| 4 beid A, NATUURLYKE HISTORIE OF UITVOERIGE BESCHRIJVING DER BEEREN: PLANTEN MINERAALEN, Volgens het SameNstTeL van den Heer LINNE U of Met naauwkeurige Afbeeldingen. EAT ADEN LEDEREN GN AREAS TWEEDEDEELS, ELFDE STUK. De KRUIDEN, Te AMSTERDAMS Dy de ERVEN van £. HOUTTUFN, MDCECLXXIK. ALM [a iN Bee Be TN Tiet ON cl RL TN A YANA HEE {T6t AS Stuk U SCHRG INHOUD van bir STUK. VIERDE AFDEELING, EE KRUID EN. XXI, Hoorpsr. Vervolg der SAMEN- TEELIGE KRuiDEN. Erinne- ring van derzelver Eigenfchappen en Bytenderheden. Befchryving der Zon- nebloemen5 Koorn- en Goudsbloe= men en dergelyken: als ook der Vio- len ‚ Balfaminaas , enz. Bladz. t XXII, Hoorpst. Befchryving der M AN- WYVIGE KRUIDEN > (Gynan- dria) dat is der genen , wier Bloe- men de Meeldraadjes of op den Styl of op eenigerleye manier daar mede famengevoegd hebben; gelyk in de Ge- flagten van Kalfsvoet , Speerworte!l , Slangekruid „ als oek in het Boom: plaag en anderen, gorzen 153 nz XXII, XXI. Hoorpsr. Befthryving der EEN: HUIZIGE KRUIDEN , dat is der genen, die Mannelyke en Vrou- welyke Bloemen, van elkander afgen zonderd, op eene zelfde Plant voorte brengen ; gelijk de Brandenetels , Klit- jes, Amaranthen , Pimpernel , Druif= kruid , Netelkruid , Bryonie en de weelerley Soorten van Kalabasfen, Meloenen, Komkommers enz. Bladz. 209 XXIV, Hoorpsr. Befchryving der Twezrs HUIZIGE KRUIDEN , die de Man- nelyke en Wrouwelyke Bloemen op by- zondere Planten hebben; gelyk de Ge- flagten van Hennip, Hoppe, Spi- nagie, Bingelkruid , enz. a 941 XXV. Hoorpsr. Befchryving der VEEL- WYVIGEKRU: DEN (Polygamia), tot welken het Nieswortel , Glas- kruid, de Melde en anderen behoo- Tee mm 394 AAN- AANWYZING DER PLAATEN en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden: Praar LXX. Afbeelding van SAMEN- TEELIGE KRUIDEN. tegenover Bladz. or Fig. 1. Een Gewas „door my genadmd Gorteria Cruciata, van de Kaap der Goede Hope. Zie Het onderfcheid der Trech- ter- Blommetjes is, by de Lete teren a, b, c, aangeweezen. = 2, Het Rosmarynbladig Goudsbloem {van de Kaap ; waar van een Kelkblaadje by d , en verder, zo wel de middelfte of Trech- ter. Blommetjes by e, als de Tong- of rand-Blommetjes by f » met aanmerkelyke Vergroo- bl, o- ting zyn voorgefteld, Zie bl. 84 Praar LXX, Afbeelding van Man- WYVIGE KRUIDEN. mn een 157 De Scorpioen- of Spinnekop- Bloem , een zonderling Byge- was, dat op de Boomen groeit in Oostindie, aldaar Angrek genaamd, met fierlyke Bloemen. bl). 158, Het Hartbladig Speerwortel, {Dracontium Cordatum) , ook van Javagezonden, in Blad en Vrugt- of Bloemfteel, e bl, 309 Praar Praat LXXII. Afbeelding van Ki EENHUIZIGE KruiveN. tegenover Bladz, 253 Fig, 1. Japaníche Amaranth. bl, 254. == 2. Een foort van Netelkruid | (Acalypha) uit Japan, dat door zyne Aairen en Blad byzonder opmerkelyk is, bl, 291I. ‘Praar LXXIIL, Afbeelding van EENHUIZIGE KRUIDEN. me men 205 Fig. 1 De Balfamieke Springvrugt of Balfem - Appel (Momeordica) van ’t Eiland Java in Oostindie. bl. 297 cn == 2 Een aartig Kalabasje of Me- loentje, dat estbaar is, hier ge- teeld uit Japanfch Zaad, ’t welk | ik had ontvangen. Dl, 329% | eme 3, 't Gewas door my Hoekige Stekelbes genaamd (Sicyos angu- lata) van java. bl. 335 Praat LXXIV. Afbeelding van TWEEHUIZIGE KRUIDEN, === Het klimmend Rank- Gewas, dat men gemeenlyk Vrouwen- Zegel noemtof Zwarte Bryonie (Tamus), uit Japan, en wel Fig. 1. Het Mannetje daar van, ’t welk. alleenlyk Bloemen, Fig. 3. Het Wyfje, dat ook Vrugten of Besfen draagt. bl, 358: By Letter a is cen Bloempje van het Mannetje; by Letter b een van het Wyfje vergroot ‚voors oe nS- P £ voorgefteld , om het onderf cheid van de deelen der Vrugtmaaking aan te wyzen. Praar LXXV, Afbeelding van Twee: | | HUIZIGE KRUIDEN. tegenover Bladz. 368 Fig. 1. Een aartig Japaních Kruid, “door den Heer TRUNBERG ge- naamd Rajania guinata , zynde ook een klimmend Rankgewas, waar van hier het Mannetje. bb, 366. By Letter A een grooter Blad, dat uitgerand is, van een ande- re van dien zelfden naam , mis- fchien het Wyfie, ge 2, Het gladde Gulpzaad (Meni- fpermum glabrum), deor den Heer N.L. BURMANNUS dus ge- tyteld, van ’t Eiland Java, met zyne Vrugitrosfen. bl, 378, De zeer aartige Zaadjes ,die ik in de Besfen heb gevonden , zyn-met vergroofing, bya en bh, in Plaat gebragt. Ook is de on- gemeen fraaije Adering der Bla- den van dit Gewas zeer opmer- kelyk. PraaT LXXVI, Afbeelding van den OOSTINDISCHEN BROOD: BOOM, Rademachia door den Heer TnungBEsG genaamd, mmmmmen emme 4.33 Een Takje daar van met Blad, Bloem en Vrugt , maakt hee Hoofdwerk van deeze Plaat uit, zynde in alle Afmeeringen pro- portioneel ongevaar de helft kleiner dan natuurlyk vertoond, De Vrugtmaakende deelen heb ík verklaard en aangeweezen. bl. 444. Als @. De Mannelvke Bloem of Kat van deezen Boom , neerhangen- de, gelyk zy in volle Bloesfem ftaande doet. b. Een Blommetje daar van in de Natuurlyke grootte, c. Hetzelve vergroot en by d. Geopend om het Meeldraadje … met zjn Knopje te doen zien, e. Het Schepzel of de jonge Vrugt, f. Dezelve doorgelfneeden , met den Stoel en Zaadbeginzels als 2. Afzonderlyk en k, Wyst de Vrugt zelve aan, BE. ober vreten ig DER. | Pee AAN-TEN, SSSSsSssssssssss VIERDE AFDEELING. De ER UID EN. SSS „XXL HOOFDSTUK. Vervolg. der SAMENTEELIGE KRUIDEN. Erinnering. van derzelver Eigenfchappen en ‚Byzonderheden, Befchryving. der Zonneblag. _men 3 3 Koorn- en Goudsbloemen en derge- Jyken: als. „ook der Selen. . Halminaag 3 Blik: na ARGO BAARN het Bald Stk heb ik het C Dn grootfte deel der Kruiden , die tat Ï „Dede Samenteelinge Cnanenen a) be- Fr hooren , te boek gefteld « thans „volgen „hier wegens gebrek aan plaats ‚ de „overigen. Ik heb aldaar iets gezegd van de ree gen der benaaminge , in * begin van ’t voo- » ed FR amet eh ANG ree ‚(orig Bl. D2EL. KI. STUK, kds KE ak IV. AFDEEL: XXle HooFrD-= STUK, %* Bladz. 343e . 9 SAMENTEELIGE KRUIDEN, rig Hoofdftak*: maar tot behulp van ‘t geher- gen, en om het volgende meer op te hel- deren; zal ik daar van hier nog nader fpreeken. In de meefte Planten wordtde Vrugtmaaking volbragt door een enkele Bloem, die daar toe met Mannelyke en Vrouwelyke deelen is voor- zien. Deeze thans Algemeene Kundigheid is door den Grooten Ridder op zulk een vaften voet gefteld , dat zy nooit zal wankelen, zo lang de Wereld ftaat, Alle tegenfpraak, alle fpotternys ten dien opzigte , heeft afgedaan , nu zulks door zyn Ed., in ’t gezigt van geheel Europa, zo manhaftig is betoogd (*). Ieder Bloem heeft een Kasje, waar in het Vrugtbeginzel vervat is ; 't zy binnen of buiten ’t zy onder of boven de Bloem, Dit Kasje is doorgaans in een Kelk beflooten , die tevens ook ‘wel verftrekt tot een Omwindzel of Koker van de Bloem. Somtyds maakt het flegts den Voet vit, daar de Bloem op rust, en dan is ‘dikwils «de Kelk daar van geheel afgezonderd. Somtyds verftrekt de enkele Bloem voor Kelk en Bloem- kasje te gelyk. Men behoeft zig flegts het maak- zel van een Roos, een Tulp of Lely voor te ftellen, om die verfchillendheden, zo zigtbaar en verwonderlyk in de Planten , te begrypen. Ik fpreek nu niet van het onderfcheid van de figuur, de één of meerbladigheid en wat meer tok — (*) Vid. CAR. LINN. Disfert, de Sexu Plantarum ‚ gram Acad, Pesropolisana condecozata. Petrope 176% S YT NGE NE S 1 A° 3 tot het verfchil der Bloemen behoort. Ken Cro- IVs cus of Narcis zal, wanneer men die open gn fcheurt , genoegzaam doen zien , hoe een Bloem Hoorns ‚op haar Vrugtbeginzel zitten kan , zonder Kelk, TUEs Deeze laatften , inzonderheid de Crocus of? Saffraanbloemen, geeven in ’t groot een gepast denkbeeld van de Blommetjes , die in de Samen= teeligen ieder op zig zelf beftaan , doch op een gemeenen Stoel zitten , en ; te famen in een zelf. den Kelk vervat, de Samenteeling (Syngenefta) uitmaaken (*). Gemeenlyk vindt men, na ’c bloeijen, in zulk een Kelk , zo veel Zaadjes, als ’er Blommetjes in geweest zyn „en dit maakt dat deeze Planten , naar het getal haarer Bloes men, fterk voortteelen. Ieder Blommetje levert , nogthans , maar een enkel Zaadje uit , daar men in andere Planten fomtyds duizend Zaadjes ziet voortkomen van ééne Bloem. In dit opzigt fchynen zy minder vrugtbaar te zyn dan veele anderen. Doch de Speeltrant der Natuur is on= eindig en verbaazende, Immers gelyk, in een Samenleeving van Mene fchen, fommigen op zig zelf beftaan kunnen , anderen de hulpe noodig hebben van hunne Landsgenooten 5 zo is in de Samenteeling der Bloemen ook een weezentlyke ongelykheid, In fommigen zyn alle Blommetjes van een Bloem.- hoofdje, ieder op zig zelf, tot de Voortteeling | bea _ £*) Men vergelyke het Xt. Deurs Vi. Sum van de2ze Nat. Hiflorie, van *t begins ern  Ss U DEEL, Xl, STUKa À “4 SAMENTEELIGE KRUIDEN. „IV. ‚Árp ze XX he STUKe bekwaam, en dit maakt den Eerften Ranz der Samenteeling, te weeten de Ecaarre VEEL. WYVERY (Polygamia equalis) uit (*). Hièr toe behooren byna, alle die de Blommetjes „ als Tongetjes, in t ronde uitgefpreid hebben, ge- Iyk de Paardebloemen 3 als ook veel ‘Kopbloe- | migen, gelyk de Doorns en Distelen , en Schyf- bloemigen , gelyk het Reinevaren, enz; De Tweede Rang, OvERTOLLIGE: VEELWY- VERY (Polygamia fuperflua) getyteld (+}) ; be- vat de meefte Straalbloemigen , of Planten met Geftraalde- Bloemen, gelyk de Afrikaanen’, „Chryfanthen eneen menigte anderen , waat on- der ik, ‘om ‘de duidelykheid ; alleen de Made- lieven hier onder ’ oog breng. In deeze be- ftaat het. ronde middelftuk , dat men de Schyf£ -poemt , uit Frechterachtige Blommetjes , die, gelyk de voorgemelden ; Tweeflagtig zyn ; doch de omtrek: uie “Straalen van Tongblommetjes , die Vrouwelyk- zyn, en dus de bevrugting der Meelknopjes van de middelften wiene hebben , om Zaad voort te brengen. ‚ Deeze twee Rangen, waar in- zeven =en-ze= ventig Géflágten begreepen Zyn heb ik reeds befchreeven. Nu volgt de | De R DE R ANG Vrugtelooze Veelwyverss Gelyk in de Geftraalde Bloemen het geval gia” Ee . ne is, C*) Zie ’t voorg. X, Srum, bladz, 343. Cf) ’t Zelfde , bladz. 468. en VL, Stu , bladz, 43 S U NIG E N ES IF As s is, wannéër de-Blommetjes, die de Straalkrans IVS uitmaaken,door-.gebrek. van: een Stempel (Stig- Ar steg ma) ter bevrugting en dus ook tot voortbren Hoorp- ging van voortteelend Zaad onbekwaam zyn (*). et: Ami Het eerfte Geflagt , daar in voorkofnende , voert rupsara. den naam van | H ELIAN TH US. Zonnebloem, hers js de Stoel vlak en met Kafijes bezet: het Zaadpluis beftaat uit twee Blaadjes: de Kelk is meeftendeels rappig gefchubd. Het bevat de dertien volgende Soorten Cc) € (*) Vergelyik het Vie STUK ik Nasuurlyke Hiflorie q bladz. 121. (T) In deeze zeer bekende en gemeene Bleemplanten is het gemelde, voor een beginneed Lief hebber, zeer gemak- kelyk na te gaan en te onderzoeken. Inderdaad de &lasfe der Samenteeligen, levert in deezen een pleizier uit boven de’ verbeelding, zo, voor, ’t bloote Oog als voor Ús Mikroskoop en Vergroo:g, azen. Ín' Blomme: tjes niet dikker den een Haair- tje of Spelde zal men de grootfte volmaaktheid van Werk- tuiplyke figuur en Vrugtmaakende deelen bevinden , die men wenfchen kan, niet te kort fchietende by de fchoonheid van een Tulip of Anjelier. Gezweegen van de fynheid van het Zaadpluisen Stuifmeel, welke alle verbeelding te bovên gaat in zulke kleine Blommetjes en de catzaglyke'kleinheid der Leeuwenhoekfe Zaaddeeltjes befchaamt.”1Yk heb Stutfmeele Lolletjes waargenomen, wier middellyn naanwlyks het hon= derdfte gedeelte van die van een Zandkorrel bedroeg en dus nier grooter dan hy de kleinfte Zaaddiertjes rekende. Deeze, nu ‚ moeten 5 ter bevrugting, nog an en een ongelijk fyner Stof uitwerpen, : , fe II, DEEL. Xl, STUK. Boorp= STUK. Le Helianthus GAN U US, Jeaulykfe. 6 SAMENTEELIGE KRUIDEN, (1) Zonnebloem met alle Bladen Hartvormig drieribbig ; de Bloemfteelen verdikt ; de Bloemen knikkende, Onder den naam van Groote Zaay- Zonnebloe- men zyn deeze in Europa , en by ons, thans alom bekend. Men noemtze in Engeland Sun- flower, in Vrankryk Soleil, Uit een Zaadje, dat de grootte naauwlyks van Tarwe - Graan heeft, *%s Voorjaars in de Grond geftoken, ontwikkelt zig een Steng van veel meer dan eens Mans langte en een of twee Duimen dikte, met Bla- den van ontzaglyke grootte en eene middelbloem aan ‘tend, dikwils meer dan een Voet, over ’ . kruis gemeten, breed, Op de natuurlyke Groeis plaats, in Peru of Nieuw Spanje , wordt het ge- zegd wel tot de hoogte van twintig Voeten op te fchicten ; dat niet te verwonderen is; alzo men het, te Madrit gezaaid, nog hooger heeft gezien. Niet ten onregte werdt het, derhalve , van J. Bauminus, Allergrootst Kruid ge- heten (°*) ; aangemerkt het , in zulk een hoogte, | zig (1) Helianthus Fol. omnibus Cordatis trinervatis Ec. Syt. Nat. Xi. Gen. 979, Veg, Kill. p. 6sa. Helianthus Rad, ane nuâ. HI. Clif. 419. Ups. 268. Ik. Lugdp.18a. N. 1, Hele- nium Indicum maximum. C. B. Pis, 276. Chryfenthemum Peruvianum. Dop. Pempt, 264. Herba maxima. Je B. Hif. UI. p. 107. Chryfis. REN, Spec. 84. T. 83. c*) Niet by Doponéus, offchoon onze Ridder het dus aanhaalt, gevolgd door den Heer NL. BURMANNUS, die let Zaad van Java hade ontvangen. Fl. Ind. ps 185e 8 TN GE NE 5 IE A, 7 zig, als een geheele Boom, met de Stam een ry: Handbreed dik , en met veele Takken vertoo- Arpeers nende , nog Kruidig blyf en met zynen Wor- ooen. tel Jaarlyks vergaat. — STUKe Men heeft diet Bloemgewas reeds meer dan Polygamia: twee Eeuwen in Europa gekend en tot verfieaf Aranea: ring der Lusthoven gebruikt. Men vinde ’er aardige veranderingen van, Goudkleurig of Zwa- velgeel , met wit of zwart Zaad, met gevulde en Kinderende Bloemen. De Bloem valt ook kleiner of grooter en fomtyds ovaal van om- trek. Dat de jonge Stengen en Spruiten , de Bladfteelen en Bladen, van ’t harde gezuiverd en wel toebereid , een goede Verfnapering uite leveren , is zeker. Ook kan men de Koppen, nog niet ontflooten , even als Artisjokken koo. ken en nuttigen, Dezelven zyn zeer fmaakelyk wegens de beginzels van het Zaad, hetwelk in zyn Dopje een Pitje bevat „ dat niet alleen van de Vogeltjes zeer bemind wordt , maar ook voor Borstkwaalen ruim zo dienftig is als de Pynape pel- Pitten, Van de Indiaanen wordt het wel geftampt en tot Brood gebakken, In Kanada mengen zy hetzelve in de Bry, welke zy van Spaanfche Tarw kooken , zegt Kar Mm, Som- migen willen, dat het tot opwekking der Min- pnedriften ftrekke. De Zaaden gebrand, zegt Govan, hebben den Reuk van Koffy en gee» ven een zeer aangenaamen Drank, Men heeft wel eens meer dan tweeduizend Zaaden gevon. den in ééne Bloemkelk. In heete Landen levert 8  4 ä, DEEL, XI. STUKe iVe ArDEEL. XXI. Hoorp- SPUK 3. Helanthus 1näicus, ind:fche. gr SAMENTEELIGE KnüiDeg, de Steng , door infnyding, eene Harst uit, ert dient tot Brandftof, (a) Zonnebloem met alle Bladen Hartvormig drieribbig ; de Bloemfteelen gelyk; de Kel- ken gebladerd, — Deeze wordt in Egypte gekweekt zegt Lin- Naus, zynde misfchien een enkele Verfcheie denheid van de voorgaande Soort , maar die’ ftand houde. De Bladen puilen opwaards uit ey- „ant. Mulrifloe} FS, veelbloes mige, zyn donkerer groen ; de Bloemen minder ‘knike kende en de Kelkfchubben hangen als gefteelde- Blaadjes neer. ForskAonL heeft de Jaarlyk- fe als een Tuin-Plant by Kairo aangetekend Cy. (3) Zonnebloem met, de onderfle Bladen Hart- vormig drieribbig , de bovenften Eyrond. Voorheen uit Zuid- Amerika, thans úit Vite ginie, dat waarfchynlyker is, wordt deeze door. den Ridder afkomftig gezegd te zyn, die hy aanmerkt als bekwaamst om de Tuinen te véer- {eren en als daar toe in de N ederlanden zeer veel in gebruik zyncde, Het is die overblyvende Bloem- | egt plant (2) Helianthus Fol. omnib. Cord, trin, Pedunc. @q. Cal, folios. Plant. 117. Corona Solis minor terrias TABERN, _(*) Flor. Aigypt. p. EXXIV. hank (3) Hekianthus* Fol, infer, Cord, trinery. &c. GOUAN Monsp. 456. Helianthus ‘Rad. tereci inflexà perenni B. Clif. #1p..Ups. 268. R. Jiugdb. 180. N. 2. Helem “Ind. Ramos fum. GC: B. Pin, "277. Chryf. Amer, majus perenne. PLUK. Phyt. 159. £. 2. * Sy N GE NE s I A. De plant , welke aan Bosfíen blyft en in zwaare, IV. Gronden meer dan eens Maps langte hoog op- Ì*DEEL. fchiet-, komende met enkelde als ook met ge- Hoorp= _ vulde Bloemen voor, die fierlyk geel zyn. De°TöE Kelk -beftaat uit menigvuldige Schubben. De _ Steng , Takken en Steelen , zyn ruuw , zo wel als het Loof. | (4) Zonnebloem met Eyrond - Hartvormige , drieribbige Bladen, on tuberofiss, Knobbeli- „Men noemt deeze Soort, die naar de eerfte £° veel gelykt , doch eea overblyvende Wortel heeft, in Vrankryk, Topinambours , in Duitfch. land Erd- Aepfel, doch by ons Aard- Peeren , om dat de Wortels dikwils langwerpiger Zyn, dan onze gewoone Aardappelen. ’t Gewas woonde eerst in Kanada, volgens den Ridder, naderhand in Braül (&). De Índiaanen noemen de *t Battatas , de Engelfchen Perufalem Articho- ke, Hec maakt een pieramidaale vertooning , en de Bloemen aan den top zyn maar klein. Het fpreidt zyne Wortels Vezelig uit , aan welken hi dike (4) Helianthus Fol. ovato. Cordatis triplinerviis, GRON. Virg. 129. Helianthus Radice tuberofâ. H. Clif, 419. Ups, 268. R. Lugdb. 180. Helenium Ind. tuberofam. C, B. Pin, 277. Flos Solis Farnefianus. COL, Eepbr, M. p. ir. Te 13. Sol altis. Rad. tuherofÂÀ esculentâ, Rupp, Fensn3s. (*) Prius in Horto Cliffortiano ; alterum in Sp, Plant, reperitur, „ $ zo SAMENTEELIGE KRUIDEN: IV. dikwils van dertig tot veertig en meer Knob. ee bels voortkomen, gelyk de gewoone Aardappe- Hoorp. len groeijen , dikwils van grootte als eens Mans STUK, Vuist, roodachtig bruin van buiten en wit van she binnen. De Smaak is zoet , en wanneer zy, vere gebraden of gekookt, met Speceryën en % geen ‘er verder toebehoort , bereid zyn, by fommi- gen een Lekkerny. Men teeltze, deswegen, in Engeland en Duicfchland veel , in Tuinen en op Akkeren. v. (s) Zonnebloem met de Steng van onderen JR k glad, de Bladen Lancetswys’ Hartvormig lus. drieribbig ; de Bloemen tienbiadig geftraald; Tienbla- dige. de Bloemfteelen ruuw, VL, (6) Zonnebloem met rappige, gegolfde Bla- else. __derige Kelken , agtbladige Bloemen , Ey- rige, : ronde Bladen en de Sieng van onderen TUUW. Deeze beiden, veel naar elkander gelykende, groeijen in Kandia. Men kanze als Verfcheiden- heden van de gewoone Plant- Zonnebloemen aanmerken. dn (7) Zonnebloem met een Spoelachtigen Wortel. Seramofius. (8) Raapwore telige. (5) Helianthus Caule inferne levi, Fol. Lanceolatg. Cor. datis &c. (6) Helianthus Cal, Squarrofis undu'atis &c. Am, Acad, IV. Pe 290% (7) Helianthus Radice Fuûformie H. Clif, «zo. Re, Lugdb, 18i: SY NGE NN E Ss 1 A rï (8) Zonnebloem met overhoekfe Laneetvor- , Iv, mige ‚ ruuwe Bladen „die aan den voet kant-* "eer haaîrig zyn en eene geftrekte ruuwe Steng, Hoor. sSTUKe (9) Zonnebloem met overhoekfe „ breedachtig vin. Helianthus Lancetvormige , ruuwe Bladen, met Haai- Giganseus. rige Steelen en een geftrekte gladde Steng. Pear ek Of men deeze als weezentlyk verfchillende ja Soorten moet aanzien , is nog piet volkomen, Zeer beflist. Zy groeijen in verfcheide deelen van kn Noord - Amerika , Virginie, Kanada en Penfyl« vanie. De Wortels van de eerfte , naar Franfche Raapen gelykende , worden door de Kanadiers gegeten, De tweede en derde hebben de Steng wel tien Voeten hoog. Her zyn overblyvende Planten, (io) Zonnebloem met gepaarde drieribbige Ee Liss Lancetvormige, Zaagtandige effene Blas gragbla- „den, de Steng en Bloemfleelen glad. dg, Daar zer. Chry(. Canad, latif. elatius. Bocc, Sic. sa. T, 27, f. 4 Chryf. Canad. Strumofum vulpo. H. Lugdb. 143. (8) Helianthus Fol. altern. Lanceolatis &c. Hel, Fol, Lanc. fesGilibus. GRON. Firg. 129. Chry. Virg. altistimum , anguse tif, Ec. PLUK. Alm, 99. T. 159:f, 5. MORIS. Hif? Lil. S. 6: Te 7e f. 66. (9) Helianthus Fol. alt. latiuscule Lanceolatis &c, Chry- fanth. Virg. altisimum puniceis Caulibus, Mokis. Hif?. Lile ee Ts Za f. 67. (ro) Helianthus Fol. oppofitis trinerviis Lanceolatis ferratis levibus. GRON. Virg, 129e Il, DEEL, XL STUK 12 SAMENTEELIGE KRUIDEN, _ JM Daar de voorgaanden meestendeels ruuw van ÁFDEEL. Loof zyn:;onderfcheidt zig deeze door haare Hoorp: ‚gladheid, .Zy. groeit in Moerasfen van Virginie PEMES TS en, heef de Bladen aangenaam van Reuk, de Steng eens Mans langte. Dd PS DD Zonnebloem. met. overhoekfe Liniaale Helianthus anguflifo- Bladen, Buse ard Van deeze, die ook in: Virginie-groeit, is de Steng paaríchachtig „ anderhalven Voet hoog « de Bladen zyn Liniaal gefpitst,- rauw „ met den rand omgeflagen ; van onderen bleek: de Bloem is bruin in ’ midden met de Srraalkrans hoog geel, uitgeränds pt (12) Zonnebloem met gepaarde ongefteelde, pre AG langwerpig Eyronde drieribbige Bladen en Rb Be een. gegaifeide Bloempluin, In Noord - Amerika groeit ook deeze, welke de Steng byna vyf Voeten en paarfch heeft met een groenachtigen waafem., De Bloemen zyn geel en zeer klein, mer driedeelige Stceltjes de Pluim uitmaakende, xm. _ (13) Zonnebloem met gepaarde Spatelsarmi- Atrorge bens. KINA vti AP 8° Donker= roode, 13) Helianthus Fol. alrernis iden GRON. Virg. 129, Flos Solis Martanùus &c. Parry. His. 103. (1:) Helianthus Fol. oppofiti tis fesfilibus ‘ovato - oblengis &c. Chryfanth. Virg. Re dk asperis en Moris. Hil, Ml. Pp. 22. G13) Felianihus Fol, oppofitis Spathulatis Ec GRON. Pile 5 —… 133e S LN GC EN E s Ta, 15 u, ge. gekartelde Bladen , die driéribbig en IV. ruuw zyn; de Kelkfchubben opgeregt , van Ten langte als de Schyf. Kd A bore: STUK. a Virginie en Karolina grocit die fraaije Zon- Polygamia ‘nebloempje „dat naar de Rudbêckia zeer gelyke „Are maar het Zaadkuifje van twee Baardjes heeft „ en daarom tot dit Geflagt behoort, De Schyf der Bloemen is donker of zwartachtig rood en de Straalkrans geel, gelyk in de anderen, Het verheft zig tot een of anderhalf Elle hoogte , doch blyft altoos veel laager dan de gewoone Zonnebloemen , zegt DiLLeENius, die ook te regt aanmerkt , dat dit geheele Geflagt van Amerikaanfchen-oirfprong zy: | RA see As Een Kaffige Kegelvormige Stoel onderfcheide dit tegenwoordige ‚dat het Zaad. aan ‘den bo. veprand vierfandig; den Kelk uit een dubbelde ‘ry van Schubben famengefteld heeft, Hee is naar de Sweed{che Hoogleeraars RupBecx, Vader en, Zoon, die zig in de. Kruidkunde be- roemd gemaakt hebben, geryteld, en bevat de zes volgende Aoottenls wrs Rud: 123. MILL. Dia. T. 9. Corona Sólis minor Disco atroruge bente, DiLu- Elh. 151 T: 94. É. 1xo. Côrona: Solis Carolie miana parvis floribus. Mart, Cent, 20, Tao IL, DEEL. XI, STUS, id SAMENTERLIGE KRUIDEN, IV. _ (1) Rudbeckia met finan alie gefnipperde  r 4 zbrg Bladen. Hooro- STUK. In Noord-Amerika wederom, groeit, gelyk _ 1. … alle de overigen, deeze , die Kanadaafche Zon- dd nebloemige Aconiet van CorNurus getyteld adel was , wegens het Loof , dat naar ’t Loof der. Monnikskappen gelykt. Zy maakt een overbìy- vende Plant, die een Takkige Steng heeft , van eenige Voeten hoogte, met de onderfte Bladen Vindeelig , de bovenften gefnipperd, fyner of grover gedeeld; de Bloemen geel, met een Ke- gelvormig middelftuk en negen agterover ge- boogen Straalen. Uu. (2) Rudbeckia met Spatelvormige Bladen , de Need onderften driekwabbig > de bovenften onvers HEER deeld, zr, _ Cg) Rudbeckia met onverdeelde Spatelvormig ee Eyronde Bladen „ de Shraalblaadjes uitge- rand. (4) (a) Rudieckta Fol. compofitis Laciniatis. Syf?. Nat, Xlf. Gen. 980. Vege Xllle p. 650. H. Clif, 420. Ups. 269, Re Lugdb. 181. GRON. Virg. I29s Chryf. Americ. perenne Sec, Moris. Hif?. II. S. 6. T. 6.f. 53,54. Aconitum Helianthe. mum Canadenfe. CoRN. Canad. 173. T. 179. (2) Rudbeckia Fol. Spatulatis, inferioribus trilohis , fupe- rioribus indivifis. H Ups. 269. GRON. Virg 130, Chryí, Cane nabinum Virg. PLUK. T. 22. É. z, (2) Rudbechia Fol, indivafis Spatulato - Ovatis &c. GOUAN dlonsp. 456. GRON. Virg. 18E. Obeliscatheca integrifolia &c. Die SIW BEEN BE Siks vie (4) Rudbeckia met Lancetvormig Eyronde wf IV. verdeelde Bladen overhoeks; de Straalblaad- Armeens jes tweedeelig. bd Hoorn. STUKe Dit flag van Bloemplanten begrypt de geleer. zv. de DrurenNius onder den zwierigen naam eit _Okbeliscotheca, welken ’er VAILLANT aan ge- Paatfche, geven heeft, Men zou denken , dat zulks op den Knopachtigen Pieramidaalen Stoel in ’tmid= den zag; maar hy leidt het af van de figuur der Zaaden, De twee eerften hebben den Stoel dooker of zwartachtig rood , met Goudgeele Straalen; de laat{te, die denzelven zeer uitpui- lende donker groenachtig paarfch en Goudglan- zig heeft, is zeer aanmerkelyk wegens de byna Roozekleurige agterover neerhangende lange Straalen; ’t welk de Bloemen aartig , doch niet fraay maakt. In deeze Soort hebben de Straal- blommen een Styl , die in de andere, zo wel als in de Zonnebloemen ontbreekt: maar , zo % fchynt , niet volkomen 5 alzo het Zaad aan den omtrek dikwils misdraagt, ’t welk altoos plaats heeft in de anderen. De Wortel, die zeer heet en fcherp van Smaak is, werdt “in | ; Vir. DiLt. Elth. 205. T. arg. f, 285. Chryf, Helenii folio. PLUK. T. 242. É. 2. BUTEN. Cun, 227, ‚{4) Rudbechia. Fol, Lanceolato- Ovatis &c, GRON, WVirge 33o. Miuu. Diff, Te 224. É, 1. Chry(, Amer. Doronici folia Ea PLUK. T, 21. f, t. CATESB. Car. II, p. T. 59e Dra- unc. Virg. latifolius Sc, MORIG. III. Se 6e T, Def, Ee Bie bastia, PETIV. Mus. 14 DEEL, XL STUK; 16 SAMENTEELIGE KRUIDEN. IV. Árperer. XXI. HoorDe STUK, We Redbeckia eppofitifo= ia, dige. VT. Anguftifon 68. Smalblae dige. Paarbla= | Virginie gebruikt, om de Ontvelling op de Ruz der Paarden „ door den Zadel of het Tuig ont- {taan, te geneezen. Het zyn tweejaarige Plan= ten. (s) Rudbeckia met gepaarde Lancetvormig __Eyronde Zaagtandige Bladen; de Straal- blaadjes tweedeelig. (6) Rudbeckia met geprarde Liniaale effen= randige Bladen. Men. onderfcheide deeze beide Virginifche ligtelyk door het Loof. Zy hebben zeer lange Goudkleurige Straalen; maar de eerfte het:mid- delftük geel, de andere donkerrood, In deeze zyn ‚de, Kelkfchubben Elsvormig ; tiger de Zaaden. zonder Puntjes. € KN 9 ie. o REO p s ur S. Wantszaad. “Een? Kafigen Stoel, gest de voorigen, heeft dit Gellagt „ maar Ht Zaad is-“tweehoornig en heeft” “in fommigen de figuur eener Wants of Weeittis ‚ waar van de naam: de Kelk opge- regt, veelbladig, aan den voet met uitgebreide Straalen omgeven. Wlf Soorten zyn ’er in be- Srrepel. pied | pries à us {1 46) Ribe Fol. oppofi tis Lanceolato « ovatis ferzatis. Grog. Virg. ne 31, (6) Rudheckia Fol, oppofitis Lineaïbas integerrimis. GRON. Virg. 132. MiLL. Dil. T. 224. É. 20 Menn vore 1D db dn ie” dad Games vR ve se de Brian issie E17 (1) Wantszaad met meer famengefteld Vins- iv. wyze Liniaale Bladen. a ‚_Hoorpe (2) Wantszaad met gevinde Zaagtandige ge-svuxz. flreepte gladde Bladen. En Gre of Werticiila. (3) Wantszaad met gevinde Zaagtandige,, Bladen , de Bloemftraalen van verfchillen- gebie de Khur hes | H. Mid {4e Deeze allen hebben de Kelken en de gedaan- End. te van het Kruid, dat men Bidens of T weetand Hoed noemt , wegens ’c Zaad ; hier voor en witbloe= ven, en zouden daartoe te betrekken zyn, n- Pis: dien zy niet een breed geftraalde Bloem kad. ‚den als een klein Zonnebloempje , tot deezen Rang behoorende. De eerfte, in * byzonder, heeft het Loof zeerfyn , byna als dat van Velkel of van Ridderfpooren verdeeld , en de Indiaa= nen, in de Westelyke deelen van Virginie , klcu- ren daar mede , hoewel de Knoppen geel zyn , het Linnen rood, De tweede en derde groeijen in de (1) Coreopfis Fol, decompofito- pinnatis Linearibus, Syfi, Nat. XII. Gen. 98t. Veg. Xlil. p. ósr. Cor. Fol, Verticils latis &c. GRON. Virg. IL. p. 131. Ceratocephatus Deiphinif folio. EHRET, Pil, T. 9. f. te Chryfanth. Marianum &c. PLUK. T, 344 f 4 (2) Coreopfis Fol, Pinnatis Serratis Lineatis glabris, Cera- tocephalus. VAILL. Bidens pentaphylla Fl, radiato. PLum. Je, s3.f. 2 (3) Coreop/is Fol, Pinn, Serr, Florum Radio diverficolore. Am, Acad, IVe Pp. 29Te B X. DEEL. XI, STUK. 18 SAMENTEELIGE KRUIDEN. IV. is Westindiën of Zuid-Amerika. De Bloem ÄFDEEL. der laatfte gelykt naar die der Zaay =Afters , Hoorp- hebbende een geele Schyf met een Krans van STUK. witte Straalen, De hoogte van ’t t Gewas is drie of vier Voeten, Iv. (4) Wantszaad met drievoudige „ Eyrond- cht langwerpige , Zaagtandige Bladen; de _zbas Bloemftraalen met het midden eenkleurig. Goudloe- mis (5) Wapntszaad met byua drievoudige effenran- Tripteris, dige Bladen. Prievin- ie (6) Wantszaad mèt byna drievoudige Wigvor. aa mige Zaagtandige Bladen. Made- pers. In het Loof, dat astertidian is, hebben dee- ze veel overeenkomst. De eerfte groeit in A+ metika, de tweede in Virginie „ de derde op ket Eiland Se. Croix, in de Westindiëa. Pr u« KENET geeft aan deeze laat{te de Bladen van Cicersen een witte Straalkrans als van de groo. te Madelieven of Ganzebloemen; die ook fom- tyds, zegt hy, paarfch is, In zyne Afbeelding, noge (4) Coreopfis Fol, tern. ovato-oblonpis Serratis &c. Bie dèns Amer. triphylta Angelice folio. PLUM. lev 53. F. 1. (5) Coreopfis Fol. fubternatis integerrimis, H. Ups 269. GOUAN Monsp. 457. Rudboeckia Fol. compofitis integris. R. Eugdh. 181. Chryfanth. Virginian en Moris. Hif?. IE, S, 6. T, 3. f. 44. (6) Coreopfis Fol. {ubternatis Cunêatis ferratis, Chry(anth, Americanum Ciceris folio glabro „ Beilidis majoris fore. HEBM. Par, 124, T, PLUK, Te 160, fs 3 ES YONG OE NMS TA 19 nogthans, gelyken de Bloemen vandeeze Plant, IV. myns oordeels , weinig naar die van ’ gemelde AFDEELs 5 XXL. STUKe (7) Wantszaad met Zaagtandige. Eyronde Bla- vu. den, de bovenften drievoudig „en eene kruis krill reptans, pende Steng. Kruipend. (8) Wantszaad met effenrandige Eyronde td Man, den , de onderften drievoudig. aen Geoord. (9) Wantszaad met Lanceivormige effenran- p 00 ° ie 144) dige op de kant gehaairde Bladen, ‘Lancer bladige Van deeze drie groeit de eerfte in de West- indiën „ en is, hoewel kruipende en by het Ge- boomte opklimmende , een groote Plant. De tweede , die Bladen als van Bitterzoet , met Ooren , heeft , welke ruig zyn, valt laag van Gewas. De derde , in de Europifche Tuinen bekend, en zo wel als die in de Zuidelyke dee- len der Volkplantingen van Noord - Amerika groeie (7) Coreopfis. Fol. Serratis ovacis &zc. Am. Acad. V, pe ‚_ 4097. Chryfanch, trifoliatum fcandens &c. SLOAN. Hi/?. le p. a. rene 2, 3. (8) Coreopfis Fol, integerrimis Ovatis êc. GRON. Virg, 1. 131. Chryf. hirfutum Virginianum 8zc. PLUK, T. 83. fe s. & T. 242. f. 4. Monis. Hifl. II, S. 6. T. 3. f. 45. (9) Coreapfss Fol. Lanceol. integerr. ciliatis. Cor. Fol. ine tegerrimis. R. Lugdh. 381, Corenpfis. H. Clif. zo. Bidens Succile folio &c. Dirt, Elth. f, 56. Bidens Caroliniana, MART. Cent. 26. T. 26. B 2 1. DEEL, XI. S'TUKe 20 SAMENPEELIGE KRUIDEN, IV. groeijende , munt uit door zeer breede Straal. dee blommetjes, wier getal „zo wel als in de voor- Hoorp. gaande, doorgaans agt of negen is, aan ’t end a gers vierpuntig en, zo wel als de Schyf, geel van ze Peelwy- Kleur. Het Zaad van deeze gelykt door zyn 1 ___platachtig rond lighaam en twee Hoorntjes, by- zonder naar fommigeSchildpadeorret jes of Want- fen. De hoogte van ’ Gewas mag één of an- derhalven, of fomtyds twee Voeten zyn, x. _ (lo) Wantszaad met Lancetvormige Zaag- ds Ek tandige ‚ gepaarde , de Steng omvattende Europifch, Bladen. In Sweeden is door den Heer Linnmus, aan den Waterkant, een Kruid waargenomen, dat zeer geleek naar het Water- Boelkenskruid met onverdeelde Bladen , hier-voor befchree- ‚ maar blykbaar ver chillend was „ door zype breed geftraalde Bloemen. Har LER merkt het flegts als eene Verfcheidenheid daar van aan. Het valt ook in Italie en denkelyk in ane dere deelen van Zuropa (*). &X. STUK , ven * biadz,. 540, (ix) Want- (zo) Corropfis Fol. Lanceolatis Serratis oppofitis &c. Fi Suec. 1L. N. 772, Coreopfis Bidentis. U, Wesigotih. 272. Hepatorium Aqu:wle Folio non divifo &c. TRIUME. Obs. 65. Ch:ví. aq bidens &c Morts. UI S. 6. T. 5. £22. Eupate Cann:binum Cory(nthemum. BARR, Ze. 1209. {*, Men vindt het by WEINMÁNN fiaay afgebeeld, op zyne Plaat N, 375. Lette €. | ad ee = aar me pe nd EN PLAAT LXX. Ì í { gn eme ne ee eig Tl Ae wi SY NGE NN E S 1 A 21 Ek (11) Wantszaad met Lancetvormige Zaagtan- IV. dige overhoekfe gefteelde, langs de Steng u” aflopende Bladen. “ Hoorp- STUK, De onderfte Bladen zyn drie of viervoudig, edn de bovenften ftaan overhoeks en loopen af langs aterrifor de Steng, ’t welk dezelve Gevleugeld maakt of ne met uitpuilende zoomen in decze Soort, Zy be- zeid. reikt eens’ Mars langte en heeft zeer kleine | Bloemen , die Tuilswyze den top der Steng verfieren , elk met vyf Straalblommetjes, die geel zyn. In de Herfst bloeit deeze Plant, gee Iyk de meeften uit Noord- Amerika afkomftig , en daar op volgen Hoofdjes van by elkander getropte Zaaden , welke de gezegde figuur, van een Wants of Schildpadtorretie, zeer wel uiedrakken (*). ’ De Geflagten van Osmites en Gorteria heb Gorzeria äk onder de Heefters befchreeven, Van het gan laatfte , nogthans , my eene nieuwe Kaapfe Soort DEV Re in myne Verzameling , voorgekomen zynde, Fig 1 deel ik dezelve alhier, in Fig. 1r,op PLAAT LAX, mede. Zy kan tot geene der reeds be. kende en befchreevene betrokken worden; wes. _ halve ik ze, om dat de Stekels aan ’t end der Bla: (xr) Coreopfis Fol, Lanceolatis ferratis alternis &c. GOuAN Monspe 457. H. Ups. 270. Coreoplis Fol, Serratis R‚ Lugdb. 181, ChryOnth, Virgin. alato Caule, MORIS, Iii, S, 6, T. 7, fe 75,76. PLUK. T. 159. fs 3e (*) Zie MORISoN, als ook EFRKMEY,; TAB. V. Fig. 40, E 3 Ik DEEL, Xl. STUKe 22 SAMENTEELIGE ÉRUIDEN. IV. Bladen een kruis maaken , als ook , om dat krin de Bladen in ’t kruis {taan , Cruciata noem. __Hoorp- Men ziet , hoe dezelven een Wigvormige fi- STUX. _ guur hebben, zynde zeer fterk geribd en gea« ee. derd, glad en ftyf , Vinswyze gedoornd met had zeer fcherpe geelachtige punten. De Voet , die breed is , omvat met twee ronde Ooren, de Steng of Tak van dit Gewas, welke boven eenige Koppen heeft, met Vinswys’ gedoornde fmalle Blaadjes , byna als aan de AcraCtylis, omringd. Ieder Kop beeft aan den Omtrek eènige fmalle driepuntige Straalblommetjes en wyfdeelige Trechterblommetjes als a , beiden zonder Teeldeelen. De middel- Blommetjes zyn ten deele Vrouwelyk als bh of Tweeflagtig als c. De Styl heeft dit byzonders , dat hy in de ‚tweeden maar miet één Haakje.als Stempel is voorzien. LOEGE A, Genaamd naar den Heer , door wien hetzelven uit den Deerfchen Tuin, te Koppenhagen „aan den Ridder is voorgefteld en befchreeven. Het was uit Egypte afkomstig ‚ zo men meen- ‚de en de eenigfte Soort (1) voert, ik weet niet Zoegea waarom, den bynaam van Leptaurea , of het Leptaurea, Goude MOEesE haairige, (:) Zoeges. Syf?. Nar. XII. Gen. 1271. Vig, XIIL p. 6s2. Mant. 117. Confer, Centaurea. GMEL. ltin. TI. p. 126, T. eo, Welke de Heêt LiNNmus hiet bedoele, weet ik niete SV MN MON IE TS INA 23 moest zyn , omdat de Kelk met roodachtige IVe Haairtjes pronkt , zynde de Bloem Goudgeel. EP EELa Van ’t volgende Geflagt verfchilt het doordien Hoorp- de rand - Blommetjes Tongachtig,zyn. Hetheeft “TUE een Borftelig Zaadpluis. De Bloemfteelen zyn ok Tang, naakt en éénbloemig: de Bladen Lancet- vormig, effeprandig, ruuw , ongefteeld, over- hoeks geplaatst , van elkander afftandig : de Steng is verfpreid ‚ ruuwachtig, Takkig, een Handbreed hoog. CENT AUREA. Santorie. Onder deezen algemeenen naam zyn. , behalve de Groote Santorie en anderen , ook de Koorne bloemen, Jacéaas en dergelyke begreepen , die meer dan zestig, Soorten uitmaaken, in verfcheie de Rangen verdeeld, onder deeze Kenmere ken. ne | Een Borftelige Stoel, een ongeftamd Zaad- pluis; de Straalblommetjes Trechterachtig , lan- ger, onregelmaatig. Hier by komt een gefchub- de Knopachtige Kelk , die gedoornd is of on. gedoornd. A. Jace a. Met effene ongedoornde Kelken, (1) Santoriemet ongedoornde Kelken de Schuhe 1. ben Cemtaure Crupina. Zwarte (2) Centaurea Cal, inermibus, Squamis Lanceolatis 8e. puntige Syft. Nat. XII. Gen. 934. Weg. XIII. p. 652. H. Chf7. 420. Ups. 271. Re Lugeb, 137, GOUAN Monsp. 457: GRON. B 4 Orient, iT, DEEL. XI, STUKe 04 SAMENTEELIGE KRUIDEN. IV. ben Lancetvormig , de Bladen gevind 4 en Zaagtandig en eenigszins Kanthaairig. — ‚ Hoorp: BTUK. Deeze , die in de Zuidelyke deelen van Eu- Pruggbio- ropa en in de Levant, op dorre Gronden voorte ze Vrelwye very. komt , heeft een geftreepte zeer eenvoudige Steng van drie Vocten hoogte; de Virblaadjes zyn-Liniaal, ruuw en effeprandig ; de Kelken fpitis Eyrond met de Schubben-aan de tippen paarfchachtig en zeer glad, Zy beeft op deSchyf maar drie, en vyf Straalblommetjes, welke in vieren zyn gedeeld, Het Pluis der Zaaden , naar dat der Doornen gelykende, is ftyf en zwart, Dikwils komen ’er maar een of twee Zaadjes voor, in éêne Bloem. | IL. (2) Sancorie met ongedoornde rondachtige elad. Vofchata, de Kelken ; de Schubben Eyrond; de- Bla= En _den Lierachtig met Tandjes, Deeze , wegens den aangenaamen Reuk zeer bemind, noemt men deswegen in ’t Franfch Áme Orient. 274. Chondrilla Fol. Lacintatis ferratis, purp. Flore. GC. B. Pin. 53o, Senecio-Carduus Apulus. Cor. Ecpbr, Ie p: 32. T. 34. BARR. Je. 1136. (2) Centaurea Cal. inerm, fubrot. glabris &c. H. CHf. Ups. R. Lagdb, 138. GOUAN Monsp. 457. Cyanus Or. ma jor Mofchatus, Fl. purp. & albo. Moris. Ill, S. 7. T. 25e f. 5. B, Idem Fol. mag. disfetis Flore luteo. MORIs. Ibid, £. 9. Cyanus Orient, Flore lutea fiftulofo. DopaRrT. Mer, 267, Cyanus Floridus odoratus Turcicuse TOURNEE, Jacea odo= ta. GC, B. Fin, 272. Ne 6 SY NeEN EE 8 1 A. 3 Ambrette of Amberboi , inzonderheid die met IV, fraay geele Bloemen , welke welrickender is ie on dan de witte of paarfche. By ons noemt men Hoorp- ze Turkfche Koornbloemen, en zy zouden uit? TUK- Perfie afkomftig zyn. In de Tuinen worden zy ea by de Oofterfche Volkeren, veel geteeld, Lin- ; NA&US vraagt of de Geele, die de rand = Blom- metjes veel grooter heeft , ook een byzondere Soort zy. (3) Santorie met onged, Kelken, Lancetvor- m1. mige Schubhen : de Bladen Lancesvormig rn Erucifolia, eenigermaate getand, Raker- bladige, (4) Santorie met onged… Kelken , gefpitfte EN , Schubben en byna afloopende Breen Baie getande Bladen. dige, Twee Verfcheidenheden van het Kruid, dat men „Amberboi noemt, doch zonder Reuk. Bei- den hebben zy de Bladen meer ingefneeden, dan die van de Welriekende , en de laatfte heeft maat een Span of een Voet hoogte, met zeer Takkige Stengetjes, die allengs verdunnen naar den top en aldaar paariche Bloemen hebben, die breed geftraald zyn , met tien of twaalf on- C3) Centaurea Cal, ine:m, Sq. Lanceolatis Be. B. Clif Re Lugdb. 138. Jacéa, Fol, Erucg Lanuginoûs, TOURNEE. Inf? 444. Amberboi Eruce folio majus, VAtLLe (4) Centaurea Cal. inetm. Sq Mucronatis &c, Amberboi Erucz folio minus. ISNARD Mem. 1719. p. 162. T. 10. B s Ils DEEL. XI. STUK, 26 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. onregelmaatig verdeelde Trechterblominetjes. Arpeet. Doktor ie1Ppus zou deeze in Egypte , tus» Hoorp: fchen Alexandrie en Rofette „ hebben waarge= STUK« «nomen. Wis (5,) Santorie met onged. Kelken , Hin Ey- Centaurea Alpina. ronde Schubben en gevinde gladde effen- Alpilche. randige Bladen , het oneffone Zaagtandig. vi. (6) Santorie met onged, Kelken „ Eyronde Et d Schubben, gevinde Bladen : de rid Gewöbne. Zaagtandig afloopende. Die Kruid , waar van het Alpifche als een Verfcheidenheid voorkomt „geeft den naam aan dit Geflagt. Het wordt gemeenlyk Groote San- torie, in ’t Engelfch Centaury, in ’t Franfch Centaurée geheten , welke benaamingen van ’t La- tyn afkomftig zvo. BAUHtNuUs noemt het Centaurium met Walnaoten Bladen. ’t Gewas , dat op de hoogfte Bergen in Ita- lie, in ’t Veraneefche en elders, als ook in Tar- tarie groeit , is ontzaglyk groot. De Steng be- reikt meer dan zes Voeten haogte en ieder Blad is meer dan een Elle, ieder Vindeeling een Span lang en wel drie Vingeren breed, glad en groen. By (sj Centasrea Cal. inerm. Squamis ovatis &c. H, Cliff. 42r. R. Lugdb. 138 Cent. Alp. luteum. C. B. Pin. 117. Prodr. s6. Mokts. III. S. 7e T. 25. f. 5. infer. (6) Centaurea Cal, inerm. Sq. Ovatis &c, H. Clif. R. Lugdb. N. 2. Centaurium mejus Folio in Lacinias plures divifo. C. B. Pin, 117, Cent. majus primum vulge CLUS, Hift, Il, pe io, Centaurium magnum. DOD. Pempt, 334% Log. Je, 712 N t % S ZY NG E NE S I A 27 By het eerst uitkomen zyn de Bladen onver, IV. verdeeld en blyven dus fomtyds in hun geheel. Arpzarg Van boven verdeelt zig de Steng in Takken en Hoorpe heeft Bloemkoppen als die der Doornen (*) „TUE Polyramia met paarfche Blommetjes , waar op Slanziggrapranca, Zaad volgt ‚ met ftyve Borftels in plaats van Pluis. “De Wortel , die lang en dik is, heeft een Bloedrood Sap „ zoetachtig en famentrek- kende ; dus eetbaar en oudeyds tegen eenige _Kwaalen aangepreezen., De Alpifche , die in Loof een weinig verfchilt, en zo hoog niet op« fchiet, heeft geele Bloemen, uit welken, te- gen den Middag een helder, aangenaam , Ho- nigvogt druipt, dat men ’er ook uit zuigen kan, zonder hinder van de Bloem. Deeze , in de ‘Tuinen insgelyks bekend , groeit op den Bal. dus -Berg. B. Cvanr. Met de Kelkfchubben Zaagtan- dig op de kant gehaaird, (7) Santorie met de Kelken omgekromd- Plui- VIT . nraur mig 5 de Bladen onverdeeld , langwerpig, tg Gebor. ad 8) duurde. (*) Hoe deeze Koppen uit ryën van verfchillende Schubben beftaan , toont de Heer Doktor BERKHEY , zeer duidelyk en fraay, in Fig. 7. op zyne Plaat I. B: der meermaals gepreezene Disfertaties zie aldaar pig. 23. (7) Centaurea Cal. recurvato-Plumofis &c. FL, Suec. 11. N 775. GoUAN Monsp 458. Cent. Cal. ciliatis &c. H. Cliff. Ups. R, Lugdh. 139. N. 11, Jacea latifolia et anguftifolia , Cap. hirfuto. C. B. Pin. 271. Jacea Au@s. Cap. villofo. CLus. Hifl, 2. p. 7. Pann, 54e T. 543. B, Jacea alba hirfuto Cap, C. B. Pin. 271. Is II, DEEL. XI, STUK, Wille ‚ Cexstaureâ Capilara. Gehaair- de IX. Uniflora, Eenbive- migee X. Lirtfolia. vlaiche bladige. De Peftinata, Gekamde, 28 SAMENTEELIGE: KRUIDEN, (8) Santorie- met de Kelken omgekromd … Plui- mig 5de onderfte Bladen Vinswyze getand, de bovenften Lancetvormig. (9) Santorie. met de Kelken omgekromd - Plui« mig « de Bladen Lancetvorimnig , eeniger- maute getand en Wollig. | (:o) Santorie met de Kelken omgekromd - Plui- mig, de Bladen Liniaal, verfpreid, (11) Santorie met de Kelken opgeregt Plui- mig; ce Bladen Lierachtig met Tandjes; die aan de Takken Lancetvormig effen= randig. Van deeze groeit de eerfle in Switzerland, Ooftenryk en Finland 5 de tweede in Siberie en in Spanje: de derde op de Bergen der Zui- delyke deelen van Europa; de vierde in Spanje en Italie, de vyfde in Provence. Veel gelyken zy naar malkander, door, het zonderlinge Nete werk , waar mede de Koppen of Kelken als ge- ‚ (8) Cenraurea Cal, recurvato-Plumofis &c. Cyanus Fol. Cal. Plumefis reflezis. AE, Goett. 1. p. zoz. T. 6, (9) Centaurea Cal. recurv. Plum. &c. GER. Prov, 185. Cyanus Alp. Capitulo Reticulato. BOC@. Mus, 11, p. 20, (10) Centaurea Cal, recurvato- Pilofis &zc. Jacea Hisp. pu= mila Livariz folio, TOURNE. duff, 445. BARR. Je. 162, (11) Centaurea Cal. erefto- Plum. &c, Jacea Mont. incana asperz , Laciniata , Capt. hispidis. C. B. Pin. 272, Jacea ct squamis Pennatis. J.B, Hifi, Ml. p. 29» DALINA GAN DE LS Suri se 29 gebordunrd zyn, zettende de Pluimpjes zig door den Regen op. Het Loof is, gelyk men Amoer: uit de bepaalingen ziet , aanmerkelyk verfchil- oor. lende, De laacfte heeft de Kelkfchubben als met STUKe opftaande Penneveertjes bezet, welke de Kop- pen geheel (tekelig ruig maaken (*). (ra) Santorie met kanthaairige Kelken; de xr, Schubbetjes Eyrond; de Haairtjes dun en ie / opfbaande ; de Bladen Lierachtig gehoekt Zwaste, _ en volmaakte Blommetjes. Van de Geborduurde verfchilt deeze , door dien de kanthaairige Schubbetjes niet puntig zyn nog omgekromd, en van de gewoone Jae céa, dat zy geen krans heeft van onvol:naakte Blommeties, Hier fchynt die nieuwe Plant , door den Heer CH eNar drie Mylen van Bafel ont- dekt, te behooren , welke de vermaarde HA rL- LER noemt, Jacéa, met de Wortelbladen half gevind, de Stengbladen Eyrond Lancetvormig, de Stengen hoekig, Die zelfde ,naamelyk , hade hy ook uit Engeland en Duicfchland bekomen, | en: (*) Zodanig een Kelkfchubhetje met zyn Penneveertje, heeft de gezegde Heer BernHeEY, in de 12, Figuur van zy-e ne Tweeie Plaat, af zeheeid. (12) Centaurea Cal. Ciliatis, Squamu'âà ovar &c. GouAN Alonsp. 458, |acea negra laciniata. C. B. Pin. 271. Jacer Auftiiaca fexta. CLus. Hil. il. p 7. Pann, T. 545. Bo Centaurea Cal. Secr. Ke 8e, Hd, Clif 422. Re Lugdh. 139. N, to, 1. DEEL. Xl. STUKe IV, ÁrpzeL. RN. Hoor p- ST UKe X1lle Centaurea Pullata, Bruine. XIV. Montana. Berge. 30 SAMENTEELIGE Kruipen. en, alzo zy in ’t voornaamfte overeenftemt met deeze Soort, zie ik niet, waarom zyn Ed. het een nieuwe Plant nocme. Alle Blommetjes, zegt hy „ zyn tweeflagtig en de Kelken, door hunne byhangzels, dat de gedagte Schubbetjes zyn, zwart gehaaird (*). (13) Santorie met Kanthaairige , Kranswys gebladerde Kelken , de Bladen Lierachtig getand en flomp. —_ Een zeer laag kruipend Kruidje, dat ook in de Zuidelyke deelen van Europa groeit, maakt deeze uit. De Kelken , die in een Bladerige Krans zitten , beftaan uit malle Schubben , welke zwart gerand zyn , aan de puat geele Haairtjes hebbende; de Bloem is paarfchachtig. Het heeft alle Bladen fomtyds effenrandig. (14) Santorie met Zaagtandige Kelken, af loopende Lancetvormige Bladen , en een geheel eenvoudige Steng. De (*%) Heiv. snchoat, de p. 30v Zie de Schubbetjes van deee ze, aanmerkelyk van de voorgaanden erchilend, by den Heer BERKHEY, in Fig. 13. (23) Centaurea Cal, Ciliatis , verticillato - foliofis 8&c. Min La Ie. 152 f. 2. Jacta humilis alba Hietacii folio, C, B. Pix. 271. MORIS. III. S, 7. Te 28, fe 18, Jacea pumilis ferpens &c, LOB. lc, 542. (14) Centaurea Cal. Serratis , Fol. Lanceol, decurrentibus Sc. H. Clifk 4zz. Ups. 270, Re Lugdh. 138. N, 8. GOUAN Jonsp. 453 Cyanus Mont, letifolius, £, Verbasculum Cyae noides ESC N GIPEENSENG EA, Wy De voorgaande is men gewoon Jactaas te -IVs ‘noemen, doch -die de Straalkrans der Bloemen ren kenbaarer hebben , begrypt men onder de Cya- Hoorn. nusfen , gelyk deeze, welke een niet onaanzien-STUE. Iyke overblyvende Bloemplant uitmaakt, Wier poles Loof eenigszins naar dat van ’ Wollekruid ge. Jykt, Haar natuurlyke Groeiplaats is op de Switzerfche en Ooftenrykfe Gebergten, De Bladen zyn fomtyds breeder , fomtyds langer en fmaller;5 de Bloemen , gemeenlyk in ’t mid= den paarfch, meteen Hemelfchblaauwen Krans van ongelyk verdeelde Blommetjes , komen ook wit voor. De Steng is gebladerd , gevleugeld en fchiet op van één tot twee Voeten hoogte. (15) Santorie met Zaagtlandige Kelken , en _ xv. ir C Liniaale effenrandige Bladen , de ondere ede de Koorn. flen getan bloem, . Die zeer bekende Bloemen, welke het ftaane de Koorn , in geheel Europa, niet minder door haare Hemelfchblaauwe Kleur verfieren , lals de zogenaamde Koorn- of Klapper - Roozen doot haar Menie - rood , worden by ons Koornbloe: men, noides. C‚ B. Pin. 973. Cyanus majt. Dop, Pempt. 25 t. Lo, Je. 548. B. Jecéa integcifolia humilis. C, B. Pin, 271. Prodr. 127, HALL. Helv. inchoat. 1. p. 82. N. 190. (15) Centaurea Cal, Serratis , Fol, Lin. integerrimis Bic. _ dat. Med. q03. GORT. Belg. 249. GOUAN Jfonsp. 458 KRAM. Auftr. 259, Fl, Suece 710, 776, Re. Ziugdb. 139e Cyanus. C. B. Pin, 273. Cyanus vulg. LOB. Je. 546; ge Cyan. Hortenfis Fl, fimplici et pleno. C. B, Pin. 273. U. DEEL, Xl, STUK, | 32 SAMENTEELIGE KRUIDEN. iV. men , by de Franfchen Bluet of Casfelunette wen ook „Aubifoin ; by de Engelfchen Blewbottie Hoosb- geheten. ‚Men weet , hoe zy dunne Sten- STUK. gen hebben, anderhalf of twee Voeten hoog s ee: met grysachtige Bladen en boven verfierd zyn verje met Anjelierachtige Bloemhoofdjes. De Kleur is gemeenlyk fchoon blaauw „ doch fomtyds ook Roozerood, paarfch of wit en gemengeld , inzonderheid onder de genen die men tot fie- raad der Bloemhoven teelt, van welken ook zyn met gevulde Bloemen, De Kelk is ftevig , beftaande uie driehoekige Schubben , welken niet gepluimd „ noch gehaaird , maar aan de kanten als gekarteld zyn , zwart gerand, met witte Haairtjes. De rand-Blommetrjes, die de Bloemen geftraald maaken , zyn, gelyk in de voorgaande „ wel Trechterachtig , doch zeer ongelyk verdeeld: het Zaad heeft een Pluizig Kuifje. De Bloemen , naauwlyks Reuk of Smaak hebbende , kunnen weinig kragt bezicten. E venwel heeft men het Aftrekzel met Water tegen zeere Oogen eangepreezen. Zy geeven een fchoone Kleur, die , met voorzigtigheid bereid zynde, den Schilderen dient tot Water- verw. Door Zuur wordt dezelve rood, door Loogzouten groenachtig, even als die der Vio- len - Bloemen, Het Zaad is bitter , en tot een half Drachme ingenomen, Afgang verwekken de, “ (16) Sans S WNeG EN E SIA, 35 „{16) Saptorie met kanthaairige Kelken , de IV: Schuübben vlak: dubbeld gevinde Bladen „ ÄFDEEL XXI. die aan de Takken Kd Liniaal, en Hoorp- eene gepluimde Steng. Pe \ | L. “De Bloemkoppen zyn : klein ; sin sdêéze) Soort „ Cteurea 9 Panicala= | die ook de Bladen zeer fmal heeft; doch men #4: Pluimftens vindt ze ook met grooter Bloemen en gryze Bla- gige. en zegt Linneus. In Siberie en verfcheide _ deelen van Europa ís de Groeiplaats. _ (17) Santorie met. eenigermaate. kanthaairige xv. Kelken en gedoornde Takken. Spinofa, Gedbom 68) en miet Kanthaaîrige Kelten eN xvir. Wollige Vindeelige Bladen ; de verdee. Raguzinas _ dingen flomp Eyrond ef enrandig, de bud: be An tenften grootst. (#0) Santorie met Kanihaatrige endelings- on XIX. n PHLFAFILs '86- _Afchblae dige, _ * (16) Centaurea Câl. Ciliatis , fquamis planis Bec. Leys. Hall 786. GOUAN MZensp. 459. Cent, Cal. Ciliatis oblongis Bec. GMEL. Sib, lp. 92. Te ar, Jacea non {pinofa &c, Mone. IL p. Tygo. S.7. T: 28, %, 14e (17) Centaurea Ca), fubciliaro, Ramis fpinofis. H. Cliff. 402. Jacea Cret, aculeata incana, TOURNE. Juf? 445 Cyanns fpinofus. Arp. Exo1, 163. T. 162. (18) Centaurea Cal, Ciliatis, Fol. tomentofis pinnatifidis &c, H‚, Clif. 422. R. Lugdb. 139. Jacea Arborea Argentea Ragufina. ZAN. Zlifl, 107. T. 43. MILL, Di. T. 1s2. fo 2. Stoebe montana nivea. BARR. Jc. 309. “ {19) Centaurea Cal, Ciliatis termïnali-fesfilibus &c. H, Cliff. az2. R. Lugdb. 129. Ne 14. Jacea Montana candidisf, Stoebes foliis, C. Be Pin, 272, Prodr, 126, MoRIs,. ill. Se Find Eed Len DEEL: XL STUK. q4 SAMENTEELIGE KRUIDEN: IV. gefbeelde. Kelken 5 de Bladen Wollig en rr __… _dubbeld Vindeélig „ met fpitfe Kwäbben. gren „ (eo) Santorie met Zaagtandige Kelken en Wol- EE, lige Bladen; de Wortelbladen Vindeelig 3 peten de Blaadjes met één. Oortje, | Verzilvere kil vn Blad Da dee Op Kandia groeijen deeze, doch de Afchbla- dige in Italie, Alle zynze grys en als bekleed met een Wollig , Zilverkleurig Dons, dat ’er als Pluis op zit en aan kleeft , gelyk in het be- kende Kruid, dat men: Cineraria-noemt , dewyl de Bladen als met Afch beftooven zyn, Het Loof gelykt ook naar dat van die Plant of van het Schurftkruid , zeer. ’t Zyn overblyvende Planten , de eerfte ongevaar een Span hoog, de tweede Boomachtig met geele , de derde Kruidig met paarfche , de wierde met kleine geelachtige Bloemen. De Kelkfchubben zyn al. ten meer of min gehaaird. „XXL (ar) Santorie met kanthaairige Kelken; Wol- Se lige , onverdeelde Vindeelige effenrandige Bladenen eéne geboogene Steng. | Op 7. T. 26. fe zo, B, Jacea Cineraria laciniata, ff, purp. BARR. Je. 347 3 348. (20) Centaurea Cal. Serr. Fol. tomentofis &c. H, Clffe 422. Jacéa Cret. laciniata Argentea , fl. parvo flavescente. TOURNF. Cor. 31. BARR. Ze. 218. ì Cz1) Centaurea Cal, Ciliatis, Fol. tomentofis , indiviûs &c, GMEL. Sib. ll, p. 95. T. 42, fo 2e Jacta Tatarica tomen» SY NE E NE S°I A 38 Op opene drooge Velden, in Siberie en Tar-, IV. _ tarie , isdeeze waargenomen, waar van de Steng Ein niet hooger dan een Span opfchiet, de Wortel. Hoorn bladen dikwils Vindeelig hebbende, de boven-°TUE- {ten onverdeeld. Het geheele Plantje is met een Pele Zilverachtig Dons bekleed, gelyk de voorigen. Het heeft een paarfche Bloem , door haare bree- de Straalkrans veel naar die der Koornbloemen ‘gelykende. | (22) Santorie met kanthaairige Kelkenen Lan- Ee cetvormige Zaagtandige Bladen, aan den fempervis woet met een Stoppelig Tandjes de onder.” hiv ften Piekachtig. groene, ìn Portugal groeit deeze , die de Steng en Bladen ook geheel ruigachtig heeft, als ’t ware met Stoppeltjes bezet, welke de onderfte T'and- jes der Bladen zyn, Ì (-23) Santorie met kanthaaïrige Kelken en Xxlil, Santo | di Vindeelige Bladen ; de Winnen Lancet- Schusfe. vormig. kruidige, (24) (22) Centaurea Câl. Cil, Fol, Lanceolatis Serratis &c. H. Câff. 422. R‚ Lugdb. 139. N. 13, Jacéa Lufitanica fempervie rens. Monis, Hijt, ill, S. 7. T. 23. f. 9. BOEc. Sic, 73. Ts 59. É, 3. (23) Centaurea Cal. Cil. Fol, pinnatifidis &c. Gort. Beige 249. GOUAN Monsp. 459. Pl, Suec, 798, 773. GMEL. Sid. UL. p. 93. H. Cif. 422, Scabiofa major Squamatis Capitulis, C. B. Pin, 269. Jacea major LOB. Ie. sas. One) 1. DEEL, Xl, STUK» 86 _SAMENTEELIGE K RUIDER. IV; (24) Santorie met kanthaairige Kelken „ die “Aepzele … … langwerpig zjn, en Eindecigse Liniaale fiicrbe k effenrandige Bladen, - ek Naar de Kruiden, welken zy. in ’% Bladerloof Centaurea gelyken , zyn deeze gebyhaamd Deeerfte groeit , er volgens den Ridder, op drooge Velden , in Be. Sweeden , Engeland en de Nederlanden. Zy kan de Groote Scubiofa, van DALECHAMP 4 welke hy aanhaalt , niet zyn, maar wel deszelfs Berg- Schurftkruid, Naar de Groote Facéa van Loser gelykt ze veel. De andere is fyner van Blad en zou de Stebe ‘Gallica-zyn van Cr u- s1us, welker Zaad die groote Kruidkepner uit Vrankryk hadt ontvangen en in de Nederlanden geteeld , doch naderhand dezelve overvloedig in de Velden omftreeks Weenen aantrof. In Switzerland vallen zy beiden , en hebben de Steng ongevaar een Elle hoog. De Bioemen der .eerfte zyn paarfchachtig , roodachtig , wit of geel; die der-andere Vleefchkleurig en-aanmer- kelyk geftraald. In Siberie komen , zo de Heer HaureERr opmerkt, dergelyken voor (*). (25) (24) Centaurea Cal. Giliatis oblongis &c. R. Lugdh. 140, N. 16. KRAM, Auftr. 260. Stoebe incana Cyano fimilis te- nuifolia, C, Be Pin 273, Stoebe Auftriaca humilis. CLUS, Hift. Il. p. 10, Panu, 547. (*) Van de Centaurea Scabiofa hadt GMELIN reeds aange. tekend, dat dezelve door geheel Siberie groeit: die, welke HALLER dagt de Stghe te kunnen zyn» is door den Ridder tot de Panieulara betrokken, Vid. Melv, inchoat. 1. p. Ste USIN IGER NIE SIEA 37 (25) Santorie met kanthaairige Kelken; Lier- IV. achtige Bladen en byna geen. Sieng. er Hoorpe peren Pe lerlinge Plant maakt deeze in Afrikasruk. uit, wier Wortel zoet en eetbaar is, wordende xxv. van de Arabieren Toffs genoemd zegt SHAW. el dig Zy heeft: Bladen als van de Rakette en wit genen gehaairde Kelkfchubben. By Alexandrie , in Egypte, komt zy, volgens FoRsKAOHL, van zelf voort 3 doch dat zy eigentlyk in Arabie zou groeijen , gelyk Linnaeus del ‚ daar van vind ik geen blyk, C, RraronNrica, Met de Kelkfchubben dor en rappig. (26) Santorie met rappige kanthaatrige Kelken _xxvtr, Orientalis. en Vindeelige Bladen , de Vinnen Lan- E ooftelfehe cervormig. / In Siberie is de Groeiplaats van deeze, die naar de Schurftkruidige zeer gelykt, maar de Bloemen geel heeft en de Kelkfchubben in een Eyrond Blaadje uitltoopende. (27) San- (25) Centaurza Cal. Ciltatie, Fol. Eycatis, Cau'e fubnul : lo, Jace: acaulos lutea Eracz folio &c. SHAW. Afr. 242. Te (26) Centaurea Cal, Scarioûs Ciliacis &c. H. Ups. 271. Cyanus Fol, Radicalibus partim integris &c. HALL. Phi Trans. 1745. Vol. 43. Ne 472: Pe 94e t Cg IJ, DEEL, XI. STUK. hd 38 SAMENTEELIGE KRUIDEN. IV. ÂFDEELs ___ XXL Hoorpe $TUKEs XKVIT. Centaurea Behen. Arabifche. (27) Santorie met rappige Kelken 5de Wor- telbladen Lierachtig , met de Kwabben te- gen elkander over; de Stengbladen omvat» tende. ‚By de Ouden is een Wortel Behen bekend geweest , die nog in achting wordt gezegd te zyn by de Arabieren, Daar was een Rood Be- hen, ’t welk van het Eimonium zoude afkom- ftig zyn (*) 5-doch welk aangaande men geen zekerheid heeft. Den naam van Wit Behen heb- ben fommigen gegeven aan een Kruid, dat naar de Lychnis gelykt (f);s maar door de Waar- neemingen van RAuworr, die het aan den voet van den Libanon vondt groeijen , is men ver- zekerd , dat het een Kruid zy , byna als de Jacta, en wel deeze Soort, door hem in Af» beelding gebragt , die van Morrison by de Scorzonera vergeleeken wordt , wegens het Loof. De Bladen zyn als van de Patich , maar fty- ver, aan den voet twee Oortjes hebbende, za wel om laag als aan de Steng, die fomcyds een Elle hoogte bereikte. De Schubbige Bloemkop- pen (27) Cerraurea Cal. Scar, Fol. Rad. Lyratis &c, Mar, Med, 409. GRON. Orient. 273. Rhaponticoides lutea. VATLLe Mem. 1718. Sertatuie affinis. C. B. Pin. 235. Behen album Rauw. Zin. T. p. 88. J. B. Hijl. IL p. 36. (*) Zie II. De VIIl. STUK , deezer Nat, Hiflorie, bl. 262. en vergelyk LiNN. Mat. Med. N. 159. (f) Lychnis fylv. que Behen album vulgo. C‚ B- Pits 305. Zie ’t zelfde Srum , bladz. sas. Ou Moi GIRONIELS kr? 39 pen aan den top bevatten geele Bloemen. De Wortel is lang ‚ dun en buigzaam , als die van Zoethout. Beide, zo wel de Roode als de Wit- Hoorp. te Behen- Wortelen, zyn als Verfterkende aan- gepreezen geweest, doch in Europa hedendaags van geen gebruik. (28) Santorie met rappige Kelken, Lancetyor- mige eenigermaate gefleelde getande Bladen en __Draadachtige , ongebladerde Bloem- 3 fleelen. In de Levant vondt de vermaarde T oure NEFORT dit flag van Jacéa, met Hoofdjes als der Koornbloemen , klein , de Kelken Zilver. achtig. Zy heeft cen hoekige Takkige Steng en fpitfe Kelkfchubben, (20) Santorie met rappige aen Kelken en Lancetvormige Bladen; de Wortelbla- STUK XXVIII. Centaurog TEPENSe Sn pene XIXe alia Knoope den Tandswyze witgehoekt ; ; de Takken kruid. hoekig. In de Noordelyke deelen van Europa niet alleen, gelyk in Sweeden, Rusland ‚en byons, maar (28) Centaurea Cal, fcariofis, Fol, Lanceolatis fubpetiola= tis &c. Jacéa Orientalis Cyani folio &c. TOURNE Cor. 92. (29) Centaurea Fol. fcariofis laceris &c. Gorr. Belg. 250. GOUAN Monsp. 459. Fl, Succ. 709 , 774. R. Juugdb. 142, N. 30. Jacéa nigra Prat, latifolia. C. B. Pin. 271. Jacéa ni- gra. PAUL. Dan. T. 256, Jacea nigra vulgaris. Loor. Ie. sar. B, Jacea nigra anguftifolia Sc, C. B, Pin. 27x. Prodr, 1272 C 4 127. Oep. Dan. 519. II. DEEL. XI. STUK: IV, AFDEEL. Hoorp- STUK. Polvgamia Fru/traneâ. 49 SAMENTEELIGE KR GIDenN; maár ook in de Zuidelyke en overvloedig, in Switzerland , komt deeze voor „ die men in Vrankryk acte in Engeland Knapweed of Mat- fellon, in de Nederlanden. Knoopkruid noemte Zy is blykbaar van de voorgemelde Zwarte ver= fchillende „ doordien zy eene Straalkrans heeft van onvolmaakte Blommetjes, Ook zyn de Bloem- koppen minder zwart, de Bladen Lancetvormig XX. Centaureà ariarâe BitterCe XXXI. Alba. Witte. XXXlLe Sp lenden $e Glanzige. en minder ingefneeden of uitgehoekt. Men vindt dit Kruid, dat Hirr Lanced Harpweed tytelt, niet alleen met paarfche , maar ook met witte Bloemen , met bonte en met zeer fmalle bladen. De Zaaden hebben in ’t: geheel ‚geen Pluis. | | (30) Santorie met rappige Keiken ‚ Lancet- vormige effenrandige Bladen en hurkende SLEnzEN. (31) Santorie met rappige gaave gefpitfte Kein ken en Vinswys” getande Bladen ; de Steng- bladen Liniaal , aan den voet getand. C52 Santorie met rappige flompe Kelken; de Wor: (30) Centaureu Cal. fcariofis , Fol. Lanceolatis &c. Cya- nus repens latifalius, C. Be Pin. 274. Cyanus repens, LOB. Ic. 548. B, Jacéa Sazatilis &c. Baco. Mus. 31. T. 17. (31) Centaurea Cal. fcar. integr, mucronatis &c, Jacéa Cal. A | minor. TOURNE, Taft. 444, Jacéa alb. TAB. de, 153. (22) Centaurea Cal. fcar. obtufis &c. R. Lazd5. taz. N. sr. stoëbe Calyc. Argenteis. C‚ B. Pin. 273. Stocbe Salmaone tica tertia. CLus. Hift. MI. p. zo.altera. Hisp. T. 361. Stage be Argent. Salm. minor, LOB. Je. 544 El SOIINEG EN ESE A ar, Wortelbladen dubbeld Windeelig ;-de Steng- bladen gevirid ;met Lancetvormige Tanden, Drie Kruiden , naar de gedagte Jacéa meer IV ÄFDEEL 4 XXIe Hoorp: STUKe of min gelykende, wordende het eerfte als een Polyg amia Verfcheidenheid daar van door Gewkarp aanf"# heh gemerkt. Deeze Soort groeit in Italie en Pros vence, de Witte in Spanje, en de laacfte ba- vendien in Switzerland en Siberie , volgens L : N- Naus, Beide de laaeften hebben de Bloemkel- ken Zilverachtig wit. De Stengen der Glanzi- ge, welke Crusius Overvloedig in * Land omftreeks Salamanca vondt, waren doorgaans een Elle , doch op vogtiger, kouder plaatfen, dok wel twee Ellen , zegt hy , hoog. De Bloe- men in deeze allen zyn met een breede Straal- _krans verfierd, gelyk in de Koornbloemen. De tweede, die zeer naar het gedagte Knoopkruid gelyke, heeft de Kelkfchubben Sneeuw wit, (33) Santorie met rappige Kelken; de Bladen KXXI. k Ö gefteeld , langwerpig Eyrond, onverdeeld B di s. L Cin. met Tandjes; van onderen Wollig. Eadie: Op de Switzerfche Alpen , als ook op (om. mi- (33) Centaurea Cal. {cariofis Be. H, Câf. gar. R. Lugdh, 142. N, 33. Khapontic. Fol. Helenii incano 8 anguftifolium incanum. C. B, Pin. 117, Rhafive Rhei ut exiftimatur, icon. Don. Pempt. 389, Rha Capitatum Fol. Enule Cent. mgjo- ris Facie. Log. Je, 288. Item alterum anguftiore folio, lbid, Cs 1. DEEL. XLI. STUK. 48 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV, mige Bergen van Tcalie, by Verona, groeit dit Ar Kruid , dat fommigen voor “het Rhaponticum „ Hoorp: of de Ponie Rhabarber van Droscort- STUK. prs, gehouden hebben. Het heeft Bladen by- dire na als die der Klisfen , maar kleiner, meer naar weeg het Loof van den Alants- Wortel gelykende , van boven groen ‚ van onderen wie Wollig , doch het komt ook met fmaller Bladen voor , gelykende naar die van Patich „en by den Steel, die lang is, fomtyds eenigermaate gevind, De Steng is ongevaar een Elle hoog, en draagt een Bloemkop , veel grooter dan die der Groote Santorie of eenige andere Soort van dit Geflagt , paby komende aan die der Artisjokken. De Kelk beftaat uit verfcheide ryén van Schubben , aan t end verbreed en droog , aan den Bn ge- fcheurd. Hy bevat een talryke menigte van paar- fche Blommetjes , allen tweeflagtig , allen re- gelmaatig en het Zaad is met Pluis gekroond. De geleerde HALLER, van wien ik deeze befchryving ontleend heb, zegt, dat de Kelk- fchubben zyn , gelyk in het Gemeene Rhapon- ticum (*). Hy. befchryft deeze Soort , die hy. zegt zeer overvloedig te groeijen in de Geberg- ten van Neder- Wallis en elders aan de Swit- zerfche Grenzen „ waar van de Wortel eene Maagverfterkende kragt had, zynde dik, rond en Kruiderig van Smaak. Welk ander gemeen Rha- (*) Calycis Squame — fine dilatato , fieco , per oram lacero ut in vulgari Rhapomtico. Helv. inchoat. 1. Óo, — S Y-N-G-E-N E 8 IA 43 Rhapont cum’er-zy, welks Bloemen met deeze IV, kunnen -vergeleeken worden „is my onbekend ARDERE, en ik kan niet begrypen , wat hy daar mede be- Hoorp: doeld hebbe (*). Het Gemeene Rhaponticum , STUEe immers , dat Droscoripes befchreeven en Fn al Arpinus afgebeeld heeft, is groorclyks van dit Gewas verfchillende (4). Deeze Soort komt, myns oordeels, dat Kruid #axima. naby; ’t welk ForskAonr op de Bergen van grootte, Gelukkig Arabie als witte plekken vondt maa- ken tusfchen de groene Planten, Hy noemt het- zelve Allergrootfte Santorie (J), en zegt, dat het Heefterige Strengen heeft van drie Ellen hoogte , Takkig en Wollig, met Lancetvor- mige Wollige Bladen en eenbloemige end- Steelen: den Kelk Eyrond ruig, met bruine ge- fpitfte Schubben, Lancetvormig van figuur: de Blommetjes Violet, allen in vyven gedeeld. By Ale- (*) Thans zie ik ‚dat hy de Gemeene Jacéa bedoelen zal, welke VAILLANT tot het Rhaponticum betrokken heeft, en die hy dus ook onder deezen narm voorftelt , zo wel als de Witte (Helv. inchoat. I. p. 84 .) doch het is ’er verre van, dat dit Kruid den naam van Gemeen Rhaponticum zou mogen voeren, Niemand heeft het dus genoemd dan Va1r- LANT, en die zelf maakt “er zyne zevende Soort van, ter- wyl dit Rhapont. Fol. Heleniü incano C. B, Pin, zyne eerfte Soort uitmaakt. (Î) Men kan hetzelve , als de eerfte Soort van Rheum, door my befchreeven vinden, in het VIII. Srum deezer Natuurlyke Hiflorie , bladz, 409. (1) Centaurea Ca'ycibus inermibns , Squamis mucronatis 3 Foliis Lanceolatis tomentufis, Flor, Ezypt- Arab. Pe 15% IE, DEEL. Xl, STUK, A4 SAMENTEELIGE KRUIDEN; IV. “Alexandrie, in Egypte ;”kwam hem een Soort eere van Santórie voor, de Steng een Voet hoog Hoorp- hebbende’, welke hy, wegens de puntige Kelk- STUK. _fchubben, Gefpitfte tytelt, XXXIV. , zelden (34) Santorie met rappige Kelken; de Bladen Babylon- eenigermaate Wollig „afloopende onver- he, {he deeld ; de Wortelbladen Lierachtig. Een Steng van zes Voeten hoogte, die van midden tot den top met Bloemen bezet en door de afloopende Bladfteelen gevleugeld is, onderfcheidt deeze Soort , welke bevoorens tot het Zaagblad was betrokken. Het Blad , dat BauHiNus van de Facéa Babylonica uit den Tuin van CoNTAREN Us hadt bekomen , was een Elle lang „in ’t midden meer dan een Hand. palm breed, en in den omtrek ecnigermaate gedoornd. De Bloemen van deeze Soort zyn geel, xxxv. (35) Santorie met rappige Kelken en onver- Sa deelde effenrandige afloopende Bladen, bladige. ; ‚In (34) Centaurea Cal. Scariofis , Fol. fubtomentofis &c. Mant. 460. Serratula Babylonica. Sp, Plant, 1148. GOUAN Monsp. 421. Raponticoides lutea altisfima, VArLL. Afem. 1718. p. 229 Jscéa altisfima laciniato folio. C. B. Pin. 235. J- Babylonica, Prodr. 129. Jacéa maxima. ALP. Exot. T, 28% | (35) Centaurea Cal. fcariofis , Fol, indivifis integerrimis ‚sec. H. Clif. aar. Re Lugdb. 142. GMEL. Sib, 1. p. 83. Gent. majus Or. ereftum Glafti folio, Fl, luteo. Comme Rar. T. P‚ 39e S Y'N GTE NSE S“TÁ, 43 In de Levant en. Siberie groeit deeze, die IV, in de Tuinen vier Voeten hoog. opfchiet , heb bi. an bende een gevleugelde, getakte Steng ‚ met gee- Hoorpe le Bloemkoppen aan tend, in verzilverde ge-STUE« -fchubde Kelken. De Bladen zyn Lancetvormig gelyk die van Weede, en als met Afch beftoo- VED. _ (36) Santorie met Poh an en ‚ Wollige XXXVLs Bladen; de Wortelbladen Lancetvormig , cfrg de Stengbladen Vindeelig : de Steng een- he voudig. | ì De Hoofdjes als Pynappeltjes onderfcheiden “deeze , die ook geheel grys is, naauwlyks een Voet hoog. Zy heeft de Kelkfchubben door- fchynend glanzig, de bovenften paarfchachtig, en den Wortel Spoelvormig zwart, Het Zaad- pluis is, volgens DiureNius, gepluimd, Natuurlyk komt zy by Montpellier , op Zan- dige Steenige plaatfen , voor. Zy blyft over , gelyk de meeften van deezen Rang, D. STorBea, Met gepalmde Doorntjes aan de Kelken. ( 37) Santorie met Palmdoornige Kelken en af= xsxvu, l Sonchifolia, 00- Uitge. egulpte (36). Centaurea. Cal. fcariofis „ Fol, tomentofis 8c, r. ek Lugdb. 142. H. Ups. 271, GOUAN Monsp. 459. Jacéa monta- ma incena Capite Pini, C‚ B. Pin. 272, Mirte Dil, T, 1534 Chamaleon non aculeatus. LOB, le, II. p. 7e (37) Centaurea Gal. palmatoefpinolis &c Mant, 473. H, Cliffs Il, DEEL, Xl STUK, âÖ SAMENTEELIGE KRUIDEN „Vv. loopende Bladen , die op de kant Tandig Ar dn uitgegulpt en Doornig zyn. Hoorp-= | 4 duel STUK. Aan de Kusten der Middellandfche Zee komit tod deeze voor, die ook grys is van Loof, hebbens very. de de Wortelbladen gefteeld , onverdeeld en bypa rond ; de volgende byna als die van den Ganzendiftel uitgegulpt , en de bovenften Lane cetvormig5 allen hard, Wollig en met kleine, doch niet ftekelige Doorntjes gewapend. De Bloemkop is zonderling en zeer fraay: zo we= gens zyne grootte en zwaarte, die fomtyds de Steng neerdrukt, als wegens de Kleur der Bloes men , in ’t midden witachtig en paarfch gee rand ; maar inzonderheid wegens de geele Doorne tjes, die den groenen Kelk verfieren (*). xxxvim. (38) Santorie met Palmdoornige Kelken en Ban afloopende langwerpige Wollige Bladen, Hakkelige. saar van de onderften Hoekig getand LN. In Cf. 423. Re Lugdb. 146, N. ars Jacéa Laciniata Soncht folio &c. Ce B. Pin, 272. Prodr. 123, HERM. Lugdb. 335« T. 675. PLUK, Phyt, 39, É. Ie (*) Dezelven vertoonen zig als een Kammerje ; zie BERKe HEY, Pl. II. Fig. 14. (38) Centaurea Cal. Palmato-fpin, Fol. decurrent, &c. GOUAN JZonsp. 460. Jacéa Fol. Seridis candid. purpurea. C, B. Pin. 272. Jacéa purps Hisp. muricata, Je B. Hit. Hil. pe 33. Jacéa latifolia alata Gaule, PLUKe Phyt. T. 38, € de a S SIN ENeErbalzAe. 49 In Spanje, Languedok en Provence, inzon- , IV; derheid omftreeks-de Stad Aix, groeit deeze “FDEEL: Soort, welke TourNerorT Spaanfche Doorn Hoorp- noemde, met paarfche Bloemen en Suikerey-*TUKe Bladen. ’t Is een fraay Gewas; met Stengen van een Elle ‚doch fomtyds maar een Voet hoog. De Kelkfchubben zyn aan de tippen met negen of meer Borftelige Doorntjes gepalmd, (39) Santorie met Palmdoornige Kelken, en wxxix.' Centaureâ _afloopende ongedoornde Bladen; de Wortel. panas. bladen Vindeelig ; met de end - Vin grooëst, Roomfches (40) Santorie met Palmdoornige Kelkenen Ey. xr. ‚rond - Lancervormige gefteelde getande Bla la den. Rondkons pigee (41) Sahtorie met Palmdoornige Kelken en _xrr. Lierachtig getande flekelige , byna de Steng end omvattende Bladen: de Bloemen ongefteeld aan ‘t end, Van (39) Centaurea Cal. Palm. Spin. Fol, decurre inermibus &c. H. Cliff. 423. KR. Lugdb. 141. N. 23. Jacéa Spinofa Cretica. ZAN. Hif?. 141. T. 42. Ane Eruce folio, Flore rubro. BARR. Rar. 37. T. 504. (40) Centaurea Cal. Palm, Spin. Fol, ovato * Lancealatis gc. H‚, Cliff. 423. Re Lugdb. 140. N. 22. Jacéa Spherocee phala Spinofa Tingitana, HERM. Lugdb. 332. T. 333. MQ- ats. Hif. II: S. 7. T. 27. f. 9. (41) Centaurta Cal. Palm. Spin. Fol. Lyrato-dentatis &ec3 Calcitrapoides proeumbens Cichousi folio, Flore puip. IN, Mers. 1719, Pe 164, Te ge i. DEEL. le STUK; iv. RA 43 SAMENTEELIGE KRUIDEN, | Van deeze groeit de eerfte omftreeks Rome ÂFperl. en verder in°Campanie ; de tweede in Barbarie en Hoorp- Spanje , de derde: misfchien. in- de Zuidelyke STUK. deelen van Europa. Deeze laatfte issygebynaamd Eee. naar den Franfchen Heer DAN TY D'IsNARD3 werj. door wien zy ; onder den naam van Calcitrapois des, in Afbeelding is gebragt. Hy geeft ’er Bla= den als van de Suikerey en paarfchachtige Bloes men aan.. Men hadt dit Kruid, in de Koning- __lyke Tuin der Geneeskunde te Pärys, van Zaa- den , die uit Holland overgezónden waren ‚ge- teeld, Het hadt hurkende Stengetjes , van een Voet of daaromtrent lang, vierkant „en ruuw- achtig ruig, zo wel als de Bladen. Linneus t vermoedt , dat het een Verfcheidenheid of bas- terd Teelzel van de Bruine Santorie , hier voor befchreeven , zy. | od (42) Santorie met Palmdoornige Kelken ; de Napifolia. Bladen afloopende uitgehoekt met. Doorntjes; hee de Wortelbladen Lierachtig. Op Kandia is de Groeiplaats van deeze , die de Wortelbladen Lierachtig ;de Kelkfchub- ben met geele Doorens en de Bloemen paarfch heeft , met vyfdeelige Blommetjes geftraald, …(43) (42) Centaarea Cal, Palm. Spin. Fol. decurrentibus &c, dl, Ups. 272 R. Lugdb, 141. Jacéa: Cyanoides altera Alata Caule, HERM: Par. 189. Te 1992 Jacéa peregrina Napifolia Bec. PLUK, Alm, 19% Te 94e f. 2. MORIS, Ille Se 7e Te 264 Es 20e SY N GAE NE sr IA 49 | (43) Santorie met. gepalmd driedoornige Kel- ken, en Lancetvormige getande Bladen, Sommigen betrekken deeze , gelyk de vol- gende Soorten, tot de Doorns of Diftelen, Hier loopen de punten der Kelkfchubben in drie of in vyf Doorntjes uit. De Groeiplaats is ín Ica- lie, in Portugal, als ook in Languedok en Proe vence , alwaar dic flag van Doornen overal voortkomt op de Zaeaylanden, en ook tot Haa- gen dient, om dezelven te befchutrens E. CarcirTaars. Met famengeftelde Kelkdoorens, d (44) Santorie met dubheldoornige Kelken, die gewold en omwikkeld zyn5 de Bladen half afloopende met Doornige Tandjes, Dit zeer bekende Kruid wordt gezegd na- tuurlyk te groeijen op fommigen der Griekfche Eilanden eu in Spanje. LoBEL zegt, dat het ook in *t hooge Gebergte van Provence, MZg- rignols genaamd , voortkome, Men noemt het, vol- l43) Centaurea Cal. Palmato - trispinofis Ec, GOUAN Monsp. A60. Cent. Cal. Spinofis &c. R. Lugdó. 142, N.29. Stoebe Squamis asperis &c. C‚ B, Pin. 273. Jacéa cum bi pofis, Capitulis, purp. tenuifolia. J. B. Hif. 1l!, p. 33. (44) Centaurea Cal, dupl. Spinofis Lanatis involucratis &c. Mar, Med. 379. H. Cliff. 395, Ups, zso. Cnicus fylv, hie= futior f. Carduus Benedius, R. Lugdb. 136. Carduus Pe» medicus. Cam. Epit. s62. LOB. le, Ile p. 53e D IL. DEEL. Xl, STUK. Iv. Arpear, XXI. Hoorps STUK, XLI. Centaurea Asper 3, Ruuws, XLIV. Beneditas Gezegene de, so SAMENTERLIGE KRUIDEN, … IV- volgens den Latynfehen naam, in ’t Traliaanfch Er Cardo benedetio, in °c Franfch Chardon benit Hoorp- in ’c Spaanfch CardoSanto, in ’t Engelfch Bles- STUK. fed Thistle. Wy noemen *t ook Gezegende Dise En tel en gemeenlyk Cardebenedikt, Weinig is ’er VET Je aan gelegen, of het de Enicus dan het Acantlrion: der Ouden zy. Het heeft de Stengen en Bladen , zo wel als de Koppen , gedoornd „ en is over *t geheel zeer ruig in ’t aantasten. In bietetheid munt dit Kruid, gelyk bekend is, uit , en behoort onder de Middelen, die de werking van de Maag en het Gedarmte be- vorderen , neemende ook de Slymige Verftop- pingen weg. Het is bovendien Zweetdryvende en de Koorts wordt 'er dikwils door verdree- ven : maar gekookt „of fterk afgetrokken en warm gebruikt, doet het braaken, Het Aftrekzel met Weyn wordt beter dan de Alfte Wyn geacht, Uiewendig dient het Pocijer of Af keokzel tot zuivering van vuile Zweeren en Beenbederf. Zonderling is ’t, dat door eenige Druppels Geest van Zwavel de bicterheid daar van vere dwynt (*). De Emulfie der Zaaden is in Jich. tige Ongemakken dikwils met goed gevolg gee bruikt , alzo zy de Uitwaafeming zeer bevor- dert, en daarom wordt zy ook in de Pokjes en Mazelen , en andere Ziekten met Uic{lag, aans geprezen (+). (45) (*) Rurry Mae. Bled. p. 97e (f) GrorrR. Mat, Med, III, Po 20e SY NGE NE SI A SE €45) Santorie met dubbeldoornige Kelken die IVe gewold zyn; de Bladen half afloopende ge- EEL heel en uwitgeloekt; de Steng kinderende. Hoorns STUKe Deeze , uit Portugalafkomftig , heeft de Kop- xv. pen fterk gewold, en zeer lange Kelkdoornen grnegss gelyk de voorgaande 3 cok zyn de Bloemen ear | geel, De onvolmaakte rand - Blommerjes vallen?" kleiner dan de tweeflagtige van de Schyf. Zy heeft de Bladen ongedoornd , aan den Wortel Lancetvormig , aan de Steng gefnipperd , aan de Takken Liniaal, (46) Santorie met dubbeldoornige eenigermaa- XUVI te Wollige Kelkens de Bladen ongefteeld, „® ka Lancetvormig „ effernrandig en getand: de PRE Steng kinderende. Volgens den Heer T urraA woont in Egyps te deeze Soort van Diftel , die een Stengetje van een Voer lang, Kinderend- T'akkig en vers fpreid heeft „ met overhoekfe ongefteelde Bla den, die eenigermaate ruuw zyn, de onderften Vindeelig , de middelften Lierachtig , de bo- venften Lancetvormig: de Koppen ongefteeld : de Bloemen wit: de Kelkfchubben met paar- fche Doorntjes. Dus heeft menze in de Upfal- fche C4s) Centaurea Cal, dupl. Spin. Lanatis &c. H. Ups. 272, R, Lugdh. 140. Calcitrapalurea &c. VAILL. Adem, 1718, Care duus Luftanieus canescens &c. TOURNE. In/l. 441. (45) Centaurea Cal. dupl, Spin. fablanatis &cc, Mant, 112. D 2 IL, DEEL, Xle STUKe st SAMENTEELIGE KRUIDEN Hoorp- Op deezen naam vind ík door ForsKAoHE STUK. geene Soort van dit Geflagt , niettegenftaande Bar hy verfcheide daar van, in Egypte, heeft waar. Ur ye genomen. Die van Lippius en de Woldraagen- de, als ook de gene die thans volgt, kwamen in de Wildernisfen by Kairo van zelf voort. Hy vondt by Alexandrie , de Ongeftengde voor- gemeld, en twee anderen, de eene Carduus, de andere Mucronata door hem gebynaamd (*). XLVII. (47) Santorie met byna dubbeldoornige onge- rates fleelde Kelken en Vindeelige Liniaale ge- Apnedis- tande Bladen: de Stene Haairig. Niet alleen in de Zaaylanden omftreeks Mont- pellier, daar LiNN&us eerst de Groeiplaats ftelde: niet alleen in Switzerland, Engeland en de Zuidelyke deelen van Europa; maar ook in Duitfchland en by ons in de Nederlanden, komt op verfcheide plaatfen aan de Wegen, en aan Dyken , dit Gewas voor, dat men Sterrediftel noemt, (*) Vid. Flor. LEgypt. Arab. ps ISI, 152. (47) Centaurea Cal, fubduplicato = Spinofis fesfilibus &c. Gor. Belg. 250. H. Ups. 273. GOUAN Mensp. 460. Cent. Cal. Subulato - Spinofis fesfilibus &c. H Clin, 423. Re Lugdb. 140, GRON. Orient. 275. Cerduus Stellatus five Calcitrapa. Je Be Hiff, II. p. 89. Carduus Stellatus Fel. Papaveris Er- zatici. C. Be Pin. 387. Hippophzftum. Core Physob. 85. Ta 24. Spina Solftitialis. Don. Pempt. 733. MINA WINSB Es dir A. 59 noemt, in ’t Engelfch Star - Thifdle, in % IV, Franfchj Chardon etiolé of Chausfetrappe, bear en den Latynfchen naam Calcitrapa;, welke van Hoorp- het vertreeden deezes Kruids met de Voeten af- STUK. leidelyk zou zyn (*). De Griekfche naam, Hip- 5 olde pophaifton, za) ’er zekerlyk wegens de ftekelig- heid, die de Paarden in den Bek kwetst, aan gegeven zyn, De Koppen zelfs zyn de Jaagers en anderen ‚ die door de Wildernisfen gaan „ zeer hinderlyk , doordien zy bun in de Beenen fteeken „ wanneer die niet met goede Laarzen _zyn voorzien. In de Voortyd vertoont zig dit Kruid gantích niet Diftelachtig , als beftaande uit ruige Bla. den, byna als die der Klapper - Roozen: maar in de Zomer fchiet het een Steng, van een Voet tot een Elle hoog , die Haairig is, met veele Takken , aan welken veele ongetteelde Bloemkoppen groeijen, paarfch geftraald. De onderfte Schubben hebben ieder een lange witte Dooren , die met eenige paaren van kleine Doorntjes is omriogd: de bovenfte loopen in een klein Baardje uit, De rand- Blommetjes zyn vierdeelig ; de middelften, op de Schyf, byna tweekwabbig, De Stoel is met veel Pluis bezet , doch het Zaad heeft ’er geen (f). | | Het (*). Men - moet het wel onderfcheiden vande wilde Rid- derfpooren ‚die men Cakarrippa noemt: zie Il. D, IX, sr. bl. 152. (Ì) HALL, Helv. inchoat, 1. 34. D 3 Il, DEEL, Xl, STUKe S4 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Iv. Het uitgeperfte Sap van den Sterrediftel was „ volgens de Ouden , purgeerende , en dienftig Hoorp tegen Aamborítigheid, Vallende Ziekte en Ze- STUK: _nuwkwaalen. ’t Geheele Kruid is bitter en lt a al komt in kragten den Gezegenden Diftel naby. Vere De Bast des Wortels , tot een vierde Loots in Water afgetrokken, werdt in Vrankryk aange- merkt als een Middel tegen de.Koorts en % Graveel, Het Zaad zet zo fterk af , dat hee fomtyds Bloed doet wateren , zo Lose r fchryft. Ín Brabant komt het ook fomegds met witte Bloemen voor Ce pr 48) Santorie met byna drubbeldoarnige Kelken sakcitrapoi- en de Steng omvattende Bladen, die Lan- zt en cetvormig „ onverdeeld en Zaagtandig zyn, deelde. EE ) Santorie met dubbeldoornis aame Kel- Soiftitialis. (49) Sartor Ô ge eenzaame Kel Geel ken; de Takbladen afloopende , ongedoornd, bloemige. Fancetvormig3 de Wortelbladen Lierachtig gefnipperd. De (#) LOBEL Kruid. II. p. 14. (48) Centaureu Cal. fubdup!. Spin. Fol. amptexicaulibus GOvAN Mon pe 461. Card, Steil. Fols integris and MAGN. Mionsp. 292. (49) Cenraurea cal, dupl. Spin. Solitariis &e, HB, Chf. Ups R. Lugdh 140. GOVAN Monsp. 460. GRON. Orient. 276. Carduus ‘Srellatus lateus Foliis Cyani. Cs B, Pin. 387. Card. Steil. minorsApelus: Cox: ‘BEepbr, 1 p 30. Te 3Ee Card. Srellatus. Dop. Pempt 733. Card, Stell. five Stellar a & Calcigrapa. LOB. Ze. Ile Pe Eke 0e Su Ae 10 GLMONT BE St Er AD OSS ‚De bepealingen onderfcheiden genoegzaam , !V. deeze twee Soorten, die zeer naar den gewoo- Aere nen Sterrediftel gelyken. De eerfte groeit om- Hoorp- ftreeks Moptpellier en in Paleftina, zegt Li n-STUEe saus: welk laatfte misfchien op den volgen: £ hk den ziet , welken. de fchrandere Ravworr, zo wel als den gewoonen, by Aleppo aantrof. Men vindt denzelven ook in Îtalie, Switzer- land, Provence en verder in Vrankryk en En- geland, De benaaming van Spina Solftitialis zou ’er aan gegeven zyn, cm dat by in ’t mid- den van des Zomer bloeit : doch dit heeft hy met veele anderen, als ook met den gewoonen Sterrediftel , waar mede hy fomtyds verward wordt, gemeen. Daar is echter, zo in de Kleur der Bloemen, die geel zyn , als in de plaat- zing der Doornen , en inzonderheid in het Loof, een aanmerkelyk ver!chil, L. (5o) Santorie met dubbeldoornige getropteend: _E… Kelken; de Bladen afloopende , Lancetvor- Metitenfis. mig , witgehoekt en weerloos, ge (Sr) Santorie met kanthaairig gedoornde end. EL icula, Kel- siciliaan. che, (so) Centaurea Cal. dupl. Spin. termin. confertis &c. R. Luzdb, 140. GOVAN Maonsp, 460. Jacéa Meliteníis Capite conglchatis. BOCG. Sie, 6s, T. 35. (sr) Centagrea Cal. Cil. Spin. terminalibus &c. GOUAN Monsp, 461. Jacéa Sicula Cicherei folio , Fl, luteo , Capite Spinofo. MORIs. Hif?. III. p. 144. S. 7. T. 28. f. 260 D 4 II, DEEL. Xl. STUE) 56 SAMENTEELIGE KRUIDEN. d vid Kelken; de Bladen afloopende , Lierachtig , EXT. ongedoornd en grys. Boorp* zigd (52) Santortie met kanthaairige gedoornde Kela LIL. ken; de Bladen Lierachtig gevind en ef« Centaurt fenrandig ‚ met de uiterfte Slip grootst. Centauroie cês. apuliche, (53) Santorie met kanthaaïrige flap gedoornde sh Kelken 3 de Wortelbladen dubbeld Vindeen Heuvelige. lig 5 de Steng fpitshoekig. L'V. | (54) Santorie met, kanthaairige gedoornde Kel- Rr ken , de Bladen dubheld gevind, Liniaal. De Bynaamen wyzen de voornaamfte Groci- plaatfen van deeze aan, die allen echter, be- halve de laatfte ; ook in Languedok , by Monte pellier , voortkomen, De derde en vierde zyn insgelyks in Spanje waargenomen : de laatfte alleeplyk in lralie, Allen zyú zy tot de Jacéa betrokken. geweest „naar. welke zy veel gely= ken, komende daar in overeen, dat de Biaden weerloos , de Koppen gedoornd zyn, De vier laatften hebben de Bloemen geel,en zyn overe bly. Cs2) Centaurea Cal. Cil, Spin. Fol. Lyrato - Pinnatis &c, GoUAN Monsp. 461. Re Lugdb. sat. N 27 Jacta levis ma- xima Centauroides Apula, Cor. Ecphr. 1, T. 35. C52} Centaurea Cal. Cil. inerm. Spinofis &c. GOUAN Monsp. 461. Jacéa lutea Cap. Spinofn. C. B, Pin. 272, Jacda lutee Flore. Crus. Hif?. IL. p‚ 8 (sa) Centaurea Cal. Cil. Spin. Fol. bipinnatis Linearibus, Jacéa montina minima tenuifolia. CoL. Ecphr. 1. T. 384 fe 2e \ S LN GENE Ss 1 A 57 blyvende Planten. De allerlaatfte heeft deKelk- IV. {chubben op de kant bruin gehaaird en uic- nan loopende in een enkelde flappe Dooren, kor- Hoorpe ter dan de Schubben zelve , waar van de°TUKe : . Polycamia binnenften rappig zyn. frufirancas EF, CrocopirorneEA. Met enkelde Kelk. doorens. De naam van deezen Rang is van Varre LANT ontleend , die twee Soorten , daar in voorkomende , Crocodilium hadt getyteld, om dat derzelver Kelk met Steekende Doornen is ge= wapend. Dit zou dan ook op die van den voor- gaanden Rang toepasfelyk zyn. Pu iN r Us maakt van een Crocodilium gewag, dat Droscomrr- pes hadt voorgefteld , die ‘er zekerlyk een fteekende Doorn door verftaan heeft, T ABE R- NEMONT neemt 'er den Zwarten Chameleon voor , dien men in ’t Hoogduitfch Welfchthijtel noemt (*). (55) Santorie met geheel eenvoudig gedoornde rv. Kelken, twee Tanden tegen elkander ad tora de Bladen Lancetvormig, onverdeeld, af=Spestige. he In (*) Zie deezen hier voor, in ’t Geflapt van Carthamus „ onder den bynaam van Corymbofws, befchreeven; doch Dr- oscorIDES bedoelde door Crocodilium een ander Kruid, Zie CAm. Epst. p. 435. (55) Centaurea Cal. fi mplicisfime snot Ec. Arme Acad, IV, p: 292. Ds El. DEEL Xlo STUK, 58 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Iv. In Paleftina nam HassrLQuisT deeze Arne waar, die de Steng omtrent cen Voet hoog hadt, Hoorp- met korte Takken; aan ’t end eenzaame Bloe- STUEs men. De-Stekels eens zo lang als de Kelken; Een geel en in ’t midden twee kleine Doorntjes very. tegen over elkander: de Bloemen geel, van grootte als de Kelk, gelyk geftraald. De on= derfte Bladen zyn Lierachtig ingefneeden. LVL. (56) Santorie, de Kelken glad hebbende , met Salsa een uitfleekend , byna Doornig , Borftele id tje 3 de Bladen Lierachiig gefchaard 5 Zaagtandig. Deeze kwam CrLusius oren om: ftreeks de Stad Salamancg „in Spanje, aan de kanten der Akkefen en Wyngaarden voor. Zy groeit ook elders in de Zuidelyke deelen van Europa. De bovenfte Stepgbladen zyn Lan- cecvormig „ met Doorntjes getand ; doch de Kelken hebben maar zeer kleine Borftelige Doorntjes , aan ’tend der paarfch getipte Schub- ben. ’t Gewas, dat overblyft, heeft de Steng van een Elle of meer hoogte, (57) San- (56) Centaureg Cal. Setulâà fubfpinosâ exftante glabris &c H. Cliff. 421. R. Lugdb. 1384 N. 37 -GOUAN JMonsp. 461. Jacq. Hort. T. 64. Jacéa major , Fol. Cichor. Las nuginofis. C+ Bs Pin. 273, MORIS. ills S-7. T, 26. fe 14. Stoebe Salmantica, prior. CLUS. Hijf. IE. p… 9 Hispan. TE. Pe 360; -- B Yv N° CEN Es 1 À, 85 ($7) Santorie met de Kelken Borftelig gedoornd; de Bladen aflopende, onverdeeld en Zaage in tandig met. Doorens, (58) Santorie met de Kelken geheel eenvoudig de bovenften Lancervorimnig; de Bloemftees ben zeer lang. Bf : Der 4 doornd; de Bladen Lancetvormig gefteeld ; aan den voet getand. | Geen onaartige Bloemplanten zyn deeze, waar van de eeríte op den Berg Argentiera, een der Alpen „ aan de Grenzen van Dauphiné en Savoije, gevonden is: de tweede in Spanje ; de derde in de Zuidelyke deelen van Europa groeit. Deeze laatíte heeft een groote Goudgeele Bloem, Indien de tweede de Koornbloemachtige van D o« BONEUs is, dan moet zy ook de Groote Facéa van Loser zyn, welke de Bloem paarfchach- tig met geel gemengeld heeft; de eerfte , met | Ci- (57) Centaurea Cal, Setaceo-Spinofis &zc. Jacca Fol. Cie chorei, alata, Fl- purpures. TiLL. Pis. 84e T. 27e {58} Centaurea Cal, fimplicisfime Spin. Bec. Re Lurdb. rát, N. 23, Jacéa Cyanoides echinato Capite. CG. B. Piso 272. Cyanoîdes Flos. Don. Pemps. 251, Jacéa major. Loer. de. s4te (so) Centasrea Cal. Setaceo-Spinofis Ec. H. Clif 423, R. Lugdh. 14r. N. 26. Centaureum majus, Folio malli acue 0 > Laciniato &c, Boera. Lagdb, IL, p. 144. En DEEL. XI, STUK IV. Enden STUKe Lvií. Cen: Atureg gedoornd; de onderfte Bladen Vindeelig , cichoraceas Suike- xeyachtige; LVII. Mluricata. ion Santorie met de Kelken Borftelig De ee, LIX, Peregrinaa Vreemde, en _ ‚60 SAMENTEELIGE KRUIDEN. IV. Gichoreyachtige Bladen , gelyk de voorgaan= ÁFDEEL. qe „ paarfch. XL. enn (6o) Santorie met de Kelken byna weerloos 5 LX. … „eenigermaate gebaard, geftraald; de Bla- Gan tetra den. Vindeelig. Geftraal- dee ‘In Siberie groeie deeze Soort , die naar het Xeranthemum vecl gelykt, en daar van den by- enroobe) aam! heeft, Ext. _ (6r) Santorie met de Kelten Borftelig gedoornd ; rna de Bladen onverdeeld, de bovenften eenie Rengige. germaate getand: de Pff. byna, naakt ; eenbloemig en eenvoudig, . Een zonderlinge figuur maakt deeze onderde Soorten van dit Geflagt : zo door haare rond- achtige , onverdeelde , gladde Wortelbladen ; als door haar Stengetje, dat byna ongebladerd is, van een tot twee Voeten hoog. De Kelken hebben flegts puntige Schubben. Zy groeit in Italie en Provence op de Gebergten. Lxu. (62) Santorie met rappige Kelken „ geheel Crocodi- een= digen. | Syrifchee 5 k (6o) Centaurea Cal. fubinermibus &e, Xeranthemum Erus cifolium. Sp,- Plant. 1201, Xeranth, Receptaculis Pilofis ‚Fols pinnatifidis. GMEL. Sib. II. p. 108. T. 47,6. 1. is (61) Centanrea Cal. Setaceo - Spinofis &c. GER. Prov, 197. T. 5, Jacéa Folio Cerinthes. HERM. Par, T. pe 19o« Jacéa Intybacea Cap. rubro Spinofo. BARR. Je. 1218. BoGG, Mass. IL, Pe Goe T.48e (52) Centaurea Cal. fcariofis &c. Crocodilinm Vulnerarie for SY Ne BENE TSAAR Ot eenvoudig gedoornd; de Bladen Vindeelig rv. _effenrandig; de uiterfte Slip grooter en ge- Abels tand hebbende, Hoorp- STUK. (63) Santorie met de Kelken elle eenvoudig rx. gedoornd; de Bladen Tandswys gevind >en ruig: zonder Steng. Zeer kleine, Sterk gedoornd zyn , wederom, de Koppen van deeze „ waar van de eerfte in Syrie, de andere in Egypte groeijen zou, VArLLANT heeft . om die reden, daar van zyn Geflagt van Crocodilium gevormd, als gezegd is. De rand- Blommetjes hebben zy naauwlyks langer dan de tweeflagtigen, op de Schyf. (64) Santorie met de Kelken aan den rand ge=- vyrv. doornd; de Bladen Lancetvormig onvere Tingitana. ; : Tangerfe. deeld , Zaagtandig eenigermaate gedoornd. Door de onvrugtbaare Straalblommetjes wordt deeze onderfcheiden van den ‘Tangerfen en blaauwbloemigen Carthamus „ hier voor be- fchreeven. De Hoofdjes gelyken naar die van 4 den foliis, VAILL. Mem. 1718. Cyanus purp. Capite Spinof» Syrtacus. BARR, Jca 503, (63) Centaurea Cal. fimpl. Spinofis Stc, Am. Acad, IV, p, a92. Crocodilium acaulon ferme , Calcitrape foliis cras(is, VArLL: Jem. 17:18, Carduus Orientalis acaulos. TOURNE, Cor. 31. (64) Centaurea Cal. margine Spinofis cc, Cyanus Fol. ela lipticis &c. HALL. Goett, 370, Cnicus perennis comtuleus ‘Tingitanus. HERM. Juupdb, 162. T. 163a He DEELe Xe STUE.: : 62 SAMENTEELIGE Kruipen, iv. den Gezegenden Diftel, zo wel als. het Loof en _Arpeel. de geheele Geftalte. zegt HERMANNUS ‚ die H df ze, in de Leidfche Akademie. Tuin , vaan Mo- STUK. RISON hadt bekomen, n txv. _ (65) Santorie met de Kelken Borftelig gedoornd, selig de Bladen afloopende, witgehoekt, van on- Melkais deren Wollig , met Doorntjes. telige. Naar den Melkdiftel gelykt deeze zeer, die in de Zuidelyke deelen van Europa, als ook op Eilanden in de Middellandfche Zee groeit. Vol- gens de Waarneeming van den Ridder isde Kelk weinig ruig ; de Stoel Haairig, het Zaadpluis gepluimd ; de Zaaden glad, . De Straalkrans , weinig boven de Schyf verheven , betaat uit ‘onvolmaakte byna gelyk verdeelde Blom:netjes, met vyf fmalle Slippen. De Plant heeft de Ge- ftalte van een Doorn of Diftel, maar wordt, wegens de gezegde rand - Blommetjes, hier bee trokken. Somtyds komt zy met wit gevlakte , fomtyds met ongevlakte Bladen voor en blyfc, gelyk de voorige , ’s Winters over. | Zie daar de laatst opgegevene Soort van dit verdrietelyke Geflagt , ’ welk , volgens de fchikking van den Heer Lt NN us, byna zo veele Soorten bevat , als één der grootften in het (65) Centaurea Cal. Setaceo-Spinofis Ec. H. CUf. 424 Re Lugdh. 141, N./25. GOVAN Mon:p. 461. Carduus tom. Cap, minore, C. B. Pin, 382. Card. Galaftites, J- B. Hijle MIL p. 54 &. Card, Gret. non maculatus, Caule dlato, TOURNE. Cor, 35e S Y NGE N E S I A, 63 ‘het Ryk der Planten (*). Ín Oostindie even- IV, “wel , is het niet, in de Westindiën naauwlyks , nan maar in Noord- Amerika en de Noordelyke dee- Hoorn. len van Afie meer bekend; gelyk ook in Egyp- 5 teen Arabie. De meeften vallen in de Zuïdely- fes! ke deelen van Europa, Onder de Kaapfen vind ik, door den Hoogleeraar N. L. Bux mAN- NUSs vier Soorten opgetekend : de Gezegende Diftel , naamelyk, de Bergse, onze veertiende Soort 3 eene Welriekende van BREYN, moog- lyk tot de tweede Soort behoorende, en eene Gryze , die de Kelken ook ongedoornd, de Bla- den langwerpig getand en Wollig , de Steng Heefterig heeft (T). Ik gaa over tot den MIER D EN RA NG. Noodzaaklyke Veelwyvery. Gelyk het genoemd wordt, wanneer de twee- flagtige middel - Blommetjes geen Stempel heb. ben ‚en derhalve onvrugtbaar zyn ; maar de « Vrous (*) De Lichens alleen uitgezonderd, waar van ’er over de * honderd zyn, komen onderde Planten , in het. Samenftel van den R:dder, maar vyfrien Geflagteu voor ‚die om en by of in de veertig Soorten hebben ; vyf die ‘er naby of over de wyftig bevarten ; gelyk Corvalvuius , Hed färum, Gnaphaa lium , Mimofa en Fucus: vier van in de zestig Soorten: te weeten Erica, Go: Euphorbias 64: Geranism , 66: Polypoe dium , 68: benevens het tegenwoordige, CÍ) Flor. Cap. Prodr, pe 23e II, DEEL, XI. STUKa 64 SAMENTEELIGE KRUIDEN. IV, Vrouwelyken in den omtrek bevrugten, zo dat ee die goed Zaad voortbrengen. Het eerfte voert Hoorp- den naam van 4 STUKe Needzaak. MILLER: Ae dyke weel- wyurje Dit Geflagt, ter eere van den fchranderen Mirrer, Opziender van den Tuin van Chele fea , by Londen, die de Kruidkunde der Ame- rikaanfche Planten zeer bevorderd heeft , bee noemd, heeft de volgende Kenmerken. Geen Stoel , geen Zaadpluis: een driekleppi« ge Kelk; de Scraalkrans Ae Het bevat deeze twee Westindifche Soorten. 1. (1) Milleria met Hartvormige Bladen en ge- nn gaffelde Bloemfteelen, Vyfblom: Te Panama en Vera Cruz groeit deeze , een MBE Taarlykfe Zaayplant, met de Steng dikwils van eens Menfchen hoogte , geheel eenvoudie , regtopftaande , vierhoekig „ glad : de Bladen gepaard, Hartvormig ‚gefpitsc , gefteeld , Zaage tandig ruuw: de Bloemfteelen uit de Oxelen en aan den Top, gegaffeld , met een kleintje , dat eenbloemig, is „in ’ midden. De Kelk heeft drie Schubben , waar van de eene, na het bloeijen, bp de Ga) Mileria Fol. Cordatis , Pedunculis dichotomis. Syf. Nat. XII. Gen, 99s. Veg. XIII. p. 657. H, Clif. gas. R. Lugdb. 18°. Milleria annua ereta , Flor. Spicatis luteis, MART. Cent, 4e Te 41. B, Milleria annua Ramofior, Fol. maculatis, MART. T. Cent. 47. fe Ze S Y_N GEN E Ss 1 A 65 de anderen omhelst, en dus een Doosje maakt, 1V- voor het Zaad. Dikwils komen ‘er vier twee- Se flagtige geele Blommetjes in ’t midden voor, Hoorn: die een enkelen Styl , zonder Stempel , heb- De Ahl î olygamie ben, en één Vrouwelyk Blommetje, met een neces/arian tweedeeligen Stempel. Dit Blommeêtje is in drieën gedeeld, en brengt een enkeld rondachtig Zaad voort , terwyl de anderen misdraagen of. on- vrugtbaar ZyD.. | 2) Milleria met gronde Bladen en geheel _m, enkelde Bloemfteelen. BE lijn …_ _Twee- Uit de- Baay van Karpêche was deeze af. blonimige. komftig , ook een Jaarlykfe Plant , door den Ridder zelf uic den Clifforcfen Puin: in Afbeele ding gebragt. -De Steng.van-deeze is maar één of twee Voeten hoog, Haairig, in vyf Leedjes verdeeld. Zy fchiet Takken tegenover elkander, uit de Oxels der Bladen „ die aan ’t end trosfen hebben van Kelken, in Bladerige Kroontjes ges vat, allen Haairig , ruuw ; Zaagswyze getand. Uit de mikken komen; hier en daar , ‘kleiner Bloemfteelen , met dergelyke Kroontjes , voort 3 ieder ùit twintig en meer Bloemen beftaande 4 die elk een eigen Steeltje hebben, De Bloem beftaat uit twee tweeflagtige middel « Blomme= tjes » fz) Milleria Fol. Ovaris, Pedunculis fimplicisfimis. He Clif, gas. T. 25. R. Lugdb. 182. H. Ups. 275, LOEFLe Ìtin. 230. Milleria annua eteta minor Foliis Pariesarie &ca MART. Cent. 47, T. 47. Ede E MK, DEEL. XI, STUiS. 66 SAMENTEELIGE Krutpey; IV. tjes, die miisdraagen „en één Vrouwelyk, dat Mepal Zaad voortbrengt, ’t welk ook” tusfchen de Hoorp- Kelkblaadjes is beflooten, De Heer MARTIN STUK. heeft deeze beide Planten in Plaat uitgegeven, Noodzaak ì Dke Veele — DBALTIMOR A. WJVET Ye MAN Á De byzondere Kenmerken zyn: éen Kaffige Stoel , geen Zaadpluis: een Cylindrifche veel- bladige Kelk: een vyfbloemige Sträalkrars. Dit Geflagt heeft zynen naam van de Stad ss vr Baltimore , in Maryland „ by, welke het groei- jende is gevonden. De eenigfte Soort, aaame- Batimora lk van hetzelve (1), die veel -gelykt naar de. reta, __Milleriaas , doch zig door het gemelde genoeg- Stokkig®. aam onderfcheidt. Van de Engelfche: Kolonis- ten wordt het Stickweed , dat-is Stokkruid gee heten „ zegt PLrUKENET3 waarfchynlyk om dat de Stengen tot Wandelftokken gebruikbaar zyn, of om dat het Stokkig groeit. De Steng was in de. Upfâlfche Tuin, maar twee Voeten hoog, vierhoekig , aan de zydendiep gefleufd, met korte zytakjes; de Bladen gepaard, ge- fteeld , Eyrond gefpitst , Zaagtandig, fyn ge- haaird. Aan *t-end draagt het kleine Tuiltjes van geele Bloempjes-en gelykt veel naar het Kruid > dat men Bidens noemt. : Ur SIL (1) Baltimora. Mant, 288, Weg. Xl Gén, 1323. PD. 657. Chryfanthemum Ainericanum Caule Alâto , amplior. Foliis binatis 8. PLUK, Mant. 46. T. 3420 fe 3p 8 vt NC E N E 8 TT A Zn S1reP HIUM. Zonnekroon, Iv. Árpezr; Of *t wegens het Loof , dan wegens de ma- sn nier van groeijing en Geftalte zy , dat onze srux. Ridder den naam van Silphium, in ’t Griekfch Potygamia Silphion, waar mede de Ouden het Laferkruid, do welk tot de Kroontjesdraagende behoort*, be. * zie doeld hebben , hier tot een Geflagtnaam voor BE eenige Noord - Amerikaanfche Kruiden gebruike, weet ik niet, Ík zal dit Geflagt , omdat het als Kroonswyze Zonnebloempjes draagt , Zonne: kroon heeten, Hy bepaalt hetzelve , als den Stoel Kaffig hebbende: het Zaadkuifje uitgerand- tweehoornig ; den Kelk ruuw. Het bevat de zeven volgende Soorten. (I) Zonnekroon met de Bladen overhoeks, en Vinswyze witgefneeden. | __ daciniatume, Riek Case Gelnip= perd. Îo Noord - Amerika. aan den Misfifippi Stroom: groeit dit aartige Gewas, dat men in de Upfal. fche Akademie- Tuin , als een overblyvende Plant, inopen Grond , gehad en gehouden heeft, bloeijende jaarlyks in de Herfst ‚doch geen ryp Zaad geevende, Het is een der hoogst opfchie- tende van alle bekende Kruiden 5 hoedanig de meeften aan die Rivier zyn. Het maakt, naa- melyk, een Steng van wel tien of twaalf. Voe- ne ten Ct) Siiphium Fol. alternis pinnato=finuatis, Syf?, Nat, XII, Gen. 986. Weg. XIII, p. 657. LINN. Fase, IT. 3a | Ea Ik DEEL, Xl. STUK. ) Ez, SAMENTEELIGE KRUIDEN; IV. ten hoogte; een Duim-dik, onder glad; bovert ÄFDEEL: vjuw en Haairig: met Bladen overhoeks, die Hoorp: gefteeld zyn , twee Voeten lang ;-één Voet STUK, breed, en zodanig verdeeld of gefnipperd , dat NEE zy veel naar die van ’t Laferkruid gelyken. De. wyverye. zelven zyn ook ruuw en zwaar geribd „ de bo= __ venften aan de kanten paarfchachtig. Aan ’ end „der Takjes en aan den Top, komen Bloemen, wier Kelk beftaat uit ftekelige. Schubben, die in Dootens-uitloopen , van vyftien tot twintig in getal, Dertig Straalblommetjes, van de zelf- de langte ,‚ hebben een gevorkten Styl en zyn geel , zo wel als de Schyfblommeties’, wier Styl enkeld is, de Meelknopjes zwart. De eer- ften brengen Eyronde Zaaden voort, met twee Baardjes. De Reuk zweemt naar dien der Zaay- Zonnebloemen zeer. IL (2) Zonnekroon met gepaarde driekantige , inn, __gefteelde , doorboorde Bladen, en een vier- ““Pootbla- hoekige gladde Steng. En Deeze Soort , ook van de Misfifippi afkom- ftig , bevondt zig in de Koninglyke Tuin te Montpellier in Languedok. Zy heeft de Steng meer dan eens. Mans hoogte „ roodachtig; de Wortelbladen lang gefteeld, de Stengbladen als gezegd is ; een ftompen ruuwen Kelk en wel vierentwintig Straalblommetjes , die geel zyn; | lan- (2) Sifphiuns Fol, oppofitis deltoidibus &c. Silphium Fols Rad. Cordato= ovatis &c. GOVAN Adonsp, 462. SELINA G RINSE TS US A, 69 langer dan de Bloemftcelen ; zo GOuAN aan-, IV. \ EEEN tekent. | HEE | Hoorp. (3) Zonnekroon met gepaarde ongefteelde door-srur. _ boorde Bladen „ en eene ronde ruuwe Steng. dopen In Amerika is ook de Groeiplaats van deeze ,“%%% me’ die mede een Steng van vyf of zes Voeten gegroeid. heeft, een Duim dik, regtopftaande , met Bla- den van een Span, die door famengroeijing zig als doorboord vertooven en fcheppende om de Steng flaan, gelyk in de Vollers Kaarden, Aan % end komt een Pluim van gegaffelde Bloem. fteelen , ieder met ééne Bloem, wier Kelk uit Eytonde iSchubben , die aan ’t end omgeboo- gen zyn, beftaat, zynde geel geftraald, (4) Zonnekroon met onverdeelde, ongefteelde, , Iv, fleriscuse gepaarde Bladen, de onderfien overhoeks. paarbladig. Van deeze maakte onze LiNN&us, in de befchryving der Planten van den Cliffortfchen. Tuin , allereerst zyn Geflagt van Silphium 3 daar vervolgens de andere Soorten bygekomen zyn. Zy verdient te regt den naam van Zonne. kroon, gelyk uit de Afbeelding van Drirre- Nuus blykt, die het Kruid Afteriscus noemde, met (3) Siiphium Fel. oppofitis fesfilibus cc, Alant. 574. (4) Silphium Fol, indivifs festlibus oppofitis &c, Re Lugdh. 181. Ne Ie GRON. Virg. 133. Silphium, H. Cliff, 494. Afteriscus Corone Solis folio et facie, DiLt, Elth, ga° Te 37. f. 42e d E 3 Xe DEE XL, STUK. Zo SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. met Bladen en gedaante der Zonnebloemen. Arnen!" De Ridder merkt aan , dat het in de figuur Hoorp- van ’t Zaad en den Kaffigen Stoel met dezel- STUK _ ven en het Koe - Oog ftrooke. Het groeit in Deer Karolina en Virginie, hebbende de Steng onge. wyurje vaar een Elle hoog , en Bloemen; wier Kelk uit verfcheide ryën van Schubben beftaat, met een Krans van breede Straalblommetjes , lang uitfteekende , en aan ’t end driepuntig , doch weinig in getal: zo dat de Bloem meer naar die van de Coreopfis gelyke, dan naar de Zon nebloemen, De middelblommetjes zyn paarfch „ de randblommetjes geel van Kleur en welrie- kende, An (5) Zonnekroon met gepaarde , gefteelde, RET ven Lancetvormige , fpits Zaagtandige Bladen, des. Driepuntig. (6) Zonnekroon met drievoudige Bladen. Vi. Trifolia= :f ha _(7) Zonrekroon met gerant ougefteelde Wig Deieiladie, vormige Bladen. Vit Van Trilobae' î vn Cs) Silphium Fol. oppofitis petiolatis Lanceolatis » acute knee ferratis. 3, Silph, Fol. oppofitis. GRON. Virg. IL p: 134 (6) Silphiun Fol, ternis. Re. Lugdh. 181. N. 2. GRON. Virg, U. pe 133. Chryfanthemum Virg. Fol asperis ternis f, quaternis ad Fol, alas. Moris. Hij. III. Se 6 T. 5e f. 68. (7) Silphium Fol. opp. fes{il, Cuneiformibus, trilobis, Ars. Acad. IV. p. 307, Buphthalmum hirfutum cc. BROWN: Jam. 21. Corona Solis maritima humilis &c Prum. Je. 107 fe 2. Chryfanthemum paluftre repens minus, odoratum êce. SLOAN. Jam, 126, Hift. 1. T. 1550 £. Ke PLUKe Pôyte Fo 459 f. 4 SY NAG En E‚8L Ao 7 Van deeze drie groeit de laatfte in de Weste IV, indiën , de twee anderen in Virginie. De eer- ABDERLÀ fte heeft Bladen als de Goudroede en in de Hoorps omtrek maar zeven of agt Straalblommetjes : STUK. de tweede heeft drie of vier Bladen by elan der aan de Koietjes van de Steng, driehoekig of in ’ kruis geplaatst (*) ; de derde heeft Vleezige driekwabbige Bladen en eenzaame O- xelbloemen. In allen zyn dezelven geel, en in de laatfte, die klein is en op Moerasfige plaats fen voorkomt; welriekende, Por yMNI A. Paarlkring, De naam vaneene der Zanggodinnen is door LINNMUs, zeer grappig , aan dit Geflagt gegeven, ’t welk ik wegens de ronde Zaadjes, die aan den omtrek als in een Kring geplaatst zyn, zo dat zy als een Kettingje van Koraalen of Paarlen vertoonen, Paarlkring noem (t). De opgegevene Kenmerken zyn: een Kaffige Stoel, geen Zaadkuifje s de buitenfte Kelk vier- of vyfbladig, de binnenfte van tien holle Blaad. jes (*) Van dit Silphiume heeft de Heer Doktor BERKHEY de Vrugtmaakende deelen der Bloemen zeer uitvoerig, in de dertien eerfie Figuuren op de Vierde Plaat van zyne meer. maals aangehaalde uitmuntende Disfertatie , de Struturä ‚ Flor, Compofitorum , voorgelteld: waar uit men tevens de onderfcheidende Kenmerken van deezen Rang kan zien, (T) VArLLANT hadt één of meer Soorten van herzelve ; om de zelfde reden, Monilifera of Pertecollier getyteld, \ E 4 U. DEEL. XI, STUKo 72 SAMENTEELIGE KRUIDEN. IV. jes gemaakt. Het bevat de vier volgende. Anne Kruiden: | Hoorp- STUK. (1) Paarlkring met overhoekfe gefchaard Piek. 1 vormige Bladen, Polymnia Canaden fis, en de Bosfchen van Kanada, by de Wilden , daafch, op een laagen vetten Grond, groeit deeze „ die de Steng vyf of zes Voeten hoog, doch, maar een Ganzen-Schaft dik heeft , met de Fakken overhoeks; en Haairig, zo wel als de Rib der Bladen , welke naar den Ganzen- Diftel gelyken , zynde “aangenaam van Reuk. Aan ’ end der Takjes draagt het Bloemen , byna als die van ’t Kruid dat men Bidens noemt, re ra KE Paarlkring met gepaarde Bladen, die ge Uvedalia. drf Jchaard Piekvormig zjn. mifche In Virginie groeit deeze , die Chryfanth, met Bladen van den Orientaalfchen Plaanboom, is genoemd geweest door Mor IsoN. Zyne door den Ridder aangehaalde Afbeelding verfchilt vry | veel _ (4) Polymnia Fol, altern. Haftato = finuatis. Syf?. Nat, X1I, Gen, 937. Wez. Xllle p. 658. Polymnia. Am. Acad, II. p. 15. T.I fe 5. | (z) Po!ymnia Fol. oppof. Haftato- finuatis. FABR. Helmf?. p- 45- Ofteofpermum Fol. oppofitis palmatis, He Cliff. 424» H. Ups. 274. GRON. Virg. 133. Chryfanth, angulofis Plata- ai foliis Virginianum. BLUM, Alm. 99. T, 33, f, 3. MORIS& UI. S. 6. T. 7. f, 55e Corona Solis Arborea Folio latisfimoa Platanie BOERH. Lugdb, Le p. 103e fe 5 VN GE N E S I A 93 veel van die van PLUKENET , daar de Bla- IV. den meer naar die van den Westindifchen Pla- en tanus gelyken, Deeze verbeeldt zig , of het de Hoorp- Vierzydige Mexikaanfche Plant van HER NAN-STUE DEZ Zyn mogte, dus genaamd om dat de Streng ears en Takken in ’t kruis gevleugeld (fis Den by- naam Uwedalia , misfchien van ’e Wyngaarde achtig Loof ontleend, beeft PeTIveR vere zonnen. * Is een Plant van drie Ellen hoogte, vol gens den eerstgemelden , met geftreepte Stene gen en Bladen van een Span breed, Farrr- cius, die ze Goudsbloem met harde Zaaden noemt , heeft de Bloemen in de Helmftadfche Tuin naauwkeurig onderzogt , en zegt , dat, behalve den gemeenen Kelk , uit holle groene Blaadjes beftaande , noch ieder Blommetje ge- vat is in een Geutswys’ Blaadje. Misfchien zul len dit de Kafjes zyn. Hy bevond: elf Tong- blommetjes aan den rand, drietandig en Goud- kleurig , met een tweedeeligen Styl of Srem. pel , zittende op een rond wit hard Vrugtbe- ginzel. De middelblommetjes , in vyf Slippen verdeeld, geel van Kleur, hadden donker bru'- ne Meelknopjes, aan ’t end, geel, boven uit fteekende, doch bragten geen goed Zaad voort 5 % welk eigen is aan deezen Rang. (3) Paarlkring met gepaarde , Spatelachtige, AN Polymni eenigermaate getande Bladen. Wet serragongs theza. (3) Polymnia Fol. oppofitis Spatulatis fubdentatis. Tetra- bn | E Ss go“ II. DEEL. XI, STUKe 74 SAMENTEERLIGE KRUIDEN, IV Wegens de vierhoekige Kelken kreeg dit HARDERLn Kruid, dat ook in Virginie voorkomt, by Dair- Hoorp-. LENtUs den naam van Tetrggonotheca, welk Ge- STUEs _flagt LiNN&Us vernietigd heeft , door de An eenigfte Soort, die Zonnebloemachtig gebynaamd wyvery. was, hier t’huis te brengen. Naar de grootfte Soort van Deronicum gelyke het Loof zeer. Het bereikt niet meer dan één of twee Voeten hoogte. De rand- Blommetjes, niet boven de twaalf in getal, zyn diep in drieën gedeeld , en brengen een Eyrond Zaad voort, CLAYTON noemt dit Kruid Zonnebloem met groote ítyve, onverdeelde Bladen tegen elkander over. en groote geele Bloemen, wier Schyf door de rypheid zwart wordt , den Kelk met vier ge- zwollen Blaadjes omringd en eenen dikken rui- kenden Wortel hebbende. De Engelfchen noe- men het, volgens MircreLL, Meloen - Ap» pel- Bloem, in Virginie. iv. (4) Paarlkring met Lancetvormige Bladen en Pilymaei Bedelia eene Heefterige Steng. Tand- zandig. In de Bosfchen by Karthagena in de West- indiën, vondt de fchrandere Heer fFACQUIN dit Kruid, dat zyn Ed., ter eere van den Je- nafchen Geneesheer WeEDELIUS, dus bee | noem. genotheca Helianthoides. Sp, Plant. 1275, Tetragon. Doro- miei maximi fulio. Dil. Elth. 378. T. 283, £, 365. GRONe Wirg. ta8. (4) Polymnia Fol. Lanceolatis , Caule Fruticofo, Afant. Ig. Wedelia Frutescens. JACQ: Amer, 217. T, 1300 SY NGE NES 1, A 75 noemde. Het was Heefterig, klimmende, met IV. _Houtige , ronde, gearmde Ranken; de Bladen ARDEELS fpits Eyrond , Zaagtandig , wederzyds ruuw Hoorp- hebbende : de Bloemen eenzaam, byna ende. STUK. lings, geel van Kleur , omtrent een Duim breed, se aen Diep uitgerand zyn de Blaadjes der Blomme. tjes aan den omtrek 5 iets byzonders in deeze Soort; zo wel als een Zaadkuifje van omtrent tien Tandjes , dat dezelve van de voorgaande onderfcheidt , hoewel zy ook den Kelk vierbla- dig heeft. Dewyl de middel - Blommetjes zo wel Zaad voortbrengen als de anderen , fchynt zy eer tot de Overtollige Veelwyvery te behooren. CHRYSOGONUM Goudhoek, Een Kaffigen Stocl , een drietandig éénblae dig Zaadkuifje , een vyfbladigen Kelk , heeft dit Geflagt, welks Zaaden , ieder, met een vier- bladig Kelkje omkleed zyn. De eenigfte Soort (1), ook in Virginie groei _ r, jende, wordt Pluizige Wirginifche Chryfanth,Chr@se met een geele Schyf , door vyf Bloemblaadjes sinianem. verfierd, van PLUKENE T geheten. Het heeft Hi Ei zagte , van onderen gryze , lang gefteelde , Zaagtandige Bladen, die Pluizig ruig zyn , zo wel als de Steng. Het heeft de Schyf omringd met {r) Chryfogonum Petiolis Folia longioribus. Syft. Nat. Xll, Gen. 988. Weg. Xill, p. 658, H- Cliff. 424. GRONo Ving. 133. Ckryfanthemum Virg. Villofum Disco luteo qui nis Fetalis ornato. PLUK, Alm. 100. T, 83. É. 4 & T. 2420 £. 3. | Il, DEEL, XI, STUXo 76 SÁMENTEELIGE KRUIDEN, IV. met vyf Tongblommetjes , die vry breed zyn Arperr. … xxi, €n rond gepunt, waar op een Eyrond langwere Hoorp- pig platachtig Zaad volgt, met een Kroontje STUKe als gezegdis. De Schyfblommetjes misdraagen, Nordzaak.- ike Peel: gelyk tot deezen Rang behoort. WYUET Ye MELA M POD IU Me Geiterpoot, Dit Geflagt , welks Zaadjes een gefpleeten Kuifje hebben ‚ dat in zekere plaatzing een - Geitenpoot vertoont , heeft een vyfbladigen Kelk en een Kaffigen Kegelachtigen Stoel. Het begrypt deeze twee Westindifche Kruiden, t. (1) Geitenpoot met een opgeregte Steng en by- Fe na Liniaale wederzyds ééntandige Bladen. 7icanum. Ameri. Te Vera Cruz groeit deeze , een Kruid dat aen de Steng in Leden verdeeld en Haairig heeft „ de Bladen van boven met witte Stippen be- fprengd, van onderen Wollig grys. Uit ieder Oxel komt een enkcle Tak voort, en aan ’t end der Steng een Draadachtige Bloemfteel , met eene geheel geele Bloem, waar op Zaad volgt , met een Kroontje, als gezegd is. rl (2) Geitenpoot met een leggende Steng en Auftrake. Eyronde Zaagtandige Bladen, gk De ge (1) Melampodium Caule ereto Ec. Syft. Nat. Xl. Gen. 939 Veg Kill. p 65%. Melampodium, H. Clif. 425. Caltha Amer. Fol, laciniatis, Flore Juteo. HOUST. ds (2> Melampodium Caule decumbente , Fol. ovatis ferratise Melimp. Sem, qu'nque oblongis hispidis , Caiyce pentaphyl= lo &c. LOEFL, df. 2683 346 S-Y N GENE S 1 À 33 „De voorgaande hadt LtrNN&us naar een IV, drooge Plants-door Mtr rer zyn Ed, toege. PEA zonden , befchreeven , dach deeze hadt hy niet Hoorvs gezien. ‘De vlytige LokrLI1 No heeft dezelve STUK: in Cumana , op den Oosthoek van Zuid. Ame. rika , waargenomen, Het is maar een Kruidje met Stengetjes va een Spar , naart alle zyden verfpreid, aau ’t end vyfbladige Kelken hebben: ‘de, met rand-Blommetjes die zeer {mal zyn, geel van Kleur, zo wel als de geheele Bloem. Het Zaad derzelven is langwerpig, gefleufd en bezet met Haakige Haairtjes , van vyf tot agt jn getal. Mannelyke Blommetjes, op de Schyf, komen ’er ook maar weinigen voor, CALENDULA, Goudsbloem. Een naakte Stoel onderfcheide dit Geflagt , -dat in ’t geheel geen Zaadkuifje of Pluis heeft; en een gelyken veelbladigen Kelk , op de Schyf Vliezige Zaaden, Het bevat de agt volgende Soorten, _(1) Goudsbloem met Schuitachtige gedoornde _ 1, omgekromde Zaaden ;de buitenfben regtuit. Gerne ‚ geftrekt. Wilde, (2) Gouds- (1) Calendula Ser. Cymbiformibus muricatis &ec. Sy. Nar. XIt. Gen. 990, Vig. Kille p. 658. Fl, Suec. 711,777. Caltha Arvenfis. C‚ B. Pin, 275. Caltha minima, J. Be Fijt, NI. p. z03. Calend, Arvenfis, TAB. Je, 335e | EE, DEEL, Kle STUK: 28 SAMENTEELICE KRUIDEN, IV. (2) Goudsbloem met Schuitachtige gedoornde ArpreL. XXL. Zaaden, die allen krom zyns Hooro- vd Al | | stu, Dit zeer bekende Kruid „dat men in % Franfch Souci, in ’ Engelfch Murygold , in ’ Hoog- Calendala Bj en $ | Ofeinatis.duiefch Ringelblumen noemt , komt met een Tammeeyenigte van Verfcheidenheden en veranderingen voor. Zulks betreft niet alleen. de Kleur, die bleek „ Citroen of hoog geel, en fomtyds ge= mengeld is 5 maar ook, dat het geteeld wordt met omgeboogene ‚ met menigvuldige en met kinderende Bloemen, Bovendien is in de Gouds- bloemen opmerkelyk , dat zy ’s morgens laat open gaan „en ’s namiddags vroeg weder {luie ten. De raare verfieren de Bloemtuinen , maar de gemeene, inzonderheid die Saffraangeel zyn, vindt men dikwils by de Boeren Wooningen , ten platten Lande, alwaar men de Bloemen ge- bruikt om een hooger Kleur te geeven aar de Boter. Zy hebben een niet zeer aangenaamen Reuk, de Smaak is zoetachtig. eu vervolgens bitterig met eenige fcherpheid, Zy zyn Zweet- dryvende , Openende en Hartfterkende. Men gebruiktze, op fommige plaatfen, voor Saffraan. | In» (2) Calendula Sem, Cymbif. muricatis incurvatis omnie bus, Calend, Sem. Radii Cymbiformibus echinatis, Disci bie cornibus., Afar. Med. 407. GORT. Belg. 250. KRAM. Auffro ‘261, GOUAN Monsp, 462. H. Clif. 425. R. Lugdh. 177. Caltha vulgaris. C. B. Pin. 275. B, polyanthos major. y, Floribus reflexis, 8, Pralifera majoribus Floribus. G.B. Pins 275. Calendula, Dop. Pempt, 254% 8 vn eG ENE s 1 A. pie Inzonderheid wordt de Azyn, die op deeze, IV, _ Bloemen geftaan heeft , voor een uitmuntend ar Middel tot uitdryving der kwaadaartige Stoffen , Hoorps in allerley. Uitflag , Blutskoortfen en zelfs in TUE. Peftilentiaale Ziekten, gehouden, Om de Stone, en dente verwekken is het Sap des Kruids kragtig aangepreezen. Een Pap daar van door Á neu- zing , met Weyn en een weinig Zouts bereid, __vermurwt dikwils harde Gezwellen. De Bloc- men en zelfs de Bladen, neemen door aanwry- ving „zegt men, de Wratten wèg en de Lykdooe rens der Voeten. Of, nu, de tamme Goudsbloemen , die men in de Tuinen en op Velden teelt , in Soort werfchillende zyn van de Wilde, welke in de Zuidelyke deelen van Europa, op de Akkers, van zelf voortkomen , fchynt nog niet uitges maakt te zyn. De Wilde verfchillen eenigszins in Blad, zo de Ridder aanmerkt , ee hebben de Bloemen kleiner ; maar het voornaamfte onder- fcheid zou in het Zaad beftaan, als in de be- paaling wordt. gezegd. Myns oordeels , echter , ftrydt daar tegen, dat de Tamme Goudsbloem de Zaadjes op de Schyf tweehoornig heeft : dan , immers , zyn ze niet allen krom, Ook wordt , door de Aucheuren, de eene met de andere ver. ward. TourNerFoRT merkt aan , dat die kromme Zaaden van den omtrek eigentlyk Kas- jesof Doosjes zyn, welke ieder een langwerpig Zaad bevatten;-des hy van dit Geflagt , om die zeden , zelfs een byzondere Afdecling maake IL, DER XI. STUB; Ee 80 SAMENTEELICE KRUIDEN, IV. te(*), De Heer BerKHEY heeft zulks niet gen. aangetekend , wanneer hy de Zaaden der tamme Hoorp- Goudsbloemen afbeeldde en befchreef (f). TUKe Ei à (3) Goudsbloem met Kruikachtige , flomp Kog Eyronde , gladde Zaaden, de Kelkeh Joedíche. eenigszins gedoornd. | Naar de voorgaande, gelykt deeze, uit Pale= ftina afkomftig; zeer , doch verfchilt, zo we- gens den gedoornden Kelk, als dat de Zaaden dikker en geengzins gedoornd zyn , zelfs niet die van den Omtrek (1). De -gebeele Plant is zonder eenige ruigte5 maar de Bladen zyn rauw van Rand, Hct (*) De Herbië Flore radiato , Seminibus in Caplula re- Conditis. Set. IV. lnf?. Botan. p. 498. (T) In zyn Ed,- meergemelde Disfertatie , pag. 39. Tab. V. Fig. 44 — 47. Het onderfcheid der Zarden van de rand - Blommerjes die vrugtbaar zyn , van de misdragen Zaaden der Schyfblommetjes , is aldaar aangeweezén : maar men moet, op Fig. 47. in plaats van in Radio leezen in Disco. HALLER fchynt zig té verwonderen , dat gedagte Heer de tweede ry van kromme Zaadhokjes in Radio plaatst $ doch, alzo de enkelde Goudsbloemen meer dan ééne ry van rand Blommetjes of Tongblommetjes hebben, behoeft men derzelvet oirfprong niet in de Trechterblommerjes va de Schyf , gelyk hy doet , te zoeken. Zie Helv. snchoat, I. p. 39. (3) Calendula Sem. Urceolatig obovatis levibus, Calycibus fubmuricatis. Sp. Plant, p. 1304. (1) In de gewoone Goudsbloemen zyn die kromme Zaad. hokjes der Straalblommerjesop de rug met Doorntjes bezet; gelyk uit de Afbeeldingen van TOURNEFORT, by Letter Lj K: maar duidelyker uit die van den Heer BERKHEF, voor- gemeld, Fig. 44, 45 » blykt, 8 rv NE EN E 5 t A 8i Het zelfde heeft plaats in de Plant, voor de IV, Winkel - Goudsbloem door den Heer Tune Azrpreis XXI. BERG in Japan verzameld , welker Bladen Lan- Hooids cetvormig fpits en zeer duidelyk getand zyn; srurs de Bloemen klein: zo dat dezelve meer naar de Wilde gelykt;, of naar deeze + want het Zaad kan ik niet onderzoeken. (a) Goudsbloem met Lancetvormige Tands- ys’ uitgehoekte Bladen; de Steng gebla- derd, de Bloemfteelen Draadachtig. (5) Goudsbloem met Lancetvormige getande Bladen, de Steng Bladerig , de Bloemftee- len van boven dikker. (6) Goudsbloem met Lancetvormige Tands- sys” uiigehoekte Bladen , de Stene byna naakt hebbende. rn Pluvialis, Kaapfches A zbrid4. Bafterde, VI. Nudicaulise Naakt.= ftengige, Dee. (a) Calendula Fol. Lencèolatis Sinuato e denticulatis &c, GOUAN Monsp. 462. Calend. Fol. dentatis, R. Lugdb. 177. Ni, 2. MILL. Dil, T. 75. f. 2. H. Clff. 425. Calend. hus smilis Africana &c, HERM. Lugdb. 104.-T. 105. BREYN lea 26. T, 14 É. 1. Calendula fcabra. BEBG. Cap. 310. C5) Calendula Fol. Lanceol. dent. Gaule foliofo &c. GOUAN … Monsp. 463. R, Lügdb, 177, N. 3. Mirt. Dit. T.7s. Y, Caltha Afticana Flore inrus albo , foris violaceo, BREYx en Zon Te Hetite 2. eelperme Afric, pubescens &c. Phil. Tranfalt, 1724. p. 29. f. 2e (6) Calendula Fol. Lanceol. Ginuato-dentatis &e. Calend, Aft. HERM. 4fr. 5. Bellis Floram Ped peneaphyllis fol, incifis. Comm, Hort, II. p. 66, T. 33. Caltha Africana &c, BOERE, Lugdb, 1, p. 113. Mant. 479. BERG. Cape 3120 Kl. DEEL. Xle STUK. IV, 82 SAMENTEELIGE KRUIDEN. Deeze bepaalingen onderfcheïden de drie Aftis | B. kaanfche Plantjes ; behoorende tot het Geflage Hoorn: STUKe MNoodzaaë dyhe Veele wWyvery. van Dimorphotheea, door den meergemelden VAILLANT gefmeed, om Planten aan té due den, wier Zaaden of Ovaria , gelyk hy ze hier te regt kon noemen , van verfchillende figuur zvn. Maar heeft ook dit zelfde niet in die der Calthe , welken hy tot een ander Geflagt thuis brengt, plaatst? Hoe % zy ‚-de Zaaden van de Schyf zyn hier in een Hartvormig Vlies begrees pen, terwyl die der Vrouwelyke of Tongblom- metjes, aan den Rand , geheel ongevwliesd zyn en driekantig ‚ gelykende naar een vierde partje van een Appel of Peer, De Kteur der Bloemen , meer naar die der Ganzebloemen of groote _Madelieven gelykende, is in allen van binnen - wit , van buiten paarfchachtig of uit den ros- _fen. Zy maaken flegts kleine Plantjes, heteerfte &én- , het andere tweejaarig. Het laatíte heeft byna de voorkoming van het Havikskruid , met naakte Stengetjes. Het eerfte groeit op drooge Heuvelen aan de Kaap; des het mooglyk Pige gialis gebynaamd is, als Regen noodig hebben de, om te groeiten, of dat het Zaad door een weinig Vogtigheid ligt voortteelt , gelyk men hier te Lande dar aan bevindt. VI, (7) Goudsbloem met Liniaale byna effenran- hirs dige Bladen en eene-byna naakte Steng. foliae ’ Grasblae | … _Dee- dige. je (7) Cakndála Fol. lnexibus fubintegerrimis, Caule fub= Ale - SS ven ok NES 1 Àà 88 Deeze Soort; ook van de Kaap afkomftig, fchynt veele verandering onderhevig te zyn, Im- mers, behalve dat zy met getande en ongetan- Hoorns de Blaadjes voorkomt , worden dezelven doorS TUE. den eenen by die van ‘Gras, door den ande. Polygariâ. ten by die van Zeegras , van Crocus en van Rosmaryn vergeleeken. * Is bekend hoe zeer die Bladen , allen wel Liniaal of fmal en van egaale breedte zynde, in langte verfchillen, Volgens de aanhaaling van Hen MANNUS necesfaria. zouden de Bladen Grasachtig „ weinig of zelde zaam getand en Goudkleurig zyn. De Afrikaan- fche Madelieven van CoMMerYN hebben de Bloemfteelen Bladerig , de Bladen fmal en ef. fenrandig , aan den Wortel een Vinger lang, verbreedende naar ’t end aanmerkelyk, Dus Maakt dit Plantje geheele Bosjes van Loof; gelyk het Zeegras , uit welken Steelen voort* komen van een. Voet en langer , die weinig gebladerd zyn, ieder op ’t end een enkele Bloem draagende, als van de Bellis of Afterss met de rand-Blommetjes van buiten paarfchach- tig zn 5 nudo. BERG. Cap. 310, Calend, Fol, Linear. dentic. et ins tegerrimis. R. Lugdb. 177 Ne 4. Mir. Di. T, 76. Cala Africana Fol, Gramineis rarius dentatis Aureis. HERM. Afr. 5. Caltha Afric. Fol. Craci anguftis êc, BoErm. Lugdb. 1. p. 213. Calend, Afr, furre6ta Rorismarini folio, PLUK. dant. 35. T. 376. f. 7. Dimorphotheca Statices folio. VArLte Alem. 1720. p. 360. Bellis Africana, Flor, pediculis foliofi 194 Fol. eis et integris, Comm. Hart. II. P: 67. T, 34 Fa ‚El, DEELS xL STUK, 84 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. tig, van binnen wit , zo BOERHAAVE, op mei zyne Aftikaanfche Goudsbloem , met {malle Hoorp- Crocus- Bladen ; aantekent, STUK Dat het gedagte verfchilt uit de groeijing NEER deezer Plant, *t zy in de Tuinen hier gezaaid; wyvers. of aan de Kaap in t wilde , oirfpronglyk zy, is piet onwaarfchynlyk , gelyk Beroaus, die de gekweekte befehryft, aanmerkt ; fteilende „ dat de regtopftaande, met: Rosmaryn- Bladen , van PLUKENET , van zelf gefprooten zy. Ik vind van geene Heefterachtigheid gewag gemaakt in deeze Soort, welke, zo wel in % wilde, als in. de- Tuinen „een Kruidig. Plantje fchynt te zyn ‚als gemeld is „ met korte Stengetjes ‚ heb- bende het Loof van een Waterigen Lymerigen Smaak, Hierom fchynt my dat Heefterig Ge- was, met Houtige Steng en Takjes „ alhier ín Fig. 2 , op Práar LXX-afgebeeld , hoe zeer ookin veele opzigten met ‚de befchryving van Bererius ftrookende , een verfchillend Kruid te zyn , dat ik Rosmarynblidig noem. Rosmari- _ 't Gewas is „ volgens het Exemplaar, meer nde dan een Voet lang , * welk ik van de Kaap bladige. bekomen heb, een Houtig Heeftertje , met dun- sn pe , ronde, wyd fpreidende Takken, uit een dergelyke Steng gefprooten en roodachtig bruin van Kieur. Deeze Takken zyn zeer digt bezet met Blaadjes , van een half Duim langte, die langs dezelven afloopen en aan den voet een “weinig verfmallen , voor overige Liniaal, aan ’t end gefpitst, van, onderen rond , van boven plat SNN ee ENE s TA 85 plat of Geutzehtig, ongehaaird, op de kanten IV: geel. Niets , dat naar Tandigheid of verdeeling en gelykt , is aan dezelven te befpeuren. De Bloem- Hooep: fteelen , omtrent half gebladerd, boven naakt, STUF- zyn eenbloemig en rauw door Wrattige punt- kiten jes, zo wel als de Kelken, die maar uit ééne ry van Blaadjes, omtrent tien in getal, hier by d vertoond, beftaan. Blykbaar is de Bloem gee ftraald , hebbende Tongblommetjes als f , met doorloopende Streepjes ‚aan de onderzyde ros, van binoen geel , aan ’c end wel {lomp , maar driepuntig. Uit den voet derzelven , die Pypache tig is, komt een Styl voort , met twee zeer lange „ Rolronde , bruine Stempels en eenige onvolkomen Meeldraadjes, De Schyf- Blo.nme- tjes e, in vyven als gewoonlyk verdeeld , heb. ben vyf Meeldraadjes, met fpitfe Koodsachtig uitlopende Meelknopjes en een ftompen Styl, zonder Stempels , zittende op een onvolmaake Vrugtbeginzel, (8) Goudsbloem met flomp Eyronde, eenigers VILT. maate getande Bladen en eene leggende Eede Heefterige Steng. Heefterige, In (e) Calendula Fol, obovatis fuhdentatie, Caule Frut'cofo decumbente. MILL. le. 589. T. 283, BERG. Cap, 314. Ca« lendula Fol, obverfe ovatis denticulatis , Gaule perênnie R, Lugdb. s31. Cal. Afr. Bellidis folio fucculento £rutescens. FABRIC. Helm/l. 149. | F3 IL, DEELe Xie STUK. IV. REDER, Xx A STUK. Noodzaak - dyke Veel. wyvery. 85 SAMENTEELICE KRUIDEN, In deeze Soort fchynt wederom, een aanmere. kelyk verfchil te zyn: wanc volgens den Heer Bererius is de Steng van twee Voeten of meet. langte , Takkig uitgefpreid ;daarFaBrIictus, dien hy aanhaalt, uit den Helmftadfchen Tuin deeze Kaapfe Plant aldus befchryft. „ Zy klimt ss tot eens Menfchen hoogte, Takkig, als de 9 Winde, De Bloemfteel en Kelk zyn ruuw 2, En ruigs de Kelk in dertien {malle lange fty= s> ve, gefpitfte , byna gelyke Slippen gefnee- „> den. De Straalblommetjes, van buiten glans Zig > uit den paarfchen Violet, van binnen 4, Íchoon wit ‚ aan de punt egaal drietandig ; 9, aan den voet {mal en ruig , bleek uit den Vio- » letten paarfch. De Schyfblommetjes paarfch- ss Violet , Pypachtig vyfdeelig. Vyf witte Meel- » draadjes , met vyf lange Oranjekleurige Meel. », knopjes „ zydelings famengegroeid. Een wit- ss Violette Styl ,aan ’tend knobbelig. De Vrugte s beginzels , daar de middel. Blommetjes op. 9» Zitten , zyn wederzyds gevleugeld, van on- „, deren {mal , van boven breed: doch die der 2 Tongblommetjes hoekig en een weinig krom,” _ _ Behalve de gemelden maakt de Heer N. Le BURMANNUS , onder de Kaapfchen, rog van eene WMonftreufe gewag , die langwerpige Tandswys’ uitgehoekte Bladen, een byna naak- te getuilde Steng en knikkende Bloemen heeft, ARrRctTofT1is Ruigaart. be- STN GE NES IE A, 37 „bepaald is „heeft een Pluizigenof Kaffigen Stoel: IV, het Zaadkuifje is een vyfbladig Kroontje : de Aap; Kelk beftaat uic Schubben , die aan de tippen goorn: rappig zyn. Vier Soorten met een Pluizigen „'TUK. zes met een Kaffigen Stoel, komen in ’% ae voor ; als volgt. AJ. Met den Stoel Pluizig, walen) Ruigaart met de Sèraalblommetjes on 1 Ar yrugtbaar , de Bladen gefchaard en eenie lee germaate Wollig, eon bloeinig. Onder deeze bepaaling zyn thans door de Heer oeimig, Linnaeus de volgende Soorten, als Verfcheie denbeden , begreepen, naamelyk A, Met de Straalbl, onvrugt, twaalf in getalen A. drie byna onverdeelde, B, Met de Straalb. onvrugtb. driedeelig, hetmid- g, delftuk omgeboogen, Hypachone T1GCâe. d f Zwaats C, Met de Straalbl, onvrugtb. vierdeelig. moedig. D. (1) Arélotis Flosc. Radiant Sterilibus, Fol runcinatis fube tomentofis. Syf/f. Nat. Xil. Gen. 9gr. Veg, XlII. p. 659. ArGtotis Fol. ovatis dentatis Petiolis longisimis &c. B. Cliff. 412, R. Lugdb. 178. Anemone affinis Zthiopica, fibrofà Radice &c. HrRM. Lugdb. 43. T. 42, A. Flese, Rad, fteril. 12 fubintegris 3e B, mmm Flose, Rad. fteril. medië inflexâ. ‚…©C. Flosc, Rad, fteril, quadripartitis. BERG. Cap. 520. Anemonofpermos Afric. Jacobae maritime foliis, Fl, Sule phureo. Comm. Rar. 36, T, 36. BREYN. Je, 27, T. 55e F 4 Arce ©: Triflise Droevig. IL, DEEL: XI, STUK, \ 88 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. _D, Met de Straalbl. onvrugtb. driedeelig; hes Ár rg buitenfte driefneedig. Hoorp- STUK. oe. Deeze nieuwe onderfcheiding heeft de Ride rk der gemaakt , befchryvende het Droevige , als ge. \ de Stengen uitgebreid en ruig hebbende ; de Blas se ad den gefchaard, dikachtig , broofch met ongeres gelde doornige Tandjes, ruigachtig , van onde- ren Wollig wit; de Bloemfteelen lang , geftrekt en Vlokkig ; de Kelken voor het bloeijen knike kende, met de Schubben aan de tip ruighaairig 4 de Schyfblommetjes geel met zwarte toppen; de Stampers geel geknodst: de rand - Blomme- tjes vier: of vyfdeelig, geel , van onderen Lood. kleurig. In hoe verre nu de anderen daar van in Geftalte verfchillen, zou men moeten onderzoe. ken. ’t Schynt, dat ’er veele veranderingen in dit Kaapfe Kruid plaats hebben, *t welk, te, gen de eigenfchappen van deezen Rang , de rand- Blommetjes onvrugtbaar en byna zonder Teeldeelen , de Schyf - Blommetjes teel, en vrugtbaar heeft, E. Met de Straalbl, onvrugtb. vyfdeelig.” v. (5) Ruigaart met ‚de Straal, vrugtbaar » de Ar ékotis Bla- Piantagt- f A£de ArGtotis Fol. pinnatifidis &e, R. Lugdb. 178, N. 4. Jacobza Stoebes facie, VOLGK. Nor. T. p. 224. D. Flosc. Rad. fteril. tripartitis, exteriore trifidâ, | En Flosc. Rad. fteril, quinquepattitis. Am. Acad. IV, Pe 331 (5) Ardotis Flose, Rad, fertilibus, Fol, Lanceolato- ovar tis BTN eEN ES TA 89 Bladen Lancetvormig Eyrond, geribd en IV. omvattende , met kleine Tandjes. j dn 1 Hoorps (6) Ruigaart met de Straalbl. vrugtbaar , de seul Stengen kruipende en Spinnewebbig , de vr. Bladen Lierachtig en wederzyds bweetandig. 4 dese ‚ Een van deeze fchynt de eerfte Soort van” smalbla- Arblotis by den Heer A. van Roven (*) te®e zyn , die Lancetvormig Liniaale onverdeelde getande Bladen hadt, Door HERMAN NUs was dezelve , met anderen, wegens de ruige Zaad= hoofdjes , naar die der Anemone: gelykende , Anemonofpermos geheten ; ’t welk BoERHA A« ve heeft nagevolgd. V ArLLANTmaakte daar van een Geflagt onder den naam van Arêotheca , in ’ Franfch Ourfe, dat is Beer, wegens de tuiete der Zaaden., De Ridder heeft zulks in Ardotis famergetrokken , en, dewyl de naam van Beeren- Oor tot andere Kruiden behoort , en tis &c, Arttotis Fol. Lanceol, «lin. integris Denticulatis. R. Lugdb, 178. N. 1. Anemonofpermes Afra Folio Plantaginis &c. BoERH. Lupdb. 1, p. roo. Aittetheca Plantaginis folio. VAILL. Adem. 1720. p. 427. Fig. 39, 40. (6) Artloris Flosc. Rad fert. Caul. rep. Arachnoideis &c. H. Cliff. Anemonofpermos Afra, Folio ferrato , rigido > Flore intus Sulph. extus puniceo, BOERH, Lugdh, 1. p. 1CO, (*; Gedagte Hoogieeraar , die inzonderheid door zyne bevordering van de Kruidkunde, in de Leidíche Akademie- Tuin, heeft vitgemunt , is , kort voor dat ik dit fchryf, in 't begin van Maart 1779 , in de Ouderdom van vierenzee ventig Jaaren, overieeden, Rig Il, DEEL. XI. STVBa ga, SAMENTEELIGE KRruiDEn, AIV. en de meefte, Planten van dit Geflagt, over % tt geheel , Pluizig , Wollig of Haairig zyn, heb _ Hoorp- ik het*met Ruigaart verduitfcht. Dit is echter STUK, zo aanmerkelyk niet , in eenige Soorten, als a rd Zaadkroontje , dat VAiLLANT in Plaat wyverye vertoont, doch welks afkomst van een Kelkje, dat ieder Schyfblommetje omvar , de Heer BeexKnrev zeer duidelyk en fraay , door % Mikroskoop , heeft afgetekend (*), van ED) Ruigeârt met de Straalbl. vrugtbaar , de verbe Bladen Windeelig wuitgehoekt en. Pluizig Ruuw, met de Slippen langwerpig en getand. ‚ Ongemeene Verfcheidenheden ontmoet men in deeze Kaapfche Planten, wat het Loof aan- gaat, en niet minder io de Kleur der Bloemen, die doorgaans van binnen fchoon geel of Oran- je, van buiten ros of Saffraankleurig of paarfch- achtig.-zyn. De naastvoorgaande Soort, die, alhier uit Zaad geteeld , zo uitgehoekt is „heeft in ’* wilde de Bladen naauwlyks breeder dan van Lavendel, Deeze Ruuwe komt met Bladen voor ; (*) Zie zyn Ed, meergemelde Disfértatie, TAB. VI. Fig. 134. th Arboris Flosc. Rad. fert. Fol. Pinnatoefinuatis Vil- lofis &c H. Clif. 4r2. Ups 275. Re Lugdb. 178. N. 3. Ar&otheca Jacobae folio &c VaArrr. Mem. 1720. p. 428. Anemonofpermos Aft, Fol, Card. Bened. Comm. Hort. IIs p: 43. T. 22. B Anem, Afra, Fol. Jacobae tenuiter lacie niato, Eloze Aurantio pulcherrimo. BOERH. Zugdh, 1, T. pe 200, SY N GENE STA 91 voor „ van het Jakobs- Kruid , gelyk Boer- , [Vs HAA vr dezelve afbeeldde , of van Cardebe- \SDEEL: nedit , gelyk COMMELY N dezelve in Plaat Toorps bragt. Doch , fchoon de Ridder die beïden hier TUEe betrekt, komt de laatíte , myns oordeels, zeer eden, weinig met de eerfte of met de bepaaling overs een. Deeze beiden , niettemin, waren hier in de Tuinen geteeld, en dus kan de eene naauw- Iyks een Verfcheidenheid van de andere zyn, dewyl het Blad za zeer verfchilt. Mooglyk komt die , welke de Heer N,L. BUR MA Ne Nus Carduifolia cytelt , zynde door den zelfden CoMMELYN ook afgebeeld (*), hier wel na- der, Immers zo veel ik uic myne Kaapfche E- xemplaaren befpeuren kan, gelykt dezelve meer naar deeze Soort. Deeze Heer hadtze alleen door de witheid der Bloemftraalen van binnen, „welke in de andere Zwavelgeel waren, onder- fcheiden. Die , welke BrReGius als een By- foort afzondert , onder den naam van Arbtotis, ruigachtig ruuw, de Bladen gefchaard Lan- cetvormig , aan den rand als met uitgeknaagde Tandjes hebbende; hadt de oude Heer J.B ur- MANNUS genoemd drétotis met Suikereyach- tige Bladen, de Bloemftraalen geel, met een rosfe Schyf (f). Dezelve fchynt my ook hier te C*) Arttotis Carduifolia. Prodr. Fl, Cap. p. 28. Anemo- nofpermos Aftic, Fol. Card, Benedi@i , Flor. Radiis intus ale bicantibus. Comm, Hort, Il, T. 23. p. 450 | (f) Disco panicea , dit berekent een Kleur die eenigszins Grae “II. DEEL: XI. Stu. ” & IV. AFDEEL. XXle Hoorp- STUK, Noodzzak dyre Veele Wwjverye ‚ KS 92 SAMENTEELIGE KRUIDEN. te behooren. De jonge Heer, zyn Zoon ‚maakt daar geen géwag van onder de Kaapfche Plan- ten , door zyn Ed. opgetekend. Volgens LiNNeus heeft deeze Soort een ftyve overblyvende Steng, die Pluizig Wollig is, met paarfchachtige Streepen; de Bladen van onderen met eene witte Wolligheid; de Straal- blommetjes vrugtbaar, geel van onderen , rood geftreept , met een geelen Stamper en Loodkleu- rig Halsje. Dus komen dan de drie laatst be- fchreevene Soorten , dewyl zy de Schyfblomme- tjes onvrugtbaar en die van den rand vrugtbaar doch Vrouwelyk hebben , met deezen Rang van Noodzaaklyke Veelwyvery overeen: de ane VvIIL, *_ Arboris paradoxa, Wanttal- tige. deren zyn ‘er, wegens de gelykheid van Geftal. te , bygevoegd, Ín de Herfst brengen deeze Planten, hier te Lande, goed ryp Zaad voort. B. Met den Stoel Kaffig. (8) Ruigaart met de Straalblommetjes onvrugte baar en gekleurde Kafjes langer dan de Straalkrans ; de Bladen dubbeld gevind, Liniaal, | (9) Granaatsppelachtig uit den ros(en of licht rood is: Agua Sanguine punicea , OvID. ’t 's jammer dat men niet altoos du delyke benaamingen voor de Kleuren gebruike. Volgens BERGIUS zyn in deeze de Schyf blommetjes geel , met paar- fche Styl en Meelknopjes. Vid. BURM. Afr, p. 158, T. $7e f‚, Te | (3) Artotis Flosc. Rad, fteril. Paleis Coloratis Sc, Am, dead. IV. p‚, 330. Planta, PLUK, Pâys. 512. £ 5e S Y NGE NE Ss I A 9î (9) Ruigaart met de Straalbl. onvrugtbaar én _ [Vs Kafjes zo lang als de Schyfblommetjes; de Arnen Bladen gevind Liniaal. | Hóddbe n STUKe Zonderling zyn deeze Kaapfe Plantjes, in= 1x. Ar orig zonderheid de eerfte, door zyne lange Kafjes, Baracs, die zo wel geel zyn als de Straalblommetjes , Kafige. waar door de Bloemen zig als dubbeld of vols bladig vertoonen. Zy zyn in beiden gee! „en hee Loof is fyn verdeeld. _(xo) Ruigaart met pn Straalbl. onvrugtbaar Ô de Bladen gevind ; de Vinnen Vindeelig ende getand, Xr. themata Car) Ruigaárt met de Straalbl. onvrugtbaar , de Kafjes korter dan de Blommetjes ; dè des Bladen meervoudig gefmaldeeld Liniaal. den Van deeze is het ééne een Heeftertje van twee Voeten hoogte , dat naar de Chryfanth of Co- tula; het andere een zeer klein Plantje, dae | | | naar (9) Artlotis Flose, Rad, fleril. Paleis Flosc, Disci zquan- gibus &c. Am. Acad, VI. Afr. 84: After Foliis integris ans guftis, Flore magno lutea. Burm. Afr. 176. T, ós. £, 1. (io: ArtForis Flosc. Rad. fteril. Fol, pinnatis &c Artoe tis Pilifera. BERG. Cap. 325. Chrylanth. Fol. Pinnis bree visf, dentatis. BuRu. Afr. 175, Te 64. Chry{. Echiop. &c. PLUK. T. 276. f. 2. (11) Arbloris Paleis Floscul. brevioribus , Fol, fapradeconts pofitis Linearibus, BERG. Cap. 324. Chamemelum pumis lam Fol. anguftis pinnatis, BURM, Afr. 174, Te 63, É‚ 2 IT, DEEL, XIe STURG ö4 SAMENTEELIGE KR6IDet: ÎV. paar de Karnille eenigszins gelykt. De Bladeà ain van dit laatfte, echter , komen my eerder ge= Hoorpe vind voor; dan op zulke een wyze gefmaldeeld, ‘STUK. De Straalktans is in beiden Violet, { XI. ) f í ahd (ra) Ruigaart met de Straalbl. misfchien ons Dunbladig. vrugtbaar; de Bladen Lîniaal onverdeeld en glad, Aan de Zeekust van de Kaap der Goede Hoe pe groeit deeze ; die de Steng Takkig bruin- achtig, effen 5 de Bladen Liniaal, Draadachtig ; eenigermaate Vleezig ; effen seen Vinger lang; de Bloemfteeltjes zeer lang en éénbloemig heeft ; gelyk de meeften. De Kelk is half Kogelrond en glad , met de binnenfte Schubben rappig , wit; en de Bloemen geheel geel, (13) Ruigaart met Bloemfteelen wit den Wots XII. Acaulis. tel en Lierachtige Bladen. Onge- flengd. __ Hoe Bladen als die van Weegbree wire kunnen zyn is eenigszins duifter; doch uit de Afbeelding van CoMMELYN blykt, dat zy zodarige figuur hebben , niettegende hy dezel- ven flegts breed , Bn en Zaagtandig , met lange Steelen opkeek. In ’t Werk van Trew vindt men een fraaije Afbeelding van deeze Soort ; ‚ (12) Arboris Flosc. Rad, Redan Fol, kinear. indivife glabris. Aant. 288. (13) Aroris Pedanculis Radicalibus, Foliis Lyratis, Ané- _gmonofpermos Africana Folio Plantaginis.EL. Sulphureo. COMMa Rar, T. p. 35. TREW» EHRET, Tab: 95. SS vi GEN ES Ta ‘58 Soort, door EnRET getekend; maar dezelve IV. heeft de Bladen veel meer ingefneeden en die bn overmaatige ruigte , welke CoMMELYN aan Hoorp- de “geheele Plant bevondt , hadt ’er , volgens STUEe _ de befchtyving, geen ptialer in. De Bláden wa- Poliganid fie 14 pi necesfarid. ren flegts van boven ruigachtig , van onderen „4 Wollig grys ; de Bloemfteelen glad ; de Bloe- men vah binnen Saffraankleur, van buiten geel geftraald , met eene verhevene zwartachtige Schyf, CoMMELYN noemt. de rand Blom- metjes Zwavelgeel en fpreekt niet van de drie Tandjes aan ‘tend, (die ook zeer klein zyns) zeggende dat de Zaaden langwerpig zyn en met Wolligheid omwikkeld, Behalve een Goudkleurige , die de Bloemen Oranje heeft, door den ouden Heer BurMaAN= Nus afgebeeld , geeft de jonge Heer thans nog drie Kaapfche Soorten van Arétotis op. De eer- fte , drievorkig door hem genaamd , heeft de Bladen, die Liniaal gewind zyn, aan de tippen drievorkig. Dit luidt eenigszins vreemd, De andere , onder den bynaam van /Eyve, was on= geftengd , hebbende de Straaiblommetjes geel met een groene Streep, de Bladen langwerpig gevind, van onderen Wollig, Een derde, mec Bladen van Herts - -tonge , hade dezelven eenvous dig en gevind , met Lancetvormige Slippen , van onderen Wollig, aan de kanten uiegegulpt. Deeze kon wel , zo zyn Ed. aanmerkt, maar eene Verfcheidenheid van de voorgaande ftyve zyn, en die beiden kunnen misfchien ook wel tot Îr. DEEL. XI, STUK; IV. ÁrpeeL. AXT. Hoorp- STUK. Nordzaak- dy ke Veel- Wyver ye de Filago geaulise Laag. 96 SAMENTEBLIGE KRUIDEN; tot de laatst befchreevene Ongeftengde Soort; behooren, De hierop volgende Geflagten , van Ofteofper= mum „ Othonna „ Hippia en Eriocephalus of Wol. kop, onder de Heefters befchreeven hebbende gaa ik over tot het Geflagt van Frr Aco. Reürkruid. Een naakte Stoel, geen Zaadpluis , en een Kelk , tusfchen wiens Schubben de Vrouwelyke Blommetjes van den rand geplaatst zyn, ondere fcheidt dit Kruid genoegzaam. van het Gnaphá= lium, hier voor befchreeven , waar toe het wel» eer betrokken is geweest. De Soorten , daar if vervat, altemaal Europifches zyn de zeven vola gende. Cx) Reurkruid met ongeftengde ongefteelde Bloes met,de Bladen om dezelven grooter. Een aartig Kruidje, dat in de Zuidelyke dee- Jen van Europa, en in de Levant, hier en daat aan de Zeekusten of uitgedroogde Meiren, ja ook op de Switzerfche. Alpen en elders over. _ vloes Ll 1) Filazo Fior. acaulibus fesfilibus , Fol. Floralibus ma- joribus. Sy/?, Nat. XIl. Gen. 595. p. s80. Pig. Kill. p. 662, LOEFL. tin. 165. GOUAN JZonsp. 46s. Filago Pyg- inza. Sp. Plant. 1311. GORT. Belg. 251, Santolina Gaule fimplicisfimo, R. Zugdh. 147. N. 7. Gnaphalii Species om- nes. VAILE. Mers. 1719, Pe 416. Gnaphalium Rofeum Hoz tenfe. C. B. Pin. 263. Prodr. 122, BARRe Jee 127. Leontae podium f, Pes Leonis, LOE. Zé, 484e / \ S-.y. NC EN E s:1 A© 97 wloedig grocit, komende in de Tuinen der mid- delfte deelen en by ons jaarlyks voort, uit ge- vallen Zaad, Hier van maakte VAILLANTzyn Geflagt van Gnaphalium , alle welks Soorten daar toe betrekkelyk zyn. Het onderfcheidt zig door digt gebladerde Stengetjes of Tropjes van weinig Duimen hoogte , met een langbladeris gen Kop ; welke de Bloemen bevat, als ook vervolgens het Zaad, Deeze Stompjes zyn met een dikke Wolligheid, als Vilt, overtoogen en daarom heeft de gelykenis dit Kruidje doen noe- men Leeuwenpoot. De Afbeelding daar van by Loser isfober; maar dic Kruidje komt zeer werfchillende naar de Groeiplaats , fomtyds , in ’c wilde „ niet meer dan cen Duim hoog voor , g-lyk het beter , benevens dat der Tuinen, ’t welk weel grooter valt, door C. BAUHINUS, on- der den bynaam van Roozig , vertoond is en befchreeven. LiNN&us zegt, dat het zelden een Steng (die zigtbaar buiten de Bladen is , denk ik zal hy willen ,) heeft. Doktor Scora. L1 merktaan, dat het Mannelyke Blommetjes in ’t midden heeft, die dikwils onder de Vroue welyken van den Omtrek zyn vermengd, (2) Reurkruid met een gegaffelde Bloempluims de Bladen fpits de Bloemen aan ruige Bolletjes in de Oxelen. Dit (2) Filago Paniculà dichotomâ &c, Gor. Belge 25ste G GOUAN NH. DEEL. XI, STUK, IV, Arprers Heian: $TUKe Polygamia necesfariae II. Filago Germani: ca. Duit{cha 98 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Fohhdd A Dit Krúidje, dat door geheel Europa, als ook xx, in onze Nederlanden, op Zandige plaatfen der Hoorp Heider, als ook im Tuinen en Mocchoven vrors pe ag 7 komt (*), naemt men in % Neerduitfch Reurs De Te kruid s welke benaaining , van ‘€ Hoogduifch wyverj. _Ruhrkraut ontleend , alleen'yk ziet op het ge- bruik, dat men ’er , wegens de famentrekkene de hoedanigheid , onder ’ Landvolk wel van gemaakt heeft tegen het fterk Afgaan of den Bloedloop. Het wordt ook wel in plaats van het Katrepoot of Groote Muizen. Oor, hier voor befchreeven , tegen Borstkwaalen, in Afkook- zel , ingegeven, De Franfchen noemen het , met andere Soorten, Herbe a Coton of Coton de Mer dat is Zee- Katoen, de tengelfchen Cud- weed, om dat men het voor de Runders dien- ftig oordeelde en dezelven weder herkaauwen deedt. Herba Impia werdt het, volgens Pr r- NtUs,geheten , om dat de nabloemen zig hooe ger verheffen dan de eerfte : ten minfte ge- tuigt hy zu'ks van zeker Kruid (Pe Het tegenwoordige valt omtrent een Span dk d _GOUAN Monsp, 465, Gnaphalium Caule dichotomo. Re Zagdb: 143. N. 4. Fl. Lapp. 229. Fl, Suec. 677, 779. Gnae phalium vulg, mijus. GC. B. Pin 293. Gn:ph; Germanicume JB. Afl. u. p. 158. Filzro feu Impia. DOD. Pempt. 66e Gneph vulgare, Filago, Centunculus: LOB. Jc. 480. C* ‘n Switzerlend vindt men her ep alle Zaailanden , gusfchen de Stoppeen, zegt HALLER, overvloedig, Cf O* id ‘mpian appellavére „quontam Liberi fupêr Pae gentem excellant, Libx. XXIV. Cap. 19, SS TO N/OTEN. E 8’ TA O9 of een Voet hoog, met een opftaand, Wollig, IV. gebladerd, wyd gemikt Stengerje, dat Takkig ar pit is, en zagte Lancetvormige Blaadjes heeft. In oorpe ds mikken zit overal een Bolletje van Bloemen , TUE: Polygamia die uit een gemeen middelpunt fpreiden, door wesesfarsa, Wolligheid famengevoegd. In de jonge Plant zitten de Bolletjes aan °t end, maar de uitfchie= tende Takjes verheffen zig daar boven met nieu» we Bloembolletjes als gezegd is, leder Bloem heeft een vyfhoekigen Kelk , van fpitfe glanzige Schubben, geel gerand , bevattende veele Vroue» welyke en maar twee of drie Trechterachtige twerflagtige Blommetjes. Het Zaad ís van al- len gepluisd (*). Dit Kruidje wordt niet alleen tot ftopping van den Afgang, maar ook tot Bloedftemping , in- zonderheid by een overmaatige Stonden - Vloed, van fommigen aangepreezen. Gekneusd zynde en in Olie gekookt, legt het Gemeene Volk, in de Westelyke deelen van Engeland , hete elve op Kneuzingen en blaauwe Plekken, wan ftooten , vallen , of flaan, In drooge en Kink. (*) Dit zegt de vermaarde HALLE ER van deeze , en Doke tor SCOPOL: hide her onk gezegd van de voorgaande Soort : des het te verwenderea is, dat LINNEus aan dit Geflagt een ongepluisd Zaad toefchryvè: te meer, daar TOURNEFORT zelfs het Zaad in zyn Geflage van Filago, daar deeze de eerfte Soort is, mert Pluis hadt afges beeld. In de voorgaande zelfs is het zo lang als de Blome metjes. Score. Flor, Carn, 366. - G a EX. DERK, XI. STUK: 109 IV, ArpreL. XXL. Hoorp STUKe Tin” Filago Py- ramid:t4. Pieramie daal, I”, „Montana. Bergmune nend, Ve Gallica. EFran(ch. VI. "_Arvenfise Akkerige SAMENTEELIGE KRUIDEN. Kink- Hoest wordt de Syroop daar “van niet zonder vrugt gebruikt, Ook zou het tegen fommige Wormziekten in Beeften een goed Middel zyn *je (3) Reurkrvid met een gegaffelde Steng, en pieramidaale vyfhockige Oxelbloemen , de Vrouwelyke Blommetjes op een ry. (4) Reurkruid met een byna gegaffelde opge- regte Steng en Kegelvormige, zo wel end” als Oxelbloemen. (5) Reurkruid met een gegaffelde opgeregie Steng , Elsvormige Oxeibloemenen Draads achtige Blaadjes. (6) Reurkruid met een gepluimde Steng en Kegelachtige Bloemen zydelings. De bepaalingen wyzen het voornaamfte ver- fchil (*) Bocce. Mus. di Fifie. p. 149, GG: Filago Crule dichot. Flor, Pyramidatis &c, sp. Plants Ie p. 1199. Gnaphalium medium. CG. B. Pin. 263. (4) Fisago Caule fubdichot. erefto &c. GorT. Belg. 251o GOUAN Monsp. 465, Fi, Suec. Il. 7389, Gn phalium minus repens. C. B. Pin. 263. Gnaph. minimum. LoB /e. 48ts (s) Filago Cauie dich, erelto, Flor. Subulatis &c. Gnapha vulgare medium. Moris, Lil. S. 7. FT. ste f, 14: PETIVs Herb. T. 18. f. 12. PLUK. T. 298. É, 20 C6) Filago Caule Paniculato , Flor. Gonicis lateralibus. Ff Suec. 1. N, 781. Graph. majus angufto oblongo folios C‚ 8. Pin. 263 ? Fiiago incana tomentefa erecta, VAILEn Mers, 1719e De 4 Z SY No E NE Ss IT A. ror 1Ehil aan: van deeze vier, waar van de eerftein IV. Spanje is waargenomen , hebbende het Sten- ie getje maar twee Duim hoog; de anderen in ONS Hoorpe Wereldsdeel bier en daar , zelfs in Sweeden STUK- groeijen. De Bergminnende komt aan Zandige hin Wegen én op Zaaylanden in de Wouden van Friesland voor. Dit is een niet minder klein kruipend Platje dan het volgende, ’t welk zo. wel in Engeland als in Vrankryk groeit. Het laatfte heefc in Switzerland de Steng een Voet en fomtyds een Elle hoog , zo de Heer HA r- LER aantekent , zeer Takkig en Wollig , niet minder dan de Bladen, welke zeer final zyn, De Bloemen , by troppen vergaard, zitten over de geheele langte der Stengen in de Oxelen, en maaken dus lugtige Aairen, aan ‘tend der Takjes. De Kelk is Kegelachtig, geheel Wol lig, uit den groenen wit. De Blommerjes in de Omtrek zyn Vro welyk , met het Pypje naar gewoonte tweehoornig en een fchraal Treche tertje; die van ’e midd.n tweeflagtig en zeer klein. tiet Zaad is zeker!yk gepluisd (*). (7) Reurkruid met een zeer eenvoudige Steng ; PO | N „Ago . het ont: podiume Lecuwene (*) Harr. Helv. inchoat. Ip. 67, poot. (7) Filago Caule fimp!icisfimo , Capitulo terminali , Brace teis hirfutisfmis radiato. ScOoP. Carn. 266. JACQ: Vind. 150, Gnaph. Alpin. magno Flore. C. B. Pin. 264. Graph. Alpe Crus. Hij. 1. p. 328. Pann. p. 495. Leontopodium. Dop. Pempt. 68. SCOP. Ann, II. p. 63- G 3 IL. DEEL, XIe STUK. ie2 SCAMENTEELIGE KRUIDEN. IVe het end - Hoofdje geftraald zhe: met is im zeer ruige Blikjes. Hoorp- ie Op de hooge Bergtoppen in Gi ‚ Swit= Nondzach: zerland , Italie en Siberie, groeit dit zonderline kn ge Kruidje ‚ dat fommigen voor het Leontopa. dion van Droscoriors hebben gehouden, Uit een dikken zwarten Wortel maakt het een Plantje byna als * Muizen - Oor, met een ge- bladerd Stengetje van een half Voet of een Span hoog, alles geheel grys en Wollig. Op den top van ’t zelve iseen Wollige Ster van Blikjes , welker midden beflagen wordt dcor een Bolle- tje van vyfdeelige twecflagtige Blommetjes, als die van ’ Gnaphalium, omringd door andere Bolletjes, van Vrouwelyke en van Blommetrjes, die t'eenemaal van Teeldeelen ontbloot zyn. De Blommertjes zyn bleek geelachtig en het geheele Hoofdje fchynt niet dan Wol te zyn, zo dat merze Woibloemen noemde. Het Kruid ís bitter en fametreskende van Smaak ; de Bloemen zyn aangenaam van Reuk, Mricrorus. Kleinpoot, _… Dit Geflagt heeft een Kaffigen Stoel en geen Zaadpluis ; den Kelk geke kt ; een ongeftraalde Bloem en de Vrouwe'yke Blommerjes omwik- keld van de Kelkfchubben. Anders komt het- zelve het voorgaande zeer naby „ bevattende de twee volgende Soorten, (1) SY NGE NE 8 I A. 103 (a) Kleinpoot met een haer Stengen ge- IV. paarde Bladen, | AFDRELS Hoorps Aan de Zeekusten, van Porrugal, Tcalie' ef vpt. de Levant, komt dit Kruidje voor , dat men 1. ook uit Zaad in de Tuinen teek, Het gelykt „or“ veel naar het klein kruipend Reurkruid, maar Leggend, js Wolliger , brengende geheel ander Zaad dan ’t zelve voort. De Zaadjes zyn hard , ftomp Eyrond , elk in een Blaadje van den binnenften Kelk beflooten, (a) Kleinpoot met een opgeregte Sieng, on-_ Tr, getande Kelken en eenzaame Bladen, Tones Io de zelfde Landen komt deeze voort „ welke de vlytige LoEFLING » by Matrit „ aan de zyden der Heuvelen en aan de Wegen, doorgaans, met het gemeene Reurkrui: vorde groeijen. Zy zou, zo fommigen wilen s het echte Leeuwenpootder Ouden zyn. Het maakt zeer (1) Micropus Cale procumbente, Foliis geminis, SvfZe Nat. X'1. Gen, 996. Weg. XII! p. 662. Micropus, H. Ups, 275. R. Lugdb, 145, Grapbaliam fupinum echinato Semine, PLUK. Alm, 172. T. 187, Éf. 6. Grapnalodes Luútanica, TOURNF. Jr/l, 439. (2) Afieropus Caule eretto, Calycibus edentulis &c. Ans. Acad. MI. p. 421 Micropus Sem, comprestis &c, LoEFLe Elisn. 166, 225. T. Ef. 5. Gnaphalium Plateau tertiaire CLUS Hifl. 1. p. 229. Leontopodium verius Diosceridis, BARR. Jc. 296, Graphalium mutus latieribus foltis, C, B, Pin. 263 G 4 EI. DEEL. XI. STUK, 104 SAMENTERLIGE KRUIDEN, IV, zeer kleine Stengetjes , die zig ín Takjes ver- XXL deelen , en met een losfe Wolligheïd beklced Hóorb- zyn, hebbende de. Blaadjes ftomp Lancetvore STUEe mig, gelvk het voorgaande : de Bloemen tot eef ronde Bolletjes in de Oxelsder Bladen vergaard „ wjverj. en in een digte Wolligheid ingewikkeld. Der- | zelver ondarzoek is , wegens de kleinte, zeer moeielyk, Dus komen wy tot den VyYrFDEN RANG, Afgezonderde Veelwyvery. Gelyk het genoemd wordt , wanneer verfcheide Bloemkelkjes in een gemeene Kelk vervat zyn, en te famen een Bloem uitmaaken, die als uit verfcheide Samenteelingen beftaac. | Van de zes Geflagten , daar in by det Ridder voorkomende , zyn reeds drie , naamelyk Zle- phantopus „ Oedera en Stabe , benevens een nicùw Geflagt, door my Bateria genaamd, befchrees eyr.p. Ven*: des begin ik met vi. Sr. bl. | 149, SpHAERANTHUS. Kogelbloem, Hetzelve heeft agtbloemige Kelkjes 3 de Blom= metjes Pvpachtig tweeflagtig en fletfe Vrouwe- Iyke den Stoel Schubbig en geen Zaadpluis, Het bevat de drie volgende Oostindifche Soorten. ‚ (1) Kogelbloem met afloopende Lancetvormt- Ssherane tha Indie ge de radi dre Spbearaxthus Fol, decurrent, Lanceolatis (erratis „ Pe« dunc. Sv NGE NE ST A ro ge Zaagtandige Bladen en gekrulde Bloem- _ IV, Arpeerr ; fleelen. | xn | he Men ziet hier de onvolkomenheid der By-srun paamen, die van Landen of Wereldsdeelen af- Potygamia geleid zyn ; dewyl de volgende zo wel Indifche Sgregata, zyr als deeze. Op Malabar wordt die Kruidje Adaca- Manjen ; op Java, Patta- Camoedi ge- poemd van de Ingezetenen. Het valt omtrent een Voet hoog , in verfcheide deelen van Oost- indie, volgens den Heer Bur MANNUs, die het onder de Geylonfche Planten afbeeldt. Lin- Naus befchryft het dus. », De Stengen zyn onder en boven Takkig, „effen: de Bladen overhoeks, Lancetvormig,, ‚> naakt, Zaagtandig , orgefteeld , geheel afloo. » pende en dus als de Steng omwindende, met s, den Reuk van. Lavendel. Olie: de Bloemen „ Eenzaam , aan ’t end der Steelen, byna Ko. » gelrond, Hemelfchblaauw ‚ met den Styl uit- s fteekende. Aan ieder Takje is een enkele „> Bloemfteel , tegen een Blad over , en daar „> komt een éénbloemig Takje uit den Oxel van »‚ bet naafte Blad , beneden den Bloemfteel, », Wonder is ’ zeker , dat dezelve niet uit 33 den dunc. crispatis. S/P, Nat. XIT. Gen, 998. Veg, KILL, pe 663. R. Lugdb. 145. Spheranthus purpurer alata ferrata. BURM. Zeyl. 220. T. 94. f, 3. Scabiofa ‘ndica major Ec. PLUK. Phyt. T. 312. f. 6. Adacae Manjen. Hors, Mal, X, Pe 35e Te 43je BUR M. F1. Ind, Pe 1873 Gs 1 DEEL, Xla STUKXe jo6, SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. js den- Oxel van zyn Blad voorkome en het naa - MDS, ‚ fte Blad, dat niets mer den Bloem eel zee Hoer ‚, meen heeft ‚)flezts een Takje voortorenge.” STUK. KE (a) Kogelbloem met afloopende , Eyronde 3 spherann Zaagtandige Bladen en ronde Blo. mjteelen. Afrie __Somtyds komt deeze met een ongevleugelde Kaanfche vonde, fomtyds met een gevleugelde Steng, byna als de voorgaande voor, gelyk P; ve KENET zulks in een Plantje van Madrasf af= bee'de. Het gelykt in deezen ‚ zo wel als de voorgaande Soort , veel naar den zogenaamde Kruldiftel (*). Evenwel merkt de Ridder hee ontbreeken van die Gekruldheid byna als ’ eenigfte onderfcheid aan, Zo wel in Afrika vale Ha het, zegt hy, als in Indie, En (3) Kogelbloem met ongefteelde Vindeelige | Bladen. Dit Chineefche Kogelbloem is veel kleiner dan het Indifche, waar van het door de Vins- __wys’ uirgehoekte Bladen verfchilt , hebbende anders ook die zelfde Krullige Vleugeltjes der afloopende Bladen, Misfchien zullen deeze drie {legts Verfcheidenheden zyn. Ecu (2) Speranshus Fol. decurrentibus Ovatis ferratis, Scabio= fa minor alato Caule Maderaspatenfis. PLUK. T. 108. f. 7e Burm. Fl. Ind. T. bo, f, 2. (*) Cardaus Caule crispo. Je B. Hif?. III. p. 59, Carduus crispus. Zie ’t voorgaande Srux , bl. 468, (3) Speranthus Fol, fesfilibus Pinnatifidis, Mant, 219. S X NG ENE S IA: zoj Ec na No ers, Morgenfter, IV. | ie ArpzzL; Xxl. Eenbloemige Kelkjes met tweeflagtige Fyp-Hoorps blommetjes, tot een ronden Bol vergaard „ die STUK. een Borfteligen Stoel heeft en een gering Zaad. TEE beng plaist Dus komen de Kenmerken van dit Ge- flagt voor , ’% welk ik , naar zeker ouderwets Wapentuig , uit een dn Bol met fcherpe Pennen op een Stok geplaast betaande, Mor- genfter noem. Het bevat de vier volgende meest Europifche Soorten. ë (1) Morgenfter met Koislionde Koppen en piness uitgehoekte ruigachtige bladen. _ Spharo- sephalas. In Italie , Switzerland, Ooftenryk; als ook 4 een in de Zuidelyke deelen van Vrankryk , groeit in x wilde deeze Diftel, welken men , naar °c La- tynfch woord Spherocephalus , in’: Hoogduicfch Spheerdijtel , of“ ook Biefenknopf genoemd vindt, Het is een fraay Gewas, met groote Biaden, die van boven ruig, van onderen Wollig grys zyn, ten halve Vinswyze uiegehoekt , met Baard= jes. (r) Echineps Capitulis Globoiss , Foliis finuatis pubescen= zibus. Syst, Nar. Xl. Gen. 999. Wez. X!II, p. 664. Echi- nops Flor. Capitatis, Cal, unifloris. H, Clif. 390. Ups 248, R. Lugdh. 144. N. a. GOUAN Monsp. 420, Echinopus major. }- 8. Hifk. IN. p. 69. Echinopus. TOuRNF. Iuf?, 463. Tab. 262. GER Prov, 175. Carduus Spheroceph. latifol. vulgaris. C. B. Pin. 381. Card. Sphzrocephalus. Dap. Pempt, 722, Îitro feu Rutro Theophrafti, Lon. 4e, il. 8 Echinops. Hint Tom. V. Tab. 55e 1. DEEL. XIa STUZa „IV, AFDEEL. XXI. fol SaMÉNTrELIGE KäurDenN,: jes, De Takken , waar in zig de Steng verdeelt , hebben aan ’tend zulke Koppen, als gezegd is, Hoorp: waar van de beroemde Tou RNEFORT a STUK. _AfZ zon A Veel. WYVET Ye end _Eehinops fPinofus. Doorn= koppige. zeer fraaije Afbeelding geeft. vertoor ende ook’. de Blommetjes, ie ‘er in zyn eigen Kelkje ver=’ vat, uit welken die Koppen famengefteld zyn (*), en tevens het bek'eedzel van het Zaad, dât een Kransje heeft van Borftelige puntjes. De Bloe- men zyn doorgaans wit , doch men vindt ’er ook met blaauwe Meelknopjes. Hy groeit wel een Elle hoog en fomtyds hooger 3 de Bladen zyn kleverig op’ gevoel en gedoornd, (2) Morgenfter ‚die de ‘Koppen met lange gie a Doorens. de Bà [ hl In Egypte en Arabie zou de nederl van deeze zyn „die, van de voorgaande bovendien aanmetkelyk. door de tederheid van Gewas vere fchilt. De Doorens zyn viermaal zo lang, als de Blommetjes, ‚en komen, ieder, van een uitgee, fchooten. Kelkje; des zy ook, aan ’t end fply=: tende , weder een paden uitgeeven. De Bladen zyn ook Wollig , maar de Steng is niet Haairig. (3) (*) Zie zulks nog duidelyker door den meer gemelden Heer BERKHEY voorgefteld, op zyne Tab. 7 , Fig. s, (2) Echinops Capitulis infperhs Spinis longis. Mant. 119. Card. Spherocephalus , Cap. longis Spinis armaâto. C, Be Pin, 382, Card, Spharoceph. acutus, Don, Pempt. 732% S YT NGE N E STA Ac 7109 (3) Morgenfter met Kogelronde Koppen en IV. f Windeelige Biaden ‚die van boven glad zjn, ÁTDEELS . 4 Mij Hoorps Niet alleen in de Zuide'yke deelen van Eu-srure ropâ, maar ook in Siberie, komt deeze voor, _ ur. waar van m-n aldaar eere Verfcheidenheid vinde, Sep door Gm: L iN afgebeeld, die de verdeelingen Gladbla: “der Bladen zeer fmal en wyd van elkander heeft, en De Sting is wit en met Wolligheid bekleed, men wil dat deeze, of ook de andere , de Ritro of Rutro van THEOPHRASTUS zou zyn, „> ten Plant die aartig is om te zien onder de > fleekende Diftels (zegt Loner), verandee , tende haar Kleur gelyk de Kamelion. De ‚ ruuwe Bol is blasuw , zeer fchoon Purpere ss Prarfch, rond en zeer luftig om te zien , van ‚‚ grootte als een Kaatsbal, Het Kruid heeft s, diep ingefneeden Bladen, die fterk gedoornd 9 Zyn, byna als ’t Loof van Everwortel; de ; Steng is fomtyds een Span of ook wel an-« „> derhalf Voet hoog.” De Heer Gou a N vondt- ze, by Montpellier , naauwlyks eên Handbreed verheven: zo dat ‘er een groot werfchil is in % Ge- (3) Echinops Cap. Globofo „ Fol. pinnatifidis. fupra glae bris. Spinofis, GER, Prov. 175. Echinops Caule fubunifloro. GOVAN Mensp. 420, H‚ Ups. 243. Mint. Dil, T. 130. GMEL. Sib. IL. p‚ Too, Carduus Spherocepha'us coee suleus minor, C. B, Pin. 381. Ritro Floribus coeruieis. LOB de. Me p. 8 B, Echinops &ce Foliolis Linearibus zemotis, GMEL.-Sib, Ile p. 102, Te 46e | 1 DazL, Xl. STURG tto SAMENTBELIGE KRUIDEN WW. Gewas van deeze Diftelen. De Steng is fom- ÁrperL „ tyds één, fomtyds twee of driebloemig (*), AXL aid (4) Morgenfter met gebondelde Koppen; de iv. zydelingfe Kelken onvrugtbaar; de Bladen jg wan boven ruuw. Ruuwe, De aanhealingen zouden deeze Soort byna verwarren met de Tuildraagende Saffloer , wel ke ook, door den Hoogleeraar A. vaN Roven, in ’t Geflagt van Echinops geplaatst is ge- weest (}). De Afbeelding van het Zwarte Cha- smeleon van CorTusSs Íchynt my nader te komen aan deeze Soort , dan de Witte Doorn van LozBEr , by hem gehouden voor het Bee delguard der Arabieren. Het is niet te verwon- deren, dat in zo onhandelbaare Planten, die in wilde groeijen , en fomtyds byna ongenaak- baar zyn, aaumerkelyke duifterheid plaats heb- be, Die is echter zeer opgehelderd door den fchranderen LoEFLING, welke , op open Heuvelen , by Madrit , deeze Soorc van Mor* genfter - Doorn aantrof , Stengen hebbende van Een C*) Gem. Prov, 175. C4} Echinops Capit. Fascicularibus &c, LorrrL. Hisp. 159. R. Lugdh. 144. N, 2e Carduus tomentolus Capit. majore. C. B. Pin. 382, Scabiofa Carduifolia annua. HERM. Par. 224. Chameleon niger Gortufi Dop. Pempte 729. Carduus Sphz- toceph. tenuif violaceus. BARR. Jc. 144. Spina alba, LOB, de. iU.p 9 (Î: Carthamus Corymbofuse Zie het voorgaande STUK 4 Blade. sas, ‘ SS YT NC EE NE 8 1 A Eter een Vinger tot een Voet lang ; des dezelve IV, onder de kleinen te tellen is, Hy hadt een reg- in ten Penwortel en gaf doorgaans maar één, zel- Hoorn. den twee Stengetjes uit , die met een duage sTUx. kleverige Wolligheid bekieed waren, De Bla- £'s)emis | $ figregaia, den waren Vindeelig , fmal, van boven met ftyve Haairtjes bezet , aan t end cen fcherpen Stekel hebbende , zynde de bovenften Lancet- vormig , ook aan de punten der Tandjes ge doornd., De Bloemen waren tot een Bd tig, los , eenzaam endhoofdje vergaard , be. ftaande uit de byzondere Kelkjes en deeze wederom uit Elsvormige , kanthaairige Schub- betjes , vyfdubbeld , met eene aanmerkelyke Haairigheid omkleed , ieder één enkel Blom- metj: bevattende , dat vyfdeelig is en twee- flagtig. Buiten eenige omgeboogene Haairen aan % end der Steng, was hier geen gemeene Kelk. Het Zaad hadt een kort Haairig Kroontje, zyn- de vyfhoekig en groot naar het Gewas. De Kleur der Bloemen bevondt hy uit den paars fchen hoog blaauw te zyn en de Kelkpuntjes waren naar de Zon gekeerd (*). a G U Ne " (*) By verkorting is deeze befchryving door my ven _EOEFLING ontleend. Die, we ke Linnmus daar van Cia Spe Plastarums > Il. pe 1315,) geeft , verfchiië aanmerkelyk, 2, De Keken (zegt zvn Ed ) mer gekielde Schubben , zyn 9) boven effen , aan den voet kanthaairig , tot geen Kloot- s‚.rond Hoo:dje vergaard maar gebondeld, de zyde inge of 9» onderfte Kelken kleiner en onvzugtbaas of zonder slome {le DEEL, Xl. STUK, Dn zi2 SAMENTEELIGE KRUIDEN, _ IV. GUNDEL IA AFDEEL. kn XXl, , mibofD- Deeze Geflagtnaam is door den vermaarden sTuxK, TOURNEFORT ontworpen, ter eere van zy= Afgezon- nen Reisgenoot , een Duitfcher, GUNDELS- wer HEIMER genaamd, die hem, op zyn Levant- fchen Togt , tot groot behulp ftrckte ‚ zo hy zelf getuigt. De gemeene Bloemkop van hetzelve, door eenige Bladen gefchoord, heeft een Kegelach- tigen Stoel, die beftoken is met byzondere Stoel= tjes, ieder tot een Kelkje ftrekkende voor vyf Blommetjes , Mannelyk en tweeflagtig. Ieder Blommetje is een Buikig Pypje, aan den mond in vyven gedeeld , en bevat lange Rolronde Meelknopjes , als gewoonlyk. De Kelkjes zyn door Kafjes van elkander gefcheiden, en in de- zelven rypt het Zaad van het middelfte Blom- metje aan, dat rond is, van boven fpits, zon= der Zaadpluis ; terwyl de zydelingfe misdraa- gen. | 1 De eenigfte Soort hier van (1), die het ech- Gundelia Ji ournefors £ te Bis. Levant- „ metje,”” Waarfchynlyk zal de Ridder zulks zelf waarge. fehé, nomen hebben; doch ik begryp niet, hoe hy dan de Spisa alta van LoBeL hier t'huis brengen kon} die blykbaar een xond Honfdje heeft. (1) Gundelia. Sy/?, Nat, XII. Gen. 1ooo, Veg, XIII. pe 664. MiLL Ic. T. 287, GRON. Orient. 251, Gundelia Oe rientalis Acanthi aculeati folio, Capite glabro. TOURNE, Cor, sh. tin. IE. p‚ 108. T, Eryngium Syriacum êcc. Mô= ‚Ris. Hit, Ille pe 167, Sily bum Dioseoridis &c, Rauw. Zfj De Je Es SY N GENE ST A 213 te Silybum van DrostoriptEs zoù Zyn, den werdt door den vermaarden TOURNEFORT, er omtrent het begin deezer Eeuw, by Baibout in Hoorp- Natolie, naar den gezegden Heers die dezelve 5 En ontdekt hadt , gedoopt. Zy groeit echter ook lean, by Aleppo in Syrie, volgens RAUWOLF, in- zonderheid op drooge Steenige Gronden. De Steng is maar een Voet hoog en een half Duim dik, in Takken verdeeld , maakende een Doorn- Gewas, met Bladen byna als die van den Acan- thus, tot aan de Rib Vinswys’ ingefneeden , en de Vinnen wederom , doch ongelyk, gekerfd. De grootften van die Bladen zyn omtrent een Voet lang en meer dan een half Voet breed, Zy zyn ftyf ‚ blygroen en hebben een paarfche Rib , met witachtige gehaairde Aderen en zyn gewa: pend met fcherpe Stekels of Doornen. Naar ’t end der Takken verkleinen en verfmallen zy, alwaar de kleinften het Voetftuk maaken van de Bloemkoppen , die omtrent een Duim dik zyn en derdhalf Duim lang, bekleed met holle fte- kelige Schubben , van meer dan een half Duirn langte (*), maakende den gemeenen Kelk uit. Het (*) Dit is volgens de eigen befchiyving van TOURNE- wor ; des ik my verwonder, hoe LiNNZus „in. Gerner. Plane garum, van deeze Plant heeft kunnen zeggen. dar deze!ve naauwlyks eén gemteenen Kelie heelt; behalve de omtingen- de Blaadjesë Calyx conrmunis vix uilus, prater Folia cingens Zia. Dat Schubbig bekleedze! , inderdaad, is in de Afbeel. dingen zeer zigtbaars Jammer is ’t, dat men zulks niet in de II, DEEL. Xl. STUK. 1i4 SAMENTEELIGE KRUIDEN. IV. Het overige is als boven gemeld heb. De Bioe- zi men zyn fomtyds bleek, fomtyds hoog paarfcha Hoorp- en hebben dan de Karla die anders glad zyn, STUK. met een Spinnewebbig Dons bekleed, De ge- a heele Plant geeft een Melkachtig Vogt uit, dat WWrje zeer zoet is, en tot Maftikgreintjes famen- ftolt, ZESDE RAN Ge Eenwyvery. Men noemt het dus, wanneer de Samentee= lige Bloemen niet in een gemeene Kelk vere: vat zvD ; terwyl zy nogthans, wegens de ge- fteldheid der Teeldeelen , dat is, de famenvoe- ging der Meelknopjes , tot deeze Klasfe be- hooren. De Geflagten van Seriphium en Strumpfia reeds befchreeven hebbende, kome ik nu tot dat van Cor yMmBriUM, Tuilplant. Welks opgegevene Kenmerken zyn; de Kelk tweebladig , eenbloemig „ driekantig : de Bloem eerbladig , regelmaatig : een Zaadje, dat ge- wold is, beneden de Bloem, Van het ek Kruid , dat te vooren onder den de Plant” zelf ‘kan. onderzoeken. Volgens den Ridder groeis zy ook natuurlyk in Amerika, S Y NG ENE Ss I Aò THIS den- bynaam van Africanum voorgefteld was IV. door den Ridder, heeft zyn Ed, in den jaare un 1767 reeds, twee Soorten gemaakt, die hier Hoorp= volgen. STUKe (1) Tuilplant met een ruuwe Steng. sh Sftabrum, Een byna Klootronde Bol , van verdorde Wot- Kuuwe, tels der- Bladen, geeft een paarfchachtige ruuwe Steng , met eenige Lancetvormige Blaadjes „ overhoeks, hier en daar, terwyl de Wortelbla- den Biesachtig zyn of Borftelig en niet breed- achtig of gefleufd , zegt de Ridder van deeze, De aangehaalde van wylen den Heer J. Bure MANNUS , niettemin , heeftze zodanig: te weeten omtrent een Span lang , een half Duim breed, en uitgehold als een Akker-Voor (*). De Steng was een Span lang, zig boven Takswys’ uitbreidende in een digte Bloemtuil , van ge- tropte Blommetjes , zes by elkander op een Steeltje , doch deeze wederom in drie paaren verdeeld zynde , elk op een byzonder Voetje. Ieder (1) Corymbium Caule fcabro. Syft. Nat, XI, Gen- 1004. Weg. XIII. p. 665. Mant, 120. PLUK. Alm. 73. T. 272. fe 5. Corymbium Fol. ad radicem longisfimis Liratis. BURMe Afr. 139. T. 70, f. 1. Corymbium Gramineum, BURMe Fior. Cap. Predr, Corymbium. H. Cliff. 494. (*) Dit betekent het waord Liratus afkomttig van Lira, geheel verfchiilende van Lyra (een Lier), naar welker fis guur fommige uirgehoekte Bladen, gelyk wy meermaals gee zien hebben , Lyrata genoemd worden. Dit veríchil heefg LINNus , Mant. p. 120, in de aanhaaling van BURMAN- NUs, niet opgemerkte H 2 II. DEEL, XI, STUKe IV, AFDEEL: xxL. Hoorp STUKe 11. Corymbiums giabrum. Gladde. rp 0] SAMENTEELIGE KRorDeEN: Ieder paâr is gevat in vier of vyf fmalle Blik: jes, en ieder Blommetje heeft een geknodst Kelkje , met Schuitachtige niet omwindende Klepjes ; waar onder het Vrugtbeginzel, (2) Tuilplant met een gladde Steng en gewolde Oxelen, Deeze verfchilt van de voorgaande aanmere kelyk „ door een losfe uitgefpreide Bloemtuil „ en door de gezegde Wolligheid der Oxelen van de Stengblaadjes 5; terwyl ook het Gewas in al- len deele grover is en grooter. Het gelykt on- dertusfchen mede naar het Bupleurum, of ook wel naar eene Valeriana, De Bloemen zyn hier onderfcheiden ‚ met twee of drie kleine Blikjes en hebben een Rolronden Kelk, waar van het eene Klepje het andere omvangt , volgens de Waarneeming van den beroemden Hoogleeraar D. VAN ROYEN. JAs to NE. Schaapskruid. Een gemeene Kelk , die tienbladig is, bevat de byzondere gekelkte Blommetjes, welke re- gelimaatig zyn verdeeld ; en het Zaadhuisje, van den Kelk gefprooten, is tweehokkig. LIn- (2) Corymbium Caule levi , Axillis Lanatis, Corymbium Africanum, BuRM. Flor. Cap. Prodr, Bupleuri fimilis Planta ZEthiopica ad Cauliam nodos tomentofa. PLUS, Alm, 73. T. 272, f. 4e 8 vn ec ENE st A Li LINNAUS tekent maar ééne Soort van dit IV, Geflagt aan (1), welke haare Groeiplaats, zó wel door geheel Europa, als by ons In de Ne: Hooro, derlanden , op hooge, drooge, Zandige Gron. °17"" den en ín de Duinen heeft. Men noemtze Schaaps- Fene Schurftkruid , om dat zy naar de Scabiofa vee Eeen. gelykt , zynde ook by dezelve, met den by= naam van Kleine , door Dopoxéus voorge: {teld. TovanerorT hadtze berrokken tot het Geflagt van Rapunculus „mêt blacuwe Hoofd. jes als van het Schurftkruid , in navolging van GC, BAUHEINUS. DALECHAMP betrektze , om dat de Hoofdjes ongebladerd zyn , tot de Aphyllanthes der Ouden. Fafione was een Kruid, hun bekend , doch niet duidelyk befchreeven , dan dat het een Melkachtig Sap uitgaf en het Zog aan de Vrouwtjes vermeerderde, wanneer: het als Salade mer Azyn genuttigd werdt. De Schaa- pen, maoglyk „ zullen ‘er gretig naar zyn, vol- gens den gedagten naam, Het is ‚ten minfte, Melkgeevende gelyk de Raponcen. Naar het gewoone Schurftkruid gelykt ‚het genigermaate „doch is zeer klein, verheffende zig naauwlyks cen Voet hoog ; Noordwaards gE00s (1) Jafione: Sjf?. Nat. XI, Gen. 1905, p. 666. GORT, Belg. e52. JACQ- Wind. 289. Fl, Suec. 7133782, R. Lugdb, gi, GOVAN Monsp. 466, El. Clif, 426. HALL. Helv. 496. Rapunculus Scabiofe Capitulo coeruleo. C. B. Pin. 92e Rae puntium mont, Capits leptophyllon. Cor. Ecphre 1. p. 226 T. 227. Scabiofa minor. Dop. Pempt, 122. Scabiofa medin. Log. Ie. 536. _H3 IL. DEEL. Xl STUKe 118 SAMENTEELIGE KRUIDEN; _IVs grooter vallende, dan in de Zuidelyke Landen. ROR ‘De Steng verdeelt zig in Takies of zyd-Scheu- Hoorp- ten, met fmalle: gekerfde of gekartelde Blaad- STUKe _ jes en op ‘tend blaauwe Bloemhoofdjes , in KE fpitfe Kelkblaadjes veele Blommetjes bevattene de, elk op zyn eigen Voetje, dat een Kelkje is, ’t welk het Zaadhuisje wosdne als boven is gemeld, 18 BEL IA Dit Geflagt vereeuwigt den naam van den ouden Kruidkenner Lorrr , wiens bekwaam: heid, hoe zeer ook door reikende: bezwalkt , uit Zyne meermaals aangehaalde Werken blykt. Ik heb van de Kenmerken en de onregelmaatig- heid der Bloemen: voorheen gefproken, toen ik de Tweede en Heetterige Soort van hetzelve , zie diedenbynaam vanPynbladige voert, befchteef.* vi. sr. ‘Thans komen hier de overigen, wier getal by Dl168. de dertig , meest Kaapfe en Indifche is, in aans merking. Zy zyh in drie ies pe ker gene als volgt. 4. Met das Bladen, L (1) Lobelia met een opgeregte Steng , Lî- olen …__niaale effenrandige Bladen en eenzaame 8 * _Eenvou- Bloemfteelen, | GigCe Aan (1) Lobelia Caule ereto, Fol. Linearibus integerrimis &c. wy. Nat, XI. Gen. 1006. Voeg. XI Pe 666. Mant. 29e S-Y-_N GG E NE SE ‘Ao Hg Aan de Kaap groeit deeze , die-een Kruidig IV. Stengetje heeft van een Handbreed hoogte, met ÁFDEEL. overhoekfe Bladen „ ver van elkander , fpits Hoeime omtrent een. Vingerbreed lang, Uit de OxelensTURs komen naakte „Bloemfteeltjes „ eens zo lang 84 die regtop ftäan, en daar op volgt een Tolach- tig Zaadhuisje. | (3) Lobelia, met Liniaale , tweehokkige, ef- En, ohelia fenrandige Bladen en eene byna naakte Doremane Steng. - | Rt B da Dortmans. In de Noordelyke deelen van Europa, gelyk in Sweeden , Deenemarken , als ook in Erge- land en by ops, doch zeer zeldzaam ‚ te wee- ten in Drenth en Overysfel, groeit deeze. Het is een Water- Plant, met Pypachtige Bladen, wier Bloemftengen alleen zig daar boven ver= heffen , korter daar ’t- Water ondiep , langer zynde daar het diep is: ’t welk La NN vs in Sweeden waarbam. Men heeftze Water Gla- diolus , Water - Klokjes en Water - V'iolieren ge= noemd gehad. RupBeekK hadtze Dortmanna getyteld, 10 „% Is een Gewas, dat langs dea Grond der Slog. (3) Lobelia Fol. Linearibus bilocularibus 8cc, Ozn. Dan, 29. GorT Belg. 252. H. Clif, 426, Fl. Suec. 714, 783. Dortmanna Lacuftzis Flor. fparfs pendulis. RuDr. AE, Ups. 1720. p. 97, T, 2, Gladiolus Stagnalis Dertmanni. CLUS, Cur, 40. Gladiolus Aquaticus. Dop. Hif?, 750. H 4 Il, DEEL. XI, STUK. 520 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. Slooten kruipt , met Ranken gelyk de Aard= in befiën, aan welken Bladen, van gezegde hoe-= Hoorp. danigheid , omtrent twee Duimen lang , met de STUK, punten omgekromd. De Steng , die ook ‘hol ben js, heefteenige gefteelde Bloemen , bleek paarfch of blaauwachtig van Kleur, in vyf Slippen ver- deeld, waar van twee finaller en opwaards, de drie anderen nederwaards geboogen. Het bevat, zelfs onder Water , een Melkachtig Sap. Eee (4) Lobelia met Lancetvormige effenrandige rag Bladen , en éene geaairde Bloemtros. Chili je j nich. Dit Kruid, dat Pater Frururéer, in «Ryk van Chili op. hooge Bergen vonde, worde dan ten onregte van LINNEus-gezegd in Peru, te huisveften. Het fchiet tot eens Mans langte. op ‚ met een regte Steng „die ruuw en van binnen hol is, bezet met Lancetvormige Bla- den, welke een half Voet lang en drie Duimen breed zyn. Aan ’t end loopt de Steng uit in een Aair van groote Bloedroode Bloemen, by« na als de Kardinaalsbloemen. , zogenaamd. De „Wortel , die een Vinger dik is en een Voet lang , geeft, zo wel als het Kruid, een Melk uit , welke Vergiftig is; ja de Reuk der Bloe- men doet braaken ; zo die Autheur verhaalt. (5) Lo- (4) Lobelia Fol. Lanceolatis integerrimis &c, Rapuntium $pic. Fol. acutis, vulgo Zeit FEUILL. Peruv. IL. Pe 739% Te. 29. S Y_N GC E NE 8 I A Tor (5) Lobelia met een opgeregte Sten’; en Ean- IV cetvormig = Liniaale „ flompachtige, over- KXie hoekfe , effenrandige Bladen ; de Bloemen aoorne aan 't end getrost, sTUKe Ve, es if Lobelia (6) Lobelia met Liniaale effenrandige Bladen Kami. en een gegaffelde inden En Pancals. {7) Lobelia met Eyronde gefleelde Bladen en ta. | zeer lange Meeldraadjes. der es VII. De eerfte van deeze drie , in Kanada door Bers KarLm gevonden „ was een Plantje van eende » Voet hoogte ‚ met blaauwe Bloemen: de twee. de, aan de Kaap groeijende, nog veel kleiner; een zeer teder Kruidje , byna gelykende naar het Muur , met twee Blaadjes by elkander en gepaarde Bloempies, De derde , van Cayenne , hadt de Ridder by den Hoogleeraar D. vAN Roijen gezien, B. Met ingefneeden Bladen, de Steng opge- regt. (8) (5) Lobelia Caule erefto , Fol, Lanceolato « Linearibus &c. Rapuntium Canadenfe pumilum Liniarig folio, TOURNE. dnft. 164. (6) Lobelia Fol. Linearibus integerrimis éc. Rapunium Fol. Linearibus acutis , Flor. gemellis, polyanthos. BURMe Afr. 100. T. 38. f. 3. _(7) Lobelia Fol, Ovatis petiolatis , Staminibus longisfimis» Syft. Nat. Hs EL, DEEL, XL STUK, IV. ArpreL. XX Hoorps= STUKe Vil. Lobelia Phyteuma, Bafterde, IX. Vi „Bulhofa. ; Bolworte. Jige. ‚Xe Triguerra. Driekan- tige. I22 SAMENTEELIGE KRUIDEN,’ vit Lobelia. met Eyrond - tangwerpige gekar= gelde Bladen; de Steng byna naakten gee aairds met afgezonderde ruige Meelknop- jes. (9) Lobelia met de onder fie Bladen Voet= deelig. (10) Lob:lia met een opgeregte. Steng, ge tand Lancetvormige Bladen, en een onge= bladerde end- Tros. mi Alle deeze drie zyn Kaapfe; Künnende de eerfte’ als Bäfterd aangemerkt worden , dewyl zy de Meelknopjes niët famengevoegd heers: de tweede verfchilt door haâren Knobbeligen Bols wortel,” ‘hebbende de Steng twee Voeten hoog en de ondérfte Bladen bynùá als der Menfchen Voet ii Vingers gedeeld. De Heer Biraius, die de eetfte, wegens de gezegde afzondering der Meeldraadjes , wel- ke onder vereenigd zyn, met den naam. Cyphiia tot een nieuw Geflagt in de Monadelphia huis bragt, geeft aan de laat{te den bynaam van Co- rjmbofa. Het zou de Afrikaanfche , zeer hooge , niet Takkige Raponce zyn , met Bladen van Hertshoorn , welke, Ray befchryft. Nogthans geeft (8) Lobelia Fol, ovato- oblongis crenatis ce, (o) Lobelia Fol inferioribus Pedatis. Ropuntium Tuberoe fgm Fol. multifidis , Flor. Spicatis. BURM. Afr. 99. T. 38e ‚2. Cyphia bulbofa. BERG. Cap. 172. (ro} Jobelia Caule ereko ; Fol. Lanceol. dent, Mant, 120, &, Lobelia Corymbofa, BERG. Cap. 344e SS YT N CE NE Ss I Áò 128 geeft hy ’ermaar een Kruidige Sténg aan,‚van IV. ÁFDEELs een Voet of hooger: matt zd, A (xx) Lobelia met Lancetvormige getande Bla- hide den , zeer korte zydelingfe Bloemfteelen, het Bloempypje Draadachtig dun en zeer Wen 8 giflora, lang. Long- bloemige, ie 12) Lobelia mer Lancetvormige Zaagtandige Kil. Asfurgens. aan den voet getande Bladen en hin Opltygen* Stelde end= Trosfen. hie Op. Jamaika zyn-deeze beiden gevonden ; ‚de eeríte. een Waterplant „die ookop andefe West= indifche Eilanden , aan Beeken en op vogtige plaatfen voorkomt. Zy heeft de Stengen meer of min ruig ,‚ de Bladen glad, een half Voet lang, de Bloemen wit, ter langte van vier Dui- _ men ‚ met een vlakken rand,die in vyven egaal verdeeld is, Het Zaadhuisje , dat tweehokkig is, bevat veele zeer kleine Zaadjes. De geheele Plant is zeer Vergiftig , maakende , wanneer menze inwendig gebruikt , een hevigen Buik- loop ‚ die niet te ftempen is en eindelyk doet fter= (11) Lobelia Fol, Lanceolatis dentatis &c. Jacq. Amer. zig, R. Lugdh. 24l. Rapunculus Aquaticus , Fo!iis Cichorei Sc, SLOAN. Fam, 58. Fhfl. I. p, 158. T. 101, f. 2e Trachee lium Sonchi folio &c. Pum, Ze. 253. f, re Ci2) Lobelia Fol. Lanceolatis Serratis inferne dentatis &c. Am. Acad, V. p, 408, Lobelia major brachiata asfurgens &c. BROWN. Jam. 322e 1. DEEK, XI, STUK: EA SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. fterven. Zelfs de Paarden , zegt men, zo zy cd daar van eeten , barften ’er aan. Ook baart het Hoorp: Sap» als men nie de Handen , daar mede be- STUK. fiet, de Oogen wryft „ Een geweldige Ont- fteeking. zu, (13) Lobelia met een opgeregte Steng en breed êé, fi Ld Lancetvormige ZLaagtandige Bladen; de Kardinaals. Bloem - Tros endelings over ééne zyde. Zeer bekend is deeze tegenwoordig onder den naam van Kardinaals- Bloem , een zeer fier= Iyk Gewas , met een lange dunne’ Steng , die bo- ven geaaird is mer Bloemen van een zo fterk hoog roode Kleur, dat 'er de Oogen byna van fche= meren. Somtyds komen dezelven met aartige witte Streepjes getekend voor. Co 1. ù M NA hadt deeze Plant-aan den Kardinaal Barberini toege- wyd. Zy fchynt ook een fcherp Sap te An ten. ive n Lobelia met een opgeregte Steng, Ey- ne rond - Lancetvormige eenigszins Zaagtan- dige Bladen ; de Kelkhoeken omgeboogen, Dee: (13) Lobelia Caule ereto, Fol. lato= Lanceolatis ferratis, Racemo terminali fecando, He Clif. Ups. R. Lugdb. z4r, GRON. Virg. 134. Rapuntium Galestum Virginianum &c. Mor. Hift. II. p. 466. Rapuntium maximum coccineo Spi- cato flore, HERN, Mexic. 579. T. 880. (x4) Lobelia Caule ereto, Fol, ovatOe Lanceglatis &cc. Z, Cliff. 426. GRON. Virg 134: Rap. Galeatus Virgin. Flore, Violaceo majore. MORIS. Hif?. IL, S. Se Te S« f. Ss kie shel. Americ. Flore cosruleo, ROE. Je. Er OS LEN GIEL SU EK röS „Deeze Soort van Lobelia werdt door den IVe Sweedfchen KArM bevonden het Geheim te ie zyn , door welk de Amerikaanfche Wilden zig Hoorp= genazen van Venuskwaalen, welke reeds lang , “TUE zo men wil , onder hun hebben plaats gehad. „‚£0"s Zy groeit ’er op vogtige plaatfeh, aan de Oe- vers van Rivieren , onder andere planten van dien aart, De Steng, fchiet tot vier Voeten op, en het is de voorgaande Soort niet ongelsk , dan dat de Bloemen Violet of paarfchachtig blaauw zyn. De Kelken zyn lang geflipt en heb. ben de randen der hoeken omgeboogen. Het Kruid heeft een Melkachtig Sap en de Wortels fmaakten hem als Tabak. Zy gebruiken het Af. kookzel derzelven , byna met gelyke voorzor- gen als algemeen by het georuik van Pokdran. ken plaats heeft 5 verminderende de Gifte als het naar beneden werkt en zig onderdien van Overdaad in Spys en Drank onthoudende (*), (xs) Lobelia met een laag - Heefterige Steng; xv. de Bladen langwerpig , glad, Zaagtandig ; zee de Bloemen in de Oxelen gefteeld. Surinam che. ‚(16) Lobelia met een opgeregte' Steng , de xvr. ap ind Inflataa, | Bla- Opzee biazene. C*) Stockh. Verband, p. 289, enz, Item Amoer. Acad. IV. p. 529. (15) Lobelia Caule fuffraticofo „ Foliis oblongis glabris ferratis &zc. (16) Lobelia Caule ereto, Fol. ovatis fubferratis &c. HL. Ups. AB. Ups. 1741. p- 23. T. 1e Lobelia Caule ereto brachiato &ic. H. Cliff. soo. Re Lagdb, s29« kl, DEEL, Xl. 9 TUK, IV. ÂFDEEL. XXIe Hoorp.- STUK. XVII. Lobelia Clifortiae NÂe Cliffort- CE XVIIIe’ U: 126 SAMENTEELIGE KRUIDEN, Bladen Eyrond , byna Zaagtandig , lane ger dan de Bloemfteelen : de Zaadhuisjes gezwollen, (17) Lobelia met een opgeregte Steng , de Bladen Hartvormig , effen , flaauw Zaag- tandig , gefteeld en een endelingse Bloem- tuil, | De eerfte van deeze, te Suriname voorko- mende, is een overblyvend Heeftertje; dat zo wel de Zaadhuisjes gezwollen heeft als de twee- de, die, gelyk ook de derde , in Virginie en Kanada groeit, Deeze beiden zyn Jaarlykfe Zaay- Planten. De laatfte is door onzen Rid. der , als een zeldzaam Gewas , uit den Clif. fortfen Tuin zeer fraay in Afbeelding gebragt en befchreeven. Men vindt het ook door P1 u. M IER , doch onvolkomen , voorgefteld. Het hade de Steng omtrent een Voet hoog , met paarfchachtige Bloemen , Aairswyze cot een Tuil vergaard. | (18) Lobelia met de Steng byna opgereet s de onderfte Bladen rondachtig en gekarteld ; de bovenften Lancetvormig ZLaagtandig ; de Bloemen getrost. | In (17) Lobelia Caule ereko Fol. Cord. obfolete Dentatis &e. H, Clt. 426. T. 26. Kapuntiu® Trachelii folio, Flore purpurascénte. PLUM. le. 238. fi 2, aha A (18) Lobelia Gaule ere@iuscglo, Fol, inf. (abrot, crenatig Se SY NGE NE Ss E A 137 Ín Vrankryk en Spanje wordt de Groeiplaats gelteld van deeze Soort , die ook in Italie voor- IV; AFDEEL} KX. komt, Inde middelfte deelen van Vrankryk Hoorpd groeit zy by de Steden Blois en Solons zo over-STUK- vloedig ‚ dat zy den bynaam daar van heeft „ia, bekomen. De hoogte is omtrent een Elle of wat minder; de geftalte als die der Kardináalsbloe- men, maar de Kleur blaauw, De Bladen zyn, by den voet, als aangelymd. Het geheele Kruid geeft Melk, en de Wortel, inzonderheid, is __van een brandend heeten Smaak, (19) Lobelia met de Wortelbladen Eyrond en Haairdunne Bloemfteelen. Een Kaaps Plantje , naauwlyks een Duim hoog „ maakt deeze, dat een Stengetje heeft van twee Duim langte , met ééne enkele Bloem, De Kelk is langwerpig , Lancetvormig , opftaan- de; de Bloem Trechterachtig ; het Zaadhuisje langwerpig. Naar de volgende gelykt het veel, C. Met ingefneeden Bladen en Bn Stengen. (eo) Lo- Etc. LOEEL. Jrin. 167, Rapunc, Galeatus Blefenfis f. Soloe nienfis &c. MORIS. dd? IL, ps 407. S. 5. T. 5. É. 56. Rae puntium urens Solonienfe, Bocc. Sie, zo. T. IIe Draba Flore coeruleo Galeato. C. B. Pin. ro, Prodr, 53e (19) Lobelia Fol, Radicalibus ovatis , Scapis Gepilluihugs Mant. 292. Monogas XIX, Lobelia minute Zeer kleine, | 128 SAMENTEELIGE Kaurpei. IV, | aen lers: (20) Lobelia met een leggende Stene, die Tak XXI. kig is 5 Lancetvormig - ovaale gekartelde Hoorp- Bladen en zeer lange , eenbloemige , een= STUKe zaame Bloemfteelen, Xx. Lobelia Laeresa, Een zeer klein, doch fraay Plantje, dat Mr- geeen CHELIUS in de Spleeten van Rotfen , en op Mos- “ige Velden , in Italie, aantrof , benoemde hy naar den Bononifchen Gencesheer en Hooglees raar LAUREN TI. Het heeft blauwe Bloem- pjes en tweehokkige Zaadhuisjes, gelyk eigen is aan dit Geflagt. De Bloemtfteeltjes hebben ieder , in ’t midden, een Borftelig Blikjes XXL li j ] € e Ee (er) Lobelia met een uitgebreide Steng en Lan Lang: cetvormige eenigermaate getande Bladen ; Bech de Bloemfteelen zeer lang. Bres, (22) Lobelia met hurkende Draadachtige Sten: Dunften- genengefteelde langwerpige getande Bladen. 5:36 Deeze beide Kaapfen zyn door den vermaars den HERrRMANNUS, onder den naam van Xleie | ne (26) Lobelia Caule proftrato , Fol, Lanceolató - ovalibus erenatis &c. GOUAN Monsp. 466. Laurentia annua minima Flore coeruleo, MicH. Gen, 18. T. 14. Rapunculus Aq. ree pens. Boecc. Mus. 3s. T. 27. Rapuntium Creticum minis mum „ Bellidis folio, Flore maculato, TOURNE. Cor. 9, (ar) Lobelia Cau'e patulo , Fol. Lanceolatis fubdentatis , Pedunc. longisfimis. Jane. 483. Campanula m'nor Africa. na, Erini facie &c, Herm. Lagdh. mo. T. Iire C22) Lobelia Caulibus procumbentibus &c H. Cliff. 426 GRON. Virg. 134. Campanula minor) Africana Erini faciep Gaul, procumbentivus. HERM, Lugdi z08. Te 109 | SS YY NG E NE S I A Jag ne Afrikaanfche Klokjes, in Afbeelding gebragt. Zy maaken zeer kleine Plantjes uit, waar van IV. ÄFDEELs XXI het eerfte opftaande Stengetjes heelt. omtrent Hoorpe een Handbreed hoog. De Bloempjes van beiden TPE zyn uit den blaauwe paarfch, (e3 3) Lobelia met hurkende Stengen, en Ey- XXII, ronde Zaagtandige fpitfe Bladen ; de onder- len fen [lomp : eenbloemige Bloemftedlen” en PE vd, genigermaate rage Zaadhuîsjes, Volgens OsBEcK groeit deeze in China, welke men aan de Kaap der Goede Hope eerst waargenomen hadt, Ten minfte komt de Ruige Kaapfe zeer naby met de Ceylonfche overeen et Is een zeer klein Plantje , naar het Gamandere lein gelykende , met kruipende Stengetjes en eenbloemige Bloemfteeltjes ; die ruig pn 2-2 wel als de Kelken. (4) AR met hurkende Stengens, Lancet- vormige Zaagtandive Bladen en ongeftechde byna geaairde Bloemen. (25) (23) Lobelia Caul, procumbentibus „ Fol, Ovatis Serratis Sc. Campanula Zeilanica Senecionis folio , Flore purpureo. SrB. Thes. I. P. 37. T. 22. f. 12,2 B, Lobelia Jif, Spe Plant. TI, p- 935. (24) Lobelia Caul, procumbentibus , Foliis Tiamdeolatis ses Rapuntium Foliis oblongis dentatis êcca BURM- Af. 102» T. 39 f. 1e Ä Te DEEL, Xl. STUK. s XXIV, Lutea, Geels, _ Iv AFDEEL. XXIe Hoor p- XXV. Lobelia bi rfuta. Ruuwe. XXVI. Coronopi= folia, Herts- hoornige. XKVil. Como/a. Kroonige. XXVIII. Tenella. ‘Tedere, 130 SAMENTEELIGE KRUIDEN, (25) Lobelia met ovaale gekartelde | gewnlde Bladen en eenzaame Bloemen zydelings. (26) Lobelia met Lancetvormige getande Bla- den en zeer lange Bloemfteelen. C27) Lobelia met Liniaale getande. Bladen en een gebladerde Aair aan *t end, (28) Lobelia met leggende Draadachtige Hee- flerige Stengen en Eyrond- Lanèetvormige _wederzyds tweetandige Bladen, Zeer duidelyk onderfcheiden zig: deeze vyf Kaapfe Soorten, waar van de drie eerfte door wylen den Hieer-J. BurMANNUS in Plaat ge= bragt waren. Die. met. Hercshoornige. Bladen heeft de Bloemfteelen by uit{tek lang, De Kroo= Rige fchyne eene Verfcheidenheid «te zyn, van de Driekantige , hier voor befchreewen..De laat- fte heeft kleine Blaadjes en is een Heefterig Plantje , waar vâh ‘het Zaadhuisje in dricén open fplyt:„ hebbende drie Klepjes-; zo: dät zy in deezen van de Kenmerken van dit Geflagt een weinig fchynt af te wyken. & Be- “ (es) Zobelia Fö!, ovalibus crenatis Lanatis 8. Rapuatiem Fol, fubrotundis-hirtis &c. BURM. Afr. Ios. T. 40. Éf. 2e “(26) Lobelia Fol. Länceolatis dentatis &c. Kapuntium Fot, longo profande dentato, BURM. Afr. 98, T. 53. f, fe Kae punt. ZEthiopicum. BREYN. Cent. T. 88, (27). Lobelia Fol, Linaatibus vec Spicà teriminalt fe liofâ. H, Clif. soo. (28) Lobelia Caul. proftcácis Filiformibus Fruticulofs 8e Mant. 120. Lobelia parvitolia, BERG. Cap. 345 54 NGENEBES IA 13 Behalve de voorgemelde vyftien , heefe de _ IV, tegenwoordige Hoogleeraar der Kruidkunde al © verte hier, de Heer N.L., BuRMANNUS ‚nog eene Hoorps Hoof dige. Onder de Kaapfe Planten opgetekend ,°T®Ee die weinig van de Hertshoornbladige, zo zyn de Kd Ed, aanmerkt , verfchile. Voorts heeft hy eene Windende Lobelia onder dezelven gevonden , met Liniaale Bladen, welke de Meelknopjes uitwaards ruig heeft door witachtige Haairtjes : zo dat het getal der Kaapfe Soorten, volgens zyn Ed. , dan zeventien uitmaakt. | Vv IO L ee Viool, Dit Sis heeft een vyfbladigen Kelk: ook is de Bloem vyfbladig , onregelmaatig, van age teren gehoornd. Het Zaadhuisje , boven den Kelk, is driekleppig, met ééne Holligheid, Zevenentwintig Soorten komen in hetzelve woor, die in vier Rangen gefmaldeeld zyn, als volgt, A. Opgeftengde. (2) Viool met gepalinde shoes getande rijs en onverdeelde Bladen Palmatra. Vingers _£2) Viool met Woetachtige zevendeelige Bladen. bladige. (3) bie. Toons wit) Wiola acaulis , Fol. palmatis quinquetobis 82. Syft, bladige, Nat, Xll. Gen, 1007. Weg. KIIT, p. 663. GRON, Virg. 135e Viola alba Fol, Securis Romane effigie, Floridana, PLUK, Amalth. 208. T, 447. É. 9 (2) Viola acaulis Fol. Ped feptemparte GRON. Virg. 525s Viola Virg. tricolor. Pum, Alm. 383. Te 254 fe Jo dz IL, DaEL. Xl, SXUKe « 432 SAMENTERLIGE KRUIDE w. Iv. (3) Viool met Vindeelige Bladen, ArFDEEL. A at _(4) Vioolmet Lancetvormige gekartelde Bladen. STUK. | | HL (5) Viool met langwerpige, byna Hartvormi- zn ge Bladen en Vliezige Bladfteelen, Gevinde. tv. … Alle deeze komen in Noord-Amerika, en ín Lanceo's!4.% byzonder in Virginie voor, behalve de Der- vormige. de,die op de hooge Gebergten van Europa ; Pisa. doch ook, zo wel als de beide volgende, in Si- Bifitia. _berie groeit. De gefteldheid van het Loof is ge- mise. noegzaam |aangeweezen. De vierde Soort, uit Kanada door KarmMm gebragt , fcheen in Blad een weinig van de Siberifche te verfchillen , en hedt de Bloemen kleiner. De laatíte, eindelyk, heeft Bladen , veel naar die der gewoone Pri- mula Veris gelyxende. De eerfte en laatfte heeft de Bloemen wit , de tweede driekleurig; de derde en vierde paarfch Violet of bleck blaauw, Allen zyn het kleine Plantjes, she onze Drie- kleurige Violen, vi. (6) Viool, die ongeftengd is, met Hartvor- Ruige mige Haairis flekelige Bladen, Dee- (3) Viola acaulis Fol. Pinnatifidis. Viola montina Folio multifido. J. B. Hijl, fil. p. 544. HALL. Helw. inchoat. Ia P 243. GMEL. Sib. IV, T, 49. f. 4, (4) Viola acaulis Fol, Lanceol.-crenatis, GMEL. Sib. IV, T, 49.:f. 2. (5) Viola acaulis Fol. oblongis fabcordaris, &c. GRONe Vig. 135. £6) Wiola acaulis „ Fol. Cord. Pilofo - hisp. Mant, 485. FJ. Sue, DIN BENE STEK * 193 "iDeéeze; die in Bosfchen der Noordelyke dee- AA len van Europa groeit, Kruipt niet gelyk de le Tamme ‚ en maakt ook geen Stengetjes gelyk goor. de Wilde Violen ; maar zy geeft uit een taame- STUK. lyk dik Worteltje lang gefteelde Bladen ;, die Hartvormig , en , zo wel als de Steelen, van onderen Haairig zyn, Haar Bloemfteel:jes , veel korter dan de Bladen zynde, hebben een Sleuf- je op de rug , boven de Blikjes. De Bloemen gelyken zo zeer naar die der Tamme Violen , dat men dezelven ‘er fomtyds mede vervalfcht, of ze daar voor verkoopt. Zy valt ook in Berg: Bosfchen van Engeland, Switzerland en de Heer TuunBErG heeft een Plantje , onder GI ham, uit Japan gezonden, (7) Viool, die ongeftengd is, met Niervormige Bladen, | Op vogtige Velden, in Sweeden, Engeland, en elders , groeit deeze , die door de gladheid der Bladen meest verfchilt, hebbende ook paar- fche Bloempjes , en het oneffen Bloemblaadje tot aan de tip toe zwart gettreept. 8) Sute. 718, 728. DALIB. Par. 269, Viola Martia hirluta ina= dora. Moris. Hij? Il, p. 475. $. 5. T. 35. f. 4- Viola Tra. chelii folio. Raj. Hf. 1o51. Viola, BBUNsE. Herb. Lp. ade 3e (7) Viola acaulis Fol. Reniformibus. HALL. Helv, soto Fl, Suec. 717, 786. Viola Paluftris rntundifolia B, Mog, Hift. ML. p. 47î S, 5. T. 35. f. 5e 13 IL, DEEL. XL. STUKe Monogae nie VII, Wioia Paluftris, Moeras. Vs AFDEELa XXL Hoorpe SLUK,. Vil. Viola Oderata. Tamme, 134 SAMENTEELIGE KRurDEN, (8) Viool „die ongeftengd is , met Hartvormige Bladen en kruipende Spruiten. Deeze Soort maakt de gewoone Winkel - Wia. len uit, die men in de Tuinen teelt, weshalve zy Tamme Violen genoemd worden 5 hoewel men ze ook overvloedig in Bosfchen en. Wil- dernisfen , zo van ons Land , als door geheel Europa , aantrof Niets is in Switzerland ge- meener; aan de fÄaagen en Beekjes, in ” vrae- ge Voorjaar, zegt Harrem. By Weenen in Oofttenryk groeijen zy overal in groote en klei, ne Bosfchen , in Valeijen aan Rivieren „in Boom- gaarden en Tuinen. In Engeland; Vrankryk en Sweeden ‚ zynze zo gemeen niet. Zy komen overal, in ’t wilde , niet alleen met witte; maar ook met dubbelde of volle Bloemen voor , maar de enkelde paarfche, van wier Afcrekzel de Vio- lette Kleur h aren naam heeft, zn ver de ge- meenfte, De Latynfche naam is in byna in alle Taalen van ons Wereldsdeel overgenomen, maar in ’% Franfch heet menze Wiolettes , in ’t- Epgelfch Vi (8) Vioja acaulis , Fol. Cordatís, Stolonibus reptantibus. Gorr. Beig. 252, Fl, Cliff. 427. Fl, Suec. 7is , 784. Mar, Med. gro. Viola Martia purpurea » Flore fimplici odoro. C, B. Pin. 119, Viola odorata. REN. Sp. 141. T, 140. Viola nigra, f. purpurea, Dop, Pempt. 156. LOB, lc. 608. B, Viola Martia alba, C. B Pim. 199. , —== multiplici Flore Ibid, Log. Ze. 61e, - SH ren B abies Sust A 135 Wiolets : welke naam, gelyk bekend is, by IV. ops gemeenlyk- gegeven wordt aan een aabedd Arae, ander Gewas, van dergelyken Reuk en deswe- Hoorn- gen genaamd Wiolieren *, De Bloemen hebben STUK. een zeer verzagtende hoedanigheid, zo wel als „£- %x Kruid , wordende deswegen de Konferf en «zie Syroop van Violen als een Borstmiddel en toc st Bi sss, zagte Hartfterking veel geacht, In de geheele Plant heerfcht een laxeerende hoedanigheid , zelfs in ’t Zaad. Hoe zagt nu , en onfchadelyk, de Bloemen ook- voorkomen, wordt niettemin vere haald , dat een Maagd van voornaamen Huize, door den Geur van een menigte derzelven , wel- ken zy in een beflooten Vertrek hade by een doen brengen „bedweimd geworden en daar van geftorven zy. De Witte Violen zyn minder kragtig van Reuk. De Syroop is zeer bekwaam, om de hoedanigheid van Sappen en andere Stof. fen, of dezelven naar Zuur dan naar Loogzout hellen, te onderzoeken, en wordt daar toe van fommigen gebruikt. ín Egypte worden de Violen in de Tuinen overvloedig geteeld, alzode Turken veel werks daar van maaken om de aangenaame Kleur en Reuk , dienende de Suiker van Violen, in Wa- ter gefmolten „ bun om Sorbet te bereiden , tot onthaaling van hunne Vrinden. Zy maaken hete zelve ook wel van Rofynen - Water en andere Zoetigheden , maar die van gedagte Suiker is by de Grooten meest geacht en de kostbaarfte, in- 4 Zon- 1, DEE, Xl STUK tise 136 SAMENTEELIGE KRUIDEN, {Vv. zonderheid met Amber - Grys gemengd zynde 3 ei tot opwekking der Minnelust (*). Hoorp- STUK. B. Stengmaakende, IK (9) Viool met de vobwasfener Steng opfbygen- Enka: „de, de Bladen langwerpig Hartvormig. Wilde. Xe (1o) Viool met opgereste Stengen en Hart- ea vormige langwerpige Bladen, xl. (1x) Viool met Draadachtige onverdeelde voort= de kruipende Stengen „ Eyronde effenrandige gladde Bladen en onverdeelde Stoppelsjes. ' Van deeze komt de eerfte , die men Wilde Violen noemt , overvloedig in de Duin - Valei- jen van Holland , in Vriesland, Gelderland en Overysfel , als ook door geheel Europa, tot in Sweeden en Lapland , zelfs in Rusland en in Noord- Amerika, voor. Zy bloeijen laater dan de Täâmme , doch verfchillen anders van dezel- vern (*) Hassr1Q, Rei/s, p. 524. Co) Viola Caule adultiore adfcendente Ee. Gort, Belge 253. KRAM. Auflr. 262. Fl. Succ. 716 , 785. GOUAN Monsp, 467. R. Lugdh, 430. GRON. Wirg. 182. &c. Viola Maria inodora {vlv. C. B. Pit. 199, Log. Je. 609, Viola fylv, ino-= dora, Dop. Pempt. 156: (zo) Viola Caulibus eretis, Fol, Cordatis elan FL, Suec. II. N, 787 Viola Fol. Ovato- Lanceolatis. RK. Lugdh. 430. Viola Martia Arborescens purpuet, C. Be Pin. 199 Viola Arberescens. Cam. Epit. git. (x1) Viola Caul, Filiformibus indivifis prorep, &c. Viola Fol, ovalibus &c. ALE, Pedemont, ign Te 3e fe qr ST NG ENE S I A 137 ven weinig, dan door haare Reukeloosheid, en _ IV. À hebben insgelyks zo wel witte als paarfche Bloe- bet men. Ook verheffen zig de Bloemen boven de Hoorpe Bladen , en de Plant heeft lange , Takkige , leg- STUK. gende, doch in de Herfst opftygende Stengen, „Ane De Berg- Violen , die overend {taan „ groeijen wel een Elle hoog; weshalve menze Boomachtig noemt , hoewel de Steng niets Houtigs heeft. Van deeze zyn de Bloemen blaauw en wit en fomtyds geelachtig, met een korte Spoor; maar de Kelk heeft Spooren, Zy groeijen op de Al. pen van Switzerland, Lapland , Ooftenryk en op den Baldus- Berg in ’t Veroneefche ; de laat- fte op den Berg Cenis in Piemont, waar van die den bynaam heeft. Deeze hebben Draad. achtige Stengen , die onder den Grond kruipen , doch zig daar uic verheffen, met zeer kleine , Eytonde, gefteelde gladde Blaadjes en groote, lang gefteelde , blaauwe Bloemen. (12) Viool! met een opgeregte Steng en Hart- Xu, î ij Viola Can vormige gefbitfle Bladen. sn Kana. (13) Viool met een driekantige Steng en Niers dafche. achtig Hartvormige Bladen, de Stengbloe- Zit men ongebladerd, lis. Wondere (14) se …_ (12) Wiola Caule ereto , Pol. Cord. acuminatis. Viula Caulescens Fol. Cordatis &c. Am, Acad. 1, P. 157. (13) Viola Caule triquetro , Fol, Reniformi- Cord. &c, Viola Flor. Rad. Corollaris &c, H. Cif, 427, FL Suec, 719, 759. Viola Montana lacifolia Sc, DILLe Elih, f‚ 390, Ïs 1. DEEL. Xie STUKe IV. AFDEEL. AKE Hoorp- STUKe XIV. Piola biflora. Twee- bloemige. U wiflora. Eenbloee mige, 138 SAMENTEELIGE KRUIDEN, (14) Viool met een tweebloemige Steng ‚de Bladen Niervormig Zaagtandig. (15) Vicol met een eenbloemige Steng ‚ en Hartvormige getande Bladen. Kanada is de Groeiplaats van de eerfte dee- zer vier, cie de Steng ongevaar een Span hoog heeft , en van de volgende, welke in de Bos. fchen van Sweeden en Duitfchland groeit , meest verfchilt , doordien de Stengbloemen , dat wón- derlyk voorkomt, in deeze geen Blaadjes hebe ben. De Bloemen zyn witachtig en in de derde , die op de Europifche Gebergten groeit, dat ook zonderling is in die Geflagt, geel. De laatfte , die in Siberie is gevonden, wordt door GM E- L IN aldus befchreeven. „> Uit een Vezeligen Wortel komen veele s, Bladfteelen , met opgerolde beginzels van Bla= », den , waar tusfchen gemeenlyk één , doch „ook twee of meer Stengen, die hoekig zyn sen flaauw gehaaird , ieder op den top drie », Blaadjes hebbende , naar die der Malva ge- s> lykende. Uit derzelver midden ryst een kort ‚> Steeltje ‚mct een fraaije geelachtige of Zwa- ss vel. (14) Viola Caule bifloro &c. Viola Foliis Reniforinibus &c. Fl. Lapp. Succ. H. Clif. R. Lugdb, 431 Viola Alpina rotundifolia lutea. C. B. Pin. 199. PLUK. T. 233. f. 7. T. 834. f. 1. Viola lutea. LOB. Je. 609. (xs) Viola Caule ilone rc, GMEL, Sib, IV. p. zor. To a%. f. se Sq NGE NES IA 139 „> velkleurige Bjoem , wier twee bovenfte Blaad- 5 Ws „ jes allergrootst, de zydelingfe kleiner en het nt „, onderfte allerkleinst is. Deeze drie laatften Hoorpe „‚ zyn verfierd met eenige Violetkleurige Streep-S 0E „„ jes, en de twee zydelingfe, niet ver van ent „, den bodem , eenigszins Wollig. Dus bevindt „ zig de Plant in 't vroege Voorjaar. Ín * vol- „ gende Jaar breiden zig, zo wel de Wortel- „, Als de bovenfte Blaadjes , allengs uit , de Blade „‚ fteelen rekken, en ZyD; als de Vrugt rypis; „, dikwils een half Voet lang, De Stengblaadjes. ‚ fcheiden van elkander, worden Ribbig, aan „‚ de randen diep en breed Zaagtandig , weder. „> zyds ruig; enz.” | n C: Met Virdeelige Stoppeltjes en een Kruik» achtigen Stempel. | 16) Viool met een driekantige werfpreide vv. Steng langwerpige ingefneeden Bladen en Fiia Ë 4 î ricolor. Windeelige Stoppeltjes. Danen | rige. Deeze, die men Wilde Penfeen of Viooltjes ; naar (16) Viola Caule triquetro diffufo &c. Gort. Belg. 253. KRAM. Aaflr. 262, GoUAN Monsp. 467. Fl. Suec, &zc. H. Cliff. s27. Viola bicolor Arvenis. C. B. Pin. 200, Trinitatis Herba. FucHs. Hil, 303. Jacea altera. CAM. pit. 913. B, | Viola tricolor Hortenfis repens. C. B. Pin. 199. Viola trico- lor, REN. Spec. 144: T. 140. Jacea f. Flos trinitatis. CAM. Epit. oï2, Viala tricolor, Don, Pemps. #58. Viola flammea, colorea , calida. LoB. Je. 61E. ik IL. DEEL, XI, STUK. XXL Hoorp- STUK. Eenwy- 2UY ook door geheel Europa, voor. Het is een WErYs 140 SAMENTEELIGE KRUIDEN naar ’t Franfch Penfée noemt , komen ín de ii Duinvaleijen en Hoven van ons Holland, op dorre Zandige Gronden, in de Wouden van Vriesland , en elders , in onze Provintiën, als Plantje dat de Steng Takkig en neerleggende heeft , de Bladen Eyrond - Hartvormig en de Bladfteelen met kleine Borfteltjes, doch aan de Takken half Vinswys’ ingefneeden Stoppeltjes. De Bloem, veel grooter dande Kelk, die Zaag- tandige Spooren heeft , is zeer fraay met ten minften drie Kleuren getekend. De bovenfte . Blaadjes zyn Violet , met een zeer fyne Haai. righeid; de middelften geelachtig bont, het one derfte Hemelfchblaauw. Zy komen ook van bo= ven paarfch , op zyde of in ’t midden geel en van onderen wit voor, met zo veele mengelin- gen en veranderingen, dat er de Duitfchers den naam van Sibenfarben Blumlein „dat is Zeven- kleur -Bloempjes ‚ aan geeven. Men vindt ’er evenwel ook die maar tweekleurig zyn, van kleiner Gewas en Bloem , blaauw en geel , of blaauw en wit of enkel wit met geel. In Swee. den, zo wel als ín Switzerland, maaken deeze een zeer gemeen Onkruid in de Velden en Tui= nen , doch de eeríten worden, om de aartig- heid, in de Bloemhoven geteeld, alwaar zy zig zelf zaaijen en ook genoegzaam een Onkruid worden. De Duitfchers heeten ze Freysfam: kraut, de Engelíchen Panfies of Hearis. Fafe, dat is Harts-vermaak. Wat den naam van Drieen- \ RE 7 ECT ON Vormm desi el atar „Drieenheids - Bloem aangaat, dien vind ik, in EV. „zeker opzigt, wataanftootelyk. Van de Twee. Ae kleurigen maakt Har LER een byzondere Soort. Hoorp- De Drieklevrigen vallen ook aan de Kaap en in°TUE Japan. sn Of de Franfche naam Penfëes van de aartige mengeling van Kleuren in deeze Blommetjes, welke tot denken aanleiding geeft, dan van het voorgemelde afkomftig zy, is my duifter. Tets „Anders , daar mem te vooren niet om gedagt heeft, zou ze dien naam met regt kunnen doen voeren. LiNNdus, naamelyk , merkt aan, dat nergens „ byna, zig het werk der Bevrug= ting in de Planten zo duidelyk , dan in dezel- ven ‚ openbaare; doordien. de Stempel, of het bovenfte van den Styl, Frechterachtig open is: ’t welk alleen maar plaats heeft in die van deezen Rang. De Styl maakt met het Vrugt- beginzel een tondachtig Knopje uit , in ’t mid- ‘den van de Bloem, dat als een Kruikje of Als een Zoutvat is pefat(oeneerd, (17) Viool met een driekantigeenkelde Stenp, XVit. langwerpige Bladen en henk Stop- ne Î 5 AA E el j À Groots bloemige, (183) Vi- (17) Vide Caule triquetro fimplici &c, Mant. 120. Viola Caule eriq. ereto &c. Hups. Angl. 331. Viola Mont:na tricolor odoratisfima. C. B. Pin, 199. Viola Mont, lutea grandiflora, C. B. Pin. 200, BARB, Je, 691, 692,» IL. DEEL. XL, STUG) 142 SAMENTEELIGE KRUIDEN; IV. (#8) Viool met een korte-Steng , de Bladen me. byna Eyrond , de Stoppeltjes Vindeelig, Hoorp- de Honigbakjes langer dan de Kelk. STUK. „Avnr, (ag) Viool met een lange Steng , de Bladen sarata. langwerpig Eyrond , de Stoppelijes Wins Bana deelig , de Honigbakjes Alevorgaig langer XIX. dan de Bloem. Cornuta. Gehoor On de Pyreneefche en Switzerfche Geberg- E ten groeljen deeze, welken de vermaarde Har» LER , behalve de laatfte , die echter weinig van de anderen verfchilty tor ééne Soort be- trekt. Zyn Ed. tytelt dezelve, ,, Viool meteen „» opgeregte Steng „die weinig Bloemen draagt , „> de onderfte Bladen rondachtig, de Stengblae » den ovaal hebbende , met zeer groote half » gevinde Stoppeltjes.” Het is, zegt hy, één veranderlyke Plant „of ongeftengd voorkomens de met paarfche Bloemen, welke hy af beeld: , of geftengd, en dan met geele of met drie- kleurige of met witte Bloemen. De Bloemen zyn veel grooter en dus het. Plantje ook fraai- jer dan de Penfeen „ voorgemeld, hebbende een niet onaangenaamen Reuk. Het voornaam= fte verfchil beftaat in de Spoor, of agter - Punc der (13) Viola Caule abbreviato &c, Viola Alpina purp. exis guis foliis. C. B, Pin. 199. Viola Mont, coerulea grandiflora, TOURNE. Inf. 420. liem lutea. C‚ Be Pin. 199. C19) Viola Caule elongato &c, Viola Pyrenaica folio Tau giïì-ferotina, RAj. ak slo Pd S YT NGE NE S 1 A, 143 der Bloem, welke de laatfte zeer. langendun, IV, als een. Hoorntje heeft. Men :vindt ?er niet e= minder verandering van Kleuren in , en de Bloe- Hoorp4 men hebben aan het Steeltje twee Lancetvor. STUK: mige Borfteltjes, Somtyds wordt de Steng een half Voet, doch in de laatfte wel een gehee- Jen Voet hoog. (ao) Viool met een Heeflerige Steng en Lan- xx. s A | Viola Ars cetvormige effenrandige Bladen, iets’ , Beomach » De vraag is of deeze meer den naam van tige, Boomachtige verdient dan de Berg- Violen, hier voor befchreeven „ die ook dus getyteld worden. De Groeiplaats is in Spanje en de Bloe- men hebben geen Reuk, D. Met opgereg te » niet agterover leggende … | Bloemen. (21) Viool diede Steng aan den voet zeer Tak- xxr. kig heeft , de Bladen Lancetvormig Li Senn ik niaal effenrandig van elkander af; de Kan ‘Negen ken van agteren gelyk. hen _ (22) Viool met een hurkende Stengs de Bla- vr, Suffrus ER of. : 1 NE ORD ete ni Ten, Laag- (20) Viola Caule Fruticofo &c, Viola Hispanica fruticans. Heatteriee, BARR. Je. 568. Viola Montana pumila anguttifolia, Ce Be Pin. rog. (zi) Viola Caule Bafi Ramofisfimo &c. F/, Zeyl. 317. Here ba Indica &c, RA]. Suppl. 402. Nelam = Parenda, Hors. Mal, Ake P: Ms kw 60, Burm. Fl, Ind, Pe 186. {4) Viola Canle procumbente, Fol. Lanceolatis (ubferratis Ip DEEL: XI, STU, dann Kf 144 SAMENTEELIGE KRUIDEN: Iv. den Lancetvormig eenigermaate Zaagtan- ee dig, getropt: de Kelken van agterengeljk. OOFD- hoa Ae STUK. Deeze beiden groeijen in Ooftindie. De eer- fte, welke HERMANNUS Klein Leeuwsbek geheten hadt, heeft een zeer Takkige Stengs van een half Voet hoogte ‚ met lange dunue Bloemfteeltjes } de Bloemen paar fch van kleur. Deandere , welke men op Ceylon Ratmul noemt , is een Takkig, leggend, Houtig Gewas, door Elsvormige ftyve Stoppeltjes byna gedoornd, xxijt. (23) Viool met een enkelde ruige Kruidige Viola Cal= pi Steng , Lancetvormige Haairige Bladen Schoen- en eenzaame Bloemen. achtige. le XKV. (24) Viool met een laag - Heeflerige gearinde Oppofsti- 3 folia. Steng, gepaarde Bladen en getroste Bloe- “Paar LIET bladige. Mens Op den Noordoosthoek vân Zuid - Ameri- ka, dien men Cumana noemt , ‘beeft de Heer LorrttiNe, in zyne Kruidleezingen, deeze twee Soorten ontdekt, waar van de eerfte de andere „ zo hy aanmerkt, in allen deele zeer veel confertis &cc. Fl. Zeyl, 518. Rubeola Zeylanica Fol, latiorie bus. Ratmul dita, BURM. Zeyl. 202, (23) Viola Caule fimpl. hirfuto Herbaceo &c. alma Caule fimplici hirfato, Flor. Axillaribus {olitariis” LOBEL. des 184. gr (24) Viola Caule (uffruticofo brachiato Bee. Geleadtaria Caus | le Brachiato glabro Flor, Racemofis. LOEFL. dt. 193n, SAY N GSE/N ESI Ae © 148 “veel in grootte ovenreft, Ly hadden witte Bloes Ä | amen. Uil / Die Soort van Vioolen, Hybanthus genaamd ,Hoorp- „welke Heefterig in de Westindiën groeit , daar enden Loerrt Ne den naam aan gaf van Calceolaria „ mia. zo wel als aan de voorgaanden, wegens de, fi- _ guur der Bloemen 5 heb ik reeds en be. “IL D. eenn : des volgt. _ YUSrE, (26) Viool met ovaale Bladen, die aan den Sn __randen van onderen ho. ZYN. _ Viola Ip cacuanhâe De Ridder geeft den bynaam van Zpecacuan- Aak ha aan deeze- Soort, die op Caijenne fchynt te rel. groeijen, Zyn Ed. heeft denzelven. ook gegeven daneen Soort van Wolfsmelk „ voorheen be- Schreeven f „ welke in Virginie fomtyds.dien tro. aam voert, wordende. van fommige: Ingezete- Ji 5,5" nen ; inzonderheid-der Noordelyke deelen , (zegt CL Ay TON;)vry ftout , inwendig tot een Braake middel gebruikten Jpecacuanha geheten. Onder de Planten van den Cliffortfen Tuin hadt Line NAUS, bevoorens, den Geflagtnaam Ouragoga gebezigd voor de Brafiliaanfche Plant , welke den Wortel, die onder deezen naam in de Apo. theeken gevonden wordt , uitlevert : naar hee Perielymenum of Kamperfolie eenigszins gely- kende , r maar. zeer rein: (*). Onder de Gee neess hl 4 6) Viola Fol. “oralibas margine fabtusque Pilofis, Syfi. Nas. XIII. Viola, grandiflora, Veronica folio villofo. BARRe gain, 113. (*) Ouragoga. FL, Clif. 436. Gen, Plant, 93e Perichymes Ì nu IE. DEEL. XI, STUK, XXL. Hoorp® STUK Eenwy- VEF Ye 146 SAMENTEELIGE KRUIDEN peesmiddelen noemt hy dezelve , Lonicera, met een leggende kruipende Steng en ftomp Eyron- de fpitfe ruuwe Bladen (*). Naderhand vind ik echter, door zyn Ed., niet als een Soort van Lonicera, noch als een byzonder Geflagt, daar van in het Samenftel der Natuur gewag ee maakt (f). Van dien Wortel zyn byzondere Baastans Uit Peru komt met de Spaanfche Vloot jaarlyks een Afchgraauwe over: de Brafiliaanfche, die van Lisfabon komt , is bruin en dunner, meer ge- ringd of ongelyker dan de andere, Bovendien js 'er een Witte, daar men de Afchgraauwe fomtyds mede vervalfcht , hebbende weinig of geen kragt. De Peruviaanfche wordt voor de _ beste gehouden , om dat zy zagter werkt dan die van Brafil , welke zo fcherp is, dat iemand, die ’er veel van tot Poeijer ftampt, daar van dergelyke Toevallen krygt als van *t Euphors bium. Benaauwde Ademhaaling, Bloedfpuwen , zwelling van de Keel , Ontfteeking der Oogen;, | | kan ‚num parvum Brafilianum Aleziphatmacum. PLUR. Alm. 238. Herba Paris Brafilian2 polycoccos. Raj. Hijf. 669. Ipecacoe anha. MARCGE, Bras. 17, Ipecacoanha Officinis. Dar. Suppl, 148. (*) Mar. Med. Holm. 1749. p 24. N. 69, (Ì) Nog andere Planten komen onder dien naar voor, gelyk de Spirea rrifolicta , welke ik in her IX, STUK be- fchreeven, en daar van bladz. 46. gmeld heb , dat men die in Virginie Ipecacuanba noemt en het Poeijer van den Were tel tot cen Braakmiddei gebruikte 8 Yn CG ENE SI A 597 Ran door het vliegende Stof veroirzaakt wor-, IV _ den. De Wortel bevat een Slymige of kleverige ko en Harst, welkehet Afkookzel zo Lymerig maakt , Hoorp: dat men het naauwlyks door een Doek kan*TUÉ- en wringen. Mooglyk is deeze de oirzaak van den „ia dienst, dien hy te weeg brengt in de Roode en Gemeene Buikloop : want in zelfftandigheid is hy daar toe van meer kragt, dan in Water ge= kookt, Het Poeijer wordt van een half Scrupel tot een half Drachme , ten dien einde, met ee- nig Opiaat gemengd , ingegeven. Alleen of op zig zelve is hy een Brâakmiddel, dat zelfs in kleinder veelheid werkt (*). (27) Viool met een kruipende Kruidige Steng, BEK langwerpige Bladen en eenbloemige Stecl- heden Ween | 65. : Aer ge: __ Óf deeze genoegzaam van de voorgaande verfchille, twyfelt Linn aus. De Heer Ar- LAMAND hadt dezelve in Suriname waargeno: men , klimmende door de Haagen gelyk de Winde , met dunne Ranken, waar aan de. Bla- den (*) Ad Grana féx perbelle Vomitum provocat: Cortex Ra* dicis vel in minori quantitate, Hic enim pondere Gran. 4 vel 6 prafiat quod Radix ad Scrupulum. Välde minutà Dofij iu continuatâ , mirabili quandoque effetu datur in Afth- sate > aliisque morbis convulfivis , inprimis Infantum. Rure mv Mas. Med. p. 250; iteì GEOFFROY. (27) Viola Caule ferpente Herbacéo , Fol, oblongië, Pe. dunculis unifforis, Syl. Nar. Vege Xllle K a Ie DEEL, Xl. STUW ie: 148 SAMENTEELIGE KRUIDEN, IV. den overhoeks , ver van elkander en witte nn Bloemen, die een zeer groote Vlag , ‘driedeeli; Hoorp gehelmd hadden en een zeer lange omgedraaid: STUK. _ Spoor. Van de vyf Mecldraadjes hadden fl: ie verg 1 de twee agterften een Meelknopje. Op de Gebergten, in Gelukkig Arabie , kwae men den Heer ForsKAOHL Peakaenaigs en Kruipende Vioolen voor. De gewoone welrie. kende werden ; in Eeypte s iS de Hoven ge- kweekt, le PATIENS. Springzaad, De Kelk is tweebladig , in dit Geflagt, de Bloem vyfbladig „ onregelmaatig, met een Hui- kig Honigbakje : het Zaadhuisje vyfkleppig. Het bevat de zeven volgende, meest. aigheem- fche Soorten. zi L Ci) Springzaad met eenbloemige Een ZAGIE an Sseeltjes. „gepaarde Eyronde Bladen en krom- Chineefch. me Honigbukjes. in Ce) Sptingzaad met eenbloemige eenzaamt ken Là Steeltjes en Eyronde Bladen , wier Tandjes dig. … … Lancetvormig zyn: de nee rend dan de Bloem. (3) (1) Impatiens Pedunc, unifl. folitariis &c, Sy. Nat. Xlle Gen. 1908. Veg. Kill. ‚Pe 669, BURM, F. Ind, p. 187, ubi & reliquz- (2) Zmpatiens Pedunc. unifl, £olit, Sc. valli- Onapue H. Mialab, IX. p. 9ie Te 48 n rsr JA A e & »4 e{3) Sprirgzaad met eenbloemige vergâarde IV Steêltjes en Liniaale gepaarde Bladen. - Oe ( 4) Sprin zaad met eenbloemige vergaarde Wann Steelijes en Lancetvormige Bladen, de Ho- 1. de: nigbakjes langer dan de Bloem. je AE spe eerfte van deeze vier is in China 3 de B ELEbEae gscete aan- de “Kust van Malabar waargeno- zo men, zo wel alsde derde , die , gelyk de wier- Cornuta, de , ook tot de Ceylonfche Planten behoort, an Deeze laatfte-heeft in ’… Loof , en in de Geftal= te; veel overeenkomst met de volgende Soort , doch verfchile zeer veel door de lage dunne Staartjes der Bloemen , die ook. zeer läng ge- fteeld zyn. Volgens HerMANNUs zou de Vrugt naar een Zwaluw ge lyken , dat meer op de B'oem toepasfelyk fchynt. dee Springzaad met gelnLemine vergaarde v. Steelijes en Lancetvormige Bladen, de {Zine bovenflen overhoeks 5 de Honigbakjes kor- ter dan de Bloem, Zeer (3) Jmpatiers Pedunc. unifl. aggregatis Bec. Fb, Lel zige Kondim-Pallu H. Mal. IX. p. 57. Te 31? (+) Taspariens Pedanc, unifl, aggreg. &c. Balfamina latif. Flor. Celceri longistmo. BURM, Zeyl. 41e Ts 16, £, 1. (5) Impatiens Ped. unifl. agpreg. Fol. Lanceolatis &c. H. Clif. 428. R. Lugdb: 431. N. 2. GOUAN Monsp. 467. Lice ca Herba. RuMPH. A0. V. p. 274. T. 90 Baliimina foe: mina. C. B, Pin. 3o6. Balfamina. Dop. Permps, 675, BalG foem. Perficifolia.LOB. de, 317. K 3 II. DEEL: XI, STUK» IV, ArpeeLs XI. Hoorp- STUKe Eenwy- verge É iso SAMENTEELIGE KRUIDEN. Zeer gemeen is dit Kruid, zo wel als de voo rigen een Zaayplant zynde , in de Bloemhoven van ons Wereldsdeel , alwaar men het, fchoon insgelyks uit Oostindie afkomf{tig, reeds meer dan twee Eeuwen geteeld heeft. Men geeft | het by onsen in’t algemeen , den Latynfchen naam Balfamina , en dus is het aan iedereen bekend. Het heeft zonderling dikke , Sappige Stengen en Takjes , en een byzondere manier van Ge: was. De Bladen werden , niet oneigen, door Loper, by die van den Perfikioem vergeleee ken. Het voert ook den naam van Balfem- Aps pel Wyfje, als naar hec Kruid dat men Balfem- Appel noemt , of ook naar het Bingelkruid ge- Jykende. Sommigen geeven ’er den naam van y Springkruid of Kruidje roer my niet, aan; om dat de Haauwtjes, ryp zynde, geen aanraaken veelen , zonder dat ‘er het Zaad uitfpringe. Behalve de verandering ‚ van roode , paarfche , Vleefchkteurige , witte en eltjen kalk of bonte Bloemen , die het Oog vermaakt, heeft de Tuinierkonst dezelven wonderlyk weeten te ver- grooten en te verdubbelen ; zo dat zy, haar gewoone figuur verliezende , als Roosjes zig vertoonen en tot een zonderling fleraad ftrek- ken, zo wel in Huizen, Portaalen , Ventters en Prieelen, als in de. Bloemperken ; dewyl menze in Potten overal naar believen plaatst. Fen dien einde moeten zy in Broeibakken ge- geeld worden, in een wel bereide Grond. (6) Springe S TNG EE N'ETS TI A, ISE (6) Springzaad met eerzaame driebloemige IV. Steeltjes en fmal Lancetvormige Bladen, been Hoor p= Deeze, op Moerasfige plaatfen van *t Eiland He sc Geylon voorkomende, heeft een KruidigeSteng vr, met Leedjes , de Bladen overhoeks, glad, ge- re fteeld en zeer fmal ; de Bloemen groot, meteen Driebloe- kromme Spoor , die volgens de befchryvingdik „ ai kort en flomp is, doch zeer lang en dun naar de Afbeelding van den Hoogleeraar Bur MmAN- KUS. | (7) Springzaad met eenzaame veelbloemige _ vir. _Steelijes, Eyronde Bladen en gezwollen bd tan Stengknietjes. > Euro» pifch. In de Bosfchen van Duitfchland , Hándne en Vrankryk , maar ook elders o le Doponéus zegt, vindt men dit Kruid , dat de eenigfte Europifche Soort is van die Gelaat. In onze Nederlanden komt het ‚ op fommige plaatfen daar ’t Zandig is , overvleedig voors in Swee- den grocit het aan den voet der Bergen en Oevers der Rivieren; in Rusland overal op vOg= (6) dopatriens Pedsnc. trifioris folîtariis &c. Fl, Zeyd. 31Se Balfamina angufifolia &c, BURM. Zeyl. 41. .T. 16. fe ze Balfamina ere&a f foemina &c. HeERM: Par. T. ps KO5e (7) Impatiens Pedunc. multifloris folitsriis &cc- GORT, Belg. 254. KRAM. Auffr. 263. GOUAN Mdonspe 468 DA- LIB. Paris. 270. OrD. Dan, 588. Fl. Succ. 722,792. HALL. Helv. gos. R. Lugdb. 431. Balfamina lutea f. Noli me tangere. C. B. Pin. 306. Impatiens Herba, Dop, Pempr. 659. Balfamina Siliguofa, Log. Je, 318. K 4 II. DEEL. Xl. STUK. % 152 SAMENTEELIGE KRUIDEN. vogtige plaatfen „in Bosfchagie. Te Bern vinde men bet zelfssin.de Stad, zegt HALLE. Het heeft de Steng. fomtyds een Elle hoog, teder en Sappig, zo wel als de Bladen „en vierblog- mige Steeltjes in de Oxclen ; de Bloem mis. maakt, vier- of zesbladig, naar men ’% neemt, geel van Kleur. Meest verfchilc bet van de Balfamina , voor gemeld, door zybe Zaadhuis- jes, die als Haauwrjes zyn „ met hoekige Zaas den, welken het, aangeraakt zynde; met kragt | uitwerpt. By nagt laat het, ls nn Bladen hangen. …_ … aaide Sommigen, hebben die Kruid, EE als. ‚van eene afzettende hoedanigheid, tegen Gravel; an- “deren , als verzagtende , tot een Wondmiada aangepreezen. (*). Men vindt ’&f- ook, die het Vergiftig achte ; 5 des het beft: Zy» Zig daar van te onthouden. Met de’Bladen en Bloemen wordt in Noord- Amefa 3 MGE KALM; geel geverwd. ok. E HRGA D edt, KX. HOOFD: el é F É (*) Mulierculis IR Hiaororais B ofdacne Wrndkr aat apr Jatur » ob vim quam ill adícrinunt Balfamicam Map? AL fat p: 36. Bonafas Herbà aftare alüciunret rij ed Germani, rme sa Fl, Succ. IL Pe nd G yv NA N‚D,R-E AS 133 SSSSSSSISSS SSS DOE DS TD kr Befchryving der MANWwYVvIGE KRUIDEN, (Gyuoandria , dat is der genen , wier Bloemen de ; Meeldraadjes of op den Styl of op eenigerleye manier daar mede famengevoegd hebben; gelyk in de Geflagten van Kalfsvoet, Speerwortel , _ Slangekruid , als ook in het Boowplaag en anderen. i% het Stclzel aar Sexen is die de Twintig ie Klasfe ‚ welke naar bet geta! der Meeldraad. jes in „Rangen gefimaldeeld wordt. Dezelve bevat maar dertig Geflagten ‚ waar van reeds negen onder de Boomen en Heefters ‘befchree= ven zyn. Die van den eerften Rang, de Twee. manmigen naamelyk » Zyn nog niet aangeroerd; doch dáâr van behooren de zesveerften , het Standelkruid en dergelyken; zo’ wegens de Bol: wortelen ; als de geftalte en manier van groei- Jing, volgens myne Natuurlyke Methode, welke ik in dit Werk verkoozen heb te volgen *; IV. XXII, de Ke ÁFDEELs Hoorp- : STUKa À a Nd tot de Afdeeling der Lelieachtige of Bolplantens; sr. bl en 58. Dus kome ik dan aanftonds tot het EPIDENDRUM. Boomplaag. ‘ Een Geflagt, welks Soorten, wier getal der- tig is, meestal op de Stämmen van Boomen in de Indiën groeijen , daar het den naam van heeft. Binnen de Bloemblaadjes , dic doorgaans K 5 vyf NM. DEEL» Xl, STUEs : 144 MAÄNWYViICE KRUIDEN, vyf in getalen van aanmerkelyke langte zyn is een Hopigbakje , van eene Tolachtige fi- guur, Scheef en omgeboogen , onder ’t welke het Vrugrbeginzel zic, dat omgedraaid is, dun en lang, bordende een lange Vleczige Peul , waar in zeer veele Zaadjes. De Bloem heeft geen Kelk , maar komt uit een Scheede voort. Zodanig zyn de algemeene Kenmerken , waar van echter veelen in *t een of ander op- zigt verfchillen , doch meest allen hebben Zy Vezelige Wortelen. Ik noemze Boomplaag „ cm dat de Boomen, op wier Stammen zy groeijen volgens den Griek- fchen naam, daar door, gelyk in Europa door het Mos, Schurft en de Marertakken, in het Gewas en inzonderheid in het Vrugtdraagen, zeer benadeeld worden, Ondertusfchen is het Vrouwvolk in Oostindie, alwaar menze Angrek heer , met de Bloemen van fommige Soorten zo vermaakt, dat die van Rang zyn, onder dezel- ven, ’t zeer kwaalyk zouden neemen , wanneer het Gemeen zig daar mede ging verfieren. Zy achtenze te meer, zegt RUMPHIUS , omdat dezelven, als den Grond verfmaadende, een hooger Groeiplaats ui:kiezen, en plaatzenze, in een klomp Aarde geftoken, als Ruikers in de Vertrekken tot fieraad, of draagenze op ’t Hoofd, Inzonder- heid heeft dit met een der fraaifte Soorten by de Princesfen op Ternate plaats. ‚De Ridder onderfcheidtze vooreerst in Á, Klimmende. ; Tot G YT NA ND E I A 155 __ Tot welken zyn Ed, thuis brengt het innaam _ IV _ FDREEn geer bekende Gewas. XXII, ì Hoorp. (1) Boomplaag , dat klimt , met Eyronde sroeie langwerpige „ geribde, ongefleelde Steng- ‚ bladen, en Spiraale Klaauwieren. 7 Epidens rum Wge : dl an 8 illa. Zo wel in Oost- als in Westindie ‚zegt L, 1 Ne if Banilie, N AUS; groeit deeze Plant op de Boomen. De Baniljes , echter, worden ons uit de Westindiën toegebragt , alwaar verfcheide Soorten van de= zelven zyn of Verfcheidenheden. Pr uKENET beeldt ’er eene af , die op den Boom, welke de Jamaikafche Peper voortbrengt, groeïjen zou. MERIAN merkt aan, dat zy in de Bos- fchen voorkomen , aan de hoogfte Boomen en meest aan zulken, die op vogtige en Moeras- fige plaatfen (taan, klimmende als Klyf by de- gelven op en zig daar aan vast hechtende. Ook wordt het Gewas Mevikaanfche windende Haauw- plant met Weegbree- Bladen van Ray geheten; dat de geftal:c in * algemeen wel uitdrukt, De Spaan- (1) Epidendrum Fal. ovato-obiongis cc. Syf?,. Nat. Kit, Gen. toió. Weg. Xill. p. 680, Mat. Med. 418. QR. Lugdh, 13. BuRM. Bl, Znd, p. 188. &c. Vanilla Fl. viridi et albo, PLUM. Gen. 25. Je. 188. Vanillas Piperis arbori Jamaicen(is innascens. PLUK. Alm. 381. T, 320. f, 4. Vanille, MER. Sur. T. 25e Volubilis Siliquofa. CATESB, Car. Ill, pe 7. T. 7. Lobus Aromsticus fubfuscus. CG. B. Pin. 404 Lobus ob- longus Aromaticus. Cuus. Exoe. 72. (5, Epidendrum Cau- le fcand, tereti Ko, A Upse 174% Pe 37, Angurek warna, KmBMPF. Am. 367, T. 865, É, ae « IJ, DEEL. XI. STUK. Iv. 256 MANWwYvIcGE KRurDeEn, Spaanfchen. noemen het Vanilla. of Vaniglia OEDERL wegens de Peulachtige Vrugt, en waarvan is de Hoorp . Bewoone naam afkointtig, By HERNANDEZ STUKe komt het voors, onder dien- van Arcus Aroma- ticus 3 Tlilvoëhül, dat is Zwarte Bloem, by die van Mestiko ertsen: Pater PL UMIER befchryft, het. gene. op ’ Eiland San Domingo groeit, zeer naauwkeurig. ie - Het hadt in.de Grond zyne Wortels en klom tot aan den top der hoogfte Boomen op, met zyne Ranken., die ‘er dan ook wel onderwegs in geworteld kunnen zyn. Deeze Ranken war ren echter maar een halven Vinger dik, rond, groen , om de Handbreed knoopig en aan ie- der Knoop, Bladen uitgevende van Lancetvor- mige fig guur, als. een Spiets- Yzets negen of. tien Duimen lang, en drie Duimen op *t breedfte, glad en. bly- groen ‚ dikachtig, fterk geaderd, week en een weinig Ícherp van Smaak, Van de Kiaauwieren tegen. de. Bladen over, maakt hy geen gewag , maar zegt; dat uit de Oxels, der Bladen lange Takken voortkomen van der gelyké geftakke , en eindelyk Bloemtakjes, zeer bogtigs uit ieder Knietje een zeer fraaije Bloem geevende van zes Bladen, binnen Snecuwwit, van buiten groenachtig. Vy£ der Bloembladen waren lang en fmal ; geboogen en gedraaid; het: zesde hol als een Waterkruik, ín *t midden ge- plaatst en op een Vleezig, gedraaid, Spuitach- tig Vrugtbeginzel zittende, dat een lange dunne Haauw wordt , fomtyds rond, fomtyds driekan- ug D Dj DN DOE Loh La \ : ê 8 D , EE: _ | " M Ei r 7 " LEK De bled) - Ni Laden k e | Ax é Ni _ 4 | Î RE es p n a, ) E \ * | N se Is ven PLAAT LEXXI. =e Tm PLAAT Be G'T HR AND RE Í A. 157 Wz, Kleiner of grooter, vol met fyne Zaadjes. IVe “Van deeze Westindifche waren zo wel de’ dn a Vrugten als de Bloemen Reukeloos, daar de Hoorp- gewoone Baniljes een byzonderen Reuk en Smaak °" “Ee hebben. CrLus:us, die ze in t voorfte der voorgaande Eeuw bekwam , noemde ze Krui- derige Huauw, doch kende haare afkomft niet. Somtyds zyrze als met een fyne Bloem van Zout-bekleed, door het opdroogen der uitwaa- femende Vogtigheid , naar Syroop gelykende, waar in het Zaad, dat zy bevatten, legt. De Keuk is Balfemachtig en zy leveren, door de Scheidkunde onderzogt , veel Kruiderige Olie uit. Men achtze Maapverfterkende, Windbree- kende , Verwarmende en Afzertende te zyn; doch in de Geneeskunde worden zy weinig gebruikt. Gemeenlyk komen zy in de famen- ftelling der Chokotade en he daar aan cen en Geur. (a) Boomplaag met een klimmende ronde eenî- rl germaate Takkige Steng „ Lancetvormige zm gg Bladen en Liniaale flompe Bloemblaadjes, jen | bloem “Hoe het Angrek Warna, door KAEMPFER afgebeeld en befchreeven , tot de voorgaande betrokken kon worden ; daar hy de Bloem by een Kapel of Vlinder vergelykt, en het Zaad. huis- (2) Epidendram Caule fcandente tereti &ec. AE. Ups, 1740. Pe 37. Katomg-ging. KaRMPP. dos, 868, T. 36p,fe Te WU. DEEL. XI, STUE, IV, Árperer.: C XXlle Hoorp- STUK. 15$ SAMENTEELYCE KautDen. huisje opgeeft byna als de Kardamom: ber rp ik niet. Zyn Katong - ging, op dezelfde Plast, groeit ook op Java als een Bygewas der Bode men, en wordt ’er van de Ingezetenen zorge vuldig aangekweekt, zo wegens den aangenaa- men Moskeljaat - Reuk , als de fraaiheid der Bloemen en derzelver zonderlinge figuur. Hy hadt uit den Lusthof van den Generaal Oups- HOORN , buiten Batavia, een Tak met zeven Bloemen daar van bekomen, waar van hy de fchoonheid ongemeen verheft. De Bloemen, zegt hy , gelyken naar een Scorpioen , wordende . deswegen , met een woord, nog van de Pors tugeezen afkomftig , Fouli Jaera geheten: doch onze Ridder merkt aan , dat dezelven als Spin» nekoppen zyn. De Heer KLE1NHoF,immers, hadt gemeld, dat menze op Java Angrek- Cams- bang of Spinnekop- Bloem tytelt. De bynaam van Lugtbloem, door LiNNnaus gebruikt , kan van een Japaních Gewas, Fu Ran genaamd, door KAEMPFER ook afgebeeld , welk hy ‚Aërobia noemde, ontleend zyn. Hetzelve , naa- Spinne Bloem. Pr. LKXKI. Fig. 1 melyk , aan een Bosje gebonden, en inde Lugt opgehangen , groeide en bloeide niet alleen , ge- Iyk onze Hemel-fleutels , maar bragt ook ryp Zaad voort, en bleef , op die manier, eeni- ge Jaaren in *t leven 3 ’t welk van deeze niet gemeld wordt. % Is een klimmend Gewas, dat de Pinang- Boomen. inzonderheid bemint, aan wier Stam men een’ Rankje , met eenige Aarde of wat ‚ Mas, G v NA ND R IA 259 Mos , bindt en dus fchiet het daar Wortel in, IV: _ De Bladen zyn eenigszins als die van Riet, met mDenEr fyne Ribbetjes overlangs , gelyk men uit een Hoorpd Takje daar van, hoedanigen ik van Java beko- STUK men heb, in fig. T, op Praar LXXI, afgee beeld , kan zien. Voorts openbaaft zig daar de figuur-der Bloemen, die volgens KAEMPFER ‚ vyfbladig zyn ‚ Gitroenkleur , met fchoone „ groote paarfche Vlakken zeer fraay gefpren- ‚, keld; de Bloemblaadjes twee Duim lang, van „ breedte als een Penneíchaft, (Eyf, ver, aan „ de enden een weinig breeder , opgewipt en „, eenigermaate uitgegulpt. Van de Bloeme ‚ bladen is één, in 't midden geplaatst , langer „, dan de andere en regt uit-geftrekt , op de „ wyze van een Scorpioen «Straat; de twee „, overigen ‚ wederzyds, wyken Halfmaanswyze „ van de Staartaf en verbeelden dus de Pooten ‚‚ van het kruipend Schepzel. Tegenover de „ Staart komt een kort , krom Sauitje , dikker ‚ dan een Pennefchaft, van boven rond , van ‚, Onderen hol en paarfch, zodanig geplaatst, „‚ dat het den Kop van het Diertje fchynt voor „te ftellen. Aan den voet, immers, omringd. > met drie korte opftaande Slippen , ongelyk s, van boven, onder famengegroeid, is het aan „> den top met een dun hol paarfch Dekzeltje ‚ geflooten, en, dit weggenomen zynde, vere „ toont zig een Tepeltje van pieramiedaale fia s> guur , met twee bolletjes als Oogen weder: 2» zyds. De Moskeljaat- Reuk van deeze Bloe- as MEN , Ee DEEL. XIe STUK, / 160 ‘MANWevicE Kruiven, ‚> men is zofterk, dat door één Takje daar vais s ‚> (aan welken men ’er twaalf zoù gezien heb» Hoorp- 9» ben ,) een geheel Vertrek daar mede vervuld STUK. „wordt, en die Reuk heeft alleen plaats in hêt s, uiterfte gedeelte van het Bloemblad , dat s> den Staart verbeeldt, t welk aireltiëeden zyn- » de de Bloem geen Reuk meer geeft” B. Met- een opgeregte gebladerde Steng. IT, (3) Boomplaag met de Stengbladen SRE Epiden. drum tee gefleuf d. meifolium. Dunbladig. (4) Boomplaag met de Pape welde Ra pig ‚ overhoeks , [lomp N ongeribd: de Lip Gefo deer yan Honigbakje tweedelig wyd gehakt, v. _ (5) Boomplaag, dat geflenzd is, met de Bla- Furvam den, Schubbig Lancetvormig en Bloemtros- Vaalbloe. mig, fen in de Oxelen, Deeze drie Soorten vallen in Oostindie, en de tweede fchynt ook in Amerika voor te kos men. Die heeft de Bloemen geel of geelachtig, « { ef | pn zo (3) Epidendran, Fol, Caulinis (ubulatis &c. Tsjerou « mau- maravara. H. Mal, XI, T. rs. pe Se (4) Epidendrum Fol. Caulinis oblongis alfernië 8c. Helle. borine amplisGmo Falio vario, PLÜM. Sp. 9. Ie, 180. Ff. z, Ponnampou- maravara. H. “Mal. XI. P. 7. Te 3e KUDEo Elys. Hp: 222: f.-7, ’ ( 5) Epidendrum Caulescens, Hol, nine Scce Angrze cum okavam, £. furvum. RUMPH.. Amb, vl. pe 104. T. 46. f‚ £. Thalia maravara. H. Mal. XII. p. 9.T. 4. Orchis abort _tiva Aizoides, Raj. Hil, KLE. pe 599 RUDE, E38 / G Y_N A N DE R- IT A z6Î go wel als het derde , waar ín zy van binnen IV: donker ros of vaal zyn, volgens de benaaming, Aagened welke ’er RuMPHIUS aan geeft. In zyn agt. Hoorp:- fte Angrek vind ik evenwel geen overeenkomst *TUEe met de bepaaling van den Ridder. (6) Boomplaag met de Stengbladen Degenyore VI Á ; : Epidene mig fhomp , en eenbloemige Steelen, digt drum case getropt in de Oxelen. ed (7) Boomplaag met de Stengbladen langwer- VIE SNALIMBe pig, de Aaîren eenzydig en de Pyp van Dede Honigbakje zo lang als de Bloem. (8) Boomplaag met de Stengbladen Liniaal VIG _flomp „ witgerand en een eenvoudige Steng. Liniaal. (og) Boomplaag met Lancetvormige Ribbige ae Bladen 5 Schubbige Scheeden en een ge- tum. pluimde Bloemfteng met geflippelde Bloemen. belde (10) Boomplaag met Lancetvormige Ribbige en: Blg-Gettaart. cs) Epidendram Fol. Caulinis Enfiformibus &c, JAcq, Amer. Hifd. ag. f. 135. Helleborine coccinea muitiflora. Puum. Jc. 180. É. Ie (7) Epidendrum Fol. Caulinis oblongis &c. JAc@ Armer. 29. Te 137: Héllebotine purputea umbellata. Pum. de, 184. fr (3) Epidendram Fol. Caul. Linearibus obtufis &c. JACQs Ander. Hif. 29. T. I3ï. fe ze Helleborine tenuifolia repens, PLuM. Je. 182. É, I. (9) Epidendrum Fol, Lancêolatis Nérvofis &c. Helleboris ne Ratnofisf, Cauliculis & Flor, maculatis. PLuM. Je. 137 (zo) Epidendrum Fol, Lanc. Nervofis &c. Helleb, ie, fisfima &c. PLUM. Je. 177. L Il. DEEL, XI. STUK. 18a MaNwt#vier KRUIDEN, IV. Bladen , een gepluimde Bloem - Stene $'ge: mett | vlakte geftaarte Bloemblaadjes’, waar van „Hoorp- twee witermaate lang. $TUKe Zeer duidelyk onderfcheìden zig deeze , al- temaal in Amerika of in de Westindiën voorko mende, door haare bepaalingen. Het zyn By- gewasfen ‚ op de Boomen groijende , van meer of minder fraaiheid. Het eetfte nam de Heer JAcQuin ongevaar een Voet, de twee vol- gende twee Voeten hoog, in digte Bosfchen op ’t Eiland Martenique waar. Van de twee laatften achtte de Hoogleeraar J. BURMA Ne Nus het Geftippelde aan het voor befchreevene Scorpioen= of Spinnekop - Bloem naby te ko- men en tevens veel met de Baniljes te ftroo=. ken. De Vrugt en Bloem nogthans verfchillen zeer, Het laacfte heeft de Bloefem allerwonder- Iykst „en niet minder fraay : immers zo de Kleur aan de Tekening eenigszins voldoet. Men zou het, wegens de Armswys uitfteekende boven- blaadjes , en het Staartige nederwaards, met regt, dunkt my, Kreeftbloem kunnen heeter. Rl (11) Boomplaag met de Stengbladen Eyrond druhOva. fpitss Rübbig, omvattende en gepluimde ed Bloemfteelen , yrond. ’” Schynt (11) Eoidendrum Fo!. Caulinis Ovatis acutis Oc. Herba fupplex major fecunda f foemina, RumePa. Amb. VL. p. 51% T, 51. f. 2, Anantali= maravara. Fl, Mal, Kil. p. Is. Ts 7e Rups. Eijs, Il. p. 223. É. Ae | G yv u A ND R I A 163 * Schynt dat LinNzus, in de bepaaling, IV. een ander Kruid op % oog gehad hebbe: want” gron de Bladen zyn in geen der Soorten van het Oof- Hoorp. moedige Kruid by Ru mrHius, en vooral niet “79E in de genen, die hy Wyfjes noemt, Eyrond, maar volftrekt Lancetvormig , en eenigszins krom, als een Snoeimes, fchietende Schubbig in malkander , gelyk van het Geftippelde ge- meld wordt. Het is een zeer klein Kruidje ‚met Aairswyze Bloemen , dat in Oostindie op wils de Boe en groeit, (12) Boomplaag met langwerpige ongeribde Xn. Bladen ; de Lip van ° Honigbakje drie- Pibiá 14 deelig kanthaairig , met de middelfte Punt ed Liniaal; en de Steng tweebladig, rig. (13) Boomplaag met langwerpige ongeribde XU. Bladen; de Lip van *t Honigbakje driedeee bk lig effenrandig , met de middelfte punt, Nasuer Liniaal; en de Steng veelbladig. (14) Boomplaag met Elsvormige Bladen; de _x1v- Cuculia Ka (12) Epiderndram Fol. Stann aveniis &c. Jacq. Amer Hift, p. 224. Helleborine Gram. Fol rig. Carinatis, pee de. 179. É. 2. G3) Epidendrum Fol. oblongis aveniis cc, JACQ, Amer, Hif?. ps: 225. T. 139. Viscum Caryophyiloides Sc, CATESB, Car. 11. p. 68. T. 68. (za) Epidendrum Fol. Subulatis &cc, Helleborine Flor, al- bis Cucullatis. PLUM. fe, 179. f. te La Il, DEELe XI. STUK, 364 MANWYV1GE KRUIDEN, IV, Lip van t Honigbakje Eyrond kanthaat- PDE. rig gefbitst en verlangde Bloemblaadjes, Hoorp- $TUKe Van deeze drie Amerikaanfche verfchillen de twee eerften weinig ; dan die ’ef den by- naam van heeft, overdag Reukeloos, werfpreidt des nagts een zeer aangenaamen Geur door % Woud, als van witte Leliën, Zy hebben alle wel het Honigbakje gekapt , doch hier bevat hetzelve de ‘Teeldeelen alsin een Huik der fpits uitloopende Bovenlip. Voorts zyn de Bloemen van alle deeze Bygewasfen verwonderlyk, C. Met een naakte Bloemfteng en Wortel. bladen. | zv. (15) Boomplaag met één byna Wortelblad „de de Bloemfteng omtrent vierbloemig. dof% Kroanige: (16) Boomplaag met langwerpige flompe fa- cd mengedrukte gewrichte Bladen. Gekield. \ ik, (17) Boomplaag met de Wortelbladen lang- pen werpig fromp, van boven breeder. _ (18) dige (xs) Epidendrum Folio unico fubradicali &c. Jacq. Amer, Hift. T. 140. Epidendron Fol. Subulatis. H. Clif, 430. Epi- dendron Curasf. Orchidi affine, Herm. Parad. T. p. 187. Viscum Arboreum f, Epidendron Flore albo fpeciofo. PLUK. Aim. 390. Te 117. É, 6e Viscum Delphinii lore minus &c, SLOAN. Zab. 125. f, 3. (16) Epidendruam Fol. oblongis obtufis &c. AE, Ups. 1740, p- 36. Bontia Luzonica. Periv. Gaz. 44. É. 10. (127) Epidendram Fol. Radicalibus oblongis &c AZ. Ups, 1749. Pe 36. Katslitan Maravara. He Mal, XIl, p. 17. T.8, GEAN ND RU TK. «168 / (18) Boomplaag met de Wortelbladen Lan- re hd cetvormig gefleufd en de Bloemblaadjes “srt, flomp Beitelvarmig. ioorD- STIKe (19) Boóomplaag met Elsyormige gefleufde Bla xvm. Le den „ de Bloemftengen Blaadjes geftippeld: Ree hae: | de Lip ongevlakt uitgebreid. SE. De eerfte van deeze vyf is vit de Westin- gn diën in Europa overgebragt en heeft een zeer -Juncifo- aartige Bloem, die ook by nagt een zeer aan- Biesbladig, genaamen Geur verfpreidt. De Bloemblaadjes zyn geelachtig , maar het Honigbakje, ín ’ midden „ dat een lange Steel heeft, is fpierwit. Met haare Wortels, die uit zekere Knobbeltjes of Knoopen voortkomen, omvat zy de Takken der Boomen, en wordt deswegen , van de Span- jaarden, Abraga-palo geheten. De Heer JAc= QU IN bevond: , dat zy wel twee Meeldraadjes maar agt Meelknopjes heeft, die in de Kap van ‘t Honigbakje verborgen zyn. De tweede komt op de Philippynfche Eilanden, de derde aan de Kust van Malabar voor. Deeze heeft Bladen als van Aloë en eene roode, de vierde een witte gefprenkelde Bloem. De laatfte , met Biesachtige Bladen , is zo wel een Bygewas , op (13) Epidendrum Fol, Rad. Lane. canaliculatis &c, Viscum Delphinii Flore albo guttato Ec. SLOAN. Jam. T. 148... z. Ci9) Epidendrum Fol. Subulatis fulcatis &c. Helleborine faaculof &c. PLUM. Jo, 184. f. 2. EL 3 Te Deer. XI. STUK. We AFDEELe XXI, Hoorpe ST UKa XX. E piden- dr uma feripe BENZ, Geletterd, XL. Reru/uns. Geftompte XXIT. Amubike, Eemins uciyke 166 ManwyviecE KRUIDEN, op Boomen grosijende , als de anderen „hoewel L I NNAUS dit daar van niet aantekent. (20) Boomplaag met Eyrond- langwerpige drie ribbige Bladen, en geïroste gevlakte Bloes Men, (er) Boomplaag met Lintaale Wortelbladen , die aan de tip tweevoudig geflompt zjn en getroste gevlakte Bloemen, (22) Boomplaag met de Wortelbladen breed Lancetvormig ongeribd en zydelingfe ron- de Bloemblaadges, Deeze drie Soorten komen, in Oostindie, ook op de Boomen voor. Het eerfte , dat RuM- prius befchreevene of bonte Angrek noemt, heeft de Bioembladen geel en met roode Karak. ters getekend, *t welk dezelven zo beminnelyk , byna, maakt, als voorheen van het Scorpioene ef Spinnekop-Bloem van KAEMPFER is g@+ zegd. Linneus geeft daar van den bynaam aan de laatfte Soort , welke het groote Witte Angrek is, van welks, aartigheid RumrPHius niets meldt , zeggende, in tegendeel, dat men het drm Angrek noernt 8 weg ens de flegte ge- daante ‚(2o) Epidendran, Fol. Ovato = oblengis trinerviis &c. An« grzcum (criptum, Rummen, Amb. VI. pe 95- T. 42 (21) Epidendrum Fol. Radicalibus Linearibus &c. Angelins maravara. H. Mfal. XII. p.t. T. 1. Rupp, Elys. 1. p. 220. T. sa Caz; Epidendrum Fol. Radicalibus lato- Lanceolaris &ce Angrecum album majus. RUMPS. Arb. Vlo p- 29e T. 43e Gere Mrsl MWePo Beka 167 daante die het hecft.-Hoe ftrooke dit? De Wor- rv, tels maaken aan de Boomen een verwarde klómp ; ArDEELd de Bladen zyn dik en ftyf ; de Bloemen wit en Haase klein, in ’t midden als een Schoentje of Zee-sTuxe hoorptje hebbende. OsBrc K; niettemin ‚ vondt het met witte: Bloemen , van grootte ib Nare cisfen. Van de middelfte Soort zegt Com MmBs. LYN, dat dezelve een bonte zeer welriekende Bloem heeft, welke van binnen als de figuur voorftelt van een Vogeltje. (23) Boomplaag met langwerpige gepaarde , Xx. gladde , geftreepte Bladen, die op een Bol RE gegroeid zyn: de Steng weelbloemig ‚ het karws Honigbekje Hartvormig, le Dit is een Westindifche, welke de beroem- ° de SLOANE ‚ op de Velden van ’% Eiland Ja maika , overal „aan Boomen en Paalen waarnam, Zy hadt fchoone roode Bloemen , naar die der Ridderfpooren eenigszins gelykende. De Vrugt was een Eyronde Haauw , met zeer kleine Zaadjes ‚ gelyk in veele anderen, (24) Boomplaag met breed- Lancet vormige XXIV. ge- Tubere« K ig. (23) Epidendrum Fol. eblongis geminis glabris Ec. Vis- a. cum Rad. bulbof3 minus. SLOAN. Jem, 119. Hif. 1. T. var. f. z. Viscum Caryophyllo'des, Lilii albi foliis &c. C'A- TESB. Car, ìl. p. T. 88. Helleborine Cochleato Flore. PLUMe ke, 1385. f, 2. (24) Epidiidram Fol. lato- Lanceolatis Nervofis &c, Hel- teborine purp. Tuberofà Radice, PLyar. de. 186. f, 2, Ane La grs Il, DEEL. XI, STUK, 168 MaANnwyvier KRUIDEN PE, Á ‚ geribde Bladen, die Vliezig zyn en op eer: Bene 7 Bol gegroeid; een Scheedige Bloemfteng en ED een tweedelig Schuitachtig Honigbakje, STUK, é, Deeze is de eerfte onder de Planten van dit Geflagt , welke niet op Boomen maar in de- Aarde groeit „ wordende derhalve, van Rum=: PHIUS, Aard- of Land- Angrek geheten, Uit: deszelfs befchryving blykt ‚ echter , dat de Ve: gelige Wortels een Bos Bladen, naar die van Kurkuma gelykende , uitgeeven ; na welken eenige Knobbels volgen; bezyden welken de Bloemfteelen opfchieten , vyf of zes Voeten hoog , die Bloemen draagen byna als de Ake= leijen , purperrood van Kleur. - xxv. __ (25) Boomplaag met Degenvormige eeniger- Epidene * earn maute Vieezige Bladen , de Steng weinig: fillum. Bloemen hebbende. zeer klein Te Suriname kwam ‚ volgens den Heer DAnre BERG » deeze voor , flegts een Duim hoogte hebbende , met Degenvormige, gladde , fpitfe Blaadjes , als van het Lifch, uit den Wortel voortkomende. Tusfchen de Bladen groeijen enkelie Bloemftengetjes , met één of twee Blommertjes aan ’t end, naar die van dit Geflagt gelykende „ uit een driekleppig Kafie, ‘ eesti | (26) grecum terreftre primum. RUMPE, Amb. Vl. ps 1130 Te 52e € ze (25) Epidendrum Fol, Enúfosmibus fabcarnofis » Scapa paucifloro, JAante 491. G 4 NA ND R I A 169 (26) Boomplaag met een ronde effene Steng, IVe de Bladen Degenvormig geftreept ;de Bloem- AFDEEL: XXII. blaadjes Lancetvormig glad, met een bree= Hoorp- de omgekromde Lip. hg STUK. XXVI, In China hadt OsprcK deeze waargeno= alens men, die ook een Aardplant is , met een ronde /fvium. Bloemfteng van twee Voeten langte , bezet met blades eenige fpitfe Vliezige Blikjes: de Bloemen over- hoeks , gefteeld, zeer aangenaam en fterk van Reuk. (27) Boomplaag met een ronde gewrichte ge- xxvin frreepte Kettingachtige naakte geheel een Zrilie voudige Steng en Liniaale fpitfe Bladen. DE _ Dit is dat Plantje, voorgemeld, welk de vere maatde Ke MrPrer Lugtbloem cytelde, wegens de gezegde eigenfchap. Het groeit, zegt hy , op Japan in de Spleeten der Rotfen en hect Mos der Boomen, en heeft de Stengetjes maar een Span hoog , een Pennefchaft dik , met Leedjes als een Scorpioen - Staart , aan ’t end witte Bloe- men hebbende ‚ welke naar die der Roomfche Boonen gelyken en het Zaadhuisje een Duim lang , Vleezig ‚ met een geelachtig wie Stuif- zaad gevuld. … _ En (28) (26) Epidendrum Caule tereti levi, Fol, Enfiformibus , Petalis Lanceolatis glabris , Labio recurvato latiore, 59/2. Nat. Xa, XML ia Epidendrum Canle teretì articulato ftriato Monilifor- mi 8zc. ACF. Ups. 1749. Pe 37e Fu= Ren. KZMPF. dm. Te Pp. 864. Ls II. DEEL, XÌ, STUKe zo Manwyvick KRUIDEN. IV. (28) Boomplaag- met de Steng eenbladig, de Annie Bloemen eenzydig getrost, eci (29) Boomplaag met ‘de lia eenbladig , de XXVII, Bloemen in de hoek van ’t Blad, vergaard, Epiden- nn (30) Boomplaag met de Steng eenbladig, de Jaidss Bloemen in de hoek van °t Blad. gepaard. Slange- dre Deeze drie „ in de Westindiën groeijende ; Ruscifo komen in geftalte elkander zeer naby „en heb- zen ben iets dac naar de Lelietjes wan den Dale palmige zweemt, Het zyn kleine Plantjes, weinig meer Ass dan een Handbreed hoog, op de Boomen groei. Jolien, … jende, wier Bloem zeer onregelmaatig is, doch Galie een gekapt of Huikig Honigbakje heeft en twee Meeldraadjes op den Styl zittende; ten minfte in de eerfte, die naar he Slangetong gelykt , volgens de Waarneeming van den Heer Ja ce QUIN. De overigen zyn, wegens de overeen. komst van Geftalte , hier ook t'huis gebragt. Wylen de beroemde Hoogleeraar BueMaANe Nus hadtze, uit hoofde van de figuur der Blae den , tot de Steekende Palm betrokken. Voorts (z3) Epidendrum Caule unifolio, Flor. Racemofis fecun- dis, Jacq: Amer, Hif?. 225. T. 133ef. 2e Helleborine Ophioe giosfo fimilis, Plum. Je, 126, £, 3. (29) Epidendrum Caule unifolio, Flor. e finu Folii aggree gatis. JACQ- Armer. Hijt. a26. T. 133. f, 3. Helleborine Rusci majoris folio. PLum. le. 176. f. 2. (zo) Epidendrum Caule unifolio , Flor. &c. Helleborine Graminea repens biflora. PLUM, Ze, 176. £, Pe G Y N A ND RE A 171 Voorts merkt de gezegde Heer, door wien IV, agttien Soorten van zulk Boomplaag in de Aden, Westindiën waargenomen en afgebeeld zyn: Hoorps omtrent dezelven aan, dat zy in het maakzelSTUEe van,de Bloem ongemeen en zelfs meer dan de Satyria , Orchides en Ophres verfchillen ; zo dat men daar van ook byzondere Geflagten zou kunnen maaken. , Zy worden, (zeg: hy), 2 inzonderheid de kleinften , door den tyd plag- „gen als Mos , die de Stammen en Takken „ der Boomen bekleeden, en met haars Wor- ss-teltjes in de Schors gehecht zyn.” Vyftien vind ik onder de Oostindifche Planten aange. tekend. GUNNER A, De Bloem van deeze , die naar den Noor- fchen -Bisfchop GuNNERUS zal genoemd zyn is een Kat met eenbloemige Schubben, Zy-heeft Kelk noch. Bloemkrans. Het, Vrugte beginzel is tweetandig , met twee Stylen en een enkel Zaad. De eenigfte Soort (1) , daar van tot nog 1. toe bekend , was onder den naam van Afri-. Gevers kaanfch. Poddeblad, met Loof van Dotrerbloe- A aan men, voorgefteld door HERMANNUs. Het“ heeft “(+) Gunnera. Mant. ter. Am. Acad, VIL p. 495. Per- penlum Blitispermum. Burm. Prodr. 26. Petafites Aftic. Calthz paluftris folic, Heem. Laugd. 488. Blitum Afric. Cal« the paluftris folio 8cc. PLUK, Alm, 68. T. 18. fa 2u Il, DEEL. XI, STUK; 192 MANwyvicE KRUIDEN, AV. heeft een naakte Steng van een Elle lang, met we een Bloemaair van een Voet, volgens Pr u- Hoorp. KENET. Uit de Afbéëlding ; 5 door hem ge- STUK. geven, blykt, dat het Blad veel naar die van % Japanfe Hoefblad , in ’t voorgaande Stuk, en de Bloem - Aair naar die van’t Maijer zwete me. De Heer N. L, BUR MANNUs hadt het onder de Eenhuizigen geplaatst, en Perpenfum Blitifpermum getyteld , waar van de Bynaam is ontleend, De Bloem- Aair beftaat uit kleine Katjes of Aairtjes met Lancetvormige Blikjes, de Bloempjes afzonderende , die twee Meel- knopjes hebben, wederzyds één ‚op het Vrugt- beginzel geplaatst, dat in ’t midden twee Draad- achtige omgeboogene Styltjes heeft, Het groeit aan de Kaap der Goede Hope. De Driemannigen in deeze Klasfe, buiten de reeds befchreevene „ Sifyrinchium en Ferraria naamelyk , tot de Lelieachtige of Bolplanten behoorende, gaa ik over tot de Wiermannigen: waar onder het eenigfte Geflagt den naam voert van fa ‚NePEN THE Ss Kandraager. Dit heeft den Kelk vierdeelig , geen Bloem- krans en een vierhokkig Zaadhuisje, L De an Soort (1) > op Ceylon aan de Nepenthes Rie deftillaso. Ì 7iâ. Druipen- ( 1) Nepenthes. Syff. Nat. Xlle Gen. 1019. Veg. XIIe Pp. 683. Hd. Chf. 431. Fl Zeyhe 325. Nepenthes Zeylanicum Flo- Gt N AND RT A 178 Rivieren, doch op de Molukkes in ’t Geberg-_ 1V. te groeijende, is een der wonderlykfte voort- ARGBAL: brengzelen van de Natuur. De Ridder heeft Hoor; den naam gebruikt, dien de vermaarde Breyn°TUE ‘er aan gegeven hadt , als ware het in ftaat om iemand, die het ontdekte en te vooren nimmer hade gezien , door. verwondering en blydfchap over zynen Schat, als buiten zig zelf te brengen. Bandura is de naam, dien 'er de Cingaleezen op Ceylon aan geeven. RuMrPHius noemt het Kannekens - Kruid of Cantharifera , dat is Kandraager ; om reden, gelyk wy zo aanítonds zien zullen, Dus wordt het door LiNN&us befchreeven. ‚, De Steng is rond , met overhoekfe , Lane cetvormige, ongefteelde, half- omvattende, „, uitgebreide „ gladde , effenrandige Bladen, 3 die in een Draadachtige Klaauwier uitloopen , >, aan ’t end een langwerpig rolrond Blaasje “» hebbende, met een rond Dekzeltje , dat dus »… zeer gelykt naar een Kannetje, zynde met ‚> Water gevuld, Aan ’t end van de Steng is s, een Pluim van Bloemen , met een vierdeeligen » Kelk en vier Meeldraadjes aan den top van », den Flore. minore. BREYN Prodr, Ml. p. 75. Utticularia vegeta= bilis Zeylanenfium Bandura Cingalenfibus dita. PLUK, Afrs. 394. T. 237. f. 3, BURM. Zeyl. 42. T. 17. Priapus vegete monorchis, AmM, Char. 529. Planta mirabilis deftillatoria. Epb. Car. ANN. Is Dee. 2, Pe 363, Cantharifera, AUMEHe drmb. V. Pe 12le T, 59e , Ze UI, DEEL, Xl. STUK. 174 MANWYvIGE KRUIDEK. viv. » den Styl. De Vrugt ís een langwerpig Doos. Ki ep je, in ’t midden wat uitgezec, met den vier- ‚XXII. Hoorp: „ hoekigén Stempel gekroond, vierhokkig , STUKe s> vierkleppig, bevattende veele lange dunne Zaadjes.” Dewylde Klaauwier eindigt in den bodem van het Blaasje , dat ’erdusaan hangt; zofchynt hec Dekzeltje noodig om ’ Vogt daar in te houden , welk het door de Klaauwier ontvangt. Doch Rum- PHiUs merkt aan , dat deeze Kannetjes doorgaans regtop taan aan ’t end der Klaauwieren of een weinig fcheef , fomtyds inwaards, fomtyds uitwaards ; ’t welk te beter plaats kan hebben, om dat het een kruipend Gewas is, naat de Bofchtouwen eenigszins gelykende , maár Klei- ner. De Kannetjes zyn aartig met roode of paarfchachtige ftreepen getekend en het Dekzel- tje is meest rood, Volwasfen zynde, hebben zy ongevaâr een half Voet langte en zyn meer dan een Duim wyd5 zo dat zy fonityds een half Pintje Water kunnen houden , ’c welk zuiver en drinkbaar is. Somtyds komen ’er eenige klei- ne Diertjes , als Wormpjes of Garnaaltjes, in voor. De Aapen en ánder Gedierte bedienen zig daar van tot dorstlesfchinge, en de Indiaa- nen hebben veele bygeloovigheden daaromtrent, Men wil dat het Kruid een Geneesmiddel zou zyn tegen vergiftige Slangenbeeten. Van de Pofmannigen, in deeze Klaste, zyn- de Geflagten van Gluta en Pasfiflora onder de Heefters befchreeven, des alleenlyk overbigft. Ayzr- G YT N AND ER TA 175 AYENIA. IV; / | Arpzen, Dit naar den Franfchen Hertog p'Aven, een msdok groot voorftander der Kruidkunde, benoemde; Geflagt ‚ heeft een vyfbladigen Kelk ; de Bloem- blaadjes tot een Ster famengegroeid met lange Nagels , en onder die Ster vyf Meelknopjes; waar boven het Vrugtbeginzel , met een enke- len Styl, wordende een vyfhokkig Zaadhuisje. Het bevat de drie volgende , altemaal Ame- rikaanfche Soorten. TUKa (1) Ayenia met Hartvormige gladde Bladen, IL Ayenia (2) Ayenia met Eyvormig rondachtige Wollige® Gie: Bladen, kleine. | IL. (3) Ayenia met Hartvormige rwigachtige Bla- B den, het Vrugtbeginzel ongefteeld, Wolligs | III. De eerfte van deeze drie, in de Westindiën M9g74. en in dat gedeelte van Zuid- Amerika, welk men ae Cumana noemt, als ook in Peru groeijende , wordt door SLOANE genoemd Onregelmaatige Plans met Bladen van Brandenetelen , een vyf- bla. (1) Ayenia Fol. Cordatis g'abris. Syf?. Nat. Kill. Gen. 1020. Wig, XIll. pe 683. LINN. AE. Stockb. 1756. p. 253. T. 2, LOEEL. Jt. zoo. Dayenia inermis &c Mrirr. Diff. T. 118, Urtica folio acw'eata &c. SLOAN. Fam, so, Hift. 1. p. 209. T. 132. É. 2. (2) Ayenia Fol, ovato - fabrotundis tomentofis. Lous, de. zoo, 257. (2) Ayenia Fol, Cord. pubêscentibus Ec, LOEFL, de, 159. TLs DEEL, Xl, STUE; IV. ArpzreL. XXII. OOFD- STUK» 176 MANWYVvIiGE KRUIDEN, bladige paarfche Bloem en eene vyfzaadige ge= doornde Vrugt. ’t Is, volgens de befchryving van LiNNaus, die het afbeeldt, een Gewas dat naar de Waltheriën en Sidaas veel gelykt, doch een ongemeen zeldzaame Bloem heeft; als gezegd is, Uit het midden vanden vyfbla- digen Kelk ryst een Styl , die zelf de Sters- wyze Bloemkrans draagt, in welker midden, dat een weinig hol is, het Vrugtbeginzel zit. De punten van de Ster geeven iedet een Draad uit, die met de anderen zig famenvoegt aan den voet des Styls , in ’t midden van den Kelk, In deeze Soort is het Gewas zeer klein , naauw= lyks een Voet hoogte bereikende. De fchrandee te LoEFLING, die dit Geflagt Fungia gehe= ten hadt, nam ín Cumana een andere waar, met Stengen van twee of drie Voeten , om lzag Heefterig , hebbende het Honigbakje of de Bloem- krans hol en ongefteeld. Deeze wordt Groote gebynaamd door den Ridder, Een andere vondt hy, in dat zelfde Land , met Wollige Bladen. Voor ’t overige kwam de Geftalte deezer bei» den, die ook de Bloempjes in de Oxels der Blad- fteelen hebben , met die der eerfte Soort zeer overeen, Bevoorens waren zy, wegens die zon- derlinge Bloemen, tot de Veelbroederigen t’huis gebragt. Van de Zesmannigen, wederom, is ook het Geflagt van Ariflolochia reeds voorgefteld , in alle zyne Soorten, die, zo wel als in dat der Pasfiebloemen , meest Heefterig zyn ; des ik al. leen nog te befchryven heb dat van Piss G Y RAN DRIAMA 17] P ris rr1iaA Ruiterkroos, De eenigfte Soort daar van (1), die in Afri- ka, in Oostindie en in Zuid- Amerika of in de Westindiën voorkomt, dryft op het Water „en gelyke naar het zogenaamde Ruiterskruid : wes- Iv. ArDEEr; XXII, Hoorpà Ë Pifia Stratiotët, halve ik ze Rwiterkroos noem. RumePHrius uitheems hadtze onder den naam van Water - Weegbree of Lal Water - Slaa voorgefteld. De Kenmerken, welken de Ridder opgeeft, zyn, een eenbladige , getongde , onverdeelde Bloem, zonder Kelk: zes of agt Meelknopjes, op hun Draadje zittende; het Zaadhuisje een- hokkig, op den bodem van de Bloem geboo- Ien. Volgens RuMrpHius zou deeze dryvende Waterplant in Oostindie Bloemen noch Zaad. geeven. Het tegendeel blyke uit de monfters, die daar van overgezonden zyn, maar wier ges droogde Bloefem men niet gemakkelyk kan ont- wikkelen. De Heer JACQUIN deedt zulks in de Westindiën te naauwkeuriger , alwaar dic Kroos in menigte door de Rivieren in Zee ge. voerd (1) Piftia Fòl. obcordatis. SyA. Nat. Xil, Ge. 1023. Pig. KIL. p. 687. F1 Zevl. 320, LOEFL. Îtin. 281, JACQ. Amer, Hifl, 234. T. 1r48. Piftia Aq villofa. BROWN. Jan, 329. Kodda-Pail palufte's, Prum, Gen. 3e. H. Mal. Xl. Pp. 63. X. 32. RUMPR, Amb. Vi, T. 74e B Stratiotes Migyptia. J. B. Hi? lit. p. 787. VESL. Egypt. 44. T. 45. Are Zigypêe 106. T, 168, Lenticula paluftris fexta C. Egyptia. C, B, Pin, 362. SLOAN. Jâns. Iep. 15- T. ze fe 2e M IL. DEEL, Xle StTuz, En IV, AFDEEL: XXL. Hoorps STUKe 178 „MArwyvicE KRrurpeEg. voerd wordt : des het vreemd voorkomt ‚ wan- neer AvANSON getuigt, dat het op die van Senegal geworteld zou zyn in den Oever. Nies Sove vatten de Worteltjes , welken het in ’t Water hangen laat , daat ’c ondiep is in de Modder of het Zand: terwyl inmiddels ‘het andere , dat op ‘diep Water groeit, dry- vende Eilandjes maakt, gelykons Eendenkroos. De Plant fpreidt zig, op de mänier van de Eeyptifche Stratiotes der Ouden, tot ongevaar “een Voert middellyns in * porie uit ‚ met Blae ‘den, welke naar die van den breedbladigen “Water Ranonkel zweemen. De Geftalte is ‘“Roosachtig , byna als die van fomtige Soor- ten van Sedum ;} weshalve de Egyptenaars het Water « Huislook heetten , volgens AL Pinus, De Boeren aldaar gebruikten het , wegens de famen. trekkende hoedanigheid , 28. als: vitwendig ‘tot Bloedftemping. De Bladen zyn Wigvormigmet het breede end titwaards , van onderen Wol. tig, dik en Spongieus, op de rug fterk geribd. ‘Fusfchen dezelven groeijen kort gefteelde Pyp- „achtige Bloempjes , vit het midden van wier ‘eenige Lip cen dik Meeldraadje voortkomt , hooger. dan de Styl , met zes, zeven of agt, Kogelronde Meelknopjes gekroond. De Styl heeft een Schildachtigen gaapenden Stempel, die zig onder * gezegde Kroontje bevindt: zo dat, volgens de aanmerking van JACQUIN, het duifter is, of dit Ruiterkroos tot de Man- wyvigen behooren kan: alzo de -Mannelyke en Vrous G 4 NA N D R I A, 179 Vrouwelyke Teeldeelen duidelyk, gelyk hy in IVe Plaat vertoont, van elkander afgezonderd zyn, ÁFDEEL. Het geeft Ranken zydewaards uit, langs het Hoorp- Water voortfchietende, waar door het zig , op TUE. de manier der Aardbezie- Planten , vermenig- vuldigt : groeijende ook elders uit gevallen en dryvend Zaad. De Tienmannigen, Kleinhovia en Heliëteres , die onder de Boomen befchreeven zyn, overe ftappende, komen wy tot hec eenigfte Geflagt der ;Twaalfmannigen in deeze Klasfe , genaamd C YT INus, Granaatbloem, Welks Kenmerken zyn,een vierbladige Kelk zonder Bloemkrans, boven het Vrugtbeginzel , det een enkelden Styl heeft , en eene Bezie wordt „ welke agthokkig ís en veelzaadig,. De eenigfte Soort (1), is de vermaarde M- 1. pociflis , een Gewas dat onder den Ciftus en En op deszelfs Wortelen groeit. Men vindt het OER 1 voornaamelyk io Portugal en Spanje, waar als de natuurlyke Hof is van die Bloemheefters. Crusius heeft opgemerkt, dat het aldaar fomtyds de zelfde Kleur van Bloemen , fom- tyds een verfchillende Kleur heeft, Het fraai fte : (1) Cytinus. Sy/2. Nat. XII, Gen, 1232, Vig. Xill. p. ‘688. Afarum Hypociftis. Mat. Afed, 220, Afarum ephyilum Squamofam. SAUV. MZonsp. 4. Hypocistis. C. B. Pin. 468» CAM. Epit. 965 97. CLUS. Fijt. I. pe 68, 79. Hisp. 1345 343, Yóte DU HAMEL. Arbre I. p‚ 170, Te 6%. M 2 IL DEEE,. Xl STUK: 180 MANwYvicge KauipeEn; IV. fte kwam voort aan den voet van den eerfterf ar Mannetjes - Ciftus „ die onze Tiende Soort iss Hoorp- hebbende witachtige Bladen en fchoone Roozes STUKe _ kleurige Bloemen-*. De Wortels, naamelyk ; D. Caen van die Gewasfen , ftryken langs de oppervlak- bl. 267, te van den Grond, en geeven dit Bygewas uits welk, eerst zig openbaarende, als paarfch of rood Fluweel is ; dan „opfchietende in de gedaan- te van Huislook , bleeker wordt en beftaat uit fappige Schubben , aan ’t bovenfte zyne Bloe- men voortbrengende , welke volmaakt naar die van den Granaatboom , in ’t Griekfch Kytinos ‚ genaamd, gelyken. Het wordt van de Jongens en Herders, zegt hy, gekaauwd; doch is wat wrang en zuur. Het verdikte Sap worde in de Apotheeken , ten dienite van eenige oude Winkelmiddelen , nagehouden, Het is van eene nog meer famentrekkende hoedanigheid dan dat der Slee-Pruimen 3 des men kan begrypen, dat het cp zig zelve, tot inwendig gebruik, ge- vaarlyk zy (*). | Onder de Veelmannigen, die nu volgen , komt na de Xylopia en Grewia , die tot de Boomen behooren, eerst het Geflagt voor van ÁMBROSI NI A, Dit heeft eene eenbladige Bloemícheede , die 5 {*) Vergelyk myne befchryving van den Sleedoorn, in’t ù, D. 1. STUK deezer Natsarlj ke #liflorie, bl, 576, EN: VE TON ND RIA 1ör “die door een middelfchot verdeeld issde Meel. 144 draadjes komen aan de binnen-, de Stampers iT on aan de buitenzyde voor, Hoorp: De Afbeelding en befchryving van dit Kruid (1 j*T9E heeft Morrison ontleend van den fchrande- kt. ren BoccoNe, door wien het in een Bofchje vie Hen der Franciscaanen , op Sicilie, ontdekt werdt, jandíche. > ín Wortels en gevlakte Steng, (zegt hy ‚) ‚‚ komt het met de andere Soorten van Arifa- s rum overeen ‚„ maar de Bladen, een Duim s, breed en twee Duimen lang , van onderen > wat Ribbig, en over den Grond verfpreid , 5, gelyken naar die van’ rondbladig Fontein- > kruid zeer. De Bloem is korter en als een ‚> Wevers- Spoel gaapende , met een klein Haaie s‚ tig Stampertje, aan ’t end gefpitst en Haaks- ss wyze omgekromd,” Het groeit, volgens LiNNAus, ook in Barbarie. A Ru Mm. Kalfsvoet. De Bloemfcheede is eenbladig en Huikachtig of gekapt in dit Geflagt, welk den Vrugtfteel van hoven naakt , van onderen Vrouwelyk, in % midden met Meeldraadjes bezet heeft, Het bevat twee- en- twintig Soorten, waar van de viereerften Samengeftelde, devolgenden enkelde of eenvoudige Bladen hebben, zynde bei- (1) Ambrofnia. Sy/?. Nat, Xl. Gen, 1238. Vig, Xlile p. 689. Sp. Plant. 693. Arifarum Potamogeti folio, BOCGe Sic, So. T. 26. MoRIs, Hit. III, p. 544. S. 13. T.6. £1s. M 3 IT. DEELe Xle STUKe 132 MANWYVIGE KRUIDEN, IV; beiden ongeftengd ; terwijl de vyf laatften een ArDEELe xr Steng maaken, Hoorps STUKe L | (1) Kalfsvoet met WVoetachtige Bladen; de A. Ongeftengde , met famengeftelde Bladen, Bi Blaadjes Lancetvormig . effenrandig ; ge- en bk met de Bloemfcheede » die langer dan dig. de Vrugtfleel is. u. (2) Kalfsvoet met WVoetachtige Bladen; de dat To Blaadjes lancetvormig , effenrandig ; hoo- de ger dan de Bloemfcheede „ die korter dan de Vrugifteel is. Deeze twee behooren tot dat Kruid , welk men gemeenlyk Dracunculus of Dracontium „ in ’t Franfch Serpentaire, in ’t Hoogduitfch Drachenwuriz, in ’t Hollandífch Slangekruid of Speerwortel noemt. De eerfte groeit in de Zui- delyke deelen van Europa, de laatfte in Noord- Amerika. ’%t Verfchil is klein, gelyk uit de be- paaling blykt. Ik vind deeze onder de Virgi- nifche Planten, door GroNovius, niet op- getekend. De eerstgemelde groeit wel ander- half (1) Arum Fol. Pedatis, Fol, Lanceolatis &c, R. Zugdh. _ 7. Arum Fol. Palmatis &c, H, Cif. 344, Dracunculus poe Iyphy!las. C‚ B, Pin. 19s. Mor. Hip. Ill. p. s48. S. 13e T. sf. 46. Dracontium. Dop. Pempt. 329. (2) Arun Fol, Pedatis &c. R. Lugdb. 7, Arum polyph. minus et humilius HERM. Lugdb, Go, B, Ärum £ Arifarum Virginianum &c, PLUR, Alm, 52. T. 271 É. ze GrYN A Ne DR 1 A 183 half Elle hoog, hebbendeeen dikken ronden Steel, fV, die als een Slangen-Huid Vlakkig befprengd AXPEL: is, en Waaijerachtige verdeelde Bladen aan lan- rioorp- se Steelen , Omtrent gelyk van hoogte metStv« de Bloem, een Vliezige Huik , van binnen, eter roodachtig geel , bevattende een dikken Stam- | per, zwartachtig van Kleur , welke Hoornswy- ze daar buiten uitfteekt, De Vrugt maakt als. een Frosje Druiven uit , van Besfen, welke ‚ eerst groepachtig, vervolgens rood zyn en Sap-=: pig, een hard Zaad bevattende. De Wortel is byna rond als een Raap, en wit, dikwils van grootte als een Vuist, Dezelve heeft „ zo wel. als ’t geheele Kruid, een nog fcherper hoeda- righeid dan ’t gewoone Kalfsvoet, (3) Kalfsvoet, dat ongefbengd is en vyfbladig. ur. ‘Arum pens De Afbeelding van deeze , die uit Indie fchyntet dig: te zyn, is door Morrison even flegt van Za= NON ontleend , zo wel als de befchryving, De Wortel is als een Raap: de Bladen zyn als die van ’t Vyfvingerkruid, op lange Steelen; de Bloem als van ’t gewoone , geel met roode Vlakjes en fcherp van Reuk, (4) Kalfsvoet, datongeflengd is „met drievoudi- A ge Bladen en tweehuizige Bloemen. Dey en Me, Driebladig, (3) Arum acaule Fol. quinstis. Arum pentaphylium In- dicum. Mor. Hifl. Ill. p. 540. S. 13. T, s.f. 27, Khom- phal pianta Orientale. ZAN. Hifi. 205. fis. mala. (4) Arum acaule Fol, ternatis, Flor. dioicis. Sy,?, Nat, XII, XIII. Idem Flor. monoicis, Sp. Plant, 1l, p. 1362, M 4 GRON: II. DEEL. XI, STUK. 184 MANwYvice KRuipêx. IV. De driebladigheid is het voornaame Kenmerk eenn, van deeze, die de Schaft in ’t midden groen- Hoorp= achtig of roodachtig zwart heeft, vallende kleie STUK. ner dan de eerstgemelde, Men vindtze in Bra- En fil, alwaar de zydbladen van de drie , uitwaards , | gekwabd zyn , ’t welk geen plaats heeft in de Virginifche. De Bloem hadt de Ridder gezegd in beiden eenhuizig te zyn3 dewyl men op den zelfden Stoel Mannelyke en Vrouwelyke Bloeme fcheeden aantrof : maar thans noemt hy dezelve tweehuizig. By GRroNovrus vind ik daar van geen gewag , en ‘er fchynt een aanmerke- Iyk verfehil plaats te hebben in deeze Plant , die fomtyds klein , fomtyds groot fchynt woor te komen. Immers hier zou ook die, welke CrLAYTON allergrootst driebladig Kalfsvoet noemt , waar van de zydelingfe Bladen uitwaards gebult zyn, behooren. Ik heb, uit Japan , een zodanig Blad ont- vangen ‚ waar in het zelfde plaats heeft en welks deel- Bladen ieder wel zes Duimen breed zyn, en met de punt omtrent negen Duimen lang. Zy zyn, zo wel als in de Westindi- {chen , fterk geaderd en met evenwydige Rib- betjes doorweven: zo dat dit Driebladig Kalfse voet ook tot de Oostindifche Planten behoort, | B. On- GRON. Virg. 142 Dracunculus f. Serpent, triphylla Braf- lana. C. B. Pin. 175. Prodr. 102. Dop. Alem. sr. f. 273. B, Arum minus triphyll. £. Arifarum. Mor. Hif. IL p. 547. S. 13-.T. Se É. 43e y, Arum f. Arilarum Sc, PLUK: Abm. sz. Te 77, Ée Sa Icem. Te 376. É. 3, G Y N A ND RI A 235 B. Ongeftengde met enkelde Bladen, (5) Kalfsvoet, dat ongeftengd is, met Schilde IV ArDEEr; XXI, Hoorp- vormige Eyronde witgeguipte Bladen, die sTuxe aan den voet uitgerand Zyn \ Dit Egyptifch Kalfsvoet , dat ook op Kan- Vv. Ars Coa docafia. gip dia, Cyprus, in Syrie en elders aan de Mid-"i*» dellandíche Zee groeit, worde Colocafia ge= noemd. Men vindt het op Waterige plaatfen in de Gebergten van Arabie, en omftreeks Ro- fette, aan den Nyl, wordt het by geheele Ake kers vol geteeld, Het zelfde heeft plaats in Oostindie „ alwaar de Wortel , zo wel als in Egypte, tot Spyze ftrekt, De Ouden ,gelyk Droscorrtpes, hebben daor Calocafia, zo 't fchynt, de Boondraagende Plompen, wier Wortel ook eetbaar is (*) , ver- ftaan; doch de hedendaagfchen , of liever die men ide Kruidkundigen van den middeltyd noe« men mag, gelyk Cr usrus, geeven dien naam aan die Krpid, welk de Egyprenaars Kulkaas heeten. od heeft een Steel van twee Voeten hoog- (s) Arum actule „ Fol. peltatis ovatis repandis &c. CA- TESB. Car. Il. p. T. 45. H‚ CÉf. 434. N. 4, Ups, 280, R. Lugdb. 7. HAssELQ, Jt. 485. Arum max. Egypt. q. Golocafia, C. B. Pin. 19s. CoL, Eecphr. IL p. 1. T. to Runiig. Amb. V. p. 313. T. zog. Colocafia. Crus, Hift, 1, P: 75: DOD. Permpe. 328. BURM. Fl, Ind, 592. (*) Zie her Il. DEELS 'X STUK „deezer Nas, Hi. bl, 1594 M 5 1. DEEL, XI. STUK, 186 MANwyvicE KRUIDEN IV: hoogtes de Bladen zyn een Span lang en Pieks= dege wys’ Hartvormig , glad, volgens de Waarnec- Hoorr- ming van HASSELQUIST. De Vrugtfteel, STUK. die Knodsachtig is en helder groen, wordt Helms- „elmae wyze gedekt door het bovenfte deel des Bloem-. blads „’t welk, gelykin het gewoone Kalfsvoet, de Bloemfcheede maakt. De Wortel is bolrond, en bevat ook wel een fcherp. Sap, doch wordt door kooken, ftooven of braaden , onfchadelyk gemaakt. RumrPHrus zegt, dat her de ge- meenfte Kost is op alle de Eilanden van Oost- indie, en dat men ’er wel agt Soorten van heeft „ die in hoedanigheid verfchillen , allen onder den algemeenen naam Kelady begreepen, _VL (6) Kalfsvoet , dat ongeflengd is , met Schild- „Arum est s : : bentum, vormig Eyronde effenrandige Bladen, wel= t‚Eetbaar , ke aan den voet witgerand zyn. Dit Kalfsvoet, dat men in de Westindiën by geheele Velden tot Spyze teelt, wordt Karai- bifche Kool genoemd, wier Loof gelykt naar dat der Plompen. Het zou de Water- Kelady zyn van RumePHius, wier Bladen, zo wel als de Wortels , tot Moes gekookt, voor ’t gemeene Volk tot Spyze ftrekken, In de Westindiën | noemt (6) Arum acaule, Fol. peltatis Ovatis integerrimis &ec, H. Clff. 435. Ups. 230. R. Lugdh. 7. Arum minus®Nym- phaz folio esculentum. SLOAN. Jam. 62. Hifl, Te p- 167, Te 106. f. 1. Brasfica Brafiliana Fol, Nymph. C. B, Pin, 117, Caladium Aquatile, RUMPB. Amb, V. pe 318, T. 110. f, de G 4 HN AND REE 287 noemt men deeze Wortels Kleine en die der IV. woorgaande Soort groote Tayes, naar het Spaan- AEDARE, fche woord Tuyas of Tajas. De Heer For- Hoorp- sTEr bevondt dat deeze Soort van Kalfsvoer TUE. … bok een voornaam Voedzel der Inboorlingen gy, 12% van de Eilanden in de Groote Zuidzee ware. Men teelde het Arum esculentum, dat hy Zehr- wurzeln noemt, op Tahiti in Valeijen op Vele den die men afgedamd hadt, om het Water te behouden ; dewyl deeze Plant een Moerasfigen Grond vereifcht. Daar waren twee Soorten van; de eene hadt groote glanzige Bladen ende Wortel was wel vier Voeten lang „ doch zeer grof Vezelig; de andere hadt kleine Fluweel- achtige Bladen met fyner en beter Ímaakende Wortelen. Doch beiden moeften zy verfcheide maalen in Water afgekookt worden , om ‘er de fcherpheid van weg te neemen. De Zwynens niettemin , vratenze zonder tegenzin en zonder nadeel, raauw (*). (7) Kalfsvoet , dat ongeflengd is ‚ met Schilds-. vu. ys’ Hartvormige uitgegulpte Bladen , die ie ed aan den voet tweedeelig zyn. Grootwor- telig, (8) Kalfs- {(*) Forst. Reis/e gers die Weit , in 1772°1775. La Th p- 258. (7) Arum acaule Fol. peltatis Cordatís rependis , baúi bis partitis. Fl, Zeyl, 327. KR. Lugdh. 7. Arum maximum mae crorhizon Zeylanicum. HERM, Par, 73. Ts 73 RAJ Sapph s74, Il. DEEL. Xl, STUK, 138 MANWyvicE KRUIDEN. IV, (8) Kalfsvoet , dat ongefbengd is ‚ met Hapt- nn vormige flompe gefpitfte Bladen, die ronde Hoorp- hoeken hebben, STUKe vIIL (9) Kalfsvoer, dat ongefbengd is , met Hart- A . f f 4 . Brun. vormige Piekachtige wyd- gemikte Bladen, Vreemd du IX. _ __ Van deeze drie groeit de eerlte, die van de Divari- gatum. groote Wortels den naam heeft, op Ceylon , Gemikt. ge tweede in Amerika , de derde aan de Kust van Malabar. Deeze , die ook op Ceylon valt, heeft Pylswys’ Hartvormige Bladen, met de Ooren een weinig uitwaards geboogen , waar door zy Piekvormig worden. De Vrugtfteel is Elsvormig en langer dan de fpitfe langwer- pige Bloemfcheede. ee (ro) Kalfsvoer, dat ongeftengd is, met Pyls- tum, wys’ driekwabbige Bladen en een ongen en fteelde Bloem, Of deeze een enkele Verfcheidenheid zy van de voorgaande Soort, dat de Ridder bevoorens vast= (8) Arum acaule, Fol, Cord. obtufis mrucronatis , angulis rotundatis. H. Clif. 435. / (9) Aram acaule, Fol. Cordato- Haftatis divaricatis. A- rum acaule Foliis fubhaftatis. F4, Zeyl, 325. Nelenfchana major. H. Mal. Xl. p. 39. T, 20. (to) Arum acaule Fol. Sagittato =triiobis, Flore fesfili, Fl, Zeyl, 326. Arum humile Zeyl. latifol. &c. COMM. Hort, IL. p. 97. T. st. MILL. Di. T. 52, f‚ 2. Arifarum Ambois nicum, RUMPR, Azab, V‚ p. 320. T, 140: £, 2e G Yv NA ND RI A 189 wastgefteld hadt (*) ‚ fchynt zyn Ed, naderhand IV. _ wederom getwyfeld te hebben. Dit laatfte, in ea den Amfterdamfen Tuin van Ceylon overgebragt , Hoorpà hadt een Bloemfteeltje van een Duim lang ,STUE waar op een Scheede, byna als in t gewoone Eer Kalfsvoet , en niet agterover geboogen, gelyk in het Ambonfche, uit Rumraius hier aan- gehaald: terwyl Lin N& us zulks aan het voor= gaande toefchryft. Ook is de Stamper, in bei- den , aan ’t end fpits Elsvormig , in deeze hoogrood en de Bloemftecl wel een Span lang in de Ambonfche, wier Bladen, oud wordende , - zig in drieën verdeelen , zo dat het Kruid zig dan als driebladig voordoet. | (rx) Kalfsvoet, dat ongeftengd is, met Pyls- xt. wys’ drieheekige Bladen , de hoeken wyd Ben gemikt en fpits. Pylbiadige Deeze , welke in Brafil, op Jamaikaen Barba- dos groeit, heeft Bladen als die van * Pylkruid, en Bloemfteelen, welke by PrumieEx kor- ter, by PLUKENET langer dan de Bladftee. len zyn. Zy zou, volgens SLOANE, ook tot de Karaibifche Kool behooren. | | (12) (*) Arum divaricatum conjungatur cum fequenti erifohato , cum fin: ex Indorum obfervatione mere Varietates, Alane, alt. p. 494 (11) Arum acaule, Fol, Sagittatis triangulis &c, H, Cliff 345e Re Lugdh. 8. Arum amplis foliis esculentum, Pum. Ze. 35. Arum minus esculentum Sagittarie foliis 8ec. SLOAN, Jam. l. p. 167, T. 106, fe 2e PLUK, Phyt. 149 É, zo U, DEEL. XI. STUK, 192 MANWYVIGE KRUIDEN. IV. _(x2) Kalfsvoet , dat ongeftengd is, met Pyl- ÁFDEEL. _ Cx. vormige effenrandige Bladen , en een ge- __Hoorp= knodfte Bloemfteel. XI. Onder den naam van Kalfsvoet , in ’t Franích GEM Died de Veau of Vit de Chien, in ’t Engelfch Gevlake. Wake Robin of Cuckow - pint , in t Hoogduitfch Klein Natterwurtz of Aron, is deezealgemeen - bekend , en komt in de middelfte deelen van Europa op veele plaatfen voor, Men vindt het, in onze Provincie, aan den Duinkant en elders, op vogtige plaatfen. In de Tuinen maakt zy een Bloemplant , die om. de aartigheid nage= ‘houden wordt, uitmuntende zo wel in’ Blad als in de Bloem en Vrugt , welke een Fros is van roode Besfen, op een dikken Steel , Hoe- danigen dit Kruid, een groote Plant zynde , ver- fcheidene uitgeeft. Deeze Steelen zyn door- gaans met paarfche Vlakken , fomtyds ook «on- getekend. De Bladen, van Pylvormige figuur, op lange Steelen , hebben een gladde donker groene Kleur en zyn dikwils wit „zeldzaam Goud- geel geaderd : fomtyds befprengd met zwarte Vlakken. De Bloemfcheede is witachtig; de Vrugtfteel daar binnen, of de Stamper, hoog of (12) Arum acaule , Fol. Haftatis integertimis &c, H. Clifé Ups. 279. Mat. Med, 417. R. Lugdh. 3. Arum vulgare non maculatum. C. B, Pin. 195. Arum Officinarum. Log, Je. 597. Dop. Pempt. 326. Arum ‘Venis -albis: C. B. Pins zos. B; Asum. re maculis.-candidis £, nigris, C. Be Pine Tof si ep jn hedde el EEE 7 G Y_N AND RIA 19 of donkerrood „ doch meest Oranjekleur saan , IV. welks Voet zig het muse ag! van groene grin Besfen vertoont. Hoor D- Dit geheele Kruid heeft een byzondere fcherp-°7 75 heid, meest plaats hebbende in de Wortel, of Aer in deszelfs Melkachtig Sap, dat toc tvb: van vuile Zweeren dient , en ‘door. beftryking der Schaamdeelen de’ kraam in de Dieren be- vordert. Het fchroeit de Tong, indien men t ’er aanbrengt, en zou waarfchynlyk inwen- dig een Vergift zyn. De Besfen , inzonderheid, zyn door hunne fchoone hoogroode Kleur en laf zoeten Smaak „ die vervolgens een brandende Hitte maakt in de Mond en Keel, voor de Kin- deren zeer gevaarlyk. Door ’c kooken „echter, verliezen de Wortels t'eenemaal die hoedanig- heid, en leveren een onfchadelyk Meel uit of worden Meelig ; des menze , zo wel als de Bladen , ook in fommige deelen van Europa , by gebrek van Koorn, wel toe Spyze gebruikt heeft. Maatig gedroogd , behoudt de Wortel een verdunnende , oplosfende kragt , dienftig tegen flymige Verftoppingen in ’c Gedarmte, Dus heeft die in fommige Wanhopige Geval- len, van verouderde Borstkwaalen „zegt men, veel dienst gedaan (*). ’ Is „echter een onze- ker. Middel , meest gebruiklyk in eenige Win. | kel« (*) Radices Ari cum Flor. Sulphuris commiztas B. B&g- KON ‚ mifericors ille Samaritanus , tanquam fummum remedium ‘nobis in Phchifi revelavit. DOL. Zibrs I, Cap. 5. S. 16e If, DEEL, &le STUK: 192 MaAnwvyvreor KrRurdeEg, IV. kelbereidingen. Men kan de gedroogde Wor: en tels cot Zeep gebruiken , zo wel als de Bla= Hoorp- den en Steelen , wier Sap veel minder fcherp STUK. js: des dezelven ook wel op Azyn gezet wor- fien den ; dienende dus in plaats van Speceryë voor ct Gemeen s weshalve men dit Kruid en deszelfs Wortel Duitfclie Gember noet. zeit, (13) Kalfsvoet, dat ongeftengd is, met Pieks- ginicum. wys’ Hartvormige fpitfe Bladen , die flompe Virote Wifche hoeken hebben. In Virginie, Penfylvanie en andere deelen van Noord - Amerika ; op vogtige plaatfen ; groeit deeze Soort van Kalfsvoet, die de Wortels niet minder heet en fcherp, en van een onge- meene grootte heeft. Karm zegt, dat zy fomtyds zo dik vallen, als een Menfích om zyn Middel is. De Zwynen zyn ’er zeer gretig naar , en kruipen , om ze op te zoeken, fom- tyds met hun halve Lyf onder Water; in de Moerasfen. Het Volk eetze nooit raauw , maat braadenze in een Greppel , door een fterk Vuur te ftooken opde Aarde , waar mede zy die Wor- tels hebben toegedekt , en dan zouden dezelve zo goed fmaaken als Aardappelen. Zy werden van de Indiaanen Taaho of ook Taaliim geheten. Dit zelfde „ echter , was toegepast op eeh ander Kruid, (13) Arum acaule Fol. Haftsto - Cordatis acutis &c. H. Clif. 434, GRON, Virg. 142, Kalme Zé, IIe po 2532 “Aa IL, 68 on | G YZ NA N DRT ke 19% Kruid (*), De Vrugt{teng met de groene Bes. … IV. fen, ook zeer fcherp , wordt van de Wilden ie za gekookt, tot een Verfnapering, Hoor. | | STUK. (r4) Kalfsvoet , dat onigeflengd is, met Pieks- xv. wyze Bladen ; en een neergeboogene Draad- rad deg achtig Elsvormige Bloemfcheede. Snuitbloes mig. (15) Kalfsvoer, dat ongeflengd îs, met Lan- de ceivormge Bladen. en een neergeboogen lium, Borfteligen Vrugzfleel., Dandiië. (16) Kalfsvoet, dat ongeflengd is , met Hart- Es vormig langwerpige Bladen en eene Eyron- Glan de openiag der Bloemfcheede, Den naam van Arifarwm gaf de beroemde TourNEFORT aan een Geflagt van Planten, alleenlyk door de Gekaperde Bloemfcheede van fet Kalfsvoet verfchillende. -Daar toe betrok hy, in de eerfte plaats, hee Breedbladige, hier laatst ) zie Il. D. Vlil, STUK, deezer Natuurlyke Hiftorie 3 bladz. 381. Cia.) Arúm acaule Fol, Haftatis &c. Arifarum Flore in tenuem Caudim abeunte. TOURNE. Jifl. zér. Arilitum mis nus- Proboscideum. Bocc. Mas. U. P. 6ï, T, so. BARRs Rar. 182. T, 1150 | (1s) Arum acaule , Fol. Lanceolatis &c, Hi, Clif. 435. Rs Lugdb. 8, GRON. Orient. 286. Arùm Séorzonêrz Folio. ToURNE: Jhfl, 161, Arum atgufliifol. C, B. Pin, 166. Attifärum ans guftifolium. LOB. Jee 599. CLUS. Parn. p. 305. CIS) Arum acanle Fol. Cord. oblongis &c, H, CH, 4356 ‚ R, Lugdb. 7. Arifatum latifol. majus et alterum. CG. B. Pin: £96, Log. Je. 598. Ctus. Pam, Pe 393. IL. DEEL, Xie STUK. 194 ManwYvrice Kaoridem IV. Jaatst genoemd, *t welk zyne Groeiplaats in de AFDEEL. XXL. Hoorp- sTUKa Weelman-= nige. Bosfchen der Zuidelyke deelen van Europa vry algemeen heeft, Crustus, die hetzelve in een Steenige Grond , op Heuvels in Portugal, aan de Wegen, overvloedig waarnam, zegt dat het een ronden Bolwortel, Bladen als die van % Kalfsvoet ‚doch met ronder hoeken „en een laa- ge Bloem heeft „ van gedaante als een Monnikskap, met een ovaale opening, waar in zig een dikke kromme Stamper vertoont. Agter Lisfabon groeide een andere Soort, welke hy Smalbladig Arifarum noemde, hebbende ook wel een ron- den Wortel, doch de Bladen zo lang en fmal , dat TourNeroRT dezelven by die der Scor- zoneere vergeleek, De Bloemfcheede was niet gekapt, maar in tegendeel Geutswyze zeer {mal uitloopende en agterover geboogen ;, geevende uit de opening een langen neergeboogenen Wormswyzen Stamper , paarfchachtig van Kleur. De Besfen der Vrugt hadden geen roode, maar een witte Kleur, gelyk de Bloem, Volgens den Ridder groeicdeeze, die hy Dunbladige noemt, ook in Italie en de Levant, wordende Homaid genoemd in Syrie. De Soort, die Snuitbloemig van zyn Ed, geheten wordt, heeft Bladen , we= derom , byna als ’ gemeene Kalfsvoet , doch de Bloemfcheede loopt ook in een dunne Snuie uit, welke voorwaards over is geboogen, en dus de Bloem ook gekapt maakt: zo dat Tour NEFORT her mede betrok tot zyn Geflagt van Arifarum. Dit Jaattte isop de Appennynfche Bergen, in ltalie , gevonden, | (17) S.T NG EIN:E:S IA 198 (17) Kalfsvoet , dat ongeftengd is , met lang- _1V, werpige Bladen en een ruuwe Bloem/fcheede, ANDER Kok Hoorpe Het Water - Kalfsvoet van Rume Hiusmaaktsruk, deeze Soort uit , die niet alleen op Amboina, xvir. maar ook op de Kust van Malabar fchynt te * 454%, groeijen. Hetzelve heeft de Bladen Eyrondach- &ondöla: tig of ovaal , op lange Steelen, tusfchen wel. Ee ken Bloemfcheedjes voortkomen, veel naar die van het Dunbladige gelykende , maar met een kort Stempeltje. De Wortel was geenszins rond, maar Rietachtig en het hadt, op ver naa de fcherpheid van de andere Soorten niet, C, Stengmaakende, (18) Kalfsvoec, dat geftengd is en regt, met xvim. Pylvormige Bladen. an Boom= _{ro9) Kalfsvoet , dat geftengd is en byna op- achtig. geregì „ met Lancetvormig- Eyronde Bla- sersinn, den. Venynig, | (20) (17) Arum acaule Fol. Qvato» oblongis Sec. Arum Aquae ticum. RUMPH. Amb. V. p. 312. T. 108, Karinpola, FH. Mal, Xi. p. 45. T, 23. BURM. Fl. Ind, 193, (18) Arum Caulescens retum, Fol. Sagietatis, Arum Afs borescen: , Sagittarie foliis. PLUM. Arser, 44. T. ST. g& 60m (19) Arum Caulescens fuberetum cc. JacQ; Amer. Hit, 239. T. IST. MirL. Je. T. 295, Arum Caul, Cannz Indices foliis. PLUM. Amer. 44. T. 60, SI, 6. Fil. 195, h. Arum Caule Geniculato &c, SLOAN. Fam. 63e Hifl, 1. ps 168, Cain na Indica Venenata. PLUK. Alm. 79. Ng Me DEEL, Xie STUKe ehh , 196 MANWYVIGE KRUIDER, 19, — (20) Kalfsvoet, dat geflengd is en Wortelen: vrt de, met Hartvormig langwerpige gefpitfte Hoorp- ‚Bladen en ronde Bladfleelen, STUK, Xx. Van deeze drie Amerikaanfche is de eeríte en Arun He cenigfte in dit Geflagt, in Zuid- Amerika door Klyfbla- PL uMIER ontdekt; Boomachtig. De volgen- ES de, welke de. Franfchen in Westindie Seguis ne noemen, van zulk een Venynigeh aart, dat de genen, die ’er flegts de Lippen aan zetten , door eene opzwellinge van de Mond en Tong de Spraak verliezen. - Dit zal echter , waar- fchynlyk, flegts voor een tyd zyn. De nabuur- fchap wordt ook door dit Kruid met een leely- ken Stank vervuld, Niettemin gebruikt men de Steng, overdwars in ftukken gefneeden , tot het maaken van een zeer fcherpen Loog, welke dient tot zuivering van de Suiker, zegt de Heer JACQUIN. ’t Gewasgelykt naar Suiker - Riet , Stengen maakende van de Scheeden der Bla- den, een Duim dik en zes Voeten hoog. De Bloem is die van ’ gemeene Arum niet onge- lyk: de Bladen zyn als die van den Cannacorus. De derde, ook Heefterachtig , groeit als een Bygewas op Boomen en beklimt dezelven tot den top, met haare ronde dikke Stengen, die overal in den Bast Wortel fchieten. Hier ig de geheele Vrugtfteng of Stamper digt omwon- den Ms Me: f p (zo) Arum Caulescens Radicans , Foliis Cordatis &c JACQ: Amer. Hift. 240, T. 752. Golocafia Hederacea fterilis minoë 8. PLUM. „Amer, 39. Te 55. Filo T. 195e Gu: DA ED RAK Ko 197 den door de Bloemfcheede, en dit brengt eene, iV: _ Verrotting te wege, welke, by het openen “ru een zonderlingen , zeer onaangenaamen, Wyn- Hoorp- achtigen Reuk baart. De Befieachtige Vrugt, “Ee in haar geheel , heeft maar de grootte van een Hoender- Ey. By Karthagena vondt gezegde Heer deeze, in de Bosfchen „op het Gebergte, (ar) Kalfsvoet, dat geflengd is en Wortelen- XXL. de , met Hartvormig Lancetv Bnn Si De 9 4 64 VOr mige q gulatum, den , wier Steelen Vliezige randjes hebben, Ok (22) Kalfsvoet , dat geflengd is en Wortelen. , XXI UTiLUIa de, met drievoudige Bladen , de zydeling= Gezord, Jen eenkwabbig. In de Westindiën groeijen ook deeze twee Soorten , beiden klimmende Planten , Bladen hebbende , welke naar die van Klyf gelyken, doch de laacfte drie op een Steel, Ik begryp niet, hoe het Grasbladige van SLOANE be- hooren kan tot de eerfte, die zo wel Wortel. tjes uiet de knoopen van de Steng of Ranken fchiet als de andere ; welk zekerlyk dient, om (21) Arum Gautescens Radicans , Fol. Cordato= Lanceolatis &c. Arum fcandens maximum flore flavescente. Pum. le, 37« Phyllitidi fcandenti affinis, Gramminifolia , major et minor. SLOANE Jam, 15. Hifl. 1. p. 75. T. 27.f. 1,2. (22) Arum Caulescens Radicans &c. Arum Heder. tri- phyllum &c Auritum. PBUM. Amer, qr. T. 58. stee. Fil, 209. Arum maximum fcandens , Geniculatum , tzifoliatum, SLOAN, Jam, Ó3. Hift. 1. p. 169, N 3 II, DEEL. XI. STUK, 108 MANwWYvICE KRUIDEN, IV. om deeze langs de Boomen kruipende Gewas ik fen byna onvernielbaar te maaken. Ook worde Hoorp- haare Voortteeling , terwyl zy weinig Bloem, STUK. en Vrugt geeven , hierdoor, gelyk PLuMIeR an aanmerkt, zeer begunftigd. Behalve de Colocafta , voorgemeld , in Egyp- te gemeen, vondt ForsKAoHr, in Arabie, twee Soorten van Kalfsvoet, tot die van den eerften Rang behoorende, De eene , naame- Iyk, welke hy Geel noemt , hadt Voetachtige Bladen , de Blaadjes fpits Eyrond onverdeeld, en de Vrugefteng korter dan de Bloemfcheede , ongefteeld. De andere, Vyfbladig gebynaamd, hadt van vyf tot zes of zeven Bladen, Kroon- tjeswyze, op een Steel , van hoogtealsde Bloem ; die groen gefteeld was. Van de Arabieren were den deeze beiden Dochaf genoemd (*). DRACONTE?EUM. Speerwortel, Een Schuitachtige Bloemfcheede heeft dit Geflagt en een gedekten Vrugtfteel: vyf Bloem blaadjes zonder Kelk; de Besfen veelzaadig, Daar komen in voor, de volgende Soorter, L (1) Speerwortel met een zeer korte Bloemfteng 5 Dracons ’ tium poly= de phyilum. Veelbladige (*) Flor. Agypt, Arab, pe 157. (5) Dracontium Scapo brevisfimo, Petiolo radicato lacero &c. Sy/t. Nae. Gen. 1029. Weg. Xlil, p. 650, H. Cliff. 434e R. Lugdb. 6, Arum polyphylium , Caule fcabro punicante. Hznm. Par, T. p. 93. Arum polyphyllum Surinamenfe 8&c, PLUK, Alm, 5e. T. 149. f, 1. COMM, Hiort. Aaf. T. 52 3 3e G Y_N A NER A, As 199 de Bladfteel geworteld ensruuws de Blaad. IV. jes driedeelig , met Vindeelige. Slippen. WN Dit Weelbladerig Surinaamfe Kalfsvoet heeft Ki mi een gladden „ donker rooden en fraay gefpren- pen kelden Bladfteel , die zig in drie Bladen, welke ieder nog eens iedbeug Zyn ; derne De bepaaling is door den Ridder ontleend van eene Plant, welke zig in de Klifforife Tuin bevondt , en, na het verflenzen der Bladfteng, in ’c jaar 1737, tit den Wortel een Bloem gaf , zo als PLUKENET afbeeldt , zeer van die van ’t Kalfsvoet verfchillende. De Vrugtfteel nog= thans is ook in eene Bloemfcheede vervat. Ik heb van Java een Blad ontvangen, ’t welk veel gelykt naar deeze Soort, (2) Speerwortel met Pylvormige Bladen, de Tr. Bloem- en Bladfteelen gedoornd. ed nofum. Deeze, op Ceylon groeijende , volgens Her- Gedoornd. MANNUS ; heb ik ook van Java bekomen, waar in zelfs de Ribbetjes van het Blad gedoornd zyn. Die twee Ceylonfche van den Amfterdam fen Tuin , by COMMELYN, nooit Bloem geevende, fchynen tot de voorgaande Soort te behooren. (3) Speer. (2) Dracontium Fol, Sagittatis, Pedunculis Peciolisque acu- leatis. Fl. Zeyl, 328. Arum Zeyl. spinofum Sapietz foliis, HERM. Par. 75, Arum minus Zeyl. Raj. Suppl. 575. N 4 Il. DEEL, Zl. STUK. 2CO MANWYVIGE KRUIDEN. Iv, (3) Speerwortel met Hartvormige gefbitjfe FDEELe dh Bladen, 8 Hoorp, es STUK. Onder den Maleitfchen naam , Mampo, is „ir my van Java in Vogt gezonden, het gene in vason= bim Cor. Fig. 2, op PraATLXXI, een weinig verkleind : zynde , wordt vertoond, Het Blad komt na- Zn genoeg overeen met die van het Kaapfe Slange- EL, e Fig. ze Kruid, doch de Bloemfcheede is geenszins plat , maar Schuteachtie}' even als in dit Geflagt: des ik hetzelve , als een nieuwe Soort , daar toe betrek en hier plaats geeve , met den bynaam, van Cordatum of Hartbladig Speerwortel. De Vrugtfteel , door de Bloemfcheede geheel be- dekt en ingeflooten , beftaat van boven oog- fchynlyk uit Mannelyke , van onderen uit Vroue welyke Bloemen of Vrugtbeginzels , met eeni- ge Meelknopjes daar tusfchen gemengd, Hoe. verre deeze Bloem tot volkomenheid gevor. derd zy, is mv onbekend. Ik heb. de Bloeme fcheede, die geheel geflooten was, tot het ons derzoek en Afbeelding dus geopend. Iv. (4) Speerwortel met rondachtige holle Bladen, Feti HIMa Stinkend, _ Op Moerasfige plaatfen , in Virginie en Kae rolina, groeit dit Kruid, welk zulk een Stank heeft {2} Bracontium, Fol. Cordatis mucrongtis. AZibi, (4) Drasontium Fol. fubrotundis concavis. Corp. Noveb. 214. KALM. Jt. Il. ps 47: GRON. Virg, Ier. Calla Aqua- tilis Odbre Allii vehemente pradita. GRON. Virg. 1. p. 186. Arum Amer. Beta folio, CATESB. Car, JI. p‚ Te Jie G Y N AN D KR I As 20E heeft van Look, dat KarMde Bloem naauw-, UV FDEELs Iyks onderzoeken kon. De Engelfchen noem- xx, den het, deswegen, Bonfemkruid, de Sweeden Hoorp. Beerenwortel of Beerenblad , dewyl de Beeren *TU% % Voorjaars zig daar op vergasten. De Bloemen gie“ zyn paarfch van Kleur , en, als díe op ’t befte bloeijen , komen de Bladen eerst te voorfchyn. Het Vee roertze niet aan, maar tot inwendi- ge Geneesmiddelen , inzonderheid tegen ’% Scheurbuik ‚ kon men 'er, even als van % ge- woone falfsvoet , gebruik van maaken, In geheel Noordelyk Amerika was diet Kruid taa- melyk gemeen, (5) Speerwortel met Lancetvormige Bladen. _ v. Dracone Onder de Planten van Kamtfchatka, in hect tiur Cam- Ooftelyke van Siberie , kwam deeze voor, die Siberian. een Eyronde zeer digte Aair hadt , betaande uit ongefteelde Blommetjes , met vierbladige eigen Kelkjes , waar tusfchen vier Meelknopjes met een ftompen Stempel, zonder Styl, Het geleek naar ’c voorgaande ‚doch dien Stank heeft men ’er niet aan befpeurd. De Bladen zyn by- na als der Mandragora , de Bloemfcheede als van ’t Arum , de Vrugtfteng als die van ’ Slangekruid , maar de Kelkfchubbertjes , welke de Blommetjes onderfcheiden , brengen het in dit Geflagt t'huis, zo men aantekent. (6) (5) Dracontium Fol. Lanceolatis. Am. dead, U, p‚ 362. Ns II, DEEL. XI, STUK, er MANWYVvIGE KRUIDEN, IV. (6) Speerwortel met doorboorde Bladen en eene (AFDEEL. peen X XXI klimmende Steng, de me De Bladen van deeze Soort , welke Pru= vj, Mier in Westindie waarnam, zyn Klyfach-- 8 Dracan- tig. Het is een Gewas, dat met Ranken van ra een Duim dik, die Worteltjesuitgeeven „langs ols de Boomen ‘opklimt, hebbende Bladen van één 4 of anderhalf Voer lang en byna een Voet breed , welke met langronde Gaten weezentlyk doore boord zyn. De Bloem , als die van ’t Kalfs- voet, geeft een rolronde Vrugt, van een half Voet langte , Goudgeel van Kleur, naar eene Koorn= Aair der Soaanfche Tarw gelykende, Op 't Eiland Martenique hadt die Pater dit Ge- waâs gevonden Ce C Ar ra. Slangekruid. Een vlakke Bloemfcheede heeft dit Geflagt ; de Vrugtfteng is met Blommetjes gedekt; het heeft Kelk noch Bloemblaadjes en draagt veel- zaadige Besfen. Het bevat de twee volgende Soorten, | (1) Slans (6) Dracontium Fol. pertufis Caule fcandente, MILL, Je, 397. T. 296. Arum Hederaceum amplis Foliis perforatis. PLUM. Amer. 40e Te 563 57e More Eiiff. III. p. 545. Se 13. T. 6. f. 28. (*) Fide Morifoni: waar uit blyke dar de plaatsbenoeming wan den Ridder , #2 America meridienali , niet naauwkeu- vig iS G Y NA ND RI A … 205 (1) Slangekruid met Pylswys’ Hartvormige , V. Bladen , een gekapte Bloemfcheede en de Een Vrugtfleng van boven Mannelyk. Hoorp: | STUKe _In de Amfterdamfche Tuin was deeze Plant, _ 1, nu by de honderd Jaar geleeden, van een Kaap- blt fen Bol gegroeid , en federt voortgeteeld, zo Kaapfch. dat menze » omtrent den jaare 1736 , nog vondt in de vermaarde Tuin van den Heer Crirrorr,. % Gewas bereikte eens zo veel hoogte als het gemeene Kalfsvoet- Kruid , daar het veel naar geleek , maar de Bladen hadden aan ° end een Klaauwiertje „ door ’ welke zy het overtollige Water , dat men ’er aan gaf, uitwierpen. De Bloemfcheede was aan ’c end plat, ja zelfs ag- terover geboogen , gelyk men dit ziet in de Afs= beelding , welke de beroemde LED ERMULe LER , zo van de geheele Plant in ’c klein, als van de deelen der Bloem en Vrugtmaaking in Natuurlyke grootte en door fterke Vergrooting, ten naauwkeurigfte heeft in Plaat gebragt en be. fchreeven (*). (2) Slangekruid met Hartvormige Bladen, een u. Paluf?ris, vlakke 6 Europifch. (1) Calla Fol. Sagiteato - Cordatis &c. Sy. Nat. Kil. Gen. Togo. Weg. Xlll. p. Gor H. Clif. 435. Ro Lugdh. 6. Arum Zthiopicum Flore albo odorato. Comm. Hort, 1, p. 85. Te so. Arum Americanum &c, MicH. Flor. o, T. 2. (*) Zie EEDERMULLERS Mlikroskoopifthe Wermaaklykheden „ 1, D,p: 26, enz. Tab, 18, 19. (2) Calla Fol. Cordatis , Spathâ plinâ &c. Gort. Belg. 261. Flor. Succ, 744 , S4ta Fl Lappe 320, He Cif, 436. Re le DEEL: Xl, STUK, 204 MaANwYvriee KRUIDEN IV. vlakke Bosnvelvens en de Vrugtfteng aan MEDRELS alle zyden bweeflagtig. Hoorpe STUx. Deeze , die men Water-Slangekruid noemt, Veelman- komt by ons voor, in Slooten en {taande Was WE geren tusfchen Goudaen Rotterdam , langs den Hoogen Dyk , als ook agter Westbroek by Dtrecht en by Oldbroek op de Veluwe, Hee valt ook niet alleen in de Moerasfen van Rus- land en Sweeden , rnaar groeit aan loopende Watertjes en Beeken in verfcheide deelen van Vrankryk en zelfs in Spanje , zo Loner vers haalt, In Switzerland, zegt Harrem, hebe ben wy ze nog niet gevonden, Dit Kruid, (welk den naam daarvan zou heb. ben , dat het een tegengifc ware voor Slangee béetén geeft uit een Rietachtigen Wortel, die in de Grond onder Water voortloopt , lange Bladfteelen en op't end derzelven rond- achtig Hartvormige Bladen, waar tusfchen de ronde vooze Bloemfteng opfchiet , met een Hoofdje van welriekende Bloempjes of Meele knopjes, na welken de Trosachtige Vrugt volgt , van roode Besfen, hebbende de witte Scheede nederwaards afgeboogen. Het bereikt in zyn geheel naauwlyks een Span hoogte, en komt in fcherpheid het Kalfsvoet naby, doch heeft de va | fcherp: R, Zugdb. 6. Dracunculus Paluftris f. Rad. Arundinaceâ. C. B, Pin. 195. Dracunculus Aquatilis. Dop. Pempr, 330. Anguie na Aquatica f, Dracunculus. LOB. de. 600, G v NN ä ND RIA Boy fcherpte niet van de voorgaande Soort. De IV: Heer vE GoRTER verhaalt, dat by fchaars- PERL heid van Levensmiddelen de Íngezetenen van goorna Finland uit de Wortels Brood bereiden (*), stuk. Volgens het berigt van den Heer Linnaeus 7eimar js dit in Lapland zo gemeen, dat het Volk al- daar naauwlyks ander Brood nuttigt, dan ’% ge. ne van Meel uit die Wortclén, ’t welk in Wa- ‘ter gekookt en afgegooten is, met Meel van Koorn of van Pynboomen- Bast gemengd, be- reid wordt 5 zynde wit, zoet en aangenaam ; inzonderheid verfch gebruikt. Men noemt het Misfebreod , om dat het Kruid , ’t welk wyd uitgeftrekte Moerasfen bedekt, den naam van Misfe of Misfue voert; maârde Finnen noemen het Wehka. By het Landvolk, aan de Oost- en Westzyde van den Botthrifchen Golf, eà byde Finlappen , is dit Brood zeer gewild ; ja zy verkiezen het ver boven het Pynboomens Brood (+). / Pot gmos, Hangbast Aan dit Geflagt wordt toegefchreeven een Bloemfcheede ; een enkelde gedekte Vrugtfíteng 3 geen Kelk; vier Bloemblaadjes 5 vier Meel draadjes en tweezaadige Besfen. Het bevat de volgende Oost- en Westindifche Soorten. (1) () Gerr. Flor. Ingr. p. 147. (T) Zie II. D. III, STUK , van deeze Nat, Hi vie 37% U. DEEL. XI, STUEx | 206 _Manweviak Kruipen, IV. 1) Hangbast met de Bladfielen van breedte BEDEL als de Bladen en eene Wortelende Steng. Hoorp- fp | Í STUK. Dit Gewas noemde RumMmrPHrtus, onder sh veele anderen, het Zanlhangzel der Boomen en frandens. Onderfcheidde hetzelve, doordien de Bladen Klimmendals dubbeld zyn , het cen op het ander groei- jende. Het klimt met de dikfte Ranken, ge- lyk het Bofchtouw , by de Stammen en Tak- ken op, en laat de anderen nederhangen, Op Ceylon kwam het voor , met Bladen , welke een gevliesden Steel hadden , naar die der Oranjeboomen gelykende, en droeg eetbaare vrugten, rond en rood, als Aardbefiën, Van het Ambonfche wist RumrPHius geen ander gebruik , dan dat men het hart der Ranken, gelyk het Rotting-Riet , tot binden gebruikte- By de Inlanders , aldaar, werdt het, zo wel als andere dergelyke Aanhangzels , Tupanawa ges heten. IL (a) Hangbast met Lancetwormige effenrandi- Acaulis. p 4 pe 7 pa ge ongeribde Bladen, engd. | Een (1) Pothos Petiolis latiëhdine Foliorum &c. Syf?, Nat. XIIe Gen. 1O31, Veg. Xiil, p. bor, Potha. FL Zeyl 329. BURMe Zeyl. 197. BURM, Fl, Ind, p. 193. Appendix duplo folio. Rumrem: Amb. V. p. 490, T. 184. f. 1, 29 3e Ana-parude H, Afal, VIL. T. 49 (2) Potbos Fol. Lanceolatis integerrimis enerviis. Spe Plante 167s. Pothos acaulis. JACQe Aus. Hit. zqa. Te Is3e Planta danominatae BEUM, mere Te 57e G v N ASN DR 1 A 207 Een ongefteelde Plant , (die op de Boomen 1Vs groeit en overblyft, in geftalte naar de Aloë ol gelykende „) als deeze , werdt door den Heer Hoorp.= JacquiN in groote Berg - Bosfchen, op tSTUE- Eiland Martenique, gevonden. Derzelver Bla- DR Nrg den waren langwerpig Wigvormig gefpitst , ef= ; fenrandig , glad, kort gefteeld , Lederachtig , eenigermaate ftyf , komende uit den Wortel voort, lang anderhalf Voet of meer, Zy hadt zonde Bloemfteelen van een Voet, zo dun , dat de Ingezetenen het deswegen Queue de Rat of Rotten- Staart noemden. Hy beeldtze af; waar uit blyke , dat diet Kruid grootelyks van het voorgaande verfchille. De Vrugtfteel is geheel bedekt met tweeflagtige Blommetjes van vier Blaadjes ; met vier Meeldraadjes , ieder twee Meelknopjes hebbende. De Bloemfchee- de is een fmal Grasachtig, agterover geboogen , Blad: het Vrugtbeginzel langwerpig, vierhoe- kig, zonder Styl, De Vrugt beftaat uiet lang- werpige ‚ fpits gepunte , vierhoekige Besfen: doch hy hadt dezelve niet ryp gezien, (3) Hangbast met Lancetvormige, effenrandi- Im. ge, drieribbige Bladen , de Wrugtfteel aan „Etbes 4 5 \ ncevlata, de tip driekantig. Lancete vormige (4) Hangbast met Lancetvormige gekartelde iv. Bladen. é 5 ) Cordasa, Hartvors (3) Pothas Fol, Lanceolatis integerrimis &c. Arum Fol. rigi= mig, disanguftis et acuminatis. PLUM- Armer, 47. Te 62e Fil. T. 2060 (4) Pothes Fol. Lanceolatis erenatis, Arum amplis Faliis acuminatis et pergamaceis, PBLUM. Sp, 4, Jee 39e — Ue DEEKe Xi, STUK: 30$ Manwuvice KeorDei, …1V. _ (5) Hangbast met Hartvormige Bladen. ÁFDEEL. el Decge drie » waar van de eerfte en laat fté stux. in Amerika, de andereop * Eiland van St, Tho- __,V. mas, in de Westindiën, door Pater Prumrer Poebos Cordùta. ude waargenomen zyn , verfchillen van het led laatstbefchreevene zo weirig , dat JAcQu1ë zelfs het eerfte daar toe betrokken heeft. Het zyn Bygewasfen van dergelyke geftalte , meest onderfcheiden door de figuur der Bladen , wel- Ke in de zyne, volgens de Afbeelding, hie hy daar van geeft , meer Lancet. dán Wigvormig voorkomen, _ VL (6) Hangbast met Vindeelige Bladen, Pinnatra. ‚ Vinbladig, Dit is wederom een Aanhangzel der Boomers; van RumrPuius ontleend, ’*t welk zig onder: fcheidt door de Bladen , die als het Groote Boomvaren Vindeelig , doch ongelyk, gefnip- perd zyn. Het heeft de Ranken , zegt hy. alseen Kinds - Arm dik, taay , dach niet Hou- tig, en bekleed met eene Haairige ruigte, wel. ke de Huid , daâr zy aan komt, doet jeuken. De Wortels hangen als Slangen om de Tak- ken der Boomen. De Vrugten, zegt hy, zyn als (5) Pothos Fol, Cordatis. Arum Acinis Amethyftinis, Flo- xe parvo. PLUM. Sp. 4. Je. 38. Fil. T. 205 Confer. Dra- cont. amplis Fol, Cordatis &c. PLUM. Amer. 48. T. en Fil. ros. f. r. (6) Porthos Fol. Pinnatifidis, Appendix laciniata, Rumpis Amb. Ve p.4s9. T. 183. f, ze BURM. Fl, Ind, G Y_N Ar: D È EA ao als Kris-Hegten 3 vyf òf zes Duimen lang ; 5 1v» ‚ kond; twee Vingers dik , met eene grof zandige ng ruuwheid , welke zig Werveldens ontfluit en Hoornà inooglyk de Bloemen maakt, De Bladen wotssTuKe den van het Vee met Smaak gegeten: _{2) Hangbast met Handpalmige Bladen. Hi En i a: HN ef 0850 Deeze Soort, in Amerika door PrEuMtER dae gevonden , heeft de Bladen byna als die van gewoone Dracontiùim , Handpâlmswyze gevin- gerd en zeer groot. Hetis mede een klimmend Gewas, Dnstn stenen Ce XXL HOOFDSTUK ° Befchryving der BENBUIZIGE Kru IDE Ni __dat is der genen, die Mannelyke en Vrouwe: _ _Iyke Bloemen, van elkander afgezonderd; op eene zelfde Plant voortbrengen ; gelyk de Brans denetels „ Klicjes ‚ Amaranchen , Pimpernel4 Druifkruid , Netelkruid , Bryonie en de vee= lerley Soorten van Kalabasfen ‚ Meloenen ; Komkommers enz, Ik deeze Klasfe, die de Eedentwintigfte 18 in dL het Stelzel der Sexen; komen ‘et wederom voor met Een-, Twee-, Drie-, Vier- ; Vyfs | maùs (7) Pathos Fol. Palmatis. Dracontium Hederaceum polys phyllum, PLUM. Amer. 49. Te 64, 65. Dracunculus {catie dens polyphyllis. Pum. Fil. T. 2073 208, Dracuiic, kats dens maximus. PruM. Spëc, 5. LA DEEL, zl, Stuks mio EENHUIZIGESKRUIDER. TV. _mannige, Enkelbroederige en Manwyvige Bloe- en’ mens naar -welken de Rangen, en 29, Hoorp-. «als volgt. STUK, Tot de Badde heanai: behdlve de Zannichelän en Chara , welken ik ‚zo wel als de Zoftera , die de jaatfte is der voorgaande Klasfë', tot de Wierachtige Waterplaaten be- …_ waaren. zal, de volgenden CERATOCARPUS Hoornvrugt, ‘De Bloemblaadjes ontbrechen in dit Geflagt. De Mannelyke Bloem heeft een tweedeeligen Kelk en een lang Meeldraadje: dé Vrouwelyke een tweebladigen Kelk ,-aan het Vrugtbeginzel aangegroeid , dat twee Stylen heeft en een a: mengedrukt tweehoornig Zaad. Ne De eenigfte Soort (1) gröeit op Ziùdige pus Arena- Vlakten’ in Tättarie. ‘Het ís een’ Täkkige ‘Plant , dE zeer fmalle fpitfe Grasachtige Bladen en nend, Mannelyke Bloemen in de-Mikken der Takken , drie in getal, terwyl de Vrouwelyken zig een- zaam en ongefteeld in de Oxels der Bladen be- vinden. Men heeft in de Upfalfche Tuin onte dekt, dat. het een Jaarlykfe Zaayplant zy „ heb- bende het Zaad, zo wel als ’t Mid een hoornd, - ed eel ien De. ( i) Ceratocatpus, 'Syft. Nat, XII. Gen, 1035. Weg. Xin. p: 700, Am. Aéad. Ie p. 41m Ha Ups. 281. Buxs. 48: Petr, 1 Pp. 24e wg ' Mo NO 1 KST ‘Be eït CYNOMORION, Hondsfchaft. ot de LN d t je ÄFDEEL. Vier atbredkt, ook de Eene. De Pen Mannelyke. Bloemen zyn een gefchubde. Kat „sruxs saar. aan zig ook de Vrouwelyke Bloemen ; #orar uit „een enkel rondachtig Vrugibeginzel-of Zaad , met ééne. Styl.gekroond, bevinden. „De eenigfte Soort (1) valt in de Westindiën IL en Barbarie , ook op Maltha; ‘Sicilie, aan «de ele Kust van Italie en elders, Op ’t Eiland Maltha Hoogtoode eerst ontdekt zynde „ gaf men-’er-den naam aan van Fungus Melitenfis, hoewel het Gewas geenszins tot de Paddeftoelen behoort. Het heeft de eigenfchap van de Hypociftis , Oro- banche en dergelyken , die op de Wortels van andere Planten groeijen. By ’tEiland Maltha groeide het op een Rots, op de Wortels van Zee -Porfelein , maar men heeft het ’er , door *. menigvuldig wegplukken , uitgeroeid. _Na- derhand “is-het, by Livorno en” Pifa in: Tot- kanen , op de Wortels van Kali zittende gee vonden „ en‘door omheining van de plaats beter bewaard gebleeven , zo Triurrus verhaalt, nà ‘zeker Kilandje „ genaamd’ Ronzillo , groeit 1801 Jg d 0 het ( 3 enor, Sf Nat, XII. Gen 1033. Ves. XUI. pe zo0. Am. Acad. IV. Dp- 3SIe Te 12e Mar, Med, 534: Se nomorium purpureum Officinarum. Micn. Gen, 17. T. 32 ‘Fungus Maurit. Verrucofus ruber, Per. Gaz, T. 39. fe 8 „Fungus Typhoides &c. Tak. Pis. 6âs, T: 25 ROCC, Sie, ven de 8r ö k OFOW Ai3pt ì & 5 ojnld ie Dt | | fe) 2 CSA, DEEL: XI STUK, \ IV. alg BENHUIiziGE KRUIDEN, het overvloedig, als ook by Tanis en elders if pane Barbarie , zynde op Jamaika in de Westindiën Hoorp- dôor BrowNE waargenomen. STUK. Dit zonderlinge Gewas bemint een Grond , de dikwils door Zeewater befproeid wordt. Het heeft byna geen Wortel ; maar komt als de Aspergies te voorfchyn, met een Vingerachtige gefchubde Steng opfchietende tot een: half Voet, fomtyds-een Voet hoogte. Als dan wyken de Schubben van één en de Blommetjes vertoonen zig aan ‘het boventluk , dat dikker is en veel gelykt naar de Lifchdodden; weshalve mep het ook Fungus Typhoides genoemd vindt. Tusfehen de Blommetjes, die uit een enkel Meeldraadje en Knopjes in een Kelkje , beftaan, komen de Vrugtbeginzels-te voorfchyn. De Schubben zyn paarfch, en, ryp wordende , is de geheele Aair bedekt met hoogroode Bolletjes }-zynde ‘het Zaad ; ’t welk dit Gewas geheel Bloedkleurig maakt:s terwyl het ook , door Urukhiaep een rood Sap.uitgeeft. Het heeft, (gelyk voe andere Planten ku ten „ Besfen en Sappen „ van die Kleur ,) een bande famentrekkende.en verfterkende hoe- danigheid ; weshalve die van Maltha ’er een byzonder gebruik van maakten tot Bloedftem- ping. Een half Drachme, in Wyn of Vleefch- nat gebruikt , was Gas gevoegzaam. Men verzekert dat de-$yroop van dit Gewas; in ’ Ryk van Tunis, als een voornaam Middel tee gen den Rooden Koop gebruikt worde. Tegen ‘ :EER M oNorkKEA 213 een geweldige Bloedvloeijing heeft men het, in zv. Sweeden , met goed gevolg ingegeven. Waar tin fchynlyk wordt het, deswegen, in Tcalie San- ed guinaria geheten (*). STUK Monan= ELATE RIEUM, Springvrugt. dria, Dit Gellast aa geen Kelk „ de Mannely- ke, zo wel als de Vrouwelyke Blasien: zyn Frompetachtig ‚in vyven gedeeld , de eerften met één Meeldraadje , terwyl de laatften opeen Vrugtbeginzel zitten , dat een eenhokkig twees kleppig Zaadhuisje wordt. Niet het gewoone Gewas van dien naam, dat tot het Geflagt van JMomordica behoort, maar twee Amerikaanfche Planten , wier Vrugt de zelfde eigenfchap en dergelyke gedaante heeft , zyn 'er in begreepen ; naamelyk (1) Springvrugt met Hartvormige gehoekte … Bladen, rn nenfe. Dit zonderlinge kan door den Heer jac- ene QUIN dus getyteld , was door hem alleenlyk op den top van een Berg, genaamd de la Poe pa, by Karthagena in de Westindiën gevonden. Het maakt ronde , gladde , verfpreide, klim= mene (*) Vid. Jon. PFEIFFER Disferr. de Fungo Melitenfi, Ar Acad. IV. p 351. (1) Elateriam Fol. Cordatis anpulatis. Syff, Nat. XI. Gen, Zo36. Weg, XLIL ps 7o1, JACQ, Amer, Hil, aar. Te 154; O3 IJ. DEBL. XI. STÚRe 214, EENHUIZIGE KRUIDEN. IV: mende Stengen „ „waar mede het dikwils geheele AFDEEL. Kreupelbosfchen bedekte. Van de Mannelyke Boorp- Bloemen kwamen veel op een Steeltje, van de sTUE. Vrouwelyken maar ééne, die korter was , bei- zige er den wit van Kieur en by nagt zoet Foibendek De Vrugt was Niervormig „ gehaaird en änder- half Duim lang, dus gelykende naar die der Ee zels Kommeren. Ryp zynde fprong dezelve, op de: minfte. aanraaking , met groote kragt in tweeën ‚ maar de ééne helft verfchilde van de andere. «De Zaaden ‘waren hoekig, plat, in een Waterig Vleefch begreepen, A (2) Springvrugt met drievaadige ingarsaeaen Elaterium elis. Bladen, “Driebla- In Virginie was de Groeiplaats van deeze , in die, wolgens den Heer CraYTon, een klein hurkend Plantje maakt , naar de Winde gely« kende, mer driekwabbige Bladen op lange Stee- len, zo wel als de witte Bekerachtige eenblae „dige Bloemen , welke een vyfbladigen Kelk “1” hebben. “De Vrugt is een Haairig Zaadhuïsje ook eenhokkig „ tweekleppig , als de voorige , en insgelyks door de rypheid Veerkragtig open barftende. a in de aanhaalingen van den i Sk iii , Heer (2) Elaterium Fol. ternatis incifis. Mant, 123. Sicyos Fol. ternatis. GRON. Virg. II. p. 154. LINN. EE Clif. 452. Sicyoides Americana, Fru@u echinato, ToURNE. Juf? 103 Cucumis Canad. gaangemes » Fr. echinato. HERM. Parad, Te 133e M- ON noors ruk) ars Heer GroNovaus „ op-deeze. Soort; fchynt _ 1V, my eenige verwarring plaats te hebben. Immers en die van To URNEFOR T,met hoekige Bladen,, Hoorne zou nader komen aan de voorgaande, … __— „ STUK, Tot de Tweemannigen ‘behoort , buiten de Ps gaama” Lemna ‚ welke ik tot de Alge betrekken. zal , | het. Geflage van ANGURt A. Eer Daar de Mannelyke en Vrouwelyke Bloe- men, beiden, een vyfdeeligen Kelk hebben en eene vyfbladige Bloem, Het Vrugtbeginzel, onder de leatfte, wordt een tweehokkige veel- zaadige Appel. Het bevat deeze drie Ameri- kaanfche Soorten, ò (1)-Angurk. met driekwabbige Bladen, HE nzuriâ (2) Angurk met Pootachtig verdeelde Bladen. Een: | big. (3) Angurk met drievoudige Bladen. E IL. | Pedata. De twee cerften zyn door den Heer JA cr keorie QUIN > zo wel als door PLUMIER, inde mr. Trifoliata. Weste Drieblae di (1) Arguria Fol. trilobis, Syf. Nat. XII. Gen. 1037. Ee Vege Xlli. p. 701. JACQ. Am, Flifl. 243. Te 156. Anguria Fruêtu parvo. PLUM. Jc. 22, (2) Anzuria Fel, Pedatis. Jacq. Am, Hift, 242. FT. 155. Ang. polyphyllos parvo fruétu. Puuas. Je, 23- G3) Axgeria Fol. ternatis. Cucumis triphyllas Fruêu var ziegato. PLUM. Amer, 85. T. 99. O4 Il. DEEL, XI, STUK. 216 EENHUIZreE KRUIDEN. IV. Westindiën waargenomen , de derde alleenlyk ir op St, Domingo door den laatften. De eerfte Hoorp- geleek, wat de Mannelyke Bloemen aangaat en STUK in geftalte, zegt hy, zeer naar de tweede, die vi ig door hem met de laatfte vermengd wordt, heb- £* bende zyn Ed, dezelve ook op dat Eiland waar. genomen. Het was een overblyvende' Plant ; met lange Klaauwieren, beklimmende de Boos men dikwils tot twintig Voeten hoogte. De oude Ranken waren Houtig, de jonge taay en gebladerd : de Bladen gefteeld, met den Steel driedeelig , het middelfte Blaadje Lancecvormig, de zydelingfen tweevoudig „ en-dus van figuur byna als een Vogelpoot. Hy hadt de Mannely- ke Bloemen getrost, de Vrouwelyken enkeld., doch ieder op een byzondere Plant waargeno- men 5 terwyl PL UMIER dezelven als op ééne Plant groeijende voorftelt. Ook. vonde hy de Vrugt langwerpig rond, een Duim lang, groen met lange Streepen, viene. veelzaadig. De Hoogleeraar J. BURMA NNUS fchynt den om: gekeerden Wor tel voor de Vrugt te hebben aan= gezien. p _ De Driemannigen, in deeze Klasfe, leveren verfcheide Geflagten uit , welke tot de Gras- planten - behooren , en daarom thans worden voorbygegaan. Verfcheide Heefterige en Boom- achtige zyn reeds befchreeven: des alleen nog eenige Soorten overblyven van *t Geflagt van , PH yLe M o NoteEKiIA My PrayrranNrTEus. Bladbloem _ IV. Arprrrs Dat een zesdeeligen Kelk heeft , ‚zonder Bloem- XX! Hoorns krans, Klokvormig inde Maonelyke Bloemen se nvx. in de Vrouwelyken drie tweedeelige Stylen be- vattende „ en een driehokkig Zaadhuisje, met drie enkelde Zaaden. 4 (2) Bladbloem met Bloemdraagende Winblaad- _ 1, | jes; gelteelde Bloemen, en een Kruidige shae Nin opgeregie Steng. Be {3) Bladbloem met Bloemdraagende Winblaad= EE jes, ongefteelde Bloemen, eneen Kruidige “ Roode hurkende Steng. Deeze twee behooren tot het Droevige- Kruid, in Oostindie groeijende ‚en dus genaamd , om dat het Loof tegen ‘t ondergaan van de Zon zig fa- mentrekt en fluit, gelyk dit ook plaacs heeft in de Gevoelige Kruiden en Boomgewasfen, Van *t aanraaken , evenwel , heeft het geen aandoce ‚ping. Het Loof gelykt veel naar de Senneblae den, en tusfchen de Vinblaadjes komen Knop- jes (2) Phyllanthus Foliolis Pinnatis Floriferis &e. Fl. Zeyl. 331. H. Clif. 440. Urinaria Indica ereta vulgaris, BuRu. Zeyl, 230, T. 93, É, Ze Herba Moeroris alba. RUMPH. Amb. VI. p. al. T, 17. É. 1e Frutic. Capfularis, -PLUR. T. 182, £, $. Niruci Barbadenfe. MART, Cant. 9. Te. 9. €3) Phyllanthus Fol, Pinn. Floriferis 8e.’ Flor. Zeyl. 332e PLUK. T. 183. É 6. Herba Maroris rubra, RUMPH. db, £ n. BURM, Fl. Ind. pa : Os IT. DEEL, Xl, STUKS oië EENHDIZIGE, KRUIDEN, IV. jes voort die Bloempjes , benevens anderen die AFDEEL Zaad uitleveren. In de laatfte Soort zyn zy EXHL 5E il D. Hoorr- Dyna ongefteeld en wit in deeerfte. Dé By- STUK. _paam van Rood ziet op de Kleur der-Stengen en en Blaadjes ; terwyl de Steng in deeze ruigach- tigis ‚in de andere glad,’ Het-zyn Heefterachtige , doch niettemin Jaarlykfe Plantjes. Men vindtze ook op Ceylon, alwaar HERMANNUS ’ers ‚ wegensde byzondere Pisdryvende hoedanigheid ; den naam van Urinaria aangaf, RuMmrParus zegt wel, dat het in Geneeskundig gebruik is, tegen de Klem en andere Stuipen, zo in als uitwendig 3 tegen Kolyken Graveel 3 doch fpreeke van ’% eerstgemelde in ’t byzonder niet, ’t Is het voornaamfte Middel , zo hy getuigt, dat de Javaanen hebben tegen den Rooden Loop. Iv. (4) Bladbloem met gevinde ‘Bladen , die zes char Def Blaadjes hebben ; de Woyfjesbloem aan't end, ciformis. Besbloe (5) Bladbloem met de Blaadjes overhoeks Wig= ig: vormig …-gefpitst. patenfis. By Maàdrasf aan de Kust van Coromändel , Bin ‘tsbla- sroeit de laatfte , die men in de Hollandfche Juinen vinde, ‚ maar de eerfte is. by Franquebar | | door (5) Phjlouhes 5 Fol. pinnatis , Foliolis f{enis , &c, Mant. 294e (5) Phyllanthus. Foliolis alternis Cuneiformibus mucronae tis. R. Lugdb. zoo. Nireuri Maderasp, Senne folio longiore, Per. Gaz. Frutex Baccìfer Fol. Lini &c. PLUK. T. 31e fs ze Burm. Fl, Ind, 196, Pd M o N o,I:K-I A arg door den Heer Korne. waargenomêne Deeze IV. hade de Steng een-half, Voet hoog, de Vin- XXL blaadjes gelyk in de andere overhoeks, ftomp Hoor p- gefpitst en vry groot, met drievoudige, Stoppel=°TUKe. … tjes. Uit de hoeken der Vinblaadjes komen de Len Mapnelyke Bloempjes voort, en aan ’ end des Blads de Vrouwelyke , die eenzaam en veel grooter is, naar een Befie van ’% Beerendruif elykende. Dezelve, naamelyk, heeft een Ey» rond Honigbakje, driemaal zo groot als de Kelk en. daar op volgt een zeszaadig , zeskleppig , Veerkragtig Zaadhuisje. ; R De Viermannigen leveren , behalve de Ber- ken-, Palm-, Moerbezie „Boomen, welke reeds befchreeven zyn, noch verfcheide Geflagten uit, als volgt. - | | Cr NTELL A , Honderdimnark, In dit Geflagt heeft de Mannelyke Bloem gen viefbladig Omwindzel, dat vyf Bloempjes bevat „ieder van vier Blaadjes. De Vrouwe- Iyke heeft een tweebladig Omwindzel met één Bloempje , waar onder het Vrugtbeginzel, dat tige Stylen heeft en een tweehokkige Vruge uiclevert. dee oc Swee Soorten , beiden Kaapfe Planten zyn ‘er in vervat, naamelyk (+) Honderdmark met Hartvormige Bladen. — r. q L_ Cestelte Deê- izioya. Ruige (1) Centelia Fol. Gordatis, Sy, Nat. Xie Gen. 105% Peze XLIL. P- 703, Am. Acad, Vin Afrd 99. Ei 4 HU. DEEL, XI, STUKe IV. ArpveelL. XX. Hoorp* STUK. 220 EENuUtzZIGE KRUIDEN, …Deezé ‘heeft de geftalte van de Dioseores, de Stengen zyn windende , ruig, rond, de Bladen. Hartvormig , overhoeks , gêfkeeld ge- ribd, overal Haairig 3 Ginbloemide Steelties in de Oxelen; de Bloemen als gezegd is, Ir. Cenzella giabrata. Glad. 1. Serpicula repens. Kaapích. (a) Honderdmark met Lancetvormige Bladen; Deeze, die kruipende Stengetjes heeft, ge- lykt naar de Hydrocotyle en komt voorts met de voorgsande overeen. Het Plantje van PLv« KENET gelykt 'er wel wat naar, doch is het zelfde niet, SERPICGUL A, Kruipertje.' De Mannelyke Bloemen zyn, in dit Geflagt vierbladig , met een viertandigen Kelk , die in de Vrouwelyken shite is en de Vrugt een Wollige Noot (*). Maar ééne Soort komt in hetzelve voor (1), of liever twee, volgens den Heer N. L. Bur- MANNUs , waar van zyn Ed. de eerfte den bynaam van Quendel-, deandere den naam van Thymbladig geeft. Beiden hebben zy de Bladen overhoeks , doch de eerfte langwerpig Liniaal „ are de Cz) Centelia Fol. Lanceolatis. Ams. Acad, VI. Aft. roos Confer. PLUK. Phyt. T. 236, f. 6. ( ) Nux toméstofa vindt men hier } soralofa i in Elencho : s of dit het ze'fde betekene laat ik daar. | (1, Serpicula. Sy,?%. Nat. Veg. XIll. Gen. 1274. p. 708, Jdang, 224, Serpicula Serpyllifo!ia. BuRM. Prodr. Cap. 26. M o not K 17â 22 de andere Eyrond „ fancetwormig , omgeboo= , IVS gen, van onderen glanzig. De Mannelyke Bloe- Serres men zyn gefteeld , de Vrouwelyken ongefteeld. Hoorp- vj Moens keerd f is $TUK. LirTToRELLA, Oever-Gras. zeerane vs / _ dria. De Kelk is vierbladig ; met een vierdeelige Bloem en lange’ Meeldraadjes in de Mannely- ken: terwyl de Vrouwelyken dergelyke Bloem, doch zonder Kelk hebben en een langen Styis de Vrugt is een Noortje , ‘welks. Kern het Zaad, De eenigfte Soort (1) » bevoorens Eenbloe- „…E é : Literovella mige Weegbree getyteld, is door den geleerden Lacoffria. Bere 1us omftandig befchreeven. Hy noemt „Moeraslige ze een Sweedfch Gewas, en ‚ om dat zy veel | ‘aan den Oever groeit, Listorella Junceà. TouR- NeeoRT hadtze Moetas- Weegbree van Parys, die eenbloemig is, met Grasachtige Bladen, getyteld, De Heer JUS sie heeft naderhand ontdekt „ dat dit Kruid, behalve de Mannelyke Bloem , aan. den voet der Stengêtjes Vrouwe- Iyken heeft, die vrugtbaar zyn. Het komt op vaele plaatfen van de Wouden in Vriesland ‚op “Veen- en Zandgrond voor. — 330DDE k Dewyl dit Kruidje zo lang onder den naam ONU Me van (1) Littorella. Syft. Nat, Veg. XIII. Gen. 1328. p. 708o Osp. Dan. 170. Plantago uniflora. GORT Belg. p. 39. Ala Lapp. 64. Fl, Suece 128 2 135 DarrB. Paris. soe JUB. Mess de 1742e p. 134. To 7e Gramen Junceum Capit. quztmer Yongisfimis Filamentis. PLUK, Ale. 130. ®. 55. £. 2. MORe Bit. St. T. 9. f. 39, BERG. AB, Ssotkbs 17680 po 34Te EL. DEXEe Ele STUKo Sar EENHUIZiGeE Kruiden, | IVs van Weegbree geforteerd heeft is het'te bee WE grypen ‚dat het ’er eenigszins naar gelyken Hoorp: moet, … Het-is’ klein en geeft Biesachtige Blaz sTUK. “den, uit den Wortel , omtrent een half Voet vaer lang ‚ waaf tüsfchen de Bloemfteelen opfchie- ten, die aan ’t end een Bloempje hebben met vier zeer lange Meeldraadjes, Aan den voet van deeze Bloemftengetjes groeijen de Vrugtbegin- zels, die een Nootje: worden. van grootte als Lynzaad , bevattende een witte Kern, URrrrca, Brandenetel. … De Mannelyke Bloemen hebben, in dit Ge- | flagt , een vierbladigen Kelk „ en in deszelfs midden een Bekerachtig Hopipbakje: de Vrou- welyken een tweekleppigen Kelk, met een en- kel glanzig-, Zaad, De Soorten, wier getal by de twintig is, zyn. in de twee volgende Rangen onderteheiden. 42: von zeaw vaobe nek 1 ikan gs in Paarbladige. | nys 7. C I 5: Brandênetel met gepaarde rondt mld Urzica … „ Handige. Bladen, de Vrugtdraagende Kat- deert bag PE: Klootrond. gende. (2) (5) Urtica. rel, opnos. Ovatis ferratis, Amentis Frùêife- fend globofis.- Syft. Nat, Xl I,, Gen, IO54e. Veg, XI. Pp. 799. Ma. Med, 420 He Chr, ‚440. Ups. 282, R. Lugdb. 209, GOUAN Monsp. „43e, Urgica urens Pilulas. ferens. Cs B. Pin, 232. Urrica, Romana. Log, Je, sa2. Urtica usens prior. ‚Don, Pempt. 152. M:orN oct=K 1“ A _ fea3 (2) Brandenerel. met gepaarde . Hartvormige Zaagtandige Bladen ;-de 4 rugtdraagende sena Katjes Klootrond. Hoosd= ‚ STUK C3) Brandenetel met gepaarde Eyronde byna var effenrandige Bladen ; de, Vrugtdraagende DA Katjes. Klootrond, 0 | Boleati che. Van deeze wordt de eerfté, in de Zuidelyke „ME. deelen van Europa groeijende, Room/che Nete) Dodartfe, genoemd. Ly heeft de byzondere eigenfchap van ronde Vrugtbolletjes te draagen , die uit verfcheide Zaadhuisjes beftaan , ieder een enkel Zaadje, als Lynzaad, bevattende. De Stengen zyn omtrent een Elle hoog; de Bladen ruuw ; gefpitst, aan den omtrek ingefheéden, ‚niet minder brandende dan onze gewoone ] NER IS. Deeze groeit , als gezegdis, in t £ Zuidelyke van ons Wereldsdeël, op allerley woefte plaate fen, Aan de tweede, welke naar dezelve gelykt, wordt, volgens den bynaam , de woonplaats op de Balearifche: Eilanden, in de Middellandfche Zee , volgens ’t onderfchrift in Indie , toege: fchreeven. De Heer N. L., BuRMANNUS heeftze , dienvolgens , ook betrokken tot de Oostindifche Planten , en ‘de aanhaaling mede gaste van den ten ‚ uit Ewwelke men ver- moe- (zy Urtica Fol ‘opp. Cord. ferratis 8. Urtica Pilulifera Fol. Cord. circumferratis. HArr. Melv. 27 © ( 3) Urtica Fol. opp. Ovatis fabintegerrimis &c. Ut. altera Vilulifera Parietarize foliis, DOD. Mem, IV. Pe 323e IE. DEEL. Xe STUK, 224 Ernnuizice KRuIDtr IV. moeden zou, dat het een inboorlirg- vän Swiës rsr zerland ware (*)., Ondertusfchen vind ik by Hoorp- HALLER, noch in zyn oude noch ín zyn nieu- STUE. we Werk, over de Planten van Switzerland ‚ | ng gewag van deeze Pildraagetide of Room: {che Netelen , van welken deeze byna alleen door de rondheid der Bladen en de paarfche Kleur van Stengen en Bladíteelen verfchilt ; zo dat menze , volgens LinNN&us , misfchien voor eene Verfcheidenheid of Kroost van dezel- ven houden kan. Maar hoe zou dit kunnen vallen , wanneef zy haare Groeiplaats in Oost= indie had? De derde, naar den befoemden Do: DART gebynaamd, die ’er Glaskruid. Bladen aan gecft, heeft het Loof naauwlyks Zaagtan- dig 3 anders komt zy , zelfs doof de om laa geplaat{te Mannetjes - Bloemen , met de voors gaanden overeen. Allen zyn zy Jáarlykfe of Zaay- Planten , eri de eerfte, die men hier in de Tuinen heeft , is in Medicinaal” gebruik ges weest. Het Zaad, inzonderheid. » was tot Borst= kwaalen in veel achting; BRO (*) LinNmús (telt, in Jar. Med, de Groêiplaats , van deeze Roomfche Netelen, in Provence, Switzerland, Enge« land; Van Provence. en>Languedok is het zeker. J. Baumrè Nus vondtze.by-Bafel-op de Velden; als ook by Geneve; Ray getuigt dat zy in Engeland op verfcheide plaatfen wild gtoeijen. Volgens DoDoNAus zouden zy, zelfs in de Nes derlanden, niet zeldzaam zyn: doch dit zal mooglyk op de Tuinen zien, of dat zy er, hier en dear, voortkomen uit gevallen Zaad: gelyk menze dus ook, in de Tuinen der Licfhebberen ‚ zo KRAMER zegt, in Neder Oofkenrylg vinde. eat M o Notk 1 A es (4) Brandenetel met gepaarde Eyronde Bla: 4 IV; Aaa 7 rr FDEELS den en tweedelige Trosfen, XXL ME oe Ooo bn. loren ete Hoorde Deeze Kanadafche of Virginifche, die in kleine srux, te uitmunt , gtocijende op Waterige plaatfen, iv. heeft geaderde Zaagtandige Bladen, glanzig als ak ‘of Zy met Olie beftreeken waren, met Steelen Zeer sj Sen f 5 : à sd 5 kleine, bynaeen Vinger lang. In een vyfdeelige Kelk draagt zy een glimmend zwart Laad, Het Kruid heeft een aangenaamen Reuk. (5) Brandenetel met gepaarde ovaûle Bladen, v. f Urents & Ô 7 Kl . N €6) Brandenetel met gepaarde Hart vormige Bladen en dubhelde Trosjes. Divica. Groote, Dit zyn de gemeene Brandenetels, door ge heel ons Wereldsdeel tot in Lapland en Rusland bek: nd, en de laactte mooglyk wel het allergee meentte Onkruid in Europa, zo Hat LER oor. deelt, (4) Urtica Fol, voppofitis Óvaris, Racemis bipartitis. Urs tica Fol. Lanceolato-ovatis &c. GRON. Wirg. It, bans (s) Urtica Fol. oppofitis Ovalibus,. Gort. Belg. 269. Ure tica androgyna &c. FL. Succ. 773» 862. KRAM. Auftr, 272, GOAN Monsp 484 A. Chr 440. R, Lugdh,. eto. Urtica wrens minor. C. B. Pin, 232. Urtica ürèhs minima, Don, Pempt. 153. Urtica minor äcrior. LÒh. Je. 524, (6) Urtica Fol. oppofitis Cordat's, Racemis geminis, Ute dea dioica Fol, oblongo- Cordaris, GORT. Belg. 270 Mat, Med, 419. R. Lurdb. 210, är. &c. Urtica uiens maxima. C. B Pim, 232, Urtica ùrens altera, DOD. Perapt, 551. Urtie ca fylv. asperior. LoB. 4e, 52e E il, DEEL. XL STUK, 2a6 EENHuïzice KRUIDEN; WV. deelt (*). Ik ben van dat Gevoelen niet en PEIL denk dat veele andere Onkruiïden, ten minfte Hoorp wat ons Land betreft, jn grooter menigte van STUK _ zelf voortkomen. Aan de Wegen, naamelyk, eee op Velden, Akkers en in Tuinen , zal men, == by voorbeeld , meer Planten van Varkens - Gras ‚ Kruiskruid , Stekëls aantreffen , dan Brandenee- tels. ’t Is ondertusfchen zeker, dat zy in vee» Je Haagen en Wildernisfen het ander Onkruid verdrukken en dus als den baas fpeelen , op- fchietende tot een ongemeene hoogte, De Kleine Brandenetels , die het felst bran= ‚den , zyn in de Tuinen gemeenst , komende tusfchen het gezaaide en andere Planten voort, Deeze vallen veel laager, het Loof is groener en de Bladen zyn ronder. Zy hebben Manne. Iyke en 'Vrouwelyke of onvrugtbaare en vrugte baare Bloempjes aan byzondere Trosjes , op eene’ zelfde Plant. Men vindt ze die bont van Blad zyn en met andere Verfcheidenheden. De Groote Brandenetels bereiken ‚op {ommige plaatfen eens Mans langte of meer. Het Loof js graauwer, ruiger , met puntiger Bladen: de Steng vierkant en ook bezaaid met Stekeltjes , die op ’t aanraäken de Hand of andere Lig« haamsdeelen branden „ even als in de Kleine Soort. Men vindtze met roodachtige Stengen: ook komen’ erandere Verfcheidenheden van voor. Zelfs (*) Polychrea Planta, in zofro Orbe forte vulgatisfinas, Helv, inchoat, 1e 286 : Nt n° M o No IK IA 207 Zelfs zyn ‘er gevonden die niet branden, dat ry, mooglyk van Ouderdom of door eenig ander Arpeer; toeval zal ontftaan. Gemeenlyk hebben fom- Hors migen van deeze Groote Netelen Mannetjes ; srux. anderen Wyfjes - Bloemen 5 weshalve menze Tetrane Tweehuizig noemt : doch daar zyn ook Planten “"*" van gevonden , die zo wel de eene als de andere hadden , en dus Eenhuizig waren. De Mannee lyke Bloem heeft vier of vyf Meelknopjes , die op ’% aanraaken open fpringen: de Vrouwelyke bevat het Vrugtbeginzel van een Eyrond ge- fpitst „, glanzig Zaad, De Stempel is met tuige Haairtjes Straalswyze gepluimd. De oirzaak van de Jeukt en Vuurigheid , fomtyds met Blaaren oploopende in der Men. fchen Huid, heeft bezigheid verfchaft aan voor-= naame onderzoekers der Natuur, HookE en LEEUWENHOEK die Kryftallyne Pyltjes „ waar mede.de Bladen der Brandenetelen bezaaid zyn, door ’t Mikroskoop waarneemende, be- vonden, dat dezelven aan ’t end fpits waren ; doch. ieder voortkwamen uit een Blaasje met Vogt; in de Opperhuid van het Blad zittende; welk Vogt , dat zy onderftelden zeer fcherp te zyn, in het Pylcje doorging. Dit was genoeg, om de Wereld te doen vascftellen „dat dit Vogt, twelk VarisNierr by Sterk Water ver- geleek, in de Wondjes , door de Pyltjes ge- maakt , uitgeftort werde : doch na hun heeft de fchrandere BoNaNNr getoond, dat de Pyltjes aan * end volkomen geflooten zyn; des Pa hy IL DEEL, Ze STUK: IV, ArDEELa XXII. Hoorp- STUKe ‚Wiermâne migee DB EeNHurzicE KruiDiù, des hy beweert, dat zulks geen plaats kan hebs- ben (*). Zelfs bevondt hy „ dat het gedagte Vogt alleenlyk door drukking in het ender-end van ’'t Pyltje doorging , en niet langs hetzelve voortliep ; gelyk men anders zou mogen den- ken. Ook nam hy waar , dat oude Pyltjes, waar in het Vogt geheel was opgedroogd, zo wel als de anderen brandden (}). ’ Is my daarom waarfchynlyker , dat dit Vogt tor voee ding van de Pyltjes diene , en dat de prikke= ling der Zepuwtepeltjes van de Huid , door dezelven , de jeukt en Vuurigheid te weeg brenge. Dit is dan cokde reden ‚dat men, een Brandenetel onbefchroomd aanvattende , daar van geen nadeel heeft. Men oppert hier te- gen (1), dat drooge Brandenetels de Huid niet branden: doch dan hebben zekerlyk die Pyltjes haar ftevigheid en kragt verlooren. Immers maar flap geworden , zonder droogen, branden zy ook niet , en dus heeft men dit Onkruid, ’t welk het Vee anders onaangeroerd laat, in | | Swee- &) Mieragr. curiofs. p. 76, Figs 75. (f) Het luide derhalve zeer Grootfpraakig , wanneer de Heer MARTINET verhaalt , dat de Pyltjes van boven in eeu open Puntje eindigen, waar uit, by de aanraaking , het Vogt fpat. Catech. der Natuur, IV. D. bl, zat. Zyn Ed. zal, ge- loof ik , de eerfte zyn, die zulks heeft gezien! En het is, volgens de gezegde Waarncemingen , onmooglyke (1) Eas Vefieas Liquori tribuas, cum ficce Urtice nan urant. HALL. Hlelv. Inchoat. Il. p. 287. Vid. GUETTARD, Mem, de Paris, 17515. pe 359 Octava, pe 534 « M o No 1 KI A 329 Sweeden , federt veele Jaaren reeds, tot Beeften-, IV, voeder begonnen te gebruiken, agtende zulks ak het gezondfte en beste vbor de Melkbeeften. Hoorn. De groote Netels werden in Wermeland in Au=STUK. guftus vergaderd en naderhand ; het Vee in Huis ,,2279* zynde, in Water gekookt met het Nat aan de Runders gegeven. Dus heeft men ook bevon- „den, dat de kleine Netels den Schaapen zeer wel bekomen(*). Het Zaad, tot een Handvol, twee maal ’s daags onder Haver tot Voer gegeven, maakt de Paarden glad van Huid (GH). Voorts zyn de nattigheden der Brandenetes len, die men in ’t Latyn , wegens de gedagte ei« genfchap ‚ Urtica , in ’t Franfch Orties , in % Engelfch Nettles en in °t Hoogduitfch Bren. nesflen noemt , Wereldkundig. Oudtyds be- diende men zig, tot Wellust , van zekere Geesfeling met dezelven , Urticatio genaamd, welke in onze Dagen nuctig bevonden isin Ver- dooving-van Gevoel en Lammigheden. De ge- heele Plant en derzelver Sap, of ook de Wor- tels gekookt en uitwendig opgelegd , dienen om veelerley Bloedvloeijingen te ftempen. T'egen * Neusbloeden fteekte men ’er een Prop van in de Neus, Het uitgeperfte Sap, tot twee On- cen ingenomen ‚ heeft een overmaatigen Stone den- Vloed beteugeld, Het Afkookzel is van een (*) Sweedfeh. Verhand, 1747. ‚Pp 86, (4?) Semen Avenis additum, ad Manipulum, bis in die, Equos reddit luculentos. Hay. Zbid, ex’ Oecon, Parr. N. 35. F3 IJ. Deer, XI. STum. 230 EENHUIZIGE KRUIDEN, IV. een openende, afzettende hoedanigheid, inzon- rn derheid tegen ’c Blaauwfchuit dienftig. De Hoorp. Wortels worden tegen de Geelzugt aangepree- STUK. zen. Het Zaad is zo heet van natuur en fcherp, oe ierman- dat de Ouden het voor Vergiftig hielden, Door een overmaatig gebruik van hetzelve , zou een Teeringachtige Koorts ontítaan zyn. Niette- min wordt het, in Honig gekookt , tegen ver-= fcheide Borstkwaalen geroemd : alzo -het de loozing van Fluimen en Etter-kragtig bevor- dert, Ter veelheid van een Once gebruikt, heeft het de overtollige Vertigheid weggenomen (*). Van de Kleine Netelen is meest het Kruid, van de Grooten ook de Wortel en het Zaad „ in Medicinaal gebruik, Het jonge Loof wordt, in’t vroege Voorjaar , in Sweeden overal. als Kool gekookt en tot Spyze gebezigd, zegt Lr N= NAEUs. Cersus en andere oude Artfen , hebben de Brandenetels-aangepreezen , als een zeer gezond Voedzel, den Afgang en Water- loozing bevorderende ende Borst verzagtende 5 niet minder dan Spinagie , Porfelein en derge= Iyke Kost. De Kuikens der Kalkoenen , die geen Gort verdraagen kunnen, houdt men ge= zond. met jonge Brandeneteltjes onder hard ge- kookt Wit van Ey fyn gehakt. Dat men van | den _(*) Bresf5, Samlung. Febr, 1718. De Italiaanen zouden zulks de al te vette Kinderen „ met vier Oncen-Honig ; in= geeven: ETTMULL. Disf. de Corpulentia. nimiâ, Leipz, 1681, doch die fchynt wat onveilig, M o N OI K 14 - 23i den Bast der Groote Netelen zo wel Doek kan IVe weeven als van de Hennip , is door Ondervin- kt dingen blykbaar, De Ingezetenen doen zulks, gooip. zo wel in de Noordelyke deelen van Europa, STUK. als door geheel Siberie, tot op de Eilanden bee der ooften Kamtfchatka, Loper wist voor twee- honderd Jaaren reeds , dat men in Indie , te Calicut en Goa, van de Schorfen van allerley Soorten van Netels , langen tyd in Water ge- weekt , een Soort van fyn Lywaat maakte, * welk in Europa vertierd werdt (*). Dus is de oirfprong van het Metelaoek , dat uit Oostindie komt, niet ver te zoeken. Weinigen , moog- Iyk , zullen ooit gedagt hebben , dat dit van Brendenetels gemaakt worde. ’ Gene men au onlangs ‚ omtrent den aanvang van 't jaar 1779, hier te Lande daar van opgegeven heeft , is derhalve niets byzonders, Scnarrer bes reidde ’er-goed Papier van (}). De Wortel, in Water met Aluin gekookt , verwt het Garen geel. Ook zou het Staal , in Brandenetelen- Sap geblufcht, zagter en fineedbaarer dan an. ders zyn. Den Stank van een Lyk, welk over Huis ftaat, kan men wegneemen , door een ry- kelyke veelheid van dit Onkruid in % Vertrek te {trooijen (4). (7) (*) Lorrr Kruidhoek. Antw. 1581. pe 6170 (Î} Verfuche von Papiermachen. Regensb. 1765. (1) Dit, waar van ik zelf, meer dan eens, Ondervinding keb gehad, bewyst , dat zy een aanmerkelyken zuuren iet ge ”_“Darep II, DEzL, XI. STUK, 232 EENHUIZIGE KRUIDEN IV. _ (7) Brandenetel met gepaarde Eyronde Bla ken den, Hartvormige onverdeelde Stoppeltjes, Hoorp- en een Pluim van Trosjes zo lang als de. rn Bladen, VII. | ndi. (3) Brendenetel met gepaarde driedelige. ine RE gefneedene Bladen. nen Van deeze is de eerfte , wegens de groots Cermabina heid der Bladen, die drieribbig zyn, op Jamai- Bean p bladige, P- ka gevonden 5, de andere , door A MMA af- gebeeld , groeit in siberie, Deeze heeft het _Loof byra als. de Byvoet , fterker brandende dan, dat der gemeene Brandenetelen, en groeit dike wils tot eens Mars langre bcog. De Seng en Takken zyn paarfch, Men ma;kt er, zo wel als van de gemeene , gebruik van tot Moes. IX. (9) Brandenetel met gepaarde langwerpige eten ‚Bladen; de Katjes Ruirond, eenzaam, ons kattige. verdeeld , ongeflerld, Op. Waterige plaatfen van Jamaika, Kanada, en Damp uirgeevens gelyk het Gras en meer andere Kruiden, afgefneeden zynde , doen. (7) Urtica Fol appos Owatis, Stipulis Cord, indivifis &c. Urtica ereta Ec. BROWN. Fam. 337. Urtica iners Race- mofa Syivat, SLOAN. Jam. 38. Hif?. 1. p.124. T. 83. fez. (8) Urtica Fol. oppos. tripartitis incifise H. Ups. 282. Ut- tica Fol. pro/unde laciniatls » Semine Lini, AMM. Rut, Te 25. TOZZRT. App. 185. _(9) Urtica tol. oppos. oblongis &c. GRON. Firg. IL p. 1453 Urtica Racemola humilior iners, SLOANe uts. T. 82e fe 3e M Oo NoiK IA 233 en Virginie, groeit deeze Soort , welke door IV. _de gezegde hoedanigbeid kenbaar is, en boven Schie dien tot de Doove Netelen behoort. De Bla- Hoorps den zyn langwerpig , Zaagtandig, geribd, ge- *TUx. fteeld, neerhangende , van onderen een weinig ruig, korter dan de Katjes , die aan den top der Steng, welke met Blaadjes gekroond is, als kleine Pilletjes maaken. (__) Brandenetel met gepaarde, Eyronde,ef. Urtica d „Alienata, fenrandige , geflreepte Bladen, leen. de. (To) Brandenetelm:t gepaarde Eyronde kant- _x. haairige Bladen en gemikte Trosjes. keine rige, (rr) Brandenetel met gepaarde Lancetvormige x:. effenrandige Bladen , die aan de ééne zyde „Parieeg fmaller zyn, Gist | dige. | Tot het Glaskruid zyn deeze betrokken ge- weest, waar van zy de gedaante hebben, in= zonderheid de laatíte; doch zy verfchiilen door de Bloem - Trosjes, welke naar die der Brande- petelen gelyken. De eerfte heeft een Stengetje van maar een Hapdbreed hoogte » Fond en flyf, met (_) Urtica Fol. oppos. Ovatis integerrimis lineatis. Parie- tatia Zeylanica, Sp, Pians. 1492. HERM. Zeyl. 30. (zo) Urtica Fol. opp. Ovatis ciliatis , c. Parietaria Race- sofa , Fol. ad oras villofis. PLUM- Je. 120. f‚ 2. (11) Urtica Fol, opp. Lanceolatis integerr. hinc anguftio- sibus R- Lugdb. 3io. Pariet. Fol. ex adverfo &c, SLOAN, Jam. so. Hif.. 1 P. 144, Te 93e Ê, ze Ps 1, DEEL, Xl, STUK. 234 EENHUIZIGE Kruipen, | IVs: met gepaarde Takjes en gefteelde Bladen, zo Ed wel als in de anderen ongetand, aan den rand Hoorp. uuw. „De Bloempjes komen ongefteeld in de srux. _ Ozelen voor , twee Mannelyke, één Vrouwe. ag Iyk. De eerften hebben een vierdeeligen Kelk | en vier witte Meeldraadjes « het laatfte een langen , ruigen wicten Styl: de Vrugt is Eye rond, uitgerand , met agt Ribbetjes gefleufd z het Zaad zeer glad , Eyrond, zwart met een wit Voerje. Dit Plantje, op Ceylon vallende „ blyft altydgroen. De anderen groeijen in West- indie. B. Overhoeksbladige. Ei (12) Brandenetel met overhoekfe Hartvormige Pan Bladen, gegaffelde Frosjes en Bolrondach. fe 0 tig vergaarde Vrugten. De Pino van Brafil was volgens Prso een Kruid, naar onze Brandenetelen , zo wel in Blad als in hoedanigheid, gelykende ; waar mee de het Ramie- Kruid van Rumrnrus, in gee ftalte, veel overeenkomst heeft; dan hetzelve maakt , door de ruuwheid zyner Bladen , maar een weinig Jeukt. Het is in Oostindie van veel gebruik tot Garen, dat de Inlanders, op de Molukkifche Eilanden , grof en fyn van den Bast (12) Urtica Fol. alternis Cordatis , Racemis dichotomis &c. Rameum majus. RUMPH. Amb, V‚ p. 214. Te 79e fan? Pino 6 Urtica, Pis, Bras, as. e ‚MM oN O0 EK 1 Ae „23s Bast der Steelen weeten te bereiden , en waar IV, van zy hun Vifchwand of Netten maaken, De Árprzi; XXIII, Steng is rond, een Vinger dik, vyf of zes Voe-roorp- ten hoog; doch het Surinaamfe heeft Stengenstuxe van een Voet, met uitgebreide zydelingfe Îros- á jes; de Mannelyke Bloemen eenzaam in de Mikjes; de Vrouwelyken zeer klein: de Zaaden knikkende, in ’ ronde gefchikt , eenhuizig, (13) Brandenetel met overhoekfe Hartvormige Bladen en geaairde Kropjes. Volgens K Arm groeit in Kanada deeze, die een regte hoekige naakte Steng heeft; de Bla» den overhoeks Hartvormig gefpitst, Zaagtan- dig naakt , byna drieribbig, Van de groo- te Europifche Netelen verfchilt zy door breeder overhoekfe Bladen , en doordien zy een Aair draagt, van veele gekropte Bloempjes. (14) Brandenetel met overhoekfe Eyronde Blas Tetran ria. XII je Urtica Capitata. ‚ Hoofdige, XIV. dei Zac 7 =7 . ‚ Divaricas den en famengeflelde gemikte Trosjes. ia _ Gemikte, (15) Brandenetel met overhoekfe Hartvormig Eyronde Bladen en Takkige, opftaande , Ee Katjes. (13) Urtica Fol. alt. Cordatis, Glomerulis Spicatis. KALM. (14) Urtica Fol. alt, Ovatis &c. Urtica Racemofa maior Virgin. mitior f. minus urens. PLUK. Alm. 393. T. WEEG PLNEN (15) Urtica Fol. alt, Cordato- Ovaris &cc. H. Clif. gar. R. Lugdb, 210. GRON. Virg. I4s. GOUAN Monsp, 495. Ure tica Canad, Schie nde &c. Mor. Hij, III. p. 434 6. Lio Te 25. f. 2. IT, DEEL, Xle STUK; XV. angen ed Vv an fche, / 236 BeENnuizicE KrOIDEN! > IV, Van deeze zou de eerfte de Pino van Brafit, he voorgemeld , volgens PLUKENET zyn, naar Hoorp. welke zy ook veel gelykt. De andere » die zo STUEe wel als deeze in Virginie en Kanada, als ook behind in Siberie groeit , komt volgens den Heer N, L. BuRrMANNuUs, met de Hoofdige , insge- lyksop Java in Oostindie voor, Beide decze laat{ten zyn overblyvende ‘Planten , die weinig branden „en de zogenaamde Rn is twee huizig. Van deeze, die men ook in de Euroe pifche Tuinen vinde, is de Steng twee Voeten hoog, zeer Takkig en glad , met zeer kort ge- fteelde Bladen en getakte korte Bloemkatjes, xv. _ (26) Brandenetel met overhoekflEyrond - Harte sl Zag _ vormige Bladen, die Zaagtandig. zyn en ‚ Afgebror doorgaans korter dan de Bladfteel, de Aas ren eenzaam, afgebroken. Op Ceylon en andere plaatfen van Oostindie groeit deeze fraaije Soort van Brandenetelen , door wylen den Heer J. BURMANNUs = Plaat gebragt. «Zy gelykt. naar de gemeene Hoppe; volgens BLUKENET 5 doch dewyl ze niet driebladig is, zou dit: op. de Aairen moeten zien, die op een afgebroken wyze met Pil. (16) Urtica Fol, alt, Ovato- Cord. Serratis Petiolo fubbree vioribus &c., Fl Zeyl. 336. Urtica fariva fpicata & Pilulis fera, BURM. Zeyl. 232. T, 110, f. 1 , 2, Lupulo vulgari fimilis Ind, Or. PLUK, Alm. 229, T. zor, f. s. Batti- Schoris geram, Hert. Mak ik p. 75. T. 40, Burm, Fl. Ind. pe 197. M o NòrK iT A B Pilletjes van rn ‚ ver van eneen IV ke îr FDEELS XXII Van deeze rien aanmerkelyke Verfchei- ls denheden in Oostindie voor , terwyl de Bla=STUKe den wel altoos lang: gefteeld zyn, maar inde , Zeeras grootere twee kleine Blaadjes , byna ongefteeld, Me or aan den voet van jeder Bladfteel hebben, ge- dyk uit de Afbeeldingen van gezegden Hoog- leeraar in de Geylonfchen blykt;5 waar mede ‚myne Javaanfche Exemplaaren ftrooken. In bei- ‘den , evenwel „zyn de Bladen Hartvormig , daar zy in een der mynen, zo even gemeld; als ook in een Japanfch Exemplaar aan den Steel fpits toeloopen , en dus van de Hartvormige figuur afwyken , nader komende aan de vol- gende Soort. (17) Brandenetel met overhoekft , byna ronde, xvrr, fbitfe , aan beide enden van onderen Wol- sg lige Bladen. Sneeuws wittea Hier brengt de Ridder ook het Groote Ramie- Kruid van RuMPHius thuis, en zegt, dat menze op de Muuren van China vindt groeijen, De bepaaling komt nader overeen met een E- xemplaar „dat ik van Java ontvangen heb, welks Bladen van onderen Wollig en van boven , aan den top der Rek, > geel bont zyn, dl watt het kore (27) Urtica Fol. alt. fuborbiculatis &zc. H. Cliff. 441. Re ZLugdb. 210, Urtica Racemifera maxima Sinacum ësc. ELUK: Arsaltb, 212. Ils DEEL. XI, srum: IV, ArDEerLe XXL Hoorp- STUK 238 BENHUIZIGE KRUIDEN, korte getropte Aairtjes „byna als-die der ge- meene Europifche Brandenetelen, draagt. Tot de voorgaande Soort betrok de Heer Lin- NZEUS , op ’t gezag van gezegden Hoogleeraar, „ tr 8 terman- den Allergrootften Brandenetel vanR vmea1us;, die by denzelven monftreus. geboemd wordt, niet wegens de hoogte van ’t Gewas, waar van de Steng flegts drie of vier-Voeten opfchiet , maar wegens de grootte, het leelyk aanzien en de ruigte der Bladen. Hy-zegt, dat dezelven een Span of een Voet lang, vyf en zes Duimen breed, wit of roodachtig , aan de kanten diep getand „en met ontelbaare pukkeltjes bezetzyn, op ieder van welken een ftyf Haairtje ftaat , als een Angel van een Bye. Deeze Bladen waren derhalve zeer ruuw in ’t aantasten, brandende in ’t eerft wel zo fterk niet als de Europifche Netels, maar ‚door ftyf aandrukker diep indrin- gende, wierpen zy bobbels op met Jeukt, ge- Iyk door het byten {van Weegluizen ontftaar. Hierom werdt dit Kruid, in ’t Maleits, Groot SFeuktblad geheten. De Indiaanen, inzonder- heid de Vrouwsperfoonen , lieten zig dikwils daar mede de Huid wryven en hy hadt zelf bevonden , dat dit een goede Remedie was ‚om het Lighaam van fchadelyke Vogtigheden te ont= laften » kunnende zulks } voor eene Scarificatie verftrekken : want de gezegde Bobbels gingen in een half Uur weder weg en fomtyds werdt er een enkele roodheid doof verwekt (#). De (*) Urtica raden RUMPú, Amb. VL pe 49. Te. 20e oe M o NO IKIA 239 De Bladen komen in zyne Afbeelding veel - IV: fmaller naarde langte , byna Lancetvormig en XXL nagenoeg even groot voor, als aan de Takjes Hoorp- van ‘een dergelyk- Gewas „ dat ik, onder den °TUEe naam van Angrom , van Java heb bekomen. gp Aan de bovenzyde gelyken die, in ruuwheid, ook zeer naar de gezegde befchrvving en de Kleur is roodachtig ; doch van onderen zyn zy zagt als Fluweel en witachtig; terwyl het Kruid aan de Steng Bloem. en Vrugt . Trosjes , gelyk die van onze Brandenetelen draagt, De Bladen en ‘t Gewas, zowel als de Bloesfem ‚der Afge- brokene voorgemeld;, fchynen hier van groote- Iyks te verfchillen, De drie overige Brandenetels op Java groei- iende , en weezentlyk hier van verfchillende, welken de Hoogleeraar N, L, BURMANNUS Langbladige , Witachtige en Geftaarte noemt; fchynt de Ridder niet onderzogt te hebben. Zyn Ed. geeft, als de laatfte van dit Geflagt , nog de volgende Amerikaanfche op. C18) Brandenertel met overhoekfe Hartvormige Xvim ‚getande gedoornde Bladen, een Heefteris De ge “Steng ‚de dakddis, en Bef 5e Zn en achtig. Een (18) Urtica Fol altêen. Cord, Dent. aculeatis &c, Urtie ca Frutescens. BROWN, Jam. 937. Urtica Axborescens Bacci- fera, PLUM. Je. 260, ‚ JE DEREK Zie STUKe. 240 EENHUIZIGE KRUIDEN, „IV. Een ontzaglyk Doorngewas, van eene Hees Pewi ferige of Boomachtige geftalte , door Pater ‘Hoor. Pr umieR in de Westindiën ontdekt, maakt STUK. deeze uit. Het heeft Bladen byna als die der bs) “erman Hazelaaren , zeer groot, en aan de Ribben, zo | wel als aan de Steelen , voorzien met korte kromme Stekels. Hy vondt ’er eene Verfcheie denheid van, die de Stengen alleenlyk gedoornd hadt, welke den Hoogleeraar J. BURM ANNUS toefcheen het Mannetje te zyn5 terwyl de an= dere Besachtige Vrugten- droeg , vcel grooter dan de gewoone Brandenetelen, De Pildraagende of Roomfche Netels kwa- men den Heer ForsKAoOHL in Egypte voor, maar in Arabie vondt hy wel zes Soorten van dit Geflagt, Eene hadt veel overeenkomst met onze Kleine Brandenetels , doch droeg. in de Oxelen witte Trosjess een andere hadt gepalme de Bladen , en wordt naar zulks van hem gee „neemd. „Voorts waren ’er.driederley niet bran. dende of Doove Netels, by Hadie groeijendeg ééne op het Gebergte , gelyk de twee voori- gen; een andere op ‚de Muuren der Stad, Zy hadden allen , by ’t Landvolk, Arabifche naa- men. …-Eirdelyk vondt hy ’er. ook een 7 wyfel- achtige, met gepaarde Bladen, van langte als de Bladfteel , Eyrond fpits „diep getand (*). Tot de Pyfmannigen in deeze Klesfe behoos ren ‚behalve het Vephelium en Iva, die onder de Heefters- befchreeven: zyn; de volgeride Ge- flagten, | XA Ne (2) Flore LEIDE. Arab, CXXI, 159 s i6o, M om òiïk ra, dat XANTHIUMe Klitjes, _ IVa AFDEELs __ De Mannelyke Bloemen hebben, in dit Ge- „XXI Hoorp. flagt, den gemeenen Kelk Sechubbig;, met ééne sour, bladige, vyfdeelige, Trechterachtige Blomme- Peten: tjes, op een Kaffigen Stoel. De Vrouwelyken #7% een tweebladig „ tweebloemig Omwindze), de Vrugtbeginzels bevattende zender Bloemblaad- jes, welke overgaan tot een drooge gedoornde ; twecdeelige Vrugt, die een tweehokkige Kern heeft, Het bevat de drie volgende Soorten. (a) Klicjes met een ongedoornde Steng en _ T if te 3 EMS nds En Kanthiurns Harivormige drieribbige bladen, Struma- TUNE, Door geheel Europa groeit dit Kruid, dat men nep ook aan den Ysfeldyk by Kampen, buiten Ut recht en elders ín ons Laùd , aantreft. Het voert den naam van Kleine Klisfen , naär det Latyofchen Zappa minor, in ’t Hoogduitfch Bettlers Leuszof Spitskletten ‚in ’t Engelfch Lowe Jeburre of Clothburre, in ’t Franfch Petit Glette- ron of Gloutteron. Die naamen zyn van de ftekelige Vrugten of Zaadhuisjes , welke. als Klisfen aan de Kleeders blyven zitten, en eene | Luis: (ad Kanthium Caule inermi, Fol. Cordatis trinerviis, Sy//, Nat. Xil. Gen rosé. Veg. Xiil. p. 71m. lar. Med. sah. GoRT. Belg. 270. KRAM. Auffr, 273. Fl Succ 778, 36de GÓUAN Monsp. 485. HAEL. Helv, 161. GRON. Virg. 188, H Clif. 443. R. Lugdb, 85, Kanthium. Dop. Peïpt. 39. Xanthe {. Sttumaria. Los. Je. 536. Lappa minor f. Xanthium Dios- coridis. C. B. Pin. 198, Q If. DEEL. XI, STUK, IV, Ar re EL XXIII. Hoorpa STUK. Pyfmane mige. Ie Kant hieu Orientnle, Ovostine ditche. òe 242 EEeNHUIZIGE KRUIDEN. Luisachtige figuur hebben „ veelal afkomftig. Men wil dat hetzelve het Xanthium van Dro se CORTDE: ZOU ZyD. Het heeft een opftaande Takkige Steng, van ongevaar een Elle hoogte, met ruige, lang gee fteelde, flaauw driekwabbige Bladen, die ronde om, doch ongelyk , getand zyn, by den Steel uitgerand. In de Mikken der Bladen komen weinige Mannelyke , doch veele Vrouwelyke Bloembondeltjes voor. De Vrugten, van grootte als een Amandel- Kern , zyn bedekt met Haa. kige Doorntjes. Het bemint vogtige plaatfen en een vetten Grond, gemest door Drek en al- lerley Vuiligheden , gelyk de Groote Klisfen. Het Xanthium, by Droscoripes, hadt zynen paam van de geele Kleur, welke door het Aftrekzel der Vrugten in Water aan het Hoofdhaair , en aan Wollen Stoffen „ gegeven werdt. Ik vind het echter onder de hedendaag- fe Verwkruiden, in Sweeden „niet opgetekend, De Bladen zyn bitter en famentrekkende, en het uitgeperfte Sap daar van wordt, op fommi- ge plaatfen » tegen Kropgezwellen ingegeven 3 waar van het Strumaria hect. Anderen pry- zen den Wortel daar tegen aan. Ken half On- ce van het Poeijer det Zaaden heeft iemand als een Geheim tegen de Roos gebruikt. (a) Klitjes met een ongedoornde Steng en Wig- vormig Eyronde byna driekwabbige Bladen. Geens- Cz) anthitrs, Gaule ineuni , Fol, Cuneiformi « Ovatis fub= - gie M ON © r K TI Ae 243 Geenszins in de Levant of zogenaamde Oos-, IV. gerfche lsanden , maar in Kanada en Virginie, KKT als-ook ‘op Ceylon en elders in Oostindie, valt Hoórp. deeze Soort. Uit Zaad van China , in ’t jaar °TUE- 1761 ontvangen , badt men ze in de Upfalfche Tuin geteeld, die in Plaat gebragt is door den jorgen Heer LN Nus, van wien opgemerkt werdt , dat dezelve van de voorgaande, naar welke zy veel gelykt, verfchille ; door de Steng Yuuwer ongevlakt, de Bladen Wigvormig. Ey= rond driekwabbig , de Bladfteelen ruuw niet ruig te kebben en de Vrugt driemaal zo groot. Dit zal driemaal in langte betekenen, hoewel de Vrugten van het Europifche Xancthium by eene Olyf of Kornoelje vergeleeken wordene Op zyne Plaat zyn dezelven vyf Kwartier Duims lang s in myn Japarfche Tak maar een half Duim , gelyk die van het Europifche in myn Exemplaar vcorkomen , en alzo dezelven geen kromme punten hebben, groeijende by gefteel. de Trosjes, ieder met een of meer Mapnelyke Bloemhcofdjes , zonder Blikjes, zo denk ik dat dezelve tot het gemeene Xanthium behooren zal, ’t welk KAEMPFER, Onder den naam wan Sooni, als in Japan groeijende , voorftelt, De tzilobis. LiNN. Dec. 33. T, 37. Kanth. elatius majus Ame- zicanum &c. Monis. Hifl. UI. p. 604. S. 15, T. 2, É. za Xanth. majus Canadenfe. Herm. Lugzdt, 635. BURM. AZ dad. 198. Q 9, Ul, DEEL. KI, STUK, oá4 EeNHuizrGE KRuiben. IV. De Oostindifche heeft de Steng anderhaif se on Voet hoog, van dikte als een Pennefchaft, rond” Hoorp. en ruuw : de Bladen byna als de voorgaande 4 STUE. maar de Mannerjes Bloemen, in Bolletjes ver= ige) var gaard ‚ komen aan ’ opperfte van de Steng voor £_ de Vrouwelyke drie by elkander in de Oxelen ; en de Vrugt heeft de groote van een Amandel; zynde rondom bezet met haakige puntjes. IL (3) Klicjes met drievoudige Doornen en drien pe eg kwabbige Bladen. Gedoorn- kinds | de, By Montpellier in Languedok komt deeze overal op de Akkers en aan de kanten der Land- fcheidingen voor. Zy groeit ook aari den groos= ten Weg, tusfchen Tarascon en St. Remy in Provence. Het fchynt dat zy voorheen in Portugal waargenomer zy, als daar van den naam hebbende by de Kruidkundigen. ’t Is éen Gewas , dat Bladen als die van Melde of die- per iegefneeden heeft, van boven zwart , van onderen wit en daar tusfchen praalt met lange _Goudgeele drievoudige fcherpe Doorens , wel- ke voor Stoppeltjes verftrekken ‚zo LiNNAUs wil. De Vrugten , die kleiner zyn dan in de gewocne Europifche en ook gecle Puntjes heb- ben, (2) Kanthium Spinis ternatis, Fol, trilobatis. HM. Ups, 283. H. CUf «43. R. Lugdh. 35. Xanth. Spin. Atriplicis folio. MORIS. Hif?. KIL. pe 604. S. 15e T- z. f, 5. Xanthe Luftanicum Spinofum. PLUK, Afm, 206. T. 239. f. 1. HERM. Parad, T. P: 246. MAGN. ddorfe Te 208: VOLCK,: Ner, T. B. 40de M o N orx IA 245 ben, groeijen tegenover deeze Doornen,een- IV, \ : 1 Arpeer. zaam, in de Oxels der Bladen, XXI AREN HooFD: AmsBRoOSs IA. Druifkruid, BTU Pentag= De gemeene Kelk der Mannelyke Bloemen dria, is eenbladig, zo wel als de Blommetjes, daar in vervat, die driedeelig en Trechterachtig zyn : de Vrouwelyken hebben eenen eenbladigen ge= heelen Kelk , die aan den Buik vyftandig is, het Vrugtbeginzel uitmaakende, dat een Noot- je wordt, met een enkele Kern. Het bevat de vier volgende Soorten. (1) Druifkruid met driekwabbige Zaagtandige 1. Ambrofta Bladen. trifida, Driedeelig. Van dit Kruid , in Virginie en Kanada na- tuurlyk groeijende en hier inde Tuinen gemeen, is eene Verfcheidenheid , grooter van Gewas, welke de onderfte Bladen vyfkwabbig heeft. Voorts komt hetzelve, in Geftalte , meer of min met de volgende overeen, (2) Druifkruid met dubbeld Vindeelige Bladen u. / Elatior. EN grooter. (2) Ambrofia Fol. trilobis Setratis Syff. Nee. XII. Gen, rosz7. Veg. Xill, p. 711. Aimbrofia Fol, Palmatis, H. Cif, 443. GRON. Virg. 188, "47. R. Lugdb, 86. Ambrofia Virg. maxima , Platani Or. folio. Moris. Hfl, III. p. 4. S, 6, T. 1. f. 4. B, Ambrofia Gigantea inodora, Fol, asperis tri. fidis. Ray. Hijf. Suppl. 109. (2) Ambrofia Fol. bipinnatifidis , Racemis &c. HF Ups. Q S 234» Ii. DEEL. XI. STUK. IV. Arruels XXII, Hoorpe STUKe _I. Ambrofsa Artemifin folia Byvoete bladsg. iv. Mari t 203Ga Zeekants, 246 ERENHUtzIeGB KRUIDEN, en. gepluimde gladde end - Trosfen var Bloemen. (3) Druifkruid met dubheld Vindeelige Bladen, de eerften aan de Takjes onverdeeld effen- randig. Naar bet gewoone Druifkruid- , dat volgt, gelyken deeze door de verdeeling der Bladens maar de eerfte valt veel hooger, als eens Men= fchen hoogte bereikende, de andere heeft een korte Steng , met Takken van vier Voeten langte , zig boven de TFrosfen der Bloemen verheffende , welke in de tweede Soort aan ’c end der Takken zyn. De Bladen, die aan den. Voet der Fakjes groeijen , zyn onverdeeld „ langwerpig, effenrandig. Deeze beiden groei- jen, zo wel als de eerfte Soort, natuurlyk in Noord - Amerika. (4) Druifkruid met weeldeelige Bladen , de Aairen eenzaam , Haaiîrig , en bijna onge ieeld. ì Op. ; 284. Aimbr. Fol. compofito- multifidis Ec, GRON. Virg. 138e Ambrofia Maritima ec, HERM. Lugdb, 32. Ambr. Virg, elan tior êc viridior, Hortenis fscie. Monis EE UI p, 4. (3) Amktrefia Fol. bipinnaufidis &c, Amor. maxima ino» dora, Marubii Aq. foliis , senuiter laciniatis, Virginiana. PLUK, Alm 27. T. lo, É. 5, raala. {a) Ambrofia Fol. multifidis , Spicis folitariis , Piofis , fubfe-filibus. GOUAN Monsp 436. Arabe. Fol mu/tifidis tels partieis. Al Chf. 443. R. Lugdh, 85 Ambrofia maritima, C. 8 Pin. 128. Ambrofia, Dop. Perpt. 35. Ambz, (ativa Hoitenlis. LOBa de. 766. 1 | M o N or KI A 247 Op Zandige plaatfen aan de Zeekust van IV, Italieen in de Levant komt hier en daar dit Kruid en voor , dat men Ambrofia in ** Grieks noemt , Hoorp- welke naam decor fommigen ook aan hct PieSTUKs ment of Druivenkruid, ’t welk tot het Geflagt aib rc van Ganzevoet behoort, gegeven wordt (*). In beiden, naamelyk , grovijen de Bloemhoofde jes Trosachtig aan de enden der Takken. Dit Kruid, dat wegens den aangenaamen Reuk gee noemd zou zyn, groeit Heefterig, tot weinig hoogte, met een witachtig Loof, Het is niet. temin een Jaarlyks Zaaygewas , gelyk de an. deren. Onder de Bloemhoofdjes zitten kleine ftekelige Zaadhuisjes, met een zwart Zaad, PARTHEN 1IUM. Maasgdebloem, Hier groeijen de Manrelyke Blommetjes, die eenbladig zyn, ook by elkander in een ge- meene vyfbladige Kelk , welke aan den rand vyf Vrouwelyke Straalblommetjes bevat, die ieder in een Bondeltje tusfchen twee Mannee Iyken geplaatst zya (f)e De Bloemen gelyken, in * uiterlyk aanzien , veel naar die der Prar- mica, Het Geflagt bevat de twee volgende Soor- ten. (2) (*) Chenopediam Boerys, Lie het Ii. De Vil, STUK, dee- zer Nat, Hit. bladze 777. | | (f) In de uirvoerige befchryving der Kenmerken van dit Geflagt , wordt in ‘t geheel niet van Mannelyke, maar ale leen van T'weeflagtige Blommetjes gefptoken. Q4- II. DEEL. XI, STUK, 248 EENHUIZIGE KRUIDEN: Iv. _ (1) Maagdebloem met Samengefleids „veeldeer ARDEELe SEX. lige Bladen. el Dit Westindifch Kruid, naar Alst, Kamille ‚. of Maartel gelykende heeft Varrra NT ‚om zen dat het Zaad als in een gevleugeld Kasje met Peroshorus.een Spleet vervat is, den naam van Hyfterce vaa phorus gegeven (*) Het komt in de Openbaare Adios voor , eù heeft de Steng geftreept, de onderfte Slippen der Bladen kleiner, de boven- ften Lancetvorimnig ingefneeden, gefpitst. De hoogte is, volgens SHERAR D; twee. Voeten of meer. IL (Ce) Maagdebloem met Eyronde gekarzelde, iik Blader . Geheel. bladig. Virginie levert deeze Soort uit, welke onder. den. naam van Ptarmica met Alants- Bladen is voorgefteld. geweest. De geleerde Da Lee NrUus gaf 'er de Afbeelding van , uit den El thamfen Tuin, alwaar het Gewas, uit Zaad De (1) Parthenium, Fol. compofitg - multifidis, Sy/?. Nat. Xl. Gen. 1058. Veg. XiIf. p 712. H. Clif. gaa. R. Lugdb. Z65e Partheniaftrum Amer. Ambrofiz folio. N:ss Mem. de 1711. Pe 423. T. 13. f. 2. Hyfterophorus, VAluL, Mem. de 17200 Pp. 434. Te 9. f. 4, 8, 34, 353 42 __(*)’t Is zekerlyk zeer oneigen en ver gezogt. (2) Parthenium ‘Fol. Ovatis crenatis. H. Cliff. 442. GRON. Wirg. 147. Partheniaftrum Heltenii folio. DiLL. Elth. goo. Ff. 225. f. 202. Ptarmica Virginiana &c. PLUK. Alm. 308, EF. 53.65 & zige fs Te bt Ld M o Ne 1 E& I & 249 geteeld zynde, gegroeid en gebloeid hadt. Het IV: hadt tot twee Ellen en meer hoogte, en. was in en alle opzigten veel grooter dan het voorgaande, goorp- zo dat men ‘er de Bloem- en Vrugtmaakende Tux. declen veel beter in onderzoeken kon. … Op, 7 iden », de toppen der ruigachtige Stengen komen ss (zegt hy) de Bloemen Tuilswyze voort, met „„ Hoofdjes van boven Sneeuwwit , als in ’t „> Gpraphaliam, van onderen groenachtig, in ’ ‚> eerst Pluizig , vervolgens zig uitbreidende ‚, met kleine Blommetjes en zwartachtige Knop- jes. Deeze Hoofdjes zyn op de volgende » manier gevormd. De Kelk, vooreerst, is en- », keld, uit vyf Blaadjes beftaande , digt tegen ’” Hoofdje aangedrukt. De Bloemen zvn …s famengefteld uit Blommetjes en half - Blom- s, metjess de eerften flegts Mannciyk en Meel- ss draagende , zonder eenig Zaad; de anderen ‚> Vrouwelyk of vrugtbaar, doch niet meer in s, getal , dan ’er Straalblommetjes zyn5 vyf, ‚ Daamelyk of fomtyds zes. Voorts is dit by- » zonder; dat ieder Vrouwelyk Blommetje als ‚, twee Mannelyken tot Speelnoots heeft, die s, er byftaan aan de binnenzyde, ieder met 9 een dun Schubbetje ‚boven gekarteld en ruig, > Wit de zyden van ’ Zaad fpruitende , be. …s, fchut5 terwyl het Zaad, aan de buitenzyde, „> ook een Schubbetje heeft , dat deszelfs rug ‚bekleedt , wit en gekarteld , naar de Kelk- „‚ blaadjes gelykende. Hier van komt het, », dat het Zaad , ’t welk langwerpig is en fa- Qs mene IE, DEEL bd STUK, 250 EENHUIzZIGE KRUIDEN, kr _ famengedrukt , ryp wordende zwart, overal “xr, »» bedekt zy,en daar van heeft VAILLANT Hoeep- 5, den naam Hoyflerophorus gefmeed (*); maar STUK. „, hy zou zeer wel dien van Partheniaftrum , 6 fan, welken Nissorr ’er eerst aan gegeven >, hadt , (dewyl het Kruid zo zeer naar de „, Maartel , die men Parthenium genoemd „> Vindt , gelykt) , behouden kunnen hebben. „ De Blommetjes op de Schyf komen met de 5, gezegde Mannelyken overeen , en hebben z, een dergelyk Schubbetjes waar uit de ruig- ‚>te der Hoofdjes ontítaat eer zy bloeijen. ‚> Zy zyn wit en in vyf Slipjes verdeeld, waar ‚‚ uit een zwart Meelbeursje komt3 de halfe », Blommetjes ook wit, hl en aan ’t end ‚> tweedeelig , hebben een gegeffeld Sryltje. s, Even ’ zelfde heeft in de voorgaande Soort s> Plaats, maar de Oortjes , die aldaar zyn , ss uit het Zaad zelf voortkomende , ontbreeken s in deeze” (Te CL (*) Hoe kon LINNaus don daar van zeggen Semen nae dam) het Zaad is naakt ? (Ì) VAILLANT, waar van DIiLLENiUS de Afbeelding, om zulks te bewyzen , aanhaalt , beweert met kragt, dat die Oortjes niet uit het Zaadhuisje , *t welk hy Ovarium noemt „ voortkomen ,en berispt NissorE, die zeker Kuifje daar uit ontftaande , hadt toegefchreeven aan het Zaad: merkende op , hoe her Zaad , met dit Kuifje, zeer naar een brandend Hart, zo als men ’t gewoonlyk afbeeldt, gelyke, M o Not Kk IA ast CrL1iBAD IUM. Stinkert. TVs Ar: eer; Gelyk de voorigen heeft dit Geflagt een ge- XXII, Hoo spe ftraalde Bloem, met een gemeenen Kelk die ok, gefchubd is en vyfdeelige Schyfblommetjes be- _pssan- vat, welke Mannelyk zyn of liever Twee 4714 flagtig (*) 5 de Straalblommetjes, drie of vier in getal, Khad met een Styl en Vruge- beginzel, onter de Bloem, ’ welk een fappige genavelde Pruimvrugt wordt, De eerigfte Soort (1), welke de Heer Dok- _ 1. Chibadiara tor ÂLLAMAN» te Suriname is voorgekomen Asphalt ader heeft een aanmerkelyken Stank , waar van hy4 naam. ze den bynaam gaf, De Bladen zyn gepaard „t, gefteeld , EÉyrond , gefpitst , 1pits gekarteld „ ruuw: de Bloemfteelrjes gepaard; de gemeene Kelk ryp wordende Violet : de Bloem wits de Vrugteen groene Pruim met een Liymerig geel Sap. Ä MARANTH US. Amaranth, De Bloempjes zyn in de Planten van dit Ge- flagt , allen , drie- of vyfbladig , zonder eenig Bloemblaadje, De Mannelyken hebben drie of vyf (*) Tweeflagtig mogen deeze Blommetjes met regt ge- noemd worden, dewyl zy ook een klen Vrugtbeginzeltje en Styl heben ; ’t welk in die van ’ voorgaande Geflage geen plaats heeft. (1) Clibadium, Syf?. Nat. Wer, KIIT. Gen. 1329. Pe 7142 Mant. 294. Clibadium foetidum. ALLAM, dfs, 1. DEEL. Xe STUK, 25 BENBUIZIGE KRUIDEN, Iv, vvf Meeldraadjes ; de Vrouwelyken drie Stye Ar jj len en de Vrugt is een eenhokkig omfneeden Hoorpe Zaadhuisje , bevattende een enkel Zaadje, STUK. De Soorten, daar in voorkomende , wier ge. Payfman- tal meer dan twintig is, zyn naar het getal der Migee bl 8 Meeldraadjes in drie. en vyfinannigen onder. fcheiden , als volgt. | A, Driemannigen, L. (1) Amaranth met driemannige Oxel- Krop- kenden, jes die tweedeelig zyn; Elsvormige Blikjes Witte, en Eyronde uitgerande Streepige geftrekte Bladen. Aan de Zeekust, by Philadelphia, is deeze waargenomen „ naar welke een Kruid, in Tos- kanen groeijende, gelykt. Zy heeft de Steng vierhoekig , opgeregt , en glad, zo wel als de Bladen , uit wier Oxelen zeer korte Aartjes- voortkomen , met gedoornde Blikjes, a (e) Amaranth met driemannige Oxel. Krop- deon jes, de Bladen Lancetvormig, uitgegulpt , echuige. ftomp. - el (3) (1) Amaranthus Glomerulis triandris Axillaribus bipartitis 8cc, Syft. Nat. XII. Gen. 1060. Veg, Xlil, p. 212% Blitum Maritimum minus, Cal. aculestis, TiLr. Pis, 25. (2) Amaranthus Glom. triandr, Axill. &zc. Amaranthus Flor. lateralibus congeftis, Fol. Lanc, obtufis. GRON. Wirg. IL. pe 148. Amaranth, Grecus fylv. anguftifolius. ToURNE. Cor. 17. SEREN AN PLAAT LXXII. HR 0 UERSE AK ENACHENL ri ij ED UA AAI 7 Ce 0 bj jd GSE N AD ip 1) DH UIR UH DEN LN Á ‚hl DI Ai 4) ul ZD M o NO I K E A 258 (3) Amaranth met driemannige Oxel-Krop- IVS jes „die rondachtig zjn enn ongefteeld; de Bla- Renn, | den Lancetvormig gefpitst. Hoorod zt 5 STUK. (4) Amaranth met driemannige Oxel-Krop- ur, Pr jes » die rondachtig zyn en de Steng om- Aj watten; de Bladen Lancetvormig Eyrond tancbolieuse Bruin. gekleurd. vlakkigee Deeze drie ZyD allen , gelyk de volgende, zricoor. Jaarlykfe Zaayplanten. De eerfte voert den by- Ee naam, om dat TOURNEFORT dergelyke in Griekenland hadt gevonden ; hoewel zy eigente lyk in Virginie groeit. De twee anderen , uit Oostindie herkomttig , behooren tot de Bont- bladige Amaranthen , de eene inzonderheid van de andere verfchillende door de donkerheid der Bladen, die van boven Koperkleurig, van onderen bruin paarfch zyn, fomtyds in °c mid- den met een zwarte Vlak getekend, de boven» ften wederzyds uit den geelen paarfchachtig. De Steng is hooger en kan meer tegen de Kou- de , dan in de eigentlyke Driekleurige Ama- ranth, gemeenlyk Tricolor genaamd, wier Bla- den 2) Amaran:hss Glom, triandr. Axillar, &c. Amaranthe Fol. variegato C. B. Pin. Colore obfcuriore £, Mas. TOURNF.a Inft. 236. BoaM. Fb Ind, p. 199: [ (4) Amaranthus Glom. triandc. Azillar, tc. GOUAN Monspe 487, Amaranth, Capit. fubrot. Axillaribus 8ccs Hd, Cliff. 444. Ups. 236. R. Lugdó. 419. Amaranth, Folio variegato „Foemie na. TOURNE. Je/t: 236. Amaranth: tricolor, Lom, Je, 252, Burm. Fl. Ind: p. 199. òs4g BENnurziGE KrRuiDèr, IV. den zeer fchoon groen, geel, en paarfchachtig st En rood ‚ gemengeld voorkomen. Men heeftze ook Bovrp- die tweckleurig zyn van Blad , te weeten paarfch ‘STUK. en grocn, of groenen geel, De Driekleurigen RE in worden van de Duitfchers, wegens baare fiere — lykheid , Duizendfchoon geheten, en in Vlaan- deren of Brabart Pappegaaijenkruid, om dat de Bladen , met deeze hooge Kleuren , tevens _Vlevgelschtig zya, De Bloemen „ondertusfchen , zeggen in deeze niets (*). v‚ (5) Amaranth met tweemannige byna geaaïrde ; ppi Eyronde Kropjes, tweeflagtige en Vrouwe gars. byke Bloemen; de Bladen Lancetvormig. ‚ Veelwy- ie (6) Amaranth met driemannige , oenigermaatt Gangetie geaairde , Eyronde Kropjes , de Bladen MR EEnraald Lancetvormig Eyrond, uitgerand, tn (7) Amaranth mer driemannige , eenigermaate Mk geaaïrde , rondachtige Kropjes en Ruitach- Je Me: tige Bladen, de Niet meer dan anderhalf of twee Voeten hoog groei- (*) Zie WEinm, Kraidb. Pl. N. 93 94, 95 , En LOBEL bl, 305. (5) Amaranthus Glom. diandr fubfpicatis &ce Am. Acad. IV. p. 294. Blitum Indicum album, RumeH. Amb. V. pe 23 ke Burm. Fl. Ind, p. 199. (6, Arsaranthus Glom, triandr. fubfpicat. ovatis êce Burm. Fl Ind. p. 199 (7 ‘Amaranthus Gom. triandr. fubípicatis , rotundatis , Fole Rhombeis. Am. Acad, IV. pe 294e BURMe Fl. Ind, p. 1998 ‚ME M.o. NO TRE A 855 groeijen deeze drie , mede Oostindifche Planten Bt } zynde, die jaarlyks vergaan. De eerfte is by- KEI zorder, doordien zy, in plaats van Mannely- Hooep- ke, tweeflagtige Bloempjes heeft , met twee STUEe Meeldraadjes. Dit zou de Witte Maijer zyn Prsjeana van RoMmPHtiUs, behoorende tot de Krui- den, in 't Maleitfch Sajor Bajang genaamd, welke de geringfte en geinecnte Moeskruiden zyn in- Oostindie. De andere ; naar de Gan- ges gebynaamd;, heeft een rosfe Steng en groe- ne Bladen ; zo dat die het Roode Maijer van dien Autheur , ’t welk geheel Bloedkleurig is, niet kan zyn. De laatte, ik weet niet waarom naar de Mangoflan, dateen Vrugtdraagend Gee boomte is , gevaamd , verfchilt door de figuur der Bladen : welse Ruitachtig , groenen aan den voet Wigvormig zyn „ dikwils korter dan de Bladfteelen en aan de tippen fomtyds een weinig uitgerand, De Bloemen , in de Oxes len tot Bolletjes gekropt, zyn endelings in een famengeftelde Aair vergaard. Het Japanfche Kruid, hier nevens, in Fig. 1, Pl, LXXII, afgebeeld , hoewel een weinig verfchiltende , moet tot deeze Soort behooren. ÏÍk heb ’er een Zaaddraagende van, waar in fommige Bla. den uitgerand , en de meeften korter dan de Steelen ‚zyn. - | Amaran= gef=thas eri ?isg Chinec= (8) Amaranthus Glom, triandre zotundatis fubfpicatis &cc, CHC Aaa: (8) Amaranth met driemannige geronde, eeni- Vil Ke DEEL. Xle STURA: 256 EennúriziGE Kruiden: _ IV, germaate geaaîrde Kropjes; de Bladen Ey: ged rond {!artvormig , uitgerand , korter dan Hoorp- het Steeltje. STUK. Pyfman- In China groeit deeze, volgens LINN Aus; he die het tweede Oostindifche Maijer van Rum- purus fchynt te zyn, dat men te Batavia; zo wel als het Witte Maijer , zo even gemeld ; Ghineefche Bajang noemt , wordende aldaar door de Chineezen veel gekookt en gegeten. De Bladen zyn, van onderen, met een Loodkleuri= ge Vlak getekend, IX. (9) Amaranth met driemannige ‚ eenigermaatê Amarâne k folk bo. geaairde , geronde Kropjes, en rondachtig= wiebe ï Eyronde ftompe Bladen. In Virginie groeit deeze , die een hooge Plant is metde Stengenen Blàden donker roodsachtig 4 de onderften ftómp , de bovenften fpics. De Vrugten of Zaadhuisjes maaken een dikke Aair uit , die bloeijende groen is van Klear, Zy komt de volgende , zegt LiNNEUS, zeer naby, (Io) Afaranthuús juermis &c. R. Zizdh, ro? Blitum Ind. fes cundum, Rumma. Amb. V‚ p. 231: Te Sz. f. z. BURM. Fe Ind. p. 199. (9) Amaranthus Glom. triandr. fubfpicatis rotundstis Bec. Amaranth. maxivaus , Paniculis brevibus gracilism!s furs reêtis obfolete rubris. Bozsu. Lugdh. «. p. 97- Blitum puke chrum ro&kum magnum rubrum, J, B. Hil. IL. pe 9565 M ò Nn br ik 1 A” _ 897 (10) Amaranth miet ‘driemannige en vyfman= [Vs zige Kropjes ; de Bladen Eyrond , zeer re flomp, witgerand en rimpelig, Hoost 3 PK STUKa Deeze , een Oostindifehe Zaayplant gelyk de voorigen, valt ook zeer groot, en heeft Bladen Eep als van witte Beete; aan ’t end der Stengen een racen À Aairachtig Bloemkropje, langer dan de zydeling= Srooten Ten, bleek van Kleur, De meefte Bloemen zyn met drie, weinigen met vyf Meeldraadjes vdor- zien, Zy fchyot het Groote Witre Maijer te zyn van RumPH1Us, voorgêmeld , dat twee en drie Voeten hoog wordts als ook dat van C. BAUuHINUS 5 terwyl de voorgaande naat het Groote roode Maijer van J. BauuHinNus gelyke. Beiden zyn zy van de verachtelykíte en onfmaakelyk{te Moeskruiden: (11) Amaranth met zydelingfe Kropjes ; de Ban Bloemen driedeelig; de Bladen Eyrond ge- Kleine: flompt en eene verfpreide Steng, ; (12) (ro) Amaranthus Glom. eriaùdr. pêntandrieque;, Fol. Ova- “tis &c. Blicum album majus. C. B. Pin 118? Rumêis’ Amb, V. p. 235. Te 82. f. 1. BURM, FL, Ind, p. 198. (xx) Amaranthus - lomer. lateralibus Flor. trifdis êe, Gorr. Belg. 272. KRAM. Asflr. 274» GOUAN Monspe 487.” Amar. Fol. ovatis emarginatis. Fl, Saes. 779 , 865. Rs Lubdb. 420. Amar. fylv. & vulgaris. TOURNE. Par: ze pe 248. Blitum album. CAM. Epit. 236, PLUK. Pbyt. 2120 £, 2. Blirum rubrum minus, GC, B, Pin. 118. Blit. rubis fupinum. LOB. Je. 250. & IL. DEEL Ze STW, 258 EENHUIZIGE KRUIDEN, IV. ÄFDEELe XXII. Hoorp- STUK, XI. „…maran- Ehus virie dis. Gtoene. XII. Deflexus, (12) Amaranth met driemannige Kropjes; de Mannelyke Bloemen driedelig; de Bladen Eyrond uitgerand en eene regtopftaande Steng. E (13) Amaranth met driemannige Bloemen ;, Heefterige Knikkende Vleezige Aairen en eene verfpreide Steng. Knikken- Van deeze drie is de eerfte het Gemeene Ld Maijer , doorgaans wit, doch ook roodachtig , groeijende aan de Wegen en in de Bouwlan- den, zo hier, in ons Nederland; als door ge- heel Europa. Te Lunden, in Sweeden , vinde men ’t op de Straaten. Ook groeit het dikwils op: Mest- en Vuilnishoopen. De Bladen zyn fomtyds in ’t midden wit of Zilverkleurig; met of zonder een bruine Vlak, Het Groene komt zo wel in de Indiën voor, als in Europa. Het fchynt by Prso, onder de Planten van Bra- fil , wel afgebeeld te zyn met den naam van Cararu, Het werde Bredos by de Portugeezen genaamd, ‘t welk men aldaar kookte als Spina- gie , hebbende dergelyken laffen Smaak , en wor- * (t2) Amaranthus Giomer. triandris 8c, Blitum album mie nus. C. B. Pin. #3 J.B. Hif. 11 p. 967. Blitum minus alb. polyfpermuim , Fol, fubrotundo. SLOAN. Fam. 49. Hift, 1. T. 92. f. 1. Blitum {ylv. fpic:tum. TOURNE. Par, 2. Pe 273. Cararu, Pis Bras, 241, T, 241. BURM. Fl. Ind: p. 199 (13) Amsranthus Flor, triandris, Spicis Frutescentibus tiu tantibus Carnoúis , Caule difulo, Mant, 295e M on v'IKEI A 255 wordende met Limoenfap , even als die, ge. 1Vs geren. Men kon het cok in de Geneeskunde, Er als verzagtende en den Afgang bevorderende, goorp-. zegt hy, zo wel als het gemeene Groote Mai srux. jer „, gebruiken. De Stengetjes zyn rood met de entans ftreepen ; de Bladen aan de kanten roodachtig ; ig de Bloem-Aairen groen , waar van het den bynaam heeft. Het Knikkende voert deezen tytel, om dat de Aairen, die Takkig zyn en uit Kropjes famengefteld , als het Zaad ryp wordt zig nederbuigen. De Blocmeu zyn groen met geele Meelknopjes; de Zaadjes Eyrond, langer dan de Kelk, in eigen Hokjes beflooten, Het heeft de Bladen gegolfd , geftreept, dikwils uitgerand met een Borfteltje , en Kruidige Stengetjes van een Voet lang, die op den Grond leggen. Dus gelykt het naar het Grogne zeer, zynde mooglyk daar uit gefp:ooten. (14) Amaranth met driemannige Oxel- Krop- xiv. | Amaran» jes ‚ Eyronde uitgerande Bladen en de Vrou- ss p; Je welyke Bloemen Trechtervormig flomp. __ gonzides. Kleinbla. Deeze , op Jamaika en op Geylon gevon. ®8“ den, gelykt naar het gemeene: Wilde Maijer , maar heeft de Bladen kleiner, Eyrond, glad, den (14) Amaranthus Glamer, triandris Azillaribus Ee, Am. Acad, XV. p. 409. Blitum Polygonoides viride palyanthos. SLOAN. Fam, 49. Hifl, 1. p. 144. T. 92, f. 2, Chenopodium humile multiflorum. BROWN. Jam, 184. Ra II, DEEL. Xh STUK 26o EerNuUtzice Kruipen. IV. uitgerand met een zeer klein Borfteltje, aan ded AFDrEL : 7 ' voet Wigvormig , van boven met een witte } XXII Hoorp- Vlak; de Bladiteelen gerand van langte als de STUK. Bledel ; de Bloemen groenachtig , de Mannes Pea lyken fpitfer, de Vrouwelyken Trechterachtig , vyfbladig , met een Vliezigen , uitgebreiden , witachtigen Zoom. B. Vyfmannigen. hv. (15) Amaranth met vyfmannige meer famenge- Brie la flelde , vergaarde „ naakte Trosfen en ge- bridas. paarde Aaîrtjes. Bafterde, xvr. _ (16) Amaranth met vyfmannige meervoudig Panicula« zus Jamengeftelde Trosfen; de zydeling fen uit - Geplaim= gebreid. de. | í xvit, (17) Amaranth met vyfmannige, famenge- Mes flelde , opgeregte Trosfens de zydelingsen ht Her HER 5 de Bladen langswerpig Ey- xvur; (28) Amaranth met vyfmannige aydelingfe en Retro- En flexus. Omge- boogene., (15) Amaranthuús Rac. pentandr. decompofitis &c, Ama- ranthus fylv, maximus Nove Anglie. RAJe Hil. zor. Ama- ranthus major êcc. BaRR. Jc, 648. — (16) Amaranthus Rac. pentandr. (upradecompefitis &c. (17) Amaranthus Rac. pentandr. compofitis eretis &c, Amar. Racemis Cylindricis &c‚ MiLrL. Dië. T. 22e (23) Amaranthus Rac. pentandr. lateralibus términalibus- que, Caule flexuofo Villofo Rarmis retrocurvatis, Sy/7. Nat, KI, XLI. M o No IK IA” oór endelingfe Trosfen; een bogtige’ ruige Steng en agterwaards omgekromde Takken, RE XXIIE, : | OOFD- In verfcheide deelen wan Amerika komen ak ‚deeze voor. “De Bafterde groeit in Virgi- Pentans pie, Nieuw Engeland en elders : de Bloed. #% kleurige op de Bahama- Eilanden; de Omgen boogene in Peofylvanie, Deeze laatfte is zeer byzonder , doordien de onderfte Takken, eerst agterwaards omgekromd, zig vervolgens opreg- ten, tot twee Voeten hoogte, Voor ’t overige gelyken deeze Soorten veel naar malkander. (59) Amaranth met vyfmannige famengeftelde _XIR. “_ Trosfens de bovenfte en onderfte knikken- din han de: de Bladen flomp Eyrond gefpitst, vie Geele, Deeze Oostindifche verfchilt van de overige vyfmannigen , datde Trosjes geel zyn , de Sten- — gen rood geftreept 5 de Bladen van onderen paarfch geribd ; de kleine Bloemfteeltjes ruig- achtig wit , waar het grooterc , dat bleekrood is, tusfchen door blinkt. | (20) Amaranch met vyfmannige famengeflelde ;_ xx. ; EFypochon- digt getropte , opftaande Trosfen en Ey-3,; 2aCHS. ronde gefpitfte Bladen, (ar) Paarfche, Cio) Amaranthus Racem. pentandr. compofitis , mmo infimisque nutantibus , &c. BURM. FL Ind. p. zoo. (ao) Amaranthus RKacem. pentendr. comp. conferris erekis &c. FH. Cliff. 444 H‚ Ups. 286. R. Lugdb. 419, Ne 3, GRON. Virg. 148. Amearanth, meximus fylv, Nova Anglie, fpicis purp. TOURNE. Irf2, 235. Amaronthus purpuzeus, Don, Pempe, 185. LOB. Jc. 2soe / R 3 IL. DEEL. XI, STUK, 262 EENHUIzZIGE KRUIDEN, (a1) Amaranth met vyfmannige uiter famene geftelde , afflandige , uitgebreid knikkende Trosfen en Eyrond Zancetvormige Bladen. (22) Amaranth met vyfmannige, meer famene , Amarans geftelde , Cylindrifche TVrosfen , die neet- hangen en uitermaate lang zyn. Deeze , inzonderheid de laatfte, maaken in Geftaarte, de Herfst het fieraad en de aartigheid der Bloem- tuinen uit. Men noemtze, in ’t Franfch , Pasfe velours en in ’ Neerduitfch Fluweelbloem , we- gens de Donsachtig gepluisde Bloem- Aairen, Deeze benaamingen , echter, zyn te algemeen en op meer Planten toepasfelyk: des men ook veelal den naam van Amaranth gebruikt in alle, Europifche Taalen , overeenkomftig met den Griekfchen Amaranthos , die een onverwelke- Iyke Bloem betekent. Is zeker, dat zy on- gemeen lang van duur zyn en derhalve ook veel in de Kroonen en Bloemkranfen der Ouden ge- bruikt werden, zo men wil (*). | De (21) Amaranikus Racem. pentendr. decompofitis remotiís &c. Amaranthus Sinenfis Folio vario. MART. Cent. 6. T. 6, Ca2) Amaranthus Racem. pentandr, decompofitis- Cylindr. &c. H. Clif. 443. H. Ups. 287. Re Lugdh. 419, Ne Ie GOUAN Monsp. 437, Fl. Zeyl. 53. Amaranthus maximus. C. B. Pin, 120. Blituum majus Peruvianum. Crus. Eijl. MI, p: 81. Amsranthus major. Dop. Pempt. 185. LeBe Jc. z5t. WEINM. Kruidb, Pl. N. 89 Burm. Fl Ind. p. 200, (*) Hier op zinfpeelt de Apoftel PerRus, wanneer hy de Cen. M o No IK 1 Aâ 263 _-De hoogte van deeze drie ís byna eveneens, In voordeelige Gronden en Klimaaten fchieten Zy tot vyf en zes Voeten op. De eerfte, wel. IV. Ärpzrer; XXIII, Hoorp- ke L 1 NN&us een zonderlingen bynaam geeft , STUK. gelykt, volgens hem, veel naar de laatfte, Zy 4 heeft een groene Steng, de Bladen zyn, in ’e midden , paarfch of donker gevlakt en de Aai- ren opgeregt ‚ paarfch , Vleefchkleurig of ge- heel groen. . De afkomst is uit Virginie. De tweede , een Chineefche , die fomtyds de Bla- den bont heeft en de Steng geheel Bloedkleu- rig, zo wel als de Bloemen, heeft de Aairen uitgebreid en een weinig omgekromd, met gee- le. Meelknopjes. De laatfte wordt gemeenlyk Amaranthus Kattenftaart geheten , wegens de verwonderlyke neerhangende Bloemftaarten , die zy maakt, welke ik hier in de Hoven gezien heb , meer dan een Duim dik en wel drie Voeten lang. In ’t Hoogduitfch noemenze de Plant, deswegen , Fuchsawants , dat is, Vosfe. ftaart (*). De Kleur is roodachtig paarfch , don- eeuwige Zaligheid een onverwelkelyke Krsoneder Heerlykheid (Arezedrdivor zis doës Zae@aror) noemte (*; GOUAN zegt , dat men deeze, in de Landraal van Languedok , Criffa de Gal , dat is Haanekam noemt, De Haaneham - Amaranthen komen in een geheel andere Klasfe en in een byzonder Geflagt , onder den naam van Celofia (zie ons Vil. STUK , bladz. 7or:) waar toe die by Wein- MANN, op Pl. 84,85 enz, behooren. Deeze worden in 't Fran(ch ook wel Fleur d'Amour , en dienvolgens in ’t Hoog- R 4 duiefch IT, DEEL, Xle STUK Pentans rik. 264 EENHOIzZIGE KRUIDEN, IV, donkerer of bleeker, Deeze Staarten , boven uics zdre groeijende , beftaan uic Mannelyke en Vrouwee Hoorp- lyke Bloempjes , waar van de laatften , in een STUKe _ rondachtig Doosje , * welk overdwars , gelyk ben een Savonetdoos, open gaat,een wit Zaad, dat fomtyds ook wat roodachtig is, en zeer klein, uitleveren, | De afkomst van deeze Katteftaart - Amaran= then, die federt eenige Jaaren door kweeking zeer verfraaid zyn , wordt uit Peru, Perfie en Ceylon , gerekend, Meer dan twee Eeuwen zyn dezelven reeds in Europa bekend geweest, als blykt uit Crus1ius, die haar onder den naam van Quinua, of zeer groot Peruviaan/ch Maijer , voorftelt, waar van het Zaad tot Spyze en de Bladen tot Moes konden verftrekken. zi (23) Amaranth met vyfmannige Cylindrifche Amaraxe WEST: zhus [pinoe opftaande Trosfen ern Doorntjes in de O- Jus. Gedoorn xelen, de. Dee- duiefch Floremsr, in ’t Engelích Flower gentil , wegens de bevalligheid der Bloemen, en, om dat zy verfcheide Jaaren, duuren , Zmmerteiles of Onverganglyke , geheten. Zie ook RUMPH- Amb. V. p. 236, Te 84. (23; Amaranthus Racemis pentandris Cylindricis ereétis ; Axillis {pinofis. H. Cif. 444. R. Lugdb, 419. GOUAN Monsp, 4833. Fi Zeyk 338 GRON Virg, 148. A maranthe Ind &pin Spicâ Herbaceâ. HERM. Lugdh. 51, T. 33. Blie tum Sp.nofum, RuMPa. dmb, V. p. 234» Te 83. £‚ 1. BUAMe Fl. Ind, p. 200. zi M o Nn orkK Ii A soy Deeze onderfcheidt zig van alle de andere mv: Soorten , door haare Doorntjes , welke , aan Arnerz; den voet der Bladen, gepaard voorkomen, Men XXII heeft dezelve, uit Ooscindifch Zaad, in de Eu- pi ropifche Tuinen geteeld en voortgekweekt. ’t pesran. Gewas wordt twee of drie Voeten hoog en heeft ria. Sappige Stengen, met Bladen als die van ’% ge= meene Maiier „ maar fmaller , welken men in Indie , even als de anderen , tot Moes gebruikt. De Bloemen komen Aairswyze aan den top der Stengen en langs dezelven Kropswyze voort , zynde groenachtig van Kleur. Het Kruid wordt op Java, in ’t Maleitfch , Bajang Baduri of Douri, dat is Gedoornd Maijer; geheten; on* der welken naam ik niet alleen hetzelve fterk gedoornd ‚ maar ook veel kleinder , en mis- fchien jonger , bekomen heb , zonder Doorne tjes, Het valt ook in Westindie (*), LEE A. De Kelk is, in dit Geflagt, vyfdeelig, zo wel als de Bloem, die een Cylindrifch Pypach- tig Honigbakje heeft, in de Mannelyken , ter. wyl de Vrouwelyken een Vrugt uidleveren , die in zes Hokjes zes enkelde Zaaden bevat. Daar komen in voor, de twee volgende Soorten, € (#) Verfcheide Soorten van Maijer zyn ‚door FORSKAOKL , in Egypte en Arabie gevonden. R 5 Il, DEEL, XL. STUK. 266 EENHUIZICGE KRUIDEN; IV. (1) Leea met een ronde ruigachtige Steng, ArvreL. | et Dit Kr:id, in Oostindie, alwaar het groeit , fand: Cajoe Toca genaamd , heeft gevinde Bladen, ‚de Vinnen Lancetvormig gefpitst , Zaagtandig, Lea een Span lang , twee Duimen breed en effen: Legers, Effene, de.Bloemtuilen in drieën gedeeld, u. (a) Leea met een hoekige Steng, die Franje Cripa. heeft. Gekruide, Deeze Kaapfe heeft, wolgens den Hoogleer- aar D. vAN Roven, een knobbeligen Wor- tel ; een Houtige Steng , van drie Voeten hoogte , die gewricht is en hoekig, met Vliezi- ge krulletjes : de Bladen ook gevind, met ge- fteelde Blaadjes , die langwerpig ovaal zyn, fpits Zaagtandig , glad en overdwars geribd. Onder de Bladen komen halfmaanswyze Stop- peltjes voor. De Bloemfteel is getuild met klei- ne Sneeuwwitte Bloempjes. Beide deeze Soor- ten zyn overblyvende. De Zesmannigen hier op volgende , zyn twee Geflagten , die tot de Grasplanten behooren , Zizania , naamelyk en Pharus : Guettarda , tot de Zevenmannigen behoorende, is reeds befchreeven ; onder de Veelmannigen „ fchoon meest Boomen zynde , komen , buiten twee Wier.= (1) Leea Caule tereti pubescente. Sy/f. Nat, Xl, Gens 8276. Feg X':t p. 714. Mant, 124. (2) Leea Caule angulato fimbriato, Mant. 124. M 9 No 1 K IT Al 967 Wierplanten „ nog de vier volgende Geflagten. Iv. | Árneer? or. van Kruiden vo | Ô KK | Î Hoorp- SAGITTARIA Pylkruid, STUK. Peelmans De Kelk is driebladig , zo wel als de Bloem , %* jn dic Geflagt, welks Mannelyke Bloemen by- na vierencwintig Meeldraadjes hebben , de Vrou- welyke veel Stampers en veele zeiden, Het bevat de vier Soorten , hier volgende, (2) Pylkruid met fpit/e Pylvormige Bladen, Ie Sagittarig Dic Kruid, dat, door de Pylswyze figuur 5” zyner Bladen , den naam aan dit Geflagt geeft , „Spiubie komt, met zyne Verfcheidenheden , in Sloo. ten , Gantton ‚aan de kanten van Rivieren en Wateren , door geheel Europa voor. Men noemt bet , in ’t Franfch, Ja Fléche d’ Eau, in Engelfch .Arrowhead , in °t Hoogduitfch Pfeil kraut , dat is Pylkruid. Men geeft ’er, in ’% Franfch, ook den naam aan van Queue d' Hiron- delle , of Zwaluwftaart, en by ons noemt men t gee (2) Sagittaria Fol, Sagittatis acutis, Sy, Nat. XII. Gen, 1067. Vege XIII, pe 715, GORT. Belg. 272. FL Sutc. 780, 859. OFD. Dan. 172. GOVAN Mfonsp. 489. KRAM. Auf?r, 274. HALL. Helv. 300. R. Lwed). 493. GRON. Virg. 116. Sagitta Aquatica major & minor, lati- er anguftifolia. C, B. Piu. 194e Sag. 'Aqe Foliis variis. LoEs. Prusf. 234. T 74e Sagitta major 8&c minor, Dop. Perps, 5898. Sagirtaria, LOB, Ze. 301 , 302, elek 11. DEEL. Xl. STUKe ese EEÉNHUIZICE KRuUiDeEN; „IV, %gemeenlyk Serpents- Tongen, wegens de zon: AFDEEL. : “xx, derlinge gedaante. Het valt grooter of kleiner Hoorp en met fmaller of breeder Bladen ; komende STUK. _ het Kleine meer in Holland, het Groote in Gele Bis: derland en elders voor. Im Pruisfen vale het | met Bladen, die ten deele Grasachtig , ten deele ‚ _Pylvormig zyn , volgens Loeser , doch de jongere Bladen van dit Kruid zyn gemeenlyk Jang en fmal,zode Heer HartreR aanmerkt. Volwasfen bebben de Bladfteelen , fomtyds, wel drie of vier. Voeten langteen. daar tusfchen komt een dikke Steng voort, in de Kleine laager , in …de Groote hooger dan de Bladen, welke mec _driebladige witte Bloemen praalt. Deeze heb- ben geele Meelknopjes en daar onder groeijen de Vrugtbolletjes , als kleine. Karftengetjes, ruuw en ruig, wegens de Zaadhuisjes, daàr zy uiet beftaan , die één gevleugeld Zaad bevatten. In de Modderige Grond der Wateren komt dit Kruid met veele Vezelige Wortels , welke aan een Scheedigen Stoel hangen, voor; doch die het dieper hebben nagegaan , bevonden dikwils een Knobbel. Wortel , daar aan ver- knogt , hoedanigen in Noord. Amerika den Wil- den lang tot Spyze geftrekt hebben, voor dat dezelven , meestendeels ‚ door de Zwynen wa- ren uitgerood De Sweeden „-aldaar woonen- de , noemdenze Kötnisf , dat is Slyknooten. Sommigen willen, dat men altoos zulk een Bol - of Knobbel, die by wrvlen een Vuist groot is , onder aan deeze Planten vindt. In China ‚ groeit, M o Notk 1 A 269 groeit, volgens den Heer OsBEcK, een derge- IV lyk Pylkruid, grooter dan het Sweedíche, welk bs dezelven, zegt hy , niet veel grooter dan Erw- goorp= ten heeft. Dit verfchilt wat veel. In Noord-STUKe Amerika bevondt ze de HeerK Ar Mm anderhalf , Peiyare Duim lang en ruim een Duim dik, datis als “ Hoender-Eijeren van grootte, of als gemeene Aardappelen, naar welken zy byzonder fmaak- ten; wanneer menze gebraden at. Naby Canton in China vondt OsBEcCK een geheel Veld beplant met zulke Wortels, by de Chineezen Succoji-fa genaamd , waar van het Kruid de Steng en Bladíteelen zeshoekig en vry zwaar hadt: de Bladen met elf roode Ribben, waar vande middelften wederzyds Takkig, De Bloemen waren Kranswyze geplaatst en ge- woonlyk drieendertig in getal. Anders geleek het naar °t Europifche , in geftalte, zeer, _(2) Pylkruid met flompe Pylvormige Bladen en Fen Takkige Stengen. obrefifnlia, Stomp. Zeer zonderling zyn de Bladen van deeze , bitdis: doordien het voorfte gedeelte, dat in ons Pyl- kruid de punt maakt , hier geheel breed is en afgerond : des de Bladen veel naar het ronde Snymes der Schoenmaakeren gelyken, De Vrugt heeft (2) Sagittaria Fol, Sagittatis obtufis, Caule Ramofo, Sa= gittarie foliis planta &c.PLuK. Alm. 326. T. zoo. f‚ 7. Cue Utamara,. Horte. Mal. Xle . 93. Te 45e BUR Me Fl, And, a P Pp zöI. 2jo EeENHurzice Kruiden, IV. heeft de figuur van Koriander- Zaad , met een ens ‘enkele Kern , gelyk hec voorige, De Groei. Hoorp- plaats ís in Oostindie. UK. eh: (3) Pylkruid met Lancetvormig « Eyrondè Toeifia Bladen. Pir a In de Westindiën komt deeze Soort; in Poes len of ftaande Wateren , voor. PLüMieEr betrektze , eenftemmig met den beroemden ToURNEFORT, zo wel als het gewoone Pyl- kruid, tot het Geflagt der Ranonkeleg. Het is een byfter groote Plant, de Bloemftengen een of twee Voeten hooger dan de Bladen hebben- de, die als het Yzer van een Spies gefpitst zyn, zonder eenige hoeken. De Bloemen , die Kranswyze groeijen , zyn eens zo groot als in het Europifche, doch ook wit gebladerd, met geele Meelknopjes, De Wortel is zeer groot dik, knobbelig en geringd, in (4) Pylkruid met drievoudige Bladen, gend Van dit driebladig Pylkruid, dat PeTrven dige uit China hadt bekomen, vind ik niets aange= tekend , dan dat de Bladen uitermaate lang zyn. B Ee (3) Sagittaria Fol. Lanceolato-ovatis. Am, Acad. V. p. 409, Sagittaria Foliis maximis &c. BROWN. Fam. 325. Ras munc, Aq- Plantaginis folio, PLum. Sp. 7 Je. Hi6. f, Ie Jacq. Amer. Hift, p. 248. (4) Sagittaria Fol. ternatis. Sagittaria Chinenús fol. tere nis longisfimis, Par. Gaz. 29. Te, Ig. £ 3. BURM. Fl, Inds Pe 495, M o fd iK r A, ar BEGON I A IV. | Arprer, De Bloem is, in dic Geflage, vierbladig , 211 OOFD= gonder Kelk, met twee tegenoverftaande Blaad- sryr, jes omgekeerd Hartvormig (*). De Manne. Poryan Iyken hebben veele Meeldraadjes. De Vrouwe- dn Iyke Bloemen drie tweedeelige Stylen, Het Vrusgtbeginzel , onder de Bloem , wordt een driehoekig, ongelyk „ driehokkig Zaadhuisje , _ waar in veele Zaaden vervat Zyn. Dus geeft LiNNdmus de bepaalingen op; van een Kaaps Kruid ontleend,’ welk zyn Ed. hier t’huis brengt tot het Geflagt van Begonia, door PLUMIER ter eere van den Franíchen Heer Be con ontworpen (1). Die Pater vonde Fene de Bloemen, gelyk zy door T oURNEFOR T obligua. in Plaat gebragt zyn, geheel anders, De Mane sitiee nelyke of onvrugtbaare hadden vier ongelyke, de Vrouwelyke of vrugtbaare vyf gelyke Blaad- jes in een Kelk vervat, Ook kwamen van het. zelve hem , in de Westindiën , aanmerkelyke Verfcheidenheden voor, fommigen met geoore de, anderen met ronde, Ímaller of breeder, glade (*) Duobus oppofitis abcordatis. (1) Begonia. Sy/?. Nat. Veg. XIII, Gen. 1156, P. 716: „Jant, zose Sp. Plant, Il. pe 1497. Begonia nivea maxima Fol. Aurito. PLUM. Ze. gs. É. 1e Aceris Frutu Herba ano- mala, Flor. tetrapetalo albo, SLOAN. Jax. 83. Hfl. I. pe 299. T. 127. É. 1, 2 Begonia purp. maxima Folio Aurito. PLUM. Sp, zo. Empetrum Acecofum. RUMPH. Amb, V. pe #57- T. 269. f, 2, Varictates, Begonia Rofeo fore Bec. PLUM de. 45. JACQ: Oós. IIe pe 25e Ie DEEL: Sl STUK, „IV. Ärvern. XXI. Heor De ‚ STUK Veeiman- ige Bofch-- Zuuringe 23à BENHUIZIGE Kauipen. gladde of ruige Bladen ; de Bloemen wit , paarfchì of Roozekleurig. Bovendien verfchjlden zy aanmerkelyk in grootte, doch kwamen overèen in voortkruipende Wortelen te hebben , zeer vol met Spruiten; des het een fterk voorttee- lend Kruid ware. SLOANE, die ze overvloe: dig op Jamaika aantrof , noemt het een onte- gelmaatige Plant, met de Vrugten van Efch- doorn en een vierbladige witte Bloem. Zie hier ; wat de Heer jACQ UIN daar van zegt. ‚‚ Van een Wilde of Bofch- Zuuring, by de Franfchen Ozeille des bois genaamd, zal ik s, hier nogfpreeken. Het is een zeer fchoone „> Plant, doorgaans voorkomende op de lommet- ss Tyke en vogtige Gebergten van Martenique. ‚Ik hebze ook op natte Steenen en Rotfen , > aan Beeken, op opene plaatfen gevonden. Zy „ valt twee Voeten boog, fappig , en jaarlyks »> misfchien of tweejaarig, uitgebreid, fraay in ‚s in t aanzien. In Geftalte verandert zy zeer: ‚‚ Zo dat de verfcheide Soorten van PLuMrER 9, misfchien aan een meet belommerde of ope- s> ne Groeiplaats toe te fchryven zyn. Dé s) Sappige Bladen, die zy heeft , zuur van > Smaak ,„ worden door fommigen gelyk de ss. Ï'vin- Zuuring in Spyzen gebruikt.” Hier toe behoort, zekerlyk , het Daun Asfam der Javaanen , welk Rumerutus Zuur Em- petrum noemt, zynde een PJantje. dat over- vloedig op de Klippen der Molukkifche Eilan= den groeit en aldaar insgelyks tot Zuuring ges bruikt’ M o N Oo IT K E Ae 273 bruikt wordt. De figuur der Bladen, welke tv, fcheef Hartvormig zyn, geeft den bynaam aan Aen dit Kruid. De Heer Trunsere heeft het- 7 np zelve ook in Japan gevonden , van waar ik, stuk. derhalve , een Exemplaartje , daar van, heb | pe bekomen, T HELICO Nu Ms Hondskool. De Kelk is tweedeelig , zonder Bloemkrans; in dit Geflagt , welks Manne'yke Bloem byna twaalf Meeldraadjes „de Vrouwelyke één Stame per heeft 5 zynde het Zaadhuisje Lederachtig , éénhokkig , éénzaadig, De eenigfte Soort (1), in de Zuidelyke dee- _T. _ HA } d … _ Theligoe len van Europa groeijende, is ook in Oostindie „ar Cynca gemeen, zo Linneus aantekent: Sommigen ”92/e willen ‚ dat het de Cynocrambe of Hondskool biadig. van DroscorIpEs zou zyn, welke F A= BIUS CorLUMNA, onder den naam van een nieuw Plantje ‚naar het Muurgelykende, voore gefteld heeft. Hy hade hetzelve van het Ei- land Capréa , aan de Kust van Napels, beko-= men, Het groeit overvloedig in Spleeten van Rotfen , aan den Zeekant van Languedok en Provence. De Bladen, gewreeven zynde , heb- ben volmaakt den Reuk , zegt hy, van Kome kommers en een Waterigen Smaak. Anderen noemen het een ftinkend Kruid. Zie hier , hoe LiNNAus hetzelve befchryft, „> De Stengen rond, verfpreid, bogtig , Sap- 5 a> Dige Il, DEEL. Xl. STUK. ‚274 EENHUIZIGE Kruipen, IV. „pig. De Takken gepaard, wyd gemikt, uit rg „ de Oxels der gepaarde Bladen. De Bladen Booro- >, Eyrond , ftompachtig , effen, geribd , eeni- STUK. _,, nigermaate geftreept, Moeskruidig , aan den Nageid s> rand ruuw , de onderften gepaard „de boven. s ften overhoeks , in Steeltjes uitloopende zo s lang als de Blalen, wederzyds famengehecht , s) door een drietandig, Vliezig , kort, breed s Stopreltje. De Mannetjes Bloemen tweete- ss gen % Blad over’, op zeer korte eigene een« > bloemige Steeltjes; met den Kelk tweeklep- s, Pigs ftomp, agterom geboogen; van dertien 9 tot negentien Liniaale regte Meelknopjes. ss De Vrouwelyke Kelk , cweekleppig „ eenzaam , s» Opgeftceld;, ín de Oxelen, met éénen Draad- s. achtigen langen Styl en een enkelden Stem- 2, pel; waar op volgt één rond Zaadje, op een s, Vleezigen Stoel, mit welken het afvalt , zit= s) tende,” De Heer GovuaAN merkt aan, dat de Blade fteelen aan. den voet verbreed , met Oortjes , half omvaitende zyn. De Stengetjes neerleggen- de of hurkende met gezwollen Knietjes , en-dat de Mannelyke Bloemen, waarfchynlyk , niet de tegenoverftaande Vrouwelyken , maar die daar onder zyn, bevrugten. Po TER 1u M. Pimpernel, De byzondere Kenmerken van dit Geflagt Zyn , een vierbladige Kelk en vierdeelige Bloem , | wier M OoNOETEKIA 275 wier Mannelyken van dertig tot veertig Meel- IV draadjes hebben; de Vrouwelyken twee Stylen bera en de Vrugt beftaat uit twee bekleede Zaaden . Hoorp- die vervat zyù in de verharde Kelk, Het bevat sTUK» de drie volgende Soorten, (1) Pimpernel die ongedoornd is, met eeniger- EEE Poteriguz maate hoekige Stengen. Sanguifore Op ruuwe Velden en woefte plaatfen komt Gewoodel in ce Zuidelyke deelen van Europa dat Kruid voort, ’t welk men hier in de Hoven teelt en ‚ nahoudt onder den naam van Pimpernel, in % Hoogduitfch Biebernell , Blutkraut of Megel- kraut, in ‘t Engelfch Burnetof Stone- Parfley, dat is Steen - Peterfelie. Daar zyn echter meer Kruiden, die den naam van Pimpinella voeren, fommigen met den bynaam vän Saxifraga of Steenbreekende , by ons Beversel , betrokken tot het Gellagt van deezen naam *., Anderen « zie hebben van ouds den bynaam Sanguiforba son wegens de Bloedíftempende kragt , daar aan toegefchreeven en hier van is de Groote , onder den naam van Sorbenkruid , ook reeds voorgee fteld f. Die beiden komen in onze Provinciën + vir. sr. wildble 332e (a) Porerium inerme > Caulibus fubangulofis, Sy/?, Nat, XII. Gen. 1069. Weg Xlli. p. 716. H. Cüf. 446. R. Lugdb, 249. N. 1, GORT. Belg. 273. Pimpinella Sanguiferba rainoc hiifuta; GC. B. Pin. 160. B, levis» op, inodora. Ibid. Pimpie nella Sanguiforba. Cam. Epit. 777. DOD, Pemps, Ios. Pim pinella, Los. Ze, 718, S 2 IL. DEEL. XI, STUKe Iv. ÄFPEEL- PX XII, Hoorp- STUK. VWeelman” ige. 270 EENHUIZIGE KRUIDEN, wild voor , en misfchien ook deeze, als welke men in hee Bentveld, by Haarlem , aantreft zo wel als in de Hoven. Hoe algemeen bekend ‚nu, de bepaaming Zy, die men in ’t Franfch en Neerduitfch overe genomen heeft ; derzelver cir{prong is en blyft zeer duifter. Hoe zeer deeze kleine en gewoo- ne Pimpernel naar de groote of het Sorbenkruid, gelyke; de Vrugtmaaking verfchilt zeer. De groote, naamelyk met tweeflagtige Bloempjes en vier Meeldraadjes , behoort tot de Viermannie ge Kruiden, daar deeze Kleine, volgens H aL- LER; driederley; Mannelyke , Vrouwelyke en Tweeflagtige Bloempjes heeft , loopende hee getal der Meeldraadjes tot vyftig; en twee Sty- len , meteen Pluimigen Stempel, De Bloemp- jes zyn, zo wel in de Kleine als in de Groote Pimpernel, tot Eyronde Hoofdjes vergaard, en HarreR heeftze beiden , ín- navolging van TouURNEFORT , tot één Geflagt betrok- ken (*). Deeze , welke zyn Éd, Polyftemon ,-dat is Veelmannig , bynoemt „ groeit ter hoogte van een half of geheele Elle, De Bladen zyn, ge- lyk in het Sorbenkruid , van agt Vinnen weder- zyds, teamelyk diep Tandswyze gefchaard: de jonge Bloemen groen , de ouden paarfch. In eene zelfde Aair komen Bloempjes van gezegde. verfchillende Sexen voor. Het Loof is ruig of glad , welriekende of geheel Reukeloos, Het (*) Helv, inchoat, Tom. 1. p. Sike MON 0 MEN 277 Het is vancene famentrekkende hoedanigheid, IV, gelyk de groote Pimpernel of Sorbenkruid , voor- ‚ ArDrat. gemeld, In de Voorjaars Aftrekzels met Wyn aa ore is het een voornaam Ingredient , dat dezelvensTux. cen aangenaamen Smaak geeft (*). Gemeenlyk „eha wordt het als een Toekruid over de Slaa ge- & bruikt, om de zelfde reden. Dat het inzonder- heid dient, com overvloed van Hooy fe maa- ken en daar toe in Engeland zeer menig vuldig gezaaid worde (Ì)sis my wat duifter s terwyl de groote Pimpernel zelfs het Vee niet fmaakt (1). De Wortel heeft dergelyke fcherpheid, als die van ’t Bertram- Kruid , en doet, gekaauwd zynde , kwylen ; ja maakt „ door opleg ging s Blaaren in de Huid(+-). Men vinde'er fomtyds kleine Korreltjes aan , die naar het Poolfche Grein gelyken, geevende een roode Kleur ($), (a) Pim- (*) In Vernis Infufis Vinofis regnat , grato fapore, HALL. löid, (Ì) Princeps ufus eft ad Fosni abundantiam praftandam, eo enim fine in Anglia maXimâ copiâ feritur, Id. ex Mus. Rust, L p 231. RAY zegt, dat men ’t ‘er op Bergvelden en in Weiden , inzonderheid die een Krytigen Grond heb- ben, zeer veel vindt. Hift, Plant. 1. p. gor. Het geen van zelf groeit , behoeft men niet te zaaijen. Ock is ’t een Kruid, dat een overblyvenden Wortel heeft. (1) SCREBER, ili. Saml. p. 74, 75, apud HALLE RUM. | (+-) Rurry Mat, Med. p‚ 390. ($) RAY, BOR, Zie myn 1. D. Xs STUK s bladz. 484, enzZe 5 3 IL, DEEL. XI, STUK, Ì 273 EENHUIZIGE KRUIDEN, IV. (2) Pimpernel die ongedoornd is > met. ronde es der gefbrekte Stengen. Hoorne € STUK, Deeze, naar de Agrimonie gelykende, heeft it. haare Groeiplaats te Montpellier , zegt Lr N- Potertums 8 Á / hybridum. NAUS; dat zonderling is, terwyl Govan ze Rafierde. aldaar uitheemfch aanmerkt. Deez' geeft ’er, in ’t Franfch , den naam aan van Welriekende of Muskus = Pimpernel , als in aangenaamheid van Reuk de gewoone overtreffende. Lin- Naus denkt , of zv ook uit dezelve en de Agrimonie mogt voortgeteeld zyn, waar van de bynaam. mt. (3) Pimpernel met Takkige Doornen, Spinofum, gSedeom- Van deeze, die fommigen willen het Potes rion van DroscorineEs te zyn, is de Gee flagtnaam afkomftig. RAuworrF nam hetzele ve aan den voet van den Berg Libanon waar ; doch het groeit ook op Kandia en LoBrL hadt het uit de Zuidelyke deelen wan Pie mOnE (2) Poteriam inermne, Caulibus teretibus fbrictis, R. Jugdé. | 240. N. 2. Poterium Agrimonoides. H. Ups, 288, GOUAN Blonsp. 490. Pimpinella Agrimonoides odorata. Moris, III. S.s. T. 18. f. 9, BOGC. Sic. 57. Te 29. BARK: Kar. 18e Te 632- (3) Poterium Spinis Ramafis. HL. Cliff. 445. R. Lazdb. 240. N. 3. GRON, Orient. 29e Pimpinella Spinofa. Mo- Ris, tbid, f. 5, Poterio affinis &c. C,B. Pin. 338. Stocbe legitima Dioscoridis, Cu us. Hif?, II. p. 303 Potetium, LOBe de, AL, pe 26, NCOTN 0 TE B Alle ong mont bekomen, daar het mooglyk in de Tuinen IV, gekweekt zal zyn, gelykelders in Europa. Cru. XXL s1us hieldc hee voor de echte Stebe der Clu Hede den, met welken naam verfcheide Kruiden be-sTUKe fiempeld worden (*). ar, Lic een langen dikken Wortel breidt het zy. pe Stergetjes uit, met Takjes, hockig, krom, door malkancer, fonsmigen naakt, anderen ge- bladerd , met gevinde Bladfteelen ‚de \inblaad- jes Wigvormig, aan ’t end breed en dri puntig, anders weel gelykende naar die der Pimpernel'e, Hier vertoonen zig de Zaadhuisjes volma.kt Bezie.achtig. Verfcheide Takjes loopen fpits Foornachtig uit. De binnen- Bast is rood, de buiren- Bast op veele plaatfen gefcheurd, Afche graauw, Het wordt, zegt Lorrr , Nourude genoemd , naar het Griekfch, als voor de Ze nuwen dienftig. Hier op volgen, in het Stelsel der Sexen , de Eiken- , Walnooten , Beuke-, Hazclaar- ; Pynappel-, Cypres en andere Boomen, die reeds befchreeven zyn ; des ik thans overgaa tot de PLUKENETI A. Behoorende tot de Enkelbloederigen , dat is die de Meeldraadjes in één voerftuk famenge. voegd (*) Zie het Geflagt deezes naams in myn IL, D. VL. Srux, bladz, 153, en verfcheidene in dat van de Santo= ïie, hier voer, gelyk de Salmantifche, in Spanie dus gee heten wordende, bladz. 40, S 4 II. DEEL, Xe STUK, 220 EENHUIZIGE KKUIDEK, IV. voegd hebben , onder de Eenhuizige Planten, enn Welke Geflagtnaam , met veel reden, ter eere Hoorp. ftrekt van den zo menigmaal aangehaalden En- BTUK. _gelfchman PLUKENE TT, door wien de groot. wabe fte menigte van uitheemfche Planten , tot by de zesduizend , in befchryving en Afbeelding is gebragt. * Geen Kelk, vier Bloemblaadjes , in de Man- nelyke Bloemen agt Meeldraadjes en vier ge- baarde Honigbakjes ; in de Vrouwelyken een zeer lange Styl, met een Schildvormigen vier- kwabbigen Stempel‘, en een Zaadhuisje , dat als uit vier Besfen beftaat, L Dus komen de Kermerken van dit Geflagt Plakenstia voor, welks cenigfte Soort (1), reeds Pr v- Windende, KENET TA door PLUMieER getyteld , een klimmend Gewas is, dat die Pater in de West- indiën waarram, Het heeft Hartvormige Zaag- tandige, fpstfe Bladen, met flappe steelen, en draagt Trosfen, die uit veele Mannelyke Bloes men boven, en weinige Vrouwelyken beneden ; fämengefteld zyn. ““chvnc overcen te komen mee dac Kreid , welk, Rumrarus, onder de Oostindifche Planten , vooritelt. Men noemt hec aldaar, zegt hy, Sajor Maccou, zymde. het Loof een zeer aangenaam en lekker Moes; doch de Vrugten, hoewel ook uie vier Huisjes, Sters- wy- ed (r) Plukenetia. Sy/t. Nat. XII. Gen. Togo, Veg. XIII. p. 720. Plukenetia fcandens Hedere foliis ferraris &c» PLUM, Gen. 47. Ic. 216. Sajor volubilis &c. RumPH. Amb, Ie p. 194. T. 79e f. Ae BURM. B, Jud, p. 202 EE LONCK NE DIR T Ke 208 wyze geplaatst, beftaande , die gefpitst zyn „ verfchillen zeer van de Vrugten , door. Pr v- Iv. Arnrer; XIII, Mi ER afgebeeld, welke meer naar die van de goorns Oosundifche Kers gelyken, Dus zweemen dee- sTux. ze Westindifche cok iets naar die van de Suri- naamfche Paarldraagende Plant by PrukKe- NET (*), daar die van ’t Klimmend Moes by Rumrnius Hemelsbreedte van verfchillen, ke : ph A Met een kort woord zal ik hier nog gewag wite maaken van den Witten Moesboom by dien ÂU- oo theur, welke op de Molukfe Eilanden doorgaans de HR van een Appelboom en ook wel die van een Ockerrvooten- Boom bereikt , doch zo men wil nooit Bloem cf Vrugt draagt, De jon= ge Bladen daar van leveren een lekker Moes , zo voor de Tudiaanen als voor de Europeaaren uit. De volwasfen’ Bladen blyven geel groen en deeze zyn weleen Voer lang , een half Voer breed , van eene Lancetvormig ovaale figuur (tf ). Hy wordt van Takken gepoot, als de Wilgen in ons land. Een Wilde Witte Moesboom CL), verfchile niet aìlcen , doordien zyn Loof bitter is, maar ook , doordien dezelve Bloemen geeft en Vrugten, welke als kleine Nootjes zyn, Dee: (*) Evonymus Margarieifera. Phyt. T. 176, f. 4: doch de Vrugten daar van beftaan uit meer dan vier Huisjes. Cf; Olus album f. Sajot poeti. RUMPH, Amöe 1, pe ‚toi. T. 79. (J) Olus album Infulare, RumPa, Amb. Le Pp. 193 Ts 79a a S 5 1, DEEL. XI, STUK. Moese com 252 EENuUiziGE KRUIDEN. IV. _ Deeze groeit alleenlyk op kleine verlaatene Ei-_ ebi: landjes , daar omftreeks „en wordt een ontzaglyk Foorp- groote Boom, wiens Stam dikwils twee Man- STUS, nen niet kunnen omvademen. Dit byzonders ide. heeft hy , dat deeze Stammen fomtyds door uitkankering hol worden, en dan in de Regen» tyd zo veel Water verzamelen, (t welk er , als jn een natuurlyke Kegenbak , goed en drink- baar blyft ,) dat het voor de genen ‚die op dee- ze Eilandjes in het drooge Saizoen komen en daar eenigen tyd vertoeven, tot. cen aanmerke- Iyk Onderhoud ftrekt, Zo heeft de milde Na- tuur voor de behoeftens van het Menfchdom en ook van Dieren , in fommige deelen des Aard- bodems zorg gedragen, DALECHAMPI A. Naar een Autheur, door zyne algemeene be. fchryving der Planten, te Lyons in Vrarkryk reeds byna twee Eeuwen geleeden aan ’% Licht gekomen, is dit Geflagt benoemd, ’t welk zeer byzondere Kenmerken heeft, als volgt, De Mannelyke Bloemen hebben een gemeen Omwindzel , dat vierbladig is, inwaards mec twee driedeelige Bladen, waar ín een tienbloe. ' mig Kroontje, met een tweebladig Omwind- zeltje en menigvuldige Kafjes: de eigen Kelk van ieder Bloem vyfbladig, zonder Bloemkrans, met veele famengegroeide Meeldraadjes. De Vrouwelyke Bloempjes , drie in getal, hebben een driebladig Omwindzel, den eigen Kelk van elf M ono fïkK TE As 283 elf Blaadjes, en geen Bloemkransseen Draad. IV. achtigen Stylen een Vrugt van drie Zaadhuisjes. berte Hier van is ook maar ééne Soort bekend (1), goorp= welke de Heer JACQUIiN, op ’t Eiland St.STuz-. Domingo in de Westindiën, bevondt een ge- „Erm heel ruig, niet Melkgeevend Gewas te zyn, piafcan dat-met zyne Ranken , gelyk de Hoppe, de“ Kitm. Boomen beklom tot twaalf Voeten hoogte, De mendee Bladen hadt het lang gefteeld , Hartvormig , driekwabbig, in wier Oxelen lange Bloemftee- Ìen met twee Blikjes als Bladen , tusfchen wel« ken de Bloesfem verholen zat. De Mannely- ke Bloempjes , klein en groen, met geele Meelknopjes ‚ waren , in haar eigen Omwind. zel, op een dikken Steel. geplaatst, aan welks voet de drie Vrouwelyken zig bevonden, in brandend ftekelige Kelken, te famen ook in haar omwindzel , als boven is gezegd. AcaryrHaA,.Netelkruid, Die Geflagt bevat eenige uitheemfche Krui. den „ die naar de Brandenetels gelyken , doch in de Bloem- en Vrugtmaaking , welke meest Aairswyze valt, verfchillen. Zy hebben, zo wel (1) Dalechampia. Syf?. Nat, XII. Gen. roer. Pig. XIIe p. 720. Mant, 496. El. Clif, 485. JaCQ. Amer, Hifk. 252 FE 160. Lupulus Folio trifido , Fruêtu tricocco hispido, PLUMe „Amer. 39. T. Io. Convolvulo=Tithymalus. BOERH. Zugdh, IL. Pp. 268, Il. DEEL, XI, STUK. 284 EENRUIZIGE KRUIDEN, IV. welals die, geen Bloemkrans noch Bloemblaade ÄFDEEL. . fl xx, jes, maar de Mannelyken een drie- of vierbla- Hoorp- digen Kelk en van agt tot zestien Meeldraadjes; STUK. de Vrouweleken een driebladigen Kelk en drie plek Stylen, De Vrugt beftaat uit drie Huisjes, ieder Eén enkel Zaad inhou ‘ende, * Geta! der Soorten , welken LiNNZUus daar van opgeeft, is vier, als volgt, Aide {1) Netelkruid met de Prouwelyke Omwind- Virginica. zels Hartvormig ingefneeden 5 de Bladen Virgnich. __ _Pyrond , Lancetvormig ; langer dan het steeltje. IL. (a) Nereikruid met byzondere Aaïren ; de Vrou- den welyken Hartvormige gekartelde Omwind- kaafch, zels hebbende ; de Mannelyken naakt; de Bladen Lancetvormig Eyrond, Deeze Planten , waar van de eerfte in de West= indiën en Noord - Amerika , als ook op Ceylon, de andere alleenlyk in de Westindiëa is gevone den , hebben het uiterlyk aanzien van Bingel- kruid. In deeerfte, die men ín de Europifche | Tui- (1) Acalypha Involucris faemineis Cordatis &c, Sy. Nat, Xl. Gen. ros. Vege, XIIL. p. 725. A. Ups. 290. Fl. Zeyl. 342. BROWN. Jam. 346. N. 2. T. 36 f. 2. H. Clif, 495. B... Lugdb. 200. GRON. Virg. rI6 , 153. Mercutialis tricoce cos hermaphroditica. PLUK. T- 99, f, 4. BURM. Fl, Ind, Pe Joze (2) Acalypba Spicis foemineis Involucris &c, An. Acad, V. p. 4Ie. Acalypha humilior , Fol, Cord, crenatis dc, BROWN, Fam. 346. Te 36e fe Le M o NOI KI A 285 Tuinen heeft, en welke, uit gevallen Zaad, zig IVe als een Onkruid geweldig voortteelt , is dit by- \EDEELd 7 XXIII, zondere, dat de Aairen der Mannélyke Bloe- goorps men vit zekere Vingerhoedjes voortkomen , wel-‘TUK. ken eenige Vrouwelyke Bloempjcs en Ouobe, Hd ginzels bevatten. Naar.het Virginifche gelykt dat van Jamzika , maar is hooger en heeft de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen in byzon- „dere Aairen , welke laat{ten aldaar over de ge« heele langte in zogenaamde Blikjes gevat zyn. (3) Netelkruid met de Vrouwelyke Omwind- ur. zels Hartvormig eenisermaate gekarteld , rss de Bladen Eyrond, korter dan het Steeltje, Indifch. Deeze Soort , die ook in de beide Indiën groeit, was , Du omtrent een Eeuw geleeden „ uit Zaad in de Leidfe Akademie- Tuin geteeld „ zo de beroemde HER MaANNuUs verhaalt. Hy noemtze Driegreinig Ceylonfch Bingelkruid met Vingerhoedjes, by de Ceyloneezen Kupamenija, ‘dat is Drekminner, genaamd, om dat het gaarn op Mesthoopen groeit. De Stengetjes waren ongevaar een Voet hoog, met Eyrondachtige | | Bla- (3) Acalypha Involncris foemineis Cordatis &cc. Bl, Zeyd. 341. Mercurialis Zeyl, tricoccos cum Acetabulis, HERM. Lugdb. 686. T. 687. Cupameni. H. Mal. X.p. 161. T, Sia B Urtica minor iners Spic:ta, Fol, (abrotundo ferrato , Fruc- tu tricocco. SLOAN. Fam. 38. Hift. I. p. 125. T, 32. f, 3e Wellig Cupameni. fl. Mal, EE T, 32, BURM. Fl. Ind, po zor IL. DEEL. XI. STUK, IV. ArnreL XXII. Hoori- STUK: Enkel droederige. Ív. Acalypha Auftralise Ameri kaaních. Áxrabifche. dat hy Opperig noemt, om dat de Mannelyke aR6 EENnHUrizreE Kruipen, Bladen aan lange Steelen , uit wier Oxelen Draad. jes kwamen van een Vinger lang, overhoeks bezet met Kruidige Vingerhoedjes , de Vrouwes Iyke Blommetjes bevattende , terwyl de Man- nelyken zig boven aan het Draadje of Aairtje bevonden. Het was, gelyk de voorigen, een Jaarlykfch Kruidje. Ik heb dergelyke Plantjes daar van, gedroogd , vit Java bekomen, van een half Voet hoog. Dat gene, ‘t welk naart hetzelve geleek , op Jamaika groeijende in Zand- velden , telt SLOANE onder de Doove Ne- telen. (4) Netelkruid met de Vrouwelyke Omwind- zels effenrandig , de Bladen flomp Lan- cetvormig. Deeze, uit Zuid-Amerika afkomftig, fchynt de Ricinoides met Karftengen- Bladen, van Pa. ter PLUMIER,te zjn. Nader vind ik ze niee omfchreeven. In Arabie kwamen den Heer ForskAorr vyf Soorten van dit Geflagt voor. Twee der- zelven , genaamd Afvallige en Geaairde, zeer kleine Kruidjes zynde , hadden veel overeen- komst met het Virginifche Netelkruid, Een, Aai (4) Acalypha Involucris foemineis integerrimis, Fol, Lane ceolatis obtufis. Ricinoides Caftanez folio, PLUMe Spe 2 zo € M oxrot KIA 287 Aaïren aan ’% end een Vrouwelyk gefteeld IV. Bloempje hadden , zou , zegt hy , indien her En Blikjes had , die misfchien afgevallen waren , goor. in Kenmerk met het Índifche , voorgemeld ,„#TUKe ftrooken. Dit komt my echter geheel anders „Ai. voors want de Aairen, zodanig zynde, als hy die befchryft „ verfchild: het groocelyks daar van. Een Kanthaairig , dus genaamd’, cm dat de Vrouwe'yke Omwindzels met Draadachtige Haairtjes gezoomd waren, opde Gebergten van Gelukkig Arabie tusfchen ’c Koorn groeijende , was een Jaarlyks Kruid van ecn Elle hoog. De anderen waren alle , door hem „ in de Valey Surdud gevonden , alwaar ook een Heefterig Netelkruid voorkwam , drie Ellen hoog, *t welk de Mannelyke Bloemen in byzondere Aairen, de Vrouwelyken in een Huikachtig Om win :zele tje zittende , hade. Dus geleek heczelve veel naar het Jamaikafche , voorgemeld, Met de Bladen van dit laattte, in Water geweekt, werden de Kinderen gewasfchen „die met ze kere Puistjes in de Huid bezet waren (*j. Het blykt dat de veranderingen van dit Ge- westindi- flagt vry groot zyn. Immers den Heer Ja ceft© QUIN kwamen, in de Westindiën , nog drie verfchillen:‘e Soorten van hetzelve voor, De eene ; die hy Karthageenfche noemt (}), hadt de (*) Flor. ZMEzypt. Arab p. vor. (TD Acalypna Carthaginenús, JACQ: Armsers Hit. Pe 253e Ne 180. f. S7e Ke DEEL, Kle STUK, 235 EENHUIZIGE KRUIDEN. „IV. de Vrouwelyke Omwindzels byna Hartvormig , etn getand , met hee middelfte Tandje zeer lang; Hoorp- en aan ’t end der Takken zaten de Vrouwely- STUK, ke Aairen, de Manpelyken op zyde; ia de O+ Alte xels der Bladen, Eene Ruige (*) hadt de Vrouwelyke Omwindzels getand en zeer ruig, de Bladen fpits Eyrond , langer dan de Blad- fteel. Hier zaten de Vrouwelyke Aairen op andere Takjes dan de Mannelyken. Deeze beiden groeiden in dige Kreupelbofch en Heg- gen omftreeks Karthagena. De eerfte was een opftaande Heefter van zeven Voeten hoogte, de andere een. Rankgewas, dikwils vyfuen Voeten opklimmende. Eeu derde Soort, ook Heefterig , werde van zyn Ed, Corenfis , mis- fchien naar Coro, de Hoofdftad van Venezue- la, alwaar zy overvloedigst groeide, gehbye ‚ naamd (+). Deeze hadt de Vrouwelyke Om-= windzels driebladig, Hier zaten ook de Vrou- __welyke Bloempjes , dat zonderling is, Tros= wyze aan ’t end der Takjes, terwyl de Man- nelyke Aairen in de Oxels der Bladen voorte kwamen 3 verfchillende in deeze opzigten dus aanmerkelyk van de Soorten , welken LiNNus opgegeven hadt, Oostindie _Zodanigen vondt ook de vermaarde Hoog- “che. leeraar N. L. BURMANNUS, onder de Ooste indifche Planten. Zyn Ed, heeft daar van twee {*) Acalypha Villofa. lid, pe. 254. T. 183. É. Ole (f) Acalypha Corenfis. Zbid, p‚ 154, Te I6ïe } Mo MN o1-K IT AS 239 twee nieuwe Soorten bepaald, waar van hyaan — IV4 de eene den bynaam geeft van Stekelige, aan de Arneer, Ê En : XXIII. ‘anderen dien van Aairbloemige (*). Tot de aoorps eerfte betrekt zyn Ed, de Kattenftaart vansTur. Rumrarus ({), hoewel hy aanmerkt, dat ina in alle de monfters daar van „ uit Java gezon- den , de Aairen opftaande waren en niet hans gende , gelyk die Autheur: dezelven voorftelt, RumreHius meldt, dat de Aairen eerst neer- hangen en vervolgens, dikker wordende , over- end gaan ftaan, wanneer zy de Zaadkorreltjes bevatten … in «de roode Wilde Katteftaart. Dit billykt-eenigermaate het verfchil, dát zig in de afgebeelde Aairen openbaart, LiNNaus bee trekt het Stekelige Netelkruid , voorgemeld „ als tweehuizig zynde , tot een Geflagt, welk hy.Ceturus tytelt. Dit komt zo oneigen niet voor; dewyl Rumrrius getuigt, dat de Aai- ten wel Korreltjes , maargeen Zaad voortbren= gen in de Tamme Katteftaart, Door den Heer PrvonN-was die Soort aan den Heer Bur- MANNUSs overgezonden, onder den naam vaa Boomachtige Amaranth , by de Javaanen Tam. bang genaamd ; met aantekening , dat de Bloe- men een voornaam Middel zyn in de Loop en alle Kwaalen , die uit een flapheid der Vaten in ’t Menfchelyk Lighaam ontftaan 3 gelyk Rua- 6 | | PHLU$S (*) Acalypha ‘hispida & Spicilora. Buru. FL Ind, p. 202. Tab. 61. f.-1, 2 _ 1) Cauda Felis. Rusipr. Amh. IV. p. 82, Te 36e KJ he Pd ii. DEEL. Xl STUE, iva AroeEEL. XXI. Hoorp- STUKe Er kel- broederige. 290 BENHUIZIGE KRUIDEN, pgius verhaald hadt, dat men Ze, in Oostir- die, zo wel als den Worte! , tegen *% jen, a wen gebru'k te, Het Aairbloemige Netelkruid , met afgebro.= kene geaairde Bloemen , en Eytönde aan ’t end vitgeknaagde getande Bladen, van gezegden Hooge leeraar , ook door zyn Ed, afgebeeld , was door den vermaarden Pr uKENET, volgens de aane haaling „ voorgefteld onder den naam van Klein Oostindifch Wolfsmelk met Bladen van Dui- zendgrein, Collar -pawly der Malabaaren. Als Verfcheidenheden betrekt zyn Ed, daar toe, de Opgeregte Struikige Acalypha, met Eyrond ge- fpittte Bladen en eenvormige Oxel- Aairen , van BRrowNE op Jamaika waargenomen (*), ende Ceylonfche brandende Ricinocarpos, van den ou- den BURMANNUS afgebeeld (+), Hier geeft de= zelve Bladen van Bingelkruid aan en zegt dat zy Aairen uit de Oxels voortbrengt, onder met Vrouwelyke , boven met Mannelyke Bloemen, Het Loof was brandende, gelyk onze Netels, Maar de jonge Heer brengt ook daar thuis, de Wilde Witte Katteftaart van Rumruivs (J)s dat een Heefter is,gelyk de Roode, van groot= te als een Hazelaar , met Bladen veel naar die der (*) Acalypha ereta Virgultofa Ec, BROWN. Jam, 346. Fe 6. f. 2. ï (f) Ricinocarpos Zeylanica urens 8cc, Burm. Zeyl. and T. 93. f. 1 (1) Cauda Felis ogreftis alba. RUMERH. Amb. IV. pe 34e E: 27e k ze M o NO IKE A ari der Moerbezieboomen gelykende , doch van IV3 wier brtanden niets gemeld wordt: ook hadt Ea dezelve lange neerhangende Katten , die zig ‘soorp. geenszins afgebroken vertoonen : zo dat dit ‘TUE.’ wat veel verfchilt: een klein Wolfsmelkachcig Par Brandenetelig Kruidje , en zulk een Boomach- | tige Heefter ! Maar zyn Ed, hadt ’er deeze, zegt hy, als Verfcheidenheden bygevoegd, om dat de Aairen in de gezondene monfters over= eenkwamen ‚ verfchillende dezelven door veel grootere en niet zo diep getande Bladen. Uit Japan heb ik twee gedroogde Planten ont- Japanfche,' vangen , die in zeker opzigt veel gelyken naar"! Fia de gedagte Soorten, en op wier Bladen zodae nige witte Pyltjes voorkomen als op die der Brandenetelen. De Bladen hebben zy gepaard, of tegenover elkander en vry lang gefteeld uit wier Oxels telkens een lange Bloem - Aair fpruit, die weezenlyk afgebroken is , of beftaat uit afgezonderde Bloefem- Tropjes , welke als door elkander verwarde Meeldraadjes zig ver- toonen. Hoe zonderling de Bladen ingefneee den en getand zyn, ziet men uit de Afbeel« ding van een gedeelte van den grootften Tak, (in Fig. 2. op Praar LXXII,) aan welken de onderften wel drie Duim breed zyn en meer dan vier Duimen lang. De Kleur is van boven zwart, van onderen rosachtig, zo wel als «die van den Tak, waar van het kleinere Exemplaar door de groenheid ‘en kleinte der Bladen en Aairen byna alleen verfchilt. Moog- Te Iyk. il. DEEL, XI, STUKe y2 EENHUIzZIGE KRUIDEN; AU. Iyk zou dit Gewas ook behooren kunnen tot het nd Geflagt va Catwrus, dat ik onder de Ee 5 Hán-> heb geplaatst (*). STUK. De volgende Geflagten van ordéezen Rang „als ie Ur oton , Cupania „ Fatropha , Ricinus , Stercu- Trichofane ghes An= 2 UIN Ze Slangvruge Van Zaad uiet China bekomen was deeze in tige lia, H ppomane , Stillingia , Gnetum „Hura, teeds befchreeven. hebbende „gaa iktot dien der Samenteelige , onder de Eenhuizige Pian- ten, over z welke my nog geheel te ‘befchry- ‘wen ftaat. Het eerst daarin voorkomende Ge- lag: heet TriGHosaNTHES _Haairbloem. Hetzelve' heeft s in een vyftandige Kelk ,een vyfdeelige Bloem, die óp de kant g&hdaird iss in de Mannelyke Bloemen drie Meeldraadjês 5 in de Vrouwelyken een driedeelige'Styl: zynde de Vrugt een langwerpige Appel. 4 CI) Haairbloem met Spilronde “langwerpige kromme Vrugten. Italie geteeld, die men thans ook hier, jaar. | lyks , (*) Zie Il. DEELS Vl. STUK , van deeze Natuurlyhe Hie florie , bladz. 321. (1) Trichofanthes Pomis teretibus oblongis incurvis, Syfi. Nat Xil. Gen ‘1089. ‘Weg. XIII. p. 725. H. Chff. 450. R. Eugdh, 262. Anguina Sinenfis &c. Mirr. Gen: 12. T. 9. Miar. Dil. Te. $2. Cucurbita Sinenûis Frutu longo Ane guino vario &c. TIEL. Pis. 49. T. 22. Petola Anguina. RumPd, Amb, Ve ps 407: Te 148. BuRM, Pl Ind, pe 2070 M o NO 1 K I A 293 Ivks; in de Akademie- Tuinen zaait, De lange ÎVs Kalabasachtige Vrugt ‚ welke fomtyds Slangs- REL: wyze omgedraaid.is, geeft ’er den bynaam aan, apel T 1uuzxus.noemtze Chineefche Kalahas met *TUKe een lange bonte. Adderachtige Vrugt, de Bloem S)mgenefia. wit hebbende en verfierd met eene Franje van zeer fyne Haairtjes. MICHELIUS zegt, dat de Chineezen. dezelve gelyk anderen Kalabase fen , nog jong zynde, eetenen ’er den naam vau Patola aan geeven. Hy geeft een fraaije Af- beelding van de Bloem en van het Loof , ’t welk veel naar dat der andere Kalabasten ge= lykt. … Eerst is de Vrugt wit en groen „ doch ryp wordende geheel rood, (oe) Haairbloem met Eyronde fbirfe Vrugten _ u. Trich « en Hartvormige langwerpige dr ieribbige hae u;3de getande Bladen, zen dige _G ) Haairbloem met ns Jbitfe Vrugten ob. rtvormige gehoekte Bladen. nâ. NEA ge 8 Komkome merig. (4) Haairbloem met Tolachtig Eyronde rug. ne ten. Amara, Bittere De twee eerften vallen in Oost-, de laatfte in {2) Trichofanthes Pom, Ovatis acutis Sc. Tota piri. Me Atal, VINT. p. 33. T. 17. (2) Trichofanthes Pom, Ovat. acuris &cc, Pada « valam. AÁ, Mal. VII$. p. 39: Te 15. | (4) Trichofanthes Pom. turbinato » ovatis. Gole nthis Fl, albo fimbriato. PLUM, Amer. 36. T. zor. RAF. Szpph, Size Es II, DEEL, Xl. STUK, 294 BENHUIZIGE KRUIDEN. IVe ArvEer. XXII, Hoorp- STUK. Samene deelige. in Westindie. ’ Zyn mede Kalabasachtige Plan- ten, wat het Gewas aangaat , wordende de tweede, die Komkommerig is, van ons Volk, aan de Kust van Malabar , Kalpert geheten, De Vrugt van deeze is langwerpig Éyrond , ge- Iyk van de eerfte en uit den geelen roodachtig. De laatíte „ die Op St. Domingo door Pater - Prumier is waargenomen , heeft ook de Bloemblaadjes op de kanten als meet Franje gehaaird : de Bladen zyn byna als die van den Belfem - Appel ingefneeden ‚ ruuw, met veele Afchgraauwe Vlakjes en Stippen getekend. De Vrugten gelyken naar Peeren, van vier of vyf Duimen langte, van buiten glad, groenachtig, geftreept. Het Vleefch derzelven is wit en zeer bitter, met veele fmalle bruine Zaaden, Het Geftippeld Haairbloem , tweehuizig zyn- de, wordt vervolgens in ’t Geflagt van Feuilléa befchreeven. M oMORD ICA, Springvrugt. In dit Geflage hebben de Mannelyke en Vrous= welyke Bloemen den Kelk vyfdeelig, zo wel als de Bloem in de laatften, doch die is zese deelig in de Mannelyken , welke met drie Meeldraadjes voorzien zyn. De Styl is in drie= &n gedeeld en de Vrugt een Appeltje, dat Veere kragtig open fpringt. De agt volgende Soorten , meest uitheemfche , zyn ’er in begreepen ; naamelyk a) PLAAT LXXII. PLAAT L ik Á Sa ww JN / / 7 M o No iK IE A 295 (1) Springvrugt met hoekige geknobhelde Ap- ere peltjes en gladde uitgebreid Hanápalmige XXII Bladen, Hoorp- 3 | STUK, (2) Springvrugt met hoekige geknobbelde Ap- peltjes en overlangs Handpalmige Bladen. sen Gemeenlyk geeft men den naam van Bal. fem- Appel aan dit Kruid, wegens een Balfamie- Charantia, ke hoedanigheid , die daar in plaats zou heb. ji mie: ben. De Vrugten, als langwerpige Appel. tjes, Oranjekleurig of geelachtig hoogroad, werden in Olie gezet en dit leverde een Wond. balfem uit. Hierom werdt het Mannetjes Bal. Jamina genoemd , tot ovderfcheiding van de Wyfjes- of gewoone Lalfamina der Bloemitten, die echter byna niets , dan het wegfpringen van het Zaad, daar mede! overeenkomftig heeft (*). De Franfche naam is,mooglyk deswegen, Fom- me (1) Alomordiea Pomis ang, tuberculatis, Fel. glabris pae tenti-palmatise Sy/?, Nat XI. Gen. toso. Peg, XIII. pe 725, H. Clif. asr. Ups. 293. B. Lugdb, 262. GOUAN Afonsp, 496. Balfamina rotundifolia repens f, Mas, C. B. Pin. 306. Balfamina Cucumerina punicea, LoB. Je, 648. Charantiae Dop. Pempt, 670, SrB. Mus. 11, Te 3 fe 5. (2) Memordica Pomis ang. tuberc, Fol. villofis longitudie naliter palmatis. Fi Cliff, ast. Fl. Zeyl. 351. R. Lagdhs 262. Balfamina Cucumerina Indica 8&c. COum. Fort. 1. p. 103. T. 54. Amara Indica, RUMPH. Amb. Ve p. 410. T. Isr, Pandipavel. H. Mal. Vlll. p. 17. T. 9. B, Pavel. Zbid, T. do. BURM, Fl, Ind, pe 208, RUMPH. T. 152, (*) Zie dezelve hier voor, bladz. 150, onder den rytel van Jmopatiens , (Springzaad ,) befchreeven, T 4 NM, DEEL: Xi. STUK, 296 BENHUIZIGE KRUIDEN; IV, AFDEEL AKKI: Koorp STUK. S amene teelize, me de Merveille, de Fraliaanfche Garanzas naar den Latynfchen Charantia, die ’er, wegens de: fraaiheid, ook aan gegeven wordt; == De eerfte Soort is meer dan twee Eeuwen. bekend geweest en uit Oostindie afkomttig , zo ‚wel als de tweede , die weinig daar van ver- fchilc. LryNeus merkt aan, dat het Hart-= “> vorrig „ de Steng omvattend Omwindzel , in deeze effenrandig-, in de gewoone getand zy. My komt daar. van piets voor in de Afbeeldin- gen (*. WErINMANN geeft er, op ééne Plaat , twee van die zeer fraay zyn ‚en het verfchil byna voorftellen , dat. S&B A aanmerkce tusfchen. de Amerikaanfche en Oostindifche Bal. femappels plaats. te hebben. De leaatfte zyn lang- werpiger en meer geknobbeld, byna Komkom- merachtig, gelyk uit de Afbeelding van Com MELYN blyktr, die het Gewas vertoont, dat, nu negentig Jaaren gele eden, hier in de Hortus. Medicus rype Vrugten hadt voortgebragt, Pi.LXXIL, 't Ís een Rankachtig klimmend Kruid, dat in Hg. * Oostindie gebruikt wordt tot bekleeding vam Prieelen met groen Loof, Het moet jaarlyks uit Zaad geteeld worden , t welk veel-gelykt naar dat der Kauwoerden , zynde plat , hoekig ; bruin met zekere tekening. Dic Kruid is met Klaau- wieren voorzien en heeft de Bladen, als gemeld is, (*) Govan zegt, dat er in ’t midden van de Bloemftee- len een Harrvofmig ongefteeld Blikje is, dezelven. omvatten- de ; doch dit raakt de Steng niet. M o Ne IK 1 8 997 is, Handpalmswyze, doch breeder in de eer- _ IV. fte, langer in de. tweede Soort, Ben Wilde al Oostindifche, met ronde geele Appeltjes , wel- nrc ke men ook hier in de Hortus gehad heeft „stux, hadt de Bladen minder ingefneeden. Her Symaenfian nevensgaande, in Fig. 1, op Paar LXXIII, | heb ik onder den naam Papart van Java onte vangen. Het fchynt my van de gemelde Indi- fche zo wel als van het gewoone Balfem- Appel Kruid, te verfchillen. Het Hartvormig Omwind- zel der. Bloemfteeltjes is hier zeer blykbaar., Men maakt, in Indie, veel gebruik van het Loof des Balfemappels , dat bitter is , dienende om een Suikerbier te bereiden , ’t welk de ge- woone Drank is onder het Gemeen, Ook wore den de onrype Vrugten in Melk van Kakosnoo- ten gekookt, en deeze Kost actie men zeer ge. zond. Ryp zynde, is het Merg zoet met eeni- ge bitterheid en levert den gezegden Wond- balfem uit. (3) Spriogvrugt met hoekige geknebbelde Ap- ry, peltjes , die met een afvallende tip gedeke rn zeld zyn 5 en gekwabde Bladen. (Gete zeid, Geheel verfchillende is deeze Amerikaanfche, doordien de Vrugt aanrypende groen blyft , en dan een afvallend, Dekzeltje heeft, zynde van bin- (3) Momordica Pom. angulato- tuberculatis. Ec. Mo» fhordica, Americana Fruêtu reticulato ficco, Coxum. Rar. Te Pp: 22, T 5 II, DEEL, Xe STUK, en 298 EENHUIZIGE KRUIDEN, IV. binnen droog en gevuld met Netswyze Veze- wis len , waar tusfchen zwarcachcige platte Zaaden Hoorp- zyn vervat. STUK, gl ‚v. _ (4) Springvrugt met langwerpige Appeltjes , te die gekettingde Sleuven hebben en ingefneee Egyptie den Bladen. íche, Fen Soort van Wilde Komkomm rs, in Ee gvpte bekend en aldaar onder den naam van Chaté tot Spyze gebruik-lyk , Luffa genaamd by de Arabieren, maakt deeze uit, Na het weg. neemen van den buitenften Bast, die dun is en geelachtig, kwam een verwonderlyk Netwerk van witachtige Vezelen daar in te voorfchyn, “ welk VesLriNetus er den naam van Net- weevigen Egyptifchen Komkommer aan deedt gee- ven. Mooglyk worden hier door die Sleuven gemaakt, waar van de Ridder fpreekt, of Rib= ben met haare tusfchen - Ribbetjes , zo zigtbaar jn de Vrugt der Petola, door Ru MPH 1us af- gebeeld, die men Petola Panjang noemt , naat een Zyden Kleedje, ’t welk als Borduurwerk js gemarmerd, Het Zaad is w''achtig en de Klaauwieren zyn aan de tippen Kroontjeswyze getakt , zegt LiNNdEUS8. (5) (4) Momordica Pomis oblongis ; Sulcis Catenulatis , Foliis incifis. H. Cliff. 4Ste Ups. 293. Fl. Zeyl. 352. Re Lugdbe 262. GouAn Monspe 496. HASSELQ, Itin. 487. Cucumis Ee gyptius reticulatus f. Luffa Arabum. VEsL, in ALPIN, Cap. 38. T. 517, MORIS. le S. 7e T. 7e f. 1 , 2e Petola, RUMPH. Arsbe Ve P: 405e Te 1470 BURMe FJ, Ind, pe 208. M o No IX I A, 299 t Rolronde zeer lange Ap- (5) Springvrugt me ge Ap en, pelen. XXIII Deeze, die op Ceylon en in China valt, heeft ik de Steng vyÊhoekig ; de Bladen „als der Kom- kommeren , met fpife oaker. aan den voet snaren _Zaagtandig: de Appels een Voet lang, eeniger-Rolronde, maate ruig, Rolrond, met zwarte Zaaden. (6) Springvrugt met Eyronde gedoornde dp, DS pels en drievoudige getande Bladen. Drietle, dige, (7) Springvrugt met gefbreepte Appels en Voet. vu. Pedatas achtige Zaagtandige Bladen. voerblad dige, Van deeze is de eerfte , in Oostindie groei. jende , de langwerpige Poppya of Sajor Poppy der Indiaanen, anders ook Wleermuizen - Moes genaamd , om dat de Bladen , die men tot Moes gebruikt , naar derzelver Wieken gee lyken. De Vrugt wordt van de Slangen gege= ten. De andere, in Peru Caigua genoemd wor- dende , is, volgens Pater FEUILLÉE, een Rankgewas dat de hoogfte Boomen tot aan den top beklimt, en, behalve verdeelde Klaauwie- ren ; (5) Momordica Pomis Cylindricis longisfimis. Pepo India cus reticulatus et fulcatus Semine nigto. HERM. Lugdb, 482, Parad. App. II. Ray. Suppl. 232. (6) Momordica Pomis Ovatis muricatis, Fol, ternatis den- tatis. FPoppya fylveftris. RumPH, „Amb. Ve pe 414 Te 152e Fa. (7) Momordica Pomis frriatis , Foliis Pedatis ferratis, Mom, Fr. ftriato levi, FguiLlLe. Peruv. Il, po 754e To 4Ie II. DEEL, XI, STUKs IV. ren, Bladen-heeft, welke zeer aartig, byna afs EE die van den Wonderboom, in zevenen gefnee- Hoorp-- den en by den Steel nog gekwabd zyn. Steel- STUK.- tjes, uit de Oxels voortkomende , draagen ver, Pr fcheide Mannelyke Bloemen én aan den voet Se van % Steeltje komt een Vrouwelyke met een _— Vrugtbeginzel , dat eene geelachtig groene Vrugt wordt, van vier. Duimen lang, twee Duimen dik „aan beide enden fpus, geftreept , van binnen-een zeer verfrisfchend. rins Vlcefch hebbende en deswegen klein gefneeden wor- dende by de Peruviaanen , tot hunne Pottapiën, Een witachtig fpongieus Stoeltje, binpen de Vrugt , bevat verfcheide Zaaden , met eene bruine Schil en eene Dit, v van fmaak, als onze Aman- delen. „vil (8) sfifsevtdët met fekelige Aopekie en kan: geen Eiauuwieren. Purgeerene de. Dit Gewas, dat mengemeenlyk Ezels = Kom- 300 EENHUIZICGE KRUIDEN, kommers of. Springkruid noemt , groeit aan de kanten der Zaailanden en elders wild, in dè Zuidelyke deelen van Europa. By Weenen in Ooftenryk , en by ons, teelt het overvloedig voort uit gevallen Zaad , zo op Mest- en | _ Vuil. (3) Mamordica Pomis hispidis , Cirrhis nullis, GovÂn dlonsp. 497. GORTER Belg. 276, Maer. Med 447. H. Cüfr ast. Re Lugdh, 262, GRON. Orient, 300. Cucumis fylv, Afininus ditus. C. B. Pin. 314. CAM, EP, 945. LOB. Jee 546, rl Pempt, 66 3e F Ze M o'N ó tT RI A2 ele) à “Vuilnishoopen’, als in de Hoven. Onder den 1V, ‘paam van Wilde Komkommers is het gemeen. enn -Iyk bekend in Vrankryk en Duitfchland , doch gooep- in de Winkels wordt bet Cucumis Afi zita ge= STUK. heten. — d Syngenefida Is een Plant nâar de Komkómniers gelye kende ‚ doch ruuwer ‚ met kleiner dikker Bladen. De Bloemen zyn byhaeveneens , ook kleiner én de Vrugten niet meer dan een Vinger dik, Ey- “fond „ van grootte als een Olyf , ván búiten geheel. ruig , eerst groen, ryp wordende geel- achtig. Zy hebben die zonderlinge eigenfchap, dat, wanneer menze aanraakt of zagtjes knypt, het Sap met de Zaaden ’er aan ’t end uit en iemand, die ’er niet op werdagt is , dikwils in ’t Aangezigt en de Oogen fpringt. Men fpeelt ‘er “dus onkundigen ‘een leelyke pots mede ; want het Sap is ongemeen fcherp en maakt een geweldige Ontfteeking. Uit dien hoofde kunnen zy den naam van Ezels- Komkommers bekomen heb- „ben. *t Is veiligst, buiten noodzaake deeze Plant in de Hoven niet te kweeken „ om geen gevaar toe te brengen aan Kinderen of jong Volk. In’ plukken zelfs wagt men zig daar voor ten _shoogften. … Meest is dit Gewas ben wegens: her. van ouds befaamde. Elaterium „ een fterk. Purgeer- „middel, ligt; zeer bicter en, aan de Kaars ge- houden , Vlam vattende,. Men bereidt hetzel= ve, nog hedendaags , of uit het Sap alleen , of uit de Vrugten met de Zaaden geftampt , sp Te DEEL, Xl STUK, IV. Arneer. XXIII. Hoorp- STUK. Samentee- ge, gez EENHUIZIGE KRUIDEN, en fterk uitgeperst door een Teems of door Haairdoek uicgewrongen en dan op ’ Vuur-of in de Zonnefchyn gedroogd. Het is verfchillen= de naar de meer of minder rypheid der Vrugten en moet met veel voorzigvigheid gebruikt wor- den. Een of een half Grein is fomtyds genoeg ; om een geweldige Braaking en Afgang te ver- wekken. De Wortel , op Wyn gezet en ook voorzigtig ingegeven, heeft tot Geneezing van Waterzugtigen geftrekt. _ Veiligst gaat men ’er mede te werk „ door eene langzaame vergrooting van de Gifte. De Bladen van dit Kruid zyn ook , doch flapper, purgeerende, Het Sap dient uitwendig om harde Gezwellen te doen verflaan, Het komt in verfcheide oude-en nog gebruike- lyke Winkelmiddelen ; gelyk in de Zalf van Agrippa tot de Verlosfing en in die van Arthae nita tot Wormdooding dienftig. Cucumrsi Ta, Kalabas. De Kelk ís vyftandig en de Bloem vyfdee- lig in dit Geflagt, ’*t welk in de Mannelyken drie Meeldraadjes , in de Vrouwelyken een vyfdeeligen Stamper heeft, en van de volgen- de inzonderheid verfchilt door de Zaaden, die een dikken rand hebben. Behalve de gewoone Kalabasfen , bevat het ook de Pompoenen , Watermeloenen , Kau- woerden en dergelyken , in de zes volgende Soor ten. () M o Not ta 303 (1) Kalabas met eenigermaate hoekige Wollige IV: Bladen, die van onderen , aan den voet, En twee Kliertjes hebben „en Houtige Vrugten. Hoorps EEN $TUKe Zeer bekend is dit Gewas door de geheele ; Wereld. Men noemt het gemeenlyk Kalabas , Cacarêite en ook wel Kaauwoorde, in ’t Hoogduitfch Kur. Fiefchach- bis, in ’t Franích Courge , in't Engelfch Gourd, “86° De fizuur geeft 'er den naam aan van Flefch- Kalebasfen en deeze worden in ’t Franích ei- gentlyk Calebasfe of Courge de Pelerin, dat is Pelgrims- Kaauwoerde geheten. In veele Lane den, immers „ is het gebruikelyk , dat de Rei- zigers en ’t Gemeene Volk zig daar van als Flesfchen bedienen om Vogt in te bergen en by zig te draagen;’t welk deeze Vrugten , in haare Houtige Bast, zeer wel houden, In Indie is % een algemeen gebruik, dat de T'yfferaars, die den Kokos- of Palmiet- Wyn uit de Boomen tappen ‚ zig daar toe bedienen van ledige ge. droogde Kalabasfen 5; als welke , wegens de ligtheid, van hun gemakkelyk, wanneer zy den Stam beklimmen , kunnen mede genomen wor- den (*). | | De (1) Cucurbita Fol, fubangulatis tomentofis &c. Syf?. Nate XKIISGen. 1095. Weg. XIII. .p. 726. GOUAN Monsp. 497. Cute curbita Seminibus obfolete bieornibus. H. Clif. 451. Ups. zoz R. Lugdb. 263. HASSELQ. Ie. 488. Cucurbita oblonga Flore albo , Folio moili, C. B. Pin. 313. Cucurbita Lagenaria Flore albo. MoR. Hifk. Il. p. 23. S. 1. T. s. f. 3. RUMPH. Ambo V.p. 397. T. 144 BURM. FJ. Ind, p. 209. (*) Zie het II. DEELS 1, Stuk van deeze Naruarlyke Eliflorie , bladz, 316, Enzo Ile DEELe Xl. STUS, el IV. Arpeel. KX. Hocrp- STUK. 30% EENEUIZIGE_KRUID EN: „De Ôngermeene grootte der. Kalebasfen in In= die, fomtyds-een half Anker en meer kunnende inhouden, geeft daar toe aanleiding. … Ik heb ‘een Surinaamfe van eene Peerachtige figuur 5 grt anderhalf Voet lang en over *c kruis half zo, dik, welke ik denk wel zes Meéngelen Vozt te kunnen bevatten, Sommigen zyn kromhalzig als een Retort , met een zeêr grooten ronden Bol : fommigen effen , anderen met Knobbels be- zet. Men vindt ’er die minder Buikig zyn en van opgelyk meer langte (*. Prinrus ge- tuigt, dat menze in Italie , onbedwongen ge- groeid, negen Voeten lang gezien heeft. Ik zag voorleeden Jaar, by mynen Vrind Z.Br a« KELL, Kweeker en Kenner van veele Uitland- Íche Gewasfen „buiten Utrecht „de zogenaamde Hercules- Khods van ongemeene grootte, welke zyn Ed. , op myn verzoek, volgroeid zynde , gemeten ‘heeft en bevonden vyf en een half Voet lang te zyn. Dezelve waszeer duh, zynde van ondefen in middellyn maar een half Voet, en van boven twee Duimen £ zo dat zy een Knodsachtige figuur hadt, weegende , nog on= gedroogd, zeventien Pond , en dus geelachtig groen zynde van Kleur, Sommige Kalabasfen wallen rond ep dan zeer groot , anderen “piet grooter dan iniaaslmgatige Appelen, Men vinde ver {*) De menigvuldige Verfcheidenheden. v van Kalabasfen of Kasuwoerden heeft WEINMANN op vier Plaaten zeer uit= woerig vertoond; Zie zyn Kraidboek, N. 842e 4450 Ri MOEN DIE KTA 305 ‘er ook die in ’t midden ingekneepen zyn; juist IV. gelyk de Flefch-Kalabas by Loser en Do- en DONEUS afgebeeld wordt (*); want men kan Hoosp- ze zo door ombinding als anders , onder ’t:groei- STUKe jen, tot veelerley gedaanten dwingen. Evenwel Sy&er/ia- hebben zy het natuurlyk , by den Steel wat dikker te zyn en dan meer of min te verdunnen, eer zy den Buik maaken. In ce Kleur der Kalabasfen is ook een aan- merkelyk werfchil. Sommigen zyn groen met geele Vlakken , anderen geheel geel, en fom- migen hebben een aartize marmeriag van roode of witte Vlakken, Ook veranderen zy , dat zonderling is, als menze bewaart, fomtyds van Kleur 35 wordende het geele de eene Maand groen; en in een volgende weder geel. Gezeg- de Hovenier rekende omtrent twintig Verfcheie denheden daar van te hebben, De Bioemen zyn wit en in fommigen vry aangenaam van Reuk, Het Zaad, omtrenc ee Duim lang, is plat en dik, wiet van Kleur , eenigermaate hoekig of met punten , bevattende een Pit , die aange- naam van Smaak is en in de Apotheeken geteld wordt onder de Verkoelende Zaaden. Van de Kalabasfen kan men niets cot de Kost gebruiken ‚ wegens. de: walgelyke bitterheid, zegt RUMPHIUS; maar HassrrQurst vere (*) Cucurbita Lagenaria, LoB- Jes 644. Cucurbita priore Dop. Pémpr. 668. Eeifte of Flefch- Caauwoorden. Dop. Kruidboek. bl, 1044, he Vv IH. DEEL. Zl. STUK. z06 LENHUIZIGE KRUIDEN, ty, verhaalt, dat dezelven , in Egypte, het arme Asper Volk tot Spyze ftrekken , wordende van hun Let gekookt, mec Azyn befprengd en dus bewaard. srug. Ook vullen zy, zegt hv „den. Bast met Ryst Samen= en gekneusd Vleefch , maakende ’er dus een lRS foort van Beulingen, van; “t welk denkelyk op de groene en nog onrype Vrugten ziet. Fors» KAOHL zegt, dat men de Kalabasfen te Kairo teelt, byna rond zynde en dikwils anderhalf Voet middellyns, Ledig gemaakt werden die van de Visfchers aldaar gebruikt, om, hurne Rietvlotten hooger op ’« Water te doen dryven. Deeze Soort was niet eetbaar, maar men hade er twee anderen , ook met witte-Bloemen en Wollige Bladen, die gekookt gegeten werden. De eere hadt een Vrugt van twee Ellen lang. Hy teltze beiden mede onder de Flefeh- Kalabase fen (*). | 1. Ce) Kalabas met gekwabde Bladen, flomp Ey- Cucurbit4 Overa ronde Vrugten en zevenvingerige Klaau- Eijer- Ch AULA | | | | wrwgtigee Wieren. Hier bedoele de Ridder een Soort van Kala- bas, die te Aftrachán aan de Kaspifche Zee t'huis is, volgens den Heer Lereue. Hy be- trekt ’er bedenkelyk toe , de-Kaauwoerde ; j ; B wel. (*) Flor. Egypt. Arab. p. 157, (2) Cucurbita, Fol, Lobatis, Pomis-obowatis, Cisrhis fep- teno - digitatis, Mant. 126. Cucurbita-aspero folio, amara ‚ turbinata, enz. J. B. Mifl, Il. p. 229? M on ot Kk IT A 307 welke în ’ Werk vanf. Bauminus wordt, IVe _ voorgefteld onder den naam van Ruwbladige OE anetveen Rleine geele, wit geflreepte , Tolachtige Hoorv- Vrugt, Inde Upfalfche Tuin, niettemin , was‘TU* dezelve geteeld met Kruid en Bloemen zeer naar Sers: de Pompoenen gelykende , maar minder rauw en de Vrugten geenszins bitter, De Klaauwie- ren onderfcheidden dezelve wel allermeest, De Vrugten waren van grootte als Hoender- Eijeren en van dergelyke figuur, hebbende een Bast zo hard, dat men dien raauwlyvks met een. Mes kan’ doorfnyden en met Melkwicte Streepen o- verlangs getekend , (zegt LimnNAus,) even of t een basterdkind. ware van de Gefnippere. de ‘Bryonie (*). | (3) Kalabas mer gekevabde lades en glad Tr Cucurbsta Eel Ë Pepo, T'otPompoen, {*) Die Ribe: heeft, geiyk wy vervolgens zien zuilen, zeer diep incetneeden, Bladen en eene week{chil lige roade Bezie » Vrugt 5 5 ook met witte Streepen getekend, Deeze Kalalas zou derhalve door derzelver Stuifmeel moe- ten bezwangerd zyn : rt welk op den gezegden afftand jets, wonders. fchynt. ?.Last zig echter, dewyl de uitwens dige gedaante der Vrugt van het Mannelyke eed is , wel beredeneeren. (3) Cucarbita Fol. lobatis , Pom's levibus. Govan Monsp, 457 Cucurbita Seminum tmargine tumido. H. Clâfr. as2, Ups. 291. R. Lugdb. 263. Cuc, major rotunda Folio as= pero , Flore luteo. G. B, Pir, 213. Pepo oblongus , rotun. dus! &c, TOURNF. Inft. ros. Pepo vulgaris. Ray. Bft. 639. Repo major oblongus 8 rotundus, major „ minor, DOD. Pempt. Va IE. DEEL. Xl. STUK. IV. AFDEELe XXI Hoeorp: STUKe Samtn zeelige. 5c8 EENHUuiziGE KRUIDEN, Tat deeze Soort behooren alle de zogenaame de Pompoenen, t zy langwerpig of platachtig rond, Immers alle die een. gladden-zagten Bast hebben en eetbaar zyn, met gekwabde Bladen; tevens door het Zaad, dat een dikken rand heeft en rondachtig is van figuur, van de Mee loenen verfchillende, komen hier t'huis. Ge- meenlyk hebben zy de Bloemen wel geel, doch men vinde ‘er ook met witte Bloemen , gelyk FoRsKAOHRL aangaandede Egypuifche meldt, In ’t Franfch noemt meuze la Courge de St. Fean ‚ dat is Kalabas van St. Jan , in ’t Engelfch Pumpion , en by ’t Gemeene Volk Meloenen , zegt RAY. Dus ziet men, dat zy als ws{chen de een en anderen in ’t midden ftaan. Hier behooren derhalve ook , zo wel de Indifche „ Kaauwoerdenals Pompoenen van Ru mrPHius, en zelfs de allergrootfte, Camolenga genaamd, die men aldaar Spaanfch Spek heet , vallende anderhalf of twee Voeten lang en meer dan an- derhalf Voet, in den omtrek , dik (*). Deeze, zegt hy, zyn langwerpig of Eyrond, egaal van Bast en met een wit of grys Meel, dat men afftryken kan , als beftrooid.. Bovendien hebe ben zy de Bladen altemaal gekwabd, niet veel- deelig gelyk de Water- Meloenen, wdd | My Pempt. 665, 666. Pepo oblongus, meximus Ind. cempresfus et Melopepcnis effigie. LOB. fc. 641 , 642. Cucusbien Indie Ca, KUMPH. Amò. V. p. 39%, Te I4Se (*) leid. p. 395. T. 143. video be ok rd 909 My werdt, door gezegden BRAKEL, int IV. jaar 1777 een Eyronde Pompoen , van ontz:g ke # ‘ Jyke grootte, r°huis gezonden; die ik Bi vord Hoor. by de veertig Ponden zwaar te zyn. Thans sTux. berigt hy, op myn verzoek, daar van geteeld Syéenefa. te hebben „ tot dieet Ponden gewigts, Deéze zyn geel van Kleur, maar ik zag voor- Jeeden najaar, by hem, op een Mest- of Aard- hoop groeijen , cen Plant ván witte , ronde, geribde Pompoenen, die ecnigszins geborduurd zyn, waar van by her Zaad van Biberig in Dui:fchland hadt ontvangen. De grootte, die hy daar van geteeld heeft , woog, zo zyn E. my fchryft, ruim 69 poden zwaar Gewigt, zynde by de twee Voeten over % kruis of in roiddellyn , dat is ongevaar zes Voeten in de Omtrek groot. Onder de Nederlandfche Vrug- ten, inderdaad , een Wonderftuk van Kwees kery! Dat, nu, de Pompoenen of Pepoenen, in ’ Hoogduitfch Plutzer of Pfeben genaamd, eet: baar zyn, is niet alleen blykbaar uit Rum ru 1u S, die zegt , dat menze in Oostindie in den Pot Ínydt en kookt , maakende daar van met Spe- ceryën geen onfmaakelyken Kost; dat zy van de Chineezen met Suiker aEkbRErt worden, of ook dat men van bet uitgeperfte Sap en Vleefch een Marmelade maakt, gelyk van de Kaauwoer- den : welke Spyzen, wegens haare verkoelende hoedanigheid „in die heete Landen gezond zyn: maar men weet het ook van nader by, In Vi5 | Duitfch- JE, DEEL, XI. STUK, iv ÄFDEELe } XXI. Hoorn. ST UKo Samens Kaau- woerden. _ 310 LENHUIZIGE KRUIDEN, Duitfchland wordt ’er veel gebruik van gemaakt tot Spyze, zo voor Meníchen als Beeften ; als ook onder de Duitfchers in Noord- Amerika, - en in de Westindiën. „, Deeze Vrugten wor- „, den te droogen gehangen boven of onder ecn „… Haarditede en in de Rook, (zegt Loper.) „> welken ’t Gemeene Volk in de Winter eet.” Sommigen, willen „ dat het Zaad der Pom: poenen eerst uit Oostindie overgebragt zy, of ° misfchien uit hee Beloofde, Land , in-Lalie, alwaar men die Vrugten Zuccha geheten heeft, begrypende onder deezen naam alle seetbaare Kaauwoerden, Of dezelven, nu „door de witte Bloemen van de Pompoenen. en doorde ge. hoornde Zaaden van de Kalabasfen verfchillen, die rond Zaad geeven „laat ik daar. LoBEr zegt (*), so dat de lange Kaauwoerden „de > grootíten van allen zynde,en gekromd, drie s en zes Voet lang, glad en wit groen van Bast, » die droog zynde , zeer hard is, de allerbe- ;, kendften en bekwaamften zyn om, te kon- s, fyten. Derzelver Vleefch is wit en ge zooden 5, niet onaangenaam; ’t Zaad lang en breed, 5 een weinig vierkant. De Bladen gelyken. paar „> die der Komkommeren , maar zya veel rons „ det, de Bloemen wit. Va o deeze Vrugten , 5 in ftukken-gefneeden en met Suiker gekon= » ÊYE; „*) Kruidtb, bl. 785. en de nerd welke naar de voorgemelde Herkules « Knods gelyke , bl, 786. Item. le, 644. Cucurbita longiore-Don, Pempe, zon Lange Cauwoose den. 2 Kruid, 10454 ted Mon or K IA Si ss fyt, brengen de Portugeezen en Spanjaards IV. „> zeer veel te koop in de Noordfche Landen Ee | en heeten ’t Carbafade. ’t Zyn zeer goede Ates. ss en liefiyke Korfiruren voor dorftige Meníchen Tex. 2, En die aan heete Koortfen leggen.” Moog- Symgenefia. Iyk is dit ook wel, ’t geen men Sukade nóemt, daar ik bevoorens. van fprak (*), (4) Kalabas met gekwabde Bladen en Knoopig RAe 5 urbita Wrattige Vrugten. verrucofa. Wrattige. Deeze , die een zeer eigen bynaam voert , beeft de Bloem , Zaaden en gedaante van de Pompoenen of Kaauwoerden, zegt de Ridder, maar de Vrugt is kleiner , met een-harderen , byna Houtigen Basc. Misfchien zal het maar eene Verfcheidenheid wan de voorgaänden zn. (5) Kalabas met gekwabde Bladen, een opge- _ v. regte Steng , en Vrugten die knobbelig Se, neergedrukt zyn. mige. Den naam van Melopepo, door welken Tovr- NE: (*) u. D. HI. Srux, deezer Natuurlyke Hliflorie , bladz, 397 ie, (4) Cucurhita Fol. Lobatis , Pomis nodofo - Verrucofis. Cucurb. Verrucofa. J. B. Mijl. IT. ps 222. Melopepo Verru. colus. TOURNE. Jafl. 106. (5) Cucurbita Fol. Lobatis, Caule ereéto Pomis depresfo= nodofis. Melopepo Ciypeiformis €, B. Pin. 312. Cuc. Cly- „peiformis {, Siciliana. J. B. Hifl. 1. pe 224. Melopepones latiores Clypeiformes, LOB. lee 642. Pepolatus, Don. Pempe, 666. V4 IE. DEEL. Xl STUK, IV, ÁrDEEL. XXII, Hoorp- STUEe Samege teelige, are EeNHuizice KRUIDEN, | NEFORT Geribde Meloenen , uitwyzens zyne Afbeelding ; bedoeld heeft, wordt door den Ridder in ’t byzonder aan deeze Sechildvormi- gen gegeven, die eenigermaate gelyken naar de Rondasfen der Ouden. Wy hebbenze ook ke gefioemd Siciliaanfche Kaauwoorde en met > fommige Duiefchers Muchel- Kurbis ” zegt TJ. Baumtnus. Hy geeft de zelfde Afbeel« ding van ’t Gewasals TABERNEMONT,en meldt, dat het opftaande grozit , zonder Klaau- wieren. De Vrugten komen by Doponéus en LOBEL , in ’t groot, zeer wel afgebeeld voor, en de laatfte fpreekt ’er dus van. „‚ Defe Soort is van Rancken ende Bladers ‚ den anderen gelyck, maar de Vrucht is plat ss gelyek eenen ronden Schilt oft Beucklaer „ » met ghefpleten canten , ghecronckelt ende s, ghefronfelt, ende een gherimpelde Schorsfe „‚ de welcke fachte is ‚van verwe ende fmaecke >») de voorgaande (*) ghelyck. Beyde defe » Soorten worden in ftuckskens ghefneden en- »‚ de ín de Panne ghefruyt met Meel beftroeyt », Ende zyn zeer lieflick om eten, foo wel in ‚„ Nederlandt als Vranckeryck ende elders.” - Waarfchynlyk is dit die Kroon - Kalabas, waar (*) Hier door verftaat hy de platachtige geribde Pompoe- nen (Melopepo compresfus. C‚ B: Pin, ziz:) tot de derde Soort van dit Geflagt behoorende , voorpemeld. Hy beelde éen platachtige Meloen-Pompoen af, die hy zegt fomtyds wel de zwaarte te hebben Van tagtig Poaden. Ld NEMON 0 TA AE NE Pe 318 wâar van ik van gezegden Liefhebber te Ut- IV. recht, in November s'voorleeden Jaars , de Te- Pr | kening ontving, zynde , by den Steel , van Hoorn- gedaante als een ronde Kalabas, met Sleu-sTux ven , die rondom uitliepen naar den omtrek ,en , Syraenefa;, door haar tusfchenribben , eene Kroon maakten van tien ftompe punten , binnen welken een ronde Kop was , byna gelyk het Bolletje in de oprype Kruidnagelen (*). Rondom was deeze Kalabas fchoongeel , maar op de punten en aan den Kop fchoon groen, met geel als een Kivits- Ey gefpikkeld, De middellyn moet omtrent een half Voet zyn geweest, Ld (6) Kalabas met veeldeelige Bladen. VL Cucusbitd Citrullus, Dit zyn de Water - Meloenen , wier aangenaam. water. heid en verfrisfching in de Oofterfche Landen , Meloen, Tourneroar, die ‘er Ondervinding van hadt, zodanig roemt, De Arabieren zegt Ha s- SELQUIST, noemenze Batech, en dit zal der- halve ‚{*) Zie II. D. HI. STu« van deeze Nat, Hiflorie, hl, 49, PL. Xl. Fig. To (6) Cuzurbita Fol. multipartitis, Mat, Zied. 443. GOUAN Zlonsp. 497. HASSELQ. lrin. 428. Cucurbita Seminum mar- gine bafi dilatato. H. Cliff, 452. Re. Lugtb, 264. Anguria Indica, RUMPB. Amb. V‚ p. 400. T. 146, Ancuria Citrullus dia. C. B. Pin. 312, Citrullus Folio, Colocynthidis feto » Semine nigro. J.:B. Hift. Il. pe 235. Anguria , Cucus= mis , Citrullus. Dop. Pempr. 654, Citmlius Oficinarum, Lop. Ie. 640. Vv s IL. DEEL. Xl, STUK, IV. Arneris Hoorrps STUKe ‚Samen teelige, 314 EENHUiziGE KRUIDEN. halve die Vrugt zyn, waar FoRSKAOHL als Zaay - Komkommers melding van. maakt, zeg- gende „ dat menze: dikwils teelt. van een Elle middellyns, zeer zoet, malfch, wit of gecl en fomtyds roodachtig van Vleefch. Immers-deeze, van hem Battich-Burlos genaamd of Brullos;, naar den uithoek. van ’ Eiland Delta, in de Armen van den Nyl, ‘worden aldaar best en al- lergrootst. geteeld, zo HasserQuIsT ge- tuigt. Ik kan niet nalaaten , zyne uitmuntende befchryving van die Vrugeen hier ordelijk in te voegen, Zy worden sneed aan de Oevers van den Nyl, in vrugtbaare Kley , die na-de over- ftroominge teggen blyft, van ’t-begin van Mey tot aan het end van July gewonnen. De Vrug- ten zyn uitermaate groot. Hy hadize van twee Voeren dik en drie Voeten lang gezien. Zy be- vatten een overvloedig , Waterig , zeer verkoe- lend Sap , ia een Vleefch dat voos is, als van een murwen Appel of beurfe Peer , met zwartachtig of bruin Zaad, Drank en Spyze levert deeze Vrugt den Egyptenaaren uit. Gemeene Volk verheugt zig over dat Jaargetyde en gebruikt als- dan byna niets anders tot Voedzel; eetende de- zelve met Brood, en wel nog onryp zynde, altoos raauw. Dus verflaat zy tevens den Dorst, door haar Sap ,‚’twelk men oek uit een Kuiltje „ in deeze Vrugt gemaakt , kan fcheppen. Dit Sap ‚ uit de Sappigften , die by Ka:p Burlos groeijen „ als dezelven overrypzyn, op de ge- zegde „M Oo N Oo IT KIA 315 „zegde manier vergaderd, met Roozenwateren IV, een weinig Suiker gemengd , is een algemeen “*; an Middel voor de genen, die aan heete Koortfen 5 norna leggen. Jammer. is % „ dat men. tc zelve naauw-STUK, Jyks langer dan drie Weeken kan bekomen. Syugen/ia. Groote voorzigtigheid , ondertusfchen „ is ’er ‚noodig, dat de Gezonden zelfs niet te veel ge. ‚bruiken van deeze koele’ Vrugten. In dat heete Saizoen. verwekken zy anders ligt Kolyken, Buikpyn,, Bloedloop „en Benaauwdheden.. Ook kan „de overmaatige \ipzwelging plotslings de dood veroirzaaken. lemand, die % niet gewoon is, valt een (tukje daar van als Ys in de Maag 5 gelyk hy. zelf bevonden hadt. Aanmerkelyk is *& ‚ dat ten tyde, wanneer men de Water - Me- loenen in Egypte eet, de Lintwormen gemeen zyn (X). Men noemt deeze ra int Franfch Cí- trouilles „ near, den, Latynfchen naam Citrullus, die, mooglyk van een Citroen zyre afleiding heeft, ’%, zy wegens de Sappigheid of de Kleur. De Eogelfchen noemenze Citruls, de Duit- fchers Citrullen of Anguriën , naar den ande- ren Latyníchen naam Anguria, die vaneen A. rabifch woord ‚dat rond betekent , zou af- {tammen. Op deeze lekkere Vrugten , in tc He- breeufch Abatichim, dat in ’t Hollandfch Pom- en vertaald is , betuigden de Israëlicen „in de wan be. (*) HASSELQ; Reij? nach Palaftina, pag. 530. © iE. DEEL, Xl. STUK. TV. 316 Eenautzic: Krurnen, Woeftyn , onder anderen belust te zyn (*). Zy AFDEEL. vallen ookin Oostindie , alwaar menze, naar XXL HoorD: STUEe Same e zeellge, ’x gedagte Arabifche Battich ‚ volgens Ru m- pHrus Batteca noemt en zeer hoog waardeert, Die van binnen een fchoon rood Vleefch heb- ben , zyn de aangenaamften van Smaak. Uic Zaad heeft men deeze in Italie voortgeteeld en zy worden ’er , op de Markten , onder den naam van Cucúmere en Freddo uitgefchreeuwd, zo Ray getuigt. Niet minder kweekt menze in de Westindiën en Zuid - Amerika :wanc in heete Klimaaten flaagen deeze Vrugten best en grootst, zynde zo Sappig , dat men onder ’ ceren het Water uit de Schaal kan flarpen, als uit een Kom of Glas (+). | Het Zaad der Citrullen werfchite, van dat der Pompoenen en Kalabasfen, niet zo zeer door zyne figuur, als wel door de Kleur die zwart isen het beeft fomtyds de Oppervlakte aartig met ftreepjes getekend, byna als de Boomftee- ven. Te Alexandrie werdt een Watermeloen geopend, die alle Zaaden dus gemarmerd hadt, zegt ForskAonHtL. Dit Zaad komt met dat der Kalabasfen in hoedanigheid overeen , en wordt mede geteld onder de Verkoelênde, die men dikwils tot Emulfiën gebruikt. De Bladen zyn (*) Num, Xl. vs. 5. Zy aten die Vrugten in Egypte om niet Cpratis) dat is te zeegen, voor weinig Prys: waar uit blykt , hoe gemeen dezelven aldaar toen reeds waren. (t) Piso de Ind. Hit, Nat. © Med. M o NO IKL á 312 zyn twee of driemaal Vinswyze verdeeld en. IV, _ gelyken “eenigszins naar die der Koloquinthen, en In Arabie, evenwel, vondt Fous kaonr twee tooss Soorten „ die, hy -Citrullen noemt , met gepalm- STUK: de of gekwabde Bladen, _ Syngenefia. C vcuMr:s. Komkommer, Van het voorgaande verfchilt dic Geflagt byna alleen door een driedeeligen Stamper,en dat. de Zaaden fpits zyn. Het bevat, buiten en bebalve de gewoone Vrugten van dien naam , ook de Meloenen en anderen; in elf Soorten „ als volgt. (1) Komkommer met veeldeelige Bladen en r. Cucumis Klootronde gladde Appelen. rn ZS, Deeze hadt de vermaarde TourNeFoR TT, Kolcquint, wegens de bitterheid ,„ afgezonderd van de overige Komkommerachtige Planten. ’t Gewas,’ welks afkomst onzeker is, komt met dezelven „ en inzonderheid mer de laatst befchreevene grootelyks$ overeen , maar heeft de Bladen niet zo fyn verdeeld. Men zaait hetzelve ’s Voor- jaars veel in Vrankryk, Duitfchland en Enge- land; doch in de Zuidelyke-deelen van Europa, in (1) Cycumis Fol. multifidis, Pomis Globofis glabris. Sy/t. Nat. Xl. Gen. 1o9%. Veg. XIIL. p. 726. H, Ups. 293, Mat. Med. 440. R. Jiugdb. 263. Colocynthis Fr. rotundo major GC, Ba Pins 313. Colocynthis, CAM. Epic, 982, Dan. Pemps, 565. LOB. le, 645. En IJ. DEELe Xl, STuK. IV, Ars FEL. KX. Hoorep STUKe Samen » #zeiige, d8 EENnUizicE Kiuines. in Sranje en Ïtalie, flaagen de Vrugten beses ‘die men Kologuint- Appelen noemt.” Daar ko- men van dezelven aanmerkelyke Verfcheiden, heden voor, Lorrr hadt er in de Hovér van Holland, Vrankryk en Italie; gezien ‚die donker groen van Kleur waren „ een weinig gefpikkeld , Peerachtig als een klein Kalabas- jes of cök rond als een Oranje- Appel, en geele, platachtig rond, Zeer dikwils kwamen hem cok voor , die zeer klein waren, lang- werpig, van grootte als een Ganzen- of Zwaa- pen -Ey, zeer hard van Schil, gefpikkeld , groen en graauw, Het Zaad, daar in vervat; is bye na Eyrond , eenigszins platachtig , btuin, en heeft wel den dikken zoom niet van de Pom- poenen en Kalabasfen, maar ook geene fpiss- of fcherpheid. „De Appels “zyn: hadden nae Aereoliniddeien bekend , wegens hunnealles overtreffende bittere heid, daar men een Spreekwoord van heefe(*)r Inwendig: levert het gedroogde Merg een íterko en gevaarlyk ‘Purgeermiddel’ uit, dienftigse in Klyfteeren , als wanneer het’ ván een kragtige uitwerking “in. zwaare Opftoppingen en -tot; Afwending- bevonden wordt. Het Zaad: kan! men veiliger ingeeven, ’t Extrakt kan met voor- zigtigheid in Pillen dienen. Voorts komen de Kologuinten in verfcheide Samenftelzels. der Apotheeken, … en (2) Kom- (*) Het bitterst , dat men vinde n Is de Appel Kologuint, Groe eN ACN ROURCIESA 319 (2) Komkommer. met Hartvormige vyfkwab- IV. DEELe bige. getande Bladen, die ftomp zyn; de Ea Appelen Klootrond met Daarmsjes 8ea- Hoorpe ie zl STUK. II. Volgens den bynaam fchynt deeze van den „Cecweis Prophetger Ridder gehouden te zyn voor die Wilde Kolo- ram, quinten. , waar van men in de, Heilige Bladeren leest „ dat het Moes ‚daar wan gekookt , oneet- baar was wegens de bitterheid, doch van den Profeet Eliza, als door een Wonderwerk , met Meéel-eetbaar:gemaakt werde (*). De Plant, waar toe die van SHAW met twaalf geele en groene Streepen , in Arabie gevonden, t’huis gebragt wordt , heeft volgens HASsELQUIST een kruipende- of klimmende vyfhoekige Steng, met Bladen als-der Aalbesfen , zynde klein vän Gewas , en een rond Appeltje draagende , dat aan alle kanten met Doornen is bezet (}). (3) (2) Cucumis Fol. Cord. quinquelobis Ec. Am. Acad, IV. ps-295 Colocynthis pumila echinata Azabica, &c. SHAWa. Afr. 164. @) z Koningen. Kap. ‚IV. ’t, Is, ‚my pond geloofbaa- zer } dat, het de gewoone, gladde. Koloquinten zyn gee weest , die, volgens RAUWOLF in groote, menigte aan aen Euphraat, by, Bagdad groeien, en van de Terfiaanen WWoeflyns Kalabas genoemd worden. Deeze vondt Fonsraonr niet alleen op, vogtige Kley- Vlakten in Arabie, maar ook in de. wWoeftynen „by-Kaira in Egypte-: zo, dat de, Natuurlyke Grogiplaars niet. onbekend is, De ge wonns, naam is Handa of Henfal by de Arabieren. (Ì) Zulke gedoornde Appeltjes zouden niet liet, by abuis Á in Ws DEEL: Xlg STUK; Profeetene Appel, z2o _EENnUrzIGE KRUIDEN, IV, (3) Komkommer met Handpalmig witgehoekte ÄFrDeEEL. XXII Bladen, en Kloovronde frekelige Appelen. Hoorp- wek ‚ id ha STUKe Deeze Amerikaanfche, die men in-de Eure- at. pifche Tuïnen aantreft , verfchilt door de uic- Caso uris Anguria. gehoekte Bladen niet alleen, maar oox door Eyvormi-ge figuur der Vrugten , welke met Doornige Ka knobbeltjes gewapend zyn, van de anderen. De Stengen zyn gehoekt en ftekelig; de Bloemen klein als die der Bryonie;s de Vrugt eetbaar. 1V, (4) Komkommer met rondachtig gehoekte Bla. rn „den en Vrugten die tien fpife hoeken ae …__ hebben. Een eetbaare Vrugt „ in Tartarie en China vallende , welke GrRew voorftele onder den naam van Jndifche Kalabas ‚ wordt hier bedoeld. Zy heeft aan ’t-end een klein Dekzeltje, en van binnen maar ééne Holligheid; daar die van die in den Pot geliceden zyn geweest , maar met de cie Koloquinten kon men zig vergisfen. (3) Cucumis Fol. palmato-finuatis &c. GOVAN Monsp, 498. Cucumis'Foliis Palmatis. R. Lugdb. 263, Cucumis fylv. Americanus, ‘Atigurie folio, Fiuêtu Ovi figurâ. PLUK. Phyt. T. 170. f. 3 Angurid Amer. Fruâu echinato eduli, TOURNE. Mitu. Di T. 33. (4) Cucuiúdis Föl. dtidasoshddarì &c. Cucumis longus Indicus. GREW. Mus. 229. T. 17e Éf. 2, Cucumis Ind. flria- tus Operculo- donatus, êcc, PLUK. Alm. 123: Te 172 f, L. Perola. KUMPA, ern V. Pe 498, wi 149. BURM, El Ind. Pp. 209. pi ' pn Ben Me orn, 0 Gaf BEE: Ab 321 dit Geflagt doorgaans driehokkig zyn , met k IW. Vliezige afgezonderde Holligheden. De Zaa- bn den zyn zwart en als gekaauwd , gelyk in de zoorp- Water- Meloenen „ zegt de Ridder (*), De'TUEe Bloemen komen getropt op één Steeltje voor "54e en zyn geel van Kleur, De Vrugt is tusfchen de Komkommers en Kalabasfen middelflagtig , wordende in Oostindie Petola genoemd , dewyl haar Schors eenigermaate gesarmerd of Vlakkig is, gelyk de Zyden Kle-djes van dien naam. Zy velt wel twee Voeren lang en langer , maar men heeft ’er Vericheidenheden van , onder welken de Bengaalfche veel kieiner is en Oran- jekleurig: de Slangvormige tot de Trichofan- thes , hier voor , behoort; en de gewoone of Panjarig- Petola, by de Chineezen Moes - Kom- kommer genaamd , welke toe het Geflagt van Momordica of Springvrugt is thuis gebragt. jong zynde, worden deeze Vrugten in Schyven gefneeden, als Komkommers, en dan, by icts hattigs gekookt, leveren zy een lekkere Potta- gie uit , zeer veel in gebruik by % Gemeene Volk, (s) Komkommer met de Bladen rond gehoekt, ven en dikbuikige Vrugten. De Cuvris A28), Melosn, (*) Immers is dit uit her gezegde: Semina nigra , guaf? mas- ticata ut in Anguria, waarlchynlyk te begrypen. _ (5) Cacumis Foliorum ans ulis rotundatis , Fruêtibus torulofis. Mar led 444. H. Ch: ast. H. Ups. 202. R. Lugdh. 263, Mee lo vulgaris. C. B. Pin. 310 Melo f. Melopepo Vulgi , Cucumus entiqusrum. Dop. Pempt. 663. LOB, Je. 639. 5 te DEEL. ZI, STUK» XXII. HoorFpe STUKe Samens geelige. 322 EENHUIZIGE KRuUIDEn. Deeze zeer bekende edele Vrugten, wel - ‘ ken men gemeenlyk Meloenen , in ’t Franfch en Engelfch Melons , in ’t Hoogduicfch Mes launen poemt , hebben , zo men wil , dien naam van den Appelreuk of van de Appelachti= ge figuur, Ik weet niet, waarom men niet veel- eer derzelver naam van ’t Latynfch woord Mel of van ’t Griekfche Meeli, dat Honig betekent , wegens den zoeten Smaak , dien de lekkerften hebben, zou afleiden. Zy waren, byde Cuden , onder den naam van Sikuês begreepen. ’ Gee was onderfcheidt zig door de ronde hoeken der Bladen , groeijende anders, op dezelfde manier , Rankachtig langs den Grond, met geele Bloe: men. In de gedaante der Vrugten heeft de kweeking, der Tuinlieden een groote Verfcheis denheid gemaake, Daar zyn kleine , middel. baare en ongemeen groote Meloenen, die byna rond of langwerpig rond , aan de enden puntig of ingedrukt zyn,glad van Schil of knobbelig;, geribd of ongeribd’, groen, geel of bont, met het Vleefch van binnen wit „ groenachtig , geel of Oranjekleurig. In ’t algemeen kan men zeg- gen, dat de grootte zelden die van eens Men. fchen hoofd veelte boven gaat. Die wit Vleefch hebben „ Spek- Meloenen genaamd „ Zyn door- __ gaans de fiegtften. Hier aan volgen die met groenachtig Vleefch. De Kantaloepen, rond en geribd , maatig groot van fluk , van binnen rood- achtig, worden meest tot den Tafel gekoozen. Het Vleefch derzelven is zo zoet, dat menze 5e M Oo NO ITI K E Ae 323 ‘gewoonlyk met Peper en Zout nuttigt, Daar IV; zyn ook zeer kleinen , genaamd Suiker - Meloe- Gee gien, die, behalve de zoetheid, eenen Moskel goorn. jaat- Reuk hebben, naauwlyks grooter dan een sTux. Oranje» Appel, hier te Lande minder bekend. Smgenefia, In Spanje, Italie, en andere Zuidelyke Lan- | den, als ook in de Levant, Turkye en Egyp- te, teelt men de Meloenen , gelyk hier de Komkommers, op den blooten Grond, In de middeltte en Noordelyke deelen van Europa vereifcht derzelver Teeling overdekte Bakken of Broeibergen , en een behandeling , waar om- trent veel aan te merken valt; want het is een Gewas , welks tederheid byna de lekkerheid der genen, die ‘er van finullen „ evenaart. Onder. vusfchen mogen deeze Vrugten, in de Zomer, wel onder de gezond({te Nageregten geteld wor- den ; als zynde van eene verfrisfchende , zagte- lyk afgang maakende hoedanigheid , met maatig- heid gebruikt. De Zaaden behooren tot de vier Verkoelende der Apotheeken, (6) Komkommer met rond gehoekte Bladenen vr. Klootronde Vrugten, flomp genaveld, Eerd 8 Perfiiche, Tot deeze Soort betrekt de Ridder een Mee loentje , (6) Cucumis Fol, angulis rotundatis &:c. Melo Väriegatus Autantii figura odoratisfimus. Dir. Eltb. 223. T, 177- É. 218. Melo Perficus minimus odoratisfimus. Raj. Suppl, 333 Cucumis Orientalis Frutu Citriformi, WaALTH. Hort. 133» Te. 2Ie Xa il. DEEL. XI, STUK: IV. ÄFrEEL. XXIII, Hoorp- STUK, Samens zaelige. 324 EENHUIzZIGE KRUIDEN. loentje , vân grootte âls een Oranje « Áppel-én van dergelyke figuur, den Bast Oranje hebben- de met groenachtige Vlakken, die door de Type heid wit worden. Het heeft een zeet aange- naamen Reuk, doch laffen Smaak. Sommigen “hebben het Perfifch genoemd, hoewel het Zaad van de Kust ven Barbarie , en wel uit Marokko, overgebragt zou zyn, De bynaam Dudaim, die op twee plaatfen inde Heilige Schrift voorkomt (*); wordt by de Thalmudiften geromen voor welrekende Bloemen 5 als Violen of dergelyken. Op de eerfte plaats fchynt zy , veeleer, zekere Vruge ten te betekeren, en hoewel men ‘er de Man= dragers « Appeltjes door verftaan heeft, is zulks, dewyl die in de Oofterfche Landen niet groeïk jen, gantfch ongerymd. Met meer reden , der= halve, zou men om deeze Meloentjes denken mogen, indien dezelven in Paleftina wild voors ‘kwamen. De Heer Forskaomntr bevondát , dat men te Kairo, onder veele anderen , dergelyke Soort in de Tuinen kweekte en Schemmam noemde. De Ranken hade zy vyfribbig en ftekelig zo wel als de Bladen , welke langwerpig Hartvore mig, fpits en Tandswyze uitgegulpt waren ; met geele Bloemen,in de Oxelen getropt. Zy droeg Eyronde zeer gladde Vrugten , geel mer rosfe Vlak. ) Gen. XXX ta VS 1416, Gn Hloogd, VI vs 13e Mo N ot, EI A, 325 Vlakken en een Waterig Vleefch, vol Zaad, IV. Men teeldeze om den fterken, niet onaange- Ek naamen Reuk, doch Zy werden niet gegeten. Hoorp. STUK s (7) Komkommer die ruig is , met de hoeken vi. der Bladen onverdeeld en getand; de Vrug- Stam ten Spoelachtig , Haaîrig , aan beiden enden Arabifche, verdunnende, en Komkommerachtige Vrugt der Egypte- naaren , waar van Arrpinus de Afbeelding geeft. HasserLQuIisT noemtze de Koningin der, Komkommeren , en houdtze voor de Áb- dellavi van dien Autheur, een langwerpige, Meloen van een alleruitmuntendften Smaak ,die nergens dan by Kairo getceld werdt. Blyk= baar, nogthans „is dezelve „uit de befchryving, van de Chatè verfchillende ; welke Plant ge- heel ruig is, en aok de jonge Vrugten Haairig , de volwasfene glad heeft, ForsKAOHLSs niets temin , zegt dat Abdellavi de Arabifche naam is van deeze, die in Egypte by geheele Akkers. wordt geteeld, Men bereidt ’er cen aangenaa- men Drank van ;door aan ’t boven -end een Gat te maaken in de Vrugt; dan met een Stokje het Me Tg door één “te roeren; voorts de Vrugt , zo (7) Cucumis hirfucus, Fol. angulis integris dentatis 8e. HASSELQ. Jt. 491. Cucumis Egyptius rotundifolius. C, Be Pin 310, Chatè. ALP. Agypt. 154, Fe, 116, VESL. Pe 47a Fons. FJ. Algypt, Arab, 163, | EN IE, DEEL, XI, STUK 326 EENHUIZIGE KRUIDEN, Pr „ 20 als zy nog aan den Steel zit, be graavende XXIII als wanneer , na eenige Dagen verloops, de- Hoorp. zelve vol is van een zeer lekker Sap. Dit dient tert tot het bereiden van Sorbet en andere Dran- gerfige, ken , waar op de Turken zeer verflingerd zyn, Sommigen bewaaren die Meloen - Komkommers daar toe het geheele Jaar , in Kaf of Stroo. VEsLinctus, niettemin , merkt aan , dat het veel gebruiken van die Vrugten de Egyptenaars aan Water Breuken onderhevig maakt; hoewel het Gemeene Volk die ook krygt door de Salpe- terige en fterk verkoelende hoedanigheid van hee troebele Nylwater. vit. (8) Komkommer met de hoeken. der Bladen Cacumi haer regt en Eyrond - vk ne knobbelige Gewoone, Vrugten. f Dit zyn de gewoone Komkommers, door ge- heel Europa , en inzonderheid in de middel- deelen bekend; wier afkomst men niet weet. Is een Gewas , dat , gelyk de voorgaanden „ Jaarlyks moet gezaaid worden „doch zig zeer gemakkelyk voortteelen last. ;, In Egypte eet „> het Gemeen ze gekookt en met Azyn inge- » leed, zegt HassELQUiSTs of als Beue en line fl (8) Cueursis Fol. angulis reis, Pomis evate- oblongis fcabris. Mat. Med, aas H. Clif. as1. H_ Ups, 292. R, Laz:b. 963. Cucumis fativus vulgaris. C. B Pin. 3ro. Cu- eumis vulgaris. Dop, Pempt. 66, Cucumeres fativi & escu= lenti. Lom, Je. 658. M o No 1 KI A 327 d XXllie , kooken , als wanneer zy een goede 'Spyze Agorne 3 uitleveren.” FoRsKAOHL tekent verfchei- STUKe “de Soorten , behalve de gemelden „ aan; fom- Sygeefia. migen een Elle, anderen een Voet of een Handbreed lang, die by Kairo gekweekt wore den. | Wy hebben ook veelerley Komkommers ; onder welken de Geele allergemeenst zyn , om raauw als Salade te nuttigen. De Franfchen ° nogthans en Engelfchen achten de Groene fmaa- | kelyker dan de Gecle of Witte , welke laacften gebruikt warden tot den vroegen Komkommer- Teelt , op Mestbergen gefchiedende als die der Meloenen, Van de Groene worden de jonge Vrugten , onder den naam van Augurk- fes, vot inleggen genomen, De Geele , die men ter langte van een Voet, of daaromtrent , eet, worden , als menze aan den Stoel laat bly- ven, wel een Arm dik en een Elle lang, als wanneer zy Zaad uitleveren. Dit telt men mede onder de Verkoelende Zaaden. (o) Komkommer met hoekig -gekwabde Bla- _ 1x. den „de Vrugten Rolrond, gefleufden krom. zon (lo) Bogtige.; (9) Cucumis Fol. angulato - fublobatis 8e. Cucumis fle- xuofus. C. B. Pin, 310. Cueumis oblongus, J. B. Hifl. IL. pp» 247. Dop. Pempt, 662, Cucamis Anguinus flexuofas, LOB. Ie. 639. X 4 II, DrEL. XI. STUK, 323 E&NHurzieE KRUIDEN, p iv, (ro) Komkommer met gekwahde Bladen en A INEELe. 5 EXIE. veer lange Rolronde , gladde „ gedraaide HoorDe Vrugtene ETV Za 4 ENEN X. Deeze beiden , in Oostindie vallende, heb- Ca2 uwêis 9 ye kr Î xr 8 « En Angsinus ben Slangswys OIMECK omde W rugten 9 JPZOn siaagsch: derheid de laacfte „waar toe de Slangvormige Pes BE tola van RumrPHius betrokken wordt, die ik, wegens de Haairigheid der Bloemblaadjes veeleer zou denken tot de Trichofanthes Anguî- 4 na te behooren. De Vrugt wordt wel drie of vier Voeten lang. J trg. CIT) Komkommer met Hortvormige onver- Man T Esse peranas, deelde fyn getande Bladen en Klootronde Kor nane dele. gladde V'rugten. Aan ‚de Kust van Koromandel groeit deeze, die, als kleine roode Besfen draagende „door Hers MANNUs tot de Bryonie was. betrokken. Ik weet niet , hoe rmen dat Komkomimertje van Madras, met cen zeer kleine-Vrugc, van Prye KENET hem door den Heer CG, pu Bois ver- eerd , hier kan. thuis brengen, als. he bbende hetzelve zeer bivkbaar een ftekelige hk er Uit {to} Cucumis Fol. Lobatis &c. Petota Anguina. Ria e „Amb Vp 407. T. 148. Burm. Pl, Ind. pe 210. 11) Cacumis Fol. Cord. intezrs denticularis &c, H. Ups, 203. Bryonia Foliis Cord. oblenpis &c. FL Zeyd. 356, Cucumis Maderaspatentis, Fr. min'mo. PLUK. Alm, 123. T. To. fsd: C*) De ronde gladde Vrugt , daar by getekend, welke men M- ON 0 1 KI A _ 329 Uit Japanfche Zaaden , welken ik van Java, IV, bekomen had, is in’t voorleeden Jaar, by een ee Liefhebber alhier , een Plantje opgekomen tot Hoozp= dit Geflagt behoorende, “welk in * zelfde Jaar, “TURK. uit zyn eigen Vrugt ‚ nog eens is voortgeteeld He en ten tweeden maale Vrugt gedraagen heeft. praar _ Het Loof gelykt naar dat der Meloenen , doch ira is in allen deele veel kleiner. De Bloemen zyn geel, maar de Vrugten niet grooter, dan Fig, g‚op Praat LXXIÍf ie zynde getekend naar zulk een Appeltje, * welk ik doorgefnee- den en de Zaäden daar in volmaakt als die der Meloenen bevonden heb. De Vrugt was geelach. tig van Kleur, glad, met een zeer dunne Schil, en aangenaam van Smaak , byna als ecn Perfik of murwe Peer, Tegenwoordig, nu ik dit fchryfs in Juny des jaars 1779, is wederom een Plancje daar van met Schepzels , een Duim groot , be= laden. BR vo Ni1aA. Bryonie, In dit Geflagt zyn de Mannetjes- Bloemen vyftandig gekelkt , met een vyfdeelige Bloem en drie Meeldraadjes : de Wyfjes - Bloemen heb. ben een getanden Kelk en zyn ook vyfdeelig, __met eenen driedeeligen Styl ,en de Vrugt is een byna Klootronde-veelzaadige Befie, 8 : Ï men waarfchynlyk daar voor aangezien heeft , behoort tot den Kalabasboom, onder op de Plaat, X5 IL. DEEL, XI. STUK, ; ‚330 EENHUIZIGE KRUIDEN. IVe (1) Bryonie met gepalmde , wederzyds Eeltig BT, ruuwe Bladen. SORT De gewoone Bryonie der Winkelen, welke 1 men in ’ Nederduiefch Wilde Wiyngaard, in : | Bryoria Engelfch Wilde Hoppe , in t Franch Coluvrée Wine. en in ’ Hoogduicfch Stichwurts noemt , komt hier in aanmerking. Zy groeit in Europa overal, in de Haagen en Wildernisfen , op belommerde Zandgronden , beklimmende het Kreupelbofch met zyne Ranken, De Bladen en Bloemen zyn als gezegd is , maar de Besfen heeft het fom- tyds rood, fomtyds zwart, Gemeenlyk komen de vrugtbaare en onvrugtbaare Bloemen op ééne zelfde Plant voor, maar men heeft ‘er ook ge- zien, met Vrouwelyke Bloemen en Mannelyke op byzondere Planten; ja de Heer JACQUIN tekent aan , dat hy den Wilden Wyngaard, omftreeks Weenen , altoos tweehuizig gevonden hebbe (*). De zo beroemde Medicinaale kragten berus- ten in de Wortel van dit Kruid , een fterk Pur- geermiddel , dat dunne Slymerige Vogten doet Ont- (1) Bryonia Fel, Palmatis utrinque Callofo -fcabrise Sy/7. Nat, Kil. Gen. 1093. Weg. Kill. p. 727. Mat. Med, 443, GoRT. Belg. 276. H. Clif. 453. Fl. Succ, 790 , 876. Re Lugdb. 264, Bryonia alba Bacris nigzis. C. B. Pin. 297. Vitis alba Baccis nigris. CAM Epit, 987. Vitis alba» Bryo- nia. LOB. Je. 624. Bryonia alba et nigra. Dop. Pempt, 40C. (*) Vindob. Enum. pe 172e Re M Oo No IX I As 38E ontlasten. Hierom heeft men deszelfs inwendig IV. gebruik dienftig bevonden tegen Verftoppingen pe en Verhardingen der Ingewanden, verouderde 400 en- Borstkwaalen en de Warerzugt. Het Sap vansruze den verfchen Wortel is zo fcherp , dat het Ont= 52%8°n2/i4 vellingen maakt in de Huid, Door den gekneus- den Wortel , met Lyn- Oly gekneed, uitwen- dig op te leggen, heeft men fomtyds Jichtpye nen verdreeven. Uitmuntend is ook die Wortel, verfch zynde, en onder andere Middelen ge- mengd, in Pappen of Stoovingen, daar men de Verrotting , of het Vuur, moet tegengaan of voorkomen , en tot wegneeming van Wratten of andere Huidkwaalen, op zig zelf alleen, (2) Bryonie met Handpalmige effene ‚ vyfdee- sE lige Bladen; de Slippen Lancetvormig it-paimann gegulpt Zaagtandig. En (3) Bryonie met Hartvormige hoekige Bla: ur den, die aan den voet van onderen geklierd md zyn. bloemige: (4) Bryonie met Hartvormige langwerpige wv. | Pf arbiadt ge C:) Bryonia Fo', Palmatis levibus &c. Bryonia Zeyl. Fol, quinque partito. BURM. Zeyl. 353. BURM. El. ind, zio. {3) Bryonia Fol. Cord. angulatis , bafi fubeus Glandu'ofis. Alant. 126. Brvomia Fol. fubrotundis angulofis Momordice facie. BURM, Zeyl.49. T, 19. fe z, Vicil alba Indica. RuMmeH, Amb. V‚ p. 448, T. 166, f, 1. (4) Bryonia Fol. Cord. oblongis quinquelobis &c, F7, Zeyl. 354. BURM. FJ, Ind, 210. IL. DEEL. XI, STUK, A ° ArnrElL. XXII. Hoorp. STUK. V. Bryonia Laciniofa, Gefnip= perde. 332 EENHUIZIGE KRUIDEN. snjfkwabbige getande ruuwe Bladen, de Bladfieelijes tweetandig. (5) Bryonie met Handpalmige Bladen , de Slippen Lancetvormig Zaagtandig , de Bladftee! tjes gedoornd. Deeze vier zyn Oostindifche of Ceylonfche Planten die door het gezegde van de voor- gaande en van elkanderen verfchillen. Zy kos men allen daar in overeen „datde Bla ten meer of min in vyven gedeeld of vyfkwabbig zyn. Die van de Derde en Vierde Soort zyn echter maar vyfhoekig-en in de laatstgemelde. byna Hartvormig. … Van deeze , welke: de Witte Wilde Wyngaard is byRu MPEIUS, werden de Bladen tot Moes en de Wortels tegen de Kinderpokjes gebruike (*). De Vyfde, in tc- gendeel , heeft de Bladen zeer diep” gefnip- perd, zo.dat zy veel naar die van de gewoo- ne Pasfiebloem gelyken, Het is, gelyk alle de voorgaanden „ eCn Rankachtig klimmend Ge- Was ; (5) Bryonia Fol. Palmatis , Laciniis Lanceolatis ferratis Ec, H. Cliff. asze R. Lugdh. 264. GOUAN Monsp. 499. Bryonia Zeyl. Fol. profunde laciniatis. HERM. Lugdh. 95. T. 95. Parad. 193. ‚T- 107% Nehoemeka, Hl. Mal. VIII. pe 37. T. 19. Balfamina Cucumerina, COMMEL. Cat. 47e Burm. Fi Ind, oro, NB. Synonyma excludenda; notatur & fed quz ? (*) De Hartbladige is dikwils met de Witte Bryonie van de Kaap gezonden , zo de Heer N, L, BURMANNUS aan, tekent. ' M o's orts en: 333 was, inde Europifche Tuinen bekend, dat Bes _ IV. fen draagt van grootte als Kruisbefiën of als Le Kerfen „bleek paarfch , met wite Streepen. Het Bn, fchynt dergelyke eigenfchappen te hebben als stuk. de Europifche Bryonie , wordende van de Cey- Syngenefide lonners in de Waterzugt gebruike, Aan de Kust van Malabar valt een dergelyk Kruid, dat de Portugeezen Nhola, de Nederlanders Sütten genoemd hebben, | (6) Bryonie met Handpalmige , vyjdeelige, VI. wederzyds effene Bladen , die de Slippen EA Windeelig hebben. Afrikaan, Deeze Afrikaanfe heeft de bovenfte Bladen vyfdeelig , aan den rand ruuw , de Slippen in fmalle fpitfe Vinnetjes gefmaldeeld. Zy draagt eenzaame Besfen , rondachtig , gefpitst en ftomp gehoekt , geel van Kleur , met drie of vier Zaaden. _@ ® (7) Bryonie met Handpalmige van onderen Eel- Vil i ; Cretica, tig geflipte Bladen, ee. fche. De (6) Bryonia Fol. Palmatis quinquepartitis utrinque levie bus &c. H, Cliff. 453, R. Luzdh, 264. Bryonia Afr, lacine tuberofâ radice, HERM. Parad, 107. T. 108. (7) Bryonia Fol. Palm. fubtus Callofo- punêatis. He. Cliff. 253. R- Lagdb. 264. Bryonia Cretica maculata. C‚ B, Pin. 297- Prodr. 135. Bryonia alba maculata, Je B, Hifks IL. p. 146. Ke ii. DEEL. XL, STUK 2 IV. 384 EENHUIZIGE KRUIDEN, De Gevlakte Kretifche Bryonie, welke ook ED bekend ís in de Europifche Kruidhoven , maake Hoorp deeze uit, Zy is in alle opzigten kleiner , doch STUK. heeft grooter Bloemen dan de gemeene Wilde bier) Wyngaard , díe lang gefteeld zyn, ende Vrugt is tweezaadig, S rc yose Stekelbes. De Bloem en Vrugtmaakende deelen zyn. hier van de voorigen niet verfchillende , maar de Vrugt is eenzaadig met Stekelige puntjes. TourRNEForRT maakte ‘er een Geflagt van, genaamd Sicyoides, als naar de Komkommers ‚__gelykende. Dit kwam DrirLrenNtuswatonci- gen voor, die den naam van Bryonioides beter oordeelde. , Want (zegt hy,) het'zweeme 5 in Bladen noch Bloemen, noch manier van ‘s groeijing ‚ naar de Komkommers of Kaau. > woerden zo veel niet als naar de Bryonie, e, In Vrugten wykt het ook van die beiden „ 9, zo wel als van de laatfte , zo zeer af, dat ‚‚ het met regt een nieuwen naam verdiende.” LiNneus,eindelyk „flaakt den Gordiaanfchen knoop, als een tweede Alexander, en maakt ‘er onbefchroomd Sicyos van , dat de oude Griek= fche naam is der Meloenen, Komkommeren en dergelyke eetbaare Vrugten, in * algemeen (*), De volgende uitheemfche Soorten zyn er in begreepen. } DESTEEPEN à () ste. (*) Aurty Jas. Jled, Pe TSes Mo No jK TI & 335 (1) Stekelbes met hoekige Bladen. IV. Ärprer Die , welke DILLEN1IUS afbeeldt en be KIL fchryfc, in de Elthamfe Tuin by Londen sro, Jaasljke geteeld uit Zaad , dat eerst van Me- 5. xiko of Nieuw Spanje was gekomen, ver- Dn fchilde, volgens hem , van de gemeene Soort Hoekig. uit Kanada, die men reeds lang in de Ig ropifche Tuinen gehad heeft, door in Blad, Bloem en Vrugt, veel kleiner te zyn3 hoewel Zy niet minder hoog opklom met haare kan- ken. Ik weet niet, met wat regt de Bryonie- achtige Komkommer wan Bisnagar, door Pr ye KENET afgebeeld, daar toe betrokken kan worden , welke eenzaame Vrugtjes hadt met gedoornde Kelken, Want , zo wel de ge- dagte Kleine als de Groote Kanadafche , heb= ben getropte Vrugten , van eene Kegelachtige figuur, geheel bezet met Doorntjes , die in een Vleezige Schil een Kerntje als een Amandel be- fluiten , dat Komkommerachtig ruikt en bitter is van Smaak. Het Exemplaar van myne Af. beelding , is van Java in Oostindie afkomftig. | Zeer (2) Stekelbes met gefnipperde Bladen. IL. Laciniatg, (1) Sicyos Fol. anguiatis. Sy/f. Nat, XII. Gen. 1094. Vg. Gefnipe XIII. p. 727. El. Clif. 452. Ups. 291. R. Lugdb. 265. Bry= Dn onioides Flore et Fructu minore. Drin. Elth. 53 T. st 6. $9. Cucumis Bryonioides ‘RBienagarica fr. parvoe PLUK, Phyte 26. f. 4. B, Cucumis Canad, monospermos,. HERM. Par. 108, T. 13% (z) Sieyos Fol. Laciniatis. Syf?. Nat. KIII. Sicyoides Fruc= «u echinato, Foliis laciniatis, PLUMe Se Ze Jee 243 IJ. DEEL, XI, STUK, Iv. ATFDEEte „XXIII. Hoorp- STUK Samen geelige, 1. Sicjos Garcint. Gehaaird. iv, E duli Sa Eetbaar. Ei 336 EENHUIZIGE KRUIDEN, Zeer twyfelde de Ridder voorheen , of de Sicyoides met een gedoornde Vrugt en gefnip- perde Bladen van Prumier, wel een bye zondere Soort ware, die zyn Ed, ’er thans van maakt. Volgens de Afbeelding heeft dezelve de Bladen met veele diepe Infnydingen , zo’ dat zy weezentlyk daar van fchynt te verfchillen, Ook zyn de Vrugten ronder , dikker en met fterker Doornen gewapend, (3) Stekelbes met vyfdeelige uitgeknaagd Tan- dige Bladen en gehaairde Vrugten, Deeze heeft de Heer LrnNaus overge nomen van den Heer N, L, BuRMANNUS door wien zy in Afbeelding was gebragt, on= der den naam van Sicyos Garcini. De Heer GARCIN hadize genoemd Ceylonfche Bryonie, in Tutokorya gevonden, Dat de Bladen Harre vormig, vyfdeclig zyn „ met flompe inhammens de Slippen uitgehoekt met gefpitfte Tanden:de Vrugten ongefteeld , eenzaam, gehaaird en te- gen de Steng aangedrukt, hadtgezegde Hoog- leeraar, nader, den Ridder gemeld, (4) Stekelbes met enkelbroederige vyfmannige Bloemen. / | | ‚In (2) Steyos Fol. quinquepartitis erofo- dentatis, Fru&ibus ciliatis, Maut. 297. Sicyos Fol, quinque-partitis &c. BURMs Fl. Ind, P: 2ife Ts 57e Ê. 3e (4) Sicyos Flore menadelphis pentandris, JAQ, Amer, Hiffa 258, Te 163. M © N oo 1 KI A 337 In de Westindiën , alwaar zy op ’t Eiland IV, Kuba wild groeit en fterk gekweekt wordt , vondt ÄFDEEL: de Heer JACQUIN deeze zonderlinge Plant , ANT zl Hoorp- welke , hoewel eenigszins van de Kenmerken srux. van dit Geflagt verfchillende, zvn Ed, nogthans Syngenefia. onder dien naam voorftelt : twyfelende niette: min, of zy piet een byzonder Geflagt zou mo= gen maaken. Zy behoort ten minfte tot de Klas- fe der Eenkuizigen, als Mannelyke Bloemenop byzondere Steeltjes , getropt ‚ en Vrouwelyken ecn of twee, op een Steeltje in de zelfde Oxel der Bladen hebbende. De Bloem ís, ín beiden, eenbladig , in vyven gedeeld, van eene Klok- vormige figuur, in een dergelyke Kelk gevat. In de Mannelyke of onvrugtbaare zyn de vyf Meeldraadjes tot een Cylindrifche Buis famen- gegroeid, zig boven wyd uicbreidende. In de vrugtbaare Bloemen iseen Vrugtbeginzel, dac een ronden Styl heeft met een zeer grooten Schildvermigen omgeboogen Stempel, Het is een klimmend geklaauwierd Rankge- was van eene Komkommerachtige gedaante ; met Hartvormige gehoekte Bladen, die boven ruuw zyn,de hoeken fpits. De Bloemen zyn geel „ klein , Renkeloos. „, De Vrugt (zegt ss hy) ís van buiten glanzig groen , van binnen ‚> witen Vleezig , in grootte verfchillende en ss ven een zonderling maakzel, Zy is Tolache „> tig Eyrond met vyf Sleuven , met niet tee- ‚„ kende Doorens bezet , aan ’t end oneffen s» Zebult , alwaar zy eene holligheid heeft , be- Y 29 vat= El, DEEL, XI. STUK. ige, Samentee- pi 338 EENHUIZIGE KRUIDEN, 9, Vattende een Eyrondachtig plat Vleezig ‚, Zaad, Dit Zaad, dat groen en onbekleed ss ; . 2 Vväneen Duim in de grootfte Vrugten , breekt , s, als die ryp worden , door een Spleet aan ’ ‚ end een weinig uit en maakt veele Wortel. 5 tjes terwvl het zyn Bladerig Kiempje tus- „> fchen de Plaatjes van het Zaad opregt @*) 5 > de Vrugt middelerwyl allengs verrottende, ss Dezelve fchynt , door haare Vogtigheid , het 9, Zaad allengs toc groeijing te brengen en die ss te bevorderen , tot dat het zyn Voedzel uit ss den Grond kan trekken, De Ingezetenen ss pooten wel , tot voortkweeking „ de geheele > Vrugt in de Aarde, maar zy fpruit niettemin ss uit, offchoon flegts op den Grond gevallen, ») ja ook ingezameld en elders bewaard zynde, s Die van Kuba zyn gewoon deeze Vrugten, ss in Vleefchnat en Bry gekookt, of met Os- s> fenvleefch geftoofd , dagelyks op Tafel te s) brengen. Zy onderfcheiden ’er twee Soorten 5 van, welken ik denk Verfcheidenheden te 9 Zyns uit de Kweeking gefprooten. De eer- ss fte of gemeene , welke zy eenvoudig Chayo- ss te noemen , heeft veele of zeer weinige niet 9, kwetzende Doornen , en is vier Duimen , 9» meer of min, lang. De andere, welke zy 2» Francés of Franfche Chayote noemen , mine 9 der gemeen en doorgaans geheel zonder Door- s AED; (*) Die fchynet veel met de uitbotting der geweekte Tuiae boonen overeen te komen. M oo N © IK is 339 5 nens is van grootte als een Heender.Ey. Ik IV. | | - : er. AFDEELS ss heb de Bloemen en Vrugten in December ver KL 9 zameld.” Hoorp. De Bladen van deeze Eetbaare Sicyos dersTums Westindiën zyn zo wel hoekig als die van de Syger/ie. eerfte Soort, welke in * byzonder daar van den bynaam voert. Tot deeze dagt den Rid. der misfchien het Sechium , van Brow Ne op Jamaika gevonden , te behooren (*). Ik heb een Oostindifche Plant ontvangen, welke de Heer TaunNBERG met den naam van Sicyos angulata doopte; doch, volgens de aanmerking van DiLLENtUS, dat in die Soort de onder= fte Bladen flegts hoekig , de middelften inge- fneeden en die aan de Ranken vyfkwabbig zyn, kan dezelve niet daar toe behooren, Alle Bia- den, immers, aan myne Ranken, zyn Hartvor- mig en naauwlyks gehoekt, als uit de Afbeel- dig van een Rank, welke ik daar van uit Ja- va ontvangen heb, in Fig. 3, op Plaat LX Xi, afgebeeld , blykbaar is, In de Rang der Manwyvigen van deeze Klas. fe komt alleenlyk hier nog in aanmerking de Kruidige Soort van ’ Geflagt van ÂNDRACHNE Dat den Kelk , zo wel als de Bloem, vy£ bladig (*) Mant. alt. p. 498. Sicyos angulata, Obs, Sechigim. BROWN. Fam. 335, forte hujus generis, Xe le DEELe Xle STUK. 340 EENHUIZIGE KRUIDEN, IV. bladig heeft met vyf Meeldraadjes in de Mare rt pelyken , die vp een onvolmaakten Styl zitten s Hoorp: terwyl de Vrouwelyken drie Stylen hebben en STUK. een driehokkig Zaadhuisje. Ik heb de Boowachtige Oostindifche reeds befchreeven: des thans overblyft T. Andrachne die Kruidis is lech (1) Andrac e Kruidig is, neerhurkende. Teseshioie ie vt ò des, Dit is een Kruidje , door TOURNEFORT in ER de aanvang deezer Eeuw in Griekenland waar« genomen en Telephioides genoemd, als veel ge- lykende naar het Echte Telephium van Ï MP E- RATUS (*). Het heeft verfpreide Stengeties; van een Handbreed,een Span of een Voer lang- te, die rond, glad en groen zyn, met Eyrond- achtige Blaadjes , byna als van het Muur of dergelyken , overhoeks. In de Oxels hangen, aan korte Steeltjes , tweederley Bloempjes s Manrelyke en Vrouwelyke , of onvrugtbaare en vrugtbaare, als gezegd is, waar van delaat- ften, in een vyfdeelige Kelk , een rondachtig Zaadbolletje voortbrengen , dat in drie hollig» he- (1) Andrachne procumhens Herbacca. Sy. Nat. XII» Gen. 1005. Veg. XII. 'p. 728. Andrachne. H. Clif. 443» Ups. 285. BR. Lupdh. 290, Telephioides Grecum humifufum Fl, albo. TOURNF. Cor. 50. Dirt. Eith 377. Te 282. 5 364 CUXB. Cent Il p 20. T. 12, f, 2. Glaux procumbens Myrti Tarestini folio 3occ. Mus, IL. p. 168. T. 119. j The'ephium legitimum Dioscoridis InPER. Zie IL, D. Wlil. STUK, bl, 335 Mo No 1 K IE A 341 heden verdeeld is, iedertwee Zaadjes bevatten= de, die ftomp driekantig zyn. IV. ÄFDEELs XXIII, Na TourNeFoORT heeft men dit zelfde Hóörbe Plantje ook in ralie en zelfs in Klein Afiestur. groeijende gevonden ‚ zo DrLLENIUS aan- S2ngentfa. merkt , die zig verbeeldr, dat dergelyken ook in Oostindie voorkomen , in de Malabaarfche Kruidhof Mirouri en Kirganelli genaamd, be- hoorende tot het Bladbloem, welk Pisdryven- de is , hier voor te boek gefteld *; doch deeze Plantjes zyn Heefterig en komen Eus nader aan de reeds te vooren befchreevene (*). SSS SSS SOI. #ELOIO TE D S°TU Ri Befchryving der TwerERUIZIGEKRUIDEN, die de Mannelyke en Vrouwelyke bloemen op byzondere Planten hebben; gelyk de Geflagten yan Hennip, Hoppe , Spinagie , Bingelkruid , ENZe A7 de Twechuizigen ( Dioikia), dat is zoe danige Planten , die de Mapnelyke Bloemen op den eenen Stoel, de Vrouwelyken op een an« deren draagen , zyn nog de agttien volgende Geflagten van Kruiden hier te befchryven, Die (*) IH. D. VL. STUK, bladze 289, X3 IT, DEEL. XI, STUK, Biadz, 2 17. XXIV. 342 TFwEEHUIZIGE KRUIDEN, Die van den Rang der Eenmannigen en Twee mannigen , naamelyk Najas en Wallisneria, Hoorp. Als onder Water groeijende , betrek ik vor de STUK. Celofioides. pen tot de Amaranthen betrokken geweest, naar Te Trefine thige. Alge of Wieren, welken myne agtfte Afdee- fear ling uiemaaken (*) van het Ryk der Planten. In de Rang der Driemapnigen behoort Reftio tot de Grasplanten , myner Zesde Afdeeling. Van de Viermannigen zyn reeds alle Geflagten befchreeven , als ook van de Pyfmannigen ; witgenomen de volgende, ÌRESINE. Struisveer. Een Geflagt , ’t welk den Kelk cweebladig „ de Bloem vyfbladig heeft , in de Mannelyke Bloemen met zeven Honigbakjes „ behalve de vyf Meeldraadjes ; in de Vrouwelyken met twee Stempels ‚ zonder Styl ; en Wollige Zaadhuis- jes. … De eenigfte Soort , by den Ridder (1) „groeie in Virginie zo wel als in de Westindiën, Zy welken zy in Geftalte veel gelyke , hebbende een lange dunne Steng , met kleine , bleeke Bla= (*) Ziell. DEELS. I. SrumK van deeze Natuuvlyke Hifloe vie, bladz. 238. CI) Irefine. Syf?. Nat, XII. Gen. 1113. Veg, XIII. p. 74re Irefine ereta Herbacea &c, BROWN. Jam. 338. Celofia Fol, Lanceolato- ovatis cc, GRON, Virg. E. ps 144 IIe ps 35e Amaranthus Paniculâ flavicante gracili holofericeo, SLOAN. Fam. 49. Hift. le P‚ 142. T. 0. Ainaranthus nodofus êc. PLUK. Alm. 26. Te 261. fg Ee | D‚1:O rk: Is Be 243 Bladen als van Maijer en aan ’t end een veel. voudige gecle of witachtige Bloempluim, die zeer fchraal is en beftaat uit veele afgezonderde Aairtjes. De Hoogleeraar N.L. BUR MANNUS, geeft de Afbeelding van een Plant, welke zyn Ed. Perfofche Irefine noemt (*), volgens het Kruid. beck van GARCIN. Deeze hadt ftomp Ey- ton‘e Bladen en eere Pluim , famengefteld uie enkelde lange Aairen, Fluweelachtig wit, Als ook van eene Favaanfche Jrefsne (F), hier uit Zaad geteeld, welke de Steng een Vadem lang, van dikte als een Ganze Schaft , geftrekt hadt, met Wollig witte Takken. De Pluim beftonde uit veele korte, digte Aartjes, hebbende witte Bloempjes , met groene Meeldraadjes , waar tusfchen een Haairig Honigbakje. De Plant bragt glanzig zwarte Zaaden voort „doch Vrouwelyke Bloempjes hadt zyn Ed, ’er niet aan kunnen vinden. S PiNAGC raA, Spinagie. De Meannelyke Bloemen hebben den Kelk vyfdeelig, de Vrouwelyken vierdeelig, beiden | Zon- (*) lrefine Fol. obovalibus, Paniculâ terminali, Spicis fmpl. longisfimis. Fl. Ind. p. z12, Tab. 65. f 1. (Ì) Srefine Fol, oblongis , Spicis Paniculatis compaêtis brevibus. lid, f. 2. Amaranthus verticill. minor Benghalens 5 » Serpillifolius incanus. PLUK. Phys, 27, Te 10, fe_3e Y 4 A Á*Drer. XXIVe GoorDe TUR, Pentane | e 544 TWEEHUIZIGE KRUIDEN, IV. zonder Bloemblaadjes : de eerften vyf Meel Pe draadjes , de laatften vier Scylen en een-enkel Hoorp- Zaad, dat binnen den Kelk hard wordt en aan- STUK. rypt. Hier van zyn de twee volgende Soorten, L. (1) Spinagie met ongefteelde Zaadhuisjes. Spinacia Moek Een zeer bekend Moeskruid, dat door geheel dige. Europa in de Hoven gezaaid wordt , doch waar van men de plaats der afkomst niet wect. Het fchyot de Ouden niet bekend geweest te zyn, en behoort misfchien tot de Inboorlingen van den Noordelyken Aardbodem ; alzo het zig niet aan den Vorst ftoort. Daar is echter een ron- de groorbladige van , welke berer tegen de kou- de beftand is, dan de fpitsbladige, welke malfer is tot Moes en daarom ’s Voorjaars veel tusfchen de Boeren Boonen wordt gezaaid. Het Zaad- huisje deezer laatfte heeft fpitfe puntjes , dat van de rondhbladige niet. | In ’ Franfch noemt men dit Kruid Espinars „ in *t Engelfch Spinache in’t Hoogduitfch Spinet. Het groeit ongevaar een Elle boog, en heeft de eerfte Bladen driehoekig , de volgende meer dan eens uitgehoekt , breed en glad , groen van Kleur. Aan den top van ronde Stengen draagt het zvne Aai (1) Spinacia Fruétibus fesflibus. Sy/2. Nat. X'l. Gen, zirz. Veg. XIiJ. p. 742. Mat. Med, sse. Gonr. Belg. 283. H. Clif. 457. KR. Lugdb. 220. UovAN Monsp. So4. Lapas tham Hor. f, Spinacia Semine fpinolo. C, B. Pin. 1i4. & Sem. non fpinofo. tis. Spinacia. LOB Jc. 257. Dop. Pempta G19, Spinachia mas et foemina DALECH. Hij. 543e Dool WORK teg Aairen, welke in fommige Planten alleen, IV. _ met onvrugtbaare Bloempjes , ia andereu met XXIV, vrugtbaare beladen zyn. Verkeerdelyk plagt Boorp- men die Zaad voortbragten de Mannetjes, de°TUKe anderen de Wyfjes-Spinagie te noemen, PR Dit Moeskruid is zwaar om te verteeren en geeft weinig Voedzel; doch , door wel gelardeerd te zyn met Boter en Speceryën , kryg: het een plaats onder de Toefpyzen. Uitwendig kan het, gelyk veele andere Kruiden , in verzagtende , * weekmaakende Pappen dienen en het Sap tot Keeldranken, Het Zaad is ook onder de Ge- neesmiddelen geteld geweest. (2) Spinagie met gefleelde Zaadhuisjes. pn Volgens den Heer GMELIN komt in Sibe- wijs rie deeze wilde Soort van Spinagie voor; wel. ke de Steng hooger heeft, de Bladen driehoe.= kig Eyrond, fomtyds uitgehoekt , (lomp, ge- fteeld; drie of meer Zaadhuisjes in de Oxelen, op eigen Steeltjes , Eyrond, ftomp , gekield aan beide zyden, AC NIDA. Kennip. Een vyfbladige Kelk zonder Bloem heeft in de Manzelyken van dit Geflagt plaats, met vyf Meeldraadjes ; een tweebladige Kelk zon- der C2) Spinacia Fruêtibus Pedunculatise S)/%, Nat. XI « k NA 5 Ik DERL, Xl. STUK. 346 TwerHuizice Kruipen. IV. der Bloem ín de Vrouwelyken met vyf Stylen, perd waar op een Befieachtige Vrugt volgt, met een Hoorpe Enkel Zaad. STUK, De eenigfte Soort (1), door de gezegde Vrugt Pac voornaamelyk van de Heprip verfchillende, Cannabina,komt in Zoutige Moerasfen van Virgime, inde he etl Herfst, overvloedig voor Zy heeft de Stengen en Blafteelen rood , glad en glanzig; ce Bla den enkeld, lang Lancetvormig , gefteeld , over- * hoeks: geele Meelknopjes in de Mannetjes , de figuur hebbende van de Letter X 3} en her Zaad- buisje in de Wyfjes met vyf sleuven. Bv BAu- HiNUs vindt menze Wirginifche Hennip ze- naamd , als naar de Mannetjes-Plant veel ge- lykende. EH / C ANNABris,. Hen nip. In de Mannelyken van dit Geflagt is de Kelk vyfdeelig , zonder Styl; in de Vrouwelyken eenbladig, onverdeeld, op zyde gaapende , met twee Stylen en de Vrugt een tweekleppig Noot- je, binnen den geflooten Kelk. En Hier van is ook maar ééne Soort bekend (1), Cannabis @& daar Jetiva. „Tamme (,y Acnida. Syf?, Nat. XII. Gen. uitg. Weg. XI p 742 MitcH. Gen. 28. Am. Acad I'L, p. 19, Cannabis Fol, fim, plicibus. GRON, Virg, 192, 153. Cannabis Virginiana. C. Be Pin. 320. (1) Cannabis Sy/?. Nat, XII. Gen. tirs. Veg. XIII. p. 742. Cannabis Fol, digitatis, H‚ Clif, 457. Ups 297; Mare Med, D 1 oi KI A Sa? daar men insgelyks Mannetje van heeft en Wyf- LAN je of onvrugtbaare en vrugtbaare Hennip. Naar XXIV. den Latynfchen naam Cannabis, noemt menze Hoorp- in ’t Spaanfch Canamo, in ° Franfch Chanvre,STUEe in ’t Engelfch Hemp, in ’t Hoogduitfch Hanf. Prent In Oostindie , daar dit Kruid ook groeit , wordt het Ginje by de Javdanen en aan de Vaste Kust van Indie , als ook in Perfie Bangue geheten, De Arabieren noemen het Axis, de Turken Afarath. ‘tc Is een Gewas, dat dikke ronde Houtige holle Stengen voortbrengt, van vyf of zes Voeten hoogte, fomtyds Takkig en zig dan als een geheele Boom vertoonende, fomtyds onge-= takt, gelyk meest plaats heeft, wanneer het op Akkers , digt by elkander , gezaaid wordt. Het Mannetje , dat onvrugtbaar is en enkel Bloemen draagt, fchiet hooger op dan het Wyfje. Bei- den hebben de Bladen Vingerachtig in zeer fmalle flippen verdeeld , rauw, donker groen en zeer zwaar van Reuk, aan de kanten Zaag- tandig. De Zaaden, die de Wyfjes Hennip in de Oxels der Bladfteelen draagt, zyn iedereen bekend. By den Gemeenen Man wordt de Zaad- draagende het Mannetje geheten. Dat Med, 557. Re. Lugdb. 221. Gort. Belg, zz1. Cannabis fae tiva. C. B. Pin. 320. Cannabis foecunda. Dop, Pempt, 535e Cannabis, Lon. Ze. sz6. Cannabis erratica, C‚ B. Pin, 320. Log, fe. s26. Cannabis fterilis, Dop. Pempe, s3s. Cannabis, RUMPB, Amb. V, Te 160, IL. DEEL, Xl. STUK, IV ÁFDEEle XXIV. Hoorr- STUK Vyfmán- Rize. 248 TWEEHJIZIGE KRUIDEN, Dat de Hennip by de Ouden reeds in gebruik was, blykt uiet Hrroporus, die verhaalt, hoe de Scythen zig bedwelmden door het Zaad op gloeijende Kolen te fmyten. Wegers die hoedanigheid is hetzelve bemind by de Vofter= fche Volkeren. De Bladen zelfs worden gerookt, of het Sap met eenige Kruideryën gemengd, ja zelfs Pillen daar van gemaakt, door de Mooren , Perfiaanen en Turken, gekaauwden ingeflokt, om zig dronken te maaken of tot geilheid. op te wekken. Men wil ook dat hét Zaad, in fommige Landen , tot Spyze gebruikt worde, Het, Pluimgediert is ‘er, in ’% algemeen, vry gretig naar. Een maatig gebruik-kan niet fchas delyk zyn. Ook kan het Zaad, in Melk ge. kookt, fomtyds dienen tot werzagting van den Hoest der Kinderen. Het uitgeperite Sap of de Emulfie. heeft dikwils Menfchen , mer de Geelzugt gekweld, geholpen. Uitwendig wore den ‚ door betting met dezelve , de Vlakken van het Aangezigt weggenomen. Ook dient het in oplosfende Pappen en tot Brand{teden, By de Romeinen was reeds de dienst der Hennip, tot het vervaardigen van Zeilen en Touwen ter Zeevaart, ten overvloede bekend, Van de Steelen, in Water geweekt, en gee kneusd , tot dat menze van de Houtige dees len en van ander Ontuig door den Hekel kan zuiveren , komt die kostbaare Stoffe , welke wy jaarlyks , by zo veele Scheepslaadingen , uit de Noordelyke deelen van Europa ont- van= D ror KI A 349 wangen. Dit Gewas , naamelyk, fchoon uit IV, _ Indie , naar ’c fchynt, afkomttig (*) , groeit, XIV. door de fterke Zomerwarmte dier Gewesten , Aoorp. in het korte Saizoen aldaar tot volkomenheid, STUK: In Sweeden , nogthans , wil bet niet voort. Pe- zt tersburg, alleen levert tt den uitvoer, jaarlyks, meer dan een millioen Poeds daar van uit. Die van Riga in Lyfland geldt veel meer, Heden- daagfch verbeeldt men zig, dat de ín Vrankryk geteelde Hennip beter zy dan de Noordíche. Ook meent men, dat dezelve door de kweeking verbeterd zou kunnen worden , om fyner en fter- ker Draad uit te leveren. Veele Proeven zyn hier omtrent door de Franfchen genomen, die wel verdienden agtervolgd te worden. | Humurus. Hoppe Van het voorgaande verfchil: dit Geflagt, in Kenmerken ‚, byna alleen door de Vrugt die Schubbig gebladerd is , ieder Schubbetje aan den voet een rond Zaadje bevattende, De eenigfte Soort (1), insgelyks een zeerge- „Lr _ Humulus meene Lupulus. / Gemeene, (*) Uit Zaaden van Jap*n werdt, nu veertig Jaar gelee. den, in de Ciforfe Tuin Hennip geteeld , die eens zo hoog als de gewoone groeide en nogthans in ‘t minfte niet daar van verchilde (1: Humulus. Syft. Nat. X!I. Gen 1116. Vee. XIL p. waz. H Cliff. 458. Mat. Med. 458. Gorr. Belg. 438. R Lupdh. 4222 KRAM: Auflr. 282. Lupulus mas et foemina. Ce Be Pin. 298, Lupulus, Dop, Perpt. 409, CAM, Epit. 9330 D34- Lupu'us Salitarius. LOB. de. 629. 1E. DEEL. Xle STUK, IV. (AFDEEN. XXIV. Hoorp: STUKe d yfmane gige. 950 TwEEHUIZIGE KRurpen. meene Plant , komt overvloedig in de Wildernis. fen door geheel Europa, zo in de Zuidelyke als in de Noordelyke deelen , als ook in onze Nederlanden voor, In de Dennebosfchen van Sweeden , op de Eilanden in de Oostzee, in Pommeren en Lyfland , als ook door geheel Rus- land , is zy gemeen. De Heer THUNBERG heeftze in Japan gevonden. Zy groeit Rank- achtig, zynde een klimmend Gewas, dat zig om Takken , Staaken , Boomftammen en alles windt. Het heeft ruuwe Bladen, welke naar die der Bryonie of van den Wynftok gelyken ; weshalve, of ook om de Trosachtige Vrugten , fommigen hetzelve den Wyngaard der Noorde- lyke Landen heeten. Op veele plaatfen word: het in menigte geplant , als een overblyvend Gewas zynde , niet jaarlyks gelyk de Hennip ftervende. De belachelyke gewoonte, wederom , van de Vrugtdraagende Hoppe het Mannetje en de on- vrugtbaare het Wyfje te noemen , zal daar van afkomftig zyn , dat men de eerfte den voorrang geeft, Sommigen hebben gedagt , dat het van Sexe veranderen zou;doch LiNN&us bevondt in Gothland hee tegendeel. ’t Zaad van de Hoppe, op een Akker gezaaid, brengt zo wel Mapnelyke als Vrouwelyke Planten. voort , waar van de eerften, als fterker van Gewas zynde , de laatften onderdrukken ; zo dat men eindelyk niets dan bloeijende of onvrugt- baare Hoppe heeft. Dus komt dezelve ook in, sE D'r o tea 85 % wilde meest voor. Niettemin kan het Wyf- IVe _ je ook Vrugt draagen, zender door het Man: EE netje bevrugt te zyn, naamelyk gefchubde goorps Knopjes zonder Zaadsen dit dient om de twy-sTUEe feling , waar in TourNerorT en anderen nis daar door vervallen zyn, op te helderen (*). De Franfchen noemen dit Gewas Houblon, de Engelfchen Mops, de Duitfchers Hopfen, Men maakt onderfcheid tusfchen de tamme of Tuin- en Akker-, en de wilde of Wilgen- Hop- pe, die in Kreupelbofch of Hakhout en veelaan de kanten van Rivieren groeit, by de Wilgen opklimmende. Van de eertte heeft men vroege en laate Hoppe ; van de laatfte komt ‘er voor met groote en met kleine Knopjes of Vrugtene De vroege, die men ook Auguftus. Hoppe noemt, bot het eerfte uit, en geeft de groottte Knoppen , wordende daarom van de Brouwers voor de beste gehouden. Het voornaamfte gebruik , immers, wan de Hoppe is tot het brouwen van Bier’ welk ’er bitterschtig doch tevens duurzaam van wordt. Dat zy ‘er een hoedanigheid. aan zoude by- zetten, om den Steen te veroirzaaken, gelyk fommigen gewild hebb.n , is niet geloof baare Veeleer , immers, zal het de uitwerkingen, anders uit de fcherpheid des Biers in de In- gewanden ontítaande , verzagten. Men houdt de (%) lfagoge in Rem Herbariars. Pp. 69 El. DEEL. Xl. STUK, IV. ÄFDEEL. XXIV. Hoorp- STUKe ‚ Pentan= dria. 352 TWEEHUUIZIGE KRUIDEN; de Vrugten voor een Middel dat. de Vertees ring bevordert, de Siym en Gal uitdryft en de Ontlastingen , inzonderheid door Zweet en Uicwaafeming , bevordert, Zy zyn Harftig , Balfamiek en hebben een fterken bedwelmenden Reuk, De Inwconers van Westgothland ge- bruiken het Zaad tegen de opftopping van den Afgang zegt Linneus, die aanmerkt, dat het Kruid van Honigdaauw aangetast worde ;, wanneer zekere Worm of Rups de Wortels verteert. De Honigdaauw , ondertusíchen, is zeer fchadelyk voor den teelt der Hoppe, die in Sweeden thans, zo wel als in Engeland, fterk wordt gedreeven, Men plantze in Tui« nen ‚ om ze voor den Wind te befchutten ,_ die, geweldig zynde, een zonderling gekraak of gerammel, naar ver af zyade Donderflagen zweemende, in zulk een Plantagie maakt. De jonge Spruiten worden , zo hier als eiders ; wel toebereid zynde, op de manier van Spare gies in ’t Voorjaar gegeten. Omtrent de manier van winding der Hop- pe, om een Staak, Stok of Stam, vind ik aan- getekend, dat zy zulks altoos met de Zon om doet, dat is van ’Ooften , door ’t Zuiden , naar % Westen gelyk de Bryonie, Tamnus en Ka« perfolie: terwyl anderen , gelyk de Turkfe Boo- nen en de Klokjes Winde, een tegen{trydigen koers houden: en het Bitterzoet op beide ma- nieten flingert. Daar uit blykt, dat zulks niet van de werking der Zon afhange, Dit is een zaak s D 1.0 EK =Y-A6 353 zaak, die men uit liefhebbery nader kan ende IVe ÄFDERL. ZOEke Danie: ore XXIV „Hoorp.-. STUK. Naar den Italiaan{chen Kruidkenner ZA Noe Plena NT ‚ Opziender van den Bononifchen DE s die nu omtrenet een Eeuw geleeden (tierf , deeze Plant benoemd. Zy heeft een tidEhasen Kelk en vyfdeslige Bloem, -de Vrouwelyke met drie. Styler „waar. op een driehokkige Be. fie volgt „ uit den Kelk gebooren , bevatende twee Zaaden in elke holligheid. „De eenigfte Soort (1), aan de Kust van Ma- labar Penar: Valli genaamd , en by.de Neder mas landers Naadklim „in ’tPortugeefch Fruita Bane doliera ‚iseen zeer uitgebreid Rankgewas „ bioeie jende in het Regen- Saizoen.. De Takken zva groen , van binnen Houcig ‚de Ranken. mer Klaauwieren voorzien „ de Bladen fpius ovaal, dik en zagt van Geweefzel , maar groen en glad, fterk geribd , bitter van Smaak, De Bloemen groeijen Aairswyze in de Oxels der bogtige Bladfteelen, en de Vrugten Troswyze, Deeze hebben cenigszins de gedaante vaa de Kruidko- kers, die men oudtyds plagt te hangen aan de Bandelieren der Schuttery ; waar van,de Por- tu- LANON EA, “ (a) Zanonia. Syfl. Nat. XII. Gen. 1:17. Pig. XLI pe 742. Penar « Valli mascula, Horre. Mal. VIIL. pe 93, Te 49. Penar-Vaili foemina, H. Mal. VIJL T, 47, 48. Z kt. DEEL. Xie STUK, 354 TweHurziGE KRUIDEy, IV, _tugeefche naam. Zy zyn driekantig, aan ’t end Pen ftomp , bevattende platte Zaaden, en hebben Hoops zo wel den Reuk als den Smaak der Komkom- STIJEe meren. k Pyfuane | AN RFEUENLE RN Zeer duidelyk beftempelt diet Geflagt de naam van Pater FruiLLÊr, wiens Waarneemivgen byna de eenigften zyn, die men van de Pianten van Peru en Chili heeft. De Bloem is Rader- achtig en ten halve in vyven gedeeld, zo wel als de Kelk , die Klokvormig is , beiden een- bladig, zo wel in de Mannelyke als in de Vrou- welyke Bloemer. De eerften hebbên een Ho- nigbakje , met vyf Draadjes „ beurtwisfelende met de vyf Meeldraadjes, De laatften bevat- ten een Vrugtbeginzel met drie Stylen , dat een Vleezige Appel wordt, met een harden Bast, Eyrond, in de Kelk gevat. Hier van is opgegeven. dj (1) Feuillêa met gekwabde Bladen, die: van Etsrb.6 2rilebata, onderen geftippeld zyn. Driekwabe bige. (2) Feuilléa met Hartvormige gehoekte Bladen, 1. rdifolia. ifs” | Ie mige. (1) PFeuillêa Fol. lohat's fubtus punêtatis. Sy. Nat. XII. Gen rig, Zeg. X:il. p‚ 742 Trichofanthes punêtata, Sp. Piant. 1432. Nhandiroba fcandens. PLUM, Jee 209, zIoe Ghandiroba {. Nuandizoba SLOAN, Fen, Ss. Hifi. Le pe 200. (2) Fewiliéa Fol, Cordatis angulatise Sy£..Nat, XLI, Xlll, DD ròrk IA 358 la de Westindiën groeït deeze , ook een Rankachtig of klimmend Gewas, waar van de twee Soorten naauwlyks volkomen onderfchei. Hoorpe den fchynen te zyn; aängezien BROWNE her- STUEe zelve zegt fomtyds mee Hartvormige, fomtyds 4 met -driekwabbige Bladen voor te lmet On- der den neam MNhandiroba geëft Pcoumier daar van twee Afbeeldingen , dat geheel vers fchillende Planten zyn , zo de Heer J. Bure MANNuUs oordeelt, Bevoorens hade Lrne Naus het tot de Tweehuizigen betrokken in e Geflage van Trichofanthes , en aangemerkt als in Oostindie groeijende, gelyk het dan ook dus geboekt is door den Heer N, L, Bur- MANNUS. Browne bevonde het tot de Tweehuizigen te behooren. Behalve het Geflast van Smilax , dat reeds befchreeven is , leveren de Zesmannigen hier nog deeze volgende uit. T AMus. Vrouwen- Zegel. Nee Kelk is zesdeelig , zonder Bloemkrans zo wel in de Mannelykeals Vrouwelgke Bloemen s wrelke laatfte een driedeeligen Styl hebben , het Penzane drië. Vrugtbeginzel onder de Bloem, ende Vrugt iseen - driehokkige Befie, met twee Zaaden, Hier van komen de twee volgënde voor, (1) Vrouwen. Zegel met Hartvormige onver- deelde Bladen, Ci) Tamas Fol. cordatis indivifis, Syf?, Nat. Kil. Gen, le DEEL, XI, STux. 2 Tamus Conamuni se Gemeen. XXIV. Hoorp- ST JKe | Zesmane vuige. 356 TWEEHUIZIGE KRUIDEN, Dit Kruid wordt Wilde Bryonie genoemd ,of Zwarte , in onderfcheiding van de gewoone Wit. te Bryonie, waar van het , inde eerfte opflag , door de gladheid en donkerheid vanhet Loof verfchile. De Latynfchen naam is Tamus of Tamnus, en de Vrugt werdt Uva Taminia ge. noemd ;maar de Franfchen geeven ’er „ ik weet niet om welke reden , den naam aan van Seau de Notre Vierge dat is Lieve Vrouwe Zegel; de Duitfchers noemen het Schwartswurtzel, dat is Zwartwortel, d In de Zuidelyke deelen van Europas als ook in de Levant, groeit deeze zwarte Bryonie, in Basfchen en wilde’ Haagen , zig op dergelyke wyze om de Takken windende met zyne Ran- ken , doch zonder Klaauwieren. Men vindt het ook overvloedig aan den grooten Weg tus- fchen Londen en Oxford , en elders in Enge- land , als mece omftreks Parys, in Duitfchland en Switzerland. De Bladen zyn Klyfachtig of liever Hartvormig, lang gefteeld, fomtyds , ja aan de zelfde Plant , fpitfer , flomper en ook wel uitgehoekt of byna drickwabbig, Het Man- netje draagt groene Blommetjes , zo enkeld als Aairswyze zegt HALLER: het Wyfje op Tak- kige 1119. Wig. Kill. p. 743. Hort. Clif. 458. R. Lagdb. 228. HALL. Helv. 165. GRON. Orient. 317. Bryonia levis {, nie gra Racemofa et bacci’era, C. B. Pin. 297. Vitis fylv. fo Tamus. DOD, Pempt. 400. Vitis vel Bryonia fylveftris. LOE, le, 625e PLAAT LXXIV. { PLAAT LXX ie Ô SS SS enn | | Nn jy lg OND LS g OI | | | NN f =S En If ij fl / EINER SS SN SS 4 IS 4E NS ARN AN | \ d/7 Á\ IN NN | Te ZZ PNT is Ee GN Pp on | if \S EN\N ANN Te ES 9 en a, EE = Ze ZE on |G. oe a | SS | \ ; 3e 5 SS iN ) VON HD D'r toek OEL ZAG Wo. 357 kige Steeltjes , die uit de Oxels voortkomen,: IV. en daar op volgen roode Waterige Besfen. Het ge heeft een overblyvende Penwortel, die dik en Hoorp- rond is, van buiten zwart, van-binnen wit enSTUK. vol van een Slymerig Sap, DrosCcoriDEs, Hmm die met zynen. Zwarten Wyngaard dit Kruid bedoeld , doch hetzelve met de Bryonie ; die zwarte Besfen draagt , fchynt verward te heb. ben, fchryft den. Wortelen eene. Waterloozen- de hoedanigheid toe. MaTruiorus wil, dat zy ‚onder de Afch gebraden , uitmuntende zou-: den zyn tot opwekkinge der Minnelust. Pr s- Nius telt de Tamus onder de eetbaare Kruiden en BELLoNtus verhaalt, dat de Turken de jonge uifpruitzels „daar van, met Olie en Azyn eten. Hoe'c zy, in Europa wordt weinig gee bruik gemaakt van dit Gewas (”). (2) Vrouwen - Zegel met driekwabbige Bladen. _v. De Heer Gerarv, hetzelve in Provence “5 waarneemende , bevondt, in de eerfte plaats diafche de Bloempjes van het Mannetje kleiner en bleek geel, die van het. Wyfje grooter en wit van Kleur. Ten anderen merkte hy op, dat, in de Schaduw groeijende, dit Kruid de Bladen breeder ‚ groener „ uitgehoekt en driekwabbig heeft, _(*} Nobis quidem nullo in u'u eft, HALL. Melv, inchoat, U.p 291 (2) Tamus Fol. trilobis. Sy, de Xl. Tamnus Cretica triâdo folio, TOURNF. Cor. 3e L3 Il. DEEL, Xl, STUK. „ 335 TwEEHUIzZIGE KRUIDEN, _1Y. heeft, fchynende in ’ geheel niet te verfchillen ere van den Kandiafchen Tamnus , wanneer. hy Hoorp- hetzelve met gedroogde Monfters „weleer door STUK: _TOURNEFORTOp Kandia verzameld, verge= „amleek. Des houdt hy deeze Soort flegts voor eene Verfcheidenheid van de voorgaande (4). Faranfch. Te onbefchroomder breng ik derhalve. hier. le de twee Japanfche Planten , door den Heer Trus- Fig.a,ae BERG geplukt, als Verfcheidenheden van dit Gewas ter baan, Fig. z, op Pr, LXXIV , ver- toont het Mannetje, dit zeer duidelyk drie- kwabbige en Klyfachtige Bladen heeft, waar van de twee zydelingfe Kwabben nog vry diep, ingefneeden zyn: maar aan dunner Rankjes koe men de Bladen byna evenzens voor , als aan, het Wyfje , Fig. 25 naamelyk {pits Hartvor- migen weinig uitgerand, gelyk in de gewoone Europifche Tamnus, De Bladen zyn glad en fterk geaderd, de Ranken rond en de Bloempjes groeijen Troswyze in de Oxels der overhoekfe Bladen ; doeh in de eertte met dubbelde , inde andere met enkeldeen zeer yle Trosjes. Die van het Mannetje , met. Vergrooting afgebeeld by a, hebben, in een. zesdeelige Kelk, zes Meel- draa ‘jes zonder Styl of Vrugtbeginzel ; die van het Wyfje hebben het Vrugibeginzel zeer dui- delyk onder den zesdeeligen Kelk , a's blykt by bh, zynde het Vrugtbeginzel in een Blikje Oee ae (*) Gen, Prov. p. 136 DL O3 HK nb tas 35% gevat; en dus voldoet: dit Gewas aan de opgee _[V. bn AFDeEEL, gevene Kenmerken. : XXIX. ' k Hoorbe= DrtoscoRrkE A STUKo Hexans Dit Geflagt „, naar den grooten D rosco-dria, RIDES getyteld, heeft ook een Zesdeeligen ‚Kelk zonder Bloem, in de Vrouwelykeù met drie Styltjes en een driehokkig famengedrukt Zaadhuisje, ’t welk twee Vliezige Zaaden in zyne hokjes bevat. De agt Soorten van hetzelve zyn Indifche Rankgewasfen , meest verfchillende door het Loof, als volgt. j (1) Dioscorea met gevingerde Bladen, bee | Dioscoren (2) Dioscorea met drievoudige Bladen. gencajdit. Vyfbladie Deeze beiden, mooglyk flegts Verfcheiden- 86 ai 54 % : 7 MH. heden, groeijen aan de Kust van Malabar ‚als Triphyla. ook op de Eilanden van Oostindie cn In de _ Driebla- eten f ike ige. Westindiën. Zy behooren tut die Kruiden; wier Wortels men gemeenh\k in Oostindie Oe- bies, in de Westindiën Jnhames of Batattes of ook Yams noemt , zynde aldaar een zeer ge- wooe (1) Dioscorea Fol. digitatis. H. Châff. 459. F]. Zeyl. 363e Ubium quinguefolium, Rumer. Amb. Va Pp. 359. T. 127. Nurani - kelengu. H,‚, Mal, VIE. p. 67. Te 35e BURM. Pie Ind, p. 213- (2) Diescorta Fol, ternatis. ML CHF. 459. RUMPH. Amb, Y‚ T. 123. Tfiagerie Nuren. H. /dab, Vile Pe 63e Te 23e Erg ton ble DEELe Xie STUKe „360 TwerEnUIZIGE KRUIDEN, IV. woone Spyze , zo onder de Slaaven als by ’% PKI. « Gemeene Volk. Hoorp. Deeze veelbladige zyn in de Molukkes wild sTux. — gro@ijende gevonden, hebbende een onbefchoft ren grooten Wortel, die by een Kaas vergeleeken wordt. Zy heeft de grootte van eens Menfchen Hoofd, en verfchaft, als het Kruid. in Tuinen geplant en gehavend wordt , een zeer goede Spyze. IL (3) Dioscorea met Hartvormige Bladen ; de Bn Steng gedoornd en Boldraagende, Gedoorn- K - | ï de. (4) Dioscorea met Hartvormige Bladen, de IV. Nt die Steng gevleugeld en Boldraagende. Gevleue , h ‘gelde, (s) Dioscotea met Hartvormige Bladen, de moie. Steng effen en Boldraagende, Boldraa= E gende, * ‘Deeze allen komen in het Loof en daar in overeen ‚dat zy aan de Ranken zekere Bolletjes draagen , welke in de Grond aanftonds Wortel {chieten ; zo dat dit nuttige Gewas zig zeer fterk vermenigvuldigt, Het is derhalve Rhizo. phora (3) Dioscorea Fol, Cordatis Ec. Combilium, Rumer. Amb. V. T, 126. Kattu- Kelengu. H. Mel VII. p.71. T. 37. (4) Dioscorea Fol. Gordatis &c. Ubium digitatum, RUMPH. „Amb, T. tzr. Katfill- kelengu. H. J4al, T. 38. (5) Dioscorea Fol. Cordatis &r, Ubium Pomiferum. Rumera. Amb. V. T. 124: Rhizophora Zeylanica Scammonei folio. fingulari » Rad. retundà, HERM, Par. T, p‚ 217. Rhizopho- ra Indica, PLUK, „Alm. 321, T. 220, f, 6. Katu- Kaufiil, H, Mal, Vil. p. 69. T. 36 D don iki | 361 phora of witdrehiedeer, getyteld geweest van IV, den beroemden HeERMANNUS, doch welken SOE naamde Ridder ‚ mooglyk met. meer reden , toe» Hoorps ‘gepast heeft op het Indifche nde daciTUK. men gemeenlyk Mangles noemt of Duizendbee. id la nen * De laatíte wordt deswegen Appeldraa-r 7: Zie ID. gend Oebie geheten , dewyl. die Bolletjes vant a, “van grootte als een-Appel of Citroen zyn, De "1" „tweede, mer een gevleugelde Steng , heeft een gevingerden Wortel; de eerfíte, Combilie- Plant by RumrPmius genaamd, heeft een zonder. lingen Wortel , eenigszins naar een Zeug met haare Jongen zweemende. Alle deeze Wortels zyn meer of min aangenaam tot Spyze en die- nen zelfs tot Verfpapering, gelyk onze Aard- akers, (6) Dioscorea met Hartvormige. overhoekfe wi. Dioseoreg Bladen en eene effene ronde Dieng. Derde % Tamme. Deeze Soort is het gemeene Oebie , maaken. de de Yams - Wortelen der Westindiën uit. Men teeltze meest op plaatfen en in Landen , daar weinig of geen Koorn of Ryst gebouwd wordt, en dus zeer veel op de Zuidoofter - Ei- lan: “ (6) Dioscorea Fol. Cord. alternis &c. EL, Clif. 459. T. 28. Fl, Zeyl. 358. R. Lugdh, 527. Dioscorea fcandens Cal. „„amni, Fructu Racema/o, PLUM, Je. 117. 6. 1. Volubiis nigra &c. SLOAN. Jem, 46, Hift. I. p. 140. Mukelengu. H, “Mal. VLT, Pe 'O7,cTe 5E, Ubium vulgare, RomPa. dis. V. Ke z 5 Il, DEFFL. XI. STUN 362 TWEEHUIZIGE KRUIDEN, £ WV. landen van Oostindie , Nieuw Guinée , Niegw Eren Zeeland en de nieuwlings ontdekte Eiland- nia Hoorpe de Zuider Oceaan. Ongemeen fterk worden STUK. deeze Wortels ook by de Negers , aan de wer nn Kist van Afrika, geteeld „en ttrekken tot den voornaamíten Voorraad , wéiken men hebben moet, om een Schip met Slaaven te {pyzigen. Zy vallen ‘er wel zo groot als „de grootfte Zoetemelks Kaazen, en worden dikwils Fam- mes genoemd inde Westindiën , daar-deeze Wor- telen insgelyks tot Spyze ftrekken, Zy zyn van buiten brun, van binren 'Sneewuwwit-en zeer goed van Smaak „droog en vast van Viecfch, Men braadt of kookt dezelven en de Zwarten, gelyk ook veele Blanken , cetenze in plaats van Brood. ; Dit Gewas heeft de Wortels van veelerley fie guuren „ dikwils veelen aan éénen Stoel, gelyk ik dan ook zes Soorten van O-bies, alten ect- baar , van Batavia bekomen heb. Het klimt als de Klokjes- Winde en geeft verfcheide on- getakte Ranken-uit, met fpiis Hartvormige Bla- den, die zwaare Ribben hebben, gepaard. Op de Bloemen van het Wyfje volgt een Tros van Vrugten , als graauwe Erwten of Vogel. harten ‚ twee of drie aan elkander gevoegd ; welke het Zaad , als gezegd is, bevatten. wii. (7) Dioscorea met Hartvormige Bladen, over- _ Dioscorea À villofa. hoeks en gepaard ‚de Steng effen. We Rluizige, : E (7) Dioscorea Fol, Cord, alternis oppefitisque &c. Diosco= : rea D 1o1kK TA 363, Wegens de Vrugten wordt deeze Soort rs Java genoemd Penning- of Dubbeltjes - Blad ,* amen zo het de dangehaalde is-van RumpPHtius, en zoop. aan de Kust van Malabar, alwaar men alle desrux. Soorten van Oebies , waarfchynlyk wegens de, Hexar Knodsachtige Wortelen, Keulen noemt, boeten fi deeze Munniks- Keulen, Het is de Floridafche naar de Bryonie gelykende Plant , met Mos- achtig Eiken - Bloesfem, de Bladen van onderen Wollig gepluisd, en de middeirib in een Doorne tje uitloopende, CrAYTON noemt het een Soort van Hoppe , die zig al flingerende wyd en zyd uitbreidt, met gevleugelde Zaaden , welke in een driekantig hokje of Huisje ‚beflooten zyn, veelen aan'een digte tros by elkander , ge Iyk de Zaaden der Hoppe. ’ Gewas groeit in de Zuidelyke deelen van Noord- Amerika. (&) Dioscorea met gepaarde Eyronde gefpitfle VIIK. Bladens - oprfefen ha. Wegens den bynaam zou tot deeze Soort het ann gemeene Oebie , voorgemeld , kennen behoo- Iens zo wel als het Binche. dat “er door den : fea Fol. Cord, acuminatis &c. GRON, Virg. I2T , 156. Bryenig fimilis Floridana 8cc, PLUK. Aim. 46, T. 375. É‚s. Ubium Nummularium. RuMPH. Amb. V. T, 1622 (8) Dioscorea Fol. oppefitis Ovatis acuminatis, Fl, Zeyl, 361. Inhame Maderasp. Fol. binis ‘pulchre Venofis. PET. Gaz. so, T. 35. £, 6. A, Vbiam Anguinum. Romed, Amb, Ve Pa 351. T. 122 IL DEEL, XI. STUER. 364 TwrEEHUIZIGE KRUIDEN. ‚ IV« den Hoogleeraar N, L. BurRMANNOS toe | XXIV betrokken wordt. Wonderbaarlyk zyn deeze STUs. Slangen of vliegende Draaken , gelyk Ru Mm- A pn LUS zegt, vertoonen, en deeze Soort be: hoort, zo wel als de gemeene, tot die, welke geen Worrelbolletjes aan de Ranken draagen, Twee Soorten zyn hier. door den gedag- ten Hoogleeraar nog bygevoegd , waar van de eere , Schildbladige genaamd (*), ten op- zigt van de Vrugtmaaking onzeker was , of zy tot dít Geflagt , tot de Smilax of anderen behoore 3 de andere, Rolronde gebynaamd we- gens de figuur der Wortelen , misfchien niee meer zekerheid heeft (+). Deeze, die rood van Bast is , noemen de Nederlanders aan de Kust van Malabar Baïtates , naar den Portu- geefchen naam. In Oost- en Westindie voe. ren deeze Oebies of Keuled, by de Inlanders, een menigte van veríchillende naamen. RAJANI A __ Naar den vermaarden Ray is dit Geflagt door LiNNAus dus beter , dan door Pr v- | MIER {*) Diíoscerea- peltata. BURM. Fl. Ind. p. 21$. Smilax Fol, peltatis Cordaro-oblongis Ec, Burm. Zeyl. zig. Te or. | "(4}) Dioscorea Cylindrica. Burm. Ple Jud, zis, Kappa kelengu. H. Mal, VII. p. 95, Te 50. PLAAT LXKV. PLAAT Lx: SN D IT O0 I'K IE A, 365 MIER Jan. Raja getyteld (*). Het verfchilt, IVe _ jn Kenmerken, van ’c voorgaande byna alleen ArDEEr, XXIV, door de Vane, die rondachtig is, met een Hoorns fcheeve Wiek ‚- beneden de Bloem gebooren, STUKe Het bevat de drie volgende ende Planten. (1) Rajaniamet Piekswys’ Hartvormige Bladen, 1. | Rajania Op ’t Eiland St. Domingo is deeze door Pru- bekbiae MIER waargenomen, welke een dunne winden. die“ de Steng heeft , zonder Klaauwieren, de Bla= den eenzaam effen, van eene Hartvormige fi- guur, aan den Voert breeder, naar de punt zeer fimal , effenrandig glad en getteeld; brengende de Plant , uit ieder Oxel, twee of drie Bloem- of Vrugtirosj-s voert, (2) Rajania met Hartvormige zevenribbige IL. ë Co rdata. Bladen. Hartbladie E hj À 5e Deeze, in Zuid- Amerika groeijende , heeft de Bladen Hartvormig , langwerpig , gefpitst , Nets- (*) Hic [nempe JOHANNES Rayus}] folus plura praftitit guam facile alius ullus, interque primos Botanicos omni eva adnumerandus erit. LINN. H Clif p. 458. (x) Raj ania Fol. Haftato- Cord tis. H. Clif. 458. Jan= Raja fcandens Fol. oblonga angufto. PLuw. Gen. 33. Bryoe nia frutu alato, PLOM Amer, 84. T. 98. Fil T. 198. (2) Rajania Fol, Cordatis fepremnerviis. Jan-Raja fean= dens Folio Tamni. Pum. Gen, 33e Âe. ass. f, zo » II, DEEL, Xle SEUKe 366 TweEEHUIZIGE- KRUIDE iv. Netswyze geaderd en de Bloeien getrost, al Arpeen. de anderen, Zy heeft een knobbeligen Wortel, Hoopp. Als een Franfche Raap,in den Grond zinkende, sruxKe De Vrugten „welke gevleugeld zyn; gelyken naaf die van: den. Efchdoorn of Schotfe Linde , zeer, en bevatten een rond Zaad. ur. (3) Rajania met vof langwerpig ovaale Bladen geegafe by elkander, | Bl: _ Deeze „ook in Amerika vallende, heeft dit byzonders , dat.de Bladen , vyf by elkander ; aan. ieder Knoop der Ranken , voortkomen , zynde drieribbig en geaderd. Anders verfchilt zy van de voorgaande weinig. Osinata. Volgens de bepaaling zou hier dat Gewas beate) kunhen t’huis gebragt worden, ’t welk de Heer Fig. 1, THuNBERG in Japan gevonden, maar onder den bynaam van Qwinata afgezonderd heeft. In de figuur der Bladen , immers , is zeer weinig verfchil „ maar dezelven zyn niet drieribbig en zitten met hun vyven op ’% end van de Steeltjes. Zy zyn in de kleinfte Rank, welke ik daar van heb, hier in Fig.t,opPr. LXXV , natuurlyker grootte vertoond, Eyrond , zeer bum äkrden Steels aan ‘tend met een klein puntje: maar in de grootfte allen byna volmaakt ovaal en aan de punt vitgerand , gelyk uit het in de natuur= _—_ Iyke (3) Rajania. Fol, quïnis ovali-oblongis. Jan Raja (can= dens quinguefolia. PLUM. Gers 33. Tee 155e É. ze D torTxK'r aA 59 Iyke grootte by A afgebeelde blykt. Die "Rank IV. heeft geen Hloemen, zullende misfchien de XIV. Vrugidraagende of het Wyfje, en de andere , Hoorp- die zo veel te meer met Bloemtrosjes of Tuil. stTUEe tjes beliden is , heet Mannetje zyn van deeze , #r*& Soort. Uit de figuur der Trosjes blykt gee noegzaam , dat het cen geheel ander Gewas dan het Amerikaanfche zy, Ik geef het op *r geloof „van gezegden Heer, die zekerlykde Bloemen in de frisfche Plant ; onderzogt zal hebben. Zy zyn hier, zoals zy zig thans voordoen , en dus fommigen met drie, anderen met vier Kelk- blaadjes „ afgetekend , gelyk cok het Loof, Het fchynt dat op fommige Steeltjes vyf, op anderen vier, drie of twee Blaadjes voorkoe= men; % welk meer plaats heeft in dergelvke Planten. By ieder oirfprong der Bladen vindt men drie Stoppeltjes. Tot de Agtmnannigen van deeze Klasf: bee hoort, bete de Popelierbvom, ’t Geflagt van RHOoDIOoOL A, Roozenwortel, De Kelk, is vierdeelig, met een vierbladige Bloem in het Mannetje , maar geen Bloem- blaadjes in ’t Wyfje, dat vier Honigbakjes heeft en vier Stampers , draagende vier veel. zaadige Huisjes. De eenigfte Soort (1) groeit op de Alpifche 1 ) Rhodiolá Ber- Rofea. Europifch, (1) Rhodiola. Fl. Lapp. 378, Pl, Succ, 831, or2, Zat. A IJ. DEEL. Xl. STUZe AKA IV. AFDEEL. XXIV. Born. STUK. „Agtman: nige. memmen 368 TwEERUIZIGE KRUIDEN, Bergen. van Lapland, Ooftenryk, Switzerland en Groot Brittannie, ‚zegt LiNNmus. Wee gens de. Geflalte hadden fommigen die Kruid onder-de Telephium geteld en TOuRNEFORT maakt het tot een Soort van, dnacampferos ‚ maar HALLER noemt het Sedum of Huislook van werfchillende Sexen „dat-Zaagtandige Bladen heef’ bar de Bloemen. in zeer digte Kroontjes, CLus1us geeft het allereigenst den ‚naam. van Rhodia radix, dat is Roozenwortel , dien het, nog in de meefte Taalen van Europa voert, wegens den Reuk der Wortelen. Zeer overvloedig vondt hy hetzelve op de Rotfen van de Bergrug: Dur- renftein, daar het hem voorkwam met bleeke cf roodachtige Bloemen. Uiteen dikken , Houtigen, Knobbeligen Wor- tel fchiet dit Kruid veele ronde Stengetjes van ongevaar een Voet hoogte, met Bladen die Wigvormig en aap de kanten diep Zaagswyzege- tand zyn. Het brenger Tuiltjes voort van Bloe= men, als gezegd is, dikwils geel , de Manne- lyken ook wel voorzien met Vrugtbeginzels , doch misdraagende 5 terwyl de Vrouwelyken van drie tot zeven rosfe Zaadhuisjes hebben, zegt HAL: Ditd, 477, H. Cliff. 470. R. Lugdb. 457, Rhodia rediz. C. B. Pin. 286. Crua. Hift. II. p. 65. RAJ:: Hift, 69o. Telee phium luteum minus, Radice Rofam-redolente. Moris. Hij, III. p. 468. S. 12, T, 1o. f. 3. Orp. Dan. 183. Radix Rho- dia. LOB, Ze, 391, DOD. Pempt. 347, Anacampf(êros Radice Rolam fpirante major & minor. TOURNE, Juf, 264 Dioikt A 860 HArLEr, welke een zeer fyn Zaad bevat: Ks IV. ten. XXIV: Op de Eilanden Ferröe ‚ waar dit Kruid; zó Hoorp. wel als op Ysland , overvloedig, groeit , wordt TUS» hec Hielproed, dat is Helpwortel genoemd , wes gens de uitmuntende kragten , tegen *t Scheur- buik, waarfchynlyk in Gorgeldrankenof Mond- Botlingens daar aan toegefchreeven. De Wor-= tel , naamelyk ‚ ìs famentrekkende en geeft doot Deftillatie een Roozewater uit. De Alpifche Berg- Valeijen vervulc het fomtyds nist een aan- genâamen Geur. Een Pap van het Kruid; op * Voorhoofd gelegd , doet de Hoofdpyù bez daaren. Het worde van de Groenlanders tòt Spyze gebruikt. Van de Negenmannigen komen de twee vol: gende Geflagten voor. MERcCURiALiS Bingelkruid, ín dit Geflagt is de Kelk driedeëlig , zonder Bloemblaadjes „ in de Mannetjes van negen tot twaalf Meeldraadjes hebbende, met Kogelron= de tweelingfe Meelknopjes 3 in de Wyfjes twee Stylen en een Vrugt die uit twee Zaadhuisjes beftaat , welke ieder een enkel Zaad bevatten: Daar kemen in de vyf volgende Soorten. (1) Bingelkruid met een zeer eenvoudige Stené rela en ruuwe Bladen, … lis perene ín nis. Ovefplyz (1) Mervarialis Câúle genden 5 Fol, Gpbtis, Sf, Vend, Aa Nass Íl. DEEf. XI. STUR: 370 TWEEHUIZIGE KRUIDEN, IV. In Bosfchen komt, door geheel Europa, dit te Bingelkruid voor , dat in ’t Hoogduitfch ook “Hoorp- Hondskool genoemd wordt, in ’ Franfch Chouz STUK. de Chien en Mercuriale fauvage, in ’t Engelfch „Ean Wild Mercury. Men wil dat de Grieken hetzel- ve Cynocrambe genoemd hebben; maar een an. _ der Kruid, hier voor befchteeven , zou de Honds- & zie kool van D IOSCORIDES Zyn *. bladz,275. By DopoNdeus en Loser vindt men een Afbeelding van dit Kruid , welke daar in ge- ‘brekkelyk ís, dat de Bloem- Aairen en Zaad- huisjes op ééne Plant gebragt zyn „’t welk nooit plaats heeft. Anders voldoet dezelve taamelyk. Het Zaaddraagende is hier, wederom, by Caâ= MERARIUS , verkeerdelyk het Mannetje ge- noemd, De Bladen zyn grooter dan in het Taarlykfe , ’ welk volgt ; maar het wordt ten onregte „in plaats van * zelve , tot Moes, of tot Geneesmiddelen gebruikt, dewyl men ’er kwaa- de uitwerkingen van gezien heeft C*). 1e (2) Bingelkruid met een gearmde Steng , glad» Wlercurid= Hs ambi- ach- ET Twyfel- Nat, XII. Gen. 5125. Weg. XIII. pe 746. GOUAN Monsp. achtig, 507 DALIE- Par. zoz. Fl, Saec. 323 3 913. OEDe Dan* 4co, H. Cliff. 4óre R. Lugdb. 203. Foemina, Mercurialis montana testiculata. C. B. Pin, 122. Cynocrambe mas. CAM. Epit. 999. Mas. Mercurialis montana fpicata. C. B, Pine J22. Cynocrambe foemina, CAM. Epit. 999. CGynocrambe he Mercurialis fylveftris,. Don. Pempte 659. LOB. Je. 260, PA CERN, (*) HALL. Hetv. Il. p- 277. (2) Aercuriadis-Caule Brachiato , Foliis glabriusculis , Flos ki Ue Dr AEL DE er KITA, 37% ‚achtige Bladen en gekranfte Bloemen, zo e vel Mannelyk als Vrouwelyk. IV. FDEELs XXIV, HoorD« Ín Spanje, veornaamelyk op de ‘Muuren detsruz. Steden Kadix en Gibraltar , komt dit Kruid Ennear voor, dat men uic Zaad van daar in de Upfal. fche Tuin geteeld heeft. Van de volgende Soort verfchilt het niet alleen door geen geaair- de Bloemen, mmaar ook door dezelven in Krans. jes, de Mannelyken en Vrouwelyken by elkan- der te hebben in de. Oxels der Bladen. De eer- ften zyn gefteeld , drie of vier in getal, by één Vrouwelyk Bloempje , waar op een Zaadhuisa je volgt als een Balzakje , dus veel naar dat der anderen gelykende, Het is een éénjaarig Kruid. Tiâ. (3) Bingelkruid met een gearmde Steng ‚glad- ur. de Bladen en geaairde Bloemen. liae ___Yaariykse Veel algemeener komt deeze, in de middel- fte deelen van Europa ‚zo op Zaaylanden als inde Tuinen voor, In onze Nederlanden be- mint ribus verticillatis 4 faemineo masculisquc. LINN, Dee. I. Pe 15, Te, 3. ad titulum Merctrialis androgynâ. (3) Mercarialis Cau'e brachiato, Foliis glabris, Flor, Spî= catis. Gorr. Belge 285. Jfar. Mled, 464. He Cliff. 461. Upsa Bog. R. ZLugdh. 263, DALIB. Paris. 302. Mercurialis teflie culata, £. mas. G. B. Pin, tar. Mercurialis mas. DOD. Pempt.. 658, ef? Foomina, Mercurialis fpicata. £. foemina, Dop. Pempt. 658, ef? Mas, lridem, LoB. Ie, 259. Aaa ÎI. DEEL. XI, STUK: 372 TWEEHUIZIGE KRyiDEmys „IV. mint zy meest vogtige, belommerde Zandgror- EKV. den in de Moeshoven. Gedagte Autheuren heb= Hoorp. ben van dit Jaarlykfe Bingelkruid een Mannet- STUK. je en Wyfje, doch wederom averechts, Ónder- det fcheiden. ha De Plant groeit dikwils ter hoogte van een Elle, met opftaande gearmde Stengen en ge- paarde, gladde „ gefteelde Bladen, dte Lancet- vormig Eyrond en op de kanten gekerfd zyn. De Mannetjes hebben de Bloempjes, in overe endftaande Kâtjes , uit afftandige Kropjes fas mengefteld , groenachtig van Kleur, De Kelk is drie- of vierdeelig , en dienvolgens komen ‘er ook wel twaalf of zestien Meeldraadjes in_ voor. De Wyfjes-Plant heeft de Bloempjes ongefteeld in de Cxelen , veeltyds twee by el- kander , met drie of vierbladige Kelken en daar op volgen twee Zaadhuisjes , ruuw , rond, een- zaadig. _Linozoftis zou dit Kruid by de Grieken ge= noemd zyn en Mercurialis by de Latynen , als van Mercurius gevonden zynde,. Droscomr 1- pes heeft reeds aangemerkt , dat het Afgang maakte, ‚Het is van een Waterige Zoutige na tuur, en wordt in Klyfteeren gebruikt, ja ook van het Landvolk gegeten. In Vrankryk maakt men-van hetzelve een. Syroop, by fommigen als zagtelyk laxeerende zeer gepreezen. De Honig vân het Bingelkruid is in de- Apothee- ken niet onbekend, Oudtyds werdt ’er Moes van gekookt, tot Spyze. | (4) D'r OUTER EAS 373 e (4) Bingelkruid , dat byna Heefterig is, met IV. Woltige Bladen. AFDEEL: | XXIV. In Provence ‚ Languedok en Spanje, groeit nn dit Kruid , dat onder den naam van Phyllon voorkomt by de Autheuren, Het heeft de Bla. Mereuriae den Eyrond , zegt Govan , de Bloemen ge- lig kropt , de Manpelyken aan ’ end der Bloem- wollig: fteelen „ die langer dan de Bladen zyn, de Vrouwelyken byna drie by elkander ; het eene Bloempje gefteeld. (s) Bingelkruid met een hurkende Kruidige v. Steng en Eyronde eenigermaate Wollige a Bladen 5; de Bloemen Mannelyk en Vrou- welyk. Bezyden den Leeuwenberg, aan de Kaap der Goede Hope , vindt men dit Kruid „ ’% welk de beroemde BoRRHAAVE tot het Ge- flagt van Ricinokarpos , dat is Planten, die de Vrugt als van den Wonderboom hebben , t’huis bragt. Die Vrugt, niettemin, beftaat uit drie Zaad- (4) Mercurialis Caule fubfruticofo, Fol. tomentofis, Ml. Ups. 461, KR. Lugih. 203, GOUAN Monsp. 507, Phyllon tes- ticulatum. C. B. Pin. 122 Phyllon marificam, Crus. Hit, Il. p: 48. Femina Phyllon fpicatums C. B. Pin, 122. Ph, foeminigcum. Crus, Hift. Mas. (5) Mercurialis Caule proftrato Herbaceo &c, Mant, 298, Mercurialis procumbens dicoecos Africana, HERMe Par. App. Toe Ricinokarpos Afra. BOERH, Lugdh, Ie pe 254a Aa 3 II, DEEL. XI. STUSe IV. ÄFDEEL. XXIV, Hoorp- STUK. Negene MANEGE e 1. Biorfus Rane. Water. minnend. 574 TwWwEEHUIZIGE KRUIDEN, Kij Zaadhuisies , en deeze Plant heeft ’er maar twee (*), weshalve zy, by HERMANNUS, den naam kreeg van Zweegreinig , hurkend, Afrikaanfch Bingelkruid , met Bladen van de drie- kleurige Violen. Aan de Leedjes van de Steng , welke omtrent een Handbreed hoog is, komen Eyronde geteelde Blaadjes getropt voor, be- nevens eenbloemige Steeltjes van de zelfde lang- te. Mannelyke Bloempjes zyn ’er veelen , Vrou= welyken weinig aan % zelfde Plantje. De Vrugt is Eyrond , geknot , famengedtukt , gefleufd, met twee Stylen en in tweeën fplytbaar, HypRroOCHA Ras Vorfchenbeet, De Mannetjes hebben , in dit Geflagt, een tweebladige Bloemfcheede: de Kelk is driedee= lig en de Bloem driebladig, zo wel in die als in de Bloemen der Wyfjes- Planten , welke zes Stylen hebben en de, Vrugt ís een. zeshokkig veelzaadig Huisje: het Vrugtbeginzel onder de Bloem zittende: De eenigite Soort (r ), hier van bekend ; groeit C*) BOERKAAVF. nogthans zegt uitdrukkelyk „ dat de Vrugt van zyne Ricinokarpos Afra driehoekig is en uit drie Zaadhu:sjes beftaat , gelyk in de Rizinus + zo dat het vreemd is, hoe dezelve hier heeft kunnen thuis gebragt worden, Egter is 't waar, dit BOERHAAVE ’er ook de tweegreinige van HERMANNUS toe betrekt. (3) Hydrocharis, Sy/?, Nat. XII. Gen, 1126. Verg. XilIe Pe Det kB Af 375 groeit aan de Oppervlakte van Slooten, Graften _ IV, en ftaande Wateren , zo in de Zuidelyke als tin Noordelyke deelen van Europa. Men vindtze goorp- Vorfchenbeet genoemd of Morfus Rane, onder STUEe welken naam TouRNEFORT de Afbeelding pd mean gaf van de Bloem en Vrugt, aanmerkende, dat fommige Bloemen van onderen Knoopjes De be ben „’t welk de Vrouwelyken zyn. Van de Mannelyken zitten twee of drie Steeltjes by el- kander in een tweebladige Scheede , maar de Vrouwelyken komen eenzaam voor op byzonde- re Planten, De Bloemen zyn gemeenlyk wit; doch ook geel of geelachtig aan den bodem van den Kelk. Het is een Kruidje, dat op ’* Wa. ter zwemt , met ronde Bladen gelyk de Plom- pen, doch ongelyk kleiner ; weshalve fommi- gen het genoemd hebben kleine of allerkleinfte Plompen. Men vindt het op Modderige on. diepe ftilftaande Slooten, zelfs hier by de Stad, overvloedig, dezelven dikwils geheel bedekken. de , dewy!l hek door zyne Knop- of Boldraa, gende Rankjes , fterk voortloopt en zig langs de Oppervlakte zover het kan vermenigvuldig, De P- 746. Gort. Belg. 235. GOUAN MZonsp. s07. FU, Suec, 322. H. Clif. 460. R, Lugdh. vo. HALL. Helv. 301. DALig. Par, 303. Nymphza alba minima, C. B. Pin, 193. Morfus Ranz, Dop. Pempt. s83. LOB. Je. 596. B, Morfus Ranz Flore albo odoratisfimo. Ray. Cent. Sor, gp, Nymphea alba minor. C. B, Pin. 193, Morlus Rane. TOURNE. Mem, de 1705. P. 31le Te 4 Aa4 le DEEL: Xl, STUKe 376 TwWEEHUIzieg KRUIDEN, IV. De Tienmannigen van deeze Klasfe heb ik AEDEBL. reeds befchreeven en onder de T waalfmannigen, Poons: blyft alleen nog over Geflagt van STUK ig Dar riïsc a. Weedaart. msannigen. Waar aan de Bloemblaadjes geheel ontbreee ken: de Mannelyke Bloemen hebben een vyfe _bladigen Kelk en vyftien ongefteelde lange Meela knopjes : de Vrouwelyken een tweetandigen Kelk, drie Stylen en een driehoekig , driehoor- nig eenhokkig Zaadhuisje, dat open is en veel. zaadig , onder de Bloem gebooren. De twee volgende Soorten zyn daar van aangetekend, 1 _ (1) Weedaart met een effene Steng. Batisca acera Die Kruid, dat op Kandia groeit, is wegens. achtig. de geftalte tot de Hennip betrokken en geele Hennip genoemd geweest , uit hoofde van de Kleur der Bloemen. Men vindt het onvrugtbaar en vrugtbaar, in de Natuurlyke Grond een by- na Boomachtig Gewas maakende, met de Steng een Arm dik, in Takken uitgefpreid , ter hoog- te van zes tot tien Ellen, volgers PonNa, dat echter. (1) Datisca Caule levi. Sy/f. Nat. XII. Gen. 1132. veg. XIII. p. 748. Cannabis Fol. pinnatis. H. Chff. 457. 45 Lugdb, 22Ie Cannabis lutea fertilis. ALP. Exot. 300. Te 298. Luteola Herba fterilis, C, B. Pin. 1oo. Cannabis lutea Gretica. ALP, Exot. 206, T. 295. Cannabis lutea fterilise Atr. Exot, 3or. T. 390, Luteola Herba Fol, Cannabinis, CG. B. Pin, 1 100, D 1 Oo IKEA 377 echter bedenkelyk maar tien of twaalf Voeten IV: zal geweest zyn. In de Europifche Tuinen EE groeit het ongevaar eens Mans langte hoog. De Hoorp- Steng is van onderen naakt , maar boven maakt’ TUE. zy als een Pieramiede uit , hebbende de Tak- aren | ken als Aairen , met Bladen naar die van de Hennip gelykende, waar van het den bynaam heeft. De Bloemen zyn groenachtig geel in het Mannetje , doch het Wyfje heeft de Takken doorgaans met kleine Knopjes beladen, daar de Vrugten van voortkomen, ’t welk langwerpige , byna driekantige , van boven gaapende Zaad. huisjes zyn, bevattende veele kleine Zaadjes, (3) Weedaart met een ruige Steng. mr. Datiseq In Penfylvanie komt, volgens Karm, dee- firza. ze Soort voor , die nog grooter zou zyn: onale) Steog met uitfteekende Haairtjes aan alle kanten ruig3 de Bladen gevind en eenigs- zins naar die der voorgaande gelykende, maar de Blaadjes grooter hebbende , meer overhoeks , meer aan den voet afloopende en famenvloei- jende, Tot het Geflagt van Afenispermum of Gulp- zaad, bevoorens geheel door my befchreeven *, +, ». hade de Heer N. L. BURMANNUS een Soort”L Stug, betrokken , onder den bynaam van glabrum, dat is glad; welke door PR von genoemd was; Klim- (2) Datisca Caule hirfuto. Syfi. Nat. XII, Xllle je | Aa 5 IN. DEEL, XI. STUK. | 278, TwEEHUIZIGE KRUIDEN, rv. Klimmende Plant, met dikke gladde Hartvormi- ArPEEL. oe fpitfe Bladen en een ronde roode Vrugt ‚ Daun Hoorp Layonam op Fava genaamd. Ík heb onder den strux. naam van Pantjafona , in Vogt , van “aar een Tiens Gewas ontvangen , ’t welk eenigerrnaate met MANNIEENe Ee { « Gig die Soort fchynt te ftrooken; ten minfte wyst Gulpzaad. de marnier van groeijing aan , dat het tot dit aries 7 Geflagt behoore. Het heeft dikke Trosfen van ‘ veele rondachtige Besten, in ieder van welken één Zaad vervat is, van eene zeer zonderlinge figuur, die mooglyk ook de Geflagtsbenaaming billykt, Het is Schupachtig rond, op de kan- ten getand , opde zyden plat en wederzyds diep uitgegulpt ‚ zodanig , dat het ín ’t midden een doorfchynend Plekje of Gaatje heeft : des ik het in twee plaatzingen vergroot , by aen bb, heb voorgefteld. Byzonder fchynt hec naar ’t Honigbakje of onderst Bloemblad wan díe Plant , welke deswegen Vrouwen of Papenfchoen gee noemd wordt (Calceolus Marie)te gelyken (*). Onder de Enkelbroederigen van deeze Klasfe , zyn nog te befchryven overgebleeven de twee volgende Geflagten, CrissAMPELO Ss. Touwdruif. Het Mannetje heeft den Kelk vierbladig , zonder Bloemkrans, maar een Raderachtig Ho- nigbakje en vier Meeldraadjes , die gedeeltelyk famengegroeid zyn: het Wyfje den Kelk een- bla. (*) Zie TOURNE. Tab. 249. * D r ori xk IT A: 879 bladie Tongswys’ tondachtig en geen -Bloem- , IV. krans; drie Stylen en eene éénzaadige Befie, XXIV. Dus komen de Kenmerken in de befchryving Hoorps van ’ Geflagt voor (*) ; maar aan ’t hoofd der “TU. Klasfe ftaat, (met de uitvoerige voorftelling der rhis Kenmerken (+) overeenkomtftig,) dat het Mane netje geen Kelk , doch een vierbladige Bloem heeft, en vier Meeldraadjes 5 het Wyfje geen Bloem noch Kelk, drie Stempels en de Vrugt eenzaadig. Dit valt moeielyk overeen te brengen en men zou mogen denken, dat nader Waarneemingen dit verfchil hadden veroirzaakt , indien het niet by herhaaling in de zelfde Uitgaaven van het Samenftel der Natuur , maar weinige Bladzy- den na malkander, dus tegenftrydig gevonden werde. Ik zal inmiddels de drie opgegevene Soorten ; altemaal Amerikaanfche diek be- Brielen. (1) Touwdruif met Schildachtig Hartvormige witgerande Bladen: ( Dit Capa arcirae > Boe BEA al Schild. \ (*) Syft. Nat. XII. p. 661. Veg. Xu. Pe JSO bladig. het (Ì) Gen. Plant. Ed. V. 4553 daar het onder de Dieikia Hexandria ftaat, en Ed. VL, _ (1) Cisfampelos Fol. peltatis Cordatis emarginatis, Sy/£, Nat, XIi. Gen. 1138. Wez. XiIL. p. 750. Mat. Med. 459. LOEFL. It. 267. Clemaris Baccifera glabra & villofa, ro= tundo & umbilicato folio. PLUM. Amer, 78, T, 93. Fil, He T. 183. Convolvulus Brafilianus Fl. etoperalo , monocoe= cos. Kay. Hifl. 133t, Caapéba. Marcgr. Bras. 24. Pis. Bras, 94, B, Cisfampelos fcandens Fol, peltatis Stc. BROWN, Fan, $57e EL. DEEL. Xle STUK; 3% TwrEEHUIzIGE KRUIDEN, „IV. __ Dit worde gehouden voor de Amerikaanfche rn Plant, die den Wortel, genaamd Pareira bra- Hoorp- va, uitlevert, welken men als een byzonder STUK. Middel, tegen den Steen , het Podagra en an- DN dere Kwaalen, gepreezen heeft. De Smaak is bitterachtig zoet , de hoedanigheid afzettende en verzagtende , byna gelyk die der Openende Wortels en werdunnende Houten.: Het Kruid; Caapéba in Brafil genaamd, noemden de Portu- geezen, wegens de uitmuntende kragten tegen het Slangen- Venyn, Lieve Vrouwe Kruid, Het- zelve groeit byna als de Wine en heeft de Bladen fomtyds Hartvormig „ fomtyds rond, doch altoos met den Steel naar ’ midden inge- plant , gelyk inde zogenaamde Oostindifche Tuinkers. Het is derhalve Schildbladig en als het Loof Wollig is , gelyk men ’t-op Jamaika veel in Kreupelbofch ,„ omftreeks de Stad St. Jago vondt , werdt het Velvet = Leaf , dat is Fluweelbad geheten. | IL. (2) Touwdruif met aan den voet gefteelde , Cisfanpen tot zi Ln. niet ingefneeden Bladen. | Rondbla- Het komt vreemd voor, dat de Bloem in & __de voorgaande Soort agtbladig zou zyn, gelyk Rav uit Markeraar meldt, en dat Lin- N US denkt, of die misfchien niet het Wyfje dn (2) Cisfampalo{ Fol. baG petiolatis integris. Caapéba- Folio orbiculari non wmbilicato. Paum. Gen, 33, des 76+ Eide D 1 o I:;K IA 381 Zy van deeze; daar hy de Vrouwelyke Bloem _ IV. {telt Kelk: en Bladerloos te zyn, in, dit Ger AFDEELS À Pan XXIV. flagt, Hoe 't ZY» dewyl ’ Gewas, volgens Hoorps BRowNEs de Mannelyke Bloemen aan T'ros- STUK. jes, de Vrouwelyken geaaird heeft, met Bla- , Alona derige Aairen: ZO komt deeze, volgens de Af. A __peelding van PLUM:ER, het Mannelyke na« der. Doch hier is wederom tegenikrydig „ dat paar de befchryving , Bloemen van beiderley Sexe zouden voorkomen op de zelfde Plant, Men mogt derhalve dit Gewas nog wel tellen onder de genen , die nader onderzoek verete fchen. | De fchrandere LorrrLiNe , die hetzelve aan de Vafte Kust van Zuid-Amerika waar= pam ‚ merkt aan, dat in de Mannetjes de Bla. den niet, in de Wyfjes Schildvormig zyn, altoos Wollig: de Mannelyke Bloemen Tuils- wys’ groeijende op Steeltjes, met een vierbla- digen Kelk en eenbladige Bloem, hebbende één Meeldraadje met vier Meelknopjes : de Vrou- welyken Troswyze geaaird, met Blikjes , waar git Blommetjes voorkomen , die een eenbladi. gen Kelk hebben en een enkel Bloemblad. Hoe veel verfchilt dit niet van de opgegevene be- paalingen ! De laatften hadden kleine. dunne _Styltjes en enkelde Stempels „ waar op een rondachtig ovaale Vrugt volgde , een weinig famengedrukt en eenigermaate Wollig, met een enkel Zaad. | (3) Touw IJ, DEEL, Xe STURp $82 TWEEHUIZIGE KrRuiDen. Iv (3) Touwdruif met Hartyormige fpitfe gehoek- ÁrDEELs xxiv, te Bladen. Hoorp- | À | STUK. Deez2 Soort billykt de benaaming van Zouws ur druif , met den Griekfchen Cis/ampelos overeen- G/ampelrkomftig. Zy is in Karolina waargenomen door een Ca TrsBY , hebbende dunne Ranken , waar E mede zy by de Muuren van oude Gebouwen; als ook by Paalen en Boomen opklimt « en zig om. dezelven ftrengelt. De Bladen heeft zy naar die van de gewoone Klyf of Klim- op gelyken- de, en draagt Trosfen van roode Besfen, wel- ke zo groot als kleine Erwten zyn, | NAP EA De Bloemen zyn, in dit Geflagt, vyfbladig en de Kelk vyfdeelig in beide Sexen. De Man- netjes hebben veele. famengevoegde. volmaakte Meeldraadjes en onvrugtbaare Stylen; de Wyfe jes veele dergelyke onvolmaakte Meeldraadjes en veele Stylen , die langer zyn. Het Zaad- huisje is rond en plat ,tienhokkig met eenzaame Zaaden. Het bevat de twee volgende Virgini- fche Kruiden. ee: (a) Napea met naakte effene Bloemfteelen eu Hepta gladde gekwabde Bladen, Uit. Âgvis ; Gladblae dige, … (3) Cisfampelos Fol. Cord, acutis angulatis. Smilax lenis Fol. angulofo Hedetageo. CATEsB. Car, I. p. st-.T- ste SELIGM. Virg. II. De Pl, 2. : | „4 Nepag Pedunculis nudis lavibus &e. 55/7 Nat. XI, Gen, Í e * P) DTO P KM A 383 Uit Zaad van Virginie was deeze Plant, al-. IV. k lereerst , in de Leidfe Akademie -Tuin opge-! KXIV, groeid, ter hoogte van meer dan zes Voeten, Hoorn. Zy heeft een Wortel naar dien van Heemst in STUE- gedaante en kragt gelykende; de Bloemen er er * Zaadhuisje ook zeer daar mede overeenkom. ítig , maar Bladen als die van den Wonderboom eer Span groot, De Bloemen zyn hier niec _ tweehuizig maar tweeflagtig. ) (2) Napea met omwindzelde gehoekte Bloem- _ It. fleelen en gepalmde ruuwe Bladen. nee Ruuwe Zwaarder van Gewas komt deeze in Virgi- biadige, nie voor , hebbende de Bladen een Voet over * kruis, Schildvormig; maar tot aan den Steel, de onderften in zevenen, de middeliten in vye ven, de bovenften indrieëngedeeld. Zy groeit in een groote Valey der Wetftelyke deelen , vol Kalkfteenen „ tusfchen de blaauwe en Noorder Bergen , zegt CraAyTon, De Bloemen zyn kleiner dan der voorgaande, in de Manpetjese Planten Mapnelyk of onvrugtbaar, in de Wyf. jes vrugtbaar. De Zaaden groeijen Raderachtig aan Gen. 838. Weg, XIII. p. 750:Sida Fol, palmatis, H. Clif. 346. Ups: 193. R. Lugdb, 348. Malva Virginiana Ricini folio, HERM. Lupdh. 22, T. 23, Napza hermaphroditica. Sp. Plant, p. 965. (2) Napea. Pedunculis involucratie angulatis &cc, GRON. Virg. 1o2, Althea magna Acens folio &c. BANIsT. Virg. 1923, Abutilon felio profunde disfeto , Red, multifloris Mas & Foemina. EHRET, Pil, 7 3e We DEEL. XIe STUK, 384 TwerEüizice Kauripeù, IV. aan den top der Stengen „ zynde ieder gedek BER: met een Snuitig Huidje. Deeze Soor bf Hoorpe Zo wel over als de voorgaande. ST UKe SSISISISISISSISSISIS SSS XXV: HOOFDSTUK, Befchryving der VRELWYviceE Kruipen (Polygamia) , tof welken het Nieswortel ; Glaskruid, de Melde en anderen behooren. Ï de befchryving der Boomen van deeze Klasfe, heb ik omftandig gemeld, waar iù de Veelwyvigheid beftaat en waarom de Plan- ten, daat toe behoorende, düs genoemd zyn *: LI. Hr, dat zy naamelyk Tweeflagtige en bovendien ol 568 _Mannelyke of Vrouwelyke Bloemen, ’t zy op ééne of byzondere Planten, hebben, en dus één: twee of driehuizig zyn. Van de Eenhui- zigen komen hier nog de volgende Kruideû voor. VERATRUM,; Nieswotcels De Bloem is, in dit Geflagt, zesbladig zons der Kelk: de tweeflagtigen hebben zes Meels draadjes; drie Statmnpers en drie veelzdadige dekens de Mannelykeù zes Meeldraadjes en ën ’t beginzel vatì Een Stamper.’ De drie volgende Soorten , twee Europifche ; zyn daar in begteepen: KCP, Pilot rz dta METAR 385 (1) Nieswortel met een meervoudig famenge- flelde Bloemtros, de Bloempjes overend, IV. FDEELe. XXV. Hoorps Dit Kruid , dat in de Zuidelyke deelen van srux, Europa , als ook in Switzerland, Ooftenryk en Rusland, ja in Siberie , op de Gebergten groeit, IL. Veratram album, is in ’t algemeen bekend by den naam van Wi; Wubloe: Nieskruid , wegens de witheid van den Wor. tel; om het dus van ’t gewoone Zwarte Nies. kruid der Apotheeken te onderfcheiden. Bevoo- rens heb ik verklaard , waarom dit beter Mies- wortel genoemd worde (*). „ Niets.is gemeener op de Bergvelden en in ‚, de Valeijen der Switzerfche Alpen , (zegt … HALLER (T)») dan dit Gewas, ’t welk een Steng van twee Ellen hoog, niet Takkig , regtopftaande ; Bladen uit de ontwikkeling ‚> van de Steng gefprooten, geftreept , Lancet- vormig Eyrond heeft „en talryke digte Bloem. s> Aairen , met opgeregte , ruigachtigc, {tyve „ 5, witte Bloemen , die van buiten groenachtig 5» ZyD, aan den voet met een Pylswyze Streep » &€- (:) Veratrum Racemo fupradecompofito, Corollis erec= tis. Syft. Nat, Xll. Gen. 1144. Weg. XllI. p. 757. Verae trum Caule ramofo. Mat. Med, 471. Helleborus albus Flo- re fubviridi. C. B. Pin, 186. H‚, Ciiff. 468. R. Lagdb. 45. Helleborum aibum f, Veratrum, Dop, Pempt. 583, LOBe de. 311. CAMe Epit. 939. | C*) Zie IL D. IX. STUK, bladz. 256 «2602, (tf) Helv, inchoat. Tom, II, ps 96. Bb Ile DEEL, Xle STUKo mige IV. AFDEEL, XXV. HoorD: sSTUKe Eenhui zige. 386 VEELWYVIGE KRuipets > getekend „de drie buitentte Blaadjes harder ; > de drie binnenften bleeker , allen geftreept », hebbende , en de bovenfte Bloempjes Lwees 3 flaotig, de onderften Mannelyk,”” ‚> Het beflaat , (zegt hy wyders,) als een ‚, fchadelyk Onkruid geheele Bergen; worden- s de van geen Dier gevreten dan van den Muil= | ezel, dien ik, door groote Velden , met hete zelve begroeid, naar Monrtendre trekkende 3 de Bladen, in ’t voorbygaan, gretig heb zien afplukken ‘*). De Wortel, die uit een dike ken Knobbel veele Vezels afgeeft, is uitere maate heet , brandende den Mond en Lip- pen. Aan’: Vuur druipt ’ er een zeer fcherp ’9 Vogt } 2 23 13 (*) Dit luidt inderdaad Rheterifsh , om niet te-zeggen. Co- zisch. Want hoe kan zuiks dienen, om te toonen , dar de Muilezels de eenigfte Dieren zyn, d:e dit Kenid eeten, en hoe wist die geleerde Man, dat het van geen andere Die- “ten gevreten worde. Het tegendeel , zelfs, laat ty eenige Regels verder blyken , wanneer hy uit THEOBARAsTüs by- brengt: Wis Veratri, cum Pecora eo nterentur , deprehenfa eft. Die Autheur, immers, zegt daide'yk: „ Men verzeke t , dat 9) van het Zwarte Nieskruid de Paarden, Runderen en var= or kens erven, en derhalve dit ftaan loaten; maar dat de 5, Schaapen het Witte affcheeren „en men daar uit aliereerst s> deszelis kragten befpeurd hebse, dewyi zy ‘er van aan „den Afgang raakten” (Hif?. Plant, L. LX. Cap. 11.j Wat kan duidelyker ren dien opzigte gezegd worden, en het is uit de hedendaagfche Weidery genoeg hekend ‚dat de Schaa« pen Kruiden vreeten, welken de Kunder: ftaan laaten; ge- Iyk den fcherpen Veld-Ranonkel ; ja zelfs de Taxis, die haar doodelyk is, Psor de Arwa 889 Vogt uit, byna gelyk de Kalk fort (®). Het , Iv; „‚ Waterig Aftrekzelis flap , het Geeftige fcherp. Ten > Men krygt ‘er ‚ niettemin , een groote veelheid ióheo. ‚s Extrakt van met Water, tot het halve Ge-sTUKe wigt der Wortelen, ook flzaùw. En ‘het met Monika ss Wyngeest bereide Bxtrakt is mindet kragtig 5, dan de Tinêtuur , doch evenwel te fcherp. Derhalve moet de voornaamfte kragt in de ss vlugge Deeltjes plaats hebben , die onder ’ » uitwaafemen vervliegen. Zelfs het Waterig , Extrakt wordt te fterk geoordeeld” (f). Dit aangaande hetonderzoek van deezen Wors l, die by de Ouden. niet minder vermaafd was dan het Zwarte Nieskruid. Zy kenden deszelfs gevaarlyke uitwerkingen, en bereidden het Lig- haam, zo voor als na het gebruik, H1rro- CRATES wilde, dat men eerst de Maag zou opvullen met Spys en Drank: RHazes, dat men door ’ ingeeven van veel laauw Water de kragt zou brceken. Immers het geweldig Braaken en de Bloedloop , dien deeze Nies: wortel ‚ ingenomen zynde, veroirzaakt; is ver- ichrik. (*) Dit, uit G&Orrrow door HaLraR bygebragt, is wei derom zeer Rhetorifch en onverftaanbaar. GrEoFFROY zegt ; 3, dit meén uit de Wortels van ‘et. Witte Nieskruid, door 3, Chemifche Ontbinding, met Vuur [dat is door Deftillerie ‚in cen Retort,] een Geest krygt van een zeer fcherpen » Smaak, welke de Solutie van Sublimaat doet frolien” Mooglyk is die uitdrukking daat van ontleend, (f) Die brengt gezegde Heer uit NEUMANN en CARTHEU« SER te berde, Bb 5 II. DEEL. XI. STUK. ÏVe ÄFDTELe XXV. HoorD: STUK Eenbui- 2:30e 385 VEELWYvIGE KRUIDEN, fchrikkelyk. De Vader der Geneeskunde heeft reeds van doodelyke Stuipen, daar door veroir= zaakt , gefproken. Door het gewoone Genees- middel der Noordfche Volken, het poeijer. des Wortels met Keuken- Afch, een weinig Aluin en Gember , gemengd , tot een Drachme tegen de Koorts in te neemen , heeft BARTHOL te Nus een wonderlyke omdraaijing der Oogen en blindheid van een Uur lang zien ontftaan, tot dat na mepigvuldig braaken de Wortel weder uitgeworpen was en de Koorts verdrceven (*), Geweldige benaauwdheden, Stuipen , Krampen , Flaauwtens, ja de Dood, heeft men in Men- fchen' van een zwakker Geftel dikwils daar uit zien voortkomen 5 op welk een manier die Wor- tel ook ingegeven werde. Zelfs, uitwendig op de Maag gelegd , heeft dezelve doen braaken. Het Sap,in de Wonde komende en:zig dus met het Bloed vermengende „ is voor Menfchen en Beeften een oogenblikkelyk Venyn.: Hierom was het oúdtyds ‚in Spanje en Portugal , de ma- nier, de Pylen daar mede te beftryken , met welken men op de Jagt ging. In zeer kleine veelheid niettemin, op zekere manier bereid , en voor fommige Geftellen , is de Witte Nieswortel een Geneesmiddel , dat in hopelooze Omftandigheden voorgefchreeven kan worden 5 doch beter een Kwakzalver dan een braaven Geneesheer past, ‚‚ Sommige Rusíi- „> Íche ‚ (*) 4&. Hofn. Tom, V. Cap, 55. \ POLL WG NOMEN 1289 s fche Ingezetenen wan Siberie gebruikenze IV. tegen de Waterzugt (fchryft Emer in.) Aroer „> Het Afkookzel , paamelyk, van den Wortel zoorp- neemen zy dagelyks, tien of twaalf Dagen lang ,srux. alle morgens in; waar van zy geweldig aan Moroikia, ’t overgeeven en afgaan raaken ,’t welk fom- migen herftelt , doch de meeften van kant „, helpe. Ook wordt het , doch zeldzaamer , in de Spaanfe Pokken gebruikt, De Wortel, en deszelfs Vezelen aan den voet der Steng geplaatst, zyn by die van Jenifea in gebruik tegen allerley Zweeren , inzonderheid loo- pende aan de Beenen. Alle morgens eeten zy een Vezel en Haairtje van den Wortel, zo lang tot dat de Zweeren gezuiverd en „> genezen zyn. Zy zeggen dat, onderdien, », hun dikwils Afgang verwekt worde en poo- ‚ ging om te braaken, In de Noordelyke dee- „> len van Siberie , verhaalt men , zou het eeten ‚ der eerst uitfchietende Bladen, in % Voor. ‚‚ jaar, doodelyk zyn voor het Vee (*), ‚‚ Een fchadelvk en veele Menfchen doodend „, Huismiddel levere de Wortel van ’% Witte „> Nieskruid , welke by de Kolakken in alle … Ziekten zonder onderfcheid gebruikt wordt, Oneerlyke Vrouwluy dryven ook daar mede E de Vrugt af ({).” Zonder nadeel komt deeze gevaarlyke Wor- | tel 43 33 32 C*) GMeL. Plant, Sib. L. pe 75e 76e (T) GMEL. Reize durch Rusland, 1. Thep. 1S$e Bb 3 El. DEEL. Xl. STUK. $IJ0 VEELWYvIGE KRUIDEN. tel in het Niespoeder, dat men Groene Snuif noemt, en dit is deszelfs voornaamfte dienst; tegenwoordig, ín de middelfte deelen van Eu- ropa. Een Smeering, daar mede bereid, is ook tegen de Schurft zeer nuttig en het Afkookzel tegen den Hutdworm der Runderen. Van een zonderling gebruik , dat men ’er in Noord-A- merika van maakt, fchryft de Heer K Ar M het volgende (*), 9, Om te verhinderen, dat Kraaijen, Mays- 5, dieven of Inkhoorntjes, de verfch geplante s, Zaaden uit den Grond krabben , neemen „s fommigen den Wortel van ’t Witte Nieskruid ; 9» dat daar menigvaldig op vogtige plaacfen’, 9, in Moerasfen en Beeken groeit , en weeken ss in het koud geworden Afkookzel daar van ss de Spaanfche Tarwe, die zy meenen te zaai- ss jen. ’s Avonds worden ‘er de Korreis inge= ss legd, ’s morgens weder uitgenomen en dan s geplant, % Gezegde Gedierte, een of twee „ Korrels daaf van uit den Grond gehaald en die opgegeten hebbende, wordt ’er zo dron- » ken van, dat zy om ver tuimelen , en dit dient ss tot een affchrik van de anderen, Maar, men moet voorzigtig Zyn ,dat geen ander Vee van die geweekte Korrels vrecte. De Mays , daar van geteeld, heeft geen de minfte nadeelige ‚ hoedanigheid, voor Menfchen of Beeften.” (2) 2% () Stochh. Verhand, I7sre Pe 324 DIO Oee VAWMEE VA, QG (2) Nieswortel met eer famengeflelde Trosen IV. zeer uitgebreide Bloemen. EE _Hoorp-= Zeer naby komt deeze aan de voorgaane ruw, de, zegt LinN&us, doch verfchilt door de u. plaats „ kleur, ruige Bloemfteeltjes , uitgebre'de dn niet opftaande Bloemen en een famengeftelde en Tros, die niet Pluimswyze verdeeld is. Ande- Rb ren hebben het alleen door de zwartachtig roo. de Bloempies , en dat het vroeger bloeit, ondere fcheiden. Het is in onze Tuinen als een niet onaartige Bloemplaot , inzonderheid aan zyne breede gekreukte Bladen, bekend. Wild vinde men het niet, dan in Hakbosfchen van Honga- rie , en op opene drooge Velden in Siberie, al- waar het in de Ooftelyke deelen overvloedig voorkomt ‚ mids niet Noordelyker dan op vyfe envyftig Graaden Breedte, volgens GMELAN; die er dus van íchryft. __», Ìk heb geen verfchil tusfchen eze en de 2 andere kunnen waarneemen „als dat de Bloem- > fteeltjes langer zyn dan de zeer uitgebreide ‚ Bloem. In de voorgaande zyn zy korter. „ STELLER meldt , dat de Bladen langer en > yler (a) Verattuam Racemo compofieo , Corollis patentisfim is. Ver. Pedurculis Corollâ patentisfimâ longioribus. GMEL, Sip 1. p. 76. Helleborus albus Flore atrorubente, C, B. Pin, 186. Moris. Hif?. Ill. p. 485.58. 12. T. 4. Éf, z. Hell, album Fl. atroxubentibus prgcox. LOB. Je, 31Ea Bb a U. DEEL. Xj. STUK, 592 VEELWYVIGE Kruipen, IW. „ yler aan de Steng geplaatst zyn. Maaken benne ;, ook de drooge Velden het Sap, dat op vog- Hoorps 9 tige plaatfen door den Ouderdom flaauwtjes STUKs” _ , purpert , uit zynen aart donker paarfch ? ie „> Kunnen die tevens oirzaak zyn, dat de Bloem s‚ Eens zo klein valt , de Bladen langer groeie > jen en minder in getal? Zal , eindelyk , de „, fchraalheid van het Sap de reden zyn, dat de > tand der Bloem zig niet kan opregten? Zo », men dit bewyzen kan, dan zal ik toeftaan , „, dat deeze beiden voor een en de zelfde Plant 9, te houden zyn. Maar ik vreeze, dat dit be- s> wys verder te zoeken zy.” Het is ook ten uiterfte onwaarfchynlyk , aan= gezien deeze beide Soorten in de Tuinen, op eene zelfde Groeiplaats , *t gezegde verfchil behouden. De laatfte pronkt, inzonderheid , met haare lange geaairde Bloemfteng , vol kleine zwartachtige Blommetjes die Goudkleurige Meel- knopjes hebben. De Bloemblaadjes vallen niet af , maar worden groenachtig , en fommigen, hier en daar , bevatten , als Kelk, de Vrugt , beftaande uit drie, en fomtyds vier Scheedjes, welke veel gelyken naar die van ’t Zwarte Nieskruid, De (3) Nieswortel met een geheel enkelde Tros; Peratrum de Bladen uit den Wortel. Luteum. I Geelbloc- n mige (3) Veratrum Racemo fimplicisfime , Fol. fesfilibus. GRON. Virg, Il. 158. Refeda Fol. Lanccolatis , Canle fimplicisimo, GRON, PAD ATE KEM TS À, 909 In Virginie en Kanada groeit deeze Soort , IV, die zeer naar de breedbladige Weegbree gelykt, in hebbende een Krans van breed - Lancetvormige Hoorp- geribde ftyve gladde Bladen op den Grond, uitstuxà welken een Stengetje ryst van een Voet hoog , Monsikia. met eenige kleine Blaadjes , die men Blikjes zou kunnen noemen en aan ’t end een digt gee tropte Aair van geele Bloempjes. Hier toe behoort een dergelyk Plantje met witte Bloemen, dat zo wel als het geelbloemi- ge een grooten knobbeligen gedraaiden Wortel heeft, die gekaauwd zynde Speekzel doet uit= werpen. Men noertze , in Noord- Amerika, volgens CLAYTON, Ratelflang Wortel, en, volgens COLDEN , Eenhoorns - Hoorn. Buiten twyfel zal die, welke, in’: Werk van Trew, door Enrer afgetekend, gebragt is, hoewel de Bloemen een Roozekleur hebben , ook tot deeze Soort te betrekken zyn. V ALAN TIA, De Tweeflagtigen hebben, in dit Gellagt, geen Kelk, een vierdeelige Bloem, vier Meel- draadjes, een tweedeeligen Styl, en één Zaad. je; de Mannelyken geen Kelk, de Bloem drie- of GRON. Virg. Ie 59. B, Veratrum Scapa fiftulofo et Ramo- fo, Spica ftriââ, Enger per TREw. Zas. 77, Ver. Racemo , fimplicisfimo , Coroll, patentibus, Staminibus longioribus, MiLr. Diëf. Tab. 272, Bb s Il. DEEL, XI, Sryx. \ 394 VeELWYEvIiCF KRUIDER. IV. of vierdeelig 3 drie of vier Meeldraadjes en een get ‘ verwelkten Stamper. Het is paar den vermaat, Hoorp- den VAILLANT, die zo veele fraaije Waare STUK. _neemingen omtrent de Planten aan % licht gee brágt heeft, getyteld, en bevat de agt volgen de, meest Europifche Soorten. 8 h _ +) Valantia met de Mannelyke Bloemen drie- â ft ° Marais E deelig „de Tweeflagtigen op een glad Pragt- ban, beginzel zittende. Op Zandige ‚ ruuwe, Steenachtige plaatfen , die droog zyn, aan den Zeekant, als ook op oude Muuren en Wallen , by Montpellier „ Marfeille , Rome , Livorno , en.elders jn de Zuidelyke deelen van Europa , groeie dic Plants je, dat het uiterlyk aanzien der Gefternde of Kransbladige Kruiden (*) heeft „ doch door zyne Vrugemaaking , zo wel als de volgende „ geer daar van verfchile. Drie Bloempjes, die Klokvormig zyn , heeft hetzelve by elkander , waar van de twee bovenften driedeelig zyn en onvrugtbaar ; het onderfte vrugtbaar en vier- deelig. Het Zaad ; dat Nierachtig is, zit in een gedoornd , doch niet ftekelig Zaeadhuise je. Het heeft vier Blaadjes by elkander aan zyne gladde leggende Stengetjes. (2) (1) Walantia Flor, Masculis trifidis &c. Syf?. Nat. Xlle Gen. 1ns1 Vig. KIIL. p. 762. GOUAN Monsp. sI6e val procumbens glabra. H. Clif. 458. K. Lugib, 258, Val. ane nua quadrifolia verticillata &c. M'CH. Gen. 13. T. 7. Rube- ola echinata “amtilis. C. B. Pin. 334 Cruciata Muralis minima Romana Cor. Bepbr. I. p- 298: T. 297. (*) Werticillate: zie II, De VIle STUE; bladz, 269. PO LY GA Ml IT Ke 303 (a) Valantia met de Mannelyke Bloemen drie. IV. deelig , de Tweeflagtigen op een flekelig ie Vrugtbeginzel zittende. Hie STUK, Deeze gelykt naar de voorgaande zeer, maar is grooter en geheel ruig van Gewas , niecneer- Vetantia leggende „ eens zo groot en niettemin gag ts een Bleie. half Voet hoog ; anders byna van de zere ge- daante, De Bloempjes zyn geel en komen voort in lange ftekelige Hooratjes. Zy groeit ook in de Zuidelyke deelen van Europa. {3) Valantia, die alle de Prugtmaakingen met DE een Eyrond neergeboogen dje bedekt Gekape heeft. Een klein Plantje , dat BuxBAumMm op * Ge- bergte in Klein Afie vondt, door hem Cuculla- ria genoemd ‚om datde Bloempjes in een Huiks- wys geplooid Blaadje verholen zyn. Het is ook vierbladig , en heeft een langwerpig Zaad. (4) Valantia met de Mannelyke Bloemen drie- vv. d „Aparinês GE- Kleevendes {2) Walantia Flor. Masculis trifidis &c. Valantia ereéta hispida. H. Cif. 468. Galium Fl. Masc. trifidis. ZINN, Goett, 233. (3) Walantia Fruêtific. fingulis Bradteâ ova deflexâ oh- tcs, Am. Acad, IV. p. 295. Cucullaria, BuxB. Cent. Ie p: 13. T. I9. f‚ 2. (+) Valantia Flor. Masculis trifidis Pedice!latis &c. H. Ups. 302. GOVAN JMÁonsp. 516, Aparine Semine Izvi. VAILLe Paris. 18. T.4. £. 3. Il, DEEL. XI, STUK, 596 VEELWYVIGE KRUIDEN, 3 Á iN. deelig , gefteeld en op het Steelije van de ef Tweeflagtigen zittende. Hoorp- STUK. Onder ’c Koorn, in Duitfchland, Vrankryk _Eenhat. en op Sicilie , groeit deeze, die de geftalte van ES het Kleefkruid heeft , zynde de Steng agter- waards ruuw en klimmende, de Bladen by zes- fen gekranst , met ruuwe randjes. Het heeft Steeltjes zo lang als de Bladen, ook met drie Bloempjes , één-ongefteeld tweeflagtig , de twee zydeliegfe Mannelyk en gefteeld, nu drie. nu vierdeelig. De Vrugt is rond en niet ruuw , maar Sagrynachtig en hier door verfchilt zy in- zonderheid van het Kleef kruid, dat Zaadhuis- jes als gefuikerde Koriander heeft, zegt Varr- LANT. Dit was’er bevoorens toe betrokken (*), Het Kruid kleeft ook geweldig aan de Klee- deren, ES (5) Valantia met de Mannelyke Bloemen vier- Vatantia deelig , de Steeltjes gegaffeld ongebladerd , Articuige ä ta. de Bladen Hartvormig. Gewriche haar Dit is, gelyk de voorgaande , een jaarlyks Kruidje, voorkomende , volgens LiNNaus, | in (*) Aparine Semine Coriandrì Sacharati hujas videtur Va- rietas , Semine paulo magis exasperata, HALL. Heiv. inchoat, le Pp: 219e (s) Walantia Flor. Masculis qusdrifidis &c, GOUAN Mozsp, s16. H. Ups. 303, Cruciata Orient. lasifolia ereda glabra. TCOURNF. Cor. 4 Be Or WOK MEE As ag in Egypte, Syrie en Barbarie. De Stengetjes IV. zyn een Voet hoog, met Hartvormige, glad. ARDENLS de , Kruisblaadjes. ’ Plantje heeft eindelyk Hoorn. alle Blaadjes omgeboogen , het rype Zaad be-sTUE» dekkende: als wanneer de Leedjes van de Steng afgaan , wordende met de Blaadjes door den Wind her- en derwaards verftrooid. (6) Valantia met de Mannelyke Bloemen vier- _ vr. deelig , de Bloemfteelen tweebladig, sin 8 ad f k Gekruiste. Dit Kruid, dat in Duitfchland „Switzerland, Vrankryk, als ook in onze Nederlanden groeit, voert den naam van Croifette of Kruiskruid; hoewel men een ander van dien naam , veel bekender en gemeener , vindt (f). HALLER noemt het Walftroo , met viervoudige ruige Bladen en agtbloemige Steeltjes, In Swirzer- land , zegt hy, is niets gemeener aan de Wee gen. Het blyfc over en geeft jaarlyks leggen- de Stengetjes uit, met vier taamelyk breede Blaadjes kruislings bezet. Het heeft een rond Zaad in een rimpelig Huisje en kleurt rood, Men koudt het voor een Wondmiddel , dat toE (6) Walantia Flor, Masculis quadrifidis , Pedunculis dí- phyllis, H. Ups. 303. GOUAN MMonsp. 516, DALIB. Paris. 305. GORT. Belg. 233, Galium Fol. quaternis, Flosc. in Alis confertis. H. Clif. 34, HALL: Helv, 462. Helv. inchoat. I. 314, Crucíiata hirfuta. C. B. Pin. 335. Cruciara, Dop, Pempt, 257. LoB. Je, 804. f (*) Zie 't voorgaande X, Stuk , bladz. 638 , enzo II, DEEL, XI, STUK: 598 VEELWYVIGE KRuIDEn. IV. tot Breuken ook nuttig zou zyn, wegens de Arprreu. Ì 5 ZXV, famentrekkende hoedanigheid. en (7) Valastia met de Mannelyke Bloemen vier- vir, deelig , de Steeltjes gezaffeld ongebladerd 3 de An de Bladen ovaal, op de kant gehaaird. ladde. km Dit Gladde komt het ruige Kruiskruid „zode Ridder oordeelt, al te naby. Het groeit naauw- Iyks een Handbreed hoog , in Oofteoryk en Italie voorkomende. Omftreeks Bononie vindt men het den geheelen Zomer, zegt BAumr- NUS, tusfchen de Doornen. vir. _ (6) Valantia met alle Bloemen vierdeelig be- a’ ï neden het Vrugtbeginzel , en naakte een: Laagbloe. bloemige Steeltjes, Mig ee Op jamaika in de Westindiën komt deeze voor ‚ die naar het Kruiskruid zeer gelykt ; zynde geheel ftekelig , met vier langwerpig Eyronde Bladen. Zy heeft in de Oxelen cens zaame Bloemfteeltjes: de Kelkblaadjes zyn ges fteeld; de Bloem is Raderachtig , vierdeelig , met vier Meeldraadjes en twee Stylen: ande- ren zyn geheel Mannelyk, P 4- (2) Valantia Flor. Masc. quadrifidis Sc. Galium Flor. polygamis &c. Scor. Carr. 344. Galium latifolium glabrum, C, B. Prodr: 146, Cruciata glabra C. B. Pin. 335. (2) Valtantia Flor, omnibus quadrifidis inferis &c. Az. Acal. V. p. 4rz. Rubia fubhirfuta fcandens £. zeclinata ôsas. BROWN, Jam. I4te Brab oil U CA ME De 308 PAR IE T ARI A4, Glaskruiks IV. Arvert, De Kelk is vierdeelig , zonder Bloemblaad- XXV. jes in dit Geflagt, met één Styl of Stamper, nen en het Zaad enkeld, langwerpig, uit het Vrugt- mronoikta, beginzel binnen den Kelk gebooren, De Twee- flagtigen hebben vier Meeldraadjes; de Vrou- welyken ‚ hoedanig ’er één, tusfchen twee an- deren, in één Om windzel voorkomt, draagen zo wel Zaad als die, Hee bevat de zes vol. gende Soorten, (1) Glaskruid met Lancetvormige Bladen, de ARD arietaria steng opgeregt. Indica, Oostine Als een byzondere Soort, die naar het Win-difche kel. Glaskruid gelykt , wordt deeze OCostindi. {che door LiNN&us voorgefteld , hebbende, zo zyn Ed, aanmerkt , de Bladen Lancetvor- mig „ veel langer gefpitst , drieribbig , naakt : de Kropjes der Bloemen kleiner, gevat in Els- vormige, niet Eyronde Blikjes: de Stylen lane ger; de Vrugten ongefteeld, gefleufd, Hier brengt de Ridder het Ambon/che Kruis. gras van RuMPHrUS thuis, welk de Heer N, L. BurRMANNUSs geoordeeld hadt tot de Spermacoce te behooren (f). Om de waarheid „te (1) Paristaria Fol. Lanceolatis Caule ere&o, Syft. Nat, XII. Gen. ris2. Peg. Xlll. p. 763. Mdant, 128. Crateogas Ruwe RUMPH. Amb. Vi. p. 2$. Te 19 ED) DURM. Fl Ind Pp. 3 je II. DEEL, Xle STUK. 400 VERLWYVIGE KauiDÈne IV. te zeggen, indien dit Kruisgras Zaadjes als ien Zandkorrels heeft, komt het met de Kenmer- Hoorp- ken van dat ala ‚ door my Tandzaader ge- STUKe noemd, weinig overcen (*), Doch ’t gezegde zi Kub anes was door LiNN&us reeds bevoo- rens tot de Oldenlandia betrokken (+). Hier fchynt my het Oostindifch Glaskruid te ftrooken , ’t welk gezegde Hoogleeraar op- geeft , als Lancetvormige Bladen overhoeks hebbende , en Rompot Garang by de Javaanen genaamd , met roode Bloemen. Dit zou, vol- gens zyn Ed. , het Memorie - Kruid van Ru m- PRIUS zyn, 't welk veel naar dat Kruisgras gelykt, en daar toe zou ook het Kakarat der Javaanen behooren , ’c welk , witte Bloemen en breeder Bladen hebbende , van ’ Winkel- Glaskruid naauwlyks verfchilt dan door een ongefteelde gefleufde Vrugt (1). IL (2) Glaskruid met Lancetvormig Eyronde Sn Bladen „ gegaffelde Bloemfteelen en twee- Europich, bladige Kelken. = | ic (*) Zie IL. D. VIT, Sruk , bladz. 266. (T) Zie ll. D. Vil. Sruk, bladz. 343. (1) Borm. Fl. Ind, p. 221. Herba Memorie, RUMPH. „Amb. Vle p. 29. T.-12, f‚ 2. Men noemt het dus, om dat de Blaadjes tot herinnering of aandenken gebruikt worden. (2) Farietaria Fol, Lanceolatis- Ovatis &c. Mat, Med, 472. GoRT. Belg. 283. Re Jiugdh. 210, GOUAN Monsp. s16, Oep. Dan, sar. Parietaria Officingrum & Dioscoridis. C. Rs Pin, 121. Parietaria Vitriola f, Perdicium, LOB. de. 258. Helxine, CAM. Epit. 849. 4 Pro Let EL Ro ôt Dit is het gewoon Europifch of Winkel. IV Glaskruid, ook Helxine genaamden Perdicium , Spant é XXV. * dat Patryskruid betekent; om dat de Patryzen goorp. ‘er op aazen zouden. Men noemt het in ’STUEe Franfch Parietaria ‚naar den Latynfchen naam, Zoi om dat het veel voorkomt op Muuren; doch het is ook in Wildernisfen en aan de Wegen niet ongemeen. By ons groeit het overvloedig in de hooge deelen deezer Provinciën; maar in de Noordelyke landen vindt men * weinig. De Engelfchen noemen het Pellitory of the Wall, de Duitfchers Mauerkraut , Dag und Nacht. Het heeft een opftaande Steng , van twee Voeten ‚ met lang Lancetvormige Bladen, die in ’t wilde eenigermaate ruig zyn, doch in de Tuinen glad en door het droogen doorfchynend worden als Glas, waar van de Nederduitfche naam, Aan den oirfprong der Bladen komen dig-= te tropjes van kleine ongefteelde Bloempjes „ onder welken de Vrouwelyke vierhoekig en pie= ramidaal zyn , de anderen Raderachtig uitge. breid , hebbende vier Meeldraadjes , met Meel= koopjes, die Veerkragtig het Stuifmeel uitwer- pen, wanneer menze aantoert, Het Zaad, dac Eyrond is en glad, wordt door de aangegroeide Kelkblaadjes zo rauw, dat het aan de Kleede. ten hangen blyft , en hier van hadt het den Grickfchen naam, Helxine , bekomen, s, Het is , gelyk de Puinplanten gewoon zyn 3 ‚ vol van een Salpeterig Sap en Water $ zo 9 Pisdryvende, dat drie Oncen van het Sap de Ce EE Urin IT, DEEL. XI. STUK) IV. Urin met kragt afzetten. Het Water is zout. be », Ook die met den Steen bezet zyn acht men Hoorps 3» dat het de Waterloozing vry maake 5 ’t welk. STUK. … „ alte veel fchynt, Men leest de Hiftorie van gen > een Calculeufen Hond , die in de Opftop- > Ping van ‘t Wateren zig dikwils hulp ver= ‚, fchafte door het Glaskruid ;eindelyk „toen ’ s> zelve op gebruike was, ftierf en aan de onef- > fenheid van wiens Blaasfteen de uitwerking van », het kragtig Middel bleek. Onder die tegen de „> Melaatsheid maakt C £r 1 us van de Parieta- » Tia gewag. De Kole wordt, tot witmaaking ‚, der Tanden , door MARcELLUS gepreee > zen. Met regt vermaant FrLoYERUS, dat ‚> er geen Verzagtende kragt in het Glaskruid 3 ZY ‚ hoewel ‘er die gemeenlyk in gefteld wordt. z. Om de Kalanders uit het Koorn te houden «> wordt het Loof , op den hoop gelegd, van …, HARRIS aangepreezen” (*). Uit (3) Glaskruid met Eyronde Bladen, byna op- dn geregte Stengen , driebloemige Kelken, de joodfch. Mannelyke Bloemen langwerpig Rolrond. A02 VEELWYVIGE KRUIDEN, Deeze, die in Paleftina , als ook in Italie en in Switzerland groeit, is kleiner van Gewas en heeft leggende Stengen met de Takken opge- regt ; (*) HarL. Helv. inchoat. Tom. II. p‚ 285. (3) Parietária Fol. ovatis , Caulibus ereCtis, Cal. trifloris Ec. Parietaria minor Ocymi folie. C. Be Pin. 121 ? BOCG. Sis. 47, Te 24. £, A, Hall: Helve inchipat, Kle Pe 285. BE ed POL VGA MTR dö reet; de Bladen Eyrond met korte Steelen; de IV Bloemtrosjes komen aan de Takken voor, o ge aan den top der Steng. Men vindt de drie Se: Hoorpe xen in de Trosjes by elkander , zegt Harrrr.sTUKe Hy. zal hier mede zeggen willen, dater Man- Z4moikië, nelyke , Vrouwelyke en Tweeflagtige Bloem- pjes, in dezelven voorkomen. Doch de uit. drükking is zeer oneigen, Het Kruid heeft, volgens LrNNaus, tweelings - Mannelyke Rolronde Pypblommetjes met de Tandjes aan den Mond famenluikende , en een Vrouwelyk Bloempje, dat Eyrond is, daar tusfchen, (4) Glaskruid met Eyronde ftompe Bladen en, Îv. if Draadachtige geftreepte effene leggende sten Stengen, ate k geelch. (5) Glaskruid met byna Eyronde Bladen; de Vv. Vrugtdraagende Omwindzels vyfdeelig fa- eoa mengedrukt ; met de zydelingfe Slippen tiaattn, grooler. Naar de Groeiplaats hebben deeze den by- nam „ kleine Plantjes zynde , waar van heg eerfte in Portugal , doch ook in Spanje en op Sie " (4) Parietaria Fol. ovatis obtufis dc. Pariet. Lufie. an= nua minima. TOURNE, Ju/?, sog. Parietsria Sicula Alfnes folio. BocG. Sic. 47, T. 24. (s) Parietaria Fol, fubovatis , Involucris Fruckiferie &ccs Pariet. Cret. minor, Ceplulis Sem. alatis, TOUMNF, Cers 38, Cc e ë 1. DEEL, XI. STUK, 404 VEELwYvice KRorDEn, Iv, Sicilie, het laatfte op Kandia groeit. Zy heb= Den kleine Blaadjes, als van Muur (*). OGFD* arbei „ (6) Glaskruid met gepaarde , effenrandige 3 VL Slomp Eyronde Bladen, en kleinere Ey- ele ronde daar onder gemengd. IRICTG a pbyila, Bt Aan de Oevers der Rivieren en in de Splee= ten van vogiuüge Steenrotíen, is dit Kruidje op Jamaika gemeen. Het heeft de gedaante van Duizendgrein , met zeer kleine Blaadjes, van eene Glasachtig helder groene Kleur. ATRIPLE Xe Melde, Hier hebben de Tweeflagtige Bloemen een vyfbladigen Kelk, zonder Bloemkrans , me vyf Meeldraadjes ; een tweedeeligen Styl en één neergedrukt Zaad: de Vrouwelyken een twee- bladigen Kelk , zonder Bloemkrans of Meel. draadjes, mes dergelyken Styl en één famen= gedrukt Zaad, De (*y Het Ceylonfche , hiet op volgende, is in de laatfte Uit- gaave van het Samenficl der Natuur, daar het bevoorens 5 ‘bladz, 709, met eene omftandige befchryving , tot het Gee {lagt der Brandenetelen betrokken was, op bladz. 763. vere geten uit te doen : want de befchryving , Mdant. p. sore luidt in ’t hoofdzaakelyke eveneens. (6) Parietaria rol. oppofitis integerrimis obovatis, mino, ribusque ovatis immiXtis, Ax, dead, V. pe 41z. Urtica hu milior difticha &c, BROWN. Fam. 336, Herniaria lucida Aquatica. SLOAN. Fame 50, Fil, Ie pe 145. Te 93e fe To | n WOE VGN Mol Bo 405 De twaalf volgende Soorten zyn in dit Ge- iv. ame Arpeer, flagt begreepen , naamelyk nd (2) Melde met een Heefterige Steng en drie. LLUGEEn kantige effenrandige Bladen, ej hi Atriplez Aan den Zeekant, op vogtige plaatfen , in Hatimus. Effenran» Portugal, Spanje en Virginie, groeit dit Kruid , aize. dat men, wegens de Zoutigheid, Halimus ge- noemd vindt, een woord , van Diescorr. pEsafkomftig. Het wordt, deswegen, vande Portugeezen Saiguedeiras , van de Spanjaarden Marisma, zo ’t fchynt, geheten. Een witach- tigen Heefter maakt het uit, met Houtige Tak- ken , die broofch zyn ; de Bladen veelal van eene driehoekige figuur, Vleezig en glad , van eenen zuurachtigen Smaak; de Bloemen , in ’ uiterlyk aanzien byna als van den Olyfboom , paarfchachtig 3 het Zaad breed, bykans als dac der Melde. Van dit Heeftertje waren de Toppen of Uitfpruitzels van ouds, gelyk nog heden by de Portugeezen , tot Spyze in gebruik, De Bladen, met Zemelen gekookt en op de pynlyke deelen gelegd, hebben ook in ’t Voeteuvel fomtyds tot verligtinge geftrekt. De Wortels gebruikte men tot Geneesmiddelen, Ca) (1) Atriplex Caule Fruticofo , Fol. Deltoidibus integris. Syff. Nat. Xll. Gen. Iis3., Veg. XIII. p. 763. H. Cliff, 469. Re Lugdb. 218. GRON. Virg, 195, Halimus latifolius {. Fruticofus. C» Be Pin. 120, Halimus. CLUS. Hfl, Ie pe 53. Hlispe T. pe 73* Don. Pempt. 77%, LOBe Je, 393e | Cc 3 Il, DEEL. Xl STUK, PE VEELWYVIGE KRUIDEN. Tet IV. _ (2) Melde met een Heefterige Steng en flomp gien Eyronde Bladen: En Deeze , die men Zee = Porflein noemt , komt zr. aan de Stranden der Noordelyke niet alleen „ gAtrinks maar ook der Zuidelyke deelen van Europa des. voor. Immers hier wordt de tweede Halimus. Hee olle van Crusrus, die aan de Zeekusten van Va- if lence valt , betrokken, By ons groeit zy over- vloedig op het Koegras en elders aan de Kus- ten, zo van Zeeland als van Vriesland, enz. Zy is ook Heefterig en heeft ronde Takken, met dikke Vleezige Bladen, veel gelykende paar die van het Porfelein , dat men tot Moes in de Tuinen teelt. De Bladen worden fom= tyds als de Kappers ingelegd en dan tot Toes fpyze over Tafel gebruikt, HL, (3) Melde met een Heefterige hurkende Steng ; AH OE ij de Bladen tEyrond ongefteeld effenrandig , vida, de onderften eenigermaate getand, iv. (a) Melde met een gerunde Steng ,aryze Zaag= Rafik. ú Roosvruge fe uge, (2) Atriplex Caule Fruticofo, Fol, obovasis. Gorr Bels. 283. GOUAN Jlonsp. s17. Fl. Succ, 328, 919. Re Lasdbe 218. Halimus £. Portulaca Martina, G. B. Pin, 120. Portus Jaca Marina. Dop. Penmpt. 771, (3) Arriplex Gaule Suffruticofo proenmbente &c. Atriplex Marittima Hi (SDe &c. Din, Elth, 46. T. 49, Fabt Polygoe num incanum rotundifolium Halimoides. BARR. Kar, 1145. EEEN | (4 Atriplexs Caule Herbaceo &c, Hart. Goett, 19, Atzie plex | PIO T BRAMEN zon \Cs- _ vandige Bladen en vierhoekige Wrugten met _ Wi Tandjes. ki geer In de Zuidelyke deelen van Europa , by- ide zonderlyk in Spanje, komen deeze voor, waar Mensikia, van de eene door haar Loof, de andere door haare Vrugten , die als Roosjes zig vertoonen , uitmunt. De eerfte groeit ook by Tholoufe , aan de Middellandfche Zee , alwaar menze l’ Her- be du Masclou, datis tegen ’t Kolyk dienftig , noemt, Zy valt Heefterig en zeer wit van Loof gelyk de voorigen , hebbende zeer kleine rondachtige Blaadjes. De laatfte groeit cok overvloedig in Duitfchland , omftreeks Jena , zo HaLrter wil s ten minfte de aangehaalde van C, BaumiNus, met eene Roosachtige famengedrukte Vrugt. Deeze heeft witachtige gitgehoekte Blaadjes , naar die van * Ganze- goet gelykende, ongefteeld, (5) Melde met een Kruidige Steng, driekan« VN: 1 eld” Brriplex tige gehoekte Bladen en gedoornde Prugt- _Sibiria. kelken. | î Siberifche, (6) Melde met een Kruidige Steng en drie. _ vr. f \ À k Tartariea, UU- rarraar- fche, plex fylv. Fruêtu Rofeo compresfo. C, B. Pin. 119. Prodr, $3e RUPP. Fen, 341. Ó \ (5) Atriplex Caule Herb. Fol. Deltoidibus angulatis &c. Spinachia Fol, angulofis , Caule Ramofisfimos HALL. Goezs. 2ze (6) Arriplex Caule Herb. Fol, Deltoidibus finuato- Cc 4 dens MN, DEEL, XI, STUE, N / IV, AFDEELe XXV. HoorD= sTUK. Eenhuis Gigee VI. Azriplex 408 VBEELWYVIGE KRUIDEN, kantige withoekig getande gegolfde Bladen overhoeks. Van decze groeit de eerfte, die de grootte der Tuin- Melde heeft , in Siberie, Derzel. ver Vrugt is van Badar Wollig , aan de buitenzyde gedoornd, De andere, die in Tar= ‘tarie voorkomt , heeft eens Menfchen hoogte en de Bladen zyn van onderen Afchgraauw, Deeze beiden, zo wel als de naastvoorgaande en alle de volgende , zyn Zaayplanten „ die Jaarlyks vergaan. CG} Melde met een opgeregte Kruidige Steng Hortenfis. en driehoekige Bladen, Tamme, Hier wordt de Tamme of Tuin- Melde be= doeld, die men in de Moeshoven teelt. In ‘t Franfch noemt men deeze Arroche of Bonne Dame , in ’t Engelfch Orrache, in ’t Hoog- duitfch, gelyk by ons, Melde of Milde; mise fchien wegens haare zagcheid „die in het Moes, daar van gemaakt , blykbaar is, De afkomst zou ook uit Taertarie zyn, ° Gewas, dat ie- dereen bekend is, valt wit of geelachtig, rood en dentatis &e, H. Ups, 303. Atriplex maritima noftras proce- zior. PLUK. Alm. 60. (7) Atriplex Caule ereto Herbsceo „ Fol. triangularibus, Plat, Med. 473. R. Lugd. 217, Gort. Belg. 238. Hi. Clifn 469. Atriplex Hortenfis aìba & rubra. C. B. Pin. 119, Attis plex Hartenfis. Don. Pezept. Gis. LOB, Je. 253. Po L Y CG A M I A 408 en uit den zwarten; zo dat het, door zyne Ver: IV. fcheidenheid van Kleur , zelfs de Tuinen ver. AFDren fiere. Het is van eene verzagtende, verkoelen-Hoorp- de en weekmaakende hoedanigheid, maar destux, Ouden fchynen iets gevaarlyks daar in opge. merkt te hebben, Het Zaad, dat platachtig rond is, ter veelheid van een half of vierde Loots ingenomen „ doet purgeeren of braaken, (8) Melde met eers Kruidige Steng en driekan= Vit 4 tige getande , van onderen verzilverde Bla-iainees den, Gefnippes | Bollie Aan de Zeekusten van Europa en Noord Amerika groeit deeze Gefnipperde Melde, dus genaamd , om dat zy haare driekantige Bladen diep ingefneeden heeft. Zy komt aan onze Zeedyken hier en daar, en op Zoute Stranden voor , hebbende een naakte , regte, ronde, gees ftrekte Steng. De Bladen zyn van boven met een Opperhuid bedekt, die ’er op ’t aanraaken afgaat, en van onderen met Zilverachtige Plaat= jes. Aant end heeft zy tweeflagtige Aairen, met toode Meelknopjes , en tweelingfe Vrou- welyke Bloempjes in de Okxeler. De Vrugts kelk is famengedrukt , vyftandig ; met het mide delfte Tandje grootst. | (9) (3) Atriplex Caule Herbaceo Fol, Deltoidibus dentatis fubtus Argenteis. H. Cliff. 469 Fl. Suec, 826 , 920. GRON. Virg. t2o. Re Lugdh. 213, Atriplex maritima laciniata. CG. B. Pin. 120, Atriplex Marina, Dop, Pempte 615. LOB, deo 255 / | Ce 5 IJ. DEEL. XI. STUKs iv, (AFDEELe XXVe Heorpe STUK IX, Atripd lex Hiaflata, Piekbladis spissbiad ie ge. XI. Litzoralis. Smalbiá= giee. Ure VEELWYVIGE KnuiDEn, (s) Melde met een Kruidige Steng, de Prous _welyke Klepjes groot , driekantig, uitge- hoekt. (zo) Melde met een Kruidige uitgebreide Steng, de Bladen byna driekantig , Lancetvormig 5 de Kelken der Zaaden aan de Schyf ger tand, (11) Melde met een Kruidige opgeregie Steng en alle Bladen effenrandig Liniaal, Deeze drie Soorten van Wilde Melde, komen ia ons Wereldsdeel op veelerley plaatfen aan Wegen, in Fuinen „op Mesten Vuilnishoopen, doch de laatfte inzonderheid aan de Oevers van Meiren en Stranden voor, ’t welk zy met de Gefnipperde gemeen heeft. Zeer overvloedig vindt men deeze „ die door de fmalte haarer Bladen uitmunt , aan de Dyken langs den ge- heelen omtrek der Zuiderzee, die eenig Voor- | land (s) Arriplex Caule Herbaceo, Cal. Velvulis foemineis magnis Sc, GORT. Belg. 289. Fl, Saec. 827, 921. DALe Paris, 305. Atriplex fylv. Fol, Haftato {, Deltoide, Mozis. Hift. 237. Atriplex fylv. annua , Fol. Deltoide triangulart finuato &c mucronato, MORISs. Hift. Ile p. 607. S. 5. Te 32. 'f. 14e (zo) Artriplex Caule Herbaceo patulo &c. Gorr. Belg, 289. Fl Succ. 828, 922. DALIB. Par, 306. R, Lugdb. 213, Arriplex angufto oblongofolio. CG. B, Pin. 259. Atriplex fylv, Polygoni f. Helxines foliis. Los, Je. 257. (ri) Atriplex Caule Herbaceo ereto &c, GoRT. Belg, 229. R. Lagdb. org. Pl, Spec. II. N. 923. Atriplex angus- tismo & longisfimo felio, HERM. Lugsb. 79. ar PSE TOER MEW ie land hebben, Voorts verfchillen deeze wilde Kruiden meest door het Loof en door het gene rake in de bepaalingen is opgetekend. Zy vergaan Hoorp: jaarlyks en komen weer te voorfchyn uit ge-STUKs vallen Zaad, (12) Melde met een Kruidige wyd gemikte Re triples Steng ; Lancetvormige ftompe effenrandige Patancuie- Bladen, de Wrouwelyke Keken gefteeld, Genees Eene andere Soort, aande Zeekuften van En« geland en Deenemarken voorkomende , is dee= ge, die door het gezegde inzonderheid van de anderen verfchilt. Zy blyft laag , en heeft Zaad- huisjes naar die van ’t Herderstaskruid gelyken- de, driekwabbig „ op taamelyk lange Steeltjes, Een dergelyke vindt men in Engeland , met zeer kleine Blaadjes, Op Ysland valt de gefnipperde en fpiesbladis ge Melde, De eerfte en de Smalbladige heeft de Heer BURMANNuUs van Java ontvangen. In Egypte kwam den Heer ForsKAonr, bex halve de Zeegroene en Porfeleinachtige of ftompe bladige , aan de Grafplaatfen by Alexandrie eene (12) Atripkx Gaule Herbaceo divaricato, &ec. Am. Acade IV. p 296. HUDS. Angi. 378. Atriplex maritima Semine lato, RAj. Ang. If. p. 153, Atriplex marit. Halimus dicta humilis ereîta &c, PLUK, Alm. T. 36, É, 1. B, Att. oma. ritima nosttas , Ocymi mingris folio, Ray, Angl. KIL, Pa BED II, DEEL. XL, STUK, az VEELWYVIGE KRUIDEN, eene Lederachtige Melde voor, dus wegens de AFDEEL: gaaiheid der Bladen , die als met Meel beftroaid XXVe Hoor. zyn ‚ genaamd, met Takkige Stengen van een Voet hoog, Hy vondt, op Kleijige Zeeftran- Fela “ den van Gelukkig Arabie , de Piekbladige en eene, welke hy Winkel- Melde noemt, als ook eene Meelachtige, van hem dus genaamd, met - Hartvormig-ovaale , taamelyk dikke , ftompe Bladen (*). Alle de verdere Geflagten van deezen Rang gyn reeds befchreeven , ent de twee volgende, SOLANDR A. Naar den vermaarden SoLANDER, die dit Kruid aan de Kaap der Goede Hope waar. genomen heeft , is hetzelve door den Ridder getyteld. Hier door heeft men de Kenmerken aldus bevonden, De eigen Kelk ontbreekt , de Tweeflagtige Bloem is zesbladig , met zes Meeldraadjes en twee Stylen : het Zaadhuisje ‚beneden de Bloem, is tweegreinig. De Mannelyke Bloem is vyfbla= dig, met vyf Meeldraadjes, De eenigfte Soort van hetzelve (1), Twee- Sréie (*) Flor, Lgypte Arab. pe CXKUI, 175. (z) Solandra, Sy/?. Nas. XII. Gen. ro6r. Vege XIII. pe „67. Ricinokarpos Afra. BoERH. Zugdb, II. pe 254. Mercu- rialis procumbens dicoccos Afticana, Fol, Violz pent HERM:; PP. Toa Er BOE GE ME ark greinig Afrikaanfch hurkend Bingelkruid , met TW Bladen van de driekleurige Violen, door Herre EKV MANNUSsgetyteld, was Ricinokarpos door den Hoorn: grooten DOERHAAVE genoemd. DezelvesTUEe heeft een Stengachtigen Wortel, die zig langs Monikie, den Grond Takkig uitbreidt en het Loof geheel Wollig grys. De Stengetjes zyn maar een Duim lang , met Wigachtige zeventandige gea {teelde Blaadjes overhoeks en zydelingfe Bloems fteeltjes: de Stoeltjes der Bloemen paarfch, de Blaadjes wit. HERMA S, De Tweeflagtige Bloemen maaken een a delings Kroontje uit in dit Geflagt, dat ee algemeen en byzondere Omwindzels heeft: de Kroontjes met geknotte Straalen, de mide delften Bloemdraagende : vyf Bloemblaadjes en vyf onvrugtbaare Meeldraadjes: twee Zaaden die Schyfrondachtig zyn. De Mannelyke Bioe- men in zydelingfe Kroontjes, hebben dergely- ke Omwindzels!, vyf Bloemblaadjes en vyf Vrugts baare Meeldraadjes. | Die Soort van het Haazen-Oor, welkePlui=_ 4 … zig gebynaamd was, maakt de eenigfte uit (1). ban Het is mede een Kaapfe Plant , welke wylenVeremde, de Hoogleeraar J. BuRMANNUs Perfoliata noemde, als tot het Doorwas behoorende. De Bla« (1) Hermas. Sy. Nat. Weg, XIII. p. 767. Alant, 299. Bas pleurum villofum. Sp. Plant, p, 343. Pesfoliata Fol, eblens gis finuofis êce, BURM, Afr. 196, FT. 71. £ ao il, DEEL. Ale STUK, Jd VERLWYVIGE Kreurnei av. Bladen, naamelyk, die breed, uiegehoekt , van SRV. boven groen, van onderen ruig zyn „ omvate Hoorp3 ten de Steng , welke zyn Ed. voorkwam ‘van STUE. een Heefterig Gewas te zyn. Hy heeft het nahe zeer fraay in Plaat gebragt en omftandig bes {chreeven. | Onder de Tweehuizigen van deeze Klasfe zyn nog de volgende Onaangeroerd, Arc rTorus. Beerenpoot. Dit Geflagt heeft , gelyk het voorgaande ; Kroontjes- Bloemen. Een /amengefteld Kroontje an enkel Mannelyken ; die vyfbladig zyn mec hpt Omwindzels , vyf Meeldraadjes en twee misdraagende Stamperss een enkeld Kroon- tje, met een vierdeelig , gedoornd , zeer groot Omwindzel, dat op de Schyf zeer veele Man- nelyke Blaampijes heeft en met vier Vrouwely. ken geftraald is, Deeze laatften hebben twee Stylen en draagen een tweehokkig Zaad, r: De eenigfte Soort (1) maakt een zeer zon- Ardopus derling Gewas uit, dat op opene Zandvelden ; a ketromtrent de Kaap der Goede Hope, veel voor- komt en dezelven moeielyk te betreeden maake door zyne dikke knobbelige zwartachtige Wor- tels: (1) Arttopus. Syf. Nat. Xlle Gen, 116s. Veg. XIII. pe 97e, H‚ Cliff. 495. Valerianoides Cortuf Matthioli facie , Planta Ethiopica &c. PLUK. Mant, 185, T, 271. É. 5. Arto= pus Foliis fupemne (pins stelliformibus Ec, BURMe Afr, p: Ee Te Za Pe LN GA BN TA HEY tels, waar uit een korte dikke Steng opfchiet, IVe die boven zig uitbreidt in breede platte glad- ear de Scheeden , tot Steelen dienende voor de Blae Hoorps den. Het gelykt eenigermaate naar onze Spruit.$TUKe kool: want die Bladen, met haar agtenofmeer ?iikiss in ’t ronde geplaatst , zyn plat, breed, dik, geaderd en gefnipperd, draagende aan de Slip- pen, in het bovenfte gedeelte , zeer fpitfe gee- fe Doornen „ die zig Sterswyze naar alle kan- ten verfpreiden, terwyl de rand der Bladen ook bezet is met fyne Haairachtige Doorntjes, De Bloemen komen, uit het midden, op dergelyke wyze voort, als in de Kervel en andere Kroon= tjes- Kruiden , doch verheffen zig naauwlyks„ blyvende tusfchen de Bladen gedooken. Zy hebben een korten gemeenen Steel, die veele anderen uit een Bladerig Omwindzel opgeeft „ welke aan ’ end met Bloempjes gekroond zyn „ als gezegd is. Men kan zulks in de Afbeelding , van wylen den vermaarden Hoogleeraar J. Bur= MANNUS ; duidelyk befchouwen , die aanmerkt , dat op fommige Planten Mannelyke Bloemen, op anderen Vrouwelyken voorkomen: des on- ze LiNNmus het Geflagt in de Rang der Tweehuizigen geplaatst heeft. Het kon geen plaats vinden in zyne Klasfe van dien naam, om dat ’er by de Vrouwelyken ook een me« nigte Mannelyken zyn, gelyk in de Kenmers ken is gezegd. | De geleerde PLuKENET hadt dit Gewas, dat in zeer verfchillende Geftalten groeit , by= fter IL, DEEL. Xl, STUK, â 6 Verrwivice KrurDen; IV. fter klein en onvolkomen afgebeeld, zodanig ; ee dat het niet kwaalyk naar de Auriculaas ges Hoorp« leek; tot welken het ook, in naam, is thuis STUK. gebragt geweest, Hy hieldt het voor een EE Soort van Speerkruid en meende dat men * Waleriana Spinofa behoorde te noemen. ’% Is zeker dat het, door zyne gedoornde Zaadhuis- jes, van den Kelk afkomftig en door zyn pun. tig Zaad, met die Soort, welke Locufta geby- naamd wordt, de Valerianella van TOURNE- FORT > by ons Wettekous genaamd , wel eeni« germaate flrooke. De naam van Arétopus, dat Beerenpoot betekent, is ’er door den Ridder wegens de ftekelige ruigte der Bladen en de figuur van ’t Gewas, aan gegeven, PANA Xe Heilwortel. Dit Geflagt, waar mede ik de Afdeeling der Kruiden eindig, behoort ook tot de Kroon. tjesdraagende (Umbellifere.) Het heeft ’er, op fommige Planten, van Tweeflagtige Bloemen, die vyfbladig zyn, met vyf Meeldraadjes en twee Stylen, in een vyftandige Kelk, boven het Vrugtbeginzel , dat cen tweezaadige Befie wordt; op anderen van Mannelyke Bloemen; die ook vyfbladig zyn en alleen vyf Meeldraad- jes hebben ; in een onverdeelde Kelk gevat. De reden , dat ik ’t Geflagt van Heracleum ; waar in de Panax of Panaces der Autheuren vziellD.komt, Heilkruid genoemd heb %, doet my aan het, VIIL Te bl. 1ois tee POL Y B AM hie 417 tegenwoordige , ook met de betekening van %* IV. Griekfche woord overeenkoïmtftig en zeer toe- XKV, pasfelyk, den naam van Heilwortel geeven. goorn. Van hetzelve kamen de drie volgende Uit-STUEe heemfche Soorten voor. (1) Heilwortel met drie iras Bladen, LL Panaz De Ginzeng- Wortel der Chineezen, die by 4//71“/- fommigen voor het MNinzi der Japoneezen ge- Vyfbladig houden, doch door anderen , teregt , daar van onderfcheiden wordt (*), zou van een zodanig Kruid als dit afkomftig zyn. Het groeit in Vir ginie, Penfylvanie , Nieuw Engeland, Kanada en andere deelen van Noord - Amerika, De Heer BarRTRAM vondt het aan de Dellaware - Baay , en zondt den Wortel , zo wel als het Zaad, aan den Heer CorLLINsoN te Londen, in wiens Tuin het Kruid weelig is opgefchooten, Natuurlyk aart het best in vrugtbaare Berg- Valeijen of vette Gronden. Men kan in de Bosfchen verfcheide Mylen reizen , zonder iets daar van aan te treffen, zegt KALM. De Iro. quoifen noemen het Garang -toging wegens de figuur (1) Panax Fol, ternis quinatis. Sy/f, Nat, XIl. Gen, ri6ó. Weg. XIIL. p.- 773. Mat. Mled, 116. GRON. Wirge 162. KALM. Jfin. HI. p. 3349 407. Aureliana Canadenfis. LA Frr. Gine. Sie T, 1. CATESB- Car, lil. T, p. i6, Arae liaftrum Fol. ternis quimqaepartitis &c, TREW Zhret, Te 6e fr. (*) Zie myn IL, DEELS, VIJL STUK, blade. rar 5 alwaar de Plant, die het Ninzi voortbrengt, is befchreeven. Dd IE. DEEL. XI. STUK, 418 VEELWYVIGE KRUIDEN, IV. _ figuur van den Wortel, die eenigermaate naar ee het onderfíte van een Menfch gelykt., De Fran. Hoorp- fchen houdenze voor een Middel „dat de Borste STUK, _kwaalen verligt, de Maag verfterkt en de vrugt- zige 4 baarheid der Vrouwsperfoonen bevordert. Zy hebben zig in ’t eerst, toen deeze Wortel in Kanada ontdekt werdt , veel voordeel gedaan „ met denzelven aan de Chineezen te flyten 5 doch door vermindering van den Prys is de agting gedaald. In de Zomer van ’t jaar 1748 betaalde men, te Quebek , ongevaar drie Gulden Hollands voor een Pond, ’s Jaars daar aan kwam zo veel vraag uit Vrankryk naar deezen Wortel , dat by- na alle Wilden, omftreeks die Stad, aan ’t op- zoeken van denzelven gingen5 zo dat ’er Volk te kort kwam tot den Oogst, Men vreesde dat de Planc geheel uitgeroeid zou worden, Ook werdt gezegd , dat deeze Kanadafche Ginzeng ‚by de Chineezen in zo veel waarde als de Tar- taarfche was, die by fommigen genoemd werdt de Koningin der Planten, In ’ uiterlyk aanzien gelykt dit Kruid naar het zogenaamde Zevenblad , dat zo veel in ’ wilde by ons voorkomt, ook Gerardskruid ge- naamd. De Steng, zig in drie Bladfteelen ver- deelende , geeft een Steeltje uit met een Kroon- tje van witte Bloempjes „ die op fommige Plan- ten miísdraagen , op anderen roode Besfen uitle- veren. Het bloeit op den zelfden tyd als het Vrugt geeft. Men ziet hier uit, dat dit Kruid van dat der Japanfche Ninzi « Plant zeer vere fchillende zy. (2) PO LWG ACME A, 815 Deeze , zeer gelykende naar de voorgaan: goorn. de, en insgelyks in Virginie voorkomende, zousrux. misfchien eene Verfcheidenheid daar van zyn 1 kunnen. Immers, men heeft waargenomen, Brin dat fomtyds de Bladen vier- ja vyfvoudig zyn , Pricbladige tusfchen de twee drievoudigen, op een zelfde Stengetje, Naar die Wilde Anemonen, welken. men Bofch- Haanevoet noemt, gelykt het Loof zeer, als uit de figuur van PLUKENET _blykt. VAiLLANT hadt deeze , zo wel alg de voorgaande, Araliaflrum geheten en geeft er Aardbezie- Bladen aan. (3) Heilwortel met meervoudig famengeftelde, _ yr. | Tandswys’ kanthaairige Bladen en eene Vennen _Heefterige Steng. Heefterig. _ Dit is het derde Schotelkruid van Rum. PH1US ; groeijende op de Molukkifche Eilan- den. Het wordt dus genoemd, als een Kruid zynde ‚ t welk men, gelyk by ons de Peters ‘ fee (2) Panax Fol. ternis ternatis, GRON. Wirg. 35. Aralias Arum Fragarie folo minus, VAILE, Sex. 43e Araliaftrum Fol. ternis &c. Trew. Ebret, T. 6. Éf. 2, Nafturtium Mae rianum Anemones Sylvarice foliis, enn&aphyllon, Flor. exi- guis. Plum, Mant, 355. Te 435 É. 7. (3) Pazax Fol. fupradecompofitis, Dentato-ciliatis, Caue _ le Fruticofv. Syf?. Nat. XII „ XIII, Scutellaria tertia, RuMmPi. Amb, IV. p. 78, T, 13. BURM. Ml, Ind, p. 225, Dd 2 Il. DEEL. XI. STUK NN IVe AFDEEL. XXV. _ Hoorpe STUKe Tweeliui- aige. | 420 VEELWYvVIGE KRUIDEN, felie, dikwils gebruikt tot verfiering der Schot: telen, die op Tafel komen : want het trekt in Smaak veel naar dezelve , en wordt , dewyl het Heefterig is , de Peterfelie- Boom geheten. De Wortel is ook aangenaamer dan het Kruid, en zet „ gekookt zynde, het Water fterk af, des menze tegen ’t Graveel en zelfs in Ve- nuskwaalen, gebruiken laat, Dus befchryfe de Ridder deeze Soort. Het Boompje heeft de Bladen twee- of driee voudig gevind , met Lancetvormige, ongelyke, Zaagswys’ kanthaairige , effene Bladen. De Bloemfteel is ongeregeld Takkig, gegaffeld of gearmd. De Kroontjes zyn byna naakt; de Besfen tweewyvig, tweezaadig : de Zaaden een weinig famengedrukt, gefleufd, NA: 4e NONCBER TG TT De heb ik , byna onverhoopt, het einde bereikt van myne befchryving der Kruis den. Ten derden maale heb ik het geheele Ryk DER PLANTEN, volgens het STEL- ZEL DER SEXEN, doorloopen, en eerst ag- tervolgelyk de Boomen, vervolgens de Heefters, eindelyk de Arwiden voorgefteld, na dat ik de Palmboomen , als de voornaamften , vooraf had laaten gaan. Het meest van belang zynde, zo ten opzigt van derzelver Groeiplaats, Gefta!. te , onderfcheiding en Vrugtmaaking , als ook het gebruik , dat men van derzelver deelen en Voortbrengzelen , in de Huishouding en Sa- menleeving, of in de Geneeskunde maakt, heb ik beknoptelyk gemeld, naar dat zy voorkwa- men in de orde der Klasfen, Rangen, Geflag- ten en Soorten van het Samenftel der Natuur , * ‘welk de Groote LiNNaus zo fchrander heeft ontworpen en voltooid, Getal der Geflagten , die ik befchreeven heb , zal omtrent twaalf honderd zyn en dat der Soorten beloopt verfcheide duizenden. Hier mede , echter , is de befchryving der Planten wel ver heen gebragt, maar niet volkomen ge- eindigd. Van de tien Afdeelingen , door my indeNATuuRLYKE METHODE ge- maakt, zyn flegts de gemelde vier geback- | fhaafd , Dd 3 Fo DEEL, XI. STUK. 432 Na-BeERrRIGt, ftaafd : des ’er nog zes overblyven, die ten opzigt van de grootte by dezelven ‘niet in vere gelyking komen. Ik heb, om iedereen daar van te overtuigen , en tevens als in eenen op» flag het geheele beloop te vertoonen, de Ge= flagten „ welken door my voor dezelven overges Jaaten zyn en dus nog te befchryven ftaan , hier in orde laaten volgen. V. AFDEELIN Ge BOL-PLANTEN. Linra. Begrypende , buiten en behalve de genen die een eigentlyken Bolwortel hebben , ook de Lelieachtigen in ’t algemeen en dus de vol. gende Geflagten. Driemannigen of van de Derde Klasft. Crocus. Morea, Txia. W achendorfias Gladiolus. Commelina. Autholyza. d _Callifia. Iris. Zesmannigen of van de Zesde Klasfe, Hemanthuse Crinum. Galanthus. Amaryllis, | Leucoijum. Bulbocodium. “Tulbagia, Aphyllanthes. Narcisfus, | Allium. Pancratium. \ Lilium, ils, 8 Na-BERIGT, 423 Fritillaria, Anthericum. Uvularia, | _ Polyanthes. Gloriofa. Hyacinthus. Erythroniume Aletris, Tulipa. Altftroemeria, Albuca, Hemerocallis. Hypokxis. Melanthium, Ornithogalum. Trillium. Scilla. Colchicum, Cyanella, Helonias, Asphodelus. Wan de Negende , Elfde en Twintiefte Klas- fe» enz. Butomus. _ Limodorum: Gethyllis, Cypripedium, Orchis, Sifyrinchium. Satyriume Ferraria, Ophrys. Chryfitrix. Serapiase | VL. AFDEELING. GRAS-PLANTEN. GRAMINA, Waar onder alle de genen die Halmen draagen | of Biesachtig opfchieten , en dus ook alle Soorten van Koorn of Graanen begreepen zyn, Een en Tweemannigen, Cinna, Anthoxanthum, Dd 4 _Drie= 1, DEEL, XIe STUK: 424 NA-BeERiGt, Driemannigen of van de Derde Klasft. Xyris. Schoenuse Cyperus. Scirpus. Eriophorum. Nardus. Lygeum. Bobartia. Cornucopie. Sacharums Phalaris. Paspalum, Panicum. Phleum. Alopecurus. Milium. Agroftis. i Aira. henna Poa, Briza, Uniola, Daêylis. Cynofurus. Feftuca, Bromus. Stipa. Avena. Lagurus. Arundo. Ariftida, Lolium. Elyrus. Secale, Hordeum. ‘Triticum,. Eriocaulon, Zesmannigen of vande Zesde Klasfe. juncus. Oryza. Scheuchzeria. ‘Triglochin, Een- en Tweehuizige en Veelwyvige. Typha. Sparganium. Zea. Tripfacum. Coix. Olyra. Carex. Zizaniae … Pharus. Reftio, Spi- NA-.BERIGT. 428 Spinifex. {_ ffchemum, Andropogon. Cenchris, Holcus. ZEgilops. Apluda, Manifuris, SSSISSISSSISISIISSeIs VIJL. ÁÂFDEELING. VARENS. FILICES, Hier onder zyn de volgende Planten door den Ridder begreepen 5 naamelyk _ Die het Zaad Aaïrswyze voortbrengen, Equifetum. Ophioglosfam. _ Onoclea, Osmunda. Die het Zaad aan de Bladen draagen. Acroftichum, Asplenium. Preris. Polypodium. Blechnum, _ Adianthum. Hemionitis. Trichomanes,. Lonchitis. Die het Zaad aan den Wortel hebben. Marfilea, lfoëtes. Pilularia, Dd 5 |, VIIJ II. DEEL: XI, STUKS | 426 Na-BER IG Te Vlil, AFDEELING | WIEREN. ALc&. Tot welken , behalve het gewoone Kruid van dien naam » hier alle dergelyke Waterplan= ten thuis gebragt zyn, die niet tot andere Geflagten behooren: als Met blykbaare Bloemen. Zoftera, Ceratophyllum. Zannichellia, Myriophyllume Chara. Najas. Lemna, Vallisneria. Met duiftere Vrugtmaakingen. Fucuse. Conferva, Ulva. IX, AFDEELING. MOSSEN. Muscr. Deeze hebben, in’ klein , een Kruidige of Hee {terige gedaante , als veelal uit Takjes met kleine Blaadjes en zigtbaare Vrugtfteeltjes bee ftaande , met de Meelknopjes of Bloot en ongedekt. Lycopodium, | Sphagnum. Porella, Phascums of NaeBrrIcT. 427 Of gedekt met een Huikje. Fontinalis, Mnium, Buxbaumia, Bryum. Splachnum,. Hypnum. Polytrichum, Of zyn met Kelkjes voorzien. Juagermannia. Anthoceros. Targionia. ‚| Lichen. Marchantia. Tremella, Blafia, | _Bysfus, Riccia. SSS SSS SISSSSSE XK. AFDELEELIN Ge PADDESTOELEN. Eunrer. Een byzonder Gewas zonder Blad of Loof, Met Hoedjes gedekt. Agaricus. Hydnum. Boletus, Phallus. Zonder Hoedjes of ongedekt, Clathrus, Clavaria, Helvella, Lycoperdon. Peziza, Maucor, Dus 423 Na-BERtGT Dus ziet men , dat van de Bolplanten nog s3 Geflagten 5 van de Grasplanten 58 Geflag- ten ; van de Varens 163 van de Wieren I13 van de Mosfen eo, en van de Paddeftoelen 1O Geflagten te befchryven ftaan, Dit maakt in ’ geheel een getal van 168 Geflagten (*), ’£ welk gecn zesde deel is der Geflagten die reeds befchreeven zyp, en dus blykt, dat hee flot van de befchryving der Planten , na het tegenwoor- dige, niet meer dan twee of drie Stukken, van maatige grootte, zal beflaan, | Veelligt zullen fommigen van myne waarde Leezers , opmerkzaame befchouwers van de Wer- ken der Natuur, en inzonderheid de Liefhebbers van de Plantenkunde , alreeds voorheen eene invoeging of hier eene byvoeging van de zo menigvuldige nieuwe Geflagten van Boomen; Heefters en Kruiden , welke niet ter kennisfe van wylen den grooten LrtNNa&us gekomen zyn, verwagt hebben, Ik bedoel hier de ge- nen, die door de vlytige , kundige en geleerde Botanisten , den Heer ForsKaoHr in Ge- lukkig Arabie en Egypte ; den Heer ParrLas in Siberie den Heer T nuNBERGaande Kaaps op Java, in japan 5 den Heer ForsteEr in de Zuidelyke deelen des Aardbodems ontdekt en waargenomen zyn. Die Landen waren moog« lyk (*) Ik heb hier flegts de Gefligteu van LiNNus opge= geven: eenige weinigen , daar by komende, zullen dit getal piet aanmerkelyk vergrooten, Na-BeERrRtrIe tT: 428 Iyk nooit zo ver, zo diep en met zo fcherp. ziende Oogen doorfnuffeld. ’t Getal dier nieuwe Geflagten is nict klein, De eerstgemelde heeft ’er in Ârabie en Egypte 52 opgetekend: de Heer TuuNBERG aan de Kaap en in Japan meer dan zo, de laatíte wel 75 Geflagten, Dit maakt een getal van byna anderhalf hon- derd nieuwe Geflagten „ die dus dat der reeds bekende tot by de vyftienhonderd vergrooten. Daar kon ik, van de Planten , die my gedroogd, zo van de Kaap als uit Indie gezonden zyn ‚nog eenige nieuwen byvoegen. Van alle dezelven zou ik, wel is waar „de naamen , van de mee. ften ook de Kenmerken , doch van zeer weie nigen de befchryving kunnen opgeeven: zodat ik, in deezen , aan het verlangen der Liefheb= beren even zo weinig, als aan myn oogmerk en manier van behandeling der Natuurlyke Hi- ftorie zou voldoen. Hier komt by, dat nog veele Kruidkundigen in het nafpooren der Plan- ten, op verfcheide deelen des Aardbodems, bez zig zyn: zo dat de Kruidkunde in ’t kort vog meer vervullingen ftaat te bekomen ; welken een bekwaam Navolger van den Grooten Rid. der waarfchynlyk in ’t vervolg behoorlyk zal fchiften en tot het Samenftel betrekken. Ondertusfchen kwam het my niet oneigen voor; den Leezer hier een Proef mede te dee= len van de gemelde onderzoekingen. Van de Boomen , naamelyk , die buiten de Palm- en Kokosnooten, in het Kerfte Stuk van dit Werk be. EI, DEEle XIe STUK) 39 NaebBERrIG Ys befchreeven , de voornaamfte Vrugten tot Spy- ze in Oostindie uitleveren , was de hoedanig. heid der Bloemen, onzen Ridder onbekend get weest; weshalve zyn Ed. dezelven uit het Sas menftel gelaten hadt, Hy zou ze niettemin tot de EENHUIZIGEN kunnen betrokken heb- ben ; alzo het uit RuMePurus genoegzaam bleek, dat derzelver Mannelyke Bloemen een Soort van Katten waren, groeijende, gelyk in onze Hazelaaren , van de Vrouwelyken of Vrugt- beginzels afgezonderd , op den zelfden Stam. Het gene tot de Vrugtmaaking behoort, isthans geheel opgehelderd ; zo dat dezelven, ie men in ’ Maleitích Nanca, Tsjampadaha en Soccun noemt , volgens den Heer T HUNBERG OD- der de Eenuuiziace Eenmannigen moeten geplaatst worden, om één Geflagt uit te maa- ken , volgende aan dat van Ceratocarpus , hier voor, bladz. ero , befchreeven. | Dit Geflagt heeftzyn Ed. „ niet ten onregte , RADEMACHIA getyteld: aangemerkt de by - zondere Gunfte, zo door hem in ’t byzonder, als door de Liefhebbers der Natuurlyke Hi- ftorie in ’t algemeen, genooten van den Wel Edelen Geftrengen , zeer Geleerden Heer Mr, J.C. M. RADERMACHER, die de aanzien- Iyke Waardigheid van Raad Extraordinair van _Nederlandfch Indie thans met niet minder roem bekleedt, dan de Direétie van het Bataviaafch Genootfchap , toet nut van Konften en Wee- tenfchappen en tet bevordering van den Wel- vaart NaA.BERIG ft, 435 vaart der Oostindifche Volkplantingen „ docr zyn Ed, en andere voornaam Perfoonen , in den voorleedenen Jaare 1779 te Batavia opge- rigt. Die Gunfte immers, van gedagten Wel Edelen Heer, is my in het befchryven deezer Natuurlyke Hiftorie by uitftek gebleeken „ in de bezorging van zo menigvuldige Zaaken, inzonderheid het Planten - Ryk betreffende , wel. ke hebben kunnen dienen, om dit Werk met keurlyke Afbeeldingen van Japanfche en ande. re Oostindifche Gewasfen, nooit te vooren in % licht gebragt , te verfieren. In ’t byzonder munt dezelve uit , in het toezenden van Tak- ken met Blad, Bloem en Vrugt, zo gedroogd als in Liqueur , van de gezegde Boomen: des ik niet heb kunnen nalaaten , de befchryving daar van hier in te voegen en de Afbeelding naar myne Natuurlyke Voorwerpen te doen maaken. Ik zoude , wel ie waar, reeds woor eenigen tyd, op eene andere manier, de korte befchry= ving van deezen Boom , met deszelfs Kenmer- ken door den Heer TnuNBERG, die gezegde Wel Edele Geftrenge Heer my voor twee Jäaa ren hadt laaten toekomen , afzonderlyk in ’c licht hebben kunnen brengen 3 maar onder de hand verneemende, dat die zelfde befchryving aan één onzer Vaderlandfche Geleerde Genoot= {chappen was medegedeeld , achtte ik best, af te wagten, welk gebruik hetzelve daar van maa ken zou. Die, nu , myns weetens, niet gé- | fchied , II, DEEL. XI. Srux, of EF jk 1 432 NA-BERIGT. fchied , en misfchien uit gebrek van een be: kwaame Afboglting, of om andere redenen, agtergebleeven zynde; zo vond ik my bevoegd, om dezelve aan ’ licht te geeven , en achtte de beminnaars der Plantenkunde , niet alleen , maar zelfs de Liefhebbers der Natuurlyke Hie {torie in ’t algemeen , pleizier te zullen doen met eene uitvoerige befchryving van deezen Boom; waar toe my zo wel de Reistogt van Kapitein Cook ‚ naar de Zuidzee, als zeker Werkje van den geleerden Heer ELris, de noodige handleiding gaven. Men vindt in die beiden ook , wel is waar , de Afbeelding van een Takje , met Bladen, Bloem en Vrugten 5 maar de Liefhebbers zullen ligt zien, hoe zeer de onze , door de kundige hand van den Kon- ftigen Plaatfnyder , den Heer Pa1Lies, naar de Natuurlyke Voorwerpen vervaardigd, die anderen , waar de Vrugten van grootte als Karítengen zyn , overtreffe. De deelen der Vrugtmaaking zyn ’er uit de Plaaten van voor- gemelden Heer ForsTER , volgens deszelfs Waarneemingen ‚ daar ik ook gebruik van gee maakt heb, bygevoegd, In Amfterdam. 26 Sept. 1779. MARTINUS HOUTTUYN. Medicina Do&tor. B Ee PLAAT LXXVI. … E í í nn … \ he _ \ 4 \ N : b x \ \ \ î / * Ì 1 rÍ E Lj n \ \ y LN 1 à E Í | / \ / _ Î | [ kaf in Ì À j ' | Ee | . \ \ Lg \ ai \ | x Í a \, \ 5 k \ \ x E \ í : x Ni D 1 \ 1 a j - A \ \ e N \ mf Eran A « | \ DN, Ô 1 » fi ' X 7, , 1 5 u Î N « En | fi k ‘ Û wand min ‚| L id n é lek E î { ( e t , U dt rar mn —_ an - en ede Nd — mn ee eee | | VI. of \\\\ NNI AN EN NN ij ANN NI NN | } \ A) y Liilios, deli. et feu Gpsil. ú 8 VAN DEN OOSTINDISCHEN BROODBOOM. sn is °, dien men in * Maleit{ch Soèe Cun, en op Java gemeenlyk Soukou noemt, waar van RuMmrPntus den Latynífchen naam Soccus ontleend hadt. Men geeft er, op Ma- kasfar, den naam van Bakar, op Ternate dien van Gomo, en verder onder de Amboireezen dien van Söun of Sune arn. Hy is eerst kort- lings in byzondere aanmerking gekomen; hoee wel DaMPrER verhaalt, dat op één der La- drones of Dieven-Eilanden , in de Groote Zuid- zee, zekere Brood - Vrugt groeide opeen Boom, met donkere Bladen, aan wiens Takken Vruge ten hingen als Appelen van grootte als een Stuivers Bol, Rypzynde, wierdt dezelve geel, zagt en zoet vän merg; maar het Landvolk mam dezelve groen en bakteze in een Oven tot de Bast zwart ware, dien zv affchbraapten, eetende dan het binnenfte, ’t welk wit en zagt was als de kruim van nieuwbakken Brood , zonder Zaad of Steen , doch, een Etmaal be= waard zynde, wrang wierde. Agt Maanden in % Jaar hadt men het genot van die Vrugten en geduurende deezen tyd aren de Inlanders geen ander Brood, Zy verhaalden , dat men. ; Ee ‘er Il, DEEL. Xe STUKe # 834 _ BESCHRYVING VAN DEN ‘er op alle de Ladrones overvloed van hadt; maar hy hoorde ’er niet van fpreeken op eenige andere plaats. | Door VALENTYN is deeze , onder den naam van Seckomboom , befchreeven, doch hy verfchilt van de Ansjeli aan de Malabaarfe Kust voorkomende, Men weet thans dat hy in geheel Indie gemeen is en op de Ooftelykfte Eilanden, inzonderheid in de Groote Zuidzee, de voornaamfte Spyze voor Menfchen, Vee en Vogelen, uitlevert. Lord Anson nam ’er; byzonderlyk op *t Eiland Tinian , een der ge- dagte Dieven - Eilanden , twee Soorten van waar , de eene eigentlyk Broodvrugt, Rima, de andee re Ducdu genaamd, De eeríte groeide aan een Boom , wat grooter dan onze Appelboomen;, zegt hy, met breede donker groene Bladen „die vyf Infnydingen aan ieder zyde hadden, Zeer flegt is dan die Boom in zyne Reisbefchryving afgebeeld, De Vrugt, aan Steeltjes als Appe- len hangende , was byna rond, zeven of agt Duimen in middellyn en hadt een dikke taaije Schil, aaorypende geel van Kleur. De Ducdu seleek ‘er veel naa , doch hadt de Bladen lan- ger en niet zo veel ingefneeden: de Vrugt van byna gelyvke grootte, maar van figuur als een Meloen , bevattende dertien of vyftien Zaad- Pitten of Nooten , als kleine Karftengen , die gebraden zynde zeer wel maakten. Het Scheeps. volk gebruikte , geluurende hun verblyf op Tinian, geen ander Brood, Dit hadt alleen ’e Se-= Oos TINDISCHEN Br OODBOOM, 435 Bebrek, van , oudbakken zynde , wrang te wore den en fchilferig , eenigermaate (zegt hy) als het Aardappelen- Brood , in de Westelyke dees len van Engeland, Men kon het echter hier voor bewaaren , door het, nieuwbakken zyn. de, aan Schyven te fnyden en in de Zon te droogen ; waar door het de fmaakelykíte Bise kuit wierde (*). _ Nader is deeze Boom bekend geworden , door den Reistogt van Kapitein Cook naar de Zuid- Zee, in den jaare 1769 en 1770, met de Hee: ren BANKS en SOLANDER, Aan het Eiland Tahiti, federt zo vermaard geworden, komen- de , bragten deszelfs Opgezetenen hun onder anderen de Broodyrugt, die hy zegt te groeijen aan een Boom, van grootte byna als een mide _ delmaatige Eik, hebbende de Bladen ovaal en dikwils anderhalf Voet lang, met diepe Iníny- dingen als die van den Vygeboom , naar wel- ken zy geleeken door hunne dikte ; kleur, en — door een Melkachtig Sap, dat zy , gebroken of gekwetst zynde , uitgaven, De Vrugt hadt ongevaar de grootte en figuur van eens Kinds Hoofd , met de Oppervlakte Netswyze als die van een Truffel, gedekt zynde met een dunne Huid ; den Steel als het Hecht van een Mes- Pie jes (*) Extralt Fróm Lòrd Anfèns Wovage to the Sònth Seat by JOHN ELLis 1775. In °t Nederduitfche Werk van Ans BON „ by den Boekverkooper /s. Tirion uitgegeven, vindt “_men de befchryving wat verfchillende, Ee a ML. DEEL) Xle STUK, 436 BESCHRYVENG VAN DEN je. Het Vleefch , onder de Schil , was zo wit als Sneeuw en een weinig fteviger dan verfch Brood. Men fneedt de Vrugt in drie of wier ftukken , en braadde ze voor dat men ze at, De Smaak geleek eenigermaate naar dien van dex Stoel der Artisjokken. ‘ Deeze Vrugt kon men zeven of agt Maanden lang van de Boomen plukken ; maar, om ’er in den tusfchentyd „ dat is in de vier laatfte Maanden des Jaars, ook van voorzien te zyn; maakten de Índiaanen daar vaneen Zuurdeeg, Mahie genaamd, welks bereiding dus door hem befchreeven wordt. ‚‚ Men vergadert de Vrug-_ 3» ten, nog niet volkomen ryp zynde , en legt- 3» ze op hoopen, haar digt met Bladen toedek- ss kende, In die ftaat ondergaan zy een Gif- 5 ting en worden oraangenaam zoet. De Klok- ‚> huizen ’er dan geheel uitgehaald zynde , door »> zagtjes aan den Steel te trekken, wordt het „> Overige in een Kuil gefmeeten, die tot dat s» oogmerk, byzonderlyk, in de Huizen is ge- 9» graven „ en van onderen zo wel als aan de 5» zyden zorgvuldig met Gras bekleed, Men 2) dekt het alles met Bladen en legt ‘er zwaare ss Steenen op. In deeze ftaat ondergaat het Een tweede Gifting en wordt zuur: waar na „, het in veele Maanden niet verandert. Wan- „ neer men °% noodig heeft ‚neemt. men het », uit den Kuil, maakt het tot Ballen „ windt 3 het in Bladen en bakt het: “dus toegemaäke 2 blyft het vyf of zes Weeken goed, Het wordt An: ‚ ZO „, OOSTINDESCHEN BROODBOOM. 437 _‚s zo wel koud als warm gegeten en de Inboorlin- „gen doen zelden een Maaltyd zonder ° zel. 9» ves maar de Smaak was ons zo onaangenaam „, als die van in de Pekel gelegde Olyven , > gemeenlyk , wanneer menze de eerfte maal ss eet. Nogthans was ‘er een Heer in ons Ge- ‚s zelfchap, die den Smaak van Mahie boven 3, dien van de verfche Broodvruge verkoos” (*). Op Java en in andere deelen van Indie, daar men overvloed van Ryst of ander Koorn en Vrugten heeft , wordt de Broodvrugt zo veel niet gebruikt. De Inlanders, evenwel, eeten- ze fomtyds gebraden, fomtyds met Suiker ge- kookt; maar het is een zwaar Voedzel, hard om te verduuwen en dus dienftigst voor arbeidzaa- me Menfchen, Die op Java en de andere Wes- telyke Eilanden groeit , is meest als de gemel- de , zonder Zaadpitten paamelyk ea de oudfte Lieden op Tahiti hadden DcoêorSoraNpDEr verzekerd , dat ’er weleer een overvloed van Zaaddraagende Broodboomen was geweest, doch dat men die verwaarloosd hadt, als de anderen bever achtende, welke door Uitloopers of Looten worden voortgeteeld, Maar ap de Molukkes en Zuidoofter Eilanden zyn de Zaad of Korreldraagende Broodboomen gemeen: men vindt geene Negery zonder dezelven en hee Landvolk leeft meest van de Picten, die daar in ver- (*) Zoyege of Captain Cook &c. Ee 3 IL. DEEL, Xle STK. 438 BESCHRYVING VAN DEN e vervat zyn , even als in fommige deelen van, Vrankryk van Karftengen. | De eerstgernelde of eigentlyke Broodboom wordt van RuMraius Soceus Lanofus , of: Wallige Soccusboom geheten 5 in ’t Maleitích. Soccun Capas, of Katoen-Soccus , wegens het Wollige Vleefch , dat eenigermaate zweemt maar Katoen of Kapok. Hy merkt aan, dat. deeze Boom weinige , fpreidende , kromme. Takken heeft, met Bladen, zo ruim geplaatst , dat men ’er van alle kanten door. heen kan zien, De Bladen, zegt hy, groeijen veelal op ’t end. der Takken, Roosachtig by malkander, zes of: zeven in getal en vertoonen. zig dus als een Kaarskroon. Zy zyn zeer groot en ftyf, met een dikke middelrib , omtrent twee Spannen. lang, aan de kanten diep ingefneeden , met vier- of vyf puntige Kwabben, In ’t aantasten zyn zy niet ruig , zo min als de uiterfte Takken , die in een lange Snuit eindigen , welke uit fa- mengerolde Bladen beftaat. Gekwetst zynde geeven zy, zo wel als de geheele Boom, een zeer kleverig Melkvogt uit. In ’t midden van de Roos der Bladi seen lange ronde Staart, omtrent een Duim dik en een Hand tang, buig- zaam, zagt en Wollig, die het Bloeizel maakt , waar agter de. Vrugtbeginzels van een Hartvór » mige figuur , voortgroeijende tot een Vrugt, welke de grootte krygt van eens Kinds Hoofd, Derzelver Schil is dik en groen, bezet met vyf of. zeshoekige Wratjes , welke aanmerkelyk vers. OOSTINDISCHEN BROODBOCM, â39 verheven zyn , doch niet fpits of fteekende ge- Iyk in de Durioenen, naar welken deeze Vrugt anderszins zeer gelykt (*). Verwonderlyk is °t , dat Boomen van het zelf- _de Klimaat, wier Vrugten zo veel overeen- komst hebben ; in Vrugtmaaking dermaate ver- fchillen. Gedagte Autheur , immers , plaatst de Durioenen in den eerften rang, als de maake. lykften en laar daar op de Nancaas en T'sjarn- padahaas of Soorzakken volgen, befluitende dan met de Sockums of Broodboomen. Van deeze , zegt hy , bevat de Vrugt een Wollig Vleefch , drooger dan dat der Soorzakken en ongelyk minder aangenaam dan de lekkere Ge- ley of Slym der Durioenen. Men fchilt ’er den buitenften Bast af en fhydt dat Wollige Vleefch in ftukken , die dan gebraden ‚en vervolgens in Vleefchnat of Kalappus- Melk gekookt of ge- ftoofd zynde , een Smaak hebben byna als de Stoel der Artisjokken. Dit doen de Amboinee- zen veel , doch anderen bakken ’er in de Olie Koeken van en fommigen droogen het Merg aan Schyven gefneeden , om het lang te be- waaren ; gelyk op Sumatra veel gefchiedt en ook elders, als bevoorens is gemeld, De (*) Zie de befchryving van den Darioen= Boom, waar van ik thans ook ‚ zo wel een Takjes met Blad en Bloem, als de Vrugt in Liqueur bezit , in het IÌ. DExLs, Ill, STUK deezer Natuuriyke Hiftorie, bladz. 209 , enze Ee4 II. DEEL, Xle STUK) 440 BESCHRYVING VAN DEN De Boom heeft een Afchgraauwe of byna witte Schors , waar uit, wanneer men ’er in hakt of {nydt, een witte kleverige Melk zy= pelt , als gezegd is , waar van men, met Ka- Jappus-Oly , een fterk Vogellym maake, De Takken afkappende, loopt. die Melk alleenlyk uit den Bast , en uit het Hout niets dan een Waterig Vogt. Tot den Huisbouw kan het niec gebruikt worden , maar het Hart van ge. heel oude Boomen wordt fchoon geel, en kan tot Plankjes gezaagd worden, daar men Kistjes van maakt, die zig zeer fraay laaten polyíten. Ook is het, als een goeden Klank geevende , tot Trommels in gebruik by de Amboinee- zen. | Van deezen Broodboom komen aanmerke- lyke Verfcheidenheden voor. Men vindt ’er met minder ingefneeden Bladen , die fomtyds geheel ruig zyn , gelyk in de Wilde Sockum- boomen, Soceun Utan of Batu genaamd; maar het voornaamfte verfchil beftaat , als gezegd is, daar in , dat fommigen in ’t geheel geene, anderen weinige, anderen veele Zaadpitten of Nooten bevatten. Deeze laatfte , genaamd Soc» cun Bidji of Korl- Sockumboomen , hebben ruige Bladen en Vrugten met veele Punten be» zet , doch niet fteekende. Het eerfte wordt aangemerkt een misdragt te zyn; hoewel men de Boomen , die Vrugten zonder Pitten gee- ven, als gezegd is, op zig zelf ook kan voort- | tee. OSsTENDISCHEN BROODBOOM. 441 teelen , en hier van maakt men het meefte werk op Java en de pabuurige Eilanden. Het fchynt dat daaromtrent byva het zelfde plaats hebbe, als met onze Perfiken, Pruimen, Appel- en Peereboomen , die wild zyn, wan- neer menze van Picten teelt: doch tam en vrugt- baar , wanneer zy van Uitloopers gekweekt worden en vervolgens door Enting of Afzuie ging bekwaam gemaakt en verbeterd. t Schynt dat de Heeren ForsTEr,zowel als Kapitein Cook, alleenlyk den Broodboom , die Vrugten zonder Korrels draagt, te Batavia aangetroffen hebben, Immers, zy zeggen, „de z> Vrouwelyke Vrugtmaaking misdraage in het ‚„‚ Gewas , dat men aankweekt , en daar door 3 isde befchryving onvolkomen geworden” (*). Ik heb dezelve niettemin , benevens de Afe beelding der Vrugtmaakende deelen, hier van huù ontleend, als volgt, À Re (*) Frultificatio Fceminea abortat in Planta cultas hinc imperfelta evafjt descriptio. Char. Gen. Piant, Lond, 1776. Pe I9Le Ee 5 u. DEEL. XE. STUK: 12 BESCHRYVING VAN DEN ARTOCARPUS Monoikia monandria, Flores Masculie CAL. Spathe nul'e, Sprdix fimplex, clavatus, nudus , teres , Flosculis innumeris fesfilibus teêtus. Perianthium propriúm, minimum,Mem- branaceum , bivalve, Valvulis equali- bus , concavis „ oblongis, an femper claufis ? Cor. nulla, STAM. Filamentum unicum brevisfimum , in fun- do Perianthii, Anthera erecta, oblonga , longitudine. Filamenti, Flores Foeminei in eadem Arbore. Car, Spatha bivalves Ovato = Lanceolate come presfe ‚ decidge, b Spadix ovatus , Germinibus plurimis con- natis teCtus. Perianthium proprium nullum, Cor. nulla. PisT. \ OosTINDISCHEN BROODBOOM, 443 BROOD BOOM. | Eenhuizige eenmannigen. De Mannelyke Bloemen. De Kerk. Geene Bloem/cheeden, Een enkelde Bloemfteng , geknodst s naakt , fpilrond , met ontelbaare ons gefteelde Blommerjes gedekt. | Een eigen Bloemkasje, zeer klein , Vlie- zig, tweekleppig, met gelyke Klep- jes, die holrond en langwerpig zyn ; mooglyk fomtyds gaapende, De BLOEMBLAADJES ontbreeken. De MEELDRAAD JES. Een zeer kort op den bodem van ’t Bloemkasje, Het Meel- knopje opgeregt, langwerpig , zo lang als ’c Draadje. Wrouwelyke Bloemen op den zelfden Stam. De Kerk. T weekleppige Bloem/cheeden , Eyrond. Lancetvormig , famengedrukt , afval. lende. Een Eyronde Stoel, met veele famen- gegroeide Z aadbeginzels bekleed. Geen eigen Bloemkasje. De BLOEMBLAADJES ontbreeken, De STAM» Ile DEEL. Xi. STUK. 444 BESCHRYVING VAN DEN Pis. Germen cuneatum „ apice Globofo acu- minatum. Stylus nullus. Stigma punc- tum prominulum marcescens, Per. Fruftus Ovato - Globofus, Farinaceus, conftans Germinibus connatis , Super- ficie figuris hexagonis irregularibus exa-, ratus. | BAN. Sem. Pro fingulo Germine folitaria, oblonga „ apice Pilo longo, coronata , infidentia Receptacalo in centro Fruêtus , im- merfaque Pulpâ, Gezegde Heeren hebben de Afbeelding der Vrugtmaakende deelen gegeven als op onze Praar LXXVI; alwaar a de Mannelyke Bloemfteng of Kat aanwyst ‚naar myn Voorwerp verbeterd ‚ welke bekleed is met ontelbaare Blommetjes ‚, in de natuurlyke grootte als h voorkomende , by c vergroot en geopend. by d, waar door het Meeldraadje in ’t gezigt komt met zyn Meelknopje. Voorts wyst e aan, het gene men gewoon is het Schepzel te noemen , zynde by f in Doorfpeede vertoond, waar uit blykt, hoe de Zaadbeginzels g , of onvolkomen Zaa- den 5 in ’% midden van de Vrugt, op den Stoel zitten , maakende derzelver Haairtjes , waar- fchyn- OoSTINDISCHEN BROODBOOM. 445 De Stamper. Een Wigvormig Zaadbeginzel , aan den top gefpitst Klootrond, Geen Styl. De Stempel een uitpuilende verdwynende Stip. De Vrover, Eyvormig Klootrond , Meelig, uit famengegroeide Zaadbeginzels beftaande en aan de Oppervlakte met ontegelmaatige zeshoekjes uitge. groefd, | ZAADEN voor ieder Zaadbeginzel één , lang- werpig, met een lang Hazirtje ge= kroond , zittende op den Stoel in ’t midden van de Vrugt, in het Vleefch begraven. — fchynlyk , die Wolligheid , van welke bevoo- rens gefproken is, in het Vleefch der Vrugt Z. Zy zeggen, dat de Vrugt deezes Booms, zynde de eigentlyke Rroodvrugt , op hunne Plaat St, 4, is afgebeeld in de Natuurly- ke grootte: maar dezelve heeft aldaar flegts de grootte van een Vuist , zynde op ’ langfte vier, en vierdhalf Duim over ’€ kruis , dat _ wel een klein Kinds Hoofd zou zyn, waar by de Autheuren die Vrugt vergelyken. De uit= drukking , beken ik, is zeer onbepaald , en ‚ waarfchynlyk zal dezelve, naar den Grond en Groeiplaats ‚ aanmerkelyk in grootte veríchile len; als blyktaar is ín alle Vrugten, Ik heb ; van EL, DEELe Kla STUK) 446 BESCHRYVING VAN DEN van den Wel Edelen Geftrengen Heer R ás DERMACHER „ voorgemeld , berigt ontvan: gen , dat deeze Vrugt agt of negen Duim lang valt, doch een weinig dunner, Zynde eer lang- werpig dan volkomen rond : zo dat de grootte ongevaar moet zyn àâls eens volwasfen Mes fchen Hoofd: Op Java, zegt zyn Wel Edele, groeit ook de Korldraagende, Soccus Granofus by RuM- pPHIUS genaamd , en Soccun Bidji of Timboul by de Inlanders , welke vol Pitten is en dus- Zaad: RADEMACHI A: 8 Monoikia monandria. Flores Masculi, CALYX nullus. Amentum Cylindticum , fupets ne fenfim incrasfatum ; Spithameum ; Floribns tetum teétnum. CororrA dipetala. Petala oblonga „ concâ- va ,obtufa , villofa „alba, Filamentum includentia. SAMEN unicum inträ fingulam Corollam, Fie liforme , diaphanum , album , Co- rollee iongicudine, Anthera pyrami- dalis, flava, Fla= OosTINDISCHEN Broopsoom: 47 _ Zaaddraagende. De Waarneeming , ten dien opzigte , mrakt de befchryving van deezen aans merkelyken Boom volkomen , gelyk dezelve door den Heer Door TnungrrG, ter plaat{e zelf ís opgemaakt, als volgt (*). RADEMACHIA. Eenhuizige eenmannigen. De Mannelyke Bloemen, De Kerk ontbreekende. Een Rolronde Kat; opwaards , allengs dikker, een Span lang, met Bloempjes t'eenemaal ge= dekt. De BrorMm tweebladig. De Bloemblaadje ” langwerpig , holrond , ftomp, plui- zig , wit ‚ het Meeldraadje influi- tende. Eén MEELDRAADJE in ieder Bloempje , Draadachtig dun „doorfchynend , wit, van langte als de Blaadjes. Het Meelknopje pieramidaal , geel van Kleur. | De (*) Ik deel het volgende mede, uit een eigen Latyních Handíchrift van den Heer THUNBERG , my door zyn \Wel Ed. Geftrenge bezorgd. II, DEEL. XI. STUIGa 448 BESCHRYVING VAN DEN Flores Foeminei in eadem Arbore. Cauyx nullus. Pericarpium ovatum Germinie bus teétum, CorórrA nulla, PisriLLuMe. Germina convexa, frequentise fima ‚fexangulata. Stylus unicus Filiformis perúiftens. Stigma unicum k vel duo , Capillaria , revoluta, Lie neam-longa. | PEBICARPID M. Drupa ovata;, muricata s Carnofa multilocularis. Nuces mule tiplici ferie imbricate , ovate , obligue triquetre , unica tenui veltite , magnitudine Juglandis, Vue cleus albus. De bekaupre Geflagtse Kenmerken der R a- DEMACH IA zyn dan, volgens zyn Ed, de Mannelyke Bloemen tweebladig , zonder Kelk, met één Meeldraadje : de Vrouwelyke zonder Kelk of Bloemblaadjes, met één Styl of Stam- per en een Vleezige Vrugt met veele Zaad- hokjes. Hier van telt hy twee Soorten als Ci) OOsSTINDISCHEN BRoOODBOOM. 44Ö De Vrouwelyke Bloemen op den zelfden Stame De KELK ontbreekende, Een Eyronde Stoel, met Zaadbeginzels bekleed, Geen BLOEMBLAADJES. De STaMPeRr. Menigvuldige , verhevenrone ___de , zeshoekige Zaadbeginzels. Een'en= kele Styl, Draadichtig , blyvende, Een of twee Stempels ‚ Haairachtig » omgeboogen , een Linie lang. De VruerT Eyrond, gedoornd, Vleezig, veel. hokkig : Nooten bevattende die in veele ryên op malkander leggen , Eyrond, fcheef- driekantig , met een dunnen Dop bekleed, van grootte als een Ockernoot ; waar in een wits te Kern. (a) Rademachia met ingefneeden Bladen: E Radem. Deeze, die de Nederlanders Broodboom noe- ee men, heet ín ’t Maleitfch, naar zyne drie Ver- perde, {cheidenheden , voorgemeld , Soccun Capas of rend, Katoen- Soccus5 Soccun Bidji of Korrel- Soc. cus: Soccun Utan of Wilde soccus. Ely maakt omftreeks Batavia een regtopftaande Stam , van | bo. (1) Rademachia Fol, incifis. TEUNB. Ms. Soccus Lanofus feu Soccus Capas vel Katoen - Soccus- Boom. RUMPH, „Amb. Ie ps 110, Tab, 32. B, Soccus Granoíus feu Saccun Bidji vel Korrel- Sòccus- Boom. RUMPH. Amb. IL. p. II2, Tab, 33e by, Saccus filveftris feu Soccun uran „ vel Wilde Soccus= Boom. RUMPH. Amb. I. p‚ 1i4: Tab. 34. Artocarpus, Fonsre Char, Gen. p. Tor. T. St. E£ | Il. DEEL. Xl, STUK, | ; 450 BESCHRYVING VAN DEN boven Takkig, vyf Vademen hoog, zo dik als een Man om zvn Middel. De Takken zyn uits gebreid: de Bladen , aan dezelven , groeien overe hoeks, kort gefteeld , langwerpig „ tot over °% midden diep ingefneeden , negenkwabbig , ge- heel effenrandig , uit den haairigen iets ruuw= achtig „ uitgebreid , van boven donker groen met bleeke Ribben , van onderen bleek. Zy zyn fomtyds twee Voeten lang en een Voet breed; geplooid , kleverig , geevende „ zo wel als de geheele Boom, wanneer menze kwetst, een Melkachtig Vogt uit. De Bladfteel is byna drie= kantig, dik, ruig, een Duim lang. De jonge Bladen zyn omwikkeld met twee ongefteelde Lancetvormige , fpitfe, holle, ongetande Stop- peltjes, die afvallen , van binnen glad , van bui- ten ruig, een Handpalm groot. De Bloemen, aan de enden der Takken, in de Oxels der Bladen, Mannelyk en Vrouwelyk , elk byzon- der, voortkomende, hebben een opftaanden ron- den ronden ruigen Steel van twee Duimen lange te , byna cen Vinger dik, De Prugt onryp zynde groen, typ zynde geelachtig , van groot- te als eens Kinds Hoofd, valt verfchillende: of onvrugtbaar gedoornd, met Sleuven tusfchen de Zaadbeginzels Netswyze getekend , zeer korte Stampers en zeer kleine Zaaden; of yrugta baar , met lange Stampers en Zaadbeginzels, _ftekelig gedoornd en met Nooten gevuld, Deeze befchryving van den Broodboom , door den Heer TauNBERCG, komt in ’t zaakelyke met OOSTINDISCHEN BROODBOOM. 4SI met de voorgaanden overeen „ uitgenomen het laatfte, dat de Vrugten ftekelig gedoornd (mes ricati vel echinati) zouden zyn 3 ’ welk R u mre PHiUs volftrekt ontkent ‚zeggende dat de fpit- fen of hoekige Doorntjes , waar mede de Schors bezet is, week zyn en geenszins freekende; zo dat men dit flegts van eene gedoornd- of ftes keligheid , naar ’t uiterlyk aanzien , zal verftaan moeten. De ruigte der Bladen heeft meest in de Wilde Soccus , en byna niet in de Tamme of Kateen -Seccus plaats; gelyk my uit de daar van gezonden Exemplaaren blykt 3 waar vande Vrugt ook naauwlyks oneffenheden heeft. Ook bevind ik de Bladen zo diep niet ingefneeden, hebbende aïtoos aan de ééne zyde een punt meer dan aan de anderes ’t welk dezelven , in myne Exemplaaren , tien- of agtkwabbig maakt. % Schynt dat zyn Ed, de befehryving op alle de drie Verfcheidenheden toevasfelyk heeft willen maaken, Wat zyn verfchil in de Geflagts- Ken- merken met die van de Heeren For sTER aan= gaat, ziet men ligt, dat het flegts verkiezingen zyn, de twee Blaadjes, die het Meeldraadje in= fluiten, voor een Bloempje of voor een Kelkje te neemen: ’t welk in veele Planten naauwlyks te onderfcheiden ís, gelyk wy bevoorens meer. maals gezien hebben. Het overige beftaat ook meest daar in , of de Bloemfteng , veel naar die van het Kalfsvoet of de Lifchdodden gelykende , in ’e eerst overend ftaande, voor een Kat te houden Ef 2 Zy5 IL. DEEL: Xi. STUK. 452 BESCHRYVING VAN DEN zy 5 die meest nederhangen en met Blikjes of Kaffise Blaadjes zyn voorzien (*). De Afbeelding van den Broodboom, aad men in ’ Werk van ANsonN vindt, deugt niet; gelyk ik reeds heb aangemerkt, Wenfchelyk ware het , dat zulks niet van meer Afbeeldin- gen en befchryvingen in dat Werk gezegd kon worden. Misfchien zyn daar van dergelyke redenen geweest, als de Heer ForsTER, in zyne Voorrede ‚ te berde brengt , ten opzigt van de Reisbefchryving van Kapitein Cook, waar in ook, zo hy vervolgens aanmerkt , Plaa- ten voorkomen , die gantfch niet echt zyn, wat de geftalte der Menfchen aangaat. Van het Loof des Broodbooms, die aldaar op Plaat 36 vertoond is , kan men weinig oordeelen „ doch de Vrugten hangen ’er veelal aan te lans ‘ge Steelen : gelyk zelfs blykt uie den Tak, die op Plaat ro is afgebeeld , met drie Vrugten als op malkander gegroeid. De Afbeelding van den Heer Eru rts fchynt naar die figuur gemaakt te zyn, doch aanmerkelyk verbeterd, met twee Vrugten , in wier Oppervlakte, evenwel , ook een aanmerkelyk gebrek plaats heeft, alzo de zelven niet met zulke ronde Tepeltjes zyn be- zet. De myne, op Praar LLXXVI, is zo wel naar myne gedroogde Takjes, Bladen, Bloe« men „ als naar de Behe die ik daar van met eene (*) Amentum Calyx ex Receptaculo communi Paleacea- Gemrmaceo. Phil, Betan. p. Sz. DS OosTINDISCHEN BRrRooDBOOM. 453 ‘eene Vrugt, van grootte als een kleine Vuist, in Liqueur beziet, door de hand van den kun- digen Plaatfnyder Pa 1r1ips opgemaakt en zo naa aan ’t natuurlyke gebragt, als in de vere kleining mooglyk was: ten einde den bemin- naaren der Plantkunde een fehets te geeven van ‘t Gewas van deezen zonderlingen Boom, Men moet alleeniyk opmerken , dat hier wei- nige Bladen en maar ééne Bloemkat in Plaat vertoond zyn, om alles zonder verwarring na- der te kunnen brengen aan de Natuurlvke grootte, Als ook dat de Vrugt , los zynde van het Takje , op de bekwaamfte plaats daar Is aangevoegd , zonder acht te geeven , det zy doorgaans iets laager groeije dan de Bloem. (2) Rademachia met onverdeelde Bladen. It, ae Rademee chis inten Van deezen Boom tekent de Heer TH U Negra. BERG alleenlyk aan, dat hy van de Neder'an Ae ders, met een Maleitfchen naam , Nancas Tsjam- peda genoemd wordt, groeijende omftreeks Ba- tavia op Amboina en elders. De Wortel , Stam en Takken , zegt hy, zyn als in de voorgaane de , maar de Takjes en Steelen hebben eene ruigte van lange ftyve Haairen. De Bladen zyn (2) Rademachia Fol. indivifis. TauNB. Ms. Saccus Arboe zeus feu Nanca vel schoorzakboom. RuMmPH. Amb. 1. p- 104. T. 5o, Saccus Arboreus minor feu Tsjampadaha. RUMPHs Anb, 1. p. 107. Te 31e Ff 3 IL. DEEL. XÌ, STUK, 454 DBESCHRYVING VAN DEN zyn overhoeks, gefteeld, Eyrond-langwerpig {tomp met een ftompe punt, effenrandig , on- verdeeld , geribd , van boven groenen glad „ van onderen ruig door ftyve Haairtjes, uitge= breid, een Span groot, met eenen driekanti- gen gladden Steel, van een Duim langte: de Stoppelcjes als in de voorige. Nader fchynt zyn Ed, deeze Soort niet one derzogt te hebben. My zyn, zo wel droog als in Ligueer , daar. van insgelyks Takjes met Blad, Bloem en Vrugt, toegekomen, waar uit my de gezegde ruigte der Bladen van onderen „ doch ook die der Bladíteelen blykt ; maar de Vrugt- en Bloemfteelen zyn glad en de eene zo wel rond als de andere. De Kat der Bloe- men komt nagenoeg overeen met die der voor- gaande Soort en fchynt uit dergelyke Bloem- knopjes te beftaan. De Vrugt , welke ik ’er, omtrent een Vuist groot , van beb , is langwer- pig of Eyroud, by den Steel veel dunner dan aan ’t andere end 3 juist zo als RumrPuaius de Soorzakken afbeeldt. Dit is de gemeene Nederduitfche naám van die beide Vrugten, de Groote en Kleine , naamclyk; waar van de ' eerfte , Nanca in ’t Maleitfch genaamd, tot meer dan anderhalf Voet langte , de andere , die den naam van Tsjampadaha voert, tot een Voet langte en dus veel grooter dan eens Men- {chen Hoofd , groeit. Van buiten zyn deeze Vrugten , volgens RumrPHius,dat ook inde myne blykt, vol bezet met hoekige puntjes als 5e OOSTINDISCHEN BROODBOOM,. 455 gefleepen Diamanten , doch niet fcherp of kwet- zende, Van binnen zynze gevuld met een me= pigte Pitten als Eikels , omringd met een Sly- mig Vleefch,dat zeer aangenzam is van Smaak. De Korrels kunnen ook , gebraden zynde, als Karftengen gegeten worden , doch zyn wat hard te verteeren, De figuur van de Vrugt, naar een Zak ,gelykende, die met kleine Takjes aan den Stam hangt „heeft ‘er den Latynfchen naam aan gegeven, De Groote valt overvloedig op Java , Ceylon en verder in de Westelyke dees len van Indie, doch de Kleine Nanca is naauw- lyks dan op de Molukkes en andere Ooftere Eilanden bekend, Behalve deeze twee Soorten tel ik nog een derde , die my ook door de goedgunftigheid van gedagten Wel Edelen Gettrengen Heer, daar dit Geflagt den naam van voert, bezorgd is en welke ik dus bepaal, (3) Rademachia met onverdeelde Bladen en _ur. Rademase ronde Vrugten, chia roluna €38. In de figuur der Bladen komt deeeze met Bonde de Nanca overeen ‚ maar heeft geene ruigte, dan aan de Schepzels of Vrugtbeginzels, wel- ke, gelyk die van de Soccun of Broodboom volkomen rond zyn. De Vrugt is my ge- Íchreee (3) Rademachia Fol, indivifis, Fru&u rotundo, Hourre Ff 4 II, DEEL. XI, STUK: 456 OosTiNDrscitrBroopgoo Mm: fchreeven tot de grootte van eens Kinds Hoofd: te groeien. Op Java , van waar ik ze beko= men heb, wordt deeze Soort, die ik by Rum. PHIUSs of anderen niet gemeld vind, Mande- lique geheten, BLAD: BLADWYZER DA EA RR UID EN Van de Letters , voor de Getallen geplaatst, wyst g het Zevende , h het Agtfle , i het Negende, k het Tiende en l het Elfde Stuk van het ll, Deer der Natuurlyke Hiftorie , aan, Á. Alantswortel k.6 À nnee der Arabieren. Alcanna (Basterd) 84 h. 510 | Algoede. 5.7 j 1 j Alkekengi. 8 66e Aalkruid. eee Aileluja. __h.656 Aanhangzel derBoomen.l 206 Aapenkop. : 4.507 | Aloë. 5 h. 353 Aardakers. k.123.k.1g2 | Alfem of Alst. k.578,582 Aardappelen, 8 666 | Amaranth, b 25r (Spaanfche)s 544 __ (Boomachtige)/. 259. Aardbezie- Klaver. k. Ba Ambrette of Amberboie Jl. 25 Aardbezie » Kruid. ji, 49 z Amethystkruid. 8. 150 Aardgal. 2.824 #.435 | Amfioen. Lg dele) Aardnoot. h. 53 | Ammi» Zaad. Ei 52 ,127 Aardpeeren. le 9 j Ammoniak Gom, h. 204 Aardrook k. Sr | Ananas, ED U Aard - Saffraan, g. 98 | Andivie, è k.449 Aardveil. { 330 , Andoorn. ° Â. 343 Abc- Kruid, k 4 \nemonen, d. 182 Acmelie. k.534 f Angrek. A l. 166 Acorus of Kalmus, k.378* Angurk, e l.a15 Adonis - Bloem. 1.219 | Anjelier. N h.579 Afgodskruid, 2.489 | Ankerbloem. h 436 Afrikaan. k.725 } St. Anthonis Kr. Ee5210.516 Agrimonie. k. 717 j St. Anthonis Raapje. ? 240 (Molukfe) k 542 | an h, 224. Âkeley. j.17! | Appeltjes der Liefde. 2.670 Akker- Diftel, k, 465 | Artefi. je k. 348 Akker - Klisfen, h. 35 | Artisjok. gl k. 504 Moes k.439 Afchkruid, Sk, oe Porfelein, 5 212 | Aspergzig. ë h.3 Spurriee h. 688 { After of Sterrekruid. k. He Ff 5 Afters, BLA DOW LZ Er Be Afters. (Chineefche) k.67ë Berg- Cicers, k. 180 Auricula. … 8483 Filpendula, _ #.477 ‘Averoon of Averuit. k1575 tuislook, h. 638 Averoone (Wyfjes). k-565 Knop. h 6so Avondbloem. 2.619 | | Peterfelie, h. 7Ö Raponce, EZ 592 B, | “ Sanik}. h.55s Zoethout, k 289 Baard. Anjelier. h. 580 Venkel, h.185 Balloté, ° 1,35? | Bernagie. 2.450 Balfamina. . j.15o | Bertram, . k. 726 Balfem. (Tuin-of Hof °k 573 | Bes- Melde, 8. 61 Ba!fem - Appel. J. 295 | Betonie, $. 340 Balfembloer, i.537 | Beursjes- Kruid, i 629 Balfemkruid. #.324.k. 746 Bevernei. Ë h.219 (klein) k. 560, 793 | Bezemkruid,. g. 328,78 Baniljes. TS (klein) i. 621 St. Barbers Kruid 1.687 | Bigeenkruide k, 435 Bafilik of Balfemkruid. #. 410 Bietwortels. 2.184 Basterd- China. k. 64t 4 Bilfemkruid. 5. 636 Muur. h. 682 | Bingeikruid, l. 369 Saffraan. k 522 | Bitterkruid. k 357 Wederik, h.445 \ Bitter Moes, 2.746 Batatas. 2.541}. 9 | Blaaskelk, h. 594 Batatt€s. 1.359, 364 | Blaaskruid., 2. 658 Bathengel. j. 256 | Bladbloem. b. 217 Bdellium. (Gomharst) A. 208 Bladderkruide d.206 Bedelaars - Kruid, i, 206 Bladloos, h.525 Beekeboom. g.89 | Blik. i, 54 Beekfchuim. i. 516 | Bloedkruid, g. 332.h.3 901.83 Beemd - Diftel. k. 490 | Bloemkool, i. 718 Beerenblad of Wortel. /. 201 Bloempjesin ’t Haar, 175 Beeren- Klaauw. 98, i.587 { Bloemriet, 2. 3 Beeren - Oor. 2 483 Blootzaade k. 549 Beeren - Poote Ll. A14 Boekweit. h. 483 Beerwortel. h. 67 | Boekwinde, h.485 Beete. ° 2.783 | Boelkens- Kruid, k.555 Beetklim. h. 249 | Boeren Boonen, k.209 Behen - Wortel. J. 33 $ Boeren- Kers. 1.624 Belladonna. g. 655.| Boerenplaag. k. 465 Berg. Alfem. k. 799 | Bokje. b. 554 Anjelier. b 259 Bokkeblad. £,530 Boontjes. k, 234 | Boksbaard. k. 345 ‘ Boks- eo BLAD wy z' EER Boksboonen. 2.496 | Chryfanth. k. 735 Bolderik. - h.669 | Cicers. k.216 Bonfemkruid. l aor (Wilde) k. 265 Boom = Aloë. h.368 | Cicorey. k. 446 Boomplaag. 1.153 \ Ciftus. d, 122 Boonen. (Boeren of Citroerkruid, ji, 400 Tuin-) k. 209 | Citrullen. 1.315 (Roomfche of Combilie - Plant, k, 315 Turkfche)) “k. 132 ; Condrille. ke 375 Boonkruid. i.295 | Contrajerva. £,357.k.280 Boontjes. (Wilde) k.209 ; Cymbelkruid, i. 489 Holwortel, k. 77 | Cypreskruid. k. 564 Bootjes - Vrugt. 1.510 Bootpeul. k. 256 D. Borftelkrans, î. 379 | Bofch- Ananas. h, 324 \ Daauwertje. 2.691 Haanevoet, Î. 195 ( Dalkruid, h, 346, 715 Zuuring. l.à72 | Damastbloemen. i. 702 Boterbloeimen. 4.241,264 f Dianthera. 5.117 Boterkruid. £.129 } Dikblad. h. 205 Bourgoens Hooy. k. 324} Dille. hara Braamboos. d. 4Ô | Diptam, d. 383 Brandenetel, Ll, 221 k Diftels k. 490 Breekbeen, (Melkgeee Dokkeblad. k.545» 636 vend) h.742 | Dol- Appelen. 8. 677 Bremraap. 1. 557 f Dolkruid. 8.655 Breukkruid, 2.768.k. 703 | Doiie Kervel, h.56, 158 Brilkruid, t 652 | Donderbaard, h, 778 Britannica. h.399 | Donderbaonen. h.642 Bruinelle. 1.437 | Doodkruid. g 653, 420 Bruinetjes, 1,219 | Doorn, k. 467 Bruinheitige. i. 326 (Spaanfche) l. 47 Bruinkool. 4 718 } Doorn. Appel, £- 630 Bryonie. 1,329 } Doorn - Heul, 1,107 Bulbonac, 1,656 ; Doornzaad. he 87 Bylkruid, k.221j DoornsenDiftelen, k.5oo Byvoet. k. 573» 584 | Doorwasof Deurwas, h. 26 Doove Netel, 1.332 C. Dotter. 2.379 Doucette. 2.598 Caravances. k, 142 | Draakenbloed. h, 390 Cardebenedikt. |, so } Draakenwotrtel, Z. 358 Chriftus * Oogen, h.671 | Draakskop. j BE LSASDE WEL ZIE AAN Dragen. k 588 | Elskruid. â. 606 _ Driebloem. h. 537 | Endivie. k. 445 Drie-Diftel of Veld- Engelwortel, h. 109 Saffraan. k.5rr j Eppe. h.227,229 Drieëenheids- Bloem. l. rar | Erven. k. 178,215 Drieflip. k. 806 | Erwt. k 173 Driefteen. * £.612 j Erwten. (Platte) k. 187 Droevig Kruid, b2r7 | (Wilde) k. 177 Drolbloem. i.25o \ Ksparfette, k. 243 Droogbloem, k, 590 Es fchenkruid. h.sra Dropwortel. î. a2 | Kverwortel, k.489, so8 Pruifkruid. i,272,/ 245 | Ezels- Doorn. k. 496 Druivebloem. h 133 Komkommers, 1. 3co Druivenkruid, 8,777 Komyn. h. 95 Dubdelblad. h.515 Oogen. k. 140 Dubbelkelk. k 815 { Ezelsrcuk. £-448 Dudaim, 1.324 | Duivekervel, Ree oak F. Duivelsbeet. 2.240 Duivelsboonen, k.150 | Fenegrick, k. 320 Duivelsdrek. h. 86 | Ficoides. d. 37 Duivelskruide ë. 162 |*Fickruid. 1.676 Duivelsmelk. h. 753 ‚ Fiftelkruid. i. 470 Duivels - Gozens 8: On Fluweelbloerm. k. 726 Duivenvoet. ik. Amaranth. 1.262 Duizendblad. k.792, go Fonteinkruid, g.388.h. 465 Duizendgrein. Z:218,767 | Franjebloom, 8.329 h.311 » Fynftraal, k. 618 Duizendgulden- -Kruid.g 824 Duizendknoop. h. 459 G. Duizendfchoon h. 579,1.254 Dwangkruid, k. 443 | Gajate- Struik, e k.229 Galanga. E. 25 E. j Galantwortel. k4694 Galbanum - Plant. h.130 Eclipfis Plant. k. 807 { Galkruid. 8.120 Edeldiftel. k.493 | Gamander, i. 271 Eenblad. h.35s2 | Gamanderlyn. #,286.2. 98 Eendenpoat. j. 84 | Ganzebloemen. k. 74T Eerenprys: 8. 75 | (aes k.750 Egelkolen, Egelgras, #.224p Ganzendiftel. k‚426,36r Eijer - Plant. 2. 678 | Ganzerik. d. 54 Eik van Jerufalem. _£.777 j Ganzevoet, z- 711 Eindeloos. h. 8 { Garderobe. k. 565 ) Gare ME ADEW LUZ BUR! Garnaalen- Moes. g. 716 | Grootbloem. h.653 Geelbloem. i.269 | Grysbaard, k. 344 Geele Heul, i. 89 | Gryfekom. k, 8r Geelk: uid. h.723 | Guichelheil. 5.51 Gehoorkruid. £- 263 | Guichelmuurs £.330 Geirebaard, . 41, 44 Gulden - Appelen. £.670 Geitenbek. ‘k.8rr , Gulden Klaver. d. 183 Geitenpoot, £.563.h.231.5.76 | Guldenkruid. k. 658 Gember. . rol Gulden Roede, k. 684 (Duitfche) « L.192 | GuidenSteenbreeke. h sar Genadekruid. 2 119 { Gulpzaad. b.377 Gentiaan. (Geftippelde) 8 g.808,814 EH. (Groote) Zg. 810 (Herfst) 2.828 | Haairbloem, 1.992 (Vaorjaars-) g 817 j Haairfter, 5.361 (Zeerkleine) 2.821 , Haairftreng. h. 75 Gerards- Kruid. h. 231 | Haanekam. g, zor.k. 245 Ger we. k.802 | Haanekammen, Î. ASO Gearkruid, k.559 ‚ Haanekammetjes. k. 242 Geutjes - Aloë, h. 36s | Haanekop. k.23r Geuties - Bloem. g. 500 (Beweegend) ke246 Gezegende Diftel, l. 50 * Haanepoot. h.23r Gezezend -looy. k. 325 | Haanevoet. i. 242 Kruid. i. 72 | Haazen- Geruwe. k. 802 Ginzeng Wortel. n 417 Kool, k. 433 Gipsminner. h.568 | Latuw, k. 354 Giroffels. h. 584 Leger. g. 690 Glaskruid. 5.788,1,399 Oor. h. 19 Glid- of Glitkruid, 1.315 | Haazepoot. 4.318 Gliskru:d, 1,433 } Haazepootjes. k,296G Globba. g.18r | Halskruid, 8.587, Gia Godsgenade (Blaauwe) 5. 433 | Handbloem, .533 Goe Henrik. Z- 772 | Hangbast. Ll. 205 Goede Naet. 8.570 | Hardbloem. h.565 Gom - Eppê. h.129 ‚ Hardkelk. 5.707 Goudhoek. b. 75 \ Hartgefpan. i. 362 Goudroede. k.679 ; Hartvrugt. h.487 Goudsbloem, l. 77 | Haverdiftel. k. 465 Goudveil. ‚ &»s40 \ Havikskruid, k. 396, 414 Granaatbloem,. b.179 | Hederik of Herik. #, 729, 749 Gras - Kool, k. 491 | Heelbeen, 2.213 Grindkruid. k. 642 | He Heelwortel, 2.443 ® 3 Heemst BLA DD WE ZE EE Heemst. k, 48 | Honigfchub. i. “06 Heiden - Hy{op. i.136 | Hoornbloem, h. 681 Heidenfch Wondkruid. Hoorn - Heemst. k. 35 ° k.658, 684 ‚ Hoorn « Heul. i 89 Heil der Zotten. g.512 | Hoorn- Klaver, k.315 Heilkruid, h. 97 | Hoorn - Vrugt. 1.210 Heilwortel. J.416 ‚ Hoppe, 1. 349 Helmkruid. i. 429, 514 | Houwmes- Boon, k. 146 Hemel Ladder, £.578 | Huislook, h.640 Hemelroosjes. h.671 (Groote) h.118 Hemelfleutel. h.642 | Hypocuaan- Wortel. 4.145 Hennip. | 1.346 | Hyfop. d, 208 Hercules - Knods. l, 304 Herders - Tafchjes. 4.629 Indigo. k. 247 Herfst - Klokjes. £.816 | ingroen. i.270 Herrenkruid. i. 76 | Inhames. l. 359 Hertshoorn. £. 3231. 632 | inkhoorns- Wortel, g,518 Hertshooy. k. 335» 339 Herts- Poley. i. 328 | ijk Heulbollen. i. 98 - Hexen - Melk. h.753 {Jaagt den Duivel. k.326 Hoefblad. k.630 | St. Jakobs Kruid. k.653 Hoefyzet. k. 226 j Jalappe- Wortel. 2. 549, ó15 Hoenderbeet. g.1c3./ 244 | Jammes. 1.362 i.337 | St. Jans Kruid. k. 332, 336 Holftok. h. 82 £ Japanfch Kruid. d. 437 Honderdmark. l. 219 j Jenettekens. hb. 680 Honds- of Helmruite. 4. 520 Jerufalems-Bloem. 674 Hondsbloem. _k.388,416 | Jeukboontjes. k, 149 Hondsdood. g.740 | Jeuktblad. J. 238 Hondsdraf. i. 330 | Jichtkruid. ie 234 Hondskool. 1.273, 370 | Joodenkruid. i. 315 Hondskop. i.507 | St. Joris- Kruid - 8.192 Hondsimelk. h. 753 Jofephsbloemen, k. 346 Hondsnetel. i.334,337 | Juffers- Schoentjes. k,31o Honds - Oog. k.612 ,720 | Juffertjes in t Groen, ò. 175 Honds - Oore 2.697 | Juffrouw Merk, h.229 Honds- Pererfelie. A. 159 | Jufticia. ge IIE Honds - Ribbe. 5.316, Honds - Schaft. j.or1 { Kaarden, i. I8r Honds- Thym, k. 566 j Kaardenkruid, €232 Honds- Tong. _£-433 | Kaarsbloem, 4 673 darse BEL CACD WWZ RG Kaarskroon. £.730 | Katteftaart, eN Kaasjes- Kruid, k. 59 f Katrteftaart- Amaranth. /. 263 _Kaauwoerde. 1.303 } Katteftaart Netelkruid. l,289 Kaauwoorden, b.3to , Kattenpoot. k. 605 Kadjang. (Chineefche) k. 144 | Katten Wortel. Z. 192 (Gemcene) k.1ór | Keelkruid. k. 463 (Groene) k. 140 , Keizertjeof Koningje. 2.482 Kafbloem, g. 696 | Kennip. l. 345 Kalabas. 4.302 | Kers. (Wilde) i. 689 Kalaminth. î.402 \ Kervel. h.168,17xr Kalfs - Oogen. k.744 (Wilde) he172 Kalfsmuil. 1 so6 f Keukenfchelle, je 186 Kalfsvoct. l.181, 190 * Keul of Kun, 1.292 Kali. 8 788 { Keulen, 1.363 (Besdraasende) 8.797} Keyk of Wilde Radys. #. 738 (Kleine Ruige) gz. 792 | Keykens. h, 58e (Kleine Witte) g.782 | Kikker - Slaa, 2.396 (Steekende) 2.186j Kittelbloem, k 170 Kalmus, h, 377 | Kivics- Eijer Bloem. 8.764 Kamferkruid. 8 368 | Klapperroozen. ó. 95 Kamille, k. 777 | Klaver. k. 28I (Edele of Room- Klaver - Anemone. i.195 fche) k.781 , Klaver- Zuuring. h.6s4 (Gemeene) k.761 | Klaveren. (Gehoornde)k 310 (Stinkende of Kleefkruid. Z 292 Wilde) k, 784 } Kleer- Ooge. £- 199 welriekende) k. 760 | Kleinpoot. b. 102 Kamkruid, k. 736 | Kiepheul. ö. 105 Kanarifche Klokjes. Jz. 3834 Kiiin. d. 205 Kandraager. bl. 172 | Klimboon, k. 13E Kankerbloem. k, 388 } Klisfen, Klitten of Klad. Kankerbtoeinen. sos} den: k. ASZ Kankerkruid, £. 417 (Kleine) b.2AE Kantaloe ven. 1.322 y Klislen- Kruid. he 702 Kantenkruid, 8. 57 | Klitjes, Ll. 24 Kardamom. S. 14 j Klokjes. g. 580 Kardinaals Bloem. 4.124} Klokjes- Winde, E- 53E | Karels Scepter. 1.472 | Klokkebloemen,. 1172 Karkarren. k. 155 } Klompbloem. 5. 126 Karoot. h. 48 | Knapbesfen. E14 Karthuizers- Bloem. Z,58o | Knaptandekens. KruidS i. en: Karwey. h‚217 | Knawel, h. 566 Kattekruid. ó, 303 | Knikbloem. k. 378 Knodse BLA Dv WL IZZ ER Knodsvrugt. #. 739 | Krabbekwaad. gs. at Knoflook Kruid, 2.688 5 Krabbenklaauw. id. 181 Knollen. ie 723 | Kransjes- Kruiden, 1.267 Knolradys. ó. 736 j Krappe. 8.299 Knoopkruid. b. 39 | Kreefcbloem, b.162 Koe- Oog. k. 789.820 | Kreupelgras. _ h. 416 Koedille, _ k. 763 , Krieken over Zee. „.66r Koekkoeks- Bloem. 4,675 { Krielzaad. h. 32 3 À i. 669 f Krieuweikruid. k. 150 Koekkoeks-Bood. 655 { Kriften. Wortel. k. 261 Kogelbloem. b. 104 | Kriftoffelkruid. i 8t Kogelpyp. 8.307 | Krodde. 1,729 Kogeikruid. 8.226 1 Krok of Wilde Wikken. Kollebloemen. d. O5 8 k. 201, 205 Kolobrietjes. Booin. 4.483 | Krokkeling. 2 ger Koloquint. 1.317 | Kroondoorn. h.247 Komeetkruid. 2.361 } Kroon - Kalabase 1.312 Komkommer. _ {.317,326 f Kroonkruid. k‚225 Komyn. h. 132, 226 ’ Kroonyjes- Kruid. h. 753 Koninginder Planten. 4.418 |} Kroontjes-Kruiden, A. xr Koninginne-Kruid. A. 55$5* Kroontjes- Zuuring. Jh Ara Konings: Bloemen. 148 | Krop - Salade, k. 370 Konftantinopel. he, 673 j Kruidjeroermynict. 41so Konftantinopels (Kleise) | Kruipboon. k.162 E h.617 ) Kruivertje. 1.220 Kool. | d. 713 | Kruipwinde. h.2s3 (Karaibifche) 4 186 | Kruisblad. 8298 Koolzaad. 5. 724 } Kruisbloem. i.415.k. 85 Koornbloemen. l, 3r | Kruisdiftel. 3 (Furkfche) J. 25 | Kruisgras. 8 343.1. 399 Koornroozen. h,669.4. 95 | Kruiskruid. k.638 Koornvlam, h. 667 * Kruisplant. 8377 Kootkruid,. k, 259 | Kruizemunt, d. 301 Koraalkruid. h.337 | Kruldiftel. _ k. 469 Koraalzaad, k. 168 | Kun of Boonkruid, . 295,997 Koriander. h. 165 } Kunel, E Isr Kornetten, k. 370 ; Kurkuma. E. 28 Kornoelje. 8.336 ‚ Kwylwortel. k. 786 Korst van de Pot. d. 578 Kraagbloem. k, Gog L. Kraaijenvost. £. 323. 632 Kraanhals, k. 13 } Lakplant, h. 694 Kraalkruid. g Aln en E12 Lap. Bader DWZ, EER Lappenbloem. 8.385 } Maankruid. h‚4co Laferkruid.- h. 90 | Maankop. 1,92, 08 Lathyrus, k.183 | Máartel of Mater. Ra57 (Erwtagtige) k. 197 Madelgeer. 2.832 (Moskeljaat; k. 19e Madelief. \Blaauwe) g.229 mre 7 Latuw-of Latouwe.k. 369.371 bt k. 72E Lavaskruid. h, 104 \ Madelieven, (Groote) k. 74E Leeken. hk 396 | Madelon. k. 724 Leeuwen-Bek. 4,487, $e5 | Maijer. (Gedoornde) }. 265 Leeuwen - Oor. î. 376 (Gemeene) J.258 “Leeuwen - Poot. b. 2] (Veelzaadige) ». 780 Leeuwen Staart, 8.375, 556 (Witte) 1,255 Leeuwen - Voct. 8.371 | Maleguette. g. Lelietjes van den Dale./- 347 | Malrove. | 1.355 Lepelblads - Kruid, h.738 | Maluwe. k. 53 Lepelkruid. id. 629 (Witte) k. 48 Leverkruid.h.719.4.183.k.555 | Mandraagers- Kruid, 2.654 Liesch- of Breukkruid. k. 703 | Manskragt. h. 105 Lieve VrouwekKruid. le380 {| Mans- Oor. h.697 Linfen. k.a1r | Marie - Diftel. k. 480 Longekruid. 2.437 k. 405 | Marietten, Z. 590 Loodkruid. 8 520 ‚ Mariolein, (Edele) 388 Loogkruid. 2.785 | (Wilde) 2,386 Loogkruiden. ZE. 194 | Mastbloemen. Î. 148 Look zonder Look. 7.688} Mater of Moederkruid. k. 748 Loopigkruid. h.289 | Mayzoeties. k.722 Lotus. k. 305 | Meekrap. 8.299 Lotus. (Egyptifche) 112 | Meer-Radys of Miere St, Luciaan- Kruid.’ & 710 dik. 162 Lubbekruid, he, IOS Meer - Vlegtwortel, Z.496 Lugtbloem,. Ll 157,169 | Meerwortel. heg Luiskruid. $, 157, 463 Meefter - Wortel, h.183 Luzerne. k. 324 | Meirbladen. d. II Lychnis, h. 673 \ Melde. 1. 404 Lymkruid. h. 603,615 | (Stinkende) 2. 780 Lynen, d. 205 | (Wilde) &, 774, 776 Melisfe. i, 400 M. (Molukfe) i.378 ( Furkfe) j 410 Maegdebloem. 1,247 } Melke of Lieve Vrouwe Maagderalm, 8.726 Diftel, h. 480 Gs Melk: B LVA DW Doze en Melk diftel- of Melk Re Muiltjes - Bloem. £.335 360; 354 } Muizen met Staarten. ke. 193 Melkkraide 8.118) Muizen - Oor. g. 421.h. 634- Meloen. 8 Aa k h.682.k 399 Meloen - Appel-Bloem. E, | Muifenftaart. h.31o0 Meloten. k. 28 | Munniks- Keulen. 1.363 (Gekroonde) k. 310 | Munt. "4.318 Memorie - Kruid. J. 400 eg h. 490 Merveilje de Peru. &: 619 ‚ Muu 23 Methel - Noot. 2.632 MED (Verfchillend) h. €28 Mey - Appel. j. 85 | Muurbloemen, i. 691 Meybloemen. h. 347 | Muurpeper. h.649 Mey - Diftel. k. 471 { Muur-Spurrie. h.238 Middaab! oem. Patna rrha. h. 205 Minkyzer. he 523,1 591 Mvtrbe- Kruid. h.209 Minkyzers, 8.354 Myterzaad. h. 563 Miskaars, d.557 Misfebrood. mb 2a5 Ne. Moederkruid. en Radod Moeras - Aloë. i. 130 | Naadklim. 1.353 Diftel. k. 4 Naalde Kervel. h.168 Kroos. z. Naaldekruid. k. 17 Moes. h. GE Nagelkruid. t. 73 ke 399 Muur. h.387 | Na, selwortel. 71 Moes * Boom. (Witte) é. 281 Nagtfchade. 8: Bers ‚673 Moes - Diftel. k. 490 Nardus- Zaad, i. 176 Mol- Salade. k. 358 Narrenkappen. 210% Molukje. Â. 376 Nater wortel. h. 469 Monniken- Been te 3 Neerzet. hJ2â Monnikskappen. Ó. je Neerekruid. o. 13E Monnikskruin. k. Negelbloemen. hu584 ‚669 Morgenfter - Doorn. bat ie } Netels. (Doove) i.332 Morina. 2.179 { (Roomfche}l,223,240 Mos- Muur. h A Netelkruid. 1,283 Mofterd. i 728 Neusbloem. 1.448 (wilde) j. 624 | Nieskruide i.254 Mosterd - Zaad. Wild)i.673, (Wit) 1.385 729 Niesgond. i,257-l. 384 Mottekruid. g. 628, 117-k-594 geïle. 1.174 Moxa. (Japanfche) «… k.585 NioG. Wortel. ___h.118 Muggen - Kruid. h‚470 | Nootekroon, h.8r @ BD ADeW LZR: O0, Oebies, Oever - Gras. Riempjes. Oijevaarsbek. Onagra. Onderhave. OnzerVrouwe Bedftroo.5.3 91 Partyke. h.71t Patatten. 8. 54I 1,339 | Paternofter-Kruid. 2. 5 l.o21 | Patich of Patientie, h.388 h 237 | Patryskruid. k.717.l.40r k. z1{ Peen of Karooten, h. 46 h. 437 | Peertsbloemen. * á. 460 Â. 330 | Penníng- of Dubbeltjes Blad, 1.363 Onzer Vrouwe Diftel, k, 480 ‚ Penningkruid. & 5092. 658 Oogentroost. Oogentroost - Gras. Oogklaar. Oorlepel- Kruid. Ootmoedig Kruid. Opaalkruid. Opopanax - Plant. Orante Orégo. Osfenbreeke. Osfen - Oogen. Osfetong. P. Paapenkruid, Paardebloem. Paardeboonen. Paarde- Venkel.k 82,143,190 Paardevoet. Paardik. Paarl - Aloë. Paarlkring. Paarlkruid. Pannekoeken. Papaver. Pappegaaijen - Kruid. Pappegaaiien- Zaad. Peradys- Zaad, Pariskruid, î.454 { Penfeen of Vieoltjes. J. 139 h.622, « Peonie. d. 147 683 | Peper. 5.184 ie 87f Peper van Guinee. 8.676 h.6sot Peperkruid. 5, 612,619 4 163 { Pepermunt. d. 34. 2. 106 | Peperwortel, 5, 633 Ì. 202 | Perchepier. 5.375 1.507 ‚ Perf-n- of Perfikkruid. oh 419 1,382 | Pest der Tuinen. h 232 k. 107 | Peterfelie. h.227 k. 1SO (Wilde) h. 38, 64, 158 83-429 j Peterfelie- Boom. l. 420 } Piendels. 123 Piet Heins Boonen, 134 | Pillenbloem. 749 k. 388 Pimpernel. 274 k 387 ‚ Pimpernaoten, 123 k. 210 | Pinkfterbloem. Pinkfter - Roozen. h. 14 \ Pinkfternakel. h 399 f Pis in ’t Bed, h. 366 | Plompen. 2.495 é. 71 ; Pluis + Akeleijen, Z- 425 | Pluis - Anjelier. Se Pe AS Se Wo ON mu 5 ot PO A ON a d. 110 j Poepen- Wortels, h. ij, o2 ' Poddeblad. k, 636 l.254 } Poelruit, Î.2I4 k.522 } Poley. 328 Cat D7 (Wilde) je AOR h, 489 | Polie. í. 295 Gg 2 Pome _ BLAD wr zr Pompoen of Pepoen. b. 307 Reurkruid. 1. 96 Porfelein. h. 704 | Reynette. ie 4â Potatoes. 2.669 | Rhabarber; A. A98 Potzer. j.568 | Ridderfpooren. d.1S1 Prangwortel. k. 106 4 Riempjes h.237 Primula Veris. 2.419 | Ringbloeme k.773 Princesfe- Boontjes. K-157 | Rivier - Roos. Ob Pronkbloem. k.56t $ Robbertskruid. k. 26 Profeeten - Appel. 1.319 f Rolklaver., E. 308 Purgeer - Vlasch. h. 284 | Rondbloem. 2. 801 Pylen - Kruid. z. 40 Roodwortel. i. 70 Pylkruid, J. 267 \ Rooloopskruid. k. 699 Pyltjes - Bloem. g-8co | Roomíche Boonen. _k,132 Pynappel „. Doorn. k. 514 FRoomfe Peper. 2.736 Roos van Jericho. i, 602 Q. Roowilligen. h. 466 Roozenwortel. 1. 367 Quadrilje» Kruid. jz, 130 | Ruigaart. oh óD Ouamoclite g.565 | Ruigbloem. 2. A94. 564 Quendel. j.391 } Ruigftaart. i.552 Ruiterkroose 1,177 R. Ruiters - Kruid. j, 180 Runderen Tarw, i, 469 Raapen. j,722 Rupsklaver. k. 322 Raapkoole 1,718 Ruuwkruid, 2.271 Radys. 2. 735 | Rynbloemen. k.594 (Wilde) 3.622 | Ryn- Kool. k. 440 Rakette. 1.725 | (lcaliaanfehe} A-729 | S, Ramenas. á. 736 Ramie-Kruid, b. 234 | Saffloer. k.521 Rammelaar. k. 96 | Sainfoinek,221, 241, 243, 325 Ranonkel. j,.222 b Salade. k. 369 Raponce. £, 582} Salie. £.158 Rapons)e zg. 605 (Wilde) 4.283 Salomons. Zegel. h. 349 Ratelen. (Geele) d. 450 R Salfefi of Sasfefi. k. 347 (Roode) j. 470 Ratelflang - Wortel. J. 393 | Sanikel. he 15 Reinevarten, k. 568 * Santorie, 1-23 Reur of Roerkruid. Santorie.( Allergrootfte) l. 43 gn me nr _(Klein-) k, 608 (Groote) 4. 26 P. | Saa- B LW A D W U ZE R. Santorie. (Kleine) Saturey. Selie. Sellery of Seldrie. Senega - Wortel. Senegroen. Serillen. Serpentstongen. Sefamkruid, Sefeli. (Ethiopifch) Sefelkruid, Severzaad. Schaamkruid. Schaapenpooties, Schaapskruid. Schaaps -Zurkel. ‚ Schaaren. Scammoneum, Scheef bloem, Scheele Oogen, 8.824 | Scorzonceren, k. 358 hi ge Scrofelkruid. i,513 | Sikkelkruid, h.123 1 Bd. Sinauw., £:372 k. 92 | Sifers of Gicers. ‚216 d. 267 | Slaapbesfen. 2.655 hx 117 | Slaapbollen. i. 96 1.268 | Slakkenkruid. k. 326 1. 566 | Slangekruid. 8.458. 398. h. 90 l,.182,202 h.94 Slangenwortel. 8: 5i7dh 460. k.574 ; k:35I ‚k.228 | Slangenwortel. (Zwarte) 1.17 ke 645 } Sleutelbloeme EAD l. 116 | Slingerboon, krar h.A12 \ Slingerplant. £=733 je. I9I | Slingerroos. 5.532 8°533 | Slykertje, 1552 4.636 | Smeerblad. 2128 h,684 | Smeerwortel, g. 442. h. 235 Scheerling,. h, 55 | 6A2. Schelkruid, d. 8 Sneeuw _ Geriidan: Z. Z2r Scherpkruid, 5: ed Snyboonen. R.133 Scheurwortel. g. 443 | Soepkruid. h436 Schildbloem. d. 482 { Soja- Boonen. k, 15% Schild - Meloen, 1.312 } Sophie of Fiekruid. 4.679 Schildzaad. 8. 649 | Sorbenkruid, E.332 Schoonkruid, k.563 ph Soude. 5.788 Schorfte. 8.379 | Soutenelle, 2.488, 562 Schotelkruid, L.419 | Spaanfche Kers. h43r Schottelkruid. 2, 92 | Spaanfche Peper. 2.682 Schottelftruik, h. 308 | Speen -Diftel, k, 466 Schubwortel, ie 461 f Speenkruid., ivor8 Schuimblad. 1, 660 (Groot) i.si4’ Schuim - Papaver. h.59s k Speer- Diftel. k491 Schurftkruid. 8236 | Speerkruid. 8-162,577 (Schaaps=) 4. 117 | Speerwortel, de182, 198 Schyfzaad. 1.651 } Spergies. | h. 837 Sclarey. 8.159.413 | Spheerdiftel. 1.107 Scorpioenkruid, 2.415 | Spille- Diftel, k. 516 „Scorpioenftaart, k.227 | Spinagic, 1.343 G8 3 Spin- BLA DW r ERE Stuiverkruid, Spinnekop - Bloem. 1.148 | Suikerey. k. 446 Spinnekoppen. h 489 | Suikerwortel, h.117 Springkruid. A 756. é. 300 Springvrugt. 1.213, 294 Pe. Springzaad. 8.690. b, 148 | Sprinkhaan- Kruid. #.r99{ Taahim- Wortel, b. 381 Spurrie. h.688 | Taanbloem, h.807 Stalkruid. k.105 } ‘Tabak. 2.642 … Steenbreeke. £. 425. kh. 77-80 | Tanddraad. Î.64I ° 542 | Tandwortel. 7,658.k, 786 Steen - Eppe. b.125 ‚ Tandzaad. R.537 Steenkers. 1. 662 \ Tandzaader, 2.265 Steenklaver. k.284,302 ! Tafchkruid. 1, 608 Steenkruid. 687 | Tayes- Worteleu. 1.187 Steen - Raket. d. 683 | TE hlaspi. 1.613, 623, 638 Steen « Thlaspí. 1.637 (Gedoornd) _ 642 Steen - Venkel, h. 79 f Thym. d. 301 Steen - Violieren: d, 691 { Tommon- Plant. 2. 20 Steenzaad. 2. 425 | Tonderkruid. k.621r Stekelbes. 4) 334 | Tongen- Aloë. h. 363 Stekelkroon. h. 29 | Tongetjes. í. 600 Stekels, k. 465 | Toortskruid. 2. 624 Stern - Diftel. ks479 | Formendil.. Pi i. 69 Sternmuur. h. 619 ‚ Touwdruif. 1,378 Sterrebloem, k, | Bek h. 448 Sterrediftel. b. raswortel, 5. 44 Sterrekruid. 5.63. h. 1 | Tiebie Winde. _ 2.665 Steverskruid. g. 72 | troffelsruid. h 427 Stinkende Gouw. É, 87 | Frompetbloem. 8. ee Stinkert. l.25r | Trong- Appelen. 2.6 Stipyelblad, k.278 | Truffels of Aa rdbuilen, E 158 Stokkruid. J. 66 ( Tuilplant. 114 Stokroos. k. 51 t Fuimel- Diftel, # 8 Stok - Violieren. i. 694 y Tuimeldoorn. h. 523 Straalkop. =ke513 | Tuin- Anjelier, h. 583 Strandkruid. h. 258 | Tuin- Boonen, k: 209 Strandpungen. 8.610, Tuin- Chryfanthen. k.783 Struiskruid, 2.363 | Tuin- Hertshoorp, g. 324. Struisveer. 1342 ' Tuinkers. 1.616 Seudentenkruid,. 2.781 (lodifche) h.433 hb.157 î,555 | Tuin. Scheerling, Tuin- BLA DEN @ LER Tuin Zuvring. h 403 | Veld Zuvringz, h4cg Tunisbloem. k.726 | Venkel, h.21s Turbicn- Wortel 2.547,2-190 | Venus- Bekken, 2.226 Turkfche Boonen. k 132 | Verwonderingskruid. 372 Turrekruid. 1.711 | Vermuur. 2. 497 Tweeknop. 1.554 | Vetflaa, Vettekous, z. 199 Tweefprong. 8.278 | Vezelbloem. 1,427 Tygerpoot. 8.576 | Viltkruid. z 379,1 367 \ Vingerhoed, 1e 525 Vv. Vinkoorde. 8.727 Violetten, 4.694 Valeriaan. 5.185 | Violier. £ 690 Valkruid. k. 708 | Vioolen. 1L13r Varkens - Brood, 8: 490 | Visfelkruid. i, 624 Diftel. k. 450 { Vitfen. k. 109 , 205 Gras. h, 476 | Vlakbloem. k.520 Venkel, h. 74» 75 | Vlakkenkruid, k. 250 Veder - Winde. 8. 560 | Vlambloem. E. 525 Veegkruid. h.2sij Vlafch. h.272 Veeclgrein. Z 217 | Vlafchblad. 8.719 Veeliteng. 8- 307 | Vlafchdotter. d. 504 Veestblad. g. 725 | Vlafchkruid, 1, 492, SOI Veld- Anjeliertjes. h.5&éoj Vieermuizen-Moes, J.299 Bloempjes. _ _k.722 | Vleefchkruid. i. 420 Cypres. 1.273 | Vlegtkruid. h. 495 Diftel. k. 490 | Vleugel - Zaad. h192 Dragon. k 800 f Vliegenknip. h. 527 Eppe. h. 209 j Vliegenvanger, h. Cis _ tay{op. {130 | Vlooijenkruid, h. 470 Veldkaars. h 603 | Vlookruid. _g.324.k. Ó12 Veldkers. 1 623 ‚ Voetangel. h s2r Veld-ofVarkens-Klaver.k,292 } Vagelhooy. k 202 Komyn h.218 | Vogeikruid, h 244 Kruisdiftel. he, 8} Vogelnest. h. 46 Rhabarber, d 215 | Vogelpoot. k. 223 Veldroosje, $.122 | Vokelaar. k. 750 Veldroosjes. 4.219 } Vorfchenbeetr, 1.374 Veldruit. 1.214 | Vorfchen - Slaas £-396 _ Veld- Saffraan. k. 511 } Vosfendruif, h, 489 Salie. 8.164, 173 | Vosfeftaart. J. 263 Spinagie. 2.712 | Vroegbloem, 2. 70 G3 4 Vrou- B :L:A- DW Vrouwe- Mantel. 8.372 Vrouwe Roosjes. 4. 671,680 | Vrouwe - Spiegel. 8. 597 Vrouwe Violieren, g. ies | Vrouwen - Zegel. J. 355 Vuurkruid. 1,262 Vuurwortel. 8.523. k. 786 Vyfblad. Aasbarke 0 Vyfpunt. h.652 Vyfvingerkruid, 4,49, 6s | Vyg der Hottentotten. d. 20 Vygboonen. _ 4.564ek. sbs Waalwortel. 8-4 Ke | Waldenfer. ô,230 Wallen - Diftel. h. | Waiftroo. g.28r Wartsdryver. 1.169 Weantszaad. l, 16 Wantz - Zaader. 2. 60 Warkruid. Z- 378 | Wafchkruid. 5. A45 Water - Andaorn, 8. 149 Betonie Î. 516 Bezie, 2. 79 Biezen. (Weltie- | kende) h 134 Blad, 1,265 Boelkens- Kruid,k.538 Drieblad. 5.496 | Duizendblad. £.133, 49Ë. 1. 249 Eppe. _h65.h.ris Hanevoet. 1.234 Hennip k.555 | Huislook. 1.178 Kalaminth, 3 326 Kalfsvoet. 4, 381 1.195 Karftengen. 8.354 | VAE LERR Water-Kers, ‚ 1,668 Kervel. h.IAr Klokjese l 119 Look, 1.284 Meloen. 1.313 Munt. 1. 319, 323 Muur. h 246,493- Navelkruid. he II Noeten. 8.352 Olyí, 2.804 Paardeftaart. - h.493 Patich, h.398 Peper. _h.464,469 Pimpernei. g.91, 611 Plomp: AE TTA GRO Pungen. Zg. 89 Radys. d. 671 Raket. 1.670 Rhabarber, h.399 * Roozen, III Ruit. Ó. 214 Scheeriing. h 145 STA b. 177 Slangekruid, J.204 Spgenktuid, d, 516 Sterrekruid. _ &. 64 Venkel. h.143 Violen. i 666 Violieren. 2.498.J.119 ebi ), 177 Wederick. 503 (Gehelmde) È Al Weedaart. l 376 Weede, d, 743 Weegbree. £. 30Q Weg - Dittel. k. 465 (Witte) … k 497 Wikken. (Geeie) k. 194 (Wilde) …_R.20x Wilde Kervel. > h.175 Wyngaard. 1. 330 Win- sr eDiwtzERr Winde. 8-530 ( Yzerhard, 8197 Windgrase 1,549 | Yzerkruid, Z. IAS.d. IT Windkruid. 1,271 | Yzoop. di d. 299 Wintergroen. _A.424,534 &e ij Winterkers. 1.687 | Zaagblad. k. 456 Wirter - Violieren, id, 1C3 | Zaagpeul. k.227 Wifeno. h, 308 f Zageblade z. 219 Wit Been. | h.595 £ Zand - Anjelier. h. 592 Wiet Moes, EZ. 199 f Zandmuur. h 624 Witwortel. h. 349 \ Zedoar. Z.13,39 Wolbloemen,. l.1o2,Zee-Alfems — _ k. 826 Wwoldiftel k.426} ___ Bilfemkruid, d. 592 Woldoorn. k. 483 Conyza. k, 628 Wolfsbezie, h. 489 Eppe. wd. SAT Wolfsboonen. k.642,R. 127 E: wten: k.176 Wolfsdood, Wolfswor- Ganzevoet. Ee 194 tel. 1,162 \ _Grappeé. En Wolfsmelk. h. 732 Gras. b. 258 Woltspoot. 2 148 Hertshoorn. Z. 321 Wolfsíchyn. 8.455 Kamille. k, 7605 780 Wollekruid. 8.622 Katoen. — l. 8 Wollekruidje, 8.481 Kool. 2.562, 747 Â. 718 Wolvenlaa. £-438 Krappe. 8-297 Waolveriey. k.714 | Kruisdiftel. OR, Wonderbloem, Z. 614 Lavendel. 2.420. h.o6r Wondkruid.k.24.k.115, 657 Muur. h. 686 Worgkruid. 5.738 Patich. h. 402 Wormkruid, k. 574 | _ Pererfelíe, 8 Wormzaad, _ k.5718 Pinkfternakel. h. 30 Wortelkruid, h. 45Ì Porfelein. k,624. b. 406 Wortels. (Roode, geele, Í Raket. Î.742 wifte) hr 48 fet“ Spurtië, h. 635 Wondbloem, k, 709 Toym. 2.220 Wouw. h.723 |. - ‘Venkel. b. 79 Wrange. 8.319 (Gedoornde) h. 30 Wrangekruid. \ 2:438 Winde 2. 562 Wrattenkruid, 8-41ö { Zeepkruid, h. 572 | Zevenblad, k.o3r.i, zo Ye Zevengetyden- Kruid. k. 282 Zevenjaars-Bloemen. k 604 Yams. l,359,361 } Zevenjaars- Bovnen. k,155 G35 5 s Ze- B Zevenkleur - Bloempjes. ‚_b.I40 | Zoutkruid, Zilverbloem. Zilverkruid. Zilverfchoon. Zizifer. Kl Zoethout. Wild) Zoetkruid. Zonnebloem. Zonnebloeinpie. Zonnedaauw. Zonnekroon. Zonneminner. Zonnewende, Zoutbloem., L.A. D- W. L- ZEK Zoutdruifs 1.655 | Zuizoottel. î.55 | Zuuring ef Zurkel, 5,54 | Zuurklaver. 2.153 | Zwaluwftaart. k.218 \ Zwaluw- W- reel, k.267 | Zwarte Winde, h. 102 [| Zwartkoorn. l. Zwartkruid. 1.136 ; Zwervend Moes. h.288 | Zwyùeboonen. bl. 67 | Zwynen Diftel, d. 7OI Kers. 2.414 | Slaa. 2.798 | Zydevrugt. RE: ) RG 1 SS MEE R BD ER GESLAGTEN., Van de Letters , voor de Getallen geplaatst, wyst g het Zevende, h het Agtfte , i het Negende , k het Tiende en U het Elfde Stuk van het IL, Deel der Natuurlyke Hiftorie, aan. A. CEND. Acalypha. Acanthus. Achiliea. Achyranthes. Acntida. Aconitum. Acorus. Aëea. Adonis. Adoxa. ZE sopod'um. LEfchynomene. LEthufa. Agave. Ageratum. Agsrimonia. Agrofternma. _Aizoon. Ajuga. Alcea. Alchemilla, Aldrovanda. Alisma. Allamanda. Allionia. 8.367 | Aloë. 1, 283 8 Alpinia. 1,587 | Alfine. k. 792 » Aithea. 2.696 | Alysfum. Ì | Amaranthuss „345 je 159 | Ambrofia. h. 377 | Ambrofinia, i 81 | Amethyfiea. 1.218 | Ammarinia. h. 400 4 Ammi, h. 231 {-Amomum, k. 223 & Anabafis, ._b.r57 | Anacyclus. h-368 | _Anagallis. k. 559 | Anaftatica. h 717 | Anchufa, h, 667 | Andrachne, 1. 37 | Androface, 1,267 |-Andryala. k. sr * Anemone. 2, 37 1| Anethum. J h, 287 | Angelica, h. 418 p Anguria. 2.725 Peahemnis. Ant hyllis. Antichoruse. Antirrhinume „Aphanes. „Apium. ApPOCYn Ume Zquilegin. Arabis. Arachis. Aralia. Arétiume' Arélopuse Arctotis. „Arenariag Aretia- „Argemones AÂrnichs Artedia. Artemifia, Arum. Afarume Asclepiar. Asparagus. Asperugos Ásperulae  fier. „iftragalus, Zflraútia. Athamanta. Atraëhylis Atragene. Atriplexe Airopa. Áyenias Pallota. Baltimorae B, BGT S Prim k. 115 | Barleria. h.as1 | Bartfia. i, 487 | Bafella. 8.375 | Begonia, h. 227 | Bellis. 2. 740 | Bellium,. j. 171 | Bergia. ie 706 | Deia. k.12e | Betonica, h. 256 | bidens. k.g5a | Biscutella. l. 414 | Biferrula. 1, 36 + Biftorta. hb. 624 | Blitum. 8471 Boerhaavia. i, 105 | Borago. k. zo8 | Brasfica. h. 44 j Bromelias k. 579 | Browallia. 1.18: | Bryonia,. b.6097 } Dubon. 5.747 | Buchnera, hb. 336 t Bufonia. g.454 | Bunias. g. 271 | Bunium. k. 662 | Buphthalmum. k.259 ! Bupleurum. h. 17 f Burmannia. h. 67 k. 513 C. 1. 199 l. 404 { Cachrys. g.653 1 Cacalua. 1.175 } Calceolaria. Calea. j Calendula, | Catla. j.gs2 | Callitriehe. 1: 66 | Caltha, 1e 58 1.446 h. da Lo7r Kp | 724, h.6s2 8-783 1. 340 k. 537 1.652 k.277 h. 460 8. 67 8 42 Be 459 1. 713 h.312 Í. 546 L 329 h, 129 i. S4T 8517 1e 739 53 k, 820 h. 19 h. 327 h. St k. 545 8.126 des LD l, 202 63 ji. 263 Caim- WEG rS ETE B K Campanula. Camphorosma. Canarinas Canna. Cannabis. Capficum. Cardamine. Curdiospermums, Carduus. Carlina, Carpefium. Carthamus. Carum,. Casfytha, Catananche, Caucalis. Gelofta. Celfia. Centaurea. Centella. Centunculus. Cerastium. Ceratocarpus. Cerinthe. Ceropegia. : Cherophyllum, Cheiranthus. Chelidontuns. Chelone. … Chenopodium, Cherleria, Chironia. Chlora Chondrilla. Chryfanthemum, Chryfocoma, Chryfogonum. Chryfofplenium, Gicer, k, 609 g. 530 | Cichoreum. 2.368 f Cicuta. h. 382 f Cimicifuga, g. 3 | Cinerarta. 1.346 | Circaa. 8.682 | Cisfampelos, 1.660 | Ciftus. h‚487 £ Claytonia. k. 467 | Clematis. k.5o8 | Cleome. Gleonia. Kk, sar f Clibadiums. h. 217 1 Clinopodium. h. 445 | Clitoria. k. 443 | Clypeola. . 37 | Cnicus. g.7or jy Cochlearia. 1,523 | Codon, Ì. 23 | Coldenia. 1. 219 | Collin/onia, g. 330 | Columnea, h. 631 , Comarum, 1. 210 f Cometes. Ze 445 t Coniume 2.730 | Convallaria, h. 175 ® Convolvuluss 1.690 f Conyza. i. 86 | Corchorus. ij. 482 4 Coreopfis. 2.771 | Coriandrum, h. 636 Á Coris. g.686 | Gorispermum, h.4s2 ‚ Cornus. k.375 | Coronilla. k. 738 j Corrigiola, k. 561 | Cortu/a. l. 75 Ft Corymbium. h. 540 | Coftus. k.216 ; Cotula, Crambë Crasfula. Cresfa. Crepis. Crinitd. Crathmum. Crotalaria. Crucianellas Cruzita. Cucubalus. Cucumise Cucuròlta. Ciurninume Cnila. Curcuimnas Cuscuta. Cyclamen. Cymbaria. Cynanchume Cynara. Cynoglosfime Cynomorium. Cytinus. Dalechampia. Datisca. Datura. Daucus. Deiplintum. Dentarias Dianthera. Dianthus. Diapenfia. Digitalis. Di banns. Diodia. Dionea. Dioscorea. R EG TST BRS id Difandra, á 5] Dipfacus. Dodartia. Dolichos. ij k. oe | Dodecatheone h. 594 1.317 1. 302 h. 132 SISI ge. 28 Ze 377 | Dracena. Dracontium. Droftra. Dryas. Drypis. g. 378 Ee. 8, 490 | á. Sie | Echium. 2,735 | Echinophora, k.5o4 | Echinops. 2.433 | Eclipta. loert | Elaterium. L.179 [| Elatine. Ellifta. Epidendrum. L, 232 | Epilobium. 1.376 ed sn h. 5 | Erigeron, 8 ie tt Erinuse. 1,656 | Eruca. g.117 4 Ervum. h. 579 | Eryngium. 2.410 | Eryfimum. dt 525 b Arythrina. h. 513 Ethulia. 2.278 ! Eupatorium, h.527 | Euphorbia. 1.359 | Euphrafia. Dracocephalume Eranthemum. REG DST ER. Evolvulus. Exacumr. Fagonia, Ferula. Feuillea. „Filago Forskohlea. Fragaria. Frankenia. Fuchfia Fumaria. Galax. Galega. Galcopfis Galium. Garidella, Gentiana. Geraniunte Gerardia. Geropogon, Gesneria, Geum. Ginora. . Gifekia. Glaux. Glecoma, Globba. Globularia. Glycine, Glyc-rrhiza. Gnaphalium, Gomphrena, Gratiola. h.es3 | Grielum. ge. 307 5 Gundelia. Gunnera. | Gypfophila, h. 519 | Hi h. 32 1. 354 | Hasfelquiftia, 1. 96 fj Hebenfretia. h. Het Hedyotis. Hedy/arum. delenium. Helianthus. k. 75 | Heliophila. Heliotropium. Helleborus. Helxine. Heracleum. Hermas. Herniaria. Hesperis. Heuchera. Hibiscus. Hieracium. lade, Hippocrepis, k.344 | Hippuris. 1.485 ‚ Holofbeum. 1. 71} Horminum, h. 716 | Hottonia. hd id UR TO pe h. 294 {| Houftonia, 2.710 f Humulus, ie 330 \ Hydraftis. g. 181 | Hydrocharis, 2.226 | Hydrocoryle, k.162 ‚ Hydrolea. ik. 18 | Hydrophyllums ks 590 Hyobanche. 2.8 Hyoscyamus, 2 en Hyoferis, Hypecoum. Hypericum. H ypocheeris. Hysjopus. L Fberis. Iilecebrume Jmpatiens. Jmperaioria. Jndigoferae Iunia. Ipomoîa. drefine. Jfatis. Jsnardia. Jfopyrum. Te Fafione. “Fusficu. Tufticia. Ke Kampferia. Knoxia. Knautiae Koenigia. Krameria. Kuhnia. Le Laëtuca. Lazoecia. _ Lamiume Lupfana. Laferpitiumis Ger 58: Ts, B He Tathrea. Lathyrus. Lavatera. Lechea. Leea. Leontoden. Leonurus.” epidium, df Ligufticum, il df Limeum. Limofella. Lindernia. Linnea, Linum. Lithofpermume 1743 Littorella. g. 350 Lobelia. ji. 252 | Loeflingia. Loefelia, Een OLus. Ab Ludwigia. A Lunarta. 5e Lupinus. Lychnis. | Zcopfs. 9, 36 Lvcopus. Lyfimachia. 5-2 g. 257 | Lyihrum. g.e1ó g 365 Me Je ÓI knie Malope, Malva, Manulea. g.69o | Maranta. 1,332 ‚ Marrubium. k. 499 | Matricaria, h. go | Medela. k, 369 RB GUIS TE Mk de 1COLANG, Medicage. k. ge an diuns } 8 Bed. 3 Nisrina. Melampyrum. ke at An nd i. OE | Nymphea, Melittis. 20 Melothria. 8. 3 5 Mentha. ì 3! î Mentzelia. Ig B ae il Rie | Ocymum. en de Oenanthe. Mefembryanthemum, i. d El as on + toa Oldenlandiae Micropuse San sean 68 | Onspordun. Bids : had t | Onosma de Ean Opkiorhiza, rn Hi 61 Orizanum. vre j h. 457 Orn:thorus, er ln arg | Orobanche. RE A oe Orobus. B 7 ze Orontiurs, Momordica. 204 | Or. Monarda, 8 155 Es Monnieria. k. 74 Monotropa, 5 5) 2 5 Ln Monfonia, ) 33) | En 8 170 | Pgederia. Morina. 4 En KA ie ze 421 "eonia Een h sro | Panax ade ie Papaver, N Parietaria. î 5 Paris. 4 ° Parnasfia. Ang: E Beg Partheniuim. te Toa j Paftinaca. Nepent hes. je fa | Den Nepeta, a Pedi. Neurada, „693 | A REGE Book REIN Pedicularis. Peltaria. Pentapetes. Penthoruamr., Peplis. rr Perdicium. Periploca, Perficaria. Peucedanum. Phaca. Pharvaceum. Phafeolus. Phellandriuns. Phlomis, Phlox. Phryma. Phyllanthuys Phyfalis. Phyteuma. Phytolacca. Picris. Pimpinella. Pinpuicula, Piftia. Pifum Plantago, Plukenetia, Plumbago. Podophyilum. Poleimwonium: Polycarpon- Polycnemum, Polygala. Polysonum. Polymnia. Polypremum. Pontederia. ‚Portulaca. Potamogeton, 1.468 | Potentilla, 1.651 } Poterium. k. 34 | Porthos. h. 65: f Premna. h. 385 } Prenanthes, k.717 | Primula. g. 733 { Proferpinaca. h.463 | Prunella, h. 75 {f P/oralea. k.256 , Pulmonaria, h. 238 | Pyrola. kaars h. rat | 1. 367 525 | Queria. jaaa | Lar7 g 65ö : 8.605 | Rajania. h. 694 \ Ranunculus, k. 357 | Rapa. h. 219 | Raphanus. g 128 | Reaumuria, L.177 t Renealmia. k.173 | Refeda. g.309 f Reynoutrias L 279 f Rhucoma. g,s2o | Rheum. . 84 jy Rhevia. „571 | Rhinanthus. „217 | Rhodivla. „207 | Richardia. 85 | Ricotta. - h 458 ; Roëlla, Ll. 71 | Roridula. 2.307 f Rotala. h. 332 | Rubia. h. zoa | Rubus, 2,388 } Rudheckia, Ads Oa IS hd a ie) Puillin. Rumexe Ruppias Sag ina. Sasirtaria. Salicernia. Salfola. Salvia. Samolus. Sanguiforbâ. Sane winarite Sanicula. Santolina. Saponaria, Sarothra. Sarracenids Satureja. Saururuse Sauvagefias Saxifragae Scabiofa. Scandix. Schreberd. Schwalbeâs Schwenckia. Scleranthuse Scolymus. Scoparide Scorprurus, Scorzonerde Scrophular1â. Scurellaria» Sedum. Selinum. Semperyiyumn. Senecide 1. 569 | Septas, h. 383 | Sidle 2.405 } Serpicula. | Serratula, Sef/amum. Sefeli. 8.407 | Sefuvium. l. 267 Lt Sherardiá. 2. 46 Sibthorpig. 8. 785 | Sicyos. 8 158 , Sida. z. 6:Q | Sideritis. ge 35e Sigesheckië. 1 83 Silene, hb. Ï 5 Silphium, k. 564 j Sinapis. „573 | Sifon. b. 251 | Sifymbriumt, j107 | Sum. de 292 | Simyraium, h.428 ones g. 692 | Solanum. h. sa? | Soldanellas g. 236 | Solidago. 5 168 | Sonchus. g. 805 IS Spérgula. ie46s ' Spermacoce, 2. 1e5 | Spheranthut. h. 565 ‚ Spigelia. k.4so f Spilanthus, g.328 , Spinacia. k.227 | Spiraa. k. 351 Stachys. i. 513 | Stapelia. i429 | Statice. h. 649 | Steliarig, h. 63 ! stellera. h 778 | Stemodia k, 5, Steris. — Hih a RE ELG! 1ESE AT RU RI Stratiotes. Struriiala, Suhularias owertia. Sympliytume EL Tagetess Tamus. Vanacetum. Telephium, Feucrium. Thalia. }haliërum. Thapfra. Thelisonum, Thefium. Thlaspi. Thryallis, Thymbra. Thiymuse Tiarella. Tilea. Tillandfta, Tordyhum., Dorenia. Tormentilla. Tozzia Trachelium. Tradescantiae Tragopogon. Trapa Trianthema. Tribulus. Trichofanthes, Trichoftema. Tridax. Â. 180 | Trientalis, 2.363 | Trifolium, 1606 | Trigonella, 2.808 f Friofteum. Z.441 | Friumfetta, | Frollius. Ì Tropeolum, Truêllum. k.zes } Turneras Lass | Turritis. k. 568 | Lusfilago, Í 271 U. g. 40 1, 2C9 | Urtica, È :02 4 Utricularia, 273 8719 | V. 1.62 | h. En Valantia. i, 207 * Valeriana. i, 392 | Zandellia. h.563 , Velezia. 2.412 | Vella. h.32r j Veratrum, h. 32 | Zerhascum, i.sir | Verbena. ij, 69 |l Verbefina. i. 466 | Veronica. 8,610 | Vicia, h, 329 k. 345 5352 Vinca. Viola. Vifenia, h. <27 Be | W. 1. 292 i. 427 | Wilichia. k 326 | RE GT ST: BUR VA X, Zinnia. Kk. 735 Kant hium la4r j Ziziphora. 8. 153 | Z. Zoegea. 1. ea Zanonia. 1.353 1 Zygophyllum. h.515 SSS SISISSSISSSISISIS SISI De PLAATEN zyn dus ingevoegd. PraarT LXX tegenover Bladz. er. sees LXXL mm — 157. sees LXXIL, mmm aw —= 253. ..e LXXII, mmm — 005, LW ee he, ‚‚. LXXV, ——__ == 365, ‚… … LXXVL, mn — 433 u à 1 Ln a / « te < LG À IN pa: A "Aj À blt ink A le nd. ed en swan y WE) Ar bPe