AMEN # vere / et : 1e tips vege NATUURLYKE HISTORIE | oF j UITVOERIGE BESCHRTV/ING DER DIEREN, PLANTEN MINERAALEN, Volgens het SAMENSTEL van den Heer B LN A U A. Met naauwkeurige Afbeeldingen. ERAAN AERTS TWEEDE DEELS, TWAALFDE STUK. De BOLPLANTEN, Te AMSTERDAMS; By de ERVEN VAN A HOUTTUYN.- MDCCLAA AX VES DA dt op Ks Ht Re Mn erf grdbhesd? UNI Dd b. | INHOUD van bit STUK. VYFDEÈE AFDEELING. _E Hoorpsr. De Eigenfchappen der Bore PLANTEN i% 't algemeen en die der Bloem. bollen in ’t byzonder ;als ook de hoeda- nigheid der Lelieachtige Bloemen, a, Hoorpst. Befchryving van de Drrk- MANNIGE LELIF- OF BOLPLANTEN ; dat is, die drie Meeldraadjes hebben ; gelyk de Geflagten van Crocus , Ixia, Gladiolus, Antholyza, Iris, Comme- lina, enz. II. Hoorper. Befchryving dan de ZESMAN- NIGE BOLPLANTEN , tof welken de Nar- Eisfen, Leliën, Tulpen, Hyacinthen, Tuberoozen en andere Lelieachtige, zo * 2 Bladz, De BOLPLANTEN. s én als uitheemf/che5 gelyk de verfcheide 7 Soorten van Affodillen, Ajuin, Look; de Amaryllisfen of Lelie- en Tros- Narcisfen , Heemanthus , Crinum en veele andere, zo Kaapfe als Oostindifche Bloemen , van ongemeene fraaiheid „ bee hoorene Bladz, 147 IV, Hoorns. Befchryving der MANwyvre | CE LELIEACHTIGE of BoLrLANTEN;3 der genen, naamelyk , wier Bloemen de Meeldraadjes of op den Styl zittende , of op eenigerley manier daat mede vereenigd hebben; als daar zyn , de verfchillende Geflagten van Standelkruid en dergelijken. mamma 45 v. Hoorpsr. Befchryving van eenige LeLIE- ____ ACHTIGE of BorFLANTEN, welke tot de voorgaande niet behooren , naameliyk. het Water - Liích of Zwaanenbloemen, enz. men 554 AA N- _AANWYZING per PLAATEN, en der Bladzyden, > alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden, Praat LXXVIL Afbeelding van Da1z- MANNIGE LELIE of BorPLAN- TEN. . e tegenover Bladz, 17 _ Fig. z. IwiaCorymbofa.(Getuilde) Ziebi. 18. a, De Bloem vergroot. — 2. Ixia Scillaris, (Hyacinthige) bl. 25. b, De Bloem vergroot. 3, Ixia Grandiflora(Grootbloemige) bl. 29. PraarT LXXVIIL Afbeelding van Dare- MANNIGE LELIE. of BorPLan- TEN. — =n q3 Fig. 1. Ixia Secunda, (Eenzydige) bl. 33. — 2. Ixia Tubulofa, (Pypbloemige) bl. 36. — 3 xia abbreviata, (Kortftylige) bl. 4r. mn 4. Fxia Campanulata. (Klokbloemige) by, 42. PraaT LXXIX, Afbeelding van Dr1e- | MANNIGE LrLIE- or Bore PLANTEN. nan 40 Fig. 1. Gladiolus recurvus. (Omgekrom. de) ' bl. 49. mm 2e Gladiolus Liliaceus. (Lelieachtige) bl, 55. — 3. Antbolyza Caryophyllacea, (Anje. lierige, ° bl. 63. PraaT LXXX, Afbeelding van Drre- MANNIGE LELIE-or BoLrPLAn- TEN, e ruw) manta Ok *3 Pigs Fig. f. Viéusfeuxta Ariftatà (Gebaarde.) nl. ód. m mn 8. Phalangium Spicatum (Geaaird.) bl. 115. a. De Bloem aanmerkelyk vergroot. man 3 Anthericum Bulbine. … __bl353. Een Bloemblaadje met het Meel. draadje, Praat LXXXI. Afbeelding van Zes. MANNIGE LELIE: oF Bor- PLANTEN, tegenover Bladz, 129 Fig, 1e Fabricia Stellata ; (Gefternde;) bl. 129. Deeze en alle de voorgaande zyn Kaapfe Plantgewasfen. mem 2, Crini Afiaticl Flos : de Bloem van de Bolzáadige Haak - Le- lie, | AE, bl 158 em 3, Crinum anguftifolium (Smalbla- dige.) ° bl. 165. Waar van de Bloem vérgroo: by A is afgebeeld. | Deeze beiden zyn van't Eiland Java in Ooftindie. Praat LXXXIL Afbeelding van Zis- MANNIGE LELIE- OF BOLPLAN= TEN. ° | mms 18E Fis. 1. Amaryllis dubia (T wyfelagtige) van de Kaap der Goede Hope. bl. 181. == 2, Lilium PFaponicum (Japarfche Lely- Bloem.) 8 bl, 245. == 3e Örnithogalum dubium (Twyfel- achtig Vogelmelk) van de Kaap. bl; 309. vie Praar Praar LXXXIII, Afbeelding van Zese MANNIGE LELIE- OF BOLP:ANe TEN. . tegenover Bladz, 335 Fig. 1. Asphodelus Comofus. (Bladerkroo nige Affodil ) Een nieuwlings by my uit Kaapfé Bollen gebloeid heb. bende Plant, dus van my genaamd en omftandig befchreeven. bl. 336 ‚enz. Praar LXXXIV. Afbeelding van Zes- MANNIGE LELIE: oF Bor- PLANTEN. 4 Mani rea Li Fig. 1. Hyacinthus viridis (Groene Hya- cinth) van de Kaap. Dl, 372. —_ 2, Aletris Japonica. Een aartig Ja- panfch Kruid, Db]. 213. PraaT LXXXV. Afbeelding van Zes- MANNIGE LELIE- OF BOLPLAN- TENe © Fig. 1. Bloemen van de Masfonia, eene nieuwlings. door den Heer THun- BERG, dus genoemde Kaapfe Plant, uit de Hortus Medicus alhier , Let- ter hb, c. bl. 424. ‚== 2, Het Melantbium Spicatum van den Hoogleeraar D, van Roven, door LINNEus SPARRMANNIA ge- tyteld, tot de Tweehuizigen of Veelwy vigen behoorende. bl. 430, De Bloem van deeze Vrou- welyke Plant , ziet men eens in middellyn vergroot by d , en die der Mannelyke of Tweeflagtige by by a, vyfmaal in Afmeetingen grooter. . men 3e Een Plantje, dat driemannig is of drie Meeldraadjes heeft, by my uit Kaapfe Bolletjes gebloeid heb- bende, en Houttuynia door my geheten bl. 448. De Bloem van ’t zelve is by e vergroot, . Praar LXXXVI. Afbeelding van MAN- WYviIGE LeLIE oF BOLPLAN- TEN, mn 455 Fig, 1. Orchis bicornis (Tweehoornig Standelkruid. bl, 455e mmm 2, Orchis Cornuta (Gehoornd Standelkruid,) 8 ble 456. came 3e Satyrium Capenfe (Kaaps Zakjes- Bloem.) rn bl, 5o2 Deeze drie zyn allen van de Kaap gebragt „en de Bloemen vindt men by a, b, e,‚ met aanmerke- lyke vergrooting, afgebeeld, RECNUM VEGETABILE. H E T RYK- DER PLAN TEN, ENIS NINE DE haver DE KLASSE OA METEN IDD MELIEACHTIGE GE ROLPLCANTEN. D E R PLANTEN. SNSISIESISISESNISISISISISISIË VYFDE AFDEELING. De BOLPLANTEN. RENNEN RENNEN ENENRENNEREN LL HOOFDSTUK, De Eigenfchappen der BorLPLANTEN in % algemeen en die der Bloembollen in’ byzon- : „der; als ook de heedanigheid der Lelieachtige Bloemen. ves olgens myne Natuurlyke Methode Vv (| maaken de BorLPLANTEN de Vyf- 6) de Afdeeling uit. Deeze fchikking SSI rust op de voorftelling van den Heer LINNdEUS , door wien de Zeliën, met Bol- wortelen , als Hovelingen worden aangemerkt in het Ryk der Planten , pronkende met heer- Iyke Staatie- Kleederen, enz (*). Koning S A= LOMO was in alle zyne heerlykheid piet zo prage (*) zie *t Il. Deers , TL. Srum van deez Naruurlyke Hiftorie, bladz, 236, 239. Ne DEEL. Xlle STUMe zl EIGENSCHAPPEN pragtig opgetooid als de Leliën des Velds ). sven. De Bolplanten , in *c algemeen: gelyk de Leliën, Hoorp- Tulpen, Hyaciothen , Narcisfen en anderen, $£TUKEs maaken , inderdaad , het voornaamfte Sieraad der Bloemhoven Dik: 5 Men onderfcheidtze, door haaren Bolachtigen | golworel Wortel „ van de andere Kruiden. Deeze is, volgens de fchrandere aanmerking van onzen Ridder ‚de Winterwooning van het jonge Kruid, dat daar in voor uiterlyke belediging of kwet- zing befchermd blyft, even als in de Spruit of Krop van andere Planten. Gemeenlyk zit de Bol beneden aan de Steng, gelyk de Knop of Spruit om hoog. Hy is by fommigen uit veele op elkander leggende Schubben famenge- fteld, gelyk in de Leliën; by anderen uit een vaste of vleezige zelf{tandigheid beftaande , gelyk in de Tulpen 5 maar dikwils in een me- nigte bekleedzels fplytbaar , gelyk in de Hya» Cinthen, doch inzonderheid in de Uijens, Prey en dergelyken. Dit zyn de eigentfyke Bolwortelen, of Bol len , zogenaamd ; by welken Linneus ook zodanigen gevoegd heeft, die uit een reeks van famengefchakelde Plaatjes of Schubben beftaan: gelyk dic plaats heeft in de Orobanche ; Martynia en Adoxa, welke Kruiden, als niets hebbende datze tot deeze Afdeeling beten zou , zo wel als het Tandwortel , deswegen a dus ‚ (*) Matra, Vle vs 289 29e Dal \S DER BoLPLaANTEM 3 dus genaamd; reeds befchreeven zyn. Ikbreng V._ hier , veeleer , ook de zodanigen thuis, wier ÄFDHEL, Wortel knobbelig is en de Bloem belicachuns en! gelyk de Iris, Asphodelus en anderen ; zo wel STUZ» als fommigen, die alleenlyk Vezelige Wortels hebben , wanneer de Bloem dezeiven hier toe fchynt te betrekken; gelyk de vermaarde Touae NEFORT ook de zodanigen tot zyne Klasfe van Lelieachtige Planten heeft gerekend te behooren, Eene eigenfchap, welke de Planten vandeeze enterds myne Afdeeling allermeest verbindt ; is dat zy De dad door het opfchieten uit den Wortel van byna Scheuren, alle de reeds befchreevene verfchillen. ’t Is iedereen bekend, dat de Hyacinthen, Tulpen, Crocusjes ‚ enz uit den Bol een fpitfe Scheut maaken, die zig allengs verheffende de Stengel of Bloemfteel wordt. Andere Planten geeven twee Zaadblaadjes uit, welke zig aanftonds van Eén fpreiden ; gelyk men dit duidelyk in de Erwten , Boonen en andere Haauwgewasfen ziet, Ik heb daar van voorheen omftandig ge« fproken , en het verfchil tusfchen de Zaadblaadjes en Zaadkwabben aangetoond (*), De onder fcheiding der Planten , in dit opzigt , is van zo veel gewigt, dat daar op het geheele Kruid- kundige Samenftel van den beroemden Hoog- leer A. van RoveEN rust (f). Ook heeft onze Ridder daar van den grondflag gemaakt zyner C*) Zie II. Deers, 1. Srut,; bladze 114-120: (Ì) Zie ’t zelfde , bladz. 109 , 200. A a Il. DEEL, XII, STUK, 4 DE EIGENSCHAPPEN zyner Natuurlyke Methode, welke ik grootens deels, in deeze myne befchryving der Planten „ volgens zyn zo beroemd Samenftel der Kruid- kunde, gevolgd heb (*). Die enkelde Zaadblaadjes nu, uic hoofde van welken deeze Planten Monocotyledones geheten worden, hebben alleenlyk plaats in de Palme, Lilia en Gramina van gedagten Leidfen Hoog- leeraar , volgens wiens Samenftel tot nog toe ‚ook de Planten in onze Amfterdamfe Kruidtuin gefchikt zyn, De Grasplanten onderfcheiden zig van zelf ,en behooren baarblykelyk tot onze volgende Afdeeling. De Palmboomen heb ik reeds in den aanvang deezes Werks;, als een uitmuntend en geheel byzonder flag van Gee wasfen, dat zelfs den voorrang van de andere Boomen verdient , voorgefteld, Maar tot de- zelven hadt gezegde Hoogleeraar Planten, zeer . weinig naar dezelven gelykende, alleenlyk om dat zy ook zekere Bloem- of Vrugtfícheede (Spatha) hebben, of wel flegts wegens de manier van groeijing, thuis gebragt. Dus betrok zyn Ed, daar toe niet alleen de Pifang of Banannen en de veelerley Gember- of dergelyke Planten, maar ook de verfchillende Geflagten van Kalfs= voet , Speerwortel , Slangekruid en anderen reeds befchreeven 5 buiten en behalve de Driemans nigen, Iris, Gladiolus , Sifyrinchium , Ixia , Xyris en negen Gefllagten van Planten „ tot de _ {*) Zie IL, Dxers IJ, SruK , bladz, 235 , enzo DER BDOLPLANTE N, Ak IE de Manwyvigen behoorende, waar vande Orchis Ve _ en dergelyken de voornaamften zyo. Deeze ia aen laatften heb ik, benevensnog eenige weinigen, Hoor: die naverwant {cheenen te zyn met onze Af-8TUKe deeling, hier t’huis gebragt. De Lyst is voorheen gegeven (*): en uit dezelve blykt, dat van my hier zullen befchreeven worden byna alle de genen, welke in de zeven Natuurlyke Rangen van Orchidee , En/ata, Tripetalodea , Denudate , Spathacea, Coronarig en Liliacee , door den Ridder vervat waren (+). Ook komen ‘er de meefte Lilia in, van den Heer vAN RoyeN, en byna alle die der Klasfe van Lelieachtige Planten by TooRrNEFOR Te Des myne Afdeeling, in deezen „ aan de be- naaming taamelyk voldoet. Ik moet alleen!yk nog iets zeggen, ten opzigt 2E aa: van de Wortelen en Bloemen. Bolplanten heeten © de meeften, wegens den Bol, die, als gezegd is, het jonge Plantje, Scheurtje of Kiempje in« fluie. Dewy!l men in de Erwten en Boonen niet alleen, maar ook in allerley Zaaden , het toe- komftig Gewas reeds in ’c klein, of als in mi- niatuur , en in de Knoppen der Boomen zelfs de Bloemen , ja de Meelknopjes’ door ’: Mi- kroskoop ontdekt (J.)5 zais t piet te verwondee ren; (*) Zie ’t voorg. XI. Srux, bladz, 422. Et) Zie II. D. I. STUK , bladz. 177-179. (1) Vid. Obferv. Aficroscopigues du Baron DE GLEICHEN . Meur. 1779 , Fol, Set. Vlo da Germe & pag. z2e Tab, IX , EXE; XI Bl. DEEL. XIL, STUK. € De EIGENSCHAPPEN = KJ Hoorpe STUK. ten, dat men van ouds reeds in de Bollen een " fchets vernomen hebbe van de Bloemplant, daar in verholen. De ontwikkeling van dat Kiempje vereifcht vogtigbeid, welke de Bol in ’t eerst, doorgaans , genoeg in zig befluit , om eene Scheut te maaken; gelyk men dit ’s Winters in de Tulp- en Hyacinthen - Bollen en anderen waarneemt, Ja fommigen , gelyk de Golchie cums, maaken buiten den Grond zelfs Bloem; 5 doch anderen hebben daar toe het behulp der Wortelen noodig, die in eenigen zeer dun, kort en Vezelachtig, in anderen dik, lang en fappig zyn. Van dit laatfte geeven de Hyacinthen ons een voorbeeld; waar uit tevens blykt, dat die Wortels zekerlyk influrpende Werktuigen zyn, gelyk de Wortels van andere Planten {*). De Bloembollen, voor ’t overige, zyn van veelerley figuur. Men vindtze byna Klootrond , gelyk in de Hyacinthen ; van boven, zo wel als van onderen platachtig „ gelyk in de Impe- riaal of Keizers- Kroonen; langwerpig en van boven fpits , gelyk in de Tulpen en anderen. Sommigen beftaan als uit twee Bolletjes boven elkander , gelyk in de Crocusfen, of uit twee halfronde , wederzyds , waar tusfchen de Sten- gel uitfchier, gelyk in de zogenaamde Kievitse Eijeren. Ook vindt men ’er, die naar cen Hondstand gelyken, in de Plant van dien naam. Meestal () Zie myn 1. DeeLs;, h STUK van deeze Nasagrlyig, Zliftorie s bladz. 15. DER BOLPLANTEN: Val Meestal zynze met een byzonder Vlies, van verfchillende Kleur , paarfch , roodachtig of Arnar, geel , en ook wel graauw , bekleed ; doch Hoorps fomtyds naakt, als in de Leliën, enz; …_ STUK. De Bloem deezer Planten is, in ’t algemeen, Lelies Lelieachtig „dat is,zo TournNerFomr TT dezelve befchryft , „, of uit zes, zelden drie Bloem- „, blaadjes beftaande , of zesdeelig, ingefneeden. „> Haar is eigen , dat de Stamper of. Kelk „ Overgaa tot een Vrugt of Zaadhuisje, altoos 9, in drie hokjes of Celletjes verdeeld, Zodanig » zyn de Bloemen der Tulpen, Hyacinthen ;, 2 Affodillen , enz. die Lelieachtig genoemd s, worden, niet alleen ‚ om dat het groot {te deel sa derzelven eenigermaate naar de Leliën ge= „> lykt, maar ook om dat zy altoos een drica s, hokkige Vrugt, gelyk de Lcliën, agterlaa- 2» ten (*).” Myne Afdeeling begrypt vooreerst de zoda» pigen uit de Klasfe der Driemannigen , waar van negen Geflagten; ten tweeden uit de Klasfe der Zesmannigen ‚ waar van de meefte en meer dan dertig Geflagten : ten derden , behalve het Standelkruid en dergelyken, uit de Man- wyvigen van de Twintigfte, nog drie uit an- dere Klasfen en dus elf: ’t welk voor deeze Afdeeling, in ’t geheel , mee de bykomende en ingevoegde, by de zestig; Geflagten maakt , die jk nu gaa befchryven, ‚Il. HOOFD: … {*) Tourn, Inf?. Rei Herb. p. 3A3à  4 1. DEEL, XII, STUK. achtige Vv. 'AFDEELe u. Hoorp- sTUKa. X DRIEMA NNIGE LELIE’ OECSLALECGESLLIGEEEL In. HOOFDSTUK, Befchryving van de DRiEMANNIGE LELIE oF BOLPLANTEN, dat is , die drie Meels draadjes-hebben; gelyk de Geflagten van Crocus, Ixia, Gladiolus, Antholyza, Iris, Commelie nas €7%. k zal myn hoofd weinig breeken, om de bee naamingen van deeze Bloemplanten te ver duitfchen. Men kent dezelven , meestal , in % algemeen , door geheel Europa, ’ zy zonder of met eenige verandering van Tongval, by de Latynfche of Griekfche Kruidkenners zon men; gelyk in ’t byzonder blykt in het hier eerst voorkomende Geflagt ; naamelyk CROCUS De Kenmerken zyn , een Bloem , die zig als zesbladig voordoet, doch alleenlyk een Trechtertje is , in zes deelen gefneeden „opgeregt gaapende. Het Vrugtbeginzel, daar beneden, in een eenbladig Scheedje vervat , heeft een Styl, zo lang als de drie Meeldraadjes, en deeze Styl verdeelt zig in drie lange omges ‚ boogene Stempels. Tot or BOELPLANTEN, 9 Tot deeze bepaaling behoort dat Plantje, V, welk de gewoone Saffraan uitlevert. Hetzelve EN maakt de eenigfte Soort uit , waar toe/de zoge- Hoorpa paamde Crocusjes onzer Bloemtuinen als Ver-sTUx. fcheidenheden zyn t’huis gebragt (1). Men A, onderfcheidtze by den naam van Herfst- Crocus, Sarivus. om dat de andere Voorjaars- Bloemen zyn, en 7“"®& geeft 'er den bynaam aan, als een Plant zynde, die geteeld wordt, niet alleen in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Griekenland en Italie, maar ook in Switzerland , in Ooftenryk en zelfs in Groot Brittannie, De Ridder ftelt haare Natuurlyke Groeiplaats in Thracie, op Rotfen in Portugal en de Pyreneen. Daar, immers; groeit een Wilde of Berg- Crocus , die de Bloem vande Tamme , doch bleeker heeft, zo CrLusrus aantekent, Men plant de Saffraan by geheele Akkeren uit jonge Bolletjes voort , niet uit Zaad , zo R Av aanmerkt: desde bynaam, van C‚ BAU- HINUSs ontleend , weinig ftrookt. Evenwel kan zulks goed gemaakt worden , dewyl men die (1) Crocus Spathâ univalvi Radicali, Corolie Tubo lon- gisfimo. Sy/?. Nat. XII. Gen. ss. Vege XIII. p‚ 75. Crocua Flore Fruêtui impofito, Tubo longisfimo. Re. Jugdb. 41, HL, Ups 15. Mat. Med, 27. H. Cliffs 18. &, Crocus Au« tumnalis fativus. Moris. Hif?, II. p. 335. S. 4» Te Ze fe le Crocus fativus. C, B, Pin. 65. Dop, Pempt, 213, LOB. Je. 137. B, Crocus Vernus latifolius, I= Xl, & I=VI. C, Be Pin. 65,66. Don, Pempe, 214, 255, LOBe Joe 139 3 £40v AS Jl, DEEL. XII, STUKe De Winkel= gafraan, io DRIEMANNIGE LELIE die Bolleties , als zaaijende, op de Akkers of in de Tuinen ftrooit of plant (*). Om % viers „ de Jaar, zegt TABERNEMONT, graaft men in ’t Voorjaar de Wortels uit, en vindt dan by jeder vyf of zes jonge Bolletjes, die men in de Schaduw droogt en tegen den Herfst weder in de Aarde fteekt, Men achtte de Saffraan, die by Weenen in Ooftenryk geteeld worde, niet minder dan de gene, die in Italie groeide; volgens MATTHIOLUS; doch de gene, die wy gebruiken, komt hedendaags uit Vrankryk, alwaar zy meest valt omftreeks Lyons, als ook ín Languedok en Provence. Niettemin wordt zy in Engeland ook uicmuntende geteeld, en zo menigvuldig , dat zeker Diftrikt, in ’t Graaffchap Esfex , deswegen den naam van Saffron- Walden , dat is Saffraanwoud, voert. Hier dient dit Gewas, als *% ware, tot bereie ding van het Aardryk voor Koorn : want de Grond is ’er zo vrugtbaar, dat dezelve, na een driejaarigen teelt van Saffraan, agttien of twintig Jaaren lang , zonder Mesten, zeer goede Gerst voortbrengt (|). Volgens de befchryving van den grooteu Kruidkenner Ray, heeft de Saffraan een Bol= worteltje , van grootte alseen Hazel-of Walnoot, met een gryzen of Afchgraauwen Bast van buiten | bekleed (*) Seritur Radicis Bulbo, Pri. Seritur autem depofitis Radicum Bulbis RAY. Cf) Zie de Befchryving van Groet» Ezittannie ; Tegenwe wtaat < li, D. bl, 17, or BOLPLANTEN, 15 bekleed en van onderen gehaaird met veele, Ve Vezelen. De Bladen, vyf of agt in getal, hi zyn van een Handbreed tot een Span larg on zeer fmal en geftreept. Daar tusfchen fchictSTUKe jn de Herfst een kort Stengetje, met ééne Bloem , die als uit zes roodach:ig paarfch blaauwe Blaadjes beftaat, in wier midden zig zes Draadjes vertoonen; drie regtopftaande met geele Meelknopjes , de drie overigen een weinig langer dan de Bloemblaadjes, zo datze buiten de geflootene Bloem reeds een weinig uitfteeken en als dezelve open is ter zyden uit hangen. Deeze laatften zyn van boven breeder dan oi laag, met byna onzigtbaare Tandjesop zyde, Oranje- of Vuurkleurig uit den geelen rood , en maaken ingezameld, een weinig gedroogd zyn- de, de Saffraan der Winkelen uit. _ Deeze Drogery, wier fterk afverwende geele Kleur, Geur en Smaak, ten overvloede bekend is, bezwaart, in groote veelheid gebruikt zynde , het Hoofd en doet flaapen , doch by weinig tevens in een trekzel van ‘Thee genomen, wekt zy de Geeften op , en doet dikwils de Hoofd- pyn of bedwelmdheid overgaan. De Ouden plagten veel gebruik te maaken van Saffraan- wâter en Saffraanwyn , laatende de Saffraan zelf in openbaare byeenkomften ftrooijen, tot ver- frisfchinge. Men achtze in de Geneeskunde Zweetdryvende, Hartfterkende , Windbreeken- de en tegen verfcheide, zo Borst- als Hoofd- kwaalen, dienftig. Haare Pynftillende kragt is dikwils MH. DEEL. XII, STURe @ ie DRIEMANNIGE LELIE: V. dikwils waargenomen, en ten dien einde wordt inn ZY» Zo wel als tot rypmaaking van Gezwellen ; Hoorp. Onder Pappen gemengd, of op zig zelve, met sTUE. Wynof Water, tegen de Pynen der Kraame vrouwen , op het Lyf gelegd: terwyl zy tevens den Brand verzagt en de inwendige Rotting wederftaat, Men heeftze ook , ter bevorde= ringe van den arbeid in cen moeielyke Kraam ; met gewenfcht gevolg ingegeven. In de Geel- zugt is zy van fommigen gepreezen en‚om de Kinderpokjes te doen uitzetten, worde zy dik= wils van het Gemeen gebruikt. De Tuin- By verfcheide Steden in Switzerland teelt Srocusfen, men de Saffraan ook, volgens den vermaarden HALLER , die aanmerkt , dat zy de Bloem veel grooter den de gewoone Crocusfen , en den Styl veel langer gehoornd heeft, ook veel aangenaamer zynde van Reuk. Deeze, die een voornaam Sieraad van onze Bloemtuinen, in ’e vroege Voorjaar, uitleveren, komen, in ’t wils de, op verfcheide plaatfen van Europa voor, By Kadix, in Spanje vondt Cr vs 1 us dezelven op lugtige Heuvels in January en February bloeijende, De Heer Har LER hadtze op de Switzerfche Gebergten , daar men zelden zo vroeg reist, in verfcheide Togten niet gevone den, tot dat zy hem voorkwamen in een fpon- ‘ gieuze geelachtige Grond , van welke maar weinige Dagen te vooren de Sneeuw was af- gefmolten. De Kleur was gemeenlyk wit, van boven en van onderen Violet, doch buiten- dien of BorPLÂNTE NN, ij dien waren ’er ontelbaare Verfcheidenheden ,_ V: wat kleiner van Bloem dan in de Crocusfen ijn onzer Tuinen , welken hy allen, op *% voor- Hoorne beeld van onzen Ridder , famenvoegde (*),sTuK. De Geele, met groenachtige Streepjes, wordt ook op de Alpen gevonden, en van deeze te- kent BAUuHINUs zes, van die met andere Bloemeú elf Verfcheidenheden aan , naamelyk Crocusfen die niet geel zyn. r. Meteen paarfch bonte Bloem , gemeenlyk zes-, doch ook fomtyds agtbladig. 2. Met een groote paarfche Bloem, 3. Met een witte Bloem, die paar{chachtige A- deren of zelfs de punten paarfchachtig heeft of zwarte Streepen. _ 4. Met wit bonte Bloemen, 5. Met Bloemen die uitden paarfchen Violet zyn, op verfcheide manieren gemengeld , fomtyds met blaauw of ook met een weinig geel. 6. Met gevulde of dubbelde Bloemen. 7, Met meer dan ééne Bloem op ieder Steeltje , en wel paarfch-Violet met witte of wit met blaauwachtige Streepen, $s. Met kleinere wit bonte Bloemen. 9. Met kleinere paarfchachtige Bloemen. re, Met Afchgraauwachtige Bloemen, EI, Met Colombyne dubbelde Bloemen, Cre- (*) Omnes quotquot funt Helvetie cives, in Alpibuslece os Crocos, in unum uaio Vernum latifolium. Aukorem ha- beo, quem ubique maximi facie , LINNEUM, Jt, Helvet, lo P. 254 EE, DEEL, Xlle STUEs 14 DRIEMANNIGESLertrs Crocusfen die geelachtig zyae 1. Met geheel geele Bloemen , hooger of blecker ; en ook dubbeld. a. Met Goud- geele. 5. Met bleek geele Bloemen. 4. Met geel bonte. 5, Met Goud-geele geftraalde of geftreepte, en 6. Met dubbelde geel bonte Bloemen. _Behalven de gewoone Crocus heeft de Heer N3 L. BurRMANN Us,onder de Kaapfe Planten , opgetekend die, welke door den Heer Mirrer js afgebeeld, onder den naam van Bulbocodium ; hebbende geele of Violette Bloemen; als ook een Driebloemige Crocus. Deeze heeft de Bloe- men eens ze klein als de gewoone en doot- gaans drie op een Steeltje ; de Bladen Haair- achtig dun: de Bloemen zyn ook geel of Vío- let (f). De eerstgemelde is door Linneus tot de tweede Soort van Ixia betrokken, bib eb OPP Welk Geflagt de Wortels geheel van ecne Wleezige zelfftandigheid en Bolachtig , doch weelal niet zo regelmaatig rond , dikwils naar Aardappeltjes gelykende, en ook wel Schubbig heeft, in de meeste Planten , hier toe bee hoorende , welke van Kaapfe afkomst zyn. De CT) Prodr, Fl, Capenfis. pe 28 or BOLPLANTEN 15 ‚ De Kenmerken, die hetzelve onderfcheiden, e am een. zesbladige , gaapende Bloem met ge-“ "Ir Iyke Blaadjes ; waar in, behalve de drie Hoorns Meeldraadjes , drie byna opgeregt uitgebreide $TUK» Stempels vervat zyn. Hier van komen de volgende Soorten , thans in deeze orde geplaatst, voor, (1) Ikia' met de Steng eenbloemig , ongeblas xr: derd , zeer kort, 2 hijs Roosache Deeze , welke door den Leidfen Hoogleeraar tige. D. vAN sn N, is waargenomen , zou naast _overeepkomftig fchynen met de Afbeelding en befchryving van den fchranderen MirrErs door wien gezegd wordt, dat het Bloemfteeltje naakt is. Dus kan dezelve dan niet tot de bee paaling der volgende Soort , waar zy ook t’huis gebragt is, behooren, M rr LER merkt teregt aan , dat zy van de Crocusfen verfchille. De Stempels zyn als in de volgende, Mooglyk heeft de Roozekleurigheid der Bloemen aan- leiding gegeven tot den bynaam, Uict Zaad van de Kaap was zy in Engeland gefprooten. (2) Ixia met een zeer korte eenbloemige Steng sk de hoekige lige en verd hande Stem ei pels. Europifches , Som: (2) Ixia Scapo unifloro aphyllo brevisfimo. Sy/?. Nat, X!L. Gen. s6, Veg, Xlll. p.'75. Bulbocodium, MILLe Ie, 160 Te 240, (2) Ixia Scapo unifloro brevisfimo ‚ Fole angulatis Caulie AIS g kle DEEL, Xile STUK, ) ie 16 DRIEMANNIGE LEt if Sommigen hebben dit Plantje, dat op de Ge= bergten der Zuidelyke deelen van Europa groeit » Len onder de Crocusjes geteld; gelyk het by Cru- STUKe s1yjs voorkomt met den naam van Smalbladige Woorjaars-Grocus. By den Heer À. vaN Roven was het de tweede Soort van dat Geflagt, en werdt door het korte Bloempypje onderfcheie den. BAvHiNusnoemde het ,met CoLuM- Nas Sifyrinchium,dat {malbladig is en kleiner, met een groote bonte Bloem, ToURNEFORT _eindelyk , heeft ‘er den naam aan gegeven van Bulbocodium , dien de Ridder hier tot een bye naam gebruikt. Het is, volgens dien Kruidkenner , een Plantje met Grasachtige Bladen en een groote witte, Lelieachtige Bloem , in zesfen gedeeld en aan den bodem geel, wier Stamper een langwerpige Vruge wordt (}), in drie hokjes verdeeld , die jeder eeu rond Zaadje bevatten. CoLUMNA befchryfc het dus. s Wy nis , Stigmatibus fextuplickbus, Balbòcodium Pedunculis nu dis unifloris, Fol. Subul. longisfimis. MILL. Je. 240. Cros cus Spatha diphylla &c, Sp. Plant. I. pe 36, Crocus Flore Fruêtui impofito, Tubo brevi. ROYEN Lugdb. 41. Crocus Vernus anguftifolius quartus, CLUS, Hijt. 1. p. 208. Crocus Vernus minor tertius. Hisp. p. 261. Sifyrinchium minus ane guftifolium , Fl. majore variegato. C. B. Pin. 41, Sifyr. As« prenfum. Gor. Ecpbr. IIe p. 5. Te 7e f. 1. Bulbocodium Crocifolium cc, TOURN. Cor. 50. (Ì) Dus is °t dan Hemelsbreedte van Millers Belbocediurs , % welk hee Vrugtbeginzel ze blykbaar onder de Bloem heeft , werfchillende, a rage gn rm Dl wer fen PLAAT LXXVII. BOLPLAN TEN aj „5, Wy hebben deeze Soort, die met de, Ve » minfte Jaauwheid der Lugt uitfpruit, in de Bip ‚ Maand january bloeijende gevonden in ’t Hoorns id _ Kafteel Aspra , weleer Casperies genaamd, STUEe „in ’ Sabiaeefche. Uit een Bolletje, dat vry „, groot is ‚-fchiet zy vier Blaadjes die gefleufd „, zyn, maar byna Biezig {mal, De Bloem „ »; als die der Saffraan in figuur en reuk, en „> groot naar het Plantje gerekend , is nogthans „, kleiner dan der gewoone Crocus, wit , fom= ‘ tyds met paarfche punten en altoos aan den „‚, bodem geel. Drie Meeldraadjes zitten ’er » in, met dikke langwerpige geele Knopjes en „, eenen witachtigen Styl in ’t midden die zig „‚ boven in zes langwerpige Slippen verdeelt, ‚ Ook ís de Bloem veranderlyk van Kleur.” Tis zegt dat: het Kaffige Scheedjes heeft ‚ van langte byna als de Bloem, welke blaauw is met een geelen bodem. (3) Ixia met de Steng eenbloemig , de Bladen Uk - Degenvormig en de Scheede rappig. Bie Ù Eenbloe= Deeze en de volgende zyn Afrikaanfch of mie van de Kaap der Goede Hope afkomftig. Een geftreept g gefcheurd Bloemfcheedje hadt dezelve en de Bloem was Violet £ zt een zeer kort Pypje. Gedagte Hoogleeraar , D. vAN Roven, heeft (3) Ixia Scapo unifloro, Fol. Enfiformibus Spathâ lacerâ. Alant. 27. Ixia Fol Gladiatis glabris , Caule ynifloro, Muuks Dilt, 158. T‚ 237. É. 3. | B Eke DEEL XI. STUK, 23 DarEMARNIGE Lrirers V. heeft dezelve aan den Ridder opgegeven. Zy EFDEEL. js ook door Miuremr afgebeeld , die aan- Hoorpe merkt , dat de Bladen vyf of zes Duim, de stu, Bloemfteelen vier Duim lang waren. Ik heb een Eenbloemige , die de Bloemfteel rond en dun , byna even zo lang als de Bladen heeft, welke Gras- achtig fmal zyn, tien Duimen lang ; de Bloemen geel van Kleur: dus van deeze drie verfchillende, iv. (4) Ixia met getuilde gefteelde Bloemen en een ‚ Txia Co- 7 an. tweefnydigen Bloemfteel. | Getuildee k blije . praar Volgens den Ridder is dít een Plantje van Ege een Handbreed hoog, dat de Bloemen blaauw, getuild, met tweekleppige Kelken heeft. Zy wordt befchreeven , als de Stengel een half Voet hoog hebbende, plat, tweefnydende , om laag met een Vliezige Scheede , in ’t midden een of twee Degenvormige Blaadjes, die op- {taan en geribd zyn, met den eenen rand ome vattende, korter dan de Steng. Het Tuiltje, aan ’c end, uit meest tweebloemige Steeltjes beftaande, De Bloemen hebben haar eigene, Eyronde , tweebladige , overblyvende Scheed- jes, en zy zyn blaauw, De Heer N. L. Bur- MANNUSs merkt aan , dat in deeze Soort aan- merkelyke Verféseidenheden voorkomen , die men voornaamelyk van de medefoorten ondere feheiden kan, door onregelmaatige’, tweeklep= pi- (4) Ixia Flor. Corymbofis pedunculatis , Caule ancipits slm, Acad, IV, p. 3c0, BURMe Fl, Cap, Prodr. or BorPLANTEN. is pige Scheedjes ‚ welke ongelyk zyn „en de V3 Bloem ‚ zegt zyn Ed. is in allen paarfch. Arif achtig. Hóoss: Mer de voorgaande befchryving komt nage-sTUe noeg dat Kaapfche Ptantje , uit myne Verza- meling ‚ Overeen , ’c welk hier nevens in Fig. I, Praar LXXVII. is afgebeeld, Ik voeg ‘er by, dat het Bolletje met ‘verfcheide Rokken is bekleed; dar de Meeldraadjes langwerpige Meelknopjes hebben en dat de Styl korter is, ftomp ‚ driedeelig of met drie Stempels. Ik vind de Kelkswyze Scheedeblaadjes niet onge: lyk. ’t Geopende Blommetje vergroot, by 4, _wyst duidelyk de deelen der Vrugtmaakinge aan. (5) Ixia met hoofdjes - Bloemen en rappige vo Bloemfcheeden. dpd Afrikaarì!®; De oudst bekende is deeze van dit Geflagt, als zynde allereerst en cenig , door den berocm. den Ridder, onder den naam van Jwia in de Cliffortfe Tuin voorgefteld en dus befchreeven. De Wortel is Vleezig , langwerpig ‚ met Veze- len: Wortelbladen heeft zy menigvuldig, Li- piaal - Degenvormig „een Span lang, glad: veele enkelde Stengetjes van een Voet; Bladen aan dee (5) Zxia Flor. Capitatis; Spathis laceris. Ixia. H. Cif áoo. R. Lugdb. 20, Ixia Foliis &c. Fior. ac Fruu Pappo convolutis, BURM. fr, 191. T. 70, f. 2. Gram. Eriophoruim Äfric, Capite Lanato Plum. Mans, 98e Alm, 179 Te 299: £, 5. BURM, Fl. Cap. Prodr, p. TI. B 2 IL. DEEL, XII, STUKe Vv, oo DRITEMANNITGE Le TE dezelven overhoeks , weinig in sels naar de dgn Wortelbladen gelykende , omvattende , wier Hoorp- fcherpte naar de Stengel ziet, en de bovenfte Bladfcheeden zyn aan den rand grys, haairig, _rappig , geevende eenzaame Bloemfteeltjes uit, met Bloemen , in rappige gryze Hoofdjes vere gaard, Onder anderen zou hier het Afrikaanfe Wols legras met gewolde Hoofdjes,van PLUKENET, volgens hem, te betrekken zyn5 doch diet vere fchilt, in de Afbeelding, grootelyks van die, welke de oude Heer BurRMANNUS, onder de Afrikaanfe Planten , gegeven heeft van dit Plantje, waar toe ook de andere onvolkomene van PLUKENET , onder den naam van Klein Ethiopifch Sifynrichium , dat niet Takkig is, met geplooide en geribde gladde Bladen, door zyn Ed, is betrokken (*). Zyn Ed, merkte aan , dat tusfchen de Schubben der Bloem hoofd- jes , die met Wol gevuld zyn, veele zesbladi- ge Roosachtige Bloempjes voortkomen „ de Blaadjes plat, langwerpig en gelyk hebbende, blaauw van Kleur , die verwelkende zig fa- menvoegen , em een Eyrond driekantig Zaad. huisje bevatten , dat driehokkig is, met een enkeld rondachtig Zaad in ieder hokje, « (6) Ixia (*) Sifynrichium ZEthiop, &c, PLUK, Alm, 347 Te 319. Fig. 7e Niet T. 15e fs 7a} k { vrilk or BOLPLANTEN. at (6) Ixia met Degenvormige Bladen, een ge- _V. gaffelde Bloempluim en gefteelde Bloemen, IL. Uit Oostindie komt deeze, die in China als sor, een byzonder fieraad der Bloemhoven nage- ai houden wordt. Zy heeft, gelyk de anderen , xia Chie een Bolwortel die overblyft en jaarlyks deeze* En Bloemen uitlevert, welke van de fraayften zynhe. in dit Geflagt. De Afbeelding van Enrer, door den vermaarden T Re w uitgegeven , toont , met haare Kleuren, zu!ksaan, Ook wordt deeze Bleemplant , als iets raars , in de Europifehe Kruidtuinen gekoefterd , en in Franfch genoemd Ja Bermudienne , naar den Latynfchen naam Bermudiana, welke door TourneEroRrT aan een Geflagt gegeven was , wegens een Plant van de Bermudifche Eilanden’, die ’er in ge- ftalte eenigszins naar gelykt, De fchrandere Tekenaar EurerT hadt de Afbeelding overgezonden onder den naam van Afrikaanfch Sifyrinchium met Iris - Bladen 5 doch dit was in twee opzigten mis; alzo zy tot het Pifyrinchium niet behoort en geenszins afkom: ftig (6) Ixia Fol. Enfiformibus, Paniculâ dichotomâ , Flor. pedunculatis. Sy//, Nat. Ver XIIl, Ixia Fol, Enûiform. Flor. zemotise H. Ups. 16, Sp. Plant. sa, Sp. 9, GOUAN Monsp. ME: TREW. Ehret, 23. T. 52. Betrmudiana Radice Carnofâ, *rlor. maculatis &c. AZ. Petrop. XI, p. 308. T. 7. Berinu- „diana Irid. Fol, majori, Flore Croceo eleganter puattato. KRAUs, Hor:. 25, T, 25. Balemcanda Schularmani. Fl, Mal. Xl. p. 73. Te 37° B 3 EL, Deeg, XII, STUK, o2 DRIEMANNIGE LELIE V. ftig is uit Afrika. Aan de Kust van Malabar. en fchynt zy zeer veel grooter dan by ons te Hoorn. vallen , wordende de hoogte aldaar op eens $TUE. Mans langte gerekend. De Blaten omvatten de Steng en hebben een aanmerkeiyke breedte : zy zyn met veel Ribben overlangs voorzien en _ loopen puntig-uit. De Bloemen komen fomtyds geeler, fomtyds rooder voor en van aanmerke- iyke groote; altoos met donker roode of Bloedkleurige Stippen en Vlakken getekend. De Styl, die een driedeeligen Stempel heeft, wykt van de Meeldraadjes af. De Vrugt is een driekartig, driehokkig Zaadje, dat in ieder, holligheid werfcheide glinfterend zwarte rond- achtige Zaadjes bevat, | ij ONE (7) Ixia met Liniaale Bladen , in de Ozelen, tia DG Ein. __Boldraagende , overhoekfe Bloemen en zj; gende deting Je eg Door de byzonderheid ‚ van Bolletjes in de, Oselen te draegen, munt deeze uit, welke , gelyk de volgende, aan de Kaap der Goede Hope huisvest. Zy heeft Grasachtige of fmal Degenvormige Bladen die opftaan , met een verhevene zydftreep. De Stenge: is een Voet lang , rond , met twee of drie Biaden over- hoeks, welke ieder, in de holte aan de Stengel een klein Bolletje bevatten, Aan den top der- zelve, (7) 1xia Fol. Linearibus, Axillis Bulbiferis Örc. Arn, cat, AG P. 309, MILL. le, 158, T. 236 5 2e Tr Of BOLPLANTEN 23 hi zelve komen twee of drie Bloemen, over. V. “hoeks , ver van elkander , ongefteeld , in en- ie kelde , tweebladige, rappige Scheedjes vervat. B. De Bloem is Eske bleek met een geclen*TUK. bodem, in zesfen gedeeld , en voorts met de deelen der Vrugtmaaking als in de andere Soor. ten. De Wortelbolletjes zyn zo rond en cffen niet , als in de eerfte, ) ‚ €8) Ixia met Liniaale Bladen en eene bogtige, vir. veelbloemige Bloemtros. Aen Bogtise, De Bloemen van deeze zyn witachtig, aan | den bodem geel, van buiten Violetachtie , zeer weel in getal en dus te famen als een Tros uitmaakende. Pe Bladen zyn glad. Het Bloem. ftengetje, een Voet lang, is rond, van Bloem tot Bloem een weinig geboogen , en dikwils ook een Takje uitgeevende, Dic ftrookt zeer weinig met de aangehaalde van Miuren, die daar niets van meldt. De Hoogleeraar N. L. BurMANNUs acht het eene Verfcheiden- heid te zyn van de Geboogene Ixia van den Heer DE LA RocHe, die de Bloemfteng, daar de Aair begint, dikwils tot cenen byna regten hoek, of in den winkelhaak, gelyk men ’t | noemt , (8) Ixia Fal. Linearibus , Racemo flezuofo multiflora, Ixia Foliis Linearibus , Flor. fpicatis fesfdlibus. Mir. Jc. 156, f. 2? BURM. FJ, Cap. Prodr, 1. Ba U. DEEL. XII. STUK, Vv. AFDEELe u. Hoor p- STUK \ B x24 DOsyj= eacha Veel= Aairige. 24 DRIEMANNIGE LELIE noemt , omgeboogen heeft en van de Witte, welke ik nergens aangetekend vind (*). (9) Ixia met Liniaale Bladen, die verfcheide Aairen aan de Steng heeft, De Bloemen van deeze zyn wit, zegt de Ridder , met Violette, Meeldraadjes en Stam= pers. Tusfchen den driedeeligen Styl regten - zig de Meeldraadjes op, als of dezelven binnen de Stempels waren. De Bladen zyn fmalen glad. Behalve de endelingfe Aairen komen verfcheide anderen , overhoeks, aan het Stengetje voor. De Heer BurRMANNUs merkt aan, dat de Stengel in deeze Soort drie Voeten lang is, draagende dikwils de Bloemen over ééne zyde, wit en violet, wier Blaadjes aan den bodem een zwartachtig paarfche Vlak hebben, Volgens LinNdeus zyn de Bloemblaadjes wit en met St'ppen befprengd. BERGIUS, die ze Opftaande of Opgeregte noemt, zêgt, | dat (*) Que inflexa Rocht disf. et Albe warietas videtur zegt zyn Ed. Een Ixia alba vind ik nergens befchreeven: maar zouden daar toe cok één of meer der Sifynrichia van CoMmMELYN; Hort. Ie Fig. 42, 43, 44, behooren kun- nen, die aanmerkt, dat derzelver Bolletjes eetbaar en een verfnzpering zyn voor de Hottentotten, ’t welk van de Bolletjes der Ixiaas in't algemeen gezegd wordt, (9) Ixia Fol. Linearibus, Scapo Spicis pluribus. Izia Tu- bis Florum Capiilaribus ereéts, Spathis duplo longieribus. BERG. Cap. s. Ixia Fol, Lineari= Lanceolatis, Flor. Alaribus et terminalibus. MILL. Je, 155, f. 2, BURMe Fl Cap. FP vodr. hs or DBOLPLAN TE N € 25 en dat zy de Stengel een Voet of hooger en v. Takkig heeft , van onderen met Bladen be-Arrer, kleed , de Takjes naakt: de Bladen een Span sas: | lang, tie, geribd, glad, aan % end fpits , bystuz. paaren geplaatst, de binnenften de Stengel digt omvatcende, De Bloem-Aairen zyn Draad- achtig , met het Steeltje wat bogtig , veel in getal, gevat in tweekleppige , flomp - Eyronde, Vliezige , blyvende Kelken of Scheedjes, die het Vrugtbeginzel bekleeden. De Bloem is een= bladig , Trechterachtig , met ecn Cylindrifch, Draadachtig dun , groen Pypje, aan den rand in zesfen gedeeld, met ftompe S'ippen, langer dan het Pypje, Sneeuwwit, Drie Elsvormige Meeldraadjes, aan den Mond van ’ Pypje in= geplant, half zo lang als de Bloem, hebben langwerpige ‚ opftaande, witachtige, Knopjes. Het Vrugtbeginzel , dat Klootrond is, heeft een Draadachtigen Styl , met drie Elsvormige Stempels , blaauw van Kleur, van langte als de Meeldraadjes en zig als buiten dezelven vertoonende. (zo) Ixia met Degenvormige gefireepte Bladen x. en een zeer lange Aair. Ixia Scil« larise é L Hyacin ‚ Van deze vind ik aangetekend , dat hetthige. Bolletje van den Wortel nederwaards Schub- DR big bekleed is, en dat zy de Bloemen blaauw Fig. z. of (10) Ixia Fel, Enfiformibus friatis, Spicâ elongatâ. Sy. Nat. XII, XIII Bs 1. DEEL. X1L, STUKs 26 DRIEMANNIGE LELIE: _ V. of Violet heeft ‚ gelykende naar die van de. ÄrDEEL, „ogenaamde Gefternde Hyacinth (*), gemeene Hoorp- lyk blaauw van Kleur ‚in onze Bloemtuinen bes sruKe kend. Zy zyn overhoeks geplaatst en van cla kander afftandig , hebbende geele Meelknopjes. Zeer duidelyk fchynt tot. deeze Soort dat Exemplaar te behooren , waar van de Afbeela ding, in Fig. 2, op Praar LXXVII, gee geven wordt. Het heeft by my meer dan een Voet langte, De Steng is byna ronden Take kig , met fmalle geribde Bladen en lange Aairen , welken boven uit Bloemen, onder uit driehok- kige veelzaadige Vrugtjes beftaan. De Bloem- fcheedjes of Kelkjes zyn hier ook’ tweekleppig maar ongelyk ‚ het eene Klepje doorgaans met twee , het andere met drie of meer lange fpitfe punten, Deeze Scheedjes zyn Vliezig door- fchynende , bleek £ maar de Ribben, die de punten maaken , blaauw. Bleek paarfch= achtig fchynt de Kleur der Bloemen geweest te zyn, die, klein en zesbladig, by b aanmer- kelvk vergroot zyn getekend , waar door de geele Tongecuge Meelknopjes met haar dunne Draadjes aan den voet der Bloemblaadjes ingee plant en de kortere Stvl, die drie dunne om= gekromde Stempels heeft, zig vertoonen, (Ti) (*) Hyscinthus Stellaris. C. B, Pin. 46. Ornithogalum coe- ruleum Byzantinum. TOURNE. Jnf?, 380, Scilla amoena, LINNs Sj. Nat. Weg. Xik, Pe 27e 7 or BOLPLANALEN, 27 ‚C11) Ixia met Degenvormige Bladen en over- Vo > _hoekfe Bloemen , die aan den Voet donker zjn} EL Een yle Aair met ongefteelde Bloemen ‚wiertoorp: Blaadjes byra Lancetvormig zyn , van binnen xr, aan cen bodem zwartachtig , de Meeldraad- Nr in draadjes en Stampers geel; onderfcheidt dee-Gevlakse. ze, die ín geftaite naar de Boldraagende gelykt. Zy komt met Bloemen van verfchil- lende Kleur en grootte voor, die aan korte, Vliezige , gebaarde Scheedjes kenbaar zyn , vol- gens den Heer BurMANNUS. Het is een fierlyk Bloemgewas. Ik heb het droog met geele , groene en blaauwachtige Bloemen. Cia) Ixia met Degenvormige Bladen en OVEr XI, 7 r t4, hoekfe Bloemen , wier Blaadjes aan den Band: Voer Glazig gevenfterd zyn. kleurig. | De Ridder heeft , zo wel als de fchrandere MirLrErus,een Afbeelding gegeven, en eene omftandige befchryving daar by gevoegd van deeze niet minder aenzienlyke Plant, wier Bloemen, zo zyn Ed, aanmerkt, nog geflooten zynde Cit) Ixia Fol. Enfifctmibus , Flor. <ernis, Peralis baf obfcuris. Sp. Plant. 1664. Ixia Fol, Gladioli glabris, Flor, globofis terminalibus, Miir, Jc. T. 156. £, 1. Sifvrinchium majus African. Flore lureo, macu! notato, OLDENL, Africe 32e (:2) Ixia Fol, EnGform. Flor. alternis Petalis ba hyalinis , feneftratis, LinN. Fasc. 13, T. 7. Ixia’planifolia , Caule mu'tifioro. MirL. Je. 160, T. 239. f. a, Ixia Milleri, BERG» Cap. 8. 1xia Lridifolia, Roer, Dis. p‚ 24 EL, DEEL, XI. STUKs os DRIEMANNIGE LELIE V. zynde byna een Lantaarntje gelyken, en uits ArpreL. gebreid met eene Saffraankleur praalen. M:r- eld LER Zegt , dat zy van eene hoog Oranje of srux. Goudkleur zyn , zo fterk dat ‘er het Oog, in de Zonnefchyn , op fchemert, Jammer is’ ; dat zy niet meer dan twee Dagen duuren , flui= tende zig ook by ’% ondergaan van de Zon. Het Bolletje, dat platachtig rond is ‚ legt tusfchen. een Vezelig Opperhuidje, ’t welk ’er niet aan gehecht is , dan daar hee Wortelties uitgeeft. Zodanige Bolletjes heb ik van de Kaap onte vangen gehad, door hunne platheid eenigszins naar de Braaknooten gelykende, Hier uit ko= ien van zes tot agt Woreclbladen, die over- endítaan , Degenvormig, geribd, zeer glad en fpits. Hert bovenfte is-klein en ros van Kleur , de Stengel omvattende, die de langte van een Voet heeft, rond en regt, aan ’t end met agt Bloemen getrost , welke voor ’t bloeijen een weinig knikken , niet grooter dan der Narcisfen. Dikwils komen aan ieder Stengel twee Aairen voor. leder Bloem heeft een Kelkfcheedje van twee Lancetvormige Blaadjes , die aan ’ end ‚ driepuntig zyn , met bruine Ribbetjes geaderd, naauwlyks langer dan het Pypje, ‘ct welk geel is, zo wel als de gevenfterde of half doorzige tige Bloem , voorgemeld, De Meeldraadjes ‚met hunne Knopjes „ hebben een derde der uitge= ftrektheid van de Bloem, en zyn wit, zo wel als de Stamper, die eens zo lang is, en drie emgekromde Stempels heeft , aan de bovenzy- de or BoLPLANTEN, ag de ruig; maar het Stuifmeel maaktze geel. De Ve Hoogleeraar BuRMANNuUs heeft de Bloemen nT van deeze Soort, in eene Verfcheidenheid , Hoor. dikwils witachtig waargenomen, naar Klokjes STUXe gelykende, met famengecrokkene Nagels, aan de Glazige Vlakken kenbaar. | Zyn Ed. voegt by dit Geflagt , zo uit de keurige Verhandeling van den Geneeffchen Dok- ‘tor DE LA RocHe (*), als uit eigen Waar neeming , verfcheide nieuwe Soorten van Ìxiaas , welken LinNaus niet heeft Kreet gehad „ hier nog te befchryven. _(13) Ixia met de Stengel geheel enkeld, de xur. Bladen Lancetvormis on de Bis ek men tweezydig. An Zodanig eene is deze Grooibloemige , niet Rn minder fraay dan de naastvoorgaande , als uit LXvil. myne Exemplaaren van dezelve blykt. Hier hd van heeft de fchrandere MirurrRrR een Af- beelding, welke gemelde Doktor niet hadt gee zien en daar komen Verfcheidenheden van voor „ die, zo onze Hoogleeraar aanmerkt , kenbaar zyn aan de rappige doorfchynende: Bloemfcheed- jes. met Franje gerand. Ik geef daar van de Af- (*) Disfert. Inauguralis , fiftens descriptiones,'Plant. ali guot novarum: D, DE LA RocHx Genevenfis, Lugd, Bat. 5766. (13) Zxia Caule fimplicisfima , Fol. Lanceolazo - Linearie | bus, Flor. diftichis, Rocne Disf, p. 23. MILLe Je. F. 237. N. Es BURM, Fl, Caps Prodr, Kle DEEL. Xlle STUIS © DRIEMANNIEGE LELt#- Afbeelding in Fig. 3, 0p PLAAT LXXVH: waar uit riet alleen de ongemeene fierlykhzid van deeze Íxia, maar cok haar verfehil van de anderen blykt. De Bladen, allen uic den Wor- tel voortkomende, zyn Ten tvormig Liníaal ; korter dan de Stengel ‚die omtrent de langte van een Voet heeft ; zynde by ieder Bloem zeer fterk geboogen. De Bloemfcheedjes of Kelken zyn hier ook tweekleppig , op zyde rappig en met zeer lange punten, brain bont van Kleur; gebaard , doorfchynende ; van langts byna als het Bloempypje. De Bloemen, donker Violet of paarfchachtig van Kleur, zyn groot, in zes= fen regelmaatig gedeeld , met een kort dun Pypje , dat voor Voet verftrekt. Haar rand beftaat uit Slippen, die naar ’t end verbreeden en aldaar Spatelvormig uitloopen , gelyk blyke in de geopende Bloem ; waar ook de Styl en Meeldraadjes , hier in de natuurlyke grootte, zeer zigtbaar zyn. Men ziet hoe de Meel. knopjes , Liniaal, byna de langte hebben van de Draadjes, waar zy op rusten, terwyl de Styl ruim zo lang is en in drie Ímalle Stempels ge= deeld, ftaande op zyn Vrugtbeginzel in ’t ge-= zegde Scheedje (*)s j (14) C*) Gedagte Plaat levert due, zo ten opzigt van de groo:- te en figuur der Bloemen, als de Kelken en Teeldeelen , een äanmerkeiyk verfchil der txiaas uit , ’ welk in de volgende uog nader blyken zal. Van de Groorbioemige heb ik met bonte , als cok wer geele Bloemen. ik hes» van de Crocate maculata , polyftachia, ook wel fraaije Exemplaaren ; br die zyn elders afgebeeld, DN ôf BoiPLANTEN 3i Cra) Ixia met de Stengel gepluimd „het Bloem- JAG pypje zeer lang en Boogswys’ omgekromd. ers) ) . Et Deeze is door gedagten Heer per en an CHr in Afbeelding gebragt en befchreeven. yrv, Zyn Ed, merktaan, dat dezelve de Steng twee hike elk a of drie Voeten lang , ronden regt heeft, van Gepluiuts boven Pluimachtig bezet met Bloemen , die Îe« ‘Trechterachtig en zeer lang van Pypje zyn; geel van Kleur, in zesfen als gewoonlyk ge- deeld , doch eenbladig , vervat in tweekleppige Vliezige Scheedjes , kort zynde en van boven tappig. De Meelknopjes heeft dezelve langwer- pig, den Stempel in drieën gedee!d en agterom geboogen. Ik heb, zo ’t my voorkomt, deeze. (is) Ixia met een veel - Aairige Stengel , de _ xv. „Aairen overhoeks , digt aan dezelve, en Thief An gefteelde Vrugtbeginzels binnen de Scheedjes, ane Dloes Meesc onderfcheidt zig deeze , doordien de Bloemen digt gepluimd zyn, en dus een ‘Tros maaken van meer dan een Voet langte. De Steng is van boven bogtig en aan de Oxels der Takjes komen gebaarde Scheedjes voor. De Bloemen , digt geaaird , zyn fchoon blaauw van Kleur , in zes Eyronde Slippen werdeeld, vlak met een kort Pypje, De Meeldraadjes zyn | kort, & (14) 1xia Caule Paniculato, Tubo Floris longisfimo ‚ arcuato. RocH. Dis/, p. 26. T. 1. Burm. FZ Cap. Prodr, 1. (is) Ixia Caule Polyftachyo, Spicis alternis , Cauli approzis matis &c. ROcH. Dis/, p, 20, BURM, Prodr, Ee We, DEEL, XII, STUK, 32 DRIEMANNIGE LErrEs A Ke y kore , met langwerpige Meelknopjes en van i 1, laagte als de Stamper: het Zaadhuisje driekan. Hoorp: tig, driehokkig , veelzaadig , gelyk in de meelte STUE. anderen, XVI. (16) Ixia, die het Bolletje Schubbig bekleed ph aal heeft , de Stengel opgeregt Takkig , het ar buitenfte Kelkfcheedje zo lang ais’: Bloem- Pypje. Meest wegers de Wortels, wier Bol gedekt of bekleed is met op elkander leggende Schub= ben, die vlakke Slippen hebben , voert deeze den bynaam. De Stengel is Takkig, een Span hoog , met Scheedachtige fmalle Bladen , half zo lang. Losfe Aairen, aan ’t end der Takjes , hebben Bloemen, die van binnen geelachtig, van buiten ten deele rood zya, De Bloem- fcheedjes zyn Eyrond , tweekleppig, zo lang als ’t Pypje, gefpitst, aan den rand gekleurd: de Vrugtmaakende deelen als gewoonlyk. zv. (17) Ixia, die het Bolletje gefchubd heeft „met ze de buitenfte Schubben grootst, de Stengel Vierhoe- enkeld en korter dan de Sleuvig vierhoekige ker: Bladen. Deeze (16) Ixia Bulbo Squamis imbricatis teto, Caule ereto Ramofo &c, Roc. Disf. p. 17. BURM. Prodr. re (x7) Ixia Bulbo Squamato, Squamis extetiozibus maximís Se, Roer. Dis/, p. 16e BUBM. Prodr, 1. PLAAT LXXVIII, emee PLAAT en or Borrrantem 33 Deeze heeft, seh de Crceusfen „twee Bol. V. | Jetjes boven elkander, fchubbig bekleed ; gelijk DERK: _de Stengel „door de Scheeden der Bladen ;draa- Hoorps _ gende weinige los geaairde blaauwe Bloemen, STUK» (18) Ixia met een opgeregte Takkige Stengel, XVIII, die de Bloemen over ééne zyde heeft en le breede Vliezige Stempels, Eenzydiges PLAAT Een klein Schubbig Bolletje , dat van oh. Feen deren uitgehold is, heeft deeze , mer het Sten= getje een Span lang , van Bloem tot Bloem zeer Boogswyze omgekromd, De Bladen zyn korter dan de Stengel ; de Bloemen eenzydig op een ry geplaatst, zyn aan den Keel paarfch- achtig > aan den rand enh diet Bloem- pyrje is bynazo lang als de Blaadjes; het Bloem- fcheedje tweekleppig, met het eene Klepje veel kleiner, fpits: de Stamper langer dan de Meel. draadjes, in drieën gedeeld , met Vliezige Slip- pen „ die breed , aan den rand gekarteld zyn en met zeer kleine geele Knobbeltjes bedekt, In alle opzigten komt het Takje , dat ik van de Kaap Ontvangen heb, in Fig.1r, op Praat LXXVIIL afgebeeld, met deeze befchryving Zo Renne overeen , dat ik het niet dan voor deeze Soort kan houden. Het eenigfte is, dat de Stempels of verdeelingen van den Styl ( 18) Ixia Caule Ramolo ereéto , Floribasfecundis , Stig- matibus latis Membranaceis. ROGH, Dis/, 17, BURM. Prodrs ä. BERG. Cap. 6, c He DEEL, XII. STUK, 84 DRIEMANNIGE LEL re. { V. Styl niet zo Viiezig zyn ; hier zo wel als de va Meelknopjes en de binnen holte der Bloem, Hoorp- met geelachtig Stuifmeel beftrooid. He (io) Ixia met een Begaffelde, tweefnydige, ge- Ixia $. ke _ tande Stenge Fabricius. Naar den Kruidminnenden FABrrcrtus,van wien hy deeze oftvangen hadt, heeft gedagte Heer dezelve getyteld, De Stengel verdeelt zig by den Wortel reeds, en heeft Scheedach- tige Bladen , die Liniaal - Lancetvormig zyn. De Bloemen, Aairswys’ groeiende, Violetach= tig van Kleur , doch ook wit of geel, komen geaaird aan ’t end der Takken voorr, Het Pypje is viermaal zo lang als de Bloem en dun; het Scheedje tweekleppig en op de rug met een breeden getanden zoom voorzien: de Stempel driedeelig met omgekrulde Slippen. xx. (20) Ixia die de Stengel korter dan de Bladen ed en de Takken eenbloemig heeft. Schubbige. i | Het Bolletje van deeze is met eenige Klok- achtige Schubben, op eene zonderlinge manier , bekleed, die van onderen als gehaaird zyn: de Stengel drie of vier Duimen lang, een Tak uitgeevende , met eenige Liniaale Wortelbla- den (19) Ixia Caule dichotomo ancipiti dentato. RocH. Dis/. 19. BURM. Prodr. 1. (20) Ixia Caule Foliis breviore , Ramis unifloris, ROCH, Disf, 19. BURM, Prodr, Ee Or BOLPLANTE HN, 85 den en aan * end groote geele Bloemen. Een, V. Kegelachtig Pypje heeft de Bloem en Lancer. ÂFPEEL vormige Blaadjes: de Scheedjes egaal twee. Hoorpa kleppig, enz. STUK, (ar) Ixia die de Steng eenbloemig heeft en lan- zn ger dan de Lancetvormig Lintaale Bladen. monantbos. Eenzaame. Deeze , die de Stengel een Span lang , met een enkele geele Bloem , de Blaadjes in midden zwart gevlakt heeft, zal waarfchynlyk tot onze Derde Soort , de Eenblocmige naa» _melyk, behooren, (22) Ixia met een opgeregte geheel enkele Sten- £ BEI ie Atsfobt gelen Degenvormize Bladen. Bieddbkan dige. De Stengel is een Voet en daar boven lang eenigermaate plat , met Scheedachtige Bladen byna geheel bekleed en heeft geaairde blaauw- achtig paarfche Bloemen aan den top. (23) Ixia met de Meeldraadjes famengegroeid ; en de Stengel Takkig en de Bladen Degen-shia. Enkel- vormig. broederigen Een (21) Ixia Caule unifloro , Fol. Lanceolato =Linearibus longiore. Roem. Dis/. 21. Burm. Prodr, 1 (22) Ixia Caule eretto fimplicisâma , Foliis Enfiformie bus. RocH, Dis/. 22. Burm, Prodr. 1. (23) Zxia Filamentis Staminum coalitis , Caule Ramofo, Foliis Enfiformibus, Roca, Dis/- 22. BURM, Prodr, 1 Ca H. DEEL, XL, STUK, 36 DRIEMANNIGE Leri gs AG Een Stengel van een Voet hoog heeft dee: ÄpDEEL, ze, die eenige Takjes uitgeeft, langer zynde Hoorp- dan de Bladen. Zeer dunne rappige Scheedjes STUK. komen aan de Mikjes voor. De Bloemen zyn los geaaird , uit den blaauwen paarfchachtig ;de Bloemfcheedjes gekleurd : de Bloemen hebben een Draadachtig Pypje en lange Pylswyze Meel- knopjes. Ave, (24) Ixia met Waaijerachtige Bladen , het velie. Pypje der Bloem eens zo lang als de Kelk= Ad Scheedjes. Deeze heeft een ftyve Stengel van een Voet, twee of drie Takjes uitgeevende en zeven Wor- telbladen min of meer, die Waaijerachtig uit gefpreid zyn , fmal Degenvormig. De Bloe- men , die eenzydige Aairen uitmaaken , zyn wit= achtig blaauw , hebbende een lang dun Pypje. De volgende nieuwe Soorten zyn ’er door den Hoogleeraar N. L. BuRMANNUs byge- voegd, XXV, (25) Ixia met aangedrukte Lancetvormige Tuvrlofte Pypachtie Bloemfcheedjes en Draadachtige Bloem- 8e. Pypjes. PLAAT EEE Van deeze , zegt zyn Ed,, komen twee ° Verfcheidenheden voor : 5 de eene met Bladen als (24) Ixia Foliis Flabelliformibus &c, RocH. Disf, 24e Burm. Prodr. r. C25) Ixia Spathis appresfis Lanceolatis, aon Florum Fia liformibus, BURM, Prodr, 1. oF BOrPLANTEN. 37 als Biezen, de andere met breeder Bladen. De V- Bloemen geaaird, gevlerkt, na de ontluiking irm genzydig, zyn in de eerfte witachtig en teder; Hoorp- in de andere rosachtig met roode Vlakken. In:rux. beiden zyn de Bloempypjes drie Duimen lang en Draadachtig dun, De lange aangedrukte Bloemfcheedjes onder- fcheiden inzonderheid deeze Soort; ten minfte, indien ik dat Plaptje van myne Verzameling, in Fig. a. afgebeeld, daar voor houden mag. Hetzelve heeft de Bloempypjes twee of drie Duimen lang en zeer dun , de Blaadjes of ver= " deelingen teder en bleek van Kleur: de Meel- knopjes lang en dik: den Styl langer, dunner en in drie fmalle Stempels verdeeld. De Bloe- men komen eenzydig voor en de Bladen zyn Biesachtig. Hier van verfchilt de Langbleemige, door den Heer BERGIUS dus bepaald, (26) Ixia met veele Aairen , hebbende de Pyp. yxvr. jes der Bloemen Draadachtig dun , zeer bis lang en knikkende. Lang- bloemige, Decze , van Kaapfe Bolletjes in Holland ge= kweekt , was zyn Ed, van hier door Doltor KALLSTROEMaangebragt. Zy hadt de Sten- gel vier of vyf Span hoog, van dikte als een Rog- (26) Ixia polyftachia, Tubis Corollarum Filiformibus lone gisfimis nutantibus, BERG. Cap. 7, Sifycinchium Africanum Ramofum êc. HERM, Afr. al. | C 3 IE. DEEL, XI, STUK, sik Tk \ 338 DRIEMANNIGE LELIE. V. _Rogge- Halm,opgeregt ‚ mct afftandige Bloem= avan takies. De Bladen, fmal Degenvormig en fpits , Hoorps drie Span langs waren overlangs ftreepig ges STUK. _ribd, glad, fluitende de binnenften digt om de Stengel , als cen Scheede. De Bloemen geel 8 van Kleur; maakten veele Aairen uit, met het Steeltje,bogtig. Zy hadden een Pypje van twee Duimen langte en zeer korte Bloemfcheedjes, tweekleppig a's gewoonlyk „ Vliczig „ fpits , byna egaal van punt: de Meelknopjes fial Pylvormig ; de Stempels eenigermaate Wig: achtig: alles korter dan de rand der Bloem. KIVI CAZ) Ixia met Degenvormige Bladen en eene xi4 fpicata. enkelde eenzy dige Lair. Geaairde, Deeze onderfcheidt de Heer BURMANNUS van de Eenzydige voorgemeld, Zy-heeft zege hy de Aairen naakt ‚ aan den top met zeven kleine Bloempjes over ééne zyde ; de Scheed- jes kort tweekleppig ftomp, met Eyronde ge- ribde Blaadjes s de Bleempypjes eens zo lang als de Scheedjes3 den rand onregelmaatig vers ‚deeld en Violetkleurig. | | sxvig, (68) Ixia met Elsvormige Scheedachtige Bla- dao den , op elkander leggende Bloemfcheedjes pige. à als Tarwe- Graantjes en de Bloemen digë aan elkander. In (27) Ixia Foliis Enfiformibus , Spicâ fimplict fecundâs BugMm. Prodr. 1. (e8} Ixia Foliis Vaginantibus Subulatis, Spathis imbricatig Tsiticeis ‚ Floribua approximatis, BURM. Prodr. Ie or BorrPrAN TEN. 39 ‚In Geftalte en roskleurigheid komt deeze V, ‘overeen met de zogenaamde Afrikaanfe, hier Apne voor ; maar heeft een Stengel van twee Voe- zoorps ten 5 de Bloemen groeijen Aairswyze en Zyn °TUKe Pypachtig, gevat in twaalf overhoekfe Scheed- jes , van gezegde figuur. (eo) Ixia met ovaale platte geribde Bladen 3 xxix. „de Bladfieeleu Scheedig ; een tweekleppige Be Pyramidaale Bloemfcheede. Naantjes, In ’ Jaar 1760 , zegt onze Hoogleeraar, bloeide deeze, een Plantje van een Handbreed hoog, met zes overhoekfe, zeer gladde, lang= werpig ovaale Bladen, vyfribbig; de Bladftee- len Vliezig , gerand met witte Haairtjes; de Stengel zydelings , enkeld , aan den top drie= bloemig : de Bloem zeer groot en geel met paarfchachtige Nagelen, (30) Ixia met twee famengegroeide Ovaale xxx. Wortelbladen , de Stengel aan den top ome erf geboogene Een Plantje , maakt deeze , van anderhalve Handbreed , hebbende een langwerpig Blaadje by (29) Axia Foliis ovalibus planis Nervofis , Petiolis Vaginane tibus , Spathâ bivalvi pyramidali, BuRM. Prodr, 1. B, PLUK, Phyt. T. 424. £. 80 (30) Ixia Fol, Radiealibus binis Ovalibus connatis ‚ Scapa in fummitate inflexo. Byam, Prodr. t. EN C 4 IL, DEEL, XII. STUK. 40 DRIEMAN NIGE Leer ge V. _by de verdeeling van de Stengel , die van Bloem, AFDEELe tor Bloem zig ombuigt en als gegaffeld fchynt, Hoorp: met de Bloemen aan den top overhoeks, wit sruE. en Violet. | XxX! (31) Exia met Lancetvormig Liniaale gegolfde Ixia Une | Ane Bladen en een dricbloemige Stengel. Gegelfde. Dit is ook , volgens zyn Ed,, een -Plantje. van anderhalve Handbreed , met een. Pypig geelachtig Bloempje en Liniaale Plaatjes, of Slippen denk ik, | XXXIT. (32) Ixia met Degenvormige platte Bladen en Caryopbyl- ee Û Tok Pypige Bloemen. _Anjeliez- f achtige, In ’ Ja:tr 1754 hadt zodanig eene hier ges bloeid, met een zeer korte gebladerde neerge- boogene Stengel en witachtige Bloemen, geel gevlakt, xxx (33) Ixia met een gebladerde Stengel, platte. „Arcuata, | We , | À Beb TE geboogene gefpiifte Bladen, en Pypachtige dige. Bloemen. Een zonderling beloop der onderfte Bladen, heeft in deeze plaats, die, zo wel als de Sten- gel, anderhalf Handbreed lang, zig Boogswy- | | ze (31) Exia Fol, Lanceolato- Linearibus Undulatis , Scèpo, trifloro. BURM, Prodr, 1, C3z) Ixia Fol. Enfiformibus planis, Floribus tubulofis, BRM, Prodr. 1. | (33) Zxia Scapo faliaceo , Fol. planis inflexis acuminatis a Flor. Tubulofis, BuRm, Prodr, ze | Soort, geheel met eene witte Wolligheid be-ixt. or BOLPLANTEN Ar ge Wbennis omkrommen , dat zy met de tip- pen dikwils de boventte Bloemen artan APR die paarfchachtig zyn van Kleur , hebbende groote rroorp- Pypige Bloemfcheeden. STUKe (34) Ixia meteen gegaffeld Trosachtig Kroontje, En lxia Ume beliata. Zeer byzonder is, onder de Ixiaas , de@eze Kroontjese bleed. Zy heeft een {amengedrukte Stengel, met Lancetvormige omvatrende Bladen over- hoeks £ een Kroontje aan den top , welks alge. meen Omwindzel zesbladig is en kort, gee= vende zes of meer Steeltjes uit, aan ’ end in tweeën gedeeld en zeer ruig. De Bloem be- ftaat uit zes Ovaale Blaadjes , paarfch van Kleur, van buiten Haairig , van binnen glad. Drie Meeldraadjes met geele Meelknopjes heeftze ; een ruig Vrugtbeginzel en een driehoekigen Stempel. | Met zo veele Soorten is thans dit Geflagt vermeerderd ‚ waar by ik nog de volgende uit myne Verzameling, die zo ’t my voorkomt tot geene der voorigen behooren, voegen zal, (35) Ixia die getroste Bloemen heeft, met zeer xxxv. re Abbreviatas „korte Stylen, Kort lie el 3 €, De kortheid van den Styl onderfcheidt deeze” paar LZXV ile van Fig. 39 (34) Axia Umbellâ bifidà Racemofâ. BURM. Prodr. 2. (35) Ixia Floribus Racemofis , Pitillo brevisfimo. HOUT. | Cs IL. Deer, XII, STUK, Ó 42 DRIEMANNIGE LELIE V. van de meefte anderen. Haar Bladen zyn Ll AFDEEL. niaal- Lancetvormig , bekleedende om laag de . Stengel , die een Voet lang is , rond en dun, STUK. Op ’ end een Trosje hebbende van zes Zwaa velgeele Bloemen, taamelyk groot. Zy komen voort uit Vliezige doorfchynende tweekleppige Scheedjes ‚ wier kortíte of kleinfte Lip twee lange punten heeft. Dunne Steeltjes van een half Duim langte , draagen deeze Bloemen; die byna een Duim lang zyn, beftaande uit zes ovaalachtige , fyn geaderde Blaadjes, De Meelknopjes , taamelyk dik , langer dan de Draadjes , Liniaal of overal even breed, ko« men uit den Stoel der Bloem , die wat blaauw. achtig ís ‚ voort 5 naby den oirfprong der drie Stempels ; welke langwerpig , dik en omgee kromd , naauwlyks eenigen Styl hebben, zit= tende op den bodem van de Bloem, Ik hebze ook die blaauw zyn van Kleur. XXXVIL. (36) Ixia met getroste Bloeien , die Klokvor« er mig zyn, en Grasachtige Bladen, Klokhloes re De figuur der Bloemen , welke naar die der PLAAT ° qxxviu, Klokjes gelyken , onderfcheidt deeze zo zeer Fig, 4 van de voorgaande niet, als de langte vanden Styl, waar van de lange dunne Stempels boven de Meelknopjes zig verheffen. De Bladen zyn Gras. (36) Zxia Floribus Racemofis , Campaniformibus „ Fol, Gramineia, HOUzT, - or BOLPLANTEN 43 Grasachtig Liniaal , en dus veel fmaller dan V. jn de laatfte Soort. De Bloemen kleiner Mk ae met korter Steeltjes , zyn ook zesbladig en Hoorps komen voort uit korter Vliezige Scheedjes STUK. met veele punten. De langwerpige Meelknop.- jes zyn ook langer dan de ros geele Meeldraad= jes. De Kleur der Bloemen is Purperachtig donker Violet (*). Tot zo veele Soorten is reeds dit Geflagt uitgebreid ; waar by misfchien nog anderen zullen komen. Hier zyn ondertusfchen de voornaamfte byzonderheden van deeze Kaapfe Bol- en Bloemplantjes, wat de figunr der Bloe- men en Bloemfcheedjes aangaat, in Plaat vere toond : des wy overgaan tot de GLADIOL U Se De Planten van dit Geflagt , by fommigen Zwaardekruid genaamd , wegens de figuur der Bladen (+})» onderfcheiden zig door eene Bloem van _{*) Dat deeze of de voorgaande, geenszins tot de J4a- culgta of Bulbofa, aan welke zy door de Klokvormige figuur der Bloemen naast komen , behooren kunnen , is uit het gemelde blykbaar, Immers de Bloemen zyn niet gevlakt en de Stengel geenszins Boldraagende, (T) Het behoort deswegen tot den Natuurlyken Rang der Enfata (Xl. D. 1, STUK, bladz. 178.) welke men Zwaard- of Degenbladige kan aoemen, naar dat de Bladen breeder of fmaller zyn. Hier toe behooren de meeften van dit en de volgende Geflagten, zo wel als van ’t voorgaande, De Iris of Lifch iseigentlyk Zwaardbladig, Ie DEEL, Xi, Sue d4 DRIEMANNIGE LEL TE V., van eene Smoelachtige figuur, welke eenbladig ÄFDERL. ig , en in zesfen gedeeld, gelyk in veelen van Hoorp- ’t voorgaande , en epftygende Meeldraadjes sruK. heeft. | | Het bevat de volgende , ook veelal Kaapfche , altemaal overblyvende Plantge wasfen. 1 (1) Gladiolus met Degenvormige Bladen en Glediolus A) m6 ennn: afftandige Bloemen. Gemeene, In de Zuidelyke deelen van Europa , by- zonderlyk in Languedok en Provence, groeit deeze alom in de Koornlanden, aan de Wegen en op de Velden. Men noemtze in ’t Franích Glayeul , naar den Latynfchen naam Gladiolus „ van Gladius, een Zwaard , Degen of Rapier, afkomttig, in ’t Engelfch Cornftag. Uit een Bolachtigen Vleezigen Wortel, die als dubbeld is, komt een regtopftaande Stengel van eon \ Voet tot een Elle en langer, bekleed met Dee genvormige Bladen , lang, plat en fpits , en doorgaans aan de eene, fomtyds aan beïde zyden bezet met eene Aair van Bloemen op een aan- merkelyken afftand van elkander. ’c Gewas vere fchilt in hoogte, als ook in de Kleur der Bloe= | men s (a) Gladiolus Fol, Enfiformibus Floribus diftantibus, Sy/Ze Nat. Xil. Gen. 57. Weg. XIlL. p. 76. Gladiolus Fol. Enfie formibus, H. Clif. zo, Ups. 16. R. Lugdb. 15. B. Glad. Flor, \ uno verfu dispOfitis major et procerior, C. B. Pin. 41. ye Glad. utringue. floridus, Zrid, Gladiolus Narbonenfis, LOB: Zca 98. Gladiclus, Don. Pempt, 209, be BorrbLANTEN. âs Pen > die meest paarfchachtig doch ook wie. Vs voorkomen of incarnaat, zo Loper meldt. ArpEBr) Het plant zig voort door zydelingfe Bolletjes, Hoor: die flymig zynen niet onaangenaam van Smaak ,STUEe wordende zeer dienftig geacht om harde Ge. zwellen te vermurwen en te doen verflaan, ‚De Bloemen beftaan , in deeze Soort, uit eene gewelfde boven - Lip , Geutswyze geplooid , en als den Stamper met de Meeldraadjes om- vattende: terwyl de onder - Lip, nederhangen= de , zig in vyven uitfpreidt : dat dus als een gaapende Bek of Smoel van eenig Dier ver- toont. (2) Gladiolus met Degenvormige Bladenenop um. elkander leggende Bloemen, Gladioius 2nhricacnss Opleg= In de naafte deelen van Rusland, zegt Lin- Bende. NAUs, komt deeze voor, die kleine Bloempjes heeft , eenzydig, op elkander leggende en dus digt geaaird, (3) Gladiolus met Degenvormige Bladen en de ir, 4 latus. zydelingfe Bloemblaadjes zeer breed, Geven gelde, Dee. la) Gladiolus Fol. Enfiformibus, Floribus mbricatis. Syft. Nat. (3) Gladiolus Fol. EnGformibus, Petalis lateralibus latisfi- mis. Am. Acad. VI, Afr, N. 2, Sifyrinchium vos PLux. Phyt. T. z24. f, 3, EE. DEEL: X1I. STUKo 46 DRIEMANNIGE LELrk- Vv, Deeze , gelyk allede volgende, een Kaapfch ÁrDEEL. Gewas , heeft de Bloemen als gevleugeld, Hoorp- Zeer onvolkomen is de Afbeelding van P rvs STUK. KENET en het fchynt ‘my toe, dat die van Brrvyvr, welke de Heer BURMANNUSs Ga- learus noemt, veel nader kome (*), Deze hadt de drie bovenfte Slippen Menie-rood, de on- derften , welke zeer fmal waren , geelachtig groen, met roode tippen. De by SErA voors komende, van de zelfde figuur, verfchilde wat in Kleur. De Helm echter „of gewelfde boven= Lip, is in deeze Soort , volgens de befchry- ving ‚ fmal en Zeisfenachtig; de Vleugels, van de zelfde langte , zyn Ruitvormig en de drie onderfte Slippen Eyrond , van gelyke grootte, Het heeft de Stengel een Span lang, dikach. tig, tusfchen de Bloemen bogtig : de Bladen Degenvormig „ geftreept , niet fpits, en by de Bloemen korter , Vleugelachtig gefchikt, IV. C4) Gladiolus met Degenvormige geplooide noted Pluizige Bladen , een zydelingse Stengel, Gepiooide. de Bloemen regelmaatig. De Bloemen van deeze zyn wel niet Smoel- ach- (*) BREYN Prodr. p. 25e T. 12 f. 2. SEB, Kabinet Ie YT. 7sf. 3e (4) Gladiolus Fol. Enfiformibus plicatis villofis, Scapo la- terali , Cerollis regularibus. Ixia plicata, Am, Acad, IV. p. Zoo, Ixia Fol, Gladiolatis hirfutis ‚ Floribus fpicatis termi- nalibus, MiLL. Je. 155, £, ke Sifyrinchium latifolium, BREYN. Prodr. Ill. Pe 22e Te 9e Éf, 2e BURM. Prodr, 20 or BorrPrrLANTEN 42 Vs hd achtig, doch ook niet volkomen gelyk van 4, inr. tand: des BreyN dezelve genoemd hadt, if, Breedbladig Sifyrinchium ‚met uitgebreide naauw. Hoorp- dyks mismaakte Bloemen. Hierom betrektze de" "OE Ridder , met reden , thans tot dit Geflagt en zondertze af van de Ixiaas , wier Bloemrand egaal is, De geftalte fcheen ze ook nader tot de Gladioli te betrekken. Zy heeft een gerok- ten Bolwortel ; Bladen als gezegd is , en een Stengel , die fomtyds enkeld, fomtyds getakc voorkomt , met groote Trechterachtige Bloe- men , ín myne Exemplaaren Violet , blaauw of wit van Kleur, De dikke driebladige Bloem- fcheeden , hier Blikjes genaamd door den Rid- der, waar van de twee binnenfte korter dan het buitenfte , ’t welk een Duim en daar over lang is, onderfcheiden deeze Plant genoegzaam. (5) Gladiolus met gekruist-Liniaale Bladenen _v. E Gladtolus Klokvormige Bloemen. erifis Droevige, Een fraaije Kaapfe Plant , die zig zeer ver- menigvuldigt door haare ronde Wortel - Bol'e- tjes , en onderfcheidt door haare zeer fmalle Biesachtige Bladen, welke, overdwars gefnee- den , (5) Gladiolus Fol. Lineari »cruciatis, Corollis Campanula: latis. Gladiolas Fel. Lin. fulcatis, Flor. alternis , Petalis ance cuftioribus. MiLL. Ze. 157. T. 235 f. f. Lilio- Gladiolus bifolius et biflorus, Fol, quadrangulis. TrEw. Ehret, T, 39e Glad. &c. fupremâ laciniâ brevisfimà, BREYN Prodr. IN, Te 7. fer. BURM. Prodr. zo | el fe DEEL, Xlle Srums … V. APDrEL. he Hoorp- STUK 48 DRIEMÁANNIGE Leni: hee den, eeu kruisje vertoonen. Twee Bladen hádé maar die , welke ; nu dertig Jaar geleeden , in de Koninglyke Tuin te Chelfea bloeide, toen door Enrer afgebeeld , en twee Bloemen ; ieder gevat in een tweekleppige Scheede:; Men heeft waargenomen; dat deeze Plant ook wel met meer Bloemen voorkomt en dan met De- genvormige Bladen, zo de Ridder aantekents De Bloem, zegt zyn Ed. „is droevig van Kleur ;. Klokvormig, maar heeft de Zomering volftreke van de Gladiolusfen. Volgens BrExN is de bovenfte Stip de kortftes TRew tekent aan; dat de Bloem onregelmaatig is verdeeld, met de boven- Lip breedst (*), de onderfte aller= kleinst. De Kleur fchyot ; volgens de Afbeel- ding, uit den geelen witachtig, met paarfche Streepen en Tippen , en dus niet zeer droevig geweest te zyn. Ín die van BrEyN was de Kleur donker en de onderfte Slip zeer lang. De Vrugtmaakende deelen beftonden duss Drie Meeldraadjes , dik, gegroeid aan de kanten van % Bloempypje , metopftaande. lange twèe: hokkige Knopjes , die een weinig buiten deni Keel uitfteeken. Een enkelde Styl mêt een drievoudigen bladerigen Stempel en een lange werpig Vrugtbeginzel, waar van een driekleps PIS (*) Segmentum Supremum maximum aat 'er op de Plaat batisfimum in de Text: men ziet dat het één kan famen- gaan met het andere. De Bovenlip kan breedst en grootst ën teveris allerkortst te zyn, & En 2 Ë elle! … Lis n P ASAT USE. PLAAT mwn or BorLPLAN TEN 49 pig Zaadhuisje komt, hebbende aan ieder Klep- je twee ryën Zaudjes , die langwerpig „ plat wek en gevleugeld waren (*). Hoorp- ) ; A STUKe (6) Gladiolus met Degenvormige Bladen , en An E ado byna gelyke, Lancetvormige , gegolfde unduiatuss _Bloemblaadjes, Gegolfde. | (7) Gladiolus met Degenvormige Bladen, en byna gelijke, Lancetvörmige , omgekromde Bloemblaadjes. Zeer weinig verfchillen deeze beiden, als ‚ hebbende Lelieachtige Bloemen , byaa gelyk verdeeld , in {malle slippen , met een dunner Pypje en gegolfd in de eerfte, minder fpits jn de andereen aan de enden wat omgekromd, De Bloemen zyn in een tweebladig Scheedje gevat „ dat het binnenfte Klepje kleiner heeft, De laatfte fchynt dezelven eenzydie , de an- dere wederzyds gefchikt te hebben. De Ge- ftalte heeft metde Europifche veel overeen- komst, gelyk blykt uit de Afbeelding van een zodanig Exemplaar, dat ik van de Kaap ont. vangen heb , hier nevens, in Fig. 1,op Paar LXXIX; (*) Trew Ebhret als boven, p. to, 11. (6) Gladioius Fol. Enfiformibus , Petalis fubequalibus Lane ceolatis undulatis. Jfant. 27. (7) Glediolas Fol. Enfiform. Pet. fubeg. Lane. recurvatis, Mant. 23. Glad Fol, Lin fulcatis, Flor. uno verfu dispofe tis, Tabo Floris longiore, MILL. Jo, 157e Te 235, fo 2: D U, DEEL, Xl, STUKe | Vi, Reeurvuss Omge-. kromde. PLAAË LXXLX. Fig, Es so DRIEMANNIGE Leurs _ Ve _ LXXIX3 ’t welk echter de Bloemen aanmer= dn kelyk verfchiltlende van dat van MirteEr Hoorr- heeft, en paarfch van Kleur, Ook is dat laat « STOK, fte vervolgens tot een andere Soort betroke ken. VI (3) Glaciolus met Liniaale Bladen , een ge- ladiolg ; . | once geheel enkelde Stengelen geaairde Bloemen. Geaairde, / ax. (9) Gladto'us met Liniaale Bladen en eene Een _ Schuvachtig gevlerkte Zair. Vvosfen- faartige, Deeze komen malkander ook vry naa. De lastfte heeft de Stengel een Voet lang, rond, met Scheeden van tweefnvdende , geribde , fpits uitloopende Bladen : terwyl de end- Aair befteat uit Eyronde op elkander leggende twee- kleppige Scheedjes met zeer kleine Bloem- pjes, raauwlyks grooter dan die van Weegbree, zegt de Ridder. x. (Io) Gladiolus met Liniaale Bladen en af= win flandige Bloemen , wier Pypjes langer dan de Rand zyn. Dee. (3) Gladiofas Fol. Linearibus , Caule finplicisfimo, Flor. fpicatis. R. Lugdb. 19. Co) Gladiolus Fol. Linearibus , Spicâ diftich& imbricatâ. An, Acsd, IV. p; 301. BURM. Prodr, ze (to) Gladiolus Fol. Linearibus, Flor. diftantibus , Corol= larum Tubo Limbis longiore. MiLL. Je. raz. fe 2 BURMe Prodr, 2. Glad. Caule fimplicisfimo &c, Re Lugdb, 19, Glad, Fol. Linearibus. Zl, Clif. zo. T. 6 ot BoLPrLANtTEH. 3í … Deeze heeft de Bloempypjës uitermaatelang,, V. vo wel in myn Exemplaar, dat dezelven , buí- dg ten de Bloem, van meer dan drie Duimen Hoorp- heeft, als in de Plant, welke door den Rid-STU& der uit de Cliffortfe Tuin in Afbeelding is gebragt. De Stengel heeft maar één of an» derhalf Voet hoogte en. geeft byvna alle de Bladen uit, die Grasachtig fmal, aan ’t begin byna Draadachtig , langer dan de Stengel en fterk geribd zyn. De Bloemen, aan de eene kant geplaatst ; zyn Vleefchkleurig, en hebben zeer fpitfe Siippen , de drie onderften met ‘eené aartige paarfche Vlak, welke zig als een Piek vertoont, getekend. Somtyds, evenwel; zyn de Bloemen geelachtig en de gedägte Vlak Bloedkteurig. De Bloemen zyn alrêmaal op= waards gekeerd en de Wortel is een rond Bol- letje.- Door de Tweefnydige Stengel verfchilt het van den Glädiolus met finalle Grasachtige Bladen, welke BA vuHiNus hadt befchrcevens zo LinNus aanmerkt. (xr) Gladiolus met een Takkige Stenge el ES Liniaale Bladen. leg 4 Ais Takk:ge, Tot deeze wordt, door den Heer Bur MANe NUus,de zelfde Plant van MirLver betrok- ken, die door den Heer Linneus tot de Omgekromde was thuis gebragt. Ik beken; dat (ti) Gladiolus Caule Ramofo; Fol. Linéaribus, R, Lugdês: 59 MILL, de, 23. fs 2, BURM. Pradr. 2e Da El. DEEL, XI, STUK. ê sz DRIEMANNIGE ler ra V. dat menze En MiLrLER eenigszins weze AFDEEL- vindt. Ddl (12) Gladiolus met een Takkige Stengel. ge- ief fieelde Hoofdjes en een knobbeligen Wortel. Gladiolas Capitata: Deeze laatfte is een zeer groote Plant met Hoofdige. zi blaauwe Bloemen, zegt de Ridder. By deeze door den Heer Linneus opge- gevene Soorten , zal ik voegen die, welken de Heer BURMANNUS, zo uit de gedagte Ver- handeling van den Heer nr La Roecnr,als anders , onder de Kaapfe Planten geboekftaafd heeft, naamelyk. BD (13) Gladiolus met een Takkige Stengel, de ermealzs Es | Bloemen eenzydig op elkander leggende: kr A „de Bladen vierhoekig Elsvormig. Dat de Bloemen van deeze den Keel niet geflooten, maar als gefpleeten hebben, geeft Per den bynaam aan. De Stengel , uit een Bolletje „, dat van onderen plat is, gefprooten , is anderhalf Voet lang en rond , met zyd- Takjes en Scheedachtige Bladen. De Bloe- men waren bek Violet met eenige menge- ling var paarfch en geel , niet groot. Een N fpee- (12) Gladiolus Caule Ramo, Capit. pedunculatis, Ra dice tubera!â. LiINN Sp. 53. BURM. Prodr. o, (13) Gladiolus Caule Ramofo , Floribus imbricatis es dis, Foiis Subulato-quadrangulie. Roach. Dis/, p. 27. Te 2e BURM, Prodr, 2e PT Jor BOLPLANTEN … 53 fpeeling, van drie tot zes Meeldraadies, heeft , V. gedagte Heer in deeze waargenomen, on Hoorp- (4) Gladiolus met een Takkige Stenge, Li-srux. … niaale Bladen en gêvlerkte Aairen, Kv, Gladialus | Nl | invoiutus, Deeze heeft den bynaam daar van, dat de inge- zydelingfe Slippen van de Bloem den geheelen wondere. Keel, die hier, zo wel als in de voorige, wyd uit gezet is; zo de Heer pe LA Rocne zegt, omwinden, Dic vind ik echter, in zyne Af» beelding , nict duidelyk vertoond. De Bloemen waren Roozekleurig , aan de zyd-Slippen van de Onderlip paarích. Zy marken twee ge- vlerkte Aairen uit, op een ronde Stengel van anderhalf Voet hoogte , met fmaile Bladen. De Meeldraadjes zyn Pylachtig geknop: en de Styl heeft omgekromde Stempels. Hier fpeelt ook „de Natuur , zegt hy, dikwils in ’ getal der Meeldraadjes , Stempelen en verdeclingen van de Bloem. De Zaaden hebben in deeze twee Soorten, geyk in de Droevige, zo de Heer DE LA RocHne aanmerkt, een breeden Vliezigen Zoom, terwyl dezelven in de Europifche en anderen rond zyn en ongerand. Je 15) Gladiolus met een geheel enkelde Stengel, „X?- Carneuss de Vieefche kleuriges (54) Gladiolus Caule Ramofo, Foliis Linearibus, Spicis diftichis. RocH. Disf. p. 28. T. 3. BURM. Prodr. 2. (15) Gladiolus Caute fimplicisfimo » Petälis fuperioribus Drs dis Il. Deer. Xl. STUKe za DRIEMANNIGE LELTE- vr: 'AFTEELs Hoorp- STUK. ‘ XVle Gladiolus Corymbo- Jus. _Geruilde. XVI. Fyrami- dalis. Pieramiee daale, de bovenfte Bloemblaadjes afwykende, de Bladen Degenvormig. Dat deeze naar de enkeie Kleur der Bloe- men gebynaamd zy, is zonderling, Ik zou ze liever fpreidende ( Divergens ) genoemd heb= ben ‚ wegens die hoedanigheid der Bloemflip- pen, waar door de Bloem zig Lelleachtig „doch, niettemin gryazende (ringens) vertoont. Ook is de figuur der Meelknopjes en Meeldraadjes „ die Zeistenvormig gekromd zyn, byzonder, In twee gefpitfte Blikjes , het eene welde helft grooter dan het andere, zyn de Bloemen gevat. De Bladen heeft deeze Soort wat breeder en, geribd; het Zaadhuisje, gelyk de voorige, veel. zaadig. | (26) Gladiolus met Degenvormige Bladen, overhoekfe bloemfcheeden en éenzdige Bloer Mée (:7) Giediolus met Lancetvormige geribde Bladen en ongefteelde op elkander legvende Bloemen; het Pypje dun „ van langie als het Bloem/cheedje, / (18) ‚ divergentibus Sc. Rocm. Dif. p. 30 Te 4 BURM, Prodr. 2, Ci6) Gladiolus Fol. Enfiformibus, Spathis alternis, Flor. fecundis. Burm, Prodr, 2 (27) Gladiolus Fol, Lanceolatis Netvofis, Flor, fesfilibus imnbrigatis &c, BuRM, Prodr. ze sof BOLTLANTE Ne 55 <18) Gladiolus met Degenvormige Bladen,die , Ve gefcheurd zyn, en eenzydige bloemen „met pens Els | gen Draadachtig zeer lang Pypje, _Hoorps STUK. ER Gladiolus met Rolronde geribde zeer XV: gladde Bladen en eene gevlerkte Bloem-, ese eg Aur. geen _ Deeze heeft gezegde Hoogleeraar als byzon- zals, dere Soorten voorgefteld , meldende van ae an laatíte , dat dezelve , in manier van bloeijen, met de Vosfenftaartige overeenkomt , maar de Bladen om laag Scheedig heeft , daar de Bloem- ftengel door een ‘Spleetje uitgaat , voorts tot boven toe Cylinderachtig famengegroeid zyn.’ de , van binnen hol , aan den top met een _… Doornig, puntje geflooten. Dit maakt een aan. _merkelyke byzonderheid uit in deeze Soort (*), Tot geen van alle de gemelden fchynt my ‚xx. dat Kaapfch Exemplaar te behooren, waar van nd tige. kde Afbeelding in Fig. 2. op Pr aar LXXIX Ber heb voorgefteld, Ik noem hetzelve Lelieach- Fig. a. tig» (xe) Gl:dio'us Fol. Enfiformikus laceris, Flor. fecundis, Tubo Fitiformi longisfimo, Burm. Predr. 2. (19) Gladiolas Fol. Cylindr, Nervefis glaberrimis, Flor, Spicâ diftichâ. Rurmu, Prodr 2, (*) Twee anderen , Willofus naamelyk BREYN Prodr. Te 2. f£, oe. en Junceus. PLUK. Fhvt. Te 187. Ff. 23 zyn door zyn Ed wel gemeld, maar niet bepaald noch befchree: D 4 vena EI, DEEL. XII. SEUKe Ve ÄFVEEL 48 HBoorr= 6T Ue «6 DRIEMANNIGE LELI E- tig, om dat de Bloem , die geclis, zeer veel gelykt naar een Lelie; doch zy heeft tevens het Kenmerk der Gladiolusfen , naamelyk , dat één van de vyf Slippen korter en breeder isdan de anderen. De Styl ís knodsachtig in drieën geknopt , en byna van gelyke langre als de Meelknopjes , die met denzelven in de Keel zitten, De Bloemen koren overhoeks uit zeer. lange breede fpitfe Scheedebladen voort; aan de Stengel, die rond is en van onderen bezet met zeer lange fmalle, geheel Biesachtige „over- Jangs Geutswyze geplooide Bladen: waar door deeze van de laatstgemelde van LA ROCHE _ veel verfchilt. / ANTHOL YZ A, Door Pypachtige , onregelmastig verdeelde. , omgekromde Bloemen , onderfcheidt dit Ge- flagt zig inzonderheid van de voorigen. Het heeft doorgaans de boven- Lip veel fmaller en larger dan de onderften, Geutachtig ; de Meel- draadjes en Stamper influitende, doch de krom. te van het Bloempypje. en daar door neergeboo. gene Bloemen maaken hetzelve meest kenbaar, Ook zit het Vrugtbeginzel niet binnen maar onder de Bloem, Daar komen de volgende, allen Afrikaanfe of Kaapfe Soorten, in voor, naamelyk im (1) Án- ‚or BouPLANTEN. Tú 1) Antholyza met de Lippen der Bloem wyd _ V. witgefpreid en den Keel famengedrukt, RDE Hoorp- Zeer duidelyk, openbaart zig het gezegde insrur. de Bloem van deeze Soort, die ten uicerfte 5, mismaakt is, en dit byzonders heeft, dat één 47tpelyza rinse ns. van de drie Meeldraadjes zig buiten het ge. Grynzen: dagte Geutje, om laag, bewindt Zy zyn zeer“ zigtbaar door hunne eee Pyltjes, die de Meelknopjes uitmaaken en waar van de twee anderen den Styl, die langer is en drie om- gekromde dunne Stempels heeft , cmvatten. De Kleur der Bloemen is over haaren Keel en Slip- pen » eerst geel , dan van binnen en buiten rood, met geele punten, Zy zitten op kleine Takjes Vleugelswyze aan de Stengel, die van een Voet of meer, en langer is dan de {malle Lancetvormige Bladen „ ruighaairig en hoog pur- perkleur. (2) Anthoiyza met WVilinderachtige Bloemen, 1. die de twee uitwendige Kwabben der Lip ee «breeder en opftygende hebben. | fche. | Met (Cs) Antholyza Corolle labiis divaricatis , Fauce compres- fà. Syft. Nat. Xl’. Gen 58. Weg. XIII. p. 77e Gladiolo ZEthiopico fimilis Planta anguftifolia. Com. Hert. Ie T. 4le RupB. Elyse Il, p. 237. f. 15, Gladiolus floridus &c, BREYN Prodr. T. 8. f. 1. BuRMm. Prodr. 1. (2) Anthelyza Corollis fubpapilionaceis , Labi Lohis duo. bus externis latioribus adscendentibus, Miur. Ze. 113, Cu- nonia, Flor, fesfilibus Spathis maximis, BUTEN. Cuz, 21% Fel Ds 1. DEEr, XII. Srux, Ye \ 50 DRIEMANNIGE LELIE: Met den naam var Cunonia, naar den Lief. [ P4 hd LJ id „ nl . ÁFDEEL gebber van Kruiden Cuno, in wiers Tuin Hoorp: deze Plant eerst gebloeid heeft, was dezelve GTUK» door den geleerden BUT TNE « gedoopt, Cura zelf hadize , wegens haare fchoontoode Kleur, als de fchaamte in de nadering tot den Koning haaren Gemaal affchetzende, op eenen Poeetifchen trant Esther getyteld. Iedereen ziet, hoe ons eigen en ver gezogt dit zy. Hy zegt, dat dee gelve hem uit Perfie was toegekomen; doch (of hy in deezen ook misleid ware) men heeftze naderhand van de Kaap der Goede Hope ge= kreegen. De Wortel ís knobbelig , met een bruinen Rok bekleed, van binnen Vleezig, bleek geel, De Wortelbladen zyn ftvf en {pits , geftreept , {mal Lancetvormig. Dezelve fchiet een Sten= gel van een Elle of meer hoogte, Vlerkachtig bezet met Bloemen , die in Scheeden vervat. zyn, doch een aanmerkelyke langte hebben, Tusfchen twee gelyke Eyronde , opftygende ; Vleugels , loopt de boven- Lip uit, die Lepele achtig is, en den Styl, als vok de Meeldraad= jes, wier Pylvormige Knopjes nederwaards uit» puilen, bevat, De onder- Lip of Kiel is zeer kort, klein, driedeelig en bultig, als een Ho- nigbakje onder de Bloem famengeplooid. He Zaadhu'sje maakt een langwerpige Knop, met gewickte Zaaden. De Wortel geeft, aan alle zvden, Draadachtige Vezelen uit, welke aan ’t end Bolietjes draagen, zegt LiNNAUSe _(3) or BOLPELANTEN. 35 €3 vi Antholyza met omgekromde Bloemen, stond ke beurtlings twee Kwabben van de vyf« Vv ÄFDEEL. u. __ deelige Lip uitgebreid, grooter en Lancet-Hoorp- vormig hebben. STUK. Van de Kaap der Goede Hope overgebragt bloeide deeze te Parys reeds in den jaare 1633, in de Tuin van den Heer Morin, De Wor: tel. is knobbelig , platachtig rond , met veele Rokken bekleei , van binnen bruia. De Bla- den zyn breed, als die van Lifch en de Sten- gel draagt de Bloemen wederzyds, Vlerkach= tig „ van eene fchoone hoogroode Kleur, met Geel gemengd. Zy zyn Pypig en hebben een zeer groote Lancetvormige boven- Lip, de on» der- Lip in vyven gedeeld met korte Lancetvor- mige Kwabben , beurtlings drie zeer kort; % welk de Bloem zeer ongelyk maakt. De Schee- deblaadjes zyn ook roodachtig, (4) Antholyza met Trechterachtige Bloemen en Degenvormige Bladen. AL (3) Anthelyza Corcll, incurvatis , Labii quinquepartiti Lobis duobus alternis patulis majoribus Le-nceclatis Gla- ‘diolus Ethiopicus Flore coccineoa CoRN. Canad. Ao Te 79: Moris. Elif, Il. p. 421. S. 4. T. 23. É. 1. RUDE. Elys. Il. pe 236. f. r4. Hyacinthus Afric. Fol. Colchici : Flor, coccineis, PLUK. Póyt, T. 195. £. 2. (4) Antholyza Flor. Infundibuliformibus , Fol. Eni: bus. Meriana Flore rubello. TREw. Ebret. T, 40. Watfonias Mirr. Je. T, 276, IL DEEL, XII, Srux, HI. Antholyza „Ethiopica, Eel MOP wo Iv, Merzana, Meriane, óo DRIEMANNIGE LELIE: bd Fe Alleenlyktereere van Maria Sibylla Mexzas, ‘die de Natuurlyke Hiftorie, zo ten opzigt van Hoorp- Planten als van Infekten, veel bevorderd heeft , BTUK, was deeze Meriana getyteld door den vermaar- den 'Errw. Deez’ heeft daar van een fchoone Afbeelding aan ’%c licht gegeven , welke de fchrandere Eng r r maakte naar eene Plant, die uit Zaad van de Kaap in de Koninglyke Tuin van Chelfea geteeld , aldaar de eerfte maal in den jaare 1750 gebloeid heeft. Mirter gafze den naam van Watfbnia , naar zynen Vriend , den geleerden WaTsonN, en rekende meer regt te hebben tot die benaaming , oordeelende- tevens , dat de Plant niet tot dit Geflagt bes” =>» hooren kan ‚aan het welke,zegt hy, Linnmos maar één Meeldraadje toefchryfe (*). Waar hy dit van daan hebbe, begryp ik niet, ’t Is blyk- baar dat zyn Ed, ‘er drie aan geeve ,gelyk deeze- heeft. dà, De Bol en Bladen gelyken naar die van den Gladiolus. De Stengel is ftevig en getakt, gee- vende wederzyds veele Bloemen uit, welke eenbladig , Pypechtig zyn 5 nederwaards omge- boogen , een weinig verwydende naar den Mond, die regelmaatig in zesfen is verdeeld „met ftompe Slippen. De bovenfte niettemin verheft zig een weinig en bed: kt als’ ware den Stylen de Meel draadjes, ’t welk de Plant cot die Geflagt bea crekt. By ieder Bloem is een dubbeld Schee. dee (*) Zie zyn Didionary, Ed, 1760. ps 198 hs or BoruPLAN TEN, ót _deblaadje. De Kleur dr Blsetien “is voorlde Vv. gedaante als van de Polyanthes, de Zomering Arnen van den Gladiolus, zegt de Ridder. Hoorp- ‘ k ST UKe | C 5) Antholyza met Trechterachtige Bloemen v. en Liniaale Bladen, Antholyza Merianels la. Deeze , naar de voorgaande eenigszins ge- Merianel- Iykende , heeft ook een Bolachtigen Wortel. © De Stengel is anderhalf Voet lang, rond „effen, De Bladen zyn Degenvormig , geftreept , ruig= achtig , Scheedig , drie of vier overhoeks ge= plaarst ,‚ buiten de Scheeden kort. Drie Bloee men komen overhoeks, eenzydig, ongefteeld , aan de Stengel, gevat in twee Lancetvormie ge Scheedeblaadjes. De Bloem is Trompete achtig ‚ met een kromme pasrfchachtige Pyp , langer dan het Mondftuk , welks Zoom in zes- fen gelyk verdeeld is, met Eyronde fpitsachti- ge Slippen, die geel zvn. De Meeldraadjes zyn opftygende, van langte als de Bloem, en heb= ben Liniaale opleggende Knopjes. De Styl, met zyoe drie Stempels, zyn Draadachtig dun: de Bloemen bleeker rood dan in de voor- gaande. Deeze Plant verfchilt, zo de Ridder aan. merkt, van de Meriana in geftalte, doch be- paa- C5 ) Antholyza Cor. Infundihuliformibus , Foliis Lincari- bus. Watlonia humilis, Fol, Lineari- Enfiformibus , Tubo Moris longisfimo. MILL. Ie. 198. Te 297. £, 2 EL. DEEL: Xi STUK 62 DRIEMANNIiIeGE LrEetrk: F V. _paalingen, omze van de Gladioli en Ixië af te AFDEEL 7, zonderen , zegt hy ‚ komen ’er niet in voor, Hoorr- Evenwel kon menze niet nader dan tot dit Ge- STUK. flagt betrekken, waar toe zyn Ea, ook de vols gende thuis gebragt heeft. (6) Antholyza met Trechterachtigé Bloemen ; VL „Antholyza , : . drnasal die van buiten Woliig zjn. Moor{che. | Deeze groeit, zegt hy aan de Bofchachrige zyden der Bergen by de Kaap, in Mey bloei: jende. De Stengel is twee Voeten hoog , twee: fnydende , met de Scheeden der Bladen gedekt 4 die Degenvormig , fmal, geftreept , de boven- ften langer dan de“Stengel, digt en Schêedach= tig in elkander fteeken. De Aair beftaat uit rappige , Lancetvormige Bloemfcheedjes , dikwils twee Bloemen bevattende, Zy gelyken naaf “die van de Meriane, doch zyn geel, met een zwarten Hals of Keel, van buiten aan de Slippen Wollig , met drie opftaande wits te Meeldraadjes , en den Styl een Stempel hebbende die zeer flaauw in drieën is ges deeld, De volgende Soorten zyn door den Heer N, L. BurRMANNUS, onder de Kaapfe Planten, by dic Geflagt gevoegd: naamelyk (7) (6) Artholyza Flor. Infund. extus tomentofis. Syt. Nate XI. Mant. 175e antie zo de Hoogleeraar aanmerkt , veel overeen. ot BorrPLlaNTÈN, 63 (7) Antholvza met afgeboogene Meeldraadjes, Vs omseflagen Vleugels en Liniaale vierhoe- iere kige Bladen, Hearh- STUK, In ’e jaar 1760 hadt deeze by zyn Ed. ge- vn. bloeid , hebbende zeer lange Bladen, een Sten. $1/20)2% Ouadran= gel van twee Ellen , en, langwerpige tweeklep. en. pige Bloemfcheeden. kige. (8) Antholyza met opftygende Meeldraadjes, ES omgewonden Bloemen en Lanceivormige omge- geribde Bladen. are, In O&tober van ’t jaar 1757 hadt deeze ge- bloeid , met een ronde Stengel van anderhalf Voet lang en paarfche Bloemen. (9) Antholyza met Degenvormige Bladen en 1x. Pypachtige gelyke Bloemen , de twee bo. kl oa lacea. venfte Plaatjes opjlygende. Ariklieri: Bet 4, ge. In April des jaars 1760. bloeide deeze , die rapen komst met de Cunonia heeft, dan dat de Scheed. jes en Bloemen dunner, Anjelierachtig en niet zo rood zyn, de Bladen yler. Zy hadt de Sten- gel drie Voeten lang. Schoon (9) Antholyza Staminibus declinatis, Alis revolutis, Fol, Lineartibus tetragonis. Burm. Predr, 1, (8; Antholyza Stamin. adfcend. Corellis revolutis , Fol. Lanceolatis Nervofis. Burm. Predr, te (9) Antholyza Fol. Enfiformibus, Floribus tubulofis zquêe libus , Laminis duabus fuper. adfcendenubus. BURM. Prodr. NM, DEEL. ZIJ, STUE, ie Yv. 6, DRIEMANNIGE LRrits Schoon de Kenmerken overeenkomen, durf ÄFDEeL ik, wegens deeze korte befchryving , met geen Hoorp. volkomen zekerheid myne Planet, in Fig. 3; STUK KT Antholyz2ä „Alet hroie op Praat LXXIX, afgebeeld , waar van ik meer dan één Exemplaar van de Kaap ontvan- gen heb, hier thuis brengen. Ik zal ze echter den zelfden naam geëven, en merken aan „ dat de Bladen, gelyk men hier ziet, zeer breed , byna Lancetvormig en fterk geribd zyn; de B'oemen met een lang bogtig Pypje, roodachtig of byna wit van Kleur. Zy bevatten een Styl met drie Knodsachtige punten of Stempels, zynde een weinig langer dan de Meelknopjes. Oogfchynlyk komen deeze Bloemen ieder uic een dubbeld Bloemfcheedje voort, en hebben de twee bovenfte Slippen opftaande of opfty- gende ; als in de bepaaling wordt gezegd. (ro) Antholyza met neergeboogene eenbladige _ naauwlyks getande Bloemen, waar binnen de Teeldeelen beflooren zyn, en Degenvormi- ge Bladen. Deeze wordt door zyn Ed. befchreeven , als hebbende platte Bladen van een Voet lang; een Stengel van twee Voeten, geheel enkeld en zeer glad ; met overhoekfe Bloemfcheedjes, die twee« kleppig zyn en overend ftaan , de Stengel ín- {luis (ro) Antholyza Gorollis deelinatis , monopetalis , vix den= tatis, Genitalia includentibus, Fol Enfiformibus, BURMe Prodr, Te d or Bok PLANTEN, 65 fluitende by ieder Bloem: De ziten zyn Vs Pypachtig als die van de Alethris , neergeboo- AFDEELS gen, geftreept en paarfch , met Balke Meel- oor; drâadjes, van binnen aan de Pyp gegtoeid , enSTÚKe een Draadachtigen Styl, welks end of Stempel ‘een weinig buiten de Bloem uitfteekt. Ik be- zit een Exemplaar wan deeze Soort in myne Herbarius van Kaapfe Planten. Een zesdeelige Bloem, met de Blàden beurts lings omgebogen, en Stempels die naar Bloem blaadjes gelyken, maakt eene zeer duidelyke onderfcheiding van dit bekende Geflagt van Planten (*). | Het bevat veele , meest Eúropifche Soot« ten, welke door den Heer Linneus in zoe danigén, die de Honigbakjes der omgeboogene Bloemblaádjes gebaard en in zodanigen , dië dezelven ongebaard of glad hebben , onder- fcheiden worden, A. Gebaarde of ruige, (2) Iris met gebaarde Bloemen , die de Stenie k Tris gel sunt Levant @) De Bloem is eigentiy ‘k niet eenbladig „ hoewel zy the benoemd ‘was door den vermaarden TGURNEFORT , maar ‚ beftaât uit zes Bladen, die in een Pypje, dat op het Vrugt- beginzel zit, zyn ingeplant; zo de Heer LiNNEUS ; in Hor= ro Clifortiano, aanmerkt, of met hunne Nagels Eene! groeid. Gen. Plant, (1) dris Corolla barbata , Caule Foliis longiore unifloro, E S7/% \n. DEEL, XII, STUKe | Vv. ÄFDEEL. u. Hoorp=. sTUKe 66 DRIEMANNICGCE LELtrtgs ge) langer dan de Bladen en eenbloemdg heeft. In Klein Afie legt de Provincie A, be- hoorende tot het Ottomannifche Gebied, van waar deeze Jris eerst in de Tuinen te Kania tinopolen gebragt en van daar , nu twee Eeu- wen geleeden , te Weenen gekomen zynde;, verder door Europa is verfpreid, Het is ech- ter tot heden geen gemeene Plant, wordende niet dan byce Liefhebbers van Kruiden ge- vonden. Onder haare mede- Soorten munt zy uit, niet zo zeer door de hoogte van de Sten- gel, waar in fommigen haar overtreffen , maar door de grootte van de Bloem. Dezelve bea ftaat , oop steek uit negen Bladen, waar van de drie onderften, naar de Aarde om dik zyn en ruig gebaard, meestendeels bleek zwart met eenige paarfche Streepen, doch in * midden meteen donkerer Vlak, als van zwart Fluwee!. Op dezelven leggen drie kleinere, als Gewelfjes paarfchachtig van Kleur, zynde Blade- rige Stempels ‚ welke de Meeldraadjes „die Priem- vormig zyn, et akken 5 terwyl de drie bovenfte opstaande, ieder een Handpalm groot, zeer dun en fraay Syf?. Nat, Xil, Gen. so, Weg. Xill. pe 78. El. Cliff. 18e R. Lugdbh, 17e Iris Suftana Flore maxime ex albo nigrican- te. C. B. Pin, 31. Theatr, 579. Moris. Hifl. IIe pe 351, S, 4. T. 6, f. 6, Iris latifolia major. CLUS. Eijl. I, pe 217. Iris Chalcedonica variegata, LOB. Joe 67e Of BoLPLÂN®?E is, & fraäy geâderd , dooreen konftig Netwerk in ’t wit Arora en zwart, de Bloem uitermaate verfieren en naar“ de Pluimagie van fommige Faifanten doen gelij. Eion ken. Men vindt ’er een fraaije Afbeelding van °TU*e in Werk van KNormr, over de Planten . Men noemtze ook Iris van Pharao , of Zwar- te, ja zelfs Cretifche , zegt EN s En Loper heeftze onder den naam van Bofite lris van Chalcedonie voorgefteld. De Wortel is groot en koobbelig , doch anders naar dien der andere Soorten gelykende en de Bladen zyn ook niet veel daar van verfchillende: Het Zaadhuis= je komt met dat der overigen byna overeen: _Lorer hadt zodanig eene Iris- Bloem gezien met dwarfe en fcheeve Plekken; die vaal, Afch= graauwì ef roodachtig waren, (2) Iris met geb, Bloemen , de Stengel hooger , ile. s Fi dan de Bladen , byna tweebloemig , Hee Bloemen ongefteeld. Florens tyn(e Deeze, wier Natuurlyke Groeiplaats in de ‚ Zuidelyke deelen van Europa, en byzonderlyk in de Krain , door den Ridder gefteld was „ is C°) Kwonm Thefuarus Rei Herbaria Hortenfisjue, Neurs 1770. Vol, I. ps 142, Tab. L 6. {2) Iris Caroll, barbat, Czule Fol, altiore fubbifloro , Flor: fesfitibus, MrLr, Ie. 154, Iris alba Florentina. C‚ B. Pin. 314 B. Iris alba Germanica, C. B. Pin. 31. Jris Flore albo. Rays Hift. 1180. Iris noftras vulg. candidis Flozibus, LOB. Je. 52a KnonmR Tes, I, Tab, L 7. ie. Es 1, Dakte XII, STU, 638 DRIEMANNIGE LELIE: is nogthans door Doktor ScoroLt aldaar niet * waargenomen. MirLER zegt, dat de Zaaden ‚ uit Karniolie in Engeland gebragt waren door den Bisfchop van Osfory , die dezelve: aldaar natuurlyk vondt groeïjen. Zy is wel wit van Bloem, doch met een geele ruigte gebaard. Zy verfchilt naauwlyks van de volgende Soort, dan dat zy de Bloemen meest twee op een Stengel heeft , geheelbladig , mec de randen der onderften aan den voet omgeboogen , de bovenften meer opftaande , gelyk ook de Stem- pelblaadjes , die weinig gekarteld zyn. s, Van de Illyrifche of liever Florentynfche 9 Iris vondik, zegt CAMERARIUS, eens in ») ’t vroege Voorjaar, op myn Reis door ° Na- „, pelíche , een Heuvel vol by de Stad Priver- > num. By ons [te Neuremburg] kan zy zwaare „, Winters niet wel verdraagen en moet byzon- s, der bewaard worden voor de fmeltende ‚‚ Sneeuw”. „Zy verfchilt daar in van de Duit- » fche witte, zegt GC, BAUHINUS, dat dere ‚> zelver Wortel, even als die van de gemeene », blaauwe;, rimpelig droogt , doch van deeze > niet, welke cok kleiner is, In onze Winkels s, Vindt men een Ilyrifche , van Venetie ge- ‚ bragt, welke rosachtig is, minder fray doeh „) aangenaamer van Reuk,” De Wortel der Florentynfche Iris komt in veele famengeftelde of Winkelmiddelen der- Apotheeken „ byzonderlyk in het Niespoeder ; gemeenlyk Groene Snuif genaamd, waar hy een or BOLPLANTEN 69 een Geur aan geeft, Hy is van een bitterach- V. tige, Kruiderige , fcherpe Smaak; doch maakt en Wyn of Bier , waar hy op gezet wordt, aan- Hoorpe genaam. Men gebruikt hem inwendig tot een STUK Borstmiddel , om de uitwerping der Fluimen te bevorderen in zwaare Hoest, Verkouwdheden en Longe-Kwaalen, Van den verfchen Wortel js het Sap purgeerende ; het Poeijer van den droogen zet het natuurlyk Water af, en geeft daar een Vioolen-Reuk aan. Uitwendig komt hy ‚ als Wondzuiverende, by de Heelkundigen ‚ in aanmerking, (3) Iris met geb. Bloemen; de Stengel hooger sm. dan de Bladen , veelbloemig; de onderte # Ke Ger- nica. Bloemen gefveeld. “Duicche, In Duitfchland komt deeze, op Bergachtige plaatfen , voor, en groeit ook in Languedok en Provence aan de kanten der Akkeren en Weyngaarden. Men vindtze by ons, en in de Noordelyke deelen van Europa , dikwils in de „Hoven. De Franfchen noemenze Flambe of Glayeul , de Engelfchen Flower de Luce, de Duicfchers Gilgen , dat met het 1taliaanfche | Gi- (3) Fris Cor, Barb, Caule Fol, altiore multifloro Sc, Mat. Med. 24. H. Cliffs 18. Ups. 16. R. Lugdö. 17. GOUAN Monsp. 25. KRAM. Auflr. 12. Iris vulg. Germanica (. fylve- ftris. C. B. Pin. 30. Iris noftras vulgaris, LOB. Je. 59. Iris fylveftris, TAB. Jc. 648, É 3 II, DEEL, XIl, STUK, Ve ÁFDEEL. Hoor p- STUK. zo DRIEMANNIGE LELTIE- Giglio overeenftemt. De Ouden hebbenze „ in ’ Griekfch Aris gebeten, om dat de Kleur ;> zweemt naar die van den Regenboog , maar 2) tegenwoordig wordize van alle Natiën Lelie „> genoemd, zegt Loser, De gedaante im. > mers, wanneer menze op zyde befchouwt „ s, ftrookt vry veel met die wan de Leliën in > ’t Koninglyk Wapen van Vrankryk „en meer », dan de figuur der gewoone Bloemen van sa Cien naam.” | Uit ééne Stoel geeft dit Gewas veele Bla- den „die weezentlyk Zwaardachtig zyn , fomtyds langer dan een Elle, om laag meer dan twee Duimen breed, elkander Scheedswyze omvat- tende, dik en ftevig, glad en in een punt uit- loopende, Hier tusfchen komen dikke ronde Stengels voort, anderhalf maal zo lang , met eenige Bladen , aan ‘t end Tekkig, en aldaar verfcheide Bloemen uitgeevende, die groot zyn. Dezelven fpreiden zig als in negen Bladen uit, waar van de drie onderften omgeboogen, van binnen ruig,een Vinger lang, paarfch of Vio- let zyn, met witte Aderen. De Haairigheid is geelachtig , gedekt met een kleiner fmaller Stempel-Blaadje , aan ’t end gefpleeten , ‘t welk groenachtig of bleek blaauw is van Kleur. De drie bovenfte Bladen , Lepelswys’ hol, en paar elkander toegeboogen ‚ maaken een Soort van Bol , die paarfchachtig is, fomtyds met witte Streepen. Het Hemelfchblaauw en Purper re« geert in deeze fchoone Bloemen zodanig, dat MmEDze, „or BorPLANTENe _ zr menze, deswegen, gemeenlyk blaauwe of paar- vi. fche Iris , of by de Tuinieren Zrias noemt. Árpzer; Onder de Bloem, wier Bladen tot een Pypie Hoorns famenloopen , zit het Vrugtbeginzel, dat cen sraxe langwerpig zeshoekig Zaadhuisje wordt, van binnen in drie Hokjes verdeeld, en langwerpig ronde Zaaden bevat, De Wortels van deeze Plant, in onderfcheie ding van die der voorige gemeenlyk Inland/che genaamd , zitten knobbelig met knoopen aan elkander, zynde van buiten donker ros, van binnen wit en zwaar van Reuk, Deeze wot- den cok in de Geneeskunde gebruikt en het Sap derzelven , inzonderheid, is tegen de Wa- terzugt aangepreezen; doch de ongemeene fcherpheid , die den Mond en Keel verfchei- de Uuren als verfchroeid, houdt , maakt het raadzaamer uitwendig , tot Wondzuivering en tot het wegneemen van Vlakken der Huid, Door kooken wordt het zagter en de ge- droogde Wortel kan veilig , als een openend Bloedzuiverend Middel, worden ingegeven. De Bloemen leveren door weeking en rotting , met Kalk ’er by gedaan ‚ een fchoone groene Verw uit. (4) Ìris met geb. Bloemen; de Stengel hooger en vis Saige dan bucina. Vlierache (4) Iris Cor. Barb. Caule Fol. altiore multifloro &c, Iris tigce latifolia Germanica Sambuci odoie, C. B. Pin, 3Le Iris mae jor latifolia otava. CLus. Hit. 1. p. 219. E 4 Me DEEL, Xlle STy e 73 DRIEMANNIGE LEL tt Ee ä Vv. dan de Bladen , veelbloemig; de neerge- Asmuat, boogene Bloemblaadjes vlak , de opftaande Hoorne witgerand, | STUK. | Wegens den Viier-Reuk is deeze afgezone derd , die buiten ’ gemelde naauwlyks van de gewoone Duitfche Iris verfchilt,. Zy groeit in, de Zuïidelyke. deelen van Europa. De neerge- boogene Bloemblaadjes zyn donkerer Violet, de opftaande bleeker blaauw : de Stempel-Blaad- jes Zaagtandig {pits met een blaauwachtigen, Kiel, v: (5) Iris met geb. Bloemen; de Stengel, hooger. ae | dan de Bladen, veelbloemig 5 de neergeboos Vuilkleus gene Bloemblaadjes omgeplooid , de opftaans. Kiks _de uitgerand. ij | Naar de Duitfche gelykt ook deeze, maar behalve het gemelde zyn de Bloemen donkerer- Violet met geelachtig witte , in ’t midden blaauwachtige Aderen : de opftaande Bloem- blaadjes, gelyk ook de Stempels, vuil geel en zeer uitgerand. VI. (6) Iris met geb. Bloemen; do. Stengel naakt ; Wi van langte als de Bladen en veelbloemig. derde. | De. (5) Iris Cor. Barb. Caule Fol. altiore multiflora &c. Iris Folio lato rugofo, Pet. repandis ex purpureo fordido pallido, êc luteo variis &c. BOERH. Zugdb. 1. p. 125. (6) Iris Cor, Barb, Scapo nudo, longitudine Foliorum , mul- ts or BoLPLAN TEN 7ä pe ‘opgebladerde Stengel onderfcheidt deeze, die, zo wel als de volgenden, in de openbaare Kruidhoven voorkomt, (7) Iris met geb. Bloemen; de Stengel eenú- germaaïte gebladerd , veelbloemig „van langte als de Bladen. (8) Iris met gebe Bloemen 5; de Stengel korter dan de Bladen en driebloemig. Van deeze fraaije Bloemplanten , heeft de eerfte haare Groeiplaats in Hongarie, de an- dere op Rotfen in Portugal, zegt LinNaus. Hy befchryft de laatfte , als hebbende een ronde Steng; de Bladen uitwaards Zeisfenachtig ; het Vrugtbeginzel langwerpig rond , met drie Stree- pen uitgegrocfd; de Bloemen Violet, niet uit. gerand ; de opftaande Bloemblaadjes wit gebaard, met Takkige witte Streepen, Tweemaal bloeit zy in ’t Jaar „ waar van de naam, niet van ’% Ze= tifloro. R. Lugdb, 17. Iris latifolia Caule aphyllo. C. B. Pin. 32e 1% (7) Iris Cor. Barb. Caule fubfoliofo, longitudine Folio- rum, multifloro. R. Zugdh. 17, Ups. 16. H‚ Clif. 19. Iris latifol. Pannonica, Col, multiplici. C. B, Pin. 31. Iris lutea variegata. LOB. Hij. 54. EuRErT. Pil, T. zo. f, 3, Jacq. eluftr. zn Se (8) Iris Cor. Barb, Caule Foliis breviore trifloro. H, Ups. 17. H. Cliff. 19e Re Luzdb, 17. Iris latifolia biflora. Best. Eysr, Vern. 114. Ghamairis major faturate purpurea biflora, C‚ B. Pin. 33. | E 5 1, DEEL, Xlle STUKy Ver, FDEEL U, Hoorp= STUKe VIT. Iris varies gata. Bonte. Vil. Bilora. Tweebloes mige. Vv; (AFDEELe IE. Hoorp* STUKe IX. dris pumila, Laagee ZM DRIEMANNIGE LEEIE getal der Bloemen , welk dikwils drie of vier is op éênen Steel, Aanmerkelyk is ‘t, dat in alle Bosfchige Landftreeken aan de Westzyde van de Wole ga, in Rusland , deeze ‘Tweebloemige Iris al gemeen zy; terwyl de Laage , die volgt, niee voorkomt dan aan de Oostzyde van die Rivier, alwaar de Tweebloemige niet gevonden wordt , zo de (Hoogleeraar P ArLrLAs waargenomen heeft (*). (9) Iris met geb. Bloemen ; de Stengel korter dan de Bladen, eenbloemig. Met veele veranderingen van Kleuren komt deeze laage eenbloemige Íris voor , die haare Groeiplaats heeft op bloote Heuvelen, zo wel in Opper- als in Neder- Ooftenryk, Crusius heeft daar van de volgende Verfcheidenheden aangetekend. De grootfte hadt Bladen van omtrent een Voet , Bloemen van een Span hoog ; blaauw: (*) Resfen. I. Theill. p. 171 (9) Iris Cor. Barb. Caule Fol, breviore umifloro, JAeQq» Auftr. T., 1. Iris Cor. Barb. Foliis Caulem uniflorum fu- perantibus, Hi, Clif. 19. R. Lugdb. 17. GOVAN Adonsp, 26. Chamziris minor Flore purpureo. C. B. Pin. 33. Chameirig latifolia minor, t, 2. CLUS. Elif. Ie p. 225. Pann. z5oa LoB. Jc, 64, 65 B, Chamz- Iris minor Fl. purpuro=ccee ruleo. y, Fl. rubello. à Flore pallido et albo. $, Fl, variegato. 6 Iris anguftifolia maritima minor, % Chamge Iris Fl, luteo et pallido, 9, faxatilis Gallica. C. Be Pite 33 b 3de or BOLPLANTEN. (Ba blaauwachtig paarfch, met eenige witte Stree- V, pen: een andere was kleiner ‚doch weinig ver- ie Tad. fchillende van Bloemen , welke , zo wel in goorn deeze als in de grootte, met of zonder Reuk ‘Tux. voorkwamen. Een derde hadt de Bloemen blaauw en welriekende : een vierde bleek of witachtig met eenige paarfche Streepen. Een vyfde eindelyk , met de drie laatften in kleinte overeenkomende , hadt de Bloemen hier en daar zwart, met witte Torgetjes; maar in allen was de ruigte onder dezelven geel en daar boven paarfchachtig , zynde de Bladerige Stempels, die de Meeldraadjes in deeze Bloemen dekken , tweedeelig , met twee opftzande Vinnen, en de Bladen , zo wel van de paarfche, als van de witte en van de bonte, by den Wortel gee meenlyk paarfchachtig, Nog meer Verfcheidenheden teelt men van deeze aartige Bloemplantjes in de Tuinen. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, Languedok en Provenge, vindt menze ook op de Bergen, Heuvels en in de Spleeten der Rotfen , verane derende zelfs daar in, dat de Stergel hooger of langer dan de Bladen ‚of met dezelven egaal valle 5 gelyk de Heer GERARD opgemerkt heeft. ja fommigen hebben byrna in * geheel geen Stengel; te weeten die , welke Loner afbeeldt , zynde de Bloemen maar een Hande ied hoog (*). Voorts hebben zy de Bladen bree- (*) Perpufilla faxatilis Izis latifolia, acanlis ferme: LOB. Jo 64» Kruid). p. 90, Ml, DEEL. XII, STUEe en Zó DRIEMANNIGE LELIE _ Ve breeder of fmaller: het Zaadhuisje is ronder rn en kleiner , zo wel als Zaad, dan in de ge be Hoorps woone of groote Iris, STUK. B, Ongebaarde, dat is, de neergeboogene. Bloemblaadjes zonder ruigte. X. (ro) Iris met ongebaarde Bloemen, de binnen- sag fte Blaadjes kleiner dan de Stempels ; de Geel Lich, Bladen Degenvormig. Men noemt deeze, waar van de Wortel dik- wils , door onkunde, voor den echten gebruikt is, Walfche Kalmus , in ’* Hoogduitfch Was- ferfchwertel of Water - Leliën , ’t welk de Groei- plaats aanduidt. Door geheel Europa, naame- Iyk , van de Zuidelykfte tot de Noordelykedee- len, groeit dit Gewas aan de kanten van aller ley loopende en ftaande Wateren „ in Meiren en Moerasfen, In Rusland is het zo wel t’huis als in Switzerland; in Sweeden zo wel als in Languedok en Provence (*). By ons komt het (ro) Iris Cor. imberbibus ; Pertalis interioribus Stigmate. minoribus , Fol. Enfiformibus, H. Clif}, 19. Gomr. Belg, IIe R. Lugdh. 18, Ne. 7. OED. Dan. 494. Fl. Suge. 333 57e ii GOUAN Monsp, 26, GER. Prov. 145, Itis paluftris lutea, f. Acorus adulterinus. C. B. Pin. 34 Theatr. 634. Acorum. falfum. CAM, Epit, 6. Pfeudo- Iris. DoD, Pempt. 248, LOB. de. 58. KNORR. Zes.1. Tab. L 8. {*/ In Paludibus & Stagnis ubique. GORT. Ingr. 6. In om- n'bus Fosfis aquofis Helveriz. HALL. Heiv. inchoat. Ul. 129. Habitat in udis, fluviis , paludofs pasâm. Fl, Sue. 37e Monse hal or BOLPrANTEN: zi het op Kleijige, Zandige, hooge en laage Gron- V._ den, aan de kanten van allerley Wateren ; dik- Anne wils by en onder den echten Kalmus voors goor: _ Men noemt het in Nederland Geel Lisch enstuxs ook wel Pinkflerbloemen , wier gemeenheid en gebruik tot opfiering , onder *% Landvolk , mis- fchien aanleiding gegeven heeft tot die benaa« ming. Het heeft de Bladen langer en {maller;, ook geeler groen dan die der Irisfen , iets hoo= ger dan de Steng, die Bladerig is , opfchie- tende tot drie Voeten hoogte, Aan ’t end komen weinige Bloemen , met haar tweeën vervat in een driebladige Scheede. Zy Zyn fraay geel ; met zwartachtige ftreepen in de omgeboogen Blaadjes, die voor ’t overige met hunne randen de Meeldraadjes omvatten, De opftaande Bloem- blaadjes zyn zeer klein en ovaal; de Stempel. blaadies in drieën gefpleeten, De Vrugt is lang Eyrond, met drie bulten uitpuilende, De Wortel van dit Gewas maakt een ron- den, langen „ Rolronden Knobbel , van onde. ren Vezelig , van binoen rood. Deeze wordt onder de Winkelmiddelen geteld, doch is fa= mentrekkende en fcherp , zodanig , dat men met het Sap daar van de Kiespyn heeft doen be- ‘daaren, Hy komt , onder den naam van Zco- rus Monspelii ubique in Aquis. GouAN 26. Provenit in Fosfié - e e A, Paludibus, Stagnis. GER. Prov. 145. Habitat in F&síis circa Labacium et alibi, non rara, SCOP. Carn: P. 231e IE. DEEL. XII, STUK. B DRrRIEMANNIGE Lerids _V. fFus noftras, Acorus falfús of Paluftris, in eeù zite Eleftuarie; dat ’er den naam van voert, doch Hoorp. zou verkecrdelyk voor den Kalmus gebruikt STUK. worden , ontbeerende , zo wel als ce Kruid 3 deszelfs zo aanmerkelyken Geur. Men heeft in Sweeden bevonden, dat hee Vee; al het andere verteerd zynde, diet Kruid laat ftaan, In Schotland dient het Aftrekzel der Wortelen ; in plaats van Galnooten; om Inkt te maaken. De Bloemen die uitermaate fcherp zyn 4 leveren een zeer goede geele Kleur uit, Hen Cri) Iris met ongeb. Bloemen , de binnenfte disfima. Blaadjes zeer uitgebreid; de Stengel ééns stinkende, hoekig; de Bladen Degenvormig: Wegens den byzonderen Stank; die in de Bladen , wanneer menze wryft of behandelt „_ plaats heeft, wordt deeze Weegluizenkruid ges noemd of Stinkende Lifch, in t Franfch Glays eul puant. De Grosiplaats is niet zo algemeens Men vindtze niettemin in Languedok en Pros vence omftrecks Parys, als ook in Engelands daar het overvloedig ftaat in vogte Beemden en omtrent de Zeeduinen, zegt Loren, RAY hadt het ‘er ook, doch zeldzaam, aan de Zee: dy- (xr) Äris Cor. imberb. Petalis interioribus patentisfimië Sc, He, Cliff. 19, R. Lugdb, 18. N, 8. GORT. Belg. zhe GOUAN Monsp, 26. Gladiolus foetidus. C. B. Pin 30e Spas thula foetida, £, Xytis, Je Be Hijk Ile pe 731. DOD. Pempês 2474 òf BorrtaAn rt, 8 dyken’ groeijende gevonden, en zegt, dat men V._ het ’er. Stinking Gladdon of Gladwyn noemt: ara Hier te Lande komt deeze Stinkende Lifch aan zoorp. de Vaart tusfchen Haarlem en Leiden , en mis- STUK. fchien ook elders, voor, Zy onderfcheidt zig , niet zo zeer door het Gewas, dat de Bladen donkerer heeft, als wel door de Kleur der Bloemen, die vuil paarfch- achtig zyn en platter , leelyk van Reuk5 in July en Auguftus te vinden, Deeze fplyten zig als in drie Spatelswyze dezslen, waar van moog- Iyk de benaaming,: Spathula fetidea, afkomftig is, De Grieken gaven het den naam van Xy= ris en fchreeven aanmerkelyke kragten aan de Wortels toe , die Knobbelachtig in elkander verward zyn en Plaggen maaken; maar in jonge Planten naarde Bollen van Knoflook gelyken. (ra) Iris met ongeb. Bloemen , driehoekige xr, Zaadhuisjes , een ronde Stengel en Liniaa:- Ors le Bladen, Siberifche, In de Velden van Ooftenryk , Switzerland en Siberie , komt deeze voor , die gelyk de volgende dorre of rappige Bloemfcheeden heeft. De (12) Iris Cor. imberb, Germ. trigonis , Caule tereti, Fol, Linearibus. JAcQ: Au?r. T. 3. H, Clif. 19. Ups. 17. Re Lugdb. 78. Haru. Helv, 280. GMEL. Sib. I. p. 28, Iris ‚Pratenfia anguftifolia non foetida altior, C‚, B. Pin. 32. Theatr. 897. Iris anguftif, fecunda, Ca us. Hit, id. p. 227. PANN. Jee Pe 25 3e IL DEEL, XII, STUK; Vi fo DrieMANNich Lemie Stengel is hooger dan de Bladen: de binnenfte ÁFDEELe Bloemblaadjes {taan overend : het Zaadhuisje Hoorp- 6TUKEe is niet op de hoeken gefleufd of gaapende , ge- lyk in de voorgaande ‚ maar alleenlyk driekantig Eyrond. | Ne De kundige H A Lr. E R vondt deeze in Duitfch: land, boven Jena , overvloedig , maar in Swit- zerland zeldzaam. Wel drie Voeten was zy hoog en hadt blaauwe Bloemen. Van het Vee werdt zy niet gegeten en hadt, gedroogd zyn= de , geen den minften Reak. By Crus1us vindt menze afgebeeld, en door BauHIiNus na - getekend, À In Siberie is dit een zeer gemeene Plant; zegt GMELIN, wier Bloem, by de Ingezete- nen, haar Haanekop deedt noemen. De Bloed: zuiverende kragt des Wortels deedtze aanmer- ken als cen uitmuntend Middel, tot geneezing van de Venus-Ziekte. Van het Afkookzel nam de Patient, in een Badftoove, alle morgens een of twee Bierglazen in 3 daar hy van braakte of afging. Zo hy te flerk purgeerde nam hy minder , anders meer. Na het gebruik van eenige Weeken hieldt het purgeeten op. Daú werdt het hem, nog agt Dagen lang, op eef Bed van frisfche Klisfen-Bladeren leggende ; die men dagelyks ververfchte , en daar mede toegedekt, op de zelfde manier ingegeven, en hier door werdt hy van die Kwaal verlost. (13) Ir Pd Bir BorPLANtTEN — 3i 7 j | d « . Iris met ongeb. Bloemen, byna driekân- Ve fie Zaadhuúisjes een ronde bogtige Sten eres BE en Degenvormige Bladen. | Hideo: is. STUK, De fchrandere Eure rT vondt deeze Bonte XUT,. bloemige zo fraay , dat hy dezelve met haare verf Kleùten in Tekening bragt. Zy hèeft haatre ;Bontbloes afkomst uit Noord - Amerika , groeijende in Bnr: Virginie en Penfylvanie, De geleerde Dir Le- NIus merkt aan , dat zy van de voorgaande weinig verfchille , dan door de breedte der Blae den en dat de Bloemen Reukeloos zyn. De- zelven beftaan , zegt hy , gelyk die der ande- ren,zomen de Stempels mêde rekent , uit negen Bladen , wâar van de drie buitenften breeder én- òmgeboogen, uit den Violetten, geelen en wit” ten, bönt5 de drie middelften fmaller en korter, overend ate. geheel Violet; de drie ande- ten; die voor Styl verftrekken „ uit den Violet- ten paarfchachtig zyn, en tusfchen de binnen: ften geplaatst. | _ … Van één of anderhalf Elle was de hoogte ‘van dit Gewas. Een ander, naar ’ zelve gely- Kende, hadt de Stempel - Blaadjes op de kanten Zaagtandig en hiet inwaards omgeboogen : de Kleur der Bloemen was zo gemengeld niet eri de= (3) zris Côr. iinberb. Geemin. fubtrigonis. Caule teretì flexuofo &c. Iris Americana verficolor. Dirt. Elth. T. 155. f. 187 , 388, ltis latifolia Virginiana &c. EHRET, Pid. T.é fz an " E IL, DEEL, XII, STUK, Mi 82 DRIEMANNIGE Lerte- V. dezelven hadden een flaauwen doch aangenaa- jj, men Reuk. Men zeide „ det dit by de. Ameri- Hoors- kaanen in veel gebruik was tot geneezing der STUKe Venuskwaalen; zo hy meende wegens des Wor= tels purgeerende kragt, ‘ XIV, Tris oel. lo dri 4 emoe (14) ris met ongeb. Bloemen , driekantige ginica. Zaadhuisjes en een tweefnydende Steng. Virginifches In Virginie groeit deeze, cp Waterige plaat- fen , die ook fmalbladig is en de Bloemen uit den bleekblaauwen en zwarten bont heeft, mer kruipende Wortelen, Zy purgeert, volgens CLAYTON , uitmuntende. Jaariyks wordt van de Kaap, zegt de Heer N. L. BuRMAN Nus, een Iris overgebragt, met ongebaarde Bloemen en zeer lange Liniaale Bladen. | xv. (15) Ïris met ongeb. Bloemen 1e driekantige ng Zaadhuisjes „ de Blaadjes aan den. Voet ane: met Klierige holletjes voorzien. al ° Op * Eiland Martenique vondt de Heer Jac- QUIN deeze, welke een Steng van twee Voe- ten hadt , met Bladen , maar die van de Chie neefche Ixia gelykende, aan den voet omringd, Een (14) Iris Cor. imberb. Germin. ttigonis, Caule ancipiti. GRON. Virg. In. (15) Zris Cor. imberb. Germ, trigonis, Peralis Bafi' feveos, lis Glandulofis. Jacq, Amer. Hift. 7. T- 7. Xiphion Flore e, luteo nigricante, Plum, Spic. 3, Ze. 260, Te 261, É. de Oor BorPLAN TEN 84 ' Een dubbelde Bloeinfchesdé, aan den top‚,gaf V._ eenige geele Bloemen uit , in maakzel, zo hy ÄFDEELS opmetkt , grootelyks van die der nn Soor- Hoorpi ten verfchillende. Volgens de Afbeelding , in-sTug. derdaad , fchynen dezelven my veel nader te komen aan die vant Geflagt van Pieusfeuxia , *x welk ik ftraks zal voorftellen. (16) Iris met ongeb. Bloemen , zeshoekige Zaad- Sibbe huisjes „ een ronde Stengel en byna Liniaassia hd le Bladen, | Bafterdes In de Velden van Duicfchland en Hongarie groeit deeze Smalbladige Iris , met ftinkende Bladen. Crusrus hadt dezelve, zo ‘tfchynt;, ook in Spanje waargeromen; doch de verfchei- denheid der Planten van dit Geflagt is, zo hy aanmerkt , zo groot, dat hem telkens nieuwe voorkwamen, LiNNeyus betrekt ’er toe , die te Michelfeld niet wer van Bafel groeide, met Bladen van twee Ellen hoogte wolgens J. BaUHINUs: maar deeze acht de Heer Har- LER te behooren tot de Siberifche, voorge- meld. (17) Ïfis met ongeb. Bloemen , zeshoekige Zaad-. xv. Ochroleucas huis- ard (16) Iris Cor. inberb. Germinibus fexangularibus , Caule peele. tereti , Fol. fublinearibus. facQ. Auffr. T. 4. H. Clif. 19. Ups. 17. Ke Lugdb. 16. Iris Pratenfis anguttifolia Fel. fostie do. C. B. Pin, 32. Iris anguftifolia ad Crus. Hit, Te Pp. 228. (17) Fris Cor, imberb. Germin. fexangalaribus , Caulé fab tereti, Fol, Enfiformibus friatis. Mant, 175, TREW. Ebrete To ‚ 100 FE K II. DEEL. XII, STUK 34 DRIEMÁNNIGE LEL të Ve huisjes „een byna ronde Stengelen bee mien vormige gefvrecpie Bladen. ie did Uit de Levant hadt men deeze in de Akadee mie- Tuin te Upfal, met een Stengel vaneen Voet en driebloemige Scheeden. De omge- boogene Blaadjes der Bloemen waren aan den voet breeder met donkere Aderen en geel ge- zoomd met witte randjes : de opftaande , van langte als de anderen , Sneeuwwit, aan den voet : geelachtig geaderd: de Stempels wit , bedekken de Okergeele Meelknopjes. Aanmerkelyk fcheen zy dus van de Bafterde te verfchillen, xvm. (18) Iris met ongeb. Bloemen ; zeshoekige Zaad- Tris Gra huisjes , een tweefnydende Stengel en ek Winde ___ Grasach- niaale Bladen. tige. De Bloemen van deeze , die in Ooftenryk aan den voet. der Bergen , als ook in Karniolie groeit , hebben den Reuk van Pruimen of Abrikoozen, volgens ‚de Waarneeming van den grooten Cr v- sIUS. Zy is, zo hy aanmerkt, zeer klein, val lende fomtyds minder dan een Voet hoog. Men vindtze in de openbaare Kruidhoven. De Steng is zeer plat, tweebladig , voor het bloeijen hurkende. Dus befchryft Doktor Scororr deeze Soort, | pb €18) Iris Cor. imbeth. Germin, fexangularibus , Caule ancipiti , Fol, Linearibus. Jacq. Aufir. T. 2. H‚ Clif. 19, Ups. 17. R. Lugdb. 18. Iris angufti’el. Prunum redolens ;, minor: Cà B. Pin. :33e Tris angattif, tertia. CLUS. Hifi. Ie Pe 230: SCOP; Carni, ps 232 ” OEE Emir „tr !BorPLANTENE TT 8 _„ DeSteng is famengedrukt„tweebloemigyeen Ve „half Voer lang. De Bladen zyn. langer en Gras- vara achtig; ‚de. Bloemen gefteeld ; met de binnenfte goorn _ Blaadjes byna opftaande , van figuur als eensSTUme : 2 Herders Schopje, Violet, korter dan de: Stemr= __pels ; de „buitenfte gefleufd , tot aan-’v midden geel , beneden. de tip famengedrukt , voorts „verbreed ‚tot…een holrond. ovaal lig! raam, wit „van bodem, met blaauwe takkige Streepen. De „Stempels wyd gemikt , tweedeelig ; met violette tippen, ‚die opwaards gekeerd ‘zijn , fomtyds roodachtig, „Het Vrugtbeginzel glad, zeshoekig langwerpig. -Eyronde Zaaden, meer dan dertig in één hokje. (19) Iris met ongeb. Bloemen; de Stengele eene xx, bloemig , korter dan de Bladen; de Wortel Iri Verna. Vezelig. vaa ; _jaarle. “In. Virginie groeit deeze , ‘die eene’ blaauw. «achtig paarfche Bloem hét ‚ aängenaam van î Reuk. -Men vindtze 'er ook met witte of met Violet «en Goudkleurige. Bloemen, waar vaneen „Syroop wordt gemaakt , » van aart en kleur: als die van Violen. … (ao) Iris met ongeb, Bloemen en vierhoekige xx. Bladen. Van Titeroft. Knobbe: ( 195 Iris Cor. imberb, Caule unifloro Fol, breviore , Rad. lige, Fibrofâ. GRON, Virg. 10. Iris Virg. LM re veina anguftifolia &c PLUK. Alm. 198. T. 106. f‚6, (zo) Aris Gor. imberb, Fol. tetragonis, Mat, Med, 26. H. | F 8 Clif. 1. DEEL. XlIe STUK, V. ArperL. Hoorp- 6TUKe 86 DRIEMAKNIGE LELIE Van fommigen wordt deeze, volgens MA T- THIOLUS, voor de Plant gehouden, die den Hermodaêtylus- Wortel der Apotheeken uitle- vert ; doch anderen achten zulks, met Lore „ ongegrond ‚ en meenen dat die van een Soort van Colchicum afkomftig zy. TOuRNEFGRT, hoewel deeze Ïris onder dien naam voorftel- lende, bieldt zig uit de Bladen en Vrugten van de Plant , door hem dikwils in Klein Afie ge- vonden, verzekerd , dat zy het Cofchicum met den gedroogde Wortel wit, van C; BAUHINUS ware (*). De Bloem, nogthans , van den Her- modaCtylus fcheen hy toen niet gezien te heb- ben, en hy zeid’ vervolgens , dat dezelve naar die der Irisfen gelykt, maar dat de Wortel koobbelig en als gevingerd ie, Weinig fchynt dit metde Wortels , welke men in de Winkels — „heeft, te ftrooken, Deeze Itis, in Arabie en de Levant groeien- de, heeft lange fmalle Bladen , die hoekig zyn en als met Sleuven , heùbende de Stengel op dep top een Bloem, welke groenachtig is van Kleur. De drie middelfte Blaadjes zyn Els- vormig en zeer klein, de Stempelblaadjes tot over % midden in tweeën gedeeld: zo dat de- zele Cliff. zoe R. Lugdb, 18. Iris twberofa Fol. angulofo. C, B. Pin. 40. Moris. Hif. IE. p. 348. S. 4. Te 5-f. Ie Hermoe da@tylus Fol. quadrang. TouRNF. Cor. So, Iris tuberofa Bels garum &c. LoB. Te. 98. TJOD, Pempt. 249. (*) Touanr. de la Mar, Med, Tom. IL. p. 168 - „Or BOLPLANTEN. 87 zelve, lareele opzigten, aanmerkelyk verfchilt nd p el „de voorgaande Soorten, (ei) Tris met ongeb. Bloemen , twee by elkan. dan de Stengel. Deeze Soort onderfcheidt zig door eentz Bolwortel , die uit verfcheide Schilfers be= ftaat, gelyk de Hyacinthen- Bollen. Om die reden hadt TourNeEroRT de Planten van deezen aart afgezonderd in één ander Geflagt onder. den naam van Xiphion, ’* welk de Griekfche naam is der Glaiolusfen. Zy heb.- ben inderdaad ook Degenvormige Bladen, gelyk. die, en zouden derhalven , met even veel regt, den naam van Zwaardlelie voeren mogen. By de Ouden fchynen zy onder de Leliën geteld te zyn. Men vindt by TourNEFoRT de Afbeel. ding van den Wortel, als ook van de Bloem, welke de opftaande bladen veel fmaller en de ‚ neergeboogene regter, of byna horizontaal Uit» geftrekt heeft , maar anders op de zelfde manier DE door de Stempelblaadjes, als in de ge- woone (26) Iris Cor. imberb. Flor. binis , Fol, fubulato - carinae tis, Caule brevioribus, H. Ups. 17. Iris Fol. margine conni- ventibus. H. Clif. zo. Iris Gaulescens &c. R. Lugdh. 18, Itis Bulbofa latifolia , Caule donata. C. B. Piu, 58. @, _ Teis bulbofa coetruleo-violacea. C. Be Pin: 49e Iris bulbofs, Dop. Pemst, 211. EF 4 Il. DEEL. XI STUK Hoorp: hd STUK, OC der; de Bladen Elsvormig gefleufd , korter XXL” Kiphium. 88 DRIEMAN NIGE LEL IE we woone Írisfen, Dezelve komt van veelere , ley zeer bevallige AE blaauw; Violet, Hoorp- paarfch , wit en geel , onder elkander gemen- STUKe geld voor , gelyk men ‘dit by WEiNMANN , “op twee Plaaten, zeer fraay uitgedrukt vindt Oe Aldaar is ’er ééne vertoond met volbladige of ‚ dubbelde Bloemen , die Hemelfchblaauw: zyn. gecl getongd « maakende deeze, met: veele ‘an- deren, ook eene byzondere Liefhebbery van Flora uit. XXI. (ao) ÎÍris met ongeb. Bloemen „ welke de bîn- Perfica, — nenfte Blaadjes zeer kort en wyd, uitge, Perfiaane … Schee breid heeft. Gelyk de voorgaande veelal Spaanfche. Bolt fris, wegens haare afkomst , getyceld wordt; zo voett deeze, om de zelfde reden , den naam van Perfiaanfche, Het is een zecr aartig Voor- jaars Bloempje, meest van de andere vetfchil - fende door de laagte van de Stenget, die veel korter dan de Bladen is; welke even zo ge- fleufd zyn , met hunne kanten de Stengel om- vattende, Men ziëtze dikwils in de Voortyd op de Bloemmarke en vindtze oök by W eins MANN in Plaat vertoond (+). Dic _(*) Kruidb. PL. N. 6c9, 6ro. (22) ris Coroll, imb, Petalis interioribus brevisfimis pas tentisfimis. Iris Bulbofa pracox minus odora, Perfica „ variega- ta. Mor, Hijl. 11. ps 357. Iris acaulis Fol. margine connis ventibus. B. Lugdbh. 18. Izis Perfica Martia. Rups. Eiys. IL. p. 10. f 9. Ziphion Perficum praecox Flore variegatos TOURNE. Juft. 363. (Î) Plaat N. 69, Lett, é, he AA, pj Ne „ bj k ' Ô or BOLPEANTEN 89 „Dit Blommetje , dat enkeld of by drie, vier v. en vyven te-gelyks in ’tlaatst van February nen sot in ’t voorst van Maart; tusfchen de Bladen ENeRGE muitsden Wortel fchiet, is aangenaam van Reuk, srus, - Het verfchilt vande anderen daar in, dar de _middelblaädjes niet overend ftaan. De Kleur is over ’ geheel uit den blaauwen witachtig en niet aanzienlyk , maar. de. Lippen der onderfte Blaadjes van de Bloem verrukken het Gezigt door. eene hoog paarfche of donker Violette Kleur, als van Fluweel ‚in welke een Saffraan. kleurige Streep aflteekt , met blaauwe en paar= Ache Stipjes gefprenkeld. In plaats van mid. delblaadjes komen.boven aan de Steng, onder de Bloem , drie kleine Krutblaadjes voor, Op dezelve volgt een Zaadhuisje met drie hokjes Án.Juny aanrypende. es ie ) Iris met ongeb. Bloemen . gefleufde Bld- of SC den en twee Wortel- Bolletjes , hetbén op 7: sy. %# andere, Finch, PN T weebgls © €, / U =ToOURNEFORT hadt deeze, onder den naam van. Sifyrinchium ,,tot een Geflagt gemaakt , \e-welk hy van de Iris en Xiphion afzonderde, door twee Bolworteltjes boven elkander te hebben ‚ gelyk de Crocusfen enz, De bovenfte ou / f | dec. (23) Iris Cot. imberb. Fol. Canaliculatis, Butbis geminis. faperimpofitis. Sifyrinchium mwjas , medium et minus. C, B. Pin, 40, 41. TOURNE. Zaft. 365. CLUS, EifB, Iep. 216, Pann, 279. Ze. o8r, Dop. Pempt. zio, Lon, Ze. 97. af , F 5 Il, DEEL. XII. STUK. V. OO DRIEMANNIGE LELIE deezer Wortelen , die wit en zoet ven Smaak een is, wordt in Spanje en Portugal , alwaar dit Hoorr- Gewas zyne Groeiplaats heeft , veel van de STUKe Kinderen opgezogt en met graagte gegeten: weshalve zy de grootfte Soort Nozelhas, dat ‚is Nootjes, noemen, De ondetfte Bol, welke vergaat, is zwart en voos. Men vindt het driederley ; tert opzigt van de grootte. De grootfte heeft Bladen byna als van bet Look of der gewoone Hyacinthen , groen en meestal op den Grond leggende, met een ronde Stengel van een Span hoog , die ge. ftreept en ftevig is, uit veele Scheedachtige Omwindzels vier of vyf Bloemen voortbren- gende , welke agter elkander open gaan. Dezelve beftaan , gelyk in de Irisfen, uit negen Blaad- jes , drie nederwaards, drie eenigermaate op« waards geftrekt , doch de drie Stempelblaad- jes; boven aan den Styl, {taan hier opwaards s- met: hunne dubbelde punten. Voorts is de ge- heele Bloem fraay in ’t aanzien „ blaauw van Kleur en welriekende , dach verdwynt zeer fpoedig en wordt gevolgd van Viiezige Scheed= jes „bevattende een klein , rond ,fosachtig Zaad. De twee anderen zyn in alleopzigten kleiner, byzonderlyk de laatíte , Lirio genaamd by de Portugeezen. Mer vindt fommig,dat de Bloem= _ blaadjes paarfch of Violet heeft, met eengeele Vlak, Het fchyntdie eetbaare Bolplant te zyn s by de Grieken Sifynrichion genaamd , en by PriNrus Sifyrinchium; dat van een Varkens- Snuit PT ASAT ENE s. ST nn zou Zyn; zo fommigen willen. vs POR sKAOHTL vondt het overvloedig in de iin lden by de Pieramiedeu van Egypte, en merkt Hooro= aan als een zeer fchoone Bloem (*). STUKe ki VIEUSSEUXIA, „Dat van den meergemelden Doktor DE LA Rocne is ingefteld, en benoemd cer eere van zyn Geneeffchen Medeburger , den Heer V srus- SEUX, een uitmuntend Kruidkenner , zynen __goeden Vrind. Het komt, zegt zyn Ed, in ge- ftalte de Irisfen naast by „doch verfchilt ’er van, doordfen de Meeldraadjes tot een Cylinder ver- eenigd zyn , de Bloemblaadjes meer verfchile lende en naauwlyks met de Nagels Ke. groeid (1). | Drle Soorten , altemaal Kaapfe , zyn door zyn Ed. daar van opgegeven, naamelyk (1) Vieusfeuxia met één Wortelblad, vanlang- } / Wieusfeuxiâ te als de Stengel. Ppiealis d ; Soeie. De Wortel van deeze is een Rolrond Bol- le- _(*) Plurimz dignitatis Flos. Flor, Agyp:. Arab. p: 12. | _(f) Ik zou zyne Lyst der Kenmerken hier ingevoegd hebben , doch „ dewyl dezelven naauwlyks iets anders nl gen, heb ik zits nagelaten. Cr) Vieusfeuxia Folio Radical unico , Caulis Jongitudina, Ben. Disf, pe 31. Te 5. BURM, Pris. ze IL, DEEL, XII. Srusi Nij Ve Ietje, met gefpitfte Scheedachtige. Omwindzels kil zld bekleed en. Kranswyze begroeid met Afzetzels Hoorpr of jonge Bolletjes. De Stengel, onder uit den, EFUK. Wortel voortkomende , een Voet lang „ is regt, rond, glad, in Leedjes verdeeld. Behalve het gezegde Wortelblad , komen aan de Leden der Steng geftrekte Scheedeblaadjes. Op ’t end groeijen gefteelde geelachtige Bloemen , met donkerer ‚Nagels en met paarfche Stipjes gety- gerd. Jeder Bloem heeft een tweekleppige Scheede.- Zy beftaat uit drie grootere buiten. Blaadjes , welke, zig rondachtig uicbreiden , en, drie binnen -Blaadjes , van langte als derzelver Nagels, gefleufd Wigvormig , aan den tip driee deelig met de middelfte Slip langer en Spiraal gedraaid. „De, drie Meeldraadjes maaken een hollen Cylinder,-waar binnen de Styl is befloo= ten , die drie Stempels heeft, met Bladerach: tige , in tweeën. gedeelde Slippen; waar tus- _fchen zig de. lange Meelknopjes inlaaten. Het _ Vrugtbeginzel of Zaadhuisje is langwerpis, Ì driehoxkig, driekleppig. um. Ce) Vieusfcuxia met één Wortelblad , dat dte eg tweemaal zo lang is als de Stengel, Gebaarde. ) N den Deeze , aan zyn Ed. door den beroemden 9% DRAEMANNIGE LELIE Hoogleeraar D. van Royen medegedeeld, was (2) Vieusfeuxia Folio Radicalt unico „Caule duplo td ‚Roca. Disf. p. 33. BURM. Prodr, 2. { et arep eet en nvs8r BÓrLEPLIAN TEN: 68 was grooter , naamelyk de Steng by de twee, V- 4 Voeten hoog hebbende en het Wortelblad , van 5 oh langte als gemeld is, Grasachtig s geftreept , Hoordo- gekield ; terwyl by ieder Leedje de StengelsTt&e _paauw omvattende Scheedebladen heeft , me- Kn pigvuldiger aan den top, die twee Bloemen uit- S __ Beeven. Deeze, tweemaal zo groot als in de \__ vóorgaande Soort en zeer wit, hadden aan ’ begin der Nagelen, die paarfch en met een dik- ‚ke Wolligheid gebaard waren , een dubbelen ‚ Kring, van binnen geel , van buiten paarfch- __ achtig geftippeld. De binnenfte Blocmblaadjes haddeu de middelfte tippen hier niet fpiraal maar regt, Voorts waren de deelen der Vrugtmaaking \ eveneens. Het hier nevens , in Fig. 1 Is Op PI. LXXX, afgebeelde Gewas , behoort zekerlyk tot die Geflagt , en wat de Bladen betreft tot deeze Soort ; maar de Bloem is niet grooter dan in _myn Exemplaar van de voorgaande. Dezelve is, ten opzigt van haare deelen, met alle moog: Iyke naauwkeurigheid voorgefteld, Aan de Nae gels is zy zekerlyk gebaard en heeft aldaar aan= merkelyke paarfche Vlakken , nâar binnen geel. Voorts vertoonen zig zeer duidelyk de drie kortere Bloemblaadjes met de middelfte punt langer en regt. In ’t midden zyn de opftaande Stempels, aan ’t end gegaffeld , waar onder de Scheede der Meeldraadjes 3 zittende de Styl vers borgen op het Vrugtbeginzel , dat zig onder de Bloem bevindt. | (3 Ile DEEL: XIls STU2S, À \ De Ü h, va DRIEMANNIGE LEL tE gs Ve (3) Vieusfeuxia met een enkel Blad, dat de gar Stengel. Scheedswyze influit en zeer lang is. Hoorp- De | d Bo Ee eeze, door den Boom- en Bloemkweeker ut VAN HAZEN, in de optelling der Planten van sa zyn Tuin, in Plaat gebragt, heeft een platach- Verdwy= tig famengedrukten Bol boven den Moederbol en, groeijende, De Stengel is rond ‚ maar vier of vyf Duimen lang en opgeregt, met één Schee- deblad bekleed , dat driemaal Es lang is, Liniaal en flap. Uit dit Blad komt een Takkig Bioem- ftengetje voort , met geele Blommetjes , in drie Uuren verdwynende ; waar van verfcheidene ag- ter elkander uit ieder verdeeling optluiken, De Bloempjes , elk in een tweekleppig Scheedje gevat ‚ zyn zesbladig , met de drie buitentte Blaadjes Eyrond en neergeboogen ; de drie bin- nenften ftomp Lancetvormig uitgebreid ; allen met een Vliezigen rand verbreed aan de Nagels, in welken een gebaarde overlangfe Streep het Honigbakje maakt. De Meeldraadjes , onder ook famrengegroeid, hebben langwerpige Meel knopjes. De Styl heeft den Stempel insgelyks in drie opftaande Blaadjes verdeeld, die aan de tip gegaffeld en omgeboogen zyn. Het Zaad. huisje komt met dat der anderen overeen, M o- (3) Vieusfiuxia Folio fingulari Scapum vaginanté longisfie MO, ROCH. Dis/. pe 33. BURM. Prodr. z. Iris imberbis Caule multiflora &c, HAZEN , Catal, Arb, &r Plants, Bec, Pe 67e 5 zin _ or BOLPLANTEN (; 9$ MOR ZE A. V. Moak ÄFDEELs wl, ik ze Geflagtnaam is door den fchranderen ii MIL LER ingefteld ter eere van den Schild- sur, knaap RorerenrT More, een Kruidkundig ie Heer in Engeland. De Kenmerken , die hetzel- ve van het Geflagt der Irisfen onderfcheiden , ‚ Zyn, een zesbladige Bloem , mer de drie bin- penfte Blaadjes uitgebreid, Anders komt het daar mede overeen, De drie volgende Kaapfche Soorten zyn ’er, Splen den Heer Linneus! in vervat. 0 Morea met gefleufde Bladen, Van deeze heeft Mirrer twee Afbeeldin- gen, de eene met kleiner , de andere met groo- ter Bloemen. De eerfte befchryft hy, als een _ Plant met een Bolachtig Worteltje, gelyk de Crocus ‚ dat jaarlyks vernieuwd wordt. De Stengel , van onderen paarfch, wordt omtrent een Voet hoog , en is voorzien met fmalle plat” te Bladen , welke haar Sleufswyze omvatten, meer langte hebbende dan de Stenge! , doch flap zynde en donker groen, De Bloemen, aan den top; komen. by paaren voort uit een | twee- (1) Morea Fol. Canaliculatis, Sy/#. Nar.* KIT, Gen. 6o, Wege XIII, p. 79. ca, Morza Spathâ biflorà , Caule planife- lio , Flor, minoribus, MitL. Jc. 1soe T. 238 f. Ie 8, Morza Spathà biflorâ „ Flor, majoribas, MILL: Ze. 559, Ts ven fs: 25 Kl, DEELe Xie STUKe T. Morea VE (147 Groei. Zaamee 56 DRIEMANNIGE Lettie | V. tweekleppig Scheedje: Zy hebben ieder een zn Steeltje met een Vrugtbeginzel, waar. op de “_Hoorp- Bloein zit, die zesbladig is of tot den bodem, stuK. in zesfen gedeeld. Deeze Blaadjes zyn van fí= guur alseen Pick-yzer, beurtlings één fimaller,- één breeder, gelyk gewoon ís in de Lelieache tige Bloemen. Zy fpreiden zig vlak uit en gelyken dus te famen niet kwaalyk naar de Bloes men der Nigelle of Juffertjes in °t Haair. Ook is de Kleur bleek blaauw , met eén geele Vlak by 't midden, alwaar drie kleine Blaadjes over- end frasn , omringende het Vrugtbeginzel eft den Styl, die met drie dikke gegaftelde Steme pels is gekroond, allen blaauw van Kleur. Het Eyronde Zaadhuisje ‘bevat in drie hokjes veele rondachtige Zaaden, Die met groote Bloemen heeft dezelven en« keld in een Scheedje, een weinig grooter, bleek paarfch en eveneens gevlakt, maar de es is tot onderen groen. dk IT. (2) Morea met Elsvormige Bladen. Morea AR Deeze , zo wel als de voorgaande, bloeit by- Bee na jaarlyks by ons, zegt de Heer N. L. Bur- » MANNUs , met Bloemen van éénen Dag ; die eene byzondere Violette Kleur hebben. Pr. (3) Morea met Degenvormige Bladen, Tridioides, Dee: Lifchachtis Eee (2) Morea Fol. Subulatis. Burm. Fl, Cap. Pradr, 2, (2) Morea Fol. Enfiformibus, dee 28, Mokea Spathâ « unie ad „ron BouPLiNeEN , 9 Jk Deeze Plant groeit ook natuurlyk aan de ‚Kaap, ___dersGoede Hope „ zegt MiLrer, van ‘waar pa: | de Zaaden > onder den naam ‚van, Wiste Water- Hoorp= Lely, overgebragt waren, die. in de Tuin vansTes”” Chelfea opgekomen zyn, alwaar de Plant ze- Ne bloeid hêeft ‘Hy geeft er, de “Afbeelding van, waar uit blykt, dat dezelve wel veel ge- Ike paat de voorgaande ,-dóëh tevens ‘nader __ âan de Irisfen komt, verfchillende * daar van 4 alléen , door de geheel úitgebreide Bloem, zegt E LINNA gs, die daar toe ook bêtrékt, een Le- __ vantfche Padge altyd groetë-Iris,- door den gi geleerden Tiurtus in de Fokje Hor= tus te Pifa waargenomen. < : E Deeze beéft Vezelachtige: Wertelen ; zo wel _ áls die. “Hy 'hadtze by Konftaütipopolen geà _ vorden éh merkt aan, dat zy van de Smalbla- | dige Iris „dié een brilbeer > Reük heeft; van BAUBINUS , “weinig verfebille , hebbende Grasachtige fpitfe ftyve Bladen-en reukelooze Bloemen ; „geel en. blaauw gemepgeld, Derzel: ver gedaante fchynt van die der Kaapfe ván den Heer MirrLeEr ietsaf te wyken;, hoewel het Gewas anders“taamelyk ‘daar mede ftrookt. “Tot deeze Soort behoort , wat het Loof aans gaat, veel nader dan tot de voorigen, die Mo: rea, ‚welke, uit hee Kruúidbock van Bu eHoDz; BE a sv EE unilorà Fol. Gladiëtis, Radice Ben. Mir. Jé. 159. Ts” 29e fes 1. Iris Orientalis pümila feraperrizens &c. TiLEs Pis, 39. E. 38e dd” 6 EMME Lie u dali EL. DEEL: XII, STUG h ; } 08 DriËMANnnter Lette _ V. (onlangs te Neurenburg, onder den naam der AFDEEL. cerfte Soort, is aan * licht gegeven: Zy was al- Hoorp- daar Morea met Elsvormige Bladen, fris d’ 4- STUK. frigue, dat is Afrikaanfche lis, genoemd (se WECHENDOREF TA Ter vereeringe des naams van den geleer- den WACHENDORF, die, nu ruim dertig Jaar geleerden , een Lyst der Planten van den Utrechtfen Akademie «Tuio; op eenen Griek- fchen trant gefchikt , aan ’t licht gaf, ftrekt dit, Geflagt. Het heeft een zesbladige ongelyke Bloem , bes neden, het. Vrugtbeginzel , dat een driehokkig Zaadhuisje wordt, Hier is de Styl Draadach- tig, neergeboogen, met eenen enkelden Stem: pel, waar door het inzonderheid van de voor- gaanden verfchilt „ bevattende de drie volgende Kaapfe Soorten. | pe, (1) Wachendorfia met een enkelde je Baenfleng, Achene a apt Is nu ruim twintig Jaar geleeden, dat dee- B nn Plant, ig de enn van wylen den ‚be- mige. | | roem. (*) Morza vegen. Ere Boranicd, Norimb 1778. Mae nip. 1. Tab. 4. ê (1) Wachendorfra Scapo fimplici. Syf?, Nat. Xi. den, 61. Veg. Xlif. p. 80. Wachendorfia Fol, Lanceolatis quin- quenerviis, canaliculato- plicatis, Flor. in Thyrfum cofletise Burm. Monogr. Tab. T,2, Nov. AC. Acad, Nat, Cur, Ie Obs. 5o, T. 2, f, E, BURM. Prodr, 2, | | x or BoLPrLaNtki | 58 ide Hóògleeraar J. BURMANNus, aller. V, | gerst ‘hief te Laánde haar Bloem vertoonde, ÁFDrei} à Zyn Rad; bevondt dezelve volmaakt overeenkom- riders: Tig met eene Bloemfteng daat ván;, gedroogd sruk. in *t Kruidboek van OLDENLAND voorko. mende en dus voor veele Jaaren reeds aan de Kdap gevonden. Hy dagt, dat de Plänt aldaar | op Moerasfige plaatfen groeide; dewyl zy zeer E5. begeerig was naart Water, verdraagende tevens een ongemeen fterke Hitte en brocijende Lag. Uit Zaad was dezelve door zyn. Ed: geteeld , eri bevindt zig federt „als een overblyvend Gewas, À inde Kruidtuin deezer Stad; Uit een knobbeligen Wortel als ván Riet; die bruinrood is en veele Vezelen uitgeeft 3 _Vérfpreidt zy wyd eh zyd haare Scheuten, De Bladen zyn Laneetvormig ; vyfribbig , áls een Waaijer geplooid ; glad, blygroen , elkander _Geutswyze omvattende, de groocften twee Voe. _ten lang en drie Vingeren breed, Een Rietach- tige Stengel ‚van vier Voeten hoogte , met kleine fmaller Bladen „ Scheedswyze, overhoeks be: kleed , Hädirig ent met roode Vlakken gerekend ; draagt aan den top eén Aairige Tros van Bloes men, welke de langte van een Voet heeft, De: zelve beftaat overlangs uit Bloemtuiltjes ; ieder hk een Scheedeblaadje gevät en gemeenlyk uie geven Bloemen famengefteld , waar van flegts één te gelyk eetì Dag ontlooken is. Zy heeft een geele Bloem. van zes Blaadjes „ die onge- yk geplaatst zyn; en waar van fomtyds- éön G 2 onté MH. DEL. XII, STUKe à Er Vv. ÁFDEEL, H6ötD- STUK. u. Wachen= dorfia pa= giculata, Pluime bloemige. xoo DRIEMANNIGE Leritë ontbreekt „als wanneer -dezelve twee Stylen heeft. De eerst uitkomende Bloemen zyn veel grooter dan de volgende. De. Vrugt is een driehokkig Zaadhuisje , met verflenfte en ver droogde Bloemblaadjes omringd, die als voor Kelk verftrekken : want het Vrugebeginzel zit binnen de Bloem. Het bevar drie Eyronde Zaa: den, aan een langwerpigen Stoel gehecht, uit den paarfchen zwartachtig en ruig 4 dT (a) Wachendorfia met cen it Aairige Bloemfleng. Deeze Soort. heeft. Degenvormige Bladen , welke drieribbig zyn en ecne Takkig verdeelde of gepluimde Bloem-Aair , volgens. gemelden Hoogleeraar, die de Afbeelding daar van, on- der andere uitheemfche Planten , door den Groot Agtbaaren Burgermeester, War SEN .of den jn Groo- C*) Deeze Bloemplant, eenige faaren daar na,ook in de Koriinglyke Tuin van zyne Allerchristelykfte Majefteie „te Trianón, gebloeid hebbende, ís daar van de Afbeeiding , mer de befchryving van den Heer BURMANNUS , volgens de Verh. der. Reizerlyke Akademie, wasraan zyn Ed, die medegedeeld hadt, aan ’t licht gegeven: welke men, in 't jaar 1771, té Gera nagedrukt ‘heeft, en deeze Druk is door my gebruikt, (2) Vaohendsrfia Scapo polyftachyo, Wach. Fol. Enfifors inibus trinerviis „ Flor, paniculacis. BURM. Alonogr. Tab, Je Nov, AE, Ac. Nat, Cúr. 1. Obs. Sh Te 2e Sifyrinchium Ramofum, ZEthiopicum.- BREYN Cent. 85, Te. 37e Asphodelus latifolius , Flor. prtulis favescentibus Eat, BREYN: Prodr, T, 9. f. 1. Burr. Prodr. 3. Erytifobulbus Hellebori albi plie catis’ foliis. PLUK, Mart. 70. > md ‚or BOLPLANTEN — 10r Groóten -BorRiÂAve, vervaardigd, vondt: Va jer Bloesfem gelykt ‘veel. naar die der voor- ÄFDEEL, e „Soort ;inzonderheid daar in, dat de goorp- werwelkende- ‘Blogmen, geflooten, zig als een sTuw. ‚ Zwaantje ‘of Gansje vertoonen, « Voor ’t ove. __rigeris:tot-nog toe niets meer, aangaande dee. ze Soortz-noch iets zekers van derzelver Vas | derland of afkomst bekend geworden. De Rid- der. verbeeldde zig, dat het Tukkig Ethiopifch ___ Sifyrinchium van DREYN, nu ruim honderd ___ Jaar -geleeden' uit Kaapfe- Bollen gekweekt, ___ hier toe behoorde. - Hy betrekt ’er ook toe ; ‚den Breédbladigen Kaapfen Asphodelus met geel. ____achtige „Bloemen ; van binnen rood gevlakt, door “der jongen BREYNIUS uitgegeven; welke even’ de zelfde Plant fchynt.te zyn als het gedagte Sifyrinchium. De roodheid van den Bolachtigen. „Wortel onderfcheidtze van de uselle anderen.” RO Wachendorfia met éen plddetig “Tros. u, achtig Kroontje, ht | Ree: beilata. \ Onder den‘naam van Dilatris hadt de Heer Kroon- ___Bererus-hier van een’ nieuw Geflagt ge-@rtsende maakt, doch de Heer LinNeus oordeelde? | dat deeze Plant mooglyk wel tot: het tegen- | woofs G) wachtadrhe Umbell bifidâ Racemofd, Mant, En Toda hirfuta, Adan. 27, 514, Dilstris, BEac. elk 9 Tr, 3 £. 5 G 3 ‚3e Deer, XIL, STUK, A DEABMANNTGENELEE yv, MRE Hoófp- STUK. woordige behooren kon , als hebbende een Bloem zonder Pypje, een enkelen Stempel en een Ve- zeligen Wortel. De zynen hadden alleenlyk ge: Iyke Meeldraadjes „ terwyl Brretus één Meeldraadje veel grooter dan de andere waar- genomen , doch de Vrugt niet gezien hadt. Linnaeus heeft ’er de bee befchryving van gegeven. De geheele Plant is grys en zeer Pluizig, de Bloemen van binnen alleenlyk uitgezonderd: de Wortel Vezelig: de Wortelbladen als van den Cyperus » glad, opgeregt, geftrekt, met één of twee Lancetvormige korte Stengbladen. Zy heeft een getopt , regelmaatig Kroontje, met een algemeen zesbladig Lancetvormig kort Omwindzel , en ongevaar zes gefteelde twee- deelige Straalen ; ieder twee Trosjes uitmaa- kende , van overhoekfe opftygende gefteêlde Bloemen. Deeze zyn van binnen gladachtig , donker paarfch, famengevoegd uit ovaale Blaad- jes, zonder Pypje. Zy hebben drie Meel- draadjes van langte als de Blaadjes, met geele ‘egaale Meelknopies. De Stempel is eenvoudig of enkeld, driehoekig ; de Vrugt beneden „ook Pluizig. Uit dit alles fchynt deeze Plant van die van Brrerus aanmerkelyk te verfchillen. De. Heer N, EL. BuRMANNUs fpreekt van ecn Coryinbofa of. Getuilde, die mooglyk tot deeze Soort behooren zal. é eeh ‚or BOL PLAN TEN, 103 a MMELIN A Pater PLuMmrrr heeft deezen Geflagtnaam jpgefteld , ter eere van de CoMmMmELYNs,. voornaame Kruidkenners in Nederland , door welken de Kruidkunde niet weinig is dent: Veele zeldzaame Planten „ van den Amfterdam- fen, Stads Tuin, zyn door hun aan ’t Jicht ge-. bragt. De Planten van deezen naam hebben eene zeer zonderlinge Bloem, niet zo zeer, om dat van de zes Blaadjes, waar dezelve uit beftaat , twee of drie zeer veel grooter dan de anderen Zyn, maar wegens drie Kruiswyze Lighaamen, op eigen Draadjes tusfchen de Meeldraadjes ge= plaatst , welke voor Honigbakjes verftrekken, Voorts zyn de Bloemen gevat in een Hartvor- mig Omwindzel , dat naar een Schulp gelykt, waar zy-in % biolien uitkomen, maar daarna zig weder in.’ zelve verbergen, als ’t ware om de Vrugtte befchutten. — | Men telt ’er vier Soorten van, die twee Bloemblaadjes grooter , en vyf „ welken ’er drie grooter dan de anderen hebben; allen uitheem- fche Planten. | A. Tweebladige , met twee Bloemblaadjes „grooter, Ee Commelina me? ongelijk Bloemen; de Ve AFDEELs IL Hoorp- sTUKe r. Commelind B laden U communis. ‚ Gemeenes ea) Cormelina Coral, inzqualibus; Foliis oyao = Lanceo- latis II, DEEL, Xll, STUKe Vi AFDEELs Hr. Hoorp- STUKe ro, DRIEMANNIGE LELEE- Bladen-“Eyrond- Lancetvormig fpitsz een „kruipende gladde Steng. = Deeze Armerikaanfche’ is ‘een tplandiks Ges was, dat ‘uit ‘een Vezeligen Wortel’ leggende Stengêtjes , van een en twee’ Voecen òf langer; vêrfpreidt ; -die-een weinig hoekig tond zyn, en uit de Kniecjës Wortel fchieten. De Bladen, die overhoeks groeijen „omvatten de Stengeerst Scheedswyze en verbreeden zig dari als die van het Zeepkruid , zynde overlangs geribd en eeni= germaate glad, “Uit de Oxels der bovenfte Bla- den komen: dunne ronde Steeltjes „ die uitloos pen in“ eeu famengedrukt Kasje', 't’welk agter- volgelyk Bloempjes uitgeeft „ die fchoon blaauw zjn. Deeze beftaan uit twee grootere , opftäan- de, “gekleurde Blaadjes ; ‘eerst hol, dan vlak eindelyk omgeboogen, fomtyds bover uitgerand, en als Hartvormig’ „ en een Kleiner höl doors fchynend. ‘witachtig, nederwaards geftrekt ; ter. wyl de drie anderen een Soort van Kelkje maas wd datde eerstgemelden ofvät. - Tot deeze Soort “behoort waarfchynlyk' de Japanfche:-Plant „genaamd Koo: feki ‚ welke KarMerer in Afbeelding gebragt heeft; en nis 8 abi nalde wiet latis acutis ; Caule rtepente glabro, Syfk. Nat. XII Gen. 62. Vig. XIEL, p. 80, Comm. Fol. ovato- Lanceolatis „&c. Á bk . pnsh aas atd, HE, Gn. 21. R, Lugdb. 38. GRON. Wirg. 13o. Comm, Pro- war ‘CuMmb, ‘annua Saponarie: folio, DikL. Elth. 93, Te 78. fa 89, Comm. Graminga latifolia , Flore dcoeru! € PLUM. Gend 43 T. 38. BOERE, Zugdh, Ie Ps 257 Ne \ « or BOLPLANTEN | deg wiet Hemelfchblaauwe Bloemen men; zo hy khen SRE ganmerkt , aldaar tot bereiding van een Ultra- ei ge er Verwe gebruikt (*”). Onder de Oostin- Hoorns - difche Planten’, naamelyk „ wordt ook deeze STUEe herwaards gebrägt ({)- fe Bee € 2) Commelina: met ongelyke Biene Lan- u. cetvormige gladde Bladen en een” leggende ons Eng Sien, Kaapfe, cipe kens van deezeis, metmyn Exemplaar, dat ik van de Kaap ontvangen heb , overeen- komftig „eenigermaate plat, gegaffeld , geftreept, aan de Gewrichten bezet met Vliezige Scheed- jes, fluitende in de uitgebreide Bladfteelen , wel- ke de Steng Scheedswyze omvatten, en op de kanten eenige Haairtjes hebben. De Bladen zyn Lancetvormig ‚ fpits,groen en glad, twee Duimen lang ‚ overhoeks geplaatst , overlangs geel geribd. ‘De Bloemen, uit de Oxels voort- komende, op eigen Steeltjes „ hebben een Hart- vormig Omwindzel, dat zig fluit en opent „als gezegd is , en Ek ii wedefom een ander Bloemfteeltje biegecft, De Bloemen hebben de drie (*) KAL mrs. Jap. T. p. 888. et BuRM. Fl. Ind. Pp: 16 2) Commeiina Cor. inzq. Fol. Lanceol. glabris, Cdule “procumbente. ‘Commel, Rad. peren? êc, WACHENp. Ultr, “323, Commelina procumbens Flore luteo. R. Lugdb. 538. “HALL, Gott, 66: rien ach 18, ik Cap, doe 7 we Sd de Ei, DEEL: Xi STUK. zo6 DRIEMANNIGE LEL E V. drie onderfte Blaadjes Kelkswyze geplaatst’, ÄFDEEL. bevattende zo wel de twee grootere , als de Hoorp- deelen. der Vrugtmaaklng en de zonderlinge STUK. _Hopigbakjes , voorgemeld. Zy zyn geel van Kleur. ’% Gewas komt in eenige Europiiche Kruithoven voor „en is door den Leidfen Hove- nier Me Er BURG onlangs met Kleuren in Plaat gebragt (*te dE, (3) Commelina mt ongelyke Bloemen ; Ey= â ; « Beebe ronde flompe Bladen en eene kruipende Jise rf en E Bengaal(e Steng. ’ Tot deeze Bergaalfe is niet ten onregte door den Heer N,L, BurMANNus t'huis gebragt het Arundinelle-Kruid van Rumreurius, dat _ Hemelsblaauwe Bloempjes heeft, Dit is een klein Plantje, in groeijing naar Riet, in Loof naar het Muur gelykende, ’t welk een zeer leke ker Moes uitlevert 3 inzonderheid, wanneer het in Melk van Klappus- Nooten gekookt wordt , doch tevens fterk afzettende en sevdielsk voor. zwangere Vrouwen, Men noemt het ’er Sajor- Bulu ‚dat is Riermoes en dit werde beter geacht dan hee Sajor Bajang of Witte Maijer , voor- gemeld ({). ‚_@ Com- (*) Afbeeld. van zeldz. Gewasfen, Leid. 1775. Tab. IV. (3) Commelina Cor. inzq. Fol. Ovatis obtufis, Caule re= pente Ephes erum Benghalenfe ferpens , Folio fubrotundo, brevi , Phalengoides, PLUK, Alm, 130, Te 274 f. 3, Epher merum Ind'cum dipetalam, HERM. Par. i56, B, Arundie nella. RUMPH. Aub. VI p. 23. T. 9e f. 2 (Ì) Zie Il, De Kl, STUK, bladz, 255. ‚or BOLPLANTEN, - 197 Ka Commelina met ongelyke Bloemen , Ey- b; F, rond=- Lancetvormige, Bladen en een opge- regie, eenigermaate ruige, zeer eenvoudige Hoor p- an Steg. j he Ki “ Deeze Soort heeft Stengen van anderhalf of Commtïira id twee Voeten hoogte , regtopftaande, by ieder Opftaande, Knietje een dergelyk Blad hebbende als het voorgaande ‚ die met Scheedjes de Steng om: vatten ‚ doch fpidfer zyn aan % end, Voorts geeven zy dergelyke Steeltjes en Bloempijes pit, die met de deelen der Vrugtmaaking door DILLEN rus afgebeeld zyn „ zo wel als de ronde Zaadhuisjes. Het groeit in Virginie , doch is volgensden Heer BURMANNUs, ook van de Kaap gekomen, es U, B. Dricbladige ‚ dat is met drie grootere Bloemblaadjes. REA). Commelina met byna gelyke Bloemen , v. Virginica, Lancetvormige eenigermaate gefteelde Bla- real. ° „den, die aan den Keel Sbagrd zyn en op-fche. geregie Siengen, _Deee -{4) Cormelina Cor, ineqge Fol. Ovato- Lanceolatis, Caule ereâto, fobhirfuto fimplicisfimo. EL Ups. 18, Comm, Fol. Ovaro= Lanceolâtis &e. HL CH 495, GRON. Virg. It. Re Lugdb. 38. Commelina erefta ampliore fubcoeruleo- Flore, DiLL. Elth. o4.-p. 77: Te. 88. wilk els) Comelina Cor: fuúbaq. Fol. rrâneeólatis ubpeiolati ore barbatis &c, Ephemerum Phalangoides majas Virginianum En PLUK. Alm. 135 Te ij ON IL, DEEL. XII, STUK, V, Deeze Virginifche heeft opgeregte , enkelde ie effene ‘Stenge van twee‘ Voetén' hoogte; de Hoorn: Bladen eenigermaate" gefteeld , “Lancetvormig STUK: gan de bovenzyde agterwaards rauw, met rib- bige ‚ruigach:ige Scheedjgs , aan den mond ge- baard met rosfe Haairtjes. De endelingfe Om- windzels zyn. byra Hartvormig; de Bloemen blaauw ,- met Hartvorinige. GEER het on- derfte korter en een Voetje hebbende, vr (6) Commelina met gelyke Bloemen en onge: rag freelde Bladen, die Eyrond - Lancetvoruig eherne en’ eenigermaaie kanthaarig RJ. Ser 108 DRIEMANN ree LELIE De Wortels, ar veele Knobbels famenge- voegd, gelyk in ’ Kruid dat, men gemeenlyk Hemelfleutels noemt of Smeerwortel (*); on- derfcheiden «niet alleen deeze “Soort; maar ook de Bloemen , welke drie egaale Bloemblaadjes hebben , grooter dan de drie overigen; wes- …_ halve dezelven veel naaf die van t Ephemerum. „van “Tourn: EFORT, nù Tradescantia ge- naamd (+), gelyken. De Stengetjes zyn om- trent een Voet hoog , volgens meergemelden DiLLENrus ‚ de Bladen ruuw en overlangs dieper. 5 (6): Commelina Cor. xquat, Foliis fesfilibus,, Oyato- Lane geolatis ;-fubciliatis.H. Ups. 18. H. Clif. zie R. Lugdb, 38 Commelina Radice Anac mpferotidis.. Die. Eithe 94. ‚Te 79..£,-995 “Commelina; Paludofg latifolia,, BURM. Zeyk. 69e Hera onsen ke (*) Zie IL D. vr. STUK N rien er: Ct) ’t zelfde, bladz. 329 si AAN Ë Ë ï F 3 > OF BorPLÄÂNTENs: 0 109 dieper geaderd of geftreept dan in de anderen, Ve De Ceylonfe Moeras Commelina, die breedblas AEREELe _digis, van den Heer J, BURM ANNUS,wordt goor ; hier ‚ fchoon glad zynde, thuis gebragt door STUKe den jongen Heer. Dezelve , met Runderen- ‘Melk gekookt, zette het Water af „ volgens de aanmerking. van HER MANNUS, „Niet alleen. de Bengaalfche ‚ fomtyds. Geele tweebladige „ fomtyds blaauwe driebladige Bloe- men hebbende , maar ook deeze Knobbelige;, vondt de Heer ForsKAOHL by Hadie in Ae rabie, alwaar zy Waalan genoemd werdt. De Bloem was driebladig blaauw : de Steng ge- gaffeld , zwak „kruipende in een Waterige Grond. Het Landvolk gebruikte ’er de gekneusde Bla- den, naar ’t zeggen was, om, op-een Wond gelegd ; daar een Doorntje was ingekomen, hetzelve uic-tedryven. Die Bladen waren Ly- me, eenigzins kanthaairig en zeer. vlak ( *). A NG, D, Commelina die gelyke Bloemen heeft , met | VIT verdikte Steeltjes ; de Bladen Lancetvors sg mig, met ruime Scheeden , die aan dei Doorvla- rand ruig zyn en dubbelde 1 be a {if _Deeze ‚ in de Franfche AE by de Lie b IDT e jk (*) Flor. LEgypt. Arab, p‚ 12. (9) Commelina Cor. eq. Pedanc. incrasfatis, Fol. Lanceoe Tatis &xc. Zanonia Graminea: Perfoliata, PLum. Gen, 38. Pe- ziclymedum reltum Herbaceum Gentiane folio, SLCAN, Fam, as. Re il. " ag T. adel £ Hels, ì Ue DEEL, Zil sur, ito DRIieiÂNNieE LedriË V. Linie in Zuid-Amerika , door Piumrer ge- Árpeer. vonden , werdt van. hem Zanonia genoemd ,dië Hoorp: Grasachitig is en‘doorbladig. Onder de Planten STUK. van Jamaika is door SLOANE een dergelyk Gewas opgetekend, dat fy regt Kruidig Peri- clymenum ‚ met Gentiaan - Bladen, noemt. De Scheeden der Bladen zyn zeer bfeed en van de Steng afftändig ; aän den rand ruig. De Bloe- men hebben twee Lancet vormige gepaarde Blikjes. evi or(8) Commelina met gelyke Bloemen , die Haait- riet dunne Steeltjes hebben ; tweemannig , zóns ek der Omwindzel;s de Bladen Liniaal, 196 De gelykheid. van gettalce betrekt Hier dit zeer kleine Plantje , by Madras aan de Kust vari Koromandel gevonden, ’t welk ongemeen fmalle Blaadjes heeft eù de Bloempjes twees mannig „ zonder Omwindzel, De Heer KöNre nam deede, die op droo: ge Grasvelden groeit, naauwkeutig waar. Zy hadt een ruuwachtig Stengetje van één Span; ten deele opgeregt ; met Liniaale fpitfe Bladen en twee Bloemfteeltjes aan ’é etid , die, van twee tot zes, knikkende gefteelde Bloemen heb- ben. Hy fchryft ’er een Kelk aan toe , van fpitfe, en drie SEN Elon aclien ‚ met drie Drâaad= (8) Cemimelina Cor. eq, Pedurie. Capillaribus; Fol. Lined- „tibus , Involucto nullo; Flor, diandris. Fl. Zeyl. 31, Ephes merum Phalangoides Maderaspatenfe minimum, Fol. peran= guftis , perfoliatum. PLURe Afw Mise Te 27. be 4, BURM: Fl. Inde Pe 17< 3 oor BorvtaANrten hèk Draadjes s welke ieder een driehoekig Honig- Vi bakje draagen: zynde het getal der Meeldraad- zi > Jes”niet meer dan twee, Hoor: SY JK. (9) Co melina met gelyke Bloemen , die twee- a 5 | mob zyn, en een Schtedachtig Om- Vazinatá, il windzel hebben; de Bladen Lintaal. Beheer In Oostindie was ook deeze door dien Heer gevonden , wier Bloemen in tegendeel met een geer groot O nwindzel voorzien zyn. Zy be- ben drie gelyke Eyronde Bloemblaadjes, maar j twee Meeldraadjes met geele Knopjes, en een ____Elsvormigen krommen Styl , gelyk in de meeste Soorten van dit Geflagt. Vier Draadjes zyn Ser, half zo lang als de Meeldraadjes, met fmatle Honigbakjes. De Kelk hadt Laancetvor- mige fpitfe, aan de tippen gekleurde Blaadjes, % Is insgelyks een jaarlyks Zaay - Plantje. Door den Heer N. L. BuRMANNUS zyn; onder de Oostindifche Planten , nog eenige nieuwe Commelinaas voorgefteld en _afge- beeld (*). Zyn Ed, heeft een Naaktftengige met Grasachtige Wortelbladen en blaauwe bloe- men: een Vlinderachtige, wier Bladen naar die van Huislook gelyken , op Koromandel waars Be) ge. Co) Corsnrelina Cor. «q. Fol. Linearibus. Flor, diamdris ine volucro Vaginatis. Mant. 177. €”) Commelina nudicaulis , Papilionacea lara » Norvo/a, le Ind. p. 17, 18. Tab, 8.f.x: Tab, 7. £, 1,23 3e ae DRIEMANNICE Lerië: 1 Ap gehomen -zynde ‚zo wel als de twee volgensi H, dez een Werfpreide naamelyk en Geribde met ik ope ovaale Bladen: de Bloemen in beiden met Harts vormige Omwindzels. . Voorts heeft zyn Ed. ook de Gekamde „ welke door den Ridder thans uitgemonfterd is , als hier behoorende , in Af- beelding gebragt (*). Zyn Ed. befchryfe die, als een -Waterplantje, op Ceylon en Ma- labar voorkomende, dat ongefteelde fappige, {pits Eyronde Blaadjes heeft en de Omwind- zels Aairswyze op elkander leggende ; zo dat die met elkander een Kammerje maaken, De Bloemen kwamen, in alledeeze, driebladig. voor ‚doch in de gedroog gde Exemplaaren niet. zeer duidelyk, Her zyn altemaal kleine Plan- tjes die „ uitgenomen de Naaktftengige > Wor: teltjes fchieten uit de knoopjes van hunne leg: gende Stengerjes. dl GARE 1 s I As Een driebladige Kelk. cû drie Bloernblaadjest: dubbelde Meelknopjes en een tweehokkig, Zaad: huisje, onderfcheiden dit Geflagt, ’t welk naar” ”t voorgaande veel gelykt , doch geen Honig- t bakjes heeft, zegt de Ridder, 4 E , e rp Comimelina Criftata. Sp. Plant, %. pe 62e Spe Tos Comm. Cor, zqualibus involucris fpicatim imbricatis. Fe: Zeyt, 32, Ephemerum Zeyl. procumbens inflatum. ,HERM. Par. 148. Rap Hift. 566. Burm. Fl, Ind. pe 19, To 7ar B 4 4 Ed, noemde ze; wegens de tederheid derBloe 1 dir kenisfle. Soort (1) , in de Westindiën _V, + | ee den Heer JacQquiNs en wel op ’t Ei- rt land Martenique „in vogtige Velden, onder de goorn: Commoelinaas groeiende , waargenomen, ZynSTUx. men , „Hapalanthus en merkt aan, dat het een Mr Á: kruipend groen Kruidje is, uit de Kpobpies van Kruipendé, __zyne Rankjes Wortel feliktender Het heeft _Eyronde „ gefpitfte , vette, gladde; taamelyk dikke Blaadjes „van onderen Scheedzchtig „aan den rand paarfch, overhoeks aan de Stengerjes zittende, doch aan ’ end tropswyze roosjes maâkende. De Blaempjes zyn klein, teder ; ongefteeld „ groenachtig, en. komen coorgaens drie te gelvk, nit ieder Orel der onderfte Bladen voort, De Bloemblaadjes zyn Lancetvormig 3 de Meeldraacjes loopen uit in twee rondachtige Knopjes. Het Vrugtbeginzel is langwerpig met een langen Styl, die aan ’ end een Kwastje heeft. Het Vrugtje bevat, in ieder holligheid, twee rondachtige Zaadjcs. Tot dit. zelfde Gellagt acht zyn Ed. Bd twyfel wdat Plantje tè behooren , ’t welk de fchrandere Lo zr 11 nein Zuid- Amerika vondt, en Calif a noemde, LinNaus betrekt het tot deeze zelfde Soort. P mn A: (1) Callifia. Syf. Nat. Kil. Gen. 63. Wez. XIII. p. 86; LoRrr. Jtin. 305 , 392. Hapalanthus repens. Jaca. Aimerà zt Ae To IIe | et jede ki DEEL. Xl, STUERS Tig DRIEMANNICE LELIE: Vv. nie PnALANGIUM, | ÄFDEEL. . ; Lie Dic Geflagt , welks Kenmerken moeten zyn: STUK. “Seen zesbladige Bloem, waar onder ‘het Vrugt- beginzel, en een driehokkige Vrugt; heeft de Hoogleeraar N, L. BURMANNUS3têtwyl de andere Kruiden , onder dien naam oudtyds be- kend, by den Ridder ‚ wegens de zesmannig- heid „in ’ Geflagt van Atletes geplaatst Zyts hier, onder de Driemannigen’, ingevoegd en geeft dear van drie Kaapfe Soorten op; als . (1) Phalangium met Takkige Bloemflengels. Phalan- Sm Deeze is, onder den bynaam van Tatkig, Takkig. door zyn Rd, aldus befchreeven. Een klein Kogelrond Bolletje geeft Scheedjes uit van drie Duimlangte, waar uit Lancetvormige Bladen, welke driemaal zo lang zyn» voortkomen. Een Stengel van anderhalf Voet , heeft in *t midden Bloemtakjes „ met eenzaame byna driebloemige Steeltjes, len Eyrond tweekleppig Scheedje verftrekt voor Kelk. De Bloem heeft zes Ey- ronde uitgebreide Blaadjes, aan de tippen Els- vormig : drie Meeldraadjes , in de Nagels inge- plant ; met langwerpige Meelknopjes. Het Vrugtbeginzel, onder de Bloem „ heeft een Draadachtigen Styl, langer dan de Meeldraad- „… jes, met een driedeeligen Stempel , ende Vrugt is (z) ovalen Scapis Ramofis. Mihi, MILE Jee 56 PLUK. T. 137. £. 3e BURMe Fl, Inde Pe 3e were! BOL PLANTEN Tig He e “Hartvormig driehokkig: Laadhuiste ; met Ve, veele zeer kleine Zaadjes. eo ij ú Dit ftrookt in t geheel niet met de zbgekns Hoo et de Afbeelding van Mrirer , welke een As- STU „ fhodelus woorftelt „ met de Bloemeh eenbladig, vm z&fen geffieeden’ en het V rugtbeginzel bo- ven; datis binnen ° de Bloem. Ook heeft die van PL okjN Ër de Bloem vyfbladig en dee: ze zelfde is ‘aangehaald ‘op de vol lgende Soort; waar vaa de “Heer BuRMANN US geen Afs beeld: ins of: ‘befchryving geeft’, dan alleenlyk den Bynaam obfoletum , dat ís flets var Kteúr, > Hoedanig Pr bKENET gezegd Kadt de Bloemen der voorgeme! ide te Zyn Ee hed E @ Plalangiam met geaairde” Bhentingets Im. Phaland ie’ het Gewas, dae ik ín ‘ig. 2, op Paar nd HAAR. vertoon ook het Phalangiun Spica= PL. LEXXs bum zy. 3 blykt my. biet cuidehyks % Is, zeker, Fig. & dât de Bladen. veel van die by; PLUKENET, verfchillen , als_ zynde Grasachtig.s- ongemeen, final en dun , de Stengel niettemin, omvattende en overhoeks geplaatst. Hetmzakt, gelyk men. hier ziet, een lange Aair, van byna ongefteelde blaauwachtige Bloempjes , ieder gevat in een Vliezig Scheedje, dat twee punten heeft, over. hoeks ‘(*) Gladiolus Phalangoides Erbiopicum (forte Sifynrichii genus) Flore pentapetalo , obfoleti coloris, ex Codice Bens Zingiano. Almag. p. 170. ‚6 ) bn Scapis Spicatise Mihie ak H a u. Datr. zi, STUZ. ee rd Vv, AE heeft zes gefteelde Blaadjes, aan ’t end {tomp 3 | 216 DRIEMANNIGE Loer 1 ë- hoeks aan de. Stengel zittende, leder Bloempje Hoorn- terwyl daar binnen maar drie Meeldraadjes zyn STUKe __ vervat ‚ met groote, gevorkte Meelkoopjes: Men giet dit duidelyk in het vergroote Bloempje by a.alwaar tevens zig de Styl vertoont , die by- pa op een derde der langte in drieën is ver- deeld; doch zodanig, dat ieder verdeeling we- ‘derom in twee Stempels eindigt, die met Stuif meel bedaauwd zyn. Dit is cen-aanmerkelyke byzonderheid, welke misfchien aanleiding zou kunnen geeven, om hier van een nieuw Geflagt te maaken. Tot de Cyanella kan her, volgens ‘de daar van door den Hoogleeraar D, VAN RoyvEN opgegevene bepaalingen , hoewel zes Stempels | hebbende „niet behooren. De Plant, in Fig. 3, op de zelfde Plaat …veftoond , had ik gemeend ook tot dit Geflagt ee betrekkelyk te zyn; dewyl zig in ééne Bloem CC gaar drie Meeldraadjes vertoonden ; doch by _pader onderzoek bevind ik , dat ’er zes zyns elk voortkomende uiteen Nagel van een Bloem- blaadje als by b; des dezelve vervolgens tof het Anthericum zal worden t’huis gebragt. u. HOOFD: zech ROB Or TENTEN Tr SS SSS SSS. v. Ä vpn, FDEEL; Mell: HOOF DST UK. UI. #i | Hoorps STUKe _ Befchryving van de ZLESMANNIGE Borr PLANTEN, Zoë welken de Narcisfen, Lee liën, Tulpen , Hyacinthen, Tuberoozen en andere Lelieachtige , zo in als uitheem/che; gelyk de verfcheide Soorten van Affodillen, _ Ajuin , Look; de Amaryllisfen of Lelie- en Tros - Narcisfen , Hemanthus , Crinum ez veele aridere, zo Kaapfe als Oostindifche Bloe- men’, van ongemeene fraaïheid , behooren. Vi Geflagten der Zesde Klasfe, die naa | melyk Bloemen hebben met zes Meel- draadjes , komen in deeze Afdeeling ; welke de voornaamfte Schoonheden van Flora bevat. Het eerfte voert den naam van HA&MANETHUS, % Welk een zesbladig veelbloemig Omwind- gel heeft ; cen zesdeelige Bloem , boven het Vrugtbeginzel, en een driehokkig Zaadhuisje. „Hier in zyn begreepen de vier volgende Afrie kaanfche Soorten. (1) Heemanthus met Tongachtige platte glad- v de Bladen, ___ Haman? E thus cocci= ED ons, Hoogrog= (1) Hamanthus Fol. Linguiformibus planis levibus. Sy/2, de. H 3 Nats ML. DEEL. XII, STUKe | HL aib ZESMANNIGE LEL tE Een zeldzaame Plant, die , door haare “Tong: achtige, breede, dikke Bladen , naar fommige Hoorp:. Soorten van Aloë gelykt', -maakt- deeze uit, STUK, De afkomst is van de Kaap der Goede Bope; hoewel fommigen het voor een Indifch Gewas hebben gehouden, Dus werdt het van Mori- soN Hoogroode Jndifche Lelie , van” anderen Indifche Narcis of Lelie - Narcis met cen Draae dige Bloem „ Scogliofo of Squaliofo der Italiaa- nen geheten 3 dat op den Schubbigen Wortel ziet (*), BopimUus VAN STAPEL, e@D Am- fterdamfch Geneesheer, die in den jaare 1636 ftierf, noemde ze Tulp van de An der Goede Hope CF). - | ed | Dus blykt , dat dit Gewas reeds meer dan anderhalve Eeuw, ín Ons VENDEE bekend zy geweest. Het bloeide ’er, misfchien aller- eerst , in de Hof van den Spaanfchen Staats. Raad en Gouverneùür van ’t Nieuwe Kafteel te Napels, den Heer pe GorDUBA, ZO CoLUMNA, die het naar deeze Bloem in Af beelding bragt, aantekent (4). Dit moet reeds vroe= Nat. XII! Gen. 396. Weg. XIII, Gen. 400 p. 261, H Cliff. 127. R. Zugdó. 42. Heim. Fol. obtufis , bali truncatis. Comm. Hort, Xl. p. 127. T. 64. ‘Marcisfus Ind. puniceus. FEBR. Cul. 137. Narc. Ind, Serpentarius. HERN. Mex. 885. T. S99. () Lilioe Narcisfus, Indicus cruentus, Stamineus , Squa= liofo Stalis. BABR. Je. 1o4t, Obs. 792. (Ì) Tulips ex Promonrorio one Spei, STAP. in THEOPHRe (1) CommeLyN zegt, dat het geweest is in de Hof van den Prins Casius: doch ik vind het zodanig, als ik hier | fchry& 2 „ier BOLPLANTEN. IIS KL ger dan in * jaar 1628 geweest zyn. Om: Vs ; die zelfde Jaaren heeft het ook gebloeid nn: 4 de Hof van den Kardinaal BARpERIN 1 Hoorns te ‚Rome , gelyk Ferrarius heeft aangete. STUK. kend. te ’t laatfte Jaar der voorgeande Eeuw, Ü\decft het ook hier, ín‚de Hortus Medicus dee. zer Stad; gebloeid ‚ En ís door den gedagten Hoogleeraar ComMeLYN volkomen in Af- beelding gebragt en befchreeven. Zeer zeldzaam. bloeit deeze Soort van He- manthus, Zy geeft uit een Bolwortel , van meer dan twee Vuiften groot , die uit veele op el- kander leggende Schubben beftaat, twee dikke platte Bladen, meer dan een Hand breed emeen Voet. lang. Deeze verfchynen wanneer de Stengel bloeit , die anderhalven Voet lang is en twee Vingeren dik, platachtig rond, witachtig of bleek groen , doch met paarfche Vlakken, byna als de Stengel van't Kalfsvoct of Slan- gekruid , getekend, Op den top heeft dezel- ve een Knop, die open gaande een Kelk maakt van zes of meer Bladen, naar een Tulip gely- kende , welke wilen Bloedrood zyn. Hier van heeft de vermaarde HERMANNUS der naam ‘ontleend , dien TouRNEFoORT ook gebruikt heeft , door onzen Ridder aangeno- men Schryf. COLUMNA zegt aïleen, dat hy ze aan ’t licht gebragt heeft of geplaatst onder de Mexikaanfche Plunten: Excell. Principe Cefio annuente, en verder, dat zy in een Pot ges bloeid had by den gezegden, Spaanfchen Heer. H 4 JI, DEEL, Xile STUKe 20 ZESMANNIGE Errie Vs men (*). Binnen dat Omwindzel zyn vervat Ae, meer dan dertig Bloemen, ook rood, in: zesfen, Hoorp- gedeeld, met zes witte Meeldraadjes en geele ®TUK. Knopjes. leder Bloem zit op eer driekantig, Vrugtbeginzel, dat het gezegde Zaadhuisje wordt, van grootte als een Olyf ; Zo CorUMNA waargenomen heeft. In de Herfst is de Bloei- tyd deezer Planten ín ons Wereldsdeel. IL. (2) Hemanthus met Tangachtige kanshaairige Haman= shus Cilias Bladen. zis. Kante haairige. Zeer verfchillende is deeze Soort, door haa- ren langwerpigen Bol niet alleen ‚ die ook groot is en Bladen als de voorgaande » maar Ímaller heeft, opde kanten zeer fyn gehaaird en als met druppeltjes gefprenkeld. Het fchynt de ronde _Afrikaanfche Lelie ,met flaauw Granaatkleurige kleinere Bloemen, by HEeRMANNUS dus ge. naamd , te Zyn. (3) C*) Hemanthus , immers , betekent Bloedbigem; gelyk COLUMNA zegt, dat die Bloembladen Bloedkleurig rood, zyn, { Colore Sanguineo rubente) 3 î FERRARIUS noemt ze Nare cisfus Ind: cas Pan: seus 3 dit is van een Granaatappelige af geelachtig roode Kleur. De Ridder heeft tot bynaam ‘heg woerd Coceineus , dat Scharlakenverwig of Hoogrood betce kent , gebruikt, Waarfchynlyk zel de Kleur naar het Klis maat wel wat verfchilien. rs AREN hont (2) Hemenibas Fol. Linguiformibus Cilicsis. Lidum Afic. Spharicum Fior, obfolete puniceis minoribus, HekMm: Lusdô, 375. Bulbus oblongus opin, Fol, Gutratis &c, BREN Cent. Te 3e lor BOL? LAN TEN DE 6 ) Hemanthus met Lancetvormig Eyronde ; Be AFDEEE, gegolfde » pflaande Bladen. | hin Je Veel gemeenzaamer is‚de Bloem van deoze LOOD: | hie haar afkomst. niet van de Kaap heeft, maar sn. van de Guineefche Kust. Men vindtze onder „Hazan den naam van Standelkruid uit Guinée, door den rd SwERTIUuS en anderen, in Plaat gebragt en gesrige, ° befchreeven. BOERHAAVE hadeze Dracuncu- boides getyteld. °t Schync dat de figuur van den Wortel, de Bladen en Steel , aanleiding daar toe gegeven hebben 5 zo wel als om ze by de Hyacinthen te vergelyken; dat Srsa doet, Hy noemtze Afrikaanfch Gewas , meest naar de Hyacinth gelykende, Knobbel- en bolachtig van Wortel met een zeer fierlyk gefpikkelden Steel, en zeer breede Bladen, als die van Colchicum 3 zynde de Bloemen hoogrood , zesdeelig en veel by een vergaderd. Het bekleedzel ‚merkt Dir LEN 1 Us aan, in deeze Soort niet te beant- woorden aan den naam van dit Geflagt, als groen zynde van Kleur. Het heeft, nogthans , veel paarfchachtigs , en de roodheid der Bloem- | pjes (3) Haemanthus Fol, Lanceolato = Ovatis undulatis erettis. EL, Cliff. ta7. H. Ups. 83. R. Lupdb. 42. Haemanth. Col- _ghici foliis, Perianthio Herbaceo, DiLL. Eith. 167. T. 140e f‚ 2. TREW. Ebret. T. 44» Hyacintho affinis Africana Caule maculato. SEB. Mus. 1. p. 20. Te 12. f, tw 2, 3. Saryrium e Guinea. SWERT. Flor. I. p. 62. É. 3. MpRis. Fijt, IL. pe ‘aol. S. 12e T. 12e É. Ir Rups. Elys. 11, Pe 230, fe 3e Deae cunculoides, BOERH. Lugdb, U. p. 266. Hs U. DEEL, XII, STUK, | Ve. ArprrL. HI. Hoorp: STUK, 122 ZESMANNIGE LEEIE pjes» daar in vervat , vergoedt rykelyk dit ge- brek; doch zy zyn Orapje of geelachtig rood. De Stengel komt niet uit het midden der Bla. den, maar aan de zyde van derzelver Steelen, uit den Wortel voort (*). Zy ís groen en ten deele váh onderen af, of. geheel, met bruine Vlakken getekend. De hoogtê is een Span of byna een Voet, gelyk ook die van den gemees nen Steel der Bladen, welke rond is , de Bloem= ftengel aan de eene zyde plat. De Wortel be- ftaat uit twee Bollen boven elkander, waar van de onderfte grootst en de bovenfte met vers fcheide jonge Bolletjes omgeven. In de figuur der Bloempjes fchynt , volgens de Afbeeldin: _ gen , een aanmerkelyk verfchil plaats te hebben ; als zynde het Pypje korter of langer „de verdee- lingen breeder, fmaller , meer of minder-uitge= breid: ook de Meeldraadles langer of korter. De Vrugten zyn roode fappige Besfen , die op Steeltjes ftaan ‚komende meest éénzaadig voor doch men vindt ’er blyken in, van de twee andere Zaadhokjes. Gedroogd , en in Papies bewaard , heeft men: deeze Besfen zien Wore tel Dn en jonge Bolletjes maaken; ’ welk zelden gebeurt met drooge Zaaden, (4) C*) BOERHAAVvE zegt wel, ex medio Tubere , inter Fon Bia, emergit Caulis : maar het b:ykt, dat hy door de Bladen hier de Biedfteelen ef Stenge's der Bladen meene, bezyden of tusfchen welken de äloemfteng gitchiet. - kad F BOLPLAN TEN” 193 anthus met ids ekielde Bladen, Vs oe pr n 8 ° AÁrpeeErs Geen nadere befchryving vind ik van deeze , ia, Hoorp- die volgens. Marren aan, ‚de Kaap der Goede «ror, oe Hope groeit, < iVe Hemane 5 CATie De Heer Forskaönr vondt in Atabie een „; Harnantlus welken hy coccineus noeimt; doch: Gekielde, deeze fchynt zeer van de eerfte Soort te ver- fchillen. De Stengel beftondt , volgeos zyne _befchryving, uit geflootene Bladfcheeden , wel- ke wit waren, met Violette vlakjes. De Bla- den, anderhalve Span lang, waren langwerpig ovaal , effenrandig, , geriod , groen , met den Kiel ook Violet gefprenkeld, De Bloemfchee: de was maar getand (*). Tusfchen de Bloem: fteeltjes zaten lange Borftelhaairen. De Wor- tel was knoboelig of Bolrond , niet eetbaar, GALANTHUS Wittertje, Behalve de drie grootfte en buitenfte, welke holrond zyn, heeft de Bloem, in dit Geflagt; een Honigbakje „dat uit drie kleine uitgerande Bloemblzadjes beftaat en een eenvoudigen of niet verdeelden Stempel, his eenigfte Soort (1) maakt een klein en zeer (4) Hemanthus Fol. Linearibus carinatis. MiLL. Dil. (*) Spatha nonniú dentata. Flor. Aigypt. Arab. p. 75 (1) Galanthus. Sy. Nat. Xil. Gen. 397. Veg. Xi. Gen. 4or. p. zón. H. Câf. 134. Ups. 73. Re Lugdh. 35° Leur EL, DEEL. XII, STUKS Î (24 ZESMANNIGE LEET Es zeer bekend Kruidje , dat men hier te Lande Naakte Wiyfjes of Fuffertjes in °t Hembd, of ook Zomer-Zotjes , noemt. Het is hier byna genaturalizeerd, verfpreidende zig wyd en zyd door zyne Bolworteltjes , die ’s Winters den Vorst verduuren „ doch heeft zyne afkomst uic vogtige Valeijen in Italie, Switzerlanden Oost- enryk. Het is een klein teder Plantje , met. Grasachtige Zeegroene Bladen , die Scheed= achtig hect Stengeltje omvatten , dat een half: Voet hoog opfchiet of laager blyft naar den Grond. Aan den top heeft het een hangend Bloempje, dat zig Melkwit vertoont, waar van de benaamingen ontleend zyn. Het zweemt naar de Narcisfen, wegens het Honigbakje, uit de drie binnenfte Bloemblaadjes beftaande „ dat van de drie buitenfte grootere holle Blaadjes omringd wordt. TouRrRNEFORT heeft de figuur der Bloem zeer fraay in Plaat gebragt , an getoond, hoe dezelve op. een rondachtig Vrugtbeginzel zit, dat in een groot driehokkig, Zaadhuisje overgaat (*). Hy hadt het nog thans , met de volgende , in één Geflagt be” arj Lry. Leucoium bulbofum trifolium minus. C, Be Pin. 56. Leus coium bulbofum triphyllon, Dop. Pempt, 230, Leuco- Nare cisfo- Lirion minimum. LoB. Ze. 523, Narcisío - Leucoium erifolium minus. TOURNE. Jn/?, $87. Erangelia, RENEALMe sp, 97. T. 96. „ {*) Tab. 208. Lets, Be eee Or BOLPLANTE:Ns 125 ‚‚L EUCOJ U M'« Tydeloos, v. „hht Arbret. pe itneid der Bloemen was een dergelyke „All: Hoor pr: feden, om hier den Griekfchen naam , die ge= serums meenlyk aan de Violieren, thans Cheiranthus genaamd (*), gegeven wordt, te gebruiken. ’t Geflagt onderfcheidt zig door een Klokvor- mige, zesdeelige, aan de tippen verdikte Bloem en heeft ook een enkelden Stempel. De drie volgende zyn ’er in vervat. (1) Tydeloos met een eenbloemige Scheedeen Tr. een geknodflen Styl. AE Voot- Op dergelyke Velden en plaatfen als het voor“: gaande, komt dit voor , dat men Witte Tyde. loozen noemt , in ’t Voorjaar bloeijende. Hier is het in de Bloemtuinen niet ongemeen. Uit een Vleezigen , ronden, witten Bolwortel, geeft het taamelyk breede. donker groene Bladen; niettemin Grasachtig , maar ftomp aan ’t end , van agteren rond, Het Stengeltje bereikt zelden cen Voet hoogteen draagt gemeenlyk maar ééne | Bloem s 9 9 Zie We De IK. Stuk, bladz. Gog.” ij S (1) Leucojums Spathâ aniford » Stylo Clavatos Sy/f. ah Kil. Gen. 398. Veg. XIII. Gen. 4o2z. pe 261. Leucojum. HL. Cliff. 135" H. Ups. 74e R. Lugdb. 55, Leucoium Bulbofam vaigare. C. B. Pin, Ss. RupB, Elys. II. p. 95e f. 1. Leu- coion- Bulbofum hexaphylion. Don.” Pempre. 230. Leuco- Marcis(o - Lirion, paucioribus floribus; Los. Ze, 123. Narcisfg- Leucoiu m vulgare. TOUANE. Inf. 3870 II, DEEL» XII. STUZe Î2ó Zes MANNIE LELrt: Ve Bloem, die in een naauwe” Vliezige Scheedé “ij, Vervat is en knikt of nederhelt, Zy beftaat Hoorp: uit zes Eyrond- Lancetvormige , ‚ geftreepte ; STUK. witte’ Blaadjes , de buitenfte grootst „ aan ’t end dikker en gee tachtig groen: Zy. maaken met elkander een Klokje, zittende op het, Ey- tonde Vrugtbeginzel , däteen Peerachtige Vrugt wordt, met drie holligheden, verfcheide tonde Zaaden bevattende. ‚um, (2) Tydeloos met eene veeliobmige: Scheede sig en een geknodflen Styl. Zomerle, Een naar ’t end verdikten Styl heeft deed zo wel als de voorgaande; doch’ onderfcheidt zig door ‘de veelbioemigheid: “Men zou dit, echter ; als een Verfcheidenheid kunnen: aanmerken : terwyl de tyd der bloeijing zo verfchille ende is; dat veenigén het Vroege, anderen laate Tyloo= zen noenten. ‘LOBEL zegt 3 daf deze, met zes of ‘zeven Bloemen op éen Stetigeltie. » veel in Languedok , dan de Rivieren , op vogtige plaatfen voorkomen, De Heer Go vaN maakt ‘et gewag van, doch vermergtze met de vol- gende en zegt nieteens dat zy in ’c vroege | Voor. C2) Leucojurs Spathâ multiflor „ Stylo clâvato. Lhidort Bulbofum majas f. mulciflorum, C‚ B. Pig. 5s. Leucoion Bulbofum polyanthemum. Dop. Pep. 230, Leuco-Narciss fa-Lirion Pratenfe - vernam. LOR. Ze, 122, Leucojum Butba ferotinum rmajur CLUS-IEE, Is pe” 170. Polgarthemtms REN. Spec. 99. T, 100. lor Bóör PLANTEN, do Voorjaar bloe sit hug wordende deswegen Perce- Vv. ÁrprErò Nige genoemd van de Ingeit enen (*). ge Hoorb- â 45) T'ydeloos’ mèt eene veelsloemige Scheede ux. en een Draadachtigen Styl, UI Leucojurng! antumnale,. In Porsagal ‚zo-de Ridderaantekent , vonde Herfst(ö, LoOEFLING-deeze, die door CuLusius by Badajoz in Spanje, aan de Grenzen. van dat Ryk „ waargenomen,;was,- Deez’ zegt, dac het de Bloem zend als een Schelletje gefarfoeneerd ; maar volgens. LorrLtNe is dezelve Pypach- tig, niet Klokvorinig.. De Bladen hadt hy niet — gezien, ‚Volgens CL vs rus zyn, dezelven Haairachtig dun en groen, komende eerst_na t-opengaan der Bloemen uit den Grond, Twee of drie Bloempjes draagt, dit Kruid op ’ hoog: fte, die ook- neerhangen en Melkwit zyn van Kleur. „ost wy | MN ULBAGI A Dit Geflagt is door Linneus peld; naar wyleh den Wel A Heer TULga 6, ges rn) Hy Be mikt de EeTlan van de en Seort, en — haalt niettemin TOUANEFORT aan, die deeze bedoelt. zie GoUAN Monsp. G) Leúcojum Spathâ multiflor Stylo Bifioeti. LOEFL. Mtin. 136. Leucoium Bulbofum Pan, G.B. Pins 56 L. Bulb, Aut, tenuifolium, Crus. Hijf. I[, p. 130, =men mie mimum. DoD. Pep, 230, LOE, Ze, “124 Tricophyllam, REN. Sp. igi. T. 100, GE ERDER „RIE .T „A0 Kle DEEL. XIle STum Ed keg LRSMANNieoe Leif È: _ W. gewezen Gouverneur van de Kaap der Goede AFDEEL. Hope, door wien een menigté Kaapfe Zaaden ; Hoors- Bollen en gedroogde Planten, aan de Heeren STUK, BurMANNUS alhier, ten dieníte van den Hortus Medicus bezorgd zyn. | De byzondere Kenmerken beftaan in een Trechterachtige Bloem , met den rand zesdee- ‚_Ìig, en een Honigbakje den Mond kroonende; inet drie gefpleeten Blaadjes , van grootte als de zoom. Het Vfugtbeginzel zit binnen dé Biden, AAE | _y, _ De eenigfte ‚Soort (i) hief van tóthóg toe Erg bekend; voert den bynaam naar haare af- Kaapfe. komst. De Wottel is Bolachtig , met veele dikke Vezelen, Uit dezelve komen veele fmal= le gladde Grasachtige Wortelbladen- voort, Dé Stengel , die eens zo lang is, draagt in een Scheede van vyf tot zevef Bloemen „ welké - gefteeld en paarfch zyn, veel gelykende' naaf die der gewoone enkelde Hyacinthen. Anders komt de Geftalte , Zo de Ridder aanmerkt , veel met die der Naakte Wyfjes of Jonquil: (jes overeen. Ik. erken het „geen, van beiden. Elders wordt gezegd, dat de Bloem groen zy en het Honiebakie donker paatfch. De Heer _Jacqurin heeft deeze Plant in Afbeelding gebragt. Uit een gedroogd Exemplaar , my door den beroemden. Hoogleeraar D. vAN area | Roven | fi) Tulbagia. Syf, Nat, Veg, XU. Gen. 1390 P 262: Jacq; Hort, T. IId Mant. 243e Te 1@ p:4 APS te EN Ante Leer AEN eer (Piers PRAAMSTRENT . == SS en SSS ed En En EEn En Se, En =S IJ it A | | ij IN fl ZN l EE en ER En En Í Ii en SSS DENS NS SS SS MV =S | | / En Ii | SS N NS N IN NS NS SS SN ok BobPraNrei isp à R OIJEN, Mbelonederld.. blykt , dat de Zaad-, V? E huisjes driehokkig, hievan. SED, ZO’ fchyur, iten veelzaadig zyn. — iden: __„ Hier zal ik een Geflagt han volgen ‚dat desTuxe, meergemelde Sweedfche Heer , Doktor Ta u s- BERG door zyn Ed. aan de Kaap gevonden _ zynde, genoemd heeft ‘FABRICE á. - Ter eëte , zekerlyk, van den vermaarden HeerBanricius, Lyfarts van dea Hertog vari Brunswyk Luneburg en Hoogleeraars door wien de Planten van den Helmftadfen Akademie:Tuin in ‘Optelling s gebragt en de zelde amfte befchrte. VER zyDr AEL Dea Cr eer ‘bepaaliog, def: Kenrerkes 5 Jaar EVP E. Weled, „nog niet gezien hebbende , deel ik Den Stejlatás flegts de Afbeelding mede van die Soort”, wel-Gefernde. ké hy Steljata- noemt. Een fchoca Exemplaar Ered daar -ván, ’ welk ik van de Kaap heb ontvane’ gen , toont dat het een Bolächtigen Wortel met veele dunne Vezelen heeft , waar uit Bladen voörtkomen ; véel naar die der ‘Narcisfen ge: Iykendé ; doch ‘niet lartg, uit wier fnidden een dunne Stengel, van ongevaar een Voet längtes met één Blad; op % end één enkele Bloem hebbende, als in Fig. 1, op Praat LXXXI; hier nevens. Deeze beftaat uit zes Luancetvor- mige Bloernblaadjes , welke paarfchachtig; doch aan de Nagels byna zwart ke Zy tusten op 7 eed ik DEEL, XI. STUK, Vv. Árrprer HI, Hoorp- STUK: \ Nd iso ZEsMANNtGeE Letreg: een Vrugtbeginzel, dat in eene verdikking. vari de Stengel beftaat, gelyk in-de Crocusfen en eenige Narcisfen, naar welken de Bloem eeni= germaate gelykt, doch zy heeft zulk en Ho- niebakje niet als in de laatften, De Meeldraâd- jes komen uit den Stoel voort én zyn zeer. kort, maar hebben uitermaate Tange „ dikke, Liniaale Meelknopjes , zes in getal, omtingende den Styl, die niet driedeelig is en waar boven zy -uitfteeken. Men kan. hief van uit de Afs beelding oordeelen, NARet1ss us. Narcis. Een zeer bekend Geflagt, dat zynen naam, volgens de Ouden, van eenen Jongeling Nare cisfus, of van eene verdooving , welke het aan “de Zenuwen toebragt , zou hebben. Hoe ’ zy» die naam is in ’t algemeen gewettigd, hoe-= wel men de Bloemen, daar toe behoorende, ook Tyloozen of Paas - Leliën, in ’t Engelfch Daffodils , in ’t Franfch Fonquiljes, noemt. Zes gelyke Bloemblaadjes (*) ‚ met een Frechterachtig eenbladig Honigbakje , waar binnen de Meeldraadjes vervat zyn, ftrekt voor byzondere Kenmerken van dit Geflagt, dat de veertien volgende Soorten behelst. (1) ‚(*) TOuRKEFORT en anderen hadden wel de Bloem een- bladig genoemd: doch zy beftaat „ volgens den Ridder, uit zes Blasdjes, die aan “t Honigbakjc, dat het middelftuk is, gehecht zyn, ii Ree _pe-262. MH. Ups. 74. Narc. Fol. Enfiformibus &c. EL Cliff 134. R. Läzgdb. 35. Narcisf, alb. circulo purpureo. C. B> or BoLPLANTEN 13ï hen te) Narcis met eenblòemige Stengels 3 bat Ho: v: nigbakje Raderachtig, zeer kort, en rappig in gekarteld. Buiten de Hyacinthen en Tulpen zal men a STUK. le haauwlyks een Geflagt vinden, dat zo veele Marci/us Verfcheidenheden heêft, Zelfs van deeze ; die wit is, met een klein paarfch kransje in ’t mid- den, dat men te regt een Honigbakjë noemt, maakt PARKINSON vier Soortens eene vroe- ge naamelyk „ een ‘laate , een zeer groote en ‘een gefternde. Daar komen ook wel Witte voor; die van binnen een geel Bakje hebben, doch deeze behooren tot de volgende; De Poëtifche , dus genaamd om dat zy naast met de befchryviag van Oviprus ftrookt, is zeer gemeen in Languedok, Provence en an- dere Zuidelyke deelen van Europa. De Groote en Gefternde ; vonorgemeld , hadt men uit de Oofterfche Landen bekomen. LoreEr merkt aan, dat ’s Voorjaars de Velden by Montpel. lier ongemeen verfierd worden door deeze wit- te Bloemen, „‚ die in ’c midden; zegt hy, een 3, gefronfelden ring hebben, uit den Saffraans > geelen (1) Narcisfias Spathâ uniflorâ , Nettario rotato brevisfimo fcariofo crenulato. Syff. Nar. Xi. Gen. 300. Ver Xuls IS Pin. as. Narcisfus medio purpureus. Dop. Pempt, 223, Narcisfús Poëticus &c. LOB. Ze, zI2. B. multiplex, Ge Bs Pin, [2 Ie DEEL. XIL. STUK. \ CEBiCHS, Witg2s V. „ geelen naar ’t purper trekkende. Het is de derden ,, Narcis van DroscoriDEs, die een zeer Hoorn. » zoeten en regt tot Slaap verwekkende Reuk STUK, … heeft, naar dien der Plompen iets of wac „… gelykende.” De Bloem komt eenzaam voort , uit een Vliezig Blaasje op *t end der Stengel, die kaal is, eenigszins platacstigen geftreept. Zy heeft een byzonder Steeltje, met een rond Knopjes % welk het Vrugtbezinzel is, dat een Zadad- huisje wordt, driehokkig , driekleppig en veel« zaadig. De Bladen gelyken naar die der ande- ren Narcisfen zowel als de Bol , welke byna rond is, gelyk de Hyacinthen- Bollen , en uic Rok- keù beftaat, doch geelachtig rood van Kleur, gelyk die der Tulpen, IL (ea) Narcis met eenbloemige Stengels ;het He- dd nigbakje Klokvormig opgeregt en gekruld, dg zo lang als de Eyronde Bloemblaadjes. 192 ZESMANNIGE LEL1 Ê- Van deeze, die in de Bosfchen van Vrank- ryk, Engeland, Spanje en Italie, zo de Ridder aanmerkt , natuurlyk groeit , komen ook aan: merkelyke Verfcheidenheden voor. De ge meen- (2) Narcisfus Spith uniflorâ , Neêtario Campanulato ereee to ctispo &c. Narc, Fol. EnGfermibus &c. H Chf. 134, Re Lugdh. 35. N. 3. GOUBN Monsp, 564. Narcis. fylv. pallid, Cal. luteo. g, multiplex. gp, duplici f. triplici Tubo Auieo C. B. Pin, 54, Narc. lareus fylveftris er multiplex, Doo. Pernpt. 227, f. 19 2 9 3e LOB dee 157. RE òFr BOLPLANTEN, 133 meenften hebben de Bloembladen bleek en het V. | Honigbakje hoog geel; doch men vindt ’er die On 5 hetzelve Goudkleurig hebben en de Bloem geel. Hooeps geel Voorts komen ook deeze Narcisfen met du5.°TUE: belde „ datis gevulde Bloemen, en met zoda. „ _nigen voor, waar twee ot drie Honigbakjes in elkander fteeken , of die het Honigbakje, dat hier “een zeer grooten Kelk in * midden van de Bloem maakt , alleen gevuld hebben met cen foort van Bloemblaadjes, In Engeland zyn deeze Narcisfen zeer ge- meen , wordende op de Groenmarkten te Lon- den by groote hoopen te koop gebragt. Het Vrouwvolk is ’er zeer mede gedient} en noemt- ze Primrofe peerlesf, dat is Weergalooze Sleu- telbloemen of Voorjaars- Roozen, In Duit{ch- land noemt menze Mertfzblumen , dat is Maarts- _ Bloemen, by ons Geele Tydeloozen. Hier onte breeken zy op de Bloemmarkt , als ’t in de tyd is, ook niet, gelyk men weet, eh vermaa- ‚‚ ken, zo door de Kleur als door den Reuk, „„ De Borchachtige Beemdea in geheel Enge- „> land en Nederland, zyn ’er vol af, zege ‚… Lorer; maar in de Landen die Zuidwaards » leggen , gelyk in Languedok , Gasconje en », Spapje, groeijen zy niet dan op hooge Ge- ‚> bergten , zynde zonder reuk of kragt en bloei- » jende in Mey of Juny.” Mooglyk heeft men- ze- daarom Basterd - Narcisfen getyteld. Dic zal zekerlyk een andere Soort en misfchien de naastvolgende zyn , die ‘er zeer weinig van | 4 vers 1, DEEL: Kilo STUKo | 134 ZESMANNIGE LELtIg- V. verfchilt. Doponéus zegt, dat men de Wits ABDEEL. de geele Narcisfe Is in Feb TL. g ä n, als in February of Maart Hoorp:- bloeijende, by ors Sporckelbloemen, dat is Sprocs ETUE, kelbloemen „ roemt. Men heeftze omtrent Zwoll, in Overysfel, waargenomen. De Wor- tels zyn van eene Walging- of Braakverwek- kende hoedanigheid , als men ze raauw eet 5 maar gekookt kunnen zy tot een Purgeerdrank dienen. | IE. (3) Narcis met tenbloemige Stengels; het Ho- Narcisfus Bicolar., nigbakje Klokvormig , met een uitgebreiden, _ Twee. 7 kieken gekrulden 1 rand, van Kang als de Bloem j | elen In deZuidelyke deelen van Europa vindt men, volgens den Ridder , deeze , die naar de voor- gaande’ zeer gelykt , maar vab Bloembladen heeft en het Honigbakje hoog geel, grooter „ met den rand uitgebreid , gegolfd , gekarteld, Ik verftaa giet , hoe het -dan de Groote geheel geele Narcis kan zyn van BAuuINUS, die vol- gens TourNerForT de Groote Spaanfche Basterd- Narcis is van Crustus, welke de Bloembladen , zo wel als den Kelk daar binnen, geel heeft, zoe RAY getuigt. Het zelfde hede plaats 3) Narcisfs Spathâ uniflorâ, Nectarie Campanulato &ca Narcisfus albus Calyce flava alter. C, B. Pin. 52e Narcíse fus mejor, totus luteus, Calyce prelongo, Ce Be Fin 52g B.UDB. Eijs. epe Zh fg. i 4 or, BorLPLANTEN 333 plaats-in ’ Spaanfche Bulbocodium , ook;totdee- V. ze Soort behoorende (*). ais AmDenl, Hoorpe __ (4) Narcis met eenbloemige Stengels , een nx. \ flomp-Keg:lvormig opgeregt, gekruld, zes- vv. deelig Honigbakje, van langte als de Lan= Nercisfas minôtre cetvormige bloembladen. Kleine, Meer ‘verfchilt deeze, die in allen deele dric- maal kleiner is, zo LiNNaus zegt, dan de tweede Soort, Zy heeft de Stengels naauw!yks geftreept ; de Scheede groenachtig; de Bloem meer knikkende ; de Bloemblaadjes aan den voet van elkander afgezonderd , Lancetvormig,, regt 3 niet fcheef of Eyrond, De rand van ’t Honig- bakje is niettemin ook zesdeelig , gegolfd , ge- kruld. De Groeiplaats ftelt hy in Spanje. Moschatas. NIS welries h lyse tokende. ) Bulbocodiam Hispanicum. J. BAUH. Hifl. Plant, UI. ps 594. _ (4d Narcisfus Spathâ uniflor , Ne&tario obconico ereta- erispo fexfido &c, Natrcisfus parvus totus luteus. C. B. Pix, 53e Rupp, Elys. II. pe 72, É, ri. Narc, fyly pallidus mi= - nimus. BARR, Je. 976. Pfeudo + Narcisfus minor Hisp. lati- folius. Crus. Hifl, 1. p. 165, Bulbocodium minus; J. Be Elift. IL. p. 597. (s) Narcisfus Spathâ uniflorà , Ne@tario Cylindrico , trun- câto fubrepando &c, Narcisfus totus albus, nutante Flore, longà tubâ. BARR. Jc. 945 , 946, 9843 953 , 921, 922. Narc. albus Cayce flivo, Muscari odore, CG. B. Pin, sze, Runs. Elys. 11. p. 69. £. 6, & 73. f. 154 16, Narc, flavus. tubo xotundo, Rups, Elys. II, p. 68. f. 3, 4% I4 (5) Narcis met eenbloemige Stengels; het Hò-_ V- II. DEEL. XII. STUK, V. ÁFDEEL. 5 It W Hoorp- VI. „Narcisfus Uriand ruse Driemane Zige 236 ZEsMANNIGE LELIE nigbakje Rolrond , geknot, eenigermaats, uitgegulpt , zo lang als de langwerpige, Bloemkladen. Deeze Welriekende Narcis, ook uit Spanje afkomftig ,onderfcheidt zig meer door de figuur van haer Klokvormig Honigbakje dan door de Kleur, Gemeenlyk is zy geheel wit ‚ maar heeft ook fomtyds het middelftuk geel en men vindt ze zelfs mer geheel geele Bloemen, De Reuk trekt naar Moskeljasc. (6) Narcis met byna eenbloemige Stengels; het Honigbakje Klokvormig , gekarteld ‚ half. za lang als de Bloembladen en drie Meel. draadjes, De voorgaande Soorten hebben taamelyk bree. de, aan ’t end puntige Bladen , van eene blaauw- achtige of Zeegroene'Kleur; maar deeze heeft dezelven half zo breed en gefleufd. Anders 4 % vee Ë * ‘ Li! 3 r p « 5 B komt zy met dezeiven in grnotte nagenoeg overeen, De Bloem is geheel Sneeuw wit, met langwerpig Eyronde Bladen en drië Meeldraad- Jes In plaats van zes , welke echter daar in ook fomtyds waargenomen zyn. Zy zitten, gelyk by de anderen, in hee Honigbakje en hebben geele Meelknopjes, De RETO | (2) Nar, {6} Narcisfas Spathâ (ubuniflorâ, N etenato Ec. Narcisf. Juncifolius,t albo Flore reflexo. CLUS, App. alt. Naxc, alb, obiongo Caiyce, Kuna, Elys, Ik p. ziee EEN Vet bike TE 4 - sk etario Campanulato , - 4 „pr BOLPLANTEN F8 (7) Narcis met byna tweebloemige Stengels, Ve | C° Jet Honigbakje Klokvormig driedeelig uit- „Arne, II. gerand , driemaal zo kort als de Bloem- Hoorp- blaadjes. STUK. | vi De kortheid van het Honigbakje onderfcheide „N47ei/% Orientalis. inzonderheid deeze , die wederom bre eedbladig Levant(, is > geheel wit van Kleur met het Honigbakje gecl of Saffraankleurig en in drieën gedeeld, Zy was, volgens CLusius , uit de Levant af- „komftig. (8) Narcis met byna veelbloemige Stengels; vn het Honigbakje Klokvormig , byna drie- ien deelig , effenrandig, half zo lang als dgbige. Bloemblaadjes. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze, die naar de Jonquiljes gelyke, door de fmalheid der Bladen, maar een Rolrond Honig- bakje heeft „meer dan half zo lang, als de Bloem: blaadjes, flaauw driekwabbig, (s) (7) Narcisfus Sparhâ fubbifierâ , Ne@ario Campanu'ato trifido &c. Mant, 62. Narc.sniveas Calyce flavo &c. RUDE, Elys. II. ps sze f. 2. B, Narc. Orient. Cal. rotundo Aureoe | luteo. RUDB: Elys. Il. pe 54 f. 5. y, Narc. albus major odoratus. RupB. Elys. IN, p- 50. en Narc, latifolius mar jor alrer. CLUS, Eft. 1. p. 155. (3) Narcisfss Spathâ fubmultiflor ‚ Neftario Campanula to fubtrifido integerrimo &c. Narc, anguftifolius pallidus, Ca+ Jyce flavo. C. B. Pin. 51. Runa. Eiys, IL. p. 6e f. 3 Is : u DEEL, XII. STUK, 133 ZESMANNIGE Lerre | \ "Nb (9) Narcis met. byna tweebloemige Stengels rd het „Honigbakje Klokvormig zesdelig efa Hoorp: fen, half zo lang als de Bloemblaadjes ; STUK. ' de Bladen half Rolrond, bp. 0 „Narsisfas Deeze,die de zelfde Groeiplaats heeft , komt Odorus, Ruikende. met enkelde Bloemen op de Stengels of met veele Bloemen voor. Zy zvn geel en driemaal zo groot als van de Tazetta, die volgt. AE (ro) Narcis met veelbloemige Stengels ; het Hoe nus. nigbakje Klokvormig byna zo lang als de. | in Bieemblaadjes; de Bladen plat. Naar de voorgaande en. volgende gelykt dee- ze, die op de zelfde plaatfen voorkomt , zeer , doch heeft de Bloemblaadjes veel grooter en fpitfer, ad 5 (11) Narcis met veelbloemige Seengels ; het Ho- Bekerige. dt ; nig- (9) Narcisfus Spath fubbiflorâ , Nett, Campan. fexfida lzvi, dimidio’ Peralis breviore &c, Aur. Acad, IV. pe 31Le Narcisfus polyanthos Flore minore ttellato toro luteo, RUDE. Elyse 1. p: 60, f. 7. _ (to) Narcisfus Spathâà multiflorà , NeCtario Campan, @- guante Perala , Fol. planis. Narc. amguftifol. flavus magno, Caule. GC. Be Pin: 51. RupB. Elys. 1. pe boef. Se Nare cisfus anguftifolius prior. Crus. Hijf. IL. p. 158 Car) Narcisfus Spathâ multiflorâ, NeGtario plicato trunca= to, triplo breviore Petalis , Fol. planis. Narcisf, Fol, Enfi- formibus &c. H. Clif, 134. Narc. medio-luteus copiofo fore, odore gravi. Rups. Elys.ll, p. s7- £. 11, Narc. luteus polyenthes Luûtanicur, Ce B. Pin. soe Nerc. latifol, Fle prorfus albo, z & 2, CLUS. Fi. IL p. 155. PANNe Zo, Pe 248, er BoLPLANTEN 139 ___migbakje Klokvormig , geplooid , geknot , «_ ‚driemaal zo kort als de Bloemblaadjes : de Bladen plat, Het Honigbakje vertoont zig als een Beker- tje in deeze Narcisfen, die de Velden in Span- je, Portugal en de Zuidelyke deelen van Vrank- ryk, even als by ons de Paardebloemen . ver- fieren. Men noemtze in Languedok, Pisfau® liech onder ’ Gemeen, ’t welk veel naar den fchimpnaam dier Bloemen zweemt *, In Pro- vence , zegt LoBEL, worden van de Bloc- men. Kransjes gemaakt , die men daar noemt Donas; doch zy zyn het Gras zeer fchadelyk. * Zie Ue D. X. ST. Dl. 386, Hy hadrze in Nederland gezonden uit Langue. dok, in ’t jaar 1561 , onder den naam van Narcisfen of Spaanfche. PFenette. Veel vindt menze in Spanje aan de Zeekust, daar zy vroeg in * Voorjaar bloeijen volgens Crusius. Gemeen zyn deeze Narcisfen in de Bloemho- ven van Europa , die ‘er fomtyds voorkomen met tien of twaalf Bloemen op cen Stengel , gemeenlyk Tros - Narcisfen genaamd , doch grootelyks verfchillende in getal, in grootte en kleur der Bloemen. Men vindeze geheel wit, ook geheel geel; doch meest witachtig met een Citroen -geel of Oranjekleurig Kelkje in *t mids den; dat wel altoos veel kleiner dan de Bloem is, doch in grootte verfchilt. In de Bloemiste- xy van D. VoornerMmte Haarlem zyn meer ( dan honderdley ‘Tros - Narcisfen op naam te be- MH, DEEL, XM, STUK, («140 ZESMANNICGE LELIE yv. bekomen. ForskAoOHL vondt eene Narcis derd die hy Tuzetta bynoemt, in de Tuinen van: E« Hoorp- SyPte, met fpiraal gedraaide Bladen. FT uune 6TUK. BERG heeft een ‘Tazetta uit Japan overgezon= den met ftompe Bladen en drie Bloemen op de Stengél. XI (x2) Narcis met éénbloemige Stengels; het Ho- Etn nigbakje Telachtig en grooter dan de Bloems, van: blaadjes; de Teeldeelen neergeboogen. „i00ïe kelkige. Tusfchen Lisfabon en Madrit kwam deeze den onvermoeiden CLuUs1us voor , die veel, kleiner is dan de andere Narcisfen , groeijende na:uwlyks een half Voet hoog, en veel zeld- Zaamer. ia de. Europifche. Tuinen. Zy heeft, niet alleen Biesachtig Loof , maar zelfs de Bloemblaadjes zyn uitermaate fmai en/{ípits , korter dan het Honigbakje , * welk Tolach-. tig, niet Trechtervormig gelyk in de anderen , is, zo de Ridder aanmerkt, Ook buigen zig de. Meeldraadjes en Stamper in hetzelve neder waarde. De Ingezetenen van Spanje noemden. ze (re) Narcisfus Spatb uniflorâ, Neûtario turbinato , Petar lis msjire, Genitalibus declinstis. Narc, Fol. Subulatis &cc, H. Cliff. 134 R. Lugdh. 35. Narc, mont. alter, Flore fim= briato, Narc. mont. Juncifotius Calyce Aureo. C. B. Pin 53. RuDB. Elys tl. ps 75-f. 5, 7. Pfeudo -Narcisfus Juna cifolius fe.undus , flavo Flore. Crus. Hijl. 1. p. 166. Nare cisfus montanus Juncifolius minimus alcer Flore luteo. LOB, de, 118, Or BOLPEANTEN ni ge Campanilla. J. BAUHINUS heeftze fmal- bladig_ Bulbocodium getyteld. De Bolletjes van deeze Narcisfen, welke de grootte van Hazelnooten hebben , zya allereerst Vs © FDEEL$ ran. STUKe in Nederland gebragt door een Pelgrim uit het Gebergte van Biskaije , zo LoBer aanmerkt , die het Plantje uit Potten van zekere Dame, gencamd María de Brimen , in Breken hade laaten aftekenen. Zy hebben fraaije geele Bloe- men, die aan den rand of gaaf of gekarteld zyn s wit of geel van Kleur, kleiner of grooter; de Bloemblaadjes fomtyds agterwaards gebvagen, en de Bladen of omgekromd of overendftaande. hid d 13) Narcis met éénbloemige Stengels 5 het Ho- nigbakje zesdeelig en zeer kort; de Bladen Elsvormig. Deeze kleine Herfst -Narcisjes kwamen den fehranderen LoEFLING,als eene der voor- naamfte zeldzaamheden van Spanje , in Novem- ber bloeijend voor. By Badajoz, zegt hy, be- gonnen zy zig te vertoonen, en maakten alle Velden , door Eftremadura, in dar Jaargetyde, toen hy ’er door kde. gantích wit , vervule lende « 3) Narsis/us Sphac! 1â uniflorá , Neétario fexpartito bree __yisfimo , Fol. Subulatis. LOERL, Zeine 19e Narc, albus Autumn, minimus. C. B. Pin. st. Runs. Elys. il, p. 64. f. 8. Nare cisfus ferotinus. CLus. Hiff. L. p. 155. Narc. Autumnalis mi- mor. Crus. Hlisp. 251. Te 252. Narc. are parvus. D9D. Pempt. 228. LOB. Ze. 122, El. DEEL, Xl, STUK: XIII, Narcisfu? ferotirtus. Laatbloe. mige. Kid ZESMANKEGE LEEtr:r V. lende de Lugt meteen aangenaamen Geur. Crú: ij, Stus fchryfe, dac zy zonder Bladen in ’ laatst Hoorp- van Oktober, in Granada, aan de Rivier Gua- STUKe diana bloeien. Het Plantje; zegt hy ‚heeft maat een Duim hoogte én een gefternd Bloempje 3 dat wit is, met een klein geel Kelkje. Het is bitter van Smaak gelyk meest alle andere Nar- cisfen. | Late, (14) Narcis met veelbloemige Stengels , het Narcisfus i À : Fenguilla. Honigbakje Klokvormig kort en Elsyormi- Wenge. ge Bladen. Deeze , in *t Franfch genaamd Fonquille 7 dat is Jonquilje, heeft haate Groeiplaats in ver - fcheide deelen van. Spanje ; in: Languedok en Provence, als ook in Italie en-de Levant. Zy onderfeheidt zig door de Biesachtige Bladen, (die rond , aan ‘tend fpits en geheel donker groen Zyn „) inzonderheid van de Tazetta , welke ook een kort Klokvormig Honigbakje heeft… Men heeft ‘er een kleine van en eert groote, doch bovendien komen ook een menigte Verfcheiden= heden voor in de Kleur der Bloemen van deeze Ee Soort, zynde de gemeenften fraay Zwavelgeel en aangenaam van Reuk, Dus (sa) Narcisf/us Spathâà multiflorà 4 Neétar. Camparulate btevi ‚ Fol. Subulatis, H. Cliff. 134. A. Lugdb. 35. GOUAN Dlonsp. 164. Narcisfus Juncifolius luteus major et minor. En B. Pin. 51. Crus, Hift. 1. p. 159. Dop. Pampt. 226. Narce, lutens Aft. pracox,an Bulb, Vomitorius, LOB. Zo, 120, Vee ÖfF BotPtANTEN, täâ Dus bevat thans het Geflagt der Narcisfen, V. volgens den Heer Linnzeus, veertien Soor- ÁFDEEL« ten; terwyl- zyn Ed. , in de befchryving van zoom _den Cliffortfen Tuin, maar vyf van dezelvensrux. kende, * BOERHAAVE, zegt hy daar „ telt er zeven-en-veertig ; Rav vyfrig; BEs1r- grus négen-en-dertig ; BARRELIER Zes- en-zestig; TouunnNerorT bykans honderd; de Haarlemfe Hoveniers nog meer, en jaarlyks komen ‘er , door kweeking , nieuwe voort. Zyn Ed. hieldt die flegts voor Verfcheidenheden ; als-in den beginne niet gefchapen, Drie -en- negentig Soorten van Narcisfen waren aa MunrtiNe kenbaar geworden ; doch. onder welken verfcheidene , tot de volgende Geflag- ten behoorende, zyn begreepen : gelgk tot dat van Des PANCRATIUM. Tros* Narcis. Een Bloem die zesbladig is, met een twaalf- deelig Honigbakje , en de Meeldraadjes op herzelve ingeplant heeft , onderfcheidt dit Ge- flagt, het welk veelal getroste, doch ook een- _ bloemigen , altemaal wit van Kleur, bevat, als. volgt. (1) Tros- Narcis met de Stengel eenbloemig; 1. en omgeboogene Bloembladen, en an / 222272 eye Dee. fanicum, Ceylonfe, CG) Pancratium Spathâ uniflorâ, Peralis reflexis. Sy/t. Nat. XI. Gen. 4oo. Vege Xlil,-Gen. 404. P. 263, Fl, Zeyl. 126. 1, DEEL, XII. STUK, \ 4 ZEsSMAÀANNIGE LELIE: Deeze ; die in verfcheide deelen van Indie; zo wel op Java, als op Ceylon en aande Kust van Malabar groeit, werdt aldaar Zudifche Le: lie gedoemd wegens de Bladeren , hoewel de Bloemen zeer weinig naar Leliën gelyken , zo Rumrurius aanmerkt, Zy zyas uit den Hortus Medicus alhier , door den beroemden COMMELYN zeer fraay in Afbeelding ges bragt. De Plant heeft een grooten ronder Bolwortel, byna als die der Narcisfen. ’t Ge: heele Jaar door heeft zy in Indie Bladen, by- na als der Witte Leliën , maar in November fchiet zy fomtyds Stengess van een Span hoog ; waar van ieder maar éénen dag bloeit. De Bloem is glanzig of Zilver- wit en aangenaam of flerk van Reuk (*). Zy fpreidt zig byna een Handbreed uit, met haare zes punten, van fÍmalle etend Bladen , uiet wier midden een foort van Kelk of Beker rist, die in twaal- ven gedeeld is en tusfchen de punten de Meél. draadjes uitgeeft, welke vry-lang zyn, met geele Meel: 1:6. Natcisfus Zeylarìicus Flore albo fiezsgono odorato. Her M. Eugdb. 651. T- 693. COMM. Hork: \. p. 75. T. 38. Runs Elys. IL p. 9. f. 7« Lilium Indicum. Rumpr, Amb, VIG pe 161. T. zoe É. 2. Catulli » pola, Hort, Mal, Xl. p. 79. T. 40, (*) Oogfchynlyk bedoelt de vermaarde HERMANS dit, met Flore odoratisfimum, geìvk hy van de Ceylonfche, al- daar Lunala hestende, zegt. Immers COMMELYN vertaal dit eigenfte , zeer lieflyk wan Reuk. Van de Javaanfche vere haalt RUMPHIUS , dat dezelve flaauw en eenigszins vuil of. vunzig xuikt, ” é _ ej} 4 / or BOLPLAN TEN ï43 _Meelknopjes. Uit het midden komt de Styl, Ws ” zittende op een Vrugtbeginzel, onder de Bloem , ÂFPEELs dat een driekantig driehokkig Zaadhuisje wordt, Hoord- j met veele Zaadjes. STUEs Op fava valt die Kruid ook ret geele Bloe- men , zegt RumParus,en hy merkt aan, dat zodanig de Wortels bekwaamer heeft om de de Honden te vergeeven , wanneer men dezel- ven , aan flukken gefneeden ‚onder hunne Kost mengt. De Tanden zouden ‘er hun , dat zonder- lingis, door uitvallen , gelyk ook door die van % wittes ZO dat zy van Honger moeften fter- ven. Men noemde ’er het Kruid, deswegen ; Hondendood ; doch de Bladen werden gemengd Onder eené verkoelende Zalve, (2) Tros „Narcis met de Stengel twéebloemig. it, Paficras Deeze, uit Mexiko of Nieuw Spanje afkom- eg fig, wordt alléenlyk doot de tweebloemigheid, Mexi- onderfcheïden. DirLeNrus befchryft de. zelve omftandig , en zegt dat de Blatlen van zyne Plant een Span lang waren en één of an- derhalf Duim breed , glad, bleek groen, De Stengel van hoogte als in de voorgaande, wes aan ’t boven -end gegaffeld , én droeg twee Bloemen , van figuur nagenoeg als de gemelde , doch reukeloos. (3): If os Be(2) Pancratiant Spathâ biflorÂ. H. cig. 333. Ra De, 34. Pancrat. Mexican. Flore gemello candido, DiLL. Eiths 299. Te 2220 fs 2894 EI, DEBL. XII, STUK, V. AFDEEL. GER Hoorp- STUK. ii. Pancra- _ Bum Cae zibaum. Karibie che, ° Î46 ZEsSMANNIeGE LrErure- (3) Tros -Narcis met de Stenge] neen 3 de Bladen Lancetvormig. Deeze noemt men Witte Leliën in de West- indifche Eilanden, Zy overtreft de voorigen zeer in grootte, als de Bladen twee Voeten lang hebbende ‘en vier Vingers in ’t midden breed aan ’t end fpits, bly-groen. De Bloem- Sten. gel, boven de Bladen: uitfteekende , ‘plat 5 draagt op den top een Kroon van meer dan tien Bloe- men, die van geftalte als der voorgaanden , me- de wit en welriekende zyu. De Bol, zegt - COMMELYN, is mêer dan een Vuist groot „ rond, en eenigszins roodachtig van buiten, Het zou die zyn, welke TourNerForT voorftelt . onder den naam ven Amerikaanfche Witte Tros- Narcis , met den Reuk van Balfem van Peru. Hier fchynt my die Plant te kuna volgen 5 welke de Heer jaAcQquin in de Westindiën vondt en afbeeldt. Hy noemze , Oever - Pan- 9» Cratium , met een veelbloemige Stengel , die ss tweefnydig plat is; de Slippen der Bloem er wie zo lang als de Steel; de Bladen Degen- 2» VOr- (3) Pancratium Spathâ multiflorâ , Fol, Lanceolatis. H, Cf. 133. BROWN. Fam. 154. N. 1. Narcisfus Americanus, Flore multiplici albo hexagono edorato, Comm. Hort. II. pe 173. T. 87. Narcisfas totus albus letifolius polyanthos major odoratus. SLOAN. Fam. 115. Hil, I, ps 244: MART Cent, 27. T. 27. tr BOLPLANTEN, 147 ú vormig GIP Uit de befchryving , immers , Vv. _ blyke, dat zyne bepaaling dus te verftaan zy; UI wier duifterheid , misfchien , LINNAUS ZE goorp- piet heeft doen ttl. STUKe De Wortel, zegt hy, is een Bol van groot- te als een Vuist: de Bladen zyn drie of vier Voeten lang, naauwlyks anderhalf Duim breed, by den Grond elkander omvattende: de Stengel twee Voeten lang , zeer plat, glanzig groen, draagende tien Bloemen meer of min. De Steel of het Pypje deezer Bloemen is agt Duimen lang, bleek groen 5 de rand in zes Slippen van drie Duimen langte, die zeer fmal en uitge- breid zyn, verdeeld, Het Honigbakje „een Duim hoog , is ook wit en aan den rand een weinig uitgegulpt, beplant met groene Meeldraadjes, van twee Duimen lengte , die Oranjekleurige Knopjes “hebben, De Bloemen zyn zeer aan. genaam en Kruiderig van Reuk, Overvloedig groeiden zy op den Zandigen Zee- Oever van t Eiland Tierra Bomba, by Karthagena. (4) Tros- Narcis met de Stengel veelbloemige, Iv. de ehse vab haddn plat ; de Bladen Tongachtig. „A75 ID: ee- TELA Zeekan fes (*) ‘Pancratium (Litzorale ) , Spathâ multifforà; Scapo compresfo ancipiti; Coroll taciniis Tubo duplo brevioribuss Fol. Eníformibus. Jacq Amer. Hijk. p. 99, €. 179. f. 540 (4) Pancratium Spathâà mu'tifiorâ , Peralis panis, Fol, Lingulâtis. Mirt. Diët. T. 197. Narcisfus maritimus. C. B. Pin. 54. Lilie - Narcisfus albus maritimus minor: MORISe | K 2 | Fife 1, DEEL. XIl. STUK. kA ArDreL. Le Hoorp: STUKs £43 ZESMANNIGE LELIE: Deeze groeit aan de Zeekust van Spanje ef Languedok , van Valence tot beneden Mont- pellier , overvloedig. Crus 1 us vondt ze’er ia Mey bloeijende, in July en Auguftus met ryp Zaad , en hadt veel moeite om den Bol uit het Zand-te haalen, die ’er zeer diep was ine geworteld, GouANn zegt, dat zy op 't end van Auguftus bloeit „en dac menze noemt Nar- cisfe de Mer , ’t welk Zee - Narcis betekent. Crustus hadtze Hemerocallis Walentina ge- tyteld , om dat ze van een vermaard Kruid. kenner ,te Valence, Hemerocallis genoemd was. Myn Leermeefter RoNnpeELETIUS, zegt hy» noemde de Plant Scilla, en de Aptekers te Montpellier maakten ‘er de Squille- Koekjes van, voor de Theriaak. Naderhand werdt zy Pancratium met Lelie- Bloemen geheten: wel- ke naam, derhalve, niet van LoBEL afkom- ftig , maar van anderen reeds toegepast is op dit Kruid en door DrrLeNius aangemerkt als een Geflagtnaam, dien onze Ridder overge- nomen heeft. De Plant,:zegt CrLusrus, heeft vyf of zes, langwerpige breede Bladen, naar die der Narcisfen gelykende , maar platter , fteviger en eenigermaate Afchgraauw van Kleur. De Steng is fomtyds een Elle hoog , ongebladerd „ en Hi. IL. p. 365. S. 4. Te to. f. 28, Hemerecallis Valentina, Crus. Hifl. 1. p. 1367. Hisp. p. 287 T. 288, Pancratiunw LOB. Jc. 168 , 169, Narcisfus marinus. DOD. Pempt, 229. or BOLPLANTE Ne 149 en geeft aan ’t end , uit een dun Vliesje, vyf , de ges en fomtyds meer Bloemen, cie geheel wit HI. zyn, hebbende den Reuk van Leliën. De enden, Hoorp* der Bloembladen echter , zo wel als het mid.” delkelkje ; zyn wat groenachtig. Het Zaad- huisje beftaat uit eén hoekige Haauw, welke een platachtig „ Spongieus , zwart Zaad in- houdt. De Wortel is wit en Lymerig ‚meteen zwartachtige Schil bekleed. De Visfchers en it Zeevolk hebben denzelven fomtyds voor Ajuin of Knoflook met Zout en Brood gegeten, zegt LOBRL ; maat, hoe hongerig zy waren, moeften zy daar van walgen. Aan de Kust van Spanje heeft het fomtyds geelachtige; aan die van Italie vindt men ’£ ook met roode of paar- {che Bloemen , welken men aldaar Giglio mage vino , dat is Zee - Leliën, tytelt. Zy worden fomtyds ditg mies genoemd van de Span» ‘jaarden. Zie hin hoe onze € Ridder thans, de Vrugt- maakende deelen opgeeft, van deeze Soort, 2, De Bloembladen Lancetvormig, van onde. Kij Thei met een groene Streep ; de drie buitenften „> aân de punt inwaards haakig. Het Honigbakje 3» met, tweedeelige hoeken die gefpitst zyn, „‚ van langte als de Meeldraadjes en gemikt „ tot de breedte der Bloembladen. De Vrugt. s beginzels,in®t midder van de Kroon , onge- s fteeld. De Styl nederwaards » de Meel- 2, draadjes omgeboogen.” TUE Phn de Tuinen op ’t Eiland Martenique ide ‚Lena: 8m lâ= K 3 __ CEN ratum, î El. DEEL, Xlle STUKa Hukende, Vv. AFDEEL. UI. ISO ZESMANNIGE LELIE een zonderlinge Soort van dit Geflage geteeld (*), misfchien van Caijenne bk gebragt zyn- Hoorp- de; zegt de Heer Jacevrnrs Zyn Ed, vondt Aes aé elke byraaltoos met de Stena op den Grond leggende, die zeer;splat was en tweefnydig, anderhalf Duim breed, grben , en-twaalf-Bloe= men, meer of min; aan ’t-end hebbende, Zy hadt de langte van de Bladen, die Tongachtig:, wederzyds fpits waren , effenrändig , glanzigs opftaande , drie. Voeten lang en drie of vier Duimen breed. De: Bloemen,.byna een half „Voer groot, wit vân Kleur, hadden een aange- naamen Reuk.. Haare Sl:ppen waren iets langer dan het Pypje of Steeltje ; ‘het „Honigbakje een Duim hoog; de ernie. vam langte. als ed Bloem, zaabis bom no: 0 kak v. (5) Tros- Narcis met. de Stengel verled: de de Bladen Liniaal, de Meeldraadjes.vap finianun. langte als het Hiamiekalje w Karoli= niiche, Op Jamaika en in Karolina. groeit deeze’ 6 die door den beroemden CATE SBY, in, „Af. beölding is gebragt He e BIS Ane rt be TS NC fros- „…(*D Pancretium / ( declineeum ) Spathì vaaldach ;‘Scape compsesfo, ancipiti ; Corblle, Laciniis Tubum fubexcedêntje bus; Foliis, Lingulatis. „JAC Amer, Hifl. p. 99. id (s} Pancratium Spatha maul:ifiora »\Fol, Line aribus , Sta- min‘bus Ne@arii longitudine. Lilio'- varcisfas polyaachos dea : „ albo. CaTesB. Car. III. Ee „T. Se Ji ‚er BouPLANTEN, Ast „A “Tros- Narcis met ; de Stengel veelbloemig » sn „de Bladen Degenvormig, de Meeldraadjes eotkns langer dan het Honigbakje. Hoorn ST UKe Uit de Afbeelding welke SBA gegeven pis heeft van deeze Hilyrifche Tros - Nareis, zou plise Hijs men haast te twyfelen, of dezelve wel tot dic “aiydfthes Geflagt behoorde : alzo de Meeldraadjes, als uit het midden der Bloem voortkomende , ver- toond zyn; doch de fchoone Afbeelding van TRE w toont te duidelyker, dat dezelven in» geplant zynop den rand van’t Honigbakje , gelyk in de anderen. De Bloemen zyn groot, wit en welriekende; verfchillende door de Bladen by- pa alleen van de Karibifche , voorgemeid en van het Oever= Pancratium van den Heer Jac- QuiN door de kleinte ; alzo * Gewas niet meer grootte dan de Naakte Wyfjes B een heeft. _C 7 ) Teos- „Narcis met de Stengel veelbloemig WALL Amboinese dese de Bladen dees s zeribd, gefleeld, fe. | é De Ambon? Cé) Pancratium Spathâ mutéiflorà „ EFo!, Enfiformibus Stam, NeGario lengioribus, R. Lugdb. 34. Pancrat. Fol, Ea. ; fiformibus &c. TRaw. Ebret, T. 27. ‘Narcisfus 1iyricus Li. liaceus, C B. Pin. ss. Sr. Thes. 1. Pe 17. T. 8. F1, Lie lio - Narcisfus Hemerocallidis facie, BESL, Eyf. Vern. U. T. 16. f. T. (7) Pancratium Spathâà mu!tiflorà , Fol. ovatis, Nervofis petiolatis. Narc, Amboin. Fol, latisf, fubrotundo, Flor. Nie veis inoderis, Comm. Hort. 1. pe 77° T. 39. RUDB. Elys. IL. p. 238. La 17, B, Eancratium Fol, ovatis êc, TREW. K 4 He 'Ekhct. IH. DEEL: Xi. STUKe Di - x F / 152 ZESMANNIGE LeErrzm V. _ De Ambonfche Narcis , met zeer breede. ai rondach:ige Bladen en Sneeuwwitte reukelooze. Hoorp. Bloemen, van Ccm MEerYN uit den Amfters TUE. _ damfen Hortus in Plaat gebragt, heeft de Meel- — draadjes korter dan de Bloem; terwyl die in de Afbeelding van Eurer langer zyn, zegt LiNNmus(*): ook hadt deeze een zeer fters ken aangenaamen, de andere in ’ geheel geen Reuk: weshalve MrirELrr ze van een ger fcheiden heeft. De Bloemftengel der eerstge= melde was anderbalven Voet lany, zynde uit een Bol, van Batavia gezonden , voortgekomen, In beiden zyn ce Bladen Eyrond, gerind, ges fteeld , en dus grootelyks van die der andere Soorten verfchillende, Hoe de Wilde Ajuin van Rumrrarivs hier thuis gebragt kan worden, ver{taa ik niet; ten ware het Gewas door kweeking in de Tuinen veel veranderen mogte, De Bloemen , im= mers, hebben, volgens hem ‚ maar de grootte van die der Affodillen en verfchillen buitene dien zeer van die der andere Afbeelding. % Is waar, de Bladen gelyken veel , zo wel als de „Bollen , welken men niet Lookachtig , maar walging en braakenverwekkende bevondenheeft s gelyk die der Narcisfen, | ‘Ten opzigt van dit Geflagt moet men, in * al Einet. T. 28. Cepa fylvefiris, Rumpa. Aub, VI, p. 160. T: 72. f, Ze BURM. FL Ind. pe Eef C*) Vit de Afbeelding is dit zo blykbaar niet. or BOLPLANTEN E53 algemeen , opmerken ; dat de Bloemen, vanmeest Vs i alle Soorten, wit zyn en welriekende ; blyvendeftennst: de Bolwortels gelyk de anderen aver ; doch goorps Zy vereifchen., tot bitbroeijing , een aanmer=:TUKs kelyke bitte. Die ongemeene kragt tot Ge- _neezing of Pynftilling , welke de naam Pan- eratium Íchync aan te duiden, word: in geene Soort gevonden. CR r Nu Mm. Haak-Lelie, Den Griekfchen naam der Leliën heeft de. Ridder, in een Latynfch gewaad, niet oneigen toegepast op dit Geflagt , welks Bloemen Le» lieachtig en Trechtervormig , doch eenblzdig zyn, in zesfen gedeeld, met de Slippen om- __‘geboogen; beurtlings haakig. Het Vrugtbegin- ‘zel zie in het Pypje van de Bloem gedekt, De Meeldraadjes komen by den rand van ’t Pyp- je voort, en {taan van elkander af. De Vrugt is driehokkig met veele Zaaden. Hier in zyn vervat de vyf volgende uite heemfche Soorten, / (1) Haak-Lelie met Eyrond-Lancetvormi- _; ge Crintens …% vatifoliuns (1) Crinum Foliis ovato.Lanceolatis , acuminaris ,fesûili-gige bus planis. Sy/?. Nat. Xil, Gen. 401, Veg. Xlli. Gen. 405. p. 263, Lilio-Narcisfus Indicus maximus. Ray. Hij?° ZIN, pe 553: Sjovanna-pale-tali. Hort. Afal. Kl. p. 77. Te 39. RUDB. Elys. 2, p. 91, f. 12. BURM, Fi, Ind. p‚ Ste El. DEEL. XII, STUK. mang % 154. ZESMAN NIG E LeLre $ ge Bladen, die gefpitst, ongefieel alt zyn. Op Zandige plaatfen in Oostindie , ook aan de Oevers der Wateren , groeit deeze , die Zeer groote Andifche Lelie- Narcis by Rav ge- tyteld wordt; in navolging van COMMELYN. * Is een Plant van drie Vóeten hoogte, die uit een witten Bolwortel Lelieachtige Bladen uit= geeft, drie of vier Duimen breed , allengs ver- fmallende naar de punt, dik en plat, doch met kleine puntjes of tandjes aan den rand en ovetr- langs geftreept. De Stengel is hol. en heeft op % end vyf of.zes. Bloemen), elk op zyn eigen Steeltje; eenbladig; wit „svicr of vyf Duie men (*) lang , van een flgauwen doch aange- naamen Retk,: De Meeldraadjes, zo „wel als de Styl’, «zyn paarfchachtig- rood 5; de „Meel- knopjes -Draadachtig dun;, hin half zo lang als het Draadje vof-de Bloem. De Vrugt, ryp wordende rond, bevat in een {pon- gieufe zelfftandigheid eenige Zaaden., De Wor- tel fchynt van dergelyke hoedanigheid te.zyn als de Lelie. Bollen ; wordende to% verzagting der ‘Aambeijen en. tot: las der Ge- zwellen gebruikt. (2) Haak- …(*) In een Exemplaar, dat. ik daar van uit Ogstindie ontvangen heb, zyn de:Bloemfteelen. met Leedjes en vier Duimen , de Bloemen maar ‘twee Duimen lang :'zo dat die langte waarfchynlyk op ‘het geheele Bloemkeofd zal zien ’t Kan ook zyn ‚ dat zy aan de Kust van Malabar grooter vallen. or BOLPLANTEN. 155 0 Haak- Lelie met gekielde Bladen,enBol- V _ cos draagende RUS, | eri “ Deere Soort „op, dergelyke plaatfen in Oost dean _ indie voorkomende. had geeft, volgens Her- u. MANNUSs … uit een langwerpige witachtige „50E , | „„-Wollige Bol, Narcisachtige breede gladde , solzaadiges ss gekielde „ bogtige Bladen , waar. tusfchen®! B ss een--paakte ronde Stengel opfchiet , twee j li Hapépalmen hoog, die aan den top ge- ssykroond is met van, zes tot negen Bloemen; ss. meer Óf minder. naar „den Ouderdom der s‚-Plant. of de gunftigheid van den Grond en het Klimaat. Deeze maaken famen een 9, Kroontjeen komen allen teffens uit een ») tweedeclige. Vliezige Scheede,. Ieder Bloem „‚‚beftaat uit zes witte finale. lange „Bloem. 393 blaadjes in wier midden een, Styl uitfteekt, 7, FDL Zes witte. Meeldraadjes , die „uitloopen sin geelechtige, Meelknopies , drzaijende als »» een, Wervel. Als deeze afgevallen zyn, vol- s>-gen ‘er in driekantige driehokkige Huisjes, s-bruine hoekige, Zaaden „ welke. zig. tot Bol- pe debian: vergrooten, en uitfpruiten, Der gelyke ï PSAE HNE ee e „53 Bol. 5 Crins’ ‘Fol Carinatis. Fl, Zeyl, 127. MILL. Dil, Ti tio OBs: Ie. o4- Lilium Zey!anicum bulbiferum set Ume bellifertim. Herms, ZLugdó. 632, T. 685. RuDhe Elys. kr. pag fi, do.rRadix, Toxicaria. ROMPH. Amb, vr. Pe 155» T. 69, BURM. EL Ind, p: 3 Le Amaryllis Bulbifperma. BURMe Prôdr, p. 5 Berutea” pola flag JE Mal, XL. p- 75. T. 38. “Rups. Eys, II. T. go4 Ala: Ii DEEL. Xile STUi Î 156 ZESMANNIGE LELIE V. _, Bolachtige Zaaden worden in de rondbloes AFDEEL. mige Leliën , in fommige Sifynrichia en an« HI. Hoorps 9) dere zesbladige Bolplanten van Indie en A« STUK. „ frika, waargenomen,” De Spat.» Het zelfde merke Rumen1usop,ten aan. wortel, zien der Zaaden van de Plant „die hy Spat= wortel noemt, in *c Maleitfch pico onder. welken naam my de Bloemen en het Blad van deeze overgezonden zyn, zo wel als van de voorgaande, De Indiaanen hebben zekere Pyl tjes, omtrent een Voet lang , aan ’tend met een vergiftigd puntje , welken men Spatien noemt , om dat zy die uit zeker Inftrument of: holle Pyp blaazen. * Vergift, dat zy van den. voorheen befchreeven Vergiftboom neemen , verfch zynde , moet de gekwerfte fterven;’e — welk ons, in het vegten met de Makasfaaren , weel Volks heeft doen verliezen, eer men ont= dekte , dat braaken tot een Geneesmiddel ftrekte. Dus nam men in % eerst , als het gereedfte, Menfchen- Drek ; doch naderhand “den Wortel van dit Kruid of wel deszelfs dikke Vezelen; welke ‘zy lang kaauwden en dan hét Kaauwzel op de Wond leiden, Door het geweldig braa= ken, dat hier op volgde, met fterk zweeten. gepaard, werdt het Venyn , welks werking men ras aan eene drasijing in ’t hoofd en _duis zeligheid befpeurde , uitgedreeven. Hierom heeft men deeze Plant Spatwortel geheten ; hoewel ook de Styl „ die , als zulk een Pyltie zonder Spits , in % midden vande Bloem. uit» fteekt, ade el ze ee or BorrPLAN TEN. 157 fteekt , Eenige aanleiding mogt geeven tot die V. benaaming. ie Volgens de befchryving komt my dit Gewas Hooros in allen deele veel grooter voor ‚ dan het ge-sTUZ- dagte Ceylonfche; als hebbende de Bioerhfteng wel een Elle hoog ; de Bladen veel langer, Bloemblaadjes van een half Voet ‚en de Vrugten van grootte als Karftengen. Ook komen de Bladen voort uit een Stam van anderhalve of twee Voeten lang, van dikte als eens Men- {chen Been, uit op elkander leggende Schec- den der Bladeren gemaakt, Dit was de Strand- foort: eene Land-Spatwortel hadt de Stam der Bladen, die een Vadem lang waren, wel een Elle hoog, en maakte dus een ontzaglyke Plant, met Bolwortels van verbaazende zin te, Vezels hebbende als Slangen. Zodanig valt dit Gewas op Ternate , ie „men nog een Bergfoort vindt, die in alle op- zigten veel kleiner is, zo RumrPurus ge- tuigt. Bezwaarlyk is het, deeze Planten naauw- __keurig te onderfcheiden. Ook zou de vraag zyn, of de Bolzaadige Amaryllis van den Heer _N. L. BURMANNUS, uit den Hortus Medie cus alhier befchreeven en aldaar zig thans nog bevindende, met regt door den Heer Linneus _ betrokken zy tot deeze Soort; te meer, daar - dezelve uit Afrika haare afkomst heeft. Even- wel is ’t zeker , dar die, volgens de Kenmer- ken van den Ridder, pader komt aan dit Ge- Dag. en EL, DEEL, XII, STUK) Een 158 ZESMANNIGE Leti te Een frisfche Bloem daar van, in Fig. a, op myne Plaat LXXXI, in Afmeetingen van dik sp op twee gebragt, heeft meer dan een half Voet langte, Her Pypje, groen van Kleur , datoog- fchynlyk voor Steel verftrekt „ is ongevaar drie _… Duimen lang , zo wel als de Bloem , en de Styl, die van het Vrugtbeginzel tot buiten Zie hier hoe verder de Heer N. L. BurRMAN- ‚Nus deeze Plant befchryve. | ss De Wortel een Klootrond-Kegelvormige _ s» digte Bol, De Streng uit Scheedachtige Bla ‘ys den beftaande. De Wortelbladen uit het — „ omwindzel van den Bol, toeluikende, eenie_ de Bloem uitloopt ‚ by de zeven Duimen. Van de zes Bloembladen zyn de drie buitenften , beurtlings de anderen omvangende , fmaller en hebben ieder aan ’t end een klein Haakje: de drie binnenften' ieder een Duim op ’t breedfte, De Meeldraadjes zyn ingeplant en-vast aange- hecht in den voet van ieder Bloemùlad, too- pende van daar oogíchynlyk voort langs de wanden van het Pypje en daarin verdwynen- de. Dus zyn zy van elkander afftandig. De Meelknopjes leggen dwars op ’t end en ver- toónen zig als Balkjes, De Stempel is naauw- lyks driedeelig „ geknopt: de Bloem eenbladig, s» germaate Vlcezig en zeer glad , met even. ss wydige Ribben geftreept , aan * begin drie 5 Duimen breed , vyf Voeten lang. Van de » toeluikende Bladen wordt gevormd een op: 3 ftaande faenEeahee Steng, twet Voeteù 25 spe Or BOLPLANTEN . 159 5 lang. Uice de zyde van den Bol fchiet regt. ‚Op een Stengel vandrie Voeten ,die zeer glad V. FDEEL, K is, met Vlakken uit den groenen paarfch- Hoor: DN achtig. Een tweekleppige, Lancetvormige „srux. s, verwelkende Scheede maakt den Kelk. Uit > „één middelpunt, aan ‘tend, komen agt Bloe- ss men met gefteelde voetjes , waar van vier » Vrugtbaar, paarfchachtig , met de kanten kj L der Bloembladen uit den witten.” Voorts is zyn Ed, befchryving nagenoeg met myne Waarneeming overeenkomttig: gelyk ook dat de Meeldraadjes neergeboogen zyn: en het Vrugtbeginzel beneden: waaromtrent zyn Ed, aanmerkt, dat hetzelve een Vliezige Zak wordt, waar in een Bolletje, van een half Duim groot, aanrypt , dat na verloop van een Maand of daaromtrent uitfchoot : in welk opzigt deeze Plant van alle tot nog toe bekende Planten _verfchillen zou , ’t welk tegen * voorgemelde gezegde van HERMANNUS fchynt te ftry- den, | (3) Haak -Lelie met ruuw » getande Bladen en eene platachtige Bloemftengel. Of- 8 : C4 (3) Crinum Fol. fcabro- dentatis, Scapo compresfiusculos It. Crinusna Evan elon- Amaryllis Zeylanica. Sp, Plant. 421. Amarylt. Spatha mul- fche. tiflorà , Coroll. Camp. aqualibus Scapo tereti ancipiti, MiLL: Dil, Lilio-'Narcistus Africanus, Scillz foliis &c, EnBEr. Pil, sf. 2, TREW. Ebrer. T. 13. Lilio - Narcis- fùs Zeyl. latifolius, flore niveo externe lineâ purpureâ ftria- to. Comm. Hort. 1. p. 73, T. 37. RUDE. Elys. IL. pe 131. É, ‘pe Tulipa Javana, RUMPH, Amb, V. p. 306. Te 105. Te DEEL, Xlle StUKe x 16ò ZESMANNter LEGIË: „ Ve _Offchoon de Bloemen zesbladig zyn , is dee. win ze thans hier t’huis gebragt, die bevoorens Hoorp: in ’t Geflagt van Amaryllis was geplaatst. t'Is STUK, een Oostindifche Plant, welke vok in Afri- ka valt; zynde uit den Hortus alhier , door COMMELYN ; onder den naam van Ceylon- fche, en door Trew, uit de Afbeeldingen van Enrer in Engeland. gemaakt , onder dien van Afrikaanfche Lelie - Narcis , uitgee geven. De JFavaanfche Tulp, van Rumraruss zal zekerlyk de zelfde Plant zyn, Hy merkt aan „ dat dezelve veel naar den gemelden Spar: wortel gelyke, doch fmatler is van Blad. Uice een Wortel als een T'ulpbol , grooter dan een Vuist, walgelyk van Reuk, komt een Struik van een half Voet hoogte, die zig uitbreidt in zes of agt Zwaardachtige Bladen , by de drie Voeten lang en een Handbreed, Geutss wys’ van boven ; van onderen gekield, Zeez groen van Kleur, De Bloemftengel, bezyden den Struik, is drie Voeten hoog, een Duim dik, platzchtig rond , op den top een Spatel» achtige Scheede hebbende, waar uit van agt tot twaalf Bloemen, agter elkander , voortko- men. Deeze gelyken, in figuur, naar de witte Leliën, hellende een weinig over zydeg Zy beftaan uit zes Bladen, die ieder vier Dui- men lang en een Duim breed zyn, overlangs met een middel „rib, welken van buiten rood is, van binnen paarfch, voor % overige wit. De Reuk was geil - zoet en fommigen niet aangenaam. es Door or BorPLANTEN, 1öt Door. Ruxerurus wordt aangemerkt, dat, Vs de Meeldraadjes niet los in t midden van de de ik - Bloem ftaan, maar ieder als uit den fchoot van roorps zyn Blad voortkomen. Dit ftemt overeen met 82UKe de Waarneeming vanden beroemden Trew, waar uit blykt, dat de oogfchyalyke Steelen der, Bloemen holle Pypjes zyn, zittende op de Vrugtbeginzels, die op den bodem der Scheede zig bevinden, en dat dus de Bloem voor één- bladig kan gerekend worden , even als tot dit _Geflagt behoort. Offchoon nu het overige van de Kenmerken piet volmaakt overeenkome , fcheen zy echter naast hier te pasfen, De befchryving van deeze Soort, door den Ridder zelf, luidt aldus. ‚De Geftalte als der vole », gende, Bladen als van de Winkel- Scilla, ze Vieezig, aan den rand ruuw door kleine s> Tapdjes. Een tweekleppige Bloemfcheede, „ met eenige lappen daar binnen. Ongefteelde »»,Vrugtbeginzels, Het Pypje van de Bloem ps eenkleurig met de Stengel , rosachtig. De „> Loom wit , van Lahcetvormige Bloembla. „» den, die omgekromd zyn en van onderen 5, rood gekield. De Meeldraadjes en Styl „> Bloedkleurig (*). erde | 4) {*) Dit laatfte rookt geenszins mét de Afbeelding van \ TREW, wat de Meeldraadjes betreft, die wit zyn met ‘geêle Knopjes, en zal waar{chynlyk alleen op-den Styl zien. Zyne Afbeelding heeft de Teeldeelen een weinig. neerge. bongen , even als die van Rumratus , doch die van Gou L j ME > En H. DEEL, XII. STUKe 162 ZESMANNIGE LELIE Vv. (4) Haak - Lelie met de tippen der” Bloemen EE inwaards Haakig. Hoorp: helmen Kaag 0e: ht STUK, Deeze Amerikaanfche, in de Openbaare iv. Tuinen bier te Lande zig bevindende, wordt wercandn, Onder fcheiden. door de puntjes als vekelialfn Ameri gan ’t end aller Bladen , door COMMELYN kaanfche, afgebeeld , welken de Rädder getuigt, zo me= Sr 4E de Plant zag bloeijen ; daar aan vernomen te hebhen. Dic Hoogleeraar maakte ‘er evenwel geen gewag van, zo min als de geleerde DiLLENius in zyne ‘zo omftandi- ge befchryving en uitvoerige Afbeelding zulks doet. COMMELYN befchryft een Groote en een Kleine Lelie- Afodil , beiden tot deeze Soort betrokken. Dikke Wortels , Hädr die der Af- fodillen eenigszins gelykende , hangen’ in de Groote aan eenen Stoel, die een ronde Struik uitgeeft , van een en dik, uit den witten geelachtig À fpongieus oneffen en rokkig we- gens de overbiyfzels der Bladen , die uiet den | top MELYN niet. ’t Was hierom dat dezelve tot de tweede Soort vän Amaryllis (in Horto Cüifjort.) Genitalibus declinatis be- trokken werdt : doch dit betekent geenszins Afwykende woortteelzels of afzettingen , gern men het verkeerdelyk vere “taald heeft. (4) Crinum Coroll, apieibus introrfam unguiculatis. Gri num, A. Cif, 127, Ups. 76. R. Lugdb. 37, Lilio= Aspho= delus Amer. fempervitens maximus polyanthos albus. COMM, „Rar. 14, Dinu. El:b. 194. T. 160, f. sos. B, Lilio-Aspod, Amer, fempervirens minor. Comme, Rar, 15, Te ISe ‚ J had | | ror DBourPbaANTEN: #03 top. tropswys’ voortkomen , meerdan drie Voe. Vs tén lang. Zy verbreeden zig, van een twee Ar an Duims voetftuk ‚ tot vyf Duimen , en loopen or {pits uit, zynde van, boven een weinig Geuts STUK, achtig hol, aan de rug met een verheven Kiel. In’ midden van den Zomer komt uit deeze trop Bladen een Stengel van drie Voc= ten hoogte, die boven een. Eros draagt van witachtige Bloemen , in-zesfen gedeeld, met een Pypachtigen Voet, zes Meeldraadjes uit geevende, met dwarfe opleggeude.geele Meel- knopjes. | De Kleine van ComMErLYN hadt dergely- ke Wortels , maar de Struik was viermaal dunper en laager : de Bladen waren driemaal fimaller-en maar twee Voeten lang. By ders pelver Voet fchoot een dergelyke Stengel uit, doorgaans ‘viert. Pypachtige witte zesdeclige Bloemen voortbrengende.. Aan de Slippen van _deeze, die gelyk de. Krul-Leliën omgekromd zyn; heeft by de gezegde Weerhaakjes in Pleat vertoond : aan die- der Groote zyn zy naauwlyks te vinden. | In grootte komt die van Dinrexius deeze laatite nader , als de Bladen maar twee Voeten ‚ de Stengel anderhalf Voet lang heb- bende en de Bladen een Hand breed, Cok.heeft hy de uitfchieting der Stengel ter zyde waars — _gehomen en dat de Meeldraadjes uit den voet der Slippen voortkomen : de Styl, die enkeld js, aan de punt van ’t Vrugtbeginzel order in La en at Î IL. DEEL, Xlle STUK. / 164 ZESMANNICE LELIE: WV. het Pypje zittende, De Bloemen, zegt hy ; gj, Saan na malkander open 3; zy zyn. eerst geel Hoorp- achtig , vervolgens wit , en hebben een flaau- STUK. Wen, niet onaangenaamen Reuk, RA (5) Haak-Lelie met byna Lancetvormige plate FRUUW Africanum. te Bladen en ftompe Bloemen. Afrie KE By verfcheiden Autheuren is deeze Soort in Afbeelding gebragt (*). Men noemtze Afri- kaanfche Tuberoos ‚met blaauwe Bloemen. BREYN hadt dezelve in de Fu'n van den Ed, Heer van BEVERNINGK ; nu juist een Eeuw gelee- den, zien bloeijen en gaf ’er deeze befchryving van, 2, Zy heeft een Bolwortel , met dikke en s) lange Vezels van onderen begroeid. De „, Bladen zyn groen, langwerpig , als tusfchen > die der Hyacinthen en Indifche Lelie - Nar- » Cis van Ferrarius gemiddeld. De Stengel is > tond, naakt , van anderhalven Voet of daar s, boven, niet dik. Op den top groeijen tien 3, of elf Bloemen , meer of min , van grootce > EN (5) Crinum Fol, fublanceolatis planis &c. Polyanthes Floribus umbellatis, Hort. Cliff, 126. R. Lugdb. 27. MILLe Dit. T, zto. Hyacinthus Afrlc. tuberofus Flore cceruleo umbellato. BREYN Prodr. Is p- 39: Zo. 23, Te 10, COMMe Hort, IT. p. 133. Te 67e SEB. Thes. I. p. 29. T. 19e fs 4 Hyacintho affinis Tuberofâ radice , Afr. &c. PLUK, Als. 187. T. 195. É. Te (*) Geïyk in het byzonder ook zeer fraay met Kleuren , 6 door KNORR, in zyn Te/aurus Rei Herb, Hortense Univere felis. Neur. 1770. Tab. L, 10e ‚or BOLPLAN TEN. © 165 N „en figuur « als der Tuberoozen, Kroonswyze V. „ gefchikt en van een {choone blaauwe Kleur,” Áe ral Hier heeft de Zoon bygevoegd , dat de Bloe- Hoorns men byna zonder Reuk zyn en de Vrugt drie- STUK. _hokkig is, met ronde Zaaden, Deez’ gaf de Afbeelding uit, byna overeenkomende met die, van CoMMELYN, wien de Plant, in ’ laat. fte der voorgaande Eeuw, door den Wel Ed, Heer Schepen Pancras, Kommisfaris van den Hortus Medicus alhier , vereerd “werdt. Sedert is dezelve ook in andere Kruidhoven voortgeteeld en geeft jaarlyks Bloem, ja fom- tyds ook ryp Zaad. Volgens de algemeene Kenmerken behoort tot dit. Geflagt de volgende Plant , hoe zeer Zy, in Geftalte daar van verfchille, op Plaat LXXXI, in Fie. 3, afgebeeld.’ (6) Haak- Lelie met platte Liniaale Bladen vr, en geaairde Bloemen. EUD 7 zà Agh Zy is my, onder den naam e Mokonle, in Li- Smalbladi- queur van Java toegezonden. De Wortel fehync Ee, “ koobbelig te zyn , met Vezelen , waar uit een Fig. in Stengetje of Struikje van Scheedachtige Bladen ontfpringt ‚ die Liniaal of overal byna even - breed „… Lifch= of Grasachtig zyn ‚naar ’t end verfmallende en fpits uitloopende. Bezyden dee zelven groeit de Bloemftengel , naauwlyks een k half (6) Crinum Foliis planis Linearibus 3 -Floeibus Ì Spicatise Houtt. L 3 U. DEEL, Xil. STUK. 166 Zes MANNIGE LELt1ie- Ve half Voet lang , overhoeks bezet met orge. rn fteelde Bloemen , em dus een ‘Air uitmiaakén | Hoorp- Deeze Bloemen, altoos gepaard of met h ie ‚STUK. tweeën gevat in cen Eyrond Scheedje , zyn om- trent twee Duimen lang. Zy hebben: eén Pypje en een Mondftuk dat zig in zesfen verdeelt , aan den voet van’ welke, binnen het Bloepyp= je, zes Meelknopjes voorkomen , drie agtfte Duíms lang , met een zeer kort Meeldraadje jeder äfzonderlyk aan den’Wand gehecht en dus van elkander afftandig. De Styl van het Vrugt- beginzél , dat onder in hèt Pypie zit , afkom- ftig, bereikt maar de helft der langte van de Bloem: gelyk zig dit duidelyk door vergrooting e 5 geopende BIO > kn, A; openba art, © Am AR x ij LI S Lelie- Narcis. | ‚ mien zesbladige: Klokvormige: Bloem 4 “met ant, gen driedeeligen Stempel; onderfcheidt ‚dit Ge- \“\__‚flagt, benevens de byzondere gedaante, welke. | „aar veele” ‘Planten ; „ tor’ betzelve behoorende, azzrs orden naam van Lelie- Narcis heeft’doen geeven, Zy hebben Bloemen als de Léliën en groeijën _ óp de wyze der" Narcisfen , ‘of hebben. eén Vrugr als dezelver” ‚ Belyk' P CuRNerorr zegt. Wegens de Wekoonheid deezer- Bloemen 8 raooelijk: heeft‘ Li Nnzeus hier den naam ván Amaryllis, voorheen in de Plantkunderniet ge- brúikelyk , op toegepaste : Geflagt bevat de elf volgende. witheren{Gge Soorten, aft ( ) Or BOLPLANTE N. 167 : Gsù) Belie- Narcis die eenbloemig is, meteen, N- zeer. ver afflandige Scheede : s de Bloem- wrr; £ __blaadjes egaal; de Meeldraadjes en Stam- Hoòrp- per regt. STUK, k 5 De Plaat, bier bedoeld , is Jrdifch Sifyrin- en va chium genoemd geweest ; Ee Coanuri, Kee als uit Oostindie afkomftig ; doch men heeft naderhand ontdekt, dat de afkoiist zy uit A- } frika, vap de Kaap der Goede Hope, Zi heeft een Bolwortel , met een Netje overtoo- gen : Bladen als der Narcisfen en Bloemften. f gels van. gelyke langte als de Bladen , beneden t midden met een Scheedje, ’t welk blijft, ge- fpitst is en vlak. De Bloemblaaljes zyn Lan- cetvorrnig , aan,den voet inwendig zwart, voor toverige.geel, Vleefchkleurig of paarfch. Het heeft zeer korte Meeldraadjes met opgeregte Knopjes , half, zo lang als de Bloemblaadjes : t Vrugtbeginzel beneden; den Styl driehoekig met drie Stempels, re «4 (2) Lelie- Narcis die eenbloemig is, met gely= Ie utean ke Bloemblaadjes en gefbrekte Meeldraadjes. gees. ín (5) Amaryllis Spathâ unifiorà remotisfimà, Corol! zqua- Ï, Staminilus Piftilloque retis. Syf?. Nat, Xil, Gen. 402. Vig. XlIl, Gen. 406. p. 264. Am. Acad. VI. Afr. ir. Sie fyrinchium Indicum. CORN, Canad. 168. MoRis. Fijt. U. P 421. S. 4. T. 23. f.9. Runs. Elys. II. p. 236. É. 17a (2) Amâryllis Spathâ uniflorâ, Corollâ zquali , Stemini- bus friëtis, HCH 155. Re Laugdb. 36, GOUAN _Monsp, Es 4 1ó65* Ie, DEEL, XII. STUK. \ | 5, \ pe 165 ZESMANNIGE LEET e- v, In Spanje , Ítalie en elders aan de Middel. AFDEEL: jand{che Zee, groeit natuurlyk dzeze „ die ook: Hoorp- ten Bolplant is, in de Herfst bloeijende, en STUK. veel gelykende naar een Crocus of‘ een Col- chicum. Men vindt ’er een Afbeelding van, by Cr ustus, onder de Spaanfche Planten ; doch de Bladen zyn veel te kort getekend, zo dat ’er de Bloem boven uitfteekt. In de Hortus, albier, bevind ik ze ruim een Voet lang en een half Duim breed, opftaande; terwyl de Bloem- Îtengels maar een half Voet lang zyn. Zy zyn donker glanzig groen , en de Bloemen , van figuur als gemeld is, hebben eene, fraaije geele. Kleur, : / # Ht (3) Lelie- Narcis die eenbloemig is , met ge- osb _lyke Bloemblaadjes en een neergeboogen. …,Vitgini- Stamper. } ren Che, „De Bloem van deeze, die in Virginie en Kaa rolina natuurlyk groeit en van de Todiaanen Atamasco genoemd wordt, is niet Crocus. ‚ maar. Le- 165, FaBuic. Flilmflad, 15. Narcisfus Antumnalis majore CLus. Hil. 1 p‚ <64, Colchicum luteum primum majas. Ce B. Pin. 69. Lilio - Narcisfus luteus Autumnalis major, TOURNEE. Jmf?. 386. Narcisfus Autumnalis quorundam. Crus. Hiip. 251. T. 2534 ; (3) Amaryilis Spathâ uniflorà , Coroll zg. Piftille de- clinsto, El. Cliff. 136. Re Lugdb. 36. GRON. Pirg. 36. Lie lio- Narcisfas Virginienfis. CATESB. Car. Ille p. 12. Te 12. Lilia - Narc, vernus anguftifolius, BARR. Ze. 994. Lilig= „Marc. Liliflorus Carolinianus &c. Paus. Alm. 220. T. 43. Éa 3e Lilio= Narc. Ind, pamilas monanthos albus, MorIs, Hiff. U pe 266, S, 4 To 24 íe do han or BOLPrANTEN. 1é9 Lelieachtig. Zy breidt zig , naamelyk, mét, V. ____haare punten wyd uit , en is niettemin op= ÀT2EELS waards geftrekt , hebbende een witachtige K leur Hoorp- met eenig rood, De hoogte, echter, is ooksrTuK. * maar een half Voet, met Bladen als die der ER en cen Ajuinachtigen Wortel. Bol. “ 4) Lelie - Narcis die eenbloemig is, met on- gelyke Bloemblaadjes, waar van drie,:zo Smaryiis wel als de Feeldeelen , neergeboogen. fermofifin } Jacobieres ‘Als een ongemeene Schoonheid , onder de fierlyke Bloemplanten van diet Geflagt , kome “deeze voor „ die men deswegen in ’% EFranfch Ja belle Amaryllis tytelt. De meest bekende snaam is Narcisfus Facobeus of Jakobiete; wel. “ken een Spaanfch. Doktor te Madrit daar aan „gegeven heeft, om dat de Bloemblaadjes , ’tzy in figuur, ’t zy.in kleur, veel gelyken naar het vroode gekruiste. Zwaard , ’t welk ,de Ridders van St. Jakob op de Kleederen draagen, Nar- «cis heeft menze geheten , wegens de geftalte „der Bloem , die echter meer overeenkomt met de Lelie -Narcisfen , waar van de naam, welken ‘er (4) Amaryllis Spathâ uniflorà ‚ Corolla inzquali, Petalis \ tribus Genitalibusque declinatis. B. Cl. 135. Ups. 75. R. Lugdb, 36. GOUAN Monsp. 56. ACE. Stochh. 1742e p. ‚3. T. 6. Lilio- Narcisfus Jacobzus. Dirt. Elth. 195, T. z62, f, 196. Narcisfus Jacobzus major. RUDB. Elys, 2. p. 39 fs Io, & $ L 5 _ EL. DEEL, XI, STUKe 170 ZESMANNIGE LELIE ‘er DIELLENIUS, in zyne omftandige befchry« ving, met een keurlyke Afbeelding, gepaard , aan geeft. ‚ Hier echter is de Stengel tweebloe- mig, ’t welk , zo LiNNdus aanmerkt , die in ’t jaar 1742 > den 25 April, met de VCre klaaring van deeze Plant „toen de eerfte maal in de Akademie - Tuin te Upfal bloeijende , zyne Lesfen. aanving „ iets zeldzaams is. In ’ laatfte der Zestiende Ecuw kwamen eerst de Bollen.daar van uit de Westindiën over, zynde federt uit Spanje door Europa VE en voortgeteald „en niet alleen door Crusrus, maar cok doer anderen ‚met meer of mindêr aartigheid „ in Plaat gebrage (*). De vermaarde He 1 sr ER hadt dezelve Sprecheliagetyedld (f). Meest pryst deeze Plant zig aan „ doorrde ongemeene Kleur-haarer Blaemen , die welmet geen Schilders Penfeel volkomen aen kan ‘worden , doch niettemin een gekleurde Teke- ning daar van veel bevalliger maakt. Haare hoogroode Kleur praalt in de Zonnefchyn mec een gloed als van Góud of glans vaa Zyde op | nacht zebn (C*) Gelyk by WEINMANN 4 dech inzonderheid fraay , in # Werk van KRORR. Zes. R,‚ Herb, Ue isgue Neur, «2770. Je Po 180e TN. (f) Spreckelia noftra quidem jam dia a varijs „delineasa et zri incifa eft , fed a WEINMANNO in fuo Herbsrio, Tab. 652. Litt. a, nomine Lilio- Narcisfus tous ruber , wulgo Facobaus , pulcherrime; per infignem illum Pittorerz et Chalcogtaphum Auguftanum HAIDIUM &@ „Brunsu. p, 19 or BOLPLANTEN 371 een Fluweelen Bih: Dit verbloemt de won- derlyke figuur der Bloem „cie als de onregel- ic maatigheid zelve is, gelyk uit de fchoone Af. Hoorde beelding by W.EINMANN blykt, leder Bloem: sruxs blad „ ongevaar drie Duimen lang , is Lancet- vormig en zy maaken met elkander , op het Vrugtbeginzel famengevoegd zynde, cen knik- kende Bloem, Drie derzelven zyn opwaards, drie nederwaards geftrekt. Deeze laatften zyn _de binnenften en breedften , maakende als de _Onderlip der Bloem , en de Teeldeelen Scheed: achtig omvattende, De drie bowenften vormen te famen het Kruiswys’ Handvatzel van % gee zegde Zwaard , hoewel zy alle krom geboogen zyn, en‚de Meele. aadjes , zo wel als de. Styl opwaards ; wiens Knodsje in drieën is gedeeld, Dus ftaat de Bloem op een Stengel van’ ruim een Voet hoogte , die niet volkomen rond is, fpruitende uit een ronden gerokten Bol, tevens met de Bladen, welke naar die der Narcisfen gelyken , zynde veel korter dan de-Stengel, omtrent een Vinger breed, ftomp, geribd , glad en toen, De Bloem is teder, en duurt weini- ge’ Dageh. - t Gewas moet voor de Koude bewaard worden ‚ gelyk de meeften van die Geflagt, en vereifcht een luchtigen Grond. Het wordt.thans by de T'uinlieden genoeg gekweekt , en zeifs hier „ bloeijende ‚op de Markt, on- der den naam vân Kaapfche Goud -Lelie , te KD gebragt. | | es) U, DEEL, XI, STUK, 172 ZESMANNIGE LELIE IV, (5) Lelie- Narcis die veelbloemig is; de Bloe, ica men Klokvormig } de Bloemblaadjes egaal, Hoorp- aan de Nagels omgekromd; de Teeldeelen STUKe neergeboogen. Vv. Amaryllis Onder den naam van Roode Lelie was dee= „Beltadonna. Surinaam- ze in de Westindiën bekend, groeijende te Ch Snriname wild in de Bosfchen. Zy. gelykt , volgens RocueForT, veel naar onze Roo- de of Oranjekleurige Leliën , maar de Bloe- men zyn aan den voet fterk omgekromd. Szo- ANE hadtze op ’t Eiland, Barbados zeer me- nigvuldig, zien groeijen, Ook vallen zy op andere Eilanden in de Westindiën. De Sten- gel ‚ uit den Grond komende „ heeft aan’ ’ end als een Spatel, die zig tweekleppig opent, geevende een Tros uit van: Bloemen , Vleefch- kleurig rood , doch aan den bodem uit den witten geelachtig groen. De drie buitenfte Blaadjes hebben van binnen de tippen omge- keerd 5 de drie bionenften zyn aan den voet gehaaird: de Styl is rood. Gewoonlyk bloeit deeze Soort alhier in sE laatst van September , wat vroeger. of laater „ naar ’% Say zoen „ fchietende dikke paarfche. Sten= (s) Amaryllis Spatha multiffora ; Coroli, Campan. «quae libus, Ungue refiexis, Genitalibus declinatis. H. Clifaa3se R. Zugd. 36. Mirr: Dil, T.-23. HILL: iSyf2. Ie To I=sa Lilio- Narcisfus polyanthos, Flor, incarnato. SLOAN: Jazzs 115, Bijl. 1. p. 244. SEB. Thes. Ie po 2se Te A7. fe Ie Lie linm rubrum, MERIAN, Sarin. Te 22e < en 0 BorLPLANTEN: hed Stengels van omtrent twee Voeten langte A aan den: top met vyf , zes of zeven, groote Anne Leligachtige bleek paarfche of Roozekleurige Hoorn. Bloemen , van een aangenaamen Reuk, NaSTUEe het vergaan van deeze Stengels komen in ’% Voorjaar de Bladen te voorfchyn , die weder- om in Juny verdwynen, De Plane wordt Bel ladonna genoemd wegens haare fchoonheid en door jonge Bollen voortgeteeld. MrirLreEr wil, dat zy van de Roode Lelie, voorgemeld, 4 verfchille, en in den jaare 17r2 uit Portugal in Engeland overgebragt zy , daar menze uit Indie hadt. Zyn Ed. merkt aan „ dat ‘er een Soort is ,byna alleen door de bleekheid der Bloe- men daar van verfchillende , die men in °% jaar 1794 van de Kaap in Holland hadt gekree- gen, maar welke in ’t Voorjaar bloeide. De Belladonna, voorgemeld , zegt hy, is de voor- naamfte Schoonheid der Tuinen , Huizen en Kerken , in ’t Herfst -Saizoen, in Italie, (6) Lelie- Narcis die veelbloemig is; de Bloe- men Klokvormig ; de Bloemblaadjes egaal en gegolfd; de Teeldeelen neergeboogen. Van de voorgaande verfchilt deeze, ook uit vr. de Westindiën afkomftig , zegt LiNNAus, zn doof. _ Keonin- ginne. (6) AmaryllisSpathâà multiflorà; Cor. Campanulatis zqua= bus undalatis; Genitalibus declinatis. Mirt. Dil. T, 24e Lie lium Amer, puniceo Flore , Belladonna ditum, HERM, Par. 194. T. 154 EL, DEEL, XU, STUR; — 74 Ze8MAnKHiect Lette | WY. doordteh-desrakidkn”der Bloemblaadjes gegolfd riad en niet aan de Nagels omgekromd zyn. Hers: Hoorp- TER hadt dezelveook in zyn Geflagt van Sprec- STUK. kelia begreepen (*), Veele Jaaren- reëds overe gezonden zynde geweest, bloeide zy tegen ’t end van 1758 in ’ Wintethuis te Helmftad „ en is door den Heer FaaBrricius befchree- vens; die ‘er echter maar twee Bloemen aan geeft, Na ’tbloeijen’ komen de Bladen eerst te voorfchya ‚dat gemeen is in deeze Planten. Deun naam van Koninginne= Lelie kreeg dee- ze van Doktor Douctass, (die ze in % jaar 1728 op een blad Papier in folio aan ’% licht gaf ,) omdat zy in volle Schoonheid ftonidt op den 1 Maart , Geboortedag wan wylen-de _ Koningin van Groot Brittannie. Anderen gaven ‘er , wegens de afkomst, den naam aan van Mewikaanfche Lelie:, dien zy -by de Engelfche Tuinlieden behoudt, In Duitfchland noemt men ze gemeetlyk de Kleine Belladonna; want in Schoonheid wykt zy de andere weinig , maar is in alle opzigten veel kleiner , vallende naauwe _ Iyks een Voet hoog. In een Broeikas geplaatst , bloeit zy altoos vroeg in 'c Voorjaar, en in een gemaatigde Lugt, in Maart of April, „Die van de Westindifche Eilanden komt , zegt Mir- LER» is een andere Soort. | NL (7) Lelie-Narcis die weelbloemig is ‚ met.uit- Amaryllis a 7 Undulata, | } Ste Gegolfde, (*) Fara. Hebmflad. p. 14. (7) Amaryilis Spathâ multiflorâ , Cor. patulis , Petalis gndulatis mucronatis „bali dilatatis, Sy/?, Nat. Xll, Pag. XAlLe OR BÓLPLANTEN 175 gebreide Bloem:n; de Bloemblaadjes ge- v. golfd, gefptst en aan den voer verbreed. and Volgens de opgâave van den Leidfchen Hoog. Hoorp-, # S'sTUK. Jeeraar Dav:D VAN ROYEN, aanden Rid- der; heeft deeze Kaapfche op de Stengel een Kroontje van grootte als bet Kroontje met het Steeltje in het Zoombladig Oijevaarsbek * + Geranium van de Kaap. De Spatelfcheede brengt onge- zonale vâar twaalf prarfehe Bloemen voort, met fmal Lancetvormige Bloemblaadjes , die aan de cip zeer gefpitst zyn, aan den voet zelf Eyrond; met neergeboogene Meeldraadjes, Men vindt- ze thans door den Leidfen Hovenier Mrer- pure in Plaat gebragt (*). (8) Lelie- Narcis die veelbloemige is, met om- vur. geflagen Bloemblaadjes ; de Teeldeelen op- een flaandee | Japaníche. Deeze heeft den bynaam Sarzienfis bekô- men, om dat de Bollen uit een geftraad Schip aant Eiland Guernfey, op de Franfche Kust; re | in _(*) Afbeeld. wan zeldz, Gewasjen. Leid. 1775. Tab. XìlI, (3) Aiaryilis Spath. multifl, Corollis revolutis, Genitalie bus ereftis, H. Ups. 75. == Genit. longisfimis. R. Lugdh. 36. _N. 4 H. Cliff. 131. Narcisfus japonicus rutilo Flor, CoRN. Canád. 157- T. 158. RuDB. Eliys. 2e pp. 24. f. 14 EuREr. Sélett. Te 9. fe 3e KEEMPE, Amien. 872. SEB. Mus, Jp. 25. Te 17. £, 3, Lilium ‘Sarhienfe, DUGL, Mdonegre T. Is Ze In : DeëL. XII. STUK. / 4 Vv. a 176 ZiESMANNteeE LELifs in ’t Zand van den Oever aldaar begraven, nä ARP verloop van eenige Jaaren als van zelf gebloeid Hoorp- hebben, zo Morrson verháalt ; meldende 4 STUKe dat vervolgens de Bollen deezer Plant van daar , als uit dat Eiland afkomftig , aan de Lief= hebbers medegedeeld zyn, ’ Is eigentlyk een Japanfche Plant , van ‘waar de Heer THur- BERG bloeijende Takken, gedroogd , heeft overgezonden. Men vindtze tegenwoordig in- alle Openbaare Kruidhoven. Door verfcheide is zy in Afbeelding gebragt. KAEMPFER zegt; dat fommigenhaar Doku Symira noemen s om dat de Bollen Venynig zyn. CoRNUTr heeftze, onder den naam van Japanfche Nare cis met een Wuurroode Bloem , aldus bèfchree» ven. ij Een aanzienlyke Bloem - Steng , in % eerst „; Bladerloos „ regt zig tot een Voet hoogte 5, OP, zynde in ’t bovenfte gedeelte groen ; ‚> Onder met duizend donker paarfche Vlakjes », gefprenkeld. Uit cen Scheede aan den top 9, komen negen of tien Bloemknoppen , die, 2, wanneer de Plant in een goede Grond ftaat, > zig zesbladig uitfpreiden ; zynde ieder Blaad- 5 je twee Duimen lang en zeer Áimal , inzon- s derheid by het midden der Bloem, doch de s Enden krullen om gelyk onze Krul-Leliën. » De Kleur is Lak- of Menie-rood, met een 'js Bloedkleurige Streep in ’t midden, Zes > Meeldraadjes, langer dan de Bloembladen, > verheffen zig opwaards. Reuk alleen ont- s» breekt 1 or BOLPLANTE N 175 ( „» breekt ‘er aan, als of de Natuur hier door VW: ‚de Kleur niet had willen befchaamen he: 4, welke zo vuurig is, by ’t fchynen van de Torn: 2 Zon, dat ’er de Oogen op fchemeren eu sTuze „> dat men zig verbeelden kan , daar Vonken uit s te zien fpringen. Zo onvergelykelyken gloed » heeft deeze Bloem. ’% Is een Bolplant , ' „> wier Bladen niet dan by ‘t verflenzen van de »> Stengel , na den bloeityd , uitbotten, zyn- g> de donker Fluweelachtig groen.” Die laatfte , dat de Bladen eerst lang na de Stengels uicfchieten , heeft in meer anderen van dit Geflagt plaats. De Heer N.L. Bur« MANNUS betrekt deeze Soort ook tot de Kaap= fe Planten, Zyn Ed. fpreekt van eene Gegoif- de, die Liniaale Bladen heeft en in manier van groeijing zeer verfchilt van gedagte Ja» panfche, Voorts telt zyn Ed, nog de drie vol. gende van den Ridder onder de Kaapfchen , - naamelyk. (9) Lelie - Narcis die veelbloemig is, met AK Klokvormige Bloemen ; de Bloemblaaajes Dt à gelyk; de Teeldeelen neergeboogen 3 de gen Stenzel famengedrukt van langte als heù Kroontje. On- 9) Amaryllis Spath. multi Cor, Camp. equalibus, Gé nit. declinatis &c. R. Lapdt. 36. EnRer, Pitt. T. 13. Lie liam Afric, humile longisfimis foliis ,polyânthas 8, HERM. Par. Ios. FT. 195. BURM. Prodr, 5. / M id II, DEEL, XII, STUX, 178 ZESMANNICGE Leti ks V. Ongemeen laag (haat het Kroontje van deë AFDEEL. ze, die zeer lange Bladen heeft en donkef Hoorp- Paarfche Bloemen. Men vindtze- door den STUK, ‘konftigen Enrer zeer fraay in Afbeelding ich í (10) Lelie- Narcis die veelbloemig is , met de Pt a Bloemblaadjes onasijk en _Tongachtige Orien- Bladen. taalfche, Van deeze heeft de vermaarde HEIsTER veel gerugts gemaakt onder den naam vaú Brunsvigia, ter eere van het Doorlugtige Huis van Brunswyk door hem » toen Hofraad en Lyf- Arts des Hertogs en tevens Hoogleeraar in de Genees-, Heel. en Kruidkunde te Helm- ftad zynde , ontworpen. In ‘de Akademie- Tuin, aldaar , bloeide , in’t jaar 1750; deeze Kaapfe Bolplant , welke echter toen over de honderd Jaaren reeds was bekend geweest. Men vindtze door den Romein FERRARIUS genoemd: Bolronde Indifche Narcis, met Lelie. achtige Bloemen, TourNrroRt fteltze voor, onder den naam van Zeer’ groote Bolronde jh difche Lelie- Narcis , met veele roode Lelieachtige Bloe- (ro) Amaryllis Spath. multifl. Coroll. inzq, Fol. Lingui- formibus. BUTEN. Cunon. zis. R. Zugdh. p. 37. N. 9. Li= Jio= Narcisfus Ind, maxiraus fphericus, Flor. plur. Liliaceis. Moris, Hlifl. 1. pe 368. S. 4- Te 10, fe 35e Narcisfus Inde Orient, SWERT. Flor. 31. f, 1. Bransvigia, HEIST, Jonogr, Brunsv. 2753, Ke I9 23 de er BoLPrâNrER i7è Bloemen: welke neam ’er aan gegeven was door. den. geleerden Mok:son , die getuigt, dat hy int jaat 1657 deeze Plant te Parys heeft Hoords zien _bloeijen 3 3 gelyk menze ook by We rN-sTuze MANNS; in zyn Kruidboek zeer fraay ()s doch ip het Werkje daar over door gezegden Hets- TÈRs in ’t jaar 17535 te Brunswyk uirgegeven s ten pragtigfte , in zeer groot formaat, op drie Plaaten afgebeeld en ten. uitvoerigfte befchree. ven vindt. In de befchryving echter der Plan- ten van gedagte Akademie-Tuin, tien jaaren laater door-den Wel Edelen Heer Farriciús gegeven, komt de Brunsvigia niet voor, Deeze Lelie- Narcis munt inderdaad in prägt en fchoonheid uit. Sommigen. noemenze Bol- fond Bl osthoealir ‚ anderen Allergrootst In- difch Moly, zegt Moatson. Uit een ge- fchubden Bol, grooter dán die der Zee- Ajuin3 fptuit een Piekvormige Spatelfcheede , drie Vin- geren breed, vyf- lang , hoog Menie-rood 4 ‘welke, allengs een Stengel bekomende van een Voet of langer , een Tros Bloemen uitgeeft zig als die. van cen Uijen Klootswyze: uitfprci= dende, met Bloemfteelen van een Handbreed langte. Dit maakt cen Bloemhoofd van meet, dan een half Voet middellyns, welks: Straalen. fomtyds groen ‚ fomtyds roodachtig ;‘ fomtyds. food Zyn waargenomen :-zo wel als:de Stei= miso evigels C°) Plaat. N. 747: Me ALS Í ín DEEL, XII, STUKe Vv, AppeeL. AA A Hoorp: STUZe n In ne / 80 ZRSMARNIGE Diet Lp gel. Misfchien hangt zulks van den Grond eú de Groeiplaats af. ‘Te Helmftad, ín ’t Wintere” huis ‚ waren zy groen, Aan ’t end buigen Zy zig om , of liever de Bloem zit krom op het Vrugtbeginzel , dat als een Knopje aan-’t end der Steelen is, met den mond naar boven ; des teen en andere niet kwaalyk een Kaarskrorn voorftelt of een Bol van Tabakspypen. De Kleur der Bloemen is hoog rood. Zy gelyken taamelyk naat fommige leliën, zynde zeer diep in zes ongelyke Slippen verdeeld , met zes Meeldraadjes , die naauwlyks uitfteeken , heb- bende geele Meelknopjes en in ’t midden een Styl, die een weinig langer , geheel paarfch, boven wat omgekromd is, met een geknopten Stempel. Dertig ‘zodanige Bloemen hadt HeErisTer _op de Stengel van zyne Brunsvigia geteld ; waar van in ’t eerst tien , vervolgens twintig, ein- delyk allen te gelyk bloeiden , dat zekerlyk een fraaije Vertooning maakte. WeEINMANN heeft ’'er byna zo veel, FERRARIUS vier- of vyfentwintig , MorrtsonN negentien aan. vertoond, De Kroon buigt zig pa ’t blocijen om en fchiet in ’t Zaad, dat driekantige Vrugt- jes of Knoppen maakt, Vervolgens komen de Bladen te voorfchyn , die byna een Span lang en een Hand breed zyn , een Stroobreed dik en dus ftevig ; boven donker, onder blygroen en aan de kanten bruin, in ’ Voorjaar wedere om verdwynende. ZN (11) Ë zl Bel a ne at RA edn PLAAT LXXXII. 3 { hd s 4 t ti r „or BorLPrAN TEN ISr Á iej Lelie - Narcis die veelbloemig is , met, V. Ek kanthaairige Bladen. — In. ie) Hoor p- o,- Deeze heeft de Bladen plat, Liniaal , eensruk. Jes uim breed, twee Hardbreedten lang en der- seerd __halve van figuur als der Amaryllis en niet der guzraza, 5 AA) G - Ke Heemanthus , matr aan den rand overal z gehaaird , an E kg de Haairtjes wit niet ros of Roestkleurig. Hier- sj om wykt zy ver af van de kanthaairige He- ‚ manthus ; doch geen van beiden heeft by ons _ gebloeid, zegr de Ridder. Tot geen der voorigen , noch ook totééne XT ubid. der zes van de Kaap af komf{tige Soorten, wel- fl ken de Heer BurMAxNNus optelt, kan die Per Kaapfche Amaryllis thus gebragt worden , ven waar van ik een Exemplaar ontvangen heb, ik: hier nevens, in Fig. 1, op Plaac LXXXII, _… _ afgebeeld. Het naafte zou zy komen aan de Japanfche ; doch niet alleen verfchilt die ‚ wel- keik daar van heb, in gedaante te veel, maar ook zyn de Teeldeelen \korter , weinig langer - dan de Bloemblaadjes , welke bovendien zoda pig niet omgekruld zyn. Ik zalze derhalve A tot rader onderzoek , onder den naam van twyfelachtige vwoorltellen 3 dewyl zy van de Gegolfde , voorgemeld, ook niet zeer veel | fchynt af te wyken. De Bloemblaadjes zyn, zo (rx) Amaryllis Spathâ multiflor , Foliis ciliatis. Syp. Nat, Veg. XIl, Xl. Amaryilis Ciliaris, Spes. Plant. 422 BURM. Prodr. Pp: 9e M 3 II. DEEL: XII, STUKe , 182 ZESMANNIGE LELIE ze zo wel als in die, Lancetvormig gefpitst, maar u, de Teeldeelen niet neergeboogen. *t Getal der Hoorn. Bloemen is zeven in myn Exemplaar. Ik heb hd geen Bladen van. De Stenge! bereikt on- gevaar een Voet langte, B uULBOoCOED 1 UM. Klokbol. Een Trechterachtige zesbladige Bloem, met {malle Nagels die de Meeldraadjes draagen , onderfcheide dit Geflagt , °t welke tevens het Vrugtbeginzel binnen de Bloem heeft, 7. De eenigfte Soort (1), een Plantje naar hee É Bulboco- Colchicum gelykende, voert hier.den naam van uns Ver- À k wam. Bulbocodium , welke bevoorens aan verfcheide VOO. planten van deezen aart gegeven was. De reg- te afleiding is niet bekend, ’% Schynt dat men ‘er een Bolplant met eene Klokswyze Bloem door verftaan hebbe, Dus zyn verfcheide Soor- ten van Narcisfen met deezen naam beftempeld geweest « en wel inzonderheid die, wier Ho. nigbakje zeer lang en Klokvormig is, gelyk de Wilde geele Narcisfen. ToUuRNEFORT bee greep onder dien naam geheel andere Planten, waar van hier voor tot de Ixia betrokken en wel de eerfte Soort, Tegenwoordig bevat het een Db) Bulbocodium. Syf?. Nat. XII. Gen. 403. Wege XIII. Gen. 407. pe 265. H. Clif, 133. Bulbocod. Fol. Lanceolatis, R. Eugdb. 41. Golchicum vernum Hisp. C. B. Pin. 69, Rups. Elys. a. p. 128. f. ze Colchicum vernum. CLUsa Hif. 2 App. 203 Je Be Zit. Ile 652. en Spaanfth Plantje ‚ door Grus1 us Voor-, f F jaars» Colchieum genaamd, | ’‚ Dat ’er cen byzondere Sooft van Colchi- ; CUM ZV; welkealleen in ’t Voorjaar blocije „ fchreef my de zeer geleerde Maen J, VER= | NERi US, in de Maand July van den jaare 23 ‘sy 16or, (zegt J. BaAuniNus) en zondt my or BOLPLANTEN 185 IL HoorDa 8TUKe „‚ zes Bollen daar van, die hy op den Berg. Sotau hede uit den Grond gehaald. Vier daar van hebben by my in % volgende Voor- jaar gebloeid. Het brengt één of twee Bloe- men met de Bladen te gelyk voort, die wit van Kleur zyn, eer zy open gaan , maar vervolgens bleek paarfch worden.; zo dat 5, zy veel naar die van de witte Crocusjes gelyken : doch zy zyn zesbladig, en ieder Blad geeft aan den voet een _Meeldraadje met een geel Knopje 5 terwyl die der buíi- tenfte Blaadjes korter zyn. Uit het midden der Bloem komt een Styl voort; langer dan dezelven , die wit is, aan ' end in drieën „ gedeeld. Die Bloem fproot uit tusfchea drie gekielde Bladen , veel fmaller dan die „, van *t gemeene Colchicum. Op de Bloem niet groot was, met een ros rondechrig „‚ Zaad, De Wortel geleek naar die van ’ „‚ gemeene Colchicum , maar was veel klei- ‚‚ per.” Zo heeft men ’% ook thans alhier in de Openbaare Kruidhoven. | 53 NE4 ArHyL- IJ, DESke Xlle STUKe volgde een driehoekig Zaadhuisje , dat 4 ZESMANNIGE LELIE: V_ OAPHYLLANTHE Ss, Bics- Anjelier, risorp. Zesbladige Bloemen, die uit Kafjes voortko= sTuge men , welke eenkleppig zyn en Schubswys’ op. elkander leggen ; bevattende het Vrugtbeginzel 4, onderfcheide dit Geflagt, ’t welk de zes Meel- draadjes in de Keel der Bloem ingeplant heeft. Pin Men heeft ’er ook maar ééne Soort (1) van, shes Mon= die ik Bies - Anjelier noem , om dat het een dors fraay Anjeliertje is, groeijende op een Biesachs pelless, tig Plantje, dat naauwlyks Bladen heeft, Hierom is het Aphyllanthos genoemd „ zegt Loner, by die van Montpellier „ alwaar het veel groeit op Zandige ruuwe plaatfen , by de Kermesboos boomen , en Bragalon geheten wordt. De Rid. der heeft het deswegen den bynaam van Mout- pelliers gegeven ; hoewel het ook voorkomt ia de middelfte en Zuidelyke deelen van Rrovence. Bladen , evenwel , ontbreeken ’er niet geheel aan , maar dezelven zyn klein en byna verdroogd als de Stengeltjes uitfchieten , die een half Voet hoog zyn, naakt, enkeld, en aan den voet met Scheedjes, gelyk die der Biezen. Op den top zyn zy bezet met tweekleppige Kafjes , ieder twee Bloempjes , als gezegd is, bevatten- JE : de, (1) Aphyllanthes, Sy/?. Nat. XII, Gen. ao4. Vig, XIIL Gen. 408. p‚ 265. Hi. Cliff. 493. GOUAN Morspe 166e TOURNE. laf. 567, Te 430. Aphyllanthes Mon({pelienfum, LOB. le. 454. Je B. Hil, III. p. 336. Caryoph. coeruleús Monfpel. C. Be Pine 209: MOR Mi, II. pe 56ze S. 5. Ta 35 be Eze é or BOLPLANTEN 185 de, kleiner dan die van Vlafch. Zy zyn niet Vs vier -maar zesbladig , en de Stengetjes worden it in de Tuinen wel een Voet en hooger. DeHooro- Wortel kruipt voort, en het blyft over, ’tGe=STUKs heele Plantje is bitter van Smaak en een weinig haet. A Lr rium. Look. Een zesdeelige uitgebreide Bloem, in zig het Vrugtbeginzel bevattende, en. tropswyze ; op ’t end der Stengel , voortkomende uit eene Bloemfcheede « maakt de byzondere Kenmer- ken van dit Geflagt , waar in veele , meest Eu- ropifche en Oofterfche Soorten „ begreepen zyn. LiNNaus heeft dezelven ín vier Ran- gen onderfcheidev, naar dat het gebladerde of ongebladerde Stengels heeft, de Stengbladen plat of rond, de Kroontjes Bol of Huisjesdraa- gende, A. De Stengbladen plat: het Kroontje Zaad- huisjes draagende, (1) Look met een plathladige Kroondraagen- 1. de Allizya „Ampelo - rafiam. (1) Allium Caule planifolio Umbellifero Bic. Allium Stam. Bree. bla! alierne trifidis &c. HALL. All. 5, Opuse. 344. Porrum Rae dige, dice laterali folidâ &c, Re Lugdb. 40. All. Sphzrico Capite , Folio latiore &c. GC, B. Pin. 74. RUDB: Eys. 2e Pe 15% Ampeloprafam. Don. Pempt. 689 Ne I.DESL, XI STUK. Ve de Stengel , het Kroontje Bolrond ; de ba (rr Meeldraadjes driepuntig; de Bloemblaadjes Hoorv- ruuw gekield. STUK. | "aat tes Van Konftantinopolen eerst overgebragt zyn- de, wordt deeze Soort gezegd in {maak te zyn by de Turken, Verder is zy op deeze ea ge- ne plaatfen in.Europa. voortgeteeld. Het is een vreemde Soort van Prey, die de Steng twee Ellen hoog heeft , van Onderen gebla- derd, met fappige Bladen, een Kwartier Daims breed en zes of agt Duimen lang. De Bloem: fteelen zyn paarfch, de Bloemen wit „de Meel. draadjes een weinig langer. De Zaadhuisjes komen met die der volgende overeen ; dochcde Wortel verfchilt daar in, dat de Bol bleif is aangegroeid. mn. (2) Look met een platbladige Kroondraagende Ee Stengels de Meeldraadjes driepuntig 3 de Frey. Wortel uit Rokken ed 136 ZESMANNIGE LELIE Zeer bekend en gemeen, in de Moeshoven onzes Lands en door geheel Europa, is dee- ze, die men Prey noemt, in * Franfch Por- fe- (2) Allium Caule planif. Umb, Stamin, tricuspidatis, Ra- ‘dice tunicatâ. Mat. Aied, 1365. Gorr. Belg. 93. Porrum Radice ambiente tunicatâ oblongâ folitariâ, Ml. Cl. 136. B. Lugdb, go. Porrum commune Capitatum, Porrum fati- vum. C. B. Pin. 72, Porrum feétivum, Dop, Pempt, 6832 Porrum tonfile et vulgate, LOB, Je, 154, I55e or BonrPLaNTEN 182 peau, in % Engelfch Leke en in ’ Hoogduïtfch ‚W. Lauch. De plaats, daar zy in ’t wilde groeit „Atte is onbekend: misfchien zal zy flegts door kweesroors- king uie de voorgaande geteeld zyn. ’t Ver-:Tus. fchil is klein en beftaat meest in de Wortels, die niet zydelings en eenzaam groecijen. Voorts is de Plant kenbaar aanden Reuúk- Men noemt- ze gebolde Pârey , wanneerze in ’ Záad fchiet zegt Loerrr 5; doch, die men afford om dd gebruiken in de. Keuken , Sny- of Scheer-Pa- rey. Ook valt zy lar en grooter. De Griekfche naam Prafion heeft aanleiding ge- geven tot de benaaming van een Kleur naar cie der Pareijen zweemende en van een Edel Gefteente , dat donker groen is, in %-Hoog- duitfch Prafer en‘ byfemmigen Beril genaamd, doch gemeenlyk neemt men daar voor de Chry- fopraas. Behalve het kk kolenedfk zyn de: Preyjen ook als Geneesmiddelen aargepreetgeh geweest. Zy hebben een verhittende hoedanigheid , be- ftaande in een vlugge Alkalyne-Geest, minder. flerk dan in de Uijens en Look „ doch niettemin in fommige Gevallen dien(tig. By de Salade gegeten , verbeteren zy derzelver koelheid in zwakke Maagen en bevorderen de Ontlasting in Slymige Geftellen. Het Afkookzel wordt van fommigen gehouden voor een der kragtig. Île Stcenbrcekende middelen, Hermon: T rus maakte van Prey, met Steen - Raket en Sap van Klyf , een Sons rg tegen, de Dere | | dens U Dasn, Xile Sz0ne 138 ZESMANNIGE LELIE V. dendaagfe Koorts (*). Het uitgeperfte Sap, AFDEEL. met Honig gebruikt , dient ingenomen zynde UL | Hoorp- tegen Venynige Beeten en de gekneusde Wor- STUK, telop de Wond gelegd, Het Zaad, inzonder- heid, zet het Water af ; verwekt Minnelust en {tempt fommige Bloedvloeijingen. Te veel Pa- rey gegeten ‚ bezwaart de Maag, doet onge- rust flaapen en droomen, maar men zegt: ja {trekt toc verzwakkinge van ’t Gezigt. ut. (3) Look met ean platbladige Kroondraagende Nr Stengel; het Kroontje’ Klootrond 3; de Meel- Smalblas draadjes driëpuntig , eens zo lang als de dige. Bloem, Deeze Soort, in Siberie, van de Rivier Jee nifea tot aan de Yaik toe, op drooge plaatfen , voorkomende „ heeft, volgens G MELINseen langwerpigen dunnen Bolwortel , met eenige Rokken en veele Vezelen. De Stengel is van een Span tot anderhalf Elle hoog, hard en fte- vig „met Grasachtige Bladen , en heeft op den top een Hoefdje, dat vry groot is, van roodachti- ge Bloemen , voortkomende uit een tweehoors nige Scheede. Iv. (4) Look met een platbladige Kroondraagende Rorundsns.) Sien Rond- hoofdige, (*) HALL, All, Opuse. pe 349. (3) Allium Caule planif, Umbellif. Umb. Globofà , Staminà tricuspid. &c. HALL. All N. 9. Forum Caule tereti Feliole &c. GMEL. Sib.1.p.56.T. 13 & 14. £. 1. (4) Alum Caule planif, Umbellif, Scasnin, tricuspid, | Une bel rr oF BOLPLANTEN 183 “ Stengel; de Meeldraadjes drfepuntig ; het V. Kroontje byna Klootrond ; de zydeling fe OEL Bloemen knikkende. Ben STUK. In de Zuidelyke deelen van Europa wordt de Groeiplaats gefteld van deeze, welke Har,- pER OOK in Duicfchland hadt gevonden, en zy 4 zou, door Cersrus, by Upfal in Sweeden waargenomen zyn. HarLer zegt, dat dezelve in. Provence en Languedok zeer gemeen is, groei- jende tusfchen de Wynftokken en Kermesboo- men, De Wortel beftaat, zo hy aanmerkt, uit veele zwarte of paarfche Bolleties , tusfchen de gemeene witte Scheeden famengehoopt. De Bladen zyn Grasachtig met een Stengel van drie Voeten hoogte, die een Bloemhoofdje als de voorgaande draagt, met Vrugt en Zaaden als van Prey, 5) Look met een platbladige Kroondraagende „ Stengels het Kroontje rondachtig 3 de Atiu zElortalisn rl Meel« Gevlakies bellà fubglobofâ &c. All, Stamin, alterne trifidis &c. HALL. N. 8, All. Mont. Capite rotundo. C. B. Pia. 75, Scorodoe prafum latif, fpontaneum Itelicum. MiIGHe Gen, 25. T. 24e . fide IJ (5) Allium Caule planif. Umbellif, Umbellâ rotundat , Stamin, Lanceolatis &c. Aat, Med, 163, All. Fol. Caulie _ más lanceolatis, R. Zugdh, 39, All, Radice oblongâ reticulo obdutâ. HALL. Opusc.:375. All. N. 2e. Allium Mont, la=, wol. maculatum. C. B. Pin. 74. TOURNEs Jn/t. 383, Allium Anguinum, CAM. Epit. 329. Allium Alpinum, Dop, Pempr. 684. Vitorialis longa. CLUS, Pann, 2240 IL DEEL, Kle STUKe Vv. AFPEEL. ik, Hoorp STUE 102 ZESMANNsGeEd ELITE: Meeldraadjes Lamcetvormiz langer. dan dè Bloem : de Bladen, Ovaalachtig, Vry algemeen flaat deeze by de Autheuren bekend , met den naam van Breedbladige gevlakte Berg - Lok. Anderen hebbenze , met CaMmez- RARIUS) Slang. of Adder- Look geheten „om dat het Loof met zwarte Vlakken als.het Slan= ‚ gekruid is-gefprenkeld. De’ Bladen gelyken veel naar die der Lelietjes van den Dale, doch zyn fomtyds wat fmaller, De Wortel is rondbollig en gerokt met omwindzels, áls-in de Crocus; met van onderen veele Vezels , hebbende den, Beuk en Smaak van Knoflook; Dit Gewas, ’t welk op de Alpen wan Swit: zerland en Italie huisvest , werdt deswegen Alpifche Look getyteld van GesNeRUSSs en onder deezen naam by Doponéus'en ande= ten äfgebeeld naar de fizuur van CLusruss die hetzelve Wictorialis longa getyteld hadt. ‚> Dus (zegt hy), noemt het gros der Kruid- ss kundigen hetzelve , of ook miajór , tot on- sj derfcheiding van den Gladiolus , wiens Wor- ss tel, wegens de gelykheid van den Bast, die ss denzelven bekleedt ; met dien der voorgaan- 3s de, zy Viétorialis rotunda et parva heeten. ‚5 Men vindt het overvloedig op de Rotfen ‘ss Durreltein , twee Mylen boven Gamingag. s, en het wordt Laulauch genoemd vande Berg- ss Herders ; die het veel gebruiken tegen de 5 Uicwdasfemingen van een bedorven en dampi- s» 8E / l kel óf BorLPLANTE Ne isÈ ge Lugt: Men vindt het ook op de Bergen FA ss die Bohemen ‘affcheiden van Silezie, daar rr. ,, het Siegwurts getyteld wordt van de Duit- Hoorpà » fchers, om dat de genen, die aan het uit. "Elke 9 graaven der Metaalen arbeiden, groote uit- \ s> werkingen daar van voorgeeven te ondervin= den, tegen den aanval der booze Geeften : ‚4 weshalve ‘er de naam van Vitorialis , als ‚een Overwinnings - Wortel , aan gegeven s, zoude zyn. SIMLERUS noemt het ook Sf- benhamkorn, wegens de Netswyze omwind- s zels van den Wortel , welke maaken , dat 5, men naaüwlyks ‘de Bolletjes van elkander „ afzonderen kan.” Noopens de Geneezende kragten van deezen Wortel , welke van ouds bekend is in de Apo- theeken, merkt de vermaarde) HALLER aan, dat die uitwendig hem als een Behoedmiddel tegen de Krampen in het Onderlyf, inzonder- heid by zwangete Vrouwen , niet onnut hadt gefcheenen , en dat men ?er , by het Berg- __volk, byna als een Tovermiddel gebruik van | maakte ; hoewel het in hoedanigheid en krag- ten, als ook in Reuk , byna overeenkomt met de Knoflook, De Bladen zyn veel breeder ; wanneer men % in de Tuinen teelt, dan in °% wilde (). A # En 3 ef „À Mi (6) (*) Harz, Hela. incheat, Tom, Up. zite IE DEEE, XIl, STUK. 1ó2 ZESMANNIGE GEL TI E- V. _» (6) Look met een plavbladige Kroondfaagen- ÁFDEEL. de Stengels de onderfte Bladen ruig; de II. Hoorp- Meeldraaajes Elsvormig. STUK, VL Dat deeze het Moly van DroscortDes Alam zyn zoude (*), hebben de meefte Autheuren Ruigach- na CLus1us vastgelteld. Zy groeit inSpanje , - BEC Yralie en de Zuidelyke deelen van Vrankryk, als ook in Afrika en het Ooften, De Heer Oserck befchryft dic Gewas, zo als hy het in Spanje, by: Porto St. Maria, tegenover en aan de Baay van Kadix vonde. De Wortel , die Bolachtig is, meteen zwarten Bast, enkeld en klein , zegt HAuren , fchiet een Stengel van een Voet tot een Elle hoog, met Bladen vaneen Span lang , twee Lynen breed, De Bloemen groeijen Kroontjeswyze of liever als een gebold Hoofdje, gelyk dePrey;, van witte Bloemen. Se, DD Look met een doe Kroondraagende ni en h Stene kragtige. (6) Allium Caule planif. Umbellif. Fol, inferioribus hir- futis, Staimin. Subulatis. Osn. Jt. 49. HALL. Opuse. 368. All. N. 13. GOVUAN Monsp. 166. Re. Lugdo, 39. Mo'y ans euftifolium umbellatum, C, B. Pin. 75. Moly Dioscôridis, Crus. Hif?. I. p. 192, Hisp. pe 256. Ts 257, Mols Diosco- rideum putatum. Leg. de, 160, (*) Dat Moly hadt van het verdryven der Ziekten den naam bekomen, Nu weet men, dat in Tralie de Knoflook daar voor een Behoedmiddel is: des die benaamiag niet kwaalyk past op Lookachtige Kruiden, (7) Allium Gaule planif, Umbellif, Ramule Bulbifero, Sta: Á _ oF BorPLANTEN, Tòà „Stenge ; 5 een Boldraagend Taije en en-_ Ve ak ‚ kelde Meeldraadjes. erg Hoorbs Deeze , waar van men de Croeiplaiese niet weet , srux. heeft de byzondere eigenfchap, dat ’er uit zet Öxel van een Blad een Steeltje voortkomt met een Bolletie, ’t welk in den Gtond geftoken Wortel fchiet en een nieuwe Plant voortbrengt: De Wortel- Bol is rond en gtoot , niet zelden alseen Vuist zegt HALLER, én de Bloemen zyn ook groot, wit van Kleùr,. Hy brengt hier het breedbladige Moly van Doponaus thuis, als ook het Leliebloemige van Loser, welk die Autheur voor het Moly van Hos MERUS, ten miníle voor dat van Tune o- PHRASTUS houdt 5) ‚en zeker dit fchynt meer te ftrooken dan deszetfs Caucafon, door den Ridder aangehaald. Wat den bynaam hier a ven maake blykt my nict. (8) Look met een platbladige Kroondraagen- i f de Staminibùs fi 1mplicibus. All, Caule teréti 5 propagine ex alâ, H. Cliff. 137. R. Luzdb. 39. All. Fol. Caulin. Lanceolatis BE. HALL. Optsc. 332. All. 'N. 22, Moly larifol, Liliforum,. €, B. Pin. 75, Moly Ind. Fl, parpureo,. SwaARr. Els 61. ‚Be Caucafon, Los. Je. 162. (*) Moly latifolium, Don Pempt. 635. Moly Liliforum, Balbum in folio gerens , Theophraffí er Homericum forte, Lon. de. 161. (8) Allium Caulé planif. Umbellif. stam. Filiform, &c, Alle Madice tunicatd Ec. Gaaër. Sih. 1, P. 49. Te'9e / IL, DEEL: XII, Srum, vlir.’ Alin» obliguums Scheef. bladige. MA 'A ÁFDEEL. le Hoarp= STUKe IX. Allium Ramofism, Takkige. 194. ZESMANNIGE Le irt- de Stengel „ Draadachtige Meeldraadjes driemaal zo lang als de Bloem en fcheeve Bladen. De Steng van deeze Siberifche is tweeof drie _ Voeten hoog ‚ met Bladen die ten deele plat , ten deele gefleufd zyn , ronde Scheeden maa- kende en een Klootrond Kroontje. De Bloe- men hebben witachtige Meeldraadjes , eens zo lang als de Blaadjes en geele Meelknopjes. Het heeft een langwerpigen Bolwortel, die als een Uijen met veele roode Rokken bekleed is , van binnen wit en fcherp van Smaak, (s) Look meteen platbladige Kroondraagende _Stengel, de Meeldraadjes Elsvormig lang 5 het. Kroontje Klootrond 5; de Biaden Li- _niaal rondachtig. Van den zelfden Landaart is deeze , byna half zo hoog van Stengel , zig van delanderen onderfcheidende door een byna Rolronden Bol. wortel, wic, met bruine Rokken bekleed, den Reuk van Uijen hebbende, zo wel als de Bla- - den. Hy geeft niet zelden een zydelingfen dun- nen Tak uit, met Bloemen fraaijer dan eenige andere Soort, zo GMELIN aantekent, De Meeldraadjes zyn wit, iets langer dan de Bloem: | | blaad- (9) Allium Caule planif. Umbellif. Stämin, Subulatis leng. &c. All. Scapa nudo tereti fartto cc, GMEL. Sibs 6 Pp. Ste Te EE, É, Te 4 sak 4: oe { î pl OF BoLPrhnit TEN 195 E _ Bei en pied Door ge- A % erië is deeze „ ze emeen. 4 ie ate fs ; Horn: 4% ei) Look miet een pla pladigit Kroondraûr re id gende Stengel, het Kroontje getopt ; MD << __Bloemblaadjes witgerand; de Noi ide AN zeer kort en eenvoudig. ; tige. In Länguedok en Provenèe is deeze Soort S _ Wry gemeen, op de Akkers, ia de Wyngaar- den en Heggen. groeijende. Zy heeft Stengels vaù een Voet ven korter Bladen, taamelyk breed, De Bloemen, op lange Steel tjes zittene de, Zyn zeer groot en hebben een hoog paar: fché Streep. | ke) B. De Stengbladen plat : het tripeti Bol. _draagende, (to) Look met een platbladige Böldraaginde À Stengels; de Bolwortel famengefteld 3 dé her Meeldraadjes driepuntig. Op: (43) Allia Caule planif. Uimbellif. Unibellâ fastigiata, Peralis entärginatië &zc. GOUAN. Monip, 166, GER. Prov. 150. All. fylv. £ Moly minus , Kofeo amplo Flore, MáN, Monsp. zi. VT. 10. Rups. Elys. 11. P. 166. 6 17. - hens nr ain ee a vs, ". e (to) Alliud Caule planif. Bulbifero ; Bulbo compofito , ‚ Bram. tricúspidatis. Mat. Med. 164. GORT. Belg. 3. H, Ups. 76. All. Radicis Bulbo mulripartito, Capit, Bulbifte to, Folits Linearibus. Hi Cf. 137. R. Zaedb. 39, Alls __ Stam. alterne rrifidis &c. HArr. Opuse. 331 All. N. EL de Allitm Sativum. C, Be Pin. 73. Allium, Cam, Epis. 3283 6 Dop. Pernipt. 682 , N a IE DEEL, Xi, STUK, ef 4 106 ZESMANNIGE LerLtiËës ' Onder den naam- van Look „ tamme Looks Knoplook of Knoflook, is deeze by onze Tuins lieden , zo wel als «oor geheel Europa, in de naëshin vn bekend, groeijende natuurlyk; zo Linnaeus wil, op Sicilie (*). Men noemt= zein ’ Hoogduitfch. Knoblauch, in’t Engelfch s…Garlick, in ’t Franfch- Mil , naar den Latyn- _fchen naam Allium ‚dien zy in de Apothees ken voert, De Srtengel van dit Kruid of Stoel wordt in de Grond omringd door een menigte van Bol. letjes, die het zo befaamde” Look: uitmaaken, Hy is drie Voeten boog en bezet met platte Grasachtige Bladen. Het Hoofdje op den top, dat naar de grootte fchraal is, bevat, boven en behalve de Bloempies, die als gewoonlyk gefteeld zyn, ook Bolletjes, die tot voortplan- ting kunnen dienen, Sommige Bloemen, naa- melyk , hebben geen Meeldraadjes, en alleen- Iyk een. Blaasje , dat een Bolletje wordt, welken Marr:cHits, en na hem Boemr- HAAVE, genoemd heeft, Mannelyke Bloe- men van het Look, De overigen hebben beurt- lings drie Meeldraadjes, veel langer dan de anderen, en driepuntig. Dat men in de heete Landen veel gebruik van het Look, zo op zig zelf als tot bereiding, der "(#) CurANus tekent eene Verfchoidenheid, met een en- kelden Bolwortel , als een inboorling van Sicilie aan, gute Cath, p. 6, kl or BOLPLAN- TEN. … 197 N der Spyzen maakt, is Wereldkundig. Behalvede Vo 5 Egyptenaars ‚de Turken en andere Oofterfche pen Ha Volken, zyn 'er de Italiaanen en- Hongaaren, goorn: ja zelfs veele Duitfchers , op verflingerd. Bin STUKe maatig gebruik dient tot opwekking van den Appetyt, tot verfterking van de Maag voor- koming’ van Flaauwtens en Zeruwtrekkingen. Een onmadatig gebruik baart fomtyds Onge- makken döor de fcherpheid, en de Stank, dien het-verwekt ; is haarelyk, Alle Vogten des Lig- haains worden ’er door aangedaan „ énals’top de Voetzoolen gelegd is ruikt de Adem naar het- zelve, “HiPPocKaATEsS prees hect aan , als een Middel'om de Zwangerheid te ontdékken. Men heeft opgemerkt, dat de Bolletjes door 2% droogen- meer dan de helft verliezen in ges wigt » zonder vermindering van den Reuk, Smaak of kragten. Tegen Peftilentiaale befmet« tingen ‘dient het kaauwen van Look; het af- trekzel of afkookzel is tegen Wormen en Borst. kwaalen ingegeven. Men maakt ’er ook ge- bruik van’ om het Water af te zetten en te. gep den Steen’ 3 tot het doen verflaan of aan. rypen van koude Gezwellen , enz. Het Zaad komt mede onder de Winkelmiddelen. (rx) Look met een Plaïbladige Boldraagende BE stens Allium Scorodoe Cui) Alliam Canle planif, Bulbifero , Fol, crenulatis &c. Noerdiche, GOUAN Monsp. 167, All, Gapitulo, Bulbofo ereto &c. pf N 3 gb Sulo \ IN DEEL. Xlle STUK. 93 ZESMANNIGE LEuIiz Stengel, de Bladen gekarteld, miet twees Jaydige Scheeden en gb aad Meel, draadjes. In ‘een gedeelte van Sweeden , in. Deene- marken en Ooftenryk , wordt de Groeiplaats gezegd te zyn van deeze , die ook by Mont- pellier ‚als een Onkruid „voortkomt in de Moes= hoven. Men noemtze nes Rocambole , by de Gorlanders Keipe, by de Oelanders Gras - Look, Op Oeland gebruikt menze als Knoflook tot de Spyzen , inzonderheid by Kool en Moes ge= kookt. Op Gothland groeit zy- zo overvloedig; dat ‘er de Melk en Boter dikwils naar {maakt, Dit betreft eigentlyk de derde Soort van HA Ls LER die van de tweede , Opfhiescorodon ge- naamd, zo hy wil, aanmerkelyk. verfchilt, niet alleen door het Slangechtig omgeboogen Hoofd. je voor het bloeijen, waar van de naam; maat ook doordien de Bloemen klein zyn en misdraa. gende, dat is Bolletjes mâäakende, De T wees hoornige, zegt zyn Ed. , heeft de Wortelbol letjes kleiner ‚de Stengel is- nooit omgekromd, EN | de Suec. 266, 273, It. Oel, Co. HALL, Al. 5 All. Monte bicorne latifolium, C. B, Pin. 74. RupB. Elys. ze p 155. Allium f. Moly montsnum latifolium. Crus Pann, zizs 213. B, All. Stamin. alterne eri fidis zc. HALL. All. z. All, fativum alterum fs Allioprafam. C. B. Pin. 73, Porrum ra- dice Cordatà folidà , Pedanculo revoluto ‚ Capite Bulbifero, ZE, Cif. 136. scoròdoprafum fecundum, Crus, Hij. p. 209 25le Pann. 219. or. BOELPLANTEN: 199 en Bloemen misdraagen nooit, maar zyn zeer Vs _ fraay en. Violet gekroond; ook de Bladen eeni- re } germaate ruuw van rand. ‚ Hoorps sTUKe (12) Look met sen platbladige Boliridgend Xi. Stengel ‚ ronde Bladfcheeden , een fompe Pens Bloem/cheede en driepuntige Meeldraadjes, Zandige. Met de woorgaande Bbyne deeze veel fte Ô ftrooken , dewyl het Tweehoornig Breedbladig Berg- Look van BAUHINUS tot beiden is be: ‚trokken geweest. ‘Thans onderfcheidt de Rid- der deeze , op Akkers en Velden van Schoo. nep, alleenlyk in Zandgrond groeijende , door- dien zy veel fmaller en kleiner is, met de Bol- letjes en Bloempjes blaauw, de Bladen geheel effenrandig. HALLER vondt ze, by jena in Thuringen, met de ‘Stengel twee Ellen hoog en donker paarfche of Violette Bloemhoofdjes. (13) Look met een! platbladige Boldraagende _ vim, Stengel en Elsvormige Meeldraadje Carinatum, bips 6 pee Gekielde, 4 Dee- (12) Allium Caule planif. Bulbifero &c. It. Scan. 227, Fl. Suec.1l, N. 279. Allium montanum bicorne latifolium. Ce B, Pin. 74. Porrum planifolium &c, HALL. RuPP. Jen, 154. Tianite On (13) Allium Caule planif. Bulbifero &c. Fl. Succ. II. N. 281. GORT. Belg. 93. All, Umbellâ Bulbiferâ , Vaginâ bicors ni, Fol. Carinatis. HALL. Opuss. 391. All. .N. 27, T. Ie £, ze Ampeloprafum proliferum Los, Zee 156, B, All, mont. ik N 4 | bie Ie. DEEL, XIE, STUK. 200 ZESMANNtGE LELIE: } V. . Deeze, die in Sweeden ook gevonden is , groeit in Duitfchland op veele plaatfen. Over. Eoors: vloedig kwam zy den Heer Harten by Freye STUK, berg in. bhuriagen voor „ en, inzonderheid op, _het Gebergte , dat van de Switzerfche Grenzen naar den Donau ftrekt, aan Cuusrus. Hier te Lande vindt menze in de Zalliker Weert, zo de Hoogleeraar D..pe Gorter aante- kent. Tot vier Voeten hoogte-groeit de Sten- gel in de Tuinen of op Akkers, en heeft aan den top een Scheede met twee zeer lange Hoornen, — Het Hoofdje beftaat geheel uit Bolletjes , met-eenige daar buiten, hangende Bloemrjes, die flets van Kleur zyn, de. Meel« draadjes van: gelyke langte ; hee Zaadhuisje Rolachtig,. Reuk heeft deeze Plant, ook ge. wreeven zynde , flegts Prey- of Raapachtig, en inde Bladen geen den minften Smaak, C, De Stengbladen. Spilrond: hee Kroontje … Zaaddraagende, XIV. Look met een . Kroondraagende Jtd (54) 8 Stenge) ; Spheroce- half Spilronde Bladen en driepuntige Meel. Sneep: 4 draadjes , langer dan de Bloem, pige. | Ín bicorne anguftifolium, C. B. Pin. 74. All £ Moly montan, ze CLUP Ef. 1. p. 193. Pann. 214, Cra) Allium Caule tererifolio Umbellif. Fol. femiteretibus &C. GCUAN Monsp, 167. Allium C. Moly Mont. purpureo flore, Crus Hij. 1. pe 195 Scorodoprafum ‘Mont. Juzicifes lam. Micu. Gen, as. T. 24. £. 2e EE NRE ad BOEPLANTEN _2bY In Italie ‚ Siberie , Switzerland groeit vol. Vs gens den Ridder deeze, die ook in de Zuide- an rrd iyke deelen van Vrankryk, en zelfs omftreeks goorn. Parys, is waargenomen. Zy heeft de Stengel*TUKe van een Voet tot een Elle hoog, met een gangenaam tood rond Bloemhoofdie. Van de „Meeldraadjes zyn drie enkeld, drie hebben drie puntjes , gelyk in veele andere Soorten, | (15) Look met een Kroondraagende Steng:l xv. en. byna Spilronde Bladen; het Kroontje iden arvifloe Klootrond; de Meeldraadjes enkeld en lan- rat ger dan de Bloem; de Bloem/cheede Els- bloemiges ; } vormig. In de Zuidelyke deelen van pukspe groeit , volgens den Ridder, deeze, die de gedaante van de voorgaande heeft, De Bol is langwer- pig» met Rokken bekleed: de Bladen zynby- pa zo lang als de Stengel: het Kroontje bee ftaat uit zeer kleine Bloempjes, die de binnen- fte Blaadjes eens zo lang als de buitenften en paarfchachtig. hebben. De enkelde Meeldraadjes onderfcheiden deeze inzonderheid van de Rond- koppige Look. (16) Al (xs), Allium Canle fübteretifolio Umbellifero ;, Umbeliâ % Glebofâ ; Staminibus fimplicibus Corollâ longioribus; Spa- ghâ Subulatà. Sy/?, Nar. Xii, XDI. î NNS IL DEEL, XII, STUK, | go2 ZESMANNIGE LELIE AN (16) Look met een Kroondraagende Stengel FOEELe | TL en byna Spilronde Bladen; de buiten/te \Hocrp- _… « Bloemfteeltjes korter; de Meeldraadjes STULe | driepuntig. | ' KVL 9 ‘ Allium dende. In Switzerland groeit, volgens La INNZUS, fende, _ deeze, die donker paarfch: Hoofdjes heeft , en daar door geen Onaartig Bloemplantje maakt. Men vindtze deswegen onder de Bloemgewas- fen afgebeeld, De gekettingde Wortelbolletjes daalen jaarlyks dieper in den Grond, Hir (17) Look met een Kroondraagende Stengel Hera en Spilronde Bladen; het Kroontje getopt Welriee byna zesbloemig 3 de Bloemblaadjes fpits; el de Meeidraadjes venkeld.;-de Bladen Bor- Jielig. > De Reuk van Moskeljaat of Sivet onder- {cheidt deeze Soort ‚ welke in, Languedok en Provence, als ook in Spanje, op lugtige Berg- | vel. (16) Allium Caule mbteretifolio Umbellifero, Pedanc, ex- terioribus brevioribus &ce FL Ups. 28. All £ Moly latifol, Cap:te fpherico, Fl. purpureo. RuDB. Elys, 11. pe 160, £, 20. Moly atro - purpureum. Zid. £. 13. (17) Allium Caule teretifol. Umbellifero, Umbellà faftie giatâ fubfegflorâ , Peralis acutis 8&c GOUAN Monsp. 167. All Fol. terettbus Coul. Flor. Umbeilatis, HALE. Opusee 367. All _N ‘17 Moly Moschatum Capillaceo folio. C. B, Pin, 76. Prodr, p, 23. T. 28. RUDE. Elys. IL pe 166: fo 14e ' J or BonPLANTEN. 908 | velden voorkomt. CAsPAR Bauminushadt Vo het eenige Jaaren in zyn Tuin gekweekt en zegt, AFDEFL. dat de Bladen Bies- of liever Haairachtig dun Hoorne en kort zyn ; de Stengel een Handbreed , zel-5TU5» den een Voet lang ; de Bloempjes vuilwit , met bruine Strepen 3 vyf,zes of Zeven, Kroontjes- wyze geplaatst. Het heeft een ‘Pieramidáal Zaadhuisje. 8 ) Look met een Khibrnllsatends Stengel XvIIL Absurs en Spilronde Bladen; hangende Bloemen; on. Eyronde Bloemblaadjes ; de Meeldraadjes, Se” . oemig. langer dan die. | ad Als een Verfcheidenheid van de voorgaande fchynt déeze door fommigen aangemerkt te worden. Zy groeit zo wel in Provence als omftreeks Montpellier, alwaar de Heer GovAN ze voorftelt als een verfchillende Soort, die by- | zonder uitrmunt door haare fraaije geele Bloem- pjes. Cr UsLUs heeftze ook in Hongatie ge. vonden, te, ‚Look met een Kroondraagende Stengel vry, en Paitens, Bléeka bloemige4 Á 18) pd Caule teretifolio Umbellifero , Flor. pendu!is &ec. GOUAN Monsp, p. ‘168. Allium Fol. teretibus Vagind bicorni Umbellà.luteâ pendulâ. Harz. Opsse. 385: All. N, 24. Allium Juncifelium bicorne luteum. Runs. Eiys, il. p 157. f. 6. „{19) Allium Cauie fubseererifolio Umbellifero „ „Flor, pen. dalis truncacis Éc. HALL, adri 336. All, N, 24 All, Mont, u. Dauw, Xin. Szus. Vv. en byna Spilronde Bladen ; hangende gos Ar TE “knotte Bloemen en enkelde Meeldraadjes ; Hooro- 20 lang als die zyn. STUK. | EN De Heer HsuLeEr betrekt deeze. ook tot” de voorgaande , terwyl zy de. Bladen’, zo de Ridder aanmerkt „ zevenhnekig heeft , die in de beide voorigen rond zvn. Her groeit, vols gens derzelven , in lalie , Spanje, Languedok en Ooftenryk. De. Bloempjes-zyn Klokvormig , bleek of. wit van...Kleur. tiet heeft de Stengel twee, Voeten . Jang. XX. (20) Look met cen Kroondraagende Stengel an en byna « Spilronde Bladen-5/ uitgefpreide “Gep De Hauirachtige Bloemfteeltjes3-Eisvormige de, 204 ZESMANNIGE LELIE > Meeldraadjesen een zeer lange Bloemfcheede, _De Groeiplaats van deeze wórdt in Siberie : Ooftearyk, Italie en de Levant, gefteld door den Hecr LiNNdus, die aanmerkt, dat GE- RARD dezelve met de voorgaande famenvoepts Dus valt zy dan ook in Provence, De Bloe. men die „paarfch van Kleur. zynwen aan lange Draadjes hangen , maaken deeze. zeldzaam. OEGUIER BA » dec dezelven driekantig 5 Zyn; Mont. bicorne Flore-obfoletiore:C. B. Pin. 75. Gerhioides. fylv. CorumnN 'Ecpbr, II, p.'6. T. af 20 (zo) Allium Czule fubteretifolio Umbellifera „ gld Capillaribus effufis &c Allium Fol.-teretibus vaginâ bicore ni &c, HALL. Opusc. 386. All, _N. 25. sAllium Mont, his corRe, Floribus triguetzis &c, SEG. Veron, Ile Pe Zoe ' ® « or BOLPELAN TEN. 2öë 5 zyhs Harten, dat de Vrugt een Prisma is, V, ; met: zes. ronde uitpuilende. Streepen. | ac va oi 108 nT ds” ú ze IE wij} de + koe … Hoorpi (21) Look met een Boldraagende Stengel en ns. rÀ nHdsdta ED Banie. pech ó bald ble e a Spilronde Bladen, met driepuntige Meel- Bere”, draadjes. Allium Vinecale, ed “Deze Smalbladige- Wilde Look, die meh gant ook Honds Look noemt ‚groeit niet alleen over= wloedig in Duitfchland, inzonderheid omttreeks Gottingen , maar komt ook op verfcheide plaat- fen in onze Nederlanden voor. Men vindt ze in de Velden buiten Harderwyk , Zwol, Alk- maar j aan ’c einde van den grooten Hout te Haarlem, op den Weg naar Heemftede 5 als ook in Vriesl:nd aan Wallen en ín Bosfchen. Op drooge Velden in Engeland en Schotland is zy niet ongemeen. Ook heeft men ze in de Zuidelyke deelen van Europa waargenomen. De Wortel beftaat uit veele Bolletjes van verfchillende grootte , met de platte. zyden aan elkander gevoegd : zo dat zy te famen éénen Bol uitmaaken , zynde wit van Kleur, De-Stengel heeft twee Voeten hoogte; de Ci) Blae — (zr) Allium Caule teretifwlio Buihifero, Staminibus trie cuspidatis. GorT. Bez. 95. GOUAN Monsp, 168, Allium Stamin- alterne trifid:s &c, HALL. Opusc. 338. All, N. ge All. fylv. Campeftte purpurascens. C. B. Piu, 74. Alle Camp. Juncifolium. Id. lhid. Porrum fylveftre Vinearum, 7d, z2 & Gemino Capite lbid, Allium fylveftre tenyifolium: Dop Pempr, 683. LOB. le, 156 II, DEEL, XII. STUK, XXII. Allisens Olerge CE uws, Mees. kruidige, 506 ZESMANNIiGE LEErE- Bladen zyn"een Voet lang, Het Hoofdje bez ftaat uit een of twee en meer vergdatinger van Bolletjes „ welke dikwils beginnen uit te fchieten , zo dat zy zig als gehaaird vertoonen: Daar tusfchen komen Steeltjes voort, met kleine Bloempjes , die beurtlings enkelde en driepuntige Meeldraadjes hebben; gelyk in veele andere Soorten van dic, Gelagt. Deeze Look is zeer haatelyk : want Onder de Rogge of Tarwe op de Akgers veel groei- jende, geeft zy daar aan een kwaaden Reuk of Stank, en befimet , op de zelfde manier , den Melk der Runderen en fointyds derzelver Vleefch. Evenwel vindt men den Jekkereù Smaak der Leipziger Leeurikken daar dan toes gefchreeven. Zy ftinkt meer dan de Tamme Looks | | C22) Look met een Boldraagende Stengel; Bladen, die ruuw , half Spilrond yan on- deren gefleufd Zn en enkelde Meel- draadjes. Op veele plaatfen van Duicfchland en Swrits zerland komt deeze tusfchen ’c Koorn en zeef dikwils in de Wyngaarden voor , in Languedok en (22) Allium Caule teretifolio Bulbifero , Fol, fcabris fes mi-teretibus &c. GOUAN Mfonsp. 168. HALL, Opwsc. 387. All. N. 26. Tab. Ie É. 2, 3. Cepa Capitulo Bulbofo pros lifeto. Fl Succ, U, N. 280. Portum Radice folidâ , Gaule ereto, Capitulo Bulbifera, R, ZLugdó, 40, Allium Monte bicorne Flore ezalbido, C, Be Pin, 75e a Er = / Òt BofPranten. NE: en piece op de Velden. Dus rekent Har- LER, dat dezelve in Europa zelden de paalen ik a te buiten gaat van die Landftreeken» daar men Hoor= Wyo teelt. Hierom zou de naam van Wyn-srux. gaards- Look misfchien gepaster zyn op deeze Soort , welke ik niet vind te groeijen in de Tuinen of oúder ’t Moeskruid. In Sweeden zelfs merkt LiNNmaus aan , dat zy voort- komt op braak leggende Akkers , Bergvelden, jo Hop-Plintagiën en Bosfchen, overvloedig in de Landen by Scanora in Schoonen, Volgens den Heer HALLER, die ze af- beeldt ; heeft het Gewas een Kegelvormigen Wortel als een Tulpen - Bol , en fchiet een Stengel van één of twee Ellen hoogte, met Bladen byna over ’t geheel bezet , die een half Voet lang zyn, een Linie breed, rond en Pypachtig hol. De Bloemfcheede maakt twee lange ongelyke Hoorens. Daar binnen ís een rond Hoofdje begreepen, van Bolletjes , waar tusfchen Steeltjes uitkomen , fommigen ook Bol- andere Bloemdraagende , fomtyd$ vrugt- baar , fomtyds niet, De Bloemen zyn Klok- vormig, eenigszins paarfchachtig, met enkelde Meeldraadjes en een uitfteekende Styl. Het Zaadhuisje is Pfismatiek , met zes Ribben en Sleuven. De Bolletjes hebben een zagten Reuk van Prey. | … DD, Met $I, DEEL. XII. STUK, do® ZESMÂANNIGE Leti Ve D, Met Wortelbladen en een naakte Stes ÄFDEEL. ief: UI, gel. "t | H De En : : ly r D Gj Tnt ge bs Eje, (23) Look met een haakte tweêfmydige Ster: XXII gel, Liniaale platte Bladen en driepuntige „Alliuns Me KAREN A eeldraadjês, Knikkene hdd | | ; de. In Siberie groeit deeze volgens den Heer GMELIN , zo veranderiyk in geftalte, dat menze dikwils niet, kan onderfcheiden. Uit een witte langwerpige Wortelbol fchiet zy een Stengel van een Eile hoog, die platach- tig is en geftreept, Een korte Scheede, op den top „bevat een Hoofdje van veele lang gefteelde, witte of paarfChachtige Bloempjes 3 met holle Blaadjes en uicfteekende Meeldraad:= jes, in ’t midden een driekantig Vrugtbegin: zel. Voor ’t bloeijen knikt de Stengel, XVX. (ag) Look met een naakté Spilronde Stengel Ì En Elsvormige Bladen , een Klootrond Kroontje Chelotte, en driepuntige Meeldraadfes. In Pateftina ftelt Has serQu:sT de Groeis plaats van deeze, wier Bolletjes men gemeens | lyk; (23) Allium Caule nudo ancipiti , Foliis Linearibus planis 8cc. H. Ups. 80, HALL. Optsc. 347. All. N.6. Portum Scae po nudo ancipiti &c. GMEL. Siber. I. p-55. T. tz. (24) Allium Scapo nudo tereti , Foliis Subulatis &ce ‚ Gorr. Belg. 95. GOUAN Mfonsp, 168. Cepa Fol. Subulatis HF, Cliff. 36. Ups. 79. Cepa Ascalonica. Moris. Hifl. Ula pe 383e S. 4» Te I4u É, 3e Cepa fieriliss C. Be Pin, 7aa HALL, Opus. Pe 365e FRE REE 2 er BOLPLANTEN, 2099 bk, me ons Chalotien noemt De Franfchenaam Vs is eigentlyk Echalottes. By Montpellier proei- zt oen jen zy , zegt GouAN, met de Moeskruiden. Hoorn: De gedaante is byna als die van ’ Bieslook „sTUxs zegt LiNNZUs, en ‘merkt aan, dat de Sten- gel een Span is en langer , met een Vliezige Scheede , en een rond Kroontje , van kleiner Bloemen, de Blaadjes opftaande „ blaauw ; de rein met geele Knopjes. (25) Look met een naakte tweefnydige Sten: gd gel, Liniaale van onderen verhevenronde fosscons gladde Bladen ; een rondachtig Kroontje eng Wrie< serie Meeldraadjes.} Zo wel in Siberie als op Sicilie, in Duitfch« land en Switzerland, zou deeze huisvesten „ die daar van den bynaam heeft, dat de Woreele welke in de jongheid uit veele digt famenge: voegde ‚ fchraale Schubbige Bolletjes beftaat, in de oude Plant zig zydelings uitrekt, Hou. tig wordt en dwars legt , ontelbaare Vezeltjes afgeevende. De Bladen, uit den Wortel voort. ko» (25) Allium Scapo nudo ancipicti , Fol. Linearibus Sc. MH. Ups, 79, All, Fol. Linear, Re Lagdb. 39. All, Rade fenescente Lignofâ transverfa. HALL. Help, Enum, 297, Jachozt, II. Tog, Op%see 370, All. Ne 19. All. Mont. Fot. Narcisfi majus, C. B, Pin, 7s. All, Scapo ancipiti tere. tiusculo, Fol, Enfiformibus, GMEL, Si IE. Pp, 55% T. Je fe Ze WI. DEEL, XIL, Srux, ale ZESMANNIGE Lett d- V. komende , zyn een Handbreed , de Stengel ArpzrL. Höorp- vergaard en groot, paarfch van Kleur, zo wel STUK, als de Vrugt, die uit drie Eyronde ftompe Rolletjes is famengefteld , bevattende zwarte hoekige Zaaden. De Plant heeft een Lookachti- gen Reuk. XXXVII (38) Look met een naakte rondachtige Sten- Allium 0e edorwn. gel en Liniaele gefleufde Bladen , die van Rujkende. onderen hoekig zyn; het Kroontje ge topt. _Ín de Zuidelyke deelen van Europa komt deeze, volgens den Ridder, voor, wier Bladen aan den voet famengeknoopt zyn tot een ge- ftamd Bondeltje. De Stengel is een Voet hoog , regtopftaande , rond : de Bloemfcheede kort, met Vliesjes tusfchen alle de Bloemfteel. tjes, die langer zyn dan de Bloemen, welke een witte Kleur hebben en een aangenaamen Reuk, xxvi. (26) Look met een naakte ronde Stengel , Nigrum. Li Zwarte. (33) Allium Scapo nudo teretiusculo, Fol. Linearibus Ca« galiculatis fubtus angulatis; Umbeliâ faftipiata. JZaer. 62. (26) Allium Scapo nudo teretl, Fol. Linearibus, Umbel= là hemisphericà &c. Allium Mont. bicorne latifolium , Flo- ze magno dilute purpurascente. KUDB. Elys, II. p. 169 f. 215 vi een Voet lang ; de Bloemen Kroontjeswyze or BokrLANTE ie dië « Húniaèle Bladen, éen half Klootrond, Vs — | Kroontje, de Bloemblaadjes ‘opfaande , de kT _‚ Scheede selbst en tweedeelig. Hoord- op STUKà Te Algiers ' en ia Provence vindt men dee- Ze, die Bladen als der Narcisfen heeft; een Duim breed. Zy gelykt naar de Veroudende, ‘doeh is tweemaal en heeft de Bloemen vier- máâal zo groot. De Bloémblaadjes zyn lang- wêrpig Eyrond, langer dan de Lancetvormige Meeldraadjes,; De Bloemfcheede is Eyrond gefpitst, naauwlyks tot den voet in twee ge- lyke deelen gelblonten, €27) Look met een naakte béenydige Sten. Xxvit: gel en Liniaalc gefleufde Bladen , die En. yan onderen eenigermaate hoekig zyn; het Hoekig Kroontjé getopt. Volgens den Heer Harrier zou deede Soort naauwlyks van de Veroudende te onder- { fcheiden zyn. LiNNAus bekent zelf , dat de Bladen dikwils van onderen naauwlyks eëni- ge hoekigheid hebben. GouaAN zegt, dat zy op 47) Alkiam Scâpo nudo âncipiti, Fol, Linearibus Cana- liculatis &c, H. Ups. 79. GOUAN Monsp. 168, All. pe- treum Umbelliferim. J.B. Hil. M. p. s64- Allium Monts Narcisfi folio minus. C. B, Pip. 75. Cèpa Scapo nudd fabangulato ereto Bec. GMÈr. Sih, IL, Pe 5%. Te 140 fe 25 | O a H. Dale Xlle STUEe ate ZESMANNIGE Lerrte Vv. op Rotfen by Montpellier groeije. Onze Rid- AFDEEL: der {telt de Groeiplaats op vogtige plaätfen in Hoorp- Duitfchland en Siberie, Dit'getuigt GME- STUK. LIN van de zyne , welke hy noemt, Uijen met cen naakte, eenigermaate hoekige , gevülde Stengel , Liniaale Bladen , die van onderen hoekig zyn; de Meeldraadjes korter dan de Bloem. Overvloedig groeide deeze op: vogti- ge Moerasfige- plaatfen der Velden , van de Oby tot de Jaik toe , en (trekte aan fommige Tartaaren tot Spyze. De Bol was gemeenlyk wit , doch fomtyds cok Violet, en dan hadt de Plant een grooter fraaijer aanzien. xxviin. (28) Look met een naakte ronde Stengel, Lú- nt E niaale Bladen en een Boldraagend Hoof dje. Kanada | fche. Van deeze meldt Kar m‚ dat dezelve, toen hy zig in Noords Amerika bevondt „ byna,op alle met Zand vermengde Akkers groeide, wor- dende Landlook geheten van de Sweeden., De Engelfchen noemden ze Garlick. Zy geleek veel naar de Europifche Wilde Look, en was zeer fterk van Smaak , zodanig dat men op de Landen, daar zy veel groeide, naauwlyks Rund= vee kon weiden. Somtyds kwam te Philadel. phia Boter op de Weekelykfe Markten , die des- | | we- 28) Allium Scapo nudo tereti, Fol. Linearibus, Capltufo Bulbifero. -KALM.-ltix, I1L, p. 79. Allium Bulbiferum Vire ginianum. BOERH. Lugde. ip. I46e Allium Arvenfe odore geavi „ Capitulis bulbofis rubentibuse GRON. Virg. 37 ‚ $O. pn Ë Ng De He gf rar RE ree ef $ We, EN | Ee: il Zn k \ ra „or BOLPLANTEN: 219 wegen niet gebruikbaar was. Ook fmaakte zelfs _ Ve AFDEELS het Vleefch , dat in de Herfst geflagt werdt, * TI, naar die Look „ fomtyds geweldig. Hier uit Hoorp- bijkt dat zy niet alleen in Kanada groeije, STUK. (29). Look mek een naakte driekantige Sten. XXIX. Allia gel ’ Laneet vormige gefteelde Bladen en zeten een getopt. Kroontje, | Das-Look, EN vi Deeze Soort grocit niet alleen in de Zui delyke ‚ maat ook in de Noordelyke deelen van Europa. Door geheel Siberie is zy ges meen, wordende de Bladen , in * Voorjaar „ van de Rusfen en Tartaaren dikwils in Moes gekookt en met Vleefch gegeten. In ons Ne- derland komt zy ook op verfcheide plaacfen , daar de Grond Zandig is, gelyk by Haarlem , Utrecht en in Vriesland, voor. Men noemtze Das- Look; welke naam misfchien, zo wel als de Latynfche, bynaam Urfinum , afkomfttig mag zyn van den afgryzelyken Stank, waar in dic Kruid (29) Allium Scapo nudo triquetro , Fol. Eanceolatis petio= latis &c. Sy/f. Nat. Weg, XIIL, All. Scapo nudo femicyline drico &c. Gorr. Belg, 94. GOUAN Adonspe 169. All. Fol. Lanceol. Fl, Suec. 263, 277, All. Fol; Rad, petiolatis, Flor. umbellatis. R, Lugdb. 39 HALE. Opuso. 379, All. N, zr GMEL. Sib. I. p. 49e All, fylveftre latifolium, C,B. Pin. 74. Allium Urfinum. CAM. Epit. 330 Lor, de. Is9. Dop, Pempt. p. 6%. pn ve OQ 3 … 1. DEEL, XII, STUK. 214 ZESMANNIGE LELIE v. (ÂFDEEL. ‚ AL Hoor: STUK. X%Xe filiuus trie 1uttrume Driekan- dese Kruid de andere Soorten van Look overtreft (*), De Franfchen noemen het Auls d’Ours, de Engelfchen Ramfons , de Duicfchers geeven ‘er den naam van Beer- of Honds- Knoflook ‘aan. De Stengel is driekantig , een Voer lang en gebladerd , zo de Heer HALLER aantekenc , hebbende lange Grasachtige Bladen; byna een Duim breed; doch de Wortelbladen zyn bree- der , Lancetvormig en hebben lange Steelen, By alle Kruiëkundige Autheuren , byna, worde het derhalve Wilde breedbladige Look getyteld. Het Kroontje beftaat doorgaans uit weinige Bloemen , die wit zyn , met lange Blaadjes en dunne Meeldraadjes. Het brengt ronde , zwate te, rimpelige Zaaden voort. Op verfcheide plaatfen wordt van deeze Look als een Geneesmiddel gebruik gemaakt. Op de Wester - Eilanden van Groot Brittannie 3 neemt men het Afkookzel inwendig tegen % ‘Graveel; in de Ooftelyke deelen van Siberie. tegen het Blaauwfchuit. Io Switzerland , daar. dit Onkruid maar al te gemeen is , wordt ‘er dikwils de Smaak van Melk , Boter en Kaas, door bedorven, best (zo) Look met een naakte Stengel, die zowel | als (9 Daar is; immers ‚ Een gemeen Spreekwoord : 8 Hi flinkt als eem Beer. (30) Alsum Scapo nudo &c./Fol, triquetris Stamis, fimplis, he Sn Ee ij Meeldraadjes. ‚In Spanje is de Groeiplaats van deeze, die Bladen als van het driekantig Lifch onzer ‘Slooten heeft , en eene driekantige Stengel , welke--korter is, met eene Lancetvormige servals de Bladen , driekantig is, en enkelde , „or BOrLPLANTE Ne 2Is Vv FDEEL II. Hoorts STUKe Bloemfcheede ‚ een Kroontje bevattende van. witte Bloempjes ‚ met de Meeldraadjes en Stam- per kort ; de Meelknopjes geel en den Stems= pel fpits. | (31) Look met een naakte Stengel, die om laag Buikig is, langer dan de Spilronde Bladen. — À plaats niet weet „ is de gewoone Uijen of 4: juin, die door geheel Europa, als ook in de Oofterfche Landen , in de Tuinen of op Ak- kers geteeld wordt. Men noemtze in ’t Engelfch Onyon, in ’t F ranfch Oignon of Cibouilles, in | | Lan- cisfimis. Sp. Plant. 1630. All. Caule triangulo, ToOURNE:. Taft. 385. RK. Zugdh. 39e All. Pratenfe , Folio Gtamineo. Rups. Eijs. Ik. pe 159: £, 16. Moly parvum Caule triangu= lo, C. B. Pir: 75e ge 31) Allium Scapo nudo, inferne Ventticofo , longioré Foliis teretibas. Mat. Med. 166. GORT. Belg. 94. GOUAN Monsp. 169. B Lugdb. go, Allium Stam, alterne trifidis &c, HALL. Opusc. 356. All. 12. Cepa vulgaris. C. Be Pin, 7ha Gepa rotunda. Dop. Perpt, 68. Cepa. LOB, Je, 550» N O4 1, DEEL. XM: STUKe Dit Gewas , waar vanmen de natuurlyke Groei- XXXIe Alliurg Cepa. Uijen, 216 MESMANNIGE LEL tr r- „Ve Languedok Séhe5 in * Hoogduitfch Zwibel , en Zibolle, in ’t Italiaanfch Cipola:-welke benaa-_ Hoorp: mingen meestendeels afftlammen van ’t Latyn- ETUK. {che woord Cea of Cepe , dat ook wel Capa gefpeld wordt. Misíchien is hetzelve van ’ Griekfche woord Kamas ‚dat een Tuin betekent, afkomttig. By de Friezen wordenze Cipels ges heten. \ k De manier van groeijing is iedereen bekend, en wordt door de bepaaling genoegzaam aange- weezen, Zy heeft nog dit byzonders, daf het Hoofdje van de Stengel, die anders vry dik en ftevig fehynt, in ’t Zaad fchietende zo zwaar wordt , dat de Stengel het dikwils niet kan draagen en omver valt, knikt of breekt. Voorts komt de Bolwortel inzonderheid ín aanmerking , die tegen de natuur der Looken geen zydbol- Jetjes of Jongen uitgeeft. Hierom is de Plant _ in ’ct Latyn Unio genoemd geweest: waar van — de Franíche en Epgelfche naamen „ voorge- meld. Dezelve is-ook van eene geheel ande- re figuur, Knolrond naamelyk, en , by wylen, ontzaglyk groot. Ik heb ze gezien en gehad, die- ik naauwlyks befgannen kon, In zwaare vette Gronden, gelyk hier te Langedyk of by Enkhuizen , teelt men fomtyds de platbollige van die grootte , welke van buiten rosachtig is: de roode valt kleiner zo wel als de langbol- lige; doch men heeft ook een witte platbolli= ge, die fcherper is van rcuk en fimaak „ dan de gewoone rosachtige, In tegendeel is ‘er een langbollige witte Spaaníche Uijen , die zo wei- nig La „or BOLPLANTEN 217 __nigfcherpteheeft,dat menzebynaraauw,alseen V,_ ___Appel, kan eeten ; doch deeze maakt een byzon Apres ___dere Soort uit, gelyk wy zullen zien. ee _ „De Uijen komt meer onder de Spyzen, dan sTuz. __— onder de Geneesmiddelen , in aanmerking, Raauw is zy gewoonlyk zo fcherp , dat menze niet fchillen en fnyden kan, zonder traanende Oo. ‚gen. Waar dit van eh kome is duifters ter - wyl fcherper. dingen , gelyk de Peper „ ja ’% Euphorbium, geftampt wordende , dit niet doen, De fyne deelen moeten hier van een andèren aärt zyn , zelfs dan inde Kneflook. De Uijen geeft, door Destillatie, veel vlug Alkalyn Zout en zeven agtfte parten Water, Door’ kooken ‚vervliegt al die fcherpheid en de uitgeperite Wortel levert een aangenaamen Kost. Raauw, _ zelfs, gebruikt men de kleine witte Uijentjes of Ajuin, met Smaak en nuttigheid, tot de Salas de, wier koelheid zy eenigermaate verhelpen en de Maag verfterken. Men weet , hoe de Franfchen byzonder gefteld zyn op de Uijen, ia.alle hunne Pottagiën. Dit wordt by andere Natiën ook dikwils nagevolgd. Sommigen ecten= ze-raauw tot Brood , gelyk by ons de Boter en Kaas gebruikt wordt. Van ouds ‘heeft men, aan ’t Uijen-Sap, de kragten van Steen: … breeking toegefchreeven. Gekneusd en met een ‚weinig Zouts , Azyn of Brandewyn opgelegd , Zyn zy dienftig tegen Brandingen of ook tat het doen aanrypen van Gezwellen , inzonder- heid om het kwaad vic te trekken, naar men II, DEEL, XII, Srugs | ai ZESMANNIGE LELI Fa wil, wanneer ’er iets Venynigs fchuilt. Gebras ‘den a€ht menze voor Borst- en Longe- Ziek. ten, als ook voor Engborftigen dienftig Ge» kookt laxeeren zy en geeven een Stinkende Reuk aan ’t Water dat men loost, s, Dat de gewoone Uijen ééne zy der Soor= s, ten van Lookachtige Kruicen , over wier ge- ‚3, mis de Ïfraëlieten in de Woeftyn zo geweldig s treurden (*) bewyst, (zegt HassELQuist ,) „> het overvloedig gebruik en de uitneemendheid derzelven in Egypte: Die ze aldaar ooit ge- geten heeft , zal bekennen moeten , dat ze nergens op den Aardkloot beter valle, Zy is piet fcherp {noch hard, maar. zoet en zagt, wordende hedendaags , in vieren gefneeden., > gebraden gegeten , met ftukjes gebraden ‚… Vleefch daar by ; ’t welk de Turken in E- gypte Kebab noemen , Zynde by hun een zo fmaakelyk Geregt , dat ik ze heb, hooren wenfchen hetzelve ook in ’t Paradys te zul- ‚ len mogen genieten; Ken dikke Bry van grof „> gefneeden Uijens wordt ’er ook zeer dikwils „> gekookt, zynde een der beste. Spyzen ‚ wel. 3» ken ik ooit gegeten heb, De Knoflook komt „ook wel in de bereiding der Spyzen, maar „> die wordt ‘er uit de Eilanden van den Are. 23 Chie (*) Wy gedenken der Visfchen, die wy in Egypten om niet aten; der Comcommeren ende der Pompoenen, ende des Looks, ende der Ajainen, ende des Knoptooks. Exed, XI. vs. 5, De Valgata heeft, Porrigue ck Cope Cy Wid. yoor de drie laatften. er BOLPLANTEN eis ‚ chipel gebragt. Derhalve is *c niette den- …V- keb, dat de Israëlieten die bedoeld hebben. ij a » Maar Prey „ by de Arabieren Karraö ge: Hoorn: genaamd, teelt men ’er genoegzaam, en de-sTUKe 2 Zelve is in de Wintermaanden eene Lekker- 2 Dy» Diet alleen voor gegoede Luiden , die …s Ze met gebraden Vleefch , als Toefpyze , 2, maar ook voor ’t Gemeen , dat dezelve » faauw met Brood , ongemeen fmaakelyk nut- 2 tige” Ct). (32) Look met een naakte byna Rolronde xxzu. Stengel , Lancetvormige ongefteelde Bla- ín” den en een getopt Kroontje. ‚ Geelbloe: mige. Deeze wordt breedbladig Moly der Kruid. kündigen , met geele Bloemen en den Reuk „ _vân Lòok, door J. BAuminus geheten, | Crustus hadt, in de aanvang def voorgaan- de Eeuw, de Bollen van de Pyreneen beko- men. . LINN&us past ’er den bynaam van Moly op toe; als ware het dat Kruid, * welk Dr. (1) HASSELQ. Reize nach Paleflina. pay. s62. s „(32) Aifium Scapo nudo fubeylindrico Bec. -H. Ups, 76. All. Fol, Rad. fesfilibus Lanceolatis, HALL, Opusc. 383. All, N. 23, R‚, Zugdb. 39. Moly latifol, luteum Odore Alli. C B, Pins 75, Moly flavo Flore, SweRTs: Flor. Ia T. so. f. 2, Moly montanum latif. flavo flore. Cuus. App: Moly luteum latifol. Botanicorum Allii odore, J. B. Eif?, IL, P. 562. 2) 55 Ue Daën, XII, STUK. 229 ZESMANNEIGE Laurin NS Ar Er ‚DroscoripEsmet dien naam bedoeld heeft mu. Hy ftelt de Groeiplaats in Hongarie, in't Ve= — Hoorp: roneefche by Montpellier en op de Pyreneen. ger De Heer Govan, nogthans, maakt geen ge- been 192,Wag van deeze Soort, | Zy heeft ‚volgens HA LLER „den Bol nd en enkeld, maar dubbeld volgens - CLUusIuUS, die ze by. den Wortel van Standelkruid vere gelykt. De Stengel is een Voet lang, De Blas den zyn als die van Lifch, Uit een kort Scheed= je, dat fpits is, komt een Kroontje van dertig Bloemen voort ‚geel van Kleur, byna een Duim breed, en derhalve van de grootften in die Geflagt. De Meeldraadjes. zyn. enkeld : de Vrugt is driehoekig, pieramidaal. XEXIV. (34) Look met een naakte Stengel, niet Van- it ti ger dan de Bladen, dig Spilrond en Buin Ajuin. — _kig ZYN. Deeze bepaaling onderfcheide de zogenaamde Lange Spaanfche Uijen of Ajuin, voorgemeld, van de gewoone Uijen, welke de Stengel veel langer dan de Bladen heeft. Men noemt des zelve, dieook in de Moeshoven geteeld wordt „ by ons St. Fans Look, in ’t Franfch Ciboules , in (34) Allium scapo nudo adzquante Folia teretia Ventris cofa. GOUAN Monsp. 169. GORT. Belg, 54. HALE: Opusc. 360. All. Ne 13. H, Clif, 136. R. Lugdh, 40. Cepa oblon= ga C. B, Pie 71, DOD, Pempt, 687. LOB. Je, IO. of Botrrantt a aat A Engelfch St. Omers Odos; De Stengel __V, is “maar éen Voet hoog, het Bloemhoofd it rand kleiner en de Meeldraadjes zyn enkeld; doch mloib- in Reuk en hoedanigheden komt deeze nage=stTuke noeg met de gewoone Uijen Overeen. Alleen- Jyk moet men aanmerken, dat zy veel min. der fcherpte heeft, als gezegd is. Misfchien is’ van dien aart de zoete Ajuin, welke men in de Levant teelt, en waar op de Turken zeer verflingerd: zyn; hoewel men dâar ook de ge- woone platbollige Uijens heeft, zo RauworrF aantekent. Deeze worden ’er Basf/al genoemd. _ Men teelt in de Tuinen van Egypte ook Prey en Knoflook , volgens FoRskKAoHL, die by Kairo een byzondere Soort aantrof, welke hy noemt Look der Wildernisfen. Deeze hadt ron- de Stengbladen , Elsvormige Meeldraadjes en een Zaaddraagend Kroontje, Zy was niet groot C. (35) Lóök met een naakte Stengel, niet lan- XXxv. ger dan de Bladen, die rond Elsvormig Sus. 7 rafuna. Draadachtig zyn | P ieslook. De _(*) Allium Defertorum, Flor. LEzypt. Arab. pe 72, (35) Allium Scapo nudo adequante Folia teretia Subulas to-Filiformia, H. Ups, 78. Gort. Belg. os. GOUAN Monsp: Ios. H. Cliff. 136. R. Lugdb. 40. _N. 3. All. Stam. fimpl. &ce HALLe Opuse. 36r, All, N. 14; Cepa Scapis Foliisque Sabolatis Ee. Fl. Succ, 264 s 282. Gepa feêtilis Juncifolia / pe= EE DEEL Xlle STUKe pn 22 ZESMANNECE LEE à Êe V. _ De vermaarde TournerorrT, dië de Úis ree jens, in een byzonder Geflagt ; doot de Pypa foorp- achtige Bladen van de Look afzonderde 3 roest STUK. daar ook het Bieslook thuis brengen, ’t welk anderszins veel meer naar de Knoflook gelykt. De Franfchen noemen het dikwils ook Ciboule ;- zegt GovAN; de Engelfchen, volgens Rav; Cives of Chives. Veelen hebbenze, met BA u-= HINUS, onder de Prey geteld en Biesbladige Snij. Prey geheten of ook Wilde 3 want zy komt wild voor in veele deelen van Eutopa: GEsNERUS vondtze op Rotfen, by Lauffen- burg, aan de Oevers van den Ryní Hars LER doorgaans in % Alpifch Gebergte. Zelfs is zy, zegt zyn Ed,, aldaar in fommige Wei: den zo gemeen , dat ’er de Smaak vafi het Zuivel door bedorven wordt: weshalve hy ze voor een Plant der Alpen houdt, Men vindtze op de drooge Kalk-Rotfen van Oeländ eù Gothland , en elders aan de Kust van Swee- den; overvloedig. Het gemeene Bieslook ; dat men in de Tui. nen teelt , heeft van een Handbreed tot eeni Voet hoogte. De Bladen verfchillen van de Sten= pêrennis. TOURNE. Inf. 383. Portim fetivum Jancifoliums C. B. Pin- 72, Schenoprafum, Dop. Pempt. 689, LOB Zes 154. Porrum Junceum. MUNTING &c. g, Cepa Scapis Fo= liisq- teretibus , Capitulis pyramidatis, GMEL, Si. IL. p- 59: T. rs. É. 1. Cepa paluftris alrisfima, BUXB: Carte IV. pe 275 ET. 45. GORT. Iugre 49. or DBOLPLANETE Ne 223 Stengeltjes niet, die ronde Hoofdjes, vanbleek _V. paarfche Bloempjes hebben , in een kort hebt Bloemfcheedje. Het Zaadhuisje , dat KegeleHoorp-! rond , flomp en driekleppig is, bevat zwarte STUK. hoekige Zaaden. De Wortel- Bolletjes „, die famengedrukt , lang en Ovaalachtig zyn, laa- ten zig fplyten en hebben , zo wel als ° Kruid, een fterken Lookreuk. Men gebruikt het één , zo wel als ’t andere , op verfcheide manieren in heet Moesen tot Toefpyze, of ook in de Sausfen , naar den Smaak des Lands. Het wordt dikwils, alleenlyk om Appetyt te verwekken, van fommigen voor den Keten gekaauwd, De Kuikentjes der Kalkoenen wordt het ook fyn gefneeden, onder ’t Aas gegeven. Het is zo wel een overblyvend Kruid, als de andere Soorten van Look , kunnende, daar zy eens geplant is, verfcheïde Jaaren gefnee- den worden , en het Loof groeit weder aan. Dit heeft ’er den naam van Sny- Parey of Sny- Ajuin aan doen geeven: want de gewoo- ne Uijen lydt die affnyding, zonder nadeel , . niet. Ook zou de tamme Bieslook eenigszins fchynen te verfchillen van de Wilde, die met de punten der Blaadjes niet zodanig omge- kromd te voorfchyn komt; maar dit verfchil is klein. Zelfs behoort hier, za de Heer Har.- LER met den Ridder oordeelt, de Ajuin met ronde Stengels en Bladen en pieramiedaale Hoofdjes van den Heer GMrErIiNn, welke door geheel Rusland en Siberie gemeen is, maar Ile DEEL, Xi, STUKe 224 ZESMANNIGE LEL E- V. maar fomtyds zo groot voorkomt , dat Bux. ArDEEl, pa uM dezelve allerhoog fte Moeras Ajuin ge- Hiöaend tyteld heeft. De hoogte verfchilt, zo G ME: STUK. LIN aantekent , van een Span tot een El- le (*). De Bladen zyn wat langer dan de Stengel, die dikwils aan den voet een violette Kleur heeft. De Bloemen zyn of bleeker of donkerer paarfch of wit, en hebben de punten der Blaadjes uitgebreid; * welk men naauw- Ilyks in andere Soorten aantreft. Ook geeft dit een Klokvormige figuur aan dezelven, die genoegzaam byzonder eigen is aan deeze Soort: terwyl de Bloemblaadjes doorgaans van elkan- der afgefcheiden zyn in de overigen, of Knops- wyze gefloten. LINNAUus, evenwel, hadt bevoorens geoordeeld , dat deeze Siberifche tot de Alpifche dunbladige Ajuin van TourRNeEFoRT te betrekken ware; maar het fchynt my toe, dat dezelve hedendaags niet van de gewoone onderfcheiden worde. Immers ook betrekt de Heer pe Gorter dezelve tot de Bieslook, die aan de Oevers van het ronde Eiland by Petersburg overvloedig voorkwam , gemeene lyk een half Elle hoog. C_) Look (*) Hy heeft hier , magnitudine admodume variat , nimi- rum inter dodrantalem , fesquicubitalem er bicubitalem : t welk daar op uitkomt; dewyl Cubitus , dat door fommigen voar een Elle genomen wordt , flegts de langte is van de Ellee pyp of weinig meer dan een half Elle, gewoone maat, „er BoerLPrANTEN 225 € ‘Look met ven naakte, Spilronde Stengel,. _V- of half >- Rolronde Bladen en _Elsvormige* Laprne „ogb wMeeldraadjes.: \s + "oons: ‚ Hoorp- se STUK. Onder den bynaam van ere is „thans Allium Si decze hier ingevoegd „ die befchreeven wordt, Sipers: als, de Bladen. half Rolrond, eenigermaate ge- | fleufd en geenszins hoekig kende (*); de Stengels. Spilrond en langer dan de Bladen 5 „een getopt bloeijend Kroontje ; de A : de; klein „ Eyrond » Fappig ; Eyronde Bloem- blaadjes, met een ftompe uithoeking; fpits , wits aan de kiel groenachtig s Elsvormige Meel- draadjes die korter zyn: een Afchgraauw Vrugt- beginzel en enkelde Stempel. (56) ‘Look’ met een maakte Spilronde holle XXXVI, Srengel, Draadachtig Elsvormige Bladen, Ren , „en osfe Hoofdjes met weinige Bloemen. Mlierfija= fte ‚Die is ook een. Siberifch Kruid, dat eeni- Ke gefmaate naar de Bieslook gelykt ‚ doch naauw- lyks | zc (__) Allium Scapo nudo tereti , Fol.-famicylindricis, Stam, „Subulatis. Mant. 562 (*) Wast dit 'er by, doe begryp ik niet, dewyl het niet tot ondetfcheiding dienen kan, van deeze , van de voor- “gaande of volgende Soort. E. (36) Allium Scapo ar tereti inani, oli s súknlasts _„Filiformibus ; Cepitulis laxis paucifloris, GMEL, ib, Le Pe 6. Te. 15e É. 2j 3 | | Me DEeE: XIIe STUK, 226 ZESMANNICE Lent ts __dyks den Smaak of Reuk van Look of Uijen. * heeft, Waarom aan hetzelve juist een holle of ledige Stengel toegefchreeven worde, daar de voorgaande Soorten die cok hol hebben en de Bladen hier tevens hol zyn, even als in de voorigen £ is my duifter. Immers dat dient tot de Soortelyke onderfcheiding niet, en baart zelfs verwarring. Doch LinNus heeft dee- ze bepaaling woordelyk van GMELIN opte leend, die aanmerkt , dat het van de Veldmuie zen of Rotten gegeten, en tot Wintervoorraad verzameld worde, Zie hier , hoe hy het be- fchryve. Een zeer dun bleek Violet Wortelbolletje, dat met losfe Schillen is bekleed, geeft onder dikke lange Vezelen , en boven holle buikige Bladen uit, het Stengeltje met hunne Scheeden een end wegs byna omvattende, Ee en omtrent zolang als ’ zelve, Het is gron , vaa eea Handbreed tot eeh Span hoog, en zeer dun Uit eene ténbladige puntige Scheede komen van zes ‚tot agt Bloemen , op Steeltjes van ongevaareen half Duim, byna knikkende , bleekrood en Knopswyze bykans geflooten. leder-Bloem be- ftaat uit zes dikke Blaadjes » met zes pieramie= daale Meeldraadjes , welke flaauw. paarfchach- tigzyn, met geele Meelknopjes, volgens STEL “LERUs, die in bedenken geeft , of het ook de _ Portugaalfche Ajuin mét Haairachtige Bladen , zeer klein, een paarfchachtige Bloem hebbende, van TOURNEFORT zou kungen- zyn, á (37) Wi gorrjBOrrLaNTEN,. 225 KE), Look met een naakte of byna geene Sten. Vv vers « gel, knikkende Zaadhuisjes en platte kant- nord sdi, wandeld garen: Hoorp- STUKe „Zo. de. Look ante met. frazije Bloemen xxxvits den: naam van. Moly verdienen » gelyk Ray Chanâs wil, dan. behoort zekerlyk hier dit Icaliagn- 4 che Plantje, onder den bynaam van Laag Mo- Kleindte, Ip. Het is de allerkleinfte Soort van Look, wordende door COLUMNA, bedenkelyk; shad Moly. van Droscoripes aangezien, Het heeft Bolletjes. van grootte als Hazelnooten en Grasachtige Bladen , op ’t hoogte een Voet Jang, _ Zo dra de Lugt zig, in ’ vroeg{te Vootjàar , flegts_ een weinig ontlaat ; dat in Italie dikwils in January gekeurt 5 koni, tus fchen de Bladen een Blaasje vice den Grond, dat van zeven tot tien aartige geftermde Bloempjes uitgeeft, van binnen wit, van buiten paarfch of groenachtig, „Het Vrugtbeginzel is met zes Meeldraadjes. omringd; en wordt een Zaad- huisje, zig nederwaards kromtmende ; van groot- te als een Erwt, met zwarte hoekige fnadjen. De Reuk is als isbatmonliens van Koolen Look; middelflagtig. Van dit Ee ‚ hoe snid dok in ' 09 Soor: “55 Allidm scapo nudo abrbila. 5 Capfuti cernuis , Fol. splanis ciliatis. Moly humile Folio Gramineo. C, B. Pin. 75, ‚Rups. Elys- U. piad66. f. 15, Chame - Moly an Moly Dioscds dis. Cor. Eepbr 3 25, Te 326 Saturnia Maratie P 2 u ‚DELL. Xlke SEU 1. Liliau glhuns, _ Witte. 988 ZeESMANNIGE LELIE Soorten, vallen mâar weinigen buiten de oude “Wereld, In Europa en Afia zytize byna allen thuis. Eene Soort, de Tovérkragtige gebye naamd , voert by één Autheur den naam van Indifche en is door den Heer BurRMANNus onder de Indifche Planten opgetekend. Eene andere, die den bynaam heeft van Ruigachtige Leok , plaatst'‘zyn Ed., doch met geen zekere heid, onder de Kaapfche Planten. In Noord- Amerika valt, volgens GRoONov1vs,de Dase Look voorgemeld en die zeer ftinkende, welke den bynaam van Kanadafche voert. Thans gaan wy over tot een Geflagt van Bol- planten, welks aangenaame Geur wel ras dien affchuwelyken Reuk zal doen vergeeten; naa- melyk f Lrrruum. Lelie. Het onderfcheidt zig door een Klokvormi- ge Bloem van zes Bladen, met eene Honig- voerende Streep overlangs: ‘het Zaadhuisje de Klepjes met gerraliede Haairtjes famengevoegd hebbende, Daar komen in voor, de volgende Soorten. (x) Lelie met verfpreide Bladen en Klokvor- mige Bloemen „die van binnen glad zyn. _„ Die (2) Lilium Rol. fparfis, Coroll. Campanulatis, fintus gla- … bri, er BOEPLANTE Ns 229 Dit zyn de gewoone Witte. Leliën ; de He- Vv. ___spmerocallis der Latynenen Grieken, Men noemt-AFPEELS E ze in ’t Italiaanfch Giglio, in ’ Hoogduitfch zoorp- Gilgen ‚in *t Epgelfch Lilly, in %c FranfchsTug. Lys of Lis. De Latynfche naam Lilium is van den Griekfchen Leirion afkomftig (*). In Paleftina als ook in Syrie groeijen zy aan de Zeekust wild, doch in Arabie worden zy op _de middelfte deelen der Bergen aangekweekt. Men houdtze als een aangenaame en fierlyke Bloemplant „ door geheel Europa , gelyk by ons, in de. Tuinen. De Geftalte is iedereen bekend , doch niet zo Zeer de Verfcheidenheden, De gewoone hebben de Bloemen , als zy open gaan, op- waards gekeerd en deeze komen geheel {wic voor , bris, Sy. Nart. XII. Gen, 406. Weg. XIII. Gan. 410. pe ‘268. Mat. Med. 173. H. Ch, 120. Ups. 80. R, Lugdb. ges GRON: Orient, 195. Lilium album Flore erefto vulgare. C. B. Pin. 76. Lilium candidum. Dop, Pempt. 197, 6, Lilium album Flor. dependentibus £, peregrinum. C. B. Pin. 76. y, Lilium Caule plano compresfo. GRON. Orient, 106. Lilii albi pulchri er ignoti fpecies. C, B. Pin; 76. Martagon À album , Lilium candidum Byzantinum, LOR. Jc. 163, WEIN= | MANN. Kruidb Pl. N. 65s. Lett. 4. (+) Dit woord Leirion heeft , wel is waar, by de Grie: ken bok de Nartisfen betekend en de Lelie wordt \Erinon genoemd, by THEOPHRASTUS en alle de laaäteren ? döch men kan, niettemin , aan de gedegte afleiding , dewyl Leie sion by de Ouden ook de Lelie berekend heeft, geenszins twyfelen. PrLINtus verzekert , dat het Zeirion van THEQe pmRasrUS het Lirium of Lilium der Latynen zy. ik, Let ve lg Lj V. AFDEEL. HI. Hoorp- STUK. B Zer nwiee Em voor, of mét roodachtige Streepen of gevlakt. Ook zyn ’er dubbelde witte Leliën, mét gfoo- tereû kleiner Bloem, Maar geheel byzonder zyh die met nederhangende Bloemen, Uit heemfche Lelie of Sultan Sambach geraamd. Mer noemtze Zambak in de Oofterfche Lan- den. Derzelver Stengen zyn, volgens Cru- s1us, fchraalder, met minder en ink: Bla- den bezet, de Bloemen vallen ook kleiner, doch zo welriekende als die der gewoone witte. Leliën. Den Wortel- Bol hebben zy. fomtyds zo ‘groot, dat men dien naauwlyks mee de beide Handen omvatten kan. Deeze komen dikwils voor met platte Stengels, welke zeer breed en hoog en zeer Bloemryk zyn, LÓBEL hadt aan zelk ecn Stengel van eers Mäns lang- de, en een Handpalm breed , tweehonderd en meer, Sneeuwwitte en zoetruikende Bloemen, waargenomen. » Men verkooptze te Aleppo op. de gtoote Marktplaats , gelyk hier op de Aias markt de Witte Leliën. Van ouds werdt de Lelie Roos van Puno ge. heten; als uit derzelver. Zog gefprooten zynde. Men achtze giet alleen om haare fchoonheid , | welke de pragt der Koninglyke Gewaaden van SALOMO te boven ging, en om den. aapge- « paamen-Reuk , dien Loser-Godiyk noemt ; maar ook. om de geneezende kragt. De Wor- tels, Bladen en Bloemen , zyn altemaal van eene verzagtende hoedanigheid, en dienen uit- wendig zo wel ten dien einde, als tot rypmaa- king ar BOLPLANTE Ne 5 23E king van Gezwellen ‚ inzonderheid de- Wortels. _ De Bloemen zet men in Olie , die daar van wel- are __riekende en tevens Balfamiek. wordt. Zy zyn, Hoorps- zo wel als de Bladen, bitterachtig van Smaak. STUKe Leèlie- Bollen, onder de Afchgebraden, zyn tot. Pappen dienftig. Met het uitgeperfte Sap, in het Deeg van Brood gemengd, zou de MW ater- zugt genezenzyn. | (2) Lelie met verfpreide Bladen en Klokvors „ee mige opftaande Bloemen die van binnen ded ae (ee ‚ Boldraa. Gemeerlyk worden en Roode Leliën ge- noemd, hoewel zy uit den paarfchen Saffraan, kleurig zyn, De, Groeiplaats isin Italie „Oost- : enryk, Siberie, zegt LiNNmus, Waarom zyn Ed. ‘er de Levant niet byvoege, terwyl RaAuwoLr ze by Gerar groeijende gevonden heeft, is vreemd. Door geheel Europa, bynas. houdt menze als Bloemplanten in de ‘Tuinen, wel. (2) Lilium Fol. fparfis, Coroll. campanulâris creétis, intus | fcabris. H. Cif, 120. Ups. 80. RK. Lupdb. 31. GMEL. Sib, Ia ps 4E. GRON. Orient, Iog. Lilium purpureo- croceum ma- jus. C. B. Pin. 76. 4 Flore pleno. gp, Minus. Ibid. d, Lie lium purpureum. Dop. Pempt, 198. Martagon Chymiftarum. _ _ Hor. Je: 364. Lilium pheniceum: C. B. Pin. 77. ge ‘Bils __Bulbiferum latifolium majus. 5, Lil, Bulbif. anguftifoitum en Minus. &, incanum. Zbid. Lilium purpur. tertium. Dop. Pempt. 199. Lilium cruentum. Buibos gerens. &c. hOR. de. 165. klaas bias | ia IL, DEELe XII. STUKe 234 ZESMANNIGE LREIE V. welken zy-ook niet “weinig verfieren; … By de tie Franfchen wordenze genoemd. Lis Orangé;, by. Hoorns de Engelfchen Red purple Lily, in’: Hoog: STUK.“ duitfch Goldgilgen „ dat is, Goud - Lely, Men wil dat heet de Bulbus eruentus van: Hiero- GRATES zy en de Hemerocallis of. Wilde Le- Iy van DroscoriDEs. Loner noemtze de: Martagon der Alchymisten , en dienaam fchyne, in ’t ee aan de roode Leliën te behoo- ren. ‚ee Gewas verfchilt aanmerkelyk van dat der Witte Leliën , zynde laager „ met de Bladen langer ftyver , donkergroen en byna regthoe- kig eenigermaate Kranswyze aan de Steng ge- plaatst, die zig boven Kroontjeswys* verdeelt in verfeheide Bloemfteelen. Dus ‘heefc men- ze met grootet , kleiner , met enkelde of vol- bladige' Bloemen , die forntyds bleeker , fomtyds hooger Oramje de Bioedrood zyn. Op deeze Leliën , welke in Fralie de Akkers en Velden verfieren , wordt door de Latynfche Digters , ondér den naam van roode Hyacinthen, ge. zinfpeeld (*). Maar het zonderlingfte is, dat gesclven à gelyk weinig andere Planten , fom. tyds (*) Uithet Bloed van den Jongeling Hyacinthus , met Apolla, fpeelende gek werst geraakt, zoudenze gefinooren Gran f want Ovinlus zegt, Metani, Ko. * Ecce ‘Cruor, qui fufus humo. fignaverat Hetbás, “…. Definit esfe Cruor, Tyrioque nitentior ceftro Flos otitur, formamque capit quam Lilia, f non _** Purpureus color his, Argenteus esfer in illis, ‘6 sein or BOLPLEANTEN © 233 tyds Bolletjes of Klifters draagen in de Ogels. der bovenfte Bladen en der. Bloemfteelen , als Ar wanneer de Vrugt gemeenlyk misdraagt. Dee- Hoorpà ze Bolletjes gaapen Schubswyze, en vallen rypSTUE- wordende zwartachtig af , waar na zy Wor= teltjes fchiecen en nieuwe Bir voortbrengen. Van deezen aart zyn ’er met breeder of met fmaller, als ook met grysachtige Bladen; met grooter, kleiner, meer of minder talryke Klis- ters; als ook met zydtakjes , uiet de Kroon fchietende , die met veele Klisters bezet zyn. De Bloemen van deeze zyn insgelyks hooger of bleeker rood. Voor ’t overige komen deeze roode Leliën, wat de Bollen aangaat en derzel- ver hoedanigheden , met de witte overeen. ‚Men vindt in Switzerland de Witte en Roode Leliën, op Bergachtige plaatfen, wild, zo wel als in Provence en in Ooftenryk. Wat Siberie aangaat , aldaâr komen de Roode in alle heare gemelde Verfcheidenheden, beooften de Rivier _ Jenifea tot aan de Zee, overvloedig. voor , zegt GMELIN, die ’er dus van fchryft. ain de Bilde Plant heb ik de Bloemen nooit „‚ het getal van vier zien overtreffen. Dikwils „> komenze eenzaam , ook wel twee of drie , ss altoos uit den top der Stenge! , als uit een 3 middelpunt voort. Dezelve is of weinig » Of zeer fterk gehoekt, by den Grond rood of »‚ groen met roode Stippen. De Bladen heb- ss ben aan de kanten een. witte. Wolligheid, Pig 2, ER ‚Ik DEEL, XII, STUK. V. ;, en {taan doorgaans ovérhoeks „ vier af vyé bir by. elkander aan den top. Daar zyn ’er met Hoorp« «s breeder Bladen , die hooger grocijen ‚ en STUKe _,, met fmaller Bladen, dielaager blyven ; welke. ‚„ laatften de Bloemen rood of geel hebben, ‚, Deeze Verfcheidenheden komen in verfchil- „> lende Landítreeken voor. De Wortels of „, Bollen zyn gelyk die der overige Leliën „by ‚ de Rusfe n en Tartaaren, tot Spyze in gebruik. Zj kookenze in Melk of braadenze onder de ‚ Afch , en- noemenze Sarana; doch onder- ss fcheidenze tevens, met byzondere naamen , a Wegens. de witheid en fchubbigheid. der Bols or behe ur (3) Lelie met verfpreide Elsvormige Bladen Lelium Pomspoe en omgeboogen Bloemen , de & blaadjes 0m ce gekruld. | dige. 36 ZESMANNEGE LELIE , Op de Pyreneefche Bergen, als ook in Sibe- rie, komt deeze voor, zegt LINNAus, die de Bladen Liniaal, fpits , driekantig, gefleufd, verfpreid en de Spleet van ’: Honigbakje zeer SE- | NE (33 Lilium Fol. fparis Suhulatis, Flor. reflexis, Corolte zevolutis. Horte, Clif, 120. Ups. 31. R. Lugdbe 321. MILLe Diëf. T. 165. £. 2. Lilium Rad. tunicatâà, Fol. fpacfis êcc» GMEL: Sib. IT. p. 42. Lilium rubrum anguftifoliam. C. Ba Pin 78. Lilium rubrum praecox, Chus. Eijt. I. p. 153. B, Lilium miniatum odoratum anguftifoliam. RUDB. Elys He pe 176, f, 3, Ye Lilium brevi & Gramineo flis, @ Ea Pin, 79e k ; \ 5 or B OLPLANTEN 235 getand “heeft. GMEriN merkt aan, dat zy in Siberie op de zelfde plaatfen groeit, als de ge- arn zegde 'roode Leliën en met den zelfden naam oek genoemd wordt, verftrekkende de Bollen ooksruze tot Spyze. Zy verfchilt ’er grootelyks van , zo door de fynheid der Bladen als door de fi- „guur der Bloem , behoorende tot onze Krul- _Leliën , eú Mente-rood zynde van Kleur. Zy heeft den Wortel-Bol met Rokken bekleed, _ piece Schubbig roch getand, De Styl is zes- hoekig en groen , maar de Meeldraadjes en Knopjes verfchillen weinig van de Bloem. De Stengel, die ligt van den Bol afgaat, is rond ‘en glad, witachtig groen, van een Span tot een Elle hoog. De Bladen zyn twee Duimen lang en één Linie breed, gladen hoog groen. In getal van Bloemen verandert zy, zegt zyn Ed , grootelyks, die femtyds agt of tien , doch ook wel maar één op de Stengel voorkomen. Dit komt echter. niet by her verfchil der aangehaalde Verfcheidenheden 5 want daar de eerstgemelde van CrLusIius maar één , twee of drie Bloe- men hadt, droeg ‘er, die met korte Grasachti- ‚ ge Bladen, fomtyds wel over de dertig en tot _ byde vyftig op ééne Stengel , maar dan was __dezelve plat; gelyk die menigvuldigheid ook in de witte Leliën by een misgewas plaats heeft. _ De zodanigen worden Martagon Pomponü by hem getyteld (*). ij vb Us € (*) Zie WEINMANNs Kruidboek Plaat N. 659 » 660 Ie DEEL. Xll STUK, Vv. Árprer. Ul. Hoorp- STUKe IV. Lidtzana Chalcedo- BICUM. Roode Krul- Lelie, 334 ZESMANNIGE LE LUIE De aangehaalde , op deeze Soort, uit het Werk van. Mirues, heeft groote Schubbige Bolwortels , en eene Steng van drie Voeten hoogte, zynde thans, zo deez’ aanmerkt, inde Engelfche Tuinen vry gemeen-en bloeijende een groot gedeelte van den Zomer. ’t Blykt_ klaar, dat dezelve , fchoon in fynheid der Blas den overeenkomtftig, van de gedagte van GME- LIN verfchillende zy , ea * is zonderling , dat Mirzrer ze verwarre met de volgende, (4) Lelie met verfpreide Lancetvormige Bla- den „ omgeboogen Bloemen en omgekrulde Bloemblaadjes. OEE Uit Perfie zou deeze , die van overlang in de Bloemtuinen reeds gemeen is , afkomftig zyn „ of van Konftantinopolen. Elders ftele LinNmus de Grociplaacs in Afie en op de Pyreneen. Nu juist twee Eeuwen geleeden; kreeg de wydberoemde Crusius het- Zaad op, dat hy van Konftantinopolen hadt ontvan= gen, veel naar dat der Wilde Leliën gelyken= | rk de. (4) Lilium Fol. fpafis Lanceolatis , Floribus reflexis &c, H. Ciff. r2o. Ups. 81. R. Lugdb. 31. Lilium Byzantinum. Miniatum C. B. Pin, 78 Crus. Hif?. I p. 131. Hemneroe callis Chalcedonica. LoB. le. 169. Lilium fylv. alterum. Dop. Permpt 202 B, Liliuin Byzantinum miniatum polyam thos. ye, Lil. purp. fang. Flore reflexo. « Hemerocallis- By. zantinde LoB, /e. 169. Liligm rubrum Zufniare, Crus Parn. p. 1333 134 or B olv rra marien: 537 W ge,” Omticne dien tyd waren de Bollen van ALA 4 Kanftantinopolen te Weenen eerst gebragten _ UL _ ftrekten, door haare fraaije Bloernen , tot ver- ien maak der Dames: In Karniolie , anders de Krain …* genaamd, by den Golf van Venetie, en om- flreeks Idtia , groeijen zy natuurlyk op veele Bergen , *t zy bloot of in Bosfchen , zo Doktor Scopor1 verhaalt, dieze aldus befchryfr (*). „ De Bol is wit; de Stengel een Elle hoog; “» Blad, rond, De Bladen zyn verfpreid „zo s> lang als de middel- Vinger, Lancetvormig, ’> van boven glad , van onderen aan de even- „> wydige Ribben ruig, famergehoopt. Tot „> drie Bloemfteelen geeft zy uit, langer dan ‚… de Bladen , naakt. De Bloem is Menie. „> kleur, grooter dan de Martagon , met de ‚> Blaadjes, beneden ’t midden „door een zwar- » te ruuwheid Schurftig, de. Tippen-Wollig , ‘3, omgeflagen, van langte als het onderftaande ‚s Blad, van agrerenen beurtlings nederwaards „‚sbultig enaan den voet getand. De Meel- “a draadjes geelachtig groen: de Knopjes gevuld _ „5 met een Meniekleurig Stuifmeel,” … # Dus vetre de geleerde Heer ScorPoLrr ; * wiens byzonderheden ik. twyfel of men allen zal kunnen nagaan im deeze fierlyke Krul Le- ‚ “liën; waar van Crusrus in ’t gezegde jaar “1576, in ’t eerfte maar één , vervolgens vier en ein- …{#) Mora Carniol. p. 2398 kle Deden Xlle Sr Uise Ve Gel j # ‚e j 8 % 633 ZESMANNIGE Letik- eindelyk „zes Bloemen uit den top der Stengel tin. kreeg. Ni Ericheide Dames te Weenen hadden HoorD- STUKe er > fchryfe hy „ op ’c hoogfte maar drie beko- men en de Edele Heer BRANeCroN; te Mez chelen, die ééne Bol prefent hadt , kreeg daar van en maar ééne Bloem. Zeker Heer Drirroin tegendeel , die ééne Plant uit Zaad hadt geteeld , zag daar van in ’eerste Jaar agt; in ’t volgende veertig Bloemen. Dus merkt hy aan, dat ’er van dit flag Eenbloemige fchy- nen te zyn en Veelbloemige Planten. Wat den naam aangaat, im ’t gemelde en de volgende Jaaren werden verfcheice Bollen uit de Tuinen by Konftantinopolen herwaards overgebragt, onder. den naam ven Zufiniare} gelyk ook bevoorens, toen hy zig te Weenen bevondt, het Zaad was gez tekend geweest :-dach hy vernam ‚dat deeze fchoone Bloem van fommigen Coroná di Re, dat is Konings Kroon ‚ genoemd werde: Anderen gaven ’er den naam aan van Kôuftantinopoli= taanfche: Martagon. «Thans weet men dat ?r aanmerkelyke Verfcheidenheden . van” voorkg= tmens met hooger en bleeker roode , of ook met geele Bloemen, die met roode Stippen * gevlakt zyn of geheel ongevlakt, Als een weezeotlyk verfchil „ met de vao'- gaande en volgende Soort , gt de Ridder aan , dat de Tros voor het bloeijen naauwlyks ‚ gekromd is en de HEBE tot boven toe met, digt Ee ij Á en rige BOEPLAN TEN à3D digt € opte Bladen bekleed , die naar het ik Yv. Loof van witte’ Leliën gelyken. lea | Hoorp- (5) Lelie met verfpreide Lancetvormige Bla- sruxs f dens-de Bloemen in een takkige Pieramiede Vv. vor vgefchikt „omgeboogen ‚met omgekrulde Bloem- fien blaadjes. _ Pragtige. In Noord- Amerika groeit deeze , door C a apgsBv afgebeeld , onder den naam van Ka- nadafche Martagon of Krul- Lelie , met eete geele geftippelde Bloem, Het zou de zelfde zyn, waar van de beroemde T'rrw de Af- beelding geeft, onder den naam van „ Jeel- „bloemige Lelie met verfpreide Bladen , de „‚ Bloemen omgeboogen , met EEn Goudgeelen „ bodem, een Oranjekleurigen-zoom of rand, 5 Zwart geftippeld ; de Bloemfteelijes metéén ‚, Blaadje woorziens”® Zyn Ed, merkt aan, dat dezelve in grootte der Bloemen, in figuur en kleur , overeenkome met die, welke by Mrr- LER genoemd wordt, Groote gevlakte Kana: dafche Martagon , met langere Bladen, Maar derzelver Steeltjes „, zegt hy hebben twee Bladen, eu deeze is bovendien in getal van Bloemen; hoogte der Stengels en pieramicdaa- | 55 le (9) Lilium Fol. fparfis Lanceolatis , Flor. Ramofoe Pyra- midatis &c. MiLr. Diëf. N. 8. Lil, Fol. fparfis muleiflorum ee Traw. Ehret. p. 2. T. 12e Lil {. Martagon Canpdenfe, Flore luteo punâato. CATESB, Car, II. p. 56. T.56e IL, DEEL; XI, STUE 240 ZRSMANNIGE Í BLT fe le figuur , uitmuntende. Tot verder verklaaring ‘heeft EHRET zelf daar vanhet volgende „ verhaald, 5, Deeze Lelie bloeide voor de -eetfte maal in de ryk geftoffeerde “Tuin van P. Cor- LINSON , dien voortreflyken Kruidminner, waar ik ze heb afgetekend. „Zy was opge , groeid tot de hoogte van zes en een halven Voet, wiet een zeer fraaijc paarfche Kegel- Es aéhtigë Stengel , die’ vaa onderen” tot den ‚… top overal, in ’ ronde, Bladen uitgaf. Dee- ze Plant is, zo veel ik weet; nog niet be-' ‚> fchreeven of afgebeeld. Haar Moederland is Penfylvanie, gelyk’my de zeer vermiaar- ‚de GRONOvruUs heeft verwittigd; die.ook 5 at eli de gegeven wrede s toegeftaan.” Hier kan niet thuis gebrdt iden de Mar- tagon met Goudkleurige Bloemen, die met fier- Iyke paarfche Vlakken fraay getekend zyn op ieder Stengel maar ééne Bloem en fomtyds meer, van CL a YToN waargenomen, welke op Moerasfige plaatfen in’ Virginie bloeic, zynde de Martagon met omgeboogen Bloemen, uit den geelen rood , met paarfche Vlakken wan BANISTER, eu de Lelie of Martagon van Kanada, met een geele geftippelde Bloem (*. | Ld (6) Le- € = - AN 5 | ig - aj ed “_ (*) Acad. Reg. Par. CATEsB. Car.I. p. 56e CLAYEN N. 622. Corp, Noveb, 70. GRON, Virg. pe50, P / Mor BOLPLANTE Ne At … 6) Lelie met gekranste Bladen en omgeboogen, V- ‚Bloemen, de Blaadjes omgekruld Arpierà ae 70 2 ic | 6 e | HI. Ed ne din Hoorp: __ Aan deeze geeft onze Ridder den bynaamsru. ‘van Martagon, misfchien , om dat M ATTHIO- dk Us zegt, dat dezelve vân de Chymisten , in aferzagons Jtalie, Martagon genoemd worde. De Groei rein plaats is op de Gebergten der middelfte dee- len van Europa vry algemeen. Zy komt over- vloedig door. geheel Siberie , tot in de aller. „ooftelykfte deelen , zo op opfne Velden, als aan de kanten der Bosfchen , in yle Berken= hout-Plantagiën en op Steenige gronden voor. Men noemtze ook Sarana,en gebruikt dé Bol- len insgelyks , maar tot ecn Spyze van gerin- Bef Smaak. In Swirzerland is zy niet alleen omftreeks Geneve , maar cp alle Befgveldcn en in alle Bosfchen zeer gemeen. Men noemtze Breedbladige Berg - Lelie, en ___gemeenlyk Krul-Lelie , waar van het de be. ___kendfte Soort is, in de Europifche Bloemho- } ven. Sommigen noemenze ook Lelietjes van dl _Kalyarie, Zy heeft een digt fchubbigen Saffraan- ___geelen Bolwortel, De Stengel, welke een Elie rd k (6) Lilium Fol. verticillatis , Floribus teflezis Ee, H‚ Clips C 1m2os Ups. 81. GMEL. Sib, Iep, 440 R. Lugdb, 31. Lil. Flor. reflexis_ montanum. C. B. Pins 77. Lilium fylvetre, ___Dop. Pempt, zor. Lilium montanum. Log. Je. 168, HAL Le Helv. inchoat, Il. p. 118, B, Lil, Flor, reflezis alternm hige Éutum. C. B, Pin. 78 $ Kl, DEEL. Xi STüK. ET ZESMANNIGE LEr its ‘en hoogef opfchiet, is bezet ‘met ‘onvolkofnef " Kransjes van drie tot vyf Bladen, doch enkeld aan ’ bovenfte , die hard zyn en gefteeld , “breed Lancetvofmig. De top is grad met _ hangende Bloemen , fomtyds tot by ‘de twin: tig, gemeenlyk witachtig Roozekleur Het Bloed. “+ kleurige Vlakjes gefprenkeld, Hoe die in open gaan van figuur en Kleur veranderen ; zal ieder Liefhebber der Bloemen bekend zyn. Men heeftze mét roode , met Vleefchkleurige “paärfche , ‚ en met zuiver witte Bloemen. Zy valt ook hooger of laager en fomtyds rùüig van "Blad. De Vrugt, die zeshoekig is gelyk in an= dere Leliën , bevat, volgens de Waarneeming van SCOPOLI, tot vyftig Zaaden in ieder Hokje (). _ Wegens de geele Bollen noemen de Duit- fchers deeze Krul-Leliën Goldvurtz , dat is ‘Goudwoatel, en Turckifcher Bund; voor welke daatfte benaam:! Dg misfchien niet meer feden. is, daf voor die zo algemeen gebruiklyke van “Martagon. Zo ’er in de omgekrulde figuur “der rsca jets ware, dat dezelve naar een “Werktuig der “Chymisten deedt gelyken, dan. zou immers die naam op de voor befchreeves ne, Roode Lelie niee-toepasfelyk zyn. «Tot de „Hemerocallis van DroscorrpeEs fchynt men deeze Krul.Lelie nader te kunnen betrekken C*) Zie eenige Verfcheidenheden van deeze Krul - Leliën, in WEINMANNS Krsidhock , Plaat N. 657 #65 B Bah WB Ne. OF BOPPLANTEN His Gm dé gemeene Witte , döch niet nadèr dan … V. de Roode of Safiaanleurige Leliën, voorge» hi) ann meld. bd / abe LORETO OI STUKe 0) Lelie met gekranfte Bladen en omgeboogern Vil Lilisns rc Bliemen , die wf hans zjn. Canadenft, ‚_ Kanadaâ fche, “in ze trabrider voert deeze den irm vân Kanadafche: som dat zy by,de Aucheuren dus is getyteld en dat menze ‚in Vrankryk; de Märtagon wan Kanade noemt. CaresBY gest; dät“de’ Bloemen niet òmigeboogen zyn 5 doch ‘niër el SANT MEIUE ‚eol VC Har z 4 3 Cad 2438 ZESMANNIGE LELtE V. … aan de. punten der Bloembladen een weinig uits UL Ee en zyn gemeenlyk bruinachtig rood, doch wel Hoorp- van andere Kleuren. Dus vindt menze die: STUK, _Roozekleurig , die witachtig , bleek of. hoog geel, en met ftreepen zyn. Bovendien zyn ’es. met dubbelde of-volbladige Bloemen,en met cwee Bloemkroontjes boven’ elkander, Ook: vallen, zy grooter of kleiner van Gewas en met geheel. bonte, %t: zy Goud: of. Zilverftreepige Bladen „ welke de fierlykften zyn. Men vindt ook van, Kroon Imperiaalen met platte Steelen en veele. Bloemen „ van getakte en monftreuze, gewag, gemaakt. Zodanig, eene brengt J.BAUHINUSs uit gekleurde Afbeeldingen , op ’t tapyt , die veel meer Bloemen in de Kroon dan Bladen, hade (*). n (a) Kievits. Bloem met een gekroonde Bloems ir tg tros, die onder naakt is , en gekartelde Konings- Bladen. Kroon, Onder de Kaapfe Planten behoort atisfchien’ deeze , die door DirLENIus in Afbeelding: is gebragt en befchreeven. Hy zelf twyfels: ‘er aan, en geen ander Autheur fchynt men met zekerheid te kunnen vastftellen daar van mel- ding c*) Zie eenige Verfcheidenheden in WEINMANNS Kruidhe, … Plaat N. 661, 662. (2) Fritillaria Racemo Comofo, inferne nudo , Fors erenatis. Corona Regalis Lili. folio crenatoe DILLe Elba 310, Te 93. fe 109, BURM. Prodre Pe Je Ln 4 Ln peen me wf P er BOLPLANTEN. a 13 din ; gemaakt te hebben. Gedagte Kruidkenner Vz ichtte , dat menze, in vergelyking met dernzand voorpaande , Konings» Kroon mogt noemen. 4oorva De Plant gelyket , wat het Loof belangt, naarstus. de Maapgdelieven ; verfcheide Tongachtige , dike ke gladde Bladen , die overlangs fterk geaderd zyn, in ’ ronde op den Grond uitfpreidende , tusfchen welken een Stengeltje opfchiet, van ongevaar een Handbreed hoog en een Pink dik. Dit is ook met Bladen gekroond , als in de voor- gaande , maar die allengs naar beneden verklei- nee , en waar tusífchen de Bloemen getrost zitten ; zynde verder nederwaarde de Stengel naakt. Zy zyn klein Klokvormig , in zesfen ge= deeld , en bevatten een driekantig Vrugtbegin= zel. De Kleur deezer Bloemen is groenachtig wit: zo dat zy zeer weinig fraaiheid hebben , en geen den minften Reuk. De Wortel maakt vooral deeze Plant zonderling , als zynde een pieramiedaale Bol , met veele dwarfe Ringen, allengs verdunnende naar boven,en onder met veele Vezelen voorzien , alwaar de Bol plat is; als met een Mes afgefneeden, @ Kievitsbloem met een gekroonde ien HI. Fritill tros, de Bladen op twee ryen (*) omvat- lg tende de Stengel , Lancetvormig. Een Naantiee (3) Fritillaria Racemo Comofo , Fol. bifariis, amplexi= caulibus, Lanceolatis. BURM. Prodr. 9, (*) Zo ik dlt wel begryp: want Folia bifaria ì is my duiss ger, en ikk vindze by LiNNus niet. Qs He DEEL,XII. STUK _ 25e ZESMANNIGE LELIE V. Een zodanige ‚met den bynaam van Naan- ot (ra tje, dat is zeer kleine , heeft de Hoogleeraar … Hooro. N. Le BURMANNUS onder de Kaapfe Plans RTUK. ten waargenomen., Zy zal zekerlyk van die van DruLeNsus verfchillen ; doch of zy nog kleiner zy Vind ik niet gemeld, iv. (4) Kievitsbloem met. een bna naakte Bloems Fritillaria ) Perfiea. tros en Jcheeve bladen. perntche welio. Deeze voert den naam van Perfifche Lelie, in ’ Italiaanfch-Pennachi Perfiano, en by Cuue sius Jiliwn Sufianum als van Sufa, een Stad aan de Grenzen van, Dese > Du tweehonderd Jaaren ruim geleeden, te Kanftandnapolën, gee bragt zynde. Uit Italie was een Bol daar van aan den Ed, Heer BRANCEON in de Neder. landen ‘gezonden, die in den jaate 1576 een Stengel fchoot, van twee Ellen of meer hoog- te, met vyftig Bloemen beladen, hangende aan lange Steelen , welke, de Steng opwaards pica ramidaal. omringden. Zy hadden eene Klok, vormige figuur en waren van een flauwe pur- perkleur, oraangenaam van Reuk, Zy gelyken 7 ‚veel “(4d Fritillaria Racemo nudiusculo , Fol. obliguis. IZA Ups. 82. GOVAN Monsp. 171, Frit. Racemo nudo términali, H. Clif. tig. Frit. Radice rotundâ. R. Lugab, 30, Lilium Per:cum C. B. Pin. 79 RUDB. Elys. IL. DP. 183e fr 1. Lie lium Sufianum Crus. Hifl. 1. p, 130, Lil, Perficum, Dop. Pemp:, P. 220, LOB, Ze. 1700 de ek or Bor PEANT E Ne Ast veel paar de Bloemen vandie Plantjes, welken, Ve men witte Tydeloozen noemt (*). De Wor- ijs tel i iseen ronde Bol, uie groote Schubben fa-goorp- mengefteld , wiltachtig geel, van grootte als eensSTUKe Oranje: of Sinaas-Appel. De Bladen gelyken, in manier van groeljing , naat die vanide gemee- ne roode Leliën ; {taande de onderften , by ‚tweeën , drieën BROM ‚ Kranswyze tegen ghälernder over, Thans vindt men deeze Bloem: plant, vry algemeen , ip de Europifche Kruidho- ven, alwaar zy een zagten Winter verduurt , doch fteeds afneemt, ten zydes Winters warm gehouden wordende, De geleerde Heer Govan zegt, dri men. ze in Vrankryk la Fritillaire noemt,en maakt van de eigentlyke Bloemen deezes naams , die. hier volgen „ welke zo gemeen zyn, geen ges, wag onder de Planten van den Koninglyken Tuin te Montpellier, Dir is iets zeldzaams , ’t welk ik niet begryp. „, Zy wordt ’er (zegt hy) in »y de open Lugt gekweekt en heeft twee Voee ten hoogte. De - Bloemen -zyn Violet van. j ‘9 Kleur of verfleeten paarfch , naauwlyks groo. ster dan een Hazelnoot , met drie kortere. ss Meeldraadjes „ en een groen Honigkliertje. „ De Bloeityd is in Maart” (+). Doch aan de Kroon Ímperiaalen geeft hy aldaar ook maar een Stengel van een Voet hoogte, Dit is piet minder vreemd, orbi (5) (*) Zie het Geflagt van Lescoium , hier voor, (Ì) Monsp. p. 171. \ Is DEEL, XU, STUK: } 252 ZESMANNIEIGE EEL tE Vv. (5) Kievitsbloem met de onderfte Bladen tegen. ld elkander over en fommige Bloemen tusfchen” Hoorp- ‚de Bladen, STUK, | Vv. Deeze wordt Zwarte of Kleine Pyreneefche- Ps na Kievitsbloem door Ct:.sius genoemd, in ’t_ PA cha Engelfch Black Fritillary of Leather. - Coats zegt Ray. dn Geftaie komt zy veel met de. volgende overeen, hebbende de Stengel onge= vaar een Voet hoog ; doch de Bloem is kleí- ner, van buren flets met geelachiige Aderen van binnen wit den groenen geelachtig, met donker paarfche Vlakken als gefchakeerd en, zwaar van Reuk. Men heeft ’er„ volgens Bauntrnus, deeze veranderingen van. 1, Ines wendig als boven, de omgeboogen randen met groene Streepen en van de-helft tot. het midden; rnet bruinachtig paarfche ruitjes: 2. De Bloem vrolyker. paarfchachtig met dergelyke ruitjes: 3, Uit den geelen meer groen een weinig bruin- achtig, van binnen minder gefchakeerd: 4. Uit. den bruinen «en geelen wet-Loodkleurig en van, binnen ook minder met ruitjes gevlakt, Van CrLustus is'dit ontleend ; die verder. aanmerkt ‚ dat deeze nog wat laater. bloeijen. dan de gewoone laate Kievitsbloemen , doch. het Zaad in even zodanigedriekantige Zaadhuis- jes {5} Fritillaria Faliis infim's oppofitis , Floribus nonnullis _ Folio interjeâtig Fric. Flore sminore.C. Be Pine 64e Fricill, Pyrenza. CLUS, Bijl. Il. pe 256. Posth, 1e, or BOLPLANTE M, B3s mad, 4 men op held Stengel 5 gere de ZEWOODE ; Hoorp-" mort, ‚ VAERAESÀ STUKe it (6 ) kem. met alle Bladen overhoeks _ vr. ke en de Sne, eenbloemig. | A _ Gewoone, Dit Taatfte is ’er thans verkeerdelyk byger « bend.» want ten opzigt van het getal der Bloemen komt deeze Soort met de voorgaan- c overeen en valt ook fomtyds tweebloemig. Zeer bekend is deeze aartige Bloemplant, die men gemeenlyk Kievits- Eijeren noemt, om dat de Bloemen byna van dergelyke guur en even zo gematmerd zyn. Hierom tytelt men de Plant, by verkorting, ook wel Kievits- bloem, gelyk zy den Griekfchen naam Melez- gris van de gelykenis der fchakeering naar die der Vederen van fommige Faifanten heeft. Frè- edel bd seatyniche naam ’ zou van een foort 6) Friäillâria Fol. omnibus alternis , Ceule unifloro. HL. Ups. 31. Fl, Suic. il. N. 283, GER. Prov. 149. KRAM. Aufir. 93. Frit. e Fol, Alis fiorens. … H. Clif, 119. Frit, Radice depresfà. R. Zugdh. 30. Fritillaria, precox purpurex variegata, C. B. Pix. 64e TOURNE. det. 377 Meleagris. REN, Spec. 147. T. 146. Don. Pempt, 233.'LOB. Íc. 136. B, Fritill. alba variegata. C. B. Pin, 64. yy, Fritillaria alba pre- cox, C. B. Pin, 64. 8, Frit. Serotina atro-purpurea. lbid, \ Fricillaria dilutior et acara, CLUS. Pann. Te Ps 170 » Z73e WM DEEL XIL STUK OS V, er Pd villus noemde, afleidelyk zyn. In ’-Franfch Hoorp- en Engelfch- behoudt men dit woord , en noemt STUKs Bs ZESMANNteE Letrke foort-vâri ‘Schaak: of Dambord , dât mien Fi. de Plant Pritillaire , en Fritillary , of Ché- guerd Lilly, dat is gedobbelfteende Lelie, De Duitfchers noemenze, deswegen „ Breifpîel Blum. Die afleiding, evenwel , is onzeker: Sommigen hebbenze Gefpikkelde Lelie « Narcis- fen geheten. De natuurlyke Groeiplaats fchync- te bied in de middelfte en Zuidelyke deelen. van Europa, Zy groeit op de Bergvelden die. vet-en vogtig zyn; in Provence, zegt Ger RARDe Van zelf komt zy in, Velden aan de. Rivier ‚niet ver van Orleeùs in Vrankryk ; ‘voort, In Switzers land is zy door den vermaarden G AGNEBIN by. Goudeba gevonden en federt.berugt gewor den onder den naam van Tuipenyan Goudehá. Dus komt zy ook elders aldaar, en_in Ooffenryk voor , zo Crusrus meldt. By Upfal, vinde mepze thans overvloedis > zeet de Ridder, in SC Koninglyke Veld, alwaar zy jaarlyks bloeit en voortteelt, en „ hoewel uit-de-Tüinen daar gebragts telt hy ze nestheken onder de Inboor: lingen van Sweeden. De Wortel is Bolachtig , rond en digt, goes vende zydelings de Siene! uit @), ongevaat een € Radix bulbofa rotunda , Jolida } Culmus lateralis ; volgens HALLER. TOURNEEORT zegt en toont aan, dat de Wors den , zegt hy, zyn teder, en onder ieder Hoorne 5, Blad komt een enkeld Bloemfteeltje voort, STUKe met ééne Bloem, dat in de winkelhaak als valet. 39 gebroken is of geknakt. De Bloem, die 9» neerhangt ‚ is. Klokvormig; famenluikende , , met witte Blaadjes, ouder wordende aan de „> tippen omgeboogen , de buitenften aan den voet bultig en rood; de binnenften fmaller , ‚, byna Elsvormig (*). De tusfchen wydte der ss, Meelknopjes loopt in een Baardje uit (Î) De …» Vrugt wordt een roode Befie , die uit den s, Eyronden driekantig is en driehokkig. De s> Styl verbreedt zig , met een dik famenge- ‚ss drukt end. De geheele Plant is aangenaam z, van Reuk.” ie (2) Lelkruid met doorboorde Bladen. " Uwular:a Perfolia®. nn os : inr 5 Al Doorbla- In Virginie en andere deelen van Noord. zi Amerika is de Groeiplaats van deezé , die een Stengel heeft , welke zig , oft boven den Grond’, vere () Corolia Medzole Asparagoidis : zegt LINNZUs. (tf) Antherarum intervallum in Ariftam terminatur. HALL, Helv. inchoate Ile It6. (2) Uwularia Eol. perfoliatis, Am. dead. IL P- 337 GRONe Wirge 37. Uvularia Folio integerrimo. R.-Lugdb. 29. Uvu- daria, Hort. Clâffe 121. Polygonum Ramofuin Fl, lateo ma- jus. CORN. Canad. 38. Mor. Hift. UI. p. 538. S. 13. Te 4: f. 12, Polygonatum latifolium perfoliatum Brafiliaaum. Cà B. Pine 303. Prodr. 136. / or DBOEPLANTE N, 259 4 verdeelt en voorts Takkig zo ver uitfpreide, „vr: dat de Plant dikwils een Elle en meer hoogte im. bereikt. De Bladen zyn bleekgroen «en breed , Hoorp3 aân ’t end ftomp „de Stengelen Takken zoda-**9E nig omvattende , dat zy doorboord fchynen en weezentlyk zyn. Uit derzelver Oxelen komt een Steeltje, met een neerhangende , vry groo- te, geele Bloem, waar binnen het Vrugtbegin- zel, dat vervolgens met het Steeltje opryst, «en het Zaadhuisje wordt , ’t welke byna als dat der Kroon-Ímperiaalen gevleugeld is, De Wortel is wit en Vleezig zegt CLAYTONe LINNAUs merkt aan, dat de Planten , welken door een Apteeker uit Brafil medegebragt waren,en CAsrprar BAunrNus door Bur- serus medegedeeld, hem fchynen uit Kanada afkomftig te zyn geweest: zo dat het den naam van Brafiliaanfch niet zou mogen voeren, dien Jer BAUHENUS aan gegeven hadt, reke a ORN ik en ed ele EN Uvulartá In Kanada kome, volgens Karm, deeze*/jfolis: __‘Soort voor, die Lancetvormig Eyronde Bladen fteelde. overhoeks heeft; doch, daar de Bloem uit den anderen Tak uitgaat, zyn twee Bladen en de Bloemfteel is naakt. (8) Lelkruid met ongefteelde Bladen. Gro. + (3) Uwalaria (Fol. fesfilibus. Uvul: Fol. fesfilibus , Flore unico. Coup. Noveb. 73, R 2 IE DEEL, XII» STUK, 260 ZESMANNIGE LELIE Me, «MG LORIOS A. Leliepraal. ÂFDEEL-. red Een zesbladige , gegolfde , omgeboogene sruk. Bloem , met een fcheeven Styl, maakt de one derfcheidende Geflagts- Kenmerken, uit, van de twee volgende Soorten. ) & 1 [A hd A ‚ , x Chris (1) Leliepraal met Klaauwierdraagende Bla. Juperba, der Pragtig. Zeer veele Afbeedingen zyu ’er van deeze fchoone Oostindifche Bloemplant, die te regt den tytel voert van Pragtige Leliepraal. De vermaarde ComMRELYN hadt ’er den naam aan gegeven van hoveerdige Zeylonfche Lelie. % Is de Methonica der Malabaaren, SFunglang by de Javaanen genaamd en Nienghala op Ceylon, zo de Heer BuRMANNUs aante- \ kent; De Portugeezen noemdenze Raiz d’ Em- Pofe, de Nederlanders Croefteen. Zie hier, hoe de geleerde Her MANNUs haar befchryve, ‚‚ De Wortel van deeze Plant, die uitden ‚> ronden een weinig famengedrukt is, heeft „de figuur van een Winkelhaak „waar van | >» de * (1) Glro/a Fol. Cirrhiferig, Syft. Nat. XII. Gen. 4eg» Weg. Xl, Gen. 413e Pp. 269: Hi. Clif, gar. FL. Zeyl, vaa, R. Lugdb. 29e Methonica Malabarorum. HERM. Lugdbhe 688. T. 689, PLUK. Alm, 249. Te 116. f. 3e Lilium Zeylani- cum fuperbum, Comm. Hort. I. p. 69: Te 35e RUDBe, Elyse ‚El. pe 178. fe 7e Mendoni, Hi. Mal, Vils pe "107 Te 57. | or BOLPEANTEN. 261 | ‚‚ de hoek de Stengel uitgeeft. ’t Zyn Krui- ‚» dige ; ronde, knoopig getakte Ranken, drie Ä per) of vier Voeten lang, welke of op den Grond toorn. od kruipen „ of by Struikgewas en GeboomteSTUKe ss Opklimmen., Aan ieder Kooop hangt een ss. vlak , glad, Blad, dat , twee of drie Vinge- sten breed , en-byna een Span lang zynde , „uitloopt. in eene lang geklaauwierde punt. „Uit het end der Ranken , als ook fomtyds suit de Oxels der Bladen, komt een Steeltje ss Voort ‚ dat een naakte Bloem draagt , wel s‚…Reukeloos, maar in aartigheid en fraaiheid »‚ van Kleur alle andere Ceylonífche en Mala- „> baarfche Bloemen overtreffende. Dezelve be- >, ftaat uit zes fmalle Blaadjes, een halven s-Vinger lang, die aartig gefalbalaad zyn en „> even zo veel geknopte Meeldraadjes , met 2» een driepuntigen Styl in ?% midden. In de …) Cerfte Dagen is de Bloem uit den groenen s geelachtig en hangt nederwaards als die der „> Fritillaria; vervolgens breidt zy zig uit. De ‚‚ Bloemblaadjes , Meeldraadjes en Styl, keeren » Zig agterwaards om , en krygen allengs een „, Goudkleur , tot dat zy hoog rood wordende 2 verflenzen, Als zy afgevallen zyn groeit de » Vrugt ter grootte van een Ockernoot, rond- s… achtig driehoekig zynde en driehokkig » die „ Typ wordende zig opent tot drie Lederach- ‚> tige Vliesjes , gevuld met kleine roode hoe- ‚‚ kige Zaadjes , welke op twee ryên geplaatst » Zyn” | | | Jee Ie DEEL: XII, STUK. | Vv, oóa ZESMANNEGE LELEtE In de Tuin van den Heer Br vel NIN e heefs mi Tol deeze Plant weleer gebloeid „ fchreef Herre Hoorpe MANNUs nu omtrent honderd Jaar geleedèn. STUK De vermaarde CoMMELYN gafze in ’% laatfte- der voorgaande Eeuw aan ’t licht ,„ ouder de Planten van den Amfterdamfen Tuin, doch hy merkt aan, dat de Stengels wel drie: Ellen of hooger groeijen (*) , naar de gefteldheid van den. Grond, Hy beeldt de Bloemblaadjes. wel een Vinger lang af, die eigentlyk op. de kanten ge- golfd zyn, en zig opwaards famenvoegen boven: de Meeldraadjes „ welke met den Styl byna hoe rifontaal zyn uitgeftrekt , zo dat de Bloem zig als een Vlammetje op een Roofter vertoont; gelyk Linneus het zinnebeeldig uitgedruke heeft. In de Aantekening wordt gezegd, dat de Wortel naar een Driehoek der Werklieden gelyke (Gromon Fabrilis in *t Latyn 5) doch ’ is blykbaar , dat men daar door een Winkel. haak verftaan moet. De Bladen zyn famen« trekkende ‚ maar de Wortel is vergiftig „ zelfs in kleine veelheid gebruikt zynde, volgens Her- MANNUs; daar niettemin de Malabaaren hem voor een Tegengift houden. Misfchien hange die ven de bereiding af , gelyk in de Yucca , die, volgens den Ridder , veel minder den by= naam van Gloriofa verdient (4). (2) (*) Caulis Orgzgalis zegt LINNZUS in Jlantisfa altera; dat iss de Steng een Vadem lang. | (T) De Tucca Gloriofa heb ik in het IV. Stur , bladze 441, befchreeven ; doch zy is de Jlaniok of Casfave niëra mytlke men vinden kan in myn Vle SrUg, bladz, 272. | or BOLPLANTE N 203» @) Leliepraal met gefpitfte Bladen, V. AFDEEL: Ale in Senegal huisveftende , ftelt LiN- An Naus deeze voor , die door den fchranderen srux. MILLER itn is, Gloriofa met Eyrond. Ie Gloriofa Lancetvormige Jbitfe Bladen. De Bladen van gmprx. deeze waren niet geklaauwierd , de Bloemen Eenvoudig: blaauw. De Ridder hadtze niet gezien, ERYTHRONEIUM. Hondstand, Een Bloem, veel naar die van * voorige Ge- flagt gelykende , zesbladig, Klokvormig; waar van het Honigbakje beftaat uit twee knobbel. tjes, by den voet der beurclingfe Bloemblaadjes aangegroeid; onderfcheidt dit Geflagt. De eenigfte daar van bekende Soort (1) groeit natuurlyk in fommigen der Zuidelyke deelen Bib. van Europa, in Virginie en Siberie. By de bel tants ii fchryvers der Planten van Ooftenryk;, Langue." Sswoon, dok en Provence , vindt men er een diep {til- zwygen van ; doch Ray vondt het overvloedig aan ‚_&2) Gloriofa Foliis acuminatis, Sy/l Nat. XII, XIlle Mant. 62. f. Gloriofa Fol, ovato- lanceolatis acutis, MIL Le Dilk, 2. (1) Erythron:um, Syft. Nat, Xil. Gen. 4ro. Weg. XLI Gen. 414. p. 269. H. Câf. 119. R. Lugdb. 30. GMEL. Sihe I. pe 39. T. 7. Dens Canis. C. B Pin, 87. Dop. Pempres 203, TOURNF. Infl. 3783, T. 202. Satyrlum Erythronium Lon, dc. 195, 196. Erythronium &c,,GRON. Wirg, 1sI, SCOPOLE Carn. p. 235, HALLa Fielve dr IE. Pe IZáe 4 „ II. DEEL, XII, STUKe 4 ZESMANNIGE Êrrrig V. aan den Weg van ‘Furin. naar-Afty in Piemont, Ser als ookin ’t Gebied van Genua, in ’ Voorjaar Hoorp- aldaar bloeijende ; gelyk J. BAuniNus by, 83UEe . Geneve. Op de für groeide het fchreef: LoBEt „ die het uitgeftoken. hadt in ’t Gebergte-aan het- Meir van Laufanne. Het komt, omftreeks. - Idria, in ruuwe Bosfchagiën voor, zo Do@tor- ScoroLt aantekent, die hetzelve aldus bee fchryft. s‚ Een Vleezige , witte, langwerpige , ges. 2» fpicfte Worrel” [als een Honds- Tand affchet-. zende, gelyk TouRNEFORT die zeer fraay afbeeldt , en waar van dic Kruid den Latynfchen, naam by de meefte Autheuren heeft,] Wor- ss telbladen, die uitgebreid, zyn , ovaalachtig: 5» gefpitst, Vlakkig , met de Steelen de Stengef »» Omvangende, Deeze is rond , boven ’ mid. s» den rood, De Bloem eenzaam knikkende. » De Bloemblaadjes paarfch met de Nagels. „> overhoeks witachtig groen, en een, Vleezig 2, Honigvoerend ruggerjc hebbende „ van het Welke twee evenwydige ribbecjes opwaards , loopen. De Meeldraadjes wit, korter dan de. s> tToode Meelknopjes , die eindelyk zwart. wore „> den, Een afwykende Styl, die den Stempel ss tuuw heeft door menigvuldige zeer kleine » Tepelrjes. Het Vrugtbeginzel groen , Eyrond, », Het Zaadhuisje Eyrondachrig.” Aanmerkelyke. Verfcheidenheden of verande: tingen komen in dit kleine Kruidje voor. De Seer Harren, die de hoogte op. een half Voer. … of BOEPLANTEN 265 Voet ftelt, hadt van den Botanist rr Crerr° Vs een ‘Ajuinachtig Bolletje daar van bekomen iid % welk in ééne Scheede vier Fandachtige Hoorps Bolletjes bevatte. De twee Biaden merkt hysTuze als Stengbladen, niet als Wortelbladen , aan, In Europa valt de Bloem doorgaans paarfch. achtig , maar ook wel geheel wit. By de Bloemisten vindt men het met witte, roode-en paarfche Bloemen. In Virginie komt het met. geele Bloemen voor en bemint ’er Waterige plaatfen, Men vindt het in Siberie, even als. by ons , met breeder of Ímaller Bladen, en met eene verfchillendheid van paarfche , Vleefch: kleurige. en witte Bloemen, zo GMELIN aantekent , die opmerkt , dat, als de Plant gebloeid heeft, de Vlakken gemeenlyk van de Bladen af gaan. Die met Vleefchkleurige Bloemen zyn zeer zeldzaam , zo wel als eene met volbladige Bloemen , welke dezelven zeer fraay in Kleur gemengeld , geen teken van Vrugtmaakende deelen en de Bladen geheel groen hadt. „In ’t vroege Voorjaar (zegt hy) bloeit > deeze Flant, en in de Herfst is ’er niets 9, van tevinden, De Tartaaren graaven dere ss halve , in de voortyd, de Wortels uit, en ‚‚ droogen die, aan een Draad gereegen. Zy ss flampen ze en mengenze in Melk tot Pap, ss Of, kookenze tot Bry in Vleefchnat. Het 55 fchynt ‚ inderdaad, dat dezelven, een zeer „> goed Voedzel geeven , komende my ook niet Rs _ OOr Pt Il, DEEL, XII. STUE, V. AFDEELe HI. Hoorp- 6TUKe 266. ZESMANNIGE Lerrz- ss fmaakelyk voor, inzonderheid met Melk ge= > kookt zynde, Nietkwaalyk neemt menze in ‚> plaats van Karftengen , waar mede de Gan- > ZEN ; die men braaden wil , doorgaans vol » geftopt worden. Dat zy dienftig zouden zyn. „> om de Lintwormen te verdryven „ kan ik ss naauwlyks gelooven ; alzo de. Tartaaren , die. 9» ‘er dagelyks gebruik van maaken, niet weis „> nig daar mede zyn geplaagd. Zo zy de 2» Minnelust opwekken, zal dit misfchien eer= 5, der van de Opfpanning in ’c Lyf ontftaan, > dan van de vogtige en warme zelf{tandig- > heid deezer Wortelen , met eenige fcherp- ‚a heid gemengd „gelyk Loe er wil: wantik heb 3) ‘er nooit iets heets of fcherps in waargeno. , men, Van fommige Tartaaren worden zy „5 Besf, van anderen Kandyk geheten. Dat men dit Kruidje Satyrium Erythronium genoemd hebbe , komt van de gedagte eigen- {chap en van de roode Kleur der Bloemen, die echter niet zo zeer uitmunt. Drosco- RIDES verzekert , dat de Wortel, geheel in de Hand gehouden , de Minnelust verwekt. Anderen hebben zulks van deszelfs inwendig gebruik verhaald. De Icaliaanen noemenze Her- modaëtylus , wolgens Loser. By de andere Natiën van ons Wereldsdeel heeft het geen naam, dan die met den Latynfchen Dens Ca- nis, in * Nederduicfch Honds-Tand , over- eenkomftig is. T vs Ka or DoLPLANTEN … 267 „Eu IirA , Tulp. | Dit Geflagt onderfcheidt zig door eene zes: bladige Klokvormige Bloem te hebben zonder STUK. Styl. Het bevat de drie volgende Soorten, G) Tulp met de Bloem eenigermaate krik- kende en Lancetvormige Bladen. „Deeze dale ‚ die wild groeijen in ver- fcheide deelen van Vrankryk en Italie, heeft Linneus van de anderen afgezonderd , daar hy ze te vooren allen in ééne Soort begreepen hadt. Men vindtze ook hier en daar , uit de Tuinen verfpreid , in ’t wilde groeijen, in de de middelfte en zelfs in de Noordelyke deelen van Europas gelyk by Lunden in Schoonen en elders in Sweeden, zo de Ridder aantekent, Van de volgende of gemeene Tulpen verfchillen Zy, zo hy zegt, door de Steng hooger te heb- ben en de Bladen fmaller, De Kleur der Bloee men is geel, van onderen groenachtig, metde Blaadjes fpitfer. Naby de Bloem is de Sten- | gel Cx) Tilipa Flore fubnutante , Foliis Lanceolatis, Sy? Nat. XII. Gen. giïe eg. Xllle Gen, 4is. ps 270. Fle Suec. II. N. 284e GOUAN Jonsp, 371, Tulipa Filamentis Subulatis inferne villofis. GER. Prov, 148. Tulipa minor lutea Tealica & Gallica, C. B: Pin. 63. "TOURNF. Zuft. 376. Tulipa Narbonenfis. Crus. Hif?, 1. p. 151. Narbon. Lilioe Narcisfus luteus montanus et parva Tulipa Dodonei, LOB Ja, 1240 DOD, Pempt, 232, M.DEEL, Xll, STUK: 268 ZESMANNICGE LELIE v. AFDEELe ul. Hoorp- GEUK, gel geboogen en knikt voor het bloeijen. Ook, komen van deeze, zeer dikwils, twee en drie Bloemen cp éénen Stengel voor. Maar in” zonderheid kan menze onderfcheiden , doordien: de Meeldraadjes aan den voet zeer dun en boven den voet ruig zyn. De binnenfte Bloem- blaadjes zyn aan den rand ruig en de Bloem ‘heeft een aangenaamen Reuk. De Tulpene Rolien, Voorts komt hier in aanmerking , dat zy laa- ter op. den - Dag ontluiken dan de gewoone: Tulpen , te tien Uuren naamelyk, zo Line Naus in Sweeden opgemerkt heeft „ en de. anderen een weinig voor agten. Haare Bloei. tyd , in tegendeel, is een weinig vroeger ; komende tusfchen die der Vroege Tulpen en. der gewoonen in, 5 HALLER , die deeze Wilde Tulpen niet voor eigentlyke Inboorlingen van Switzerland hieldt , hoewel zy hier en daar in de Velden, omftreeks Bern voorkomen, merkte op, dat de Wortel fcherp is en van een kwaadaartigen. Reuk, Braaken verwekkende (*). LINNAUSs. niettemin „ haalt uit PARKINSON aan, dat de gekookte Bollen, met Olie en Peper gege- ten , fmaakelyk en heilzaam zyn (+). Dit zegt hy van de Bollen der Wilde Tulpen, Aan- gaan- (*) Radix acris Vomitum movet et maligno Odore eft. Êlely. änchoat. II, p‚ 116. (Ì) Bulbi co@ti, cum Oleo & Pipere adfumti, fap:di et falutares funt, PARKINS. Fl, Suec. uts. ji Á pr BoLPLANTÉN. wid gaande de Tulpepbollen , in ’t algemeen, is « Vv; bekend ; dat de Rotten en Muizen naar dee Arbeer, zelven zeer gretigzyn. „Of zy de zelfde krag- Hoorrs „‚ten als het Satyrion hebben, weet ik niet dat STUK. zl jemand tot nog toe onderzogt heeft „zegt Cru. „, sius. Jor. Murrer ‚ een Weener Apothee- „ker , heeft veele Tulpenbollen , even als de Wortels van het Standelkruid , gekonfyt , wel® pet Tkn ik veel zoeter en aangenaamer van Smaak „bevond, dan die: doch of zy dat gene doen, > ‘t welk aan dezelven toegefchreeven wordt , _» heb ik nog niet vernomer,” PARKIN Dok feliry£t ook, dat hy de Wortels der Tulpen met Suiker gekonfyt hadt, gelyk men die van *x Eryngium en Orchis doet, en_dezelven niet minder lekker bevonden dan die van ’ Eryngium ; doch of zy eenige Veneriaale kragt hadden „ wist hy zo min als Crusrus , en hadt het ook van anderen niet verftaan: doch dagt, wanneer ’er iets zodanig in de Wortels van Orchis plaats had, dat zy dan ook daar „van geenszins ontbloot zyn zouden (*), , lets zonderlings, ten opzigt van dit Onder- werp, brengt de gezegde Crusius te berde, ‚Na dat hy zyne onkunde , of-de Taulpbollen in kragten met de Wortels van het Standel« kruid overeenkwamen, als. gemeld is, beleeden hadt, vervolgt hy dus. „ Voor eenige Jaaren | | ar Jen Zo …(*) Ray , Hif?, Plant. UI. p‚ arca. HW, DEEL. XII. STUK, heo ZesSMANHiece LErtEe- V._ , zou eenfAntwerps Koopman iets zekers aäns jij, s» gaande dit ftuk hebben’kunnen befluiten. Hoorp: Deeze geen klein getal zodanige Bollen , van STUKS , zyne Vriend , uit Konftantinopolen ontvane », gen hebbende met Zyden Stoffen , meende 2 dat het Uijens waren en liet ’er eenigen van, op de gewoone manier gekooke,„ met Olie en » Azyn zig tot een Avondmaal bereiden: de overigen begroef hy in de Tuin , tusfchen „> Kool en ander Moeskruid , daar zy, ver- ‘> waarloosd, allen in * kort vergingen; uitge- 9) nomen eenige weinigen , welken een Koop- s> man van Mechelen , genaamd Georgius Rye, ‚s die een groot Liefhebber van de Kruidkunde s> was, naar zig nam; aan wiens vlye en zorge ‘> Wy verfchuldigd zyn , dat wy vervolgens > onze Oogen in een aängenaame verfcheiden- „, heid van derzelver Bloemen hebben mogen » verlustigen (”, | mn. (2) Tulp met een overendftaande Bloem en erna Eyrond - Lancetvormige Bladen, Gewoone., ä Deee {*) Pannon. Fijt. p. 169, E52) Tulipa Flore ereto, Foliis ovato- Lanceolatis, GOUAN Bonspe 17t. Tulipa Scapo triphyllo „ Foliis ovato= Lancco- latis. H. Ups. 32» Tulipa. H. Cliff. 118. Re Lugdh. 31, Fl. Suec. 263, Tulipa (Genus fere totum) C‚ B. Pin, 57. TOURNE. Inf. 373. Te 199, 200. Tulipa Turcarum. CORD,‚ Hifl. 213. Don. Pempf. z3r. Lilio- Narcisfus feu Tulipan warierum colorum. LOB. Zoe 126 « 135. WEINM. Zrdidhe Tab, N. 982 = 9979 br BoLPLANTEN. o9 jéêpe zyn de Gewoone Tulpen, wier benaa-, Vs ing ‚ in de Europifche Taalen, gelyk de Fran. at, fche_ Tulij ipe, van het Latyn Tulipa afkomftig Hoorne is, dat GESNERUS, in den jaare 1560, eerst STUKe in tréin gebragt heeft. Men wil hetzelve af- Jeïden vanden T úrkfchen Tulband, hoewel de Bloëm daar weinig naar gelykt. Het Gemeen noemtze Tulpen , doch de Geleerden Lelie | Narcisfen zegt CLUSIUS, By de Bloemiften heeten zy hedendaags Tulpaanen. Welken naam gy by de Ouden gevoerd hebben , is nog te raaden. Mooglyk zyn zy hun, als omtrent den gemelden tyd, eerst, uit de Turkfche Lan- den ‘in ons Werelddeel ingevoerd zynde, niet bekend geweest. Haar natuurlyke Groeiplaats ftelc LinNaus in Kappadocie, RAuworLr … vondt ’er verfcheide by Aleppo in % wilde, en met geelachtige {treepen op den Berg Li, banon. | Een voornaame onderfcheiding der Talpen is in Wroege en Laate , van welke beiden men ‚een verbaazende verfcheiderheid van Kleuren heeft. In deeerften hadt Cr ostus dezelve zo groot:opgemerkt , als in geen andere Bloe- men, zegt hy, dan misfchien in de Papavers; grooter was.” Mem weet ; “dat zy veel laager en kleiner vallen dan de ‘Laate Tulpen , met welken zy anders in Gewas veel overéenkomst hebben. Zie hier, hoe hy dezelven ten opzigt van de Kleuren ronderfcheidde, De II. DEEL. XII. STUm Ve jr ZesmàNNieoe Let: De Geele komt naby aan eenen Goudglans rn oF is bleek; doch de Nagels det Bloembla- Hoorp- den Zyn doorgaans Goudkleurig; de Reuk is Re Re Vroêg, valken als die van verfch Wafch,of ook van Saffraan , *_fomeyds 6 geheel geen of zeer flaauw. De Kleur der Roode is nu hooger, nu blee. ker en zeer bevallig, of ook niet fraay en flets: de Nagels der Bloembladen zyn of ge- heel geel’, of als met eenig flaauw Rood in het geele befprengd :in fommigen befmet flegts een zwarte Vlak het midden van den geelen Nagel; in anderen een groote, zo dat van het Geele flegts een ftreep, den zwarten Nagel omringende, gezien wordt. Somtyds zyn die Nagels zo groot „ dat zy de helft der Bloem- bladen beflaan. « Deeze hebben den Reuk wel eens aangenaam , als van een Oranje- Appels doch meestendeels zeer flaauw , en eenigermaa= te ùaar den Stank der Papaveren gelykende. De Witte Tulpen zyn geheel wit ‚ dan dat de drie buitenfte Bladen aan de rug, iets Afcha graauws of fomtyds ook iets blaauws, daar on- der vermengd, fchynen te hebben.#De Nagels zyn geel , de Meeldraadjes en derzelver Knop- jes bleek, Van de Paarfchen zyn eenigen of donkerer en Violet- of Amethystkleur ; anderen als de Bloem van de Peonie, of ook bleeker ; naar de Provencies Roozen gelykende; fomtyds geheel witachtig ; doch allen hebben zy de Nagels | _ €B or BorrPiANTE Ne 273 en de ke nmraadies of bleek of geel van Kleur , A nefe E hoewel fommigen ook de Meelknopjes zwart Wk en derzelver Steeltjes als met eenig Roet be. Hoorpi _fmet. Men vindtze insgelvks ruikende en zons STE der Reuk, Sn De Bonte zyn zeer menigvuldig : want het Zaad, van alle vroege Tulpen, in den Grond gevallenof gezaaid , brengt zelden Jongen voort die de Kleur der Ouden hebben, verbasterende in verfcheide Kleuren, zelfs dikwils in % Geel, Uit de Witte , nogthans „ heeft my de Onder- vinding -geleerd, komen de grootfte Verfchei- denheden van Kleuren te voorfchyn. Uit Zaas den van eenen zelfden Bol, te gelyk in de Herfst gezaaid, kreeg ik in ’t volgende Voor» jaar eenige Plantjes, die na ’t vyfde , zesde, zevende , ja fommigen eerst na het agtfte en tiende Jaar, bloeiden, en derzelver Bloem was of geheel wit , als die der Moeder- Plant, én ‘wit bont , of geel en geel bont, of rood en \ rood, of paarfch en paarfch bont, Ik zal alle deeze Verfcheidenheden van Kleuren, zo veel doenlyk is, tragten op te geeven. De Bloem der Geel bonte „ uitgefpreid, ver- toont zig 1. In de eeríte Dagen fomtyds ge. heel geel, op den vierden en vyfden van bui- ten met roode ftreepjes aan de kanten der Bladen , doch blyft van binnen geel, met de “Nagels Roetachtig , de Meelknopjes fomtyds geel, de Meeldraadjes bruin. 2. Somtyds zyn de Bloembladen van binnen met roode Stree- IN) pjes IL DEEL, Xll, STUK, Vv. Arprele ui, Hoor» $TUKe Tuipen. 274 ZESMANNIGE LELIE pjes getekend, die byna tot het end uitloopetis met de Nagels Goudkleurig , de Meelknopjes- bleek. 3, Men heeft ‘er met de Bloembladen van buiten rood , van binnen rood geftreept. A» Ook komen ’er voor, die de buitenfte Bla- den op de rug geel hebben ,aan de kantên rood geftreept ‚ van binnen hoog rood , zo wel als de binnenfte, doch deeze geel geftreept , met de Meelkbopjes zwartachtig en derzel- ver Steeltjes geel; de Nagels zeer groot en Goudkkeurig. s. Anderen zyn ’et, die de drie buitenfte Bladen fpits gepunt hebben en geel , met paarfchachtlge randen, van binnen rood geftraald 3 de binnenfte rond gepunt, van onder tot boven met roode Streepen , maar aart de randen geel ; met groote geele Nagels ,Meel- draadjes en Knopjes , aangenaam van „Reuk. 6, Dan komen ‘er voor, met de buitenfte, Bla- den ook rond, van buiten geheel Goudkleurig , maar de randen en van binnen geel , met eenig rood; een weinig ruikende. 7. Ook met alle de Bladen rond gepunt , aan de rug tot hee end geel ‚ met Goudkleutig roode randen en geele Nagels , die het halve Blad beflaan ; de Meeldraadjes geel, en: 8. Die bleeker zyn, met de Meeldraadjesen Knopjes alleen verfchillen= de. Deeze beide Jaatften zyn ook niet Reukeloos. _ Van de Rogd honte Vroege Tulpen zyn doore gaans ce buitenfte Bloemoladen fpits, de bin- nenfte rond gepunt. r. Somtyds hebben dezel- ven groote Goudglanzige randen „ en groote | geele ò Fr Borrranrtn, _ 87% sugee ‚ de Meélkttopjes of zwart of nnee den paarfch en derzelver Steelt jes als met Roet 1, befinet. Zy ruiken taamelyk wel. 2. Somwy-Hoorp:- len hebben de buitenfte Bladen van buiten rage geele randen en zya vân binnen bleeker rood ; aa de binnenfte insgeïyks maar met breeder gee- le Randen, wâar het rood Straalswyze in uit- Toopt; gelyk in de buiteníte Bladen: de Na. gels geel, de Meelknopjes Afchgraauw.3. Ook komen ‘er van deezen aart voor, die bleeker Menie-Kleur zyn. Deeze beïden hebben ook eenigen Geur, 4. Anderen hebben de buitenfte Bladen op de rug geel, met Bloedkleurige ftreepjes eit gecle randens de binnenften byna geheel rood en Goudkleurig gezoomd , van binven meest geel, zo wel als de Nagels 3 de Meelknopjës zwart. s. De Bloembladen van anderen zyn allen gefpiest, de buitenften op de rúg geel, voorts Bloeckleurig , maar de tanden geel 5 van binnen met Bloedftreepen over ’t geheel, doch geel gerand; de binnen- _ {ten van buiten geheel Bioedkleurig , geel ge: fand, van binnen geel, dach omtrent het mid: den jp een. roode Ster hebbende. 6. Vän © fommigen, die ook gefpitfte Bladen hebben, zyn de randen Goudgeel , het overige rood; behalve de rug der buitenfte Bladen, die eeni- ge Goùudgeele Streepjes heeft. De Nagels en Meeldraadjes geel , de Knopjes zwart, gelyk jn. de beide voorgaänden. 7. Van fommigen zyn ge buiteníte Bloembladen fpits, de binnenften MO 5 2 rond s U, DEEL, XII, STUKe 276 ZESMANNIGE LELTEs V. rond, geheel rood , maar de randen Goudkleur ; AFDEEL. die Straalswyze in ’t roode uitloopt ; de buiten- HL Hoors- fte donkerer , doch allen van binnen meer Goud- stug. kleurig; het overige als boven. &, Ook vindt Tulpen. men ’er die zeer fchcon rood zyn; met kleine Gouden randjes ; de Nagels geel , de- Meel. draadjes als met Roet befinet en de Knopjes flets paarfch. | De Wit bonte hebben of alle de Bloembike den aan ’t end gefpitst of de drie binnenften - rond, in fommigen 1. zyn de buitenfte tot aan de punt toe byna geheel wit ‚ doch paarfch= achtig of Vleefchkleurig gerand, de binnenften meer paarfch ; de Nagels geel en verder wite achtig, de Meeldraadjes en Knopjes geel, a, In anderen zyn de buitenfte Bladen witachtig van Tug, mee paarfche ftreepjes , voor ’t overige purper of incarnaat 5 de binnenften geheel paarfchs de Nagels en Meeldraadjes geel. 3. Eenigen hebben de binnenfte Bladen donkerer paarfch dan de buitenften , die ook wit gerugd zyn; de Nagels geel geftraald; de Meeldraadjes bruin, met zwarte Knopjes. 4, Somtyds heb= ben de buitenfte Bladen randen, die zo wel als de binnenften geheel Vleefchkteutik zyn. 5. Men vindt ’er ook , die de binnenfte Bladen geheel wit hebben , zo wel als de buitenften , doch beiden met paerfchachtige Streepjes getekend. 6. De binnenfte Bloembladen komen in fom- migen van buiten paarfch geftraald woor, zo wel als de buisenfte van binnen 5 alles voor ’t oves or BOLPLANTEN 277 N u overige-wit. 7. Anderen hebben de buitenften _V- geheel wit, de binnenften met eenige paarfche "hr t ftreepjes aan den rand: de Nagels zyn geel ; Hoorn. de Meeldraadjes en Knopjes bleek. 8. MensTUK. windt ’er „ eindelyk , die alie de Bloembladen Twtpe. Vleefchkleurigen Zilverwit gemrengeld hebben , met de” Meelknopjes paarfchachtig, de Draad- en en Nagels wit. Van de:Paarfch bonte komen ‘er voor met alle de ‘Bladen {pits , ook met alle de Bladen rond aan ’ end, en met tweederley Bloembla- den. 1. Van de eerften hebben fommigen in’ geheelde Kleur als der Peonie- Roozen, met witachtige randen; de Nagels en Meeldraadjes geelachtig „de Knopjes zwart. 2. Men vindt >er-ook , die van buiten grootendeels paarfch, van binnen Vleefchkleurig zyn met witachtige randen , de Nagels , Draadjes en Knopjes geel. 3, Met fpitfe Bloembladen komen ’er ook voor , die van binnen en buiten geheel paarfch zvn, met witte tanden en geelejNagels ‚de Meelknop- jes in’t eerst paarfchachtig , vervolgens, wan- neer zy omgekeerd zyn, en geapen , met geel Stuifmeel befprengd, 4. Nog van den zelfden aart, die donkerer. paarfch zyn, met witte Na- gelen. 5. Anderen bleeker en levendiger paarfch, insgelyk wit gerand, de Nagels bleek groen, de Meeldraadjes zwartachtig met blée- ke Knopjes. Van deeze is doorgaans de Bloem met Reuk , van de anderen , zo wel als van alle. de volgende , Reukeloos, 6, Men heeft „Cr IL. DEEL, XII, STUKe 278 ZESMANNIGE LELIE Vs >er ook met elle de Bladen fpits en donker A paarfch , met groote witte randen, de Nagels , Hoorp- Meeldraadjes en Knopjes geel, 7. Van fommi- STUK. gen zyn alle de Bladen voorziën met groote. Tip witte ronde punten, voor ’ overige donker en glanzig paarfchs de Nagels geel-mer een witten, kring, de Meeldraadjes geel , de Knopjes bleek. 8. Van fommigen zyn de binnenfte Bla- den eenigermaate gerond en bleek. paarfch, van, binnen byna-geheel wit ; de randen van allen "wit en groot sde Nagels rn eha en Knop- jes” geel. 9. Nog vindt men ’er, wier.buiten- fte: Bladen gefpitst zyn en omgeboogen, van buiten donker paarfeh; de binnenften rond en bleeker ; bciden met groote witte. randen en. van binnen a's met een paarfche kring, de ge- heele. Bloem in ’% midden omringende; de Na- gels geel, met een witten: zoom ; de Meel. draadjes-oek geel en de- Knopjes B paatfch. +oEindelyk zyn er ook, met: alle-de: Bladen aam: ’c end {pits , en de drie buitenften van. buiten paarfch , allen met groote witte randen en- van biunen gebeel wit, uicgenomen cen paarfche Kring door ’t midden van de Bloem; de Nagels geel afs boven , de bieren met de Kpopjes bleek. Ik geef deeze. befchryving van de Ver- fchieidenheden «der Vroege Tulpen dus breed- voerig ops om te doen zien „met welk een mnaauwkeurigheid de groote Kruidkenner Crusiu,s zulks voor twee Eeuwen reeds, ; heeft / . ee or BOLPLANTE Ne 278 nagegaan en waargenomen. De vermaarde V. ___ToURNEFORT heeft zyoe meer can vertig > rep Soorten ten deele van hem ontleend „op“ woet- goorp- fpoor van BauHiNnus, die veelen uit den srux. Eyftetter T'uin daar toe betrokken heeft, Te. Toker _genwoordig komen deeze zo zeer niet in aan- merking als de anderen , waar van CrLusius aldus fpreekt. ‚», De Laate Tulpen groeijen veel hooger, Late », met een Stengel van een Elle en fomtydsdrie TE ‚> Voeten , die dikker is en fteviger, rond en ‚ sssgevuld „ van buiten als bedaauwd met een ss» fyne gryze Wolligheid, Zy wordt overhoeks s… van vier, fomtyds vyf Bladen omvat, die s, gekield zyn. fteviger dan in de Vroege Tul- „> pen „ dikwils opftaande, en met de randen s» fomtyds zodanig geboogen, dat zy uitgee- ss hoekt fchynen te zyn5 fömtyds in geenen 9 deele. Op den top der Stengel, die door- ‚> gaans een Voer of langer, ja fomtyds een ‚… Elle, naakt boven de Bladen uicfteekt , zit ; » een enkele groote en langwerpige Bloem » | s‚ hol als een Beker, uit zes Bladen beftaan- » de, welke de uiterfte tippen vokomen gee ss Ípitst of rond, of de drie buicenften fpi:s; 9» de drie binnenften rond hebben , even als sin de Vroege Tulpen, en het omgekeerde, _s2 Het Zaadhoofdje is, even als in die, dries ‚s hoekig „ Vliezig , dikker ten grootfíten dees | 5, le, en buikig uitpuilende; ’t welk, van bo- ss ven B Baapends » Zes tyën van platte Kraak- , bee- IL Dar. XL. STUK. | id 20 ZESMANNIGE LEtLIr wen > Deenige Zaaden , die ros of roodachtig en zi, » grooter dan in de vroege Tu'pen zyn, vers Hoorp- 5) toont. De Bollen zyn eveneens; maar door- BIUK» _„ gaans langer en grooter. Verder komen zy ss daar mede overeen.” EN PRE. Van deeze hadt die groote Kruidkenner zo _ veele Verfcheidenheden in Kleur niet waarge- nomen; daar nogthans dezelven hedendaags ontelbaar zyn. Dit moet men aan den onge- meenen iever, met welken de Bloemiften zig, federt zynen Leeftyd, op de kweeking der ‘Tulpen toegelegd hebben , dank wyten. Of men kan het toefchryven aan de uitzinnig: heid, met welke de Liefhebbery der Tulpen; in het voorfte gedeelte der voorgaande Eeu. we; in dit gedeelte van Europa, zodanig ten top gevyzeld werdt , dat het Gebouw cer lang moest inftorten en in zyne Val den welvaart / van veele Huishoudingen verpletterde; Ik bedoel dien fpooreloozen Tulpen - Handel; welke, zo men wil uit Vrankryx afkomftig ; in dejaaren 1634 tot 1637, in verfcheide Hol= landfche Steden, gedreeven werdt, Men ziet ‘er te Hoorn nog cen gedenkteken van, in de Voorgevel van een Huis, thans veele Jaarcn tot een Roomfche Kerk gediend hebbende, ’% welk (zo men zegt) verkogt is voor drie Tul- pen , aldaar afgebeeld, Doch dit is niets, in vergelyking van andere Pryzen. - Dat een Pond zogenaamde Franfche Kroonen Bollen, voor twaalf or BOLPLANTE Ne aBt twaalfhonderd Guldens verkbat werdt , zegt V. ook weinig. Men rekende het Aas van fom-ArDerL. mige Bollen op vyf tot tien Guldens. Dus goorp- werden vierhonderd Aazen van een Tulp,TUK- welke men Admiraal Liefkens noemde, verkogt 742% voor meer dan vierduizend Guldens ; twee. honderd Aazen van de Semper Auguftus Bol, voor vyfduizend en vyfhonderd Guldens, dat is meer dan vyfentwintig Guldens het Aas en het Loot zeshonderd zestig Guldens, Want toen waren reeds aan verfcheidene van de fraaist geachte Tulpen naamen gegeven. Men letteeens, in hoe verre die Prys de Waar- de van Goud, Paarlen en Edele Steenen over- trof. Onbefchryfiyk zotte Koopmanfchappen werden ‘er ook ten dien opzigte gedaan. Zeker Perfoon hadt gekogt een Viceroy , die in de Aarde geplanc was , voor negenhonderd Guldens, welke een ander van hem overnam, mids hem vereerende een Kleed , zo koftelyk als hy be- geeren zoude , en nog, wanneer. de Levee rantie gefchiedde, eene Som van duizend Gul- ‘dens. Ook werdt zo een enkele Bol verkogt voor twee Lasten Tarwe, vier Lasten Rog- ge, vier vette Osfen, agt Varkens, twaalf Schaapen, twee Oxhoofden -Wyn, vier Ton- nen agt Guldens Bier , twee Tonnen Boter, duizend Ponden Kaas , een Bed met zyn toe- behooren , ‘een pak Kleederen \en een Zilve. ten Beker , alles te famen vyfentwintighon- S 5 derd 1, Dixr, XII, STUK, Z 282 ZESMANNicE LErieE- _ V. derd Guldens waardig (*). ‚De Semper Aur AFDEEL. gu{tus- Bol, anderhalf Vierendeel Loots zwaar 5 werdt verkogt voor de Som van tweeduizend STUK. Guldens, onder beding , ‘dat de geen, die ze Tubpen. gekogt hadt, dezelve niet zou mogen aan een ander overdoen , zonder toeftemming van den Verkooper 5 die , verneemende, dat de ander. zyn woord niet gehouden hadt, daar. van drie Bollen verkogt, voor de Somme van dertig duizend Guldens Bankgeld (f). je Tot zulk een ongelooflyke dolheid was die Windhandel , cok tevens tot andere Bloemen overflaande „ in *t Jaar 1637 gefteegen ‚dat men den 5 February van dat Jaar, te Alkmaar op serres d> (*) Als een byzonderheid zat ik hier de Lyst geeven van de Waarde, op welke alle .deeze Goederen dies -tyds gefchat werden; naamelyk z Last Tarwe, . EE 448 Guld, 4 Last Rogge, : ° | ‚$5s8 4 Vette Osfen. e éen s - Varkens, . le 240 1: Schaapen. id e 120 2 Oxhoofden Wya. . * wr zo 4 Tonnen Bier. en Î did 2 Boter. ° C ai 1 192 zooo Pond Kaas. AN 1 Bed mert zyn tocbeh. heeten 1 Pak Kleederen. Á Lj en se 1 Zilveren Beker, . \gebaot re Ö : - : N ENT ETE | Maakt 25oo Guldens. CF) MUNTING. Waare Oefening atr Planten. Qiaarto,- pe 638 ie ) or BOLPLAN TEN: 285 Ô dë pieuwe ‘Schutters Doelen , voor de Erfge. V. _ paamen van zekeren Wouter Bartholomeusz, Ek die Kastelein in de oude Doelen was ge- Hooep. ‚weest, in openbaare Veilinge verkogt heeft , STUK. ter Somme van negentigduizend Guldens aan ulpe. __ Tulpenbollen. Een eenig Perfoon te Amfter- “dam hadt met dien Handel, in vier Maanden tyds, meer dan zestigduizend Guldens gewon: nen. Huis en Hof, Landeryën of Goederen; niets kon daar tegen opweegen. ‘Twaalf More gen Lands, inde Schermer by Alkmaar gele: gen ‚ werden gebooden voor eenen Tulpebol;, die daar voor niet was te bekomen. ’t Gemeen= fte Volk hadt zig, even als omtrent honderd Jaaren laater met de Aiën gebeurde, in dien Handel gemengd en fpeelde den baas zodanig, dat Luiden van Vermogen , in ’t begin van ‘c laatstgemelde Jaar, den aanftaanden Val van deezen Windhandel voorziende , beflooten een fpaak in * Wiel te fteeken, Want veelen waren buiten ftaat om de Bollen, die zy ge- kogt hadden, te betaalen, en daar uit fprooten Regtsgedingen , welken de Regeeringen der byzondere Steden weigerden uit te wyzen, Hierom troffen de Bloemisten , van alle de Hollandfche Steden , binnen Amfterdam verga- derd zynde, den 24 February van dat. Jaar een accoord „ dat alle Koopen van -Tulpen, die voor het. end van November 1636 gedaan wa. ren, ftand zouden houden 5 doch van de Ìaa- (Ce „Te DEEL. XII, STUKe Ï k KS 234 ZESMANNIEGE LE LIE- V. teren zou de Kooper mogen afftappen , mids jj, ten ten honderd aan den Verkooper geevende, Hoorp- voor rouwkoop, en hem de,Bollen laatende. STUK. Tot beveftiging hier van kwam den 27 April Tulpen. een Plakkaat der Staaten van Holland en Weste friesland aan ’t licht , en dus raakte die dolle Handel in et kort zodanig te niet ; dat men: een Bol voor vyftig Guldens koopen kon , die over de Vyfduizend gekost hadt, Sommigen hadden ’er zig , gelyk naderhand met de Áktiëa , door verrykt, anderen waren ‘er arm door gewor- den ‚en de meeften van ’ Gemeen, die zig daar in geftoken hadden, herdagten met hart- zeer hunne voorige weelde en verlies van tyd, Deeze Handel betrof inzonderheid de Loaate of Gewoone Tulpen, waar van men, als ge- zegd is , voor twee Eeuwen maar weïnige Verfcheidenheden kende.. Cr vs rus hade ’er flegts Geele of Goudkleurige en Roode van gezien , die door “t zaaijen hem ook weinig veranderingen voortbragten, Mun rin e ken: de meer dan driehonderd byzondere aartige Soorten van Tulpen. By WerNMANN vindt men, op zestien Plaaten, tusfchen de veertig en vyftig van ‘de aartigften , met vatuurlyke Kleuren afgebeeld, Men onderfcheidtze, hoofd- zaakelyk, in Franfche Kreonen , die Bloedkleu- rig rood zyn met Goudgeel of met wits (een fraaije Tulp , bevoorens in veel agtinge ger weest , doch thans geheel verfmaad;) in Ba- guetten en Bybloemen , die donkerrood of paarích ZyDs b NG ie \ or BOrPLANTE Ne 285 zyn, met wit, flreep- en vlamswy zegemengd: Ve enin Bifard.n, diemeer dan twee- Kleurig zyn ke ond of io ’ geel en roode vallen, verwardelyk gee Hoorns mengeld , cen minfte geele Grótiden hebben. De STUK. Baguetten „ook witte Tulpen genaamd „ wegens - Tulpen haaren witten ‚Grond , zyn de zwaarfte en groot. fte, met de dikfte Stengels of Steelen, waar van misfchien de naam af komftig is. Op dee: ze is, in de leatfte Jaaren; hier te Lande, de ‚_ meefte Liefhebbery gevallen, en de byzonde- „ye fchakeeriog van derzelver Kleuren, naauw- Iyks dan voor de Liefhehbers van Flora on- derfcheidelyk , heeft honderden Naamen doen uitdenken , op welken zy worden verkogt en geliefkoosd. Omtrentde['ulpen , in ’t algemeen ‚ moet men aanmerken , dat dezelven, door zaaijen vermee nigvuldigd , gelyk men thans nog wel in Bra bant, Vlaanderen en Vrankryk, by de Kloose terlingen doet , meest Eenkleurigen voortbren- gen. Zeldzaam is %, dat men, naeenige Jaa- ren toevens , uit de duizend Bollen, twee of drie kryge , die van goede verwagting zyn, niemuntende in zwaarheid van Bloem ,fchoon- heid of fterkte van Kleur, en hooge Steelen. … __ Zodanige Eenkleurigen , uit Zaad geteeld , nog- , thans , heeft men onderfcheiden door de alge. meene benaamingen van Baguetten primo , Ba- guetten Rigauts , Incomparables , Verpoorten, Triumphes de Flile, Secundes, Grand Violcte ien Beauregards ‚ Dromedarisfen , enz, Uit | Zo. IE. DEEL. Xl. STUKe “a 256 ZESMANNIiGE LELt k- ‚ Ve zodanige Eenkleurigen zyn; allengs, oneindige rad veranderingen voortgekomen; die in de Afzet: Hoorp- zels of jonge Bollen wel ftand houden, doch STUK. ook fomtyds verloopen, Het onderfcheid be: TWipen. (raar byna alleen in de fynheid van het werk en de zuiverheid van de eene boven de andere: want in de Baguetten en Bybloemen is, als ik gemeld heb, de Grond altoos wit , met zwarte of bruine ef roode of incarnaate Streepen door: weven. In de Bifarden , die den Grond geel hebben , kan meer {peeling van Kleuren waar« genomen worden ; om dat zy ’er dikwils meet dan twee en de tekeningen verwarder hebben. Men acht die genen onder dezelven hoogst 4 waar in de Kleuren fterkft zyn, en tege malkander het meefte affteeken , vooral wan- neer de werking wat regelmaatig is, Even zo is het met de Vroege Tulpen insgelyks geles \ gen. | EE Natuurlyk groeijen de Tulpen met ééne en. kele Bloem op een Steel of Stengel ; maar men heeft ’er ook met twee of drie Bloemen , daé ia de Wilde geele Tulpen , voorheen befchree- ven ; gemeen is. Het komt in de anderen fomtyds , doch zeldzaam voor. Voorts heeft men veelerley Tulpen die dubbeld of volbladig Zyn (*). Dan ‘komen ’er ook voor, van cene _ mone (*) De manier om zodanigen uitEnkelde te teelen , is om- ftandig deor den geleerden Heer Doktor Hir voorgefteld, befchreeven en in Plaat vertoond: Zie het Vil. DEEL der Uifs geaogte Verhandelingen , bladz. 67. Bl, 45e or BOLPLANTEN 282 monftreufe of wänftaltige figuur, ’t zy: zulksin de fcheefheid der Bloemen , de oneenpaarig: Vs ÁFDERLs UL heid van Kleur der Bloembladen; of derzelver zoorg- Meere fchikking plaats hebbe. Men vindt sTUE- - er , die de kanten der Bloembladen diep inge- fneeden en met eene gekrulde Franje bezet hebben, *t zy rood en geel of rood en wit, of anders gemengeld, Ook zyn de groene Tulpen, die de randen der Bloembladen rood en wit hebben; zeer aartig. Wy hebhen de Tulpenkennis , díe reeds voor twee Eeuwen plaats hadt , befchouwd en ge= zien, hoe de dolie Handel, die voor bynaan- derhalf honderd Jaaren in dezelven plaats greep 4 allengs is in verval geraakt, Nu zal ik nog een Schets geeven van den tegenwoordigen ftaat dier Liefhebbery ‚ welke voor die der Hyacinthen federt heeft moeten wyken. In de Bloemkweekery van den Heer Dirk Voor- HELM, de Buiskool genaamd , te Haar- lem , die federt veele Jaaren door geheel Eu. fopa beroemd is geweest, door menigvuldige verzendingen aan Keizerlyke , Koninglyke en Vorftelyke Hoven , zyn thans te bekomen Vroege TuLPAANEN, geel en rood, 27 Soorten „ wit met roode frreepen, — Hiei JD hannan ovis met violet of paarfch, rede amen il 't Geel met RR, road, : 16 mm Dub. IE DEEL, XII, STUKs Tuiper, 288 ZESMANNIGE LELIE- V. Dubbelde TuLPAANEN, wit mei rood, ran en Roozekleur, 26 Soorten Hoorp- â STUK, Late Baguetten pri- I24 meer en Tulpen, MO, . a Baguetten Ri- gauts , e ME ra __ mmm Incomparables rg —— …_— Bybloemen, avlt met zwar- te Streepen, ' 44 mmm mn Wil mei bruine Streepen , . 66 wit met rood en Kerfen -klcur. e 5 EE an Gemen mn Wit met Vio lette Streepen, ë 27 Bifarden , - geel met zwart.63 mm geel met bruin of feuiliemort. è IG ee geel met Violet of purper, 6 U mem ee gel met Orane je of Kerfenkleur. 56 menen Dit maakt een getal van negendhalf hon- derd benoemde Tulpaanen, terwyl zy nog veee le anderen , daar van verfchillende, hebben, zonder naam: zo dat het getal der zogenaam- de Soorten, tegenwoordig bekend , ver over de duizend is. Onder deeze zyn de meeften thans, zelfs fraaije , voor een Daalder of ecn Kroon, de bloeibaare Bol „te bekomen. Eenige wei- OF LBO rrspren 289 _ ‘weinigen, van de uitmuntendften, gelden nog an tot. tien a‘ twintig Guldens 5 gelyk de Gulde sr _ Zon met geftreepte Bladen, onder de. Vroege Hoorp* _ “Tulpen 6; Derdrecht Royal rebtifié , onder de TUE. Baguetten , 15» Duke of Grafton extra , 35 Hof “Ooftenryk 6, en Reine d'Hongarie extra 5 Gulden. Onder de Bybloemen fchynt nog wel de grootfte Liefhebbery te zyn, Daar van vindt men by hun verfcheidene op 1e, 12 en is Guldens de Bol, gelyk Roy de Pegu, Ro: fe Parel Schaap, Rof? primo ; en Prince d’Oran:- ge, onder de Bifarden, op 23 Guldens aange- tekend. Zy hebben ééne daar van, Sans Rival genaamd „ gefteld op den Prys van Ico Gul- dens (*), _De Bloeityd der vroege Tulpen is op den _blooten Grond in Maart, die der laatere Taul- pen in Mey „ naar een gewoon Saigoen gere- _ kend, Maar men heeft ’er ook als middelflag- > tig, die tusfchen beiden komen, en van deeze zyn insgelyks menigvuldige Verfcheidenheden, piet alleen in de Kleur, maar ook in de Sta- tuurs alzo ‘er grootere, middel{lag en kleinere _ van zyn, welke laat{ten niet meer dan een % Voet hoog groeijen „hebbende een veel gruoter „ Bloem, dan de vroege Tulpen, naar welken zy anders in geftalte wel wat gelyken. | } De Amt CD Naamêlyk? de tegenwoordige Bloemisten in de Buise _ kool , genaamd DIRK VOORHELM en Me. GROENKe Wour. — “ SI, DEEL. XIL, STUKò 200 ZESMANNICE LEL IES V. De Tulpen leveten wel, door Afzetzels of beer jonge Bollen , de zelfde Soorten uit; maar zy Hoorp: Zyn in zig zelf aanmerkelyke veranderingen STUK. onderhevig, Niet alle Bonte, ’t zy Vroege of Laate , zyn ieder Jaar even fraay. Somtyds hebben de Roode of Paarfche {maller, fom- tyds breeder geele of witte randen, : Bovene dien verdwynen fomtyds , in eene Tulp, de fchoonfte Kleuren, dat men verloopen noemt, en dit zyn zy meest door verzuim of door eene flegte behandeling , onderworpen. Het kan ook voortkomen van ’t Saïzoen, van veel Regen of van te fterke Zonnefchyn: weshalve de Liefhebbers gewoon zyn hunne Bedden , tegen ’t bloeijen der Tulpen,met Tenten van Zeildoek te voorzien, ’t welk tevens haare Schoonheid langduuriger maakt, Het zaaijen baart wel de grootfte verbas- tering in die flag van Bloemen, Daar komen uit het Zaad der Vroege dikwils Laate Tulpen vooft en omgekeerd, Van de verandering der Kleuren heb ik reeds gefproken. Men vinde Tulpen , die Bolletjes in de Oxels der Bladen hebben, gelyk zulks in (ommige andere Bol- planten gebeurt. Voorts zyn zy ook onderhe- vig, dat men de Stengel, by ’t uithaalen , op- zyde uit den Bol bevindt te komen, har de. zelve niettemin , in ’t eerst, boven uitgefchoo- ten was, ’ welk aan des Bols aangroeijing of ryzing, is toe te fchryven; terwyl, in tegen. deel , fommigen nieuwe Bollen fchieten , diep in „or BOLPLANTEN, egt în den Grond ; doorgaâns veel grooter dan de _V. Jud ns die dan verinageren „en wit van Kleur, n Anderen verfpreiden zig zydewaards, geeven. Hoorn: de Jongen uit, die door Vezelen met de Ou: STUKe den als gekettingd zyn 5 ’t welk die groote Plantenmioner ,C LUS 1 Us ‚in de Bononifche of _ Apepnynfche, als ook in. de Spaanfche en der- gelyken, in zyn Tuintje, zegt hy, waarnam: welke Tulpen zo aangenaam van Reuk waren als de Muurbloemen of geele Violieren. Nu gaan wy over tot de derde Soort van dit Geflagt , volgens het Samenftel van den Heer LiNNmus. (3) Tulp met een veelbloemige weelbladige pe p f … # 8 ef 3 } Stengel et Liutaale Bladen, ara | | Kaap{che, Deeze Kaapfche , met een aangenaam roode Bloem uit den paarfchen , eerst door Brey. NtUs naar ’t leven, volgens een gekweekte Plant, met een enkelde Bloem in Plaat gebragt „ heeft van hem den byraam. Onze beroemde Hoogleeraar N, L. BurMmANNus brengt wel daar toe ook thuis, een Plantje meteen veel. bloemige Stengel , grootelyks daar van ver= __fchillende, door den vermaarden PLUKENET waf. (3) Talipa Câule multifloro polypkiyilo. Fol. Linearibuss _ Syf7. Nar. Xil, Peg. XU. Sifyrinchium eX phoeniceo - fua= werubente Flore &c. BREYN Cent. T. 36. Runs. Elys. II. pe 13. É. II. PLUK, T. 414. f, 6: BUR, Fl, Gap. Prodr; Pp: 9e dh | Ta EE, Deer. XIl. STUK. A 202 ZESMANNIGE LELIE afgebeeld , doch hetzelve was uit Oostindie ct afkomfttig. Lr NN ZEUS, niettemin ‚ merkt aan-, Hoorp- dat deeze Soort zes of zeven Stengbladen STUKe 1. Albuca majore Groot, overhoeks heeft , die Liniaal - Lancetvormig zyn, de bovenften allengs korter „ en drie of vier Bloemen aan den top, kleiner dan in de Plant van BREYN, met de Bloemblaadjes aan den voet fmaller-en geen Styl. Want de Stam- per beftaat in deeze, gelyk in de andere Tul- pen ‚ uit een Vrugtbeginzel , ’t welk met den Stempel is gekroond, Ar B UC A, Stiftbloem. Een zesbladige Bloem, met de binnenfte Blaadjes van eene verfchillende figuur, en drie van de zes Meeldraadjes zonder Knopjes; de Stempel Priemvormig en omringd met drie fpitsjes; maakt de onderfcheidende Kenmerken van dit Geflagt uit, ’ welk de volgende Kaap- fche Soorten bevat, … (1) Stiftbloem met Lancetvormige Bladen. Het Loof van decze Plant gelykt zeer naar 9 dat (1) Albuca Fol. Lanceolatis, Sy/?. Nat. XII. Gen, 412. Veg. XIII, Gen, 416, p. 270. BERGe Cap. 87, BURM. Prodr. Pp: 9- Ornithogalnm Canadenfe. Sp. Plant, Ie pe 308. Or= nithogalium luteo-virens Indicum. CORN. Canad, 160. T. 161. RUDB. Elys. If. pe 140. f, 7. Ray Bijl, 1154, Maa RIS, Eijl, II. pe 423, Se 4, Te 24e É. 7u oF BOLPLANTEN, 293 paar dat.van ’t Orzithogalum’, weshalve zy ook V- “ tôt dat Geflagt is betrokken geweest en geel- zer Ti achtig groen Indifch Vogelmelk getyteld van goorp- Cörnorus. Het hêeft een ronden Bolwor-$TUK. tel, die de Stengel te gelyk uitgeeft met de Bladen , welke lang en breed en gekield zyn, byna als in ’ gewoone Kruid van dien naam, De Stengel is ongevaar een Voet lang, rond, glad en groen , met een blaauwen waafem als der Pruimen of blaauwe Druiven. Van ’t mid- den tot-den top is dezelve bezet met bolletjes van Bloempjes , die ín een hol Blaadje of Blikje gevat zyn, waar uit zy allengs met een Steeltje te voorfchyn komen , nederwaards kpikkende open gaan , en eene dergelyke Bloem maaken , als in de zogenaamde Naakte Wyf- jes. De drie buitenfte Blaadjes, naamelyk , zyn uitgebreid en breed , geel van Kleur; de drie binnenfte blyven tegen elkander aange- __ voegd, befluitende de Meeldraadjes en de Stam. ‚per, die de voornaamfte byzonderheid van __deeze Planten uitmaaken, Op een langwerpig ; driekantig Vrugtbeginzel , zie een driehoekige Styl, die een Priem- of Pontfoenachtigen Stem- pel heeft ‚ welke met drie afwykende puntjes is omringd. Hierom noem ik die Geflagt Stift bloem. De Vrugt is een driekantig driehokkig; __Zaadhuisje, als in veele anderen. Ed (a) Stifte Il. DEEL, XII STUK p “ Ke) Ne Ar DEEL + min0fe Klein, 894 ZeEsMANNIGE LEtLig- (2) Stiftbloem met Elsvormige Bladen, De verfchillevdheid der Bloemblaadjes heeft de vermaarde HERMAN Nus ook in deeze daar door aangeweezen , dat de Bloem als dubbeld is , uit twee driebladigen beftaande , waar van de eene in de andere fchynt gegroeid.te zyn, groen van Kleur De Hoogleeraar N, L.Bur mann us heeft hier, onder den bynaam van Allergrootfte „nog een derde Soort, van de Kaap afkamftig, by- gevoegd, welke, zo zyn Ed, aanmerkt, door de manier van Groeijing en de breedte der Bla- den, die uitermaate lang zyn, van de anderen altoos verfchilt ; terwyl zy “ook dezelven ge-= fleufd heeft (*). De Sweedfche Hoogleeraar Bercrus, de eerfie Soort, in de Tuipen van ons Land gee kweekt, befchryvende , merke aan, dat dezel. ve roode Bloemen heeft, en dat de helft der Meeldraadjes- onvrugtbaare Knopjes hebben, zynde witachtig van Kleur „doch de geheele Stamper Karmozyn-rood; met een dikken Styl en de Stempel uit den geelen , pyramidaal , aan den rand ruigachtig 5; zo dat zy evenwel aan den naam waa Suftbloem voldoet. | | Hye (2) Altuca Fol, Subulatis. Burm. Fl. Cap. Prodr, 9e Ornithogalum Afticanum Flore viridi , altero alteri innato. HERM. Parad. 209, T. 209. €*) Albuca maxima Fol, oblongis Canaliculatis longisâe aise BURM. Fl: Cap, Frodr, Pe Je men nn 205 „H YPOX IES, en: ÁFPZEL. | Een Mioladige blyvende es » boven het goor. Vrugtbeginzel , dat een Zaadhuisje wordt vansTuKe onderen dunner , vervat in een tweekleppige Kafachtige Kelk. Dus komen de byzondere Kenmerken voor van dit Geflagt, waar in de volgende, meest Amerikaanfche Soorten, veel- al aan, de ruigheid der Bladen kenbaar , be- greepen zyn. Á (5) Ruigblad, dat Haairig is, met Eyronde _Zaadhuisjes. In Virginie en Kanada is de Groeiplaats van deeze Plant, welke bevoorens Ruig Vogelmelk was gebeeten. Zy gelykt , inderdaad , zeer naar het Geele Ornithogalum van C. B Av- HINUS, zynde een zeer klein Plantje, met Gras- of Biesachtige Haairig ruige Bladen , veel langer dan de Bloemftengetjes die hoekig zyn, met ruige Bloemfteeltjes. Gemeenlyk komen zy tweebloemig voor ; gelyk de Hoog- leer A, vaN Roven de bepaaling daar van. ont= (2) Hypoxis pilofa, Caplulis evatis. Sy/?. Nat. XII. EGen. 413. Weg, XIil. Gen. 417. p. 270, Ornithogalum hirfutum, Sp. Plant. 1, p. 306. Ornith. Scapa bifloro. R‚ Lngdh. 31. Ornith. Vernum luteum, GRON. Virg, 37, Orn. Virgin, luteum. PET, Gaz, 1. Te ze f. 3e Ornith, Herbaceum &c. PLUK. Alm, 272, Te 350: É. 12. EL DEEL. Xl, STUKe Opgeregte Ve We 206 ZESMANNEGE LeEEtE- _ V. ontleend heeft: dech fomtyds Kroontjeswy ze 3 Ee Kof ook eenbloemig. Het heeft in % Voorjaar Hoorp- zynen Bloeityd. STUK, In. (2) Ruigblad dat _ Haairië is, met geknodfte | rn Z bananen, Neerleg- eenn Hier van geeft de fchrandere MiLLeEr, onder den naam van Laag Anthericwm , met Liniaale platte Bladen en leggende Stengetjes, de Afbeelding. Hy merkt aan,, dat dit Plap- tje naar het Virginifche kleine geele… Vogel-- melk, van de voorgaande Soort, veel gelyke, en naauwlyks in ’t aanzien daar van verte le, dan doordien ’er verfcheide. Bloempjes op jeder Stengetje zyn, als ook wegens.de neer+ hurking derzelven , en dat het bykans alle Maanden bleeije, Het heeft de Bladen zelden meer dan zes, de Stengetjes maar vier Dui- men lang. De Bloempjes zyn van buiten groen, van binnen geel , zo ’t fchyne met O« ranickleurige Meeldraadjes, De Wortels „ zegt MILLER , waren van Jamaika , toevallig 3 overgebragt en door hem in eeu Broey - Bak geplant3 doch by melde de hoedanigheid dee- zer (2) Hypsxis Pilofa , Capfulis Clavatis. Am. Acad, V‚ p. 396. Ornitnogal. Fol, Gramineis &c, BROWN. Jum. 195. Anthericum fesfiie , Fol, Linearibus planis , Caule decum- bente. Mier. Diff. T. 39. f, 2. Crocus Fol, et Rad, Scoza zonerg. PLUM. Je. 108. É, Ie- or DBOLPLANTE N. 297 ger Wortelen niet. Hy zegt alleen, dat hy _ V. ze onder die van eenige Piment- Boompjes dn aal hem toegezonden , welke dood waren , leven- Hoorn. dig vondt. Zo het de Crocus met Blad enSTUK. Wortel van S@rzoneere, door PrLuMIER in Zuid- Amerika waargenomen , kon zyn , dan zou Blad en Bloem veel verfchillen. k / (3) Ruigblad met zeer lange Bloempypjes. HI. \ Hypoxis fascicula. « __ De Kruidkundige Heer Russer vondt dee- „is, ze , op zyn Levantíchen Reistogt, als een gj nieuwe Plant,.by Aleppo. Hy heeft ze Wild „Look, of klein Moly, meteen groote Bloem, getyteld. (4) Ruigblad dat Haairig is en ongeftengd kt AV. met de Wrugtmaakingen by den Wortel, Bl ftengd, Dit zonderlinge Kruid heeft, hoe ook die der anderen mogen zyn , een knobbeligen Wortel, Het gelyke zeer naar de eerfte Soor- ten, door zyne Grasachtige Haairige Bladen, als die van ruig Gras of Biezen , maar het / heeft (*) Deezezyn , onder den naam van Myrtus Pimenta of Ja- maika «Peper , in ons Il. STUK , bladz, sas , befchreeven, (3) Hypoxis Tubis Flotum longisfimis f. Allium fylvettre fe Moly minus amplo Flore. Russ. Alep, 34. T, 2. (4) Hypoxis Pilofa acaulis , Fruêtificationibus fubradicalis bus f. Ornithogali Virginici facie Herba tuberofa Carolinien- | ús DILL. Elh. 198, ke 210. f. 287, / 7E s IE DEEL, Xlle STUK; 293 ZESMANNIGE LELi1E- Ve _ heeft niets „ dat naar een Steel of Stenget wi zweemt. Tasfchen den oirfprong der Bladen, Hoo:p. en dus by den Wortel „even boven dez Grond, STUKe kamen Bloempjes voort, die naauwlyks open gaan en evenwel driehokkige Zaadhuisjes uits ‚leveren, met rype zwartglanzige Zaadjes. Zy was, in de Elthamfe Tuin, toevallig opge- ‚groeid uit Aarde, in welke andere Planten uit Karolina waren overgebragt, ORrRNITHOGAL UM, Vogelmelk. Een zesbladige , opftaande , blyvende Bloem, boven ’t midden uitgebreid en de Meeldraad- jes beurtlings aan den voet verbreed hebhens de ; maakt de byzondere Kenmerken van dit Geant. s ’t welk de volgende Soorten bevat, dash A, Met alle de Meeldraadies Elsvormig. rnstij0e galum unis forum. (1) Vogelmelk, met een tweebladige Stenge} Eenbloe- k ie mig. en eenbloemig Bloemfteeltje. Dit Vogelmelk , volgens den Heer LAxMAN op den top van den Berg Sini Sopka in Sibee- rie groeijende, gelykt in alle opzigten naar het volgende ‚ maar heeft een onverdeeld een- bloee- (1) Ornithogalam Scapo diphyllo, Pedunculo unifioro, Syft. Nat. Kil. Gen. 414. Jant, 62, Weg. XIIe Gen, 418 p. 270. Es or BoLPLANTEN. 209 ‘bloemië Bloemfteeltje : : de Bloem is driemaal , NE zo groot; met Lancetvormige amat ui. Blaadjes, die geel zyn, van. onderen groen, Hoorps STUK (2 ) Vogelmelk met een hoekige tweebladige u. . er, Ornithoa Stengel 5 de Bloemen Kroontjeswyze MED alun las eenvoudige Steeltjes. ke Geel, Hoewel dit \Geflagt wegens de Melkwitte … Bloemen zynen naam heeft , komen ’er doch ook in voor met geele Bloemen. Deeze Soort, die op verfcheide plaatfen in Europa gemeen is, \groeit wild in de Moeshoven by Har- derwyk en in de Koornlanden by Zwai, vol« gens den Heer DE GoORTER. In belom:. merde Moeshoven' ‚groeit zy maar al te veel in Sweeden zegt de Ridder , byzonderlyk in Oost - Gothland, alwaar, by gebrek van andere. Spyze, de Bolletjes. gegeten worden, Men noemt het Weld- Ajuin, in t Hoogduitfch Feld. Zwibel, Het is aan de kanten der Akkerlan. den en Hakbosfchen in Duitfchland gemeen , hd zegt Ray. HarrLeERrs, die hee ook op ver- EE plaatfen in Switzerland vondt, be- fchryft (2) Ornithogalum Scapo angulofo diphyllo , Pedanc, um bellatis fimplicibus. Gort. Belg. 95. GOUAN Monsp. 177, Orp. Dan, 378: Fl. Suec,, 270 , 235 HL, Clif. 124. R. Lugdb. 31. Ornithogalum luteum, C. B. Pin, 71. Bulbus fylv. Dop. Pempt. 222, LOB, /c. 149, Pytzochiton, Re- NEALM. Spec. 91. Te, 90, 1I,DEEL, XIl, STUK 300 ZESMANN IGE LELIE’ „V. fchryft het , onder den Geflagtnaam pens AFDEEL. Idus (*. EE dan | Hoorp- ‚ De Wortel ís een Weke ronde Bol, STUK. _ 5 nesvende zeer weinige fpitfe Grasachtige „‚ Bladen uit , dikwils langer dan de Stengel, ‚die een enkeld of twee ongelyke Bladen ‚ heeft „ fomtyds drie , welke veel breeder zyn, „> op de kanten ruigachtig. Uit derzelver Oxe- ‚ len komen veele eenbloemige Steeltjes voort , ‚ die glad zyn of maar weinig ruig. De Bloem- +’ blaadjes, op twee ryën „zyn geftreept , uit den. „> Srvenen geel , van buiten geheel groen , >: doorgaans glad, De Meeldraadjes , uit den. voet derzelven voortkomende , zyn niet „» breed ; nach driepuntig: de Reaper! is drie= s, hoekig „ driedeelig.” II. (3) Vogelmelk met hoekige tweebladige Sten- Ornithos gels; de Bloemen Kroonzjeswyze met Take galum mie ij kige Steeltjes. Zeer B, | klein. Dit kleine geele Vogelmelk alleen is door den Heer DE GoRrTER in Rusland waarge- nomen. Het groeit ook by Montpellier op de Akkers, alwaar de Heer GovAN het zelden hoo- C*) Phalangium Radice Bulbofà, Stipulis maximis hirfu- tis, Floribus umbellatis , Petiolis unifioris. Helv. inchoat. 1e Pe 02e (3) Ornithogalum Scapo angulofo diphyllo &c, Gorr. Belg. gs. Fl, Suec. 271, 236. GOUAN Monsp. 172. GORT. Ingr. Saa. Ornithog. luteum minus. C, B. Pin, 71e a RENEALM. op. Pee CLUS Panu, i9r, Te 292e or BoLrLPLANTE N. 301 hooger dan een Handpalm gezien heeft, In V- Switzerland vondt de Heer Harren het ee rS ook, en zegt, dat het laager en Takkiger dan goorn= het voorgaande is, hebbende vyf, zes of ze-sTUKe ven Blaadjes aan de Stengel, *t welk tegen de “bepaaling en tegen de Afbeelding van Cr v- __1s1Us, welke door hem aangehaald wordt, ftry- __sdigis. Die Autheur fchynt het in Ooftenryk «met een Stengetje, van maar een Duim hoog- te, waargenomen te hebben. Onze Ridder merke aan , dat het in Sweeden, in de Tuinen, on- der het voorgaande gemengd, doch niet over. al en dus zeldzaamer voorkomt. Even ’% zelf- de heeft in ons Land plaats. Het verfchilt, zegt hy, niet alleen in grootte, maar ook door de fpitsheid der Bloemblaadjes , die in het an- …— dere zeer flomp zyn; om van de takkigheid der … Bloemfteeltjes niet te fpreeken. GMELIN, die het Geele Vogelmelk ook in Siberie op verfcheide plaatfen vondt , hadt naauwlyks een Plant gezien , die in manier van groeijing, in hoogte, in breedte der Bladen , in grootte en Kleur derzelven en der Bloemen , meer vere __ anderde (*): zo dat hy dít kleine voor eene Verfcheidenheid fcheen te houden van de voor- gaande Soort ({). | > (4) Vo. Á (*) HALL, Helv, inchoat, uts, (f) Flor. Siber. 1. p. 47e IE. DEEL. XII. STUK. sea ZESMANNIGE Leùte- Vv, (4) Vogelmelk met een zeer lange Tros , nn Lancetvormige Meeldraadjes: de Bloems Hlooro- draagende Steeltjes egaal en uitgebreid ; STUK. ‚de Vrustdraagende digter aan de Stengel. Iv. pj Deeze groote Soort, met witachtige Bloe- ere men, vondt de Heer Rauworr by Aleppo neefch, in de Tuinen. Zy is gemeen op de Gebergten van Oostenrvk, Switzerland en Karniolies doch inzonderheid op de Pyreneen, waar wan Crv- stus ‘er den bynaam aan gaf. «Naderhand merkt hy aan, boe hec jaar 1606 hem geleerd hadt, dat deeze geen andere Plant wäre, dan de Bolwortelige Affodillen van GALENUS, by Doponéus afgebeeld ,‚-en door Loren Hy- , acinth- Affodillen getyteld, om dat de Bloom- tros veel gelykt naar die der Hyacintben, Op verfcheide plaatfen in Switzerland is het door den onvermociden Kruidleezer , den grooten HaALLER en anderen ais die het dus _ befchryft. | s De Î (43 Ornisbogalum Racemo longisfimo , Filamentis Lanceo= latis &c. GOUAN Monsp, 172. Ornith. Racemo longisfimo , Filam. dilatato-Linearibus , Caps. ereltis. Jt. Scan. 220. Ornith, Spica longisfimâ, Fil, triangularibut, HarL. Helv. 294. GRON. Orient. IEo. Ornithog. anguftifol. majus &c. C. B. Pin, 70. RuDB. Elys. U. p. 134. f. 3, Ornich. majus, CLus. Hifllr. pe 187, Orn. Pannon, albo flore. Pann, 138, T. 189. Ornith. Pyrenaicum, Cur‚ Pejl. zr. Stachyoides. REN. Spec. 93. T. go, Asphodelas bulbofus Galeni. Dop, Pampt, 209. Hyacintho- Asphodelus &c. LOB, dc. 93. or BOLPLANTEN: 505 En ‚De Bol is dik. De Bladen zagt, gekield Vv. B en naar den Grond omgeboogen , vergaan an ‚‚ ras. De Stengel , van twee Voeten en hoo- Hoore ger „ niet Takkig , draagt een zeer lange STUKe … Aair, met zeer veele Bloemen, Witte Stop- s» peltjes heeft zy; die omvattende zyn, breed ‚, van voet en lang geftaart. Opftaande Bloe- „, men , in ’t eerst toegekneepen , breiden al. „ lengs zig meer en meer uit. Van de Bloem- „‚ blaadjes, uit den groenen geel, met witte „ randen, zyn de drie buitenften fmaller, de „ drie binnenften breeder en korter: alle Meel. „, draadjes breed gefpitst: de drie buiteníten „‚ finalst. De Stamper is korter dan dezelven: , de Vrugt Eyrond, met rondachtige Heuvel. „ tjes beftipt” (*). De Meeldraadjes maaken in dit Geflagt een voornaame onderfcheiding. Dezelven worden, in deeze Soort , van fommigen gezegd drie- hoekig te zyn of driekantig, van anderen Li- niaal verbreed, Doktor ScoPoL1t zegt, dat dezelven Elsvormig , opftaande, glad, aan den voet breeder en korter dan de Styl zyn, Het één ftrekt tot opheldering van het andere, De Stempel, voegt hy ’er by, is ruuw door wits te , ronde , famengehoopte Tepeltjes en drie- deelig (1). _ (5) Vo- (*) Helv. inchoat. 11. p.x9te … (4) Flor, Carniol, p. 2420 IE. DEEL. XII, STUK, 304 AESMANNIGE LELt ze: V. C 5) Vogelmelk met een langwerpige Bloemtrof Ar ee en Lancetvormige Vliezige Meeldraadjes ; de Kooi Steeltjes en Bloemen uitgebreid, STUK. BAE Deeze Soort wordt van GERARD en an- galm Nar-deren gehouden voor eene Verfcheidenheid van bonen? de voorgaande. Wat de Meeldraadjes aan. boních. gaat, zou ze nader komen aan die van Har- LER, dan dezelve ; maar de Bloemen vind ik aangetekend van binnen wit té zyn, van bui- ten groen met witte randjes , en dus zonder Geel. Dat Veld- Ajuin met gebaarde witte Bloempjes van Montpellier , by LoBer, ’t welk Doponéus Marbonfch noemt ; groeit op de Velden in Provence, en is, volgensden Heer GerARD, alleenlyk kleiner dan ’ voor- gaande, Hoe de.Meeldraadjes Vliezig Lan- cetvormig , en tevens Elsvormig kunnen zyn, beiden volgens L1 NN&Us; laat ik onbeflist (*), VL (6) Vogelmelk met een zeer korte Tros , Lan. did cetvormige Blikjes van langte als de Bloe- men ‚ flompe Bloemblaadjes en Elsvormi- ge Meeldraadjes, (7) (5) Ornithogalum Racemo oblongo, Filam, Lanceol. Mem- branaceis &c, Am. Acad, IV, 312. GER. Prov. 150. Orni= thog. majus fpicatum Flore albo. Ornithog. Narbonenfe. Dop. Perpt. 222. Ornithog. fpicatum Monspelienfium. Log. de. 94. C”) Dat de Meeldraadjes allen Elsvormig zyn, maakt de onderfcheiding van deezen Rang in dit Geflagt: zie voor. (6) Ornithogalum Racemo brevisfimo, Bra@cis Lanceola- tis LA d „or BolPrLaANTEN - Sos AD Vogelmelk met een-zeer lange Tros, en, VS bias ener rwevornng Bear NE tm PEA IE tis ú \ f oe Hoorn “Van: de iere is“de keine ontse aa, 1e kend: deeze wordt gezegd in Arabie en Egyp- vas té te huisvesten. „De vermaarde Fors Ao mr gelem lan nietterhin „heeft “daar niets” anders: gevonden: f ehs dan een -Geelbloemig Vogelmelk , op- dier rl plaatfen byzonderlyk genaamd. __ Het tegenwoordige heeft. Bladen van een Voet lag , meer dan twee Duimèn_ breed, Het draagt een Bloemaair die zeêr gfoot is, fomtyds--met honderd ‘Sneeuwwitte. Bloemem ‚- Des: vindt. menshet aok onder de: fraaije Bloem<"° planten gerekend, Het wordt.by.SwERTIUS Alexandr nfe Le'ie getyteld, er LUS EUS heeft * ‘daar van Beptöken.” bed Ì ket p (8) Vogelimelk met, een ee nde Tros-e en, gE at NEL sj ane, Re 2 ko! ad je oan … Rieramis p 5 daal, Deere tis longitudine Florum &c. Am. Acad, IV. p, “312. Or nith, „Spics-f, Comofum Flore; Laêteo. C, «B. Pin, 704 Rups. Elys. IM pe -135. É. 1e Ornith, Lattei fpecies ma- jor. BESL. Eft. id (7) Ornithogalam; Ratemo longisfimo…, Fol. Lanceolatos Enfiformibus. Ornithog. latifol, & mazimum. C. B. Pin. 704 Ornith : vel. Lil. Alexandrinum, Flor. albíis innumerabilia _ bus. SWERT. Flor. 58. Cuus. De, p. 187. Ko Ornithogalum Raceme- Conico, Flor, numerofis adsceris Vv, NK 7 dens ik, akil XII. STUK. . KE on \ V. Áspzer. HL. Hoorp. 6TUKs Ze Brmiten.à galam Ae zabictm. °° Arabifche _ 4 06 ZESMANN IGE LEurte „Deeze. is mede een der. allergrootfte Soor- ten , «verfchillende- door de. Smalbladigheid meest van de voorgaande, Men vindtze, on= der den naam van Zeer. groot: Melkwit „Ornúe ghogalum , in de Verzameling .-der- Bloemplane ten van den Eyftetter Tuin , en wel onder de Voorjaars - Bloemen ; afgebeeld. De af- komst is. van Heuvelen in, Parma, ABL de | Ridder pe: Met de Meeldraadjes beutlings uitge: rand, pe 9) Vogelmelk met getuilde hi ‚ de Bloemfteeltjes laager dan'de Stengel de ‘Draadjes ik are A _ Deeze À door Cr USIUS Brebifeh. door Doponaus Groot Ornithogalum getyteld , werdt ‘gemeenlyk Alexandrynfè Lelie-genoemd , ‘schvolgens Losers welke naam men. zoude mo- gen denken van Alexandrie in Egypte afkom- ftig _ dehntibus,’. Re. Lugdb. 32. Ornithog. anguftifol, Spicatum ma- ximum. 'C. B. Pin: 70,’ RüpB. Elys, 1. p- 134e fe’ 4. Os= nithogalum Ea@tèum maximum, BESLe hij gn: v. Te “: fa (9) Ornithepalum Flor. Cotymbofis, Pedunc, en humi: loribus &c. 'R. Lugdh. 32. Ornithogälutn umbellatum mas ximum: “C+ “B. Pin. 69. RUDB: Elys. il, p. 130, fr, Ote nithogalum Arabicum. Crus, Hij, 1. p. 186. Beer. Eyk Vern. Vv: T. 12. f. 1. Melanomphale. RENEALM:'Sp, 39: Te Bo. Lilium Alexandrinum Neotericorum. LOB. Ie, 149, Ote nithog. majus. Don, Pempt, 22e pen or BonrrantTeN 397 ftig te zyn 5 doch: daar is ook een Alexandria, Ve in Ligurie ; zo DopoNaus aanmerkt. In- cir dien. zy gemeen was by de gedagte Stad , Hoorpg zou immers. FoRsSKAOHL dezelve waarge= $TUKe nomen hebben. „De Wortel is een witte Bol, van Onderen plat , en , zo wel als de Bladen , veel naar die der Hyacinthen gelykende: de Stengel één of anderhdlf Voet hoog, glad, naakt, dun en groenachtig, aan den top omringd met eenige verwardelyk groeijende Steeltjes , Bloemen draagende van grootte als der Narcisfen , maat „van figuur als die van ’t Vogelmelk , en even als dezelven des avonds zig fluitende, Zy bes ftaan uit zes geheel witte Blaadjes , terwyl een zwart Knopje, dat driekantig is, het mid= den van: de Bloem beflaat, van zes Meeldraad- jes omgeven , die wit zyn met geele Knope jes.» Deeze Bloemen zyn. zeer aangenaam en _balfamiek van Reuk. HArLLER zegt, dat de Meeldraadjes famengegroeid zyn (*), Eenmaal hadt Crusrus deeze in Neder= land “zien “bloeijen , en vervolgens, in ’t jaar 1575, té Weenen; doch nergens bragtzy Zaad voort. Zelfs hadt déeze Bol, zo hy aanmerkt, ‚ een zonderlinge natuur : willende geen Blad __ fchieten , dan alle Jaaren uit den Grond ges nomen en voor den Winter weder geplant wore dene (*) Staminaconnata, HALL. Gostt. 81, Sy/%, Nat. Pege XIII ki, | Va El. DEEL. Xi, STUKe HI, Hoorp- STUK 308 ZESMANNIGE LELtE wordende, Ook geene daar van hadt hv zieff bloeijen , dan van Konftantinopolen gebragt zynde. Men noemdeze Zunbul Arabi, ’t welk Arabifche Hyacinth betekent; maar hy gaf ’ers, om dat zy meer naar de Soorten van. Vogels melk geleek , den naam ‚van Arabifch Ornithoga- lum aan, De Bloemttos „inderdaad, zo als hy dezel- ve in Afbeelding bragt , welke de zelfde is als die van LoBEL en Doponéus ‚ gelykt zeer weinig naar eene Hyacinth, als de. Bloee men byra egaal van hoogte hebbende ; wes= halve deeze-Soort ook zeer groot Kroontjes- draagend Vogelmelk. genoemd - was. by. BA u= HINUS. Ik kan derhalve naauwlyks begrye pen, hoe de Dames te Weenen dezelve Wit- te Hyacinth konden noemen, gelyk hy zegt, Immers de grootte der Bloemen, derzelver figuur en plaatzing, hadt geen de minfte overe eenkomst met de Hyacinthen. Ook verftaa ik niet, hoe de Steeltjes der Bloemen laager kur- pen gezegd worden te zyn dan de Stengel: ten zy dât zulks in tegenftelling met de volgende gezegd ware, Immers de uitdrukking van wy» len den beroemden Hoogleeraar A. van Roven billykt deeze twyfeling : alzo hy niet de-bepaa= ling van de Ridder heeft ; maar zegt „dat de Bloemfteeltjes naauwlyks hooger dan-de Sten. gel. zyn (*). LIN. …_{*) Ornithog. Flor. Corymbofis, Peduncullis Scapum vis fuperantibus, Filamentis alternis emarginatis. R, Lugdh, utsa or BOLPLANTEN, 309 ‚LANNeaus merkt aan , dat deeze Soort. V: ook aan de Kaap-der Goede Hope voorkome, PEEL: Ik heb van daar een Bloemtros ontvangen , die Hoorp- in ’tgezegde opzigt meer met de gedagte be.sTUK. paaling {trookt en welke ik derhalve onder, /it# den bynaam van Twyfelachtig Vogelmelk voor=bisn. itel. Men vindtze, in de Natuurlyke grootte „achtig A en in Fig. 3, op Plaat LXX XII, afgebeeld. Het tear nevensgaande Blaadje toont, dat zy het Uijen- Fig, 3. achtig Wogelmelk niet kan zyn van HERMAN: Nus (*) 5 gelyk ook de Meeldraadjes geene Wolligheid hebben. De Blikjes, die de Bloem. fteeltjes omvatten , zyn niet. Hartvormig, hoe- danigen de. Ridder toefchryft aan het Arabi- fche (f): maar zy loopen zeer fpits uit. De onderfte Bloemfteeltjes zyn vry wat korter of — laager dan. de top des Stengels, en maaken met de bovenften eene byna pieramiedaale Tros, van tien of twaalf Bloemen, Deeze hebben de zes Blaadjes taamelyk fpits , en geel van Kleur, ovaal- of Eyrondachrig, (10) Vogelmelk met geruilde Bloemen, de Xx. e __Bloemfleeltjes hooger dan de Stengel; desebeus. Meeldraadjes aan den Voet verbreed, bellatuns. _ Gemeen, _ De (*) Omithogalum Cepaceum, HERM. Lupdb, p. 466, T. Bis Braêtez amplexicaules ‚ Cordatz. Sf. B Vig, () Ornitlogalum Flor. Corymbofis , Bedunc. Scapo altio- HN. DEEL. XII. STUK, À UL Hoorp STUK 310 ZESMANNIGE LEEIE De Waarneeming der Meeldraadjes heeft, in deeze Gemeene Soort , ceneaanmerkelyke ver= andering ondergaan. In ’teerst ftelde de Heer LINNEUus dat zy witgerand waren , op ’t laatst aan den. voet verbreed. De uitranding werdt bevoorens door zyn Ed, maar aan drie Meeldraadjes , beurtlings , vervolgens-aan alle toegefchreeven. Dit Kruid , dat men Wit- Vogelmelk noemt , komt door deieel Europa, ten minfte wat de Zuidelyke en middelfte deelen betreft, op vers {cheide plaatfen woor. ;, Het groeit op Vel- 3, den omftreeks Dresden aan de Elve (zegt 5) LiNNAus); in Italie by Padua en nevens ‚> Villanova ; omftreeks Lyons in Vrankryk; ss ja ook door het grootfte deel van Duitfche zs land.” Diet zyn, op ver naa, alle deszelfs Groeiplaatfen niet. In Languedok en Proven- ce is het alom op Akkers en Velden gemeen. Omftreeks Parys ontbreekt het ook niet ,noch in Engeland, en in onze Nederlanden, als ook in Ln ‚ komt het op verfcheide plaatfen voor. ik niet te denken , dat het daar ge- zaaid zibus, Filamentis bafi dilatatis. Sy, Nat. Weg, XIIl. mee Filam. emarginatis. Sp Plant. II. Gort. Belg. 96. GOUAN AMonsp. 172 —=== Pedunc. Scapum longe fuperantibus Filamentis alternis emarginatis. R. ZLugdb. 32, H. Cliff. 124» GRON. Orient. 42. Ornith. umbell. med, anguftifolium. C. B. Pin. 7o. Ornith. vulgare majus et minus. J. B. Hi. IIe 63e. Bulbus leucanthemus minor. {. Ornithopalum. Dop. Pempe. 221. Ornithogaloa. LOB. Je. 348. Eliocasmos, REN, pe 88e Te 87 N or BoLPLANTEN SIL zaaid zou zyn. RAUWOLF vondt hec a by Aleppo groeijen. De Franfchen noemen  het Ornithogale , de Engelfchen Stur of Beth- goorn-- lehem } de Duitfchers Feld - Zwibel, dat. isSTUKe BELT: Ain. Ik zel hier de holmi in lasfchen van den Geleerden HALLER , die het in Switzerland, hier en daar , Op Gras. wegen, tusfchen de Wyngaarden en in Velden , overvloedig aantrof (*). ‚‚ De Bolwortel heeft aankomelingen. De 9, Wortelbiaden zyn zagt, gekield , weinig » breeder dan een Lyn, doch ook tweelynig , ss ftomp. Aan de Stengel, die een Span hoog s) is, komen witte „zeer groote , gekielde Stop: s… peltjes voor, De Bloemen zyn geaaird, hoe- - wel zy zig als een Kroontje vertooren, ’ ‚> Welk uit eenbloemige Steeltjes beftaar, waar > van de onderfte, die zeer lang zyn, boven 2) de bovenfte korteren uitfteeken,. Een dub. „> belde ry is ’'er van Bloembdlaadjes, van bin- », nen Melkwit, van buiten met een breede 9, groene Streep getekend, De Meeldraadjes ss zyn beeed , Sappig ‚ drie eenvoudige, drie gs Uitgerande, welken het Meelknopje uit de _ 29 „ verdeeling uitgeeven. De Styl is enkeld : de Vrugt Eyrond , ftomp.” ” Is zonderling , dat gezegde Heer aan dit Vogelmelk geaairde Bloemen toefchryft; alzo zy (*) Helv. inchoat, Tom. Il. p. To3. JL, DESL. Xlle STUKe Si2 ZESMANNIGE EE en zy in tc geheel de gedaante niet heter van IL, ‘een Aair » en naauwlyks ook die van een Hoorp- Kroontje ; hoewel men het gekranst zou kunnen STUEs. noemen of getuild, % Verfchil in de figuur der Bloemtros is nogthans aanmerkelyk. De aankomelingen , die men Bolletjes of Klifters poemt, zyn in de Afbeeldingen blykbaar. Dat het in gebruik zou zyn, tot Spyze of Genees: middelen, vind ik piet aangetekend. Wat de reden zy, dat LiNNaus het voor de Dui- ven- Mest, welke in de Belegering van Sama« ria zo duur verkogt werdt (*), houde (})s is my duifter, Het zou daar overvloedig moe= ten groeijen en in menigte in gebruik geweest zyn in ’c Beloofde Land,- HasseLQuIsT vondt, in ’t jaar 1750, by Smyrna een Kruid k dae hy Ornithogalum wmbellatum noemt , cu omftandig befchryft5 doch maakt daar van geen gewag (1). N TARER CS} IL: FConingen VL. vs. 25. {Ì) Stercus Columbinum Bibliis. Sy. Nat, XU. Stercus Columbinum chare emptum in Obfidione Hierofolymitanâ, Plant. 364. Dat heet verflimmeren- in plaats van verbete- zen. Het was naamelyk ‘niet ir de Belegering van, Jerufa- lem maar van Samaria , en fommigen verftaan dit geheet anders, In de vertaaling van JUNIUS en TREMELLIUS leest men: at Venter ipfe qui ef? in cavo Columbarnm effet guingag Siclorum Argenti. Dus zvu het zeggen willen , dat men de Ingewanden eener Duive > of een vierde part daar van , toen voor vyf Sikkelen Zilvers verkogt had, 4 (1) Reize nach Palaflina. p. pe SOIe SOF BOLPLANTENe- 313 (11) Vogelmelk | met eenzydige hangenle Bloe- V- CN Cmen en een Klokvormig Honigbakje van “qr ____…Meeldraadjes. | Hospe, hal | STUK. In ’t Napelfche werde ‚ nu meer dan twee Xt KK Ornithoe Jaaren geleeden, deeze zonderlinge Soort door gatun na- Crusius waargenomen en befchteeven, De iiirend, zelve heeft Bladen , naar die der Hyacinthen gelykende , zegt die vermaarde Kruidkenner 3 en een dikke taamelyk ftevige Stengel, glad en groen, een Span lang, van boven met tien, twaalf of meer, aan Steeltjes van een half Duim hangende Bloemen , die wit van Kleur Zyn, van buiten groenachtig. Hy merkt aan, dat deeze in ’t midden een Kelkje hebben, ook van zes Blaadjes, waar in zig zes witte Meeldraadjes , met geelachtige topjes en een Witten) Styl, vertoonden. De Bloemen, zegt by , zyn geheel Reukeloos , en „daar volgen driehoekige dikke Hoofdjes op , met zwart Zaad ‘gevuld ‚ door haare zwaarte de Stengel nederdrukkende. De Wortel was een witte Bol, met een bruinachtig Huidje, boven pun- tig, onder plat, en niet ten onregte. werdt dee. (ur) Ornithogalum Flor, fecundis pendalis, Ne@ario Sta= mineo Campaniformi. Filam, latis, emarginatis, « HB Cif: 124. Ups, 84. R. Lugdb, 32. Spe 4. Ornith. exotic. magno flore minori innato C. B. Pin. 70. RUDB, Elys, 1. p. 137- f. 12, Ornith. Neapolitanum: CLUS, Appa … pe 9e Te 9. MORIS. IL. S- 4. Te, LEF Le 89 Ya vs Ile DEEL. XII, STUKo sia ZESMANNIGE LErLIeE- V. _deeze Plant in * Napelfche, daar zy zeer ge= ig meen ‚was, Wogelmelkachtige, Akker - Hyacinth Bseor geheten. Want men kan ligt begrypen, dat STUK. de Bloemtros veel naar die der Arens gelykt. zr. (12) Vogelmelk met Hartvormig - Eyronde galen bee r_v Bladen, fe, | kaapten. Een zonderlingen Wortel heeft deeze Kaap- fe Plant, zynde byna een Vuist groot „ knobe belig , vuil paarfch van Kleur , beneden met verfcheide Knobbeltjes , als jonge Wortelen , begroeid. De Bladen , welken dezelve, twee of drie in getal, uitgeeft, worden, door den vermaatrden BRrEYN, als tusfchen die van ’t Varkensbrood en Water -Slangekruid middel- flagtig aangemerkt. CommerLyN oordeeltze volmaakt naar die van de breedbladige of Roos. Weegbree te gelyken. Tusfchen dezel. ven fchiet het een Stengel, van anderhalf of twee Voeten lang, naakt en dun, van * mide den tot den top yl begroeid met- Bloemfteel. tjes, ieder een klein Bloempje draagende, dat blaauw- en groenachtig is van Kleur, en uit zes Blaad= (12) Ornitbogalum Foliis Cordsto - ovatis, BURM. Pradr. Cap. p. 9. R. Lugdb 31. Je. Scan. 73. Ornithog. Africa Plantag. Rolex folio , Radice Tuberofâ. Comm: Hort. IIe pe 175. T. 88, Ornithog. affinis Radice tuberofà, Cyclaminis folio, BREYN Cent. Te 45e RUDD. Eijs. Je pe 138. fo 54e « Ed Or BOLPLANTEN. SIS Blaadjes beftaat ,'die een Bekertje maâken. V. Somtyds zyn de Bloemfteeltjes , inzonderheid A“DEEL. de'oûderften , wel een Vinget lang, naar bo- goorn. ven gekromd. De Bloempjes, die op ’ laatst STUKe wit worden , bevatten een driekantig Zaad- huisje , dat driehokkig is, met ronde Zaaden, De Meeldraadjes zyn , in deeze Soort, tot een Cylinder famengegroeid. SCILLA, Squille. Een zesbladige uitgebreide afvallende Bloem, : met Draadachtige Meeldraadjes, ftrekt tot on- derfcheidiog van dit Geflagt , waar in de vol- gende Soorten zyn begreepen. (1) Squille die de Bloemen naakt heeft, met u geknakte Blikjes. ek Zee. De eerfte is de Squilla der Apotheeken, die sir men by ons gemeenlyk Zee- Ajuin ‚int Hoog- duicfch Meer- Zwibel noemt. In Spanje groeit de- (1) Scilla nudiflora Braâeis refrattis. Sy/f, Nat. Xil. Gen. gis. Wege XII. Gen. 419. p. 271. Scilla Radice tunicatâ, ‚Jat. Med, 162. H. Cliff. 123. Ups, 89, R. Lugdh. 32. GOUAN a 173, Scilla vulg. Radice rubrâ. C. Be Pine 73. Scilla maritima. CLus. Hf. I. p. 17% Hisp. 290 291. Lom. Ze. 151. Dop. Pempt, ógt, Ornithogalum marie &imum, Squilla Rad, rubrâ, TOuRNp. Jnff. 381. g, Scilla Rad. albâ. C. B. Pin, 73, Scilla alba, BESLe Ey/2, Vern, Á 35e fe de IL, DEL. XII, STOK: V. ArpreL. HI, Hoorr- STUK 316 ZESMANNIGE LELIE. dezelve: niet: alleen natuurlyk , maar ook in Italie en elders op Zandige Oevers aan de Middellandfche Zee. By-Lisfabon, in Portu- ‚ gal, is zy ook niet ongemeen. De Wortel wordt door de Erngelfche Schepen, die de Ita= liaanfche Kusten van Callipolis bevaaren „zegt SEBA, medegebragt. Hier door verftaat hy de Stad en Haven van Gallipoli, op een uic hoek gelegen in ’t Ryk van Napels, Volgens RauwoLr vindt men dit Gewas ook by Tri poli in Syrie. De Afbeeldingen , welken Loper en Do- DONA US, in hunne Kruidboeken , zo van den Bol als van de Bloem geeven, zyn even de zelfden als die van Crustius; door wels ken grooten Kruidleezer de Squille op verfchei- de plaatfen van Spanje en Portugal, aan den Zeekant, in Auguftus en September bloeijen- de. werde waargenomen. Dien zelfden Bloeityd houdt dit Kruid hier te Lande, en heeft dig byzonders, dat de Bollen, op een Zolder ge- plaatst, buiten den Grond Steng fchieten en bloeijen, De Stengel is in de Natuurlyke Groeiplaats doorgaans een Elle hoog, regt , en in de bovenfte helft, Aairswyze , begroeid met veele witte gefternde Bloempjes, kleiner dan die der Affodillen, zo CrLusius aan- merkt, Op dezelven volgen driehoekige Zaad- huisjes, als famengedrukt en ledig , bevattende „een zwart plat kaffig Zaad, Na dat het Zaad syp isen de Steng verdord, tegen ’ end des … Jaars; b a! or BOEPLANTEN — 317 Jaars-, fchiet de Bol vyf of zes breede, groote , Ve 7 groene zeer dikke Bladen, -op den Grond leg: vd gende, en eenigermaate gekield (*). Hoor p- „De Wortels-of Bollen van dit Gewas, o:STUKs _werkomeude, zyn van een half tot vier-of vyf Ponden zwaar , en dus dikwils uitermaate groot. Zy zyn byna van figuur als die der Hyacinthen, uit veele Rokken , gelyk een Ui- jen „ famengefteld, „, De buitenfte zyn by den „Steel , (zegt SEBA), als afgerot ; droogen _ ‚bruin op en vertoonen als een marmering », door het allengs uitzetten van de witte Ly- », mige boven= Schi', In de Grond gezet „fchiet », de Bol dunne Vezelachtige Wortelen” (+). Wy vinden een Squilla met roode en eene met witte Wortels by de. Autheuren opgete= kend : waar van,de ‘eerfte eigentyk Medicí- naal zou zyn; doch BAumiNus merkt aan, dat ‘er geen verfchil is in de hoedanigheid. Ook {preekt CLus1US van een witten Wor= tel en SEBA van een wicte boven- Schil, Vee= len twyfelen, of deeze Plant wel de Skilla der ‚_Griekfche Geneesheeren zy. SALMASIUS __ heeft zulks met kragt ontkend; doch dit doet weinig ter zaäke, aangezien de onze de zelfde uitwerking heeft, als die, waar.zy van fpree. | … ken, ‚__(*) Crusrus zegt dit, die de Plant op de Natuurlyke plaats hadt zien groeljen. LiNN@Us zegt, dat de Bladen Lancetvormig en geftrekt zyn. ({2 Zie SpB Kabinet, I, De p. 730 PL: 44, Fig, 4, So HE. DEEL. XII, STUKe Vv, Sig ZESMANNEGE LEL! ken, Raaüw is de Bol , hoe Lymertig-ooks eta zo fcherp , dat men Puistjes aan de Handen Bors krygt, door ze lang te behandelen. De Smaäk - STUK, is onverdraaglyk bitter, heet en fcherp. Men - begrypt: ligt» dat zy; dus ingenomen , den Keel en Maag verfchroeijen en derhalve een Vergift zyn zou. Ondertusfchen geeft de Squil le, door Deftillatie in een Kromhals,een zuurs achtig Water, Loogzouten bencemen haare- bicterheid en fcherpheid grootendeels. Door braaden wordt de vinnigheid ook geteme perd; doeh het verdikte Extrakt, met Water; behoudt dezelve, Het Poeijer van den gedroog- den Wortel, tot eenige weinige Greinen , met andete Middelen; die de fcherpheid maatigen ; ingenomen, is door Hedendaagfche Proeven — van een byzondere kragt bevonden in de Eng- borftigheid. en Waterzugt. Alle Kwaadlen , die uit éen langduurige verftopping door Slymige Stoffen “ontftaan ,« kunnen dienst hebben van een voorzigtig gebruik daar van. De Squille bevordert altoos de Waterloozing ; fomtyds doet zy braaken of afgaan en verwekt ook wel de Stonden. Behalve de Koekjes daar van in de Theriaak , heeft men in onze Apothee- ‚ken een Azyn van Squillen, waar deor iemand „ met ’s avonds en ’s morgens twee Lepels , verfcheide Maanden lang , ín te neemen , van een Steenachtig Graveel verlost werdt. ’t Ge* bruik dat de Gemeene Man van deszen W6re tcl, door hem op Sterken Drank te zetten , maakt 3 Lof BOLPEANTEN 810 maakt, is wereldkundig. Men kan uitwendig Vs dok de geftampte verfche- Squille , als een ir fchroeijend cf Brandmiddel; opleggen. Dus Hoorns dient zy , ín plaats van de zogenaamde Spaan-STUKs _fche Vliegen ; doch lang leggende of ftyf aan. gedrukt , vreet. Zy, in ‚ en maakt fomtyds een diepe Zweer (*). (2) Squille met een gefchubden Wortel. _ | jn ë = gi. Scilla Lis Tot-dit Geflagt brengt de Ridder die Bol: 2, plantjes t’huis , welken TourRNeEFoRT be-,, Lelie | ‚_Hyacintha greepen heeft onder den naam van Lelie. Hyacinthen : alzo het Blad en de Wortel veel gelykt naar die der Leliën. Anderen haddenze gefternde Hyacinth geheten, om dat de Bloem zig Sterswyze opent; hoewel een Tros of Aair maakende als de Hyacinthen. Dus gelykt dee zelve ook veel paar die der Squillen. De Groeiplaats is in verfeheide deelen van ‘Spanje en op-de- Pyreneefche Bergen. Uit een Bol; Wortel , van gemelde ‘hoeda- nigheid. fchiet dezelve zes of zeven breede Lelieachtige Bladen, en daar tusfchen een Bloemfteel van een Span hoog „aan den top is Bloem. (*) Rurry de Mat. Med, p. 471, (2) Scilla Radice Squamatâ. H Chf. 123, Re Bicht 32e Sp. 2. Lilio - Hyacinthus vulgaris Flore coeruleo, ToURNE. n/?a 372, Hyacinthus Stellaris Folio et Radice Lilii. C‚ Be _ Pin. 46. Hyacinthus Stell, foridus Mutoni, LoB, Ze. zot. II, DEEL. XII. STUK. 7 en 320 ZESMANNIGE LELIE: ‚V. _pjes hebbende die. zesbladig zyn,-als een Ster ern uitgefpreid, gemeenlyk blaauw, doch ook wit Hoorp- Of roodachtig van Kleur. In %:laatst van ’t sTuK. Voorjaar. bloeijen zy en daar op volgen dries hoekige Zaadhuisjes met zwarte Zaaden, mr _ (q) Squille met een langwerpige Kegelachtige Scilla Tros Jealica. : lealifche, De afkomst is onbekend van deeze frazije Ster - Hyacinth „ door. ToURNEFORT tot de Ornithogala. betrokken. Men noemtze even-. “wel ltaliaanfche. De Bladen gelyken naar die der gewoone. Hyacinthen en, vallen meest op den. Grond neer. De Bloemfteel „tusfchen dezelven, is naauwlyks. een. Voet hoog „en. op den top getrost. of getuild met twintig of der- tig Bloemen, blaauwachtig Afchgraauw of witachtig van Kleur. Ieder, Bloemfteeltje heeft twee fmalle. Blikjes , ’t een langer. dan het ans, dere. De Bollen zyn digt van zelfltandigheid s ores gelyk die der Kuipen, riad nas Sad a (3) Séilla Racemmo Conico oblofgo, Syff. Nat. Veg, UI, Scilla Corymbo conferto hemifpherico. Syff,. Nat. Xl. Spa Plant. 11. Scilla Radlce folidâ, Flor.” Corymbofis confere tisfimis. H. Clif. 123. Re ZLugdb. 32. GOUAN Monsp, 175. Ornithogalum fpicatum cinereum. TOURNF. Juft. 380, Hyacinthus ftellaris fpicatus'cinereus, C, B. Pin, 46. Hyde. cinth, ftell. Tealicus. BEsL, Ey/t, Vern, 4e ik à Crus, EER, L Pe 1844 N or BOLPLANTEN. gal tg „ab Squille met gen digte vre Bloem: Vv. ‘Arptr | … uil, Slee | zoden ì =d Hoörp: Tober’ ongemeen fchoone Blocrfthit à mmakkt deë. STUK — ze, die gemeenlyk Peruviaanfche genoemd wordt _ tv. in navolging van Crustus; hoewel menze ze Ak ook ‘in Portugal groeijende aantreft, “Sommis _veru- gen meenden , dat zy eerst uit Peru óverges "PWS ‚bragt ware ; maar op den uithoek Lands van _Kadix, in Spanje; groeit zy ook menigvuldig, GovaNsmerkt aan, dat de Stengel minder hoogte ‘dan’ de voorgaande heeft eh dat de Bloemen ‘kleiner zyn, doch de T'uilis grooter en aanzienlyker, zo dat men deezen onder de fraaiften rekent van alle Hyacinthen. In Bloem komt de Spaanfche volmaakt overeen met de Peruviaanfche s doch deeze heeft de Bladen eens zo breed. Uit een “gerokte Wortel; die als-met Spin- newebben ís overtoogen 5 weshalve CLusrus er den naam Van Bulbus Eriophorus (dat is Woldraagendé “Bol ,) aan gaf , komen in ’t Voorjaar groene Blader, byna een Duim breed, en „ (4) Scilla Corymbo conferto Cotiico. GOUAN JMonsp. 173. Scilla late Umbelliferz. Sauv. Zonsp. 58, Ornithog. cera hj Lufit,. latifolium ; item Ornith. Eriophorum Peruvianume TOURNE, Jn/i. 381. Hyacinth. Ind. Buib. Stellatus, C Be Pin. 47. Rups. Elys. 1. p. 37. f. 5. Hyacinth, Stellatus Peruanus, CLUS, Hif. Ie pe 173, MORIS. Ile p‚ 375e S. 4e TIN X IL bur, XII, STUK.” où ZESMANNtTGE LÊLre- Ves en een Span lang , in ’t fohde op den Grond Arnen. verfpreid, Daar tusfchen ryst een Stêngel of Hoorp:. Bloemfteel , van dikte als een Schryfpen., ter STUK. langte van een Span „, die, aan, den top ‚me: ves pigvuldige durne Bloemfteeltjes uitgeeft ; | _paarfchachtig zwart, welke ieder een Bloem- _pje draagens, dat, uit, zes gefpitfte, Blaadjes bes ftaat: , die als een „Sterretje uitgebreid zyn ; paarfchachtig blaauw ‚ of donker paarfch en Violet, of ook uit den witten roodachtig; van Kleur. Zy Bebben int midden een Vrugtbes ginzel dat hoog paârfch, iss omringd met zes Meeldraadjes:; die ntaamelyk, breed en. Pypach- tig ‘hol zyn. DeoBloem heeft geen ,Reuk „ maat de Bladen, afgerukt „ tekken zig in Draadjes git: Als de Bloemen oud worden , krommen zig de randen der Bloemblaadjes om.-Zy bloeit in de ‘Meymiaand eù-is-in de Tuinen van voor- fidamêLiefhebbers: niet onbekends; -gelyk mens ze ook by-de Bloemisten ‘kan-bekomen ; doch de tederheid van °t Gewas en der Bollen maakt ze düur. v. KS, squille met de Bloemen Kbm over= @ioend. eek ) „ Ster= Hya- ve) v Mi Cinth. (5) Sille Floribus lateralibus âlterhis fubnütantibus, H CÈff. 123. RR. Lúgdb. 23, GOVAN Jfonsp. 173. Hyacin- thus Stellaris ‘coeruleus amoenus. C. B. Pin, 46. RUDE, Elys.- 1 pe 54 T. 7. Hyâcinchus Stellaris Byzantinus. BES. Eyft. Vern. 43. f. 2. Hyacinthus ferotinns elegantisfimus. J- B. Ait. Il p 582, Oren WE gid zis TOURNE. Jai, 389 Clor BOEFLANTEN 93 de eenigermiaate kmikkende ‚ en een ge Ve sor hoekte Bloem 5 h … Àr Dek, Ber Ji rd nin Hansse „Deeze , die in den. jaare od Van Kon=srTum ijtinepdlen overkwam, wordt deswegen Kon: flamtinopolitaanfche by fommigen getyteld., Zy verfchift ‘van de voorigen , doordien zy ver- fcheide ‘Stengels of Bloemfteelen uit een Bol, die digt en Vleezig is , uitgeeft. Die Stengels zyn hoekig, een Handbreed of een half Voet lang , en draagen dikwils ieder maar twee Bloe- mens; welke volkomen als die der gemelde Ster= Hyacinthen gefatfoeneerd zyn , van eene zeer bevallige blaauwe Kleur. Drie Bloemblaadjes zyn van bipnen aan de tippen Eelig of ge= pageld-en alle zes aan den voet-met twee wit- aclitige Stippen “of Sireepjes getekend, Het Naveltje «of Vrugtbeginzel, in ’t midden det Bloem, is geel, “De Bloem is door een klein Vliezig Blikje befchut. Zy verfchillen, op by- zondere Planten , in grootte en Kleur; koe _ mende bleeker of hooger blaauw , ook fomtyds paarfchachtig of Violet, zelden wit voor , zegt Bauumrtnus. Tegenwoordig vindt men, by de Bloemisten , zo wel witte en roode als blaauwe Ster- Hyacinthen. . 6) Squille met bijna overend flaande Bloemen, wi; niger in Be ET ol cf ds Scilig ed Er id , bifolia. T wees Men bladige (6) Scilla Flor. ereêtiusculis bäncioribus, osn De 568. Xa Ile DEEL, Xll, STUKe VV. ÂrFDEEL. HL Hoorp: STUK 324 ZESMANNIGE LELIE Men vindt van deeze , aan welke ook een digte Wortel toegefchreeven wordt , vier Soors ten by TourNerorT, onder den naam van Duitjch twee of driebladig Findmokuis blaau- we, donker blaauwe ; Vlcefchkleurige. of wite achtige Bloemen ‚aangetekend. De Groei plaats, naamelyk , is in Duitíchland vry alge- meen , hoewel men ’t ook overvloedig in de Elzas , in Switzerland en in de. Zuidelyke deelen van Vrankryk aantreft. Ray melde, dat het op zekere Eilandjes aan de Westkust van Engeland, in de Ierfche Zee , inzonderheid op- Bardfey „ voorkome. - Het voert by Doponéus den naam van Hyacinth van Fucus1us; om dat ’er die Autheur de eerfte Afbeelding van gegeven hadt. Dezelve noemt het Mertzen- blum, dat is Maartsbloem, alzo-herin *c Voors jaar bloeit doch geeft dien naam ook aan Druif- Hyacinthen , enz. (*). De beroemde Hare LER noemt het Phalangium met een Bol- Wor- tel, zeer. breede ftompe Bladen, een Aair met dend Bloemen en zeer kleine. Kas asch Hy vra hee het-dus (J) bp Een H, Chf. 123. Ï. Lugdb, 33. GOUAN Zlonip. 174. Hyacine thus Stellaris bifolius Germanicus. C. B. Pin. 45. Hvacine thus Germanicus Liliflorus, LoB Ze. 99. Hyacinthus Fuchfiie Dop: Pempt- 219. Ornithogalum Germanicum, TOURNE. 280. _ MORIS. II. S. 4. T, 12. É. 15e ( ) Zie Fucns. Herbarius,OGtavo. Hyacinthus erdee mä el Jor, minor, maset foemina item niveus. PIE 481 45e (1 Helv, Bek, Tom, IL p. 40% or BOrPLANTE Ne … 325 ne Bolwortel; met tweeof V. _ ‚ drie breede ftompe zagte Bladen, en eeneÂtnarte pn „naakte Stengel , van een half Voet of een Hoorp. 2, Span. Een losfe Bloem- Aair, van twee of :TUEK. „> drie, op ’t hoogfte tien Bloemen (*). Zeer ss kleineStoppeltjes. Uitgebreide , ook wel om- 5, geflagen Bloemen, zeer kort famengeknoopt, ss groen genageld, de Blaadjes ovaal en blaauw, 3, door een donkerer Ssreep verdeeld, De bui- > tenfte ry der Blaadjes fimaller , de binnenfte 5 breeder: de Styl enkeld met een fpitfe tip ; ‚‚ het Vrugtbeginzel Kegelachtig en breede > Meeldraadjes ® (4). Van deeze Ster- Hyacinth zyn de Bloemen vry groot en fraay, en verfieren in ’t Voorjaar » de Velden in Duitfchland en elders niet weinig, wordende in Engeland Our Ladies Flower , dat is Onzer Vrouwe Bloem, geheten , zo LoBEL aantekent, In de Tuinen plant zy zig fterk door haare Bo! letjes voort AAP (7) Squil (*) Dikwils vier Bloemen, gelyk van hoogte , fehryft ’er onze Ridder aan toe. (}) Daar bet Geflaget van Phalangium Elsvormige Meel draadjes by den Heet HArrER heeft, en hy van het Ornis mithogalum zegt: a Phalangio differt Filamentis latis : zo komt het vreemd voor, dat hy dit Plant je daar ook en niet met TOURNEFORT tot de Orgichogala thuis gebragt. hebbe, (1) Hoede squillen en dergelyke Planten uit enkele Schil fers, op een warme plaats gelegd, Bolletjes geeven , kan men zien by GUEFTARD. Afemoires. Tom, I. Obferve r Ä 3 IE. DEEL. XII, STUKe 326 ZESMANNIGE LELAt E- Ve. (7ò Squille met een langwerpige Kegelachtige Apr Eros en geftreepie Bloems blaadjes HoorD- STUK. Van Nene ‚die in Portugal grocijende i is ge- PE an vonden „ maakt de Ridder thars een nieuwe Atanica. SOOIt, Een zegt, dat zy naar de Vyfde gelykt. eedine. De Stengel is rond en draagt een Tros van afftandige Bloemen „ die byna korter dan de Stceltjes zyn. Zy hebben ovaale, {tompachtige Bloemblaadjes , Sleufswys’.geftreept en.uitge- breid; een weinig, langer dan de Meeldraadses, die geel geknopt As ON ant. (8) Squille met een zeer lang oe rd de Bloes dad men korter dan het Behe Steeltje, Keent p achtige, 4 7 De vermaarde TouRNEFORT heeft „in ‘zyn’ Corollarium , geen gewag gemaakt van zulk Een Ornithogalum , maar telt order dien naam een Söort in zyn Werk voor, tot „welke by de dn Bol ‘van Crus:us betrekt (*. Op: welke plaats de Heer GovAN van deeze, Or= (7} Scilla Racemo oblongo Conico, Petalis lindatis. Sf, Ná. XIy, XL. Hyacinthus Srellaris, cceruleus Stamin. € vie zidi judei C. B. Pid. 46. Rops. Elys, Ir. Pp. 34. f. 4. KO, Scilla Racemo lengisûmo, Floribus pedunculo colora= to breviaribus, GOUAN. Ornithogalum Eriophorum Orienta= le: Tourn. Taft. Cor. ‚{*) Orienta'e. luft. p. 38r. Ornithog. Erioph. Eulbus Etos phorus ‘Orientalis. C. Be Pin. 47. Bulb, _Erophorus. KAT ifs EN Je B. Bijl ii Gat, Spanje en Ítalie „op Zandige Gronden. De Sten- g ‚OF ,B40-L PLAN TEN. 327 V, aks opgegeven, naams gefproken, hebbe "Ardin, weet ik.niet… De Ridder laar op het hier onder „15 in geplaatfte. volgen. ‚Pe Bloemen blaauw, me Hin FDe > Digvuldig-in getal en klein : de Stechtjes*Tük, | a verfpreid „… Draadachtig , blaauw, Origa “ zo ‘lang, als de Bloemen.” (9) Squille, met ‘Draadachtige Entes! Bladen salt en zetuilde Bloemen ; de Steeltjes naakt „ Th | „ Abiagende, „van langte, als de Bloem, __ Hexftche, “Deeze. worde Herfijthe Ster - Hyâcinth ge. tyteld, om dat zy in de Nazomer bloeit. By Kaap Lezard in Engeland vondt Ray dezelve overvloedig. Zy groeit ook omftrecks Parys en verder in Vrankryk Zuidwaards, als ook in gel is een Hardpalm hoog , rondachtig , de Bloempjes niet grooter dan een. Erwe, zonder Hd > (ro) Squille met een rondachtig Blad, op zyde 5, e e END ì ETT AR d folrd. eenigermaate geaarde menblde iks MI € ge. In (9): Scilla Fol, Filiformibns ‘Lineatibus, Flor: Corymba- „fis &c. GOVAN, Alonsps 174. Scilla, Rad Solidâ , Fol, Seta- ceis &c. GER. Prov. 149. GUETT. Stamp. 131, DALIB. Paris. 102. Hyecinthus Stellaris Autumnalis minor. C. B. Pin, 47. CLUS. Hift, Le ‚P.185, Hyacinthus, Autumnalis, Log. ke. 102, Go) Scilla Folio, teretiusculo Latere fubfpicato. Syfie ke lant „A de % „Nat. 10 DEEL. XII, STUK, ui. Hoorp- STUKe 328 ZESMANNIGE LELIE In Portugal was de Groeiplaats van deeze by zondere Soort , die ongemeen zeldzaam is Crus stres hadt een Bol daar van. by een Franfchen Bloemkweeker , in ’t voorfte der voorgaande Eeuw , voor Geld bekomen. Zy fchiet uit den Wortel een Biesachtig Blad, van een Voee langte , om laag Sleufachtig hol, en aldaar een Bloemfteel befluitende van ongevaar een Hand- breed langte, weike op den top drie witte Bloemen draagt, naar de Plant naamelyk groot en zesbladig, met witte Meeldraadjes en een drie= hoekig Vrugtbeginzel. De Bol was niet grooter dan een Hazelnoot , bruin , en gaf twee zo- danige Bladen uit, ieder met een dergelyk zydelings Bloemtrosje. Capenfis, Behalve de Berftfche Ster - Hyacinth betrekt Kaap{e. de Heer N. EL. BurMANNUS, onder de Kaapfche Planten, eene daar hy den naam van Kaapfche Squille aan geeft (*). Dezelve was by den vermaarden CoMMELYN afgebecld en befchreeven , als zig in de Amfterdamfche Kruidtuin bevindende. Die heeft de Plant , wel is waar, genoemd Afrikaanfche Squilla met een, kleine groene Bloem en een zeer groooten Bol : maar alzo hy meldt en vertoont, dat de Bloe. men „ die. aan een Stengel van drie Voeter éen lapge Aait uitmaaken , niet” zesbladig „ maar | in Nat. Ornithog. Spicatum unifolium, Flore Niveo odorate. Grist. Lu/fisan, erde monophyllas Flags ie J. B. Hi JA IL p. 622. (*2 Scilla Capenfis, Const. Hort, daden ik T. 24 ‘or BOLPLANTEN 329 In zesfen gedeeld zyn:zo kandie Plant naauw- car Iyks, tot dit Geflagt behooren. De Bol was drie- ÂFSEEL, maal zo groot als die der gewoone Squille, zegt oorrs COMMELYN. Aanmerkelyk is *, dat zy eensrux, | bloeijende Stengel' zonder Bladen fchoot: ’ welk haar , in de eerfte opflag zelfs, genoegzaam van myne ‘nieuwlings ontdekte Kaapfe Bolplant, die ik ‘tot het Geflagt van Asphod:lus betrok ken heb, onderfcheide. an DEN KONE L-LZA, Een zesbladige Bloem, met de drie onderfte fte Blaadjes neerhangende;, en het laagtte Meel- draadje langer, van de anderen afgeboogen, onderfcheide. dit Geflagt. | De eenigfte Soort , daar van bekend, voert rm, den bynaam naar haar afkomst van de Kaap zie jn der Goede Hope. Eerige gelykheid naar de Bene. Koornbloemen » Cyani , fchynt aanleiding ge- geven- te hebben tot den Geflagtnaam. De aangehaalde Afbeelding van PLUKENET, on- dertusfchen , voert by hem den tytel van Klein _Leliebloemig Phalangium met Goudgeele Bloemen. ‘Linneus oordeel dezelve flegt te zyn, en inderdaad, -zy- gelykt weinig naar een Plantje, „dat de Geftalte: van de Squille heeft , zo de Ridder aantekent , die ook aanmerkt, dat de Bloemen onregelmaatig zyD. As “ (r) Gyanella. Sy/t. Nat. XII, Gen. 416. Vig. XIII, Gen. zo. p. 272. Vid, PLUK. Phyt. p. 434. É, 2, X 5 IE, DEEL, XIl, STUKe 339 ZESMANNIGE LEL1E- Ante di hi HO, D:E,L U, So, Afiagih zon ot mos. Die iv cufss t heeft « de Bloem in zesfen gedeeld STUK, ED ‘het Hontebakje beftaat uit zes Klepjes, die, het. Vrugtbez siezel, bedekken , zegt de Ridder, Voorts moet menin aanmerking neemen , dat de Bloemen. Aairswyze, aan, een lange, dikke dikke Stengel. „groeijen en. de, Wo rtels eene byzondere gedaante hebben, als by. veele. lang: werpige Knobbels te gelyk aan één Stoel han- gende in de gemeene Soort. De drie volgende heeft LINNAUS gpgseiend. f (1) AfFodil. ste een. laden Stengelen de an ige. kantige gefbreepte Bladen, oge tj &Geele, ns Op Sicilie ‚groeit natuur! yk deeze ; die, zo gemeen niet is als, de volgende. Men ‘gchtze te zyn de Plant Iphyòn_ ‘genaamd by TuEo- PHRASTUS en het Erizamba der Arabieren, Gemeenlyk wordt zy geele- Affodil genoeind en ‘was by de Ouden het Woyfje „ cot onderfchef. ding van de volgende, welke zy het Mannstje noemden, De gebladerde Stenzel, die de B ï EN ê marie zb afs naieeN Ans ê ) pe dh je)’ Alpha Cat!e: foliofo 4, Fol. triqaetris. Syr. Nat. XI Gen. 417. Vege. XlIl. Gete” 421. P--272e JACQ: „Hort. T, '77« (GOVAN Monsp. 174.; Hi Cliff. 127: Ups EN BR. Lucd. 33e Asphadelus lureus Flore, Et, Radice. C. B. Pin. 23, Asphod. Foemina. CAM. Epe 372. Asph. luteus. DOD. Pempt. 20%. Ap, luteus. minor êc, LOR» Je. gra \ ds Nh | DiN e “ hd OrsBOLPLANTEN.. 331 te-vanjeen Elle of daar omtrent heeft, maakt ‚A Ë OEE het grootite verfchil. De Bladen , immers, ko, | men in deeze ook fomwrlen Pypachtig voor , H Ee aj hoewel ‚zy meest maar geftreept zyn. De Bloe-°TÔEe d Rd men , geel van Kleur Á hebben groote. „witte ‚ Vliezige Blikjes. gend RNN 1 Affodil mèt een naakte saaket en Degen: ir. | ae gekielde ie Bladen. BERG), dee inten Witte, eere 3 di Witte of Kl maenie) Affodil! e. ge. EN groeit‘in.de- Zuidelyke deelen vaa Vranke _ryk , in Spanje ‚ Portugal , Italie, in Switzer- land , als oak in Ooftenryk , volgens Linnus, Ik -vindze nogthans door KRAMER of JAc- QUIN niet aangetekend ;: maar in de Krain groeïtze op *t Gebergte , «volgens Scoror r, B arrErR maakt-wel van de voorgaande Gees le ‚doch niet van -deeze Witte, onder de Planten. van Switzerland „ gewag. Rav heeft dezelve-op Gebergten by Mesfana, ais ook op Steenige Heuvelen, omftreeks Montpellier „gez vónden.’ Govan zegt, dat zy -aan-de Zee; | naar vanda en id Languedok Pp hl Op (2) Asphodelus,Crule nudo, Fol. Enfiformibns Carinatis levibus. Mat. Med, 172, Asphadelus Caule nudo mi Foliis loxis. H. Clif: 127, Re Lugt, 24. GOUAN. ‚Alonsp. 175. Asphad. albus Râmofus et ton RAâmofus. “C.' B. “Pin. 23. TouRNE. Inf?. 343. Asphodelus primus et fecuridus, CLUS. | i Te Be upd, MORIS. pn He Pe 330. Se 4e Te Ie fo Ie ze a Nem ie ' ade he Gom ee …4,DEEL. XII STUK, 32 Z'eSMANNIGE LELIE __V. Op dorre Bergen, in de Zuidelyke deelen van san Provence, wordt zy, volgens GERARD, ger Hoorp- vonden. bod he STUKe / “ Daar deeze Affodil zo wel ongetakt als Takkig voorkomt , vind ik den bynaam piet zeer eigene CrLusrus noemt de ongetakte Witte ‚-de Getakte Groote Asphodelus , van welke laatfte hy , van Lisfabon naar Madrit reizende , de Wortels door den Ploeg uitgee rukt vondt leggen, wel tweehonderd of meer in getal, aan éénen Stoel hangende, zyndezeer dik als Stek-raapen: des hy dagt, dat de gee heele Plant wel vyftig Ponden gewoogen had. De Steng, zegt hy, vale fomtyds wel twee Ellen hoog, zynde rond -en glad, bovenin Bloemdraagende ‘Takjes verdeeld , en anders geheel naakt, De Bladen, uit den Wortel of Stoel voortkomende , zyn langwerpig, fmal, driekantig en als gekield , -gefpitst „ voos en taay. De Bloemen zyn zesbladig, van binnen wit, van buiten ieder Blaadje met een paarfch= achtige Streep getekend, Zy. zitten op korte Steeltjes en hebben die, eigenfchap, aan. de meefte Bolwortelige Planten , welke een Aair of Trosachtige Bloem draagen, gemeen; dat zy van onderen op ontluiken; en dus de onderfte Bloemen reeds verflenst of afgevallen zyn, eer de bovenften open ftaan. Een paarfchachtige Affodille, met bonte Bladen, vindt men-door BauntNus opgegeven. De Zaadhuisjes zyn byna rond, met drie verhevene Ribben , in | drie 8 S ú ’ ) 4 , - id } IN k or BoLPrANTEN. 333 | drie holigheden verdeeld » een zwart driekan- his nies tg, Zaad bevattende. | rn: Hoorpà on 3) ‘Affodil , die de Stengel naakt heeft, en STUK. __ gefbrekte, Elsvormige , gelbreepte 4 byha dn ried ia Pypachtige Bladen. Lfialofus. v Deeze, die de Stengen minder dan een Elle® hoog en altoos getakt heeft, is in Spanje zeer gemeen, en komt ook voor in Languedok en Provence, — In de Woeftynen by Kairo in E- gypte is een Pypbladige Affodil door Forse KAOHL waargenomen. De Wortels zyn van die dergemeene Affodillen verfchillende : want zy hangen Vezelig aan den Stoel, niet verdike kende, De Bladen zyn fomtyds Pypachtig , maar ook dikwils halfrond, aan de eene zyde __ vlak, aan de andere geftreept , veel bleeker dan die der gewoone Affodillen, welke insge- lyks Zeegroen zyn. De Bloemen vallen kleis ner en witachtig, hebbende de Meeldraadjes aan de tippen verbreed; de Zaadhuisjes en het Zaad komen nagenoeg overeen. Dat deeze Affodil ook ap Creta grocije, | heeft (3) Asphodelus Caule nude, Fol. ftrittis Subulatis, ftrias tis fabfikulofis. H. Ups. 83. GOUAN Monsp. 174. Asphod, Cauie nudo Fol, firictis. C. B. Pin, Re Lugdb. 34. Aspho= —delus Fol, Fiftulofis. C. B, Pin, 29, Aphod. minor, Crus _ Hift. 1. pe 197. Hisp. p. 295. Te 296. DOD. Pempt, 2063 Phalangium Crete. LOB. de. 48. El, DEEL, XII. STUK, „Vs 934 ZES MA zede Lette heee Lí Ni N'&us meer dan’ eenmaal gemeld oN Aran, Men moest daar door wolftrekt ‘verftäan ‘hét Hioorp- Eiland Kandia ;-alzo dat woord op zig zelve » sSTUKe nooit anders gebruikt wordt, Ook zegt Ge- RARD ’er,van Oritur in planitie- Cretd: maar dit geeft aanftonds aanleiding Om te denken „ dat die -Autheur daar dooreen Vlakte in Pro- vence verflaa, ‚Nog meer moest zulks blykens wanneer LoBEL dit Gewas noemt, Phalan= gium Crete Salonenfis, en Momrtson zulks verklaart „ met de Franfche benaaming le Crau de: Salo, Zie hier ‚ hoe.Lorer zelf daar van (preeke ( 1). | s, Doen wy van Moncpelliers fpelen ende s ‘herbariferen gingen nae Marfeille in Ptoe >: venden onder ons Clerckény door de-gruys= „> achtighe ende de dorre “pleynen glienaamitë 9, Crauúx vän Salon, als ghêlyek wefende van ‚> hatteren den Eylanden: ‘Creta oft Candies „> foo vonden wy daar in groötér meichte een 9, ander footte defen anderen niet onghelyck , 9, verfchillende alleene in de grootte, als nau- „ We eenen Voce hoogte Zynde, en minder ;> van Bladers, maar dicker ende veel ftyver, > den Gariophilaet zeer nae comende, In Ju- » nio gaft fyn Bloemen ende ’ Saedt in-Au- E)) gus- (© spêc. Plant. IL. p. 444» Atwite men ook Hart, Cif. 83, in plaat van Ups, vindt. (t) Herbarius of Kraideboek , bl, 6o, PLAAT EXXXI. AN hd DD ij EN hee EL io ai Pl zi WJ) a 4 N ij ef BorrranTen 855 ed ò demi ndeten |ghelyek, maar minder (*). A ze Afrodi illen Zyn door de „Ouden aange AE pile) 05: okt gE. KI de lige en Ston- Hoords On - n ‘er Ag plaats ‘aan onder de Ge- esmiddelen, De Wortels, zyù zeer heet en E kunnende derhalve ùitwendig dienen als een Schro&end middel. Inwendig zal men ter niet ligt gebruik van maaken, Door “de Huene. worden zy. fomtyds uit den Grond gewroet en opgevreten. _ Onze kundige Hoogleeraar , N. L. Bure MANNUS, telt onder de Kaapfe Planten twee Soorten van dit Geflagt. De eene, door zyn Ed, Capenfis_ gebynaamd , heeft een. naakte d Stenge\ die Takkig is en Lancctvormige plate ; „apmeige’ Bladen ; de andere , met den bynaam - van flriëlus , ‘Een naakte Stengel en Liniaâle E: Ee Bladens die langer zyn dan de Sterie gel (1). $ ‚„Tòts geen van Helden Detdekder die- Kaapfe 5 Bolplant, in-’t voorleeden Jaar 1778, hier te Lande nl allereerst , én in ’% byzdadt 5) í ‚Zi í ook - ef Oec Bene vient dans le Crau Arles aupres dk Sa: lon , zegt GARIDELL : waar uit blyke, dat, die Gruis- Zandige Vlakte tusfchen de Steden Arles en” “Aix göiegen zy» omfieëks de Stad Salon. Zie de’ Tegenw, Staat duz Frankryk . 11. Deel , 459. (t) Asphodelas Capenfis & fritus, Prodr, FL, Caps | pe fo, eh des + ze ' DEEL. XIl, STUKe A LE be ‘ id r Í ad …l … ee 336 ZESMANNIGE LELIE V. ook by my gebloeid hebbende , welke ik, zo zr, wegens de deelen der Vrugtmaaking ‚ als wee Hoorp- gens de Geftalte , niet nader brengen kan dan STUK. tot dic Geflagt. Ik maak ’er derhalve een nieu- we Soort van, onder den naam van Asphodelus — Comofus of Bladerkroonige Affodit, om dat de Bloem- Aair met Bladeren gekroond is, en geef die op met de volgende bepaaling. Iv. (4) Affodil met een naakte Stengel, de Bladen En en Lancetvormig „ Geutachtig ; Seaorfd 9 van SEN onderen gekield, | kroonige, PLAAT LXXXIUI. Naar de leevende Plant, in een Pot by mys als gezegd is, uit een Kaapfe Bol gekweekt „ en in de Zomer des voorleeden Jaars zeer fierlyk in Bloem flaande, is de mevensgaande Afbeel- ding, tot een derde der Natuurlyke hoogte vers _ kleind, door onzen kundigen Plaatfnyder, den Heer G. PriLiess, getekend en vervolgens in ’t Kopergebragt. Deezen Jaare 1779 heeft zy ook nog, zo wel als toen „met verfcheide Stene gels in de Hortus Medicus alhier gebloeid en Zaad gedragen. De Kenmerken, op de manier van den Ridder , door my ten naauwkeurigfte daar van opgemaakt, toonen , dat dezelve to& dit Geflagt behoore ; paamelyk: Zn De Kelk ontbreekt, 3 De Bloem is eenbladig, zesdeelig , met Lan= cet- C4) Atphodelus Caulenudo ,Foliis Lanceolatis, Alveolatig andulatis , fubtus Carinatis, “HOUTTUYN, 5 ‚or Bor PLANTEN 387 wervörntige vlakke uitgebreide Stden: die wit zyn, aan ’t end es en groenachtig niet ven afvallende. Hoorp: Het Honigbakje beftaat uit zes paarfche Schüb-sTux: j Betjes die Kegelswyze famenluiken , dekken- (de het Vrugtbeginzel. ‚ De Meeldraadjes, zes Elsvormige uitwaards …„Boogswys’ gekromde Vezels; van gelyke lang- “stes de flippen der Bloem aan den voet inge- plant: de Meelknopjes langwerpig opleggende 3 opflygende ; tweelings of, gefpleeten , neder- ‘waards Vorkachcig 5 vervolgens Eyrond; dwars opgelegd : ‘het Szuifmeel Zwnivelkeurie. De Stamper; een rondachtig Hrrigihen inèel; binnen de Schubbetjes van, het Honigbakje by- kans verborgen: de Styl Bhvonng met een ge: koorten. Stempel, _ De Vrugt: een Kogelrond’, Vleezig, drie kwabbig, driehokkig Zaataie: niet alleen gekroond. met den Styl en de blyvende Bloem; maat zelfs door de Meeldraadjes gefchoords Zaaden verfcheiden ‚ tot negen toe, in ieder Hokje der Vrugt, die Eyrond gefpitst zyn; aan de ééne zyde bultig. Op PLAAT LXXXIIL, hier nevens, Zyn tef „wêderzyde ván de Bloemfteng dé deeleú der Vrugtmiaaking , in alle Afmeetingen verdubbeld zyhde , onder’ oor gebragt, … Dus ziet men by A de Bloem vertoond. zo als zy na de ontluiking voorkoimt, de Slippens naar Blaad: jes gelykende , half wit, half groen, aan ’t Y 4e En - zÀ u. DEEL, XII, SEUK, - Vv. DEL met Vorkagtife Knopjes omringende het Zrupt-_ 83 ZeSMANNtICE LEtreEs Eid geknodst: de zes geboogen Meeldraadjes, Hoorp- beginzel, ’t welk by B afzonderlyk vertoond ús , STUKe zo wel als de Meeldraadies by C-en D. Hier openbaart zig in deeze laatften een aanmerkelyk verfchil , naar dat dezelven nog in ftaat tot Bevrugting. of reeks uitgewerkt zyn , gelyk men dic ook ‘aan de Bloemfteng , die/van on- deren op bloeit; kan waarneemen. Zódanig jets heeft plaats in de blyvende Meblkriopies ‘van âllerley Bloemen. Zy keeren zig om en fchudden als haar Stuifmeel uit, waarna zy allengs inkrimpende- verdroogen, “De Vrugt’, die onder groen, boven paarfchachtig is, ver- “toont zig by E , in de overblyvende Bloem “gevat , met de Meeldraadjes omringd en met den Styl gekroond, By F ziet menze over- dwars doorgefneeden ‚ zo wel äls de hollighe= den dert drie Hokjes en ’de Zaaden , daar in ‘vervat, wier figuur nader blykt by G » alwaar Zy, zo van de eene als van de andere zyde vertoond Zyn, Befchryving der Plant. De Wortel is een Schubbige Bol, niet fond > maar Kegelvormig „ onder geknot en als dwars afgefneeden, witachtig geel, van aanmerkelyke grootte, De Bladen zyn Lelieachtig, andeailde Voet En daar over En by ' den Stoel derdhalf j Duim „rr BorPLANTENS 839 Juim „breed, voorts allengs, tot aan de punt V. toe, werfimallende, van boven Geurtachtig , van tdk onderen bultig gekield, opde kanten gegolfd, Hoorp- niet uitgegulpt, aan de bovenzyde donker g groen , “TUE: van agteren geelachtig en aldaar, in de Betiedens Îte helft, met paarfche Vlakjes getekend. ‚ De Bloemfteng is aanzienlyk, fchuins uit den Wortel; fchietende én verder regtopftaande, ftevig; van beneden tot het midden een Vinger dik, enter hoogte van drie Rynländfche Voë- ten opgtoeijende. Zodanig is de hoogte van de eene myner Planten, in Potten,:geweest. Ik had “hog een andere’, met twee Bloemftengen van. minder ‘hoogte. In de-- Hortus Medicus was Zys deezen Jaare ‚ met verfcheide ‘Bloem- átengen van verfchillende hoogte , allen van bos ven met -Bladertjes gekroónd. Het middelfte en bovenfte gedeelte hadt in de eerstgemelde:, by ‚my s "angevaar. zeventig Bloempjes, ieder opreen Steeltje van een Duim langte, dat. vanconderen. gevat. is in een drie- hoekig fpits bol. Blikje. De orrinsehn Zyn :op- dtygende , niet neerhangende # ieder Omtrent éen Duim breed. ‘Het onderfte van de Sterf= gel „dat het groenfte is, glad en volkomen rond, is met dergelyke paarfche Vlakken als de Bladen , die onregelmaatig zyn en diet by elkander dach ‚ getekend.” Het bovenfte is geeler en hoekig door’tafgeeven van de Bloem- fteeltjes allengs verdunnende, De afgebloeide Bloempjes worden; op de oe ME Zoa IE DEEL, XIIe STUK, V. 240 ZESMANNIGE LELIE Zon ftaande, aan de randen paarfchachtig ; maat OEE het Vrugtbeginzel , dat in ’t eerft paarfch was Hoorp- bekleed, wordt van onderen groen of geclach- STUKe tig en by aapryping, uit den geelen paarfch, ANTHERACUM. Dice Griekfche woord is van Pri Nrus voor de Affodille , by TurorHRasTUS voor de Steng der Affodillen : waarfchynlyk wegens de menigte van Bloemen, daar aan zittende, in welk opzigt zy de meefte andere Planten over- treft , gebezigd. « Waarfchynlyk zyn de Witte Affodillen daar mede bedoeld , dewyl men ’% Latynfch Albucum daar mede gelyk ftclt. Lan- Naus gebruikt het hier voor een Geflagt van Planten „ dat niet alleen vin Geftalte zeer veel van de Affodillen verfchilt, maar ook de Bloem zesblad:g , Sterswyze uitgebreid heeft en het Zaadhuisje verhevener ‚ Eyrondachtig. ’t Geflagt van Phalangium by ToURNEFORT, zo wel als deszelfs Liliaftrum , en dat gene, ’t welk 7de Ridder bevoorens Bulbine getyteld hadt,‚zyn , begreepen in de drie volgende. fmaldeelin- gen. A, Phalangium : met ‘de Bladen gefleufd „ „de Meeldraadjes meeftendeels glad. * (1) Ar- 3 or BourtANTEN. dr ) Beria, met “platachtige Bladen, de V. ed Sieng eenbloemig, 4) an bte: bevoorens voorgefteld onder gelginenp paam van Bulbocodlum , van anderen onder de 1. _Narcisfen of wasterd- Narcisfen geteld geweest hd ar, is een loutere Bergplant , voorkomende op Swit- Ee atbloe- zerfche Alpen en andere Gebergten der Zuide- Iyke deelen van Europa , als ook in Engeland volgens RAy, die dezelve heeft afgebeeld, HarrLer befchryftze dus. De Wortel is een langwerpige Bol, met een Netje omweven ‚die veele dunne ronde of driee kantige Bladen uitgeeft, en een Stengeltje van vier Duimen of een weinig hooger, met veele korte Blaadjes. De Stengel draagt een enkele Bloem , die van zelf famenluikt , gelyk die van Palangium des avonds. De Blaadjes zyn Ey- rond-Lancetvormig ‚ wit , van binnen en bui. ten ros, met donker roode Streepen en een geel Nageltje. De Styl is Prismaciek ; de Vrugt drie. kantig- Kegelvormig. ‚Het is, zegt hy, een Voorjaars- Plant, en be- (1) Anthericum Foliis plantusculis , Scapo unifloro. Syft, Nat. XIL, Gen. 418. Weg. Xl. Gen. 422e p. 272. Mant. 365. Bulbocodium Fol. Subulato- Linearibus. K, Zugdb, 41. Sp. Plant. 1. p. 294 Bulbocodium Alpinum Juncifo- lium. RAj. Angle UI. p. 374. Ì. 17, É 1. Pfeudo- Narcis- fas Gramineo folio, C‚ B. Pin. st. Pradr. 27. RuDB. Elys CIE pe 64e fg EK, DEEL. XII, STUE, 342 MESMANNIGE LEL Eer- V. betrekt ’er niettemin toede Kleine Herfst - Nar: | TL cis van f. BADBINUS, al ook de Laatbloemi= Hoorp- ge Narcis van CrLustus; tT welk tegenftry- STUK, dig fchynt , doch Ee den bynaam bil- Iykt van onzen Ridder (*). u. (2) Anthericum met vlakke Bladen, een en pinda pn | kelde Siengel en getuilde Bloem. | Griekfíche FORT waargenomen , heeft een Bolwortei en Liniaale gladde Bladen , byna zo ‘Tang als de Stengel , die eenvoudig is, met drie of vicr kortere Bladen, hebbende op ’t end een Tuil- tje van vyf Bloemen > op drie Steeltjes „ het middelfte cenbloemig. | De Bloem is wit, mct de Meeldraadjes kort en de Styl nog korter.” im. (3) Anthericum met vlakke Bladen, de Sten- PA han gel en Meeldraadjes Wallig hebb zende. …_vlakbla- ” die, — Deeje Soort, in Portugal, by Kaap Spizel, in de Maand April bloeijende gevonden door den (+) pe Afbeelding van de Narcisfus Autumnalis minor, by Crustus, Hisp. p_ 252, komt met die van BAUHINUS nagenoeg overeen ; of deeze is daar van ontleend; maar de Bloem voldoet niet. (2) Anthericum Fol, planis, Scapo fimplici , Flor, Corym- bofis. Bulbocodium Grecum Myofotidis Flore, TOURNE, Cor. 50, 2 G) gntheriam Fol. plas > Scapo Filamentisqag Lanetis, Alant, 22e / „Dit Kruid, in de Levant door ToUrsNe- Pd ‚or BOL PLAN TE Ne HP on Í den Heer, VANDELLI, heeft, volgens hem,, Ve _ „de Wortels dik , langwerpig , geelachtig ; de in Wortelbladen Liniaal , kochi » geftreept „Hoorps eenigermaate gekieid, met het end omwonden , ‘TUZe Elsvormig : de Stengel Takkig met Lancet- vormige Blikjes en de Bloemfteeltjes eeniger= _maate getrost: de Bloemen rood, van grootte als in hect Takkige „ dat volgt, met Wollige Draadjes , geele Meelknopjes en den Styl kor- ter. De Geftalte is als die van ’t voorgaande, maat de Bloemen zyn kleiner en hebben geen gladde Meeldraadjes (*). (4) Anthericam met driekantige ruuwe Bla- Iv. E Kd  th fe den ‚een Takkige Stengel en cmgekromde cum ede Bloemen. tam, Krom: bloemig. Tot de Kaapfe Planten moet, volgens den Heer Murray , deeze Soort behooren ‚ als zynde in de Hortus alhier, nu vegentig Jaar geleeden, uic Zaaden van de Kaap gefprooten, Zy maakte een Gewas, met Bladen als van Prey , de Steng gels anderhalf Voet hoog en Tak. (*) Gelyk hetzelve, wil zekerlyk de Ridder zezgen ; Mant, re, cit. en daarom heb ik Filamentis Lanatis, dat ’er byge- voegd was , van ’t voorgaande afgelaten. EE (4) Anthericum Fol. trigonis fcabris, Scapo Ramofo, Goe rollis reyolutis. Phalangium Athiopicum Ramofum Flor, albis, Peralis reflexis, Comm. Hort. I, Pe ÓT. T. 34. MURùts Goet. 214. Asphodelus Fol, compresfis asperis, Caule patue lo, TOURNE, Inff, 343. Y | ú Il. DEEL, Klk, DEEL: $ 344 Zes MANNIGE LELIE V. _Takkig; de Blache en zesbladerig , agterwaards AFDEEL. , alg ad se ji, emgekruid, gelyk die cer Hyacinthen, en wits floorp: de Zaadhuisjes langwerpig driekantig, bevat- STUKe tende bruine ruuwe Zaadjes , driehoekig zynde en met drie zeer kleine Gaatjes doorboord, v. (5) Anthericum met vlakke. Bladen „ een Take Bip kige Stengel , platte. Bloemen en een Teg= mafiam. ‚den Stamper. Takkig. Dit is het Gemeen of Groote Phalangium , dat, in de Zuidelyke deelen van Europa, op. Kalk- of Kryt- Rotfen groeit, volgens den Rid- der. Dien Griekfchen naam leide men daar van, af , dat deszelfs Bladen, Bloem en Zaad, op. Wyn gezet , een nuttig Geneesmiddel tegen. de Beeten van Spinrekoppen, Beep eten en andere Venyrige Infekten zouden uitieveren. Hierom noemen fommigen het cok, in * Ere gelfch , Spiderwort , ee Boogduitfch Erd- fbinnenkraut ‚ dat is Aard- Spinnenkruid. Op verfcheide plaatfen ‚ in Daitfchland, groeit het op Heijen en Bergvelden en komt in ‘Sweeden voor, | N €) (5) Asthericum Fol. planis , Scapo Ramobo, Coroll. pla- nis, Pifillo reêto, Anther. Fol. planis &c. GOVAN Monsp. — 175. Fl. Suec. 267 3 239. Guzrr, Stamp. P: 129. Phal:n- gium, parvo Flore ‘ramofum, C. B, Pin 29, TOURNF. luft, 368. Phal:ngium majus. CAM, Epit, 580. Phalang: ‘Ramo. fum. Dop. Pempt. :06, BOB. lee 47e Horologium Flore 48, Bern, 1766, TT, 6. n or BOLPLANTEN. 345 ‚ @ Antherieum met vlakke Bladen, een ge. Vs … heel ‘eenvoudige Stengel , platte Bloemen en Be | _den- Stamper neergeboogen. Hoorp: gk ie \ STUK „ Deeze, zo welals de andere, groeit inme- Vb igte op de Switzerfche Bergen , als ook opcum Li- _drooge Vlakten in Provence, L:NN&us vondt osseakt. deeze laatfte zelfs in Sweeden en verzekert dat zy een vwerfchillende Soort zy, hoewel de Heer GrRARD ze als een Verfcheidenheid aanmerkt van de voorgaande, Het voorpaam- fte verfchil is aangewcezen, | De beroemde HaALLER noemt deeze laat- fte een fraaije Plant , die de Wortels Vezelig tót een Knobbel vergaard heeft en famenge- groeid ; waar uic veele Grasachtige Bladen voortkomen, die ftevig en een -Voet lang zyn. De Stengel is een Elle lang, Bladerloos, met een losfe Aair van tien Bloemen , welke uit twee ryën Bloemblaadjes beftaan ; de binnenfte breeder Lancetvormig ovaal en zuiver wit; de buitenften met een groenachtig ftreepje. Ieder’ Bloem is by de twee Duimen breed en zy ge- Iyken veel naar die der Affodillen. Van het Takkige Phalangium , zegt die groo- te (6) Antherieum Fol, planis Scapo fimplicisfimo &c. GOUAN dMonsp 175. GER. Prov 155. HL Ups. 83, Fl. Sue. 1. Ne 290. Pholangium pârvo flore non ramofum. C. B, Pin. 29. Dop, Pempt, 106, Liliago Cordi, LOB, de. 43e Jaco, Hort, 83e Xs Il, DEEL, XII: STUK, - 846 ZESMANNIGE, LÉLIr V. te Krmidkeanet, is zy voor ‘t:overige weinig rt verfchillende „dan dat zy de Bloemen veel kleiner Hoorn. heeft, en dus ook veel minder aanzienlyk is, srux. De Stengel verdeelt zig boven in verfcheide Takjes , yl met Bloemen beladen , welke by nagt geheel gefloten , op den middag volkor men uitgefpreid zyn, en op de tusfchen - Uuren in een gemiddelde ftaat. In Sweeden bevondt LiNnNdmus, dat zy van zeven Uuren ’s mor- gens , tot drie. of vier Üuren ’s namiddags , waaken. Wegens die zonderlinge eigenfchap heeft MurrLererus de Plane hee Uurwerk van Flora getyteld C°). vir (7) Anthericum met vlakke Blalen, een ges P Antheris heel eenvoudige Siengel, en Klokvormige cum Lijia= firum. Bloemen ‚ met neergeboogene Meeldraad- Lelieach- jese EL Van deeze Bloemplant hadt Tourneron 4 een byzonder Geflagt gemaakt, order den naam van Liliaftrum, om dat zy een Bloem heeft in figuur naar, die der witte Leliën gelykendes doch verfchilleade daar van, inzonderheid , door- (*) Vid. Alem. de la Societé de Berne. 1766. T. IV. (7) Anthericum Fol. planis , Scapo fimplicis6mo , Cors Campanuiatis „ Staminibus. declinatis. Hemerocailis Lilia- trum. A. -Clâf. 123, Sp. Plant, Ie 324 GEB. Prog. 154 HALE. Helw. 290, Liliaftrum Alpinum minus. TOURNE. Ini, 3690 Phalangium magna Flore, GC, B. Pin. 29. Phalangiumg DALECH, Hijl, 852. EN gelyk de Eerevprys geaaird zyn met Bloe- ‚‚ men als van het Spinnekruid, geel van Kleur, „‚ hebbende drie breedere, drie fmallere Blaad- “ss jes. Het Vrugtbeginzel , dat een dun Styl. » tje heeft, is met zes Meeldraadjes omringd. „, leder Bloempje duurt flegtséénen Dag, doch „‚ worde dagelyks van anderen vervangen; zo ss dacde Plant byna den geheslen Zomer bloeic.” le Il. DEEL. XII. STUKe ( ) V. ÄFrrEELe elan eef Hoorp: STUK. vidgns 4- loides. he Sn Üg 550 ZESMÄNNAGR LELIE (10) Anthericum met Vleezige Elsvormigé platachtige Bladen, “Dit wofdt door den betoemdefi DirLk- NIUsS, in tegenftelling van ’ voorgaande ; _ Kaapfch ongefteeld Phalangium getyteld. Het heeft de Bladen zo zeer naar die van Aloë gelykende, dat wen hét, zonder Bloemen, daar voor zou aanzien. Zy zyn Lancetvormig, aan de bovenzyde Geutswyze uitgehold en komen Re uit den Wortel voort , die een kor- ‚ breede, geele Knobbel iss deseld uitgee- drak Met een weinig behandeling kneust men deceze Bladen en krygt aan de Vingers een lymerig Sap 5 als Eywit, dat, in ’c eerst Smaakeloos „ een gevoel van fcherpte, op de Tong agterlaat, Deeze tederheid doer dè Bla- den, ligtelyk, van ’t end af verdorren, en de Plant is niet gemakkelyk té behouden. Zy geeft uit den Wortel Stengels van een of twee Voeten lang, met Aairen in ’t gerst byna als die van Weegbree, vervolgens ontluikende mec dergelyke Bloemen , als het voorgaande. | G1) Án- ro) Antberieum Fol. Carnofis Sûbulatis nine. A. Ups. 83. Anther. Fol. pulpofis Lanceolato. Subularis , fa- pine excavatis. WACHEND. ‘Ultrs 304. Bulbine acdiúlis. Md. Cif. 123. R. Lugdb. 35. Phaiangium Gapenfe fesûle &C, DiLL. Elen, 312, Te 232 fo 299, neels EE 0 EE ers ke ® es an ot BorPrtAÁNTEN _3$t h RL Anthericum met Dleezige Elsvormige Ns half ‘Spilronde geftrekte Bladen, | ej Ti ij Anthericum anet Vleezige Elsvormige Kiooene rondachtige Bladen „en een byna Îrosdraa- xt. î Áa3 ee gende Stengel. _ Antheria Eum Aspbad= | we | deivides. Deeze twee Kaapfen verfchillen in het Loof Afodillig. > Xil. van de voorgaande byzonder weinig. Ook is Sn de manier van groeijing byna eveneens, Vol- Jaariykse gens W ACHENDoREF heeft de cerfte «de Bladen platachtig van boven , ’c welk byna overeenkomt met die der Heefterige van Dr Â- LENrUs, en de laatfte zou dezelven fmâilér hebben dan de Stengél, Zy zyn fteviger in de Alfodillige , van welke de Jaarlykfe inzonder. heid verfchilt , doordien zy niet overwintert, gelyk dezelve. Anders komen deeze en de vol. de daar in overeen , dat zy geen Stengen heb- “ben dan de Bloemfteelen. De laatfte is de eenige Jaarlykfe Plant in dit Geflagt. (13) Antheticum met Vleezige, famengedruk. XIII. | Hispidu & ie, flekelige Bladen, F Stekelig Dee. (ur) Anthericum Fol. Carhofis Subulatis Semiteretibus frikis. H., Ups. 83. Antheric. acaule Fol. Pulpofis teretibus Subulatis, fupine convexo -planis. WACHEND,’ Ultr, 305e 12) Anthericum Fol. Carnofis Subulatis teretiusculis Sca= po fubracemofg. Fl, Ups. 83. Anther. acaule Fol, Setaceis Caule anguftioribus, WacH. Ultr, 305. C13) Anthericum Fol. Carnofis compresfis hispidis, - Aspho= dee Els DEEL, XII, STUKe 852 ZESMANNIGE LEL ti Ê« Vv. Deeze , ook aan de Kaap huisvestende , heeft ; nt an volgens der Ridder , een Vezeligen Wortel; Hoorp-. STUK. met byna Vleezige ‚ famengedrukte, geftreep= te Bladen , een half Voet lang , omgekromd ; overal bezet met ftekelige Haairtjes , zo wel als de Stengel ; die eenvoudig is en een Bloem- tros draagt met Lancetvormige Blikjes, zolang als de Bloemfteeltjes en ook ftekelig. De Bloe- … men zyn wit met een groenen Kiel en geel Meelknopjes.- Bedenkelyk wordt bier van zyn Ed. thuis ‘gebragt, die Pliant , welke door den fchrande- ten MILLER , onder den naam van Affodi met een naakte Takkige Stengel en platte Lan- - cetvormige Bladen , is afgebeeld en befchree- wen. ’t Verfchil, ondertusfchen, is in de eer- fte opflag, zelfs vry groot. De Takkige Srengel ftryde tegen een eenvoudige of enkêlde zeer. De Bladen waren in deeze glad, zonder eenige frekeligheid : hebbende negen of tien Duimen langte en anderhalf Duim breedte in ’ mid- den en loopende aan beide enden fmal, Dit werfchilt veel van famengedrukte , Vlieezige, omgekromde Bladen. De Wortels waren Affo- dil-achtig als dunne Stekraapen. Uit Kaaps Zaad was deeze in Engeland geteeld , die aldaar Zaad vidleverde , in ariehökkige Zaadhuisjes vervat. Van deeze zelfde heeft , dat ook zonderling is3 delas Caule nudo Ramofo, Fol, planis Lanceolatis. MibLs DiB. T. 56? or BOLPLANTEN. 358 iss de Heer._N. L. BuRMANnNus dyn Pha- \ langium Ramofum , ’t welk ik hier voor be- goes fchreeven heb, gemaakt. Hoozd: „Mooglyk zal tot één der gemelde SóortenSTöKs van -Bulbine die Kaapfe Plant behooren, waar van: ik-de Afbeelding in Fig. 3, op PLAAT LXXX, heb gegeven. Immers, dat dezelve een-Anthericum zy, blykt uit de zes Meeldraad- jes-en het Vrugtbeginzel binnen de B'oem „ge- Iyk onze Afbeelding duidelyk voorftelt: maar de Meeldraadjes zyn niet Haairig of gebaard; als blykt by Letter hb, alwaar men ziet, hoe de. zelven uit den Voet of Nagel der Bloemblaad. jes oirfprong neemen „en vry groote Meelknop- jes hebber, G, Narthecium , met Degenvormige Bladen, (14) Anthericum met Degenvormige Bladen xv; / „Antherfë en gewolde Meeldraadjes. hip od f fragum. In de Noördeljke zo wel als in de middel, err. fte deelen van Europa groeit die Kruid; dat het (14) Antberictr Fol. Enûformibus , Filamentis Lânatis, GorT. Belg. 96. Fl. Sue. 269, 2837. GMEL. Sib. 1. p. 73. Te 58. Fz Fl, Lapp. 136. R. Lugdbs 45. Nartheciumn. Moenr. Eph. N. Car. 1742. p. 339. T. 5. f. k. Pfeudo= Asphodelus pe!uftris Anglicus, C‚ B. Pin. 29. Phalang. Angl. paluftre … Iwidis folio, TOURNE. Zeff. 368. Asphodelus luteus paluftts Dop. Pempt, 203. Asphod, minimus luteus &c, LOB, Zò; 9e Ik DEEE. XII, STUK 554 ZESMANNIGE LELIE Y. het zo beruchte Beenbreekend Gras is onzer zittn Voorcuderen. Het komt. overvloedig buiten goorn. Harderwyk op de Gagelkamp voor, by ’s Hee- srux. ren Looj in Vriesland op de Bergummer- Heyde en elders in de Wouden, volgens den Heer pe GorTer. Men noemt het, zegt zya Ed., Geele Water- Affodillen en by de Boeren Egelgras, In Engeland fchynt her bye zonderlyk zyn Zetel gevestigd te hebben, al- zo hect den naam van Engelfeh of Schotfch voert by de Autheuren, ja zelfs by fomimigen Lancaster- Affocil getyteld wordt. Het is ’er op Moerasfige pluatfen zeer gemeen , als ook in Noorwegen en Sweeden. Het zelfde verze. kert de Heer HALLER van Switzerland, doch nergens komt het overvloediger » zegt hy „voors dan by Bern in het Veld de Eymatte, daar de Beek eerst zie het Bofch komt vlocijen, als ook op andere Moerssfige plaatfen; doch zelfs in de fchuinte der Bergene | De Wortel, die wit en Vezelig is, geeft veele Grasachtige » harde platte Bladen uit, en cen regte Stengel , om laag gebladerd, welke uitloopt in een lange Bloem - Aair „. bee zet met paarfche Blikjes. De Bloemen, kort gefteeld , heboen twee ryên van Blaadjes, uie den geelen groen en een Draadachtigen Styl , met gladde Meeldraadjes , volgens dien Au- theur, Dit is te verwonderen, daar de Heer LinNaus getuigt, dar in Sweeden de Bloe. men door hezre gebaarde Draadjes aanzienlyk Zyn. / or BoLrrANTE Ne 858 zyn. Zou dit dan ook een weezentlyk ver- {chil maaken 3aangezien HALLER zegt: „, dees „> ze onze Soort heeft geen Beenbreekende Hoorp. ‚‚ kragten, om welken een dergelyke Plant°T®E „, in ’t Noorden berugt is” 2. Maar de Heer GMEL IN heeft zelfs in Siberie ook deeze Plant met gladde Meeldraadjes waargenomen; zo het niet de volgende is, welke daar mede verward wordt by de Autheuren, | Die Beenbreekende hoedanigheid, ondertuse fchen, fchynt eene Herfeníchim te zyn, De vermaarde BARTHOLINUS bragt dezelve te voorfchyn uit een Gerugt , ’t welk ten dien epzige in Noorwegen heerfchte, daar men ’% Storregras noeinde. Men zeide, dat het de Beesten , die daar van aten, kragteioos en tot beweeging onbekwaam maakte, zo dat zy zig als Beerderloos vertoonden (*). S1MONPAUL. LI, die in zyn tvd een bekwaame Arts was, meende zulks door zekere Lood- of Kwikzilve- rige Stoffen , welke aldaar in de Grond mogten Zyn, te verklaaren, De Franfche Schryvers van het Journaal der Geleerden , op ’ jaar 1675 ftaken ‘er den gek mede, zeggende; ,, dat Bar- ‚> THOLINUs van dit Noorweegfche Kruid ver- „„ zekerde, hoe hetzelve , van de Katten ge- ‚> geten, derzelver Schenkels als door de Huid ‚ heen deedt komen „zo dat zy niet loopen » kon- df (*) BARTH. Aéfa Hafn, H. p. 126. La 1. DEEL. XII. STUXe V. _ konden in die toeftand. Men gaf haar, An s> tot Geneezing, Poeijer van gedroogde Been= Hoorp- ;, deren , dat eene fterke Kwyling verwekte.” STUK. Hier omtrent verantwoordt BARTHOLINUS Zig zeer wel, ma?r voegt ’er by, dat in Jutland; alwaar het overvloedigst groeide, geen Mine- raalen waren , en det het Vee aldaar, zonder hinder, dit Gras nuttigde (*). In onze Pro- vinciën heeft men ’er ook geen nadeel, noch voor de Runders , nach voor de Schaapen, van bevonden 3 hoewel Linneus aanmerkt, dat men het by de Boeren, in Smaland , voor het Wolvee fchadelyk oordeelde, Men achtte het in Engeland tot Geneezing van ‘Wonden kragtig, en metde Bloemen, in Loog geweekt , maakten de Meisjes het Haair geel, volgens LoBaL, zo Ray meldt. Misfchien ziet dit op een andere Soort van Affodillen. xv. __ (15) Arthericum met Degenvormige Bladen ee en driekwabbige Kelken; de Meeldraadjes Kes glad, de Bloemen driewyvig. bloeinige Op 356 ZESMANNIGE LELIEË- (*) Eadem T. IV. p. 100, (15) Anthericamn Fol. Enfiformibus , Perianthiis trilobis, Filamentis glabris , Fior. trigynis. GOUAN Monsp. 175. FL, Suêc. 269, 288. GMEL. Sib. L. p. 13. T. 18. f. 2, H. Cif. 140. GRON. Virg, 39. Anther. Scapo nudo Capitata s Filam. glabris. Fl. Laps. N. 136. T. 1e f. 3, Arthericum Pfeudo- Asphode'us, Jacq. Wind, 233. OED. Dar. 36. Pha- lang. Alpinum palutire sridis folio. TORNE. Zaf?. 368. Se. Veron. IL. p. 61. Te 14e Píeudo= Asphodelus Alpinus, C. B. Pin. 29e ame pe Or BOLPLANTEN, 357 Op de Gebergten van Switzerland, Lapland V., ‚ en Siberie , piet alleen , maar cok in Italie en bil rin elders, groeit deeze wonderbaare Lelieach:ige aaorpe Plant, zegt de Ridder , welke in de geheele sTUK. Geftalte naauwlyks van de voorgaande te on- derfcheiden is, maar grootelyks verfchilt in de Vrugtmaaking , als hebbende een driehoekigen Kelk en geen Styl, drie Vrugtbeg:nzels en kaa= le Meeldraadjes. Securex vordtze in een keude Valey van den Baldus- Berg op een vet= ten Grond, en geeft er een Afbeelding van , welke zeer goed is, zo Go vaN aanmerkt, en niettemin aanmerkelyk verfchilt van de Lap- landfche van LiNNEUus; nader komende aan de Siberifche , door GMmeLIN uitgegeven : hoewel die de Stengel met Sl:dertjes bezet heeft, * welk deeze Kruidkenner als eene Ver- {cheidenheid’ aanmerkt. Zy valt veel kleiner, de Bladen zyn naauw- Iyks een Duim lang , bleek groen , en als in _malkander fteekende: het Stengeltje van langte als een Vinger ; Draadachtig dun en beladen met kleine witte Bloempjes: zo dat deeze Soort in frasiheid veel te kort fchiet by de voor- gaande. „De een of andere , doch inzonderheid de eerfte , heeft men in Sweeden llograes ge- noemd, om dat men de Bottigheid der Scaaa- pen daar aan toefchreef, dat zy veel van dit Gras nuttigden. Terwyl, nu, fommige Wei. den , in Noordholland, hier ook aan onderte:- Z3 vi IE, DEEL. XII, STUK. d STUK. 358 ZESMANNtGE LEuieg- vig zyn, zeu het onderzoek, of deeze Socz: van Gras of dergelyken , daar ook groeiden, Hoorp- Diet onnut zyn (*). 2) „ Geen Geflagt, “zegt LiNNmus) (4), wordt, in de gebeele Klasfe der Lelieachti- gen, moeielyker dan dit bepaald, Het Steen- breekend en Kelkbloemig Anthericum is in de ‚ geheele Geftalte zo overeenkomttig , dat menze, de Vrugtmaaking uitgezonderd , naauwlyks onderfcheiden kan; doch de laât- fte Soort heeft gladde Meeldraadjes , een ‚ byna Klootrond Zaadhuisje , drie Stempels zonder Stylen en een driekleppigen Kelk. Het Steenbreekende is mert de vyf voors gaande Soorten door zyne ruige Meeldraad- jes verknogt , doch werfchilt door een pie- ramidaal Vrugtbeginzel , kaffige Zaaden en een blyvende Bloem. De zeven eerfte Soor= ten verfchillen van de volgenden doot glad. de Mecldraadjes en Geftalte der Affodiilen : derhalve mmoeften alie deeze Planten of in één Geflagt begreepen, of in vier byzonde- re voorgefteld wötfden, als wanseer men zeef moeielyk de EmTe der zeven eetíten zou bekomen,” Zie daar de reden vah de opgegevene fchikkiag en benaamingen. LE- (*) Gemeenlyk leidt menze van de mattigheid af : zie myn 1. De Mi. STUK, bladz, 235, (1) Sp. Plante Île Pe 447e or DOLPLANTEN. 359 De Kenmerken van dit Geflagt zyn, een nes gesbladige Bloem en een zesbladig Honigbak-srug. je, op de Nagels der. Bloem zittende , met een witgebreiden tand: als ook een afvallende zesbladige Kelk, Het bevat de vier volgende Soorten. | (a) Leeuwenblad met gevinde Bladen, dege 1. __ meene Bladfteel enkeld. Chr (2) Leeuwenblad met verdeelde Bladen , de “Enkel. gemeene Bladfieel driedeelig. DN Leontse Deeze beide Planten heeft Tours EFORFprialam, in één Geflagt betrokken , onder cen Gfiek- ineen fchen naam Leontopetalon , die Leeuwenblad betekent. Zy hebben haare Groeiplaats in dé Zuidelyke deelen van Europa; in de Levant | en 69) Leontice Fol. pinnatis, Petiolo communi fimplici, Sy/%: Nat. Kil. Gen, 423. Weg. XIll. pe 273. H Clif. 122. GRON: Orient. N. 113. Leentoperalon, Fol Coft# fimplici innas- _entibus, TOURNF: Cof. 49. Leontopetdlo affinis Fol. Quer: nis.C. B. Pin, 324. Moriê, HifB Ii. pe 285. Se 3. Te i$e f, 7, Ghryfogonum Dioscoridis. RAUW: rin. 119, RAj. Hijs 1326. (2) Leontice Fol. decómpofitis, Petiolo communi trifido, HE Cliff iz R: Lugdb, 34: GRON. Oriënt. 11â, Leontoe petalon Fol Cefte Ramef innascentibus. TOumse. Cor. zb. Leontopetalon. C. B. Pin, 324. CAM. Epit 565, MoRIS, ts. fig. 6, KAJ. Hifl, 1326, L4 II. DEEL, XII, STUKe V. Arprer. IE, Hoorp: STUKe 369 LESMANNIGE LELIE — en de Oofterfche Landen. Beiden groeïjen zy. by Aleppo onder tc Koorn. W geErER vondt ‘er cen groote He by. Athenen, mede bee Zet. 3 De Vraag is, (zegt Linneus (*),)of 9 men deeze Plant, in een Natuurlyke Klasfe , ‚‚ Onder de Lelieachigen mag thuis brengen. „ Dit wordt aangeraden door de naakte. Bloem, ‚, met zes regelmaatigt Blaadjes, de zes Meel- „ draadjes en een Knobbelwortel: doch de ge- ;s daante, de famengeftelde Bladen , en deeen= s, hokkige Vrugt, fryden ’er tegen.” Ik heb, echter dezelve, geen beter plaats weetende, op ’t voorbeeld van den Hoogleeraar A, VAN Rorens daar toe bewaard. De laatstgemelde , die de Bladfteelen Takkig verdeeld heeft, acht men her Leontopetalon der Ouden te zyn; ten minfte voert zy by alle An- theuren dien naam. RuerLIus zegt , dat men het Pata Leonis in de Winkels heette en, de Duitfchers noemen het Lowentap , dat is Leeuwenpoot, in *t Franfch Patte de Lion. De Bladen , immers , hebben veel dat naar dezel= ven zweemt. Zy gelyken in Kleur naar die. van Kool en de Wortels naar. Aardappelen , zvode wel een Vuist groot , ongelyk geknob- beld, van binnen geelachtig groen , en bitter van Smaak. Tusfchen de Bladen: fchiet een Sten: gel van één of anderhalf Voet hoogte , welke in ‘Tak. (®) H. Clifortiani logo citatos Pd a or BoLPEANTEN 361 Takjes verdeeld is en Bloemen draagt als die ad AED der gewoone geele Veld - Ranonkelen. Het rm, * Zaadhuisje, dat ‘er op volgt , is Blaasachtig HoorD- en heeft veel dat zweemt naar die der Krie-'*ö% „ken over Zee , maar bevat verfcheide ronde zwarte Zaaden, als van ’t Oostinditch Bioemriet. ‚Het Leontopetalon heeft , volgers Gare- NUS, uitwendig op Gezwellen gelegd zypde, een kragt van vermurwing, verwarming en verdrooging in de derde Graad. De Wortel, zegt DroscoriDEs, met Wyn genomen, helpt de genen die van Slangen gebeten zyn, _, Diestyds werdt dezelve veel in Klyfteeren ge. daan, om de Jichtpynen te doen bedaaren, en was in deezen van goede uitwerkinge, De eerfte Soort , die veel naar t zelve ge. lykt, acht men het Chry/ogonon van den laa:sc- genoemden te zyn. Sommigen hebben daar voor het bekende Kruid, ’t welk men Cinerae ria noemt , anderen de Tormentilia gehouden; dach dit fchynt het echte te zyn. De Wortel is ook een Knobbel , maar van binnen rood: de Bladen zyn ingefneeden , als die der Eiken, en ftaan kruislings om den Bladfteel , donker groen van Kleur: de Bloemen , ook geel, zyn aanzienlyker , als kleine Aujeliertjes ; voor ’t overige komt het in Gewas byna overeen, dan dat de Stengetjes dunner Zyn zig over den Grond uitbreidende, ° Z 5 (3) Leeu- IL. DEEL. XII, STUK. 362 ZESMANNIGE LEL Ie- (3) Leeuwenblad met het Stengblad. driemaal drievoudig ; het Bloemblad tweemaal (*). Die van Parys zyn gewoon dit Kruid Zhg- liëtroides te noemen, zegt de Heer Groxo- Thaïic- Vetus. Het groeit in Virginie op de manier Leentopes „van ’t Epimedium , volgens den Ridder, die het dus befchryft. | ‚… De Steng is naakt, bepaald door drie uic- gebreide gefteetde Bladen. leder Bladfteel s, is driedeelig . met negen aangegroeide Blaad. 3) jes, waar van de twee zydelingfe ongefteeld, ss tweekwabbig, het middelfte gefteeld „drie ss kwabbig „” enz; Aan ’t end loopt de Steig uit, in een losfé overend ftaande Tros van Bloe- men. (4) Leeuwenbläd met enkelde driedeelig veel. deelige Bladen, en eenbladige gekelkte veeldeelig. Bloemen. ck Dit Kruid; in Oostindie gtoeijende, en door AmMAN iù de Petersburgfe Verhandelingen die 6 af. (3) Leontice Folio Caalino triternato (27), Flotali biter. nato (9). Leontice Fol, fapradecompofixis. GRONe Virg. IE. 52e (*) Dat is hét Stengblad van zevenentwintig , het Bloeu:- blad van negen Blaädjes. (4) Leontice Fol, fimpticibus tripattito - maltifidis, Cor monoperalis Calyculatis, }- Leontopetaloides, AMM. A. Vlil. p. 231, Te 113. BURM: Pl, Ind, pe 820 / or BOLPLANTEN, 363 afgebeeld; heeft de Geftalte van dit Geflagt, Ve. doch de Bloem -fchynt veel te verfchillen, ie Misfchien zou men ’er een byzonder Geflagt Hoorp. van mogen maaken, zegt onze Ridder , die het $TUEe niet hadt gezien. DEE „De drie hier op volgende Geflagten van As« paragus ; Dracena en Convallaria , reeds bc- fchreeven zynde, komen wy tor dat van PoLtANHTES Tuberoos, Dus wegens de menigte van Bloemen, die de Steng verfieren, en wegens derzelver fraai heid , genaamd, | Het heeft een ‘Irechterachtige , kromme, gelykrandige Bloem, die eenbladig is, mee de Meeldraadjes in de. Keel ingeplant, en het Vrugcvezinzel op den bodem. _ De eenigfte Soort (1), die haar afkomst uit Oostindie , van Java en Ceylon, heeft , maakt een Bloemplant uit, welke, en wegens de Geftalte en wegens den Reuk , zeer bemind | wordt. C1) Poliânthes. Sy,?. Nat, XII. Gen. 422, Ver. XIII. Gen. 426. p. 276, Polianthes Flor, alternis. H. Clif 126. Ups, 76. GovAN Monsp. 173. R. Lugdb. 27. Fl, Zeyl, 125, Hya- cinth, Ind. tuberofus Flore Narcisfi, items Flore Hyacinchi Orient. Ce Be Pin, 47. RUDB. Elys, IL. p. 39, 38. £‚, 4 a. Hyacinthus Ind. tuberofà Radice, Crus. Hif. 1, 176. Amica no&urna. Ruurs. Amb, V. p. 285. T. 98. BURM. Zeyl, 122. Fl, Inde p. 33 We DEEL, XI. STUK, Polianthes tuherofu, Sierlyke, Tuberoos. 364 ZESMANNIGE LELIE: wordt. Men noemtze gemeenlyk Tuberoos, ia ’ Franfch la Tubereufe of Tuberofe; welke . benasming daar van afkomftig is, dac het den Wortel van ouderen knobbe'ig heefc, en hiere om voert het by BAUHiNUs den naam van Fndifche Hyacinth met eenen Knobbelwortel, R vw me prius heeftze Nuzt- Lieffle of agt - Mine: naares genoemd , naar ’t Maatfch Sonaal- Mae ram, om datze by nigt hieffelyker dan over dag ruikt. ‚, Het is een van de welriekendfte B'ae- > men, zegt hy, in indie, uit het geflagt der ‚‚ Hyaciothen ; want onder by de Wortelen , maaktze een Bol als een grocijende Ajuin, , hier op Amboina een paar Duimen , maar „ elders wel een Vuist dik, en aan ’t onderfie s derzelve veele dwarsloopende Vezelingen. ‚> De Bladen verfpreiden zig in ’t ronde, zeer ‚> Ímal , van een Elle of langer, een Pink » breed , Geutswyze gefatfoeneerd, dik, Sap= s> pig, doch flap en meest gebroken hangende. s, Uit het midden der Plant fchiet een enkelde „, tonde Steel, drie of vierdhalf Voeten lang, », met eenige korte Bladeren bezet , welke. ‚ zig fomtyds in zyd- Takken verdeelt. Aan „> het opperfte van dien Steel of Stengel ko „ men Bloem&n voort , twee by elkander uit „, een klein Blaadje, als uit een Scheede, on- ss gefteeld , doch met een langen krommen s,‚ Hals ; des menze altoos over zyde of ne- „, derwaards geboogen ziet. De Bloem heeft s… de gedaante van die der Hyacinthen, gaan- | „de or BOLPLANTEN. 368 | # de ’savonds open als een Klokje, van zes Ve ), „ Melkwitte en gefternde dikachtige Blaadjes AFOEELS! „of Slippen. De onderfte Bloemen gaan al- goorp« »‚ toos eerst open, en duuren maar éécen Dag „STUK „ doch worden telkens door anderen vervan. fiere. „gen ‚ tot aan het bovenfte van de Stengel. » De onderfte zetten inmiddels tot Vrugtknop- 9, Pen of Zaadhuisjes maar zonder Zaad: des » men dit Gewas moet voortieelen door de „‚ Knobbels , die ter zyden uit den Hoofdwor- ‚tel fchieten. Men plantze aldaar meest in „ Potten of Kasies , in goede zwarte Aarde … en zetze voor de Venfteren , wordende de ‚, Bloemen ’s avonds afgebroken , om in ’c ‚> Haair te fteeken of op de Bedden te ftrooi- > jen. Men zet ook wel de Bloemftengen in », Water of de gehecle Pot met de Bloemplant > in een Kamer, om die des nagts te vervul. ‚> len met den aangenaamen Reuk, als van Le- „liën en Narcisfen,”. _ Nu ruim honderd Jaar geleeden was deeze Plant eerst op Amboina gebragt van Batavia, alwaar de Naruurlyke Groeiplaats , als gezegd is, fchynt te zyn. In Egypte vondt HassELre QorisT de Tuberoozen in Auguftus bloeijene de, en merkt aan dat men aldaar , door infufie der Bloemen , een zeer welriekende Olie, gelyk met Jasmyu-bloemen , vervaardigt. In Italie „en in andere deelen van Europa zyn zy door de konst der Bloemisten zeer verbeterd en ver- fraaid, zynde aldaar reeds meer dan auderbzive | Ecuw IN.DEEL, ll. STUK, id 366 ZESMANNIGE Lerrtie- # V. Eeuw bekend geweest. Men vindtze nog wel ai met enkelde Bloemen , gelyk die, welke R v m- Hoorp- PH ius afbeeldt en dus a's Hyacinthen ; doch STUK. ook met dubbelde Bloemen, naar kleine Nar= Tuderoos. Gigjes of Roosjes gelykende, wit met ‘eenig mengzel van Roozekleur (*). De enkelde zyn zesbladig , maar de dubbelde of volbloemige, hebben negen, twaalf , agttien of meer Bloem- blaadjes en een veel grooter Bloem, Zy komen ook met verguld gezoomde Bladen voor. ‚Het gene de manier van behandeling of kweekiug betreft, veel tot het begrip van deeze Bloem- plant dienende, zal ik hier overneemen (Ì). >, De Tuberoozen begeeren eenen vetten ‘ss Zavelachtigen, wel doormesten Kleygrond, in eene vrye opene warme Lugt met veel Vogts, Wanneer men dezelven aldus plant ‚en onderhoudt , vermenigvuldigenze zeer „ fterk „en brengen, ult ieder Bol, verfcheide ‚, Bloemftengen voort ; ’t welk niet zo zeer door „> de grootte van den Bol, maar voornaame- z, lyk daar door veroirzaakt wordt , dat de ‚‚, Bol, van onderen , met eenen gezonden, > vaften, dikken Wortel voorzien is, uit wel- ‚> ke veele kleine Haair- of Houtige Wortelen > fchie- (*) Zie de Afbeelding by WEINMANN , in zyn Kruidboek , Plaat N. 584, doch ongelyk fraaijer in *r Werk van den Heer LA COURT, over *t aanleggen van Lusthoven en Plan- tagiën , enz. I. Druk > aan ’t end, (13 Uit het laatstgemelde Werk , bladz. 409. rn ME SOE REANTEN. 869 e fchieten , die aan deezen Plantbol, by aan- ee „‚ houdende Warmte en Vogtigbeid, een ge- zm, … duurigen groey veroirzaaker door geftadigen Hoorsé > aanwas van Klifters. Dit is, myns weetens re ‚aan geen ander Plentgewas zo eigen en ik ‚ beb heet door de Ondervinding geteerd. Wan. ie hedr ik zodanigen grooten onder- Wortel, „ Zonder Bol. die alleenlyk op zyde eenige e, kleine uitbottingen hadt, van grootte als „ Speldenkoppen ; geplant had 5; bragt deeze „‚ niet alleen in het zelfde Jrar, in Auguftus, ‚> vyf Bloemftengen, ieder met over de dercig ‚„ of veertig Bloemen, voorts maar was ook, „in Oktober uit den Grond genome zynde, ‚‚ tot een groote Klomp, van tien groote ‚ Bollen en een menigte aanwasjes van klei- ne Klifters, gegroeid. Ook bevond ik, dat een groote Bol, het ééne Jaar gebloeid heb= ‚‚ bende , indien hy flegts met een goeden „‚ onder - Wortel voorzien is, het volgende „. Jaâr niet minder Bloemftengen voortbrengt 5 „alzo ik ‘er cus vyf te gelyk op zyde heb ‚ zien uitbarften. 3, Koude en natte Damp is deeze Bolplant „, zeer padeelig’, maar een zoel Najaar, met „, veel Vogts, doet dezelve met ongemeene ‚‚ dikke Stengen en veele Bloemen praaten, „In tegendeel zyn de Stengen , in groote ‚> Zomer- Bitte en droogte , mager , dor met 2, Weinige Bloemen $ weshalve men dezelven „ alsdan overvloedig en dikwils begieten moet , zelfs Il. DEEL. XIL, STUK, 22 V. zelfs fomtyde twee of meer maalen in dè ÁFTEEL. 3 ‚ Week. 92 f IL, : Hoorp. she ob dn Dr STUK, H yAcin Tau s. Hyacinth, Dit Geflagt , ** welk tegenwoordig de voors naam(te Liefhebbery van Flora behelst , wordt _ bepaald door een Klokvormige Bloem, en dat bet Vrugtbeginzel drie Honigvoerende Gaatjes 2 heeft. Voorts komt daar by, de algemeen be- kende Geftalte, uit hoofde vafi welke, buiten de gewoone , hier ook verfcheide andere Bol: planten thuis gebragt zyn, in de volgende Soorten. Te Hwacinth met K î j . EAP Ci) Hy acinth met Ktokvorm ge zesdeelige Bloe zon ferip= men , aan de tippen omgekruid. E4s. dl een Dat deeze Hyacinth , by fommigen , den naami 368 ZESMANNIGE bert ê- van non ftriptus, dat is niet befchreevene ; voert, is in tegenftelling van de benaaming Hy- acinthus feriptus, welke oudtyds toegepast werdt op de Oranjekleurige Leliën 5 om dat derzelver Bloembiaadjes met zekere Metkte. kenen als befchreeven zyn. Hoe die vergely- king (1) Hyacinthus Corollis Campanulatis fexpartitis „ apice révolutis. Sy} Nat. Xl. Gen. 423. Veg, Xill. Gen. 427; p. 276. H. Cliff. 125. Re Luzdh. 27. SAuv. Monsp. 17. Hyae Cinth. oblongo Flore coeruieus major, C. B. Piz. 43. Hyaa cinrh, non fcriptus. Dode Pempt. 216. Hyac, Anglicus & Belgicus, LOB, de, 10% or BorLPLANTE NN 369 ‘king plaats kan hebben , daar Zy in gedaante Es. zozeer van: deeze Hyacinth’ verfchillen, is Ti. duifter. Dezelve voert , by. anderen, naar den Hoorpà Landaart , den bynaam van Engel/che en zelfs °TUEe _van Nederlandfche. , Defen hebbe ick willen tLyacirrhens » heeten Engelfchen ofte Nederlandtfchen Jas 9 Cinth, om dat hy nergens ter wereldt in „> groen Bosfchen en Bemden overvloediger „, en groeyet, danin Engellandet, Nederlandt, „ ende principaal by Doornick , aan den Berg ‚> van Trinite geheten ende desgelycke by » Bruesfel „” zegt Loner, De Heer ScHweNcke heeftze in ’ Haagfe Bofch gevonden en men noemtze Hyacinthus Belgicus by de Bloemis- ten. Ín Bosfchen en Heggen van Engeland, aan de kanten der Akkeren in Spanje en de zui- delyke deelen van Vrankryk , als ook nevens de Wegen in de Piemonteefche Landsdouwen , ftelde LinNn&os de Groeiplaats, In Langue- dok of Provence , ondertusfchen, vind ik ze onder de inlandfche Planten niet aangetekend €n de Spaanfche van Crus tos verfchilt eeni= germaate van deeze, die Rav Engelfche Hy: acinth of Haazenklokjes noemt, Misfchien val- Jen zy ‚ in onze Provintiën, dan ook wel elders wild, als mede ín Duitfchlands hoewel zy doot KRAMER niet onder de Ooftenrykfen geteld zyn. In Switzerland vindt menze op eenige woefte Steenige Bergachtige plaatfen, zo Har- Le aafitekent , die deeze Hyacinth aldus bee Schryft (*). | De ”) Hel. inchoat. Tom, 1, Pe K22e Aa JH DESLe XII, STUK. 370 ZESMANNIGE LELIE _V. __„ De Bol ís als die der anderenen geeft Gras- in El achtige , zagte, breede Bladen uit , van taae Hooip- melyke langte , als ook een Bloemfteel, met 9IUKe _… eene omgeboogene Aair aan’t end , van wei- ‚ nige Bloemen, die Pypachtig zyn, aan den > voct buikig ; voorts rolrond en aan ’tend in Slippen verdeeld, drie grooter , drie kleiner.” In de natuurlyke Plant zyn deeze Bloemen blaauw „ maar men heeft ’r zo veel Verfchei- denheden , in ’t witte en roode of Roozekleu- rige, van bekomen „ dat onze Ridder hier de agttien eerfte Soorten van TOURNEFORT thuis bragt. BAuHtiNus Heeft ’er tien, van Hyacinthen met langwerpige Bloemen en de groote BOERHAAVE zes opgetekend (*). u. Ce} Hyacinth met Klokvormige zesdeelige ir ed Bloemen en een knikkende Bloemtros. ‘Spaan(che. ‚De bynaam van Cernuus onderfeheidt dee- zen niet behoorlyk , alzo -de andere ook vol- {trekt knikkende Bloemen heeft. Hier wordt thans de Spaan/che van Crusius t'huis ge- bragt , die, zo LiNNaus aantekent , de Bloemen meer knikkende en vooral buikiger heeft (4), van eene Roozekleur, met de Slipe | | pen BOERHe Lugdb, II. p. 1rra1 (2) Hzacinthds Core Campän. fexpastitis, s Racemo cernuo, Hyacinthus Hispanicus, CLus. Hi/?. I, p. 177 CF) Corolla huic Bafi Wenzricofier , pracedenti vere minime „ worde Pr AAT WeIV. Ô A Ge Re ESE NS EEEN EN INANN: ES INNEN SÌ SN an ve EES SSN nn Tam en: RE ES N SS Sn en Sn en TS 1) OLS L ES en EN en > de Er ZE A or BorPtANTEN — 3ît ‚ peb weinig omgekruld. De Blikjes ook, die de _V. k Bloem befchutten, dikwils langer dan dezervel UL zyn van een ze Ifde Kleur of hooger rood. De Hoorpe Stamper is korter dan de Meeldraadjes, en % sTUKe Gewas kleiner. — (5) Hyacinth met de buitenfte Bloemblaadjes _ ur. byna onderfcheiden , de binnenflen te fa- Perg men vereenigd. Laat. bloemiges Deeze was, onder de voorgemelde Verfchei- denheden van de Eerfte Soort, bevoorens mes de geteld door den Ridder, doch naderhand daar van afgezonderd. Hy fteìt de natuurlyke Groeiplaats in Spanje en Barbarie, „, De Bloem- gs tros- (zegt hy ) bloeit aan ééne zyde: de 5 Bloemen zyn droevig of flets van Kleur en „… evenwel by nagt niet welriekende : de Bloem s‚ is zesdeclig , met de drie buitenfte Slippen ‚‚ beurtlings , byna totden bodem toe, van één „> gefcheiden en omgekromd.” De Kleur is , volgens Crustus, uit den paarfchen bleek groenachtig. pi zake AA wordt in de laatfte Uitgaave van *t Syfl. Nat. Ed, Weg, KIL , gezegd: doch HALLER zegt daar van Flos eubulofus 4 Mellugine plenus, ad origincm Wentricofus * gelyk ik heb ge fchreeven. (3) Hyacinthus Petalie exterioribus fabdiftinâás , interiori= bus coadunatis , Hyacinthus obfoleto Flore, C. B. Pin. 44, TOURNF. Inft, 345. GOUAN Monsp. 178. Hyacin:hus obfoiee ti Coloris , Hispanicus ferotinus. CLus. Hift, Ip, 1775 17% ; Aaa _ JI. DEEL XIIe STUKo 872 ZESMANNIGE LELIE- „Me (4) Hyacinth met de buitenfte Slippen der iid rf Bloemen Elsvormig en zeer lang. BH » srux, Deeze zeer aartige Hyacinth, van de Kaap iv, afkomftig, hadt de Heer BURMANNUS ic. Hyacinthus Varsdis, Vendig gehad , fchryft Linneus, cie aan- Groene. merkt, dat de Geftalte als van de volgende is, gxskiv, Pear dat zy de Bloemen groen heeft. De drie Fig. z. buitenfte Slippen, beurtlings , zegt zyn Ed., zyn eens zo lang als de geheele Bloem, en loopen Elsvormig uit in een zeer fpitfe punt, De Ridder fchynt dezelve niet levendig ge- zien te hebben. Ik had deezen Zomer het gee luk, van die aartige Groene Hyacinth uit my ne Kaapfe Bollen in bloey te krygen en der- halve hebik ze in Afbeelding -laaten brengen , ge- yk zy in Fig. 1, op ESA LXXXIV, naar ’% Leven is vertoond, Men moet in agt neemen „ dat deeze Bol- plant alles groen heeft, uitgenomen de Lan- cetvormige Blikjes , Één by ieder Bloem, die Vliezig witachtig , en de naauwlyks zigtbaare Meelknopjes in de Keel, die geel zyn. Voortt zyn de Bloemen met een paarfchachtigen waa- fem als bedaauwd. De Stengel of Bloemfteel! heeft omtrent een Voet hoogte. In de Hor- tus alhier heb ik ze dit Jaar ook bloeijende ge. vonden, (5) (a) Hyacinthus Coroil, exterioribus Lacinis ‘Subulatis lon- gisfimis. BURM. Fl, Cap. Proar, 10. or BOLPLANTEN. 373 (s) Hyacinth met Klokvormige half zesdeeli- Vv: $, _ ge Bloemen „ die aan den bodem Rotrond RE | zyn. __… Hoerp- | alliten « ze Soort, in Spanje ver- Vs Drie Bolletjes van deeze Soort, in Spanje ver- „Vs, * _ _zameld, hadt Crusrtus ontvangen, en twee arerbyfrin | derzelven gaven Bloem, De Plant hadt lange “ern fimalle geftreepte Bladen, van onderen gekield , achtige. groen „ zeer ílap en doorgaans op den Grond leggende, Een regtopftaand Stengeltje of Steel. tje, van een Span lanz , paarfchachtig gekleurd , droeg zes of zeven Bloemen , kleiner dan dic der gewoone Hyacinthen en wyder , van blaauw- achtige Kleur uit het ecne, wit uit het andere Bolletje , en uit dergelyke zouden ook roode Bloemen voortgekomen zya. Met paarfchach- tige Bloemen , ondertusfchen , is deeze in de Bloemhoven niet onbekend, ' (6) Hyacinth met Trechterachtige half zes VE, FECNTASESe deelige Bloemen, die aan den bodem Buis Gewoone, kig zyn. er, … Naauwe (5) Hyacinthus Corollis Campanulatis femi-fexfidis, baf Cylindricis. Fl, Ups. 85. Hyacinth. oblongo coeru'eo flore minor. C. B. Pin. 44. RupB. Elys. 1. p. 27. f. 8. Hyac. minor Hiep. anguftifolius, |. B. Hifk, AI. p. 587. CLUS. Car, App alter: (6) Hjatinihus Corollis Infundibuliformibus, femi- fexfi. dis, Bali Ventricofis, H, Cf. 125. Ups. 85. Re, Lurdh. 270 GOUAN Monsp. 178. Hyacinthus Orientalis Sp. 1 - 15 Aag3. | ad \ Ele DEE, XII, STUK. 374 ZESMANNIGE LEL tE. Vv. s Naauwlyks is’er een Bloem , die de Wte zei » ten der Kweeking bekwaamer ondergaat, of Hoorp- »> daar door befchaafder gemaakt wotdt, dan STUK. _ deeze ; zeide Linnaeus. Hierom worde Hyasinshen , zy , hedendaags, by de Haarlemmer Bloe- s» misten , als de Koningin der Bloemen geöer- s) bied en gekoesterd ; maar ‚de Kweeking ver- »‚ waarloosd zynde, neemt zy allengs, weder. > om, haar wilde manieren aan.” Dus fprak de Ridder , nu ruim veertig Jaar geleeden , toen hy den Cliffortfen Tuin be- fchreef , vân deeze vermaarde Bloernplant, die tegenwoordig nog de grootfte Liefhebbery der Bloemisten uitmaakt. Verwonderlyk is hee te zien; met welk eene zorgvuldigheid de Grond der Bedden, waar in mepze planten wil, be- teid worde „om vryheid en Voedzel te verfchaf - fen aan de zwaare Wortelvezelen det Bolien & Verwonderlyk is de zwearheid der Bladen, Stengels en Bloemen, door zodanige Oefening gekweekt ! Verwonderlyk de fchoonheid der Bedden, in hazste Bloeityd praalende met een oneindige Verfcheidenheid van Hyacinthen , blaauw , wit , Koozekleur en rood, ja zelfs | thans & plenus 1-3. C, B. Pin, 44. Hyacinthi Species. zoe 63. TOURNF. Jufl. 345. BoERH Jugdh. Sp. Is - 58. Hyar cinthus Orientalis Sp. 10-14. Mokis. Hif. 11. p. 474: S. 4. T. tr, Hyacinthus Ort. mî®jor et minor. DOD, Pempt, 216. Hyacinthus Orient. Grecus , purpureorubens 5 mejor polyanthos ; albus et minor. LOB, dee 1043 195 3 JO6e Ka or BorePLANTEN 375 thans geel, met vetanderingen ; te fyn omvan, Ve - eenvander Oog, dan dat der Bloemisten, na- ger gegaan te worden | Verwonderlyk „ dat zulk Hoorp- eene Plant de Neusgaten niet minder ftree!t “TUE dan het Gezigt , door een by uitftek lieflyken P2sietbue. Geur: hier in de fchoonfte Tulpea, Ranonke- enen andere Bloemen , overtreffende ! Kortelyk zal ik van den oirfprong des naams en van de plaats der afkomst fpreeken. Hya- kinthos is een zuiver Griekfch woord, van Dioscoripes gebruikt, dat by de Romei- nen inet den tongval van Hyacinthus overgeno- men werdt, en nog heden door geheel Europa zwerft, De Italiaanen zeggen Hyacintho, de Franfchen Jacinthe , de Engelfchen en Duit- fchers, gelyk wy, Hyacinth. Daar zyn ’er wel, die ze in ’t Spaanfch Mayos Flores, in 't Hoog- duiefch Mertzblume, in ’t Engelfch Grape Flo- wer, in ’t Nederduicfch Hondslook heeten; doch die benaamingen zyn of ep byzondere Soorten gpeosstolsk » of in geen gebruik. Men geeft » by ’t gemeen , ’t zy wegens den Reuk, zie zy wegens de figuur , in ons Land wel den naam van Magelbloemen aan. Of de Hyacinthen naar zekeren Jongeling var dien naam genoemd zyn; als uit deszelfs Bloed , wanneer hy door Apollo, onverhoeds, al fpeelende, doodelyk gekwetst was, gefproo= ten zynde , laat ik voor de Fabel. H:fítorie- kundigen ter beflisfirg over. Die Bloemen 5 Aa 4 wel- IL. Deer. XII, STUK. 376 ZESMANNIGE LEE 1E _ VW welkenOv1 pr usdaar mede bedoelt (*) , fehy= en EL. pen geenszins onze tegenwoordige gewoone Hoorp- Hyacinthen geweest te zyn (í). Zy hadden, STUK. immers, de gedaante van Leliën, en waren Hiyacindlene aarfch van Kleur, , De Hyzcin:h (fchryft DroscoripEs,) gecft Bladen als een Bol, > en een gladde Stenget van een Span hoogte, 9, dunner dan de Pink, Grasgroen. van Kleur, ‚, met eene bultige knikkende Tros van paare „> fche Bloemen.” Dit zou nader komen aan de eer{te Soort, of misfchien op de tweede of op de vyfde kunnen zien, die in de Zuidelyke deelen van Europa groeijen, dan op de gewoo- ne hedendaagfche Voorwerpen der Liefhebbe- Ty, welke haar afkomst hebben uit de Oofter- {che Landen. in Ïcalie worden zy genoemd Orienvaalfche Hyacinth, zegt Dononéus en Loper tyteltze Hyacinthen van. Konftantino- polen. ’t Is wel waar, dat deeze ook van een Griekfche fpreekt , doch daar uit op te maaken ; dat zy in Griekenland natuurlyk groeijen zou- / den, (*) Ecce Cruor, qui fufus Humi Ggnaverat Herbas, Definit esie Cruor , Tytioque nitentior ceftro 5 ‚Flos oritur, formamque capit quam Lilia, fi non Furpureus Color his, Argenteus esfét in illis. Non fatis hoc Pheho eft (is enim fuit Auêtor Honoris: } Ipfe fuos gemitus Foliis infcribit, et ai ai Flos habet infcriptum, (Ì) Immers de tekening der Letteren Ai of Aja vindt men duidelykst in de Ridderfpooren , geïyk ik gemeld heb 3 Ie DB. IX, STUK , bladz. 152 or BOLPLANTEN. 377 den , was ongegrond, MATTHIOLUS, im-_ V. mers, die de woorden van Droscorines PDEEL. verklaaren wil, verftaat ‘er door een Hya- Hoorp- Einth, in Italie wild groeïjende, aldaar Cipolle srux. Canine, datis Honds- Ajuin genaamd, en dee. Hyacinthen. ze is niet onwaarfchynlyk één van de volgen. de Tros -Hyacinthen, wier Kleur in ’t paarfche valt, en waar op het kan zien, dat dezelven knikken , naar den Grond hellen of ook fom- tyds op denzelven neerleggen; gelyk fommi. ge Handfchriften de laatfte woorden van Dioscoripes hebben (* MATTHIO- Lus zelf verhaalt, daar nevens, dat hy onze thans gewoone Hyacinth, die hy afbeeldt, Ontvangen hadt van den Kruidkenner Corr v- sus, wien dezelve uit de Oofterfche Landen, waarfchynlyk van Konftantinopolen , was ge- zonden. Dezelve was ook, ten tyde van Cru- s1us, reeds onder den naam van Orientaalfche Hyacinth bekend; zo dat zy geenszins de Hya- kiaothos van DrioscoR:iDEs kan zyn en den Ouden waarfchynlyk pniec bekend zal zyn geweest. Overtollig zou het derhalve zyn, het ver- fchil van Kleur te trachten goed te maaken ; _dewylmende Gewoone natuurlyk flegts blaauw hee of (*) Naamelyk in plaats van Kogeny € runs BUSTE 3 dat men op verfcheide manieren vertzalen kan, leezen zy êzi ld Ld g É VIS KEIMEIN 3 dat is op den Grond leggende, | Aa 5 He DEEL, XII, STUK, 375 ZESMANNIGE LELIE Vs of wit aantreft. Van meer belang acht ik het, Annan, te letten op het greot verfchil van de guur, Hoorp- t welk plaats heeft inde Bloemen der enkele STUK. de en dubbele Hávacinthen. De Bloem der Hacinihn Enkelden maakt van onderen , daar zy op ’ Steeltje zit , een Knopjes: weshalve ook onze Ridder, in de bepealing deezer Soort, dezelve zegt aan den bodem Buikig te zyn: daar de Bloem der regte zogenaamde Lubbelde of vol= bloemige Hyacinthen zig Klokvormig als een Vaas, ja in fommigen byna geheel plac, als een Roosje, vertoout. De reden , nu , hier van » is blykbaar , wanneer men acht geel ft op hee maakzel der Bloemen en de, Vrugtmaae kende deelen. In de enkelde Hyacinthen heeft. de Daed. welke fomimigen zeer verkeerdelyk.de Kelk noemen, eene Trechterachtige gedaante , vere toonende zig, wanneer menze vergroot be- fchouwt, byna als een Trechter met zyn Tuit geplaatst op den bodem, van een omgekeerden Bottel, wiens Hals dan het Steeltje verbeeldt, De rand van den Frechter is in zesfen gefneee den en meer of minder omgekruld. In de Keel , of. het onderte van de Tuit, bevinden zig de Mannelyke Teeldeelen „ naamelyk. zes Palet- - achtige zogenaamde Meeldraadjes , naauwlvks grooter den een Zandkorreitje, ieder een lang- werpig Meelknöpje hebbende , “dat driekantig js ef Prismatiek , aan twee zyden bezet met Stuifmeel, regt overend ftaande in de opge- regte or BorrLA N TEN 379 regte Bloem. De holte van den Bottel, er vs is het Buikig Knopje der Bloem, bevat het zit radd | Vrugtbeginzel , waar in men, doat ’t Mikros- ren ij koop , zeer duidelyk de toekomttige ZaadenSTUKe _ waarneemt , in een driehokkig driekantig Kloot» Fyacinthen, rondachtig Huisje zittende, Dic is met een taamelyk dik Styltje gekroond, dat zeer kort is en den Keel der Bloem niet vrijt hebbende een breeder Stempel, De geleerde Heer Marquis DE sr. SIMON, door wien deeze Vrugtimnaakerde deelen zeer naauwkeurig in Plaat gebragt zyn (*) „ geeft op de volgende Plaat, tot vergelyking, de Af- beeldingen der Bloemen van eene Enkelde en verfcheide Dubbelde Hyacinthen ; waar uit men ziet, hoe dat de Vrugtmaakende deelen door ‚de Bloemblaadjes, naar derzelver meer of min- der menigvuldigheid , cok in meer of minder graad verdrake en in de hoogfte trap van vol« bloemigheid als geheel vernievgd worden. Uic zyne Afbeelding der doorgefneeden Bloemen blykt , dat zy nier, gelyk fommigen zig ver- beeld hebben (+), haare binnenblaadjes van de Mecl. (*) In zyn Ed. Werk, genzamd des Facinthes &c, Amfterd, 1768. Pl. 6, 7, 3- Men vindtze ook by uitftek fraay en niet minder duidelyk , met de Naruurlyke Kleuren, uit de Enkelde Blaauwe Hyacinth afgebeeld door den beroemden LEDERMULLER , in zyne Mikroskoopifche Vermaaklykheden , T, Deel, Pl. 22: die reeds in ’t Franífch te Neuremburg , in % jaar 1764, uitgegeven waren. Ct) Zie ons L, Deer , deezer Natsarlyke Hiftoris „bl, 142, ÎI, DEEL, XII, STUK 330 ZESMANNIGE LELIE: _ VWV, Meeldraadjes bekomen ; alzo dezelven in den beer vi Keel der Bloem, en deeze Blaadjes in den Hoo,p: bodem ingeplant zyn. Te minder, alzo de strUK. _ Meeldraadjes , zo wel als de Vrugtbeginzels, Hyacinthenin fommige dubbelde Bloemen nog te vinden zyn: ja dat meer is, aangezien de Dubbelde Bloemen fomtyds vrugtbaar Zaad voortbren- gen. í Dit is een twistappel. LiNnndus zeat, dat volle Bloemen nooit Zaad geeven, dewyl zy in ‘t geheel geen Meeldraadjes hebben (*); terwyl gezegde Heer, in de Bloem van de Hya- cinth, genaamd le Wainqueur, dat is de Overe winnaar , dezelgen zeer duidelyk aantoont, Niemand, nu , zal dezelve niet vooreen vol- bladige Bloem houden. Ook is’ in de Balfa- minaas- en anderen bekend , dat dubbelde Bioe- men fomtyds Zaad geeven. Maar zodanigen houdt LiNN&us niet voor Volle, of gelyk men gewoonlyk zeggen zou , volkomen Dubhbelde Bloemen (+). Ook-blykt uit gezegde Afbeel- dingen „dat de dubbelheid der Hyacinthen niet voortkomt uit flippen van den. Rand, maar uic … weezentlyke Blaadjes, niettegenftaande de Rid. der 5 (*) P'enus Flos, cum Corolla adeo multiplicatur, ut Sta mina omnia excludantur: Steriles ergo funt Pleni; illi enim Eunuchi -evaferunt, adeogue femper abortiunt. Phil. Botay, 6. rar, 150, ‚AR __(f; Pauci Flores, ut Papaver , Nigella, potius malii- plicati dicendi quam perfele pleni, Semina perficiunt. Abid, 6. 150. De Er ie Ee ee , pre . „ \ or BoLPLANTEN _ 98t der zulks verzekerde (*). Dan dit geeft ftoffe V, tot. nader Waarneemingen (4). Ee ‘Ten tyde van Crusius waren nog geen Hoorn. anderen, dan Enkelde , van deeze Orientaal- sTUK. fche , Afiatifche of Konftantinopolitaanfche Hya- Hyacinthe 's _cinthen bekend. Hy maakt echter van eene gewag, die een Kelkje van drie Blaadjes in ’ midden had:, zynde de Bloem eenigszins groen- achtig en deeze was ook met Meeldraadjes voorzien. Uit zodanigen zullen vervolgens , door % zaaïjen , die uitmuntende T'ros-Hya- cinthen voortgekomen zyn , wier fchoonheid thans tot zo veel vermaak ftrekt. Immers men verkiest ‚ om Dubbelden te teelen , onder de Bloemisten te Haarlem , liever het Zaad van Enkelde dan van Dubbelde Hyacinthen zegt gedagte Weer; dewyl hetzelve volkomener flaagt , en ’er geen voorbeeld bekend is, dat het Zaad van eene Hyacinth, ’t zy Dubbeld of Enkeld, ooit de zelfde Soort voortgebragt hebbe , uitgenomen de Kleur , die doorgaans eenigermaate ftand houdt. Sommigen verkie- zen het Zaad van zodanige Bloemen, die eeni- ge g*) Flores monopezali per lacínias Limbi, Polypetali per Petala implentur. 6. 126. Vervolgens ó Iso, Stamina excres. cunt in Petala. ({) Zie ten dien opzigte het Vertoog van Doktor Hirt , over de Manier, om wit Enkelde Bloemen dubbelde voort va Brengen , door een regelwaatig beloop van Kweeking. Uitgez, Verhand. VII, DEEL. bladz, 67, enz, | FI, DEEL: Xll STUKo 32 A E:SMANNIGE Leert ts V. ge Blaadjes bevatten of half dubbeld zyn, ges AIO Iyk men ’t noemt : anderen hebben andere op: Hooro- merkingen; doch het is gebeurd , dat men uit STUK, _enkelde geele Byac! nthen, Bami van Kleur en Hyacinthen. klein van. Gewas, de fehontikk Dubbelde 3 zwaar van Bloem „ hoog van Stam sen volmaakt {choon van Kleur, bekomen heeft. De Liefhebbery der B'oemisten heeft „ in deeze Eeuw ; onder de Dubbelden zelfs aanmer: kelyke onderfcheidingen gemaakt, Men heeft er die ten deele en die geheel gevuld zyn; in fom: migen leggen de Blaadjes van binneh regelmaa- tig op de buitenfte Slippen en op elkander ; in anderen zyn Zys op veelerley manieren, doot één gevlochten en verward. Sommigen hebben het Hart of middelftuk van de zelfde, fommi- gen van een geheel andere Kleur als dd buiters rand. Voeg hier by „de trarswyze verflaauwin= gen of verheffingen van Kleur, in eene zelfde Bloem; om nu niet te fpreeken van derzelver figuur, die ín fommigen Klokvormig ‚ in an- deren Roosachtig uitgebreid is , gelyk ik be= _voorens heb gezegd. Bovendien komt in aan- merking de geftalte , die zelfs fommige Enkel. den bevallig: maakt. In de witte Hyacinthen is de mengeling van het Roozekleurige , paarfch of roode , een voors naame fraaiheid met veelerley veranderiifgen eb: Niet (*} Zodanig: eene, van ongemecne fchoonheid, is door den a or BOLPLAN TEN 383 Niet minder fierlyk fpeelt het zwarte of vio-_ V. Jette met het blaauwe in de Blaauwe, en het Apel groen in de Roode Hyacinthen ; terwyl de Hoorp« Geele aartig met wit of rood gemarmerd zyn, STUK: Men heeft ook verfcheide Witten, in ’t mid. Hyacinthene den geel, en onder de Enkelden zyn fommigen in veel achtinge, Onder alle de Kleuren vindt „men ’er, die een aanmerkelyken Prys waardig geacht worden, waar in de nieuwheid en zeld- zaamheid , of ook de fraaïheid in alle opzig- ten, de Merkt ftelt. faarlyks komen nieuwe Soorten te voorfchyn en de onvermoeide vlyc der Bloemisten , ín het aanteelen , heeft ge- maakt, dat ’er hedendaags naauwlyks Kleuren te bedenken zyn , welken men niet in deeze Bloemen aantreft, Men heeft ’er Blaauwen die byna geheel zwart zyn, ook helder He- melsblaauw en oneindige tusfchen - foorten : men heeft paarfchen , Agaatkleurigen en Por- feleinen , zogenaamd : ook geftreepten en on. der de Rooden, van Roozekleur of incarnaat tot Scharlaken en Vuurkleur, zeer veele ver- anderingen, In ’t- Witte en Geele zelfs zyn aanmerkelyke Natuurfpeelingen ; gelyk men witten vindt , wier Hart byna Goudkleurig is, Dit alles maakt, dat men thans te Haarlem byna tweeduizend van deeze Orientaalfche | Hy- den fchranderen MILLER , in zyn Kruidkundig Woordens- doek „ op Plaat 148, uitgefchilderd, IL. DEEL. XIf, DEE. © 404 ZESMANNIGE Lenie Vv. _Hyacinthen, zo enkelde als dubbelde ‚by Naa= AFDEEL. men vindt aangetekend : wier verfcheidenheid ; Hoorp. Wanneer zyop Bedden in bekwaame orde ge- sTuxK. plaatst zyn, het Oog der Liefhebberen onge: Hyacinthen meen verluftigt, | Ruim een Eeuw geleeden , kwamen de dub- belde Hyacinthen nog in geen aanmerking. SwERTiUS geeft, in zyn Florilegium, dat tot een Verzameling der Afbeeldingen van al» lerley fraaije Bloemen ftrekte, die van veertig Soorten van Hyacinthen , of dear omtrent, waar Onder zig gecne Dubbelde bevindt, Na hec ___het verval van den ‘Tulpen- Handel, voorheen *Bladz. gemeld * , begonnen echter de Hyacinthen al- EEn lengs het hoofd op te fteeken , en dus werdt van dezelven langs hoe meer werks gemaakt. Maar men lette toen flegts op de zwaarheid der Bloemen , de fraaiheid der Kleuren en de aan- genaamheid van Reuk. Men verwierp , onder de Nieuwelingen , alle, die van de gewoore regelmaatigheid afweeken, en gaf dus in ’t geheel geen acht op Dubbelden, welken men voor wanfchapen aanzag , verkiezende flegts de genen , die tot Zaaddraagen wel gefchike waren. Even zo weinig als een Liefhebber thans op dubbelde Tulpen het Oog flaat, wer- den de volbloemige Hyacinthen diestyds ge. estimeerd, De fraaiheid van een dubbelde Hyacinth , by toeval uit de Enkelden gefproo. > ten Een bewaard gebleeven „ bekoorde eindelyk de Bloemisten om dezelve voort te teclen ; % „ers BorLPrAN TEN. © 388 %- welk aanleiding gaf tot het-begin der tegen-. Vs woordige Liefhebbery. Dit „moet niet veel REA voorden ‘aanvang deezer Eeuw „geweest zyn, Hoorps aangezien. de zogenaamde Koning van Groot “TUK- Brittannie, die tegenwoordig. voor de oudfte Hyacinshem gehouden wordt, thans maar omtrent tagtig, Jaaren is-bekend geweest. Deeze Bloem werdt oneindig meer geacht dan de anderen. en het ging zo ver, dat mea er meer dan duizend Guldens voor betaalde. In warme Landen overgebragt , ontluikt hy veel fchooner dan te Haatlem en flaagt xo wel op den blooten Grofid als in Broeibakken , maar vergaat in eeu koud vogtig Terrein. Sedert dien tyd ‚dat is geduurende het be- loop deezer Eeuw’, heeft men zig met zo veel vlyt toegelegd op het aanteelen van nüeu- we Soorten en op allerley manieren, doof vere betering van den Grond, de aankweeking en Voortteeling zodanig bevorderd, dat het getal ontzaglyk is vergroot. In plaats, van veertig of vyftig Verfcheidenheden , die men voot honderd Jaaren kende , waren ’er, in ’t Jaar 1767 ste Haarlem reeds zo veelen met Naamen onderfcheiden „als ik bevoorens, van de Ver: {cheidenheden der Bloemen fpreekende, in een ‘Tafeltje opgegeven heb (*) Hetzelve had ik ontleend uit de Lysten der Naamen, door ai \ den „(*) II Deers Lo Srum van deeze ia Hifterie ; bladz. 213e Bb IE DEEL, XIle STUK, 286 ZES MANNIGE” LELIE V. den meergemelden Heer , Marquis de ST. “389 Bollen vaan elkander te lappen, als anders; om Ve nog kortelyk te fpreeken van de Ongemakken, PA welken deeze thans zo geachte Bolbloemen goorn: onderhevig zyn 3 het geepe den Prys onder de TUE. raarften in {tand houdt, en maakt dat veelen Hyaginthene te-Haatiem een beftaan hebben uiet de Ver- zendingen ‚ zo binnenslands , als inzonderheid aan de Vorftelyke Hoven door geheel Europa. Want, behalve dat ’er dikwils fterven , zonder dat men ’er de reden van kan navorfchen; of ook door blykbaare redenen, wegens-de kou» de en natheid van ’t Saizoen ;. zvn fommige Bollen, in de Behandeling, van een geheel an= dere natuur dan anderen; waar omtrent gezeg- de Heer Marquis de ST. Simon, van wien jk veel ontleend heb , dus fpreekt (*). » 5 ss De Franciscus primus is onder alle Hya- > Cinthen - Bollen de gene die moecielykst voort« „ teelt en de meefte zorge vereifcht voor zyne », Klisters ; maar , tot vergoeding, is dezelve „5 het minst onderhevig aan verfcheide Kwaa- len , welken de andere Bollen aandoen en „> vergaat niet ligt. Het is de eenigfte die, ‚> federt vyfentwintig Jaaren; op een aanmer: s kelyken Prys blyft. De Rien ne me furpasfe, een der fchoonfte blaguwe Hlyacinthen , heeft ‚> altoos een kwynend Loof , dat verdroogd is „en zelfs een weinig gekruld: men zou den- ziltiss. ken (*) In zyn aangehaalde Werk , des PFacinthes , de kar Anatomie „ reprodutlion ez Culture. Amft. 1768, À Bb 3 Ii, Deeg, Xll. STUEs 390 ZESMANNIGE LELIE jj, seen niet te minder fchoone en forfe Bloem, Hoorp-. >» De blaauwe Pasfe non plus ultra fchynt ook STUK. ,, geen genoegzeam Sap te hebben tot onider= Hyazinthere _ houd zyner Bladen, die vlak op den Grond 9» vitgefpreid blyven , hoewel zeer groen en 5, gezond. Og Koning van Bafan , in tegen= > deel, fchiet de Bladen zo hoog , breed en s, Fegt, dat zy, zo wel als de Bloem „die van ‚‚ een buitengewoore: grootte is , [wit in ’ „, midden geel,] alle anderen overrreffe. De > Couronne du Roi heeft haar Loof ook al- 9, toos van cen byzondere breedte en dikte. … De Parhelie Solaire en de Komeet hebben ‚, het Hart haarer Bloemen rood en groen > gemergeld. Daar is vecl werk aan, om 3, Ceeze laatfte van het Groen te zuiveren ; zo s, dat zy niet behoude dan het voortreffelyke ‚> Rood; welke haar tot eene der fchoonften s> van alle Hyacinthen maakt. De Prins Des- s fau heeft het zelfde gebrek en, nog trasger 3, Zynde dan de Komeet, is het veel moecie= „» Jyker die te zien in alle baare fchoonheid. 2 De Theatre lralien, zeer fchoon rood van ss Kleur, maar altoos laag blyvende , komt uit 5, den Grond met een fterkkleurige Aair en 9, Baderhand vertoonen zig de Bladen, die zig 3. Diet ontwikkelen dan na de Bloem, welke, ss om die reden, meer dan een andere van den. sa Vorst te dugten heeft , waar door de Kop ss ligt verfchroeid wordt. Het Juweel van Haar- „> lem or” Bon PLAN TEN S9I „» lem en de Princesfe Karolina hebben zo klei. Ve ‚ne en fimalle bloembiaadjes , vooral wanneer” ui 3 ‘ss der op de manier van groeijing te letten, STUE- ss maauwlyks voor Hyacinthen aan zou zien, “jaciidere s, Ook behooren de-ze tot de laatbloeijende, ss De Admiraal de Ruiter in ’ blaauw man- » keert nooit een tweede Steng te fchieten, zo dra de eerste haar Bloemen begint uit te | s, fpreiden. De Marguife de Bonnac , wier s, Kleuren zo fyn zyn, is meer dan een andere \___s onderhevig haare Steng te verliezen, welke voor ’t open gaan der Bloemen dikwils ver- dort , ’ géen de Bloemisten veel moeite hebben te beletten. Dit toeval doet den Bol geen kwaad, die niettemin in de volgende ») Jaaren op zyn tyd bloeit. Een der ver- maardíte Bloemkweekers hecft my gezegd, dat hy dit toefchreef aan een gebrek van den emloop des Saps, % welk te veel van ‚s bet middelpunt afweek, om zig in de zyden … te begeeven, De Alcibiade en de Beaure- 5 gard zyn ook dit toeval onderhevig, *t welk 9, men voorkomt met deeze Bollen in Novem- ber, dat is een Maand laater , te planten, » dan de anderen. Sommige Soorten geeven seen groote menigte van Klifters , gelyk de ss Gekroonde Amftelland, die ’er altoos een s, krirg van rondom de kroon des Bols maakt 3 ss tefwyl anderen ’er zeer weinig uitleveren en 9 ieder Soort behoudt hier in haare eigenfchap- Bb 4 „> Pen. 3 El. DESL, Xl, STUKS Vv. AFDEEL. FEL. Hoorp- STUK. 292 ZESMANNIGE LELIE s, pen. Die zig het minfte vermenigvuldigen, gelyk de Franciscus primus „ Staaten Gene- s, raal , Gekroonde Pieramiede , enz. vergaan „, Ook zo ligt niet als anderen. De Witten in Byacinslen. t midden rond, paarfch of violet, zyn het „, bederf meest onderhevig , verrottende ligt : „, de Kontrolleur Generaal in ’t Witte, met een „ Violetkleurig Hart, is het moeielykfte te ‚, behouden en het gemakkelykfte om voort te > teelen. „De Gloria: Florum fuprema, welke s, veele. Liefhebbers voor de bevalligfte van 5, alle Hyacinthen houden , vergaat zeer ligt „> en fleept in het bederf alle de Klisters mede, 3, welke zig daar aan gehecht bevinden.” « _ Wat de Bollen aangaat, die hebben, gelyk bekend is , eene zeer regelmaatige en fraaiie figuur 3 waar in zy byha alle Bolplanten over. treffen. Ook is die figuur in alle Hyacinthen- Bollen even de zelfde. De meeften zyn van buiten met een Vlies van een zeer bevallige paarfche Kleur bekleed ; doch fommigen mis- fen altoos dit paarfche Vliesje , en blyven wit; hoedanig ook de Kleur der Bloemen zy. On. dertusfchen kunnen geoefende Bloemisten , niet- tegenftaande die egaalheid van de figuur der Bollen , de meefte Soorten aan dezelven on- derfcheiden. ’t Verdient eok aanmerking, dat deeze Bollen. eenigermaate den aart hebben van de Zee- Ajuin, niet. eetbaar en misfchien eenis ‚_germaate Vergiftig zynde: zo dat zy door het Ongediert , Rotten en Muizen , dat naar Tul pens Î or BorLrPrLANTEN 393 pen- Bollen zo gretig is , zelden worden aan- V. RR De ArFDrzELs getast. | dE. Hoorps zel D Hyacinth met Elhaistaleie getuildestux. opftaande Bloemen , die de Stengel korter Ri 2yacinlijns Jus. Getuilde, NE ‚ Deeze Kaapfe heeft den bynaam daar van, „dat de Bloemen niet Aairswyze groeijen ‚maar een Tuiltje maaken aan den top van de Sten- gel (*). De Bladen, die uit den Wortel , welke een Bol is , voortkomen , zyn zeer fmal dikwils drie in getal , korter dan een Vinger: de Stengel is nog korter en heeft een Tuiltje van Trechterachtige paarfche Blommetjes. De Heer Koeniec.hceft deeze aan de kaap ge. vonden. (8) Hyacinth met Klokvormige half zesdee- vir, lige getroste Bloemen. en Vliezige Meel. Komarus. Arade, Te (7) Hyacinthus Coroll, Infundibuliform, Corymbofis, Scapo foliis breviore. Mant. 223. (*) Men vindt wel Comofss in SyA. Nat. maar dit zal een misflag zyn; alzo ’er Corymbofus in de Mantisfa fraat en nog een andere Soort met dien bynaam volgt. (2) Hyacinthus Corte Campanulatis femi-fexfidis Race- - mofis &c, Mant, 224, Hyacinthus Camofus albus. Belgicus. C. B. Pin. 42. Hyacinth. Comofus a!bus, coeruléis Staminí - bus. J. B. Hit, 1. pe 534 k ew Db El, DEEL. XII, STUK Vv. i AFDEEL- LL, Hoorp- STUK IX, Hyacinthus Muscars. Muskee- rende. 304 ZES MANNIGE LELIeg- _ Te Rome komt deeze, valgens den ‘Heer CoPELLER, van zelf, zo op Bouwlanden als in de Tuinen voort. Zy heeft Bladen die zeer lang zyn, een Vinger breed, en eene lange ronde Tros van menigvuldige Bloe. men , die gefteeld zyn , met kleine Vliczige ftompe Blikjes. Zy zyn Klokvormig of Cye lindrifch Eyrond, over de helft ín zesfen ge- deeld , wits met breede Vliezige Meeldraadjes en blaauwe Meelknopjes, (9) Hyacipth met Eyronde Bloemen, die al- len gelyk zyn. / > Uit Konftantinopolen en de nabuurige , Fuinen , over den Bosphorus gelegen , is » âllercerst aan ons Europa deeze Plant me- » degedeeld, (zegt Cr usi1us,) welke ik, we- 5, gens den aangenaamen Reuk,niet kon voor- ss bygian. Zy heeft een wirachtigen Bolwore 9 tel, die groot is, en vit veele Schilfers s> beftaat als een Uijen. Deeze geeft vyf of ss zes langwerpige Bladen uit, over den Grond s verfpreid „ taamelyk dik en Sappig ‚ dikwils > fchoon rood of paarfch van Kleur. In ’% | „, Voor- (s) Hyacinthus Corollis ovatis omnibus zqualibus. He Cliff. tas. Ups 85. RK. Lugdb. 28, GovAN Monsp. 178. Hyacinthus Racemofus Moschatus. C. B. Pin. 43. Muscari obfotetiore Flore. CLus. Hif. 1. Pp: 178. BANN. Z6e Pe 20e Tipcadi Chalcedonium. LOB. Je, Ko9. - or BoL?PLANTEN. 395 Voorjaar fchiet uit derzelver midden een vry. V. dikke ronde Steel, niet ftevig, in de boven- AED ‚fte helft Troswyze met Bloemen omringd, hiii. … »‚ welke als aan elkander kleeven. Zy gelyken STUK, ss naar Bekertjes , en zyn in ’t eerst fomwye „> len pearfchachtig of groen, vervolgens uit s, den groeven witachtig: fomtyds blaauw of zwartachtig in ’t begin en vervolgens bleek, » Als zy verflenzen “willen » dan geeven zy s, een zeer aangenaamen Moskeljaat of Krui- „ derigen Reuk: hoewel die geel zyn naar Nar- »» Cisfen ruken. Ik verftaa, dat zy ook geheel wit of hoog rood voorkomen: doch zodani- „> gen heb ik nog niet gezien. Op alle volgen s» groote, driekantige en als gevinde Hoofdjes, ss bevattende een zwart rond Zaad , dat taa- s> melyk groot is, als kleine Erwtjes. Zy be» », gint van onderen op te bloeijen , gelyk de ‚> andere Hyacinthen.e De vermaarde Cog- »„ TUsUSs heeft eerst de Bollen , hier van, „ aan den grooten Liefhebber van sten in > Nederland , myn Vriend BRANCION!, on- s‚ der den naam van Zipcadi toegezonden. Te „> Konftentinopolen zyn de Bloemen, als aller- >> Aangenaamsc van Geur, onder den naam van >, Muscari of Muschurimi bekend (*).” Zy groei. jen in Languedok in ’ wijde , zo Govan aantekent.” 2 (re) (*) Zy zyn ‘er tot Minnaaryên in gebruik , wordende aan eene Beminde toegezonden, zo TOUANEIORT verhaalt, Il. DERL. Kil. STUKs 3906 ZESMANNIGE LELIE- Vv. (to) Hyaeinth met byna Eyronde Bloemen. AFSDEEL. od Bid Hoe deeze Monflreuze Hyacinth gezegd kan di worden byna Eyronde Bloemen te hebben, begryp ik niet. De gene, ten minfte, die ik inth zieden 5 van gezien heb, gelykt in Loof wel naar | MONTE de Hyacinthen , doch de Bloem , hoe fraay ook door haare fchoone paarfchachtig blaauwe Kleur, gelykt in, geenen deele naar dezelven „ dan door de trosachtigheid; zynde als het over= blyfzel van een Tros , daar men de Druiven afgeplukt hecft, zo CorumNa aanmerkt. De Bloem, die Kegelvormig gepluimd is, -__duurt lang en vergaat eindelyk zonder eenig Zaad te geeven. De Soort niettemin blyft be- houden door de Afzetzels of Klifters, waar mede men dezelve voortteelt. CoLuMNa heeftze naar den Kardinaal SANNEsrus ge. noemd , in wiens Tuin zy zig ten zynen tyde bevondt, Sommigen willen , dat zy in t Land omftreeks Pavia , in Lambardye, zou gevon- den zyn. Anderen denken, dat het eene ver- bastering zy van de on Soort, en dat is niet onwaarfchynlyk. By WeEINMAN vindt menze „ onder den naam van Koraalen- Hya- cinih, (to) Hyacinthus Corollis fubovatis. Vir. Clif, 28. Re Lugdb. 23, g, Hyac. Floribus paniculatis monfttofis. H, Cliff. 126. Hyac, panicu'à coeraleâ. C, Bs „Pin. qz. Hyacin- thus Sannefius , paniculâ cemofâ, Cor. Eepbr, p. ra. E 7 or BOLPL ANTEN. 397 cinth, om dat de Bloesfem zig als Takjes Ko- oe Ais raal vertoont, zeer wel afgebeeld (*). II, io | Hoorp. (ar) Hyacinth met hoekig Rolronde Bloemen ST00® de bovenften onvrugtbaar en langer ge- Hyaeinthus fleeld __Ceme/us. ik Gekroon- de. In de Velden der Zuidelyke deelen van Eu- _ ropa, zelfsin Vrankryk, Duitfchland en Swit- zerland , groeit deeze , die in ’t Franích ac- cer genoemd wordt, Veelen houden dezelve voor de Hyacinth van DroscoRriDEs, en misfchien miet ten onregte, De Kleur, immers , voldoet , en wat de kromte van de Bloem- Aair aangaat „ hier omtrent is zyne befchry- ving duifter, Gemeenlyk wordt dezelve, in Duitfchland, Akker - Hyacinth geheten, Men houdtze hier in de Tuinen. ‚Uit een Bol , als die der eerfte Soort ‚ komen breede Bladen , van een Voet langte , waar tusfchen cen Stengel , die fomtyds een Elie ‘hoog wordt , met een zeer lange Aair. De on- derfte Bloemen zyn flets van Kleur, Rolrond, van (*) Hyacinthus Calamiftratus, WEINM. Pl, N. 583 Lett, a. (rr) Hyacinthus Coroll, angulato- Cylindilcis &c. Mant, 366. GOUAN Morso, 178. Muscari Arvenfe latifolium pure purascens. TOURNF. Zoff. 347. Hyacinth. Comolus major purpureus, C. B. Pin. 42, Hyacinthus. CAM, Epit, 798» Hyac. Comofas fpurius tertius. Dop. Pempt, 218. Hyac. Dioscoridis comofus major, LOB, Ze. 105. WEINM, uts. Lett. be Zl DEEL. XII. STUK. 393 ZESMANNIGE LELiE- V. van binoen met Honig gevuld’ en Vrugtdraa. zj, gende. Aan den top zyn zelfs de Steeltjes Hoor»: paarfchachcig blaauw , zo wel als de Bloemen, STUK. die zeer fchraal zyn en miísdraagen , maakende een Kroontje boven de anderen, waar van de byoaam. Het enkele Gezigt maakt het blyk- baar , dat de voorgaande Soort uit deeze kan zyn gefprooten. Xi. Cr2) Hyacinth met Klootronde eenvormige Hvarinthus rije R > b. Eldert Bloemen en Sleufachtig Rolronde gefbrek- Druif- te Bladen. | achtige. xim. _ (13) Hyacinth met Eyronde Bloemen , de bo R phi wenflern ongefteeld, de Bladen flap. ‚ Deeze beiden, in de Zuidelyke deelen van Europa, als ook ín Duitfchland en Switzerland, groeijende , verfchillen weinig. Behalve het ge- ne in de bepaalingen is aangeftipt , merkt de Ridder aan , dat het voornaamfte verfchil daar in (ra) Hyacinthus Coroll, Globofis uniformibus, Fol. Cana- liculato « Cylindricis ftrictis, GOUAN Afonsp. 179. Hyacinthus Corollis globofis, Hd. Cif, 126. Ups. 35. KR. Lugdb. 28, Hyac. Racemofus coeruleus major. C. B. Pin. 42. Hyac. Botryoides purpureus tertius, Crus, Hijt, I. p. 181. Hyac. Betr. coer. amoenus. LOR. Ie 108. (23) Hyacinthus Coroll. ovatis , fammis fesGlibus , Fol, : Taxis. SAUV. Zdonsp. 17, Hyac. Racem. coerul, minor June cifalius. C. B. Pin. 43. Hvac. Botryoides primus. CLUS. Hift. 1, p. 181. Pann.T. 295 , 206, Hyacinthus Racemofüge Don. Pempt. 17 Sdk __$99 fo’ beftaat , dat de Bloemen in de laatfte wel- EEN riekende en de Bladen hf neerhangende zyn. mj, De eerfte heeft dezelven , buiten ien » veel Hoorp- breedef dan de laacfte , die derhalve Biesbla. ‘Tux. dige door BAUHINUS 86 byoaamd werdt. Ook valt dezelve kleiner, ToURNEFORT maakt derhalve , doch inzonderheid wegens de K'eur der Bloemen , wel agt of negen Soorten van deeze Druif - Hyacinthen in zyn Geflagt van Muscarî, dat door de Kogelrondachtige Bloe= men van de Hyacinthen onderfcheiden wordt. De beroemde HarLER betrektze, met on- zen Ridder , tot dezelven en noemt de laatfte, Hyacinth met gekielde , de andere met Gras- achtige Bladen, welke de Kogelronde Bloemen eenzydig heeft , ende Aair met wat minder beladen , twintig of dertig naamelyk, daar de Getroste 'er wel veertig of vyftig in ééne Aair heeft. Deeze , zegt hy, ruiken naar Pruimen , en zyn vol Honigzoet Vogt, maar aan den top vindt men dikwils misdraagenge, De Stengeijes vallen maar een half Voet hoog, x Gemeene Volk, in. Provence „noemt deeze Druif - Hyacinthjes Barrilets zegt Loser, om dat de, Bloemen paar Flefchjes „ [ík zou den- ken naar Tonnetjes ,] gelyken en in Languedok geeft men aan dezelven , zo wel als aan de Gekroonde Hyacinth , voorgemeld , den naam van lou Couguou, zo GovuAN verzekert. De Kleur, geiyk mes ze ock by ovze Bloemiften Vindt, is blaauvachtig, wit of incarnaac. (14) U. DEEL. XIL, STUKe ) dos ZESMANNtCE Leurr- Ve _-(a4) Hyacinth met zesdeelige Bloemen , de Thin drie buitenfte Blaadjes korter, Hoorp» ' n STUK. ijn Van den jaare 1758, tot nu toe, heeft XIV. ,, deeze dikwils by ons gebloeid, (fchryft de fe. peld kn, Heer.N. Le BURMA NN US,) verfchillende kende 27 grootelyks „zo in het Loof, als in groot- te, in de kleur de Bloemen en in de Vlak- ‚‚ ken „ waat wepe de Steng en Bladen ge- „ fprenkeld zyn”. Drie verfcheidenheden geeft ‘er de vermaarde BREYN van op, allen van de Kaap afkomftig, welken zyn Ed, Vader in de Tuin van Mevrouw pe FLiNes bloeijende hadt gezien. Twee derzelven waren grooter, met de Stengel een Voet hoog en twee Wor- telbladen van een half Voet lang , bleek groen 5 maar de eene hadt dezelven , zo wel als de’ Stengel, ongevlakt , de ander met bruine Vlak- ken getekend. In beiden was de Stengel , op de manier der Hyacinthen ‚ bezet met buikig Rolronde Bloemen „ieder ‘door een Blikje gee fchoord, daar de Meeldraadjes een weinig uic= {taken en deeze Bloemen hadden de drie bui= tenfte Slippen veel korter dan de binnenften. De Kleur derzelven was in de ongevlakte blaauw, in de gevlakte Zwavel geel. Een derde hadt ___ gee- (14) Hyacinthus Corollis fexpartitis, Peralis tribus exterio= ribus brevieribus. Hyacinth. Orchioides Africanus major bis folius maculatus &c. BREYN Prod. II. Pp. 24. T. II. £, Is 2» 3: Orchis angu@tifolia maculaca. BUxE, Cent. HI, P. ko, tT. 16 EURM; Prodr e 19% Or BOLPLANTENe — 401 geene Bladen; de Stengel was geel en bruin ‚gevlakt, de Bloemen , uit den witten geelach- tig, maakten een korte digte Aair u't. Ik heb dergelyke Verfcheidenheden deezer Soort wan de Kaap ontvangen „ waar onder ééne eenbladige , gelyk deeze Hyácinth by WEINMAN afgebeeld wordt (*): doch de Bloemen gelyken ’er weinig gaa en de tweee bladige, die hy daar nevens opgeeft, fchynt door den Wertel nog meer te verfchillen van deeze Soort , die een ronden Bolwortel heeft, C15) Hyacinth met Wollige Bloemen en een _— Takkige Stengel. Deeze, die zig in de Leidfe Akademie Tuin bevondt, welke de Hoogleeraar A. vaN RoyEN genoemd hadt, Hyscinth met een Takkige Stengel en Woldraagende Bloemen, ie de Heer LinNaous niet gezien en wist k de plaats der afkomst niet, Onder de Kaapfe Planten telt onze Hoog: leeraar N. L. Be RMANNus, ook de Paarfche achtige (Amethyftinus) en misfchien de Orien- talis of gewoone Tuio-Hyacinth. Ik heb Kaap- fe Exemplaaren naar deeze beiden gelykende. ÄLEe €*) Eyacinthus Afticanus Orchioides Serpentarius B, Tab, N. 582. (is) Hyacinthus Corollis Lanetis , Caule Ramofo, Hya- cinth, Caule Ramaofo, Corollis Lanigerise Re. Lagdbe 27. Our IE. DEEL. XII, STUKe V. AFDEELÀ UI. Hoorps STUKe XV. H yaein thus Lanatus. Gewolder 492 ZESMANNIGE LEL 1E T. Aletris Ge is. Rap €. ArETRi1s. K Die Geflagt hadt een Trechterächtige ge- rimpelde Bloem, ook in zesfen gedeeld zynde, met de Meeldraadjes in den voet der Slippen ingeplant en het Zaadhuisje -driehokkig. De volgende uitheemfche Soorten komen ’er thans in voor; naamelyk (1) Aletris die ongefbengd is , met Lancetvor- mige gegolfde Bladen, een Eyronze Aair en knikkende Bloemen, Na dat de Heer LrinNnNaus die Kaapfe Plant, onder deeze bepaaling , voorgefteld hadt, werdt dezelve door gedagten Heer N, L. Bua- MANNUs omftandig, op de volgende manier , be. fchreeven. ‚… De Wortel, een KA Bol , van onderen plat als een Koek, met omgeboo: ‚ gen Vezelen. Lancetvormige, gegolfde Sap- ‚, pige, Zeer glacde Bladen , die de Stengel ‚ Scheedswyze,tot het midden toe , omvatten, „, welke anderhalf Voet lang is, eenzaam , met », paarfche Vlakken. De Bloemen aan den ss LOP (1) Aletris acaulis , Fol. Lanceolatis Undulatis „ Spicâ ovatà , Fleribns nutantibus. Syf?, Mat. Zil, Cen. 424. Veg. Xilt. Gen, 428. p. 277- Burm. Fé, Cap. Prodr. to. MUR: Rav Gott. 205, AC. Stokholm 1770. p. 229. T. 5. Velt heimia. GLED. Af. Berol, 1771. Orchis Hyacinthoides Fol Caule et Flor. macularis. BUKBe, Cent, Ille pe 12e Te 2% Óf BorrPtLáNTEN 403 ‚top van de Steng , knikkende, Pypachtig, _V- „, aam de tippen zestandig, Zes Draadachti „5 dunne Meeldraadjes, in het Bloetmpypje in- Ar DEELÀ 85 HL a doorna ») geplant , mer rondachtige Knopjes. Eenstum » langwerpig , driehoekig , driehokkig Vrugt » beginzel , met een Elsvormigeû® geboogen ss otyl.” Hert is , volgens den Heer Murnavy, de zelfde Plant , waar van wyleù de beroemde HersTer den Bol van de Kaap ontvangen hadt, en die, in den jaare 1760 in de Helmftad- fe Akademie Tuin gebloeid en ryp Zaad gedraa- gen hebbende , in ’t jaar 13763 wederom bloei de (*) , geevende toch veel forfer Bloemfteel 5 waâr uit de Heer Fanarcius dezelve als een byzonder flag van Piant, tusfchen de Aloë en Hyacinth middelflagtig , befchreef. „, De- ‚5 zelve geleek ; (zegt die Autheur), ten op= ss Zigt van den Wortel en Bloemfteel volmaakt s naar de Perbviaanfche Hyacinth, (waar zyn s Ed, dit Gewas op volgen laat)5 in het Loof „raar de Hemanthus Colchici folio van D ir- … LENIUS 5 maar, wat de Bloem-Aair aan- „, gaât, volkomen naar die Plant, welke fris sa kaanfe Aloë, met zeer lange fmalle driehoee ss kie {*) Dit blyke daidelyk uit de woorden van den Hoog« deeraar FABRrcrus „ die zegt? qux nunc , Menfe Janaaria. 2763; iterum Scapum flotidum adituc vegetiorein ex eodemi Bulbo protulits (Erum. Meh, Plant, Hort, Hebmftad. 1763, P. 23.) | | Ce 2 II, DEEL. XII. STUK. » V. AFDEEL. Hoorp- STUK. 404 ZESMANNIGE LEEIE- ‚, kige Bladen en geele ftinkende Bloemen ; van …… COMMELYN genoemd wordt:” welke de. Aloë (thans Aletris) Uvaria is (*). Gezegde Gottinger Hoogleeraar Murray in de Kruideuin aldaar, in den jaare 1769, twee. bloeijende Planten daar van voor Oogen heb- bende, gaf daar van, in de Verhandelingen der: . Koninglyk Sweedfche Akademie te Stokholm, een uitvoerige Afbeelding en befchryving , waar van het voornaamfte hier op uitkomt, ‚‚ De Plant heeft een Klootronden ‚ gerok- „» ten , Violetkleurigen of bruinachtigen Bol, 9, die van onderen veel lange witte Vezels „‚ heeft , welke taamelyk dik zyn , mer fyne ‚> Veze'tjes doorvlogten,. Zes Wortelbladen „ heeft dezelve van ongelyke breedte , de ‚‚ buitenften als een Handpalm , « Lancetvors ss mig-Eyrond , Steufachtig geplooid , op de. „ kanten gegolfd, donker groen, met paarfch- „ achtige Vlakken. Zy zyn half zo lang als de Kite „, Stengel , die fcheef tusfchen dezelven op | > fiygt, (*) In de Mfantisfa altera van den Heer LiNNZus „worde de benaaming van Scilla, Radice folidâ , Corymbo contortò Conico s FABR. Helmftad, o3: zeer verkeerdelyk als een Sye nonymum van deeze Plant opgegeven: daar dezelve de Soort- naam is van de gedagte Peruviaanfche Hyacinth > met een vitieute verdraaijing van contorto voor tonferto; ’t welk men uit de agter gevoegde L. Sp. 4, genoegzaam had kunnen befpeuren. ?*t is te verwonderen , hoe men door verhaafting kan mistasten : want het blykt zeer duidelyk, dat FABRI= crus niet in zyn hoofd gehad heeft, gedagien naam te geeven aan dit vreemde Gewas, or BoLePLrANTEN. 405 „5 ftygt, in * eerst krom , verder regt, rond, f Ve _ ss taamelyk dik , twee Voeren lang, met der- TL nie 9, gelyke Vlakken, aan den top gekroond met Hoor p- ‚‚ ten dikke digte Aar of Tros, van menig-ST3%e vuldige , kort gefteelde , knikkende Bloemen, , ieder met twee Borftelige Blikjes , die bo- ss ven een klein Kroontje mazeken. De Bloc- men, ongekelkt , zyn byna Rolrond, Pyp- ss achtig, drie Duimen lang en maar twee Ly- 9, nen breed , aan den Mond doorgaans een s Weinig ingefneeden , Reukeloos, witachtig >, met Vleefchkleurige Vlakjes. Zy bevacten > doorgaans zes Meeldraadjes, die, op twee „> derden der langce van den bodem af, aan ‚> den wand der Bloemen aangegroeid zyn, en ss by den Mond eindigen , met langwerpige ‚, Meelknopjes en een geel Stuifmeel. Het 3, Vrugtbeginzel , op den bodem zittende , heeft 9 den Styl een weinig korter, Elsvormig, ‚> met een ftompen Stempel. Het Zaadhuisje . ss is groot, driekantig Eyrond, met drie Vler: s» ken, Blaasachtig , twee Duimen lang , fprin- > gende van boven open, en bevattende maar >, weinige Zaaden.” Gezegde Heer heeft ín die beide Planten eenige verfchillendheden opgemerkt, In de groot- fte hadt de Aair wel zestig, in de kleinfte maar twiotig Bloemen. De onderften hadden den Mond in zevenen of agten gefneeden , en ook _zo veel Meeldraadjes & terwyl de bovenften in zesfen gedeeld waren , met zes Meeldraadjes. Cc 3 | Voorts 1. DEEL, X1l. STUK. 46 ZESMANNIGE LELTI E- V. Voorts merkt hy te regt aan, dat deeze Plant. ie od van de opgegevene Kenmerken der Aletris in Hoorp. dit voornpaame afwykt , dat de Bloemen geens- STUK. zins gerimpeld, maar volkomen glad zyn. Het eerfte hadt Linneus van de Virginifche Soort, welke den bynaam van Meelig droeg , ontleend, en, piettegenftaande dezelve thans is uitgemonfterd en ik weet niet waar geplaatst, heeft zyn Ed, nog dit Kenmerk, op geen der tegenwoordige Soorten pasfende , behou- den (*). Bovendien komt de inplanting der Meeldraadjes geenszins met deeze Soort over- een en de gedaante der Bloemen verfchilt groo- telvks3 van de Hyacinthoides , gelyk wy zien zullen zynde zelfs ook niet Prechterachtig « des het byzondere Kenme:k van dit Geflagt byra verdwyrt. (2) Aletris die ongeflengd is , met Degenvor- Le mige gefleufde gekielde Bladen. Aletris Uvaria, Dat Getroste, (*) Ook wordt elders daar van gezegd : Stamina non al» ternantia cum Corolie feamentis, fed iisdem oppofita, ut et Corolla rugofistima et fere Farinacea, diftinetisfiinum red- dunt Genus. „Au. sicad. Uil. p. 11. Hoe weinig firookt dit met de thans opzegevere Soorten ! (2) Alerris acautis , Fol. Enfiformisus Canaliculatis cari- natis. Sy/. Nat. XU. Alné Uvaria. Sp. Plant. 460. Alc Fol. Lineatibus Radic. Membranaceis. H. Clif, 133. R. Lusdh. 22. Aloë Aficana , Folio triangulari longisfimo et anguftisimo, For. luteis foetidis. Comm. Hort, II. pe 29e T. is, SEB. Tes, Ie p. 29. T. Io. Éf. 3, WEINM. Kruidb. Tab. N. 45. KNORBe Zhes. Rei Herbarie Hortenfisque. Neute 1770, Tab, A. 13: optime. or BOrLPLANTE Ne, 497 Dat deeze van de voorgaande afgezonderd, Ve moet worden , is blykbaar uit het Loof, alzo Mp: | zy zeer lange fmalle driekantige, gefpitfte, De Hoorne ___genvormige Bladen heeft, uit hoofde van wel- TUE» _ ken van SrTaPer hoar oudtyds Zris Uveria genoemd heeft, zinfpeelende tevens opde Ge. troste Bloemen, die echter in ’t allerminfte niet naar de Bloemen van Lifch gelyken : des deze naam weinig past. Tet de Aloë - Planten kon zy ook niet gevoeglyk behooren , gelyk de Heer. BURrRMANNUS den Ridder erinnerd heeft : hoewel de Bloem . zo min als die der voorgaande Soort , met de opgegevene Ken- merken der Aletris ftrookt. Ten opzigt van de gedaante der Stepgel en Bloemtros komt zy byna volmaakt met gedagte Kaapfe , zo wel als in de afkomst overeen; doch heeft den Styl en Meeldraadjes een weinig uitfteekende, en de hoogte van °t Gewas verichilt aanmerkelyk. Haar Eladen en Stengel hebben wel vier of vyf Voeten langte; de Bloemen zyn geflooten rood , ontlooken geel en ftinken ; de Wortel is geen Bol , maar een onregelmaatige Kpob- bel, die zydelings dikke Vezels uicgeeft. In de Hollandfche Kruidhoven is zy taamelyk be- kend en bloeit ’er op ’t laatfte van den Zo. mer. (3) Aletris, die ongeftengd is , met breede plate nr. te Lancetvormige Bladen, idd Lingudfore (2) Aletris acaulis, Foliis latis, planis, Lanceolatis. Mibi. Por bla BURM. Cap. Prodr. io. BUXB. Cent. Il. Ts 20e ' dige, 5 ï Cc 4 IL. DEL. XIl, STUK, 428 ZESMANNIGE LeErre- ë V. „ Niettegenftaande de aangehaalde Afbeelding Ean “van BuxBaAUM door den Heer Linneus Hoorp= tot de eerfte Soort betrokken is, geëf ik hier STUK. nog plaats aan de gene, welke de Heer N. L. BurRMANNUs Longachtige, wegens de figuur der Bladen , tytelt. Dezelve , zegt zyn Ed. , hadt in de Maand April van ’% jaar 1758 ge- bloeid en kwam in Gewas met de eerstgemelde overeen; doch hadt de Steng korter „ongevlakt en de Bloemen eens zo groot. Een dergelyk verfchil heeft plaats in de Standelkruidige Hya- cinth, als boven is gemeld. DAE C Aletris die ongeftengd is en tweebladig. erris bifnliae 3 Ki Ik zou van deeze , die ook een Verfcheie denheid van de eerfte {chynt te zyn, geen ge- wag maaken , indien ’er niet în een Verzame- ling van nog niet uitgegeven Planten , uit het Kruidboek van Bocaopz, een Afbeel- ding van aan % licht gekomen ware, die in ge- Stalte aanmerkelyk van de voorgaanden verfchilt. De Bladen omwinden de Stengel, welke vl met Rolronds Bloemen is bezet , waar van eene afzonderlyk geopend verioont wordt Volgens die figuur fchynt my de Bloem tot aan den voet verdeeld te zyn, dat met de an-. de- (4) Aletris acaulis, Foliis binatis. JZibi. Burm, Cap. Prodr. 1o, Ecloga Botanice per WirsiNnG. Norimb. 1778. Eol, Tab. 3, , òr BorLPLANTEN ‘ 409 deren geheet ftrydig is, Zy was, in dat Kroid- ‚Vo boek , cen Soort van Orientaal/che Hyacinth ‚ genoemd; ’ welk myns oordeels beter {trookt. Hoorp- STUK» (Cs) Aletris die ongeftengd is, met Lancetvor- v. j 7 8 zt Alseris mige Vleezige Bladen en tweelinafe Bloe. joan. men. thoïides, Hyacin® thi PAST Veel twyfeling heeft deeze Plant veroirzaakt , als zeer lang zonder bloeijen in de Holland- fche Tuinen bewaard geweest zynde; zo dat daar van zelfs Afbeeldingen , met enkele Bila. den, aan ’t licht gegeven zyn, onder den naam van Aloë , wegens de gedaante 5; doch men heeft naderhand ontdekt , dat dezelve, in fi- guur der Bloemen , nader kwam aan de Hya- cinthen of aan dic Geflagt, tot het welke zy eindelyk is thuis gebragt. Men meent daar toe zo wel een Ceylonfche als een Guineefche te behooren; maar dezelven verfchillen mere kelyk in ’ Loof, als volgt. De Ceylonfche (*) heeft de baitentte Bladen a; Lan-Syese, 4 î Íche. (s) Aktris acaulis Fol. Lanceolatis Carnofis, Floribus geminatis. BURM. Fl. And. p. 83. Aloë Myacinthoides. Sp. Plant. {. p. 123. Aloë Fol. Lanceolaris planis rectis Radicas Jibus. H. Ciüff. 132. Ups. 85. Fl, Zeyl. 130. Katu- Kapel. He Mal Xi.p. 83. T, 42? (*) Aloë Zeylanica pumila Fol. variegatis, Comm. Hort. JI. p. 41e T. 21. PLUK. Alu. 19. T. 256. f. s. WEINM, Kruidb. Tab. N. 74. Aloë Fol, exterioribus Lanseolatis pla- nis ereCtis Radicalibus &c. R. Lugdb. 23, Ge 5 U. DEEL: XII, STUK. Va Aro:EL. II. Hoo: p- STUKe MIO MESMANNIGE LEL tEer- Lancetvormig plat regtopftaande, de binnenften Elsvormig half Rolrond, gefleufd en veel lan= ger : allen in ’ donker groene met bieeker Vlakken , als een Slangehuid getekend. De-ze Bladen komen voort uit een dikke roodachtige Wortel, die van binnen wit is en fterk voort- Joopt ‚ zo dat menze ligt kan vermenigvuldi- B. gen. Eens heeftze in de Keizerlyke Hof- Tuin te Weenen gebloeid , zo de Heer JACQUIN aantekent; die bevondt , dat de Bloemen nagee noeg met de volgende overeenkwamen, zynde zeer fyn geflipt, en de Stengel maar een Voet lang, de helft dunner hebbende. De Guineefche (*) heeft de Bladen wel op Guöneënfisedergelyke manier, in *t donkere , naamelyk, Guinee- fche. met Golfswyze Jicht groene Vlakken gete- kend; doch dezelven zyn altemaal Lancetvor- mig en plat; hoewel insgelyks flyf overend ftaande. Deeze werdt door den vermaarden CoMMELYN, uit de Hortus alhier, ook zon- der Bloemen in Plaat gebragt, als wanneer zyn Ed, opmerkte , dat zy een Wortel met Knier- jes heeft , die van buiten geelachtig,is en de Bladen komen op een geheel! andere wyze voor, zynde ook met een rooden rand gezoomd, Dus fchyat zy vry veel van de voorgaande te ver- fchilten. Hy hadtze, ín den jatre 1702, eene Bleoemfteng zien fchieten, van twee Voeren hoog ; (*} Aloë Guincénfis , Radice geniculetá, Foliis e viridi et atro undutatim variegatis. ComMe, Mort, Ile p. 39: Te zo, Prxl. 84. Te 33e | ‘cor BOLPLANTEN '4I hoog, rond-en uit den groenen paarfchachtig „ A met veele witachtige eenbladige Bloemen. ilk Deeze waren Pypachtig , in zes diepe omge- Hoorp- | boogene Slippen verdeeld, hebbende in *t mid-TUE. den, behalve den Sryl, zes witachtige Meel. draadies. met dwars daar op leggende Knep- jes. Deeze Bloemen vergingen in de Herfst altemaal , zonder Zaad te maaken. Het fchyne dat. van dezelven twee by elkander aan de Stengel voortkwamen , ’t welk de reden zal zyn van de gemelde bepaaling. „ Zy gelyken „snaar die der Hyacinthen (zegt de Ridder) „ ook door de drie Honigvoerende gaatjes van shet Vrugtbeginzel: JacQvrN, niettemin , s‚ achtze tot dit Geflagt te behooren (*).” (6) Aletris die geftengd is , met Lancetvor- vr. mige flappe Bladen. TA dd Welrie. kende. Deeze Plant, in % laatst der voorgaande Eeuw in de Hortus Medicus gebloeid hebbende, werdt door den geleerden ComMeEryN op twee Plaaten afgebeeld, Dezelve hadt toen een (*) Ik vind dar zyn Ed. dezelve tot de Hyacinthen , of tot een nieuw Geflagt , met de volgende betrokken wilde hebben : zeggende , dat zy jaarlyks in de Kelzerlghg Hof. Tuin bloeit. Wind. 3os. (6) Aletris Cantescens, Fol. Lanceolatis laxis, JaeQ. Vind, 209. Aloë Africana Arborescens Floribus albicantibus fra- g'ântisfimis. Comm, Hors, IL, p. 7. T. 4 N. 1, 2 & I. Pp. 93, Te 49. IL Deer, XIL, STUK. V. AFDEEL. UL Hoorp- STUK, 412 ZESMANNIEGE LELIE’ een Stam van wier Voeten hoogte „aan ’t bo- veneinde , op de wyze der Mays, met Bladen bezer van anderhalf Voet langteen drie Duimen breedte , fpits uitloopende en donker grgen , van onderen met éene dikke Ribbe gekield. niet ftevig. Dear tustchen fchoot zy een Stengel of Bloemfteel van anderhalf. Voet hoogte, beladen met veele Trosjes van witte eenblade. rige Bloemen , met een in zesfen gefneeden omgekrulden rand ; dus veel naar die der en- kelde Hyacinchen gelykende , en met roode ftreepjes overlangs getekend. Zy gaven een zeer aangenaamen Reuk , als de Tuberoozen, ttortende , gelyk de Boomachtige Aloë,een Ho-= nigzoee Vogt. Vroeg in ’t Voorjaar bloeide deeze Plant, om de twce Jaaren , in het Win- terbuis 5 vervullendei hetzelve ‘met haaren aan- genaamen Geur. Zy was uit Guinee afkom- {tig en moest derhalve warmer gehouden wor- den dan de Kaapfe Planten. Hy hadtze Boom. achtige Afrikaanfche Aloë, met witachtige zeer geurige Bloemen, getyteld. | Maar éénmaal hadt de Heer [ACQUINdee- ze Plant bloeijende gezien in de Keizerlyke Tuin te Weenen, alwaar het zeer groote Winterhuis ook met derzelver aangenaamen Reuk vervuld werdt. De deelen der Vrugtmaaking ondere zogt zyr Ed, naauwkeurig en bevond: de Bloem als gezegd is, aan den voet Buikig „ als het Vrugtbeginzel influitende, ’t welk Eyrond was met een langen Draadachtigen Styl, die een Knop- Ee ek / or BOLPLANTEN. 413 q Knopje-hadt als uit drie Stempels beftaande. _V: Deeze Styl {tak buiten de Bloem uit, van lang- tv te zynde als de Meeldraadjes, die de omgeboo- Hoorp=- . gene Bloemflippen bykans evenaarden „ zynde “TUE aan derzelver voet ingeplant, zesin getal , met _ langwerpige draaijendde Meelknopjes. Dit doet dan blyken , dat deeze Plant , za wel als die van de voorgaande Soort , geenszins tot het Geflagt van Aloë, dat de Meeldraad: jes , volgens LinNmus, in den Stoel moet ingeplant. hebben, behoorde. « Tot de Hyacin= then ‘kon zy ook , wegens ’t gemis der drie Honigvoerende Gaatjes in ’c Vrugtbeginzel , piet thuis gebragt worden. Hierom was niets nader dan dit Geflagt, tot het welke zy, vol- gens de opzegevene bepaalingen , meer behoor: de dan, de eerfte Soorten, | 0) Aletris die byna geftengd is, met de Wor- Bir telbladen Eyrond, gefteeld ; en Klokvormige Re. # Bloemen, kakt Bie: S PLAAT: Tot dit Geflagt heeft ook de Heer T HUN. ol BEkG een Plantje betrokken , dat zyn Ed. in Japan geplukt hadt; hetzelve, als een nieuwe Soort, noemende Aletris Japonica, Ik heb, vol- gens myn daar van ontvangen zeer fraaije Ex- emplaar, de Afbeelding in Fig. e,op PLAAT | LXXXIV. (7) Aletris (ubcaulescens , Fol. radicalibus- ovarís petiolas — tis, Flor. Campanulatis. JZihi. II. DEEL. XIls STUK. Alg ZESMANNEGE LELirige V. LXXKXIV, medegedeeld, In Bladerloof ver- Ee be fchile hetzelve van alle: de voorgaanden niet Hoorp- minder dan in de figuür der Bloemen : het STUKe welk ik door de bepaaling getracht heb eeni- ermaate uit te drukken. De Steng of Stengel fchynt taamelyk lang te: zyn, doch hoe lang kan ik niet vastftel- len (*). De Wortelbladen, if een Plântje daat nevens gevoegd , zyn Eyrondáchtig , overlangs geribd , met zeer langeSteelen en Vliezig dun, zo wel als de Stenebladen, die Lancetvormig en naauwlyks gefteeld , allengs verkleinen taart “boven ; en ieder aldaat tit zynen Ozel één Bloem uitgeeven , welke wan Eén dún Pypâch. tig beginzel zig Klokwormig uitbreidt met ze8 fpiefe punten. De Styl des Stäinpers is gekriopt en langer dan de Meeldraadiés ; die échtér ook buiten de Bloem uitfteeken. en ingeplant zyn in de wanden, daar de Tréchter eindigt, gêlyk ny uit de opgefchètrde Bloem is gebleeken. De Geflagten van Yucca, Aloë en Agave, hier op in het Samenftel der Sexen volgende , zouden volgens de gedaante der Bloem ook wel tot de Lelieachtigen hebben, kunnen thuis se (*) Of het een Steng ( Ceulisy dan een Stengel' of ploert feel (Scapiús) te noemen zy, is my even zo- mhin blykbaar: Het onderfcheid daar tusfchen fchynt niet volftrekt bepaald te zyn. In Phil. Bot. onderfcheidt LinNseus Scapus van Cauiis , doordien de eerfte Enkel Bloem’ en Y:ugt, delaatfte cok Bladen draagt : dienvolgens zou dit eén Caülis zyns Doch men vindt ook wel Scapi genoemd , die Bladen draa- gen en Caules zonder Bladen, | of BorLPLANTE N. 4î5 gebragt worden: maar, om dat de Geftaltete V. veel van de Bolplanten afweek , heb ik die Nt reeds elders befchreeven (*)» Dus volgt dan Hoorps hier het Geflagt van STUKe Be A En * Welk de Bloem zesbladig , byna tweelip- pig heeft, mer de twee ondertfte Blaadjes aan den voet pypachtig ; em afgeboogene Meel- draadjes. Het is paar dan Sweed{chen Bota- nist ALs TRorMER getyteld en bevat de drie volgende Amerikaanfche Soorten. 1) Alftroemeria met een opgeregte Stene. I. ( ) 4 ke kl Al?roemes ria pelegrie De natuurlyke Groeiplaats van deeze Soort »a- Bande a 2 is op het Gebergte „ omtrent een Uur gaans” benoorden de Stad Lima in Peru, alwaar. de Plant , wegens de fierlykheid haarer Bloemen, Pelegrina , dat is Uismuntende , van de as wooners geheten wordt. Pater FeuruLée befchryft ze aldus. , De Wortel is als een 99 bos- (*) Men vindt de Yucca, onder de Heefter. Gewasfen , in het IV, STux, bladz. 44l: de Aloë- Plantén in het Viit, STUK , bladz. 353 enz, „onder de Kruiden voorgefteld, (1) Alffroemaria Caule ereto. Sy, Nar. XII. Gen. 428. Wez. XI!l. Gen. 432, p.-279, Jacq Hort, Tab: so. Plànta Alftromeria, Am. Acad, Vl, p, 247. Tab. Heinerocailis Flor, purpurascentibus maculatis, FEUILL. Peru, 11. De AIT iSe IL DEE Le X1í. STUK, 416 ZESMANNIGE LEL TI Es s, bosje Franfche Raapen , van twee Duimen ‚ lavgte, en in ’t midden byna een half Duim „> dikte. Zy maakt ecn Stengetje van een 9 Span hoogte, zeer dun , doch overend ftaane s, de, onregelmaatig bezet met eenige Blaadjes ‚, van anderhalf. Duim langte en vier Lynen „> breedte, dat puntig uicloopt. Op ’t end der ‚ Steng zit een Peerachtig , overlangs gefleufd , 5, Vrugtbeginzel, gekroond met eene Lelieach- ss tige Bloem, die tot aan den bodem in zesfen «gedeeld is en de Bladerige Slippen zeer ver= s, fchillende heeft. Drie derzelven hebben, ‚, by de tip, de randen inwaards gevouwen , „> en loopen uit in eene fpitfe geelachtig groene s Punt; terwyl het midden fchoon Karmozyn- ss TOOd is, met Roozekleur tot aan de kant ge, 2» zoomd. De langte is twee Duimen en de ‚, breedte, naar de punt toe, ruim één Duim. ‚ De drie andere Slippen , maar een half Duim », breed, zyn plat, ten halve naar de punt to: „> rood, met donkerroode Vlakken rege'maat! ig „ bezaaid: de helft naar den voet geel, met s, bleekroode Vlakken.- Zes Roozekleurige ‚> Meeldraadjes komen uit het midden der Bloem >en het Vrugtbeginzel heeft zes Hokjes, ie- > der met Zaad gevuld,” | By geval kwam gedagten Heer ArsTromer te Kadix deeze Plant te vooren, die dezelve nader onderzogt en het Zaad naar Upfal overzondt, alwaar zy opgekomen is , en federt overbly- vende de Sen verluftigd En door de on- Sé òr BouLPLANTEN: 417 gewoone fraaiheid- haarer Kleuren. In de na- Ve dere -befchryving , welke daar van gegeven ee wordt; is gemeld, dat de Bladen ongeplooid Hoorp- zyn en de Steng hadt aan ’t end verfcheide 'TUEe Bloemtteeltjes, De Bloem was tweelippig be. ftaande de Bovenlip uit één breede en twee {malle , de Onderlip uit ééne fimalle en twee breede: Slippen of Bloemblaadjes. De Meel- draadjes waren, drie boven; drie beneden, in de hellende Bloem, van ‘den Styl afgeboogen , welke Draadachtig, aan *t end drie dunne ge- knopte Stempels hadt. Het Zaadhuisje, van grootte als een Virgerlid, was driehokkig „ be- vattende veele rondachtige Zaadjes. (2) Alftroemeria met een op/iygende Steng. Dn 9 meria Lige Deeze, welke ruim zo veel naar het volgen. ta. de -Geflagt gelykt , werdt daarom , naar alle Bs gedagten „ van Pater Fruiuuég met den naam van. Hemerocallis beftempeld en de Rid- der achtte weleer deeze, zo wel als de voor- gaande en volgende , tot de Lelie - Asphodillen te behooren (*). Gemelde Pater nam dezelve langs de Rivier waar , die door ’t midden der Stad Conception , in *t Ryk van Chili, vloeit, | Hier- 2) Alfvoemeria Caule adfeendente. Hemerocallis Floribus ‚purpurascentibus ftriatis, FrRuriun. Peruv. 1. p. 719 Ts 4 (*) Hort. Cliffort. p. 128. Dd 1. DEEL, XII. STUK. 413 ZESMANNEGE LELIE Vv. ÄFDEEL. Hierom is ’t zeer zonderling , dat Linneus deeze; zó wel als de volgende, kon zeggen haare natuurlyke Groeïplaats te hebben in-Li- ma, de Hoofdítad van Peru (*) Gemeenlyk werde dezelve Ligtu geheten , zegt Frorurée. De Wortel boort fchuins in den Grond, zynde rond „een vierde, Duims dik, als in Leedjes verdeeld; met eenige Haaire vezeltjes aan ieder Liid. De Steng verheft zig, in de zelfde flreek , tot cen Voet hoogte, zyn= de rond, bruinachtig rood, bezer met Lancet- vormige Blaadjes eù met zes of zeven aan ’% end gekroond. Hier tusfchen fchieten even zo veele Bloemtakjes uit , ieder verfcheide Bloem- fteeitjes draagende; » welk een fierlyk Kroon- tje maäkt, Zy zyn getopt met een langwerpig Vrugtbeginzel , dat geribd is en een fchoon roo- de Lelieachiige Bloem drdagt, in zes Blaad- jes verdeeld, gelyk de voorgaande. Twee derzelveh , die fmaller en punciger zyn dan de anderen , hebben witte Strecepen, Dé langte der Bloem was ofntfent anderhalf Duim; Hy hade ‘er geen ryp Zaadhuisje van gezien. ON (*)_ Van de voorige had ik nog kunnen goedmaaken , dat zyn Ed. zegt s habitat in Peru et Lima: doch ven deeze twee te zeggen, babitct in Lika, komt my geheel onge- rymd voor. Hed zyn Ed. gezegd habitat in Pera; dan zou ik denken, dat hy * Ryk van Chili voor een gedeelte van Peru mogt houden : maar nu vind ik voor zyn zeggen geen verfchooning, Ne | br BotrPtANTEN: atd 3) Alftroemeria met een windende Steng. v. > AFDEELs In de fchuinte van een Gebergte; ia * Ryk ied _wän Chili, vondt gezegde Pater ook degze „srux. aldaar Salfilla genoemd, als welker Wortel _ 1u. gelyk die der Salfaparilla en tot de. zelfde sand. Kwaalen, door de Ingezetenen des Lands ge- ‚< mmen- bruikt wordt. Dezelve is, zegt hy , met een donkeren Bast bekleed , van binnen wit, Hou- tig en dringt zeef fchuins in den Grond, Zy heeft een duone Steng , welke zig op de ge- woone manier der klimmende Planten , dat is van de {linker naar de regter Hand, om de Stammen of Takken van *t Geboomte windt (*). In zyne Afbeelding was het, door d: omkee« ring van den Plaatfnyder , dat veel gebeurt , verkeerd vertoond, De Bladen, overhocks aan de Steng groeijende, waren zeer fpits Eyrond: achtig, drie Duimen lang en outrent een half _Dauim breed , met een ‘kort Steeltje, glad en fchoon groen. Aan ’t end kwam ook een Kroon- tje, van roode floemen, in zesfen zeer on- gelyk verdeeld (4). ‚> Be. (3) Alflroemeria Caule volubili. Hemervcallis fcandens Floribus purpureis, FEUILL. Prov U. p. 713. T. 6. \ (*) Dat is mes de Zon om, geïiyk men gemeenlyk zegt. Hy hadt het RER maar in ééne Peuldraagende Plant gezien: maar 't is zeker, dat men in de Klokjes- Winde (Convolvulus) zo wel als in de Tuikf= Eoonen ( Phafrolas) en verfchcide anderen, eene winding tegen jk Zon op waars neemt, Vid. Phil, Botan p. 39. (1) ’t Is Henn ‚ dar hy de Bloemen van alle deeze Dd a drie ik DEEL, Xlle STUK, Vv. ÄFpeeL. II. HocrD- ST UKe 1. _Hemero- eallis flas Ae Geele. 422 ZESMANNIGE LEL tE ‚> Behalve ’t gemelde gebruik-dat de indt- …, aanen van deeze Plant maakten , bedienden ‚> Zy zig ook daar van tegen. Maagpynen ,laa- ; tende dezelve, ééne nagt lang, koud in ge= …, meen Water trekken , en dan hetzelve nee-= 9 mende voor hunnen gewoonen Drank.” HEMEROCAHALLE ts Dagfchoon. Dit Geflagt onderfcheide zig door eene Klok. vormige Bloem, met een Rolrond Pypje en af. geboogere Meeldraadjes. Het bevat de Lelie- Affodillen van den beroemden TourNErForT, dus, wegens de Lelieachtige Bloem en Affo- dilachtige Wortelen, reeds voor hem geroemd. LiNNdeus dien naam, als famengefteld , ver- werpende , geeft ’er deezen, welke Dagfchoon betekent, aan, om dat de Bloemen vroeg open gaan en wederom vroeg verwelken , op den zelfden Dag. Hier van zyn bekend de twee volgende Soorten. (2) Dagfchoon met geele Bloemen. \ Dee. drie Soorten in ’t Fran(ch rood of roadschtig (rouges) en wel in de tweede d'un beau rouge , dat is fchoon rood, in de eerfte Karmozyn-tood (d'un beau rouge cramoifs noemt, en in ’t Latyn paarfch of paar{chachtig. (1) Hemerocallis Corollis fluvis. Syf?, Nat. XlI, Gen. 429. Veg. XII. Gen. 433. pe 279, Hemerocallis Scapo Ramo{o Cor. monopertalis. H. Ups. 88, GOUAN Mfonsp. 182. Hem, Rad, tuberofà Ec. A, Ch. 128, R, Lugdh. 26. GMEL, Sik or BOL PLANTEN 421 Deeze, die in’ Oofterrykfe , in Hongarie . V. en in Siberie, wild groeit op drasfe, verre Groni iPE, den, is een gemeene overblyvende en fierlyke Hoorn- Bloemplanc in de Tuinen van ons Wereldsdeel, STEK. | Ook is zy in Switzerland , en in de Bosfchen by Idria, aan de Adriatifche Zee , waargeno- men, Men heeftze Lelie- Affodil genoemd of geele Lelie, om dat de Bioemen hyna de fi- » guur. en Reuk hebben van de gewoone Witte Leliën. Hierom noemde Dopoxéus deeze. Plant, Lelie zonder Bol: want de Wortel is, gelyk ik gemeld heb , als die der Affodillen. In’ Fraofch noemt menze ook Belle de Four dat is Dagfchoon , naar den Griekfchen naam Hemerocallis , welke aan dit Kruid door de Ou- den zou gegeven zyn (*): hoewe: anderen dien op fommige Leliën toepasfen, gelyk wy gezien hebben. De Engelfchen noemenze , om de zelfde reden, Day- Lilly, dat is Dag- Lelie. Uit den Stoel der Wortelen, die een Knob- belige Tros uitmaaken , van buiten geel zynde, van binnen wit en zoet van Smaak , geeft het | | | een Sib. 1. p. 37. Lilio- Asphodelus luteo Flore. Crus. Hift. T, pe 137. Liliasphodelus luteus. Pann, T. 344. LoB. Je. 92. Lilium. luteum Asphodeli radice. C. B. Pin. go, Lilium non bulbofum. Dop. Pempt. 204 g, Lilio- Asphodeius lu- teus miner. TOURNE. Jna/?, 334. | (*) Liliasphodelum nonnulli appellant, nonnulli Liliagie nem, plerique Liliaftrum ; Veteres autem Hemerocallida di- xerunt. DOD. doc. cite Dd g3 IL, DEEL: XIL. STUKe 422 ZESMANNIGE LELIE V. ATDEEL. 1. Hoorb: $TUKe een geheel Bos van lange gekielde Degenvor- mige Bladen , donker groen Van Kleur, waar tusfchen dunne ronde Stengels, van meer dan een Elie lang, aan ’t end gekroond met Takki- ge Bloemfteelen , waar cp Bloemen van ge- zegde figuur en fchoon geel, De Zaadhuisjes, zynode dikke driekantige Haauwen, bevatten een HH. Hemerocale dis fulvae Moode, Yond zwart Zaad. Een aanmerkelyk gebruik maaken de Tartaa- ren, in de Ooftelyke deelen van Siberie, van deeze Plant. De Bladen , verdroogd zynde , wryven zy tusfchen de Handen , en van de over. blyvende Vezels weeven zy zekere Klee- den, die haar, onder de Beeften-Vagten, tot een foort van Linnen verltrekken. Hier van hebben deeze Bladen , by de Rusfen, ook een byzonderen naam. C2) Degfchoon met hoogroode Bloemen. Behalve de Kleur en grootte der Bloem , fchynt deeze ovk daar in van de voorgaande , volgens GMELIN , te verfchillen , dat de Slippen der Bloem als twee ryën maaken. Lrin- N&us vondt buiten ’ gemelde geen verfchil, dan dat deeze grooter is en wat laater , naa- mente (a) Hemersenllis Coroilis fulvis, Lilio- Asphodelus puni- seus. CLus FEA, 1. p. 137. Lilium rubram Asph. radice. GC. … B. Pin. 80. Liriosphodelus phoeniccus, LoB Je. 93. Lil, non Bulb. obfolete colore rubens, Dop. Perapt, 204, GARID, Prov. P: 256. Te Oisy Pr ASA SLEEK KNV. oF BOorPLANTE N 423 mentlyk in de Nazomer, bloeit. Zy is in de Velden , omftreeks Pouriëéres in Provence , door Ve BOEELe IH, den Koninglyken Hoogleeraar FouQue ges Hoorp: Switzerland , tusfchen les Posfes en Fenalet, fchynt zy ook waargenomen te zyn. Sommi« gen ftellen de Kleur flers- , anderen hoog-;, anderen Oranje-rood. De Bloem is van niet langer duuring dan die der geele. Onze Rid- der heeftze uit China afkomftig gerekend. Hier volgen, in het Samenftel van Lrin- NZ US, eenige Geflagten , met eene geheel ver- fchillende geftalte van Bloem- en Vrugtmaaking , gelyk de Acorus , Orontium en Calamus of Raed ting- Riet, reeds onder de Kruiden befchre « ven, dan de Funcus of Biezen, nog onder ce Grasplânten te befchryven : voorts de Achras, Prinos , Burfera, Capura onder de Boomen; de Berberis, Loranthus, Hillia onder de Hees. ters en anderen onder de Kruiden voorgefteld : waar mede de Rang der Eenwyvigen ten einde loopt. Maar tot denzelven behoort nog een nieuw Geflagt, By gelegenheid , naamelyk , dat een Kaapfe Bolplant , welke de vermaarde Heer TH uN- BERG naar zynen Reisgenoot in Afrika, den Engelfchen Heer M a ssonN(*), benoemd heeft, „\ {Ce (*) Zie het Dagverhaal der Reizen van dien Heer, van de Kaap Noordwaards, in de jaaren 1773 9 73, 74, in het VI. Dd 4 À DEELS —_1e DEEL, XII. STUKe vonden en door Gariperr afgebeeld, In STUK 44 ZESMANRNEGE LELEE V. tegenwoordig, nu ik dit fchryve, in *t midden ir van December des jaars 1779, andermaal bloei Hoorp- de, hadt de Kru.dkundige Hortujanus , de Heer: STUK, _STOuM, de goedheid, van my daar van twee: Bloemen mede te deelen , die ik om de zeld- zaamheid hier „in Fiz. 1, op Pr. LXXXV, heb; in ’t koper doen brevgen. Ik zal derhalve ook een kort woord zeggen van deeze Plant. MA's so RT A. De Kenmerken zullen zyn, een. Klokvormige. Bloem , die in zesfen gedeeld is, met omge- boogen Slippen en inwaards RRRS Meel< draadjes. De eenigfte Soort , misfchien, daar van toc, z, heden bekend (1), geeft uit haars Dol of Wor- Masfinia vel cwee Bladen, die tegesover e\kander vlak: depresfa. Neerge- op den Grond leagens zynde van ovaal drukte. _ figuur en donker groen. Zy gelyken veel naar Pl LXKXVY. Fig. 1. de Bladen van dea Hemanthus, zo als die zyn na t vergaan van de Bloem. Hier tuse fchen komt een ronde Knop te voorfchyn van een halven Vuist groot, die aan den omtrek bezet is met Bloemen ; welke zig vervolgens over de geheele rondte uitfpreïiden, Een dee- zer Bloemen vertoont zig by c, alwaar men de gedaante ziet van het onderftuk, dat wit | ache Dees IL Srux der Hedendaag fohe Vaderland he Leef ger, blade. 235 , 274 &c 323. (5) Mastonia. TEUNB, or BoLPrANTEN 425 achtig is en van de omgeflagen Slippen, die V- groenachtig zyn. De holte van de Bloem ver- ee ftrekt voor Honigbakje , als zynde met een hel- Hoops der , zoet, Vogt gevuld: welks rand in ’ron-srux. _de gekroond is met zes taamelyk dikke Rooze. kleurige Meeldraadjes , binnenwaards gekromd en op ’t end langwerpige Meelknopjes hebben- de, Op den bodem van het Honigbakje zit cen Eyrond Vrugtbeginzel, met een Roozekleurigen Styl, die zig tot de hoogre der Meeldraadjns verheft , hebbende een naauwlyks blykhaaren Stempel, als in de geopende Bloem by bh zeer duidelyk zig vertoont, Nu gaa ik over tot den Rang der Driewy- vigen onder de Zesmannigen , alwaar eerst „voorkomt het Geflagt van MELANTHIU M, Welks naam weleer op de Nigelle toegepast geweest ‚ wegens de Zwartheid der Zaaden (*), thans, ik weet niet om welke reden, door den Ridder gegeven is aan Planten, die een zesbla- dige Bloem hebben, uit welker verlangde Na- gelen de Meeldraadjes fpruiten. Het bevat de volgende Soorten , die naar de plaats der af- komst onderfcheiden zyn. (1) Me- C*5 Zie II. DeErs IX. Srux , bladz. 126, Dd s IL. DEEL, Xlle STUKe | | 46 ZESMANNIGE LELIE- Vv. (1) Melanthium wei genagelde Bloemblaadjes. Soorp- Dit Kruid, welk PLUKENET als met de STUK. Affodillen naverwant aanmerkte , hadt Tak- pien. Kige Strengen en fletfe Bloemen naar die van sbiam Vir-*t Vogelmelk gelykende, Zyne Afbeelding ver- Wirginiieh. toont hetzelve in een fraaije gedaante. Men vindt het by CravyTonN genoemd, Nigella met eene flets geele Bloem en Grasachtige Bladen. Het is, volgens de befchryving van wylen den Heer GRoNovrius , een Plant van één , twee Voeten of hooger, met een ronde Stengel als een Halm en Bladen als van Koorn, overlangs geribd, dun en flap. Op den top is de Stengel, zegt hy, gepluimd met one telbaare Bloemen , doch allen Vrouwelyk zyn- de , dat is, zonder Meeldraadjes. Hierom vraagt de Ridder, of het cok tot de Twechuizigen behoore, | Een fraaije Afbeelding van deeze Soort, deor den beroemden Enrer getekend, vindt men in % Werk van den Keizerlyken Lyf- Arts, Trews, in welke nict alleen de Bloe- men met Meeldraadjes maar ook in ’t midden van (1) Melan:hium Peralis Unguiculatis. Sy. Nat. Xl. Gen. 449. Veg. Xill. Gen. 454. Pag. 287» GRON. Virg IL. pe 55. Melanth. Fol. Linearibus integerrimis longisfimis. GRON. Virg. Lp. s9. Asphodceio affinis Zloridana, Ramofo Cau= le, Flor. Otnithagoli obfoletis. PLUE, Auzlih. 40, T. 434 £, 3. TREW. Ebret, Te 8Ie „or BOLPLANTEN — 427 van ieder Blaadje met een aartig Honigbakje , V. zyn voorzien (*). dad Hoorps (2) Melanthium- met ongenagelde dk be jes. ns IL. Melan- Op verfcheide plaatfen, in Siberie , is deezelk sn waargenomen , wier Bloemblaadjes, in verge- pielen. lyking met de anderen, ongenage'd zyn (}). GMELiN noemt het Kruid Ornithogalum , om dat het, wat de Bloemen aangaat, ook veel naar _’t Vogelmelk gelykt, ’t Heeft een langwerpig Bol- letje dat Grasachtige Blaadjes , van een Span, of een Voet lang, uitgeeft en een dun Sten- getje , dikwils twee Voeten lang , fomtyds roodachtig. Dit is, in de boventte helft , Aairs= wyze bezet met Bloempjes, zo aan de Stengel als zydelings. Dezelven zyn zesbladig, uit den groenen witachtig, en hebben de Meeldraadjes van onderen breed, allengs verfinallende en de Meelknopjes taamelyk groot „in * eerst paarích= achtig. Zy komen voort ter plaatfe daar het Bloemblaadjeis aangegroeid aan *c Honighakje doch ke uit de verlangde Nagelen der Bloem , © Trew Ebret. T. 31. (2) Melanthium Peralis fesfilibus. Am, Acad. Ik. p. 349. T. tte Orgithogalum Spicis Flor. longisfimisg Ramofis. GMEL, Sibe 1. P- 45. T, 8, (T) De Nagel £ Unguis) is dat mgwerige Steelachtige gedeelte, waar mede ds idd an in den Stoel of Kelk zyn ingeplant. IL. DEEL, XII, STUK, 428 ZES MANNIGE LELIE Vs Bloem, alzo dezelve geen Nagels heeft: ten ARDEEL: ware men de Honigbakjes daar voor neemen Hoorp- MOgt. Ondertusfchen zweemt dit Kruid naar STUE. ’tgedagte Virginifche , in Geftalte, zeer. De Vrugt beftaat uit drie famengevoegde Scheed- jes. zm. (3) Melanchium met geftippelde Bloemen en ron soskgohd achtige Bladen. enfe. Kaaps _ De befchryving ‚ welke ik van dit Kaapfe Plancje vind, is als volgt. Een geheel eenvou- dige Steng , van een Handbreed hoogte, Lar- cetvormige Bladen, die omvattende „ doorboord of Huikachtig zyn , of onder Sihelaie, met de Scheede opwaards uitgebreid. Vier zodani- gen aan de Steng , het bovenfte en onderfte kleinst. Een Tros aan ’t end. Ovaale Bloem= blaadjes , eenigermaate genageld , en geftippeld. De Meeldraadjes byna in den Stoel ingeplant. Drie Stylen. (4) Melanthium met Liniaal- Lancetvormige Indicum. Bloemblaadjes en Liniaale Bladen, By Tranquebar was deeze door den Heer Kor- Nic gevonden, Het Kruid, dat de Geftalte van (3) bp Petalis punêtatis, Foliis cucullatis. Am, Acad. VL. Aft, 12, (4) Melanthium Peralis Lineari - Lanceolatis , Fol, Linearie bus, Mant. 226. AR van 5-het eene, gelyk het voorgemelde „ dat. or BOLPLANTENe: 429 van het Geele Vogelmelk heeft, komt uit een Bolwortel voort. De Steng is ook eenvoudig , een Handbreed hoog , regtopftaande , glad, met drie Liniaale Bladen, die langer zyn, be. groeid, Aan ’t end komen doorgaans twee Bloemfteeltjes, het eene één-,het andere twee- bloemig; met twee korter breeder Blaadies by de Bloemen. De Bloemblaadjes , final Lancet- vormig, zyn donker paarfch , met de Meel= draadjes en. Stamper korter: hec Zaadhuisje is driekantig , effen, van grootte als een Koffy- Boon. C5) Melanthium met de Bloemblaadjes yan binnen famengegroeid en cmgeboogen; de Bladen gefpitst en omgekromd. Deeze Soort heeft onze Hoogleeraar, N, L. BURMANNUs, by dit Geflagt gevoegd, doch geeft daar van geen nadere befchryving, Ik heb by den Leidfen Hoogleeraar , D, vaN RovyYeEN,onlangs op dien naam de zelfde Planc. gevonden , welke voor twee Jaaren by my uit Kaapfe Bolletjes , die ik toen ontvangen had, gebloeid heeft, en welke ik nog gedroogd bewaar. Onder myne van de Kaap overgezon- den Planten heb ik ’er twee Exemplaaren by (5) Melantbium Petalis interne concretis reflexts, Foliis acuminatis recurvis. BuRM. Prodr, 11. Ie DEEL. XIÌ. STUK. Ve AFDEELs IL. HoOrDe STUK» Geaaird. PLAAT « LÁXXV. Fig, Ze 230 ZESMANNIGE Letik- V. by fy in eén Pot bloeide; zeef donker paarfthi zei en bynä zwart van Kleur, het andere met wite Hoorb- te Bloemen; Van het ecetfté gaat in Fig. >, STUK. PrAaf LXXXV,de Afoeelding Levensgroot- te, hier nevens. | De meergemelde Heet THuRBERG, det Exemplaar by my ziende, verzekerde my ‚dat de Ridder LtNNaùüs die Plant eldefs als een nieuw Geflagt; onderden naam van SPARR= _ MANNIAs naar den vlytigen reizehden Botanist deezes haams , hadt woorgefteld. Ik heb het, tot nog toe , nergens kunnen vinden , en der: halve breng, ik ze hier onder den opgegeven Soortnaam, als een Soort van Melantbium , naar welk Geflagt zy veel gelykt. __De Bloemblaadjes , immers, in figuur naar die der voorgdande Oostindifche ewecmênde, doch Sleufachtig hol ‚geeven , als % ware; uit hunne Nagels, welke famergegroeid zjù ; ieder een Meeldraadje 3 gelyk men in Cé eenmaal vergroote Bloem, by d, duidelyk ziet; wief geele Meelknopjes op de zwartachtige Kleur der Bloethen zeer, en byna eveneens als in het witte Nietkruid , affteeken, Dit maakte my bloeijend Plantje zeer fraay en het gedroog- de, dat zyne Kleur behoudt, nog níet onaartig, Maar het byzondetfte is, dat deëze Bloemen, %ó veel ik ’er heb kunnen onderzoeken, geheel van Vreuwelyke deelen ontbloot zyn. Die van myn Exemplaar met witzchtige Bloemen, in tegendeel ; zo veel kleiner, dat men eene. der- | zel of BorrrANTEN. 48i zelven, by a,vyfmaal in Afméetingen vergroot _V. ziet, ‘ebben. allen een Vrugtbeginzel , met Styl: ie” tjes, wier getal fomtyds drie òf ook an of Zes roofde én meet is; fchynende dit , zo wel als t getal sTof, der Meeldraadjes, af te hangen van ’t getal dèt Bloemblaadjes of Slippen, die ik hier vyf, zes of zeven , bevonden heb. Ondertusfchen heeft dit laatfte de zelfde Geftalte als het an: dere: zo dat dit Plantje ook tot de Klasfz der Tweehuizigen of Veelwyvigen zou fchynen tz behooren. T RILLIUM. Een driebladige Kelk en een driebladige Bloem onderfcheidt dit Geflagt , welks Vrugt is een driehokkige Bezie, Daar toe behooren de volgende Noord- Amerikaanfche Planten. (1) Trillium met een gefteelde knikkende Bloem. Ph vi In Karolina heeft deeze haare Groeiplaats;, an ven zynde een Kruid met een Knolligen Wortel ; die twee of drie Steelen uitgeeft van ongevaar een sten bes 5 volgens hi ete op 't énd (1) Zrillium Flore Pedunculato cernuo. Syf, Nat. XII, Gene 451. Veg. XIII. Gen. 456. p. 287, Paris Fol. ternis Flore Pedanculato nutante, Coo. MNoveb, 81. Solanum trie phyllam , Flots hexapetaló Carneo, CATssB Cârel, 1, p.45, SELIem. Voz. I. Band. Pl. go. EL DESL, ún STUKe 4je ZRsMANNiIcE Lerirg- V. end van welken altoos drie Bladen groeijen, ArpPel: en uit derzelver midden komt, zegt hy, een Hoorp- zesbladige Vleefchkleurige Bloem voort, met STUK. ongelyke Meeldraadjes. Het Zaadhuisje is rond en in een Kelk van drie omgeboogen Blaadjes gevat. m. (2) ‘Frillium mei cen gefreelde opgercpte Trillian Bloe rerclum. ve le Opgeregt. Niet alleen in Virginie, maar dok in Kanae da en zelfs in Brafil , dat tot Zuid-Amerika behoort , fchynt die Kruid te huisvesten, dat men , gelyk het voorige, tot de Nagtfchade betrokken heeft gehad. Volgens CornNurr heeft het ook een Bolwortel, die een Sten- getje uitgeeft van een Voer langte , dat om* trent in ’t midden drie Bladen heeft, byna ge- lyk de Bofch- Ranonkel , en op den top een Bloem, welke zig zesbladig vertoont , doch uit drie groene Kelkbladen beftaat die korter en drie donker paarfche, welke langer zyn. Jn ’t midden groeie een klein Appeltje of. Bezie , byna gelyk in de gewoone Nagt- fchade, zwart van Kleur , met fyn Zaad. Het Brafiliaanfche , dat BaumiNus befchryft, fchynt hier van aanmerkel yk te verfchillen. je J (2) Vrillium Flore Pedunculato erecto. Paris Fol. ternis Ec, Am. Acad. 1. p. 154. Solanum triphyllum Brafilianum. C. B. Pine 167. Prodr. 91. Solanum triphyilum Canadenf&. CORN. Canad, 166. Te 167. MORIS, Hij? IIi. p. 53%» Se 13e A. Ze fe Je or BoLPLANTEN 435 {3 vd met een ongefteelde opgeregte hee ES | ied u, tz GRE or te MBE s, Hoorps Een zeer aartig Plantje, dat in Virginie ensrux. Karolina vry gemeen is, maakt deeze uit, Het „ heeft ongevaar een half Voet hoogte, en be- ffe ftaat uit-een enkel Steeltje, dat aan ’ end drie ged groote groene Bladen heeft; waar tusfchen in % midden een Bloem voortkomt „ met drie over- endftaande lange paarfche en drie nederleggen= de of omgeboogene groene Bladen, welke voor Kelk verftrekken. De Wortel is knobbelig en geftreept van dit ‘Plantje , zegt de Heer CLAYTON, die van eene Verfcheidenheid daar van gewag maakt, door wylen den Heer GRONOVE USgenoemd; Frillium met drie byna Eyronde (tompe Bladen , een ongefteelde , opgeregte, eenzaame Bloem , welke de helft kleiner dan de Bladen is. Deeze fchynt , inderdaad, zeer weinig , dan in Kleur, te verfchillen. De Bloem, naamelyk, was wit en welriekende. CorcCHICU Mm, Dit Geflagt heeft een Bloemfcheede. De | Bloem (3) Trillium Flore fes{ili erefto, GRON. Virg. II. p. s6. Solanum Virginianum triphyllum &c. PLUK. Als. 352e Te It, f, 6. Solanur triphyli, Flore hexsperalo &:c, CATESB, Car, Ie ps 59, T. 59: SELIGM. Vog, I, Band, T, 100, Be Il, DEEL, XIl, STUKs 44 ZESMANNICGE LEE F+ V._ Bloem ‘is zesdeclig en haar Pypje komt uit dere Ke Wortel voort. Het Zaadhuisje beftsat uit drie Hoorp: famengevoegde opgeblazene Hokjes. Hier ko- SIUK. men de drie volgende, Europifche Soorten, in voor. L (1) Colchicum met platte Lancetvormige op= Colchieum Autumnalee ffaande Bladen, Laatbloei- jend, Zo vreemd als de voorgaanden , zo bekend is dit Kruidie onder den naam van Colchicum den Griekfchen Colchicon nabootzende , welke daar aan gegeven was, om dat het veel op % Eiland Colchos groeide. Het komt zo wel in Engeland en Ooftenryk , als in de Zuidelyke deelen van Europa, op Velden en Akkers voort, In Karniolie is het op de Velden, na ’ afmaai- jen van het Hooy , een zeer gemeen Plantje, de voorlooper van den Herfst, zegt Doktor ScoPoL 1, die het aldus befchryft (*). „> Een geelachtig „ langwerpig gefpiest Bol- „> letje , ontvangt in zyne gefleufde holte een ») SE (1) Cobchicum Foliis planis Luanceolatis ereêtis. Sy/t. Nae. II. Gen. 452, Peg. XIII. Gen, 457. p. 287. H. Clif. 140. Ups. go. R. Lugdb, 41. GOUAN Monsp, 139. BOEHM: Lips. 29. FABR. Helmf?. 13. Colchicum commune. C. B. Pin, 67. TOURNE. Jnfl. 348. T. 385, 382, Colchicum. Dop. Pempt. 460. Colch. {. Strangulatorium Ephemerum Crocifolium. Los. Je, 143, g, Colchicum Flore pleno. Ge B. Pin. 67. (*) Flor. Carniol, p‚ 229. or BOoLPLANTE Ns 435 zò geworteld Pylaartje , ‘dat twee Bloemen Vv. » draagt. Deeze hebben een half. rolrond san tri »» Pypje uit twee Vliezen beftaande , waar Hoorp- „van het buitenfte de. groote Slippen der STUK: 4, Bloem, het binnenfte de kleine voortbrengt, Cebicam, „ Tusfchen dat Pylaartje en den voet van ’ s» Pypje legt het Vrugtbeginzel , dat flegts in ss tvolgende Jaar een Doosje maakt, in hec ss dorre gefcheurde en verwyde Pypje der Bloem ss beflooten en bevrugt met veele witte rond- s‚ achtige Zaaden.” | De beroemde Heer HALLER, die het een weinig omftandiger waargenomen heeft, be- fchryft het (*) als volgt. Een Bolronde;, ‚ Vleezige , Scheedige Wortel , aan de eene 3, zyde verhevenrond, aan de andere plat, en s aldaar uit een Sleuf een nieuwen Stengel s> uitgeevende, brengt in de Herfst de Vrugt, ‚s met de beginzels der Bladen, onder de Aar- s, de voort. Na dien tyd en even zo in ’c „> Voorjaar , in de Verfcheidenheid B, komt ‚> de Bloem , alleen „ door een Sleuf van den „ ouden Wortel te voorfchyn , met een Pyp- s, je van een half Voet of een Span en bleek ‚‚ paarfche Bloemblaadjes. In ’t naafte Voor- s) jaar , (of omftreeks de Maand Juny in de ss gezegde Verfcheidenheid,) volgen Bladen, „die ES » zeer groot , Eyrond Lan- » CEte (*) Helv. inchoat. MI, pe 125, Ee 2 Il. DEEL. Xll, STUK, 436 ZESMANNIGE LELr ze NAO cevvormig zyn ‚ bevattende de ongefteelde Io» Vrugt.” Hoorp- De gezegde Verfcheidenheid is ‘het Woore STUK. jaars: Colchicum, ‚‚ dat by Roche, (zegt zyn Colchicume © Ed.) in de Velden omftreeks Rennaz , overe „ vloedig is , groeijende ook -by ‘Zurich en ‚> Dyon. Dit brengt insgelyks de Bloem een „‚ weinig voor de Bladen voort, welken te ge= „ Ìyk met de Bloem overblyven. De Bladen s‚ zyn piet Liniaal, noch uitgebreid, maar zo „‚ wel als de Bloemblaadjes een eg Ímaller 5, dan in het andere,” Zyn Ed. hade de Bloemen aldus eik ven. ‚ Een Pypje , uit den Wortel zelf ge- 5, booren „ Jang zonder weergaa , zeer naauw „> en vervolgens in drie grootere , drie kleine- 9 Te, famenluikende „ ovaale Slippen verdeeld, », Zes Meeldraadjes , uit het onderfte der Bloem- 3, blaadjes , ['t welk de gezegde Slippen zyn] s, fpruitende. Drie Stylen , ook buitenfpoo- » Tig lang, Draadachtig , uitloopende in krom. …, me Haakjes. Een groote, Eyronde , drie- > hokkige, veelzaadige Vrugt.” Men behoeft flegts de aangehaalde Siel van TOURNEFORT , die ten opzigt van dit alles byna volmaakt zyn, te befchouwen , om een begrip te krygen van de. Bloemen a. zonderlinge Plant, welke ook gemakkelyk des „Winters , tot onderzoek , zyn te bekomen, % Is naamelyk , bekend , hoe deeze Bloemen des Winters , zelfs buiten den Grond, uit de Bol- le- or BorPrANTEN. 437 letjes voortkomen. Dus vindt menze doorgaans Ve _ by. de Bloemisten en op de Markt te koop. d> Men heeft ’er aanmerkelyke Verfcheidenheden-Hoorpe van, zo ten aanzien van de breeder of fma'lcr° TUE. en ook bonte, Zilver- of Goudkleurig geftreep- Colsbieume te Bladen , als ten opzigt van-de Kleur der Bloemen, die, met veel veranderingen, van ’% witte in het bleek en bruin paarfche fpeelen, als ook geftreept, gevlamd en dubbeld of vole bladig voorkomen. Men heeftze ook met veel Bloemen op één Stengel en geel van Kleur (*). De geftalte van de Bloem zweemt zo zeer naar de Crocus, dat menze,op fommige plaat- fen, Wilde of Veld-Saffraan noemt, gelyk in Engeland en - Italie, De Duitfchers heetenze Zeitlofen of Wiefenzeitlofen, dat is Tydelo:zen; een benaaming , welke by ons aan de Naakte Juffertjes of ook aan de wilde geele Narcisfen gegeven wordt *, om dat zy zo vroeg in ’t * Zie Jaar en dus buiten den gewoonen Bloeityd , voor-”* "23 „komen; even of zy de Tydrekening misten. Met meer regt mag die naam dan op de Colchi- cums worden toegepast, als welke doorgaans midden io de Winter bloeijen. De Franfchen geeven er den naam aan van Twue-Chien , of Mort au Chien, dat is Hondsdood : welke voor een geheel ander flag van Planten , doch om de (*) Vid. Log, Zoe 144e /ub titulo , Co'chicum candidum Pannonicym polyanthon Clutii & Colchicum luteum. p. 147e item TABERNEMONT, erb. 353. Ee 3 II DEEL, Xlle STUK, V. 493 ZESMANNtGE LELIE de zelfde reden, gebruiklyk is (*) ; 5 dat ’er wedr naamelyk eene verworgende Kragt aan toege- Hoorp: fchreeven wordt. STUÉ. De Reuk is walgelyk en van het veel eeten Oolebicum, ger Ploemen was een Kalf geftorven, dat de Maag zeer gezwollen en hard en de Bloedva- ten van dat Ingewand met zwart Bloed opge- vuld hadt , fchryft Doktor S Scororr. Men verhaalt zulks, ten opzigte der Wortelen, ook van andere Dieren, Men heeft, in Engeland, met Honden daar van de proef genomen. Door twee Oncen der Bolictjes op te eeten, wierde een Hond blind , en van een half Úöt ftierf een ander ‚ met geweldig braaken en afgaan, Men vondt de Maag , in dit Dier , zeer famen getrokken en ontftoken, de Darmen vernaauwd ; met harde Vuiligheid opgevuld en van derzel- ver Vliezen was de Hond, zo boven als onder, kwyt g geraakt (Ì). ‘Ten opzigt van de Menfchen was het Cole chicum ook in een zo kwaad gerugt, dat men het , met D1iOoscorIDES ‚ veeleer onder de Vergiften „ dan onder-de Geneesmiddelen tel- de. De verfche Wortel is zo fcherp, dat by, gekaauwd zynde, de Tong en het Gehe- melte verfchroeit en als gevoelloos maakt , voor eenige Uuren; doch, gedroogd zynde, verliest dezelve byna zyn geheele kragt (4). Dit heeft 4 ret a aje ij Aen (*) Zie Il, Deers Vil STUK, bladz, 7 740; 747, Cf) STORCK ae Colchico.p. 21 , 22, 23, (1) STORCK. de Palfatilla, Pp. 59. or. BOLPLANTE Ne 439 E een byftere tegenftrydigheid , omtrent deszelfs, eigenfchappen ‚ onder de Geneeskundigen ver- oirzaakt. Men leest van geweldige uitwerkin- gen, daar van waargenomen op de Waterloo zing en Afgang. De Aftrekzels daar van, ’ zy met Water, Wyn of Wyngeest, waren by uitftek bitter en fcherp en van het gebruik der Wortelen, in zelf{tandigheid , waren verfcheide Merfchen geftorven, Anderen verhaalden , dat mende Wortels eeten kon als Hazelnooten , hebbende dergelyken Smaak, Veel gerugts maakte , voor eenige Jaaren „ge- Iyk het Extraftum Cicute , zo ook het Oxy- snel Colchici. De Weener Geneesheer STorck , door bet beproeven van verfcheide zogenaam- de Vergiften , ter Geneezing , Wereldkundig (*); zette den Wortel, in ’t voorfte van den Zomer verzameld ‚ op twaalfmaal zo weel Azyn en: maakte van het Aftrekzel , met Honig,een Sy- roop. Hier van tot zes Drachmen in Kinderen, tot anderhalf Once in Volwasfenen eens, of tot twee Drachmen om de twee Uuren gebruikt zynde , kreegen zy daar van, fomtyds, zulk een fterke Waterloozing, dat zy dagelyks ne- gen Pond Pis kwyt raakten; des zyn Ed, daar mce (*) Zie myn breedvoerig en naauwkeurig Berigt dien aangaande , ten opzigt van de Dolle Kervel, zo in het IIe DEELS , Ville STUK, deezer Natuurlyke Hiflorie , bladz. 57 en vervolgens ; als in de Uitgezogre Werhandelingen ‚op vere fcheide plaatfen , aldaar aangehaald, Ee 4 II, DEEL, XII. STUK. : Vv; Árprer. HI, Hoorp. STUKa Colchiesenss v: ÄFDEEL. IL d4ö ZESMANNiee LeLtTe- mede verfcheide Waterzustigen genezen hadt. Borstkwaalen waren ook door dit Middel weg Hoorp- geromen; weshalve het daar toe, inzonderheid „ STUKe wanveer men gedag:en op een Borst - Water- Colshicum. Zot hadt, naar zyn voorbeeld „ van andere Ge- neesheeren ock voorgefchreeven werdt. Doch dit Oxymeel voldeedt , zo min als het zo be- rugte Exirakt van- Dolle Kervel , aan de ver- wagting. Een Poolfch Geneesheer , Cr a= TOCHWYLE genaamd , maakte zelfs de Wor- tels van Colchicum voor kragteloos uit, heb. bende van vyf Opcen van dit Oxymel , op éénen Dag gebruikt , geen de minfte uitwer- king waargenomen. Het zelfde hadt hier plaats , en in Engeland heeft men cok de Pisdryvende kragt des Wortels fchriftelyk c'eenemaal ont- kend. _ | | “9, De vermaarde S Torck derhalve (zegt de 3» Heer HALLER (*), van wien ik dit ont- ss leen,) bekent, dat by in Karniolie de Wor- s) tels van bet Colchicum onfchadelyk bevon- s den heeft , zo dat hy zonder nadeel daar van een geheel Bolletje kon opeeten , en; 9, zelf de proef herhaalende, hebik in de Herfst » den Wortel zonder eenige Smaak of fcherp- s> heid bevonden, Is misfchien , gelyk Ma- > RANTA gewaarfchouwd heeft, de Wortel, „in (*) Hif?, Stirp. Helv. inchoat. Tom, II. p. 125 9 126a Het bovenftaande is een kort begrip van zyn Ed. uitvoerig Berigt dien aangaande , kunnende zyne aanhaalingen , waas hy het van daan hadt, aldaar nagezien wordeù. ge \ or BOLPLANTEN 44t ‚> in’t Voorjaar zeer bitter „in de Herfst zoet (4)? : Vi s, Maar, in de Proeven van anderen on:{tonde , “Piet „op het gebruik van Colchicum, gelvk ook aoorp= 9, Monro meldt, een geweldige prikkeling STUx. „tot en’ pynlyk Wateren. Andere Genees. Col:hican. „, heeren maakenze zwakker dan de Zee-A. „> juin : anderen evenwel hebben gezien dat , het Oxymel de Pis fterk afzette , met een > zeer gewenfcht gevol:. In de Proefnee- s> mingen, eindelyk , van CRATOCHWYLL s zelf, ftierf een Hond van twee Oncen dec- »» zer Wortelen met Ontfteeking van ’t Gedarm- ss te. My komt het zeer onwaarfchynlyk voor, 9» dat een Hond van twee Wortelen zou fter« ») ven , en een Meotch ’er vier zou kunren 9) verdraagen : want in ’t algemeen kunren de „> Horden grooter Giften van Geneesmiddelen, 9» dan de Menfchen , uicftaan (1).” (2) Colchicum met ed zeer uitgebreide He Colchizun Bladen. mont num, S nalbladig: De tt) LoBer fchryft dit groote verfchil aan den Landaart toe: zie zyn ZGrsidh, p‚ 176. (1) Behoudens de achting van den grooten HALLER ver- fchilt het veel , welk foort van Honden men de Proef op neeme, Van een Bulhond zal dit laatfte waar zyn ; doch niet van kleine of Schaothondjes. En of ’er in ’t voor- gaande ook een Drukfeil fchuile , dat het ture Drachmen Wortelen moet zyn; is my onzeker. ‚ (2) Colchieuns Fol. Linearibus patentisfimis, LOEEL, Hisp. Ee s 19, IL, DEEL, XII, STUK; A42 ZESMANNIGE LELTIE- Vv. De Smalbladigheid onderfcheidt voornaame= AE: lyk dit Berg -Colchicum „ ° welk in Spanje en Hooro Switzerland valt. Op Heuvels by Salamanca stur, plukte Crusius hetzelve in de Meymaand Colchisum, git den Grond , met een ftevige Stengel, van een Span langte , die op den top een drichoe- kig Peultje hadt , met klein, rondachtig „ bit- ter Zaad bevrugt. In Nederland overgebragt , zegt hy, heeft dezelve, fchoon eenige Jaaren gebloeid hebbende , nog geen Zaad voortge- bragt, Men noemde het aldaar Merenderas en by fommigen illorita. De Bladen vergeleek hy by die der Duitfche Hyacinthen, drie of vier in getal; een Vinger lang zynde en ruim zo breed, maar donker groen en‚glanzig , op den Grond uiegefpreid, flip wordende roodachtig en zuur van Smaak, Eerst kwamde Bloem te voorfchyn; doch ni. fchielyk van Bladen gevolgd en als voortge- ftooten, die den- geheelen Winter overbleeven — tot den Zomer toe, De Wortel was Boilig, niet groot, met veele ros en zwartachtige Rok- ken bekleed , van binnen digt, wit, zoet met eenige famentrekking. Overvloedig vondt de Heer Loerrine dit Colchicum by Madrit groeijen , *t welk van het Gemeere , zo hy aanmerkte, genoegzaam in | het I9, 26. Colchicum Montanum anguftifolium. C. B. Pin. 68. Colchicum Montenum, Crus, Hlisp, 266. T, 267, Fit, Ie p.:2c0, LOB. le, 145. \ es or BoLPLANTEN. 443 het Loof , doorde geftalte „ kleur en tyd, onder; V. Scheiden is; hoewel de Bloemen eveneens zyn aard | en hy achtte het moeielyk te bepaalen , of Hoor. het ‘een byzondere Soort dan eene Verfchei-sTuze denheid ware van de andere, Het bloeit zo wel in de Herfst als die, (3) Colchicum met gegolfde igefbreide Bla. u. Colchicm den, Variega. Zan. De Bladen van deeze hebben volmaakt deren! gedaante van een Tulp > Zegt LINNAUS 0) 5e Door die uitdrukking ‚ hoe duister ook , zal _hy zekerlyk hebben willen zeggen; dat de Bla den van deeze Plant naar die der Tulpen Zweee men. Zy komen ook als zodanig voor by Mo- RISON » die door dezelven haar van een ander Bontbloemig Colchicum , dat vlakke Bladen heeft , onderfcheidt. Het hier bedoelde, van de Eiland Chio, zo men wil, afkomftig, geeft ook in de Herfst zyne Bloem, die, gelykerwys fommige Kievitsbloemen , van binnen Ruitswye ze gefchakeerd is met zwartachtige Plekjes » | loopende in ’c midden , overlangs, een witte Streep (3) Colehicum Fol. Undulatis patentibus, H. Cf. R. Luzdb, 4e. Colchicum Chionenfe » Flor, Fritillarie inftar tesfulatis, Fol, undulatis. Moris. Fijt, 11, p.34r. S. 4. To 3. f. 4. Colchicum variegatums CORN. Canad, Colch, Fritil- laricum Chienfe, RAJ. Hij?. 1172, ( *) Folia hujus faciem exacte Talipz ferunt, Hare, Ch za IL, DEEL. XIL, STUK 4 ot 444 MESMANNIGE LELtez Vs Streep daar door heen. Midden in de Bloem, en EL: voor % overige naar die van ’t-gemeene gely= Hoorp- kende, zyn zes Meeldraadjes met blaauwe STUKe Knopjes. De Wortel, met rosachtig zwarte Cokehicam. Rokken omwonden en met Wolligheid voor- zien, is van binnen digt en wit, gelyk in de andere Soorten. Na het bloeijen komen de Bladen te voorfchyn , welke donker groen zyn met gegolfde kanten, als boven ís gezegd. Veelen hebben de Wortels, *t zy van deeze of van een andere Soort, gehouden voor den _Hermodaëylus der Apotheeken. Anderen hebben het gebruik derzelven , als zodanig, zeer veroore deeld, Ten overvloede zagen wy, hier voor , het ongemeene verfchil , dat er tusfchen de Bolletjes van het Colchicum ,’t zy door den Landaart, ’t zy door het Saizoen , plaats heeft , en dat fommigen derzelven zoet en onfchadelyk zjn. TouRNE- FORT verzekert, dat de Hermodatyli de Wor. tels zyn van die Soort, welke Casrar Bau- HINUs genoemd heeft , Colchicum, welk den gedroogden Wortel wit heeft. Hy hadt dezelve dikwils in Klein Afie aangetroffen met Bladen en Vrugten van Colchicum, , Men heeft dan „» de minfte reden niet, zegt hy, om te twy- ‚‚ felen of de Hermodactylen de Wortels van s een Soort van Colchicum zyn5 alzo ik de „‚ Plant , waar van menze afrukt, bevonden s heb , overeenkomftig te zyn met het ge- „, meene Colchicum , door haare Bladen en > Vrug- or BoLPLANTEN. 445 Vrugten (*). Rauworr heeft ook in V. _ Syrie, by Aleppo , een ‘Soort van Colchi- ÁFDEELs f … U „cum, tusfchen de Olyfboomen groeijende, ge- Hoorp- vorden , by de Ingezetenen Kufam genaamd ,sTux. % welk de Hermodaêtylus zou zyn. Dit wordt van fommigen voor een Soort van Iris gehou- den , als boven is aangemerkt (Ì). HELONI AS, Een zesbladige Bloem, zonder Kelk , en een driehokkig Zaadhuisje, komt als de byzondere Kenmerken van dit Geflagt voor, ’t welk ge- lyk de voorigen zes Meeldraadjes en drie Stylen heeft, hoewel de geftalte anders veel naar die der Weegbree gelykt. Het bevat de volgende Soorten. … (1) Helonias met Lancetvormige geribde Bla- zE a €s0nz43 den. bullata. Belbloe- We. mige. (*) ToURNF. de la Mat, Med. Par. 1717, Tom. I. ps 167 , 168. (Ì) Izis tuberofa, bladz, 86, (1) Helonias Fol, Lanceolatis Nervofis, Syfti. Nat, XII. Gen. 453. Veg. XIII. Gen, 458. p. 287, Helonias Fol. Radicalibus Lanceolatis. „Am, Acad. IN, p‚ 12. T. s. £‚ vo Ephemerum Phalangoides Virginianum , Flosculis Aureis bul. letis in Spicam dispofitis, PLUK, Alm. 135. T, 174. f. Se Moris. Hift. 11L. p. 606. S. 15, T. 2. f. 1. Veratrum Race« mo fimplicisfimo , Corollis patentibus , Staminibus longiorie bus. MILL. Jc. 181, T, 2720 IE DEEL: XII, STUK, „Mp ÁFDEELe ui HoofD. ST UK u. Helonias di6 ZESMANNIGE LEtik. Wegens de Bolachtige gedaante der Bloe. men, die gautfch piet groot zyn, heeft deexe den bynaam, Zy groeit op Moerasfige. plaats fen van Penfylvanie, als ook van Nieuw Jers fey, in Noofd- Amerika. De Wortel is -Vleezig, en geeft Lancetvor- mige, Ribbig geftreepte, {pitfe Bladen uit. In * midden derzelven ftaat een geheel eenvou- dige Stengel , die rond is, met eenige Lan- Eetvormige Schubbetjes , wyd van elkander, aan den voet digter en Eyrond, bekleed, Op « end is een Eyronde, paarfchachtige, Bloem: Aair, mer blaauwachtige Meelknopjes. Hier brengt de Ridder die Plant thuis, wel- ke MiLrLERr genoemd hecft Veratrum, met een geheel eenvoudig Sloemtrosje , B apende Bloemen en langer Meeldraadjes, De Geftake , inderdaad, gelykt zeer , doch dat de Bloemen zig plat open fpreiden, gelyk die Kruidkenner zegt, wykt ongemeen af van eene Belvormige figuur. Ook waren de Bloemen geenszins Goud- kleurig , gelyk ín die van PLuxENET, maar donker -rood en ten deele Mannelyk, ten decle tweeflagtig: zodat de Plant, volgens MIrLERS oordeel , billyk , met het Veratrum, tot een andere Klasfe moest behooren, (2) Helonias met Borftelige srngbtaden. } Dee- (2) Helonias Foliis Caulinis Setaceis, -Asphodelus múnge albus. PLUK. Mant, 29, T. 342e É. 3. ef BorLPtANTEN 247 Deeze, ook in Penfylvanie groeijende, heeft, V. een geheel enkelde Steng , twee Voeten lang, Ee overhoeks bezet met Borftelige Bladen, en aan Hoorn: * end ‘getrost met lang gefteelde witte Bloem-°TUZe jes, | Zeer gelyke deeze naar de Affodil, zegt Luin. Naus, maar heeft drie omgekromde Stylen. Ik twyfel of de aanhaaling van de kleine witte Affodil, uit PruxKeNE TT, wel regt be: greepen zy. Immers, het fchynt my toe ; dat met die Figuur een andere Plant bedoeld worde (*) ; waarfchynlyk de Ale'ris Hya- einthoides, hier voor befchreeven, Katu- Ka- pel der Malabaaren. (3) Helonias met Liniaale Bladen en Takkige Bed e e:0N388 Stengeltjes. minuta. Zeer klei= nee Nevens het Vlek aan de Kaap der Goede Hope, op Puinige of grof Zandige plaatfen, is deeze door den Heer KoENrIG gevonden , die men ook in de Upfalfche Tuin gehad heeft. Haar Wortel is een Kegelachtig Bolletje, van onde- ren geknot en gerand, De Wortelbladen Li- niaal, Vleezig „ {pits , langer dan de Stengerjes of Bloemfteeltjes, welke rond zyn en Takkig, met witte Bloempjes , ieder op een Steeltje. Het (3) Hebonias Fol. Linearibus , Scapis Ramofis, Mant. 225, 3. DEEL, XIL, STUK, 443 ZESMANNIGE LELIE: Het Vrugtbeginzel is langwerpig , met drie ‘ Vliezige Styltjes , pieramidaal famengevoegd. _ Het fcheen een overblyvend Plantje te zyn. Eer ik dit Hoofdftuk eindig, zal ik hier de befchryving nog invoegen van een aartig Plant- je, by my, nu vyf cf zes Jaaren geleeden, uit Kaapfe Bloembolletjes , die ik gekogt had, ge- bloeid hebbende en toen door den Heer Pu r- Lips naar ’t leeven afgetekend. Het is my nergeus voorgekomen en dewyl het , fchoon driemannig, wegens de figuur der Bloem geens: zins tot de Ix(aas behooren kan, noch ook, zo * my voorkomt , tot eenig ander Gelaat in de derde Klasfe, zo gecf ik ‘er den naam aan van HoUurTTUINIA De Kenmerken zyn een éénbladige Klok- vormige of liever Trechterachtige Bloem, die in zesfen gedeeld is, met een Cylindrifch Pyp- je en drie opftaande Meeldraaijes , de ne in drieën gedeeld, Fiouttuvnia Äan de eeniefte Soort s MY daar van bee Capenfis. Kaapfe. PLLKAXV. Fig. 3 kend, kan ik niet gevoeglyker dan den bynaam “van Capenfis geeven. Men zou mogen denken of zy tot een der Sifgnrichia, welke door den vermaarden COMMELYN op ééne Plaat, uit den Hortus Medicus alhier , vertoond zyn, behooren mogte 3 dewyl derzelver Bloemen ook wit waren, met paarfchachtige Strcepen , gelyk in or BoLrPrANTEN. 449 în de myne; maar geen derzelven komt, in, Ve andere opzigten, daar mede overeen, en het “*5 fchynt my toe , dat dezelven Íxiaas zyn 5 tot Hoorp- _ welken dit Plantje , als de Bloem nict zese STUKe __bladig noch tot het Pypje toe verdeeld heb- bende , volgens de Kenmerken van dat Geflagt geenszins behooren kao. Ook komen de Bloe- mep piet uit dergelyke Scheedjes ‚ maar uit een afzorderlyk tweepuntig Kelkje, dat in een Blik- je gevat is, voort. De Styl is Draadachtig dun, in drie Stempels verdeeld , en langer dan de Meeldraadjes, wier dikke langwerpige Knopjes zig in de vergroote Blo:m , by e, duidelyk openbaaren. Die aftekening toen niet hebben. de, was ’t my in de andere voorgekomen, dat de Bloem zes Meeldraadjes had en daarom had ik ze dus lang bewaard : maar naderhand hebik bevonden ‚ dat die hoog paarfche Streepen;, in midden van ieder Bloemflip, in de Keel der Bloem, zig als Meeldraadjes vertoonden ; doch hee niet waren : zynde die deelen juist in zodanige vergrooting „ ook , op myn order, ten naauw- keurigíte afgetekend. Voor het overige was de Bloem geheel wit en, diestyds door andere be. zigheden verhinderd, heb ik geen nader Waare neemingen daar op gedaan, Hec Plantje federt verlooren hebbende, ftrekt de Aftekening alleen tot onderrigting van de Geltalte ; zynde de hoog te omtrent een Voet geweest, IV, HOOF D- II. DEEL, Xl]. STUK. 430 MANWYyvricee LEL tE- even) NIN ISIN ENISISISISSIS Vv Ep ij) Hoorp- NW HOOPDPDS PRE Befchryving der MaNwyvtct LELIREACH- TIGE of BOLPLANTEN, der genen, naamelyk , wier Bloemen de Meeldraadjes of op den Styl zittende, of op een'gerley manier daar mede vereenigd hebben; als daar zyn, de yer- fchöllende Geflagten van Standelkruid en derge- Iyken. DD): zodanigen heeft de vermaarde Hooglee- raar, op onze Leidfe Akademie „A, van Roven, tot de Palme betrokken en gerekend dat zy als een middelflag tusfchen de Lelie- en Grasplanten uitmaakten:-zo dac zy, in my- „re Natuurlyke Methode, biet gevoeglyker dan hier geplaatst konden worden, HAL LER maak- te ’er eem byzondere Klasfe van, onder den naam van ZLiliaceis adfines, dat is de Lelteach- tigen nabykornende, en Doktor ScorPror r onder den tytel-Satyria „, waar van hy het volgende zegt. ss Met de Leliën komen zy overeen, door ‚een enkel Zaadblaadje , een fappigen Wor- ss tel, onverdeelde Bladen. en een onbekleede ss Bloem, Zy verfchillen daar van door een ‚> Enkele Stengel of Bloemfteel ;-een veelblá- », dige Onregelmaatige Bloem; twee Meel- ;» draadjes op cen eigen Kolommetje gegroeid , | ‚ MEL or BOLPLANTEN, Ask „smet Wigvormige Meelknopjes ; geen Styl; V- „shet Vrugtbeginzel gedraaid en altoos buiten as ri » de Bloem te hebben ; als ook een éénhokkig Hoorp- „> Zaadhuisje, dat driekleppig aan de hoekeriSTux. ‚sopen fplyt en zeer veele Zaagzelachtige „ Zaadjes, welke op drie ryën gefchikt zyn.” De algemeene Kenmerken der Standelkruiden ; achtte de Heer HarrLER te beftaan ;, in die ‚s Klootronde Balletjes, Kluwers naamelyk van ss Draaden, daar het Stuifmeel aan kleeft, in > twee Huikjes verborgen en op den top van ss 't Vrugtbeginzel zittende binnen den Helm; 9 van welken , door een taamelyk open Ka- „> naal, het Zaad bevrugt wordt: zegt Dok tof Doktor ScororLr, HaArrer hadt zulks tot onderfcheiding der Orchis van de Hellebos rine en anderen voorgefteld , ,, in welken de s, Meeldraadjes (zegt zyn Ed.), binnen de ‚vooze zelfftandigheid van het opgeregte ‚ Spongieufe Lighaampje geplaatst zyn” (*). Het algemeene Kenmerk dceezer Planten , hadt de beroemde TOURNEFORT „ zeer eenvoudig en duidelyk, gefteld in een ongeregeld veelbladi= ge Bloem ; svier Kelk de Vrugt wordt. Kelk | (Ca- (*) Non posfum ‚ quin hotem, verum Characterem Orchidis , 440 ab Hellsborine feparatur, este Rruêturam Stas sinum. Testes enim Glohoûi &c, (ut haber SeoPoLr, Fl Caru, p- 244-) In Helleborine vero, Calceolo, Nido Avis, Stamina in fungofa fubftantia Corpusculi ereti Mondial lo- caänture OPusc. Botan. p. 5. Ff e ‚ Me. DEEL. Xl, STUKe V: AFDEEL. Hoorp- STUK, 452 MANwyvicGe LELIE (Calyx) naamelyk , was by hem de algemeene. benaaming van dat gedeelte waar de Bloem op rust: mids tot de Bioem behoorende, ’t welk. daar uit blykt, dat hetzelve uitzet en een Zaad: huisje wordt: zynde daarom gemeenlyk door eenige dikte van den Steel of het -Sieeltje on: derfcheiden, „ Hier is ’t byna het Bloemfteeltje zelf. Zulk een eenvoudige fchikking verwer-= pende , heeft men de Kenmerken in ’c alge- meen van andefe omftandigheden ontleend, en is daar door in ongemeene verwarring geraakt. ‚Onze Ridder kwam zo ver, dat hy het vere __fchil der Wortelen en van ’t Gewas in aanmere king nêemende , de overeenkomst der Plsnren „ welken by tot den Natuurlyken Rang van Ore. chidee betrekt , byna zou hebben doen beflaan. in de Bloemen.of in de Kragten (*). De bloe: men kemen in dat opzigt overeen , dat zy veel= al, zeer grappig, de een of andere Menfche- lyke of. Dierlyke gedaante; ’t zy van een Aap- je, Vogeltje , Kapelletje , Vliegje cf derge- lyken voorftellen en aan de Wortelen worde eene Geilmaakende kragt toegefchreeven: doch allen. hebben zy wederom dit niet: zo dat de groote Li NNauUs,na veele overdenkingen ten dien opzigt,eindelpk het volgende daar van ge: boekftaafd heeft. „ Het is cen Natuurlyke Rang, waar in de | s» Ge- (*) Zie het Îfe Derrs 1. STUK van deeze Natuuriyhe, dliflerie , blade. 4770 or BOLPLANTE Ne 453 >, Geflagten byna alleen ten aanzien van bet Ve se Honigbakje verfchillen: welk Kenmerk ik ve:- Ee HEL s, re boven dat der, Wortelen verkieze. Ook Hoorre _ keeft deeze Rang ecne byzondere plaatzing STUEe „der Teeldeelen. Het Vrugtbeginzel is al- ‚> toos omgedraaid. De Bloem beftaar uit vyf ‚, Blaadjes , waar van de twee binnerften door- ‚> gaans tot een Helmpje famenluiken , welks s Onderlip het Honigbakje wordt , dat de plaats 5, inneemt van den Stamper en van een zesde ‚‚ Bloemblaadje. De Styl is aan den binnen- », ften rand van het Horigbakje aangegroeid; 5 zo dat men hem ‚met zynen Stempel , naauw- ss Iyks onderfcheiden kan. Altyd vindt men ’er », twee zeer korte Meeldraadjes (*), ieder een > Meelknopje draagende, dat van onderen fma'= > ler is , naakt of zonder bekleedzel, en gelyk s, het Merg der Citroenen deelbaar. Deeze zyn »> gedekt met zo veele Celletjes, nederwaards ‚, open , in den birnearand zelf van het Ho- 3 nigbakje ingegroeid. De Vrugt is een één- 5» hokkig driekleppig Zaadhuisje , dit aan de s; hoeken gaapt onder gekielde Ribbetjes. De s, Zaadjes zyn menigvuldig, fyn als Zaagzel, 2 Zittende aan een lang en fmal reepje ia ieder Klepje. Alle deeze Planten zyn, door de Ge (*) Des maiken deeze Planten, onder den naam van T'weemannigen > den eerften Rang uit in de Twintig fle Kl:s. fe van het Samenftel der Sexen , die de Manwyvigen : Gy- via len behelst. Zie het voorz. Xt. STUK, bladz. 153. of 5 IE. DEEL. XII, STUKe Ve AFDEEL. IV. Hoorp- STUKe 454 MANWyYyVIGE LEL I E- s Genees ‚ in ’t algemeen als de Minne« ‚ driften opwekkende erkend (4)”” Zy voeren daar van ook veelal den naam, gelyk blykt in het Geflagt van O rRcu Is, Standelkruid. Dat van de figuur der Wortelen, die veel- al naar Honds - Balletjes of Kulletjes gelyken, den Griekfchen tytel heeft; in ’t Franfch Couil- lon de Chien; in * Spaanfch Coyon; in ’c En- gelfch Goats- Stones „ Fools - Stones, enz. Men noemt het, in ’ Hoesen Knabenkraut , Ragwurts en Stendelwuris » waar van misfchien de Hollandíche naam. …, De Orchis (zegt de Heer Harrer) heeft » de Wortels Bolachtig , gevingerd of onver- ss deeld, Haare twee Meeldraadjes hebben s Vliezige Klepjes , die als met een Kleedje 3 geflooten zyn, ’c welk opfcheurende , als het s tyd is , de Meelknopjes uitlaat, Dit zyn > geen Doosjes , maar Kluwentjes van een „> opgewonden Draad , waar overal de Zaad- ‚> bolletjes aan zitten.” Dit Geflagt wordt van onzen Ridder door de Hoorn van ’t Honigbakje, die zig als een Spoor ss Olle (ú) Voorts merkt de Ridder aan, dat men, in % ondere zoeken en vergelyken der Kenmerken van deeze Klasfe , al- toos eerst scht moet geeven op den Stamper of Styl, niet tegenftaande zyn Ed. de Meeldraadjes tot de eerfte onder- fcheiding hadt gebruikt. Wide ejus Genera Plantaruns, À, PLAAT LXXXVI. PLAAT TE Sr NN ij) WAA OND i) 0 WAND AK AD ON / bs Wi SZ WALD NAAN see KS DAM Ä 4 COC I > Sa ji, es ED Q Ó9 be € Or BOLPLANTEN, 455 ender aan de. Bloem vertoont, onderfcheiden , V‚ de Milcende manier gefmaldeeld nk, mould: STUK, A. Met de Helm der Bloem gefpoord, . ( 1) Standelkruid met onverdeel.'e Bolwortelen, — r. de EE tweefpoor ig. vn Tweehaore _Deeze en de beide volgende verfchillen van Ln de andere daar in , dat zy de Helm gefpoord Lxxxvr, hebben. De eerfte heeft twee Hartvormige Hat Wortelbladen en drie of vier aan de Stengel , Huikswyze dezelve omvattende. De Aair is met Lancetvormige Blikjes voorzien , befchut- tende de Bloemen , welke ieder een gewelfd, eenbladig Helmpje hebben, dat van agteren twee Hoorptjes uitgeeft, langer dan het Vrugt- beginzel , en op hetzelve leggende. De twee zydelingfe Blaadjes zyn breeder dan de flippen van het driedeelig Lipje ‚welke byna egaal zyn: gelyk dit zig in de vergroote Bloem van myn Kaaps Exemplaar deezer Soort, in Fig. r, op PraarT LXXXVI afgebeeld , by a; ver- _toont. C 2) Stan- (x) Orchis Bulbis undivifis, Corollis Gale bicalcaratâ. Syft. Nat, Xil. Gen. 1009, Veg. XIjle p. 675. Am. Acad, VL, Aft. 9o. Orchis lutea, Caule geniculato, BUXBe Cent, 1lIe pe 6, T. BuRM. Fl. Cap. Prodr, Pp. 30, Ff 4 u DEEL. XII. STUK. 456 MANwxYyviGE LeErre Hire (2) Standelkruid met onverd, Bolwort. de Bloem. eh Tv helm één/poorig , met uitgebreide Vleugels; Hoorpe de Lip gefpitst Lancetvormig. STUK. PAL Deeze, ook van de Kaap afkomftig „ heeft bifora. eenige kleine Eyronde Wortelblaadjes en een blaag. Draadachtige Stengel met Bladerige Scheed- jes, doch doorgaans maar twee Bloemen aan den top hebbende. Een kort gefpiest boven- Blaadje loopt van agteren in een Spoor uit : twee binnen - Blaadjes verbergen de Teeldee. len, en de Lip, een gefpiest Blaadje, is tus- fchen de twee zydelingfe, die langer zyn, ge- plaatst. j HI. (3) Stsndelkruid met onverd. Bolwort. de Eâe . . e : Geboord, Bloswhelm eenfpoorig met uitgebrei.ie Vleue evi gels ; de Lip zeer klein en bykans Ey- Fige % TON ú. Veel Bladen heeft deeze aan de Stengel, die groot er Lancetvormig zyn, van onderen Scheedig : een losfe Aair met Lancetvormige Blikjes ; langer dan de Bloemen , wier Helm gewelfd is, langwerpig, ven agteren een Hoorn= tje uitgeevende, dat ftomp is en kort. De | | twee C2) Orchis Bulb. indiv. Corolt. Galeâ unicalcaratâs Alis pstentibus ; Labio Lanceolato acuminato. Am. Acad. VI, Afr. 92. (:) Orehis Bulb. indiv. Coroll. Galeâ unicalcaratà , Alis patentibus, Labello minimo fubovato, Am, Acad, VI, Afre Le or BorrPLANTEN 457 twee zydelingfe Blaadjes zyn langwerpig, de Ve _ anderen korter dan de Helm en daar onder ““DEle bykans famenluikende , met een kleinder ovaal Hoorn- middellipje. Men ziet de Bloem van deeze TUE Kaspfe, die in Wig. 2, op de gezegde Plaat is afgebeeld , vergroot by hb. Myn Exemplaar heeft twee Hoorntjes of Staartjes, Mooglyk heeft men ’t eene over ’*t hoofd gezien of, gelyk alhier , niet kunnen zien, B. Met onverdeelde Wortelbollen, (4) Standelkruid met onverd. Bolw. de Lip 1. van ’t Honigbakje, dat krom gehoornd is, Santa, Lancetvormig vyftandig; de Bloemblaadjes l°edich, famenluikende, | Deeze Soort , in ’t Beloofde Land groei. jende , heeft de Steng een Voet lang , ten g.ootften decle naakt, boven met een of twee fpicfe Blaadjes. De Tros is yl, met Lancet- vormige. Blikjes en drie fpitfe Bloemblaadjes , welke een langwerpige Helm maaken. De Lip js breed Lancetvormig , in vyf fpitfe Tanden verdeeld , waar van de middelfte langst, (5) Standelkruid met onverd, Bolw, de Vleu- 8 E | gels sufannaae. (4) Orchis Bulb. indivifis ? Labio Lanc, quinquedentato , Cornu incurvo, Petalis conniventibas, | (s) Orchis Bulb, indiv. Neêtarii Alis amplioribus ciliatis, BE 5 Ore Ë IL. DEEL, Xil. STUK. Vv. ArprerL, ® Boorp- STUKe Vl. Orchis Ciliaris. Kante haairig. 458 MANwyvice LELIE gels van ’t Honigbakje grooter en kant- haairig. | Deeze wordt by RumrHius Su/anna - Bloem genoemd , naar zyne Beminde, die hem in °% opzoeken der Planten behulpzaam was geweest, en hem ook allereerst dezelve getoond hadt, Zy heeft een Steng van derdhalf Voet langte, die van onderen af bekleed is met Scheedachtige, geribde Bladen als van Weegbree , en boven vier of vyf witte Bloemen draagt van eene zeer aartige figuur, Op zyde hebben dezelven twee geftraalde Vleugels, boven een Helm, van ag- teren een Hoorn , Spoor of Staart , die byna een half Vaet lang is en de Bloemen zyn zo groot als gewoone Narcisfen , hebbende een flaauwen Lelie - Reuk. In ’t midden zyn de deelen der Vrugtmaaking vervat en het Steeltje levert het Zaadhuisje uit, gelyk in de Standel- kruiden in ’t algemeen. De Groeiplaats was voornaamelyk , zegt hy , op de Bergen van Leitimor , by het Kafteel Victoria, naar het Ooften , onder laage ruigte , daar de Cajupoe- tie - Boomen ftaan, (6) Standelkru'd met onverd, Bol, de Lip van * Honigbakje Lancetvormig kanthaairig : met een zeer lange Spoor. Î n Orchis Ainboinenús Fl, albis fimbr, HERM. Par. p, T. 2090 Flos Sufanne, RUMPH. Ab. Ve p. 286. T. 99, £6) Orchis Buib, indiv, Nectarii Labio Lanceolato &c, AE. Kal or BOLPLANTEN, 459 In Virginie en Kanada komt deeze voor, Ve die niet minder aanmerkelyk is, wegens de „tnt zeer lange Staart van haare Bloem, welke geel Hoop: is van Kleur en aartig gepluimd, Zy heef(STUEe fmalie geftreepte Bladen. Aan deeze wordt , door BANISTER, een gepalmde Wortel toege. fchreeven. (7) Standelkruid met onverd, Bolw.de Lip van en | 't Honigbakje driedeelig ; de zydeling fen Hatenaria, Borftelig en een Draaáachtige Spoor , tien-S“toomd, maal langer dan de Bloemblaadjes, Op ’t Eiland Jamaika , in de Westindiën , is deeze waargenomen , die een ongemeen lange Staart aan de Bloem heeft. De Steng is een Voet hoog , met langwerpig Eyronde Bladen en Vrugtbeginzels of Bloemfteeltjes van een Duim lang in gefpicfte Blikjes gevat. De drie bovenfte Bloemblaadjes luiken famen en zyn eenigermaate gekarteld; de twee zydeling- fe Eyrond langwerpig, uitgebreid , en het on- derfte , dat de Lip maakt, is in drie lange Slippen gedeeld, | (8) AT. Ups. 1740. p. 6. GRON, Virg. IL. 136. R. Lugdb. 15e Orchis palmate elegans lutea Americana &c. Moris. Hift. Il, p. 499. Orchis Marilandica grandis et procera. RAy. Suppl. 583. (7) Orchis Bulb, „……....Nettarii Labio tripartito &c, Ame Acad. V. p. 408. Satyrium erectum , Fol, obiongis &c. BROWN, Ham. 324e IL. DEEL, Xll, STUEe 460 MANwYvicE LELIE: (8) 'Standelkruid met-onverd. Bolw. de Lipvan t Honigbakje Lancetvormig effenrandig 3, een zeer lange Spoor en uitgebreide Bloem- blaadjes. Deeze Soort, op drooge Velden door ge- heel Europa hier en daar voorkomende , wordt ook by ons in de Duin-Valeijen agter Hille- gom, en op Heyvelden in Vriesland gevonden , zo de Heer pre GorTER aantekent , die ze insgelyks in Rusland aan de Neva en elders waargenomen heeft. Wegens. de Wortelen telt menze onder de Vosfe- Kulletjes , hoewel de Engelfchen haar, veel deftiger, Butterfly Satyrion heeten, om dat de B'oem eeniger: maate naar een Vlindertje gelyken zou, Lo. BEL, nogthans , oordeelt , dat cezelven de fi- guur van eene Mug uitdrukken, en zegt, dat menze daarom , in ’t Neerduitfch , Muggen zoemt, Zy bloeit laat , zegt HALLER, en geeft {3) Orchis Bulb. indiv. NeGtarii lahio Lanceolato integer- rimo &c. Mat. Med, arr. Gort. Belg. 255. ACF. Ups 1740. p. 5. Fl. Suec. 723 , 793- DALIB. Par, 273. GER. Prov. 127. SGoP. Carn. 244. KRAM.’ Auflr, 263. HALL. Flor. T, 35. Orchis alba bifolia minot Calcari oblongo, Ge B. Pin. 83. VAiILL. Par. 151. T. 30. É. 7. SEG. Veron Te 15. f. 19, Orchis Serapias primus. Dop, Pempt. 237. Testie culus Vulpinus primus. LOB, de, 178. Testiculi Sp, quinta, CAM. Epit. 625. B. Orchis trifolia minor. C. B. 83. %e Orchis bifolia altera 8 larisfima, C. B. Pin. 82 Orchis Radí- cibus oblongis „ Labeilo Lineari. HArr, Help. inchaat. Il. 146. Tab. f. 2. OED Dan, T. 835. e or BoLPLAN TEN. © 46t geeft tegen den avond „ alsook in de. vroege. V- , morgenftond, en zeer aangenaamen Reuk. _ ” an Ongemeen heeft deeze' Kruidkerner in ’%:jooro= eflagt der Standelkruiden uitgeweid en zeertUXs fchoone Afbeeldingen van de genen, die in, Switzerland groeijen, gegeven. Daar onder ook deeze ; die dus ongelyk fraaijer by jn voorkomt ‚dan by CAMERARIUS, LOBEL en Doponzus. « VarLuLANT heeft-de ‚Bloem ook «zeer naauwkeurig in Plaat gebragt, die wit isen aan haar malle voorwaards af han- gende Lip, niet minder dan aan het lange Staar- tje of Hoorntje (*) van agteren, kenbaar. In langte echter komt hetzelve by de naastvoor- gaande veel te kort (f). De opmerkzaame Heer Scororr befchryft dus deeze Bloem. s De Lancetvormige Wieken maaken een kruis s met het ovaale Schildje en de Lip, die lan- » ger is dan het Kapje, Het byna vierhoekige > Hoorntje , eenkleurig met de Lip, is eens 9» ZO lang als het Vrugtbeginzel. Het groen- 9, achtig Blikje is langer dan hetzelve en kor- > ter dan het Hoorntje. nn Bnn der Meele Ù 5 , draad- (*) In de bepaaling noemt Lingus het een Hoorn: in Mantisf, alt. zegt hy Calcar Subulatum longisfinum, HALLER noemt het ook een Spoor. ({) Die groeit in de Westindiën , gelyk ik aangetekend _ heb , des men daar agter, ir Sy/7. Veg. Ed Xilt, zeer verkeerdelyk , Oep. Dan. T 235, geplaatst heeft , ’t welk deeze is, die ook. geen Calcar bongisfinsm heeft, als ix Mantisfa wordt gezegd. Kle DEEL, XLI, STUK, Ve AFDEEL: IV. 462 MANWYVIGE LELIE „j draadjes is groen getopt, van agteren knob= ‚, belig , met af{tandige beursjes, De Meel« Hoorp: …„ knopjes zyn geel: de Reuk is aangenaam.” sTUXe IX. Orchis flexuofa. Bogtige Voorts moet men aanmerken dât deeze Soort de Geftalte der andere Standelkruiden heeft, maar voorkomt met een byna naakte Stengel , van een Span of een Voet hoogte ; naar den Grond (*) ; hebbende omlaag twee of drie breede Bladen, waar hy uit fpruit em váân on- deren twee langwerpig getepelde ronde Wor- telbolletjes. De Stengel is onder met eenige kleine Blaidjes bezet , en boven met Bloemen en Blikjes, maakende een-lange yle Aaîr, Hier toe behoort. ook dat Breedbladige at lergrootfte Standelkruid„ welk de groote Cru: SIUS, nu twee Eeuwen gèleeden „ by het Kas- teel Greben sin Opper - Ooftenryk , eenmaal waarnam met twee Bladen „ zo groot’ als die van ’t Witte Niesktuid ; fterk. geaderd, van boven groen en glanzig; De Bladen „ neame- lyk, van. deeze Soort, zyù de grootften im dit Geflagt. (9) Standelkruid met onverd, Bolw. de Lip van ’t Henigbakje geplooid; twee Draadachtige verborgene Bloemblaadjes en een bogtige Stengel. Le Äan C*) Calis Cubitalis zegt de Heer Hatrer. Hy moet zekerlyk Cubitus op een half Elle hebben geaonren. (9) Orchis Bulb.’inidiv. Ne kari Labio imbricató, Petalis duo= bus occuleatis Filiformibus , Scapo flexuofo, Am, Acad. VI. Afr, 39. or BOLPLANTENe, 463 _ Adn de Kaap valt deeze, die de Wortel- _ V. bladen Eyrond , de Stengel een Voet lang en heeft ;-overhoeks bezet met kleibe Scheede- poor: blaadjes, en aan ’c end met kleine Bloempjes „ “Tux. ver van elkander. Deeze zyn Vlinderachtig, met de Vlag en Vleugel roodachtig wit en twee Draadachtige Blaadjes onder de Vlag; de Lip bleekgeel met zwarte Stipperi ‚ breed en gölf- achtig geplooid. (ro) Standelkruid met onverd. Bolw, de Lip x. van ’t Honigbakje driedeelig 5 de Bloem- bek blaadjes famenvloeijende en een naakte Gekapt. Stenge In Siberie groeit deeze, die door haar drie- tandig Kapje van alle anderen verfchilt, zo de Heer GMELIN aanmerkt. Zy is nogthans aldaar , of ook in Rusland, niet ongemeen , en wordt van hem een zeer fchoone Plänt gee noemd. Zy heeft twee rondachtige Wortel: bladen , het Stengetje een half Voet of een Span hoog ‚ met een ‘losfe Aair van Bloemen, die paarfchachtig zyn ‚ hebbende de Lip ook drie- deelig en een kort krom Hoorntje, (11) Stan- (1o) Orchis Bulb. indiv, Nettarii Labio trifido, Petalis confluentibus , Caule nudo. Orchis Rad. rortundâ, Cucullo tridentato. GMEL. Sib. 1. p. 16, T. 3, fs 2e ik: El, DEEL. XII, STUNe 464 MANWYvIGE LELIE Vv. (11) Standelkruid met onverd, Bolw. de Lip ArDreL, van ’t Honigbakje omgeflagen , driedeelig IV. 4 ek Hoorp: met de mîddelfte Slip uitgerand: een korte STUKe Spoor en de Bloemblaadjes Elsvormig ge- XI J Orchis dn Guuhofa. Merc Wegens de rondachtig, Kegelvormige Bloem- Air voert decze den bynuam , die de Steng ook ongevaar eén of and rhalf Voet hoog heeft, met Lancetvormige laden bezet en langwerpig ronde Wortelen. De. Bloemen zyn bleek paar{ch en flaauw van Reuk, Mien vindt deeze;zo wel in Ooftenryk als in Swiczerland, og laage Berge velden, xj, (ze) Standelkruid s-met onverd, Bolw. de Lip make | van ’t Honigbakje tweeloornig , driedeelig , Pieramie | egaal, daal, | (x1) Orchis. Bulb. indiv. Neâarii Labio’ refupinsto ttifdo &c. Jacq: Wind. 292. HALL. Flor. 27, Orchis Rad Conicis Se, HALL. Flelu, 295. Opuse. z26. Orchis Flore glovoío. C, B. Pin, gr. ‘Orchis Flore globofo. C., B. Pin. 81. Orchis Rad fubrotundis ,„ Spicâ denf sfimâ zc. HAL!» Helv, in- choat. N. 1272, T. 27. Én. (12) Orchis Bulb. indiv. Ne&tarii La'sio- bicorni iGds En quali integerrimo. &c. GORT. Belg. 255. GOHAN Monsp. 469. GER, Prov. 127. JACQ: Wind, 292. Fl, Suze. 1e Na 798, H. Cliff, 429, SEG. Ver. T. 15. f. 11. RAJ. Angl. 3 pe 377. T. 18. Cynoförchis Militaris montana Spicâ rubente conglomeratâ. C. B, Pin. 81. Prodr, 28. B, Cynos. lat;folia hiante Cucullo altera. gp, Cynos lauf. Spica compaêtâ. GC. Ea Pin. 81. Cynoforchis tertiuse Dop. Pempt. 235. Cynos, ma- jor alt. noftras, Log. de, 174. HALE, Melv, iachost, N, 1286, Te 35e £, Ie Rive Hex. T. 14. : oF BOLPLANTEN _ 465 egaal , effenrandig : de Spoor langs de Bloemblaadjes byna Lancetvormig. _Aanmerkelyke Verfcheidenheden komen van deeze , dië door geheel Eutopa gemeen is en Ónder de Honds -Kulleijes geteld wordt, by de Autheuren voor. In ’ algemeen onder- fcheidt zy zig doot haare Aair, die wel rond. achtig , gelyk in de voorgaande , doch tevens eenigermiaate Pierdmidaal is. Zy valt zelden meer dan een Voet hoog. Het is een fraaije Plant, zegt de Heer HaLrERr, die haar zeer fierlyk afbeeldt, en aanmerkt , dat de Bloemen fchoon paarfch zyn. In Sweeden vond: de Heer BEerGins haar flegts een Handbreed Hoorp= STUKà verheven. By ons groeit zy omftreeks den …_ Haag en elders in de Duinvelden. Haar Blá- den zyn taämelyk breed, Lancetvormig ‚ doch hier in heeft, zo wel als in de digtheid van de Aair, fomtyds eenig verfchil plaats. (13) Standelkruid met enverd. Bolw. de Lip ‚van ’t Honigbakje driedelig omgebogen ‚© XII. rchis ophoras Wanrs= draagend,. (13) Orchis Bulb. indiv. Neêtarit Labio trifido reflexo cre= nata &c. GOUAN Mfonsp. 469, GER. Prov. 127. DALIR. Par, 272 Orchis odore Hirci minor. VAILL, Par. 14ò. Te 3fa £‚ 30 tn 32 Rrv Hexandr. T. 20. Tragorchis minor Flo- re faliginofo. Ray. Fijt. 1213, Trags minor et verior Geme me. Log. Ie. 177, HALL, Heiv. inchoas, Il. 145, N, 1234. Te 34e Fig, Je za Ee CI. DEEL: XII. STUKe Hoor p- STUK XIV, Orchis Cubitalis. Hoog. 466 ManNnwYvrceE LEL rr- en gekarteld ; een korte Spoor en aha luikende Bloemblaadjes. De Bloemen vandeeze hebben iets, dat naaf de figuur van Weegluizen gelykt,-zo LoBer wil, of de Stank der Bloemen «heeft reden gegeven tot de Griekfche benaaming Coriosmie tes en Coriophora: * één mooglyk met het an- dere gepaard, Van. fommigen wordt die, Reuk Bokkig gekeurd, en deswegen is de Plant Zra- gorchis genoemd. geweest. Zy komt op ver- fcheide plaatfen in de Zuidelyke deelen van Europa , als ook in Duitfchland-en Switzer- land voor, en heeft de Bloemen doorgaans don- ker groenachtig of bruin , doch ook wel uit den paarfchen ziende „ welke de zesde Bata- yifche Orchis is by Crusrus. Ik vindze ;, nogthans , onder de Planten van onze Provin= ciën niet opgetekend, De hoogte komt nage- noeg met die der voorgaanden overeen : de Áair is langwerpig , dun, twee Duimen lang „ met kleine Bloemen, Zy heeft van de grootfte Wortelbollen , ongevaar als de Ballen van een Bokje, en deswegen wordt zy , in % Engelfch : Goats - Stones geheten. (14) Standelkruid met onver. Bolw. de Lip van ’t Honigbakje Draadachtig driedeelig, met de middelfte flip Eyrond, en de Spoor korter dan de Vrugtbeginzels. Schoon (14) Orchis Bulb, indiv, Neêtarii Labio trifido Fiiiformi , ine OP-BoLbLaAN TEN. 465 _Schóon aan deeze Ceylonfche eee Steng van een Elle ‘hoogte toegefchreeven wordt, vind ik die, in de befchryving, maar op ane derhalf Voet gefteld: zo dat men hier de Cu- bitus ook voor een half Elle neemt. De Wor- tel is Vleezig en zo het fchynt eenigermaate Testikelachtig , als in de anderen.’ Om laag heeft de Steng vier of vyf. Bladen, die Lan- cetvormig en Scheedachtig zyn: het overige is naakt met fpitfe Blikjes; en boven een zeef {malle Aair van byna een Span langte. Cis) Standelkruid met onverd. Bolw. ce Lip yan ’t Honigbakje vierdeelig , gekarteld ; met een flompe opftygende Spoor, en flome pe famenluikende Bloemblaadjes: y Arrre 2e ú Iv. Hoor ps $TUA, Xv. Orchts Mor:s. Haileky tis De Bloem zig eenigermaate als een Zots- Kaproen vertoonendé „heeft men deeze en de volgende Morio blister ‚ en by fommigen Tri orchis , als fomtyds drie Wämelbollesjes heb: bens intermedià Ovatâ , Corriu Germinibus bréviore. Fl. Zeyl. 320, Orchid, fpecies Caule Cubitali Herm. Zeyls 23e (15) Orchis Bulb. indiv. Ne@acii Labio quadrifido cIenus lato &c. Mat. Med, q12. Gom Belg.-256. GOUAN Monsps 469 R. Lugd. 15. Fl, Succ, 7243 794 DAL1B. Par. 27 3 SEC. Ver, Te 15. fl 7. Orchis Motio foemina. C. B. Pin. 32. VAILL. Par, T, 31. f. 13, 14e OFD, Da. T. 447. HÄLLG Helv. inchoat, II. 143, N. 1282, Te 33, fe 2. Cynosorchis Morio foemina, Orchis Delphinia C. Gemma; Los. Ze. 1763 ‘Testiculus Morionis foemiria. Don. Pempte 236. Triorchis Serapias mas, Fuciis, Hift, 559. ‘ | Gg a Ie DEEL, XIE, STUK, We 463 MANwYvrice LeErit- bende. Anderen tellenze mede onder de Cy- Aak EL. moforchis of noemenze, in ’t algemeen „ Kulle- Hoorp- kens- Kruid. ’t Is zeker dat de Bloemen, door STUK, den gezegden Kap, de geftreepte Vleugels en geftippelde Onderlip, veel hebben dat naar een Harlekyns Pakje zweemt. Zy is op dorre drooge Velden, door geheel Europa „mooglyk wel de allergemeenste, komende in onze Pro- vinciën ook veel voor. Zy valt dikwils maar een Span hoog en heeft de Bladen een Vinger. breed , om laag de Steng Scheedachtig omvat. tende en boven een korte Aair hebbende van Bloemen, welke meest paarfch, doch ook wit of Roozekleur voorkomen. De Lip is geftip- peld en in twee Kwabben gedeeld, tusfchen welken een klein middelftukje, det uitgerand zynde twee puntjes maakt; waar door’ de Lip zig vierdeelig vertoont. De Spoor is eeniger- maate opgewipt en van langte als het Vrugt- - … beginzel of Steeltje der Bloem. De Wortel. Bolletjes worden in het Zlec- tuarium Diafatyrion geeifcht, als hebbende een byzondere kragt om de Vermogens van den Menfch te verfterken. Oudtyds werden zy tot - wegneeming van de Mannelyke onmagt ter _ Voortteeling ‚ door Tovery veroirzaakt, voor- gefchreeven ; doch hedendaags heeft men zo weinig gedagten van het Middel als van de oit- zaak der gemelde Kwaal, Hierom zal het ook weinig verfchillen „, of daar toe de Bolletjes van het Tweebladige , dan van dic Standel- gin | kruid or BOLrPLANTEN 469 kruids onder den naam van Satyrli radix, ge-_ Ve | romen worpen (*). zr Tin Di Hoorps (16) Standelkruid met onverd. Bolw, de Lipsryk. yan ’t Honigbakje vierdeelig, gekarteld , _xv1. mee een flompe Spoor; de Rugblaadjes yard. omgeboogen, Mannetjes Deeze, Mannetjes -Harlekyn by de Autheu- ren Beh’ voert by de Engelfchen ‚om ge:- dagte reden , ook den naam van Fools. Stones, datis Zots- Ballen, De Bloem komt in het hoofdzaakelyke wel overeen, doch heeft de Vleugels fpitfer en langer: ook is de middel. flip van de Lip grooter dan-de zydkwabben en duitelyker in tweeën gedeeld. De Steng valt wel anderhalf maal zo hoog en de Bladen zyn tweemaal zo breed, De Bloemblaadjes zyn niet zo zeer gefprenkeld als in de voorige , „maar de Bladen komen fomtyds gevlakt voor, ‘fomtyds Ongevlakt. Het Kapje van de Bloem | is (*) De Heer LiNNmus hadt de Bifolia daar voor aangete« kend en deeze fchynt zyn Ed,, in dat opzigt , met de vole gende gelyk te ftelien, Vid. Afar. Med, (36) Orchis Bulb. indiv. Neftarii Labio quadrilobo crenu= lato &c. GORT. Belg. 256. GOUAN Monsp. 470. VAILLe' . Par. ‘uts. f, vz. ‘Testiculus quartus. CAM, Epit. €24, Ore chis Morio Mas Foliis (non) miaculatis. C. B. Pin. Ste © _RyoB. Elys. IE. p. 191. f. t‚ Testiculns Morionis mas. DOD, Pempt. 236. Cynoforchis Morio. Log. le. 176. HALL. Helve iuachoat. IL. p. 144. T, 33e f. IT. Mivò He: Te 10e, Gg 3 II. DEEL. XII, STUK, Ê gro MANwYvIGE LErLtre- V; is hier nooit geflooten , gelyk- in de voorgaan- AEDEEL: ge, maar de Bloem- Aair valt mede zo wel wit Haorp- als paarfch, suzi Dit Mannetjes Harlekyn - Standelkruid groeit <__zo wel by ons ; als elders in Europa, op de zelfde plaatfen:, by het Wyfjes, voorgemeld. Men houd: hetzelve voor het Satyrion der Ouden, en fommigen willen de Wortels daar van ; ten einde als boven, gebruikt hebben, Dat zy , met Kruim van Brood geftampt en met Spaanfchen Wyn bevogtigd „door. ftooving vermurwd , eindelyk door uitdrukking een rood Vogt geeven , gelyk vaN Heers heeft be- vonden (*) is zo zeer niet te. verwonderen, als dat hetzelve de Mivnaary begunftigen zou- de. ‘Zeker Vorst, immers „ heeft een groote veelheid van de gekonfyte Wortels ‚ om. zig tot Voortteeling bekwaam te maaken, ingenomen, zonder, vrugt (4): Hier uit blykt, niettemin, de ‘onfchadelykheid deezer Bolletjes , en alzo Zy s gedroogd Zyn- de, door bevogtiging een lymige Stoffe uitle- veren, is ’t gantfch riet onwaarfchynlyk „ «dat de zo berugte Saleh, die ons uit de Levant toe- gebragt. wordt, de Wortel van dit of eenig „ander Standelkruid zy. De ‘lurken en Peri. aanen , zegt men ; maaken van dezelven veel , als zynde van eene ongeutieen verfter- ken. N (*) Bresl. Sarmml. 1724, (1) HALL, Helv. inchoat,, Ik P- 145. or BOLPLANTEN. 871 kende hoedanigheid , weinig minder dan de Nin- gi of Ginzeng- Wortel, Zy komen echter van & geheel verfchillende gedaante , fommigen. lang- Esorme werpig Eyrond „ anderen aan ’t eene end ver- wb deeld voor, en \deeze. worden gehouden voor de Wortels van een Standelkruid , welks Bloe: men wel taamelyk naar die van deeze Soort ge- lyken, dach het welke maar één of twee Bla- den heeft. Zodanige Worteltjes zyn , aan Draad- jes gereegen, overgebragt ; maar anderen , ge- lyk die men thans gemeenlyk.los bekomt, heb- ben eene meer Hartvormige figuur, hoedani- gen de kundige. SrBA van een andere Plant afkomftig oordeelde (*), Dus is *t nog onzeker (}), welke Gewas ei- gentlyk de Saleb voortbrenge „ en te verwon- deren , dat men door de hedendaagfe Reizigers in de daderiche Landen niet nader daar van verzekerd zy. By Rauworr vind ik ’er in ’ geheel geen melding van, noch ook by Hase SELQUIST.ForsKAOHL {preekt alleenlyk van een Orchis , welke hy by Mharras in Arabie vondt, (die een Takkige Stengel hadt en groe- | ne (*) Zie zyne Thes. VoL.1I, alwaar, op PLAAT LXXXt1Ie de Afbeeldingen, zo van de Plant of Bloemfteng, als van de Wortels , gegeven worden. () In de Sweedfihe Verband. 1764, p. 251 ‚ vind ik wel, dit de Orshis mascula de Salep der Perfen zy; doch dit zel mooglyk fteunen op de Mat. Med, Lien. welke thans niet op dezelve , maar op de Orchis Morio aangehaald worde. G34 IE. DEEL, XII. STUK, 472 MANWNYyriecE' Leure- V. AFDEEL. IV. HoorD-. sTUEe ne Bloemen) dat de Bladen gelyk waren aan de Saleb- Plant (*) ; maar ik wind niet dat hy die ergens ‘heeft befchreeven. Ook is het zon: derling , dat dergelyke Wortels, als die van C Standelkruid , door een half Uur in Wacer te kooken , doorfchynend worden en dan wes derom gedroogd, vervölgens tot Poeijer gee maakt ‚geheel in Water finelten en hetzelve Lymig maaken zouden ( 1% Niet minder vreemd is't, dat die Salcb , welke by ons ‘bevonden wordt zO. verzagtende te Zyn voor de Borst i in Kolykpyren, en tezen den’ Bloedloop uit dien hoofce dienttig (A, de zelfde Wortel Zy» waar van de Oofter! lingen tegen Onmagt en tot Hart{terking gebruik maaken. Ten dien einde fchynt iets’ Kruiderigs vereischt te worden, of eenige bitterheid, met het Lymige vermengd, gelyk men in de Ginzeng , Pedro del Porco, Bezoar ea Ambergrys vindt. Tot langduurige Verzwakkingen , door Uitteering. ‚ wegens in- wendige Kwaalen of anders, zyn enkel Lymi- ge middelen dienftig ($). | De (*) Folia fmilia Plante Salab, For. EEypte Arabe p. 156. G) Vid. Exp. GrorrRoY s Mem, de P Acad. de Paris , 1740, ‘p. 139, &c. AB, Stockh. 5764 3 Ver fuche) mit Schwer difchen Salep von RETZIUS:-p. 253. (J; Men zegt evenwel bevonden te hebben, dat de sale. in de Roode Loop een gebrek heeft , van op te droogen en te ftoppen. ZIMMERMAN von der Rhär, p. 518, (6) Nonne plersque Analeptica viscola fun: # ? Rurry Mae, Med, p: 468, kli aes er Bo LPLANTEN, 473 De Wortels van ’t Satyrion werden doorde V._ Ouden, in Melk gekookt, tot opwekkinge der ad _Mifpelust gebruikt. Men atze ook, ten dien Hoor einde, gebraden of gekookt en fchreef ’er, in sruze % algemeen, eene verzagtende eigenfchap aan toe ‚ Tegenwoordig bevindt menze van .een zoetachtigen Smaak , en fchryftze voor, tot verfterking ‚in Uitteeringen door Borstkwaa. Jen veroirzdakt, 7) Standelkruid wet onverd. Bolw. de Lip xvn, van ’t Honigbakje vierdeelig en _ruuw ge- ben flippeld, met een flompe Spoor en afgezon- Pukkelig. _ derde Bloemblaadjes. i Deeze en de vòlgende , door geheel Europa ook taamelyk gemeen, voeren by de Authcu- ren den naam van Orchis Militaris of Strateu- matica ‚om dat de Bloemen de figuur van een gehelmd Mannetje voorftellen. Deeze _fchynt wegens de Pukkeltjes, welken zy mee nigvuldig heeft, of paarfche Vlakjes , die op er ir, het (17) Orchis Bulb. indiv. Neêtarii Labio qurdrifido punc- “tis fcabro &c. GOUAN Monsp. 470, DALIB. Par 272. FL. Saec. 726 , 797- OED. Dan, T. 103. Orchis Militaris Pra- tenfis humilior. VAILL. Par. T. 31 £, 35) 36. SEG. Eer Kiinse bg. „Orchis Rad, fubrotundis , Labeilo quadrifido, Calcare brevistimo. HALL. Hetv. inchoat, IL. p. 138.Ne 1273, BEV EP Orchis Pannonica quarta. Crus, Hijt, L. p. 268, Cynoforchis alter. Doo. Pempt. 234. Orchis Strateu matica minor. LOB. Ic. 184. Orchis Militaris minor » mininaa, Rive Hexandr. FT. 17e Ge s In. DEEL: XII, STUK, Ve ArprzL. IV. Hoorp- STUK. XVII. Orchis Militaris, Kiygs- mans. 474 MANWYvIGE LELIE het witte. zeer, afftecken , den bynaam beko- men te hebben. De Oelanders in Sweeden noemenze , zo de Ridder aanmerkt, Krutbrans nare, De hoogte van de Stengel, is een Span of minder ; met taamelyk breede Bladen, en een, korte Aair van kleine Bloempjes , die korter. gefpoord zyn dan in de volgende, (18) Standelkruid met onverd. Bolw, de Lip van *% Honigbakje vyfdeelig en_ruuw ge- flippeld , met een fbompe Spoor € en Jumen, Pedi Prana lee Veele Verfcheidenheden behooren tot deeze Soort, die ook, doch zeer zeldzaam , in.onze Provinciën worde gevonden, Wegens de Wor- telen behoort zy, met de voorige, tot de zo- genaamde Hondskulletjes. Zy valt grooter dan die, doch vwerfchilt zelf ook. in „grootte , kor mende famrpoe tot by de twee Voeten, {ome _tyds (13) Orchis Bulb. indiv. Neftarii Labio quinquefido punc- tis fcabro êc. GORT, Belg. 256, GOUAN Jlonsp. 470. DA- Li, Paris. 271. Fl. Suse. 725, 798. Orchis Rad. fubro. - tundis , Spicà Conicâ , Labello quadrifido , Brachiolis. et Peétore peranguftis. HALL, Helv. II. 140. N. 1277. T. 28e f. 1. liem, Orchis Rad, fubrot, Sp. longâ, Labello quadrie fido, Brachiolis anguftis , Crusculis latis ferratis. Ibid. T. 31e Cynoforchis latifolia hiante Cucullo major et minor. C. Be Pin. 80, 81. Jrim Militaris major. dbid, Orchis Militaris mejar. TOURNE. Jnf?, 438. T. 247. A. Orchis Sirateumatie ca f, Stratiotes major five Militaris, LOB, Ze. 184. or BOoLPLANTEN. 475 / , REN van anderhalf of éénen Voet voor. De V. Bladen en in de kleinere ‘fpitfer dan in de jS grootere , doch in beiden Lancetvormig. De Hoorps Heer HALLER , die onvergelykelyk naauw-STUE- keurig is geweest in ’ onderzoek der Standel« kruiden N EEH het gedagte grootfte byna als het fchooufte van allen aan. De Armpjes van het Kryg smannetje ; (dat de Onderlip is der Bloem,) zyn, zegt zyn Ed., in deeze langer en fchraalder , de Schenkeltjes veel breeder en wy- der gemike, dan ín de kleinere , die in Swite zeriand by de andere voorkomt, Van beiden ‚geeft hy zeer fchoone Afbeeldingen , zo van de geheele Plant, met Wortel en Bloem-Aair, als van de Bloemen in ’t byzonder, Het klei- nie puntje, dat tot onderfcheiding der Sexe zou kunnen dienen (*), neemt, LiNNZ- us voor het vyfde deel, en noemt daarom de Lip vyf- deelig. Somtyds komt de figuur nader aan. die van een Aapje , en dan voert de Plant, hoe- wel ook tot deeze- Soort behoorende, daar van den naam nb) edanis isde Bloem, welke de (*) Men vindt dar Puntje ook wel in de voorgaande Soort, dach her is doorgaans kleiner en ontbreekt ook wel geheel: : zo dat men die VV yfjes zou kunnen noemen. GC. BA U ni Nus heeft van deeze Menfchdraagende Bloemen , | om die zelfde reden „ ook Wyfjes en Mannetjes gemaakt. (2 Orchis Flore Simiam referens. C. B. Pin. 82. Or- chiis Zöophora ergopignepen exprimens Oreades. Cor, Eipêr. ‚L. pe 320% IL DEEL. Kil, STUKe 436 MANWYVIGE LELIE V. BE vermaarde T OURNEFORT daar van zo APEL AFDEEL. fraay in Plaat gebragt heeft, door de fmalte, Hoorp: der Armpjes en Schenkeltjes veel verfchillen- STUK. des weshalve hy ze ook zegt de figuur van een, raakt Menfch voor te. ftellen : terwyl die der anderen ‘van deeze Soort een Mannetje vertog- nen als-met een Tabberd of in Turkfch Ge-. waad. „Met eenige toegeeflykheid kan men zig allerley veranderingen daar in verbeelden, Ook gaapt in de eene het Kapje of Helmpje meêr den in-de andere. … De. Kleur der Bloemen is, gelyk in de voorige , van buiten paarfch , van binnen bleek. met paaríche Vlakjes: of. weer- fchyveade met eenen blaauwen, Glans. Men vindtze ook- geheel wit en. Vleefchkleurig met paarfche Streepen op den Helm-en roode Stip. pen, de Borst van ’t Lipje rood gevlakt zyn- de, zegt de Heer Haurrr, die gedagte Vere fcheidenheden als byzondere Soorten aanmerkt, oi (19) Standelkruid met onverd, Bolw. de Lip oale de, _van ’t Honigbakje grooter , onverdeeld; ge- PR karteld , uitgerand; de Spoor Elsvormig ; de Bloemblaadjes famenluikende, In geflalte komt deeze, die door den Heét ABT. r (19) Orchis Bulb. indiy. Neâarii Labio indivi crena- to, emarginato , ampliato , &c. Orchis Papilionem expan- {um referens. C. B. Pin. 83? Orchis Ornithophora f. Or- nithes, Lop, Je. 182, Cynoferchis guintus, Dop, Pezpt, 25Se a or BorPLARTEN 47} ÁLTSTROEMER in Spanje gevonden is, de. V. Ö naastvoorgaande zeer naby , zegt de Ridder AwbERL; en heeft dergelyke Bloem, maar de Lip heeft Hoorns de grootte van een Duim- Nagel, breeder zyn-$TUE: de dan lang „ onverdeeld, ftomp of uitgerand en gelyk de Bloem paarfchachtig. Dat van “BaurmrnNus hadt een gtoenachtige Bloem „ en kwam overeen met het Vogeldraagende of Vogeltjes-Standelkruid van Loret, die de Vyfde Soort van Hondskulleties is by Do- poNéus. LoBerL noemtze Vyfwouters of Pepels , dat onde Duitfche benaamingen zyn van de Vlinders-of Kapellen, Men zou deeze Soort derhalve Vlinderbloem kunnen heeten. (20) Standelkruid met onverd, Bolw. de Lip xx. “van ’t Honigbakje veeldeelig Liniaals; een Orabss Burman Hartvormig Blad, de Stengel, die eenbloe.niana. ib Burman. mig is, omvattende. veen Deeze , van de Kaap afkomftig, heeft de Stengel een Span hoog, naakt en pluizig: een enkel Wortelblad , Hartvormig, ftomp , gefpik- keld : een zeer korte, gekapte Bloem-Aair, met ééne Bloem, Deeze heeft, behalve drie buitenfte Blaadjes „die Lancetvormig zyn en ruig, twee langere Degenvormige , gladde, en een bree- {2e} Orehss Bulb. indiv, Netarii Labio multiparuúto Lie neari, Fol. Cordato amplegicauli, Scapo unifloro, Ans, Acad. Vie Aft, 83, BURM. Prodr, P: 30e Ue DEEL. XII. STUXe | 43 MANWYYvAGE, LELAE- V. breede lange Lip , die in. ontelbaare Liniaale B Slippen is verdeeld, De Spoor, van agteren, Hoorn. heeft naaüwlyks de langte van het Vrugebe- STUK. _ginzel, xxL (21) Standelkruid met onverd, Bolíy. de Lip há van *t Honigbakje driedeelig effenrandig ; Bleek. een flompe middelmaatige Spoor en uitge- breide Bloemblaadjes. In Duitfchland, omftreeks Jena, als cok in Ooftenryk en Switzerland , komt deeze voor, die van de bleekheid der Bloemen gebynaamd is, welke echter de Lip geel hebben. De Blas den zyn zeer bteed, doch de Stengel is laag; met eene yle Aair van weinige Bloemen; veel naar die van het Harlekyn gelykende, maar ongeftippeld. Zy flinkt zodanig naar Katte- pis, dat tedere Vrouwtjes ‘er byna in zwym door vallen, zegt HALLE R. CG. Met gevingerde Wortelbollen, wert. (22) Standelkruid met byna gevingerde regte Larifolia. Bol- Breed- | bladig. q O . p … e Ld 4} JR (21) Orchis Bulb. indiv. Neftarii Labio trifido integerris mo &c. Mant. 292. Orchis Bulbofa Fl. flavescentibus. SEG: Per. T. 8. f. 3e Orchis foetida Sylv. praecox, Fl. albo Bare bâà futeolâ. RUPP. Jen. 1E. p. 297. Orchis Pann. en Crus. Hlifle Ie, Pe 269, HALL. Helv, inchoat, N dagte T. 30. (22) Orchis Bulb, fibgaline. retis Ec. Gort, Belg. p. 257. Dá= or BoLPLAN TE Ne 499 Bolwortels ; de Spoor van’t Honigbakje Ke- V. _ gelvormig; de Lip driedeelig met de zyde- in ‘Jingfe Kwabben omgeboogen , en Blikjes Hoorve langer dan de Bloem. STK ‚ Op/vogtige Velden , meest in de tmiddelfte deelen van Europa; als ook in ooze Neder- landen , kome deeze voor, die in ’t Franfch Satyrion Royal getyteld worde, in ’ Hoog. duitfch Kruisbloem. De gemeene naam, by ons, is Handekens- Kruid , misfchien wegens de fi- guur der Wortelen, die knobbelig en als ge. vingerd- zyn. Dit onderfcheidt deeze en de volgenden zeer van de voorgaande Teftikeldraa- gende. Zy heeft de Steng ongevaar een Voet hoog , Pypachtig hol, Scheedachtig over. hoeks bezet met Lancetvormige breede Bladen, die overlangs geribd zyn en ook wel wat Vlak- kig , opwaards verkleinende en eindelyk zig tusfchen de Bloemen als Blikjes invoegende; zo dat zy de Aair fomtyds fterk gebladerd _, maaken. end De DALiB. Par 274. Fl, Sute. 728, Sor, Orchis Rad. palmatis &c. H. Clif. 429. Orchis palmata Pratenfis lanfolia, lon- gis Calcaribus, VAIEL, Par, T. 3î, f. pms. B, Orchis palm. Palaftris latifolia, 9, Orch. palm. Montana altera. 8, ‚ Orch, palm. Paluftris maculata. C. B. Pin. 86. Oep. Dan. 266. Satyrium Bafilicam mas & foliofam. Dop. Pampt. 240, 241, Palma Chrifti et Serapias mas levi folio, Lós. Ze, 383, HALL. N. 1279. T. 32, É, 2e’ KI. DEEL, XII, STUKe #35 MaANwyvter Leert Ä ze De Bloem, die paarfchachtig is of ook wit AFDEEL. A # en Iv, of Roozekleurig , zweemt eenigermâate naaf Hoorp-. een Crucifix in deeze. Soort. Haar bovenfte STUK _ Bloemblaadje, dat Eyrond is ‚ dekt twee an- deren en de Kolom der Meeldraadjes, die groene Knopjes hebben, Wederzyds is een fpits uitgebreid Blaadje, en nederwaards hangt de Lip, die bultig is in drie Kwabben gedeeld, De Spoor , korter dan het lide, ee is krom en ftomp. (23) Standelkruid met gévingerde Bolw. de XXI. „ Orchis Spoor van 't Honigbakje Kegelvormig ; de SHCAT HAEG. 5 SAE jg Vleefch- Lip flaauw driekwabbig Zaagtandig:; de kleurig. Ruggeblaadjes omgeboogen. , Deeze komt in Sweeden, zo ’t fchynt, als ook in de Zuidelyke deelen van Europa, doch met eenig verfchil voor. LINNA&us merkt. aan, dat zy van de voorgáande niet alleen ver- fchilt door de Bladen bleek. groen en onge- vlakt , de Stengel half zo hoog ; maar ook wegens de Bloemen bleek Vleefchkleurig te heb= ben , waar van de bynaam. Zodanig hadt hy ze in Sweeden gevonden ; coch HALLER verwondert zig, waarom de Ridder dezelve dien bynaam had gegeven ; terwyl hy ze, zo wel (25) Orchis Bulb, palm. Neétarii Cornu conico; Labio obs« curetrilobo ferrato , Petalis Dorfalibus reflegis. Fl. Suec, Il. Na 802, Orchis palmata lutea, Flor. Labio maculatoe SEG. Were Nile p‚ 249, T. 3 fe 5. HALL, N. 12800 of BorPLANTEN 431 wel als Secuter in ’ Veroneefche , met elk geelachtige Bloemen vondt. Van de volgende Ren Le acht by haar; hoewel zy geen den minften Hoorps Reuk heeft, Ee, foortelyk te verfchillen. STUK, (24) Standelkruid met byna gevingerde regie SEU Bolw. de Spoor van ’t Honigbakje Kegel- sansscina; vormig; de Lip Eyrond, byna driekwab- Vlierig} bis ; de Blikjes van langte als de Bloe- men. Deeze, die in Sweeden zo wel alseldersin Europa groeit, is door den Ridder zeer naauwe keurig waargenomen. „, Men onderfcheidtze, s> (zegt hy), van mare mede- Soorten, zo > door de figuur van de deelen der Vrugt- s> maaking als door de Kleur der Bloemen, > die geelachtig is met paarfchachtige Streep- »> jes en Stippen, Ook valt zy op vogtige „> Bergachtige plaatfen en bloeit vroeger dan ‚‚ Eenig ander van onze inlandfche Standelkrui- » den , naamelyk met de Kroon Imperiaalen, 2 Men onderfcheidt ze ligtelyk van het Breed- ss bladige , door weinige Bloemen , de Steng s> beneden ’t midden flegts gebladerd , de Blik- a Ja niet langer dan de Bloemen te hebben. ‚‚ De (24) Orchis Bulb. fubpalm. reêtis &c, Fl. Succ. II. Ne $03e Orchis palmata Sambuci odore. C‚ B. Pin. 86. RUDB. Elys. IL p. 213. É, 9. Orchis Pann. o@tava. CLus. Hift. I. pe 269, HALL. Helv, N. 1280, Var. Bh EI. DEEL, Kil, STUK. Ve ÄFDEELe IV. HoorD- STUKe XXV, Orchis maculata, Gevlakt. 482 MaNwyvieEe LELrg- „‚ De Bladen zyn ook geenszins Eyrond Lane 9 Cetvormig , maar byna Tongachtig, gelyk „> in het Gevlakte Standelkruid , waar van mene „, ze ligtelyk Onderfcheidt „ door yler Bloem- s, Aair „de Lip niet gekarteld „een langer Spoor, „> Ongevlakte Bladen , minder wyd gemikte „, Wortels , en door de gantfche Geftalte,” Zy komt ook met witachtige cn met paarfche Bloe= men voor en heeft een zwaaren Reuk als van Wliierbloemen. | (es) Standelkruid met wiigebreide gevingerde Bolyy. de Spoor van ’t Honigbakje korter dan ’t* Wrugtbeginzel; een platte Lip en Ruggeling fe Blsemblaadjes, Ten opzigt van het Breedbladige wordt dit Standelkruid ais het Wyfje dangemerkt , en zoude dus Wyfjes Handekens- Kruid genoemd Kupnen worden. Het komt op de zelfde plaat- fen van Europa , als ook in onze Nederlanden veel ín de Duin -Valeijen en in laage Zancige Velden voor ; zynde óp de Graslanden der Ge- bergten in Switzerland zeer gemeen, Het heeft de ‚ {25} Orchis Bulb, palme patentibus &ce Gort. Belg. 257. Govan Monsp. 471. DALIB. Far. 274, El. Succ, 729; 800e Otchis palmata Fratentis maculata. C. B, Pin. 85, Îfeme ich, palm. Montana mas. léid, VALL. Par. T, 31 je, zó. HäâtL No 1278. Te 32. Satyrium Baûlicum fomina, Don. Pempt. 240. Palma Chrifti Serapias foeriina Pratenfse Los. Je, 188. Rave Lies. To 8, Le | or BOLPLANTEN 483 id fi de Stepgel wat hooger dan het Preedbladige V. niet hol maar digt ; de Bladen fimaller‘en met ‚ Arnen veel donkerer Vlekken getekend, die dezelven Hoorp- van boven gantfch bont maáxén, Wet de Bloem STUK. dangaat, die verfchilt daar in, dat de twee zy= delingfe Blaadjes agterwaards uifteeken ; dat de middelflip der Bloem niet uitgetand is, de Lip niet bultig maar vlak ,doch ook met paar: fche Streepjes en Stippen getekend. ‚Voor ’t overige merkt de Ridder ten opzigt van deeze op Waterige plaatfen groeijende | Standelkruiden aan , dat de ééne Woriel zwem. mende ’ Gewas uitgeeft, en de andere zinken. de de Spruit bewaart van ’% volgende Jaar. Misfchien zal iets dergelyks plaats hebben in de Teftikel-draagende of rondwortelige, waar van het ééne Bolletje doorgaans laager dan het andere, als cok fletfer en meer ingekrompen bevonden wordt. De grootften dier Bolletjes, in het Stinkende of Bokkige.voorgemeld, zyn opgevaar als een Ockernoot in de Bolfter, of als ce Balletjes van een jong Bokje, De gee vingerde Standelkruiden hebben de Wortels ook dubbeld , maar als Kinderen Handjes, en deeze noemt men elders Lieve Vrouwe Hand, of gevingerde Orchis, (26) Standelkruid et gesindonde Bol, ne de Spoor van ’t Honigbakje korter en ratisfima. Welriea One kende, (26) Orchis Bulb. palm, Ne@arii Gornú’ recuryo breviore de sd êcc. IE, DEEL, Xll, STUK XXVII. Orchis Conop/êa, Steek- vliegig. { 484 MANWwYvIGE Ë ELI E- omgekromd ; de ee driekwabbig : de Bladen Liniaal. Deeze , die ook hier en daar, doch meest in de gemaatigde deelen van Europa; groeit , is ongemeen fterk en aangenaam van Reuk, Misfchien is zy daarom Kruidnagelig of Anje- lierig genoemd geweest. Zy heeft de Stengel een Voet of anderhalf. hoog, de Bladen zeer {mal, de Bloemen bleek paarích en veel naar die der volgende gelykende. (27) Standelkruid met gevingerde Bolw. de Spoor van °t Honigbakje Borftelig en lan= ger dan het Vrugtbeginzel ; de Lip drie- deelig met twee zeer uitgebreide Bloem- blaadjes. Naar- 8cc. GOUAN Monsp. 471. Orchis palmata anguftifolia minor odoratisfima, C. B. Piz 86. Prodr, Tp. 30. RA. Hijfte 1225, SEG. Vers Ille p. 250, T. 8, F+ 6: HALLe N.91274e T, 29, Orchis palmata Caryophyilata. J.R. Hiff. 777. LOB: de, 194. (27) Orchis Eulb. palm. Netarii Cornu Setaceo , Germ. fongiore, &cc. GoRT, Belg. 258, DALIB. Par. 275. OBD. Dan, T, 244. Fl. Suec. 72 275 799. H. Cliff. 429. Orch. Rad. palm. Calcare longisfimmo , Labello obtufo trifido con« colore, Hark. N, 1:37. T. 29. Orchis palmaca minor, Cale caribus ohlongis. C, B. Pin, 85, VAILL: Par, Te 39. fa 8,8. RUDB. Elys, Ml. p. 212, f, 5. Riv. Hexap. T. sr. Serepias minor rubello nicente Fiore. LoB. le, 189, Satyrium bafilicum mas. FUCHS. Hlifl. 712. Palma Chritti minor mas. TABERN. @, Orch, palm. anguftifolia minor. C, B. Pèn, 35.ys Orchis palme Prat, maxima. driders, Ì SOF BoLPLANTEN. 485 Naar een Geflagt van Infekten, doer den Ve Ridder Conops- genoemd, by ons Stcekvliegjes, £5 ik voert deeze Soort, wegens de. Bloem, ‘die als zoos. met een langen dunnen rooden Angel voorzien STUEs»- is, den bynaam. Zy groeit ook op veele plaat. fen in Europa en komt by ens in de Duin. Valeijen voor. In Sweeden is zy vry zeld- zaam , maar in Switzerland groeit zy overat op de Velden , zo in de Valeijen als op de Gebergten , zegt de Heer HALLER, die ze telt onder de genen, welke een zeer lange Spoor hebben. Hier door verfchilt zy inzon- derheid van het Welriekende Standelkruid, en van het Pieramidaale door de Wortelen , uit hoofde van welken zy ook tot de Handekens- _ Kruiden behoort, De Steng is Bladerig, anderhalf Voet lang , tot omtrent de halve hoogte bekleed met fimal- le Bladen, allengs verkleinende, tot dat zy de Blikjes worden van de Bloemen, die een paar- {che Aaîr uitmaaken , wat zwaar, doch fom- tyds aangenaam, van Reuk, De bovenfte Bloem- blaadjes zyn Lancetvormig ovaal, de Lip is in drieën gedeeld , even als in de voorgaande, en êgaal gekarteid, (23) Standelkruid met gevingerde Bolw. de ET FCS | Spoor nava. Geel, (28) Orchis Bulb. palm, Ne@arii Cornu Filiformi longisfi= mo &c. GRON. Virg, ML. 137. Orchis palmata elegans lutea Virginiana &c. Moris. Hfl. IL, p. 409, E08 Hh 3 II. DEEL. XII. STUK 486 MANWYyviGE LELIE. Vv. Spoor van ’t Honigbakje Draadachtig zo lang wr | als ’t Vrugtbeginzel 3 de Lip driedeeligef= Poeke fenrandig. | | STUK, in Ia Virginie groeit deeze, die wegens de Kleur der Bloemen den bynaam voert, hoewel dezelven maar flets geel zyn, en in een lange Aair vergaard, zo CLAYTON aantekent. By MoRISON wordt zy een fraaije Virginifche Plant geheten. De onderfte Bladen zyn een Handpa!m groot; Lancetvormig. | | In Arabie vondt ForsKAOHE een Soort van Stapdelkruid , daar hy ook den bynaain van Geel aan geeft, hebbende eene vry hooge Stengel a met groote getroste geele Bloemen en gladde Lina! „Lancetvormige Bladen, van Jangte als de, Stengcl. Deszelfs Wortelbollen wwaren groen , drie Duimen, dik, fteekende dik- wils boven-den Grond uit. De Groeiplaats was op 't Gebergte Barah genaamd. De Arabie- vieren beeldden. zig in, dat het Sap daar van op een. Wondje gefireeken daar een Doorn in zat, dezelve daar uit kon dryven. Nog maakt by van, cen Bladerloos gewag en wan een Groen bloemig waar van ik reeds gefproken heb, „PD; Met gebondelde Wortelbollen. KENG €29) Standelkruïd met gebond. Bolw, de Spoor Orchis fus- ‚GESCENS- van Bruine / achtige (29) Orchis Bulb. Fascie. Nettarii Cena longite Germinis Ce Di ‘or BorPLANTEN. 487 van ’t Hanigbalje zo lar als’t Vrugibe- Ve ginzel ; de Lip Eyrond aan den voet ge- AR eg tand. Hoor. In Silezie nam de Heer GMmeErIiN deeze waar , hebbende veele Wortels als dikke Veze- len „langer en korter, in ’ midden dikwils dik- ker, gelyk die der Affodillen, De onderfte Bladen zyn langwerpig Eyrond, de bovenften allengs fmaller, De Stengel is een Span of een Voet hoog, mct eene Aair van een halve of geheele Handbreed en cok van een half Voet langte. De Bloemen zyn uit den groe= nen geelachtig. De Plant wordt door ’t drog= gen bruin, waar van de bynaam, STUK» (30) Standelkruid met gehond. Bolw, de Lip Orchis van ’t Honigbakje tweekwabbig effenran- Strateumae randigsde Spoor vanlangte als het Vrugt-“&: Cevlons, beginzel. Deeze, op Ceylon vallende, heeft de Sten- geleen Span hoog ; de Bladen Lancetvormig Liniaal, ek. de onderften korter, de bo- &c, Orchis Rad. multis, Labello quaf alato. GMEL. 5i5. Te p. zo, T. 4e f, 2, (30) Orchis Bulb. Fascic. Meftarii Labio bilobo intecer- simo, Carnu longitudine Germinis. Fl. Zeyl, 319. Burm. Fl. Ind, p‚ 188, Orchis Caule ad fummum Foliofo. Buma. Zeyl. 176. Hh 4 IE, DEEL. Xil, STUK, 433 MANwxyvicE LeErtie- „_Ve _ bovenftenlanger. Dus is de Rig tot boven inl toe gebladerd, zo wel als de Aair der Bloe- Hoorp men, welke de Bovenlip driedeelig , de On- STUK. derlip ftomp Hartvormig tweekwabbig hebben, en van agteren een danne Spoor. j it (31) Standelkruidmet gebondelde Bol. de Spoor perborea. van ’t Honigbakje zo lang als *t Vrugta Yslandse beginzel; de Lip Lîntaal effenrandig ge- knot. De Heer Konra, deeze op Ysland gevon- den hebbende , befchryftze dus. ,, De Sten- ‘9 gel metde Aaireen Handbreed hoog. [Welk s, een klein Plantje!] De Bladen Lancetvormig » overhoeks, van dergelyke langte. De Aair ss Eyrond, met Lancetvormige Slikjes, zo lang „> als de Bloemen, die geelachtig groen voor- 9, komen, hebbende de drie bovenfte Blaadjes s) famenluikende; de twee zydelingfen laager, ‚> langwerpig en de Lip naauwlyks langer dan „> een Bloembtaadje. xxx. (32) Standelkraid met gebond. Bolw. die Draad: Re ach'ig zyn3 de Lip van ’t Honigbatje Eyrond ejfenrandig de Stenge) Blader- loos. | Deeze (31) Orchis Bulb, Fascie. Nettarii Cornu longit. Germ. ‘Lebio Lineari integerr: truncato, Jfant, 121, Orchis Bulbis &brofis &c. OEp. Dan, 333» (32) Crehis Bulb. Fasciculatis Filiformibus » Netarii Lae bie aad ‚23 „33 Lj Or BOrLPrLAN TEN 489 Deeze was, door den vermaarden TouRne- V: FORT, tot een byzonder Geflagt gemaakt on- ‚der den naam van Limodorum, by welken zy Hoorp. ‚ook voorkomt in de befchryving der Ooften-STUK: rykfe Planten , door den grooten CLusrus. ‚ Van ‘t Limodorum (zegt deeze) vindt men ‚ wel verfcheide Soorten, die aan veele Gee „5 westen gemeen zyn; maar ééne, weet ik ‚ss niet > ergens anders gevonden te hebben, dan in ’t Gebergte boven de Badenfe Bad- ftooven. De Stengel verheft zig een Voet, om laag met veele Scheedachtige Blaadjes omwonden , boven een Aair draagende van Bloemen uit vier Blaadjes beftaande, waar van het bovenfte in een Hoorntje uitloopt, en zeker Snuitje tusfchen de middelfte Blaad- 9, jes uitfteekende „ daar zekere Baardjes aan s, gegroeid zyn. Onder de Bloemen bevinden » zig geftreepte langwerpige Hoofdjes , met >, zeer klein Zaad als dat der Standelkruiden ge- » vuld, De Wortel beftaat uit dikke lange „en fcheeve Vezelen. De geheele Stengel metde Bloemen is donker paarfch of Violet 5 ‚> SC. 9% bio ovato integerrimo. GOUAN Monsp. 471. DALIB. Paris 275. Orchis abortiva violacea. C. B. Pin, 86. Limodorum Aufttiacum. TOURNE. Jnft. 437. T. 459, SEG. Ver, IL. 137. Crus. Pann. 241. Orobanche et Nido Avis affine Pfeudo- Limodorum Auftr, Violaceum. J. B. Hift. II. 732, Epipactis aphylla, Calcare longo, Labello ovatd Lanceolato, HALL. Hielv, inchoat. II 148. T, 36. II, DEEL, XII: STUK, Vv. ÄFDEEL. IV. Hoorp- STUK. x XXXILI. Orchis Pfycodes, Goud- kleurig. 4oo MaNnwyvice LELIE | s) gekleurd. Een dergelyke , maar veel blee. s‚ ker, heugt hect my, weleer inhet Bofch van. » 't Land omftreeks Montpellier , by 't Kloos- > tef Gramont , onder de Groen - Eiken , gee > vonden te hebben.” Hedendaags groeit deeze Basterd - Orchis overvloedig in de Pynboom- Bosfchen van Lan- guedok, als ook in Provence op verheven Heu- velen, Men vindtze veel in Switzerland , alwaar de vermaarde HarLrER dezelve naauwkeurig in Plaat gebragt en befchreeven heeft, Haare Zaadhuisjes zyn grooter, zegt hy, dan in eeni- ge andere van dit Geflagt , en hebben die ei» gen{chap , dat na de uicftorting vau het zeer fyne Zaad de Klepjes afvallen , waar door een gevenfterd Hokje overblyft, gelyk T our NE- FoRT in Plaat vertoont. % E. Met de Wortels nog onbekend, (33) Standelkruid , dat de Spoor van ’t Ho- nigbakje Borftelig , zo lang als °t Prugt- beginzel;3 do Lip driedelig en kanthaairig heeft. Deeze Vir ginifche , in Kanada Gi door den Heer (33) Orchis Neâarii Cornu Setaceo longitudine: Germi» nis, Labio tripatito Ciliari. GRON. Virg. H.p. 137: Orchis Marilandica Spicâ brevi confertà &c.RAJe Suppl. 582, Or» chis Floribws Aurcis. Spicà habitiore &c, GRON. Pirge Ie Pp. 184. or BOorPLANTE Ne 491 Heer KALM gevonden, heeft de geftalte van Vv. Gevlakte Standelkruid, De Stengel, mee Li- ArnreL niaale gefpitfte. verftrooide Bladen bezet, heeft Hoorne een lange digte. Aair en Bloemen van vyf famen=sTUK. luikende Blaadjes , die Goudkleurig zyn , de drie buitenften Eyrond, de twee bingenften langwerpig. De Lip is omgeboogen , driedee- lig, met zeer fmalle Slipjes, Wigvormig, aan end gehaaird. (34) Standelkruid „ dat de Spoor van ’t Ho- zxxv. nigbakje zo lang alst Vrugtbeginzel ; de foettabide. Lip ovaal en uitgerand;s-en ovaale Bladen A-nziens heeft, met een naakte Stengel, at Wegens de fraaiheid voert deeze Virginifche _den bynaam, die, volgens CLAYTON, zeer fchoone groote Bloemen heeft , met de Helm van ’ Honigbakje hoog blaauw ; de twee bui- tenfte Blaadjes groen en een witte Spoor, Maar vyf of zes zodanige Bloemen maaken de Aair vit, Wortelbladen zyn 'er twee , ovaal, ge- fteeld, {tomp en byna van langte als de Sten. Bel, die met Lancetvormige Blikjes, welke vry groot zyn, bezet is , van onderen paakt. Die Blikjes zyn de bovenfte Blaadjes , uit wier Oxelen de (34) Orchis Nettarii Cornu longitudine Germinis, Labio evalí emarginato , Caule apbyilo , Fol, ovalibus. GRON, Virg, JL. 136, Orchis Fl, pulcherrimo magno fpeciofo &c. CLAY- TON } Ile DEEL, XIIe STUKe / 402 MANwy7viGE LELIE ‘V. de Bloemen voortkomen „ gelyk elders wordt itn gezegd (8 Hoorp- _ Van dit Geflagt komen, derhalve > zeer weie STUK. nige Soorten in Afie, in Oost- of Westindie, voor; maar ettelyken in Noord - Amerika. Bui- ten Europa, dat de meeften huisvest „ groeijen veelen op den Zuidhoek van Afrika: want zy beminnen , ín ’% algemeen , Gn Zandige Landedouwen. Kaapfe _ Behalve de vyf hier befchreevene, naamelyk Soorten. de Tweehoornige , Tweebloemige , Gehoornde;, Bogtige en Ens ee ‚ vind ik onder de Kaapfe Planten , door den Heer N. L. Bur- MANNUS, ook aangetekend, de Vlinderachti- ge en nog vyf nieuwe Saorien: Zyn Ed. heeft een Knikkende , met onverdeelde Bollen , de Lip van ’t Honigbakje vyfdeelig, een Hartvor- mig Blad, een ruige geaairde Stengel en knik. kende Bloemen, Een Gebladerde en Digte by BuxBauM gemeld, Een Dunbladige: met “ onverdeelde Bolwortels, een gebladerde Sten- gel en Liniaale opgeregte Bladen, Een Gee fpoorde , eindelyk , met wyd gemikte Bollen , de Helm der Bloem gewelfd, gehoornd; uit- gebreide Vleugels, een uitpuilende Lip en zeer lange Spoor; tot welke, als eene Verfcheiden- heid, zyn Ed. nog eene van Duxpaum bet= trekt (}) 8 Ae {*} Orchis Fol. infericribus ovatis, fuperioribus ovato«ob= longis , Fler, ex Alisfuperioribus. GRON. Pirg. 1. p. 109. {Ì) Orchis eernua, Orch, Foliacea & den(ara, BUXB, Cento II. ie or BSLPLAN TEN. 493 SATYR IUM. Zakjesbloem, AA ÄFDEELe. Een Honigbakje , dat naar het Balzakje ge-z eed iykt, of zig als twee Balletjes vertoont, ag-sruz. ter de Bloem, onderfcheidt dit Geflagt, waar “van de meefte Soorten weleer geteldzyn onder de Standelkruiden en in geftalte daar van wei- nig verfchillen. Ook komen zy in alle opzig- ten, wat de deelen der Vrugtmaakirg betreft , daar mede overeen; uitgenomen , dat de Spoor, die als een aanhangzel van het Honigbakje aangemerkt wordt , ontbreekt , en dat zy in plaats van dien ’'t gezegde Balzakje hebben: weshalve ik ‘er den naam van Zakjesbloem aan geef (*). (1) Zakjesbloem met onverdeelde Bolwortels ‚ … 5 Satyrium en Eirsinum, Bokkig. II. T. 14, 12 Orch. tenuifolia, Orch. Calcarata, B, BUXB. Cent, III. T. 10, Predr. Fl. Cap. p. 30. (*) De Heer HALLER betrekt de Satyria van LINNAUS ook tot zyn Geflagt van Orchis, en onderfcheidtze alieen- lyk van de andezen doot een korte Spoor: Calcare brevi , zegt zyn Ed. guod cum Sereto comparet + dat is: welke Lin- NEUS met een Balzakje gelieft te vergelyken. (1) Satyrium Bu!b. indiv. Fol, Lanceolatis ; Nettarii Lz- bio trifido, intermediâ [{c. parte] Lineari obliquâ premer- fâ. Sy/f. Nar, XII, Gen, rofo, Weg. XIII. p. 676. GouÁn Monsp. 471. DALIB. Par, 275. Orchis barbata feetida.-J. Be Hift, MI, p. 756. VAILL. Par, T, 30. f. 6. SEG, Ver.T. I5e f. 1. Orchis barbata Odore Hirci, brevicre et latiore folio, C. B. Pin. 20. TOURNF. Znff. 433. Tragorchis Tefticulus Hirci. Dop. Pempte 237. LoB. Je. 177. Fig. Ie HALLs Hel. No 5268. Te, 25. Riv, Hexandr, T, 18, EI. DEEL, XII, STVE, « 404 MANwyYvick Lettre V. enn Laticeivormige Bladèn 3 de Lip van AR ’t Honigbakje in drie deelen gefpleeten, Róötne waar van het middelfte Liniaal is en als STUKe fcheef afgebeeteu. nd Bokkig Standelkruid of’ Boks- Kulletjes wordt deeze in ’t algemeen genoemd; dat meer zynen oirfprong van den Bokkigen Stank, dan van de figuur der Wortelen heeft , die eveneens zyn als in de Teftikeldraagende, voor befchrees ven. Des verfchilt zy van het Wantsdraagende Standelkruid ; dat ook Tragorchis geheten wordt; byna alleen in de figuur der Bloem, welke door fommigen Haagdisachtig ie gekeurd, Is Vrankryk, zo wel als in Engeland, komt zy als ook in Switzerland, doch zeldzaamer voor, daù andere Standelkruiden, De Heer HAr- LER heeft ‘er cen allerfraaifte Afbeelding van gegeven. Zyn Ed, merkt aan, dat de Wortel- en Stengbladen zeer groot zyn, een half Voer | lang en tot drie Duimen breed; de Wortelboi- letjes van de gtootften in dit Geflagt, als Ei- jeren naamelyk, en dus wat grooter nog dan die van het andere Bokkige hier voor befchree- * pledz- Ven *. De Stengel valt fomtyds een Eile hoog (*). 466. _ De (*) Zyn Ed. zegt wel, Culmus Cabitalis, bicubitalis ; doch hy neemt Cubitus, gelyk *c behoort, op een half Eile, gelyk ik boven heb aangemerkt. Het is een der hoogten onder de Orchisfen , des ’et ook onze Ridder van zegt, Planta alta (in Syfi. Nat. én elders Cin Mantisla) Planta ak ms « EEE es Pen or BouLrPrLANTEN, 495 De Aair is Trosachtig en beftaat uit veele, V- _paarfchachtig groene , taamelyk groote Bloc “Arpser, IN men, die ten uiterften byzonder zyn door Het zooep- lange, fimalle , middeldeel der Lip, terwyl deSTUxe gyddeelen áls gekruld zyn’of geplooid : waar by komende de geftalte der andere Bloemblaad- jes, die zig als tot een Kop of rond Hoofdje vereenigen ; zo kan men ’er, met eenige toe- geeflykheid , zeer wel een Donderpadderje of jonge Kikvorfch , die zyne eerfíte Pooten lezts bloot heeft, vän maaken, In plaats van Spoor js agter aan de Lip, nevens het Vrugtbeginzel daar de Bloem op rust, een dik Koobbelach- tig deel, dat weezentlyk naar een Balzakje ge Iykt. Het gedagte Strookje van de Lip, naar een Lintje gelykende, is wit met paar- fche Vlakjes, twee of drie Duimen lang , aan _% end fcheef , met Tandjes of ook in twee Slippen verdeeld. (2) Zakjesbioem met gevingerde Bolwortels _ u. é Satyrium en wiridee / Groene altisfima; dit is , een zeer hooge of allerhoogfte Plant : welk, in betrekking rot de Orchides in ’t algemeen, moog- Iyk zal gezegd zyn. De groötfte Miliraris komt daar in het naast aam decze £ zie bladz. 474 Dikwils isde stengel Pypachtig en maar een Voet lang, zegt de Heet Gouán, die ze by Montpellier hadt waargenomen. (2) Satyriam Eu'bis palmatis, Fol. oblongis obtufs &c. Darts. Par. 276. Fl, Suec, 730, 804. OED. Dan. T. 87. Sat, Fol. oblongis Caulinis. F/, Lapp, 313, Orchis palmata Flore viridi, C. B, Pin. 86. Prodr. 30, Loes, Prus/. 182. T. 56, B, Orchis palimata Baträchites, C, B. Pin, 86. VAIBL. el Par, {Ee DEEL: XI, STUK, 496 MANwYvice Lerureg- en langwerpige flompe Bladen; de Lip van ’t Honigbakje Lintaal dais » met pi | middelfle Slip klein, Veel laager valt een ‚ die wegens de groene Bloemen den bynaam heeft , beminnende de koude Gewesten van Europa. In fommige _ deelen van Sweeden is zy zeer gemeen, en komt in Switzerland op hooge en laage Bergvelden , als ook in de Valeijen, veel voor. In Siberie groeit zy van de Oby- Rivier tot de Jaik, overal, indien de Grond gunftig is, zegt Gmz- Lin. De Heer ScWENCKE heeftze in de Valeijenop Staalduin, by ’s Graavenhaage, ges vonden. Zy heeft twee driedeelig gevingerde Wortels, welke , even als in de Teftikeldraa- gende of rondbollige Standelkruiden „ de eene frifch, de ander flets zyn en flap. De Stengel is naauwlyks een Span hoog , mee taamelyk bree- de Lancetvormige Bladen ais die der Hellebo- rine, Of zy wegens dergelyke figuur der Bloemen Batrachites genoemd zy, is onzeker, Lorer zegt, dat menze’ Myoides of Batra. chites noemt , om dat de Bloemen groen zyn als Vorskens, ghelyckende lanckwerpige Vlie- ghen. Zy hebben een rond groenachtig Helm- pje, van vyf Blaadjes gemaakt, als de voorige, waar binnen de Meeldraadjes beflooten zyn, maar Par. 153. Te 31. f. 6, 73 8 Serapies Batrachites vel Mp- eides, LOB. Jc. 193. HALL: Helv, N, 1269. Te 260 \ é E gn VR cd or BoLPLANTEN 497 maar de Lip is geel, en in drieën gedeeldyde, V< Slippen {pits , de middelfte- zeer klein. Ver- ni flenzende worden de Bloemen bruin. EN one STUKe (3) Zakjesbloem met gevingerde Bolwortelsen um. Liniaale Bladen; de Lip van ’ Honig- en bakje opwaards geftrekt en onverdeeld, Zwarte « Een Plantje van dergelyke hoogte , als de voorgaande ‚ maakt deeze uit, die taamelyk gemeen is, zo op de Laplandfche als op de Switzerfche Gebergten , alwaar zy insgelyks in de Valeijen voorkomt. De Duitfchers, (want zy groeit ook op den Schneeberg in Ooftenryk) , voemenze Brandtlia, de Switzers Saloufie, de Sweeden Brunkulla, volgens den Heer LiNN&us. Zeer gemeen is zy op alle. Velden der Sweedfche Provincie Jemtenland, alwaar men de Bloemen gebruikt om een Vio. lette Kleur te geeven aan de Jenever, Dezel- ven Zyn eigentlyk niet zwart, maar donker paarfch en hebben cen zeer aangenaamen Reuk | als (3) Satyrium Bulb. palm, Fol, Linearibus , Ne@arii Las bio refupinato indivilo. Alant. 488. KRAM. daffr, 265, Jaca: Vind. 293. Flor. Suec, 731 , 805, Sat. Fol. Lineari- bus. R. Jiugdh, 14. Orchis palmata anguftifolia Alpina nie gre flore C. B. Pin. 86, Palma Christi minor. Cam, Epie. 627. Orchis , Rad. palmatis , Spicâ denfisfimâ , Flore ree fupinato , Calcare brevisfimo, HALL, N: 1271, T, 27: f. ze Ti IL, DEEL, Xi, STUK. V. ÄFDEEL. IV. 403 MANWYviGE LeErper als van Anjelieren (*). Zy zyn zodanig om= gekanteld, dat de Helm onder komt, de Lip Hoorp: met de Spoor boven : maar de deelen der ST UKe Bloem zyn zeer klein: het Lipje gelyvkt naar cen Ploegyzer en de Spoot is naauwlyks zigt- baar. | wij zi Dit fmalbladig Standelkruid of Zakjesbloem, dat Bladen byna a's de Crocusjes heeft, komt op de Gebergten ook , doch zeldzaam , voor, met Roozekleurige en met Witte Bloemen, zo TourNerorr aantekent. Het wordt, wegens de gevingerde Worte's , mede tot de Handekenskruiden betrokken (je ud Boh: (4) Zakjesbloem met gebondelde. Bolwortels „ albidum. Laneetvormige Bladen, de Lip van’t Ho= Witachtige nigbakje fpits driedeelig „ het middel - Slip- je flomp. j In Sweeden is deeze Soort zo zeldzaam , dat kriNNmus haar in Schoonen vindende 3 5 er (*) Flos faturate purpureus , pene niger, in altioribus Alpibus rarius Rolens, odote Caryophyllorum eximio. HALL. (f) Incota: Radix dicitur Lac in fervorem ciere. Zdem. (4) Satyriam Bulb, Fascjculatis, Fol. Lanceolatis , Nece tarii Labio trifdo acuto &c. Jacq. Vind. 294 Fl, Suse. 733, ‘06, OED, Dan. T. 115. Satyrium Scanenfe. Jt. Scan. 153e Pleudo-Orchis Alpina Flore Herbaceo. MicH. Gen, 30. Te 26. Limodorum montanum &c, Crom: Mem. de Paris 1705. Pe 517, Tab. 8. Orchis Rad. confertis teretibus, 8e. HALL. N. 1270. T.26, Fig, 1e Helleborine Broccenbergenfis. Brv. Alexandr. T. 3e or BoLPLANTEN 499 ter den bynaam van die. Provincie aan gaf. V. Men vindtze ook hier en daar in Duirfchland , Arpeens Ooftenryk en Provence ,aan den voet der Ber- Hoorp- Ben ‚ maar in Switzerland is zy op alle Gras-STUXe velden der Alpen t’huis. j Een trop ronde Wortelen geeft een ftevig Stengel vaneen Voet hoogte, met Bladen van taamelyke breedte overhoeks bezet en een digt langwerpig Aairtje hebbende van Bloemen, wier Helmpje wit, geelachtig of Roozekleurig is, het Lipje groen: ja zy komt fomtyds met paarfche Bloemen voor 5; zo dat de Kleur, in- derdaad „ hier geen genoegzaame onderfchei« ding maakt. Crnomerr, die ze op hooge Ge- bergten in ’t midden van Vrankryk vondt, - heeftze , onder den naam van Berg- Honger* gift ,‚ met eene uit den witten bleek groen. achtige Bloem , in een byzonder Vertoog uit- voerig befchreeven en afgebeeld, RrvrNus hadtze Brokkenbergs Niesblad getyteld. (5) Zakjesbloem met famengedrukte getande aid At yricn Bolwortels , een Scheedige Sterg , de Lip Epipo- van ’t Honigbakje opwaards onverdeeld, &@m - baardig. De (5) Satyrium Bulb, compresfis dentatis, Caule Vaginâto &es JacQq' Vind, 164. Epipogum. GMEL. Sit. TI. p. I2. T. ze £‚ 2. Epipaëtis Caule aphyllo, Fl. fapinato, Labello Ovato- Lanceolato, Calcare Ovato turhido, HALL. A. Bers. Va p. 309. Helv, inchrat. N, 12839. lia Il. DEEL, XII, STUKe soo MANWYVIGE LEL TE Vv. De Heer GMEL1N hadt deeze Soort „welke ze iv. hy op hooge dorre Zandige plaatfen der Bere dd gen,'in Siberie , tegen * end van July fraay . STUK, bloeijende vondt, Epipogum genoemd, om dat zy de Bloemen omgekeerd , met de Baard of Lip , paamelyk , opwaards geftrekt heeft, even als het Zwartbloemige. Zy komt in Ooftenryk , op dergelyke plaatfen , en zelfs in Switzerland voor , hebbende: een vreemde geftalte. - De Wortel , die Takkig is, geeft een Sten- geltje , dat zeer teer is en ongebladerd , een half Voet of een Span lang , by den Grond als Bolachtig. Een yl Bloem- Aairtje, met groote Stoppeltjes, draagt zeer weinige Bloemen, die naar een Spinvekop ‚ doch omgekeerd „gely- ken, zyrde uit den paarfchen witachtig.. Op dezelven volgt een driekleppig en drievenfte- rig Zaadhuisje met zeer fyne Zaadjes, ens in apdere Standelkruiden. vi. (6) Zakjesbloem met byna Vezelachtige Bol- rde wortels , «de Stengbladen- Eyrond gefteeld sieren en Scheedig ; de Lip van * Honigbakje Weegbree achtig. onverdeeld. 4 CE- (6) Satyrium Bulb. fubfibrofis , Fol, Caulinis ovatis Pe- tiolatis Vaginantibus, êtc, Am. Acad, V. p. 408. Orchis ela= tior latifolia, Asphodeli Radice, Spicâ frigoft.. SLOAN, Fam. 119. Hfl. Ip. 250. T. 147. É, 2. Helleborine Fol. Lilia- ceis. Pi.UM, Ie. 190. Satyrium etettum minus &c, BROWN. Fem. 324. Epipaltis amplo flore luteo. FEUILL. Per, Ils Te 203 or BOLPLAN TE Ne Sor Deeze Westindifche heeft Wortels byna _ Ve als der Affodillen , zo uit de aanhaalingen in der Autheuren en uit de Afbeeldingen blykt s Hoorp= des het te verwonderen is, dat zy byna Ve-$TUKe zelschtig genoemd worden. De Steogel is een Span hoog. De Bladen zyn gefteeld , langwer- pig Eyrond en geribd : dus veel naar die van Weegbree gelykende, De Steelen maaken Scheedjes om de Steng. De Bloem heeft twee uitgebreide zydblaadjes; éÊne langwerpige on- verdeelde Lip, en een ftomp Eyronde Spoor, €) Zakjesbloem met Wezelige Bolwortels, _ wrr, Eyrond Wortelbladen en eenzydige Bloe- Setyrium TEPDERSe MCTe Kruipend, In verfcheide deelen van Europa, inzonder- heid in Switzerland , komt dit Aruipend Zak- jesbloem in de Bosfchen voor, Het fchynt die van Pyn- en Denneboomen, voornaamelyk, te beminnen. De Wortels zyn Spilrond Tak- kig, als met Leedjes geringd, zonder Haaïrige Vezelen, Zy geeven kruipende Ranken uit en (7) Satyrium Bulb. Fibrofis, Fol. Ovatis Radicalibus , Flor, fecundis. DAturr. Par. 278. Fl, Sueca 732, 807. Flor, Lappe 314. Orchis minor Flosculis albis f, Radice repente. CAm, Hort. tix. T. 35. Pfeudo-Orchis. C. B. Pin. 84. Pyrola __anguftifolia polyanthos. Loes. Prus/: a10. T. 68. B, Orchis Rad, tep. Fol. maculis nigris et albis. MEnTz,. Pugs Tie fe 4, 5. Epipaêtis Fol, petiolatis &c, TREw, Nor, 1736. pe 409. Te 6. Ff. 7e HALL. Hlelv, inchoat. p. 153, Ne £295. To 22e Iig IL. DEEL. XII, STUKe 302 MANWYviecE LELIE: en als ’t ware lang gefteelde Bladen die zwaar " geribd zyn, fomtyds bont met zwarte en wit- te Vlakken. De Stengel , een Span hoog, is byna naakt en geheel ruig, inzonderheid bo- ven, alwaar zy eene Áair draagt van een Duim langte, die als eenzydig zig vertoont , bevat- tende by de twintig Bloemen. Dezelve zyn flegts vierbladig en witachtig geel van Kleur, vir. (8) Zakjesbloem, dat de Lip van ’t Honigbak- Bie je breeder ,flomp uitgerand en wederzyds Ee gulpswyze getand heeft. LXXXV1. Fig. 3 Dit Kaapfe hadc eenige Liniaal Lancetvot- mige Wortelblagden , geflrekt en eenigermaate geftreept ; de Stengel werdt overhoeks omvat van kortere gefpitfte Scheede=-Blaadjes. Een yle Bloemtros droeg dezelve met kleine Lan- cetvormige Blikjes en Steeltjes van langte als de Bloemen, die uit vyf byna gelyke Blaadjes beftonden , behalve de Lip , welke breeder was ; {tomp getipt, uitgerand en wederzyds in ’ midden een Tandje hadt, van agteren cen zeer korte ftompe Spoor. | Van dit alles zyn de blyken te befpeuren in onze Afbeelding Fig. 3, op Plaat LXXXVI, met de vergroote Bloem, by c‚ daar nevens. | Hier (3) Satyrium Bulbis.‚….…. Netarii Labio latiore obtufa emarginato utrinque undulato, Sy/?, Nat, dentato. „Aa Acad. Vlo Afre 95. unidentato. Spe Plant, II.p. 1339, En „or BOLPLANTEN 86% ‚Hier by voegt de Heer BuURMANNUS, onder de Kaapfe Planten , een Gehoornd Sa- tyrium, met gevingerde Bolwortels , Evronde Hoort Worte!bladen , Lancetvormige Stengb! aden en °TUKe een enkele gehoornde Bloem (*). Arvrer) IV. OruR Ys Tweeblad, De Griekfche naam Ophrys wordt gemeen. Iyk gegeven aan een Plantje , dat de Duitfchers Zweyblatt of Tweeblad noemen. Ook hebben de meette Soorten van dit Geflagt , by onzen Ridder , twee Bladen aan de Stengel ; maar zyn voornaamfte Kenmerk beftaat daar in , dat het Hopigvakje van onderen eenigermaate ge- kield zy. Ondertusfchen zou de Griekfche paam, die Wenkbraauw betckent, volgens (om= migen op gedagte Bladen zien, De Heer Hare LER brengt de Soorten tot zyne Orchis, tot zyne EpipaCtis en elders thuis , naar de zeer fyne onderfcheiding der Teeldeelen , door hem ge- maakt. Weinigen , inderdaad , zal het gelusten ; zyn voetfpoor in die verdrietelyke uitpluizing te volgen. Ik kome dan tot de befchryving der Soorten, volgens onzen Ridder, 4. Met Takkige Wortels. (1) Tweeblad met Wezelige gebondelde Wor- _ „ tele Di Ni dus (*) Saryrium Cornutum. Fl. Cap. Prod, p. 30. vore (1) Ophrys Bulbis fibrofo»fasciculatis „ Caule Vaginato lia aphyle HE, DEEL: XII. SEUK, 504 MANWYvVIGE LEL ETE- Ve AFDEEL. IV, Hoorp- STUKe telbollen ; een Scheedige ongebladerde Steng ; de Lip van 't Honigbakje tweedeelig, De vermaarde TourNErForT hadt een byzonder Geflagt gemaakt van deeze Plant, die in geftalte behoort tot de Standelkruiden, maar Vezelachtige Wortels heeft , naar een Vogelnest gelykende, en daar van ook den Latynfchen naam MNidus Avis voert, Meer dan tweehonderd Jaaren reeds is die naam aan dit Gewas gegeven geweest, als uit LOBEL blykt , die hetzelve een Miswas van de Or- chisfen noemt , om dat het geene Bolachtige Wortels heeft. Het komt door geheel Euro- pa hier en daar voor, in lommerryke Bosfcha- giëns doch ís in ons Land, zo veel ik weet, nog niet gevonden, Uit een Wortel , als gemeldis, brengt het een ftevige dikke Stengel voort, die in plaats van Bladen met vry groote drooge Schubben is bezet en Roestkleurig, een Voet of ander- half hoog. De lange Rolronde Aair heeft een groote menigte Bloemen „tot vyftig in getal , die ieder beftaan uit vyf Blaadjes tot een Helm ver= aphyllo &c. Syt, Nat. Xl, Gen. rort. Peg. KIL ps 6770 GOVAN Monsp. 472. Neoitia Bulb. fasciculatis, Nedarii La- bio bifida. AE. Ups, 1740 pe 33e Fi. Sugc. 7423 815, DALo Par, 277. Orchis abortiva fusca. C. B, Pin, 86. Nidus Avis. TOURNE. Ju/le 437. Log. Je, 195, Neottia, Dop. Pezapt. $59. Epipaâis aphylla , Flore inermi , Labello bicorni, HALKe Ne 1290, T, 37 , / or BOLPLANETEN. 5O5- vergaard en een Lipje , dat in twee ftompe_ V. Slippen Gaffelswyze gedeeld is , lang uitftee-ATDEEL, kende en nederwaards hangende, volgens de Hoorn. wyze van dit Geflagt. De Bloemen zyn ooksTUK. rosachtig witen zwaar van Reuk. (2) Tweeblad met getakte bogtige Wortelbol- 1. “ Dir, len , een Scheedige ongebladerde Steng ; coriuorss de Lip van ’t Honigbakje driedeelig. Ear wortel, In de Wildernisfen der Noordelyke deelen van Europa, als ook in Switzerland en Oos tenryk , in lommerryke Dennen Bosfchen, komt dit Gewas voor , dat wegens den aarti- gen Koraalachtigen Wortel den bvynaam be- komen heeft. Corallorhiza was het, voor vee- le Jaaren reeds,door Rurretus getyreld, die het omftreeks Jena in Duitfchland vondt, MNeot- tia met eenen Netswys’ gevlogten Wortel heeft men het ‚als met Vogelnest naverwant , getyreld, MEN TzEr nam, op zyn fchroomelyken Togt naar den top des Bergs van Mittenwalde , een Plant- / (2) Ophrys Bulvis Ramofis flexuoûs &c, Neottia Bulbis ‚_ Reticulatis &cc. A. Ups. 1740. p. 34, Fl. Suec. 743 9316. Orabanche Rad. Coralloide, C. B. Pin, 68. RupB. Elys, Il. pe 234 f. 16, Orobanche fpuria f. Corallorhiza, Rure. Fen, 284. Te ze Orobanche Rad. Coralloide ruber- rimâ. MENTZ, Pug. T. 9. f 1. Corallochiza, HALL. Helv inchoat. Il. p. 159e N. 1301, T. 44. Dentaria Coral- luide Radice, CLUS. Panu, 449. T. 450, li s Ile DEEL, XI, STUK. | „2% 505 MANWYVIGE LELIE Plantje van deezen aart waar, dat hy noemt Kleine Orobanche , met een hoogrooden Ko- » raalachtigen Wortel , doeh Crusrus vondt in zyn Koraalwortelig ‘Tardkruid den Wortel geheel wit, zo wel als HA LLER „die de Plant aldus befchryft. „ Pe Wortel wykt van de Stengel in den , Winkelhaak af , maar geeft aan alle zyden „> fpruchtels , die zelf Takkig zyn en ftomp, s, gelyk in de Koraalen [Madreporen], allen s, teder, volfappig en wit. De Stengel is een >, Span of een Voet hoog, regt en ongebla- s, derd , uitgenomen de niet groene, weinig wiefteekende en ftompe Schubben. Zy heeft > een yle Aair, van twaalf Bloemen of daar » omtrent, met Eyrond Lancetvormige Blikjes en Steeltjes van eenige Lynen 3 des de Zaad- > huisjes neerhangen. Deeze zyn driekantig > Eyrond en geribd ‚ met drie breede Strooe ss ken, welke de Klepjes zyn, daar, gelyk in ss alle de Standelkruiden , het Zaad aan ge- ss kleefd zit. De Bloem heeft een groenach= ‚tig Helmpje, maar de Lip is wit met eeni* ge paarfche Vlakjes en daar in verfchilt deeze Soort van de anderen , dat zy vier Meelknopjes heeft, doch welke in twee 9, ovaale Beursjes verborgen zyn €en ryp zyn- ‚de daar uit fpringen.”, Dic maakt deeze Plant in alle opzigten zeldzaam, De Heer LIiNNares wil , dat men hier mede vergelvken zal, twee Plantjes „die onder den ve 93 9: ip or DoLPLANTEN 507 den naam van Orobanche met getande Wortelen _V. door Ds BANIsTERopgegeven en door Pu-AFDEEL, KENET in Plaat gebragt zyn (*), de eene een goorp- Voorjaars , de andere een Herfstgewas. Destux. Heer CLAYTON nam in Virginie eene Plant waar, die hy Neottia abortiva of Limodorum Auftriacum noemt, zonder eenig Blad ; de Sten- gel fchubbig als in ’ Heermoes ; hangende Bloe- men van Roeftige Kleur , met paarfghe Stree- pen , van binnen rood, ín een yle Aair gefchikt en eene lange witte Vleezige Snuitige Wor. tel (te (3) Tweeblad met vergaarde langwerpige Wors ur. zelbollen , een Dyna gebladerde Stens; Spi- spiral raal -eenzydige Bloemen en de Lip van ’$ Spicaal. Honigbakje onverdeeld gekarteld. Deeze Europifche voert , wegens de Spiraal gedraaide Aair, den bynaam. Welriekende Kul- letjes was by fommigen de naam, om dat zy een C*) Conf. PLUK. Phyt. zit. É. I, 2. CT) GRON. Wirg. IL, p. 137. (3) Ophrys Bulbis aggregatis oblongis, Caule fubfoliofo &C, GOUAN Monsos 472. DALIB. Par. 277. Triorchis alba odorata minor, C. B. Pin. 84, Satyrium odoriferum. BRUNSE, Herb. 1. pe 105. Tefticulus edoratus, Log. Je, 126. 8, Tri- orchis f, Tetraorchis odorata major, C. B. Pin 34 %, Orchiaftrum zftiv. paluftre album odorztum. Mieu. Gen, 30, T. 26, 8, Epip. Fol. plerisque ex lineari Lanceolatis. GMEL, Sib, TY, p.®13. T. 3. f. 1. Epipactis Bulb. Cylinde. Spicâ fpirali, Labello crenulato. HALL. N. 1294: T, 58e äi, DEEL. XII. STUK. . so8 MANWYvIGE LELIE- een zeer aangenaamen Reuk heeft, De Groei- * plaats is op Grazige Velden, in Italie, Vrank- ryk en Groot Brittannie. In Switzerland is zy _ zeer gemeen, volgens den Heer HALLER 5 hebbende een Wortel , die uit één , twee of drie, rolronde Bolletjes beftaat, van twee Duik men langte, en een Stengetje van een half Voet tot cen Voet hoogte. Zy heeft vier of vyf Sappige Wortelbladen en aan het Stengerje ‘ kleine Blaadjes, dat ter halver langte fchraal geaaird is met omtrent twintig Bloemeu, die Spiraal gefchikt zyn, even als een Wenteltrap oploopende, Behalve dic, zyn ook de Bloemen van eene zonderlinge figuur, eenigermaate Klok- vormig of Lelieachtig, gelyk in fommige Soore ten van Aloë, doch hebben evenwel een Lip-« je , dat rondachtig isen aan de kanten gehaaird. De Kleur is witachtig , de Reuk als der Hya- cinthen, Als Verfcheidenheden behooren hier: 1, Een grootere van den zelfden aart, die een Wortel van drie of vier Bolletjes heeft: o. Het witte Zomers Moeras - Orchiaftrum , dat MricHe- L ius afbeeldt , op vogtige plaatfen des Lands omftreeks Florence , tusfchen de Biezen groei jende en 3. Dat geen , ’t welk GMELIN in Siberie waarnam , meest verfchillende door de paarfchachtige Kleur der Bloemen. Dit laatfte, immers , komt volgens HaLLER anders in alle opzigten overeen $ hoewel de meefte Bladen . | Li er BOLPLANTEN. soy. Liniaal Lancetvormig zyn en het Lipje fpits, Vv. fmal, niet rond is gelyk in de anderen. at (4) Tweeblad met gebondelde Wortelvollen, aes De: een gebladerde Steng en knikkende Bloe- yv. mens de Lip van ’t Honigbakje langwer- hei TUB. pig , Jpits , onverdeeld. ‘Krikken de, In Virginie en Kanada groeit, volgens den Ridder, deeze, wier Wortel beftaat uit zeer veele dikke Vezelen. De Wortelbladen zyn Liniaal en lang; de Stengbladen Scheedig, zeer kort, Zy heeft een digte langwerpige Aair , van omgekromde knikkende Bloemen , welke klein zyn met de bovenfte Blaadjes famenge- voegd; de Lip als boven is gemeld, Oe (5) Tweeblad met een Vezeligen Wortelbols v. de Steng tweebladig ; de Bladen Eyrond ; Bonde … de Lip vant Honigbakje tweedeelig. Dee. («) Ophrys Bulb, Fasciculatis , Caule Foliofo , Flor, cer- nuis Neûtarii Labio oblongo cake acuto. Sp. Plant, Ie p- 1340 (s) Ophrys Bulb. Fibraío , er bifolio „ Fol. ovatis, Nettarii Labio bifido. GOVAN Monsp, 472, GER. Prov. 130, KRAM. Aufir. 265. GorT. Belg. 258, Gout. Juer, 145. GMEL. Sib. IL p. 25. FL Suec, 733 , 808. OED, Dan. 137. Scop. Carn. 254. Ophrys Fel. ovatis. DALIB. Par. 278. Ha Cliff. 429. R. Lugpdb. rs. Ophris bifolia. C. B. Pin. 87. Bifolium, LOB. Ze. 302. P{eudos Orchis Bifolium. Dep, Penpt, IE. DEEL. Xll, STUKe V. sis MANWYvicE LELIE Deeze voldoet, zo wel als de volgende ; aaf. AFDEEL, de benaaming van Tweeblad , en voert deëzen Hoorp-. naam te rezt zo wel als den bynaam; alzo zy STUKe maar twee Eyronde Bladen heeft. Men heeft ‘er evenwel ook een dtiebladige van gevonden, ‚De Groeiplaats is door geheel Europa, door- gaans op vogtige-Zándige Velden. Zy komt op de Stads Weide te Harderwyk , tusfchen Bergen en Egmont op den Hoef , buiten Alk- maar, als ook in Bofchjes aan den Duinkant, by Haarlem , voor. In Switzerland groeit zy alom „ in Velden, Boomgaarden en Bosfchen, zegt HALLER. in Karniolie vindt menze menigvuldig op laage Kruidige Heuvelen, zegt Doktor Scororr , die ze aldus befchryft. …, Eyronde gladde Bladen , de Steng boven s de Bladen ruig „ gefchubd, Een lange Aair, > Groene uitgebreide Bloemen, De Bloem- a bleadjes van het Huikje even lang, De Lip » inwâards ‘gebcogen , langer dan het Vrugt- s, bezinzel , met een glanzige Borst, Meel- ‚> draadjes met een rondach:ig Plaatje gedekt „ „ geel van Kleur , driekantig „ op een byzon- dere manier geplaatst. Het Vrugtbeginzel „ Eyrond „ met een Blikje dät langer dan het s8 nae is. De Reuk als van vermufte din ss EES 3% (6) Pempt. 242. Ophris bifolia. TOURNE. Inf?, 437, Te 25te B, Ophris tzifolia. C. B. Pin. 87, Epipaêtis Fol, binis cvatis Las bello bifido, HALL, NM. 1291. Te 37e | or BouayAnsRt Jr © Tweeblad met een Vezelige Wartelbol, V. “tweebladige Stieng en Hartvormige Bladen, AARDE Hoorp« VA eer veel komt dit kleine Tweeblad , dat sTuze in de Bosfchen van Lapland gemeen is, ook danae in die van Switzerland voor. Men vindt het cordata. insgelyks in Siberie. By ons groeit het in de ive ‘Duin- Valeijen agter Overveen by Haarlem, op opene luchtige plaatfen , zegt CoMmMeE- LyYN. Het valt ook op hooge Gebergten , in Thuringer » Wald en elders in Duitfchland , doch meest in de Hey en Mos, op vogtige Moeras- fige Gronden 3 terwyl men het in hooge Den: nen - Bosfchen , omftreeks Idria, in- Karniolie aantreft. “is, volgens GAGNEBIN (die ’er een by- zonder Vertoog over gegeven heeft in de Swit- zerfche Verhandelingen ,) een zeer klein Plant- je, dikwils maar één of anderhalf Duim hoog voorkomende , met zyne twee Blaadjes boven aan een Stengetje; doch , als het bloeijen wil , dan verheft zig hetzelve tot twee, vier of zes Duim (6) Ophrys Bulbo fihrofo , Caule hifolio , Fol. Cordatis, Gorr. Belg. 259. Ophrys Fol. Cordatis. Fl, Lapp, 247. Fl. Succ. 739, 809. GMEL. Sih. 1. p‚ 25. GAGNEB. AZ, Helv. II. p. 75. T. 6, Ophris mihima. C. B. Pin. 87. Prodr. 31. Bifolium minimum. J. B. Hi. LI. p. 534. Epipactis Fol. binis Cordatis , Labello bifids, póftice bie dentato, HALL, N. 8, Ophrys minima Flor, purputo - cro- . geïs, MENTZ, Pug, T. 5. É. 20 Kle DEEL, Xll, STUK» Zie MANWYVIGE LELIE- V. Duim en fomtyds tot een Voet hoogte; zo AFDEEL. Harren melde. Dit Stengetje is roodachtig Hoorp- bruin, en heeft aan ’t end een Aairtje van byde STUK. twaalf Bloempjes , wier bovenfte Blaadjes van elkander gefpreid ‚zyn , allen groen zo wel als % onderfte, dat de Lip uitmaakt , die in tweeën gefpleeten is, als in het gemeene Tweeblad, maar wederzyds een Tandje heeft. De Bloe- men worden vervolgens rood of paarfch en fomtyds komt aan het Stengetje, digt onder de Aair, een derde Blaadje voor, De Wortels zyn als Tot wees door den Grond verfpreid, wit van Kleur, doch worden door 't droogen geel, bruin of zwartachtig. B, Met rondbollige Wortels. VIT. (7) Tweeblad met een ronden Bolwortel; een zikpad ___naakte Steng en Lancetvormige Bladen ; 5 ge, de Lip van ’t Honigbakje onverdeeld; de Ruggeblaadjes Liniaal. In Virginie en Kanada , als ook in de Moe. rasfen van Sweeden , groeit volgens LiNNeos dit (7) Opbrys Bulbo fabrotundo, Scapo nudo, Fol, Lanceo= Jatis &c. Gort. Belg, 259, Fl. Suec. IL. N. 811, GRON. — Virg. 138. ENRET. Phil. Tranfalt. 1764. N. 53. ps 31. Te 4. Orchis Lilifelia minor Sabuletorum Zelandie et Bataviz, J.B. Hij. II. p. 770. Herminium Rad. ovatis tunicatis Scapo nudo, A, Clif. 429. B, Epipaltis Fol. binis ovatis, Bulbis Pyriformibus, HALL, AéE, IV. p. 120. Bifoligm buis bofium, Don. Pempt, 241» or BoLPLANTEN, 513 dic Tweeblad met Lelies Bladen, Men vindt V. het ook by ons, volgers CoMmMELYN, in py de Breefaap, een groote Duin - Valev , bezuiden Hoorp- den Weg van de Beverwyk naar Wyk op Zee, STUK. Niettemin wordt het als een gemeen Gewas der Duinen van Holland en Zeeland „door fommigen A opgegeven. In de Moerasfige Gronden van En- geland , by Kambridge, is het ook waargenomen. ‚Uit een Schubbige Bolwortel geeft het twee Bladen, van gezegde gedaante, waar tusfchen een Stengetje van een Handbreed of half Voet hoog , dat hoekig is , en boven drie, vier of meer „ Bloempjes draagt. Deeze beftaan , als in de anderen, uit zes Blaadjes , waar van vyf een Kapje maaken ‚en het onderfte een Lip. De Kleur is ten deele groen , ten deele rood, Hier zal ik byvoegen-de befchryving van de Virginifche , welke, volgens LiNnNeus, zesmaal grooter is dan de Europifche of Sweed- fe, door hem waargenomen. De kuudige Eu RET gaf daar van, in de Verhandelingen ver Koe ‘pinglyke Societeit van Londen „een zeer fraaije Afbeelding en merkt aan, dat de Heer Cray. Ton. dezelve voorgefteld. heeft onder de be- paaling van: 5, Tweeblad met een Stengel uit ‚het midden van twee Bladen , die naakt is „sen ongebladerd , dun. aan ’t begin, naar den „stop allengs aangroeijende en zes of zeven ‚‚ Doosjes draagende ; een Vleezigen, Vezelie „> gen, groenen Wortel, met Bladen omwon- „den ‚ ter aarde leggende en weinige Ve. Kk „ss zels- IL DEEL, XI STUK, si4 MANWwYvrcE LeErre- „, zels uitgeevende 3 daar de Wortel van ’ voorgaande Jaar , aantaakende en van de ‚> dorre bekleedzels ontwikkeld, doorfchyner; > de aan kleeft,” Terwyl zy voor ‚de eerfte maal in Engeland, in den jzare 1758. ‚in de Tuin van den Heer COLLINSON bloeide, befchreef hy ze aldus. > De Wortel, die veele Vleezige Vezelen Takswyze uitgeeft, beftaat uit ‘de Voet- „ fteelen der Bladen , welke elkander zodanig » omvatten , dat-zy een Bolachtigen Wortel vormen, Van -den gezegden Bol komen cwee 5 ovaale geribde gladde. Bladen voort; welke: ‘vliezige Scheedachtige Voetfteelen hebben: Deeze omvatten een driekantige Stergel' of enkelen Steel, uit-het middelpunt vän deezen Wortel fpruitende en veele Bloemert vân een byzonder maakzel voortbrengende, …Dezel- ven zyn door kleine Stceltjes onderfchraagd 3: ‚> van een Bloedroode Kleur , die tot'Zaad- ss huisjes: uitzwellen , REDReROE een Theip” s> Landje-aan den voet.’ 4 De Bloem en Vrugtmaakende deck ‚door. hem, onderzogt , achtte:de Heer EHRET aans: mertkelyk., van. die van CLA v TO'Ns'te vere; fchillen., welke. in: Virginie deeze: Plants; in, Mey van % ‘jaar 174r „bloeijende -aangetrof fen hadt en ‚aanmerkt dat de Vrouwelyke dee, len volmaakt als ‘die hd Ophrys. van -onzen,. Ridder zyn, Zyn. Ed, brengt hier als eene Veiteiden He, +3 bulbofa, Loes. Praèf. 180. T. 53, … or BorrrLAR TEN * Sre heid Kk t'huiss de Epipaêtis met twee Eyronde _ V. Bladin , die tusfchen Gottingen en Pirmont ÁFDEEL: gevonden was, door den Heer Harren be- goose fchreevei. Deez’ vondt op den Wortel tweesTuK. groene Vleezige Bolletjes zitten , ieder uit éen Scheede van driekantige Bladen een Stengetje uitgeevende van cen half Voet of een Span, met een Aairtje van zeven Bloemen of iets meer, » De Bloem was uit den geelen groen\, zeer ‚3 uitgebreid , met afffandige Blaadjes, de drie » büitenften Eyrond Lancetvormig en daar van „> het middelfte opftaande, de ‘zydelingfen Ë » ne gantich Draadachtig, gelyk in hee an Vliegpraagende Standelkruid 3 het zesde Blaad. »» je, dat het Lipje maakt, holrond als een Les ‚> pel en uit den ovaalen Lancet vormig.” »‚bangende , evenwydig aan het Lipie: de (8) Tweeblad met een rondächtigen Bolwor= yr. | tel „ een naakte drieloekige stengel , de „Opbrys LL en! en ® > en ig oe ì Á Loefsliù, Lip van 't Honigbakje Eyrond, Pruis- Deeze , eerst in Pruisfen door den Heer LoesreL gevonden waar van zy den bynaam draagt, komt, volgens Lor rt ING, ook in „Sweeden ‚ op Moerasfige plaatfen’, voor, De Wortel is een Bol , die een opfivgende Tek uite (8) Ophrys Bulbo fubrotundo, Scapo nudo trigono, Nec= tarii Labio ovato. PF. Succ, IL. N. 812, Ophrys diphyllos | Kka: k IL. DEEL, XI1, STOK, sió6 MANwYviIicGE LELIE V. uitgeeft. Zy heef: twee Lancetvormige ge= BEE, {teelde Blaadjes , byna zo lang als het Sten- Hoorn: getjie , dat naakt is, boven driekantig, met STUK. Bloemen eens zo groot ais in de volgende , van vyf tot agt in getal. Deeze hebbea {malle omgeboogene Bloemblaadjes en de Lap van ’t Honigbakje Eyrond, vry groote dend (e) Tweeblad met een rondachtigen Bolwor- paludofs. tel, een byna naakte vyfhwekige Stengel; Moerasfig. de Bladen ruuw getipt; de Lip van ’% Honigbakje onverdeeld, Op Veenige Moeras - Gronden in Sweeden , als ook in Engeland „ komt deeze voor, die daar van den bynaam heeft, Uit een Eyronde kromme Wortelbol geeft zy drie of vier Spa« telvormige Bladen, en eene meest naakte Sten- gel, die een Trosje draagt van veele groene geelachtige Bloemen. Deeze hebben twee zyd= blaadjes langwerpig Eyrond en een weinig om- geboogen; twee anderen Liniaal omgekromd; het bovenfte regt , maakende het Kapje der Meeldraadjes. De Lip is Lancetyormig Eyrond, omgeboogen. De Bolletjes hangen nederwaards als gekettingd aan malkander, Van de voor-, | | _gaan- / (s) Ophrys Bulbo fabrotundo » Scapo fubnudo pentagono dc. Fl. Suec. N. 813. Orchis minima Bulbofa. Ray. Hit. HIL p. 587, Orchis bifolia minor paluftris. PLUK, Alm. 270 Te 247, É, z, Bifolium Paluftre, RAJ. Aug, Ille pe 335e LL É | e or BoLPLANTEN, 517 ed gaande verfchilt zy door meer Bloemen te heb- ú Ve ben en een fmaller Lip; van de volgende door in niet Byronde maar ruuw getipte Bladen en geene goorn: ik Bloemfteeltjes, zegt de Ridder. STUKe (ro) Tweeblad met een ronden Bolwortel a Ophrys mos een naakte Stengel; het Blad Eyrond; de enn Lip van ’t Honigbakje onverdeeld, natte In fommige deelen van Sweeden, doch by. zonderlyk in het Pruisfifche, groeit dit Eenbla- dig Tweeblad, dat men ook in Switzerland, op ééne plaats, naamelyk in ’t opklimmen van een Berg, Frenalp genaamd, in % Kanton van Gla- ris, heeft gevonden. Uit een rond Bolletje, dat met veele drooge Bladen als omkleed is, komt, volgens H A L- LER, eenenkeld ftevig Stengetje van anderhalf ‚Voet hoogte , met één Blad, zeer daar ’t S'an- getong-Kruid gelykende, Het bovenfte van de Stengel, ter langte van een half Voet, is yl bezet met ongevaar tagtig Bloemen, die zeer klein zyn , hebbende het boventte Blaadië: Ey- rond , het Lipje Topgachtig 5 alles groen van Kleur. An- & (ro) Ophrys Bulbo rotundo , Scapo nudo , Folio ovata &cc, Ophris monophyllos bulbofà, Logs. Pras/. 180. T. 57. Moe . norchis Ophioglosfoides, Meanrz. Pug. T. s.f.r ‚ 2 P@udoe Orchis monophyllos. Crus, Hif?. Ip. 269. Epipattis Folio unico amplexicauli, Spicâ prolixà multiflorâ, HALL. Ne 1293. T, 36. Fl. Succ. 1. N. 814: Kk 3 1. DEEL, Xl. STUK» V. Area. 518 MANwyvrice LELa g- Anderen , gelyk MeNrTzer, hebben: dit Gewas veel kleiner , met het Stengetje Draad- Hoorp: achtig dun, naauwlyks een Handbreed hoog , STUKe dS €: Ophrys monorchis, Eenballig, en dus nog meer naar het Slangetong gelykens de „ waargeLomen. / (11) T'wbeblad met een Klootronden Bolovor- tel en een naakte Stengel 5 de Lip van ’t Honigbakje driedeelig gekruist, Op vogtige plaatfen , in verfcheide deelen van Europa , groeit deeze, die in: Switzerland zeer gemeen is, zo de Heer HALLER aan- tekent, beminnende veelal de Berg- Valeijen. Zyn Ed. betrekt ’er toe dat Plantje, ’t welk Loper Klein Oever - Standelkrnid van Vriese land en het gene die Autheur Klein Luiks Stan- delkruid noemt, als indie Gewesten groeijende, Uic (11) Opbrys Bulbo globofo, Scapo nudo, Netarii Labio ttifido ctuciato. GER. Prov. :31. Ozn. Dan, 162, Hermie hiuim Buibo fupra radiato &c, Fl, Suec. 740, 810. Herm. Rad, Globofâ. M/. Lapp. 317. Orchis Rad. fubrotundÂâ , Labelie Haftato. GMmEL. Sip. Ie pe 18. Te 4e fe Ie Orchis odorata, mofchata f. Monorchis. C. B. Pin, 84. Orchis trie folia. SEG. Ver. IL. p. X3r. T. 16, Orchis Coleo unico f. Monorchis. Loes. Prusf, 184. Te Or . Meonorchis. MIiCHe Gen, 30, T. 26, Rupp. Jen. 421, T. 2, HALL. Ns 126% P, 132, T. 22, B, Orch's lutea hirfuto folio. C. B. Pin, 84. qe, Friorchis. lutea Fol. glabro. lhid. d. Triorchis lutea alterae ibid. 8, Monoxchis bifoiia, Flore pallide virente, Prusfica. MENTZ, Pag. T. 5. f. 5. Orchis Frifiz Liitoralis, LOB. Jee 386. Orchis minor Leodienfis. 4bid. 137. % 3 ke | p 4 . or BoLrLPLrEANTEN, 519 „ Uit een enkel rond Worteltje geeft het twee 4 ‚of drie Lancetvormige Blaadjes , die Scheed= achtig in elkander fluiten, omvattende tevens Hoorp. het: Stengetje „ dat ide een half Voet hoog is, maar digt geaaird met een reeks van Bloempjes, naar Honig ruikende, die het On- derlipje Kruiswyfe in drieën gedeeld hebben, met-alle pusten ípits, De Kleur is meer of min groenachtig en fomtyds byra volkomen geel. De Heer HarrERr hadt bevoorers aan dit Plantje „behalve het Kruiswys’ Lipje , ook twee- Kruisachtige Blaadjes van het Kepje toegefchree- ven (*). Daar toe betrok zyn Ed, alle de ge= melden ,„ onder -den naam van Monorchis en Triorchis, hier uit de Kruidkurdige Autheuren aangehaald, ‘Thans verdwynt die Kruisvormige heid der twee zydblaadies, by hem, byna gee heel en het Lipje alleen behoudt die figuur zeer aanmerkelyk (T). Derhalve kan ook dat Plant- je, ’t welk G MELIN door geheel Siberie , op alle zo drooge als vogtige Velden , aantrof , hier billyk t'huis gebragt worden. Hy fchryfe daar van: „in ’t Voorjaar, wanneer hec bloeit , ä ss ÌS (*) Orchis Radice fubrotundâ , Labello & duobus Peralis Cuculli Gruciformibus, Calcare nullo. Enume Stirp. Helv, p. 269. N. 20. ({) Interiora duo Perala ad ortum ex Bafi incifione aliquâ notata; Labellum ad angulos reCtos srifidum &c, Alu. sgchoat. Il. pe 1320 Kk 4 II, DEEL: XIl, STUK. zo MANWwWYvriGeE LEL TE V. „is maar één enkel Blad aan den Wortel ‚doch, Eh als de Bloemen verflenzen , dat in ’c laatst Hoorp- +, van July gebeurt, groeit ook een tweede en STUK. …, derde Blad, zelfs aan de Steng, die dan hoo- +, ger opfchict. Ik heb ook ín fommige Plant- ‚‚ jes , behalve den gewoonen Bol , aan ’t end „ van een dikken Vezel, die boven aan den „ Bol was uitgegroeid, een anderen Bol vinden „‚ hangen: des het byna geloofbaar is, dat aan „, alle Eenbollige Standelkruiden twee Bollen , gegeven zyn, maar van welken de één eerst „in de Herfst aangroeije , daar dezelve in de echte Standelkruiden reeds in ’t Voorjaar , waargenomen wordt.” | Volgens anderen geeft dikwils het Wortel. bolietje van die Plantje één of meer Draaden uit, waar aan een ander Bolworteltje op eeni« gen af{tand is gehecht; ’ welk dan het Plantje twee- of drie- Ballig maakt , gelyk men ’ in de aangehaalde van LoBer afgebeeld vindt. pan. (2) Tweeblad met Eyronde Bolwortels, een phrys oAiphea. „naakte Stengel , Elsvormige Bladen; de Alpiche Lip van *t Honigbakje onverdeeld féomp, wederzyds eentandig. Op (12) Opbrys Bulbis ovatis, Scapo nudo &c. FL. Sauce, II. N. 817. JACQ. Wind, 295.T. 9, OED. Dax. 452, Chamz- Orchis Alpina Fol. Gramineo. C. B. Pin, 81. Prodr. 29. Or= chis Rad. fubrotundis, Labelle ovato, utringue, Denticule notato. HALL. Ne 1263. Te 22 f, Ee d er paler mdr oma Sar zb de “Alpen van Switzerland en van Lap" Ar | or landis deeze waargenomen, zynde een der aller- IV. kleinften onder de Standelkruidachtigen volgens Hoor Linneus. De Elsvormige Blaadjes , ech- STUK. ter, welken zyn Ed., zo wel als het Stengetje, maar een Duim lang opgeeft, kwamen in Swit= “land den Heer HALLER weinig korter dan de Stengel, die van vier tot zes Duimen lang was, voor. Het getal derzelven was ook groo- ter: hy fpreekt van veele en onze Ridder van vier Blaadjes. Op de toppen van den Schnee- berg, die met Kruiden begroeid zyn, by Wee- nen in Ooftenryk , vondt de Heer JaAcQuIN dit Plantje met van vier tot agt dunne , groe- ne, gekielde Blaadjes dikwils van twee Dui- men, en het regtopftaande Stengetje , hoekig paakt , van de zelfde langte. Men begryp: ligt, dat de Grond en Groeiplaats ‘dit onder- fcheid maakt. ’t Getal der Bloemen of Bloem. pjes verfchilt niet, minder. In Lapland hadt de Aair ’er flegts vier of vyf; in Ooftenryk van drie tot twaalf; in Switzerland van twaalf tot twintig Bloemen : ’t welk eenigszins met het verfchil van grootteevenredig is, Vyf Blaad: jes maaken hee Helmpje of Kapje als gewoon- Iyken ’ zesde het Lipje , dat weinig langer is; ket Vrugtbeginzel omgedraaid als in de voorige. De Kleur der Bloemen is cok uit den groenen geel. k Il. DEEL. Xl STUK, KES (13) za2 MANWYVtGE LELIE pie (13) Tweeblad met een. Draalachtige Schee ze nan dige Stengel, een yle Bloemiros, de Lip Hoor p- “van ’t Honigbakje Liniaal tweedeelig. STUK. osb Een byzonder aartig Bloempje heeft deeze Camsfchas Siberifche ‚ in Kamt{chatka groeijende; waar Siberifch. van de Wortel nog onbekend is. Zy heeft een Draadachtig Stengetje. van een Handbreed _ hoog , gevat in Pypachtige Blaadjes, De Bloem- pjes beftaan uiet vyf uitgefpreide. Blaadjes en een Lipje dat veel larger is, aan ’t end in twee Slippen gedeeld. Zy zyn zeer lang gefteeld en het Zaadhuisje is langwerpig ‚ met veele Kafhi- ge Laadjes. xiv. (14) Tweeblad met rondachtige Bolwortels; \ Anthropie phora. een gebladerde Stengel ; de Lip van % Fro and _ Henigbakje Lintaal driedeelig ; metde mid- delfte Slip langer en gevorkt. In (12) Ophrys Bulbis,-e..« Scapo Filiformi vaginato , Netarii Labio linesri bifido. Neottia Net. Labio bifido Lineari. Am, Acad. II, p. 3ót. T. 4. f. 24e (14) Ophrys Bulbis fubrotundis , Scapo Foliofo; Neêarii “Labio &c. GOUAN Zfonsp. 473. GER. Prou 13r. Neottia Bulbis fubrotundis, Ne@t. Labio quadrifido. DALIB. Par. 277. Orchis Flore nudi Hominis effigiem reprafentans, foe- mina. C. B. Pin, 82. VAILL: Par. 147. T. 3L. É. 19, 200 Orchis antropophora Oreades. Cor. Eephr. 3, p. 320. Orchis Rad. fubrot. Spicâ longâ, Fl. inermi Labello perangufte quadrifido, HALL. N, 1254. Te 23. or BOLPLANTEN, 523 In de Zuidelyke deelen van Europa, alsook 'V. in Vrankryk en Switzerland, komt deeze voor, iN die door den Heer Harren zeer duidelyk in goorp- Plaat gebragt is. Zy wordt Menfchdraagende STUKe bygenaamd , om dat de Bloemen, wegens _haare vier Slippen van de Onderlip, iets heb. ben „ dat naar de geftalte van een naakt Menfch gelykt. Het Kapje , naamelyk, kan voor het Hoofd worden genomen; doch de gelykenis blyfc niettemin zeer onvolmaakt, De Plant heeft twee Ballen, en komt daar in met alle de Teftikeldraagende Orchisfen overeen, dat de ééne Bolwortel grooter en kragtiger dan de andere is , welke in ’ volgende Jaar een Steng zal fchieten (*). __De Plant heeft aan den Wortel eenige Bla- den, die taamelyk breed zyn, en andere kors tere aan de Steng, welke één of anderhalf Voet lang , en grootendeels bezet is met een yle Aaïir van menigvuldige Bloemen , die regt op ftaan. Het Kapje is groenachtig, met een paarfch randje : het Lipje bleek met. twee Gouden ftipjes en de Armpjes zyn hoogrood, : De Reuk ís fterk als die der Standelkrui- den (f). (15) Twee- (*) Omnibus Bulbofis Orchidibus e2 elft natura, ut alter Bulbus hoc Anno vigeat, inde petiturus ; alter , nunc mi- nor, alterius Anni Scapum fit editurus, HALL. p. 132, (tf) Odor vehemens, Orchideus, HALL, II, DEELEXIIe STUKs 524 MANwyviceE LEL te- zi. Cis) Tweeblzd met rondachtige Behwortels, Arvrele © een gebladerde Stengel de Lip van *t Ho. ik nigbakje byna vyfkwabbig. STUK. xv Order deeze a'gemeene bepaaling heeft onze fees Ridder die Stande!kruiden begr-epen, welken ntekten. men lieg-, Wesp of Spinnekopbloemige genoemd draagend. pade, volgens de byzondere gedaanteder Bioce men,-naar deeze of genen, der gedagte Iu- Jekten, gelykende. ’t Is zeker, dat zy aanmer- kelyk van elkander verfchillen , en dat dit verfchil {tand houde in veele der opgenoem= de, Verfcheidenheden; doch men kan ze gea voeg= (us) Orchis Bulbis fubrotundis , Scapo Foliofo , Neâarii Labio fubquinquelobo. GOVAN Mon:p, 473. GER, Prov. 131e Cypripedium Bulbis fubrotundis, Foliis oblongis Caulinis, Zte Oel, 44. p. 121. Fl, Succ. 737 e‚ Orchis Musce Corpus referens minor. C. B. Pin. 83. VAILL, Paris. 147. T. 3% - f, 17, 18. Orchis Myodes prima Los. Je. 181. B, Orch, Muscam referens mejor. %- Lute: GC, B. Pin, 83. Orch. Myodes lutea Narbonenfis. Log. fe. 181 d, Orch. Muscam coeruleam majorem reprafentans, BREYN Cent. 100, T. 44e Moris Hift. 1! S, iz. T. 13. f 1. e, Orch, Myodes Iu- tea & 6 fusca Luûtanica. BREYN. Cent. 110. Te 45. pe Or- chis Asaneum referens. CG. B. Piz. 84, TOURNE. Inf 434e T, 247e VAILL- Par, T. 30. É, 1O - 13. Orchis Adrachnitis. Lop. Ze- 185 &, Orchis Fucum referens Colore Rubiginofo. GC. B. Pir. 85. VAILL, Par. T. 3r. f. 15, z6. 4, Orch. Fucum referens majòr, flore fubvirente. VArLL. T. go £, 9. Orch, Apem referens Lufitanica. BREYN, Cent. 98. T. 43. 4 Orchis Scarabzum referens Moris. Hift. UI, S. 12. T. ze f, ro, A, Orchis Cercopithecnm exprimens Luítanica, BREYN Cent. 94. T. 42- MOR. S. 12, Ts 13. fe qe Orchis Fucifiora 8 Muscifiora, HALL, Ne 1265, 1266. Te 24e ee REE or BOrLPLANTENe 523 voeglyk tot twee Hoofdfoorten betrekken ‚wel- Vv. ken de Heer HarreER heeft voorgefteld , inter deeze termen, d Hoorp= (A ) Standelleruid met rondachtige Wortels , a8 9 het Lipje als Fluweel , tweefleuvig , met Zi \_ korte Elsvormige Armpidr. binen Deeze komt, zo wel als de volgende, in verfcheide deelen van Europa, buiten ons Ne- derland , voor; hoewel menze veelal, zelfs in Eogeland, ín laage Grazige Velden vindt. Dik- wils vertoont zy zig zodanig , dat het fchynt of ‘er Vliegen hingen aan de Stengel, die een Voet of anderhalf hoog en ftevig is, om laag bezet met Grasachtige Bladen. De Bloem-Aair js ongemeen yl (*), uit naáuwlyks meer dan agt Bloemen beftaande, welke ieder een Blikje hebben , langer dan het Vrugibeginzel of Steeit. „je. Zy ftaan overend , en hebben eeu open Helmp- je met de drie buitenblaadjes groen , de binnen. fte twee donkerpaarfch of byna zwart, gelyk de Lip, dieals het Lighaam van een Vleefchvlieg vertoont , te meer, om dat zy Pluizig is als Fluweel : maar de Bloem verwelkende wordt zy bruin met een witte Vlak, Ook zyn ’er met gesis Bloemen , en dus kunnen hier de zes e | eer{te (A) Orchis Rad. fubrotundis, Labello Sericeo , bilulco „® Brachiolis brevibus subulatis, Helv. inchoat, Il. 135e (*) Spica Floralis omnium Orchidam rarisfima. HALL, hid, Ie DEEL, XII, STUKe $26 MaANwgvrice Lererrt- V. eerfte Verfcheidenheden van L INNAUS wor: Ea den thuis gebragte Hoorp» | STUK. (B) Standelkruid met rondnhinn Wortels ; B. het Lipje als Fluweel , witgerand, met Orchis Arch. een byhangzel. / ZeSo ' vide Veel overeenkomst heeft doen in geftal:e met het Vliegbloemige, maar de Steng is meer gebladerd en de Aair minder yl » Zegt Are LER. De Blaadjes, van het opene. Helmpje der Bloemen , zyn hief wit of witachtig, en de twee binnenften, in het voorige {mal en dun, in dit dik en breed. Het Lipje ís ros- achtig of donker bruin van Kleur, hebbende een tondachtige figuur , met twee knobbeltjes in plaats van Armpjes en verfcheide Vlakjes , zynde van onderen met een byhangzeltje in de uitranding voorzien, en zo wel Pluizig als Flu- weel, met eenen glans, alsin het voorigee Door den ouderdom ondergaan de Bloemen van diet Standelkruid, zo ons de Heer Har- LER leert, een aantmerkelyke verandering. Het Witte , niet alleen , wordt paarfch, gelyk in andere Planten , maar het middelfte tipje van de Lip flaat om , zo dat het fchynt weg te zyn, en de Knobbeltjes worden, doog omkee- ting, een foort van Armpjes of Pooten. Dit , maakt, (B) Orchis Rad, fubrotundis „ Labello holofericco ,-emar= ginato , appendiculato. Heiv. inchoat. Ie pe I3te , Or! BoLPLANTEN S27 maakt;-dat de Bloem.(hoe tegenfirydig zilks V. ook fchyne) als van een Spinnekop ineen Wesp Ov verandere. Dus kunnen’ hier de genen die Hoorps naareen Wesp: gelyken ; zo wel als die men STUKsN Spinsekopbloemig “ genoemd heeft, “worden | t’huis gebragt. Gemakkelyk heeft men ‘er ook de figuur van een Torretje in kunnen vinden. Maar dè gediante Bêr Bloemen, die: naar een Aapje of Meerkatje zweemen, in het Portu- geefche Standelkruid „door, BR EYN afgebeeld en befchreeven „ fchynt meer overeenkomst te hebben met de voorgaande Soort : ten ware het enkele Staartje of byhangzeltje genoegzaam mogt ZyP s, om hetzelve „wegens de gascaeligg Lip, | hier te betrekken, as 4 Tweeblad met Violige Bolwortels , en _xvr. „driebladige Bloemen , die een groot uitge- ,OZTIS ver inn Helmpje hebben en een gekruiste Sekaperd, ooLips de ‘Stengel gebladerd, | Ten 4 wees met Önierdeelde Bolwortels,en xvu. driebladige Bloemen ; 5 bep Vleugels uitge- 5 Cireumfies Tand; ‘Omgeboor ? gen 16) Pakrys Bulbis fibrofis Flor, tripetalis.s Gale& Ven. tricofà magnàâ, Labio Cruciato , Scapa foliofo. Am, Acad, Vi. Afr. 94- Orchidi affinis Flore luteo. BUXB. Cent, LI. p. z2.-T. 21. BURM. Fl Ind, p. 30. {17) Ophrys Bulbis indivifis, Flor. tripetalis ; Alis emar- 'ginatis ; Labio trifido latera!ibus circumflezis, Am, Acad. Vie: Afr. 95. Orchis barbâ carens, Flore luteo . viridi. BUxB. Cent, Ii. p. 3% T. 13. II. DEEL. Xl. STUK. xa3 MANWYVIGE LELIE Vv. rand; de Lip driedeelig met de zydflippen ÄFDEELe boosen. Vv. omgebogen. | D= f : Eek (18) Tweeblad met de Lip van ’t Honigbak- XVIII je Niervormig , zeer breed en uitgerand. Ophrys kalen. (19) Tweeblad met het Kapje der Bloemen, XIX. waar in de Meeldraadjes vervat zjn Atrata, Zwarte tweehoornig. wordend, 5 Van deeze vier Kaapfe zyn de byzonderhe- den uiet de bepaalingen genoegzaam blykbaar. De Wortels van de twee laatften warên Lrn- Naus onbekend. De eerfle en derde hadden de Stengel ongevaar een Voet, de allerlaatfte maar een Handbreed hoog, en an die weinie ge Lancetvormige Bladen. hadden, ,-was deeze met menigvuldige , Elsvormige » byna Liniaale Blaadjes , aan de Stengel voorzien; Zy hadt de loempjes vyfbladig en. het Helmpje gehoornd; wordende door het droogen geheel Zat, $ waar van de gang a SE RAP EAS Niesblad. Een Eyrond , “balär Honigbakje , met een _Eyronde Lip , onderfcheidet dic Geflagt, waar de {18} Ophrys Bulbis....,. Neâtarii Labio Reniformi Ilze tisfimo emarginato. Am. Acad, Vi. Aft. 96. (19) Ophrys Bulbig. . „oee Florum Cucullo Staminifera _ bicorni, Maut. 12le | de Ridder den naam ‚ die door Droscont- v, DES aan een Soort van Standelkruid. gegeven Ek was; aan tocëigent. Om dat de Helleborinét dooi meest daar. in begreepen zyn, die van de ge- sTUE, daante der Bladen haaren naam hebben, geef ik ‘er den van Niesblad aan. Het bevac thans dè zeven volgende soorten ; waar van de vier eerften door den Heer HATL ER herrokken zyn tot zyn Gee flagt van Epipaêtis dat hy door de plaatzing en figuur der T ecideelen ‚ zeer fyn, van dae van Orchis, waar toe de vyfde bekiooren zou á afzondert; (1) Niesblad met Vezelige Bolwortels , Ea — t ronde de Sieng omvattende Bladen eù han- Srpi gende Bloemen. _ geen Tot veel verwarting heeft dit Krüid s dit mén gemeenlyk Hetleborine ; of basterd- Nieskruid, | in { 5) Serapias Bulbis fibrof s‚ Fol. ovatis. ämplexicaulibus ; flor. pendulis, Syfle Nat, XII. Gen. to1z. Veg. KIL pa 678. Ser. Bulb. fibr. Netarii Lahio cbtufo ‚Ctenato , Peralis xduali , » Fruétibus pendulis. Hups. Anct. 345. Serap. Bulb. fibrofis „Flor. (ecundis, Labelio planmuscule , Peralis ovatis, ScoP. Car. 255. Ser, Bulb Fibr. Caule rou! tifloro , Flore fpicatis , Neê Labio Petalis hreviore. GER. Prôv. 132. ks Epipaêtis Fol. amplexicaultbus Lanceolato - Ôv atis s Labelle Lanceólato. HALL-. Helv, inchoat. it. N..r297. p. 154. Te Áo. ‘Hellehorine latifolia montana. C. B. Pin. 136. Tovant. Inf, 436. Te, 249. Helleborine. Dop Pempt. 384: Helt. fe Epipatis recentiorum., LOE. Íe, 312. CAM. Epit, 187, Riéá Hexazdr. T. 6. Gort. Belg. 259. GOUAN Monsp. 41% Ll 1, Dizi, zi STUK, Vv AFDEEL. {V. Hoorp. STUKe 850 MANwryvice Leif in ’ Griekfch Epipaëis noemt, aanleiding ge= geven. „De werfchillende kleur der Bloemett nam men tot Kenmerken van byzondere Sort ten, zo wel als derzelver hangénde of opftaande- geftalte , benevens de langte of kortheid van de Lip. Linsaos heeft eindelyk goedges vonden , de onderfcheiding dus te maaken naar zeer blykbaare Kentekenen , daar toe ook in- zorderheid de bepaalingen van den grooten HALLER, die dé Standelkruidachtige Plan- ten, op de Grociplaats zelve „ weergaloos paauwkeurig onderzogt en in Afbeelding ge: bragt heeft „ gebruikende, Aan lg ‚ die zig door de breedte hater Bladen, welke Lancetvormig Eyrond zyn, en n ’t klein zeer veel raar die van * Witte Nieskruid gelyken, kenbaar maakt, fchryft de laatstgemelde , evenwel , een. Lancetvormig Lipje toe, daar hy hetzelve , inde befchryving , Hertvormig roemt, uit een foort van Schuitje voortkomende en fpits gepunc. De Bloem be- ftaat uit vyf Blaadjes , die Lancetvormig en byna gelyk van langte zyn; een boven als een Helmpje, twee wederzyds geplaatst; in-welker iden zig dat Schuitachtig Lighaampje of Ho- nigbakje bevindt „ dat van fommigen‘by het Lighaam van een Vliegje vergeleeken wordt. Het fteekt duor zyne donker paarfchachtige Kleur dikwils veelaf by de «leur der Bloemen , die in de jonge Plant gruen- of witachtig, in de volwasfene Vleefchkleurig of b] eek Nen if en OF B OLPLAN'TEN 2551 en n“fomtyds oök wel roodachtig of Violety _ V- ÁFDEELs voorkomen : want derzelvers Kleur. is veele ry, veranderingen onderhevig, «De Stengel valtHooro: wel leen” half -Elle hoog , met eene Aaîr venSTUE. …— een half Voet, famengefteld uit een groot ge- tal L, tot dertig meest hangende Bloemen; waar op’ Zaadhuisjes volgen » die „ook nederwaards gekromd Zn, (2) Niesblad met Pilige B Bolwbrtsles Zwaard- *n. _achtige ongefleelde „Bladen en hangende, en “Bloemen, Langbla- 5 dig. Door geheel Eufobá komt deeze «Smalbladie Be zo wel voor als de Breedbladige Helicborie ne „én“ wordt ook in onze Duin - Valeïjen, hier en ‘daar, gevonden, De Bloemen han- gen zo wel nederwaards , als in de voorgaan- de, doch in deeze zyn zy eens zo groot , met breeder Blaadjes , en het Honigbakje, met de overige “Blaadjes famengegrocid, ‘heeft het Schuitje paarfch geftreept , ‘met-=geele Vlakjes en (2) Nd Bulb. Fibtofis , Fol, Enfiformibus saus Flor, pendülis. Ser. Bulb, Fibr. Net, Labio obrufo longitu» ‘dine’ Pet2lorum. ‘Gem, Prov, 132. Ser. Bulb. Eibr, Fl, fpar- fis patulis, Labello concavo, Petâlis ‘longioré, SCOP. Carne ‘256, Epipactis Fol. EnGformibus , Flor. pend. | Labello ‚obtue fo, Oris plicatis. HALL. Helv. inchoat, It. ‚N, 1296. Pe IS4e T. 39. Helleborine angutftifolia Palais 5 „Rratení is, C, B» Pin. 187. GouÁN Monsp. Var. Ye ban RAN HM. DEEL, XII, STUK, V. en een veel kenbaarer Lipje, dat {lomp Har ÁFDEEL. ne arke val | jv, … vormig is. Zy valt omtrent van gelyke hoogte Hoorps en is meest in ’t Loof verfchillende, hebbende STUK. de Aair ook yler; met minder Bloemen PD doch grooter , als gezegd iss u (3) Niesblad met Vezelige Bolwortels, fp dd Vsardee Bladen en opgeregte Bloe- AD men; de Lip van ’t Honigbakje Jlomp ef Groote bloemige korter dan. de. Bloemblaadjes, Deeze heeft de Bloemen nòg grooter en zeer weinig aan de Stengel , vertoonende zig byna geflooten, en, doordien zy regtop ftaan, veel van de anderen: verfchillende. Zy zya niet ia Stoppeltjes gevat, maar in kleine Bladen, die langer zyn dan de Bloemen, Men vindt van deeze Soort eene. Verfcheidenheid „ welke de Bladen breeder „ Eyrond- Lancetvormig „ heeft. Het geftreepte Lipje van de Bloem. heeft drie geeie Ribbetjes , welke Haairig zyn, doch is voor % overige „ gelyk de Bloemen, wit. (4) Nies (3) Serapias | Bulb, Fibrofí ö, Fol. En Foemibnr Flor: erec- (is, Nett. Labio obtufo Petalis breviore. Ie. Oet, 144. HUDS. Angl. 34t, Ser. Bulb, Fibr. Caule paucifloro, Flor. diftant. &c. GER. Prov. 132. Epipactis Caule Foliofo paucifloro „ Lineis lévibus Labelli obtufi, HALLe Helv. inchoat, II. Ne 3298. p. 155. T. 41. Helleborine Flore albo, £ Damafonium fnontanum lafifolium, C. B, Pin. 187, Helleb, alba. Ruve Hex. T, 4, 5. OED, Dany Te 596. GOUAN Mlonip, 474, Vars d, or BoLPLANTEN 558 64) Niesblad met 7 veel Bolwortels en Zwaarde, V* _ achtige Bladen; de Bloemen opgeregt en de 9 ies Lip van ’t Honigbakje fpits. Hoorp: STUK. f Deeze, die meest kenbaar is aan haarerood- „IV. ef paarfchachtige Bloemen, heeft dezelven ook de niet klein, maar met Stoppeltjes gefchoord. Re) Het Loof. komt veel met dat der voorgaande _ overeen en de geftalte verfchilt weinig „ uitge- nomen die der Bloem, gelyk uit de bepaaling | blykte Dus ziet men dat alle deeze vier Soorten van Niesblad , die zo wel in onze Provinciën als elders in Europa voorkomen, gemakkelyk te onderfcheiden zyn. Of evenwel die Kenmer- ken zo beftendig plaats hebben , dat zy op alle Gewesten toepasfelyk zyn, is Ee dlachhn door de Waarneemingen van den Heer GMELIN, die in Siberie de zelfde Soort fomtyds met wei- nige ; fomtyds met veele Bloemen ; 5 fomtyds hooger , fomtyds laager ; met fmaller of breeder Bladen , aantrof en de Kleur der Bloe- men fomtyds groen en rood bont, fomtyds paarfch vondt , fomtyds uit den groenen wit- (4) Serapias Bulb. Fibrofs, Fol. Enfiformibus, Flor, erece tis, Ne@tarii Labio acuto, Oep, Dan. 345. R1v. Hex. T, 6. Epipaâis Caule Foliofo paucifloro, Lineis undulatis Labelii acutisfimi, HaLL. Helv. inchoat, NI. N. 1299. Pp. 156, Te 42e Elleborine quinta. CLUS, Pann, p. 275, T. 276. Hellehorine montana anguftifolia purpurascens. C. B. Pine 187. GORT. Blz, 160. GOUAN Aonsp, 474. .t Var. B, GMEL, Sibl. p. 8e Ll 3 II. DEEL, XII, a i 534 MANwxrvter Leune Vs“ witachtig. Evenwel fehyat de Heer HALLER; ger en LINNEUs, op zyn voeifpoor, dit ftuk Hoösp thans, zo ’t mooglyk. is; op: cen vasten voet STUEs’ “Bebragt te hebben. in (5) Niesblad met rondachtige aen ‚ de Sera iâs Prsda Lip van ’t Honigbakje driedeelig gefpilst CEE glad, Jagger, dan de bloemblaadjes, | Gezegde Harrer brengt deeze, die we= gens de lange Tongachtige Lip van ’t Honig: bakje den bynaam heeft, tot het Geflagt van Orchis thuis. Hy noemtze Standelkruid met rondachtige Wortels , een famengelymd Helmp- je met een. zeer Jen Snuit en een driekwabbi- ge Lip , die Eyrond Lancetvormig is is. Dus befchryft hy dezelve. 5 De geftalte is als die der anderen, met » twee Wortelbollen , eneen gebladerde Steng , van een Voet làngte „met zeer groore ,paarfch- »» achtige „ geftreepte Stoppeltjes. De Aair 28 Haen weinig Sloemen, geheel van die der » Stande!kruiden verfchillende. De Helm , van 2» vooren lang gefnuie, beftaac uit drie geftreep- rl te (5) Serapias Bulb, fubtorundis , „Ne@tarii Labio trifido , _acuminato', glabio, Petalis longiore, GOVAN Monsp. 4748 Örchis Montana Ital, Flore ferrugineo, „Linguâ oblongâ. C. B. Pin. 84. Prodr. 29. B, Orch. Mont. Ital, Linguâ ob- longâ altera” C‚ B. Pin. 84. Orchis macrophylia. Cor. Eephr, Il. pe 32e T. 322. Orchis Rad, fubrot, Galeâ con« glutinatâ , lóngisime Roftratà , Labello trilobato , Ovato- Kanceoläto, HALL Hilo, inchea, IL. N, 1267. P: 15e ú zes dh 5 en ek er BoLrPLANTEN, 535 » te buiten. Blaadjes „ welke uit den Eyron- 4 var: » den lang Lancetvormig zyn, hebberde, aan IV. s, de binnerzyde , de twee binnen Braad; ies ig sy Gangelymd ‚die van de zelfde figaur zvn, ss gebaard, geftreept. Het zesse daslt ver. ps neder, als een Ploegyzer „ Lancetvornig , met twee Evronde ftompe Uititeekzels aan s 't begin, tot dus verre meer naar die der Es » pipaêtes gelykende, Tusfchên die byna reg- ss te Uitfteekzels is een Va'eirje (Den zy 2 fchra:gen wederzyds het pyláartje der Meel. » draadjes. Door het Blaadje zelf loopen om laag Slang gswyze verhevene Streepen, maar > aan ’% begin is het ruigachtig. Het Pylaar- 5 tje der Meeldraadjes geeft voorwaarts een »» Zeer lange purt uit, gelyk in het Wespbloee mige Standelkruid; voor ’t overiee heeft het 2» twee Kapjes en gefteelde Meelkmopjes. Des is het een waare Orchis, Midden onder de Meelknopjes puilt een Bolletje uit. Onder » het Pylaartje der Meeldraadjes is het laage KE, holle gedeelte met Smeer gevuld.” : Dit laacfte Kuiltje is aan alle de Kruiden van deezen aart , die ook veel Honig uitleveren, gemeen. Van het andere heeft gedaste Kruid. kenner het. oncerfcheid der Epipaêtes van de Orchisfen ontleend; als aan welken.de gezegde Kapjes over de Meelkno pies cntbreeken en de Ne) ni Meel. (*) Quz fabreâz Valleculam intercipiunt, Ll 4 Il. DEEL, XII, STUK, Ve Arne: IV. Hoorg. ke Vlo Serapias 536 Manwrvioe Lerrig Meelknopjes ongefteeld zyn, Zy zitten, zon« der cenig blyk van Meeldraâcjés, in twee hol. letjes van een Sponigieus Lighaampje, dat « op een dergelyk Pylaartje rust ‚, voortkomende uit het Vrugtbeginzel, lets fraays, waarlyk , om van de Liefhebbers de Kruidkunde nagegaan te word: DC Ke | (6) Niesblad met rondachtige Bolwortels, de Cordicera. Lip van ’t Honigbakge driedeelig gepist, Hert= draagend, zeer groot en aan den Voet gebaard. De Groeiplaats der voorgaande is in Italie, Portugal en de Zuidelyke deelen van Vrank- ryk , als ook in Switzerland ; van deeze in Spanje , Icalie en de Levant, volgens den Rid- der. HALLER zegt „ dat zy niet van de voorgaande verfchille : Linn mus ‚ dat zy ‘er veel naar gelykt, maar grooter is, hebben: de de Lip van ’t Honigbakje Dyna Hartvormig „ in (*) Ik heb dit te meer hier mede gedeeld, om dat het gls een Toegift kan dienen op de hiftorie der Standelkrui- den , welken de kundige Heer HALLER uit de enkele ge- da:nte der Vrugtmaakende deelen , in de twee Geflzgten van Oncs1s, dat ook de Satsria van onzen Ridder bevat, en van TOER waar in de’ meeften’ van ’t Ophrys en Se- vapias van LINNZus begreepen zyn, geplaatst heeft s terwyl onze Ridder de onderfcheiding van veel blykbaarer Kenmer- ken , wit de gedaante der Bloemen s in navolging vân TOURNEFORT ‚ afleidt, Le) Bena fr fubrot. Ne. Labio trifido acuminato, Beatus Buns Ely, u. p. 204 f, 2 naaming ik dus vertaald heb, ‘or BOLPLANTEN. 337 | ia midden vanden Voet gebaard, wederzyds Ve. met een opgeregt ftomp Oortje. ÁFDEEL; GC ) Niesblad met verdubbeld ‘Zwaardachtigesn hike Bladen : de Steng om hoog b jaa naakt ; vu, met Bladerige Scheedjes. os Careies Kaäpse Een geheel enkelde opgeregte Steng vaneen Voet langte heeft deeze Kaapfe Soort , met Zwaardachtige Wortelbladen , glad en fpics, van een Vinger, de Stengbladen een Duim lang, Scheedig, ver van elkander. Aan ’t end komt een eenzydige Aair , met elf of twaalf Bloemen , die gefteeld zyn, en Lancetvormige Vliezige Blikjes hebben, De Bloem beftaat uit vyf Lancetvormige opgeregte Blaadjes en heeft de Lip van * Honigbakje tweedeelig, Het Langbladige is door den Heer N, L, DBuRrMANrUs onder de Kaapfe Planten ge- teld: of deeze Soort daar mede bedoeid worde kan ik niet bepaalen, LIMopoRr Uu M Hongergift. Een Honigbakje dat eenbladig ‚ holrond is en gefteeld, binnen het onderfte Bloemb'aadje vervat , onderfcheidt dit Geflagt , welks be- a) (7) Serapias Eal. canduplicato « Enfiformibus; Caule fupcta ‚gen nudiusculo : Vaginis Foliaceise Mant, 29e Lls Il. DEEL, XIl, STUK. Va (1) Hongergift mei maglinrdn badad Bloes nd men overhoeks. Hoorp” AN 6 s STUK. In Noord-Amerika is de. Groeiplaats van dit 1, Gewas, dat een Knobbeligen Wortel heeft , red waar van de bynaam, Het komt in Geftalte Knobbelig. met de Helleborines overeen, hebbende lange | {malle Bladen , uit den Wortel voortkomende; van groote Wortels gemeenlyk vier in getal ; zegt MILLER. Dezelven zyn negen of tien Duimen lang ; in 't midden drie Kwartier Duims breed , aan ’t end zeer fpits uitloopende , en overlangs als gekreukt, met vyf Sleuven; dus naar jonge Bladen van Dadelboomen wat gely- kende. De Bloemfteng, aan ééne zyde uit den Wortel fchietende , is naakt, anderhalf Voet hoog, van boven een langc yle Aair hebbende van Bloemen , die roodachtig paarfch zyn. Dee: ze beftaan uit zes ongelyke Blaadjes, waar van vyf in 't ronde geplaatst zyn „en één laager als een Geutje uitgehold, Het Voetftuk wordt een Vrugt, die zig tweekleppig opent. | De Wortels van deeze Plant hadt MILLER van Penfylvanie , als ook van de Bahama-Ei-_ landen en zelfs van Jamaika ontvangen , daar Doétor Hous Ton dezelve overvloedig op de Gebergten vondt groeijen. Zy is in Engeland, als (1) Limodorum Elor. fesilibus Racemofis alternis. SyfZ. Nat. KIL. Gen 1013. Veg. Xlli, p. 630. R‚ Lugdb. 16. GRON, Wirge 138. A. Ups. 1740, p. 21. Helleborine Amer. Rad, tis berof &c. MART, Cento 50. T. 50, Mile Di. Te 145, or BOLPEANTEN 539 als ook in de-Leidfe Akademie- Tuin, alhier, Aen Vv. Rc voorgetceld. Gerdes iov En zus Hoorn. 2) Hongergift. met geflelde verfpreid Bloe-stox. ii gans U. B, Limodorums altum. „De Amerikaanfche. of Westindifche. Plant, Verheven. welke Patet PLUMIER genoemd hadt Helle. borine met eenen Ríetachtigen Wortel en zeer groote Lierachtige Bladen, acht thans de Rid- der” een byzondere “Soort te zyn. … Hy ondere fcheidt dezelve door den bynaam van Verheven; alzo de Stengel gezegd wordt zeer hoog te zyn, en de Bladen, door hunne plaoijen eenigs- zins naar een Lier gelykende, (t welk echter LinNdeus niet Lierachtig noemt „) waren in de Natuurlyke Groeinlaats zeer breed, De Bloe- men worden van den Heer BurMANNUS gezegd in een Tros vergaard te zyn, en uit eigente Iyke Blaadjes te beftaan, zynde ook niet meer gefteeld dan in de voorgaande Soort. Maar het fchynt, dat omtrent deeze Gewasfen nog veel duifterheid plaats hebbe. | ARETHUS A, Een Pypachtig Honigbakje binnen den bodem en | veh de (2) hen Flor. pedunculatis fparfis. Syf?. Nat. XII, „XUL Helleborine Radice ArundinaceÂ, Fol, armplis{imjs Le zatis. Pum. Sp. 9 Je. 189 ì Ie DEEL, XII, STUK, Sao MANWYYIGE LELIE V. der Bloem, wier Onderlip aan den Styl is ÄrpEEL. aangegroeid , maakt de byzondere Kenmerken Hoorp- van dit Geflagt, welks benaaming van den Heer STUK. CrayToNnN afkomftig fchynt te Zyn. Het bee vat de volgende Soorten. PE ja 1) Arethufa met een Bolronden Wortel, een Bulbo/a. hed Scheedige Stengel en een bweebladige Bloems dien fcheede. Dit Virginifch Plantje is Arethufa genoemd door gezegden Heer, als zynde een Watere plantje (*), naar het Standelkruid gelykende, dat in ’t Voorjaar zig met een eenige zeer fraaije toode Bloem op zyn Stengetje vertoon- de. Het hadt zeer fmalle groene Bladen, zeer weinige aan den Steel , en een ronden witten Vleezigen Wortel, Volgens den Ridder komt het ook in Kanada voor. Het is door den Heer MiTcHELL befchreeven als een byzon- der Geflagt , onder den naam van Orchidis on, die aanmerkt „ dat hetzelve vyf byna gely- ke Bloemblaadjes heeft , drie buiten twee bin. nen , (i) Arethufa Radice globofä, Scapo Vaginato, Spathâ di- phyllâ. Syf. Nat. Xl. Gen. ror4. Veg. XIII. p. 689. Am, „Acad. III. p. 15. Arethufa Claytoni, GRON. Virg. 184. u. 138. Serapias Bulbis fubrotundis , Caule unifloro. 4E. Ups. 3740. p. 24, Helleborine Mariana monanthos. PLUK, Mant. 100, T, 348. f‚ 7. Orchidion. Mircu. Nov. Plant. Gen. 19. (*) Arethufa was één der Nymphen of Water. Godinnen by de Ouden, ks ddie or BoruPLANTEN:- S4Ì nen, tot een Helm opwaards famenluikênde en_ V; «een éénbladig Honigbakje ; dat Trechterachtig Ar Lan is, met twee Lippen, de bovenfte breed en Hoor hol , de onderfte fmal en byna van langteSTUE: als de Bloemblaadjes; Dit zal die eenbladige Bloem zyn, waar van de Heer GRoNovius fpreekt en uit hoofde van welke zyn Ed, dit Plantje zo zonderling onder de Standelkruid- achtigen oordeelde. Het is door den vermaar- den PLUKENET eenbloemige Helleborine van Maryland; met een lange paarfche Lelieachtige Bloem, getytelde (2) Arethufa, met een ezeligen Wortel, EER 1. ovaal Stengbladen sen Lancetvormig Bloem- Arerhafà Opbioglos. fcheede - Blaadje. flies Een niet minder zonderling Plantje maakt®8“ deeze uit , op dergelyke plaatfen in Virginie en Kanada groeijende, ’t Is een louter Sten- getje of Steeltje , ongevaar een Voet lang en zeer dun, met één Tongachtig Blad in ’t mide den en boven een Scheedeblaadje „dat een Bloem bevat, die Vleefchkleurig is, met een paarfchen gehaairdeù Baard, zo Cr A Y TON aantekent. C3) (2) Arethufa Rad, FibrofÂ, Scapi Folio ovali , Foliolo Spa, thaceo lanceolato. GRON. Virg, IL. p. 139. Cypripedium Folio Caulino ovato-oblongo, terminatrici Setaceo plano. H. Cliff. 430. Helleborine Virg. Ophioglosfi folio. PLUK. Abri, 182, T. 93: fe 25 Hell, Virg, diphylla, Moure. Hil, IL p‚ 4834 Ss 12. Te Ine fe £je EE. DEEL, X1I, STUKe z4a MANWYVvIGE Lerares Ve _… (3)-Arethufa met een byna, gevingerden Wor. Arngrle _ncrtelshet Sseng - Bladrrén Schèedehlaadje Hoorps. …… ‘Lancetvormig ‚ de buitenfle Bloemblaadjes STUK, opfiygende. IL Re Dit, insgelyke op nes Gronden in rvd ge-| Noord- Amerika voorkomende ‚ maakt een Plant= mikte, je van dergelyke hoogte , dat een Uijenachti- gen Wortel heeft en een_ groote. zesbladige Bloem, met drie lange finale. donker paarfche en twee Roozekleurige „Blaadjes, het Honig- bakje , dat Pypachtig is , omvangende, De Stengel is als met een Pelie: Blad omgeven, EG E, (4) Ke met een er Wariel, een Kante, gebladerde Stengel , de buitenfte Blaadjet langer. en akk Wat de reden Zy; dat de Heer Lr eet deeze Kaapfe Soort thans uitgemonfterd heb- be, is my duifter. Ik vindze nogthans by den Hoogleeraar. N. L, BURMANNUs opgetekend en befchryfze derhalve hier. | Een langwerpige Wortel fchiet een Stengel {oa nk TEA OV HIG van (3) Arsthufa Rad. fubpalmatâ , Scapi Folio Folioloque Spas thaceo - Lanceolatis , Pet, extêr. ‘adscendentihus, GRON. Virg. IÌ, p-139. Ser. Rad. palmato- Fibrofis, Caule' umifloro, GRON , Virg. 1. P- Tre Helleborine Lili „Folio Caulem ambiente, CATESB. Car, 1, T„ 58. SELIGM’ og: Il. Band. Pl 16° (4) Aretbufa: Rad. Carnolâ , Scapo foliata, Pet exter. lane gioribus Caudatis, 4m, Acad, Vie Aft. 97-BuRM.-Cap, Prodr, Pe. 39e óf BonLPrrANTEEN 543 an een Voet langte ‚die om laag ruig ís, en Vs drie omvattende Bladen overhoeks heeft , wel- nd ke Lancetvormig- zyn. De Bloem; op den LOP > Hoorps heeft drie Blaadjes met Staarten, het boveníte STUEe der anderen owaal ‚met twee Hartvormige ftom- pe zydelings. Het is een overblyverid: Plantje, zo wel als de voorigen. CyrarrPeEpzruMm. Vrouwe-Schoen. Een Buikig opgeblazen hol Honigbakje on- derfcheidt dit Geflagt, ’t welk van dat gedecl- te der Bloemen den naam heeft, bevattende de twee volgende Soorten, (1) Vrouwe- Schoen met Vezelige Wortelsen —_ 1. Eyrond- Lancetvormige Stengbladen, fed : ceolus, 2 ak Û Vezelig. In de Noordelyke deelen van Europa, Afia b | apen el (1) Cypripedium Rad. Fibrofis , Fol, ovato « Lanceolatis, Sh. Nat. XII. Gene loi5. Veg. KIll. p. 689, GOUAN Monsp, 475. KRAM. Auflr. 266, Fl. Suec. 735 , 820. Fl. Lapp. 318, GMEL: Sib. Is p. 2, T. 1e Calceolus. HALL. Helv. inchoat. N. 5200, p‚ 157. T. 43, MILL. Ze, T, 242. Calcenlus Ma- zianus. Dop. Penpt. 180. Calceolus Marie et Sacerdotis Cre- pida. Los. Jc. 312. Helleborine Flore rotundo f. Calceolus, C. B. Pin, 187. TOURNE. Inf. 436. T. 249. GMEL. Sib. Ie Tab. 1e B, Helleborige Virginiana ‘&cc. PLÜR, Mlánt. ror, T. 418, f, 2. y, Calceolus Marianus Canadenfis. CRN. ‘Canad. 304. 8, Calceolus minor Fl. vario. Amm. Ruth, 133, x, 22, Calc, Fol, ovatis binis Caulinis. GMEL, 55%, 1. p, 5. A, DEEL. XII. STUK, V. SM MANWYvrer LEurik en Amerika; zegt LiNNmus, groeit deezes en doeh zy valt ook vry Zuidetyk , gelyk in Lane Hoorp- ÊTUK, guedok, daar imenze Sabot de notre Dame , dat is Lieve Vrouwe -Schoea noemt „en in Virgie nie. In Swiczerland is zy niet zeldzaam , zegt de Héêer HarLrLER, die het Gewas zeer fraay afbeeldt. Hy noemt het een fchoone Plants gelyk inzonderheid uit de gekleurde figuuren vaii *t zelvë, by MitLER énby WeismaR, blykt.. De Wortel beftaat uit Vleezige zwarte Ve= zele „, die zig digt aan dé Oppervlakte des Gronds uitfpreiden, De Stengel is een Voet of anderhalf hoog , met Blaadjes bezet byaà gelyk het Biesblad, welke drie of vier Duimen lang en aan-den Voet by de twee Duimen breed zyn, loopende zeer fpits uit. Op ’t end van de Stengel komt een enkele Bloems die vier paarfche Blaajes heeft, twee breeder, twee zeer fmal; van elkander uitgefpreid , en in ’ inidden een dergelyk Honigbakje, als boven is gemeld , geel van Kleur, met een Lipje of Dekzeitje aan ’ begin , waar onder de Vrugt- maakende deelen geplaatst zvn, “Zodanig komt het Vrouwefchoeù i in Eúropa voor; doch men heeft ’er Verfch&idenheden van > zy met kleiner of gr ooter geel e of ook met ge= heel paarfche Bloemen; zo wel í in Noord.A me rika , als in Siberie 3 reiken de Heer Gu ELIN zeer omftandig heeft befchreeven. Hy merkt aan, dat de Kieuren niets doen tot eene Soor: tés or BorrLAnren 55 telyke onderfcheiding in deeze Plant: want va behalve de opgetelde Verfcheidenheden (zegt in hy) ís oudtyds reeds , door CAsrar B A u- Hoorn: HINUS, êen Vrouwelchoen met een purper *TÈEe Blaasje en witte Bloemen waargenomen. Doch by maakt een byzonder Soort van zyne Calceo- lus met twee Eyronde Stengbladen, hier als de jaatfte Verfcheidenheid door. den Ridder opge- tekend , waar van ÄMMAN > Onder den naam van Kleiner Vrouwefchoen met bonte Bloemen , de Afbeelding gegeven hadt. MESSERSCHMIDT hadt dezelve by Tobolsky in Siberie gevonden en noemdeze „ Calceolus , welke een enkele „… kleinere Blcem heeft, die wit isen met paar- ‚ fche Vlakken lien. het Zakje weinig of 3 Diet omgeboogen , de Wortel Vezelig en 3 langer kruipende.” Of het de zelfde was met : het Kanadafch Vrouwefchoen van CoRNUTUSs kon  MMAN. uiet deszelfs gebrekkelyke be- fchryving niet opmaaken, Gamert N echter verbeeldde het zig 4 jen, dat Schoentje , ’t welk hier van hun een Blaasje en Zakje genoemd wordt, komt wel wat verfchillende voor, ten opzigt van de figuur en dwarfe Streepen of Kreukels , die het van binnen of buiten heeft, veranderende ook naar den ouderdom; doch zy fchynen allen tot eene zelfde Soort, die ook wel C*) Videtar, zegt hy: doch HÁLLER gâat verder, zef- gende Conjungit certe LiNNmuser ipfe GMELINUSS nótas discriminis gnari inquirant. Helv, inchoat; | M m EI. DEEL. XJ, STUKe 346 MANwyYyviecE Lerree- wel den naam van Priefter= of ‚Paapen - Muil. tjes voert, (hoewel zy volkomen uitgefpannen , veeleer de gedaante van Holtsblokjes hebben , te behooren, 2 Deeze kleine Siberifche komt , (volgens GMELIN; metwitte, of ook met vuil wit- achtige, of met Vleefchkleurig en wit bonte Bloemen , door geheel Siberie voor, alwaar zy in % voortst van Juny begint te bloeijen. Altoos valt zy laager en heeft nooit meer dan twee Bladen aan de Stengel , * welk een voornaame onderfcheiding maakt. Het Ho- nigbakje is byna Rolrond en altoos grooter of langer dan de zydelingfe Blaadjes, van vooren niet gefleufd of gekreukt, maar met een verheven Streep getekend. Het bovenfte Tongetje van den Styl is opftygende, niet horizontaal gelyk in de andere; het ondere fte met drie Tandjes ingefneeden. Doch de > tuigte der Bladen, die van weinig belang ss is, heeft zy met de voorgaanden gemeen. ss De Reuk der Bloemen is in deeze ongemeen welriekende en aangenaam : maar het Loof wordt , na ’t afvallen der Bloem „ zwart: weshalve de Rusfen haar Zwart Kruid Doe men : daar de’ gemeene Naam van ’ Vrou- wefchoen by hun is Koekkoeks - Laars. Heet zelfde gebeurt , wanneer men de Plantjes, > groen (*) Labellum amplisfimum, Calcei lignei fimile » ovatum 3 ad Cymbe modum cavum. HALLER » ihiders, or BoLPLANTEN 845 55 ‚ Broen afgeplakt, tusfchen Papieren droogt. , Vs » Dit Kruid is, by de Ingezetenen des Lands ie DN) afgekookt zynde, tegen de Vallende Ziekte Hooros 5) in gebruik. STUK (2) Vrouwefchoen met eenen rondachtigen U. Bobwortel en één rondachtig Wortelblad, bie Ee bofum, Te verwonderen is ’t, ea de Ridder, naarelie zyne gewoonte , niet een duidelyker onder- fcheiding in dit Geflagt gemaakt hebbe : alzo hy het eerfte en gemeene Europifche Vrou-. wefchoen „ zeer gevoeglyk ; weelbladig 5 het Siberifche kleinere , zo even befchreeven, dat ‘er zekerlyk van verfchilt, tweebladig , en dit Jaatfte eenbladig hadt kunnen noemen. Hy ge: bruikt de Wortels, die aanmerkelyk in dit laat- fte verfchillen , ’t welk ook zyne Groeiplaats in Lapland en Siberie heeft. Het was door de groote Kruidkenpers KR upBeckK gevonden, uit welker Aftekening de Ridder het, onder den naam van Prouwefchoen met één rondachtig Blad , in Plaat gebragt heeft eu befchreeven. Zelf. hadt hy * io Lapland niet aangetroffen. Het Siberifche heeft GMELIN, wegens het getal der (2) Cypripedium Bulbo fubrotundo , Folio fabrotundo Radie cali. AE. Ups. 1740. p. 25, Fl. Suec. 7363 821. Cypripe- dium Folio fubrotundo, Fl. Lapp. 319. T. 12e É. 5. Sera= pias Scapo unifloro. GMEL. Sih. t. p. 7» Te 2. f. 1. Orchis Laponenfis monofolia, Rups, Elys. Ile pe 209, f, 10. Mm a Ie. DEEL, KIL, STUKe sas MANWYvIiGE LELIE der Bloemblaadjes en het maakzel der Teel- deelen, liever tot de Serapias dan tor het Cys - pripedium willen betrekken, De Afbeelding van STELLERUS, door hem gebruikt, is, zo hy oordeelt , ook veel naauwkeuriger. Zie hier zyne befchryving van dit Plantje, dat in ’ midden van Mey zig, op opene Velden tusfchen de Bosfchen , aan de Rivier Lena, tot vyfenvyftig Graaden breedte toe , bloeijen- de vertoont. ss Het heeft voor Wortel een -byna rond , … wit Bolletje , op een trop dikke Vezelen ss rustende 5 waar nevens een ander, voor 6 »„ volgende Jaar. Een Eyrond Wortelblad,op. s> den Grond leggende, mert Ruitjes geftreept , „> dikwils van onderen paarfchachtig, van bo= s, Ven groen, Een zeer teder Stengetje; van ‚> een Handbreed of een half Voet hoog s ss Witachtig , met fpitfe Schubben, en boven », met een Scheede- Blaadje, dat paarích is , s voorzien, De Bloem beftaat uit vyf fmalle 2» fpitfe Blaadjes, Waaijerswys’ gefchikt, paarfch > met eenig wit, van welker midden het ‘Ho- s nigbakje afhangt, dat famengedrukt Eyrond s Ís, van binnen met geele en purpere Streê= s> pen , die aan de buitenzyde doorblinken, ss De opening of Mond van ’t zelve is zeer sa groot , en daar over hangt een paarfche » fondachtige Lip , bedekkende den Stamper, js die de gedaante heeft ven een Penis met een ‚> Glans voorzien „, welke aan de binnenzyde > twee or BoLPLANTEN 549 _ ze twee Meelknopjes bevat, ieder meteenkort V. „, Draadje gehecht aan den Stamper.” ich De overigen van den Rang der T weemanni- goorn, gen onder de Maawyvige Kruiden , gelyk het sTux. Epidendrum of Boomplaag , dat veel naar de Standelkruiden gelykt, en de Gunnera, zyn reeds befchreeven $ maar onder de Driemanni- gen komen nog voor, de twee volgende Ge- {lagten, ook tot de Manwyvigen (Gynandria) behoorende. SISYRINGCHIU M Dit is eenwyvig , als maar êénen Styl of Stempel hebbende , met eene tweebladige Bloem. fcheedeen zes vlakke Bloemblaadjes en *t Vrugt- beginzel beneden de Bloem , wordende een drice hokkig Zaadhuisje. Het bevat de twee vol. gende Soorten. (1) Sifyrinchium met Degenvormige Bladen, 1 die ongeribd zyn. Bijl | De mudinun. Lifchblae (1) Sifyrinchism Fol. Enfiformibus enerviis. Syft, Nat. xu,ds Gen, 1017, Veg. Xlil, p. 682. Sis. Caule Foliisque ancipi- tibus. H‚ Clif. 431. Ups, 278. R. Jugdh. 19. GOUAN Mfonsp. 475. GRON: Virg. Il. p. 140 Sifyr. coerul, parvum gladiato Caule Virginianum, PLUK. Alm. 348. FT. 61, f, 1e Eermudiana Graminea Fl, minore coeruleo, DirL. Eleh. 49e T. 41. £ 49. B, Sis. Bermudienfe &c. PLuk. lbid, f. 2. Bermud, Iridis folio Radice fibrofâ. TOURNE, Dirt, Elthe «8. T. 41e É, 48e Mm 3 BL, DEEL, XIL, STUK. 550 MANWYVIcGE LEELEsztE Vv. AFDEELs IV. Hoorp- STUKe De vermaarde TouRrNEFoORT hadt dit Plantje, als van de Bermudes Eilanden afkom- ftig, Bermudiana genoemd en wegens de Bloem onder de Lelieachtige Planten geplaatst. Pru- KENET hadt hetzelve Sifyrinchium geheten, Dat van die Eilanden afkomftig is, heeft Bla- den als van Lifch , doch kleiner , groeijende niet meer dan één of anderhalf Voet hoog met de Stengel , die „’t welk zonderling, is „de gedaan- te byna heeft van een Blad, zynde plat en tweefnvdig. Boven heeft de Stengel een Bloem- fcheede, welke verfcheide Bloemen uitgeeft, omtrent zeven in getal. Zy zyn wat grootet dan die der Violen en paarfchblaauw van Kleur „ maar aan de Nagels der Bloemblaadjes geel, in ’t midden van de Bloem is een enkele Styl, met drie Meelknopjes, die aan kleine Draadjes hangen , beladen. Dit is de gemeene Bermudiana , waar van de Virginifche eene Verfcheidenheid uitmaakt, als veel kleiner zynde , met Grasachtige Bladen; welke op de Nartuurlyke Groeiplaats byna Draad- achtig dun voorkomen, zo wel als de Stengel. Voor ’t overige is dezelve aan de voorgaande ge- Iyk , maar velt in alle opzigten kleiner en de Bloe- men hebben dikwils niet dan een blaauwe Kleur. De Bladen zyn, zo wel als in *t voorige, over- langs geftreept en de Stengel, die zig ook bo- ven verdeelt , heeft in ’ midden als een uitpui- lend Ribbetje, « @) k4 or DOLPLANTEN. SSÌ £2) Sifyrinchi ; v. (2) Sifyrinchiam. met Degenvormige geribde in Bladen, IV. Hoorp- Deeze Amerikaanfche , Ixia met geribde srux. Bladen door den Heer BURMANNusgeryteld, 1- ifyrin= heeft dezelven geplooid of gekreukt en witt@ chium Pat. wifolism. Bloemen, Kreuks adig. FERRARI A Een enkele Bloem uit eene Scheedc, on= derfcheidt dit Geflagt , dat ook eenwyvig is, of éénen Styl heeft , met gekapte Stempels: zes Bloemblaadjes „ die Golfachtig gekruld zyn en onder de Bloem het Vrugtbeginzel, dat een driehokkig Zaadhuisje wordt. De eenigfte Soort () ; reeds lang bekend _ L erraria geweest , heeft van wylen den beroemden Hoog- „ndatara. leeraar J. BURMANNYS, die ’er in de Ver, Gegolfde. handelingen der Keizerlyke Akademie een goe- de (2) S:fyrinchium Fol. Enfiformibus Nervofis. Mazt. 122, Sifyr. Amerticanum Fol. plicatis et nervofis. MAGN. Hort, 18s. Bermudiana Palme folio, Radice bulbofâ, PLum. Ie, 35. T. 46. TOURNE. Znfl 383. (ax) Ferraria. Sy/?. Nat, XII. Gen, ror8. Veg. XIII. p. 682, MILL. Jc. 280 JAcQ: Hort. T. 63, Ferraria Fol, Ner- vofis Lanceolatis. BuRM. Eph. Nat. Cur, 1761. p. 199, Te 3. £. 1, ris ftellata Cyclaminis redice pullo flare. BARR. Zoe 2216, Narcisfus Flore faturate purpureo. RupB Elys. Il. pe 49. f. 9. Flos Ind, e violaceo fuscus, Rad. tuberofâ. FERR, Cult. 168. FT. 171. Gladiolus indicus &c, Moris. Hifl, IIe Pe 344: S.4 Te 4e É, 7, Mm 4 II. DEEL. Xll, STUKe Ve | de Afbeelding en befchryving van uitgaf, den, AnpaeL. naam bekomen van den Kruidkundigen italiaan, Hoorp- FERRARIUS: door wien zy was voorgefteld. 83 Ue onder den tytel van Indifche Bloem , uit den Vig= letten bruin, met een knobbeligen Wortel. Zy is nogthans van de Kaap der Goede Hope en niet uit de Indiën af komftig. Sommigen had- denze tot de Irisfen, fommigen tot de Narcis- fen, anderen tot de Gladiolen t’huis gebragt, + Gewas gaf zekerlyk daar toe aanleiding, doch de Bloem betrokze tot een ander Geflagt. Ook behoorde zy niet tot de Klasfe der. Driemanni- gen, gelyk Minnen dagt; maar, alzo de Meeldraadjes op den Styl gegroeid zyn, tot deeze Klasfe, die de Manwyvigen bevat. Hy hade den Wortel, afkomftig van de. Kaap, der Goede Hope, ontvangen van wylen den Heer. Doktor BASTER , van Zirikzee 3 zynde een plat Bolletje, veel naar die der Ixiaas of Gladiolen gelykende, van buiten licht bruin „ van binnen wit, Uit een holletje, in deszelfs, midden, kwam een Stengel voort van ander- half Voet hoogte, ongevaar een Pink dik, over de geheele langte met Piekvormige Bladen bee zet, de. laagften van vier tot vyf Duimen lang, licht groen van Kleur. Aan den top kwamen , uit Scheedeblaadjes , de Bloemen voort, die uit zes Blaadjes beftonden, drie kleiner, drie groo ter, aan de kanten met Franje en agterover ge- boogen. Op het langwerpige Vrugtbeginzel, dat het bovenfte van het Steeltje uitmaakte , | had: or BOELBLANTEN, 553 hadden zy een Styl, die met zes Meelknopjes V. was gekroond „en daar onder drie Stempels, De in Kleur der Bloemen was Hemelfchblaauw en aan gooep- de buicenzyde vuil wit. Het Vrugtbeginzelstuxe wierdt een drieheekig Zaachuisje, dat driehok- kig was, gevuld met kleine ronde Zaadjes, De Heer Mrirrer merkt aan, dat de Bol. letjes deezer Plant dit byzonders hebben , dat zy één of twee Jaaren kunnen over leggen , zonder Blad of Bloem te geeven. Mooglyk komt dit van ’c Klimaat : want te Rome hadt men bevonden, dat de Wortel Biesachtige Bladen uitgaf , waar tusfchen de Bloemfteng {proot en de Bloemen , anders van de zelfde gedaante, waren van buiten groen, van binnen Violetkleurig blaauw , met donkere Franje en Vlakken, wordende in ruim een Etmaal geheel zwart, en verflenzende of rimpelig famentrek- kende , zo wel als de Meeldraadjes. In het getal der Knopjes (Anthere) fcheen ook eenig verfchil te zyn; zo dat deeze Plant veele by- zonderheden oplevert. | M Vv. HOOFD: Ss DEEL, X1L, STUK, EA pep T. Butomus wmbellatus. 554 LELVE-ACHTIGE SSSSSSS SISI SIS SISI: VH OO E.DIS Ta Befchryving van eenige LELIE-ACHTIGE of BorLPLANTENs welke tot de voorgaande niet behooren , naamelyk het Water - Lifch of Zwaanebloemen , 2, We andere Klasfen, in het Samenttel der Se. xen, behooren tot de Lelie - achtige of Bolplarten nog eenige weinige Geflagten , waar onder in de Negende, dat is onder de Negen- mannigen ‚ het Geflagt van BuTrToM Us Zwaanebloem, Hetzelve is het laatfte, en het eenigfte onder de Zeswyvigen, dat is die zes Stylen of Stem- pels hebben, ’t welk de voornaamfte Kenmer- ken uitmaakt. De eenigfte Soort (1), daar van, door ge- heel Europa op Waterige plaatfen, en hy ons Gekroond, overal aan de kanten van Slooten, Vaarten , Ri- (2) Butomus, Syst. Nat. XII, Geu. 507. Veg. XIII. p.319e GORT Belg. p. 116. R. Lugdb. As. GOUAN Monsp, 202, KRAM. Auffr. zi4. Fl, Lapp. 159. Fl. Suec. 328, 350 Harr. Helv, 298. Heiv. inchoat, IL. p. er. Juncus floridus major. C. B, Pin, 12e Gladiolus aquatilis. Dop. Pempt, 6or. Juncus Cyperoides floridus Paludofus , Gladiolus paluftcis Cordi, LOB, dc. 86. Butomuse TOURNE. Jn/l, 271. Te 1430 ‚ or BOLPLANTEN, 555 Rivieran , Vyvers en buiten-Graften der Ste- V. - den, in het Water groeijende , wordt deswe- ÂFP en gen Water-Lifch of Zwaanebloem, int Franfch Hoorpe= Fonc fleuri, dat is Bloeijende Biezen, gehetgn. STUE. Dus is ook de Latynfche naam, SFuncus flori- dus, by de Autheuren gemeener dan Butomus, eerst door C&SALPiNUs gebruikt , onder welken de vermaarde TouRNEFOR Teen Ge. flagt daar van gemaakt heeft , in zyne Klasfe van Planten met eene Roosachrige Bloem, Water - Gladiolus is deeze Plant ook van fom- migen getyteld. Wylen de Leidfe Hoogleeraar A. vaN Royen hadize tot de Lelieachtige Planten betrokken (*). De Wortelis Vezelig , doch de onderfte Blad- fcheeden geeven een foort van Bolwortels aan dit Gewas, dat in Switzerland zeldzaamer dan in Duitfchland is, zegt Harrer., Het heeft zeer lange driekante Biesachtige Wortelbladen, tusfchen welken een regtopftaande Stengel fchiet „ van meer dan een Elle lang. Op den top draagt dieeen fierlyke Kroon, van vesle Bloemen , welke elk een byzonder Steeltje hebben, in een ge- meen Stoppelig Omwindzel, De Bloemen zyn dubbeld driebladig , met de drie buitenfte Blaad- jes fmàâlst , de binnenften breedst, gelyk in de meefte Lelieachtigen. Haar Kleur is uit den paarfchen Roozekleurig , doch men vindt het ook (*) Planta hec in Syft. Naturali (ub Liliaceis omnino com- prehendi debet. LiNN, Fl. Lapp. p. 120, II, DEEL, Xlle STUKe Vv. 556 LEKIE-ACHTIGE ook fomtyds met witte Bloemen. Daar binnen Kr hk zyn vervat negen Meeldraadjes , omringende Hoorp- het Vruztbegiuzel , dat uit zes geftylde Scheed. “_BTUZ» jes beftaat , die een zeshokkig Zaadhuisje fa= merftellen , waar in veele kleine Zaadjes, Van “* Vee wordt het Loof, misfchien wegens de dbitterheid, verfmrad (*). Verfcheide Soorten van het Geflagt van Oxa- lis, dat ik Klaver- Zuuring genoemd heb , zou= den ook, wegens den Bolachdigen Wendel hier kunnen behooren; maar de Bloem verfchilde te veel van de Lelieachtigen 3 des ik alle de Soorten van dat Geflagt by elkander heb be- fchreeven {}). Des volgt dan hier, uit de Elfde Ken, het Geflagt van, GETHYLLis. Waar van , boven en behalve het getal van twaalf Meeldraadjes en een enkelen Styl of Stamper , de Kenmerken beftaan in een zes- deelige Bloem , die uit een Bloemfcheedje voortkomt , en de geftalte der Crocusfen heeft , maat met een zesvoudige inplanting der Meeldraadjes , en het Vrugtbeginzel , dat een driehokkig Zaadhuisje wordt, onder de Bloem. De (*) Armentis non placet. HALL. utse (FÌ Zie II, D. Ville STUK , bladz, 6543 Enzo or BouPLANRTEN, 555 „De eenigfte Soort (1) fchynt eene nieuwe Vs Kaapfe Plant te zyn, alleenlyk in de Cliffortfe me | Tuin gebloeid hebbende, en by geen Autheu- goorpz ren bekend. Dezelve geleek zeer, zegt Lr N-iTUKe NA&Us, naar de Crocus of het Bulbocodium —% zethyilss van ToURNEFORT. Zy hade een Bolwor- afra. teleje , met veele Liniaale Blaadjes , van ‘een fr'kaanfé: Vinger lang. Aan den Wortel was; binnen de gemeene Scheede der Bladen, een wire Bloemfcheede, De Bloem hadt het Pypje lan= ger dan de Bladen , een witten zoom en wit- te Meeldraadjes , met geelachtige Knopjes. De Vrugt zat binnen de Bloemfcheede verho- len, Nu volgt nog uit de Drie - en-twintigfte Klasfe , welke de Veelwyvigen (Polygamia) bevat, het jGellagt van CHRYSITRIX Deszelfs Kenmerken zyn , tweederley Bloe- men op byzondere Planten, de eene met, de andere zonder Vrouwelyke deelen of onvrugt- baar. De Tweeflagtige Bloem heeft een twee. kleppig Kafje , en beftaat uit veele Borftelige Vezeltjes, hol zynde, en ieder een Meeldraad- se (1) Gethyllis. Sy/l, Nae. XI. Gen, 5so, pig. ZI pe 257. H, Cliff. 493. BURM, Fl, Cap. Prodr, 13, El. DEEL, XII, STUK, Vv. AFDEEL. T Hoor p: STUKe L. Chryfitrix Capenfise Kaapfe, 558 LeELrt-ACHTIGE je influitende. De Styl is enkeld, en ontbreekt geheel in de Mannelyke Bloemen, die anders eveneens zyn, De eenigfte Soort (1), hief van , is door dert Heer Koenre aande Kaap der Goede Hope ontdekt en waargenomen. ’t Is een overbly- vend Plantje, dat de geftalte van ’ Sifyrin- chium heeft , en daarom zekerlyk hier thuis behoort. De Bladen zyn Degenvormig , effen , een Handbreed of een Voet lang. De Stengel, naar een Bladgelykende;, ís famengedrukt Vlie- zig, en heeft aan ’ end een Bloemfcheedje dat tweekleppig is, met het eene Klepje regt, als een verlanging van de Stengel; het andere laager, gaapende, Eyrond. De Bloem, voort- komende uit den anderen bovenrand der Stene gel, is als een getopte Bondel van Gouden Borftels, in een Kraakbeenige Bloemkelk ver- vat. | (1) Chryitrix. Syfle Nar, Weg. XIlle Gene 1335e Pe 773ò Mant, 304. In % volgende XIII. ST uw, zullen de Gras- planten , het Koorn en dergelyken , enz. bee fchreeven worden, Á BL A D. Pad e dra Ah BLAD WYZER BETLE ie ti Gld AG H-E IG E OE BOL PLANTEN, A | D:uif- Hyacinth, 399 dder doe 199 5. Affodil; 83 Egelgras. 354 Ajuin of Uijen, 2I Le (lange Spaaníche) 220 | Fritillaria of Kievitsbloem.254 Akker - Hyacinth. 397 G. Aletris. 402 ‚ Geel Lifch, - 71 Aloë Africana. 402» 411 | Gladiolus. 43 Aloë Hyacinthoides. 40 | Goud Lely. 232 Aloë Uvaria,' 406 ! Gras - Look, 198 Amaryllis, 166 à | Haak - Lelie, ha 153 Bafterd - Narcisfen, 133 * Haanckope 80 Beenbreekend. Kruid, 354 | Haazenklokjes. 369 Beer ot Honds- Knoflook. 214 f Handekens - Kruid, 479 Belladonna. 173 ; Harlekyn - Orchis, 467 (Kleine) 174 | Helleborine, 529 Berg - Colchicum, 442 | Hemerocallis. 347 Berg- Look. Ioo | Hermodaêtyius. 444. Bies - Anjelier. 184 } Hondendood, 145 Bieslook. aar | Honds- Ajuin. 277 Boks - Kulletjes. IC. Chalotten. Cipels of Ajuin. 216; Colchicum Autumnale, (Voorjaars- ) Corona Imperials.” Crinum, (Haak - Lelie) Crocus. Dagfchoon. Das - Look. 494 } Honds- Kulletjes. 465, 474 Honds - Look, 295 208 | Hondsdood. ie de ao | Hondstand. 263 433 | Horgergift. 537 183 | Hyacinth 368 247 (Gefternde) 319. 153 (Gerrofte) 398 8 (Gewolde) AOL (Groene) 372: ‚420 (Konftantinopoli- 213 | taaníche). 322, 376 Hy- BL AD W TZE Rs kn Hyacinth (Monftreuze.) 396 } Krul - Leliën. (Breedbladíe (Muskeerende) 394 ge) 2áf (Nederlandfche.)369 _ _…— (Geele geftip- (Orientaalfche) 376 pelde) 239 (Peruviaanfche) 321 (Roode) 236 (Roomfche) 393 | (Smalbladige)2 34 68 4 (Tweebladige) 324 Kulletjes.{ Welriekende) 507 Hyacinthen.(Gewoone) 374 | Eau (Spaar: (che) 370 | Kullekens-Kruid. Kroon Imperiaal, 247 Kruisbloem: [ 479 ‘ « Koraalwortel. 505 | (Tamme ) Knoplook. - Hyacinthus Africanus, 164 ® Lancafter - Affodil- 354 Belgicus, 369 | Landlook. 212 Orchioides, 400 | Tseuwenblad. 259 Peruvianus. 321 ! Lelie. | 228 Plumofus. 396 (Alexandrynífe) _ _go5 | _ Stellaris, 319 (pragtige Ceyloníche) 260 | F. (Japanfche) 245 Inidifche Lely. __118,144 (Perfifche) 255 Infekten - draagend Twee. ___ (Roode) 178 blad, 524 | Leliën (Roode) dk ten Itias of Irisa Ó5 (Witte) 29) Tris Bulbofa. 87 | Lelietjes van Kalvarie: aar Flotentina. 67 | Lelie- Affodillen. 420 Perfica. 88 | Lelie- Hyacinth. 318 Sufiana. 65 | Lelie - Narcis. on dei Uvarias 407 | (Afrikaanfche) 160 18 (Amaryllis* _ 166 Jacobiet - Narcis. ‚_369| ‘__(Indifche Bol. St. Jans Look. 220} « ronde) > adt Jonquiljes. 142 | (Indifche groote) 154 Juffertjes in ’tHembd. 124 {Twyfelachtige) 181 K- Leliepraal, 360 Keizers - Kroon: 247 t Lelkruid. 256 Kievitsbloem. … „246 f Lieve Vrouwe Hand, 48: (Pyreneefche) 252 | Liliaftrum, 346 Kievits -Eijeren, 253} Lifch.s:s 65” Klokbol. (Bulbocodium.) 182 f Look. (Allium) 185’ Knoflook of Knoplooke … 195 (Alpifche) 190 Koninginne - Lelie, IJA gj ! (Esyptifch) der Wil- Konings - Kroon. 248 dernisfen. ar’ MEt 196, (Wilde) Hondslook.2os B L AD WY zE RR M. / Martagons of Krul-Leliën. 234 Menfchdraagend Twee- ) S, Saffraan. | fe) CWilde-of Veld-) 437 _ blad. 522 | Salep- Wortel. . 471 Methonica der Malabaar, 260 | Satyrion, 493 Mexikaanfche Lelie. 174 | Slang Look. 190 „Moly. (Allerkleinst)) 227 j Spaaníche Jenette. 139 (Breedbladig) 219 | Spatwortel. 156 (Indifch allergrvotst)r79 | Spinnenkruid. 244» 349 Muscarie 394» 399 \ SpinnekopbleemigeOrchis.524 e Squille. 315 Naakte Wyfjes. 124 | Standelkruid. 458 Nagelbloemen 375 | Ster - Hyacinth. 320, 322 Nagt- Minnaares, 364 | Stiftbloem. 292 Narcis. (Ambonfche) isa | Stinkende Lifch. 78 (Japaníche) 175 | Sultan Sambach Lelie. 230 (Laatbloemige) 342 | Sufanna- Bloem. 45 Narcisfen. 130 s | (Bekerige) 138 | Tros - Narcis. T43 (Geele) . 132 | Tros - Narcisfen. 139 (Tweekleurige) 134 f Tuberoos, 363 (Welriekende) 135 (Afrikaanfche) 164 (Witte) 131 Tulp. 367 Narcisfus Jacobeus. 169 (Javaanfche) 160 Nartheciuu. 353 (Kaapfche) 29E Niesblad. 528 ‚ Tulpaanen, 27E Oo. Tulpen. (Gewoone) 270 Oever - Standelkruid. 518 van Goudeba. 25% Orchis of Standelkruid. 454 (Laate)) 279 Ornithogalum Alexandri- (Vroege) 272 num. 306 (Wilde) 267 Neapolita- Tulpen- Handel. _ 280 nume _313 | Tweeblad, 503 Vulgare. 310 | Tydeloos. I25 ' Tydeloozen. 437 Paas- Leliën. 130 (Geele) 133 Perfiaanfche Iris, 88 (Witte) 125 erfifche Lelie, 250 | Tyloozen. 1309 Phalangium. 340 | Pinkfterbloemen. 114 Uijen,of Ajuin, 215 Prey of Parey. 386 | Uurwerk van Flora, 346 . Uvaria, 406 Rietmoes, 506 Vv. Ruigblad. 295 | Valfche Kalmus, 76 k Na Veld: BLAD WY ZE Re Veld. Ajuin, 209 | Witte Leliën. (Westindí- Veld - Saffraan, 437 fche) 146 Vlinderbloem. 477 | Wittertje. 123 Vogelmelk., ( Ornithoga: Woldraagende Bol, 321 , 326 bum) 298 | Wyrgaards - Took, 207 | (Wit) 310 9 Vogelnest. 504 | Xiphion. 87 Vosfe- Kulletjes, 460 loet Vrouwefchoen. 544 | Zakjes - Bloem, 495 Vyfwouters of Pepels. 4771 Zee- Ajuin, 315 W. Zee - Leliën, 149 Water - Affodillen. 354 | Zee - Narcis, 148 “Water - Leliën, 76 Zomer - Zotjess 124 Water - Lely. 97 Ì Zots - Ballen. 469 Water- Lifch.(Bloeijende)555 « Zwaanebloem. 554 Weegluizen - Kruid. 78 | Zwaardekruid, 43 Wilde Ajuin.) Ooftindi- Zwaardlelie, ON, fche)_. r52 | Zwibels. 216 \ ERSA armen GMS penn werner wanne. MERENS DRUKFEILEN. Bladz. rs. Reg. as7. baant 972. Kn d 277. Aantek, 38 Ës EAT EL 423. Reg. 25. Ader mre 469. mnd 8. Lees Ixia. 2, — nederhangen, | 22. == Voorts, a Koerd», — _ monopetali, == _ Bolplant, 7, mm Oxvmel, emme WOrden. 542. Opde kant en Aant, = Ophrys. REGISTER DER GESLAGTEN. lbuca, Bladz. 292 } Fritillaria. Bladz. 246 Aletris. we 402 | Allium. 5 185 G. Alftroemeria. ë 415 | „Amaryllis. . 166 | Galanthus, . 123 Anthericum. 6 340 | Gethyllis. À $56 Antholyza. - 56 | Gladolus. . 48 Aphyilanthes. 184 | Glorio/a. - : 260 Arethufa. 530 Asphodelus. 330 H, B. Hemanthus. _« 8 p/ Helonias. . 445 Bulbocodium. 182 | Hemerocallis. 420 Butomus. 6 5 s4 | Houttuynia. 448 Hyacinthus, 363 C. Hypoxis. 295 Callifta. . 110 Chryfitris. e 551 Colchienum. . 433 | ris. 2 65 Commetinas . zo3 | Axia. 14 Crinum. ° 153 EL: Crocus. : 8. | Cyanella, > 329.f Leontice, 359 Cypripedium, ‚ __$43; Leucoium, | 12 Lilium. 228 E. Limodorum. 537 Erythronium. ° 263 ’ _M.- F, Masfonia. kg a Fabricia. . 139 } Melanthium. E pe Ferraria, ° sst * Morea. 5 os Nn s | FA \ RE G 1IS.T,E A N. Serapias. Sifyrinchium, Narcisfus. 130 | Sparrmannia. O. | | Je 5 An phrys. J o uibagia, Orci rd Tulipa. Ornithogalum, 298 U. P. | | Uvularia. . Pancratium, 143 Phalangium. 114 P Polianthes. Eee 5 | Vieusfeuxia. We Satyrium. 493 Scilla. 315 Wachendorfia. . 528 549 430 431 127 207 256 - nme gd ment DD GENERE aaneen werner De Plaaten zyn dus ingevoegd, PraarT LXXVII. © ee e e LXX Vlil. e e e @ LXXIX, RE DD. 0 * e e de LXXXI. tegenover Bladz, es LKS vat LER se AMLKKEV. ir OKI ‚…. LXXXIV,. 91 98 Kee ne % ie Ev x U jr jrk Weld Worse MPT APEN A 0 fl Sh (al vaten Baken se IN N dte bte, Ks kri anne sk ams kee fi vat eg Ary de os