Kelken ; Ey- Kruisbes- : e áchtig. ronde geplooide witgehoekte Wollige gekar= XXIV. telde Bladen en eene leggende Steng die Alsbaoi- eel des. Kruidig is. Heemft- achtig. Deeze drie Afrikaanfche Soorten zyn inzon- derheid door haar Loof onderfcheiden, ’t welk paar dat der aangehaalde Kruiden gelykt. De eerfte heeft de geftalte van de tweede, doch is viermaal zo groot en niet gladbladig „ maar Haairig , met Bladen als van de gefnipperde Stinkende Gouwe, zo de Ridder aanmerkt, De Bloemen zyn in deeze paarfchachtig en klein, t (23) Geranium Cal. monoph. Fol. Cordatis fubrotundis &e, tis &c. BuRM. Ger. N. gelyk in die, welke Bladen als der Kruisbes- fen (22) Geranium Cal. monoph. Fol. ternatis trifidis, lacinia= 36. Ger, Fol. Alcer tenuiter laci= niato. MART. Cent. 16. T. 16. Burm. Ger. N.53. Ger. Ped. bifloris &c. R. Zugdb. 351. Na 13. Ger. Aft. Uve crispe folio. Herm. Lugdh, 287. T. 289. (24) Geranium Cal, monoph. Fol. Ovatis plicatis finuatis Ec, H. Clif. 345. R. Lugdb. 354. N. 31. BURM. Ger, Na s4. Ger, Fol, Alther Afn odore Melisfe, BoERH. Lugdé, Ie pe 263e M- O-N-AD EL-P H I:A ‘5 fen heeft en zo wel leggende Stengen als de 4 AAN Heemstachtige, dus genaamd, om dat het Loof Pien naar Heemstbladen gelykt, zynde de Plant over Hoorp- % geheel Wollig. Deeze heeft vyf of zes Bloem-® SEN ftecltjes in een Kroontje ; doch de middelfte heeft maar twee Bloempjes by elkander ; zo de Hoogleeraar A. vAN RoyerN waarneemt (*). Hier zyn de Bloemblaadjes ook niet langer dan de Kelk en dus de Bloempjes mede klein en roodachtig of bleek paarfch. De Gouwach- tige heeft maar vyf Meeldraadjes : de Kruis- besachtige vier Meelknopies en in de Heemste achtige zyn de Bloemblaadjes zwart gevlakt (+): of liever van buiten donker paarfch, met een witten rand: van binnen roodachtig; de twee bovenften aan den voet met geftipte Bloede kleurige ftreepjes (1). Allen zyn het kleine Plantjes, doch de middelfte komt fomtyds op= geregt voor, als de eerfte, en de laacfte heeft den Geur van Melisfe, zo BoERHAA VvE aan- merkt. ( (es) Oijevaarsbek met eenbladige Kelken,dub- _XXv. Geraniu beldc, riandri=' Pliume (*) In Prodr. Flore Leidenfis, loce cit. De beroemde Koriander- HERMANNUS hadt 'er één, twee , drie of vierbloemige ladig, Steeltjes aan toegefchreeven en de Heer N. L. BURMANNUS zegt, Flosculi pufillë rubelli gemini vel plures. De Geraniise Pp: ár (Ì) Sy2. Nat. Veg. Xllle pe 512. (Ì) Mant. alt. p. 433. (25) Geranium Cal, monoph. Fol, bipinnatis Linearibus Ä wase Il. DEEL Xe STUK 3 5 5 IV. ÂFDEEL. AVI Hoorpe STUK e XXVI. Geraniuns Ay r rhifa= 4467A Ker velblae dig XXVI Prolificume Kinderend. XXVI. Asrit ans Geoord, 6 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN. beld gevinde , Liniaale , rappige Bladenen - een Kruidige Steng , die byna glad is. (a5) Oijevaarsbek met eenbladige Kelken en dubbeld gevinde Bladen ; de onderften Hart= vormig gekwabd : de Steng Kruidig ; de Kelken Siriemig. (27) Oijevaarsbek met éenbladige Kelken , Bloemftengen uit den Wortel en famenge- flelde Klootronde Kroontjes, (28) Oijevaarsbek met eenbladige Kelken , Bloemftengen uit den Wortel , ovaale, meest enkelde Bladen en famengeftelde verdeelde Kroontjes. Dus „fquartofis &c. Ger. Eol. Coriandri, R1V. Peut. T. 106, Ger. Af. Corieardri folio, Fl. incarnatis, minus. HERM. Lugdb. 279. T 280. batis &c. Burm. Ger, N (26) Geranium Cal. sol. Fol. bipinn. inf. Cord. lee . $9. BERG. Cap. 178. Ger. Afr. Betonice folio laciniat> et maculata. HFRM. Lugdh. 279. T. 23 B, Ger Afr. tuber. Anemones folio. HERM. Par. 379. rf. 173. Geran. Ethiop. Myrrhidis folio. BREYN, Cent, 129, Es 5e (27) Geranium Cal. monoph. Scapis Radicalibus , Umbele JA compofitâ glcholâ. Ger. Aft. Myrrth. folio, Radice Rapae ceâ. Comm, Hort. Il p. 125. TFT. 63 8. Ger. Proliferum. Aluso Burm. Ger. N. 70. Tab. 2. 9, Ger. Pinnatum. Burm. Ger. N.66 Ger. Afr Aftrigali folio. Comm. Pral. s3. T. 3, (23, Geranium Cal. monoph. Scap. Rad. Umb, comp. díe Mant. 433. Ger. Cap. hirfutum Radice Rapz. SEB. pe 28 T. 18, Ff. 4. d, Ger. Aurirum. BURM. Ger. N. 61. Ges. Afr. Fol. plerumque Auritis. Comm, Hort. 4 le vifa %c. 2zDeel PLAAT LIXI. f Phil delin.ct feulosd 4 gracht feubosit \ NS ld , Ni SN KOS Lliljnydelin k ct feu} vst. AMT EEK Hee Herd ebs 4 | | IN | ij IS M.O NA DELE HEA 7. Dus onderfcheidt thans de Heer Linneus IV. deeze Soorten van Kaapfche Geraniums, of lic- Ns ver brengt de genen, die te vooren onderfchei- Hoor p- den waren, tot deeze vier Hoofdfoorten. Her UE Loof ondertusfchen is zo verfchillende in by- zondere Planten , dat: men die naauwlyks voor _ Verfcheidenheden zou durven aanzien , indien het niet uit de Afbeelding van Serra bleek, dat een zelfde Wortel, van dit flag van Kruid, volkomen onverdeelde , ovaale en daar tusfchen geoorde en fyn gefnipperde of gevinde Bladen uitgaf. De veranderingen ondertusfchen, in de gezegde Planten voorkomende, welke ’s Win. ters overblyven , houden ftand, De meeften hebben een Wortel die dik en knobbelig is en van figuur als een Raap , fomtyds een Vuist groot, welke , gebraden zynde, van de Hotten- totten by gebrek van ander Voedzel wordt ge- geten. Het Korianderbladige is Jaarig en heeft _zodanigen Wortel niet. Het Kervelbladige wordt gezegd maar vier Bloemblaadjes te hebben en vyf Meeldraadjes , beurtlings onvrugtbaar of zonder Meelknopjes en de Oppervlakte der laden bruinachtig : de Kinderende heeft dik- _wils dubbelde Kroontjes, de Bloemen zwart of _donkerpaarfch , zo wel als de laatfte, die fom- tyds zeer klein valt, geen Handbreed hoog en zuurachtig is of zeer wrang van Smaak. De : twee II. pe rit. T. 61. 8 Ger. longifolium. Burm. Ger. N. 67e Tab, 2. & Ger. Oxaloides. Id. ibid, N. 71. Tab. 2,  4 II. DEEL. X. STUKe Decandrsa, ÌV. ÂrDrEte XV ll. HoorD- STUK. Goraniung Chelido- BELLA, speenbia- ig. Pr LXL Fig. 1. 8 ENKEEBROEDERIGE KRUIDEN, twee laatfte Soorten hebben ook maar vyf Meel draadjes. Dat Kaapfe' Oijevaarsbek, waar van ik hier in Fig. 1,op Praar LXI, de Afbeelding mededeel , heeft volftrekt de hoedanigheid van het Kinderende, als 'c welke dus genoemd wordt; zo Ray aanmerkt, „, om dat de Steng zig ss Kroontjeswyze in Stengetjes verdeeld, die 3, ieder een Kroontje van Bloemfteeltjes draa- ss gen.” Het Loof niettemin , van die Soort ; hoewel grootelyks , gelyk ik gemeld heb, ver= fchillende, komt geenszins zodanig voor, als in deze van myne Verzameling , hoedanige ik onder alle de afgebeelde Afrikaanfche Geraniums gece ne vind: des ikdezelve, om dat de Bladen veel paar die van het Speenkruid gelyken , Speenbla- dig noemen zal. Zy zyn breeder dan lang , en piet glad , maar ruuw, gelyk in fommigen der aangehaalden op de laatfte Soort ; maar zy zyn geenszins Ge-oord „ noch ook niet Gekwabd , gelyk in de volgende: des deeze myne hier als een middelflag van die beiden, of als een nieue we Soort , verfchynt, De Kroontjes zyn ieder door een Kransje van Stoppeltjes of Blikjes , zo menze noemen wil, gefchoord of hebben cen Omwindzel , gelyk in de Kroontjes- Kruiden. Het boverfte Kroontje was zeven-,de onderften of laagften vyfbloemig : de Kelk vyfbladig of diep in vyven gedeeld , met vyf bleek paarfche , donker geftippelde Bloemblaadjes : ’: getal der Meeldraadjes vyf; ieder met een Knopje voor= zien s pn ee MNT ON A D-E BPSE ta “6 zien, en de Styl enkeld , doch aan ’t end in IV: vyf Stempels verdeeld , gelyk in de anderen, AFPEELs XVII. Zie by Letter A denzelven in de Kelk ver-Hoorp- toond. | STUKe {29) Oijevaarsbek met eenbladige Kelken,een xxix. geknotte Steng, de Bloemftengen byna uit a den Wortel en het Kroontje famengefteld, Gekwabd. De gekwabde Bladen onderfcheiden inzonder- heid deeze Soort „die dezelven naar Wyngaard- bladen gelykende heeft , in de by nagt of buiten Zonnefchyn ruikende , door den vermaarden CoMMELYN uit den Amfterdamfchen Kruid- tuin afgebeeld, De Ridder voegt hier als Ver- {cheidenheden twee anderen by, door den Heer N.L. BuRMANNUs in Plaat gebragt; waar van de eene zeer ruig is en daar van den by- naam heeft : de andere daar van byna alleen verfchilt door Vindeelige Bladen. Een knobbe- lige Wortel is aan alle deeze drie eigen. ’ Zyn laage Plantjes. _(3o) Oijevaarsbek met eenbladige ongefteelde xxK. Trifle! Kel- Droevigs (29) Geraniam Cal. monoph. Caule truncato &c. R. Lugdh. 352. N. 18. BURM. Ger. N. 53. Ger. Afr, Noâu olens tue berofum Vitig foliis hirlutis. Comm. Hort. Il. pe 123. Ta . 62. B. Ger. hirfutum. BURM. Ger, N. 68. T. 2. %e Pin= natifidum. Jd. ibid. N. 69. T. 2. (3o) Geranium Cal. monoph. fesfilibus &c. Re. Lugdh. 352 N. 17: BURM. Ger. N. 57. H. Cliff. 344. Ger. trifte, | As Corn. II, DEE Xo STUKo XVI. Hoorpe STUKe Tienmasn ige ° 20 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN Kelken en tweedeelige eenbladige Bloeme Jlengen. Tot befluit der Afrikaanfche of Kaapfe Oi. _jevaarsbekken dient deeze zeer bekende Soort, die van het niet ruiken dan by nagt of in den donker haaren bynaam heeft , of ook van de onbevallige Kleur der Bloemen. Men vindtze fraay in Afbeelding gebragt door den vermaar= den BREYNs die aanmerkt, dat het breed-en fmalbladig voorkomt , doch anders weinig vers fchillende. Beiden hebben zy een grooten dik- ken knobbel - Wortel , vuil paarfch van Kleur, en het Kruid , een Voet of anderhalf hoog groeijende, is veelvoudig Vinswyze verdeeld, gelykende naar het Loof der Karooten. Men ‘giet het fomwylen zo breed als dat der Pinkfter- nakelen , fomwylen fynder dan dat der Wilde Kervel gefnipperd. Volgens den Ridder heeft “het de Bloemftengen tweedeelig eenbladig. Dit wil zeggen, dat aan ieder Kpietje der Bloem- ftengen , behalve het Stoppel - Kransje , een Blad groeit , ’t welk aan de bovenfte Knietjes groo- ter is dan aan de onderften: want de Steng heeft ‘er drie of vier, ver van elkander, volgens BrerEiN, doch zes of zeven, volgens den. Heer N. L. BURMANNUS. „, Aan den oir- „> fprong der Bladen , zegt deeze, komen zeer t » lange Corn. Canad. 105. T. 150. Ger. Nou olens Zthiopie cum, Rad. tuberofà &c. BREYN, Cent. 126. T. 53e M o NA DEL?PHE IA Ti „s lange enkelde Bloemfteeltjes , die Kroontjes- j IV, ‚ wyze, in een Omwindzel, van langwerpig dekt „‚ Eyronde uitgerande Blikjes gemaakt , gefteele Hoorns „de Bloempjes als uit een middelpunt (prei Pia ‚„ dende ophouden.” * Getal dier Bloempjes Desandries bepaalt BREY Nop negenof tien in een Kroon- tje, Hoe dan de pypachtige Kelken ongefteeld kunnen zyn, gelyk LinNaus zegt, begryp ik niee. De Bloemen hebben hier die ongelyk- heid niet, welke in de andere Afrikaanfche Gee taniums heerfcht, zynde van Kleur uit zwarte achtig paarfch, bruin en geel gemengeld, zest gedagte Heer BUR MANNUS , die aangaande de byzondere Eigenfchappen van dit Droevige het volgende meldt, _‚‚ De Bloem heeft by nagt een verkwikkend „> Balfamieken (*), doch over dag in *t geheel “9 geenen Geur: duurende dezelve tot den ae s) Zeraad toe, maar by de minfte Zonnefchya « verdwynende. Het Loof is aangenaam van 5, Smaak en kan, als een verkoelend Voedzel, ‚„ onder de Moeskruiden geteld worden. Vol- „gens HERMANNUS bevat de Wortel een s vlug (*) Hoe kon dan de Ridder daar van zeggen: Corolla Colore et Odore triftes ? Een Balfamieke Geur, als van Mose keljaat met Wierook gemengd ,en een verkwikkende aana genaambeid ‚ immers kan niet droevig genoemd worden , noch in hoedanigheid , noch in uitwerking 8 dewyl dezelve yeeleer het Hart verheugt. Wil men zeggen, hy heeft dar niet gemeend; dan is evenwel de uitdrukking zeer oneigen en onverftaanbaar. IT, DEEL. X, STUEe 12 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN, Iv. ‚, Vlug Zout met zoetheid gemengd , en worde boe “… by de Wilden, even als by ons de Aardappe- Hoorr- „len, Aardnooten en dergelyken , voor een STUK. __ lekkere Spyze gehouden.” Tienmans eik C. Myrrhina. Kervelbladige, Met vyf Knopdraagende Meeldraadjes, vyfe bladige Kelken en n. ergeboogene Vrugten: meest jaarlykfe Kruiden. xxxl. (31) Oijevaarsbek met veelbloemige Steeltjess Geran: uns 5 k Ha Romie yyfmannige Bloemen, gevinde ingefneedee Roomích. ne Bladenen Bloemftengen uit den Wortel. XXXII. (32) Oijevaarsbek met veelbl, Steeltjes , vyfme Cicuta- riùm. Bloemen , gevinde ingefneedene Jonk Bla« Fynbladig. den en Takkige Stengen. ee (33) Oijevaarsbek met veelbl. Steeltjes „vyfm. bam. Bloemen, gevinde ingefneedene Bladen ‚de Rr Spruitblaadjes Windeelig. oe | uie (31) Geranium Ped, multiftoris , Floribus pentandris &c. Burm. Ger. N. 30. Ger. Myrrhinum tenuifolium , Fl. am= plo purpureo, BARR. Rar. 568. T. 1245. Confer. Geranium Petrzum. MAGN. Monsp. Tog. Geran. foetidum. LOB. Zilaftr. 134. Mor!s. Hifl. Il. p. 516. S. 5. T. I4: É. 270 (32) Geranium Ped. multifl. Flor. pentandr, &c. Mae. Med, 337. GORT. Beig. 198, HALL. Helv. 369. KRAM. Auf?r. 2020 Bl. Succ. 579 3 625. GOGAN Monsp. 340, H. Clif, 314. __R. Zugdb. 352. BURM. Ger. N. 33. Ger. Cicutz folio minus Et fupinum. C. B. Pin. 319. Ger. Supinum. Dope Pempt. 63. LOB. Ie. 658. (32) Geranium Ped. multif. FL. pent, Fol. pinn, iniciâe, Coryledonibus pinnatifid:s. JACQ. Morf. ss. BURM. Gere Ne 29e M o NA DEL PH IT A. 13 „AvA _ Buiten het gemelde komen deeze drie Soore ten, in geftaite en ín het Loof „dat naar de IV, Ärpeer 3} XVII. Wilde of gewoone Land - Dolle - Ken gelykt , Hoorp- overeen. Heteerfte , dat te Romen op de Straaten “TUE groeit, verfchilt van het tweede , door geen Stengen te hebben, die getakt zyn , maar Bloeme ftengetjes uit den Alontel of Stoel, Dic Fynbla- dige is een Onkruid in veele deelen van Euro- pa, komende aan den Duinkant in onze Pro- vincie, als ook in Zandige Bouwlanden en aan de Wegen , overvloedig voor. Gemeenlyk zyn de Bloempjes bleekrood, doch men vindt het, in de Haarlemmer- Hout, met witte Bloemen, Hier van komt eene Verfcheidenheid voor, die grooter is ,‚ hebbende de leggende Oene wel een Elle lang 3 doch gemeenlyk valt het zeer klein en laag, zynde onder den naam van Oú- jevaars- Bek of Kraanhals bekend; dewyl de Zaadhuisjes daar van de figuur zeer wel uitdruk- ken. De Bloemen zyn in fommig geftippeld , in ander nict, Voorts is , ten opzigt van de ver- deeling der Vinblaadjes , een aanmerkelyk ver- fchil met het Welriekende, dat zyne Natuurly- ke Groeiplaats in de Levant zou hebben; ten minfte Uitheemfch geoordeeld wordt door den Heer HarreERr; hoewel men het op fommige plaatfen in Duitfchland en zelfs, volgens den Hoog. ag. Geranium Cicute folio Moschatume GC. Ba Pin. 339 Lon, de. 65e EK. DEEL. KX. Sum. Decandrias Dy ENREEBKOEDERIGE KRuipéuy IV. Hoogleer D. DE GorTERr , in ons Neder. in land agter den Kranenborg, aan de Wallen deë Hoorv- Bouwlanden vindt. Het heeft de Vinblaadjes, STUK. die in het gemeene doorgaans ook gevind zyn, alleenlyk Vinswyze ingefneeden , of aan den rand flegts gekarteld ‚en altoos breeder , volgens HarLLeRr, die tien Meeldraadjes in deszelfs Bloemen, en zo wel tien als vyf in die van het Fynbladige of gewoone, gevonden hadt (*), Terwyl het Fynbladige weinig of byna geen Geur heeft, is dit laatfte begaafd met een (tere ken aangeraamen Moskeljaat- Reuk, en daarom komt het in de Apatheeken voor, by den naam van Geranium Mofchatum. Niettemin hangen de hoedanigheden, om welken men het tot een Geneesmiddel gebruikt heeft , meest af vart een zuurachtige famentrekking , welke ’er in heerfcht , en deswegen is het voor een uitmune tend Wondmiddel gehouden geweest. Sommie gen hebben ‘er , bovendien , eené byzondere kragt tot uitdryving, ín uitflaande Ziekten, aan toegefchreeven. xxx. (34) Oijevaarsbek met weelbl. Steeltjes ; vyfmm; re Bloemen en Hartvormig ingefneêden Bla- Griekích. den 3 de boyenften Lierachtig Vinswyze verdeeld, (35) (*) Hip. Stirp. Hebr. inchoata. Berne 1768. Tom. TI. Pe 407 (34) Geranium Ped. multifl. Fl. pent. &c. BURM. Ger. N. go. Ger. Chium vernum Caryopbyllatg folio. TOURNFe Core so, MART. Cent. 4. Te 4e „ MV Kabe PET am A8 _(3$) Oijevaarsbek met veelbl, Steeltjes „vyfm. IVe | Bloemen en Hartvormige eenigermaate ge- Arora, kwabde Bladen. Hoorps STUK. (36) Oijevaarsbek met byna driebl. Steeltjes, xxxv. yyfm. Bloemen, Hartvormige gekartelde, bin fa!acoidesa ingefneedene , ruuwe Bladen en neergedruk. ! Maluw :ntige te Stengen: KXEVL. Alariti= (37) Oijevaarsbek met veelbl. Steeltjes , vyfm, wen. Leekants, Bloemen , en Eyronde Zaagtandige Lind Sn aale gryze Bladen, ; Glaucon | phylium, (38) Oijevaarsbek met veelbl, Steeltjes, vyfm. LSB k is XXKXV ille Bloemen en Hartvormige vyfkwabbige Blas ardsinume den; de Bloemftengen uit den Wortel. HE De meefte byzonderheden , waat in deeze vyf Soorten verfchillen , zyn hiet aangetekend, Zy (35) Geraniam Ped. mulcifl. Fl. pent. 8cc. H. CHF. 344. Re Zugdb. 352. BURM. G?r, N. 34. Ger. Fole Althez. C. B. Pin. 313. Ger, Malacoides. LoB. Ze. 662. “(36) Ger, Ped. fubtrifl. Fl, pentandris &e. Get. Pedanc. bifloris 8e, R. Luzáb. 351. N. 12, Ger. minimum procume bens Folio Betonice. Mor. Hift. IL. p. 512. S. s. T. 35e fa zo, Ger, pufill, maritimum Alth. £ Betonice folio. Puk. Phyt. 31. f. 4 (37) Ger. Ped, multifl. Fl. pent. &c. Ger. Egypte glans cophyllon. DILL, Eleb. 1so. Te 124. f, 150. Ger. pus, Are _genteum, Heliocropii min. folio, SRAw. Afr.260,T.260 B, Geranium glaucum. Burm, Ger. N. 62, T. Ie (33) Ger. Ped, multifl, EL pent. Fol. Cord, quingaeloe. . bis , Scapis Radicalibus. Il DEEL. X, STUK, 16 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN; IV. Zy komen alle meer of min Overeen in de fie AFDEEL, vuur der Bladen, geheel anders dan in de voór- Hoorp- gaânden en Hârtvormig of Eyrond. Zy vallen STUK, niet groot van Gewas. Het Zeegroene, inzon- MO gerheid, is, zo wel als het Zeekants en Vyf- kwabbige, zeer klein, Het eerfteis door Tours NEFORT op ’t Eiland Chio of Skio, in de Griekfche Archipel , gevonden. Het Ma'uw- achtige groeit aan de Kusten der Middelland= {che Zee, in Îtalie en Vrankryk, als ook, zo wel als °c volgende, aan die van Engeland. Het Zeegroene in Egypte, én het Vyfkwabbige aan de Kaap: zynde dit laatfte door den Heer Bu r- MANNUs aan den Ridder medegedeeld (*). Hetzelve heeft de Bladen vyfkwabbig, Harte vormig, ftomp, gekarteld, van onderen ruuw en Bloemfteelen uit den Wortel , zonder ‚Stene gen. xxxrx. (q9) Oijevaarsbek met byna veelbl: Steeltjes , Gerasa vyfm. Bloemen en drievoudige gekwabde Gruinum. Kraanbek= Bladen. kig. XL. (40) Oijevaarsbek met veelbl. Steeltjes, vyf= Ciconium. Langbek- marne kig. (*) Waarfchynlyk na de Uitgaave der Disfertatie van zyn Ed. de Geraniis ; dewyl men daar in van ’t zelve geen gee ‚wag gemaakt vindt. (39) Geranium Ped. fubmultifl. Fl, pent. &c. GOUAN Monsp. 341. BURM. Ger. N. 32. Ha CIf7, 498. yy, Ger, Ped. bifloris pentandris &c. R. Lugdh. 352e Ne 14. Ger. latie folium Acu longisfimâ, C. B. Pin. 319. (4o) Ger. Red. muktifl, Fl. pent, &c. Am. Ac. 4. p. 232e BURM. | NEO NGA DE LB Hi: T Be 17 mannige Bloemen en gevinde WVindeelige IVS ___flompe Bladen, Arp ele Hoorp- Decze beiden „die door de langbekkigheiddersrur. _ Zaadhuisjes uitmunten , groeijen in de Zuide- Decardria, Iyke deelen van Europa, De eerfte valt inzone derheid. op ’t Eiland Kandia of Creta. In Lan- guedok en Provence is de andere, op dorre , drooge Velden , gemeen. In Switzerland heeft HarLErR ze vergeeffech gezogt : hoewel C, BauuiNnus de Groeiplaâts ook in Wallifer- Land aantekent. De langte van de Naalden ftelt hy op vyf Duimen, CorLUMNA op drie, % welk nader met de bepaaling van J. BA v- HINUS ; op ruim een Handbreed, ftrookt. ’c Is zeker, dat dezelven by uiftek lang zyn in beide -deeze Soorten wordende deswegen in ’c Franfch genoemd Bec de Grue; in 't Spaanfch Agujetas , dat is Naaldekruid, De Ridder on- derfcheidt de laatfte van de andere niet alleen door de Vindeeligheid def Bladen , welke inde eerfte gekwabd zyn, maar- ook door de leggen- de Stengen, die overendftaan in het Kraanbek- kige. C. BaAuHIiNus maaktze, in het Lang- bekkige , met fyn verdeelde Bladen, twee El. len lang. De Bloemen zyn blaauw of blaauw- achtig paarfch in beide deeze Soorten en de Zaad BURM, Ger. N. 28. Jacq. Hort. 18. GER. Prov. 432. Ger. Cicute Folio Acu longistimâ. C. B. Pine 139. Prodr. 138. Ger. Apulum Coriandrifoliam. Cor, Eecpbre 1, p. 136. Te | 335 B ‘IL. DEEL. X. STUK) IV. Zaadjes, welken ‘er, als gewoonlyk in dit Ge-_ ele fiagt, vyf zyn, hebben geflingerde Staarten (*). Hoorp: Hoewel maar vyf geknopte Meeldraadjes in STUK. de Soorten van deezen Rang voorkomen, heb» 1 nde ben de meeften nog vyf daar buiten, die plat, Vliezig en onvrugtbaar zyn. Zy ftemmen in de Weelbloemigheid der Steeltjes overeen, en dit onderfcheidtze van de volgende Soorten. Vyf zulke Veelbloemigen heeft ForsKaAOHL in Egypte gevonden, onder welken ook het Ma- luwachtige en Langbekkige was, De overigen noemt hy Ruig , Dikbladig en Drielwekig , naar de gefteldheid van het Loof, Alle deeze, zegt hy , hadden vyf vrugtbaare , geknopte Meel. draadjes (+). D. Batrachia Ranonkelachtige. Met tien geknopte Meeldraadjes en tweebloemige Steeltjes : overblyvende Kruiden. À XLI (41) Oijevaarsbek met tweebl, Steeltjes en veel- Pe deelige Bladen: de Slippen Liniaal , onder= zherofume 5 KnoBbelig: deelig , flomp. 18 ENKELBROEDERICE KRUIDEN (42) (*) De Naald of het Zaadhuisje , naamelyk , der Oije- vaarsbekken „ beftaat uit de famengevoegde Staarten der Zaaden ; gelyk TOURNE FORT zeer fraay, op Plaat 142 , vertoond heeft; alwaar zig tevens , by A, de Koker der Meeldraadjes, het Kenmerk van deeze Klasfe, openbaart. (f) Flor. Lgzypt. Arab, p. 123e (ai) Geranium Ped, bifloris , Fol, multipartitis, Laciniis Kinearibus &c. GOUAN Mlonsp. zer. H. Clif. 343. Ra Lugdb. 350. BURM. Ger. N. 9. Ger. Tuberofum majus, ©. B. Pin. 313. Ger, Balbofam. LOB. dc, 661, M Oo N A DELE PE H ft Á, 29 (42) Oijevaarsbek met iweebl, Steelsjes, ge- IV. xwollen Kelken en geheele Bloemblaadjes : venae; den Stamper zeer langs de Bloemfteng ge- doorn. gaffeld. Sno gef LIL De eerfte van deere twee, die den Wortel Grim Bolachtig heeft , groeit in Engeland » zo wel als za G twoge in Italie, daar de andere , die ook een dikken ee knobbeligen Wortel keert ‚ haare Groeiplaats heeft, De Steng van deeze wordt fomtyds een Elle hoog; de Bladen zyn rondachtig gehoekt en diep ingefneeden, doch niet zo fyn verdeeld als die der andere, Zy heeft fierlyke paarfche welriekende Bloemen, (43) Oijevaarsbek met eenzaame Bloemfteel-_xurr tjes tegen de Bladen over; de Kelken eeni- ei germaate gebaard; de Steng opftaande ; de Bloemblaadjes gegolfd, (44) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes,duh- XLIV- _ … Fusers, beld, tegen de Bladen over; de Steng ‘uit- grain» gebreid; de Bloemblaadjes onverdeeld. (45) (42) Geranium Ped. bifl. Cal, indatis , Petalis integtis, Stylo longisfimo &c. Ml. Clif. R. Lugdb. BURM. Ger. N. 10e Geranium Batrachioides odoratum. C. B. Pin. 318. Moe 8. Elif?. 1. p- sia S.4- T. 16, £. 15. Ger. Barr. long. pre odoratum. J. Be Hij?. IE. ps 477% (43) Ger. Pedunc. folie, oppofitifaliis &c. Tacq. Pied, 122. GOUAN ‘Monsp.“34i. R. Lugdb. 350. N. 5. BURMe Ger. Ne vi, Batrachioides hirfutum Flo atro=rubente, C. Be Pine 31% (4a) Ger, Ted. bifiaris oppofieifoliis geminis &c, MILL pi B 2 Di, IE, DEEL, X. STUKe IVe AFDEEL XVII. HoorD- STUEe XLV. Geranium reflexuns Oimgedoo- gen. XLVI. Node fant. Knoopig. XLV II. „Striatume. Geliteepte oo ENKELEBROEDERIGR KRUIDEN. (45) Oijevaarsbek mes tweebl. Steeltjes en ___Bladen overhoeks ; de Bloemblaadjes omge- boogen , gefnipperd, zo lang als de flom- pe Kelk, (46) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes , uit= gerande Bloemblaadjes, en de Stengbladen driekwabbig, onverdeeld, Zaagtandig , van onderen glinfterende. (47) Oijevaarsbek met tweebl. Steelijes en yyfkwabbige Bladen ; de Kowabben in °t midden uitgebreid: de Bloemblaadjes twee- kwabbig en Netswyze geaderd. _ De Bynaamen wyzen de voornaamfte byzon- derheden deezer Soorten aan, door welken zy meest uitmunten. De twee eerften hebben de Bloemen donker paarfch of bruin, de volgende fterk omgeboogen (*) : de vierde Knoopige Sten- | gens Di. N. 7. Ger, phrum five fuscum Petalis reflexis. TOURNF, Jnft. 267. Gere Mont. fuscum. C. B. Pin, 318. Ger. fuse cum. Los. Jc. 663. Cas) Geranium Ped. bif}. Foliisque alternis &e. Ger. Fl. purpureo reflexo Italicum. BARR. Ze. 39. (46) Ger. Ped. bifl, Petalis emarginatis &c. GOUAN Monsp. sar. H. Cliff. 343. R. Lugdb. 350. N. 2. BURM. Ger. Ne 7. Ger. Nodofum, C. B, Pin. 318. Ger. magn. Folio trifido. J- 5. Hit. Il. p. 478, Ger. s, 6. Plateau. Crus. Hift. II. Pe zoe Á (47) Ger. Ped. bifloris Foliis quinquelobis &c, Burm. Ger. N. 6. Ger, Romanum verficolor f. ftriatum, MoORis. Hiff. Ii. Pp: sI16. S. Se Jie rê. É 24e (*} De Verfcheidenheid van vlakke of omgeboogene Bloe- men KE OIN AD BEDERT A. or gen; de vyfde geffreepte Bloemblaadjes.” Het IV, geen Omgeboogen heet, komt in geftalte zeer Re overeen met die bekende Tuinplant, mee don- Hoorne kerpaarfche Bloemen, natuurlyk groeijende op STUK de Ooftenrykfe en Swiczerfche Gebergten. De Peeendria. andere Soorten groeijen in de Zuidelyke deelen van Europa. Het Knoopige ís in Provence en Languedok gevonden. Dic heeft de Bladen dries deelig , terwyl die der anderen vyf of zes- kwabbig en als gepalmd zyn, Het Geftreepte, dat in Italie huisvest, heeft een, bruine Vlak aan ieder hoek van ’t Blad , op de bovenzyde, (43) Oijevaarsbek met tweebl, Steeltjes , by- xLvIr. na Schildvormige vyfkwabbige , infneedig Sereniun Sylvaticume. Zaagtandige Bladen: de Steng opgeregt; Bofchig. de Bloemblaadjes uitgerand. (49) Oijevaarsbek met tweebl. zeer lange neer= xi1x. geboogene Steeltjes , geheele Bloemblaadjes „Fire Moerastfig, en vojfkwabbige ingefneedene Bladen, ( Ön 50) men hangt hier van den Ouderdom af, zegt HALLER , Hift. Stirp. Helv. inchoata. p. 404. (43) Geranium Ped. bifl. Fol, fubpeltatis , quinquelobis &c. Fl Lapp. 266. Suec, 5720 OED. Dan. 124: H. Cliff. 344. R. Jugdb. 351. GOUAN Mfonsp. 342. BURM, Ger. N. r2. Ger. Bacrachioides Folio Aconiti, C. B, Pin. 317. TOURNEE. Inft, 266. (49) Ger. Ped, bifl. longisfimis declinatis &c. Am. Acad. IV, p. 323. BURM. Ger. N. 13. Ger. Sanguineum majuse BFSL. Eft. Vern. 1. T. 9e f. 2. Ger, Batrachioides Paluftie Fl. Sanguineo. DIL. App. ss. Elth, 160. T. 134- fe 164: HALL. Opusc. 109. \ È 3 IK. DEzz. X. STUK, aa ENKELBROUDERIGE KRUIDEN, IV. (So) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, byna AEB. Schildvormige veeldeelige rimpelige fpitfe Hoorpe Bladen en geheele Bloemblaadjes. _— STUÄe 8 Deeze drie Soorten behooren tot het Kruid , ed dat men Ger. Batrachioides noemt, als vecl naar Veldig. de Ranonkels of naar de Aconiet gelykende door het Loof , welks figuur en verdeeling hee grootfte onderfcheid maakt. In onze Provinciën fchynt ’er geene te groeijen , maar in de mid- delfte en Noordelyke deelen van Europa, enin Switzerland , komen zy allen voor, Op Ysland zelf valt de eerfte en derde: wordende van het Volk aldaar met de eerfteVioletkleur geverwd (4). De middelfte is zo gemeen piet in Europa: men vindtze echter ook in Duitfchland „en in Rus- land nam de Heer D. pe Gommer dezelve in vogtige Bosfchen en aan Oevers der Rivieren, overvloedig waar, De Bloemen zyn bleekrood, paarfchachtig of Bloedkleurig , dat is donker rood, Een aanzienlyken Tak daar van heb ik ‚uit Japan bekomen , welke met de Afbeelding van DiLLENIuUs volkomen ftrookt, Deeze Soorten zyn naar de Groeiplaats gee by- (se) Gr. Ped. bifl. Fol. fubpeleatis &c. FL Suec. 573, HALL. Fie'v. 567. KRAM Auflr. 203. GOUAN Monsp. 342. H. Cliff. R. Lugdh 350. BuRM. Ger. N. 16. Batrachioides Gratia Dei Germaucrum. G, B. Pin, 318. Ger. 3. Batrachioides majas. CLUS, Hijf. Ii. p. Too. Dop. Pempt. 63. LOB. Zes 659: (Ì, HALE» Helv, inchoata. pe 403. \ BIO Nr A.DE aBult.As 23 bynaamd, Zy gtocijen met Kruidige Stengen , IV. in Takken verdeeld, omtrent een Elle en fom- S4nELe tyds hooger ‚ ten minfte de eerfte, die men Hoorp- meest in Bosfchen aantreft. Deeze komt fomwy-STUE- len met witte Bloemen voor ; de laatfte , die de Peeerdria. gemeenfte is , en ook wild groeit op de Berg« velden in Lapguedok en Provence, heeft blaau- we Bloemen, en deeze is oudtyds als een voor- naam Middeltot Geneezing van Kankers , Knoest- gezwellen; Wonden en Zweeren „gebruikt ; waar- om zy den naam heeft van Gratia Dei, dat is Godsgenade , der Duitfcheren. Zulks werdt aan een Balfamieke hoedanigheid , daar in huisves= tende, toegefchreeven. (51) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, uit- Lr. gerande Bloemblaadjes en eenigermaate bide Schildvormige Bladen , die in zeven drie- Verzilverd. deelige Kwabben gedeeld, en met een Flu- sveelachtige Wolligheid bekleed zyn. Op de toppen van den Baldus- Berg, in ’ Veroneefche , groeit dit Verzilverde Oijevaars- bek, dat een overblyvend Plantje is, gelyk de voorgaanden, maar klein en teder, byna onge fteeld, hebbende paarfche Bloemen. (52) (51) Geranium Ped. bifl. Petalis emarginatis &cc. Aur. Acad, IV. p. 324. BURM. Ger. N. 8. Ger. Argenteum Alpinum. C. B. Pin. 318. PLUK. Phyte 186. Ne 3e longius Radicatume. PoN. Bald, 341. T. 342, SEG. Ver, Je P: 471. Te IO. G@fe Arg» Montis Baldi. J. B. Hif, II. p- 474e B 4 II. DEEL. Xe STUK IV. AFDEEL. XV il. HoorDe ATUKae DEP, Goraniunz Maculg- Eure. Gevlakt. LI. Pyrenai= Eu Mm. Pyrêa nee{ch, Arzbicum. Arabisch. 24 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN, (5a) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes , een gegaffelde opftaande Steng , vyfdeelige in- gefneedene Bladen, de bovenften ongefteeld. In Virginie en Karolina groeit deeze, die, de Stengen twee Voeten hoog, een dikken knob. beligen Wortel en paarfchachtig blaauwe Bloe- men heeft. (s3) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes ; de onderfte Bladen in vyf veeldeelige Kwabben gedeeld en byna rond ; de Lovenften dries Rwabbig: de Steng opflaande, Dit Pyreneefche Oijevaarsbek heeft lange ; verfpreide , leggende Stengen en Bladen als ge- meld is, rood gerand. De Kelkblaadjes zyn aan de tippen rood geklierd; de Bloemblaadjes eens zo lang als de Kelk, paarfchachtig : de vyf buis tenfte Meeldraadjes korter met misdtagtige Meelknopjes : de Zaadjes langwerpig met een lang Snuitje, zo Doktor Ger arp op de Berg- velden in Provence heeft waargenomen. Of men deeze Soort in de nieuwe befchryving van Ysland met Geranium Montanum , dat ik Cn. (sz) Geranium Ped, bifl. Caule dichotomo ereto Sc. GRON. Virg. roi. BuRM. Ger, N, 17. Ger. Batrachioides Amer. maculatum &c. DirL. Elth. 188. T. 132. É. 159. (s3) G:r. Ped, bift. Fol, inferiotibus quingue- partico mule tifidis rotandaris &c. Hups. Angi. 255. Geranium Columbie num Pyr. pereune maximum. TOURNF. Jeff. 268. Ger. Ped, biflotis Fol. mult'fidis, Lacintis obtufis inzgualibus , Peralis bifidis. BURM. Ger. N. 25. GER, Prov. ps 433e Te KGe i Ze M o NA DEL P HI A. 28 onder de opgegevene Soorten van Linneus IV, niet vind, bedoele (*), blykt my niet; doch RER het zou kunnen zyn ; alzo meer Planten der Hoorv. koude Bergtoppen in het Zuiden, met die van °T®%- t Noordengemeen zyn. De Heer Forsraö r Pe%rie vondt in Yemen een Geranium , dat hy .Ara- bicum tytelt , met tien vrugtbaare Meeldraadjes , twee Bloemfteeltjes en ronde ingefneedene Bla- den , draagende witte of roode Bloemen. Hy zegt niet, of het een overblyvend dan jaarlyks Kruid ware. Men wiefch, met deszelfs Afkook- zel in Water, het Hoofd, tegen Hoofdpyn ; onder de Arabieren (}). E. Annua. Jaarlykfe. Met tien geknopte Meeldraadjes en tweebloemige Stecltjes. £54) Oijevaarsbek met tweebl. Sueeitjes, uit- gerande Bloemblaadjes , ftekelige Zaaddop- Je lg onemi= jes en driedeelige Spruithlaadjes, in ’tmid- rn. Bo- L den geknot. ener Bovendien heeft deeze Soort , die uit Bohes me, zo men wil , afkomftig is, nog deeze by- zondetheid , dat de Kelken gebaard zyn, vol- gens den Ridder, met drie of vyf Ribben. Het | is (*) OLOFSEN. Befsbr. von Ysland. 1775. Pp, 237. (FT) For. Migypt. Arab. p. 124. | (sa) Geranium Ped. bif. Pete, emarg. Arillis hirtis &c, Am. Ae. IV. p. 323. BURM. Gere N. 34e Ger. Batrachioides Bohemicum. DirL. Elth. tso. Te. 133. f 160. Ger. Bart, minus annuum. MOrIs, Hijf. II, p. sit. S. 5. T, Is. £, 1e B 5 IE. DEELe Xs STUK, 05 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. iseen Lymetig ruig Plantje ‚ dat Stenget jes fchiet dn één of anderhalven Voet hoog en blaauwe Hoorp-. Bloemen heeft. Na ’t bloeijen worden de Steel- STUK. tjes en Kelken rood, de Zaaddopjes zwart. De Spruitblaadjes hebben de figuur der Bladen van den Tulpeboom, EV. (55) Oijevaarsbek met tweebl, Steeltjes, en Eb dok Haairige tienhoekige Kelken, Robberts. Niet alleen op de Rotfen der Noordelyke kruid, deelen van Europa, gelyk LiNNaus zegt, maar ook op die der middelfte en Zuidelykfte deelen „ en bovendien op Muuren , Steenachtis ge Gronden, in ruigte en Wildernisfen , kome deeze Soort , in onze Nederlanden en elders voor, Men noemtze ’er Robbertskruid , naar den La- tyofchen naam, in ’ Franfch Herbe a Robert, in ’t Engelfch Hierh Robert , in ’t Hoogduitfch Ruprechts - Kraut „ of ook Schartenkraut en Klein Schobwurtz. Het heeft die benaaming niet van den vermaarden Franfchen RonErrus , door wien hetzelve, benevens veele andere Krui- den , zo door hem als anderen getekend, in Plaat gebragt is (*): maar van eenen Sc. Ro- bert of Rupertus, wegens de uitneemende krag- ter (55) Geranium Ped. bifk Calycibus Pilofis decem -angulae tis. Mat. Aled, 336, GorT. Belg. 199. KRAM. Aufir. 2030 Fl. Suec. 578 , 619. GOUAN Monsp. 342. Td, Clif. 344 Re Fugdh. 3s1. Geranium Robert. primum. C. B. Pin, 319e Ger. Robertianum. Dep. Pempt. 62, LOB. Je. 657e (*) ROBERTI Zoons Flor, in Cuarto, Paris. MON AD B kP EE As Se ten daar aan toegefchreeven. Ondertusfchen komt al die Roem byna daar op uit, dat het IV, ÁFDEEL. XVII, een goed Middel is voor in en uitwendige Kwet- Hoorp- zuurten „ inzonderheid in Pappen of Stoovingen “7 UX opgelegd zynde , als wanneer het ook dient om het Water af te dryven, Gezwellen te doen verflaan en tegen de Roos of *t St, Anthonis Vuur. Het Afkookzel in Water of Aftrekzel in Wyn geneest de Barften in Lippen en Tepels , en dient tot Bloedftemping. Sommigen hebben het ook tegen ’t Scheurbuik en de Kanker aan- gepreezen, Het is fterk en Bokkig van Reuk , overtreffende in hoedanigheden de andere Soor ten, Het is een laag Kruid , hebbende de Bladen Vinswyze , doorgaans in dricën en dan verder in vyven ongelyk verdeeld, glad of ruig , fom- tyds roodachtig , de Bloemen paarfch of wit. De Kelk is Haairig, en van de vyf Blaadjes 3 Deeandria. waar dezelve uit beftaat , zyn twee met drie Kielen, één met twee en twee met ééne Kiel ; dat denzelven tienhoekig maakt. Het groeit ook in gelukkig Arabie, zegt LiNNeus. (56) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, Pie- ra- (ss) Geranium Bed. bil, Cal. pyramidatis angalatis &c. It. Goehl. o28. Fl. Suee. $74. OD. Dan. 213. KRAM. Zufir. 203. GOUAN JMonsp. 342. LURM:Ger, N. 19. Ger- lucidam Sazatile, C‚ B. Pin. 318, Ger. Saxatile. THAL. Herc. 44. T. s. Ger. rotundifol, Saxatile montanum. Gom. Ectôr, Ie pe 138. Te 137. A $ il, DEEL X, STUKe EVE. Ger ansesms ducidum, Glanzige ENKELBROEDERIGE KRUIDEN, 25 IV, ramidaale ‘hoekige „ verheven - rimpelige sil Kn Kelken en vyfkwabbige ronde Bladen, Elson: Op Steenige plaatfen en Gebergten groeit Tienmoe- deeze , die van de Glanzigheid der Bladen haa= wie: ren/bynaam heeft „door geheel Europa. Zy heeft kleine paarfche Bloempjes , wier Blaadjes, zo wel als in de voorgaande onverdeeld zyn. LVIL Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes en 57 J eel Blaadjes overhoeks , by de Bloemen; wier Zagtbla- Blaadjes tweedeelig zyn: de Kelken flomp: ak: de Steng byna regtopftaande, zvn, (59) Oijevaarsbek met tweebl, Steelijes gen Caroiinias baarde Kelken , tweedeelige Bladen , ruige “ Keroli- Zaadüopjes en uitgerande Bloemblaadjes, nifch. __zjx. (59) Oijevaarsbek met tweebl. Steelijes, die Columbi- langer dan het Blad zyn, vyfdeelig veel- ne deelige Bladen , gladde Zaaddopjes en ge Voet. baarde Kelken. Dee. (57) Geranium Ped. bifl. Foliisque Floralibus alternis &c. GOUAN Monspe 342. Fi. Succ, 577. GORT. Belg. 199. BURMe G:r. N. 21. Ger. 21. Ger. Ped. bifloris, Fol. fparfis Reni= formibus &c. Hart. Helv. 366. Ger. Columbinum villo- {um, Petalis bifids purpureis. VAILL. Paris 79. T. 15. fuse | (58) Ger. Ped. bi, Calycibus Ariltatis &c. Burm, Ger, N. 24e ‘GRON. Wirg. too. R. Lugdb. 351, Ger. Columbie pum. Carolinum &c, DiLL. Elis. f. 162. (s9) Ger. Ped. bifl. Folio longioribus &c. Gorr. Belg. 199. GOUAN Mfonsp. 343. KRAM. Auflr. zo4. Fi, Suec. 576. GER. Prov, 434. HALL, Heiv. 367. VAILL. Paris, 79. Te de „Mo .N A DEL: Bs Hor A 09 Deeze drie Soorten behooren tot het Kruid, IVe „dat men Dwivepoot of Duiven - Voet noemt , PEEL wegens de figuur der Bladen, die byna rond Hoorps van Omtrek maar irpgefneeden zyn. De eerfte TPE en laatfte groeijen alom in Europa, en komen Pscandriee ook in onze Nederlanden wild voor : de mid- delfte groeit natuurlyk in Karolina en Virginie, De eerfte , die eene opgeregte Steng heeft ‚munt uit door tes haarer Bladen, de gezwol= len Kelkeh en dat de Stoppeltjes tweedeelig zyn : de tweede heeft de Kelken ruig gebaard en ryp zynde rood ; met zwarte Zaaddopjes daar in: de derde heeft zeer lange Bloemtfteeltjes en de Kelken grootelyks gebaard en groot. Allen zyn het laage Kruidjes, met de Stengen veelal langs den Grond verfpreid. (6o) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, ge- LX. baarde Kelken , geheele Bioemblaadjes ‚seen, ruige Zaaddopjes en byna gevingerde Vin. Giijs. deelige Bladen. Dit Kaapfche heeft Draadachtige Stengen, aan de Knoopen met Borftelige Stoppeltjes be- zet, In fommige Monfters komen de Steeltjes vierbloemig voor , gelyk men dezelven by den Heer (6o) Geranium Ped. biflotis, Cal. Ariftatis &cc. Am. Acad. VL Afr. 26. Ger. Ped. bifl. Fol. multipartitis, R. Lugdó. 3st. N. 11. BURM. G2r. N, 26. Tab. te Ger. Afr. tenuifolium, PLUK. Phye. 186. £. 4. Ger. Aft. Fol. Pal(atille infra Argen- teo , Fl. albo. BOERH, Lugdh. 1. p. 264. HK: DREEn X, STUKe ÌV. ÄFDEEL. XVIl. Hoorp- STUK. Tienman- HiLo LXl. Geruntum disfeltum. Verdeeld. LXIT. Rotundifd- dizrnn, Rondblae dig. LXKIIT. Paftiluns, Zeer kleine 80 ENKELBROEDERIGE KRuiDemn; Heer Bur MANNUS afgebeeld vindt, De Bla- den hebben van onderen eene Zilwerachti ge Wolligheid, Behalve het Duiven- Voet en het Zagtbladi. ge Oijevaarsbek , valet ook het Maluwachtige , het Zeekants. en Zeegroene , onder de Kaap- fche Planten, (61) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes ; de Bladen eerst in vyven, dan in drieën ge- deeld ; de Bloemblaadjes uitgerand en niet langer dan de Kelk; de Zaaddopjes ruig. (62) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes 5 de Bloemblaadjes byna geheel , niet langer dan de Kelk; een leggende Steng en Niers vormige ingefneedene Bladen. (63) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes; uit- gerande Bloemblaadjes , neergedrukte Steng en Niervormige gepalinde Liniaale fpitfe Bladen. Dees (61) Ger. Ped. bifloris Fol, quirquepartito = trifidis &e, GOUAN Jlonsp. 343. Fl, Susc. IL. N, 622. Gere majus Fol. imis longis ad Pediculum divifis, MOR, S. s. Te 3. fe 3e VAILL. Par. T. Is. f. 2. (62) Ger. Ped. bifl. Pet, fubintegris longit. Calyeis &c. GoRT. Belg. 200, GOUAN Monsp. 343. KRAM. Auflr. 2044 fl. Cliff. 344. Fl. Suec. 575. R. Lugdh. 351. N. 9. Ger. Fol. Malve rotundo, C. B. Pin, 318. Ger. Columbinum VAILL. Paris. 79. T. is. É. 1. Pes Columbinus. Dop, Pezpt, 6te LoB. Je. 653. (63) Ger, Ped. bifl. Pet. emarginatis &c. BURM. Ger.N. 23e Golambinum humile &c. Ray. Angl. 1IL.p. 359. Te 16. É. 2e Ger. Col. tenuius laciniatum. C. Bs Fin, 519. Prodr. 138. M o NnADEL?® HTA a Deeze drie komen of overal of in fommige , IV, deelen van Europa voor, De Rondbladige ook iter in ons Nederland, aan de Wegen op Zandige Hoorp- plaatfen, Deeze is het eigentlyke Duiven - Voet „TöEe in ’t Franích Pied de Pigeon, in t Engelfch Do- _Desardrig, wesfoot in ’t Hoogduitfch ook Schartenkraut genoemd wordende. Niets gemeener dan ’t zel- ve aan de Wegen in Switzerland ‚zo HALLER fchryfc. Elders komt het op Bouwlanden voor, Hier onder vallen Plantjes zo klein, dat menze byna voor de laatfte Soort, die in Engelanden Vrankryk waargenomen is , zou houden. Alle deze hebben zeer kleine Bloempjesen dus wei. nig aanzien.- De Zaaddopjes van het Kleine krullen met hunne Staartjes aan de Punt van den Styl om, gelyk in eenige andere Soorten. De Stengen van het Rondbladige of Groote Duie ven - Voet zyn fomtyds een Elle lang, F. Uniflori. Eenbloemige, Met tien geknopte Meeldraadjes. (64) Oijevaarsbek met meest eenbl. Steeltjes, Lxiv. de Bladen fpits vyfdeelig ; de Blaadjes Vins. iiizams wyze verdeeld. Siberisch, In Siberie is de Groeiplaats van deeze Soort , die verfpreide Stengen van een Voet, met Bla- den als gezegd is, heeft, geevende de Stengen uit (64) Geranium Ped. fubunifloris , Fol. quinque = pactitis zeatis , Foliolis pinnatifidis. Buam. Ger. N. s. JACQ Horte T. Ee II. DEEL X, STUK. 32 ENKELPROEDERIGE KRuIDER, IV. uit ieder Mikje een lang Bloemfteeltje met wite AFDEELe . | 3 xv. te paarfch geftreepte Bloemen in vyfbladige Hoorp- gebaarde Kelken, STUKe , LXv. (65) Oijevaarsbek met eenbl. Steeltjes ; de Gerantunt sa Bladen eerst in vyven , dan in drieën ge- neun. deeld, van omtrek rond, Bloede kleurig; Op drooge belommerde Velden in Europa, meest in de Zuidelyke en Bergachtige deelen, komt deeze voor ; die het Bloedkleurig Oije- vaarsbek is van Cuus1us,groeijende , volgens hem, in aile Hakbosfchen van Opper- en Ne. der- Ooftenryk „ als ook op hooge Grasvelden. Het heeft de Stergen , zegt hy, zeer Takkig en Knoopig, ruig en van boven, aan de Zon- zyde , rood of paarfchachtig : de Bladen als gezegd-iss vyfdeelig, met de Slippen meest in drieën, doch ook fomtyds enkeld of in tweeën gedeeld 5 ruig , van boven groen, van onde- ren witachtig : de Bloem zeer groot, byna als een Veldroosje , rood van Kleur: de Zaaddop- jes krullen zig om, Het heeft een dikken rood- achtigen Wortel en is ook van eene famentrek- kende hoedanigheid, (66) (65) Geranium Ped. unifloris Fol. quinque » partitis trie fidis &c. Burm. Ger. N. 3, Ger. Ped. fimpt. uniflorise HALL. Helwv. 365, Fl. Succ. 571. KRAM. Aufir. 204. Re Lugdb.- 350. GOvAN Jfonsp 343. GER. Prov. 435. Ger. Sanguineum maximo Flore. C. B. Pin- 318. Ger. Ze Heamatodes. Crus, Hift, Il, p. 202. @, Ger. Hamaet, Lane caftriente. Dirr. Elth. É. 163e k Mo N A DEL P HI A 838 (66) Oijevaarsbek met eenbl. Steeltjes ; de Steng Vleezig met Knôopjes en eenzaame geftrekte Doornen, IV, FDEELe XVIt. Hoorpe STUE, Een zonderling gedoornd Knobbelgewas, dat Lxvr. niettemin een weezentlyke Soort van dit Ge- Geranium SpPinge flacht is, maakt deeze Kaapfche uit, welke defin, Ridder befchryft als Heefterig en Supp > met een Houtige Doorn uit ieder Knobbel; de Bla. den ovaalachtig , mer Klierige Stippen: de Kelk vyfbladig en onder de tippen gebaard als in de _ Europifchen, naar welken dit Geranium ook in Vrugtmaakende deelen gelykt, Dit heeft de Ridder derhatve geoordeeld , zya ne plaats te moeten behouden, niettegenftaande de Heer N,L., Burmannus hetzelve achtte tot een ander Geflagt betrekkelyk te zyn, zo wel als het Grootbloemige (*) , thans door Li n- N£ Us uitgemonfterd. Di: naamelyk , verfchilt van de overigen „ door een eerbladigen uitges breiden , aan den Voet niet Pypachtigen Kelk, gelyke Meeldraadjes en vyf onderfcheiden Stam- pers , niet tot een Snuit famengegroeid, Ook heb. (56) Geranium Ped. unifl. Canle Caârnofo nodulofo, Spie nis folitariis ftriëtis. Mant. o8, Ger. Spin. & Nodofum , Fal, reflexis. BURM. Afr. 81. Te 31. Ger. Ped. fimpl, A &c. Burm. Ger. N. 2. (*) Ger. Grandiflorum. Sp. Plant, II. N. 57. Ger. Finta incanum, Flore magno luteo dentato. BuRM. fr. 83, T, 34. É. 1. BURM. Ger. Ne. Ie C 3, DEEL. X, STUK, Gedoornd, 84 ENKELBROEDERIGE KRuiDen. IV. hebben de Elsvormige Vrugtbeginzels gaauwlyks BEDEL: cen blyk van Styl en ieders Stempel is. Wratach- Boorp- tig (Ì). STUKe | Twaalf PENTAPETE S mannige. | | ì Tot de Twaalfmannigen is dit Geflagt be- trokken „ waar van de twee laatfte Soorten reeds gn er, onder de Boomen befchreeven hebbende*, my’ ® & 133. thans de eerfte nog {taat te befchryven , als 1 (1) Pentapetes met Piekswys’ Lancetvormige Pentaperes Zaagtandige Bladen. phoenicea. Roodbloe- mige. Naar ’t Mottekruid zweemt deeze taamelyk wat de Geftalte aangaat , doch de Bloem en Vrugtmaaking doetze nader komen aan de Heemst. Het is een fierlyk Kruid, met groote hoogroo« de Bloemen , dat hier in de Hortus, omtrent honderd Jaar. geleeden , is geteeld geweest en ‘naar die Plant in-Plaat vertoond door den bee roemden COMMELYN, De vermaarde TRE w bragt het ook in ’t Koper. ’t Kruid dat by Rume PHIUS ‚ onder den naam van Godlooze Bloem , is afgebeeld , (dus genaamd zyade , om dat de / Bloem, (}) Burme Fl, Cap. Prodr..p. 19. (1) Pentapetes Fol. Haftato- Lanceolatis-ferratis. MILLs Dik. T, zor. Alcea Indica tucido haftato folio. PLUK Phyt. T. 255. f. 3. Blattaria Zeylanica Flore amplo coecineo COMM: Hort. 1. p. 11. T. 6. Flos impius. RUMPH. Amb, V. p. 238e T. 100. f. 1. Sjasmin. Hort. Jfal, X. pe ie Te FE, TREWe Rar, 7. Te 5e Burm, Fl. Jnd, 144. M eN A DE LPH TA 38 Bloem, als den Hemel niet durvende aanfchou- IV. wen, fteeds nederhangt of zydewaards geftreke LOEDER, is ‚) gr my hier van grootelyks te verfchillen. Haorp- Dat in de Malabaarfe Kruidhof voorkomt , ge-STOEe naamd Sjasmin of Oostindifch Motrekruid 5 srad hadt breede Hartvormige Bladen , als die der Brandenetelen, zeer Haairig op lange Steelen, en eene groote Meniekleurige Bloem, Thans komen wy tot de Veelmannigen , dat is die twintig en meer Meeldraadjes hebben, onder de Enkelbroederige Kruiden, en daar in allereerst tot het Geflagt van S rp A. Hoorn- Heemst. Hetzelve bevat verfcheide uitheemfche Plan. ten, die wegens de Bloem naar de Heemst of Maluwe gelyken , doch wier Vrugt doorgaans met Hoorntjes is bezet, beftaande uit ver- fcheide famengevoegde Scheedjes , die ieder een enkel. Zaad bevatten. De Kelk is enkeld en gehoekt, de Styl veeldeelig, Een- en twin- tig Soorten komen in % zelve voor , zynde meestal Jaarlykfe of Zaay - Gewasfen , naa- melyk. ‘ (1) Hoorn + Heemst met langwerpig Hartvor- 4, 1 en (1) Sida Fol, Cordato - oblongis ferratis &c. Sy/?, Nat. KIL. Ped Gen. 337, Weg. Xille p. 517. Fl Ups. 199, Fl. Zeyle os4.R. Luzdb. 340. H. Cliff. 346. Burm. Fl. Ind, 145. &c. Alcea Carpini folio, Amer, Frutescens &c. Comm, Mort, 1. Pe C a Se Ml, DEEL, Xe STUK) IV, ArDeEeL? XV]. Bocorp- STUKe Side; ile, Witte. “II, De Vv. STUK, bl. 320 ur, Rhorbife- dia. ge 36. ENKELRBROEDERIGE KRUIDEN mige Zaagtandige Bladen, Borftelige Stop- pelijes en byna gedoornde Oxelen, (2) Hoorn - Heemst met rondachtig Hartvor- nige Bladen , Borftelige Stuppeltjes en fn na driedoornige Oxelen, De eerfte van deeze twee fchynt nader de Smalbladige Silaguri van RuMrParus te zyn; dan dat dit Kruid behooren zou tot het Geiten- kruid der Westindiën , welk men aldaar voor Thee gebruikt * Immers het heeft een Pylaar- tje, dat de Meeldraadjes draagt, in 't midde van zyne geele vyfbladige Bloempjes. Het is een Heeftertje van eenige Voeten hoog; de an- dere een Jaarlykfch Kruid, dat van de Woltige witheid der Bladea zynen naam heeft, die aan ‚t end niet fpits- maar rond zyn , de Bloemen wit met paarfche Stempels en de enden der Bladftee- len paarfchachtig. (3) Hoorn- Heemst met Ruitachtig Lmêst- vormige Zaagtandige Bladen, de Oxelen Ruitbladi. Cerigermaate iweedoornig. (4) 3. T. 2. Althza Virg. bidens &c, PLUK. Alm. 25. T, 9. f. 6, Malva Uimifolia femine duplici Roftro. TOURNF. Jr? 96, Silagurium. RUMPH. Amb. Vi. T. 18. be (2) Sida Fol. Cordatis fubrotundis &c. Malva bicornis Sanguiforba folio villofo & glabro. DiLL. Els. f. 210: Al- thaa Roftrata Cormandelien(is &cc, PLUK. Alm. 26. T. 9e f,r3e (3) Sida Fol. each erdee ferratis Ec. A cf. 346, Re Lugdb. 349. Fl. Zeyl. 252. GRON. Pirg. 1OL, Malvinda unicornis , Folio Rhomboide , perennis, DILL. Elkh. 216. Te 172 f. 2120 To 13. fe 20 NIL:Or NA: DEESLOPE HE I:A. ‘37 (4) Hoorn-Heemst met rondachtige, geplooi- IV. _ de, Zaagtandige Bladen, | AspzeLs ve OR Hoorp- (s) Hoorn- Heemst met Wigvormige flompe „ srux. Zaagtandige , van onderen Wollige Bladen. rv. Sida Alnie De figuur der Bladen onderfchcide deeze „al.{2ö2 … } sbladige. temaal, gelyk de twee voorigen, Oostindifche _v, Planten, hoewel men de Gedoornde ook aan de le Kaap en in Noord- Amerika „ de Ruitbladige in dae de beide Indiën aantreft. Deeze is Heefterig en overblyvende , zo wel als de Elsbladige , die zeer naby komt aan de volgende, welke tot het _Silagoeri van RumrHrus behoort, Zyn twee- de Soort fchynt het Ruitbladige te zyn , welks Bladen eenigszins fcheef voorkomen ; hoewel de Heer N, L. BURMANNUS die betrekt tot een Spitsbladige Sida: want RuMrPHIiuszegtzelf, dat de Bladen ftomp zyn. De Afbeelding, bee ken ik, vertoontze wel degelyk fpits: doch het fchynt my toe ‚dat zo wel in eene zelfde Plant, als in byzondere , aanmerkelyke Verfcheidenhe- den voorkomen. De Bladen „immers „aan de Tak- ken en Plantjes, my onder den naam van Ruite bladige toegezonden , vertoonen weinig Ruit- | aChe (4) Sida Fol. Orbiculatis plicatis ferratis &c. H, Clif. 346. Fl. Zeyl, 253. Re Lugdb. 349. Malvinda Stellata Alnifolie. Dir. Elh.f. arr. (s) Sidz Fol, Cuneif, rerufis &c. Alihea Indica latiore fo- lo Cordiformi. PLUK. Alm. 26, T. 9. f, ze Silagurium, RUMPH, Amb, VI. pe 44. Te £9. C 3 II. DEEL. Xe STUK. 33 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN. IV. achtigs en zyn byna Lancetvormig, diep gekar- der teld , aan ’ end eenigszins rondachtig ; dus Hoorp- veel naar die van de Thee gelykende , zo Rum- STUK. __pHIUS te regt aanmerkt. De Stompbladige heeft Velma Jezelven aan ’t end zeer breed en uitgehoekts %igce k tusfchen welken de Elsbladige als een middel- flag uitmaakt. Deeze Planten worden gezegd van eene verzagtende en rypmaakende natuurtezyn, gelyk de Heemst, vL (6) Hoorn- Heemst met ovaale Zaagtandige ee Cilia: flompe Biaden, kanthaairige Liniaale Stop- Kanthaai- pelijes en gedoornde Zaaden. Ïige. vir. __ (7) Hoorn- Heemst met Hartvormige , Zaag- Triguetra. tandige „ eenigermaate Wollige Bladen en Driekan= } 8 tige. driekantige Takken, vig, _ (8) Hoorn- Heemst met Eyronde Zaagtandige aan Wollige Bladen ,naauwlyks gefteelde Oxel- is. 8 Jamaikae bloemen en vyf tweehoornige Zaaden. íche. ix. (9) Hoorn. Heemst met Hartvormige gekar- Viscofa. tel. Lymerigee (6) Sida Fol. ovalibus retufis ferratis êc, Am. Acad. V. p. 201. Malva minima fupina Fol. oblongis ferratis &c. BROWN. Fam. 232. Malva minor Betonice folio &c. SLOAN. Jam. 26, Hijk. Ke-pe. 217 Te NBTs bna (7) Sida Fol. Cord. ferr. fubtomentofis. Sida trifulcasa. JAäcQq. Amer. 26. Hift. 195. (8) Sida Fol. Ovatis ferratis tomentofis &c. Am. Acad, V. ps 4oï. Sida humilior Fol. ovatis ferrxatis. BROWN. Fars 230. (9) Sida Fol. Cord, crenatis tomentofis 8c, Ar. Acad. Ve Mi SOrNSA DE LyPuHiksk 39 zelde Wollige Bladen; de Bloemen meest IV; eenzaam; de Zaadhuisjes zevenhokkig rond beren en plat. Epo STUK. In de Westindiën en op * Eiland Jamaika Palyane iù 2% byzonder , is de Groeiplaats van deeze dri: Soorten , uitgenomen de Driekantige , welke de Heer JACQUIN op ’t Eiland St. Domingo gevonden heeft. In de Keizerlyke Broeihuizen te Weenen is deeze eens Mans langte hoog opgefchooten ; de anderen zyn kleine of laage Kruiden naar de Heemst gelykende; weshalve SLOANE de laatfte noemt Alcea met Pope- lierbladen , die ruig en flaauw Zaagtandig zyn. (ro) Hoorn- Heemst met Hartvormige, iets Xx, gehoekte, Zaagtandige , Pluizise Bladen. pe baa Hartbladi- Deeze Soort, die Î in Oostindie en aan de Kaap 8% valt , heeft weezenlyk Hartvormige Bladen , met veêle fyne Haairtjes , als Pluis, bezet, Het is een Jaarlykích Kruid , dat Di rr e- NIUS afbeeldt, onder den naam van Tweekoore nige Maluwe met zagte Bladen , welke byna rond zyn, en Gene komt ook de Afbeelding voor, V. p. 4o2. Sida viscofa & villofa &c, BROWN. Fam. 280. Alcea Populi Folio villofo leviter ferráto. SLOAN. Pam. 98. BEN p\22e. Teersosf. 4. (1o) Sida Fol, Cordatis fuhanpulatis ferratis villofis, Mal- va bicornis Ballotes folio molli, Dir. Eltb. f. 209. Althza Maderaspatana , fubrotundo Folio molli & hirfuto, multipie lis. PLUK, Alm, z5, T. 131. f. 2. Buma. Fl Ind, p. z47. C 4 MU, Darr. X, STUK, 49 ENKELBDROEDERIGE KRUIDEN IV. voor, welke PLUKENrET gegeven heeft van xvij, Zekere Heemst van Madrasf met zagte ruige Hoorp« fterk gehaairde Bladen; doch waar van aan- STUK, merkelyk verfchilt de Heemst met Moerbefie- Been Bladen van PLuKENET (*), met veel langer dunner Bloemfteeltjes in de Oxelen, en dunner Stengetjes , minder ruig, met ruüwe, niet zag= te Bladen, hoedanige ik, onder den naam van Hartbladige, van Java heb ontvangen. Doch ‚ volgens de aanhaalingen zyn ‘er meer Verfcheia denheden van deeze Soort. De Katou- Uren van Malabar wordt in Afkaokzel Pisdryven- de gezegd te zyn. Xle €: Ii) Hoorn- Heemst met Hartvormige eeni- pe fee germaate Hoekige Wollige Bladen, Kroon- drangende, tjesbloemen en tweefnuitige Zaadhokjes. Er (12) Hoorn- Heemst met langwerpig Hartvor- de mige gejpitfte, Laagtandige ‚ van onderen. Gepluim- Wollige Bladen, en Haairdunne zeer lan= de. ge Bloemfeeltjes. xn, (13) Hoorn- Heemst met Lancetswys’ Hart- Peripiacie folie iel Eftenzane / dst N dige. (*) Althza Morifolia Ind. Or. ad, Fo'iorum finus Capitus lis Gngularibus parvis. PLUK, Alm. T. 152, f. 1 (zi) Sida Fol. Cord. fubangulatis tomentofis &c Sida major asfurgens fubfrmticofa et fubvillofa. Brown. Jam. 281? (x2) Sida Fol. Cordato - oblongis acuminatis &c. dr. Acad, V. p. 4or. Sida humilior Ramofa teres &c. BROWN. Jam, 230, (13) Sida Fol, Cordato- Lanceolatis integerzimis &c. Fl, Zeyd IN OSN ADE LPR Pa Ak vormige effenrandige Bladen en eene ge. IV. pluimde Steng. Peen p Hoorpe (14) Hoorn- Heemst met Hartvormige Zaag-srux, tandige» flekelige Bladen en veelbloemige xiv. gekropie Bloemfteeltjes aan tend der Ssen- „5% Urens. gen. hi Brandende, De vier Soorten zyn op het Eiland Jamaika , in de Westindiën, waargenomen, hoewel de derde ook voorkomt , zo ’t fchynt, in Zuide Amerika en op ‘Ceilon ín Oostindie. De eerfte is vry groot, de tweede klein van Gewas; de derde heeft geheel (Effenrandige Bladen, veel naar die van ’t Scammoneum gelykende, als blykt uit de Afbeelding van DiLLENIUss die dezelve uit Ceylonífch Zaad geteeld hadt. Hier komt by een Soort met zeer groote Bla- den en Haairige Stegen , van PLuMIER gevonden , hebbende insgelyks gefternde Vrug- ten, De vierde, die de Bloemen bykans in ron= de Hoofdjes vergaard heeft , is wegens de fte- keligheid der Bladen gebynaamd. Behalve de Ge- Zeyl. 253. LOEFL. It. 237. R. Luedh. 349, N. 2, Sidaerece ta glabra êc. BROWN. Jam, 230. Abutilon Periploce acu- tioris folio, Fruêtu ftellato, Dir. El/th. 4. T. 3 f. 3. Al- cea Orientalis Scammonei folio &c. PLUK. Alm, 17. T. 74» f. 7. B, Sida Fol. fubrot. cord. Sc. R. Lugdó. 350. N. 10. Abutilon amplisfimo folio Caule villo@. PLum. Sp. 2. Je, 3. (14) Sida Fol. Cord. ferratis hispidis Sc. Am. Acad. V. pe got. Sida Urticata. BROWN. Fam. 280, MURR. Comm, alten nov. Te KIT. p. 75 T. Sa Cs IN. DEEL. Xe STUE. 42 ENKELBROEDERIGE KROIDEN. IV, Gepluimde kwam ook de Hartbladige en een AgpreL Eyronde , den Heer ForskKaonr in. Arabie HooFp* voor, STUK. pet jes s xv, (15) Hoorn -Heemst met Hartvormige eeni- ige „germaate gekwabde Bladen , uitgebreide ging Stoppeltjes , de Bloemfteelen korter dan de î Bladfteelen en veelhokkige Zaadhuisjes. BAE Lofe _XVle (16) Hoorn- Heemst met Hartvormige lange wÂmericâ= . . een werpige onverdeelde Bladen , veellhokkige RR, ‚ Zaadhuisjes, van langteals de Kelk, en Lancetvormige Hokjes. Vreemd is ’t, dat de Ridder de eerfte, die in Amerika groeit, Westindifche , de andere, die op Jamaika valt, Amerikaanfche gebynaamd heeft. De Bladen van deeze zyn tweemaal zo lang als breed, Zaagtandig: de Vrugten maaken Blaasachtige Wollige Zaadhuisjés uit, beftaan- de uit twaalf Hokjes die opwaards Lancetvor- mig ZyD; vervat in een Wollige Kelk, zui. … (17) Hoorn- Heemst met rondachtig Hart. Abutilose Indifchee VOr « (15) Sida Fol. Cordatis fublobatie Ec. Am. Acad. IV. p. 325. Abutilon Veficarium , Fl. Fruêtugue mejore non crispoe Dirr. Elth. 7. p. 6. T. 6e (16) Sida Fol. Cordatis oblongis indivifis &c. Abutilon Veficarium Flore luteo majus. PLUM. Ze. 1. T. 2, mala, (17) Sida Fol. fubrotundo= Cordatis indivils &c, GRON. Virg. 78- GOUAN Mlorsp. 344 Re Lugdh. 349, H. Clif. 346. Aithza Theophrafti Flore lutea. C. B. Pin. 316. Ale thza altera £. Abutilon. CAM. Epit. 668. Abutilon. Don. Pempt, 656. Althaa Inteis Fleribus. LoB. Je, 655. M o NA DEL P HI Ae «3 vormige ggverdeelde Bladen, de Bloemftee- 1 An len korter dan het Blad, de Zaadhuisjes heg . veelhokkig met tweedeelige Hoorntjes. — Haaren Pelyane dria. Deeze Soort wordt gehouden voor het „Abu- dilon van A VICENNA,en naar dezelve zyn al- le die Heemstachtige Planten , welke een der- gelyke Blaasachtige Vrugt , uit veele Hokjcs beftaande , hebben , door TOoURNEFOR tot een Geflagt van deezen naam betrokken. Het heeft de geftalte vande Heemst,en groeit byna tot de zelfde hoogte als die, wordende door de geele Bloemen inzonderheid daar van onder. fcheiden ; als.ook doordien de Bladen niet over= - langs maar als hoekig en Schildachtig aan de Steelen, die vry lang zyn; zitten. Men geeft ‘er, in de Zuidelyke Landen , den naam aan van Bafterd- Heemst. Zy groeit in de beide Indiën. (18) Hoorn - Heemst met Hartvormige onver - ah deelde Bladen , omgeboogene Stoppeltjes , Me bange Bloemfteelen , en veelhokkige ruige Swufthe. Zaadhuisjes , korter dan de Kelk zynde. Deeze groeit in Oostindie ook tot eene aan- Mete (18) Sida Fol. Cordaris indivifis, Stipulis rêfexis Gec, Am, Acad, IV. p. 324. Abutilon Ind, A. lutea minore. Fi Zeyl. 520, Alcer affinis Aburilon dla. Prus. Phye, 126. f. 5. Aburilon hirfntum. Rumer. Amb. IV. Pp. 20. T. zo, Be- locroe. '‘Hore. Mal, VI, p‚ 3. T. 4 II. DEEL. X. STUK, 44 ENKELBROEDERIGE K«uIDEN, _ IV. merkelyke hoogte. De geftaltegis byna als der AFDEEL. voorgaande en de Vrugten of Zaadhuisjes wor- Hoorp- den by de Kroon van een Trepaan „of Pane STUK. poor, zynde een Heelmeefters Werktuig , ver= rige, __ geleeken: doch op Malabar noemt men ’t Gee was deswegen, in ’t Nederduitfch, Lobhalfen „ dat zeggen zal willen Halslobben, als eeniger= maate naar een ouderwetfe Halskraag gelyken=- de. Voorts heeft zy met de volgende veel overeenkomst, dat uit de bepaalingen blyke. XK (19) Hoorn- Heemst met Hartvormige-eeni- fi a jl germaate gekwabde Bladen „ omgeboogene at Stoppeltjes ; de Bloemfteelen langer dan da pn LXI Bladfteelen en veelhokkige ruuwe Zaadhuis- Fig. a. jes » langer dan de Kelk. Van dit Ooftindifche Abutilon is de eerfte Afbeelding gegeven door CAMERARIUS, ' welke vervolgens door BAUuHIiNus,en nader- hand door Morrison, fchynt- gekopieerd te zyn. De laatfte heeft voorzigtig het Zaadhuisje of de Vrugt, door den eerften daar nevens ge- voegd , als geheel ondeugend afgebeeld zynde, weggelaten. Terwylop de Afbeelding van de Bloem , en van ’t geheele Gewas, by die Au- theuren, ook niet te roemen viel, en my geen betere daar van was voorgekomen, heb ík een ge (19) Sida Fol. Cordatis fublobatis ec. CAu. Hort. 3. Te . r.J. B. Hift. IL. pe 659, MOR. Hifi. II. p‚ s31, S. 5. Te 19, f. 4e Alshea Theophrafti Gimilis. C. B. Pin, 316. MGOENTVACD IE LE HHA 45 ‚ gedeelte van een fchoonen Tak daar van, my IV. “uit Java toegezonden , daar toe gebruikt, Zie ÁTREE Pr. LXÍ. Fig. a. ‘et Blykt uit denzelven, hoe Hoorp- de Vrugten famengefteld zyn uit veele gehoorn-*TUE- de Scheedjes , digt te famen gevoegd en dus ,, 4 u plat van boven, De Hoorntjes , veel korter / dan in ’t gemeene, fpreiden zig aan den om= trek vic. Derzelver Steeltjes, als ook die der Bloemen, zyn doorgaans langer dan de Blad= fteelen , en de Bladen eenigermaate gekwabd, De Steng , Steelen, Bladen, Kelken en Zaad- huisjes bekleedt een zagte Wolligheid. De Zaadhuisjes van het gemeene Abutilon zyn veel langer, fpitfer en dubbeld gepunt, gelyk uit de Afbeelding van een rype Vrugt van ’% zelve, by B, blykbaar is. Dezelve heeft zes- entwintig Punten en dus dertien Hokjes of Haauwtjes : ik heb ’er met dertig Punten. De Heer N. L. BURMANNUs geeft, on- Racemofa, der den naam van Getroste, een nieuwe Oost- “ette, indifche Soort op , met Hartvormige gekartela de Pluizige Bladen en veelbloemige Steeltjes in de Oxelen (*). Deeze fchynt overeen te komen met die , welke ‚in het Werk van Eur er door Trew , is afgebeeld en omftandig befchree= ven (Ì). Het eenigfte is , dat de hokjes van de (*) Sida Fol. Cord. crenatis villofis , Racemis Axillaribus multifloris. F/. Ind, p. 148. ({) Sida Fol. fubrotundo - Cordatis fablobatis , Pedunc. ane bellatie Capfulis mulrilocu!aribus. p. 49. T- 69, II. DEEL. X. STUK, IVe AFDEEL. XVI Hoorpes STUKe XK. Sida Crispâ. Gekruide, XXIe Crift at4s Gekamde. 46 ENKELBROEDERIGE KRurDEN de Vrugt of Zaadhuisjes hier veelzaadig zyn, ’t welk ftryde tegen de Geflagtsbepaaling. dn (2o) Hoorn- Heemst met Hartvormige eeni- germaate gekwabde , gekart, Wollige Bla- den en knikkende opgeblazene veelhokkige gekartelde uitgeguipte Zaadhuisjes. Deeze die in Karolina, als ook op een det Bahama’s Eilanden is waargenomen , en uit Zaad in de Elthamfe Tuin geteeld , heeft kleine Bloempjes en een kleine Vrugt, die uit zodani- - ge Zaadhuisjes beftaat , als gezegd is, welke jeder ook twee of drie Nierachtige Zaadjes be- vatten. Zy heeft de Steeitjes , waar aan de Vrugten hangen , dun en geknakt , met opftaan- de Bloempjes. (21) Hoorn - Heemst met Hoekige rl onderften Hartvormig , de bovenften Viool- achtig; de Zaadhuisjes veelhokkig. Uit de aanhaalingen blykt, dat hier de Per. fie (zo) Sida Fol, Cord. fublobatis , crenatis tomentofis &c. LOEFL: Jt. 240. Abutilon Veficarium erispum. DiLL. Elth. 6, T. 5. f. 5. Abutilon Americanum &c. MART. Cent. 29. T, 29e Abutilen aliud Veficarium, PLUM. Ze. 15e T. 25. (21) Sida Fol. angulatis , infer. Cordatis, fuper. Pandure formibus. &c. GOUAN Monsp. 344. Sida Fol. crenatis, infer. Cord. obtafis , fupertoribus acuminatis. R. Lugdb. 349. N. 4. Sida Fol. Cord. obfolete ferratis. H. Cif, 346. Aburilon Yavatert folio, Frau criffatoe DiLr. El:b.f. 2. B, Sida Fol. infer. Cordato - angulatis ‚ fuper. Haftatis, Petalis ine teperrimis, Re Laga, 349. Ne 3e dd. Ups 199, OM Ton ADERS 49 fifche Sida, waar van de Heer BuRMANNus,, 1V- git het Kruidboek van GaArzin, een byzon- fg dere Soort gemaakt heeft (*), ook t’huis be- Hoorp- hooren kan. Men vinde in het Loof een aant merkelyke Verfcheidenheid, zo dat zelfs deon. rde der - Bladen ,gelyk de Heer Go va n aanmerkt, dikwils Handpalmswyze in vyven gedeeld , ten minfte vyfhoekig, voorkomen , zynde aan den “rand niet gekarteld en donkerrood; de Bloem- fteelen eens zo lang als de Bladen; de Bloemen eens zo groot als de Kelken en bleek blaauw, Ook heeft het de bovenfte Bladen, zegt hy , fomtyds Lancetvormig , fomtyds Piekachtig. By DiureNtus waren de onderfte Bladen Hartvormig ; de bovenften finaller en wat hoe= kig, even als in de gedagte Perfifche, die de bovenften ook niet volkomen ongefteeld heeft, Men vindtze fomtyds in ’t midden fmaller , en dus eenigszins naar een Viool gelykende. De geheele Plant is ruig , of met Wolligheid be= kleed en heeft, om dat de Zaadhuisjes als ge- kamd zyn, dien bynaam, Twee andere Soorten van Sida, onder de by= naamen van Getropte en Geftraalde , bevoorens door LinNaus opgegeven, maaken chans hee Geflage van Malachra uit , dat door my reeds onder de Heefters is te boek gefteld (+). Le (*) Sida (Perfica) Fol, inferioribus petiolatis Cordatis acu- minatis , fuperioribus fesflibus Lanceolatis dentatis , Pedun.e culis folitarits unifloris. Fl. Ind, p, 148. T. 47. É. 1. (f) Zie het Il. DEELS. V, Srum , deezer Nat, Hijlorie, bl. 373: II. DEEL. X. STUKa 48 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN? Iv: ArT uaa Heemst, Ar Ee Een dubbelde Kelk, waar van de buitenfte Hoorpe in negenen gedeeld, en verfcheide eenzaadige STUKe ej “GE ne Zaaddopjes, maaken de Kenmerken uit van dit nige. …— _ Geflagt , waar in maar vier Soorten begreepen Zyn. 1 (1) Heemst met enkelde Wollige Bladen. Althea } denn Deeze Soort is de Gemeene Heemst, die in veele deelen van Europa aan Beeken en byons, inzonderheid in Noordholland , aan de kanten van Slooten , Vaarten en andere Wateren groeit. Men noemtze in ’ Latyn Althea of Ibiscus, waar van ’t woord Zbifjch by de Duitfchers af- geleid is; in ° Franfch Guimauve , in’t Engelfch Mars - Mallows , als Moeras - Maluwe; gelyk — zy, in ons Land, ook Witte Maluwe genoemd wordt , wegens de witheid van het Loof , doch gemeenlyk Heemst of witte Heemst, Met ftevige Stengen , van twee Ellen en hoo. ger, fchiet dit Kruid op en pronkt met zyne wit- achtige Bladen , waar van de onderften kwabbig , Lancetvormig, Zaagtandig; de bovenften hoe kig (1) Althea Fol. fimplicibus tomentofis. Sy/P. Nat. XIIe Gen. 839. p. 459. Weg. XIII. 518. Mate Med. 338. GORT: Belg. zoo. OFD. Dan. s3o, KRAM. Aufir. 205. GER, Prov. 478. GOUAN Monsp, 345e He Clif. 348. R. Lugdb. 357. Al- thea Dioscoridis & Plinii. C.B. Pin, 315. Alchza Ibiscus. Dop. Pempt, '6ss. LOB. Ie. 655 Althza, CAm. Epit, 667, Bg, Althza laciniato folio. C. B. Pin, 316e ‚MO N A DEL P H Ì A, 4IJ kig, zyn. In de Oxelen draagt het, op korte, IV: ” Steelcjes „ groote Klokvormige Bloemen , met “ syin” uitgerande Bloemblaadjes ‚ wit of bleekrood van Hoorp- Kleur, in ’t midden een Stander hebbende sE Meelknopjes beladen. De Vrugt komt nagenoeg aria, a overeen met die der Kaasjesbladen,, Van ongemeen gebruik zyn de Wortels van dit Kruid, die men Heemstwortels noemt, als bekend is, in Borstkwaalen ; als ook tegen de Pynen van het Zydewee en Graveel; wordende hetzelve of in Afkookzel, of in Syroop, of de Koekjes daar van gemaakt, ’t zy op zig zelf , of met andere dergelyke Middelen ingegeven. Het Slym , naamelyk „ derzelven is by uitftek verzagtende , zo in- als uitwendig, Dus komen de Bladen ook „onder den naam van Bismalva, als de dubbelde kragten der Kaasjesbladen heb- bende , in rypmaakende Pappen en de Konferf der Bloemen is van de zelfde natuur, (2) Heemst met de onderfte Bladen Palimswy- _n. : Alf ze verdeeld, de bovenften Vingerachtig. RASSEN Gevingsse De verdeeling der Bladen onderfcheidt deeze , dee die in Hongarie en de Zuidelyke deelen van Eu- ropa natuurlyk is , groeijende meer dan Mans lang- (2) Althea Fol. inferioribus palmatis, (periozibus digie tatis. GER. Próv. 478. GOUAN Monsp. 346. JACQ: Vind, 324. H. Ups. zos. Alth. Fol. compofitis fcabris. R. Lugdb. 357. Alcea Cannabina. CG. B. Pin. 316, Alcea Fruticofa Cannabind folio. Crus. Hi. U. p. aso D Me. DEEL. X. STUK: so ENKELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. langte hoog. De Steng heeft zy donker rood of xvir, Sroen: de Slippen der Bladen zyn Tandswyze Hoorp- gekarteld : de Bloemfteeltjes enkeld en langer STUK. dan de Bladen , die hier niet zagt maat ruuw eg zyn. De gewoone Heemst komt ook voor met gefnipperde Bladen. ore d (3) Heemst met driedeelige flekelig gehaairde Bir futa. Bladen , van boven glad; de Bloemfleel, Ruige. tjes enkeld eenbloemig. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk ,in Span. je , Italie en Ooftenryk , als ook in Switzerland komt deeze in de Heggen en elders voor. Zy heeft" Stengetjes , ‘naauwlyks een. Handpalm hoog, Takkig verfpreid , Bladfteeltjes langer dan de Bladen , waar van de onderften Hart- vormig, Eyrond of Nierachtig zyn, de bovene _ ften driedeelig en de binnenfte Kelken zeer groot, gefpitst, met Stekeltjes. Iv. (4) Heemst met gekwabde wederzyds kaale Blg- L dwi ii. ' 4 . k sich den en getropte eenbloemige Steeltjes. fche, Op ’t Eiland’ Sicilie groeit , volgens den Heer SCHRE« (3) Althea Fol, trifidis Pilofo - hispidis &c, GoUAN Monsp. 346. JACQ. Vind. 125. DALIB. Par. z1o. R, Luidb. 357. Alcea hirfuta..C. B.. Pin, 317. Alcea hirfuta minima, Fl. cafio , Hispanica, BARR. de, 1169. Alcea villofa, DALECHa Elft. so4. (4) Althea Fol, Jobatis utringue nudis &c. Mant. 08. Murn. Gott, 169, Alcea minor Sicula Flore minoe, Raj, lift. Gos? M Oo N ADE L ® H EA. SE ‘SCHREBER, deeze, die ongemeen naar de IV. gemeene Alcea gelykt, maar door het gemelde ArDenle verfchilt , en nader tot dit Geflagt behoort, De Hoorp= binnenfte Kelk is Wollig , vyfdeelig ; de bui-STUE- tenfte agtbladig. Of het de aangehaalde van ad RAY zys is twyfelachtig, A r CEA. Stokroos, _ Van het voorgaande en volgende verfchilt dic Geflagt alleen, doordien de buitenfte Kelk zes- deelig is, en dus zyn ‘er niet de gewoone Krui= den, Alcea genaamd , maar alleen de zogenaam- de Stokroozen in begreepen, als (1) Stokroos met hoekig uitgefneeden Bladen. pe ) cê (2) Stokroos met Vingerswys gepalmde Bladens Ee De laatfte , die men gemeenlyk Pygbladig Fiifita. noemt, is mooglyk maar eene Verfcheidenheid Deen van de andere. Immers aan de Gewoone Stoke roozen komen dikwils verdeelde Bladen voor. Men noemtze in ’t Franfch Mauve Rofeof Pas- ferofe, in ’t Engelfch Hollyhocks , in ’t Hoog- î | duitfch (1) Alcea Fol. Sinvatoe angulofis. Sy/. Nat. XII. Gen. 40. pe 459. eg. Kil. p. s19. Ziat. Med, 340. GOUAN Monsp. 3:6. H. Cif. 343. RK. Lugdb. 357. Malva Rofea Folio (ubrotundo. C. B. Pin. Sts. Malva Hortenfis. DOD. Fempt. 652, Malva Rofea. LoB. Jc. 652 (2) Alcea Fol, paimatis. H. Cüâff. 348. R. Luzdh. 357. Malva Rofea Folio Ficus. C. B. Pin. 315. Malva Rofea fimple® peregrina. TAB. Hif. 315. MORIS. S. 5. T. 17. É, 220 Dae U. DEEL, X, STUK IV, XVil. Hoorp- STUK. «ize, 82 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN. duitfch Herbftrozen, De Roosachtigheid der Bloes men en de Stevigheid van dit Kruid , dat als met Staaken groeit , geeft ’er zeer eigen den naam van Stokroozenaan. De oirfprong fchynt Peebman git de Levant te zyn. ’t Is een Gewas, dat zig door Zaad gemakkelyk laat voortteelen, en dan uit Planten, die ’»s Winters overgehouden zyn ; het volgende Jaar cene groote verfcheidenheid van enkelde dubbelde , witte „ geele, roode paarfche , zwarte en gemengelde Kleuren in de Bloemen vertoont. Dus ftrekt het, inde Herfst „ tot groot fieraad der Tuinen en Buitenplaat{en. TourNerFoR T hadt die met Vygebladen reeds tot zyn Geflagt van Alcea betrokken en daar van agt Verfcheidenheden , ten opzigt van de Kleur der Bloemen, opgeteld (*). De hoogte , van tien of twaalf Voeten en meer, welke dit Kruid fomtyds bereikt, heeft het ook wel doen noemen Boomachtige Maluwes in ’ Franfch, wegens de afkomst, Mauve d’ Ou- dremer of tremier, zo TOURNEFORT zegt, Het heeft volftrekt de gedaante der Maluwe , wat het Loof belangt , en komt zo met dezelve als met de Heemst in verzagtende hoedanighe- den overeen : wordende deszelfs Bloemen en Zaad, in ’t byzonder, tegen Keel - Ontfteekin= gen gebruikt, | | Ma p= (*) Vid. Taft. Bot. p. 08. LINNAus hadt verkeerdelyk, “in Horto Cliforttano, MALVA Rofea Hortenfis maxima Foe lio Ficus, op deszelfs Naam aangehaald $”t moest ALGEA zyn: \ M- ON AD E-E WH IA: S3 M ar v aA. Maluwe. IV. ÁFDEELe De Bloem en Vrugt îs , in dic Geflagt, wee ooun, derom, gelyk inde Heemst, en de Kelk dub stu, beld , maar het heeft den buitenften driebladig , Potyanr en daar door wordt het zo van het voorige als ©“ van het volgende onderfcheiden. Het behelsttwee- en - twintig , meest uitheeme fche Soorten , waar van de vyf eerften onver. deelde, de overigen gehoekte Bladen hebben; als volgt. Cx) Maluwe met Hartvormige gekartelde Wl- an lige Bladen en langwerpige ruige Aaîren. spicara. Geaairde. (2) Maluwe met Hartvormige gekartelde Wol- _ u. lige Bladen , en getropte zydelingfe Bloe- worden men; de Steng Heefterig. De eerfte van deeze twee groeit op Jamaika ; heeft Ryzige Stengen en lange Aairen van on- gefteelde Bloemen: de andere is uit Oostindie overgebragt in onze Akademie- Tuinen; zynde een zeer Wollig, Heefterig Gewas, met rond- eche (1) Malva Fol. Cord. crenatis tomentofis &c. Sy/f. Nat. Xl, Gen. 841. p. 459. Veg. KIL. pe SI. Am. Acad. Vo p- 401. Althza Spicata Betonice folio villofislimo. SLOAN. Jam. 07. Hifl. 1. p. 218. T. 138 f. 1e Malva asfurgens {ude villola 8&c. BROWN. Fam, 282. (2) Malva Fol. Cord. cren. tom. Fl, lateralibus congeftis &c, Fl. Zeyl. 255. H. Clif. 347. R. Lugdb. 357. N. 8. Ale thea Orientalis bidens &c, Pum. Amaltb. z1. FT. 356, fe? BURM. FZ. Ind. p. 148, \ D 3 1. DEREEn Ke STUKe 54 ENKELBROEDERIGE KRUIDER. WW. achtige Bladen , welks Vrugt zig eenigermaate AFDEEL., xvjr, puntig gehoekt vertoont, Hoorp. STUK “ul. Alalva Can HE 3 omande- lana Koromine delfe. IV. Gangetica, Bengaalfe. « Vv, Americana. Ameri. kaanfe. (3) Maluwe met langwerpig Eyronde fpitfe Bladen ‚ gekropte Bloemen en tien driepun= tige Zaaddopjes. (4) Maluwe met Hartvormige flompe ruuwe Bladen , ongefteelde gekropte Bloemen en tien flompe gekartelde Zaaddopjes, (5) Maluwe met Hartvormige gekartelde Bla- den , zydeling fe eenzaame Bloemen, aan de enden Aairswyze. Deeze drie zyn Jaarlykfe of Zaay - Gewasfen , allen van eene Kruidige natuur, De eerfte , hoe= wel Koromandelfe gebynaamd, fchynt tot Ame- tika te behooren. De tweede groeit in Indie , aan de Ganges en dus in Bengale. Zy gelyke naar de voorgaande zeer , maar is fteviger, De derde, eindelyk , ook naar haar Vaderland by= genaamd , heeft de Steng maar een Voet hoog ; geftrekt , rond , Takkig en in de Bloem tien Haairige Stylen , langer dan de Meeldraadjes. | Van (3) Malva Fol. Ovato= oblongis acutis &c. HL. Ch7, Ups. GOUAN Monsp. 347. Althea Coromandeliana &c. PLUK. fant. To. (+) Malva Fol. Cordatis obtufis fcabris &c, Maiva !ndica Abutili fabrotundo folio &c.. PLUZ. Pôys. 74. 6 Ge BURM. Fl, Ind. 140. en: (s) Malva Fol. Cord, crenatis, Flor. lateral. folitatiis , term. Spicatis. R. Lugdh. 359. Althea Amer, pumila, Fioze luteo Spicato. BREYN Cente-l24. T. 57. M ON A DELE EH 1 A. 55 Van alle deeze Soorten fchynt de Vrugt veel. IV maar die der Hoorn - Heemst te gelyken. petri (6) Maluwe met een opgeregte Kruidige Steng , aan gepalmde Bladen , eenzydige Oxel- Aairen vr. en gebande Zaaden. | Malva Pes S j TUVIANA. (7) Maluwe met een opgeregte Kruidige Stena, CAA. gekwabde Bladen , eenzydige Oxel- Aairen Vit. IJ Limenfss. en effene Zaaden, Limaiche, Zeer weinig verfchitlen deeze beiden , in Pe. _ fu waargenomen , gelyk uit de bepaalingen blyke, De laatfte, die by de Hoofdftad Lima groeie , heeft de Bloemen blaauw, de andere paarfch en van deeze is de Steng drie Voeten hoog. Tien Zaadjes, van boven met Tandjes , maaken een dergelyke Vrugt, doch in de Limafche is dezel= ve ongetand, (8) Maluwe met een Heefterige Wollige Stenge, wir. gepalmde ruuwe Bladen (f) en veelbloe- Sa mige Bloemfteeltjes. Gepalmde. In Spanje is de Groeiplaats van deeze, vole gens den Ridder „hoewel BA uma nu sde Heemst met (6) Malva Caule ereto Herbaceo, Ec. GOUAN Bon:p, 347. (7) Majva Cauleerelto Herbaceo, 8zc. Am. Acad, IV, p. 325 (83) Malva Caule Frut. tomentofo &c. Malva Fol. p:lma- tis fcabris. R, Lugdb. 356. Althea Frut. Bryonia folio, C. B. Pin. 316. Prodr, 138, Althea profunde ferrato f, dentato folio. J. B. Hif. 11. pe 955. HALL. Evmend, 15. (*) In Sy. Nat, Weg. Kille flaar wel Fol. pinnatis Jean bris, doch die zal , denk ik, een Drukfeil zjne _ D 4 IL. DEEL X, STUEe IV. ÄFDEEL. XVII. Hoorr- $TUKe IX. Malva Capsn/fise Kaapíe. 56 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN, met Wilde Wyngaardbladen uit Oostenryk af= komftig fchynt te rekenen. De Plant is fraay gedoornd over de vlakte der Bladen, zegt Lin-= NEUS, ; (9) Maluwe met Hartvormige vyfkwabbige Bladen en eene Boomachtige Steng. Tot eens Mans langte hoog groeit in de Eu- ropifche Tuinen dit Kaapfche Gewas, waar van het Loof meer of min gelykt naar dat der Kruis- beziën. Het heeft Eyronde , Hartvormige of - Lancetswyze , doorgaans gekwabde Bladen , groo= ter of kleiner , ruig of glad. De Steng is altoos Heefterig en Houtig. Als eene Verfcheidenheid wordt daar toe betrokken eene Ruuwbladige met . enkelde Haairen , niet famengefteld „ gelyk in anderen, en de Bloemen niet knikkende, maar opgeregt. De Bloemen zyn rood of roodachtig ; met roode Stippen en de Bloemblaadjes Hartvor- mig. Somtyds zyn de Bladen vyfkwabbig tot boven toe, doch ik hebze van de Kaap beko- men met driekwabbige en enkelde Bladen, zeer met die van PLUKENET overeenkomftig, (10) (9) Malva Fol. Cord. quinquelobis, Caule Arborescente. GOUAN Monsp. 347. H. Cliff. 349. Ups. zor. R. Lugdhe 356. N. 3, Malva Aft. Frut, Folio Grosfularie. B@FRH. Lugdh. IL. p. 271. Malva Cap. Frut. Grosf. folio minore gla= bro, item majore hirfuto. DILL. E:sb. T. 169: f. 206, 2070 y. Malva Caule Frut. Pilis fimplicibus. „Az, Acad, IV. pe 325. Malv. Afr. Frut. fl, rubro. Comm. Hort, Il. p. 17 Ia T, 36, PLUK, Amaiih. 140, Te 431. fe So M o NA DEL PH IE A sr (ro) Maluwe met een kruipende Steng en veel- IV. ArpreL; deelige Bladen, Eed re k „. Hoorpe ‚… Deeze Karolinifche heeft, in tegendeel ,kruie snor, pende Stengen , welke hier endaar Wortel fchie- _x. ten en Bladen naar die der gemeene Alcea ge-„#/4lve Iykende. De Bloemen zyn klein, Wynrood van za. Kleur , met hoogroode Nagelen. De Vrugt heeft rr de figuur van een Trepaan , zynde van boven geknobbeld en in de omtrek gekroond met twee Baardjes uitieder Zaaddopje: dus wederom veel naar die der Hoorn- Heemst gelykende, (1x) Maluwe met een witgebreide Steng, hoe-_ xt. kige Bladen, ongefteelde gekropte Oel.” vifrse ‚ bloemen en gladde gaapende Kelken. bloemige. Deeze wordt aangemerkt de kleinfte Bloemen te hebben van alle Malvaas en daar van heeft zy den bynaam, De Groeiplaats is aan de Bare baryfche Kust. Zy verfchilt van de volgende door de Steng driemaal zo hoog te hebben , de Bladen fpitfer , de Kelken glad , de Bloemen on (ro) Malva Caule repente „, Fol, multifidis. GOUAN Monsp, 347. H. Cliff. 347. Ups. zor. R. Lugdb. 356. N. 2. Abue tilon repens. Alcez foliis , flore helvulo, Ditr. Elth. s. T. a. f. 4. Abut. Car. repens, Alcezx fol. gilvo fore. MART. Cent. T. p. 34e (ir) Malva Caule patulo, Fol. angulatis &c. Am. Acad. IL, p. 416, Malva annua rotundifolia. Momis. Hif. II. p. s21. Malva Tingitana Flore coeruleo , parva. PLUR, Pbyt, #4. É. 2. JACQ: Hort. T. 32. Ds II, DEEL. X, STUK, ' 88 ENKELBROEDERIGE KauiDem, IV. ongefteeld, de Zaaddopjes van boven rimpelig pad en en op zyde getand, | Hoorp In Arabie vondt de Heer ForsKAOHL eene STUE. Soort, die hy Berg- Maluwe noemt, met eene Arabifche. leggende Steng, vyfkwabbige „ Zaagtandige „ Pluizige, zagte Bladen ,en geknopte ruige Kel. Si ken in de Oxelen, XIL, (12) Maluwe met een hurkende Steng , Hart- a vormig ronde flaauw vyfkwabbige Bladen Rondbla- en de vrugidraagende Bloemfleeltjes neer= Dn geboogen. xam. __ (13) Maluwe met een opgeregte Kruidige Steng3 ekandef zevenkwabbige Bladen; Haairige Bloem- en Bladfteelen. Deeze twee maaken de Gemeene Kratawe of Kaasjes- Bladen uit , die in onze Nederlanden , zo wel als door geheel Europa, t'over bekend zyn. Men onderfcheidtze in Kleine en Groote, die in de zelfde Grond haare verfchillendheid behouden ‚ niettegenftaande de Kleine meer voor« komt (12) Malva Caule proftrato, Fol. Cordato « orbiculatis &c. Mat. Med. 339. GomT. Belg. zoo. GOUAN Monsp. 347. H, Cif. 347. R. Jugdb. 356. HALL. Helv. 363. GRON. Virg. 79. Malva fylv, Folio fubrotundo. C. B. Pin. 314. Ma'va fylv. pumila, Von, Pempt. 653. Repens pumila. LOB. de, 6sz. (13) Malva Canle eretto Herbaceo &c. GORT, Belg, zor. GOVAN Meuspe 348. &c. Malva fylv. procerior, Don, Pexpte 653. M. fylv. procer. vulgaris. LOB. dc. 650, MM ON A DEL PoHEE A :98 komt op dorre drooge Steenachtige plaatfen ,, IV. _ en de Groote meer in Bosfchen en Velden, in kern het Gras, Het onderfcheid is boven aangewee= Hoorp- zen. Meest openbaart zig zulks aan de rondheid° TUE der Bladen in de Kleine, die de-Bloemen klei- esb ner en bleeker heeft. Deeze groeit insgelyks in Noord-Amerika. Van de Groote heb ik een - Monfter uit Japan bekomen , aan de hoekigheid der Bladen, die echter meest vyfkwabbig zyn 4 en aan de ruigte der Stengen en Bladfteelen ken- baar. Zelden vindt menze zo diep verdeeld, als ADMIRAAL die afbeeldt (*). De figuur der Zaad- huisjes, om welke men het Kaasjeskruid noemt, is zelfs den Kinderen bekend. In ’t Franfch wordt het Mauve, in t Engelfch Mallows, in * Hoogduitfch Pappeln geheten. De Ouden hebben eenige Soorten van dit Kruid tot Moes gebruikt , gelyk nog tegenwoordig plaats heeft onder de Oofterfche Volkeren. Het js ’er niet onbekwaam toe, doch wat laf van Smaak , als vervuld zynde met een Slymerig Sap , welk de Maluwe tot de zelfde oogmer- ken als de Heemst dienftig maakt. Het Afkook- zel der Bladen verzagt alle Scherpheden, zo op de Borst als in de Waterwegen en in het Ge- darmte. Derhalve worden de Bladen dikwils in Klyfteeren gebruikt en de Konferf der Bloe- men is ook niet te veragten. In Pappen worden de Bladen tot verzagting en rypmaaking opge- legd, Men neemt daar toe Eten Iyk de Rond- bla. (*) Verandering. der Infohten, Amt, 1774. Ph, IV. 1. DEEL, Xe STUK, 69 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. bladige of Kleine; doch de Groote is ruim rin zo kragtig en komt in deezen byna met de e Hoorp- Heemst overeen (*), STUK, xiv. _ (14) Maluwe met eenopgeregte Kruidige Steng , Mairie vyfkwabbige flompe Bladen; de.Bloem- en j erp Bladfteelen gladachtig. Ce Deeze, die in Italie, Portugal, Spanje voors komt, zynde gelyk de voorigen cen Zaay- Ge- was, gelykt maar de voorgaande , doch heeft vyfribbige Bladen en de buiten- Kelk Lancet- vormige Blaadjes ; de Bloemen zyn donker rood. | xv. _ (as) Maluwe met een opgeregte Steng , half- ee ronde gekartelde Bladen en de buiten- Kelk tweebladig. In Spanje grocit deeze Soort, die verfpreide ruige Stengen heeft en naauwlyks-gekwabde gladde Bladen; de Bloemfteeltjes eenzaam een« bloemig ; draagende groote Vleefchkleurige Bloemen. (16) * (*) Rurry Mat. Mel. p. 302 (14) Malva Caule ereâo Herbaceo cc, Malva Hederacee fo'io. C. B. Pin. 215, H. Ups, zoo, Malva major tertiae DParrcn Hifl. 586. B, Malva Folio Ficus altera. C‚ B. Pine 315. Prodr. 137. {is ) Malva Canle erelto , Fol. femi - orbiculatis &ce LorrL. Je. 157. Malva rotuadifolia glabra ex Hispania. PLUK: dim. 238 Te, 44. É. 3e M o NA DEL YY Hi A} Ó1 _ €16) Maluwe met een opgeregte Steng , Mie 1% kige Bladen, gekropte ongefteelde Oxelbloe- ATDEEL: men en ruuwe Kelken, Herne STUK. De Heer JAcQUiN heeft de Afbeeldingge- XV! 4 tilde pe ú alva geven van deeze, die zig in de Europifche Kruid- poreicittae hoven als een Zaay - Plant bevindt , haar af Gelembe. komst uit China hebbende en ook groeijende aan de Kaap der Goede Hope, Door de gekran. fte Bloemen , die ongemeen klein en wit van Kleur zyn, wordt dezelve onderfcheiden, (17) Maluwe met een opgeregte Steng, hoee XVI. Crispa. kige gekrulde Bladen en gekropte Oxel- Gekruide, bloemen, Deeze Gekrulde, gekronkelde of kroeze Ma- luwesis in de Tuinen niet onbekend en ftrekt tot een groot fieraad wegens de hoogte van haar Gewas, dat meer dan eens Mans langte bereikt. Loser zegt van vier, vyf , zes en fomtyds tien Ellen hoogte , doch dit is ongeloof baar, De Bloe- (16) Malva Caule eretto, Fol. angulatis, Flor, Axillarie bus glomer. fesfilibus, Calycibus fcabris, A, Cliff. Ups. R. Lugdb. 356. N. 4. Malva annva rotundifolia Flosc, omnium minimis, MoRis. Hij?, II. pe s21. Malva Sinenfis erecta, Flosculis alb, minimis. BOERH, Lugdb. I, p. 263. Burm. Fl. Ind, p. 149. Fl. Cap. Prodr. p. 20. JAcQ. Hort, T. 40. (17) Malva Caule ereto , Fol. angulatis crispis ê&c. Mal- va Fol. angulatiscrispis &c. Malva Fol. angulatis crispis 8cce H. Clif. 347. Ups. 200. Malva Fol. crispis. Ce B, Pine 31$e Milva crispa. Don, Pempt, 653, LOB.’ Ie, 65e IL DEEL Xe STUKe IV. 4 ENRELSLOEDERzeE Kauipsm; Bloemen zyn niet. grooter dan van de gewoone ArDEEL, Kaasjesbladen en van dergelyke Kleus, De af. XVI. Hoorp- STUKe Xv lil. „Malva _ Alcea. Alcea. 7 1 xX. Jfofihata. Ruikende. komt is uic Syrie. 4 (13) Maluwe met een opgeregte Steng-en veel- deelige ruuwachtige Bladen, (19) Maluwe met een opgeregte Steng , de Wortelbladen Niervormig ingefneeden; de Stengbladen in vyven en verder Vinswyze gefmaldeeld, Dat dic Kruid, ’t welk men gemeenlyk Alcea noemt , geenszins van de Maluwe afgezonderd behoorde te worden , wyst: de Geftalte aan, Het verfchilt ‘er alleen van doorde veeldee. ligheid der Bladen, díe plaats heeft in decze beide Soorten, ruikende de Bloemen der laatfte naar Moskeljaat. De Kleur is fomtyds wit, ge. Iyk in de groote en kleine Kaasjesbladen; Olte der welken het wild voorkomt in de Zufielyke deelen van Europa , zelfs ook in Vrankryk , Duitfchland en Groot Brittannie, In een bel fmettelyke Bloedloop zou dit Kruid met voor- deel zyn gebruikt, (20) (13) Malva Caule ereéto, Fol, multipartitis fcabriusculis. HALL. Helv, 363. DALIB. Par. 209, GOUAN Monsp. 343. GER. Prov. 476. KRAM. duffr. 206. RR. Lugdb, 356. Al cea vulgaris major. C. Be Pin, 3los Alcea vulgaris. DOD. Pempt. 656. LOB. Ic. 655, | (19) Malva Caule eretto Fol. Rad, Reniformibus &c. 1, Ups, zoz. GOUAN Mdonsp. 348, Fl. Succ, ll, N. Gage Malva montana, f. Alcea rotandifolia laciniata. Coù, Ecpbra 1, p. 148, T. 147. Alcea vulgaris miner. Ce Be Pin, 3lóe M onADE LP HI A. 63 (20) Maluwe met een opgeregte Steng ,Palms- IV. wyze getande Bladen ‚de Bloemen Kleiner ze dan de Kelke | Hoorpe STUK Deeze Egyptifche valt teerder, met Draad- xx. achtige ‚ flappe Stengen en heeft de onderfte efen. Bladen vyfkwabbig, de bovenfte driedeelig , met EVD: fimalle Slippen. De- Bloempjes , die op lange Steeltjes , eenzaam, in de Oxels groeijen, zyn blaauwachtig. (ar) Maluwe met een leggende Steng, vyf-_ xxt. deelige driekwabbige Liniaale Wortelbla- ALL den; de Bloemfteelen langer dan de Pe Hautes ( bladen. elan Aan de Kusten van de Middellandfche Zee zou volgens den Ridder deeze groeijen , die de Bloemen veel grooter dan de voorgaande, de Bladen fromper en de Steng van onderen bezet heeft met veele eerst leggende dan opftygende Takken. Zy voert den bynaam naar den beroeme den TourNEFORT , die in zyn Vaderland , aan de Zeekust , deeze Maluwe met Oijevaars= bek - Bladen hadt gevonden; doch Doktor G e- | RARD (ze) Malva Caule erefto , Fol. palmartis denratis &c. Jacq. Hort. T. 6s. Alcea Egyptia Geranii folio. Liee. Ms. (zr) Malva Caule decumbente Fol. Radicalibus quinques partitis &ec. An, „Acad. IV. p. 283. Malva maritima Galloe Provincialis, Geranii folio, TOURNE. Zuff. 98. Alcea minor, HERM. Parad. o, T. 9, Alcea tenuifolia humilis Gallopros vincialis &c. Plum. Alm. 13. Te 44e f. 40 GER. Prov. 4770 U. DEEL, X. SruK, … IV. AFDEEL, XVII. Hoorpe STUKe XXI. Malva Sherardie nâ. Sherardfe, 6, ENKELSROEDERIGK KrOrpem; RAR D merkt aan, aldaar geen andere ontdekt te hepber dan de Ruikende Alcea , voor be- fchreeven; zo dat hy twyfelt, of zi wel daar van verfchille. (22) Maluwe met hurkende Seelen schaf. ronde geplooide Wollige gekartelde Bladen, en eenzaame eenbloemige gekromde Bloem:- fleeltjes. In de Velden van Bithynie is deeze zeer kleine Soort van Maluwe door den vermaarden SHERARD gevonden, zo T1irr1us bericht, en daar van voert zy den bynaam. Zy heeft Draadachtige leggende Stengen, van twee Voe- ten lang, zegt de Ridder, zeer kort getakt , met rondachtige Blaadjes en roode Bloempjes ‚ maar de Vrugt is, naar evenredigheid, vry groot. LAVATER A De gedagte Kruidkenner, TouRNEFoORT; hadt deezen Geflagtnaam naar de Zurichfe Ge- neesheeren LAVATER ontworpen (*). Ik heb te vooren reeds , toen ik de Heefterige Soorten befchreef , het verfchil met de Maluwe en Heemst , in de driedeelige buiten-Kelk be- ftaande ‚ aangetekend G. Thans blyven nog daar (22) Malvs Caul. proftratis, Fol, orbiculatis plicatis &c. Sp. Plant. 1674. Malva Cretica minor hirfuta. BUXB. Cent. App. 46. Malva humifufa minima. Tig. Pis. 108. T. 35.520 (*) Mem. de Acad. des Sciences. 1706. pe 197. (1) Zie IL. D. V. STUK , bladz. 350 . M o NA DEEP HI A ês daar van de drie volgende Soorten te befchry- Iv, AFDEKhò Ven over. Ii Ee B Se ORN Hoorps (7) Lavatera met een Kruidige Steng , òmtblooe srox: te Vrugten en ingefneeden Kelken, VII Lavater Nicttegenftaande de Kruidige Stebg, groeie Af=rmeis: nogthans deêze Plant Heefterachtig , fomtyds Turing twee Ellen hoog en blyft over. Zy valt in Thú- ringen, daar zy den naâm Van heeft, als ook in Ooftenryk „ Tartarie en zelfs in Sweeden , volgens LiNNZUs. CAMERARIUS Heette. zelve eerst in Afbeelding gebragt en meikt aan , dat zy de Bladen harder heeft dan in de gewoo. ne Heemst en een groote Bloem van Alcea, De Bloemblaadjes zyn diep en rappig ingefneeden „ * welk DrirrENzrus tot cen Kenmérk det Alceaas ftelt , niet de verdeeling der Bladen van dit Kruid, die om laag byna rond, aán de Steng vyfhoekig en om hoog driedeelig Zyn. De ge= heele Plaút is bekleed met eene ruige Wolliga heid, Het Zaadhuisje komt imet dat der Kaas- jesbladen Overeen. (8) Lavatera met een odgeregte Steng, de on-. Vitts Crebië 4: der- randiá: p RE CORAL tk aen ds fches (7) Jiavatera Caule Herbaéeo , Frutibus denudatis, Ca- Iycihus incifis. H, Ups. 203. Ro Lugdb. 355. N. 6. Althea ‘Thartingiaca, CAM. Hòrt. iè. T. 6, Alcêa Thur. pak DiEL. Elth, 9. Te 8. f, 8. Alth, Flore majore, C. B. Pin, 36e (8) Lavater4 Caule ereto , Ramis infertoribus diffas Se, H. Upse zor. JACQ. Mort. T. ar, Malva Cretica annua altisima êc. TOURNE. Cor. 2, Malva annua hirfuta, MORS: Hifl. ls p. 521 S. 5. T- EN eN DN Is D5EL: X. STUK, 66 ENKELBROEDERIGE KrRuiDEn, iv. derfte Takken verfpreid, getropte eenbloes Aaprin, mige Bloemfleeltjes , en gekwabde Bladen, Hoorp- saar van de bovenften fpits gepunt. STUKe | Weelmane Dit is een Jaarig Kruid , op Kandia door dr TourNeErorT waargenomen ‚ met Bladen zo hoekig als die ván de Klyf en kleine Bloem- pjes Kroontjeswyze om de Stengen. Het is. zeer ruig, groeit zeer hoog en heeft de Bloems blaadjes zo wel ingefneeden , als het voorgaande. IX. (9) Lavatera met een ruuwe Kruidige Steng, lk Lancetvormige Bladen „eenbloemige Bloems Be fleelen en de Wrugten met een Schyfje gedekte Zonderling is dit Kruid, in Spanje door CL vs sus waargenomen en federt in de Kruidhoven van Europa verfpreid: in de eerfte plaats , door- dien het niet meer dan drie of vier Maanden in wezen blyft : ten anderen , doordien het zo- verfchillende Bladen heeft. In ‘t algemeen zyn dezelven bleek groen, van onderen witachtig , dik en een weinig Wollig ; maar ,aan een zelf. de Takje , fommigen hoekig als van de Klyf, fommigen gefpitst met twee Vleugels, fommie gen (5) Lavatera Caule fcabro Herbaceo , Fol. Lanceolatis &e. H. Ups. zo3. JACQ. Horr. T, z2. He Cliff. 348. GOUAN Mlonsp. 249. B. Lacdb. 355. N, 4. Malva folio vario. C. Be Pin. 315. Prodr, p. T. 137. B, Lavatera Fol. (abeordaris &c. R. Lugdh. N. s. Lavarera Alch. folio et facie ‚Flore sue „bro. TOURNEE, Mem, de 1706. MI 6 RA DE LIP/N 1 A 67 gen rondachtig , kleiner dan een Nagel, doch EVs ällen in de omtrek Zaagtandig , zegt BAuur- ere Nus, Het draagt paarsachtige Bloemen op lan- Hooros ge Steeltjes en het Zaad rypt in Blaazige hok-°TU% jes aan, zynde met een rond Schyfje gedekt, ie ipan waar door het verfchilt van andere Maluwach- tige Planten. M ALOPE, Dit Geflagt wordt met een byna gelyken naam, als de Malacoides van TourNerorT, onderfcheiden , om dat het volftrekt naar de Malva gelykt , hebbende ook een dubbelen Kelk , den buitenften driebladig , maar de Vrugt is als een drooge Braamboos, uit verfcheide ronde eenzaadige Zaaddopjes famengehoopte | De eenigfte Soort (1) is het gedagte Kruid, 1, dat Maluwe met Betonie- Bladen door de Au- bad theuren genoemd was en Alcea by BARREN LIER, dic aanmerkt, dat het de Heemst, by een) fommigen Sida genaamd , zy van J. BAuui- NUS, Derhalveishet dan ook de Moeras-Heemst gd met (1) Malope Fol. ovatis , erenatis, fupra glabris. Syff. Nat. XII. Gen. 243. p. 46% Wig. XII. p. szr. H‚ Clif. 347 Ups, 206, GOUAN Monsp. 3so. Re Lugdh. 357. Malacoides, . TOURNE. Jnff. 98. Te. 25. Malva Betonieg folio, MORIS. Hef. U. p. 522. Se 5. T. 17. f. zI. BOGC. Sic. 15e T. 8e Ì, 2e Alcea Betonice folio, Fl. purp. violaceo. BARR. Ze. 1139. Althea palufiris Cytini Flere, Ariftolochia utriculise Lon. Je. 654. E 2 Ws DEELe X, STUKe IV. 68 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN. met Cytinus- Bloem en Blaasjes van Holwortel ; ten door Loser afgebeeld, Wilde Maluwe met Hoorp. Betonie- Bladen heet het by den vermaarden STUK. Weelman- nige. Italiaan Boccone, door wien het omftreeks Pifa ontdekt werdt. Het is een laag Kruidje, maar een Stengetje hebbende van één of twee Handpalmen , langs den Grond of hurkende, met Bladen op lange Steeltjes , zeer naar die der Betonie gelykende, rondom gekarteld, uit wier Oxelen een lang Bloemfteeltje voortkomt, met één of twee Bloempjes als der gemeene Kaasjesbladen. Van de Vrugt is reeds gefproken (*). De Geflagten van Urena en Gosfypium zyn onder de Heefters gebock{taafd : des nu alleen nog de zes laatfte Soorten overblyven van ’ Geflagt van | Hrisriscus Het welk ook een dubbelen Kelk , maar den buitenften veelbladig en een vyfhokkige veele zaadige Vrugt heeft, gelyk boven breeder is gemeld , alwaar ik de twintig eerfte Soorten heb befchreeven (+): zo dat hier volgt. Car) (De Sida van THEOPHRASTUS draagt Bollen die van de Heul gelyk en is een Warterplant zegt LoBrL, die dit Plantje daar voor houdt. *t Schynt dat het Zaadhoofdjeeerst vervat zy in de geflooten Kelk, en dus zig als een Bolletje vertoone. Immers anders kan ik het een en andere niet overeen brengen. (f) Zie il. D. V. STUK, bladz, 595, enz, Onder deeze komt NE SOON A.D E LEL P HT Ae 69 (ez) Hibiscus met vyfhoekige fpit/e Zaagtan- IVe dige Bladen , een ongedoornde Steng en Anike pel kende Bloemen, Hoorp-« STUEe Een groote neerhangende geele Bloem heeft xzr. ; . K Hibiscus deeze Soort, die uit Ceylonfch Zaad in de pinifolias. Leidfe Akademie- Tuin was geteeld , met Hou: Wyngaard- tige Stengen van twee Ellen hoogte, niettemin “8 een Jaarlyks Gewas, met Loof als Wyngaard- bladen. De Bloemen zitten in een Kelkje, uit welks midden een lang Seyltje opfchiet, met Oranjekleurige Nopjes fierlyk gepluimd, Op de Bloemen valgen Vrugten ,die als uit vyf famen- gevoegde Scheeden beftaan en gevleugeld, in de Holligheden veele Zaadjes bevattende, (ae) Hibiscus met Piekswys’ Hartvormige Bla. _ XXIL Zeylanicuse | den Ceyion- k fche. komt de Hibiscus Sabdariffa, of Zuurbladige, die niet alleen in de beiden Indiën valt , maar ook in Japan, gelyk my uit de daar van overgezondene blykt, De Heer JACQUIN geeft daar geene Afbeelding van, gelyk verkeerdelyk in Syft. Nat. Weg. Xill. p. 5239 is aangetekend; maar alleen de befchryving, door my overgenomen en geboekt, bladz. 410 (21) Hibiscus Fol, quinguangularibus acutis ferratis &c, Fl. Zeyl. 265. Althea indica Vitis folio &c. HERM. Arugdbe 26e T. 28. Karou- Beloeren. Mort. dfal, VL. p. 79. T. 46. Burm. El. Ind. p. 153. | (22) Hibiscus Fol. Cordito-haftatis , Pedunculis atrernis Ze. Fl. Zeyl. 266. Ketmia Zevlanica urens pilofa annua, SEB. Kab. 1. T. 18. f. 5. BuRM. Zeyl. 137. Alcea penta- coccos , Ranunculî Auricomi folie & facie, PLUM: lr, Te 125. f. 3. Buam. Pl. Ied, 153. F. 48. fa 3e E 3 IN. DEEL. X, STUK. „0 ENKELBROEDERIGE KRUIDEN. i IV. den en overhoekfe eenbloemige geknikte zine Bloemfteeltjes. dn Onder de Ceylonfche Planten is deeze by den veeluy- naam van Ketmia voorgefteld door den Hoog- vig. leeraar J. BuRMANNUS, die het Kruid ech. ter virens noemt in plaats van wrens (brandende) zo als men het by SEBA ,doCh niet in ’t Tweede, gelyk de aanhaaling wan den jongen Heer, en in navolging van dien ook by den Ridder luidt „ maar in het Eerfte Deel zyner Kabinetten, te regt getyteld vindt, en omftandig befchreeven, Aanmerkelyk fchynen daar van de andere Af- beeldingen te verfchillen, Het Kruid zegt Se- ga hade Wyngaardbladen en over ’t geheel een ruige brandende Haairigheid. Volgens LinN&us js de Bloem plat; de Vrugt beftaat uit vyf Zaadhokjes en het heeft tien Meeldraadjes, waar van de vyf buitenften dikwils onderfcheiden zyn. De Bloem is Zwavelgeel met ecnen donkere paarfchen Navel. xxit. (23) Hibiscus met de onderfte Bladen Hart- Hibiscus 7 j of ine G vka vormig gefpitst , Laagtandig 3 de boven Virginie flen Piekswyze. fche. In Zoutige Moerasfen van Virginie groeit dee. ze Soort , welke een opgeregte groene gladde Steng (22) Hibiscus Fol. inferioribus Cordatis ecuminatis Se. GRON. Virg. 102. Alcea £. Bamia Americana pèsvo Flore. PLUK: Phyt. 6. f‚ 4e VONNLIDE ON CAD END PM LKSA 71 Steng heeft en roode Bleemen, meest op ecn-_ IVe zaame Oxelfteeltjes; de Vrugten uit vyf en- “pelt kelde Zaadhuisjes beftaande die de figuur heb. Hoorn: ben van een Kromhals der Chymisten , zo° 5’ Cravyron heeft opgemerkt. Eng Wegens de Zaadhuisjes behoefde derhalve van dit Geflage dat Heefterig Waterkruid niet uitgemonfterd te worden , ’ welk de. vervolger van TreEw , door Eurer afgebeeld zynde, voorftelt onder den naam van Malache (*). Op Jamaika vondt Sroane het overvloedig aan de Oevers van fommige Rivieren, Hoewel de Zaadhokjes van hetzelve , volgens de Afbeel. ding , weinig naar een Retort gelyken, en het geele Bloemen heeft, fchynt ‘het nogthans vIy naby te komen aan deeze Soort, Die zelfde Konftenaar E nreT heeft een Virginifch Gewas afgetekend , welk ook veel gelykt naar dit flag van Planten. Het was door “hem Abutilon genoemd en de Ridder hadt daar van, onder den naam Napea, cen Geflagt ge. maakt in deeze Klasfe (+) 3 doch het is met reden thans , dewyl ‘er Mannetje en Wyfje van zyn ‚ door zyn Ed, tot de Tweehuizigen be- trokken, (23) (*) Mslache fcabra, TrEw Ebret. T. 90, Abutilon Frut. Aq. Folio Cordsto , F'ore pailide luteo. Horst, A'cea Fruticofa Aq, Fal, Cordato fcabro , FL. pallide lutao, SLOANE. Amer. 97. Hijfte Ll. p. 221, T. 139. f.2, (Ì) Syst. Nat. XiI, Tom. 1. p. 459. Spee, Plant, PD. 9650 E 4 TI, DEELs Ke STUEe 72 ENKEEEROEDERIGD KRUIDEN, IV, (aa) Hibiscus met de onderfve Bladen gehoekt ADERS Hartvormig „ de bovenften eenigermaate HoorD- Piekswyze „ de Bloemen byna knikkende ane en den Styl neergeboogen, XXIV. Hibissas Dit Kruid in de Moerasfen van het Venetie pentacars Ô fr 4 aanfche Gebied voorkomende, gelykt zo zeer yfvrugti- ; ge. naar de voorgaande Soort, dat het wel daar uit kon gefprooten zyn ‚zo de Ridder oordeelt, Het « heeft de Steng drie Voeten hoog; aan den top. 3loemen op eenzaame Oxelfteelijes, De buiten- fte Kelk is uitgebreid met Elsvormige Straalen ; de Bloem bleekrood mer gecle Meeldraadjes ; de, Styl wit met vyf gekoopte roode Stempels, / ple EV. (25) Mibiscus met de Bladen eenigermaate nn Wigvormig en byna drietandig „ de boe Afrikaanfee venften gepaard; de Bloemen aan ’t end. Aan de Kaap valt deeze, die een klein Hees ftertje is, met zeer kort gefteclde Bladen , meese drie, doch ook fomtyds vyftandig aan ’t end der. Takken , alwaar de Bloemen voortkomen, op zeer korte Steeltjes, ’t Gewas ruikt naar Mos- keljaat., (26) RT (24} Hibiscus Fol. inferioribus Cordatis angulatis &c. H. Clif. 3so. R. Luedbh. 359. Ketmia paluftris &c. Mica. Flor. 54e TOZZET. Jt. 2. pe 309. Ketmia pal. minor folio anguse to. ZANNICH. denet. ISS. T.I. (25) Hibiscus Fol. fubcuneatis fubtridentatis 8e. Mant, 258. Alcea Veficarie fimilis Zthiopica Mofchum redolens. ELUK, Alm. 13e Te. 254e 5e 2 Ne MEO Nm ADs RousPider Al 78 26) Hibiscus met driedelige ingefneeden Bla- IV. den en opgeblazen Kelken. AEDES fit Hoorps Onder den naam van Trionum , by welkeusrux, het de Ridder tot een byzonder Geflagt gefteld Xxvr. hadt, vindt men deeze Plant ‚die een Jaarlyks dg fieraad der Bloemperken uitmaakt, in de Plans Blaazige. ten-Lyft van den Leidfchen Akademie - Tuin geboekt, Zy heet Wenetiaanfche Alceu by de oude Autheuren, of Blaazige , wegens de Vrugt. TourNEFoRT hadrze betrokken in’t Geflagt van Ketmia. De Bloemen gaan niet dan tegen den Middag open ; twee Uuren daar na zynze wederom geflooten en verwelken, zo dat men ’er eigentlyk niet veel aan heeft , hoewel dezel. ven fchoon rood zyn. De Steng is anderhalf Voet hoog } verfpreid en ruig, zo wel als de Zaadhuisjes , die aartig zyn wegens de Kloot- ronde figuur en ’t maakzel, De Kaapfe „ hier als eene Verfcheidenheid te berde gebragt, heeft , volgens Linneus, de Steng regter en eenvoudiger; de Bladen en- keld of half driedeelig en de bovenften vyfkwabe big : de Bloemfteeltjes langer dan de Bladftee. len (26) Hibiscus Fol. tripartitis ineifis , Calycibus inflatis. Govan AMonsp. 351, H. Ups. 206. Trionum. H. Clif. 34e. P. Lugdh, 358. Alcea Veficaria,. C‚ B. Pin. 317. Alcea pee regrina Solifequa. Log, Jc. 656. B, Ketmia Veficaria Afris Cana. TOURNF. Znfl. sor. Alcea Veficaria Cap, Bong Spei, Moris. Pral, 227. Hifd. Ile p. 5334 E 5 II. DEEL, Xe STUK, IV, ÂrveeL XVII. Hoorpe STUK. Weelmsane Bige. 94 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, len. Deeze fchynt , zo zyn Ed. oordeelt, uit het Trionum door de Ruuwbladige Kaapíe Mas luwe bezwangerd, te zyn gefprooten (*). De overige Geflagten deezer Klasfe, Stewars tia , Camellia , Mefua , Morifonia, reeds onder de Boomen ;en Gordonia onder de Heefters befchree= ven zynde, gaa ik thans tot de volgende over, SSS SS: SSS SSI ses XVIIL HOOFDSTUK. Befchryvingder DuRRPELBROEDERIGE KrurpDen(Diadelphias) onder welken de Vlinderbloemige ( Papilionacee ) meeftendeels begreepen zyn: zo dat daar in onder anderen voorkomen de Geflagten van Erwten, Boonen ; en dergelyke eetbaare Vrugten , als ook van Vilfer , Cicers, Lupinen, Lathyris; het Stal- kruid , Klaver , en meer andere zo Veld- als Bloemplanten. ot de Vyfmannigen , dat is die vyf Meel. draadjes hebben , in deeze Klasfe , bee hoort het Geflagt van MoONNIERI A. “Een vyfdeelige Kelk met de bovenfte Slip lang ; een Smoelachtige Bloem ; twee Meel. draad- (*) Filia Trionij e Malva Capenfi fcabrofà Patre. Syfje Nat. Veg. Xille D tT A DE LP HE t AU 75 draadjes, het boveníte met twee, het onderfte IV, met drie Meelknopjes , en vyf eenzaadige Zaad- ee hokjes, maaken de Kenmerken uit. Hoorp» De fchrandere Lorrrineg heeft de eenig- hij fte Soort ‚door hem Driebladig bygenaamd(1), zaonserse in Zuid- Amerika ontdekt. De Steng van dir rrifs/ia. Kruid was een Voet hoog : de Bloemen kwamen gedi 460 Aairswyze voort , zynde wit van Kleur, met den Mond van ’t Pypje in vyven gedeeld , maa. kende een enkelde Bovenlip en een vierdeelige Onderlip. Het Vrugtbeginzel was rondachtig met een enkelden Styten platrondachtigen Stem- pel. Dit Gewas valt ook aan de Kaap, doch aldaar heeft het de Steng overal bezet met klei- ge Doorntjes (*). Onder de Zesmannigen komt voor, het Gee flagt van F uv M AR IA, Duivekervel. : Een tweedeelige Kelk , een Smoelachtige Bloem: twee Vliezige Meeldraadjes , ieder met drie Meelknopjes 3 maaken de Kenmerken van ‚dit Geflagt uit, dat veelal Kervelachtig verdeel. de Bladen en daar van den naam heeft, Het bevat dertien Soorten, waar van de twee eerften de Bloemen met twee, de overigen met ééne Spoor hebben , als volgt. a ï {1) Monnieria, Syf?. Nat. KIL. Gen. 85c, pe 469, Weg. XIII, p. s29. Loern, Hisp. 197 (*) Burm. Fl, Cap. Prodr. p. 20, 1, DEEL, X, STUK, ee 96 DuBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. Duivekervel met een naakte Bloem À ÄFrDEELe (u Eee rade Dit Virginifche Kruid heeft een knobbeligen sruxK. Wortel, die uit Vleezige Bolletjes Schubswyze 0 1. _ is famengefteld, met lang gefteelde driedeelige umar:â Cuculla. En verder Vindeelige Bladen , waar tusfchen Eee een Stengetje uitfpruict met zeer mismaakte Bloe- men. Hec groeit ook in Kanada. 1. (e) Duivekervel met een gebladerde Steng, iva de Bloemen van agteren tweekwabbig. lyke. In Siberie komt deeze voor , een Plant met zeer fchoone Bloemen, veel gelykende naar de Bolwortelige , maar in alle opzigten grooter. De Bloemen zyn van grootte als een Duimlid en loopen van agteren in twee gelyke ronde Kwab- ben uit. Het Kruid heeft een opgeregte Steng en de Bloemtros zonder Blikjes. 11. (3) Duivekervel met enkelde Stengen , de Blike en jes korter dan de Bloem en onverdeeld, Dee. (1) Fumaria Scapo nude, Syfi. Nat. Xil, Gen. 849. ps 469. Weg. Kill. pe 529. Fl. Cliff, 35 i- IR. Lugabe 393. GRON. Virg. 103. Fumaria Siliquofa , Radice grumofâ. PLUK, Ain. 162. T. 90, 'f, 3e Capnorchis Americana. BOFRH. Lugdb. Ie p. 309: Bicucultata Canadenfis , Rad, tuberof Squaämatâ. Mem. Par. 1733. (2) Fumaria Flor. poftice bilobis , Caule fuliofo, Ame Acad. Vil. T. 7. (3) Fumaria Caul. fimplicibus , Bra@teis Flore brevioribus indivifis. GMEL. Sit. IV, p. 66. T. 34, Jacq: Hors, T. 516e MN rc A DEI ie ARIE: A 23 Deeze , van den zelfden Landaart , is van IV- _ dergelyke Geftalte ‚ hebbende de Steng één of “5DEEEs anderhalf Voet hoog en Wortelbladen byna als Hoorpe« die der Akeleijen, een Span groot. De Bloem- °*?Ee tros, over ééne zyde, is voorzien met Langs cetvormige Blikjes, De Bloemen , eens zo groot als in de volgende , zyn wit, met geele rand- jes en hebben den Reuk van Primula Veris , maar de Lippen zyn niet uitgerand noch Zaagtandig : de Keel is zwart getipt; de Kelk klein , mee Tandjes. (4) Duivekervel met een enkelde Steng, de _1”- _Fumaria Blikjes van langte als de Bloemen. Bulbofa. Bolwore Onder den naam van Boontjes Holwortel zynt®s° de Kruiden in de Geneeskunde bekend , welken de Ridder betrokken heeft tot deeze Soort. Zyn Ed, acht dezelven overeenkomftig wegens den Vleezigen Wortel , die echter in de eene hol is, in de andere niet 3 verfchillende dezelven ook in de Geftalte aanmerkelyk , des de Heer HaALLER dezelven Soortelyk onderfcheidt. Deez’ acht het ook niet waarfchynlyk, dat zy beie (4) Fumaria Caule fimplici , Braeis longitudine Florume Mat. Med, 344. GorT. Belg. zo2, GOUAN Monsp. 353. El Clif. ssr. R. Lugdh. 394. Fl. Suec. KRAM. Auftr. Sc. &. Fum. Bulb. Rad. Cava major. C. B. Pin, 143. Rad:x cae va, Dop. Pempt. 327. Rad- cava Herbariorum. LoB. Ze. 759. B, y. Radice non cava major & minor, C.B. Pin. 143. Rad. cava minor. Dop. Pempt. 327. Fabaceâ Radice Cape nos altera. LOB. Je. 759, Radix cava viridi flore, 16, p. 760. IL, DEEL. X. STUKs “3 DurPELBROEDERIGE KRUIDEN; Iv. beiden uit ééne Plant zouden gefprooten zjn ; dan gelyk Lin N& usgeopperd hadt. Die met den Hoorp- hollen Wortel , merkt ‘hy aan, heeft de Steng STUK. _tweebladig , en Lancetvormig Eyronde Blikjes vig MW die met den digten Wortel veelbladig en de Blikjes gevingerd, De Kleinere, welke Loner afbeeldt, en Holwortel noemt met groene Bloe= men, zou een jongere Plant zyn. De Wortel van de eerfte , ondertusfchen, is ook fomtyds niet hol maar digt, en de Bladen, zo wel als de Bloemen , zyn gemeenlyk paarfchachtig , fom- _ tyds wit; van hetzelfde maakzel in beiden (}): Van veelen wordt dit Kruid, als ik gemeld heb*;, onder de Osterlucie geteld , wat de “ip. Wortelen aangaat, en men windt ’er dergelyke vr SEK skragten aan toegefchreeven t. Het Extrakt, + Ib. bl dat men ‘er met Wyngeest van maakt, is zeer 214. bitter, iets Zoutig met een langduurige fcherp- te; dat met Water ís niet minder bitter, bei- den zonder Reuk (1). Het dient tegen Afloo- pende Koortfen, gelyk andere bittere zaaken, Uitwendig ftrekt het Poeijer tot zuivering van Wonden of Zweeren en belet de opgroeijing van ’t weelig Vleefch, Vv, 5 AT Fumaria (5) Duivekervel met Liniaale Haauwen, tot Aa eers Pluim vergaard en een opftaande Steng. altyd We. BEOENE: (}) HArr. Ei, Stirp. Helv. inchoata. 1768. p. 150. (1) CARTH. Fund. Med, nov..Ed. p. 516. (5) Fumaria Siliquis Linearibus paniculatis , Canleere&a, H. Ups. Cif. R‚ Lugdb. 394. Fumaria Siliquofa fempervirens, Corr. Canad, 57, T.57. MORIS, S. 3, T. 12. f. 1. Capnois des. TOURNE, Înf?. 423. MILL. Diit. T. 78, D a ADE E PCH! ELAN 9Ô Wegens de lange fmalle ronde Haauwen IV. hadt TouaNeroRT dit Kanadafche Kruid, ien in de Tuinen van Europa niet onbekend, tot “Yoorp- een byzonder Geflagt , onder den naam van TUF Capnoides , opgeworpen, Het verfchil der Vrug- riagg ten maakt, by Linneus, hier geen onders fcheiding, Kapnos de Griekfche naam van de Duivekervel zynde , was. dit een Kruid, dat ’er in Geftalte naar geleek, Het groeit omtrent een Voet hoog, heeft blaauwachtig of Zeegroene Bladen, en getrofte Bloemen, die Vleefchkteue rig maar aan den Mond Goudgeel zyn, (6) Duivekervel met Spilronde Haauwen en vr. verfpreide Stengen , fkomp gehoekt. hm iutea. Ì fi 6 Geele, In Barbarie is de Groeiplaats van deeze, die naar de volgende zeer gelykt, doch een over= blyvende’ Plant ís , hebbende de Spoor der Bloemen rond, half zo lang als het Pypje en de Trosfen zonder Blikjes, Men vindtze wel doorgaans met geele , doch ook fomtyds met witte Bloemen, Sommigen gaven ’er den naam van Split aan. (7) Duivekervel met Liniaale vierhoekige , VI. Capnoides, Haauwen en verfpreide fpitshoekige Sten- bierhoee gen. Dee- “8% (6) Fumaria Siliquis teretibus &sc, Afant. 258, MILL DIE, 4. Fumaria latea. C. B. Pin. 143. Fumaria lutea montana. DAL. Hij? 194, LoB. Je. 758. Fum. Tingitan3 Be. PLUK Alm. 262. T. oo f. a, (7) Femaria Sil. Linearibus terragonîs sé, Fam. Caule Rae IL. DEEL: Zo STUK» So DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV: Deeze, die in de Zuidelyke deelen van Eus DEEL ropa groeit , is ook in het Over - Alpifch Swic. Hoorp- zerländ waargenomen, volgens den beroemden STUK. HALLER, Zy verfchilt van de voorgaanden eek aanmerkelyk , niet alleen door de vierhoekige f Haauwtjes , die bovendien omgekruld zyn , maar ook door het Loof , dat dubbeld gevind is en de uiterfte Vinblaadjes Eyrond gekwabd heeft. De Steng is uitermaate Takkig, vir. (8) Duiveketvel met dubbeld drievoudige Bla: is in den en Hartvormige Blaadjes. | phylla. ae a Van deeze ; die in de kloven der Steenrote “fen in Spanje en op Sicilie groeit, verfchile het Loof aanmerkelyk van dat der voorgaanden, Het beftaat ‚ naamelyk;, uit byna ronde Blaad= jes, welke drie aan drie op Steeltjes zitten , waar van drie , zeer lugtig „een Blad famenftellen , dat dus uit negen zulke Blaadjes beftaat. IX. (9) Duivekervel met eenzaadige getrofte Zaade Oee huisjes en een verfpreide Steng. Äls Ramofo diffufo &c. H‚ Clif: R. Lugdb. 394. GOUAN Monsp. 353. Fum. fempervirens ét florens Flore albo. HRM, Bdts Fum, Fol. pinnatis, Pinnis pinnatis> Pinnulis lobatis , ovas tiss Sil, brevibus incrispatis, HALL. Helv. inch. p. 150. (8) Fumaria Fol. triternatis , Foliolis Cordatis. Fum, Hisps Saxatilis, Fol. ampl. Cordiformibus &c. TOURNF. Jaft. 422. Fum, enneaphyllos Hisp. Saxacilis, BOCG, JZus, Ile pe 833 T. 73. BARR: Jc. 42, (9) Fumaria Pericarp. monospetmis Racemoûs , Caule diffufo. Age, Med, 343, GORT. Belg, zoa. Fl, Suzoe 584 , 630 f ABe A BD Er:L Po Hi A cs Ër Alom op Akkers „ in Zaaylanden en Moes- , IV. hoven, door geheel Europa, komt als een On tre Kruid deeze voor , welke men in ’ Franfch Fume- Hoorp- terre noemt, in ’t Engelfch Fumitory , met deaf Latynfchen naam #umaria overeenkomtftig, die dk wederom met den Griekfchen naam Kapnos ftrookt. In-’t Hoogduitfch' geeft men ’er den naam aan. van. Erdrauch, Toubenkropf en Kats zen Kerbel; gelyk wy ze ook Aardrook , Duin vekervel en Gryfekom heeten ; zonder dat van alle die benaamingen de oirfprong zeer blyk- baar is, De laacfte zou afkomftig kunnen: zyn van de gryze kleur van ’t Loof, PLiNius leidt den eerften daar van af ‚dat het Sap tot opheldering. van ’t Gezigt zou dienen als de Rook; ’t welk tegenftrydig fchynt. Het is een Kruidje met fyn verdeelde Bla- den „als van. de. gewoone Kervel, doch Zee. groen van Kleur en als berookt „ groeijende paauwlyks een Voet hoog en zig wyd uitfpreis, dende. Het heeft geftechde Bloem. Aairen , die Roozekleurig zyn, van een byzondere onregel. maatige figuur, door TouRNEFORT zeer fraay in Plaat vertoond. Indien men de Bloemen ’s morgens opent, dan verfpreiden zy ongeloof Iyk veel Stuifmeel. Het Zaadhuisje is rond , van Pe groote 630. KRAM. Auflr, 207. HALLs Helv. Gos. GORT. Ingr, 111. GOVAN Monsp. 353, Fumaria Officinainm et Dioscori= dis. C. B. Pir 143, Fumaria. Dap. Pempt, 59. Capnos, LoB. Ie. 756. TOURNE, -Inff. Teb, 237 , F KL. DEEL Xe SIUB. 22 DUEBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV, grootte als een Peperkorrel, en bevat een ene ree kel Zaadje. _Boorp- Dit Kruid , van ouds als een Geneesmiddel STUE bekend, is iezonderheid in heete Landen dien- Zesman- - ig. ftig, wegens den overvloed van zyn verkoelend Sap, dat tevens de Maag verfterkt door zyne bitterheid en den Afgang bevordert, Hier in komt het met de Suikereyachtige Kruiden , ge- Iyk de Paardebloemen en anderen, overeen. ’t Is een uitmuntend Bloedzuiverend Middel, te- gen Vuurig Uitflag , Jeukt en andere Huidkwaa - len, als ook tegen ’t Scheurbuik dienftig. Men gebruikt daar van het uitgeperfte Sap of Af kookzel , of tot Pillen verdikte Extrakt. Veel wordt het in Meydranken voorgefchreeven. Door Kryftallizatie komen uit het Sap Salpete-= rige figuuren, even als de Boontjes Holwortel , voorgemeld , die van gemeen Zout uitlevert. Deeze zal het misfchien zyn, die men Hol- aardkruid noemt, zo Bor RH aA vermeldde (*). X. (ro) Duivekervel met eenzaadige getroste Fumaria Zaadhuisjes en klimmende eenigszins Haa- Capreolar 4 ta. kige Bladen. Haakige. Voor dee Verfcheidenheid van de Gemee- ne pe C*) Le, Jpur, de Plane. p. 389. ‚(xo) Fumaria Peric. monofperm. Racem. Fol, fcand. fab- ciethofis. Orp. Dan. 340. C. B. Pin, 143. Fumaria major fcandens Fl. pallidiorg, RAy. Mif?. 405. rot A DRE LP Mik A 88 ne Duivekervel wordt deeze,die methaareKlaau- IV. wiertjes by de Planten opklimt, door Doktor EER GrraARrD gehouden. Hy acht dezelve uit de Hoorp- Gemeene te zyn gefprooten , wanneer deeze STUE: gelegenheid had, zig elders aan vast te maaken zi doch waarom , mag men vraagen , komt dan niet alom die Haakige Duivekervel voor. De andere zelfs hecht zig door verwarring dikwils aan de byftaande Kruiden, 4 it) Duivekervel met eenzaadige geaairde en Zaadhuisjes „een opgeregte Steng en Draads rn achtige Blaadjes. Geaairde, In Spanje, Provence en Italie, groeit deeze Dunbladige Duivekervel , die veel digter Aair dan de Gemeene heeft, met hooger Kleurige Bloempjes5. hoewel menze , zo wel als die , ook met witte Bloemen aantreft, Zy fchynt mede een Verfcheidenheid of daar uit te zyn _ gefprooten. | (12) Duivekervel met Liniaale Haauwtjesen XT. . __ Claviculae geklaauwierde Bladen. je 54. } Geklsane De wierde (x2) Ee onori Peric. monosp. Spicatis Ee, GOUAN Monsps 854. Fum. minor tenuifolia, C. B, Pin. 143. SEG. Ver. u, p. Ii. BARR. Ze. gf. Fam. min. ten. precox Sem. Lini, Moris. Hil. II, p. 262. S. 3. T. 13.6. 13e GEB. Provs ‚3254 (12) Fursarig Siliquis Lineuibus , Fol, Gisahiferis. A, Cliff, B EF 3 IL. DEEL. X, STUG. B4 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, (ier AN AFDEEL. XVII. Hoor p- STUK. Zesman: nsge, XIII. PFumaria weficaria. Blaazige, N Ki, 1 De Zaadhuisjes onderfcheiden deeze, die anders veel overeenkomst hebben zou met de voorgaande Haakige Soort, Hier loopen de Blae den , beftendig , aan ’t end in Klaauwieren uit. Zy komt niet alleen in Engeland op vogtie ge Steenige plaatfen , maar ook in ons Neder- land hier en daar, ja zelfs ín de Zuidelyke deee len van Europa, onder de anderen, voor. (13) Duivekervel mes Klootronde fpitfe pn blazene Haauwtjes en geklaauwierde Blas den. Een zeer zonderling Afrikaanfch of Kaaps Zaayplantje maakt deeze uit , veel naar de laatstgemelde gelykende , doch daar ín verfchil. lende , dat het Blaazige Vrugten heeft, byna als de Krieken over Zee, zogenaamd, in wel. ker midden het driekleppig Laadpeultje zit veele kleine ronde Zaadjes bevattende. Die Vrugten hangen aan zeer dunne Draadjes, Men vindtze door BoERrRnHAAVE zeer fraay afge. beeld, Volgens den Heer N., L. BUR MAN- | NUS R. Zugdh. Gouin Aonsp. Bee. Gort. Belg. 203, Fumaria Claviculis donata. C‚ B. Pin. 143. Moris, Hifl. II, p. 266. S. 3. T. 12. f, 3, Fumaria alba latifolia. RAj. Angi. til. pe 335- (13) Fumaria Sìliq.. Globofis acutis inflatis &c. H. Ups, Cliff. R. Lugdh. 394. N. 4, Fumaria alba VWeficaria &ec. PLUK. Alm. 400. T. 335. £. 3. Cyfticapnos Africana fcane dens. BoEgH, Lugdb. I, pe 310. Tab. WEE AD EEP HA 88 Nus groeit de Gemeene of Winkel- Duiveker-, IV. vel ook aan de Kaap der Goede Hope, ns Onder de Agtmannigen deezer Kiasfe komt Hoorp- ft voor, het Geflagt van STUK. ie ï 2 Oftandria. Potr-yaG aL A Kruisbloem. Van dit Geflagt heb ik de Kenmerken opge- geven, toen ik de Heefterigen in hetzelve be. Schreef *: thans volgen hier de overige Soorten. * TE, .ù ° (:) Kruisbloem miet gekamde geaairde Bloe-” mei men „een Kruidige Takkige opftaande Steng . Polygala 3NCATNALGe en overhoekfe Elsvormige Bladen, Lyfklen- rig. In Virginie en Kanada groeit deeze, die de Steng een Span of een Voet hoog en dun heeft „ doorgaans met drie Takken van boven en zeer fpidte Elsvormige Bladen , wyd van elkander. De Aairen hebben een zeer hooge incarnaate of paarfche Kleur. De Bloemen zyn met een veeldeelig Kwastje voorzien, (2) Kruisbloem met gekamde Hoofdjes= Bloe- _ Il. men , zeer enkelde Stengen en verfpreide don Borftelige Bladen. wite | (3) (1) Polygala Flor, Criftatis Spicatis &c. Syf?. Nat. XII, Gen. 851. p. 470. Peg. Kil. p. 530 Pol. Mariana angufti= ori folio. PLUK. Alant. 153. T. 438. É. 5. Polygala Marie Jandica &c. Ray. Suppl. 639. (2) Polygala Flor. Criftatis Capitatis Sec, Alant. 99. E 3. Ul, DEEL, Ks STUKe iv. AFDEEL, XVIII. BHoorD- STUKe Ti. Polyzala Brafilten« 25. Á rafili= aanfch. 1V, Tricho- Joerma. Haairzaa- dig. Vv. Wulgaris. Gemeen. 36 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, (3) Kruisbloem met gekamde byna ge -aairde Bloemen , zeer enkelde Stengen en verfprei- de Lancetvormige Bladen, (4) Kruisbloem met gekamde geaairde Bloemen , Roedachtige geflreepte Stengen en Liniaa= le Bladen. Weinig verfchillen deeze , gelyk uit de be= paalingen blykt: De twee cerften zyn in Brafil waargenomen en hebben witte Bloemen. De laatfte, die in ’t Ryk van Nieuw Granada valt, is door den fchranderen Heer JACQqUurN afge- beeld. Hy noemtze Haairzaadige , om dat het Zaad met lange Haairige Baardjes is gekroond. Cs) Kruisbloem met gekamde getrofte Bloemen ;, Kruidige enkelde leggende Svengen en Li+ niaal- Lancetvormige Bladen. Dit Kruidje , dat overvloedig voorkomt in de Duinvalleijen van Holland, als cok op Akkers | en (3) Polygala Flor, Crift. fubfpicatis &ec. (4) Polygata Flor. Crift. Spicaris , Caulibus virgatis Sc. Syff. Nat. Ed. Xil. App. p. 232. Mant. 259. Polygala Flors fuberiftatis Spicatis 8&c. Jacq. Oés. Il, p. 16. Te 67. (s) Polygala Flor. Crift. Racemofis , Caul. Herb. fimpl, procumbentibus Bec, GOVAN Monsp. 354. Polygaia Fo!. Lin. Lanceolatis &c. Wir, Cliff. zo. Hert. Cliff. 352. Fl. Succ. 586, GorT. Belg. 203. R. Lugdh, 393. Polygala vulgaris major. Crus. Hif?. 1. p. 324. VAÌLL. Paris. 161. T. 32e £, 1. B, Polygala vulgaris. C‚ B. Pin. zis. Polygala recen- tiorum, Lon. Jc, 416. Flos Ambarvalis. Dop, Pempt. 253. NEY um (Ar Dr ETEN GBIC IE Ae | 787 en Velden in andere Provinciën en door geheel „ IV. Europa, wordt Flos Ambaryalis genoemd, om “SEE dat het voornaamelyk bloeit in de Kruisdagen Hoorps der Roomfchgezinden , overeenkomftig met de STUK Amkbarvalia der Romeinen, een Feest beftemd Caria. tot inwyding der Akkeren (*), Men noemt het deswegen ook Kruisbloemen , maar in ’t En- gelfch Milkwort , overeenkomftig met den Griek- fchen naam ; om dat het overvloed van Melk zou geeven; in ’ Hoogduitfch Ram/el. Het bereikt naauwlyks een half Voet hoogte en verfchilt niet alleen door de Kleur der Bloe-= men, blaauw , paarfch, roodachtig of wit zyn« de, maar ook daar in, dat het in vogtige Vel. den en Valeijen grooter , op opene Bergvelden ‘kleiner en fpitsbladiger ; daar ’*t uitermaate droog is met zeer fmalle Blaadjes voorkomt. Hier heeft BaAunHiNus Verfcheidenheden van gemaakt, daar in overeenkomende ,dat de onderfte Blaad- jes merkelyk breeder dan de bovenften , doch altoos Lancetvormig zyn. Het verfchilt ook in bitterheid , welke zeer uitmunt in de gene, die daar van den bynaam draagt , hier volgende, (6) Kruisbloem met gekamde getrofte Bloe- vr. 8 Polygala MET 3 amara. Bitter. (*) Hierom wordt by die Religie , in die Dagen, ook des Hemels Zegen over ’t Gewas des Aardryks opentlyk afgefineekte (6) Polygata Flor, Crift. Racemofis &c. Polyg. vulg. Foi. eirca Rad, rotundioribus &c. C. B, Pin. 215. Polygala Buxi minoris folio, VAiLL. Par. 161. T. 32 É Ie F 4 Il. DEEL. X. STUK. IV; ÁFDEEL. XVIII, HoOrDe STUKe Agtmans nigte 83 DurBELBROEDERIGE KRuidegs wen, byna regtopftaande Stengetjes , de Wortelbladen [lomp Eyrond en grooter. De vermaarde VA1rranrgeeft hier Blaads jes aan, als van laage Palm , en het is zeker dat de onderfte Blaadjes rondachtig zyn „ de bovenften Liniaal , doch op de Alpen van Swit= zerland komen zy allen Lancetvormig Eyrond voot, en de Bloefem is doorgaans blaauw, zo de beroemde HArLER opmerkt, die aangaan- de dit Kruidje , dat Doktor Hirr bevonden heeft door kweeking, niet in het Gemeene Kruis- bloem te veranderen, het volgende fchryft (*e s, In deeze is een langduurige fterke bittex- ss heid, Zy purgeert zonder last. Terwyl het s, Virginifche Kruisbloem , door de Proeven van 5 TENNENTs tegen de Borstziekte, het Zy- s, dewee en Voetcuvel bevonden was van dienst te zyn, zo hebben de vermaarde Manrnen , ‚> BoUuvaART en DU HAMEL, dit ook in 2) gebruik gebragt, In het Zydewce, dan, bee », vordert het de uitwerping van Fluimen; ia „ kleiner Gifte vermindert het de Koorts: by > cen Lepel vol ingegeven , verzagt het de ss Toevallen en maakt de Borst ruimer ; tevens 5 Afgang, Waterenen Braaking verwekkende ; s, doch wordt nog in kragten van het Virgini= ss fche overtroffen, Voorts is in Waterzugt het ss Afkookzel van dit bittere Kruisbloem met « » goede uitwerking en rykelyke Pisloozing gee ‘ 9) B6- (*) Bil. Stirp, Helv. inchoat. p. 148 2Deel PLAAT LXI: 2Deel PIA A” en ES ok Le | Nui ZE CAA NN Gh 4 S ENSSEN ARS SE NS AGU SA NEE 4 OR A AO 3 5e Wj G S K\ 2 le 10 VDG 7, 4 /} ten 3 IS Ln NS 7 (jp: 4 4 zz) 7 ALD 7 ig DIA Od 17 1/07 10 VIA Ort: ArDr:E:LiRrBs Es Aer 49 8) geven. In een Pint Water deedt men, ten IV. „> dien. einde , een Once van dit Kruid tot de AaneEns „> helft verkooken en gaf daar van drie Lepels ooep. „s in ’t Uur, „Niet zonder vrugt zou het, volgens °TUEe … CRANTZ; inde Teering gebruikt zyn.” O&andria, (7) Kruisbloern met gekamde getrofle Bloemen, Vu. opgeregte Stengetjes en Lancetvormig Li- Hon Era nîaale fpit/e Bladen. Montpel- Door de fmalheid en fpitsheid der Bladen EL deeze , die by Monrpellier op drooge dorre Heuvelen groeit, onderfcheiden zyn, doch de {chrandere Doktor GERARD, in Provence ook deeze waarneemende , merkt dezelve flegts als eene Verfcheidenheid van het Gemeene Kruisbloem aan. _ Het Fapanfche Kruisbloem , hier door my in Faponica Fig. 1, op PLAAT LXIÍ, vertoond, zou metjjpaniëh. meer regt een byzondere Soort kunnen uitmaa- Fi. ze ken. Het heeft , naamelyk , de onderfte Blaad- jes byna volkomen rond en de bovenften Ey- rondachtig, ’ welk ik niet opgemerkt vind in eenig Europifch. Ook komen hier de Bloemen niet Aairswyze aan den Top vergaard voor, maar op zyde iseen Tros van Zaadkuisjes in de | | Kel. (7) Polygala Flor. Crit. Racemofis &c. GOUAN Afonsp. 355» Polygala acutioribus Foliis Monfpeliaca. C. B. Pin. 207. Polyg, vulg. coi, obfoleti , Fol. anguftisfimis. J. B. Hf. AL p. 338. II. DEEL. X. STUK, go DuUBBELBROEDERIGE KRUIDEN) ' IV. Kelken. Ik heb de famenftelling der Bloemen AE van dit Kruid elders uitvoerig, voorgefteld , toen “Hoorp- ik een Kaapfe Heefterige in Plaat vertoonde en STUK. befchreef (+). Hier hebben zy de Meelknopjes „gE gan ’ end van een gevouwen Vliesje, waar uit HarreERr oordeelt , dat het Kruisbloem niet tot de dubbelbroederigen behoore. De Styl fcheen my dubbeld geknopt te zyn of twee Stem- pels te hebben. Voorts is hier de vergroote Bloem by A vertoond: alwaar a de twee groo= te Kelkblaadjes (J), b twee van dedrie kleine ene de Bovenlip der Bloem; die de Meeldraadjes in- fluit , aanwyzen. De Styl met zyne twee Stempels is in ’ byzonder, door zeer fterke vergrooting by B, en het Stengetje , voor ’t overige , ten natuurlyktte afgebeeld. vilt (8) Kruisbloem met gekamde Bloemen in naak- Polyga . el pen te Trosjes vergaard , Kruidige opgeregte en van boven Takkige Stengetjes en Liniaale difch. Bladen, (9) (}) 1. D. Ve STUK deezer Nat. Hiflorie, bladz, 433. Pla XXV. Fig. 1. (1) Volgens LINN, Gem. Plant. zouden deeze de Vleu- gels van de Bloem zyn, waar door zyn. Ed. die Vlinderache tig maakt ; doch het ig eigener dezelven , gelyk hy in Sy. Nat. Ed, XIl, X1II, beiden doet, voor Kelkblaadjes te houden , niertegenftaande zy gekleurd zyn: alzo zy buis ten zitten en overblyvende het Zaadhuisje influiten, (3) Polyzala Flor, Crit. Racemisnudis &c. Ars. Acad, Vop. 402. Polygala Herbacea minor ere&a Kc, BROWN. 287, DIADEEM Oi (9) Kruisbloem met gekamde Bloemen „ een IV, naakt zydelings Tdeid ‚ Kruidige Sten- en getjes en Lancetvormige Bladen, Hoorp-= STUK. Deeze beiden , waar van de eerfte in de 1x, Potyzalá Westindiën , op Jamaika , de andere in Siberie s;5;, 55. groeit, gelyken zeer naar malkander en de laat» Siberifch. fte inzonderheid naar de gemelde Japanfche Soort; te meer ‚om dat de onderfte Bladen rond- achtig worden gezegd te zyn. Men vindc aldaar, behalve het Gemeene Kruisbloem , dat ook over= vloedig in Rusland, en zelfs op Ysland grocic, pog meer Verfcheidenheden , die meer of min daar van afwyken in Gefialte en in het Loof, De veertien volgende Soorten, meest Kaap: fe, Oost- en Westindifche Heeftertjes, reeds befchreeven zynde, als gemeld is, kome ik tot de Kruidige, die ongebaard zyn , dat ís zodanige Kammetjes niet aan de Bloemen hebben 5 als (24) Kruisbloem met ongebaarde Bloemen , die, sdh nega. geaaird zyn, een opgeregie Kruidige zeer Tegengif enkelde Steng en breed Lancetvormige Bla “5 den. Ta (9) Polygala Flor. Crit, Racemo laterali nudo &c. Po- lygala mulricaulis, Ansm. Ruth. Ne 439 443 45« (24) Polygala Flor. imberbibus Spcatis Sc. Am. Acad, IL. p. 139, T 2e MiLL. Dil. T. 5. GRON. Virg. I. p. 80, IL. pe 103. Mar. Med, 34s. Plantula Marilandica &c. R aje N Suppl. 640. KIERNAN DER Rad. Seng a. Monogt. Ame Acad uUts, à KH. DEEL: Xx. STUK IV, ga DuBBELBROEDERIGE KRUIDEN. In Virginie Maryland en Penfylvanie, groeit ÂFDEEle git Kruid, welks Tegengiftige hoedanigheid, SLXVIII. Hoorp STUK, Agtman- nige, in 't jaar 1736, door de Indiaanen aan de Inge- zetenen van Penfylvanie bekend gemaakt en fe- dert door Europa verbreid werdt. Zy noemden het Sennagar, en het wordt, in navolging van dien, Radix Senega of Seneka geheten, hoewel de Engelfchen hetzelve Rattle - Snake Root, dat is Ratelflang- Wortel, tytelen, Uit een Houtig, Vezelig Worteltje geeft het enkelde ongetakte Stengetjes, die rond , glad, paauwlyks een Voet lang en zwak zyn; onre= gelmaatig. bezet met Eyrond- Lancetvormige „ naauwlvks:gefteelde, gladde Bladen, opwaards- grooter dan beneden. De Steng loopt in een los Aa'rtje-van ongefteelde witte Bloemen uit. De indiaanen hadden veele Jaaren reeds dee- zen Wortel aan de Europeaanen in Penfylva- nie verkogt; als een Geheim tegen den Beet der Ratelflangen; ’t welk van goede uitwerking bevonden werdt. Men gebruikte ruim een half Drachme van het Poeijer „ inwendig; doch de : Indiaanen kaauwden ‘den Wortel, flokten het Sap in, en leiden het gekaauwde op de Wond. Doktor TENNeT nam in het gezegde Jaar verfcheide Proeven , «en bevond: de Tinétuur met Wyngeest geel en brandend fcherp en een Braakmiddel3 het Aftrekzel met Water wit- achtig en ook , om dat het een geweldigen Hoest verwekte, niet gebruikbaer ; maar op ouden Spaanfchen Wyn gezet, of in Water gekookt , | gef REDE LE Ubn gaf hy van het Vogt, om de drie Uuren, drie [Vs ‘Lepels in'en hieldt daar mede aan, tot de eee Toevallen bedaard waren. XViig. Dat, naamelyk , deeze Wortel eene zo fter- STUE ke uitdryvende kragt heeft, deedt hem derze}. CZardrias ver nuttigheid in het Zydewee , Borst. en Hoofd- kwaalen, als ook in de Jicht en andere Zieke ten, uit Verkoudheid fpruitende , onderzoeken, en de uitkomst was in deezen hem zo gunftig, dat aan zyn Ed, doorde Algemeene Vergadering te Philadelphia deswegen een Gefchenk, van 75 Ponden Sterlings , gedaan werdt. Inderdaad men verhaalde , dat federct het gebruik van dit Gee neesmiddel naauwlyks een ‘tiende deel der Mene fchen, als anders, aan dergelyke Kkwaalen gee ftorven waren. Die van Parys hebben federe het Bittere Kruisbloem ook tegen dergelyke Kwaalen gebruikt, als boven is geneld *, _ * Brada 83. (25) Kruisbloem met ongebaarde Bloemen in _xxv. langwerpige Hoofdjes 5 een opgereute Krui- et, obygala, dige zeer enkelde Steng; en Lanceivormi- eel, ge fpitfe Bladen, (26) Kruisbloem met ongebaarde Bloemen in sxvi, TONn- Wiridese CENS, (2s) Pelygala Flor. imberbibus oblongo- Capitatis &c EDEL. Am. Asad. it. p. 340. Polyg. Florid. lutea. PLum, Amalth, 175. T. 438. É. 6. Pol. Virg niana Flore luteo Gapitato. Pur. Siec, 58. Polygala Fol, oblongis Flor. fpeciofis Aureis. GRON, Virg. 104. (26) Polsgala Flor, imberbibus glohofa=Capitatis &ec. | u} Ans. El, DEEL X, STUBs 94 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, EN: OR ronde Hoofdjes ; een opgeregte Kruidige MERE zeer enkelde Steng , en Lancetvormige Hoorp- ftompachrige Bladen. STUK. | Agtman- _Deeze beiden vallen in Virginie en andere wig. deelen van Noord- Amerika. De laatfte heeft de Bloemen bleek groen met eenige roodachtig- heid in de grootíte Blaadjes ; weshalve ande. ren dezelven Rood noemen, De hoogte is wat meer dan van het gewoone Europifche Kruis- bloem, xxvIl. „ (e7) Kruisbloem met ongeb. Bloemen , byna pi en | drie op een Steeltje; een Kruidige opgereg- Med te Steng en Liniaale Bladen overhoeks. xxvijt. (28) Kruisbloem met ongeh, Bloemen; veele Ga bloemige Steeltjes zydelings ; verfpreide Kruie dig. dige Stengen en fpitfe Bladen. Deeze twee, waar van het eerfte , gelyk de voorigen , een Jaarlyks Kruidje is , het andere overblyft, komen op Ceylon voor. De laatfte si. D. heeft het Loof naar dat van Zee= Melkkruid * bi pua, ’gelykende, waar van de bynaam, (29) Am. Acad. IT. ps to4. Polygala rubra Virg. Spicâ parvâ compaââ. PruK. Alm. 300. (27) Polygaia Flor. imb. Ped. fuberifloris &zc. Fl. Zeyl. 269, Linaria minima Zeylanica. BURM. Zeyl, 143, (28) Polygala Flor. imb. Ped. mulcifloris lateralibus &ec> Fl, Zeyl. 270. Aline Glaucis marine folio. Bumm. Zeylo 13. BuRMe Bl, Ind. 154. | D 1 A DELE? H I A … 95 (29) Kruisbloem met ongeb. Bloemen, de Zaad. IV, huisjes kanthaairig getand ; de ee Krui- 1e DEEL dig en opftaande. Hoorpe 6 She STUKe Deeze valt ook in Oostindie en heeft hetSten- xxx, Ì ï a Pol getje maar een Vinger hoog , Takkig, zynde Ld mede een Zaayplantje. Het Zaadhuisje is aan Kanthaai- den rand overal gehaaird. rig. 30) Kruisbloem met ongeb. Bloemen 3 rappi-, XXX. ge Bloemfteeltjes ; eene Kruidige Takkige Bloedklea. opgeregte Steng. zig: 31) Kruisbloem met ongeb. Bloemen van el-_xxxtr. kander afftaande; Liniaale gekranfte Bla-,.""“e den; een Kruidige Takkige Steng. Gekranse (32) Kruisbloem met ongeb. Bloemen; de Bla- Eken den in ’t kruis geplaatst, Gekruise, Deeze drie behooren tot de Verfcheidenheden van het Kruisbloem , in Noord-Amerika voore koe (29) Polygala Flor. imb. Caps. ciliato-dentatis 8cc. Fl. „ Zeyl, 268. BURM. Fl. Ind, rog. (3o) Polygala Flor. imb. Polyg. Mariana anguftiore fo- lio , Flore purpureo. PLUK. Mant, 153. T. 438. Éf. 5. (31) Polyzala Flor. imb. fpatio remotis &c. Polyg. Caul. Filiformibus &c, GRON. Wirg. 103. Polyg. Mariana quadri + folia minor &c. PLUK. Jant. 153, Te 438. fe 4 (32) Polyzala Flor, imb. Fol. quaternis. Am. Acad. IIe Pp. 138. GRON. Wirg.” 103. Pol. quadrifolia f. Cruciata, PLUK, Alm, gor. RAJ. Suppl, 639. IT, DEEL: Xe STUKe 06 DuBBELBROEDERIGE Kaurprx, IV. komende en verfchillen aanmerkelyk van elkân- AFDEEL. d U k d vii, der niet alleen, maar ook van de voorigen , ge- Hoorp- lyk zelfs de Bynaamen aanduiden. De eerfte STUK. heeft de Bloemen paarfch of donker rood, de tweede wit, de derde uit den groenen roodach- ige. he Î | Hea tig en tot een rond Hoofdje vergaard, gelyk dir plaats heeft in andere Soorten. De Geflagten van Securidaca, Nisfolia, A= brus , Pierocarpus, Eryihrina, Piscidia , Bor- bonia , Spartium , Genifta „ Aspalaihus , zis 4. morpha ‚reeds onder de Boomen en Heefters be- fchreeven zynde, komen wy thans, onder de Tienmannigen „tot het Geflagt van | d CROTALA R I A. Rammelaar, Dus wegens het rammelende Zaad in de Haauwen genaamd, waar van de Kenmerken, behalve die der Vlinderbloemen, zyn , een ge- zwollen Haauw, welke gefteeld is, en famen- gegroeide Meeldraadjes , met een DIE van boven. ’ Geflagt bevat agttien uitheemfche Soorten , van welken de twaalf eer{ten enkelde, de zes overigen famengeftelde Bladen hebben , als volgt. L. (1) Rammelaar met doorgroeide Hartvormige SN getande Bladen, Doorboore Dee: de. (1) Crotalaria Fol. perfoliatis Colatis denticulatis, Sy/4 Nat. XÌl. Gen. 862. Ps 477- Peg. XIII, p. 54e. Mante ‚439. Crot. Fol. pet. ovatis margine fcabris, Am. Acad, VI Aft. 38. | MDK D ror Pan fear 62 Deeze Kaapfche is een Boompje, dat aan t*_ IV, end der Takken geele Bloemen, Kroontjeswy- ee ge heeft , met de Vlag van buiten grysach- Hoorp: tig ruig. De Bladen zyn oogfchynlyk doorboord „STUE: alzo de onderfte Kwabben over elkander heen Deer leggen 3 gelyk my uiteen Tak daar van, die ik van de Kaap ontvangen heb, en waar van een gedeelte hier in Fig. 2, op Plaat LXIT, af. gebeeld is, blykt. Zy zyn ftyf, glad, fraay geaderd , van Hartvormige figuur, op de kan- ten met fcherpe Doornachtige Tandjes, De Bloemen komen twee óp cen Steeltje aan den top voort , er zyr niet groot, Het Zaadpeultje wordt gezegd, famengedrukt, giad , niet gefteeld-en {pits te zyn (*). Ca) Rammelaar met doörboorde , Hartvormig ae bn Eyronde Bladen. perfoliata, Doorbladi= In Karolina is de Groeiplaats van deeze, welke 8 de Bladen weezentlyk , gelyk die van het Door- was, doorboord en aan den omtrek niet getand keeft: waar door zy aanmerkelyk van de voors gaande en volgende verfchilt, (3) Rammelaar met Hartvorimige , omvaitens ur. d Amplexis zcaulis. AE Omvats (*) Ame Acad. VL Ps e4. uis. tende. (2) Crotälarig Fol, perforatis Cordato- ovatis, Crotalafia Perfoliate falio. DiLrL. Eíth. 12e. T. roz. f. 122. (3) Crotalaria Fol. Caul. amplexicdulibus Cord. alternis , Floralibus oppofitis &c. Am. Acad, VI. Aft. 39. Genìfta perfoliata orbiculat's foliis, Sen. Phes, 1, Te 24e fo 5. G IE, DEEL. XZ, STUK. 683 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN. IV. de , overhoekfe Stengbladen ; die by de eden Bloemen gepaard Niervormig, gekleurd 3 Hoorp- de Bloemen eenzaam. STUEe Tienman- _ Uit de Afbeelding by SEBA ziet men klaar, “gt. dat deeze, fchoon ook doorbladig genoemd wor= dende , alleenlyk ten deele omvattende Hart= vormige en geenszins ronde Bladen heeft, gelyk hy zegt: dan aan de Bloemdraagende Takjes, volgens LiNNaus, Het is een Heefter, aan de Kaap groeijende , die uit de mikjes der Tak- ken eenzaame ; gefteelde, geele Bloemen voorte brengt. Iv. ___ (4) Rammelaar met enkelde Lancetvormige Blas btn den , de Stoppeltjes langs de Steng afloo bal va ___ pende ‚eenzaam , tweetandig. Dit Amerikaanfch Kruidje, naauwlyks meer dan een Span hoog, heeft het bovenfte van de Stengetjes Pylswyze bekleed met de Stoppeltjes die langs dezelven, onder de Bladen , afloopen,. Het draagt kleine dikke Haauwtjes , met Niere vormig, Zaad. v. (5) Rammelaar met enkelde Eyronde eeniger= pende maate geteelde Bladen en zeer kleine Stop- Sche, peltjes. Dit (4) Crotalaria Fol. fimpl. Lanceolatis &c. GRON. Pirg. ros. A. Cif. 357: Re Lugdb. 374. Crot, Americana. MART. Cent. T. 43. Crot. hirfuta minor Amer, Herbacea. HERM. Lugdb, 202, T. 203. PLUK. Alm. 122. T. 169. f. 6. Groe tal. Sagittalis glabra, Zbid, T. 277, f. 2? (s) Crotalaria Fol. fimplicibus ovatis fubpetiolatis &es BURM. FL Jnd. p. 155. D tr apDEEP HIA 08 Dit is een overblyvend Gewas, in China val-_ IV: fende, dat de Steng en Takken Ene heeft ÄFDEEL, XVUI. en rond; de Bladen Haairig : 5 de Kelken ruuw 8 HoOFD- de Bloemen geel. STUK, (6) Rammelaar met enkelde Lancetvormige „VL Crotalaria Bladen, die Steelachtig ongefteeld Byn, Funcea. Biesachtie de Steng geflreep?. En ti Uit Oostindie komt deeze, die aan de Kust van Malabar Catow Tandale - Cotti genoemd wordt. Zy bevindt zig inonze Openbaare Kruid- hoven en maakt een fierlyke Zaay= Plant uit » veel nâar Brem gelykende , met Goudgeele Bloe- men, aan Stengen van drie Voeten of hooger, De zonderlinge figuur der Vrugtmaakende deelen is door EaRET zeer fraay in plaat vertoond, (7) Rammelaar met enkelde fpits Eyronde Pluizige ongefteelde Bladen en byna onge „Vin. Tmbricatas fteelde Bloemen. Gefchube de, ‚Dit is een Heeftertje, aan de Kaap groeijen- des dar de Bladen , die ligt afvallen „als Schub- ben (6) Crocataria Fol. fimpl. Lanceolatis Petialatosfesfilibus &C. Mant. 439. H. Clr 357. Ups. zo. R. Lugdb. 374e TREW. Ebhret. T. 47. Crotalaria Benghalenfis Fol, Genifte hirfutis. PLUK. Alm. 122, T. 169. fs sa Catou- Tandale= Cotti. Hort. Mal IX. p. 47. T. 36, BURM. Fl. Ind, 155. (7) Crotalaria Fol. fimpl. ovatis acutis &c. Am. Acad, VIe Afr. 40. BERG. Cap‚ 192. Gytifo affinis. PLUK. MZant. 6%, T. 388. Fean G 8, Ile DEELe Xe STUKe zoo DuBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. ben op elkander leggende heeft , zynde Wol- REL lig ruig en Fluweelachtig ; de Bloemen paarfch, Hoorp. 4 stux, (8) Rammelaar met enkelde langwerpige, Wige VII vormig flompe Bladen. Crozalaria als Deeze, die onder den naam van Groot Ratel- bladige. kruid by RuMmrHrus voorkomt, heet Tandg- le -Cottì aan de Kust van Malabar, Het is een Jaarlykfch Gewas ‚met omgekeerd Eyronde Bladen, aan ’tendeen weinig omgekromd , waar door zy zig Hartvormig vertoonen. De Bloemen zyn geel , van boven wat paarfchachtig ; de Haauwen Rolrond en glad. B ea, (9) Rammelaar met enkelde Lancetvormige Zitbloe- byna ongefteelde Bladen , de Bloemen zydee mige. lings ongefleeld; de Steng gelyk. Deeze, in China groeijende, valt naauwlyke een Voet hoog , met een rond opgeregt Stene getje , gladde van onder Haairige Bladen en blaauwe Bloemen in de Oxelen, X Io) Rammelaar met en | a Tien (Io) Ra et enkelde Eyronde onge Driebloee fleele 7 mige. (23) Crotalaria Fol. fimpl. oblongis Cuneiformibus retu= fis. Fl. Zeyl, 276, Crotalaria Afiatica Flor. luteis &c. HERM. Luzdb. zoo, T. zor. Crotalaria major. RumPH. Amb, V. pa 278. T. 96. f. 1. Tandale- Corti. Hort. Mal. IX. p. 45. Te 25, BURM. F4, Ind. 155. (9) Crotalaria Fol. fimpl, Lanc. fubfesfilibus &cc. (zo) Crotalâria Fol. fimpl. ovatis fesfilibus glabris &cc. Alant. 440, BERG. Cape 193. BET AN DE Le BAMI SK, Tor fleelde gladde Bladen, hoekige Takken en IV. drie eenbloemige Steeltjes zydelings. a Hoorp- Aan de Kaap der Goede Hope groeit deeze srur. Soort , die een Boomachtige Steng heeft en fpits- , Decaz- Eyronde Bladen van drie Duimen lang. Uit de Osxels , naar boven toe , komen drie Blikjes voort, zo lang als de Bloemen, die roodachtig paarfch zyn en zeer groot. (11) Rammelaar met enkelde Eyronde Bladen, _ xt. , ) Crozalar Maanvormige neergeboogene Stoppeltjes en payracors vyierhoekige Takken, Wrattige, Uit Oostindie was deeze, een Jaarlykfch Ge- was met blamuwe Bloemen , van Zaad in de Hollandfche Tuinen geteeld, hebbende een Kruidige Steng van omtrent een Elle hoog met Sappige Bladen van eenen Moeskruidigen Smaak, (r2) Rammelaar met enkelde flompe Bladen, ‚XI iflora, leggende Kruidige Stengen en tweebloemd- Tweeblaee ge Steelijes. mige. Zeer (ar) Crotalaria Fol. fimpl. ovatis &c. Fl, Zeyl. 277. He Cliff. 357. Crot, Fol. fol. ovatis acutis &ce BURM. Zeyl. 3r. T. 34. HERM, Lugdb. T. p. 199, Kee Tandale. Cotti, Hort. Mal. IX. p. 53. T. 29, (12) Crotalaria Fol, fimpl. cbtufis , Caulibus profratis 8e, Mant. 516 , s7o. Aftragalus biflorus, Mant, 273. Cro- talaria Maderaspztenfis Pilofellx folio. PET. Gaz. T. 30. f, 10, Crotalaria nana, BURM. Fl. Ind, 156. T. 48cf. 2. G 3 He DEEL, X. STUK. zo2 DuUBBELBROEDERIGE KRUIDEN. IV. Zeer omftandig is deeze door den Ridder be= rn fchreeven „ die uit Zaad in de Upfalfche Tuin Hoorp« geteeld een geheel andere gedaante aangenomen ane GLA dan natuurlyk. Op *t Eiland van St, Jo= lee hanna was zy door den Heer KoerNi1e waar- geramen. Men vindt hier ook dat kleine Kruid- je van Java, ’t welk maar Stengetjes van een _ Handbreed hoog heeft , door den Heer BUR- MANNUS afgebeeld, t'huis gebragt, dat drie= bloemig was , zo zyn Ed, aanmerkt, met zeer kleine ftompe Zaadhuisjes : maar ’ zelve hadt gladde en dat van Linneus ruigachtige Blaadjes. De Vrugt , anders byna Klootrond , wordt in de Tuinen byna Rolrond, zo de Ridder aanmerkt, XILL (13) Rammelaar met drievoudige ffomp Ey- Crotalaria Jarifolia. ronde Bladen , de Bloemen aydelings en Breedbla- eenigermaate geïrost. dige. XIV. (a 4) Rammelaar met driev. fpits Eyronde Bladen Lunaris. Halfaaath- en half Hartvormig Maanswyze Stoppeltjes. tjes. : XV. (15) Rammelaar met driev. Eyronde gefpitfte rada Bladen, geen Stoppeltjes en gefteelde Peul- Gladbladie AT: ge. ch | Van (23) Crotalaria Fol. ternatis obovatis &c. Crot, Loti folio Flore parvo variegato. DILL, Elth. 121. T. 102. £. 12t. Crotal. trifolia Fruticofa &c. SLOAN. Fam. 114. Hij. IL pa 32 Es 176.k. Ma 2e (14) Crotalaria Fol. tern. ovatis acutis 8ze, Crot. Fol. tern. Foliolis fesfilibuss, Hors, Cliff. 357. (15) Crotalaria Fol. tern. ovatis acuminatis &c, FL, Zeyl, 2783. Crot. Afietica Frutescens Flor. luteis amplis &c. HERM. Lugdbe T.p. 197. Nella Tandale- Cotti, Hart, Zfat. 1X. pe 49. Te 27, BURM, Zeyl. 82, T. 35. Dit A DEL PH T & 103 Van deeze drie groeit de eerfle op Jamaika, IV. in de Westirdiën, de tweede in Afrika, de MDEELe derde in Coftindie. De eerfte wordt gezegd Hoorns Heefterig te zyn en de laacfte zelfs Boomach-STUK. tig , maar deeze heeft den Stam flegts twee, Dtan Voeten hoog, volgens HERMANNUS , bly- vende tot het derde en vierde Jaar in ’t leven. Men vindtze in de Bosfchen van Oostindie, Behalve de ongemeene gladheid der Bladen, die dorker groen , en-de grootheid der Bloe. men; die geel zyn , heeft deeze dit byzonders , dat de Zaadpeulen aan lange Steeltjes hangen, waar door het rype Zaad daar in nog meer kan rammelen. of ratelen. Deeze en andere Soorten, waar mede zig de Kinderen vermaaken , worden deswegen Kiligilippe genoemd , by de Indiaanen. (16) Rammelaar met driev. flomp Hartvormi- _ xvr. ge gefpitfte Bladen , getroste Bloemen en A een Heefterige Sieng. hi dans Op Rotfen aan de Kaap groeit deeze , die een Heefter is van agt Voeten hoogte , met hoekige Takken , aan ’t end Eyronde Bloem- trosfen draagende , welke Violet zyn van Kleur, ‚ (17) Rammelaar met drievoudige Eyronde ge- xv. Jpitfte Bladen , Borftelige Stoppeltjes en ks ruige Zaadpeulen, De €16) Crotalaria Fol. tern. ohcord. mucronatis &c. Mant, 266. Spartium Sophoroides. Tero. Cap 189, (17) Crotajaria Fol, tern. ovatis acuminatis &ce Mfant. G 4 449. Ts DEELe Es STUK, 104 DuBBELBROEDERIGE KRUIDEN. IV, __De grysheid der Bladen geeft den bynaam aan Bn deeze, die over * geheel Pluizig is of met een Hoorp- fyne Haairigheid bekleed , hebbende geaairde STUKe groenachtig geele Bieehen. en eene ruigachtige er Vrugt. In de Oxels der Bladen zit een Beltig Ì knobbeltje. De Bloemen zyn getrost, geel van Kleur. De Groeiplaats is in de Westindiën , als ook in Afie, volgens den Ridder. xvill. (18) Rammelaar met vyfvoudige Bladen. Croeslar:a bres Deeze Oostindifche heeft eenige Bladen drie, vylbiadige. doch meest vyf op een Steeltje , zynde fmal Lancetvormig , aan ’t end ftomp , de zydelingfe korter; de Kelken Klokvormig ; de Bloemen getrost , overhoeks, glad, De Witte Rammelaar , uiet Karolina afkom: ftig, is, wegens de afgezonderde Meeldraadjes , t'huis gebragt in ’t Geflagt van Sophora, en dus door my reeds onder de Tienmannigen geboek- {laafd (*),_ u | One 440. Crot. Fol. tern. Petiolis mudis. 17. Cf. 358, MH. Ups, zio. R. Lugdb. 375. Crot. trifolia Fruticofa &c. SLCAN. Fam. var. Hifl, 2e Pe 34e Te 179. f. 1e Crotalaria trifolsa. Riv. Zetrap, 138e (13) Crotalazia Fol, quinatis. BURM- Fi. Ind, 157. Ctoe tal. pentaphylla Sil, latis valde tumid:s. RAJ. Hij. lil p. 465. Nellia Tandale-Cotti. Mort. Mal. IX, p. sr. Te 28. (*) Sophora alba: Zie II. D. V. Stuk, bladz. 7. Men windt dat Kruid door ERRET zeer fraay afgebeeld. TRew Piante feite Te 79e WIE ADEL ESPN HE. AAJ 105 O No NIS, Stalkruid, IV. AFDEEL, Dic Geflagt heeft een vyfdeeligen Kelk met „Vi Hoorpe Liniaale Slippen ; een geftreepte Vlag; een diksryx, gezwollen Zaadpeultje , dat ongefteeld is, en pear de Meeldraadjes zyn ongeípleeten famengesdria- groeid. Van de vyfentwintig Soorten ‚daar in vervat, zyn de vyf laatften onder de Heefters befchree- ven ft des ik hier de overigen voorftel , vol. Ì TiD, gens haare Onderdeelingen: aîs hk 433, Â. Met byna ongefteelde Bloemen, (0) Stalkruid met eenzaame Bloemen , grooterOnomis ans dan de Bladen „waar van de onderften drie. “9207 voudig ;de Takken gladachtig en gedoornd. Deeze, die in de Zuidelyke deelen van Euro= pa groeit, zou de Echte Anonis der Ouden zyn, een Kruid , waar aan zy fcherpe Wondzuives tende kragten toefchreeven , hebbende een aan= genaamen Reuk. Het gelykt naar de volgende maar is korter , ftyver , meer gedoornd, byna glad , met eenzaame Bloemftecltjes, die eens zo lang als de Blikjes zyn. (2) Stalkruidmet getrofte tweevoudige Bloemen; rr. | drie. ee enen Cx) Ononis Flor. folitartis Foliolo majoribus &c. Syf?, Nar. XIL Gen. 863. p. 478, Veg. Xill ps 541. Anonis legitima Antiquorum. ToURNE. Cor. 29. (2) Ononis Elor, Racemofis geminis &c. gg, Ononis Flor. G 3 fube ÏI, DEBLe Xe STUK. IV. ArFveErL. XVI. Hoorpe STUK. Too DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, drievoudige Bladen, de bovenften eenzaam en ruigachtige Takken. Dit is bet Gemeene Stalkruid of Prangwor« Tieuman- tel, in geheel Europa bekend , dat naar den Higee tyd des Jaars gedoornd voorkomt of ongedoornd , zo de Heer pe Gor TER aantekent, Anderen _behben het Gedoornde en Ongedoornde voor Verfcheidenheden aangezien van eene zelfde Plant. Daar is een Ongedoornde Soort , die weezentlyk van het Gemeene verfchilde, door fommigen opgegeven, en HaLLER beweerde met kragt , dat dezelve in allen deele grooter en onderfcheiden ware ; maar twyfelde nader- hard daar aan ten hoogten (4). De Bloemen zyn meest parrfch, doch famtyds wit: de Peul- tjes kort , fcheef vierkäntig, driezaadig. De jonge Plant, zegt hy, is nog niet gedoornd, _ Hoe ’* zy, men noemt dit Stalkruid, dat in Egypte en ’t nabuurig Afie, zegt hy, volgens HaAssEerLQUIsT,de dorre Woeftynen en Zand= velden bedekt, in ’t Latyn Anonis of Ononis ; paar ’t Griekfch , in ’t Franfch Arefte Beuf of Bourande 5 in’t Engelfch Cammock of Rest-Har= row; in ’t Hoogduitfch Hawhechel en Ochfen= brech , fubfesfilibus , folit, lat. Ramis inermibus. GoRrT. Belg. 205e Fle Suec. 622. HALL. Helw. 528. GOUAN Monsp, 359r GERe Prov. 485. R. Laugdb. 375. Anonis Spinis carens purpurea. C. B. Pin. 389. B, Eadem Caule fpinofo. H. Clif, 359. Mat. Med. 357, Anonis fpinofa Flore purpureo. C. B. Pin. 389e Anonis. Don. Pempt. 743. LOB. fe. li, 28. (T) Hetv, inshoat, Tom. Ie pe ISSs Dr AD EEE Mlgde, — Tog, brech, gelyk in ’t Neerduitfch ook Osfenbree- _ IV, ke; misfchien om dat het in ’: ploegen een be- ABREEL letzel is en als ’*t ware de Osfen dus den nek Hoorp- breekt 3 of ook Ezelkruid, als een aangenaam STUK. Voeder voor de Beeften ; *t welk van * jonge 4,4" Kruid , dat ongedoornd is, te verftaan zal zyn. Immers dit wordt zelfs, op fommige plaatfen , met Zout ingelegd, om als Zuurkool tot Toes fpyze te gebruiken , zynde het Loof zoetach- tig van Smaak, Het uitgeperst Sap is Zoutig, lymerig en eenigermaate fcherp. in de Geneeskunde gebruikte men den Bast des Wortels , waar aan een openende Pisdry- vende kragt, inzonderheid tegen den Steen en °% Graveel dienftig , toegefchreeven werdt; doch de Ondervinding heeft geleerd, dat ‘er weinig meer in fteekt, dan in de gewoone Openende Wortelen. (3) Stalkruid met verfpreide Stengen, opgereg- _1IL ie Takken, de bovenfte Bladen eenzaam en aen Eyronde Stoppeltjes. Kruipend: Aan de Zeekusten van Engeland, inzonder= heid op ’t Eiland Mann is deeze , die naauwlyks eene Verfcheidenheid van de voorgaande fchynt te kunnen zyn, door DiLLENtus waargeno- men. Zy maakt een laag kruipend Plantje uic, met (3) Ononis Caul. diffufis Ramis ereltis Ec. Anonis marie tima procumbens Foí, hizfutie pubescentibus, DiLL. Elthb. 29. Te 25e fa 23e IE. DEEL: X, SEU. IV. AFDEEL, XVII, Hoorp: STUK. IV. Ononsse eminulisfie ‚ #32 Zeer klein. 10% DuerrPELBRORDERIGE KRUIDEN. met ronder dikker Bladen , welke Wollig ruig zyn, en is veel minder zwaar van Reuk,- (4) Stalkruid. met byna ongefteelde zydeling fe Bloemen, drievoudige gladde Bladen, Dee genvormige Stoppelijes en rappige Kelken, die langer zyn dan de Bloem, In Italie , Provence, Languedok , Switzerland en Ooftenryk , groeit dit zeer kleine Stalkruid, paar het laatstgemelde gelykende, met zeer kor- te Bloemfteeltjes , doch de Bladfteelen vry lang (jen gladde Kelken hebbende, met Baard. jes, die dezelven langer dan de Bloemen maa- ken. Het Peultje is Eyrond, bruin en korter dan Ve Alitisfima Zeer zagta de Kelk, (5) Stalkruid met ongefteelde geaaîrde Bloemen en Stoppel. Blikjes , die Eyrond Buikig zjn en rappig, leggende Schubswyze op el- kander. Op (4) Ononis Flor. fubfesfilibus lateralibus &c. GOVAN AZonsp. 359. R. Lugdb. 375. N. 3. Ononis lutea fylv. minima. Cor. Ecphr. 1. pe 304e T. 801. Anonis Spinofa lutea minor. Ce B, Pin. 389. BARR. Je. 1107. (j) Petioli brevisfimi faat in de omftandige befchryving van dit Kruidje: Syf?. Weg, XI en XIIL. Dit zal waar fchynlyk Peduzculi® moeten zyn 3 anders kon ’er de aange- haalde van VAN ROYEN , Petiolis longisfimis , nict toe bee hooren. (s) Ononis Flor. fesûilibus fpicatis &c. On, flip, Flor. ova- tis Memb:. integerrimis. R. Lugdb. 376. Anonis Alopecurois des mitis annua purpurascens, Dirt. Elthe 23. Te 24: fe 37e MoRis. Hij. Il. 5.2, T. 17. f‚ 4e „Dzca BK LP Hi al 109 Op Barbados en in Portugal groeit deeze IV; Soort, een jaarlykfch Gewas, een of twee Voe- Árprzns XVII. ten hoog, dat de Bladen Fluweelachtig zagt Hoorp« heeft , drie op een Steeltje, gelyk in de meefte STUE- „Soorten , doch met breede Blikjes die Vliezig ene zyn, aan den voet; waarin deeze van de an- deren verfchilt, (6) Stalkruid met gebladerde Aaïren , enkelde_ vr. ftompe Bladen en verbreede Stoppeltjes. see VOsig. Op Sicilie , in Portugal en Spanje , groeit ftaarcig. deeze , die paarfche Aairen heeft en niet ge. doornd is, een jaarlyks Kruid, met alle Steng- bladen aan de kanten gekarteld, (7) Stalkruid met de Stoppeltjes en Blikjes ge-_ vii. tand; de Bladen enkeld geftreept 3de Bloes” pus men eenigermaate gefteeld. Een Plantje van een Handbreed hoog , Tak- kig , tuig, dat de gedaante van Oogentroost heeft, in de Zuidelyke deelen van Europa, aan den Zeekant, voorkomende , maakt deeze Soort uit, die zeer breede Hartvormige Stoppeltjes | | heeft (6) Ovonis Spicis-faliofis Bec Ononis Flor, fpicatis, A. Cliffa 253. R. Lupdb. 376. Anonis Sieula Alopecuroides. ToURNFe dnft. 408. GOUAN Monsp. 359. (2) Ononis Stipulis Brateisque dentatis &c. R. Lugdh, 376, Anonis lutea Trixaginis folio , maritima. BARR. Je. 776, mala, Anonis non fpinofa, Fl, luteo variegato, ang. maritie sma, TOURNE,. Jrxfl, 409. An. marit. mitis Folio lucido {ere vato, BOGG. Sie, 7o. T, 38, fe 3e ik le DE Xe STUKS zo DurrELBROEDERIGE KRUIDEN, ÏV, heeft en geplooide Blaadjes, met eenzaame O- En xelbloemen: | | dl B. Met gefteelde Bloemen, vilt. _ (8) Stalkruid met zeer korte Bloemfteeltfes , niet Ononis Pu= rida) gebaard , de bovenfle Bladen enkeld , en be Eyrond - Lancetvormige effenrandige Stop- 7 peltjese In *t Zuidelyke van ons Wereldsdeel is ook de Groeiplaats van dit Stalkruid, dat de Steng een Voet hoog, insgelyks Lymerig ruig en dike ke Peultjes heeft, byna als die der Linzen. IX. (9) Stalkruid met geftrekte Bloemtrosfen , Wig= iden, vormige Bladen en knikkende finalle omge- kromde Peultjes. (to) Stalkruid met Kroontjes- Bloemen, drie- X. Umbellata, ) } daa Seen wiigerende Bladen en leggende (rd NES Stalkruid met byna driebloemige Steeltjes, en Gen ongebaard 3 de Blaadjes drievoudig, byna achtig. ongefteeld; Eyrond met een puntje. Ei (2) (3) Ozoris Ped. muticis brevisfimis &c. Jfant. 267. Ano- nis purp. ptocumbens &c. Morts, Zijt, Il. p. 168. (9) Ononis Racemis firitis, Fol. Cuneiformibus &c, 6, Cytifus ZEthiopicus, Sp. Plant. 1042e PLUK. Alm, 128, Te 278. fe 3. ân? (10) Ononis Ped, muticis umbellatis &e. Mant. 266. Cx1) Ononis Ped. muticis fubtrifloris S&c, Mant. 266, Lô- tus exftipulatus &C. BERG. Cap, 266, B ACB PD EIK Ar (12) Stalkruid met gefteelde Bloemen aan lan- ge Trosjes; de Bladen drievoudig en byna gond, (13) Stalkruid met de Bloemfteeltjes eenbloe- mig zeer lang en ongebaard; de “laden drievoudig fpitss de Stoppeltjes Elsyormig en leggende Stengene Deeze vyf Soorten groeijen aan de Kaap der Goede Hope. De eerfte is een Heefter, in de geftalte der Kanarifche Brem ‚met ronde paarfch= achtige Takken ; de anderen zyn Kruidige ‚meest hurkende of neerleggende, laage Gewasjes, Al« len hebben zy de Meeldraadjes famengegroeid , het Kenmerk van dit Geflagt.: (14) Stalkruid met ongehaarde eenbloemige Iv, Arparbe XVII, Hoorp- STUKe XI Ie, nonìs Capenfise Kaapfch, XT. Proflrara. Leggend, XIV. Steeltjes , drievoudige rondachtige gekar-BRec'inata. telde Bladen en knikkende Peultjes. Een zeer klein, Lymerig ruig, Kruidje , dat in de Zuidelyke deelen van Europa voorkomt, maakt deeze Soort uit, Het heeft alle Bladen drievoudig, dikachtig; de Kelken ffomp ende Peule _ (12) Onenis Rac. Pedunculatis longis &tc. Am. Acad. VI. Afr. 31. (13) Ononis Ped, muticis unifloris longisfimis 8tc. Alant, 265. Lotus proftratas. Sp. P/. togo. (14) Onoris Pedunculis uniftoris muticis &c. Anonis puts parea non fpinofa minor. BARR. Ze. 354 , mala. Anonisan= nua pumila Flore purpurascente, TOURNE. Jn/le 408 JN. DEEL X, STUK, Knielend, {12 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. Peultjes digt onder het Steeltje omgeboogen 4 AFDEEL. Ei xvju, Drum. Hoorp-= srum, (15) Stalkruid met ongebaarde eenbloemige XV. Steeltjes „drievoudige Wigvormige Bladen , zt Zaagtandige Stoppeltjes en leggende Sten= Piemone gen. teefche Van den Berg Senis ‘in Piemont, aaû wiens Voet men dit Kruid waargenomen heeft, is het gebynaamd ; hoewel het ook voorkomt in Spane je. Het heeft leggende Stengetjes van een Vin- ger lang en is dus uitermaate klein , mee paarfch en geele Bloempjes, lang gefteelds C. Met gebaarde Bloemfteeltjes. „AL C16) Stalkruid met eenbl. geb. Steeltjes, drië- Cuditen. voudige Bladen en Zaagtandige Stoppeltjese By Montpellier hadt C ne Rr Er us dit Plante je gevonden en aan BAUHINUsgebragt : waar van de bynaam. Het groeit ’er, zo wel als in Provence en elders , op Rotfige woette Geberg= ten, niet grooter dan het voorgaande, maar is ge- (is) Ononis Pedunc. muticis unifioris &c, Mfant. 267. Anas his inermis glabra, Vaginis Lanceolatis criftatis êc. ALLION Pedem. 47. Te, 10.f, 3. Anonis luteo- purp. minima anguss tifolia. Hisp. BARR. Rar. 833. T. 1Ì04. (16) Ononis Ted. unifioris Atiltatis &c, GER, Prov. 437. GOUAN Monsp. 360, An. pullla et viscofa purparascente Flo = te, TOURNE. Zuf?, 408. Anonis trif. affinis pufilla glabra Éus ticans Cherleri. J. Ba Hif?. II. Pe 394e y WINA DEILSPAEITEAS TT MKS geheel Lymerig ruig, met lang - Borftelige Stop. IVe peltjes en paarfche Bloemen. Het zou misfchien Arents eene Verfcheidenheid van het Zeer kleine Stal. Hoorns kruid kunnen zyn (*). STUKe (17) Stalkruid met tweebl. geb. Steeltjes en, XVII aes ; 7 Ononis Ors Liniaale knikkende Peuttjes. nisbopodin OEAES. Een fraaije Plant, met Bladen als die der Ci- : Bih ceren en Peultjes even als in ’t Kruid, datmen Vogelpoot noemt , vergaard , maakt deeze Si- ciliaanfche uit. (18) Stalkruid met eenbì. geb. Steeltjes, EN Efe XVII, * kelde Bladen, de onderften drievoudig. dsc (19) Stalkruid met eenbl, geb. Steelijes, drie- _ xtx. voudige Lancetvormige Bladen en effen- dien randige Stoppeltjes, Ô k _(2o) {*) Want dit kwam den Heer HALLER, in Switzerland, geheel Lymerig ruig voor , zelfs de Kelken , waar door het tegenwoordige van hetzelve, als glad zynde, door Line Naus onderfcheiden wordt. Zie Hijfl, Szirp. Helv, inthoat. Lp. Isó. (57) Ononis Pedunculis bifloris Ariftatis &zc, R. Luedb, 376. Anonis filiquis Ornithopodii. Borna. Luedb. II, p. 34o Fenum Gizcum Siculam Siliq. Ornith. TOURNE. Za/?. 409, (18) Ononis Ped. unifl. Arift. Fol. fimplicibus &c. Gem. Prov. 486. GOUAN Monsp. 360. Anonis Spinis carens lutea latifolia annua. TOURNr. In/?. 409. Ane. lutea viscofa latie folia minor. BARR. Rar, 340. Te 1239 8, Anonis annua eseCtior latifolia glutinofa Lustanica, TOURNE. dn?. 409. (19) Ononis Ped, unifloris Ariftatis &c. Amonis non Spinge fa Fl, luteo variegato. C. B. Pin. 389, Anonis lutea non H Spin, IL. DEEL. X. STUKe 4 144 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV, ÁFDEELe XVII. Hoorpe STUKe XX. Ononts Matrix. Stinkend. (20) Stalkruid met eenbl. geb. Steeltjes , dries voudige Lymerige Bladen , effenrandige Stoppelijes en Heefterige Steng, Deeze drie, het zy dan veel of weinig vere fchillende , maaken een Onkruid uit in de Zui delyke deelen van Europa, groeijende op de - Velden en Akkers, tusfchen ’t Gras en Koorn. Mep houdt, ten minfte de twee laatften , voor het Nutrix van PLiNrtus, een Kruid , waat die Autheur van zegt, dat de Wortel, uitgee trokken wordende , een Bokken : Stank heeft: weshalve men daar van gebruik maakte om de Vrouwtjes van bedwelmdheid te verlosfen? Mise fchien was die Stank tegen Opftyging van Wine den dienftig. Het Kruid, immers, zelf heeft , zo de Ridder aanmerkt , een zwaaren Therie= kaalen „ volgens anderen een Bitumineuzen Reuk. De Bladen zyn ovaal, platachtig, aan de punt Zaagtandig in de laatfte, en de Peul- tjes veel langer dan in de andere Soorten , Rol- rond. Ten Spin, Natrix Plinii. DAL. Hif. 449. B, An, lutea mitis ozytriphylla ad fol. petiolos Capreolata, PLUK, Alm. 33. Te 135. f' 5, (ze) Ononis Ped. unifl. Arift. Fol, ternatis viscofis &C. Mant. 4430. GER. Prov. 486, GOUAN Monsp. 359. H. Cliffs 358. R. Lugdb. 375- Anonis viscofa Spinis carens lutea mas jor. C. Be Pin, 389. Ononis lutea. CAM. Epit, 445. Nae trix. Riv. Zeer. 68, Nacerix Plinii Herbariorum,. LOB. Jee Ia 33. HALE, Helw. inchoat. p. 156. Dh Kep elo vatraenk orts Ten opzigt van de enkelde of drievoudige , IV, ‚Bladen is dit Geflagt ook niet beftendig. By A- RROD. ‘lexandrie in Egypte immers , kwam den Heer Hooro, ‘ForsKAonL, op Heuvelen , Cherlers Stal. 70E kruid overvloedig voor , ter hoogte naauwlyks Pennen wan een Span, Ín het drooge Saizoen bevondt hy dat hetzelve alleenlyk om laag drievoudige Bladen hadt , maar in ’c vogtige, fterk in groey en bloey zynde , hadt het alle Bladen drievou- dig. Hy vondt daar nog een Soort met Zaags- wys’ getande Bladen , welke witte Bloemen hadt, met de Vlag rood. Hem was op den Berg Cha- dra, in Arabie, een Vyfbladig Stalkruid voor- gekomen , dat een Heefter was , van drie El- Jen hoogte. ANTHYLLES Wondkruid. Vanädit Geflagt heb ik, de Heefterigen be- fchryvende , ook reeds actie *, dat heteen * Ir D. Blaasachtigen Kelk heeft, die een rondachtig Edbeaon Zaadpeultje influit, Ik zal het den naam, die aan eenige Soorten is toegepast, behouden laa- ten, en ftellen thans de Kruidigen voor, als (a) Wondkruid met vier Vinblaadjesen zyde- Tr. j Anth ylits lingfe Bloemen. gerraphyl- _ da. De vierbladig, (x) Anthyllis Herbacea Fol. quaterne« pinnatis &c. GER. Prov. 490. GOUAN Monsp. 360. H‚ Ups, z21e H. Clif. 371 Ik, Zugdh. 389. Lotus pentaphyllos Veficatia.C. Be Pin, 3320 Erifolium halicacabum,. Cam. Hort, 171, To 47. Ha | U, DEEL. X- STUK. / 116 DUEBBELBROEDERIGR KRUIDEN, IV. De Bladen zyn in deeze Soort zo wel onre= en gelmaatig als de Bloem en Vrugt in de anderen; Hoorp- Aan een Steeltje komen drie of vier zeer kleine STUK. Blaadjes en een groot aan ’t end. Zy heeft de „areman Bladíteeltjes plat en de Bloemen veel grooter dan de volgende, van boven wit, van onderen geel. De Groeiplaats is niet alleen in Icalie en op Sicilie , maar ook in Languedok en Pro- vencc. u. (2) Wondkruid met ongelyk gevinde Bladen en en een dubbeld Hoof dje. id. Gemeen. Door geheel Europa niet alleen ‚ maar ook in Rusland en zelfs op Ysland, vindt men in ’£ wilde dit Kruid, dat den naam van Wondkruid, Vulneraria, wegens eene famentrekkende hoe. danigheid , met veele andere Planten gemeen , fchynt bekomen te hebben. In onze Provincie is het zeldzaam. De oude Kruidbefchryvers heb= ben hier den -Griekfchen naam op toegepast . en het was Peuldraagende Anthyllis van de Neder- landers geheten ‚ zo Lon EL meldt: de Engel- í fchen (2) Anthyl'is Herb. Fol. pinnatis inzq. GORT. Belg. 206e KRAM. Auflr, z10. Fl. Suec. 594. GORT. Ingr. 111. GER. Prov. 489. GOUAN Monsp. S61. R. Lugds. 389. Loto afie nis Vulneraria pratenúis, C. B. Pin 332 Vulneraria Ruftica. TOURNE. Jaff. 391. Lagopodiam Fl. luteo, TABERN. Ze. 925. Anthyllis Lenti fimilis, Don Pempt. ss2, Anth. legu- ‚minofa Belgarum. LOB. Ze, II. p. 87. @, Vuln, fupina Flore eoccineo. DiLL. Elth, 431. T. 320. fe 413. Loto affinis hire fata Flore rubro. C. B. Pin, ne Vuln. Rsftica Flore albe: TOURNE. ZnfB, 291. ON RD Kr PHTI, 117 fchen noemen het Kidney-Wetchof Ladies Fin- IV ger, de Franfchen Vulneraire, ied Het groeit naauwlykseen Voet hoog , en heeft Hoorp= de Bladen by verfcheide paaren gevind, het en-STUE delfte veel grooter, met een fyne Wolligheid yn” bezet en grys. Boven by de Bloemhoofdjes , die dikwils dubbeld zyn, komen gevingerde Bladen. De Bleempjes , die zeer weinig buiten den rui- gen opgeblazen Kelk uictteeken , zyn doorgaans geel, doch men heeft ook dit Kruid met roode en met witte Bloemen waargenomen. In ’t on- derfte van dien Kelk zit een zeer klein Eenzaa- dig Peultje. (3) Wondkruid met gelyke Vinblaadjes, het _ rt. Anthylij Hoofdje aan °t end over zyde , de Bloemen Sionsana. Scheef. mile In Switzerland, Languedok en Provence, als ook in Oofterryk, groeit deeze op de Geberg- ten. Zy heeft ftyve Stengetjes , naauwlyks een Handbreed hoog: zeven, negen tot twaalfpaa- rige Vinblaadjes en hoog paarfche Bloemen wier Vlag als op zyde legt, (4) (2) Anthyliis Herb. Fol, pinnatis equalibus &c. Govan Monsp. 361. HALL. Helw. s69. Barba Jovis pumi!a Villofa. GARID Aix,s5. T. 13. Aftragalus incanus tomentofus. RARR. Rar. Ie. 722. Afkr. villofus Fl, globofis. C. B. Pin. 35ste Afr. purpureus. DALECH. Hifl. 1347. H 3 HB. DEEL. KX. STUK, iv. ÄrDEELe XVILLe Hoorps sTUKe IV. Anth yllis Cornicind, Kraaye pootig. Ve Lotoides, Krome haauwig. 113 DUBBELBROEDERIGKE KRUIDEN, (a) Wondkruid met ongelyke Vinblaadjes en eenzaame Hoofdjes. In Spanje vondt LorrLing deeze , wier Stengetjes aan den Wortel kruislings uitfchie- ten 5 een geheel withaairig Kruidje , van een Span boog , met Hoofdjes van zeven tot negen witte Bloempjes , in een drievoudig of gevind Blaadje vervat. (5) Wondkruid met driedeelige Bladen en drie- kantige gebondelde Kelken, zo lang als de Peultjes. _ Veel verfchilt dit Kruid , dat die zelfde Kruid- kenner in Spanje waarnam, van den Coronopus uit een Keizerlyk Exemplaar door Dovonaus afgebeeld, waar van het Origineel in Syrie en Paleftina groeijen zou, Het is een Haairig leg- gend Plantje, met Hoofdjes van vyf of zes Bloemen , wier Kelken zeer lang zyn en deus de Rolronde Peultjes, hier ook veel langer dan in de andere Soorten , geheel bekleeden. Met elkander maaken zy als een Kraaijen- Poot uit , gelyk BAUHINUS van zyn aangehaalde vyfbladige Lotus heeft gemeld, Om dat de Stoppeltjes van grootte en figuur als de Blaad- jes zyn, kan deeze daar toe behooren, ce C4) Anthyllis Herb. Fol. pinnstis, inzq. Capit, folitariis. LOEFL. (5) Anthyllis Herb, Fol, tripartitis, Cal. prismaticis fascí- ‚gctie Der A:D E LP: Mind 19 (6) Wondkruid met ongelyke Winblaadjes , IV. gydelingfe Bloemfleeltjes langer dan het Blad en ongebladerde Hoofdjes. ÄFDEEL XVIII. Hoorpe STUKe Door deeze bepaaling onderfcheidt zig dat Kruidje , ’t welk Doktor Gr RrARD afbeeldt en in Provence aan den Zeekant by St. Tropez, onder de Pynboomen zegt te groeijen, van de overigen Soorten genoegzaam, Het heeft veele Kruidige, ronde gladde kruipende Stengetjes, ‚van een Voet langte en daar boven. De Bladen beftaan uit zeven of negen Wigvormige Vinne. tjes, het uiterfte grootst: de Hoofdjes uit twine tig of meer Bloemen, op welken een kort Eye rond Peulrje volgt, (7) Wondkruid met drievoudige gefteelde ge- floppelde Degenvormige Blaadjes en Hoofd. jes : Bloemen, Onder deezen bynaam befchryft de Ridder een Kaapích Plancje , als hebbende een Krui- dige , leggende , ruige Steng, van een Voet lang, culatis &:c, Lotus pentaphyllos &c. C, B. Pin. 332. Coras nopus ex Cod. Calarea. Don. Pempt. 109 , male. Be (6) Antbyllis Herb. Fol. pinnatis ineq. Pedunc, lat, Fol. longioribus, Capitulis aphyllis. AZant, soo. GER. Prov. 450. T. 18, (7) Anthyllis {ub - Herbacea Fol. ternatis petiolatis, lie pulatis Eníiformibus , Flor. Capitatis. Mant, 255, Ononis involucrata. BERG. Cap. 213. al Á IL. DEEL, X STUK. IV. Anthvilis Gerardi. Gerards, Vil. Involucrae ta. Omwinde zeld. iso DURBBELBROEDERIGE KRUIDEN, Ve lang, met opgeregte eenzaame Bloemdraagende nnn Takjes, drievoudige gefteelde Bladen; Lancet- Hocrp- vormige Haairige Blaadjes; Stoppeltjes zo groot STUKe _ als die; rondachtige Hoofdjes , die een Omwind- Ae zel hebben van twee driedeelige Blikjes ‚ naauw- lyks langer dan de Bloemen , welke geel van Kleur zyn. Dat Kaapfche, híer aangehaald , welkde Heer Beraoius onder den naam van Ononis involue crata voorftelt en waar van de bynaam ont- leend fchyntte zyn, hadt Kroontjeswyze Hoofd= jes, met een weezentlyk Omwindzel van zes Blaadjes, Lancetvormig , Nagelachtig , ietskor- ter dan de Bloemen, Het was geheel ruig- Haairig en kwam voor * overige taamelyk daar mede overeen „ hebbende de tien Meeldraadjes tot een van boven overlangs gaapende Cylinder famengegroeid , doch aan ’tend vry en opwaards geboogen : de Meelknopjes langwerpig en rond, Enffolia. Tot deeze kaneigentlyk dat Kaapfche Plantje KO niet thuis gebragt worden, ’t welk ik in Fig. PLLXI. 3, op Plaat LXI[ , onder den naam van De- ad genbladig mededeel ; hoewel hetzelve volmaakt met de bepaaling van den Ridder ftrookt. Aan “ zelve ontbreekt , naamelyk , de gezegde Haaï- righeid t'eenemaal, Het heeft , in tegendeel , de Takjes en Bladen als ruuw en eenigermaate met kleine Stippeltjes gepointilleerd. Ook zyn de Blaadjes niet ftompachtig en Liniaal , gelyk Bereius zegt, maar zeer fpits Lancet- en Degenvormig: de Stoppeltjes zeer klein, Het _ moet Dkr kep: Er Leterme at moet niettemin, zo wegens de overeenkomst IV. _ met de bepaaling, als, wel inzonderheid, we- ANDRE, gens de Zaadhuisjes , tot dit Geflagt behooren ; Hoorp- gelyk uit de volgende befchryving, met de Af=STUEr beelding vergeleeken, blykt, geer Het heeft de Takjes rond en geftrekt met | overhoekfe Bladen , die lang gefteeld zyn en drievoudig als gezegd is of driebladig , beftaan- de uit drie afgezonderde Lancetvormige Blaad= jes „ aan beide enden fpits 3 met twee fpiefe Stoppeltjes, ongelyk kleiner ; de bovenfte Blaad- jes dubbeld of enkeld, Het Bloemhoofdje, aan * end , is tweevoudig , en beftaat uit eenige Bloempjes, die een algemeen Omwindzel hebe ben van twee of drie malle Blaadjes, ver uit- fteekende , en breede driepuntige Blikjes. By Letter C is de Bloem , afzonderlyk, met ver- grooting voorgefteld, waar in zig by a het ge= baarde Steeltje, by bde Vlag, by c de Vleugels en by d de tweedeelige of dubbelde Kiel voor- doen ;zynde daar tusfchen by e de Meeldraadjes met den Styl vertoond, Negen van deeze Meel- draadjes, aan °t end omgeboogen en geknopt, maaken famen een Scheede uit: maar het bo= venfte is geheel los en vry. De Kelk is in ’% by- zonder afgebeeld by DD, en dus ziet men hoe dezelve vyf ruige punten, de onderfte zeer veel breeder en langer , heeft. In deeze Kelk, dan redelyk gezwollen zynde , is vervat een Blaas- achtig Zaadpeultje , met een Nierachtig glad Hs ‚_ bruia IL DEEL, X. STUK. Tae DusBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. bruin Zaad, als by E, en het driepuntige Blik. En je komt by FF, in dergelyke vergrooting , voor. ‚ Hoorp-. Behalve de Anthyllis Asphaltoides ‚ (misfchien srux. __Aspalathoides), die ik door den Ridder niet ge- Gee eem boekt vind in zyn Samenftel der Natuur; hoe- wel zy aan het Vlafchbladige Wondkruid fchynt naby te komen 5 vind ik door den Heer N. Lw BurMANNUSs nog maar ééne Ononides, dat is Stalkruidachtige , onder de Kaapfe Planten opgetekend: doch deeze hadt drievoudige Ey- ronde Bladen en de end- Hoofdjes gefteeld : zo dat die geen van beiden myn gedagte Kaapfe Plantje kunnen zyn. Ook waren zy beiden Heefterachtig en de Heefteriger van dit Geflagt heb ik, als gezegd is, reeds voorheen befchree- veh. ÂARACHIS Aárd “Eikel, Een tweelippige Kelk , omgeboogen Bloem; famengevoegde Meeldraadjes en een bultige, dikke , geaderde , Lederachtige Peul , maaken de byzondere Kenmerken uit. £: Van dit Geflagt is maar ééne Soort bekend (1), Arachìs orgeijende zo wel in Oost- als Westindie. Men Hypor La. Indifchee heefte (1) Arachis. H. Clif. 353. Ups. 228. R. Lugdb. 390. - Arachidna quadrifolia villofa Flore luteo. PrLum. Gen. 49. Euner. Piët. T. se f. 3. Senna tetraphylla f. AbG congener hirfuta Maderaspatana. PLUK, Alm. 341. T. 60, f. 2, Cha- mebalanus japonica. RUMPH. Amb, IV. p. 426. T, 156. Muan= dubi, MARCGR. Bras. 57. B, Arachidnoides Americana, N1$- SoL Meme Par. 1723. ps 337e Te 19 Dur A: EE Brkstike: 12% heeftze Arachis genoemd of Zrachidna, dat by IV. TuroPHrASTUSEeenPlant was met Vrugten Arnearà boven en onder den Grond. By menigvuldige Hooros Reis- en Landbefchryvers vindt men ’er,onder STUÉ- veelerley uitheemfche naamen, gewag van ge- Pae maakt, Dus heet zy Mundubi in Brafil, Ma- « nobi in Peru en Mani in andere deelen van Zuid- Amerika. In de Westindiën, daar men- ze tot Voedzel teelt , noemen de Epgelfchen haar Earthnuts of Aardnooten , de Fran- fchen Piftaches of Amandelen , en de onzen Aardakers , dat zo veel als Aard « Eikels zeggen wil, Men noemtze ook Piendels , naar’t Engele fche woord Pindals ; om dat de Kern eenigszins gelykt naar Pynappel - Pitten, | In ’t Gewas fchynt eenig verfchil te zyn. In Ooftindie heeft men het uit Japan bekomen, zegt RuMPHIus, wordende het, deswegen, aldaar Katjang Japon, datis Japanfe Boontjes , genoemd, die hy echter met de Amerikaanfíche of Westindifche , by ons Kurasfaufche Aarda- kers genaamd, gelyk ftelt, De Paters pu TER- TRE en LABAT hebben deeze omftandig doch wat gebrekkelyk befchreeven en afgebeeld; kor mende zy in ’t Neerduitfche Werk van den laatften onder den naam van Pimpernooten voor. De Heer Nissores, van Montpellier , vere beterde zulks en befchreef de Plant als volgt. > Zy heeft een regten witten puntigen Pen- » wortel , aan alle kanten Vezelig , die Sten- 2» getjes uitgeeft van omtrent een Voet langte, 2) al- II. DEEL. Xe STUK, \ 124 DUBEBELBROEDERIGE KRUIDEN. 4 IV. „allen behalve het middelfte op den Grond sixvar s» leggende, roodachtig, Haairig, vierkant cn Hoorp- „'knoopig ; Bladfteelen uitgeevende met twee STUK, , paar Ovaalachtige Bladen , van anderhalf ee Duim lang en een Duim breed; boven bly „ groen , onder witachtig. De Bloemen, uit „, de Oxels deezer Bladfteelen, tusfchen twee „ Stoppeltjes , voortkomende , zyn insgelyks res „> delyk lang gefteeld. Zy hebben een Vlag van 9 grootte als eens Menfchen Nagel, met Vleu- „, gels en een dubbelen Kiel, waar tusfchen „> zig de Scyl vertoont, gelykende naar een ge. > tand Peperhuisje’” Sommigen van deeze Bloe- men zyn met Meeldraadjes voorzien, anderen niet, volgens LiNN&AUS. ‚‚ De Styl kruipt , na ’t bloeijen , in den >, Grond , en wordt een vuilwic Vliezig Peul- tje , met verfcheide ftreepen , hangende aan „een Staartje van ruim een half Duim lang- » te, Deeze Peultjes zyn anderhalf of ook min- ss der dan een Duim lang en ongelyk van dik- 9, te, aan de enden doorgaans dikst, in % mid- ‚> den wat gekneepen, en loopen dikwils uit in een kromme ftompe punt. De meeften be= 3, vatten in twee holligheden twee rondachtige „, Pitten, met een bruin Huidje bekleed als een s Amandel, dat zwart wordt, wanneer de ‚ Vrugt veroudert of verdroogt. De zelfftan« s digheid is wit en vettig, de Smaak laf en 99 Eenigermaate raauw , gelyk die van groene ss Cicers of drooge Erwten,” De Dirar Dee KA zon De befchryving deezer Peulen komt met de IV. mynen overeen. Volgens RumrHius heeft PN menze in Ooftindie een halven. Vinger lang en Hoorp- fomtyds met drie Keeften of Pitten, welken STUE* men aldaar gebraden of geroost by de Thee p Decans gebruikt, tot Verfnapering; doch zv zyn droog dn van Smaak en ftoppende of hard om te vertee- ren ‚ gelyk onze Amandelen en Hazelnooten. De Negers houden ’er veel van en teelenze op hunne Kostgronden , zo in onze als andere Europifche Volkplantingen. Van fommige Plane ters worden zy ook geteeld , tot mefting van de Zwynen en tot Aas der Hoenderen. Men perst ‘er een Olie uit, weinig te kort fchie- tende by die van Amandelen, en dus zo wel tot Spyze als tot Geneesmiddelen dienftig. Ia Karolina worden deeze Aard-Eikels zeer veel gezaaid (*). L ur iINus, Vygeboon, Een tweelippige Kelk; vyf langwerpige Meelknopjes , vyf rondachtige, en een Leedere achtige Peul. Dus komen de byzondere Kene metken voor van dit Geflagt; waar in de ze- ven volgende Soorten vervat zyn, (1x) Vygeboon met overhoekfe Kelken zonder y, | Lupi By tig ni Overdlye= (*) Phil. Trans. for. 1769. VOL. LIK. P. 2, Pp. 379. vende, (a) Laupinus Cal, alternis inappendiculatis &ec. Sy/t. Nat, XII. Gen. 865. p. 481. Weg. Kill. p. 545. MILL. Dië. Te 170. É. 1e KALM. dein. IIL Ps 96. GRON. Wirg. log. Lie inug Io DEBLe X, STUKe B _ 126 DUBBELEROEDERIGESKRUIDEN;S ä IV. __Byhangzeltjes : de Bovenlip uitgerand ‚ de sn Onderlip geheel. Hoorp- On STUK. In Virginie groeit deeze Soort van Lupinen, Re die in Geftalte met de Europifche kleine blaau- we overeenkomt ‚ doch de Kelken zonder by- hangzeltjes of zydblaadjes heeft, en bovendien verfchilt door een overblyvenden kruipenden _ Wortel. ‘De Bloemtrosfen zyn zeer lang en de Bladen beftaan uit agt Lancetvormige frompe gladde Blaadjes, Straalswyze op den Steel ge- plaatst. Zy groeit ’er op zeer magere Zand- velden en fchraale Gronden tusfchen het Gee boomte, vertoonende zig in * Voorjaar fraay , door haare paarfch blaauwe Bloemen „ welke van het Vee, inzonderheid van de Paarden ,dik« wils afgegeten worden. In. (2) Vygeboon met overhoekfe Kelken, zonder Hone byhangzeltjes: de Bovenlip rel de On- ‚ Witte. „derlip drietandig. Deeze inaakt de gemeene Zaay - Lupinen uit, die witte Bloemen hebben en groote Haauwen met witte Platachtige Schyfronde Zaaden, als Erws pinus Rad. reptatrice perenni, R. Lagdh. 531. MomIs. Hit. II. p. 37. S.2. T. 7e f, 6. (2) Lupinus Cal. alt. inappend, &ce- fat, Med. 350, Ha Cliff. Ups. R. Lugdh. 366. Lupinus fativus Flore albo. C‚ B. Pin, 347. Lupinus latine Dop, Pempt. se. Li ls. Ie, 64e D tADE LP HN FA 287 Erwten, Volgens den Latynfchen naam noemen IV. {ommige dezelven Wolfshoonen , in *t Franfch bn Lupins ; in ’t Engelfch Lupines 3 5 doch gemeen- Hoorpe Iyk, als gezegd i is, Pygeboonen: ’t welk vreemd ‘TUE voorkomt „ daar dezelven zo bitter zyn: doch g,ia. vt in warm Water trekt ’er die bitterheid uic en zy wotden niet alleen eetbaar, maar zelfs zoet- achtig van Smaak. In Italie orde zy veel tot Spyze gezaaid ; als ook om de Landen vet te maaken, zo fommigen willen: doch het is een zwaar Voedzel , dat Winderig maakt en dus niet dienftig kint voor het Arbeidsvo'k ; hoewel de oude Wysgeeren doorgaans hunnen Knapzak daar van vol hadden. Geweekt zynde, en dan _mooglyk geplet, werden zy tot een Soort van Penningen inde Schouwfpelen gebruikt (*). In Barbarie was men gewoon de Runders daar me de te meften. Het Meel van Lupinen behoort onder de weekmaakende en oplosfende Middelen. Het Afkookzel dient tot Wondzuivering en in- „genomen doodt het de Wormen. (3) Vygeboon met half gekranfte Kelken,dieby- _ 11. wPinug hange Varius. Bonte. (*) Deeze noemde men , deswegen , Nummi Comic? , en hier van het guid diflen: ZEra Lupinis, by. HoRATIUS: als ouk het fchertzende by PLAUTUS: Macerato hoe Pingues f- snt Auro in Barbaria Boves. Men heeft dit verkeerdelyk - in Erva veranderd, geïyk Vosstus aanwyst,en daar uit dwaaslyk het volgende opgemaakt : Stu/zi ignoranz, quid diflent Erva Lupinis, Mant alt. 44t. (3) Zsspinus Cal, femiverticillasie- appendiculatis &c. MH. Clâffie IE. DEEL. Xa STUXa I28 DurBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV; hangzeltjes hebben 5 de Bovenlip twezdee. PEDArTe lig, de Onderlip byna drietandig. goor D_ Deeze voert den bynaam, om dat het Zaad Tierman-geftippeld is, en de Bloemen zyn ook uit den ige e rooden en blaanwachtig paarfchen bont , de Blaadjes Liniaal. Zy valt zo. hoog niet als de voorgaande , welke fomtyds meer dan een Elle opfchiet. Deeze Wilde Lupinen groeijen in Italie en de Zuidelyke deelen van Vrankryk , op de Akkers, onder ’t Koorn, Iv. 4} Vygeboon met overlioekfe Kelken , die sld byhangzeltjes hebben; de Bovenlip tweedees Ruige, lig, de Onderlip drietandig. Op de Griekfche Eilanden , in Provence en in Spanje „is deeze gevonden,die weinig vande voorgaande Soort, dan in het gemelde en in de tuigte verfchilt. De geheele Plant, naamelyk, is bekleed met rosfe Haairtjes, zelfs de Zaad« peulen; de Blaadjes veerbreden naar ’c end en zyn dus Spatelvormig ; de Bloemen blaauw- achtig. (5) Cliff. 499: Ups. 367, Lupinus fylv. Fl. coeruleo. C. B. Pin, 348. Lyp. fylv. Fl, purpureo Semine rotundo. J. B, Zijt. Hift. Il. p. “zor. Segetum fylv. Lup. Fl. coeruleo. LOB, Ze. 1. p. 64. GER. Prov. 490. (4) Lupinus Cal. alternis appendiculatis &e. H. cfr 499. Ups. 209. Lup, peregrinus major f. villofus coeruleus ma- jor. C. B. Pin. 348. Prodr. 148. Lupe exoticus hirfutisfi= mus. Je Be Hift. 1. p. 289. Lup. lanaginofus latifoligs hu- milis, Fl. coeruleo- purpurascente ; Steloniferus. SMAWe Afra 393. GER. Prov. go, NEE AD CE LP MET 209 (5) Vygeboon met gekranfte Kelken, die by- IV. hangzeltjes hebben ; de Bovenlip tweedee- \LDEEL lig , de Onderlip geheel. Hoorp- STUK, Van de voorgaande heeft deeze de Geftalte A Lupinus en is ook geheel Haairig, maar heeft de Bloe- pilofas. men roodachtig wit, met de Vlag in ’t midden Heairig- rood , de Bladen Lancetvormig ftompachtig. (6) Vygeboon met overhoekfe Kelken , die vi. byhangzeltjes hebben , de Bovenlip twee- Grsafifon deelig , de Onderlip geheel, Smalbla- dige. 6) Vygeboon met gekranfte Kelken, die by- VUIL Se hangzeltjes hebben ; de Bovenlip tweedees be lig, de Onderlip drietandig. Grootelyks verfchillen deeze , waar van de eerfte Smalbladig is en de Bloemen blaauw ; de andere breedbladig en dezelven geel heeft. Zy worden beiden în de Bloemtuinen gezaaid, zo wel als de meefte voorgaande Soorten , wild groeijende in de Zuidelske deelen van Europa, Men (s) Lupinus Cal. verticiil. appendic. êc. Lupinus pere« gtinus major, Flore vario. HERM. Lugdh, 336. (6) Lupinus Cal. alternis appendic. &c. Lup. anguftifo» lius coeruleus elatior. Raj. Hij. pos. Lup. Fl. coeruleo mi- note. Riv. Teer, (7) Lupinus Cal verticill. &c. H‚ Clif. Ups. R. Lugdb. 367. GOUAN Morsp, 362, Lupinus fylv. Flore luteo, C. Be Pin. 348. Lup. Fl, luteo Seim. compresfo vario. J. B. Hift. IN. ps 291. BARR. Joon. zo32. DOD. Pempt, 530: LOB. Ze, MM. 65, Ï Il, DEEL: X. STUK. IV. ArDEEL, XVII. Hoorp- STUKe Tienman= mige e 139 DuBBELBROEDERIGE KRUIDEN, Men vindtze by WEINMANN, op Plaat674s zeer fraay met haare Kleuren voorgefteld, De Lupinen zyn geen onaartige Bloemplan- ten , inzonderheid de laatstgemelde Geele, die niet alleen fchoone. Bloem - Aairen heeft, maar ook een eangenaamen Reuk, De Bladen groei- jen in allen Straalswyze op den Bladfteel , die zeer lang is, en hebben in fommigen de ei- genfchap ‚ van zig ’s avonds famen te trekken, Die Kaapfe met eenvoudige langwerpige ge= haairde Bladen , te vooren als eene Soort ges boekt, is thans uitgemonfterd (*). Voerts verfchillen zy kragtig door het Zaad; doch, de onderfcheiding by den Ridder alleen genomen zynde van de Kelken, is het zonder- ling, dat zyn Ed. ’er geene heeft, die de beide __Kelklippen onverdeeld hadt ; hoedanig- de Heer GERARD de Ruige in de Bosfchen aan den: Zeekant van Provence waarnam. In Egypte vondt de Heer FoRrsKAoHL dat een derge- Iyke werdt aangekweekt , daar het. Volk de Steelen raauw van at, als die gefchild waren, en de Boonties tot Spyze kookte De Arabie« ren noemdenze Termis en hier van zyn bynaam (+). Hy merkt, dat zonderling is, aan, hoe men de Kolen van dit Kruid „als ongemeen ligt zynde, al- (*) Lupinus integrifolius. Sp. Plant. 1016, Am, Acad. VI. Afr. 43. (T) Lapinus (Termis) Calycibus alternis appendiculatis , Labio utroque integro , acuto. Zior. Egypt. Arab. pe 53e D r A DE B P WH Ios 13E __ aldaar tot het maaken van Buspoeder gebruik-, IVe te. Om die Kolen te bereiden, werden de Stee- bran len digt by elkander in een Kuil geftopt , dan Hoorp= Vaur daar op gelegd , en als het in brand was°*?E- aanftonds met Aarde overdekt ; even als men dich de Goudsmids- Kolen vervaardigt. Tot zes deelen gezuiverde Salpeter , werdt van Zwavel en van deeze Kolen, ieder één deel, genomen, De Bloemen van deeze waren wit of blaauw, Een andere, ook in Egypte door hem gevon» den, die hy Gevingerd noemt; fcheen nader met de Smalbladige over een te komen; doch de Bladen beftonden uit negen Wigvormige Blaade jes , en de Bloemen kwamen aan T'roswyze Kransjes op enkelde Steelen voort , zynde wit, geel en blaauw , gemengeld. Deeze hadt een overblyvende Wortel ; daar alle de andere Soor. ten (uitgenomen de eerfte , Virginifche) Jaar- Äykfe Plancen zyn. PH AsEoL Us. Klimboon. Ik kome nu tot de befchryving van dit Ges faet, in't welke alle die Klimmende Boonen be= greepen zyn, wier Bloemen den Kiel, met de Meeldraadjes en den Styl, fpiraal omgedraaid hebben, Zodanig zyn ’er negen en daar op volgen og zes niet flingerende of windende Soorcen, | Ïe Ca) Bi, Deur. 5, STUK: î 132 DuBBELBROEDERIGE KRUIDEN. TV. (1) Klimboon met een windende Steng, ge- eten trofte tweelings- Bloemen, de Blikjes kleê- Hoorp- ner dan de Kelk en hangende Peulen, STUKe 1. Buiten twyfel hebben de zogenaamde Room Phafsolus veras. Jche of Turkfe Boonen , die met deeze Soort be= Gemeene, doeld worden , den Latynfchen naam Phafeolus van Phafélus , een Vaartuig by de Romeinen bekend 3 doch daar zyn onder de Ouden ge= weest, die door Phafélus een andere Plant ver= ftonden; even als Dolichos door fommigen van Phafvolos ‚ beiden Griekfch , onderfcheiden werdt. | Het zyn doch Planten geweest van dergelyken aart, als Boonen voortbrengende;, die in groot- te, Kleur en hoedanigheid oneindig verfchil. den. Door Pha/élus zouden zy een kleiner Soort van Boontjes , en mooglyk die van Lathyrus, verftaan hebben , en dus waren die inlandfch in Tralie of daar omftreeks: terwyl de Phafeoe lus een uitheemfch Gewas maakte, aldaar van ouds in de Tuinen geteeld wordende, en in de Oofterfche Landen misfchien nog eer bekend; dewyl menze uit Indie afkomftig rekent. Na- derhand zyn zy door geheel Europa verfpreid , on= (1) Phaftolus Caule volubili, Flor. Racemofis &c. Syp. Nar. XII. Gen. 866. p. 481. Weg, XIII. p. 546. Phas. Rad. annuâ &c. Mat. Med. 351. R. Lugdb. 367. Phafeolus vul- garis. LoB. Ic. s9. H. Cliff. 359. Smilax Hort. f. Phafeolus major. C. B, Pin. 339. B, Phafcolus puniceo Fiore, CORNe Canad. 184, Phas. Indicus Flore coccingo feu puniceo. Moe nia. Hil. IL. pe 69. Dl AD. -E LIP HI A 153 onder den naam van Turkfche-of Roomfche ,} IV Boonen by ons; in Duitíchland onder dien van Mit bees Welfche Bohnen , Windbolnen of Fafeolen; in Xvur Vrankryk onder dien van Haricots; in Engeland “Tö5- onder dien van Kidney - Beans , jaarlyks BEZ PE A wordende en gebruikt. DroscoRripes hadt deeze Plant reeds Smi- ta lax Hortenfis genoemd, dat is Tuinwinde, om Boonen- dat zy zig aan Stokken omflingert , gelyk de Klokjes- Winde, Zonder Klaauwieren, naamee lyk, weet dit Gewas zig even zo wel en beter vast te houden als de Erwten en dergelyke Planten, Het is driebladig of draagt aan zyne Ranken op éénen Steel drie Bladen , van eene fpies Eyronde figuur, en uit de Oxelen komen gefteelde Bloemtrosfen voort , van witte of bleeke Bloemen » daar dan Wase de Haauwen op vol= gen, die meer of minder krom en breed, ook korter of langer zyn en ronder of platter, Dewyl men deeze , groen en nog weinig gevuld , in den Pot fnydt , omze geftoofd te eeten , worden zy gemeenlyk, by ons, Snyboonen geheten. Deeze snyboo- Scheeden, Haauwen of Hulfen ‚worden by deren: Grieken Loboi genoemd en by de Latynen Lobi , wegens de hangende kwabbige geftalte. Men heeft ’er zeer groote breede van, die men Slag= zwaarden noemt , ook Krombekken , welke ron= der, fmaller en dikker van Schil zyn; des men van deeze lieft de Boonen eet , die dikker, malfer en menigvuldiger in de Haauwen vallen. De Kleur der Boonen is gemeeniyk wit, waar 3 van IL. DEEL X, STUK IV. AFDEELe. XVI, Hoorp- STUK. Tienman- mige Witte. Bente Eeonen. 134 DOBBELEROEDERIGE KRUIDEN. wan menze Witte Boonen noemt ;doch men vindt ‘er ook zwarte, roode, geele;, gefpikkelde , ge= ftreepte en van gemengelde Kleuren, De groene Snyboonen -geeven een ligt en zage Voedzel, dat den Afgang bevordert; de verfch gepelde jonge Boonen zyn ook zeer gemakke- lyk verteerbaar en gezond: maar de drooge ott- de Boonen zyn zwaarder Spyze ; dienftiger voor Arbeidsvolk ; anderszins dikwils Benaauwdheden maakende of andere Kwaalen , byzonderlyk; wanneer menze met weinig Boter en veel Zuùür gebruikt. Van veelen worden zy ook in Vleefch- fop of Water gekookt en dus met lang nat, zo “men zegt, gegeten. Als een Geneesmiddel zouden zy tegen ° Graveel verftrekken bt bree migen willen, t Behalve de gedagte veranderingen is ‘er een Soort van deeze Boonen , weinig in Gewas ver- fchillende , doch met liën fare Bloemen, ge= meenlyk Bonte Boonen genaamd of Piet Heins Boonen ; Om dat die beroemde Vlootvoogd de- gelven , in % voorfte der voorgaande Eeuwe, uit Amerika eerst in Europa overgebragt zou hebben. De Kleur der Boonen is zwartachtig en Roozerood , met zwarte Streepjes en Vlake ken. De Hulfen zyn dikker en ongelyker dan die der anderen, tot fpyden onbekwaam ; doch de Boonen, jong zynde, zeef aangenaam van Smaak. Men ‘houdt deeze Plant dikwils tot fieraad- aan Stokken in de Bloemtuinen , maakt er Prieelen van; enz. (2) ja a ae WE Pe ae Vn dg ee een 135 (@ Klimboon , die de Haauwen halfmaans< IV3 ____wyze als Houwmesfen dede € effen. Ef Hoorp. “In Bengale was deeze waargenomen , die desrux, gydelingfe Blaadjes aan de buitenzyde eens zo 1. breed en de Bloemen zeer kleinen groen hadt. Hor agg De Boontjes waren Eyrond, famengedrukt ge-Halfmame ftreépt: Ik oordeel de Plant, welke ik uit Oost- hi gei indie ontvangen heb, in Fig. 1,‚op Plaat LXIII, Fig. 1 afgebeeld , en wegens het Loof en wegens de figuur der Haauwen , hier mede overeenkom- ftig C). (3) Klimboon, die de Wlag der Bloemen ur. omgeflagen en met de Kelken eenklourig mens heef’ te ligee Uit Afrikaanfch Zaad geteeld hadt deeze in " laatfte des Jaars 1736 in de Cliffortfche Tuin gebloeid, Zy is , niettegenftaande haare onbe= valligheid , door den Heer Ja couinN in afbeele ding gebragt. Aan een zeer hooge windende Steng draagt zy hier en daar Bloemen , waar op (2) Phafzolus Caul. vol. Leg. Acinaciformibus fublunatis levibus. Phas. Benghalenfis fcandens &c. BERG. Viadr. 99. (*) wel waar is ’:, dat in alle Boonplanten van deezen aart, gelyk RUuMPRIUS aanmerkt , de middelrib niet regt door de zydblaadjes loopt, maar het verfchil zäl in deeze wat grooter zyn, dan in de anderen, alzo het in ’t byzou= der is opgemerkt. (2) Phaftolus Caule vol, Flor. Vezillo Ec, EZ, Cliff. 359. Jacq. Hort. T. 66. 4 IE. DEEL, Xe STUK 136 DurBMLBROEDERIGE KRUID EN, IV. op groote Haauwen volgen , met Zaaden die AEB, roodachtig zyn geftreept. De Bladen zyn langer Hoorp- dan in de gewoone Klimboornen, het middelfte STUE. van de drie Eyrond Lancetvormig, kN (4) Klimboon met de Bloemfteelen eenigermaa- gn te Hoofdig vergaard; de Zaaden vierhoee Farino/us. kig Rolrond en als gepoeijerd, f Meeligee Een Oostindifche, welke de Bladen hoekig, als die van Klyf heeft en Roozekleurige Bloe- men „ maakt deeze Soort, Baniream genaamd by de Javaanen. (s) Klimboon met de Bloemfteeltjes dikker A, dan de Bladfteelen tot Hoofdjes vergaard; Groot vlag. de Vleugels eenigermaate Zeisfenvormig wanftaltig; de Haauwen Liniaal gefbrekt. De grootheid van de Vlag doet deeze, die van de Havàna af komftig is, uitmunten. Zy heeft welriekende Bloemen , en is een Plant, die als in ’t midden ftaat tusfchen dit en ’t vol- gende Geflagt. De Bladen zyn lang, fimal en ruig „ volkomen Lancetvormig, (6) (4) Pbhaftolus Caule vol. Ped. fubcapitatis &ec. H. Ups. 214. Phas. peregrinus Fl. Rofto, Sem. tomento(o. Niss. Mem. 1730. p- 577» T. 42. Phas. Ind, Hederz folio angue= lofo. Ray. Suppl. $48. BURM. PL. Ind. 157. (s) Phaftolus Cauls vol. Pedunc, Petiolo crasfioribus se, JAcq. Hort. T. 1ez, R. Lugdh. 367. N. 44 Phas. Fl, odora- to, Vexillo amplo patulo. DizL, Elth, f. Joa. D 1 ADE LPH XY A© 137 (6) Klimboon met Hoofdjes- Bloemen, diege-_ IV; blikte Kelken hebben en zeer groote uitge- EDE, fpreide Vleugels, de Bladen langwerpig Hoorp- driehoekig. STUK, VI. Pbhaftolus De Vleugels van de Bloem, die eene Kleur zorojas, als bleekroode Wyn heeft, zo DirrenrusGreoivles- meldt, zyn in deeze zeer groot. ’c Gewas, dat windend is , bereikt, gelyk in de voorgaande, drie of vier Ellen hoogte. Het heeft zyne af- komst, uit Karolina. (7) Klimboon met los geaairde Bloemen, de vir. Vleugels zo lang als de Vlag, Alatus. ij Langvleu= Aan de Bloemen van deeze , die uit den®“ paarfchen blaauwachtig of Violet zyn, geeft DirLeNius breede lang uitgeftrekte Vleugels. * Gewas is als der gemeene Klimboonen , maar de Haauwen zyn {mal en klein , bevattende Nier- achtige Zaadjes. (8) Klimboon , Kalf windende , met geaairde win. Sermieres= Bloe- B, : | N Vergiftige. (6) Phafeolus Caule vol. Fl. Capitatis, &c. Phas. Radice rate annuâ 8ec. R. Zugdh, 368. N. 5. Rhas. Fl. helvolo , Alis amplis patulis. Dirt. Elth. f, 300. (7) Phafcolus Caule vol. Flor. laxe Spicatis &c, Phas. Fl, purpureo, Alis amplis longe protenfis. Dir. Eith. f. 303, (3) Phafcoius Caule femi « volubili , Fier. Spicatis &c, Alant. 100. Phas. ftrumofâ Radice. Ars. Acad. 19. p. 347. Phas. Barbadenúis ereêtior , Siliq. anguftisfimÂ, TinGorius, Dir. Elth. £. zor. Phas. (ub! hirfatus Amer, exitiofus. PLUK. Alm, 290. T. 214ef. 2. 1 138 DorBELBROEDERIGE KRUIDEN. IV, _ Bloemen , ongeblikte Kelken, groote uitge ae. fpreide Vleugels en Eyronde Bladen, ee In Zuid- Amerika en op Barbados groeit dees | Tieuman-Ze, die een opftaande Steng heeft van drie nige. __ Voeten hoogte, dan verder windende , en drie- voudige Bladen , welke naar die van de Stin- kende Klaver zweemen. By avond voegen zy zig, op een byzondere manier , tegen den Steel en met denzelven tegen de Steng aan; tot.be- fchucting , als ’t ware, van het Vrugtbeginzel, De Bloemfteelen zyn een Voet lang en hebben een Aair van tweelings- Bloemen , met Cylin- drifche Kelken, de Vleugels driemaal zo groot _ als de Vlag , rood van Kleur, Zy draagt zeer fmalle Haauwen, waar van het Zaad Vergiftig is; want die van Barbados noemenze Killwench, dat is Hoeredood , en Fuddlefish , als de Vis- fchen dronken maakende. Ook fchynt zy tot verwen aldaar gebruikt te worden, pris €9) Klimboon die de Vlag met den Kiel fpi- Caracalia. raal omgewonden heeft, Slakhoor- gs. Wegens de zonderlinge omdraaijing der Bloem , die eenigermaate naar een Slakhoorn gelykt, heeft deeze den bynaam. Zy is uit de Indiën af- | kom- (9) Phaftolus Caule vol, Vexillis Carinzque fpiraliter cons volutis. TREW, Aar. 14. T. 10, Phas. Rad, perenni fubroe tundâ,. R. Lugdb. 367, Phas, Ind. Cochieato Flor. TRIUMRe Obs. 93, T. 94. Ray. Hif. 2890. Burm. Fi, Ind, 158 „Or ADELT ETA A39 _ komftig, zynde door de Portugeezen eerst in IV, Jtalie gebragt „en federt , alseen byzondere en zeldzaamheid, in de Europifche Kraidtuinen dorps aangekweekt, ’t Gewas blyft over, en klimt „STUK. op de manier der Snyboonen , doch zo fterk, gone dat men ’‚in ééne Zomer, tot vyftienen meer _ Ellen hoogte heeft zien komen. De Steng is Houtig en Takkig ; de Bladen als gewoonlyk TrivmrerTi heeft de Bloem omftandig bee fchreeven. (io) Klimboon meteen opftaande gladde Steng, _x. Blikjes grooter dan de Kelk en hangende 'yfus Jfamengedrukte rimpelige Haauwen. Laage Laage Turkfche Boonen noemt men deeze, die ook uit Indie zouden afkomttig zyn; mede een Jaarlyks of Zaay- Gewas „dat witte of paare fche Bloemen heeft, draagende in lange ronde Haauwen Boontjes die wit zyn, of roodachtig bont en van verfcheidene Kleuren. Zy worden ook Jtaliaanfche Boontjes genoemd. Men kan ze ruim zo goed tot Spyze gebruiken als de ge» meene Witte Boonen: want zy zyn aangenaa= mer van fmaak, (ir) (zo) Phafeolus Caule ereftiusculo levi Bec. Am, Acad. IV, ‚p- 284. Phas. vulgaris Itaticus hum. {, minor, albus cum ore bitâ nigricante. J.B. Hil. ll. p. 358. Smilax Silig. (urfum rigente {. Phas. pacvus Italicus, C, B. Pin: 339: Buame El. Ind. 153. He DEEL. X. STUKS ige DUBEELBROEDERIGE KRUIDENs IV, (1x) Klimboon met een opftaande ronde Steng , AFDEELe EN Hoofdjes - Bloemen en Cylindrifche Haau- Hoorp« ven horizontaal. STUKe ie Mer XI. Dit is een klein Oostindifch Gewasje , dat … _Phafeolus ies ni i jh ae Boontjes niet grooter dan Vitfen draagt, meest Geftraalde.Jigt groen , anderen bleek geel, vaal of Lever- verwig en fommigen ook zwart. Zy worden Kadjang Kitsfil genoemd van de Javaneezen, Deeze groene Kadjang dient niet alieen met de anderen, welken ik ftraks befchryven zal, tot Proviand der Schepen en Voedzel van den ge- meenen Man; maar zy wordt voor de befte Soort gehouden , zynde ligter verteerbaar en veel malfer dan de grootere Soorten van deeze Boontjes, XII. (12) Klimboon met een opftaande hoekige fle- ee kelige Steng en hangende ruige Haauwen, die een kromme Punt hebben, / war (13) Klimboon met een bogtige ronde ruige ee Steng en Haauwen , in Hoofdjes vergaard, Ì Wei. (11) Phafsolus Caule ete&to tereti &c. AE, Stochh. 1742. p- 202. T. 7. f. 2, Phas. Zeyl. Silig. radiatim digeftis. DILL. Elth f, 5e4. Phafeolus minimus. RUMPH. Amb. Ve p. 3860 T. 139, f. 2. BURM, Fl, Ind. 158. (12) Phafeolus Caule ereto angulofo hispido &c. H. Cliff 499. R. Juugdb. 367- Fl. Zeyl. 280. GRON. Orient. 217. Phase Orthocaulis Mungo Perfarum. HERN. Mex. 837. Cadelium. Rumen. Amb. V. p. 388 T- 140. BURM. Fl, Ind. 158. (13) Phafcolus Gaule flexuofo tereri hirfuto, Lege Capite hirtis. Phas. hirfutus flexicaulis Mungo affinis Mr Caule teretie PLUK. Alm. 290, Dr Kk DIEILEPTMINGA Ti … Weinig verfchillen deeze twee Oostindifche, IV. de eerfte Max gebynaamd, volgens den Arabie eng {chen naam ‚de andere Mungo volgens den Per- zoorp. fiaanfchen. Het zwarte. Zaad , naar Koriander STUK: gelykende ‚ dat de Kadelie van Rumrmius, 22% voortbrengt , wordf gegeten en gekookt als de « gedagte Boontjes, maar is veel flegter Voedzel en bitterachtig. De Sineezen maalen ’er Meel van, daar zy Riempjes van maaken als de Zer- snicelli der Italiaanen; dienende ook om in Vleefchnat te kooken ‚en dan niet onaangenaam: Zy zyn de tymerigften van alle de Kadjang- Boontjes. Het Zaad der Mungo wordt,aan de Vafte Kust van Indie , gebruikt tot Paarden- Voeder, en het Af kookzel dient , als Gerftewa- ter , in Koortfen, AviCENNA geeft 'er den naam van Meiske aan. C14) Klimboon met een opftaande Steng en _ sry, Lancetvormige Bladen, Phaftolas Lathyroi- Op Jamaika is deeze wild groeijende gevon: rm den met een groote hoogroode Bloem. Zy&“ werdt, door SLOANE, by de Lathyrus vergen leeken en draagt fmalle Haauwen;, volgens de waarneeming van BROWNE, Met de bepaaling fchynt volmaakt die Fa- apanfche. PL. LXilE. Aeon Fig. ze (14) Phaftolus Caule ereto, Foliolis Lanceolatis. Phas, minor ereâus Pratenfis, Foliis oblongis &c. BROWN. Jam, 291. Phofeolus ereêtus Lathyroides, SLCAN: Fam. 71. Hil, Ee p- 183. T. 116e fe Ie JL. DEEL: X. STUK 142 DuPBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. panfche overeen te komen „ waar-van ik de Af. adr beelding in Fig. 2,op Plaat LX. gegeven heb. Hoorp- Dat dezelve een flingerend Gewas zy; is uit de 8TUEe geftalte van den Tak , dien ik daar van heb, ne met Knietjes dar zit en in Leden verdeeld, niet waarfchyulyk. Ee, Kaapfche, De Heer N. L, BURMANNUs geeft een Soort op, onder de Kaapft Planten , die de Steng overend ffaande , mee Knietjes en geftreept heeft , de Haauwen famengedrukt , plat en de Bladen Eyrond Lancetvormig (*). xv. (15) Klimboon met een opftaande Steng en En ch ple Klootronde Zaaden , zwart genaveld, g Se 4 n Per De Kogelronde Boontjes, wit van Kleur met dige. een zwarten Navel , onderfcheiden deeze , die onder den naam van Caravances op Jamaika em jn anderen. deelen der Westindiën ‚nat Regen- Saizoen , gezaaid worden, Dortrtcmos. Slingerboons In dit Geflagt heeft de voet van de Vlag twee evenwydige langwerpige Eelten, die de Vleugels van onderen famendrukken. Het bevat eenentwintig flingerende of zig omwindende en vyf overend ftaande , byna alte- ‘maal uitheemfche Soorten, als volgt. (z) q*) Phafeolus Capenfis. Flor. Cap. Prodr. p. ar. (15) Phageolus Caule erecto, fem. globofis &c, BROWE. Fam. 292. Phas. erectus minor , (em, Sphzrico albe és. SLOANe Jans. 72e HEA. E Pe Kg So Te rijf. 2 3 Je Bi ADEL PD HIEU RY 143 (z) Slingerboon met Haauwen als Houwmes- _ IVS Jen , de Zaaden. Eyrond met een gebogen sornre Navel aan °t end. e Hoorp- STUK. In Egypte groeit deeze , Lablab genaamd , Des die ‘er, volgens ALPINUS, een Boomgewas Lebtab. maakte ‚dat honderd Jaaren en langer in * leven ge ”P bleef , zynde geduurig groen, De Boonen, in lange breede Haauwen vervat, waren zwart of rood , en dienden tot Spyze , wordende het Afkookzel met Saffraan , tot Borstkwaalen , verwekking der Stonden en Waterloozing , ge- bruikt, Ook fpeelde het Gemeene Volk met deeze Boontjes; waar van de naam , (dewyl Laab by de Arabieren Spel betekent ,) zo Ve se LING ius oordeelt, afkomftig kunnen zyn. De Heer HAssRLQUIST, die in Egypte waatnam, hoe men dit Gewas aldaar tot be-= kleeding van Afdakken, Prieelen en Gaanderyën in de Tuinen en aan de Huizen gebruikte, merkt aan, dat hetzelve aldaar van buiten fcheen in- gebragt te zyn, misfchien uit Indie over Euro= pa: aangezien men hetzelve ‘er, in de Land- taal, Ful Frangi , dat is Europifche Boonen „ noem. (2) Dolichos volubilis , Eegum. ovato = Aginaciformibus Sc. Syff. Nat. XII. Gen, 867. p. 482, Ver. Xlil. p- 547. R. Lugdb. 368. GOUAN Monsp. 365. Ml, Ups. 214: Hâse SELQ: Jtine 483. Phafeolus Egyptiacus nigro Semine. C. B. Pin. 34t. TOURNF. Jnff. 414. Phas. niger Lablab. Aug. vEZypE. 74e Te 75e VESLING: P. 27. IE. DEEL X, STUK. 144 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN; IV. noemde, Het bloeide aldaar in de Maand Sep- ii tet tember. De Peul was aan de Rug ruuw „ van Hoorp- onderen bezet met veele kleine pukkeltjes. De STUK. _Stengis ook ruuw :de Bloemen komen by Krans. eeen jes, van vier of vyf by elkander, voort ; don- ker paarfch of wit, en ’t Gewas heeft met dat der gewoone sa Boonen veel overeen- komst. In de Europifche Tuinen is het een Zaay- Plant , die naar de gewoone Turkfche Boonen veel gelykt , hebbende de Steng ruuw en de Bloemen komen byna aan Kransjes voort, van vier of vyf by elkander , donker paarfch of ook wit van Kleur. Aan den voet van ieder Blad zyn Borftelige Blikjes , doch aan de Kelken komen zy Eyrond voor en vry groot, ‘ ui (2) Slingerboon met hangende Rolronde Haaur eg wen , die dik zyn , de Blaemikeeljn dE, ea regt, veelbloemig. d CilC. Van de Chineefche Boontjes , in ’t Maleits Katjang Sina genaamd, verhaalt RUMPHIUS;, dat menze in Nederlandfch Indie aan ftokken plant, gelyk de gewoone Snyboonen , waar zy zig met dunne taaije Ranken om winden , en daar by oploopen , hebbende de Bladen wat fmaller en glad. De Bloemen zyn wit of paarích- achtig en hebben de Vlag agterover gebooger. Maar (2) Dolishos volub. Leg. pendulis Cylindricis Sec, Am. Acad. IV. p. 326. Dolichos Sinenfis, RUMPH. Arab, Ve Pe 375. T. 134. GOUAN Monsp, 365. D 1  DEL ?P HIA 148 Maar in ’ byzonder munten deeze uit doorde, IV- langte der Haauwen , die zig als Kraalkettingen in vertoonen : gelyk dit by ons,ook in de zoge- Hoorn. naamde Princesfe - Boontjes plaats heeft ; hoewel "TUE zy maar ééne holligheid hebben: welke Boon- been tjes omtrent van die grootte bevat, zeer aan \: genaam van Smaak en wit of rood van Kleur. Men eetze ’er op dergelyke manier; naamelyk de groene Haauwen aan ftukjes gefneeden , dan in Water gekookt en voorts begooten met een vette Saus. Van deeze beïderley zyn my de Haauwen van Batavia toegezonden , die ik in Liqueur bewaar, hebbende omtrent de langte van een Elle en de dikte vaneen Pink, gelyk Rumrmius zegt: ’ Gewas fchynt men in de Koninglyke Tuin, te Montpellier , te hebben of gehad te hebben, (3) Slingerboon met Rolronde ruige Haauwen, UI. die aan °t end een Elsvormig krom ‚Na- A, geltje hebben; veelbloemige Stecltjes eneen Hrakee. flekelige Steng. (4) Slingerboon met byna Rolronde Haauwen,_ 1v. Tropswyze vergaard, aan de tippen kroin san en holrend. Dus Genegelde, (3) Doliehos volub. Legum. Cylindr. hirfutis, %c. Phase hirfutis Siliquis ereêtis & aduncis. Pum. Sp. 8. Je, 221 (4) Dolichos volub, Legum, Capit. fubcylindr. apice res curvo concavo. H. Ups. 214. Jacq. Hort. 23. Cacara nie gra. RUMPH, Amb, V, p. 331 T. 138. EUBM. Fl, Ind. pa 558. | | K U, DEEL. X. STUK, IV, AFDEEL. XYIII, Hoorp- STUKs “Tienman- mige. Ye Dolicho Enfiformis. 146 DUEBELBROEDERIGE KRUIDEN: Dus worden deeze beiden onderfcheiden , waaf van de eerfte in Westindie , de ander in Ooste indie groeit , zyn deeze laatíte de Zwarte Ca« care van Rumemius, dus genaamd, om dat de rype Boonen zo zwart zyn als Git. Raauw zyn zy , gelyk de Turkfche Boonen, zeer ons gezond en voor het Vee vergiftig ; doch men kanze, door ‘in Water weeken en opkooken , tot een goede Spyze maaken. De Javaanen roo- ‚ften of braadenze in de heete Afch en eeten ze dan , als ’er het zwarte Velletje afgefprongen is, uit de Hand of gebruikenze tot eenige Me- dicyn, (5) Slingerboon met Zabelachtige Haruwen , ú op de Rug drie Kielen hebbende, de Zae- Zabelachs den met een Dopje bekleed, WLC. Op Jamaika groeit deeze , die Zeer groote Boon , met Zabelachtige Haauwen, en de groote Naad _wederzyds met cen uitpuilende Rib, het Zaad wit en in een Vliesje beflooten, van BROWNE en SLOA NEgetyteld wordt. Het Gewas fchynt overeenkomítig te zyn met de Housw- Mes Boon van RumrPrurus, misfchien in Oostindie over= gebragt ; als gekweekt wordende op Java ca / _ an- (s) Dotichos volub. Leg. Glad. Dorfo tricarinatis, Sem, Arillatis. HL. Cliff, 360. Phefeolus furrebtus major Ec, BROWN. Jam. 291, Phafeolus maximus Sil. EnGformi, Nervis infige nitâ 8c. SLOAN. Jam. 68. Hif?. I. p. 177. T. 114. É. 1, 25 4. Lobus Machzroides. RuMPHs Amb, V, p. 376. Te 135- £. ze Bara Mareka. Flore. Mal. VIII. T. 44. Dt A D EL PH T-A -M7 andere Eilanden , om de Boonen tot Spyze te IV. gebruiken. De Haauwen , zegt die Aucheur , zyn Anke een Handbreed of een Span lang, twee Duimen Hoorp- breed, fchaars een Pink dik , plac, in eenige°TUK- Bulten verdeeld, aan de kanten wat hoekig en gin met fmalle Vlerken gezoomd. Ik heb ’er zoda- nig eene van meer dan een Voet lang en andere half Duim breed , een Vinger dik, en dus ge- lykende. naar onze grootfte Haauwen , die men Slagzwaarden noemt; dertien Boonen bevatten- de. Een andere van dien aart, welke ik heb, gelykt volkomen paar een Halve Maan, bevat zes Boonen , gelyk Ru mrmius van de zynen zegt, en heeft een krom Nageltje of haakig Puntje, gelyk de voorgaande Soorten. De ver. fpreide verheven Rimpels , daar LiNNAUs van fpreekt, zyn zeer zigtbaar in deeze, (6) Slingerboon met Vliezig vierhoekige Haau- vi. Í Deliehos dili Betragono= lobus. Behalve die zonderlinge gefteldheid der Haau- Vierhoeki- wen , onderfcheidt zig deeze door haaren Knol-°* achtigen Wortel. Zy loopt by Stokken op , ges lyk andere Klimboonen, en heeft de Bladen glad, de Bloemen zeer groot, De groene Haau- wen worden aan flukken gefneeden en gekookt Se. (6) Dolichos volub. Legum. Membranaceo - quadrangulae tis. Lobus quadrangalaris. RumPi, Amb. V‚ pe, 374. Te. 33e Euam. Fl. Ind. 159, An Lobus peregrinus Cartilagineus @ Crus. Exot, Lio. 3. Cap. 9, K 2 EE, DEELe X. STUK. 143 DuBBELBROEDERIGE KRUIDEN; IV, gegeten , als ook de Wortel , doch de rype BE Boonen zyn bezwaarlyk te verteeren. Men Hoorp- noemtze op Java Catjang Botor. Ik heb ’er $TUE, Haauwen van, dié my overgezonden zyn , om- trent een Voet lang. VII. (7) Slingerboon met byna Rolronde, gladde, hie zeer lange Haauwen. Andertalf? De langte van anderhalven Voet en daarbo-= voelt, Ven maakt deeze Haauwen doch niet langer, dan die van de Sineefche Slingerboonen , voor- gemeld. De geftalte is ook als der gewoone Klimboonen. Zy vallen in Amerika. vir, (9) Slingerboon met getroste ruige geljke Anse Haauwen, de Zaaden met een Klepje om= ge. va ringd , de Bladen wederzyds glad. In groote Berg- Bosfchen , op ’c Eiland Mar= tenique, en aan de fteile Oevers van Beeken , groeit deeze Soort , die de hoogfte Boomen bes klimt, laatende uit derzelver Loof zeer fraaije Bloemtrosfen aan de enden van Steelen , die fomtyds wel twaalf Voeten lang zyn, tot vers maak der reizende Luiden, nederhangen. De Bloemen zyn paarfchachtig blaauw , met een geelen Kiel, van eene wonderlyke figuur; de Haau- (7) Dolichos volub. Legum. fabcylindre levibus longisfie mis. Jacq. Hort. T. 67. \ (8) Dolichos volub. Legum. Racemofis hirtis equalibus öec. JACQ: Amar, 27. Hift. 203, T. 283. Hors. Mal. VIT, T. 36, Mok GA: DotB LiBr Ege: 149 Haauwen gelyken veel naar die der volgende IV. ÁFDEEL. Soorten. suit „… … Hoorpe (9) Slingerboon met getroste Haauwen , die de sryx, Kleppen byna gekield en ruig hebben, met vx drie Bloemfteelijes by een. Doliehos pr E eukende. (10) Slingerboon met getroste Haauwen , Lan=' ol cetvormig overdwars gefleufd, de Zaaden_ sad e ran en @s zwart geringd, Van deeze beide Soorten , wier Groeiplaats is in de beide Indiën, worden de Haauwen ge- noemd Feukboontjes, in ’t Franfch Pois a grat- ters in ’t Engelfch Cowage of Cow -lItch, we- gens de bekende eigenfchap, van eene branden. de Jeukt in de Huid, zelfs der minst gevoeli- ge Menfchen , te verwekken, In Oostindie noemt (9) Dolichos volub, Leg. Racemofis Valv. fubcar. hirtis, Pedunc. ternis. Jlant. 441. JACQ» Amer. Hift. zor, T. 122. Phas, Americanus &c. Prux. Phyt. T. 214. f. 1. Phase utriusque Indie Lobis villofis pungentibus minor. SLOAN. Fam. 69. Cac:ra pruritus. RUMPHe zp. V. p. 393. T. 142- Nai- Corana. Hort. Mal, VII p. 61. T\ 35, FL Zeyl. s39. Burm. Fl. Ind, 159. (ro) Doliches volub. Legum, Racem, Sulcig transverfim lanceolatis, Sem. hilo cinttis. Jacq. Amer, Hif, 202, T. 182. f. 84. Phas. Sil. latis hisp. rugofis. Pum. Ze. T, 107. Phas. Amer. Frut. êc, PLUK, Phyt. T. 213. f. 2. Phas. Brafil, Frat. SLOAN. Jam. 68. Hifl. I. p. 178. Zoophthals mum. BROWN. Jam, 295. Mucuna. MARCGR. Bras. 19. Kaku- Valli. Mort, Jfal. VIIL p. 63. Te 36. Burm. Fl, Ind. 159. K 3 Hi, DEEL. Xe STUK. 150 DuBBELBROEDERIGE KaurDzs. IV, noemt menze ook Maagden of Krieuwel- Kruid, ANDEELe om de zelfde reden, Vande cerfte Soort zyn de Hoorp- Boontjes, die de langte «en dikte ongevaar van STUKe een Vinger of Pink hebben , gemeenst? van be ln de andere ‚die wel een Span lang en veel dikker vallen, de Zaaden of Boonen, gemeenlyk Ose Jen of Ezels-Oogen, en ook wel Duivelsbaonen genoemd. wordende , wegens de Toverachtige hoedanigheid , die de Indiaanen daar aan toe= fchryven. Van de kleinften, welke in Oostin- die tam en wild voorkomen, aldaar Cacara Gat- tal genaamd , kunnen de Boontjes, wel bereid zynde, tot Spyze trekken (*). “* Gewas is in beiden aan dat der gewoone Klimboonen niet ongelyk , en heeft Bloemen die aan Trosfen hangen , elk op zig zelve naar een vliegende Horfel, of naar een Wvfjes Nagtka- pel, eenigermaate gelykende , en dus ook van een zeer vreemde figuur, Van de kleine komen dikwils dertig Bloemen , van de grooten wat min- der voor , in ieder Tros , die een zeer fraaije vertooning maaken. Zy hebben geen Reuk en zyn in de eerfte Soort rood of paarfchachtig , in de andere geel. De Vlag is Eyrond en klei- ner (*) PLUKENEr merkr aan , dat de Amerikaanfche Jeuk= boontjes het Zasd bruin geftippe!d hebben, en onderfcheidt- ze daar door van de Ooftindifche , wier Zaaden , zegt hy, altoos glanzig zwart zyn; doch volgens Rumenius hebben deeze de Boontjes tond, plat, als Lupinen, en zwartachtig bruin mer geele Streepjes of plekken: dae byna op *t zelfde gitkomt. Zodanig zyn de Zaaden in myne Jeukboontjes. FDT APE LP: Micke TSE _aer dan de andere Bloemblaadjes: die de lang. IV. te hebben van anderhalf Duim. | AEREL: Hoorp. (zr) Slingerboon met getroste Haauwen, die; STUKe Jamengedrukt en vierzaadig zyn, de Bla- x, Bee Dolichös den Ruitachtig. Ee din, } Zeer Op Jamaika is deeze zeer kleine Soort gevon- Keine, den, die met Draadachtig dunne Stengen of Ranken tot eens Menfchen hoogte opklimt en niet alleen de Bloemen, maar ook de Zaadpeu= len zo ongemeen klein heeft, dat zy by de voo- rigen ongemeen affteeken, Het Haauwtje is naauwlyks een Duimbreed lang en bevat drie of vier zeer kleine ronde Afchgraauwe Zaadjes , die bruin geftippeld zyn. (12) Slingerboon met byna tweebloerige Steel- xn. tjes » ovaale famengedrukte Haauwen en Re gladde Bladen, « Aan de Kaap valt deeze , waar van zy den bynaam heeft, Men vindt daar ook, volgens den Heer N. L. BURMANNUS , de naast voorgaande Soort. | (13) Cr1) Dolichos volub. Legum. Racemofis &e. Dol, minimus Flore luteis. H. Clif. 360. T. 21 H. Ups. 214. Phafeolus exiguus glaber, Frifolii foliis, &c. Burm, Zeyl 138. T. 84e f. 2. Phas. minimus foetidus &c, SLOAN. EER. 1. p. 182. A MB, (z2) Dolichos volub. Pedunc. fubbifloris, Leguminibus el. lipticis compresfis, Fol. glabris, Am. Acad, Vie ain 46 Phas. Afr. luteus. HERMe fr. 17. k 4 Il, DEEL: XK, STUK, pd 152 DUBEELBROEDERIGE KRurDEN, IV. (13) Slingerboon met Eyronde Wollige Bla- AFDEEL. XVIIE den , eenzaame Bloemen en tweehoornige Hoorp- Zaaden. STUK, xitn. De Zaaden , die naar Torretjes gelyken, in peliehes gewrichte Haauwtjes vervat , onderfcheiden des. ___ deeze Oostindifche , die rondachtige Wollige Torachti= n Arne ge. Blaadjes, als van Salie heeft, Rn (14) Slingerboon met gladde veellmekige ge= Eeteols vande Bladen, lipce Ì Deeze heeft Wortels als Raapen, welke ge- kookt in Indie gegeten;worden; doch het is een flegte Kost. De Chineezen konfytenze droog met Suiker, en dan is het een aangenaamé ver - fnapering. Zy wordt onder de Soorten van Câ- cara geteld , en maakt een Gewas als andere Slingerboonen. Op Amboine is hetzelve, nu ruim een Eeuw geleeden , uiet de Philippynfe Eilanden overgebragt. Die van ’t iland Nevis wordt ’er door de Engelfchen the Turnip- Tree genoemd , zo PLUKENET meldt; dat is de Raapen - Boom (*). (15) (13) Dolichos volub. Fol. ovatis tomentofis &c. Phafeolus minimus Bisnagaricus &c. PLUK. af/m. 290. Te sz. É. 3. Phas, Zeyl. tomentofus Salvi foliis. BURM. Zeyl. 188. BURaT. Fl. Ind. 159, (14) Dolichos volub. Fol. glabris multangulis dentatis, Phas. Nevifenfis, Fol. multang. tuberofâ Radice, PruK. „Abm. 292. T. 52. f. 4- Cacara bulbofa. RuMPH, Amb. V. P. 373. Te 132: (*) Hoe ligt kan een Drukfeil iets onverftaanbaar maaken. Wat zal men uit Nervicenfis, zo LINNZUS het heeft , begrypen ? ‘2 Deel PLAAT LXIV. INW Det A De Boma derd’ Fs9 15) Slingerboon met de Zyd =- Bladen uit- IVe _waards; het middelfte wederzyds gekwabd. AFDERLe Redt Hoorps Nu ruim veertig Jaar geleeden was GERE era Soort in de Cliffortfe Tuin uit Amerikaanfch xv. Zaad geteeld, doch niet tot volwasfenheid ge-, cin komen , zo LiNNmus aantekent, Zyn Ed, Driekwab- hadt evenwel gelegenheid om daar uit op te mer- Ee E Ek ken, dat de zydbladen aan de binnenkant vol- ‘F4. 1. komen ongekwabd waren , nict driekwabbig „ gelyk in die van Madras by PLUKENE Tr. Van deeze heeft zyn ld. vervolgens een Soort ge- maakt in het naastvolgende Geflagt en daar toe dat Plantje betrokken, welk de Heer N, L. BurMANNUS, onder den naam van Dolichos _ trilobus, in Plaat hadt voorgefteld. Alzo my , uit Japan , zodanige gedroogde Planten toegezonden waren , heb ik daar van alhier, in Fier, op Pl, LXIV., waarfchynlyk de eerfte Afbeelding gegeven , die volkomen met de bepaaling ftrookt. Van de Kaap heb ik ook een dergelyk Gewas ontvangen : zo dar hetzelve tot de drie andere Wereldsdeelen bee hooren zou. Uitde Ranken fchynt het » in groot. te ‚, naar de gewoone Klimboonen te gelyken. De Bladen zyn aan t end met een krom Punt. je of Haakje voorzien, dat in het andere ont= breekt, (16) - (15) Dolizhos vo!lub. Foliolis leteralibus extror{um gibbis, intermedio trilobo. HL. Clin 360, Ks II. DEEL. X. STUKe 154 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN. IV: (16) Slingerboon met tweebloemige Oxelfteels een sjes „ Liniaale famengedrukte Haauwen Hoorp- en een regt Baardje aan ’t end. STUK XVI. (17) Slingerboon met Liniaale flompe gefpitfte gen Bladen , die glad zyn, van onderen ruige Gebaarde. achtig. XVII, Flornee. (18) Slingerboon met een gladde Steng, de XVI. Bladfteelen ruigachtig , de Vleugels der Purpureuse , , et Bloem uitgebreid, xx. _ (19) Slingerboon met Eyronde flompe Bladen, gie el veelbloemige Steeltjes , en gelyke Bloem: emacige. blaadjes in grootte en figuur. De twee eerften van deeze komen in de Westindiën, de derde in de beide Indiën, en de vierde in Virginie voor ; welke laatfte lan= ge gezwollen Aairen heeft. xx. (so) Slingerboon met een blyvende Steng , ge Lignofúse fleel- Houtige. (16) Doliehes volub. Pedunealis bifloris Axillaribus Ec. (:7) Doliehos volub. Foliolis Linearions obtufis mucro- natie &c. Am. Acad. V, p. 4oz. Dolichos herbaceus minor. BROWN. Jam. 294 (z8) Dolichos volub. Caule glabro, Petiolis pubescentie bus &c. Bury. Fl, Ind, 160. (19) Dolichos volub. Foliis ovatis obtufis &c. GRON. Virge 32; 106. (ze) Dolichos Caule perenni, Pedunculis cspitatis &c. Doelichos Caule perenni Lignofo, H‚ Cif. 360. T. zo. Pha- feolus Ind. perennis. EICEB. Carol, 36. Cacara. {, Phafeo= lus fleelde Hoofdjes - Bloemen en Befirekte Li- IV. niaale Haauwen. AR Deeze , die overblyvende Houtige Ranken Eee heeft, is een Gewas gelyk de andere klimmen- —pecan de Boonen, dat niet alleen in Oostindie, maar %i2: ook aan de Kaap der Goede Hope groeit, Ik heb het van daar ontvangen als ook van Java, alwaar men het Cacara noemt, een Maleiefch woord , dat eigentlyk Boonen betekent, ge= meenlyk Karkarren. Het wordt aldaar zeer veel over Prieelen van Latwerk gelegd ; waar door men ’er in de eerfte plaats den lommer van heeft , ten anderen de fierlykheid der Bloemen, die paarfchachtig zyn enaan Trosfen voortkos men ‚ lang van duuring : ten derden de Haau- wen ‚ die van grootte als een Vinger zyn en meestal groen gegeten worden als Erwtepeulen, Ryp geworden zyn ze bruin en bevatten drie of vier rolronde Boonen van tweederleije kleur: naamelyk zwart met witte of geel met zwarte Stippen en Plekjes. Men vindt ’er ook Witte, doch die maaken een andere Soort uit, In Ames rika groeit het ook en wordt van fommigen Ze- venjaars = Boonen genoemd , als zeven Jaaren agtereen bloeijende en Vrugtdraagende, Men heeft ‘er altoos Bloem en Vrugt aan, zo ryp in als groen, zegt RocHerFoRT, aanmerkende dat lus perennis. RUMPH, „Amb. Ve. p. 278. Te 536, BURM, Z/, dnd, 166. Il, DEEL. XE, STUKo 156 DuBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. dat dit Gewas zig over Boomen, Rotfen , en aen waar bet by kan komen , uitbreidt, maakende Hoorp- een wonderlyke verwarring. Op Ambon, zegt STUK. RUMPHIUS, duurt het niet meer dan vier of Verden! vyf Jaaren, en is zeer gekweld met ftinkende Boomluizen, wanneer men het niet fnoeit. of zuivert, | gxj, (en) Slingerboon met een blyvende Steng en en zeer lange Aairen , die dubbelde Bloem- Osv;iq= k . chyos. fleeltjes hebben , de Haauwen gefpiist en Veel bioë- a, famengedrukt. Pi. LXIV. Ed | Fig, 2. ÌÍn Virginie was deeze Soort waargenomen , welke Haauwen als Erwtepeulen draagt volgens CLAYTON. Ik heb , onder dien naam, den Rank van een Japanfch Gewas bekomen, ale hier in Fig. 2, op Praar LXIV., af gebeeld, hetwelke „ volgens de daar aan bevindelyke Bladfteeltjes , geen drievoudige , gelyk alle de anderen van dit Geflagt, maar Gevinde Bladen fchynt te hebben. De Bloemen, niettemin „ vol- doen volftrekt aan de Kenmerken , gelyk uit eene derzelven, by A geopend voorgefteld, blykbaar is; alwaar a de Vlag, b de Vleugels en c den Kiel, als ook d den Styl en Meel. draadjes aanwyzen ; waar van negen tor een Scheede , die den Styl omvat, famengevoegd zyn en het tiende afgezonderd is. De twee Eel. (21) Dolichos volub. Caute perenni, Spicis longisfimis , Pedicellis geminis &C: GRONe Virg. p. Io, Dit AD BSL PE WK! Taj Eeltige punten, door welken de Kiel famenge- IV, druke worde, vertoonen zig aan den voet der *Sont Vlag, zeer duidelyk by e, in de aanmerkelyk Hoorp- vergroote figuur met Letter B beftempeld: zo TUE: dat men niet kan twyfelen, of deeze Plant hier gi“ thuis behoore, Behalve de Chineefche , voorgemeld , en ver- Arabifcha. fcheide anderen; kwamden Heer ForsKaoHL ook deeze Soort van Slingerboonen in Arabie voor : ten minfte befchryft hy „onder dien naam, een Gewas byde Arabieren Sjef genaamd , waar van de rype Boonen, gegeten wordende, Buik- zuiverend waren. Hetzelve droeg Haauwen van een Span lang, een Duim breed en cen Vinger dik 5 dus aanmerkelyk grooter dan gezegd is. Hy vondt 'er eene met een Boomachtige Steng , en eene Heefterige , waar van de Boonen ;, paarfch van Kleur , door de Karavaanen uit A- bysfinie medêgebragt werden , dienende aan het Gemeene Vrouwvolk en Kinderen, te Kairo, tot fieraad, Voorts werdt in de Velden van E- gypte een Soort geteeld met verfpreide Sten- gen ‚ van anderhalven Voet, op den Grond leg- gende, daar men de groene Haauwen „gekookt , van at, met Olie en Azyn, even als by ons de Princesfe- Boontjes , zogenaamd. In de Oxels hadt dezelve zeer lange Steelen aan ’t end ge- trost met Bloemen, en vervolgens met opftaan- de ronde Haauwen, een Span lang. Dergelyke kwam hem te Lohaja in Arabie voor , met win- dende Stengen. De Chineefche groeiden aande Sloo-« Ile DEEL, X, STUES 1$3 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, Iv. Slooten der Akkeren by den Nyl, twee Eilen ÄFDEEL. in ? rk vir hoog, met den Wortel in ’% Water (*). | le (a2) Slingerboon met een opfbaande bogtige XXII. Steng , opgeregte Oxel- Trosfen en han- on gende flekelige byna tweezaadige Haauwen. Jepaníche. Men vindt wel verfcheide Soorten van dit Ge- flagt in Japan, dochdeeze verdient den bynaam met het grootfte regt, om dat ’er de Fapanfche Soja van gemaakt wordt. Het is een Lymerig en niet onaangenaam ziltig Sap , dat in Flesfchen overkomt , en, in plaats van Vleefch-Sap of Sjeu, over Erwten en andere Spyzen gegeten wordt ‚ om den Appetyt te verwekken. In Oostindie is inzonderheid daar toe veel in ge- bruik, zo wel het Echte Japanfche, als het nae gemaakte Chineefche en ander van flegter hoee danigheid. %x Gewas , daar men de Japanfche Soja van maakt, gelykt veel naar het Loof der Turkfche Boonen, doch de Bladen zyn minder breed, en het heeft een opftaande Steng, met verdraaide Takken , tot-vier Voeten hoogte groeijende , volgens KaMmrPrFER. De Bloempjes zyn zeer klein, bleek blaauw „ en gaan naauwlyks open: de (*) Flor. Agypt. Arab. p. 132. (22) Dolichos Caule ereto flexuofo Ec. Mas. Med. 363. Fl. Zeyl. 534. Fhafeolus Japonicus Fructu albo, ex quo Soja conficiunt Japonenfes. Ray. Hift. XII, p. 438. Phas. ereâÔus filiquis Lupini. KZ&MPH. 47, 337, T. pe 838 AE, Stocke hola, 1764. p. 230. Te 9e ME D ItADEL P H E Ae ‘559 Zaadhuisjes, ruig gehaaird „anderhalf Duim lang, _ IV. gelyken naar die der geele Lupinen, en bevat- BERN ten cwee, zelden drie , witte Zaaden , als Erw- Hoorv- ten ‚ doch Boonachtig van figuur: gelyk my STUE- uit zodanige Haauwtjes , die ik van Japan ont- gj” vangen heb, blykt. Van Zaaden, welken men uit China hadt ge= kreegen, heeft de Heer Br re1ius te Stokholm dit Gewas geteeld en hetzelve in Afbeelding vertoond. Hy bevondt het geheel ruig, de Bla- den Ruitachtig Eyrond en de Bloempjes nog kleiner ‚dan gedagte Autheur die getekend heeft z % welk mooglyk aan ’t Klimaat zal toe te fchry- ven zyn , of aan eenige Verfcheidenheid, Im- mers, het gene ik daar van uit Japan heb bee komen, heeft de Bloempjes niet kleiner dan dat van K AMPFER (*). Van deeze Boontjes maakt men in Japan niet alleen een Bry, genaamd Mifo, die voor Boter vertrekt , welken men , volgens deeze Autheur, aldaar niet heeft (f): maar ook en wel inzon- 56 (*) Bereaius is zelf daar omtrent verbyfterd : want hy ZeRt , dat de befchryving van dien Autheur meer overeen. komfig is met zyne Waarneeming,dan de Afbeelding : doch Floseuli Floribus Ervi pares , Wexillo Peralisqae reëlis, vir expanfis; betekent geen Bloempjes die men Wacht zien kan zonder den Kelk te openen. (T) Het fchynt derhalve mis te zyn, dat men dien Bo- ter van zwarte Soja- Boontjes maaken zou, gelyk uit SHEe RARD is over gehomen door Ray: want de zwarten ge- bruikt men in Japan tot een Geneesmiddel voor Aamborfti- gen, zegt KEMPFER, Ile DElg, Ze STUK, IV. ArpreL. XVII, Hoorp. STUK. Tienman= „ige. 160 DUPBELSROEDERIGE KRUIDEN. derheid , de gedagte Soja of Sooju. Om deeze te bereiden , worden gelyke deelen van week gekookte Boontjes en Garst of Tarw onder cl- _ kander fyn gewreeven en met een gelyk deel Zout, in een Pot, bedekt: daar men dan byna zo veel Water op giet, Dagelyks wordt die Stoffe eenmaal omgeroerd , en , na dat zulks twee of drie Maanden geduurd heeft, doorge- zeegen. Het uitgeperfte Vogt bewaart men in Vaatjes en de overblyvende Klomp worde op nieuws met Water begooten en eveneens be- handeld. De manier , op welke de Soja door de Chií- neezen bereid wordt, is volgens den Sweed- fchen Kapitein EkeBere zeer verfchillende. De gekookte Boontjes , zegt hy, worden op een Zeef uitgefpreid , en, met Meel van der- gelyke Boontjes omwenteld, neergezet in een Korf. Dus, met Matten toegedekt, laat menze. eenige Dagen fchimmelen , vervolgens hard droogen; dan gezuiverd zynde, worden, zy in Potten gedaan, met Pekel begooten , en in de Zonnefchyn gezet, Zes Weeken geftaan heb- bende en het Vogt bruin wordende, giet men ’t af , doende fomtyds daar eenige Kruideryën by. Dus ziet men ligt, dat die Soja veel flege ter moet zyn dan de Japanfche. Zy neemen ‘er ook wel, zegt hy , by gebrek van de Wite te, Paétau genaamd, zwarte Boontjes toe, die zy Hactau heeten , en verbeeldt zig, dat mer der- D f A DEE P HI & 16 dergelvke Sjeu van onze Turkfche Boonen zou IVe Te Ja * ÄFDEELe kunnen bereiden (*). XVIII. (23) Slingerboon met een opgeregte Steng sn dweelingfe Lintaale byna opftaande Haau- , WENs À Cat jans: G Kleine. Deeze Soort is in Gewas veel kleiner dan de andere Soorten , ook niet klimmende , maat laag by den Grond blyvende, Zy heeft, voor ’t overige , een driebladig Loof als de Furkfche Boonen, doch ruuw ; witte Bloemen, en Haauwen van een half Voer lang en een-hal= ven Vinger breed, waar in witte Boontjes met een zwart Naveltje. Men heeft ’er ook van dic flag mer geele en met roode Boontjes, allen van grootte als Erwten, en deeze maaken , onder den naam van Kadjang, het voornaamfte Veed- zel, zo der Indiaanen en Chineezen , als van het Gemeene Volkte Lande en op de Schepen, in Oostindie uit. (24) Slingerboon met een blyvende gladde xxiv. Steng , tweebloemige Steelijes en opgereg- Bifloras. te Haauwen. | bloemige. Dee- (*) Stochh. Verband, 1764. De 40. (23) Doiichos Gaule ereko , Les. geminis Linearibus &c. Burm. El, Ind. 161. Phafeolus minor. RumPH. Amb, V. P: 383, Te 139. Paeru. Hort. Mal. Vilt. p. 75e T. 41e (24) Dolichos Caule perenni levi &c. R.-Lugdb. 363. Phae feolus vulg. Lablab effigie Bec. PLUKe Alm, 291, T. 2135 f, 4 ; { | E, IL. DEEL. X, STUK» 162 DuUBSRBELBROEDERIGE KRUIDEN,’ IV. Deeze Indifche , naar de cerfte Soort gelye. ralen kende , heeft een klein geelachtig Bloempje en Hoorps tweelingfe Zeisfenvormige Haauwtjes, STUK, AKV. (25) Slingerboon met een kruipende Steng Hp ruigachtige Eyronde Bladen , getrofte Kruipende, tweelings - Bloemen en Lintaale ronde Haau- WENbe Aan de Zeekusten van Jamaika komt deeze voor , die klein is van Gewas, en lange Bloem= fteelen heeft; de Haauwen veelzaadig, dun en rond. G r YC IiNE. Kruipboon, Een tweelippige Kelk en dat de Kiel met haa« te tip de Vlag agterover buigt, {trekt tot on. derfeheiding van dit Geflagt , dat wel ook meest drievoudige Bladen , doch veelal leggende en geenszins flingetende Stengen heeft. Het bevat elf uitheemfche Soorten; naamelyk Le Ca) Kruipboon met drievoudige Wortelbladens , gab leggende bogtige Stengen en tweebloemige ge f steeltjes. naêt= be aardfche. De (25) Dolichos Gaule repente , Fol. pubescentibus ovatis 8e. Am, Acad. V. ps go2. Dol, maritimus minor repens dsc, BROWN. Pam. 293. (1) Glycine Fol, tetnatis Radicalibus Ke. Syft. Nat, XII. Gen. 868, p‚ 484: Weg. XIll, p. 543. Phafeoloides Amer. procumbens 8&cc, Raye Suppl. 437. Arachidna Phafeoloides Amer. HERM., Prodr. 314. Manobi. LAET. Amer, C. 13e Glycine fubterranea. LINN. Dee. IL Pe 37. Te 19e Atachis Africana. BURM. Cap. 22. _ D 1 ABEL P H IT A. 163 De driebladigheid fchynt dit Gewas wel al-, IV. fermeest te onderfcheiden van de hier voor be- “Shan fchreevenc Aard - Eikels *: hoewel het ook Hoorps geenszins langwerpige maar ronde Zaadhuisjes *T85- heeft, met een enkel Zaad. Voor ’t overige de komt het, in manier van groeijing, en in ge= * Bladzo bruik , met dezelven overeen, Het is een voort *°* docpend Plantje , zonder Stengen , maar met Ran- ken, die langs den Grond kruipen en de Blade fteelen uitgeeven, uit wier Oxelen zeer korte Steeltjes voortkomen, ieder met twee geele Bloempjes. Zy buigen zig , na ’t bloeijen, in de Aarde , en aldaar groeit het Peultje , dat tond is, gelykeen Erwt, wordende onryp ge- kookt en als Erwten, zo in Zuid - Amerika als in de Westindiën , gegeten, (2) Kruipboon mer drievoudige byna naakte be „ad bycis Bladen , Haairige Stengen , hangende Tros- ng fl fen, de vrugtbaare Bicemen ongebladerd, _Eenhuie |__ _zige Deeze , die in Noord- Amerika op vogtige plaatfen tusfchen Heefters groeit, brengt zo wel onder als boven den Grond Vrugten voort; ge= lyk een Soort van Lathyrus, deswegen amphi. carpos gebynaamd, De Blaemen zyn , aan de Knietjes , by troppen digt vergaard, wit van Kleur, (2) Giycine Fol. tern, nudiusculis &ec. Phas, Amer. (upra et infra terram Fruêtus edens. Boran. Laedb. U, p. 28. Glye / cine Fol, ternatis, Pedicellis Rra&eatis. GRON, Pirg. 173» 1. 307. \ 1, % 1. DEEL. X. STUK» 164 DUBEBELBROEDERIGE KRUIDE nf IV. Kleur, hebbendeaan den voet een holrond bleek rien groen Schubberje, Die vrugtbaar zyn, hebben; Ld Hoorp- dat zonderling is, geen Bloemblaadjes. STUK. HL, C3) Kruipboon met drievoudige Bladen , de ens Blaadjes gekwabd , de Steng leggende en Pr twee Bloempjes op een Steeltje. dige. Hier heeft LINNEUS de Driekwabbige Do» lichos thuis gebragt van den Heer N. L, Bur- MANNUS, en hier behooren de beide Afbeeldin- gen, doorPLUKENET gegeven van een Boon- plantje van Madras, dat de Zydblaadjes, zo wel als ’ middelfte , driekwabbig heeft; welk ik in een dergelyk Plantje , weinig grooter dan de Zuuring- Klaver , uit Oostindie door my ont- vangen , insgelyks waarneem. Het is in de Af, beelding van gezegden Heer ook blykbaar, Die van de Akonietbladige Klimboon by JA CQUIN, door den Ridder hier t’huis gebragt, verfchile grootelyks in veele opzigtens zelfs daar in ‚dat dezelve een windende Steng fcheen te hebben, daar deeze langs den Grond kruipt , hebbende de Akonietbladige bovendien , volgens gezeg- den Autheur, de Kenmerken van ” voorgaande Geflagt. Ook waren de Steeltjes derzelve vyf-, niet tweebloemig , gelyk in de bepaaling deezet Soort. (4) (3) Glycine Fol. ternat. Folialis lobatis &c. Alant, 16e Dolichos trilobatus. Afant, rot. Dol. trilobus. BURM. Fl. Ind. p. 162. Te 50. f. 1. Phafcolus Maderasp. &c. PLUK. Alm. 292, T. rzo. f. 7, & T. 214. £, 3, Phafkolus Aconi- tifolius, Jacq. Obs. Ille Pp. ze T. s20 DATA DD ELP IN AREN TOS {4) Kruipboon met drievoudige Bladen , een IV. Pluizige Stens „ ruige Bloemfteeltjes che zeer kleine Lanvetvormige Blikjes, Hoorpe STUK Een windende Steng heeft deeze Oostindi- IV. fche, die met omgeboogen geele Haairtjes be- ze | zet is,en Bladen als de Klimboonen. Op Bloem- „Javaan fteelen , zo lang als de Bladen , komen aan ’t Le digt getropte langwerpige Aairen voort, van Violette Bloemen. (5) Kruipboon met drievoudige ruige Bladen _ v. en zydelingfe Trosfen. Lee. (6) Kruipbaon met drievoudige Wollige Bla-, VIe Omentofda den, zeer korte Oxel- Trosfen en tweezaa- Wollie dige Haauwtjes, Deeze beiden zyn klimmende Gewasfen, in Virginie wild gevonden. Het laacfte komt fom- tyds ook opftaande voor , en heeft , in zyne Haauwen , twee of drie glimmende zwarte Zaaden. De Bloemen zyn geel, Het eerfte heeft blaauwe Bloemen „» aan de Knietjes getropt en paarfch (4) Glycine Fol, ternatis, Caule villofo, Petiolis hirfutis , Brafteis Lanceolatis minutis. Burm. Pl, Ind, (5) Glycine Fol. terne hirfutis , Racemis |lateralibus, Gron. Virg. 1. 107. (s) Glycine Fol, tern. tomestofis , Racemis brevisfimis &c, GRON. Wirg. II. 106. Anonis Phafeoloides fcandens. DILk. Êlth. 30. Te 26, fs 29. B, Dolichos pubescens, Sp. Plant. p. izoii. N. 17, Lo II. DEEL. X. STUK, mf 166 DUBBELBROEDERIGE KROIDEN, IV. paarfch gevlakte Boontjes. De Ruigachtige Do- \ ine, lichos zou, zo de Ridder oordeelt, een Vere Hooep. fcheidenheid van deeze Soort kunnen zyn : want STUE. deszelfs Vlag is niet omgeboogen. Ens (7) Kruipboon met drievoudige Bladen „ ge- dncina a Bas Biiamiids trofte Bloemen en gezwollen Pluizige Haau- En y: E Stinkende, ene Aan de Kaap der Goede Hope valt deeze die een windende hoekige ruige Steng heeft, met gladde Eyronde Bladen, van onderen een weinig ruig , gefpitfte Stoppeltjes en geele geftreëpte Bloemen , van buiten Violet ; de Zaadhuisjes ruig, ronden dik, gelyk die van Rammelkruid, vir. (8) Kruipboon met drievoudige zeer flompe me Biaden , tweeling fe getrofte Bloemen „ er RE ongefteelde , byna Schyfronde , famengen ig&a drukte Haauwen,. In Ooftindie , zegt Linneus, groeit dee- ze zonderlinge Soort, die niet alleen de enkel- de Blaadjes rond heeft , maar ook de Zaad- huisjes , van grootte als het Zaad van Lupinen , bevattende een enkel Zaadboontje. Zy heeft een Kruidige, windende, gehoekte, ruigachti- ge Steng. (9) (7) Gljcine Fol, tern. Flor. Racemofis, &ce Phas. Africa hirfutus Bituminolus &c. Hmm. Lugdh, T. p. 492, (8; Glycine Fol. ternatis obtufisfimis , Racemzis Flor. ge- minis, Legum. fesfilibus fuborbiculatis compress, Mant. 57e DIA, KK DE LP: HS 167 (9) Kruipboon met oneffen gevinde Bladen , IV. Fi hd de Vinblaadjes Eyrond- - Lancetvormig en ERE zeven in getal. Hoorp. STUEe (to) Kruipboon met oneffen gevinde Bladen xx. en eene Heeflerige Steng. ji | Vinbladí- Deeze, in Noord- Amerika gevonden, komenge. elkander zeer naby , en de Geftalte verfchilt , X- Frutescens. aanmerkelyk van die der voorgaanden; gelyken- neefie- de naar de Aftragalus. De Bloem onderfcheidt-"8“ ze daar van , inzonderheid door een Liniaale zeer Zeisfenvormige Kiel, en is donker paarfch of blaauw: het Zaadhuisje tweehokkig, (z1) Kruipboon met enkelde Hartvormige Bla xr. den en eene ruigachtige driekantige Steng., Mo kern Uit den bynaam , dien de Heer BERGI ei aan zyne hier aangehaalde Crotalaria gegeven heeft, zou men denken dat de Bladen van dit | , Kaap- (9) Giycine Fol, impari- Pinnatis ovato= Lanceolatis &c. H‚ Ups. 227. Glycine Rad. tuberofà. H. Clif. 365. GRON. Virg, 197. R. Lugdh. 391, Apios Americana. COBN. Canad. 200, T. 201. Sriss. Bot. T. p… 29. Aftrag. perenn, Spic. Amer. fcand, Radice tuberofâ. Mortis. Hif?. Il, p. toz. S, 2. T. 9. Hib | d (ro) Glycine Foliis impari e pinnatis, Caule perenni, H. Cliff. 361. R. Lupdh. 391. Phafeoloides Frutescens Carolia niana &c. H. Angl, 55. T. Is. (11) Glycine Fol. fimpl. Cerdatis, Caule pubescente tri- quetro. Mant, 1or. Crotalaria Afarina. BERG. Cap. 194« Lens Elatines Folio fingulari , minor, pilofa , Flax. iutcis, e Maderaspâtan. PLUK. Amalth. 131. T. 454: £. & LA II. DEEL, Ze STUKs 168 DuUBBELBROEDERIGRB KRuiDeEnN. IV, Kaapfe Plantje naar het Mans- Oor zweemden „ lg en dan zoude Glycine menophyllos van den Heer Hoorp: BURMANNUS (*) Rotten - Oor genaamd , van STUK. Koromandel, daar toe beheoren kunnen; maar vr BeERGivs zegt, dat de Bladen van de zyne ftomp Hartvormig met een Puntje zyn. Die van PruKENET , hoewel van Madras af- komftig , gelykt ook naar de gezegde Oostin= difche het allerminfte niet: maar de zeer kleine Amerikaanfche Klimboon van CoMMELYNs fchynt als de eene met de andere te verbin- den (J). De Kaapfche heeft , volgens Gn Ridder , Stengen van twee Voeten, volgens Berrerus uitermaate lang, Draadachtig dun, driekantig , gehaaird , neerleggende: de Bladen Hartvormig wederzyds ruigachtig. Zy draagt in de Oxelen eenzaame Bloemíteeltjes , eenbloemig , met Vio- letkleurige Bloemen , in een byna driedeelig Omwindzel. Het Vrugtbeginzel is langwerpig, en Pluizig. | ERYTHR INA. Koraalzaad, Gevoeglyk kan ik hier de Kruidige Soort plaatzen van het Geflagt deezes naams , waar | van (*) Glycine Caule volmbili, Fol. fimpl. Reniformibus , Flor, laterzlibus Paniculatis. Burm. Fl. Ind, p. et so. £, 2. {f) Phafeolus minimus Amer. perennis Flore luteo , Fal. Afae ti Lanuginofs folitaxiis. Comm, #dors. I. p. 49, T. 255 \ MINA DEET CHAN BiL 160 van de anderen , als tot de Boomen behooten- IV; de, reeds omftandig befchreeven zyn *, De ÄFPFEL; N XVIII. Bloem heeft de Vlag veel langer dan de andere Hoorp- , „deelen en de Kelk is tweelippig. STUK, *iD- RS 2 } II. STux Cr) Koraalzaad met drievoudige Bladen en zeer blaiz. 169", eenvoudige Heefterige jaarlykfe Stengen, he Erythrina Zo hoog als de anderen , zo laag van Ge- Hierbacea, was is deeze , welke uit eenen dikken Wor. ***5% tel, veel naar dien van Wilden Wyngaard ge. lykende , Stengetjes uitgeeft, weinig dikker dan een Schryfpen, een of twee Voeten hoog , meest jaarlyks vergaande, terwyl de Wortel everblyft. De Bladfteelen zyn dikwils van on- deren gedoornd , de Bladen verfchillen van de andere Soorten , door eene Pylswyze figuur, Zy heeft opgeregte Trosfen of liever Aairen van hoogroode Bloemen, gelyk men dit in ’* Werk van EHRreT; door den Keizerlyken Lyf. Arts en Hofraad TRew uitgegeven , zeer fraay af- gebeeld vindt. De Meeldraadjes zyn hier wee. zentlyk dubbelbroederig : het tiende, naament- lyk, van de andere negen gefcheiden; niet al- jen famengegroeid of vereenigd , gelyk in de andere Soorten , volgens den Ridder: hoewel Dir- (1) Erythrina Foliis ternatis, Caulibus Gmplicisfimis Sc, H. Cliff. 354. R. Lugdb 373. N, 2. Coral Carolinienfis has- tato Folio. DiLL. Eltb. 107. T, go. Corallodendron humi- le &c CATESB: Carol, 49, T. 49. TREW. Eôrer, T, 5%. L 5 II. DEEL XZ, STUK, 179 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, jv, Deirrenrus het tegendeel fchynt waargeno- (Arpeers men te hebben (*), Zy draagt lange , dikke , rione, knobbelige Haauwen , bevattende Boontjes die sruxe Koraalrood zyn ‚ met een zwart Vlakje, De Tienman- Groei plaats isin de Zuidelykfte deelen van Noord- WEE Amerika aan de Misfippi - Rivier , als ook in Karolina, Cr xirToRrTA. Kittelbloem, Een agteroverleggende Bloem, met een zeer groote uitgebreide Vlag , die de Vleugels be- fchaduwt, komt als een byzonder Kenmerk van dit Geflagt voor „ ’t welk de vyf volgende uic- heemfche Soorten inhoudt. IL, (a) Kictelbloem met gevinde Bladen, en Moluk. Dit is een Gewas met flingerende Ranken, kifch. ’% welk veel voorkomt op de Molukkifche Ei- landen , in ’t byzonderop Ternate, Het draagt groote blaauwe Bloemen, Vlinderachtig doch ’c onderfte boven; zo dat de groote Vlag zeer by de andere deelen uitmunt en met dezelven aÎs de Schaamdeelen der fchoone Sexe afbeeldt. Hier= (*) Stamina verfus medium a furmitate coëunt ‚(zegthy) & Vagina inflar Stylum ambiunt. (1) Clitoria Fol. pinnatis. Sy//. Nat. Xil, Gen, 869. ps 434. Weg. XIII. p. 549, H. Cliff. 360, Ups. 2140 Fl, Zeyl. a83. Phas. Ind. Glycyrrhize foliis ; f. amplo coeruleo, Comm. Hort. I. p. 47, T. 24. Flos Clitoridis Ternarenfium. BREYN Cent. 76. T, 31. Flos coeruleus, RUMPH. Amd, Vo pe <6. T. 31: Schonga- Cuspi. Hors, Adat. Ville p.69. Te 38 | DINA DE LP MA Bt Hierom wordt het in * Maleicfch Bonga Calen- IV, de, en in bet Ternaatfch Bokyma Cozele , dat is den Clitoris Principisfe , geheten. De Bloemengee- Hoorps ven een fterk Blaauw af, als Indigo, en wor- STUK „den daarom dikwils by de Ryst gekookt van de Ee Indiaanen , om Oroh Bladen en halfmaanwys’ ronde , gevande jzzus. Behalve in Siberie komt. deeze ook in Italie en in Provence voor, De laatfte evenwel ver- Schilt aanmerkelyk van de andere , die. eene Steng van twee Ellen hoogte heeft, zeer Take kig en eenen koobbeligen Wortel , met Vine blaadjes van. vier of vyf Paaren , de Bloemen eerst bleek, dan geel en eindelyk byna Oranjee kleur. Die op de Bergvelden'’ van Provence groeit, is maar ruim een Voet hoog en heeft een enkelde Steng; de Bloemfteeltjes zeer lang, de Bloemen bleek, De Stoppeltjes van deeze zyn half Pylvormig en effenrandig, Het is, vols gens HALLER,een zeer fchoon Bloemgewas. (4) Erven met eek V inblaadjes ‚ half „1% Vernsé. Pyle Voor jaarte, (3) Orobus ral pinnatis ovato-oblongis &c. Orob. Alp. Jatifolius. C. B. Pin. 351. Prodr. 149. BURS. KIK. £51. Oe xobus Fol. ovato- Lanceolatis &c, GMEL. Sib. IV. p. 1 T. 4. Mant. 442. B, Orobus Fol, quinatis &c, GER. Prove 452. Orob, fylv. pallido fore, C. B, Pin. 351 Galega mon- tana Dalechampii. J, B. Hiff. 1. p.…343e (4) Orobus Fol, Pinnatis Ovatis Ec. Orobus Caule fims El. DEEL. KX. SIUKE. zo DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN G'd Pylvormige effenrandige Stoppeltjes en eene EE enkelde Steng. HoorD- Ee: Van deeze, die in de Bosfchen van Europa ienman- gemeen is , verfchilt de voofgaande, door de nigee …__Steng hooger en minder hoekig , de Blaadjes breeder, de Stoppeltjes fmalier, de Bloemftee» len langer, de Bloemen grooter , overvloediger en Geelachtig te hebben , zo Doktor GERARD aantekent. Door haare paarfche Bloemen wordt het Kreupelbofch niet weinig verfierd. Zy draagt _ opftrande Haauwtjes „ bruin van Kleur , met ronde Zaaden , waar van het Meel onder de Geneesmiddelen is opgetekend, v. (5) Frven met Lancetvormige Vinblaadjes , EN half. Pylvormige effenrandige Stoppeltjes , ge. en eene enkelde Steng. Wegens den knobbeligen Wortel is deeze vermaard , die in de Bosfchen door geheel Eu- ropa groeit. In Duitfchland noemt menze Chrise tianwurtz en elders Berg-Cicers, De B! oenen zyn ook B he Haauwen in ’t begin paarfch= ach. plicisfimo &c. H. Chff. 366, R. Lugdh. N.2. HALL. Helv, 6e2. Fl, Suec. 595, G4l. KRAM. Auflr. 213. Orobus Sylva- ticus purpureus vernus. C. B. Pin. 351. THAL, Herc, 80. T. 6 ( s} Orobus Fol. Pinnatis Lanceolatis &c. HL Cäf. 366. R. Zugdb. N. 3. GOUAN Monsp. 366. Aftragalus fylv. Foliis oblongis glabris, C‚ B. Pin. 351. Aftragalus fylvaticus. THAL. Herc. 7.T. 1. Lathyrus angufifolius Radice tuberofÂ. LOEs. „Prusf. 138. T. 37e DET AD ELP HTA, Iër achtig en ryp wordende bleek , bevattende klei- IV. pe blaauwachtige Zaadjes. In Schotland wordt ADL de Wortel , wegens den zoeten Smaak , tot Hoorp- Spyze gebruikt , zegt HALLER , en tot een°?®ä Gereesmiddel , waar mede de Boeren den Hon- aa” ger en Dorst verdryven en Borstkwaalen (*), ee VL. (6) Erven met bweepaarige Degenachtige Blans ston den ‚ Eisvormige Stuppelijes en enkeldegauftifolius. Strengen, Teeze Smalbladige, in Siberie door den Heer GMELIN Waargenomen , fchynt niet veel te verfchillea van die vierbladige, welke Doktor GeErarp in Provence op drooge dorre plaat- fen vondt, De Kruidkenoer Carorus Tos. SANUSs hadt een dergelyk Gewas in Bourgondie gezien, dat wederom met den derden Oost _enrykfen Orobus van CrLusrus veel overeen- komst heeft, (7) Erven met een Takkige Steng en zespaari= VI $ Niger. ge langwerpig Eyronde Bladen. D Zwarte. ee- (*) Helv. inchoat. 1768. Tome IL. p. 182. (6) Orobus Fol. bijvgis EnGformibus &c. Gmet. Siber. IV. T. 14. f. s @, Orob, Caule Ramofo „Fol. quaterno» pinnatis &c, GER. Prov, 493. Orob Orientalis, Fol. anguft. Coftz brevisfimz, TOURNE. Cor. 26, Araci f. Apios legumi- nofe Species Tosfano Carolo. J. B. Hift. ll, p. 326. Oros bus Pannon. tertius. CLUS. Pann. pe 739. (2) Orobus Caule Ramofo Fol, fexjagis ovato - oblongis. H. Clif. R. Lugdb. 366. GOUAN Mdensp. 367. HALL. Helv. M 3 603. IE. DEEL, Xo STUB. 282 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. _Deeze, die ook, zo wel in de Zuidelyke als AEDEEL. Noordelyke en Ooftelyke deelen van Europa, Hoorp op de Gebergten groeit, wordt gehouden voor STYKe den regten Orobus, en gebynaamd wegens de bn Kleur der Haauwen en Zaaden. Ook wordt dit Kruid door ’t droogen zwart. De Afbeelding , welke CrLusius ‘er van geeft, is onder den naam van Aftragaleides door Doponrausen Lorer overgenomen, De Wortel , dien zy lang , dik en Houtig heeft , is insgelyks zoet van Smaak, vil 8) Erven met ukkie Steng handelen brobus Pi (8) E een Takkige Steng , tweepaarige berich. Lancetvormige geaderde Bladen en eeni= prk germaate gedoornde Stoppeltjes. Van de groeiplaats heeft deeze den bynaam, en komt ook in Languedok voor, 1x. (9) Erven met een Takkige ruige leggende ze e ee Steng ; de Bladen byna zevenpaarig. Van de voorige Soorten vallen ’er drie in Sweeden en andere deelen van Europa, doch gece 603. Fl, Suee. $97 , 648. Orobus Sylv. Vicie foltis. C B. Pin. 352, Orobus Pannonicus alter. Crus. Parr. Fig. ad Calc. ultima. Aftragaloides. Don. Perpt. sste LOB. Zo IL 72. (8) Orobus Caule Ramofo , Fol. bijugis &ec. GOUAN Alonsp. 367. Orobus Pyren. Fol. Nervofis, TOURNE. Znffe 235. PLUK. Phyt. zi. f. a. (9) Orotus Caule Ramofo hirfuto decumbente &c. Arsa Acad. IV. p 284. N. 66. Orohus fylv. noftras. Rap. Angl, Eil. Pe 324. Hij, 1892. Mem, de Paris 1706. p. 109, Tab. & Drek DEL Pri: 183 geene in Engelandof in onze Nederlanden; maar IV. deeze komt natuurlyk in Engeland en Vrank- “SPEEL ryk voort Men vindt ze by RAv onder den Hoorp- naam van Engelfchen Bofch- Orobus befchree- STUX: ven en door CRoMEL als eene Franfche in en Afbeelding gebragt. Zy is gemeen op de hooge Velden van den Goudberg , Cantal en Pui de Dome in Auvergne , een Provincie, die in ’% ” mer der Zuidelyke deelen van Vrankryk legt. c Gewas verheft zig zelden meer dan een Voet hoog. De Haauwtjes zyn ongevaar een Duim lang en een vierde Duims breed. LAT HYR DS, en platte Styl, naar ’t end verbreedende , aan de bovenzyde ruig, {trekt inzonderheid tot onderfcheiding van dit Geflagt , ’t welk ook de twee bovenfte Kelkpunten: korter dan de andee ren heeft, Hier kan men byvoegen ‚dat de Blad- {teel drorgaans in een Klaauwier uitloopt, zyn= de hoekig en op zyde voorzien met twee,zeld- zaam met verfcheide Bladen. De Latynfche of Griekfche naam , ted (die wel van Lathyris , gelyk het Wolfsmelk- Kruid fomtyds genoemd wordt , moet ondere fcheiden worden ,) is in algemeen gebruik; hoewel men fommige, in ’t Hoogduitfch , Plat- erbfen of Platte Erwten, in ’t Franích Gesf/e , in ’ Engelfch Cicheling , genoemd vindt. ’c Getal der Soorten , waar van de negen eer- ften eenbloemige , de vier hee tweebloe- M le IL. DEEL, Xs STUXe 134 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN: IV, mige, en de laatften veelbloemige Steeltjes heb= ie ben ‚ meestal Europifche Planten „ is eenena Hoorp- twintig, als volgt. STUK. j 1 _(a) Lathyrus met eenbloemige Steeltjes., ons. she ebladerde Klaauwieren en Pylswys’ Hart= Ongebias vormige Stoppeltjes. derde. ; Van dit Kruid , dat in de Zuidelyke deelen van furopa onder ’t Koorn groeit, heeft de. vermaarde ToOURNEEORT een byzonder Ge- flagt gemaakt onder den naam van Apliaca. Vol- gens LoBEL zou het op veele plaatfen in de Nederlanden 3 volgens. anderen cok in Epgeland _ voortkomen. Het is in Switzerland en Vrankryk , op de Akkers, niet ongemeen, en fchyac het Kruid van dien naam, by Prinrus, niet te zvn (*). Het heeft dunne Ranken en breede Stoppeltjes in plaats van Bladen , waar tusfchen het Steeltje uitfchiet , met een klein geel Bloem- pje. De Haauwtjes zyn taamelyk breed, met zeven of agt gladde ronde Zaadjes. Somtyds , doch zecr zeldzaam, geeft een der Klaauwie= ren twee Blaadjes uit, gelyk in de andere Soor. ten, In Vrankryk noemt men ’t Lifette, (2). (3) Laehyrus. Peduneulis unifloris , Cirrhis aphyilis &c. Sy,?. Nat. Kil. Gen. 872. p. 436. Peg. Xlll.p. ss 1. GOUAN. Mönsp. 367. Lath. Cirrhis aphyllis. H. Clff. 367 R. Lugdb. 362. DAL'B. Paris 217. Vicia lutea fòl. Convolvali mino= ris. C_ B. Pin. 343. Aphaca. Los, Je, Il. p‚ 70. Aphaca. TOURNE. Zujl. 399. T, 223. MILL. Te 43. (*) Aphaca Foliis tenuibus admodum, paulo altior Len- tie ED TA DE L PHTI A 185 … (a) Lathyrus met eenbl. St. enkelde Bladen IV. AFDEELs en Elsvormige Stoppeltjes. Oe XVIIL Hoorp= _Naar den Montpellierfen Geneesheer N r1s-srax, soLE heeft TOURNEFORT dit Kruid, dat 11 van de Lathyrus zig , door geen Klaauwieren te 50 hebben , onderfcheidt , in een byzonder Ge. Onge- flagt getyteld, Het groeic in Vrankryk en Ba-de, geland, als het voorgaande en heeft een ops ftaande Steng , met zeer kleine Elsvormige Stop. peltjes, en Grasachtige Bladen, Somtyds komt het met tweebloemige Steeltjes voor, (3) Tathyrus met eenbloemige St. die langer lit. _ dan de Kelk zyn en zeer eenvoudige twee pre den ladige Klaauwieren. dE Ö 68 Ä aardiche. Uit Syrie is deeze Soort in de Europifche Tuinen overgebragt „ een zonderling Gewas , Arachis of Arachidna genaamd, om dat het, 5e ticulâ; Siliqug majores , in ijs Semina duo &c. Hift. Nat, Libr. 27. Cap. ar. (2) Lathyrus Ped. unifi. Fol. fimpl, Stip. fubulatis. Lath. fol. folit. Lentiformibus, HE. Cif. 366, GOUAN Monsp. 367» R. Lugdh. 362. Lathyrus fylv. minoe C.B. Pin. 344. Lath. anguftifolius. MAGN. Hort. 112. Ic. Ervam fy'velre. Dop. Pempt, s29. LOB. c.ll. 71. Nisfolia. TOURNF. Inf?, 656. Nis- folia parva. Fl. purp. BUXB. Cent. Ill. p. 84. T. 45. f. 1e (3) Lathyrus Ped, unifloris Calyce longioribus &c. GOUAN Alansp. 368. H. Clif, 367. R. Lugdb. 362. Vicie fimilis fu- pra et infra terram Siliquas gerens C. B. Pin. 345. Arachid« na f, Arachoides Honorii Belli, |. B. Hij? IJ, p. 323. La- thyrus amphicarpos. MoRis, Fiff, ll. pest. S. 2. T.23.f. zo M 5 ll. DEEL. Xe STUK / 186 DuBBELBROEDERIGE KrRuriDENe Iv. gelykde Westind:fche Plant vandien naam „ hier 'AFDEEL: voor befchreeven ”* „ 7: ne Heauwtjes zo wel one Hoorp- der als boven den Grond voortbrengt, Hier sTuK. echter buigen de Bloemte-ltjes zig niet om of , ene kruipen met het Vrugtbeginzel in den Gronds *zie maar fommige Stengen of Rankjes , dat nog blade, 122 wonderlyker is loopen onder de Aarde en vol brengen aldaar de Bloem- en Vrugtmaaking. Deeze Stengetjes zyn Bladerloos en witachtig , de anderen hebben Klaauwieren met twee Lan. cetvormige Blaadjes en fpitfe Stoppelrjes. De Haauwtjes vallen een Duim lang en bevatten twee of drie ronde Zaadjes. Aan de Vezels der Wortelen komen eenige Knobbels. voort, 14 ‚ iv. (4) Lathyrus met eenbl. St, tweebl. Klaauwie- Lane ren en Eyronde famengedrukte Haauwen, vliezige. die op de Rug gefleufd zyn. v. (5) Lathyrus met eenbl. Steelen , de Klaau= Raf sieren twee- en vierbladigs de Haauwen Eyrond famengedrukt , aan. de Rug met twee fcherpe kanten, Die (4) Lathyrus Ped. unifi, Cirrhis diphyllis Leg. ovatis &c. GoUAN Monsp. 363. Lath. fativus Fl. purpureo. C. B. Pine 344. Aracus five Cicera. Dop, Pempt. 523. LOB. Ze. Il. p. 69e (s) Lathyrus Ped, unifl, Cirrh. diph. tetraphyllisque ‚ Leg, ovatis &c. GOUAN Monsp. 368, H. Clif. 367. R. Lugzdbe 363. Lath. annuus fl. coeruleo Ochti Sil:qaâ. Herm. Lugdb. 357. £. Lathyrus fativus Flore Fruêtugue albo, C. B. Zin. 343. Lathyrus five Cicercula. Dop. Pempt, 522. Cicercula Egyptiaca. Crus. Hiff, Il. p. 236. HALL. Helve insboat. Tom, EL. pe 196. DB TA DEL P- HrErd Wh Die Soorten van Lathyrus , welkeop verfchei- IV. de plaatfen van ons Wereldsdeel , in Switzer-* en land , Vrankryk , Spanje , onder den naam van Hoorp- Platte Erwten, tot Voedzel voor ’t Gemeen TUE: en voor net Vee gezaaid worden , verfchilleng,;n* meest in de Kleur der Bloemen, weike wit is of paarfch of roodachtig, De Steng is ongevaar een Elle hoog , of wat laager in de paarfche bloemigen; die ook de Haauwen, aan de Rug, wel gefleufd, doch niet met fcherpe kanten heb. ben. De Haauwen zyn breed en byna Eyrond, bevattende hoekige Erwtjes , die in de eerfte Soort bruin, in de laatfte deezer twee witach. tig zyn. De eerften noemt men in Vrankryk Gaîrouttes , de laatften Gesfes of Geisfes, in ’t Hoogduitfch Kichern. Zy zyn in ’ kooken, en niet minder in % verteeren , van eene harde na. tuur. | Tot deeze Soort betrekt de Hoogleeraar N, L. BurRMANNus(*)dat flag van Ooftindifche Boontjes , welke Clymenumn Benghalenfe genoemd was door den Heer GARZIN. [k heb, onder den naam Kadjang Catri ‚ van Java een dergelyk Gewas bekomen , dat ontzaglyk lange Klaau- wieren met zeven Krulletjes en twee of vier Bladen op zyde heeft ; als ook twee groote Stoppelblaadjes met tweebloemige Bloemfteelen en de Haauwen verfchillen aanmerkelyk in figuur. (6) (*) Fl. Ind. p. 162, IL. DEEL, Ke STUK 28 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. __ (6) Lathvrus met eenbloem. Steelen korter dan el de Kelk; tweebladige Klaauwieren, enkeld; Hoori- en Lanucetvormige Bladen. STUK. vr. «In de Oofterfche Landen groeit deeze, een aan Kruidje van maar een Span of een Voet hoog „ kontiet met lancetvormige Stoppeltjes en zect korte baate. _ Bladfteeltjes, de bovenften tot een Draadachtig Klaauwier verlangd. Hoe klein de Kelk ook is, de Bloem is naauwlyks grooter, het Zaadhuis- je byna zo lang als de Bladen, breeder, glad, geftrekt, wij. (7) Lathyrus met eenbl, Steeltjes „ tweebladige aen Klaauwieren , de Blaadjes borflelig Lá- bladige. niaal. De ongemeene fmalheid der Bladen onder- fcheidt deeze , die in de Zuicelyke deelen van Europa grocit. Zy heeft de Bladíteelen drie- deelig , driemaal zo lang als de Stoppeltjes en- de Haauwen Eyrond, gezwollen. De Bloemen zyn toed. ving. _ (8) Lathyrus met eenbl, gebaarde Steeltjes, ‘Hockige, | wee. (6) Lathyrus Ped. unifl. Calyce brevioribus &c, JAcQ: Hort. T. 86. Lath. Orientalis Flore vix confpicuo. BOERHe Lugdb. ll. p. 42. (7) Lathyrus Ped. uniftoris, Cirrhis diphyllis &c. GOUAN Monsp, 368. GEK. Prov. 495. Lath. Fol. anguttis &c. SEG. Ver. Il. p. 82, Lathyrus Baldi. Riv. zeer. Lath. fylv, major anguftisfitno folio. C. B. Pin 544. Prodr. 148. (8) Lathyrus Ped. unifl. Ariftatis &e. Govan Jfonsp. 369e Lathytus Eoliis binatis Gramineis. HALL. Helv, 594. Lathe an= DA DE oe) raad! 189 tweebladige enkelde Klaauwieren „en Li- IV. d J Arverte niaale Blaadjes, XVI. (o) Lathyrus met byna eenbloemige Steeltjes adh en veelbladige Klaauwieren „de Blaadjes vx. overhoeks. — _ Labwas articula- Deeze, in de Zuidelyke deelen van Vrankryk Gewrichte. en in Spanje groeijende, hebben ook de Bladen zeer fmal en Grasachtig. De Bloemen zyn in de eeríte rood „in de andere paarfch en wit, De eerfte heeft lange famengedrukte Haauwen met hoekige Zaaden ; de laacfte heeft de Haauwen als met Leedjes gewricht. Meest komt deeze vierbladig voor en fomtyds tweebloemig. (10) Lathyrus met tweebloemige Steeltjess tweebladige Klaauwieren , Eyrond-lang- ag werpige Bladen en ruige Huauwen. kende, , Onder den naam van Welriekende Lathyrus is dee- anguftisfimo folio , Semine angulofo. TOURNF. Juf?. 395. Lathyr, Folio tenuiore Floribus rubris. BUXB. Cent. ILL. pe Banne Aaf. ze (9) Lathyrus Ted, fubunifloris &c. H. Clif. Ups. R. Lugdhe 363. Lathyt. anguftisfimo folio Americanus variegatus. C. Be Pin. 344. Clymenum Hisp, MiLL. Diët. T. 960 & Lath. anguftifolius humilior. C‚ B. Pin, 344. TOURNE. Juf?. Tab, 218. (ro) Lathyrus Ped. bifloris, Cirrhis diphyllis &cc, A. Cliff 368. Ups. ziG. Re Lugdh, 363. 6 Lath, Siculus. Rupr. Fene HALL 260. Lath. diftoplatyphyllos &c. Comm. Hort. Ate p= 219. Te 30. B, Lath. Zeyl. odgrato Flore amoeno, ex albg tubro vario. BURM. Zeyl, 138 le Deur. Xe STUK. IV. AFDEEL. KVII. Hoorp- STUK. Tienmane ige. XL. Latbyras) ENNE. 19o DuUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, deeze , als een Zaay -Plant , gelyk alle de voor- gaande Soorten , in de Bloemhoven bekend en verftrekt tot een groot fieraad , inzonderheid ‘die, uit Cevlon afkomftig , ke de Bloemen wit en rood bont heeft : Zynde aan den ver- maarden Co M MEL YN , door wien deeze Soort, uit den Hortus alhier , werdt afgebeeld , alleen= lyk de andere ‚die de Vlag der Bloemen paarfch, de Vleugels en Kiel blaauw heeft, bekend ge« weest. ’t Gewas bereikt ‚ naar dat men ’% op. bindt, meer of minder hoogte, In Vrankryk wordt deeze Soort le Pois dodeur, dat is rui- kende Erwten, en by ons ook wel Moskeljaat= Lathyrus geheten. Men noemtze Lathyrus Cú- pani , om dat zeker Pater van dien naam de Zaaden , in ’t jaar 1699, van Palermo op Sici- lie, van waar de blaauwe, die deswegen ook Siculut getyteld wordt, eESISE is, aan den Hortus alhier gezonden ‘hadt (ut ik (11) Lathyrus met tweebloemige Steeltjes , tween bladige Klaauwieren , Degenvormige Blaad- Taarlykle. jes, gladde Haauwen en tweedeelige Stopa peltjese Daar (*) De Heer GOUAN zegt van deeze Soort , Hospitatar in Hybernaculo ; fempervirens3 dat weinig met een Jaarlykfé Zaay- Plant fchynt te ftrooken. (11) Lathyrus Pedanc. bifl. Cirrhis diphyllie Sec. GOUAN AMonsp. 369. Lathyrus Hisp. Rrv. Zetr. 1s8. Lath. Hiísp. Fl. lutes. HERM. Lugdb. 357, Lathyri fpecies lutea. Je B. Hif, ll, p. 3040 Dekt: D BL PM AAN vaor / Daar alle de voorgaande Soorten, zo wel als IV, 2 k ÄFDEEL. deeze ; Faarbykfe Zaayplanten zyn, Zou de by- HE naam zeer weinig gepast fchynen , indien die Hoorp: eigenfchap niet tot onderfcheiding diende van ST®£% de gemeene- geelbloemige Lathyrus „ welke een 4,0 overblyvende Plant is, Deeze , in Spanje en Languedvk voorkomende , heeft zeer {mal ge- flipte Stoppeltjes. (re) Lathyrus met tweebloemige Steeltjes „twee. — xr. bladige Klaauwieren , de Blaadjes overhoeks Ed Lancetvormig en glad, de EE half oen maanvormig. linen Deze, uit Barbarie afkomftig, heeft Haau- wen als van de Orobus en groote hoogroode Bloemen. Cx3) Lathyrus met. tweebloemige Steeltjes, veel. xm. e ° 0 ® Ci (4 jad bladige Klaauwieren-en getande Ede td che, Den naam van Clymenum hadt Tourne- FORT aan een Geflagt gegeven , % welk door de veelbladigheid alleen van de Lathyrusfen on« derfcheiden werdt. Het bevatte drie Soorten , waar van die met gewrichte Haauwen , door hem (12) Lathyrus Ped..bifl, Cirrh, diph, &e. Re, Lugdb. 363. N. 7. Ltah, Tíingitanus Siliquis Orobi, Fl. amplo ruberrie mo. Moris. Hij? IE, p. ss. (13) Lathyrus Ped. bifl. Cirrh. polyphyilis, Stipulis dene tatis. H. Cliff. 368. R. Lugdh, 364. N. ro. Lath. Viciordes Ves zillo rubro Sc, Moris. Hijt. II. p, 46, PLUK: Pyt. 114. É. 6. He DEILe X, STUKa 192 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN; IV. hem afgebeeld, reeds ís befchteeven. Deere, ie die zo wel in de Levant als in Barbarie groeit, Hoorp heeft platte Haauwen en twee Bloemen op een STUK. taamelyk langen Steel , met de Vlag rood, de Tienman- Yleugels en Kiel blaauw. MortisoN hadtze Las Rigee f f thyrus , die naar de Vitfen zweemt, getyteld, XIV. (14) Lathyrus met meest driebloemige Steel hoen tjes, tweebladige Baardjes, Lancetvormis Ruige. ge Bladen, ruige Haauwen en ruuwe Zaa= den. Ín Vrankryk , Engeland en elders, onder ’t Koorn, komt deeze voor , dië ongevaar eên El« le hoog groeit en roodachtig paarfche Bloemen heeft, zynde , zo wel als ’t voorige , een jaarlyks Zaay - Gewas, xv. (15) Lathyrus met weelblaemige Steeltjes , twee- en bladige Klaauwieren , ovaale Blaadjes en ‚ge. naakte Leedjes. Zandige Koornlanden „ niet alleen in de Ne- derlanden, by Geneve en in Tartarie , gelyk de Ridder zegt, maar ook by Weenen in Oost» enryk, door geheel Switzerland en in veele dee« len (za) Lathyrus Ped. fuberifloris , Cirrhis diphyllis &c, GEVAN Monsp. 369. R. Lurdh. 363. DALIB. Paris. 216, Lath. anguftifol. Siliquâ hirfutâ. J. B. Hi?, IL. p. 3os. Ca B. Pin. 344 (+5) Latbyrus Ped. multifloris, Cirrh. diph, &c. H. Ch. 367. R. Lugdb. 364. GOUAN Monsp. 369. GORT. Belg. 207. &c. &c. Larhyrus Arvenfis repens tuberofus. G, B. Pin. 344» Terre glandes, Don, Pemps, sso. et Pen ts Ape rn PiOHSEGK 193 deelen. van Vrankryk , leveren dit Gewas uit, IV. dat men „Aardakers noemt. Men wil , dat het “eni de Arachidnazou zyn ven U neEOPHRASTUS, Hoorne en fommigen hebben bet tot de Apios , dat cen STUE: Soort van Wolfsmelk is, wegens de knobbelige He Wortels, zeer ten onregte thuis gebragt. De Franfchen noemen het Glands de Terre, de Engelfchen Peaft iEarthmuts , de Duifchers Erdnusf, Erdeichlen of Erdftigen,en by ons, onder * Gemeene Volk, Muizen met Staarten, dat beter gezegd zou zyn zonder Staarten; de- wyl*men die Vezels, welke den Staart verbeel- den, ’er doorgaans afdoet tot het gebruik, * Gewas heeft lange flappe Stengetjes, op den Grond leggende, en Klaauwieren met twee Ey. rondé Blaadjes, die, gelyk in fommige Soorten van Erwten, naar elkander toegekneepen- zyn, De Bloemen , op lange Steeltjes, ‘Froswyze, vier of vyf by elkander voortkomende, hebben een fchoone Roozekleuren zyn niet onaange- naam van Reuk, De Aardakers zyn in fommige Landen, gelyk in Tartarie, een gemeene Spyze , en worden by ons, gelyk bekend is, dikwils tot Verfnape- ringen voor Lekkerny genuttigd , even als de Karftengen. Het gedeftilleerde Water der Bloe- men is door fommigen aangepreezen. Ook zyn ‘er, die de Wortels gehouden hebben voor de Dudaim der Hebreen (*), (16) (*) HALLe Helw. inchoat, Tom. 1. P. 189. N IT. DEEL, Xe STUK. 4 194 DUBSBELBROEDERIGE KRUIDEN, 4 IV, (16) Lathyrus met veelbloemige Steeltjes , twee- AFDEELe | XVIII bladige enkelde Klaauwieren en Lancetvor- Hoorp- mige Bladen. aTUKe / ANS Deeze , die door haare geele Bloemen zig on= Lathyrus Pratenfis, derfcheidt, komt in de Velden op veele plaatfen ea Europa , als ook op Ysland , voor. ‘Men vindtze by ons aan den Duinkant, als ook op Zandige Bouwlanden in de Provincie van U- trecht , Vriesland en elders. Aan Beeken, op de Oevers van Meiren en in vogtige Weiden „komt. dic Kruid , dat men Geele Wikken noemt ; in Switzerland overvloedig voor, Sommigen wile fen, dat het waardig zou zyn te zaaijen en aan te kweeken, als een uitmuntend Voeder zynde voor het Vee (tf). De Stengen zyn van eert Voet tot een Elle lang en zwak ; de Klaauwieren fom- tyds in drieën gedeeld ; de Blaadjes een weinig omgekruld en famengekneepen 3 de Zaadhuisjes kort en wat krom, bevattende ronde geele Zaadjes. (17) {:6) Latbyrus Pedunculis ‘maltifloris » Cirrhis diphyllis &c. Gort. Belg. 207- GOUAN Monsp. 369. KRAM. Auflr. 224. Ozp. Dan. 527 R. Lugdb. 364. Lathyrus fylv, luteus Fo- liis Vicie. C. B. Pin. 344. Lath. luteus fylv. Dumetorums. T- B. Hf. Il, p. 304 (}) Eximium Pabulum eft , quod feri mereatur et coli. HALL. Melv. inchoat. Tom. I. p. 189. Preftans in Pratis Pabulum, fed refpuit aprica. LINN. Fl. Suee, ll, p. 253. Mee les hanc edere fertur, MENAND,. Satag. 29e & \ DFA DE EL PH tf A 193 “ (47) Lathyrussmet veelbloemioe Steeltjes „twee-e IV. ' ä , ; - AFDEELe bladige Älaauwieren , Degenvormige Bla- “ vorr. den en Wliezige Leedies. - Hoorps | STUK (18) Lathyrus met weelbl, Steeltjes, tweebl, «vu. mat? EN De Lathyrues Klaauw. Lancervormige Bladen en U lies heen zige Leedjes, Wilde, XV ILL (19) Lathyrus met veel). Steeltjes , twee- en abe vierbladige Klaauwieren , Lancetyormige blad:ge, Bladen en #/ liezige Leedies. KiXe $ Heterge e Pphvilus, Tot een van deeze, die in Euro opa hier en Smaibia- | Cige. daar. voorkomen ; Bhiaicak de Aros- of Bouguete Lathyrus , welke met haar fterk oploopend Ge- was en fchoone Trosfen van Roozekleurig paare fche Bloemen, aan Stokken of Prieelen, onze Tuinen Er: Dezelve komt ook , op fom- mige plaatfen der Nederlanden , in’ wilde voort uit gevallen Zaad, en verftert aldaar de Haagen, Mert de laatfte fchynt zy wel de meefte over- een- (17) Lathyrus Ped, multifl, Circhis diphyllis, Foliolis En- fiformibus &c. H. Clif. 367. Fl, Saec. 598, 644. DALIR. Paris 216. Lathyrus fylv. major. C, Be Pin, 433. Lath. (yle veftris. Don. Pempt. 523 (18) Lathyrus Fed, multf, Cirth. diphy!lis &c. Gorr. Belg. 207. H. Clff. R. Lugdh. 564. N. 130 Lathyrus latifoe lius. C. B, Pin. 344: GAR. Prov. 271. T. 108. Lathyrus maje latif. Flore purpureo fpeciofior. J. B. Hij, Il, p. 303. La thyrus latiore folio. Lo. fe. ÌÌ. 63. (19) Lathyras Ped. multifl. Cirrh. diph. tetraphyllisque &c. Fl. Suec. Il, N. 646. GOUAN Monsp. 370. Lachyrus ma- jor Narbonenfis angu{ufolius. J. B. if, Il, p. 304. | N 2 Ii. DEEL: X. STUK» , 1906 DurBELBROEDERIGE KRUIDEN IV. eenkomst te hebben , alzo de Bladen Lanset- EDEL vormig zyn, niet Ovaal, gelyk Lanneusvan Hoorp. de Breedbladige zegt. Allen zyn zy hem in Ken Sweeden wild voorgekomen en de beide laat- si he” {ten dikwils met vier Bladen aan de Klaauwie- ren. Het zyn overblyvende Planten, die uit den Wortel in ’ Voorjaar weder uitfpruiten. De eerfte heeft de Bladen Degenvormig , niet bree. der dan de Steng , die in allen , tusfchen de Knoopen , met Vliezen is gevleugeld, Deeze wordt , wegens den Stank van het Vee vere fmaad, zegt de Ridder, De Haauwen zyn lang en fmal , dik , bevattende ruuwe Zaaden. xx. (ao) Lathyrus met veelbloemige Steeltjes , veel. ren __bladige „Klaauwieren en Lancetvormige Moeras Stoppelijese 2e. Op Moerasfige Weiden der Noordelyke dee- len van Europa, in Deenemarken, Sweeden , Lapland , als ook in Groot Brittannie en in Rusland, groeit deeze Soort, die aanmerkelyk van de anderen verfchilt , door haare veelbla- dige Klaauwieren. Zy heeft , naamelyk , twee of drie paaren Blaadjes , die zeer famengeknee- pen zyn en opwaards gekeerd ftaan: Steeltjes met (20) Lathyrus Ped: multifl. Cirrhis polyphyllis &c. H. Cliff. 268. Fl. Suec. Goo, 648. OED, Dan. 399. R. Lugdh. 364. FJ, Lapp. 221. Lath. Paluftris Flore Orobi nemorenfis verni. Rupp. Fer. 210. ewend, HALL. 260. Vicia Lathyroides f, Lath. Vicig-formis. PLUK. Alm. 387. T. 7I, É. 2. Clyme- mum Parifienfe Fl, cosruleo. TOURNF. Jaff. 396, 2Deel PLAAT LIXV. ne Wil OD ZZ WI INI ge DT ADEN PH TK 197 met drie of vierpaarfche Bloemen en Gewas IV, komt uit een overblyvende Wortel voort, die \ADEEL geheele plaggen Gronds beflaat, Hoorp- STUK (ar) Lathyrus met veelbl. Klaauwieren en Ey- xxt. ronde Stoppeltjes breeder dan het Blad, Eilat ° Erwtache Door geheel Siberie komt, volgens G MrE- tige. LIN, deeze Soort voor, die wegens haare ge- ftalte den bynaam voert , en door de breedte der Stoppeltjes van de anderen werfchilt. Zy heeft dezelven breeder dan de Bladen, zegt de Ridder, Eyrond , aan den voet gefpitst en naauw- Iyks hoekig. De Bloemen groeijen Aairswyze , _ van zes tot vyftien op korte Voetjes, aan ’ end van lange Steelen: zy zyn paarfchachtig bont, met een Kiel als in de Erwten, de Blae den doorgaans driepaarig , aan enkelde Klaau- wieren : langwerpig Eyrond, gefpitst , naar el» kander geboogen als in de wilde Erwten, doch niet ingekneepen , gelyk in de meefte Lachy- rusfen , en‘ geenszins verdubbeld , gelyk in de Tuin- Erwten (*). Hee Japanfche Gewas ‚in Fig, 1 „op Pl. LXV , Jypanfche. voorgefteld , komt in het Loof , als ook wat de Fis. 1. Bloe- (21) Lathyras Ped, maultif. Cirrhis polyph. &c. LINNe Dec. p. 39. Te zo. Vicia Ped. multifl. Cirrhis heterophyl= lis, Stipulis maximis. GMEL. Sib. IV. pe 7. Te Ie (*) Foliola convoluta, ut in Pifo maritimo ê Ochro, nec involuta ut in plerisque Lathyris; minus cenduplicata ue in Pifo fativo. Linn. N 3 II, DEEL. X, STUKe 103 DUBEELBROEDERIGE KRUIDEN. IV. Bloemen en derzelver Kelken aangaat, grootes AEDREE: lyks met de Afbeelding en befchryving overeen Hoorp. doch verfchilt in weezentlyke omftandigheden. STUK, De Sroppeltjes , naamelyk, zyn volmaakt drie- wee rp hoekte ‚ Pylvormig en zeer fpits gepunt (#): anderszins ook zeer breed en de Bloemen heb= ben den Styl niet gebaard, (dat tot de Geflag- ten van Lathyrus en Vicia, beiden , behoort ‚} maar Liniaal , of overal even breed, en dus, in deezen, nader komende aan ’t Geflagt van O- robus, tot hetwelke dit Kruid evenwel niet gevoeglyk betrokken kan worden ;-om dat het Klasuwiercn heeft. Voor ’t overige zyn de Bladfteelen agtbladig en de Bloemen komen getropt aan lange Steelen voort, zynde vry groot en paarfchachtig , dat wederom volftrekt met den Erwtachtigen Lathyrus ftrookt, De Sten= gen of Ravken fchynen ook eenigszins gehoekt te zyn. Ik vind de Blaadjes zeer fterk geaderd en met een klein puntje voorzien, even als in „de gezegde Afbeelding. | Anabilche. In de Bosfchen van Arabie kwam den Heer ForskaoHr een Lathyrus voor , dien hy Aanzienlyk noemt , hebbende een windende Steng en anderhalf -driepaarige Blaadjes, mer twee Bor- (f) Aanmerkelyk is ’t, dat in de Afbeelding , welke de jonge Heer LINNAUS van den Erwrachtigen Lathyrus geeft, de Stoppeltjes ook geenszins Eysond en byna drie- ‚ puntig zyn: ook niet breeder of grooter dan de Blaadjes, hoewel diet in de befchryving , daar tegenover, wordt ge= zegd. BINAS DB BEH PM) Tod: 199 Borftels daar tusfchen ; doch-deeze hadteen- IV, bloemige Steeltjes en geelachtig witte Bloe- atd men. „De Styl was van boven rond en ruig, met Hoorpe een zeer fyne overlangfe Sleuve. De Wollige ST? met eenbloemige Steeltjes , drie by elkander, PE lid hadt elf Vinblaadjes en geen Klaauwieren; de Haauwen famengedruke, liniaal (*). VTC EA Vitlen. Als een byzonder Kenmerk van dit Geflagt is opgegeven , dat de Styl, digt onder den Stem- pel, overdwars gebaard is. Het bevat de zee ventien volgende Soorten , waar van de negen eerften veelbloemige Steeltjes , van taamelyke langte , de overigen byna ongefteelde Bloemen in de Oxelen hebben, Ver de meeften zyn Eu- ropifche Onkruiden, (1) Vitfen met veelbloemige Bloem-, veelbladi- rt. ge Bladfleelijes, de Blaadjes Eyrond, de ica be Jiformis. agterflen ongefteeld, ee Grootelyzs gelykt het Gewas van deeze, die in Engeland, Vrankryk en de Nederlanden , op de (*) Lathyrus fpetabilis et Le, tomentofus. Flor. Egypt. Arab. p. 135. (1) Vicia Pedane, multifl, Periolis polyphyllis &c, Sy? Nat, XII. Gen. 873. p. 487. Weg. XUIK- pe 552. El, Clif. 869. R. Lusdh. 365. Pifum fylveftte perenne. C. B, Pin, 543. Pifum fylveftre, Crus, Pann. 734« Rise fylv. nanum. Moris. Hifl. 11, 47. S.2. Te 1. f. 6, II. DEEL. X. STUK. 200 DUBBELBROEDERICE KRUIDEN. IV. de Akkers tusfchen ’t Koorn groeit , naar de Ar DEEL « gewoone Zaay-Erwten , doch valt veel kleie goorp nere Het Ooftenrykfe, door C1u's1vs, nu STUK, twee Eeuwen geleeden, op de Bergtoppen in Ooftenryk waargenomen , zou 'er , volgens M o= RISON , wat van verfchillen, In beiden gelyke het Zaad naar kleine Erwejes, bruin gevlakt. De Bloem isgeclachtig „de Wortel blyft over. IE (2) Virfen met veelbloemige Steeltjes , ompge=, Picta Dua > Gps 5 e de beogen Eyronde gefpitfte Blaadjes en eeni- | der Hege germaate getande Stoppelijes. gene nI. (3) Vitfen met veelbl. Steeltjes , ovaale Blaad- Sylvatica. 5 } der Bos- jes en gekartelde Stoppeltjes. fchen. iv. _ (4) Vitfen met byua zesbloemige Steeltjes 3 ede tien Eyronde Jbitfe Blaadjes en effenran= dige Stoppeltjes, v‚, (s) Vitfen met veelbloemige Steeltjes „ op el Craccâ, @ Weelbioee kan mige (z) Wicita Ped. multifloris „ Foliolis refiexis &c, GOUAN Monsp. 370. FE Suec. 604 , 649e DALIB. Paris. 219. Vicia maxima Dumetorum. C. B. Pin, 345. Cracca Sylvarica RIv, Tetr. 50. (2) Vicia Ped. muitifl. Foliolis ovalibus Ec. Fl. Lapp. Succ, R. Lugdh. 365. GOVAN Monsp, 371. Vicia multiflora maxima perennis tetro odore, PLUK Alm. 387. T. 71. f. Ke (a) Vicia Ped, fubfexfloris &c. El Swee. Il. Ne 653e de Cliff. 369. R. Lupdh. 364. Vicia mult:flora Casfubica frures= cens, Siliquâ Lentis. Prux. T. 72. f. =. OED. Dan. T. 98. (s) Wicia Ped. multi. Flor. imbricatis &c. GORT. Belg. 208, GOUAN MZenspe 371. Fl. Cliff. 368. R. Luidò, 364, Fr. Sue: 6os , 6sz. Vicia fylv. fpicati, C. B. Pine 345e Vicia muitiflgra, TOURNE. /n/7. 397e Dr rA DEL PE :ErAe oor kander leggende Bloempjes , Lancetvormi- ge ruige Blaadjes en effenrandige Stoppel- ijes. (6) Vielen met veelbloemige Steeltjes , afflan- dige Bloemen , Liniaale Blaadjes ;de Stop- pelijes van onderen gekarteld, Deeze vyf , in het gedagte verfchillende , kos men in verfcheide deelen van Europa ,als On= kruid, voor; in Bosfchen, Velden en op woe- fte plaatfen. Die der Heggen verfchilt van de eerfte door de Bloernen niet geel , maar blaauw; de Blaadjes langer en de agterften niet digt aan de Steng te hebben. Die der Bosíchen valt ook in Sweeden en heeft witachtige 5; de Kasfubi- fche, dus naar een Hertogdom in Pomeren, aan de Ooftzee;, genaamd , uit den rooden paarfche IV, ÂFDEEL. XVI. Hoorp. STUK VI. Picla Ong = brychoides. Afftandi= ge. achtige Bloemen. Deeze is Heefterig en heeft Haauwtjes als der Linfen, De WVeelbloemige, in onze Nederlanden veel aan de kanten der Wegen en in de Velden voorkomende, heeft meest paarfchachtig blaauw en ook wel witte of bonte Bloemen, op zeer lange Steelen, Dee ze wordt gemeenlyk Wilde Wikken ‘of Witfen en fomtyds Krok genoemd. Rrvanus hadtze Cracca geheten, waar van de bynaam. Zy valt ook op Ysland. In Switzerland noemt men het Vos (6) Vicia Ped, multifl, Fl. difantibus &c. GOVAN Monsp, 371. GER. PROv. 498. Vicia Onobrychidis Flore, C‚ B. Pix. 345. Prodr, 149. N 5 iL, DEEL, Xe STUE. aoe DuBBELBROEDERIGE KRUIDEN, ry, Wogelhooy ; en het ís ’er veel in gebruik tot Arpeer. Beeften- Voeder (*). De Haauwtjes zyn breed EEE en fpits, met ronde zwarte Zaadjes. Zo digt srux. als deeze de Bloemen, Aairs of Troswyze, aan Tienman- malkander heeft , zo ver zyn dezelven afftan- M&S dig in de laatfte, die naar dezelve anders veel gelykt , maar de Blaadjes uitermaate {mal , en maar zeven- of agtpaarig , daar de Veelbloe- mige ‘er dikwils twaalf of veertien paaren heeft, ’ Getal der Bloemen, in die tot der= tig, is hier zelden meer dan twaalf; doch de- zelven zyn veel grooter en fraaijer , blaauw van Kleur of paarfchachtig : de Baauwtjes langer , breeder, bevattende tot twaalf Zaadjes (}). In Switzerland is deeze , niet minder dan in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, gemeen (4). Ne (7) Vitfen met veelbloemige Steeltjes, lang- Jrliana. werpige Blaadjes , effenrandige Stoppeltjes a en ruige Eirond- langwerpige Haauwen. In de Levant groeit deeze , die zespaarige Blaadjes , zeer fimalle Stoppeltjes, en vyf of zes dorkerpaarfche Bloempjes op de Steelen heeft; (*) Harr. Hel, inchoat, Tom. 1. pe. 188. (Ì) Lezumina iatisfima , zegt LinNmus vandeeze, volgens GERARD ‚ doch HALLER zegt alleen; Siligua quam priori proportione longior, glabra , plana in medio latior, (1) Ibidem. (7) Vicia Pedunc. maltifl, Fol. oblongis &c. Vicia Orient. Fl. Suaverubente , Siliguis brevis(imis, BOERH. Lugdb, 1 p. 44? BFA DIE LL PSRCPCRS 263 heeft; de Haauwen knikkende, langwerpig Ey-_ IV. rond, ruig , vyfzaadig. AE H : …_€8) Vitfen met veelbloemige Steeltjes , gefleufde, daan: byna twaalf bladige Bladjteelen; de Blaad- vur. jes Lancetvormig , glad. Visia biennis. | SL SEMEERAT Zeer veel gelyken deeze Siberifche naar derige- gewoone Veelbloemige Wikken , volgens Gm - LIN, die ‘er de Afbeelding van geeft; dan de Blaadjes zyn glad, de Stoppeltjes grooter en de Haauwen opfiygende. Zy groeit tot een onge- meene hoogte , overtreffende misfchien alle Soorten van dit Geflagt. Immers ik vind dat de Steng fomtyds drie Vademen lang wordt, ko= mende daar van werfcheidene uit éénen Wor tel, en dus levert diet Gewas, in de Noordely- ke deelen van Afie , een zeer gewenfcht Voe- der uit voor het Vee, Voeg hier by, dat de Wortel twee Jaaren overblyft + des men het ook elders , met vrugt, kan zaaijen en voorttee- len. In de Herfst van ’t eerfte Jaar, wanneer de Stengen dikwils twee Vadem lang zyn „kan het reeds worden gefneeden, 7 (o) Vitfen met veelbl, Steeltjes; de Blaadjes rn EN tenfss. ; RA : Bengaal- (8) Wicia Ped, multifl Petiolis (ulcatis &c. GOUAN Alonsp.fche, 371. El. Ups. 219. N. 6. GMEL. Si7. IV. po Io. T. 2e Vicia perennis maxima. KALM. ACF. Stakb. 17437. p. 64e (9) Vicia Ped. multifl. Fol. integerrimis &zc. Vicia Ped, fubquinquefloris &c, H. Cliff, 368. Ups. 219. Re. Lugdb. 365. Vicia Benghal, hirfuta et incana, Siliguis Fifi. HERM. Liugdh. 623. T. 625. 1. DEEL, Xe STUKe 204 DUSBELBROEDERIGE KRUIDEN: IV. Stoppeltjes effenrandig ; de Haauwen bona ÁFDEELe CT regtopfbaande, ee Uit Bengalen is deeze , volgens HERMAN- Tienman-NUS 5 afkomftig, die men , wegens de hoog. sig ___roode Kleur: der Bloemen, tot fieraad der Tui- nen nahoud:; maar GERARD merkt aan, dat TourNEFoRT weleer dergelyke op de Hie- rifche Eilanden, by Toulon, heeft ingezameld. Het is een Jaarlykfch Zaay - Gewas „ welks Steclen veele Bloempjes, over ééne zyde , draa- gen ‚en Haauwtjes als Erwte- Peulen , bruin ‚ met eene witachtige Haairigheid en zwartachtige Zaadjes, een weinig kleiner dan Peperkorrels, ee (ro) Vitfen met ongefteelde Haauwtjes, die Jativa, overend flaan, meeft twee by elkander in Tamme de Oxels der Bladfteelen : de Blaadjes flomp: de Stoppeltjes getekend, De tamme Wikken, die men tot Beeften= Voeder in verfcheide Landen zaait, verfchillen van de zelfde Soort , in de Bouwlanden door geheel Europa,als ook hier in de Nederlanden, van zelf voortkomende, zo de Heer HALLER aanmerkt, eenigermaate; als welke de Blaadjes bree= (ro) Wicia Legum, fesfilibus fubbinatis ereêtis &c, Vicia Leg. eretis, Petiolis polyphyllis &c. H. Ups, 218. GOUAN Mlonsp. 371. R. Lugdb, 365. GORT. eig. 208. Ml, Sueca sol, 654. Oep. Dan. 522. Vicia fativa vulgaris alba, Semi- ne nigro et Sem. rotundo nigro; item acutiore Folio, G. Be Pin. 344 , 345. Vicia angufbifolia. Riv. Zeer. DILL. App. 47e Gracex primum genas. DOD. Pexp?, 54% RK 5 en Mi laten D t ADEL P HI A, 205 breeder en de Steng Takkig heeft: doch zulks IV. kan uit de kweeking ontftaan. Meer onderfcheid AFPEELs baart de grootte en Kleur van ’ Zaad , dat xviiy. doorgaans zwart ‚ doch ook fomtyds wit is, ’ STUEe Gewas onderfcheidt zig door Blaadjes, die meer „Per of min Wigvormig , dat is aan ’t end breeder en aldaar in de uitranding met een puntje voor- zien zyn. In de gezaaide komen deeze Blaadjes fomtyds Hartvormig voor; daar zy in de wil- de dikwils zeer fmal en byna overal even breed zyn. Ïk heb zodanige weranderingen van dit Onkruid uit Japan bekomen. In ’ wilde groeijende, is het een groot be. derf voor ’t Koorn, niet alleen de jonge Scheue ten verftikkende door zyne ftrengelende natuur, maar ook door zyne vermenging onder ’t Graan hetzelve gebrekkig maakende, Hier van heeft, buiten twyfel, de Latynfche naam icia, dien men in ’t Italiaanfch Veccias in ’t Franích Ze» che of Vesfe , in ’t Engelfch Piche of Vetch vertolkt heeft „, zo wel als ons Vit/en, zynen oirfprong, Het Duitfche Wicken , dat wy in Wikken hebben overgenomen , zal misfchien van de omwikkelende Ranken, afgeleid zyn, Men noemt het in Engeland ook Tare, en in Brabant Krok, volgens DopoNaus; ziende dit zo wel. op deeze als de andere wilde Wik- ken , welke veele Bloemen Troswyze aan lange Steelen draagen, Deeze hebben ‘er doorgaans maar twee, die van langte als de Blaadjes zyn en Il, DEEL. X. STUK, 205 DUBBELBROEDERIGE KRurDeEn, IV. en de Stoppeltjes haakig getand, Van onderen RON zyn dezelven als met een Brandmerkje gete- Hoorp- kend,*volgens den Ridder. STUK, Wat nu het gebruik deezer Wikken aangaat : eee hen zaaitze in verfcheide Landen, zo om de Paarden , die vermoeid zyn, door een Voertje, onder Erwten en Haver te verkwikken, als tot Aas voor de Duiven. Tot Beeften - Voeder is het Kruid uitmuntende. Het Meel der Zaaden, *t zy met Rog gemengd, of cok op zig zelve, dient by bet Landvolk ín Switzerland , in Sweee den en elders, tot Brood. In Engeland geeft men het Afkookzel den Kinderen fomtyds in „om de Mazelen en Pokjes uit te dryven, Ook is het tegen den Steen aangepreezen (*). XL. (ri) Vielen met ongefteelde , eenzaame , opge- Vicia Lae . soenbn, regie gladde Haauwen en zes Blaadjes , de en onderften fromp Hartvormig. Cine. In de Noordelyke niet alleen , maar ook in de Zuidelyke deelen van Europa, komt deeze voor, naauwlyks een Handpalm' hoog zynde , met zeer kleine blaauwe Bloempies, bloeijene de bykans het geheele Jaar, (12) (*) Harr. Helv. inehoat. Tam. I. p. 1870 (ri) Vicia Legum. fesfil. folitariis erettis plabris &e, GOUAN Monsp. 371. Oren. Dan. 58. Vicia Lethyroides &ce BHERM, Par. T. 242. Vicia montana minima, Am. Acad, Ee Pp. 167, Vicia minima. Riv. Zeis. 169, DT A DE LP HIA 207 (12) Vitfen met ongefteeld omgeboogene Haai- IV. rige Haauwen , die vyfzaadig zyn; de an Bloemvlaggen glad. | Hooroe | STUK. (13) Vidfen met ongefdeeld omgeboogene Haai- Xi rige Haauwen , die vyfzaadig zyn , de dis Bloemvlaggen ruig. ie ALT. (14) Vitfen met byna ongefteelde hangende ee gladde vierzaadige Haauwen , de Blaad-_xuv. jes Liniaal uitgerand. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk ko- men deeze voor; de eerfte ook ín Italie en de Levant. Zeer weinig verfchilt dezelve van de tweede, die ook de Bloemen geel, doch ruig- haairig heeft , en de derde is door haare zeer fmalle Blaadjes , hoewel zy die fomtyds brees der heeft, opmerkelyk. De Kleur der Bloemen js blaauwachtig paarfch en zy gelykt, zo door de figuur der Bladen, als doorde Geftalte, naar de gewoone Zaay - Wikken , of ook naar de volgende, ongemeen. ‚ (15) (12) Wicia Legum. fesfilibus reflexis pilofis &e. GOUAN | MMonsp. 372. Vieia fylv, lutea Sil, hirfutâ. C. B. Pin. z4s. Mours. S. 2. T. 2m f‚ 5. (13) Vicia Legum. fesf, Ec, GOUAN Monsp. 372. Jacq. Auflr. T, 34. (14) Vicia Leg. fabfesfil, pendulis glabris &c. GOUAN Monsp. 372. Vicia peregrina anguftisfimis foliis. PLUK, Alm, 386. T. 233. f. 6. U, DEEL Z, STUG ‘ ao3 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. (15) Viefen met gefteelde opfbaande Haauwen , ee meest vier in getal, de Blaadjes Eyrorid Hoorp- efenrandig , naar ’t end der Steelen ver- STUKe kleinende, , XV. septum Kleine wilde Wikken of Rinkel - Wikken Wilde. noemt men in ons Land deeze, volgens den Heer pe GoRTER. Zy groeit door geheel Europa , zo wel als by ons, aan de Wegen en in de Akkers , of ook in de Haagen, waar van zy den bynaam heeft. Men vindtze ook in de Bosfchen. Door het gemelde, als ook door de kortheid en kleinte der Trosjes , wordt zy vande andere wilde Wikken onderfcheiden. xv. (16) Vitfen met gefteelde eenzaame opgeregte Ot: Haauwen ; de Blaadjes viervoudig ovaal fche, Lancetvormig ; de Stoppelijes getand, Uit Klein Afie fchynt deeze afkomftig te zyn, die men thans op Akkers aantreft in Italie en in Beijeren. Zy heeft hoekige Stengen, Klaauwie- ten met tweepaarige Bladen en eenzaame Oxel- bloemen, De Haauw is famengedrukt , of op zy- de (15) Vicia Legum. pedicell. fubquaternis eretis &c. GORT. Belg. 208. GOUAN Mfonsp. 372. Vicia Leg. adfcendentibus &c. Fl, Suec. Goz, Gst. He CUff. 362. R. Lugdh. 365, Vie cia Sepium Folio rotundiore acuto. C. B. Pin, 345. Vicia. Dop. Pempt. 325. LOB. ce II. p. 75. (16) Vicia Legum, Pedanc. folitariis eretis Sc. R. Lagdb. 363. N. 6. Clymenum Bithynicum Siliquâ fingulari Flore minote. BoERH, Lagdh. Il. p. 43. Cracca Flor, albis &c. BUXB. Cent. IL. p. 25. Te 45e É. ze | „Dr ADE U PH IA 209 de plat , langwerpig Eyrond, ruig, bevattende ee | , DEEL. „engevaar zes Laaden, Evt. Hoorp- (17) Vitfen met byna ongefteelde , byna drie-srux. voudige „opgeregte Haauwen, zes Eyrond-_ Xv1l. 5 J : Victa Nar- achtige Bladen en getande Stoppeltjes. —_ zons. Nacbon- Een Gewas, dat leggende op de Velden inches Provence gemeen is , jaarlyks voortkomende uit gevallen Zaad , maakt deeze Soort, die Wilde. Boontjes heet by DopoNéus, De Stceltjes zyn eenbloemig op magere , driebloemig op vet- te Gronden: de Bloemen donkerpaarfch ; de Boontjes zwart en rond, Men vindt het fom. tyds met viervoudige fpitfe Blaadjes. (18) Vitfen met een opftaande Steng en onge- EVIL OD Aa klaauswierde Bladfteeien. Tuinboon, De voorgaande Soort verbindt aan dit Geflagt de gewoone Twinboonen of Boeren - Boonen, zoe genaamd ;hoe zeer ook in Gettalte van de Wik- ken verfchillende, Derzelver natuurlyke Groei- f plaats (17) Vicia Legum, fubfesf. (ubternis ereflis 8zc, GOUAN Jlonsp. 372. Vicia Petiolis inferior. triphyllis Ec. Re. Lugdhe 865. Vicia Narbonen(is. Riv. Zetr. Vicia fylv. Fr. rotundo atro. C,‚ B. Pin. 338. Boona fylv. £. Phafélas. Dop. Pempt, s16. Sylv. Grecorum Faba. LOB. Ze, Il. 58. (18) Vicia Caule ereto , Petiolis absque Circhis. Mat. Med. 353. Gor. Belg. 309. H. Cliff. 369. GOUAN Llonsp. 373. RA. Lugdh. 366. Faba. €. B, Pin. 338. Boona f. Phae félus. DOD. Perspt. 513. Faba major recentioram. LOB. Je. 1. 57. B, Faba minor f. Equina. GC. Be Pin, 358. 9) u DEEL. X. STUK. IV. 210 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, plaats is , volgens de waarneeming van den Heer ÄFDEEL. 1,prcueE, by de Kaspifche Zee, aan de Gren- XV Ille Hoorp.- STUKe Tienman- nige. zen van Perfie, op Rusfifchen bodem „en in E- gypte. Door geheel Europa worden zy in Tui- nen en op Akkers jaarlyks geteeld. Men noemt- ze, volgens den Latynfchen naam, Faba, in’ Italiaanfch Fava, in ’t Franfch Feve , in ’t Engelfch Beans of Garden- Beans , in ’t Hooge duitfch Bonen. t Gewas is iedereen bekend, Naar de hoe= danigheid van den Grond fchieten zy hooger op, of blyven laager ; gelyk die, welke men — Veld. of Paardeboonen noemt , daar door in- zonderheid en door de kleinte der Vrugten on» derfcheiden. Dat de Vleugels der Bloemen in _% midden een Fluweelachtige zwarte Vlak heb- ben „is kenbaar; zo wel als deaangenaame Reuk der Bloemen, die echter, te fterk zynde, het Hoofd bezwaart; waar van het Spreekwoord , in de Boonen te zyn , afkomftig is. Onder de frifch en groen gepelde Boonen, die witachtig zyn , komen fomtyds roode voor ; doch die Kleur is niet beftendig : want zodanigen , gezaaid , bren- gen dikwils wederom witte voor. Men twyfelt , of wel deeze Boonen de Fa- ba der Ouden, in ’c Griekfch Kuamos genaamd s _ zyn; alzo die rond waren: des fommigen mee- nen, dat zy of de Veldboonen , die men ge- meenlyk Paarde- of Duiveboonen noemt , of de voorgaande Wilde Boontjes, daar mede bedoeld hebben, Hoe ’*t-zy, de Boonen, inzonderheid: ge- Dir A DELE P:Mora err gedroogd, leveren een zwaar Voedzel uit, dat, EV. _ in zwakke Menfchen Winden baart en benaauwd- a heden, Zeer jong en als nog ongeboren, zyn Hoorpe zy gemakkelyk verteerbaar en gezond, De Veld-*7 8E N Decan« boonen trekken tot gewoone Spyze der Hok- gia. duiven en tot Voeder voor de Paarden. Het Meel der Boonen , zo wel als het gedeftilleer. de Water der Bloemen, heeft zyne nuttigheid in de Geneeskunde, Wat het Zout belangt, dat men uit den Afch der verbrande Stoppelen trekt, dit komt nagenoeg met andere Lioogzouten o« vereen. ER v um. Linfen, Door een vyfdeeligen Kelk, van langte als de Bloem, onderfcheidt zig dit Geflagt , waar in de gewoone Linfen begreepen zyn; Het bee vat de zes volgende Soorten. (1) Linfen met byna tweebloemige Steeltjesen 1 Kd Ervum famengedrukt verhevenronde Zaaden, Lens. Gewoones Dit Gewas brengt de Linfen voort, die in x% Franfch order den naam van Lentilles be- kend zyn, in ’t Engelfch Lentils genaamd. Het komt als een Onkruid op de Koornlanden voort in de Zuidelyke deelen van Europa, doch wordt ook (1) Ervum Pedunculis fubbifloris &c. Cicer Ped. bifloris &c. H, Ups. 224, Mar. Bled. 360. R. Lugdh. 389. H. Cliff. 370, Lens vulgaris. C. B. Pine 346, Lens, Don, Pempé, 5260 Lon. Ze. IL 740 O a Il, DEEL. X. STUK, beed are DuUBBELBROEDERIGE KRUIDENS IV. ook wel op Akkers gezaaid, ’t Is een Kruidje . AeneL met Klaauwieren , dat op zig zelf zelden hoo- Hoorp- ger dan een Voet opfchiet, doch met behulp of STUK. _fteunzel wel tot een Elle hoogte klimt. Ook ie valt het grooter en kleiner. De Blaadjes zyn zespaarig en het gelykt voorts naar de Wikken, maar heeft zeer kleine Haauwtjes, met twee of drie Zaadjes, ryp wordende geel van Kleur en van zodanige figuur „dat men de gefleepen Vere grootglaasjes , naar dezelven , Lenfen noemt. De Linfen zyn van ouds bekend als een zeer flegt Voedzel, datechter naar den Grond ‚waar op zy geteeld worden , veel verfchilt. In Pro- vence worden zy ‚ zonder hinder, door het Ge- meene Volk gegeten, GALENUS heeftze on- der de oorzaaken van het Schurft, eene Volk- ziekte in Egypte zynde, geteld, Voor de Paar- den zyn zy nadeelig bevonden. Men gebruikt, in Duitfchland , dikwils het Afkookzel om de Kinderpokjes uit te dryven , en het is tegen Keelziekten aangepreezen. Het Meel der Zaa- den maakt door oplegging Gezwellen ryp; ge- yk het Boonen - Meel, Van Linfen, met Gerst gemengd , wordt een goede Koorngeest gedes- tilleerd (*). | 1. (a) Linfen met byna tweebloemige Steeltjesen Ervum ten . . dr vier Kogelronde Zaadjes. FAUM Vierzaa. In dig. (*) HarL. Helv. inchoat. Tom. I. pe 133. (2) Ervam RPedunc, fabbifloris , Sem. globofis quaternis. Ei DET A DE TL PH EK 213 In de Koornlanden van ons Wereldsdeel IV: _ komt deeze voor; een Zaaygewas, met een PAnrmls hoekig Stengetje ; de Blaadjes doorgaans tiens Hoorp- de Bloemtteeltjes zeer dun, met één, twee enSTUE: fomtyds vier Bloempjes , die Bloedkleurig of ak Violet zyn en de Haauwtjes fomtyds vyf- zaadig. | (3) Linfen met veelbloemige Steeltjes en Ko- Ul. Ervum gelronde dubbelde Zaaden, 8 birfurum. À Ruige. Van de Wilde Vitfen is deeze, die Kleine Krok genoemd wordt, niet alleen door de Ge- flagts- Kenmerken , maar ook deor de kleine ruige Haauwtjes verfchillende, Zy groeit alom in de Koorn- en Bouwlanden , en komt ook, zo wel als die , in onze Provinciën voor, Aan de Bladfteelen is zy voorzien met veele fimalle ‚ Blaadjes , en draagt doorgaans vier kleine blaauw- achtig witte Bloempjes aan ieder Steeltje, De Haauwties zyn wel gemeenlyktwee , doch ook fomtyds drie-of zelfs vierzaadig, . (4) Fl. Suec. 606, 65$. GOUAN Monsp. 374. Vicia Segetum , Siliquis fing. glabris. C. B, Pin. 345e MORIS. S, 2. T. 4e f. 16, Riv. Zeer. 167. (3) Ervum Pedanc. multiforis, Seminibus globofis binis. GOUAN MZonsp, 374, Cicer Ped. muttifloris Sem. globoûis, Hi, Clif. 370. Gorr. Belg. zog. R. Lugdb. 389. Vicia Sege= tum cum Siliquis plarimis hirfutis, C. B. Pin. 345. Crac- ca minor. TAB. le. so7. Craeczalterum genus. Dop, Pempt, 542, Aracus f, Cracca minima. Los. Ie, Il. TSe 0 3 1. DEEL, X, STUK. cij DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN. IVe ArverL. XV 11E. HFoorD= STUKe JVe Ervum Seionienft, Franíche,. Vv. Monanthos. Eenblo€- mige, vl. Ervilsa. Eivene (4) Linfen met byna tweebloemige gebaarde Bloem-, de Bladfteeltjes gefpitst met flome pe Blaadjes. In ’t vroege Voorjaar heeft men deeze zeer kleine Soort van Vitfen groeijende gevonden by het Paleis Chambord, dat door den Koning van Vrankryk aan den Marfchalk , Graaf van Saxen , tot zyn Verblyf gefchonken werdt , leggende in ’« Luandfchap Sologne of Neder - Orleanois ; waar van de bynaam. Zy, komt ook omftreeks Parys en in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, en elders, voor. Den hoekigen Lathytrus komt zy, volgens den Ridder, naby. | (s) Linfen met eenbloemige Steeltjes. Onder ’t Rusfifch Gebied in Afie groeit dee- ze, die eens zo groot is als de gemeene Linfen en ftomper Blaadjes heeft ; de Haauwtjes met twee of drie witte Zaaden. | (6) Linfen met de PVrugtheginzels Golfswyze geplooid, de Bladen oneffen gevind, z ic (a) Ervum Ped. fabbifloris arifiatis Bec GOVAN Monsp. 374. Vicia Ped. uniebiflorisve &c. GUEFT. Stamp. 1. p. 235e Vicia pracox verna minima Solonienfis. MORis. Bies. 321. Hift, Il. p. 63. Vicia minima praecox Parifenfium. ToUANF. Jnft, 397 (s) Ervum Ped. unifloris. Vicia Pedunc. unifioris , Folio= lis integerrimis. Horr. Ups. 219. Lens monanthos. HERMe Lugdb. 350. KALM. ACF. Stockb 1747. p. 60. (6) Ervwa Germinibus undatoeplicatis &c H, Ups, 224. Mat. / D-1 A-D EL P-H-I,Ae 215 Dit Kruid in Vrankryk, lralie en de Levant, IV, patuurlyk groeijende, wordt van de Ïraliaanen EE ERe Mocho genoemd , van de Spaanfchen Yervo, van ze de Franfchen Ers, in ’t Nederduitfch Erven „STUK. volgens den Latynfchen naam ZErvum of Ervi- „ Desar lia. Men vinde het ook overvloedig in fommi- fi ge Landen, gelyk by Bern, in Switzerland , daar het, zo wel als de Linfen en Vitlen, Beb zaaid wordt. x Is een klimmend Gewas , veel naar de laatstgemelden gelykende, doch zonder Klaau- wieren of met zeer kleine puntjes aan ’t end der Bladfteclen , cie dertien en meer Eyronde Blaadjes hebben, Het groeit, met een Takkige Steng , van een Voet tot een Kille hoog. De Bloemfteeltjes hebben van twee tot vier han- gende witte Bloempjes en de En drie of vier-Zaaden, Sommigen willen dat het de Orobus der Ou- den zou zyn, en hierom wordt het Meel der Zaaden geteld onder de Winkelmiddelen. Ook ftrekt het in fommige Landen tot Spyze, zo voor Menfchen als voor het Vee; maar de on. verteerbaarheid van het Zaad ‚of Winderigheid , maakt het voor beiden gevaarlyk. Het Meel wordt fomtyds onder °% Brood gemengd, in ty- den Mat. Med. 361, GOUAN Morsp. 374. Ervum Lege pendulis. H. Clif, 370. Ervum. Cam, Epic. 215. Mochus f. Cicer fativum. Dop. Pempt, 524» Orobus receptus Herbariorum. LoB. Ze, II. 72. O4 m. DEEL. Ee STUK, ei6 DOUBBELBROEDERIGE KRUIDEN. IV. den van fchaarsheid- der Graanen + doch daar ien van heeft men de Menfchen aan % kwynen ziet Hoorp= raaken, zo wel als de Paarden, door ’t gebruik STUK. van ’”t Zaad. De Duiven eeten het, dat zon= pige ver derling is, buiten bieder , en de Hoenders fter- ven ’er van , door opfpanning van de Krop, naar men verhaalt. Ook worden van het Meel Koeken gemaakt, die men in de Zon laat droo- gen, en dan in Provence gebruikt om het Rund= "vee te meften. Creer. Cicers. Een vyfdeelige Kelk van. langte als de Bloem, met de vier bovenfte Slippen op de Vlag leg- gende , en een Ruitswys’, gezwollen , twee- zaadig Haauwtje ; maakt de onderfcheidende Kenmerken uit van dit Geflagt, L Het bevat „ volgens den Ridder , maar ééne Cieer Arie Soort (1), die Arietinum eb vrai wordt „ Gewoone,. om dat de Zaaden veel naar een Rams-Kop zouden gelyken. Droscoripes noemde ze reeds Krios „ dat het zelfde betekent, en men heeftze, vervolgens, Arietina geheten, In ’% Franfch noemt menze Pois Chiches of Chiches de Belier, ook wel ‘Sefes; in *c Iraliaanfch Ce- ci, int Engelfch Cicers , in ’ Hoogduitfch Si- Jern (1) Cicer Foliolis ferratis. Syff. Nat. X 1. Gen. 875. pe439. Weg. KUL. p. 5s4e H. Chf. 370. H. Ups. 2240 Mat. Mede sso. Cicer fativum. C. B. Pin. 347. Cicer Arietinum. Dop» Pempt, 525. Arietinum Diosc. LOB. dc. Íl. ps 71. MAT ASDIE UIP HKH: EetAe ar7 fern of Kichern, anders ook wel Sifer- Erbfen, 5 IVe by ons gemeenlyk Cicers of Sifers. Natuurlyk LEDE groeijen zy, in de Zuidelyke deelen van Eu: Hoorp: ropa, onder ’ Koorn. vi: % Gewas heeft een opftaande ,takkige Steng Ent van een of twee Voeten hoog , met gevinde Bladen, wier Steelen gefchoord zyn door groo- te getande Stoppeltjes. De Vinblaadjes zyn ge. meenlyk agtpaarig, met een oneffen Blaadje aan tend; Eyrond, met fpitfe Tandjes gezoomd, In de ae komen cenbloemige Steeltjes , met paarfche en fomtyds witte Bloempjes, in ruige Kelken vervat, Het Zaad is ook van verfchillen- de Kleur, rood, ros of zwart. De Cicers worden , zo wel als de Erven , die weleer Zaay- Cicers Beleid zyn geweest, op verfcheide plaatfen in ons Wereldsdeel , ine zonderheid in de Levant en Barbarie, aan de Kust van Afrika , alwaar zy een zeer gemeen Voedzel der Menfchen zyn, gezaaid. De Griee ken noemenze Erebinthos , de Spanjaarden , wan- neer zy geroost zyn, Garvancos, Men eetze niet allee gekookt, maar ook raauw en groen ; doch ’er heeft eenige fcherpte en bitterheid in plaats, die ze voor veelen onaangenaam maakt. Men plagtze, gelyk bekend is, dikwils te bran- den, en dus tot vervalfching van de Koffy te gebruiken ; waar van zy den Smaak, zo fom- migen willen , bet allerbest nabootzen, Het Af« kookzel is verzagtende en bevordert de Ont- lafting» zo door Afgang als Wateren, Des Os heeft IL, D5Elé X, STUK. eig DuBBELBROEDERIGE KRUIDEN; IV. heeft men’er een Steenbreekende kragt aan toe= AEN gefchreeven. Hoorp- De Geflagten van Bihako; Cytifus , Geoffroya, STUK. Robinia, Colutea, reeds onder de Heefters bee Ti ld zige fchreeven zynde ; komiën wy tot dat van GL YCYRRHI ZA. Zoethout. Een Kelk met twee Lippen, de bovenfte in drieën gedeeld en een Eyrond famengedrukt Haauwtje, maakt de byzondere Kenmerken uit, Het wordt in de drie volgende Soorten onder- fcheiden.- Nn (1) Zoethout met gedoornde Haauwtjes en gea Kina floppelde Bladen; het endelings Blaadje Gidoorde ongeft Rójd: In Apulie, op den Berg Gargano, als ook in Woeftynen van Tartarie, heeft men deeze ges vonden, die van haare ruige of gedoornde Zaad- hoofdjes den bynaam heeft. In deeze zyn de Haauwtjes, zo wel als de Bloempjes , tropswy-= ze aan ’t end der Stengetjes vergaard. Zy heeft de Wortels ook lang en fliertig , geelachtig van Kleur, zoet en eenigszins wrang van Smaak , byna van de zelfde hoedanigheid, als die van % g:) Glyzyerhize Legum. echinatis, Fol. Stipulatis gc. Syfl. Nat, XII. Gen. 882. p. 490. Vig. KIL, p. 557, R. Lugdb. 356. H. Ups. 230. GOUAN Monsp. 376. Glyeyrrhiza Capite echinato. GC, B. Pin. 352. Dulcis Radix. Cam. Epit. 423, Glyc, vera Dioscoridis. Dop, Pempa, 341. EDT A DOE LCP, HS EN Me arg % gemeene Zoethout, Van deeze, die aan Dyr-, IV. oscoripes bekend was,isde Griekfche naam Een Glycyrrhiza , dat Zoete Wortel betekent, af- Hoorp- komftig. De Bladen zyn gevind, en hebben den ° TVE gemeenen Bladfteel gezoomd , de Blaadjes Lan- 4,0% cetvormig Eyrond , met Degenvormige Stop- peltjes. (2) Zoethout met gladde Haauwtjes 5 geen mr Stoppeltjes , het endelings Blaadje gefteeld, ag | | Gladde, Dus onderfcheidt zig duidelyk de Plant van het Gemeene Zoethout, die van de gladheid der Haauwjes den bynaam heeft. In ’t wilde groeie zy in de Zuidelyke deelen van Europa , wor. dende by ons en elders, in menigte ‚, om de Wor. tels, voortgeteeld, De Vinblaadjes zyn Eyrond; de Bloem- en Vrugt- Aairen langwerpig en niet digt getropt. | De dunne lange voortkruipende Wortelen, die naauwlyks uit te roeijen zyn , van buiten bruin, van binnen geelachtig, maaken groen of gedroogd een voornaam Borstmiddel uit. Men noemtze in ’t Latyn Liguiritia, in ’t Engelfch Liquorice, in ’c Franfch Reslisfe. Zy trekken , zo welals het verdikte Sap of Af kookzel , Drop van Zoethout genaamd , in veele vermengingen | cn {z) Glyeyrrhiza Leg. glabris , Stipalis nuilis. fat. Med, 362. H. Cif. 490. R. Luzdbh, 386. GOUAN Monsp. 377» Giyc. Silig. & Germanica. C, B. Pin. rsz. Glyc. vulgaris. Dop. Pempt, 341. Ie DEEL. Xe STUKS 200 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. en bereidingen, tot verzagting der fcherpe Vog=" APDERL: ten, in het Nierenwee en Gravel; doch het Hoorv- menigvuldig gebruik verflapt de Maag ,beneemt STUK. de Eetlust en maakt vergaaringen van Slym; klaar die hinderlyk zyn, in de Ingewanden. mm. (3) Zoethout met ruige Haauwtjes : het en ea i delings Blaadje gefteeld. 4. Ruige, Deeze, die zeer ruige Haauwtjes heeft , is in de Levant door den vermaarden Kruidken- ner TouRNEFORT waargenomen. In’ Arabie zag ForRsSKAOHRL een Zoethout- Gewas, met gedoornde Stengen en Takken, dat aldaar door de Benjaanen uit Indie was gebragt en in Tui- nen gekweekt werdt. CoRONILL A. Kroonkruid. De Kenmerken van dit Geflagt zyn reeds op- gegeven toen ik de zeven eerfte Soorten, die “j.p. Heefterig zyn , befchreef *, Het heeft de Vlag hi dk kort; de Kelk is tweelippig met de Bovenlip in twee, de Onderlip in drie Tandjes gedeeld: het Haauwtje als uit Leedjes beftaande. De vier volgende Soorten zyn nog daat in begreepen. vir. (8) Kroonkruid met de Haauwtjes Zwaard- Coronilla vormig en veele Vinblaadjes. | Securidaca. Het Bylzaadig. \ (3) Giyeyrrhiza Leg. hirfutis &c. R. Lugdh. 386. Glyc. Orient. Siliquis hirfurisfimis. TOURNF. Juf. Cor. 26. À (z) Coronilla Herbacea , Leg. Falcato- Gladiatis cc. H. UR. ASK DIENA P HIEUR! dot Het Zaad van deeze gelykt veel naar het Y- 1V» zer van een Byl, en daar van heeft hee Kruid” zunne den naam , wordende in ’t Engelfch deswegen Hoorp- Avfted of Axwurt geheten. Men zou het, gee “ Neerduitfch, Bylkruid kunnen noemen. De ari, Steng, die een Eile hoog opfchiet, is hol: de Bladfteelen hebben wederzyds van negen totelf Vinblaadjes, die ftomp Eyrond zyn ‚en de Bloem- fteelen , die de Bloemen in Kroontjes draagen, zyn langer dan de Bladen, Het groeit in Span- je onder ’t Koorn. (9) Kroonkruid met opftaande Spilronde dikke IX- : Ô 4 Coronilla menigvuldige Haauwtjes, en veele gladde varia. . ° Bontbloge Vinblaadjes, | mig. Naar de Kleur der Bloemen, die in de voor= gaande Soort geel is , hier fraay bont, heeft deezeden bynaam, By Cr usrus wordt zy een ander flag van Bylkruid geheten. De Heer Har- LER verzekert, dat zy het zo berugte Sainfoin der Franfchen is, ’ welk als een zeer goed Voed= Cliff. 363. R. Lugdh. 386, GOUAN MMonsp. 378. Securidaca lutea major. C‚ B. Pin, 398. Hedyfarum primum. Dop. Pempt. s46. Hed. f, Securidaca major. LOB. Je. Il, 76. See Curidacea, TOURNE. Zefl. T. 224, (9) Coronilla Herbacea Legum, ere@tis teretibus torofis , numerofis &c. FL. Cif. Ups, R. Lugdh. 386. GOUAN Aonsp. 378. Securid. Dumetoram major Flore varia. C. B. Pine 349. Securidaca altera. CLUS, Pann, 748. Hedyftrum pure pureum. TAB, p. 516, Coronilla Caule brachiato &c, HALLe Hlelv. inchoat, 1. 168. GARID. Prov, Ic. 25e Il, DEEL: X, STUK, 222 DUSBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. Voedzel voor het Vee is aangepreezen, doch. AFDEEL. noeielyk voort te teelen , om dat men ‘er niet Hoorp- gemakkelyk Zaad van wint. Sommigen hebben ee dit verward met het Kruid, dat Esparfebte ge- ige noemd worde (*), ’ welk ik vervolgens zal be- fchryven. Het groeit overvloedig in de Koornlanden van Ooftenryk en Boheme, Vrankryk , Switzerland en de Zuidelyke deelen van Europa. Het heeft uitgebreide Stengen, die Takkig gearmd zyn, van een Élle en langer 5 de Bladfteelen bezet met Eyronde Blaadjes van tien of meer paarenen reg- te Bloemfteelen , die met omtrent twintig Bloem- pjes zyn gekroond. De Kelk is kort, de Vlag paarfch, de Kiel bleek met een zwart Snuitje ; de Vleugels zyn Vleefchkleurig , de Haauwtjes lang met Leedjes, ieder een Rolrond Laadje be- vattende. (ro) Kroonkruid met vyf opftaande, Spilron= haf de, gewrichte Haauwijes en elf Vine Bebi blaadjes. Kandiafch, Deeze , op Kandia door TourRNEFoRTge- vonden, verfchilt van de voorgaande meest door het (*) Zie ’t Werk over de Nieuwe Vyze van Landbouwen, IV. Stuk, bladz. 132. alwaar, het gene men GEZOND HooY noemt „ zekerlyk Saizfoin zal zyn. (ao) Coronilla Herbacea Leguminibus quinis ere6tis &ce R. Zugdbh. 387. JACQ: Hort, T. 25. Coronilla Cretica &ce TOURNE. Cor. 44. Saa bn dut AD: E: Io PMB haw) 223 het minder getal van Bloemen, die paarfchach-, Iv. J E f FDEELs tig zyn, in de Kroontjes, re ï 3 _Hoorp- (11) Kroonkruid met een klinmende flappe svux. | Olen. ie Coronilia A e e de e In Zuid-Amerika groeit deeze , die door Ginmend. PrLuMmtreEr in Afbeelding is gebragt. Behalve het Bontbloemige Kroonkruid en drie anderen vande Heefterige Koronilla’s, voor heen befchreeven, komt aan de Kaap een Myrtebla- dig voor, dat Kruidig is en ‘zeven Vinblaadjes heeft , met eenzaame Haauwen ; als ook een Thymbladig , dat een Heeftertje uitmaakt, met Holronde Lancetvormige Blaadjes en zesbloes= mige Hoofdjes (*). ORrNIrTHoerPus Vogelpoot. Dit Geflagt onderfcheidt zig door gewriche te , Spilronde , geboogen Haauwtjes , die met elkander aan het Steeltje de figuur nabootzen van een Vogelpoot. Het bevat de vier volgende Soorten, (1) Vogelpoot met gevinde Bladen en kromme _ t. Ornithopus Haauwen. perpufillus. Dit overkiein, (11) Coronilla Caule fcandente flaccido. R. Lugdb. 387. Coronilla fcandens pentaphyllae PLUMe Spec. 19. Jc, 1070 fas = (*) Burm. Fl. Cap. Prodr, p. 22. (1) Ornithopus Fol. pinnatis , Legumin. incurvatis. Sy2. &lat. Xil. Gen, 884. ps 491. Weg. Xlile Pe 558 GOUAN - Mlonsp. Eke DEEL. Áo STUK 224 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. Diet Kruidje, dat in Akkers en Bouwlanden; Ec zo by ons als in Duitfehland , Vrankryk en Hoorp- Spanje , ja ook in Engeland en elders „op Zan- STUK. dige drooge plaatfen voorkomt, valt in ’ alge. EN meen zeer klein, doch het een wat grooter dan het andere , en heeft fomtyds knoopige of ge- kuobbelde Worteltjes 5 ’t welk drie Verfcheie denheden uitmaakt van de zogenaamde Vogel- pootjes. De Stengetjes leggen op den Grond. Het heeft de Bladfteelen bezet met menigvule dige zeer kleine rondachtige gladde geftcelde Blaadjes „en de Bloempjes, drie of vier in getal , zyn geel , met een rood Vlaggetje. Aan de Kaap heeft men ’% ook waargenomen. Het ver- gaat jaarlyks gelyk de andere Soorten. 1e (ea) Vogelpoot met gevinde Bladen en Blikjes: „Ornitbopus kimbre. de Haauwtjes omgekromd, famengedrukt , Jus. rimpelig Samengee drukt. Op Sicilie, in Italie, en zelfs in de Zuidely- ke deelen van Vrankryk „ groeit deeze Soort ; die de Haauwtjes als gekneepen en agterwaards of ruggelings omgekromd. heeft , gelyk uit de Af. Jlonsp. 379. H. Cliff. 364. R. Lugdb. 383. GoRT. Belg. 2lo. Ornithopodium majus et minus. C‚ B. Pin, 5so. y. Ornith, Radice tuberculis nodofâ. Ibid, Dop. Pempt. 544» Les. Jc, 11. 81, TOURNE. Jnf?. 400. T. 224. (2) Ornithopus Fol. pinn, Leg. recurv. compr. rugofis cc. H. Cliff R. Laugdh. GOVAN Monsp. 379. Ornithopodio affi- nis hirfuta Scorpioides, C. B. Pin, 350. Scorpioides Legumie nofa. LoB. Ze. ll, 95. D 1 ADE LP H 1 A 285 Afbeelding by Lorrr blykt. Het Kruid is IVs Wollig en heeft de Blaadjes ongefteeld , de ÎDEFE Bloemtfteeltjes kort , doorgaans met twee geele Hoorn= Bloempjes. STe (3) Vogelpoot met drievoudige byna ongefleele rsiabipus de Blaadjes, het endeling fe grootst. Scorpioides. Driebladigs Deeze, in de Zuidelyke deelen van Europa onder ’t Koorn menigvuldig voorkomende , is by fommige Ouden Scorpioides , by anderen Tele- phiwum genoemd geweest, De eene benaaming heeft van de Zaadhuisjes , die als een Scorpioene Staart omgekromd zyn, de andere van de Blas den, naar die van” Porfelein gelykende, haas ren oitfprong. De Steng is opgeregt, met brece de Stoppeltjes en naakte Bloemfteeltjes , weel- tyds vierbloemig. Ook heeft het veele enkelde Blaadjes. (4) Vogelpoot met viervoudige Blaadjes EN zv. eenzaame Bloemen. Ouadrê- phylla. 1 1 iecblad; Op Jamaika is deeze door SLOANE waarge- Vierbladig, nomen, en Vierblad getyteld, met geele Bloe- men, (3) Ornithopus Fol. ternatis fubfesfilibus Bec. EL, CHF. Ups. RB. Lugadb. GOUAN Jfonsp, 379. Scorpioides Portulacz folio. C. B, Pin. 287. RIv. Zer. 2io, Scorpioides Matthioli, Dop. Pempt. 71. Scorpioides & Telephium Anguillarz an Tel, Crateve, LOB. Ic. 39 t. {4) Ornithopus Fol. quaternatis , Flor. folitariis. Am, Acad. Va p. 402. Quadrifolium erettum Fl, luteo. SLOAN. Fame 74e Hift. 1. p. 186. T. 116. £. 3, P Il. DEEL. X STUKe e26 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN. _ IV. men, In Geftalte verfchilt zy grootelyks van EDEL. de anderen , hebbenookeen regte ronde Haauw. Hoorp- Men heeftze echter niet rader tot eenig ander STUK, _Geflagt kunnen t’huis brengen, Tienmate nige, HrtrProecRrEertrs. Hoefyzer, Een plat Haauwtje , dat aan de eenezyde vere fcheide diepe uitrandingen heeft, en dus als uit verfcheide Hoefyzertjes van Paarden fchynt te beftaan , maakt het Kenmerk en de benaaming van dit Geflagt, waar ín deeze drie Soorten zyn begreepen. RE (1) Hoefyzer met ongefteelde „ eenzaame regie pis Smi Haauwtjes. guofa. ae (2) Hoefyzer met gefteelde geïropte ronde Dd Haauwtjes , die aan den eenen rand ge- Mubsifië- kwabd zyn. guofa. Veelhaaur iS wig. (3) Hoefyzer met gefdeelde getropte Boogswy- UL. É ze Comofa, Gekroonde (1) Hippocrepis Legum. fesfilibus folie. reftis. Sy. Nat. XI. Gen. 88s. pe 492. Veg. XIII. p, 553. A. Clif. Ups. R. Lugdb. 384. GOUAN Mon:p. 380. GRON« Orient. 229, Ferrum Equinum Siliquâ fingelari. C. B, Pin. 349. Ferrum Equinum, Don? Pempt. 546. LOB. Ic. II. 94. (2) Hippeerepis Leg. pedunculatis confertis circularibus &c. H. Cliff. Ups. &c. Ferrum Eq. Siliquâ mu'tiplici, C. B. Pin, 346. Fer. Eq. alt. polyceration. Cor, Eephr. LT. 300. (3) Hippocrepis Leg. Ped. confert. arcuatis, &ce R, Lugab, 384. &C. Ferrum Eq. Gera. Siliquis in (ummitate, C. B. Pin. 3460 Ferrum Ege como{um {, Capitatum, COL: Ecphr. FE. pe 302 Te Sola En DI ADE LPE IA 227 ze Haauwijes , aan den buitenften rand IVe , lot ÁFDEELS onhe, XVIII. df … _ Hoorns Zy verfchillea weezentlyk , doch groeijen srux, onder malkander op drooge Krytachtige Gron- Deca den , in de Zuidelyke deeleo van Europa , wors %*% dende int Italiaanfch Sferro Cavallo , in’: Franfích Fer a Cheyal geheten. Dit betreft voornaame- lyk de eerfte , die ook in de Levant is waar= genomen ; terwyl de middelfte ook in Oostin- die en de laacfte zelfs in Duicfchland en Groot Brittannie groeit, Deeze is een overblyvend Kruid, daar de anderen jaarlyks vergaan. Allen komen zy in Geftalte overeen , gelykende naar de Wikken , met gevinde Blaadjes en naauw- iyks meer dan een Voet hoogte, COLUMNA heeft deeze drie Soorten onderfcheidelyk afge. beeld. ScoRPrTUR US. Scorpioenftaart. Hier is de Haauw byna als de Staart van een Scorpioen omgedraaid , Spilrond, met Banden getekend. Vier Soorten worden aldus bepaald, (1) Scorpioen-Scaart met eenbloemige Steel- rv. tjes;de Haauwtjes overal met flompe Schub- jj Pierer ben bekleed hebbende. za. Wormach= (2) tig. (1) Scorpiurus Pedunc. unifloris 8cc. Syf2. Nat. XII. Gen, 886. p. 492. Veg. Xill. pe 558. Scorpioides Silíquâ crasfâ Doëlij, TOURNE. Jaff, 402. T. 226, Scorpieides Bupieusi telio Ec, MoRis. Hit, Il. S. z. T. zi, £. 3. P a k:4 08 DEEL: XxX. STU%e LA AFDEEL. XVille HoorD- STUKe be Scorpiurus Muricata. Gedoornd, Url. Sulcataa Gefleufd. IV. Subuviilofa. Ruigach= tige a28 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN (2) Scorpioen = Staart met tweebl, Steeltjes ; de Haauwtjes uitwaards ftomp gedoornd, (3) Scorpioen . Staart met byna driebl, Steel ves ; de Haauwtjes uitwaards met afge- zonderde fpitfe Doornen. (4) Scorpioen-Staart wet byna vierbl. Steel- tjes; de Haauwtjes uitwaards met getrop- te fpitfe Doornen. Alle deeze, in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa voorkomende; verfchillen weinig meer | dan hier gemeld is, hebbendeallen Lancetvor- mige Wortelbladen , gelyk die van het Haa= zen - Oor , ongebladerde Bloemfteelen vân een half Voet hoog en de Zaadhuisjes digter of ruimer gedraaid , fomtyds naar Rupfen gely- kende ; weshalve de Franfchen het Kruid Ja Chenille roemen , de Duitíchers Raupen-Kraut, Misfchien zyn zy allen uit eene zelfde Plant ge- fprooten. EsCHYNOoOME NE Schaamkruid. Van dit Geflagt, welks Kenmerken een twee- lip= (2) Scorpiurus Ped. bifloris &c. Morts. uts. f. 4. (3) Seorpiurus Ped. fuberifloris &c. H. Cliff. 364. Ups. 233. R. Juugdh. 383. GOUAN JZonsp. 381. Scorpioides Bu- pleuri folios C. B, Pin. 257. Scorpioides prius. Dop. Pempe. 71. LoB. Je, 457e (4) Scorpiurus Ped, fubquadrifloris Ec, GOVAN Alonsp, 381. MORIS, uts. f. 2, IAD Ee LP MT A 229 lippige Kelk zyn, en een Haauw, die uit gee, IMe, knotte eenzaadige Leedjes beftaat ; de twee boris eerfte Soorten onder de Boomen befchreeven HoorFo- hebbende *, plaats ík hier de volgende, he 5 (3) Schaamkruid met een ruuwe Steng , de te ble Leedjes der Haauwen in °t midden ruuw. _ ui. Aifchyne- (4) Schaamkruid met een flekelige Steng , de 777 “0e Leedjes der Haauwen half Hartvormig; Ruuw. . gefpitfle Blaadjes en kanthaaïrige Blikjes. …_\- Americana: Ameri= (5) Schaamkruid met een gladde Steng , [lom- kaaních. pe Blaadjes, de Haauwen aan d'eene zyde SLEE id ” 104. dik, rond en flomp. Oofin- difch, Van deeze drie is het middelfte op Jamaika waargenomen , de beide anderen in Ooftindie, Het laatfte wordt Gajate - Struik genoemd, als een Boompje of Heeftertje zynde ‚ met lange Rysachtige Takken , de Bladfteelen met me- nigvuldige Vinblaadjes als der T'amarinden 3 de Bloe- (3) -Afihynomene Caule Herbaceo fcabro &c, H. Cliff. 36s. Ups. 233. Fl. Zeyl, 298, R. Lugdb. 384. Mimofa non Spinofa major Zeylanica, BREYN Cent. 51. T. 52. RAJe EN. ose. (4) Lfihynomene Caule Herbaceo hispido &c. Hedyfa- rum Caule hirfuto Mimofe foliis alatis. SLOAN. Fam. 74. Hil, 1. p. 186. Te 118. £. 3. A. Peer. 1763. PD. 321- T. I2e (5) Scapo Florifero nudo. GRON, Wirg. Il. 107, Hed. Caule Florifero nudo longistimno, GBON. Virg. le 86. : (33) Hedyfarum Fol, tern, obcordatis &c. Hed. Cauls procumbente, GRON. ibid. Trifolium procumb. Trifolii Fra- giferi folio, DizL. Elih. 372. T. 342, £. 169. zr. DREL: Xx, STUKa 238 DUrBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV, LYN overgezonden hadt, in de Elthamfe Tuin Aapael. geteeld. Het Loof geleek veel naar dat van Hoorp. Aardbezie- Klaver, Dit vondt men ook in Noord- STUK. Amerika met Houtige Stengetjes, gladde Bla. GEN en geaairde Bloemfteeltjes , hebbende een kort gefpitst famengedrukt Haauwtje, waar in een enkel Zaad, XEXIV. (34) Haanekop met drievoudige geaderde naak- et te Bladen, ongefteelde Aaîren en tweezaas Haakig. dige Haauwijes, die gedekt zyn , hebbende een Huakige punt. Dit naar een Lotus gelykend Plantje, dat zo wel in Oost- als in Westindie groeit, heeft gecle Bloemen en komt zo wel glad als ruig en Lymerig voor. XXXV. | (35) Haanekop met drievoudige ftomp Hart- ril vormige Bladen, leggende Stengenendrie Dig: eenbloemige Steeltjes by elkander. xxxvr, (36) Haanekop met drievoudige Bladen, lan- den, ge eenigermaate Takkige Trosfen , geboogen EDâaltle ee ï Haauwen en Haairige Kelken, (37) (34) Hedyfarum Fol. tern. nervoGs nudis &c, Trifol, pracumb. Zeyl. hirfutum, BuRMm. Zeyl. 226. T. Io6. f. zo Anonis non fpinofa’ minor glabra &c. SLOAN. Fam 75e Hift, Ie p. 187. T. 19e f, 2. B, Loto pentaphyllo Siliqg. fis milis &c. SLOAN. Jem. lbid, T. zi9.f, 1. BURM. Fl. Ind, 167, (35) Hedyfarum Fol. tern, obcordatis &e. Fl. Zeyl, 2970 Hedyf, trifoliatum repens &c. BURM. Zeyt. T. 54. f.I, 2e (26) Hedyfarum Fol, tern. Racemis oblongis &c dm, Asad, Ve ps 40%° DCA DD ELP, He Er des: 299 (37) Haanekop met drievoudige Bladen , lang- dre: werpigo Frosfen en geboogen Haauwen met vw. ruige Kelken. Hoorp. STUK. (38) Haanekop met drievoudige Eyrond- xxxvm. langwerpige Bladen en windende Stengen. Lagopdie | uzdes Van deeze vier groeit de eerfte en derde in Haazen- Oostindie, de tweede in Westindie en de vier- Eler de in Noord-= Amerika. Van het eerfte zyn de oiubite. Haauwtjes veel-, van het tweede twee- en van nd het derde éénledig en éénzaadig. Het laatfte , dat door zyne klimmende hoedanigheid van by- na alle anderen verfchilt , heeft lange glanzige Bladen en hoog purpere Bloemen, (39) Haanekop met gevinde Bladen, dievan XXXIX. onderen glanzig Wollig zyn; aawbichte Arn Haauwen en ongebladerde Bloemfteelen, In Siberie is deeze waargenomen , die Bladen heeft van een Span lang, uit zeventien ovaale ftompe ruige Blaadjes beftaande , en dikke Haaie rige Bloemftengen , uitloopende in een Aair van geele Bloemen, | (40) ‚ (37) Hedyfarum Fol, tern. Rac. oblongis Se. BuRM. Fl. Ind. 68. T. 53. f. 2. (38) Hedyfarum Fol, tern. ovato-oblongis &c. He, Cliff. 499. R. Lugdh. 385. Hed. trifolium (candens , Folio longio- ze fplendente. Dir. Bitb, 173. T. 143. É. 170. (39) Hedyfarum Fol. pinnatis fubtus tormentofoelucidis &c Aftegalus grandiflorus. Sp. Plant, 1071. Aftr, Tragacans the folio. AMM. Ruth. 168 2 NH. DEEL. X. STUKe 220 DORPBELBROEDERIGE KRUIDEN. XL. Hed yfarums Alpinum. Bergmine nend, XLI. Obfiurum. Duifter, ZL. Corona= TSM. Sierlyk. (49) Haanekop met gevinde Bladen , gewrich- j te gladde hangende Haauwen en een op- {taande Steng. (ar) Haanekop met gevinde Bladen, Scheed- achtige Stoppeltjes „ een opftaande bogtse steng en hangende Bloemen, Aan deeze laatfte geeft de Heer Linneus den bynaam van Duifter, om dat de vermaarde HALLER, die het de zelfde Plant achtte te zyn met de voorgaande , een andere Afbeelding daar van gegeven hadt. Het verfchil is doôrden Ridder duidelyk aangeweezen , en fchynt nog meer plaats te hebben in de Zaadhuisjes. Bei- den groeijen zy zo wel in Switzerland als in Siberie, (42) Haanekop met gevinde Bladen, gewrich® te, gedoornde ‚ naakte regte Haauwijes en verfpreide Stengen. (43) (40) Hedyfarum Fol, pinn, Legumin. aticulatis &c, H, Ups. 232. JACQ: Find. 266. Hed. Saxatile, Siliquâ levi Sc. AMM. Ruth. N. Isz, 153. GMEL. Sib, IVe p. 26, T- 10. Bs O@nobrychis Semine clypeato levi, C. B. Pin. 5so. Prodr. 149. (ar. Hedyjarum Fol. pinne Stipulis Vaginalibus êc, Aftra= galus Caule ereto Ramofo, Spicâ purpureâ nitente. HALL. Helv. 576. T. 14» (42) Hedyfargin Fol, pinn, Legum. articulatis &cc, Fl, Clif, Ups. R. Lugdb. 335, N. s. GOUAN Monsps 332. Hed. Cly- peat. Flor. fuavirter rubente, TOURNE. Iuf?. 401. Onobr. See mine Clypeato aspero major, Ce. Be Pin, 350, Onobrychis ala Dt ADEL PH TA 241 (43) Haanekop met gevinde Bladen; gewriche IW. te , gedoornde bogtige Haauwtjes en vers base fPreide Stengen. Hoorp- hi STUKe Zo weinig verfchillen deeze , waar van de xr. Hedy farums eerfte natuurlyk op de Velden groeit , in de Aemnalden. Zuidelyke deelen van Europa, de andere in de’ Bogtig, Oofterfche Landen. Deeze is geen overbly« vend Kruid , gelyk de andere 3 ook zo zwaar niet van Gewas en heeft de Bloemen bleeker } dan die, welke eenige Voeten hoog opfchiet, en door haare fraaije- Bloem- Aairen, welke fchoon rood zyn, de Hoven verfiert. Niet minder aar- tig zyn de Haauwtjes , uit verfcheide ruuwe ronde Leedjes, als Schildjes, famengewrichts Het Loof maakt door de Eyronde dikachtige donker groene Vinbladen , waar het uit beftaat, ook geen leelyke Vertooning. Het zou het Z- gyptifch Helenium zyn van Droscoripes, zo fommigen willen. Wegens de Zaadhuisjes gelyke bet eenigszins naar die Soort, welke Haanekammetjes genoemd wordt, ftraks te be- fchryven, en ’t gemelde Gewas, dat men hier in de Tuinen als een Bloemplant kweekt , wordt in Italie en in Spanje gebruikt als Hooy „ tot Voedzel der Beeften , inzonderheid der Paarden; WES aîtera. Don. Pemspe, 549. Hed, alt, Clypertum &c. Lom, Zee FL. 77. (43) Hedyfarum Fol. pinn. Leg. Arcuatis &c. Onobrychig majos anna &c. MORIS, Hif?. Il. p. 130. Raj. Hil. 929, IE. DEEL. X. STUKe 242 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN. IV. weshalve men het ín Languedok Sainfcin d’E- 'AFDEEL Hoorp. Jpagne tytelt. XVIIT. STUKe (44) Haanekop met gevinde Bladen, gewrich= ln 5 te ruuwe Haauwtjes „de Bloemvleugels zeer hiomile klein, de Aairen ruig, de Stengen neer-= | hd gedrakt. Ds î - é je ld (45) Haanekop met gevinde Bladen , gewrichte Sterk ge gedoornde Wollige Haauwen en verfpreide on Stengen. KObr YEN Se en (45) Haanekop met gevinde Bladen , eenzaas jes. dige gedoornde Haauwtjes, de Bloemvleus= | gels met den Kelk gelyk en verlangde Sten= Séne De twee eerften hebben haare Groeiplaats in Spanje, Languedok en Provence; het laatíte in Vranke (44) Hedyfarum Fol. pinn. Leg. articulatis asperis &c, GOUAN Monsp. 383e Onobrychis Semine Clypeato aspero minor. C. B. Pin, 350. Prodr. 149, Polygalo Gesneri affine Cap. Gallinaceum, J. B. Hil, II. p. 336. (as) Hedy/arum Fol. pinn, Leg. artic. aculeat, tomento-= fis &cc. H. Ups. 231. Hed, Hisp. fupinum annuum anguftie folium, &c. BorrHe Lagdb. II, p. st, Onobrychis minor Folialis Cordatis, Sil. magnis aspetis compresfis. PLUK. Phyte so. T. 2. GER. Prov, 504 (43) Hedyfarum Fol. pinn. Leg. monofpermis aculeatis &c. H. Clif. sós. Ups. 231. R. ZLugdb. 385, GOUAN Alonsp. 382. GER. Prov. so4. JACQ: Aufdr. T. 38. Onoe brychis Fol. Vicie Fruêtu echinato major. C. B. Pin. 350. Caput Gallinaceum Belgarum. LoB. Ze. II, 85. 8, Onobro incana Fol. lengioribus. C. B, BuRs. XIX. 38 Dr ABEL PH TA oú3 x Ed Vrankryk, Duicfchland, Engeland en de meelte IVe middeldeelen van Europa, zelfs in Siberie, Dit SDE maakt veel hooger Gewas dan de anderen, als Hoorp= fomwylen tot een Elle hoog opfchietende, Het STUK. is dat Kruid, ’t welk men in Provence, onder „Deca ’% Bergvolk , LEsparfette noemt, wordende ala daar in menigte gezaaid tot vermaaking der Rune deren, Gemeenlyk geeft men ’er den naain van Sainfoin aan, dat is Gezegend Hooy ; zo wel als aan de Kupsklaveren of Luzerne (*) … Het s> is wat minder voedzaam dan die, zegt HA r- LER ({)» en verliest door ’t droogen zyn Blaadjes, als wanneer het, door zyne harde Stengen , het Vee mishaagt : nogthans is het eene van de nuttigfte Planten , die tot 2» Kunstweiden gezaaid kunnen worden: want, in= „> boorling zynde der Alpifche Rocfen , verfmaadt „s het geenen „ook niet den magerften Grond , en in louter Zandig Puin , zelfs tusfchen Steenen, gezaaid, komt het voort. Uit my- ne Proefneemingen blykt , dat het ook wel » flaagt in vogtige Velden, en niet, gelyk men 3» gemeenlyk denkt, op Waterigen Grond ver. > Totte. Het heeft geen aandoening van eenig »‚ ongunftig Weer , en de Kocijen krygen ’er » geen dikken Buik van , [gelyk van Water= » Planten]. Met reden is het derhalve wel. 2) CEL 39 (*) GARID. Aix, Pp. 339 {T) Hetv. inchoat. Tom. I. pe 173. Q 2 „ II. DEEL. X. STUK. 244 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV: „eer gekweekt en wordt nog heden gepreë- AFDEEL- __ zen *) | KV 2 SON Ee A : Hoorp: Zonderling is ’t,‚ dat LoBerdit Kruid Haa STUK, ne- of Hoenderkop der Nederlanderen noemt, iste Eerteyt het door de hedendaagfche Kruidbefchry= vers niet geteld wordt onder de Planten van ons Gewest. , De gheleerde Man Peeter Coue s, denbergh (zegt hy) heeft my allereerst het > Zaad ghegheven en zeide my ‚dat [dit Kruid] „, op de Dycken en Duynen van Hol'ant en s, Zeelant van zelfs groeyt (})’”’, Hy hadt het gezien in de Hoven te Montpelliers en daar- na genoeg gevonden, tusfchen Parys en Mouy ;, aan de groene kânten der Velden. Voorts merke hy aan, dat hetzelve in de Nederlandfe Hoven gekweekt werdt , hebbendebleek paarfche Bloem- pjes, die fomtyds wit zyn. Men hade het, nu meer dan honderd Jaar geleeden, in Engeland, van Zaad uit Vrankryk gehaald, (daar het bee kend was onder den naam van Saintfoin of Ge= zegend Hooy, )cot veel voordeel van het Land- volk begonnen aan te kweeken, zegt Ray: want het deedt de Koeijen veel Melk geeven en kwam op de allerfchraalfte , dorre Krytachtige Grons (*) Men kan dien aangaande nazien , ’t gene in de Stuk- ken over den Nieuwen Landbouw ‚by F_HoOUTTUYN uitge= geven , over dit Onderwerp , onder den naam van Haaree kanmetjes, gezegd wordt. Zie ook DES SERRES, Tr. d'4- griculture, p. 326. & Breslauer Samlungen , 1758. Mens. Apr. & Sept. _ (T) Aruidboek. IL, Deel, pag. 94e MDT A DEL PM HE Bei MAG Gronden ‚ met Mest en een weinig Regen, IVe fpoedig en als tot verwondering voort , wore order dende in Vrankryk driemaal ’s jaars gefneeden. Hoerp- STUKe (49) Haanekop met gevinde Bladen, eenzaa- _xL1X. dige \gefleufde ongedoornde Haauwtjes, de Elda Bloemvleugels zeer kort en byna gewortelde Dak Stengen, ’ (50) Haanekop met gevinde Bladen, eenzaa- „L- û Á % Caput dige Haauwtjes aan de kanten Klsvormig Gatu. getand, zeer korte Bloemvleugels en ver- F“"ndig: Jbreide Stengen. (51) Haanekop met gevinde Bladen en een- vr. zaadige Haauwtjes , wier Kammen met SP Lancetvormige Tandjes gedoornd zjn. vene Deeze drie , door het gedagte verfchillende, groeijen wild in Provence en Languedok , meest aan den Zeekant, Het zyn kleine Kruidjes , waar van het middelfte vitmunt door zyne groote fterk gedoornde Haauwtjes , die aan de Aair de £ g e= (49) Hedyfarum Fol. pinn. Legum. monofpermis fulcatis &c GER. Prov, so4s Onobrychis Saxatlis Fol. Vicie anguft. TOURNF, Juaft. 390, (5e) Hedsfarum Fol. pina. Legum. monosp. Crifte dent. Subul. GOUAN Mdonsp. 382. Onobryehis Fruta echinato mi- nor. C. B, Pin. 3so. Prodr. 149. BURS. XIX. 135. (51) Hedyfaram Fol. pinn. Leg. monofperm. aculeatis &c. Caput Galli minus Fruê&u maximo infignirer echinato. TRIUMF, Obs. 65. Q3 N Ke DEEL. Xe STUK, 246 DUBBELBROEDERIGE KRuIDEr. IV. gedaante geeven van eenen Haane- of Hoendere apen kop; terwyl het laatfte , welks Bloemblaadies Hoorp: egaal zyn, als met Haanekammen praaìt. Dit STUE. _billykt de Geflagtsbenaaming. Tienman= ie 4 8 zige. Zonderling komt het voor, dat men in de Westindiën naauwlyks eenige Soort van dit Geflagt aantreft „ terwyl ’er zo veelen zyn in Oostindie. Behalve de eerfte , Alhagi gebynaamd, die op Puinige plaatfen in Egypte gemeen was, vondt de Heer ForsKkAonr in Arabie een Hedyfarum Lappaceum „dus genaamd em dat de Hoofdjes, als Klisfen , aan de Kleeders hane gen bleeven , en een Piolaceum, wegens de Kleur der Bloemen , beiden leggende Planten , met ge= wrichte Haaùwrjes. Wy hebben gezien, dat ook veele Soorten de Zaadhuisjes hebben van een enkel Lecdjes Eiedyfaram In September deezes Jaars 1778, te Leiden DE zynde , heeft de vermaarde Hoogleeraar D. Haanckop. vAN ROYEN, in de Akademie- Tuin aldaar „ my een nieuwlings ontdekte Soort getoond, die genoemd werdt Hedyfarum motorium; wegens een byzondere beweeging naauwlyks in eenige andere Plant bekend, welke in deszelfs Bladen plaats heeft. Het Kruid was omtrent anderhalf Voet hoog, Takkig , met lang gefteelde , Lan- cetvormig Eyronde Bladen, ongevaar drie Duie men lang en drie Kwartier Duims breed, met {piefe Stoppeltjes wederzyds. Aan het begin heeft ieder Blad twee zeer kleine Blaadjes „als Ooren , welke by wylen clkander naderen en weder af wy-e Dub AsD:E LP: Hrbakei 247 wyken , keerendezig de Bladen met hunsepun- IV. ten naarde Zon, In de Hortus, alhier, vind ik HED ENA thans ook een zeer klein Plantje daar van, Hoorp- STUKEe IND IGOFER A. Índigo, b Decatte T3âe De Haauwen zyn fmal en gelyk in dit Gee {lage , welks Bloemen aan den Kiel wederzyds gefpoord voorkomen , met een uitgebreiden Kelk, Ik heb ’er ook reeds agt Soorten van, onder de Heefters befchreeven 3 des nog maar de zes volgende overblyven. (2) Indigo met drievoudige Bladen en onge. ‚Ie di ‚__ fleelde zydelingfe Bloemen, Ate Driebladige Aan de Kaap der Goede Hope [groeit deee ze; die de Haauwtjes Liniaal , omgeboogen, vierkantig , aan detegenoverzyden breedst heeft, (3) Indigo met drievoudige Lancetvormige „HL ' Pforaloie Bladen „ zeer lange Trosfen en knikkendeds. Haauwen. Ge-azird. Deeze, van den zelfden Landaart, voorheen tot de Cytifus t'huis gebragt, heeft een over: blyvende Steng , die met drie Ribben „van de af- (2) Indigofera Fol. ternatis , Flor. fesfilibus lateratibus. Am. Acad, IV, p. 327° 7 (3) Indigofzra Fol, teen, Lanceolatis &c. Am. Acad. VI. Afr. 37. Cytifus Pforaloides. Sp. Plant. 1043. Cytilus Afri- canug. Rive Zeir. 71. f. 135. Trif, JEthiop, ex Alis fpica« tum. PLUK, Plyt. 326. Éf, 3. Q4 MH. DEEL Z, STUK 2435 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEr. IV; afloopende Bladfteelen, gehoekt is, zo wel als ArpnceL. vj, de Bloemfteelen , langer dan de Bladen, met Hoorp- een veelbloemige Tros geaaird,. PLUKENE f STUK. _noemtze derhalve Ethiopifch Drieblad , welk hire Ad Aairen geeft uit de Oxelen, De Bloemen zyn rood, met geele Meelknopjes en een paarfchen Styl: de Haauwen veelzaadig. Indigefera (4) Indigo met drievoudige Jlomp Eyronde procuni= Bladen , een. Kruidige leggende Steng en wi gefteelde Aaïiren. Vv. (5) Indigo met zeven gevinde Wigvormige Vin= SE blaadjes , leggende Stengen en zydeling fe Negen= Aairen. ne Fens ok (6) Indigo met vyf ovaale Vinblaadjes, hege er nen gende Stengen en tweebloemige Steeltjes. y G) ige ‚ Deeze drie Kaapfche Plantjes komen in veele opzigten met malkander overeen. Het middel- fte heeft van vyf tot negen, doch meest ze- ven Vinblaadjes, Het laatfte valt wat groo= ter dan hetzelve , en heeft de Bloemen rood, (7) (4) Indizofera Fól. tern. obovatis , Caule Herbaceo 8c, dlant. 271. (s) Indigoftra Fol. pina: tis Cuneatis feptenis &c. Mante 272, $71- Hedyfarum proftratum. Mant. 1o2. (6) Indigofera Fol, pinn. ovalibus qguinis &c. Sy? Naf, ziile D t ADEL P H I A 249 (7) Indigo met gevinde en drievoudige, flomp IV: ÁFDEer. Eyronde Bladen , zeer korte Trosfen en yin, ronde horizontaale Haauwen. Hoorp- STUK. Aan de Vafte Kust van Indie, op Malabar vir. en Ceylon , vale deeze , die Anil van Madras nn genoemd is ‚ hebbende gryze Bladen, als der Glad. Wikken , en ruige Stengen, Het is een jaarlyks Kruidje , met de Steelen fomtyds drie. fomtyds meerbladig, en de Bloemfteelen met drie Bloe- men gekroond, Men fchryft ‘er Geneezende kragten aan toe. Behalve eenige Soorten van dit Geflagt vondt Egyptich. de Heer ForskAonr ook eene Plant, welke den Egyptenaaren tot Verw{tof diende , en daar hy den naam van Zndigofera tinêtoria aan geeft, van de Soort deezes naams, die de. Indigo uite levert (*) , verfchillende, Dezelve, naamelyk , hadt de Bladen tweepaarig met een oneffen Blaade je, de Bloemen geel en aan den Kiel gefpoord , doch gewrichte Haauwen. Zy werdt, in de Landtaal , Mile geheten. „ De Zaaden (daar > van , zegt hy,) met Sefam - Olie en Armo. », niak- Zout gemengd, ’% morgens ingenomen, 23 drye (7) Indigofera Fol. pinn, ternatisque obovatis &c. Fl. Zeyl. 274. Ain, Acad TI. p. go8. Colutea Siliquofa glabra , ternis quinisve Foliis Maderaspatana, PLUR. Alm. 113. T. ‚166. f« 1. Nir-Pulleri, Horz. Mal. IX. T. ög. Raj. Suppl, 470. BURM. Fl. Jud. 171. (*) Zie dezelve omftandig befchreeven, in dit 14, DEELS V. STUK, bladz. 540. 5 Ie DEEL Xe STUKs ! eso DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN. IV. dryven den Lintworm uit. De Dieet moet ÄrDeEl. „ zyn: drie Dagen van Water zig te onthou- Hoorp« ‚ den; geen andere Spys te eeten dan Brood: STUK. , maar Koffy mag men drinken”, Arabifch De Arabieren hadden, zo hy getuigt, een Indigo, , : Ì Indigo-Plant , die zig van de gedagte onder. fcheidde door langwerpig Wigvormige Bladen en ongewrichte Haauwen,doch de Zaaden niet- temin door Dammetjes onderfcheiden hebben- de, Zy kwam by Surdud van zelf in de Akkers voort, en werdt in ’ Arabifch ouer genaamd. Overal werdt dit Gewas gekweekt om de blaau- we Verw , die zeer bemind werdt tot Kleedy , zo van ’t Man als Vrouwvolk , onder de Ara- bieren (*). GA rLEG A, Vlakkenkruid, Dit Geflagt heeft den Kelk met Elsvormige Tanden , die byna egaal zyn : de Haauwen fchuins geftreept ‚ met de Zaaden tusfchen de Streepen, Het bevat de tien volgende Soorten. LL (1) Vlakkenkruid met geftrekte opftaande Haau« rt wen en Lancetvormige gefireepte kaale Winkels. Blaadjes. Dit (*) Flor. eAgypt. Arab. p. 137: (1) Galega Legum. Aritis eretis &c. Sy/. Nat. XII. Gen. 890, p. 496. Wig. Xllie pe 565. Galega. Mat. Med, 349. H. Clif. 562. Ups. 208. Re Lugdb. 3386. Dop. Permpt. 548. Galega vulgaris. C‚ Be Pins 352e } hs D 1 A DEL P H I A. &5r Dit Gewas , in Spanje, Ttalie , en Afrika IVe by de Keerkringer (*), natuurlyk voorkomen. AEDEELe de, is vreemd in de meefte deelen van Europa , Hoorp= en wordt aldaar flegts ten behoeve der Apothe-STUX. kers Winkelen geteeld. Crustus evenwel, it vondt bet in de Bosfehen van Neder- Ooftenryk overvloedig. In Italie wordt het, volgens Ges. NERUS, met veelerley naamen benoemd; waar onder die van Lavanna, Sarracena , Capragi- na en Herbanefe , gelyk ook de Engelfchen het Goats- Rue tytelen , dat is Geiten - Ruite, Fra- CAsToRIUS hadt hetzelve Herba Gallica gehe- ten en daar van zou de Geflagtnaam afkomtftig kunnen zyn. Om dat het, wegens zyne Krui- derige hoedanigheid , tot uitdryving in de Pest, Blutskoortfen , Mazelen en andere Vlakkige Ziekten, beroemd geweest is, heeft het den naam van Wlakkenkruid bekomen. %x Is een overblyvend Kruid , met Vezelige Wortelen en regte Stengen , dat opfchiet tot vyf of zes Voeten hoogte. Het heeft de Bladfteelen wederzyds bezet met zeven of negen Vinblaad= jes, die Eyrondachtig Lancetvormig Zyn, aan de (_(*) In Africa ad verfuras zept de Ridder; dat niets an- ders fchynt te kunnen betekenen: maar de uitdrukking is ten uiterfte vreemd en hy zou ‘er misfchien beter Ooften= ryk bygevoegd hebben. Ten minfte is het zeker, dat zyn Ed. in Horto Clifortiano, zeer verkeerdcelyk , de twee Oos tenrykle Rivieren, woar tusfchen Crusiys dit Kruid hade waargenomen, in Spanje plaatste Il, DEBL. X. STUK, 252 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN. IV. de tippen met een puntje. Aan den voet van ’ REDEEL, endelingfe Blaadje, is het Steeltje fomtyds ge- Hoorp- doornd. ‘De Bloemen; die paarfch, blaauw of STUK. witachtig zyn , groeijen Aairswyze; de Haqu- Jienman- wen zyn lang, rond en dun. Het Bloeit in ’e nige. E Voorjaar en de Zomer (*J. Uu. (2) Vlakkenkruid met geftrekte witgebreide ge- On fleelde Haauwen , de Trosfen tegenover de Aiche Bladen , welke gefpitst en van onderen En ruig syn. iu. (3) Vlakkenkruid dat (geheel Wollig ruig is Den en getroste Haauwen heeft. velse Het Afchgraauwe is op Jamaika en het ande- re, dat de Heer JaAcQuin Oever- Wikken getyteld hadt, door zyn Ed, op Zandige Zee- Oevers by Carthagena in de Westindiën, ge- vonden. Uit Zaad in de Keizerlyke Tuinen te Weenen geteeld, was het een overblyvend Gewas , groeijende en bloeijende het geheele Jaar, Het heeft flappe Stengen en rondachtige Vinblaadjes ; de Haauweu fpits en bruin, an- derhalf Duim lang, (4) (*) GovAN, Morfpel. p. 353 , zegt dat de Blaadjes aan de tippen urgerend zyn. (2) Galesa Leeum. ftri@is patentibus &c, Ame Acad, V. p. 403. Galega Herbacea fubcinerea villofa &c. BROWN. Jam. 289. (3) Galera Legum. Raceraofis, tota villofo - tomentofa. Vicia Lstzoralis Pedunculis multiflozis &c. JACQ: Amer. Hij. 206, T, 124e D faDE LP H Ta: as5 (4) Vlakkenkruid met de Haauwenagterwaards IV. krom , famengedrukt , ruig en geaaîrd, de AFDEELs XVIII. Kelken Wollig, de Blaadjes langwerpig Hoorp- ovaal gefpitst. — STUK. Wv. Onder verfcheide bernaamingen is dit Virgi- „Cs iTEINLANA, nifche Kruid voorgefteld „eer hetzelve hier werde Viiginifch, thuis gebragt. PrUKENeET hadt het Oro- bus en Cicer genoemd;sLaiNnnaus zelf Crace ca en Clitoria,. Mrrcnerius maakte ‘ereen nieuw Geflaget van , onder den naam Erebine thus, gelyk de Grieken de Cicers hecten. De Heer CravrTon tytelt hetzelve een Soort van Onobrychis , mèt groote gladde gevinde Bladen , leggende Stengen en fchoone roode Bloemen , drie of vier by elkander aan ’ end op lange Steeltjes : het Zaadhuisje famenge. drukt , met een enkele ry van Zaaden. De. Blaadjes hebben, aan de tip, een klein fpits puntje of Doorntje. (5) Vlakkenkruid met agterwaards gekromde _ v ruige ‚ hanzende „getroste zydelingfe Haau- dk wens de Blaadjes glad en Lancetvormig. (6) (4) Galega Leg. retrofalcatis compresfis &c. Ant, Acad, 111, p. 18 Clicoria Fol, pinnatis Caule decumbente. Ha Cliff. 498. GRON. Virg. 1I1, Erebinthus. MITCH. Ges, 21on Orobus Virginianus &c. PLux. Aln. 142. Gicer Aflcagaloie des Virginianus &c. PLUIE. Alm, zoz. T. 23. É. 2e Cs) Galega Leg. retrofalc, villofis. &cc. Securidaca Madee zaspatenfis, Sil. falcaris 8&c, Pum. Alm. 399. T. 59e É. Ge ®, Coronilla Zeylanica &c, Bunm, Zeyl, 73e Te 53e El. DEELe Xe STUK, ( Kn 254 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. (6) Vlakkenkruid met geftrekte opftygende glad- REDEN de Haauwen , Lancetvormige Stoppeltjes Hoorp- en langwerpige gladde gefbreepte Blaadjes. STUKe’ VL (7) Vlakkerkruid met geftrekte opftygende glad- Re de getrofle Haauwen , endelings ; Elsvor- Zeer mige Stoppeltjes en langwerpige gladde groot, 8 did nd Blaadjes. | Purpurea, Paarfch- Onder de Ceyloníche Planten zvn deeze drie bloemig. pefchreeven en afgebeeld door den beroemden Hoogleeraar J. BU&MANNuUs De middelfte, die zeer groot is van Gewas, zou maar twee Bloemen by elkander hebben. In de anderen maaken zy lange Aairen uit en zyn in de laate fte paarfch van Kleur. vir. _ (8) Vlakkenkruid met geftrekte hangende glad- Hd de getrofbe Aarren, gladde gefpitfte Blaad- Jes en eene Heefterige Steng. Op de Karibifche Eilanden nam de Heer Jac. QUIN deeze Soort waar , een Heêftertje van twee Voeten hoogte , de Blaadjes een Borfte- lig puntje hebbende , gelyk de Winkel - Soort ; de (6) Galega Leg. ftuiétis adfcend. glabris &c. Flor. Zeyle 300. Vicia Fol, glabr. Venofis oblongis tc. BURM. Zeyl. 228e T. 1083. f, 2e (7) Galkege Leg. firit. adfcend. &c. Coroniila Zeyl. Here bacea, fl. purpurascente. BURM. Zoyl. 77. T. 32, BURM. Fls dad. 171, (3) Gakga Leg. Arictis glabris pendulis Racemofis &e. JACQ: „Amer, Elft, aïze Te 125e Dr ADEREN P Hind oases de Bloemen rood en wit bont; de Haauwen IV. | a ve 9 ‚n AFDEEL, lang en plat , met gladde zwartachtige Zaaden, EA Hoorne ‚ (9) Vlakkenkruid met zydelingfe Aairen, die sro. gefteeld zjn, geftrekte hangende Haauwen 1x. en witgerande Blaadjes van onderen Haairig. er f Kleurend, Deeze Ceylonfche is, zo men verhaalt , cok een Plant, die de vermaarde Verwftof , Indi. go genaamd „ uitlevert, In Geftalte verfchillen de Gewasfen van dien aart, gelyk ik verhaald heb ,aanmerkelyk (5). (ao) Vlakkenkruid met twee zydelingfe Haau x. wens die glad zyn 5 zydelingfe Blaadjes it witgerand , van onderen Fluweelachtig en eene Heefterige Steng. Deeze , van den zelfden Landaart , is een Houtige Heefter , bruin van Gewas. Alle de gedagte Ooftindifche zyn bevoorens door den Ridder onder den Geflagtnaam Cracca , als een weinig van de Galega verfchillende , voorgefteld geweest. PH A= Cs) Galega Spic, lateralibus pedunculatis Sec, Fl, Zeyl, 3oze Am, Acad. lÌl, p. 19. Burm. Fl, Ind, p. 17x. Aftragalus Zeyl, Sericans. HERM, Zeyl. 34. C*) Zie li. DEELS, V. STUK ; bl, 540. Cio) Galega Legum. binis lateralibus glabris &e. Cracca Leg, binis &c. Flor, Zeyl, 303. Bupilg. HERM, Zijl, 14e Buam. Ziyl. so. Ke DEEL. Xe STUK. 936 DurBELEROEDERIGE KRUIDEN. IV. P r AC A. Boorpeul, ArperL. XVII Als een byzonder Kenmerk van dit Geflagt re kemt voor, dat hetzelve de Haauwen of Peul- Tieuman\jes. half tweehokkig heeft. Zy zyn aan de zy- "gt den Blaasachtig gezwollen en gelyken dus, in de meefte Soorten, naar een Schuitje of Bast- je, gelyk TourNerForrT vandè eerfte zegt, en daar van heb ik den Nederduitfchen naam ontleend. Het bevat de zes volgende Soorten, 1. (12) Bootpeul dat Haairig is , met een opge= B liv regte Steng en Spilronde Schuitachtige Spaaních, Haauwen. In Spanie en Portugal groeit deeze Soort , die van Crusrus Aftragalus Beticus getyteld werdt. TourNEFoRT hadtze , wegens de Haauwen , afgezonderd , en Aftragaloides ge- heten. ’ Gewas, dat ongemeen Wollig is en veel naar het Kootkruid gelykt, groeit ongevaar drie of vier Voeten hoog, doch heeft een on. gemeen grooten Wortel, fomtyds een Arm dik aan den Stoel , vervolgens zig in Takken uit- breidende. De Zaaden, naar kleine Boontjes gelykende , werden Cr usrus gezegd Ontftee- king Ci) Phaca Caulescens ere&ta pilofa , Legum. tereti- Cym- biformibus. Sy//. Nat. Xli. Gen. sor. p. 497. Veg. X1IL p. s6st Phaca Legum. reâis. R. Lugdb. 350» Aftragaloides Lufitanica. TOURNEE. Jnff, 399. T. 223. Aftragalus Beticus Lanuginofus Radice amplisfimâ. Ge B. Pin, 351, Aftragalus forte, Crus, Ziisp. 466. Der De remota Bep Ontfteeking in de Monden Keel te baaren, wan- IV, neer menze kaauwt. De Wortel hade een on- EDER aangeraamen Smaak, en was, gedroogd , har- Hooros der dan Hoorn, Hy vondt hetzelve eerst, op STUK. Heuvels boven Lisftbon , aan de T'heems en „on naderhand niet ver van Madrid , op zyn Reis naar Kadix , overvloedig „ tegen % end van Ja- nuary , in Bloem -ftaan, (2) Bootpeul dat glad is , met een opgeregte 1. Steng en langwerpige opgeblazene „ eeni- dons germaate Haairige Haauwen, Alpifchs Men vindt deeze op de Gebergten der koude Landen „ Lapland en Siberie, als ook op de Toppen van den Schneeberg in Ooftenryk; al= waar zy de Stengetjes maar vier of vyf Dui- men hoog heeft, volgens den Heer JAcQurRe. De Siberifche- zal, buiten ‘twyfel , grooter zyn van Gewas „als een dikken Wortel hebben- de, van ongevaar een Kille lang , en een iftevi- ge Takkige , doch leggende Steng , die ruigis, % welk niet met de bepaaling ftrookt; terwyl ook de Blaadjes van onderen ruig zyn, volgens GMeLiN,. De Laplandfche heeft deStengen ' glad , en in deeze is de Hlaauw met ééne hollig- heid. (3) {2} Phaca Caulesc. erefta glabra Gec. Phaca Legum. pense dulis, emi -ovatis, GMEL. Sib. IV. p. 35- FT. 14. Phaca frigida. Fl, Suec. Il. N. 657. Jacq. Wind, 265. Aftragaloie des elatior ereta Vicim foliis &ec, Ammi. Rush. 143, R | M. DEEL, X. STUK, 25% DUsBELBROEDERIGE KRUIDEN. IV, (3) Bootpeul met een Takkige leggende Steng PDRE en Lanceivormige Blaadjes , de Vleugels Hoorp- der ‘Bloem ten halve in tweeën gedeeld. STUKe ; ut. Dus wordt thansde Italifche onderfcheiden „ Phaca Aue mois die ook in Switzerland , Provence en andere Zuidelyk. Zuidelyke deelen van Europa groeit. Deeze heeft de Blaadjes byna zespaarig , Haairig , Afchgraauw ; de Bloemen witachtig geel , met een Violetten Kiel, niet flechts aan de Punt een Vlak van-die Kleur hebbende , gelyk de voori= ge , waar van zy weinig verfchilt, Inderdaad deeze twee Soorten loopen , door haare ver- fcheidenheden , zeer in malkander , en , in de jongheid ruig zynde , worden zy volwasfen glad 5, %x welk haar voor byzondere Planten heeft doen aanzien, Iv. (4) Bootpeul met drievoudige ovaale flompe rd Bladen en halfronde Haauwen. In China groeit deeze, die Draadige Takki- ge Stengen heeft en drievoudige gefteelde ftom- pe Blaadjes , van onderen Wollig, geftreept , het middelfte grootst ; Lancetvormige Stoppels tjes ‚ Borftelig gepunt, en endelingfe ‘Frosfen van gepaarde Bloemíteeltjes, De Haauwen zyn half (5) Placa Caule Ramofo proftrvato &c. HALL. Ermend. 223. Phaca Caul, diffufa Sc, Ger. Prov. s19. Aftragaloides Alpina fupina glabra , Fol. acutioribus. TILL. Pis. 19. Te 140 fe fe (4) Phaca Fol. ternatis ovalibus obtufis , Legum. fentie erbiculatis, Mazt, 270 D rADE LP HTA 259 half Schyfrond „ Buikig gezwollen ‚ met een Rd ke Borftelig krom puntje. | ere Hoorps (5) Bootpeul, dat ongefteeld ís is „metde Vrugte stux. draagende Kelken ovaal , opgeblazen , glad. sE baca In de Levant is deeze zonderlinge door Tour- df den NEFORT waargenomen , die de Wortelbladen uit twaalf en meer paaren van Lancetvormige gefpitfte Vinblaadjes famengefteld heeft en rege te Bloemftengen aan ’t end getrost, De Haau- wen zyn klein, binnen een langwerpigen Kelk begreepen, (6) Bootpeul „ dat ongefteeld is, met gevine vis gerde Vinblaadjes, eenst: Op de Gebergten van Siberie groeit deeze Soort, die door den geleerden Amman in Afbeel- ding was gebragt, Hy heeft ’er een Gryze van met Vleefchkleurige en eene Ruige, die kleiner is, met paarfchachtige Bloemen. | As TRAGA LUS. Kootkruid. Een tweehokkige bultige Haauw maakt de onderfeheiding van dit Geflagt , welks Latyns \ fche naam , volgens fommigen , van de figuur der Wor- (5} Phaca acaulis „ Calycibus Frutiferis Eric. SCREBER Dee, 9. Te 7» Aftragaloides Orientalis Veficaria Sic. TOURNEe Cor. | (6) Phaca acaulis Fol. pinnatis , Foliolis digicatis, Aftraf lg Ec. Amm, Rath. T. 19. f, £, Se Ra il. DEEL: X, STUK 460 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN) Iv; Wortelen , volgens anderen van die der Zaae (Aeprere den „ als naar een Koot gelykende , zou afkome Mad {tig zyn: weshalve ik het Kootkruid noem. STUKe Het bevat wel twee- en- veertig Soorten , on= Tienman- der welken de tien eerften opftaande, de vol- “EE gende agttien verfpreide en fomtyds leggende Stengen hebben , beiden gebladerd ; de twaalf die daar aan volgen , ongebladerde , en de twee laatften Houtige Stengen, Deeze twee heb ik onder de Heefters befchreeven ; de overigen. volgen hier. | A. Met opftaande gebladerde Stengen. 1 (1) Kootkruid, dat geftengd is, met Rolronde 4 k Ar | pb byna ongefteelde Aairen , Wollige Kelken des. en Haauwene Vosfen. a (2) Kootkruid , dat geflengd is en opftaande , Chriftia- met gekropte Bloemen , byna ongefteeld Kriftelyk, wit alle Oxels der Bladen. II. (3) Kootkruid , dat geflengd is, met Kogel-— Capitatuse | ron= Hoofdig. (1) Affragalus Caulescens Spicis Cylindr. &c. Sy/f. Nar. XI's Gen. 392. pe 498. Vege XIII. p. 566. Aftrag. Cap, obe longis fes. H. Cif. 361. R. Lugdb, 591. GOUAN Monsps 384. Aftr. Alp. procerior Alopecuroides, TOURNE. Jef?. 416o Mier. Dik. T. 58 (2) Aftragalus Caul. erectus &c. Aftr. Orient. maximus ereâtus, incanus, Caule ab imo ad fummum florido, TeuRNF. Cor. 29. Itin. Il, p. Te 254. Aftrag. Dioscor. vulgo Chgiftia= na Radix, DALECH. App, 06 ? C3) Affragalus Caul. Capitulis Globofis &e. H. Cliff. 36e. R. Zugdb, 391. Aftrage Orient. villofisfimus &c. TOURNS: Cor, 29e ad BREA DTE 1 FRE, a6t ronde Hoofdjes , die zeer lang gefleeld IV$ toe: î AFDEELs zyn en uitgerande Blaadjes. SUR | 4 à Hoorpvs (4) Kootkruid , dat geftengd is , opftaande en snyx, Haaïrig ‚ met geaairde Bloemen en Els- _ sv. vormige Haaïrige Haauwen, tr d k Haaitige Van deeze vier groeit de eerfte , zo LiN= NEUS zegt, in Siberie en in Spanje, de twee anderen heeft TouRNEFORT in de Levant optdekt:; de laatfte komt voor in Siberie en in Thuringen. Zeer fraaije Bloemgewasfen maaken zy uit, inzonderheid de tweede , die de Aftra« galus van DrioscorrDEs , gemeenlyk Kris- telyke of Kriften- Wortel van DarLrcHAMP; fchynt te zyn. Deeze hadt de geheele Steng , tusfchen de Bladfteelen , met Bloemen beladen ; welke geel, in de volgende Soort paarfch, en in de laatfte geelachtig zyn. ’t Getal der Vin-= Ke blaadjes is groot in deeze Kruiden , die allen ruig zyn van Loof , en maar één of twee Voe-= ten hoog grocijen , uitgezonderd de eerfte , waar van de Bladen een Elle lang zyn , hebbende meer dan twintig paar groote Vinbladen, van Eyronde figuur, (5) Kootkruidmet een vyfkantigegladde Sieng , V- iuflriaeus,; OP- Goftens | tyks. (4) Afragalus Caul, erectus Pilofus &c. H. Ups. 226. Amm. Rath, 166. Cicer mont. en ainoln eretum. Ce B. Pin. 347. Prodr, 148, (5) Affragalas Caule pentagono glabra &c. Mant. 45e R 3 Jaco, II. DEEL. X. STUK. 262 DUBBELBROEDERIGE KRuIDEn,' WV. opftaande Trosfen , de Haauwen wederzijds Ore, Jbits en‘naakt, de Blaadjes byna Liniaale Hoorp- STUKe In Ooftenryk nam de Heer JaecQquin dee- Tienman- Ze waar , die de Stengen maar een Voer hoog aigce hadt , met kleine blaauwe lang gefteelde Bloem- pies. De Gefleufde uit Siberie , dat een hooge geftrekte Plantis, brengt Linneus, alseene Verfcheidenheid , hier thuis, Het Loof is in beiden glad; doch deeze laatfte heeft eenhok- kige Haauwtjes zegt de Ridder, gelyk die van het voorgaande Geflagt (*). | 5d (6) Kootkruid mat een gefirekte gladde Steng, Gaiegifor — _« getrofte hangende Bloemen en driekantiga ee wederzyds gefpitfte Haauwen. tig. vir. (7) Kootkruid met een geftrekte gladde Steng , eek getrofte hangende Bloemen en Eyronde diks RN ke, wederzyds gefpitfte Haauwen, Weinig verfchillen decze!, waarvan de eer- fte, Jace: Wind. 263. B, Aflragalus fiulcatús. Sp. Plant. 1065. Phaca caulescens, ZINN. Goett. 1423 (*) Waarom dezeive dan daar toe niet betrokken , zou men mogen vraagen en ik vind dat in de bepaaling niet. De Ooftenrykfe , van JACQUIN , hadt de Haauwen half én tweeën gedeeld, gelyk de Phace. C6) Aflragalss Ceulescens ftritus , glaber Kc. Aftr, Caule ereto Paniculato &c. H. Clif. 362 R. Lugh. 391. Aftrag. Or. altisfimus , Galegz foliis &c. TOURNY. Cor. 29e Afdre Sylvaticus mont, procerior. AMM, Rath, 162e C7) Affragalus Gaul. Brit. glaber &c, LiNN. Dee LT. 3e MD ra DRI POR: TIM 263 fte , zeer hoog van Gewas, met Bladen byoa IV: als die van ’”t Vlakkenkruid, aan TournEFoRT Ara in de Levant voorgekomen , ook met een Steng Hoorne van twee Voeten hoogte in Siberie groeit: des TUK. andere is een Chineefche , in de Upfalfche Tuin , 22% uic Zaad geteeld, en zo wel in Afbeelding ge- bragt als befchreeven door den Jongen Heer LiNNAUS, die aanmerkt , dat zy , uitgenomen de zonderlinge ronde Haauwtjes, zeer veel de voorgaande gelyke, " hed . s (8) Kootkruid met een opftaande ruige Steng 5 ‚VII, . . { vs geaaîrde Bloemen, die de Vlag eens 20 Onabrjcbise lang hebben en eenzaame Stoppeltjes. Be Van de Planten ‚die Onobrychis zyngenoemd geweest , de meeften tot het Geflagt van He- dyfarum behoorende , is deeze de eerfte by Crusrus, die dezelve op veele Bergachtige plaatfen , omftreeks Weenen en aan de Oevers van den Donau, vondt groeijen, Zy hadt vere fpreide Stengen ‚ deorgaans een Elle lang, en fmalle Vinblaadjes, gelyk de Smalbladige Sibe= rifche , welke hier. ook is thuis gebragt. De Vrugten zyn langwerpig Hartvormige dikke Haauwtjes. (9) (8) Aftragalas Caulescens eretus pubescens &c. Phaca Caulescens ere&ta fubhirfata &ce WIEL. Obs. 115. B, Aftragalas tenuifoiius. Sp. Plant. 1065. Onobrychis fpica- ta Flore purpureo. C. B. Pin. 35o. Onobrychis prima Glue fi. Pann. p. 752. R 4 He, DEEL. X. STUK, 26 DUPBELDROEDERICE KRUIDEN, IV. (p) Kootkruid met een byna opftaande Sten, Penh geaairde Bloemen en opgeregte naakte ge Hoorp. zwollen platachtig ronde Haauwtjes , met: STUKe een omgeboogen bunt, nd ë 6 » Aftragalus Uligimofase In Siberie , dat als het Vaderland der Aftra- Desh: oalusfen fchynt te zyn, die meest op hooge drooge Gronden en Bergen voortkomen, vindt men deeze op vogtige Velden , waar van zy den bynaam heeft, De jonge Plant heeft de Steng meer opftaande, dan de volwagfene. 5, (ro) Kootkruid met een opftaandeeffene Steng ; end geaairde Bloemfbeeltjas en Eyrond-cylin= OT drijche Haauwen, met den Styl gefpitste Deeze Karolinifehe, die de Bloemfteelen van fangte els de Bladen heeft, de Bloemen groen- achtig geel vaa Kleur, groeit in. de Tuinen tot twee en drie Ellen hoogte , volgens DirLrr- NEUS, ’t Getal der Vinblaadjes is van zeven en agt tot twintig paaren, met een oneffen end- Blaadje. Tegen den avond fluiten zig deeze Bladen paarswyze , en hangen nederwaards , welke beweeging , in vecle Vlinderbloemige plaats hebbende , van Gorpus reeds in het Zoete (9) Aflrasalus Caulescens ereâiusculus zc. GMEL. &ibe IV. p. 40. T. 17,18 H. Ups. 226. (io) Affragalus Caul. erectus levis &c. Aftr. Flor, ie cemofis. R. Lurdb. 391, Aftt. procerior non repens. DILLe Elth. 45. T. 39: É. 45e SDA DRE B HINSA aës Zoethout naauwkeutig opgemerkt, door Lrn- IV. NA us de Slaap der Planten wordt genoemd (*), APpEEL: Ö Hoorp- B. Met gebladerde verfpreide Stengen, ; sur, (ar) Kootkruid met verfpreide Stengen , de „XI d Aftragalus _Haauwen byna Rolrond gefpitst „de Blaad- Canadenlii® jes omtrent kaal. Pa Deeze , die in Virginie en Kanada groeit, heeft een Aair van groenachtig geele Bloemen, waar op korte dikke Haauwtjes volgen aan eene Heefterige bruine Steng. Van onderen hebben de Blaadjes een zeer fyne Wolligheid. (12) Kootkruid met leggende Stengen , de A CEFs Haauwen byna Klootrond , gezwollen , geestekeln. Jpiust en Haairíg. In Ooftenryk , Switzerland , Italie , is de Groeiplaats van deeze, die de Zaadhuisjes van figuur als een Balzakje heefc en de Blaadjes ftekelig. Zy wordt Wilde Cicers genoemd, als naar dat Gewas gelykende, Ep (*) Zie 't IL. D, 1. STUK van deeze Natuurlyhe Hiflorie s bladz. s „en Uitgezogte Verband, V. DEEL , aan ’t begin. (11) Afragalus Caulescens diffufus &c. GRON. Virg. 107. Aftr. Canadenfis Flore viridi eflavescente. ToURNE. In?, 416. DiLL. Elth. 46. Te 39. f. 450 Dop. Mem. T. 65. (12) Aflragalus Caul. proftratus &c. Ml. Ups. 226. GOUAN Monsp. 384. Aftr. Leg. fabglobafis &c. H. Clif. 360. KR. Lugdb. 392. Cicer fylveftre Fol, oblongis hisoidis majus. C. B. Pin. 247. Cicer fylveftee. CAM. Epit, 205 R 5 Il. DEEL: Xe STUKe 366 DuerBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV, ArperLe XVI. Goorp- STUKe XII. Aftragalus microphyie bus. Kieinbla- dig. XIV. glcyphyl- OS. Zoetbladige xv Hamoftse Haakig. XVI. contortu= plicatus ° Gedraaid. XVII. Baticsse Spaanfch, (13) Kootkruid wet uitgebreide regte Stengen , ovaale Blaadjes , byna gezwollen Kelken en rondachtige Haauwen. (14) Kootkruid met leggende Stengen en bna driekantige gekromde Haauwen , de Blaad- jes ovaal , langer dan de Bloemfteeltjes. (15) Kootkruid met hurkende Stengen, Else vormige kromme gladde Haauwen en Hart- vormige van onderen ruige Blaadjes. (16) Kootkraid met hurkende Stengen , ges draaide ; geplooide > gefleufde ruige Haau- wen. (17) Kootkruid met hurkende Stengen , gee fleelde Aairen en driekantige reste Haau- wen, die aan de tippen Haakig zyn, an (13) Afragalus Caulesc. refto-patulus &c. Cicer Fol, oblongis hispidis minus C. B. Pin. 347. (14) -AfFragalus Caul. proftratus Ec. GOUAN Afonsp, 334e Aftrag. Legum. Eunatis biventricofis &e. Fl. Clif. 362. R. Lugdh. 392, Ne 7. Fl. Suee. sor, 658, Aftrag. luteus pe- tenuis procumb, vulgarise MORIS. Elif? II. p. 107. Glycyr= zhiza fylv. C. B. Pin. 352. (:s) Aflraga'us Caul. procumb. Leg. Subulatis recurva= tis glabris. GOUAN Morsp. 334. H. Clif. 362. R. Lugdbe 392. N, 6, Aftrag. Monfreliacus. Crus. Hij?. II. p. 234e Securid:ca lutea minor Corniculis recurvis. C‚ B. Pin. 349« Hedy'srum alterum. Dop. Pempt. 546. (15) Aflragalus Caul. procumb, Legum. centortuplicatis Cansliculatis villofis, Aftrag, repens Siliquis undulatis. BUXBe Cent, Ul. pe 22. T. 39. (17) Aflragalus Canl. procumb, Spicis pedunculatis &c. A rag. DD 1 ADEL P H I A. 267 Van deeze , aar de hoedanigheid gebynaamd , groeit de eerfte , die naar de Wilde Cicers ge= IV. ÁFDEELà XVIII. Iykt, doch veel kleiner is, in Siberie en een Hoorp: gedeelte van Duitfchland. De tweede , die Wild’ TVEe Zoethout getyteld wordt, komt in de Bosfchen 4; van Europa voor. Men vindtze zo wel in Swee- den als in Languedok en Provence, De Haaki- ge Aftragalus is in de Zuidelyke deelen niet min- der gemeen. Zy wordt dus genoemd naar de ge= ftalte der Haauwen, die in de volgende op eene zonderlinge manier gedraaid zyn en geplooid, doende zig iBladerig voor in de laatfte Soort, welke van haare Groeiplaats in Spanje en Por- tugal den naam heeft. Men vindtze ook op Si- cilie en de Gedraaide, welke zeer veranderlyk is in grootte en geftalte, groeit in Siberie, De drie laatften zyn jaarlykfe, de twee eerften overblyvende Planten, (28) Kootkruid met verfpreide Stengen, ge- fteelde zydelingfe Hoofdjes en reste Els- vormige gefpitfie Haauwen. (9) Aftrag, Caule ereto, Flor. Spicatis &c, R. Lugd. 392, Na 5. Aftragalus Beticus. RIVe Zetrap. ros. MORIS. Hift. Me Pp: 103 S. 2. T. 9. f, 11. Securidaca Sicula Siliquis folia ceis. RA]. Hiff. 935- (13) Aftragalus Caulescens diffufus &c. Aftrag. annuus maxite procumbens. TOURNE. Zn. 416. Afc. hirfatus &e, PLuxK. Phyt. T. 79. f. 4. Giauci Leguminofz afânis. C. B. Prodr. 150. Stella Leguminof3, J. Be Hi? Il, p. 350. LOB: de. 11. 95e le DEEL, Xs STUKe Dec gna XVIIE. Aftragaius Steiia. Gefternd., 263 DOBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. (19) Kootkruid met verfpreide Stengen, byna in ongefteelde zydelingfe Hoofdjes en opgereg= Hoorp- te Elsvormige Haauwen , die aan de tip« STUKe pen omgekromd zyn. XIX Afragelus _ Zonderling zyn deeze twee, in de Zuidelyke Ge ° deelen van Europa groeijende, wegens de Ge- * fternde Hoofdjes , wier Haauwtjes in de eene byna regt, in de andere hlaauwachtig omgee kromd zyn , gelykende eepigermaate naar die van het Sefamum, De Bloempjes zyn klein, blaauwachtig , en het getal der Haauwtjes is in de laatfte veel minder dan in de voorgaan- de Soort. , xx. _ (20) Kootkruid met hurkende Stengen, de Pentaglot- Haauwtjes omgeplooid, famengedrüúkt , ge- EiSe vyftongig. kamd ‚met een omgeboogen punt ;aan Hoofd« Kale SIN jes vergaard. Epiglottis. Eentongige Car) Kootkruid met Jurkende Stengen; de Haauw- (19) Afragalus Caul. diffufus , Capit. fabfesf. lateralibus Sc. H, Clif. 36r. Afir. annuus anguftifolius, GARID. Aix. so. T. 12. PLUK. Alm. 6o. T. 79. f. 3. Ornithopodio affie nis Fruêu Stellato. C. B, Pin. 3so. Vicia Sefamea Apula. Cor. Ecphr, 1. p. 303. T. 30T. (zo) Affragalus Caulescens procumbens &c, fant. 274. Aftrag. echinatus, MURR. Gott. 222, Aftragalus Hisp. Silie quâ Epiglottidi fimili Flore purpureo major. HERM. Lugd. 74. T. 75. Glaux Hispanica. Riv. Tetrap. 223. f. 2e (zi) Aflragalus Gaul. procumb. &ce Mant. 274. Aftrap. Sil, Cordatis acutis pendulis &c. H. Cliff. 362. R. Lugdó. 392. Aftr. Hisp. Sil. Epigiott. mili, Fl, albo -minor. HERM. Lugdb. 76. T. 72. G'aux minima, Ruv. Zeerap. 223. 6, Io Aftragaloides incana, LARRe dee 537. f, a MOET ANBokrkoreHeEifen 269. „Haauwtjes Hartvormig gefpitst omgeplooid _IV3 en naakt, in ongefleelde Hoofdjes, AaDEand (22) Kootkruid met leggende Stengen 5 de kol Haauwtjes Eyrond , omgeboogen, famen-_ xxu. / ri „ A/fragalus gedrukt en Haairig, met omgeboogen pun- 5, hen tens aan Hoofdjes vergaard, - Krom | tongig. ‚> Zeer veel gelyken deeze drie Spaanfche naar elkander. Altemaal zyn het laage Kruidjes , naauwlyks een Handbreed hoog , met zeer dune ne, byna leggende Stengetjes , en menigvul- dige ovaalachtige Vinblaadjes; de Bloempjes in de eerfte paarfch, in de tweede wit, in de ane dere blaauwachtig, De Haauwtjes die zeer klein zyn, gelyken zeer naar het Scrotlapje of Kraak- beenig Tongetje , dat in de Zwelging de Lugte pyp overdekt , deswegen Epiglottis genaamd 5 zo HERMANNUS aanmerkt. Zy zyn by cl= kander getropt , ten getale van vyf of meers terwyl de laatfte van agt tot tien Bloempjes in een Hoofdje vergaard heeft, op de manier der Klaveren. In de eerfte Soort zyn de Zaadhuis- jes ruuw, in de tweede glad, in de derde als met een zagte Haairigheid bekleed. Alle drie zyn Zaayplantjes. | (23) Kootkruid met hurkende Stengen , gefteel- „SZ Syriacus, de Svrifch. (22) Affragalus Caul. proftratus ge. Mant. 274. Aftragae lus villofus procumbens &c. RAj. Suppl. 454. (23) Affragalus Caul. procumbens 8c. Aftr. Syriacus bisfutus. C. B, Pin, 3s1? Afir. Syriacus. LOB, Je. IL, 75? U, DEEL: X. STUK, 250 DUBBELBROEDERIGE KRuiDen, „ive de Hoofdjes , omgebosgen Bloemen en Ey AED rond langwerpig Wollige Haauwen. CoOFD- - . « e ‘ B Ín Siberie groeit deeze Soort, die wel ge. Tienmanlykt naar de Syrifche Aftragalus vân Loper, 26. maar veel grooter is en de Bladen fimaller heeft. De Bloemen zyn getropt en groot, ge- Iyk in die, welke LoBEL eerst te Aleppo in Syrie hadt waargenomen : maar vervolgens hadt hy ze ook in Brabant; uit Icaliaanfch Zaad gee wonnen zynde, gezien. xxiv. _ (eg) Kootkruid , dat bynageftenpd is en nak A lus ‘ ive: et kende , met de Bloemen eenigermmaate ge Zandig.; drost en opgeregt, de Bladen Wollig. XXV, (25) Kootkruid met verfpreide Stengen, ge exlaverie. fteelde Hoofdjes ‚ die gefchubd en Eyrond zyns de Bloemen opgeregt,rde „Haauwen Eyrond, Eeltig, opgeblazen. Naar het Glaux van DroscorIpes gelykt inzonderheid de laatfte van deeze twee, die in Spanje gevonden is door Crussus, terwyl de andere in het losfe Zand der Zeekuften zo van Engeland als Sweeden groeit. De Bloempjes | zyn (249 Aftragalus fubeâulescens procumb. gee. Fl. Suec, IIe N. 659, Aftrag. incanus parvus noftras. PLUK. Alm. s9e RAy. Angl. Ill. pe 326. T. 12e f, 3. Glaux montana pure purea noftras, Ray. Hijf. 939. (25) Aftragalus Gaulesc. diffafus gee, Ciceri fylveftri min nori affinis. C. B. Pin, 347. Glaux Dioscoridise CLU EG. ile Pp. 240 Te 24Te LOE. de. ll. 300 | PD: TA DOEL P HIA 2 zyn paarfch van Kleur , in Hoofdjes vergaard IV, _ als die van Klaver , hoewel het Plantje in ’ rd geheel veel naar Zoethout gelykt. Hoorps STUK. (26) Kootkruid met leggende Stengen,gefteel- _xxvr. de Kroontjes en driekantige opgeregie 7 5tas Haauwtjes , die aan de tippen Elsyormig Eìspuntige zjn. | (27) Kootkruid met hurkende Stengen, han- xxvrr. gende getrofte Bloemen en wederzyds fpitfe ve Haairige Haauwtjes. Op de koude Gebergten van Lapland, zo wel als die van Switzerland, groeit deeze laate fte, terwyl de andere in China haare groeiplaats heeft. Beiden zyn het zeer kleine Plancjes, naauwlyks een Span hoog. (23) Kootkruid dat byna geftenad is , de Stee- XXVII len omtrent tweebloemig hebbende; de Haau= prfr sven Haakig , Elsvormig en dubbeld gekield, dige Die is een klein teder Egyptifch Plantje, met Stengetjes van een Span, die op den Grond leggen en rood zyn met witte Haairtjes, waar tus- (25) Aftragalus Caul. proftratus Ec. Mant, 103. MiLLe Phil. Traus. 1765, p. K38. C27) Aftragalus Gaul, procumbens &c, Oxp, Dan. ste Aftrag. Ped, folio longioribus &c, H. Cliff. 362. R, Lugdh, 392. Aftrog. Alpinus minimus, Fl, Lapp, 267. T. 9.f. Le Fl. Suec. so2, 661. C23) Affragalus fubeanlescens , Scapis fubbifloris Sec. Phas ca Leguminibus arcuatis, R. Zugdb. 3900 ike DEEL: X, STUKs ed 072 DuUBBELEROEDRERIGR KRUIDEN, IV. _tusfcheneenige Blaadjes. Het heeft gecle Bloëme AFDEEL, pics, aan de tippen Oranjekleur, XVIe an C, Zonder Bladerige Stengen. xxix. _ (99) Kootkruid , dat ongeftengd is, met de A Blaadjes tropswyze ten halve gekranst. 'Gekranfie. In Siberie groeit deeze Soort, die de Bladen wel gevind, doch nier, gelyk gewoonlyk, de Vinblaadjes enkeld ‚maar vier of vyf by elkan- der heeft: zo dat de opftaande Bladfteelen zig byna als gekranfte Stengen vertoonen, xxx. (30) Kootkruid , dat byna ongeftengd is, de Kn # _Bloemfteel langer dan het Blad; de Bloe- \men los geaaird opflaande ; de Haauwen Eyrond met een geboogen punt, xxxr. (qì) Kootkruid, dat ongeftengd is, de Bloem Vhaige fleel langer ‘dan het Blad; de Bloemen los geaaird; de Kelken en Haauwen opgebla- zen ruig. (32) “29} Aflragalus actulis Foliis aggregato femie verticillatis. Maut. 275. Aftrag. Pedanculis redicatis, Fol. linearibus &c. GMEL. Sib. IV. p. 63. Aftcagâloides incana non Ramofae AmM. Ruth, 149. T. Io. fr ê 15o. T. I9ef. 2. (30) Affragalas fubacaulis 8&cc, R, Lugdp. 392. JAC Vind. 264 GOUAN Monsp, 386. Onobrychis Flore Vicie majoribus 8&ec. C. B, Pin, 351. Onobrychis guarta. Crus. Hijfte HL. p. 40. C31) Afragalus acaulis Scap. Folio longioribus &c. Afir. Alpinus Tragacanthe folio, Veficarius, TOURNF. Jaffe 417. MAGN. [ort. T. p. 27e Î D 1 A B-E L P HI A 873 (ge) Kootkruid, dat ongeftengd is, de Bloem IV} zo lang als ’t Blad; de Kelken pl Kloot- Aje Ein rond gezwollen , naakt. Hoorp. } f STUK, Van deeze drie groeit de eerfte in Switzer- xxxur. Aftrasalus Jand, de tweede in de Zuidelyke deelen van #,'7%, Vrankryk, de laatfte in Siberie, Deeze heeft aam Vrugten byna naar die der Lombaartfe Linfen ‚gelykende en de Bloemen zyn paarfchachtig, in deeerfte rood, Het zyn overblyvende Plan- tjes, (33 Kootkruid, dát ongeftengd is, met opge- XxXiir. APrintse regie Bloemfteelen , Kanthaairige Blaade garbaryich. jes en Eyronde gezwollen ruige Hactswijer. (34) Kootkraid , dat- werd is, met een ARI. Uralenfise opgereste Bloem ‚ langer dan de Bla worig. den en Elsvormige epgeblazene Wollige ops geregte Haauwtjese (35) Kootkruid , dat ongeftengd is , met neere xxxv, £ Monfpesa &e Jielanus Montpele 62 Aflragalus acaulis Scapis Folia equantibus &c. Aftr, liers, vacaulos, Leg. inflatis fubglobofis. Am. Acad II. p. 359. (33) Affragalus acaulis Scapo ereto , Foliolis ciliatis &c. Aûrag. Afric. Flore luteo adorato. BREYN Cent, 72. RA. Hifl. 396. Aftr. petennis öcc. Moris, Fliff. IIs p. 203. S. 2e Te 24: Ée ‘3. C34) Aftrazalus acaulis Scapo eretto &c. H. Ups, 226, Aftrag. Alpinus totus Sericeus &zc. HALL. lt. $3e T. 2. fa a. Aftr. Fol. ovato= Lanceolatjs &c. HALL. Zelv. 566. Te. s,alp. iss. (35) Aflragalus acaulis Scapis declinatis &c. GOUAN S Monspe II. DEEL X, STUK 274 DÜBBELBROEDERIGE KRUIDEN. IV. geboogen Bloemfteelen van langte als de an Bladen en Elsvormige ronde byna Boogs- Hoorpes yyze gladde Haauwen. STUEe Tienmane Van de afkomst of Groeiplaats hebben dee- wiste ze haar naamen ; komende de eerfte aan de Bars baryfche Kust, de tweede in een gedeelte van Siberie, de derde by Montpellier in Languedok voor, Allen zyn zy overblyvende Kruidjes. De eerfte heeft zeer welriekende geele Bloemen, in de anderen zyn dezelven paarfchachtig. De twee eerften zyn ruig en hebben gezwollen Haauwtjes , de laatfte is glad en heeft de Vlag der Bloemen uitermaate lang, de Bloemfteelen dikwils veel langer dan de Bladen, zo GouaAN op de plaáts zelf waarnam. De middelfte werdt door den beroemden HALLER op den top van het hoog Gebergte Neunenen ; in Switzer- land, gevonden en de laatfte komt op dorre plaacfen ín Provence voort, sxxrvi. (36) Kootkruid, dat ongeftengd is, met neer- Afragelas geboogen Bloemfteelen en Wollige Blaad- Gryse jes, de Haauwen Elsvormig , byna Boogse wyze , grys} aan de tippen vingekromd. In Languedok en Provence vindt men deeze, die dikwils twintig Bloempjes aan een Steel heeft Afonsp. 385. He Ups. 227. Aflrag. Monfpesfulanus. J. B. Eft, HI. p. 338. (36) Aftragalus acaulis Scapis declinatis &c. GOUAN. MMonsp. 385. GER. Prov. sz2. Onebrychis incana Fol, lone goribus. GC, B. Pin. 350, Predr, 149. Dt A DE LP Hek: A78 ieefts de Bladen zo wel grys als de Haauwen,, IV. die eenigermaate krom en gezwollen zyn. Som- Anale tyds komen zy byna regt voor , hebbende al- Hoorp- leenlyk een ftyf omgeboogen puntje, De Kel-*TUE Ken zyn Blaasachtig. Eine (37) Kootkruid; dat ongeftengd is , met een XXXVvIL. hrurkende Bloemfteel, de Kelken en Haau- “casse wen vuig „de Blaadjes fpits Lancervormig "5, dig. Men vindt deeze, die in Switzerland, als ook in Sweeden en Duitfchland groeit, door den Heer HarLeR keurlyk in Plaat gebragt. De Bloemen zyn gecl en hebben eene gefpit- {ten Kiel, van onderen paarfchachtig. (38) Kootkruid „dat ongeftengd is, met de soe Bloemfteelen körtet dan het Blad , de Haau- Dee wen knikkende; de Blaadjes een weinig drakt- witgerand en kaal. (59) Kootkruid ‚dat Steng noch Bloemfleel xxxrx. heeft, met Elsvormige Haakige Haauwen inb langer dan het Blad en flomp Hartvormigehaauwig. Blaadjes. (40) ( 37 Aftragalus acautis Câl. Leguminibusque villofis &c. Te. Oel, so , 662, Fl. Sute, 593. Aftragalus acaules Fol, pere acutis. HALL. He'v, 567e TT. 13e C38) Affragaius zcaulis Scapis folio brevioribus Bec. Aftran galus fupínus minor Flosculis albis. BourH, Zugdh. Ie Pp. 54 (39) Aflragalug acaulis exfcapus Leg. Subulatis Hamatig Folio lengioribus , Foliolis obcordatise S 2 HI, DEEL. Xe STUKe 275 DupBELBROEDERIGE KRUIDEN; IV. (49) Koorkruid , dat Steng noch Bloemfteel ole heeft , met gewolde- Haauwen en ruige D: \ . xv. «Bladen. STUK, | hut | XL. In Europa groeit de eerfte van deeze drie op Gn Gebergten; de tweede is by Aleppo waargeno- Onge- men, de derde in Thuringen. ’t Zyn overbly- feld vende Kruidjes , allen zeer laag en klein. De tweede heeft negentien Vinblaadjes, de Bloem- pjes klein en wit, doch de Haauwtjes groot. ’ Getal der Vinblaadjes is van een «en - twintig tot drie=en-dertig in de laatfte, die ook de Bloempjes menigvuldig by den Stoel heeft, in Eyronde Blaasachtige Kelken, De Bloempjes zyn geel. Dit Geflagt bemint zodanig de Gebergten , dat men ’er geene Soort van aantreft in de Ne- derlanden. Zo veel te meer komen er in de koude Geweften van Afie en op de Alpen voor. Men vindt ‘er zeer weinigen in Oost- en. West= indie of in Amerika , maar ín Egypte heeft ForskaAoH Lr drie Soorten waargenomen. De Heer N. L. BurRMANNuUs heeft alleen- Iyk de Sefameus , hier de Negentiende Soort, onder de Kaapfe Planten opgetekend. …_ Br- (40) Aflragalus acaulis exfcapus, Legum. Lanatis , Fol villofis, Mant. 275. Aftragalus perennis fupinus, Fol. & Sil. hispidis. BuxB. Hall, 32. Glaux montana acaulon,”G, B. Pix, 347. Predr, 147, RUPP.. Fen. 2e P. 2700 B Annie BPMi aA: 277 _BIisERRUL A, Zaagpeul. Van de figuur der Haauwtjes, die wederzyds Laagswyze getand zyn „ heeft dit Geflagt den naam, Zy zyn tweehokkig, plat, met het mid- delfchot op zyn kant. Maar ééne Soort is ‘er tot nog toe van be kend (1), welke door TourNeEForT Peleci- nus genoemd werdt , naar den Griekfchen naam , by Drioscoripes gebruikt , die Zaagkruid betekent. Crustus hadtze betrokken tor het Bylkruid , Securidaca , met den bynaam van Vreemde ;doch TourNerorr geeft ‘er dien van Gemeen Zaagkruid aan. Het grocit op Si- cilie, in Spanje , Provence en Languedok, al- waar men het Ja Scie, dat is de Zaag, tytelt. Het gelykt veel naar het Kootkruid , en is een Zaay- Gewasje, met Kruidige, ronde , ge- ftreepte Takkige Stengerjes , aan welke lange Bladfteeltjes „ fomtyds met een-en-twintig Vinblaadjes. De Bloempjes komen Tropswy- ze, gefteeld , in de Oxelen voort, en daar op volgen de gezegde Haauwtjes , bevattende Nierachtige Zaadjes, Pso C:) Biferrula. Sy/t. Nat. Xil. Gen. 893. p. 500. Vege Xl. p 570. Fl. Clff. 361. R. Lugdh. 390. Pelecinus vul- gars. TOURNE. Zaf?. 417. T, 234. BOERH. Lugdb. IM. pe 55e Aftragalus purp. annuus peregrinus. MORIS. Z/P, Il. p. 107» S. 2. T, 9. f. 6. Securidaca peregrina, CLUS. Hit, Ie ps 233. vg TT DEEE. Xe STUK. IV: AFDEELS KUIT. OCFDe STUK. Decan= dria, T. Biferrulg Pelecinuse Gemeen. 273 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, IV. PsoraALEA. Stippelblad. ÂFDEEL, Ed Van dit Geflagt, welks byzoadere Kenmees srux. ken beftaan in de Kelk met Eeltige Stippen bee Tienman-Íprengd en het Zaadpeultje byna daar in befloo= H5e ten te hebben , zyn de tien eerften en de laatfte der ag:tien Soorten reeds befchreeven (*) : des nog maar de zeven volgende overblyven. so (ir) Stippelblad met alle Bladen , drievoudig 3 Paieftina, de blaadjes Eyrond ; de Steeltjes ruig= Foole achtig ; de Bloemen in Hoof djes vergaarde / ge (12) Stippelblad met drievoudige Bladen, de _ Amer Blaadjes Eyrond en Tandswyze gehoekt, tikaans, met zydelingfe Bloem- Aaîren. Naar deafkomst zyn deeze beiden gebynaamd , die Kruidige Stengen hebben , en daar in van de voorigen verfchillen. De Bladen zyn op de ‘gelfde manier met Stippen als bezaaid in de laatfte , die weleer gekweekt is in de Europi- fche Tuinen. â xill. (13) Stippelblad met drievoudige getande Bia- Tetrragoe zaisha, den 3 Vierhoe- kig. (*) Zie Il. DrzLs. Ve. STUK, blads. 547 , En PLAAT XXIX. Fig. 2. (zr) P/oralea Fol. omnibus ternatis , Foliolis ovatis &e. Syt. Nat. Peg. XE, (12) Pforalea Fol. tern. Foliolis ovatis &c. Trifolium Ames ricanum. Log. Je. Il p. 51. Don. Pempt. 567. C. B. Pine 327. (13) Pforalea Fol. tern. dentatis, Caule flexuofo &c. Alant, 104» f MRE ADE TPM: die 279 den , bogtige Stengen, zydeling fe Aaren he De en geftrekte vierhoekige Haauwen. XV E : Hoo Volgens ForskaomHL groeit deeze in Ara-, dk STUKe bie, die de Bladen byna als der Meliloten heeft nome en opftaande Bloemtrosjes in de Oxelen , met dria: Borftelige Stoppeltjes ; de Bloemen zeer kort geftceld; de Haauwen groot, van langte als de Bladen. Misfchien zou deeze tot het Geflagt wan Indigo bebooren kunnen, zegt de Ridder. (14) Stippelblad met enkelde Eyronde Bla-. Xw. Pfralka den, die eenigermaate getand zyn, en Ey. Peke Hfolia. 7 Enkel. ronde Aaîren. bd Van deeze Costindifche geeft de Hoogleeraar N. L, BURMANNUs cen fraaije Afbeelding , van die van PruKENeET daar in grootelyks verfchillende , dat de Bloemtrosjes zeer lang ge- fteeld zyn, De Bladen gelyken naar die der Ha- zelaaren of liever,naar die der Olmen. Zy komt , volgens den Franfchen Kruidkundigen Jussreus, van de Kust van Koromandel , daar menze tegen Vuurigheid en Jeukt gebruikt , wore dendealdaar Corkovire ‚of Bruin Zaad, geheten. (15) Stippelblad wet vyfvingerige Bladen, de xv. Blaadjes ongelyk. at, Hepie jy Vyfoladig. (14) Pforelea Fol, fimol. ovatis, H. Ups. 225. Pfor, Fo- lio integro fubrotundo, Juss. Alem. de 1744. p. 332. Doryce nium Fol, fitnpl, ovatis. R. Lugdh. 389. FEuoto affinis Corye li folio. PLuK. Alm, 227. Te, 96. f, 5. Burm. Fl Jnde 102, Te GE 2, (is) Pf/oralea Fol. digitato = quinatis &c, B. Us. 225 S 4 Pfo= IL, DEEL XK. Stuk, \ MEV, AFDEEL. XVII. Hoorp- STIJKe Tienmân= ‚_NigEe XVI. Pforalea pProfirata, Leggende 285 DUBBELSBROEDERIGE KRUIDEN. Van deeze Plant , die naar het Vyfvinger- kruid in geftalte veel gelykt, was de Wortel „ voor omtrent vyftig Jaaren „ in Spanje by de Geneeskundigen in gebruik , onder den naam van Contraijerva. Men weet, datde echte Wor- tel van dien naam reeds lang vry fchaars gewor- den is. Of het de Radix Drakena van C1u- S1US Zy » zal. ik thans niet onderzoeken (+). Die van dit Kruid, drie Duimen lang en een half Duim dik , gelykt naar een Vinger of Pink 3. zynde van buiten geelachtig, van binnen wit, een weinig Kruiderig , en fcherp van Smaak. Het groeit in de Westindiën of aan de Kust van. Malabar , en kome ín Kragten met de andere Contraijerva overeen, (16) Stippelblad met meervoudig Wingerig verdeelde Liniaale Bladen. De Groeiplaats van deeze Soort is aan de Kaap der Goede Hope, alwaar verfcheide Soor- ten van dit Geflagt, gelyk wy gezicn hebben, voorkomen. Deeze geeft Steeltjes uit de Oxee len, met ronde T'rosjes van geele Bloemen. (37) Pforalea pentaphylla Radice crasfâ. Juss. Mem. 1744. p. 331- Eli He (*) :k heb daar van in de bef:hryving der Dorffenia, een Gewas, waar van men de Contraijerva afkomftig rekent , omftandig gefproken. Zie ll, Deer. VIl. STUK , bladz. 3570 (16) Pforalea Fol, fupradecompofitis Digitatis linearibus. Am. Acad. Vl, Afr. 36, NNI TA DE EP WT 281 (17) Stippelblad met gevinde Bladen en Rol- ronde Aairen endelings. De Rieder hade bevoorens van dit Kruid, ’ welk hy in de befchryving vanden Cliffortfchen Tuin afbeeldde , ter eere van den vermaarden DALE, een nieuw Geflagt gemaakt onder den naam van Dalea: welke hier als een bynaam behouden wordt. Het was een Zaayplantje uit Amerika, hem door den fchranderen Mtr LER medegedeeld , omtrenteen Voet hoog groeijen= de en fyn gevinde Blaadjes hebbende , met eene Aair aan ° end van blaauwe Bloempjes , die weinig naar Vlisderbloemen gelyken. Wegens de geftippelde Blaadjes fchynt het meest hier thuis gebragt te zyn, en billykt dus de Ge- flagtsbenaaming,. TRIFOLIUM: Klaver, Dit Geflagt bevat veele zeer bekende Kruie den, die meestendeels de Bloemen tot Hoofd. jes vergaard hebben en de Vrugt is een Haauw- tje , naauwlyks langer dan de Kelk, afvallende en niet gaapende. De Soorten van hetzelve, meer dan veertig in getal » Zyn in vyf Rangen verdeeld , naar dat zy de Haauwtjes naakt of gedekt, of de Kelken ruig hebben of Blaazig , of Schubbige Hoofdjes als der Hoppe, Bis (17) Pforalea Fol. pinnatis, Spicis Cylindr. terminalibus, MiLL, Diëf. Dalea. Hore, Cliff. 363. T. 22 95 II, DEEL. X. STUK, IV. ÁFDEELS XVIII. Hoorp. STUKs XVII. Eer Dal k B. iel tig.e IV. ÄFDEEL. XVIII. Hoorp- STUKe de Meliloegs ce ruled. „Blaauwe Melote, II. Indica, Indiichee à, o82 DUBEBELBROEDERIGE KRUIDEN, A, Met naakte Haauwtjes; Meloten, (1) Klaver met Eyronde Trosfen, de Haauw- tjes half naakt gefpitsts de Steng opgeregt ; de Aairen langwerpig. Dit in Boheme en Libye , zoMATTHIO-= Lus fchryft, groeijende, is in de Winkels bee kend onder den naam van Zevengetyden- Kruid of Welriekende Klaver. Men vindt het in ’t Franfch Melote odorant getyteld en anderen noemen het Lotus. Het onderfcheidt zig van de Klavers, door een opgeregte Steng van een El- le en dikwils hooger met blaauwe Bloemhoofd- jes , die een zeer aangenaamen Reuk verfprei- den. Om derzelver wille wordt het in de Ho- ven gehouden en in de Kruidtuinen van ons Land, te Lis, Hillegom , Noordwyk en elders s gezaaid. (a) Klaver met getroste naakte eenzaadige Haauwtjes en een opgeregte Steng, De (1) Trifolium Racemis ovatis, Legum. feminudis mucro- natis &c. Sy/t. Nat. XII. Gen. 896, p. sor. Veg. XIIl. p. 571. H. Cliff. 375. Re Lugdb. 381, Lotus Hortenfis odoratae C. B. Pin. 33fe Lotus fylveftris. Cam. Epit. 824. (2) Trifolium Legum, racemofis nudis &c. H. Ups. 223. Trifolium ereltum &ce. B. Zeyl. s52. Melilctus lutea Inde Or. &c. PLUis. Alu 246. T. 45e É. 4. B. Melilotus humie lis ereta. PLUK. É. 5. op, Mel. valg. affinis. J. B. Hip. 11, p. 371: ©, Melilotus lutea minor &c. Moris. ff, Il. p, 161, BURM, Fl Jud, 172. Fl, Cap. Prodr. 22, D IT ADEL P 1 I A 233 De ronde eenzaadige Peultjes, in Aarswyze, ÎV- ‘Trosjes vergaard , onderfcheiden deeze Melote , bn die in Indie , als ook aan de Kaap der Goede Hoorpe Hope grocit , genoegzaam. Het is een ZaayT®5 Plantje , waar van Verfcheidenheden voorkomen aria. met witte en geele Bloempjes, als cook grooter of kleiner van Gewas. In de Europifche Kruid- hoven is het weinig bekend, (3) Klaver met getroste naakte tweezaadige 11 ; ° elilot Haauwtjes, die Lancetvormig zyn, dePeonicas Steng opgeregt. Poolfche. (a) Klaver met getroste naakte tweezaadigs MEN Ofieinalise rimpelig bit fe Haauwtjess de Steng opge winkels. “regt. (5) Klaver met getrofte naakte tweezaadige rim- a pelige frompe Haauwtjes, een opgeregte Tugs Steng en ongetande Blaadjes, fche, (6) Klaver met getrofte naakte tweezaadige Vlie. Nie Cretica. zige Haauwtjes , de Steng byna opgeregt. Kandi Weil? (2) Trifolium Leg. Recem. nudis difpermis Lanceolatis &c. (4) Trifolium Leg. Rac, nudis dispermis &c. Mat, Med. 355. GORT. Belg. zio. R. Lugdh. 223. DALIB, Paris. z25. H. Clif, Ups. &c, Trifolium odoratum £ Melilotus, Dop. Pempt, 567, LoB. Zes ll. 43. Melilotus Officinagrum Ger. manie G, Flore albo. TOURNE. In/t. 407. p, Melilotus vulg. altis(ima frutescens, fl. albo velluteo T. RAF Suppl. 497: (s) Trifolium Leg. Rac, nudis disp. &c. Melilotus Italica Fol. rotundis. C. B. Pin. 331. Melitlotus Iealica. CAM. Hort, 99. T. 29. LoB. Zc. ÌÌ. 43. (6) Trifolium Leg. Rac. nudis dispermis &c, Trif, pelrae tum Cret, C. B. Pin. 339. Pradr. Tp. 144: IE. DEEL. X, STUK. 284 DUSBBELBROEDERIGE KRUIDEN, iv. Weinig verfchillen , in Geftalte, deeze vier AEL. Soorten ‚ onder welken de eene eigentlyk, of Hoorp- in ’t byzonder , in de Apotheeken bekend is STUK. by den naam van Melote of Mallote, naar den zige 19 Latynfchen Melilotus , dien de Franfchen en Engelfchen ook navolgen met Melilot; terwy! de Duitfchers het Kruid Steinklee of Guldenklee tytelen , dat is Steenklaver of Gulden Klaver. Het is door geheel Europa op de Velden ge- meen, zo wel als in onze Provintien. Aanmer- kelyke veranderingen komen ’er in voor , die men van de Groeiplaats alleen niet kan afleiden. Zo heeft de vermaarde ToURNEFORT, 'om- ftreeks Parys, een Heefterige Melote waarge- nomen ‚ met de Stengen vier of vyf Voeten hoog , zo wel met witte als met geele Bloemen, en deeze hadt eenzaadige Haauwtijes. CAME- RARIUSs merkt aan, dat in de Italiaanfche de= zelven fomtyds twee-, fomtyds éénzaadig zyn. Deeze werdt by Rome Coronella geheten, doch het Landvolk elders noemde ze Malatro. De beroemde HALLERr vondtze eens , in Switzer« land, zes Voeten hoog. De Kandiafche heeft ronde platte Haauwtjes , met een Draadje aan tend, welke, nog zagt zynde ‚eetbaar en zoet , doch gedroogd uitermaate bitter zyn. Gemeenlyk heeft dit Kruid , volgens denlaatfte gemelden Kruidkenner (*), een Steng die hard en Takkig is , van twee Voeten hoogte, De | Blaad- C*j Helv. inchoat. I. p. 158 Dr AB EL P: Wirda Pp88 Blaadjes zyn als die van Kiaver, doch Bioinet. IE glad, Zeegroen, Eyrond , diep Zaagtandig. Op. ae % end van ieder Takje groeit een air van om: Hoorp- gekeerde, neerhangende Bloemen, met éen ge-STUEe plooide Vlag , haakige Vleugels en verdeelde 2%” Kiel, De Haauwties zyn dik en fond , over. dwars gerimpeld, één- of tweezaadig. De Meloten zyn van een fterken, byzonde- ren Reuk, van een fcherpen , bitteren Smaak, inzonderheid het Zaad, daar het Brood zeer bic- ter van wordt. Voor ’t Vee nogthans is het Kruid niet onfmaakelyk. Men houdt het gedeftilleer= de Water der Bloemen in (ommige Winkels naa, om het tot verfterking van ander Reuk- werk te gebruiken, De Pleifter van Meliloten is in de Apotheeken bekend, Voorts worden ook de Bloemen dikwils in Stoovingen , Pappen en Klyfteeren, tot weekmaaking en verzagting „ gebezigd. Op zig zelf alleen zou het, wegens zyne fcherpheid , eer Oplosfende of Verdry vene de, dan Ettermaakende zyn. Het Afkookzel der Bloemen nogthans, met die van Kamille, wordt, met vrugt, tegen de Pynen van Bloed: loop „ Nierwee en Graveel, ingegeven, “(7) Klaver met naakte agtzaadige byna drie- _ VIL Medilorus Ville Ornizhopoa dioides, (7) Trifolium Leg. nudis oâofpermis &c. H. Clif, 376. nd Trif, Siliquofum Loto affine , Siliquis Ornithepodii. Pure Alm, 375. T. 68. f£. 1 Foenugrecum humile repens &c. RA}. Anzl, Ml p. 33xe To Age fe 3e OED. Dan. 368, Ein DEEla Ko STUKa 896 DubBBELEROEDERIGE KiuiDén. X IVe voudige Haauwen , tweemaal langer dán rr de Kelken en neergeboogene Stengens Hoorp- ct 8 Bd. In Engeland en Vrankryk groëit deeze; die Tieman een Jaarlyks Gewas ís, gelyk de voorgaanden ; WE doch klein en kruipende, dat Haauwtjes heeft naar die van ’t Vogelpoot gelykende , en dus aanmerkelyk langer dan de Kelken, welke veele zaadig zyn (*). B. Met gedekte veelzaadige Haauwtjes. vii. _ (8) Klaver met gehalveerde Hoofdjes, vyfvotte ht ben dige ongefteelde Blaadjes en veelzaadige ze Haauwtjes, Ín alle Bergachtige Streeken van Sibetie komt deeze voor ‚met Stengen van zeven of agt Leed. jes» die uitsscheedachtige Stoppeltjes , vier; vyf of zes, langwerpige Zaagtandige Blaadjes voortbrengen van ongelyke grootte, Aan * end komen Bloemhoofdjes 4 lang gefteeld, paarfch of wit; en daar op volgen veelzaadige Haauws tjes, langer dan de Kelken, (9) (*) Met regt kan deeze gezegd worden veelzaadige Haruw- tjes te hebben : maar hoe de benaaming van Legaminibus polyfpermis„ welke men in Sy/f. Nat. aan °c hoofd van deezen Rang vindt, op de voorgaande Soorten van Meliloten, die de Haauwtjcs één= of tweezaadig hebben, paste , begryp ik niet ! (8) Trifolium Capitulis dimidiatis, Fol, quinatis &c. H. Ups. 228. Lupinafter. BuxB. Af, Petr, Il. p. 345. Te 20e Ams. Rath. 143 , 144. Trif. Legum. polyfpermis, Foltis pluribus, GMEL, Sib. IV. Pe 19e Te 6e É, Ze D rA DELE H 1 A ò85 69) Klaver met de vrugtbaare Hoofdjes djter- Iv; om geboogen en de Haauwtjes driezaadig. bt In Virginie groeït dit Kruid, dat de Bloe- ed ij- men als vierbladig , groot en fchoon paarich 1x. heeft, aan den top der Stengen famen gekopt. „/7/an 7 reflexum, De Blaadjes zyn Eyrond en zagt, Oinzebod. gene. (10) Klaver met fonde Hoofdjes, tweezaadige x. i | StrifFume Haauwijes , de Kelken van langte als de gefrenie Bloem, Zaagtandige Blaadjes en Ruitach. dige Stoppeltjes. Ín Velden en Weiden van Italie en Spanje groeit deeze Soort van Klaver, een zeer klein Kruidje, met lang gefteelde gladde drievoudie ge Blaadjes, de onderften ronder , de bovenften fmaller „geftrekt en breede fpitfe Stoppeltjes, De Bloemfteeltjes komen uit de Oxelen voort , met ronde Aairtjes van zeer kleine Bloempjes. Crr) Klaver met Kroonswyze Hoofdjes , viere xr. zaadige Haauwtjes en opftygende zee en getjes. (eo) Trifolium Capitulis Fraâiferis reflexis &c, GRON, Virg. U. N, mo, Trifol, montano fimile ban PLUK, Mant, 285; Cto) Frifolism Capitulis globof s &c. Trifol, Pratenfë an- nuum minimum &c. Mier. Gen. 29.T. 25. f, 7. (ar) Trifoitâm Capitulis umbellattbus &c, Trif. Pratenfe Coórymbiferum. Micu, Gen, 28, T. 25, Fig. 2 6. B, Tif. Orientale altisftmum Caule Fiftulofo, VAILE, Paris, Tos. Te, 22, Le 5e Trifol. Flore albo, Rav. Zkerap, T. 127. Â, 2e Il. DEEL. X, STUKe \ 288 DUBBEEBROEDERIGE KRUIDE x- IV, (ra) Klaver met Kroonswyze Hoofdjes, vier« ArvzzlL. bah ie ; Bn “XVII zaadige Haauwtjes en kruipende Sten Hoorpe geljes. STUK xi. __ Deeze laatfte maakt de Witte Klaver van on- EA ze Weiden en Velden uit, welke door geheel Kruipende.Europa gemeen is en van: de Roode of Paarfche zig duidelyk onderfcheidt, Zy is , niettemin, zelf zeer veranderlyk, komende wel doorgaans met drie Blaadjes op een Steel , maar ook fom- tyds met vier, vyf en zes, ja dikwils met ge- vlakte Blaadjes voor , en verfchilt ten opzigt van de grootte , zo van ’ Kruid , als van de Bladen en Bloemen , ongemeen. Men heeft ’er eene Verfcheidenheid van gezien „ met gebla: derde Hoofdjes. | ; De algemeene eigenfchap is , dat de Bloem- pjes ieder een eigen Steeltje hebben, onder ’% bloeijen opftaande , vervolgens knikkende, ’ welk dan een Kroontje maakt. Zy hebben een witten of paarfchen Kelk, met twee korte en drie lange punten. De jonge Bloempjes zyn wit , wordende allengs paarfchachtig en eindelyk bruin, wanneer zy verflenzen. Ook beftaan zy uit vyf Blaadjes , gelyk de Vlinderbloemen in ’ alge= meen „ daar die van de gewoone paarfche Kla- vereenbladig zyn, De Haauwtjes , hoewel meest vier-, zyn fomtyds ook tweczaadig. De ci2) Trifolium Cap, umbellaribus &c, Zat. Med. 354. Gort. Belg, zit. GOUAN Monsp. 388. Fl. Suec. II. 665, GRON. Virg. 119. R. Lugdb, 378. &c, Trifolium Pratenfe album, C. B. Pin. 327, kan D,E, L PHA Ar 2BÔ De Bloetmen „ hoewel welriekende „zyn in IV4 de Geneeskunde weinig of niet bekend, Het wenen, Afcrekzel daar van kan als Thee. gebruike wore Hoorns den > zegt GUNNERUS (*). Het Kruid dient TUEe ‘tot cen witmubtend Beeften - Voeder; dat ech= > tet minder. geacht worde dan de Roode Klaver. (43) Klaver met Kroonswys” Klootronde Schiúb- Pe Trifolium bige Hoofdjes ; de Vlag afgehoogen’ en comosum. overblijvende ; de Haauwtjes wierzaadig, Kroonigee _Deeze, uit Amerika afkomftig, bevondt zig in de Hollandfche, Akademie, Tuin te Leiden, (4) Klaver wt Broos Hoofdjes ‚naakte _ xv. Bloemftengen , Liniaal-Lancetvormige Bla- KE ‚den en ‚hangende tweezaadige Haauwijes. eN 0 iff apass de zoetheid ger W oftelen voert dee. ze laëttte“den naam van “Befg° Zoethout sh Franfch- Reglisfe de ‘Montagne. Zy grocit, ine derdaad "óp de Alpifche Gebêrgten- van Swit= zerland en_ zi als zn op de Pyreneen (He Adds Ev ge tdheda Dè (4%) Flora Norvez. p. 56. A (13) Trifolivin Cap. umbellato - - glöbofi Sj) irbricatis &e. Ro Ludb, rl Antericaûus Hor, majofibus como fis. Par. Mus: ar.” : C14) Trifolium Câp. vnbélBd” > Scápo RE 8e, HE. Chff. 499. GouÂn- ‘Monsp. 389.” Trif. Ápinar FL. magno , Radice düldie°C. Mi Pin. 323. Prolly f43. Aofis dcaulis Rit. longisfimis , Fol. non ferratis. Hair. Held, sös. _(f) Nusguam in Montibús ; zegt de Meet HALLER ‘er thans Yan) teke hy niëttemta de Groeiplaars dp de Alpen ek bg AP s di aan- IL, DEEL. X, STUK. Ì AAG vegaldon. 008 DurBELBROEDERIGE KRUIDEN. „IV. De Bloemen, die groot eh paarfch zyn, komen is in een Kroontje vanagt of tien „op een Steeltje Hoorp- van een Handbreed hoogte , tusfchen de Bladen STUK uit den Wortel voort: de Blaadjes zyn fmal en Tienman-zeer glad, BaumIiNUs hadtze , uit Spanje wat onder den naam van Spaanfch Zoethout „ beko- men. Elders gekr menze. voor gemeen, Zoet- hout € *)e C. Met Pluizige Kelken. xv. (15) Klaver met Pluizige vyfbloemige Hoofd: Trifoliuns Jubterrax jes: het middelpunts Kransje , dat omge- rider ' boogen en [Eyf is, de Vrugì omkleedende, iid Deeze Soort. van Klaver , die in Italie , Vrank- ryk en Êngeland \oorkië , heeft de zonder- linge eigenfchap , dat derzelver Klootronde Zaad- hoofdjes in. den Grond dringen :-dus eeniger- maate met dat Gewas , °t welk, mer Kurasfau- fche- Aardakers noemt, overeenkomende, Het heeft kruipende Stengen;, Hartvormige Blaadjes en geelachtig witte Bloempjes. € 16) aandyst. of hy zeggen lj „dat zy, niet op. de Toppens maar in de Valeijen groeije » is my duifter, Misfchien ont breekt ‘er, het woord zifs aan. (*) Van het Gewoone, Zoethout fprak ik.) bladz, 219» hier voor, Zie een Vertoog over deszelfs Teeling, Nieuwe Landbouw , 1V, De, bladz. 213. ( 15) Trifolium, Capit. Villofis _quinquefloris &cc. H. caf. Ups. GOUAN Monsp. &c. Trif, fübterraneum. Rrv- Zetrap. Trif, Blefenfe, Dop. Mem. IV. P. 313 Trife Bratenfe fupis num cathobleps. BARR. Je. 881, ij Dt A-D-E LP, H FA” 2OÌ (16) Klaver met Pluizige Klootronde Hoofd. IVe jes , de bovenfte Kelken geen Bloempjes Apres hebbende, Hoorpe ÊTUKe In Arabie en Syrie is ; de Groeiplaats van dee- _ XVI ze Soort, die Draadachtige leggende Stengetjes Gn van een Voet langte heeft, met zydelingfe FOD gofdiee, de, ruige, gefteelde Bloemhoofdjes. De on- derfte Bloempjes zyn alleen vrugtbaar, de ovee rigen verminkt , in Wolligheid verteerende , vul- len het Hoofdje ers buigende vrugtbaare Kelken zydelings af, die zy verbergen. (17) Klaver met Pluizige ronde eenzaame end- pen kend Hoof djes , alie de Kelken vrugtbaar , leg- Cherlers, vogende Stengen en Hartvormige Bladen. (18) Klaver met byna Eyronde Aaîren , de XVII Kelkranden Borftelig Stekelig , de Stengsean | uitgebreid , de Bladen Eyrond. an ” f Î Bn 4 ad XI e (19) Klaver met Pluizige lange Aaîren, een= „HIK: bla- Roodache earn Á tige. _ (26) Trifolium Cap. Vil. Globofis &c. H. Cliff. 374. Re Ziugdbe 379. Trifol. Orientale Cap. Lanuginofo, TOURNE. Cor. 27 (12) Trifolium Cap. Vill. Glob. terminalibus &c. Rs Lugdb. 379. GOUAN Monsp. 339. Trif. Globofum repens. Ce B. Pin. 329. Prodr. 143. Lagopus minor fupinus. BARR. Jee 859 ‚ (18) Trifolium Spicis fuhovatis &c, Trif. Globofum f. Cae pit. Lagopi rotundiore, C. B. Pin, 323. Pyedr. 143, Trifk Cap. Glomerato rigido, J, Be Hifl, II. p. 377. (to) Trifolium Spicis Villofis longis &c. H. Chf. Re T 2 Laugdbe NH, DEEL, X. STUBe IV. ArDEeLs XVIII. Hoorp- STUKe nige. 292 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN) bladlge Bloemen , de Steng opgeregt; de Bladen gekarteld. k In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, Lan- Tienman- guedok en Provence , vindt men -deeze drie Soorten, komende de laatfte, die van de roode Aairen haaren bynaam heeft, ook voor in Swit- zerland en Italie. De eerfte heeft de Kelken geheel Haairig „ wordende deswegen , in ’ Franfch, Ja Houpe genoemd. De tweede, met Klisachtige Zaadhoofdjes , groeit veel in Bos- {chen aan den Zeekant, De laatfte heeft haare gladde Stoppeltjes en ruige Kelktandjes zeer lang. XX. 20) Klaver met ronde iets Pluizige Hoofdjes Trifolium , 8 Jes hg omringd met gepaarde Vliezige Stoppel- Paarfch- tjes, en eenbladige Bloemen. bloemige, Dit is de gemeene Roode Klaver, die men Weldklaver , of ook Varkens - Klaver , in onze Provinciën noemt, in ’ Franfch Treffe of Trio- let, in ’ Italiaanfch Trifoglio, in ’ Engelfch „Trefoil, in ’t Hoogduitfch Klee of Dreyblat, dat is Drieblad , gelyk de Latyníche naam Trifo- lium betekent. Zy onderfcheide zig van de Witte , NOESTE » behalve de Kleur, door haa= Lugdb. Gouan Monsp. Trif. mont. Spicâ longisfimâ rubente. CB. Pin. 328. Lagopus major alter. Dop, Pempt. 578. (22) Trifolism Spicis Globofis fubvillofis 8ec. GORT. Delig. arr. Fl. Suec. DALIBe Paris. KRAM. Auffr. &c. R. Lugdb. “_$80. Trif. Pratenfe purpurgum, C. B. Pin, 827 Taifa Pra- sen(e. CAM. Epit, $32a - me ENA: PoE L PO IN Gils 209 haare eenbladige Bloempjes, iets ongemeens in IVe deeze Klasfe. De Velden maakt zy tot verre ALDER Weiden voor het Vee, en uit de Bloemen zui- Hoorp: gen de Byëén véel Honig. Men zaaitze derhal-STUEe ve in de Landen, doch op zig zelf alleen is gp ** zy voor de Beeften een te zwaar Voer , baarende geweldige Opfpanningen, daar de Paarden aan fterven kunnen: weshalve men altoos hetzel- ve met Hooy van Gras of gekapt Stroo men gen moet. Van de leren wordt de Klaver, onder den naam van Chambroch , zonder hinder tot Spyze gebruikt, In Lapland maakt men, by Koorn-gebrek, van de Bloemen Brood (*). Car) Klaver met byna Klootronde ruige ende _vyr, Hoofdjes , een opgeregte Steng , en Lan- zn Ipeftre. cetvormige Zaagtandige Bladen. ged In verfcheide deelen van Europa groeit dee- ze Soort, die Greote paarfche Klaver genoemd wordt, gelykende naar de gewoone zeer, doch doorgaans grooter zynde van Gewas, en vers fchillende door twee end-Hoofdjes te hebben en groene fmalle Stoppeltjes. (22) C*) Urgente Annona e Floribus Panis conficiendus. Pl Lapp. C21) Trifolium Spicis fubglobofis villofis terminalibus Sc, R. Lugdb. 380. Trif. Mont, purpureum majus. C. Be Pin, 328, Trif. majus fecundum, Crus, Bijt, Il. p, 243: Ï 3 il. DEEL: Ke STUK. : 294 DUBBFLBROEDERIGE K&UIDEN. IV, Arpzer. XVIe Hoorp= STUK XXIF. Trifoliúm Pannoni- GUI. Ooften= ryk(e, Sguarrte Jam. Spaanfche. XXII. dncarna= Elm. Italifche, Ochroleun CUIMe Geelbloc. mige (a2) Klaver met Pluizize lange Aairen, een= bladige Bloemen , en geheel effenrandige Bladen , die , zo wel als de opgeregte Steng, witermaate Tuig zyn. / C _) Klaver met langwerpige byna gehaairde Aairen; de onderfte Tand der Kelken zeer. lang en omgeboogen; de Steng Kruidig en opgeregt. (23) Klaver met Pluizige langwerpige frame pe ongebladerde Aairen , de Blaadjes rond= achtig gekarteld, ( _) Klaver met Pluizige Aairen, een opge- regie ruige Steng , de onderfte Blaadjes ftomp Hartvormig. Deeze vier komen de volgende, die Haaze- pootjes genoemd worden wegens de figuur der Aairen , meer of min naby. Zy hebben ze al. len ruig, doch de tweede rappig, wegens de omgeboogen Kelktandjes , de derde incarnaat en de vierde bruingeel. Van zodanige Kleur kome (22) Trifolium Spicis Villofis longis Ee. Jacq: Obs. II. p. 21. T. 42. Mant. 276. C ) Trifolium Spicis oblongis fubpilofis 8c. Trif. Hispa anguftif. Spicâ dilute rubente, C.‚ B, Pin. 328. (23) Trifolium Spicis Villofis obiengis obtufis aohue &c. Trifol. Spicâ rotundâ rubrâà. C, B. Pin. 328, Lagopum maximum. LOB. de. Il. 39. C ) Trifolium Spicis Villofis , Caule erefta pubescente &c. Trif. Pratenfe purpureum minus, RAJe Ang, III. T, 13. £, ze HALL. A. Helv, Vie po 97e TAD E LF HE ser: BOS komt fomtyds , op de Switzerfche Bergen ,\de 1Vs gemeene Veldklaver voor , als ook met witte ArRaaks Bloemen. De Steng der laatfte Soort , die ook Hoorps paarfchbloemig valt , is omtrent een Voet hoog, “TUEe (24) Klaver met Pluizige Kegelvormig lang- Eed. werpige Aairen , de Kelktanden Borflelig anguftifan en byna gelyk ; ie Blaadjes Liniaal, sma die (25) Klaver met Pluizige ovaale Aairen, don a Kelktanden Borflelig ruig en van gelyke GE. langte. rige. (26) Klaver met Haairige Eyronde Aaîren, xxvnr. gaapende Kelken , verfpreide Stengen en ie bnn ftomp Hartvormige Blaadjes. | …{27) Klaver met Eyronde Aairen en gaapen- XXVI. de Kelken , waar van de onderfte Slip nen zeer groot en Lancetvormig; de Blaadjes Eyrond, De (24) Trifolide Spicis Villofts Conico-oblongis &c. H. Cliff. Ups. R. Lugdb. 379. Trif. Alopecurum anguftifolium elatius. BARRe Jc. 69% (25) Trifolium Spicis Villofis ovalibus &c. Gort. Belg. aiz.-H. Cliff. R. Lugdb, &c. Trif. Pratenfe humile Spica- tum £. Lagopus. C. B. Pin. 328. Lagopus, CAM, Epit, 724e Dop. Pempt. 577, LOB. Ze. IL. 39. C26) Trifolium Spicis Pilofis ovatis &c, He Clif. R. Juugdhe GOUAN Monsp, 591. Trifol. Stellatum. C, B. Pig, 329. Las gopus minor ereêtus , Capite glohofo Stellato. BARR. Jee 860 Een 755. C27) Trifolium Spicis Ovatis &c, H, Clif. R. Lugdb, 377. Trifolium Clypeatum Argenteum. ALP, Exot, 307s Te 306e T4 IL, DEEL. X, STUK, 296 DUBBELBROEDER TGE KRUIDEN; IV. De twee voorften behooren’ tot: het Onkruid wen “op drooge Zandige Velden gemeen, dat men in he Hoorp. ons Land Huazepootjes, in Ftankryk la Patte STUKe de Liëyre noemt. Dit heeft een famentrekkende- Tienman- ige. < kragt, en wordt in Sweeden veel. gebruikt te- gen. de Galziekte. van het Rundvee (*). De „derde voert in.’ Eranfch, den naam, van. Trefle. _etiolé, dat is Gefternde Klaver ‚ om dat de uite Ex gebreke Kelken- zig als Sterretjes aan de Aar vertoonen. Deeze groeit, zo wel als de eertte „ alleenlyk in de Zuidelyke deelen van-Europa. - De laatfte verfchilt veel door haare Zilverach- tige Hoofdjes en Schildvormige Zaadjes, waar. van zy den bynaam fchynt te hebben , hoewel de byhangzels der Kelkjes ook schildachtig Zyn. Axrr rinus hadt'dit fraaije Plantje vie Zaad van Kandia geteeld. Deeze vier Soorten; zo wel als de voorgaande, fterven jaarlyks, dish (28) Klaver met ongefteelde zydelingfe Eya feabrum. — ronde Hoofdjes , de Kolkfopg ongelijk » eme flyf en omgekromd, | In de Zuidelyke deelen van Europa, als ook in Vrankryk omftreeks Parys jen ia Groot Brit= C*) Srochh. Werh. 1747. p. 37° (28) Trifoliam Capit. fesfilibus lateralibus ovatis &c, He Clif. R. Lugdh. GOVAN Jfonsp. * HALL, “Helv, &c. «Trifa Capit, oblongo aspero. C,‚ B. Pin, 329. Prodr: 140. Trif. minus Cap. parve alho echinato BARR. Je. 870. Trif, Flose culis albis &c. VAIEL. Paris. 196. Te 33e fe Ta D IT AD EE P HIA ' 297 (Annie, groeit deeze Soort van Klaver ,die min-_ IV „der Fakkige Stengen dan de Haazepootjas AO heeft. Zy is door de ronde ruuwe of ftekelige Hoor, - Hoofdjes zeer kenbaar. STUK, (29) Klaver. met ‘omgefteelde half Klootronde xxx. Jiyve Hoofdjes; de Keken gefireept , uit- ln gebreid „ egaal, lGelrotel (39) Klaver met ongefteelde bna zydeling fe St _ Eyronde Hoofdjes > de Kelken rond, nm _Jtreept. | …£{3r) Klaver met koorde gefleelde Hoofd- le jes» een opgeregte Steng en gepaardedrinom. „Bladen, | gpepis _ De beide eerften , die in Europa groeijen ;, ‘hebben de Kelken tienftreepig , in de eene naakt, in de andere Haairig. De laatfte Soort heeft ‘van haare Groeiplaats , by Alexandrie, den by- naam. FoRsSKAÖHE zegt , dat menze in ’ Arabifch Berfim noemt „en fpreekt ’er dus van (*). > Dit is die Klaver, welke de Egyptenaars s by (29) Trifolium Capit. fesûilibus hemifphericis rigidis &c. H. Clif. R. Lugdb. &c, Trif. Arvenfe fupinum Verticillas tum. BARR. Joe 882. (30) Trifolium Cap. fesfilibus fublateralibus ovatis &c. Fl, Suece 614 , 669. Trif, parvum hirfatum. VAILL. Paris, 196. T, 33. f. 2, | (31) Trifolium Capit. ablancie Pedunculatis , Caule ELege to, Fol. oppofitis. Am. „Acad, IV. p. 236. (2) Flor, Mgypt. Arab. p. 139, is U. DEEL: X, STUK Jy} » by geheele Akkers bouwen, als het befte en, AFDEEL» >, byna eenigfte Voeder der Lastbeeften. Twee. Hoorn: „> maal in ’t Jaar wordt zy, gelyk het overige STUKe „» Koorngewas, niet gezaaid ; maar by ’c af- Tienman-,, neemen van. den Nyl. Wanneer de Landen “8 ___ hoog zyn , brengt men ’er met Werktuigen s, Water op ‚ en werpt het Zaad in de bevog- … tigde Aarde. Drie Oogften heeft men van ;, deeze Klaver, welke, elke reize een half > Elle-hoog opfchiet, Jeder Oogst, waar van „> de eerfte de befte is, valt om de drie Maan- ‚ den ; daarna fterft het Kruid, Men zaait de „> Klaver ook wel met de Tarwe te gelyk, op „> Een zelfden Akker , en bet gemengde Zaad ‚ heet Chalit ; doch men fcheidt ‘hecvan el- 5 kander met een Zeef. Tot den Oogst fnyde , men ’t niet met den Sikkel, maar rukt het „> by den Grond af met de Hand, den Wor- 9» Overlaatende „” die dan waarfchynlyk nog Beeften - Voeder geeft (*). | tet (339) Klaver die ongeftengd is, met riedel rijolu uniflo= ge,byna drieblóemige Steeltjes ; korter dan gest 0 de Stoppeltjes zynde. mige. | | | In (*) De Heeflerige Klaver van de Kaap , op deeze volgen= de, is thans onder den naam van Pforalea brableata bee kend en befchreeven. Zie ons II, D. Ve STUK, bladz. sst. (33) Trifoliem acaule , Pedune, trifidis &c. Trifol, ver= mum repens purpureum & Flore albo exiguo, Buxs. Cent. II. p. 17. T. 31. É. I , 2e Spica trifolia, ALP. Exot, 169. T. 1685 DTI ADE LP HIIS As 299 | In Arabie, Paleftina en Syrie, inzonderheid IVs by Konftantinopolen en op Kandia, groeit dee- gern ze zonderlinge Soort, welke getande Blaadjes Hoorns als van Klaver , op lange Steeltjes heeft, tus-STUKe {chen welken de Bloemen veel langer rd ae Pe. meh, byna gelyk in het Edel Leverkruid, De Kelken zyn lang en Pypachtig , met tien Stree- pen, egaal gepunt. D. Blaazige, met Buikig gezwollen Kelken,. (34) Klaver met Eyronde Aairen 5; de Kelken Ek opgeblazen , glad ; vyftandig , de algemeene Eg Omwindzels vyjfbladig, Schuimige, In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Spanje en Ïtalie , groeit deeze, die by Monc- pellier veel voorkomt aan de Wandelpaden. Zy heeft de Blaadjes zeer glad, de Bloemfteeltjes anderhalf of twee Duimen lang, de Hoofdjes als met Spog befmet, De Haauwtjes, langer dan de Kelk en puntig , bevatten vier Zaadjes. Zy -_ heeft de Bloempjes rood, (35) Klaver met byna Eyronde Aairen en ag: XXEV, t edn CT e zm Omge- (34) Trifolium Spicis Ovatis , Calycibus inflatis glabrisboogene, gc. H. Cliff, 37,3, R. Lugdh. 378. Ttifol, Capiralo Spumo= fo levi. C, B. Pin. 329. Prodr. 140. Trifol. Fragifcrum. BARR. Rar. T. 351. C3s) Trifolium Spicis fubovatis , Corollis fupinatis, êce H. Cliff. R. Lugdb. 37 Se GOUAN Monsp. 359 2Ze GORT. Belg. zi2. Trifol. Pratenfe Folliculatum Flore inverfo, BARF. Rare 824. T. 372, | II, DEEL, X, STUK. 300 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, _IV. __ “ _terover geboogen Bloempjes, de. Kelken op- Penn geblazen met een bultige Rug, de Sten. Hoorp- «gen leggende, STUKe Tienwan- _ Deeze komt op fommige plaatfen in Europa an voor. Men vindtze in Engeland, als ook in ons Nederland aan den Ouden Ysfel, by Ulenpas. De Kelkjes gdapen aan de onderzyde overlangs; de Haauwtjes zyn tweezaadig ‚ rondachtig en zeer klein. ke XXXVI. _ (36) Klaver wet ongefteelde Klootronde Wale geb lige Aaîrtjes , de Kelken opgeblazen flomp. fis. ' Wollige. (37) Klaver met rondachtige Aaîren „de Kele eraf ken opgeblazen met twee omgeboogen- Tand- heit jes, de Stengen kruipende. | Klaver. ; | ( Deeze beïden behooren tot de Aardbhefie-Klg= yer, dus genaamd om dat de Hoofdjes zig als Aardbefien vertoonen, De eerfte, die dezelven Wollig heeft, komt voor in de Zuidelyke dee= len van Europa en elders aan de Middellandfche- Zee; de andere is door geheel dit Wereldsdeel 5e (36) Frifoligns Spicis fesfilibus Globofis comentofis ec, GERe Prov. 51, GRON. Orient. 96. Trifolium. Fragiferum tomentofam. MAGN. Mfonspe Te 264 Trif. luteum Capite rotundo. BARR, Rar. T. 3864, (37) Frifoliwm Spicis fubrotundis &c. Gert. Belg. ziz. GovAN Monsp. 392, KRAM. Asflre 223. Fl, Succ. 613, 670. R. Lugdb. 378. Trifolium Fragiferum Frificum. C. B. Pin. 329. CLUS. Cur. Ape. 38. T. 39, VAILLe Paris 195a FT, 22. f, 2. BARR, Kar. T. 5520 BONUS DEED PHK Bol gemeen , en groeit by ons ook hier en daar in IVe de Velden. Men begintze in Ierland te teelen, Alp XVII. en zegt, dat zy, gezaaid zynde , zig tet zeven Hoorps Voeten uitbreide (@*. CLustus gaf er reedsSTUKe een zeer fraaije Afbeelding van en merkte aan ; dat zy in die Velden, welke ’s Winters onder Water ftaan, op verfcheide plaatfen van Vriese land , inzonderheid in de Provincie van Gronin= gen, groeit. „De Hoofdjes, zegt hy, gelyken , zo in figuur als in kleur , naar die der Aardbe. fiën of Braamboozen ; zynde rood of zelfs Vio- ‚ let, gelyk de Braamen. Voor ’t overige komt het Gewas veel met de gemeene Veld- Klaver overeen ‚ maar: de Bloemfteelen his veel lan. ger dan: de Bladen, _E. Hoppige , met de Bloemvlaggetjes omge _boogen. Decane Tiâ. (38) Klaver met byna gefchubde Aairen meest XXXVII, drie; de Vlaggen Elsvormig , verdwynen- de 5 de Kelken naakt; de Steng overend”"*®: rifaliumns Monta= Berg= ftaande, | AP Klaver, Van de gewoone Witte verfchilt deeze Berg. Klaver , die in Sweeden zeer gemeen is, bo- vendien, door de langwerpige geknotte Aairen. (*) Harz. Helv. inchoat. Tom, Le p. 161. (38) Trifolium Spicis fabimbricatis fubtribus Sc. Trif. Ca= pit. terminalibus &c. Fl, Saec, Gr , 667. DALIB. Para 223, Trifs Montanum album. C, B, Pin, 328. Trif. Pratene fe album. Fucus. Fif?, 313. U. DEEL: X. STUK» Zoe DUBBELBROEDERIGEKRUIDEN, IV. Zy groeit. alleen op zeer „drooge Heuvels en Anke Bergvelden. Boorn: (39) Klaver met ovaale gero Aaîren 3 KEKIK. neergeboogen blyvende W'laggetjes, naakté ee Kelken en opgeregte Stengen. Klaren "__ Dergelyke Groeiplaats heeft deeze, komen= de veel voor op ruuwe Steenachtige Gronden; zo in ons Land, alsdoor geheel Europa, Even- wel vindt menze ook wel inde Akkers onder * Koorn en in fommige Gras. Velden, De naam is Steenklaver „ in ’t Hoogduitfch „Stein - Klee doch eigener WVeldklaver zegt Doponéuss dat met den Latyafchen naam Agrariwin- ins {temt. Haare geele Bloempjes-onderfcheidenze van de andere Veldklaver genoegzaam. De Hoofd= jes gelyken, door haare fchubbigheid , naar die van Hoppe en daarom noemen de Engelfchen deeze Soort Hop = Trefoil. Het Voedzel, dat zy den Beesten geeft „is uitmuntende, en hier in overtrefc zy zelfs de Spaanfche- Klaver C). xn: (40) Klaver met ovaale Sn Aairen, Spadiceum. À rood: neere AAIFIESe (39) Trifolium Spicis ovalibus imabricatis &c, GORT. Belg. 213. GOUAN JMonsp. 392. KRAM. Aufir, 223. Fl. Suc, IIe 671. Trif. Pratenfe luteum Capitulo Lupuli f. Agrarium. CG, B. Pin. 328. VAILLe Par. 196. T. 22e 5 3, Trif. Agrariume Dop. Pempt. 573e (*) Harn. Helw. inchoat. p‚ Is9. (40) Trifolium. Spicis ovalibus imbricatis &c, GOUAN oe ai. 393. Montani titulo, #£/, @uese II, Ne 672, GORT, Jrgr. 16e Der ADEL P Hr A. Bog “neergeboogen , blyvende Wlaggetjes, Haat- ‘rige Kelken en een opgeregie Sténg. (ar) Klaver met ovaale gefchubide Aairen, neergeboogen , blyvende Vlaggetjes en hur- | kende Stengen. 42). Klaver met byna gefchubde Aaïren, 8 „meergeboogen ». blyvende Viaggetjes , ge- ‚ fleelde Kelken en hurkende Stengen. Weinig verfchillen deeze ; die-in de Noorde- lyke deelen van Europa groeijen, van de voors gaande en van elkander. De twee eerften heb- ben Saffraan- of Goudkleurige , ros- of rood. achtige Aairtjes ; ; de laatfte is zeer klein en teder, met Draadachtig dunne Stengerjes. Rav tekent dezelve onder de Engelfche Planten aan. HarreR vondtze ook omftreeks Gottingen 5 bedekkende den Grond als een T'apyt; op droo- ge plaatfen der Bosfchen, als mede in Switzer- land,’ By De Kd het op vogtige. Velden, 116. Trif. Mont. Lupulinum. C. B. Pin, 328. Prodr. ef Lup. mont. Capit, Spadiceis. Rure. Jen, 207. Lotus Mont. Aureus &c, BARR, Aar. T. 1024, (41) Tri foli Spicis ovalibus imbricatis &c, Fl. Suec. Is. Gothk. Trif. RE alterum minus. RAy. Angl. MIL pe zao. Te eh aa (42) Trifolium Spicis fabimbricatis &c. Fl. Succ. 764. Frie folium, Eupulinum minimum. RÀpg. Angl, uts. f. 4. HALE Opusc. p. 37e RUPP, Fen, HALL: p. 256, u. DEEL. >. STUK, IV. Arprers: XVIe Hoorp. STUK; XLI. rifoliuns procume bees. Hurkendes XLIII. Filiformes Draadache tige Boy DURBELBROEDERIGE KauIDen, IV. (43) Klaver met beehloemige ongefteelde Aai: en ren.» de Omwindzels Jlekelig. en Trechter= Hoorps achùg; ; de Bladen Lancetvormig. STUKe XLUI. Ín Virginie eù Kanada groeit deeze, die een Jee opgeregt Stengetje heeft , met drievoudige Lan- hen cetvormige Blaadjes en Goudgeele Bloemhoofd- ' jes, de Zaadhuisjes ‘kört ;ruúig , gezwollen , met één of twee Nierachtige Zaadjes gevuld. XLIVe (44) Klaver die ongeftengd is en ongefteeld, Suffocatuns pj … DA RT ze „Scfmoors met. bynaongefleelde Bloemen uit den Wortel, 3 Tot de allerkleinften behoott, deeze Soort vn Klaver, die op Zandige Velden van? Eiland Sicilie groeit. Zy. heeft Stengetjes. van naauwe lyks een _Handbreed lang, zeer Takkig „ doch op, den Grond. .neergedrukt als die van het Kruipend, Hertshoorn : de Blaadjes drievoudig plad , op Steeltjes van. een, Duim, langte : de Bloempjes. Kropswyze in de Oxelen „ op_den Grond „ zittende in de Kelkjes verholen. De ln zy Gefmoorde gebynaamd. Lin „Onder alle deeze Soorten van Klaver zyn meer pe dertig inlapdfch in Europa, Men vindt ’er raggen erge (43) Trifolium Spicis, bifloris fesdibns Be. GRON: Virg, II. p. tog. Trif. Caule Pilofo. GR. Virg. Ie 34. Anonis Ma tiana lutea Fol. anguftioribus. Per. Sicc, 84- (44 Trifolium acaule exfcapum , Flor. fabfesfilibus radle calibus. Mant, 276. Jacq, Hort. Trf. minimum fupinum. Raj. Hit. s42. Trif. Epithymi Capitulis inter Genicula annuum. Cup. Cathol. Trif, Vernum repens, BUXB. Cet. He pe 18, Te 31 Ee 2. DA DE LPE df Aer: 305 … weinigen in de andere Wereldsdeelen. en naauw- IV, yks ineer dan eene in de Gost- of Westindiën; ARE t welk aan de Gronds hoedanigheid zal zyn toe Hoorp- te fchryven.;- In: Arabie vallen volgens For s-STUKe Deans KAOHL vier Soorten, aan de Kaap weinig meer. dias ID Lo TUS. Rolklavere Een Rolronde geftrekte Haauw: de Vleugels opwaards in de langte famenluikende , en een Pypachtige Kelk. Dit zyn de onderfcheidende Kenmerken van dit Geflaget , *t welk den van euds bekenden naam van Lotus voert, dien ik verduitfch met Rolklaver. Drie Heetterige Soor. ten, daar van, zyn befchreeven , de overigen volgen ‘hier. _ ‚ (a) Rolklaver met eerzaame Vliezig vierhoee ae Á kige Haauwen , gladde Bladen en Lancet-maritimas, vormige Blikjes. Santen {2) Rolklaver met eenzaame. Vliezig-vierhoe- Ml. kige Haauwen en hurkende Srengen , de BL Bladen van onderen ruigachtig. | (3) {:) Lotus Legum, folitariis Membranaces » quadrangulis Bec, Syfle Nat. XI!. Gen. 379. p. 504: Per. XII, pe. 57 sen GOUAN Afonsp. 393 Fl, Suec, 610, 676. TEYs. Hal, 672e Lotus tetragonolobus Maritimus Fl. luteo, BARTH. AC, Il Pp. 346. (2) Lotus Leg, folit. Bec. GOUAN Monsp. 394. Lotus Prae pentis Sil:g. luteus. C. B. Pin, 332, GORT, Belz, 213. Lotus tetragonolobus. Riv, Terrap. 7o. , ks ii. DEEL, X. STUK» 306. DUBBELBROEDERIGE KRUIDENS IV. (3) Rolklaver met eenzaame Vi liezig- vierhoekige nt Haauwen en Eyronde Blikjes. HoorD= | STUKe (4) Rolklaver met gepaarde 7 liezig- vierhoeki: 1. Le ain Forks ge Haauwen , de Blikjes langwerpig Ey- getragono* rond. dobus. Vier- kwabbige. Dat deeze vier weinig verfchillen , is uit de iv, _bepaalingen blykbaar. Zy komen alle in de,Zui- Cee delijke deelen van Europa en de eerfte meest aan den Zeekant voor. De tweede zou ook in ons Land zyn gevonden , zo BOoERHAAVE aan- tekent. De derde is als ongemeen fraay door CAMERARIUS geboekftaafden afgebeeld. Zy heeft een hoogroode Fluweelachtige Bloem en bevindt zig in onze Kruidhoven. De vierde komt meest by Montpellier in ’t wilde voor ; en heeft ; zo wel als de anderen, geele Bloemen, rek (5) Rolklaver met eenzaarme Hanuwen , de iss. Blaadjes drievoudig , Wigswyze Hartvor- mig 3 een dergelyk enkeld Stoppeltje en eens- bladige Blikjes, Dee- (3) Lotus Leg. folie, &cc, H. Ups. 220, H. Clif. 372. Re Lugdb. 388. Lotus ruber Siliquâ angulofâ. C. B. Pin. 332. Lotus pulcherrima tetragonolobus. CAMER. Hort. gr. T. 260 C4d Lotus Legum. conjugatis &c. GcuAN Monsp. 394, Lotus luteus Siliquâ angulofà. Borra. Lagdb. II. p. 37: C5} Lotus Legumin. folitariis, Fol. ternatis obcordato- Cuneatis, Stipulâ folitariâ fimili Braâeis monophyllis. SZ Nat. Weg. X11b. D TA DEL P H I A. 307 Deeze, waar van de Groeiplaats niet gemeld _ IV: wordt, heeft Draadachtige Stengetjes en één OE enkeld Stoppeltje , dat naar een Blaadje gelykt , Hoorp- maar langwerpig is, aan het Bladfteeltje, De STUK. Bloemen zyn geel, met de Rug van de Vlag per donker paarfch, Zy komt in plaats van de Kaapfe leggende, die thans tot het Stalkruid is betrokken (*). (6) Rolkláver met bna eenzaame bultige ome VL Ots gekromde Haauwen, edulis, Eetbaare, In Italie , op Sicilie en Kandia, groeit deeze Soort van Lotus, welke kromme Haauwen heeft, groen zynde zo lekker als Erwte-Peulen, en derhalve van de Kinderen veel gegeten wore dende, zo ArLPinus meldt. | (7) Rolklaver wet meest ‘twee Haauwen, Li- var erogrinugs niaal famengedrukt en knikkende, Nie (8) Rolklaver met meest twee Haauwen, Li- vir. mige Zeer (*) Zie bladz. zir , hier voor. {inalie. (6) Lotus Legum. fubfolitariis gibbis incurvis, H. Clif. 370. R. Lugdb. 383. Lotus pentaphyllos Siliquâ cornutâ. C. B. Pin. 332. Lotus edulis Cretica, RAy. Hiff. 967. Lo- ‚tus oligöcer, Cretica lutea, MORIS. Hif?, Ii. p. 176. Se 2, T. 18. É, 5, Trif. Corniculatum Creticum. Arp. Exot. Te 263 (7) Lotus Legum. fubbinatis Linearibus compresfis &c. Fi, Chff. R. Lugdb. GOUAN Jfonsp. Lotus Siliqais geminis peregrina. BormH. Lugdh, II. p. 334 (3) Letus Legum. fubbinatis &c. H. Cfr, R. Lugdb, &ce V a Lo IE. DEEL. X, STUKs | / 308 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, Iv. niaal en opwaards gefsrekt 3 de Steng op- prvi flaande, de Bloemfteelen overhoeks. … # stom, In de Zuidelyke deelen van Europa komen Tienman- deeze voor , die doorgaans twee Haauwtjes by "Et ___malkander hebben , fomtyds ook drie en zelden één. Zy zyn uitermaate {mal in de laatfte Soort- Het zyn Kruidjes van een Voet of anderhalf ‘hoogte, IX, (o) Rolklaver met ronde gebaarde Haauwen, Bed hurkende Stengen > driebloemige Steeltjes Arabifche, en eenbladige Blikjes. In Arabie is deeze gevonden door den Heer FoRsKAOHL die leggende Stengen heeft, van anderhalf Voet langte, zynde uit Zaad in de Upfalfche Tuin geteeld. Zy flaapt by nage, met de Bloemen digt tegen ’t gemeene Steeltje aangevoegd en bedekt met het Blikje , de Blaad-- jes en Stoppeltjes famenluikende. x (ro) Rolklaver met byna drievoudige kromme pido 12 _famengedrukte Haauwen en verfpreide Sten- vogels gen. pootige. (11) Lotus pentaphyllos minor hirfutus Siliquis anguftisfimis, C‚ B. Pin. 532. (9) Lotus Legum. Cylindr, Ariftatis &c. Jant, 104, (zo) Lotus Legum, fubrernatis &c. H. Cliff. Ups, R. ZLugdb. GOUAN Monsp. &e. Lotus Siliquis Ornithopodii. C. B. Pin. 332, Lotus peculiaris Siliquola, CAM. Hort. 91e T. 25. eet NT KD EE CE, -"*a0y (rr) Rolklaver met byna drievoudige Haau- wen , de Steng Kruidig , opgerezt , de Piaddier Liniaal. Van de eerfte deezer , die op Sicilie groeit, IV: AFDEELa XVIII. Hoorp-. STURe bd Lotus wordt ook verzekert, dat zy by Nagt flaapt 5 oocoseas. de andere valt op St. Jago een der Kaap - Ver- St oe go- difche of Zoute Eilanden, alwaar het Zaad, op tend der voorgaande Eeuw , door den Kaapse fen Gouverneur VAN DER STEL ingezameld werdt , dat federt in de Hoven van Europa is voortgefprooten, Dit is een altyd groen Hee- ftertje ‚ met de Blaadjes en Stoppeltjes zeer {mal , de Bloemen , die meest drie by elkander groeijen , zwartachtig paarfch met een geelen Kiel, de Haauwen rond en niet krom, gelyk _ in de voorgaande , alwaar zy naar die van het Vogelpoot - Kruid gelyken. (12) Rolklaver met byna drievoudige Haau- wen, de Steng Heefterachtig , de Bladen Fluweelachtig glinfterende. Dè Groeiplaats van deeze fchynt niet alleen op Kandia , maar ook in Spanje en in Syrie te Zyn. (11) Loens Legum. fubternatis , Caule Herbaceo erecta &c. H. Cliff. R. Lugdbh. GouAN Morip. &c. Minn. Dil, FT. 168, Lotus angaftifolia &c. Comm. Hort. Ml. pe I6s. T. 35, (12) Lotus Legum. fubternatis &c. H. Clif. R. Lagdh. Lotus Argenter Cretica. PLUK. Alm. 226. T. 43. É. Te LOe tus polyceratos Fruticofa Cretica Argentea, Mons, Hift, Ie pe 177s V3 II, DEEL. X. STUK. ch XII. Creticus. Kandia= fche. 310 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN. ME zyn. Het is een laag- Heefterig flap Plantje | ee dat zig Zilverachtig vertoont, met de Bloemen Hoorp- meestal drie, doch fomtyds ook vyf by elkan- STUK der, gelyk in het voorgaande, geel van Kleur, Tienmane= zige. en lange ‚regte, Rolronde knikkende Haauwen. De drie volgende Soorten, als gezegd is, on= der de Heefters befchreeven zynde , komen wy tot de xvr. (26) Rolklaver met neergedrukte Hoofdjes Eotus Cora he ade leggende Stengen en, Cylindrifche uitgen en breide in Ce Onder den naam van Gehoornde Klaveren of Gekroonde Meloten, is deeze niet alleen in onze Provinciën , maar cok door geheel Europa be= kend. Zy grocit op dorre drooge plaatfen, zo wel als in de Weidlanden , alwaar zy een uit- muntend Voeder voor de Beeften uiclevert, dat fommigen raaden- aan te kweeken. De Engel. fchen noemen het Lady- Finger Grafs of Vroue wen - Vinger Gras, de enzen fomeyds Pufferse Schoentjes: ’ welk op de figuur der Haauwtjes , die een opgewipte tip hebben, zal zien, Men noemt het in % Hoogdaifch ook Un/er Frau wen _ (xe) Lotus Capitulis depresfis , Caulibus decumbentibus &c. GorT. Belg. 213. GOUAN Monsp. 395. Lotus Caule Herbaceo &c. fd: Cliff. 372. R. Lugdb. 383. KRAM. Aufir a 224. Fl. Suec, 609 , 675. Lotus f. Melilotus pentaphyllos minor glabra. C. B. Pin 332. Frifolium Corniculatum, Ze Dop. Pempr. 573. Melilotus Coronata. LOB. de. 11. 44 Be Lotus pentaphyllos &c. C. B. Ping 332, % Lotus pent. Fras tescens , tenuisfimis foliis. Lid, Dil A Derk ® elder SLI wen Schulhn, in ’t Franfch Couronne. Royale, om Hs 4 ; he jk … AFDZEL, dat de B! oempjes als in geele Kroontjes ver- XVII gaard zyn.’ Hncrpe STUKe Gemeenlyk komt het omtrent ter hoogte van een Voer voor en heeft zwakke Stengetjes, die „: zig zelf niee kunnen oprechten. Zy verdcelen zig menigvuldig en zyn bezet met Bladíteel- tjes, op ’t end drie Blaadjes-hebbende, fom- tyds ronder , fomtyds langwerpiger, met twee dergelyke Stoppeltjes aan den woet van % Steel. tje, gelyk in meest alie Soorten van dit Ges flagt. Op ’t end komen Kroontjes van” Goude geele Bloempjes, dikwils zeven in getal, Sters= wyze geplaatst en als gefchoord door een, of twee driebladige Kransjes; daar op volgen even zo veel Haauwtjes , die Rolrond zyn, aan ’ end getipt, bevattende ronde Zaadjes, De Bloee men zyn niet onaangenaam van Reuk en Smaak, en worden fomtyds in plaats van de Meloten „naar welken zy veel gelyken, gebruikt. Ook leveren zy, zo wel als * Kruid, een blaauwe Verwftof uit (*), De Hoornklaver groeit, in vette vogtige Gron- Capenfis, den , veel hooger en fomtyds Heetterachtig spr Fev. op haar zelve ftaande, waar door zy zig byna Fig. 3 als- Een ander Gewas vertoont. Dit deedt my denken, of het Kaapfe Plantje, waar van een Takje in Fig 3, op myne LXVte Plaac vertoond wordt, ook tot dezelve behooren mogt, maar een naauwkeurige befchouwing ‘leerde my een aanmerkelyk verfchil, Dus blyke uit agen (*) Flor. Succ, Ed. 11, p. 262. Vv 4 | II. DEEL. X, STUK, 312 DUBEELBROEDERIGE KRUIDE Ns IV. vit de naauwkeurige Afbeelding daar van, dat dEpEL de Blaadjes maar één klein rond Stoppeltje on= Hoorp- der aan het Steeltje hebben; ’t welk zeer by- STUK. zonder is ‘en alleen gemeld wordt in de Vyf. de el de Soort, die deswegenr Vierbladig is ge- noemd: maar tor welke dit Plantje niet kon be= hooren „ dewyl de Hoofdjes doorgaans uit vyÊ of meer Bloempjes en Zaadhuisjes beftaan. Ook zyn de gedroogde Bloemen niet groenachtig ; gelyk men bevinde in de Gehoornde Klaver plaats te hebben, maar geel. De Hsogleörsit N.L. BurRMANNus heeft verfcheide … nieuwe Soorten van” dit Geflagt ondér- zyne Kaapfe Planten ; een Meefterige;, naamelyk „een laag - Heefterige „ een Smalbla- dige, een Wosfeftaartige en een Pluizige, boven en behalve de Leggende, de St. Fagofche, de Kandiafche en Ruige van den Ridder, opgete- kend, ‘Fot geen derzelven is dit myn Plantje betrekkelyk. Ook ftrookt hetzelve niet met de thans uitgemonfterde Mauritanifche , welke ivs= gelyks van de Kaap dér Goede Ber oan was. xv _ C17) Rolklaver met gehalveerde Hoofdjes , cen Lotus E „ e i Corifuides. verfpreide zeer Takkige Steng en Wollige Woiligee Blaadjes, ; | ee (:7) Lotus Capit, dimidratis, Caule diffafo Ramofisfimo &c, R. Lugdb, 387. Lotus Siliquofa Mazitima lutea, Cy= tifi facie. BARRe Aar. 71e Te 1031. Cytifus. LOB, Ie. He Pe 45. Pd MTA DOE ir Art PJC! Srgr In de Zuidelyke deelen van Europa, aan den IV. Zeekant , valt deeze ; die een Heefterig )Ge- AFDREES XVIIE was fchynt te zyn , naar den Cytifus gely=foorp- kende, STUKe (18) Rolklaver met ongebladerde Hoofdjes en, 2VU% Lotus Dos ongefteelde yyfvoudige Bladen, PO Gevina Zeer verfchile deeze , die door Tourn r-serde FORT in een Geflagt, onder den naam Dorye cnium , is t’huis gebragt, van de anderen door ‘haare Gevingerde Bladen. Zy is van Lorrr Doryenium der Montpelieren genoemd geweest, “groeijende in Langucdok en Provence meer dan jn Italie, “Men vindtze ook in Oofterryk op de Gebergten, en in Savoije , niet ver van Geneve , werdt zy onlangs door den in Saussune verzameld. 2% Is een Heefterig overblyvend Plantje, met ftyve Takkige Stengen , van anderhalf of twee Ellen hoogte , begroeid met tropjes van lang- “‘werpige Bladen ; als die der Luupinen , maar kleiner, Op den top der Takken komen Hoofd- jes van. zeer kleine Bloempjes , witachtig van “Kleur „ven. daar op volgen langwerpig ronde Haduwtjes, met een enkel Zaadje, } Myns (19) Lotus Capit. aphyllis, Fol. fesfilibus quinatis. Govan Jlonsp, 395. Doryeniam Fol. digivaris festilibus. Hi. Clif. 371. Re Lugdh, 389. KRAM. Auflrs 224, Trifol, album ans guftifolium Ec. C, B. Pin. 329. Dorycninm dd fium. TOURNE. oi 391, LOB. Ze. II. Sr, Vs II, DEEL Á. STUK, IV 314 DUBBELBROEDERICGE KRUIDEN, Myns oordeels zou dít Kruid gevoeglyker tot AFDEEL. het Geflagt van Hedyfarum ‚ daar verfcheide XVIII. Hoorp- STUK Soorten ook meteenledige en eenzaadige Haauws tjes voorkomen, zyn t'huis gebragt geweest, Jimman Gn, ik vind het vreemd , dat het Oostindifch. nigee Kruidje, waar van een Takje in Fig. 4, opimy- ne Praar LXV, is afgebeeld , tot dat-Geflage betrokken zy „aan welks Kenmerken het geens- zins voldoet. Immers een. der voornaamften van ’t Hedyfarumis , dat de Haauwrjes uit Liced- jes famengefteld zyn, ten minfte in Vakjes ver- deeld; terwyl dit tegenwoordige geheel Rolron- XIX. Mionophyl- dus. de Haauwtjes heeft, met eene enkele doorloo. pende Helligheid , die verleheide Zaadjes in- houden (*). Ik noem het derhalve Eenbladige Lotus of Rolklaver, ’t Is een klein huskend. Xruidje met Eenduadt ‘veele digt geknoopte Stengetjes ; die aan ieder at LxV. Fig. 4° Knoopje twee fpitfe Stoppeltjes hebben , van eene Kafachtige hoedanigheid. De Blaadjes, overhoeks op lange dunne Sreeltjes voortkomen- de C*) Meest zou het naar het Penningbladie Haanekop , dâe ook Wigbladig genoemd. wordt en imsgelyks: Kafige Stops peltjes heeft, geïyken,; ’t welk volgens de-aanhaalingen. van den Heer N.L. BURMANNUS wonderlyke veranderin= gen ondergaat, Herzelve zou voorkomen met kleine fte- kelige Haauwtjes of als die van de Vogelpootjes „en met zo- danigen , die door geene Leedjes of middelfchotjes onder- fcheiden zyn. Doch , volgens de befchryving in Flora Zeys daniea, is dat Kruid Cals de Stoppelijes langer dan de Blad. fteeirjes, de Haauwtjes neergeboogen , krom, eenzaadig heb- bende) ‚ grootelyks van dit tegenwoordige verfchiilende. TT „Drei ADE D.P H-IAe rr 313 de,-zyn meest volkomen Eyrond , de boven- ften iets langwerpiger, De Bloempjes zitten 1Vs ÄFDEEL3 Vi. Aairswyze aan ‘tendder Takjes en zyn paarfchs Hoorp. achtig; waar op volgen Rolronde Haauwtjes , STUK. van ruim een Duim jamgte , aan ‘ct end fcheef , gepunt, op welken zeer onduidelyk zig eenige tekens van verdeeling openbaaren , die flegts door de uitzetting der Nierachtige Zaadjes , welken zy bevatten , veroirzaakt zyn. TRIicGoNEL LA. Hoornklaver. Dit Geflagt, in het Loof ook naar de Klaver gelykende, onderfcheidt zig door de figuur der Bloem , als een Driehoek voorftellende; door. dien de Vlag en Vleugels byna egaal van groote te en uitgebreid. zyn. Hier op zinfpeelt de Lae tynfchen naam. De Haauwtjes zyn in veele als Bokshoornen „ en daarom noem ik hetzelve Hoernklaver. Het bevat de tien volgende Soorten. Cr) Hoornklaver met gefteelde , getropte , neer- hangende Liniaale regte Haauwen , der oe CART TL. Trigonella uthenica. Blaadjes eenigermaate Lanceivormig. _ Rustifhe. (2) Baer met gefteelde, getropte , neer- Ie han Platvcars pos hd Breedvrug= (1) Prigonelig Lepum, Peduncul. congeftis &c. Syt, Nae tige. Xil. Gen. 898. p‚, sos. Veg. Xli. p. 576. Trigon. Legumin. Pedunculatis. H, Cliff. 378. R, Luedh. 382. Lotus Montana humilior trifolia &c. Amm. Ruth. 156, 159. \ Cz) Trigonella Leg. Pedunculatis &c. Melilotus fupina EN tifolia cc. AmM. Ruth, 158. AEF, Gotring. Ie p, 213. Te LE Ile D&E, X, STUK, 316 DUGBELBROEDERIGE KRUIDEN, be hangende , ovaale famengedrukte Haau- ArFpeeEL, VIT wen „ verfpreide djvt én rondachtige Hoorp- Blaadjes. STUKe Tienran _Deeze beiden, in Siberie groeijende , gely- zige. ken, in Gewas , naar de Meliloten of naar de Rupsklaveren maar verfchillen door de Bloem, als gezegd is, en door de fi;uur der Haauwen, gelyk uit de bepaaling blykt, ais u (3) Hoornklaver met byna gefteelde, getrop- igonella ‘pobjsre te , opgeregte , omtrent regie, lange Lin Zia. niaale Haauwen en naakte Bloemfteeltjes. Veelhoore | wit | nige. Deeze, die in Spanje , ltalie , Switzerland; en de Zuidelyke deelen van Vrankryk, inzon= derheid omftreeks Montpellier „ groeit, wordt Wilde Fenegriek getyteld , om dat, de Bladen eenigszins gelyken, hoewel zy op de kanten gen _karteld ZyD. r_v. (4) Hoornklaver met gefteelde , getroste , neer- ne geboogene Haakige Rolronde Hnuuwen ; de Sieeltjes gedoornd » langer dan de Bladen, In 13. Mel, Siliguâ Membransceâ compresfâ. AC. Petrop. VIII, p. 209. T. 12. GMEL. Sib. IV, p, 25. T. 9 (2) Trigonella Lep. fabfesfilibus “congeftis &c. GOUAN Monsp. 396. Medicago Leg.-confertis fesfilibus ereltis. Re Lagdb. 382. H. Cif. 276. Foenum Grecum fylveftre alt. polyceration. C, WB. Pia. 348. DOD, Pempts 547:’ LOB: Tes EL &5. (4) Trigonella Leg. Pedunc, Racemofis Ec, Foenum Gre- Á cum WN ETA Deeb iPsH Arid. 99 In Egypte groeit deeze, die doof den fchran- deren HASsELQUIsT;, als ook door Fors- Iv, ÄFDEEIs XVII, KAOBL, is waargenomen, Men noeintze ’er Hoorp- Alchimelech , dat is Melilotus, volgens Ar p1-°TUE Nus5 waar van het Zaad aldaar, in- en uic- dria, wendig , gelyk elders de Bloemen, an tot der- gelyke Middelen, in veel gebruik was. (5) Hoornklaver met byna gefleelde getropte neergeboogene Zeisfenvormige famengedruke te Haauwen; de Steeltjes gedoornd en zeer kort. Op Kandia groeit deeze , die, gelyk de bei- de vorigen, een jaarlyks Zaay- Gewas is , wor- dende mede tot de Wilde Fenegriek betrokken. De Stoppeltjes zyn getand, Het Bloemfteeltje wordt een ftyve Doorn , aan wier voet dikwils vyf geaderde gladde Haauwtjes voortkomen „ die van een aartige figuur zyn. (6) Hoornklaver met gefteelde geïropte neer- Sen cum Cornic. reflexis minus & repens. ROERH. Lugdh. 11. pad 33. Melilotus &c. C. B Pin. 331. Mel. Egyptius Achie melech vocatus. ALP. LEzypt, e1. T. 124e (s) Trigonella Leg. fubpedunculatis eongeftis &c. Medis cago Legum. fepius ternatis &c, fl, Câff 377. Foenum Grze cum fyiv. polyceration ‘Creticam majus. BREYN. Cent. 79. TE Baete U | ì (6) Trigonella Leg. Peduncutaris congeflis &c. Gorr, Belg. 214. GOUAN Monsp, 397. Trifol. Flor. Spicatis Sc. H. Clif. 376. Re Lugdb, 381. GRON. Orient. 96. Melilotus n= EI, DEEL. X. STUK. Gedoorne de, Decane Vis Trigonella 5pinofa. en VI. Cornieulas ta Gehoorn= e. / 318 DuUBBELBROEDERIGCE Krurpim Iv, geboogene byna Zeisfenvormige Haauwen; en de Steeltjes lang en eenigermaate gedoornd 3 Hoorp- de Steng opftaande. STUE. Beld In de Zuidelyke deelen van Europa groeit deezes die in t byzonder ook den naam voert van Gehoornde Klaveren. Men vindtze insgelyks by ons in vogtige Weidlanden en aan de kanten des Wegs van Haarlem naar Overveen. Zy heeft de Stoppeltjes enkeld, eenigermaate gee tand; hét Bloemfteeltje bieren langer dan het Blad, aan de tip zagt gedoornd, waar on-= der van tien tot twaalf kromme Haauwtjes , die korter dan de Steeltjes zyn , en deeze drie= maal zo lang als de Blaadjes, welke een Hart- vormige figuur hebben aan ’ breede end Zaag- tandig, De Bloemen zyn geel en zeer welrie- kende, zo GoUAN aantekent, vil, (7) Hoornklaver met getropie , ongefteelde „ Trigonella E epe Boogswyze „ afwykende , hellende , korte C Montse Haauwen ; het gefpitfse EEN en On berfe, gedoornde Niet Jutea major, Corniculis refiexis &c. MOR:s. Hift. II. ps 169. S. 2e T. 16. fe II. Trifolium Corniculatum 2, DOD. Pempt. 573 (7) Trigonella Legum. congeftis fesfilibus &c.- GOUAN Lonsp. 396. H. Cliff, 377. Re Lugdb. 382. DALIB, Paris, 231. BREYN Cent, 30, Te 33e fe Ze Hedler minimume IDT ACD EL PWS ZO Niet alleen by de Stad Montpellier, maarook IV. _ omftreeks Parys en elders, komt deeze voor, tE die zeer klein is van Gewas, de Stengetjes op Hoorps den Grond neergedrukt hebbende. Het getal°TUEs der Haauwtjes, die mede krom zyn, is als in de voorgaande Soort, Ld ve eeld, au le (8) Hoornkla r met gefteelde ovaale Haauw pe tjes, die byna een Kroontje maaken ; de raciniata,; Blaadjes Wigvormig getand-5 de Stoppel- Gelnip: perde. tjes gefnipperd, In Egypte was de Groeiplaats van deeze , die naar de laatfte Soort van Rupsklaveren veel ge= Iykt, volgens den Hoogleeraar BURMA NNUS, De Heer ForsKAoHL vondt, in de Zandige Woeftynen omftreeks Kairo , eene Gefternde , welke de Haauwtjes in de Oxelen getropt, ftyf , Boogswyze krom en Sterswyze uitgebreid heeft, zynde aangenaam van Reuk als de Meliloten. Deeze hadt twee halfmaanswyze Stoppeltjes , aan den voet tweetandig, s (9) Hoornklaver met de Haauwen ongefteeld, rx. byna eenzaam, omtrent Zeisfenvormig 3 on. effenrandige Blaadjes en verfpreide Stengen „Sche. In (8) Trigonella Leg. Pedunculatis , fubumbellacis ellipticis &c. Co) Trigonella Leg. fesfilibus fabfolieariis &c. FL Zeyl, ass. Lotus Maderaspatanus villofus &c. PLUK. Alm. 226. T. zoo. f. 7. Aftragalus minimus repens triphyllus, BURM. Zeyd. 39. BURM. Fl, Jud, 173. II. DEEL X, STUK 200 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN IV. In Oostindie komt deeze voor „ in % byzon- REDER der op Ceylon, zynde een leggend, weinig ge- Hoorp takt Kruidje , met drievoudige Blaadjes , Ey- STUK, _ ronde Stoppeltjes en enkelde of gepaarde Haauw- tjes in de Oxelen, ongefteeld, x. (1e) Hoornklaver met ongefteelde, geftrekte ; eg ‚ byna regtopflaande , eenigermaate Zeisfen- Gracun. vormige gefpitfie Haauwen, de Steng op- Fenegriek. 6 gap ij ‚de St 5 geregi. Dit Kruid , dat in de Zuidelyke deelen van Europa, ten minfte in Languedok en Provence; wild groeit, wordt hier en elders in de Ho- ven gezaaid, Men noemt het , in ’t Franfch „ Fe= nugrek, in t Engelích Fenugreke , by ons #e- negriek of Fynegriek , naar den Latyníchen naam, die eigentlyk Griekích Hooy bèêtekente Sommigen hebben het ook Siligwa of Silicula getyteld wegens de Haauwtjes, die zeer veel ge- lyken naar Hoornen , waar van de Griekfche naam Buceras en Zigoceras afkomftig is, De Duitfchers noemen het, deswegen , Kuhhorn en Buckshorn, dat is Koe- of Bokshoorn, : Het heeft een klein rond hol Stengetje, in Takjes verdeeld en bezet met lang gefteelde Blaad- (zo) Trigonella Leg. fesfilibus ftriëtis Sc. GOUAN Monsp, 396, H. Ups. 229. Jfat, Bied. 356. R. Lugdb. 383 &eCe Medicago Legum. fubfolitariis. H. Clif. 376, Foenum Grz- cum fativum, C. Be Pin. 348. Dop. Pempt, 536. LOB: Jee IT. 44- CAM. Epit. 199. B, Foenum Gr fylvefize, CG. Be. Pin, 348 f mn, RMD ELA D Bok Pa Wi KA 32I Blaadjes À drie by elkander „ naar die van de IV, Veldklaver gelykende , doch aan *t end gekar- ed teld. Witachtige Bioempjes komen , in klein goorn. getal’, uit de Oxelen voort en daar op volgen deTUEe gezegde Haauwen (*). De Wilde verfchilt door „5% zydfcheuten onder aan de Steng , die op den Grond leggen , door Eyronde Blaadies en paarfch= achtige Knietjes , als ook de Haauwen ruiger te hebben, Van ongemeen etri was deeze Plant by de Ouden. Zy aten het Loof , eerdezelve Zaad gefchcoten hadt, als Salade, en wel meest om loslyvig te maaken , waar toe het Sap, dat Ly- merig is, als Wit van Ey, of ook het Afkook- zel, byzonderlyk ingenomen wordt , met Ho- nig gemengd zynde, om de fcherpheid te teme peren. Hedendaags gebruikt men meest bet Zaad, waar van het Meel in Pappen een uitmuntend Middel is , zo om te doen verflaan, als tot ryp- maaking van Gezwellen. Het is ria van Reuk, walgelyk en bitterachtig van Smaak, Een De van dit Meel met Melk wordt met goed gevolg gelegd op Kneuzingen en blaauwe Plekken in de Huid, Het Afkookzel van het Zaad dient om het Hoofd wan Opgediert te zuiveren, het doet het Haair groeijen en geneest Oogzinkingen. Veel Waters wordt door cen weinig van de Olie. die men uit het Fenegriek:- Zaad perst , Lymerig gemaakt. Me. C*) Ziet dezelven zeer fraay afgebeeld , by TOURNEFORT, duft. R. Herh. T. 230. Te MN. DEEL. X. STUK. syo DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN IV. MerpteaAeo. Rupsklaver, (ÁFDEEL. gt ( | | Hoor: De byzondere Kenmerken van dit Geflagt sruK. dat ce Vlinderbloemigen befluit; zyr „ dat de Tienman- Kiel van de Vlag is afgeboogen , niet alleen 4 en maar ook dat de Haauwtjes platachtig én op byzondere wyzen omgedraaid zyn ; weshalve aan fommige Soorten de naam van Rupsklaver ren en ook die van Slakkenkruid gegeven wordtì Men telt ’er negen „ op Één naa allen Europi- fche, waar van de twee eerften , feeds , onder *1ILD.Vede Heefters befchreeven zyn * , als volgt. ST. Bladz. sÓI. 1 j aA biete 1. (3) Rupsklaver met Nierachtige Haauwtjes , Medicago ) jen in EE Arne Ral SA den rand getand , en drievoudige Gefiraalde. Bladen, Van deeze maakte TouRNEFoORT een Gee flagt onder den naam van Medicago, als naar de Medica gelykende , waar van hy de Zaadhuis- jes of Haauwtjes , die rondom als geftraald zyn, zeer fraay heeft afgebeeld. Mep vinde dit Zaaygewas , dat Lozen Geftraald Maan- kruid der Jealiaanen tytelt, in de openbaare Kruidhoven. Sommigen hebben het Klaver ge- noemd „ wegens het Loof , dat driebladig aan | | *% (3) Medicae Legum. Renilormibus &c. EL. Ch 377. Ups. 230. RK. Luzdb 381. GOVAN Monspe 397. Medicago: annua &c- Morts. Hift. Il. p, 158. S. 2 Te, 16. É. 3° TOURNE. Jaft. 412. Te, 231. Trif, Sil. falcatâ. C, Be Pins 330, Lunaria radiaca Italorum. LoB. Ze, Ml. p. 33e B DytÀà Deeper irr, hah bend gekafteld is; hebbende de Blaadjes Hart-, IVe 5 vormig. Het fchynt uit Italie afkomftig te zyn* ln Hoorps (4) Rupsklaver met MWierachtige Haaüyprjes sum. U Iv. aan den rand getand en gevinde Bladen. „/ dizaid } | circinata. In Spanje en calie groeit deeze, die leggen- „Hont, de Stengetjes heeft, met de Bladen meest | Wyfvinnig, het uiterfte grootst en Eyronds; de Bloemfreeltjes langer dan de Bladen , meest vierbloemig, met Eyronde Blikjes, grooter dan de Bloemen; bepaald, (5) Rupsklaver smet getroste Steeltjes sE) Va Satiuds draaide Haauwtjes en eene opgeregte zlad- Echte: de Steng. (6) Rupsklaver met getrofte Sreeltjes , half- _ vr. zj E Pd Falcatá. maanswyze Haauwtjes en eene leggende gomme, Steng. (7) (4) Adicago Legum. Reniformibus &c. H. Cif. Ups. R. Lugdb, GOUAN Monsp. Loto affinis Siliquis circinatis, C. B: Pin. 333e (s) Medieagò Peduriculis Racemofis &c. H. CÔf, B. Lugdb. GOUANR Mlonsp. Medica legitima. Caus. Hij. II. p‚, 242s Medica fativa. Moris. Hil. 1Ì. p. 1sos 8.2. T. 16. £, Âú Fcenum Burgundicume, LoB. Ze. Ìl. p. 36e (6) Medicago Red. Racemofis &e, GORT. Belg. 214 GOUAN Jlonsp. 393 Fl. Súec. 6209 677, DALIB. Paris. 229. KRAMs Auf?r. 225. Medica flavo Flore. CLus. Hijl, IL. p. 243 Trifolium fylv, luteum Siliqu cornutà, C. Be Pis. 33% Xa il DEEL, Áo STUK \ IN IVe (AFDEELe XV lil. HoorD- STUKe VII. Medicago Lupulina, Hoppige. VII. Marina. Zeekants. 324 DUBBELBROEDERIGE KRUIDEN, (7) Rupsklaver met ovaale Aaîren, Nierach= tige eenzaadige Haauwtjes en hurkende Stengeljes. %e (8) Rupsklaver met getroste Steeltjes , Slaks hoornige gedoornde Haauwtjes en een hur- kende Wollige Steng. | Deeze vier Soorten behooren tot het Kruid ; dat men in ’t Franfch Luzerne, enby ons Rupse klaveren noemt. De eeríte komt voott in de Zuidelyke deelen van Europa , de laatfte aan de Oevers der Middellandfche Zee , doch de twee middelften groeijen in’t wilde door geheel Europa , zelfs in. Sweeden en in. Vriesland op de Koornlanden, in de Weiden en aan de We- gen. In Switzerland zyn deeze twee zeer ge= meen en men achtze weinig minder dan de eerfte „ wier Feeling federt eenigen tyd groo- telyks is aangepreezen (*). LoBEr maakte ’er reeds gewag van, onder den naam van Borgoens Hooy, in Provence Lauferde ge- maamd, en zegt , dat het uit Medie în Grie- kenland en Ítalie gebragt zy , waar van hetden naam (7} Medicago Spicis ovalibus &c. Gorr. Belg. 215. GOUAN Monsp. H. Clff. R. Lugdb. &c, GRON. Virg. z10. Trifoe lium Pratenfe luteum Capstulo breviore. C. B. Pin. 323: (2) Medicago Pedunculis Racemofis &c, H. Clif.’ Re Lagúb. GOUAN Monsp. &c. GRON. Or. 230. Trif. Coch= leatum maritimum tomentofum, C. B. Pin, 329. Medica Marine. CLUS. Hifl, IIe pe 243: LOE- Ic. ll. 39. C*) Zie het Werk over den Nieuwen Landbouw, by Fa HOUTTUYN uitgegeven; IV. STUK, bladz. 1ss s enze Dx A DEL Pr HI 325 4 naam als Herba Medica, dat is MedifchKruid, IV, zou hebben bekomen, iser Hoe ’t zy , het was den Ouden zeer bekend Hoorps als een uitmuntend Beeften -Voeder , dat men °TUE: zestienmaal in ’t Jaar kon afmaaijen , volgens gn ** PaLLADiUs. In Perfie bevondt Ore á- Rr us hetzelve de voornaamfte Leefcogt te zyn van de Paarden. In Spanje werdt het, ten zelf. den einde, ook veel gezaaid en niet minder ia Languedok en Provence , cf ook in Bourgon. die en andere deelen van Vrankryk. Wegens de ongemeene voedzaamheid en dat het ver- fcheide Jaaren overblyft , wordt het ook wel Sainfoin , dat is Gezegend Hooy, zo wel als de Haanekammetjes voorgemeld*, geheten en * Bladzi daar mede verward, Drie of viermaal ’s Jaars **” kan men het in Vrankryk afmaaijen en dus le- vert het veel Hooy uit: doch heeft dit gebrek dat de Beeften zig, zonder iets anders daar by, ‘er aan te baríten zouden eeten. Ook vereifche het, om te flaagen , een vetten wel gemesten Grond , waar aan het in Laan Landen ont- breekt (5. Deeze Kruiden hebben een Klaverachtige Ge- ftalte en gelyken veel naar de Meliloten. De eerfte of echte Rupsklaveren groeijen ongee vaar cen Elle hoog, en hebben paarfchachtige , de anderen gecie Bloemen. De tweede en der- de (*) Harr. Helv. incbiat. Tom. 1. p. 166. X 3 El, DEEL. X, STUK, 526 Du fas ORDARKCH KRruiDzu. „IV. de blyven laager en kunnen niet op zig zelve PAR, ftaan, De vierde , die aan den Zeekant van Hoorp- Languedok eu Provence groeit , is de aller- STOEe _ kleinfte. Het onderfcheid der Haauwtjes blyke bg uit de opgegevene bepaalingen van ieder Soort. be De twee laatften hebbenze ftekelig of gedoornd en de Zeekants- Rup sklaveren munten door eene Wolachtige Haairigheid uit , welke dit Gewas bekleedt, gelyk veele andere Zeeplanten. IX. (o) Rupsklaver met Slakhoornige Haauwtjes, Sopmar= getande Stoppelijes en verfpreidg Stengen. stikken” Van deeze , die, wegens de Haauwtjes , kruide are É | Sh 4 ME Slakkenkruid genoemd wordt , in de Züidelyke deelen van Europa natuurlyk groeijende en anderszins veel naat de voorgaande gelykende , doch kleiner van Gewas , en een” jaarlykfe Zaayplant zynde , Komsq aanmerkelyke Ver- fcheidenbeden voor , enn den Ridder aldus onderfcheiden zyn, anita Ar S akkenkeuid met eenzaame Slakhoornige neer- di gedrukt platte Haauwtjes, kanthaairige Stop- Schyfrond, » peltjes en verfpreide Stengen, | | sal B, Ca) lig Legum, Coghiestis, Stipulis dentatis ,,Cau- le diffafo. B, Clif. 378, Ups. 250. A. Lugab. 381. GUUAN Monsp. 208. Pha Paris. 230, KRAM. Au/lr. 225. GORT. Belg. 21$. Teifol, Cochleat@m Frutu nigto hispido. C. Be Pon 32e A. Med. Leg. (litariis &c. Medica major dicarpos rc, ‚ Moris. Hij, 1’. p. 152. S. 2. T. 15. f. 1. Med, Okbiculge ia, TOUENFe. /n/f. 410, GER, Prov, 516. N, s. HE A DOE Ls POM: Ai hert 90%r B. Slakkenkruid dat. grooter is, tweevrugtig, de IV, Haauwtjes Kogelrond Schottelachtig, ÂrDErLe ' ok XVIIe Ke f 0 loorps C, Slakkenkruid met gedraaide Haauwtjes, groot ze J d STUKe en klein, ongedoornd. Scuteliata. àl Gefchot= D, Slakkenkruid met een Tolachtige Vrugt, teld, Tornata. E. Biankorkr uid dat grooter , gedoornd is en Gedraaid. tweevrugtig, de langfte Doorntjes op: en ne- denon derwaards geftrekt, Tolkëhtige Kutertextâe F, Slakkenkruid dat kleiner is en veelvrugtig; de Doorwe= vEn, Haauwtjes grooter wit; de Blaadjes Hartvor- PC mig met een bruine Plek, _ Árabifch. G. Slakkenkruid met een zeer kleine Vrugt, als Coronata. Gekroond. een wederzyds getand Kroontje. H. Slakkenkruid met getropte Kogelronde fieke. C ilarise Kanthaie lige Haauwtjes, de Stoppeltjes kanthairig, kad EN B. Med. Cechl. major dicarpas &c.\Moris. lbid, f, 4. Medica Scutellera. TOURNE, Tuff. 410. GER. N. 6. C‚ Med. tornata major: et minor lenis, Moris, Ibid. f‚ 6. GER. N. 7. rp D. Med. Fruâu turbinato, GoUAN schaden. Med, mage na Turbinata. TOURNE. duff. 410. E. Med. Cochleata {pinofâ Rt, Mor. 1bid, f.-7, 8, ge” GER. N: rr. F. Med, Cochl. minor polycarpos &c. Moris. lid, £, af. Medica ‘Arsbica. CAM. Hort. 97. T. 27 G. Med, Fr. minimo &c, Mokis, lbid. £. 81. Medica coe zonata Cherleri patva. Teurnr. 411. Gert. N. 9. H. Med. Legumt, congeftis Globofis &c. Medica annua Fr. ciliati. TOURNE. 4l1. KX 4 IL. DEEL: X. STUK, 328 DUBEBELBROEDERIGE KRUIDEN; IV. AFDEEL- xvid. HooFpr STUK. Hir/utâ, Rug. Rrerdulas Styfachtige L Alin:ma. zeer klein, MuricatAs Gedoornd. Nigra. Zi Warte Gefnip= perd. 1. Slakkenkruid met eenzaame Kogelronde , zeer korte ftekelige Haauwtjes , en Zaagtandige Stoppeltjes. K. Slakkenkruid dat driebladig is, met gedoorn- de Stakhoornige Haauwtjes , de onderfte Blaad- jes Wigvormig ftomp, de bovenften ronde achtige L. Slakkenkruid met Slakhoornige Haauwtjes , die uitwendig overhoeks haakig gedoornd zyn; hi, Stoppeltjes effenrandig. M. Slakkenkruid dat tweevrugtig is , met een rond klein gedoornd Zaadhuisje, N. Slakkenkruid met weinigbloemige Steeltjes En Slakhoornige Haauwtjes, met Haakjes ze lang als dezelven. OQ. Siakkenkruid met een gedoornde Vrugt, de Bladen Liniaal en Tandswys ingefneeden. Zo IT. Med Leg. folitariis Globofis &c. &ce Med, echinata hirfuta. TOURNE. GER. N. 13, GARID. 309. K‚ Med, triphylla» Leg. Cochleatis fpinofis &c. GER. Ne 12e VAILL, Paris, Te 33efe 7e . Med, Legum. Cochleatis, Aculeis uncinatis &c, OED, 14. Medica echinata min:ma, Je Be Hil. Il, p. 386. M‚-Med. Cochleata dicarpos , Caps, Spinofâ, rotunda, MORIS. utfupra. £. Ir. GER. Prov. N, 8, zied. Pedunc. paucifloris &c. GER. N. 10. MORIS, uis. É. 19. O, Med. Fruâtu echinato , Fol, Linearibus dentatis. GOUAN Monsp. goe. Medicago Syriaca, Rav, Tetrap, 205, Mede es SA. De End B) Herk ale 329 «Zo veele Verfcheidenheden komen ”er voor. IV: „van het zogenaamde Slakkenkruid , welke bo- AE vendien ook in andere opzigten verfchillen, Hoorne De eerfte „ naamelyk, heeft op drcage Gron-°TUKe den de Stengerjes maar een Handbreed, op yin” vogtige vette Gronden een Voet lang, op de Aarde leggende: de tweede heeft de Stengen ten deele: opgeregt. een Elle, de vierde fom:- tyds wel anderhalf Elie lang. Weinig kleiner zyn zy in de vyfde , doch de Arabifche valt: kleiger , zo wel als de volgende, Het Loof aangaande , dit heeft de Blaadjes naar die van. Klaveren of Meliloten meer of min gelyken- de, uitgenomen de laatfte , alwaar de Bladen langwerpig en Tandswyze uitgehoekt voorko= men. Van het verfchil der Zaadhuisjes, dat in de bepaalingen opgemerkt is , geeft Mo« RISON zeer fraaije Afbeeldingen. Zy vallen in de eerfte Soorten als Haäzelnooten of groo= ter, in de laatften kleiner dan Erwten, Som- migen zyn plat als een Dubbeltje, als Schot= teltjes of “Napjes in malkander, of als Neften van kleine Korfjes; anderen gelyken naar Ton- netjes, die aartig gedraaid, als geborduurd , of ftekelig, gedoornd en als de Klisfen met Haak. jes bezet zyn. Zy beftaan uit een Slangswyze in dicarpos laciniata. PLUR. Alm. 245. Trife echinato Capite. Dop. Men. 1, p. 123, Trifoligm Frutu echinato. MAGN» Monsp. 271. T. 270, Trif, Cochl. Spinofum syriacum, fol, laciniatis. BREYN Cezt. 81. T. 34e A5 Il, DEEL. X, STUK, 290 DuBBELBROEDERIGE KRUIDEN, rv, in één gedrasid Strookje , waar tusfchen de Arpeer, Nierachtige Zaadjes zyn vervat, Ene Van dit Slakkenkruid , *t zy dan hoedanig sruxe ook, wordt weinig of geen gebruik gemaakt, Tienman- dewsl men beter Kruiden tot Beeften- Voeder wig heeft. Het dient alleen!lyk tot aartigheid, we- gens zyne zonderlinge Zaadhuisjes, in de Ho. ven en groeit als Onkruid in de Koornlanden der Zuidelyke deelen van Europa. in Egypte is het, op vogtige Velden , gemeen, Het Gee doornde zou ook in Friesland voorkomen, zo MEEsSE aantekent, KIK GODS Ai a Befchryving der VEELBROEDERIGE KRrur- _ DEN (Polyadelphia ) , dus genaamd om dat ‚de Meeldraadjes tot verfcheide Voetftukken zyn vereenigd , gelyk in ’t St. Jans Kruid enz. plaats heeft. Ds: meefte Geflagten van deeze Klasfe be- hooren tot de Boomen en Heefters en zyn derhalve reeds befchreeven, Ook komen ?er maar elf in voor ; die in de Rangen van Vyf. Twaalf. Twintigmannigen en Veelman- nigen onderfcheiden zya. Tot de Twaalfmaunie gen behoort het Geflagt van Monr- PorvYADErPHIA dat IV. ÄrprrLs Een vyfbladige Kelk en vyfbladige Bloem ; goon vyftien Meeldraadjes tot vyf Vezelen famenge-gruxs groeid; een vyfdeelige Styl en vyfzaadig Huis- je3 maaken de byzondere Kenmerken uit. Maar êéne Soort is van dit Geflage bekend(*), , PE die den bynaam van Schoone voert, wegens de fpecio/z. fraaiheid der Bloemen, Het is een Kaaps Plant. *“hoone: je, door den vermaarden BREYNIUSIin Af- beelding gebragt, dat eenigermaate gelykt naar de Geraniums. Het heeft veele gefteelde Wore telbladen , die aan ’t end Vinswyze Blaadjes hebben, zeer fial, doch eenigermaate Lancet- vormig, Hier tusíchen komen twee of drie en. kelde Bloemfteeltjes voort , die eens zo lang als de Bladfteelen zyn , in ’ midden , op de manier ‘der Anethonen, gekranst met zes Lap- cetvormige Blaadjes, en op ’t end een groote Bloem hebbende, welke uit vyf gelyke Eyron- de Blaadjes beftaat en naar die der Nigelle veel gelykt. Men vindt ’er vyf Vezelen in, welke ie- der ten halve in drieën zyn gedeeld „ met haare Meelknopjes , en uit het midden ryst de Styl als een Pylaartje, dat met vyf langwerpige , 3 by= . MonNsoNIA, (1) Monfonia, Sy/}, Nart, Kil. Gene 1268, p. 508, Weg, XII. p. s80 Gen. Plant. 57s. Mant, 105. Monfonia grane diflora. BuRM. Prodr, Cap, 23. Getanium Folio tenuisfime disfeto, Flore fingulari Ampiisfino. BEEYN Prodr, III. Appa zt FT. 24e É. Zo IX. DEEL. Xs STUK, 332 VEELBROEDERICGE KauriDEn, IV. byoa Relronde, gekleurde Stempêls praal:, Ik eend heb een Exemplaar van deeze Plant. Hoorp- Onder de Veelmannigen komt het Geflagt STUKs van ° HyrPeERreumM. St. Jans Kruid, Waar van ik reeds veerren Soorten onder dn DAG Heefters heb befchreeven *; zo dat nog maar ás St. enzo een - en = twintig overblyven, als volgt. XI (13) St. Jans Krnid met driewyvige Bloes Eiypericum 4 B A 7 wus Ornbdie men, omgeboggen SAongelhjes en langwer Oofterfche pige Tandswys’ gexartelde Bladen, XIV. (14) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen ; Scabrum. shad daa een ronde laag Heefterige gedoornde Steng en langwerpige Bladen, EL (15) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen , ef een ronde kruipende Steng en” Lancetvor- mig Liniaale flompe Bladen. In de Levant heeft de vermaarde T ouRrNe- roRT deeze drie Soorten ontdekt, waar van de eerfte Stengen van een Elle hoog en Bladen hadt 413) Alypericum Flor. trigynis Stipulis reflexis ê&c. Hye per. Orientale Prarmice foliis. TOURNE, Cor. 19, Jt. IL Te P. 97. (14) Hypericum Elor. trig. Caule tereti &c. Am. Acad, IV, pe 287. Hyp» Orientale Caule aspero purpurco, TOURNF, Cer, 39. («5) Hypericum Flor. trig. Caute tereti repente &c. 3 Ad, ibid, Hyp. Orient. Polygoni folio. TOURNE. Cor. 19. PoLYADELPHIA 333 hadt als het Wilde Bertram onzer Velden, ieder 1V3 met twee Oortjes , die zig als omgeboogene Esen Stoppeltjes vertoonden: de tweede ruuwe en Hoorps paarfche , Kruidige Stengen, met Bladen van $TUEe eene ovaal Lancetvormige figuur: de derde kleine Blaadjes „ als van het Varkensgras en Draadachtige kruipende Stengen. (16) -St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, swr. de laagflen ongefleeld; de Steng tweefny- en dig Heefterig , de Bladen Lancetvormig- Kinderend, Liniaal, In Noord Amerika groeit deeze; die rcgte paarfchachtige Stengen heeft ; een Kleurigheid zeer eigen aan dit Geflagt. De Bladen zyn final. ler dan die van den Olyfboom en gelyken veel naar het Loof der zogenaamde Egyptifche Wilg. Het Gewas blyft altoos groen en draagt zeer fraaije geele Bloemen , waar van die der onderfte Mikjes ongefteeld , de overigen , welke de Aair uiemaaken „ gefteeld zyn , zelden meer-dan ze. ven in getal. Zy hebben de Meeldraadjes kor- ter dan de Bloemblaadjes. (17) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen xv. nz jj De Ericoiden enn Lûniaale over elkander leggende Bladen. rieyachtig, n (26) Hyperieum Flor. trig. primordialibus fesflibus &cc. Mant. 106. Hyp, Flor. femie-trigynis &c. GRON. Virg. Me 1i2e (17) Hypericum Flor. trig. Fol. Lineazidus imbricatis. Hype Erí= IE. DEEL. X. STUK. , 85j VEELGROEDERIGE KRuiDeis 8 / PE IV, Ín Portugal en Spanje gtoeit deeze 5 die zé Be klein is van Gewas en zig geheel Fieyachtig Xix, vertoont, met eene Afchgraauwe wolligheid. STUKe | _xvi. (18) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen 4 lin de Bladen Liniaal - Lancetvormig, de Mn Steng vierhoekig , de Zaadhuisjes gekleurd, Cie In Kanada groeit, volgens den Heer Kaim; deeze } die ronde Takkige Kruidige Stengetjes heeft en zeer kleine gefteelde Bloempjes; van grootte als der Spurrie, gevolgd wordende van. toode Zaadhuisjes, xx. (19) St. Jans Kruid met 'driewyvige negen: AA mannige Bloemen „ een ronde Steng en Virginifch. Eyronde omvattende Bladen, Äan zekere jonge Virginifche Dame ; jare Ny CorpvEn genaamd 5 werden; door Dok: tor GARDEN; de Kenmerken gezonden van een Plant, niet ver van Nieuw Engeland ; in %& jaar 1754 gevonden, doch welke zy reeds in haare Verzameling hadt, hebbende dezelve een Jaar vroeger ontdekt, Aan deeze gaf die Kruid- kundige Dame, naar welke waarfchynlyk ’% Geflagt van Coldenia benoemd is; ter eere van se Ericoïdes minimum Fol. cin@reis. Pus Alm, 180: T. 93e £, s. Hyp. toment, Lufitanicum minimum, TOURNE. Jnf?. 256; ‚ (28) Hypericum Flor. trig. Fol. Lineari - Lanceolaris &ce Cio) Hypericum Flor. trig. enneandris &c, Mant. 255 Gardenia Colden. Obfiru. Edinb, Vol, KT. (1750). pe 2 4 webrort tv RDE LP HTA, a35 gezegden Doktor den naäm van Gardenia (*). Hy oordeelde , naamelyk, de Plant van dit Ge- Ar mest. flagt verfchillende , waar toe nogthans Lin Hoorps Naus dezelve, onder den naam van Pirginifch STUE. St. Fans Kruid, betrokken hade. Want zy heeft maar drie Bondels, ieder van drie Meeldraad. jes, en daar tusfchen drie ftompe Klierachtige Honigbakjes. De Geftalte , evenwel, komt veel met die van ’: gewoore St. Jans Kruid overeen; (zo) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, XX | dige Elyperieuns en vierkante Kruidige Stengen. Odra Zulare. Wegens de vierkante Stengen, die in dit en Kruid zeer opmerkelyk zyn, voert het den bynaam. De Groeiplaats is door geheel Euro- pa en zelfs in ons Land aan vogtige beeken en op de Velden in Zandige Landsdouwen, Men noemt het Herishoey, in ’t Engelfch St, Pokus Grasf. Het groeit hooger en grover dan het volgende. an St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, poen EWEB= Fiera. Gemeen. 2: Geflagt van Gardenia, een zeer fchoonen Kaapfen ef Ooftindifchen Bloem- Heefter bevattende , is door my reeds in het IT. D. IV. Srum , blaaz. 387, befchreeven. (zo) Hypericum Flor. trig. Caule quadrato Herbaceo, Gor. Belg. ziG. GOUAN Monsp, 402. KRAM, Auffr. 226, Fl. Suec. 624 , 679. B. Lugdb. 473. Hyp. Ascyron ditum Caule quadrangulo. J. B. Hijl. Ill. p. 382. Ascyron. DoD. Pempt., 78. LOB. Ze. 399e cer) Hypericum El, trig. Caule ancipiti Kc. Mat. Med. 368, GORT. Belz. 216. KRAM Aur. 226, GOUAN Monspe #92 IE. DEEE X. STUEa 336 VEELBROEDERIGR KRUIDEN, Iv; tweefnydende Stengen en flompe doorfchys aise nend geflipte Bladen. Eoorp- En &TUKe Dit is het gemeene-St. Fans Kruid, in de | df Apotheeken by den naam van Hypericum bee kend , dat men in % Eagelfch ook St. PFohas Wort, maar in ’ Franfch Millepertuis noemt, om dat de Bladen met een menigte van Gaat- jes fchynen doorboord te zyn 5; weshalve het ook Perforata en Porofa is getyteld. Die door= fchynende Stppen, nogthans , zyn flegts Olie- blaasjes. Eenigen hebben het Fuga Demonun en by ons Landvolk Sfaagt den Duivel gehe= ten, om dat het tegen Opftyging, Benaauwds beden en Zenuwkwaalen , die de Menfchen fomtyds als bezeten maaken, dienftig is. Het Kruid , dat op Akkers, Velden, aan de Wegen en ín Bosfchen , zo by ons als door geheel Europa, van zelf groeit, komt ook veel in de Tuinen voor, en is iedereen bekend, De Bloemen zyn geel , doch aan ’t end der Blaad- jes met zwarte Stippen befprengd; gelyk ook jeder Bondeltje van Meeldraadjes een zwart Kliertje heeft. Dic alles ontftaat uit de over- vloed van Olie of welriekende Gom - Harst , naar Terbeothyn gelykende, die het Aftrekzel der Bloemen in Wyngeest rood kleurt, hoewel zy ook afgeeft in Water. Door Deftillatie kome uit 492. R. Zuzdh, 474. HALL. ZZ/v. C3o, Hypericum vulgare, C. B. Pin, 279. Hypericum. Don. Pempt. 76. LOB. Jc. 398. PorYADEL?PH ITA 337 uiteen Pond der Toppen van dit Kruid, die IV. _gmen meest gebruikt, wel een Once Olie, en AEDEEL de Wortels geeven een zuuren Geest, als Ho. Hoorne nigachtig, SIA Het St. Jans Kruid wordt gehouden voor een uitmuntend Wondmiddel , inzonderheid de Olie , welke op de Bloemen geftaan heeft; dic, niet raps geworden , ook zeer dienftig is tot Brand- fteden. Als een Geheim hebben fommigen die Olie, mee het uitgeperfte Sap gemengd, voor een Wondbalfem uitgevent. Inwendig wordt het Aftrekzel der Bloemen als Thee, tot vere zagting van de fcherpheid der Vogten, en om de Kwetfuuren der Ingewanden, in Bloedloop en andere Vloecijingen, te geneezen , zeer gee roemd. Eenigen hebben ‘er Koortsverdryvende kragten aan toegefchreeven. De Ouden acht- ten het St, Jans Kruid openende en Pisdryven- de. BOERHAAVE heeft uit deszelfs gebruik een heefchheid zien ontftaan in de Keel, Daar heerfcht , naamelyk, een fcherpe bitterachtige Smaak, zelfs in de Bladen, en het Afkookzel is Wormdoodende. Het Zaad is meest famen- trekkende, Droog geeven de Bloemen aan Wol, die van Aluin doortrokken is, een taamelyk Íchoone geele Kleur. Het Aftrekzelen Afkook- zel der Toppen wordt, als men ‘er Koperroot in doet, groen (*). (22) (*) HALL. Helv, inehoat. IT, pe Se Item RUTTY Mat, ‚ Aded, ad tie. Hype XT. DEEL X, STUE $33 VEELBROEDERIGE KRUIDEN. WW. (aa) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen 4 EEL. ., ideen in de Oxelen eenzaam « tweefnydige leg- Hoorpe gende Draadachtige Stengen en en SUE Bladen. KEN, k ank hen (23) Sc. Jans Kruid met driewyvige Bloemen , Leggend. ronde Siengen en ongefteelde Lancetvor- XXII, | chen: mige Bladen, die aan den voet Golfswyze Gekruld, getand zh. Deeze beiden in de Zuidelyke deelen van Europa, de laatfte inzonderheid op Sicilie , in Kalabrie en Griekenland groeijende, zyn kleine Plantjes, door het gemelde zig genoegzaam on- derfcheidende. De laatfte heeft ongemeen klei- ne gekrulde Blaadjes. De eerfte heeft men ook in Sweeden en by ons gevonden. XXIV. (24) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, Bionrantusns, Bergmin- Zaagswys geklierde Kelken, een opgeregte nend, ronde Steng en Byronde gladde Bladen, (25) (22) Hypericum ii trig. Axillaribus folitariis &zc. GORT. Belg. z16. Fl. Suce II. 681. GUEIT. Stamp. 1I. 174. OE. Dan. T‚ rat. HALL: Hlelv. 360. Hyp. minus fupin. giabrum. C. B. Pin. 279. Hyp. {up minimum. CLús: Hijt. 11. -p. 181, LoB. Je, 400. (23) Hypericum Flor. trig. Caule tereti &c. Mant, 106, Hyp. crispum triquetro et cuspidato follo. Boce, Mus. IT. Dn. 31, T. 12. Hyp. Fol. parvis crispis f.- finuatis , Siculum. Ray. Hi?. toro. (24) Hypericum Flor. trig. Cal. ferrato=gland, &c. OED. Dan. Te 173. Fl Succ. IL. 683. Hyper. elegantisfimum. Ja 2. Hift. MI. p. 383. Hir. Plant. s57. E14» Androfe- mum Campoclarenfe, Cor. Ecphr. Ie pe 73. Te 74» ÄSCytum £, Hyp. bifoliam glabrum , non perforatame G.B Pin, 230, PorYADELPEEA 339 _(à5) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, Iv; Zaagswys geklierde Kelken , een opgeregte ian ronde Steng en Eyronde ruigachtige Bladen. Hoorps STUK. … Op de Gebergten ‚ zo wel der Noordelyke _xxv. . als Zuidelyke deelen van Europa, komen dee: Hpprad ze beïden voor-en de laatfte valt zelfs in Hol- Ruigbla- dig. land aan Duinbeeken en op vogtige Gronden | als ook in ’ Sticht en elders. Men noemtze Ruig Hert - Hoòy 3} om ze dus van dát Kruid met vierkante Stengen , ’ welk Herts- Hooy genoemd wordt, hiér voor befchreeven;, en op de zelfde plaatfen groeit; te onderfcheiden. De een zo wel als de andere Soort, rheest in de fuigte of gladheid der Bladen verfchillende 3 valt ook in Switzerland. In kragten gelyken zy bet St. Jans Kruid eenigzins. (26) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, xxvr Zaagswys geklierde Kelken en half omvat- sh tende bogtige Woilige Bladen; de Stengen Wolligs leggende. (47) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, Ln 0si4s 21 LÚNBs Doorbla- ( 25). Hypericum Flor. tig. &c. Gort. Bes. 217. Govan dig. Monsp. 4oz. H‚, Clif. 380. R. Lugdb, 474. Hyper Androe femum ditum. j, B. Hifl, Ut. p. 332, Androf. Ascyron dum Cale rotundo, Moris. Hit. II. p. izí. S. 5. Te 6.£ lie Il, (26) Hypericum Flor. ttig. &c, Gort. Belg. 218. Govars Monsp. 402. Hyp. fup. tomentofam. C. B. Pin. 279 CLUS» Hit, Il. p. 181. el (27) Hypericun Flor, tige Caule fabancipit ze: Er mh Xa is Dier, X, Stux, hof 340 VEELBROEDERIGE KRUIDENS HIV: een byna tweefnydige Steng , omvattende in Eyronde Bladen ; het Kroontje met de Bloe- Hoorp- men ongefleeld. sTUKe xxvm. (28) St. Jans Kruid met driewyyige Bank iig een ronde kruipende Steng, pluizig zo Pluizig. wel als de Bladen, die rondachtig zyn. Deeze drie, waar van de eerfte in de Zuide- Iyke deelen van Europa, de laacfte op Moeras- fige plaatfen van Vrankryk en Engeland groeit , hebben veel overeenkomst. „Ak (29) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, rt, Zaagswys geklierde Kelken „ Hartvormte ge gladde doorboorde Bladen , en, ronde SLengen. In de Zuidelyke deelen ván Europa, als ook in Switzerland , doch zeldzaam , kome dit Kruid- je voor,dat TrAGcUus fchoon óf fraay St. Jans Kruid genoemd heeft. Hef heeft de Bloemen byna Oranjekleurig. (30) (23) Hypericum Flor. trig. Caule tereti repente &c. As- cyrum fupinum Villofum palufire. C. B. Pin. 230. Asc. (ize pinum Elodes. Crus. Hiff. App. alt, Caryophyllus paluftris , Foliis fabrotundis incanis „ Flor, Aureis, MEntz. Pag, T, 7ef. 3. an? (29) Hypericum Flor. trig. Calyc. ferraro - glandulofis gece, GOUAN Jlonspe 408e Hyp. Calyce ferrato , Fol. Cord. con- natis, HÄLL. Gott. 116. Hyp. minus erettum, C. B. Pin. 279, Hyp. pulchrum Tragi. J. Be Hijs, III. pe 383) OED: Dan. 75 - $ (AP OLVADELPEEA ” q4t (30) St, Jans Kruid met driewyvige Bloemen, IVe Zaagswys geklierde Kelken „ de Bladen Sp Hartvormig rond en glad, Hoofps STUKZe Op de Pyreneefche Bergen groeit deeze Soort, xxx. welke de Bladen byna rond heeft, als die van Bei Penpingkruid , van onderen zbodichti ‚ de tarium. Bloemen groot en bleek geel, met de Blaadjes earns” in den omtrek gekarteld. Zy is niet, gelyk de voorgàande „ opgeregt „ maar ESE! heb- bende Stengetjes van omtrent een Handbreed langte, (3D St. Jans Kruid met driewyvige Bloenien; en pende gekhorde Kelken en byna ge epen «__kranfte Bladen, Dit naar Hey gelykend Kruid , is voor de echte Coris van Drioscorinres gehouden. Het groeit op drooge Heuvelen der Zuidelyke deelen van Europa en in de Levant. De Steng bereikt van één tot twee Ellen n hoogte, Aan den (zo) Hypericum Flor. trig. Cal, ferrato-Glandulofis gc, Hyp. Nummularig folio, C. Be Pin. 279. Prodr, 130, PLUK. Alm. 188, T. 93. f. 4. Androfzmum fupinum Sazatile, Bocc. Mus. AL. p. 134: T. 91e (31) Hypericum Flor. rrig. Cal ferratoe Glaud. Sc, Gron. Orient. 240. Hyp. f. Coris legitima Erice fimilis. MeRis, Hift. 1. p. 468. S. V. T. 6. É. 4, Hypericoides Coris quo- rundam. J. B. Elif? IIL p. 384. Coris lutea. C.B. Pin, 280, Hyp. faxatile tenuisfimo & glauco folio. TOURNr, draft. 255. i Y 3 IL DEEL, XxX. STUK 342 VEEEBROEDERIGE KRUIDEN. IV. den voet van ieder Blaadje zyn twee Stoppel- oder tjes, van de, zelfde figuur en grootte: dus koe Hoorp. men ‘er, dewyl. de Blaadjes gepaard zyn, als SIUKe zes Blaadjes , die een Kransje maaken, by el- kander voor ; zegt de Ridder, Ur (32) St. das Kruid met tweewyvige Bloemen 3 Hypericum anolis. de Blaadjes Eyrond ongefteeld. Verminkt. EE. Ä Met dit Virginifch Kruidje , dat naar de Klei- ne Santorie gelykt , doch de Blaadjes zo dig tegen de Steng aangedrukc heeft , dat ‘het zig als Bladerloos vertoont, befluit ik. hier de befchryving van dit Geflagt, als hebbende de twee volgende Soorten , die Heefterig zyn , reeds voorgefteld. Ook loopt. hier mede de Klasfe der Veelbroederige Kruiden ten einde, — (32) Hypericum Flor, diets à Fol. ovaal libus. GRON. Virg. 112» Centaurium luteum Aquaticum rerfolistum Flore favo ;, ‚ Foliis fabrotundis glaucis. CLAYT. N. 232 Ho & de & _XX, HOOFD: S, L _N G EN-ES TI. Ar 343 „BESSSDERSEEELEEEGESE IV, | | ArperL; AX. XX. HOOFDSTUK, Heden: | STUK, Befchryving der SAMENTEELIGE KRUur- DEN (Syngenefia) , bevattende de Straal, Sterre- of Zonnebloemige enz: gelyk de Sa- Jade, Endivie, Cicorey , Artichokken , Scor= zoneeren en andere eethaares de Paardebloe=, men, Klisfen , ’t Reinevaren, Duizendblad, Mater, Alfem , Byvoet, Kamille en andere Geneeskragtige; de Afters, Koorn- en Zonne- bloemen; Gulde Roede, Chryzanten en an- dere fierlyke 3de Doornen, Diftels en andere fchadelyke Planten-of Onkruiden, De reden der benaaming, de eigenfchappen | en onderfcheiding der Planten , die Sa- menteelige genoemd worden „om dat de Bloe- men uit een menigte van Blommetjes , in een gemeene Kelk vergaard , beftaan ; is door my zo omftandig verklaard , toen ik de Heefters , daar toe behoorende, befchreef (*), dat ik den Leezer flegts daar toe behoef te wyzen, en dus gaa ik Voerftoots over tot den ErERSTEN RANG, Egaale Veelwyvery. Die zodanige Kruiden bevat, wier ®Blomme- | tjes , … C*) Zie het geheele XVI. Hoorpsrogk. aan ’t bezin van het II, DEELS, VL. STUK, deezer Nataurlyhe Hiftorie, Lat II. DEEL. Xe 5 TUKe Vs 344 SAMENTEELIGE KROIDEN. tjes , uit welken de Hoofdjes beftaan „ aller zite Tweeflagtig zyn; dat is zo wel een Styl en HoorD- STUK. Egasle Weelwyve- File Í. Geropogon labrum. Gladbla- dig: IL. Hir fatum. Ruigbla- dige Vrugtbeginzel als Meeldraadjes hebben. In deeze Rang komen negentien Geflagten voor , die Tongbloemig ‚negen die Kopbloemig en. dera tien die Schyfbloemig. zyn, als volgt. | A. Tongbloemige. Semiflosculoft. GEROPOGON,. Grysbaard. De Stoel met Barftelige Kafjes bezet ; een enkelde Kelk ; het Zaad opde Schyf met Pluim. achtige Zaadkuifjes ; dat van den Omtrek met vyf Baardjes. Dus komen de Kenmerken van dic Geflage voor „ dat de drie volgende Soorten. bevat. (1) Grysbaard met gladde Bladen. (2) Grysbaard met Haairige Bladen. Deeze twee, in Íralie natuurlyk groeijende ; verfchilien meest door de gladheid of ruigte der Bladen , welke Grasachtig zyn, komende de Geftalte , voor % overige , die van het Boks= baard Ci) Geropogon Fol. glabris, Sy/7. Nat, XII; Gen. 904. p. 518. Weg. XIlL. p. 592 Tragopogon Gramineo folio glabrum. Ray. Suppl, 149. Trag. Cal, Coroll, Radio longio= zibus. H. Ups. 243. JACQ, Hort. T. 33. (2} Geropogon Fol. pilofis. Trag. Gramin, foliis hiefutis, C, B. Pin, 275e CoL, Eephr. Ie p. 232 Te 231e SC LNG EINE: S lis: 345 _ baard naby, De Kelken , naamelyk;, zyn groo- IV. ter-dan de Krans der Bloemen , die ín beide Loes deeze Soorten roodachtig zyn van Kleur. Hoor- | STUK. (5) Grysbaard met de Kelk in een byzondee un. Geropogou re Kelk begreepen. Cala Deeze vergaat niet faarlyks, als de anderen, “Gekelkt, en heeft veel Takkige Stengen, met de Bloe- men aan ‘tend, die voor het bloeijen knikken. % Getal der Blommetjes is menigvuldig, T RA GOPOGEN. Boksbaard. _ Een naakte Stoel , een enkelde Kelk en Ge- pluimde Zaadkuifjes , onderfcheiden dit Geflagt , dat bovendien aan de Geftalte kenbaar is. Men vindt ‘er de elf volgende Soorten in begreepen. (xr) Boksbaard met de Kelken zo lang als de 7? dee Bloemkrans 5 de Bladen onverdeeld en er DEE benfe. ferekt, Je Vree Niet ongemeen is deeze Soort in verfcheide deelen. van ons Nederland , voorkomende aan We. (3) Geropogon Calycibus. Calyculatis. Jacq. Hort. T, 106. (1) Tragopogon Cal, Gorolie radium equantibus &c. Syf?, Nat. XI. Gen. go5. p. 518. Weg. Xlil. p. 592. Trag. Cal. Florem fuperantibus &c. Afar. Med, 372, Gort. Belg, ‘arg. Fl, Suec. 648 , 684, R. Lugdh. 119. DALIn. Paris. 242 Tragopogon Pratenfe luteum majus. C. B. Pin. 274. TOURNF. ft. Te 270. Tragopogon. Dop, Pempt, 256. LOBs de, 550. eek Y 5 II, DEEL. X. STUK, 346 SAMEÉENTEELIGE KRúIDEns WV. Wegen en op de Akkers , gelyk door geheel ÄFDEEL. Hoorpe STUKae Esaale Veelwyve- Tes Europa, Men ‚noemtze , volgens de betekenis van den Griekfchen naam Tragopogon, in ’c Franfch Barbe de Bouc, in ’t Engelfch Buckes- en Goats Beard, by ons , als ook in * Hoog- duiefch , Boksbaard, wegens de Pluizige Haai- righeid der Zaadkuifjes , uitpuilende van den Kelk. Het wordt ook Fofephsbloemen geheten. De Steng wordt een Eile hoog en is Takkig verdeeld „ omringd met breede Grasachtige Bla- den, die als een Scheede denzelven omvatten, uitloopende in een lange fmalle Staart en dik- wils met de enden neerhangende. Aan’ end van ieder Takje komt een groote Kelk , met lan- ge Punten, waar in‚de famengettelds Bloem, van binnen geel, van buiten paarfch zynde, Op den Stoel , die met Kuiltjes geftipt is, rypen de lange groote gefleufde Zaaden aan, die een Pluis “hebben ; byna als de, Scorzoneeren en Paardebloemen (*). Een Melkachtig Sap bevat dit Kruid, welks Steelen en Spruiten, in ’ vroege Voorjaar, on- der den naam van Sal/ef of Sasfefs, geftoofd op (*) De zonderlinge Geftalte van -den’Kelk-in deeze Soart 3 als ook die der Zaaden en gepluiide 'Zeadkuifjes, is niet gheen by TOUENFFORT , Tab. 270:, maar ook en welin- zonderkheid door den fchranderen Doktor -LE-FRANCQ, VAN BERHEY ‚in zyn uitmantende Disfertstie over dit flag van Bloemen , in ’t jaär 1760, Tab. 'I. B, Tab. ss-en Tab, 6 “Fig. 9. duidetyk aangeweezen. Vergelyk: Fig. 16, alwaar men het gepiuimde Piuis des Scorzoneeren ziet. verde: 34? op Tafel komen. De Wortels, die lang enge- IV, ringd zyn, hebben niet minder zoetheid en zyn ABBDRIN verzagtende voor de Borst. Het Loof wo merne pveral van het Vee gretig afgefchoorcn. halen. (2) Boksbaard met de Kelken korter dan de pe hann Bloemkrans , de Bladen geheel en e8NIECT- gon Ôriene maate gegolfd. henk Levants, ke: 3) Boksbaard met de Kelken langer dan de Mt Bloemkrans , de Bladen onverdeeld ge- tum hed j frrekt; de Bloemfteelen boven dikker. Pueybladigs 4) Boksbaard met. de Kelken langer dan de rv. Bloemkrans , de Bladen gen det Wortelbladen;en Bloemfteelen aan den voet Emaibla- Pluizige aal 57 He, (5) Boksbaard mêt de Kelken anderhalfmaa? ee zo lang als de Bloemkrans; de Kelken od Bladen Pluizig. | Van (2) Twagopogon Cal. Coroll. Radio brevioribus &c. H Ups. 243 T Trägop. Orientale angufbifolium, TOURNE. Car, 36, Barba Hirci, CAM. Epit. 312. (3) Tragopogon Cal. Cor. Radio long. &c. Trag, purpu- ro-costuleum Porri folio &c. C. B. Pin. 274. Barba Hirci altera. CAM, Epit, 313, GORT, Belg. 219. Tragopogon lu- teum, LOB. Ze, 55ó. B, Tragop. Folio oblongo finuato, C, B. Pin. 274. (4) Tragopogen Cal. Cor. Rad. longior. &c. GOUAN Monsp. 405. ‘Trage purp. coerul. Crocifol, C. B. Pin. 275. Trag. Craci folio Mont, Cor. Ecphbr. Ie Pe 229. Te 230, (5) Tragopogon Cal, Cor. Rad. fesqui= lengioribus , Caule : de II. DEEL, X, STUK: À 348 SAMENTEELIGE KRUIDEN. „IV, Van het gewoone Boksbaard werfchillen meer AFDEEL: of min deeze vier Soorten, wier:cerfte, in de “ Hoorp. Levant door ToURNEFoRT gevonden, uit- STUK. munt door de grootte van haare Bloem , die ook. Pikes. Van buiten niet paarfchachtig bruin is ; maar 7e geel , zo wel als van binnen. De gene, die Bladen als van Prey heeft, is niet zoet, maar wrang van Smaak. Dezelve groeit in Vriesland en valt ook in Switzerland , wordende in Vrank- ryk, onder. den Ttaliaanfchen naam Arteft, in de Moestuinen geteeld, Die, welke Bladen als van de Crocus heeft en dus Smalbladig is, groeit ‘in de Zuidelyke deelen van Vrankryk jen Italie, Deeze heeft donker paatfche of blaauw- achtige Bloemen, Het is een Plantje van naauw- lyks een Voet hoogte. De laatfte „die in Span- je haare Groeiplaats. heeft, verfchilt door eene Pluizige ruigte van de Preybladige. Dezelve fchiet Takken uit alle Oxels der Bladen, ’t welk haar een geheel ander aanzien geeft. De Bloe. men zyn bleck geel, Alle deezeizyn twee- jaarige Planten. VL (6) Boksbaard met éénbladige Kelken , die Tragopos | gon Dek. korter dan de Bloem zyn en ongedoornd; champii. iid Rappig. de Bladen rappig uitgehoekt. (7) Foliisque villofis,%Tsag. Caule tomentofo. HALLe Goëtinge 418. C6) Tregopogon Cal. monophyllis &c, H. Ups, 2240 Che 382. R. Lugdb, 119. GOUAN Monsp. 404. Hieracium afp. Fls magno Dentis Leonis. C. B. Pin, 127. Hieracium mignùm, DALECH, Flifl, 569, Hieracium purpureum. BARR. Aar. Lo43e Te 209. | tot het Havikskruid beerokkén zyn of tot den Bld Ganzen- Diftel. Zy hebben ’er , wat de Gee ftalte aangaat, meer overeenkomst mede , maar worden wegens de Bloem hier thuis gebragt. De Bladen zyn veel breeder dan in de voors ‘gaande Soorten, De Groeiplaats van allen is in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Langues dok en Provence „ of ook in Spanje, De eerfte , het Groote Havikskruid van DArECHAMP, heeft paarfche Bloemen (*) en is Wollig zagt, de tweede ruighairig. In beiden gelyken de Bla- den naar die der Paardebloemen of Suikerey, OOR NEINAE inentsrtiaet zb (7) Boksbaard met éénbladige Kelken, die IW. korter dan de Bloem zyn en gedoornd, de aid a Bladen gefchaard met Tandjes. heers STUKs (8) Boksbaard met de Kelken korter dan de vu. * Bloem en flekelie;s de Bladen onverdeeld; Ee de il die aan de Steng langwerpig. crois | itgen hoes Deeze drie behooren nog tot de geftengde rd Soorten. van Boksbaard , hoewel zy te vooren Asperam, Kuuwe in "_(7) Tragopogon Cal. monophyllis &c, H. Clif. 382. GOUAN dlonsp. 405. Re Lugdbh. 119, Sonchus asper laciniatus Creti- cus. C. B. Pin. 1z4, Prodr. 6o. Hieracium majus folio Son- chi Semine incurvo. C, B, Pin, 127e (8) Tragopogonn Cal, Corollâ brevioribus hispidis &c. GOUAN Monsp. 4e5. Sonchus asper fubrotundo folio major 8 minor. C‚ B, Pin. 124. Prodr, 60, (*) Onder den naam van Sulphuyreum vind ik dit by den Ridder aangehaald , doch ’t is zeker, dat BAREELIER Purpsreums heeft. IL, DEEL XE. STUK, 356 _ SÂMENTEELIGE Kruipt ú, „1: in de Jaatfte zynze byna rond: ‘Deeze valt Arran. naauwlyks een Handbreed , de attdere een half __ Hoorp- Voet of hooger: STUEe : Ae | ri (o) Boksbaard met Degenvormige Bladen , Tragopol- die effenrandig en glad zyn, de Bloem gon Dande- ie Bon. fleelen uit den Wortel. Degene bladig, Van deeze Virginifche zyn de Bladen Degen- vormig, lang en glad ; de Bloemfteelen een= bloemig „ geheel Bladerloos, aan den top ruige achtig. De Bloem is fraay en hoog Goudgeel, hebbende het Zaadpluis Haairig „ niet gepluime. ‚% _ (ro) Boksbaard. get Degenvormige gegolfde gent Pluizige Pret » de Bloemfteelen uit dens Wortel. | In de Levant en Paleftina is de Groeiplaats van deeze , die aan de Bloemfteelen maar een klein Blaadje heeft, XT. (11) Boksbaard metde Warseliladen Liefs en. achtig , gerond, de Stengbladen onver- deeld, | í Hoe (9) Tragopogon Fol. „Enfiformibus integris levibus &c8 Leontodon Fol, Enfiformibus integris &c. GRON. Wirg. 114. (Go) Tragopogon-Fol, Enfiformibus- undatis &c. Leontos don Fol. Enfiformibus integris hirfutis, Am. Acad. IV. pâ 287e Cr) Tragopogon Fol. Radicalibug YLyratis rotundetise GRON. Winge U4. Tragop. Fol, Lanc. fesfil. anplexicaulibus Gentatis,Ceule Ramofo, GRON. Virg. I. p, 91e Ee NIG BaN Er syste «ast Hoe deeze laatfte tot de Ongeftengde Soor-_ IV: _ ten van dit Geflagt behooren kan , is my dui- “DEEL fter. Zy heeft Stengen die getakt zyn , met eeni- Hoorp- ge Lancetvormige omvattende Blaadjes. Degen | EN , aL niê Bloemen zyn gtoot en Zwavelgeel, tegerì dens et Middag zig fluitende, als wanneer de Kelk Ke. gelvormig worde. Het Pluis is niet gepluimd , maar eenvoudig en de Zaaden gelyken naar die van ’t Havikskruid, SCORZONERA. Slangewortel, Een naakte Stoel , gepluimde Zaadkuïfjes , een gefchubde Kelk met Schubben, die aan den rand rappig zyn. Dus komen de Kenmerken van dit Geflagt voor, waar in de volgende twaalf Soorten zyn begreepen. (1) Slangewortel met Eyronde geribde Wolli- EA ge effenrandige ongefteelde Bladen; ‘ tomentofa. bi. 18 Wollig. . In de. Levant is deeze Soort door den vere maarden ToUrNEPORT ontdekt, die geheel wit en Wollig is ; de Steng gebladerd heb- bende en korte Bloemtakjes uitgeevende uic de Oxelen , ieder met één of twee Bloemen, (23 (1) Scórzonera Fol. ovatis Nervofis tomentofis &e. Syf. Nat. XIL. Gen. 9os. p. sio. Weg. Kille: Pe 593 Scorzonera Orientalis latifolia gee. TOURNE. Cor. 36. HH, DEEL. X. STÜKe q52 ‘SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. (2) Slangewortel met de Steng byna naakt, (AFDEEL. pie eenbloemig 5 de Bladen breed Lancetvor- Hoorp= mig geribd en vlak. STUK. 1094 II. (3) Slangewortel met, een takkige Steng, en en omvattende Bladen, die onverdeeld zyn _ Laag. en gekarteld, ut. Hispanicas sohafch, \Vie van deeze twee de Scorzonera der A- paanfch, $ ; potheeken zy, fchynt twyfelachtig, Misfchien zal de laatfte uit de eerfte , die men in ver- fcheide deelen van Europa wild aantreft, zyn gefprooten. In Ooftenryk valt zy op de Ge- bergten en groeit in Switzerland in de Kloven . der Marmer-Rotfen , aan den kant van Wal- lis, De laatfte evenwel , die men gemeenlyk Spaanfche noemt, groeit natuurlyk in Spanje en Siberie, RAuworr vondtze op de Akkers by Aleppo, en by de Cederboemen , op den Berg Libanon. Deeze verfchilt van de andere niet alleen in ’*% Loof en de manier van Groei- jing, maar ook in de Wortel, welke Iyviger is, en daarom wordt deeze ter teeling van de Wor. (2) Scorzonera Caule fubnudo unifloro &c. JZat, Zed, 571, KRAM. Auflr. 227. JACQ. Aur. T, 36. Fl. Suec. 647, 6ss. H. Clif, 332. Scorzonera humilis latifolia Nervofa. Ce B. Pin. 275. CLUr, Panun. 636 Ic, 635. (3) Scorzonera Caule Ramofo, Fol, amplexicaulibus &c. Gort. Belg. 219. GOUAN Monsp. 405. H. CHf. 583. Re Lugdb. 119. GMEL. Sibe II, Pp. 6. GRON. Orient. 244, Scorz. larifolia finuata, Ce B. Pin, 275. Scorzonera f, Viperas tia. LOB, Ze, ssr. Scorzonera. DOD. Perpt, 257 Ee 4 BPR G EN Bs 1 A 384 Wortels die men Scorzoneeren noemt, indeKruid._ IV. tuinen en Moeshoven gezaaid. — d Dean De oirfprong des naams , van ’% Spaanfche Hoorn» woord Escorzo , dat een Adder in de Katalo-“TUX- nifche Taal, of een Pad, ten minfte eenig Ver- Pgo giftig Dier betekent (*), zou eer de benaaming van „Adder. dan van Slangenwortel billyken, Ook wordt het Kruid in ’t Latyn Wiperaria, zo wel als Serpentaria , geheten. Waarfchynlyker komt die benaaming van de Adderachtige fis guur en Kleur der Wortelen. Men beeft het oudtyds tegen de Beeten van Venynige Dieren heilzaam geacht, In deeze Eeuw hebben fom« migen nog daar mede hoog geloopen (4). * Is zeker dat het Afkookzel deezer Wottelen eene Zweetdryvende en de Wortels zelfs eene voed zaame verzagtende hoedanigheid bezitten ; maas kende, zo wel als ’t Kruid, een aangenaame gezonde Spyze ‚ wanneer zy gekookt zyn en geftoofd., Somtyds trekken zy wat naar ’% bite tere, dat meest plaats heeft in de gene die in % wilde, op fchraale Gronden, groeit, of ook in gedroogde Wortelen GE | (4) PC) tropuadkrot ‚ die zelf in Katalonie is geweest 4 zegt dat nien dus aldaar een Adder noemt, Myn Spaanfch Woordenboek heeft zulks niet. Misfchien geeft men al= daar dien naam can verfcheide Vergiftige Dieren , welke inen in andere deelen van Spanje anders nocimt, (1D Vip. Epb. Nar. Cut. Dec, Ue OBS, Anr, Ie 005 Sie Kl) Rurrv Alas. Jled, p. 474 Z Elie DEEké Xe STUMs IV, (AFDEEL. XxX. Hoorp: STUKe IVe Scorzonerâ Graminis oa. fi Grasbla= dig. V. Parpureâe Faaríche Firfuta, Ruige 354 SAMENTEELIGE KRUIDEN; > (4) Slangewortel met Liniaal - Degenvormige onverdeelde gekielde Bladen. (5) Slangewortel met Liniaal- Elsvormige , onverdeelde , Sleufswys’ driekantige Blas den en Rolronde Bloemfteelijes, (6) Slangewortel met Elsvormige onverdeelde Bladen ; verdikte Bloemjäaalen ; de Steng beneden Pluizig. (7) Slangewortel met Liniaale Bladen, die ruig zyn, gelyk de eenbloemige Stenge Tot de Smalbladigen behooren deeze vier Soorten , waar van de eerfte in Siberie en Por= tugal , de tweede in ’t Brandenburgfe , in Sibe- rie en Ooftenryk ; de derde ook in ‘het Ooften- rykfe, en , zo wel als de laatíte., in de Zuides RE hd, \ lys (4) Scorzonera Fol, Linearie Enfiformibus Sc, Scorz, Lue Sitanica Gramineo folio, T, Buxs ' Cent. II. Ps 20, Te 21e Scorz, Caule Ramofo &c. GMEL. Sib, Ie p. 4e (5) Scorzonera, Fol, Lineari-Subulatis &c, JAcQe Aiftr: T. 35. Seorze Caule Ramofo tereti, GMEL. -Sib. p. 7e Te 2, Scorz. anguftifolia fubcoerutea, C, B, Pin, 278, Scorz, fylv. Foliis anguftise MENTZe Pag. Te xt. f. T+ (5) Scorzonera. Fol, Subulatis integris &c, Jacq. Pinde 140. GOUAN Jfonsp. A06, Scorz, anguftif. ptima.-C. Be Pine 275. Scorz. hum. anguftifolia, Crus, Pann, 637. Tragopoa” gon Pinifolium Hiandenan … BARR.- Rare Te Bed: KRAM Aufr. 223. (7) Scorzonera, Fol, Linearibus Canleque unifloro, hirfatis. Alant. 278. Tragopogon hicfutum. C. B. Pin, 274 Ttagope gleer luteus. CoL. Ecphr, Ie pe 2344 Te 233e DAE NC ME NOErS el AÙ 855 ryke deelen van Europa groeit, In Switzerland IV, komt de derde voor, die het Zwaardbladig Vi= ÂF Ben pergrafs der Engelfchen , doch geenszins het rdoets: Pynbladig Boksbaard van BarrerieRr zou TUE zyn, zo de Heer HarrERr wil. Deeze heeft de Steng naauwlyks een Handpalm hoog , de Bloem is groot en geel van Kleùr; gelyk in de laatfte„ die geheel ruig is van Loof, De eerfte Soort heeft de Bloemen bleek geel, de tweede blaauw of paarfch met witte Meelknopjes. De Wortels gelyken naar die der gewoone Scorzo= neeten, (8) re met de Bindt en Eee vit. tand, de Steng wyd gemikt , de Kelken Sgr Wollig aan de Tippen. piel dia, el daal: (9) Slangewortel met Liniaale gerande fpisfe ie Bladen , een opgeregte Steng; de Kelk- Leiria fchubben- uitgebreid met fpitfe Baken HS HA (10) Slangewortel met witgehoek te gekartelde _x. Orientalis. Jbitfe Bladen ; de Stengen meest ee: nbloemig.revantích. Dee- (3) Scorzonera Fol. obtufe dentatis ; Caule divaricato %e, Boce. Sie. 15. T. 7. f. A Scorz. laciniaris Foliis EE Ä BARR. Rar, 1050, T, 800. (9) Scorzonera Fol, Linearibus deerd 'acutis &c. R, Lugdb, 120. GOVAN Jfonsp. 406, KRAM, Aufir, 228, Score zonera Fol, Laciniatis. TOURNF, Jt. 477, BARR, Rare Te. 799» (ro) Scorzontra Fol, finuatis denticulatis acutis ‚ Gaulis bus (ubunifloris. HASSELQ, VAR Ile DEEL: Xe STUKs 836 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Iv, Deeze drie hebben getande of gekartelde en xx, tevens uitgehoekte Bladen, naâr-die der Paar- Hoorp. debloemen meer of min gelykefes In de eer- STUE. fte, evenwel, zyn dezelven byna als die van het Kruidje ‚ dat men Hertshoorn noemt, in- gefneeden , in de tweede zeer fmal gefnipperd. De Groeiplaats is in Spanje , Vrankryk, Duitfche land en van de laatfte in de Oofterfche Landen, bd (11) Slangewortel met alle Bladen. rappie uits so nèrä ô Tinstana, gehoekt , de Steng omvattende. Tangere (ch. Deeze, uit Barbarie by Tanger afkomftig heeft Bladen nagenoeg als die der Tuin - Pa- pavers, aan getakte Stepgen van een Elle en hooger, ‘De Bloemen zyn geel, van buiten paarfch. Zy bevat een bitter , fcherp ; onaan- genaam Melkachtig Sap. XI. (12) Slangewortel met de bovenfte Bladen ome zie vattende en geheel effenrandig ‚de onders 8 ig Sten gefchaard; de Bloemfteelen Schubbig. In (51) Scorzontra Fol. omnibus runcinatis amplexicaulibus, HH. Ups, 242. Sonchus Tingitanus Papaveris folia, T..RaJá Suppl. 137. Chondrilla Tingitana, Flor. luteis &c, HERMe Lugdh. 657. T. 659 | (19) Scorzonera Fol, fup. ampiexicaulibus &c. GOUAN Monsp. 406. Crepis Fol. Rad, ovato= oblongis &c, R. Lugdh, 127. Sonchus fubrot, folio noftras, PLuu. Phyr. 61. É. se Sonchus levis anguftifolius, Ce Be Pin, 124®è Sonchus lzvis Matthioli, LOB, Zee 236, | ds BAEIN: GUEIN E: STEAAD 357 In’ de Akkers by Montpellier komt deeze IVS voor , die Crepis genoemd werdt door DAL - eene CHAMP, als met het Kruid van dien naam by Hoorps TureormrastTus ftrookende , dat een Elle STUEs hoog groeit en Bladen byna IE der Endivie heeft „ vol van een niet onaangenaame Melk, doch bitterachtig. Van de Ïtaliaanen, ii waar menze in de Tuinen teelt , werdt zy Terra Crepola , van de: Franíchen Crepie gehe- ten, Het Loof is veel veranderingen onderhevige In de Zandige Woeftynen by Kairo in Egyp-= te kwam den Heer ForsxKAounrL de Tanger- fche Scorzoneere voor, en by Alexandrie eene Soort, welke hy Ciliata tytelt , die ook de Bloemfteelen Schubbig hadt, met leggende Stengen. De eerfte werdt van het Vee, zelfs van de Kemels, niet aangeroerd, doch van de Ezels geenszins verfmaad, P rer rs, Bitterkruid, Dit Geflagt heeft een naakten Stoel; den Kelk in een andere Kelk gevat; het Zaadkuifje _ Pluimig; de Zaaden overdwars gefleufd, Hier van komen maar de drie volgende Soorten voor, Ca) Bitterkruid met den buitenften Kelk vyf- _ bladig en grooter dan de binnenfte, die ge- Ee baard is. „Gedaard, Dic Cz) Pieris Perianth. exter. pentaphyllis 8cce 59%, Nat, Pp 3 Xe IL. DEEL. X, STUKe IV. 358 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Dit Onkruid, wild voorkomende in de Hak- an bosfchen , aan Wegen en Dyken, in Engeland s HoorFD- sTUKe 1. Pieris Elies racioides. Ruuwe bladige Vrankryk en Italie , heeft Bladen als de Wilde Kaarden , zynde ruig en ruuw „ als gedoornd 3 doch het draagt groote geele Bloemen, Koppen maakende byna als die van den Gezegenden Diftel, om welken het van ’ Engelfch Vrouwe volk , ten platten Lande denkelyk, veel geacht wordt, zo LoBEer aanmerkt , die hetzelve Geele Osfetonge heeten , alzo het , buiten de Bloemen, naar het Kruid van dien naam of naar het Slangekop , gelykt. (2) Bitterkruid met losfe Oumvindzels , onver- deelde Bladen; de Bloemfteelen tot der Kelk gefchubd. Algemeener komt dit in Europa, zelfs in Sweeden en in onze Nederlanden voor. Het heeft de Bladen{jonverdeeld „ Pylswyze de Steng Ome XII. Gen, 907. Pe 519, Weg. XllI, p. 393. Picris Pertanthiz involucro maximo &c. H. Clff. 387. Ups. 241, R. Lugdb, 128. GOUAN Monsp, 4C6, Hiefacium Echioides Capit. Card. Benedictì. C‚ B. Pin. 123. Buglosfam Echioides luteum, Los. le. 577. 8, Hieraciam agen Gie Renedilti, HERMe Par. T. ps 185. (2) Picris Perianthiis laxis , Fol. integris, Pedunculis Squa= matis in Calycem. GOUAN Monsp. 407. Gort. Belg. 220. Fle Suer. 6413 636, R. Lugdb. 129. GMELe Sib, IIe p. 394 KRAM: __Auftr. 228. Cichor. Pratenfe luteum hirfütie asperum. C. Ba Pin, 126, Hieracium „asperum majori flore in Limitibns Agrorum, J.B. Hij. UI. pe 1029, BEL N/CIE NNS RISIAK 958 omvattende, en paarfche Oxelen, De buitenfte IV, Kelk is een los Omwindzel , van omtrent twaalf ve {malle Blaadjes, de helft korter dan de binnen- Hoorns fte, die uit even zo veel, ook ftekelige , Blaad-STUKa jes beftaat, De Beede zyn bezet met Elsvormige Schubben , die zig op den Kelk nader famenvoegen, als op elkander leggende, G3) Bitterkruid met Vindeelige Bladen , de RIS Kwabben overhoeks gerond, Api CSe De Franfche Heer VAILLANT, die aan\Fblidies de twee voorgaande Soorten en andere derge» Ilyke Kruiden, wegens de dwarfe Ribbetjes der Zaaden, welke dezelven naar Ínfekten doen gelyken ; den naam van Helminthotheca, in ° Franfch Herbe aux Vermisfeaux „ gaf , ftelc daar onder het Eeyptifch Havikskruid van Lir- pus. Hetzelve heeft de Bladen byna als die van Steenvaren en bevat een geelachtig Melk- fap. Of deeze Onkruiden zulk eene uitmuntende Bitterheid hebben , dat men ’er deswegen den Griekfchen naam Picris op toegepast heeft „ heb ik niet onderzogt. Zy bevatten alle , zo wel in ’t Kruid als den Wortel , een Melkach.= tig Sap dat eenigszins bitter is, zo BAUH Ie NUS (3) Pieris Fol. pinnatifidis „, Lobis alternis rotundatis, te Helminthotheca hispidofa Asplenioides, Succo Sul!phureo, VasLL. Jlere de 1721. p. 206. Zi. II. DEEL. X. STUKe 360 SAMENTEELIGE KRUIDEN. „IV. pnus meldt, in: de tweede, die de hoogte AD fomtyds van meer dan een Elle bereikt , groeie Hoorps jende ook door geheel Siberie. ik ke „ Op ’% Gebergte Chadra , in Arabie, kwam Val den Heer ForsKAoHr een Kruid voor, dat 1 hy Picris fcabra noemt. Dit hadt de Bladen Golfswys uitgegulpt en door Borftels ftekelig „ zo wel als de Kelk en Bloemfteng , die met drie Liniaale Schubben, ver van elkander, was bezet. Het Zaad hadt gefteelde , gepluimde Kuifjes. SoNeH Us Melkdiftel. nn Een gefchubde Buikige Kelk en Haairige Zaadkuifjes onderfcheiden dit Geflagt, dat ook een naakten Stoel heeft , bevattende de vol- gende dertien Soorten. 1, (1) Melkdiftel met naakte Bloemfteelen , de Sanchus Maritimus Bladen Lancetvormig , de Steng omvate Zeekants, tende , onverdeeld , agierwaards Jbüs ge- tand, ' Door CasrPAr BaumiNUs was deeze eerst opden Zee- Oeverby Venetie, en vervol, gens omftreeks Montpellier , gevonden 5 doch ik vind ze by GovaN niet opgetekend. De Wore (1) Sonchus Pedunculo nudo Fol. Eanceolatis amplexi- caulibns &c. Sy/t, Nat. XII. Gen, 908. p. 519. Peg. Xlile Pe 594. Sonchus angufifolius maritimus, C. B. Pine 524 ë Frodr. CX. PLUK, Alm, 3540 Te 62. É, 5e BATEN ACHE :“NIEUS ULM. 36r Wortelbladen hadt zy byna een half Voet lang Iv. en een Duim breed, aan de kanten met kleine Apen Doorntjes , Melk geevende als men ze kwet- Hoorp: {te , even als alle de overige Soorten, zegtSTUEe hy, van Sonchus. Tusfchen die Bladen hadt zy maar een enkeld Stengetje, van één of an- derhalve Handpalm hoog, met twee of drie Blaadjes en op den top een groote geele Bloem, (2) Melkdiftel met de Bloemfleelenen Kelken sij, flekelig , byna Kroontjeswyze ; de Bladen pain, rappig uitgehoekt en aan den voet gebaard, *°** Van dit Onkruid » dat op Moerasfige Velden der middelfte deelen van Europa, inzonderheid aan den Zeekant, dikwils voorkomt, ortbree- ken goede Afbeeldingen. By WeEINMANN vindt menze niet ; die, welke Fucrsius ge= geven heeft van het Groote Havikskruid „ door Harrer goedgekeurd , voldoet zo weinig als die van Crusrus, onder den naam van Zagtere of Gladdere allerhoog fte Ooftenrykfe Ganzen = Diftel, Mooglyk is die van H:rr, genaamd Geelhaairige Varkens- Diftel , welke HaLr- (2) Sonchur Pedunc. Calycibusque hispidis fubumbetlatis &c. GORT. Belg. 220, ÏÌ. Ups, 244» Sonchus Caule ereto &c. H. Cliff. 385. R. Luzdh. 129. Sonchus asper arborese cens. C. B. Pin,124. Sonchus levior Auftr. altisfimmus, CL us. lift, Il. Pe. 147. PANN. 654. Somchus- Arboresctns, Tâe BEAN. ZL 5 IL. DEES» X, STUK. 362 SAMENTEELEGE KRUIDEN. HaArLEr thans aanhaalt , beter (*), Ik oor« Arnen. deel de figuur vän den Boomachtigen Sonchus Hoorp- by TABERNEMONT, Onder die der Ouden, best overeenkomftig ‘met dit Gewas, ’ welk ik op Moerasfige of vogtige Gronden in Noords holland , zo binnen= als buitendyks, byzondere Iyk in Rietlanden , honderd maalen heb waar- genomen, Het onderfcheidt zig van alle de andere Soot- ten, door zyne ongemeene hoogte, van vier Ellen en meer 5 terwyl de Steng de dikte van een Vinger of Duim heeft , zig in Takken ver- deelende , die op *t end groote, fierlyke, geele Bloemen draagen ‚ byna gefchikt op de wyze der Kroontjes- Bloemen, Deeze Bloemen zyn gevat in Kelken , welke , zo wel als de Stee- _ len, een rosfe of geelhairige ruigte hebben. De Bladen , van boven groen, van onderen Afch- graauwachtig , zyn ftyf en glad, met fyne Tandjes gezoomd , en meer of minder inge- fneeden „ komende fomtyds de Wortelbladen gantfch onverdeeld voor , doch de Stengbla- den zyn gemeenlyk uitgehoekt, en dikwils aan ’t end Piekswyze met zeer groote Vleugels: Zy hebben byhangzels, als Baarden, ter plaat« fe daar zy de Steng raaken. Het Zaad le» vert Pluizige Hoofdjes uit, gelyk in de ande= re Soorten. CJ C*) The Yellew-haird Sow=Thiftle, HILL. MI, Te 215 HALL. Helv. inchoat. Ie Pe Ile 5 L NCTE!N JE NS: Es 363 (3) Melkdiftel met de Bloemfteelen en Kel-, IV. ken flekelig , byna Kroontjeswyze „ de rape Bladen rappig uitgehoekt en aan den Voet,/Hoorp- | $TUKe Hartvormig. [td ae Het kleine verfchil, ín de bepaaling van deense ze en de voorgaande, verfehoont de verwarring Akkezr door fommige Kruidkenners, gelyk door Har- LER, met de andere (*), Deeze, naamelyk;, verfchilt in Geftalte grootelyks, en komt met de Afbeelding van het Groote Havikskruid der Autheuren , voorgemeld, ten naaften by overe een. Men vindtze op vette Akkers en Kley- Gronden door geheel Europa , zelfs in Swee- den, alwaar menze Fet-Tiftel tytelt. Het is, wegens de voortkruipende Wortelen , een haa- telyk Gewas in de Koornlanden en Velden. (4) Melkdiftel met de Bloemfteelen Willig, de IV. Oleraceus; Ke Ike ng lad, Moesktuis dige, De (3) Sonechus Pedunc, Cal. hispidis &c. Gorr. Belg, 220. GOVAN Monsp. 407, KRAM. Auflr. 229. Fl, Suec. 642 , 687. H. Clif. 334. R. Lugdb. 129. N. s. Sonchus repens multis Hieracium majus, J. B, Hif?, Il, pe 1017. Hier, majus Fol. Sonchi. C, B, Pir. 126. Hieracium alterum. Dop, Perpt, 639. Hieracium majus. LoB. lc. 237. FucHs. Hiff. 319. (*) J. Bauninus hadt dit lang te vooren reeds gedaan, zo TOURNEFoRT aantekent. Herb. env. Par. pe 305. (4) Sonchus Ped, tomentotis , Cale glabris. GORT. Belg. 22ie KRAM. Auf?r. GOUAN Monop. H. Cliff. R. Lugdh. &c. Senchus levis laciniatus latifolius, C. B. Pin. 124. Sonchus levis. CAM. Epit, 279, Dop, Pempt, 643. LOB. Ic. 235. B. Scn= II, DEEL, X. STUK. Egaale Veel wyves Te ed 364 _SAMENTEELIGE KRUIDEN: De verwarring werdt in. dit Geflagt vermeer= ‘derd, door-dien het Loof zagter of ruuwer voorkwam naar den: Grond en: Groeiplaats , ’ welk inzonderheid plaats heeft in deeze.Soort , tot welke , ten dien opzigte , aanmerkelyke Verfcheidenheden behooren. Zelfs is die Son= chus, welke men met reden” Ruuwe genoemd heeft, als zonder Bloem volftrekt naar fommie ge Diftels gelykende , daar toe zo wel berreke kelyk , als de geheel Zagte Sonchus der Aue theuren, by ons Haazen- Latuw, by de Fran- fchen Laitron of Laiferon, by de -Duitfchers Hafenkohl en fomtyds ook Melkkruid of Melke Diftel genaamd. Die alles drukt de hoedanig- heid uit, als een Plant naar de Endivie , Salade en andere Moeskruiden gelykende , in plaats van welken zy gebruikbaar is en ook van fom- migen gegeten wordt, Fiaar Melkachtig Sap heeft niets nadeeligs. Men wil zelfs, dat de Griekfche naam „ Sonchos , van deszelfs heil. zaamheid afkomftig zy. De Romeinen noemden het Kruid Cicerbita , als overeenkomftig met de Suikerey. In de ‘Tuinen is het, om dat het zyn Zaad zo fterk verípreidt , een laftig Onkruid. Zo wel de Ruuwe als de Zagte Ganzen-Dis- tel groeit. dikwils een Elle haog, en heeft Takkige holle Stengen, in de eerfte bezet met ï glad Schus levis mifior. TABERN. Je. 190. ey, Sonchus asper la- Ciniatus et non laciniatus. C.B. Pix, 124. Sonchus aspere Don. Pezpt. 643. LoB. Ic. 234. LOES, Pruy/s T. 77, 78. EN: GERIN te send 40s gladde gedoornde, in de andere met gantich „ IV. ongedoornde zagte Bladen: Deeze zyn bree “TEEELe der, fmaller , met weinige of geene , of met Hoorns diepe infnydingen. Van boven maakt de Steng°TUEe als een Kroontje van Bloemen ,-die doorgaans geel, doch ook fomtyds wit zyn , zig na den Middag fluitende of famentrekkende (*), Het Pluis der Zaaden vertoont zig doot’: Mikros- koop , als bezet zynde met kleine Haakige Doorn- tjes (f). (5) Melkdiftel met Woellige Bloemfteelen en _v. Haairige Kelken, ele (6) Melkdiftel anet naakte Bloemfleelen , ge, Mn pluimde Bloemen en rappig witzehoekte He VI. Bladen, Plumieri, aje / Eygen (7) Melkdiftel met gefchubde _Bloemfleelen Gn getroste Bloemen en rappig uitgehoekte „Alpina. Bladen. | er De it L$) Excubias Flore agit.’ ab Horà 6, 67, in In, f. 12e antemeridianam. Flor. Suéz, Il. pe 269, {1D BoNANN. Microgr, p. 77. f. 94, 94e (5) Sonchus Pedunc. tomentofis , Cal. Pilofis, Gován Blonsp. 407. Sonchus -1avis tenuisfime divifus, C, B. Pine z24e Prodr, Or. Chondrilla lutea, J.B. AA, IE, poizo, (6) Sonehus Pedunc. nudie „ Flor. Paniculatis &c» Lactuca Alpina ‘glabra Acanthi folio, Varsr, Mers Iri, Pe 2004 MONN. 055. 157» _ {7) Sonchas Pedunc. Squamoûis ôcc. KRAM, Auf?r, 229, GouAN Jonsp. 408. OED,- Dan. 128, 3pe 1. H. CHR, 385. Sonchus Lapp. altisfimus Flor. coeruleis, Fl, Lapp. 290, Fl, Dues. 644, 639: Sonchus Gosruleus GAM, Epite a8r. IJ. DEEL. X, STUK, 866 .SAMENTEELIGE KRUIDEN, 1y; De eerfte van deeze drie gelykt naar de Moes- ArpeEle kruidige veel „doch heeft de Bladen zeer fyn H af _ verdeeld ,-en is geheel Haairig, uitgenomen dat sruxe … de Bladen glad en teder zyn. Dezelve groeie Ezaale rondom de Stad Montpellier en ook by Floren- ee” ce. Deeze heeft de Bloemen geel , maar de twee volgende: blaauw. Die van PrLumrer groeit op de Pyreneen, de laatfte op de Alpen van Switzerland, Ooftenryk en-Lapland. Dees ze beiden fchieten dikwils tot eens Mans langte op en verfchillen weinig van elkander. De Py- reneefche- heeft Bladen als de Paardebloemen en Bloemen als de Suikerey, geevende de Kelk kleine Harftige druppeltjes ‘uit. Hier is het Zaadpluis geftamd als in-de Salade. De Lap- landers eeten de Stengen van de andere, nog frifch zynde, gefchild, maar de Melk der Run- deren krygt van dit Kruid een bittere onaange= naame Smaak. Deeze drie zyn, gelyk de Haa- zen - Latuw „ eenjaarige Planten. ° vur. _ (8) Melkdiftel mer gefchubde Bloemfteelen erz Ra Lierachtig. Piekswyze Bladen. “toi | (9) Melkdiftel met gefchubde Bloemfteelen , he. Ke | de. Bladen Lancoivormig onverdeeld ; one Sibh:ricuse de e eelde , siberifchee. E: sl wdn” Van (2) Sonchus Ped. Squamofis , Fol, Lyrato «Haftacis. Re Lugdb. Sp. 2. -Sonchus annuus Canadenfis altisfimus. VAILL Mem. de 1724.’ Laltuca altisima Folio Sonchi Bee oi BOERH. Lugdb. I. pe ö1- Co} Sonchas Bed, Squam, Fol, Lanceolatis zc. He Ipse aide VELING WOONIET BIVAK Boy „Van deeze is de eerfte, die in Noord- Ame-. IVe het groeit, een zeer hooge Plant, met blaau- 5 we Bloemen: de laatíte, die door geheel Sibe- Hoorp- | rieen Rusland , ja ook in Lapland menigvul.ST®Ee …— dig voorkomt „heeft van een Voet tot drie Rl- ek Jen hoogte en gelykt ‚ wat de Bloefem aangaat , | zeer naar Salade, Deeze verandert niet alleen in de Kleur der Bloemen , welke blaauw of wit zyn, maar ook in het Doof, dat fomtyds on- verdeeld ís, fomtyds getand of diep ingefnee- den, als inde gewoone Haaze-Latuw. Hier heeft ook een Waaken der Bloemen plaats, zo. wel als in de anderen, en, zulks by nagt ge- {chiedende, zal, zo men opgemerkt heeft, de volgende Dag gemeenlyk Regenachtig zyn (*). (1o) Melkdiftel met naakte Bloemfteelen EN « Lancetvormige getande rappig uitgehoekte Dt Bladen. ease Tartaris „(11) Melkdiftel met Hynes diemen snpggte fteelen , de onderfte Bladen gefchaard „de att bovenften Pylwormig. ongefteeld. ei RE \ 6e De n44. Fl. Suee, IL. 6go. GORT. Ingr. 119. Latuca Salicis fa= lio Flore coerulco. AMM, Ruth. 211, orze | (*) Phil Bot. pe 275. Veigelyk de Uitgezogre Verbanden dingen , V. DEEL. bladz, zr. | (10) Sonchus Tedunc, nudis , Fol. Eeste Bec. Hants 572. GMEL. Sip. Il. T, Ir. f. 3. Cx) Sonchus- Pedanc. fubfquamatis , Fol, inferioïbus xuncinatis, fuperioribus Sagittatis esmee Il. DEEL. X. Srum. 368 _SAMENTEELIGE KROIDEN, IV. De Tartarifche gelykt zeer naar de gedapte Arval. Siberifche en zal misfchien daar van gefprooten „Hoorp- zyn; de andere gelykt naar beiden , doch heeft STUKe een knobbeligen ‚ niet voortkruipenden Wortel. De Bloemen zyn ook in beiden blaauw „ en alle Stampers zitten in ’* midden der Bloe- men, die regtopftaan. zm. __ C12) Melkdiftel met flekelige Bloemfteelen, ce __gefchaarde Bladen en getrofte Bloemen. _ Kanada {hee In Kanada groeit, volgens den Heer KarLM; deeze, die Bladen als de Floridafche, getand, van onderen Zeegroen heeft; de Bloemfteelen lang , endelings , met Lymige Haairtjes bes fprengd en korte Trosfen van blaauwe Bioe- men, die groot en fierlyk zyn. Men kk ook in Virginie. bn Behalve het Tragepogon Pícroides komt ook de Sonchus Oleraceus voor, onder de Kaapfe Planten. …In-de heete deelen van de Oost- of Westindiën vindt men naauwlyks. Planten van deezen aart; maar in Japan verfcheidene, gelyk my blykt uit de fchoone Verzameling , al daar onlangs door den geleerden Heer T Hune gp ERG gemaakt en my door den Weledelen Heer. RADERMACHER Extraordínair Raad van: Indie , medegedeeld : doch die ee tot een , volgend Geflagt, | jad (12) Sonchus Pedunc. hispidis, Foliis runcinâtis, Flor. Ras cemofis. GRON. Virg. IL. 115. Chondvilla Fol, pinnates haflatig denticulatise GRON, Pirg. Ie 394 S-y NGE NE Ss Tas 569 L Ac T Uc aA. Salade. IV. Arprer,, Een gefchubde Cylindrifche Kelk , aan den aoosn. rand Vliezig; een enkeid geftehgd Zaadkuifje ,sTUxe en gladde Zaaden , maaken de byzondere Ken- merken uit van dit Geflagt , ’t welk ook den Stoel naakt heeft. De volgende agt Soorten zyn ’er in begreepen. (1) Salade met gefchaarde, getande fbîtfeBla- _r. den , van onderen effen; de Steng glad, oe Eiken. _Op een Eiland in de Oostzee „ tot Sweedenblads. behoorende , vondt de Ridder deeze, die een overblyvende Wortel , een Steng heeft van twee Voeten ongetakt en aan % end een fmalle Tros van geele Bloemen, als de volgende, (2) Salade met de Bladen rond getipt, Hartvor- vr, mig aan de Steng , die een Bloemtuilmaakt, cewsone. Dit is de Tuin = Salade , aan iedereen be. kend , onder welken als de eeríte voorkomt de Latuw, die niet fluit , met vlakke, of met ges Ci) Laffuca Fol, runcinatis denticulatis acutis &c, Syst, Nat. Kil. Gen, 909. pe 5zo. Veg. XIII. ps 594. Ze. Gorhs 289e Fl Suec. 646 ‚ 691, Laltuca Fol. Quernis. RAj. Hijt, 22f. (2) Laffuca Fol. rotundatis, Caulinis Cordatis , Caule Co- __rymbofo, Mat. Med, 370. GORT. Belg. 221. GOUAN Monsp. 408. H‚ Cliff. R. Lugdh. Bec. Laîuca fativa, C. B. Pin, 122. B, Laétuca Capitata, EC. Bae die 123, gy, Lauca crise 4 pa, Dop. Pempt. 6443 645. LOB. Ïe. 2420 Aa Ie DEEL. Xe STUK. 570 SAMENTEELIGE KRUIDEN IV. gekronkelde Bladen, Kornetten getyteld. Dan alone heeft men de Ärop - Salade, met groene, geele Hoorp- of bruin roode Bladen, welke laatíte genoemd STUK. wordt Spaan/che’ Kroppen. Dé gemeenfte, die vn geelachtige Bladen heeft, worde onderfcheiden rj in groote of Kloofter - Kroppen; Prinfe- en Princesfe - Kroppen , ook blanke of Haapfe Kroppen genaamd. Deeze hebben.den voorrang in malsheid; de Groene zyn tot Zomer-Krop- pen zeer bekwaam en minder hard te kaau- wen dan de Spaanfche, De Roodbaard, zynde een geelbladige Krop met roode kanten aan de bovenfte Biaden „is de befte tot Somer- Salade , en zeer goed om te ftooven, geevende een dig= te, vast geflootene Krop (*). De Salade is, zo raauw als geftoofd , eeu zeer gezonde Toefpyze „ zagtelyk laxeerende en de Verteering bevorderende 4; doch op zig zelf alleen, in te groote veelheid of met te veel Azyn gebruikt , is zy dikwils te fterk verkoe« _ dende. Ook moet men, in deezen ; acht gee- ven op het Temperament , de Luchtftreek en het Saizoen. In Galachtige Bloedryke Geftel- len is zy beter , dan in flappe koude Slymige Lighaamen. GareNus verhaalt, dat zy in de Jongheid hem tot verkoeling firekte en in de Ouderdom een Slaaprmiddel was, Daar heerfcht, inderdaad „ iets zodanigs in de Melk. der Sa- la= (*) Aanm, over *t aanleggen van Plant. Tuinen Bec. Leid, 1737, P: 354: &c (On Zer NOG BrNaBwSodr ds 9ar Jade, “inzonderheid in die van den Wortel, wel- IV. £ ke bitter en fcherp, is van Smaak, tuit naar ÁPDEEL. Heul- Sap. De Zaaden , onder de verkoelende Hoorn. geteld , zyn in: Emulfie van een zeer verzag-**UE ‚tende hoedanigheid;, tot Borstkwaalen, pynlyk Wateren en andere Ongemekken dienftig. C 3). Salade met opftaande Bladen » die aan AE IF. Laffuca Kiel gedoornd zj. Scariola. Gedoorne 4) Salade met waterpasfe Bladen , die aante ki IV, “den Kiel gedoornd zyn en Bend Virofa. Stinkende, Dek Bld gedoorn: de Soorten, uit welken bedenkelyk de ant Dae kan Peren ten zyn of geteeld , grocijen in de Zuidelyke deelen van Europa, en de eerfte, Scariola ge= bynaamd , valt zelfs in de Bouwlanden hier- te Muiderberg. Men noemtze Wilde Salade of Wilde Latup „en delaatfte komt, zo Gouan aantekent , by Montpellier ook mer gefnippere de Bladen voor, De Ridder heeftze onderfchei- den, doordien de eerfte de onderfte of Wora _telbladen -uitgehoekt , de laatfte dezelven on- verdeeld of effenrandig hadt ; maar andere Kruide kune (3) Lalfuta' Fol, Verticalibus Carin’ aculcatis. GORT. Belg. 222. Laltuca fylveftt. Coftâ Spinofâ:)C, B. Pin. 123. MoRis, III, S, 7, Te.2, f. 17. -HERM. Parad, T. p. 190. (4) Laëfusa Fol, Horizontalibus &c. GOUAN Mlonsp. 408e KRAM. Azfir, 230, La. Caule Foliisque acuieats. H, Cif. 384. R. Lugdh. var. Latuca fylv, Odore VWirtofo. G. Be Pin. MORS. lbid, £, 16. La@uca agreftis. Lou. Je. z4le | see, IL. Deen. X, STUK, 872 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. ê „ÁFDEEL. XXe HooFrp? STUK. Egaale) Veelwyves LC kundigen , gelyk GERARD en HALLERs houdenze voor geen byzondere Soorten. Beiden hebben zy de Steng gedoornd en omvattende Bladen, die meer of minder ingefneeden zyn, en Eyronde Zaaden , met het Pluis lang, ge- ftengd, Beiden bevatten een bitter heet Sap , dat gedroogd zynde Vlam vat, De meefte Vogten , die zy door Deftillatie uitgeeven , zyn zuur, het laatfte Loogzoutig. Men heeft ’er tot vierdhalf Once Olie van getrokken, uit vyf Ponden. De laatfte heeft den fterkften- Reuk en is zeer Slaapverwekkende, Men heeft ‘er zo goede Opium uit gehaald als van de Staapbole len (*). wij Volgens den vermaarden R a v groeit , zo aan de Haagen en kanten der Velden , als in de Tuinen van Engeland , ook deeze frerk ruiken> de of ftinkende Wilde Salade , waar van hy aanmerkt , dat dezelve , maatig gebruikt zyn= de, de Minnedriften eer opwekt dan uitdooft, welk laatfte, dat de Ouden aan de Salade toe- gefchreeven hebben , door hem in de Tamme of Tuin-Salade wordt erkend (+). De eerfte heeft ook haare Groeiplaats in Groot Brittan= nie, volgens LopBErL, die het Loof by de En-, divie- Bladen vergelykt en ‘er eene Afbeelding van geeft, onder den naam van Wilde Lat- douwe , zeggende , dat de Apteekers daar van voor (*) Harn Helv, inchoat, Tom, I. p. 8. CT) Syn. Method, deirp, Britse Ind, pe 285: \ k BRMEN GEE NE Ss TB’ poa voor Wilde Endivie gebruik maakten, zo wel IV, in de Syroop als tot het gedeftilleerde Wa. ArpreL ter (*). Hoorbá STUKe (5) Salade met Piekswys’ Liniaale engêfteelde _v. Bladen, die den Kiel gedoornd hebben. hon Wilgblas Smalle Bladen als der Wilgen , met eene wits dige achtige Rib, heeft deeze Soort , die aan de Zeekust van Languedok , in Provence ,als ook in Switzerland en Duicfchland groeit. De Wortel- bladen zyn als met Vinnen ingefneeden ; de Stengbladen hebben een Soort van Ooren of Vleugels 5; die by de Bloemen zyn Liniaal of overal byna evenbreed. In fommigen is de Rug met geen of kleine Tandjes , in anderen blykbaar gedoornd. De Stengen heeft het om- trent een Voet hoog. (6) Salade met Liniaale Tandswys gevinde_ vr. : j ; Perenn!se Biaden , de Slippen opwaards getand, Overblys < vende, (*) Kruid). bl. 289. Cs) Lalfuca Fol. Hafiato= Linearibus fesGlibus &c. GOUAN Monsp. 408, R. Luzdb. 121. GUETT, Stamp. 324. DALIE. Par. 236. Lac. fylv. altera angufto Saligno folio. HALL. Fen. 207. T. 4e Endivia minor Lafticina Spinofa. BARRe de, 136. (6) Lalluca Fo' Linearibus dentata -pinnatis. &C. GOUAN Monsp. 409. Mir. Dilt. T. 157. H. Ch. 384. Re Lugdb, z2r. Chondriila coerulea latifolia laeiniata. C, B. Pin, 13e, Chondrilla altera. Dop. Pempt. 637. Chondrilla coerulea Belgarum, LOB. Je. 230, Lätuca perennis haren Els coeiuleo. TOURNE, Jn//, 473. Aa 3 ö- Il, DEEL. Z. STUKe IV, 874 SAMENTERLIGE KRUIDEN. De meefte hier voor befchreevene Soorten van Ap a dit Geflagt Jaarlykfe Planten zynde, verfchiit EO deeze in ’t byzonder daar van, doordien zy STUK overblyft. Het is een Kruidje dat in Duitfch- land , Switzerland en Vrankryk, wild groeit, B wegens % Gewas Chondriiia getyteld 4 de Ouden. Het heeft , volgens Erne. de Steng drie Voeten hoog , in wyde hoeken. gearmd, van boven, daar zy bloeit , naakt, De Bladen zyn blaauwgroen, glad , met een gebladerde Rib en menigvuldige’ Vinswyze infnydingen „ van verfchillende grootte , wederzyds, doch meest naar boven , getand. Daar komt eene Verfcheidenheid voor , die de Bladen breeder, maar ten halve gevind „of ook geheel Lancet- vormig heeft. Het draagt -fchoone,blaauwe , fomtyds ook witte of roode Bloemen, op Steeltjes van een’ Duim. Het Zaadkuifje heeft een zeer lang Stammetje. (7) Salade met Lancetswys’ Degenvor mige, Vil, le de Steng omvattende, getande ongedoornde anaden lie { Kanadar _ Bladen, Íche, In Kanada groeit , volgens KALM, deeze Soort van Salade , die naar de gewoone Tam: me veel gelykt, doch de Steng hooger , de Bla- (7) Laffuca Fol. Lanceolato - Enfiformibus &c. Late Canad. alrisfima anguftifolia. TOURNF. Jrf?, 474. Sonchus fylveftris Fol, laciniato glauco 2 Goftâ non Spinofâ. RAJe Suppl 137 | ALANG OE Nr Bi Snditk. B7e Bladen veel langer en {maller, de Bloemenniet IV. aan een Tuil , maar getrost heeft, ‘De Bloe- A Sel men zyn bleek geel, Het Pluis der Zaaden is Hoorp- ongeftamd gelyk in de Ganzen- Diftel. At | Salade met Lancetswys’ Desenvormise VILT. (6) Da é ii 8 8 d Laëtuce ongefteelde , ongelyk getande Bladen, Indica. avaats Op Java is, door den Heer Osse He deeze waargenomen , die naar de Kanadafche veel gelykt , het Zaadkuifje ook zeer kort ge. ftamd hebbende; maar de Bladen zyn meer ge- tand en geenszins omvattende , dat een wee= zentlyk verfchil uitmaakt, In Arabie wordt, volgens ForsKaoHr, dat zonderling is, de Tuin- Salade op de Ber- gen gekweekt. Voorts vondt hy aldaar een Soort die hy Geele noemt , hebbende de Wortelbla= den Lierachtig uitgehoekt , aan den rand met kleine Doorntjes bezet; de Stengbladen omvate tende, en een andere, door hem genaamd On gedoornde , met witachtig blaauwe Bloemen en fmal Lancetvormige Bladen , welke raauw ge- geten werdt, C HONDRILEL A, Condrille, Dit Geflage verfchilt van ’t voorgaande » COf- dien het een gekelkten Kelk heeft. Voorts heeft het ook den Seoel naakt en de Zaadkuifjes en- keld (8) LaZuca Fol. Lanceolato - Enfiformibys fesflibus inz gualiter dentaris. JZant, 278, Aa 4 IE. DEEL, X. STUK, 376 SAMENTEELIGESKRUIDENS d IV. keld met een Stammetje, maar de Zaaden zyn AFDEEL: gedoornd , niet glad @*). Het heeft, boven- XX. 5 b | Foorre dien, een byzondere manier van Groeijing, en TCX. bevat de drie volgende Soorten, r (2) Condrille met de Wortelbladen gefchaard, Et de Stengbladen Liniaal onverdeeld, Bicsacht.= ge In Vrankryk , Switzerland , Duitfchland , groeit aan de kanten der ‘Akkeren dit Kruid, dat voor de eerfte Ghondrilla van Droscori- pes gehouden wordt. Het heeft Wortelbla- den die Vinswyze uitgehoekt zyn, doch fchie= Iyk vergaan, zo dat de enkele Stengerjes over- blyven ‚ die zig Rysachtig uitbreiden, onder ruuw „ boven effen zynde en getakt, kleine geele Blommetjes draagende. De Blommetjes komen, drie of vier by elkander, uit de Mik- jes der Takjes van de Stengen voort. De hoog- te van dit Kruid is anderhalf of twee Voeten, Het groeit ook in de Levant en in Siberie, (2) (*) Dit is door den Heer D. LE FRANCQ. VAN BERK- HEY, op zyne V. Flaat, Fig. 17, 18, zeer fraay vers toond. (1) Chondrilla Fol, Radic, runcinatis , Caul. Linearibus integris. Syft. Nat, Xili. Gen. 910, H. Cif. 383. Re ‚Lugdb. 120. HALL. Helv. 755. GMEL. Si. IIe pe 3e GRON. Cr. 241. GOUAN Jen.p. 409. Chondrilla Juncea viscofa Arven(is, C‚ B. Pin. 130. Chondrilla Juncea. Tas, Hil. 487. Chondr, viminea viscofa Vinearum. LOB. Je, 233 S TN GEN ES I A 377 C 2) Condrille met Pylvormige Bladen „de Steng omvattende , die enkeld is, bezet met by. na ongefteelde Bloemen, zydelings. Deeze, wier Groeiplaats niet gerneld wordt , heeft een enkelde Steng van anderhalf Voet IV; ÁFDEELà EK. Hoor Da STUK. 1. Choudrilla Crepoides. hoogte, om laag paarfch geftreept, met witte Geftengdee Haairtjes dunnetjes befprengd: Pylswyze Bla- den, de Steng omvattende, onverdeeld, lang- werpig, aan den rand en kiel ruuw met witte Haairtjes van boven glad; de onderften ge- karteld. De Bloemen komen overhoeks op een kort Steeltje voort, met één of twee Blikjes, De Kelk is Rolrond, geftreept met zwarte Knobbeltjes , die een wie Borfteltje hebben ; de onderfte Kelk zeer kort, van Elsvormige blyvende Blaadjes : de Bloem geel, van onde= ren paarfchachtig, zo lang als de Kelk, (3) Condrille , die een naakte Steng heeft, met de Bloemen Pluimswyze vergaard, In Noord-Amerika groeit deeze , zegt de Ridder , en, dat zonderling is, ook by de Pieramieden van Egypte. ’t Schynt dat ’er de NT. Nudicauliss Ongebla= derde, Slaae (2) Chondrilla Fol. Sagittatis amplexicaulibus , Caule fim-= plici, Flor. fubfesfilibus lateralibus. (3) Chondrilla Scapo nudo, Flor. Paniculatis. Mant. 278. Cbondrilla Laêtucacea Foro - Julienfis. Ray. Hijf, 228? Lace tuca nudicaulis, MURR, Coram, Nov. Gosring. Tom. 1IL, Pe 74, T. 4e Aa 5 EI. DEEL. X. STUKS IV; ArFDEEL. xx. Hoorp- STUK Egaale Veeswyuer 7e 878 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Slaa- achtige Condrille , in ’t Gebied van Ve. netie gevonden, ook toe behoote, De M visttelkden zyn gefchaard, aan ’t end ftomp, glad , aan de kanten als met Tandjes gehaaird, Het heeft eenige Bloemftengen van een Voet, met één of twee zeer kleine Blaad. jes 5 regt, rond en effen, De Kelk is agtbladig , glad, van onderen met weinige Schubbetjes; de Bloem bleek geel , beftaande uit ongevaar vierentwintig Blommetjes , allen in de Omtrek geplaatst , flomp vyftandig ; terwyl de Sty- len het midden beflaan van de Bloem , ook bleek geel 5 zynde het Pluis der Zaaden, die zwart zyn, Haairig.- Noch tot dit Geflagt , dat de Blommetjes op veele ryën heeft 5 noch tot den Rang der Tongbloemigen in deeze Klasfe , fchynt der- halve dit Kruid te kunnen behooren, PRENANTHES, Knikbloem. In een naakte Stoel te hebben, komt dit Ge= flagt met de voorgaanden overeen, en met het Jaatfte ten opzigt van den Kelk , doch vere {chile doordien het de Blommetjes , doorgaans maar , in getal, op eene enkele ry gee plaatst heeft, in de gemeene Kelk ; zynde ook het Zaadpluis enkeld en byna zonder Stam- metje. Van het knikken der Bloemen, die Draadach- tig dunne Steeltjes hebben, en dus veelal knik- STEIN EN TE SU TINA 370 ie neerhangen , ten minfte niet zo IV. egtop ftaan als in de voorigen, heeft het zy- kar nen Griekfchen naam. De Soorten daar in ver- ad vat „ zyn bevoorens veelal tot de Melk- of“ *®E Ganzen - Dlftels betrokken geweest. C IJ) Knikbloem met de Bladen Liniaal en_ LI ° renanthes geheel effenrandig. tenuifolia, | Smalbla- Ce) Knikbloem met brokken der Bladen aan-“®- e . gegroeid, Wiminza. Ryzig. (3) Krikbloem met vyf Blonsmetjes, de Bla- mr. den Lancetvormis , gekarteld. ded … Deeze , op de Gebergten der Zuidelyke dee. Jen van Europa voorkomende, verfchillen aan- merkelyk in het Loof : dewyl de eerfte de Bladen fmal en gelyk van rand , de tweede dezelven, inzonderheld die aan de Steng zyn, gefnipperd heeft. De Steng van deeze is twee Ellen hoog , en door de Lymerigheid bezet | met (1) Prenhantes Fol. Linearibus integerrimis. Sy/f. Nat, XI. Gen, Orr, p: s21, Weg. Kill. p. 596, Prenanthes an= guftifolius Fl, purpureo. VAILL. AZ, 17ar. Pp. 193. (z) Prenanthes Fol. Ramentis Cauli adnatis. JAcQ: duffr. Te 9. GOUAN Jfonsp. 409. R. Lugdb. 120, Chondrilla Vie minea viscofa Monfpeliaca, C. B. Pin. 131. Prodr. 68, (5) Prenanthes Flosc. quinis > Fol. Lanceolatis denticula« tis. GOUAN JZonsp. 409, H. Clif. 383. Laltuca montana purpureo-coerulea major et minor. C. B. Pin. 123. Son- chus levior Pannonicus 4. purpureo flore, Crus. F2, U. pa 147. Pánn. 6so, Te 652. IIe DEEL, X, STUKe 352 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. met brokjes der Bladen „ daar aangegroeid. In ÄFDEEL je Switzerfche Berg- oan is de laatfkc, Hoorp: die paarfch genoemd wordt wegens de Bloe- STUK. men, gemeen, zegt HALLER. Hy noemt het Hie een fchoone Plant , wier Stengen zig tot drie ys en zes Voeten. verheffen, de bovenfte Bladende Steng omvattende , allen glad en Zeegroen. Boven komen hangende Bloemen, die als vyfbladig zig vertoonen , ‚wegens de vyf Blommetjes „ daer zy uit famengefteld zyn en op dezelven volgen lange, gefleufde , fpitfe Zaaden , met ongefteeld Pluis. rv. (4) Knikbloem met vyf Blommetjes, de Blas Mae den gefchaard. Muu:iz. E Te Montpelgard vondt J. BAuKINUS deeze op de Muuren van ’ Kafteel , waar van dit Kruid den bynaam heeft, wordende by hem Ee genoemd Wilde Slaa der Muuren, met geele Bloemen ; by anderen tot den Melkdiftel be- trokken, Het groeit door geheel Europa, hier en daar, in Bosfchen, en komt in onze Neder« landen ook by Zwol voor, zo de Heer pr GoRrTER aantekent. Op vogtige plaatfen of in (4) Prenantkes Flosc. quinis , Fol. runcinatis, Orp. Dan, 509. GOUAN Jfonsp. 41C, HALL. Helv. 755e DALIB, Par. 235. GoT. Belg. 222. Re Lugdh, 120. N. 1. Sonchus Iz=_ vis leciniatus muralis , parvis Floribus. C, B. Pin. r24e Sonchus levis fylv. quartus. TAB. pe 194. mihi p, 517. Sone ehus alter Fol. Hederaceo, LOB. Je. 236, LaCtuca fylve Murorum Flose lureo, j. B. Flifl, II. 1004. N wneer TE zDeel PLAAT LXVI. PI … Deal El TP WCT BER rei las, “501 án vette Gronden fchiet het wel ter hoogte van IV, twee of drie Ellen op , anders maar van drie Í"2E*Le of vier Voeten, De ondertte Bladen heeft het Hoorpe “gevird, de bovenften weinig ingefneeden „TUE doch allen aan % end breed , driehoekig en Bn van zulk: een figuur, dat LoRrEr ze by Klyf- of Klim-op Bladen vergelykt. De bovenfte Stengbladen , evenwel , zyn lang Lancetvore mig. Aan ’t end komen kleine neerhangonde Bloempjes ; van eene Sterswyze figuur , geel van Kleur, Het Zäad is Ïöyrond „ gefpicst , geftreept , zwart, met een klein Pluis- Stam- MEE t°) ( Ì (5) Knikbloem met vyf Blommetjes, de Bla- _ v. den gefnipperd, Prenanthes Laciniatas À | k J Geínip= Dit naar ’ voorige gelykend Gewas „doch niet Bers: Be 5 . . T Loe 4. @ volkomen eveneens , heb ik gedroogd uit Ja- Fig. 1 pan ontvangen. Het heeft de Steng dik en rond, over de geheele langte bezet met Bladen, naar die van den Ganzen-Diftel gelykende , overal Vinswyze , maar naar boven langs hoe fmaller en “ (@) Pappus fimplex Stipitatus , zegt de Ridder. HALLER Stipes Pappiger evigens , doch merkt aan, non habet EERK- HEY Tab. 6. fiz. er. De Heer BERKHEY nogthans heeft in de Figuur van zyne voormaals door my gepreezen Vere handeling ‘over de Syngenefia , dat Pluis- Stammetje wel klein , doch zeer duidelyk , en noemt her een Halsje , dae het Zeadkuifje draagt. Zie deszelfs wergroote Afbee!ding, Fig. 22. Ik geloof dat de Heer HALLER die door verhaa- ing zal over ’t hoofd gezien hebben. (5) Prenanthes Flosc. quinis ‚ Fol, Laciniatis. Mibi, II. DEEL, Xe STUK, 332 SAMENTEELIGE KRurDEN, IV. en op ’ laatst byna Liniaal verdeeld. Die brees We de driehoekige enden „als Klyfbladen ‚ ont-= Hoorp. breeken ‘er aan, De Bloemen zyn op ’& end STUK, Pluimswyze vergaard en hebben een Kelk als An tot die Geflagt behoort „ welke: men vergroot 7) afgebeeld ziet by a, en bevat vyf Blommetjes. Het fchynt niet minder hoog. van Gewaste zyn dan de gewoone Ganzen- Diftel, Voorts is een Blad van dit Kruid, aan de Steng zitten- de en die half êm varende in Fig r, op PLAAT LXVI. afgebeeld. 5 vs. (6) Koikbloem met vyf Blommetjes, driekwab- nn bige Bladen en een opgeregte Sténg. Zeer houge $ In Virginie en Kanada groeit deze Soott , welke zeer hoog en als Boomachtig iik met veele Takken, hebbende de Bladen als die van ’t Kalfsvoet geoord ; de Bloemen klein, geel en als vyfbladig. vir, _ (7) Koikbloem met een Heeflerige gegaffelde , Spina. gj, gedoornde Steng. Gide Op den Zandigen Oever van EE Roode Zee, by Suez in Arabie, vondt de Heer For s- KAOHL zulk een Gewas, dat hy Gedoornd Knike — (6) Prenanthes Flòsc. quinis , Fol, trilobis, cauie ereftos _Prenanth, Canad. altisfima, VAILLe Diem. de 1721. p. 194» Sonchus elatus f, Dendroides Virzinianus &e. PLUK, Alma SES TE, AT EoDs (7) Prenanthes Caule Fruticofo dichetomo aaa. FORSKe Flor, Aigypt. Arad. pe I4te SHANG EON Br SEMA? 383 Knikbloem tytelt. Deszelfs Steng was Heefte- TRE, rig, twee Ellen hoog, rond, met Doorens van ArpeEzLe EX. een Duim op zyde ; het foor beftondt uit Li- Hoorne niaale tgladde Bladen , fomtyds een weinig ge.STUKe tand en gekwabd : de Bloemfteeltjes waren Draadachtig dunne Takjes, de Kelken een half Duim lang , bevattende twaalf geele Bloempjes, met ongefteeld Pluis en daar op volgden Lie niaale. witte geïtreepte Zaaden. De Plant gaf een Melkachtig Sap en ftonk. | (6) Knikbloem met tien Blommetjes, agtdee- Polysamig egualise vur.” renanthes P, lige Kelken en Lancetvormige Bladen ; de cponarit- Wortelbladen onverdeeld en eenicermaate getand. he Zodanig is deeze, die in de Zuidelyke dee- Ten van Europa groeit , door den Heer A RS pUiNus waargenomen. Zy heeft de Steng gepluimd, de Stengbladen Liniaal en zeer klein. (9) Knikbloem met twaalf Blommetjes , de Wortelbladen Lancetvormig effenrandig doidos, Gerand, 1%. Luriceolgs @ ee Ee Lancete Nog heb ik uit Japan ontvangen deeze Bn vormig. PL. LÈVL je Soort ‚ die naast komt aan de voorgaande „ fig. 2 doch aanmerkelyk daar van verfchilt , gelyk uit (8) Prenanthes Flosc. denis, Calycibus o&ofidis Be. Mant, 107. ARD. Spec. IL. p. 36, T. 170 (9) Prenanthes Flosc. duodenis, Fol, Radicalibus Lanceos latis integertimis. Jdihi, II. DEEL. Xe STUK) 384 SAMENTEELIGE Kruipen, „IVe uitde Afbeelding Fig, a, blykt. De Wortcl- ROEL. bladen , naamelyk , zyn. geheel effenrandig „ Hoorp- zonder Tandjes : de Bloemen groeijen Tuils- STUKe _wyze op 't end der Stengetjes , die ruim een half Voet hoog zyn. ‘Twaalf Blommetjes vond ik in ééne Bloem van dit Gewas. Xe, (zo) Knikbloem met omtrent vyftien Blom. ang ____metjes , de Wortelbladen Lierachtig , de Japaních, Steng byna ongebladerd, Volgens den Heer KLE1NHorF groeit dees ze, zo LiNNEUs aantekende, in Japan. Zy heeft de Wortelbladen Lierachtig, als die van de gemeene Lampfana onzer Wegen , fromp- achtig , naauwlyks getand , naakt : de Steng gepluimd, by den Grond maar een weinig gee _bladerd , met Lancetvormige Bladen : menig- vuldige , zeer kleine , geele Bloempjes-aan Heairduone Steeltjes : de Kelken gekelkt , een enkeld of eenvoudig Pluis , langer dan de Kelk, Lieibledig. Hetafgebeelde Japanfche, in Fig. 3, op PLAAT Ar LXVI., zou daar mede overeenkomen ; door- dien hetzelve zogenaamde Lierachtige Bladen heeft , doch verfchilt in andere opzigten, des ik, hetzelve Lierbladig noem. Het Zaad met zyn Zaadkuifje van Haairig Pluis, is, Íterk ver groot zynde, by b vertoond. Ik heb zeventien zulke. Zaadjes in ééne Kelk gevonden. (1) (so) Prenanthes Flosc. fabquindenis , Foltis Radicalibus Lyratis , Caule fabnudo, fant, 107. WIEN OG EON ESS CTA 988 (xr) Koikbloent met twaalf Blommetjes en _ IV. 8 FDE Le Eyronde ongelyk getande Steng - Bladen, EE oe E } | Hoorpa Dit Japanfche Kruid , ’ welk ik wegens desrux, puntige inkervingen der Bladen Tandbladig m. noem „ behoort zekerlyk tot dit Geflagt, Het- Premanties. zelve is in Fig. 4, gedeeltelyk, naar ’t Leven za. afgebeeld; alwaar men ziet, hoe het een ron. EA de Steng heeft , die overhoeks bezet is met Ben Eyronde Bladen , welke aan den rand ongelyk en rappig „ doch zeer fpits getand zyn, heb= bende een menigte puntjes. Zy fchynen zeer dun van zelfftandigheid , zynde door ’ droo- gen geel geworden , dat niet gemeen is in de Kruiden , uitgenomen de Salade, Met twse Oortjes omvatten zy de Steng en geeven daar een Takje uit, ’t welk op dergelyke wyze met kleine, Blaadjes , die ook fomtyds Takjes uite geeven , praalt, Aan ’ end verdeelen zig alle de’ Takjes in Haairachtig dunne Bloemfteel- tjes, met „wee of drie Bloempjes , hebbende een langwerpigen Kelk, die van onderen in een klein Kelkje is gevat , als by c. ’ Geral der Blommetjcs; allen Tongachtig, en van Gguur als ’er een by d, ook door Vergrooting is voorgefteld , telde ik, in verfcheide Bloem- pies; tot twaalf , geel van Kleur. Het Zaad _ met zyn eenvoudig Zaadkuifje , van enkel Haai- | Tig _{1x) Prenanthes Flosculis duodenis, Foliis Gaulinis Ovas gis inequaliter denticulatis. JZibi, Bk IL, DEEL, X. STUK, 85 _SAMENTEELIGE KRUIDEN, AN rig Pluis, zonder Stammetje ‚ worde by e vere xx, … toond. Dit heeft in alle deeze Japanfche Soore Hoorp: ten plaats , die ook daar in overeenkomen , dae STUK. het gedagte Pluis ‚ wanneer men ’ zelve met eend het Mikroskoop beziet „aan de kanten met klei= Y ne fcherpe Puntjes , die opwaards ftaan , is gewapend (*), De Bolletjes van het Stuifmeel vertoonden zig onder ’c Mikroskoop, by een Zandkorreltje vergeleeken, als Erwten by cen Meloen. j es zn (12) Knikbloem met zeer veele Blonumetjes „de ren N ê alba, Bloemen neergeboogen en byna in Kroon- Wicbloe= sjess de Bladen Piekvormig gehoekt. enige In Noord- Amerika groeit deeze , die Bladen als het Ganzevoet heeft ,een Bolachtigen Wor= tel, een Bloedkleurige Steng en gettofte Sneeuw= witte Bloemen. Zy komt ook met bleek geele Bloemen voor. Eene Verfcheidenheid daarvan , met bleek paarfche Bloemen, levert * een Wore tel uit, die een voornaam Middel is tegen den Beet der Ratelflangen, De geheele Planc is vol van een Lymerig Melkachtig Vogt. (13) (*) Byna gelyk zulks in het VI. Srum, by Letter f, op PL. XXXiI, voorgefteid is, doch de Puntjes ftaan hier za geregeld niet, | (12) Prenanthes Flosculis plarimis , Flor, nutantibus fube umbellatis &c. H. Clif. 383. GRoNe Virg. Ile 113. PrDe Novanglicanus Chenopodii foliis &ce PLURe Amalie 195: B. Eren. Antumnalis &ee GRON, Pirg. Ie pe 39e MEN C ER E's PA, 387 (13) Knikbloem dat kruipt , met driekwab- Iv. bige Bladen. hide Hoorpe Deeze , die in de Ooftelyke deelen van Sí-srux. berie valt, heeft kruipende Stengen, die Wor- en ' : ste d ‚ _ Prenantheg tel fchieten uit de Knietjes , en driekwabbige rezensr ‚gefteelde Bladen, maar het Bloemtteeltje heeft Kruipend. dezelven Lancetvormig en draagt twee of drie Bloemen, ieder met tien Tongblommetjes ge- ftraald, die geel zyn. Het geeft langwerpige _Zaaden met eenvoudig Pluis, Dit Platje fchynt op vogtige Plaatfen te groeijen. LEON ToponN. Paardebloem. Behalve een naakten Stoel heeft diet Geflagt den Kelk uit losachtige Schubben , die over el- - kander leggen, famengefteld en het Zaadkuifje gepluimd , doorgaans met een Stammetje. Agt Soorten zyn ’er in begreepen, als volgt, _ Paardebloem met de Kelkfchubben bene- den omgeboogen , de Bladen gefchaard Leonzodmm met kleine Tandjes en glad, A Ge. Gewoone (13) Prenanthes repens Fol. trilobis. 4m. Acad. It. pe 360. fs (1) Leontodon Calyce squamis inferne reflexo &c. Sy, Nat. Xil. Gen. gï2, p. 521 Weg. XIIl, pe 596. Mat. M Med, 363. Gort. Belg. 222. H. Cliff. 386. R. Lugdh. vo2. &c. Bec. GRON. Virg. IL. 176. GMEL, Sibe II, p. 14, ORD. Dar, 574. Dens Leon's latiore folio, C. B. Pin. 126. Don, Pempt. 636. Dens Leonis Vulgi, {f. Urinaria, LOB, Je, 232e Bb 2 i. DEEL. X, STUK, IV. (AFDEEL. xx. Hoorp- STUK. Egaale Veelwyuee, Tila 385 SAMENTEELIGE KRUIDEN: Gemeener zal men naauwlyks vinden dan dic Kruid, door geheel Europa, in Weiden en Vel- den, als ook aan de Wegen, op Kleijige vette Gronden. Het valt ook in Virginie, In Rusland is het niet minder gemeen en in Siberie komen ’er zo wel aanmerkelyke Verfcheidenheden van voor , als in ons Wereldsdeel, Men vindt het met breeder „ fmaller , met Bladen die alleen- yk getand , of die zeer diep Vinswyze inge“ fneeden zyn. Het gemeene ‚ met breede Bladen , was de eenigtte , welke STELLERUS Op % Beerings- Eiland en in de Weftelyke deelen van Amerika aantrof, In de Velden, aan eenige Rivieren van Siberie , komt het voor , met fom- mige Bladen gefchaard , fommigen onverdeeld of flaauwtjes getand , de Rib en Steelen fom- tyds blaauwachtig rood , of ook.met Wollige Bladen. ÌÍk zal de Geftalte van dit Kruid, welke ie= der een , tot den Kinderen toe , bekend is’, niet befchryven, Zy noemen het, gemcenlyk „ Paardebloemen en die benaaming, (misfchien daar van afkomftig , dat het van de Paarden gretiger, dan van ander Vee, gegeten wordt ,) is bekender dan Hondsbloem , Kunkerbloem „ Paapenkruid en Mol- Salade, wier afleiding ver te zoeken fchynt. Pis in ’t Bed, gelyk fommi- gen het grappig heeten , komt van de openende kragt, daar in, die de Waterloozing en Afgang bevordert „ waar van het den Griekfchen naam Taraxgcon „gemeenlyk Taraxacum in de Apothee- | ken, SN GE N Es T° Be 889 ken, hebben zou. Dus noemt men het in % IV, _ Franfch ook wel Pis en Lit, maar meest Dent in de Lion, in * Engelfch Dandelion , overeens Hoorp- komftig met Leontodon , *t welk Leeuwstand°töEe betekent, Dit zou op de Tandswyze uithoe- sro king der Bladen zien, De Deenen noemen het | Lofwe Tunge, dat is Leeuwen- Tong; ’t welk misfchien ruim zo veel eigenfchap heeft: de Kinderen Kaarsjes , om dat het Pluis der Zaad- hoofdjes zig afblaazen laat, blyvende dan flegts de naakte of kaale Stoel over. Misfchien wordt het hierom, van de Rusfen , de Gryzigheid des Prieflerdoms geheten (*)e Het bevat een bittere Melk, die het geheele Kruid, inzonderheid den Wortel, bitter maakt 3 doch het jonge Loof is niet onaangenaam om als Salade te ruttigen en vry gezond. Het Sap des Kruids , met den Wortel verzameld „of het Afkookzel van dit met anderen van dergelyken aart, dient in Meydranken tot cen kragtig ops losfend Middel ; en in ’ algemeen tegen de Geelzugt zo wel als tot Borst-en Huidkwaalen, Om de overblyfzels van heete Ziekten weg te neemen ; wordt het Extrakt gebruikt. Men pryst een Zalve van den gekneusden Wortel tegen klier- verhardingen, Het gedeftilleerde Water is eenigszins zuur, en de Geest van het gegise te Kruid heeft een Wynachtigen Smaak en Geur (f). (2) C*) Sacerdotii Canities. Gor. Ingr. ps 120 (Cf) HarL; Helu, incdoat, T.I. p. 24 Bb 3 NU, DEEL X%. STUKe 390 Iv. AFDEEL: xx. Hoorps STUK Ïie Leentoden Belbofum, Beiiig. II. Aureum. Goudkieu« rig. IV. Haf?ile. Piekbiedig. SAMENTEELIGE KRUIDEN. (2) Paardebloem met langwerpig Eyronde , eenigermaate getande, gladde Bladen , de Kelken effen , de Bloemfteng van boven flekelig, (3) Paardebloem met gefchaarde Bladen , de Steng byna eenbladig en flekelige Kele ken {”). (4) Paardebloem met de Bloemfteng en Kelken effen „ de Bladen Lancetvormig getand „ geheel effenrandig en glad, Deeze drie groeijen in de Zuidelyke deelen van Europa. De laatfte heeft Bladen van een Voet lang , met breede Tanden overhoeks , glad en groen. Deeze is een Jaarlyks;de tweee de, met Goudkleurige Bloemen, een overbly-= vend Plartje der Alpifche Bergen. Dit heeft, zo Door ScororI aantekent , een ruigen of- Pluizigen Stoel, Het eerfte is zeer klein, met Bol. ke) (2) Leontodon Fol, obiosgo-ovatis fubdentatis glabris &ce Gavan Mónsp. 41e, Chondrilla Bulbofa. C. B. Pin, 130, Chondr. alt. Diosc. Cor. Póyt. II. Te 4. Chondr. pufilla Miarina lutea Bulbofa. LoB: Ze. 230. (3) Leontodon Fol. runcinatis &ce JACQ. Vind, 268. HALL. Helv. 740. Te 24. Hieracium alterum minus, Cor. Ecphr. Il. p. 3. T. 29. Andryala Aurea, SCOP, Ann, 2. p- 59. (*) Taraxacum Cal. hirfutis Squamis reêis, HALL, Helw. inchoat. T. Ie p. 24“ titulo Hieracium Alp, Fol, dentatis Fiore magno. C. B. C4) Leontoden Scapo Calyceque levi &c. Dens Leonis gla- her &c. Moris. Hifl, III. p. 75. Taraxacongides Chondzil= le glabro virenti folio, VALK. Jfem, 570. DIL RN G/E NE s-I A SOT Bolachtige knobbeltjes aan de Wortelen. Al-_ IV. len hebben zy enkelde Bloemftengen. Ee a Hoorge “52 Paardebloem met gefchaarde ruuwe Bla-stux. den en fpitfe ruige Kelken. Vv. | Leontoedon ze NN : 3 7: b p/ AN Knobbelige Wortels als der Asphodillen heeft Koons deeze Soort , die omftreeks Montpellier by de gewoone Paardebloemen groeit en naar dezelven in geftalte veel gelykt. In de Velden van den Heer RoMmtev, Lid van de Koninelyke Socie- teit der Weetenfchappen aldaar, komt zy me- nigvuldig voor, veranderende met eenigszins Weollige Bladen en zeer ruige Bloemftengen vaa anderhalf Voet lang. Somtyds heef: zy Li- niaale effenrandige , fomtyds Piekvormig Vin- deelige Bladen, De Steng is cenbloemig, VL (6) Paardebloem met een getakte Steng, ge- fvtna fchubde Bloemfleelen en Lancetvormige ge- Herfst tande, onverdeelde gladde Bladen. boen 3 Dit (5) Leontodon Fol, runcinatis fcabris &c. GouAN Akonsp. Air. Taxexaconoides Chondrille folio hirfuto. VAILLe Mem, de 1721. p. 170. Dens Leonis Asphodeli bulbulis. C. B. Pin. 126, Chondrilla alt. Diese. Monfpelienfinnt. LOR Je. 232. D. L. Monfpelienfium, Dop. Pempt, 636, £6) Leontoden Caule Ramofo &c, Gort. Bels, aas. Fl. Succ. 629, 695. GOUAN LAfonsp. 41o. Crepis Fol. longis denratis Hnearibus. H. Ciff. 386. Hierac. Chondriile foe lio gìabro, Radice fuccifâ majus 8 minus. C. B. Pin. 127, Hieracium quartum et quintume. Dop. Pe: Dl. 639s Los. Ic. 237. fig. alt. Bb 4 Il. DEEL. X. STUKe 1, 392 SAMENTEELIGE KRUIDEN Dit bloeit alom in onze Provinciën, en door fen Ee Le geheel Bies in de Herfst opde Velden. Het Hoorp= STUK. Egaale Weelwyuce Te vir, £ Leontoaon hispidume stekelige onderfcheidt zig door zynen „ als afgefneeden of geknotten Wortel, van andere dergelyke Plan- tens byzonderlyk van ’t Havikskruid, waar toe het berrokken is geweest, zynde her vierde en vyfde by DopoNéus, HALLER befchryft het thans onder den naam van Picris met cen naakte Steng, en Liniaale gladde half gevinde Bladen, Op de Ys- Alpen der Valey Bagnes in Switzerland , zegt hy ; komt het voor met zeer {mel gevind ie Het iser, voor ’ overige, op alle open Grasvelden en in de Bosfchen ge- meer, De getakte Steng onderfcheidt het zeer van voorige Soorten van Paardebloemen. Het groeit ongevear een Voet hoog en heeft de Bladen zeer veranderlyk. De Bloem is geel, het Zaad. langwerpig , met naauwlyks geftamd, ge pluimd Pluis. l (7) Paardebloem met den Kelk geheel opgee regt; de Bladen onverdeeld , geland Jleken lig, met gevorkte Borfleltjes. De (7) Leontodon Calyce toto ereto, Fol. dentatis &c. H. Cif. 386. Fl. Suec. 628, 694. GOUAN Monsp. a11. GoRTe svgre 120. B, Hierac. montan. anguftifol. nonnihil incanum, C. B. Pin. 129, Hierac. 6. montan, CLUS, Hif?. 11, p. 142, ay, Hieracium Hedypnoides, GOUAN Morsp, 412. Hier. Mont, Bente Leenis folio f. Laciniatum Lanuginofo folio. C‚B. Pin. 128. Hieracium Caule aphyilo hixfutum. J. Be fiiffe II. p. 10380 = SEEN CG EN E 8 IT AÂe 993. De ftekeligheid der Bladen onderfcheidt dee- _ IV. ze, die in Switzerland , Provence; Peohane är: 2e en Spanje , op de Bers groeit. Zy gelykt Hoorp- naar de Paardebloemen meer, dewyl zy een en- STUK kelde eenbloemige Steng heeft , maar de Bla- sa den zyn geheel ruuw door Porftelige Haair- tjes „/fomtyds gevorkt , fomtyds Elsvormig voorkomende. Men vindtze zo wel in Swee= den als in Rusland, daar zy voorkomt me: ge= heel gladde Bladen, zo de Heer pr GomrTrTER aantekent , die het Kruid omftandig befchryft. * Schynt dat Harrer deeze ook tot het Bice terkruid betrokken hebbe (*). Doch Guerre TARDs zegt hy, hadt het reeds voor hem gee daan, JACQUEIN {preekt ’er dus van (fj. ‚> Een herhaald niet oppervlakkig onderzock so heeft my geleerd , dar alle deeze Planten , » [zyn Ed. meent , de door den Ridder opge- ‚ telde Verfcheidenheden) haar verfchil eerig= „‚ Iyk te wyten hebben aan den Grond, waar … in zy natuurlyk groeijen. De Bloem is vol. „„ maakt eveneens , [te weeten geel en met dic ‚> Geflagt.overeenkomítig ‚|J en het Zaadpluis ss in allen zonder Stammetje eenigszins gee s> Pluimd (4), De Borfteltjes zyn aan de Punt ‚s tot” (*) Picris Caule nudo unifioro , Fol. asperis dentatise Helv. inchoat. 1. Pe IL, (f) Vind. Enum, Obs. 68. p. 269. (1) Volgens de Afbeelding en befchryving van den Heer BERKHEY heeft deeze Soort een wel geftamd doch enkel Haairig Pluis. Zie zyne Tab, 6. Fig. 1c, Bb s IL. DEEL. Xe STUK: „894 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. „tot een Sterretje gevorkt in allen; maar in », de tweede ftaan zy digter, zyn korter ende Hooro- „ Bladen naauwlyks ingefneeden. Deeze groeit STÜE. _„ flegts op Steenige of Kalkbergen , meest die De »s aan ’t Zuiden blootgefteld zyn. De derde ze 5, komt in de fchuinte der gemeene Bergen s‚ voor: de eeríte op de Velden. Hierom bloeit », cok de tweede eerder , als op een warmer s, Plaats groeijende , enz, Dewyl nu deeze », Planten in Ooftenryk overvloedig zyn , zou s:men ‘er gemakkelyk kunnen vinden , die s, trapswyze naderen aan deeze Verfcheiden- 9 heden.” Dat piet alleen de Grond , maar zelfs het Land of Klimaat, een aanmerkelyk verfchil hier aan te weeg brenge , zou men moeten op= maaken uit de gezegde Waarneeming van den Hoogleeraar pE GORTER ; die in Moskovie het Kruid met Stengen van één tot twee Voe= ten hoog, de Bladen in de laagfte Plantjes meest gekerfd vondt, wederzyds ftekelig, doch van de figuur der Borfteltjes of Haairtjes niet fpreekt ‚ beweerende dat de Zaaden een lang Stammetje hebben , met een lang, vaal, ge= pluimd Pluis gekroond , zittende op een vlak. ken geftippelden Stoel (*), vur. __ (8) Paardebloem met den Kelk geheel opge« sns regt; de Bladen getand en ruig , met zeer Ruige eenvoudige Borfteltjes. Dit (*) Flor. Ingr. pe 12e C8) Leentoden Cale toto erete > Fel. dentatis hirtis &c. Cie OEVER CT NE DK 395 Dit groeit onder de voorgaande in de Zuide- IV, Iyke deelen van Europa, naauwlyks een half Ar le Voet hoog. Het heeft de Kelken minder fte- Hoorp- kelig en byna glad, maar de Bladen zyn zeer TE ruig gehaaird. Ook is de Krans der Bloem van in onderen niet groenachtig: het Zaadpluis ge plaimd. EA Deeze twee laatfte Soorten gelyken door de enkelde Bloemftengen veel naar de Psardebloee men. By Alexandrie in Egypte vondt de Heer ForsKaAoHrL een Leontodon asperwms;, welk de Stengen byna ongebladerd „de Bladen ‘C'ands- wyze Vindeelig , met ftekelige Borfteltjes , de Kelken rappig ‚ de Zaaden effen, mer een cen- voudig lang gepluimd Zaadkuifje hade. Ook heeft hy „in de Woeftynen by Kairo,een Soort van dit Geflagt aangetroffen , welkehy Gefpitss _ Paardebloem noemde, en dus befchreef (*), Het hadt Stengetjes van cen Span , Takkig gevorkt , en hoekig, glad, groen. De Wortel bladen waren Vindeelig ingefneeden , getand, gegolfd, met de Tandjes uitloopende in een wit Spitsje, Aan ’ end hadt het twee Schub- bige Bloemfteeltjes, ieder met eene Bloem, De Kelk Crepis Fol. Lanceolatis dentato-finuatis &c. Sp. Plant, 1 p. 799. Hieracium Dentis Leonis folio, hirfutie asperum , magis €t minus lacinistum. C. B. Pin, 127. Prodr. 63. Hier, parvum hietum Cau'e aphyllo ,crispum ubificcatum. J. B. Hit. Il. p. 1038, (*) Hor, Egypt. Arab. p‚ 1440 U, DEEL. X. STUK, 396 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. Kelk hadt opgeregte Schubben ‚ aan de punten ArDEEL, omgekromd en de Bloempjes waren geelachtig. HaorD- STUK. HIieERaAeC rum, Havikskruid, Eesaale 4 euyvé- Die Geflagt wordt van het voorgaande ondere fcheiden door een Eyronden Ke'k, die ook uit over elkander leggende Schubben beftaat , en een Haairig ongefteeld Zaadkuifje, Het bevat de volgende, meest Europifche Soorten „ die , paar dat zy een naakte eenbloemige of veelbloeii- ge ‚of een gebladerde Steng hebben , dus in Kang geplaatst zyn. A. Met een naakte eenbloemige Steng. 1. _ (2) Havikskruid met onverdeelde eenigermaate Senn getande Lancetvormige ruuwe Bladen; de Grys. Steel eenbloemig. In Switzerland en aan den Donau op hooge Bergen , groeit deeze Soort, die deswegen Berge Havikskruid door Cuusrusis getyteld. Uit een dikken Wortel geeft het Kroontjes van Lan- cetvormige eenigszins gryze Bladen en daar tus-= fchen een enkelen , eenbloemigen Steel , vaneen Voet hoogte, (2) (1) Hieracium Fel. integerrimis fubdenticulatis &c. Sy/te „Nat. Xlle Gen. 913. pe 522e Vege XIII. pe 597. Hieracium incanum. Sp. Plant. I. p. 799. Hier, Mont. anguftif. non= mihil incanume, C. Be Pin, 129. Hierace fext. Montanumt, Crus. Hil. Il, p. 145, Je B. Hit, Ill, pe 1938 BNI OG IE IN ESSE! Ae 897 (, (2) Havikskruid met Eyronde Bladen, ver- IV. breede Bladfteelen en byna eenbloemige hehe Stengetjes. Hoorn. : STUKe Ín Switzerland en Savoije groeit dit Plantje 1. naauwlyks een Handbreed hoog , met alle de i4zilm Wortelbladen Hartvormig of Eyrond, van on- : deren Wollig , gefteeld , met Tandjes : de Blade fteelen zyn Bloedkleurig en van langte als de Bladen , zo wel als de Bloemfteelen, die ruig zyn en op den Grond leggen. Zy zyn met twee of drie kleine Elsvormige Blaadjes als getand, De Kelk is ruig , de Bloem bleek geel en van grootte als in het Muizen - Oor. (3) EE uikekenid met langwerpige onverdeelde , HI. pinume getande Bladen , byna naakte eenbloemige Á Alpische Steelen en Haairige Kelken. (4) Havikskruid met Lancetvormige getande We. glad: Paarde- i bloemig. 2) Hieracium Fol, ovatis, Petiolis dilatatis &c, Mante 279« Hier. Fol. Ovato = lanceolatis denticulatis, Pet. dentatis HALL Flor, 42. Eend, 1Ve 251. Helv, inchoat. p. 17. Ne 42e Leontodon dentatume. fant. re7. Nonne Hier. Narbonen(e rotundifolium Caule aphyllo? J. B, Hift. 1037. (3) Hicracium Fol. oblongis integris dentatis &c, GOUAN Blontp. 412. Hier. Caule unifloro , Cal. villofo. FL. Lapp. 283. Fl. Sus. 632, 696, Oem. Dan, 27. Hieracium Alpi- num pumilum Folio Lanuginofo. C. Be Pin, 129, RAJe Angl. UI. p. 169. T. 6. f. 2. Pilofella monoclonos Morme EL. Tepee Se 7 Te'Z4 fe 5e (4) Hieracium Fol, Lanceolatis dentatis glabris 8c. Hierac, Fol. II, DEEL, X., STUK, Iv; (AFDEELa EX HoorDe STUKe Vv. Heractums Verofum, Geaderd,. VI. Piiojella. Muizene Oor. 393 SAMENTEELIGE KRUIDEN, gladde Bladen , byna naakte eenbloemige Steelen en ruige Kelken. (5) Havikskruid met Wigvormige Stekelige Bladen en eenbloemige naakte zeer dikke opgeregte Steelen. | Van deeze drie komt de eerfte op hooge Ges bergten van Europa en op Ysland voor, Zy groeit niet hoog, zo min als de andere , welke mooglyk maar eene Verfcheidenheid daar van is. De derde, een Virginisch Kruid , is zeer fraay , doordien hetzelve de Bladen met Bloed» kleurige Stippen en Aderen getekend heeft, waar van het den bynaam draagt, De Bioem is klein en geelachtig. Lid (6) Havikskruid met effenrandige Eyronde van onderen Wollige Bladen , kruipende Scheuten en eenbloemige Steelen. In ons Nederland zo wel als door geheel Eu- ropa Fol. glabris femipinnatis- Calyce ereto hirlutiefimo. HALL. Emend. N, 96. Heiv. inchoat. p, 21. Ne 49. (5) Hieracium Fol. Cuneiformibus hirtis &c. GRON, Virg. 114. Hieracium Marianum perelegans. PLUK. Maut, roz. (6) Hieracium Fol. integerrimis ovatis fubtus tomentofis &c. Mar. Med. 369. GORT, Belg, 223. KRAM. Auf?r. 232. HALL: Helv. 742. GOUAN Monfp. qiz. DAL:B. Paris. 238. Fl. Suec, 633, 697. R. Lagdb. 124, N 11. Dens Leonis qùï Filofella Officinarum. TOURNE. Jnfl. 469, Pilofella major re- pens hirfuta. C. B. Pin, 22e Pilofella major. CAM. Epite zog. Rilofella et Holeftium Lacung, LOB: dee 479 ING EN B:S4ESR 490 ropa groeit deeze Soort op drooge Zandvelden. IV. Men noemtze gemeenlyk Muizen-Oor, om dat ke de Blaadjes W ollig ruig en hol zyn, in ’ Fransch Hooro- Oreille de Rat ou Souris, in ’t Engelsch Mouy-*TUKe fe-Ear, in ’t Hoogduitsch Meuz-Oor: maar in an de Walfche Taal Velvette, en by ons ook Na. gelkruid of Pilofelle naar den Latynfchen naam, ___% Groeit hooger dan de Alpifche, wier Stene getje, volgens GoUAN, naauwlyks anderhalf Duim hoogte heeft; maar is, niettemin, een zeer klein Plantje , dat men veel je ons op de Duinen vindt. Het heeft dunne Bloemfteelt« jes , omtrent een Handbreed lang, aan ’t eind verdikkende en in een zwartachtige ruige Kelk de Blommetjes bevattende , die van binnen geel zyn, van buiten rood of paarsachtig. Niets gemeener dan dit Muizen- -Oor, vondt de Heer pe GORTER in Velden en lugtige Bosfchen van Rusland, byzonderlyk op de Eilan- denin de Neva-Stroom, Het komt ’er , zegt zyn Ed, , zeer verfchillend voor naar de Groeiplaats, Op drooge dorre Gronden heeft men ’er kleine _ Plantjes van, met enkelde ongebladerde Bloem- fteeltjes. In vette Weiden en op vogtige plaat- fen valt het hooger, met drie of vier Bloemen op ’t erd van ieder Steel , die fomtyds ook één Takje met een Ímal Blaadje uitgeeft, De Bladen zyn fomtyds aan beide zyden glad, meest II, DEEKe Xo STUK» 40e SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. meest van ohderen Hlaairig , met een fyne wit- / ik te Wolligheid (*). Hooro: Dit Kruid heeft zekerlyk een famentrekken- STUK: de kragt, zo fyn en doordringende, zegt Los rn BEL, dat het Water; waar in het gekookt is, fe ongemeen dient om gegloeid Staal te harden, Men plagt het derhalve in Gorgeldranken of ook tegen den Rooden Loop en andere Bloede vloeijingen inwendig, als ook tot heeling van Wonden en Breuken uitwendig te gebruiken, Het heeft een Melkachtig bitter Sap. B, Met een naakte veelbloemige Steng. VI (7) Havikskruid met geheele , langwerpig Ey= tag ronde Bladen „kruipende Scheuten en naake ULLA es À Twyfelaar. te veelbloemige Steelen. _ vit. _ (8) Havikskruid met effenrandige. Lancetvor- Ol mige Bladen, kruipende Scheuten en naak= te veelbloemige Steelene IX, (9) Havikskruid met Lancetvormige onver Cyrofans, deelde Kroonige (*) Flor. Ingr. p. rat. (7) Hieracium Fol. integris ovato- oblangis Ze, GOUAN Blonspe 412, DAL, Par. 237. Fl, Succ, 634, 698. ‘Pilofella xnajor repens minus hufuta, C. B. Pin, 262, (8) Hieracium Fol, integerrimis Lanceolatis &c. PL, Lapp. 282. Suec. 635 699. Rilofclla major eretta altera, C. Be Pin. 262. _ (9) Hieracium Foi. Lanceol. integris Pilofis &c. Hier, Mue rorum anguft. fol. non finuatum. C. B. Pin, 129. Prodr, 67. T. 67. Pilofella montana hispida patrvo Flore. CG. B, Pine €62, Pilofeila minori Flore, J. Be Hist. II. p. 1e4oe ORRM NG ORONIE st Eide 40 deelde Haairige Bladen , byna naakte IV. Bloemfleelen , die aan den voet Haaïrig sed in zyn en Kroonswyze Bloemen, Hoorne ST UKe Tot de Verfcheidenheden van ’t Muizen: Oor otszania behooren deeze drie, waar van de eerfte zo wel *1“#** Zuidelyk als Noordelyk in Europa groeit, de tweede in Duitschland en in Sweeden, als ook in Lapland; de derde in Rusland, Deenemar- ken, Duitschland en Switzerland , zo Li N= „Naus heeft aangetekend. Deeze heeft Bloem- fteelen van byna een Voet, ge!yk de voorgaan- des waar van zy verfchilt door de Bloemen als in Ktoontjes te hebben, gelyk BauniNus zeer wel aantoont. (io) Havikskruid met Eyronde eenigermaate X. getande Bladen , een naakte Takkize Bloem- En fteng, de bovenfle Bloemen voorlykst. Sam Gekaot, Dit groote Muizen- Oor , dat wegens den Wortel gebynaamd is, groeit zo wel in Sibee rie als in Europa , doch in Rusland zeldzaamer, Dit, zo wel als ’t Muizen- Oor en dat men Oortje noemt , vale op Ysland. De Heer Guerin vondt hetzelve met Bloemítengea van een | Voer ‚ (10) Hieracium Fol. owatis fubdenratis See. Covan Mong, 413, GORT. Jugr. 122, HALGs Helv. 744. GMEL. Sib. ile pe 32. Te, 13e Ff. 2. Hieracium Pratenfe latfolim C. B. Pin, 129.’ Hier. latif. preamariâ Radice. j. B, if, Il. pe 1033. Pitofeila mâjor ereéta. C. B. Lin, 262e î Cc IL, DEzLe X, STUE, 402 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV, Voettoteen half Elle , die uit den krans der E fie s Arrr” Wortelbladen voortkomen, gelyk in ’t volgen- Hoorp: de. In Switzerland tekent de Heer HALLER tie de hoogte tot twee Vocten en hooger aan. utiyvee De Steng is regt, geheel enkeld, uitgenomen 7e aan ’t boven=end, daar de Aaeir is van kleine geele Bloemen, met Wollige Stoppeltjes, ge= fteeld , in gladde blaauwachtige Kelken. x. (11) Havik skruid met onverdeelde Bladen , en tin bna naakte, geheel enkelde „ Haairiges CUM. 1 / #. / onnie „Tuildraagende Bloemfteelen. kleurige Bekend is deeze in de Hoven, die het vere fiert met zyne fraaije Bloemen van Oranjekleur. * Is een voortkruipende Plant, welke uit crop- jes van Eyrond langwerpige Bladen, effenran- dig of met weinige Tandjes, regt opfchicten= de ruige Bloemfteelen geeft, fomtyds met een Zydtakje (*), aan den top gekroond met agt of tien Bloemen, die gefteeld zyn , in zwarte ruige Kelken gevat. Zy groeit wild in de Bos- fchen van Switzerland en Oostenryk. (12) (ix) Hieractum Fol. integris Caule fabnudo fimplicisfimo Pilofo Corymbifero. H. Cliff. 338. Upf. 238. B. Lugdb. 124. Ne 9% Hier. Hortenfe Flor. atro = purpurafcentibus. C.B. Pin. 128. Hier. Germanicum. Cor. Ecphr. T. 30. HALL. Helv. inchoats N, so, Pilofella polyclonos. Syr. &c. MORis. Ile rn Tees fee (*) Die heb ik \meermaalen ópgemerkt en het blykt ook in de Afbeelding by MMorifin: des ik hey vreemd vind, dat de Ridder zegt, Caade fimplicisfinage BIEN CG IENS EN STE Ae 493 (12) Havikskruid met een gepluimde byna naak- IV, te Stengs de Wortelbladen flomp Ey- thin rond, effenrandis , gehaaïrd, Hoorn. STUKe (13) Havikskruid met een gepluimde naakte rr 5 + , 7 ‚Gr i7. Steng 3 de Wortelbladen Eyrond , Laag Viale. tandig , glad. jn Gmelin? (14) Havikskruid met naakte veelbloemige ier Steelen , de Bladen Lierachtig , flomps nrs, getand, Joodích. (15) Havikskruid met een naakte veelbloemige „XV: Capenfé. Steng; de onderfte Bloemfteelen hooger : de Kaapiche Bladen langwerpig getand en ruuw. De bynaamen toonen de Groeiplaatfen aan, van deeze vier Soorten , die allen de Stengeijes een Voet of minder hoog hebben, en meer of min naar het Muizen - Oor gelyken- Zy draa gen op den top van het Stengerje veele Bloem. fteeltjes, die te famen een Pluim mazken. Het Joodfche evenwel, dat in Paleftina gevonden is (12) Hieracium Caule paniculato fabnudo Ec. GRON. Virg, IL. p. 114. Hier. Marianum Pulm, Gallice fubrotundo folio. PLUK. Mant. T. 420. f, 2. (13) Hieracium Caule nudo paniculato &c, Hier, Fol. fe nuate-dentatis &c, GMEL, Sih. II, p. 23. T‚ 8. f. zo (14) Hieracium Scapo nudo multifloto Fol. Lyratis obt. dent. Am. Acad. IV. pe 328. (15) Hieracium Caule nudo multifloro, Ped. infer. altio= zibus &c. Am. Acad, VI, Aft. 45: Ge2 Me DEEL, Xe STUG, 424 SAMENTEELIGE KRuUIDeEn. IV. is door HassELQUIST, heeft maar van vyf Bankak: tot zeven Bloempjes, die gesl van Kleur zya, Hoorpe gelyk in de anderen. STUEe Fzaale _C. Met een gebladerde Steng, Weekuryues ri 16) Havikskruid smet een opgereste Stengs XvI &STE5 8 ‘Hieracium de Bladen overhoeks Lancetvormig naakt ; hora getand; de Bloemfteeltjes zeer dun, Gepluimd, { ! te (17) Havikskruid met de Stengbladen lang- rida werpig ‘getand en glad, de Worielbladen Did? Se jk Langtane Lancetvormig onverdeeld, | dig. ek (128) Havikskruid met een gebladerde Takkige ze Steng; de Bladen Lancetvormig Liniaat d ein byna effenrandig. wit. In Kanada vondt Kar Mm de eerfte van deee ze drie, met de Steng een Voet; op ’t Geberg- te, by Weenen in Oostenryk, de Heer Jac= QUIN de tweede , die uitmunt door haare lan= ge Srtengbladen , met lange kromme Tanden ingefneeden , hebbende een Stengetje van een Span. Men vindt daar van, by hem, een fraai- je 16) Hieracsum Caule ereto, Fol. alternis Lanceolatis &c. Cz) Hieracium Fol. Caulinis elongato-dentatis &c. Jacg. Wind. 273. Te 7. Hieracium Alp, pumilum Chondrille folio. C. B. Pin. 129. Prodr. 64. (13) Hieracium Caule Ramofo foliofo &c. R. Lugdb. 1253 Jacq. Vind. 273. T. 6. Hieracium Phalangii foliis. VAILLe Mem. de 17zt. p. 134. Hier. Mont, Asphodeli foliis ‘acus minatis. BOGC. Muf. 147. En 106. BTN GEN EST Me 40 je Afbeelding, zo wel als van het Preybladige IV: Havikskruid, dat naguwlyks hooger geftengd han is, komende ook op de Alpen van Italie Boorn. en Welliferland voor. De Heer HaALLERSTUK. h AE Polygania fehynt het onder de Switzerfche Planten te Evans bedoelen (7). ‘Het heeft de Bloemen zo wel als ’t voorige geel, maar met gladde Kelken, > {19) Havikskruid meteen Takkige Steng, de _xrx. Wortelbladen Eyrond getand, het Stenge Hersten blad kleiner. Longe- kruid. Op oude Muuren en Wallen der Steden , als ook op Puinhoopen en andere Steenige plaate fen ; zelfs op drooge Zandige Gronden en in Bosfchen, groeit dit Kruidje, dat men, mis- fchien wegens de Vlakken der Bladen , Fran/ch Longekruid noemt. Het valt grooter, kleiner , met {*) Helv. inchoat. Tom. 1. p. zo. Sp. 48. (19) Hieracium Caule Ramofo', Fol. Radicalibus ovatis ° dentatis &c. Gokm. Belg. 223. Fl. Suec, 637, 701. GOUAN, Mlonsp. 423. HALE. Helw. 745. H. CUf. 333. R. Lugdh. 123. N. 7. GORT. Zner, 123, GMELe Sib. Il. p. 25. Hiere Ceule Ramofo Fol. dentatis. Fl Lapp. 284. & Hier. Mu- rorum Folio pilofisfimo, C. B. Pin, 12). @, Hier, Mur. lae cinistum rinus Pilofum.-C. B. Pip, 129, Pulmonaria Gallica famina, TAB. Hiff. so4. y, Hieracium, macrocaulon hirfutum Fl. magno. Ray. „4ng/. lil. p. 169. Pulm. Gall. Flore Hiee racii. LOB. le. 587. d, Pulmonaria Gallorum retuudifolia lavior. BARR. Ic. 342, Cc 3 U, DEEL. X, STUK, 4065 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Is AFDEEL. XX. Hoorp- STUK e FEgaale Veeiwyve- 7je met breeder of {maller , langwerpige of ronde, geheel effenrandige of gekerfde Bladen naar de Groeiplaats. In Europa niet alleen, en in Rus. land , maar ín Siberie, tot op ’t Beerings-Ri- land, is dit Kruidje waargenomen, dat aldaar: in July bloeide, Het heeft op de Bladen fom- tyds zeer veel, fomtyds weinig of in ’t geheel geene ruigte. De Steng is, naar de Verfcheie denheden, of naar den Grond , waar in het groeit, van een Handpalm of der half Voet tot twee Voeten of cen half Elle hoog. De Verfcheie denheden zvn zeer duidelyk afgebeeld door T ABEENAEMONTANUS, die dit Kruid Buch- kohl, dat is Beuken -Kool noemt, en ‘er, in= wendig , een byzondere kragt tegen Longe- Kwaalen aan toefchryft, en uitwendig tot hee= ling van Wonden. Hierom werdt het zelfs Gulden Longekruid geheten. Het geeft Melk , en heeft een famentrekkende hoedanigheid, gee Iyk andere Soorten van dit Geflagt. Myopho- _Zonderling is nog dit Kruid , wegens zekeren TDN. Muisdraa- gend. ruigen Krobbel , van gedaante als een Muis, die gezegd wordt aan hetzelve te groeijen, en weshalve het Myophoron van fommigen is ge= poemd. Gedagte Autheur hadt ’er veel naar gezogt , doch nooit die Plantmuis. gevonden, Zo'zy voorkomt , dan is zy veroirzaakt door Gall- Infekten (*). | (20) (*) ER Galla ab Iníetis generata, Fl, Succ, IL. p- 273» Farnn. BU UNTG B NB STI z09 (ao). Havikskruid mes een gepluimde Stene; IV. de Bladen omvattende, getand en glad; de PDEELe Kelken Siekelig. Hoors- STUK In Moerasfige Bosfchen der Noordelyke dee- _ xx. Hieraciuns. Jen van Europa, en zeer overvloedig in West- pajud)- gothland, is door LixNa us deeze gevonden „/e*% © * Moerasfig: die door het gezegde van de andere verfchilt doch ’er anders zeer naby komt; zo dat het, gelyk zyn Ed, erkent, wel eene Verfcheiden- heid kon zyn, uit de verfchillende Groeiplaats gefprooten. Een dergelyk Havikskruid vondt de Heer HALLER ig Switzerland , met de Steng twee Ellen hoog, fomtyds op Moerasfige plaatfen, doch ook in ’t Gebergte (*), Hier - mede acht zyn Ed. dat overeenkomftig ,’t welk de Heer GMELIN afbeeldt , als aan de kan- ten der Berg-Bosfchen van de Rivier Jenifea in Siberie voorkomende, en aldaar de geheele Maand July bloeijende, Doch de Ridder heeft dit tot de volgende Soort betrokken, (ei) Faure Succ. IT, N. 950. RUPP, Fen, HALL. pe 202, &ce Zie deeze Natuurljk: Hiflorie, Ie. De XII. STUK, bladze x15= i17e (20) Hieracium Caule Paniculata &c. Gorr. Belg, 224e Tugr. 123. Fl, Luapp. 285. Fl. Succ. 638, 702, Hietacium Cichorei folio. Jt. Wzoth, 32. Hier. Mont. latifol. glas brum minus, C, B. Pin. 129. Moris, Hij?, Ill, pe 694 Sa Ei sf ada (**) HELV. Inchoat, p. 19. CC 4 u. DEEL: Xx, STUK. KO3 Hoorpe STUKe XXI, Hieractuns JS yrätum. Lierbladig. XxX Cerinthoi= des. Rondbige dig. XXII. Azplexin caul? Cmvat- tend, « ik 4 Kin SAMENTEELICE KaurdeEy, (ar) Havikskruid met een veelbloemige Steng , Lierachtige gladde Bladen, de Kelken en Bloemfteelen ftekelig, (22) Havikskruid met de Wortelbladen ftomp_ Eyrond getand; de Stengbladen langwer- pig half omvattende. (23) Havikskruid met de Steng omvattende, Hartvormige een weinig getande …Bla- den „ eenbloemige ruige Bloemfteelen en, Takkige Stengen. Deeze drie, waar van de twee laatften , door. den vermaâa rden TOURNEFORT > in de Pyre- neefche Bergen waargenomen zyn, verfchilden, door het Loof te veel, om tot de voorgaande Soorten thuis gebragt. te worden. De laatfte komt wederom zeer naby aan de volgende, maar is dunnetjes befprengd met Haairtjes, die aan de toppen Kliertjes draagen. Zy heeft de Steng geftreepr, de Bladen wederzyds groen met fpitfe Tanden en de Pluim eenigermaare. Wollig. (24) (21) Hieractum Caule maltifloro , Fol. Lyratis glabris &c. _ Hier. Cavle Ramofo &c. GMEL. Sip. Il, p‚ 24. T. 9. (22) Hieracium Fol, Radicalibus obovatis denticulatis &c. R. Luwgdb. 124. Hier. Pyrenaicum Fol. Cerinthes latifolinm. TOURNE. Jn/l. 472. ilt (23) Hieracium Fol, amplexicaulibus Cordatis &c, He Clf. 387. R. Lugdh, 123, Hier. Pyren. longifol, (& retune difolium) amplexicaule. TOURNE. (nfl. 472 « S Y N GE N E $ r ‘Ai !400 (24) Havikskruid met de Steng omvatiende IVe Bladen , die [lomp Eyrond langwerpig en ann ai agterwaards getand zynseen enkelde Steng din en ruime Kelken, STUKe XXIV. Tot deeze Soort, welke van de gezegde Ber- aa sed gen haaren bynaam heeft, en onder verfchil. openen JD ree lende gedaanten voorkomt, (zo dat zy als een neefch. wear middelflag tusfchen het Bitterkruid en dit zo / wel als % volgende Gef lagt zig vertoone, ) be- trekt de Ridder thans , voorftellenderwyze en tot nader onderzoek „ de dus bepaalde Krui- den, B. Havikskruid met Lancetvormige , de Steng omvattende getande Bladen, eenzaame Bloemen, Bitte en ruime Kelken (*). M áttte kruidig. C. Bitterkruid van de Pyreneen , met ruime Cc. Pilofum. Bloems gaand. (za) Hieracium Fol. amplexi - caul, obovato = laciniatis &c, Syfl. Nat. X. pe 1195 (B) Hieracium Fol. Lanceol. amplexi- eaul, dentatis, Flor. folit. Calycibus laxis, Sp. Plant. 1129. H. Clif, 387. R. Lusdb. 193. N. 4. Hier. Pyren. Blettariz folio, minus hire fatum. TOURNE- JafB.- 472. (*) De figuur der Blommetjes van dit Havikskruid, wel« ke: vyfpuntig zyne is, tot een Voorbeeld ivan deigelyke Tongblommetjes, door den Heer D. BERKHEY zeet duide. Iyk in Plaat vertoond. Zie zyne Tab. 3. Fig. 27, 28. (C) Pictis Pyrenaica Perianthiis laxis. Caule Pilofo &cc, Sp. Plant. 1:15. Hier. Pyc. Blattariz folio minus Pilolum, HeRM,. Parad. T. p. 184. Ge 5 Il, Dazgr, X. STUK, IV, Arverb. xXÁ. Hoorp- STUKe D. Auftria= EWI Gasten. ryks. E. 5 Hetverie CIL. ie Swite zerich. 410 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Bloeinkasjes , een Haairige Steng en Tandwys uit gehoekte Bladen. D. Hondsbloem van Oostenryk, met langwerpige gekartelde Biaden , een zeer ruim Omwindzel en fte, kelige Kelken, E. Havikskruid van Switzerland , met de Steng om” vattende , fyn Zaagtandige, fpitfe Bladen. Op de Gebergten van ons Wereldsdeel , naa- melyk, komt het Havikskruid onder zo veele gedaanten voor, dat de fchranderfte Kruidkene ners daar door byna in verwarringe gebragt zyn5 gelyk men uit de laatfte Waarneemiagen van den Heer HALLER kan opmaaken , die desaangaande dus fpreekt (*). s) De geheele Klasfe der. Tongbloernigen “> heeft die moeielykhsid, dat.de Bladen in „, Vinnen, Tanden en Ruigheid fpeelen. On > der allen nogthans is deeze Plant de moeie- ss Iykfte, Want , hoewel de infnyding der 9, Bladen aan den voet met groote fpitfe Tans » den een foort van Kenmerk uitlevert , komen >, zy ook niet zeldzaam geheel zonder Tanden , » ED of rond of langwerpig voor. Bovendien ss is (D) Crepis Auftriaca , Fol. ebtongs Denticulatis &ce Jacq: Wind. 270. (E) Hieracium Fol, nad paga &c. HALL Eel 7á9. Hier, Alpinum afperum Conyza facie, Ge B. Pina 128 | (*) HeLv. inchoat, Tom. Le p. 19e es / Su N86 E N E & IT A 41I „ris de naakte en de gearmde Geftalte van de N IV. Steng ook niet beftendig. Dus zou ik ligt * TDEELs ER) sstoeftemmen , dat onder de Verfct Heidenhe oek. „den, welken ik hier befchryf , waare Soor"TUE Polyzamia , ten kunnen verholen zyn. De vermaarde zals, LiNNAus, nogthans , laat ’er Bsehen toe en tekent met reden aan , dat zelfs het Moe- „s rasfige Havikskruid eenige nn van ‚ het Longekruid hebbe” (C°). (25) Havikskruid met een Takkige gebladerde xxv. Hier actums Steng en ruige Bladen: de Wortelbladen® alla Lancetvormig Eyrond getand: de Steng. Pluizig. bladen omvattende Hartvormig. De ruigheid, zo wel als de Geftalte, onder- fcheidt deeze aanmerkelyk, die op de Bon: | ten van Boheme , Oostenryk € en EE groeit , (*) Dit acht ik hier toepasfelyksrt , hoewel de Heer HAL- LER het juist niet ten opzigt van de laatíte Plant zegt, die ook uit hem verkeerd aangehaald is „want p. 749 vindt men ‘er geene van dien naam en p. 747, in plaats van acútis, Subhirfutis. Ook Íchynen Bladen, naar die van de gewoone Conyza gelykende, niet zeer {pits te kunnen zyn. Ik vind het naauwiyks wederom in zyn laatfte Werk , alwaar een ongemeene verandering is gemaakt , in de Soorten van dir k Geflagt. C25) Hieraeium Caule Ramofo Foliofo &c. Jacq. Vind, 271. Hieracium Alp. larifolium willofum, magno Flore. C. B. Pin, 128. PLUK. Alm. 184, Te 194. É. 2. Hier. Alp. 5. vil- lofum. Crus. Zijl. vir. p. 141. Hier. 5. Pant. 643, 644 HALL: Opusc. 146, Herv, inchoat, Tom, Ie P‚ 18. N, 44. enn. Ie Dazr, X, STUKe 4t2 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. groeit, zynde door Cr us1us, onder den naam Dea van Ruig Havikskruid der Alpen, zeer wel af- Hoorp. gebeeld, Het heeft de Steng ongevaar een STUK. Voet hoog, vry dik, en ruig, zo wel als de plee Bladen, zynde een Melkgeevend Kruid, dat in ry ____de Valeijen der Alpen fomtyds wel drie Voeten of een Elle hoog voorkomt, zo de Heer HarreRr aantekent. De Bloem is van de- grootften in dit Geflagt , vervat in een ruige zwarte Kelk , die met witte Haairtjes gebaard is , hebbende s gelyk over de geheele Plant, geele Kliertjes aan ’ end, XXVI. (26) Havikskruid met Lancetvormige gefchaar- Flieraciums Glutine- __ de ruuwachtige Bladen ,de Bloemen Kroont= {uto Md ADA g enen geswyze In Provence groeit deeze, die-een Jaarlyks Gewas is , daar de voorigen meest, wat den Wortel aangaat ; overblyvende Planten zyn. LiNnNaus zegt, dat hetzelve de Bladen zagt en Lymerig heeft, ’t welk tegen de bepaaling fchynt te ftryden. BAUHINUS, die de Groeie plaats by Marfeille in Provence aanwyst , maakt daar van geen gewag. De Steng is een Voer hoog, met Lancetvormige Bladen , en het munt door de kleinte zyner Bloemen uit. (7) (26) Hieracium Fol. Lanceolatis runcinatis feabriusculis Ec. Hier. Dentis Leonis folio Floribys parvis. C, B. Pine 527. Prodr, 63. GER. Frea. 169, OU CN: GOE NE 8 1 A, A13 (27) Havikskruid met een reptopfbaande veel. IV, bloemige Steng, Lancetvormige getande Bla- SF bk den en Wollige Bloemfteelen. Hoorp- STUK (28) Havikskruid met een Takkige gebladerde xxvrr. Steng-en half omvattende langwerpige uit- ie Hirrachuns Kaluzit. gezulpie flekelige Bladen, Penfylva- nifch. (29) Havikskruid met een opgeregte veelbloemige Xxvur. Steng en Eyrond Lancetvormige getande , ROE de Sten half omvattende Bladen. sen Ede XIX. De bynaamen wyzen het moederland aan van shuma. deeze drie , naar malkander gelykende , waar Savoyich. van de tweede Schoon Takkig Sprengeriaanfch Havikskruid in ’t Werk van BAumanus is getyteld. Zy was, naamelyk, te Heidelberg in de Tuin van den Apteker SPRENGER ver- zameld, en hade de Steng meer dan anderhaif Elle hoog. Zy was geheel ruig met geele Bloemen. Die, welks Savoyfche gebynaamd is, verfchilt weinig van de volgende. ( \ (30) (27) Hieracium Caule eretto multifloro &c, C23) Hisracium Caule Ramofo Foliofo &c. Re Lurds. 123e ‚ Hier. pulchrum Ramofum Sprengerianuin. J. B. Hij, II. p. z026. MOAIs. Ill, p. Ós. S. 7. T. 5. f. 17, (29) Heracium Caule ereko multiflsro Bec. R, Lugdh. 124, Hi, Upf. 2138. Fl. Sue. Il. N. 703. Hieracium Fruticofum Jatifol. hirfutrum. C. B. Pèt, 129. Hier. Sabaudi varietas prie ma. J. B. if. Il. p. 1o3e. 1E. DEEL. Xe STUK.) IV. ÁrDEEL. xX. HooFD= STUKe XXX, Hiieractum, Dmtelta zun. Kraa B 414 SAMENTEELIGE KRUIDEN. (zo) Havikskruid met Liniaale eenigermaas te getande verfpreide Bladen, de Bloemen Kroontjeswyae. Dit laatfte is het Groot of Heefter « Haviks- kruid , dat door geheel Europa tot in Sweeden . Lapland ;, ja ook in Rusland en Siberie gerzeen js op drooge Velden en Zandgronden. Hy ons komt het veel aan de Dykjes en kanten der Vegen omtrent Zwoll, op den Ésfenburg buis ten Harderwyk, in de Wouden van Vries- land, als ook op de Duinen aan den Weg, van het Kraaijenest naar Schaaphals, buiten Haar- lem, voor. Van den Havik , in ’t Griekfch Hierax , isde naam ontleend, om dat die Vo- gels, zo Prinius melde, door het Sap de duifterheid der Oogen wegnamen. Hierom noe. men het de Franfchen ook Accipitrine , de Engelfchen Hawkweed, Het heeft de hoogte van omtrent een Elle, een harde ruuwe Steng , die door de zwaarte fomtyds over zyde hele, met fmalle fterk getande Bladen, ook wel One getand, ruig of glad, draagende een Kroon van geele Bloemen in blaauwachtige Kelken. Hier EE (30) Hieracium Fol. Linearibus fubdentatis fparfis &c. Gort. Belg. 224. KRAM. dufir. 232, GOUAN, Monsp. 413. GMEL. Sib. Il. ps 25. Fl. Lapp. 2874 Suec. 639. 704. H. Cliff. 387. R. Lugdh. 123. Harn. Helv. inchoat. I. 15. Hie- tacium Frut, anguftifol. majus. C‚ B. Pie. 129. Hier. Sabaus Cum. DALECH. Hift. 570. clier. primum. Dop. Pempê, 63e Hier. alt. geandius. LOB. Ic. 240, DEMEN GG ELINE STA 418 op volgt een zwart , geflreept , langwerpig, iV. _ vierhoekig Zaad, welks Pluis de Haairtjes , by- Árpïte pa als een Koorn-Aair, digt en fchubbig met Hoorve puntjes gebaard heeft (*), Voor ’t bloote Oog „STUE. evenwel , komt het voor als een eenvoudig rn Haairig; Pluis, Dit Kruid, dat men in Sweeden Aolanater noemt , is zwaar van Reuk, en de Bloemen worden ’er gebruikt om een fchoone geele Kleur te geeven aan de Wolle (4). De meeste Soorten van Havikskruid hebben dit gemeen, dat haare Bloemen opwaards ge- keerd zyn. Men vindt’er in de heete Lugtftreek weinigen. Geene Westindifche en maar één Kaaps vind ik opgetekend. De Heer N. L, BuRMANNUS heeft een Javaanfch in Plaac voorgefteld , welks Kenmerken niet zeer bìyk- baar zyn. GaARrcIiN hadt hetzelve Melkdiftel met paarfche Bloemen , getyteld, In Noord= Amerika vallen, als gemeld is, verfcheide Soor- ten; zo ook in Siberie: des veelen de koude Gewesten beminnen. Hier hebben zy ook in ’t algemeen de eigenfchap, by fommigen ge- meld, dat de Bloemen *s namiddags al vroeg zig fluiten , en als verbergen voor de Avondlugt. Het (*) Zie deszelfs Vertooning door ’t Mikroskoop , BONANN, O5f Fig. 98. (4) Fruticofa Hieracia flavo Colore tingunt, HALL. 4i/e Vide Fl, Suec. II, & 1e. Scan, 342e Ii. DEEL, Xe STUKe 416 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV, Het laatstgemelde komt aan de Rivier Jenifea en zeer dikwils voor, met Stengen , die wegens Hoorp- het ftecken van Infekten geknobbeld zyn. ST Ule Egaale CRE P 18. Hondsbloeme Veel wyvêsn Ef Die Geflagt heeft mede eeh naakten Stoel: de Kelk is gekelkt met afvallende Schubben; het Zaadpluis gepluimd met een Stammetie, Het bevat veele Soorten , die , wegens de . Bloem tot het Havikskruid zyn betrokken ge- weest, doch in Geftalte ruim zo veel naar den: Melkdiftel of het Paardebloem gelyken, In- zonderheid komen de Hoofdjes, met het Zaad. pluis , veel met het laatfte overeen. Ik zal den Griekfchen naam Crepis , behoorende tot hee Kruid dat men in ’ Franích Crepie noemt , hier voor befchreeven ; derhalve met Hondsbloem „ gelyk men ook wel de Paardebloemen tyrelt, verduitfchen. \ PE (1) Hondsbloem met Eyronde onverdeelde, Pygmaa. eh en. Pluizige gefleelde Bladen en leggende Stengen. mr. (a) Hondsbloem met Vindeelige. gekartelde Bur ffolta,. vinblas Bladen en een naakte Steng met weinige dig, Bloemen. (3) Pp (1) Crepis Fel. ovaris integris Villofis , Petiolatis &c. Syf?t, Nat. Xl, Gen. 914. p. 524. Vig, XIII. p. 599. Hier. Alp. incenum Saxatile Brunelle Fol. integcis, Bocc. Zfu/s II. p. 33. TT. 24, (z} Crepis Fol. pinnatifidis crenatis &c. Hier. Siculum Buts fa Paftoris folie. Boce, Mes. II, pe 142 5 io5 & It 4 SAN GE NE Ss 1 Á AI? x {3} Hondsbloem met de Omwindzels langer IVe dan de Kelk en verfpreide Borflelige Schut. “TDEEE: Lene Hoorn: S [oe STUG: Van deeze drie is de eerfte óp de Alpen van nr. Italie, de tweede by Sicilie , waargenomen, es De laarfte groeit op de Zandige Zeekust, za Gebaardy van Ttalie en Sicilie , als van Languedok by ‘Montpellier en elders. Men vindt het ook in de Bosfchen van Provence. Het is een jaars Iykích Gewas, onder deeze Planten zeer by- zonder, niet alleen wegens de uitfteekende Om: windzels, die een Krans maaken rondom de Bloem, maar ook doordien de Blommetjes in de Omtrek geel en in ’t midden donker paarfch zyn. Het heeft de Zaadjes Spilrond , met een zeer fyn Haairig Randje gekroond en voorzien met twee enkelde lange Bortfteltjes. (4) Hondsbloem, dat de Omwindzels rappig ; zo lang als de Kelken, de Bloemen getuild heeft met Eyronde Blikjes In _ (3) Crepis Invol. Calyce longioribus Sé. GovAN Monsps 424. H. Cliff. 387. Hier. Calyce barbato. Cor. Ecphre IIe Pe 23. Te 27. f. 1, Hier, Boeticum mijts, HERM. Par, Te Pe 185e L| (4) Crepis Involucris fcariofis longitudine Calycis &cs Hier. Mòönt, Rapifolium. C, B, Pin. 129. Prodr, 65, RAJ, Haft, 237. B, Cichoreum Pratenfe hirfutum Veficarium. C. B. Pin, 126, Cok. Ecphr. I, p. 238. Te, 237. | Dd 24) El. DEEL4 Xe STUKe L IVs Peficarias Blaazigs “418 SAMENTEELIGE KRUIDEN. JV, In Apulie groeit dit Blaazig Hondsbloent , AFDEEL, gat veel naar de Suikerey gelykt, tot het wel- Hoorp. ke ook dat Kruid , met Loof als def Raapen , ighaek t welk GC, BAuninNus zegt op den Berg peebuyve- Wasferfall voort te komen, wegens de gelyk- 77 heid der Bloemen is thuis gebragt. Zie daar om wat reden LINNEUs de Groeiplaats ook in Switzerland gefteld heeft ‚alwaar HAL LER dit Blaazige nooit hadt gevonden (*), Vv. (5) Hondsbloem dat de Omwindzels rappig s in | van bangte als de Kelken ‚ de Bloemen een- Alpifche zaam heeft. Deeze, die zeer naar de Endivie gelykt , was door den Heer GMELIN uit Zaad geteeld, die de Steng bevondt van een Voet tot byna een Elle hoog te zyn. Natuurlyk valt “hee in Italie. De Haairige Kelk is met dorre Blaad- jes omtingd en de Bladen zyn omvattende. aid, (6) Hondsbloem. met de Steng omvattende Roodbloes ì Lierachtig gefchaarde Bladen. mig. í | In Ee HEIV. Inchöat: T. Ip. 14. ie Cs) Crepis Inval fcariofis longitudine gal &c. Rs Lugdh, 126: N. 1. Hiétacioides apnua Endivie' folio, Cap. magno. VAILL. Adem, 1721. p. 246. Hier, Alpinum Scors zoneie folio, “TOURNF. nfi. 472, Leontodon Cal, toto Ereto Bic. GMEL- Sib. p. 16. To 5e (6) Crepis' Fol. vamplexicaulibus Lytato « ruricinatis. #. Cliff. soo. Upf. 239. GOUAN Mdonsp, 414. Hier, Fol Caul. finuatis, H. Cliff. 333. R. Lugdb. N. 2. Hieracium Dentis y Leonis folio Fl, (uaverubente, TOURNE. Zaft. 350% E Bra NRN CGENNEusutii Ard « În Atalie fchynt de Groeiplaate van deezete IVe gyn, die het Pluis meteen Stammetje heeft , ÂFDEEE als in de twee voorgaanden ; ’t welk tot dit Hoorp: Geflagt behoort. De Heer Berxney hecftSTUEe | Polyzamià hetzelve afgebeeld (*). | ein (7) Hondsbloem met Winswrys -gefchaarde vn epss ruige Bladen en getande Bladfteelen. pale KVA, / Stinkende In Duitfehland , “Vrankryk „ Switzerland 5 groeit dit Stinkend: Hondsbloem , op de Vel- den en aan de Wegen, . Het heeft die eigen- {chap met het voorgaande gemeer , datde Bloe- men :khikken. eer zy oper «gaan. By den Wortel heeft het veele diep gefchaarde Bla: den, aan % end driehoekig, zeer ruuw en ruigs zo wel äls dé Steng, die dik is, Takkig en. gebladerd » omtrent een Voet hoog, DeStengs bladen zyn omvattende , halfvinnig en getand. De Bloem is geel, van buiten paarfch,en groot. . De Zaaden hebben ook een lang Pluis - Stam- metje, Het Kruid heeft «een onaangenaamen Geur , welken fommigen by dien van Bevergeil vere (*) In zyn Ed, meergemelde Disfertatie , Tab, 6, Fig,8 _€7) Crepis Fel. runcinato-pinnatis hirtis 8&c, R. Lugdb, 126. N, 4. GOUAN Jfonsp. 414. Hieracinm Caftorei odore Monspelienfiam. MZagn. 129, T. 128. Hier. maximum Erg- ce folio. TOURNr, /n/?. 469. Jacobea Sylv. comentofa Cie chorei fylv. folio. Moris. Hef?. (Ut, Pp, 1og. Senecio hirfue tus. C. B. Pin, 131. Erigeron tertium, Don. Pempt, bede Etig. tomentofum, Log, Je. 226. Dd a EL. DEEL, Xe STUKe 420 - SAMENTEELIGE Kruipen, IV. wergelyken. Anderen geevén ’er den Reuk van AFDEEL. pierere Amandelen aan, drost (8) Hondsbloem met phrep Bladen, de on- VIIt. derften Eyrond geoord , de aenlln Pyl. Pek vormig 5 de Steng verfpreide Jlyve Bor- Auuwe flels hebbende, | ‚Op Sicilie , als ook in de Levant, groeit deeze Soort, die een zeer ruuwe ruige Steng , met Borftelige Haairen bezet, en Bladen als de Suikerey heeft, met kleine geelachtige Bloempjes. De Kelk is klein , Eyronden Bekelig smet een kleiner buiten - Kelkje, van Vliezige afvallende Blaadjes, 1x: __ (9) Hondsbloem met onverdeelde, omvatten. Fran de, langwerpige Bladen ;de binnenfte Kelk en als met Leedjes gebandeerd en flekelig , be= flaande uit Schuîtachtige Blaadjes. In de Upfalfche Tuin is deeze , die de Steng een half Voet hoog en Fakkig , den buitenften Kelk half zo lang hadcals den binnenften , welke uit dertien evenwydige Blaadjes beftondt , waar- genomeu, De Bloem was geel , van buiten _ paarfche t €82) Crepis Fol, dentatis „infer. ovato-auriculatis &c. Hies raison Sicula, Cichorei folio „ Flore parvo flavescente. VAILL. Alem, 714. (9) Crepis- Fol. integris amplexicaulibus , oblongis , cel, intere torulofovarticul, hisp. Fol, Cymbiformibus, Mfantp as. OWN OG E NiE/S TOM 421 paarfchachtig. Men wist de plaats der afkomst En niet. Eik Heorpe _ (zo) Hondsbloem met omvattende, langwer- sur. pige, gerimpelde , van onderen getande _X. Ô RA Bladen ; een ruige Steng ; den Kiel der Sibiescan Kelken gehaaird. Siberifche Dit Siberifche Kruid fchynt meer naar die, welken onder den tytel van Pyreneefch. Ha- vikskrgid voorgefteld zyn , te gelyken. De Bladen zyn fterk geaderd, ftevig en zeer ruig; het Pluis heeft geen Stammetje, zo min als in de beide volgende, __(1x) Hondsbloem met Lancetvormige gefchaare … Xt eéFornne, de, ongefteelde, effene Bladen, de onder= der Dae flen getand, nn Dit Kruid, hoe gemeen ook in ons Werelds- deel, in Rusland en Siberie, of op de Daken , of (1o) Crepis Fol. amplexic, obl. rugofis inferne dentatis, Caule hirto , Cal. Carinâ Giliatis. Sy/Z. Nat. Vez. Xllle Hieracium Caule Ramofo Foliis firmris. GMEL. Sibe II. pe 26, Te Io, (11) Crepis Fol, Lanceolato'- runcinatis &c, GORT. Belg. 224. KRAM. Aúflr. 233. GORT. dngr. 124, GMEL. Sibe IIs p. 28. DALIB. Paris. 238. Fl. Suee, 640, 705. Lapp. 286» HL, Cliff, 337. Hieracium Chondcille folio hirfutum & gla= brum, C. B. Pin. 127. Hier. fecund. TABERN. Hit, so6. &c, Hier. Fol, et facie Chondrille, Log. Ie, 239. @, Dentis Lee« mis-tertia fpecies, Dop, Pempt. 636, Dd 3 1. DEKL. Ze STUK e 423 SAMENTEELIGE KRUIDEN, ÏV. of op allerley woefte plaatfen, voorkomende ; is dn is niet zeer kerbaar , om dat het de. Bladen Hoorp ruig of glad, weinig of veel ingefneeden, ook STUK. breeder of fmaller heeft. Zelfs acht de Heer vibe HarteRr het zeer naby te komen aan het re Stinkende , den Reuk alleen uitgezonderd en dat het dikwijs hooger groeie, Het Raap- bladige van BAUHINUS , voorgemeld, zegt hy van verzekerd te zyn, dat een zelfde is: Men noemt het hier te Lande Wilde Suikereys dewyl. het in Geftalte naar dezelver; of ook naar de Condrille, gelyke, Hetzelve komt by deeze Stad en om Utrecht op vogtige plaat- fen voor , doch fchynt te verfchilien van dat gene, °% welk in Sweeden gemeen is op alle „Daken en‘dorre plaatfen , daar naäuwlyks an der Onkruid groeijen wil, Zie hier wat de Bid. der van deeze Soort. zegge. 5, Geene Plant is gemeener dan deeze, geer ss ne’ meer in maakzel en gedaante verander- s, yk, geene meer verward met gelyknaami „gen. In een vrugtbaarer vetter Grond komt „> het Kruid voor , gelyk het van TABER- > NEMON T is afgebeeld ; doch in een mage- „te Grond, of naauw beperkt, een Voet 3, hoog „ met Liniaale Bladen als van Herts- s‚ hoorn , die eenigermaate getand zyn, of s, maar een Handbreed hoog , met Bladen als die »» der Paardebloemen gefipperd” (*) (re) (#) 'e Is zeker dat de Afbeelding van LOBEL , hier, zo wel SY NC E N E 8 TI A 423: (12) Hondsbloem met 'gefchaard indeelige. k ruuwe Bladen, die aan den Voet van bo- ven getand zyn, de Kelken gedoornd. De tweejaarigheid onderfcheidt , volgens den Ivs: ° Ar EDEELa XX. Hoorne STUKe edi Crepis Ridder , deeze , welke zyn Éd, in het gedeelte „inks, van Sweeden, dat men Schoonen noemt, over: aak vloedig vondt. Zy heeft de Steng, zegt hy, hoekig, ruuw , maar broofch, van eens Mars langte of vier Voeten hoog. De Kelk is over» langs gedoornd met zagte Stekeltjes en ge. fleufd, Zy groeit in andere zelfs in de Zuide- lyke deelen van Europa , doch of zy tot de voorgaande betrekkelyk zy , is duifter, Ver. fcheide gelyknaamigen van deeze heeft Har. LER daar thuis gebragt , in ’t byzonder hect Raketbladig, ruig Havikskruid van J. BAu- HINUS , maar een Voet hoog, welks Af. beelding of befchryving door Linneus ge- | zegd wel als die van Doponeus, door my op *t Gezag van den Heer DE GORTER bygebrapt , naar die van TABERNEMONT wel wat gelyke, doch de laatfte verfchitt te zeer en in bei- den komen de Kelken, die by den laatften goed zyn, niet met dit Geflagt overeen. (12) Crepis Fol. runcinato « pinnatifidis fcabris gc. Govan” Monsp. 414. GoRT. Jugr. 125. FL Suec. II. N. 706. Crepis Scanenfis, Ze. Scan. 171. Hier. maximum Chondrille folio afperum. C. B. Pin. 127, Prodr. 64, Hier. Eruce {olie hisfutum. y. B. Hif. MI. p. toz5, bene. Hieracioides Fol, varis fubasperis, Caule altisfimo feliofo unifloro, HALL, Helv. 754. | Dd 4 IL. DEEL. X, STUK. IV. Arperr. ed: Hoorpe STUK. XIN, Crepis B irense Graene bladig. XIV, Diofsoria dis. Van ouds bekend, XV. Palchra. Schoon. 424 SAMENTEELIGE KRUIDER zegd wordt goed te zyn, De nieuwe Plant á door den Heer CrrNar by Bafel ontdekt, hadt gedoornde Kelken (*, Cr3) Hondsbloem amet gèfchaarde gladde , de Steng omvattende Bladen en cenigermaate Wollige Kelken, (14) Hondsbloem met de Wortelbladen gen Jchaard 5 de Stengbladen Piekvormig; da Kelken eenigermaate Wollig. TAR (rs) Hondsbloem met Pylvormige fyn geta | de C*) Crepis Calycibus smutricatis. HALLe Helv. inchoat. ps 14. De Heer HALLER heeft zulk een verandering in zyn nieuwe Werk gemaakt „ dat de Soorten van zyn eerfte Werk over de Planten van Switzerlaud 'er dikwils niet in te vin= den zyn. Zal men dit aan onnaauwkeurigheid en onbeften- digheid ‚in hem of in de Kruiden , toefchryven ? Ten minfteis het vreemd, dat hy de Syngenefta eerft aan ’t end, thans in ’t voorfte van zyn Stelzel plaatft. lets zodanigs zal men den Ridder, ten opzigt van de Planten, niet verwyten. (13) Crepis Fol, runcinatis glabris amplexicaulibus &c. Hieracium minus glabrum Fol, eleganter virentibus. C. B. Pin, 127. Prodr. 63. Lapfâna Capillaris, GOUAN Monsp, 413. f (14) Crepis Fol. Rad. runcinatis &c, Hieracium majus erettum anguftifolium Caule levis C. Be Pin, 127. Hiera= cium primum. TABERN. Hijl. A9I , 506, Cris) Crepis Fol. Sagittatis Denticulatis &c. GOUAN Afonsp. 414. Chondrilla Hieracii folia annua, TOURNF. Infts 238. Hieracium pulchrum. J. B. Hift. Il. p: 1025. @, Lapfâna Chondriltoides Cal. Pyramidatis, H, Up/. 245. Hiet, Monts 2lé. leptomacrocaulon. COL. Ecphr. 1e pe 248, Te 249e 8 LNE E N E S 1 As zap de Bladen , gepluimde Stengen en piera: } miedaale gladde Kelken. Wi FDEEL ed Hoorp= In de Zuidelyke deelen van Europa komerisrux, deeze drie Soorten voor , waar van de eerfte bitmunt door de fraaije groenheid der Bladen, doch misfchien maar eene Verfcheidenheid is van de volgende , die het Hieracium zou zyn van Droscorrpes en dus van ouds be- kend is geweest. TaABERNEMONT maakt ‘er zyn eertte Havikskruid van , dat hy zeer wel af beelde, Het is een Jaarlykfch Gewas , ge- lyk de volgende Soort , welke Schoon genoemd wordt wegens de Bloemen, die geel zyn, van buiten paarschachtig , gelyk in de anderen. De Kelk is hoekig „ fmal en glad, aan den voet be- kleed met kleine groene Schuobetjes. (16) Hondsbloem met omvattende gefchaarde getande eenigermaate Haaîrige Bladen; dat de Steng gepluimd , de Kelken icts of wat Doornachtig heeft. In ftalie was de groeiplaats van !deeze , die in de grootte, en kleinheid der Bloemen, met de laatfte overeenkwam, doch verfchilde in het Loof ; des de Gelyknaamigen tusfchen deeze en die verdeeld moeften worden, zo de Ridder Oot- (16) Crepis Fol. amplexicaulibus runcinagis fubpiloûis , &c, Mant. 1974 : Dd s LI, DEEL. X. STUK. Polygamia eg ualis XVI. Crepis negieëfa, | ‚Verzuimd, 426 SAMENTEELIGE KRUIDE#. IV. oordeelde, Men heeftze in de aks Tuin ArDEEL to Upfal waargenomen. se ANpryvaA ra, Woldiftel, Egaale ah pietyve- Den naam van den gemeenen Ganzen - Dis re tel by TnrormrasTUS, hier gebezigd, vertaal ik door Woldiftel, om dat de Soorten van dit Geflagt allen Wollig zyn. Het heeft een ruigen Stoel, den Kelk veeldeelig , byna egaal en rondachtigs het Zaadpluis eenvoudig’, \__ Ongefteeld, De drie volgende Soorten zyn ’er in begreepen, Ie (1) Woldiftel met de onderfte Bladen ge- aen Jchaard , de bovenfte he Eyrond ola. n Wi obli Í arcedbias f 8: sigs Met zo veele verfcheidenheden van Loof komt deeze Ganzen=-Diftel voor, dat men de Bla- den fomtyds geheel , fomtyds tot aan de mid- delrib toe verdeeld vindt. ‘Hy groeit in de Zuidelyke deelen van Europa, zo in Italie als in Provence aan den Zeekant. Sommig heeft de {i) Ardryala Fol, inferioribus tuncinatis &c. Sy/?. Nat. XII. Gen. 915, Pp. 52$e Veg. XIII. -p 600. GOUAN Monsps 415. H. Upf, 240. GUEIT. ‚Stamp. 2, p. 384. Sonchus vil- Jofus lureus major. C. B. Pir, 124. Scnchus Lanatus, DA LECH. ijl, 1116. BB, Andryala Gnuata. Sp. Plant, 1537. He Cif. 387. Sonchus vitlofus luteus minor. C. B. Prodr, 61. Eriophorus Fo}, infer. ad coftam usque laciniatis. VAILL: Mem. de 1721e Pe 212 DN BEWONER WE: Sr RAN Her de’ Steng een Elle, fommig maar een half Voet IV, hoog. De Bladen zyn Wollig „ zo wel als ATEA de Kelken ; de Bloemen klein en Goudgeel, Hoorp- Hy bevat een Melkachtig Sap , dát bitter is” TUEs van Smaak, (2) Woldiftel met Lancervormige onverdeelde B, getande fpitfe Wollige Bladen en eenzaar Kagu/ins. me Bloemen. | die Deeze is omtrent cok een Elle hoog in de Leidfe Tuin uit Zaad geteeld, dat, onder den naam van Grys Muizen- Oor van Ragufa, aan den beroemden HERMANNUS uit Tcalie was gezonden. Hy hadt een zeer getakte Steng en was geheel met een Wollig Dons , gelyk de voorgaande, overtoogen, 8 | | (3) Woldiftel met langwerpig Eyronde eeni. „ll, germaate getande ,gewolde Bladen en Taks Gewolde. kige Bloemfteelen, hb Meer gewold zouden de Biaden van deeze fchynen te zyn , dan die der voorigen. Ook merkt Di Lr ENtus aan, dat dezelve, zo wel als de Steng, met eene gekrulde gryze Wollig- (2) Andryala Fol. Lanceolatis indiviûs desticulatis &e, Hier. incanum Lanuginofum:Raguînum „ Pilofellg flore. HERM. Lugdb. 672, T. 673. Mirc. Ze, 97. T. 146. f. 2e (3) Andryala Fol. oblonge- ovatis fubdentatis &c. Am. „Acad, IV. p. 288. Hieracium Mont, tomentofum. DiLL. Elth, 181 T. 150, f. 180. MILL. Ie. 97 T. 146. £. Ie IL. DEEL. X. STux, 423 SAMENTEELIGE KrRuriDpEN; ty, heid zo digt bekleed zyn, dat men geen Ade: ArpEELa ren kan zien. Het Kruid, uit de zelfde Land- Hobrbe ftreek afkomftig, heeft he Bloemen taamelyk STUKe _ groot en bleekgeel, waar op Wollig Pluis volgt Egaale als in de voorigen. Veelwyuee ik H voseRrIs Zwynenflaa. Een naakte Stoel; de Kelk byna egaal; het Pluis Haairig en gekelkt, maakt de byzondere Kenmerken uit van dit Geflagt , waar in negen — Soorten voorkomen, naamelyk , Met de Stengen naakt, 1 (1) Zwynenflaa met eenbloemige Stengetjes, Eeeh Vindeelige Bladen en naakte Zaaden, fetsda. Stinken« ’ de. (2) Zwynenflaa met eenbloemige Stengetjes ; R ads. en gladde gefchaarde hoekig getande Blax hi. den, die aan de tippen gefnipperd zjn. Van deeze twee verfchilt de eerfte, die op de Bergen van Italie en Opper-Oostenryk groeit , (:) Hyofris Scapis unifloris , Fol. pinnatìfidis, Sem. na dis. Sy/?. Nat. Xil, Gen, 916. p. 525. Veg. XIII. p. Goe . GOUAN Monsp. 415. KRAM. Aaflr. 233. Dens Leonis tenu- isfimo folio. C.B. Pin, 126. Prodr, 62. Leontodontoïdes. MicH. Gen. 31. T. 288. (2) Hyoftris Scap. unifloris, Fol. glabris runcinatis &c. GOUAN JZonsp, 415, R. Lugdh. 127. N. 1, Dens Leonls minor, Foliis radiatis, Ce B. Pin, 129, PLUK. dim, 130. Te 57e fe 2e ed ST NEEN E 8 fa 429 Broeit , door de Zaaden , die geen Pluis heb- ben , van de Paardebloemen, CoLUMNA | IVe ÁF DEEL: XX. uoemtze Stinkend Havikskruid. MiCHELIUSsHoorpe heeftze zeer fraay in Plaat vertoond, De an-STUKe dere, in Spanje, Languedok en Provence, op de Velden voorkomende, heeft de Bladen aan % end Straalswyze verdeeld , waar van de bynaam. Anders is zy byna van de zelfde ge- daante. (3) Zwynenflaa met eenbloemige Stengetjes, en byna Vleezige gefchaarde hoekig San de Bladen. In de Levant is deeze door TourRNErFoRrT gevonden; die hy Griekfche Paardebloem noemt. Dezelve heeft dikke Sappige glanzige Bladen, paarfche Steelen , die wat langer zyn en hoe kige Kelken, De kant-Zaaden zyn naauw- Iyks gepluisd, - (4) Zwynenflaa met eenbloemige Stengetjes, ruuwe Bladen en gepluisde Zaaden. Op (3) Hyofèris Scap., unifl. Fol, runcinatis &c. Dens Leo. nis Grecus, Fol, Eryfimi crasfis et fucculentis. TOURNF. Cor. 35. (a) Hyofrris Scap. unifl. Fol. fcabris, sem. pappofis. He Cliff. 386, Re. Luzdb. 127. Ne 3. Dens Leonis minimus Fol, hirfutis &c, RAj, Suppl, 147. Hieracium minimum fupinum, Fragopogoni capitulis, Boro, J44/. Il, pe 14e Te, 106. II; DEE: Xe STU Ry Polygamiâ equals 1lí. À H yoferis ide. Glanzigee Seabra. Ruuwee #30 ‘SaMENTEELIGE Kruipen, IV. Op ‘Sicilie werdt deeze doof Bocconë AFDEEL. waargenomen „die de Bladen Diet gelyk de | Hoor voorigen glad , maar een weinig ruuw heeft, STUK, zynde een zeer klein Plantje, dat voor *t ove- pebine tige. insgelyks naar de Paardebloemen of het 7e Muizen -Oor gelykt, De Zaaden zyn met een Tuuw randje , en cen Pluis van Baardjes, gekróone (DAT BATU WEA, yv. (5) Zwynenflaa met eenbloemige Stengetjes 1 f 3 É a, % . ’ é , E, ' ib Sn, en Lancetvormige Lierachtige gladde Bla viteit: den. gs {che. Deeze Virginifche, ook een klein Kruidje, heeft gekrotte vierhoekige Zaadjes , met een Haairig Pluis gekroond, binnen ’t welke ecnige witte Schubbetjes voorkomen. zE (6) Zwynenflaa met verdeelde mailde Sien- nima, Klein(te. getjes en verdikte Bloemfteelijes. - _ Dit Plantje: mag -wel: het Kleinfte in dit Ge= flagt genoemd wordén , alzo het met Stengetjes voor. (*) LINNe Syft. Nat, Pig. XIIL. vergelyk BERZHEV, Tabs 5. Pig, 29,30. "… (5) Hyeferis Scap. unifle Fol. Lanceolatis Lyratis glabris. GRON, Virg. L. 6o. IL. Ig, Dens Leonis parvus Flore Aùre. CLAYT. N. 3765” (6) ofens ‘Caule divifs nudo, Pedunc. incrasfatis. GorT. Belg. 225. FL Succ. 630 3 707« GOUAN Monsp. 416. R. Lugdbe 127. N. 2. Hyoferis anguftifolia. TAB, Jc, 180. Hier, minus Fol, fubrotundo. C‚ B. Pin. 127. Hier. minimum. CLUS Hift. IL p. 142e Paren. 647. Te 649, Oren, Dan, Te 20E SUYENTGTEON:E ST A! 43î voorkomt van naauwlyks anderhalf Duim lang- . IV. te, zo! Govan meldt, TABERNEMONT \TPEELS zegt van niet veel boven een Handbreed , maar Hoorp- HArrLER maâaktze een Span of een Voet hoog „°Fö% doch geeft ’er tevens Bladen aan, die ovaal 1 Zegenie zyn en het aangehaalde van BAumtnus heeft dezelven rondachtig ; ’t welk myns oordeels iet het minfte- met de Afbeelding van T'a- BER NEMONTANUS ftrookt.. De Blaadjes „ immers, gelyken naar die der, Paardebloemen of van het Havikskrgid ; zynde langwerpig met Tandjes op zyde, doch taamelyk breed, byza als die der Madelieven , zo Crusius aan= merkt, ja zelfs een weinig langer. De Sten- getjes , zegt hy, zyn hol, Bladerloos, Takkig en verdikken aan °t end „ maakende ronde Bloem- Hoofdjes waar op Pluizige Zaaden volgen. Ray zegt, dat de Zaaden ongepluisd zyn. Op drooge Zandgronden in Europa komt die Kruidje voor „ doch niet algemeen. In Hole land valt het , inzonderheid aan den Duinkant, overvloedig. TourNerorr hadt het by Meudon omftreeks Parys gevonden, doch wift deszelfs Kenmerken niet (*). DILLENIUs ‘heeft-de Bladen , met haaren Kelk en gezwol- “Jen Steeltje , in Plaat vertoond. Hy merkt aan, dat het Hyoftris- genoemd wordt, om, dat de Var- {*) Herb. VI, enus Paris, pe 471 iT. DEEL: X, STUKe 435 SAMENTEELIGE Kruipen) IV. Vatkens zeer gretig naâr ’t zelve zyn. Het MeDen, geeft, gekwetft zynde, een bittere Melk. " Hoorp- STUKe VIe B. Met ongebladerde Stengen. (4) Zwynenflaa met Eyronde gladde Zaad. ziek. hoofdjes; de Steng Takkig. Gladkope ant (8) Zwynenflaa met Eyronde Haairige Zaad» „Ebozadio hoofdjes ; de Steng Takkig. 0148S. ‘ Dn “_ (9) Zwynenflaa met Eyronde ruuwe Zaads IX. hoofdjes ; de Steng Takkig. edi ( Kle ä Deeze drie Soorten, waar van de eerfte de Hedypnois is van ToBeNEEOR nr komen daar in overeen, dat zy een getakte Steng hebben, met langwerpige getande Bladen , dié aan den voet wel fmaller zyn, döch niettemin de Steng en Takjes omvattende , meer of mindet faairig;s de bovenffe Blaadjes ongetand. De Bloemfteelen verdikken opwaards , gelyk in de €71) Eyoferis Ftuêt. ovatis glabris Caule Ramofo. Govam ‘Ponsp. ar6. Fl, Up/. 246e Lapfana Cal. Fru@, Capitatis dehifcentibus. H. Clif. 387, KR. Luedh, 131. Ne 3, Rhae gadioloides Calthe folio. VAILL- Mem, de 1721, pe 2020 Hierac. Cap, inclinans femine adúnco. C. B Pin. 125, Hié- zac. facie Hedypnois. LoB, Je, 239: Hedypnois annua: TOUÚRNE. dnf. 148 C8) Hyofiris Fruêt. ovatis Pilofis, Caule Ramofo. Lapfa= na Fruêtib. Globofis Pilofis. H, Up/, 246e ê (9) Hlyoderis Fr. ovatis fcabris, Caule Ramofo, Larf, Fey gvatis fcabris Bec, Fl, Up. 246. N 8 yNee NES 1À 493 in de laatstgemelde, Voor het ontluiken knik: ken de Bloemen. De Kelken beftaan uit krom- aen ne Schubben, in de tweede gehaaird , die na Hoorp- % bloeijen zig fluiten tot een Eyrond Bolletje “TUR of Vrugt, die kromme Zaaden bevat, waar van ph e de buitenften flegts met een randje, de binnen- {ten met eeù Pluisachtig Kelkje gekroond zyn. Voorts zyn zy allen jaarlykfe Plantjes in de Zuie delyke deelen van Europa, op dorre plaatfen ; en de Jaatfte op Kaùdia voortkomende, % SE RIOL A. Haazenkools Bla _ Om dat de Stoel Kaffig is zyn de meeste Soots ‘ten van dit Geflagt Achyrophorus door den Heer VAILLANT getyteld, dat Kafdraager zou bes N tekenen , doch waar van de Duitfchers „ ik weet niet om welke reden 3 Kugeltrager ge. ‘maakt hebben (*). Geen van beiden my bee haagende geef ik er den vaam aan , welken fom- migen aan den Ganzeú -Diftel geeven , niet ‘willekeuriger zynde dan Serila, dat Cicoreitje zou betekenen. De overige Kenmerken zyn, een enkelde Kelk en het iden eenigermaate Pluimach- tig (*) Mooglyk heeft ietnand , der Griekfche èn Franfche Taalen onkundig, *e woord Bale, (Gluma), ’t welk Arce LANT gebruikt > voor Balie (een Kogel) genomen. Imimeis ik vind, in de Normenclator der Linn, Gattangen { Erf, bey Muller) gemeld ; dat GE Kogeldraager zou bete: „kenen ! | Ee Me DEEL, X $TUB, 434 SAMENTERLICE Kruipen À IV. tig of Haairig, De vier volgende Soorten ko. AEDSL men er ín voor, nidorbt STUK. @) Haazenkool , die gladachtig ús, met flomp I. Eyronde getande Bladen. Seriola: igalâe Gladach- 5) Haazenkool , die flekelig is, met Slomp nr / Eyronde weinig getande Kline 5 | ZEthe bin ens, “ (3) Haazenkool , die ruig is, met gefchaarde Shea Bladen. III. | X Cretenfis. (4) Haazenkool , die brandt ‚met getande Bla- Kandia- l The. den; de Steng Takkig. Iv. Branden, Deeze vier Soorten groeijen alte in Italie of « voert & de tweede en vierde op Sicilie, daaromtftreeks. De eerfte valt op Kandia, zo wel als de derde ‚; die daar van den konden Het zyn (1) Seriola leviuscula Fol. obovatis. dentatis. Sy/f, Nat, Xll.® Gen, 917. Ps 526. Weg. XIII. pe Gel, Achyro= phorus fere glaber &c. VAILL. Mem. de 1721, p. 278. Hie- racium Ramefum Flor, amplis. dal Suppl, 144. R, Lugdf, 125 N. Te (z) Seriola hifpida, Fol. obovaris fubdentatis. Hypochag= zis Cal. aq. hifpidis. H. Clif. 385. Upf. 240» Achyrophorus hirfutus :&c, WArLLe utle Hieracium Zthnenfe minimum Dent. Leon, fol, obtufo. H. Cath. 96. (3) Seriola hirta, Fol, runcinatis. Agg hirf Dent. Leon, folio , lev. dent. VAILL« utf. (4) Seriola urens Fol, dentatis, Caule Ramofo. ale. oe zis Hieracii barbati folio &c. VAILL. p‚ 230, Hier: Alp. Dent. Leon. folio acuro pilofo. Cup. Cath. 95. Ray. Suppl. 14%. Hypochoeris achyrophoruse GOUAN Jdonsp. 416, — Soy RN GEN B st Ä Aây Byù Jaatlykfe Plantjes van weinig hoogte; ten IVS minfte de twee eerften , die in Bladen veel daar in de Madelieven gelyken, zynde de tweede op Foorp- den Berg Mthna waargenomen, De twee an- ja deren hebben Blaadjes; byna als die der Paar era. debloemen ; beiden ruig , doch de laatíte heeft púntjes als der Brandenetelen; zo dat men ’er de Handen , als ’ ware , aan brandt, Ook zyn de Schubben van den Kelk bezet met {tee kende Doorntjes. HypocHoer ts, Biggenkrúid. Volgens den Griekfchen naam en de aanwyzing van T.ABERNEMONT , die zegt, dat men de laatfte Soort Ferckleinkraut noemt, geef ik aan dit Geflagt den naam van Biggenkruid. ’t Heeft mede een Kaffigen Stoel, de Kelk is eenigermaate gefchubd en het ha Plaim- achtig. Men telt de vier volgende Soorten. (x) Biggenkruid, dat een enkelde „gebladerde, — t. eenbloemige Steng heeft; de en Lan. Sn cetvormig met Tandjes. Savoie, Op de Savoifche Bergen groeit deeze, die zeer hoog is van Gewas en Bladen omtrent als (1) Hypocheeris Caule fimplici Foliofo uniforo &c. Syfte Nat. XII. Gen. 18. pe 526. Weg. Xlil. p. 601. Hierac, latie fol, Pontanum praalt. glabr. &c, BOGG, Jia, Ie 148, T, 113. Ee a II. DEEr, Xe STUK) 8.36 SAMENTEELIGE KRur DEN: IVs als der Endivie heeft, zo dat: zy. naar dezelve ArDEEle veel gelykt. Xx. HoorFD= EN | STUK. (2) Biggenkruid met de Steng byna naakt, II, een enkelen Tak hebbende, en Eyrond lang- Fiypocheeris maculata. werpige, onverdeelde, getande Bladen. Gevlakte Deeze Soort is, onder den naam van Alpifch Havikskruid met getande Bladen en een groote Bloem , door HALLER afgebeeld, Zy groeit niet alleen in Switzerland , maar ook in Pro= venee en {Languedok, zo wel als in Sweeden , op kouúde drooge Bergvelden. In Rusland, aan de Rivier Strelnaja, is dit Kruid, zo op hooge Oevers , als in Bosfchen , zeef gemeen. De Stengen vallen ’er fomtyds hooger dan een Elle , zegt de Heer pe GorTEr3 de Wor- telbladen zyn langer dan een Span , gêtand en behalve de Roestkleurige Vlakken dikwils aan ?t end Roozekleur getekend. De Bloem is groot en-byna Zwavelgeel. Somtyds heeft het , volgens Govan , de Bladen Vinswyze ver- deeld, Meestal gelyken zy naar die van En- divie, doch zyn ruig en ruuw, Het komt op de Bergvelden in Duitfchland ook voor met zwarte Vlakken , zegt HarvLeEnr, die het by El- (2) Hypochaeris Caule fubnudo,-Ramo folitatio: &c. Fi. Suec, 631 ,708. DALIB. Par. 239, H. CUfË 385. Re Lugdb. 125. Hier, Alp. Fol, dentatis, Fl. magno. C, B. Pine 128. Prodr. 65. HALL. Helv. 760. T. 24. Helv, inchoâte Tab. KL f, 1, Hierac, 1, die CLUS, Pann. 641, A ANGER NIES SENA 437 Elbingeroda dus gevonden hadt. Hy geeft ’er een Steng aan , van een Voet tot een Elle hoog, IV. FDEELs XX. die meest enkeld voorkomt, zonder zy- Tak, Hoorns Het heeft de Zaaden rimpelig, de Kelk-Schub-STUEe ben ruig'en zwart. Van het Blommetje is door den Heer BERKHEY, tot een voorbeeld van het maakzel der Tongbloemigen ( Semiflosculo- Polygamia) agualiss fi,) een zeer fraaije fterk vergroote Afbeel- ding gegeven (*). De Duitfchers noemen dit Kruid Herba cofta, zegt HaArrLeEren gebruiken het in Borstkwaa:: len als ook tegen de Teering. Het wordt ’er,- by fommigen , voor de Arnica gehouden. Ook wordt. het , wegens de gemelde Vlakkigheid , wel met den naam van Pulmonaria beftempeld, De Bladen worden, in Smaland , dat tot Swee= den behoort, alwaar men het Fibler noemt » als ‚Kool tot Spyze gekookt. Den Paarden is het, verfch zynde, zeer fmaakelyk. (3) Biggenkruid dat glad is, met langwerpige Nr gefchubde Kelken „een Takkige naakte Steng ee en Tandswys uitgeloekte Bladen. „Sommigen verwarren dit met de Kleinfte Zwy- (%) In zyne Disfert. Tab. 4, Fig. 55« (3) Hypoëberis glabra, Cal, oblongis imbricatis 8e. Gorm. Belg. z25. Ofp, Dan, 424. GOUAN Mfonsp. 417, DALIB: Paris. 239. H. Clif. 386. N. 4e -R, Lugdb. 126. Hieracium minus Dentis Leonis folio oblongo glabro, C, B. Pine 127. Ee 3 U, Dern X. STUK, glabra. ladblae dig. ‚ 438 SAMENTEELIGE KRUIDEN, … ÎVe Zwynenflaa, voorgemeld, dewyl hetook de BREEKT Bloemfteelen opwaards verdikt heeft en-’er in Hoor»: Geftalte naar gelykt (*). … De Bloempjes zyn Dies „ hier zeer Klein, de Kelken hebben gladde wielwyve- Ochubben en het Pluis der Zaaden van den 7 Omtrek heeft geen , van %t midden een Stam- metje. Het groeit in Deenemarkern „ Duitfch= land en_ de Nederlanden „ zo. de Ridder aans tekent, mers, (4) Biggenkruid met gefchaarde flompe gladde Radiata. Bladen, eenn Takkige naakte efeng Steng | be _en Schubbige Bloemfleelen, ; Dit Kruid is alom bekend en komt in de Zandige Velden van onze Provinciën veel voor, Het onderfcheidt zig meest door zynen Wortel, naar dien der Paardebloemen veel ge- lykende , wel een Vinger dik en een Voet lang. TARBERNEMONT acht dat het de echs te Hypocharis zy van L'urorPnRAsTUS,die | EE | doot (*) Dit kan oirzaak zyn van het verfchil ten opzigt van de grootte van °t Gewas, en van het Pluis der Zaaden , waar ìk bladz. 431, van geproken heb, (4) Hypocheris Fol. runcinatis obtufis fcabris &c. Gort, Belg. 225. lugr. 126. GOUAN JZonsp. 417. GER. Prov, 173. Fl. Suec. Ale N.-709. Hi, Clif. 386, R. Lugdh, 125. N. 3e Hier, Dentis Leonis folio obtufo majus — — fubafpeto — bulbofum. G.B Pins 127. Prodr. 63. Hieracium longius ra- dicatum, LOB. Jc 238. Hier. tetrium, Dop. Pemp?. 639e Hier. 7. TABEEN, lift. 492, Hypocharis Porcellia, TAB, Jee 879. | 5 LNG E NE SI A. 459 door denzelven met. de Endivie , Cicorey- en. Paardebloemen , onder de Moeskruïiden geteld …_ IVé ÁFDEEL; XXe wordt, t welke, zegt hy, nog meer daar uit Hoorps blykbaar is, dat het voor de Cicorey in bitter- heid wyke. Somtyds verdeelt zig de Wortel uit een hoofd, en geeft Kuobbelige Wortels van zig, gelyk de Affodillen „en ditis het Bol- wortelige Havikskruid, met Paardebloems - Bla- STUKe Pelygamia «gualis. den , van Bauninuse, De Bladen zyn van boven wat Haairig, ruig of ruuw, van onde- ten Wollig, zagt of glad, en even zo in ’t ron- de op den Grond uitgefpreid, Daar tusfchen fchiet het een getakte Steng ‚ dikwils een half Elle hoog , doch ook laager. De Bloemen val- len kleiner en grooter, geelachtig van Kleur, maar zeer vol van Blommetjes, die aan de tip diep in vyven gefneeden zyn. Het Zaad is ovaalachtig , lang en geftreept, met lange Bor- ftels, gevat in een wit, geftaart, hol Schub= betje. Het Kruid geeft een bitteren Melk, naar Heulfap ítinkende (*). C°) LarsaNa. Akkermoes / ‘Een naakte Stoel; een Kelk die gekelkt is, hebbende alle de binnenfte Schubben gefleufd of Pypachtig. Dus komen de byzondere Kens merken van dit Geflagt voor , waar inde vier vol. gene @ HALL. Helv, inchoat, I. p. 3e Ee 4 II. Daer, X, STUK. IV. ÁFDEEL EX. __Hoorp- STUK. Ï. Lap/ana eon unis, Gemeen, A40 SAMENTEELIGE Kruipen gende Soorten begreepen Zyn; „zeer in de Vruge verfchillende, (1) Akceemides met de Vrugtkelken hoekig ; de Bloemfteeltjes dun en zeer Takkig. Door geheel Europa, wederom, is dit One kruid gemeen , komende dan hier dan daar, doch by ons meest aan de Wegen en op Stee- nige Gronden , ook dikwils by Puinhoopen, voor. Het wil nogthans ook wel in goede ; vette, vogtige Gronden groeijen 5 als wanneer het wel drie Voeten hoogte bereikt. Het heeft een Takkige Steng, de onderfte Bladen aan dezelve , (want het heeft geene Wortelbladen gclyk de voorgaande Kruiden ,) zyn Lierachtig gevind, aan ’t end rondachtig, glad, van Kleur donker groen 3; de bovenfte bancetvormig ges tand; de Bloempjes klein en geel, ‚ Fluimswyze getuild. De Lampfana of Lapfana was by de Ouden een Moeskruid, dat PL: Nius onder de Wik de Kool plaatst , zynde weekmaakende en Af= gang verwekkende. Hierom noemen fome migen het ook Akkerkool of Ryn-Kool, en Millich., dewgl het Melk geeft; doch dit heeft het (s) Lapfana Cal. Fruê. aagulatis &c. Syf?, Nat. XII. Gen, 919 p: 526: Vig. XII. p. 6o2. GORT. Belg. 226, OEDe Dan, soo, GOUAN Mon:p. &c, Ee. Soncho affinis Tape fana domeftira. C. Be Pin. 124e Lampfana, Dop, Pempt, 6753 LOB, Je, 2074 ,a he | 8 Y NGE NE s TI A 44 het met byna alle de Kruiden der voorgaande [Vz Geflagten gemeen. Ook fchynt het geenszins" pitbe de Lampfana der Ouden te kunnen zyn; diefloorn« - ‘voedzaamer was dan de Patich, zo Drosco.'TUE RIDES fchryft. Onder ’ Genees Volk ger diedin he bruikte men dezelve tot Spyze. Ik heb daar- em evenwel den naam van Akkermoes verkoo- zen. Sommigen noemen dit ons Onkruid Pae pillaris , om dat het zeer dienftig is cot het ge- neezen van zeere Tepels, / (2) Akkermoes met de Vrugtkelken platachtig ri IE fanâ rond en flomp ; ongefveeld. Zaanht, Weattig. Onder -den naam van Zacintha maakte de vermaarde TourRNEFORT een Geflagt van dit Kruid , dat inderdaad zonderlinge Zaadhuis- jes heeft. Het is deswegen Wrattig Cicorey, by MATTHIOLUS, genoemd geweest : want dezelvén vertoonen zig als Wratten. Zy be- ftaan uit verfcheide in ’ ronde geplaatífte Doos. jes, ieder een Zaadje bevattende dat gepluisd is Het heeft de voorkoming byna van Cicoe rey „wat het Loof aangaat; de Stengen zyn ge= gaffeld, geftreept en ftyf, van een Voet tot een Elle (2) Lapfana Cal. Fruus totulofis devresfis &c, GOUAN AMonsp. 417, GER. Prov, 173. R. Lugdb. 131. Chondrilla Verrucaria Fol. Cichorei viridihus. C, B, Pin. 130, Ciche Verr. CLUS, Hifl. 11. p. 144e Zacintha. TOURNF, Jnff, 476, Te 269a Ee 5 Me DEEL. X. STUKe H4> SAMENTEELIGE KRUrDEd, IV; Elle hoog: de Bloemfteelen) verdikken aan ’e oi end 3 maart de Bloemen zyn geel , van buiten - Hoer: pisachtin, De naam Zacintha naar een der STUK. _Griekfche Eilanden, oudiyds Zaeynthus, he: piere dendaags Zante genaamd „ en onder ’t Vene. 7e tiaanfch Gebied ; was reeds-ten tyde van MATs mHiorus bekend, Het groeit ook omftreeks Livorno, verder in Italie en de Zuidelyke gaen len van Vrankryk, nr. (3) Akkermoes, daf de Vrugtkelken’ aan siie vk kanten uitgebreid heeft, met Elsvormige Gefternd. ___Syraalen ; de Stengbladen Lancttvormig a onverdeeld, ie Onder den ‚naam van Gefternd Havikskruid komt deeze by de Autheuren voor, wegens de Zaadhuisjes. _ Het groeit in Languedok en Proe vence als ook in Italie ; zynde_ een Jaarlyks Kruid, gelyk’ de twee voorigen, en byna van gelyke hoogte. De Steng is verdeeld en heeft Lancetvormige. getande Bladen , maar die by den Grond zyn uiegehoekt en fomtyds Vins- wy ze ingefnecden, de, À | bi, Bte (3) Kap/ana Cal Fruêt. undique patentibus &c. GER« Prov. 173. GOUAN Monsp. 417. B. Upf. 245. Hiere Siliquê Falcará. C. B. Pin. 128. Hier. Stellatum. J, B. Hijfte 1e pe 1014, Rhagadiolus, TOURNF, Jr? 479. T. 272 Hier, Nae bonenfe falcatum. LoB. Je, 2404 EEN EEN EE IA 443 …{4) Akkermoes, dat de Prugìkelken aan alle IV. “kanten uitgebreid heeft. met Elsvormige hin a kr Straalen 5de Bladen: Lierachtig. ol ST UKe By GERARD fchynt dit als een Verfchei- iv. denheid van %t voorgaande aangemerkt te zyn, Hbeddin Het groeit in de Levant en ftrekt in Icalie Ce ant Verfnapering, wordende raauw als de Cicorey *° } gegeten, zo BAUHINUS meldt. TouRNE: - roRrT hade van het voorgaande , onder den naam{van Rhagadiolus, een Geflagt gemaakt, | gelyk uit de Bladen der aangehaalde van Loe BEL blykbaar is, De Zaadhuisjes of Vrugten gelyken naar Vogelpooten. Het wordt, in Tra lie, Ragaggiolo geheten, me Ca TAN ANCHE, Dhset. „Gâterwa: Kruidkenner maakte, ook ‚ onder den naam van Catanance , cen Geflagt „ dat de volgende Soorten bevat, Die naam was door DrioscoryDEs voor een Kruid , dat in Min« nedranken-kwam; gebezigd: maar welke Plant hy daar door verftond is duifter, Evenwel ver- gaal-ik het derhalve Dwangkruid (*). Misfchien is 4) Lapfana Cal. Fru, und. patentibus &c. H. Up/: 2âS. Hier. Falcarum alt, RAj. Hit. z5ó. Rh°gadiolus Lape fan foliis. TOURNF, Cor. 36, Rhag. edulis Hieraciis affinis. J. B. Hift. 1. p. Ho14. _ (* Comme fi on difoit: Plante qu' force où met dans la necesfité d'äimer, VairL, Mem. de 1721. OR. ps 28%e } Ie DEE, Xe STUER Ot pad \ an 444 _ SAMENTEELIGE KaRuiDEn „IV. is de Franfche naam Cupidone , welken MAIL AFDEEL LAN T” gebruikt , daar van. afleidelyk,. Voor Hoorp- den Duitfchen naam. Raiden (*) vvind ik geen „ Been reden. vicinus De Kenmerken zyn : een-Kaffige Stoel; cen re gefchubde rappige Kelk + het Plmis een: Kelkje maakende dat uit vyf Borfteltjes beftaat. Drie Soorten komen ‘er van voor ; als LL (1) Dwangkruid met de e EN al ln ; Catanane che cera= s Eyrond, dea. sea ‚De Blaauwe Bloemen onderfcheiden deeze Soort, welke op Stecenachtige Heuvels en Bere gen in Provence en Languedok groeit. De Ge- flalte is als die der Condrille , het heeft Bla- den als van het Hertshoornkruid ; de bovenften {mal met Tandjes. De Steng is ‚ Takkig; en de Bloemhoofdjes gelyken zeer naar ‘die der Koornbloemen. Het Zaad is in SCAD red gela achtige Kuopjes vervat. « ” A (a) Dw angkruid met de ondere Kif Lutea. | Geellloe- | Lanceivortmig. Sie 2 Dit, {*) Linn. Gatt. der Pflanzen durch Dr. PLANER. Gotha, 5775 (1) deka Bara Calye. an eanbue ovatis. jp, „Nat. Xil-Gen. 920, p. 527. Veg. XKllle ps 6o2. JZ, Cif. 300. R. Lugdb. 122, GOUAN MMonsp. 418. Catananche carue Jens WAELE. Jdem, de 1721. pe 215 Chondrilla coers Cyaní Capitule, C. B. Pin. 130. Chondzillg Spec, 3. Dop, Peropta 53e _@) Catananshe Sqe inferior, Cal. Lanceolatiss _H CHF. Re é SEN OR NEE ISA Her „Diet, dat zig door Geelé Bloemen ‘ondere IV. Scheidt, groeit in Spanje by- Gorduba zeid de Kepeek, Ridder. Zyn Ed. betrekt ’er toe het Kruid’, Hoorná dat ArriNus afbeeldt , en welks Zaad dieSTUXe Autheur van Kandia hadt ontvangen: des men Dan zou mogen onderftellen , dat het op dit Eiland ii voorkwam. «De Bladen gelyken naar die der Smalle Weegbree en hebben fomtyds drie Ribe ben. De Steng beftaat uit dunne Takjes en de Bloemblaadjes- zyn van buiten Pluizig , zegt Govan, gelyk in de voorgaande Soort, dië overblyft , maar deeze is een Jaarlykfch Gewas. Hier zyn de Bladen groen en buigzaam , in ’& voorige grys en broofch, „ (3) Dwangkruid met gefnipperde Bladen. IT. Catanans Jk : Ô ‘che Graca: De verftandige Mir r r Rr maakt dit tot eene Griekfche Verfcheidenheid van het Geelbloemige. Het werdt door TOURNEFORT, in zyne Levant- fche Reistogt,op %t Eiland Naxia gevonden en tot de Scorzoneeren betrokken. Het Loof fchynt my meer tot de eeríte Soort dan tot de tweede be. R. Lugdh. &c. Catananche lutea. VAITE, uf/. Chondrilla Cyanoides lutea Coronopi folio non divifo. Boee, Muf. IIe Pp. 21e T, 7- BARRe Jc. 1135. Stoebe Plantaginis folio. ALP. Exot. 287. T. 2860 (3) Catananche Foliis incifis, Catan. Îutea Fol. varie in» cifis. VAILL. ut/. Scorzon. Greca Saxatilis er maritima Fol. varie laciniatise TOURNF, Cor. 36, Jtin. Ie ps Te 223, TIL DEEL. Xe STUK: | t IV, 46 SAMENTEELIGE-KRurDen; bettekkelyk te zyn en de Geftalte tot geen vaft ARDERL: beiden, Het Zaad heeft een Borftelig ri 5 Hoorp- STUK. _ Egaale Weelwyuee nye gelyk de anderen, CiecHoREU Ms Suikerey. De Stoel is eenigetmaate Kaffig ‚ de ‘Kelk ges kelkt 5 het Zaadkuifje omrtent vyftandig en flaauw Haairig , in dit Gefldgt , ’t welk het bekende Kruid van deezen naam 3 en de Endivies als ook nog een andere Soort bevat: _& (1) Suïkerey met gepaarde ongefteelde Blocs Cic/ orêuns ‘ Ju: ybus. “men, en gefchaarde Bladen: 5 Wilde, Het Wilde Kruid, dat men by ons Cicorey of Suikerey, in *t Franích Chicorée , in *t Hoogs duitfch Wegwart noemt, komt in geheel Euros pa, als ook ín onze Provinciën, op veele plaats fen aan de Wegen; in Koornvelden eù op ons gebouwde Gronden , voor, Gemeenlyk heeft het blaauwe, doch ook fomtyds witte en zelfs bleekroode Bloemen, Van deeze zyn de Wors tels, het Kruid, de Bloemen en Zaaden , op _fom- '_(1) Ciehoreum Flor. geminis fesfilibus Bec. Syt, Nat. XIIe Gen. oer. p. $27. Dez. XIII. p. 602. Mat, Med. 3734 Gorr. Belg. 226. KRAM. Aufir, 234 Fl. Suec. 6so; 71e DAriB. Par 244. GER. Prov. 174. GOUAN Monsp, 419 Gich. Caule fimplici. H. Clif. 339. R. Lugdh. 130. Cich, fylv. Officinarum. C,B. en 126, Intybus fylveftr. CAM. Epit, 285. Cich. fylveftre, Pictis. Don. Pempte 635. Seris picriss {ylve Cichorium, LOB Je. 22öe Str Er Nn ES TA 443 fomimige plaatfen in Geneeskundig gebruik en IV. wotden beter geacht dan die der Tamme Suis nis RL kerey ; welke men in Tuinen of cp’ Akkers Hoorp- teelt $ inzonderheid de Wortels , om dat de je geven ‘bieterer zyn. Detzelver Sap en Afaagvalide kookzel heeft een weekmaakende , ontbindende en-zagtelyk prikkelende eigenfchap, des het in alle Slymige Verftoppingen der Ingewanden , inzonderheid det Darmen , dienftig is, Dus kunnen ’er ook Afloopende Koortfen , gelyk men wil, door genezen zyn. En, om die zelf de reden , is de Wortel in Meydranken, tot Bloedzuivering, als ook voor Benaauwdheden van Luiden die veel ftil zitten, of fterk ftu= deeren; nuttig. Het Kruid , inzonderheid jong zynde „ komtiden Wortel in kragt naby ; de Bloe- men, waar van een Syroop gemaakt wordt, werken flaauwer en de Zaaden worden onder de verkoelende geteld. ‚De Cicorey wordt als de voornaamfte aans gemerkt van alle de Melkgeevende Planten; die tot de Tongbloemigen behooren 3 gelyk de Boksbaard, Scorzoneere, Melkdiftel, Haviks. kruid, Condrille, Paardebloemen, en anderen reeds befchreeven. Deeze allen heeft de wers maarde VarLrANT in ‘cFranfch voorgefteld, onder den Hoofdnaam van Cichoractes, dat is, Cicoreyachtige Kruiden (@*). De Wortels der Tam- (*) Zonderling is °t, dat de Melkgeevende Planten inde j SOUS 1, DEEL, X, STUK, ga IV; AFDEEL- XxX. HFoorp- STUK. _ Egaalt Veel wyve- TYe IL G4ô SAMENTERLIGE Kruider. Tamine; die in de Moeshoven en Akkers gezaaid wordt, komen hier onder den gemeenen naam van Suikeryën ter Markt, en worden ook wel gekookt tot Toefpyze gebruikt, doch zyn door hunne Bitterheid onaangenaam. Het Afkook: zel heeft een geele Kleuren is uitermaate bie- ter, De Paarden laaten het Kruid onaangeroerd 5 dat ; in ’t wilde groeijende en bitterer, de Bla- den dieper ingefneeden heeft, dan in de Tuinen gekweekt: 4 bean COD Cicorey met eenzaame gefteelde Bloemen Endivia. Tammee en onverdeelde gekartelde Bladen, Schoon dit Kruid, dat men Endivië , in % Latyn Intybus noemt; in het gemelde niet al. leen , maar ook door de breedte der Bladen eù door de Geftalte, van de tamme Cicorey zelfs „veel verfchille , zou het nogthans wel doof Kweeking daar van afkomftig kunnen zyn. Nie- mand weet, ten minfte, waar de Endivie haare patuurlyke Groeiplaats heeft (*). Zy is Hogs thans koude of gemaatigde Lugtftreek meestendeels heilzaam 3 en in de heere deelen des Aardbodens veela! Vergiftig zyn. Men vindt aldaar byna geenen van deeze Cicoreyachtige Kruiden. (zj Cichóreum Flor, folitariis pedunculatis Ec. Mat, Med, 374. H. Cliff. Vof. R. Lugdb. &c. Cichoreum latifoliam ; f. Endivia vulgaris. C.B, ”irn. 128, Intybum fativum. Dop: Pempt. 634« LoB. Ie. 233. B, Endivia crispa. C. B, Pine z25. CAM. Epit, 283 Í ob …_(*) De Heer JAGQUIN heeft, in zyne Ob/iru, Tab, 304 Ef een BETE eN KL 5 =\ 4 SY NGE NES iÀs 44d thans een Jaarig, de Cicorey een overblyvend IV; Gewas en deelt wel in de bitterheid der laatst- td genoemde , maar heeft ’er veel minder van. Hoore De Bladen der Planten worden byeen gebon-*TUEs den, als bekend is, en dan krygt door * fmoo- eflin ren het binnenfte Lest zyne malfchheid, geel. heid en zagtheid, die hetzelve fmaakelik eet- baar maakt. Hier in munt de Krul -Endivie uit, welke de kanten der Bladen als Franje heeft. Van fommigen wordt dit Kruid by ons Andivie, by de Engel fchen Endive geheten. Het heeft in de Geneeskunde, om dat het mins der bitter is, minder gebruik. Ë (3) Cicorey met een gegaffelde gedoornde Steng Tir. en ongefteelde Owelbloemen. | din | aen e: Op het Eiland Kandia, en óp Sicilie » 2toeit deeze Soort op de Zandige Zee - Dninen. Zy heeft den Wortel taamelyk dik en lang , byna als der voorgaanden, maar de Steng is Houtig en hard, De Bladen gelyken wel naar die der Ci- een kleine Cicorey âfgebeeld , welke de Steng naauwlyks een Voet hoog hadt, zynde een Zaay - Gewas, naart de En- divie gelykende, en» Zo zyn Ed. zig verbeeldde » Erootés Iyks van deeze twee Soorten verfchillende. Hy wistook de « _ afkomst niet. (3) Cichoreum Caule dichotomo fpinofo, &c. Hr. Chips 388. Cich. Spinofäm. C. B. Pin, ra6- Predr, 62. T, é2 Chondrille genus elegans. Crus. Fijt, II. 145. Ff Ii. DEEL. X. STUK, 450 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. Cicorey en zyn bitter, doch geeven geen Melk; ig Zy vallen vroeg af en vergaan , laatende dan Hoorp- het Kruid, welks Takjes in twee of drie Doo- STUK, rens uitloopen „als een ftekelig Heeftertje over, vn De Bloemen zyn kleiner doch anders gelyk die 7je der gewoone Cicorey. Men’ wil, dat die Eie landers hetzelve, by gebrek, wel daar voor ge- bruikt hebben. ScOoL’v MU s. Varkens - Diftel. Een Kaffige Stoel , een gefchubde stekelige Kelk en geen Zaadpluis, Dus komen de Ken- merken van dit Geflagt voor , ‘twelkde twee volgende Soorten bevat. | wabe (Ga) Valken Die met eenzaame Bloemen. Hi 1 : 2 ezacuialus Gevlakte, _ (2) Varkens- Diftel met getropte Bloemen. - | er. dan 1 Deeze beiden, in de Zuidelyke deelen van Spaanfche. Europa natuurlyk voorkomende aan de ‘kanten - der (1) Scolymus Flor. folitariis. Sy/f. Nat. XII. Gen. o2ze pe 527. Veg. XlII. p. 602. GOUAN Monsp. 419. Ger. Prose 375. H. Cliff. 388. Scol. annuus. H. Upf. 244, Dop. Men, IV. p. 303. Scol. Theophrafti Narbonenfis. Crus. Hil. Ie: Pp: 155: (2) Scolymus Flor. congeftis, GER. Prov. 175. GOUAN Alonspe 419. Mirt. Dil. T. 229. H. Clif. 388. ‚R. Lugdh. 128. Scolymus Chryfanthemos. C.B. Pin. 384. Scol. Theophr. Hisp. Crus, ut/. Carduus Chrylanthemos, Don. Pempt. 725e LOB, Je, IL 6, Rn, ten der Wegen en Akkerlanden , noemt men , Ïv. wegens de geelheid der Bloemen, in *t Franfch LEDE En Epine Jaune, dat is Geele Diftel, maar in % Hoorp- Hollandfch Zwynén-Diftel; zo ik in de Lesfen STUK, van den wermaarden BorRHAAVE aangete: skend vind: om dat de Varkens ’er vet door worden. *t Schynt, echter, dat hy ’er ecn andere door verftaan heeft, zeggende dat die in Duitfchland groeit: hoewel de naam over- eenkomftig is en de hoedanigheid. Want hy zegt “er van, dat de Wortel lang is, een Vin- Polygamia AG u zeise ger dik, zoet en aangenaam. van fmaak, die- mende ’s Voorjaars in Vleefchnat gekookt tot een goed Voedzel. Gefchild zynde en raauw met Olie en Azyn gegeten , was dezelve een Purgeermiddel (*), % Is-een Gewas dat een of twee Ellen hoog groeit en volmaakt naar de Diftels gelyke, heb- Bank een getakte Steng met veele gefchaarde | langwerpige groene Bladen, die aan de kanten fterk gedoornd zyn met geele Stekels. In bei. den loopen de Bladen langs de Steng af, doch in de eerfte Soort hebben zy een Kraakbeeni. gen rand en zyn glanzig , in de tweede ruuwe- achtig en eenigszins Afchgraauw. Hier komen dikwils vier Bloemen,by elkander voor, in de. eerfte ieder Bloem op zig zelve, uit een mikje, De (*) Left, Spar. de Plantis p. 13e Ff a Ee DEEL, 3 d STUKe 452 SAMENTEELIGE Kruipem; IV. De eerfte, die jaarlyks frerft, heeft de Blades BREE gevlakt en de Bloemen kleiner met Oranjekleu- Hoorp- rige Meelknopjes ; de laatfte , die overblyft , heeft STUE, _ _dezelven tweemaal zo groot ‚ met Meelknopijeg pee van de zelfde Kleur. Ook is de Wortel dikst 7 in deeze. Beiden worden zy voor den Scoly- mus van T HEOPHRASTUS gehouden. De Tongblommige ( Semiflosculoft) van dee- zen Rang, dus befchreeven hebbende , gaa ik over tot de Trechterblommigen (haseutors i) p door den Ridder genaamd B. Capitatie Kopbloemige. ARCTIUM. Klisfen, In dit Geflagt is de Kelk Klootrond , maar de Schubben hebben aan ’t end kromme Haak- jes. Het bevat deeze drie Soorten. 1 (1) Klisfen met Hartvermige ongedoornde gee Ariun, fteelde Bladen. Lappa. Gemeene, Zeer bekend is dit Kruid, dat alom aan de (:) Arium Fol. Cordatis inermibus &c. Syfl. Nat. XIE. - Gen. 923. p. 528. Veg. XII p.603, far. Med, 375. GORT. Belg, 227. KRAM. Avfir. GOUAN Mousp. 420. H. Chf. RK, Lugdb, &c. Lappa major S, Arttium Dioscor. C. B. Pin, 298, Bardana f. Lappa major. Dop. Pempt, 58. Perfonata. Cam. Epit. 387. B. Lappa major, montana Capitulis te- mentofis, C. B. Pin, 198. / je \ SS 4 NG E NE 8 IT Ae 453 de Wegen, op Puin en Vuilnishoopen groeit, onder den naam van Klisfen , Klitten of Klad- IV. FDEELe XXe den, wegens de aankleeving der ronde Zaad- Hoorps koppen aan Kleederen en alle Wollige ruigte, De Duitfchers heeten het ook Klette , de Fran- fchen Gletteron, de Engelfchen Burdock , 't welk van den Latynfchen naam Bardana afkomttig Íchynt. De Sweeden noemen het Karborrare _ Het wordt ook Lappa geheten „en in * Griekfch Arttion , waar van de Geflagtnaam is ont- leend. Hoe dit Kruid dikke getakte Stengen heeft; met dikke groote Bladen „ die van boven don= ‘ker groen , onder wit en Wollig zyn, zal ik niet omftandig befchryven. Meer aanmerking vorderen de Koppen, die men Klisfen noemt; eerst met paarfche Blommetjes gekroond, ver= volgens Zaad inhoudende. [Heeze komen fom- tyds kleiner , fomtyds met eene aanmerkelyke Wolligheid als doorweven voor, welk laatfte de Ridder daar van meende af te hangen, dat het Kruid zyne meest beminde Groeiplaats hadr. Dus vindt men het , met zulke Wollige Kop- pen, aan de Vest, tusfchen de Muider en Weesper Poorten, hier te Amfterdam. In Duidfchland komt het zodanig meer voor , dan in Switzerland , gelyk de Heer Harrer zelf hadt waargenomen, Maar de fchrandere Mr r- LER verzekert , dat die drie Verfcheidenhe= den , mer gladde , wollige en met kleine Kop- pen, in de Tuinen ftand houden. KE Hoe IE. DEEL. Xe STUK) STUK. Polygamia 294alisa = 454 SAMENTEELIGE KRUIDEN _ Evs Hoe nadeelig ook de Klisfen in de Wol der _ cal di Schaapen en hoe laftig voor de Voetgangers: Hooro* door Wildernisfen zyn , kan deeze Plant on- SEUKe der de nuttigen geteld worden. De drooge en Stengen of. Stoppels, die in ’t Vuur als Salpe- had ter knappen , gebruikt men, hier en daar „ tot Brandftof en tot Fakkelen.- Nog niet in Bloem gefchooten zynde , wordt het Merg, op fom- mige plaatfen , raauw of gekookt gegeten. De. Wortels hebben den Smaak byna van’ Artisjok- ken en zyn zelfs, gekonfyt zynde, tot opwek- king der Minpnedriften dienftig „zo LOBEE wil, Ook werden zy , dus, wel tegen den Steen en in de Roode Loop gebruikt. Door Des- tillatie geeven zy» als ook de Bladen „een zuu- ren Geest. Het Afkookzel derzelven ís wan ‚grooten dienst , om door verdunning van het Bloed een zagte Zweeting te verwekken , waar door het fchadelyke. uitgedreeven wordt: ge. lyk men leest dat de Polakken ‚met het Lighaam in Mest begraven „ zig daardoor ale leen van de Venusziekte geneezen zouden. Tee gen Jichtige Pynen en het Voeteuvel. kan, die Afkookzel „ met behoorlyke warmhouding van den Patienten, van het lydende deel, nuttig zyn. Men vindt ook; dat heb „ig kwaadaartiae heete, Koortfen met wruge gebruikt zy. De Zaaden geeven een Emulfie in ’ Graveel diens {tig en zetten /fterk het Water af. Niettegen- {taande haare, bitterheid , worden zy van fom- mig klein Gevogelte , tot dE AARS zeer bemind. (2) Se We ELEN HE 48E An 455 Ca) Klisfen „met aflopende Kanthaairig ge IV. doornde Bladen , de Wortelbladen gevind, aag ele de Stengbladen langwerpig Eyrond. Hoorz- STUK, Dit Gewas, opde Alpen van Switzerland en op de Ooftenrykfe Gebergten groeijende , heeft p TE: ArêFirm er Jonatan Koppen bynaals de Klisfen , met Puntjes , maar Alpifche. zonder Haakjes. Hierom heeft de vermaarde HarreR hetzelve betrokken tot de Diftels en genoemd Zagte Diftel, met de onderfte Bladen gefnipperd , de bovenften geheel ‚de Kelkfchub- ben -omgeboogen (*), De Heer GMELIN; die het insgelyks in Siberie vondt , geeft aan hetzelve getropte Koppen , die Woldraagende zyne Deeze Wol is het Pluis der Zaaden , dat de Koppen of Kelken opvult, en daar buiten uit- fteekt3 zo dat de Plant veeleer tot de Diftels te betrekken fchynts terwyl zy ook in ’t Loof weinig overeenkomst met de Klisfen heeft. Ieder | Kop (2) ArBium Fol. decurrentibus ciliato= fpinofis &c. JAcQ: Finds 274. Carduus mollis Fol, imis laciniatis. HarLr. Helv. 673. T. 19. -Jnchoat p. 71. Te 3. Card. mollis lacifolius Lappe Capitulis. C. B. Pin. 377. Prodr. 155. Cirfium Cap. " congeftis Lanigeris. GMEL. Sih. II. p. 62. T. 24. (*) Carduus mollis &c. Helv, Enumer, uts. Op de Plaat noemt hy het, Carduus moliis, Lappa Capitulis, Fol. imts Acanthi , fuper. integris s in zyn nieuwe Werk, Hif?. Plant, Hlelv, inchoata. genaamd, bekhryft hy het onder den naam van „Card. inermis, Pol, imis pinnatis , fuperioribus ovato- danceolatis , ferratis , fguamis Cabycinis reflexis. Genoegzaam verandeting ‚ zeker , in de bepaaling van eene zelfde Planr ! E£ 4 Il, DEEL. X, STUEG | 456 SAMENTEELIGE KRUIDEN. IV. Kop of Hoofdje , uitgebreid , is wel (wee Dùi- ee men breed. De Bloemen-zyn paarfchachtig en . Hoorpe hebben in Siberie een aangenaamen Reuk (4, STUK. RS (3) Klisfen met Vindeelige gedoornde Bladen. pitte Op de Alpen der opperfte deelen vande Krain vondt Doktor Scoror1 dit Kruid , dat de Geftalte van den Haver - Diftel Lee „ welke men gemeenlyk Stekels noemt: een gekrulde gedoornde Steng , omvattende Bladen aan de kanten gedoornd en gefteelde Kelken , met Lie’ niaal- Borítelige , uitgebreide , kromme Schuba= ben, î « SERRA TUE A. Zaagblad, Van de Zaagswys’ getande Bladen heeft dis Geflagt den naam , terwyl het tevens een byna Rolronden „ gefchubden „ ongedoornden Kelk heeft, waar door het van de Diftels verfchilt. Het bevat de veertien volgende Soorten. L. 1) Zaagblad met Lierachtig Vindeelige' Bla= Serratula n en den, de end- Win grootst, en gelykvormi Verwend, ge Blorimeijes. Dee- (}) Odore Cyanum Turcicum Mofchatum epe refert. GMEL. uts. G) Ardtum Fol, pinnatifidis aculeatis, Mant. 108. Cr) Serratula Fol, Lyrato- Pinnatifidis &c. Sy/?. Nat, XlEe Geu. 924. Pp. 528. Weg. XIII. p. 603. GOUAN Monsp. 42de KRAM. Auftr. 235. OED. Dan.-281. Fl, Suco, 66O, 713: He Cliff. 39%. R, Lugdb. 143. S Sd: C. B, Pig, 235. DOD. Ë Pempta 8 LN eENESs?IA 457 ‘Deeze Soort, in ’t Engelfch Samwort, dat IV. _ is Zaagkruid, ín t Hoogduitfch Schartenkraut, an in ’t Franfch Serrette genaamd, voert den by-Hoorp- naam wegens ’ gebruik dat men er van maakt, TUE Het groeit in de Velden niec alleen der Noor- ph delyke maar ook der Zuidelyke en middeldee- Ha len var Europa, Het heeft een regte Steng van byna drie Voeten hoogte, boven Takkig,en Bladeren , die ten deele geheel, ten deele Vinswyze gefchaard zyn, doch allen op de kan- ten met Tandjes; waar van de naam. Drie Vers fcheidenheden , ten dien opzigte, zyn by TA- BER NEMONT vertoond , waar van de eene alle Bladen geheel als die ‚van Betonie, de an- dere alle Bladen gefchaard, de derde de ondere ften geheel en de bovenften verdeeld heeft (*j, Op den top draagt het een Bloemkroontje, dat uit Schubbige Kelken beftaat , de Bloempjes bevattende , die paarfchachtig , doch ook wic van Kleur zyn. Hierop volgen Zaadjes met een bruin Goudglanzig Pluis. Men acht dit Kruid een Wondmiddel te zyn, tegen Vallen en Breuken dienftig ; doch ’% is meer Perpt. 42 LOB. Jc. 534. Jacea que Serratula vulgo, TOUBNr. Inft. 444. (*) De Heer THUNBERG heeft in Japan een Kruid vere zameld, daar hy den naam van Serratula gintforia aan geeft. De Bladen van ’t zelve vind ik wel gefchaard , maar niet gekarteld of met Tandjes, noch ook met Haaire tjes LINNZUS fchrylt thans, wegens de fynheid der Tand jes , Folia ciliata aan deeze Soort toe, | Ff Ss II. DEEL. X. STUK» Li 458 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. meer in. gebruik tot Verwen „ geevende met A. HERB, Juin ene fchoon geele Klus die met blaauw Hoorp= in, groen verandert , beter dan de Wouw of STUK. «Brem. Het is cen Kleur die ftard houdt, Van ’t Vee wordt dit Kruid verfmaad (*). u. (a) Zaagblad met Lierachtig Vindeelige Bla- Serrarla den, de end-Vin grootst; de-Blomme- Gekroond, tjes aän den Omtrek binn en:langer. In Siberie fchynt, zo wel als a london die Kruid te-huisveften., dat naar het voorgaande veel gelykt , maar driemaal zo groot is en door de rand-Blommetjes verfchillende,> Ook zyn de Koppes Wollig, en dit-kan naauwlyks van de Groeiplaats afhangen 5 dewyl men het in Sis berie op vogtige plaatfen, aan, de kanten det Rivieren , aantreft: verwyl het gewoone Zaag> kruid een Bergplant is. iet bereikt dikwils eens Menfchen- hoogte, zelden: blyft het laager dan vier Voeten. De Wortelbladen zyn , met de Steen len , een half Elle lang, Men maakt aldaar van: deeze Soort insgelyks gebruik om Laken; Leder en Linnen „geel te verwen „ met byvoeging: doorgaans van Berkenbladen (1). (3) (*) HALL. Hielu. inchoat. pe 71e (2) Serratula Fol, Lyrato -pinnatifidis &c. Serr, praalta’ Centiuroides Montana. Boee. Afuse II. p. 45e Te 37. Care duus inermis Fol glabris pinnatis, GMEL. Sib. II. p. 49. T. 20e (1) Zieil, D.IIL. StTux van deeze Nar, Hifterie , bladz, 263. Bt MER NES TM 450 \_ (3) Zaagblad met de Kelken eenigermaate ruig en Eyrond, de Bladen onverdeeld. _Deeze Soort, A Ipifch gebynaamd , om dat men- STUKé ze opde meefte hooge Gebergten van Europa en de Noordelyke deelen van Afie aantreft, komt onder veelerley gedaanten voor, zig door haare blaauwe of Violette Bloemen onderfcheidende. De Bladen zyn of zeer langwerpig als die van Hondstonge „ of breeder gelyk die van de Pa- tich, waar van het dan den naam voert, fom-= tyds getand , fomtyds ongetand, Dus vindt men het, als een Zagte Diftel met Patichbla- den, by BAumINus gemeld. Hier komt by, het gene de Bladen byna zo fmal als Gras en wederzyds groen heeft, *% welk men Grasbla- dig kan noemen. Van het Patichbladige geeft de Heer HALLER de Afbeelding (*), die deeze Verfcheidenheden ook in Switzerland vondt , welken zyn Ed, onder den naam var: Cir= (3) Serratula \katveibus fubhirfutis ovatis , Fol. indivifis. Setrat. Fol. petiolatis. Fl. Suec. 661, 714. Fl, Lapp. 291. Cirfium inerme &c. GMer. $ib. IL. p. 67e T. 26, Carduos Cirfium minus Britannicam. PLUK. Alm. 83. T. 154, É. 3, 6. Cynoglosffolia. GMEL. uts. T. 32. DILL. Elth. 32, T. zo, £. 31. op, Lapathifolia. MORIS. III. S, 7e T, 29. f, 1 Car= daus mollis Lapathi foliis, C. B, Pin, 377. &, Anguflifolie Cirfium inerme. GMEL. p. 73, T. 33. …(*) Helv, inchoat, Tom. I. T, VI pe 77. Citfium Alp. Boni Henrici folio, II, Dre. X, STUK, IVe Ärprer; xx, Hoorp: UI, Serratula „Alpina, Alpifchs 460 SAMENTBELIGE Kruipen. IV. Cirfium met Eyrond-Lancetvormige getande , ÁFDEEL van onderen Wollige Bladen en ruige Kalken, Hoorp- voorftelt. Gedagte Wolligheid , met de Han- STUK: den daar afgewreeven , wordt van het Volk Eraak … d , k 5 8 eelmyve- in Siberie , tot Tonder gebrnikt, Dit , nog= re thans, heeft maar plaats ten opzigt van de ecr= fte, metlangwerpige Bladen , welke in ’t eer= “fte Jaar, nog geen Bloem draagende , het Wyf= je genoemd werde door de Tartaaren, De Bloem, zegt HALLERS, is aangenaam van Reuk en de Stoel met Borftel tjes bezet. IV, (4) Zaagblad met Liniaal Lancetvormige overs Ptn hoekfe van onderen gryze Bladen , die on- Ri gefleeld zjn en geheel effenrandig. Deeze , gelyk de voorige , wel in Siberie, doch op weinig meer dan oùze Pools hoogte ; voorkomende , is mede door den Heer GM E= _LaN betrokken tot het Cirfium, De Bladen zyn van onderen wits de Bloemkoppen Wolligs de Bloempjes aangenaam paarfchachtig rood. Het heeft den Wortel fomtyds langer doch de Sten- petjes zelden hooger dan een Voet en bekleed met een korte Wollige ruigte, v. (3) Zaagblad met Lancetvormige Bladen ,van Mdtiflora, | bet … Veel bloemig. (4) Serratula Fol. Lineari- Lanceolatis- &c. Cirfium inere me eretum , Foliis ex Lineari Lanceolatis , infta candidis, GMEL. Sib. 'I. pe 69 Te 27. (sj Serratula Fol. Lanceolatis fubtus villofis, bleren zentibus &c. Cirfium inerme , Caul adfcendentibas &c. GMEL. Sibe Il ps Ze T, 28 2 / \ en nn de re e men en rondachtige Kelken, 8 LNGENE St A 46î onderen ruig, byna afloopende en geheelef- IV. fenrandig 5 de Stene getuild; de Kelken AE nà Rolrond. Hed STUK. Weinig verfchillende was deeze, doch hâdt Ph de Stengetjes Takkig en de Bloemen greoter, aguaïis, De Heer GMELiN heeft een Verfcheidenheid daar van uit de Ooftelyke deelen van Siberie bekomen , met ingefneeden Bladen, (6) Zaagblad met Lancetvormig langwerpige vr. Zaagtandige hangende Bladen. trand cenfis, C7) Zaagblad met Lancetvormig-langwerpige Nieuw- Zaagtandige uitgebreide Bladen , die van hhed onderen ruig zyn. Praaltá. Zeer hoog. (8) Zaagblad met Eyrond «langwerpige ge« vim. fpitfte Zaagtandige Bladen, getuilde Bloe- Gtaxca. Zeegroens (9) Zaagblad met Liniaale Bladen , de Kel _ 1x. EN Ee Squarrofa, Kappig: (6) Serratúla Fol. Lanceolato- oblongis &c, B. CHF 392. Re. Lugdh. 143. Sertatula Novebor, maxima. DirL. Elth, 55e Te 263. f. 342 (7) Serratula Fol. Lanceolato- oblongis ferratis 8e. Seer, Virginiana Perfice folio fubtus incano. DiLE. Eíth. 356. T.. 264. f. 343. Serrat. prealta &c. Boce. Mus. U. p. 45, KaiS Ze | (8) Serratula Fol. Ovato - eblongis acuminatis &c. GRON, Virg. 116. Serratuía Marilandica, Fol. plaucis, Cirfii inftar denticulatis. Dirt. Elih. 354. T. 262. f. 341. (9) Serratuia Fol. Lineatibus &c, ZZ, Clif, 392. R. Lugdb, 14e JA DEEEF, x%. STUK, 462 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. ken rappig > byna ongefteeld, Befpitst en BRL. ___gydelings geplaatst. EE (ro) Zaagblad met Lancetvormige effenrandi- X. ge Bladen, de Kelken rappig , gefleeld NN Pt flomp en GE Aas Ruuw, XL. (11) Zaagblad met Liniaale Bladen , die aan ed den voet kanthairig zyn; de Binn on gefteeld „ zydeling geaaird; de Steng en- keld. Deeze allen , in Virginie en andere deelen van Noord- Amerika groeijende, zyn meeften- deels overblyvende Planten , die naar het Boel- kenskruid, de Santotie en dergelyken zweemen. De eerfte, bygenaamd Miewwpjorkfe , groeit tot tien of twaalf Voeten, de andere; die Bladen als van den Perfikboom heeft, tot vyf of zes Voeten hoog, De derde, van Mariland afkom- ftig, heeft de Bladen Zeegroen en dieper ge- tand dan’ de anderen. Deeze is hooger van Steng dan de tweede, die Zeer hoog genoemd wordt , 145e GRON, Wirg. 116, Cirium tuberofum Capitulis fquare rofis. DiLL, Elth, 83. T. ZI. f. 82. Cro) Serratnla Fol, Lanceol. integertimis &c. GRON. inge II, p‚ 116. Eupatorio affinis Americana Bulbofa &c. PLUK: Alm. 142, T. 177. É. 4e (11) Serratula Fol. Linearibus bafi ciliatis 8cc. GRON. Virg. 116. Cirfium tuberofum Laêuce Capitulis fpicatis. DILL. Blth. 85. T. ze, f. 33. Jacea anguftifolia enberofa Radic Virginiana. PLUIa „Alu, I9o. Te 424: É, 6e NG OE NTENST DO 468 wordt „ doch laager dan de Nieuwjorkfe, De, ÍVe twee volgende munten uit door de rappigheid ii der Koppen of Kelken, dic als uit in fndlkafi: Hoor der geftoken Bladerige Schubben beftaan. In Se On de vierde zyn de Blommetjes zeer lang, om arden ie gekromd, knikken nederwaards en hebben een lang uicfteekende Styl, met twee punten Dec- ze heeft een knobbeligen Wortel, gelykerwys de laatfte , met zydelingfe Hoofdjes als die van Salade, welke een Aair maaken, Deeze laatfte ‘munt door de Íinalheid haarer Bladen uit, Haar Wortel , die uitwendig een oplosfende kragt heeft, geeft ’er den naam van Throatwort , dat is Keelkruid , aan, (12) Zaagblad met Lancetvormige Bladen, vr. de Kelkfchubben aan de punt rappig flomp , poereefa uitgebreid „ gekleurd : de Bloemen endee Bitter. ae ye (13) Zaagblad met Vindeelige ED fpitfe_ xm: gladde ongedoornde Bladen; de Kelkfchub qe aoe ka ben gefpiest ; de binneuften rappig. Lmgtys Deeze Siberifche komen fomtyds voor met een Sterig, van drie of vier hoogte (*). De (22) Serratula Fol. Lanceolatis , squaits Calycinis Ec, Cirfium inerme Foliis (cabris &c GMEL. Sid. II, pe 72, Te 29a (13; Serratula Fol, Pinnat:fidis acutis glabris &c. Carduus Caule Ramofo &c. GMEL. Sib. Il. ps 44. Te 17. Jacea fer= pens Flore triplicatn ZANON. (*) Van de laatfte zegt de Ridder Pela Pedalis , doch clic _ fl. DEEL: Xe STUKe 404 SAMENTERLIGE KRUIDE fe” iv. De Inwooners der Stad Jacut noemen de ecf- enten. fte Bitter Kruid en ‘gebruiken het Afkookzel, zo- Hoorp. in de Venusziekte als in de-Pynen van ’t Ge: STUK. _beente , daar uit fpruitende, De andere ge- een lykt veel naar het Kruid ‚dat men Jacéa noemt, elwyuê- TY hebbende fchoone pearle Koppen, als die der volgende, xiv. (14) Zaagblad met vain gedoornd. Bladen: “ Serratulá Arvenfis. 7 EN gekelig, De vermaarde TouRNEFORT, die de Gee flagten van Facea, Cirfium en. Carduus door de Doornen onderfcheidde , zodanig dat het eerfte geheel ongedoornde Planten, het tweede Plans ten met gedoornde aen en ongedoornde Koppen , het derde Planten met de Bladen en Koppen , beiden, gedoornd, begreep , moëst dit Gewas tot het Cirfium betrekken. HA rs LER, hoewel de onderfcheiding der’ Doornen verwerpende , volgt hem in deezen; en- noemt het Cirfium met een hoekige Takkige Steng, de Bladen half gevind, de Vinnen hoekig, if doornd , de Koppen ongedoornd. - Anderen \ had= die rookt met de befchryving van GMELIN niet, die zegt, dat in'de Tuinen de Steng 2 of 3 Cúhiti hoog, de Takken een Voet of minder lang zyn. Mischien valt het, wild groeijende , laager. (14) Serratula Fol. dentatis fpinofis. GoRT. Belg. 228, KRAM. Auflr. 235. FI. Suêc, 662, 718. GOUAN Monsp. Gate R. Lugdb. 133. Carduus Vinearum répens Sonchi folio. C. Be Pin. 377. Predr. 156. Card. in Avena proveniens. C‚ B. Pin, 377. B, Citfium Arvenfe Sonchi folio, Rad, répente, Cade le tuberofo, TOURNE, Jif. 448. , S YY NGE N E S IT A! 405 ‘hadden het Diftel genoemd en wel diein de IV. Haver voortkomt, volgens BA Um 1N us, waar “PREEK: wan misfchien de benaaming Haver - Diftel , wel. Hoorns ke pe GorTER opgeeft, af komftig is; doch*TöEe _ men zou het met de Sweeden eigener noemen Aon Koorne Diftel , Akker -Diflel of anders Veld- | Diftelen Kruipende Weg - Diftel of Boeren Plaag, om zyne voornaame hoedanigheid aan te wyzen. Niet minder, naamelyk „dan in Sweeden(*) , en elders ftrekt dit Onkruid tot bederf der Ak« keren en Landen , in onze Provintiën, byzon- derlyk op de Weiden in Westfriesland , daar men fomtyds meer Diftelen dan Gras ziet, of liever Stekels; want zulk een naam geeft men aldaar aan dit Gewas. Het groeit op Ysland, zo wel als in de Zuidelyke deelen van Europa , alwaar het mede een laftig Onkruid is in de Wyngaar« ‚den en Koornlanden. Het verheft zig tot een aanmerkelyke hoogte en breidt zig in ’ ronde uit, door zyoe kruipende Wortelen, Even- wel wordt de menigte van Stekels , op een Land, als een blyk van de luiheid des Landmans aan- gezien, die-niet past op het uitplukken derzel. ven „ waar door menze byna geheel kan ver- pielen, Sommige Boeren gaanze, om * gemak , afmaaijen , dat niets ter wereld helpt, maar ze des te meer doet woortloopen. De Bladen zyn fomtyds Wollig, doch meest glad (*) Vitium Agtorum apud nos primarium eft, LINN, Flor, UECe Ge | IH, DEEL. X, STUK. 466 SAMENTEELIGEK RorDeEN, jv; glad en blygroet , naar die van den Ganzer= Aepeer, Diftel gelykende , en dus „maakt het regtop- Hoorps fläande Kruid, met zyne paarfchbloemige Kop- sTUKe Pen, geen onaartige figuur. Men kan dezelven aak, gemakkelyk afplukken , doch de Bladen zyn Vee zy. voorzien met kwetzende Doornen, Hetrkomt fomtyds met witte Bloemen- voor. De Zaaden ‘hebben een lang Wollig Pluis , waar van, op. fommige plaatfen, in Bedden gebruik gemaake wordt. Ook is de Afch voor de Glasblazeryën zeer goed, zo RAy aantekent, Speen- _ Zonderling is ’t, dat men , van dit zo gemeen knobbels Onkruid, geen goede Afbeelding aantreft by len, de Autheuren , dan alleen by CorLUMNAs onder den naam van Ceanothos Theophrafti. Loper fchynt hetzelve te bedoelen met zynen Zeer gemeenen Wegdiftel , de Onopyxos Guilan= dini, waar van de Geftalte wel gelykt, doch hy befchryfe denzelven als fcherp fteekende Bollekens hebbende , ’t welk in t geheel. niet rookt. Anderszins maakt hy ook te regt ge- _wag van de Knobbeltjes , die in Auùguftus en September aan de Steelen groeijen , welke een beproefd Middel tegen Aambeijen zyn zoudens zo hem de Prins van Orange , Willem van Nas- fau , hade verhaald, Men heeft den dus ge- __knobbelden Diftel voor een byzondere Soort ge= ‘houden en (Carduus haemorrhoidalis Parifienftum) Speendiftel der Paryfenaaren (*) Seno | (*) Dit is de tweede Wilde Diftel van Donomaus ; Zerpé: 739 2 Ee vwo EeNE Ss 1 A 469 had. TourNerorT merkte reeds aan, dat IV, “die Knobbels , van eene Olyfachtige figuur , ed door hetfteeken van eenig Infekt ontftaan , die- Hóops ‘nende dezelven tot een Nest voor deszelfs Ei-STUKe jeren. ‚> Men geeft voor (zegt hy) dat deeze bg ss Knobbelss ín. de Dyzak gedragen, tot ge. „ neezing der Aambeijen dienen. Sommigen > knoopen ‘er drie, tên dien cinde , in een »» Slipje van hun Hembd,” Ca RDUU Ss, Doorn. Men noemt gemeenlyk „de fterk. gedoorndé wan deeze Onkruiden ‚in ons Land Doornen;, ‘en de minder gedoornde Diftelen; weshalveik die oderfcheiding gebruiken zal tusfchen dit en ” volgende Geflagt. Men vindt, immers, ook dikwils van Doornen en Diftelen gewaagd als eene plaag der Akkeren: zo dat die our den iets gelyknaamigs hebben. De Planten dan, tot de Doornen Beridotens de, hebben een Eyronden Kelk , met gedoorn= de Schubben die op elkander leggen , en de Stoel der Blommetjes is met Haair begroeid. Het bee Vat dertig Soorten , waar van de eerfte zeven= tien de Bladen langs de Steng afloopende , de overigen die flegts ongefteeld hebben. a 5 539 , in zyn XXI, Hoofdftuk, Nederd. bladz, 1158, waar aan de figuur der Bloemhoofdjes flegts niet natuurlyk voorkomt ; want de Stekels hebben zulk een Wortel, Gg 2 II. DEEL, Xe STUK, 468 Carduus deucograe phase Witvlake kige. IL. * Lanceolae ES Lancête bladige. ur. Nutans: Knikken- de. IV. Acanthoie des. Sierlyke, Ve _Cri/pas. SAMENTEELIGE KruipEy, (1) Doorn met afloopende getande gedoornde Bladen , naakte zeer, lange” eenbloemige Steelen en gedoornde knikkende Kelken: (a) Doorn met afloopende Vindeelige flekelige Bladen , wyd witgehoekt ; de Kelken Eye rond gedoornd en ruig ; de Steng gehaaîrd. (3) Doorn met half afloopende gedoornde Bla- den en knikkende Bloemen3 de Kelkfchub- ben van Loven uitgebreid. (4) Doorn met afloepende uitgehoekte Bladen, die aan den rand gedoornd zyn: de Kelken _gefteeld, eenzaam, opgeregt en ruig. die (5) Doorn met af. witgehoekte „Bladen , tr (5) Carduus Fol, decutr, dent, fpinofis &cc. Syf?. Nat. Gekruide, „‚r, Gen. 925 Ps 528. Vege Xlil. Pp. 6044 R. Lugdb. 134 C@ium maculis Argenteis notatum, TOURNF. Znf?, 448. Card. Leucographus {, Marie hirfatus. Moris. Bles. 244. C:) Carduus Fol. decurr. pinnatifidis &c. Gorr. Belg, 228. H. Cliff. 392e Re Lugdb, 132. GOUAN Monsp. KRAM, Gort. lugr, Fl. Succ. &c. Carduus LEanceolatus latifolius, C. R. Pin. 385e Carduus Lanc, {, fylv, Dodongzi. j. B. Hif?. Ti, Pe 58, (2) Carduus Fol. femi - decurr. fpinofis &c. GoRT. Belg. 228. GOUAN Monsp. 422. FL, Suec. &c. GMEL. Sib. 11, p. 42, Carduus fpinofisf, latif. &c. CG. B. Pin, 385. Cârduus nur tans, Je Be Hit, ur. Pp. 56e (4} Carduus Fol. decurr, finuatis &c. GORT, Belg. 229e GOVAN Monsp. 422. Fl, Saec, II. N. 718, Carduus Acane thoides, J. Be ijt, III. p. 59. (5) Carduus Fol. decurr, finuatis &c. GoT, Belg. 229. GOUAN BEAN GAEIN EUS 469 aan den rand gedoornd zyn 5 de Bloemen „IV. aant end famengehoopt ; de Kopfchubben KO ongedoernd „ dech als gebaard en uitge- dens breid, iin \ e ri VT. (6) Doorn met afloopende uitgehoekte kanthaaï RL: rige Bladen „ die van onderen kaal zyn en polyanthen getropte gefteelde Bloemen, “veelbioe: mige. (7) Dootn met afl. getande Bladen, die aan VIE den rand gedoornd zyn, en getroste opge Hefti regie Bloemen, met ongedoornde Steeltjes. ge. Van deeze zeven komen ’er vyf in onze Ne: derlanden en door byna geheel Europa voor; drie,groeïjen in Rusland en Siberie, één op Ysland. De eerfte , die den bynaam wegens de witte Zilverachtige Vlakken der Bladen voert, valt in Kampanie en de 7 eelbloemige „die weinig van den Kruldiftel verfchilt, omftreeks é de GOUAN Monsp. 422 KRAMe Auflr. Fl, Succ, &c, Card. fpinofisf. anguftifol, vulgaris, LOES, Prasf, 43. T. 5. Car- duus Caule ctispo. J, B. Fi? III. p. 59. C6) Carduus Fol. decurr. finuatis ciliatis &c, Mant. zog. Card. pycnocephalus paluftris. TRIUME. Obs. 103. T. 103. Cits, pal. Lanc,. alato Caule, polyanthemum. VAirt. Jens, 160. (7) Cardaus Fol, decurr. dentatis &c. Gonr. Belg, 2209, Card. Fol. L'nearibus dent. fpinofisf. Re. Luzdb. 134. Fl, Sac. GORT. Ingr. 123. Carduus paiufiris. C. Be Pin, 377, MORIS. III. S. 7, T, 32 f, 13. Carduus polyc. anguftlfo- lins. DAL, Hil. 1743. GE ile DEEL, Xe STUK. IV. ÄFDEEL XX. Hoorp- STUK Egaale Weelwyuê- 5e de Stad Rome, ‘Onder de onzenis-de Anikken- de zeer kenbaar aan zyne geboogene- Koppen en van deezen hebben de Bloemen; voor dat zy open gaan , zo men wil, een Moskeljaat- Reuk (*). Meest komt deeze aan den Duin- kant voor (4) en de Sierlyke , die Bladen als het Beerenklaauw heeft, is zo gemeen niet aan onze Wegen als de Lanecetbladige of groote Breedbladige Wegdoorn , die men in de Kley- Landen byna overal aantreft, Deeze isop Yse land gevonden. Siberie voedt den Knikkende en Krul-, als ook den Moeras- Diftel , die, zo. wel als de Krul- Dijtel, zeef gemeen is op. laage Weidlanden ,- inzonderheid van uitgeveende Plasfen, zo in onze als de andere Provinciën. Onder * Landvolk noemt menze gemeenlyk , om dat de Steng ‚ als Bladerloos en regtopftaan- de, zig taamelvk hoog verheft, Kaale Jonker of Boeren. Rottingen, Behoudens , dat dit zo wel (*) Gedagre Reuk wordt door D, MÁprus_ verkeetdelyk ’ toegefchtee ven: aan. de Bloemen der Steksten voorgemeld ; u waar in ze niemand, denk ik, ooit vernomen heeft. hj Verfcheide deelen wan deeze Kwikkende Doorn óf Diftel, hebben den Heer LEDERMULLER ten. Onderwerpe gerekt van zyne nafpooringen met het Mikroskoop. Dus heeft hy het aartig gepluimd Pluis der Zaaden; de Blomimee tjes, Meeldraadjes en het Stuifmeel , miet alleen; maat ook de Bladen , Stekels, Stengen enz, daar van , fraay befchrees ven en voor ’t Oog gebragt op Pl. 89-92, van het Tweede Deel zyner Mikroskoopifshe Werluftigingen, die voor twee of drie Jaaren by de Erven ven’ F, HOUTTUYN uitgegeven zyn. { Satin 0 Er NES Er 2 471 wel op den. Kruldiftel zie als op deezens die, Lr. de Koppen beiden Trosachtig als tot een Knop,” xx, vergaard hebben, en daarom-mede tot de Veel- Hoorps bloemige behooren. Van H 11. wordt de laatfte 72e Moerasfige Mey-Diftel genaamd, en HarLER pn merkt-aan (*); dat dezelve de Steng tot zes Voeten hoog-heeft , naakten fchraal, zonder Takken , alleenlyk met vleugelachtige Blaad=, jes bekleed, Deeze wordt derhalve, in ’t Ne- derduitfch, Speerdiftel getyteld, | (8) Doorn met afloopende , Vindeelig uitge. VUE hoekte » rwigachtige gedoornde Bladen, Wol- _pyeroen lige naakte Bloemfteelen en afvallende Kele Ean 1e Pigce _Deeze, in de Zuidelyke deelen vau Eùropa groeijende , fchiet een Steng tot twee Ellen hoogte , zo TRrrumFETTI verhaalt. Het Loof gelykt eenigszins naar dat van den Beeren- klaauw -Diftel , doch is van Onderen wit ge= wold , van boven donker groen, met eenige witte Streepen die in de Doornen uitloopen. Om ‘hoog heeft hy een dikken Knop, van vee- le Koppen als Hazelnooten , met gedootnde Schub= (*) Cicfium Caule reto fubnudo alats 8e. Hel, inchoat, J, Pe 74 N.:'T7o. (2) Cardus Fol, decurr, pinnatifido=finuatis &c. Jacq. Hort. T. 44. Gardaus Nemorofus Italicus. BARR. Obs. 9256 des: -417< Carduus art fylv. TRIUME. a 108. FT: IÓI,. N Ge 4 IL, DEEL. X. STUKe 112 SAMENTEELIGE KRUIDEN: IV. Sehubben bekleed en paarfche Blommetjes Be- ne vattende „ gelyk de meefte andere Doornen; Hoorp- doch die niet opengaan , en evenwel worde STUK. het Zaad ryp , dat in een dikke Wolligheid , vie Dons of Pluis zit, gelyk in de meelte anderen 7je van dit Geflagt. De Bloemfteeltjes , die den ge- zegden Knop maaken, zyn hier niet gevleugeld en draagen elk drie of vier Koppen , ieder door- gaans met tien Blommetjes (7). chlim (9) Doorn met afloopende gefchaarde gedoorn- Argenia- de Bladen , eenbloemige eenigermaate WWòl= eert lige Bloemfteelen en Eyronde gefpitfle ens verde, gedoornde Kelken. In Egypte groeit deeze , een jaarlyks Ge- was, terwyl de beide laatften overblyvende zyn. Men heeft hetzelve in de Upfalfche Tuin geteeld, met een Steng van êén Voer hoogte „ de Bladen aan de uitfoydingen met Melkwitte Vlakken, daar zy in Egypte aan den rand als verzilverd zyn. Hy moet ’er niet menigvuldig voorkomen „ alzo ik door FORSKAOHL ‘er geen gewag van gemaakt vind, (zo) (Ì) Volgens de Mant. alt, p 461. Dit komt my veel waare fchynlyker voor, dan drie of vier, gelyk men ‘in Syft. Nate vindt. | (9) Carduus Fel. decurr. runcinatis Spinofis, &c. Cicium Mgypre minus, Foliis ad limbum Argentcis, GRANGE. BEEN: ECENOB Sor A A - (ro) Doorn met ‘aflopende Lancetvormige IV. Bladen, die weerloore Tandjes hebben ; den ADSELe Kelk gedoornd. | | aah: STUK _{rr) Doorn met afl. Windeelige Liniaale ef- x, Carduus fenrandige. ongedoornde gefteelde. Bladen, „a54 sfeilus. _ die van onderen Wollig zyn. —…— Gekerfde. de, Í he Cyanoides. Deeze beiden hebben de Bladen geheel onge- “ener doornd en de laatfte , diein Tartarie voor-bloemige. komt, byna zonder eenige Haairtjes of Tand- : jes. Hier van is een Verfcheidenheid „die de Bladen Liniaal gefnipperd heeft , uiet Zaad in de Tuinen te Petersburg geteeld, waar van de Steng eens Mans langte hoog wierde, in Tak- ken verdeeld, De Koppen droegen paarfche Blommetjes en het Gewas zweemde naar de Jacéa, inzonderheid naar die Tuinplant, welke een Muskus -Reuk heeft (*). (12) Doorn met afl, Lancetvormige uitge- Et ANLSa knaagd Gryze, Cio) Carduus Fol. decurr. Lanceolatis &cc, Hl, Clif. 392. DALIB. Par, 249e Cixfium majus fingulari Capiculo magno. CB Bin, 377e {ar} Carduss Pol. decurr. pinnatifidis Linearibus &c. Card. Canle fimplici &c, GMEL. Sib, II. p. 42. T. 15. B, Card, inermis „ Caule Ramofisfimo &c, 1d. p. 44. T. 16. (*) Jacea Mofchata, J, B, Hi2. Ille p. 34. Vid, Cen taurea Mofchata in *t vervolg, (22) Carduus Fol decurr, Lanceolatis &c, Mant. 108, Citfium montanúm maxim, Raj. if, 305. Cits. tomentee ‘fam Radice Bulbofâ. J. B, Hij, UL, p. 44 G8 5 Il. DEEL, Xe STUK: IV. AFDEELe: Xx. Hoor p- STUKe XIIe Carduus Pellinatuse Gekamde.: XIV. Defloratuse Langfteelie ge. XV. Monfpese Jutanus, Montpel« liefe. 474 SAMENTEELIGE KRUIDEN. vknaagd. getande kanthaaîrig ‘gedoorsde „Bladen , die. wederzyds met éen Spinne gvebbig Dons bekleed zyfs. (13) Doorn met âfloopende Lancetvormige Vin- deelig- gekamde Bladen „ zeer lange Bloeme fteelen , de gei na * bloeijen kniks kende. C4) Doorn met afl Hivesdsvobrmige Zaags tandige ; eenigermaate Doornig' gehaairde naakte Bladen en zeer lange Wollige oe eens bloemige Steelen,” (z 5) Doorn met afl. Lansetvormige, eenigers maate uiigegulpie , gladde, ongelyk kant= haaïrige Bladen , overhoekfe Bloemfteelen en ongedoornde Kelken, Zeker Kruid, by Drioscorrpes Kirfion genaamd, om det er de Pyn der Aderfpatten door genezen werdt , Baf aänleiding tot de be- naa p , e « (23) Carduus Fol. decurr, Lanc. Pinnatifido « pelkinatis &c. Mant. 279. 1277. Card, Fol, T, 18. £. z, Cirfium f, Cardaus anguftifolius, C, B. Pin. (54) Carduus Fol, decurr. Lanc. Serratis &c, JAcQ: Vind. rigidis mollitet fpinofis, HALL, Helv. 677. 877. Prodr. Cits. fing. Cap. parvis, lid. Cirfiam 3 Mone- tanuin. CLUS, Hift. i. Pe 149. G s) Carduus Fol. decurr. Lanc, fübrepandis ce GouAN Mlonsp. 422. Card. Cirhum Monsp. Fol. longo glabro, I- B. HifkII, p. 44 Cirfium Fol. non hirfatis. C. B. Pine Citfion. Don. Pempt: 737. Cirum alterum. LOB, dé. 582, gel Cicfiam. p. 581 8 ms ata EONSE: BLINAË 475 paaming van Cirfium , thans in gebruik. voor IVe zekere zapte , niet fteekende of ongedoornde Re Diftelen. Dus hecft TouRNeFORT dit woordHoorp- tot een Geflagtnaam gebezigd ; maar, Ha r- En LER alle onderfcheiding wan de gedoornd-agrien heid , die by trappen (zegt hy) afneemt, afge. leid , werwerpende ‚ maakt een Geflagt van Cirfium, °t, welk alleenlyk door het gepluimde Piuis der Zaaden, dat in de Carduus, zegt hy enkeld of eenvoudig is, van denzelven werfchile le. Ik vraag , of het fomtyds niet duifter te onderfcheiden is, of de Haairtjes van het Zaadkuifje gepluimd zyn „ dan niet ? En of daar in ook geen trapswyze toe en afneeming plaats hebbe? Linneus brengt de Cirfia, fchoon de Koppen zelfs ongedoornd hebben= de, hier thuis, in °t Geflagt van Carduus , welks voorpaamfte “Kenmerk , volgens zyn:Ed. , be- ftaat , in de Kelkfchubben Een te bee. Hoe ftrookt dit! Van deeze vier Soorten, let van die hoes danigheid , is de eerfte, ‘welke een knobbeligen : Wortel heeft, in Ooftenryk waargenomen. Deszelfs Bladen zyn byna grys door haare Wol. ligheid. De tweede was te Upfal voortgekomen in de Aarde, daar men Zaaden van Penfylvanie if gezaaid hadt, Zy maakte ‘er een Steng van twee. Voeten „ zynde „ gelyk het geheele Ge- was „„ongedoornd. De derde, onder den naam van Smalbladige Diflel met enkelde kleine Hoofde jes bekend , wordt van HALLER thans getye ij teld 7 Îl. DEEL, X. STUK ÏV, Arpeer. XxX. 476 SAMENTEELIGE Kruipen; teld: Weerlooze Diftel , met kanthaairige Bla- den, en een naakte Steng met weinige Bloemen (*ye Hoorp- Hy merkt aan , dat dezelve de Bladen fomtyds- STUK Egaa ildian Te e geheel effenrandig „ fomtyds Haairig getand , fomtyds zelfs ingefneeden, ja ook wel eens ge= doornd heeft. Doorgaans vindt menze metde Steng zeer Takkig, doch de Bloemfteelen zyn altoos uitermaate lang en dun „ de Hoofdjes- klein en Wollig.. De Groeiplaats vis in de: _Switzerfche en Ooftenrykfe Bergvaleijen, face QUIN zegt, dat hy ’er naauwlyks knikkende Koppen aan heeft kunnen vinden: fchoon Har, LER verzekert, dat de Bloem volwasfen dikwils knikt. Ook hadt Cr us1us dezelven knikken- de afgebeeld, Hoe *t zy, deeze Soort heeft de Bloemen zo wel paarfch als de voorgaanden en de laatfle , die van- de: Stad Montpellier , waar zy aan de Rivier groeit, gebynaamd is. Deeze heeft de Stengbladen : Lancetvormig , wederzyds glad , Zeegroen en onverdeeld; .de « Wortelbladen uitgegulpt en aan de kanten als gehaaird met Borftelige Doorntjes. Op korte- fteeltjes’ draagt zy eenige Koppen aan:den. top der Steng „ volgens den Ridder. Maar hoe: kan zy dan het Círfium van DopoNnaus,: welk hy aanhaalt „ zyn ? is is hee tweede Cir,- fium: @) He'v. inchoat. ‘Tom. I. p. 74. En aldaar afgebeeld. T. 4, f. z. In zyn eerfte Wérk was °t een Diftel met ftyve zagt gedoornde Bladen, enz. Op de Plaat, aldaat T.18, noemt; zjn Ed. het, een Zagre Diflel, met ftyve zagt gedoornde- Bladen ; de Stepg lang met weinig Bloemen. Î BAL UN (ESE: NIE STAM ÂPI fium van Lorrt, welks eerfte, myns bedun- - IV, skenss;’er dus beter mede ftrooken zou. Ook Arprer zegt DonoNsmus dat de Kopjes ruuwachtig Hoorpà gedoornd en. ftekelig zyn 5 terwyl Linn us°TUK het befchryfs met ongedoornde Kelken (*). C 16) Doorn met'byna aflopende gefteelde , xvr. omtrent Vindeelige , gedoornde Bladen , dn een ijweerlooze Steng en eenzaame Bloemen. adrie, LeLIJGe Wortels , naar die der Asphodillen gely! kende, Öhasrten iden buitendien dit Kruid, ’ welk op vogtige Velden groeit in verfcheide deelen van Eu- (*) Het Cir/ion van Doponzus behoort , buiten twyfel, niet tot deeze maar tot de voorgaande Soort, a's de eigén- ‘fte Afbeelding zynde van *t Cirfinm montanum van Cuu- SIUS, met de zelfde Houtfnee - Plaat gedrukt; zie Pann. p. 659: terwyl het Cirfium van LOBEL Zo. p. 58I, volgens deszelfs befchryving juist by die Srad groeide , daar het hier den naam van heeft. „, Wy hebben (zegt LOREL) zeer vele ‚> van den oprechten Cirfium ghefien by de Olyfmeulens en ‚‚ Corenmeulens, in dz ondiepe plaetfen van de Riviere van ‚ Montpelliers, geheten de Lanus , ende in de Bemden en= „> de Schorren , fuydtwaerts ftrekkende van ’t Bofch van ‚ Grammont , daer door d'overloopen van de Zee, en)de ‚ heete Sonnefchynen , de wyde ende breede pleynen met wit ‚ Sout bedekt lagen , in Junio in den jaere 1566 5 daar ick „, met Voeten over ghegaen ben.’? Wruydtb. bl. 686. (16) Carduus Fol. fubdecurr. petiolatis &c. Jacq. Vind, 289, GOUAN Zfonsp. 423. Carduus Pratenfis Asphodeli Rae dice latifolius. Moris. Hift. UI. S. 7. T..99. f. 27, 28, Card. Bulbofus MonfpelienGam, Log. le. IT. p. 10. B, Card, Prac. Asphodeli Rad, Fol. tenuiter incifis. C, B. Pin. 377e Jacea aculeata f. Tuberola, TABERN. Joe 154 : IIs DEEL Xe STUK] 473 SAMENTEELIGE Kruipen IV. Europa, inzonderheid by Montpellier en îá ArpeeL. Provence, Men vindtze met Bladen ge bynà Hoorp- geheel zyn ; met Vindeelige eu met' fyú ge- SEUKe {nipperde Bladen. Ook verfchillen de Stengbla- den van de Wortelbladen aanmerkelyk; doch allen hebben zy maar flappe weerlooze Door- nep. De Steng groeit , zegt LoBet;,weltwee Ellen hoog. xvm. (27) Doorn met by den voet aangegroeide , Parvifloe Lancetvormige , naakte Bladen, die uit- Kleibloë’ geknaagd kanthaairig geoi en weer- mige. … doos zyn. In de Berg-Valeijen der Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze , die de Bloemen wit heeft in Eyronde Kelken , bekleed met wit gekielde Schubben , die aan ’t end een flap Doorntje hebben ; dus weerloos gelyk de Bladen, xvm. (18) Doorn met ongefteelde , Lancetvormige, zgan effenrandige Bladen, die aan, den randdrie nige. Doorens by elkander hebben. Ee he (19} Daora met ongefieelde, ang kerde > Lat CLLAL HY So Gefternde. cel. (17) Carduus Fol. bafi adnatis Lanceolatis 8&c. Aant. 279. Cirfium Prate Alps Pon Asphedeli Radice, TOURNB. Zaft. 448. (rs) Carduus Fol. fesfil. Lanceolatis 8zc, Acarna ge Caule non foliofo. C‚ B. Pin, 379. Acarna Theophrafti An« guillarge LOB. Ze. IIe 16. Polyacantha. Cafabone Acarnz fi- milis. Je B. Ff. HIL. p. gas (15) Cardaus Fol, fesíil, integris ek: ec. Card: —_ hums Á Sv ne ENE 8 1 A 470 cetvorinige weerlooze-,-van onderen Wolli-, IVe. | Arprir, ge. Bladen: | | vnd Hoorp: Twee Planten , die de Doorens zonderlingsrux. geplaatst hebben, AE de laatfte den naam Polyganiá van Gefternde voert. Deeze Doorens ftaan in“?“4"* dezelve aan de Steng by den voet der Bladen en de Koppen zyn ook bezet met fyne Doo- rens, daar de Schubben in uitloopen, maar. de Bladen, naar die der geele Violieren gelyken- de; weerloos, Men weet de plaats der afkomst niet, maar de ader, die den bynaam van Cas SABONA , Kruidkenner van den Hertog van Flo. rence, heeft, fchynt in Italie natuurlyk te groei. jen. Deszelfs Steng fchiet wel twee Ellen hoog en maakt een fierlyk Gewas ; wegens de Blas den, die op de kanten. met tropjes. van twee of drie fteekende Doorens begroeid zyn. Deeze wordt voor de Acarna van Theophrastus ges houden. (so) Doorn met omvattende, Piekswys’ Vin- xx, deelige „ gedoornde Bladen ; Bladerlooze „2% Arianusa Kelken en gefleufde dubbeldoornige punten, A Lieve OUWENe De huus, aculeatus. TRIUME. Os. Te p. 96. Card, Stellatus Leucaii lutei foliis. Dop. Mem, IV. p. 261. (zo) Carduus Fol. amplexicaulibus &c. Met. Med, 316, Gort. Belg. 230, KRAM. Auflr. 237. GOUAN Monsp. q22e B. Cliff. 393. Rs Lagel 133, &c. Card. albie maculis no= 4754 II, DEEG, Xe ris ak IV, - "4% SAMENTEELIGE KruipÉnN; De witte Streepen en Vlakken merktekenen ie buitendien deeze Doorn of Diítel, welke des- Hoorp- STUK. Egaale Preelwyve- Te wegen fomtyds Melkdiftel of Marie- en Onzer Vrouwen Diftel geheten wordt. Dus onderfcheide hy zig van den gemeenen breedbladigen Weg- Doorn, in ’ uiterlyke aanzien, zeer. De Groëie ‘plaats is, zo wel in onze Nederlanden, by de Wegen, als in andere, doch niet in de Noor- delyke deelen van Europa. De Franfchen noe« men hem le Chardon Marie. Hy heeft zeer ‘groote gladde groene Bladen, door witte Ade= ‘ren en Vlakken verfierd , met een {terk gedoort- den rand. Ieder Steng heeft op ’t end een groo- “te paarfche Bloem, wier Kopfchubben een zon- derling byhangzel hebben, aan de kanten en aan “% end gedoornd ; ’t welk deeze Koppen naauw- Iyks aanvatbaar maakt (*). Het Zaad van deeze Doornen, welken Har- LER onder den nàam van Sibybum afzondert , is bitter, gelyk dat der meefte anderen van dic Geflagt, doeh wordt niettemin van ’t klein Ge« vogelte opgezogt. Het heeft een Meeligheid ; die maakt, dat men de Emulfie daar van tegen Borstkwaalen met fteekende Pyn, als ook in Bloedftremmingen aangepreezen vindt, Het Af kookzel der Bladen en Wortelen wordt in Ver- ftoppingen der Ingewanden , inzonderheid van | | de 1475. Silybum ‘Card. Marie &c Labteus, LOB. Jee IIe 7e Card, Leucographus. Dop. Pempt. 722. (4) Zie BERKHEY, Tab, zu f. 22 Sc Tab. 8 5 3 NE ON OG EN ES Id 485 de Lever, voorgefchreeven. De Bladen zyn, IVe bitter, famentrekkende en bevatten vry veel SFDEELS Zuur. Op fommige plaatfen gebruikt men het Hodos jonge Loof voor Moeskruid (*). oren (ar) Doorn met omvattende, hoekig - don XXI de Bladen; de Bloemen eenzaam , byna on- nn gefteeld , omgord, met vyf Blaadjes of daar- Svrifches „omtrent. | ze ‚dien CAMERARIUS heeft afge. beeld, onder den naam van Syrifche Melkdiftel „ is by Aleppo gevonden door Rauworr. Het is de Witte Doorn van Droscorines, by de Arabieren Bedesuard genaamd. Hy heeft , in de Oxelen, de Koppen byna ongefteeld , ge« fchoord met twee groote en twee of meer klei- ne Blaadjes. De Kelkfchubben loopen uit in lange Doorens of Punten. Het Loof vindt men met witte Vlakken getekend, byna gelyk in de Vrouwen Diftel, De Bloemen zyn wit, maar in Egypte vondt FoRrsKAOHL dit Gewas ook met paarfche Bloemen. “(ä2) Doorn met ongefteelde bveevoudig Vin. XXTL. Ed En U. Wolkop= {*) Grorrr. Jar. Med. Tom, IT ' pige. (21) Carduus Fol. amplexic. angulâto=Spinofis &c, He Cliff. 393. Ups. 250, R. Lugdb, 132. N. 5. GRON. Orient. 252. Carduus albis Maculis zot. exoticus, C. B. Pin. 38r. Card. Laêteus Syriacus, CAM, Hort. T. 10. (22) Carduus Fol, fesfilibns bifariam pinnatifidis &c. H… Ups; ä zo Bh TE, DEEL, X. STUK, IV: AFDErke xXx. Hoorp= sSTUEes Egaale Veeiwyuce Te 482 SAMENTEERELIGE KRUIDEN. deelige Bladen, swier Slippen overhoeks op- geregt zyns de Kelken Klootrond en ruig. Wolkoppige-of Woldoorn kant deeze met rege genoemd worden, hoewel hy zeer verfchilt van den Eriocephalus, die een byzonder Geflagt uic= maakt, in ’t vervolg te befchryven, Hy groeit in Engeland , in Vrankryk , Spanje, Portugal , als ook in Ooftenryk en Switzerland, LOBEL zegt, dat men hem Monniks - Kruin tytelc, om dat de Bollen boven kaal zyn, gelykende dus naar de gefchooren Hoofden der Monniken. Hier door verfchile hy van den gewoonen Breed-= bladigen Wegdoorn , die ook de Koppen ruig, doch niet zo Wollig heeft (*). Voor ’t ovee rige gelyken de Bollen , eer zy gaapen, zegt hy ‚veel naar de Zee - Appelen of Zie =Klitten , dus wederom naar de Klisfen” genaamd. De Steng valt wel drie of vier Ellen hoog en is Wollig grys: de Wortel groot, van buiten zwart, van binnen wit en niet onaangenaam van Smaak, zettende het Water af. Hy groeit ook in het Zuidelykfte der Spaanfche Neder- Tappen sans nen HarrER houdt deezen voor den fchoon- ften Ups. 249. GOUAN Monfp. 413, R. Lugdh, 133, Ne 11. MILLs Je. 293. Card. Cap. rot, tomentofo. C. B, Pin. 382. Card, tomentofus &c. LoB. Je. II. 9. Carduus Eriecephatus. Dop: Pempt, 723: B. Card. Fol, femidecurr. Upf. 249. Not, Card. xomentolus Fyrenaicus. TOURNE. Jrft 441? (*) VAILLANT hadt diezen ook Erivcephalus geheten: S-YN GIE N ES I AC 493 {ten aller Diftelen wan Switzerland, die overal Iv, voorkomt in de Bergachtige Streeken , heb= ie Xx, bende zeer groote, fraay verdeelde , fterk ge-Hoorp- doornde Bladen , boven groen, onder wit, defTUk Bloemen meest paarfch, doch ook fomtyds wit ria: van. Kleur. De ronde Koppen zyn als Appeltjes aan ’cend der. Takken van een zes Voets Steng famengehoopt , en. hebben de Kelkfchubben Bladerig , met. Wolligheid als Katoen bekleed, ieder uidoopende in een geele Doorn (tT). Het Zaad is wit „byna- ovaal, plarachtig en fchuins geknot. De Stoel , zegt hy, is gelyk die der Artisjokken eetbaar, en dit heeft deeze met de meefte Doorens gemeen , wier Stoe- len , voor het bloeijen , meestal Vleezig en goedfappig zyn CH. | (23) Doorn met ongefleelde ‚ Vindeelig uit- xr. Carduus gehoekte , Zaagtandige weerlooze Bladen „inass de Steng witermaate Takkig , de Kelken Zeer Pluizig en eenigermaate Zaagtandig. (oor (eg) Doorn met Lancetvormige klein gedoorn- xxrv. de Bladen, van onderen dee de Steng, lag weerloos , Bladerig „ cenbloemig. - | Vingini Zeerfche. (Ì) Vid. Berxnew. Tab. IL. Fig. 26, 27. (4) Helv. inchoat. 1, p. 74e (22) Carduus Fol. fesfilibus pinnatifidis &c. Cif um al tisfimum Lacihiato folio, Dir. Elp êr. T. 69. É. Zo.” (24) Carduús Fol. Lanceolatis Spinuloûs &c. Cirfium mi. nus Virg. fingulati Capitulo , Caule foliofo, GRON, Virg. Ei. | Elp «ein He DEEL. X, STUKe 484 SAMENTEELIGE KrurDes. iv. Zeer hoog of allerhoogst Cirfium noemt AnpEEL DiLLENIUS te regt de eerfte van deeze Hoosb- twee, die uit Zaad van Karolina in de Elthamfe STUK. Tuin was opgegroeid tot tien en twaalf Voeten Eren hoogte; in veele Takken uitgebreid „doch weer- zn loos. De Steng was van onderen byna twee Duimen dik, De Koppen waren zeer fierlyk , naar die der Jacéa gelykende , met paarfche „Bloempjes. Zou het deeze niet zyn, welke CLA YTON op vogtige Slykerige belommerde Plaatfen, in VERI » groeijende vondt (}) ? De andere valt Per laag, doch heeft niet min der fraaije Bloemen. A (as) Doorn wet omvattende Lancetvormige 3 heteropbyl= kanthaairige geheele en gefnipperde Bladen errchit aan de Steng „ die meest ééne Bloem draagt met een ongedoornde Kelk. bladige, In laage Velden der Note deelen van ‚Europa en Afie , gelyk by ons ook in Veen. achtige Weiden der Wouden in Vriesland , groeit dit flag van Doornen , waar van de paams - oirfprong blykbaar is, Duifterer is de onderfcheiding, van. deeze Soort , welke-de Heer HALRER met den Knobbelworteligen Doorn , van; (}) Cirfium altisfium Sc. GRON. Virg, 5 12,7 (25) Carduus Fol, amplexicaulibus Lanceolatis &c, GORT, Belg. 230. Fl. Suec. 657, 721, GMEL: Sib. II. p. sI. Goar. Jngr. 128, OxD. Dan, 160, Cirfium maximum Asphodelí Radice. C. B. Pin, 377. Cirfiam Brittanicum Caule multie floro, SCOP, vAn Ze Pe 6® MENING ENE si 485 ‚van hier voor * , overeenkomftig oordeelt en IVe _ het verfchil der Bladen is niet zigtbaar in de Í*DEELe Afbeelding van denzelven (+). Evenwel merkt Hoorns zyn Ed, eenig onderfcheid met de SweedfcheSTUEe aan, welke de Ridder maar een Steng geeft van £, ken eenen of ten hoogften drie Voeten hoog, daar + nladz. hy ze in Switzerland tot vyf Voeten waarnam. *77° De Heer pe GorTeERr vondtze In Rusland altoos met verfchillend Loof , de bovenfte en onderfte Bladen onverdeeld, de Stengbladen gefnipperd, GMELIN, dat zonderlinger is, merkt aan , hoe in Siberie de Landfchappen , beooften de Jenifea, dit Gewas niet dan met gant{ch onverdeelde Bladen voortbrengen , maar bewesten die Rivier kwam het byna altoos met de Bladen beneden de helft der Steng Vindee. lig of gefnipperd voor. Van boven waren zy meest donker , doch ook fomtyds bly groen , van onderen altoos uit den Afchgraauwen wit- achtig; doch ook aan de bovenzyde doorgaans met een, dunne Wolligheid bekleed. Het was ‘cr overal vry gemeen , komende meest aan de Rivieren of op vogtige Gronden voor. Zal men zig nu verwonderen , dat DoGtor ScoroLtr deezen zagten Doorn in Tyrol veel kleiner en geheel Wollig, fomtyds met een veelbloemige Steng vondt 2 LINN&Uus merkt aan, dat de kweeking deezer Plant in de Tuinen het Loof meer (*) Cirlum montanum Fol. longis ferratis fubtus incanis. Helv. enum. Tab. XXI, Helv. inchoat. Tab. VI. p. 77 79. | Hh 3 II, DEEL %&. STUK Sm 486 SAMENTEELIFGE KRUIDEN, IV, meer gefnipperd maakt. Het heeft overblyven= Aen de , knobbelige voortkruipende Wortelen. HoorD- STUK: (26) Doorn met omvattende Lancetvormige XXVI. getande Bladen, die met ongelyke Haairi-. Pean ge Doorntjes gerand zjn: de Steng onge- schtiee | doornd. Wegens de Bladen , naar die van het Alants- wortel gelykende , heeft deeze den bynaam, Het zou de zelfde byna fchynen te zyn , met die; welke het Loof van Patich of Goe - Henrik heeft , by den Heer HarreERr, hier voor op het Alpifche Zaagblad als een byfoort aange- haald, Dat zy de voorgaande Soort zeer ge- Iyk is, blykt niet alleen uit Doktor Scoro- L*, maar uit den Ridder zelf, díe zegt, dat ‚de Steng hooger is, dat de Bladen niet zo wit zyn ‚ doch veel menigvuldiger, beflaande byna de geheele Steng , en boven, by de Bloemen, Elsvormig, geenen gefnipperd, Zyn Ed. ftelt de Groeiplaats in Engeland en Siberie. xxvir. Doorn met byna omvattende Lancetvormige sSerratuioi- des, 07% ‚ Zaagbla- dige, (26) Carduus Fol. amplexicaulibus &c. H. Clif. 292, Ups. 250. Cirfium fingulati Capitulo Squamato vel incanum alte- rum. C. B. Pin. 377. MitL. Dil. T. 94. Carduus mollis Fol. Helenii, C. B. Pin. 377? Cits. Brictannicum Fol. dens tatis. SCOP- Ann. 2, p. 6o. {27) Carduus Fol. fulbbampfexicaulibus Lanceolatis &c, Jacq. Wind, zer. Card, Cal. inermibus acutis, GMEL. Sibe IL. ps 52e T. 22 & 23. f, 1e Cirfium anguftifol, non lacis niatum, C. Be Pine 377. SEN G E N,E,S IE 487 onverdeelde Bladen , de Tandjes Borflelig gedoornd hebbende; en eenbloemige Steelen, geoeins Hoorpe (28) Doorn met omvattende Lancetvormige sour. Bladen , de Tandjes Borftelie gedoornd xxvun. hebbende en dann Bloemen, Teter. artarze (29) Doorn met Lancetvormige onverdeelde ; aaan speerlooze getande gladde Bladen „ de Bloe-* be men ongebladerd, met flappe Stekeitjes. Flazescens. Geeiach. Weinig verfchillen deeze drie , inzonderheid #8 de twee eerften, beiden haare Groeiplaats heb- bende in Siberie, doch ook, zo * fchynt, in Switzerland. De eene gelykt naar het Zaagblad- Kruid, zo wel als de andere, De derde, die in Spanje gevonden is, heeft de Kelken rolrond- Eyrondachtig , uitloopende in puntige, flappe, uitgebreide Schubben, De Bloemen zyn. wit= achtig geel. De zogenaamde Tartaarfche Doorn werdt ,om- trent den jaatre 1760, door den Heet Crena ook aan de Birfa, by Bafel in Switzerland , ont- dekt en fraay in Afbeelding gebragt (4). Zo het _ dieis, welke de Heer HALELER noemt, Cire flum met kanthaairige half gevinde Bladen, de Vinnen hoekig gedoornd, de bovenften de Steng omvattende : dan zou hy gemeen zyn in Switzerland en Duitfchland « doch met deeze | en (28) Carduus Fol, amplexicaulibus Lanceolatis &c. (29) Carduus Fal, Lanceolatis integris inermibus &c. (T) AE. Helv, Vor. IV. p. 204. Tab, 16. Hh 4 IL. DEEL. X, STUKe IV. in Erber STUKe Egaake ® 438 SAMENTEELIGE KROIDEN, en den Diftel Erifithales , is eenige verwaz- ring (*). > Uit de Ziekte, welke LINNausin de , Tartaarfche Doorn befchryfe (}), zegt Har. Veelwyven ss LERS ZOU ik vermoeden „ dat die myn Car. 7 Ye VEN: Carduus mollis. Zagte. 2 duus Ne. 175. [tot welken de Erifithales be= s hoort], ware : want hy zegt, dat die vol s> wordt ; hct Pluis tot fmalle Blaadjes zig ver- ss breedende , met groene Zaagtandige Blom- ‚‚ metjes; den Styl uitloopende in twee kante s hairige Blaadjes, Maar de Carduus Erifithae » les verfchilt zeer van mynen Diftel N, 176, ‚ al ware ’t flegts , door de meeftal breede en ‚> niet half gevinde Bladen (1) (30) Doorn met Windeelige Liniaale , vanone deren Wollige de Steng ongedoornd eenbloemig- Deeze door Cu usrus zagte Diftel geheten , wordt ‚ zegt hy , gevonden op dle geheele ry Gebergten , welke van Kalenberg en den Do- nau zig uitftrekt tot aan de Switzerfche Alpen, en zig van daar wederom „ door Prellenberg en Ham. C*) CHENAL. Programm. Bas. 1776. p. 9 (1) De Prolepfs Plant, p. 338. (J) HELVe inchoat. ‘Tom. IL. p« 76. N, 176. is; zyn ze even gedagte Cirfium. (3o) Carduus Fol, pinnatifidis Linearibus ga Ans, Acad. IV. p. 328. JAcQ. / ind, 276, Carduus mollis laciniato folio, GC. B. Pin, 377. Carduus mollior primus. Crus. Hifl, Me pe Beï, Pann, 661, Te 662e JACQe, Aufir. T, 1ë. be NC EN ES TA 489 Hamburgerberg, tot aan gedagte Rivier, twee IV, twee Mylen boven Pofen, ombuigt. De Heer “TREES JACQUIN ; die ze allerovervloedigst op de Hoorp- Badenfche Bergen aantrof, getuigt dat het een STUK: _ zeer fraaye Plant is, van één tot vier Voeten pre 7 hoog naar den Grond, waarin zy groeit. De Steng heeft zy paarfchachtig; de Bladen tot de middelrib toe ingefneeden , boven groen , onder \ Wollig wit. Zy loopt uit in een enkele Bloem, met een Kelk van flappe Stekeltjes, de Blom- metjes fchoon paarfch van Kleur; naar Moskel. jaat ruikende, (31) Doorn zonder Steng, met gladde Kelken, AXL, TÂtsták Op opene Steenachtige Velden in Europa, zo “Gr. wel als in onze Nederlanden, groeit dit Ge- ftengde. was , dat men Ewverwortel , naar ’t Hoogduit- fche Ebherwurts noemt. In Switzerland is het- ook op drooge , dorre Grazige Vlakten niet zeld- zaam, hebbende de Wortelbladen op den Grond in ’t ronde gefchikt , halfvinnig , met hoekige twee- en drie- Kwabbige Vinnen , die op de kanten met fterke Doorntjes bezet zyn. Een: of meer Stengetjes geeft het uit 5; naauwlyks een Duim lang zynde, ieder met een Bloem. | CNi- Gr) Carduus acaulis Calyce glabro. Gort. Belg. 231. Fi, Suec. 656, 722. DAL, Paris. 248. Carlina acaulis minore purpureo Flore. €, B. Pin. 380. Comm, Eloll. 23. Chamze leon exiguus Tragi. J. B. Hifl. IIl. p. 62, Card, acanlis Sep- tentrionalium, LOB, de. II. 5. Hh 5, Il, DEEL. X, STUKg 4990 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV; AC wore use 10 Dijfkek AFDEELs | xx. y 4 ee, jk Hoor. Een Eyronde Kelk ‚die met Takkig gedoorn srux. de Schubben bekleed is en omwald met Bladen Ecaake als Blikjes, (met en benevens gelyke Blomme- verg CY gjes,) bepaalt de Kenmerken van dit Geflagt, tot het welke de gewoonlyk zogenaamde Cni- cus of Gezegende Diftel, thans tot de Centau- rea betrokken , niet behoort, Hetzelve bevat negen Soorten van gedoornde en ongedoornde Diftelen „ als volgt. | 1. (2) Diftel met Vindeelige Bladen, die gekield oa en naakt zyn „ de Blikjes holrond, effen- TACHKS» Moezige. ____randig en eenigermaate gekleurd, Op Bofch- Velden in de Noordelyke deelen van Europa , als ook in Rusland, groeit dee- ze, die Weld- Diflel genoemd wordt, komerde ook voor in vogtige Weidlanden en Velden bui- ten Utrecht. Men zou ze eigeser Moes - Diftel noemen » elzo de Rusfen in ’t Voorjaar de Bla- den kooken en eeten als Kool, LoBer noemt- ze Beemd- Diftel , als ook veel groeijende in de Beemden en vogte Bosfchen van Vlaanderen, Artois, Brabant en Duitsland. Zy heeft Bladen ‘___naar (2) Cuicus Fol, Pinnatifdis Carinatis nudis &c. Syft. Nat. XII, Gen. 926, p. 530. Weg. Xlil, p. 605. GORT. Belg. 231. Pl, Suze. 751, 723. R. Lugdh. 136. N. 2. Card, Pra= tenfi: Jatifolius. C. B. Pin, 376, Card. Pratenfis Tragi. LOBe de. *!. p. 1x. 8, Cicfium latisfimum. C. Be Pin. 377. Cnií« cus Pratenfis Acanthi folio Fiore flavescente. TOURNF. Jn?, 459. item Fl, purp. loid, | Za BNN d ENE SU A8 AOR paat het Beerenklaauw gelykende, maar flap-, IV. per en bleek groen. De Bloemen , zegt hy ots aan groeijen getropt aan een Sterng van vier of vyf Hoorv. Ellen hoogte, dat dunkt my wat veel is. Ba u- "TU 5 ; Polygamia HINUS evenwel , zegt van drie en vier Ellen, agualis. HALLER van drie tot zes Voeten en Car- NAL tot eens Menfchen hoogte. In de Bos- fchen by Bafel, merkt deeze Autheur aan, dat het dikwils voorkomt met meer gedoornde Bla- den (*), waar van de onderften gefripperd zyn, de bovenften niet. * Gewas heeft door gaans maar zagte Doornen en het malfchfte Loof van alle Diftelen , wordende van de Vrouw= tjes Gras- Kool geheten, zo BAUH 1 NUS aans merkt. Hy vondt hetzelve op Berg - Velden om- ftreeks Geneve en R Av by Straatsburg aan den Ryno. (2) Diftel met omvattende ,Vindeelige Baards=_ u. wys’ Zaagtandige Bladen , knikkende Bloem- bd hi fleelen en Lymerige Kelken. Fyndoor- nige, Den bynaam Erifithales, van P £ IN1 us ont: leend, hadt DALECHA MP aan cen dergelyk Gewas gegeven , dat Bladen als het Beeren- | klaauw (2) Cnieus Fol. amplexicaulibus Pinnatifidis- Sc. JAcq. Ohs. I. 28. T, 17, Wind. 279, Card, Prat. Fol. tenuibus la« Ciniatis, C. B, Pin. 377. Cirfium Acanthoides Mentanum &c. TOURNF. Jnfl, 448. Erifithales. DALECH. Hif?, 10948 HALL Helv, inchoat, 1, p. 75. N. 175. C*) CHEN. Programm, Bas. 1776. p. 9. II. DEEL, X. STUK, 492 SAMENTEELIGE KRUIDEN: „IV. klaauw heeft met geele Bloemen. Het groeit zien overvloedig op alle Velden aan den voet der Hoorp- Gebergten, zo in Ooftenryk als in de Zuidely- ab „ ke deelen van Vrankryk, Het heeft een Steng Precliane: van anderhalf Elle hoogte ; doch hooger als re men ‘t in de Tuinen kweekt, zynde, gelyk het voorgaande, een overblyvend Kruid, Het heeft Vindeelige Bladen, van onderen ruigachtig met fyne Doorntjes gezoomd „ en knikkende geele Bloemen , wier Kelken geen Bladerig Kransje hebben 5 zo dat daar aan het Hoofd. kenmerk van dit Geflagt ontbreekt, RAe, Dittel met afloopende Lintachtige Bladen ferox. die Tandswys’ gedoornd zyn en een opges rde regte Tukkige Steng. Op dorre Bergvelden in de Zuidelyke dee: len van Europa groeit deeze , die Lancetvor- mig-Liniaale Bladen heeft, niet zeer fterke Doornen. De Koppen zyn zo digt met derge= Iyken bezet , dat men zonder kwetzing dezel- ven niet kan afplukken, noch aanraaken. We (4) Diftel met ongefteelde , byna Liniaale, Pjgmlúse Nalsries. Zeer (3) Cricus Fol. decurrentibus Ligulatis &c. fant. 109. GER. Prov. 181. Carduus Lanceolatus validisfimis Aculeis, TOURNFe Jnfl, 450. Carduus Lanceelatus ferocior. J. B. Hijt, HIL. ps 58e | (4) Cricus Fol. fesfilibus fublinearibus confertisfimis &cc. Jacq. Vind. 282. T. 8. Card, mollis Folio oblongo, Cirfii Capitulo, C. B. Zin. 377 Carduus mollior humilis angufti- Folius. CLUS, Pann, 665. BTN GE N B sil A 463 zeer digt getropie nee de Kelken ón- _ gedoornd. Deeze behoort, wederom, tot de Zagte Doornen , een zonderling Plantje , welks Wor- tel zwart is en zoet van Smaak , fchietende een Stengerje van een Handbreed of een half Voet hoog „ bezet met zeer lange, fmalle , fpitfe Haairige Bladen , aan de enden omgekromd. Het geeft een enkele Bloem, op den top, uit; die vry grootis , van Kleur paarfchachtig blaauw, met een gefchubden Kelk , zonder Doornen. Op de hoogte toppen van den Schneeberg, in Ooftenryk ‚ komt het fijet dan zeldzaam voor. De fraaiheid doet CrLusrus zynen fmalbla« ‚ digen laagen zagten Diftel, die hier thuis ge- bragt wordt door den Heer JACQ UIN, betrek- ken tot den Edeldiftel van GEs-NERUS; maar dezelve hadt, volgens St1MLER, de Steng ecn Elle hoog met weinige Bladen bezet naar die der Dotterbloemen bekenden: st welk hier weinig ftrookt (*)._ { 5) Diftel met A onverdeelde Lancet- (*) Per Ceulem vara > g4& reftrunt Folia Herbe quam Mosfblumen appellamus , zEEt SIMLER, Dit Kruid vind ik de Caltha paluftris te zyn, welke ronde Bladen heeft. Ïv. FDEELs xs Hoorpa STUKe Polygamia agualiss Spaaníches (5) Cnicus Fol. decurrentibus Lanceolatis &c, GOUAN Monfp. 423. Card. Caule Alato Spinofo. R..Lugdh, 133. Acarna major Caule Foliofo,- C‚ B, Pin. 379, Chameleon Salmanticenfis, CLus. Hij. II. iss. Hifpe 450» B. Acarna 18 hue IT. DEEL. X. STUK. 404 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. vormige Bladen, de Kelken Vinswyze ge- AFDEEL. doornd. XX Hoorp- BEDE Ontzaglyk gedoornd is wederom déeze;, die Egaale Zeer geïneen door Crus1us , op ’t Land by Rn Salamanca; in Spanje ; gevonden wordt, wor- dende aldaar Chameleon geheten. Hy heeft den Steng in ’t wilde een Voet, fomtyds een Elle hoog ‚ doch in de Tuinen gezaaid hooger, zegt die Autheur, In Languedok komt hy; op de Velden , meer dan eens Mans langte hoog voor. De Steng is hard en ftyf , hoekig gevleugeld en bezet met veele lange finalle witachtige Bla- den, die dubbelde Doprens hebben. Aan de toppen komen Kroontjes van vyf of zes fte. kelige Koppen , met paarfche Bloemen. Het Zaad is, 20 wel als de Wortels , zoet, VL, (6) Diftel met omvattende , Schaarig gevin- spimofiafis de, gedoornde Bladen , een. enkelde Steng kenen en ongefteelde Bloemen. Op de Alpen van Switzerland , Ooftenryk en Tartarie, zegt LiNN&us, groeit deeze, die minder ontzaglyk en onhandelbaar dan de voor- gaande is ; hebbende de Steng fomtyds maar vaal | een humilis ozile foliofo. C, B. Pin, 379. pitnòmiok Crete Sos lonenfis. DALECH:. Hift. 1456. (6) Cnieus Fol. amplexicaulibns , finuata - pinnatis &e, Carlina polycephalos alba. C-°B, Pin, 380. Cirfium Alp. Spinofisfimum EC. HAEls Felv, 6798 Te &e GMEL: Si, Zls pe 64+ Te 454 SYRIA IG! BENE: SIA, â95 een Handpalm of een Voet, en zeldzaam an- IVe derhalf. Elle hoog; fomwylen geheel roodachtig wt of met roode Vlakken , fomwylen groen : de Hoorp: Bladen zagt, byna als die der PaardebloemenSTUEe _ ingefneeden ‚ Haairig ruig en met korte Door« pig nen gewapend. Hier van wordt de Wortel, die / uit veele dikke Vezelen beftaatr, zo wel als die van den Zaagbladigen Doorn ; hier voor be- fchreeven, in % vroege Voorjaar door de Tare taaren en Kalmukken uitgegraven, en gegeten. De Heer GMELIN zegt, dat die Wortels, gekookt zynde, hem beter fmaakten dan Fran» fche Raapen. Zy worden, deswegen, van hun Epfchök geheten. Somtyds komt de Plant ge- heel ongeftengd voor; gemeenlyk geftengd met paarfche, doch elders ook met witte Bloemen ;, wier Kelken ongedoornd , maar met Bladen fterk omwald zyn, HALLER ontkent (*) , met reden , dat dit de zelfde zy als zyn zeer fterk gedoornd Cirfium der Alpen, ’t welk ’er anders veel naar gelykt: want hetzelve heeft, boven- dien, zeer ftekelige Kelken (+). (7) Diftel met Vindeelige Bladen en rappige En NILGSe Kelken , met gefpitfte Schubben. Oe (*) Helu, inchoat,. p 75.T. 5e bern ct) De Ridder wil, dat men ’er den Naantjes < Diftel van YACQUIN mede vergelyken zals Jed monoclonos , zegt hy & dat is: maar die is eenftengig s dat deeze ook is en daar benes wens is die geheel-weerloos of ongedoorhd. Hoe ftrookt dit 2 (7) Cnicus Fol, pinnatifidis &c. Carduus ineuuis, Fol. an, II, DEEL: Xe STUK, P 496 S'AMENTEELIGE KRuiDEnNs IV. (8) Diftel met Windeelige Bladen, de Kelken ArpeEEL. toerke rappig ruig. | eek (9) Diftel met Hartvormige Bladen, de Blad- VII. fleelen gekruld gedoornd , de Steng omvat- MRE aid tende : knikkende Bloemen en rappige Eenbloee Kelken, 3 mige, | | Crus, Deeze, waar van de eerfte in de Pyreneefche Knikken- Bergen valt, de twee anderen in Tartarie , ge- 9 Ilyken naar de Centaurea , door haar Loof en Geftalte. Zy hebben de Kelken ruuw en rappig ; wegens de Vliezige Schubben. De laatfte mune uit door -haare Hartvormige Bladen, zo by den Grond als aan de Steng , die in de Tuinen eens Mans langte hoog wordt, en groote doch knike kende Koppen heeft en geelachtige Bloemen van een aangenaamen Honigreuk, ftortende ook een dik Vogt, dat niet onf{maakelyk „maar een weinig bitter is, uit, ONorPoRrD UM: Ezelsdoorn. De Stoel is met Kuiltjes of Putjes als een | | | Ho: pina. ferratis inermibus &c. H. Clif. 392. Centaur. majus Fol. Cinarg Cornuti, MoRis. Hifl. III, p. 131. S. 7. Te 25e fn. (8) Cricus Fol. pinnatifidis, Calyce fcariofo villof Mant: 72. Centaurea Cal. Membranaceis &c. GMEEn Sib, II, pe 36. T. 38e (9) Cnicus Fol. Cordatis &c. H, Upf. 25te Card, Fol, ex cordata » lanceolatis &cce GMEL: Sibe IIP, 470 Te Igs á BEEN G&G E NE. 31 As 497 Honigraat, en de Kelkfchubben zyn fpitspuntig Ive’ in dit Geflagt , het welk nog de vier volgende ArDEElà Soorten van Diftelen bevat, die onder den zon- HE derlingen Griekfchen naam Onopordon begree-STUK. pen zyn, waar van ik den Geflagtnaam heb ont. Pe/rgemia leend, als boven: dus sie (1) Ezelsdoorn met rappige Kelken „ 'die de | Schubben uitgebreid hebben ; de Bladen Ere 4 langwerpig Eyrond en uitgelekt. dum Acans Gemeens, Deeze , dien men Witte Weg -Diflel, in * Franfch Epine blanche noemt, komt door geheel Europa , en in onze Nederlanden, op woefte drooge plaatfen voor. Zeer overvloedig vindt men hem , te Landskroon in Sweeden, op de Waller. Weinig twyfelt men , of deezeis het Acanthium van DioscoRrIiDEs, en het Ong- pordon van NGUILL ARA, welke benaaming, die Ezelveest betekent , hy nog in fommige deelen van Vrankryk en Italie voert. Hy heeft een Steng van zes Voeten en hoo: ger, die Takkig gearmd is en door de afloo« pen- (1) Onopordum Cal. Squarrofis , Squamis patentibus &c, Syft. Nat. XII. Gen. 927. p. 531. Weg. XUIN. p. 607. Gort, Belg. 23Te KRAM. Auflr. 259. Fl, Suec. 653, 724. GOUAN Monfp. 424, R. Lugdh. 134. Spina alba (. tomentofaà latie folia fylveftris. C. B. Pin. 382, LOES. Prusf. 261. Te 82e Card. tomentofus Acanthi folio vulgaris. TOURNE. Jnft, zaïn _Acanthium. Dop. Pempt. 721. LOB. Je Il, 5e ri Ie. DEEL, Xe STUK») 408 SAMENTEELIGE Krúrpe df IV. pende Bladen als gevleugeld. Zy gelyken naar les ak die van % Beerenklaauw en zyn; zo wel alsde Hoorp- Steng , met een witte Wolligheid , nu ylder STUK: _ dan digter „overtoogen. De uitgefneede pünten, ri. aan den rand, zyn driehoekig en hebben op 7je ieder hoek een fterken Doorn, fomtyds twee. Op ’t end der Takken komen groote Bloemen, waar van de Kelkfchubben ook {pits gedoornd zyn, met een groot getal Violette Blommetjes. Door verfcheidene is de kragt des Saps van dit Kruid tegen de Kanker , zo in de Lippen als in de Borften, beproefd. Men heeft fomtyds eenige vrugt. van deszelfs oplegging gemeend te befpeuren. Inwendig is er ook gebruik vau gemaakt , tegen de Etterborst. GOELICKE deedt een Scheidkundig onderzoek op de Wor- tels, welkeeetbaar zyn, zo welals de Spruiten en Stoel, gelyk die der Artisjokken. … Be (2) Ezelsdoorn met rappize’ Kelken die de on- noper. dan lily. — _derfle Schubben Haakig hebben , de Bla- de den Lancetvormig Vinswyze verdeeld, landíche. _ Het Loof van deeze, die aan de Kusten van de Middellandfche Zee groeit, is Afchgraauw , niet groen : de Steng , die in de voorgaande regthoekige Vleugels heeft, in den Kelk uic- ij Rn loo- # (z) Onopsrdum Cal. Squarrofis Kc, GOUAN' Zip: 424. Spina tomenfofä alt. Spinofior, C. B. Pin, “365% Acanth. Wyricum. Log, de, II. Ie BARR. Je, sor, SY NE RE N E 8 TA 400 doöpende, heeftze hier gegolfd en beneden den IV: Kelk eindigende. Ook zyn de onderfte Kelk- EDER | fchubben Haakig omgeboogen , Lancetvormig, Hoorp- | 5TUKe (3) Ezelsdoorn met Schubbige Kelken. Rig nopors _ In Portugat en Languedok, doch uitheemfch , #7 Are komt deeze voor, welke uit Arabie haare af. Arabifche, komst zoude hebben, De Koppen zyn niet ftekelig., maar de Bladen en Steng „ welke meer dan eens Mans langte hoog wordt, Forse KAoHr nogthans heeft zulk een Diftel in A« tabie niet aangetroffen, (4) Ezelsdoorn zonder Steng. Iv.” Acaulons De Groeiplaats was onbekend van deeze, die Nene Bladen als der Tweede heeft, Wollig witache | tig en in t geheel geen Steng, Uit den Wortel geeft zy een ongefteelden Kelk of Bloemknop, daar anderen zydelings zig byvoegen. Dit en de drie voorgaande Geflagten de meefte Soorten van Doornen en Diflelen, wel- ke wild voorkomen , bevattende, zo kwam ik dien aangaande hier tot deeze algemeene Be- denkingen. | De (3) Onopordam Calycibus imbridatis. H. Up/: 249. Card. tom. Aecanthi folio alr, Lufitanicus. TOURNE. Znf?. 441. BARRe Te. sor. Arabicus. Puur. Alm. 85. T. 154. f. 5. Acanthium altisfimüm Luftanicum. MoR. lift. III p. 153. (4) Onopordum acaule. Syft Nat. Veg. Xlile Onop ácats lon ferme, Flore albicante, JUss. VAILLe. dem, 153. HALLe Goett. 357 li 2 II, DEEL, X. STUK: soo SAMENTEELIGE KRUIDEN, Iv: De Doornen en Diftelen fchynen als het uít= MEL werpzel en de droefem der Aarde te zyn. Men Hoorp- zietze immers voortkomen op allerley woefte STUE, _plaatfen en op dé Akkeren het Kruid verftik= rade ken. Ook worden zy aangemerkt als gevolgen 7. van den Vloek uit den Val gefprooten (*). De Planten „ daar gemeld „ nochtans zyn geheel andere Kruiden dan onze Doornen en Diftelen , die ook niet groeïjen in ’t Beloofde Land. Raz- B1 Salomon merkt aan , dat ‘er twintig naamen van Doornen in ’t Hebreeuwfch zyn. Daar ko- men in de Oofterfche Landen , zo wel als in Afrika en de Indiën , veelerley Heefterige , Houtige , Slingerende , Kruipende en Boom- achtige Doorngewasfen voor, die een onbegry- pelyke belemmering in ’% niisferiee der Wilder- nisfen maaken; gelyk dit in Europa ook metde Haagedoorn , Sleedoorn en dergelyken , doch in minder graad , plaats heeft : maar men kan „dezelven „ om dat zy zo veel nuttigheid ver« fchaffen ; niet aanmerken als een Vloek des Aardryks. De Witte Doorn, immers, levert uitmuntende Haagen tot afweering van het Vee, en de Zwarte niet alleen Slee « Pruimen, maat (*) Het Aardryk zy om Uwent wille vervloekt s ook zal het U Doernen en Diflelen voortbrengen. Gen. INL. vs. 17 » 18. De Aarde, die Doornen en Diftelen draagt, is verwerpelyk ende nahy de vervloekinge, Hebr, VI. vs. 8. In ’t Hee breeuws heeft men daar Koets ve Dardar ; in ’t Griekích _ Akantbas kaì Tribolous ; ° welk volgens BuxroRF het acif= de berekent, DIEVEN GOE NCErSeTsk got tnaar ook elders de Arabifche Gom uit (*). Dee- IV, ze Slee - Doorn groeit in Afrika, tusfchen Bar- en barie en Senegal „ maakende aldaar groote Bos: Hoorp- fchen „en is waarfchynlyk in Ethiopie gemeen.*TUE° Men vindt in Klein Afic, Paleftina, Egypte en en Arabie, de Echte Acacia, die niet minder ge= doornd is ‚ wegens haar verdikte Sap in de Ge. neeskunde bekend (+), en de Alhagi der Moo= ren, op welker Loof de Perfen een Soort van Manna verzamelen, die in Greintjes voorkomt als Koriander - Zaad (J). De eerfte is byna de eenigfte Boom in Steenachtig Arabie , daar Plan= ken van gezaagd kunnen worden » waarfchynlyk het Sittim- Hout der Hebreen. De andere, Aghul genaamd by de Arabieren , {trekt voor de Kemels tot Verfnapering, „Waarfchynlyk zullen deeze of dergelyke Doorn -Gewasfen , op andere plaatfen der Hei- lige Schrift , daar zy als Haagen , Boompjes , of Bosfchen voorkomen (gelyk de brandende Braambofch van Moses) door Doornen be- doeld worden. Immers men vindt daar wan fomtyds ook als Brandftof gefproken en de fteekende eigenfchap heeftze veel doen gebruis ken tot Gelykenisfen. Maar men heeft ’er ook C*) Zie deeze Nat, Hif. II. D. 1e STUK , bladz, 576. CÌ) Mimofa Spinis geminatis diftinkis &c. Zie 1. D4 Ill. STUK , bladz. 614. &c. (1} Hedyfarum Fol. fimpl, Lanceolatis &c. Zie IL D, V, STUK, bladz. 524. &c. ) | Ling HN. DEELn X. STUKe Hoorp STUK Egaale Veeluiyvee Te 502 SAMENTEELIGE KRUIDEN. ook ander flag Doornen ; gelyk die daar Sas LoMmo van fpreekt, als hy zyne Beminde ver= gelykt by een Lelie onder de Doornen, en op den Berg Libanon groeijen Kruiden van deezen aart, die andere Pignurlyke Spreekmanieren hf helderen (T)- Maar in allen gevalle fchynen de Dbobtel en Diftelen meer tot’ nuttigheid , dan tot een Vloek te zyn gefchapen,. Men kent er een Akker des Luiiaards aan en dus beftond de Straf alleen daar in , dat de Menfch , willende de Vrugten des Aardryks, Brood en Moeskruiden , eeten, daar toe den. Landbouw oefenen moest, den Akker van Onkruid zuiveren, en dus wer- ken tot zweetens toe. In het Zweet Uiwes aan” fchyns zult gy Brood eeten ; waren de Woorden van God 5 en dit heeft plaats inalle Landen waar men Koorn zaait: doch in veele deelen des Aardbodems leeft men van Daädels, ‘Nooten , Karftengen en andere Boomvrugten „ in fommi- gen haalt men uit de Boomftatnmen Meel , men eet de toppen van den Palmiet, tappende Wyn uit de Stammen, of plukt zelfs van-de Boomen Brood (+) Zal (*) By voorbeeld een Scolymus , Chamaleon , Carthamus en de Syrifshe Melkdoorn , by de Arabieren Bedeguard ge- zaamd. De zodanigen kon het Gediezte des Velds vertrec= den. Zie 2 Koningen XIV. vs. 9e (Ì} Ik: heb hier den in Oostindie en in de. Zuidzee one langs ontdekten Broodboum (Artocarpus), Rademachia door den Heer TEUNBERG genaamd „ waar van ik de Vrugt in een De AS daiNs;G B-N-B Sel, Ad SO3 „Zal dan de gezegde Vloek alleen % Geflagt. IV, van Japheth raaken „ terwyl de Nazaaten Haa AgnEen den vervloekten Cham de Spys als in den Mond Hoórpe _ groeit 2. Men heeft zig daarover niet te beklaa.STUEs gen „ als. men de nuttigheden van dit Onkruid obrgria nagaat „ die ik in % byzonder meest opgenoemd heb. In ’ algemeen is het Loof der Doornen en Diftelen bitterachtig 5; doch welk een heil- zaam Bitter levert niet de Gezegende Diftel uit? Ik zwyg van de afzettende hoedanigheid , die aan den Everwortel en anderen toegefchree- ven wordt, Van. fommigen zyn de Bladen eet- baar als Moes: de Wortels verftrekken aan de Tartaaren tot Lekkerny ende Stoel der Bloem- knoppen is in *t algemeen eetbaar, gelyk die der Artisjokken , zo HALLER meldt. De drooge Bloemen geeven een zeer goed Stremzel voor Melk , en hebben frifch in eenigen een Mos- keljaat , in anderen een Honigreuk. De Zaaden van den Vrouwen - Diftel ftrekken cot Medicyn en het Pluis derzelven wordt gebruikt tot Dons om Bedden te vullen, Dat men van de Steelen Papier kan maaken, is uit de Proeven van den Paftoor ScHAEFFER blykbaar. Van de Dis. tels wordt de beste Afch tot Glas gebrand , zegt Rav. De en onzer Doornen en Diftelen, fchynt een Flefch bezit; de Palmiet, die Koolboem geroemd worde en den Sagoeboom op °t Oog. Zie het I, DEEL deezer Nae zuurljke Hiflorie, alwaar ik die befchreef, li 4 II. DEEL. X, STUK, Iv. Árpret @e Hoorp. STUK Esaale Weelwyve- Fy. Je Cynar& Scolymuse Gewoon Bo SAMENTEELIGE KRUIDEN, fchynt aan de gemaatigde Lugtítreek van Eu ropa, Afie en Noord- Amerika , bepaald tezyn. Geheel Afrika, Oost- en Westindie „ is ’r van ontbloot. Men vindtze veel minder op de Bergen, dan in Valeijen en vlakke Landsdou- wen. Ben vette Grond doetze veel hooger op- fchieten , doch tot geluk des Menfchdoms bee reiken de ontzaglyke kwetzende Doornen zele den meer dan eens Mans langte. Van de zagte Poorns en Diftelen komen ’er tot drie en vier Ellen , ja tot twaalf Voeten hoog voor, ge- iyk wy gezien hebben. Ik gaa nu over tof een Geflagt derzelven „ waar van het gebruik onder ons meer bekend is, genaamd C YNAR A, Artisjok, Dit wordt van dat der Doornen onderfchei- den door een rappige uitgebreide Kelk, mee Vleezige Schubben , aan ’t end uitgerand en een puntje hebbende. De Soorten zyn vier als volgt. (1) Artisjok met eenigszins gedoornde, gevin= de en onverdeelde Bladen, de Kelkfchub- ben Eyrond, Ia Cr) Cynara Foi, (ubfpinofis pinmatis indivifisque &c, Sy/fe Nat. XlI. Gene 928. p. s31. Weg. Xlile pe 607. GOUAN Monfps g25. H. Cliff. R. Lugdh. &c. Cinara fylveftris latie folia. C. B. Pin. 384. B, Cin. Hort. aculeata. Ce Be Pin, 333. Scolymus Dioscor. Crus. Fift, II. p. 153. y. Cym. Horte. Fol. non aculeatis. C, Be Pin, uts, LOB, Joe Ile 4e SY N GENE SIE: 505 In de Zuidelyke deelen van Europa groeit op ‚ ÏVs_ de Velden dit Gewas, dat men hier in Tuinen, ee a teelt, onder den naam van Artisjokken, Vee- Hoorp- len fchryven Artichokken, naar * Franch Ar=°TUE _ tichaud ; doch, dewyl het anders uitgefprokensndin wordt „ verkies ik dus te fchryven. Aangezien GALENUS ’t woord Kunara gebruikt heeft , zo blykt, dat het van Griekfchen oirfprong zy en beter Cynara gefchreeven worde dan Cina. ra, gelyk de genen doen, die het van de Mes. ting met Asch afleiden, __ Buiten twyfel zyn de Tuin- Artisjokken gee teeld uit Zaad van de Wilde, Scolymus by de Grieken genaamd , die de Steng maar een of twee Voeten hoog heeft. In de Tuinen komen, uit hetzelfde Zaad , gedoornde en ongedoorne de Planten voor, waar van de eerften , Kardons genaamd , alleen de Stengen of Bladftruiken eetbaar hebben ; waar toe zy in Vrankryk ge- teeld worden, Voorts is ’er een ongemeen vers {chil, naar den Grond , Mesting en Behande- ling, zo in de hoogte van de Steng, de meer of mindere infnyding der Bladen , derzelver breedte 3 als in de figuur en grootte der Kop- pen, de plaatzing en ftekeligheid der Schubben. en de Vleezigheid , zo van dezelven als van den Stoel. Men heeftze doorgaans grooter dan een Vuist, als een Pynappel of Kinderen-Hoofd , met uitfteekende , {pitfe en zelfs omgekromde Schubben 3 maar in Engeland vallen ’er , hoe- danig eene Loser afbeeldt, die ronden byna lis effen ° IT. DEEL: Xe STUK» so5 SAMENTEELIGE KRrRyipems IV. effen gebold zyn , van boven plat, een omtrek ee hebbende van agttien of twintig Duimen zo Hoorp- hy fchryft, en dus ieder op zig zelf een mid- STUKe _delmaatigen Ketel vullende , wanneer. menze ed kookt, Dan , neamelyk , zulien de Schubben 7e naar gedagte,los gaan, diein deeze , onder den paam van Engelfche Artisjokken by de Tuin= lieden bekend , digt gefloaten zitten. De Zeeuw. fche zyn alleen van de Engelfche onderfcheiden „ dat zy niet groot van bol vallen ; muntende anders ook in Vleezigheid uit. he rs - Van de Aaii aken wordt de Stoel , dat is de Bodem „ waar op de Bloemen aten wan- peer zy gekookt zyn gegeten en de Schubben uitgezoogen: Sommigen vinden hier Smaak in; doch *is zeker-, dat de. Saus de meefte aange- naamheid aan deeze Spyze geeft en dat heteen zwaar Voedzelzy.De Icaliaanen , niettemin, eeten ze raauw; met Zout, Olieen Peper, Het heeft de. naam, dat ‘er de Minnelust door opge- wekt worde ‚ en hierom-doet het Vrouwvolk gaarn de Stoelen in Ragouts-en Pafteijen. an (2) Artisjok met gedoornde Bladen, die allen Be Vindeelig zyn; de Kelkfclhubben Eyrond. dus. ne Deeze , van Kandia zo ’tfchynt afkomftig,- $ zou (2) Cyzara Fol. Spinofis , omnibus Pinnatifidis êc, GOUAN Monfp. 425. Cinara Spinofa cujus Pediculi efitantur, C. Be Pin. “383: Scolymus aculeatus, TAB. Liifle 1075. mihi Ik Pe 397 SY N GEN EE SU A ,Ko7 zou een bafterd - Soort zyn kunnen van de, IV. voorgaande en volgens de benaaming zou zy oe met de gezegde Kardons ftrooken. De Afbeel Hoorps ding by TaBERNEMONT vertoont een aan-°TUXe merkelyk werfchillend Gewas. De Bloem is den hoog blaauw ‚ met graauwe Meeldraadies. Het is een overblyvend Kruid , zo wel als % ge= woone „ dat ook de Winterkoude gemeenlyk zonder dekzel hier te Lande niet verduurt, (3) Artisjok met gedoornde Vindeelige Bladen, UI die van onderen Wollig zyn, de Kelk- Ann Jchubben Elsvormig. n Laagee De figuur der Koppen betrekt hier deezen Tangerfchen blaauwbloemigen Diftel , ‘die de Bladen fyn verdeeld, van onderen Wollig grys en fcherp gedoornd heeft. De Steng is’ naauwe Iyks zo lang als de Bladen in deeze Soort, die dus veel kleiner is en niettemin de Zaaden veel grooter heeft dan de anderen, (4) Artisjok zonder Steng, met gevinde onge- Iv. — doornde Bladen, die van boven glad zyn. tn fj f i ftengde, In Barbarie groeit ook deeze,een zonderlinge Soort (3) Cynara Fol, Spinofis Pinnatifidis 8cc. Cin. fylv. Boe- tica. CLUS. Cur. 35. Card. Ting. Flore magno coeruleo &e. PLUK. Alm. 35. Te 84: f. 2. Confer, Card, Andelufiacus, PLUK, Alm. 85. Te 19. ä (4) Cynara acaulos Fol. inermibus 8e. Cyn. acaulos Tune: tana, Tafga dita &c. TikLe Pis, 4d, Te 2e IL, DEEL, X. STUK: 508 SAMENTEELIGE KruiDeEn; jy; Soort , door T1iuLtus afgebeeld , hebbende Arperi. een groote welriekende Bloem. De befchry- Hoorp, Ving, welke hy daarvan geeft, is opmerkelyk, STUKe 5» In het Ryk van Tunis, zegt hy , de geheele 2) Streek van Utica tot aan het Meir naar ’% s Zuiden, wordt deeze ongeftengde Plant 4 ss Tafga genaamd , gevonden. Zy heeft een „> dikken Houtigen Wortel , byna zonder Ves 9, zelen , met Afchgraauwe ‚ niet gedoornde s, Bladen, die gefnipperd zyn, van onderen »» gfys, van boven groen 5; de Bloemen aange- 9, naam van Reuk. Zy groeit doorgaans op een 9 droogen Grond, dikwils op Heuvelen , en de „ Gewelven van die Kelders in de Ruinen van > Karthago , welke „eertyds tot Waterleidingen 5, geftrekt hebbende, thans tot Wooningen voor > de arme Mooren dienen , zyn ’er mede als „, bekleed, Van dat ruuwe Volk worden de ‚ Bladen ‚tegen een Ziekte der Paarden die van ;, de Hitte ontftaat, met Gerst gemengd, in= > gegeven. Of het eene der Levantfche Muse „> kus - Artisjokken zy van TOURNEFORT, „> durf ik niet verzekeren,” CARLINA Everwortel, Een geftraalde Kelk, met de rand-Schubben lang en gekleurd , bepaalt de byzondere Ken- merken van dit Geflagt , waar in de zeven vol gende Soorten zyn begreepen. (1) Ever- S Z'N GE NE S IA 509 Cz) Everwortel met de Steng eenbloemig , IV. korter dan de Bloem. De Op openleggende drooge Bergen , zo in Duitfch- ER land als ín italie, groeit deeze Plant die Bladen rt, heeft als der Artisjokken , doch ruuwer , en uit „697474 het midden derzelven een Kop fchiet, met de Onze: Kelkfchubben uitgebreid en gekleurd , die daar Pe van als een Straalbloem maaken , in ’t midden ‚ paarfche Blommetjes bevattende en daar op volgen Zaaden met Pluis, die door een Geuts= wys Blaadje afgezonderd zyn. De Grieken hebben dit Gewas Witte Chamg- leon genoemd, in onderfcheiding van de Zwar- te, hier voor befchreeven, welke men gemeena lyk Everwortel tytelt , als gemeld is. De Wor- tel van het tegenwoordige komt , onder den naam van Radix Carline of Cardepathie , in de Theriaak en andere Winkelbereidingen. Op zig zelf wordt ’er een Afzettende, Hartfterkende , Tegengiftige hoedanigheid aan toegefchreeven, Zy heeft een Aromatieken Reuk en Smaak, en bevat veel Olie. De Stoel wordt, in bies Landen, even als die der Artisjokken gegeten. {2) (1) Carlina Caule unifloro Flore breviore, Syft. Nat, XlI. Gen, 929. p. Weg. XXL. p. 607. Mat, Med, 378. H. Cliff. Ups. Re. Lugdb. 135. GOUAN Mansp. 426. Carlina acaulos magno Flore albo. C. B. Pig. 330, Chameleon albuss Crus, Hill. Il. p. IS5- CAM. pit. 428. Carlina altese. Dop, Pempt, 727. Chameleon albus, Los, Joe IL, ce 5e Dek, Ks DEURE sro SAMENTEELIGE KrurnÊs. IV. (2) Everwortel met de Steng gegaffeld 5 aaf MTDERLS t end Bloedkleurige Kelken hebbende; den Hoorp- middeiften ongefteeld, STUK. | IJ, Ín Languedok en Provence treft men deeze _ Carkna ae Sonata. aan, die fchoon paarfche Bloemen heeft, loo= Gewoldinende de waare Kelkfchubben allen in een en« kelde Dooren uit: tertwyl in de overigen de Doorens famengefteld zyn , zeet LiNNZUs. De zyd -Schubben der Kelken, zegt hy elders „ zyn ongedoornd , de binneníten paarfch; waar tusfchen de waare Schubben zullen geplaatst zyn. Hoe ’t zy; de Bloem, getuigt zyn Ed; is driemaal grooter dan van de Gemeene Car- lina: na ’t bloeijen werpt de Plant haare Wols ligheid af en is vol ven een Bloedkleurig Sap. Zy komt met eén, met twee of met drie Bloemen veor,en in dit laatfte Geval is de mid. del - Bloem ongefteeld en zeer groot. De Bladen Zyn met groote bni fcherpe Stekels gewa- pend. Hit. (3) Everwortel met de Steng veelbloemig 3 Hede fomtyds verdeeld ; de Bloemen ongefteeld , Geruild. de Kelken geel geftraald, 1 (2) Carlina Caule bifido &c. Carlina Caule trifloro di- chotomo. GOUAN Monfp. 426. Carl. Sq. Cal. termin. pur= pu'eo-rubentibus &c, Gem. Prov. 183, Carl. Flore purpu- reg rubente patulo. T. GAR. Aix. 86, T. zI. Acarna A= traâylidis folio , armplo Flore, RARR. Jc. 483. | (3) Carina Crule multifloro fubdivifo. R- Lugdb, 135. Acarna Aputa umbellata. Cor. Ecpbr. 1. pe 23 T. 27. Be Caliaa fylv, Flore Aureo pereunis, Taunnfe Juf? s0% Sr mee NES TA Sif d u) Everwortel met de Steng weelbloemig, IV. gevuild ; de Kelken der end - Bloemen wit AFDEELS Xx. geftraald. Hoorpe | | STUK. (5) Everwortel met zeer weinige ongefteelde Iv. trl Carlinë zydelingfe Bloemen, walzassk 3 Á k Gemeen. Deeze drie Soorten onderfcheiden zig ge yv, noegzaâm. De eerfte komt in Italie aan de Zee= Haem/4 kant voor, de laarfte in de Wildernisfen van Spanje. Deeze beiden hebben de Bloemkrans geel, de middelfte wit en deeze groeit door ge- heel Europa, als ook in Siberie, op Berg- achtige drooge Gronden. In onze Nederlan= landen valt zy in de Duinen by Heemftede ;, als ook in Overysfel , Vriesland en elders, op Zandige Gronden , in Switzerland op dorre Heuvelen. De Steng van deeze Gemeene, welke men, volgens den Heer pE GorTER, in ’ Hol landfch Driediftel of Wilde Veld - Saffraannoemt, is regtopítaande, paarfch , rond, eenigermaate Wollig , zeer Takkig en vee eeh Alle de Bla- (4) Cârlina Caule multifl. Corymbofo &c. GonT. Belg, 232. Fl. Suec. KRAM. Auf?r. R. Lugdh. See. GMEL. Stb. Ie ps 32. Carlina fylveftris vulgaris. Ctus. EE/L. IL. p. 155. _Cnicus fylv. Spinofior. C, B. Pin. 378. Carl, Leucacantha. Don. Pempt. 727. (5) Carlina Flor. fesfilibus latetalibus piucislim's, GOUAN Monfp. 426. Carl. Squamis Calycinis terminalibus Ec, GERe Prou, 184, Carlina fylv. minor isp. Crus, Fifl, Il. pe 2570 carna El. luteo dg CG. B, Eik 379 } Ie DEEL. DN STUK. e gia SAMENTEELIGE KRUIDENR. TV. Bladen zyn gewapend met fcherpe Doorens ; EDEEL aan de hoeken van hunne infnydingen of tan- Hoorp- den , en zeer Wollig. De Bloemen zyn paarfch- STUKEe Egaa achtig van binnen, met een bleek geelachtigen viehwyve-of witten rand. Men heeft in Duitfchland aan Fe ééne Plant van dit Gewas , uit den Grond ge- graven ‚ drie-en-twintig Stengen en aan de- zelven op één naa tagtig Bloemen geteld, De middelfte Steng, welke de grootfte was , hadt ser tien, Men hieldt daar, het by zig draagen van zulk eene Steng met drie Bloemen, voor een Middel tegen de Sood in de Maag of Pyn voor ’ Hart (*) vi. _ {6) Everwortel met een veelbloemige Steng » oee de Bladen afloopende en gefchaard. Pyre- 8 eelch, Op de Pyreneefche Bergen aan de Spaan- fche zyde komt deeze voor , die de Geftalte heeft van den Ezelsdoorn , zynde een geheel Wollig en ontzaglyk Doornig Gewas, met al- le de Doorens geel. De Kelken , niet zeer groot, hebben losfe gedoornde Schubben , die regtopftaan cn rappig zyn, fmal Lancetvormig,. De binnenfte Schubben , die de Krans maaken , zyn wit, de Blommetjes ‚paarfch, Met veel Bloemen is Kroonswyze de Steng verfierd. (7) (#) Eph. Nat. Cur. Nov. Tom. II Obs, 45- Misfchien zal de voorgemelde naam Cardopathia, aan dit Kruid gegee ven , daar van afkomtftig zyn. «6) CarlinaCaule multifloro , Fol. decurrentibus ‘runcinatis, ad. tomentofus Pyt, Spinofisfimus , Flore albo. BURs. AAL 434 RIN G ENE Somali 313 (7) Everwortel met een getakte Steng , de IV, f __Kelken op de kant gedoornd, ArpreL. _Dus bepaalt de Ridder een Kaapfch Gewas, Hoorns | dat ook de Bladen gedoornd heeft, en ’t welke- wr. hy achtte misfchien een Soort te kunnen zyn Carlina Atraëy= van het volgende Geflagt of van dat der Gore Loides. teria, *t welk verfcheide Doornige Kaapfe Plan- ten influit3 doch men moest het, zegt hy „ na- der zich. Elders was van hem gezegd ‚ dat het een Soort van Gorteria zy (*) A TRAGC TYLISe= Straalkop. _ Deezen naam, van oùds voor een Diftel met ftekelige Koppen, die men Veld - Saffraan noemt, in * volgende Geflagt te befchryvèn , gebruikt „ past de Ridder niet oneigen toe op dit Geflagt, t welk wegens de Stekeligheid, in navolging van *t Grocodilium van Prinrtus, door VAILLANT Crocodilodes, als Krokodil- achtig , was getyteld. Het heeft de Bloemen gektanst met vyftändige Blommetjes „ en bo- vendien is de Kelk met ftekelige Bladen by uits neemendheid geftraald 3 des ik het Séraalkop ty= tel, Het bevat de volgende Soorten. (a) (7) Carlina Caule ramofo , Cal. Spinis ciliatis. Am. Acad, VIe Afr. 46. Carlina polycephalos , Polyacanthe vulgari fie rilis, Ethiopica. PLUK, „Alm. 86. T, 273. f, 4 mala. C*) lant. alt, pe 462. Kk Ile DEEL. Xe STUK; Kaapich; 514 SAMENTEELICE KRUIDEN, ……_(x) Straalkop: met een ongeftengde Bloent. Den: Hotrps De eerfte ; Gomdraagende genaamd s om dat srukK. ‘eraan de Koppen een foort van Gomharst ftolt , 1. die voor Maftik gebruikt kan worden „groeit op Gree, Kandia en in Îtalie, CoLuMNa wil, dat het kde Witte Chameleon van DrioscoriDeEs zou zyn, doch die bragtde Gom, zo hy meldt 2 uit.den Wortel voort, en is de Carlina , voor- gemeld, AcriNus hadt'wel deze Plant uit Kan- dia voor den Witten Chameleon ontvangen, maar hy toont aan, dat het de Pynappel, Doorn zy van Ì HEOPHRASTUS, Dezelve brengt, zegt hy. uit éénen Wor- tel veele lange Bladen voort, naar die van Eifch gelykende , maar witter, flyver, bree- der en zagt : in wier midden een Kop gedoo- ken zit, uitwendig befchut door lange ; kruis- wys’ geplaat{te Stekels , die een witte Wollig- heid influiten „ met korreltjes van de gezegde Gom. De Wortel is een Duim dik, loopt dun uit , van buiten bruin , van bionen wit, zeer … heet van Smaak en aangenaamer, doch flaau- wer van Reuk dan de Everwortel der Zuides lyke Landen. G) (x) Acraëlylis Flere acauli, Syfl. Nat. XII. Gen, osc. Vege KIL pe 688, Carlina acaulos Gummifera. G. B. Pir, 380. Carduus Pinea Theophrafti, ALP. Exor. 126. T. 1243 E25. Chamgzleo albus Dioscoridise COLUMN. Ecphr, Ie pe Te To I2e (Be N EG ecBrNrEr bri A Sis Ce) Straalkop met Tandswys’ uitgehoekie Bla- den en een geftraalde Bloem, die een uit- gebreid Onvvindzel heeft „de Steng Kruidig. Op hooge Heuvelen. by Madrit nam LoEr- LING deeze waar, die Stengetjes maakte van een Vinger of een half Voet op ’t hoogfte , zeer fterk gewold en geheel met Blaadjes bekleed, die getand waren en gedoornd » groen, over- hoeks geplaatst. De Bloemkop , omringd met dergelyke uitgebreide Bladen , beftond uit Bor. ftelig gedoornde Schubben , een Kelk maaken- de, met negen of tien Tongblommetjes „ die tweeflagtig waren „ geftraald; in ’ midden ge- vuld met Pypblommetjes , door Kafjes onder- IV. FDEELs XX, Hoorns STUKe MT. Atraëtyiis humilis. Laage. fcheiden’, fchoon blaauw van kleur. Het Zaad hadt een lang gevederd Pluis. Ld (3) Straalkop met de Onmwindzels getralied; Buikig, Liniaal„ getand; de Kelken By- KI. ancellat&. fEtrae „rond; geen Tongblomunetjes. „Liede, Van (2) Atraëtylis Fol, dentato- finuatis Sc, Lout. Jt. 16r. Cnicus aculeatus pürpureus humiliore TOURNEE. Taft, 451. Grocodiloides Artcattylis folio. VArLE. Adem, 1718. p. 172: ê. Carlina minima Caulodes Hispanica, BARR, Rar. 1127, T, 52e (3) Atraëtylis- involucris cancêllatis 8cc. GouAN Zlonfp. 426, Atr. Fol. Linearibus dentatis. H. Cliff, R. Lusdb. 137. Atr. Flore radiato nudo. LOEFL. Jtin, 162. Acarna Capirulis globofis, ©. B. Pin. 379, Eryngium parvum palmere Fol. fervatis. MaaR. Fiiff. Ille pe 166» S. 7a T. 36. f. 16, Cars duus Kk 2 IL. DEEL, X,9TUK. SIE SAMENTEELIGE Kruipen: IV. _ Van dergelyke kleinte als ’t voorgaande is un dit Kruidje, dat op de Velden van Kandia en Hoorp: Sicilie , als ook in Spanje groeit , zynde om= Sen, ftreeks Montpellier thans ook genaturalizeerd, drhiepde Men noemt het in ’t Franích aldaar fa Fufelée, 1e zegt GoUAN ;s dat mooglyk Spille- Diftel zou kunnen betekenen ; welke naam aan de Atracs tylis der Grieken in ’t Hoogduitfch gegeven wordt; om dat de Koppen naar een Spelde- werkfters Klos gelyken. Zy zyn wonderbaar , zo de Ridder aanmerkt „ als door de Natuur gefchikt tot afweering der vliegende Infekten. De kleine blaauwe Blommetjes zyn gevat in een Eyrond Kelkje , dat beflooten is binnen een ‘Traliewerk van fmalle Vinswys’ getakte Blik jes, ’t welk rondom zig een Sterswys’ uitge- breid Omwindzel van Kantdoornige Blaadjes heeft (*). Voor dat deeze Koppen open gaan, werden zy van de Iogezetenen op Kandia, nog malfch zynde, met Zout en Peper, gelyk by ons de Radyzen , gegeten. De Steng wordt gezegd een Handbreed hoog te zyn, en, gelyk de Liniaal-Lancetvormige Bladen , met een Spinnewebbige witte Wolligheid bekleed. Het Zaad- % duus parvus. J. B Fijt, 1IL, p. 95. Carduus minimus. ALEs Exot. 254. | | “(*) Duidelyker vindt men zulks door den meergemelden Heer Doot BERKHEY in Afbeelding voorgefteld , Fig. 31. op zyne Tweede Plaat , doch waar het buitenfte Omwind- zel, dat wit vyf Blaadjes moest beftaan, ontbreekt, 2 Deel PLAAT LXVIL. es rf | 5 if | Zn SEN G E NCE Ss 1 Al $17 Zaadkuifje is gepluimd ; de Stoel gedekt met IV. famengegroeide Kaf jes. Amoshd Hoorpe (4) Straalkop met de Bladen tegenover elkan- sTux. der gepaarde iv. 7 Atraitylis Tot de Gorteria is , onder den bynaam van pn An Heeflerige , door Linneus betrokken ge- ZPaarbladí- weest een Kaapífch Gewas, in de Akademie." Tuinen bekend , welk de Groote BoERHAAVE onder den naam van Afrikaanfche Carthamus , die Heefterig is , met Bladen van Ilex en een Goudkleurige Bloem , hadt voorgefteld. De Íchrandere, Bererus heeft het vervolgens omftandig befchreeven. Alzo het een Krans van _Tongblommetjes heeft , dic tot de Samentee- ligen behooren, doch enkel Mannelyk zyn , hebbende geen Styl noch Stempel, en de Stoel met Haairige Kafjes is bezet (*), zo oordeele de thans de Ridder , dat het nader kwam aan dit De Bladen zyn Eyrond Lancete vore (4) Atraly'is Foliis oppofitis, Mant. 477. Gorteria Fru= ticofa. Sp. Plant, 1285. BERG, Cap. 302. Atraâtylis Fol. oblongo- ovatis ê&zc, R. ZLugdb. 137. N, 2e He. Cliff, 395e Carthamus Afr, Frutescens Folio Hicis Flore Aureo. BoERHe Lugdb. Waurn. Hort. 13, T. 7e Carlina Africana? PLUKe Alm. 86. T. 973. f. 5. (*) Dit komt eenigszins vreemd voor, daar de Gorteria tot de Baflerd- PVeeiwyvery , en, wel tot de WVrugtelooze : (zie myn II, DErrs I. Srug, bladz. 247}, behoort: doch men moet aanmerken dar de Manrelykheid der Biommertjes van den Omtrek , die in de Bafterd- Vaer Vrouwelyk zyn , zulks Ee kt, Kk 3 II, DEEL. Xe STUKe 513 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. vormig en van onderen Wollig, zoewelals de ri rd Blaadjes van den Kelk ,„ en allen bezet met Hoorp- - Doorntjes. STUK: De Heer N:L. Bla LEN us heeft deeze Ee Gorteria op haar plaats gelaten en télt geene je Atratylis onder de Kaapfe Planten; maar van het voorgaande Geflagt brengt zyn Ed, behalve de Carlina Atraëtyloîdes , ook eene fcabra te berde, die de Steng gebladerd heeft „ met Lan- cetvormige ‘Tandswys’ gekwabde, uitgeguipte , Wollige- Bladen : eene patula, by PruxKe- NET afgebeeld en eene aculeata ,-die-de Steng Wollig , veelbloemig , met ongefteelde end. Bloemen , de Bladen puntig, Liniaal vitgegulpt , Wollig , meest drie by elkander heeft (*)s v. Het Kaapfche Gewas , waar vanik hier, PLAAT ol LXVII Fig. r,de Afbeelding mededeel , werdt ia Eke door den Heer THUNBERG , toen hy in Oke malDiacdte - 5 ‘ ge. tober deezes Jaars 1778; myne nieuwlings van kf Er Kaap ontvangen Planten bezigtigde, als iets zeldzaams aangezien , ’*t welk van zyn Ed, in zyne Kruidleezingen by de Kaap en verder in Land der Hottentotten , door welken vyfen- twintighonderd nieuwe Soorten, zo hy verhaal. de, van hem ontdekt zyn, niet was gevon- % den (f). Hy kende het niet , maar dag: hee mogt £*) De meefte Soorten „van dit Geflagt zyn gedoornd. (Ì) In ’t 1. Deel van FoRSTERS Reistogt om den Aarde kloot , 2: die dit Jaar, in ’t Hoogduitfch, te Berlyn in Quarto uitgegeven en aan den Koning van’ Pruisfen opgedragen i ee. vind _ SY NG E NE $Es‚A S19 mogt eene Soort van Carlina zyn. Is zeker [Ve Î FDEELe dat het tot geen der opgemelde Soorten be- sx. * hooren kan, en *t fchynt my nader aan dit Ge. Hoorp- flagt te komen, des ik hec ‘hier, voordraag Pin i : Polygamia te meer om dat het in-de meefte opzigten ftrookt equals. met de befchryving, welke de Heer Berorus van de laatfte Soort heeft gegeven, uitgenomen de vind ik , bladz. 61 , ten opzigt van den Heer Doktor THUNBERG , deeze zonderlinge Aantekening. ,, Eea bee 2, kwaam Leerling van LINNKus, die eerst D. RURMANS s, Planten « Verzameling te Leiden in orde bragt » vervolgens 9» drie Jaaren lang aan de Kaap botanizeerde , en , na veele 9, aldaar gemaakte nieuwe Ontdekkingen , op kosten der ss Oostindifche Kompagnie , naar Batavia gefchikt werdt» s om van daar , in ’t jaar 1775 ‚ naar Japan te gaan.”* Wat het in order brengen van des Heeren BurmMA NS Vere zameling te Leiden , alwaar dezelve nooit geweest is, en het in orde brengen zelf , aangaat, moet de Heer G. FORSTER immer-zo flegt onderrigt geweest zyn , als omtrent dese zelfs (chikking naar Bataviaen Japan, op kosten der Oostindische Kompagnie. Die Heer is alleenlyk, in kwaliteit, op den bo= dem der Ed. Kompvapnie derwaards vertrokken ; doch ‚het ge» ne zyne Reizen en Botanifche Waarneemingen betreft , zulks is door zyn Ed, onder begunftiging van eenige particuliere voornaame Liefhebbers en bevorderaars-der Kruidkunde ale hier, alsook van den Wel Ed. Geftrengen Heer J. C‚ M.. Rae DERMACHER, Extraordinaicr Raad van Nederlandich Indie, te Batavia, gefchied. De Heer FoRsTER , moet derhalve daar van zeer flegt onderrigt zyn: want aan partydigbeid , welke hy inde loftuiting van zyn Landsman Kotgr, en de verachting der aan- merkingen van den zo kundigen Abt DE LA CAILLE , aangaande den toeftand van de Kaap der Goede Hope , op de voorgaande en. volgende Bladzyden zo duidelyk blyken laat, kan ik dit niet. toefchry ven. Kk 4 „3e DEEL. Xe STUKe 520 SAMENTEELIGE KRUIDEN. de flguur der Bladen. Men kan daar van uit het volgende, in vergelyking met die ars oor= Heorp- deel vellen, ’t Gewas „ volgens den Tak ‚ meer dan een „ Voet lang , my gezonder , waar van het bo- venfte en onderfte hier in Plaat vertoond is, heeft de Geftalte van de Carthamus , den Bloemn- kelk van de Atratylis en de Bloem van de Car- lina. De Takken zyn rond, wit Wollig , en= keld : de Bladen gepaard of tegenover elkander geplaatst ‚ Lancetvormig Liniaal, aan den rand met eenige fyne regte Doorntjes , en in een Poorntje uitloopende : van onderen wit Wol- lig, van boven glad , bleek groenachtig, meer dan een Duim lang, aan ’t agterend dunner „ de Streng omvattende, Op den top van ieder Tak komt een groote eenzaame gefteelde Bloem. De gemeene Kelk beftaat uit veele-over elkane der leggende. Blaadjes, die Lancetvormig zyn; van onderen Wollig wit, van boven glad, aan de kanten Vinswyze bezet :ner geele Doorntjes en in een lang Doorntje uitloopende; de buis tenften grooter, geen Duim lang , de binnenften kleiner. De- Bloem is goudkleurig geel, ge- ftraald , famengefteld uit middel- Blommetjes die tweeflagtig “zyn ,‘Trechtervormig , hebbende een Cylindrifch Pypje , ter helfte in vyf fpit- fe Slippen of Punten verdeeld; gelyk men ziet by b. De Omrtrek beftaat uir. Fongblommetjes s als a';-die “Lancet vormig geknot, met Streepjes overlangs, aan *tend viertandig zyn en aan den | voet er MCG RON: Surck se voet een Pypje hebben. De gedagte Trechter- _ 1V, blommetjes bevatten de gewoone Meelknopjes , Arps tot een Cylindrifch Pypje om den Styl , die Hoorp- tweehoornig geftempeld is, mengen heli doch de Tongblommetjes hebben in het Pypje , gans door «my geopend; flegts eenige onvolkomene _Meeldraadjes, De gefteldheid van den Stoel en van het Zaad of Vrugtbeginzel , heb ik, om myne eenigfte Bloem, welke ik daar van heb, miet te fchenden , niet willen onderzoeken. CARTHAMUS, Saffloer, Van dit Geflagt, ’t welk een Eyronden Kelk heeft, met over elkander leggende Schubben, _die aan de Punten ovaalachtig gebladerd zyn (* ; doch tot de Kopbloemigen behoort , zyn de negen ies Soorten befchreeven. (1) Saffoer met Eyronde drveraene Zaags. 1. ways’ gedoornde Bladen. Leen Gewoone, Deeze, wier Groeiplaats de Ridder in Egyp- | te (*) Zie de Afbeelding van een Schubbetje; BenKuev, TAR. IL. Fig. 4 | (1) Carthamus Fol. ovatis integris &c. Sy,?, Nat. XII. Gen. 931. Weg. KUIT. p. Óoo. U. Clif. 394, Mat. Med, 377, R. Lugdh. 135, N. 7. GOUAN Monsp, 427. Cnicas fativ. C. Carthamus Officinarum, C. B. Pin, 378. RuMPH. Amb, Ve p. 215, T. 79. Cnicus vulgaris, CLus. Hif?. 1. p: 152. Cni- cusfat, Theophrafti, Carthamus Officinarum. LGB, Zo. Ike 190 Kk 5 II, DEEL. Xe STUK: IV. s12 SAMENTEELIGE KROIDEn, te ftelt , wordt aldaar overvloedig geteeld vole eni gens Hasse Quis T. Menzaait ’er het Zaad Hoorb- STUK, Esgaale Veelwyve- FYe want het is een jaarlyks Gewas; ‘waar-van “men driemaal ”s Jaars de Bloemen inzamelt, om-die aan de-Italiaanen , Venetiaanen’; Fraäfchen en Engelfchens te verkoopen ; onder den naam van Saffranon; dat anderen. Saffloer heeten. Hier mede wordt door: de Egyptenaars'een ftetkem Handel gedreeven, dewyl- de Bloemen tot eene Verwftof ftrekken „ geevende een Kleur -byna als Saffraan; weshalve menze ook Bafterd- Saf= fraan neemt. Zy hebben bovendien ‘eene pur- geerende kragt , inzonderheid de Zaaden, die men deswegen tegen de Aamborftigheid. ‚ Geluw en Waterzugt , dikwils heeft voorgefchreeven. Daar van is de Griekfche naam Carthamus af- komftig en Cnicus van. de geele Kleur, der Bloe» men. In Egypte worden de jonge Bladen als Salade gegeten, Te Smyrna gebruike menze om "de Melk te doen ftremmen:en-dus maaken de Egyptenaars hunne Kaas. Een Ethiopifche Soort van „Pappegaaijen -eether Zaad „ met Smaak „ dat een Vergift is voor andere Dieren , zegt die Autheur, Daarom noemen fommigen. het ook wel Pappegaaijen- Zaad (*). Die van Ae leppo in Syrie. bereiden ’er-de Spyzen mede, in plaats van Specery. Zie hier hoe de Inzamec. ling (*) Les Perroquets, les Gros Becs , qu ‘on nomme Percer Oliver et les Bréands en font fore Friands. On ‘ne leur donne pas d'autre nourriture a Marfeille. Reuv. Mais, Rafliguêe Tom. Ie Pe 622: \ pe SLING E NE’ 5 Tae 523 ling der Bloemen tot Verwftof door hem be- IVe | fchreeven worde.» ding „, Uie de verfche Bloemen drukt men het Hooep: 5 Sap: tusfchen“‘twee Steenen , dat men op-STö% Polsgamig vangt £ dus” geperst zynde ‘worden Zy Deguafis, Bronwater, dat in Egypte zout is, meer dan ss eens gewasfen, dafì weder uitgenomen in de > Händ tot Klonten gedrukt, en deeze Klon- 5, ter worden, op de platte Daken der Hui- 9 zen „óver Stroomatten uirgefpreid , dekkende 2 dezelven; tegen de fterke Zonnefehyn, over 3s"dag , maar ’s nagts: aan Lugt en Daauw blooc- »> gefteld laatende, ‘Dus verandert de Kleur » van Citroengeel in Oranje, terwyl zy allengs ss droogen’ 3 wordende hier töe-dikwils omge: | > keerd en- verplaatst. Droog zyndes st zy s» tet verzending bekwaam.” Volgens RuMmeutus wordt dit Geval, in Oostindie op ‘verfcheide Eilanden’, veel ges teeld , om daar van een Roözersäde Verwe; Casforiba genaamd, te maaken, die cot het kleue ren van Lywaat en Zyde , als ook toc Blanket- zel dient. Het heeft ’er een Stene van vier en vyf Voeten hoog, ja fomtyds zo dik en fterkg dat men dien tot, Wandelftokken bezigt,- Niet onbekwaam is het ook tot eene Bloemplant in de Tuinen, en de Bloemen worden dikwils; in plaats van Saffraan , in Duitfchland gebruikt , om de Pottagie, Melk , en Boter of Kaas, te kleuren. Hier van is de le naam Safloor ; in ct Nederduitfch Fioers , zegt hy, als Bloe- - men. 59 35 Il, DEEL. Xe STUKe 504 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV; men van Saffraan betekende; afkomttig „en xx, meide, dat het, in zyn tyd, omtrent Regens- Hoorps butg-by geheele Akkers gezaaid werde, Doch STUK. _ daar ís een groot onderfcheid in dit Gewas naar Big nd de Groeiplaats. De fchoonfte Safdoor , die in vere _Duitfchland groeit, komt van Straatsburg „daar aan volgt de T'huringfche en de Boheemfche , in welke Landen het fterk wordt gekweekt, Men teelt-het ook in de Zuidelyke deelen van Europa en voor eenige Jaaren is de manier , om zulks het befte te doen, in Sweeden onderzogt en befchreeven (*). Men gebruikt het in Spanje en elders om Veders rood te kleuren, niet als leen , maar ook om dat bekende Blanketzel te maaken „ genaamd Rouge d'Efpagne , ’t welk by de Dames veel in gebruik is (}). Gemeenlyk valt dit Ktnid twee of drie Voe- ten hoog „met een regtopftaande ronde-Steng en drieribbige gladde Bladen ,-die.van Lancet vormige figuur en op de kanten. gedoornd zyn. Het is naar boven dikwils Takkig „ en draagt Hoofdjes naat die van den Gezegenden Diftel gelykende , gevuld met lange Pypblommetjcs (1) van C*) Stokholmfe Werhand, XVIII, Band. 1755. p 208. (f) By GeorrROv werdt gezesd , dat men die Roozee roode Kleur met Potafch uit deeze Bloemen haalt en by. RuM- primus, dat men “er in Oostindie fterk Zuur toe gebruikt: dit fchynt tegenfirydig; want men weet dat die Zouten een verfchiilende uitwerking hebben op de Klear der Planten. (1) De langte deezer Blommetjes en derzelver plaatzing , is door den Heer BERKRHEY,uitvoerlg in Fig, 8; van ayne E, Plaat, uit de volgende Soort aangecoond, hs OeE.N.G E‚N,-E: 6, £,A® sap van Oranje of Saffraankleur, De Zaaden zyn IVs zonder Pluis, van figuur als Pynappel- Pitten ‚Arie doch vierkantig , wit van Bast en glanzig , be- Hoor: vattende een Kerntje , dat eerst zoetachtig „STUK. vervolgens fcherp en walgelyk is van Smaak. Ca) Saffloer met een Haairige Stene die boven 1. aan Wollig is ; de onderfte Bladen Vine re deelig „ de bovenften omvattende en ge- Gewolde, tand. | In Vrankryk, Italie enop Kandia ftelt Lr n= Naus de Groeiplaats van dit Kruid , dat de beroemde HarrLeER in de Zuidelykfte deelen van Switzerland , omftreeks Geneve, aan de Wegen waarnam ; zeggende dat het in Wallí. ferland gemeen is. Het voert den naam van 4« traiylis by de Autheuren, en valt omtrent een Voet hoog. De Steng is hard, regt en rond, de Bladen aan den Wortel half gevind , zyn fcherp gedoornd; de Bloemkoppen met Kroone tjes van dergelyke Bladen omgeven : de Bloe- men geel, De Blommetjes aan den omtrek zyn onvrugtbaar „ zo hy aantekent, en fpreekt dus, „ De geheele Plant ftort, op welke plaats zy » ook gekwetst worde , een Bloedkleurig Sap 33 uit (5) Carthamus Caule Pilofo, fupetne Lanato &c, Rò Zugdb. 136. Ne 3 GOUAN Monsp. 427, H. Cliff. 394. DA- LIB, Par, zso, Atraétylis lutea, C. B, Pin, 379, Atra@tylis, Don, Pempt, 736. LOB. Jc, II, Po Mie 4 DEEL, X STUK; W. ui, dat Lymerig is ch bitter, met den Haf: PDRE, ‚ ftigen Balfamieken Reuk, in’ kragten tusfchea Hoorpe , het St, Jans Kruid en dn Gezegenden Dis: ETUKe 5, tel komende. In de Winkelenis zy onbekends > Met de Bloemen vervalfcht men ‘de “ Saft sy fraan (2)L varius (3) Saffloer met de Steng- stidahhig” 5de Kel. sind ken eenigermaate gewold, negen Blomme- Ene tjes of minder ; de nae Bladen Liers | achtig. _« Aan de voorgaande is deeze Soort niet zeef óngelyk , maar minder “Wollig , en drievoudig , allen met de Blaadjes eeniger- », maate ruig, fpits Zaagtandig, het middelfte »» grootst , Eyrond Lancetvormig. Dit komt ss fomtyds alleen voor , de twee zydelingfe ; 2) die anders veel kleiner zyn, ontbreeken- 2 de (Ì). Op den top der Steng is een plat », digt Kroontje van paarfche Blommetjes, fom- 3, tyds ook wit, en daar op volgt cen lang, s» Tank, Piëramidaal Zaâd,” De Reuk is fcherp , de Smaak zeer Biets van dit Kruid, dat door Detftillatie, behalve zuure Vogten , ook een vlug Loogachtig Zout in overe vloed geeft en een dikke Olie. Volgens de Proeven van GEsNERUS verwekt het Afkooke zel der Wortelen Afgang en Braaken. Tegen Ongemakken van de Lever, Geel. en Water- zugt s (*: Quam notam VAILLANTIUS Genericam , LINNAUS @tiam Clasficam facit: zegt HALLER (Helu. inchoat. Ie 59.) Wat dit zergen wil begryp ik niet, (Ìj Dit zal die Verfcheidenheid zyn , met onverdeelde Bladen , daar Ray van fpreekt , door HALLER Op droogs Gronden,in Switzerland, waargenomen, SY NC E NE Ss TI Ai’ 587 zugt, is ’t een gemeen Middel, by ’t Landvolk IV, bekend. Anderendaagfe Koortfen en loopende “DEE Beenzweeren hadt BOERHAAVE door t Af. Hoorp- trekzel genezen. Uitwendig dient het ook in TUE Stoovingen , om koude Gezwellen te doen ver- pine &gualis. flaan,. | _%%* Met agtbloemige Kelken. (ra) Lewerkruid met viervoudige ruuwe Lan- XIV. ° 7 ë Eupa = cetvormig Eyronde, ongelyk Laagtandige, sian Vik gefbeelde rimpelige Bladen. drin (xs) Leverkruid met vyf voudige „eenigermaate B) se Wollige , Lancetvormige ‚ egaal Zaagtan sun. dige , geaderde gefteelde Bladen. Vlakblaeigs Van deeze beide Noord - Amerikaanfche , die overblyvende Planten zyn, groeit de eerfte „ wegens haare paarfche Stengen bekend , tot meer dan eens Mans langte , de andere maar half zo hoog, Deeze heeft Bladen als der Brandenete= len, de andere als van Alantswortel- Kruid, de grootften byna een Voet lang, ruuw , don- ker (14) Eupatoriunm Fol. quaternis fcabris &c, Eupat. Fol. ovato- Lanceolatis &c. GRON Virg. 119. Eupat, Enule fo- lio, CORN. Canad. 72, T. 72. Eupat. Can. elatius &c. Moe RIS, III. S. 7, T.r3. Éf. 4. (xs) Eapatorium Fol. quinis fubtomentofis &c. Eup, Fol, Lanc.- ovatis &c. H. Clff. 396. R. Lugdb. rss. Eupat. Nove Anglie Urtice foliis &c, Caule maculato, Herm, Parad, 1585 T. 158. MORIS, III. Se 74 Te 18, f. 3. IL. DEEL. Xe STUK: 555 ker groen, De Bloemen zyn paatfch, en- het IV. ÄFDEELs SAMENTEELIGE KRruIDeEg; Pluis is Haairig , in de laacfte Soort, die de Xx. Hoorpe Steng met paarfche Streepjes heeft. eTUEa XVI. Eupato- rim per= foliatunse Doot= biadig- XVII, Coelefli= PIUNz Blaauw- bloemig. XVIII. Aromati= cum. Kruiderigs XIX. Rugofune Rimpelige XXe Odoratuns, Welrië= kend. kt Met vyftien en meer Blommetjes ín de Kelken, (16) Leverkruid met famengegroeid = doorblas dige Wollige Bladen. (17) Leverkruid met Hartvormig Eyronde flomp Zaagtandige gefteelde Bladen en veele bloemige Kelken, (28) Leverkruid met Eyronde pls Zaags tandige gefteelde drieribbige Bladen en een- voudige Kelken. (19) Leverkruid met Eyronde Zaagtandige gefteelde Bladen en gladde Stengen. (ao) Leverkruid met driehoekige , aan. den voet, (16) Eupatorium Fol. eonnato - perfoliatis tomentofis, H. Cliff. Ups. R. Lugdh. 156. GRON. Virg. 119. Eupator, Virg. Salviz foliis &c. PLUK. Te 37, f. 6. (:7) Eupatorium Fol. Cordato -ovatis &c, GRON. Virgs 119. Eupator, Scorodonie folio , Fl. coeruleo. Dir. Elth. 140. T. 114: Fig. 139. PLUK: T. 3944 f,4, GOUAN Monsp. 430. (12) Eupatorium Fol. Ovatis obtufe ferratis Ec, GRON Virg. 120. Eupat, Valerianoides Flore niveo , Teucrii foliis Sec, PLUK. Te 83e fs 3e (19) Eupatorium Fol, Ovatis ferratis petiolatis &c, Eupâate Fol, ovato - Cordatis rugofis, GRON. Virg. 1zo, Valer. Urtica folio , Flore albo. CORN. Canad. 20, T. 2Ie Ageratum ales fimum, Sp. Plant. 1176. gn (20) Eupatoriam Fol, Deltoidibus Sc. Eupat, odoratum hire 84 NC E NE 89 tf Aù 850 voet getande, van onderen Wollige Bladen IV. en veelbloemige Kelken. ee Wu …__…… Hoorp, Car) Leverkruid met fma) - Lancetvormige drie- sryx, ribbige, iets Zaagtandige Bladen; de Kel- _xxi. _ken rappig en veelbloemig. Me folium. Van deeze zes groeijen de vier eerften in, Smalbla. Virginie en andere deelen van Noord - Amerika, z de twee laatften in de Westindiën. Het Door- bladige is in de Europifche Kruidhoven bekend , het Blaauwbloemige te Montpellier. Het Krui- derige, dat Sneeuwwitte Bloemen heeft , verfchilt van de overigen, door een ongefchubden Kelk , zo wel als °t Rimpelige , dat ik dus genoemd heb in plaats van Allergrootst , welke benaa- ming voor de Tiende Soort reeds was gebruikt 5. terwyl het ook de Steng maar ruim een Elle hoog heeft. Is aangenaam van Reuk, gelyk het volgende, dat daar van den Bynaam voert ; en het laattte gelykt naar het Hyfopbladige voor heen befchreeven, Ik bezit thans het Chie rieefche en het Witte uit Japan. AcERA TUM. Geurkruid. Een naakte Stoel ; een Zaadkuifje van vyf Baardjes ; een langwerpige byna gelyke Kelk | en hitfutum. BROWN, Jane 313. Eupatoria Conyzoides. PLUIK,- T. 77e fe Je \ (2x) Eupatorium Fol, angufto-lanceolatis erinerviis &es Am. Acad. VN. p- 497. N IL, DEEL, Ze STUKS: IV: 56o SAMENTEELIGE KRUIDEN) en vierdeelige- Blomimetjes 3 ‚ maaken de byzon CAÀFDEELe gere Kenmerken van dic Geflagt, waar in de x% Hoorp= twee volgende Soorten. STUKe IL. (1) Geurkruid met Eyronde Blaadjes en een Ostia Haaîrige Steng. Haairige ' IL (e) Geurkruid met Eyronde gekartelde ftompe eerd Blaadjes en eene gladde Steng. De Geflagtnaam „ van de Grieken afkomftig , betekent een geurig Kruid, dat men in ’t Ita= liaanfch Herba Giulia, Ageráto, in ’t Engelfch Mandeline , in ‘€ Hoogduitfch Leberbalfam en in ’t Nederduitfch Klein Balfemkruid noemde. Die naam is op verfcheide anderen , tot de Kruifemunt enz. behoorende , toegepast. Ook is’er een Geflagt van Ageratum »,'t welk ge- heel andere Planten bevat, door Tournee ror geformeerd. De tegenwoordigen, (waar van de eerfte , die Haairig geftengd is, in Â- merika gezegd wordt te huisveften , de laatfte van Bisnagar, aan de Kust van Afrika, afkom-. ftig zou zyn ,) weet ik niets meer van te bee fchrye (1) Ageratuns Fol, Ovatis , Caulé Pilofo. Sy/?, Nat. XII. Gen. 936. Veg. XIlL, p. 614. H. Clif, 396. Ups. 253, Re Lugdb. 1ss. Conyza Amer. Lamii folio, Flore albo. TOURNF« Inft, ass. Carelia. PONT. Dis/. 184. Eup. humile Africans Senecionis facie,folio Lamii, HERM. Par. p. T. 161, PLUK» Phyt. 88. f, I. (2) Ageratum Fol. Ovatis , crenatis , obtufis , Caule glabros Centaut, Ciliare minus Bisnagaïicum &tc, PLUK. Alm, Ma Te We fe 4. EN S 7 NGE N E 8 1 A 568 fchryven dan de uitwendige gedaante, welke IV; naar die van de Conyza, Senecio of Erigerum ÄrpriL, gelykt. Hoorn. De Geflagten van Pteroniaen Staehelina reeds*TUE- Pol befchreeven zynde » komen wy tot dat van raadt C uRYsSOCOM A Pronkbloem. Van het welke de zeven eerfte Soorten reeds onder de Heefters zyn voorgefteld*, des alleen *r.D; nog de vier volgende voorkomen. Es (8) Pronkbloem dat Kruidig is, met Liniaa- _ Vim. le gladde Bladen en ruime Kelken. ad Je Jyris. Zekere Plant, naar het Vlafchkruid gelyken- Mier de, was deswegen onder den naam van Lino- fyris by de laatere Kruidkundigen geboekftaafd , alzo zy door Cuustus Ooflenrykfe Ofyris geheten ware. Zy groeit in de Zuidelyke deelen van Europa, in Switzerland in de kloven der Steenrotfen geworteld voorkomende, Haar Roedachtige gebladerde Stengen, van een El. le en langer , hebben aan ’t end een Bloem: Kroontje, waar van de Steeltjes onder de Bloe. men gezwollen zyn. De Kelken, met Blaadjes 8e (3) Chry/ocoma Herbacea Fol. Linearibus glabris êzc. Gavan Êlonfp. 431. Chryfocoma Calycibus laxis. H‚ Clif. 396. R. Lugdb. 145. Chtyfocoma Diosc. & Plinii. Cor. Ecpbr. 1, p. 81. T, 82. Linofyris nuperorum. LOB. Je, 409. Ofyris Auftriaca, CLU6. Hijt, I, p. 325. Pann, (319. Te 31, Nn IL DEEL, X, STUKs 562 SAMENTEELIGE Kruipen, IV, gefchoord , bevatten groote geele Blommetjes ArDEEL: en hee Zaad heeft een rosachtig Pluis. HooFD= | szuk. — (9) Pronkbloem dat Kruidig is en gepluimd IK. t Lancetvormige drie fi, Eene met La ge dr bg: eek ma biftora. naakte Bladen. ix T wee- bloemig, In Siberie is.de Groeiplaats. van de N die met aanmerkelyke Verfcheidenheden. voors. kwam, zo ten opzigt van de hoogte als vande, _Kleur der Bloemen, die ook geftraald waren’ of ongeftraald. GMELIN hadtze After genoemd, _x. (Go) Pronkbloem dat Kruidig is, met Linina- Kan le Lancetvormige gladde Bladen en getuïlde ‘Grasbladige Bloemen. „In Kanada groeit deeze , welke de geftalte van de gewoone Ptarmica heeft, en eene,geblader- de Bloemtuil draagt, van veele. Bloemen, dike wils vier op een Steeltje , die de Kelken half Eyrond gefchubd en glad hebben. De- Bloemen gn fomeyds naakt, fomtyds blaauw -geftraald, a Cz) Pronkbloem dat Kruidig is, met Lan- Villofa, cetvormige ruige Bladen en naauwe Kel- Ruige Eek jee (9) nd Herbacer Paniculata &c. After Cal. oblongis laxis. êzc GMEL. Sib, IL. Pp. 189. T. sof. F, K. Creo) Chryficoma, Fol. Linearibus Lanceol: glabris Ec, (zz) Chryfosoma. Herbacea Fol, Lanceolstis. villofs s && After incanus Cal. laxis obiongis &c. GMEL, “SB. IL P+ 102. T. 82. f. 2, Conyza tomentofa 8 incana, AMM. Rb 193. SY Ne E NeE-5 1 Â: 363 Ín Sibetie en; Tartarie, wederams komt dee- IV. ze voor; wier. Bladeä. naár: die van ’t Echium SP5EEL gelyken , door haare ruigte of Wolligheid, Zy Hoorp: heeft een Kroontje van Geele Bloemen , byna°T®Ke Polyzamiâ gelyk de Conyza. egvalis ‘ Van de Heefterige. Chryfocomaâs zyn door ‘ den Hoogleerâaar N, L, BuRMANNUSs eenige nieuwe Kaapfe Soorten voorgedragen. De Heer ForsKAoHL vondt 'er drie in Egypte en A- Yabie 5 twee Heefterig , waar van hy de eene Gefpitfte , de andere Spatelachtige tytelt ; wes gens de figuur der Bladen ; ‘&n eene Kruidige , om de zelfde -reden van hem Eyronde geby= - naamds E „Hier volgt nu het Geflagt van Tarchonanihut , k door my reeds, omftandig befchreeven *, een *rr. D. aan de Kaap niet gemeen Gewas, waar van ik oss ont, thans een aanzienlyken Tak bekomen heb, Dan heeft men C ALE A. “Schoonkruid, Di Geflagt , dat wegens de Schoonheid fchynt sdkoed” te zyn , heeft een Kaffigen Stoel „ een Haairig Zaadkuifje en een gefchub. den Kelk. Het bevar de vier volgende Soorten ; allen in de- Weftindiën , en wel op ’t Eiland Jamaika, gevonden. Nn a (1) | U. DEEL Xe, STUK, 564 SAMENTEBELIGE KRUIDEN. IV. (1) Schoonkruid met meest drie gefteelde Bloe- RE men, de Bladen. Eyrond langwerpig s iets Hoorpd Zittende. gefteeld, STUK. L (2) Schoonkruid met famengehoopte Hit Gen zeer lange Bloemfteeltjes , Lancet vormige ang Bladen: de Steng Kruidig. oppen (3) Schoonkruid met byna gepluwimde Boe Se ie, men , korte Kelken', naakte’ Zaaden en a 7 Eyrond- Lamcetvormige gefteelde Bladene ian (4) Schoonkruid met een laag - Heefterige Koenig. k Steng „de Takken byna gepaard en hoekige Iv. Scoparia. Van deeze vier zyn de middelften Kruidig s ree de anderen Heefterig en de laatfte , die veel naar. ’t Spartium ede, > heeft zeer kleine Ee | SANTOLEIN A Evrard SE Dit kaak heeft ookeen- Kaffigen Stoel, doch iS () Calea Flor, fubternis pedunculatis ge. Syfl. Nat, XII. Gen. o41. Veg. KUT. p 616. Santolina Jamaïeenfis. Ams. Acad.Vs go4. Santolina fubhitfata „ Fol. ovatis &c, BROWN. Jam, 315% (2) Cala Gorymbis congeftis ‚&c. Santolina oppofitifolie. lm. Acad. Ve p: 404. Santolina ereta „ Fol, Linearibus op- pofitis &c. BROWN. Jam, 315. (3) Calka Flor. fubpaniculatis 8c. Santolina Amellus, Ars. Acad, V. p. 404. Amellus Ramofus Fol. ovatis dentatis. BROWN. Jam. 317, (4) Calea Caule fuffraticofo , Ramis fuboppofitis angula= tis. Syt. Nat. XIL. Tom, 3. pe 234e Cluyfocomad Scopiria, die Acad, V. Pe 4040 € ST NGE NES IT A 565 doch geen Zaadkuifje en de Kelk is Schubbig IVe half Kogelrond. Het bevat de vier volgende en Europifche Soorten. Hoorb- STUK. (1) Cypreskruid met eenbloemige Steeltjes en f bn ° í GHRLOLN viervoudig getande Bladen. Cham Cyparisfus By de oude Autheuren komt deeze voor, on- ch oi der den naam van Wyfjes- Averoone , terwyl de Mannetjes , zogenaamd , thans in * Geflagt van Byvoet fortcert, De Franfchen noemen dit Kruid, om dat het wegens zynen fterken Geur tot bewaaring der Kleederen voor de Mot kan dienen , Garderobe. Of de benaaming Saz- tolina van Santalum ( Sandelhout) afkomtftig ‚_ kan zyn, is my onbekend, Men vindt ’er, die den naam, als Heilig Kruid, van de Wormdoo.= dende eigenfchap willen afleiden ; doch dat is ver gezogt. Chame=Cyparisfus zou Cypress kruid kunnen betekenen, By de Engelfchen vind ik het Lavender -Gotton genaamd, De Groeiplaats is in Spanje , de zuidelyke deelen van Vrankryk , in Icalie , als ook in Switzerland, Het maakt een fchoon Heetftertje’, dat (1) Santolina Fedanc. unifloris &c. Sy,?, Nart, Xil. Gens 942. Veg. Kill. p. 616. Zat. Med, 383. Fl. Chf. 397, Ups. 252. Re Lugdb. 146, GOUAN Monsp, 433. HALL, Helv. in choat. Ie, pe 53. Abrotanum foemina Fol. teretibus. C. B, „Pin, 136. Abrot. foemina vulgare. Crus. Hif, 1. p. 24re Abrot. foemina. LOB. Jo, 768, Abrot. Hispanicum. BARR. de, 46 3e Na 3 II, DEEL. X, STUK 566 SAMENTEELIGE Kruipen IV. dat zig Takswyze uitbreidt en kleine fmalie ÄFDEEL. Blaadjes heeft, die in de jongheid Wollig zyn; Hoorp- Vinswyze geplaatst aan lange Steeltjes, dik wils EE vier by elkander ‚zo dat zy zig viertandig voors reeline: doen, Boven geeft het lange Bloemfteelen uits ze ieder met ééne- Bloem, van gezegde hoedanige __ heid, Het heeft een aangenaamen Kruiderigen “Reéuk, en wordt in de Geneeskunde als ope- nende ‚ Windbteekende en Wormdoodende aangemerkt. j / n. (2) Cypreskruid met eenbloemige Steeltjes en Romar Liniaale Blaadjes , welke aan den rand Folia. 5, Rosmaryn, geknobbeld zyn Grootelyks verfchilt deeze door haar Loof, welk uit Bladen beftaat naar die van de Ros- maryn gelykende , maar met Knobbeltjes of Kliertjes aan de kanten, Het is een naauwlyks Heefterig Kruid ‚in Spanje door Crusius waars genomen, en aldaar onder den naam van To- anillo perruno, dat is Honds-Thym, zegt hy , bekend. Het Afkookzel werdt aldaar met vrugt gebruikt tot wegneeming van de Schurft, (3) Cy- (2) Saxtolina Pedunculis unifloris , Fol Linearibus &c, H. Cif. R. Lugdh. 146. Abrotanum foemina Fol, Rosma- rini majus, C‚ B. Pir. 137. Momis, Hij, IIL S, 6. Ta 3e £‚ 22. B, minus. C. B. Pin. 137. gy, ——= Viride, ltid. 8, Flore majore , Foliis vitlofis & incanis, lid, BARRe Ze. 4643 DlrNS ENE SE Ae 807 (3) Cypreskruid met eenbloemige Steeltjes, IVS dubbeld gevinde Bladen en enkelde Stengen. ' a €4) Cypreskruid met eenbloemige gio ops eon: dubbeld gevinde Bladen en een zeer Takki- _ ur. ge ruige Steng. Sn ie Deeze laatften zyn kleine. Kruidjes, in Icalie gn groeijende, „Het laatfte valt maar een Hand- rek breed hoog. In Geftalte, wat de Hagman “Kamillee king aanbelangt, komen zy met de anderen °““% overeen, | ‘Twee Soorten van Santolina vondt de Heer ForsKaAorL in Egypte en Arabie, De eene was een Heeftertje van een Voet hoog , met zeer korte Blaadjes , digt aan elkander, viervoudig, opleggende , met getopte Bloemtuilen , van geele Bloemen, in Eyronde witachtige Kelken, ieder twintig tweeflagtige Blommetjes bevatten- de. Het kwam hem in de Zandige Woefty- nen by Kairo en Suez voor , wordende van hem fragantisfima getyteld, als zeer aangenaam zyn- de van Reuk. Het was ’er by de Drogiften in gebruik als een fterk oplosfend Middel en met het Sap werden zeere Oogen beftreeken. De ane (3) Sartolina Ped. unifl. Fol. bipinnatis &c. Santolinoides Alpina faxatilis. Micu, Gen. 31. T. 27. Pyrethrum alterum minus, BARR. Rar, 1ios. le. 522 (4) Santolina Ped. unifl. Fol. bipinn. &c, Santolinoides perennis Chamgmeli folio , Caule Ramofo, VAELLEs Afero 1719. p‚ 413. | Nn 4 IL. DEEL, Xe STUK.5 $68 SAMENTEELIGE KaurDEn, IVs andere Soort, die hy Terreftris noemt, hade ArDErLe joggende Stengetjes, dikwils onder den Grond , Hoost de Bloemen naauwlyks daar boven uitfteekene od de en groeide by Matarea op overftroomde EE plaatfen C* re E C ) 7e ’t Geflagt van Athanafia , ’t welk byna gee heel Heefterig is, reeds verhandeld hebbende „ js daar \mede de Egaale Veelwyvery onder de: Samenteeligen beflooten ; des wy thans over= gaan tot den T wEEDEN RANG. Overtollige Veelwyvery, Gelyk het genoemd wordt , wanneer de Vroua welyke Blommerjes, aan den Omtrek, zo wel vrugtbaar zyn, als de Tweeflagtigen die het midden beflaan. Het eerfte Geflagt, daar in voorkomende , heet T ANACE TUM, Reinevaren, Hetzelve heeft een naakten Stoel; het Zaade kuifje eenigszins gerand; den Kelk gefchubd, half Kogelrond 5 de Straalblommetjes flets en driedeelig. Somtyds zyn ’er geene en dan heeft het alle Blommetjes tweeflagtig. Daar komen “zieu.p.thans* in voor, de zeven volgende Geflagten, VI. STUK, bladz, 44e (2) (*) Fior. Egypt, Artb. pe 147. BVN GC EN E's 4 RP Sop _(z) Reinevaren met gevinde Bladen ,de Slip. IV: pen Draadachtig Liniaal; gladde Bloem- Arnagks tuilen en een Kruidige Steng. Hoorps | STUK. (2) Reinevaren met dubbeld gevinde Wollige 3, Bladen , en eene Eyronde famengeftelde Sytze Bloemtuil. Stbesifche nn. In Siberie is}de eerfte van deeze twee, door [te i GMELIN , (waargenomen „enin de Levant, door TouragrrFoRrT, de laacfte, Beiden heb= ben zy geele Bloemen , die in het Gryze een famengeftelde Tuil uitmaaken, van veel Bloe- men , terwyl ‘er het andere maar weinigen in heeft , die Troswyze groeijen en een Bloem- pluim famenftellen : des dit Gewas, een Elle hoog voorkomende ‚ meer naar een Soort van Alfem of Byvoet gelykt. (3) Reinevaren met Tandswys’ gevinde ge-_ rn. Jbitfle Bladen; een zeer Takkige Stenge en rg byna gepluimde Bloemen. achtig: Een Kaapfích Kruid, dat naar de Kamille ge. Iykt, met een zeer Takkig Stengetje van een half “ (1) Tunacetum Fol, pinnatis &c. Sy/. Nat. XII, Gen, 544. Veg. Kill. p. 618. Tan. Fol. pinnatis multifidis, Lacin, Linearibus trifidis, GMEL, Sit, Il. p. 134 T, 65. f, 2. C2) Tanacctum Fol. bipinnatis tomentofis &c, Artemifia “Caule fimplici. HA. Clif. 404. Abfintlium Crete incanum te- nuifolium &c. TOURNF. Cor. 34e (3) Tanacetum Fol, dentato- pinnatis acuminatis &c, Zane, 282 Nn s II, DEEL: X. STUK, 570 SAMENTEELIGE KRurDen; „iv. half Voet hoogte en kleine. Vindeelige Blaad. ADEL jes; de Bloemen Klootrondachtig en geel, èn Hoorp- tienbladige Kelkjes gevat, maakt deeze Soort STUK uit. | | IV, (4) Reinevaren met dubbeld Vindeelige Lie en niaale fpitfe Bladenen Wollige Bloemtuilen. JOE In Spanje en Italie groeit dit Kruid, dathet Eliochryfon of Gulden- Bloem zou zyn der Ou- den. Het valt van een Voet tot een Elle hoog en is zeer zwaar van Reuk, weshalve de Span= jaarden het Scoba hedionda, dat is Stinkende Bezem heeten , wordende hetzelve in * Land omftreeks Madrit daar toe gebruikt , zegt Cr v- srus. Ook dekt men ’er , als ’t in Bondelen fa- men gepakt is, de Aarden Muuren tegen de Slagregens mede, zo hy verhaalt, yv. Cs) Reinevaren met geheel enkelde eenbloemige lonanthoss ___ Stengetjes van langte als de Bladen, Eenbloe- | ek Dic is een jaarlyks Kruidje, in de Le vant voorkomende , met veele Wortelbladen , een (4) Tanacetum Fol. bipinnatifidis Linearibus Sc. R. Lugdb. 155. Ne 5: Santolina Corymbis fimplicibus. MiLL. Dië. T, 227. f. 1. Abfynth. Corymbiferum annuum. TOURNEF. Znfd. 458. Elichtvfum Fol. Abrotani. C. Bs Pin. 264e PLUK, Te 160, É. 1. Elichryfon, Crus. 1. p‚ 325. T. 326. DOD. Pempta 267. LOB. le. 746. (5) Tanscetum Caul. fimplicisfimis unifloris longitudine foliorum. Tanae. monanth. Chamgmeli folio et facie, VArLEs Ölem. 1719. BY NAG! EoNiBrSsk db Syr éen Vinger lang, als. die van ’* gemeene Dui-_ IV. zendblad onzer Wegen, Het heeft eenige op-en geregte Stengetjes van-een Duim langte, met Hoorpe een enkeld geel Bloempje aan ’t end. sam | VL. (6) Reinevaren met. dubbeld gevinde, inge- Ansen Jneedene, Zaagtandige Bladen, Gemeen, Dit is het gemeene Reinevyaren , dat in onze Provincie op Zandige plaatfen en veel in de Duinen voorkomt, groeiiende door geheel Eu- ropa en Siberie. De geftalte is genoegzaam be= kend en hoe het op den top der Stengen digte Kroontjes draagt van Goudgeele Bloemen , die in een wèrme Zomer dikwils geftraaldzyn., Het ®alt met eenvoudige en met gekrulde Bladen. ‚De Franfchen noemen het Tanaîfie, naar den Latynfchen naam Tunacetum , de Engelfchen Tanfey , de Duitfchers Wurmfamen , dat is Wormzaad. Dit Kruid is zwaar van Reuk en bitter van Smaak, doch tevens Kruiderig, Het heeft veel Zuur in zig zo fommigen willen (f): doch an- deren verzekeren het tegendeel, dat my waar- fchyne (6) Tuanacetum Fol. bipinnatis , incifis,(erratis, Mae, Med, 381. Gort. Belg. 233. Fl. Suec. 666, 730, KRAM, Auftr, 243 GOUAN Afsusp. 432, R. Lurdó. 155. Ne, 3. GMEL. Sid. IL. pe 133. T,65. fs Tt. Wanacetum vulgare luteum. CG, Be Pin, 132. DOD. Z'empt. 36. 8, Tan. Fol. crispís. C, B. Pis, 132. Dop. Pempt. 36, LOB, Ic. 749, (Ì) HALL. Helv. inchoat. 1. p‚ st. Il, DEEL. Xe STUK, 872 SAMENTEELICE KRUIDEN, „IV. fchynlyker voorkomt, dewyl men bevindt dat AFDEEL. pet uitgeperlte Sap van Loogzout weinig aan. Hoorp- doening heeft , maar door Zuuren ftremt Gf). STUF Zeker is *t , niettemin, dat het tot opwekking Overtollige Veelwyve- der Levenskragten {trekken kan en met vrugt 7e gebruikt zy tegen Afloopende Koortfen: als ook uitwendig, in Pappen, om koude Gezwel.« len te doen verflaan. Door ’t Afkookzel te drine ken zou de Watérzugt genezen zyn. By * Ge- meen heeft het tot veelerley Kwaalen een zeer grooten naam en het Zaad is inzonderheid we- gens zyne Wormdoodende of verdryvende ei« genfchap vermaard; doch in deezen fchiet het by ’t gewoone Wormzaad veel te kort. Het behoort tot die Kruiden , welken men des noods gebruiken kan, doch waar van men in de Gee neeskunde weinig gebruik maakt , alzo men kragtiger en beter heeft. Men verwt in Swee- den groen met het Loof. Het wordt ook aange- merkt van byzondere kragt te zyn, om Vleefch van Verrotting te bewaaren. vir. (7) Reinevaren met Eyronde , onverdeelde, Zaags Tenaam ____dandige Bladen, kend | Die (}) Rurry Mat. Med. p. so8. (7) Tanacetum Fol. ovatis , integris,ferratis. Mat, Med, 382. Hort. CHff. 395. Ups. 255. Re. Lugdb, i1sg. N. Te Mentha Hortenfis Corymbifera, C. B. Pir. 226. Coftus Hortenfis. DALECH Hif. 678. GOvVAN Jonsp. 432, Cottus Hortorum, LOB. dee 322, Balfamita major, Dop. Pempê age 8 ENGE NES IA 573 Dit Kruid, dat aan de Wegen groeit in de IV. _ Zuidelyke deelen van Switzerland en in Îtalie , Ea wordt door geheel Vrankryk byna , als ook in Hoorns onze Nederlanden , Duitfchland, Groot- Brit=*F0Ee tannie , in de Tuinen geteeld, Men noemt het, Joa in % Franfch, Menthe- Coq of l’Herbe - Coq des gardins 5 in % lraliaanfch Herba di S. Maria, in * Hoogduitfch Frauwenkraut en by ons Tuin- of Hof = Balfem. De gelykenis van het Loof naar de Kruifemunt , die ook wel Bal/emkruid genoemd wordt, en de aangenaame Reuk geeft ‘er die benaaming aan. Het dient niet alleen als een Hartfterkend Middel , maar wordt in ’ byzonder gebruikt tot afzetting der Stonden, en vindt hee ook tegen den Rooden Loop aangepreezen.: By Kairo ín Egypte, aan de kanten der Ak- keren , kwam den Heer ForskKAoHL een leggend ruig Reinevaren voor , daar hy den naam van laag aan geeft, hebbende ook geele Bloemhoofdjes. Dit bloeide aldaar in de Maand December. ARTE MES TIA, Byvoet, Dit Geflagt heeft den Stoel eenigermaate Pluizig of byna naakt ,en geen Zaadkuifje. De Kelk is gefchubd met aan ’ end ronde famen- Jaikende Schubben. De Bloemen zyn geheel Ongeftraald, De Averoon en Alfèrms behooren mede tot hetzelve, Ik heb de zes Heefterige Soor ‚Ms DEB, X, Srums 574 _SAMENTEELIGE Kamvinfn. „IV. Soorten. reeds- befchreeven-; des alleen tog de AED Rek volgende, overblyven. Hoorp- fe B. Hurkende voor dat zy cen ì Bek fchieten. vin. {7) Byvoet met de Stengbladen Liniaal , Pinte Fr sys’ weeldeelig ; de Takken onverdeeld 3 dé Sever- aen Aairen zydelingsomgeboogen ; de Bae men met vof Btorneljes. | Of deeze Sooft eigentlyk dat Ktuid zy „ in Tartarie ; Perfie , het Mogols Land en andere deelen van Indie groeijende, welk het bekende Semen Santonici , Chine of Zedoarie uitlevert dat men ee Wormkruid ‚of Severzaad noemt : is nog niet uitgemaakt. Men mag zulks, tot nader blyken , waarfchynlyk achten, … In Paleftina , Egypte of Arabie, fchynt het niet te groeijen : want het zou dan 5 of door A r- Pinus befchreeven , of door de laatere Kruid= kenners waargenomen zyn. Evenwel merkt RauworrF aan , dat het Scheha der Arabies ren, waar van men, dat Zaad inzamelt , een Soort van-Alfem ‚Byvoet of Averoone, zy. In Tartarie vondt GMELIN deeze Soort ‚die wel naar ’ bg Averoòn gelykt, doch fyne eer is (7) Artemifia Fol, Caulinis Linearibus Bindt : eileg &c, ZINN, Goett. 597. Artemifia Frut. incana Ramofi sima, zc. GMEL. S Sib. II. p. 115. T, 51. Semen. Santum. LOB. Kk. iin B. Abs. Santorficum Gellicum. Ee Be Pins 13% CAM.-Epit. 457e SM NTG ËE NE S TAAI SP Îs van Blad , en in de jongheid Wollig, wor-, IVe _ dende vervolgens groen. Het was een zeer wel- Á FDEEL riekend Kruid., te Aftrakan aan de Kaspifche Hoorpe Zee, daar het veel groeide , onder den naam “TUE van Abfinthium Ponticum in de Apotheeken be- Korra, kend. Die benaaming geeft het gedagte denk- beeld nog meer kragt (*). (3) Byvoet met veeldeelige Liniaale Bladenen vr leggende Roedswyze Stengen. re Dit Kruid, dat Wild Avyeruit of Averoon ges ide noemd wordt, verfchilt van de Tuin - Averoon , wegens haaren aangenaamen Reuk dikwils Lie moenkruid genaamd , voorheen befchreevenf. +1 D. Deeze komt zelfs in de Noordelyke deelen van br SEU, ee Europa en in. Siberie voor, gelyk menze ook in ons Land aan de Duinen en langs Zandige Wegen aantreft. % Ís een. Heefterig, Takkig Kruid, dat om laag veele fyn verdeelde Bladen heeft en Stengen fchiet van een Elle lang, die byna: geheel met Bloempjes zyn bezet en onge- bladerd, De Stengen zyn fomtyds witachtig , fom.= (*) Abfinthium Ponticum , quïa circa Pontum frequens, unde Semen contra Vermes colligitur, et ex Chorazan depore tatur Halebum, CASTELL. Lex. Pers. ps 264, Vergelyk &chter myn 11, D. Vl. Sr. bl. 47. (2) Arterifia Fol, multifidis linearibus &c, Gort. Belg. 234. KRAM. Auftr. 243. Fl. Suec. 668 , 730, GOUAN Monsps 453. R. Lugdb. 154. GMEL. Sil. Il. p 117, Abrotanum Campeftre. C. 8, Pin, 136. Artémifia tenuifolia. Dop, Pespée 33. LoB. Je, 767. Ambrofia altera, CAM. zjn 597 4 U, DEBL, X, STUK» / 576 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. fomtyds rood, Het heeft een fcherpen Kruides vase rigen Reuk ; weshalve het ook Ambrofia , in Hoorp- Hoogduitfch Klein Druivenkruid, geheten wordt: STUKe iXe (9) Byvoet met Liniaale gevinde onverdeelde sie Bladen, de Bloemén gekropt en byna onge“ Moeraflig, fleeld, ‚Ke. (ro) Byvoet met famengeftelde wyd gemikte, Crishmifo= Ge \ ' , lia. Liniaale Vleezige gladde Bladen , en een Ke gepluimde opftygende Steng. | xr. (ix) Byvoet met veeldeelige Willige Bladen, En knikkende Trosfen en drie PRO Blome _ metjes. Van deeze, die meer of min naar de Alfem gelyken , komt de eerfte in Siberie voor: de tweede op Zandige Oevers van Portugals de derde aan de Zeedyken van Holland en Vries- land overvloedig „ onder den naam van’ Zeee Alfem. Men’ vindt deeze laatfte ook aan de „Oevers (o) Artemifia Fol. Linearibus pinnatis integerrimis &c, Aitemmifia Herbacea Ec. GMEL. Sib. Il. p. 119. Te 55. Ab- finrhium Capillaceis foliis. Amm, Rufb. 197. (io) Artemifia Foliis compofitis divaricatis &c, Abrot. Hisp. maritimmum, TOURNE, Ju/?. 459. Abs, inodorum &cc. Moris. Hit. III. pe it. | (11) Artemifia Fol. multipartitis tomentofis &c. Gort, Belg. 234. Fl. Suec. 671, 734, GOUAN Mdonsp, 433. Aba fynth, Seriphium Belgicum, C, B, Pin. 139. 8, Abfinthe Ser. Germanicum, Jbid, y. Abs, Ser. Gallicum, Bore Zfonsp, Abfynth, Seriphium. „Dope Pempts 25e Abs, Monte Umbell ferum. CLUS, Pann, 957. Te 956e en GEN B en MS Oevers van de Middellandfche Zee , en in IV: Duitíchland is zy,zelfs op drooge Bergachtige Anoeeg plaatfen, niet ongemeen. De Jaagers noemen= ret ze Unfer Frauwen Weisf Rauch, LiNNmus STUE befchreefze dus in Sweeden. Ten ‚‚, De Plant is geheel Sneeuwwit, hebben- | „> de, op de plaats daar zy groeit, een zeer … fterken Mariolein of Kamfer- Reuk; doch, in s de Tuinen gekweekt, tuikt zy minder aangee ‚‚ naam. De Bloemdraagende Takken buigen zig „ om. De Bloemen hebben niet meer dan drie 3, Vrouwelyke Straalblommetjes. In de Tuinen ze brengt het naauwlyks ryp Zaad voort.” lg ro) Byvoet met gepalmde veeldeelige Fly- — B, “… weelige Bladen, opftygende Stengen en ge- SETA kropie Bloemen, Pieramitdswyze vergaard. vsbergige (13) Byvoet met gevinde. Bladen, oppiggende XIII. Stengen en Kogelronde knikkende Bloemen Korg. met een Pluizigen Stoel, Tot / (1x) Artemifia Fol. palmatis mültifidis Sericeis &cc, Ab. fynth. Alps candidum humile C, B, Pin, 139. Prodi. 71, AxrL. Pedem. 5. T.I É, 3. (15) Artemifia Fol. pinnatis, Caulibus ad(cendentibus &c. Fl. Suge. 6693 hij Artemifia Fol, pinnatis pilofis &c. GMEL:. Sib, Al. p- IIe: T. 49, f. 1, Abs. Pont. repens et fupinum, PLUK. T. 73. f. 1. 8. Abs. pumilum Palmeum mie nus. BOGE, Más. Il. p. ST. T. 71. BARR. le. 462. Abs, Alp, incatüm; C. B. Pits 139. Prodr. 71? Abs. Or. tenuif, “Are genteum 8 Sericeum. TOURNF. Cor. 34, ALL. Pedem, 1, Pe 3. T, 1- py” Abs. viride Fol, multifidis Lioaeiotta). GMEL: Sib. MI. pe 131 k 64. fe 2e Dd U. DEEL. Xe STUK, 578 SAMENTEELIGE KRUIDEN. IV. Tot deeze twee Soorten ; die in Geftalte veel vak zin overeenkomst hebben , behooren de genen , wel- Hoorp:. ken HarrveRr befchryft (*), als by de Yskole STUK. ken der Alpen voortkomende „ grysachtig wit Overtollige Veelyve- van Kleur en aangenaam van Reuk. Men kan- 7 ze naast met de Zee- Alfem vergelyken. Het Aftrekzel wordt tegen het Zydewee „tegen Afloopende Koortfen , tot afzetting der Stone den en Wondheeling aangepreezen. Door die van ’t Grindelwald ‘wordt de laatífte Gabufe gehes ten. Zy valt ook in Sweeden , op drooge Krytgronden , met Stengetjes van een Span of wat langer en geheel Zilverkleurig , doeh wordt in de Tuinen donker groen en Haairloos, groei- | jende teyens hooger. -Dergelyk verfchil heeft ie men ook naar den Grond, en. Groeiplaats; verno- men. Den Heer HALLER,evenwel, ‚ kwamen __ Zy nooit hoôg ger dan êen A, voor. me xv. 6. Opftaande ridge met bree eid rg Bloemen. pi Roomfche 7“ Alfem, (14) Byvoet met veldeelige » van onderen Wat / } f wi: DN li p í Bs bt : Kie EEN / (*)- Helv. inchoat, T. 54. AbGnthium Fol, Seriecis: wieku tis; Pinnulis trifidis Er quinqnefidiss N. 125. en es Alis floridam &c. ‚Ne226, (14) Artemifia Fole, multipartitis fwbtus mente ig Mat. Med, 337. H‚, Ups. Clif "R. Lugdh. «53. Na 3erkRAMe Auflr, 244: GOUAN Monsp. 433. Abfinth. „Ponticum,tenuêr Folium incanume Ce Be, Pig. 138, Abse Pont, vulg. CLi% Hifl. 1. 339. Abs. tenuifolium, Don. Pempt, 24. „Abs, Gee tasium ‚ Saidoninm Dioscor. Los, Ie, 7SSe | SYNC -EN-E-Bsi A Syp lige Bladen; de Bloemen rondachtig en _ IV. knikkende; den Stoel naakte ii Hoorp= Loner beweert, dat deeze de Pontifthe snow. ‚ Alfem der Ouden niet zy, maat wel de Room- Potyzania Sche Alfem, onder welken naain zy ook voor {#Pfl& komt in de Apotheeken, De 'Groeiplaats , even- wel, van ‘deeze fynbladige Alfem, ‚ ís niet alleen in Ooftenryk en Hongarie, maar ook in Klein ‘ Afie, op drooge dorre plaatfen. Men heeftze in a Tuinen overgebragt ; alwaar zy ten dienst det Apotheken wordt aen. Zy is En weshalve Zy van C ALENUS Cte beter gee keurd werdt. De Heer HauLER meent, daé menze ook in Switzerland , op de Bergen » ge- vonden hebbe (). | (15) Byvoet met drievoudig gevinde, weders xv, zyds gladde Bladen, bad Klootronde knöks Spijk Annius kende Bloemen en een n gladden Kegelvormi- rarlyk@, gen ‘Stoel. ‘Deeze S5örts. uit ‘Siberie afkomttig ,- » Was een Tierstel, Kruid >» in de Upfalfche Akademie. j EEE Ee Tuin on Hel, inchoat, Ie 56. (xs) Artemifsa, Fol, triplicato =pinnatis utringne labels &c. H. Ups. 257. At. Rad, annuâ viridis Fol, pirnatis &c, GMEL. Sib, Il. 125, Abs. Tanaceti folio odoratisfimum, AMM, Ruth. 142. T. 193. f, 23. B, Abs. Fol, tenui multis fido , et je fpirans, BOERH. Lagdb, ke Pp. 126 ‘Oo 2 c Al, DEEL, X. STUK, Ä __STUKe Bo SAMENTEELIGE Kruipen. IV. Tuin onder de bloote Lugt huisveftende, zege AFDEEL. ge Ridder , én van een fterken aangenaamen ven Reuk., Het is onder den naam van Zeer wel« Ein, oa aide Alfem , met Bladen van Reinevaren, wulwydoor ÂMMAN ; doch flegt , zo LiNNZEus ver) getuigt, afgebeeld, Het bereikt ’er byna cens Mans langte , zo wel als in de Upfalfche Tuin voorgemeld , en komt op de Gebergten. voor. In zyne Figuur is maar één der bovenfte Tak- jes vertoond , zo dat de onderften wel driee voudig gevinde Bladen kunnen hebben, Ook verbeeldt zig AMMAN, dat twee Kruiden van dien aart , met Reinevaren- Bladen en Reuk, door MerssERSCHMID in Siberie waargenoe men, de zelfde Soort zyn ; doch deeze, een kerbijvende Wortel hebbende, zyn tot de volgende Soort betrokken, „Dit Jaarlykfe Kruid. wordt-door de Inwoo- ‘ners van jenifea, zegt J.G. GMELIN, in Mede gekookt «om ’er een aangenaamen Geurt aan te geeven. Hy zegt dat de. Worteluit den witten geelachtig, zy. Ík vind door S./G. GMr- EIN, in zynê Reistogt door Rusland, aangete- kend , dât ‘de Artemifia dnnua aldaar gebruike wordt om het Leder te bereiden , welk men Safiaan noemt. Dit Kruid, zegt. hy, geeft een Verw -Tfchagan genaamd, waar van vier Pónd dienen om aaù vyfentwintig Vellen eén — geele Kleur té geeven , als menze daar mede kookt. Voorts doet men daar een Pond fyn ge- {tooten Conchenilje by ‚ en bier door krygt hee de WALON SG E NIEvsyrid sô de roode Kleur : doch tot de Geele Saffiaan IV. wordt een andere geele Verw, Kuk genaamd; An gebezigd. Honig en Zout komt in de bereiding Hoorp- van de Roode, doch van de Geele niet(+). STUK: (26) Byvoet met dubbeld gevinde , van on- XVL 5 8 5 Artemifsa deren Wollige, glanzige Bladen; de Vin- Tanaceti- | , lia. nen dwars ; de Bloemtrosfen eenvoudig. £ pee renbladige. Niet alleen in Siberie, maar ook in Piemont , zou de Groeiplaats van deeze Soort zyn, die door GMELIN afgebeeld is, met aanmerkely - ke Verfcheidenheden, welke in de meer of minder breedte der verdeelingen van de Bladen , de Tandjes of Vleugels aan de middelrib, de grysheid of groente en andere omftandigheden , die geen weezentlyk verfchil maakten , befton- den. Sommigen hadden een aangenaamen, an-= deren byna geenen of een walgelyken Reuk, (17) Byvoet met famengeftelde veeldeelige Bla- xvir. Abfin= Alfem, (Ì) Zie deeze bereiding omftandig in: S. G. GMELINS Reize durch Rusland, Ann. 1768 = 1770. Petersb. 1774. If. Th. p. 167: (16) Artemifia Fol. bipinnatis fubtus tomentofis , nitidis Sc. Abfinth, Radice perenni , Fol. pinnatis pinnatifidis &c, GMEL. Sib. II. p. 122, Te 58. Abs. Fol. Radicalibus mul- toties pinnatis-&c. ALL. Pedem. 6. T.2.f, ro C17) Artemifia Fol. compofitis multifidis 8cc. Mat, Med, 336. GORT. Belg. 234. KRAM: Auflr, 244, Fl. Suec. 670, 735. GOUAN Monsp. 433. R. Lugdb. 153. Abs, incanum Fol, comp. &c. GMEL. Sib, II, p. 129. Te 63, Abfinthium Pon- | 00 3 ti= II. DEEL. X, STUK. IV. ÄFDEEL. STUKe 582 SAMENTEELIGE KRUIDEN. den , en byna Kogelronde: hangende Blos- men, die den Stoel ruig hebben. Blykbaar verfchilt die Kruid , dat men gewoon= Overtoiligelyk Alst of Alfem noemt, van de Fynbladige Veelwyuês Ze of Roomfche Alfem , hier voor befchreeven. De Italiaanen noemenze Asfen/o, de Spanjaar= den Asfenfios , de Portugeezen Alosna,de Fran- “fchen Abfinthe ; alles naar ’t Latynfch woord Abfinthium ‚ dat van de Grieken overgenomen is. De Engelfchen heeten dit Kruid Wormmwood, de Duitfchers Wermuth, dât op de eigenfchap ziet; de Sweeden Maloert of Maleta. _ De Groeiplaats wordt gefteld door geheel Europa , op drooge Steenige plaatfen , en zy valt ook door geheel Siberie Oostwaards tot in Amerika, zo GMELIN meldt, die echter twy- felt of de zyne , door hem tot verbetering der oude Afbeeldingen in ’t Koper gebragt, niet van de Gewoone Alfem verfchille. De Bloemtrosjes, zegt hy , zyn aanmerkelyk grooter , de Reuk en Smaak een weinig aangenaamer en de Kleur der Bladen minder grys. Dit echter, ziet men ligt, kan tot een weezentlyk verfchil niets maa- ken, Zekerer is t, dat de Alfem, gelyk veele &ll= ticum ‘f, Romanum Officinarum & Dioscoridis. C‚ B. Pira 138. Abfinthium, CAM. Epit. 452, Abs. latifoliùm. Don. Pempt. 23, Abs, vulgare Ponticum Ruellii, Lon. Ze: 75Ze B. Abfinth. infpidum , Abs. vulgari mile. C. B. Pin, 1394 BOBRH. Luzdó, Le pe 326, Abs. inodorum & infipidam. Don, Peupt, 26, „8 7 NGE N E,S 1 A sës andere Kruiden , in Zuidelyker Landen, ten IV. minfte wat Europa betreft, geuriger en kragti- “Toet ger vallen; des ook die Alfem , welke omftreeks Hoorps Rome, of in Griekenland en Klein Afie, groei. STUE: de, deswegen Pontifche genaamd, van de oude An Geneesheeren ‚ om haare drooge, famentrek- kende.en dus meer verfterkende hoedanigheid „ den voorrang werdt toegekend, De Alfem, evenwel, die wild voorkomt in de middelfte en Noordelyke deelen , is geenszins van bitterheid ontbloot ; hoewel men op veele plaatfen, hier te lande „een Alfem vindt zonder Reuk of Smaak, BOERHAAVE tekent die , zo wel als de bite tere, benevens de Zee-Alfem en eene die La- vendelbladigis, als Inboorlingen aan. In Sweeden wordt het Vleefch der Schaapen, die ‘er van eetens bitter, zegt LiNNmus, Anderen heb- ben zulks van den Melk der Koeijen aangete- kend. Van een Rusfifch Leger waren veele Paarden, daar door, in éénen Dag geftorven. Van ouds tot heden heeft men ongemeen hoog geloopen met de kragten van diet Kruid, dat zekerlyk een vitmuntend Maagmiddel is , en daar door verfcheide Kwaalen, die uit de kwaa de gefteldheid of onwerkzaamheid der Chylberei- dende Werktuigen cncftaan, of voorkomen of geneezen kan. Hierom hebben fommigen het tegen het Voeteuvel , anderen tegen de Wa- terzugt, het Graveel en Afleopende Koorcfen, zeer geroemd. In Galachtige Temperamenten , nogthans , zyn bittere Kruiden, die minder hic- Oo 4 ‚ zig. I. DEEL X. STUK: 534 SAMENTEELIGE KRUIDEN, zigheid hebben, beter. Tot Wormdooding kan AFDEEL. pet ftrekken , en bewaart het Bier voor zuur XX. Hoorp- STUK. Overtollige Veelwyves 7e XVIII. Arteniifia vulgaris. Gemeene Byvoet. worden. Best is het, in Koortfen, op Wyn of Wvyngeest gezet of met heet Water afgetrok- ken 3 want door kooken verliest het zyne kragt. Men neemt doorgaans de Foppen of Bloem- knoppen , hoewel de Bladen bitterer zyn ‚ maar de Wortels alleenlyk Kruiderig en verwarmende. De Geest, dien men uier de Zaaden haalt ‚is blaauw , de gedeftilleerde Olie donker groen. Het Zout, door verbranding , wordt als het voornaamfte der Loogzouten aangemerkt. _— G83) Byvoet met Vindeelige platte, ingefnee: dene, van onderen Wollige Bladen; enkel- de omgekromde Bloemtrosjes 5 de Bloemen met vof Sipaalilanmeiigs Het Byvoet ‚ een gemeen Onkruid det Wegen en Wildernisfen , zo in onze Provinciën als door geheel Europa , wordt hier voorgefteld. Hetzelve heeft grover Steelenen Bladen , doch gelykt anders , in Gewas, veel naar de Alfem, Het komt voor met witachtige of met roodache tie (18) Artemifia Fol. pinnatifidis planis &c, Mat. Med. 384, GorrTe. Belg. 235. Re Lugdb, 153. &c. &c. GMEL. Sib. LIa pe 103. Artemifia vulgaris major. C. B. Pine 137, Artemilia vulgaris. Je B. Hij?. HI. p. 184. Artemifia Mater Herbarum, EoB. Ic, 764. B, Artemifia latifolia. RumPH. Amb. V. p. 26%. T, or. Éf. 2. Artemifia Chinenfis cujus Mollugo Moxa dick dt) 8 PLUK. Phyt. Te Ïje f. deo BELIEN IG BE: NIENSarlsrAb. 13e tige Stengen en Bloemen, welke laacfte inMe- IV, dicinaal gebruik is , zynde van ouds beroemd ARDEEIS als een Stonden dryvend Middel , waar van het Hoorp- mooglyk den Griekfchen naam heeft, naar eene‘ TUE Koninginne van Karie ; zynde oudtyds deswe- Ako gen zelfs Parthenis genoemd geweest , dat is ‚ Maagdenkruid. De Franfchen volgen dien naam met Armoife of Artemif/e; doch de Engeifchen noemen het Mugwort , de Duicfchers Beyfusz of St. Fons Gurtel , dat is de Gordel van St, Jan, | Het Kruid is fcherp en Kruiderig , geevende japantne door Deftillatie , behalve een vlug Loogzout „Mx: gelyk de Alfem , een Smeerachtige Olie uit. Men heeft het nog tegen verfcheide Ongemak- ken aangepreezen. In Perfie kookt men van het Zaad eene Geley , die in Blutskoortfen en kwaad. aartige Ziekten dienftig zou zyn. Maar wel het voornaamfte gebruik „ dat men van die Kruid, ook in China en Japan, natuurlyk zo “*t {chynt,- voortkomende , maakt is , dat de Ingezetenen, aldaar, een Wolligheid daar van bereiden , ge- meenlyk bekend onder den naam van Moxa; waar van zekere Dotjes of Poppetjes door hun gebezigd worden om.op de pynlyke plaats te laaten branden , en dus de Menfchen, ’ zy van Jigtige of Podagreuze Pynen,te verlosfen. Dit fchync aldaar een Souverein Middel te zvn, en daarom „ buiten twyfel, zegt de Hoogleer- aar J. BUR MANNUS ’er van, „, Dit is die », edele Plant, waar uit het befaamde Moxa Oo 5 2 Zes Il, DEEL. Xe STUK} 836 SAMENTEELIGE KRUIDEN _ IV. „gemaakt wert , zo zeer in de Podagra gee at preezen;” doch erkent tevens, dat de Af. Hoorp- beeldig ‚ welke PLUKENET- daar van ge- STUE: geven heeft , merkelyk van onze Europifche ee Byvoet verfchille. Ru MmrHi1us niettemin Te zegt, dat het de zelfde zy, die men in Oostin- die ook wit en rood heeft, en OsrecK heeft onze gemeene Byvoet onlangs in China gevon- den. Volgens den Batavifchen Doktor TEN RuynNeE, die zelf in Japan geweest is, zou dezelve aldaar het allergemeenfte Kruid zyn, aan alle Wegen en Straaten grocijende: des ik my verwonder deeze Soort in de aanzienlyke Verzameling van Japanfche Planten , door den Heer T n UNBER G gemaakt ‚en my Heworaae 8 niet te vinden. Van de Moxa zelf heb ik een aanzienlyke veelheid bekomen. Men krygt die door de Steelen te kneuzen en tusfchen de Handen te wryven , werpende dan de Houtige Vezelen weg; omtrent gelyk by ons de Hennip ruuw bereid wordt , eer menze over den Hekel haalt. Voorts worden ook fomtyds in de Grond, by dit Kruid , drooge zwarte brokken gevon- den , die men voor gebrande Kolen of Houtse kolen neemt; doch welke flegts gedroogde Wor- telen Zyne D. Met enkelde Bladen, (19) Byvoet met Lancetvormige van onderen XIXe Artemifsa Wol- zntegrifoliag ven (15) Arsemifi a Fol, Lanceolatis fubtus he Ec. Art. Fai BTN CG E NSE s!Ta „Sp Wollige , onverdeelde en getande Bladen, IV. hebbende vyf Vrouwelyke Blonumetjes.  ei Hoorns In Siberie komt deeze voor , die volftrekt srux. naar het Gemeene Byvoet gelykt, doch door Pityransa het Loof verfchilt , hebbende de bovenfte Bla./??r/44. den doorgaans geheel , de onderften aan de tip getand of zelfs Vindeelig , gelyk Guerin waargenomen heeft en afbeeldt. (20) Byvoet met de Stengbladen Lancetvors XK. Artemifia mie onverdeeld „ de Wortelbladen veeldeen “enraise lig en drie Vi Enge Blommeöjes . geen achtig. Tot deeze Soort, die volgens LinNszus aan de Zeekusten der Zuidelyke deelen van Eu- ropa voorkomt „ zal de voorgemelde met La- vendelbladen, welkede beroemde BoERrRH A A= ve als een Inboorling van ons Land aanteken- de „… behooren, », De Bladen zyn wederzyds «3, Fuig, de Bloemen Cylindrifch en. knikkende, „‚ de Vrouwelyke Straalblommetjes drie in ge= » tal: des komt zy de Zee-Alfem zeer naby, »‚ fchoon het Loof daar van grootelyks ver „… fchille » zegt de Ridder. | (zr) Fol. planis Lanceolato-Linearibus &c. Gmete Sib. II, pe 1o9. T. 48. f. Is (zo) Artemifta Fol. Caulinis Lanceolatis integris &c. Abs. - maritimum Lavandule folio: C. B, Pin. 139, MORIS. II, S,Ga Te TofS. DU HAM. :Arbr, l. T. 24. £. 5. -Abfinth. anguftifolium. Dop. Fenp:, 26, 1, DEEL. X; STUK 4 588 SAMENTEELIGE KRurIDEN, _ IV, Cer) Byvoet met: hoaseevarmike gladde offene dn randige Bladen, — STUK. Dit zeer bekende Tuinkruid , dat men buik xxl, Dragon , in Vrankryk ZEftragon, in Engeland HELE Tarragen noemt ‚en alom als een Toekruid over de de Siaa gebruikt, groeit natuurlyk in Siberie , Dragon, É zyude wel Reuk- , doch geenszins Smaakeloos, Het Volk aldaar kookt het-in Moes of Vleefch- Pottagie. Het valt ’er met breeder en Sappiger, of met fmaller en dunner Bladen. De eerfte of onderfte Bladen heeft het dikwils in drieën ge- deeld, gelyk ik ineen Tak daar van, my uit Japan gezonden, waarneem, die. volkomen met den door GMELIN afgebeelden ftrookt. De Bloempjes , welke zeer klein en rond zyn , hebben den Stoel naakt en bevatten zes Vrouwelyke „ benevens twaalf tweeflagtige Blommetjes “Je XXII (22) Byvoet met enkelde Wollige flompe Lan- Ce cetvormige Bladen ; de onderften Wigvor- | mig driekwabbig. | pn In (ar) Artemifia Fol, Lanceolatis glabris integertimis. H. Cliff. 403. Ups. 256. GMEL. Sib. 1. pe 126. T. 59 & 60. f. 1. Abrotanum Lini folio acriori odorato. TOURNF. Inf], 459. Dracunculus Hortenfis. C‚ B. 98. Draco Herba, Dop. Pempt. 909. {*) TozzET. App. To6. (22) Artemifia Fol. fimplicibus tomentofis obtu(is &cc, Are tem. Fol. Radic. a Cavlinis diverfis. GMEL. Sib. IT. p. 127. T, 6r. f. 1 , 2. Abfinth. Marit. Sinarum Lavandulz folio Ec. PLUK. Amalth. 3. T. 353. fe 5. BURM, Fl. Ind, 1770 Abs, Axborescense LOB, de, 75 3e SY NG E NE ST Aù sûg In China en op Java niet alleen, maar ookin IV. _ Siberie groeit deeze Soort, die uit een dikken ed Houtigen Wortel veele Stengen fchiet van een Hoorns Elle lang , aan den top met Bloempjes als de °TUXe Alfem. Zy heeft een zwaaren Reuk en een zeer bitteren Kruiderigen Smaak. De Stoel is kaal, (3) Byvoet met enkelde Lierachtig uitgelioek- bn ze Bladen , hurkende Stengen en gefteelde ip vd eenzaarme Kogelronde Bloempjes tegen de Pim indifch. Bladen over. In Indie aan At Ganges, zo wel als by Ma- drasf aan de Kust van Koromandel, groeit dee- ze byzondere Soort „ die in Loof zeer van de anderen verfchilt, als hoekig uitgefneeden Bla- den hebbende en eenzaame Bloempjes , naar die van Kamille gelykende ‚ vry grooter dan in de gewoone Alfem, geel van Kleur, De Wyfjes rand - Blommetjes zyn driedelig , met een dun- ner gegaffeld Styltje ; die van de Schyf twee. flagtig met een enkeiden Styl. (24) Byvoet met Wigvormige uitgepulpte Bla- xxv. den „ hurkende Stenaenies en ongefielde A Oxelbloemen, ? In (23) Artemifia Fol, fimpl. Lyrato=finuatis Sc. BRM. Fl, Ied. 177. Abfinth. Maderaspatanum &c. PLUK. Amaltb. 3. T.'353e f. 3. Abs, minus odoratum Gangeticum. PLUE Alm. - 2, T.1. f. 2. Nelampata. Hort. Mal. X.p. 97, T. 49. (c4) Artemifia Fol. Cuneiformibus tepandis 8c. Burm, Fl, Ind, pe 177. Te 58e fe 3e U, DERK, x, SEUR; go SAMENTEELICE KruiDem, iv. In Chináisdeeze waatgenomên , als een Za: ABDERL: plant ‚ gelyk de voorgaande , doch zeer klein , Hoorp. met gladde Bladen 5de Bloemen beftaande uit STUK: zes of zeven Blommetjes. De Hoogleeraar ‚N, ol BurMANNUs heeft ’er de, Afbeelding Ty van gegeven. Ik heb zodanig een Plantje uiet Japan ontvangen , rykelyk een Handbreed hoog ; dat volkomen met de bepaaling ftrookt.. GN AP itAL'1 UM Dtoogbloem, Een haakte Stoel en een gepluimd Zaadkuif- je, maakt de. voornáamfte Kenmerken van dít Geflagt , * welk, doorgaans een tondachtigen tappigen Kelk heeft , beftaande uit hoon gekleurde Schubben. “De Heefterige Soorten van hetzelve, tot ne: BEREN in getal , doof my reeds befchreeven am.D. Zynde *, gaa ik thans tot de. Kruidigen over „ VL STUZ ‚onder welken ook met Goud: en, Zilverkleurige. Dn sr enz. ? Hoofdjes voorkomen, als volgt, **k Met. Goudkleurige. Hoofd jes: Y Me EL) prodtntokrn met ongefbeelde lang werpi- Gnapbae ge, op de kant Wolkige Bladen, en ze zeur. ___ fleelde enkelde Bloemen. Geudkleu= 2e ‚De eerfte. plars geef ik. hier aan een zeet PL: LXVIIs « jr te, | fchoone (20) Grapbalign, Fol. fesfilibus, abon tomencofo - mar ginatis, Flor, fimplicibus petiolatis Mihiy — S YT N G E RNR E S& TA Söt fchoone Plant, ín ffaaïheid nict minder, dan IV,’ _ de Soort van dit Geflagt , bevoorens door my ee, onder den naam van Uitmuntend Droogbloem in Hoorvs Plaat gebragt (*). De Heer THUNBERG,zo°TUE vermaard door zyne Kruidleezingen aan de Kaap lr. en in Oostindie, dit Exemplaar by my ziende, verzekerde my , dat het een Kruidig Gewas Zy» 't welk zyn Ed., het aande Kaap vindende, wegens de fchoonheid van Kleur, Aureum gee - noemd hadt 5; dewyl de meefte'anderen meer naar ’t Citroengeele trekken. Ik heb het der- halve hier, in Fig. 3, op Paar LXVII, met de Bloemen in de Natuurlyke grootte voorgee fteld; waar uit men van de fraaiïheid kan oor. deelen. De Steng is geheel Wollig, zo wel als de kanten der Bladen, die voor ’% overige, we- derzyds , graauwacheig en eenigszins rauw fchy- nen te zyn. De figuur der Bladen zou men-Tongs achtig kunnen heeten. Zo veel ik zien kans omvatten zy de Steng niet volkomen , die aan end drie Bloemen heeft ; ieder op een by- zonderen Steel , met Kelken van eenigszins pun- tige Schubben 5 * welk ze meer naar een Xe ränthemum zou doen gelyken, indien niet het _ Pluis der Zaaden es de Geftalte de Plant betrok tot dit Geflagr, Een Vrouwelyk Blommetje van den Omtrek is, om zulks aan te.toonen „by c, door * Mikroskoop afgetekend , Zynde zesmaal É JN (*) Zie IL. D. VL, SrÚis, van deezg Nat, Hiflgrië, bladas 13e PL. XXX. Fig. Ze k Kl, DEE&e Xe STUG) 502 SAMENTEELIGE Kruipen? _ IV. in langte en dus meer dan tweehonderdmaal ArpE El, Lighaamelyk vergroot. De Vergrooting van ’% Hoorp= end van een der Pluishaairtjes by dis onge= STUK. Iyk fterker , ten minfte twaalfmaal in langte 3 om de zonderlinge gepluimdheid aan te toonen: xxt. _ (ar) Dtoogbloem, dat Kruidig is , met on- Grapha- Boelie gefteelde langwerpige Wöllige Bladen, en dd ongelyke Trosfen, van gladde Cylindrifche mig ongefteelde Kelken. oled) Droogbloem dat byna Kruidig is, met Oofterfch. * Jiniaal Lancetvormige ongefteelde Blan den, een famengeftelde Tros , en verlangde Bloemfteeltjes. Deeze beiden komen in Afrika, aan de Kaap der Goede Hope, voor. De eerfte heeft hooge roode, de andere hooge geele Bloemen, die in beiden niet zeer digt getrost zyn: ende Bla. den zyn in beiden Wollig grys. Het Oofterfche valt ook in Arabie, alwaar ForskAOHL vier Verfcheidenheden van hetzelve , eene met wit= te en twee met Afchgraauwe Kelken s waarnam, De Bladen waren , in deeze laatften „of Liniaal of f (cr) Gxaphalium Hetb, Fol. fesfilibus oblongis tomencofis Se. Am. Acad. VI Afr, s8. Graph. ZEthiop. minus Ramo- fum, PruK, Phyt. T. 298. f. 4e ' (22) Gnaphalium {ub - echten, Bec. Gaaph.. Fol. cone= fertis angufto - Lanceolatis, H. Clif. 402. Ups, 256. Eli- À chryfum, Orientale, C. Be, Pin, 2643 Prodr, 123 Comm. Elort. IL Pe 199e r 5 Je ‘EE 8) hadt 2Deel PLAAT LXVIII. j8 IN | I mmm Deel PL,AAT iN SI Zl Ie I \ | En IJ ES Ny \ N A N ANN \\ A MN A ZAAN Á CON) On [ ee id Seret BN iBrBidridte Sad of Wigvormig. De vierde maakte cen Heefte-, IVS tige, met geele Bloernen , uit. tt | Hoor ps (23) Droogbloem > dât Kruidig is, met LaïssTüx; t cetvormige Bladen , de onderften flomps xxut. een famengeftelde Tros en zeer eenvoudige lid he] narsunse wieng. | rd Op Zandgronden, in fommige deelen van Eu- get ropa , komt deeze voor, welke het zal zyn, #1 daar HALLER van {preekt, wanneer hy zegt, de Stechas citrina, op de Zandvelden in Duicfch- land zo gemeen , is nog niet in Switzerland gevonden. Gou a MN maakt ook van deeze Breedbladige geen gewag, maar in Duitfchland komt zy zo veel voor, dat menze Duisfche ge noemd vindt. Zy groeit door geheel Sibee rie op opene Velden, volgens GMELIN, die ‘er dus van Ípreekt, ;, De hoogte fpeelt tusfchen een half Voet 5 en een Elle. In de hoogere Plant is de Tros sy zeer groot en zeer Takkig , in de laagere „, meer famengetrokken en zo digt , dat men ‚de Takjes niet dan mer oplettendheid kan „ zien, De Kelken hebben eene Goudkleur , doch 5 pride fomtyds ook bleek Citroengeel, ie Voorts 23) Ganpbalinm Herb, Fol, Wamceôlatis cc. Mae. Med, 380, Fl, Suec. 674 , 738. KRAM. Auflr. 245. GMEL. Sibe II. p--107. Elichryfum f. Stoechas cirrina latifolia. C, Ba Pin. 264. Stoech, Citrina Germ. Jatiure folio, 1. Be Hifs, IJs Pa 15e Ep “B. DEEL, Xe STUMr Iv. 404 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Voorts verfiert dit Kruid; welks welriekende’ Arpzen. Bloemen in de Apotheeken onder den voorge. HoorD- STUK, Overtollige . Feebwyue- Fife * zie melden naam, als tegen de Jicht dienftig, be- kend ftaan, met dezelven de Zandige Vlakten in de Zuidelyke deelen van Sweeden „ zodanig , dat men hetzeive ‘er Hedenblomfter noemt. Het js ook in verfcheide Streeken aan den Ryn , tusfchen Spiers en Worms, gemeen, wordende deswegen genoemd Rynbloemen , en Motten- kruid, om dat het tegen de Motten dient, als ook in ’t Hoogduitfch Fungling en Insmerfchon, dewyl het niet verwelkt , behoudende de Bloe- men , gelyk allt anderen van diet Geflagt, gee droogd en bewaard wordende; veele Jaaren haa- fe fchoonheid en Goudkleurigen glans; wess halve de Franíchen het Zmmortelle tytelen ; doch alle die naamen heeft het met de verk ; voor befchreeven, gemeen*. —_ VL. STUK; Men heeft van hetzelve , dat te Sebhihhde- blada,. 62e ten is, nog geene goede Afbeelding, Die van KKELEN EON T ‚ door TOURNEFORT dangehaald , genaamd „Amaranthus luteus pri- Mus, deugt zo min als die van BAUHIN Us, Het onderfcheidt zig van de voorgaande elfde Soort, door de breedte der Bladen, et van de volgende agtentwintigfte, doordien de ondere fte Bladen ftomp. zyn, de bovenften puntig 5 gelyk my uit een Exemplaar daar van.„door den Heer TuuNBERG in Japan gevonden; blykte Hetzelve heeft ongevaar een half Voet hoogte en is voor ’ overige zodanig, als men het in edad Er S-LONSG E NOB S 1 A’ 505 fie. 1 ,op Pr, LXVIIL, hier nevens, afge. IV. beeld vindt (*). | \ ÁrFDrElà (24) Droogbloem , dat Kruidig is, met Lan- Hoorn: cetvormige Bladen , een vaken Bloems xxrvs tuil; de Steng van onderen Takkig. „Graphas ig rutin £25) Droogbloem , dat Kruidig is, met Lan.” “ Viniige ceïvormige Wollige Bladen , omgeboogene en Kelkfchubben en eene Takkige Sieg. —— zam. ta Schubbig. (26) Droogbloem , dat Kruidig is, met Lan- balk cetvormige drieribbige Bladen, die van bo- one 7 ven glad zyn ; een Bloemtros aant ends de Steng van onderen Takkig. (27) Droogbloem, dat Kruidige is, met Lan- dein: cetvormige drieribbige kaale Neiswys’ gea= en derde Bladen. Kealbladigs Dee. f C*) Plantas veteres, quaum notitia imperfetta et dubia , quamvis fint vulgares , minusque fpeciofe , explicare qni in» tituunt, tam mihi videntur opere pretium facere, quam qui peregrinas novas , uteumgque fpeciofâs , describunt, Darm. Eithe Il Pp: 347» (24) Gnaphalium Herb, Fol. Lanceolatis &cc. Hd. Clif, 4OTe Elichr. Afr. DiLL. Elth. 127. T. 107. f. 127, (25) Graphalium Herb. Fol, Lanceolatis tomentofis &c. Gunaph. incanum amguftifolium. BURM. „Afro 226. T, $0.f, 2e Gnaph. Paniculatum. BERG. Câp. 2564 (26) Gnaphalium Herb. Fol. Lanceolatis trinerviis 8&c. Ak Cliff. 4o1. Elichrys. Aftic. &c, Darr. Elth. 128. T. 107, É 128. BERG. Cap. 253. Elichryf. Zthiop. numerofis et angus tis foliis. PLUK. T. 279. f. 1. veld j Graphaliun Herb, Fol. fesGlibus 8e, ChryGocoma Pp a Jaehiop, K DESL, Ke STUKe | {06 SAMENTEELIGE KRUrvpEnN; IV. - Deeze vier Kaapfe zyn Planten ; die meer xx. of min naar de Smalbladige Rynbloemen gely- Heorp- ken, groeijende de eerfte en laatfte ongevaar STUK. een Voet of anderhalf, dé derde een Elle fiooge _ lijnen Van deeze drie weet men , dât zy overblyven- 7 de Kruiden zyn , met Houtige Stèngen. De tweede maakt een fyn verdeeld Takkig Kruid, welk de Blaadjes aan beide zyden Wollig heeft „ de derde aan ééne zyde, de vierde geheel kaal en naar die van Weegbree gelykende, ° welk zeer byzonder is în dit Geflagt. xxvimr. (28) Droogbloem „ dat Kruidig is „met helf Grapha= ) - Prod omvattende , Degenvormige » uitgegulpte album, flompe , wederzyds ruigachtige Bladen en delen | gekropte Bloemen, Deeze Soort groeit niet alleen in-de Zuide= - Iyke deelen, maar ook in de middeldeelen van Europa, als mede in onze Nederlanden. Men vindtze , tusfchen Katwyk en Noordwyk, en elders in de Duinen van Holland, In Overys- fel en Vriesland komt zy ook voor (*). In > Swit= Ethtop. Plantaginis folio. BREYN Cent. T. 71, BERG, Cape 247. Elichryf. Quinquenervii folio. Far. Gaz, T. 82. f. Ta (28) Gnaphalium Herb. Fol, femi-amplegicaulibus Enfi= formibus &c. R. Lugdb. 149. GOUAN JMonsp. 434. GORTs Belg, 236. Gnaph. majus lato oblongo folio. C. B. Pin. 263e PruR, Alm. 171. T. 31 f, 6. Gnaph. ad Stoech. citrinam accedens. J. B, Hift. III. p. 160. Elichr, fylv. lacifol. Capit conglobatis, C. B. Pin, 264» à “ #) In de Flora Belgica door ROSENTHALL, Am. Acad Yie p--614 Vind ik ze, dat zonderling is, niet opgenoemde STN GE E NE S TI A 507 { Switzerland ís deeze Soort gemeen, die zeer 1V. zagte Wollige Bladen heeft, en Stengetjes ‚welke ArDiEls als met Vilt overtoogen zyn, T'akkize Bloemkroon- Hoorbá tjes draagt zy op den top der Stengen , wier Kel-STUKe ken uit groene Schubben beftaan, met Zilve- Dn uoerfluâe ren randjes en geele Blommetjes, ki de Bloe- 5 men bleek geel maakt, Die zelfde Kleur hade GMELIN in het Zandige Droogbloem waar- genomen en ’t verwondert my, dat men niet gedagt hebbe, of het ook cene Verfcheidenheid daar van zon kunnen zyn, €29) Droogbloem dat Kruidig is, met Spa- Xx1x. telvormige , byna omvattende , vanonderen ;S7= Wollige Bladen , de Kelkfchubben fpits- he achtig. fteelig. Dit Kaapfe voert dien naam wegens de lange Bloemfteelen , met zeer fmalle Blaadjes, aan ’ end een digt Kroontje hebbende van geele fpits gefchubde Bloempjes. De Steng is anderhalf Voet hoog , zig met lange Takjes uitfpreie dende. ed bk ) Droogbloem dat Kruidig is ‚ met afloor Odoratisfee pen- mum, Zeer wele 20) Gnaphalium Herb. Fol, Spathulatis (ubamp! exicauli. riekend. bus 8e. Alant. 284. (Go) Graphalium Herb, Fol, decurrentibus mucronatis wtrinque tomentofis planis. Elichryfam Fol. Linearibus de- egrrentibus &c. MILL, Dil, T. 131, Ff, z, Elicht. latifolium vile Pp 3 Al EL. DEEL. Xe STUK. 598 SAMENTEELIGE KRUIDEN: IVe _ pende gefpüfte wederzyds Wollige platte er Pi Bladen. meid Deeze zeer welriekende Soort, welke Pru- Overtollige KENET Diet wist van waar zy afkomftig was „ € Gd hebbende dezelve in een Tuin by Londen zien bloeijen „ fchynt ook een Kaapfe te zyn, alzo het Goudkleurig rosfe Droogbloem van BER- Grus daar mede ftrookt. De Bladen zyn ge- heel afioopende zegt LiNNeus, dat ik niet verftaa. Afloopende Bladen zyn, wier Voet zig langs de Steng naar beneden uicftrekt, gelyk in fommige Doornen en Diftelen en andere Plan- ten (*). Maar hoe de Bladen #’eenemaal afloon pende kunnen zyn (Ì) » begryp. ik te minder, alzo BrRerus van dezelven alleenlyk zegt, dat zy Liniaal - Wigvormig ftomp ‚aan den Voet {maller , ongefteeld zyn „de Steng omvattende; van boven zeer fyn gerimpeld , “van onderen Wollig , een Duim lang , menigvuldig. Hy betrekt daar toe het Afrikaanfche Wollige Eli chryfum van VAILLANT, met yl geplaacfte Lavendelbladen ; en de ‘gekropte Bloe- men (1). Volgens. BrEreaus, ds het, Bloem- kroontje villofsm alato Caule , odorafisfimum. PLUK, „Alm. 134. Te 173. f, 6. Gnaphalium Aureo- fulvum, BERG, Cap. 257 (*) Philos, Bot. pe 49 f. os. t_(}) Folia toraliter decurrentia. Syft. Nat. Voeg. XIII, p. 623, (1) Helichryfum Afric. tomentofum , Lavandule foliis ra- soribus, Flor, Aûreis glomeratis, VAILE, Mem. 1719. pa B5O, mihi 386. OE SL NGE NE 8 I A 599 kroontje half Klootrond, beftaande uit-geknote IVe te Goudkleurige Kelken , de Blommetjes fuc noen ns den tosfen (*). Het aangehaalde, dat Mirrrr Hoorne afbeeldt, heeft de Bladen van onderen grys en° TUE getuilde Bloemen. kk Met Zilverkleurige Hoofdjes. ‚ (31) Droogbloem dat Kruidig is, met afloo- XXL pende Lancetvormige Wollige plaite Blas sum Ben guineuns. den ; die met een kaal puntje getipt Zyn. lgedroodg Dit Syrifche Gnaphalium, dat niet alleen in Paleftina maar ook in Egypte groeijen zou, is Takkig met breede: Bladen, en heeft de Bloe- men donkersrood of paarfchachcig. Men wil dat het de Baccharis der Ouden zyn zou, Rau- worF heeft het in de fchuinte der Bergen Lie banon en Karmel waargenomen. (32) Droogbloem; dat Kruidig. is met effen XXX.” Feetiduns p randige fpitfe van onderen Wollige Bla- Siel den, die de Takkige Steng omvatten. | (33) (5 Calycibus trüúncaris Aureis, Corollis fulvis. (31) Gnaphalium Herb. ‘Fol. decurrentibus Lanceolatis Kes Gnaph. Zpyptiacum latiore folio &c. PLuK. Mant. ore GRON. Orient. “a62, Gnaph. Syriacum. BARR. Je, 34. Chtye focoma Syr. Flore atro-rubente, BREYN Cert. 146, Baccha« zis Dioscoridis, Rauw. Ir. T. p. 285. (32) Grapbalium Herb. Fol. amplexicaulibus integerrimis Ke. Fl, CH. oz. Ups. 256. Graph. Afr. latifolium foetie dum , Cap. Argenteo. Comm. Horti. II, p. :15. T. 56. VoLcr. Norinbe p. 194, Conyza IE graveolens. PLUK. T. 243. foie, Ppa { I DEEL! Xe STUG PE Pi Bes XXX. Grarhas Eum Undu= datum. G egolfde XXXIVe Crispame Gekruld, KXXV. Heliant hé- omi f olma Geplooid.. XXXVTe Sguarroe jum. Rappige) XXV Ie Stellatume Gefternd.: SAMENTEELIGE KRUIDEN (33) Droogbloem, dat Kruidig is, met deels afloopende Lancetvormige gegolfde fpitfe van onderen Wollige Bladen en Takkige, - SEEngen. (34) Droogbloem , dat Kruidig is ‚ met af loopende Spatelvormige Wollige Bladen; de- Kelken- zeer ftomp enmet Plooijer: gegolfd , van onderen Wollig: (35). Droogbloem , dat Kruidig is, met byna: _ omvattende , Lancetvormige Bladen , fa- mengeftelde Bloemtuilen , de Kelkfohubhen eenigermaate geplooid, (36) Droogbloem „ dat Kruidig is , met on- gefteelde Fongachtige Wollige Bladen, de binnenfve Kelkfchubben Elsvormig omgee kromd. (37) Droogbloem dat Kruidig is , met onges freelde Lancetvormige Piuizige Bladen vip | ‘ en. (33) Graphalium Herb, Fol. fabdecyrrentibus. Sc H. Cliffe goz. Elichr. graveolens acatìfolium , Gaule alato. DIELe Elthe 530. T. 108 f. 130e (34) Gnaphalium, Herb, Fol, ae rteseeihak aettas Ben Prux. Phyt. Te 298, f. 3e Gs) Gnaphalium Herb, Fo). fabamplexicaulibus En en Afric. Flor. minigis. albicantibus, VoLcK. Nor. T, p. 1949 (36) Gnaphalium Herb. Fol. fesfilibus ELingulatis &c. Graph, Zol. oblongis &c. R. Lugdb. 1 5 Graph, lat, folio. Zthios picum. PLUK. T. 323. fe. Ie G7) Gnaphaliam Herb. Fol. feslibus Ean viltof s Ke) | Graph, tomentofum Fol, unduiatis „ Flore {peciofo, BURM: Afr. 235. Fe 30, É. Ie BIEN 4 ER Es TTK Bor én fbitfe Kelken, die van buiten rovde _ IV. achtig zyn. en Alle deeze zyn Kaapfe Graphaliums:, waar pre e” van het eerfte door zynen Stank ùitmunt „en door pganda de breedte zyner Bladen : het tweede ook wel/sperfiads zwaar van Reuk is, doch zo niet ftinkt en fmal- ler Bladen heeft. Deeze beiden zyn Jaarlykfe, de twee. volgende overblyvende Kruiden. Het Gekruide , wegens de Kelkjes dus genaamd, heeft Spatelvormige ; het Geplooide byna de Steng omvattende ; het Rappige ongefteelde T'ong- achtige Bladen, die, gelyk in alle de anderen , Wollig zyn. De Bloemen zyn in het eerfte of Zilver- of Goudkleurig ; in alle de anderen Wol- lig zyn. De Bloemen zyn in het eerfte Zil. ver- of: Goudkleurig , in alle de anderen wit= achtig en in het Rappige zeer klein. Dit heeft de Stengetjes naauwlyks een Voet hoog. Het laatfte wordt Gefternd gebynaamd, om dat de Kelken zig na ’t bloeijen aanftonds uitfpreiden en dan een Sterswyze vertooning maaken , zyne de van binnen paarfch met witte tippen. | XXVII (33) Droogbloem, dat Kruidig is , met Lan- Wale Heg cetvormige Bladen , de Steng Wollig ge- folium. zij pluimd , en wicht gekropte endeBloe-} Ten MEN. | 5) (38) Grapbalium Herb, Fol. Lanceolatis Caule tomentofo ec. GRON. Virg. Il. p. z2r. Elichryf. obtuGfolium. Diur. Elth. 130. T, Xo8. f. 131. Helichr. Chryfocoma Gnaphalais ges annua Virg. MORIS, III. S,7.T. 10, f, Ag. Pps MN, DEEL, Xx. STUK, boz SAMENTEELIGE Kruipen,’ Ne (30) Droogbloem , dat Kruidig is, met Tr AspesL. niaal Lancetvormige gefpitfle Bladen over- Hoor hoeks; de Steng van boven Takkig „ met STUKe Bloemtuilen getopt. XXKIX. Pi ed (49) Droogbloem, met hurkende Rankjess garitaceum, geheel enkelde Stengetjes; de Wortelbladen Paarlach-, de Eyrond en zeer groot. Plancagi- Deeze drie Soorten zyn in Mae Amerika HEL blad ige Weegbree- gevonden. De eerfte maakt een Jaarlyks Gewas uit, dat in Virginie en Penfylvanie groeit, heb- bende de Bladen en Bloemen bleekgeel , met eenen Harftigen Reuk, Dat DiLLENIUS dezelven Stompbladig noemt, is minder te ver- wonderen ‚, dan dat de Ridder hem hier in na- gevolgd hebbe; want verfcheide andere Soorten hebben veel ftomper Bladen. De tweede komt ook in Kamtfchatka voor, en zal -Paarlachtig genoemd zyn ‚ wegens de rondheid en Kleur der Bloemen, die de Steng Pluimswys’ kroo- nen , met haare Tuiltjes. Deeze zelfde Soott valt ook aan de Oevers der Rivieren in Enge- land , en in Switzerland , volgens den Heer HALLER, die de Steng deedt uitloopen in een Melke (39) Gnaphalium Herb. Fol. Lineari- Lanceolatis &e. H. Chr. ze1. Ups. 255, GMEL. Sib. II. p. 107. Gnaph, latifol, Americanum. C. B. Pis 263. Crus. Pann. p. 496. J. Be Hif?, UL. p- 162 (40) Grapbalium Sarmentis rodbadendibts Bec, GRON. irge IL p. 23e Graph, ine folio dje za PLUK: Ans. 173. Te 348 fe 9e { \ jn SY NEE NE 5 f A» 603 Melkwit Kroontje ‚ doch thans dezelve flegts , IVe 3 | FDEELe Kroontjes- Bloemen geeft (*). De Steng was xx, eerst by hem drie of vier Voeten, thans ruim Hoorp- twee Voeten lang. De Bladen zyn lang en Émal; pe zn zeer fpits , van boven groen, van onderen BEYS fupèrflaa, en Wollig, zo wel als de Stengen of Bloem: fteelen , gelyk Crusrius reeds opgemerkt heeft, wien, nu byna twee Eeuwen geleeden, in ’t jaar 1580 naamelyk „deeze Plant, uit Amee rika overgebragt , door een voornaam Heer van Londen toegezonden werdt: Het is federt Ames rikaanfch Gnaphalium genoemd, doch waar vindt men ’ wel afgebeeld (4). Dit Kruid grocit , zo de Heer KArLM bes vondt , in ontzaglyke menigte op alle onges bouwde Velden , Bofchweiden, Heuvels enzs omftreeks Philadelphia in Penfylvanie. De hoog- te verfchilde naar den Grond , fomtyds was het weinig, fomtyds zeer Takkig, doch hadt, in ’ algemeen , een fterken aangenaamen Reuk. De Engelfchen noemden het Life everlafting „ dat Ì by- C*} Graph. Caule (upremo Ramofo, Umbellâ Laeâ ter- Minato, HELV. Exum, p. 699. Filago Fol. Lanceolatis, vie vidibus fubtus tomentofis , flor, Umbellatis, Helw, inchoat. Ie p. 64. (1) De Afbeelding zeker , by WEINMANN, Plaat 549 , is zeer flegt, die by |. BAUFINUS weinig beter. HALLER haalt HILL T. To3 aan, onder den naam van Everlafling Cudweed , en PETIVER T. 18, onder dien van „American livelong. Men kan het levendig hiet ín de Publike Kruidtuinen vinden, Zie Rr Lugdbh, pe 149. Ne 10. | u. DEEL, Xe STUKS ÍV. Àrpee!. XX, Hoorn- STUK, Overtollige Peelwyve- Te XLIe Gnaphaa Bum dioi- sum. Twee huizig. 604 SAMENTEELIGE Kruipen, byna met het Franfch Zmmortelle of ons Zeven. jaars - Bloemen ftrookt. De Dames maakten daar Ruikers van ‚die zy zo wel groen als droog in de Vertrekken plaatften , om dezelven doot de fchoone Zilverkleur der Bloemen , en doot den lieffelyken Reuk,te verfieren (*). Wat het laatfte van de drie , dat Weegbree: achtig is genoemd , aangaat „ dit gelykt veel naar hetzelve , en naar het volgende, doch de Wortelbladen zyn ovaal of rondachtig, byna als die van Hoefblad , van onderen Wollig en - zagt, van boven hard, gerimpeld-en Roeftkleu= rig. Het komt in Virginie voor en wordt ‘er van de Engelfchern Whiie Plantain , dat is Wit- te Weegbree ; geheten. | (41) Droogbloem met hurkende Rankjes , ge= heelenkelde Stengerjes, een enkelde Bloem tros en verdeelde Bladen. Op drooge Velden in Europa , door geheel Rusland en Siberie, als ook op de Eilanden in de Groote Zuidzee , tusfchen Afia en Noord. Amerika, is deeze Soort zeer gemeen, Men vindtze (*) KALM. Jtine IL. Pp. 2579 277e (41) Guapbalium, Sarm. procumb. Caule fimplicisfimo ec. Hat, Med, 388. GORT. Belg. 236, KRAMe Auftr, 245. Fha Suee. 672, 736. GOUAN Jlonsp. 434, Re. Lugdb, 147. GMELe Sibe Il. p. Ios. Mas, Gnaphal. Mont. Fiore rotundiore. C, B. Pin. 263, Fomina, Gnaph. Mont. longiore Folio et Fla- ze. C. B. Pin. 263. Wtragues Pilofella minor, Done Pempts 68, LOB: de. 483e 6 7 _N GOE N E ST As 605 vindtze ook in onze Nederlanden , op Heijen 1Vs en Duinachtige Heuvelen , zelfs by ereen Aen en Haarlem, overvloedig. De naam, dien men Hoorn. 'er aan geeft , is wegens de ruigte Kattepdot „STUE- In * Franfch Pied de Chat, in ’c Engelfch Gud- Azeri weed of Cottonweed, in ’t Hoogduitfch Wiefen- Wol, om dat het zig als Wol over de Velden uitfpreidt : doch zulks past op de Gnaphaliums in ’t algemeen , welke naam in ’t Griekfch ook daar van afkomftig zouzyn. Het wordt , wegens de Bladen , naar die van ’t Muizen - Oor ge- Iykende , in ’c Latyn Pilofella geheten. Men onderfcheidt het, door den bynaam Klein , van het andere hier voor befchreeven , dat echter ook maar klein is en tot het Havikskruid bee hoort*. De Bloemen, die het paarfch, Roo- w gie zekleurig ‚ wit of bont heeft , zyn onder de blade. 258; Geneesmiddelen geteld geweest, Tegen Zine kingen op de Borst en de Hoest der Kinderen is de Syroop aangepreezen. Zy zyn van cene opdroogende en famentrekkende hoedanigheid, De Rusfen achten dit Kruid, uit- en inwendig „ tot Pynttilling dienftig. Van dit Gewas, dat Plaggen maakt van Ranke jes en Bladeren ;, die kleine opftaande Bloeme fteeltjes uitgeeven, komen Plantjes voor , wels ke alleen Mannelyke Bloemen hebben, ronder zynde en fraaijer van Kleur , en met enkel * Vrouwelyke Bloemen, fletfer en langwerpiger, Dus zyn de Bladen van de eerften ook ronder en van delaatften langer, Dic heeft alom plaats A ile DEEL: Ee STUUR; 0d 6ös nlnkhendinisedhdene IV; in deeze Soort , die daarom den naam van Tiweê. Rn huizig voert. Lik (42) Droogbloem met hurkende Rankjes » XLIT. geheel enkelde Stengetjes , ongebladerde jam Ape Hoofdjes en langwerpige Bloemen, Pens Alpifch. Op de Laplandfche en Sweedfche Gebergten valt deeze , die naar de voorgaande veel gee Iykt, en van welke de Ridder nog geen andere dan Vrouwelyke Blommetjes waargenomen hadte Of het de zelfde zy, welke op de Switzerfche Alpen is waargenomen , wordt door den Heer HALLER » die ‘er aan den rand Vrouwelyke , doch in ’ midden T weeflagtige Blommetjes in hadt gevonden, getwyfeld. xn. (43) Droogbloem, dat Kruidig is, met Lane k dre cetvormige Bladen , een zeer Takkige ver- fpreide Steng „ ongelyke Bloemtuilen, de Kelken van binnen gekleurd. XLIY. « (44) Droogbloem, dat Kruidig is , met kaale Purpue . A Lancetvormige Bladen , een opftaande ge- Maarích. heel enkelde Steng 3 de Bloemen geaaîrd, zydelings , ongefteeld. De ‚ (42) Gnaphalium Sattm. procumb. Caule Simpl, &c. Fl. Lapp. Suec. OED, Dan, 332. Gnaphe latiore folio &c. HALE. Elly, 7or. Gnaph. Alpinum minus. C. B. Pin. 264. (43) Graphalium Herbaceum Fol, Lanceolatis &c. FL, Zeyde 307, Gnaph. latiere folio minus Ramofum ôc. PLUK, Akse 5 172. T, 187. f, sè (44) Grapbalium Herb. Fol. Lanceolatis nudis Sc. Re Tugdh. 148. GRON. Virg, zat. Elicht. Spicatum ok tuf folinad EC, Dil, Eléhe 13le Te IO. É, 132, - STROE NES 1& Goy ‚De eerfte van deeze twee valt aan de Kaap; Vs als ook in Indies de andere in Noord - Amerika, He Deeze- heeft kleine Purperkleurige glanzige Hoorp= Hoofdjes en eenen Harftigen Reuk. De BladenSTUKs zyn met eene witte Wolligheid bekleed. KAK Wankleurige. (as) Droogbloem meteen Kruidige geheel en« EEV kelde opgeregte Steng en verfpreide Bloemen, lium rp Licum. (46) Droogbloem met een Kruidige enkelde*os this hurkende Steng en verfpreide Bloemen, Le. 5 P pinums Leggend. (47) Droogbloem. met een Kruidige Takki- XVI 8 ge verfpreide Steng en getropteend- Bloemen. rum Madderigs Deeze drie Soorten gelyken veel naar mals kander. De eerfte en laatfte is door geheel Si- berie zeer gemeen , ZO ook in Rusland en Swee- dene (45) Graphalium Caule Herb. fimplicisfimo eteto, Flore Íparfis. GORT, Belg. 237, KRAM. Auftr. 246. Fl. Succ. R, Lugdb. Ec, GMELe Sih, IIe pe 106. Gnsph. majus angufto oblongo folio alterum, C. B, Pip. 263. Gnaph. retum, J. Be Hift. TL. p. 160. Elichryfum fpicatum. TOURNE. Jn/l. 453e (46) Gnaphalium Caul, Herb. fimplici procumb, Fior. fpar= fis. Syff. Nat. XII. Tom. 3, p. 234- Graph, fupine Lavans dule folio. Bocc. Mus, 107. T. 35e SCHEUCHz, Alp. Ma Pe 134e (47) Gnaphalium Canle Herb, Ramofo diffufo Sc, GORT. Belg-a37. Fl, Lapp. Succ. H. Cliff. R. Lugdb, 142, GMELe Mib. Il. zos, Graph. longifol. humile Ramofum Gapit, nie Griseo RAje Hift. 295. dAngl. XI, pe 8e ; IV, ÄFDEEL. pen Hoorp- STUKe goor SAMENTEELIGE KrRurosx. den. Zelfs vindt menze op Ysland: In Swit: zerland komt, behalve die, ook het middelfte voor ‚ dat naar het eerfte zeer gelykt , maat het bloeijend Stengetje zelfs leggend of neere Overtollige purkend heeft, Hier in verfchilt het zeer van Veelwyve Fe de anderen. Het Bosfíchige valt ook in onze Nederlanden ; zo wel als ‚het laäcfte, dat men meest vindt op vogtige modderige sa ‚in Gelderland , Overysfel , Vriesland, énz. Dit woórdt Klein Reur- of Roerkruid » in ’ct Nedere= duitfch ‚ genoemd en heeft de Bloemhoofdjes byna zwart; zynde het eerfte , dat de Kelken groen» achtig heeft „ onder den naam van Rlurkraut in Duitfchland bekend : imisfchien vm dat het, door zyne famentrekkende hoedanigheid , alle deeze Kruiden gemeen , geacht werdt tegen den Buikloop te dienen, xvm. (43) Droogbloem met eên verfpreide Kruidige PR Steng ; de binnenfte Kelkfchubben Elsvor- neratum, mig kaal; de Bladen ten halve de Steng hodn, omvaïtende, Dit Kaapfche Gnaphalium gelykt zeer naät het laatstgemelde , maar heeft de Bladen Spa- telvormig en zeer ruig; de Hoofdjes gebladerd en de Takjes hooger dan de Steng. De bin- nenfte Kelkfchubben zyn Roestkleurig, krom. Dus (48) Graphalium Cavle Herb. diffufo , Cal. fquamis ite terioribus Subulatis nudis, Foól. Cabs amplesicgolibus BERG: Cap. 251. ven S LNG B N:E S IA Gog Dus ziet men dat van dit Geflagt maar wei-, IV. pige Soorten in Europa voorkomen en geenen da in de Westindiën , naauwlyks eenigen in Ara- kidaeoa bie, doch vry veelen in Noord. Amerika en in “TUE: Siberie. Het fchynt derhalve meest de koude mpsrnas en gemaatigde Lugtftreeken te beminnen ; gelyk men ook weinig Haairige Dieren in de heete Klimaaten aantreft, ’ Is even of de Natuur de Bladen en Stengen, door het digte Dons , dat: dezelven bekleedt , voor den Vorst had willen befchutten, of voor den guuren Wind, Aande Kaap der Goede Hope, alwaar die dikwils re- geert, is het algemeene Vaderland deezer Plane ten, daar men roede vyfendertig Soorten van dezelven geteld heeft. Het volgende Geflagt „dat men Xeranthemum noemt, is ook meest aan den Zuidhoek van Afrika bepaald, Ik heb alle de Soorten van het- zelve , die door den Ridder opgegeven zyn, befchreeven , en eenigen van de fraaiften in Plaat vertoond (*). Des gaa ik over tot het “zogenaamde C ARPES1UM. Kraagbloem. Een naakte Stoel , geen Zaadkuifje, de Kelk ‚_gefchubd , met de bene Schubben omge. boogen; maakt de byzondere Kenmerken uic van (*) Nat. Hij, KL. D. VI. Stur, Rl. XXXI. Zie blade, 63, CNZe Qa ij. DEEL. Xe STUISE Ó1o SAMENTEELIGE KRUIDEN, ÏVs van dit Geflagt , dat ik deswegen Kraagblóera ArDEEL tyeel. De Griekfche naam is op verfcheide Hoorbà Planten toegepast geweest. Het bevat flegts de gb twee volgende Soorten, pets (1) Kraagbloem met de Bloemen endelings. Knikkend, In Italie, als ook aan de Zeekust van Pros vence, in Spanje en in Switzerland, groeit dit Kruid, dat de gedaante van een After, doch behalve ’t gezegde Kraagje om den Kelk, nog eenige Blaadjes heeft, die Kranswyze de Bloem omringen. Deeze Bladen zyn zagt en ruig, de overigen ftyf en groen, zonder Wolligheid. Na het bloeijen wordt de Kelk, die het Zaad be= vat, een Houtig Knopje ‚ zo hard, dat men het met den Nagel naauwlyks kan breeken. Hee Kruid legt met zyne Stengen meest op den Grond en de Wortel blyft over, De Bloem is geel, ais oC Kreagbloem met de Bloemen zydelings. Od Volgens de befchryving van den Ridder heeft | die (2) Carpefium Floribus terminalibus. Sy/?. Nae. XII. Gen, 948. Veg. Kill. pe Ges. ACF. Ups. 1741. pe 81e H. Ups. 257. Balfamita Conyza folio, VarLr. Adem. 1719, After At- ticus fol. circa Florem mollibus, C. B. Pen. 266. After cer= nuus. COL. Ecpbr. I, p. 251. T, 252. Chryfanth. Conyzoi= des cernuum, MoRIs. III. S. 6. T. 5. Éf. 27, After Atticus fupinus Clufii, LoB. le, 351. CLUS, Pan: p. 392. (2) Carpefium Flor, lateralibus, Os. lin, T. io BUR, FJ, Ind, 178. SY NGE NES IA Erf dit Kruid, dat de Heer OspBEcx in China IVs wondt en afbeeldde, Takkige, vry harde Stee- Adoma. Jen , met breed Larcetvormige Bladen , tot HoorD- Steeltjes verdund, flaauw gekarteld, een Vin-STUE- ger lang, overhoeks. De Bloemen komen ver- Ípreide dikwils eenzaam voor, in de Oxels der Bladen , langs de Takken heen, ongefteeld of ‘op Zeer korte eenbloemige Steeltjes zittende , ‚ van grootte als een Hazelnoot, knikkende. De Kelken zyn genaveld , met uitgebreide Blaad= jes omringd , bevattende menigvuldige Blom- __metjes ; waar op volgen langwerpige; naakte, gladde Zaadjes die als met Balfem befmeerd zyù. En Afbeelding van OsBEeEK vertoont weis nig van de gezegde Kraagjes om de Bloemen „ die ook niet zeer zigtbaar zyn in een gedroog- de Plant , door my uit Japan bekomen, welke naar alle aanzien daar toe behoort, De meefte volgende Geflagten behooren tot de D. Straalbloemige. Radiaï. Het Geflagt van Baccharis, dat ik Roerkruid genoemd heb „hier aan volgende, is ook ge= heel befchreeven des wy overgaan tot dat van ° Conyza. Tonderkruid, Welks byzondere Kenmerken zyn, een naak- te Stoel en eenvoudig of ongefkamd Zaadkuifje; Qgz _ UI, DEEL. X, STUK, Sfuperfiaa. 612 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. de Kelk gefchubd en rondachtig ; de Straalbloms AspzaL. metjes driedeelig, Hoord. In dit Geflagt komen by den Ridder drie= STUEe _en-twintig Soorten voor , waar van reeds twaalf onder de Heefters befchreeven zyn, de overigen hier volgen. ALG C 1) Tonderkruid met Lancetvormige Jbitfe nYZ Sruarrofs, Bladen , een Kruidige getuilde Steng en Rappige rappige Kelken, Deeze , die men in *t Nederduitfch, gelyk andere Conyzaas, Tonderkruid- of Vloo - Kruid » wegens de ruigte tytelt, heer in > Franich Her- be aux Puves vf Conyza , in °t Engelfch Flea bane , in ’t Hoogduitfch Durrwurtz , om dat het veelal als verdroogd voorkomt. Weskne de Bloemen wordt het ook Honds - Oog genoemd, dat echter meer zien zal op Soorten , die in volgende Geflagten komen (*). Het groeit in de Zuidelyke en. middeldeelen van Europa vry algemeen ‚ aan de Wegen , op Heuvels en in Bosfchen voorkomende, BOERHAAVE heeft het (5) Conyza Fol, Lanceolatis acutis cc. Sy/l. Nat. XIIS Gen. 950, Weg. XIII. p. 626. GORT. Belg. 238. KRAM, Auf?r, 247. GOUAN Monsp, 436, Re Lugdb, 157. H. Cliff, Ups. &tc. Conyza major vulgaris. C. Be Pin. 265, Conyza CAM, Epit. 612, Conyza major altera. Dop. Penpt. ste (*) Durrwurts wirdt auch genennt Hundts - Aug und Flake krauts Griechifch Konuza; Lateinifch Conyza, Canilage, Puhicaria. TAB. Hijl. Plant, Ile Pe 569, SN GEN ES IT A GIS het ook als inlandfch in onze Provinciën aange- IV, tekend. | ARE, XK, Het heeft een regte, ftevige Steng, van on- Hoorps gevaar drie Voeten hoog , aan “tend Kroons-*TUEe _ wyze getakt,en Wollig zo wel als de Bladen, Aal die ovaalachtig en eenigszins getand zyn, van onderen grys, van boven bruinachtig groen. De Kelk heeft dit byzonders , dat de buitenfte Schubben Lancetvormig zyn, en byna geheel , de anderen alleen aan ’t end, daar zy afwyken, groen, Hy bevat veele Vrouwelyke en twee- lagtige Blommetjes, Die Kruid hecft eenen wat Kruiderigen Reuk en wordt geacht de ech= te CONYZ2 van DracennIDESs die Geneese kragtig was, te zyn, (a) Tonderkruid mer Liöniaal- Lancetvormige _m, effenrandige Bladen en geftraalde Bloemen. eg è 5 Vlafch= In Noord-Amerika gtoeit deeze Soort , die kruid. naar een After gelykt door haare Bloem, heb- bende de Straalblommetjes omgeboogen , wit wan Kleur, De Bladen zyn fmal en ruuw. (5) Tonderkruid met Spatelvormige eeniger-_ v. maate getande Bladen, die, zo wel als het ikan he Hee. (2) Conyza Fol, Lineari -Lanceolatis &c. After Amer, al. bus, Mezerzi Arabum exafperaris foliis, Flor, petalis reflexis, PLUK. Alm. 56, Te 79. É. 2e (5) Conyza Fol, Spatularis fubdentatis &c. Con, tomentofa Folii foliis crenatis, SHAW. Afric, T. pe 176, mala, Qq 3 eo DEE X, STUXa IV. ÄFDEEL. XX. Hoorps STUK. VI. Conyza Jabra.” bledig” vil. Aferoidese p Aflerach= tige vilt. „Bifrons. T weebak- 5 6i4 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Heefterig Stengetje ‚ Wollig zyns met lane ge eenbloemige Steeltjes. (6) Tonderkruid met langwerpige, eenigere __gmaate getande, ongefteelde ruuwe Bladen, en lange eenbloemige Steeltjes. Van deeze twee groeit de eerfte in de Noor. delyke deelen van Aftika , zynde door den ver. maarden SHa w waargenomen, doch fober af= gebeeld, ForsKAOHL nam in Egypte eene Welriekende Conyza waar, met getande Bladen en bleek Violette Bloemen , welke wegens den Geur aldaar in de Tuinen gekweekt werdt en zig längs de Oevers van den Nyl hade uitgebreid. Ook vonde hy, by Alexandria , eene Willige met witte Bloemen, De Ruuwbladige groeit in Oostindie. | (7) reeden. Ed Ben HB Aar e eenigermaate. Zaagtandige Bladen; de Bloes men geftraald „ de Kelken vappig. | (8) Tondetkruid: met: langwerpig Eyronde ; de Steng omvattende Bladen, , : Deeze (6) Conyza Fol. oblongis fubdentatis &c, Mant. 113. (7) Conyza Fol. laro - Lanceolatis &c. After Marilandicus, Ptarmicz. ‘Capitulis, &c, PLUK. Abm. Mant. 2e (1) Conyza Fol. ovato =oblongis amplexicaulibus êcc. A. CHf, 405, Eupatoria.Conyzoides maxima Canadenfis &c. PLUK, Alm. 141. T. 87.f. 4e Conyza Pyrenaica F ol, Frimulg Verisg HERM, Parad. T. p. (27, SY N GE NE 8 I A. 615 __Deeze beiden groeïjen in Noord « Amerika, De eerfte heeft de gedaante vanj ecn After, met IVe FDEEL» Xx. getuilde kleine Bloemen. De andere komt nu Boorne eens geftraald , nu eens ongeftraald voor, en ‘TUEs gelykt zeer naar de Ínula van dien naam. Zy valt, zo men wil, ook op de Pyreneen en is zwaar van Reuk, (9) Tonderkruid met de onderfte Bladen drie- deelig ;de boverften Eyrond Lancetvormig ’; IX. ps za ta flaauw Zaagtandig ; de Bloemen-getuild. OTA (50) Tonderkruïd met ovaale getande Bladen, Xe tweebladige Bloemfteeltjes en gepaarde Blik- Bifolrara, jes. Ci) Tonderkruid met langwerpige eeniger- Tweeblae dig. XI. maat getande byna gefteelde Bladen , de Pubigera, Bloemfteelsjes Wollig en meest tweebloemig. De eerfte van deeze drie komt in de West- indiën voor, de tweede in Oostindie , en de derde heet Slingerende Sonchus by Rumeurvs , wordende op Java tot Moes gebruikt. By dee- zen Autheur „ nogthans, vind ik in de Afbeele “ding , zo min als in de befchryving , gewag 5e. ‘ (9) Conyza Fol, inferioribus trifidis &c. H. Clif. go5. Coe nyza Arborescens lutea Folio trifido. PLum. Je. 96. (zo) Conyza Fol. ovalibus dentatis &c. Eupatoria Conye zoides, Jacobze folio molli & incano, PLUK. T. 177. £, 1. C1x) Conyza Fol. oblongis fubdentatis fubpetiolatis &c. Sonchus volubilis,. RUMPB, «Amb. V. pe 299. T. 103 fs 2e Qaq 4 Ile DEEL: X. STUK, Haairige 616 SAMENTEELIGE Kruipen, „IV. gemaakt van de gezegde Wolligheid of Haaï- ir ie righeid, welke men in de Upfalfche Tuin aan Hoorp- de Bloemfteeltjes waargenomen heeft. De- STUK. zelve ontbreekt ook in myne Exemplaaren van kpn dit Gewas, van Java overgezonden. | 7e De volgende reeds befchreeven zynde, kome ik tot de twee laatften van dit Geflagt by den Ridder, naamelyk Kg XXI, (22) Tonderkruid met afloopende Lancetvors Conyza : } Vivgard, mige Zaagtandige Bladen , Roedswyze Ä d dje q s 4 NO Hoedjes Stengenen geaarde verfpreide getropte Blag- Men, In de Westindiën valt dit Krnid, dat cen Steng heeft van vwee Voeten hoogte , met over. hoekfe Lancetvormige Bladen „ als boven „ die van onderen Wollig zyn... De Takjes, ie uit de Oxels voortkomen, loopen uit in lange Aatí- ren van Bloemen, die boven van één verfpreid , om laag twee ; drie of vier gêtropt zyn. De Kelken beftaan uit fpit{e Schubben en het Zaad pluis is zeer lang. XXIII. (23) Tonderkruid met afloopende , Lancetvor= _ Decurrense 3 gn Aflags 14e pend, (22) Conyza Fol, decurrentibus Lanceolatis ferrulatis 8c. Conyza altera Fol, Helenii anguftis &c. PLUM. Io. 98. £. 2, Gnaphalium Virgatum. Am. Acad, V. p. 405, Helichryfum Caule alato, Flor, fpicatis. SLOAN. Jam. 125. Hift, Ie Pe zo6, T. Is2: f Se (23) Conyza Fol. decurt, Lanc. ferrulatis, Flor, Axtilari- bus fesfilibus glameratis, Sy/?, Nat, Veg. XI & ZIE BURM, Fl. Ind, pe 178 2zDeel PLAAT LXIX. í Á 1 À Hd ee 1 Er ID Es, / SSeTIN GEN ES A:AÌ 617 mige Zaagtandige Bladen, de Bloemen in IV. de Oxelen gekropt en ongefteeld, Ar ornis & Hoorpe Deeze Oostindifche heeft een Stengetje vansnyx, een Handbreed, opftaande, Haairig ruig „gelyk porygamia het geheele Plantje, De Bladen zyn Lancet. {fit vormig en laopen verder langs het Stengetje af , dan het Blaadje lang is. In de Oxels der Bladen zitten de Bloempjes aan Kogelronde Tropjes. _Dus befchryft de Ridder deeze Soort, doch maakt geen gewag van dat Kruid , het welke de Hoogleeraar N. L. BURMANNUs; onder den ‘naam van Gefcheurde Conyza, heeft afge. beeld en befchreeven (*). Misfchien hadt zyn Ed. uit de Afbeelding niet genoeg daar van oore deelen , en dezelve niet met de befchryving overeen brengen kunnen, De Heer TnuNBERG geeft dien naam aan een Javaanfch Kruidje, ’ welk de Bladen weezentlyk rappig uitgehoekt of gefchaard, doch ftomp Eyrondachtig en l naauwlyks gefteeld heeft, zynde „tot de Kelken der Bloemen toe ; over *t geheel met eene yle Haairigheid begroeid, Hetzelve fchynr over. gen te komen met dit Geflagt. Waarom dat zyn Ed, een andere Zvefolia ge- noemd Lip is My duifter (He De Jya » S6- bladig, lyk (*) Conyza Fol. fuhlyratis laceris tomentofis , Floribus nutantibus. BuRM. Fl, Ind. p.r3o. T. so. É. 1. / () Conyza Fol. alternis Lanceslatis , repindo dentatis, BuRM. Fl. Ind. pe 180, T, 58. É. 4e Qas Ii, DEEL. X, STUKS Lacerg. Gefeheurd. dvefolia. Cyprese 6:38 SAMENTEELIGE KRrurpeg, IV. Iyk mende Veld= Cypres (Chamepitysy fomeyds mee. genoemd-vindt, thans in ’t Geflagt van Teue Hoorn: cerium gefchikt *, heeft Liniaale ftompe , aan ’ kr jk end breede , driepuntige Bladen , dat in ‘t gee dane niet met Lancetvormige uitgegulpt getande di Bladen fchync te ftrooken. Op Java valt die Re 274, Soort van Tonderkruid , welke my toefchynt IX, STUK. tot de Conyza Pubigera van den Ridder te be- hooren. ! Conyza Dewyl in dit Geflagt verfcheide Soorten met her klein, Ongeftraalde Bloemen voorkomen , zo fchynt hee my hier ook dat Kaapfe Plintje te behooren, welk ik, wegens de kleinte >. Conyza pufilla noem, Hetzelve heeft de Stengetjes , Takjes en Blaadjes , die ovaal zyn en ongefteeld met een Puntie , allen fyn gehaaird, zo wel als de Blaadjes der Bloemkelken , waar binnen eenige Blommetjes , in een Haairachtig Pluis vervat zyn, laatende , wanneer zy afvallen met het Zaad, den naakten Stoel ‚met omgeflagen Kelk- blaadjes , als in de Afbeelding, over. ERIGERON: Fynftraal. Een Geflagt , welks Griekfche naam van het vroegtydig grys worden der toppen im een bes kend Onkruid afleidelyk zou zyn. De Duitfchers hebben het Zlookruid vertaald (*)5 doch die naam zou eigener op het voorgaande pasfen. Het heeft de. Straalblommetjes Liniaal en zeer fmal, of zo | fyn C*) LINN, Gatt, der Planzen ‚durch PEANER.1775: Ik The Pe 742 S Y NGE NE Ss Ì A 6ro Gfyn als Haair, ** welk de voornaamfte ondere IV. fcheiding van het voorgaande maakt: des noem ÄFDEEE dk het Fynftraal. De Stoel is, zo wel als in Hoorp. 3 zelve naakt en het Zaadpluis ne Haai-STUKe rig. Het bevat agttien Soorten , welken ik hier 22e aen te befchrjven. heb , naamelyk Kie IJ Fynftraal met zydeling fe eenbloemige Stee „T Zr iger0 tjes, de Bladen Lancetvormig , getand, vis codes aan den voet omgeboogen ; de Kelken rap. “Yme. dig; de Bloemen Blood. In de Zuidelyke deelen van Europa komt deeze voor , die den naam van Groote Conyza voert by de Autheuren. Tourneror tT hadte ze getyteld Groote Gulden Roede met kleverige Bladen, zwaar van Reuk, Govan, evenwel, geeft ’er maar de hoogte van twee Voeten aan. Volgens anderen is de Steng anderhalf of twee Ellen hoog, Houtig, met Bladen van drie Dui- men lang, twee Duimen breed, en geele Bloe- men, niet grooter dan der gemeene Madelieven , Aairswyze den top der Stengen bekleedende, waar op gepluisd Zaad volgt, De Bladen zyn met 0) Erigeron Pedunc, unifloris tateralibus 8e, Syt. Nat, XII. Gen. gsm Vog. XIII. p. 627. GOUAN Monsp. 437. H. Cliff. 409. Ups. 258. GRON. Orient, 267. Conyza mas Theo» phrafti, „ major Dioscoridis, GaB., Bins 69, Conyza sibi Don, Pempt. 51, Virga Aurea major, Fel, glutinofs er gra, veolentibus, TOURNE. Jaf?, s8oe Il, DEEL, X. STUK, \ Iv. Ârp Elle XXe HoorpDs STUK Ile „Erigeron Graves flens. Sterkruie kend, il. Gluting= fine Kleverig. 620 SAMENTEELIGE Kruipes; met Haairtjes ‚ waar tuslehen de Lymkliertjes leggen „ bezaaid, (a) Fynftraal met byna Liniaale effenrandigt Bladen „ en veelbloemige zyd- Takken, | De hoogte van deeze, welke op de zelfde plaatfen , inzonderheid ook by Montpellier „aan de Wegen en op de Velden groeit „is anderhalf _ Voet, volgens den Heer GOUAN, die ze ze- kerlyk zelf zal waargenomen hebben. In gee ftalte verfchilt zy van de voorgaande weinig; maar is veel kleiner, zegt de-Ridder. De Bloes men heeft zy insgelyks Aairswyze aan de Stengs geel geflraald, De Haairtjes der Bladen hebben aan ’t end haare Luymkliertjes, (3) Fynftraal met Lancetvormig Liniaale kle verig gehaaîrde Bladen , en genbloemige Steelen. In Spanje ; als ook in Provence, komt deeze voor ‚ die- Bladen als de Hyfop heeft aan Sten- gee (2) Erigeron Fol. {ublinearibus integertimis &c. GOUAN Monsp. 437. Conyza foemina Theophrafti, minor Dioscori= dis C. B. Pin. 261, Conyza minor vera. LOB. Je. 546. BBRR. Je. 370. Virga Autea minor Fol, glut. et graveol. TOURNE, Taft, 580. G) Erigeron Fol. Eanceolaro «linearibus &c, Gen. Prove 205, Conyza montana Fol, glutinofis Pilofis, C. Be Pin, 2654 Con. mont. Saxatilis Hysfopi folio. BARRe Jee 58e Conyze montana Myconis, DALEGH, Hifl, 12008 VOUTINKG EINE: SHA Gat getjes van een Span hoog, die zyd- Takjes uit. IV. geeven met een enkel Bloemptje, dat twintig Ä Xx, en meer Straalblommetjes heeft. De Bladen zyn Hoorp- niet minder Lymerig dan in de voorgaanden, “TUE (4) Fynftraal met de onderfte Kelkfchubben _tv. los en grooter dan de Bloem ;'de Bloemfbeen sc 5e0 len Bladerig. BE C5) Fynftraal met een gepluimde Steng en byna …V‚… eenzaame end - Bloemen 3 de Bladen Li num. br niaal effenrandig. Le (6) Fynftraal , datde Steng heeft met gepluim= _ vr. k de Bloemen , die flekelig zyns de Bladen “oade Kana= Ens kanthaaïrig. daafch,! Naar de afkomst zyn deeze drie gebynaamd. De eerfte munt door haare roodachtige Stengen en donker groene Bladen uit. Men vindtze ook in (4) Erigeron Squamis Calycinis &c, GOUAN Monsp. 433. H. Clif. 407. R. Lugdb, 166. N. 4, Conyza Sicula annua, Fol, atro-virentibus , Caule rubente, BOCC. Sic. 62e T. 3Ta f. 4e MORIS, III. S. 7e T. zoe fe 28 Conyza fpecies Flo Virge Autex. J. B. Hil. II, p. 10493 (s) Erigeron Caule Paniculato &c. Virga Aurea Carolinens fis &c. Dirr. Elthe 412. Te 306. f. 394. (6) Erigeron Caule Flor. Paniculatis hittis &&. GORT, Gelr. 238. H‚ Clif. 407. GRON. Virg, Il, ps 122. Conyza annua acris alba elatior , Linariee foliis, Moris, Hif?. 11E, S. 7. T. 20. f, 29. BOCG. Sic. 85. T. 46, Virga Aurea Virginia= na hirfata Flore pallido, ZAN. Hift. I. p, 204, T. 78. Ra Lugdb. 166. N. 3e Conyzella, Date Gies/, Koo, Gen, 24ae U, DEEL: A, STUK, 622 SAMENTEELIGE KROrben, IV. in Moerasfige gronden by Montpellier. Nas? | Ar on de tweede Soort gelykt-zy zeer; doch heeft de Hoorp. Bloemen geheel ongeftraald’,Goudgeel , de Blae’ STUE. den zeer mal, zo wel als de Kanaädafche, in Dek welke zy naar die vanhet Vlafchkruid gelyken. Eh Deeze heeft de Bloemen geelachtig en wel duidelyk geftraald, De laatfte, zó men wil uit Noord- Amerika afkomftie , doch thans ook wild groeijende , niet alleen in de Zuidelyke deelen van Europa, maar ook. op de hooge Landen van onze Provinciën, heeft witachtige Bloemen , die Pieramidaal, of als een Suikers brood, aan de Steng groeijeh , even als in de Karolinifche. De onderften, Roosachtig op den Grond groeijende ; zyn Lancetvormig en uitgee hoekt; de middelften , aan de Steng, finaller en weinig getand; de bovenften ook als die van ’ Vlafchkruid ‚ met eenige Haairtjes op de kans ten. Allen zyn zy Jaarlykfe of Zaay - Gewas. fen. De laatfte komt; by Montpellier , hooger dan twee Voeten voor. vii. (7) Fynftraal met de Bladen aan den voet Borin. omgeflagen. Amerie kaanfch. (8) Fynftraal de Steng met weinig Bloemen ; VII. Famaicen- Genga pe, his pn a (7) Erigeron Fol. bafi revolutis. El. Cüf. 407, Ups. 258, le R. Lugdb. 166. Ne 3. Senecio Bonarienfis purputascens &ce Dirt, Elth. 144 Ê, 334« (3) Erigeron Caule piucifioro &c, Senecio minor Bell. ma- jeris folio. SLOANe Jam, 25e Fife le pe 260. T. 52, fzo SCT NE ENE 8 1 Ee 603 genigermaate ruig hebbende, de Bladen Iv; Wigswys’ Lancetvormig , met twee Tands GEDE jes wederzyds. ek ie | STUK, 5) Fynftraal met de Steng veelbloemig: de tx. Er hd Bladen Lancetvormig eenigermaate Zaag Philaded: tandig , aan de Steng half omvatten. de 8 Cl de Straalblommetjes Haairig van langte nilch. als de Schyf. (10) Fynftraal met half omvattende Spatelvors _x. mige getande Bladen; de Bleemen Kegels Eavptiaë rond. Egyptifch. Deeze vier zyn ook naar de afkomst en Groei- plaats getyteld. De eerfte, uit Zaaden van Bues nos Aires, in Zuid- Amerika, geteeld, hadt de Steng één of twee Ellen hoog, de onderfte Bladen als die van ’t Hertshoorn verdeeld, de bovenften Lancetvormig; de Bloempjes paarfch en Aairswyze aan de Steng vergaard, De twee- de, op Jamaika gevonden , heeft , zo wel als die van Philadelphia, in Penfylvanie, de Bla- den breeder; de laatíte Spatelwormig-met Tand- jes. Deeze groeit anderhalf Voet hoog, en gelykt zeer veel naar de gemeene Conyza , doch Co) Erigeren Caule multifloro , Fol. Lanceolatis (ubferraa fis &c. GOUAN Mfonsp, 417. Go) Erigeron Fol. femi - amplexicaulibus. Spatulatis 8&c1 Conyza Capitata f, globofâ. Bogc. Ze. Ie T. 7e f. Be MQs Bus. III. S. 7. Te 20. fe 540 U. DEEL, Xe STUBs 624 SAMENTEELIGE KRUIDENS IV. doch heeft dit byzonders, dat de Blommetjes ; DEEL. die geel zyn , als met de Schyf famengroeijen Hoorrv- en een Klootrond Bolletje maaken , ’t welk ver- STUK: _ volgens open barst en de Zaaden uitgeeft. Zy Cen valt op Sicilie, zo wel als in Egypte, alwaar 7 ForsKAoHr misfchien deeze Soort , onder den naam van Zaagtandig „ heeft waargenomen en befchreeven (*). XI. (ri) Fynftraal met getropte Bloemen, rappigè reis ik _ Kelken en Lancetvormige Bladen ; die eeni- ‘Gouans. germaate getand zyn, aan den rand ruuwe Mooglyk zal deeze, die de Egyptifche naby komt , doof den Heer Govan aan den Rid- der bezorgd zyn. Zy verfchilt meest door de Kelken, wier Schubben niet Elsvofmig uitge= breid , maar digt geflooten , ftomp eù rappig zyn. en (12) Fynftraal , met de Bloemfteelen overhoeks; Acre, eenbloemig- Scherp, Dit (*) Erigeron (Serratum) Canle Ramofo, erefto - diffuo , Cubita'i; Foliis Cuneiformi -Laticcolatis , Serrato « denratis fesfilibus, villofis. Flor. LEgypt, Arab. p. v48, Hy zegt ’er van, Flores fubzlobofte (11) Erigeron Flor. congeftis , Calycibus Scariofis, Fol. Lan: __geolatis fubdent.-margine fcabris. Mant. 469. (12) Erigeron Pedunc. alternis unifloris Gorr. Belg. 23% Fl, Succ. 691, 74ï. GOUAN MMonsp. 43&.°R. Lugdh. 165. N. 2. Conyza coetuiez acris,. C. B Pin. 265. Amelius mom tanus «quicolorum, COL. Ecpârs II-T 25e Pe 26, Erigerum quartum, DOD, Pempte 641. Vve EENES HAT 634 Dit is het Kruiskruid niet, dat men gemeen- … IV, iyk Erigerum noemt , in ’t volgende Geflagt en begreepen ‚ maar cen Onkruid, dat wegens zy- Hooep- ne bytende hoedanigheid den bynaam voert. Het komt op oude Muuren, hier te lande, te He He Haarlem en Utrecht „ voor, en valt, door ges 1 heel. Europa , op Wee plaatfen en Stecnige Heuvelen. De Steng is tot een Elle hoog ‚rauw ên Takkig , zegt HaALrER, fomtyds ook on- getakt en laager , met T'ongachtige Blaadjes , uit wier Oxelen Steelen voortkomen , die fom- tyds één. , fomtyds meerbloemig zyn. De TRblemmeties » die de Krans maaken, zyn geer fmal en fyn, tot veertig in getal, Vleefehi- kleurig 3 doch in fommigen ontbreeken die t'eene- maal en en Bloemen hebben niet dan de Schyf, uit geele Blommetjes beftaande , met een ros- achtig Pluis, De Bloem , naamelyk, ís niet zo zeer blaauw , gelyk DriLreENius, die dit Kruid Conyzoides genoemd hadt , aanmerkt , maar paarfchachtig of bleek paarfch. (13) Fynftraal mét den Steel byma tweebloe- _xur. mig , de Steng eenigermaate ruig, de Air Bladen ginp en van onderen Pluizig. _ Alpitch. (24) (13) Erigeron Caule fubbifloro, Calyce fübhirfuto Gc. OED, Dan. 292. Erigeron Squamis Calycinis planis. GER, ‚ Prov. zoz, Conyza coerulea Alpina major. C, B. Pin. 265, Prodr.. 124» Afteri montano purpureo fimilis feu Globulacie, J.B. Hifl. 1. p. 107. k Û ik DEEL: Xe STUE: 626 SAMENTEELIGE KRurperm,s _ Iv. (14) Fynftraal met de Steng keke de ira Kelken Haaïrig. Eed Op de Laplandfche, zo wel als op. de Swit- xiv. zerfche Alpen , Komen zeer kleine Plantjes Efram. voor, die veel naar ’t Muizen Oor gelyken „ Eenbloe-of liever naar de Madelieven ; hebbende op den snige. Grond een tropje Blaadjes , waar uit een Sten- getje opfchiet , naauwlyks een Handbreed hoog , met een enkele Straalbloem , welke ook wit of prarfchachtig is van Kleur. Na ’ bloeijen wordt het Stengetje veel hooger, zo LiNN Zus aän- tekent. HArLER vondt, in Switzerland , der- gelyke Planten, aanmerkelyk verfchillende naar de Groeiplaats ‚ zelfs met een Takkige Steng tot meer dan een Elle hoog. Dit zalde Alpifche Soort zyn , welke hy oordeelt weinig van het gewoone fcherpe Fynftraal te verfchillen, Zy wordt evenwel gezegd niet fcherp of bytende te zyn. CASPAR BAUHINUS hadt van dee: ze beiden, onder den naam van grootere en klei nere Alpifche Conyza, gefproken. De Kleine vindt men ook in Provence, welke GERARD toc het Alpifche betrekt ‚en zegt, dat hetzelve veranderlyk is, voorkomende met een éénbloe= mige, twee- en driebloemige „ of een veelbloe- mige (14) Erigeron Caule unifloro, Cal. Pilofo. H. Cif, goze Fl. Suec. 692, 742. After Caule unifloro &c. Fl, Lapp. 3071 KT. 9 f. 3. HALL. Helv. 724. Conyza coerulea ere: oú- ner. C. B. Pin, 265. Prodr, 52.4. S v_ NGE N ES Ì A 6a> tige gepluimde Stengs als ook met ruige of IVe met gladde Kelken : maar de Bloemkopjes , in Are haar geheel, zyn altoos rondachtig, de Blom- Kaorbs metjes weinig langer of zelfs korter dan het°T?Ee Zaadpluis, (15) Fynftraal met een eenbloemige Steng en ER Liniaale kanthaairige ruuwe Bladen. Gramin MELUN e Ö , s Grasbladige Dit is een zeer klein Plantje, met Grasach= 5 tige Blaadjes, het Bloemfteeltje naauwlyks een Duim hoog hebbende , op drooge Zandvelden in Siberie zeer gemeen. (16) Fynftraal met Lancetvormig Eyronde xvr _Pluizige Bladen , wier Tandjes Kraakbeen Mirel nig getipt zyn, __ Kamferig, Gelyk het zogenaamde Kanadafche Fynftraal welriekend is, zo heeft ook dit, in Virginie voorkomende , insgelyks een Jaarlyks Kruid , een Reuk, welke naar dien van Kamfer zweemt. G 7) Fynftraal met Liniaale Bladen , eenbloe-, XVI. erofum. ee Takken en eene laag - Heefterige Steng. Knie Deezelië- (rs) Erigeron Caule unifioro, Fol. Linearibus &c. After Caule unifloro Ec, GMBL. Sb. II. p. 174 Te 76. f. 2 After acaulos albus Fol, Gramineis. Amm. Ruth. zis, (16) Erigeron Fol. Lanceolato =ovatis villofis &c. ZE Upse 259. Baccharis Fol. Ovato-Lanceol, ferratis, GRON, Virga Te p. 97e Ile p. 122. (17) Erigeron Fol, Linearibus Ramis unifloris &c‚ GRON. Rr 2, Orient. II. DEEL: X, STUK: 623 SAMENTEELIGE KrurDeEn,; IV, Deeze Soort, die een Knobbeligen geknoce eet Ken Wortel heeft; komt in de Zuidelyke dees Hoorps len van. Vrankryk als ook inde Levant voors STUEe De Steng is kort en Houtig , met eenzaame eenbloemige Takjes; de Bladen verfpreid , Lan= cetvormig , eenigermaate gefteeld , effenrandig: de Bloemen geel, naar die der Afters gelyken- de,endelings, Óngefteeld ; het Zaadkuifje graauw- achtig. Deeze Plant , die Stengetjes van een Span hoog heeft en Zee. Conyza genoemd is, Íchynt als een middelflag tusfchen de Afters en Erigera te zyn, Zu (13) Fynítraal met Lancetvormig Liniaale etend flompe Bladen en getuilde Bloemen, Stinkend. _ Naar een Plantje, van Sicilie of van het Ei- land Maltha *), gelykt deeze Afrikaanfche zo zeer ; dat zy ’er naauwlyks in eenig opzigt ; dan 1 Össent. 266. GOUAN Jfonsp. 438. Erigeron Fol. rigidis &ca GER. Prove zos- ®: Chondrilla Bulb. Syriaca , Fol. angus- _ tioribus, C. B. Pin. 130. Conyza Marina. Moris. Hif?. III. „8. 7. T. 19. £, zo, B, Chondr. Bulb. Syre Fol. latior. C. Ba Pin, 130. Conyza Tuber. lutea. MORis, T. 20. f, 15e 9, After Conyzoides Gesneri. Moris. lbid. T. 22. É. 7. (18) Erigeron Fol. Lanceolato - Linearibus retufis &c, Sene- cio Afric, Fol. retufo, Sen. foetid. Afric. petennis &c. PLUK; Alm. 343. T. 223, f. 4 Conyza Afr. Senec. Fl. HERMe Lugdhe T. 662, PleudoeHelichry(um frutescens- Africanum &c. Moris, Hifl, III. p 90. Ne re ' (*) Hetzelve: zal in ’t Geflapt van. Inula , met denzelfden bynaam , volgen, BIA ANAG LEN GE OS MAS A 620 dan in het misfen der Straalkrans, van verfchil« „ IVe le. Hoe ondertusfchen de Heer Linnmus, TER by ’t gebrek der Straalblommetjes , op welker Hoor: fynte byna het geheele Kenmerk der onderfchei. 5 … dinge van dit Geflagt , van het voorgaande, be- Be. rust, alsdan de Planten in het een of andere geforteerd hebbe , (terwylde uiterlyke Vertoo- ning nagenoeg de zelfde is ,) blyft my duifter, Naast voegt hier het Kaapfche Erigeron uit myne Verzameling, dat tot geene der drie door den Hoogleeraar N. L. BURMANNU s, onder de Kaapfche Planten getelde Soorten behoort (*}, Ik noem hetzelve €19) Fynftraal met getuilde Bloemen, de Bla- x1x. den volftrekt Linîaal, Aje Ka-pích, Het heeft een geftreepte Steng , de Bladen Pr, LXx1% zeer fmal en lang , volkomen Liniaal, overlangs gefleufd en in die fleuf Wollig. De Steng is gekroond. met eene Bloemtuil , welke uiet veele verdeelde Bloemfteeltjes beftaat , de Kelken gevuld hebbende met paarfche Blommetjes, welke den Omtrek als Haairig maaken. Tong- achtige Straalblommetjes komen my ook in dit Gewas niet voor. De Blommetjes zyn zeer diep in vyven gedeeld met Liniaale Slippen „en zite ten (*) Naamelyk het Erigeron dentatum van PLUKENET, T, 423. f. s: het Tuberofian en fretidum, zo even befchreeven. (19) Erigeron Flor. Corymbofis „, Fol. perfette ‘Linearibus, Mit. Erigeri Species Authore D, THUNBERGIO, Rr 3 IE. DEEL, X. SFUK.5 690 SAMENTEELIGE KRUIDEN IV. ten in een dik Haairig Pluis , dat de Zaaden AFDEEL, kroont op den naakten Stoel. Hoorn: STUKe T uvss1raAgeco. Hoefblad. Overzollige Weelwyve- ed zh Een naakte Stoel, een ongeftamd Zaadpluis, heeft ook in dit Geflagt plaats, het welke door gelyke Kelkfchubben , die van hoogte als de Schyf en eenigermaate Vliezig zyn , onderfchei- den wordt. Het bevat de tien volgende Soor- ten, waar onder het gemeene Hoefblad is be- greepen. 7, al (:) Hoefblad met een eenbloemigen , Schubbi- dindidrie. gen „opgeregten Bloemfteel „de Bladen Liers toog se achtig Eyrond, De Kelk komt geflooten voor, in dat Sibee rifch Kruidje , waar overeen byzonder Vertoog ; onder den naam van Anandria , door den Rid- der is aan ’t licht gegeven (*). De reden daar van (1) Tasfilago Scapo unifioro fubfquamefo &c. Syft. Nat. | XII. Gen. osa. Weg. XIII. p. 629. Tusf. Scapo unifloro &c. FH. Ups, 259. Te 3e f. T, GMEL, Sib. II. p. 14r. T. 68. f. To Anandria. Am, Acad. Je pe 243- T. Irie B, Idem Cal, fuba= perta. GMEL. lbid. T. 67. f. 2. (*) Ik zeg, dat het door den Ridder aan ’t licht gegeven is, om dat die de Am. Academica uitgegeven heeft, waar in dit Vertoog ftaat3 maar deswegen moet men het niet op rekening ftellen van LINNAws, gelyk fommigen ten onrechte doen, Het tegendeel immers, daar van is, zo uit deeze als uit SY N GE N-E S I A, 631 van was, dat SieEsBEcK, door wien Lin- IVe _ Nus zo onbefcheiden over het Samenftel deren Sexen is aangetast geworden, dit Kruid als een Hoozp- bewys „ dat de bevrugting door ’% StuifmeelSTUXe niet tot de rypwording van *t Zaad vereifche Sense werde, bygebragt en ‘er daarom deezen naam aan gegeven hadt, Maar hy ís, in dat Vertoog , bondig wederlegd door den Smalander Heer TursEN , die aantoont, dat hetzelve zo wel T weeflagtige als Vrouwelyke Blommetjes heeft , en ‚ wanneer de Kelken geflooten blyven , dient zulks mooglyk. om de Vrugtmaakende deelen te befchutten voor de Koude: want men heeft bevonden, dat de Plant in een Pot gezet, op een warme plaats, den Kelk weezentlyk uit- breidt en eene geftraalde Bloem vertoont , even als zulks de Heer GMELIN in een ander Si berifch Plantje, ’t welk eene Verfcheidenheid van het gemelde fchynt te zyn, hadt waarge- Komen. (2) uit de meelle andere Verhandelingen in dat Werk’, blykbaar want daar wordt van den Ridder in de tweede Perfoon gefproken. Ook blykt het duidelyk genoeg uit den Styl dier Verhandelingen , dat LiNNmus dezelven niet opgefteld heeft, en in dat Vertoog was gezezd, dat men in de ge= « flooten Bleem ook Tongvlommerjes vondt, terwyl de Rid- der daar van zegt: in frigidioribus Caiyx claufus Flore flosa culofo « (Syft. Nat. Weg. XII) dat immers tegenûrys dig is Rr 4 ML, DEEL, Xe STUK» t 632 _ SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. _ {e) Hoefblad met een eenbloemigen Bloemfieel Apes a zonder Blikjes, de Bladen: nohaoatiedg P Hoorp- geland en ruig. STUE. 7. (3) Hoefblad met een eenbl. Bloemfteel 207 Tusfilaze tk | der Blikjes, de Bloem knikkende, de Bla= Getand, den Lierachtig frompe Ie. Nutans, Knikkend. In de Westindiën of Zuid- Amerika vallen deeze , waar van de eerfte Bladen als van Ô Havikskruid, de laatfte als van de Primula Ve: ris heeft , van onderen Wollig grys. De Bloem is paarfch. In deeze laatfte die knikkende Bloemen heeft , was de Bloemtfteel ongebla- derd ‚ in de andere gebladerd, isa. (4) Hoefblad met een eenbloemigen , byna Alp:she __naakten Bloemfteel, de Bladen Hartvormig rond Á BRO, Koens (5) Hoefblad met een eenn grt Gewoon, : Steng ] (:) Tusflago Scapo unifl. ebraQeato Ec, After in: Hieraci villafis foliis, PLum. Sp. to, Ie. don (3) Tusfilego Scapo unifl. ebr. &c. Leontodon Fol. Rad, Bec. BROWN, Pam. 310. Dens Leonis folio fubtus i incano. SLOAN. Fam. Hi fl. T. 150, fs z. After ne Veris folio, PLUZ. Sp. I4« Ie. 41. (4) Tusfilago Scapo unifioro fubnudo &c, H. Clif. 11e B Luzdb. 259, GOUAN Monsp. 4380 KRAM. Auftr. 2434 Tnsfil, Alp. rotundifol, glabra ct canesceis. C.‚ B, Pin. 157: Tusf. Alp. 1 ê 2, CLUs, Hit il. p, 113. Panne Ts 497 7 493. LOB. Je. 590, (5) Tusfilago Scapo uniforo imbricacp- Bec, Mar. Meds 39e SILNAG EN EE soregì 43 Steng, de Blädèn byna Hartvormig. Hoe- IV: kig met kleine ain Ter an Areno Hoorp- eha Hesteile het plee dat OP STUK. - de. Bergen in-de Zuidelyke en middeldeelen van Poiygeria: Baropa groeit „ en waar van Crusius één PL met Wollig gryze , één met gladde Bladen af- _ beeldt, van het gewoone, Hoefblad onzer Vele den en Akkeren, Het Alpifche heeft een Wore telend Stengetje „dat Bladen , en uit het midden der Bladen een byna naakten Bloemfteel fchiet , met eend paarfchachtige ongeftraalde Bloem. Het gewoone geeft eerst Bloemfteelen uic den Grond , die Schubswyze zyn bekleed, en deee ze verdwynende komen de Bladen te voorfchyn, die ook veel grooter zyn. ToOURNEFORT vertoont de Bloemen „die geel zyn en geftraald, op eene keurlyke manier. De Kelk beftaat uit een ry lange Blaadjes, tot een Cylinder fa= mengevoegd, waar eenigen aan den voet byko. men, gelyk in * Kruiskruid, Men noemt dit Kruid, dat zekerlyk de Tus. filago der Ouden. is, by de Grieken Beechion genaamd , ook Farfara en Ungula Caballina , - dat is Paardshoef ; 5 alzo de figuur der Bladen aaf 3oï, GORT. Belg, 239. KRAM. Auflre 248. OED. Dan. 59se Fl. Suec. 68c, 743. DALIB. Par, 256. GOUAN Mdousp. 439. R, Lugdb, 159. GMEL- Sib. II. p. 140 Tus'ilago vulgaris, C, B. Pin. 197. Tusfilago , Farfara. LOB: Ie, 599. Rr 5 Ie DEEL, X, STUKe Í 634 SAMENTBELIGE KRUIDEN, IV, daar heen wil, De Franfchen heeten-het Pas AFDEEL. d'4sne of Tacconet; de Engelfchen Coldfoot „de Hoorp-:Duicfchers Rosfhuff , Efelshuff , of Brandlet- STUK, ”tich. Den -eerften algemeenen naam heeft het ee pet van de Hoestftilleride en Borstverzagtende hoes very. danigheid 3 weshalve het in Borstdranken zeer dikwils wordt gekookt, Het Aftrekzel ‚ met heet Water , is ook niet ondienftig , en de Bladen wórden; als Tabak gerookt zynde „ voor Aams borftigheid van ouds aangepreezen. | VI. (6) Hoefblad met. een veelbloemigen Bloemfteel, Tusftae de Bloemen overhoeks „ geftraald, Japonica, Japanfch, p.rxvmr. De Heer KrrEinmor hadt aan den Hoog= Fig. ze Jecraar BURMA NNUS, van Jdva, een Exem. pláar gezonden van deeze zonderlinge Plant, met een driebloemigen Steel , waar toe evenwel het Doronicum met Hoefblads” Bladen van Prv- KENET » dat van ’* Chineefch Eiland Cheufan af: komftig was ; doch eenen eenbloemigen Steel hade met eene groote Blóem , door den laatstgemelden betrokken werdt. Ík bezit een aanzienlyke Plant van dit Gewas , waar van de Steel of Steng weezentlyk weelbloemig i is, en dus meer van die van PrLUKENET verfchilt: zie Fig. 2, PL LXVIIL. Hy is een Voet lang, en geeft ter halver hoogte reeds een zyd- Takje uit, vervol. Be ie gen (6) Tusfilag) [Scapo multifloro] Flor. alternis radiatise Pant. 113. Arnica Tusfilaginea, BuRM, Fl, Ind. 182. Doro- nicum Tusfilaginis folio, PLUK, „Amalth. 71. Te 390. fe 6. bec, BURM. | gende daar mede , overhoeks , tot aan den top, De meeften van die zyd- Takjes zyn éénbloe- Sr NC EEN E- ST: AS 635 IV, ÁFDEELs XXe migen dus vind ik ’er ten minfte tien Bloemen Hoorp=. ef Bloemknoppen aan. De Kelken beftaan uitST?E- Polygamia puntige. Blaadjes, van gelyke hoogte digt LEED zj perfrga. “elkander aan geplaatst en hebben aan den voet eenige rappige Puntjes. De Steng is boven be- kleed mert een Viltige Wolligheid , en heeft Lan. cetvormige Stoppeltjes ; van onderen is zy bloot; het Blad , daar van afgezonderd, heeft een byzonderen Steel, van meer dan een half Voet langte. Het is noch van boven, voch van onderen , Wollig, Niervormig rond, drie Duis men breed en aan den Omtrek een weinig uits gegulpt, met kleine punties , dat redelyk met de Afbeelding van PLUKENET ftrookt, veel beter dan de figuur van de Kelk en Bloem, (7) Hoef blad met een getopie Bloemtros en „Vit Tusfilage geftraalde Bloemen, frizida. Koud, (8) Hoefblad met een getopte Bloemtros en vur. Kd Kd id Á e seïnige naakte Vrouwelyke Blommetjes. —_ windiee- Mig. (o) (7) TusfilagaThyrfo faftigiato Bec, FL Lapp. 203. Fle Suec. 682, 744. Tusfil. Scapo imbricato, Flier. fpicatis Sc, GMEL. Sib. II. p‚ Iso. T. 70, Cacalia tomentcfa. C, B, Pix. 398. Prodr. 1o2. SCHEUCHZ, Alp. 130. T. 18. f. 1, (3) Twsfilago Thyrfo fast, &c. HL. Cliff. Fl. Saec. Bec. R. Lugdh. 159. Petaites minor, C, Be Pin. 197, Pet, fl, alba. ‚ CaM. Epit. 593. Ie DEEL: X, STUK» 636 _SAMENTEELIGE KRUIDEN) IV. _ (9) Hoefblad met een langwerpige Bloemtros BROER, en zeer veele naakte kousen Blomme= Hoorp= bes. sSTUKe ix. (10) Hoefblad met een Eyronde Bloemtros en hed weinige naakte Vreuwelyke Blommetjese _Bafterd, X. Niet vreemd is °t „ dat deeze Kruiden, die Eeefie, tot de zogenaamde Poddebladen of Dokkebladen behooren, in dit Geflagt door Linneus ge- fchikt zyn „ daar het gemeenfte van dezelven reeds. Tusfilago major heette by de Ouden. In * Hoogduitfch noemt men ’ Peflilenzwurtss alzo men den Wortel van dit Kruid, als tegen de Pest zeer dienftig heeft aangemerkt. Hy is fcherp en bitter Kruiderig , van eene verwar- mende, zweetdryvende hoedanigheid, en by de Landlieden veel in gebruik tegen Ziekten van hec Vee en den Hoest der Paarden, Hierom noemt men het Kruid, in ’ Hoogduifch , ook Rosfpap- pel. In Engeland wordt het Butterburri geheten en in ’t Franích Petafiteof Herbe aux Teigneux ; dewyl het poeijer van den Wortel allerley loo- pende Verzweetingen , fommig Schurft en Kraaue wagie , door opftrooijinge geneest, | In (o) Zusfilago Thysfo oblongo &c. Gorr. Belg. 235. Rô Lugdb. 159. Petalites major &c. DILL. Elth, 309, T. 230. f, 297. (zo) Tusfilago Thycfo ovato &cc, Mat. Bled, 390, GORT- Belg. 239. Re Lugdb. 159. Fl. Suec. 685, 746. DALIB, Pae ris. 256. Tasfilago major. CAM. Epit. sg2. Petafites maior zt vulgaris, Ce Be Pine 197e LOBe Joe Sora SOF EN TG PNIES STA 689 fn de Noordelyke en middelfte deelen van IV, ‘Botöpa ‚ als ook in Rusland en Siberie , komt EEEELS die Kruid, met de gemelde veranderingen , voor. Hoorpà In de-eerfte plaats heeft het de algemeene ei- STUK genfchap, in het Hoefblad wereldkundig, van Patek Bloemftengen te fchieten , terwyl de Bladen nog zeer klein zyn „ of beginnen uit te fpruiten. Ten anderen komen die overeen in de ontzag- lyke grootte der Bladen , welke van de grootften onzes Lands zyn. In de Haarlemmer - Hout } eri daar omftreeks , vindt men zodanige Planten , ook elders in ons Land groeijende , met Bla- den van twee of drie Voeten breed. Men onderfcheidtze van de Klisfen door de rondheid der Bladen, die byna Hartvormig zyn , aan den _ and met eenige punten , fomtyds hoekiger , gelyk in het Witbloemige, als ook in die Soort, welke den bynaam van Koud draagt ; boe ven groen , van onderen witachtig en zagt op gevoel. : Deeze Bladen, aan ftukken gefneeden zynde ‚ worden van het Vee, als het geen Gras „heeft, niet verfmaad, Het voornaame verfchil deezer vier Soorten beftaat in de Bloemen. Allen geeven zy ecn Bloemfteng ‚ van aanmetkelyke hoogte en dik- te, welke getrost is of geaaird , maar in fom- migen meer getopt of puntiger naar boven, in anderen ronder of ovaal. Dit maakt het eenige verfchil niet uit. De eerfte , die op de Bergen van Switzerland, Lapland en Siberie groeit, heeft volgens den Ridder de Bloemen geftraald „ En Il, DEEL, Xe STUK IV. ROI, Bra STUK, Overtolli ge Peel wyve- „je 638 SAMENTEELIGE Kruipen en GMEL!i beeldtze dus af , vindende id ééne Bloem veertig tweeflagtige en negen Vrou: welyke Tongblommetjes aan den omtrek, Har= LER, daarentegen, zegt; dat ‘er geen Geftraal- de Petafites in Switzerland grocije (*). Het ge- meene Hoefblad , dat hy ook onder, den Geflagt: naam van Petafites betrekt , wordt in deezen zekerlyk door hem uitgezonderd, Want in dat Geflagt Afdeelingen- gemaakt hebbende; waar van de eerfte alle Bloemen Tweeflagtig; de tweede : Vrouwelyke- Blommetjes aan den om- trek; de derde Geftraalde Bloemen hebben zou; ftelt hy de gewoone Petafites als een voorbeeld van heteerfte ‚ en de Tusfilago als van het laat fte voor s betrekkende tot de middelfte Afdee- ling het Witbloemige , het Bafterde en het Als pifche Hoefblad, voorgemeld. Voor het: Koude brengt hy eene Soort ter baan „ welke in het gemelde opzigt zou verfchillen, In de laatffe Soort , die paarfchachtige Bloemen heeft, zou de jonge Heer LINN&Us twee of drie Vrou- welyke witte Tongblommetjes hebben waarge= nomen. | SEN Eeet1o. Kruiskruid, Dit Geflzgt heeft Een maakten Stoel, een eenvoudig of ongeftamd Zaadkuifje: een Rol- ronden Kelk , met éen ondersKelkje , welkg Schubben aan ’tendals verfchroeid zyn, De (*) Radiatum Petafitem nos nullum habemus, Melv, inchvate Tom, 1. p. 6ze SL NG EN Es I A 639 De veertig of een-enveertig Soorten. van het-- IV» gelve zyn door den Ridder in vier Afdeelingen AEM gebragt ‚ naar dat zy de Bloemen of ongeftraald , Hoorp- of geftraald, met een omgeboogen of uitge-STUKe breiden Krans,en wel met Vindeelige of onvêr= deelde Bladen hebben. Dus ‚ Met ongeftraalde Bloemen. wigs Kruiskruid met naakte Bloetmens, de Steng Krin. omvattende gefcheurde Bladen en een OPge- racifolius, regie Kruidige-Steng, HE a Ín Noord - Amerika komt deeze voor, die een Jaarlyks Gewas is, in de Europifche Tuinen „Overgebragt „ dát zeer hoog groeit en Bladen heeft als die van ’ Haviks. of Mottenkruid , welke als met hoeken uitgefcheurd zyn. De Bloemen zyn bleek. met een zeer kort: Straal- kransje, (a) Kruiskruid met naakte Bloemen, Lierach- 1. tige ruige Bladen , de bovenften- Lancet.£ tdi vormig met Tanden, eh ud (3) Kruiskruid met naakte Bloemen, Lancet yors Per ficifta & ES, (1) Senecio Corollis nudis, Fol. amplexicaulibus &cc. sjef kblae Nat. XII, Gen. 953. Weg, XIlI. p. 629. Mant. 469. H. Cliff. 406. R. Lugdbh,163. Sp. 4, Sen. Americanus altisfimus, Blatt, £. Hieracii folio. HERM. Par, T, 216. PLUK. Phys. zizef. To (2) Senecio Cor. nud. Fol. Lyratis -hixtis Scc. Sen, visc. dn thiop. Fl. purp, BREYN. Cent. 139. Ts 67. BERG. Cap, 276. (3) Sentsio Cor, nud. Fol, Lance cc, «lume Acad. VI, Afro 63: 1. DEELé Xq STUKo Ö4o SAMENTEELIGE KruipiÉn,’ “IV. ÁFDEEL. KX, Hoorpe STUKe P'irzatus. Roedig. Xe Divarica use Gemikte “vormige onverdeelde Bladen, dië aan ders voel een de getand 27e (4) Kruiskruid met naakte Bloemen ,, Lieni ‚tige van onderen Wollige Bladen, eenbloe« mige Bloemfteelen en.Elsvormige Schubbens Aan de Kaap der Goede Hope zyn deeze drie gevonden, die allen ongeftraalde Bloemen hebben; in de eerfte paarfch, De laatfte heeft de Tekken ook Wollig en: Roedswyze , de Bioemfteeltjes Schubbig bezet met fpitfe Blaad- jes. BREYN beeldt de eerfte af; doch zonder de Lierachtige onder = Bladen. De bovenften zyn, gelyk uit myn Exemplaar met zyne Fi- _ guur overeenkomftig blykt , niet eenvoudig ge tand , maar Vinswyze gefchaard met Tandjes. (5) Kruiskruid met naakte Bloemen, de Bla. E den Lancetvormig getand en ruúw ; de ‚ —__t -Bloemtakjes. wyd gemikt. In China nam de Heer Ospecx deeze waar, die een opgeregte Steng hadt van anderhalf Voer hoogte. Men.noemtze. op Java Tjonge, laae tende het Sap, uit de Bladen gedrukt, tegen Oorpyn , in de Ooren druipen, | od ‚(a) Senecio Cor, nud, ‘Fol. Lyte fubtus tomentofis &ce Am. Acad. Vi. Afte 63. (5) Senecio Coroll: nudis , Fol, Lanceolatis adi nd Bece es Nat, Buku, ON Ree 180, , Pe, ° Lam 000 \ Sr N 8 EN E'S: Eke O4L €6) Kruiskruid met naakte Bloemen en eën by- , elVs ma naakte zeer lange Bloemfteng. | isen Hoorp: De Wortel van deeze, by Madrafs groeijen= STUK, VL. «de Soort, werdt aldaer Radix China genoemd Ent ‘cn was Kok van goede uitwerking bevonden, A/eudo- tot verzagting van de Borst, Dat het echter de - fend: echte Wortel van dien-naam niet zy , die van China een gedoornde Struik» Winde komt „ is blyke baar*. Nog valt 'er in de Westindiëneen Wor- *zie ons “tel, welken men Bafterd.China tytelt , ook sro „un, van deezen werfchillende +. Het Kruid heeft ser- inderdaad Wortelbladen als de Raapen, doch} ng veel kleiner ,„ en eenen, knobbeligen Wortel, Hetgroeit ook op Java en wordt ‘er Tigelkio ge- heten. £7) Kruiskruid met naakte Bloemen, Vinswys. vr. uitgehoekte „, de Steng omvattende Bladen Vulgaris. en verfpreide Bloemen, } ene Dit Kruid , den Ouden bekend , heeft den js La. £6) Senecio Cor. nud. Scapo {abnudo longisfimo. R, Lugdh, z64. Senecio Maderasp. Rapi felio, Fl. maximis &c. DILL» Elth. 345. T. 258. f. 535. Burm. FZ Ind, p‚ 120. (7) Senecio Cor, hud, Fok pihnato- finuacis &e, GORT. Belg. 2400 KRAMe Auf?r. 248. Fl, Suec. N, 650, 747. GOUAN Monsp. 439. RBR. Lugdb. 165, Senecio minor vu'garis. C‚ B. Pin. 131. TOURNE. Juff. 456. Tab. 260. Senecio f, Erigee sum minus. LOB. Je, 225, Efigeton minus. Doo, Pempt. 641. Ss k u. DEEL, Xe STUK, u iV. a ” Hoorb- STUKo Overtollige Veelw yve- Ye R 642 SAMENTEELIGE KRUIDEN. Latynfchen naam Senecio , met den Griekfchen Erigeron overeenkomftig , daar van bekomen, dat men byna altoos gryze Kopjes aan hetzelve ziet. Het groeit door geheel Europa, zo op woefte plaatfen , als op Akkers en in Tuinen, alwaar het een laftig Onkruid is , doordien het „ byna eer men ’er om denkt, zyn Pluizig Zaad verfpreidt, Het valt ook op Ysland. De Fran- fchen noemen het Senegon , de Engelfchen Groundfell , de Duitfchers Kreuiswurtz of Grundkraut, waar mede onze benaamingen van Kruiskruid en Grindkruid inftemmen. Dit Kruid komt, naar den Grond, wat groo= ter of wat kleiner voor, gelyk de meefte Plan. ten , doch valt gemeenlyk omtrent een Voet hoog. De geftalte is genoegzaam bekend, de« wyl men het aan ’t Pluimgedierte tot verfris- fching geeft. Het is verkoelende en eenigszins Zoutig van Smaak , wordende uitwendig met. vrugt in Pappen gelegd op hitzige Gezwellen , en op Wonden der Zenuwachtige deelen. Een Pap van het geroofte Kruid, op de Maag aan- gevoegd , zou braaking verwekt en daar door de Koorts genezen hebben. Het dient ook in Gorgeldranken voor Keelkwaalen en het Sap verdryft de Wormen , zo in Paarden als in Menfchen. Tegen de Stuipjes der Kinderen , die uit Buikpyn ontftaan, hebben fommigen het gebruikt. Het komt, voor ’ overige , in krag- ten byna met het Paardebloem - Kruid overeen ; en hierum vindt men ’ ook tegen Verftoppin- gen ar am en S Y_N G:E N E 5 Y a 648 ger in de Lever en andere Ongemakken,aan= _1v; ge / ÂFDEELs gepreezen (*). JEL, B. Met geftraalde Bloemen , de Straalkrans edt omgeflagen hebbende. whe Senecig (8) Kruiskruid met omgeboogen Bloemkrans ea b de Bladen ongefleeld en uitgehoekt 5; de mig. Kelken Kegelvormig , met de, kleine Schub- betjes gaaf. Co) Kruiskruid met omgeb. Bl. de Steng om- „IE __wattende uitgehoekte Bladen; de kleine de Kelkfchubbetjes geheel en gefchroeid, Uit Egypte zoude deeze beiden , die men als Zaayplanten in de Europifche Tuinen gehad heeft, afkomftig te zyn. De eerfte hadt zeer korte Straalblommetjes. (10) Kruiskruid met omgeb. Bl, de Stengome _x. Lividas wattende Lancetvorinisg getande Bladen ; de Loodkieu- kleine Kelkfchubbetjes zeer korten gaaf. tig. (x1) (*) Rurrv, Afar. Med, 132, 1 (8) Senecio Coroll. revalutis, Fol. fesfil, finuatis &c. HL, Ups. 261. Sen. Fol. pinn. dentic. El Cif. 406. Sen, Fol. fin, petiolatis &c. R. Laugdb. 165, Jacoba Algyptiae VAALLs 3720 (9) Senecio Cor. rev. Fol. amplexicaulibus &c. H. Ups, 263, Jacob. Egyptia flore minore. VAiLL, Jbid, (ro) Senecio Cor, rev. Fol. amplexic, Lanceol. dentatìs &c. Sen. Fol, finuatis, &c. R. Lugdh, 165 @ Ss 3 EE. DEEL, Xe STUKe 644 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. (xx) Kruiskruid met omgeboogen :Bloemkrans ; ar de Steng omvattende Bladen ; de Kelkfchube Hoorp- ben verfchroeid en gefcheurd, STUK. ix, __ Deeze beiden hadden haare afkomst uit Span= „Agio je. In de eerfte zyn de Bladen uitgehoekt, in Diesen de andere driekwabbig gefnipperd. Het zyn mee A8 de jaarlykfe Planten ; gelyk alle de volgende van deeze Afdeeling. zi. __ (12) Kruiskrnid met omgeb, Bl. de Bladen raes ____ Eymerig Vindeelig ; de Kelkfchubben los ; van langte als het Bloemkasje. Dit Stinkend Kruiskruid vindt men op Muu- ren, Daken, in de Steden en ten platten Lane de, als ook op Gebergten en aan de Zeekuften hier en daar , door geheel Europa, Hier komt het aan den Diemerdyk „ buiten de Stad, en elders op Moerasfige plaatfen: voor. In Switzer- land groeit het in Hakbosfchen , voornaamelyk op de Perken der Kolenbranderen., volgens Harrer. Het heeft een Steng, zegt hy „ van twee Ellen hoogte , die Takkig is, en Vettig ge- (ar) Senecio Cor. rev. Fol, amplexic, &c. He, Ups, 261, Jac. Hisp. minus laciniata, Pet. brevisfimis. VAILL. (12) Senecio Cor. rev. Fol, Pinnatifidis &c. GoRT. Belg. 240. KRAM. Auflr, 248. GOVAN Monsp. 439. Re, Juugdb. 164. N. 11. Senecio hirfutus viscidus graveolens, DILE. Elth. 347. T. 258. f. 336. Senecio incanus pinguis, C. B, Pin, 131. Jacobza prima Pannonica. CLUS Hifl, II. p. 12 Erigeron majus. Dop, Pempe, 641, Erig. tomentofum alte» zum. LOB. do. 2260 B'L.N'G E NES IB 648 gelyk de geheele Plant : de Bladen zyn met IV. halfvinnige Vinnetjes gevind; de Bloemen geel BDE met den Kelk ruig en de omgebogen Straal- Hoorne blommetjes drietandig, Dir LENIUSnamwaar,STUE dat op dorre plaatfen de Stengen maar één of BED anderhalven Voet; op vette Gronden meer dan een Elle hoog zyn. Hy is over deeze Plant zeer breedvoerig’, welke zig door de grootte , de wolligheid „ kleverigheid en den flank der Bla den, van het gewoone Kruiskruid onderfcheidt, Hy beweert, dat dezelve het Eerfte Kruiskruid van DopoNéus zy; ’t welk die Autheur ook ruig en zwaar van Reuk zegt te zyn; doch het Tweede Wollige Kruiskruid van Loper acht hy eer tot de volgende Soort te behooren. ’t Is niettemin een en de zelfde Afbeelding , gelyk hy zelf erkent. Ook verftaa ik niet, hoe de Bladen daar te breed aan ’t end kunnen zyn. Misfchien heeft hy het eerfte Erigeron van L o- BEL op ’t oog gehad, die zegt, dat men het veel in Brabant en by Doornik vinde, Zyn dit ook de Schaapenpootjes der Maastrichtenaa- ren 2 (*) (13) Kruiskruid met ie Bl. de Bladen Xu. Kin Senecio Sybe * waticss, (*) Gorr. Belg. p. 240. Eosfchig, (13) Senecio Cor. revol. Fol. pinnasifidis dentatis &cc, GouAN Mansp. 439. Senecio Fol, pinnatifidis dent. &c. Fl, Succ. 689, 748. DALIB, Par, 258. Senecio minor latiare folio Montanus. C. B. Pin. 131. DILL. Elth. f. 337. jxco= bea Sen, folio incano perennis. Raj Hif?. 285, HALL. Fen . T. 3 177 Ss À Il. DEEL. X. STUK $TUKe 646 SAMENTEJELIGE KRUIDEN. Vindeelig met. Tandjess de Steng opge vegt, getuild. | Zeer fraayis deeze by Rurrius afgebeeld, Overtoligedoor den Heer HarrrRr, die aanmerkt, dat Vreeluyve- JE Ray dit Onkruid ten onregte overblyvend Za poeme „ daar het een Jaarlykích Gewas ise Het groeit in Hakbosfchen der Noordelyke deelen van Europa, gelyk de Ridder zegt , niet alleen „ maar ook in Provence, Languedok en Duitfch- land. HALLER vermoedt , dat het een Bas. terd-Plant en als een middelflag tusfchen het Lymerig en Gewoone Kruiskruid, zou kunnen zyn. Meest verfchilt het door de kleinte zyner Bloemen, LiNNaus merkt aan, dat het in ‚Sweeden alleen voorkomt op den Grond van af- gebrande Bosfchen en gemeen is in Smaland „ daar het Lymerige Stinkende nog niet was waare genomen. Dit laatfte, zegt zyn Ed,, groeit te Stokholm en Gothenburg op de Straaten, De Wolligheid der Bladen onderfcheidt het Bos- fchige ook van het Gewoone zeer. XIV. (14) Kruiskruid met omgeb. Bl, de Bladen ij Lierachtig uitgehoekt ‚ flomp „ gefteeld :de ee ER Steng ruig. Van een Berg op Sicilie fchynt deeze den bye (z4) Senecio Cor. tevol. Fol. Eyratís , fnuatis &c, Jacobse, montana Sen, pallido parvo Flore. BARR. Je. 40h: p. 108Ee Jacobaa Nebrodenfis altera &c. RAy. Sapph. 179, ENG ENE, Saks iAs 647 bynaam te hebben, hoewel zy ook op de Py- Iv. reneen en in Spanje groeit. Zy heeft, volgens ten ALTSTROEMER,de geftalte van het Gemee- foorpe ne Kruiskruid , maar de Bladen zyn grooter ,STUK. ftomper , gulpswys’ uitgehoekt , onverdeeld ; la „de Steng zeer ruig, de Steeltjes Lymerig , de vakan Bloemen eenzaam ; de Kelkpuntjes niet ver- fchroeid, Die van RA y hadt een breede Bloem- krans en de Bladen gefcheurd, Zo komen zy ook voor inde Afbeelding van BARRELIER, by wien gezegd wordt, dat de Bloemen bleek en klein zyn „en dat ig Plant ftinkt, hebbende een onaangenaamen Salpeterigen Smaak, Cis) Kruiskruid met omgeb. Bl. de Steng _xv. omvattende Bladen, die Lancetvormig B flomp, getand zjn en onverdeeld, ‚ Zeegroens (16) Kruiskruid met omgeb. Bl. de Bladen _ xvr. Byrond „ gefteeld , getand , met Puiftige Rhode Bobbeltjes. _Deeze beiden zyn uit Egypte akan De eerfte, geheel ruigachtig Afchgraauw , heeft Bla- “den als het Hertshoorn- Kruid: de andere heeft de Bladen van onderen Bloedrood. Het is een Haai (xs) Senecio Cor. revol. Fol. amplezicaulibus &c. Re Lugdb, 164. Jacobza Mgyptia annua Coronopi folio glauco, VAILL. 1720. Jacobra Mgyptia &c. BOERH. Lagdb, 1. pos, C16) Senecio Cor. revol. Fol. ovatis Petiolatis dentatis pus culato« Varicofis. LiNN. Fil. Dec. IL, p. XT. 5. Ss 4 Ii. DEEL. Xe STUK. 648 SAMENTEEEIGE Kruipen HEA Haairig Plantje van een Handbreed hoog, uit ex. “Zaad in de Upfalfche Tuin geteeld , dat de. Hoorp- jonge Heer Linnmus heeft in Afbeelding STUK. gebragt en befchreeven. , Overtalkige En C. Met geftraalde Bloemen 5 de Straalkrans uitgebreid , en Vindeelige Bladen. XVII. (17) Kruiskruid met geftraalde Bloemen ; de Senecio Haftaras. Bladfleelen omvattende , de Bloemfteelen, kkn driemaal langer dan het Blad; de Bladen, Windeelig uitgehoekt. Met Stengetjes ‚doorgaans van anderhalf Voet hoogte , verfcheide uit Eénen Wortel voortkoe- mende , fchoot dit Kruid in de Elthamfche. Fuin op, hebbende Bladen byna als die van t Asplenium , met Piekswyze Vinnetjes. De- wyl het in de Zomer bloeit en in de open Lugt overblyft, oordeelde Dir LeEntus, dat het uit de Noordelyke deelen van Afrika afkomftig. zy. De Heer N.L, BurRMANNUS, niette. min, telt het onder de Kaapfe Planten. VIIIe C18) Kruiskruid met zeftr. Bl. de Bladfteelen, PA aan den Wortel gewold; de Bladen ge- draagends fchaard ; de Stengen geheel enkeld, met zydeling fe ongefteelde Bloemen. p BREYN 17) Senecio-Coroll, tad, Petiolis amplexi- Caulibus &c, Re Lagdbe164N. 10 Jacobxa Afra perennis &e. VArLL. 1720, (a8d Senecig Coroll. rad. Pet, Radigalibus lanatis ec, Ara, Acad. VI. Afr. 65. Jacob. Spicata Monomopatenfis. BREYNe Cent. Te 65. Moris. MI, 5.7. Te 18e £, 320 he SYNEENEsIA Ó4g BREYN meldt wel van een Haairige ruigte en Wolligheid , doch van geene Wortelbladen IV. Hei in deeze Plant, die van de Oostkust der Zuide- hof Iyke deelen van Afrika afkomftig was, ’t Schynt°TUKe dat zy ook aan de Kaap groeije. De Bloemen zyn Violet geftraald , waar door zy van de voor- gaande Soort, die de Straalkrans geel heeft, in de eerfte opflag onderfcheiden wordt. Ook heeft zy de Bloemen op een zorderlinge manier gee ° kelkt , hebbende de onder- Kelkjes als verdub- beld en in malkander geftoken. (19) Kruiskruid met geftr. Bl, de Bladen egaal Windeelig , zeer uitgebreid ‚met een vers dikten omgekromden rand, Een zeer fierlyke Plant , raet paarfch ge- ftraalde Bloemen, van de Kaap afkoinftig , maakt deeze in de Tuinen uit, Wat de onder - Kelk- jes aangaat , verfchilt zy ongemeen van de voor- gaande , alzo dezelven zeer klein zyn, Men vindtze Heefterig en grooter, dan de Kruidige Jaarlykfe , doch zo ’t fchynt daar van gefproo. ten, zo de Ridder oordeelt. (eo) (:9) Senscio Cor, rad. Fol, pinnatis equalbus êc, Go AN dMonsp. a4o. H. CHff. 406. Ups, 260. After Afr. annuus Senecionis folio dentatoe SEB. Jus, 5. p. 33. T, 22e f. re @, Jacobza Aft, Frutescens Fl. purpureo &c. VOLGE, Nora T. Pe 225: Re Zougdh. 164. N. 6. Ss 5 1, DEEL: X. STUK, Polyzamia Juperflun. KIK. Senecig elagans. Sierlyk, 650 SAMENTEELIGE Kruiven. IV. _ (ao) Kruiskruid met gefir. Bl, die langer dan ann. de Kelk zyn en onverdeeld; de Bladen Vin- Hoor deelig met de Slippen Liniaal en van el. STUK. kander afftandig. | XX. praal, Byzonders vind ik van deeze niet aangete- slordig. kend , dan dat zy mooglyk in de Zuidelyke dee. len van Europa groeije, DriLLEN tus hadt- ze ‚ Schriftelyk, Jacoba met gefnipperde Blae den, den Reuk van Reinevaren hebbende, ge- noemd. xxi. (er) Kruiskruid met gefir. Bl. Vindeelige ges En bande eenigermaate ruige Bladen en opge Raket- regie Siengen, bladig. xxir. _ (a2) Kruiskruid met gefer. Bl. de Bladen wee perd) derzyds Wollig , eenigermaate gevind en ftomp; de Bloemtros rondachtig. (23) (zo) Senecio Cor. rad. Calyce longtoribus integris, Fol. pinnatifidis , Laciniis Lanceolatis difantibus, H, Ups, 260, Jacobza laciniatis foliis , Tanaceti odore. Dier, MAsf, (21) Senecio Cor, rad, Fol, pinnatifidis &tc. Fl, Sec, IIe N. 750, Jacobza Scanorenfis. Jt. Scan, 225. Senecio Jacob. Selandica incana. LoB. liluflr. 76. Jacob. incana altera, C, B. Pin, 13e Jae incana repens. BARR. Je. 153, Ne 1035. (22) Senecio Cor. rad. Fol. utrinque tomentofis &c, GOUAN Monfp. 440, Chryfenthemum Alpinum primum, Crus. Hift. 1. p. 333. Pann. T. 566, Jacobza Alp. incana minor. BARR. Je. 262. BOCC, Muse Ie pe 20, T. 8 PLUK, Phys, Te. 3u. É. 6e S Y NGE NE $ I A. 6sr (23) Kruiskruid met geftr. Bl. de Bladen IV; Winswys’ veeldeelig ‚ Liniaal „kaal en fpits; ie aa met tweebloemige Bloemfteelen, _ Boorps STUKe Ik kan niet anders zien, of de twee laatften , xxur. die op de Gebergten van Ooftenryk , Swit- Pra zerland en de Pyreneen voorkomen , zyn doorfslis. | e veroome Haurer als Verfcheidenheden van het ge-bladig, meene St. Jakobs- Kruid aangemerkt, * welk in de verdeelingen zyner Bladen uitermaate fpeelt. Wat de eerfte aangaat , die Raketbladig is ge= bynaamd , deeze verliest , in de Tuinen gekweekt zynde , haare gryze Wolligheid , zegt LIN NEUS, LoBEL zegt, dat dezelve in Zeeland zeer gemeen is op de Velden , tusfchen Mid- delburg en Arnemuiden , zynde in allen deele wat grooter en zagter dan het gemeene St, Ja- ‘kobs Kruid. Zou het ook die Verfcheidenheid kunnen zyn , waar van de Heer DE GOR TER fpreekt (*). ToURNEFORT evenwel „die het gemeene St. Jakobs Kruid, met Bladen als van de (23) Senecio Cot. rad. Fol, pinnate» multifidis Linearibus &c. GOUAN Monfp. 440. TACQ. Wind, 288, Senecio foliis decompofitis, GUETT. Stamp. 260, Chryfauth. Alp, 2. CLUS, Hift. i. p. 333. Pann. T, p. 567. PLUK. Alm. 194 (*) Flor. Belg. p. 241. Hoewel ik niet zie , dat Borr- HAAVE anders dan het Gemeene opgeeft , betrekkende daar toe, ten onregté , het Erigerum majus, Dop. welk het Stin= kende Kruiskruid is , hier voor befchreeven, en het zelfde Kruid nog eens voorftellende onder den naam van Jacabaa, « p. 99- 632 -SÁMÉNTEELIGE KRUIDEN, IV. de Rakëtté gefnipperd „ omftandig befchryft > ke ae kon naauwlyks gelooven, dat hetzelve geen by- Hoorp- zondere Soort zou zyn (*®). XXIV, -“(24) Kruiskruid met geftr. Bl. alle Bladen de dubbeld Liniaal gevind en gebuilde Bloem: | dal. freelen hebbende. In de Jaatfte Averoonbladige_ zyn alleenlyk de W, ortéll bladen dubbeld, de Stengbladen en- keld Vindeelig : de Bloemtteeltjes ruigachtig , drie of vier in getal, dikwils tweebloemig, Dus verfchilt dan dear van deeze Noord - Amerikaan- fche , die zo wel de Steng-als- Wortelbladen dub- beld, en de bovenften alleen enkeld Vindeelig Heet De Bloemtuil is getopt en geel , met ros- achtige Kelken. HE … (as) Kruiskruid met gefir. Bl. de Bladen St. Jakobs Vinswyze Lierachtig, de Slippen in Slip= run „jes verdeeld: de Steng overend flaande. Door geheel Europa komt in Velden en Bos- fchen , (*) Herbar. env, “Páris. pe 277= (24) Senecio Cor, tad. Fol. omnibus bake Linearía bus, Pedunc. Corymbofis, Jecobaa egirl foliis Mariae na, PLUK. Mant, 107, (25) Senecio Cot. rad, Fol. pinnatoe md: Lacinüis laci= nulatis, Caule ereêto. GorT, Belg. 240. KRAM. Auffr, 249. Fl, Suec. 688, 751. DALIB. Paris 257. GOUAN Mdon/pe 440, R. Zugdh. 1640 N, 7« Jacobza vulg. laciniata. C. B. Pina 121. Jecobaa. Dop. Pempt. 642. Jacobea, Senecio & Herba St. Jacobi. LoB. le. 227, B, Jacoba vulgaris Flore nudo. Raj dAngl, IL. 22e € SY .N-GE.N-E 8 I A 653 fchen , doch meest op vogtige Weidlanden, dit 1Vs_ __ Kruid voor, dat, ik weet niet om welke reden, AGN by de Duitfchers den naam van St. Facobs- Hoorb- Kruid, of St. Jakobs Bloemen gekreegen heeft, STUÉ- dat in de meefte Taalen is overgegaan, De En- rans gelfchen „ evenwel , noemen het , wegens de gefnipperde Bladen, Ragwort. Alom komt het met geftraalde Bloemen voor, doch op Zandi- ge plaatfen der Nederlanden doorgaans onge- ftraald, zegt LiNNaus, In Sweeden zyn de Bloemen altyd geftraald, en in Switzerland ko- men zy zeldzaam zonder Straalblommetjes voor, wier getal omtrent een dozyn is , geel , aan ’ end drietandig, zo HAurer aanmerkt. Ik heb het, in onze Weiden, altoos geftraald ge- vonden, De Steng wordt wel een Elle hoog ; doch blyft ook laager. De Bladen zyn van bo- ven groen en glad, van onderen wat Wollig en door verfcheide fnipperingen op byzondere ma= nieren verdeeld, zo dat zy nu eens naat die van Radyzen, fomtyds naar die van Rakette of ook van Byvoet eenigszins gelyken, en, dewy! zy ook wel grysachtig voorkomen „ zo vindt men het Kruid weleens Artemifia alba, in ’t Frapích Armoife blanche , by de Kruidkundigen gety« teld. Dit Kruid is bitter ô eld en eenigszins famentrekkende van Smaak , doch heeft geen byzonderen Reuk. Satimigen hebben het tegen Keelziekten , de Roos, en Buikloop , aangepree- zen. In Sweeden wordt 'er mede groen geverwd; maar EE, DEEL. Zo SKUKe IV. ArFDEELe XX, Hooro® STUKe XXVI Senecio LÄUTCHSe Goud. kleurige Ô54a _SAMENTEELIGE KrRurpen, maar dit is een Kleur, die in de Zon geen ftand houdt, (26) Kruiskruid met gefdr. Bl. en gekartelde Bladen „de onderften Hartvormig gefteeld , de bovenften Lierachtig Vindeelig. Op vogtige belommerde plaatfen, in Virgie nie en Karolina, groeit deeze, die naar het gee woone St. Jakobs Kruid veel gelykt. De Bloe= men zyn Goudkleurig , de Bladen wat Wollig, Het heeft een kleinen bruin rooden Wortel , van eenen aangenaamen Reuk, XXVII. (27) Kruiskruid met geftr. Bl. , de Bladen Umbel. batus. Liniaal Vindeelig met Tandjes; de Slippen Gekroonde wer van elkander. Ik heb de bepaaling niet beter te regt kunnen brengen van dit Kaapfe Kruid , dat Berra us onder den naam van Draadbladig voorftelt. Lin- Nus zegt, dat het een Steng van twee Voeten heeft; de Bladen Liniaal, eenigermaate gevind „ met de Vinnen ver van elkander „ Liniaal en lang, de Bloemen paatfch geftraald, Berorus geeft (26) Senecio Cor. rad, Fol. crenatis 8&c. GRON. Virg. IIe 346, Jacoba Virginiana Fol. imis Alliarie &c, MORis. £2/?, HI. ps dro. RAj- Suppl. 180, (27) Senecio Cor. radiantibus Linearibus, Fol, pinnata= denticulatiss Laciniis diftantibus. Mant, 470, Senecio Fili« Folius, BERG. Cap‚ 278. Jacobza ZEthiopica anguftis et pres Jongis foliis &c. PLUK: ddante 107. Te 42Ie £, 5. non-bouär SY NGENE Ss TI A 655 geeft 'er Bladen aan , die Liniaal-Elsvormig 1V4 Zyn, meer dan drie Duimen lang, glad, onge- ADEL fteeld, digt aan elkander, de bovenften yler en Hoorpa aan den voet getand. De Pluim, zegt hy , be- STUE- ftaat uit ongevaar negen groote Bloeulen s miet jupe, Elsvormige Blikjes , over de Steeltjes verfpreid , die naar boven langs hoe korter worden. De Bloem is in ’ midden geel , met paarfche Straao les, Ik heb een Exemplaar , dat , wat het Bloem- kroontje aanbelangt, wel tot deeze Soort fchynt te behooren , doch mooglyk van beiden zo veel verfchile, als deeze twee van elkander (*). D. Met geftraalde Bloemen, de Straalkrans uitgebreid ‚de Bladen onverdeeld hebbende, (28) Kruiskruid agp geftr. Bl. de Bladen Li- Xxvm. niaal effenrandig , de Bloemtuil eeniger- Liefdes maate gefchubd; de Steng Kruidig. Ae 4 In Spanje en Italie groeit deeze Soort , die naar het Vlafchkruid gelykt. Zy heeft de Steng een Elle hoog, rond en Houtig , zegt BA umie NUS, met Takjes gearmd , wier toppen geele Bloe- C*) Met deeze Soort zou ook die Kaapfe uit den Leiden Akademie=Tuin ‚ welke MEERBURG , onder den bynaam van Chryfocoma, op zvne Pl. XEXIX, af beeldt, kunnen ftrooe ken, indien dezelve geen ongeftraalde Bloemen had, (28) Senecio Cor. rad, Fol, Linear. integerrimis &c. H, Cliff. 410. Linarie Aurez affinis, C, B. Pina 213, Prodr, 207, Jacobza Linifolia Hisp, 8&c Italica. BOGG. A4use II. pe Go, Te 49. BARR. Ic, 302, Ne 97 1. DEEL: Xe STUKa 5586 _ SAMENTEELIGE KrUrDens … IV» Bloemen, als die van ’c Kruiskruid , draagen 3 ADEL de Bladen zyn lang en fmal , als die van ’ Boorn. Groote Kali, De Afbeelding van BARRE- STER rar heeft maar weinige Bloemen op een Sten- Overtolsge EN Veeiwyve- gtje. -e Heer N. L. BURMANNUS telt Eh deeze Soort onder de Kaapfe Planten. Ik heb er zodanig eene, die vry veel gelykt, met den Wortel daar aan, ongevaar een Voet hoogs draagende ook maar drie of vier Bloemen op een Stengetje, doch dezelven zyn ongeftraald, xxx. (20) Kruiekruid mét geftr. Bl, de Bladen De- Senecio Paludofus. genvormig ‚ Jbîts Zaagtandig , van ondé= 5 Moerase ren eenigermaate ruig » met een geftrekte IJs k SiEng. In Moerasfen aan de Zeekust van Sweeden , als ook in onze Provinciën en elders wordt dit Kruid gevonden , dat in Rusland en Siberie vry gemeen is. Men vindt het in Rietbosfchen en vogtige Weiden in Switzerland, meteen Steng van twee tot vyf Voeten hoog „ niet Takkig, {aar aan ’t end met Bloemen gekroond , van twee Duimen breedte , door de langte der Tongblommetjes , die aan de tippen ingefnee- (a den (29) Senecio Cor, rad. Fol. Enfiformibus acute ferratis &cca Gorr. Belg. 241, Fl. Suec. Ile N. 752e Senecio Fol. integris fcrratis. GUETT. Stamp. z. pe 559. Jacoba Fol, longis inte= gris &ce MoRrrs, Hit, III. S. 7e Te 19. f. 22. Conyza pan luftris ferratifolia. C. B. Pin, 266. B, Solidago Paluftris ale tisfima incana tomentofà. Amu. Rath, 220, GMEL, Sit. IK De 162 bn mtr B si ri 657 den zyn. De Bladen heeft het zeer lang en IV: Smal, Lancetvormig en {pits getänd, OE OOFD= (qo) Kruiskruid met geftr. Bl. agt in gets UEs de Bladen Lanceivormig » dubbeld getand, xxx. van onderen Pluizig; de Steng takkig. en Woùdige (31) Kruiskruid met geför. Bl, die een Tub xxx. maaken; de Bladen Lancetvormig Zaag. Serra P C4S,. hd tandig ‚ eenigermaate glad, Sorte ; rd C 32). Kruiskruid met geftr. Bl. die een Tuil. xxxtt. Orik. maaken; de Bladen byna afloopende , kaal, wand. Lancetvormig met kleine Tandjes; de bo- RED „venften allengs verkleinende. Deeze drie , welke men in de Boëfcher det Gebergten van de middelfte en Zuidelyke dee- Jen van Europa hier en daar aantreft, gelyken raar elkander veel, Zy loopen uit op dat Kruid , Us 3 Welk (30) Senecio Cor. rad, FÒl. Larteoldtis biferracis &c. 'GOVAN MMonfp. 441. Jacobza Nemorenúis êzc, Rupp, Jen, 4e, Solidago Fol, Lanceolatis ferratis Ec, GMEL. Sij. IIe Pp. 165, (31} Seneeio Cor, rad, Flor. Corymbofis , Fol, Lanceolatis férratis &cc. H‚, Ups, GOUAN Mon/p. R. Lugdo, 163. So!idze zo Sarracenica. Dop. Pempt, Í41, Virga Aurea angzuftif. fere rata, C. B. Pin. 268. (32) Senecio Cor, rad. Flor. Cor. Fol. (ubdêcurr, 8fc. JAQG. Wind. 155e GOUAN Monfp. 440. Solidago Caule fimplici &c, Ml. Clif.-410. Virga Aurea major, f. Doria, C. B. Pin, 268, confex. Doria Orientalis Limonii folio, DiLk, Elif, T, KOS: £ 125. Et Fie DEEL X. STUK 657 _SAMENTEELIGE Krurbem „IV. welk men Heidenfch Wondkruid plagt te noes Aan meu of Doria, als Guldenkruid , wegens de Hoorp- Ongemeene kragten , die in Wondheeling aan STUK. zelve toegefchreeven werden. Het wordt Oes ook wel onder de Gulden Roeden geteld, wet zy. gers zyne geele geruilde Bloemen , die op ’ end der ‘Fakken vergaard en gantfch niet groot zyn, Het maakt een Steng van meer dan eens Mans langte hoog, met Zaagtandige Bladen van eene Lancetvormige figuur, die in het Sar« rafynfche breeder en grooter zyn, en dus bly- ven tot aan de ‘Tros, daar zy in delaatfte Soort aanmerkelyk verkleinen. De Heet BURMAN betrekt deeze , in ’t byzonder de Ooflerfche of Levantfche Doria met Liömoenkruids- Bladen ; van DrirLENztus, tot de Kaapfe Planten. xexur. (33) Kruiskruid met geftr. Bl. de Steng on- Senecio be verdeeld byna eenbloemig 5 de Bladen ge- eN heel en Zaagtandig: de Wortelbladen Ey- mig. rond, van onderen ruig. Dit (33) Senscio Cor. tad. Caule indivMo {ub -unifloro &c. GOVAN Jdonsp, 44I, GER. Provs 196. Te 7. Solidago Dos ronicum Sp. Plant. 1. p. 830. Doronicum Fol. Lanceolatis &c. R. Lagdb. 160. Doron. Auftr. primum, Crus. Panne 5:19. T. 518, B, Dor. Fol, oblonga » Eanceolatis. ferratis. MONN. Dor. integro & crasfo Hieracii folio. MAGN. JZonspe 295. gy, Dor. Fol. Lanceol, dentic. &c. Re Ziugdh. 160, Dore Helv, incanura. C. B. Pin. 185. Prodr. 97e d, Tusfilago Alpe Pol. oblongo, C. B. Pin, 197, Prodra Jor. % Virga AUISA smontana ferrata magno Flore, C, B. Pius 263. Ee Ne ERE Ss id ósò Dit, in geftalte zeer van de overige Soorten 1%, verfchillend en ndder aan het Havikskruid of “PDErEe aan de Afters komend Plantjes dat zyne Groei- Hoorns plaats insgelyks op de Europifche Alpen heeft, SUE is thdns „ wegens het ondet- Kelkje ; door den Ps We Ridder hier thuis gebragt. Het heeft de Blae den ; nu ronder dai langwerpiget ; dikker, dunner ; kaal of ruigs Dit maakt de gedagte Verfcheidenheden uit , welken de Heer Jäc- QUIN op de Ooftenrykfe Bergen altemaal ge- zien heeft, doch die de Heer Harten in % hoofdzaaklyke niet allen overeenkomftig oor« deelt (*). Hy fpreekt ’er dus vans | ss De Wortel, een dikke knobbel met Vezes ‚ lens fchiet een enkelde Steng, van een Voet +, of een Elle hoog 5 ftevig, Wollig; doorgaans $, eenbloemig, doch fomtyds ook van twee tot > zes Bloemen draagende. De Bladen by den 3, Grond zyn gefteeld, fomtyds byna rond ; » gelyk op de Bergen van Walliferlands ovaal ss of Lancetvormig; altoos dik en Zaagtandig ; „, uit den, aart Wollig ; doch fomtyds ook van j, boven of aan beide zyden kaal, aan ‘de Steng s‚ Ímaller en ongefteeld. De Bloem is zeer 4, groot ; hoog Oranje , met den Kelk meer »> uitgebreid en breede reepjes aan den voet 3 ‚> die Lancetvormig zya ; zo dat het de Soli= > da ‚(#9 Varietates progresfivas > Ó ad és, vidit D. Jacqui , at omnes hegat convenite D. HALLER. Syfi, Nat. Vig. X!'le PB. 63%e \ | PLD u je DisL. Xe STÜKe IV. ÄFDEEL. 660 SAMENTEELIGE Kautpéns ‚ dago naby komt, Ik heb het glad gezien ex ‚ Wollig. Het heeft veele bfeede drietandige Boord “SCForbloniiedes ). STUK. XXXY. (35) Kruiskruid met geftr. Bl. de Bladen ON langwerpig , van boven kaal, met Doors Levant. nige Tandjes ver van elkander; en eene Kruidige Steng. Dit Kruiskruid „dat in de Levant zyne Groeis plaats fchynt te hebben , komt in geftalte over= een met het Siyfbladige , zegt LiNNZUsS; doch is ín allen deele veel bekrompener. Kan Ik heb dat Kaapfe Kruiskruid, benevens de aapích, vier overigen van dit Geflagt als Heefterig zyn- de, reeds te vooren befchreeven , en tevens de Afbeelding van een Spatelbladig , uit myne Ver= zameling , medegedeeld (tf). Ook heb ik van de vier nieuwe Soorten van den Hoogleeraar BURMANNUs gewag gemaakt, onder welken eene C*) Helv. inchoat. I. p‚ 29. (35) Senecio Gor. rad. Fol, oblongis remote deätatis &cca Solidago sfatidis folip. RAy. Suppl. 177. Ne 46, 58? Jacos bea Sicula, Caule rigido Ramofo &c- RAj. Suppl. 178. Ne 49 ? Hieracium Mont, Conyze f. Dentariz folio. Bocce mic. (f) II. D, VI. Stuk , bladz. 99, Pr. XXKII Ik heb hers zelve Spatelbladig genoemd, om dat de Bladen, aan ’t end breeder , agterwaards verfinallen , en zy verdienen weezente lyk dien naam , volgens de Phil. Bot. T. 3. É. 1o9 , hoewel menze ook Wigvormig zou kunnen heeten. In de twee laat= fie Soorten, N. 30 , 40 ‚ wier Bladen de Ridder Spatelvor- mig noemt, kan ik de oyereenkomst met de gezegde be= paaling niet vinden. ES TING ENIS TANK GOF Bene vóorkomt, die zyn Ed, Lancetvormig ty-, IV. telt. Ik bezit thans een Tak van de Kaap, met vx de Bladen van die gedaante , doch anders ftroo- Hoorps kende met de andere van my afgebeeld; inzon-°TVEe derheid wat de Tanden aangaat, die alleen in dein uiterfte helft „„wederzyds vier of vyf, nevens de ‘fpicle punt, wyd van elkander voorkomen , ter- wyl de Bladen byna gefteeld zyn, ftevig zon. der eenige Wolligheid, De langte der groorften is ruim twee, de breedte in ’% midden een half Duim. Zy verfmallen naar beide enden. Aan den top verdeelt zig, de Steng overhoeks in Tak» jes, die met elkander een Bloemtuil maaken , byna waterpas van boven. Dus is dan dit Kruid , waar van gezegde Heer twintig Kaapfe Soorten opgeeft, aan de Kaap veele veranderingen onderhevig. Verfchei- de Soorten van hetzelve vallen ook in Egypte , gelyk wy gezien hebben, De Ridder geeft van daar nog de volgende op, onder dep bynaam van Arabifjch, naamelyk Car) Kruiskruid met naakte Bloemen en byna xr. dubheld gevinde gefteelde effene Bladen, as Arabifche Dit, zegt zyn Ed., heeft de geftalte van het St. Jakobs Kruid , de Steng anderhalven Voet hoog en effen: Bladen byna als van de Water- Raket en veelbloemige Steeltjes , met Bloemen ge- (ar Senecio Cors Hudis , Fol. fubbipianatis. petiolatis lee yibus. Mant. I1ge- Tes 3 II, DEEL. X, STUKi jk 652 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV, gelyk die van het gemeene Kruiskruid „ doch met de Kelkpuntjes nict verfchroeid hebbend! In Dn de Upfalfche Akademie- in was het waaren TUE, nomen. | zrit. (42) Kruiskruid met Lancetvormig Eyronde; Senecig zieden dikke, gladde, gekartelde Bladen en een Heefterig, getilde Bloempluim. De Heer ForsKAOHL vondt , op de Ber. gen van Arabie, behalve een Zierbladige Soort met geftraalde Bloemen, een Soort, welke hy Hadienfis no&mde. Deeze was een verfpreïde Heefter van drie Ellen hoogte , met flappe op- ftaande Stengen en overhoekfe Bladen „ dftie Duimen lang , fommigen getand , fommigen efs fenrandig. De Steelen hit de boven-Oxelen maakten met elkander een T'uil , van kleine Bloemfteeltjes met korte Schubbetjes. De Kelk hadt een agttendig Eeltig onder - Kelkje , aan den voet, bevattende veertien tweeflagtige en . vyf Vroutrelyke adhd 7: be geel ven Kleur, A s PER Sterrebloem .- - De Kenmerken van dit Geflagt, dat dk een paakten Stoel en ongeftamd Zaadkuifje heeft, beftaan in een gefchubden Kelk , wiens onder- fte Schuhben ent zyn » of van de anderen afs (42) Senecio Foliis Lamceolato -Ovaris fs rasfis glabris s denticulatis , Pantculâ Corymbgfâ, Flor, Zzype, Arab. Pe za à 6 LN CENE s TA 668 afwyken , waar door het van de voorige, als 1V. ook dat het meer dan tien Straalen heeft, waar hie ne door het van * volgende Geflagt verfchilt, Hoorp- De Heeftcrigen reeds befchreeven hebben-°TUEe de*, welke allen Kaapíe zyn , zo komen hier * ir. De VLSTU eerst in aanmerking | hade Enz. B. Kruidige met geheele Bladen en naakte _ Bloemfteelen, N) Sterrebloem met byna Draadachtige Door: de nig kanthaaïrige Bladen , naakte Bloem- zenetluss fleelen en half Kogelronde gelijke Kelken. « Tegen. Dit is ook een Kaaps Plantje van een Span hoog , zeer Takkig , met zeer fmalle , ftyve, korte ruuwe Blaadjes en lange naakte end- Steeltjes hebbende de Straalblommetjes blaauw en kort , het midden geel. Men vindt de Bloemen by die van de Kamille, de Bladen by die van den Tamarifch wet betberens (6) Sterrebloem met Spatelvormige -flekelige , Hsk Bladen , de Wortelbladen ftomp ; de Steng Alpich, geheel enkeld en eenbloemig. 58 Op (5) Afler Fol. fubfiliformibus acqleato-ciliatis &cc, Am, Acad. NS. Af. 67e Mant.-471. After parvus Ethicpicus Chae E meameli floribus &c, PLUK, «Ali. 56. T. 271, F. 4e (6) Afler-Fol. Lanceolatis hirtis Stc, -GOUAN Jfonsp. 442. After montanus Eoerulens. C‚ Be Pin, 267. After 7, Auftria- cus. Crus. Flif?. 1. p. 15.8, After Atticus Alpinus alter, GC, B. Pin. 267. 4, After haken Aut, coeruleus &c. C. B. die el Pée EE, DEEL: X. STUK, COf SAMWENTEREIGE Krurbeú. EV, Op de Gebergten van Ooftenryk, Switzers ve, land en der Zuidelyke deelen van Furopa;, valt Hsorp- dit blaauwe Sterrebloem , naauwlyks een Hand- TUE _beeed-hoogPIAÈE twee, zelden drie Stengblaad- Overtollige . G Hi h F Vielwyvêr jes volgens Govan, die het zelfs maar twee IJj- Duim hoog gezien hadt. HALLER nam het een Span hoog waar. B (7) Sterrebloem met Lancetvormige , geader- zjier ide ricass” de , ruwwe Bladen, aan ’t end. Zaagtan- Eenden dig , de Stengen geftreept $ de Bloemflee- den Wrollig. De hoogte van deeze, die. in de Ooftelyke deelen van ,Siberie , tusfchen de Jenifea. en KR aentehatls ; overal groeit , is tusfchen een Voet en een Elle, zo de Heer GMELIN aantekent, Hy merkt aan; dat de Bladen van deeze die twee zydribben der gemeene blaauwe Afters niet hebben , maar. in_ tegendeel fterk geaderd zyn. Uit zyne “Afbeelding blykt, dat dezelven dikwils tot by den voet” NG zyn. es EAD SION DD € ADE \ vit, 408) Sterrebloem met ‘Lanceivormige “Penran- Tripolian. _Zoutwàâe dige LS1Ës Ps „Bin. 267. Prodr, 124. After Atticus Ee Crûs. Penn. FE. Re 533 p 7) After Fol. Lamceolatis Venofis stele 8ec, After Fol. evatis oblongis &er GMÈL:-Sib, U. pe186,T, 30. fer1o. 9 (2) Apler Fol, Lanceolatis integerrimis &c. GORT. Belg. „agt. GOUAN Mgnsp: 442e Re Lugdh. 168. GMELe Sik, Ik ‚pe 137 T. 80. f. zo Tripolium majus cceruleum. C. B. Piss 267. nekaline, Dop. Pempi, 329, LQB-d6 398 SY N CEN EB S'I A sed “dige Vleezige gladde Bladen, ongelyke IV, Takken en getuilde Bloemen, nd Hoorpe Dat dit Kruid niet zo zeer den Zeekant als srux, wel het zoute Water beminne, blyke, dewyl Polyganià men ’t ook aan,de Zout Meiren „in ’t midden {2/48, van Afie , overvloedig aantreft. Hier te Lande groeit het veel aan de kanten der brakke Wa: teren ‚ Slooten , Graften, en zelfs op Balken die leng in *t Water gelegen hebben. Men vinde het byna altoos met blaauwe , doch ook met witte Bloemen , in ’t midden geel, Na ’t bloeie jen geeft het veel Pluizig Zaad, dat door den ‚Wind alom verftuift. De hoogte is van één tot twee Ellen, naar de Groeciplaats, (9) Sterrebloem met Lanceivormige flompe, sx: ruuwe, drieribbige onverdeelde Bladen; de EA „ ___Bloemfleelen byna naakt en getuild ; de Blaauw, Kelkfchubben ftomp, In de Tuinen maakt deeze, die wild voor- komt op de Heuvels der Zuidelyke deelen van „Europa-en in ’t Ooftenrykfe , eene fraaije over- blyvende Bloemplant uit „ welke den naam voert van ares of Rolm After of Sterre- bil kruid. 65) „After Fol. Lanceolatis obtufis- fcabris &c. GOUAN Jonsp. 442. KRAM, Auflr. 250, R. Lugdb, 169. After Artin „scus eoeruleus“vulg. C‚ Bs Pin. 267, After Atticus. Don, Pempt, 266. After Italorum. LOB. Zee 349e-Aftex Atticns voerulcus eige TOURNE,. Juf. p. 43 1e | jn Tt s \ EL ! ZELa Ze STUIs 666 SAMENTEELIGE Krurprws IV, Zruid, „De Franfchen noemen het Etoilée , de wai ek Duitíchers Megerkraut en Bruchkraut, ’t welk Hoorp- op den Latynfchen naam Bubonaria of Ingui- STUK _ galis zal zien, Men heeft ’er, naamelyk , veel pd werks van gemaakt tegen Liefchgezwellen. In Je Siberie is dit Kruid ook niet ongemeen. De Heer HArrLeER nam hetzelve in Switzerland waar, met een Steng van drie Voeten hoogte, ftevig en ruig, de onderfte Bladen gefteeld , de bovenften ongefteeld hebbende , de Bloemen Kroontjeswyze ; blaauw van Kleur en het Zaad- pluis ros of roodachtig. Zy fchynt naar den Amellus van VirerLrus te gelyken , zo Crus1us oordeelt $ waar van de dect is ontleend (*). (ro) Sterrebloem met wyd gemikte Takken ; Xe ‘Afler divae en Eyronde Zaagtandige Bladen : die by EK de Bloemen geta 3 le te s Olie gemikee wattende. “ Een Virginifche After van deezen aart met witte Bloemen , in ’t midden geel, hebbende - een zwakke Steng ; doch overblyvende , maakt deeze Soort uit. C. Kruis T 9) EÉ etiam Flos in Pratis, cui nomen R Amello. nd âv. p-'zor (zo) After Ramis divaricatis Bec, GRON. Wing. II. pe 1232 After Americanus harifolius albus dze. PLUK. Mime 56, 5 F9. fs Ee Br KCNN E STM 667 C, Kruidige met geheele Bladen en Schubbi- IV. ÂFDEEL, ge Bloemfíteelen, XK. ss „_ Hoorp- Caz) Sterrebloem met Liniaale effenrandigesrux. Jcheef flaande fpitfe Bladen, die aan den xr. rand ruuw zjn en byna naakte Bloem- S5r gn Jieelen, sale _ In Noords Amerika groeit deeze Soort, die de Stengeen Voet hoog , Takkig en ftevig heeft , met Liniaal- Lancetvormige Bladen , welke op= “‘waards omgeboogen zyn. Het heeft cen getopte Bloemtuil en Eyronde Kelken , welke digt ge- fchubd zyn; terwyl de Bloemftraal agtbladig is en Violet, in ’t midden groen (*). (12) Sterrebloem met Liniaale effenrandige pIE Bladen, een gepluimde Steng , de Bloemen en ruwelligs endelings, 13) Sterrebloem vei Linidale effenrandi-_ xr. ricoides. ‚ Heyach- tige (xx) Afler Fol. Linearibus integerrimis obliquatis &c, Alant. 14, 517 __(*) Men zou zeggen , hoe komt dan deeze Soort hier 2 Want dit Gellage moet een Kelk hebben met de buitenfte Schubben uitgebreid en meer dan tien Straalblommerjes ; beiden hier regt ftrydig! Waarom niet in het volgende, dat ge Kelkfchubben geflooten heeft & (12) Afler Fol. Linearibus integerr, &c. Hi. Cliff. 408. Rs Lugdb. 167. GRON. Virg. II. p. 123. After Nove Angliz, Linaie foliis. Herm, Par. T. p‚ os, After Amer, multifls ‘Bte, PLUK. T. 79, £. 6. 2) After Fol, Lin, intege &c, After „Caule paniculato» & Il, DEEL, X, STUSp 4 ! 668 SAMENTEELIGE Kruipen; IV. ge Bladen , een gepluimde Steng en ge- ArDEELe troste Bloemfteelen , wier Takjes genladerd Hoorp: zyn. STUKe xiv. _ (14) Sterrebloem met byna Liniaale effenrans volladen dige Bladen en gebladerde bloemfteeltjes. ‘Punbladige | xv. (15) Sterrebloem met Lîniaale effenrandige Pr: Bladen , die gefpitst ruuw en gekield Kunbladig, zyns de Bloemfleelen gebladerd, XVI. ‘ Een (16) Sterrebloem met Liniaale fpitfe effenran: Bladig. . ‚dige Bladen , en eene getuilde zeer Take kige Steng. Alle deeze zyn overblyvende Noord - Ameri- kaanfe Afters, waar van men fommigen in de Europifche Tuinen aantreft. Allen zyn zy fmak bladig , gelyk de bynaamen luiden. De eerfte pronkt met witte Bloemen , in ’t midden geel, naar dié der Madelieven gelykende en zeer af. fieekende op het donkergroene Loof, Zy groeit omtrent twee Ellen hoog, zo wel als de twees de , en niet minder Bofchachtig of Struwellig, _ maat Sc. Re Lugab, 163. After Ericoides dumofüs. DiLE, Elth f. 40n (14) After Fol. tld integerr. Bec. After Amar gelvedere-foliiss- PLUK... T. 78 f, 5- Cris) Afler Fol. Lin. integerr. mucronatis Ecce After Am Erut. Satureje foliis fcabris. PLUK. T. 14. f. 7 €16) Afler Fol. Lin. acutis integertimis Stc. H. Cliff. 4085 R. Lugdb.- 167. After Tripolii flore anguftisfmo et tenuisfie zao Folio, MOR!s, Hijf, 1lle pe z2re el JT NoE EE si A 669 maar deeze heeft harder en dikker Bladen, dan , 1V4 de derde, wier Bladen wat breeder en eeniger-” xx. maate Lancetvormig zyn. Deeze heeft blaauw- Hoorps achtige Bloemen , in lange Aairen vergaard „$TUKe elk op een byzonder Steeltje, dat Schubachtig £ gaia RR ha Juperfisa, met Blaadjes is bekleed, Die daar aan volgt ' heeft Bladen als de Keul of Kun, of als de Ros. maryn, zeer ruuw , de Stengen en Takken paarfch,; met weinige end- Bloemen , die groot zyn, Violet van Kleur. De laacfte, eindelyk, heeft zeer {malle dunne Bladen , als van Vlafch , en eenzaame Bloemen , waar van de Straalen paarfch en lang zyn. CLaAYTON vergelyke de Bladen by die van Gras. (17) Sterrebloem met Lancetvormig- Liniaa- xvu: le, geftrekte , effenrandige vlakke Bladen ; „fr ris de Bloemen Tuilachtig geop? , de Bloeme Scherp: fteelijes gebladerd. Bloemen naar die van ’t Zee=Sterrekruid ge= lykende, doch paarfch geftraald , heeft die kleie ne Aftertje , dat in Hongarie , Spanje, en de Zuidelyke deelen vaa Vrankryk groeit, (18) Sterrebloem ma Eyronde ongefteelde xvur ef- Concolore Eenklerx rige (17) After Fol. Lanceolato=Linearibus ftritis integerris mis &ec. GoUAN MÁonsp. 442. After Caule eretto Umbellifera Sac. GARID. Aixe 47. T. II, After Fripolii flore. C. B. Pin, 267, BARR. Íce 606 After minor NarbonenGum, Loer. Zea 349. (13) Affer Fol. Ovatis Seifilibus integertimis Sc, After Caxla * Ie DEELe Xe STUE0| 670 SAMENTEELIGE KRuIBeR; IV. effenrandige Bladen ; en een geheel enkel. ik de Sieng , die aam ’t end. getrost is. Eene (19) Sterrebloem met Liniaale Bladen, over XIX. hoeks „en eenzaame end - Bloumene After wigidas. __Deeze twee groeijen in Virginie en hebber Ee beiden kleine ftyve Blaadjes „ die zeer Wollig zyn in de eerfte , wier Steng aan ’t end Aairs- wyze bezet is met geheel paarfche Bloemen. De laatfte heeft een zwak Houtig Stengetje, met ééne fraaije Bloem aan ’t end; Deeze Bloem heeft lange paarfche Straalen, de middelblom= metjes zyn ros, de Kelk Schubbig dik en rond, xx, (20) Stefrebloem met omvattende gegolfde ele Bladen , die van onderen Wollie zjn en dg. getroste opftygende Bloemen. | zee (et) Sterrebloem met Lancetvormige over= et hoekfe effenrandige half omvattende Bla- Nieuw a { Engelandg, den, getropte end- Bloemen en eon erf ge Steng. sit Uit Caule fimplicisfimo &c. GRON. Virg, II. i23. After purpite reus non ramofus &c, CLAYTe (19) After Fol. Lineatibus altcrmis Ec. GRON, Virg, IId pe 124. After Foliis parvis rigidis crebris &c. CLAYT. Czo) Afler Fol. amplexi - Caulibus undulatis 8e. H. Clif 408. B. Lagdb. 167. GRON. Virg. II. p- 124. After Nova Anglie purpureus &c. HERM. Par. T, p. 96. | (21) Afler Fol, Lanceolatis alternis Ec. H. Cliff. Re Laad GOUAN Monsp. 442. GRON. Pirg. II, p. 124 Áfter Nova Ans lie altisfimus hisfutus Sec. HERM. Bar. Te Pe 9% per { Er NEN ES Ya Gj Uit Nieuw Engeland zyn deeze beiden , die, IV. men in de Openbaare Tuinen en ook elders A*peznà xx. vindt , afkomftig „ doch worden ook geteld Hoorps onder de Virginifche Planten, De eerfte, naar TUE Goudroede gelykende , heeft kleine blaauwe npapfaa de andere, die eens Mans langte hoog groeit, - paarfchachtig Violette Bloemen. De Steng is roodachtig bruin. D. Kruidige met Zaagtandige Bladen en efs fene Bloemfteelen, (22) Sterrebloem met Hartvormige Zaagtan: , ni dige gefteelde Bladen; de Steng getuild met ifeluss ongebladerde Bloemfteeltjes en gladde Kel- ard: kene Van deeze , die niet hoog groeit , zyn de Wortelbladen Hartvormig, de Stengbladen Ey- tond , de bovenften Lancet-Spatelvormig , omvattende. Zy heeft getuilde Bloemen, met naauw fluitende Kelken , met twaalf witachtie ge Straalen, De Groeiplaats is in Noord -A« merika, (23) Sterrebloem miet half omvattende, Lan Xxuu 472, CLHSSa CEl-poodftengs (22) After Fol, Cor. ferratis petiolatis cc. H. Châff. 40%. R. Lugdb. 167. After latifolius glaber humilis Ramofisfimus &c, MORts. Hf. III, p‚ aar. Se 7e Te za. f. 34e After Jae üfolius Autumnalis. CORN, Canad. 64. T. 65e (23) Afier Fol. femi-amplexicaulibus Lanceolatis &c, d ils DEEL, Xe STUKe 672 SAMENTEELIGE Krurnenf? IV. ____cetvórmige Zaagtandige ruuwe Bladén ; Wenne: overhoekfe. byna eenbloemige Steelen en Hoorp: «+ _ Kelken grooter dan het middel/tuk. STUKe XXIV. a4) Sterrebloem met Lancetvo en (ag) Ster rmige Bladen; Annuuse de onderften gekarteld , de Steng getild; 3 gaarlyks. naakte Bloemfveelen en half Kogelronde Kelken. xxv. (as) Sterrebloem met Lancetvormige effen- venen randige ftompe Wortelbladen; de Steng byna naakt Draadachtig en eenigermaate Takkig; de Bloemfteelen naakt. Deeze drie vallen ook in Noord-Amerika. De eerfte munt door haare licht-roode Sten- gen en Takken uit, hebbende de onderfte Bla- den een Handpalm groot, De Bloémen zyn groot en Violet , in ’t midden geelachtig. Deeze blyft over , maar de tweede is een Zaayplant, met witte Bloemen naar die der Madelieven iets of wat gelykende. De laat{te, eindelyk, met dere gelyke en heeft groene Sterigén en Bla. den, H. Cliff: gogs R. Lugdb. 156. Aflér Amer, latifol. puniceis Caulibus. Herm. Lugdh. 649. T. Ost. (24) Afler Fol, Lanceolatis, inferioribus crenatis, 8zc, Zi, Cliff. 409. Ups. 262. OED. Dan. 485. R. Lugdb. 169, After annuus Ram, albus, Moris, Fliff, II. p. 122. Bellis — Kamofa-umbellifera. CORN. Cauad. 193. T. 194. (25) Afler Fol. Radic. Lanceolatis integerrimis 8c. After Gaule fubnudo , Filiformi &c, GRON. Virg. 124. Afier par ki@ris Fol. Bellidis non ferratis. CLAYTe DIENG EN NI EISA EMAS. O7S den, volgens CrayToN, als die der Made- IVe lieven , welke niet getand zyn. Hoe komt zy \FDEke dan in deeze Rang. Mits. STUKe E,‚ Kruidige met Zaagtandige Bladen en ge= fchubde Bloemfteelen. (26) Sterrebloem met Eyrond = langwerpige Ane __Zaagtandige Bladen 3 die by de Bloemen _Indicus, Ovaal - Lancetvormig dan Tak an jes-eenbloemige In China. valt daeze als ook op Java, des zy te regt den naam van Oostindifche voere. Mise fchien zal zy op dat Eiland uit China overge- bragt zyn. Immers behalve de Chineefche, die volgt, is nog geene in dit Geflagt uit Oostin- die opgegeven. (27) Sterrebloem amet Lancetvormige onge xxvn. | ' f as Levis, fleelde veffene. eenigermaate Zaagtandige Srsis. - Bladen; de Bloemfteelen gebladerd en ver- dig, … deeld; 28) Sterrebloem met Lancetvormige Zaag. xxvin. . Ns e ) Ei í M 1 pe tandige Bladen » rappige Kelken en de ane Bloemtuil eenigermaate getopt. Iyk. kas | … (29) (26) After Fol, Ovato-oblong's ferratis enz. BuRm. Fl, Ind. After Conyzoides Ind. Orient, ramofior, Canlibus {pare fis. PLUK Alm. 57e T. 149. É. 4. (27) Afier Fol, Lanceolatis fesfilibus levibus fuferra- gis &c. (23) Afler Pol. Lanceolatis Serratis Sca After Novi België, Vv las IL DIJSL, X, STUEj 674 SAMENTEELIGE Kruipen; Iv. (29) Sterrebloem met Lancetvormig Liniaale hs za ‚Bladen, in °t midden Zaagtandig , gebla- Höorp- derde Bloemfteelen , opgeregte Kelken en STUK. een gebroste Steng. XXIX. piss Tres (Go) Sterrebloem met Lancetvormige, eeni- Trades. germaate Zaagtanaige „ ongefteelde Bla- is den ; een gepluimde Steng ; eenbloemige feat eenzaame Takjes en rappige Kelken. België. Á Pan Vier Noord - Amerikaanfche Afters', allen lands, _overblyvende Planten, en de laatíte zelfs Hee- fterig zynde, maaken deeze uit. De eerfte heeft blaauwe of paarfchachtige Bloemen, zo wel als de tweede , die naar de derde veel gelykt en laager blyft dan de vierde, De naam der eerfte is van de gladheid der Bladen ontleend, die der tweede daar van , dat het midden der Eg men- eerst Beel vervolgens. paarfch, De derde heeft haaren bynaam, naar zekeren. ouden Engelfchen. Kruidminner , in wiens Tuin dezel- ve mooglyk zal zyn geweest. Hy wordt meer dan eens En langte hoog en is zeer Takkig. De Jatifolius panicnlâtus. &c. Herm. Zagdb. 65. T. 67. After cceruleus Americanus &c. PLUK. Alm, 56. T. 326. fe 1. (29) After Fol, Lanceolato- Linearibus medio ferratis 8e, H, Cliff. Ups. R. Lugdb. Govan Monsp. After Virgin. ra- mofisf. ferotinus , parvis Floribus albis, Tradescanti, Mon, Hift. UI. p. 121 (Go) After Fol. Lanceol, ubferratis fesfilibus &c, HL Ch. Ups, After nova Belgiz latifolius wmbellatus &c, HERM: Eugdb, 66. T. 67% 4 | SL NG ENE Ss tT A 675 De Krans der Bloempjes, die eerst wit is, IV, wordt vervolgens paaärfchachtig „ in deeze laat d XX, bloeijende After. In Virginie groeit dezelve en Hoorp- de laatfte ook in Penfylvanie, hoewel zy naar STUK. Nieuw Nederland, thans Nieuw- Jork, geby. rein naamd is. HER MANNUSs hadt de Zaaden van deeze , zo wel als van de veranderlyke , uic Nieuw Nederland bekomen en daar uit waren deeze, in de Leidfe Akademie - Tuin, geteeld, ‚De laatfte, die bleek Violette Bloemen heeft; bevindt zig ‚zo wel als de voorgaande , oog in de Europifche Bloemhoven, (31) Sterredloem met Spatelachtig Lancet. xxx. Afler Tare vormige Zaagtandige langwerpige Bladen , Zporus. ‚die aan den voet bogtig en half omvattene KEN de zyn 5 leggende Stengen en endelingfe Bloemen. j | Onder de Tuinplanten is deeze zonderling , em dat zy zeer zeldzaam bloeit , komende byna altoos te laat met haare Bloemen. De Heer LiNnnaus hadt het maar eens in agttien Jaa- ren by hem gezien. Dic laat bloeijen hebben s als bekend is, verfcheide Amerikaanfche Afters gemeen 3 ee welken dus de Bloemtuin in de Herfst verfierd wordt. Ten opzigt van de Vir- ginifche kan het daar uit ontítaan, dat zy aldaar ware (3x) After Fel. Spatulato « Lanceolatis &c, After Canaden- fis humilior Salicis. minoris folio. Var. Jem, Vv a U. DEELe Xe STW 676 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. warmer. Klimaat hebben ‚ doch niet ten opzigt ARE. der Kanadafche, uit welk gedeelte van Noord= Hoorp< Amerika , veel kouder dan ons Gewest, deeze, STUK. zo ’t fchynt, afkomftig was. Dees Zy heeft Stengen van twee Voeten hoog , rj naauwlyks Takkig, meest leggende, met effe« ne of gladde ftyfachtige Bladen; naar die der Jaage Wilgen veel gelykende ‚aan * end ftomp. De Bloemen zyn als van de Nieuw Nederland. fche; in ’t midden geel , mét een witachtig paarfchen Straalkransen de onderfte Kelkfchub- ben langer ; doch haar Bladen zynieens zo groot, KExI. (32) Stéerrebloem met omvattende Tongachti- Edits ge effenrandige Bladen, éenlibeiige Take DE ken en rappige Kelken. bloemig. Deeze , die cok in Noord- Amerika. groeit, heeft de Bladen langwerpig , zeer TUUw en Bladerig omgeboogene Kelkfchubben ; döch pronkt met zeer fchoone groote Bloëmen, in % midden Goudgeel , blaauw geftraald. Uit «genen Wortel geeft zy tot vyftien en twintig “Stengen , van anderhalf of twee Ellen hoogte, sen maakt dus een fierlyk Bloemgewas in groôte | | | | Ho- (32) Afler Fol. amplexicaulibus Lingulatis integerrimis &c, MILL. Ze. 282. Re Lugdb. 168, GRON. Virg. 99 9 124e After grandiflorus asper &c. Dirr. Elth, fe ar. After Virg. pyramidatus, Buglosíi foliis asperis, étc, MART, kend 19, Te, 19. SY NGE NE S r A 677 Hoven , aan de kanten van Vyvers of Slooten IV, vit. De Bladen zyn niet getand, maar op de lid kanten bezet met kleine Doorntjes , ’ welk den goorn. Ridder deeze Soort, op ’t end van den derden srux. Rang in die Gefligt, hadt doen verplaatzen. (33) Sterrebloem met Zaagtandige Bladen, XxXut. aan de Takken effenrandig en Eyronde Gbs. Bloemen , de Schyf langer dan de Straalen, Eiendig. (34 ) Ster--bloem met Zaagtandige Bladen, Xxxtv. de Wurtelbladen zeer groot , Hartvormig en „jet $ phslluse drieribbig , de Stengbladen Eyrond en on.,, “root bladig. gefleeld,. De Bloem der eerfte van deeze twee is elene dig , wanneer menze by die der voorgaande vergelykt. ’t Gewas komt anders met cezelve byna overeen , groeijende anderhalf Voet hoog. De andere munt uit door haare groote Hart- vormige gefteelde Wortelblader. Deeze beiden zyn ook Ínboorlingen van Noord. Amerika, (35) Sterrekruid met Eyronde hoekige getane- vxxv‚ Chinenfss. Chineeiche (33) After Fol. Serratis, Ramorum inteserrimis „ Flor, Ovatis , Disco Radíis longiore, After Ericoides Meliloti A= griz umbone. DieL. Eiltb4o. T. 34. f. 70. ‘ (34) After Fol. Serratis , Rad maximis Cord. trinervatis Sc. After Canadenfis Ec. VArLL, Mem. (35) After Fol. ovaris angul. dentatis petiolatis , Cal. pa- tentibus Foliofis terminalibus. H. Clif, 407. Ups. 262. Re Vv3 Lugeó 1. DEEL, X. STUKs5 658 SAMENTEELIGE KRUIDENe „Ve, de gefleelde Bladen , en aan ’t end des Ain Takjes uitgebreide Bladerige Bloemkelken, Hogen. Deeze After verfiert tegenwoordig, als een pverzoitge Jaarlykie Zaayplant , in de Herfst alle onze dn Bloemhoven, met eene fraayheid , verfcheiden- heid en mengeling van Kleuren, zo-fchoon als het Ryk van Flora kan uitleveren. GouaAnN zegt, dat menze, in Vrankryk , la Reine Mar guerite noemt, Een geheel Bloem - Schilderwerk zou men ’er van maaken kunnen 3 terwyl de kweeking deeze fchoone Bloemen: gölyke in Kleur en Geftalte verbetert. Zy is, volgens . den vermaarden DILLENIys, die het Zaad van den Hoogleeraar A. vAN ROYEN Onte vangen hade , uit de Noordelyke deelen van China afkom(tig. Meer dan de helft, ja byna twee derden der Soorten van dit Geflagt, zyn, gelyk wy gezien hebben , in. Noord - Amerika thuis „ dat het Moederland fchynt te zyn van dit flag. van Planten. Eenige Heefterigen vallen aan de Kaap 5 terwyl men maar weinigen in Europa of Oostindie en geenen in Westindie aantreft. In Siberie en andere deelen van Afie zyn ’er ook weinigen: zo dat het duifter is, hoe alle die Soorten, zonder verfpreiding onderwegs „ uit Lugdbh. 169. GOUAN MMonsp. 443, After Chenopodii folio entuus Flore imgenti fpeciofo, nan Elih.r38s T. 34 fa 35. Pd SY NGE NE Sue 679 uit het Paradys in dat afgelegen Gewest des IV: Aardkloots kunnen gekomen zyn. mede Eene Soort van After, behalve de Heybladi- Hoorne ge, die te Kurma in Arabie groeide, kwam den °TUE: Heer ForskAonr by de Pieramieden in E- ec gypte , als ook omftreeks Kairo en elders, in de Spleeten der Muuren geworteld zynde, voor. Derhalve zou men mogen „denken, of dezelve ook door verfpreidinge des Zaads , met den Wind, uit verre Landen kon afkomftig zyn 3 doch zy verfchilde van alle de opgenoemde Soorten. Hy noemtze Gekrulde After , heb- bende de Straalen korter dan het middelftuk „ de Steng Wollig en Liniaale Zaagtandig gee krulde Bladen. Zy hadt verfpreide Takkige Stengen wit en rond ‚ met kleine fmalle Blaade jes en eenbloemige Steeltjes, De Geftalte gee leek naar de Afters minder , dan naar die van ’t volgende Geflagt. SortrtpAeco Goùdroede, Behalve een naakten Stoel en ongeftamd Zaad. pluis , gelyk in de voorigen, zyn hier flegts vyf Straalblommetjes meer of min „en het heeft de Kelk Schubswyze digt geflooten. De meefte Soorten van hetzelve zyn bevoo- rens Gulden Roede genoemd geweest, om dat zy veelal Roedachtig groeijen met kleine gee« le Bloemen , des ik den naam van Goudroe: Vvg4 bs IT. DEEL, Xe STUKe 630 SAMENTEELIGE Kruipen; IV. de (*) aan die Geflagt geefs. ld welk veertien ai Soorten bevat. En (1) Goudroede met Lancetvormige, eeniger= 1, maate Vleezige , zeer gladde Bladen, die Solidaes SEN athene aan den rand ruuw zyn, en eene geluilde vens. Bloempluim, | Altyd groene. In Nieuw Jork et Kanada is de Groeiplaats van deeze Soort, welke uitmunt door haare roode Steng, meer dan eens Mans langte hoog ; met Vleezige gladde Bladen, die den geheelen Winter overblyven ; doch de Bioeityd is zo laat, dat de invallende Koude, by ons, dikwils de Bloemen verfmoort, zegt LiNNmus *t Is dan zonderling , dat ’er noch in de befchryving van den Upfalfchen Tuin „ noch ergens , gewag gemaakt worde van deeze Soort. | 11. _ (2) Goudroede, die Pluimachtig getuild is., Cen met omgekromde Trosfen; de Bloemen op= daafche, fiygende ; de Bladen drierihbig eenigermaa- te geland en TUUW. (3) *) Die van Heelkruid ‚ welke beter met den Lafynfchen Arooken zou sis zeker zo algemeen of blykbaar niet. (1) Solidaze Fol, Lanceolatis fubcarmofis. 8zc. Syf. Nae, XII. Gen. 955. Veg. X Xili. p. 635. Solidago maxima. CORN. Canad, 168. Virga Aurea Canadenfis, &c, MORIs. Hit. Ille 7 Ts 23 ETE RLUK. T. 235. ir (z) Solidago Paniculato - Cotymbofa &c. H. Ups. 259, Cliff. goo. GOUAN Jlonsp. 443. R. Lagdh. 16t. GRON. Virg, IM. p. 122. Virga Aurea anguftifolia Paniculâ fpeciofa Cana= denfis. PLUK. Alm. 389, T. 236. Éf, Ke SLING EB N Ets Ta: óSt »{3) Goudroede „ die Pluimachtig getuild is, 1Vs met omgekromde Trosfen; de Bloemen op. “* en „Lygende, de Bladen ongeribd Zaagtandig, Zoorp= STUKe … (4) Goudroede, die Pluimachtig getuild is, um. met kromme opftygende Trosfen, de Steng inns van onderen Takkig en Bloemdraugende, HE Oe Deeze drie Noord « Amerikaanfche gelyken AN | veel naar malkander , doch de grootte verfchilt ra- Bloes zeer , dewyl de Jaatfte de helft kleiner is dan m mige. de Kanadafche, die van de middelfte wederom , aanmerkelyk overtroffen wordt, De aangehaal- de, dieby DiLLrNIus voorkomen, zouden Verfcheidenheden kunnen zyn van deeze Soor- ten, ten minften gelyken zy in Geftalte veel, (5) Goudroede met geaairde Trosfen , byna _v. Zaagtandige Bladen, de Bloemftraal tweee B An kleuri Ze ripe. (6) Goudroede met Bloemtuilen aan ’t end; vr. d 2 Lanceola. la. # Lancête C:) Solidago Paniculata- Cor. &c. H‚ Ups, 259, Virga vormige, Aurea aluisf. ferotina, &c. MART. Cent. 14. T. 14 An Vir- ga Aurea Americana &c. DiLL Elth. f. 301, & f. 396, 8 392? An Marilandica. MART. Cent. 13. T. 13? (4) Solidago Paniculà Corymbofâ, Racemis recurvis ad- fcendentibus êzc. KALM, (5) Solidago Racemis Spicatis „ Fol, fubferratis , Flor. Ra- dio bicolore, fant, 114» Virga Aurea Flore albo fpicato, PLUK: Alm. 389. T. 114 Ff. 3, (6) Solidago Corymbis terminalibus Bec. Mfant. 114 Vvs IL, DEEL. X. STUS, 683 SAMENTEELIGE Kruipeg, 1V; __de Bladen. Liniaal - Lancetvormig „effen- ÂrDEEL. randig „ drieribbig. sma XX ‘ Hoorpe (7) Goudroede met een verfpreide Bloempluims STUKe } ii de Trosfen boven digter ; de Steng effen Solidago ‚en glad, cafia. schei In Noord- Amerika zyn ook deeze t'huis , waar van de eerfte geele Bloemen heeft, die wit geftraald. zyn, en digte Bloemtrosfen „ de tweede een Bloemtuil aan * end der Steng , die vyf. Voeten lang is en de Straalkrans klein. Wat de derde aangaat, deeze geeft een lange reeks van Bloemdraagende Roedjes uit de Oxels der Bladen , wier Stengen „twee Elten lang , blaauw- achtig zyn. van Kleur, De Bloemen zyn geel en vry groot geftraald. VII (8) Goudroede met een fcheeve Steng: en ope en geregte gebladerde Tukkige Steeltjes , de kaanfche. Bladen Lanceivormig effenrandig. Uit Nieuw Spanje fchynt deeze afkomtftig te zyn. Zy is in de Europifche Tuinen bekend , hebbende Bladen als die van ’ Limonium en de Bloem - Aairen over ééne zyde hangende, (9) (7) Solidago Panic. Corymbofâ &c. Virga Aùrea 'Marilan= dica' cefia glabra &c. Dir. Eith. 414. Ts 307. fs $95e (3) Solidago Caule obliquo , Pedunculis ereêtis! Sc, HL Cliff. R. Lugdh. GRON. Pirg. II. p. 122. Virga Aurea Mee xicana C. B. Pin, 517. Virga Anrea Limonii folio, T. qp4e Pruk. Phy:. a3s. f, 22 S Y NGENES 1 A 5 »€9) Goudroede met een bogtige Steng, de IV, Bladen Eyrond gefpitst Zaagtandig, mêt Arprel zydeling fe onkelde Bloemtrosfen. Hoera STUK. „…10) Goudroede met een opgeregte Steng, de 1x. Bladen. Eyrond gefpitst Zaagtandig met ps zydelingle enkelde Bloemtrosfen, ‚ Bogtige. | Xe Larifolia, Het Noordelyk deel van Noord « Amerika , dat Breclble. men Kanadaof Nieuw Vrankryk noemt , levert dige. deeze beiden uit, die veel naar eee ge- Iyken. Men vindt de eerfte , die een bogtige Steng heeft , ook kee onder de Virginifche Planten, (1) Goudroede met een eenigermaate bogtige _ Xt. hoekige Steng en gepluimde opftaande dig- On te Trosfen. fche, Deeze is byna de eenigftc in dit Geflagt, die men met den bynaam van Europifche groeten | mage - ‚{s) Solidago Caule flexuofo , Fol, ovatis &c, R. Lagdh, 161, GRON, Virg. Ile p. 123. Virga Aurea Montana Soroe phulariz folio. PLUK. Alm. 390. T. 235. fe 3. (zo) Solidazo Caule eretto , Fol. ovatis Ec. Virga Aurea latisfimo folio Canadenfis glabra, PLUK, Jbid, f. 4. e (rr) Solidago Caule fubflexuofo angulato Bec. Mat. Med. 393. GORT. Belg. 241, KRAM. Auf?r. 251, GOUAN Monsp, 444. Fl, Succ. 685, 754» Re Lugdb. 1615. GMEL. Sib. II. po 164. Fl. Lapp. 306. Virga Aurea vulgaris latifolia. J. Ba Fift, U. p- 162, Virga Aur. latifolia ferrata. C. B. Pin. 268, Virga Aurea. Dop. Pempt. 142. Virga Aurea Villanovant cc item Virg. Aure altera ferrato folio, LOB. Je. 298 , 2990 IL. DEEL Xe STUK, 684 SAMENTEELIGE Krurpen. IV. mag Men noemtze Gulden Roede , in Franích Aaen Verge.d'Or. Overal groeit zy int wilde op Hoorp drooge en vogtige plaatíen-„ beminnende Gee STUK. _ bergten en Bosfchen. Dus vindt menze niet ale He leen door geheel Europa , tot in Lapland en - ry Rusland, maar ook door gantfch Siberie, STEL LEK namze zelfs op ‘t Beerings- Erland waar, en de teer THUNBERG:vondtze in Japan. Hier, in onze Nederlanden, komt zy veel aan den Ysfeldyk , in Overysfel en Gelderland, als ook by Gouda en elders voor. Uit eenen: Houtigen Wortel fchiet dit Kruid een Steng, die fomtyds zig tot zes Voeten verheft, met Lancetvormige Bladen , waar van de onderfte en breedfte getand, de bovenften , aan de Steng , dikwils ongetand en volkomen ef- fenrandig zyn. Over de geheele langte van de Steng komen , uit de Oxels der Bladen, veel- bloemige Steeltjes , die aan den top een Aair formeeren. De Kelkblaadjes zyn Lancet vormig. » Getal der Tongblommetjes loopt van vyf tot tien :de middelblommetjes zyn weinig en sd de allen geel van Kleur. De beroemde HALLER, die ‘er nagenoeg deeze befchryving van en ‚ merkt aan, dat deeze. Plant een voornaam Wondmiddel 18 9 welk de Zweeren zuivert en doet famenloo» pon. Mooglyk noemen hierom fommigen dee gelve ook Heidenfch Wondkruid, zo wel als « piagz, de Smalbladige , hier voor befchreeven*, Jar 553 wendig pryst menze ook zeer tot zuivering van Ver- ENGS HN IE S- TurAe OBS Verzweeringen, byzonderlyk die de. Water- IV, loozing raaken. «Sommigen willen 'er den AFDE Blaasfteen door uitgedreeven of vergruisd heb. Hoorps ben ). STUK, (12) Goudroedemet een geheel enkelde Steng ; Ae k | de Stengbladen effenrandig , en eenbloemige ee Steelijes in de Oxelen. hase Zeer weinig verfchilt deeze, die op de Py- reneefche Bergen gevonden werdt , van de voor= gaande:, dan in kleinte, Ik twyfel niet of het zal die zyn, maar van de Heer Harrr fpreekt , zeggende , dat zy gemeen is op alle de Alpen , groeijende dikwils maar een Span hoog (t}. Voorheen was deeze , door den \ Ridder, als eene Verfcheidenheid van de Eu. ropifche Gulden Roede , die „ zo hy aanmerkte p ongemeen in grootte en in de geftalte der Bla. den verfchilt , aangezien (1). | (13) Goudroede met de Stengbladen Eyrond vur, ruuw effenrandig , de Tukken overhoeks, len getopt met endeling fe Bloemtuilen, ik (14) il (*) Helv. inchoat. Tom. 1. ps 30: (12) Solidago Caule fimplicisfimo &c. Virga Aurea omnium minima Flor. maximis. HERM. Parad, T, p. 245. Virga Aurea Montana biuncialis pumila, PLUg, T. 235, £.7 , 8, Virga Aue tea Mont. minor. BARR. Ze, 483. CAM, Epit, 749. (T) Helv. inchoat, 1bid, (4) Horte. Ch. pe 409. Cat, (13) Solidago Fol, Caulinis Ovaris (cabris integerrimis &e. bk U. DEEL, Xe STUG 686 SAMENTEELICE Kauröen, IV, (ty) Goudroede met de Wortelbladen lange ASD. _ werpig Eyrond gefleeld , de Steng byna Hoorp: naakt en Takkig getopt. STUK. > ad XIV. e … a Eilige Deze beiden. groeijen ook in Noord Ameri Novebora- ka , waar uit blykt, dat dit Geflagt ten opzigt ig or een van het Moedetland veel overeenftemt met het pike. _ voorige. De eerfte, die in Nieuw Engeland en Penfylvanie is waargenomen , heeft weinig min- der hoogte dan onze gewoone Gulden Roede. De andere valt maar een Voet hoog „doch heeft aan ’t end der Takjes eenzaame groote gele Bloemen. Deeze fchynt in Nieuw Jork, gevon= den te zyn, dewyl zy daar van den bymaaat, hes. | ‚© INERA R 1 A. Afchkruid. Een naakten Stoel en _ongeftamd Zaaäpluis. heeft dit Geflagt gelyk de voorigen , maar de Kelk beftaat: uit veele Blaadjes , die niet over elkander. leggen en-gelyk van läangte zyn. De naam ; wegens ééne zeer bekende fraaije Bloemplant , welke als geheel met Afch beftoo- ven zig vertoont » daar aan gegeven, past op nrd H. Chr. sro R. ads: 162. GOUAN Mfonsps 444. wis Aurea Nove Angie Jaco tigidogue, folio, HEBMe Pars ei De 243e ‚G Solidago Fol. Radicalibus Ovato- ‘eblongis belli eis s Cale mudiuscule Ramofo faftigiato, ‘Sp, Plant: if Ea | . wet we Wi za ST NGE NES TA 687 veel andere Soorten, hoewel ook Wrir glad- IV. bladig zyn. | ArDEELs ‘Hoorpe (1) Afchkruid set Tukkige Bloemfteelen:enstux. Nierachtige s byna ronde eh eenigermaate L Cinerarig ‚gekwabde , getande, gefieelde zor, | Gris, Rond- _@ Afchkruid met Lierachtige Bladen; et on» Piedis. effene Niervormig met Tandjes; de boven- Cyrsbala: | flen, aan de Steng , omvattende gekwabd rifolia, Hoekigs en effenrandig (Je Deeze beide. Kaapfen zyn kleine en, jes 5 het (2) Cineraria Pedunc. Ramofis , Fol. Reniformibus &c. Syft. Nat. XII, Gen. 957. Veg. XIIl. p 636 Solid:go Fol, Renif. &c. H‚ Cliff. 4ro. R Lugdb. 162. N. 8. Jacobza Aft. Hedere terr, folio , repens. Comm. Hort. Il. p 145e T. 73. Jacobza Capenfis Malvz folio Lanuginofo. SEB. Mus. I, T. 22. Éf. 2. BERG. Cap. 289, (2) Cineraria Fol, Lyratis , impari Reniformi 8e. Ans. Acad, VI. Afr. 31, After flore luteo, Folio Cymbalarie RAj- Suppl. 158. B, Jacobza Afra Geranii Columbini folio, VAILL. Mem. (*) Folis integerrimis heb ik altyd genomen voor Bladen, die geheel elfén-van-Rand waren ;om dar integris eigenrlyk ‚onverdeeld of geneel betekent. Hier is ’t blykbaar, dat de idder ‘er zodanige Bladen door verftaan heeft. Maar fonte tyds is ’: my ook anders voorgekomen s-’t -welk aanwyst , dat zyne uitdrukkingen niet altoos naauwkeurig zyn: even gelyk hier. in de-bepaaling der tweede Soort. wat zegt Fol Zyratis, impari Reniformi Wat zegt integerrinmis, ten. ops zigt van Bladen die gekwabd en dus met dansen zjnp maar die van Elehdoora Caz» gelgkendes II. DEEL. Xe STUK. 688 SAMENTEELIGE KRUIDEN, iV. het cerfte, alhier uit Zaad, geteeld ; kruipende , pin met rondachtige Blaadjes ‚ byna als die van? Hoorep- Aardveil of de Maluwe; het andere geeft, uit STUK. een Bolwortel, een Kruidig Stengetje en heeft Oa de onderfte-Bladen Lierachtig , met het groote rye____endftuk Niervormig getand. De anderen heb- ben, meer of min, de figuur der Bladen van Kruisbeziën. Veel Bloemfteeltjes komen aan ’ end voor; die paarfch geftraald Zyn. pia: bit (3) Afchkruid met een enkelde Tos » Hart- inerar:â Sihiriea. vormig flompe getande gladde Bladen en Siberiich. een geheel enkelde eenbladige Steng. Iv. (4) Afchkruid met een enkelde Tros, $Spa- Be telachtig Hartvormige effenrandige Bla den en een geheel enkelde Sieng. Deeze twee Siberifche gelyken naar elkane, der zeer , maar de laatíte heeft de Bladen on= gekarteld en zeer glad, hoewel zy in de’ ande- re ook effen zyn. In beiden zweemen zy naar- de “Bladen van Zuuring of Melde , vallende een Handbreed of een Span lang: de Bloemen een Duim of anderhalf breed , in de laatfte | ii staet (3) ‘Cineraria E Racemo Grape, Fòl. Cordaris obtulis &ccs° Mant. 472. Othonna- Fol. Cordatis. Hv Úos. 255; „Hitbe p. 588. T. 14. Jacobzaftram” Cacaliz folio. AMM, Ruth. z2re” Wsb 245 pee na web eli GMEL: :Sib. IIe “De 169. ey kebaig mcv sai (4) Cineraria Raetia gel gees ‘solidagò Flor. S picatis,” Eal. fubsordatis zc. GMELe Sive ll, p. Ln Gan 7 bps €! „. RG „Ì “ VRB LIN GE NeBrs: EM Óöyp sen de Steng twee of drie Ellen hoog (*). Die IV. wan de andere blyft:de helft laager. De Bloc AFDEELe men zyn welriekende en het Kruid is wat fcherp ren doch aangenaam van Smaak , wordende gege-STUK. ten. De Bladen hebben de Kleur van Zeekool zegt LiNNZUus, zynde eenigermaate Vleezig en blaauwachtig ; met de Steelen gerand- Spa telvormig (fe {5) Afchkruid met omvattende uitgehoekte on- 8 V. 2 ineraria __ gelykvormige Bladen. Sonchif lieg Uitge. - Deeze Kaapfe , met groote paarfche Bloemen "oek: sen Bladen dîïs van den Ganzen-Diftel , is een fierlyk Gewas. Naar Planten „ aan de Kaap der Goede Hope gefchilderd, hadt Brez yn hetzel- ye in Afbeelding gebragt. — (6) (*) Caulis bivubitalis et zricubitolis et interdum Humana altizudinis, zegt GMELIN, waar uit wederom blykt, dat hy de Ellen veel kleiner dan de onzen moet hebben geno- men. Mooglyk verftaat hy doot Cubitus flepts de Ellepyp wan een Menfch. Zyn Ed. bepaalt zulks in zyne Voorrede, 1. D. p. CXXUI, waar hy van de door hem gebruikte Voetmaat enz. fpreekt, niet. Thans vind ik by HUBNER , dat Cubitus maar een half Elle zy, of anderhalven Voets * welk myne gisíing beveftigt. By anderen wordt het voor een Elle genomen. (FJ) Petiolis marginatae Spatulatis, Sy, Nae. Vee. XIIe Pp. 635, Dit is my ook duifter, (5) Cineraria Fol, amp'exicaulibus finuatis &c, Jacobza Sonchi folio, Fl. purp. amplo , Afticent, BREEN Prodr. III. p. 31 Te ief. 1e Xx ‚Jl. DEEL. Xe. STUEs 690 SAMENTEELIGE KRUIDEN; (6) Afchkruid met getuilde Bloemen en breed Arde __Lancetvormige getande uitgehoekte Bla. Hoorp* den; de Steng Pluizig. STUK» vi. Op Moerasfige plaatfen , inzonderheid Veene. Kiten gronden, door geheel Noordelyk Europa, Ruse Moerasfigs land en Siberie , groeit deeze Plant,-die ook in onze Nederlanden hier en daar, zelfs by deeze Stad, voorkomt op broekige Landeryêën,. Zy pronkt ’er met een dikke geelachtige Steng van ongevaar een Elle hoog , tot.boven toe bekleed met breede Bladen , die opwaards ver- Ímallen, Aan den top draagt zy een Tuil van geele Bloemen , hebbende een niet onaange- paamen Reuk, TOURNEFORT hadt dit Kruid tot de Afters thuis gebragt. Dr (7) Afchkruid met een omwindzeld Bhoortie. iDund, je Atpilkhe, de gemeene Bloemfteel byna naakt, en langwerpige Pluizige Bladen, | Van (6) Cineraria Flot. Corymbofis &c, GorT. Belg. z44. Othonna paluftris. Pl. Suec, 687, 773, Solidago, Fol. ine ferioribus Lanceolatis &c. Al. Cliff. 4ro. R. Lugdb. 162. N. 12. GMEL: Sibe Iep: 158. T. 72, Jacobaa Aq. elatior, Moe RIS. Ill. S. 7. T. 19. f, 24. Conyzt Aq- laciniata, C. Be Pin, 266. Conyze medie Sp. altera, Dop. Pempt. sz. Ca= nyza Helenitis Fol. laciniatis , LoB, Je. 347. After paluûris Jäciniatus luteus. TOURNE: Inf?, 483. (7) Cireraria Umbellâ involucracâ &ec. Salidago Fol, Cord. petiolatis dentatis. R. Lugdb. 162, [ACQ. Vind: 286. GOUAN Monsp. 444. Jacob. Mont. integro rotundo folio, BARR, Jee 145. BOGC: Mus. IL. p. 61, T. 49. C. B. Prodr, Te pe 69- Ba Jasobza Alpina Laciniata Fl. Buphtholmi, CG. Be Pine I3xe Jar ken BaN se E NeBirsrdek Öort Van de Verfcheidepheden ; hier onder deby- … lvs naamen van Gevleugelde , Geheelbladige en 4-“ sr, lantachtige „ door den Ridder thuis gebragt , Hoor: STUK, zyn fommigen tot de Jacobea of elders betrok Par ken geweest. De Heer LiNNaus zelf hadt Jinerfine, de eene Othonna geheten. Volgens JACcQUIN komen zy daar in overeen , dat de Kelk uit Liniaale fpitfe gelyke Blaadjes beftaat; dat de Vrouwelyke Blommetjes ‚aan den rand, omtrent vyfentwintig in getal; allen vrugtbaar zyn, zo wel als de Tweeflagtigen. die het midden be= flaan : als oek „ dat de Zaaden-een ongefteeld digt Haairig Pluis hebben. Zulks hade in drie Verfcheidenheden. plaats; waar by thans onze Ridder „ als een vierde, de Gryze Alantachtige Honigruikende. Conyza gevoegd heeft, wier na- der onderzoek zyn Ed, de aandegennoten aans beveelt. De Groeiplaats is op de kota Gebergten van ons Wereldsdeel en Siberie. C, BAuHre Nus geeft een Afbeelding van de eerfte met ronde gekorven Bladen , die, ZO hy zegt, het Twee: cobra 3, latifolia, Crus. Hift, II. p:-23e 9, Othonna Fol, - Lanceolatis 8tc. Sp. Pf I. pe 92se Jac. Mont. Lanuginofi enguftifolia non laciniata. C. B. Pin. 131, MORIS. III. S. 7. T. Iz. f.-28.-Jae. Mont. polyanthos. BARR, Je, 260. Sg- lidago Fol. Lanceolatis &c. GMEL. Sib. IJ, p. 154. T. 71, Ô, Othonna Fol. Lenseolatis integris fubdentatis &c. GoUAN JMonsp. 464. Conyza Helenitis Mellita ingana, LOB. Ze, 347, Conyza incana, C. B. Pin. 265, Xxa2 ÎI, DEEL. Xe STUMs IV: 602 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Tweede breedbladige St, Jakobs Kruid is van it dn Cuusrus. Het omwindzeld Kroontje, dat men - Hoorp- by dien Autheur ziet, is in zyne Afbeelding STUE, niette vinden. De tweede „ die het derde van Pa CLOSt usis, heeft eenigermaate gefnipperde ris Bladen. De derde , welke GMELiN in Sibe- rie vondt, heeft dezelven Tongachtig fmaller , geheel onverdeeld , Zaagtandig. Zy valt wat laager dan de anderen , wier Steng een Elle hoog wordt. De Bloemen groeijen ook Kroon- tjeswyze en hebben een gemeen Borftelig Om- ‘windzel , zynde , gelyk in de overigen , geel van Kleur, Deeze kwam den Heer G MELIN voor ; zeer te gelyken naar de laatstgemelde Conyza , welke TOURNEFORT ruige After met Wollekruidsbladen heeft getyteld. Har- LER heeft de eerfte , die hy in Switzerland vondt, onder den naam van Breedbladig Zaage tandig Kruîskruid voorgefteld. ’t Schynt dan dat dit Kruid, naar den Landaart , zig verfchil= lend voordoe. | | vir. (8) Afchkruid met getuilde Bloemen en Lan- Pei. cetvormige Zaagtandige van onderen Wol- An lige Bladen. eurige Of deeze Siberifche genoegzaam van de voorige Soort verfchille , zou uit de volgende | be- (8) Cineraria Flor. Corymbofis , Foliis Lanceolatis ferra- Gs fubeus romentofis, S9/7. Nat. & Sp, Plant, II. pe 1a44e S 7 NG E N E Ss IT A 693 fchryving moeten blyken. , Zy heeft de ge- IV. „ ftalte van het Moerasfig Kruiskruid , zegt “TDEELe », de Ridder , maar de Bloemen zyn eens zo Hoorpe », groot en geel, met een breede Straalkrans ;°TUKe », de Steeltjes met eenige Liniaale Blikjes; ae Tbaanie ‚, Bladen egaal en duidelyk Zaagtandig , van , onderen Wollig , van boven flaauw gepluisd: » de Steng Pluizig.” Het gewoone Afchkruid, dat Yacobea mari. tima genoemd wordt, welk de Bladen van bo- ven donkergroen , van onderen, zo wel als de Stengen en Takken, Afchkleurig wit heeft, hier op volgende, heb ik, benevens de vier overige en laatfte Soorten van dit Geflagt, als Heefte- rig zynde, te vooren reeds befchreeven*, One _ *II D. der dezelven komen nog twee Kaapfen ve zo dat het getal der Kaapfe Soorten , hier t’huis gebragt, na het uitmonfteren van de Othonni- tes , vyf is, De Heer Taunrere heeft ons langs nog een nieuwe ontdekt, welke zyn Ed, __ in myne Verzameling vondt, en Cineraria inci. fa genoemd hadt. De Bladen , zo wel als de Stengen , komen zeer met de Kanadafche over- een ‚ uitgenomen dat alles veel kleiner is en dat de Steelen meest eenbloemig zyn, de Bloemen ongeftraald. Ook zyn de Kelkblaadjes, aan de tippen, een weinig verfchroeid, INDr'A, Alant, Dit Geflagt heeft den naakten Stoel en ’t Xx5 on- Il, DEEL: X. STUK, 694 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. ongeftamd Zaadpluis met de voorigen gemeen 3 AFDEELe doch onderfcheidt zig , doordien de Meelknopjes Hoorp- van onderen in twee Borfteltjes uitloopen, De STUK. volgende Soorten zyn ’er in bggreepen. (1) Alant met omvattende, Eyronde , rimpelige hal Helena. van onderen Wollige Bladen en Eyronde Ge 0e) Kelkfchubben. Deeze Plant, die in grootte van Gewas uit- munt „ is het gewoone Helenium , anders ook Enula en Inula genaamd , of Enula Campana, gelyk hee de Franfchen Enule Campane ‚ de Engelfchen Elecampane heeten. Mooglyk is de Duitfche naam „ lant of Galantwortel, daar van afkomftig. De Latynfche benaaming fchynt den oirfprong aan te duiden uit Campanie, in t Zuidelyke van Ttalie, Niettemin is dit Ge- was tegenwoordig door geheel Europa gena- turalizeerd. In Sweeden fchynt het inlandfch te zyn en GMELIN fteltde Natuurlyke Groei-- plaats tusfchen de Rivieren Irtis en Oby in Si- berie. Dit kan men niet zeggen van de middel- fte deelen van Europa, en, hoewel men het in Switzerland aan de Oevers van fommige Mei- ren (z) Inula Fol, amplexicaulibus Ovatis &c. Syff. Nat. XII. Gen. 956. Weg. Kill. p. 637, Mat, Med, 392e GORT. Belg, 242. After Fol, ovatis rugofis &c. H. Cliff, 407. R. Lugdbo 166. Fl. Suec. 695, 755. GMEL. bib. II. p. 175: After om- nium maximus Helenium dictus, TOURNE. Jut. 483. Hele= nium vulgare, C. B. Pin, 267. Helenium, Dop. Pempt, 544» CAm. Epit, 35, Helenium & Inula, LOBe Jee 574 S Y NGE NE s IT A, 695 ren vindt, wordt doch getwyfeld, of ’ ‘er wel IV, oirfpronglyk zy. By ons wordt het , gelyk in Anale Duitfchland, Vrankryk en Engeland „overvloedig Hoorp- inde Kruidtuinen en op Akkers, by Enkhuizen TUE Polygaria en Alkmaar, geteeld, Juperflaa, Tot eens Mans langte hoog groeit dit Kruid, | dat Bladen byna als die van ’ Wollekruid „meer dan een Voet lang, een half Voet breed, ovaals achtig , op de kanten gekarteld , van onderen Wollig heeft. De bovenften zyn kleiner en on- gefteeld , de onderften hebben Steelen. De Steng is dik en ftevig, regtopftaande , Takkig en ge- bladerd , op den top zeer groote geele Bloemen draagende , met Bladerige Kelkfchubben, die omgeboogen zyn. Of de Griekfche naam, in de Apotheeken be- kend, van de fchoone Heléna, dan van een Ey- land deezes naams afkomftig zy , kan ik niet beflisfen. Zou dezelve ook van de Maan, die in’t Griekfch Seleenee heet, in vergelyking mee de Zon, Helios , afgeleid kunnen worden. Men vindt het woord Helenium gebruikt voor Zon- nebloem. In ’ wilde draagt het Kruid kleine Bloemen, op een laage Steng, en heeft een fchraalen Wortel ; daar hetzelve;, in goede Grond gekweekt , den vermaarden „Alantswortel uitlee vert, van ouds beroemd, Dezelve is groot , dik en bruin , van eenen bitteren Kruiderigen Smaak en niet van Reuk ontbloot, Veel Gommige dee. len bevat hy , die in 't Water fmelten en weie Xx4 nig HM. DEEL. X. STUK. 695 _SAMENTEELIGE KRUIDEN, ÌV. nig Harftigs, hoewel men, onder ’t overhaaler „ id iets Kamferachtigs in de Hals der Kolf ge= Hoorp. gevonden hebbe, dat een met vlug Zout famen= op egegroeide Olie zal zyn geweest. Gemeenlyk Plaid wordt het Afkookzel gebruikt of * Aftrekzef 1e met Wyn, of ook de Wortel zelf’, gekonfyt zynde, Het is een voorrreffelyk Maagmiddel, dat insgelyks tegen Borstkwaalen zonder Ont- fteeking dient , neemende den Hoest weg. Ook doodt het de Wormen en zet de Stonden af. Uitwendig kan men cen Papje van den frisfchen Wortel gebruiken als een Schroeimiddel. Door kneuzing , weeking in Pis, met byvoeging van Potafch, enz, heeft men ’er ecn blaauwe Verw uit getrokken (*). Ps 8 (2) Alant met omvattende getande zeer ruige odora, Bladen ;de Wortelbladen Eyrond ; de Steng= pe bladen Lancetvormig 3 de Steng met weis nig Bloemen, Deeze Soort gelykt naar de voorgaande zeer , doch is maar een zeer klein Plantje , naauwlyks een Voet hoog, dat in Apulie by Napels, als ook in Provence groeit. (3) Alant (*) HaLr. Helv, inchoat. Ye p. 3te (2) Inula Fol. amplexicaulibus Dentatis &xc. After luteus Radice odorâ. C. B. Pin” 266. Afteris alt, Sp, Apula. Coke BEephr, U. p. 251. Te 253. Conyza alt, Apula, MORIS. 1e S. 7. T. 21, f. 6. Pens MERENKG SECRETS TNM 697 (3) Alant met omvattende , langwerpige effen- 8 Iv. randige, ruige Bladen , de Steng Haairig “"s ben k met een Bloemtuil. Een STUK Onder den naam van Wollige OoftenrykfeCo- m1. Inula nyza vindt men deeze geboekttaafd en door o,s Crusius als de derde der Ooftenrykfen af. Cori/fi. Christe gebeeld. Van waar zy den zonderlingen by-oog. naam hebbe , komt my duifter voor. De Groei- plaats is in Ooftenryk by Weenen , als ook in * Badenfche , by de Badftooven, (4) Alant met omvattende Lancetvormige Zaag- tandige onderfcheidene van onderen Pluizi-, Aoun ge Bladen ; de Steng Takkig opgeregt en Tandige, ruig. (5) Alant met eebizdkendd Hartvormig lang-», ZN werpige Bladen seen ruige gepluimde Steng zea- de Kelkfchubben Bor ftelig. es *Rooloops. (3) Insula Fol, amplexicaul, oblong. integr. hirfutis &c. GOUAN MMonspe 444. After Caule fuperne Bamofe &c. H. Cliff. 407, Conyga Pannonica Lanuginofa. C. B. Pin. 265, MORIS. III. S. 7. T- 19. f. 1. Conyza 3 Auftr, CLUs. Paxn. 525. Fig, ad calcem. (4) Inula Fol. amplexi - caul. Lanceolatis &c. Fé. Suec. Il. N. 756, OED. Dan. 413. gg, Conyza Paluftris repens Bri- tannica diëta, MORIS. III. S. 7. T. 19. f. 8. ® Conyza Ag. Afteris Flore Aureo. C, B. Pin, 266. Prodr. 124. Bri- tinnica Gesneri & Lugdunenfium, LoB. Ze. 193. C5) Juula Fol. amplexi - caul. Cordato- oblongis, &c, GORT Belg. 243. GOUAN Monsp. 444. OrEp. Dan. 410. After Fol. femi-ampl. oblongis Ec, Fl. Succ, 604, 757. DAL. Paris, Xx $ 260. li, DEEL, X, STUK, N | 698 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. Deeze beiden gelyken veel naar malkander , ArDEEL, doch de eerfte , die den bynaam Britannica Hoorp- Voert, is veel zeldzaamer, Men vindtze , vol- sruxe gens den Ridder, in de Lausnits, in Beiied Overtollige en in Schoonen , een Provintie van % Sweed« Veetwyver 2e fche Ryk, ’ Is een Plant, naar de Conyza ge- Iykende , met Goudgeele Bloemen, Aan de Ves- ten der Stad Lyons in Vrankryk groeit zy , volgens LoBrL, menigvuldig. De Bladen zvn, in zyne Afbeelding, als ook in die van de Hie {torie der Planten van Lyons, zo HALLER te regt aanmerkt , niet omvattende in dat Kruid , * welk naar de Water - Patich gelykt en gehou- den wordt voor de echte Britannica der Ouden , een Kruid dat door de Friezen, daar het Leger der Romeinen gelegerd was, aan dezelven ge= weezen werdt, als dienftig, om de Tanden, die door % Scheurbuik los in de Mond gewor- den waren , weder vast te zetten. Die hoeda- nigheid, nu ‚heeft veel meer plaats in de Groo- te Water- Patich of Paardik, welke, zo Mun- riNgG heeft aangetoond , de waare Britannica der Ouden zal zyn (*). De laatfte , die den bynaam van Rooloops heeft S is in Europa, als ook in onze Nederlanden , _ op vogtige plaatfen gemeen. Men vindtze aan de Wegen ‚ langs de Slooten, in Overysfel , Vriese 260. GMEL. Sib. II, p. 130. After Prat, Autumnalis Conyze folio. TOURNE. Zuff. 433. Conyza media &c. C. B. Pin, 265. LOB. Je. 345. Conyzaprima. TAB. Hifl. 1243, C*) Zie myn Il, DEELS VIII. STUK, bladze 399. NS VON SCEREIN B euEil 699 Vriesland , ’t Sticht en elders, De Steng is Ve Wollig, hard en Takkig, van een File of DE daaromtrent , met zeer zagte Bladen , die T'ong= goorp- achtig zyn , boven donker groen. De Bloemen „STUKe die geel zyn, groeijen byna Kroontjeswyze , en fe bri beftaan uit menigvuldige drietandige Tongblom- metjes , in ’t ronde geplaatst , de Trechter- blommetjes emringende, Het Kruid bloeit in de Herfst, zynde fcherp van Smaak, Ray ver- gelykt den Reuk by dien van Zeep. Door ge» heel Siberie groeit het ook aan de Rivieren, zo GMELIN zegt , die het ’er meest met gekar- teide Bladen gevonden hadt, Dat de Rusfen , in den Optogt naar Perfie , van den Rooden Loop door dit Kruid herfteld waren, was den Ridder verhaald , en daar van zal het zekerlyk den by- naam hebben. Het wordt zelfs door HOFMANN Herba Dyfenterica , dat is Rooloops Kruid, ge- heten. Ons Landvolk noemt het Heelblaadjes. Een Soort van dit Geflagt , waar aan Forse KAOHL den zelfden bynaam geeft (*) , ome ftreeks Kairo voorkomerde, werde van de Arae bieren Rara Ejub, datis Jobs Traanen, zegt hy,genoemd. Jor,naamelyk, zeiden zy, hadt zyne Zweeren daar mede geftreeken, en- was hier door genezen. Dit, echter, hadt een rap- pigen Kelk en naakte Bloemfteelen , meteen en=_ kel Schubbetje onder ieder Bloem. (© 6 () Inula Dyfenterica, Fior, ZEgypt, «Arab: p, H59a II, DEEL. X, STUK: joo SAMENTEELIGE KnUIDEN, IV. (6) Alant met omvattende Hartvormig Lancet. Aan vormige gegolfde Bladen, nose Deeze Egyprifche fchynt de zelfde te zyn, vj, Welke die Kruidkenner Welriekende genoemd Kaps: us- heeft , in ’t Arabifch Munis genaamd of Ne Golfbladigfchufch, In Gelukkig Arabie werdt dezelve overal geteeld , uit hoofde van den zeer aange. naamen Reuks wordende met Bloemkransjes, daar van, het Hoofd verfierd op Feestdagen. De raauwe Bladen werden tot Spyze gebruikt. In de Geneeskunde diende zy tegens Aambeijen; wanneer de Lyder den Damp van het verfch gekookte Kruid, in een doorboorde Stoel zitten- de, van onderen ontving (*). In de Upfalfche Tuin geteeld , hadt zy de Steng een Voet hoog, met Bladen als gezegd is en eenbloemige gebladerde Steeltjes ; de Bloemen van grootte als die van «+ Moederkruid , doch geel, met de Kelkblaadjes Elsvormig , aan de tippen omge- kromd. vil (G@) Alant met omvattende , Hartvormig Lan- jelica) ‚ seh Oostindi- iche. (6) Inuia Fol. amplexicaulibus Cordato - Lanceplatis un- dulatis, Mant. 11se Helenium Egypt. tomen:ofum &c, in= canum Polii folio. VAILL. Mens, (*) Inula (Odora) Fol. Cau!, margine undulatis Linearie bus amplexi- Canlibus tomentofis, Flore flavo, Flor. Agyps. —— Arabic, uts. (7) Ixula Fol, amplexicaul. Cord, Lanc. &c. Helenium Ramofum &c, VAILL. Mers. Conyza minor Indie Orientalis. Puur. T. 328. f, 2 & T. 149. f. 3, Jacobza perfoliata &co BURMe Zeyl, 124. Te 55e fe Ze S 4 N 6 E NE S Ì A, SOL cetvormige Zaagtandige. Bladen, Draad. iV. achtige eenbloemige Stelen en Kogelronde AFDEEL Bloemen. ___Hoorp- STUK» Deeze Oostindifche gelykt naar de volgende, Potyzamia ‚maar is grooter , zegt de Ridder, en geftrek. {AP fua ter. De Bladen zyn Lancetvormig, fpits, aan den voet Hartvormig , omvattende; van boven kaal , van onderen naauwlyks ruig, met Draade achtige Steeltjes en Bloemen als van de vol- gende. (8) Alant met omvattende gegolfde Bladen , GAL leggende Stengen en byna Kogelronde Bloes ticaria. men , die zeer kort geftraald zyn. de: De Kogelronde Bloemen en het Gewas on= derfcheiden deeze , die volgens de Kelkjes hier thuis behoort , zynde voorheen tot andere Ge- flagten betrokken geweest. By Dopnonéus en Loser komtze onder den naam van zeer kleine Conyza voor. ’t Is niettemin een Kruid, welks Steng, volgens den Heer HALLER, een Elle hoogte heeft (*). Hy noemt het After , met €8) Inula Fol, | amplexicaul, undulatis &c. GORT. Belg, 243. GOUAN Monsp. 445. Erigeron Fol, und, &ce FL Suec, 693 758. Conyza minor Fl. globofo, C. B, Pin. 266, Co- nyza minima. Don. Pampt. 52, LOB. Ic, 345. B, Helenium piluftre annuum Hysfopi fol, Grispis. VAiLL, Afem, Cone minor Hispanica, PLUK. T, 334 f. S After paluûtris frutie gofus minimus, BARR. Je. 1175» C*) Caslis Ramofisfimus Cubitalis, zegt hye Ik meen bee fpeurd EE, DEEL, X. STUK, hiet zóa SAMENTEELIGE KRUIDEN; IV. met omvattende „ ruige gegolfde Bladen en zeef ARDEEE kort geftraalde Bloemen (*): De Groeiplaats Hoorns is aan de Wegen en Straaten in-de gemaatigde STUK, deelen van Europa, zegt LiNNdzeus. Hy te- kn kent het, niettemin , onder de Sweed{chc Plan- FJ, ten aan, en betrekt ’er toe dat Aftertje ; welk by Kadix in Spanje groeit. Pulicaria of Vloo- kruid kan men het niet in ’t byzonder doopen: want fommigen geeven het Tonderkruid, dat de Duitfchers Durrwurts noemen , in ’t alge= meen dien naam. Het wordt in Languedok }’ Her-= be de St. Roch geheten. IX. (9) Alant met langwerpige ongefteelde A _ Tal ai Draadachtige wei en Cylindrifche Arabifche3 Kelken. In Arabie ‚ zo wel als in Oostindie, fchynt dit Plantje voor te komen, dat zig dus zeer wel van het voorgaande onderfcheidt, ’t Is nogthans by FORSKAOHL, dat ik zonderling vind, onder de Arabifche Planten niet opgetes kend, of het moest cen anderen naam heb- ben. Onder de Oostindifche Planten vindt men * ook By den Heer N.L. BUR MANNUSs niet. _(ro) fpeurd te eben „ dat zyn Ed, door Cubitalis de hoogte van een Elle, niet Yan een half Elle , gelyk GMELIN, vere fiaan heeft. (*) Helw. inchoat, 1. ps 33e (9) Inula Fol. oblongis fes(ilibus Bec. “Aûer cousuide mnd. @r, zamolus Caulibus fparfise PLUK, Alm. 574 Te 149-£, da Br LE WNGE! ST KAS 703 (zo) Alant met byna ongefteelde, langwerpig IV. Eyronde , naakte Netvormige getropte Zaag- En dd tandige Bladen; de Bloemen aan ’t end on= Hoorp= gefteeld, ‘ STUKe j ) (xr) Alant met ongefteelde ovaale effene Nets pen wys’ geaderde eenigermaate gekartelde Bla= den den en rappige Kelken. xr. Sguarrofae (ra) Alant met Lancetvormige „ omgekromde , Reppige. Zaagtandig ruuwe Bladen ; hoekige Tuk- ‚Xl Salicina. ken; de onderfte Bloemen verhevener. Wilgbladis ge. Veel overeenkomst hebben deeze drie, waar van de twee eerften in Italie huisvesten , de laatfte vry algemeen voorkomt op Moerasfige plaatfen der Noordelyke deelen van Europa, als ook in Rusland en Siberie, Men vindtze nog- thans ook in de Zuidelyke deelen en ín Swit= zerland groeit zy op zeer veele plaatfen. T as BERNEMONT geeft ‘er een goede Afbeelding van, onder den naam van Geel Sterrekruid , dat ook Liefch- of Breukkruid heette, Evenwel mankeeren ’er de kanthaairtjes aan , welke ook in (ro) Insula Fol. fubfesfili ovato -oblorigis &c, Conyza mee dia Monfp. affinis multiflora. J. B. Hi. II, p ro4g. (ax) Imula Fol. fesfil, ovalibus levibus &c. After Cony- _goides odoratus Wteus. TouBNF. Jnf?, 433. After luteus lae tifolius glaber &c. PLUR. Alm. 37. T. 16. Éf. 1, (x2) Insula Fol, Lanceolatis recurvis ferrato - fcabris 8, GOVAN Monsp. 445. Fl, Suec, 696,7759. GORT. Ingr. 136a GMEL. Sit. Il, p. 177. Te 77. Bybonium luteum primuue TAB. Hift, 7i6. maihi II. Pe $9 IIs DEEEKé X4 STUK, ‚so4 SAMENTEELIGE KruiDen, IV. in de Afbeelding van GMELIN niet te vinden ArDEel. zyn, zo Harrer wel aanmerkt (*). De Hoorpe Bloemen van deeze zyn breed geftraald en ge- STUK. ]yken veel naar die van ’t gewoone Helenium of Alantswortelkruid, xurn (13) Alant met ongefteelde Lamcetvormige om- nn gekromde, eenigermaate Zaagtandig ruuwe „ Ruige. Bladen ; de Stene rondachtig en wat Haai- rigs de onderfte Bloemen verhevener. Deeze heeft de Bladen wederzyds ruig door rosfe Haairtjes, gelykende voorts naar de voor- gaande zeer , maar de Kelk, is als gebladerd „ welk laat{te ook in eene Weroneefche Geele After fchynt plaats te hebben. . De Groeiplaats is in Beijeren „ Vrankryk en Siberie. XIV. (14) Alant met ongefteelde Lancetvormige eeni- ha, germaate Zaagtandige Haaîrige Bladen landíe. byna eenbloemige iets Lymerige Steeltjes, met fmalle Blaadjes, de Dee- (+) Hlelu. inchoat. 1. 32. N. 76. Zyn Ed. heeft billyk de aanhaaling der Plaat uit GMELIN, die niet 67 maar 77 moet zyn en welke in ’t Werk zelf fout is, te regt gebragt. (13) Jrula Fol. fesûlibus Eanceolatis recurvis &c. After luteus hirfuto Salicis folio. C. B. Pin, 266. After 3. Panno- nicus Clu6i luteus, Fol, hirfuta. J.B. Hif?. IIe p. 047: Confer, After Conyzoides odoratus luteus. SEG. Ver, IIs p. zin & PLux. T. 78e f. 4. Item. CAM. Epit, 907. _ (14) Inula Fol, fesfilibus Lanceolatis fubferratis &c. After Juteus Marianus &c. PLUK, Jant, 30. T. 349. fe Ie After Garolite pilofus &c, MILL, Ditt. Te 56. 8 e SS LN CG ENIE "SI A. Zos …_Deeze Noord-Amerikaanfthe is geheel be-, IV. zaaid met zagte witte Haairtjes : de Bloemen en ‘bepaalen Tuilswyze de Steng , maar derzelver Werd Steeltjes zyn bezet met gefteelde Kliertjes. 879% (15) Alant met ongefbeelde Lantetvormige om XV. …Tald- Gers gekromde ruuwe Bladen; de Bloemen eeni- deb „germaate gebondeld. | Duitlchen {16) Alant met ongefteelde Liniaale, gefpitfte _xvr. geribde gladde werfpreïde Bladen3 de Steng Pffvlia. Degen- byna eenbloemig. bladige. (17) Alant met Liniaale Vleezige driepuntige AVI Bladen. blanke he k __Driepumg Van Heeze drie is de-eerfte in Duet tige, wry gemeen en valt ook in Siberie: de tweede in Neder - Ooftenryk ; de derde aan de Zeekus- ten van Engelaud, Vrankryk , Portugal en Span» je, zegt LiNnNeus. Deeze heeft de geftalte van de Zee- Venkel, ten minfte wat het Loof aan= (xs) Jwula Fol. fesfilibus Lancealdsis rechrvis fcabris Sec. After Foliis Lanceolatis &c. GMEL, IL. p. 181, T. 78. f. Te Conyza affinis Gerraanica. ‘C° B, Pin. 266. (16) Inula Fol, fesfilibns Linearibus acumiìnatis Ec. After Montanus Saxatilis lateus &c. Bocc. Mus, 1, p. 31. T. 18, After luteus Linarie rigido glabro folio.,C. B, Pin. 267. (17) Mula Fol. Lin. Cain. tricufpidatis. GOUAN Mlonspe 445. After Flore terminali &e, H. Cif. 409. R. Lugdb, 568. Crithm. Maritimam Flore Afteris Attici. C. B. Pin, 288. Crithmum Chryfanthemum, Dop, Pempt, 706. Littoe zeum Chryfanti, LoB. fc, 395. Yy XI. DEEL, X, STUK, 506 SAMENTEELIGE KRUIDEN. IV. aangaat, Sommigen noemenze Zee -Clryfanth , zit an in Languedok Limbardas zegt GouAn, die ver- Hoorp- haalt, dat dezelve eens Mans langte hoog „STUK. _ groeije, | BR on NN | Á ee teCN8D Alant met. byna Zaagtandige van-onde wincialis. ren Wollige Bladen; de Wortelbladen ge- cle fleeld Eyrond; de Steng opgeregt een- bloemige | | xix. » (19) Alant met Lancetvormige ruige effen: ng randige Bladen , eenbloemige „Stengen en nende. korte gefchubde Kelken, Deeze zyn beiden Wollig daan de laatfte . inzonderheid is als met een Sneeuwwit Dons bekleed , komende in geftalte de Asters zeer naby , inzonderheid door den Kelk, welke van dit Geflagt verfchilt. Zy heeft de Kelkfchub- ben Eyroùd en aan de Steng drie of vier , zelden vyf Blaadjes. De hoogte van beiden is weinig meer dan een voet: de groeiplaats der eerfte in Provence , der laatfte by Weenen, - Montpellier en in Spanje. RE (20) Alant met Spaschvornige, van onderen eed! Wallige Bladen. | dige. De (13) Inula Fol. fubferratis fuhtus tomentofis &c. Jacoe ba rotundifolia incana. C. B. Pir. 131. Prodr, 69, zl 19) Inula Fol, Lanceolatis hirfutis integerrimis, GOUAN Monsp. 445. After Atticus luteus villofus, magno Flore, C. B. Pin. 267. After anguftifolius luteus. J B. Ait. UI p. 1046. (zoj Inula Fol, Spatulatis fubtus tomentofis, f. Helen. / Vire # S YY N 6 E NE 8 f Ao 707 De eenigfte van dit Geflagt uit Zuid. Ame- IVe _ rika afkomftig, Bladen byna als der Primula alek Veris hebbende, De Tongblommetjes aan den Hoor»: rand zyn zeer dun en fyn. STUKe (21) Alant met afloopende langwerpige Bladen, xx die fyn getand zjn, en gebropie bynaonge, Imis ifrons. fieelde endhloemen. Tuebale \ E$o Het Tonderkruid , dat den zelfden bynaam voert, wordt van fommigen geacht even ’ zelf. de te zyn als dit , maar ongeftraald. Het onze, zegt de Ridder, heeft een Steng van een Voet hoog, die ftyf is en getuild, met een fterken Reuk als van Reinevaren. De Bloemen zyn geel en kort geftraald. De drie volgende , allen fmalbladig en Hee- fterachtig, waar onder twee Kaapfen, Blaauwe en Pynbladige bygenaamd, reeds befchreeven zynde *, kome ik tot de laatfte. en, vl. ST. bl, (as) Alant met Lancetvormig = Liniaale effen- 19 1x. XXV. VON Foerida. hen Stinkende, Virge Paftoris folio. VAILE, After Primule Veris foliis. PLUM. Sp. IO. Je. 41. f. ze (21) Inula Fol. decurrent. oblongis denticulatis &c. Coe nyza latifolia viscofa fnaveolens , Flore Aureo, e Gallo-Pro= vincia, T., GARID, Aix. 125, T. 23. Conyza praalta , Cau- le alato , odorata. BOGG. Mus, p. 168, T. zr. (25) en Fol. Lanceolato - Linearivus integersimis &c. Solidago Fol. Lanc. Lin, fl, Clif. 410, Conyza Melitenfis retufis foliis, BOCG, Sie. 26, T, 13, Píeudo = Helichry ham Melireníe Sc. MoR1s, Hijl, IIT. p. go, XV. 2 II, DEEL. X, STUK IVe AFDEELe XXe Hoorp- STUK Overtollige Veelwyve- 7e 208 SAMENTEELIGE KRUIDEN, randige Bladen, getakte Tuilen en zeer korte Bloemftraalen. Het ftinkend Kruiskruid komt deeze naby, die de geftalte van het Afchkruid heeft, zegt Linneus. Zy groeit op ’t Eiland Maltha, en heeft groene Bladen met geele Bloemen. A RNicA, Valkruid, Van de voorgaanden verfchilt dit Geflagt » doordien de Srraalblommetjes niet een enkelen Styl , maar vyf Meeldraadjes hebben zonder „Knopjes. Het bevat de zeven volgende Soors Í. Arnica, Montana. Gemeen. tene - Cr) Valkruid met Eyronde Bee Bladen; de Stengbladen gepaard. Door geheel Europa , als ook in verfcheide - deelen van Siberie , komt dit Kruid voor, dat gaar de Groeiplaats aanmerkelyk verfchilt. Het heeft (1) Arnica Fol. Ovatis integris &cc. Syf?, Nat. XII, Gene 958. Veg. XIII. pe 638. GORT. Belg. 244. GOUAN Monspe 446, Doronicum Fol, Caulinis oppofitis. Mat, Med. 395. Fl Succ. 684, 760: OED. Dan. T. 63. GMEL: Sib. Ile p. 153. Dor. Fol. oblongo -ovalibus. R. Lugdb. 160. Dor, Plan- tag. folio altrerum. C. B. Pin, 185. Chryfanthemum latifo= lium. Dop. „Pempt. 263. Doronicum Alp. quartum, CLUS, Pann, szo, 524» Alisma. MATtu. Diosc. 934. Diureticae RENEALM. Sp: 118. B, Dor. Fol. Lanceolatis. B. Lugdbe 160, Caltha Alpina, TAB. Joe 336e SULTAN AGE NE! ST A 709. heeft opde Alpen fmalle Lancetvormige Bladen, IV. terwyl het op vlakke vette Gronden het Loof PN byna van de Groote Weegbree heeft, Dit zyn Hoorpe nogthans Verfcheidenheden , welke in de Tui-STUKe nen, daar men het teelt, ftand houden, Dus£ Pen getint de laatfte , welke TABERNEMONTT _Alpifche Goudsbloem tytelt , van de gemeene, welke de Duitíchers Woudbloem noemen, on- derfcheiden te zyn. Het heeft een Houtigen Wortel, met Vezels gehaaird: de Wortelbladen Ovaalachtig of breed Lancetvormig ‚ vyf- en drieribbig , bleek; niet meer dan één of twee paaren van fmaller Bla: den aan de Steng, die gearmd is, van een Voet tot een Elle hoog, dikwils driebloemig aan den top. De Bloemen zyn hoog geel, wel twee Duimen breed met haaren krans , welke uit drietandige Tongblommetjes beftaat. Deeze zyn niet alleen met vyf onderfcheidelyke Meeldraade jes (Stamina), maar ook met vyf Meelknopjes (Anthere) , langer dan dezelven, voorzien (*), De Kelk heeft vyftien Lancetvormige Blaad- jes, een ruuw Zaad, met Pluis gekroond, bee vattende. De Bloemen volgen de Zon den ge. heelen Dag. De geheele Plant is fcherp en fterk van Reuk , re niezen ‚ waar van zy, zo men wil, (*) LINN: Fior. Suec, II, ps 2950 ie HI, DEFLe Ze STUKe 710 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV, wil, den naam Arnica by verbaltering van ’% ArDsEb. Latyn, als ook den Lotharingfen naam (*) heeft. Hoorp Waarom menze by ons, daar zy op Hey- Vel. STUK, den in Gelderland en elders voorkomt, Wolver= RAe ley noeme , is duifter, Meer zou men de bes 7) naamingen van $4. Luciaan- en Valkruid mogen afleiden van haare Eigenfchappen. Zy is het on= derwerp geweest van veele Scheidkundige Proeven ; door welken men bevonden heeft, dat de kragten meest in de vaste bictere deelen berusten. Zeer gemeen is dit Kruid, in Duitfch« land , zelfs onder ’t Landvolk in gebruik „ tegen alle inwendige Kwetzuuren , door vallen , ftoo- ten, flaan , in Menfchen of Beeften. Men pryst het ook tegen Borstkwaalen. De Afzertende kragt in de Waterloozing, daar RENEAULME zo hoog mede geloopen heeft , was reeds aan Loser bekend en zekerlyk door hem daar van ontleend, Men geeft het Extrakt in, of zet het Kruid op Bier, Wyn, Genever, Evenwel heb= ben fommigen nadeelige uitwerkingen daar van gezien. De Runders laaten het ftaan, doch de Bokken en Geiten eeten ’er van. Waarfchynlyk zal het naar de fterkte van den genen, die ’er gebruik van maakt , moeten gewoogen zyn. Zelfs verbeeldt zig GMELIN, dat het Smal- bladige „ als op drooger plaatfen groejjende, fcherper van Sap zy , dan het Breedbladige, Dit _ hadt zyn Ed. , in Siberie, aan Duitfchers, de Ar. (}) Tabac de Voges. Journ. Oecon, 155. Dec, SueYiNa B ES NIJRIS DIA za Arnica gewoon, het eerstgemelde, welkalleen _ IV. aldaar groeit, ingeevende, bevonden, Want in gn Aftrekzel , ter gifte als het Duitfche Valkruid , Hoorp. gebruikt , verwekte zy. braaken, even als dat °TUEe in grooter Gifte doet. (2) Valkruid met effenrandige ovaale ruige m1. Bladen ; de Steng eenbloemig Wollig on= - Pilote gebladerd; den Kelk van grootte als de de ‚_Séraalkrans. a: Deeze Kaapfe gelykt zeer naar het Kruidje dat men Muizen- Oor noemt, hebbende de Bla- den zeer ruig, doch niettemin groen, van onder en van boven. Het heeft een eenbloemig Sten- getje, maar weinig langer dan de Bladen. Dus kan het de Arnica Gaffra, van den Heer Bur-= MANNUs Gerbera genaamd, niet zyn (*). (3) Valkruid met overhoekfe Zaagtandige Bladen, ‚ Ir 2còrpioiles e À $ 10e In Ooftenryk en Switzerland, als ook in Lan- nig, L guedok „ komt op vogtige Bergvelden deeze voor , dieden Wortel krom heeft, aan de eene (2) Arnica Fol, integerrimis ellipticis villofis &ec. Ar. Acad, VI, Afr. 73. After ZEthiop. Pilofellz facie , tomento copiofo. Raj. Suppl. 165. N. 95. (*) Flor, Cap. Prodr. & Burm, Afr. T. ss. f. 2, (3) Arnica Fol, alternis ferratis. GOUAN Jfonsp. 445. Jacq, Wind, 152. Doronicum Rad, Scorpii brachiatâ. C. B. Pin, 134. LOB. Ic. 649: B, Doronicum Radice dulci. C‚ B, Pine 184, Yy4 Ie DEEL. X, STUMs zie SAMENTEELIGE KRÜIDENS IV. zyde veele Takjes uitgeevende « de Wortelblae ed den gefteeld , Eyrond , diep - Zaagtandig + aan Hoorps de Steng , welke een Span of een Voet hoog- STUK, is, maar zeer ae Deeze draagt ééne kafe Bloem, groot en geel , met breede Kelkfchüb= je ben 5 de Blommetjes En Zaaden als. in het ge= woone Wolverley. Men heeft in den Wortel die fomtyds een zoet Sap heeft , ook een bye zondere kragt gezogt. Door Water wordt ’er- eens zo veel, als door Wyngeest, uit ge= trokken. Iv. (4) Valkruid met Lancetvormige Bladen, de nen, onderften Zaagtandig, de Steng gebladerd. - de en veelbloemig. Aan de Oevers van Kamtfchatka, op ’t Bee- rings - Eiland en verder aan de Westelyke- Kusten van Noord - Amerika, is deeze Soort zeer gemeen. Zy groeit Heefterig met eendik: ke Steng ‚ hebbende Bladen byna als die van den gewoonen Alants- Wortel. Dergelyke Bloe-: men heeft zy insgelyks, wier. Tongblommetjes met ongeknopte Meeldraadjes zyn voorzien en de Zaaden allen gepluisd, even als in de voore gaande Soort. | Vv. (5) Valkruid met Eyronde uitgegulpt getande sn _/ van onderen Wollige Bladen, Dee- k'eurig. (4) Arnica Foliis Lanceolatis &c, f After £, potius Hele: nium Mar. Fruticolum &c, GMEL. Sip. II. p. 175. (s) Arnica Fol. ovatis repando-denticulatis &c, Gerbera Fol, SL NG ENE S EA zig Deeze Kaapfe is tot verfcheide Geflagten 1v} bétrekken geweest. ’t Is een klein Plantje met ÄFPEELs groote Goud- of Saffraankleurige Bloemen, Hoor. van gedaante als der voorigen, De Wortelbla- stu, den zyn gefteeld , ovaal, glad, ftyf , Zaagswy- ? fn ze getand met kleine puntjes : de Bloemfteel. tjes ongevaar een Span of half Voet hoog , met {malle Schubbige Blaadjes. In de aangehaalde evenwel, die de Heer J. BURMANNUSs Car« lina noemde , vertoonen zig deeze Schubbe- tjes aan de Steng niet. De Bladen zyn in foms mige Planten Hartvormig. (6) Valkruid met Windeelige Bladen, die de vr. Kwabbetjes rond hebben. nel eet (7) Valkruid met gevinde Bladen , de Slippen hee ie Liniaal, ve WIL en Aan de Kaap der Goede Hope vallen ook etna: deeze beiden , waar van gezegde Hoogleeraar "15° de eeifte met Bladen als van het Asplenium „ zo Fol, planis dentatis êc. Burm. Afr, 157. T. 56. f‚ o, Dens Leonis Enule folio, Per. Mus, 293. Doronici forte fpecies pumila êc, PLUK. T. 343. f. 4. Carlina Fol, latis &c. BURMe Afr. 154 T. 55. Tusfilago Pyrola folio. VArLL. (6) Arnica Fol. pinnatifidis, Lobis rotundatis, Gerbera Fol. ex Radice oblongis &c, BURM. Afr. T. 56. f. 1. Do- ronicum Aft. Fol. Afplenii. BuxB, Cent, V. p. 12, f. 24. Scolopendrie f. Asplenii facie Planta Zthiopica. PLUK. Alm, 336. T, 313-fe 5. (7) Arnica Fol. Pinnatis, Laciniis Linearibus, Spe Plant, 3247e Yy5 IL. DEEL, Xe STUK» S 714 SAMENTEELIGE KRUIDEN, jv; zo wel als de voorgaande, onder den naam van Arpeer, Gerbera , die door den Ridder eerst gebruike idrb was; uit het Kruidboek van den Heer Wrs sruK. SEN heeft afgebeeld en befchreeven. De laatst= Overzollige gemelde vind ik niets van aangetekend , “an dat Ze zy de andere zeer naby komt. plxvir. Het Plantje, dat ik uit Japan bekomen heb, Fig. 5 nier in Fig. 3, op Plaat LXVIII, afgebeeld, fchynt my tot de Arnica Gerbera te behooren, Immers het heeft een der Hoofd- Kenmerken, dat de Blommetjes van de Schyf driedeelig zyn 5 de ééne punt veel grooter , en ik bevind de rand- Blommetjes, gelyk ’er een by a is afgee beeld , drietandig ; doch deeze zyn zo wel met Zaadpluis voorzien als de middel - Blommetjes, b. Beide deeze Blommetjes zyn hier veel groo- ter dan natuurlyk voorgefteld , waar door zig de onvolmaaktheid der Meelknopjes in de T'ong- blommetjes van dit Geflagt of wel van deeze Soort ‚ en de onvolkomenheid vanden Styl in de anderen , openbaart. $ DoRroNtIicum. Wolverley. Diet Geflagt onderfcheidt zig van de voori- gen „ doordien de Kelkfchubben op twee ryën geplaatst, van gelyke langte en langer dan de Schyf zyn: de Zaaden van de Straalkrans naakt en zonder Zaadpluis. Het bevat maar de drie volgende Soorten. (1) UILTINIG EUN E Ss 1! Ae 2158 (1) Wolverley met Hartvormige flompe Tan- ÌV, dige Bladen; de Wortelbladen gefteeld 3 de OEE Stengbladen omvattende. Alet: | Î STUK. „Op de Alpen wan Switzerland, Ooftenryk _s. en der Zuidelyke deelen van Éuropa , groeit den Kruid , dat van ouds Pardalianches is genaamd ches. geweest ‚ om dat het tot verftikking der Lui- VEA: paarden ftrekte, Ook werden ’er , wanneer men den Wortel in Vleefch mengde, andere Dice ren, gelyk Wolven en Zwynen , door gedood, waar van de Nederduitfche naam Wolverley , die misfchien verkeerdelyk aan het Valkruid gegeven wordt, zal afkomftig zyn. Dewyl de Wortel naar een Scorpioen geleek , moest ket ook nadeelig voor dat Ongedierte zyn. Doro. nicum , van een heilzaamen aart , was een an- der Kruid. Hier over is een groote twist tus- {chen die vermaarde Mannen, MArTrTuHroLuSs en GESNERUS, geweest , welke laarfte „door de Proef daar van op zig zelf te veemen , zou geftorven zyn of in groot gevaar gebragt. Doch ik zal my daar in niet mengen (*). | Het & 1) Doronieum Fol. Cordatis obtufis Denticulatis &c. Syt. Nat. Xll, Gen. 959. Weg. XIIl. p. 639. Mat, Med. 394, Mirt. Dilf. T. 128. GOUAN Mdonsp. 446. H, Cliffa att, R. Lugdh. 159. Doronicam maximum. C‚ B. Pin. 18s. CAM. Epit. 823, Doron, 3, CLUs, Pann. s21. LOB. Ic. 649. 2, Doronicum Radice Scorpii. C‚ B. Pin, 184, Dor. latifon liume CLUS. Hift, IE, p. 15. Aconitum Pardalianches, Dop: Purg. 305. (*) Vid. HALL. Helv, iuchtat, I, Ps 36, 37. 1. DEEL: X. STUK, 716 SAMENTEELIGE KRUIDEy. IV. _ Het Kruid geeft uiet zynen Wortel lang ge- ÁrpEEL. fteelde Hartvormige Bladen, waar tusfchen een Hoorp= Steng opfchiet van een of twee Voeten hoog- STUK. te, die op ’t end één groote geele Straalbloem heeft, Met veele Kelkfchubben is dezelve be- kleed , die fpits en byna zo lang als de Tong- blommetjes zyn , welke aan ’t end drie Tand jes hebben , zynde het Zaad Eyrond en zon- der, dat der middel - Blommetjes met Zaadpluis, IL (2) Wolverley met Eyronde , fpitfe , eenigere Doronicum Plantagi- maate getande Bladen en overhoekfe Takken. PELI. ‚ Smalbla- dig. Grootelyks komen de Bladen van deeze klei- nere Soort met die der Smalbladige Weegbree overeen. Zy zyn zeer glad zegt Govan, die deeze Soort, in Languedok, by de andere vondt __groeijen. Zy valt ook in Portugal en Spanje. De Steng is Takkig , zo wel als die van ’% voor= gaande en ook meest eenbloemig, ur (3) Wolverley met een naakte, geheel enkel- fen B de, eenbloemige Steng. ‚ Madelie- By vig. ae (2) Doronieum Fol. ovatis acutis fubdentatis, Ramis alters nis. H. Clif. R. Lugdb. 160. GOUAN Menp. 446. Doronie cum Plantaginis folio, C‚ B. Pin. 184. Dor, minus Offici- narum. DALECH. LOB. Je. 649. Dor, Plantaginis folio LuG- tanicum. TOURNF. Juft. 488. (3) Doronieum Scapo nudo fimplicisfimo &c. Fl. Clif. soo. R. Lugdb. 160, GOUAN Monsp. 447. JACQ: Wind. 285, Bele lidiaftram Aipinum &c, Mrcu, Gen. 32, T. 29. Bellis fylv. media Canle carens. C., B. Pin, 264, Bellis media. GAM. Epit. BL NAG BANE Syde Ab 717 By verfcheide Autheuren, zooud ais nieuw, IV; vindt men de Afbeelding van dit Kruidje, on- end der den naam van middelflag of groote Made. Hoorps lieven. Want naar de gewoone Veldbloemen STEE: van dien aart gelykt het zeer, hebbende flegts nd grooter Bladen en Stengetjes of Bloemfteeltjes. De Zaaden der Tongblommetjes van den om. trek zyn hier zo wel met Pluis voorzien, als die der Trechterblommetjes (*) , welke het midden beflaan. Het komt met roode en witte Bloemen voor, en ís zeer gemeen op de Alpen van Switzerland „ zelfs in de Valeijen, ja valt ook in Italie en Tirol op belommerde plaatfen. Perpic ru Mm. Patryskruid, De zonderlinge figuur der Blommetjes, wei- ke Epit. 654: CLUS. Pans, 609. Bellis major fylveftris, Los, 1e. 476. B, Bellis Caule Pedali f, bipedalinudo &c, MeNTz. Pug. T. 8. __ Semipa Radi in hacetiam pappol1 fant, zegt Lin- N&Us. Ik geloof dat de Heer HALLER dat woord etiam „ * welk dus te verftaan is , verkeerd begreepen heeft, (als of het op de andere Soorten zag,) wanneer hy den Ridder in deezen van zulk eene verwarring befchuldigt, dat die de Planten ‚ welke naarzyn eigen bepaaling Arnica waren , Doro. mica genoemd , en ééne Soort, zynde , wezens de naakte Zaaden, een echt Dorsnicum, tot een Species van de Arni- ca gemaakt had. De eerfte Soort van Doronicum , by Lin= Naus en dus ook alhier , heeft de rand. Zaaden ongepluisd ; de tweede kon naauwlyks daar van afgezonderd worden , en de derde, fchoon de Heer JaCQuIN die zeer verfchillend, pordeelt, kwam ten opzigt van de Kelkblaadjes overeen. “18 SAMENTEELIGE KRUIDEN, _ Wes ke tweelippig zyn ; onderfcheidt dit Geflagt , ien dat den Griekfehen naam Perdicion , welke Pa- Hoorp- tryskruid betekent, bekomen heeft, ET UKe Het bevatte drie Soorten , waar van ikde twee= de , als Heefterig zynde , reeds befchreeven heb , zo dat maar de volgende overblyven, Perdita {Ehr MEENSAEI , dat Tongbloemig is, met Jem'fioscun eenbloemige „ ongebladerde Bloemfteelen. are. vices _ Die Kaapfe Kruidje heeft een Vezeligen Wors oemig. j : tel, welke Blaadjes uitgeeft als die der Paarde- bloemen en de geheele geftalte zweemt ’er zo- danig naar „ zelfs de Bloemen in grootte, dat men het onvoorziens daar toe betrekken zou, maar de Kelk is als der Scorzoneeren en de Bloem gêftraald ‚ met half tweedeelige Blom- metjes, die de onderfte Lip in tweeën, de bo- venfte in drieën gefneeden hebben. Het Zaad- pluis is ongeftamd en de Stoel naakt, gelyk in de voorigen, | zm. (3) Patryskruid met byna geftraalde Bloemen , Bran eenvoudige Kelken en Kruidige Stengen. liaaních. bn In-Brafil groeit, volgens den Heer Arpurin, deeze Soort, die de Wortelbladen Luancetvor- | mig (1) Perdicium Flore femiflosculofo , Scapo unifloro nudo. Syft, Nat. Xil. Gen. 960. Vig. XlIL pe 639. Am. Acad, Vr AfL 92, | C3) Perdicium Flor. fubradiatis, Calycibus fimplicibus ï Gaule Herbaceo, dant, zis. äe SY NGE N E S IA 719 mig Eytond, met Tandjes uitgegulpt, ruigea IV. kleverig heeft: de Bloemen aan den top naakt, En in gedaante als die van het Berg = Valkruid , gooro- op eigen Steeltjes: de Kelk uit veele fmaller STUK. Blaadjes beftaande, die ftomp en egaal zvn, de Bloem geel: de Blommetjes op de Schyf en Straal tweelippig , tweeflagtig. (4) Patryskruid met byna geftraalde Bloemen, _ zv. de Steng laag- Heefterig, de Bladen Lan- Syöte Pp N ° ä Zum cetvormig fpits effenrandig. Ee Westins LCN. Dus'geeft de Heer Berorius de bepaaling op van eene nieuwe Soort , uit de Westindiën door zekeren Chirurgyn mede gebragt en hem bezorgd , waar van zyn Ed., in de Stockholm. fe Verhandelingen , de Afbeelding en befchry- ving mededeelt. De Steng daar van, zegt hy, is Heefterig en glad, met groenachtige Takjes en Bladen als gezegd is, wederzyds glad, Aan % end der Takjes komen by elkander twee, drie of vyf Bloemen die gefteeld zyn, met fpic- fe gladde Blikjes. De Kelk is cylindrifch, veel. bladig; de Bloem geel, beftaande uit Blommee tjes, die een buiteu- Lip hebben , welke flaauw drietandig is en de binnen-Lip in tweeën gc. deeld ; des zy zig als driedeelig vertoonen, Dit heeft zo wel in de middelfte als in de rand- Blom- (4) Perdicium Flor. fubradiatis , Caule Suffruticofo Ec. Stochh. Verband. XXXIV. Band. 1772. p. 229. Tab, 7. Au ‘Enpator. Bermuden€, PLUK, Te 243 f. 3 Ei Kl, DEELe Xe STUK; 720 SAMENTEELIGE KRUIDEN, tv. _Blommetjes plaats, De deelen der Vrugemaa: AFDEEL: king komen «voorts met die der Samenteeligen Hoorp: overeen; de Zaaden zyn Rolrond, ruuw , met STUK. een ongeftamd, Haairig, geelachtig Pluis, van langte als de Kelk. De Stoel is bezet met kleis ne Haairtjes. Het Pardifium Capenfe , dat de Heer N. L, BuRMANNUS, uit het Kruidboek van Or- DENLAND, opgeeft en befchryft „ heeft in ’ geheel geen betrekking tot dit Geflagt. HELE NIU Me Honds- Oog, Dit Geflagt heeft den Stoel wel in ’ midden naakt, maar aan den rand Kaffig „ eni het Zaad- pluis uit vyf Baardjes famengefteld. De Kelk is enkeld , veeldeelig: de Straalblommetjes zyn ten halve in drieën gef pleeten, BRA Dus komt, als de eenigfte Soort (1), een Kruid Autumnale. VOOr » ’t welk Helenia met aflopende Bladen Herfitich, door den Ridder genoemd geweest, en als zo- danig befchreeven was , zynde door Tour- NEFORT Zonnebloem met Wilgebladen en een gevleugelde Steng getyteld, Anderen noemen ’t Chryfanthemum en After , waar uit blykbaar is, dat (1) Helenium. Syf. Nat, XII. Gen. 061. Pig, XIII pe 639. Helenia Fol. decurrentibus. H. Cliff. 418. Ups. 266. R. Lugdh, 180. GRON. Wirg. Ile p. 126. Chryf. Amer. pe- zenne, Moris. IIIe S. 6. T.6. f. 74. After Floridanus Au« teus Caule Alato, PLUK. T. 37% É, 4« After luteus Alatuse CORN. Cangde Sze XT. 63e S /ZoN G°E MIES TE A Zei dat de Geflagtnaam , hoe bedrieglyk ook, geen _ IV. betrekking hebbe tot het Alantswortel- Kruid, ÁFPEEL voorheen befchteeven. Het is de Gevleugelde Hoorns geele After van CorNuTus, hebbende zyne STUK. red in in Noord - Amerika op vogtige plaat- res. en. N _ Zy gelykt naar de Kamille door haar Bloem, die t'eenemaal Goudgeel is , met de Baardjes agteroverof nederwaards knikkende, zegt Crav- TON, en langwerpige onverdeelde gefpitfte Bla- den , flaauw Zaagtandig, tegens elkander over, De geheele Plant beeft een aanmerkelyke bite terheid : men achtze goed tegen anderendaagfe Koortfen, Waterige plaatfen bemint zy en bloeit in de Herfst, Daar komt eene andere Soort of Verfcheidenheid van voor, die laager is, met dikke, ruige Bladen , zagt op *t gevoel, Be r L iS. Madelieve, _ Hier is de Stoel Kegelvormig naakt ; de Kelk half Kogelrond met gelyke Schubben : het Zaad Eyrondachtig , zonder Pluis. Twee Europifche Soorten komen maar in dic Geflagt voor , die duidelyk onderfcheiden zyn, naamelyk. (3) Madelieve met een naakten Bloemfteel. „E u Beli MAER min. Overblys (:) Bellis Scapo nudo. S1/2.. Nat, XIi. Gen, 962, Veg.Vende, XIII. pe 640. Gon. Belg. 244. KRAM. Auflr. 254, Bell, Scap. nudo unifloro. Mas, Med, gos. H‚ Ch. a1®, Ups, Zz 2650 II, DEEL. X. STUEe / 722 SAMENTEELIGE KRurDen. Hoorp- 8 TUKe — Overtollige Veelwyuê- TY Dit Plantje, dat men Madelieyen noemt „is, zo wel in ons Land, als door geheel Europa zeer bekend, wordende in ’ Franfch Pagueret- te of Marguerite in t Engelfch Daifie, in Sweedfch Pytter ; in ’t Hoogduitfeh Maijbieben geheten. Men noemtze by ons ook May- zoetjes en, dewyl zy veel op de Velden groei- jen Veldbloempjes, in Friesland Fennebloemen, Men wil dat 'zy haaren Latynfchen naam van de fchoonheid hebben zouden. ’t Is zeker dat het fraaije Bloempjes zyn , inzonderheid de volbloemige van Roozen, Purper= en andere. met wit gemengelde Kleuren, die in grootte der Bloemen de gewoone enkelde der Velden veel te boven gaan, Deeze mogen derhalve wel Maagdelieven genoemd worden , als tot fieraad vêrftrekkende voor % jonge Volk, onder % ge- meen. In aartigheid munten de zogenaamde Madelieven met Kinderties op de kant, of Bloem uit Bloem opfchietende , met. Priitene Blom: metjes en andere Verfcheidenheden , uit. Som- tyds komt dit Plantje, in wilde , met gevulde vooren is ook met Ongeftraalde Bloemen gevon- den, ” Bloeit byna het geheele Jaar , en de Bloc- 265. Fl, Suec, 797 , 76te Beilis fylv. minor. Ce DB, Pin, 267. Bellis fylv. Dop. Pempt, 265. B, Bell. Hort. Fl, pleno. C. B, Pin. 261. LOB. Ie. 477. gy, El. albo bullato, TOURNr. dnf?. 491. d, Hert: rubra, Flore multipl. filulofo T, ibid. gs, Bellis Hort. prolifera, LOB. Je. 477 Vide WEINM. Pl Ne 236 9 237 SS AN G ENE A: 223 ftloemen gaan by nagt toe, op de Velden. Vol-_ IV gens TourNeronT zouden de Zaaden der AFDERLS Tongblommetjes eenig Pluis fchynen te heb. goorp: ben , die der Schyf- of middel - Blommerjes STUE. _piet, *t welk nader onderzoek verdient (*), pe pe Het is een zagt, Zuurachtig, eenigszins fa mentrekkend Kruidje , welks Afkookzel groen wordt en door verdikking alseen Zoutige Room. Men kan het onder ander Moes tot Vleefchfop gebruiken en het wordt onder de tegen - Schór- butifche Kruiden geteld, Van ’t Vee echter wordt het niet, dan by gebrek van Gras, genuttigd, De Stahliaanen hebben zeer hoog, geloopen met de kragt der Bloemen tegen Borstkwaalen en ane dere Ongemakken. Sommigen hebben ’ Kruid als fcherp befchreeven ; en de Wortel, inderdaad, heeft een aänmerkelyke fcherpheid , welke door ’ droogen niet verdwynt. Buiten twyfel zal het op drooge of op vogtige Gronden, op Hei. jen of in Tuinen groeijende , zeer in hoeda- nigheid verfchillen. In *t Engelfch heeft men 'e Bruifewort geheten , om dat de Blaadjes zeer goed zyn, te leggen op blaauwe Plekken en Kneuzingen. Dewyl het een Wondmiddel is, voert het den naam wan Con/olida minor Praten- fis in de Apotheeken (j). f (2) C*) Zie TOURNE, Jrff. Tab. 230. HALLER haalt dit tot berisping van LaNNZus aan; doch ’t is wonder , daar hy het getal der Rand- of Tongblommerjes heeft gelieven te tellen in deeze Plant, dat hy zuiks zelf ook niet onderzogt hebbe, …_(f) Rurry Mae, Med. p. bo. Za a II. DEEL, X. STUK, rd 214 SAMENTEELIGE Krurpen. IVs (>) Madelieve met de Steng eenigermaate val nr il bladerd. Hoorpí î rd 3 brakt an srux. In Spanje , Italie, als ook in Languedok en 1. — Provence, valt dit faarlyks Kruidje, laager dan Bia een Handpalm , hebbende Stengetjes van een kalyke. half Voet of daar omtrent, dtaagende maar één Bloem , in ’t midden groenachtig geel, en wit geftraald. Het komt dikwils aan den Zeekant van Languedok voor, met kleine Blaadjes , die wederzyds twee of drie T andes hebben, zo GOUAN aan heksni BELL ï U M Madelon, Ld Dit Geflagt ae ook een naakten Stneh en de Kelk beftaat uit gelyke Blaadjes: maar de Zaaden zyn Kegelachtig met een agtbladig Kaf- fig Kroontje en een gebaard Pluis, Hier toe heeft de Heer Linn us de twee volgende Soorten , beiden Europifche , betrokken. 1.____(1) Madelon met naakte Draadachtige Bloem: Bellium é Bellidioideis fteeltjes. gs, Madelie- | Dit vige (2) Bellis Caule fubfoliofo, Bell, Caule fubfimplici fub- quadrifloro. GOUAN Monsp. 447. Bell, Hort. Pediculo folio= fo. C. B, Pin, 262, Prodr, 121. Bellis minima Prat. Caule foliofo. Bocc. Mus, II. ps 96. T. 35. Bell. maritima Fol, Agerati. C. B, Pin. 261. Prodr. 121. (1) Bellium Scapis nudis Filiformibus. Syft. at pag. XU: Geit, 1322. p. 640 Mant. 285. Bellis omnium minima, TRIUMF. Obs, p‚ 82. Te Bellis maritima minima , Roris Sa- lis folio, Cyrenaica, BOcc. Mus. 149. T. 107, Bellis Faliis parvis Flor, albis, Alpina. MENTz, Pug. T. 8? | ISLEINT GEEN ESCH 723 ‘Dit Kruidje was voor heen tot de Madelieven _ IVe atb gebragt. Op dorre plaatfen ‚ omftreeks de “ "eget Stad Rome, groeit het menigvuldig met Blaadjes goorps naauwlyks een Nagel groot en Stengetjes van °TUKe geen Vinger lang, de Bloemen byna als der andere Madelieven ‚doch enkeld , niet dubbeld, gelyk in dezelven, geftraald; hoewel het , even als die, reeds in ’t vroege Voorjaar bloeic. (ae) Madelon met een gebladerd Stengetje. II Bellium Dit is een van de allerkleinfte Plantjes , Op Zeer kleins Kandia en in de Levant aan Bronnen groeijende. Het heeft een Stengetje van maar een Duim hoog ‚ Haairachtig dun en ffomp Eyronde Blaad- jes: aan ’t end twee eenbloemige Steeltjes of maar één , en de Kelk is van grootte als een Koolzaadje. Dit zou door * Mikroskoop waar te neemen zyn, om de regte gefchapenheid van de Vrugtmaakende deelen te ontdekken. TT AGETES Afrikaan. Een naakte Stoel; het Zaadkuifje van vyf opgeregte Baardjes 3; de Kelk eenbladig, vyfe tandig , pypachtig en vier of vyf blyvende Straalblommetjes ‚ onderfcheiden dit Geflagt , het welk de bekende Bloemen van dien naam ;, en derzelver mede- Soorten, bevat; naamelyk (1) (2) Bellium Caute foliofo. Mant. 236. Pettis minuta, Sp. Plant. 1250. Bellis Cretica Fontana omnium minima, TOURN. Cor. 37e Z2 3 1, DEEL, X. STUK, 726 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. (1) Afrikaan met een byna geheel verdeelde uit ni gebreide Steng. Hoorp= STUK. Deeze, die men hunnie: noemt, ís een 1. kleine Soort van Afrikaanen , van de groote ZEE goor ’t Gewas genoegzaam verfchillende, Hec Hurkende, js in alle opzigten kleiner; de Stengen. verdeelen zig digt by den Grond en hebben onderfteuning; noodig of vallen neer. De Bloemfteelen zyn lan- ger en de Kleur der Bloemen is hooger; de Reuk van * Kruid fterker. Van de Fluweelbloemen, die men in 't byzon- der Flos Tunetanus of Tunisbloem noemt , wor- den in de Bloemhoven Verfcheidenheden ge- teelde Men heeftze ’er met dubbelde Bloemen want de enkelde worden dikwils weggefmeeten. De Bloem is grooter;of kleiner, van Kleur enkel geel , of geel met bruin Karmozyn - roode Vlak- ken. Ook komen, zy gelyk de groote, die men Afrikaanen noemt , met enkel Pypblommetjes voor , enz, DiLLENtUS beelde ’er een aan- merkelyke Verfcheidenheid van af , welke de Steng ‘twee of drie Voeten hoog en overend= ftaande, de Bloemen vry groot en enkeld , doch mes (1) Tagetes Caule fubdivifo patulo, S3/7. Nat. XIL. Gen. 964. Weg. XIII. p. 640. FH. Clif. 418. Ups. 267. R. Lagdh, 130, GOUAN Mfonsp. 447. Tanacetum Afric. f. Flos Africa- mus minot. C, B, Pin. 132. Flos Africanus. Dop. Pempe, 25s. B, Tagetes Ind. minor multiplicato Flore, TOURNE. Taft. 488. Tagetes minar Fl. fulvo maculata, DELE. Elbe 273. Te 279. f. 36e EnYuNyG: B NoE. Syd As gaz met lange rosfe Vlakken op het geel getekend IV, _ hadt ‚ hebbende agt Straalblommetjes. Deeze is Annies by de Bloemisten ook bekend, an Hoorp- STUKs (2) Afrikaan met een enkelde opftaande Steng _u. en naakte eenbloemige Bloemfteelen. | ae | ____Opftaande, Deeze noemt men ‚in ’ byzonder , Afrikaans hoewel het gantfch onzeker is, of dezelve van Afrikaanfchen oirfprong zy. De Keizerlyke Liyf: Arts Doponéus zegt wel, dat. deeze Bloe- men, toen Kcizer KanrerL de V, de Overwin= ning op die van T'upis behaald had, van daar in Europa overgebragt waren. Die Togt ge. fchiedde in % jaar 1535 en ’t Werk van gezeg- den Kruidkenner kwam , door C Lusius uit het Hoogduitfch vertaald zynde, in * Franfch uit , in den jaare 1557. Fucunsrus hadt in den jaare 1542 reeds een goede Afbeelding van deeze Bloemplant gegeven ; en dezelve Tua getes Indica genoemd, onder welken naam TourNEFORT, naderhand, dit Geflagt ges boekftaafd heeft. ArureEjus heeft, zegt hys het woord Tagetes eerst gebruikt, om het Rei» ne- C2) Tagetes Caule fimpl. ere@to, Pedunculis nudis uniflos ris. H. Cliff. Ups. R. Lugdh. 180. Govan Monsp. 448. Ta- nacetum Afric. majus fimplici Flore. C. B, Pin. 133. LOB. de. 714. ‘Caryophyllus Imdicus. CAM. Epit. 406, 3, Tage maximus reâus, Fl, multip:icato. LOB. Je. 713, ey. Tage Mexic. Flore fiftulofo. Cor. Ecpbr, 1e p. 47 Te 46. f. To 8, Tag, Mexic. alter polyanthos. Cot. Ecfhr.2.p. 48. Te 46, Zz 4 IJ. DEEL, Xe STUK. iV. A nds STUK. Overtollige Weelwyve- TYe 728 SAMENTEELIGE KRUIDEN. nevaren, dat men thans Tanacetum noemt , té betekenen (*). Zou men , nu, uit die beth ming van FucHs1ius mogen denken, dae dit Gewas van Amerikaanfchen oirfprong zy: terwyl het zekerlyk in Mexiko of Nieuw Span- je groeit ? Of is het Zaad derwaards door de Spanjaarden overgebragt en voortgeteeld. Of is het naderhand in de Oofterfche Landen ge- komen ? In de Natuurlyke Hiftorie van Mexiko., door Franciscus HERNANDEZ (f), vindt men de Fluweelbloemen zeer natuurlyk af« gebeeld , die ‘er Mexikaanfche Anjelieren ge- noemd worden , en waar van hy zegt, dat zy allen Bladen Hebbef als die van ’t Reinevaren en geele of uit den geelen Rosachtige Bloemen. Zeven voornaame Verfcheidenheden waren daar van in Nieuw Spanje. De eerfte en vitmuntend- fte hadt de Bloemen geel en zeer volbladig „ als een witte Roos , wordende deswegen Cempoal Xochitl van de Mexikaanen geheten. Dít was de grootfte Plant, met de uirgebreidfte Bladen. | De C*) Dit zo zynde > vervalt de gisfing van VAILLANT 3 wanneer hy zegt, Tugetes ef? peutétre le nom, que porte ce Genre de Plantes, dans le pays, dont nous font venuês Jes Efpeces. Merm.de 1720, p. 408. (f) Deeze was Lyfs Arts van Koning PuiLies den II, die in ’tjaar 1555 Koning van Spanje wierdt, en is door den- zelven , in hoedanigheid als Opper- Arts van Mexiko , der- waards afgevaardigd, om de Natuurlyke Hiftorie van dat Land te onderzoeken. SY Ne E N'r Ss FSA 729 De tweede in grootte, zo van Blad als Bloem, IV. veel daar by te kort fchietende , voerde ern raam van Ogwichtli Cocaxochitl of Mannelyke, Ku, in vergelyking met de overigen, die wederom peas) kleiner waren. Deeze Bloem wordt by hem en- An keld vertoond , als beftaande uit zeven rand- blaadjes ‚ met een Kroontje in ’t midden. De derde en vierde waren byna even groot, maar de eene bont , de andere bleek „ even als de vyfde en zesde die kleiner warenen de zevende de allerkleinfte van Blad en Bloem, geel van Kleur. Hy voegt 'er by, „, deeze Soorten ‚> komen uit Zaad overal , doch best in heete > Landen voort ; hebbende reeds lang by de ‚> Spanjaarden geblonken en ook andere Volken > met haare Bloemen verheugd.” Uit dit laatfte moet men voor vast befluiten , dat HERNANDEz de Fluweelbloemen reeds in Europa gekend had , eer hy naar de nieuwe “Wereld trok , en dus fchynct my het denkbeeld van DopoNaus niet te verachten, dat de- zelven uit Afrika afkomftig zyn, ten minfte de eigentlyke Afrikaan. Want deeze vondt For s- KAOHL niet alleen in Egypte als een Tuin: of Akker - Plant, maar zy wierd ook op de Vlake ten in Arabiegeteeld, ja groeide ’er in ’ wilde ‘of kwam ?er van zelf voort (*). Dic was alleen de Opftaande (Tagetes erelta) en niet de Hur- ken. (*) Flore Arab. pe CXK. LZ 5 iT. DEBL, X. STUK» 730 SAMENTEELIGE KRUIDEN, _IV. kende (Tugetis patula) of doorgaans zogenaam- dee" de Fluweelbloem , welke het, naar fchyn der Hoorp- Afbeelding en volgens de aanhaaling van Lane STUK. NEUS (*), is geweest, die HERNANDEZ di eed als de eerfte en ver de grootfte Soort van Me- 7y. xikaanfche Anjelieren voorftelt » en de eenigfte waar van hy het geheele Gewas afbeeldt (4). Zou men dan niet mogen denken , dat-de Fluweelbloemen of kleine Afrikaanen uit Weste indie; de grooten uit Afrika afkomttig zyn (1). Immers dat deeze laatften kleiner. van Gewas, Blad en Bloem „ waren dan de anderen , gelyk uit de. aanhaalingen van LiNNAus volgen moet ($), zäl- niemand ligt toeftemmen. Ook fchikken, zo ik meen bevonden te hebben, de Afrikaanen zig gemakkelyker en zekerer tot Zaadwinning en Voortteeling dan de Fluweel« bloemen , van welke men ook meer Verfchei- denheden in Kleur heeft, De Franíchen noe- menze beiden Oeillets d’Inde , dat is Indifche Apjelieren, en dus kon HERNANDEZ,fchoon hy (*) In Horto Clifjortiane. (T) By BOEBHAAVE , Evenwel , is deeze eerfte van HER- NANDEZ de Groote Dubbelde Afrikaan. Hort. Lugdb. I. pe 124° (4) Haze Planta non ex Indiâ fed e Cataloniâ primum al. lata eft , hadt BOERHAAVE in zyne Lesfen gezegd. Hift, Plans. p-171e | | ($) Want zyn Ed. haalt op de Tugetes erelta niet alleen de tweede » maar zelfs, volgens COLUMNA, de vierde Soort van HERNANDEZ, dienog kleineris, aan ; en ftelt de Groei= plaats der Grooten Mexico , der kleinen Zuid-Amerika te Zyn. S-Y:N G E N E 68 :I:Aù 73t hy de Afrikaanen maar in Europa hadt gezien, IV, de Fluweelbloemen , als tot dezelven behooren- KE de, aanmerken. - Hoorp- Sommigen hebben dit Kruid, wegens denSTUK. waaren Reuk, als Vergiftig aangemerkt, doch fperfaa.. dat de Geur der Bloemen niet onaangenaam noch ki padeelig is, bewyst de teeling der Afrikaanen by geheele Akkeren , in de Diemermeer en el- ders by deeze Stad, ten gebruike der Jooden , die ’er, zonder hinder, hunne Loverhutten mee de verfieren. Dat een Kat, door het eeten der Bloemen met jonge Kaas gemengd, en Muizen door heteeten der Zaaden zouden geftorven zyn , verhaalt DopoNéus. Ook was een Jongen, door het kaauwen der Bloemen, de Mond en Tong gezwollen, BOERHAAVE verbeeldde zig s dat ’er , ten dien opzigte, verfchil in zy naar den Landaart en naar de Soorten (*). In Barbarie worde dit Kruid , zeid’ hy, tegen veele Ziekten met vrugt gebruikt ({). HERNAN- DpEz erkent wel , dat her fcherp van Smaak zy en zwaar van Reuk , doch merkt het als een uit- muntend Genees- en Maagmiddel , ook als Zweetdryvende en Verftoppingen wegneemen- de, aan (J.). 5) 3 (*) De nona et decima conftat, quod comette hominem occidant. Hijs, Plant, uts. Dit zyn de kleinfte Fluweelblae: men. Je In Mauritania cft Rlanta optima contra multos Morbos. Jòid, (1) Hi. Nat. Mexic. p‚ 154, II, DEEL. X, STUK. 732 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV, (3) Afrikaan met een enkelde regte Steng en AFDEEL. gefchubde veelbloemige Bloempfteeltjes. Xx. agen Natuurlyk fchynt deeze, die uiet het Land ur. omftreeks Buenos Ayres, in Zuid-Amerika , ze efkomftig was, één of twee Voeten hoog= Ei te te bereiken , maar, in de Tuinen gezaaid „ “___gelyk menze in die van den Heer Crirrortr gehad heeft, groeide zy veel hooger, In Potten kreeg DIrLENius haar tot tien en elf en ín de vrye Grond tat nog meer hoogte op, 't:Schynt dat hier toe de Chilifche van Fruirréer te betrekken zyn, welke die Autheur aanmerkt in Gewas niet van de gewoone Afrikaanen te ver- fchillen ‚ maar in de kleinte der Bloemen, wel= ke niet boven een Kwartier Duims breed wa- ren , met vyf, of ook maar met twee Tong- blommetjes. De Indiaanen aten daar van, wan= neer zy van ’t Vifchvangen t’huis kwamen , om zig te verwarmen. Die van DrrrENrushad. den twee, drie of vier, Straalblommetjes (#). | De Ed (3) Tagetes Caule fimplici reto, Pedunc. Squamofis mul» tifloris H. Cliff. 419. Tagetes muitifiora , minuto Flore albi- cante. DiLL. Elth. 374. T. 280, f. 362. (*) Dit laatfte zou nader overeenkomen met de bepalin van het getal der Straalblommetjes, welke LiNNzus in dit Geflagt opgeeft , wänneer hy zeer Radius guingueflorus. Ime mers in de Afrikaanen , zo wel als in de Fluweelbloemen , is dit getal dikwils van zeven of apt tot tien; gelyk men oek zien kan op de Plaaten , welke WEINMANN van de Verfcheidenheden deezer eenig Bloemen geeft, N, g6or 963 S Y_N EENES IA 733 „De Kruidkenners denkbeelden , dat dit Kruid 1Vs de Othonna der Traliaanen of het Lycoperfì icon en van GALENUS zoude geweest: zyn ; gaa ik, Hoorn. _om de onzekerheid , voorby, Ook ftap ik hetSTUE- voorheen befchreeven Geflagt van Leyftra, daar Tril, ik ééne Soort van in Plaat gebragt heb CO) / thans over, en kome dus tot dat van. ZeLAN NGI Ao * Welk naar den Kruidkundigen Heer Zinn, te Gottingen , genoemd is: een thans in onze Nederlanden vry gemeene Zaay-Bloemplant, waar van men twee Soorten heeft. | De Kenmerken beftaan in een Kaffige Stoel; een Zaadkuifje van twee opftaande Baardjes 5 een Eyrond - Cylindrifche Kelk, die gefchubd is, en blyvende onverdeelde Straalblommetjes, (1) Zinnia met ongefteelde Bloemen, ke …_! Zinnia _ Onder den naam’ van Verbefina met gepaar- ge de rauwe Bladen, die Eyrond, fpits en effen- mige. ran- (*) Zie mya II. DEELS VI. STUK ,bladz, x12, Bl, XKX IIs Fig, Ie (2) Zinnia Flor. fesfilibus, Sy/f. Nat. XII. Gen. oz4e Weg. XII. p. 641, Chryfogonum Fol, fesfilibus &c. Sp. Plane, 1, p- 920. Bidens Calyce oblongo êcc. MILL. Ditl. T. 64. Verbefina Fol, oppofitis (cabris &c. ACF. Peerop. 1763, pa 325. T. 13, Rudbeckia Fol, oppofitis, ZINN. Gott, 409. Ta z. Lejica, HILL. Exot. Ne 239, Craslina, SGEPIN. Dis/e gflsad. Ii. DEELi Xe STUKa 234 SAMENTEELIGE KRUIDEN; IV. randig zyn, vindt men deeze in de Verhane Arpzr Le delingen der Rus-Keizerlyke Akademie voor- Hoorp- gefteld en afgebeeld, Mitter noemtze Bident STUK. met een langwerpigen Kelk, en merkt aan, dat pend de Straalblommetjes niet afvallen. Rudbeckia Eh hadt gedagte ZiNNtus haär getyteld. Is een -Bloemgewas ; dat veel naar de Afri- kaanen gelykt , maar kleiner ; de Steng regtop= ftaande hebbende , die omvat wordt door de Bladen , welke Hartvormig Eyrond zyn en glad, maar ruuw van rand. Op ’t end heeft de Steng een gladden Cylindrifchen Kelk en een flets geelachtige Bloem. Uit de Oxels der Bla- den, om laag, komen Takken voort „ die ook Bloem draagen „ hooger dan de Steng zig ver- heffende. tt ne 2, €09 Zinnia met gefteelde. Bloemen, — oen Deeze fchynt geene Verfcheidenheid ván dé mige. voorgaande te kunnen zyn , nu men weet, dat a de Zanden , onder den naam van Goudsbloem yan Bräfil , overgezonden waren , terwyl de andere uit Peruafkomftig is. Deeze onderfcheide zig meest-door haare hoogroode Bloemen , die van onderen groenachtig geel zyn. vhn is zy ook kleiner van Gewas (*) ; zy heeft de Steng (2) Zinnia Flor. pedunculatis. Zinnia multiflord, LINNe Dee. IT. p. 23. T. 12. JAcQ. Oós. II. p. 19. T. 40: … (*) Het onderfcheid van den Grond moet daar in veel — doen: de jonge Heer LINNus zegt, dat deeze de helft klei- hid War RONCBETSIIMG 233 Steng rond ‚niet ‘hoekig of gefléufd, maar IV. _ ruighaairig: de Bladen niet omvattende; de ATPEEL Bloemen met lange naakte Steeltjes, ook weel Hoorns meer in gêtal en Minder groot , byna als die STUE- der Fluweelbloemen:, de Kelkfehubben niet Hen rond, maar. langwerpig : welk: alles een groot verfchil aanduidt. Na ’t bloeijen, worden de Bloemblaadjes , die een Goudglans hadden , droevig rood, van onderen groen, en eindelyk bruin, blyvende onder de aanryping van het Zaad, dat aan den Omtrek lang is en meteen Bloemblaadje gekroond, in ’t midden breeder, hebbende twee Tandjes of Baardjes, van on- gelyke langte, De Heer JAcQUiN heeft het getal der Straalblommetjes , in deeze Soort , A ‚van vyftien tot dertig waargenomen, dat ongee — meen van de voorgaande, die ’er maar. van vyf tot tien heeft (*) , verfchilt. 4 Zeer aartig en fraay {taan deeze Bloemen , die, wanneer zy door de Tuinierkonst tot dub- „beldheid of vulling zullen-gebragt zyn, (waar - toe men, volgens de Waarneemingen van Dok- tor HrrLcL op andere Planten, hope mag heb- ben) kleiner is , dan de voorgaande; de Heer JacQurn, dat zy “de Steng twee, drie of vier Voetén hoog heeft 3 welke hoogte ik hier, op ver naa , de Geelbloemige nooit heb zien bereiken, (*) Volgens Gez, Plant. Ed. VI. In de laatfte Uitgaave van ’t 8}. Nat, vindt men nog derzelver getal, in die Geflagt , ook op vyfgefteld. Radius geingueflorus, vid, Elen: chum. p. 590, IE, DEEL. X, STUK, 736 SAMERT BETAGH KRUIDEN; ‘IV. ben,)geen klein fieraad der Bloemhoven nes Árprer. Xx Hoorp: STUKe eiltaris, Kant- haairig. Ie Punêtata, Geftipe peld. ut. Linifolta. Vlafch- bladig. uitmaaken. Pec ris. Kamkruúid, De Stoel is naakt; het Zaadkuifje Baardig 3 de Kelk vyfbladig Rolrond3 ’t getal der Straal. blommetjes wederom vyf, volgensden Ridder, in diet Geflagt, dat mooglyk van de Kamswy- ze Haairtjes der Bladen zynen naam heeft. Het bevat de drie volgende Amerikaanfche Soorten, allen Jaarlykíe of Zaaiplanten, gelyk de voorigen. (1) Kamkruid met Liniaale kanthaairige Bla- den. (2) Kamkruid met Liniaale effenrandige van onderen geftippelde Bladen. (3) Kamkruid met Liniaale afenandge ve coen ive Bladen. Dus (:) Pettis Fol. Linearibus ciliatise Syft. Nat. XII. Gen. 965. Wize XIII. pe O4l. Am. Acad. V. pe 407. Jacobza „Fol. Salicis ad margines pilofis. PLUM. Sp. © Ze. zas punêtatis. PLUM. Sp. zo. Jc. 86. f 1. To dE. ISES (2) Pettis Fol. Lin. integerr. fubtus punêatis. Jacq. Amer. Hif?. 216, Te I28. Chondrilla Fol. anguftis et ad o= (3) Peltis Fol, Lin. integerr. utrinque levibus. Am. Acad V. p. 407, Tagetes minor. BROWN, Jam. 319. Hieracium Fruticofam , anguft. Gramineis foliis, Capit, paxvis, SLOAN. Jem A23 Hip. Ts Pp. 25e TT. 149e Ë, 3e s. SY NGE NB S 1 A 73? Dus onderftheiden zig deeze Soorten, die IVe allen in fmalbladigheid overeenkomen, en, zo ain het toefchynt , kleine Plantjes zyn. Het eerfte Hoorp- heeft de Steng naauwlyks een Span , het laatfte „STUKe welks Bladen. fmalst en Gras- of Vlafchachtig Tears zyn, anderhalf Voet hoog. Van het Geftippelde , welk de Heer JacQ vin, by Karthagena in de Westindiën , gemeen vondt aan de kanten der Bosfchen , geeft zyn Ed, de volgende be- fchryving. » Het iseen Jaarlyks, teder , opgeregt Kruid , »» van twee of drie Vocten hoogte , met gladde, ss geïtreepte , gegaffelde Takjes, en Liniaale, 9» wederzyds verdunde , gefpitfte, effenrandige , > van boven gladde Bladen, die van onderen s geftippeld, aan den voet wederzyds gehaaird , «> tegenover elkander, byna ongefteeld, ander= s, half Duim lang zyn. De Bloemfteeltjes, «> eenbloemig , eenzaam, byna zo lang als de «> Bladen , komen in de mikken der Stengen so En fomtyds ook in de Oxels der Bladen voort. », De Bloemen zyn zeer klein, vuilgeel , zonder 2 Reuk., Zy hebben vyf Tongblommetjes en », het Zaad, in kleine Hoofdjes vergaard , is s met twee Borfteltjes- gekroond”. Wylen de Hoogleeraar J.-BURMANNUS: En deeze tot de Knautia betrokken gehad Er, =: | CHR Y- (*) ‘Deeze aanmaak van my aangehaalde Heer, die den weg tot de kennis der-Kaapfe. en Oostindifche Planten door zyne Kruidkundige Werken gebaand , en buitendien , door A aa het II. DEEL. X. STUK 358 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. CarYSANTHEMOM Chryfanth. AFDEEL. EX. “De byzoüdere Kenmerken van dit Geffagt pe beftaan in een naakte Stoel, het Zaadkuifje als Overzolligeten Zoompje; den Kelk half Kogelrond te heb- Veelwyvr- ben en met over elkander leggende Schubber Áe bekleed „ welke Vliezig gerandzyn. | Getal der Sooften van. Cbryfanthen Mn „die men in Wit- en Geelftraalige oriderfcheiden kan, , is meer den twintig, als volgt, l A, Wit geftraalde. knoet. 1 zonk i) Chryfänth s die Arink is, à met. Vlee. la deman zige Liniaale gevinde getande eend aan 1putesCEnse Heefte- m9vsbirf? tippen. driedeelig. m Ëige, „Het Volk ,op de Kanarifche? Erlabdes ii boëme dit Gewas ; dat den Smaak byna van Bertram of Peper heeft , Magala. “Het fchiet uit den Wortel ‘Stenge. vän een Vinger dik en wit van Bast, ; ‘eerd Elle Hoog, met deine als gezegd ì is b / ie de 6 en 1555107 val SV „0 ko het voorthelpen. van, den Heet get of en nd Kruide kundigen, als ‚ook „door zynen onvermociden arbeid en gemeenzaame Onderwyzingen in de Kruiden deezer Stad; de Gêleerde‘ Wereld ‘zó’ veel dietist gedaan’ heeft ; is’ rd voor dat ik” dit fehrpfs den z2,Fanvary deezes Jaars 17794 naamelyk ‚ in de „Ouderdom van, by:de.73: Jaaren , over- leeden. (12 Chryfanthemum Fruticofam, Fol. Carnofis &c. Syf?. Nat, XII, Gen 966: Veg. XU: vpel6ar: HoCliffe 417: B. Lrugdb. 174- 'Leucanth.’ Canarienfe “Sap. Pyrethri. WALTER Hort.3t. Te 24. Buphthalmuim Can. Leucanshemúm. Pruss Wins 73e Te 27%: Fe Ge À | « ve Vern D 4 ws BEI Se LL SurofNeGIBNr:Er8 nier WI en wit geftraalde.-Bloemen., waar Foap. een place IWò achtig Zaad volgt. rave: Savi Arpeta (2) Chryfanth met Bancaire B Bladen , die en „aant, end, arandie s en wederzyds 8e, keert) (âna „Jbisst. 2YBe allem … 40ov ramen ordent rotinum Dea dit Kruid lat bloeit, Zou’ tiee gnis-Laatbloef fchien uit Noord - Amerika: kunnen afkomttig)“ zyn, zegt de Ridders’ Zit Ed, zal de Noorde- lyke deelen of Känada' bedoelen: want daar is reden voor 4 dew! “wegens “de ovérmaatige Koùude van dat Land’, de Zomer ‘aldaar laater dan’ by ons zal inwamtengl: ‘Ht zelfde Zien wy in de Afters‘en defgelykern, vän dáar afkomftigg plaats hebben’. Hoe’ zy 5 dee ze heeft de breede fte Bladen; zegt Morts on ; van alle groote Madelieven ; de’ Bloemen” zn ook-groot „de Wortel kruipt ver“in de Grond en het Kruid, dat” kik ie, bereikt et eens Maus hoogte, « | end eren met. elle Bladen. Wigvormig. ig tratum, langwerpig, Vleezig, ingefneeden. … Zake ige. if 4) sad met Wigvormige Vindeelige 1v. Bla- Alpina, Alpifch, (2) EE Fol, Lanceolatis &c, H‚ Cliff. 436. R, Lugdb. 174. Bellis major Rad. repente &c, Monts.” Hf. ut. Pp. 29 S. 6.T. 9. f, 11. Bellis Amêricana procêriot eden Ramofá &c. PLUK. Alm, 65. T. 17: fia. (3) Chryfanthenium Fol. omnibus Cuneiforrmibus &c. Jacq: Vind, Ist. Bellis Alpina major Folio rigido. C. B. Pin. 2614 Item minot et Montána major Folio acuto. lbid,' (4) Chryfanthemum Eol, Cuneiformibas pinnatifid is 8e Aaa a | GER, \ IE, DEEL. XK, STUK, 740 SÁMENTEELIGE KRUIDEN, Means Bladen ‚ de Slippen gitaren: en eenbloe- kr uk mige Stengen, Hoorp. srux. Op de Gebergten van Switzerland en Ooften- Oeseligteyk , als ook op die van Provence, komen deeze je twee Soorten voor , welke in geftatte “weinig Phi pe vovereenkomst hebben, De Steng der eerfte is overhoeks bezet met ftyve getande Lancetvor= mige Bladen, die opwaards allengs verkleinen, terwyl de Worrelbladen. Wigvormig , en ge- kwabd zyn aande tip. Zy heeft een zwart ge- rande Bloemkelk, eenig op de Steng. (*). De andere heeft ook eenbloemige Stengetjes , naauwe lyks een Span hoog en byna- naakt „ voortko- mende uit een trop van Vindeelige. Wortelbla- den, De Wortel is in deeze Houtig en fcherp van Smaak, De, Bloemen, die- gelyk-in-de an= dere wit geftraald zyn „ hebben, de Kelkfchub- ben zwart en -rappig. Met .de.eerfte is een Plantje , dac ik van de Kaap ontvangen heb , nagenoeg overeenkomttig. Zie *t zelve af beeld in Hi. 3 op Praat LXIX. (5) Chrye GER. Prov. 206. Chamemelum Alpinum. C. B. Pin. 136. Leucanthemum Alpinum tenuifolium. Crus. Fifl, I. p. 335. Pann. 564. BARR. Jee 458. É. 3. Pyrethrum.Caule unifla- to, Fol, glaucis palmatis. HALL. Helv, inchoat. pe 40, .Ne 96. (*) Zeer veele Verfcheidenheden van deeze soort heeft de Heer HALLER opgetekend, hal S ZN GE NE Ss IA, T41 (s) Chryfanth met. omvaitende langwerpige IV. Bladen „ die om laag diep en grof, om heornk. hoog fyn getand zyn. | an | STUKe Wegens de Bloemen wordt deeze, byde Au- v. theuren, Groote Madelieven geheten, hoewel, #74 zy in Gewas daar mede geen de minfte over- Wea eenkomst heeft. De Heer HALLER verwartomvatren- ze met de Zwartkelkige, betrekkende deeze zo® wel als die tot zyne Matricaria met de Wor- telbladen Eyrond gefteeld , gekarteld ; de Steng- bladen omvattende en getand (*). Een teken van overeenkomst ftelt hy in de lange gekruis- te Tanden der Bladen, om de Stene; doch die hebben , behoudens zyne achting, wel in dee« ze Groote Madelieven der Auchetten. die men by ons ook Ganzebloemen noemt, plaats, doch worden niet gevonden in de gedagte Zwartkel- kige, welke zelfs geene omvattende Bladen heeft: immers zo men de Afbeeldingen van CG. BAy- (5) Chryfanthemum Fol, amplexicanlibus oblongis, fupers ne ferratis, inferne dentatis, Mar, Med, 404. GORT. Belg. 245. KRAM. Auflr. 255. Fl, Suec. 700,763e GOUAN Jdonspe 448. R. Lugdb. 174, Chryfanth. Fol, oblongis ferratis. FY, Lapp. 310. Bellis fylv. Caule foliofo major, C. B. Pin, 261. Bellis majote CAM, Epit. 653, Dop. Pempt, 265. B. Bellis montana Folio obtufo crenato. C. B. Pin. 2615 Pradr, 121. BARR. Je. 458. f. 2. 9e Leucanthemum vulgare Gaule Villis cenescente. TOURNF. Juf? 492. (*) Matricaria Fol, Rad, ovatis petiolatis Crenatis, Cauli- nis amplexicaulibus dentatis. Helv, inehoat, Il, p. 41. N.98. - Aaa 3 IE, DEEL. X. STUK, z42 SAMENTEELIGE KRÚIDEn, BAuHiNuss-doof hem, zo wel als door den ATDERL. Ridder aangehaald, befchouwt ; zal men daar Hoorpe geen het minfte blyk in winden Van die ‘Fanden. STUKe Overtollige Weelwyue- pe Se De Bladen zegt hy in de befchryving, welke zyn Broeder J. BauuiNus overgenomen heeft ; flegts , zyn ongefteeld, Op den Baldus- Berg , in ’t Veroneefche a’ hade, Er BaAuui- ‚NUs de Styfbladige gevonden, en, by Padua, op het Gebergte ‚die met fpitfe niet fryve Bladen; beiden betrokken tot de gedagte Soort. Zie hier hoe de geleerde Sr U1ER de laatstgemele de, die op den Witten Berg by Verona groei- de, befchryft (*). — _ De Steng is een Voet hoog. ie kde „met »» een yl Dons bezet, De Bladen fraan over- ss hoeks en fomtyds tegenover elkander, zynde » langwerpig „by den Wortel lang, gefteeld , z» aan, de Steug geheel ongefteeld „ met een ‚ dikke Rib in *t midden overlangs „ Zaagtan- a di, {pits ‚ ipzonderheid de bovenfte ‚ met ») een korte Wolligheid bekleed } welke. fmal- 55 ler. worden, komende riet verder dan tot - 55 de halve hoôgte der Steng. „De Bloem is „> groot, van Kleur en figuur gelyk in het 5» gemeene Leucanthemum ,”’daar hy zekerlyk de Groote Madelieven door verftaat, Zou hy dan geen gewag. jos hebben vàn die kruise | lings (*) Plant. Peron Sáppl. 20 » Fol. HI, Veron, 1754. p. 281. ad titulum „ Leucanthemum Montanuat majus felio acuto. TOURNE, Jxf?. 492. Bellie montana major Folio acuto. GC. 8. Pins „ kk N Sy NG EE N E SI A, 743 pgs om de Steng fluitende Tanden der Bla. 1V. den, welken. deeze hebben indien zy in die’ Ri \atoielahe geweest waren ? Zeker , de ver-Hoorp- maarde HarLer heeft hier zyn bedilzugt niet°TUEe min dan elders laaten blyken (*), fifa. De tegenwoordige noemt zyn Ed, Matricaria met rondachtig getande ftompe Bladen, Ik wil nu niet daar op ftaan blyven , wat aartigheid het in heeft, de Chryfanthema en Leucanthema van ToURNEFORT , zo wel als die van dit Geflagt by onzen Biden. byna allen mede tot het Moederkruid te betrekken! Maar ik merk aan, dat, de-bepaaling, van rondachtig getande ftompe Bladen , alleenlyk op de Wortelbladen kan zien , dewyl de Stengbladen fpitfe Tand- jes hebben, Voorts is die Kruid ZLeucanthenzums gebynaamd, om de witte Bleemkrans of Straa- len; waar door alleen TourRNeErFoRT deeze Planten van de Chryfanthen, in een. byzonder Geflagt, onderfcheidde, welk by LinNaus, hier, den eerften Rang uitmaakt. Deeze Soort, die (*) Zie tot bewys de zo even aangehaalde plaats van zyn Jaatfte Werk , alwaar hy de Bellis Alp. major Folio rigide tot de Eerfté, de. Bell, Mont. major Hol, acuto mon rigido, tot de Tweede, en. de Bellis major ounium fere Autharam tot de Derde Verfcheidenheid van zyne genoemde Jiarrica- ria maakt , zezgende ‘tusfchen de derde en tweele, feparae CLINNÉ , er Atratum vocat, Sp, Plant. II. p. d2s2, fed han bet notas conjuntlionis sel vedenea) set Longos Dentes circa Caulerz dacusfatos, Aaa 4 II. DEEL. X, STUK. 744 SAMENTEELIGE KRurpeg, IV. die in de meefte deelen van Europa, zelfs it ef Lapland en Rusland , op drooge Velden en Hoorp- in Zaaijlanden groeit , mag ongevaar een Elle 8TUX, hoogte bereiken en gelykt in Gewas veel naar de Chryfanthen. Zy komt niet alleen met fpit= fe , maar ook met ftompe Bladen en met ruis ge Stengen voor, De Zaadjes zyn zwart, met witte Streepen , en hebben een geel Rolrond hol Kuifje. De Schyf der Bloemen, wegens wier grootte dit Kruid by de Dauitfchers wel Kalfs- Oogen genoemd wordt, is geel. De wit= te Straalblommeejes zyn aan ’t end als afge- fneeden en getand , dat geen plaats fchynt te hebben in de voorgaande Soorten: immers zo veel ik uit de Afbeeldingen , zelfs die van BAR- RELIER , kan opmaaken. Onder den naam van Groote Veld - Madelie= ven (Bellis major pratenfis) tot onderfcheiding van de gewoone Kleinen , is dit Kruid in de Apotheeken , op fommige plaatfen , bekend. Sommigen willen , dat het Afkookzel fcherp zy, byna Peperig van Smaak, en dat hetzelve- inzonderheid. voor verouderde Borstkwaalen dienftig zy „om de Etterloozing te. bevorde- ren. Anderen pryzen het Aftrekzel der. Bladen, of Bloemen „als Thee, tegen de Aamborftig. heid aan, Het wordt ook onder de Wondmide delen geteld en deswegen Canfolida media. by Lorrr genoemd. (6) Chry« S Y N 6 E NE 5 IT Ae 748 (6) Chryfanth met de onderfte Bladen En, Ve telswys’ Lancetvormig Zaagtandig , de Ár Deh: bovenflen Liniaal. | Hoorps STUK. Deeze , die op drooge Grasvelden in de Ge- vr. bergten grocit , wardt door den Heer G r-,,Ce7fan themum RARD ook geteld onder de Verfcheidenheden Meztanum, Bergmine der Groote Madelieven. Govan merkt aan , nende. dat zy lange naakte eenbloemige Stengen heeft. (7) Chryfanth met Liniaale byna geheel effen- _ vn. , Gramini= randige Bladen, phi Grasblas (8) Chryfanth met de onderfte Bladen gepalmd ,Îis°: de Blaadjes Liniaal Vindeelig. Honjpat ree By Montpellier in Languedok komen deeze Ag ti beiden voor , waar van de eerfte de Bladen als van Gras en de andere als die der gewoone Chryfanthen heeft. Het zyn, zo wel als de voorgaanden , overblyvende Planten, (9) (6) Chry/unthemsum Fol. imis Spathulatis êcc, GOUAN Afonspa 448. GER, Prov. 206. Leuc. Montanum minus, TOURNFe …duft. 492. Bellis Montana minor, Je B. Bijt. INI. z15. (7) Chryfanthemum Fol, Linearibus integerrimis. GouAN Mansps 448. Bellis Montana Gramineis fol, MAGN, Mfonsp. 291. Hort, 31. T. 31e (3) Chryfanthemum Fol, imis palmatis &c. GOUAN Monspe 448. Leucanth. Mont. Fol, Chryfanthemi. TQURNF, Jnfs. „49e , Aaa 5 IL, DEEL X, STUKS 946 SAMENTERELIGE KRUIDEN. Yv. (9) Chryfanthimer Eyrónde langwerpige Zaag- a an _tandige geoorde Bladen. | reeden Naar bet welriekend Reïnevaren ‚ by ons py, Fuin- of Hof-Balfem „ en ook wel Balfem- pri kruid genaamd (*) , gelyke deeze , in de Le- Balfamita. ant. door. TOURNEFORT waargenomene chrgbok Soort; zeer, en verfchilt meest daar van, door Geftraald te zyn. De Steng is wat hoekig. en getakt: de Bladen zyn Lancetvormig Eyrond , ftompachtig: Zaagtandig , eenigermaate Wollig, „ gefteeld met een klein berwnena het heeft de Bloem der pdr Afteren perle. (10) Chryfanth met geiinde, siege Bladen Peder en eene Toakkige he? Steng. ie Op Steenige plaatfen in Europa, als ek op Ysland, komt dit Onkruid woor , dat men van de Wilde Kamille, in. de eerfte opflag „ niee ligt kan onderfcheiden. Het heeft geen Kafb- gen Stoel; de Kelk is platachtig met bruin ge- fande Schubben : de Bloemkrans niet omge- boogen, en de Bloemen zyn driemaal zogroot, zegt LiNNAUs. steg Cir) (9) Chryfunehenmum Fol. Ovatis, oblongis faris Autricu- latis. Leucanthemüm Orient. Cofti Horttenfis folio, TOURNE. Cor. 37. Bellidioides Balfamite ie ht et eran VaILL, Mem. ae Coflas Hörsehfs s of Belfanita. “Zie hier voor. « _ (10) Cbryfantbemiui Fol, pinnatis” ‘multifidis &c: Matri- caria inodora &c. Fi. Swec. 11. N. 765. Chamemelum inq- dorum f, Cotula non foëtida. J, B, Hifd, XII. p. 120, Ed AS & oe * id le is ie ad hi ie PD (11) Chryfanth met -dubbeld gevinde Bladen, … 19. de Vinnen over elkander , en een gefireke ag se veelbloemige Steng.. — Hoor : STUKe Dit Italiaanfche Kruid heeft de Steng een _x1 Chr5,ane Met hoog.» regtopftaande » En. Bladen als die „zon, van het gewoone Duizendblad of Geruwe , maar Geant agtmaal zo groot, van boven eenigszins ge-dige. „pùkkeld ; van onderen met yle witge lafjes en aan de tippen witachtie., zegt de Ridder, (ra) Chryfanth met gevinde, Zaagtandig in on pe gefneeden. Bladen; de Steng veelbloemig. , ferum. bn Getuilde, Als een Witbloemig Reinevaren, met groo- ter of kleiner Bloemen , komt deeze voor, die, fchoon reuk- en fimaakeloos , nogthans“ door HarLEr onder den naam van Bertram voor- gefteld is(*). Zy gelykr in Gewas naar het Rei- nevaren , waar de Bloemen zyn wit geftraald, Men vindt het, in de Berg - Bosfchen van Duitfche 1) ge Fol, plead, Pinnis imbricatiss Caule frio mulkiflore. Sy/7, Nat. Weg. Xille Parthenium Fol, tenuisfimis, Achillez cafuris. MicH. Gen, 34. T. 29. „_(x2) Chryfanthemum Fol. Pinnatis incifo-ferratis &c. GOUVAN Mlonsp. 449. Re Lugdh. 174. N, $. Tanacetum moat. inodorum minori Flore. C. B. Pin. 152, Tanac, Leucanthe- mum, TALERN. Hifl. 379. g, Tanacetum inod, El, majore. C. B. Pin, 132. hieer inodorum. Dop. Pempe. 37 LOB, de 750, (*) Pyréthrum Fol. pinnatis , Pinnis femipitinätis 5 acute Dentatis , Flor. winbeltatis, Helt. inchsat. le De 40) N. 95e - II. DEEL. X, STUK, AFDEELé XX e e Hoorp- ETUKe XI. Chryfan= shemum In- dieurm. Oostindi= fchee 748 SAMENTELLIGE KRUIDEN, IV, Duicfchland , Ooftenryk, Switzerland en Pro: vence. B. Geel geftraalde, (13) Chryfanth met enkelde Eyronde, uitge Jneedene , hoekige , Zaagtandige fpitfe Bladen. Dit is een Plantgewas , uit China afkomtftig , doch op Java en elders in Oostindie veel ge« teeld wordende , onder den naam van Chineefche Mater of Moederkruid ‚volgens Rumrurus, . die aanmerkt , dat het in Reuk de Roomfche Kamillen gelykt; wordende deswegen, als ook tot Sieraad, van het Maleifche en Chineefche Volk, zo Mans als Vrouwen, veel in ’c Hoofd- haair gedragen. Zy zyn ook zeer grootfch op Ruikers van deeze Bloemen , inzonderheid wan= neer dezelven groot zyn, Dikwils vindt menze op ’ Porfelein gefchilderd, Ten opzigt van het Loof komen aanmerkelyke Verfcheidenheden in dit Kruid , naar de Groeiplaats, voor, Ik heb een fchoonen Tak daar van uit Japan be» komen , wiens Bladen driekwabbig ingefneee den en getand zyn, veel naar die der Haag doorn gelykende, de Bloemen van grootte als der (13) Chryfanthemum Fol. Gmpllcibus Ovatis &c. Mae tricaria Sinenfis &c. PLUK. Amaléh. 142. T. 430. Ff. 3e BRUMPH, Amb. V. p. 259: Te 9Ie fs 1. B, Chryfânth, Made- raspat. PLUK. Ts 160, £, 6. Matricaria Sinenfis. Fl, Zeyl. 421. BURM. Fl, Ind, 182, SY N GE N E S 1 A 7âg der gewoone. Maartel en dubbeld of vol- IV: bladig, | sig, OFD-« (14) Chryfanth met enkelde Wigvormige, pe eenigermaate gepalmde , veeldeelige flompe xv. Bladen. zr: Lhemuu drElicum. _ Dit in de Nootdooftelyke deelen van Afie en ‚jee | verder Oostwaards op *t Beerings - Eiland en in de Westelyke deelen van Noord- Amerika groeik jend Kruid, geeft, uit een knobbeligen Wor- tel, flappe Stengetjes van een Span of een Voet hoog ‚ met endbloemen van grootte als in de gewoone Chryfanthen, (rs) Chryfanth met Edea Liniaale.evenwy* 5 dige, fpitfe effenrandige Bladen ;de Bloem: Gan freelen enkeld eenbloemig. n In Italie en Spanje groeit ae Soort, ee klein Kruidje , met. leggende Stengetjes en ged. le Bloemen , op enkelde Steeltjes, De rn vindt men Ee BARRELIER in de eerfte, Bloem en Geftalte in de laatfte dlink vertoond. Daar uit blykt de reden van den by- naalmme | (16) Ci4) Chry/anthemum Fol. fimpl. Cuneiformibus &c. Pyre- enh Fol. longe petiolatis id êcc, GMEL. Sib. II. pe 203. T. 34. (15) Chryfanthemum Fol. Pinnatis Linearibns patallelis &c. Chamazm. montan, BABR. dee 457. L@ucanthe fruticans, Zeo Aaze comparentur, El) DEEL: X% aTUEs 55O. SAMENTEELICE KRÜIDEN; (16) Chryfânch met ómvattende Bladen , de peben; bovenften gefnipperd, de onderften Zaat | Hoorp- wyze geland, | | sTum Ure Hent ia ke Xvt. Dit Kruid: naar dé Polet Tuin- Chry- rien fanthen gelykende , wordt by ons-Wokelaar of geruis Geele ‚Ganzenbloemen > geheten, Het komt op KoOrne andige, Veele plaatfen van ons Land, in Zandige Bowe landen, voor, hebbende fomtydsde E Bladen klei” net „de Bloemen wit en. geel bont, zo Bons d HAAVE aantekent. Dit zo „gehaate Onkruid, dat in Zandyelden van Duitfchland gemeen is; hebben wy in Switzerland. hog niet gevoriden „ zegt HALLER. In de Bosfchen, Vel 445 … Akkers ván: Provence komt het“ voot, „De ss. Deenen: mogen „ volgens)de: Wet , pij Zo- ss danig Onkruid opde Veldeùslaaten groeijen ; 5 doch in Sweeden, daar het, omtrent het be. » gin deezer Eeuw , met Koor? uit Juclâha_ 5 was overgebragt „ worden ’ér deLanden door” ss. vérfierd eù de Reizigers vervrolykt dóor des! jy zelfs geele Bloemen, die tjtmuntende Zon= 3 nevolgers Zy, Zeer de Ridacr. Dit zal- zeker op woefte Velden zien : wânt zyn Ed,’ voegt ’er by, ‚‚ dat men het verdryft door in | de {16)- Chryfanthemumn . Foliis amplexicaukbus Bes GORT. Belg. 245. KRAM. Auflr. 255, Fl. Succ. 699, 762» GauaN. Llonsps 44Ds! Re Lupdb, 174: Chryfanthe SER vulgare glau- cum, MORss. IUspi 15. S. 6 T. 4e fs te Chryfanth,, ScBOr tume LOR. Je. 552. Bellis lutea Fol. profuude inciûs, majors, C.B, Pin. 262, GRTEE ol NET AN SeviNsG eN ErBrwrAR Ist sj” de Herfst te meften ‚ doot. om het tweede Jaar IV, > te oogften's-en den. vyfden. dag, aa-’t zaaïjen, Aep „‚ op nieuws te eggen (*)” : welk ten opzigt Hor. van een Onkruid dat jaarlyks vergaat , ‘en STUE. zig alleen door Zaad ad tets A pr, fchynt. ii rd ren. „40 ) Chryfanth met Tongachtige flompe Zaag. Bee, € _tandige Bladen, de Kejehabhen egaal, chemum 5 | yconis. De: Bladen: zyn. Tongachtig rond odin en Ake door die van zekeren MyCon. den naam heeft. By C. B auniNus heet zy Geele Ma- delief met rondachtige Bladen. Zy gelyktan- ders naar de voorgaande. zeer: mdarde Bloem- _ fteeltjes verdikken aan ‘tend niet: zy heeft de * Kelkfchubben- aan …’t end rappig ‚ de, Bloem hoog geel en de Bloemkraus korter. De Groei. plaats is in, se Velden. van, RE Spanla s en Tralies. „157: bh Heen | Oe 18) Chy niet distant gors Zag: XVIII. f ltaliear, ban. Italie aanfche. je 5 © milj. beter Kalebas Pi ‘Segete egen ccatione quinto die post Sementationem, novali, AHLELOF 1. Suet. Ue p. 296. (27) Chryfantheram,:Bel Lingulatis. obtus ferzatis Ec, Chryfanth. „Myconis. DALECH. Eli?, 373, T… 873. Chryí la= tifolium. J. Be Hif, UL. pes. Bellis lutea, ‚Fol. fabrotune dis. C. B. Pin, 2621 CAS) hes cardanae: Fol. bipinnacis de: Be. Mante, ui6. Parthenium Fol. teal Achillsz calais. MiGH. Gen 34e T 29. 3 a II. DEEL. X. STUK: Is2 SAMENTEELIGE KRUIDEN; iv; tandige Bladen , de Bloemftraalen van MEDEEL. langte als de Schyf en leggende Stengen. eet (19) Chryfanch met dubbeld gevinde getande dn Bladen en leggende Stengen, de Bloem- Cr fraalen korter dan de Schyf. goemum JElhfoba- yeinig verfchillen deeze beiden, waar van badge: de eerfte in Italie, de laatfte in Siberie groeit. _ Deezc heeft ook den Stoel geheel zonder Kaf- jes, en behoort derhalve hier. Beiden gelyken zeer naar het Duizendblad. Xx. (29) Chryfanth met dubbeld gevinde, en ia tandige Pluizige Bladen, de Bloemftraa- Siberifche. len korter dan de Schyf. In kortheid der Stfaalblorfitier 1 komt dee- ze met de twee voorigen overeen, zo wel als in het Loof „ welk echter meer naar dat van Reinevaren gelykt , want de verdeelingen zyn breeder …en wederzyds Wollig, doch van bo. ven glanzig groen. Zy heeft insgelyks lange Bloemfteeltjes met ééne Bloem , maar de Bloemfchyf is grooter. Het geheele Kruid heeft | eerd ecn “ (19) Chryfanthemum Fol, bipinnatis' Dentatis &c. Anthe- mis Millefolia. Sp. Plant, 1263. Achillea Fol. pinnatis &c. MiLL, Jc. 6. T. 9, Pyr, Fol. duplicato= pinnatis &c. afer Sib, II. p. 207. T. 86, É. 1, 2 (zo) Chry/anthenem Fol. bipinnatis Serratis Villofis a Pyrethrum Fol, duplicaro=pinnatis, Pinnulis -incifis , Pes dunculis unifloris, GMEL. Sibe II. pe 205. Te 35. fe Ie \ S TY NG ENE Ss 1 A 753 en fterken Geur van Averoon. Het groeit in IV. t wilde ‘ongevaar een Voet hoog, FDEEL, ll 21)’ „Chryfaath met Windeelige ingefneeden me „Bladen , die witwaards verbreeden, ed fee Chryfan= Tû de Tuin Chryfanthen ‚dat Zaay - Bloemen deirnk zyn; tot ficraad der Bloemhoven, komen, Ht Hoflie- bekend is, Verfcheidenheden voor, naar ‚ dat tende, de Bloemen hooger of Zwavelgeel, of wit en geel bont zyn ; want de zodanigen telt men evenwel onder de Chryfanthen. Ook vallen ’er ‘met enkel Pypblommetjes , gelyk onder de A« frikaanen. De enkelde, als bekend is , worden weg gefineeten, en men behoudt alleen die met gevulde Bloemen. In hect Loof is paauwlyks verfchil. De Bladen zyn wel fyner of grover , doch gelyken. naar die van de Maartel of ‘van het St. Jakobs-Kruid: dat is ,-zy zyn lang- werpig, wederzyds Vinswyze verdeeld, hebe bende die verdeelingen ingefneeden. Daar ko. _men wel voor, die-het Loof fyner gefnipperd hebben , doch dat de Bladen weezentlyk gevind zouden zyn, of met van elkander afgezonderde Vinnen (*) , ftrookc niet met de Afbeeldingen 4 van “(z1) Chryfanthemum Fol. Pinnatifidis incifis extrorfum la- tioribus. H. Clif, 416. Ups. 263. Re Lugdh. 174. GOUAN Alonsp. 449. ChryG. Fol, Matcicarie. C. B. Pin, 134. Chryse fanth. Creticum,. Crus. Hil. 1. p. 354. MORIS. Ill. pe 16e S& Ó Balgper 203 ={*) Ik denk dat de verandering, ten opzigt van de bee paaling ‚ pinnatifidis in pinnatis , welke men in Sy? Nat. Bbb aans IL, DEEL, %. STUK. 754 SAMENTEELIGE KRUIDEN; IV. van dit Kruid, noch by Baurrnus, noch ArorsLe, by M ORIS jn s welke dezelven „allerfynst XXe Hoorp=. STUKe. Oversale Veelwyuen 7e voorftellen e: zo ook niet met die, welken WEYNMANN; op twee Plaaten, van de Ver- fcheidenheden deezes Kruids geeft.“Teder Vins „ geeling. behoudt ook de eigenfchap van naar ’% end breeder te worden in deeze Chryfanthen „ ‚die Cretifche genoemd worden, als van Kandia | afkomttig zynde, | £ Schynt ‚ nogthans, dat ’er een aanmerke: Iyke verandering ten deezen. opzigte. plaats heb- ‚be , wanneer dit. Kruid in ’t wilde groeit. Im- mers de Heer HALLER, die zegt; dat het. op twee Bergen in de Zuidelyke deelen; van Swit- zerland gevonden zy , geeft het. omvattende ges winde Bladen, met de Vinnen half gevind , fpîts getand en zeer breede Tongblommetjes (t). Dat hy ’er, deze. Soort door verftaa „blijkt uit de aanhaalingen. Hy befchryft het als een gefleuf. de , gebladerde , Takkige Steng hebbende, twee Ellen hoog ‚die door Benne Ooren der Bladen N ‚om aantreft , een Drukfeit zal zyn , gelyk mien ’er meerin heeft: want Fol. pinnatis incifis betekent niets «het zou — dan moeten zyn: Fol. pinnatis Pinnis incifis , of pinnato- ine eifis of bipinnatis: terwyl Fol. pinnatifidis inèfis, gelyk in Sp. Plant. ftaat, zeer duidelyk en verftaanbaar en met de Natuur overeenkomftig is, (*) Chryfanth, Cret.- Fol, vitidibus produ laciniatiss MORIS. utse (Ff) Fol, amplexicaulibus Pinnatis , Pinnis fernipinnads x acute dentatis, Semiffosculis latisfimis, Helv, inchoat, Ie Pe 42e | / SL NGE NE 8 LI A 155 pinvat wordt, wier Vinnetjes fomtyds half 2 iv. fomtyds geheel gevind zyn, het uiterfte grootst; * KX, de Stengen boven eenbloemig: de Kelkblaadjes Hoorps Eyrond , met fletfe zoompjes (*) 3 de Tong:*T?Ee blommetjes zeer groot , zeer breed en kort er ftomp. drietandig „ met de Schyf in de van zelf groeijende Plant geel (4). In Boheme, Mora» vie, Qostenryk hadt Marr niorLus dezelve veel vinden groeijen , zegt HALLER, doch twyfelt met reden, of die Autheur niet de Vo. kelaar of Geele Ganzenbloemen der Koornlan= den bedoele „ welke aldaar gemeen zyn. Zulks blykt nader uit de Afbeelding en befchryving der wilde Chrylanthen , by denzelven door CameRARIUS, die zegt, dat dezelven , fom- tyds eens Mans langte overtreffen, Zouden niet - onze Zaay - Chryfanthen daar van haare af komst kunnen hebben. ‚Tot deeze Aanmerkingen gaf my een Tak aanleiding „ welke , in Japan gevonden zynde, door den Heer T nunBeRrG Chryfanthemum Coe (*) Quod LINNBus voeat Scariolum es/e, zegt hy. Onze Ridder doet zulks, wanheer die Zoompjes uitfteeken en den Kelk weezentlyk rappig maaken, gelyk in 't Graphalium, weranthemum enz, Dus zegt hy van het Córys. Myconiss Calyx Sqvamis apice fcariofis ; terwyl het algemeene Ken« merk van dit Geflagt is „ de Kelk{chubben Vliezig gerand te hebben. (}) Hier op Klk hy deeze arend Sudasfé Argen= tum vivum, Muse Ruf?. Vol. IT. Ns 67, Vol, AV. N, 7Ta Wat dit betekene is my tot nog toe duiûter, / Bbb 2 II, DEEL, Xe STUK, 156 SAMENTEELIGE KrRürper, IV: _Coronarium is getekend; hoewel hy, ’zó veel va ik kan zien , ‘bezet is met volkomen gevinde Hoorp: Bladen , die-de Vinnen Vindeelig ‘hebben en STUK. _ naauwlyks -ndar ’ end verbreeden. ‘De middel a Stengbloem is met eenbloemige gebladetdeStees 7 len omringd , die rappig gerande Kelken draagen 3 de Tongblommetjes vry groot en breed: anders zou dit Gewas my voorkomen veeleer tot de voorgaande Soort, daar het in Loof byna, mede overcenftemt ‚ te behooren, - EE (22) Cbryfanth met alle Blommetjes eenvormig zhemum iweeflag lige rn | Filosculo- Fl re, *Deett's Wiep Gibeiplaätë in. nfäka en op % firaalde, Eiland Kandia gefteld wordt, is Gedoornde Mar delief getyteld, onder welken naam ArPiNus het Zaad ontvangen hadt van IMPERATUS, dat hem dit zeer fraaije Plantje voortbragt. ’ Is een laag Heestertje, met Lancetvotmige Blaad- jes, op de kanten gedoornd en ftyf. De Steng; die Takkig is, heeft op ’t end Goudgeele , ron= de Bloemhoofdjes , elk op een byzonder Steeltje. Tot deeze Soort betrekt. de Ridder. ook „dat Kruid ‚in Barbarie gevonden , te vooren ‘Cotula eit cher valei ad een Steng van drie Voe: (zz) Gbrvtilsbee Flosc. ommnibûs’ aafiiroradtbus herma- phroditicis. H. Clif. 417. R. Lugdb, 174. GoUAN Moúsp, 449. Bellis fpinofà Foliis- Agefatìs Gs B. Pin, 262. MORIS, II. S. 6. T. 9. f. 16, Bellis fBinofas-ALP. Exót, zien, 326. B, Cotula grandis, Sp, P‚ 1257. Marit. 473 SETON /CGLEIN E's Ii A. 757 Voeten hoogte en op * end derzelve cen, zeer Hed | _groote gele Bloem. Want, de Blommerjesîn vy- Afpsete ven gedeeld zynde, behoort het niet tot het Ge-Hoorp- flagt van Koedille: zo dat deeze Soort in groot-STUKe te aanmerkelyk verandere. | ib plas. _ De geele Ganzebloemen, voorgemeld, val- len in Egypte. Zy komen ook aan de Kaap det Goede Hope voor, volgens den Heer N. L. BURMANNUS, die insgelyks, de laatft be- fchreevene Soort, als in Afrika groeïjende, on- der de Kaapfen optekent en daar by voegt een Heybladige Chryfänth, door ‘wylen den, Buien Heer in Plaat gebragt (*). Ik heb een vierde , die tot onze Derde Soort fchvnt te behooren, als gemeld is, | MATRIGCAR IA, Maartel. Van het voorige onderfcheidt zig dit Geflagt, dat ook een naakten Stoel en geen Zaadpluis, den Kelk half Kogelrond en uit Schubben fan mengefteld heeft; door de randen van den Kelk niet rappig te hebben , maar'fpits gepunt. Het bevat zes Soorten, als volgt. (1) Maartel met famengeflelde vlakke Bladen, Le Matrieae Öevia Par- thenium, (*) Leucanth, Fruticofam Fol, linearibus confertis. Burm. Gemeene. Afr. T. 58, En 2 ‚(1) Matricaria Fol. compofitis planis 8&c. Syf?t. Nat. XII. Gen, 967. Weg. XIII. p. 643. Mar. Med, 400. GORT. Belg. ' Bbb 3 246, II, DEEL. X, STUK» ‚ d 759 SAMENTEELIGE KRUIDEN, W. de Blaadjes Byrind ingefneeden; de Bloems. Arons fleelen Takkig. | Hoorp- à Nr STUK, Dat Kruid , welk men in % Re Matricaria Oversolligeen naar beed naam in ’ Franfch Matricnire , es in ’t Hoogduitfch Mutterkraut , by ons Moe« derkruid of Mater , en ook wel Maartel noemt ; heeft wegens zyne eigenfchap dien naam, De Engelfchen neemen het, ik weet niet om wat ù reden „ Feverfew. Het groeit in de middelfte deelen van Europa , als ook by ons ‚ int wil. de; maar in de Tuinen komt het met gevulde Bloemen voor. Ook valt het met gekraul de Bla- den en mer ongeftraalde Bloemen. De Heer Harrer houdt het in Switzerland voor cen uitheemfch Gewas , door den tyd genaturalizeerd en misfchien zou dit ook wel ten opzigt. van on« ze Provinciën kunnen plaats hebbens doch van waar is het dan afkomftig? LorEt noemt het - Moederkruid van ons-Liand , en. zegt dat het ‚overal, op dorre plascfen dengs de Wegen , en _op ruuwe kanten van de Hoven groeit, krygen- de in Engeland, door ocffeniag en vesplansels fchooze dubbelde Bloemen (*%). De 246. KRAMe Aufir. 256. GOVAN Blonsp. 450. H. CH, 413e R. Zugdb. 173. Matticaria vu'g. f, fativa, C. B. Pin. 133. Matricaria. Dop. Pempt. 35, Macricaria nofttas. LoB. Je JSte (*) Dat de Enge'fchen ten tyde van ahead en due zuim twee Eeuwen geieeden , reeds middel geweeren hebben, LA SHINE B NES TIA. 250 “De Geftalte zal ik door befchryving weinig , IVS _ ophelderen. ’t Zy genoeg gezegd , dat het de eet Stengen ‘ongevaar drie Voeten hoog, Takkig, Hoorps heeft , met ruuwe Bladen , die aan den Steel “TUE. ingefneeden ‘Vinblaadjes hebben: de Steng aan rg xt end een Tuil van wit geftraalde Bloemen. Het is van een fterken niet aangenaamen Reuk, en wordt wan ouds her gehouden voor een krag- tig afdryvend middel, ten opzigt van de Ston- den; weshalve het Parthenion genoemd werdt | | | De om door dubben, fryden, verplanten en ontydig kwellen, ge- Iyk hy zig uitdrakt, niet alleen de’ Kleuren der Bloemen te werfraaijen ,„ en dezelven twee of driemaal.’s Faars te doen bloeijen, maar ook van enkelde dubbelde , en, van dubbel. de „ Bloensen met Kindertjes te maaken ,blykt uit zyne Plant- befchryving 3 maar zonderling is ’t, dat hy zulks aan de Vrouwtjes toefchryft (Nederd. bl. 83.) Die is derhalve niets nieuws, daar Doktor HiLL, in zeker Werkje, zo veel op- hef van maakt, gelyk ik gemeld heb; (1. STuR „bladz; 77: , Het één en andere gelukt: best in fommigen der Sa menteeligen {Syngenefta) „ gelyk de Madelieven , Goudsbloe men, enz. En , alzo de dubbelde of Wolbloemigen onder de- zelven niet , gelyk dikwils in anderen plaats heeft , on- yrugtbaar zyn , maar zeer goed Zaad geeven : gelyk in de Afrikaanen en Chryfanthen blykt: en ondertusfchen die Dube belheid meest daar in beftaat , dat de Trechterblommerjes Tongblommerjes worden , terwyl de Tongblommetjes der Straalbloemen meest maar alleen Vrouwelyk zyn; zo zou het nafpooren van deeze verandering een niet onaartige Lief hebbery uitmaaken. In ander flag van Bloemen beweert Dok- tor HILL, dat de dubbelheid ontftaar , wanneer de Meel- draadjes, door overtollig Voedzel, Bloemblaadjes worden: weshalve dan-ook die Bloemên , gelyk in Violetten;, Hya- einthen enz, meest onvrugtbasr zyn. Bbb 4 II. DEEL. Xe STUK. 265 SAMENTEELIGE KRUIDEN} Iv. « by de Grieken. Het is voor de. Pynen der ArpEl, Kraamvrouwen ook dienftig ; waar van het mooge Hoorpe Iyk den eerstgemelden naam heeft. Tegen Gra- STUK. veelige en andere Verftoppingens als mede. tegen de Waterzugt , heeft: men het met vrugt gebruikt : doch , dewyl het van een hee- ten aart is, moet men «het niet ingeeven daar Ontfteeking plaats heeft , of. gevreesd wordt. Uitwendig opgelegd, kan het koude Gezwellen: als ook het Log der. Borften doen verflaan. Ô Ir, (2) Maartel met den Stoel half - Kogelrond gE de Bladen dubbeld gevind , eenigermaate. zima. _ Vleezig , van boven verhevenrond „ van one an deren gekield. In Sweeden is deeze gevonden ; die naar de overblyvende laage Zee- Kamille van RA v gee Iykt. Dezelve heeft de Bladen kort, dik, don- kergroen , aan de bovenzyde rondachtig, aan de onderzyde met een fcherpte in * midden, aan den rand omgeboogen. De- Bloemen zyn wit. geftraald, en hebben den Kelk Vliezig gerand: zo dat dit Kruid eigener behooren zou tot het voorige Geflagt. ……… : …… vn BR (3) Maartel met den Stoel Ee ‚ de Welrieken= Strade de. (2) Marricaria Recept. hemifphericis 8&c. Chamzemelum.- Maritimum perenne humilius Ec, RAj. Angl. Ill, p. 186. Ds 7f. 1. Cham. maritimum. Jt. Westgoth. 143. -(3) Matricaria Recept. Conicis &c, GORT, Bels. 246. R. ‚Sute. S--ErN:G Ë- N, ES, Io-Ass 701 ‚ Straalen omgeboogen, de Kelkfchubben aan TV. den rand gelyk. | AEDEEL C4) Maartel met den Stoel Kegelachtig , de ogen j Straalen uitgebreid, de Kelkfchubben aan yv, den rand gelyk. | „Marke | milla. Deeze beiden komen als Wilde Kamille in” Knie. Europa ;en wel zeer veel in de Bouwlanden ; of ook aan den Zeekant, voor. De gemeene naam van den Griekfchen Chamemelon , wiens oit- fprong van den Reuk af te leiden is, met wei- nig verandering herkomftig , is in ’t Franích Camomille „in ’t Engelfch Cammomile , in ’t Hooge duitfch Camillen en by ons Kamillen of ook Ker- millen ‚ naar de uitfpraak. In Sweeden geeft men, aan dit Kruid , in byzondere Landfchap- ‚pen een byzonderen naam. Die van Upland noee men het Hwitört , die van Medelpad Gärdblom- fler , die van Schonen Commente - Blomfter, enz, Het wordt in ’t Griekfch ook Anthemis of An- themion geheten, wegens de menigvuldigheid ; van Succ. Jor, 766, GMEL. Si, IL, p. 200. Chamemelum tee nue incifum êc. Cup. Cath. Suppl, 17. Anth. odorata, Log. de. 770. (4) Matricaria Rec. Con. Rad, patentibus &c. Mat, Med. 402, GorT. Belg. 246, Fl. Succ, 702, 764, GOUAN Mfonspe 450, KRAM: Auf?r. 256. GMEL, Sib, IL, p. 200. Mâtric. Fol. fupradecompe Setaceis êcc. R. Lusdb, 173. Chamemelum ulg. f. Leucanth. Dioscoridis, C.B, Pin, 135.! Anthêmis vulg, f, Chamomilla. LoB. Je. 770, A Bbb s II, DEEL, X» STUK; 1V. Arprer Xe Hoorp- STUK, 76%: SAMENTEEL IGE KRUIDEN. van Bloeïnen. Zo wel de eene âls de andere Soort vals, in Rusland en Siberie overvloedig. Het weinige -verlchil inde bepaalingen geeft genoegzaam te kennen, dat deeze beiden zeer EE naa met elkander overeenkomen. Het onder- Weelwyve- TYs fcheid der Zaaden, welke in de eerfte , volgens VAILLANT ; witachtig zouden zyn @) s heeft de Heer GMEL 1 N bevonden niets uit tedoen: alzo die in de Welriekende ook wel zwartachtig, of zwart geftfeept voorkomen. De laacfte is gantfch niet zonder Reuk , en daarom kan: mene ze altyd zo gemakkelyk niet ofderfcheiden; Het Kruid is door zyne ongemeen. fyne: vers deeling en door zyn gebruik zeer bekend, zo wel als de Bloemen , ’t zy verfch of gedroogd: zynde , tot een Middel verftrekkende tegen: verfcheide Kwaalen , inzonderheid Koortfen „ Kolyk , Graveel en allerley Slymige Verftoppin= gen der Ingewanden. Men kan het Afkookzel of Aftrekzel inneemen ; ‘gelykook de Bloemen, uitwendig, in Pappen wiörden opgelegd of imKlys fteeren gebruike 5 maar die van de Edele of Roomfche. Kamille , vervolgens te befchryven , zyn uitmuntender Gj). Aond (*D Matricaria Leucanthemos annua fuaveolens, Chameme- li folio. Ovariis albicantibus „ noemt VAILLANT deeze, dat zekedlyk Witachtige Záaden beduidt. Hoe vreemd ook en hoe’ oneigen dit gebruik , van Ovarium voor Ôvim > voorkome : Ld moet men zulks de Franfchen , die dikwils wat extrauâa gant in hunne denkbeelden zyn, niet kwaalyk neemen, Van de andere zegt hy, Ovariis, nigricantibus. Ovaria cur non Ovula et guid opus ef? Ovulis ubi Serina Juppetunt : zegt ten dien opzigte DILLENIUs. Vol. I. p. 138. Zie Mem, 1720, p. 379» Cf) Vide Authemis nobilis, hier agter. STING ENOR SDA 763 (5) Maartel met dubbeld gevinde Bladen zor Aah t eenzaame Bloemfteelen. De Ke Hoorpe Deeze, die Loof als van het Duizendblad ,°TUKe met de Blaadjes Zilverkleurig en doorgaans ge- pina. shiaik heeft, is in de Levant door den vermaar- ria aa den TourNerorT gevonden en in de Eu-“Zitver ropifche Tuinen voortgeteeld. Zy bereikt on-Eleuris% gevaar anderhalf Voet hoogte, (6) Maartel met Lancetvormige onverdeelde Ee _gladde fcheeve Bladen, a bloemig Uit Zaad van Penfylvanie is deeze in de Up- falfche Tuin geteeld. Zy hadt een Steng van twee Voeten hoogte, met een ftyve Pluim van een- bloemige Steeltjes , ieder op *t end een platach- tige gefchubde Kelk hebbende , met een Bloem, in % midden geel , aan den omtrek roodachtig wits de Zaaden plat, met een vyftandig randje gekroond. Co Tura, Koedille, Dic Geflagt heeft den Stoel byna naakt; het Zaad- (5) Matricaria Fol. bipinnatis, Pedunc, folitariis. H. Cliffa Als. R. Lugdbh. 173. GOUAN Morsp. 450. Chamamelum Ore insanum. Millefo'ii foliò, TOURNE. Cor. 37. (6) Matricaria Fol. Lanceolatis integris glabris obliquis. Mant. 116. Wim. Phil Trans. 1765. p. 94- After Amere Fl, albo, Folio EaQuce purpurez. BAy. Suppie 160, H. DEEL. Xe STUK 764 SAMENTEELIGE KRurpeN, IV. Zaadkuifje ‘is een Zoompie 5 de Blommetjes AepEEL, van de Schyf zyn vierdeelig ; de Straalblomme- Hoorp- tjes (*) gebrekkelyk, Het bevat de negen vol- ie gende Soorten. Crul Ane () Koedille amet tier helden verbreee zhemoides, EEP de Bladen en ongeflraalde Bloemen. Naauwlyks een half Voet hoog valt dit Plan= tje, dat Bladen als van het Hertshoorn- Kruid of grove Kamille heeft , fchynende dat gene, te zyn, 't welk PLO KENET onder den naam van uitheemfch Chryfanthje voorgefteld hadt, zyne de uit Zaad van ’t Eiland St. Helena giefibo. ten. Het zelfde vindt men in Spanje en een dergelyk fchynt ook in Egypte.te groeijen. De Bloemen zyn Kogelrond , knikkende en geel van Kleur: de Kelk is niet gefchubd. | (2) (*) Corollute Disci auadrifsde , Radi fere nulla, heeft LinNzus. Ik weet niet wat dit anders zeggen wil : want fchoon wel de twee eerfte ‘en andere Soorten geen Straal- krans hebben, is die nogthans in de meefte blykbaar. En in Gen. Plant. wordt gezegd, dat 'er meer dan twintig Vrou- welyke Blommetjes in de omtrek deezer Bloemen zyn; doch ‚die hebben geen Blaadje, (1) Corula Fol, pinnato- multifidis &c. Syt. Nat. XII. Gen. 968, Vig. Xlil. p. 644. H. Clif, 417. R. Lagdb. 173. Anenthocyclus Chamomille: foiio, VArLrL. Dirr. Eltb, 26, T. 23. f. 25e Chryfanth. exot. perpulillum nudum foliis Coe ronopis PLUK. «Alm, zor. Te 274 f. 6, B, Artemifs a Nitotíe ea. Sp, Plant, 1188. SIL NEEN Es 1 A 265 vla) Koedille met Borflelig’ gevinde weeldeelige IV; Bladen en ongeftraalde knikkende Bloemen. Bs In Spanje. ende Zuidelyke deelen van Eu-Foorp- Fopa groeit deeze, die door haare Goudkleurige Bloemen uitmunt , zynde door VArLLANT Cow/a aangemerkt als eene Verfcheidenheid van de Ge Roomfche Kamillen. Voorts komt dit Kruidje Meuse. de voorige Soort zeer naby. « (3) Koedille met WVindeelige vlakke, naakte _ nu geftippelde Bladen „ een opftaande gefbrek- Enon, te Steng en geftraalde Bloemen. _ Om dat de Straalblommetjes van dat: Kaap= fe Plantje ook gebrekkelyk zyn, als naauwlyks Styl of Stempel hebbende, zo brengt de Ride der hetzelve hier t’huis , niettegenftaande. de Heer Brrarus daar van een nieuw Geflagt gemaakt hadt „ onder den naam van -Lidbec- kia, daar hy den bynaam van Gekamd aan geeft, dewyl de Bladen als Kamswyze verdeeld zyn. ’c Is daar in zeer byzonder, dat zy de geheele onderfte Oppervlakte met uitgeholde Stippen of Putjes hebben. Dit Plantje, van de / Kaap (2) Cotula Fol. Pinnato-Setaceis multifidls &c. LoEsL. Îrin. 163. Chamemelum Aureum peregr, Cap. fine e foliige je B. Hift. IL p. rig. (3) Cotula Fol, pinnatiGdis planis ns diflee Se, Jant. 287. Syfl. Nat, Xll, pe 734: … Lidbeckia pekinata. BERG. Cap. 306. T. 5. f. 9, sa EE, DEEL, X. STUK, ® 165 SAMENTEELIGE Kruipen, IV. Kaap.afkomflig, was te vooren reeds door den ArDEEL. Hoogleeraar BURMANNUs.aan den Ridder Hoerp- medegedeeld. Het groeit omtrent een Voet STUK, hoogs’ de Bloemen gi wit We me en Vey groot. - av. (4) Koedille met an Liniaale om: Cosula Co- yattende Bladen diegetand zyn ; de ita ronopifolia, Herise ongeftraald, koornige. Dat dit Kruidje , vande Kaap afkomftig ; thans op overftroomde Landeni in Oostvriesland , by Embden, grocijen zou, zo de Heer Morz- RING wil (*) , is zonderling. Men vindt het ook in Deenemarken „ volgens OEDERUS. De vermaarde V Arrr ANT maakteeen Gefligt , waaf aan hy ; wegens ‘t Ontbfeeken van de Straalkrans of van de Tongjes der Straalblom: metjes, den naam van Ananthocyelus-gaf , en hiertoe betrekt hy deeze, zo wel als de eere fe Sort. Jut laat{te ziel niet hoogér » en ER een KO) Cotula Fol. Eancenlea - Lin. Ke. HE Clif. 417, Ups. des. Kk. Lag 173: Ananthoeyclus Coronopi. folio. V. DILL, Ekh. 2j. T. 23 f. 26. Chryfanth. Exot, minus. BREYN: Cent, 156. T. 76, Bellis annaa Capite aphyllo luteo &c, MORISs, II. S. 6. T. 6. f. ult. OED. Dan. 34t. (*j Eph: Nat. Car. 1742, Vol. Vi. p. 298. Die Heer zou, om deeze reden, alle plastfelyke onderfcheiding. det Planten , in de Scortnaamen , willen verwórpen hebben 4 die mîisfchten” niet ondienftig ware. Beter worden zy, gelyks hier „doot eenige hoedanigheid oktderfehstden dor at, vale altoos zo gemakkelyk niet, ali SY NGE NE S I A 767 een jaarlyks Kruidje, dat een flappen Reuk van IV. Maartel of Kamille heeft. Het bloeit van * be- hid gin van July tot den Herfst. ___ Hoorps STUKe ; (5) Koedille met Lierachtig gevinde Bladen yv, en gefvraalde Bloemen, Cotala Piscofa. Lymerigë, jr Vera Cruz groeit deeze, die door haare ne Lymerigheid uitmunt en fterk is van Reuk, Het js een leggend of hurkend Plantje , van een Span hoog, met Bladen byna als van het Kruiskruid de Bloemen zitten op korte. Steeltjes en heb= ben een klein Straalkransje, £ (6) Koedille met het Bloemkasje van onderen sa ve vlachtis witgezet; de Bloemen geftraald, rolkdle © kige. In de Europifche Tuinen komt dit Kaap. fe Zaay-Plantje voort , % welk Wollige Ethio- pifche Kamille van BRE YN genoemd is en on- der dien naam ook by Morrson, doch: met een flegte navolging van het Loof, afgebeeld, BRrEYN vergelykt de Blaadjes niet in Wollig. heid gelyk hy zegt, maar in grootte en figuur , si die der jonge prep) van het Geele ‘Dui. zend. ( 5) Cotula Fol. De! Pinnatis, Flor, Radiatis, H‚ Cif. #17. Jacoba Amer. odorata Viscofa cc. HOUST, Msf. : (6) Cotula Receptaculis fubtus inflatis turbinatis. EL Chr, ar7. Ups. 263. R. Lugdb. 173, Chamemeluim Zthiopicum Lanuginofam. BREYEN, Cent. 148. T. 73. MORIS. lil S. 6. T. z2. f, 14. Cotula Afk, Calyce elezanti czfios TQURNE, ik 495e UL DEEL. X, STUK, _ N iv. ‘56g SAMENTEELIGE KKUIDEN, ‘Zendblad: naar welken zy 6 in Zyne Âfbeeldiag e ADEL Gb gelyken , als zig enkeld gevind, met zeer Hoorp- finalle Vinblaadjes , vertonende, Morrson STUKe Overtollige Veel wyue- Te maaktze breeder, Lancetvormig geenszins met die der Roomfche Kamille of van -het Herts= hoornkruid, gelyk hy zelf zegt, en die op de zelfde Plaat, daar nevens ; (Fig. 1 en 15,) ten toon ftâan „ ftrookéndeé, ‘De’ Bloemen zyn ook fober nageaapt uit de Afbeelding van BREYN; die dit Kruidje aldus befchryft. ‚ Deeze geheel nieuwe Kamille ‚, my ddr A dn Edelen Heer vaN BE VERNINGK pre za Tent gedaan, is inderdaad zeer fraay en zeld. si 3, zaam. Zy groeit, aan de Kaap byna op de vont ss zelfde manier als de Roomfche Kamille, doch 4 mêt kleiner Wollige Bladen, welke in groote „ teen figùur eenigszins naar de: jonger. Blaads „, jes van ‘het-Geele Duizendblad .gelyken. Uit „3 de toppen der Takjes, tusfchen- de Bladen „ ; komt een Steeltje ‚ ongevaar een Handpalm sE pent ‚ dun en glad , boven uitloopende in ‚een glad-geftreept Hoofdje; uit den groe- > nen witachtig en als bedaauwd , met groote s ftompe Tanden in den omtrek gekroond, ‚en allengs verdikkende. Deszelfs midden ‚ beflaat een Bloetn als der gemeene Kamille, al Schyf uit menigvuldige zeet „kleine geele se Pypies famengefteld ‚ en met zeer kleine „ witte Blaadjes , als die der knikkende After » Van COLUMNA, omringd hebbende Ô zeer „fraay op ’t Öer Na ’% dj volgt een »‚ ME: ST NG ENE SI: 769 5 menigte van zwârte Zaadjes kleiner dan IVx 5» der Reukelooze Kamille.” Hy erkent , dat de A Bloem aanmerkelyk van die van dat Kruid vers Hoorns fchille , en, volgens zyne Afbeelding „zouden deSTUKe Straalblomimetjes korter zyù dan de Kelkpun- ten (39 (7) Koedille met drievoudig gevinde Bladen ; es dfe fpitfe flipjes hebben , een opftaande koha: Stengen getuilde Bloemen , welke ongeftraald renbladtes 27. ike | Deeze Soort heeft näauwlyks Vrouwelyke Blommetjes en is, om dat de middel - Blommee tjes vierdeelig zyn, hier t'huis gebragt, Het is een jaarlyks Gewas, waar, toe volgens de laats fte Aanmerkingen van LiNNdeus, het Laag= Heefterige Reinevaren (})s dat ‘er bevoorens toe betrokken was , niet behoort. (8) Koedille met gepaârde, drieribbige , Hart. a vòr- zl | mige, _ (*) Dit fchynt LiINNZUS ook te willen, wanneer hy zegts CoroÎle Radius brevisfimus ovatus, albus fubtus ruber. Mant, 473e Ô (7) Coiula Fol. tripinnatis Lacinulis acútis, Gale ereto, Flor. Flosculofis Corymbofis, Mant. 473. U{) Tanacetum Sulfruticofum. Sp, Plant. 1183. 3) Corula Fol. oppofitis trinerviis Cordatis crenatis sc, Am. Acad. V. p. 407. Tanâcetuín Herbaceum eretum &éc. BROWN. Jam. 316. Chtyfanthemium Sylvaticum repens mie nus > Chamzdryos folio, Fl. luteo nudo 8, SLOAN. Fars, A26. Hift, IL, p. 262, T. Èss. f. 2 Cce 1, DEEL, X. STUK. wie) SAMENTEELIGE KRrUIDEK: } Iv: vormige gekartelde Bladen » en ee a gefteelde geftraalde Bloemen, Hoorn: son Op Jamaika groeit dit Kruidje, dat door zy- ne Hartvormige gekartelde Bladen zeer van de - andere Soorten verfchilt (*), SLOANE verges lykt het Loof by dat van Gamanderlyn , en zegt, dat het Snuitig: Zaad geeft. Aan °t end der Sten= gen draagt het geele Bloemhoofdjes. Ee, (9) Koedille met gevinde, eenigermaate Vlees Capenfis. zige, rondachtige Bladen, de onderften by- akon na dubbeld gevind, de Bloemen geftraald, Onder den bynaam van Kaapfe „ die de af- komst aanduidt , ftelt LiNNeùs hier deeze Soort voor , welke zyn Ed. te vooren Kaapft Maartel getyteld-hadt „ hebbende zyn Ed, ten laatften , om dat de Schyfblommetjes vierdeelig zyn, dezelve in dit Geflagt geplaatst (f). Het Kruidje , zegt hy, gelykt zeer naar de Gemee- ne (*) Generis vix Natsralië fpecies: zegt ’er de Ridder zelf van; Mant, 473 + waar uit blykt , hoe zeer zyn Ed. de Plan- ten naar de Natuurlyke Orde , dat is naar de Geftalte enz, getragt heeft te fchikken. (9) Cotula Fol. pinnatis fubcarnofis teretiusculis 8sc. Mans, 287, Matricaria Capenfis. Mant.11s. Matric, Africana. BERG. Cap, 296, Chamzmelum Afr. annuum, Petalis Fl, brevibus, fnagisque fparfis. RAJ, Suppl. 224. Cham, Leucanth, crasf. fol. e Cap. Bon Spei. PLUK. Jant, 45. (f) Simillima Jfatricaria Chamomilla, fed Floscnli Dise guadrifidi;s ergo Genus Coralz intrabite Mant. 227, SiZ-N GG B NBS A2 77E he Kamille, hier voor befchreeven, Ook betrekt _ 1Vs zyn Ed, daar toe de Afrikaanfche Matricaria Aansend van den Heer BeRreiuss die wederom een ma Plantje , welk SrBA uit Afrikaanfch Zaad op STUE: gekreegen hadt en afgebeeld (}) , hier t’huis Jeron brengt. Gedagte Heer, nogthans , zegt duide- lyk , dat de Schyfblommetjes, in hetzelwe , vyf- deelig zyn (1). By SBA wordt gezegd , dat de boorden der Buisachtige Bloempjes in vier of vyf. Tandjes gekorven zyn. Bererus be- fchryft de Bladen als glad, ongefteeld , dubbeld Vindeelig ; de Vinnetjes Liniaal , evenwydig , de onderften klein , de bovenften trapswys’ lane ger, Vindeelig en fpits. Ser A zegt alleen „ dat zy menigvuldig , fyn doorfneeden „ vrolyk groen; wonder Reuk of uitmuntende Smaak en ‚nog jong zynde , Haairig zyn < terwyl Berarus ’et den Geur van het gewoone Moederkruid aan geeft, en aanmerkt, dat de Plant, in ons Kli. maat uit Zaad geteeld, Kruidig is, maar Hee- fterig op de natuurlyke Groeiplaats. De Hoogleeraar N‚L, BuRMANNUS geeft ; behalve de Kamillachtige, Hertshoornbladige en Tolkelkige , onder de Kaapfe Planten ook een Vlafchbladige Cotula op, die, volgens zyn Ed., ruige Liniaale Blaadjes en ongeftraalde Bloemen heeft. Ik heb Plantjes van de Kaap ontvangen, " | | die (1) SEB. Thes, 1. p. 24. T. 16. f. 4. ‚ (4) Corolla Disci hermaphrodita lutea , tubulofa, guine quefida. BERG. Cap. 296. Ccca EI. DEES Xe STUK, 218. SAMENTEELIGE KROIDER:- iV. die ik eerst dagt de Tolkelkige te zyn3 dochs” - en by nader onderzoek , bevind ik dezelven , en Hoorp- ten opzigt van de Bloem en ten opzigt van het’ STUK, Loof, aanmerkelyk te verfchillen: terwyl zy,” Des wegens de geftraalde Bloem , niet tot het Herts- 7e hoornige behooren kunnen en van het laatfte;, dat volgens BerGIus een gefehubden Kelk heeft, ook in andere opzigten afwyken ; hoewel zy wederom daar mede overeenkomen, door- dien de Kelkfchubben rappig gevliesd zyn, en zeer ; wat de Bloemen aangaat, ftrooken met het gene by SERA is afgebeeld. x.… Ik geef de Afbeelding van dit Kaapfe Kruidje Pamilke in Fig. 4, op Pr. LXEX , onder den bynaam kleine. van Zeer kleine: wantde Steng bereikt ;op ver Pl, LXIX. aad > | Fig. 4, naa, geen Span hoogte , gelyk die van de voo- rige Kaapfe , en komt by de hoogte der Tol- kelkige nog minder te pas, wanneer men % ge heele Kruid neemt, Uit een Worteltje , dat zig in Vezels fcheidt, geeft het Hertshoornig zeer fyn verdeelde Blaadjes , die een Plantje maa- ken, welks Stengetje om laag bezet is met ge- vinde Blaadjes, van dergelyke fynte. Dit komt met geen der beide gemelde Soorten overeen, De Blaadjes en het Stengetje hebben een zeer fyne Haairigheid. Boven verbreedt zig hetzel- ve, en maakt dus een Tolachtig voetftuk van de Bloem, als beftaande uit Sleufswyze Afdee- lingen ‚ met Strookjes allengs verbreedende, rot dat zy de. Blaadjes worden van den: Kelk, wele ke omgekeerd Hartvormig zyn. Zy hebben eed bree» SL-N°C-E N E'S IA 778 breede Vliezige tip , buiten welke de Straal. blommetjes , met haar Tongetje , aänmerkelyk® Iv, meet uitfteeken. Gedagte Kelkblaadjes fchieten zy- orn: delings een weinig over malkander , doch gee van gelyke hoogte. Zy bevatten een menigte van zeer kleine Blommetjes , die my {cheenen jn vieren gedeeld te zyn, en de Straalblomme- tjes, wier getal ook redelyk groot is, hebben een Pypje, waar in ik naauwlyks Vrugtmaaken- de deelen kon befpeuren , zynde aan % end rondachtig getipt. Van ’t Zaad heb ik opge- merkt, dat hetzelve zig als in een Vliezig Kas- je beflooten vertoont , zonder Kaf vof Pluis. Het onderftuk of de voet van den Kelk heeft Polygamia; Jsperflua, nog blyken van dien blaauwachtig witten Waas-- fem , welke de Tolkelkige Koedille verfiert : zo dat dit Kruidje naast aan die Soort zou komen. Misfchien is het , 'gelyk meer andere Kaapfe Planten waarfchynlyk maaken , uit een Over. aid bevrugting eije it EA ‘Ringbloem. W De Bloemen in dit Geflagt een Ringetje om de Schyf hebbende , is daar van de naam ont» leend. De Blommetjes zyn. door Kafjes van el- kanderd afgezonderdz het Zaadkuifje- is--uitges rand en de Zaaden hebben Vliezige zyden. Het bevat de vier volgende Soorten. Bie, 3 Rig . Je DEEE: Xe STUK 774 SAMENTEELIGE KROIDes. IV, (1) Ringbloem met Liniaale, meer famenges, DE IA ftelde Bladen, die” vlakke Edin orn Hoorp- pen hebben. STUK. | 5 | 377 099 L: . Zo het vreemd is, dat de Zeer groote Afiae SES tifche Kamille *) een zelfde Plant zy.met de tn Zeer kleine Kandiafche Koedilles. nog zondere aafche linger, vind ik, dac-dit Plantje bovendien aande Kaap der Goede Hope groeije, Boem HAA- NE, nogthans „merkt aan, dat zy zeer weinig verfchillen en de Heer N, L‚ BurRMANNUS hadtze in ’% Kruidboek van OLDENLAND gevonden. 4 denkt iv HOE a Rihgilöeta” met omen” Boelie Orientalis. Levantíche Jpitfe regie Bläden. — „Deeze eN door den. pa e peo pike rort ookin de: Levant gevonden, is door den grooten Do EREAA VE ‚doch kleiner dan natuurlyk ‚ in Afbeelding gebragt, „ De-Stoel is naakt, volgens VarrLANT, zegt LIN 4 iks dr _NAUSs: (*) In Indice „Plantarso H. Eagdb, Batavi, ra Waar. uik BOERHAAVE zelf die genomen had, ftaat Marinam in plaats van maxim ; welk aatfte misfchien ‘een’ Drukfeil zal zyn. 1) Anâeyclus Fol decompefitis. Linearibus &c. Syr. Nat, KIK ‘Gen, 069: Vege X[D.ops'645. He Oliffarg: Re Lugh. 171: Cotula,Gretica minima, Chamemeii folio, Capite in fexzo, TOURNF. Juft. Cor, . Chamam, maximum Afigtie cum nudum baoúfäftt” Folio crasfo. BOERH. Lagdb. 1. Pe Ivo, (e)rAnacyslas Fol. compoûtis! Setaceis Sc, H. Ch 417e R. Lugdb. 171. Chamemelûm Orientale Fok pismatiss TOQURN Fe Car. 37, BOERH, Ziugab, Ie p. Te 1200 Dr ms Sui NS EN: Er Aska 779 N/EUS: zo moet zy dan niet totdeszelfs Ge- IV, flagt van Santolinoîdes behooren, waar van hy âr nge den Stoel zegt Kaflig te zyn en waar toe die froorná Kruidkenner de voorige Soort thuis brengt. Ik STUKe weet niet, waar hy van deeze fpreeke. Beiden; eee ondertusfchen , gelyken door haare Bloemen naar de Santolina, Mriemerrus onderfcheidtze, daar van , door-de Kruidigheid en dat de Bladen zeer fyn verdeeld zyn, gelyk die der Kamille, De Heer SHERARD hadt de laac{te van Smyre na gezonden. Hy betrekt ze tot de Planten die cen gebladerden Stoel hebben , waar door de zwaarigheid van den daer, ‚ViRGEGNOMER fchynt (*). (3) Ringbloem met dubbeld obesa 5 “spil UI. ‘t___rondachtige, gryze Bladen, Rl rie ern Stippen hebben. | … Goude kleurig. … Van dergelyke … Geftalte is zn „ die Lo. BEL Goudbloemige Kamille der Kruidkundigen noemt, groeijende inde Zuidelyke deelen van Europa en het Oosten. Zy fchiet verfcheide Stengetjes van een Span lang, zo wel ruigach- | ug grys als de Bladen. De Bloemen komen op een= ce) Micu, Nov, Gen, Plant. p. 31. Recept. nudum, vaill. ergo dubii Generis, Descriptio deficit, Sy/f. Nat, Veg, XII. (3) Anacyclus Fol. bipinnatis teretiusculis incanis &c, Mant. 287. Chamemelum luteum Capite aphyllo. C, B, Pan, 135. Chameme Aureum peregrinum &c. Je B. Hiff. III, p. 119, Anthemis Chryfanthemum Herbariorum, LoB, Ze, 771, Cce 4 II. DEEL, X. STUK. 716 SAMENTEELEIGE KRUIDER, IV. eenzaame Steeltjes voort , hebbende de Schyf aen half- Eitond, en vyfdeelige Blommetjes, met Hoorp* Vrouwelyke , die ongebladerd zyn , omtingd, STUK. De Stoel is Kegelvormig ‚ met holle, wertzal \ vormige , geele Kafjes bezet. Iv. (4) Ringbloem met meer hamsenssnn Lis Komen wiaale Bladen, de Slippen verdeeld , ronds spaanfche ____ achtig fpits s de Bloemen ongeftraald, Onder den naam van Chry/anth van Vulencè geeft Cr Us1usde Afbeelding van deeze Soort „ een Kruid , dat hy’ nergens anders dan in dat gedeelte vän Spanje, aande Wegen groeijen- de, gevonden hadt. Deszelfs Steng wiefdt zel den. hooger daneen. Voer, zynde. Takkig, en. over “geheel met Bladen, als. die van *t Dui- zendblad bezet s Wollig’ en grys.… zuyrachtig, van Smaak. Ieder Takje droeg een Goudgecte. Bloem, veel Jaaren duutzàain ‘en niet onaange- naam wan Reuk (*). Hee Kruid fchynt de Anr hens desa die vont, naby te komen. id vS EN nr Apaeycas Fol. decopopofi tis linearibus; s Lacigiis divi teretiusculis acutis, _Elore Flosculofi s. H. Clif 417. R. Lugdb, zr. Chryfanthemum Valeett. Crus. Hifl, I, p. 332. Rar, T. p. 369. Bupthalm. Lanuginofum, Fol, Millefolii. C. B, Pin. 135. Chamamel, tenuifol. FL bullato Aureo. BARRe Rar. 1o9s. T. 4so? (C*) Daar deeze, volgens ’t getuigenis, van. CLUSIUS , de Bloemen ook Gedelanz heeft , zo blykt de onnaauwkeu- righeid der Soortnaamen , hoewel de groote LINNKUS die doorgaans van anderen ontleend heeft : 't welk men, de SCL N GOE NES TE Ao 737 AN THE Mai S.: Kamille, iv. | | pn te ÁTFDEELE, Offchoon reeds verfcheide Soorten van Ka- A } mille, gelyk de Reukelooze, de gemeene en srux. de Welriekende enz, onder de Chryfanthen en Potygamig het Moederkruid befchreeven zyn : verdient/#Pefiua: nogthans dit Geflagt dien naam; alzo het de voornagmften behelst. Het heeft een Kaffigen Stoel ; het Zaad ge- heel van Kuifje of Pluis ontbloot ; den Kelk half Kogelrond, byna gelyk van rand; en „meer dan vyf Straalblommetjes. ’c Getal der ‘Soorten., waar vande elf eer- ften wit, de vyf batten geel geftraald zyn, is zestien , als volgt. A, Met de Straalkrans sihderd kn de Schyf gekleurd, of: wit, | ( i) Kamille met de Boontjes fiyf en Hip ï. Anthemì, kende. | ld | Stekelige. Onder den naam van Yaarlykfe Takkige Ka- mille ‚ met grooter Bladen dan de gemeene Stinkende , en met gedoornde Hoofdjes , was dee- ze aanhaalingen van deeze vier, Soorten befchouwende , onder anderen „ duidelyk kan ziene … (2) Anthemis Flor, Paleis rigidis pungentibus. Sy/?. Nat. XII. Gen, 970. Weg. XIII. p. 645e R. Lugdh. 172, Anthe- mis Italica &c. MicH. Gen. 32, Cham. annuum , Ramofum &c. MOR. S. 6. T. 8. f. 11. TiLL. Pis. 38. Te 21, f. zo Bellis montana Tanaceti foliis &c. PLUS, Alm. 65, Te 170 £ 5, Cee 5 Me. DEEL, Xe STUK, 998 _SAMENTEELIGE Kruipen; IV; ze door. T rrE1us afgebeeld (*), die vere AFDEEL haalt , dat zy in Toskanen, inzonderheid om. Hoorp- ftreeks Florénce, zeer gemeen is, Morison STUK. hadt het Zaad van Venetie ontvangen eh geeft Ovvoligekén of anderhalf Voet hoogte aan dit Kruid, rje dat van de Kamille weinig vérfchilt, “maar, na % bloeijen ,ftekelige Hoofdjes. heeft, van gtoot- te als een Pruim en derhalve GEL in dit Geflage „ zegt de Ridder út II oo CS ) Kamille die overend praat. el Re Kolad: Anthems _— oltisfima, Bladen ‚wier Winnetjes vruuwseyn-door Kek veebomgebougen: Landjeonan den voet. OOgE. In Spanje, Tealie en de Zuidelyke deelen van pel lk. komt deeze voor , die van J. BAu- HiNus allerhoopfte genoemd werdt, of zeer hooge , ftrekkende de Bloëmfteng zig: hooger ___dan het Koorn uit, waar in dit Onkruid groeit. … Het heeft Bloettiën ats de groote witte Made- 0 lieven, met gladde Kelken en de Zaadhoofd- 5 jes ruig ‚doordien, de Kafjes ieden in- een tf Horhelgje. Biidaep a, | (3) (*) Naamelyk op zyne Tab. zr, £. 2, gelyk in Sp, Plant. is gezegd. Ik weet nier wat TiLL. Pis, T. Ig ’retius, é Syft. Nat. Ed. Weg. KIIl. en Mant, alt, ‘betekene?. Cf) Mant. P. 474. welk flag van ‘Pruinten ee Ed. hier meere maakt ‘een byfter groot verfchil. * an Tee (2) Anthemis erecta „Fol. pinnatis &c. Mant. 4740 GOUAN, Äab. so. Chamzmelo affine Buphth, Teal. Segetum al eisâmum. J. B. Hif. Al. p. 120 gr hete nest 7e | @ Kamille met gevinde , Vleezige , naakte Iv: geftippelde Bladen , die kleine Tandjes hebe ie -n ben, een leggende Steng en Wollige Kelken, Hoorp3 | STUK, _ (4) Kamille met. Vindeelige ftompe vlakke Bla- 111, „den , ruige gebladerde Bloemfteelen. en En Wollige Kelken. Zeekants. IV. (5) Kamille mei enkelde Tandswys’ gcpibve dn de Bladen. Rig Ne A Mixta, € 6) Kamille met Teds" gevinde , effen- da randige , Liniaale Bladen , een Pluizige' … eenbloemige Steng 5 Eyronde REAAL AN Ard jes en vafohriiks Kafjes. | hd C 7). Kamille met Vindeelige gefnipperde Bla ZE | den en naakte eenigermaate Pluizige Bloems Griekfches OREN eier dion eh ais Io older Vine. ralsh Fel. Pinnátis Denticulatis Sc 'GOLAN Monsps 45 Is Anthemis maritima annua-odorata praecox. MacH. Gens 33» TALL. Pis, Te 2h f,3. Matsicaria maritima, C,,Be Etn 134 Cham. marit. J. B. Hit. HI, ps,122e “&) Anthemis Fol. ‚ pinnatifidis obtufis planis &e. H. Cefr ais. R, Lugdb. 172, Châmem. Cotonopi folio-tomentofum. VAILL; Cham. marit, incanum Folio. ma aaunie trale BOERE. Lugdb. Ie pe 1108 (5) Anthemis Fol, £ mpl, „dentaro + Laciniatise zn mari- Bla” Lanuginofâ annua. MiCa. Gen, 32, : Te 30e fe Te Châs Hét, Luft, latifolium Bec, BREYN Cene, 145. T.'74. PLUK, WELOK 5e Aa dU / 66) Anthemis Fol, hens pinnatis integerrs sKähealibas Am. „Acad. IV, p. 330. „Cham; Alp. Saxatile peienne Sos TIEL. “Pik Fo. T. zak, 1e SEG. Ver, Ill. p. 282, (7) Anthemis Fol. pinatifidis Laciniatis &c. Chamémelum Ckijm Vernum folio cr afie TOURNE, Cor, 37. Ji DEEL, Xe STUEs # 780 SAMENTEELIGE KRUIDEN, WV. _Deeze allen naderen meer of min de volgen- gf de Soort. -Men zou de drie eerfte Zeekants= of ‚ Hoorp- Zee - Kamille noemen kunnen „als aan de Kus- STUK. ten der Zuidelyke deelen van Europa, en de Petar Wollige aan die van Griekenland , gelyk de je laatfte op ’t Eiland Skio waargenomen door | den vermaarden TouRNErorRT. De Alpifche komt op de Bergen van Tyrol en op den Bal- dus - Berg in ’t Veroneefche voor. Het meefte verfchil heeft in het Loof plaats, dat in de vierde en vyfde by de ‘Bladen var het Krui- pend Hertshoorn vergeleeken wordt. t Ge- lykt. ’er wel. naa ; in de.Afbeelding van M r- “CHELIUS, maar niet indie van BREYN, welke enkelde Tandswys’ gefnipperde Bladen heeft, gelyk de Ridder zegt, Men behoeft de een ‘en andere’ maar met dat Kruidje te ver- gelyken , of zig de figuur van Hertshoornen voor: te ftellen, Ook meldt.de;Ridder van de vyfde uitdrukkelyk , dat de Bladen niet famen- gefteld maar gefnipperd zyn.” In deeze is de Straalkrans der Bloemen wit en geel gemer- geld „waar van de bynaam, Deeerfte, diein de Velden aan den … T'yber.„-en verder om: ftreeks Rome naar den Zeekant overvloedig groeit, heeft den Reuk’ byna van het gemeene Moederkruid. De tweede , die Wollig grys js, en dikke Bladen als van Alst heeft ; ; komt in de Europifche Kruidhoven voor. Dit 'en‘de Gevleugelde zyn Jaarlykfe': anderen, wt de volgende , oyprbhjvende Klanten SY NG BUN'E 8 1/4 581 (8) Kamille met Vinswys* famengeftelde Li- niaale Jbüje ’ zl Pluizige Bla- den. De Edele of Roomfche Kamille wordt dus door het Loof bepaald. De Ridder hadt de- zelve bevoorens Moederkruid met Kegelvor- IV: AFDEELá: MET Hoorp- - STUKe Vit. Anthems nobilis. Edele. mige Stoelen , neergeboogen Straalen , naakte Zaaden, de Keldsnubben aan den rand gelyk hebbende, getyteld. Uit de voorgaande bepaa- lingen ziet men, hoe zy , in dat opzigt , met de Gemeene en Zoetruikende Kamille over eenkome. De Bladen verfchillen ook zeer - weinig; dan in deeze fchynen zy wat fyner verdeeld en niet zo glad te zyn: doch, by de anderen groeijende , verdwynt dat verfchil byna. Nu het onderfcheid der Zaaden niet meer gang- baar is , onder de Kamillen (*) , fchynt het voornaamfte Kenmerk te beftaan in den ftere ker (2) Anthemis Fol, pinnato = compofitis Linearibus &c. GOUAN Afonsps 45Ie KRAM. Auftr. 256, Anth, Fol. pinna= to-decompofitis &c. H. Clif. 415. Re Lugdb. 172. Matris caria Recept. Conicis &c. Mar. Med. goï. Fl Sues. zor, DALIiB, Par. 262, Cham. nobile f. Leucanthemum odora- tius. C. B. Pin. 135. Cham. odoratum, Dons Permpt. 270. Anthemis £, Leucanthemis odorata. Los. Je. 77e. @, Cham, gpobile Flore multiplicie C. B. Pin. 135. Cham, Rom. Flo multipl. CAM, Epit. 646, (*) Aan de Gemteene der Winkelen gaf de Ridder bevoo= rens Randswys’ gekroonde, aan de Roomfche Kamilie naake ze Zaaden, Vid, Mas. Med, p. 141. IK. DEEL, X. STUK; 502 SAMENTEELIGE KRuivenm, IV. ker ef aângenaamer Reuk van deeze. Sommi- APDEEL! gen hebbenze met de Gemeene of zoetruiken- Hoorp- de verward. In Sweeden , inimers , vindt men de STUK. … Edele niet meer in ’% wilde, Die KraAMER Wa opgeeft in Neder - Ooftenryk, overal, tusfchen ie, ’c Koorn en äan de kanten der Akkeren te groeijen, is volgens JACQUIN de Akker-Ka- mille, welke op deeze volgt. De fchrandere TourNerorT hadt de Edele Kamille om- ftreeks Parys niet gevonden 5 daar DALIBARD dezelve thans aantekent. Inde Noordelyke deelen van Provence kwam zy den Heer Ge- RÁARD evenwel voor , zo wel als den Heer GMEL IN in Siberie, Ook groeit zy van zelf, by Rome en elders in Italie, maar, of het een Inboorling van Switzerland zy , HA preldë de Heer HALLER, niettegenftaande zy aldaar ge- vonden ware. Dus wordt dit Kruid door hem befchreeven (*). ‚‚ De Stengen , die op den Grond neerleggen ie „, zyn Takkig , van een Voet of meer langtes …, De Bladen vertoonen zig, door een Ver- ‚ grootglas , eenigermaate ruig en grys, vlak, „, uit een breede omvattende Scheede, gevind , ‚» met een breede fterke Rib, de Vinnen, van s, een gefneeden, waar van d eerften kleiner , > de overigen byna egaal zyn, zelf ook gevinds s> met de Slippen twee- en driedelig. Jeder 2 pan (%) Heduet, inchaat. Ie pe 44. S 7 NGE NE 8 ia 283 Bloem zit aan ’t end van, Zyn Takjes De id 1 „ Steeltjes zyn ruig. De Kelkisuitden groenen “Wy” ‚> witachtig, met den rand breed Zilverkleurig. Hoorp= ‚‚ De Tongblommetjes zyn wit , drietandig. HetSTUE. „ Zaad is uit den Eyronden Kegelvormig, naakt.” ee Hy voegt ’er by ‚ dat dit Kruid fomtyds met ge- N. vulde of half gevulde , en ook met ongeftraalde Bloemen voorkome; fa men vindt ’er, die in € geheel geen Bloemen draagt (*). „De Roomfche Kamille munt uit in aangenaam. heid van Reuk en in kragten „ hoewel zy. min. der in gebruik is dan de Gemeene of Inland- fche , reeds befchreeven. De Olie, die men uit de Bloemen derzelve deftilleert, wordt ge- zegd niet blaauw te zyn. Zy is, evenwel, van niet minder kragt, tot Windbreeking en Vere fterking , waarin dit Kruid veele anderen over- treft. Het Afkookzel der Bloemen is bitter en Kruideriger dan der gemeene Kamille - Bloemen , en zo verzagtende niet : des men die in Kly- fteeren verkiest, In Wyn gekookt, en uitwendig in Stoovingen of Pappen opgelegd, zyn zy van ongemeenen dienst tegen Kolyk en Maag.- pynen ; om Gezwellen te doen verflaan ; om Kneuzingen voor Verfterving te bewaaren , enz. (9) Kas (*) Chamzmelum nobile {, Leucanthemum odoratius nune quam florens, BOERM. Lugdb, 1, p‚ 110, ET, DEEL, Xe STUK: „84, SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. _ (9) Kamille met Kegelachtige Stoelen , Borftés Eu lige Kafjes en pen gerande Zaa= Hoorp- den. STUK. ix. (ao) Kamille met se gt Bor- hsl ge flelige Kafjes en naakte Zaalen. Wilde. don Kales fl \ X. Van deeze twee zou het verfchil ‚ volgens de Per bepaaling , alleen in de Zaaden beftaan. Men “noemt de eerfte by ons Wilde Kamille of Reu- keloozé, terwyl de andere den naam van Stin- kende Kamille voert. Beiden vallen zy in ons Wereldsdeel , doch de eerfte „zo de Ridder aans merkt , voornaamelyk in Sweederr’; op de Ak- Kers; de andete inde Krain, en voorts op Steeri- achtige plaatfen. De een en andere komt by __öns langs de Wegen en de Stinkende veel hier by de Stad, om Uttecht en elders , inzonder- heid in bedykte Meiren van Noordholland ‚ Op Kleygrondén, voor. Zy wordt ook Paddebloein genoemd en Koedille sin *c Engelfch Dogs - Fer- nel, dat is. Honds- Venkel, in ’t Hoogduitfch Hundsdill ‚ in ’t Franfch Espargoutte, Somtyds kó- (9) Anthomis Recept. Gonicis ; Paleis Setaceis Sc. GOUAN dMonsp. 451. GORT. Belg, 247. Fl. Suec, 704 , 768. DALIB. Par. 263. Chamemelum inodorum. C, B. Pin, 135. (ro) Anthemis Recept. Conicis &c. GOUAN Mdônsp. 45 ta Gort. Belg. 247. Fl, Succ. 708 , 767. Mat. Med, go3e Anthemis Fol. pinnato -decompofitis &c. R. Lugdb. 172. Cha= mamelum foetids f,-Cotula foetidas: J. B. Hift, II.:pe 36e Cotulà alba, Dop, Pempt, 758. Cotùla fostida Officinarugi, LOR: Jee 773, S 1 Ne EN B 5 1 A 795 komen deszelfs Bloemen als met kleine Blom- Is metjes gevuld voor. In geftalte gelykt het naar berk de andere. De Stinkende levert, dat zeker is, Hoorn? door Deftillatie een blaauwe Olie uit, doch de STUK, gemeene Kamille een geele Olie ‚zo mên onlangs dn door „Proeven, te Berlyn , zou bevonden heb- ben (*). Dit Kruid ís niët buiten gebruik in de Gee neeskunde, In het doen bedaaren der Stuip- trekkingen, het wegneemen van Opftyging en het afzetten der Stonden, wordt het kragtiger gezegd te zyn, dan de gemeene Kamille, Het dient in Stoovingen , Pappen , Baadingen en Voetwasfchingen , door zyn Damp , dien het door ’t kooken in Water niet verliest, Het Af- kookzel is fterk Zweetdryvende, en zou tegen de Jicht dienftig zyn bevonden. Men pryst het in Borstkwaalen, en den Beeften wordt het te- gen de Kuch ingegeven. Ook kan men dit Kruid en de Bloemen ‚by gebrek „ in plaats van de Kamille gebruiken; doch het isfcherp, ont= vellende dikwils de Vingers der Kinderen, die het uitplukken , met een Stank voor de Byën on. verdraaglyk. Hierom wryven ‘er de Byënhous ders zig de Handen mede , wanneer zy de Kof= ven befnoeijen willen, om de woede van die In- fekten te beteugelen. Ook zou het de Vlooijen verdryven, zo men wil. (za) (*) Rurry, Mar. Med. p. 1103 1460 … Ddd IK. DEEL: Xe STUK, „86 SAMENTERELIGE KRUIDEN. IV. (ar) Kamille met enkelde eenbloemige leggende Stengen enn Winswys’ veeldeelige Bladen. _ srux. Ìn Arabie, Syrie, in Italie en de Zuidelyke xr. deelen van Vrankryk, ja ook in fommige van pres Duitefchland „ groeit dit Kruid in ’t wilde dat ehram. _ men in t Latyn Pyrethrum noemt, wegens den BAD. Leeten Smaak der Wortelen „ waâr van waar- fchynlyk het Duitfche Bertram komt , in ’t En- gelfch ook. gebruikelyk , in ’t Boheemfích Pele prams dochnoemen het de Franfchen Pied d’A- lesandre of fomtyds Pyrethre. By ons geeft men ‘er ‚ wegens de hoedanigheid , ook de naamen van Vuure Tand- en Kwyl-Wortel aan. De Geftalte ven hetzelve komt met die der Kamil- le, doch het Loof meer met dat der Wilde Wortelen overeen, De Bloemen zyn groot, in ’% midden geel , met de Straalen. wit als gewoon= yk, maar in deeze van onderen paarfchachtig. Men twyfelt of het wel het Pyrethron det Ouden zy , waar aan niettemin dergelyke ícherp= te en hoedanigheid werdt toegefchreeven. De kragt zit in de Wortel , die gedroogd in de Winkels gehouden wordt, zynde zeer heet en fcherp, wanneer menze kaauwt ; en dan kwy- len doende ; ’t welk fomtyds tot wegneeminge Eis! | det (11) Anthemis Caul. fimpi, unifloris &c, Mat, Med. 369, GOVAN Mousp, 45t. Buphthalmum Caul, fimpl. unifl, A, Cliff. 414, R. Lugdb. 170, Pyretrtum Flore Bellidis. C. B. Pin. 148. Pyrethrum, Dop. Pempt. 347. Pyt. Officin, Salie vazia. LOB, Je. 7740 MILLe Fig. Te 33e S t'N GB NE 5 1 A. 952 der Kiespyn (trekt, Andere Zinkingen worden „IV. ter ook wel door genezen „ en tegen de belem: in gien mering der Spraak , door verlamming van de Hoorp- Tong, kan die Wortel, op gelyke manier ge-“TUEe bruikt, van dienst zyn. S Haw zegt, dat men pdenme > y &ts N fiperflaa. deeze Wortelen verfch , ín groote menigte, brengt in de Turkfche Hoofdfteden , alwaar. zy dan met Suiker gekonfyt worden, om zig daar van te bedienen, tegen Borstkwaalen en Kiespyn. Volgens zyne befchryving fchync het dit zelfde Kruid te zyn, daar hy dien Wortel van afkomftig rekent (*), B, Met de Straalkrans van Kleur als de Schyf , of geel. , (12) Kamille met een Tukkige Steng, ruig- à KIL, | achtige drievoudig gevinde Borftelige Bla- Palentina, den „en Haairige gefteelde Kelken. ae bni ee DN _(*) Chamemelum fpeciafo Flore, Radice longà fervidâ, SHAWs Afric. App. p: IC6. Anderen willen , dat de Wortels van eèn Kroontjes= Kruid , Pyreehrum umbelliferum. C. Ba Pin. Pyrethrum alterum. LoB. le. 775, van dergalyke ei. genfchap zyn : LEMERY: en ’t is aanmerkelyk , dat Diog, CORIDES 'er Kroontjes als der Dille , die volkomen rond zyn, aan toefchryft. Eibr. III, Gap. 71. By GEOFFROY ko- men de Wortels der Heeflerige Chryfanih, hiër voor „ als een mede - Soort van het Bertram op ’t tapyt. (12) Anthemis Caule Ramofo, Fol. pubescentibus Bec, GORTs Belg. 247, H. Clif, 414. Gavan Monsp. 451, Bapthalmumt Cotulz folio. C. B, Pin. 134. Cotula Fl, luteo Radiatos TOURNE. Inf?. 495. Buphthalm. Crer. Cotulz facie, BREYNe Cent. 150. T. 75, B, Buphthalmum Fl, luteo fubtas purp. Ddd ea €. IL, DEEL, Xx, STUK ‚788 SAMENTEELIGE KRUIDE mw IV. „ Veel moet deeze Soort naar de voorgaande Arpitlegelyken , alzo de Ridder bevoorens die Kan- Hoorp- diafche Plant van BREYN , hier aangehaald, sTUKe, tot het Bertram t'huis gebragt had, Dezelve, Ce gok heeft de Bloemen geel en wit, terwyl die rj. __der overige aangehaalden geheel geel en van on= deren paarfch zyu. De Steng ‚ bovendien, is purperachtig. Voorts gelykt deeze naar het Spaanfche Ringbloem , hier voor befchreeven. Zy groeit op de Muuren der Stad- Kappen: 5 ‚volgens den Heer pr GORTER. XII. (13) Kamille met enkelde, Eyrond- Lancet2 nl vormige, Gulpswys’ gekartelde Bladen, Uitge Ke | ú , ‚gulpte. (14) Kamille met driemaal drievoudige Bladen , XIV. de end-Steeltjes langer dan het Takje. dinericana, Westisie 6 ; n wet aiche, Byzonder is het Loof in deeze , en zeer van dat der Kamille verfchillende. De eerfte valt in Spanje en Portugal. Zy heeft een en- keld Stengetje, van een Voet hoog, met Blaad= jes byna als der Groote Madelieven, op ’t end een Kd C. B. Pin. 134. Cam, Epit. 652. op, Chamemelum feti- dum marinum. Je. B. Ef. IE. pe 121 (23) Anthemis Fol. fimplicibus Ovato- Lancealaris &c. Chryfanth. Luft. Agerati folio. TOURNE. Jrff. 492. Chry- fanth. parvum , £, Bellis lutea parvalatifolia, J. B. Hif, KE. pe 105. (14) Anthemis Fol. triternatis , Pedunc. terminal, Ramo lon= gioribus. 47. Cliff. «14 Chryfanth. Paluftre minimum repens Apii folig, SLOAN. Fam, 126. Hit, I. p. 263. Te 2550 fe 3e ik) GARENS G BE WSE ESCH A 785 een ronde Bloem , en draagt vierhoekig Zaad, rv: met vier Schubbetjes gekroond, De andere, die ArDeaL, in de Westindiën groeit, heeft als bet Loof Boorn van Peterfelie. Dit is een zeer klein kruipendsrux, Plantje, op vogtige plaatfen voorkomende. a 5) Kamille met dubbeld gevinde Zaagtandi- XV. ge, van onderen Wollige Bladen, en eene zene getuilde Steng. ___Kleurende, _ Deeze Soort, in Loof meer gelykende naar de voorigen, heeft Bladen als die van ’t Reine- waren „ en ís, wegens de Bloemen, onder de Kruiden die men Koe- Oog noemt geteld ge- weest. Zy heeft de Steng Takkig , een Elle hoog , met ftevige groene Bladen, van onderea grys, aan ’ end gekroond met eene Tuil van Bloemen, byna als het Moederkruid. Tusfchen de Blommetjes zyn gebaarde Kafjes. Het Zaad « aan den rand is krom „ dat van ’t midden vier- hoekig, zonder Kroontje, … Den Reuk en kragten byna van-de Kamille heeft dit Kruid , dat by het Borftelige in de Zuidelyke deelen van Vrankryk groeit ‚ komene „de (15) Antbemis Fat. bipinnatis Serratis &c. Gorr. Bef, 247: GOUAN Jonsp. 452. Baphrhalmum Caule Ramofo &c. FL. Cliff. 414. IR. Lugdh, 171, El. Suec, 658, 769. Buphthale mum Tanaceti minoris foliis. C. B. Pin. 134. LOES. Prus/, 47. T. 9. @, Buphth. Alp. Flore candido. TRiumrF. Obs, 79. 'T. 90, Bellis Alp. wide foliis elatior. PLUK. Alm. 66. T. 17. É. 6e Ddd 3 J 1, DEL. Xe STUK. „EV. de ook in Switzerland en Duitfchland; by ons AE op oude Muuren der Stad Utrecht en elders Hoorp- voor, Het Poeijer is tegen de Geelzugt en an» STUK. dere Kwaalen gepreezen. In Sweeden, daar het le Letblomfler genoemd wordt en veel groeit op zy opene Kley -Velden , maakt men ’er een groot gebruik van, om een geele Kleur te geeven aan : de Wel 5 ‘waar van de bynaam, - Gemeenlyk valt het met Bloemen die. geheel geel zyn, maar de vermaarde TRIUMFETTI heeft een Kruid waargenomen „ dat de Straal- krans wit heeft, naar binnen toe geel , komen- de anderszins volmaakt daar mede overeen: zo. dat men het als eene Verfcheidenheid kan aan- merken, Dkr (56) Kamille met een meer famengeftelde Steng Arabica. en Takdraagende Kelken.,, Arabifche, ’ 79 SAMENTEELIGE Kruipen; Allerzonderlingst mag men, in deeze beide opzigten, dit Arabifch Kruid, welk de. Ridder uit den Clifforcfen Tuin met eene zeer fraaije Afbeelding verwaardigd heeft , noemen. De verdeelingen van de Steng verdeelen zig wedete om , en maaken telkens nieuwe Takjes, voort- Enende uit de Kelken der Bloemen „ die dus 3 als (16) Anthemis Caule decompofite, Calycibus Ramiferis. H, Cliff. 413. T. 24. H. Ups. 264. Re Lugdb, Io. Afteriscus annuus trianthophorus GCraffas Abn dictus, tav: Afra 53. TE. 36 f. 53e | S LN G E NE 5 I A 71 als inde Mikken der Takjes zitten. ‚‚ De Bla- IV. 5) den, zegt SHAW, gelyken naar die der Ka- KE 5 ille : de Kelk beftaat uit verfcheide dunne Hoorn. » Schubben:, van’ Kleur wit, naar ’ groene TUE: 5» trekkende, Deszelfs kleine Bloemen zyn uit- zie aperfiua. ;, gehold en meer gefpleeten naaf de randen 3 dan paar *t midden. Het heeft een aangenaa- ss men Reuk.” Linn =usbefchryft het ,byde gedagte Afbeelding „omftandiger en-naauwkeuri. ger, zeggende dat het een Geneeskragtigen Reuk heeft van Kamille of van vérfch Bier (*), Van deeze Arabifche maakt ForskAorr geen gewag , maar by Kairo in Egypte vonde hy vier nieuwe Soorten vân dit Geflagt ; ten ware de Arvenfis daar onder mogt Ren Zyn. nae den Heer N. Li. BuRMANNUSs zou _de tweede Soort aan de Kaap der Goede Hope voorkomen ‚ waar by zyn Ed., onder den by- naam van Afra, eene voegt, met langwerpige getande Bläden, een Heefterige Steng en lange, _gebladerde , eenbloemige Bloemfteelen. De Leucantha is thans tot het Geflagt van Osmites verhuisd (+). Aangezien in ons Wereldsdeel , en zelfs in ons Land, veele Soorten van Kamille voorko. men, die thans in verfcheide Geflagten verdeeld Zy0s (*) Odor medicatus Chamormille vel Cereviz recentiss Horte. Cliff. p. 414. (f) Zie myn II. D. VL, STUK , bfadz, z2a, Ddd 4 IT, DEEL Xe STUK) zor SAMENTEELIGE KRUIDEN: IV, zal ik hier , om dezelven beter te kunnek Bresetrvergelyken, een Lystje daar van plaatfen. « EOD: Edele Kamille, „Anthemis nobilis, bi.785 Orie Welriekende, _„Matricaria fuaveolens. bl.76e Veelwyve- _ Reukelooze. … Chryfanth. ‘“nodorum. bl.746 dh Wilde, Anthemis Arvenfis. bl 784 Gemeene - Matricaria Chamomilla.bl.76x Stinkende. Anthemis Cotula, —_ _bl.784 Ac HILLE A. Duizendblad, Tot dit Geflagt behooren die Kruiden , wel: ken in ’t Latyn Millefolium, dat is Duizende blad , genoemd worden, De byzondere Ken- merken zyn; een Kaffige Stoel, geen Zaad- kuifje, een Eyronde gefchubde Kelk ‚en weinig meer dan vier Straalblommetjes. Door. dit laat- fte wordt het van ’t voorgaande genoegzaam on. derfcheiden. * Getal der Soorten is twintig, waar van de agt eer{ten geele, de overigen wit _ geftraalde Bloemen hebben, als volgt, 4, Met geele Bloemen. gebie (3) Duizendblad met Borftelige getande Bla- Sagzolina. den, de Tandjes byna onverdeeld, Elsvor- Levantfchs e Wigs omgeboogen, | Naar (:) Achillea Fol, Setaceisdentatis &c. Syf?. Nat. XII. Gen. 971. Weg: XII p. 646. H. Cliff. q1z. Achillea lutea tomen tofa Sántoline folio. VAtLL. Mfem. 1720. Ptarmica Osient. — Santolinz folio , Fl, majore. TOURNF, Cor, 37 hak she oe nt A Hike ka Nr | Naar het Kruid, dat men Santolina noemt , 1V. gelykt deeze, die in de Levant gevonden en door het Loof , en naar de Prarmica' door haare Hoorp. Geftalte. | sdi (2) Duizendblad met Lancetvormige lompe Pr Jpits Zaagtandige Bladen, Ageratum, Balfamiek,. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, als ook in Toskanen , is dit Kruidje wild waargee nomen, dat by ons en elders in de Tuinen ge- teeld wordt , onder den naam van Älein Bal- Jemkruid.. Het Groote is hier voor, onder den naam van Welriekend Reinevaren, te boek ge- fteld, Dit Kleine is in de Apotheeken bekend geweest, daar men ’ Ageratum tytelde, wore dende, ’ zy dan te regt of onregte, voor het Kruid van dien naam, by Droscoripes, gehouden. LorEr noemtze Klein Balfemkruid van de Nederlanders en Engelfchen; om dat het door beïden zo terk geteeld werdt, groeijende ja zyn tyd reeds zo weelig in Engeland, als ware het aldaar een inlandfch Kruid. „ Dit 4: » geratum, van zelf gegroeid zynde (zegt hy} 2, gebruiken de Geneeskundigen, zo te Mont- „, pellier als te Venetie, in de Syr. Epithymi, en Cz) Achillea Fol, Lanceolatis obrufis &c. Mae. Med. 399, Hi. Cliff. 413, R. Lugdb. 176. GOUAN Monsp. 452. MILLe Dit. T. ro. Prarmica lutea faaveotens. TOURNE. Inft. 4e2. | ‚ Ageratum Fol. fetratis. C. B. Pin 221, Balfèmita minor, Dov. Pempt. 295. Ageratum Septentr. êt Anglicum, Log. Ze, 489, Eupator. Meluz Oficingrum, DAL. Phara, Ddd s II. D&EL. XeSTUXe 704 SAMENTEELIGE Kruipen; IV, „en de Samenftellingen van Mrsur, voor ArDEELs ‚… opregt Eupatorium ‚ maar in de Medicynen XX. Hoorp- »s der Grieken neemen zy daar voor onze Ágrie STUK.“ „, monte” De Epgelfchen noemen het Madlein Overtollige of _Maudin, misfchien wegens den zeer aange Veelwyve- gn ä ra naamen, doch bedwelmenden Reuk, Het groeit wel een Elle hoeg; met dunne Stengen „ die getakt en fterk gebladerd zyn, uitlopende in een zeer fraay geel Bloemkroontje. Somtyds komt het ook met witachtige Bloemen voor. … im. (3) Duizendblad met Liniaale-getande flom- Fiat pe \vlakké Bladen ; de Tones heer Ben hebbende. In de Levant groeit deeze; die. Bladen als de Santolina „doorgaans Zeisfenvormig krom en ruuw, met Zwavelgeele. Bloemen heeft, ied ee (4) Duizendblad met gevinde ruige Bladen , wollig. ___de Vinnen Liniaal met Tandjes. _ ‚ Een fraay Bloemplantje onzer Tuinen, dat | | wât (3) Achillea Foie Linearibus dentatis obtufis planis &c. H. Clif. a1rz. RB. Lugdb. 176. Achillea incana Sanrolin: foliis &c, VAILL. 1720, | (4) Achiilea Fol, Pinn. hirfutis &c, Achill. Fol, Linearie bus pinnatifidis pubese. H. Clif. 413. Ups, 365, R. Lugdb, 175. Millef. toment. luteum. C. B. Pin. 140, Stratiotes mil- leolia flavo, Flore. €Lus. Hifl, 1. p. 339. Stratiotes lutea, Hisp. ps 371. Millefol. minus £. Strat. chiliophyllos, Dope Perpt. 101, Mille. luteum. LOB. Je. 748. vn SY NG ENE Ss 1 As 795 wat hooger of leager, ook wat Ímaller of gro- IV, ver van Blaadjes , doch altoos Wollig voor- „AFDEELs komt, en met zyne Goudgeele Bloemkroontjes Hoorp- praalc, Natuurlyk: groeit het in de Zuidelyke kades 5: deelen van Europa. In Neder - Wallis vale hets, eg overvloedig aan de Wegen en in de Wyngaar- den, omtrent een Voet hoog. Het heeft een Kruiderigen Reuk. ee (5) Duizendblad met een Bladen, de Vin V. Achiliea blaadjes Lancetvormig „ingefneeden, Zaag: Dhn _tandig, van onderen Woldraagende, —_ gran (©) Duizendblad met gevinde meervoudig fa- Dar mengeflelde Bladen, de Slippen dake EN folia. Averoons offi andig pr bladig. (7) Duizendblad met dubbeld gevinde Wallige De Bladen , de Vinblaadjes prod: ofver= Meeivin- deelde tin keerdk ars SE Deeze zyn door den vermaarden TourNe- roRT op zyn Levantíchen Reistogt ontdekt , en uit Zaad geteeld in de Europifche Tuinen, De eerfte bereikt omtrent anderhalf Voet hoog- te, (5) Achidea Fol. pinnatis, Foliplis Lanceolastis &c. H, Cliff. 413. R. Lugdb. 175. GOUAN Monsp. aso, Prarmica Oz. Fo!. Tanaceti incanis , &c. TOURNE. Cor, 37. (6) Achillea Fol. pinnatis fupradecompofitis &c. R. Lugdb. 175. Millefoliugn Or, altisfimum luteume TOURNE. Cor. 37. k (7) Achillea Fol. bipinnâtis tomentofis , Fol, lend inte- gris. H. CHF. 413. R. Lugdb, 176, IL. DEEL. Xe STUK, 796 SAMENTEELICE KrRuiDtn; IV. te, de tweede valt hooger. ts zyn overbly. ATGERL vende Planten, Hoorp- STUK, (8) Duizendblad met adh Bladen , de Vin» ae blaadjessftomp mi Zaagovyre Lgyoria getand. E, tifch hg armer aneh | PC Geen zekerheid fchynt ’er te zyn voor de af= komst van deeze uit Egypte, niettegenftaande men zig. wys gemaakt had, dat het Severzaad daar van zoù komen , zegt Bk L. Men vindt het Kruid in de Toine „en door gedagten Kruid- kenper „die hetzelve op een Eiland in de Grieke {che Archipel vondt „ is het afgebeeld en be- fchreeven. ’c Gelyker in Gewas en Loof zeer paar de Ptarmica , doch heeft de Bloemen in tonde-‘Bollerjes vergaard; die het Kruid aan= eine: verfieren, De Zaadjes waren platach- tig ‚ final , bruin , met een witachtig randje; dus van het Seema verfchillende (*). | By ForsKAOHL vind ik niets aangaande deeze Plant, ten ware het zyne Kwabbladige Achillea mogt zyn. Bovendien vondt hy in E- gypte de Krombladige ‚ voorgemeld , Baäran ge- ê naamd C2) Achillea Fol, pinnatis, Foliolis obtufe Bancealatis Sc. HB. Cliff. 413. Re Lugdb. 175. Ptarmica incana Pinnulis criftatis. TOURNE. Jt. Ie p. 228. T. 87. Abfvnthium Santoni- cum ZEgyptiacum. Ce. B, Pin. 139. Abs. Argypt. Don. Perps, as. LOB. Je. 756, (*) Ik heb te vaoren reeds op die Soort van Artemifia „ welke Santonica gebynâamd is, van dat Zaad gefproken, SZ NGE NE 8 1 Al 79% naamd by de Arabieren. By Alexandrie groeide IV: dezelve in ’e wilde, alwaar het Extrakt der REELS Steelen, Bladen en Bloemen , met Brande: Hoorps wyn, een Geneesmiddel tegen de Hypochondrie'TUEe uitleverde (*). | (9) Duizendblad met gebondelde Liniaale Ix, Afchgraauwe Bladen een Heefterige Steng Fide Aascicula= en getuilde Bloemen. : abn | deld, ‚ In plaats van de Negende , die den bynaam van Reukelooze hadt, door den Ridder thans voor een Soort van Athanafia verklaard en tot de PFaarlykfe betrokken (}); breng ik hier een ander Afrikaanfch of liever Kaapfch Kruidje, het welk de Hoogleeraar N., L. BURMAN- ° Nus opgegeven en dus bepaald heeft. B. Met wit geftraalde Bloemen, (ro) Duizendblad met gevinde vlakke ‚infnee- dig Zaagtandige Bladen , de uiterften Hd grooter en famengevoegd. GD: dig. De (*) Flor. Zigypt. p. LV. (9) Achilka Fol. Fasciculatis Linearibus cinereie &c. Flor, Cap, Prodr. Pp: 27- Ci) Zie myn II. D. VI. STUK , blade, 40, (ro) Achillea Fol. pinnatis planis incifo»ferratis &c, Dras cuncalus Alpinus Fol. Scabiofz. C. B. Pin, 98. Prodr. 398 Prarmica Alp. Matricariz folio TRIUMR. Obs. 83, T, Beco. dus 1e Pe 150. Te 11Q, BARR, Rare zII9e Te 99 Ts — He DEAL. Xe STUKe 168 SAMENTERLIGE KruúiDkt, IV. De Bladen van deege Soott; die op de Âlz Ane pen van Switzerland en Italie gtoeit, verfchil- Hoorp- len zeer van die der anderen. Zy wotden doot STUK. _fommigen by die* van ° Schurftktuid „door an- ie deren by die van ’t Moederkruid vergeleeken ; ve maat eigentlyk komen zy met geen van beiden overeen , en gelyken meer naar die der Agrimo- pie. Het Kruid heeft de Steng een Elle of drie Voeten hoog, opfchietende uit een bos Bladen ; als gezegd is ‚ omtrent een Handbreed lang, dun „glad en groen. De Bloemen maaken een losfen Tuil op den top der Steng ; hebbende Eyrondachtige Kelken, die digt gefchubd zyn. Het getal der Tongblöminetjeà „ aan ’t end ° drietandig , is van vyf tot agt 5 de middels Blommetjes zyn vyfdeelig en de Bloem is byna geheel wit, ?C Gewas heeft eeù aangenaamen Reuk, Ki, Cim) Duizendblad met gevinde Bladen , de &ppatiens, Vinblaadjes afflandig , Liniaal - Lancet- ] eN se, 4 rg e Oe vormig ‚ aan den voet opwaards gefpitst. Door geheel Siberie groeit deeze, een Plant van een Elle hoogte , die naar de Ptarmica zeer gelykt en fraaije witte Bloemen heeft , van de grootften in dit Geflagt, zo GMEL iN aans merkt, Het Loof is zeer glad ; maar de reden 4 van den bynaam vind ik niet. ki pad | Cue) (ar) Achillea Fol, pinmatis ) Pinris diftantibus &c. Ro Lugdb. 176. GMEL. Sibe IL. pe 197. Te 83e fe %e set rd ” SEREN RCN BEER 989 12) Duizendblad met gefnipperde, vlakke Iv, flompe , Wollige Bladen. Arprrià Hoorp= Onder den naam van Kroontjesdraagendesrur. Alpifche of Berg-Alfem geeft Crustus de zu. Afbeelding van deeze „die het Loof , inderdaad , Pans zeer bitter heeft. De Stengetjes waren flegts Bittere een Span hoog en kwamen voort uit de Splee« ten van hangende Rotfen,die hy op den Weg paar den Sneeuw - Alp aantrof. Het Kruid! groeit ook op andere plaatfen in de Ooften- rykfe en Krainfe Gebergten , wordende van de Jaagers Weisfrauch geheten. De bynaam is van zekeren Apotheker van Bellune, in * Vene- tiaanfche Gebied , die daar over een byzonder Werkje gefchreeven heeft , afgeleid, Men vindt het ook in Switzerland, (13) Duizendblad met Lancetvormige fpitfe gr, Scherp Zaagswys getande Bladen, ; Bare: eld= | Do he (ra) Achilka, Fol. Laciniatis planis obtufs Sc, GouAN Monsp. 45z. Abfinth, Alpinum umbelliferam, C… Be Pine 139. Crus, Hiff. le p. 340. Pann. sss. Te 553. Dracuncue lus Argenteus. Moris. Hiff. II. p. 40. S.6.T, zo. f. 5. (13) Achillea Fol. Lanceolatis acuminstis &cc. GOVAN MZonsg, 453. Achillea Fol. integr. minut. fErratis. Mlfat. Med. 398. GorT. Belg. 248. MH. Cliff. 412. R. Lupdh. 176. Fl. Sueco J063 771: GMEL. Sib. Il, p. 196. Dracunculus Pratenfis fers rato folio. C. B. Pin. 98, Ptarmica vulgaris item Flore pleno. Crus. Hift. II. p. 12. Draco fylv. f. Prarmica. DoD. Pempte 7ro. Prarmica Folio Draconis f. Sternutamentoria, LOB. Zes 655e EI, DEEL. X, STUK) Îéo SAMENTEELIGE ÉRuiDEis IV. __Door geheel. Europa groeit op vogtige Vé: AFDEEL. den hier en daar , zo wel als in onze Neder: Hoorp: landen, dit Kruid’t welk den naam van Prarmica STUKe of Nieskruid voert , als naar zulk Kruid by de ie Ouden gelykende , doëh dat van D1oscom f- ry. pes verfchilt aanmerkelyk; dewyl die Autheut ‘er Olyfbladen aan geeft. Het Loof van onze Veld- Dragon gelyke veel naaf dat van de Tuin- Dragon , en hier van heeft de Plant, by ons; den naam; wordende in Engeland Sneezwort of Goofe - Tongue , dat is Ganzen- Tong, geheten; ook Baftard- Pellitory „datis Basterd - Bertram , wegens de fcherpheid., Het Kruid , naamelyk „is fcherp en Kruiderig van Reuk , doende niezen, en, als men ’t kaauwt , kwylen : weshalve het tegen Slymerige Keel- Verftoppingen van Boer HAAVE aangepreezen werdt. Het is een aangc» naam Voedzel voor het Vee , en komt in de Tuinen ook met dubbelde of gevulde Bloerhen voor. In Rusland en Siberie groeit het óveral, zo wel als op de Eilanden beoosten Kamtfchat- ka en in de Westelyke declen van Noord - A« merika. — ziv. __ {24) Duizendblad met Lancetvormige Zaags- rbe. sys getande Bladen , de Tandjes zeer fyn Alpina. p Alpifche Zaagtandig. C15) cr (14) Achillka Fol. Lanceolatis Dentato-{brratis &c. He Cliff. tua- Re Lugdh. 176, Ptarmica Alpina ôcc. TOUANT. A 497: HER.M. Lagdb, 64e Sr eMOG ENT E- SE: HR SOL 415) Duizendblad met de Vinnétjes der Bla- IVe den Kamachtig en byna geheel ;de Bloem- Ween „fteeltjes Pluizig. iosent | STUK. (16) Duizendblad met gevinde getande zeer xv, harp : Achillea ruige Bladen, de Bloemen in Kroontjes „Aen gekropte | Zwarte achtige Deeze drie zyn Alpifche Plantjes , de eerfte zand in Siberie, de anderen in verfcheide deelen van df Oosteuryk , Switzerland en Italie, voorkomen- de. Men kanze als middelflachtig, tusfchen de Veld - Dragon en het gewoone Duizendblad , aan= merken. De tweede wordt van de Jaagers, in Onderfcheiding van het Bittere , voorgemeld „ Unfer Frauwen Schmwartsrauch geheten, om dat de randpunten der Kelken zwart zyn. De Jva Moschata van GEsNERUS, die onder * Berg. volk tot Zweetdryving vermaard is en zeer fterk van Reuk, fchynt hier te behooren. Im- mets de twee 1ádttten worden beiden daar toe, gedroogd zynde , onder den naam van Gent. pum in Switzerland verkogt, De Stengetjes van deeze Planten zyn maar een Voet, cen Span, of een Handbreed hoog. | 7) (xs) Achillea Folior, Finnul, Pelinatis integriusculis Sec. Jacq; Wind. 157. Matricaria Alp. Chamemeli foliis. C, Ba Pin. 134. Parthenium Aipinum. Crus. Pann, 561. T. 560. (16) Achillea Fol. Pinn. Dent. hirfutismis &c. Achill, Fol. Pinnatis Lanugine obduêtis &c, HALL. Helv, 713, ALLs Pedemont, UI. T. 2.f. 3. Mill, Alp. incanum. Molas. UT. S. 6. T, 11. É. 11, BOCG. Mus. 1, p. 266, T, 20. Kee Ile DBE Ze STUKs Boô SAMENTEELIGE KruroEns IV. (27) Duizendblad met dubbeld gevinde eente ÄFDEEL. xx germaate Hatirige Bladen; de Slippen Hoorp: Liniaal getand; de Oortjes: velasllags, STUK, be lijk ha Duizendblad met dubbeld gevinde , Haair= magna. booze Bladen; de Slippen Liniàal getand; Groot. XVIII. de Stengen. om hoog gefleufd. diilefda pien Het Gemeene Duizendblad , ook Gerwe, of Haazen- Geruwe genaamd, voert in ’t Franfch den naam van _Millefeuille of b'Herbe au. Char- pentier, Men voemt het, in ’t Engelfch, Yar: row of Milfoil, en in ’t Hoogduittch Taufend- blatt of Schaafs -Garbe. Stratiotes en Achillea zyn oude benaamingen van dit Kruid, Het komt - overal aan de Wegen, zo by ons als door ge- heel Europa,tot in Lapland, Ysland en Rus- land voor 3 ja het is ook door gancfch. Siberie gemeen en STELLERUs heeft het‚zelfs in de de Westelyke-deelen van Noord - Amerika aan- getroffen; zo dat het, dewyl men ’% ook in Vire ginie vindt, waarfchynlyk de geheele gemaa: tigde (17) Achillea Fol. bipinn. fubpitofis 8ec. Millefol, naaxie mum Umbellâ albâ. GC. B. Pin. 140. Prodr. 72e (18) Achillea Fol, bipinn. nudis &c. Mat. Med. 397. GORT. Belg, 248. FL. Suec. 7os „ 770. KRAM. Auftr. 257. H. Clf. R. Lugdb. Bec. GRON. Virg. IL. 1a7. Achillea Fol. pinnato- pinnatis, F/. Lapp, 311. Millefol. vulgare album, C‚ Be _ Pin, 140, & _Millef. purpureum majus. C‚ B. Pin. 140 Millefolium £. Achillea : alb. & purpureís Flor, Don. P, rapte _ EOO. LOB, Ze, 787, ú S YONG E NE S IT Aì 808 tgde Lugrftreek des Aardbodems , ten Noor- IV. den, zal beflaan. Die Soort, welke Groot geby- ter maamd wordt, is eens zo groot van Gewas als Hoorp= het Gemeene , en groeit in de Zuidelyke dee-*TUEe len van Europa. Pledran Het Duizendblad wordt, in de Tuinen , on- gevaar een Elle hoogs doch in * wilde blyft het doorgaans laager. De Steng is gemeenlyk „ zo wel als de Bladen, ruig, door Witachtige Haairtjes , maar het komt ook byna geheel groen en glad voor. De Kleur der Bloemen verfchilt, zynde gemeenlyk wit, doch ook paarfch of Roozekleur, en dewyl die Kleur in de Planten ftand houde, welke ook in *t Loof eenigszins verfchillen, zo moet men * als eene Verfcheidenheid -aanmerken. De Velden en Wildernisfen worden door dit Kruid aanmerkelyk verfierd; en het is ook in de Geneeskunde niet onbekend. Het heeft eene Bedwelmende en Pynftillende hoedanigheid „ dienftig om de fterke Uitloozingen te bedwin- ‚gen,t is echter niet in algemeen, en meest by de’ Stahliaanen (*) , of ook by ’t Gemeene Volk ia gebruik, Door het tusfchen Steenen te kneu- zen krygt men ’er een Pap van, die een zeer goed Middel is tot heeling van Wonden. Door het by Gistend Bier te doen, wordt hetzelve on- C*) Srahlius \vix alie Tonico Medicamento & Stomachico frequentius ufus eft; in Febribus inrermittentibus, Morbo _ Hypochondriaco, Phthifi , aliisque Malis , F, HoFFMANN: HALL. Fielv. inchoat, Ie 46. Eee 2 El. DEEL. X. STUKs Î 804 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. ongemeen fterk en koppig. De Rusfen haalen ri dit Kruid met Koornwyn verfcheide maalen Hoorp- Over, en bekomendus een Sterken Drank „naar STUK, hunne natuur en Ímaak ,„ die blaauw zou zyn, zo STELLERUS wil : doch, dewyl de Olie van Duizendblad niet altoos blaauw is ‚kan men zulks niet verzekeren (*). (59) Duizendblad met dubbeld gevinde Bladen, XIX, Mee aard de onderflen vlak en kaal , de bovenften 2 £$e © Edel, Stomp en Wollig: met verhevenronde zeer digte Bloemtuilen, Deeze ; ín Duitfchland en de Zuidelyke ‘dee- len van Europa groeijende , heet Edel Duizend blad by T racus,die het wel heeft afgebeeld 3 en dus genoemd , om dát het hem veel zeld= zaamer voorkwam , fyner van Loof en Reuk. In fommige deelen van Switzerland is het vry gemeen „ verfchillende weezentlyk van het an- dere. Het groeie wel zo hoog, doch heeft de / Vinblaadjes meer verdeeld en niet , gelyk in 2 (*) GmsL. Sik, IÌ. p‚ 200, De Heet HALLER brengt dit tot bewys van die blaauwheid by: Helv. inchoar, 1. p. 46: doch, het gene GMELIN daar van zegt , naleezende ; zal men bekennen , dat zyn Ed. zulks maar ter loops ingezien hebe be; want GMELIN twyfelt 'er zelf aan. Het fchynt veel van de Groeiplaats af te hangen. NEUMANN ‘hadt de blaauwe Olie voorneamelyk uit de Bloemen bekomen. (19) Achillea Fol. bipinn. inf, nudis planis &c. Millefol, nobile. TRAG.- Hiff. 476. Tanacetum minus album odore Camphore. C. B. Pins 5330 STN GEEN E'S !'T "A Bos * zelve, mEt Stippen ;doch naar boven zyn de IV. Bladen fmaller en maar half gevind, De Bloe. TEE: men komen in digte ronde Kroontjes voor , en Hoorpë vertoonen zig, dikwils als waren zy ongeftraald, STUK. HarrERr oordeelt, dat men deeze in de Ge- neeskunde behoorde te verkiezen, (20) Duizendblad met dubbeld gevinde, O- XX. Achillea vaale , byna naakte Bladen , en getopte odsrata. digte Bloemtuilen. ke Die Kruidje , ook in de Zuidelyke deelen. van Europa , naauwlyks een half Voet hoog , voorkomende , wordt door LiNNdaus als een byzondere Soort voorgefteld , en door GouAN met de voorgaande vermengd. HALLER, ZO wel als de Heer GERARD, acht het flegts eene Verfcheidenheid van het Alpifche of mis- fchien van het Dwergjes - Duizendblad te zyn, dat hier voor befchreeven is, Hem waren , naar de Groeiplaats, allerley trappen van minder of meer Wolligheid , grysheid én fynheid der Bla. den, ontmoet. (e:) Duizendblad met Liniaale Bladen; de ns Pin diaafch. (20) Achillea Fol, bipinnatis ovalibus nudiuscuiis &c, GOUAN Monsp. 453. Millefol, minimum crispum Flore albo, Hisp. BARR. Rar. M116. T. 992. Millef. odoratum minus Monspelienfium. - MAGN. Mlonsp. 177. GER. Prov. 19ze HALL. Helv. inchoat. 1. p. 46. (ar) Achillea Fol. Linearibus, Pinnis fubrotundis &c, ie Lee 3 Mil. II. DEEL, Xe. STUKe ÏVe g06 SAMENTEELICE ÉRUIDEN, Winnetjes rondachtig agterwaards over els Eon _ kander; de Steng Wollig. Hoorp- STUKe Dit Kandiaafche heeft de Geftalte van het Overtollige gemeene Duizendblad. De Steng is Wollig ; de PWeelwyve- zy. Te Tridax Procum- hens. Leggend, Bladen zyn Liniaal, eenigermaate Wollig, ag- terwaards over elkander leggende : de Vin= blaadjes Niervormig: de Bloemen wit, Dit acht- te C.‚ BauniNus het echte Duizendblad van DroscorIiDES te zyn, wordende op Kans dia zelfs Myriophyllon geheten. Trripax Drieflip. De Stoel is in dit Geflagt Kaffig, gelyk in de voorgaanden , maar het Zaád heeft een Kuifje , dat veelftraalig is, zonder Srammetje. De Kelk is Schubbig , Rolrond: de Straalblom- metjes zyn diep verdeeld in drie Slippen „ welk ’er , misfchien , den naam aan geeft, Maar ééne Soort komt in hetzelve voor , die uit Vera Cruz afkomftig was (1). Men beeft dezelve in de Cliffortfe Tuin gehad ;een * Plantje zyode van naauwlyks een Voet hoog, met leggende Rankjes , die uit de Knoopjes Wortel fchooten , vervolgens zig opregtende Draadachtig', met Leedjes , wat ftekelig. De Blaadjes Millef. incanum Creticum. C. DB. Pin. 140. Poodr. 72e Millef. Creticum. J. B. Hif?. UL p. 139. (1) Tridam. Sf. Nat. XII, Gen. 972. Weg, XIII. p. 647e H. CHf. 418. After Americanus procumbens, Fol, laciniatis et hirfutis. HousT. MÁs/, Sc4:N- GG E:N-E-S 1 A2 So7 Blaadjes waren breed Lancetvormig,wederzyds IV. {pits , gepaard, met eenige Kerfjes, het agter- AFDERLe fte zeer groot. Een eenbloemig Steeltje droeg goorre een geel geftraalde Bloem, naar een After ge-srux. lykende en vootts als gezegd is. Polygamia Geflagt van Amellus onder de Heefters be-’ * Dn fchreeven hebbende, komen wy tot dat van EcLtir TA Taanbloem. Een paam van RumrHrus ontleend , die de eerfte Soort Eclipfis- Plant noemt , dewyl de Bloemen ,elk op zig zelve, als eene Zon- Ee clips, die men ‘Taaning noemt, voorftellen, Het heeft een Kaffigen Stocl , en geen Zaade kuifje ; waar door het van de Cotula verfchilr, met welke het anders overeen zou komen, we: gens zyne vierdeelige Blommetjes op de Schyf , die ftrekken om het van de Verbefina te onderfcheiden, De twee volgende Oostindifche Kruiden zyn ’er toe betrokken. (1) Taanbloem met een opftaande Stene, de 7. 1 Eelt 4 Bladen aan den Voet neergeboogen ; onge- Er 4 freeld. Opftaand, | In (1) Eclipta Caule ereâto, Fole bafi deflexis fesfilibus. S3/8 Nat, XIII. Gen. 1321, p €47. Alant. 286. Verbelina alba. Sp. Plant, 1272. Mant. 475. Eupatoriophalacron Balfaminz foeminz folio. Dr. Elih. 138. T. 113. f. 137. Scabicfa Coe nyzoides Amer. latifolia. Pruk. Alm, T. 109. £, 1, Eclipta, “RuMPB. Amb. Vl. Te 18. É. 1 Eee 4 II. DEEL. Ze STUSs o8 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. In de beide Indiën komt dit Kruid voor , Ar en zo wel in Virginie als te Suriname is het Hoorpe gevonden, Het verfchilt van de Eupatorium en STUK, Bidens, daar het in Geftaïte naar zweemt , door ongepluisde Zaaden en van de Santolina , zo door gepaarde Bladen te hebben , als doordien de Bloemen niet uit den top alleen groeijen en dat de Hoofdjes geftraald zyn. Dit laatfte is echter naauwlyks merkbaar , wegens de witheid der Blommetjes en de ongemeene kleinheid der ge- pen die den omtrek beflaan. Hierom was het Witte Verbefina van den Ridder geheten. Of PrLANER het deswegen Mehlblume getyteld hebbe, is my duifter (*), De langdraadige naam, dien ’er VArILLANT aan geeft, door DiLLENius overgenomen, en Kaal Boel- kens - Kruid betekenende , wegens de kaale heid der Zaaden, is zeker ver gezogt. BOERe HaaAvEfchynt het mer den naam van. Surinaam- fe Santolina , die gepaarde Bladen van Chame- perion , een minder Schubbigen Kelk , witte Bloemen en hoekig genaveld Zaad heeft „ be- doeld en taamelyk befchreeven te hebben. De eigentlyke reden, dat dit Kruid een ge- taande Zon zou affchetzen, wordt door R um. pHIUs niet duidelyk verklaard. Hy fpreekt van een groen Heuveltje in ’t midden der. Bloem, met zeer kleine witte Blommetjes omringd 3 maar als de Blommetjes afgevallen zyn , zegt hy; (*) LINN. Gats. der Pflanzen, Gottha. 1775. SCEON OENE BT Kos 809 hy, wordt dat Heuveltje zwart. Voorts meldt IV, hy, dat de gewreeven Bladen een zwart Sap BE geeven , en derhalve gebruiken het de Indiaanen Boorvd tot zwartmaaking van het Haair, De gedroogde ‘TUKe Plant, zegt hy , wordt ook zwart, ’t welk ik in myne Exemplaaren daar van, uit Oostindie ontvangen, waarneem, (2) Taanbloem met een leggende Steng,de IL . .… Eeliptg Bladen eenigermaate gegolfd en een wei=proftrata. BIZ gefteeld. Leggend, Volgens den fchranderen DiLreENtus, die deeze , uit Zaad van Kormandel, ook in de Elkthamfe Tuin by Londen geteeld heeft, was dezelve van Gewas wat kleiner, Takkiger, en hadt de buitenfte Stengetjes , zo wel als de Takjes, op den Grond leggende of neergebooe gen; de Bladen korter , donkerer of niet glan- zig, zynde over *t geheel ruiger, De Steeltjes der Bloemen „ die zeer kort waren , bleeven zodanig tot aan derypwording der Zaaden toe , daar zy in de andere na * bloeijen langer wier- den, gelyk RuMrPHius ook opgemerkt heeft, Voorts waren de Bloemen wit en kwamen twee naan (2) Echipta Caule proftrato, Fol. fubundulatis (ubpetiola- tis, Mant. 236. Verbelina proftrara. Sp. Plant. 286, Jlante 475. Eupatoriophalacron Menthe Arvenfis folio. VaAILLe Adem. 1720. DiLL, uts. fe 138. Chryfanth. Maderaspatanum &c, PLUK, Alm. roo, T. 118. f. S, Eee s al: DEEL. Xe STUK. IV. (AFDEEL, Has: STUK. zo SAMENTEELIGE KRUIDEN: aan twee uitde Oxels der Bladen voort, gelyk. ook dikwils plaats heeft in de eerfte. Dat het een verfchillende Soort zy, zou men. uit de kortheid der Bloemfteelt jes , opmaaken (*). Overrollige Wat de Bladen aangaat, die in deeze laatfte , Weelwyue- Ys als naar de Akker- Murge gelykende, veel bree. der zouden moeten zyn , dit bevind ik in de mynen ‚, van Java en Japan ontvangen, wees zenelyk burkende Kruidjes zynde, zodanig niet, en de Bloemhoofdjes derzelven zyn op ver naa zo kort niet gefteeld, als volgens de aangehaal- de Afbeeldingen : weshalve ik denk, dat dees ze cen Verfcheidenheid zou kungen zyn van de voorgaande Soort. Door den Heer N, L_Bur- MANNUS, immers, wordt het Breedbladige Ins difche Bidens van GARCIN tot dezelve thuis gebragt (T). S I- C*) Niet uit die der Bladen. LiNNgus zal zulks uit Dir- zantus beflooten hebben, die van de Bloemhoofdjes zegt, Pediculis femper brevibus infidentibus. Hy {preekt van die gee freldhe:d der Blad.n niet, welke men niet minder in de andere zou kunnen vinden , en dus maakt die bepaaling geen weezentlyke onderfcheiding. Of Semina mutica , Jua drifariam muyricata (in Spec, Plant,) eene verftaanbaare uit drukking zy » laat ik daar, Ongedoornde Zaaden , die vier- voudig gefpirst zyn, luidt inderdaad wat en, en tegen- ftrvdig DrirrENzUS fpreekt van de Zaaden der laatfte niet, doch van die der eerfte zegt hy, dat dezelven platachtig vier- hoekig zyn, naar die van het Bidens ge!ykende, doch ongee baard. In de bepaaling der Geflagts « Kenmerken wordt van den Ridier zelf gezegd » Semina mutica ‚„ zonder iets meer daar by. Cf) Verbefina alba. B, Ind. pe 184, omm s dar SUN 6 EN ESTA. BET S1IGESsBEeCK IA Geitenbek, iv; f ÄFDEEL, By het uitgeeven der Planten van den Clif- He fortfchen Tuin , hadt de Groote LINN&UsSsrur. deezen Geflagtnaam , ter eere van Doêtor S 1E» Polyzamia Á uperfiua, GESBECK, Opziender van den Petersburgfen Hortus Medicus, ontworpen. Hy hadt hem zelf Profesfor der Kruidkunde getyteld, daar doch niets door denzelven „ dan een Lyst der Plan- ten „ zo inlands als uitheemfch , waar mede de Peterburgfe Tuin in ’t jaar 1736 verrykt was, in ’t licht gegeven ware, Misfchien hadt Sre= GESBECK deezen Lyst aan den Ridder gezonden , die bedenkelyk zulks niet gedaan zou hebben , ine dien hy geweten hadt , dat omtrent dien tyd een zo fcherpe en fpottende beoordeeling van zyn Samenftel, door deezen Heer, uitgegeven werde , welke door den Heer GrrpirscH zeer grondig en kragtdaadig is wederegd %)s doch niet minder vinnig en onbefcheiden , door Sc- dat Morrison de Bladen der eerfte, ten onregte, een Winger lang en breed genoemd heeft ; ‘t welk nogthans nagenoeg met zyn eigen Afbeelding ftrookt, en blykt, wanneer men ‘er den Vinger oplegt. Zyn Ed, hadt Mor:son , derhalve, zo ’t fchynt, niet wel begreepen. (*) M. Jor. GOTTLIEB GLEDITSCH &c. Confideraiio Epicrifeos Siegesbeckiana in Linnai Syft. Plant. Sexuale Sc, Berolini. 1740, Oâtavo. Dat van SIEGFSBECK was in ’t zelf. de Jaar 1737 , toen de Hortus Chffortianus uitkwam, te Fetersburg in ’t licht gegeven. Men vindt het in ’t Vertoog van GLEDITSCH woordelvk, Il, DEEL: X, STUK, IV. ArDrEEL. XX, 312 SAMENTEELIGE KRUIDEN, gedagten SrEGEsBECK, wederfproken (*). De fpyt , welke onze Ridder hier over gehad Hoorp. mag hebben , is genoegzaam verzagt en zyne STUK, Overtollige Weelwyue- 7e L. Sigesbeckia Orientalise Eer gewroken , doordien de Akademie der Wee- tenfchappen van Petersburg aan zyn Ed, Ver« toog ‚over het bewyzen van de Sexen , of Man- nelyke en Vrouwelyke deelen en Bevrugting der Planten , in ’t jaar 1760 den Prys toe: wees (Ì). | | De Kenmerken van het Geflagt, waar van ik preek, zyn, een Kaffige Stoel en ongepluis-_ de Zaaden: een vyfbladige, eigene , uitgebrei- de buiten- Kelk en een gehalveerde Straalkrans. Twee Soorten bevat hetzelve , waar van de eene behoort tot de Ooftelyke, de andere tor de Westelyke Wereldsdeelen, (1) Geitenbek met zittende Bladfteelen , de buiten- Kelken Liniaal , grooter en uitge gofierfche, breide Wons (*) Vaniloguentia Botanica Specimen &c, Petropoli. 1741. Quarto. 7 lt (f) CARoLT LiNNEI „ Equitis de Stellâ Polari &c. Dise guïfitio de Quaflione ab Ac. Imp. Sc, Petr. propofitâ s Sexum Plantarum Argumentis et Experimentis novis vel corroborare wel impuguare &c. Petrope 1760 (1) Sigesbechia Petiolis fesfilibus Ec, Syf?. Nat, XII. Gene 073. Veze XIII. p. 648. Sigesbeckia. Horz, Cliff. 412. Te23e H. Ups. 267. Bidenti fimilis Fol. latisfimis ferratis. BUXBe Cent. II. p. 29. T. 52, Cichorio affinis Lapfana Sinica, Menthaftri foliis &cc. PLUK» MAmalth. 58, Te 380. fe 2e BURM. Fl. Ind, p‚ 133. DART GN S YeN/G E NoE $/H,As (813 Wonderlyk, inderdaad, is deeze Plant, die IV, in China Hi- him -tfaw genoemd wordt, volgens ARDERLS PLUKENET, en door den Ridder uit de Clif- Hoorp- fortfe Tuin , niet alleen naauwkeurig afgebeeld , STUEe maar ook aldus omftandig befchreeven, …, De re „> Wortel jaarlyks, De Steng twee of drie „> Voeten hoog, opftaande. De Bladen Eyrond , 2) Wedertzyds gefpitst , in Steelen uitloopende , ‚> gepaard „ drieribbig , geaderd , Zaagtandig », Takkig uit ieder bovenmik van de Steng, 2, korter dan dezeive, Een endelings en zyde- 5 lingfe Bloemfteelen , uit de bovenfte Takken >, eenzaam gearmd „ draagen een ros -geele > Bloem, van figuur als een Spinnekop, met 2» een uitgebreid kransje van vyf ítekelige ge- ‚, haairde Straalen , omgeven , wier Haairtjes ‚> ieder op ’c end een Liymerig knopje hebben. ‚ Wanneer men de rype Zaaden afplukt, be- ‚‚ weegen zy zig in de Hand, wegens de Ly. s, merigheid en om dat de famengedrukte Haaïr- „> tjes zig allengs weder opregten”, Dit laatfte zal waarfchynlyk op de Zaadhuis- jes zien en niet op de Zaaden zelf , welke Jang- werpig,, vierhoekig ‚boven wat dikker en naakt zyn. Gedagte Lymerigheid der Kelken maakt, zoPLUKENET aanmerkt,dat zy aan ’t Papier kleeven , waar men de Plant oplegt. Gemakke= lyk laat zy zig uit Zaad in de Europifche Tui- nen voortteelen, Dezelve is den Heer Fors. KAOHL in Arabie voorgekomen en groeit , volgens den Ridder, in Medie, by de Dorpen. Op II, DEEL, X. STUK. ; gi SAMENTEELIGE KRUIDEN, _iV. Op Java valt zy ook, ván waar ik Exemplade mili ren daar van bekomen heb, uit welken ik nieë Horb kan zien, dat zy veel naar de Lampfana;, noch STUK. cok naat het Bidens, gelyke. IL. (2) Geitenbek met afloopende Bladfteelen, en Siresbechia Deen naakte Kelken, Üs. pysser _ De Bladen , die wederzyds langs de Steng, als het Smeer aan een Kaars, afloopen , maax ken, dat dezelve zig gevleugeld vertoont. Zy is geftrekts de Bladen, tegenover elkander , zyn Lancetvormig Eyrond drieribbig met Zaagswy-= ze Tandjes bezet, van onderen Wollig, Aan den top draagt dit Kruid gearmde Bloemfteeltjes 3 volgens LINNAUS ; die twyfelt, of het ook tot een ander Geflagt, en wel tot de Millerias behooren «mogte. De Kelk , zegt hy; is lang- werpig, de Stoel naakt: de Bloemkrans beftaat uit één Straalblommetje , met het Tongetje aan de tip tweedeelig « de’ Zaaden hebben wes derzyds een Kuifje van twee Kafjes, Volgens CrLAYTON ftaan op de Schyf veele tweeflage tige Blommetjes , en dat van den Omtrek is Vrouwelyk , brengende beiden Zaad voort: weshalve deeze Plant niet tot de Polygamia necesfaria behoort. VER Cz) Sigesbeckia Periolis decurrentibus Stc. GRÓN. Virg, Il. 328. Verbefina Fol. Ovâtis, Petiolatis Ec, Wirg, I. p. 179e Eupatotiophalacton Folia ‘trinervi Scrophularie „ Caule alatos VAILL: Mers, 17200 EN 8 vm GEE ON Wsta Big VeRBESINA, Dubbelkelk, Bs ArDeÈb; XK. In dit Geflagt , dat den Kelk van twee ryën Hoorva Blaadjes heeft, is de Stoel käffig en het Zaad-3TUEe pluis beftaac uit Baardjes; de Straalkrans ongee vaar uit vyf -Blommetjes. Na de uiemonftering van twee Soorten, dic tot het Geflagt van Spilanthus en van twee „ die tot dat van Eclipta betrokken zyn, bevat hetzelve maar de agt volgende, (1) Dubbelkelk met overhoekfe afloopende gee „k pe k golfde ftompe Bladen, aa Evie ka De vermaarde CoMMELYN heeft een zeer EU fraaije Afbeelding uitgegeven van dit Gewas, dat in de Europifche Tuinen uit Zaad van Ku= rasfau is geteeld en *er een overblyvende Pliant uitmaakt, die in de Zuidelyke deelen van Eu ropa zelfs buiten blyft, LiNNae us merkt aan dat hetzelve in Gettalte meest verfchilt van de overigen , zo dat het misfchien een eigen Ge. flagt zou kunnen uitmaaken. Eenigen hebben het tot de Chryfanthen , anderen tor het Bidens betrokken ; gelyk TourNerFoRT, by wien het Indifch Tweetand,met Bladen van Haviks- kruid (1) Verbefina Fol. alternis decurrentibus &c. Syft. Nate Xl. Gen. 975. Weg. XIli, p. 648, H Clif. arr. Ups. 262, GOVAN Monsp. 454. R. Lugdb. 158. Cann2bina Ind, Fol. in= tegris , alato Caule. MAGN, Horz. T. p. 40. Chryfanth. Americanum , Caule alato &c, Comm, Mort, 1. pe 5. T, 3» BLUR. Alm, zoo. T. 84, É, Je Il, DEEL, X STUK, 816 SAMENTEELIGE KRUIDEN, iv. kraid en een Gevleugelde: Steng, heet. Die AFDEELs Steng onderfcheidt hetzelve allermeest , als bo- Hoorp. Vendien rood zynde, CoMMELrLYN zegt, dat STUKe dezelve anderhalve Span of hooger opfchiet; he VorcKaMER geeft ‘er de hoogte van een of Te twee Ellen aan(*), GouAN zegt: „, het heeft » de Steng een Voet lang , donker rood ; de ‚ Bladen Eyrond 5; de Bloemfteelen zeer lang ss en ruigachtig; de Kelkfchubben gelyk en Li- ‚‚ giaal; de Bloemen Saffraankleurig; de Zaaden ‚… met twee Tandjes , waar van het eene lan- „> ger is en Haakig krom.” De Bloemen zyn zeer kort geftraald , maar volgens de Afbeeldin= gen fchynt het getal der Straalblommetjes he grooter te zyn dan vyf (tf). 1. (a) Dubbelkelk smet overhoekfe gefteelde , Ey- bn ina rond - Lancetvormige ‚ Zaagtandige Bladen. nen/iSe » 3 1 d d : é Chineefch. In China groeit , volgens OsBerCx, deeze: die Heefterig is, de Steng enkeld rond hebben- de, eenigermaate Wollig „met erkelde Takken; de Bladen langwerpig Eyrond , eenigermaate Wollig , ftompachtig , gefteeld , Zaagtandig: de (*) Ad bicubitalem asfurgit elegantior hec Planta altitudie nem. Nor. p. 106. Hoe ik zyn Cubitus moet neemen , voor een half of geheele Elle, blykt my thans niet zeker. (f) Zie onder andeien die by WEINMANN , Plaat 379 , alwaar het geta der Straalblom metjes, in de zigtbaare helft, wel agt is getekend. (2) Verbefina Fol. alternis Petiolatis Ovato « Lanceolatis Serratis, BURM, Fl, Ind, p. 183. A & SUTUR CE NE S:TUMC Si} de Bloemen endelings , eenzaam op Steeltjes: . IV: de Kelk half Kogelrond ;Schubbig , Wollig:; de dE Bloem geel , met veele Lancetvormige Straal- Hoorp- blommetjes: de Schyfblommetjes menigvuldig, 5 ik met Kafjes ’er tusfchen : de Zaaden met een Valea, randje en vier gladde Borfteltjes of Haairtjes, gektoond. (3) Dubbelkelk met overhoekfe Lancetvormige __. gefleelde Bladen; de Bloemen Tuilswyze. Virga itgle Deeze Virginifche komt de Ptarmica naby , nick doëh is laager , met breede, gefpitfte, zagte groene Bladen, Zy heeft de Streng naauwlyks gevleugeld „de Bloemen wit, het Zaad twee- tandig , wordende W‚iite Stickweed van de En- - gelfchen geheten. (4) Dubbelkelk met gepaarde Eyronde , driës BA ribbige gladde gefieelde Bladen , en drie= Ceylonfchs hoornige Zaaden. | Voor deeze Ceylonfche Soort gebruikt L iN= N&ustedelyker den bynaam van Lavenia , ge= lyk het volgens Dr, SmeRARrD heet, dan dien e- p (3) Verbefina Fol. alternis Lanceolaris petiolatis, Flor, Corymbofis. GRON. Virg. Il, p. 128, Ca) Verbefina Fol. oppofitis oblongo = ovatis &c, Fl. Zeyl, 310. Eupatoriophalacron Scrophularie Aquatice feliis oppoe fitis. BURMe Zeyl. 94. T. 42. Fl. Ind, 133, Pu- Tumba, Herto Mal. X. p. 125, T. 63. Ef£ Il. DEEL. Xe STUK: Sig SAMENTEELIGE KRUIDEN IV. pedanten en naauwlyks in ééne adem uitfpreeke Ar DEEL baaren naam, Eupatortophalacron , door Varr- Hoorp- LANT gefmeed. De Piant heeft Bladen als die. STUK. van ’”t Water-Speenkruid, glad en dun, van | boven groen ; van onderen blaauwâchtig met groote witte Aders en in ’t midden een zeer dikke Rib. De Bloemen , die wit zyn ‚ komen twee aan twee op lange Steeltjes voort. (5) Dubbelkelk met gepaarde : langwerpig gh es Bfora_____Eyronde, drieribbige gefpitfte Zaagtandi- esn ze Bladen ‚ en tweelingse tweebloemige steeltjes. Tot deeze Soort, die in Oostindie valt , bee trekt LINNEus zo wel het Taanbloem van RumrPrHius, als tot de eerfte Soort van E- clipta hier voor befchreeven : doch dat zal waar- fchynlyk een misflag zyn , alzo de Afbeelding geen het minfte blyk van tweebloemige, veel min van tweelingfe tweebloemige Steeltjes uit= levert (*). Komt ‘er derhalve een voor met zodanige Bloemfteeltjes , dan zal men het tot deeze Soort kunnen betrekken, (6) € s) Verbefina Fol. oppofitis oblongo « ovatis triplinerviis &ec. Eclipta. RUMPH, Amb. VL. p. 43. T. 18. É. 1, Valliae manga-nâarie Hort. Mal. X, p.79. Te 40. (*) Tab. 13. f. 1, gelyk men het in Syft. Nat. Weg, XII, / windt, is zekerlyk font: als uit de Mant. p. 475» nog ader blykt, SateN GE NES iE: Ae 815 (6) Pubbelkelk met gepaarde Bladen , die IV. Lancetvormig en flompachtig zyn , met ADEL; lange eenbloemige Steeltjes en enkelde Kel-moorp- kene STUEs Of deeze de eenigfte Soort ware, die enkel- Dl na de Kelken heeft, in dit Geflagt , twyfelik zeer. „54g”4 . Zy hecft de Zaaden met een zeer kort viertan-, _ Gouds- dig Rar dje gekroond , en daarom kan zy Biet a tot het Kaale Boelkenskruid van VAILLANT behooren ‚ *t welk de Zaaden gantfch onge- kroond of kaalkoppig heeft (*). Dit Kruid valt op Ceylon, en wordt ’er Kirindia genoemd ;, “als ook aan de Kust van Malabar, (7) Dubbelkelk met gepaarde, Eyronde Zaag- wir. tandige Bladen , langwerpige ongefteelde Nodiflora. Kelken ; aan de Stengen de Bloemfteelen Haen zydelings. (8) Dub. (6) Verbefina Fol. oppof. Lanceolatis obtufiusculis &c. Fl, Zeyl. 311. Pee=Cajoni. Horte Mal. X, p. 33. T. 42 Burm. Fl, Ind, 134. (*j Les Ovaires ont la tête nue. Zferm, 1720. p. 419. LiNNZus gebruikt de voorzigtigheid van deeze Zaaden te noemen Jubmsticas terwyl hy die van het Leggend Taan- bloem, viervoudig gefpitst zynde (paz. preced, Sp, Plant. ds mutica geheten hadt. (7) Verbefina Fol. oppofitis Ovatis ferratis &cc. Am Acad, IV. pe 290. Bidens nodifiora Folio Tertrahit. Dir. Elth. Ss. T. 45. f. 53. Chryfanth, Conyzoides nodiflorum &c, SLOAN. Fam. 126. Hifl. 1e p. 262. T. 154. Fff 2 & Il. DEEL: Xe STUKe 850 SAMENTEELIGE KRUIDEN; iv. (8) Dubbelkelk met gepaarde „ Eyronde , Zaag= ig tandige gefleelde Bladen , en eene. Heeften Hoorp- rige Sleng, | STUKe „ONE Van deeze komt de eerfte op de Westin- Ana difche Eilanden , de andere in Zuid- Amerika Heelterig. voor. Het Loof verfchilt zo zeer niet in dezel. ven, noch ook de Bloemen , maar de Zaaden zyn in de eerfte breed en tweetandig of met twee lange punten gebaard; even als de Zaa- den der middel- Blommetjes in de laatfte: tere wyl die der Rand - Blommetjes ongedoornd Zyn a aan de kanten Tandswyze gehaaird, BuPHTHALMU M. Koe- Oog, De Plant, die gemeenlyk deezen naam voer- de , is reeds onder de Kamillen befchreeven. Het tegenwoordige Geflagt voert een Kafhigen Stoel, zo wel als die, het Zaad heeft een klein Zoompje van boven, en is op de zyden gee rand, inzonderheid dat des Omtreks (*). De tweeflagtige Blommetjes hebben een bies den Stempel. Tien Soorten zyn ‘er in begreepen, waar van 8) Verbefina Fol. oppofitis Ovatis ferratis 8c, Bidens Fol. Ovatis ferratis &ce H. Clif. 399. Bidens Frutescens Mlicis folio Flore lutea. PLUM, Sp, zo. Je. 52. (*) Zie het verfchil en de figuur deezer Zaaden, uit de eerstvolgende Soort ; BERKHEY , Tab, V. Fig. 365 373 383 39. | SV HG EN Bs !'Y"' Ao Sor van de zes eerften tot den Afteriscus, de zes 1Vs anderen tot de Afleroides, van den vermaarden he ToURNEFORT, behooren. Hier uit kan men Hoorpe eenigszins de gedaante der Bloemen, in ’t ale gemeen, opmaaken. De twee eerften, als Hee- ph ne fterig of Boomachtig zynde, heb ik reeds voor. heen befchreeven (*): des nu volgt, (3) Koe- Oog met fpits gebladerde Kelken en rr. ___Lancetvormige , de Steng omvattende Bla- Pae den, die geheel effenrandig zyn, overs nafam. hoeks Gedoornd, In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, Span- je, Tcalie en de Levant, groeit deeze aan de kanten der Landeryën en op de Akkers, Zy heeft een ftevig gewold Stengetie van byna een half Voet hoogte, met ruige Bladen, De Krans der Bloemen beftaat uit zeer fyne Straalblom- merjes, niet op eene enkele ry, maar meervou« dig. De onderfte Kelkblaadjes zyn breeder, uitfteekende, drieribbig , ftyf. (4) Koe- Oog met flomp gebladerde , onge- _ rv. feel Sfisige”" (*) Nat, Hf. II, D. VL. Srux, bl. ars. (3) Bsphthalmum Cal. acute Foliofis &c. H, Clf. 414, R, Zugdh. 170. N. 1. GOUAN Jfonsp, 455. After luteus Fol. ad Florem rigidis, C. B. Pin, 266. Afteriscus Fol, ad Fl. zie gidis. TOURNF. Inf. 497. Tab. 233. After legitimus Ciuli alter. BARR. Jc. 55ste (4) Buphthalmum Cal, obtufe foliofis 8cc, H. Clif, Upsa R, Lugdb. Ne 2, GOUAN Mousp. &c, Afteriscus annuus Lu Fff q | fie il. DELL. X. STUK, — Saa SAMENTEELIGE KRUIDEN. … IV, | fleelde , Omel Kelken ; de Bladen over- AFDEEL. ___hoeks, langwerpig ‚flomp ; de Steng Kruidig. cd Deeze komt ‚ in de Zuidelyke deelen van Overtollige Europa, aan de Wateren en op vogtige Gron- eld den voor. In de Europifche Tuinen is zy een Jaarlykfe Zaay- Plant, gelyk de voorgaande , hebbende de Bladen fmaller , doch de Bloemen ook geel van Kleur, Zy heeft een Kruiderigen Geur, en wordt veel in Portugal gevonden, v. (5) Koe-Oog met | Slomp gebladerde gefteelde Buphrbal- Kelken; de Bladen Spatelvormig overhoeks 3 mum ma EA ritimam. de Steng Kruidig, Zeckants. Niet minder geurig is deeze, die aan de Oe- vers der Middellandfche Zee , op Bergachtige Gronden , voorkomt en Houtig is , maakende een overblyvende Plant in de Europifche Tuie nen uit, Zy heeft den Stempel der tweeflagtige Blommetjes , zo welals der Vrouwelyken, twee= deelig, volgens WiLLicH. - aal (6) Koe- Oog met overhoekfe Lancetvormige Durum, ef- Hard. f fitanicus odoratuse Sr. Thes T. p. 47. T. 29. f. 7. Chry- fanth. Conyzoides Lulit, BREYN Cent. 157. Te 77e BARR. de, 552. (s) Bupbrhalmum Cal. obtufe Foliofis pedunculatis &c. H, Chff. Ups. R. Luodb, N. 3. GER. Prov. 210. After fupie nus lignofus Siculus Conyze odore, BOGC. Jus, 11. p. 161e T. 129. Aft, fup. luteus Masfiliot, BARR. Je. 1155, Afterlu- teus fupinus. C. B, Pin. 267. he, C6) Baphthaimarm Fol, alterm, Lanceolatis &c, Afteriscus Afer, SAS RO ne sr nt gas effenrandige Bladen: de Steng laag-Flee- WV. flerig. A „Aan de Kaap der Goede Hope valt deeze „joor als ook de volgende en zelfs de drie voorgaan- Potygamie de Soorten hadt de Heer N. L. BURMANNuUs/“°'fsae in ’c Kruidboek van OLDENLAND aange- troffen. (7) Koe- Oog met overhoekfe, Lancetvormige vu. eenigermaate Zaagtandige ruige Bladen, diie naakte Kelken en Kruidige Stengen. cifoliun. „Wilgblas dig. (8) Koe- Oog met overhoekfe Lancetvormige Br fyn getande gladde Bladen , naakte Kelken ane en Kruidige Stengen. (loor e bloemig. Zeer naby komen deeze beide Soorten , die in Ooftenryk, Italie en Switzerland, op de Ge- bergten groeijen , zo in het Loof, als in de , Ge- Afer, imo Calyce non foliofo, VArLr. Jfem, ChryCanthe Aft. Afteris‘facie &c. PLUK. Alm, Mor. Te zie f. 3. (7d Bupbthalmum Fol. alternis Lanceolatis &c. H. Cliff. R. Lugdb. N. 4. Bec, &c. After luteus major Foliis Succifz, C. B. Pin. 266. After tertius Auftriacus. Crus, Hif?. U. p. 13e Afteroides hirfuta. Mica. Plor. 12. T, 3, 4. Conyza major altera. TraL. Herc. 21. £, 2, (8) Bupbthalmum Fol. alt. Lanceol. &c. H, Cliff, Ups, Re Lugdb. N. s. Afteroides Alpina Salicis folio. TOURNE. Cor, so. Micu. Flor. 12. T. 5, After luteus anguftifolius. C. Be Pin. 266. Caryfanth, perenne minus &c, MORS. IIl, S. 6e T. 7. fs 52. After Pannon, primus. CLUS, Pann, p. 6263 7e II, DEEL. X, STUx: 324 SAMENTEELIGE KRUIDEN Iv. Geftalte en verfchillen , zo wel als de, voof= Asante gaande Kaapfe , van de voorigen zeer in aans- Hoorpe zien, alzo zy geen uitfteekende Kelkpunten heb= STUK. ben, „, Het Zaadkuifje is een Haairig randje AoE ss en de Kelk gelyk; zyn zy dan ook liever Fje …, Inule met byna naakte Zaaden,” vraagt de Ridder. De Kaffige Stoel; dien dat Geflage naakt heeft , dunkt my , moest zulks gemak kelyk ontfcheiden. De Kelk is hier flegts dub» beld, gelyk in de Verbefina, of uit twee, drië, ryên Schubbetjes famengefteld , gelyk Ha r- LER zegt , die aanmerkt , dat het Gewas in Gizel, veel ruiger is ‚ dan in Ooftenryk: welk het werfchil der Soorten -misfchien zou kunnen zyn. Hy fpreekt van de zynedus (*). „> De Steng is regt, een Elle hoog en ruig; ‚; met eenbloemige Takken, hebbende de Bla- ‚ den ook Ovaalachtig, doch finaller, en ins- pj ; gelyks ruig: de Bloemen aanzienlyk en vry 9, groot. De Tongblommetjes zyn drieribbig , s, drietandig , menigvuldig” (f). Deeze verbeeldt zig de Heer Harren de Geele After der Ítaliaanen te zyn „ door wier Sap, rondom de Wond geftreeken , een Hond. verfcheide Adderbeeten , zonder nadeel , hadt uit- geftaan (1). (9) | "(*) Helv. inchoat. I. pe So, Hoc Titulo. Buphthalmum Fol. imis petiolatis avatis , fuperioribus amplexicaulibus Lan- cêolatis , hirfutis, rariter dentatis. (}) Zie derzelver figuur. BERKHEY. Tab. TU. £. 26. (1) VALIsSN. Tom: I. p. 359. Die Proef echter zegt weinig 4 dewylhyaan de vierde Beet ftierf, S&G VIER Veron. 11. Pe 233n dl S Y NGE NE s LA Bs ei Koe- Oog met overhoekfe onsvaitende Ey. AV, ronde naakte Zaagtandige eenigszins kans-” besta haairige Bladen; de Steng eenbloemig. __Hooros STUKe Op de Gebergten van Brixia groeit deeze , 1x, die overhoekfe Bladen van een half Voet rde en. een. Handpalm: breed. heeft : maar „ volgenseiof adi ZoecaA ‚ ishet een Soort van Silphium , zegtgeryk. LiNNeus. Zyn Ed. geeft de befehryving op; van het Kruid, als de Steng twee Voeten hoog hebbende, met Hartvormige Bladen over= hoeks „ Netswyze geaderd, met driekantige Steelen „en vervolgens die def Bloem en Vrugte maakende deelen , zo als dezelven: door gedag- ten Heer waargenomen zyn @) %*% Schynt of onze Ridder eer denke, dar: her tot de Ley/era paleacea , die ik voorheen befchreeven heb en afgebeeld, behoore (f). (io) Koe- Ogg met gepaa rde, E Syronde, Zaag tandige drieribbige. Bladen, gebladerde Ker le ken en eene Kruidige Steng. en | Vol. (o) Buphthasaam Fol, altern, amplexicaulibus &cc. Buphe. thalm, Caule,ereto unifloro. ARD. Sp. T. pe 26. Te Iz Afteroides Or. Petafitidis folio Fl, maxino. TAURNE. Cor. 51. (*) Mant. p. 517, (T) eg. XIll. p. 649. Zie deeze Nar, Hiflorie, Ie: De VI. STUK, bladz. ris, Pl. XXXIIL. Fig. 1, (ro) Bapbrhalmum Cal. foliofis, Foliis oppofitis ovatis fere_ gatis Ec. H. Ups. 264. Helianthus &c, GRON, Wirge 127 Ggg ni IX, DEEL, Xe STUER, IV. AFDEEL. XxxX. Hoorp- sSTUKe Overtollige Veeiwyvee Eye Kaapfche. : 326 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Volgens de befchryving van deeze , uitde Upfalfche Akademie - Tuin „is het een over- bìyveride Plant , uit Virginie of Kanada her- komttig , met een ronde Steig ,van vier of vyf Voeten hoogte , die regt op {taat, en aan de Krietjes zig verbreedt. De Bladen zyn gefpitst Eyrond „ drieribbig , geaderd, verhevenrond en glad , Zaagtandig , gefteeld „ gepaard „ aan den voet langs het eigen Steeltje afloopende, doch aan de eene zyde breeder, Uit de Oxels fchieten Takken, tegen elkander over „ en daár tusfchen een lange, gladde, eenbloemige. Steel, De Kelk is met flompe Blaadjes gebladerd. De: Bloemftraalen zyn breed, aan de tippen warn” s drietandig en tweeflagtig (*). De vyf eerfte hier, befchreevene Soorten, en volgens gezegden Heer BURMANNUS aande. Kaap der Goede Hope gevonden, doch eenis gen kunnen aldaar uit Europifch Zaad geteeld zyn. Aangaande het zogenaamde ‘Harde, dat een H san is, enhet Vidletbladige van BreyN, zyn Corona Solis Carolinizna &c. MART. Cezt. 20. T. 20, Chry= fanth. Scrophulariz folio, Amer. PLUK. T. 22e f. Ie Chry= fanth. Virg, Moris, Hift. UIN. S.6. T. 3, f. 69. Corona Solis altisfiraa Virge Autez foliis. TOURNE. Jnfl. 490. (%) Die komt my zonderling voor, alzo dan deeze Zone nebloemige tot de Egaale Veelwyvery behooren zou. Ju Spe Plant. wordt flezts gezegd ‚ dit de Straalblommetjes St pers hebben, wâar daor, en door de ftompere Keikbladen , deeze Plant van het Geflagt der Zonnebloemen ‚ Naar wele er zy zeer geleek „ onderfcheiden werdt, STN ENE Sole Bar zyn wy verzekerd ; zo wel als aangaande het IVe Kaaplche , zogenaamd , dat thans het Geflagt Anbenik van Oedera uitmaakt reeds door my befchree- Hoorp- ven (*). Voorts heef: zvn Ed.nog ééne Soort „STUK welke hy Dunbladig Koe- Oog noemt, met eene ond Heefterige Steng, Liniaale Blaadjes en gewolde Kelken (4). „Den, Heer ForskaoHr kwamen van dit Arabihe. Geflagt twee nieuwe Soorten voor, De eerfte, by Hadie in Arabie groeijende, Takkig van hem gebynaamd, hadt een ftekelige Steng met gepaarde, ongettéclde, Lancetvormige getande Bladen , en ftomp gebladerde eenzaame ends Kelken. De andere, by Kairo in Egypte ge= vonden, noemt hy Sterk ruikend Koe- Oog. De- zelve hadt de Steng anderhalf Voet hoog en droeg de Bloemen op korte Steeltjes, zynde de Stempels in allen dubbeld , de Kelkfchub- ben byna zo lang als de Bloem , en-het Zaad-e kuifje Vlezig. GE). Voorts maakt de Tatstremelde Soort een Nee kwaamen overgang toe de Zonnebloemen, die jn de Rang der Vrugtelooze Veelwyvery ftaan te volgen, De overvloed van Stoffe, immers, heeft my genoodzaakt hier af te breeken, en de overigen van de Klasfe der Samenteclinge, wele ke tot andere Rangen behooren, doch ver het min (*) Nat, Hit. TI. D. VL. Srox, bladz, Ist, (1): Flor. Cap. Prodr--pr27, 28. (1) Flora Lgypt. Arabica. pe ISté Gaeg ae rak - CE MORD n Fe} n £ k fl IL. Dern. X. STUK. 5 … eAbAd ai 5 ad { Ten EEE ” 828 SAMENTEELIGE KRuiDEn, IV; __minfte deel derzelven eraa ‚ te befchty- ik ‘ven in het volgende Stuk deezer Natuurlyke Hoorp* Hiftorie, waar mede ik de Afdeeling der Krui- STUK, den zal befluiten en dat niettemin veel klei- ner zyn zal dan de voorgaanden. — mn UDRUKPFEILEN. Bladz. r4. Reg. r. Lees Hoogleeraar mmm 25. Op de kant Bohemicum — 298. Reg, 18. —— Wortel mn 365, Reg. 6. Voor na Lees op mmm 492. Reg. 18. — niet met em 568. laatfte Reg. — Geflagten — Soorten. mame GOL, Rege 13 15e Doe uit. De Bloemen. n zyn in — Wollig zyne EE CA TEE nn AD Geren ee De Plgaten zyn dus ingevoegd. Praar LXL tegenover Bladz, 7 eee LXIL EK emhemnn: mineemenn 89 EXKI Oe 135 oee EXIN. oe 153 ee sea Me nn a 167 ee. e LXVI, mn ep Degene ee es “LXVIIL er Emm S93 es LXIX. nn — ÓI7 : - jd b 1e W TE Best 15 Le “de 5e Mee à a id id ó s je EN, $ EEUW Sed en, î Si Ë k î EEN iere A N ut El pe ‚ A zel 4 BIN Vin Anon ghiosertnee ne ’ mie lb kennel ki TARL “ d' L 1‘ Y 5 Fi Ë Ù ' hans Jian Í ik Pen] ea, p Erea eG ent / | og ptn. ae Er Atign pe * -: bn Ë KS ‘ ORE k Ht Pois gn zhe : : MEREN EH CRE VK NDE d ee OAN in ° se Á DE deed aca / Sia k 5 RARE ‘ d in „tid las la pn PL, zeten gan E3 k e maas Pe £ : ke had B 7 —_ ij 4 cal Ang Ee il Aare $ bd NIG Pe iid br fl % Ss pre wget Pe dar) ” EN, halen vt RARE - È: viv! D: yr en xÌ ; : tE ARE TE, Kivit ed ke / el ad < ME CN ld je REN ad ve 1 * EN er % ’ had dh dd Fn heten hes + ah AMS de. É Be, ft manen 1 ir et ot en vig be Oei kW, », ne | Nad 4 begi 6 b