KA An ij Á Pa ghade) NATUURLYKE HISTORIE Oo F | UITVOERIGE BESCHRYV/ING DER DIEREN , PLANTEN | Pe de MINER AALEN, Volgens het SAMENSTEL van den Heer VAR ONS kT Ai SANI LG Met naauwkeurige Afbeeldingen, EREN TDA ATEA GED GEER AE AFER AE BMEEDE DEELS, EERSTE STUK De PALMBOOMEN. We AMSTERDAM, Br DE ERVENWVAN MeMOUTTUIN, he ON XII Kk {Tt EA MS, | B ESLA/IDE WEL EDELE HOOG GELEERDE SchHZ | HEEREN, Den Heere JOANNES BURMANNUS,;, Med. Door; Hoogleeraar der Kruidkunde te Amfterdam, Lid van de Keizerlyke Akademie der Natuur -ons derzoekeven, van de Koninglyk Sweed/che Soctes teit en van de Hollandfche Baaifchappy der Weetenfchappen: Den Heere NICOLAUS LAURENTIUS BURMANNUS , Med. Do@or, Hoogleeraar der Kruidkunde te Amfterdam; - Lid van de Keizerlyke Akademie der Natuur. onderzoekeren , van de Hollândfche Maatfthap- Dy der Weetenfchappen en van bet Zeeuw/chs Genootfchap ze Wlisfingen: / de Le Be, _ Benevens Den Heere ANDREAS BONN,. Med. Doctor, Hoogleeraar der Ontleed. en Heelkunde te Amfterdam, Lid van het Zeeuwfch Genootfchap der Weeten- Jchappen te Vlisfingen en Lid Confultant van bet Bataaflch Genootfchap der Proef-ondervin- delyke Wysbegeerte te Rotterdam : Wordt diet Twerpe Drer van de NATUURLYKE HISTORIE _… Zynde de . BESCHRYVING per PLANTEN, | Uit eene byzondere hoog -agting , door den Autheur opgedragen. voor: RV 0 ORR DE # het doorkruifen van den Doolhof der Nae BÀ tuure ben ik thans , hoewel niet zonder fchroom, het Ryk per PLANTEN ingetree- den. Waarlyk, als men over de menigte en verfcheidenheid der Dieren zig ontzet , zo moec __men beeven in *t befchouwen van die der Plant: gewasfen , wier onderfcheidingen veel moeiely- ker zyn. Dit zal men ligt bekennen , wanneer men acht geeft op de menigerley Stelzelen : ter- wyl ’er, in deeze Eeuw, naauwlyks een Kruids kundige geweest is, die niet een nieuwe Schik- king ter baan bragt. Geen eigenzinnigheid of eerzugt was hier van zo zeer de reden ; als wel de onduidelyke grenspaalen , door de Natuur ge- maakt ‚ benevens de menigte en verfcheidenheid van deeze levendige Voortbrengzelen des Aardbodems, Het Ryk der Planten bevat byna viermaal zo veel Geflagten als dat der Dieren , en ’t getal der Soorten , door fommigen op dertigduizend begroot, zal ten minfte tienduizend zyn. Welk een Doolhof , mag men zeggen, van verwarrin- ge 2? Welk een wyde Oceaan 2 Wie is nict be- fchroomd, om daar in van Land te fteeken? Het Stelzel der Sexen van den vermaarden L.1N- NEUS, Ondertusfchen, ftrekt hier tor een gee head Ale trou- he Ps NIOO BR ER trouwen Leidsman , en baant den Weg, dien als onveranderlyk afbakenende uit de weezente Iyke onderfcheidingen der Natuur, in deeze ge- lukkige Eeuw door dien grooten Geest ontman- teld (*). In de Inleiding tot de Kruidkunde „ waar me- de ik dit Eersre SrTuk van de Befchryving der Planten begonnen heb , kan men den Inhoud der voornaamfte Stelzelen (Systemata) en de voortreffelykheid van dat van onzen Ridder, niet alleen door Vergelyking , maar ook door Gezeg- dens van groote Kruidkundigen , en het daa- delyk Gebruik dat ’er fommigen van gemaakt hebben , kragtdaadig geftaafd vinden. Ik be- hoef niet te fpreeken van de Grondflagen van dit Stelzel, de Mannelyke en Vrouwelyke Sexen: derzelver vereeniging in fommigen, afzondering in anderen , en onderlinge Werking in allen toc de Vrustmaaking; als zaaken zynde , zo duide- Iyk betoogd , dat men willens blind moet zyn, om het niet te erkennen. Myne Inleiding geeft daar van een beknopt doch genoegzaam denk- beeld, Men (*) Hic ille est, cui} Regna volens Natura reclufit : Quamque ulli dederat ; Plura videnda dedit. ‚ Sub effigie Clar. LinNzt pofuit C, AuvgrviLuius, hi VENCDENIAMBHEDR om Men zou derhalve hebben mogen denken, dat jk dit Stelzel volkomen gevolgd zou zyn in dê be- fchryving van het Ryk der Planten. Zulks was myn Oogmerk ook; wanneer ik, nader acht gee. vende op de Korte Schets der Kruidkunde , wel. ke de Heer Linneus in ’t begin van her Tweede Deel van ’t SAMENSTEL DER Nae TUUR, volgens de laatfte of Twaalfde Uirga- ve, voorftelt , dezelve zo niet Naivurlyk, ten minfte naby aan eene NATUURLyYKE Me- THODE komende , vondt, en derhalve, om re. ‚ denen op het einde van de uleiding gemeld À die Schets , met eenige verandering, befloot te volgen, | Dus ziet men de Par MBOOMEN thans hief den eerften Rang , welke hun toebehoort, be- kleeden:, en ‚ wanneer men op hunne overeen- komftigheid acht geeft, zal men volftrekt hunne afzondering in ééne Klasfe moeten billyken. Welk een verfchil, met de andere Boomen. heeft niet in het maakzel van hunnen Stam plaats, die by= na geheel uit Merg beftaat, dat Meel en Brood uitlevert , tot voeding van millioenen van Men- fchen ? Hoe voortreffelyk praalen zy niet byna allen met een eetbaare Struik , de Koo/ of, Pal: miet genaamd, aan den Top, die een lekker Moes verfchaft 2 Welk een verkwikking geeft ND | niet We WIÓ OMR ED U s niet de Palmwyn, die zig uit de meeften tappen laat? aan de aamechtige bewooners van de ver- zengde Lugtftreek ? Deeze drie dingen , byna alle Palmboomen of Palmieten gemeen , en nog verfcheide anderen , heeft dit Geboomte byzon- der, en verdiende derhalve afgefcheiden te wor- den van alle andere Boomen. Om nu niet ftaan te blyven op het zonderlinge maakzel van den uitwendigen Stam en van het Loof, noch op de eigenfchap der Vrugten. Onze Leermeefter moet dit Geboomte ook te byzonder aangemerkt hebben , om onder de an- dere Plantgewasfen te plaatzen. Want , aangezien zyn Ed, in het Stelzel der Sexen twee Klasfen heeft, waar van de eene den naam van Eenhui- zige (Monoikia), de andere dien van Tweehuizi- ge (Dioikid) voert, en de Palmboomen reeds door zyn Ed,, gelyk men op onze bladz, 256, ziet, in Penbuizige en Tweebuizige onderfcheiden zyn; zo begryp ik de reden niet, waarom zyn Ed, dezelven anders niet tot de XXI en XXlIlfte Klasfe in het Stelzel der Sexen, die alleen deeze Kenmerken bezitten , betrokken zou hebben , toen hy de Twaalfde en op nieuws hervormde Uite gave van zyn Samenftel der Natuur in de Wet reld bragt: te minder, dewyl zyn Ed. vervolgens den Cycas of ANANASBOOM,oOp onze bladz, 299 s * VAN DEN AUTHEUR. wv 999 » ENZ. befchreeven , en op de Derde Plaat afgebeeld, in de Rang der filices onder de Cryp- zogamie geplaatst heeft (*). ‚ Dit laatfte deed my grootelyks verwonderd ftaan : want , fchoon de Bladen naar die van Boomva- ren gelyken , is doch de Vrugt grootelyks van dien der Milices verfchillende; ja welk eene der Planten van dien Rang geeft iets dat men een Vrugt kan noemen? daar deeze Boom Sappige Vrugten, als Eijerpruimen, uitlevert. Het eenig- fte, waarom de Ridder dit kan gedaan hebben is, om dat zyn Ed. gelyk myn denkbeeld Was, (zie bladz. 302) , ook geoordeeld heeft , dat het Meel , waar mede de Ananas van dien Boom bedekt is, een weezentlyk bevrugtend Stuifmeel Zy, trekkende daar uit zelfs een gevolg , ten opzigt van de filices in ’t algemeen : want hy zegt; „, De Cycas is cen Wilix en geen Palm- >, boom; als hebbende het Stuifmeel bloot, zon= 5 der Meelknopje (-Anthera). Derhalve is het ‚> Poeijer aan de agterzyde van het Loof der Va-’ „, Tens een bloot Stuifmeel (Pollen :)” en verder ten opzigt van de deelen der Vrugtmaaking: „ Het z Mannetje wan den Cycas heeft geen Scheede \ (Spa- (5) In zyne Mantisfa altera. Gen, pag. 166 Sp. Pe: 305. VI VOO DD GAK ED » (Spatha) noch Bloemfteng (Spadix ); maar eer > Pynappelgelykend Amentum, dat Eyvormig en > ruuw is „ beflaande uit op elkander leggende » Schubben: geen Bloemkrans (Corolla) noch Meel« knopjes (Anthera ). Het Stuifmeel , op de bovenfte >» Zyde der Schubben van dat Amentum [de Ana- »» nas naamelyk] in groote menigte dik geftrooid, ‚> beftaat uit rondaguge Bolletjes, met ééne hollig- heid, die aan de ééne zyde overlangs op{fplyten, geevende dan (zo zyn Ed. vermoedt ,) een le- vendigen of met Levensbeweeging begaafden »» Damp uit, tot bevrugting der Vrugtbeginzelen”: welke doch hier blykbaar, maar in de Varens ver te zoeken zvn, In de befchryving kon ik (als de Mantisfa aliera nog niet hebbende,) hier van geen ge- bruik maaken, en gelukkig {taart de Cycas dus nog onder de Palmboomen 3 daar hy, myns oordeels, ten Mminfte zo wel plaats mag heb: ben als het Palmboomgewas, waar van LIn- __ N&us een Geflagt , onder den naam van Zae mia gemaakt heeft; hetwelke in de gedaante van Bloem- en Vrugtfteng zelfs veel overeenkomst heeft met het Paardeftaart- kruid (Eguifetum}, dat on- der de Filices geplaatst is door den Ridder. Zo dat uit dergelyke verplaatzingen „om de eene of an- dee Ap hed Ka bed hed \» IN 4 hd VAN DEN AUTHEUR. vi dere oïrzaak gedaan, niets dan verwarring fpruit. Indien ik dit Werk fchreef, om na verloop van weinige Jaaren voor Scheurpapier verkogt te moe- ten worden ; gelyk helaas het noodlot van veelen der voorige Latynífche Uitgaven is , van het Lin- neaanfche SAMENSTEL DER NATUUR: ZO zou ik de laatfte in alle opzigten gevolgd hebben. Maar, de Aanmerkingen op het end der Inleiding, hier, voorgedragen, deeden my befluiten om de gezegde Natuurlyke Methode , als beftendiger zynde, te ge= bruiken in de Alasfikaale of Hoofdverdeeling. Men zal het , naamelyk , niet ligt beleeven , dat de Palmboomen niet als een byzonder flag van Gee boomte worden aangemerkt, ’t welk eene van alle andere Boomen onderfcheidene Klasfe uitmaakt. De onderfcheiding van Boomen en Kruiden is ’er van den beginne af geweest, en niemand zal ont- kennen , dat de Meefters als een middelflag daar tusfchen maaken, het welk men niet gevoegiyk tot de Boomen of tot de Kruiden betrekken kan, Deeze onderfcheidingen zullen derhalve beftendig Zyn , zo lang de Wereld flaat. Wat die der Bol- en Gras- Planten, der Varens, Wieren, Mose fen, Paddeftoelen , in zo veel byzondere Klasfen belang: 5 deeze, geloof ik, zullen van de mee. ften ook voor Natuurlyk worden aangezien. Bes ® VL VO OMR EAD Behalve deeze en andere redenen , heb ik, met deeze fchikking te volgen , ook in ’ byzonder op Oog gehad, de befchryving der Planten in deeze Natuurlyke Hiftorie te bekorten.” Dus behoeft men niet te vreezen, dat dezelve een, naar even= redigheid groot, getal van STurren , als die der Dieren, zal uitleveren. Ik zal alle Geflagten, op ver naa, zo uitvoerig niet behandelen, als de Palme boomen hier door my behandeld zyn ; wier onbe- kendheid in Europa een breeder befchryving vore derde. De Boomen meen ik te befchryven in het volgende Stuk: de Heefters en Kruiden zal ik trag- ten in drie of vier Stukken te bevatten , en dan zullen de overige Plantgewasten , waarfchynlyk , niet boven twee of drie Stukken beflaan : dus zal het geheele Ryk der Planten niet meer dan agt of tien Stukken uitleveren. Want., aan den eenen kant begeer ik dit Werk niet te groot te maaken „ en aan den anderen kant hope-ik dus gelegen. heid te hebben , om deeze Natuurlyke Historie eens door de befchryving der Delfftoffen te vol- tooijen. | “Het zo beroemde en voortreffelyke Src/zel der Sexen van LiNNeus, zal ondertusfchen niets verliezen door deeze nieuwe Verdeeling. Behalve dat ik hetzelve in de orde der Geflagten volgen wil, @ VAN DEN AUTHEUR, im wil, zal ik ook de Rangfchikking behouden, ftel- lendeeerst de Eenmannige (Monandria), dan de Tweemânnige (Diandria) enz. elk in zyne Klas- fe voor, en dus ten einde toe vervolgende. Ook S wil ik, op het laatfte, even als ik ten opzigt van de Dieren gedaan heb, eenen Systematijche Blade wyzer geeven van de Geflagten der Planten , waar door men die „ volgens het Stelzel der Sexen, zal kunnen opzoeken in dit Werk. Ten opzigt van de befchryving der Palmboo- men moet ik den Leezer iets errinneren, dat als een byzondere onnaauwkeurigheid van my zou kunnen aangemerkt worden, daar het doch flegts toevallig is, De Schets der IV. Plaat , had ik naar de befchryving opgemaakt, en dus de Vrug- ten A en D, zo wel als B en C, in de Na- tuurlyke grootte daar in gebragt; doch de Plaat- {nyder , die Schets moetende verkleinen , en van myn íchryven onbewust, heeft ook de Afbeel« dingen van die Vrugten nagenoeg tot de helft in middellyn verkleind , gelyk hier agter eenie germaate aangeweezen is. Ik heb dit derhal- ve geenszins als Drukfeilen kunnen aanteke- nen. Hope den Liefhebberen niet minder Ge- noegen te zullen geeven door deeze Befchryving der Planten, dan ik door die der Dieren gedaan heb, X VO ORR EE Dr heb, én dit Onderwerp ook te doen dienen tot verheerlyking van den Schepper, door het be- Schouwen van Zyne Wysheid en Goedheid in het bezorgen van alles wat tot Vermaak, Ge- mak en Levens - onderhoud, der Men{chen en Die« ren dient, ® M. HOUTTUYN. Med. Doctor, AMSTERDAM, 25 November 1773. INHOUD: VAN Dir STUK. SN dB DIN G Dr dl DER PLANTEN IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD, Haar Leven. WVaatastige flruêtuur. De GroeijiNG. Gefteldheid en dienst der Wortelen en van Gewas. Samenflel van = het. Hout. Onderfcheid en zelfftandigheid der Bladen. De Loop der Vogten in de Planten is geene Circulatie, gelyk in de Dieren, Klieren der Planten volgens GUET- TARD. De VRUGTMAAKING, De Bloec- «men, met derzelver Mannelyke en Vrou- welyke deelen. Het Stuifmeel en manier wan Bevrugting der Stempelen door het- zelve , met Voorbeelden opgehelderd. Het Vrugtbeginzel. De Zaaden. Het Kiemp- je, enz. Konflige vermenigvuldiging. On-] bepaalde Vrugtbaarheid. De Knoppen en Scheuten. Gebruik der Planten in de Sa- menleeving. Bladz, zr DET onee terein KRUIDKUNDE. Haar oirfprong , verval en herftelling. Ver- fchillende Methoden, die van de Bloemen, Vrugten , Bladen, enz. zyn afgeleid, Na- tuurlyke Rangen der Planten door LInN- Naus voorgefleld. Vergelyking der. vee lerley Methoden. Familiën yvan AnANson Rangen van Gue1 TARD „ Samenttel van “Hi. Het Stelzel dêr Sexen van Lin- NEUS ; in ’t breede ontvowwd, Ontwerp van gene Natuurlyke Methode. Bladz. 159 ak ok } BE. & IJ. TI ÏV. BESCHRYVING per PLANTEN, EERSTE AFDEELING. De PALMBOOMEN. ‚ Hoorosr. De Eigenfchappen der PaLM- BOOMEN în % algemeen, hunne Rang- Schikking en Geflagten. Bladz. 253 Hoorpsr. Befchryving van ’t Geflage der CraMmsRors of Laege Palmboom. Het Merg van deszelfs Knot , de Herfe- nen van den Palmboom genaamd. ——— 257 Hoorvsr. Befchryving van ’t Geflagt der BorAssus , Lontar- of Jagerboom, zyndeeen Wyngeevende Palmboom. De Wilde Lontar, Westindifche Latanier en Javaanfche Cabang. mmm 2ÓT HoorpsT. Befchryving van ’t Geflagt der CORYPHA , welke men Sariboc-Boom noemt , waar toe ook de Licuala-Boomen beliooren, en hier mede wordt de The- baifche Palmboom vergeleken. am 275 ‚ Hoorpst. Befchryving van ’t Geflagt der CycAs of Sagoe - Boomen, dus we- ges het Meel , dat zy uitleveren , ge- naamd5 waar toe de Draad- of Garen- Boom en Ananas- Boom betrokken zyn. — 283 Vl. VI, Hoorpsr. Befchryving van 't Geflagt ___der Kokos of Kararrus- Boomen, en de aenmerkelyke Verfcheidenheden , tot …_dezelven behoorende ‚waar onder ook een LAAGE PaArMIET , Cocos Guineënfis genaamd, is t'huis gebragt. Bladz. 305 VIL Hoorpsr. Befchryving van °t Geflagt der DADELBOOMEN. Derzelver uit- neemende Vrugtbaarheid, Gebruik van de Vrugten ‚ Bladen, Takken en het Hout. —_ 350 VIIL, Hoorpsr. Befchryving van 't Geflagt der PaALMIETBOOMEN , van welker Vrugten een foort van Boter of Olie gemaakt wordt , die men Oleum Palme noemt. mm 31 IX. Hoorpsr. Befchryving van ’t Geflagt der PINANGBEOOMEN „ 20 Tamme als Wilde. Gebruik der Pinang- of Areek- Nooten, enz. Verder van den Koor- BOOM of gladden Palmiet, en deszel’s nuttigheden. 333 X. HoorpsT. Befchryving van ’t Geflage der WiLDE DADELBOOMEN ; in Oost. indie groeijende , Elate genaamd ; tot welken de Wyngeevende Palm- of Sa- GUEERBOOM , als ook de MNipa of Nrr- BOOM , hier is thuis gebragt. a 406 AK q Rn \ ef. &. XL. Hooep?r. Bifchryving vant Geflage ts 17 der. ZAMIA > zynde-een. Amerikaanfch Palmboonrf- Gewas ; met Knodsagtige … weelkorrelige Vrugtens varen Bladz. 425 kle HoorDSt. Befchryving van ’t Geflagt 3 der CARYOTA, waar toe de Wilde _ Sagueer-> of -Nieboomen. «betrokken, … … / À A A N23 AANWYZING per PLAATEN; en, der; Bladzyden s abvaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden; Praar Il. Afbeelding-van de BoL- LETjES van het STUIFMEEL OT wen en de bevrugtende Deeltjes - daar in vervat-;-door eene zeer fterke Vergrooting. tegenover Bladz, 87 Fig. 1. Een Stuifmeel Bollétje wan de Plant genaamd Hi- | biscus Syriacus, — 2. Het zelfde met de bevrugs tende Lighaampjes door p de Plantjesvan bet Schuif - je daar uit gedrukt, bl. 89 — 3. Eenigen van die Lighaam- pjes af zonderlyk en veelen waarfchynlyk aan elkander gevoegd , waar daor Zy 30 langwerpig Zyn. nn —- 4 Stuifmeel - Bolletjes van de Mirabilis Jalapa, met de Bevrugtende Lighaam- pies daar binnen Zig ver- toonende. vn Ee —_— 5. Dezelfden zo veel ver- groot als dat van fig‚r. == —_ 6, Drie Bolletjes daar van , aan elkander kleevende, en mser vergroot, dmt a 7. De Bevrugtende Lig: haampjes daar uit, af zofì- deriyk befchouwd dk 2 3, Een stuifmeel Bolletje if wan de gewoone Kounkoa= mer- Prant , met de Lig- haampjes 'er binnen en genig-n >er wit geperst doer de Glazen Pladijes= han . il ke 3 Hig, 0% Hg: 9. Stuifmeel - Bolletjes van 5 de Bignonia radicans „ met de Lighaampjes ’er bin. nen. Dl, 89. =— IC, Een Bolletje daar wan, ten flerkffe vergroot. —- 11, De Lighaampjes uit die Bolletjes afzonderlyk. 12, Een Stuifmeel « Bolletje van de Gomphrena gloe bofa, gebeel plat gedrukt. == 13. Stuifmeel - Bolletjes van een Soors van Mos, 8e- naamd , Bryum, mn == 14 De Styl en Stempel van | de gewoone Paardebloe- men , Leontodon Taraxa- cum. 15e Swee Hazirties daar van 3 in welken mende doorbooe ring kon zien, m 36. De Stempel eneen gedeel. te des Styls van Carduus crispus. =n, Swee van de lang fie Haairtjes daarvan, wier Holligheid, uit de Lig- haampjes daar door pas- Jeerende, blykbaar is bl, go 18, D? Stempel en een ge- deelte des Styls , wan de Plant genaamd Conyza Squamofa. mm 1Qe Een gedeelte van den Styl dier Pliant, m:t de Lig- haampies deor deszelfs overlangfe Buizen pasfeee rende, en de ledige Bol- letjes van buiten aan de zyden zittende, na dat zy van de Heairtjes van den Stempel afgevallen, Zyn. Dl, 89,93. mn 20, Een volmaakt Stuifmeel Bolletje van die Plant, — 21. Ben geucerie der zyde van iden den Sty} der gewoone ae ’ Ee, _ Nagtfehade (Solanpm Of- ficinarum) , met Zyne Haairtjes , wier Buizen dus zigtbaarlyk doorloopen in het Lighaam van den Styl. bl, go Fig.22, Een dergelyk gedeelte, - flerker vergroot, om de gemeenfchappelyke ver- eeniging dier Buizen, bn. nen bet Ligbaam van den Styl, te vertoonen, ee 23. Een Haairtje daar van, ten flerkfle vergroot , met een Stuifmeel - Bolletje in deszelfs Mondje gevat, lk bl. or, 92 „24. Fen gedeelte wan een Haairtje of Vezeltje der Wo'ligheid , die op de Vrugtbeginzels zit in de Sonchus Oleraceus, met de Bevrugtende Lig- haanpies daar binnen, bl, 93. Praar. IL. Afbeelding van de KeN- MERKEN DER KrASSEN of Klasfikaale Afdeelingen in het STELZEL DER SEXEN. tegen over Bladz. 24r. Wyzende Fig. 1. aandie met één Meel draadje of Eenmannige, Fig, 2, die met twee Meeldraadjes of Twee- mannige Planten , enz, ens. gelyk men dit duwidelyk verklaard windt, @ e Ul.o42 45e Praat. III. Afbeelding van de SA= RIBOE- Cl ÂNANASBOOMEN, — mmm 275 Fig. 1. Het bovenfte van den Stam en de Kroon van den Sarie boe - Boom, met gyne Bloem. of Vrugt-Trosfen, , mooSiyk wel tot een veers= ‚ tigfte in Liniaale Afmee- tingen verkleind, ble 276. gs 2, De Vrugt daar wan , niet veel minder dan de Na- bwurlyke graotte, bl, 278, Fig. 3. Het bovenftevan den Stans Re en de Kroon van den Anas Ja nasboom » misfchien om= trent tot een twintigfie in Liniaale Afmeetingen vere kleind , met de zogenaame de Ananas op de Kruin. bl. 299 = 4. De Knoest, Kruin of Bol ek ks wan deezen Boom, met de jonge Scheuten, tot Moes of Spyze bekwaam ; min- der verkleind, bl, 309 — 5, De Molukkifche” Zee- Noot, op omirent een Uyfa : e de van haare weezentlyke langte en breedte, … bl 349 PraAT IV. Afbeelding van den Fie NANG-en SAGÚEERBOOM. _ tegenover Bladz. 384. Fig. 1. De Kroon en ‘t bovenfte | a van den Stam van den Pi- nang- of Areeknooten- Boom, met gyne Scheede, Bloems en Vrugt: Tros- fen; moogiyk wel tot een weervigfle als boven ver- kleind, bl.386 n Letter A wyst eenelang- — werpige Pinang- Vrugt gant TUA U, Letter B, C, twee Palmiete Nooren , omtrent in de Nae tuurlyke grootte: zie, bb, 382 —… 2. De Kroon en % bovenfte wan den Stam van den Sa- guecerboom , met zyne Bloem. en Vrugt- [ros- fen „ het Haairigc Geweefe zel om zynen Stam ens alles ook zeer verkleind, bl.ato Letter D, de Vrugt van deezen Boom wat minder dan Natuurlyke groette. DE SYSTEMA NATURE SAMENSTEL pER NATUUR. NSISIEISISISISISI EISEN: REGNUM VEGETADBILE ERO 4 RK Dern PLANT EN. r biker Veken VR > A : 1 k Lef br ds, ENE GRE np \ j P] v rid UT sad EK: 1 D E NATUURLYKE HISTORIE png HET BLArM: EAN.S.T ET. VAN DEN HEER LIN NE UV ef EREA DEES TW E E DE DIEM Es BESCHRYVING per PLANTEN. B VE APO DET NG De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. Haar Leven. Vaatagtige frruêtuur. De Groer- Jine. Gefteldheid en dienst der Wortelen , van ’t Gewas. Samenftel van het Hout. On- derfcheid en zelfftandigheid der Bladen. De Loop der Vogten in de Planten is geene Cir- culatie, gelyk in de Dieren. Klieren der Plan- ten volgens GurTTARD. De VrueT- MAAKING., De Bloemen , met derzelver Mannelyke en Vrouwelyke deelen. Het Stuif- A meel IJ. DEEL Le STUK. 2 _ De EIGENSCHAPPEN. DER PLANTEN mieel en mâniefr van :Bevrugting der Steimpée len door hetzelve , met Voorbeelden opgehelderd. Het Vrugtbeginzel. De Zaaden. Het Kiemp- je , enz. Konftige vermenigvuldiging. Onbe- paalde Vrugtbaarheid. De Knoppen en Scheu- ten. Gebruik der Planten in de Samenlee- ving. pH Nuttig- HA Adhemand , die. zig het akelig Gezigt heid der Planten, { 1 X der dorre Zand- Woeftynen , wel- \ De ken er in de binnentte deelen. van Sn Afrika zyn , der Bergen van enkel Steen, def Ysvèlden in ’t barre Neorden. der Yskolken in de Valeijen van de Switzerfche Alpen’ en der befneeuwde Kruinen- van ‘de. he: melhooge Bergreeks , de Andes genaamd Bs. Zuid-Amerika , voorftelt , behoeft “zig flegts het onderfcheid van de. gedaante des Hanka E in onze Gewesten, by Zomer en des Winters, te vervegenwoordigen,- om te begrypen, hoe zeer de Planten tot verfiering ftrekken van. den. Aardbodem. Haar lieftyk groen, dat de Oogen ftreelt , en de Stedelingen in * Voorjaar: uit- lokt naar het Land, wordt ongemeen verheer- Iykt dor de Bloemen en tot algemeene nut-_ tigheid gebragt door de Vrugten, welken zy in de Zomer en Herfst uitleveren. Dus maaken Zy def ‘Aardkloot bewedenbaar. Men verbeel. de zig een Samenleeving van. Menfehen met Dieren vân allerley ‘Soort ; om Kort te gaan, een Noach ret zyn Huisgezin , uit de Ark ftap- _ 2 a IN'T ALGEMEEN BESCHOUWD. 3 ftappende;, in een zodanige Woeftyn gebragt. INLEr- Welk een droevig Schouwfpel ! Hier moeten PING: zy allen. van Honger fterven , om dat hun Voedzel ontbreekt. In tegendeel, ’t Gelaat des Aardryks- vernieuwd zynde door het uitfprui- tende … Kruid, ten deele Bloem- , ten deele - Vrugrdraagende ‚ daalen zy langs de fchuinte der Bergen in eene Beemd, als Eden , een Paradys van Wellust , daar Mensch en Beest kan vinden, ’t-geen tot zyne Verheuging dient, De fchoonheid der Bloemen vermaakt het Ge- zigt; de Reuk verkwikt den Geest: de Smaak der Kruiden en Vrugten verfterkt het Hart, en het Voedzel,-dat zy uitleveren, ftrekt tot On- derhoud. des Levens. Dus zien wy , dat het Ryk DER PLANTEN, fchoon aan dat der Dieren ondergefchikt , niet minder noodig is in de. Huishouding der Schepzelen. Langs den ladder der. ‚Natuur daalen wy van zy teeven, de Dieren tot de Plantg ewasfen af. De Dic- ren zyn Lighaamen die groeijen en leeven „zig beweegen , Gevoel hebben en ’t gebruik. der uiterlyke Zintuigen. De Planten zyn Liehaa- men die groeijen en leeven, doch aan welken ten minfte de Vrywillige verplaatzing ontbreekt, Het groeijen en leeven hebben de Planten met de Dieren gemeen: derhalve worden zy ten on- regte Groeifende Wezens genoemd en de Dieren voeren niet billyk. den naam van Leevende We- zens; want de Planten leeven ook, Beter kan menze door den naam van Planten onderfchei. A 2 dens In IL. DEEL. IL, STUK, 4 _ De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI- den, als welke derzelver hoofd-eigenfchap , van DING. bemin- nen het Licht, in de Aarde geplant te zyn, duidelyk te ken- nen geeft. LiNNeus zegt derhalve, kort en beknopt: Een Plantgewas heeft een Samen- gefteld Leven, zonder vrywillige beweeging (*). Dat de Planten geen Werktuigen van Ge- zigt, Gehoor, Reuk of Smaak, hebben , wordt door iedereen erkend. Zo min, echter, als wy het Gezigt kunnen loochenen in fommige Dieren of dierlyke Schepzelen , daar men geen Oogen in waarneemt, gelyk de Wormen en Polypen; zo min kunnen wy verzekeren dat de Planten niet eenigermaate zien. Zy hebben ten minfte aandoening van het Licht (4). Door een fterk Gedruis, ’t welk met een geweldige beweeging van de Lugt gepaard gaat , wordenze getrof- fen (}). Niets is haare Groeijing en Leven hinderlyker dan eene benaauwde of vervuilde Lugt. Ook beminnen zy, in ’t algemeen , zui- ver Water. Haare Slaap fchynt een byzondere aändoenlykheid uit te drukken, welke ten min- fte bewyst , dat zy niet van Gevoel ontbloot zyn (9). | Dat (*) Vegetabile est Vita compofita absque motu voluntaris, Syst, Nart, XIl, In de Tiende Uitgaave hadt ‘zyn Ed, gezegd. Wegetabile est Wita multiplicata , coadunata , absque fenfatione, (f) Uitgezogre Verhandelingen. IT, DEEL , bladz, 75. (4) Trifolium quoque inhortescere et Folia contra Tem- pestatem fubrigere certum est, PLIN, Hist, Nat. Libr, XVIII. Cap. 35e | | (6) Zie het Vertoog geplaatst in het Ve Deel der Uitgez. Verhandelingen, aan 'e begine IN- ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. dj Dat de Planten Gevoel hebben is blykbaar INLEr- in die genen , welken op de minfte aanraaking PING. verflenzen , gelyk de Mimof/a en anderen. In,2? Sg deeze heeft een trap van Gevoeligheid plaats , voel. grooter , mooglyk, dan in eenig Dier, En, fchoon ‘er maar zeer weinige van dien aart zyn; befpeurt men , echter, dat de behandeling der Bladen aan de meeften naädeelig is, veel meer die der Bloemen. De Zaadhuisjes van verfchei- dene zyn zo aandoenlyk , dat dezelven , het Zaad ryp zynde, op de minfte aanraaking open Ípringen, en de Zaadjes uitwerpen. Dergelyke aandoenlykheid fchynen anderen te hebben van den Wind. Een trap van Koude, veel minder dan Vorst, kunnen veelen, uit de Heete Lugt- ftreek afkomtftig , niet verdraagen 5; doch zy ge- wennen ‘er allengs aan , en de Voortteeling maakt de Jongen harder van natuur 3; even als men dit in de Dieren waarneemt. Zo wel als dezelven worden zy eenigermaate in het Land, waar zy overgebragt zyn, door den tyd gena- turalizeerd (*). Dat deeze Gevoeligheid niet afhangt, gelyk De Slaap fommigen gewild hebben , van de Werktuig- ek lyke ftruêtuur, van den trap van Hitte of Kou- de, van uitdrooging of bevogtiging , is door de | ge. (*) Op een Lustplaats , niet ver van Londen, zyn Oranje- boomen geweest , die meer dan honderd jaaren in de vaste Grond geftaan hebben , wordende ‚door enkele bedekking , des Winters vaor de Koude befchur. IL DEEL, Lo STUK, 6 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN _ÍNLEI- gedagte Waarnemingen omtrent den Slaap der . DING, Planten en het waaken der Bloemen aan on- zen grooten Kruidkundigen, den Ridder Lin- NEUS, gebleeken. Sommige Planten hangen des Nagts over zyde , anderen worden flap , omgeboogen , of vouwen haare Bladen {amen, welken zy des morgens weder ontfluiten en zig herftellen. Zekere Bloemen openen en fluiten zig ftandvastig op zekere bepaalde Uuten , zon- der eenige kennelyke verandering van het We- der, en dit doen zy met zulk eene ftipte in agt- neeming van den Tyd,dat het een aanmerkens- waardig Verfchynzel maakt. In omtrent vyftig # Waaken der Bloemen, 2? Soorten heeft zyn Ed, dit waargenomen , en opg gemerkt ; dat men zelfs het Weder uit fom- migen voorzeggen kan (*).: ‚ De Afrikaanfche Goudsbloem , by: voor- bee, begint ’s morgens tusfchen zes en ze- ven Uuren te waaken, en gaat daar mede tot s'namiddags te vier Uuren voort; indien het die Dag droog Weer is, Zo wanneer zy te zeven Uuren nog haare Bloemen niet geo- pend heeft, dan zal ’er dien Dag Regen val- „len. Indien de Siberifche Ganzen - Distel. by „ hagt zig fluit „dan zal het doorgaans den „ volgenden Dag helder Weer zyn, en Regen- „agtig, indien zy haare Bloemen ’s nagts open … houdt.” Anderen kunnen byna tot Uurwer- ken (*) Philafophia”Botaniea, Stokh. 1751, pag 73 IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD, A ken verftrekken , keken menelders daar van een INLEI- Lyst vindt (#. DIM, Dat gene, echter, waar in de meel meest Het Le - met de Dieren overeenkomen, is het Leven. as Sommigen hebben het Leven der Planten tot de Groeijing en Voortteeling bepaald ; doch , hoewel het zeker is dat deeze laatften niet plaats Kunnen hebben zonder Leven, kan echter het Leven plaats hebben zonder die Werkingen. Een Plant of Boom , den uiterften trap van Grootte bereikt hebbende , ‘groeit niet meer, De Groeijing en Voortteeling zyn derhalve geen bewys van Leven. Snydt men, by voor- beeld, een Tak af van een Boom, zo zal men uit geen van beide deeze Werkingen ontdekken , of het levendig dan dood Hout zy. Een enkel Sneedje, dat een Stroobreed van de Bast weg- neemt „ doet ons oogenblikkelyk zien , of de Boom leeft , dan of hy dood is. Wy moeten dan op dit onderfcheid ftaan blyven, het welke zig zo gemakkelyk aan het Gezigt , zelfs van den plompften Werkman , openbaart, Een doode Boom is ftyver dan in ’t Levens een doode Plant is flapper. Van waar komt die zonderlinge tegenftrydigheid ? Daar van , dat het Leven de Vezelen van het Hout, die {te- vig zyn gedwee doet blyven, en, in tegen- deel „de: Vezelen der Planten die „zwak zyn, ver- (*) Uitgezogte Ze handelingen, Ve Deel, bladz, 6 , enz, A4 IN, DEEL, Le STUK, \ | INLEr- DING. Overeen- komst met de Dieren, 8 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN verfterkt en Veerkragt geeft, Dat dit gefchiedt door den invloed en loop der Vogten in de Plantgewasfen ; blykt ten duidelykfte. Oneindig maalen heeft men gezien , dat Gewasfen , in Potten geplant, door fterke Zonnefchyn en ge- brek van Water, begonnen te verflenzen, die men door befproeijing of begieting weder frifch maakte. Zelfs heeft men in de Hortus Medi- eus alhier een Plant gehad , die, wanneer zy te veel Water kreeg , hetzelve door de Enden der Bladen weder loosde (*) : ’t welk tot een vast bewys ftrekt , dat het Water door ’t ge- heele Lishaam van de Plant pasfeert. Waar in , echter , beftaat eigentlyk het Le- ven? In de Dieren is het eene aandoenlykheid voor Prikkeling , welke maakt, dat het Werk- tuiglyk Geftel , t'eeniger tyd als ftil flaande;, door de een of andere Oirzaak weder in bewee- ging gebragt kan worden. Even ’t zelfde is het Leven in de Planten: want , gelyk de beweeging eenigen tyd kan ophouden in de Díeren 5 ja fommige kleine Diertjes zeer lang kunnen bly- ven in een ftaat van volftrekte onwerkzaamheid ; zo wordt de Groeijing in de Plantgewasfen door onze Winterkoude als geftremd , terwyl zy in_ warme Klimaaten geduurig blyven groeijen. Nies vand zal echter ontkennen , dat de Planten, geduurende die verftyfdheid , nog blyven lee- | ven. (*) Kursen. Adwers, Anatom,. Dee. II, Obferv, 2e page Ile : IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. 9 wen. ‘t Is niet waarfchynlyker, dat middeler- INLer- wyl een beweeging der. Vogten in dezelven PING. plaats heeft , dan dat die plaats zou hebben in de uitgedroogde Raderdiertjes en andere derge- lyke Schepzelen. Genoeg is t,‚ dat de Vaten met Vogten gevuld en beweeglyk, dat is aan- doenlyk zyn voor eene prikkelende Oirzaak ; ’t zy Warmte, ’t zy Vogtigheid , en meestal bei- den te gelyk, Hier uit blykt dan de overcen- komst der Dieren en Plantgewasfen, in de Ei- geníchappen die het Leven betreffen, ten over- vloede (*). Men heeft ook in de Planten eene Vaatagti-, ee Struce ‚ge ftruCtuur, eenigermaate met die der Dierlyke tuur Lighaamen overeenkomende , ontdekt. Daar zyn, naamelyk , in dezelven Vaatjes die Vog- ten voeren en Lugtbuisjes. Ook vindt men ’er Klieren in, benevens zekere Celletjes, Zakjes of Vergaarplaatfen , waar in de afgefcheiden Sappen, Vettigheden of Oliën worden opgeza- meld , en ten dienfte van de Plant bewaard. Men ziet het gebruik daar van, in de Planten en Boomen te befchutten voor de Winterkoude ‘ en Vorst , als ook de tedere Botten te beman- telen , en wat dies meer is, De Sapvoerende. Vaten fchynen in zo verre Sapvoe- overeen te komen met de Bloedvaten in desen Die- (*) Men vergelyke ten opzigt van dit alles, het 7, Dees 1. STUK, van deeze Natwurlyke Historie, bladze 57, 58,50, 60, | A 5 EE, DEEL: I, STUKe Io De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN _ INrÉr- Dieren, als zy-de Sappen door het geheele Lig- DING, haam van de Plant , zelfs van «den hoogften Boom; tot in deszelfs Top brengen: doch , ge- lyk in de Planten een kloppend Hart ontbreckt , zo fchynen deeze Buizen ook zo wel der dienst van Aderen als van Slagaderen tewverrigten, en, dewyl ’er geene Klapvliezen ín zyn, kunnen zy de Vogten zo wel op- als nederwaards voeren, zo wel aan de Oppervlakte influrpen „ als door de Wortelen uit den Grond inzuigen. Dat dit weezentlyk plaats heeft, leert ons het uitfchie- ten en bloeijen van Bloembollen, die ’t onder- “fte boven op Glazen met Water geplaatst zyn : als ook het groeïjen van Boomen, die men met de Wortels om hoog en de Takken inde Grond “geplant heeft. Bovendien leert dit ons ook de onmiddelyke werfrisfching der Plant -gewasfen door den Regen en befproeijing met Water , enz. zakjes of Deeze Sapvoerende Buisjes worden. gekruist Ye: gaat- plaatfên, van anderen, die als Zakjes of Vergaarplaatfen zyn, van MarricHius Utriculi , dat is Blaasjes , geheten. Buiten en behalve de Olie of Vettigheid ; fchynen deeze Blaasjes ook de eigenaartige Sappen te bevatten van de Plant, en misfchien zyn dezelven , naar den verfchil- lenden tyd des Jaars, of naar de hoedanigheid van den Grond, de verfcheide trappen van Droogte , Vogtigheid, Koude-of Warmte der Lugt , nu eens Vergaarplaatfen van Olie, dan eens van MARGE Vogten , en meestal van PE à / IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. «IT „Zeepagtige, uit Olie, Zoùt en Water vermengd Inzet beftaande. Hier in moet dan het voornaame DING. verfchil plaats hebben van de Geneeskragten der Plantgewasfen. Men heeft reeds lang onder- vonden , dat zy tegen den Winter meer voor- zien zyn van Olie , en Wateriger in ’t Voor- jaar, wanneer zy zig fchikken tot den Groey , die voornaamelyk in de woorgemelde Vogtvoe- tende Buisjes plaats heeft, welke de Houtveze- Jen in de Boomen uitleveren, De Lugtpypjes der Planten komen naast , ZO Lugtpyp. het fEhynt, met die der Infekten en Wormen! overeen. Gelyk deeze, immers, geen Longen, en in plaats van dien de Lugtpypjes door het geheele Lighaam verfpreid hebben : zo is het ook gelegen met de Planten. In deeze Lugt- pypjes komen rondagtige Belletjes voor, welke door den Heer LEDERMULLER zeer duider yk vertoond zyn in de Afbeeldingen vaneen Schyfje Dennebooms- Hout. MALPIGHIUS fchynt dezelven ook wel gekend te hebben , de- wyl deeze aanmerkt , dat de Sapbuisjes of Hout- vezelen , tusfchen welken de Lugtpypjes leg- gen, in die foort van Hout als uit Zilveren Plaatjes famengefteld , aan de zyden ronde Knob- beltjes uitgeeven (*). | Het (*) He Argenteis laminis contexte , a Lateribus fabro- tundos emittuat Tumores. Zie over dit alles LEDERMUL- LERS Mikroskoopifche Permaaklykheden. II, Deel, Pl, XL, P Óte : II, DEEL, 1, STUK, I2 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN Inrer- Het Leven , nu, der Planten, is werkzaam DING. door de beweeging der Vogten in de gedagte Grosjing, Vaten en Blaasjes en van de Lugt in de Lugt- pypjes daar wsfchen. Welke veranderingen van deeze beweeging af hangen , zal genoegzaam blyken, als wy agt geeven op den aart der Vog- ten, zo wel als op het maakzel der Vaten en de gefteldheid van den Dampkring , waar in de Planten leeven. ’t Is bekend, dat de Warmte alle Lighaamen uitfpant, en dat deeze uitzetting allermeest plaats heeft in de Vogten en in de Lugt. Hier uit komt een dubbelde drukking voort : want de Lugt , in de tusfchenruimten vervat, zig uitfpannerde drukt de Wanden der Sapbuisjes ; die tevens door de Vogten worden uitgezet , en hier door zyn de Vogten in een geweldige perfing. Dit maakt dat derzelver vlugfte deelen opwaards gaan en uitdampen , terwyl het Lymige en Aardagtige ftrekt om de Wanden der Vaatjes of Vezelen te verfterken. Dit doet de Plantgewasfen in langte en dikte toeneemen en veroirzaakt dus het gene men GROEIJING noemt. Hoe fterker toevoer van Vog- ten, die met Lymige, Vette en Zoutige deelen bezwangerd zyn ‚ naar den aart der Planten ge- fchikt, hoe fterker aangroeijing. Dit wordt men gewaar in Gewasfen, welke uit een mageren in een vetten Grond verplant worden, en het te. gendeel, als menze in fchraaler Grond brengt. Om nu de manier van Groeijing, in de Planten nader te befchouwen, zo moeten wy agt geeven op IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD, 13 op de deelen, waar zy uit beftaan, In ’talge- INLEt- meen heeft ieder Plant een Wortel, een Steel , PING: Steng of Stam, en Bladen, «Wy zullen van ieder in ’t byzonder fpreeken, | De WorrTeL is dat zigtbaare deel, waar worrer mede de Plant gehecht wordt aan den Grond , se of eigentlyk dat gedeelte der Plantgewasfen , het welke onder de Aarde moet zyn, om hun te doen groeijen, Sommige Planten kunnen eeni- gen tyd leeven , zonder dat de Wortels in de Grond ftaan. Sommigen groeijen zelfs dus , fchietende Steng, Bladen en Bloemen. Dit ziet men in de Bolplanten en anderen. In ’t alge- meen , echter , wordt tot de Groeijing vereifcht , dat de Wortel in de-Grond zy , of aan eenig Lighaam gehecht, waar uit hy zyn Voedzel kan haalen , en moet de Grond ook van dien aart zyn, dat ’er de Plant door gevoed kan worden, indien dezelve groeijen zal. De Planten, die op * Water dryven , laaten haare Wortels hangen in het Element, dat haar tot Voeding ftrekt: de andere Waterplanten hebben haare Wortelen doorgaans in den Slibberigen bodem. Men ziet ook , dat de meefte Aardplanten eenigen tyd lee. ven kunnen van enkel Water. De Wortels der Planten zyn van verfchillende trunne gedaanten. Sommigen beftaan uit dunne Veze- ienie pe. len, die van den Stoel af naauwlyks in dikte daante. verminderen ‚ maakende als een bos Haair uit, en deeze noemt men Haairwortels, Zodanige Vezels komen ook aan de dikke Wortelen voor , en EL. DEEL, El. STUK, 14 Dr EiGENSCHAPPEN DER PLANTEN INret- en deeze fchynen in ’t algemeen-de Werktuigen, DING, te zyn, door. welken het Voedzel uit den Grond wordt ingezoogen. Anderen „en diemen gemeen lyk Wortels noemt „ zyn Kegelvormig of als een omgekeerde. Pieramiede., en dus enkeld, gelyk in „de Soorten van Peen, Karooten., en dergely- ken. In de Boomen noemt men de zodanigen, Penwortels „ tot onderfcheiding van. de Getakte Wortels van dien- aart, welke zig naar alle kans. ten uitfpreiden. Aan de gezegde Vezels komen, in fommige Planten, dikke. Knobbels voor , die als aan Draaden gereegen zyn , welke men, Knobs belovortels noemt. Hier;van geeven de Aardappc- len een aanmerkelyk voorbeeld. Zodanige Wor tels; wier Knobbels onderaan den Steel zitten, noemt men ,Knolwortels. „Men vindtze.ook zon: # Cycla-der Steel, gelyk in het Varkensbrood *. _Ande- ind re Wortels; doch zeldzaam. „zyn. als met Tan- den. gehakkeld: , „waar van het Kruid, dat men- f Denta- Koraal -— Violieren t noemt, den, naam. voert. 74 Deeze. kan- men Tandwortels heeten. Sommigen: beftaan als uiet Klaauwen , gelyk in-de. Ranonke- Jen, en voeren „dien naam, terwyl die der. Ane- monen naauwlyks-tot eenige gedaante, ‘te betrek ken zyn en oneindige figuuren opleveren. , Regt anders. is. het met de Bolwortels „wier geftalte zo eenpaarig isin een zelfde-Plant , dat mien. niet alleen de Geflagten maar fomtyds de Soor- ten of Verfcheidenheden daar. aan onderfcheiden kan. De Tulpen ‚ Hyacinthen „ Crocus, Le- liën, Narcisfen., geeven daar vam zeer bekende voor- "IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD, 15 voorbeelden. Men vindt deze veelal uitSchubben INrer- of. Rokken te beftaan, gelyk de Uijers, De PING. Bolwortels merkt LiNNZEus aan, als het Win- terhuis * ,; waar in de tedere Vrugt befchut * Hyber- wordt voor de Koude. | alen „De zelfftandigheid der Wortelen van de mee- „zelfftan. digheid fte Plantgewasfen is zagter dan Hout, maar in der Worte. veele Kruiden harder , dan de overige deelen der!" Plant. Men vindt dus Gewasfen van een zagt Geweefzel , wier Wortelen hard en Houtig zyn. Uitwendig. hebben zy een dun Bekleedzel, ge- lyk de Opperhuid , waar onder een dikker. Huid legt, welke uit bondeltjes van Sapbuisjes, met Blaasjes en Lugtpypjes doorweven , even als het Hout beftaat, Daar binnen is de Wortel met eene Mergagtige zelfftandigheid gevuld, _die een dergelyk Samenftel heeft en door mid- del van zyne Pypjes gemeenfchap houdt met de Bast des Wortels. Veele Voorbeelden van zo- danige Buisjes , met het Mikroskoop in verfchei» derley Wortelen gezien , worden ons door Mar- picHIvs voorgefteld, De ondervindelyke Proe- ven bevestigen zulks ook ten overvloede, - De Lugtpypjes aangaande , die worden door proeven de Lugtpomp op de volgende manier ontdekt. A Als men een-verfchen Wortel onder Water injes, een Glas legt , en dat Glas op de Plaat van de Lugtpomp onder de Klok gezet heeft, dan zal men , onder ’t uitpompen van de Lugt, een menigte Belletjes zien voortkomen ‘uit de Op- pervlakte van den Wortel, Indien men gekleurd Wa: ‚II. DEEL, 1 STUK, 16 DE EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI- Water heeft genomen of Kwikzilver , dan ko= DING, omtrent. de Sap- buisjes, men in de Wortel, na dat de Lugt weder in de Klok gelaten is, veele Streepjes voor, daar het Kwikzilver of gekleurde Vogt, in de van Lugt ontledigde Buisjes , is ingedrongen, De zelfde Proef heeft de Heer NieuwenrTyp op een Raap in ’t werk gefteld (*). Dit doet dan blyken „ dat ‘er zulke Lugtbuisjes in de Wortels zyn. Men kan het ook befluiten uit de toeneeming van zwaarte in de dus behandelde Wortel. De tegenwoordigheid der Sapvoerende Vaten is aan het bloote Oog blykbaar; inzonderheid door middel van Warmte , welke de Vogten door uitfpanning in beweeging brengt. Dat ’er zelfs een verfchillende plaatzing, loop , verdee- ling en figuur, aan de Sapbuisjes en Blaasjes der Planten gegeven is , naar dat zy tot bereiding van verfchillende Sappen gefchikt zyn , wordt ons door de Ondervindingen van den beroemden RuyscuH geleerd (f). Deeze Hoogleeraar een Raap ontleedende, bevondt, dat die Wor- „ Cwant de Raap of Knol is een Wortel „) in de Staart en Bast of Schil een geheel ander flag van Vaatjes hadt , welken hy onderftelde het bittere Sap te voeren , terwyl het binnenfte , zoete Merg der Raap, beftondt uit een famen- weefzel van dôor één gekrinkelde Vaatjes, die zig (*) PEzifence de Dieu demontrée dans bes merveilles de la Nature. p. 370, (Ì) Advers. Avatom, De III, Obferve 2e iN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. 17 . zig als Katoen vertoonden; zynde buiten twyfel INLEL met het zoete Sap, dat de Knollen zo lekker PING» maakt ‚ gevuld, … Voorts befpeurde hy een aan- merkelyk verfchil , tusfchen deeze Sapvoerende Vaatjes in de Staart en in de Schil der Raapen, loopende dezelven ín de Staart regt , en in de Schil Netswyze door elkander geweeven zyn- de (*).- Hier uit mogen wy befluiten, dat de Sappen, in de regtloopende Vaten van de Staart vervat, hunne bitterheid behouden, om dat zy nog taauw zyn , en niet door bymenging van het eigen Vogt der Raap, gepaard met de krin- keling der Vaten , in het eigenaartig Sap der Plant veranderd, Hoe naby het zoet en bitter aan elkander vermaagfchapt zyn , leeren wy uit het verfchil van het Leverfap en de Gal. De bitterwording van bedorven Nooten en Amande- len leert dit ook. Hier fchynt de Natuur een overgang van bitter in zoet te bewerkftelligen , van welke een blykbaar voorbeeld is ín de lekke- re Cyder of Appeldrank, welke men van oneet- baar bittere Appelen bereidt. En de Ondervin- ding leert in deeze Wortelen , dat dezelven dik- wils bitter blyven door te groote Droogte of . fchraalheid van den Grond, welke een fchaars- heid veroirzaakt van de voedende Vogten en mooglyk ook de Vettigheden te bitter maakt, om (*) Cara renovates Jeu Thes, Anatome, post Curas bosters novus > in Dedicatione, B II, DEEL, Is STUK, 18 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN ÍNLEr- om veranderd te worden door de eigenaattige DING, kragt der Plant. Werking Men kan dan , in *t algemeen , vit het maak- der Wortelen. zel der Wortelen befluiten : dat Water en Lugt, zo wel door de Oppervlakte, als door de Vezelagtige Enden of Haarbuisjes der Wortelen ingeflurpt , in derzelver Vaatjes en Blaasjes op verfcheiderley wyzen bewoogen , met de Sappen der Planten gekleinsd ‚op verfcheide plaatfen aan- gevoegd, afgefcheiden en weder met dezelven ver- mened wordende, daar door eene geheel verfchil- lende Eigenfchap, ten opzigt van Reuk , Smaak , en wat dies meer is, aan dezelven geeven, gelyk zulks plaats heeft in de Vogten der Dieren. Dat ondertusfchen eene uitfpanning, zo wel in dikte als in langte , plaats grypt in de Wortelen, even als in de Plant zelve, doch op eene tegenftrydi- ge manier : alzo de Wortelen nederwaards lan- ger worden en de Steel of Steng opwaards uit- fchiet: doch dat de Wortelen wederom Takken kunnen worden, gelyk voorheen gezegd is. En dat fommige Planten , die men Bygewasfen (*) noemt, ook gevoed kunnen worden door de Sap- pen van andere Planten, op welken zy groeijen , is blykbaar: terwyl zy tevens de Eigenfchap der « Plant, die haar tot Voedfter ftrekt, aanneemen. Dit (*) Planta Parafitice, Geheel grappig wordt hier aan dz naam gegeven van Op/thuimlopende Planten, Zie ’t Woor- denboek van BOMARE. II. Deel, bladz, 293, Ik zouze dan veel liever Opfthorsloopende heeten. IN ‘T ALGEMEEN BESCHOUWD. I9 Dit leert ons het verfchil , dat ’er tusfchen de INLELe Eiken- Zwam en anderen plaats heeft in de PÌNG. Bloedftemping. Ook wil men dat de Maren- Takken*, die men in de Geneeskunde tot ver- pk eg “{terking zal ine ; op Eikeboomen gegroeid nu moeten zyn, De Heer Marquis de SAINT SïMON heeft zondere eer» zonderling denkbeeld aangaande de Wor- ben tels der Bloembollen voorgefteld (*), die zyn Ed. echter wel uitdrukkelyk in deezen van de Wortels der andere Gewasfen en Boomen on- derfcheidt : zo dat men dit denkbeeld van dien Heer niet, met fommigen, op de Wortels in ’t algemeen moet toepasfen. Hy ftelt dat de Wor- tels der Bolplanten geen influtrpende Werktui- gen zyn, maar dat dezelven dienen om de Bol- len van het overtollige te ontlasten. Zyn Ed, tragt zulks te bewyzen (1.) doordien veele Bol. len deeze Wortels uitfchieten en zelfs bloeijen buiten den Grond; maar neemt niet in agt, dat er zekerlyk in dat geval eene influrping van Vogten uit de Lugt moet plaats hebben , en, zo dezelve door den Bol gefchieden kan , kan zy ook gefchieden door deszelfs uitgefchooten Wortelen. Een Boom kan leeven met zyne Wortels buiten den Grond , gelyk wy vervol. gens zien zullen. Maar (2.) zegt hy, de zelf. ftandigheid deezer Wortelen is tot influrping niet (*) Des Facintbes, Amfterd. 1768, Quarto, pag, 23. Enz. 5 B 3 IL, DEEL: Ie STUKo bo De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN „ ÍNLEI- niet bekwaam „-dewyl zyn Ed, ’er geene Vaat- DING. _ggtige ‘StruCtuur ‘in waargenomen heeft ‚ en‚hy zou deeze Wortels wel by ‘Yskegels, die door ’t afdruipen dergelyke figuur aanneemen , verge- …_Jyken willen. -Dit behoeft geene wederlegging. Zy geeven, zegt hy (3.) geen Vezelen uit: maar geen: wonder ; want het zyn de Vezelen zelf en de Bol isde eigentlyke Wortel, even als in de Knollen, Aardappelen „enz. Een Aard- appel bevat zo wel de Spruit of het Beginzel van de Plant als een Bloembol. Wanneer men-Bol- len op Glazen met Water zet, zegt hy (4-)» . dan moet de Kruin van den Bol in*t Water ko- men’, om den. Bol Bloem,te doen fchieten : maär ik heb altoos zorg gedragen , dat de Kruin niet aan ’t Water raakte, dewyl de Bollen by my anders dikwils aan ’t rotten floegen. Verfcheide Bollen gezet hebbende op Glazen smet gekleurd Water ‚ nam hy (5) niets daar. van in ‘de Wor- tels waar, maar iets in: de. Bollen, «Dit geeft - my geen wonder, wanneer zyn Ed, de Bollen met de Kruin in ’t Water zet. ’t Geweefzel der „Wortelen zal te fyn zyn, om de kleurende ftof- ‚fen in te laaten. «Was haare zelfftandigheid flegts een uitgeworpen {toffe ‚dan zou het beter met die Kleuring gaan. Ook moeften zy dan van eene Bol, welke. omgekeerd op een Glas met „Water gezet werdt, en daar in Blad, Steel en Bloem fchiet, zo wel als anders uitgeworpen worden. In dat Geval zuigt zekerlyk de Bol het Voedzel door zyne Bladeren in. Zyn Ed, hadt - Ee IN °T ALGEMEEN BESGHOUWD. 21 een Bol gezet- op den Hals van een Bottel of Inter Flesch met Aarde , en toen fchoot die Bol zyne PING. - Wortels niet daar binnen, maar buiten om de Flesch heen. De Hals zal zekerlyk te naauw geweest zyn, om de Kruin te bevatten ; anders wordt men dit nooit gewaar in Bollen , wanneer zy ‚gelegenheid hebben tot Worrelfchieting in Zand of Aarde. Ik-merk dit dan als geene be- flisfende Proefneeming aan, en ftel daar tegen die onbetwistbaare Waarneeming, dat de Bol- len, die door enkel Water gevoed zynde op Glazen gebloeid hebben, als uitgeteerd zyn, en niet bekwaam, om het volgende Jaar even zo gebruikt te worden. Hier is ’t de reden niet dat zy niet genoeg hebben kunnen uitwerpen;, maar dat hun door de Wortels geen genoegzaam Voedzel is toegcebragt , ’t welk zy, in goede Aarde geplant zynde geweest, zouden genooten hebben. oils Thanskomt nog in aanmerking , wat het eigent- re: lyke Voedzel der Plantgewasfen zy. Leeven zy van Aarde, van Water of van Lugt ? Dewyl ven alle die Elementen zig in de zelfftandigheid der Planten , hoedanig ook , van de droogften, tot de vogtigften ‚van de zagtften tot de hardften, van het Aardmos tot den hoogften Eikeboom toe, bevinden ; zo moet men onderftellen , dat Zy natuurlyk altemaal tot Voeding ftrekken van de Planten, Men meent, evenwel, door Proeven ondervonden te hebben , dat de Planten leeven kunnen van. enkel Water; doch ’ is zeker, dat IL, DEEL 1, STUK, B Q de 22’ De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI- gemeen Rivier of Regenwater altoos Aardag- DING, tige deelen bevat. De keurige Proefneemingen van den Heer BonNNeET, ove het doen gtoei- jen van Planten in Mos, Spons, Zaagzel , Wol; Kalk en andere Stoffen , buiten de eigentlyk zo- genaamde Aarde, zyn elders uitvoerig ver- haald (*). Aanmerkelyk ‘is ’t , dat het Gewas van Boekweit, by voorbeeld , in Zaagzel , Boom- wol of Zwam gezaaid, niet hooger groeide dan twee of drie Duimen , en dus een foort van Dwergjes maakte , die ook zeer klein Zaad droe- gen, hetwelke niettemin , in goede Aarde ge- zaaid , wederom zo groöte en aanzienlyke Planten voortbragt , als uit de grootfte Zaaden, Dergely- ke voorbeelden , evenwel „ zien wy dagelyks, in het verfchil der tiering van Gras , Koorn , Mees- ‘kruiden , Boomen , enz. in fchraale of vette ig naar derzelver aart ver= fchiilende, Gronden , waar door zelfs de Reuk der Bloemen en hoedanigheden der reen merkelyk veran- deren (4). Doch hier omtrent komt in bedenking , of verfchillende Gewasfen, in de zelfde Grond ge- plant, daar uit ieder het Voedzel haalen dat haar eigen is, dan of de Vogten , welken zy inzui- gen, allen van de zelfde Natuur zyn. Dewyl fommige Gewasfen een vette , fterk gemeste Aarde, anderen een Zandigen of Steenagtigen, anderen de Kley of een zouten Grond en wat dies meer is, beminnen; kwynende zelfs in een | Grond ; (*) Zie Uirgezogte Verband, IL. Deel , bl, 36 , ‘enz. (}) De zelfde IV, Deel, bladz. 195, IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. 23 Grond , die hun oneigen is; zo fchynt het dat INLEI- de Haairbuisjes der Wortelen gefchikter zyn PING: tot inneeming van fommige Vogten, of de Va- ten der Planten bekwaamer tot Verteering van deeze of gene Stoffen, in deeze Vogten vervat, En, dat de Sapvoerende Vaten der Planten dee- ze bekwaamheid hebben „, blykt door het Enten der Boomen , als wanneer een enkel Takje ;, voortgroeijende op den zelfden Boom, Vrugten voortbrengt van een geheel andere Smaak, dan de Wortelftam. Ook is het zeer waarfchynlyk, dat uit een zelfden Grond veele Stoffen , van een zelfde natuur , door verfchillende Planten worden ingezoogen: dewyl zy , by een geplant , elkander berooven van noodig Voedzel, zo wel als Planten van eene zelfde Soort (*). De Waarneeming , dat fommige Planten el- kander beminnen , anderen elkander haaten ; fommigen niet by elkander groeijen willen, an- deren elkanders Groey bevoordeelen , fchynt doch het eerstgemelde denkbeeld te begunftigen : want zo alle Planten een zelfde Voedzel uit den Grond haalden , kon dit verfchil naauwlyks plaats hebben. Dus ziet men , dat Rog en Tarw , on- der elkander gemengd , wel voortkomen in Gron- den, die voor Tarw alleen te ligt waren: gelyk ook Haver en Boonen , door één gezaaid, wel draagen op een Akker , alwaar de Haver alleen kwaalyk geflaagd zou zyn (}). handkee (*) Zie een uitvoerig Vertoog deswegen , in het VI, DEEL, der Uitgezogte Verhandelingen, bladz, 159, enz, _{(Ì) Ibidem , bladz, 1714 B 4 le DEEL, Ie STUK) 04 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI- _ Het gene ‘uit den Wortel opfchiet , en zig a boven den Grond vertoont , wordt in % alge- meen ’t GEwas geheeten. Dit is in veelen enkel Kruid of Bladerig Loof , gelyk in de Raa: pen, by voorbeeld: in anderen zyn het gefteel- de Bladen, gelyk in de Aardbeziën ; in anderen Steelen met Loof, gelyk in de Aspersgie - Plan- * Herba ten, Dit wordt, in ’t algemeen, Kruid * ge- noemd, waar van de- Meeskruiden hunnen naam hebben, In de meefte Planten vergaat dit Loof tegen den Winter, en fchiet ín ’t Voorjaar uit den Wortel weder uit. - Ih fomtmigen echter houdt het ftand 3 gelyk in «de Sedums , Aloë- Planten, Enz. Zo de Steel Houtig is en ’s Win- ters overblyft„’ dan heet het Gewas een Boomp- dee je * of Heefter f, naar dat de Steel, enkeld is en f Frutex een Kroontje maakt, of by -den Grond in veele Takken verdeeld, ‘De Steel niet: Houtig zyn- Sure. de, dan noemt men het een Struikgewas 4. De- ii danmerkelyke dikte en hoogte geeft aan de Steel den naam van Stam, en het Gewas draagt dien S Arbor van Boom $, wordende de verdeelingen van den Stam , opwaards , Takken genoemd ,-die zig in Twigen , en deeze wederom in Looten verdee- len. … Aan deeze laattten. groeijen. de Bladen, Bloemen en Vrugten. 0 Ranken In fommige Plantgewasfen voeren deeze dee» al len byzondere benaamingen. De Wyngaarden, ik Sarmen. by voorbeeld „hebben Ranken * en deezen naam geeft men ook wel aan wilde Houtgewasfen , die op dergelyke wyze klimmende groeijen , gelyk de Klimop, Kamperfoelie; en aan ’t Gewas van —… Pcul. ed ' IN *r ALGEMEEN BESCHOUWD. … ‘25 Peulvrugten ; gelyk de Erwten en Turkfche INLEI- Boonen , of langs den Grond kruipende Planten , PING« gelyk Meloenen , Komkommers enz. Een Sr onk of Struik * heet eigentlyk dat Gewas , hetwelk « ssipes men geen Stam of Steel kan noemen, gelyk in de Toortsplanten ‚ als ook in de Distelen , enz. Wat eén Koolftruik zy, is bekend. De Steelen van Riet ‚ Koorn, Gras en dergelyken, voeren den naam ‘van: Halmen f. Dikwils zyn deeze | Cmt met Bladen: voorzien , fomtyds “Takkig , met Leedjes en ook wel Bladerloos. Dat van de Halmen, na ’t affnyden, verflenzen of verdor- ren, overblyft, zyn Stoppelen. Indien tusfchen de Bladen van een Plant éen Steel opfchiët ,-die enkel dient tot het draagen’ van Bloem en Vrugt, dan wordt dezelve de Bloemfterig + geheten; gelyk in de _Hyacinthen ‚ ” Narcisfen „+ Le- hën, enz. De Steel der Planten beftaat „1, -uit een Samentftel “Schars: 2. een Bast: 3. eene ry van Et 4. ne eene vastere Zelfftandigheid , en ten 5de’ het S“* Merg. Dit ‘hebben alle Plitdee ‚de Boomen zo wel als de allertederfte Kruiden, met elkan- der gemeen: zy zyn maar , wat de vastheid aangaat, van elkander verfchillende, - In de dik- ften, gelyk ‘in de Stammen van-het- Geboomte, vallen deeze deelen het beste onder ’t Oog : men kan ze ‘er het gemakkelvkfte onderfcheiden: in de Planten , die eenen dikken Steel hebben en eenen Bolagtigen Wortel, het allerminfte. De inwendige zelfftandigheid van deeze gelykt dik- wils naar Spons, met Water gevuld , onderfchei- IL, DEEL, I, STUK, B 5 dene Î Scapus 26 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN … Inrer- dede zig alleenlyk door de verfchillende Kleur. DING, Gedagte deelen zyn altoos in de opgegevene or- de aan elkander verbonden ; zodanig , dat de Schors het buitenfte is , en de overigen, als ge- meld is ‚ op elkander volgen. Van de Vaat- agtige Struêtuur is hier voor gefproken. 1 In de Boomen voert de buitenfte Schors, in Latyn, den naam van Cortex ; de binnenfte Schors of Bast dien van Liber, ’t zy, om dat dezelve uit veele, Bladen beftaat , of om dat men ‘er op plagt te fchryven. Het gene dan volgt is het Spint (Alburnum), dus genaamd , om dat het witter is dan het Hout. De buitenfte Schors heeft meer , de binnenfte Schors of Bast minder Blaasjes, naar evenredigheid van de Vezelen of Sapvoerende Vaten , uit welken zy is famenge- weven. In het Spint is dit Samenweefzel , van Vaten en Blaasjes , vaster dan in de Bast, doch losfer dan in het Hout (Lignum), ’t welk van Deezelfs verfchil van dat der Wor- telen, binnen het Hart of Merg ( Medulla) heeft , meeftendeels uit Blaasjes beftaande. De Geleerde Heer Dryrnour, Advokaat in ’s Hage, verbeeldt zig, in zyn Ed. Verhandeling over de Wortelfchieting der Boomen in zig zel- ven, dat de Wortelen geen waar Pit of Merg hebben. », Hy merkt het Merg in dezelven al- „ leenlyk aan als eene ftraalende famenloop der ‚ Houtvezelen, Buizen of Vaten, in het mid- „ delpunt van den Wortel ; daar in tegendeel ‚ het Pit in de Takken uit een Soort van Kliert- » jes fchynt te beftaan, waar in de edelfte dee- s len IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. 27 „ len van het Boomfap, zegt zyn Ed. , fchynen ÍNLEI- „ afgefcheiden te worden , tot voortbrenging PING: ‚ van Bladeren , Bloesfem en Vrugten.” Dus zou ook een Worteltje, uit een Takje voortko- mende , alleen zyn oîrfprong hebben uit het Hout , maar een Takje uit het Merg des Houts. En de Wortelen zouden alleen beftaan uit Hout, Schors en Opperfchors (*). Zyn Ed. geeft eene zeer fraaije Afbeelding van de voortfchieting der Wortelen uit een Takje , in welks doorfnyding de verfchillende Zelfftandigheden worden aangeweezen ; doch waar onder het Spint door zyn Ed. niet genoemd wordt. Indien de evenredigheden der Zelf ftan- digheden in dit Takje zodanig waren, gelyk zy voorgefteld zyn , dan komt het my zonderling voor , hoe, het gene zyn Ed. de Schors noemt , byna eens zo veel plaats in het Takje beflaan kon , als het Hout (4) Want het Merg, het Hout, en gezegde Schors, ftaan aldaar in mid- dellyn omtrent tot malkander als 1, 3, 5: wes- halve de Oppervlakten in de doorfnyding nage= noeg de evenredigheid hebben van 1, 8 ef 14, In alle Takken en Boomen , ondertusfchen, is de Schors of Bast (Liber) maar zeer dun: des ik geloof dat het gedeelte CCC dat gene zal zyn, ’t welk men het Spint (.Alburnum) noemt , en hhhh de binnenfte en buitenfte Bast met el- kander, ‚ De a (*) Verband. der Holl, Maatfchappye, Haarlem 1760. V. Deel , ble 133e (f) Ibid. Pl, 3, Fig, Ie Il. DEEL, le STUK: INLEI- DING, - Samenftel van het Hout, Maakzel der \ Steelen. < 3 d 28 Dr EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN De Waarneemingen- van MaArLericHrius en GRE Ws, omtrent het Samenftel des Houts , zyn door den vermaarden LEEUWENHOEK gf00- telyks opgehelderd. Deeze nam , in ’t Eiken- hout „ driederley foort van overlangs loopende en tweederley horizontaale Vaatjes waar. On- der de eerften kwamen ’er. grootere voor; met Blaasjes , van zeer dunne Vliesjes gemaakt , voorzien „ en kleinere , als/ook zo kleine, dat er van deeze laatften door hem twintigduizend , in het negentigfte deel van een vierkanten Duim gefteld worden, Van de Horizontaale kwamen fommigen regtftreeks. voort. uit het Merg of. Hart, anderen , in veel grooter menigte, lagen hier en daar: zo dat hy ’er 1400000 in de ruim- te van een vierkanten Duim rekende te, zyn. Het maakzel deezer Vaatjes is, volgens hem, Schroefswyze. In de Cocosnooten nam hy waar, dat de Wanden der Vaatjes geformeerd werden door Spiraale Vezelen , die op de zelfde manier om de Cylinders derzelven gewonden. zyn, als een Koperdraadje om de Snaaren van Darmen in het Mufiektuie. Het zelfde maakzel ontdekte hy in een Stroohalm, wier Bast een Oppervlakte _ heeft uit Vaatjes van ongelooflyke kleinheid fa- mengefteld. | De vermaarde Rurscr onderzogt op een nieuwe manier het maakzel der Steelen , dezel- ven door weeking in Water ontbindende , en evondt dus , dat de zelfftandigheid, op derge- Iyke wyze als die der Beenderen in het Lig- haam der Dieren, uit kleine Plaatjes in ’t ronde ge IN. °T ALGEMEEN BESCHOUWD. 29 „geplaatst ‚en: door Nageltjes, als ”t ware „famen INLEI- gehecht , beftond,: De gedagte Plaatjes: zelf , PING. „wâren. gemaakt van Vezelen, volgens de langte vanden Steel hier en daar zodanig omgeboogen, dat zy tusfcherruimten formeerden, in welken „Blaasjes zyn „ door dwarfe Vezelen verdeeld , en op veelerhande manier met elkander gemeenfchap hebbende. Hier uit blykt, -dat de Steel in ftaat is om de Vogten, uit. den Wortel ontvangen , met die door de, Oppervlakte ingezcogen zyn en met de Lugt te- vermengen, en dus dat gene daar van af te fcheiden , ’t welk tot de Groeijing „van-’t Gewas vereifcht wordt. Dat de Steelen , Stengen en Stammen der Plantgewasfen „ de Lugt, Water en andere Vog- ten, niet-alleen overvloedig door de Oppervlak- te van de Schors intrekken en uitdampen , maar dat ook deeze Vloeiftoffen , onbelemmerd , door den Steel of Stam op en nederwaards bewoogen worden, is door veele Proefneemingen bewee- zen. „Onder de Lugtpomp ziet men ‚dat de Schors of Bast menigvuldige Lugtbelletjes uit- geeft. Harms heeft de influrping van Lugt en Water, door de Oppervlakte van den Stam, waargenomen. « De vrye loop der Vogten, op en nederwaards „ blykt, (als reeds gezegd is.) uit het groeijen der Boomen, die ’t onderfte bovert in de Grond geplant zyn. Men heeft ook ge: zien, dat een Boom, wiens Wortel buiten den Grond was en bleef, alleen gevoed werdt door | | mid. { EL, DEELs 1, STUK, … „go De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI- middel van zyne Takken , die aan twee nabuu- _DING. Wortel- Schiering der Stek- ken , enz, rige Boomen waren vastgegroeid (*), Hoe het bykomt , dat een afgefneeden Tak of Takje , gemeenlyk Stek of Poot genaamd , aan zyn boven-end alleenlyk Takken, en aan zyn onder-end niet dan Wortelen uitgeeft, is door gezegden Heer DrRyrHoUuTr, op de ge- dagte Onderftelling , dat de Takken uit het Merg, en de Wortels uit het Hout hunnen oir- fprong hebben , zeer fraay verklaard (4). De- wyl de buitenfte deelen van het Takje eerder en meer door de Vogtigheid van den Grond aangedaan worden, dan de binnentte, zo is het natuurlyk, dar onder de Aarde Wortelen voort- komen, en boven den Grond Takken „ tot wel- ker uitfchieting een meer bereid Vogt, door de werking van de Lugt en Zon verlevendigd , fchynt vereifcht te worden. Men kan echter. hiet ontkennen: dat dikwils aan Stek van Aal- besfen, by voorbeeld, en aan Wilgen- Pooten, Takjes , Bladeren en Bloesfem groeijen „ eer zy nog eenigen Wortel hebben woortgebragt 5 ’t welk dan een werking zou moeten zyn in het Merg, nog af hangende van den Moederftam of Boom; daar deeze Takken afgefneeden of afge- houwen zyn. Ook blyven die Uitfpruitzels niet in wezen, ten zy de Stek of Poot middelerwyl Wortelen gefchooten heeft, (*) HaLes Wegerable Staticksof Groeijende VWeegkunde, loc, dive (4) Zie Werhand. der Holt, Maat föh, als boven , bl, 155 , enzo IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. sr Wanneer een Takje of Loot op een Boom INLEr- ge- Ent wordt , kan men deszelfs T'akfchieting ni op dergelyke manier verklaaren ; maar in de ied Ocwlatiën , wanneer alleenlyk een ftukje van de Enten, Bast, met een Knop voorzien , in een Sneede mg van de Bast wordt ingeftooken , fchynt de oir- fprong van deszelfs Takfchieting naauwlyks af te kunnen hangen van het Merg of Hart des Booms , als waar mede die Knop geen blykbaare gemeenfchap heeft. De Wortels geeven ook onmiddelyk Takken uit, die weezentlyk van eene Houtige Natuur zyn , alzo zy Boomen kunnen worden , gelyk dit blykt in de Uitloo- pers der Hazelaaren , enz. Het Hout , in te- gendeel , Kan Takken uitgeeven , tot Vrugt- draaging onbekwaam, gelyk men dit ziet in de Waterlooten. En mooglyk zyn deeze van der- gelyke natuur als de Plantzoenen der Vrugtboo- men, van Zaad geteeld, die geen goede Vrugt draagen, voor dat zy door het Enten zyn tam gemaakt. ___ Wat is, verder, de reden, dat de Steelen der Loodegte Planten en Stammen der Boomen altoos Lood °"°*}"5 regt opgroeijen, indien zy niet tot een anderen Stand worden gebragt, door uitwendige oirzaa- ken , of door hun eigen zwaarte ? Men ziet dit zelfs in Planten die aan een fteilen Muur groeijen : men ziet,en doorde gewoonte zonder verwondering, hoe een omgevallen Boom, al voortgroeijende , zynen Top ombuigt, en verder in de Loodlyn opheft. Van Boogen en andere Zaaden , hoe zy ook IL DEEL 1, STUKe 32 De EIGENSCHAPPEN: DER PLANTEN INrer- ook in den Grond geftoken zyn ,-tyst-het Sprüúic- DING, je altoos naar omhoog en de Wortel daalt: beneden. De Heer Dopart (*), naauwkeu- rig overweegende , wat hier de Reden van mogt zyn, onderftelt, dat de Vezels of Sapvoerende { Vaten der Stammen den aart hebben: wan door de warmte der Zonne ingekott en door-de Vog- tigheid’ des. Aardryks uitgezet te worden; waar van het tegendeel zou plaats hebben in de Wor- telen. „Doch dus zouden de Stammen altoos naar %t Zuiden moeten hellen, ‘dewyl de Warm- te der Zon: meer aan die-zyde werkt, dan aan Noordzyde,: “Wat moest ’er gebeuren in bet flooten …plaätfen , alwaar. de. warmte der Zon naauwlyks werkt ?%Hier-is- nogthans de manier van groeijing „even de zelfde. Ook heeft die Heer „de ongenoegzaamheid van deeze Stelling erkend, en, wat de Steelen en Stammen aan- gaat verder toevlugt genomen tot de opklimming der Dampen in de Lugt ‚die Loodregt opwaards gefchiedt, waar men, ten opzigt van'de Wor- tels; zou kunnen byvoegen, de Loodregte neer- zakking der Vogten. Maar de meefte Worte- telen fpreiden zig Zydewaards uit, en ,byna alle Takken hebben eene helling naar den. Zigt- einder. Ook ziet men dat, zo wel de eene als de anderen , indien zy in hunne loop geftuit wor- den , zig omkrommen ‚ en eene andere rigting aanneemen. : ‚ 6 De (%) Alem, de P Acad, B, des Sciencesg de Pâris, de An, 37020 ' d en se 4 SIN ’T AKCEMEEN BESCHOUWD, 33 ‚ De Heer BONNET ftelt vast, dat de gedag. INLEI- te opryzing van den Steel en de nederdaling PING, def Wortelen afhangt van derzelver Werktuig- Iyk Geftel. Men neemt waar (zegt zyn Ed.) »» dat de Houtige Vezels en Blaasjes in de » 5 Wortels op eene regt tegenftrydige maniet N En » gefchikt zyn dan in de Stam. Hier beflaan de „ Houtige Vezels het uitwendige en de Blaasjes s> zitten inwendig : daar beflaan de eerften het > inwendige en de Blaasjes het uitwendige, Dee- 5 ze twee Rangen van Vaten kruifen vi he » in de Stoel der Plant” (+), De Steelen , Struiken en Bloemftengen van Die Di veele Planten, fchoon zy overblyvende Stoelen en Wortels hebben , dienen maar voor één Sai- zoen. Jaarlyks fchieten deeze Plantgewasfen nieuwe Steelen uit, Neem de Leliën , Asper- gies en anderen tot voorbeelden, In anderen blyven de Steelen over, geevende jaarlyks nieu- we Spruiten en Bladeren. In anderen , gelyk de Hecfters en Boomen, blyft de Steel zo lang in wezen „ als ’t Gewas leeft , groeijende ook waarfchynlyk zo lang, ten minfte in diktc, aan. Dit maakt , dat ’er Boomen zyn van ontzagly- ke hoogte en dikte. Een Taxisboom, op een Kerkhof in Schotland grocijende , werdt voor weinige Jaaren bevonden een Stam te hebben van 52 Voeten omtreks, dat is tusfchen de 16 en-17 Voeten dikte. Dit zal mooglyk de grootíte | ï Boom (4) Recherch fur lufage des Feuilles, Il. Mem. p Hate C H. DEEL. ke STUK, 34 De - EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN Istet- Boom zyn, daar. men eenig Berigt van heeft , DING. zegt de Heer BARRINGTON (*); aangezien „de groote Karftengeboom , te Tortworth in %- Graaffchap Gloucester , in Engeland, nu veer- tig Jaaren geleeden gemeten ‚maar eenen om- trek hadt van 51 Voeten, Deeze Heer moet het „Werk van ApANsoN niet gelezen hebben , door wien aan de Kust van Senegal Boomen gevon-_ den zyn van 78 Voeten omtreks , en andere Reizigers ’er in Afrika gezien hebben van go tot 37 Voeten middellyn (4). De Stam van den Sycomorus ‚in Egypte ‚valt fomtyds vyftig Voe- ten dike, (lderroe: oizak Vraagt men, wat de reden is, dat de Boomen aib in dikte aangroeijen 2? Wy hebben gezien, dat EEN dezelven uit vyf zelfftandigheden famengefteld zyn, die op elkander volgen, en waar van het Merg de binnenfte is , beflooten in het Hout , dat van het Spint, dit vande Bast en deeze van de Schors omvangen wotdt. Iedereen weet, dat de aangroeijing der Boomen Ringswyze gefchiedt, binnen de Bast, die echter ook in dikte toe- neemt. De groote onderzoekers der Boomen heb- ben verfchillende gedagten gehad ‘over de aan- groe jing van het Hout, welke het voornaamfte ie, GrEw leidt dezelve af van de Schors, Mar- PIGHIUS vande Bast, en HaALrs doer de Houtlaagen uit het Hout zelf voortkomen, Zou | ‘ het (*) Plil, Trans, for 1770, VoL. LX. Part 1.pe23) CAZ ‚_(f) Familks des Plantese Pref. p. GEXI, (}) HasseLQquisr. Reizen, Odtavo, p. 586, IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. q 5 ket wel oneigen zyn, te ftellen , dat alle die INLEI- _ zelfftandigheden te famen daar toe medewerk- DEN ten ? Tusfchen de Bast en het Spint is in groei- jende Boomen en Lakken , by Zomer, altoos eene Wogtieheid waar te neemen , welke door het droagen Vezelagtig wordt , en dán de Bast met het Spint verbindt , zodanig dat men de Takken niet fchillen kan, of men moetze in ’t Water leggen. Dit weeten de Mandemaakers En maaken ’er gebruik van tot de Teenen van wit Mandewerk. Een leevende Tak van een Boom affnydende, en die dan den Bast afftroc- ‚pende ‚ (gelyk fomtyds gemakkelyk gefchieden kan „ en ik meermaalen heb gedaan, om zulk een Tak tot een Gard of Wandelftok te gebrui. ken) is dezelve dermaate met een taaije Slym bezet „ dat ze aan de Handen kleeft, en on- aangenaam valt in ’t gebruik, Met reden kan. men deeze Slym vergelyken by het Wit van een Ey, dat tot voeding dient van het Kuiken, als ook met het zogenaamde Cambium in * Dierlyke Lighaam , ’t welk de Wonden heelt en de Beenderen , die gebroken zyn, weder famenlymt. Immers, even als men in Kwaad- fappige Menfchen dit traag en fomtyds nooit ziet gefchieden, zo befpeurt men , dat in kwy- nende Boomen de Bast, naar evenredigheid, dikker is dan in gezonde: dus neemt dan in de- zelven ook het Hout zo veel niet toe , en hierom verdient het Gevoelen van MAL r- GHIUS den voorrang. De Bast is het ei- ie Sent NH, DEEL IT, Stuk, _ÍNLEI DING; 36 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN gentlyke Werktuig , waar door het Spint ge- formeerd wordt , en dit verandert allengs in Hout. Men ziet Boomen, wier Hout en Spint geheel verrot is, uit de Bast nog wederom zwaare Takken fchieten. Dit zag ik nog kort- lings hier by de Stad in een Boomftam , byna anderhalf Voet dik, die een Mans langte hoog was afgebroken „ van binnen geheel hol, en waar van de Bast boven een Tak hadt uitgege- ven , welke thans byna een Arm dik is: daar De BLADEN: in tegendeel, zo dra een Boom geheel of voor een gedeelte , al ware het flegts ter breedte van een Duim, van Bast beroofd is , het Hout op die plaats nooit weder een nieuwen Bast krygt. Dus ziet men ook blykbaarlyk , dat de Wrong , die aan een afgekapte ftomp van een Boom of Tak ontftaat , geen uitzwelling van het Hout is, maar van de Bast; terwyl dan het Hout dik- wils de Verrotting ondergaat , ten minfte aan dat uit-einde fterft. ‘Tot nader bewys dient, dat de fterkte der Vezelen van de Bast, in taai- heid, veeltyds die van het Hout te boven gaat. Voeg by dit alles , dat de meefte kragt der Sappen plaats heeft in de Bast van veele Boo- men , gelyk in die der Eiken- Takken , tot Leertouwing, om van de Kaneel, Kina en vee- le anderen niet te fpreeken, Van de Steelen , Stammen en Takken, gaan wy tot de BLADEN over; daar men een on- gemeene Verfcheidenheid in Kan waarneemen, Dezelven maaken , als de Bloem en Vrugt ont- breekt , IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. _ 37 breekt , het voornaamfte Kenmerk der Gewas- INLEI- fen uit. Aan de Bladen worden zeer gemakke- PING. 1yk de Soorten van de meefte Planten , Heefters en Boomen , onderfcheiden. Ja men heeftze zelfs gebruikt tot bepaaling der Geflagten. Wy moeten dan hier op een weinig ftaan blyven. Sommige Bladen zyn van den Wortel of Stoel Enkelde der Plant afkomftig ; anderen zitten aan dem" aen. Steel , Struik of Stam ; anderen aan de Tak- ken, Twygen of Looten der Boomen. Dit verfchil heeft dikwils plaats in een zelfde Plant , en dan is veeltyds de figuur der Bladen ook verfchillende. In ’t algemeen worden zy ver- deeld in Enkelde en Samengeftelde; waar van de eerften ieder op zig zelf , de anderen met elkander famengevoegd , een Blad uitmaaken. Dus hebben de Lindeboomen Enkelde , de Esfche- boomen Samengeftelde Bladen, In de Enkelde geeft men agt op de verfchillende figuur. Som- Rondagti- migen zyn van Omtrek rond of rondegtig BE ovaal, dat is langrond , en langwerpig ‚ hebben-# de dan fomtyds een Punt, fomtyds geen. Van de byna volmaakt ronde Geftalte , die zeld. zaam is, tot de langwerpige, waar de langte de breedte verfcheide maalen te boven gaat, zyn oneindige trappen. Alle deeze Bladen hebben de Oppervlakte boven en onder plat, en on- der de zodanigen komen Gehoekte voor , die or, kie, wederom zeer verfchillen. Men vindt ’er Lan- Anzalatas celswyze en Lintaale. De eerften zyn {mal , doch loopen aan beide Enden fpits uit, de an- Gs des IL, DEEL, I, STUK, INLEI- 58 Deir CHAPPEN DER PLANTEN deren de: overal even breed , als een Li- niaal, Men vindt Elsvormige Bladen, die in de Pyn- en Denneboemen Naalden heeten, Som- migen zyn, drie, vier of vyfhoekig , enz. Dee- ze Hoeken loopen uitwaards, doch men vindt ook Bladen met zeer diepe inwaardfe. hoeken, Ingekee- die men Ingekeepte Bladen noemen kan. Van 5 auf. Gehak- kele Laciniat % FE nras- gina!s dien aart zyn de MNiervormige „ Hartvormige , Halfmaanswyze , Pyl- en Piekbladen: waar van in de Lepelbladen, Klisfen , het Maankruid, * welk ‘er den naam van heeft, de Winde, Zuu- ring „ voorbeelden zyn. Men vindt ook Bla- den „ die doof zodanige Keepen in tweeën , drie-en , vieren , vyven'en menigvuldigmaalen zvn verdeeld. Dit laatfte heeft plaats in ’t Ei- kenvaren en cen Scort van Miltkruid. Deeze verdeelingen maaken fomtyds de Bladen als Ge- vingerd of Gepalmd, dewyl zy de gedaante van cen Hand hebben; fomtyds worden zy daar door als Gekwabd 3 fomtyds als 't ware Gevind ; fom- tyds Gehakkeld of Getand , met oneindige ver- „ fcheidenheden, Deeze laatfte naamen geeft men “doorgaans aan rondagtige Bladen , waar van de Rand met Hakkels of Tandjes is ingefneeden , en dan zyn deeze Tandjes grover of fyner, dig- ter by een of verder van elkander geplaatst, ? welk dus de benaamingen op ’t tapyt brengt, an Gekartelde of Zaagswyze en Schaarige of Uitgefneeden * Bladen. In ’tlaatfte geval zyn de Infnydingen rond. Somtyds is de Rand van Blad als met Ooghaairtjes bezet 5 fomtyds met IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD, 39 Ì | met Stekels of Doornen. “De eerften kan men INLrr- noemen Ooghaairige , de anderen Gedoornde PING. Bladen. Die den Rand zonder eenige Inkec- ping, Infayding of Schaaren , geheel effen heb- ben, kan men noemen Effenrandige * Bladen; * Integer- doch dit heeft ook plaats in de genen die ver- "7 deeld zyn. De Rand is fomwvlen Geplooid fomwylen Gekruld, als in fommige Kaasjesbla- den, en dan voerenze hier van den naam, Aan Stompege den Tip zyn fommige Bladen fpits , anderen oz. ftomp , en dan als Afgefneeden , of als Afge- beeten , en ook wel Uitgerand of Rond , met een menigte veranderingen. De Oppervlakte Ruipeof is glad of ruig. Onder de eerften heeft ook perks wel een Lymerigheid plaats: onder de anderen Twmenzo/s, is veel verfchil, Somtyds is de Oppervlakte ruuw, door kleine oneffenheden , Knobbeltjes of Tepeltjes 5 fomtvds met zeker Doms bezet , dat de Bladen Wollig „ Borflelig „” Stekelig of Prikkelie in ’t aantasten maakt. Men vindt ’er ook, die Geplooid , Gegolfd, Gevowwen of Ge- vimpeld zyn : fommigen zeer fterke » Anderen flaauw Geaderd , enz. Al het gemelde heeft plaats in platte, dun- pikke ne Bladen. De Dikke Bladen zyn Plat, ge. Pader Iyk in de Indiaanfche Vygplant , of Verheven. of Holrond: men vindt ‘er Pleezige onder, die Merg tusfchen de Oppervlakten, en Pliezigen , die weinig of geen Merg hebben, De gedaante is dikwils zonderling. Sommigen zyn van figuur als een Degen , anderen als een Zwaard of C 4, Mes; IT. Deer, 1. STUK, » 40 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN Inrer- Mes, aan de ééne zyde fcherp ; anderen Twee: DING. fpydende3 fommigen Driekantig als een Pook; in eenigen gaat de dikte van het Blad de breed: * Com- te te boven, en deeze noemt men Gekneepen * Pf Bladen: anderen zyn Bylvormig , gelykende. naar Yzer van een Byl; anderen Tongagtig : eeni- Î Trresia gen Rolrond, of Spilrond +, als naar ’t end ver- __dunnende : eenigen gelyken haar een Pyp, en worden genoemd Pypagtige ; anderen: naar een Geut en heeten Geutagtige Bladen. Van alle deezê vindt men onder de Aloë - Planten ; Toorts- Planten en anderen , deme voor- beelden. | Simenge- Van de Enkelde gaan wy tot de Samenge- feide Bla Aerde Bladen over: _ Zodanig noemt men die genen ‚„ welke beftaan uit eene famenvoeging van verfcheide Bladen, die maar ééne aanhech- ting hebben aan den Steel. Dus worden daar toe betrokken de Gewrichte Bladen, die als met Leedjés aan elkander gevoegd zyn, gelyk in de Indiaanfche Vygplant: de Gevingerde , daar ver- fcheidene, by elkander , Straalswyze „ op het end van een zelfden Stedl zitten „ als in het Zwarte Nieskruid en de Lupinen, Men vindt ‘er dus van twee, drie, vyf en meer Bladen Gevindeamengefteld. Gevindé Bladeren zyn de zoda- Pinata, nigen, welke uit veele Blaadjes , ter wederzy- de van een Rib geplaatst, als Vinnen , beftaan. Onder deeze heeft een groote verfcheidenheid plaats.. De Blaadjes ftaan in de meeften. tegen elkander over aan de Rib ; doch in fommigen overs PA IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. 4I overhoeks ; in eenigen is op ’t end een oneven INLEI- Blaadje , in anderen niet, die men als afgebroken DING. gevind aanmerkt. Somtyds loopt de Rib in een Klaawwier of Krulletje uit , gelyk in de Wik- ken :fomtyds ftaan ’er kleine Blaadjes tusfchen de groote en dan kan men het Blad ongelyk gevind heeten. Ook zyn ‘er als met Lapjes tusíchen de Blaadjes , die men Lapyinnig , en van en- kelde Paaren , welke men Paarvinnig noemen kan; gelyk dit plaats heeft in fommige Lathy- En ‚ die ook aan ’t end van de Rib een Klaauwier hebben. Wanneer de gemeene Steel van een Blad zig Verdubbet- verdeelt , en dan aan zvne verdeelingen met Dian Blaadjes bezet is , zo noemt men het Verdubbelde'* Bladen. Somtyds zyn ’er aan ieder Verdeeling twee, fomtyds drie Blaadjes en fomtyds zyn de Blaadjes aan ieder Verdeeling van het Steeltje op nieuws als Vinnen geplaatst, gelyk in verfcheide Soorten van Engelwortel en an- dere Kroontjes- Kruiden , die dan dubbeld Ge- vinde Bladen hebben. Als het Steeltje der Bladen verfcheide Verdeelingen heeft, dan ‚ noemt, men het Blad meervoudig verdubbeld * : la waar van men onder de Wilde Kervel, Kami! ek nd len , Venckel, voorbeelden vindt, Ook komen ‘er dubbeld drievoudig Gevinde en meer verfchei- denheden van dergelyke Bladen voor, De plaatzing der Bladen maakt ook een aan- … verfenit merkelyke onderfcheiding. De meeften zyn Ge- les Jleeld ‚doch veelen Ongefteeld, In de Gefteel-enz. — AES de 31, DEEL, I, Srug. 42 Dr EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN “Inter de is het Steeltje fomtyds niet in den Rand, DING. maar binnenwaards ingeplant, en dan noemt *Peltata enze * Schildhladen ; gelyk in de Plompen. De Ongefteelde zyn of eenvoudig aan. den Steel Î Sesfilia gehecht en dan heeten het Zittende +; of zy loopen ‘er een weinig langs heen, als Geplakt 3 Boin dan noemt men het 4. Kleefbladen : of zy om- vatten den geheelen Steel , in de rondte ; dan zyn het Halsbladen : of ten halve, Als de Steel ’er door heen gaat; dan zyn het Doorboorde: als zy een Scheede om den Steel maaken, zyn het Scheede- Bladen. Men vindtfomtyds twee Î comata Bladen om den Steel famengegroeid. $, gelyk in het Muizen- Oor, enz. Van de Scheede- Bla- den levert het Varkens- Gras 5 van de Samen- gegroeide het Boelkenskruid voorbeelden uit. Sommige Bladen komen uit den Wortel voort , en deeze noemt men Wortelbladen : an» deren zitten aan den Steel, Stam of Takken, Men vindt ’er by de Mikken der ‘F'akken en by de Bloemen. Aan een zelfde Gewas verfchil- len dikwils de Bladen in figuur, volgens deeze plaatzing , aanmerkelyk : weshalve het noodig js, die te onderfcheiden. De gedaante der Zaadblaadjes , welken de twee eerften zyn, die zig van het opkomende Zaad vertoonen, is ook byna altoos anders dan die der volgende Bla. den. Sommigen omringen den Steel Kranswy- * Pari. ze * , en maaken dus rondom denzelven een Siere? Star van drie, vier, vyf of meer Blaadjes. In fommige Planten zyn de Bladen hy Paaren , in | an- IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. A3 deren Overhoeks geplaatst, in fommigen langs INLEI- den Steel of Takken wyd verftrooid; in eenigen PINGe zeer digt aan een „en in fommigen leggen ZY als Dakpannen op elkander *, Deeze laatften , *imbrica- gelyk in foorten van Huislook , kan men Ge-“ fchubde Bladen noemen. Aan fommige Gewas- fen zyn zy Gebondeld, als in de Lorkeboom: in anderen als Gevlerkt , ’*t welk in eenige Denne- boomen plaats heeft. LiNNAUS heeft nog een onderfcheidingge- verfchit maakt, naar den Stand der Bladen, of zy wa-Y®® Stand, ‚ terpas aan den Steel der Plant gehecht zyn, dan met een fcherpen hoek, op of nederwaards, of als tegen den Steel aangeplakt, of byna daar te- gen aan , zo dat zy als regtopfbaande kunnen aangemerkt worden. Sommigen zyn opwaards , anderen nederwaards omgeboogen of gekruld: eenigen hangen met de Punt naar beneden. Men kan niet ontkennen , dat fommige Plant- | gcwasfen hier in aanmetkelyk van elkander ver- fchillen ; doch ’ is niet minder zeker , dat zulks niet alleen een groote verandering onderhevig is, naar dat de Bladen hooger of laager aan den Steel geplaatst zyn, in eene zelfde Plant, maar ook op verfchillende tyden van den Dag. De Heer BoNNET meent met reden te kunnen onderftellen , dat de bovenfte Oppervlakte der Bladen belhkat uit Vezelen , die zig door de Warmte , de onderfte uit zodanigen, die zig door «de Vogtigheid famentrekken , en dit zou dan oirzaak zyn van het laatfte, Voorts neemt hy UF. DEEL Ie STUK: A4 Der EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEr- hy waar, dat de Bladen , naar de verfchillende DING, helling der Steelen , een andere plaatzing dan- neemen , wordende zelfs, wanneer de Steel te= gen een Muur aan geplant is, fomtyds zodanig verfchikt , dat zy altemaal groeijen aan eene zelfde zyde van den Steel , daar zy natuurlyk wederzyds aan ftonden. De Heer BONNET merkt derhalve dit alles als toevallig aan. Ze- kerer is ’t, dat ‘er Bladen zyn, die altoos langs de Oppervlakte van ’t Water dryven, gelyk in de Plompen : anderen die zig onder Water ge- dompeld houden , ’t welk in veele Soorten van Fonteinkruid plaats heeft, enz. elfftan. De meefte Bladen hebben een middel- Rib, ee van den Steel der Plant afkomftig , welke een Netswys’ Geweefzel door het geheele Blad ver- fpreidt. Dus openbaart zig , voor ’t bloote Oog, het maakzel der Bladen in ’t algemeen, en, tegen ’t Daglicht gehouden , is dit Nets- wys’ Geweefzel doorfchynende. Het kan ge- heelenal van de onderfte en bovenfte Opper- vlakte afgefcheiden worden, maakende dus dat gene uit, *t welke men ’t Geraamte noemt van een Blad, Alsdan is de Papagtige zelfftandig- heid daar.afgefcheiden , welke men door ’t Mi- kroskoop ontdekt heeft te beftaan uit eene fa- menhooping van Blaasjes , die open Mondjes hebben in de Vliezige Oppervlakte. * De vermaarde Hoogleeraar RurscH was de eerfte , die de manier uitvondt om door wee- king de Bladen dus te ontleeden , doch hy hieldt de- 4 4 IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD, 45 dezelve geheim. Anderen zyn hem op ’t voet- INLEI- {poor gevolgd, en hebben de handgreep aan de OTN Wereld bekend gemaakt. Bladen , die niet te week zyn, met kookend heet Water begooten , laat men eenige Weeken in een beflooten Glas ftaan, Eindelyk toont de verheffing by het Steeltje, dat de Weeking volbragt zy , en dan kan men de Opperhuid met een ligte Hand , door Ge- blaas geholpen , gemakkelyk daar affcheiden , wordende vervolgens het Netswys’ Geweef- zel, door eene zagte beweeging, van de Blaas- agtige zelfftandigheid gezuiverd. Door deeze Weeking is gebleeken, dat het gedagte Netswyze. Geweefzel t'eenemaal beftaat uit Sapvoerende Vaten, die in de gezegde Blaas- agtige zelfftandigheid uitloopen, of met dezel- _ ve gemeenfchap hebben door kleiner Vaatjes. De Hoogleeraar Rurscr hadt in dikke Sap- pige Bladen, gelyk die van de Indiaanfche Vyg- of Conchenilje- Plant, wel drie of vier Laagen van zulk een Netswys’ Geweefzel waargeno- men, welken hy in Plaat vertoonde (*). Na- derhand heeft men zelfs in platte dunne Bladen twee zulke Geweefzels, op elkander leggende „ gevonden. Het onderfte Net beftaat uit Tak- ken die, losfer famengeweven zyn en wyder Maazen formeeren : hier pasfen de voornaamfte Takken van het bovenfte Net op, die vervol. gens; (*) Zie Adve Anart, Dec, IL, p, Lie These Anate novus, ab, UI, IL, DEEL, 1, STux, 46 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN ÍNLEI- gens, door de tusfchenruimten der Maazen of „DING. Perkjes , in een ongemeen tederen fyn Vaat- ‘agtig Net, ’t welk ontelbaare Inmondingen heeft van Vaatjes, verdeeld worden (*)._ Een aanmerkelyk verfchil bevondt Rurscu in de zelfftandigheid der Sappige Bladen. Die der gezegde Indiaanfche Vyg beftondt uit Va- ten, welke door eene menigte van Zydtakken gemeenfchap met elkander hadden, en famen- liepen aan ’t end van ’t Blad: maar in de Aloë- bladen gaven de Vaten of Vezelen naauwlyks, eenige Zydtakken uit : beftaande dus, buiten die Vaten, de geheele zelfftandigheid uit een foort van Pap , veel gelykende naar de gene, welke in de Peeren en Perfiken plaats heeft , of ook naar die van eens Menfchen Milt. En, door het oplosfen van gedagte Pap , wierdt hy duidelyk gewaar, hoe dezelve uit kleine Vaat- jes beftondt , en daar in ontbonden kon wor- den; gelykende dus veel naar de Schorsagtige zelfftandigheid der Herfenen. Hy hadt zelfs die Pap , uit Bladen van de Amerikaanfche Gedoornde Aloë , dus bereiden kunnen , maar in die van de Socotorine of Afrikaanfche was het deezen bekwaamen Ontleeder niet gelukt: hy vondt daar in wel dergelyke overlangs loopende Vaten, zonder zydtakken, doch die waren vast- gehecht aan het Vlies , dat de Oppervlakte van het Blad bekleedt (4). De (*) J. Gesner de Pegetalilibus Disfertatio, Dr 75. (Tj Advers, Anat, Dec, II. p. 10e IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD, 47 De Bladen zyn weleer als de Longen der INLEt- Planten aangemerkt, en, dat door dezelven een PÌNG- grooter veelheid van Lugt ingeflurpt worde, dan doör de Schors van den Steel of Stam en 'Tak-Biadene ken , is ontwyfelbaar. De geleerde Harrs heeft , in zyne Weegkunde der Plantgewasfen , zulks oogfchynelyk beweezen. Dat zy een me- nigte Water kunnen influrpen , en natuurlyk fterk uitwaafemen , is niet minder zeker : maar dat zy het voornaamfte Werktuig zouden zyn van de opklimming der Voedende Sappen in de Plantgewasfen „komt niet zo blykbaar voor. Im. mers, zou men mogen vraagen „ waar leeven dan de Boomen van , wanneer zy Bladerloos zyn? En, aangezien het Voedende Sap rykelyk vereifcht wordt tot de uitfchieting der Bladen zelve ‚zo is de Vraag, door welk middel dan dit Sap in ’t Voorjaar wordt opgeheven? Niet- temin verzekert men , dat zulks door de Proef- neemingen van den Heer HaALEs beweezen Zy @. Die zelfde Autheur ondertusfchen heeft beweerd , dat het Sap der Planten in de Win- ter ook opklimt en nederdaalt (f). Men kan niet twyfelen , of de Bladen zyn bet voornaame Werktuig tot bereiding van dit Voedend Sap ; en daar van komt het , dat de Boomen kwynen , die geheel of grootendeels van Bladen zyn beroofd. Aan den anderen kant À Zp] O1) Bonner Recherches Ec, IT, Mem: p. 53, CH) Adem, ibidem, V. Meme p. 284) 225, ti, DEEL. Io STUK, 48 Dr EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI- is het in fommige Gevallen dienftig , een Boom DING, Werking d er Bladen, of Plant van een gedeelte der Bladen te be- rooven ; wanneer men de al te groote weelig. heid. van het Gewas , tot beter aanryping der Vrugten , wil beteugelen. In de Wyngaarden is dit een bekend gebruik: men doet het ook aan fommige Moeskruiden en Aardvrugten. Men zou het zelfs , waarfchynlyk , aan de Ooftboo- men met voordeel werkftellig kunnen maaken, indien zulks vereifcht werde : by voorbeeld om een Tak, die met Vrugten beladen was , meer Voedzel te doen toekomen, geduurende de aan- groeijing deezer Vrugten. De Heer BoNNET verbeeldde zig, dat de bovenfte en onderfte Oppervlakte der Bladen ieder een byzonder gebruik in de Planten had- den. De bovenfte zou , volgens zyn Ed., als meer blootgefteld zynde aan de werking van de Zon en van de Lugt, en tevens veel gladder dan de onderfte , bekwaamer tot de Uitwaafe- ming zyn. De Proefneemingen echter , daar op in’t werk gefteld , beweezen het tegendeel , en dus befluit hy , dat de bovenfte Oppervlakte voornaamelyk tot befchutting der onderfte dient , welke van de Natuur niet minder tot de Door- waafeming zoude gebruikt worden, dan tot het influrpen van den Daauw. Komt het niet hier __ mede overeen, dat men dezelve zo dikwils by Druppelen ziet leggen op de bovenfte Opper- vlakte ? „> Derhalve (zegt zyn Ed.) wordt het Voe- | 5 ss dend (in 4 e ) Í IN ‘T ALGEMEEN BESCHOUWD, 49 » dend Sap, dat, geduurende den Dag, van de INLEI- ‚> Wortelen in den Stam overgaat door de PING: ‚‚ Houtige Vezelen, van de werking der Lugt- sy pypjes geholpen zynde , voornaamelyk ge- > bragt tot de onderfte Oppervlakte der Bla- s> den, alwaar zig het grootfte getal bevindt van » de Openingen, die hetzelve toelaaten te ont- ss Ínappen. By het aankomen van de Nagt nu; 9 Wanneer de Warmte niet meer werkzaam is »» op de Bladen en op de Lugt in de Lugtpyp- ‚ss jes vervat, keert het Sap terug naar de Wor- » telen en alsdan begint de onderfte Oppervlak- » te haare andere werking te oefenen. De s> Daauw , zig langzaam van de Aarde ophef. s fende, ontmoet deeze Oppervlakte , hy wordt s ’er verdikt door de koelheid van de Lugt: de s kleine Haairtjes en oneffenheden van de Op- » pervlakte houden den Damp vast: Pypjes 3 „> ten dien einde gefchikt , zuigen dien op ’ » oogenblik in , en brengen hem in de Takken, » Van waar hy vervolgens tot in den Stam door- s> gaat, » Uit deeze flaauwe Schets der Befchouwkun- s> de van de beweeginge des Saps, ziet men; > dat de Bladen, in hun gebruik, veel overeen- > komst hebben met de Huid van ’t Menfche- » lyke Lighaam, Deeze heeft ook haare Uit- s> werpende Vaten , welke de Werktuigen der _s Doorwaafeming zyn. Zy heeft insgelyks Op- s Jlurpende Vaten , die de Dampen inzuigen, » welke aan de Oppervlakte of daaromftreeks D zyn, 1e DEELe I, STUK © so De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN ÍNLEI- „ zyn ‚ en dezelven tot in het binnenfte des > Lighaams geleiden. Hier uit. ontftaat de ver- » meerdering van Zwaarte na ’t baden , en s eenige andere vry zonderlinge Verfchynzelen. s Reden is ’er om te denken , dat eene fyne s Ontleedkunde der Bladen ons daar in deeze ss twee Samenftelzels van Vaten ontdekken zou, » Dit is een wyd Veld voor de Waarneemin- » gen door Vergrooting. Neemende doer het ss Mikroskoop de Bladen van Kalfsvoet waar , ss die begonnen hadden te rotten door de Wee- ss king, heeft de Heer CALANDRINT daar s> in een Netswys’ Vlies ontdekt, ’t welk met ss dat van ’t Menfchelyke Lighaam overeen- v komftig was, De Maazen van dit Net kwa- s, men hem taamelyk groot, en van eene byra » Zeshoekige geftalte voor. Dit Net is waar- » fchynlyk grover in de Planten die veel, en > fyner in de genen die weinig dootwaafemen. „ Voorts op de Bladen de Proefneemingen na: » doende, die door my in ’t werk gefteld zyn, » zal men dikwils gelegenheid hebben om de » Opperhuid zig te zien affcheiden van de na- s buurige Deelen, Men zal dan verwonderd » ftaan over de ongemeene fynheid van dit ‚ Vlies , ’t welk men vergelyken zou kunnen by het Huidje , dat fomtyds cp bedorven 5, Water groeit” (*). Loopder Maar; op welk een maniet pasfeert het Voe- Vogten in d de Planten, end (*) Recherches Bec, Ie Mem, p. 63, \ CIN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD, ST dend Sap door de Planrgewasfen? De Heer nr INLEI- La Barsse heeft willen betoogen, dat het in PING dezelven omloopt , gelykerwys het Bloed in de groote Dieren. Het zou dan opklimmen door de Vaten van het Hout , en door die van de Schors nederdaalen. De Heer Harrs heeft getragt door Proefneemingen te betoogen, dat zulks geen plaats heeft ; doch de Heer Bo n- NET oordeelt, dat zyne Proefneemingen dit zo min bewyzen , als die van den Heer DE LA Barsse den gedagten Omloop. Evenwel valt zyn Ed, het denkbeeld van den Heer Ha LES toe, die in het Sap der Planten flegts een Soort van Balanceering erkent, en brengt de volgende Aanmerkingen van dien geleerden Engelfchman te berde, | „> De Inneeming en Doorwaafeming is , in s de Planten , binnen gelyken tyd veel groo- », ter dan in de groote Dieren. De Zonne- , bloem „ by voorbeeld, trekt na zig en waar „ femt door , in een Etmaal, zeventienmaal zo „ veel als een Menfch. De Planten zyn in een „ ftaat van geduurige zuiging; zy neemen zon- ‚> der ophouden Voedzel in ; en dit over Dag „„ door de Wortelen, by nagt door de Bladen. De Dieren , in tegendeel , neemen alleenlyk Voedzel by tusfchenpoozing. De Verteering van dit Voedzel zou niet of kwaalyk gefchie- ‚ den , indien het eene Voedzel zonder ophou- den het andere volgde, Het Werktuiglyk ‚, Geftel van de Voeding der Planten fchynt | D 2 „> der- II. DEELe Te STUK: s2 Dr EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN ÍNLEI- ‚ derhalve veel van dat der Voeding in de Die- DING. _… ren, die ons bekend zyn, te verfchillen. De „> Planten hebben geen Deelen, die in maakzel » of werking overeenkomen met de genen; », waar door de Omloop des Bloeds wordt uit- s> gevoerd in de groote Dieren. Zy hebben »s geen Hart , Slagaders noch Aderen. Haar > maakzel is zeer eenvoudig en zeer eenvor- >, mig. De Houtige Vezelen, de Blaasjes, de » eigen Vaten, de Lugipypjes, maaken het ge- » heele Samenftel: van derzelver. Ingewanden » tit , en deeze Ingewanden zyn algemeenlyk s…- verfpreid door het geheele Lighaam van de … Plant 35 men vindtze tot: in de allerkleinfte > Deelen. De Sapvaten hebben geene Klap- „> vliezen (Valvula) , die gefchikt zyn om de 5 opklimming van het Sap te begunftigen en „ deszelfs terugkeering te beletten. Al ont- » glipten deeze Klapvliezen het Mikroskoop, ss zou de Ondervinding ’er de valfchheid van ss bewyzen 3 aangezien de Planten, die men in ‚> ’t Water dompelt , of die men ’t onderfte «boven in den Grond zet , niet nalaaten te groeijen. > Zo waar is het , dat het Sap vryelyk op- klimt en nederdaalt door -de zelfde Vaten, ss dat, indien men „na,in het Zomer - Saizoen , > een der groote ‘Takken van een Boom afge- ss kapt te hebben „aan de Stomp een Glazen Buis > voegt, die Kwikzilver bevat, men het Kwik- » Zilver geduurende den Dag zal zien ryzen, en »> Zak- IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD, 53 ® 9 zakken tegen de Nagt: Dus kan men de INLEr- > kragt van het Sap meeten door de ryzing jan 2 'NGe „ de Kwik, en deeze kragt in verfchillende On- 3, derwerpen vergelyken. _ Alles voor ’t overige gelyk ftaande , zullen de veranderingen van de Kwik zo veel aanmerkelyker zyn, als de „> Dag warmer en de Nagt koelder is. Dus „> blykt, dat de Loop van het Sap in het Zo- , mer-Saizoen genoegzaam naar de ryzing en s daaling van de Kwik in- een Thermometer »> Zweemt. | » Eindelyk , de verfcheiderley Kruidkundige. Geen Cir- » Verfchynzelen, die men aangemerkt heeft als ek >» fterke bewyzen voor den. Omloop van-het > Sap, onderftellen denzelven niet noodwendig. >> Men kan ze op de gelukkigfte manier ver- „> klaaren door een zeer eenvoudig Grondbegin- „ zel, dat op de Waarneeming is gevestigd: te ‚> weeten „ dat ‘er een zeer naauwe gemeen- fchap plaatsheeft tusfchen alle de Deelen s, van een Plant, Allen zynze , ten opzigt van » elkander „ in een ftaat van Zuiging : het Voed- s… zel, dat één van deeze Deelen gebruikt, gaat > in de anderen over. De Bladen voeden el- „ kander onderling. De Wortel pompt het Sap » uit den Stam 5; de Stam pompt het Sap uit „> den Wortel, — Dus ontftaat uit de onderlinge „ werking , die ’er tusfchen den Boom en de ‚ Ent plaats heeft, de wederkeerige mededee- ‚> ling van derzelver goede of kwaade hoedanig- » heden, welke men ten bewyze van de Circu- D 3 52 lar As hed Ae «. 1. DEEL: Is STURe INLEr- he DING, <4 Dr EIGENSCHAPPEN DER PrA®TEN latie bybrengt. Het Voedend Sap pasfeert ‚‚ beurtlings van den Boom in de Ent en vande „ Ent in den Boom. „ De Heer pr LA Barsse;, zekerlyk, is ss te ver gegaan, wanneer hy in de Planten een > Maag , Darmen , Melkvaten, een Hart met, „, zyne Holligheden , Slagaderen , Aderen, en s, wat dies meer is, gemeend heeft te zien. s, Men kan niet ontkennen , dat ’er betrekkin- „gen zyn tusfchen de Planten en de groo- » te' Dieren: maar deeze betrekkingen hebben haare Paalen , en men moet de overeenkomst s, niet dan met een groote {paarzaamheid ge- hed » vr ss buiken , wanneer men {preekt van Soorten „> tot zeer ver afftandige Klasfen behoorende (*). „> Indien de Natuur de uitwendige Gedaanten ‚ der Gewerktuigde Lighaamen op eene won- „, derbaarlyke manier gevarieerd heeft, niet minder vwerfcheidenheden van Middelen zyn door haar verkoozen , om dezelven te doen leeven , groeijen en vermenigvuldigen. Hoe veel vindt men ’er; zelfs onder de Dieren ; waar in de Omloop niet de zelfde Wetten volgt als in de Menfch ? Zyn ’er niet nog Dieren, in welken geen Circulatie waargeno- men wordt? Zyn ‘er niet , in welken de ‚ Spyzen, eenvoudiglyk van boven naar bene- ‚ den „en van beneden opwaards fchynen ge- 5 ‚; Kaatst te worden ? biken die talryke Fa- > Mis \ {*) Quand il s’agit d'especes de clasfes fort eloignges, IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. S5 hs _miliën van Polypen, welke de fchranderheid INLEI- 5, en handigheid van den Heer TrrmriervPING.- „, zo zeer geoefend hebben, geen Voorbeelden „, daaf van ter baan? “3, Het fchynt dan, dat er een middelweg te Maar eene », houden zy, tusfchen het Gevoelen van den Balancee- ring der ‚ Heer Harrs, (die niet gelooft , dat het Vogten. 3, Sap door het Hout opklimt en door de Bast ‚> neerdaalt) , en het Gevoelen van den Heer DE LA Barssr, die in dit Vogt een »» waare Circulatie erkent. Een gedeelte van ‚, het Voedend Sap , dat zig door de Houtige ‚ Vezelen opheft , pasfeert door de Bladen en „, de Bloemen in de Bast , en van daar in de „> Wortelen. Een ander gedeelte van dit Sap ) keert, door de zelfde Vezelen, naar de Wor- s, telen terug , van waar het op nieuws in den 2, Stam pasfeert. Door deeze Balanceering » ») Welke meer of min herhaald wordt, erlangt ‚, het grove Sap reeds een foort van tocberei- ding : het volmaakt zig in de fynere Vaten „en de Blaasjes 5 terwyl het overtollige door „> de Bladen wordt geloosd ” (*). Sommige Gewasfen hebben zekere omkrullen- de Steeltjes ‚ die men Klaauwieren * noemt, dienende aan dezelven tot Steunzel, waar van de Wyngaard , Erwten, Lathyrisfen, zeer be- kende voorbeelden opleveren. Voorts zyn ’er Schub- \e (*) BONNET , Recherches Bec. V, Meme p. 290, Da \ Tke DEEL, L STUKe Klaauw ie- ren , enz, % Cirrhi 56 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEr- Schubbetjes , die men te regt Stoppeltjes * kan DING. noemen , zittende onder aan de Steeltjes van de “Spe Viefchietende Bladen. Men vindt deeze doch niet in alle Gewasfen : zo min als ‘de Lovert- } Brattee jes } onder aan de Bloemen; zynde zekere dun- ne Blaadjes , die als tot befchutcing van dezel. ven ftrekken , in de Linden- Bloefem en ander ren blykbaar, Dooren Veele Planten zyn gedoornd, of met Stekels of stekels,voorzien , die fomtyds het geheele Gewas be: flaan, gelyk in de Doornen , fomtyds>niet „ ge- 1yk in de Distelen. In veele Boomagtige Ge- wasfen zyn alleenlyk de Stam en Takken ge- doornd , gelyk in de Roozeboomen 3 in ande- ren àleenlyk de Bladen , gelyk in de Aloë- Planten. Deeze Stekels zyn fomtyds flap , fom- tyds ftyf en deerlyk kwetzende. . In eenige Ge- wasfen , gelyk in de Slee- Pruim , Rhynbeziën en anderen , komen deeze Stekels uit het Hout voort + in anderen zitten zy alleenlyk-aan den Past, gelyk in de rn Kruisbesfen , Berberisfen, Wolige Behalve deeze, Doornen of Stekels hebben helt, meest alle Planten zekere kleine Haairtjes , met | een Vergrootglas duidelyk zigtbaar , welke fom- migen zelfs ten uiterfte ruig. maaken of met een dikke Wolligheid bezet , waar van de Kwee: & Coronea Appelboom * en het Wollekruid den naam heb- Mals hen. In anderen zyn deeze Haairtjes door hun. ne brandende eigenfchap bekend , gelyk in de Brandenetelen : in anderen door hunne hechting aan IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. ri aan de Kleederen , enz, gelyk in ket Kleef- Inrer- kruid. Weinig agt is daar op geflagen , tot dat PING. de Heer GuerTTARD waarnam , hoe deeze Haartjes in veele Planten tot uitwerpende Buis- jes dienen van de Vogten , die in derzelver Klieren zyn toebereid of vergaard , en dit open- de voor zyn Ed, een wyd Veld tot Waarnee- mingen , van welken, federt het jaar 1745 tot 1456, reeds tien Vertoegen in de Verhandelin- ‘gen van de Koninglyke Akademie der Weeten- {chappen van Parys geboekftaafd zyn. De Klieren der Planten zyn wel nog het mee- den oirfpreng van dat Lymige Vogt, ’t welk veele Planten uitgeeven , aan: zodanige Werk- cuielyke Deelen toe. Anderen die fchynbaare Gaatjes , welke aan ’t St. Jans Kruid den Fran- fchen naam hebben doen geeven van Milleper- tuis , nader gadeflaande , oordeelden dezelven Klieren te zyn. BorerLrLus heeft den aart getragt te bepaalen van deeze Klieren en zyne onderzoekingen, dien aangaande, tot eenige an- dere Planten uitgebreid; maar de genen, die zig het meefte toeleidden op de Ontleedkunde der Plantgewasfen, gelyk LEEUWENHOEK,L 1s- TER En anderen , hebben niet of zeer weinig van de Klieren der Planten of van derzelver Draadjes gefproken. De Heer GUETTARD geeft den naam van Klieren aan zekere Blaasjes of Bolletjes „fomtyds in de zelfftandigheid der Bladen de tusfchenruimten van %t Netswyze Ds Ge, ie Dee! I. STUKe ee fte in ’t Oog geloopen. Sommigen’ fchreeven en 58 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN InLer- Geweefzel opvullende , fomtyds op de Opper- DING. vlakte der Bladen uitpuilende, fomtyds aan den Rand Tandjes maakende of zittende aan de Steeltjes en in de Schil der Vrugten: fomtyds op een geregelde manier geplaatst, doch meest onregelmaatig _verfpreid of famengehoopt. Veeltyds gaan dezelven vergezeld met kleine Haairtjes of Draadjes, zeke hy houdt voor uitwerpende Buisjes. ven: … De Verfcheidenheden „ ín deeze Kies op- Klieren gemerkt, leveren aan zyn Ed. zeven Afdeelin- gen uit, als volgt. 1. De Geerstagtige Klieren worden dus genoemd ‚ om dat het niet dan zeer kleine Stippen zyn, byna op dergelyke manier als de Geerstkliertjes in de Dieren famengehoopt. De Pyn- en. Denneboomen hebben ’er van dee- zen aart. ‘2, ’t St, Jans Kruid, de Oranje -boo- men ‚ Myrthen «en anderen, vertoonen Klieren; die naar zodanige Blaasjes gelyken, als. op een Dier geformeerd worden door een tusfchen de Opperhuid en Huid uitgevaat. Vogt „ en derhalve noemt menze Blaasagtige Klieren. 3. Schub- agtige Klieren zyn kleine Cirkelronde of lang- werpige Plaatjes, welke zig, gelyk kleine Schub- betjes , verheffen boven: de Oppervlakte der Bladen, ’t welk men op de Bladen van ’t Varen aantreft. 4. De Bolagtige hebben eene meer of min Klootronde geftalte. Men vindtze in hol- ligheden van dergelyke figuur, inzonderheid in de Planten met gelipte Bloemen. 5. De Ber- keboomen , Elzen , Terpenthynboom en ande- ren EE > ee 3 CIN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. _ $9 ren hebben Linsagtige Klieren, die rond of INLEL- langwerpig zyn. Men vindt deeze in de jonge PING: Scheuten van meest alle Boomen. 6, Napswyze Klieren worden de genen genoemd , die zig ope- nende een foort van Kroesje of Kelkje maaken, van verfcheiderley en fomtyds Schuitswyze fi- _guut. Zodanigen komen ‘er in de Appelen, Peeren , Amandelen , Perfik- en Abrikoosboo- men, en veele andere Plantgewasfen, voor. 7. De Puistagtige , eindelyk , zyn de genen, die de Oppervlakten van de Steelen en Bladen der Planten ruuw maaken als Sagrynleder. Zy ge- Iyken taamelyk naar de Puistjes, welke zig op de Huid der Menfchen vertoonen die door de Geerstkoorts aangetast zyn. Zy verfchillen van de Blaasagtige daar in, dat zy zig meer verhef- fen boven de Oppervlakte der Bladen. Men neemt ze waar in de Huislook , Ficoïdes en Aloë- Planten (*), Om een weinig opheldering te geeven, waar napswyze deeze Klieren te zoeken zyn „zal ik hier bybren- Klieren, gen, ’t gene de Heer GuETTARD van de Napswyze zegt. , Deeze Klieren zyn langwer- s pig, geplaatst tusfchen de Stoppeltjes en den ss oirfprong der Bladen, boven op en ter weder- zyde van de Sleuf , die ’er in ’t Steeltje van 3, deeze Bladen ís, Zy gelyken naar de Klie- „> ren , die de Tandjes formeeren van de Stop- ss pelt- C*) Mem, de Pacad. R, des Sciences de Paris , de l'An, 1745. pe 268, 4to. II, DEEL, 1 STUK, 6o Der EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN Inrer- „ peltjes ende Bladen, welken ‘er op ’t meette », hiet van verfchillen , dan doordien zy wat DING. 33 33 33 ” 53 33 33 33 25 23 pb, 5 33 53 22 23 ronder zyn. Als deeze Deelen jong zyn , dan is het niet zeldzaam de Klieren beladen te vinden met een Druppeltje helder Vogt, dat geene bepaalde Kleur heeft. Dit neemt men in alle Appel- en Peereboomen , in ’t alge- meen, waar „ zonder eenig aanmerkelyk ver- {chil , dan in de meer of minder grootte; talrykheid en dat de plaatzing op het Steeltje eenige verandering onderhevig is. Deecze Boomen komen zo wel in dit opzigt met el- kander overeen , als door de Linsagtige Klie- ren en Draadjes , welke nogthans een weinig zagter zyn! en gemeener in de-Appel- dan in de Peereboomen , alwaar zy regter zyn en zig niet omdraaijen , gelyk die der Appelboomen. De Linswyze Klieren vindt men wel in bei- den op de jonge Scheuten , maar de Peeren zyn gefpikkeld met een groot getal van deeze Klieren ; fomtyds dermaate , dat de Heer TouRrNeErFoRrT deeze eigenfchap in de be- naamingen van veele Peeren heeft laaten in- vloeijen. Sommige Appelen „ nogthans, hebben dit ook , volgens dien zelfden Au- theur. De Amandelboomen hebben de Naps- wyze Klieren byzonder menigvuldig, aan den Hiel der Bladen, of by de famenvoeging van het Steeltje met de Bladen , geplaatst. Zy zyn plat, breed en groenagtig van Kleur, ge- lyk de Tandjes der Bladen, alwaar zy lang- ‚> Wets ot AAE dd aats i/d Pic A | s „ b IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. _ GI „‚werpige Tepels maaken. Ik heb ’er geen INLer- „‚ Vogt uit zien voortkomen (*)”, DING. De Draadjes of Haairtjes … die, men. aande Draadjes Bladen en Steelen van veele Gewasfen waar- em neemt „veelal de uitwerpende Buisjes zynde van deeze Klieren , hebben aanmerkelyke verfchil- lendheden, Zy zyn Cylindrifch of Kegelvor- mig; fommigen enkeld , zonder Korreltjes of Geledingen , anderen van dezelven voorzien. De Leedjes van fommigen zyn getakt, of gec- ven Baardjes uit , gelykerwys het Lighaam van de Vogelvederen. Hier uit is de volgende ver- deeling opgemaakt: r , in Draadjes met een Klootrond Tepeltje : 2, in Rolronde Draadjes : 3. in Kegelvormige: 4.,Ponfoenagtige : 5. Knods- agtige: 6. Draadjes met een Napje: 7. als een krompuntige Naald: 8. als een Kolf: g. als een Dreg: ro. met Haakjes: rr. als een Grickfche y: 12. als een Weevers- Spoel: 13. Elsvormi. ge: 14. Gewrichte Draadjes: 15. met Klepjes, 16, Gekorrelde : 17. met Knoopen: 18. Kwis- pelagtige: 19. Gepluimde: eo Gekuifde Draad- jes. Volgens deeze Verdeelingen ftelt de ‘Heer GurTTARD de opregting van nieuwe Geflag- ten voor, en zoude dus een geheele verbetering willen maaken in het Samenftel der Kruidkunde. Uit zyne Waarneemingen blykt ten minfte , dat de (*) Mem. de PAcad, Roiale des Sciences de Paris, de 1756e Pag, 31C- 512, Í II, DEEL. I, STUK) 62 Der EIGENSCHAPPEN DER PLANTER Inrer- de Kleinfte deelen der Schepzelen haare opmer. DING. king waardig zyn. Wie immers zou bevoorens gedagt hebben , dat die Haairigheid , welke de Steelen, Bladen en Vrugten van zo veele Plan- ten bekleedt, zo fraay gewerktuigd , zo ver- fchillende en van zo voornaame gebruiken was 2 De Vrugt- Niet minder is de oplettendheid der Kruid- Ri 28 kundigen, federt eenige Jaaren , gefcherpt , door Planten, het waarneemen van de VRUGTMAAKING, tot welke wy thans overgaan. Het Stuifmeel, nog in ’t voorfte deezer Eeuw voor een Uit- werpzel der Planten gehouden , komt thans in aanmerking als het edelfte van derzelver dee- len. Men heeft ontdekt en is in ’t alge- meen verzekerd , dat hetzelve het Mannelyke Zaad der Planten uitmaakt , welks tegenwoor- digheid volftrekt tot de Vrugtbaarheid wordt vereifcht. Derhalve dienen thans ook ‘de Meel. draadjes; wier Helmpjes hetzelve draagen , met veel regt tot den grondflag van de Verdeeling in Klasfen : daar men te vooren op dezelven naauwlyks agt gegeven hadt, veel min gedroomd , dat derzelver getal beftendig even groot ware in- de Bloemen van eene zelfde Plant, De Plantgewasfen , naamelyk , zyn, zo wel als de Dieren , tot de Voortteeling gefchapen, „ God zeide by de Schepping , dat de Aarde ‚ Graffcheutkens moest uitfchieten en zaadzaai- s jend Kruid, benevens vrugtbaar Geboomte , „» draagende Vrugt naar zynen aart, welks Zaad / s daar 4 IN ’r ALGEMEEN BESCHOUWD. 63 { ss daar in. ware (*): ” dat is , door welk Zaad INcEr- de Natuurlyke geftalte deezer Schepzelen be-PING. waard en voortgeplant moest worden op der Aar- de (f). Zeerfraay vindt men dus de Voorttee- ling der Gewasfen afgefchetst, en de Kruiden van de Boomen onderfcheiden. In beiden moest de Voortplanting gefchieden door het Zaad, welks voortbfenging men in ’t algemeen beerypt onder den naam van Vrugtmaaking. Even als, naa- melyk ‚in de Dieren het jonge Schepzel de Vrugt genoemd wordt , zo geeft men aan het Begin- zel der Voortteeling in de Plantgewasfen ook wel den naam van Vrugt. De meeften hebben Zaadhuisjes , welken men in ’t algemeen kan aanmerken als de Vrugt en derzelver voortbren- ging , noodig tot die van het Zaad , heet de Vrugtmaaking der Planten. Dat ’er tot de Vrugtmaaking of Voortbren- De Be- ging van vrugtbaar Zaad in de Planten, zo wel als in de Dieren, eene Bevrugting wordt ver- eifcht „ is thans een uitgemaakte zaak. Men heeft van ouds geweten , dat de Dadelboomen geen goede Vrugten. draagen , indien de Bloem- ftengen van zodanige Boomen, die men ,om dat zy Bloemen en geen Vrugten hebben, Mannet- jes noemt, niet overgebragt worden op de Wyf- (*) GEN, LI. Veris. II, (f) Id est, quo Semine produêto Naturalis harum forma- rum fpecies confeivetur propageturque in Terra, Nora ad Lidl, Tremellië 5 Hadr. Funii, IL, DEEL, 1, STUK, vrugting eifcht, 64 De EIGENSCHAPPEN DER ‘PLANTEN INLEre jes - Boomen, die alleen Vrugtdraagen, K & m p- DING. reRr verhaalt de manier, op welke zulks in Perfie gefchiedt , omftandig (*). „Hy zegt, dat * Spa ‚a men aldaar de Bloemfteng * neemt , voor dat de Bloemen open zyn , en dezelve in Takjes t spadicesplukt, die dan in de Vrugtfcheeden + der Wyf- jes- Boomen worden ingeftoken. Sommigen , voegt hy ‘er by , verkiezen de frisfche Bloem- _ftengen , anderen laaten dezelven droogen, en bewaarenze dus tot den tyd toe, dat de Vrugt- beginzels die noodig hebben. Evenwel kan ook een geheel Bofch van Dadelboomen , zonder Menfchelyke hulp of voorzorg, door het Stuif- meel der Mannetjes bevrugt worden , gelyk TuHroPHRraAsTus reeds verzekerd heeft (+): maar de genen „ wien de Mannetjes ontbreeken , moeten deeze Bloemftengen van elders haalen, Een laater bewys komt ons dienaangaande voor. Aangaande de manier der Afrikaanen of Arabic- ren fpreekt de Heer Lupwia, in zyne ge- leerde Verhandeling over de Sexe der Plan- ten (4), als volgt. , Zy neemen een Bloem- ‚‚ draagende Tak van een Boom , die met Meel- draadjes praalt , en planten dien in de Spleet ‚, van de Vrugtdraagende Scheede , en „dus » worde , gelyk zy het in de Taal des Lands s, uitdrukken , het Wyfje van het Mannetje be- s> vrugt: (*) Amanit, Exoticarum , Fascic, IV. (Ì) Hist, Plantar. Libr, i. Cape Ve (1) Disf, de Sexu Plantarum, Lips. 1727 Quarto pe 29 CIN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. 65 we „ Vrugt : « want het Stof , door den Wind be- INLEL woogen ‚ fpreidt zig wyd en zyd uit, enPING- maakt ook de byftaande Boomen door zyne » Kragt vrugtbaar. Een vrugtdraagende Boom; „ daar ecne Vezeldraagende Bloem is aange- …‚ voegd geweest , heeft een grooter Scheede ;, s> die uitgefpannen wordende open barst. Ter-- > Wyl, nu, de Scheede verdroogt, zetten de „> Stylen der Vrouwelyke Bloemen zig uit, en 2 krygen een allerbest , zoet, fappig Vleefch , ‚ waar in een dikke Kern of Steen , die in onzen », Grond geftoken Plantjes voortgebragt heeft, s, De Vrugtdraagende Boomen, waar nog geen > Mannelyke Bloem is aangevoegd, hebben de geecteede kleiner en dezelve breekt” meet p door uitdrooging, dan door de uitzetting der 9) Stylen. In plaats van Vleefch heeft de Vrugt > een“ harde drooge , famentrekkende Schil, » zonder of met een dun onvrugtbaar Steentje. _s De Boom die de Meeldraadjes draagt, brengt »» Biets voort: de Bloemen verdorren en ’er ko- s, men in ’t volgende Jaar nieuwe, die weder- s, om met Stuifmeel voorzien zyn, aan te voor- 5’ Ichyn”’ (*). Die onvrugtbaare Dadels worden flegts aan de Mannely. ke SC Vrou- » Bees vet Eden. xe in de (*) Deeze Bevrugting is, nu ruim twintig Jaaren geleeden , Plaaten. door Proeven op een Wytjes Palmboom te Berlyn, door mid= del van een bloeijende Tak, die van Leipzig derwaards ge- bragt werd:, ja zelfs door Stuifmeel in Brieven wovergezons den, Bbarie. E 11, DEE, 1, STUK, 66 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN. ÍNLEI- Beesten tot Voeder gegeven, zegt TOURNE- DING. FORT, wien deeze Historie in twyfel fchynt gebragt te hebben. Immers hy ftelt Vraagswy- ze voor: wordt dan de beiderley Seke in de Plan- ten tot de Vrugtmaaking vereifcht? Of heeft de ééne Soort deezer Planten de andere geenszins noodig ? Worden de Lighaampjes ; die uit de Bloemen vloeijen; in de tedere Wrugtjes „daar van afftandig groeijende , gevoerd, op dat dezelven , als uit eene vadzigheid , tot haar eigen aangroeijing opgewekt mogen worden? Doch, van de Mannet- jes en Wyfjes-Bloemen ín eene zelfde Plant, hadt hy dit denkbeeld niet: veel minder van de Bloemen ‚ waar in het Vrugtbeginzel zo wel als de Meeldraadjes is vervat. De.Bladen van dee- ze Bloemen, dagt hy, dienden tot voeding van het Vrugtje, en de Meeldraadjes tot’ uitloozing van overtollige en fchadelyke Stoffen (*). Ondertusfchen was de Onderftelling „ dat ’er een Mannelyke en Vrouwelyke Sexe onder de Planten plaats heeft , reeds van PLiNrus af. komttig (f) > eenige Jaaren voor het end der voorgaande Eeuw , toen TOURNEFORT zyne Onderwyzingen der Kruidkunde fchreef , en na- derhand door verfcheide bekwaame Mannen , op zulk een vaften Voet gefteld , dat men zig ver- wonderen moet, hoe PONTEDERA, in ’% jaar (*) Iuftit, Rei Herbaria, Paris, 1700, p. 68, 69, (Ì) Dari in Plantis Veneris intelleftum , Marefque afflatu quodam et Pulvere etiam Foeminas maritare,. IN *f ALGEMEEN BESCHOUWD. 67 jaar 1720, dit Gevoelen nog kon tegenfpree- INLEI- ken „ niet alleen , maar zelfs anderen , nader. PING. hand, hetzelve met kragt beftryden. Dus kwam te Petersburg, in ’t jaar 1737, een Beoordeeling uit van het Linneaanfche ‘Stelzel, aangaande de Sexen der Planten ,welke door BROWALLIUS ter toets gebragt en wederlegd is (*). De Heer ArsToN, Hoogleeraar in dê Genees- en Kruid- Kunde op de Univerfiteit van Edenburg , in Schot- land, kwam eenige Jaaren laater te voorfchyn met eene Verhandeling over de Sexe der Planten (4): waat in hy, op gelyke manier als SreGes- BECK, Autheur der gedagte Beoordeeling , door Ondervindingen ’t gezegde van PoNTEDERA tragt te ftaaven, … dat het Vogt der Helmpjes , »» of zogenaamde Stuifmeel , in alle Planten niet s> noodig zy ter bevrugting.” In Bloemen, die zo wel het Vrugtbeginzel Tegen als de bevrugtende Deelen bevatten, was ’t een perrngen voornaame tegenwerping, dat de laat{ten dikwils woerd. zodanig geplaatst fchynen te zyn, dat het Stuif meel den Stempel niet bereiken kan. Maar, de wegen en middelen van de Natuur zyn ons niet altemmaal bekend, en, dewyl men in de meeften eene zeer bekwaame fchikking ten dien einde waarneemt , niet alleen , maar ook weezentlyk ziet, (*) Examen Epicrifvos in Systema Plantarum Cl, Linnal, (T) A Disfertation on the Sexes of Plants, by CH AR- LES ALSTON, Me D. Kings Botanist in Scotland, Ef and Obfirv, Phys. aid Liet, Edinburg 1754 E 2 5e DEBZe Ie STV \ 68 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN ÍnNrer- ziet, dat de Stempel befprengd wordt met het DING, Stuifmeel, zo is 'er geen reden om te twyfelen, of zulks niet algemeen plaats heeft. Een ande- re tegenwerping is de Lubbing , wanneer men de Meeldraadjes van hunne Helmpjes berooft; gelyk de Heer ALsTON dit in twee Tulpen gedaan hadt, die niettemin Zaadhuisjes vol Zaad voortbragten : doch aan den eenen kant zegt zyn Ed. niet „ dat dit Zaad vrugtbaar was, en aan den anderen kant is ’t mooglyk, dat onder het afplukken eenige Korreltjes Stuifmeel op den Stempel zyn gevallen. In Plantgewasfen, daar de Vrugtbeginzels op de ééne, de Bloemen , die geen Vrugt uitleveren , op de andere zyn; ge- lyk de Spinagie, Hoppe, Hennip en het Bin- gelkruid, brengt men , als een Tegenwerping „ by» dat die fomtyds Vrugten en Zaad voortge- bragt hebben , niettegenftaande ’er geene bloei- jende Plant naby dezelven was. Dus hadt de Heer ALsToN drie Planten Spinagie honderd- twintig Voeten ver van de anderen af geplant, welke niettemin goed Zaad voortbragten, Derge- Iyke Proeven nam hy met de Hennip en het Bingelkruid , die den zelfden ‘uitflag hadden. TouRrNErFoRT verhaalt, dat de: Hoppe in de Koninelyke Kruidtuin , jaarlyks , met Zaad- draagende Vrugten beladen is, terwyl de bloei- jende Hoppe niet voorkomt, dan op de ver af- ftandige Eilandjes ín de Seine en Marne. Hy trekt daar echter geen Gevolgen uic, maar laat de zaak in twyfel: des ik niet begryp , hoe zulks | kan CIN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. 69 kan aangemerkt worden als een voornaam be- INLEL- „wys, dat hy geen geloof floeg aan de Sexe der PING. Planten (*. Die Eilandjes behoeven, inder- daad , zo ongemeen ver niet onderiteld te wor- den van Parys, (alwaar de Koninglyke Tuin naauwlyks honderdvyftig Rynlandfche Roeden van de Seine in ’t Zuidelyk deel der Stad, ge- legen is, en de Marne wat hooger in die Ri- vier valt ,) afftandig te zyn , dat het Stuifmeel door de Lugt niet derwaards gebragt zou heb- ben kunnen worden. Hoe veel verder wordt niet wel Stof ; en Zaaden die zwaarder zyn, door den Wind gevoerd: ’t welk dan de reden is, dat men Onkruid ziet opfchieten, daar het geenszins verwagt werdt. Hoe veel Mylen ver wordt de Afch van den Berg Vefuvius niet door den Wind gedreeven? Ik weet, dat hier in de Stad een Duinkapelletje , waarfchynlyk van bo- ven Haarlem afkomftig, is gevangen. De zwar- te Vliegen , die met den Noorden Wind dik- wils zo geweldig veel op het bloeijende Ge- boomte vallen , meent men dat van onze Stran- den of nog veel verder komen. Ik twyfel niet, of alle deeze en andere Tee. De sexen genwerpingen zullen genoegzaam wederlegd zyn door onzen Ridder, die in ’t jaar 1760 den Prys behaald heeft , welke door de Keizerlyke Aka- demie van Petersburg uitgeloofd was op het best be- C*) Zie ALsTONS Vertoor, als bowen , bladz, 229, E Qs 3 Il, DEEL, 1, STUK, zo De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN Inrer- beantwoorden van het door haar opgegevene DING, De Be- vrugting eogfchyne Iyk be. toogd. bl Voorftel: „ De Sexe der Planten, door nieuwe »» en nog niet Wereldkundige Bewysredenen en > Ondervindingen te bevestigen of om ver te s. ftooten , met eene voorafgaande Hfstorie- en „, Natuurkundige uitlegging van alle Deelen die 9, men meent dat iets toebrengen tot bevrug- s‚ ting en volmaaking van het Zaad en de > Vrugt”. Want de Prys is aan den Heer L 1 N- NEUS toegedagt met deeze Uitfpraak. ;, De > Akademie draagt den Prys der Kruidkunde „ s> over de bevestigde Sexe der Planten, op aan s) de fraaije Verhandeling van CAROLUS Lin: ‚‚ NA&US , Ridder van de Noordftler” (*). Middelerwyl kan men ook het fraaije Vertoog van den beroemden Heer T REW, waar in de Bevrugting van het Wyfje door het Mannetje in de Planten door ecn onbetwistlyk voorbeeld betoogd wordt, tot. voldoening inzien (4). Geen kragtiger bewys kan men voor de Bee _vrugting hebben , dan de Teeling der „Basterd. Planten. Indien het mooglyk zy , door middel van het Stuifmeel der eene Plant, aan den Stem- pel van eene andere Plant ge - appliceerd ‚ dee- ze laatfte Zaaden te doen voortbrengen „ uit welken Planten voortkomen, die als een mid- del- (*) Zie den Brief van den Heer Dottor BA STER , Over her Kruidkundig Samenflel van den Heer LINNAEUS, Haarle 1768. Bladz, 5, (1) Neva Aa Phys, Med, Tom. L Pe 437; ce IN'T ALGEMEEN BESCHOUWD. _ 7Î delfoort tusfchen. beiden uitmaaken , dan kan INLèr- niemand twyfelen , of zulks moet op dergelyke PING: manier gefchied zyn, als in de Voorttecling der Muilezelen wereldkundig is (*). Tot deeze Konftige Bevrugting worden alle de Meelknop- jes van eene Bloem, eer zy hun Stuifmeel ver- Ípreid hebben , afgefneeden , en dan befprenet men den Stempel van deeze met het rype Stuif- meel van eene andere Bloem. Van overlang is bekend, dat fommige Tulpen dikwils van een- kleurig bont worden , en fomtyds haare voori- ge kleur weder aanneemen. De Hyacinthen veranderen fomtyds ook van Kleur „en dit wordt bedenkelyk aan het overbrengen van het Stuif- meel, uit de eene in de andere Bloem, door Vliegen „ toegefchreeven (4). Dikwils neemt men in de Kool, wanneer verfchillene Soorten naby elkander voortgekomen zyn, uit het Zaad aanmerkelyke veranderingen en _verbasterin- gen waar. Linneus ftaaft de Sexe der Planten in zyn nieuwe Vertoog , (daar zyn Ed. den Prys mede behaald heeft, als zo even ge- meld is ,) door het voorbeeld van eene Basterd- Boksbaard, welke zyn Ed. op die wyze te Up- {al geteeld gehadt; maar de Heer KÖL REUTER meent hier in verder gekomen te zyn, met ver- {chei- (*) Zie het III. Srux des 1. Deer$ van deeze Nar Buurlyke Historie, bladz 398, {t) Mr. le Marg, de 5, SIMON des Jacinthes, Amfterd, 1769, p. 122, E 4 NN, DEEL, I, STUKS, 72 Dr EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN Inrer- fcheide. Planten, In *t byzonder was het hem Overfpe- n lige Je vrugting. : gelukt, uit twee Soorten van Tabak, eene vol- maakte Basterd - Soort voort te brengen: ’ welk hy daar uit bewyst , dat dezelve onvrugtbaar ware (*). s In een nader Vertoog, dat in ’t. jear kroes te Leipzig uitgekomen is, geeft gezegde Heer KörRrrEuTER, Hoogleeraar in de Kruidkunde van den Markgraaf van Baden-Durlach, berigt van zyne, Proefneemingen op eenige ‘andere Planten , waar uit zyn Ed. , door dergelyke Overfpelige Bevrugting , nieuwe - Planten of Monfters heeft voortgeteeld ‚ en befchryft ‚ wel- ke veranderingen daar in door zyn. Ed. waarge- nomen zyn. De Heer Baron van GLEICHEN oordeelt de Tarwe en het Turkfch Koorn , de Ockernooten en Eikeboom , als ook de Spina- gie en Hennip , tot dergelyke vermenging, zelfs van verfchillende Geflagten , bekwaam (+). Ook zullen onder de Basterd - Planten , over wel- ken een geheele Verk Ree uitg sckomen is, en (*) De Je Ge KOLREUTERS Vorlaufige Nachricht Enzi Leipzig. 17óï bl, 40. De onvrugtbaarheid der Muilezelen onder de Dieren wordt echter heden met kragt tegengefpro- ken. Zie de keurige Verhandeling van den wel Ed, Heer VOSMAER over den Bifon, Amft. 1772 , bladz, 5. Zyn Ed, hadt andere bewyzen ten dien opzigte kunnen bybren- gen dan het Gezag van ARISTOTELES, Ziedeeze myne Nae, Historie als boven , bladz. 400, en in ’t byzonder de Ob: ferv. Mieroscopigues van den Baron VAN GLEICHEN, Ó. CVIe (F) dbideme $. Cllle IN ‘T ALGEMEEN BESCHOUWD: 73 en die men anders Verfcheidenheden noemt , INLEr- waarfchynlyk veelen door eene dergelyke Ver- DING, menging zyn voortgebragt (*). / Om eenig denkbeeld te geeven van de Be- De vrugting „ zo moeten wy eerst de BLOEMEN in ok aanmerking neemen , als die het voornaame Werktuig der Vrugtmaaking zyn. Want, fchoon men in verfcheide Planten wel Zaad en Vrugten ziet voortkomen ‚ zonder Bloemen , zyn doch sdezelven „ in ’t algemeen , tot de Bevrugting noodzaakelyk , als zonder welke, anders, geen vrugtbaar Zaad voortkomt, De Bloemen bevinden zig dan, of van de Vrugtbeginzels afgezonderd in eene zelfde Plant, of in andere Planten van de zelfde Soort. Van dit laatfte leveren ons de Hennip , Hoppe en anderen , voorbeelden uit. De meefte Plantgewasfen hebben Bloemen, waar in: de Vrugtbeginzels zo wel als de Bevrugtende deelen vervat zyn. Eenige Rangen van Plant- gewasfen , die wel Zaad draagen, doch waar in de Bevrugtende deelen onvolkomen zyn of zig niet duidelyk openbaaren ; gelyk het Varen „ Wier , de Mosfen en Paddeftoelen , in haare menig vuldige Geflagten , moet men hier van uit- _ zonderen. Dat gedeelte. van een Plantgewas , nu, % welk tegen. den Zomer te voorfchyn komt, of op zekeren bepaalden tyd zig vertoont, en dan we- (*) Plante Hybride, Amen Acad, Vom Iik, p. 28, E 5 1. Deen 1. STUg. 74 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI- wederom verdwynt s de bevr ugtende Werktui- DING. gen of Vrugtbeginzels, of die beiden te gelyk;, bevattende , wordt de BrorMm geheten. Som- migen hebben hier de fraaiheid van gan en gedaante , het zitten op het Vrugtbeginzel , andere hoedanigheden , in aanmerking rbe t doch dan is de bepaaling niet algemeen. Tot het wezen van een Bloem behoort, dat dezelve Meelknopjes , die men Helmpjes ( Anthere)) noemt „ of een Stempel (Stigma), of beiden, heeft (*). De Helmpjes zitten doorgaans aan % end van zekere Vezelen (Stamina) , die men Helmftyltjes , doch veel eigener Meeldrâadjes noemt : de Stempel gemeenlyk aan ’t end van gekeren Stander in ’t midden van de Bloem, die Stamper (Pistillum) doch eigener Styl gehe- ten wordt. Deeze Styl of de Meeldraadjes zyn in de meefte Planten vervat in een hol Beket= agtig Geftel , of beflaan het midden van een Schyf , die of uit één ftuk beftaat, of uit ver- fcheide ftukken , Bloemblaadjes genaamd , fa- mengefteld is. In ‘t Latyn noemt men dat ftuk „ van welk een Kleur of zelfftandigheid ook zyn- de, Corolla en de Bloemblaadjes Petala. De Styl ftaat op een Vrugtbeginzel (Germen) ; dat fomtyds in *t midden van de Bloem uitpuilt en van de Meeldraadjes omringd is, fomtyds laager zit onder aan de Bloem, en dus een ge- deel (*) Flos omnis inftruitnr Antheris et Stigmatibus, LINNe Phil, Bot, Stackh, 1751. Ó. 1400 (1 Ger R " haf Í Dr 8 mn Û LD | u) « . | | Ô Dg Î EN °T ALGEMEEN BESCHOUWD, 75 deelte uitmaakt wan de Kelk (Calyx), welke of INLEr- alleen tot Steunzel dient of tot bekleeding van DING. de Bloembladen , en dan het Bloemhuisje (Perianthium) geheten wordt. Even zo bekomt ook de :Kelk , wanneer zy de Vrugtbeginzels bevat , den naam van Vrugthuisje (Pericar- pium)) wordende in * vervolg het Zaadhuisje de Befie of Vrugt. Men ziet dit duidelyk in de Roozen „ alwaar het Vrugtbekleedzel , dat de Knop maakt, van de Kelk , die vyfbladerig is, is afgezonderd. In de Narcisfen en dergelyken is alleenlyk een Vrugthuisje (Pericarpiwm) , dat de Bloem onderfteunt, en geen eigentlyke Kelk (Calyx) of Perianthium. De Leliën, Tulpen, enz. hebben niets dat ’er naar gelykt; alzo het Vrugtbeginzel in dezelven binnen de Bloem huis- vest. In de Appel- en Peereboomen, en onein- dige andere Plantgewasfen , is de Kelk zo wel een Bloem- als Vrugtbekleedzel. De Bloemblaadjes , wier Kleuren en werfchil- „ Onder- lende Geftalte de Schoonheid der Planten uit- der maaken , zyn door den beroemden TouRrNE- FORT tot de voornaamfte Kenmerken van on- derfcheiding in dezelven gebruikt geweest. En, fchoon zy thans minder in aanmerking ko- men, dan andere deelen van de leaner ‚ kan ik. nogthans niet voorby „daar van kortelyk te fpreeken. Die, welke uit één Bloemblaadje be- ftaan , worden monopetali of ‘Eenbladige Bloe- men; die 'er uit veelen famengefteld zyn poly- pe- | IL, Dzer, 1. STUK, „6. De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN InLEt- petalj of Veelbladige, en die , welke geen Bloem- DING, blaadjes hebben , apetali of Staminei , dat is On- gebladerde of Vezelbloemen geheten. Onder de Eenbladige hebben fommigen de gedaante - van een Klok, die men Campaniformes ; ande- ten van een Trechter, die men Znfundibulifor- mes: anderen vaneen Rad, welke men Rotati: andere loopen in een Lip uit, die men Labiati: anderen waren als een Gryns, die men Perfona- tì noemde. Onder de Veelbladige. kwamen ’er voor als een Kruis, welken Cruciformes; als een Roos , welken Rofacei; als een Anjelier, wel- ken Caryophyllei ; als een Lely „welken Liliaceis alseen Kapel of Vlinder , die Papilionacei getyteld werden. Deeze werden , ín ’t algemeen , als Enkelde Bloemen aangemetkt. Van de Samen- flelde hadt men ’er die den tytel voerden van; Flosculofi , als ’t eenemaal uit regelmaatige Bloempjes: van Semiflosculofi, als uit halve of > gelipte Bloempjes, en van Radiati, als uit bei- den famengefteld, De Distelen en Klisfen le-: veren voorbeelden uit van het eerfte 3 de Paar-- debloemen van het tweede ‚ en de Zonnebloe- men van het derde. Onder de Boomen zyn ‘er eenigen die Vezelbloemen draagen , in zeke- te lange bosjes famengevoegd , Katten genaamd , welke , deswegen , den naam van Flores Amen- tacei voeren, Voorts heeft men nog Dubbeldz Bloemen (Flores pleni), welke, om dat zy zel- den Zaad draagen , in de Kruidkunde als Mon- flers = IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD, 17 flers of onnatuurlyke worden aangemerkt. Ook INLEr kunnen deeze, zo wel als de Bloemen met Kin-PINGe — dertjes (Proliferi), volgens Dr. Hirr, door Konst worden voortgebragt. Wy letten thans voornaamelyk op de Manne. Mannely: Iyke en Vrouwelyke deelen in de Bloemen EE waar van de eerften , als gezegd is, de Helmp- Tweellag. jes of Stofknopjes (Anthere) ‚ met hunne Ve- ZN zelen of Draadjes (Stamina) ; de laatften het Vrugtbeginzel (Germen) met deszelfs Styl (Pi flillum) ven deszelfs Stempel (Stigma) zyne Bloemen , in welken de eerstgemelden alleen zyn „ noemt men 'Mannelyke , die de laatften alleen hebben Vrouwelyke , en die ze beiden hebben Tweeflagtige Bloemen, Een Plantgewas, derhalve , dat alleenlyk Mannelyke Bloemen draagt , heet een Mannetjes , dat alleen Vrou- welyke draagt , een Wyfjes-, en dat T'weeflag- tige Bloemen heeft, een Tweeflagtige (Herma- phrodita), doch dat zo wel Mannetjes als Wyf. jes- Bloemen voortbrengt , een Man -Wiyf (An- drogyna) Plant. Zulk een Gewas, op *t wel. ke , boven en behalve de Mannelyke en Vrou- welyke, ook Tweeflagtige Bloemen gevonden worden , is Dubbelflagtig. | Voor en aleer wy het gebruik van de gedag- te Deelen befchouwen, zullen wy op derzelver oirfprong agt geeven. Linneus heeft dien der Kelk afgeleid van de Schors der Plant , en dien der Bloembladen van de binnenfte Bast (Liber). Doktor Hir, het Ontwerp van eene Leer- II. DEEL, Ie STUK, IN Le DING, Het STUIF- MEEL 28 Der EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN Leerwyze uitgeevende over de Voortteeling der Planten, beweert wel dat de buitenfte Schors de Bloemfcheede maakt in de Bolplanten „en de binnenfte Bast, van Kleur veranderende, de Bloemblaadjes ‚ maar hy veegt ‘er by, dat de ry. van Vaten eindigt tusíchen de Bloemblaad: jes en Meeldraadjes , in of by de Honigbakjes , en zekere: Pluisagtige Kwastjes „ die aan dezel- ven zig bevinden, formeert, Het Vleezige van den Steel , zegt hy verder, maakt de Meel: draadjes; de Vezelen de Helmpjes en de Vaten het Stuifmeel 5 terwyl het Merg der Plant ein- digt in den Styl en het Vrugthuisje (Pericars Pim) ‚ maakende den Styl fpongieus, niet hol, * Is echter zeker „ dat dezelve, in verfcheide Bloemen , zigtbaare holligheden heeft, alleenlyk met Lugt gevuld. / Het STuirmerr. der Bloemen heeft zo bepaalde en verfchillende gedaanten in byzonde- re Plantgewasfen , dat het ten uiterfte dwaas zoude “zyn „ hetzelve langer voor een Uitwerp- zel der Bloemen te houden. Voor ’t bloote Oog vertoont het zig als Stof van de eene- of andere Kleur, en aan de Vingeren kleeft het doorgaans als Meel; ’t welk benevens deszelfs ligtheid ‚ waar doot het fomtyds wegftuift, ‘er den gedagten naam aan doet geeven. Door Mikroskoop openbaaren zig de gezegde gedaan- ten. In de: meefte Bloemen hebben deeze “Stofjes eene langwerpig ronde of ovaale figuur , aan de Enden meer of min gepunt ‚ met één of meer "echo „IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD, 79 meer Sleufjes in de langte; zo dat zy zig, door INLet- * Mikroskoop gezien , als de Steen van een PING, Dadel , alseen Tarwe- Graan, een Koffyboon of Olyf , vertoonen. Dus beftaat het met de Stofjes van het Salomons - Zegel, Zenegrben , de Wilde Wyngaard , Akeleijen en Wolfsmelk , zegt de Heer Grorrrovy, die verder twin- tigderley Stofjes van Planten in Afbeelding heeft gebragt (*) en befchreeven als volgt. Die van het St. Jans Kruid zyn als Eytjes , Figuur aan ’t eene- End puntig, in ’t midden wat Benoite: zwollen met een glinfterende Stip. Die van de vanhegel: Meliloten, vertoonen zig als Cylinders of Rol. * len, met een Groefje overlangs. Die van de Penfeen. zvn Prismaas met vier zyden , een weinig doorfchynende, Die van de Bernagie zyn ook. Rolletjes, maar in *t midden als ge- kneepen. Die van de Smeerwortel vertoonen zig naauwkeurig als twee aan elkander, gevoege de Bolletjes van Kryftal: die van den Efcha doorn. als twee Cylinders , kruislings over elk- ander gelegd : die van de Leliën als puntige Olyven , op de Oppervlakte als Sagryn , met een Groefje. Die der Jonquiljes hebben eene Nieragtige figuur, - Die van ’t Ephemerum van Virginie gelyken naar een Gerstekoorntie. Die van de Wolfsmelk zyn Eyvormig: die van de Beerenklaauw langwerpig , aan de Enden rond: die (*) Mem. de PAcad, R, des Sciences de Paris, de P'Any 171. p. 278, 1, DEEL. 1, STUN 8o De EIGENSCHAPPEN DER PranrEn ÍNLeEt die van de Spaanfche Brem insgelyks , doch DING. Hunne Zelfftan= digheid, / met twee Sleufjes of Ribbetjes. Die van de. Tuberoozen zyn in ’t midden uitgezet, als een- driezydig Prisma. Die van de Pieramidadlen en andere Klokjesbloemen zyn byna rond, doorfchynende , en op de Oppervlakte voorzien met eenige flaauwe uitpuilingen , benevens een heldere Stip in ’t middelpunt. Die van de Pas- fiebloem zyn rondagtig en ongelyk van Op- pervlakte : die van de wilde Anjelier rond en met Facetten: die van de Oijevaars - Bekken rond met een foort van Navel :-die van de Watermeloenen rond, met kleine Puntjes. Die van de Goudsbloem, Zonnebloemen en een ge- deelte der Geftraalde Bloemen , zyn Kleine Bol- letjes met korte Haairtjes bezet. Die van de Heemftwortel , Kaasjesbladen en Klokjes - Win- de, eindelyk, zyn Bolletjes met’ taamelyk dik- ke en fpitfe Punten op de Oppervlakte. Gedagte Heer heeft de Bolletjes van het Stuifmeel , ten opzigt van hunne zelfftandig- heid, onderzogt. Sommigen, zegt hy , fchynen zeer hard te zyn : anderen kan men gemakke- lyk verpletteren. Allen bevatten zy meer Zwa-’ velagtige Stoffe, dan het overige van de Bloem. Die der Leliën zyn zo Olieagtig, dat het Pa- pier, waar menze in bewaart , daar van Smee- rig wordt. Die van de meefte welriekende Planten zwemmen als in een foort van Terben- thyn: die van anderen fchynen bekleed te zyn met eene drooge Harst, gelyk in dat van de Ly: \ — ad ) IN èf ALGEMEEN BESCHOUWD. 8 _Yycopodium blykbear is : want die Stuifmeel of INLET- Zaadstdoor de Vlam van een Kaars’ geblazen, PINGs vliegt in brand, even als of het Harst ware. De Stofbolletjes van eenige andere Planten; gelyk vande Duive- Kervel, fchynen met een {oort van Slymerigheid bezet te-zyn; zo dat zy overal en aan elkander kleeven, Nogthans kan men geene van de:gedagte Bolletjes in Water , Olyf of ‘Terbenthyn- Olie, of. Wyngeest ontbinden , hoewel ”er- de drie-laatfte Vogten eenige Tinc- tuur uit trekken : want de Bolletjes blyven in figuur byna onveranderd, Sommigen hebbenze enkel voor. Wafch: of Harst gehouden , doch men kan ze noch in kookend Water, noch op * Vuur, fmelten. „ De: gedagte byzondere ‘figuuren der Korrel: Zy bars jes van-het Ron reeldscden wel haast de Lief: on hebbers befluiten „dat ieder zulk een Korreltie een klein Plantje bevatten moest , het welke dan ‚ vän den Stempel ingelaten, door den Styl in het Vrugthuisje gebragt worden en aldaar de _Zaaden bevrugten kon (*). Meh zag deeze Bolletjes ‚ inderdaad, kleeven aan den Top van den Styl; doch toen men vernam , dat aldaar geen Mondjes of Openingen waren , van ge: noegzaame wydte , om deeze Korreltjes in te neemen „ verviel men in nieuwe zwaarigheden, De-beftryders van het Stelzel der Sexen in de Plan- C*) BAKER, ber Zlikroskoop gemakkelyk gemaakt; Aim- fterd, ( 744 Pe 240 II, DEEL, I, STUK, 82 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTER ÍNLEI- Planten meenden de zaak gewonnen te hebben, DING. wanneer de Heer B. Jussreu het geluk hadt van eene byzondere Ontdekking omtrent het Stuifmeel van den Efchdoorn. Wy hebben ge- zien „ dat de Heer GEorFrFROY hetzelve als een Kruis. befchouwde , doch de eerstgemelde bevondt , dat het ronde Bolletjes zyn , welke, ‚__zo dra er eenige Vogtigheid aanraakt, als met Klepjes open barsten , en dan een zodanig Kruis vertoonen (*). Van dien tyd af, beflooten de Natuurkundigen ‚ dat ‘er in deeze Bolletjes eenige Stoffe vervat moest. zyn, van byna on- begrypelyke fynheid, welke derhalve door den Styl dringen en de Vrugtbeginzels def Zaaden bevrugten kon, Men heeft federt het Stuifmeel van zeer veele Bloemen onderzogt, en daar in doorgaans die zelfde Eigenfchappen waargeno- men. Dr. Hrrurs in Engeland, evenwel , meene de in ieder Bolletje van het Stuifmeel zynet Amaryllis een klein Plantje, langzaam daar uit- komende, gezien te hebben; gelyk ook de Heer Dr. KörLreurer, in Duitfchland, de uit- vloeijing van die fyne Stoffe uit de gedagte Bolletjes natuurlyk langzaam oordeelt te gefchie- den , en de geweldige openbarfting derzelve Bolletjes voor iets tegennatuurlyks houdt, Ziet hier den Grond van zyne redeneering (}). 33 Hoe (*) WArLBoom Spon/alia Plahtarum, Amen, Acad, 1, Stockh. 1749. p. 356. PR ld (Ì) D. J Ge KOLREUTERS Perlaufige Nachricht, enzs Leipzigse 17Óle Ps 4e (CEN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. 83 ‚ Hoe onryper een Stuif bolletje is, zo veel INLEI- ss Ondoorfchynender is het , zo veel te minder PING. he: eil eN Fyne Stof. 3» bevat het van vloeibaare ‚zo veel te meer , fs aar in s integendeel, van nog Korrelige en onberei- vervat. ‚‚, de Zaadftoffe; zo veel te ligter, gezwinder s, en met zo veel te grooter geweld is het ge- „, woon in ’t Water te barften , werpende de , daar in beflooten Korrelige Stoffe gelyk een > Dampkegel uit, Daar van komt het , dat „> fomtyds een foort van Stuifmeel deeze ge … weldige werking in ’t Water of geheel niet of maat zeer zeldzaam oefent ; daar dezelve ss in tegendeel , «op een anderen tyd, het ge- „ woone Verfchynzel voortbrengt. Ondertus- fchen vertoont het Stuifmeel ook in ’t Wa- ter , wanneer het maar een deel vloeibaar Zaad in zig heeft, een het gedagte geweldi- ge kort voorgaande, of ook, zonder dien ; 5 gantfch alleen voorkomend Verfchynzel ; ’t », Welk deszelfs natuurlyke werking het naafte 2, komt , en enkel daar in van dezelve onder- „, fcheïden is, dat by hetzelve de van alle zy- s, den gefchiedende uitlaating der vloeibaare Zaadftoffe in de zelfde tyd fneller en in groc- ter veelheid gefchiedt , en kort daarna, uit gebrek van meerder voorraad van vloeibaare Stoffe , geheelenal ophoudt ; daar zy , in tegendeel , by die natuurlyke Werking lang- zaamer, in minder veelheid, en onder eener-= ley Omftandigheden byna eenpaarig in een en t zelfde Bolletje voortgaat. — Hoe meere FE 2 Aden 9 23 3. DEEL, Io STUK. INLEI- DING. 84 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN „93 der veelheid wan toebereid Zaad-een Meel. bolletje vervat , zo. veel duidelyker ; ‘volko- menet en fchooner vertoont zig daar ín dee- Ze, ten aanzien van. gere zeer geweldige Werking , by uitftek zagte en de Natuur- Iyke het meest gelykende uitlaating. …Ge- meenlyk: wordt „ by «het. barften van een Meelbolletje , buiten het gene, dat hetzelve van Mannelyk Zaad reeds voorhech aan alle zyden uitgelaten hadt, ook nog; met-de Kor- telagtige Stoffe tevens: het overige terug ge- bleevene en minder vloeibaare-gedeelte der- « zelve.uitgeftooten. Gaat nu, by. het barfter., anders niet , dan de Korrelige, Stoffen de gedaante vanveen eerige te famenhangende Klomp of lange Streep uit , zovis-deeze niets anders , dan het Celagtige Geweefzel-zelf,, te famen met alle daar ín nog verftokene en vast ingewikkelde „Korrelagtige “Stóffes- „Dic is, onder anderen „een waar Kenteken -var een nog geheel onryp Stuifmeel.» Veel nader komt hetzelve aan zyne rypheid-, wänneer de Streep kleiner is ‚ minder famenhangende, en. dat ’er hier en daar veele Korreltjes of Kogeltjes afgaan „ of cok gekeelenal zonder het Celagtig Geweefzel , in groote menigte door de Reet te voorfchyn komen ;en zig geheel afgefcheiden van elkander-in het Wa- ter uitbreiden. | ‚> Aangezien nu deeze Korreltjes ( I.) veel te groot zyn, om in de Uitlaatbuizen te. kunnen ») Ìl- Á DK „IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD, 85 2 indringen: « (2.) nooit op eenige ‘andere. ma- Inrer- _ nier te voorfchyn komen , dan wanneer de pine. beide Vliezen. der Meelbolletjes, na dat zy tot. barftens toe waren uitgezwollen , eene Reet bekomen hebben, en zig deeze gewel- dige Veranderingen (3.) flegts in eene Vog- tigheid. vertoonen, welke in haare natuur, zo wel van ’t Mannelyk: Zaad als van de Vrouwelyke Vogtigheid, die in de Bloeijtyd door den Stempel wordt uitgelaten , geheel verfchillende is 3 en (4.) nooit in zodanige Vogtigheid , wier natuur , of wat de. weezent- lyke zelfftandigheid aangaat , of uit hoofde van, eenige andere Eigenfchap , met de na- „tuur van deeze beide Vogtigheden overeen- komt, en uit welke rog bovendien de uitlaa- ting. van ’t Mannelyke Zaad , en deszelfs inwendige vermenging daar mede , op eene de natuurlyke uitlaating en vermenging des Mannelyken Zaads met de Vrouwelyke Vog- tigheid zeer gelykende manier te werk gaat: dewyl verder (5.) de veelheid der Korrelt- jes in nog volkemen geheele en ongekwetfte „Meelbolletjes, met de geduurie toeneemende rypheid en hoeveelheid der vloeibaare Stoffe vermindert, en „ eindelyk ook (6.) even der- gelyke Korreltjes in het nog onrype en taai- jere deel. der Vrouwelyke Vogrisheid zig ver- toonen ; zo vloeijen daar natuurlyk de twee ‚‚ volgende Waarheden uit” De Korrelige Stoffe van het Stuifmeel, welke de Heer NEeEp- Kitt 9 HAM a 22 53 23 En » IL Deer. 1 StuR, ÍNLRI- DING, 25 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN HAM voor Kiempjes witgegeven heeft, is niets anders , dan de nog raauwe en onrype Stoffe van het Mannelyke Zaad. Daarentegen is het waa- re en rype Mannelyke Zaad der Planten, gezeg= de fyne, vloeibaare , gelykvormige zelfflandigheid. Door wylen den Heer LEDERMULLER zyn ons ‚ op zyne fraay gekleurde Plaaten van Catdekkingen met het Mikroskoop (*) , de Waarneemingen medegedeeld van de uitbarfting der fyne bevrugtende Stoffe uit de Bolletjes van het Stuifmeel van verfcheiderley Bloemen. Zie hetzelve in dat van de Plant, die Arum of Kalfsvoet genoemd wordt, op Plaat 19; in dat van een blaauwe Hyacinth op Plaat 22 ; en in dat van de Pasfiebloem op PI. 34 van het Eerfte Deel zyner Mikroskoopifche Vermaakiykheden. Op Plaat 77 van het Tweede Deel vindt men de Bolletjes van het Stuifmeel van een Roos; en op Plaat 92 die def Distelen vertoond, en van de Tulpen op Pl. 47 en 48 van het Derde Deel , met en benevens de andere Deelen der Vrugtmaaking in de gedagte Planten. De Bol. letjes van het Stuifmeel der Roos evenwel borften niet , wanneer menze bevogtigde , en die der Distelen , was hy verzekerd , dat Olieag- tige en andere Vloeiftoffen inhielden : die van de Tulpen kleurden het Water , waar in menze deedt, door de uitdringende Stoffe. In de Stuif. (*) M. FR, LEDERMULLERS Alikroskoopifche Vermaak !ykhen den, te Amfterdam, by de Erven van F, Houttuyn, in * Nederduitfch uitgegeven, RE. Piclivs fect. ae, IT 2Deel PLAAT TI. an flets. IN °T ALGEMEEN DESCHOUWD., 8 Stuifmeel - Bolletjes van het Koorn nam hy ins- INLEI- gelyks waar , dat dezelven de fyne Stoffe lang-? Zr zaam uitwierpen : doch in die van de Paarden- Karftenge Boom hadt hy eene Waarneeming , welke tegen ’t zeggen van den Heer Kör rr u- TER ftrydt. Hy bevondt, dat de onrype Bol- letjes doorfchynend waren als Glaskogeltjes en deeze bleeven in ’t Water geheel ; terwyl de type ondoorfchynend waren en open barftende hunne inwendige zelfftandigheid uitwierpen (*). De ee Heer Baron van GLEICHEN , Dezelve gezegd Russ\WorMm, wiens onvergelykelykerin tnt Waarneemingen met het Mikroskoop, en netreïtjes: gekleurde Afbeeldingen, al het gene tot nog toe over de Vrugtmaaking der Planten uitgege- ven was „ overtreffen , verzekert ons, dat alle Bolletjes van het Stuifmeel der Planten , swanneer zy hunne rypheid bereikt hebben , witzwellen en barften , als menze met Water bevogtigt, en dat deeze werking vergezeld gaat met eene Veerkragtige beweeging , door welke de Stoffe, daar in vervat , met geweld uitgeworpen wordt. Zyn Ed. is in deezen zo veel meer te geloo- ven , als men in aanmerking neemt , van hoe veele Planten de Vrugetmaakende deelen door hem onderzogt, en zo keurlyk in Plaat gebragt Zyn. Ook heeft die Heer deeze Stoffe zelfs waar- \ (%) Zergliederung des Korns oder Rockens and Schlusf. 1tem von einen zeer kleinen WWinterknospe des Hippocastani, Neur, 1764, F 4 IK, DEEL, 1. STUK» 88 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN IRLEI- waargenomen en bevonden te beftaan uit Kot DING, Bevesti- ging daar van. Plat IL reltjes , die zo ongemeen klein zyn „ dat zy, door de allerfterkfte Vergrooting , welke een Voorwerp in Oppervlakte 16oooo maal, dat is in middellyn 4co maal vergroot, niet breeder voorkomen dan de dikte is van een Hoofdhaairt- je. Hy vergelyktze by de Bolletjes van bet Wey des Bloeds ‚ en heeft aangetoond „ dat deeze Korreltjes , in de Bolletjes van het Stuif- meel wervat „ niet alleen in de Buisjes van den Styl, maar zelfs ook in de Vrugtbeginzels voor- komen 3 zo dat dezelven buiten twyfel dienen tot Bevrugting van het Zaad (*). Tet bevestiging hier van (zo het dezelve be- hoeft), heb ik bier de Aanmerkingen over de Bevrugtiging der Planten ingevoegd, welke door Profesfor CyrirrLo uit zyne Waarneemingen met zeer keurlyke Mikroskoop - Glazen opge- maakt en door naauwkeurige Afbeeldingen op- gehelderd zyn, De Heer ST yves heeft de- zelven, in ’t laatfte des jaars 1761 , van Napels naar Engeland gezonden, alwaar zy in de Ver- handelingen der Koninglyke Societeit van Lon- den, voor ’*t jaar 1765 , geplaatst zyn (}). Ver- gelyk Praar L „ Ieder Bolletje van het Stuifmeel, (zeet die … Waarneemer), is een Vat met Pappige Stoffe ss gevuld , waar in cen aanmerkelyk getal ge- ie % > huise {#) Obfervations Micróscopigues, Neur. 1770, pe 33e (f) Philos. Tran/alf, VOL, LV. p. 261 / IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. 89 „ huisvest is van kleiner Korreltjes, die mende INLer „ Bevrugtende Lighaampjes noemen kan. (Zie PING. a 2 3 4s 52 65-75 85-Ds IO, Iles 5, 12 > 13.) Deeze zyn niet zigtbaär met het „ bloote Oog, maar men kanze onderfcheiden met Glazen van een maatig Vermogen , in- dien het Bolletje doorfchynende is, of indien de Pap ‘er uitgedrongen wordt , door fa- mendrukking van de Flaatjes Moskovifch Glas. , Deeze Korreltjes zyn rond , doorfchynende en nagenoeg van eene zelfde grootte in alle „, Planten. Zy worden tot het Vrugtbeginzel gebragt door den Styl, die met inwendige Buizen ten dien einde is voorzien, en in de Klasfe der Syngenefia *), als ook in de kleine Planten van andere Klasfen , alwaar de ‚Styl dun is en doorfchynende , kan menze in hunne pasfagie, (gelyk in Fig. 19.) befchou- 5 wen. Dc manier van hunne inneeming in den Styl hangt af van de gefchiktheid van deszelfs Oppervlakte, Ouze Waarneeming > viel ” °) (*) Deeze Klasfe bevat de Flores compofiti of Saimmenge- ftelde Bloemen , by TOURNEFOR T Flores Flosouloft , fee mi- Flosculoft et Radiati , waar over de Geleerde Heer le FRANCQ VAN BERKHEY; Med, Do@ter en thans Lefor in de Natuurlyké Historie te Leiden , zyne Disfertatio Inauguran lis met zo veele fraaije Plaaten, Anno 1760 , heeft uitgeg® ven, en wylen de Franeker Hovenier merse heeft daar over in ’c Hollandích gefchreeven , dat, te Leeuwaarden gedrukt is, in Oîavo , Anno 1761, De Distels , Klisfen , Paardebloe« men, Zonnebloemen, Asters , zyn van dien aart, \ FE Ss IL DEEL, Ie STUKe 95 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN _ INLEI- „ viel hoofdzaakelyk op die Planten „ welken DING. … Hairige Stylen of Stempels hebben, en in deeze komen de Lighaampjes door middel ‚ van de Haairtjes, welke dikwils op den Styl 9 zelf gevonden worden : zo dat de Stempel , niet altoos moet worden aangezien als het en- > kele Deel , dat dezelven inneemt : hoewel „> het misfchien. zodanig in de meefte Gevallen „ kan zyn, Die Haartjes zyn zo veele Buis- 2» jes » aan het End open, tot inneeming van ‚> de Lighaampjes voorgemeld. Doorgaans heb- „> ben zy de geftalte van een Doorn of Stekel, ‚ dikker aan den Grondfteun.. Ieder is voor- 9» Zien met een Kanaal of Buis, welke zig aan » het breedfte deel van het Haairtje verdeelt en s) den Styl indringt met twee Takken: (zie Fig, es 17») Welke voortloopen tot aan de overlang- ‚‚ fe Leidingen naarhet Vrugtbeginzel (Fig. 1.) s> Deeze Kanaalen zyn, na dat zy in den Styl > gedrongen zyn , minder regelmaatig , gee- ‚> vende dikwils kleiner Takken uit , die, in », plaatfe van regtftreeks te loopen naar de over- s langfe Leidingen, hunne rigting veranderen , „en in de Kanaalen vallen, die van de naafte „ Haartjes afkomen , leverende de vertooning 9 uit van een A Netswys’ Geweef- s» zel (Fig. 22.); hoewel ’er niettemin gemeen- 3, lyk hoofd-Kanaalen zyn, die regtftreekfer ze naar de overlangfe Buizen loopen, en in de- , zelven vallen, 2, Op de volgende manier worden de gedag- s LC IN °T. ALGEMEEN BESCHOUWD, QE te Lighaampjes van de Haairtjes ingelaten. De INLEt- … Meelbolletjes zig verfpreid hebbende rond-PING , om den Styl en Stempel , vindt een groote menigte derzelven huisvesting onder de „ Haaïrtjes. De genen, die tusfchen dezelven „, vallen, of aan derzelver zyden kleeven , mo- s> Sen onderfteld worden zonder uitwerking te ‚ 3 zvn. Dit zal niet onwaarfchynlyk voorko- ») men, als men aanmerkt, welk een overvloed er is van Stuifmeel , en hoe groot een ge- deelte daar van weggevoerd wordt door de ‚, Bloem, of ten minfte niet komt te vallen op , de Vrouwelyke Werktuigen. Veelen, niet- temin, van de Meelbolletjes vallen op de „> Punten der Haaïrtjes (Fig. 23,) en deeze … voorzien de Bevrugting. De Bolletjes, naa- , melyk „ tot een ftaat van rypheid gekomen zynde voordat zy van de Meelknopjes uitge. laten werden, zyn gereed om te barften, en ‚’t gene zy bevatten te ontlasten , wanneer Zy op de Heaaïrtjes vallen. Het Vrouwelyk Werktuig is in het voortbrengen van die uit werking behulpzaam ; want, kort na dat het Bolletje zig zelf aldus geplaatst heeft, begint het Puntje van het Haairtje open te gaan, en deszelfs Mondje fpant zig by trappen uit over de Oppervlakte van het Bolletje , tot dat byna deszelfs geheele Lighaam binnen ‚het Buisje is getrokken , zie Fie, 93. In ‚, deeze plaatzing geeft het Bolletje wel haast „, toe, aan de famendrukking van het Buisje » ss @ IL, DEEL. 1, STUK, P ge De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN “Twrer- „ en ontlast-zyne Lighaampjes , die, met be- DING, hulp der vloeibaare deelen van de Pap, wel- „, ke met dezelven ingaat; of van de Vogten, „, waar mede het Buisje zelf voorzien is „ voort- „‚ glippen tot dat zy de overlangfe Kanaalen in- gaan, welke hun naar het Vruetbeginzel ge- leiden. De Bolletjes van het Stuifmeel, dus zig zelf ontlast hebben van hunnen inhoud , verwelken en trekken zig famen, en, van de ‚‚ Mondjes der Haairtjes afvallende, blyven zy „ in een verwelkte ftaat aan de zyden van den > Styl (als in Fig. 19) zitten. De figuur van „‚ het Haairtje is, terwyl het Meelboiletje in de „ Mond van ’t Buisje huisvest, zonderling; als zynde dan aan ’t End dikst en van daar allengs verdunnende tot dat het zig in tweeën ver= deelt , *t welk aan hetzelve een dunnen Hals geeft, en eene Klokswyze figuur aan de bo- venfte deelen , daar het te vooren dun uit- sliep: zie Fig. 23. In doorfchynende Stylen kan men de Kanaalen, die naar het Vrugtbe- 5, Zinzel leiden, gevuld zien met Lighaampjes, welke ‚ in groote veelheden verfchaft zynde van de Haairtjes , door deeze Kanaalen zoda- pig op ryëên pasfeeren , dat zy aan elkander raaken; zie Fig, 19. By eenige befchouwin- gen zag men deeze Lighaampjes „ zo wel in de Haartjes „ als in de grocte Leidingen van „ den Styl, zig beweegen, °t welk toonde dat ‚‚ het afgefcheiden zelfftandigheden waren, die vryelyk Kongen voortgaan met den loop der ‚ Vog- 9 9} 22 5 3% 2 33 23 Ek} 23 93 id — IN'T ALGEMEEN BESCHOUWD, 93 » ten, waar in, zy dreeven : maar hunne regel- InLEr „ maatige voortgang, naar het Vrugtbeginzel was DING, 3 buiten twyfel afgebroken door het afplukken | „, der Bloem, zo dat die :beweeging alleen kon »y toegefchreeven worden aan toevallige aantrek. “ys kingen , welke de Vogten in beweeging brag- sten” tusfchen de Glazen Plaatjes van het ss Schuifje : ’t welk ook duidelyk bleek uit den „> Koers van derzelver beweeging ‚ welke ge- ssevallig was en niet. altoos gerigt naar, {het 95 >Vrugtbeginzel, ’t Getal der hoofd - Kanaalen, ss die naar hetzelve leide , kan niet bepaald 5 worden: — HetzelWe . verandert waârfchyniyk s, naar het getal der Beursjes of Hokjes, welke ssste- voorzien zyn. Meer dan één kon men er ssygemeenlyk waarneemen ; met de Lighaamp: ss jes op digte ryén door dezelven. pasfeerende ; zssgelyk, reedse befchteeven’ is;;! In” de: Stylen s» van nog niet ontloken Bloemen:waren geene ws ‘Lighaampjes- waarneemelyk ; ’t welk een fterk 5 bewys is, dat zy van het Stuifmeel afkomttig 55 Zyn en ‘tot de Bevrugting gedestineerd. „‚ Het Pluis of Dons waarneemende, ’t welk ss de Zaaden kroont in de Klasfe der Syngenefia 4 ‚‚ bevondt men de Haairtjes van het Pluis hol ste Zyn, en met de zelfde Lighaampjes ge- s vuld :-zie fig, 24. Hoe die Lighaampjes 9» daar in. komen’, of tot wat einde zy daar in ss geplaatst zyn , moeten „wy dan. verder onder- »» zoek overlaaren. Ondertusfchen kunnen wy s> Aanmerken „ hoe de plaatzing van het Pluis Seher IL. DEEL, I. STUWes 8 ÍÎNLEI- DING, Beden- kingen daar over, O4 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN > het onwaarfchynlyk maakt , dat die Lig- haampjes daar in ontvangen zouden worden , »s met oogmerk om dezelven naar het Vrugtbe- » ginzel te voeren : weshalve het Natuurlyker sis, te Onderftellen , dat de Lighaampjes al- ss daar komen na hunnen doorgang door het wi RE ginzel , en dat de Haairtjes van het luis den dienst doen van Uitwerpende Bui zen, om de genen weg te voeren, die tot de 9, Bevrugting nutteloos zyn. Dit is te waar- fchynlyker , aangezien de groote menigte der » genen, die door de Kanaalen aangebragt wor- > den , buiten twyfel zulk eene overtolligheid 3» veroitzaakt.” Het verfchil der geftalte van de Bolletjes van het Stuifmeel, in verfcheiderley Bloemen, doet my denken , dat ’er ook verfchillende manieren zyù ‚op welken deeze Bolletjes aan de Haair- tjes van den Stempel worden aangevoegd , en derzelver fyne Stoffe, het zy dan Korrelig, het zy Vloeibaar , van dezelven ingelaten. In de deelen der Vrugtmaaking van een Tulp heeft de Heer Baron vAN GLEICHEN zulks ook af- gebeeld (*), doch fchynt aldaar het inneemen der Bolletjes, door de Enden van de Haairtjes, niet waargenomen te hebben, De Openingen der Haairtjes zag zyn Ed. te naauw aan voor de Bolletjes , en te wyd voor de Lighaampjes of Korreltjes , welken zy uitwerpen : des hy zig ver- 23 (*) Obferv, Mieroscopigues als boven, Tab, A« IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. O5 werbeeldt „ dat zekere Buisjes , met welke de INrri- Wanden van die Haairtjes doorweven zyn, dee- PINGe ze Korreltjes inneemen. zouden : doch zyn Ed, zal niet bedagt hebben , dat zulks tegen zyne algemeene vastftelling van een geweldige uit- werping of uitfchieting van die Lighaampjes door de Bolletjes van het Stuifmeel, ftrydt. Zo dit gebeuren moet, dan hebben zy wel zulk een wyden, Koker noodig, om de gedagte Korreltjes in de Kanaalen van den Styl te brengen, Waar- fchynlyk zullen de Bolletjes ‚ zo wel als de Haairtjes, van weelerley natuur zyn 5 fommigen langzaam , fommigen vaardig , {ommigen in ’t geheel niet barftende , wanneer zy bevogtigd worden ; gelyk wy gezien hebben *, Zodani- « ziadzs gen „ die vaardig barften , kunnen hunnen in-ê3 houd uitwerpen „als zy maar aan het Tepelag- tig End van eeh Haairtje raaken: die zeer lang-_ zaam of niet barften , zullen van de Haairtjes moeten ingezoogen worden, gelyk Fig, 28 voorftelt, en door famendrukking hunne Stoffe uitgeeven. Ook zal ’er, buiten twyfel, in de Haaiftjes van den Stempel eene byzondere gez fchiktheid zyn ‚ naar die van het Stuifmeel ge- evenredigd ‚ en mooglyk het een en andere van de natuur der Planten afhangende , op eenen voet, die den inbe der Natuur alleen be: kend is, | Van dit ongemeen en byna oneindig klein tot Mente. vuldigheid tastbaare grootheden terug ke edrénde yi BEEVEN ger Bolier. wy agt op de menigvuldigheid der Bolletjes van:% het 11, DEEL, Te STUK: , 4 gj ‘ | Ai Ds 3 4 h Je \ N ’ 96 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN — INrLEr- het Stuifmeel. De Heer KörLrerurEr vers DING, haalt, dat door hem in de Venetiaanfche Ket- mia, in:eene Bloem van de gewoone groottes 4863 Stuifmeel - bolletjes geteld “zyn, en, daar dezelve by eene volkomen Natuurlyke Bevrugs ting wat over de dertig rype Zaaden gewoonsis voort te brengen, hadt hy door herhaalde Proef neemingen bevonden ; dat. tot -dit getal van Zaaden niet meer dan vyftig of zestig Bolletjes ‚van het Stuifmeel vereifcht werden. Nam hy meer Bolletjes daar toe; hy kreeg geen meer of volkomener Zaaden; maar „ zo hy minder nam ; dan was het getal der Zaaden naar evenredigheid kleinder, Wanneer hy ’er maar twintig of vyf= tien nain , dan: kreeg: hy maar tien-of zestien Zaaden: zo hy 'er minder ndm dantien , kwam ‘er geen één Zaadje tot volkomenheid, In een laater tyd des Jaars en by koud Weer; was een veel grooter getal van Bolletjës noodig. In eene Bloem van de gemeene Jalappe, met vyf Meel draadjes, telde hy 293 Stuifmeel- Bolletjes , en in eene insgelyks volkomene Bloem van de nieu: we Peruviaanfche Jalappe met zeer lange Bloem: pypen, bedroeg het getal der Bolletjes gar. Ih deeze beiden nam hy waars dat maar één; of ten hoogften twee of drie Bolletjes tot eene Be: vrugting vereifcht werden. De Heer Baron vAn GLEICHEN zegt, dat maar één Korreltje van een Bolletje tot de Bevrugting van een Zaadje wordt gebruikt, Uit het één en andere blykt, dat ’er een niet minder verbaazende menigte van deeze Bol- { IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD: 97 Bolletjes werlooren gaat dan van de Eitjes uit INLEl de Kuit der Visfchen. DING, â Het Stuifmeel, in Water gezet, verandert, volgens de Waarneeming van den laatstgemel- den, binnen vierentwintig Uuren in zogenaam- de Infnfie: Diertjes: maâr nog zonderlinger is, het gene zyn Ed. verhaalt , aangaande de Ver- fchynzelen , welken het Stuifmeel uitleverde;, toen men ‘er, in plaats van Water, Wyngeest op goot. Alles kwam oogenblikkelyk in bewee- ging en de Bolletjes vertoonden zig als leevende Diertjes , zwemmende naar alle kanten en door malkander heen, met eene onbegrypelyke vlug- heid. Anderen ftapelden zig op elkander , en bewoogen zig daarom niet minder } draaijende zo wel rond als de enkelde Bolletjes. Dit ftrekt aan den eenen kant tot bekragtiging van de twyfelingen, door my geopperd, aangaande het weezentlyke Dierlyke Leven van die Deel- tjes , welken men in ftinkende Infufiën ziet -grimmelen, En , aan den anderen kant, kan, men ”er. uit befluiten , dat het Vogt van den Styl, of Stempel der Bloemen, dikwils Geeftig of ten minfte Kruidig zynde , een grooter uit- werking op die Bolletjes hebben moet, dan en- kel Water, Op wat manier , nu, wordt het Stuifmeel roe zy aan de Oppervlakte van den Stempel gebragt, Stempel om de Vrugtbeginzels door den Styl te bevrug-. Beard ten? Men-kan in zeer veele Bloemen, die zo his ae wel Mannelyke als Vrouwelyke deelen hebben, G dui- iL, DEE, Le STUK, OR eci 98 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INrer- duidelyk de zorgvuldigheid van de Natuur waar- DING, neemen ,‚ uit een bekwaame plaatzing ten. dien einde, In veele hangende Bloemen, gelyk de Leliën , is de Styl langer ; in veele opftaande Bloemen gelyk de Tulpen , of korter of byna even lang als de Meeldraadjes; in anderen door dezelven geheel bedekt: om kort te gaan; men wordt byna in alle Bloemen van deezen aart ge- waar , dat het Stuifmeel bekwaamelyk aan het top-end van den Styl kan komen en ncodwen- dig denzelven bereiken moet , wanrieer ’er flegts eenige uitwendige oirzaak van beweeging. by- komt, ’t zy door den Wind, Regen of Infek- ten : terwyl , gelyk wy gezien hebben, eenige weinige Bolletjes van het Stuifmeel daar toe ge- noegzaam ZV. | ‚> Wanneer de Berkeboom bloeit (zegt Doc- tor KÖLREUTER) dan hangen de dunne, » lange , Mannelyke Katjes loodregt neder- ‘ss Waards; doch tevens krommen zig de korte- re ‚ {tyve , Vrouwelyke Katjes opwaards. Ope- s‚ nen zig nu in genen de Meelknopjes , dan ope- s> nen zig ook in deeze de Schubben „ en maa- », ken voor dezelven de Stempels bloot. De » eerstgemelden beginnen , by de minfte be-, s weeging der Lugt, hun Stuifmeel overvloe- » dig van zig te geeven; de laatften vangen het » op en worden daar door bevrugt. Zo ras dit 5 gefchied is verdorren de Mannelyke Katjes s, en vallen af: de Vrouwelyke gaan op nieuws ss nederhangen of buigen zig naar den Grond, | » Even 55 IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. 99 ss Even-zo is het bykans gelegen met de Ha- INLEI- 3 zelnooten , Beuken , Eiken, Dennen en an-PINGe 3, dere Boomen. In veele Planten, met Man- 3, nelyke en Vrouwelyke Bloemen, inzonder- 3 heid daar het Stuifmeel uit groote en zwaare s Korreltjes beftaat , zyn de eerstgemelde: al. s, toos hooger en regt boven de laatften ge- s, Plaatst, zo dat die Kotreltjes flegts behoeven », Deer te vallen, op den Stempel. In anderen 5 wordt door een fchielyke openbarfting van sj het Meelknopje het Stuifmeel in de Lugt ver- »s Ípreid , als,wanneer dan eenige Bolletjes van 3 hetzelve den Stempel treffen , of door den 3, Wind’ derwaards heen gevoerd worden. De …… Heer VArLLANT zou deeze manier van », Beftuiving in het Glaskruid (Parietaria) , de 3) Indiaanfche Vyg ( Opuntia ), het Helianthes 5» Mum en anderen meer , gezien hebben, BLAIR s> zegt hetzelve van de Moesrbefieboomen en 5 ALSTON brengt de groote Mannetjes Bran- „ » denetel als een voorbeeld daar van by. Eene verwonderlyke werking , ten dien voorbeeld 3, Opzigte , kan men in de gewoone Wynruicinde bd befchouwen. Wanneer een Bloem daar van 5 „ zig eerst geopend heeft, dan leggen de Meel- „» draadjes „ en inzonderheid derzelver Knop- », jes» nog in de holte der Bloemblaadjes bez ‚> flooten : doch zy verheffen zig beurtlings s> daar uit , ftygen om hoog, en plaatzen zig s eindelyk, met eenen fcherpen hoek, gantfch 9 uitgeftrekt over het Vrugthuisje heen; zo dat G 2 s het IL. DEEL, L, STUK / too De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN ‘INLEI- „„-het-tot hog” toe geflootene Meelknopje- naast. DING. ‚> boven.den ‘Stempel te leggen komt. Het 9» opent-zig ‘kort daarna, en het Stuifmeel valt ‚s Of y-door een kleine fchudding , van zelf op. ss den Stempel , of wordt door Infekten , wel- », ken zig diestyds in menigte by-de Bloemen „j ‘bevinden , en over dezelven gedurig heen en s, weder loopen , daaraan geftreeken, Zelden … „‚ wordt de Stempel onmiddelyk aangeraakt door „> her ftuivende Meelknopje. Heeft het Meel- „, draadje-zynen dienst verrigt, dan regt het zig ‚, weder op en keert den voorigen-weg terugge. 2, De Meeldraadjes , echter , niet allen te ge- Iyk , maar ’t een na ’tandere- opgereezen zynde geweest „als gezegd is „ keeren ook beurtlings terug , en heemen daar in de vol. 53 de op de lappen van de Kelk geplaatfte Meel- draadjes, en wordt van de tweede, derde en vierde van dit flag gevolgd : dan — verheffen zig de Meeldraadjes , die op de Bloemblaad- s, jes ftaan , ’t een voor „het andere na, en „maaken het befluit. In de grootere, vyfbla- derige , en met tien Meeldraadjes begaafde ‚‚ Bloemen , die tusfchen de andere talrykere ;‚ ftaan, gaat het even zo toe, Midden in de …… Zomer, wanneer. de Hitte groot is, verrigten 5 de Meeldraadjes hun. werk in twee of drie ‚‚ Dagen; doch, hoe kouder het Weer naar den ‚, Herfst toe wordt , hoe langzaamer het daar ‚‚ mede toegaat. Zy hebben alsdan dikwils ded } ke 33 meer - gende orde waar, Het begin maakt een van _ SIN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. Io ss meer dan agt Dagen tyds van nooden, En, INLEr- ss al worden de. Knopjes, zo dra de Bloem zigPING; 3 geopend heeft , van de Meeldraadjes afgeno- ss mens gaan dezelven doch hier in hunnen gang. 3 Deeze kleine Ontdekking heb ik den s July ss 1759 gemaakt, en veele Waarneemingen daar »» Omtrent in ’t werk gefteld, die ik elders zál % voordraagen. ‘Thans wil ik hier nog maar > byvoegen „ dat het Licht op deeze werking s geen byzonderen invloed hebben moet, de- ss Wyl ik door Proeven bevonden heb, dat de > Meeldraadjes , met eenerley trap van Warm- ss te, hun werk in een geheel donker Vertrek ss even zo vlug en zo zeker , als onder den bloo- vs ten Hemel, verrigt hebben.” Vervolgens ftelt de Heer KörREUTER , Infom- dat de aanvoeging van het Stuifmeel aan den{3ieSinn Stempel, in fommige Planten, door Infekten g}-tiekten, leen gefchiedt. „ In alle Geflagten (zegt zyn » Ed.) van Cucurbitacea „” [dat is Planten die Meloen - Komkommer- of _Kaauwoerdagtige Vrugten draagen,] ; in alle Soorten van Lifch » (Jrides,) en in niet weinige Planten van den „Rang der Malvaas , gêfchiedt de beftuiving „der Vrouwelyke Bloemen en Stempels door , Infekten alleen”, Hier over breidt hy zig on- gemeen uit ‚ en brengt zulks als een byzondere Waarneeming van hem zelven te berde , gee- vende de manier op , hoe iedereen zig van de waarheid daar van kan overtuigen. Men »» moet by. ftil, warm Weder op deeze Plan- G 3 z ten IL, DEEL, 1. STUK, ios De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN Inrer- ;, ten acht geeven; dan zal men zien , hoe,dat DING, ‚ zig, zo dra de Bloemen ontluiken , veeletley „ Infekten daar op bevinden, die ván de eene in de andere overgaan. Vervolgens de Vrou- ss welyke Bloemen van deeze Gewasfen, dat is ss ZOdanigen die op een Vrugtbeginzel zitten , > met een gemeen Vergrootglas befchouwende ; zal men bevinden , hoe dezelven hier én daar ; s> inzonderheid aan den Stempel ‚ met het eigen +s Stuifmeel der Mannelyke Bloemen als be: s ftruifd zyh, waar vân men voorheen in dee- …… ze Bloemen niets hadt kunnen ontdekken. > Tegen den tyd, dat zig de Bloem begint te » fluiten , zal de Stempel byna geheel met s> Stuifmeel bedekt zyn. Ook zal men fomtyds »» niet zonder genoegen befpeuren, hoe eenige Diertjes zig in het Stuifmeel als omwentêlen, » Belet mên den toegang van Infekten aan de ss Vrouwelyke Bloemen, zo worden dezelven > niet bevrugt”, enz, Aangezien de Meloen en Komkommer - Ge- wasfen doorgaans zodanig gelegen zyn, dat ’er de Wind weinig vat op heeft, zo is deeze nia- nier van Bevrugting niet onwaarfchynlyk. De. Heer Baron van GrEICHEN , evenwel , heeft hier veel tegen „ oordeelende, dat aldus, door ‘t overbrengen van vreemd Stuifmeel, oneindi- ge Basterd- Vrugten zouden voortkomen. Een Infekt , by voorbeeld, in de Mannetjes Bloem van een Komkommer of Kalabas zig in *t Stuif- meel gerold hebbende , kon ’ zelve overbren- gen IN ’°T ALGEMEEN BESCHOUWD. 103 gen in de Wyfies - Bloem van een Meloen- INrer- plant, en die dus met vreemd Zaadftof bevrug- PINGs ten. Men weet dat deeze manier van Bevrug- ting mooglyk en het voortkomen van Basterden , daar uit, gebeurlyk zy : doch, terwyl zyn Ed. erkent , dat de Beftruiving door Infekten by geval kan gefchieden , zie ik niet, waarom dat daar uit dan niet dergelyke verwarring zou moe- ten, fpruiten. Mooglyk verkeert een zelfde Soort van kleine Diertjes meest op cen zelfde Soort van Bloemen. In dit Geval zou de Proet van den Engelfchen Hoyenier MirLrLer, die aan een Meloen - Plant alle de Meelknopjes weg- genomen hadt , waar door dezelve onvrugtbaar bleef, tot bevestiging van het geftelde van den Doêtor kunnen ftrekken (*). Nader bekragtigt de Heer KöLREUTER zyne Stelling , door het voorbeeld der Lifch- Planten (rides) , waar in hy den Stempel (Stigma) meent ontdekt te hebben; wordende in dezel- ven, het Stuifmeel door zekere foorten van Hommels, zo hy oordeelt, aan den Stempel ge- bragt. Even ’t zelfde hadt plaats in veele Soor- ten van Planten ; die naar de Malvaas gelyken. Hier fteekt de Stempel zo veel. verder dan de Meelknopjes uit, dat het byna niet mooglyk fchynt ‚dat het Stuifmeel op eenige andere manier aan den Stempel gebragt kan worden, PU Bo- (*) Vergelyk Obfervar, Aicroseopigues du Baron nr Gurt- CHEN. Pp. 44, G 4 Ile DEEL, 1, STUK, El rog De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI- Bovendien zyn de Meelbolletjes van deeze Plan- DING, ten zo groot en zwaar , dat zy naauwlyks door den Wind verftuiven kunnen. Hier komt een foort van Hommels en Wespen, om het zoete Sap uit het Honigbakje in te zuigen ‚ en begeeft zig verder , hebbende het ruige Lighaam met Meelbolletjes beladen, aan het aflekken der vog- tieheid van den Stempel , waar door dan in- middels genoeg Bolletjes daar aan hangen bly- ven ‚ tot Bevrugting. Zyn Ed. oordeelt dat nog veele Planten dezelve alleen aan Infekten te danken hebben , en brengt eindelyk. het voor- beeld by van den laagen Vlierboom ,„ Hadig (Ebulus ‚) wiens Bloem de Meelknopjes op s, eenen taamelyken afftand van den korten , » in ’timidden van den bodem der Bloem be- . » Vindlyken Styl heeft. De Stuifmeel- Bollet- s jes zyn Eyvormig, zy hangen met hunne ‚ punten aan elkander en laaten zig , om die „ zelfde reden , niet ligt van hunne Helmpjes ss of Meelknopjes afdryven. Ik zou derhalve » nooit “hebben kunnen begrypen… hoe het Stuifmeel aan den Stempel komen kon, in- »» dien ik niet gezien had , dat zekere kleine … Diertjes, welken men Bi lazenpooten ROE, > hetzelve by ryën daar in fleepten.” \s In ande- 55 Om kortte gaan, het beftuiven der Stempee Griete 55 len (zegt hy) fchynt in veele Planten op verfchil- fchillende 22 : manieren, „ lende wyzen te gefchieden , en of van alle , » of ten minfte van meer dan ééne der gezeg- » de oirzaaken af te hangen, Eene wat voor. 2 dec, ge IN IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. IOS ‚Infekten , brengen dikwils elk het zyne toe. „In verfcheide Soorten van Papavers openen »» Zig, reeds voor dat de Bloem open gaat, de „> tegen: den Stempel aangedrukte Stofknopjes, s, en laaten , als de Bloem ontluikt , iets van hun „, Stuifmeel daar aan zitten. Kort na het open- ‚> gaan komen de Infekten, en beftruiven den ‚‚ Straaligen Stempel t'eenernaal met Meelbollet- 3, jes. Is ’er tevens een fterke Wind, die kan ‚» cok wel het zyne daar aan toebrengen, Even »zo is ’t gelegen met de geel- en witbloemige „> Plompen , de Oranjeboomen „St. Jans Kruid s, en anderen, In de Oenothere (Linn. Sp. ss Plant. N. 1, 2 ) openen zig ook reeds, als »„ de Bloem nog geflooten is , de Meelknopjes, > En, ZO dra dezelve ontluikt, wyken de vier > Stempels van elkander, als wanneer men het 5, Stuifmeel ten deele aan derzelver buitenfte s, Oppervlakte ziet kleeven, ten deele tusfchen » deeze Stempels aan zeer fyne. Draadjes han- ‚gen, die hetzelve eigen zyn, en de Bolletjes onder elkander famenhechten. Allengs ko- men veelerley Vliegen, Hemmels en andere s, Infekten op de Bloem, en maaken dat het s» Stuifmeel zig over de Stempels uitbreidt. De „, Bloemen der Wederich (Epilobium Linn. Sp. „> Plant. Num. 1. & 2.) openen zig eer nog s, een Meelknopje zyn Stuifmeel van zig geeft , ss eer de onder de Bloem nederwaards gekrom- ss de Styl zig begint te verheffen en de vier G 5 fl ss. vast bend ed JL, Daer, I, Stuk, „ deelige plaatzing sfchudding door Wind of INLEI- DING. 106 Dr EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN ÍNLEI- ,, vast op elkander leggende Stempels zig uit- DING De STEMPEL. » Waards krommende van elkander begeeven, > Òm’ hunne inwaardfe met Wratten bezette ‚ Vlakte ‘te ontblooten. Gefchiedt zulks, dan „5 treft dikwils wel een Bolletje van het Stuif- ‚‚ meel eenen Stempel aan , maar het grootfte s‚ deel wordt aangebragt door Infekten. In de „ laatere Bloemen van deeze Plant moet de 4, Bevrugting door Infekten alleen gefchieden: » want de Helmpjes openen zig lang voor dat », de Stempel zig uitgebreid heeft. Dergelyke , voorbeelden heeft men in veele andere Plan- s ten. In de Leeuwsbekken en het Speenkruid » leggen de Meeldraadjes in *t eerst op den » bodem van de Bloem te rug geboogen, op > ecnen taamelyken afftand van den Stempel: ‚ zy verheffen zig eindelyk by paaren en leggen s» zig met haare Helmpjes digt tegen den Stem- „‚ pel aan, zo dat het Stuifmeel denzelven niet s, zeldzaam Onmiddelyk aanraakt, en, ’t gene > door de legging niet gefchiedt , wordt , „vooral s in de laatfte Plant , door Infekten volbragt. Van de Mannelyke deelen der Bloemen thans genoeg gezegd hebbende, zullen wy thans de Vrouwelyke befchouwen, om dus te komen tot de voortbrenging der Vrugt. De Stempel (Stig- ma), die den Top van den Styl of Stamper be- kleedt of fomtyds geen Styl heeft , is één , twee- ‚ drie- vier of vyfvoudig : cok dikwils in ver- fcheide Lappen verdeeld , die of famengewon- den zyn, gelyk in de Crocus, of Haairagtig dun, IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. 17 dun, gelyk in de Zuüring, of omgekruld, gelyk INLEr- in de Anjelieren en Klokjes, of naar de flinker- PING: hand geboogen , of in zesfen gelyk in de Mans- Ooren ; of veelvoudig verdeeld , gelyk in de _Kaasjesbladen, Somtyds is hy Draadagtig lang , fomtyds heeft hy de langte van den Styl: fom- tyds eene Bladerige gedaante , gelyk in de Íris-. fen. De figuur is Knop- of Bolagtig in de Bloe- men van veele Planten : Eyrond, ftomp, ge- knot, of fchuins platagtig in fommigen: in an- deren holrond , gehoekt ‚ met een Sleuf , als een Haak , Kruis of Kroon; gelykende naar een platte Schyf of Schild in de Plompen, Papa- vers , enz. Hy is gepluimd in de Grasplanten , Rhabarber , Tamaris en anderen : ruig in de Lathyrisfen , enz, Doorgaans verwelkende , houdt hy nogthans ftand in fommigen , gelyk de Plompen, Papavers, Hydrangia, Sarracena, alwaar hy het Zaadhuisje kroont, Dit Deel, dat zo veelerley figuuren heeft, heb ik my verftout den Nederduitfchen naam te geeven van Stempel , die wel niet volmaakt met den Latynfchen Stigma overeenkomt , doch ten minfte zo gevoeglyk als dezelve, en met meer eigenfchap , dan de naam van Merk of Mondje, gebruikt kan worden, Het is in ’ algemeen, wanneer men ’t‚ door een Mikroskoop of met een Hand-Vergrootglas befehouwt , met een menigte vàn fyne Haairtjes bezet, die de Buis- jes zyn, gefchikt om de fyne Korreltjes of Stoffe van het Stuifmeel in te neemen, gelyk meetmaalen hier voor gemeld is en afgebeeld. Dee- IL, DEEL, Ie STUK, | 108: De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEE Deeze Stempel is, inzonderheid tegen het Uur PING De Styl, der Bevrngting, in den Morgenftond Haatmeljk geheel met Vogtigheid bedaauwd, Indien men. dat Deel, ’t welk doorgaans het midden van de Bloem zig bevindt , de Stamper . (Piftillum) noemt , dan is de Styl het middel- {tuk daar van ,tusfchen het Vfugthuisje en den Stempel. Men vindt Bloemen met twee „ drie, vier, vyf , agt, twaalf én meer Stylen, die dan ook verfcheide Stempels hebben. Deeze Werktuigen dienen om. de fyne Stoffe der Stuifmeel - Bolletjes. te brengen naar het Vrugt- huisje, dat de Zaadbeginzels vervat. Zy moe- ten ten dien einde eene Holligheid of verfchei- de Doofgangen hebben , welke echter dikwils _ niet gemakkelyk waar te neemen zyn. Men vindt in fommige Bloemen een enkelden Styl , in tweeën , drieën , vieren of vyven verdeeld. Hy is Cylindrifch of gehoekt, Els- of Draad- vormig dun, of van boven dikker , gelyk in de Violetten: zeer lang in de Klokjes , Scorzone- ren, Tatmarinden , enz : zeer kortin de Papa- vers of Maanbollen , van langte als de Meel- draadjes, in de meeften ; doch fomtyds dikker?, fomtvds dunner dan die , fomtyds van gely- ke dikte. Gemeenlyk is hy op den top ‘van ’t ‘Vrugthuisje geplaatst , doch fomtyds ook aan de zyden van hetzelve , gelyk in de Braa mboozen ‚ Aardbefiën , en dergelyken. In fommigen ‚ gelyk «in de Planten met gekruiste Bloemen (Flores Cruciformes), die Haauwtjes draa- SIN ’r ALGEMEEN BESCHOUWD, 100 / ) draagen, houdt hy ftand, veranderendesin cen INLEI- ___ Peultje. Men vindt hem in de meefte Bloemen PING. van de Meeldraadjes afgefcheiden, doch in {om- migen, deswegen Gynandrieigenaamd , gelyk de _Srandelkruiden. (Orchides), de Holwortel (Ari- flolochia „) de Kalfsvoet (Arum) enz. is hy met de Meeldraadjes tot één Lighaam famengevoegd ;, ‚hoewel niettemin de Meelknopjes (Anthere) en de Stempels (Stigmata) onderfcheiden. zyn. Onder aan den. Styl zit gemeenlyk het Vrugt- Het huisje (Pericarpium), ’t welk de Zaadbeginzelsje. (Germina) bevat. Somtyds is het onderfte. van den Styl zelf dit Vrugthuisje , fomtyds maakt de Kelk hetzelve uit. Dus vindt men het dik- wils in ’t midden van de Bloem, dikwils onder dezelve geplaatst. Het omkleedt de Zaadbe- ginzels » en wordt ‚ na de Bevrugting , de Vrugt, die de Zaaden inhoudt. In de Appel- en Peere- boomen ziet men duidelyk, hoe dit Vrugthuis- je, dat aldaar de Kelk is, welke de Bloem on- derfteunt , op éene verbaazende wyze allengs “uitgezet, eene dikke Sappige Vrugt wordt. In de Pruim-, Abrikoozen-, Perfiken-, Oranje- en Citroenboomen , in tegendeel, is dit Vrugthuis- je binnen de Bloem begreepen , ryzende uit het midden van de Kelk, en maakende het onderfte deel van den Styl uit, waar van de uitzetting, ‚tot een dergelyke Vrugt, niet minder is. Het heeft fomtyds een platte of hoekige , fomtyds „eene rondagrige figuur, en dikwils drukt het in t klein de geftalte uit van.de Vrugt, in welke He DEEL, ISTUK, het tio De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN Inger-het moet overgaan ; ’t welk zeer zigtbaar blykt DING. jn de Bloemen der Peulvrugten. Het is naar het getal der Zaaden, welken een Bloem moet uitleveren, in meer of minder Hokjes verdeeld , die ook wel haare Klepjes hebben , en beftaat fomtyds uit Leedjes, gelyk in de Radyzen, In zulke Bloemen, die maar één Zaad geeven, ge= lyk de Pruimen, Perfiken , by voorbeeld , heeft. het Vrugthuisje ook maar ééne Holligheid , en de Planten met naakte Zaaden „gelyk de Thym , hebben geen Vrugthuisje. In het Kruidkundig Werk van ToURNEFORT , die byzonder hier op gelet heeft , vindt men het Pericarpium ; onder den naam van Calyx of Pistillum, in by+ na alle Planten , daar hy Gena van maakt, afgebeeld, sl vrugr- Het Vrugthuisje (Boricdiaid is dan eigent- beginzel. Jyk de Lyfmoeder , welke het Vrugtbeginzel (Germen) of de Vrugtbeginzels (Germina) van een toekomende Plant, dat is de Beginzels der Zaaden opkweekt, die van het Merg der Plant afkomftig zyn. Of nu deeze reeds het Kiempje (Embryo) in zig hebben, dat door de werking der fyne ftoffe van het Stuifmeel in beweeging gebragt en als levendig gemaakt wordt: dan of de Korreltjes van die fyne Stoffe weezentlyk het Kiempje (Embryo) in de Beginzels der Zaa- den , als in Eijeren , brengen, gelyk de Heer . Baron van GLEICHEN vastítelt: dit zal waar- fchynlyk , even als in de Dieren, wel altoos eene Gisfing blyven, n pel ot fs nk IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. III De Zaaden, die men aanmerken kan als de INrer- Eijertjes der Planten, zyn dikwils vervat in een DING. Vrugt, van zeer verfchillende gedaante en zelf, ftandigheid, Somtyds beftaat deeze Vrugt uit ed een zagt, Sappig Vleefch, waar van het eigent-huisie. Iyke Zaadhuisje maar een klein gedeelte uit- maakt ; gelyk de Appelen, Peeren , Meloenen en andere dergelyke Vrugten. Somtyds is het- zelve ’er als een enkele Steen in vervat, gelyk inde Perfiken , Dadels, enz. Somtyds is dee- ze Vrugt een Bezie, hoedanigen naam men geeft aan allerley Sappige Vrugten, die merkelyk klei- ner dan een Kers of niet veel grooter zyn, Hier zyn de Zaaden op verfchillende manieren in ge- plaatst, In anderen legt onder het zagte Be- kleedzel een harde Dop, gelyk in de Nooten en _ Amandelen. In anderen is de Vrugt geheel uit harde Schubben famengefteld , die ieder een Zaadkorrel inhouden of bedekken , gelyk de Pynappelen , enz. Veele Vrugten zyn Peulen , met ééne holligheid , gelyk in de Erwten en Boonen , of met een middelfchot, die men dan Hälnevijet noemt, gelyk in de Kool, Raapen, enz. Veele Planten hebben eigentlyke Zaadhuis- jes, van een harde , drooge, Vliezige Natuur, en dus eeniglyk gefchikt tot huisvesting van de Zaaden, gelyk in de Akeleijen en oneindig an- dere Planten. Sommigen eindelyk, hebben de Zaaden geheel bloot , deswegen Gymnospermia genaamd, gelyk een geheele Rang in de Klasfe der Tweemagtige Planten Eed ‚ waar on-= u DEEL, I, STUK, / km EEN 4 Li 3 Oi, „ 5 ’ / 4 . € 3 ‚ 112 De EIGENSCHAPPEN DER PEANTEN INLEI- onder de meefte Planten met Gelipte Bloemen DING. (Flore lahiato) van TourNerorT ; begreepen zyn; die naamelyk , in welken de Zaadjes naakt en bloot in de Kelk ryp worden : gelyk in de Krui-- femunt , Lavendel , Hyfop, Betonie en veele anderen : doch de zodanigen- van dergelyke Bloemen, wier Zaaden in een beflooten Huisje typ worden, dat eindelyk gaapt of open barst; Angiospermia genaamd „waar toe de Iueeuws- bekken , Vingerhoeden „ het Speenkruid en an- deren behooren: deeze zyn met een Zaadhuisje of Vrugt voorzien , fomtyds van een wonderly- ke geftalte … gelyk dit in die „ welke men des- wegens Bokshoorn- Plant noemt „zeer aanmer- kelyk is, | Dezaa- De ZAADEN zyn in veele opzigten ongemeen a: verfchillende, In de eerfte plaats geeft een Bloem fomtyds één , fomtyds. twee, drie, vier, vyf en meer „ fomtyds byna ontelbaare Zaad- korreltjes, gelyk men dit ín de Slaapbollen ziet. Ten anderen is ieder Zaadje fomtyds dubbeld , gelyk de Koffyboonen , of in twee Huisjes ver- deeld , gelyk die der Kornoeljeboomen „ enz, Sommigen zyn. van ongemeene grootte, gelyk de Cocos en Maldivifche Nooten; fommigen zeer klein, zelfs in groote Planten:en Boomen, gelyk die van het Koolzaad , de Ooftboomen en Zonnebloemen ; fommigen byna onzigtbaar , ge- lyk die der Mosfen en Paddeftoelen.-- Veelen zyn met zeker Kroontje of Kuifje van Pluis of. Dons gekroond , ’t geen meest plaats heeft in de INT ALGEMEEN BESCHOUWD. 13 de Samengeftelde Bloemen, gelyk die der Dis- ÍNLEt telen, enz. Dit Kuifje heeft fomtyds eenPING Steeltje en geeft dan aan het Zaad een aartige __wvertoening, gelyk in de Paardebloemen. Veele ____Yaadkorrels zyn rond , of Eyvormig, of als een Nier gefchapen; veelen plat en rondagtig , form: migen byna vierkant: anderen maaken wonder- _Iyke figuuren , door hunne Takken en Punten Wieken en Randen, gelyk dit in veelen der ‘Kroontjes - Kruiden ( Umbellate ) en anderen plaats heeft. Sommigen zyn met Haaken voor- gien, gelyk in de Nagelwortel en Anemonen 3 _fommigen met Vezelagtige Staarten , gelyk in de Clematitis en Pul/atilla , of met Kafagtige Punten, gelyk in de Afrikaanen, enz. De zelfftandigheid der Zaaden verfchilt meest ten opzigt van het uitwendige bekleedzel , aan de _Zaadkorrel eigen , dat in fommigen zo hard is als Steen of Hout, in anderen Eeltagtig taay of Vliezig. Van de eerstgemelde hebben wy in de Kerfen- Pitten en Nooten zeer bekende voors beelden : de Zaaden der Oranje- en Citroen- boomen hebben een Eeltagtig bekleedzel, Daat binnen is een foort van Merg vervat, in fommis gen droog en Meelagtig, in anderen Pappig, in eenigen zeer Olieagtig, gelyk dit uit het Lyn- . en Koolzaad blykt; in anderen tevens zeer Aro» matiek, gelyk het Anys- en Komynzaad, Dees ze zelfftandigheid levert het Voedzel uit aan de toekomende Plant , en verftrekt derhalve daat aan voor Stoel (Placenta), gelyk het Bekleed- H | zel II, DEEL Ie STUK, ot rde ï 41 % le ks } ef d t N Á) | | ) 114 De EIGENSCHAPPEN DER PLAKTEN ‘ Iver. zel voor Moedervliezen. Uitwendig vertoont PING. zig aan fommige Zaaden, gelyk aan de Boeren Boonen ; zeer duidelyk zeker Plekje, dat men in ’t Latyn Hilwin geheten heeft, en dit wyst de zitplaats aan van het Vrugtbeginzel , gemeen- Iyk het Kiempje (Corculum) genaamd, en by fommigen het Zaadfpruitie (Gemma „) of de Groei- jende Stip (Punélum Vegetans), in vergelyking of tegenftelling met dat Vrugtbeginzel in de bes vrugte Eijers der Dieren, *t welk Harvaus de Springende Stip ( Punêtum Saliens) getyteld heeft. Het is insgelyks met zeker Draadje dat men den naam van Navelftreng geeft, aan de weeke zelfftandigheid van het Zaad gehecht. Het Dit Kiempje, dat, ten opzigt van de Voorte Kiempje, ‘teeling , wel het weezentlykfte deel van het Zaad uitmaakt, vereifcht eene byzondere be- fchouwing. Hier in heeft de beroemde Lee v- WENHOEK, in ommige Zaaden , niet alleen * Beginzel van de Plant, en dat gedeelte, waar uit de Wortel moet voortkomen, kunnen on- derfcheiden , maar ook door eene weeking van weinige Uuren, in Water, de Wortelfchieting en vervolgens de uitfpruiting der Bladen, Steel en Bloemen , waargenomen. De Heer DoparT hadt ín een klein Scheutje van een Tarwegraan reeds de Aair geheel geformeerd gezien (#). s Het rde bevindt zig doorgaans, met zyn > Wor- (*) Mem, de PAcad, R,‚ des Sciences, de 1700, p2ge 187 Oûtavo, SEEN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. 115 Wortel , op zyne Zaadkwabbe of op zyne INLE- __„ Zaadblaadjes ; maar deszelfs Platten zyn nu PING. „eens beflooten tusfchen twee Zaadblaadjes, ‚5 nu eens met eene geheele Zaadkwabbe bes sy dekt, of liever daar in bewonden. Deeze „ Deelen zyn altoos omgord met drie. by- is ‘zondere Vliezen , even als de Dieren voor ‚ hunne Geboorte. Het binnenfte , dat het » Kiempje en de Zaadkwabbe naast omkleedt , ts is het Amnion, een zeer dun wit Vliesje 3 », zelden zigtbaar , en zig van tyd tot tyd af= 9» fcheidende van het Chorion , ’t welk een wit 3 > groen , rood of geel Vlies is ‚ gemeenlyk ss Zigtbaar, wanneer het Zaad is geopend, en s het derde , eindelyk , dat de Placenta uit ss maakt, is de buitenfte, fyne, effene of ruu» » we Huid, Dop of Schil. In®alle Zaadbegin- „» zels , by voorbeeld die der Meloenen , der ‚> Hennip, enz, die niet bevrugt zyn , vertoont 9 zig , zonder Mikroskoop , het tweede of „ middelfte Vlies gelyk een ledig Beursje” (*). De Heer Baron vaN GLEICHEN oordeelt dus, Drie dat, ten opzigt van de inwendige ftruêtuurs de dn YZaaden tot drie Klasfen moeten gebragt wor- den. ‚, Wy begrypen onder de eerfte Klasfe > (zegt zyn Ed.) die Soorten van Zaad , in welken het Kiempje alleen beflooten is met » zyne dubbelde Zaadblaadjes , maar , in welken (*) Obferv, Microscopigues, utfupra, Pp. 59 H a ih DEL, TL, STUK, ed AAE, E In $ 116 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEr- „, de kleine Plant of het Spruitje (Gemma) nog DING. , niet zigtbaar iss by voorbeeld , alle de Zaa- » den der Korrelvrugten , de Soorten van Ka- „» labasfen , de Salade , de Hennip, de Blom- », kool, de Witte Kool, en alle de Zaaden van „‚ Kool, Spinagie, Klaver, Rammenas, alle de 9 Soorten van Radyzen , enz. Wey fchikken , Onder de tweede Klasfe die Zaaden, wier s, Spruitje , dat is te zeggen „de Wortel en _* „ Bladen , voorzien zyn met twee gefpleetene ‚… Zaadkwabben. Wy plaatzen daar, derhalve , s, de Vrugten met Steenige Pitten , de Aman- », delen ,„ Nooten , Erwten , Boonen , alle de Peulvrugten , de Eikels , ook die der Beu- ss ken, enz. De derde Klasfe bevat de Zaa- » den, in welken het Spruitje , met zyne ge- », heele Zaadwabbe , rust op het Meel of ge- ss droogde Moederfap. Zy zal dan het Turkfch ‚> Koorm, de Tarw, Haver, Gerst, Geerst, sens in één woord, alle de Soorten van „, Graanplanten ‚ inhouden. Daar zyn wel eeni- 2, ge Zaaden , gelyk die van Peterfelie, Spina- … gie en Uijens, by welker Kiempje men eene ‚> Meelagtige zelfftandigheid vindt, doch, aan- » gezien deeze Klomp niet alleen eene verfchil- „ lende plaatzing heeft , van de gene, welke 5 zy heeft in de Zaaden van de derde Klasfe , „‚ maar dat dezelve ook zig niet in Melk ver- ‚, andert onder de Aarde , wanneer het Zaad „, opkomt , en in tegendeel ten deele verteerd » wordt door het Spruitje , ten ;deele zig zelf 3» Ver & IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. II7 OU nb verandert in Zaadblaadjes, zo zal men deeze Inzer- > Zaaden betrekken moeten tot de Eerfte Klas. PING. fe. Het Kiempje van de Koffy bevindt zig >, aan het onderfte gedeelte van het gene men 9, de Boon noemt , doorgaans op zyde, en in ‚__„p eene fchuinfe plaatzing. Alzo men de Befie, s gelyk dezelve van den Boom geplukt wordt, „) moet in den Grond fteeken , wanneer men „, Wil dat dezelve zal opkomen; zo heb ik nog s, geene gelegenheid kunnen vinder, om nader 9) in t onderzoek der verfche Vrugten van die ‚‚ Plant te treeden : maar zulks zal op een an- „> der tyd gefchieden (*). Nogthans , niette- », genftaande de Koffy de Vrugt is van een ‚> Boom, moet dezelve, myns oordeels, onder » deeze derde Klasfe gefchikt worden ; aange- » zien de zelfftandigheid van de Boon, naar ’ ‚> my toefchynt, niet voortgekomen is van het 3, Kiempje , maar dat zy haaren oirfprong van ‚» de gedroogde Moederfappen neemt, gelyker- „s Wys het Meel van de Rogge, enz. … ‚ Het verfchil , dat ’er is tusfchen de Zaad- Verfechil ‚‚ blaadjes en Zaadkwabben , beftaat hier Ns zaad zip ‚„ dat de eerften , wanneer zy uit den Grond ie: ea Zaadaabe s> koe ben. (*) Van de uitfpruiting der Koffyboonen , derzelver Kiempse jes , benevens de eerfte of Zaadblaadjes , kan men fraaije ‘Afbeeldingen , vanden Heer KLEIN afkomftig, vinden op de X. Plaat van 't III, Deel der Mikroskoopifche Vermaaklyhhe- deu van LEDERMULLER, Zie bl, :6 der NedednntEne Uit. gaavse Hs II. DEEL, I STUK, ‚ | P Ei Lâ 7 _ 02 118 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI- „ komen, zig vertoonen als twee groene Bla. DING. den, doch die verflenzen en afvallen; terwyl 2, de laatften , aan den opfchietende Steel , zig „> Diet in de geftalte van Bladen , maar als twee 9 dikke Kwabben voordoen „ welke doorgaans > de kleine Plant van het Kiempje, die [in het »,-Zaad] reeds tegenwoordig is „bedekken en ) geheel influiten, Deeze twee Soorten maaken > de Eerfte en Tweede Klasfe uit. In de > Derde Klasfe is het Kiempje bewónden in > eene enkele Zaadkwabbe , zynde nooit dan ‚9 door eene zeer moeijelyke nafpooring: te ont- », dekken. Men noemt deeze Deelen door- „> gaans , in de Kruidkunde, Cotyledones ‚ maar „ de onderzoekingen , welke door my daar op > in t werk gefteld zyn , laaten niet toe, dat 9, ik my van die benaaming bediene: want de» „ zelven hebben my geleerd , gelyk ik ftraks ‚‚ bewyzen zal, dat deeze Deelen niet de Moe- ‚‚ ders maar de Kinderen zyn van het Kiemp- zee, Ik OEM derhalve de eerfte verganglyke_ „, groene Blaadjes , van de Eerfte Klasfe , Zaad- ‚‚ blaadjes , en de Kwabben, van de Tweede en Derde Klasfe, die insgelyks afvallen, daar „‚ geef ik den naam van Zaadkwabben aan.” Uitfchie- _ De keurige Wearneemingen van gezegden Be „Heer , omtrent de Kiempjes der Peulvrugten en je. Graanplanten , zonder het inzien der Afbeeldin- gen niet verftaanbaar zvnde, gaa ik voorby: zo „wel als de Proeven van zyn Ed. , omtrent de uitfpruicing der Boonen en Erwten, inde Grond | ge- 53 \ Ke IN ’f ALGEMEEN BESCHOUWD, Iig koi PN ge geplant zynde. ’ Is zeker, dat de Zaaden als- INLEr- _dan-door de Vogtigheid des Aardryks, even als PING _ men dit in de Boonen en Erwten , wanneer zy vooraf geweekt worden , blykbaar ziet , uit- zwellen, als wanneer de inwendige zelfftandig- heid , in de genen die Meelig zyn , gelyk de Graanen, tot een foort van Melk wordt, dien- {tig om het Kiempje te voeden, dat dezelve , door de Navelftreng , van zynen Stoel inneemt. In de genen, die niet Meelig zyn , was de zelf. ftandigheid reeds van eene Pappige natuur s wordende alleenlyk verdund of in beweeging gebragt door de Vogtigheid des Gronds. De Heer- Baron vAN GLEICHEN „ vastftellende, als « gezeed is , dat het Kiempje of Vrugtbeginzel , uit het Stuifmeel , Lighaamelyk in de Zaadbe- ginzels komt, zegt, ;; dat hetzelve aldaar be- gint Wortels te fchieten met zyn puntig ge- » deelte in de Sappen van het Ey, en uit te »» geeven, niet de kleine Plant, maar de Zaad- ‚> kwabben of Zaadblaadjes, en daar door eene ‚ beweeging te maaken , welke zonder twyfel » zeer ongemeen is en geheel verfchillende van ss die der tweede Groeijing , door welke de ‚_s Plant in beweeging gebragt wordt, terwyl de __s> Zaadkwabben in ruste blyven.” _ Deeze Aanmerking , door zo fyne Waarnee- mingen van dien fcherpzienden Heer, met eene Vergrooting der Voorwerpen van 160.000 maal in Oppervlakte, bekragtigd, kunnen wy naauw- bjks in twyfel trekken , niettegenftaande zy $ H 4 | haalt 1. DEsL, 1, STUZe he H 7 AR È af n , DI n roo De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN Isrer. ftrvdig is met het gewoone Gevoelen , dat het DING, Kiempje of Spruitje , nog in het Ey of Zaad zynde, door de Kwabben of Zaadblaadjes , als zyne Moederkockjes (Cotyledones) gevoed worde. Ten dien opzigte kan hier misfchien een der- gelyk verfchil plaats hebben als in de Menfche- Iyke Vrugt, naar den trap van aangroeijing, en % is waarfchynlyker , dat het Kiempje, uit het Stuifmeel in het Zaadbeginzel als zyn Ey ont- vangen „ aldaar zig uitzet en de gedagte deelen uitgeeft , even als men ’t zelve in de Bevrug- ting der Dieren ftelt plaats te hebben : dan dat die Deelen , welken men Zaadkwabben of Zaad. blaadjes noemt , van het Vrouwelyke Zaad af- komftig zouden zyn. Sommigen , evenwel , be- weeren thans met kragt , dat het Vrugtbegin- zel, zo wel in de Planten als in de Dieren, zy- nen oirfprong niet heeft van de Mannelyke maar van de Vrouwelyke Sexe (*). ‘Verme. _ Wy zyn dan wederom gekomen tot de Groei. Ee ed fing, die door de Vogtigheid; het Water, de Planten. Oliën en Zouten , des Aardryks en der Lugt, de Plantgewasfen doet opfchieten en Vrugt draa- * nlagz, gen. Wy hebben gezien *, hoe het verfchil oi van de Stoffe, waar in zy geplant zyn, hier in, ten opzigt van de Grootte, eene aanmerkelyke verandering maakt; doeh zy doet zulks niet min. £*) Zie het Vertoog over de Nieuwe Ontdekkingen van den wermmaarden HALLER, door den Heer BONNET, Uitgezogte Perhandel, IX. Deer, bladz, 1749 182 , 186e IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. I21 INLEI- minder, ten opzigt van de Vrugtbaarheid. Even dees. zo is ook de menigvuldigheid van Zaaden, die men by elkander gezaaïd heeft, voor derzelver Vrugtbaarheid nadeelig , en dit heeft aanleiding gegeven tot verbeteringen in den Landbouw, waar van elders in ’t breede gefproken wordt (*), Het is myn oogmerk niet, daar over uit te weiden. De Heer LEEUWENHOEK hadt in ge- weekte Graankorrels , na dat de Bast weggeno- men was , verfcheide beginzeltjes van Planten met derzelver Worteltjes gezien. Dit deedt het denkbeeld, dat een Graankorrel natuurlyk maar ééne Halm voortbragt, wel haast vervallen. De Heer Doparr kreeg twee Bosfen Tarwge- Was, waar van het eene honderd , het andere zestig Steelen of Halmen hadt, die tot deeze vrugtbaarheid zouden gekomen zyn, door wee. king van de Graankorrels in eenig Vogt, Reeds lang is echter een Soort van Tarw bekend ge- weest, waar van MATTHIOLUS 24 Aairen op eene Plant gezien hadt (+) , en van deeze werden twee Stoelen aan gezegden Heer ver- toond , de een met 26, de ander met g2 Aai- ren; zo dat hy het getal der Graankorrelen , op de laatíte, tot 9792 berekende: ’t welk eene by- na tienduizendvoudige Oogst was. PLINIus, ss Zet (*) De Nieuwe wyze van Landbouwen, Amfterd, by F, HOUTTUYN. 1762-1765, IV, Stukken, (T) Triticum Spicâ multiplici, C. B. Tiúeatr, Botan, Pe 21, Triticum ramofum Plinii; Racemofam Porte, &c, H 5 TL DEEL, I, STUK, 122 Dr EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN _INrer- „ zegt hy, verwonderde zig over honderd voor DING, Konftige Granen Teelt. 2 Één , omftreeks Babylon in een wel gebouw. 9) de Grond , en hy kon zig met reden over s, deeze Vrugtbaarheid verwonderen ; aangezien ‚‚ het een geheel andere zaak is, een geheelen 3) Akker wel digt met Koorn te bezaaijen , dan » twee Graankorrels zeer ruim te planten in den ») wel gemesten Grond van eenen Tuin (*).” Op dergelyke manier moeten die ongemeene- Vermenigvuldigingen , daar men ‘thans van fpreekt , begreepen worden ; want een ander- halfhonderdvoudige Oogst, door den Landbouw; is nog heden iets ongemeens, Ik zal.derhalve tot de Konflige Graanen- Teelt betrekken, wan- peer men van Petersburg fchryft, hoe het, in den voorleeden Jaare 1772, aldaar mooglyk be- vonden is, van één Graankorrel, in ééne Teelt ;, ao. of 25.0co Korrels te bekomen. - De Heer ECKLEBEN, Keizerlyke Opper- Hovenier , hade eene Rogge-Plant vertoond, die 376 Aairen droeg , waar van de grootften ieder honderd, de Kkleinften niet minder dan veertig Graankorrels inhielden (4). In de Proefneemingen, welke in ’t zelfde Jaar door eenen Lief hebber in onze Provincie, te Leiden naamelyk , werkftellig gemaakt zyn, fchynt men deeze Vrugtbaarheid nog verder gebragt te hebben. Want de in- beeldige Gevolgtrekking , van een getal van | 279.000 (*) Merz, de P'Acad, R, des Sciences, de 1700, pig. 205e Oëtavo, | (1) Haarl, Courant, 1773, N, 17, Dingsdag. ned zie a Ln | | SIN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. _ 123 ik 659.000 Graankorrels , die uit één, in ééne INLeEr Teelt, zouden kunnen voortkomen, agter wég PING, laatende , hadt men ’er ten minfte 30.000 en daar boven gekreegen, . Men zaaide „ den ro ___Juny, des Jaars 1771, één Tarwe- Graan, en fcheurde , in Augustus, 15 gewortelde Plantjes daar van. Deeze Plantjes , in Oktober weder- om gefcheurd zynde, bragten een getal van Ca dergelyke Plantjes voort, van welken men flegts agt den Winter over hieldt, waar van de zwaar- fte 82, de lietfte 47 Aairen kreeg: dus reken- de men ieder Plant op zestig Aairen , welken ieder van zeventig; tot tagtig Graanen voort- bragten (*). | Op dergelyke manier werkt de affnyding of vermeer: het Toppen van fommige Moeskruiden tot gensletins.y ges fterke vermenigvuldiging van het Zaad, EendoorTop- Plant Zuuring , by voorbeeld , die in ’t wilde" ""* maar r2oo Zaadjes voortbragt, wierdt door het geduurig affnyden voor de Keuken, in drie Jaa- ren tyds , een Plant met zestien Wortels en veertig Scheuten, welke dus een getal van over de 7o.ooo Zaaden , zo door de Natuurlyke als decor Konftige Vrugtbaarheid , hadden kunnen voortbrengen. In de Koolplanten is *t niet min- der te verwonderen, hoe zeer de Vrugtbaarheid door het Toppen toeneemt, Een Plant gaf dus zesendertig Zydícheuten uit, die ieder Bloem | en (*) Nieuwe Nederl, Faarboeken, July 1772, pag, 687, 11. DEE, Le STUo hd > U Pd > » _ v LN 124 DE EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI- en Zaadhaauwtjes voortbragten , zo dat men DING. rekenen kon, dat deeze Plant, uit één Zaadje voortgekomen „ ‘er ín een Jaar 423.360 voort kan brengen : daar dezelve, zonder Topping voortgroeijende ‚ maar 75.160 Zaadjes zou heb- ben uitgeleverd (*). | voorbeeld In de Boomen heeft een nog grooter zo Na- in de Ol-ruurlyke als Konftige vermenigvuldiging plaats. men, De Heer DopaArrr heeft in deezen byzonder- yk agt gegeven op de Olmen of Ypeboo- men (+). Hoe menigvuldig Zaad van dezel- ven in *t Voorjaar, eer deeze Boomen nog vol- komen in ’t Blad zyn , door dezelven hier te Amfterdam langs de Straaten, in de Graften , op de Buitenfingels en andere Wegen of Laa- nen , verfpreid wordt , is aan iedereen bekend. Door middel van een afgehouwen Tak, die agt Voeten lang was, en waar aan zig 16450 Zaad- huisjes bevonden hadden, berekende die Heer , dat zulk een Boom , wiens Stam over ’t kruis een Voet dik was, een getal droeg van 246.750 Zaaden, , De Vrugtbaarheid (zegt hy ;) gaat Ô » dan (*) Men, de P4cad, R, des Sciences, de 1700, pz. 196, Otavo, (f) Ik weet wel , dat de Hoveniers onderfcheid maaken tusfchen de Olme en Ypebeomen, welke laatften veel hoo- ger, en grover , zo van Blad als van Hout zyn, doch ’tis — my onbekend, welke van beiden hier bedoeld worden door é % Franfche woord Orme , zo wel als of deeze Boomen wec- eentlyk in Soort , dan aleen door de aankweeking verfchile len, : << IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD, el „ dan voort, naar reden dat de Takken verme- INLEr gs eraadiiger. Dus, aangezien een OlmeboomPiNGe B Rs honderd Jaar leeven kan, zo laat ‚ ons voor een middelmaat van Vrugtbaarheid „die gene neemen, tot welke hy in ftaat is op den Ouderdom van twintig Jaaren, en ver- ss ir gosdèn , ’t gene aan dit ar in de eerfte „, Jaaren, van zynen oitfprong af, ontbreekt, „door de jaarlykfe toeneeming , geduurende … viermaal zo veele Jaaren. Laat ons dan zeg- „gen. Een Boom vân zes Duimen middellyn „geeft 180.9so Zaaden. Nu moet een Olm „van twintig Jaaren meer dan zes Duimen 9 ” middellyn hebben ; aangezien dit eene vry „, gewoone dikte is, in Boomen van twaalf Jaaren oud. Men kan derhalve aan een Boom van twintig Jaaren meer Zaaden onderftellen: laat ons ‘er tweemaal honderdduizend neemen jn een Jaar , en dit getal door honderd ver- menigvuldigende , zo zal de geheele uitkomst twintig millioenen zyn van Zaaden , welken een Olmeboom , die van een enkel Zaadje voortgekomen is; in honderd Jaaren tyds ge- „, makkelyk kan uitleveren.” ) a ontvangen dikwils van een eenig Zaadje meer als 360.000 Zaadjes , en , wanneer wy deeze wederom in de Aarde zaaijen , zo krygen wy zulk een overgroot getal , dat meer als 129.600 millioenen beloopt, zegt AGRICOLA (*). Dee- 33 9 (*) In zyne Kweekkonst , Dladz, 94 IL, DEEL, Ia STUKe / 1e ; \ ‘ 3 n 126 De EIGENSCHAPPEN DER PrANTEN get: Deeze vermenigvuldiging , ongelyk-de Natuur- DING. Iyke der Olmen overtreffende , is niets in ver gelyking van derzelver mooglyke Voortteeling „door het Toppen , of afhouwen der Takken, en _cmaakt dit Vermogen in de Plantgewasfen boven alle verbeelding groot (*). Des is het te be- grypen, dat al ware flegts van ieder Plant maar één in ’t Paradys gefchapen , gelyk Linneus fchynt te willen , nogthans de geheele Aardbo- dem daar mede , ín vervolg van tyd, gemakke- lyk heeft vervuld kunnen worden (+4). Onze Ridder zal het wel ten beste willen nee- men, dat ik in deezen van andere gedagten ben. Zonder eenig wonderwerk of onnatuurlykheid te onderftellen 5 gelyk plaats hebben moest, wan- neer de Zaaden van alle Plantgewasfen dus over den geheelen Aardbodem ‘verfpreid hadden moe: ten wotden ‚ houd ik my aan den Letter der . Heilige Schriftuur : de Aarde bragt Zaadzaai- jena Kruid voort. Ik ben van Gevoelen, dat ; zo min als de Walvisfchen in ’t Paradys gee fchapen zyn : zo min ook de Planten , aan Afri= ka en Amerika thans alleen eigen, door Zaaden uit het Paradys derwaards overgebragt zyn. De Aardbodem heeft alom ,op de oogwenk van den Almagtigen, de Planten „ die Hy begeerde , dat ?er groeijen zouden , in eens en in volkomen- heid voortgebragt 5 zo wel als de Dieren ge- fcha= Ne (+) Hij. de Pacad, de 1700 , p. 86, _(t) Oratio de Tellnris habitabilis inerersento, 6, 54 603 AN *r ALGEMEEN BESCHOUWD. 125 __Fchapen werden, niet in ’ Paradys alleen, maar Inci pver den geheelen Aardbodem. Wy hebben PNGe < ‚immers geen reden , om te denken , dat de ‚_ Dieren minder in een ftaat van volwasfenheid zyn voortgebragt , dan de Menfch. Aangaande de Kruiden en Boomen mogen wy even ’t zelfde vermoeden , ja vastftellen, De Dieren, zo wel als de Menfchen , hadden aanftonds hun Voed- gel noodig , en konden niet wagten , dat hetzelve uit Zaad opgroeide, Het Paradys was reeds bee wet met Boomen, die naauwlyks zo fchielyk konden opgefchooten zyn , naar den gewoonen loop der Natuur, en dien loop moest alles, na de Schepdaad, volgen. Dit blykt onweder= fpreekelyk : want de Planten werden , met het Zaad daar in, gefchapen. Hoe het te begrypen Zy ‚ dat, pa den Zondvloed , toen de meefte Planten Natuurlyk , door zo lang onder Water te ftaan, bedorven waren, het Aardryk terftond wederom vervuld was met genoegzaam Kruid, om de Meníchen en Beesten , wanneer zy uit de Atk kwamen, te voeden, is my duifter: zo wel , als waar van de Verfcheurende Dieren in de Ark, en onmiddelyk daar buiten „geleefd kun. nen hebben ‚ en waar de Rivier - Visfchen ge. bleeven zyn, die Groente en kleine Wormpjes eeten. Ik begrvp niet, hoe de gefteldheid des _Aardbodems toen herfteld heeft kunnen worden , zonder een nieuwe Schepping. Om tot de Plantgewasfen terug te keeren : ’ js wel zeker , dat eenige Zaaden door den Wind ver L 1, DEEL Le STUKe 1238 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN Inger. verfpreid worden , doch dit heeft in ver de DING. minften plaats, Enkelen komen voort uit den Drek der Vogelen, die dezelven op verre plaats fen brengen, gelyk dit bekend is van de Klim- op of Klyf, enz, Ten opzigt van Aalbesfen , Druiven, Kerfen, Pruimen en andere Vrugten, die harde Zaadkorrels , Pitten of Steenen heb- ben, is het ook zeker, dat dezelven door den Afgang van Menfchen en Dieten ver van hunne. plaats kunnen opgroeijen , doch, het gene onze Ridder dienaansda meldt, komt my wat zonderling voor (*). Hertster. Ten opzigt van de mooglyke Voortteeling En zyn die Planten, welke men Overblyvende (pe- rennes\ noemt, Kragtig bevoordeeld. Dit heeft byna in alle Boomen en Houtige Heefters, als ook in veele Planten , plaats: terwyl anderen wederom alle Jaaren fterven, of maar één Jaar duuren ; wordende daarom Jaarlykfe (Annue) of cok Zaay - Planten geheten ; dewyl men die Jaarlyks op nieuws moet zaaijen, Anderen zyn ser , welken het eerfte Jaar niet bloeijen, maar het tweede afwaeten , en dán , na dat zy ge. bloeid en Zaad gegeven hebben; fterven. Dees ge voeren den naam van Tweejaarige (Bien. fes.) Doch daar zyn ook Gewasfen, die eeni- ge €*) Ruri ad Vias publicas ; ubi Templum egresfi Bajuli exonerant Ventrem , ex non fatis masticatis Pomis vel Pya _ vis enascuntur Athborum plurimarum sydimenta, bidens $. 69 | * Ld INT ALGEMEEN BESCHOUWD, 129 ge, ja een reeks van. Jaaren leven, zonder ooit INLEI- in Bloem «of Zaad te fchieten , en wanneer zy PING dit eindelyk doen, dan in ’t zelfde Jaar fterven, De Aloë - Planten geeven hier van berugte voor- beelden. Sommigen hebben HA: ‚ of de Boomen en dergelyke Houtige Plantgewasfen Natuurlyk moeten fterven ; dan of zy altoos in ’t Leven kunnen blyven. Deeze Vraag heeft, in de eer- {te opflag, geen ongerymdheid in, Men ziet, dat het Hout van fommige Boomen als onver- ganglyk is, en denkt, waarom dit ook geen plaats zou kunnen hebben in de leevende Boom? Maar , wanneer men in aanmerking neemt , hoe het Leven der Planten beftaat in de Loop der Sappen door de Vaatagtige Houtvezelen , en hoe het Hout der Boomen allengs harder wordt, gelyk in dat der Eiken zeer blykbaar is: zo kan men de Boomen in zekere maate met de Dierlyke Lighaamen gelyk ftellen , in welken de onbuigzaamheid der vaste deelen , de ver. ‘ftopping der Vaten, en de vadzigheid der Vog- ten’ , eindelyk de Dood veroirzaakt. Hierom js *t vry zeker , dat de oudfte Boomen zelfs, die door den Ouderdom cok meer aan Verrot. ting en andere Toevallen bloot gefteld zyn, Na- tuurlykerwyze eindelyk moeten fterven, Ondertusfchen zyn ‘er menigvuldige Boomen, welke een hooger Ouderdom bereiken dan de Menfchen. TarorHRASTUSEn PLiNius fpreeken van Lotus-Boomen , ‘die eenige hon- Ï derd II, DEEL, 1, STUK, 130 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN ÍNLEI- derd Jaaren oud waren , hoedanigen men. DING. te Rome vondt. De Heer BARRINGTON merkt aan , dat ’er Lindeboomen iù Engeland zyn, die verfcheide Eeuwen fchynen geleefd te hebben (*). By Bristol groeide onlangs een Karftengeboom, die gefchat werdt vyfhonderd Jaar oud te zyn. De Eikeboomen rekent men, dat op de tweehonderd Jaaren eerst in hunne kragt zyn, en ten minfte driemaal zo lang, dat is-zes Eeuwen , kunnen leeven. In ’t midden van deezen Zomer is te Neuftadt aan de groote Lin- de, een Plaats in Duitfchland, welke daar van haaren naam heeft, een Lindeboom door een Storm grootelyks befchadigd , die in ’t jaar 1992 reeds vry groot was , zynde dus bykans vier Eeuwen oud. Zyn Stam heeft maar cmtrent 26 Paryfche Voeten in de Omtrek 5 zo dat de on- gemeen dikke Boomen, waar van hier voor ge- * Bladz, {proken is *, inzonderheid die aan de Kust van dn Senegal in Afrika, waarfchynlyk nog veel ouder zullen zyn. Men oordeelt, op een taamelyk vas- ten grond, van meer dan tweeduizend Jaaren. tzie De Worrtelfchieting der Boomen in zig zelven + , Biden 26, fchynt ook derzelver Wasdom als ’*t ware te kunnen vereeuwigen. Andere De laatstgemelde Planten zyn wel het raak van Voorte te in ’t ftuk der Voortteeling , niettegenftaande teeling. die in dezelven dikwils vergoed wordt door een andere vermenigvuldiging. Zy geeven zy- delings Afzetzels uit , die weezentlyk jonge Plan- C*) Phil. Tranfalt, for 1770, VOL, LIX, Part, Ie pe 23°, ENZ - IN ‘T ALGEMEEN BESCHOUWD. — 1ôf ‚ Planten zyn , behoevende alleenlyk van de Moer INLEf- gefcheiden en afzonderlyk in de Aarde gezet te PING: worden. Dezelven groeijen dan altoos voort 3 mids zy flegts Wortel gefchooten hebben, toen zy nog vast zaten aan de Moer. Dergelyke Voortteeling heeft in de Bolplanten plaats, die ‚jónge Bolletjes aan de zyde uitgeeven „ tot Voortteeling bekwaamer zynde dan de Zaaden zelfs ; te meer , om dat zy niet verbasteren, Hier toe kan men ook de Uitloopers der Boo- men betrekken , of zodanige Looten, die uit de Wortels bezyden den Stam voortkomen , en zeer bekwaam zyn tot aankweeking van nieuwe Plantfoenen , gelyk in de Hazelaaren en veele anderen: of ook de Afzetting, door middel van Zyd-Scheuten , welke zeer gemeen is ten op- zigt van de Anjelieren. Behalve deeze Natuurlyke zyn ‘er ook Kon- Kontige {tige manieren van Voortteeling der Plantgewas- “nieren, fen, onder welken, die men Afzuiging noemt, de eenvoudigfte is. Een Twygje of Lootje, ‘door den Bodem van een Steenen , Blikken » j__ Keperen of Looden Pot of Bak geftoken, zo | dat het ’er boven uitkomt , en dan die Pot of Bak met Aarde gevuld zynde, dus aan den Tak vastgemaâakt en door een Staak, Stut, Stok of Bankje onderfteund en fteeds vogtig gehouden wordende , zo fchiet de Loot of het Twygje Wortels in dat Bakje , waarna men den Tak on: der het Bakje affnydt , en dan heeft men een jong Boompje of Plantfoen. De meefte Boo- 12 men IL Deels Ie STUK, ig De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN ÍNLEI- men laaten zig , door Looten in ftukken van DING. Wortels te fteeken , ook Konftig voortteelen zelfs op Wortels van ander flag van Boomen. Eenigen kan men, door afgefneeden Takken of Takjes daar van in den Grond te zetten , ’t welk men Stek of Pooten noemt, zo veel ver- menigvuldigen als men wil. De Wyngaarden , Aalbesfen , Taxis , Wilgen „ zyn hier van zeer be- kende Voorbeelden, Het zelfde gefchiedt met ftukken en brokken van Wortelen alleen „, gelyk in de Aardappelen. Met de enkele Bladen in den Grond te planten gelukt het ook by {ommi- ge Plantgewasfen: ja het Blad van een Citroen- boom, zonder eenige Knop in de Aarde gezet, “heeft daar ín niet alleen Wortel gefchooten , maar ook Takken gemaakt, Bloem en Vrugt ge- dragen , zo AGRICOLA verhaalt , die verder voorftelt , hoe het Wortelfchieten met de Bla- den van de meefte vreemde Gewasfen gelukt , „mids dat gedeelte, ’t welk in de Grond komt, met een foort van Vernis beftreeken zy (*). pet In. Andere Konftige manieren, door deezen Doc- leggen of tor voorgedragen , zien zo zeer niet op de Ver- *_menigvuldiging der Boomen of Planten, als wel op de Teeling van Vrugten, welke echter ook daar toe dienen kan. Een wilde, een onvrugt- baare Boom , wordt daar door dikwils Vrugt- „ draagende gemaakt of in Soort verbeterd. Zy fteu- (*) Kwetkkonft. 1, De ble 122, Fl, V. en IL D. PL, KXile bl, 5t IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. 133 fteunen op de eigenfchap van famengroeijing, INLEI welke in de Planten niet minder dan in het?iNGe Dierlyke Lighaam heerfcht. Hier groeijen de Vingers, als zy van Huid beroofd zyn , ligt aan malkander. Hetzelfde gebeurt in de Plantge- wasfen ‚ wanneer twee Takken, ’t zy van een zelfden of van byzondere Boomen , door Schuu- ring tegen elkander of door Affnyden , van hunnen Bast beroofd zyn, en eenigen tyd in ruste aan elkander gevoegd blyven : ’t zy dan dat die Takken naast of kruislings over elkander leg- gen ; wordende het eerfte, zo hy grappig zegt, Caresfeering , het andere Embrasfeering gehe- ten. Hier mede heeft de manier van Inlegging der Looten van een leevende Boom in de Stomp van een afgefneeden Tak van een anderen Boom , wordende ook wel Afzuiging geheten , veel over- eenkomst, Gemeener zyn de manieren die men Enten en Oculeeren noemt , en waar van ik, als zeer bekend zynde, niet ten uitvoerigfte zal fpreeken (*. Ik merk alleen aan, dat , gelykerwys alle die ret En. manieren in maar weinige Plantgewasfen alte teeren, maal gelukken; zo ook een voornaam verfchil , ten opzigt van de Groeijing , in het Enten en Oculeeren plaats heeft, Het Takje, dat men op den Stomp van een afgezaagden Boom of | Taks (*) Men kan de Hovenier- Boeken , gelyk die van AGRt- COLA , MUNTING en anderen, daar over nazien, 3 Ile DEEL: Il. STUK, E 34 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI-Tak , fomtyds wel een half Voet dik zynde, DING. of dikker, wil Enten, moet eene jonge Loot met Knoppen zyn , aan twee zyden plat afge- fneeden, doch aan de derde zyde niet van Bast ontbloot , die in een Spleet, gemaakt in de ge- dagte Stomp , zodanig gezet wordt, dat de Bast van de Loot fluit in de Bast van den afgezaag- den Tak. De afgefneeden kanten der Bast van beiden moeten tegen elkander aankomen , en dan wordt de Spleet , met een Harstagtig Ent- wafch „ tegen het indringen van de Vogtigheid verzorgd. Dus vereenigt zig de eene Schors met de andere; en fchynt de Groeijing, in dit Geval , alleen âf te hangen van de Bast ; ’t — welk ook niet te verwonderen is5 als zynde dee= ze met de buiten-Schors de eenigfté Deelen van het Samenftel der ‘Takken , die in plaatzing vereenkomen. Het Oculeeren gefchiedt alleen- lyk met een Stukje Bast, ongevaar een Duim lang en minder dan een half Duim breed, zyn- de van een jonge Loot in dier voegen afgefnee- den, dat hetzelve een Knop bevat „ met een weinig, van het Vaatagtige „ tusfchen de Bast en het Hout gelegen. Dit Stukje Bast wordt in een Sneede der Bast van een dergelyke Loot, die aan een anderen Boom blyft en leeft, zo= danig ingeftoken , dat deszelfs Bast onder dien van de laatstgemelde Loot gefchooven worde, en dus de Vaatagtige Vezelen digt tegen elkan- der aan geplaatst zyn. Hier is het enkele be- winden met een Biesagtig Bandje genoegzaam, | om IN ’T ABGEMEEN BESCHOUWD. 135 om de Oculatie ‚die van de gezegde Knop (Ocu- INLÊr- lus) haaren. naam heeft ; te doen vatten, DING: Op deeze laatfte manier, derhalve, wordt de pe Knops als *t ware, op een Takje of Loot ge- “TPP: plant , om aldaar voort te {chieten, en dit is minder te verwonderen, als men in aanmerking neemt hoe de Knoppen (Gemme) eenigermaate met de Zaaden overeenkomftig zyn. Immers , ge- lyk de Bollen der Bolplanten het toekomftige Plantje in ’t klein bevatten , zo heeft dit ook plaats in de Knopper, welken de Heer L rN- NEUS; zo wel als de Bollen ‚ en waarom ook niet de Zaaden, tot Overwinterplaatfen * der * zyter- Planten maakt. ’t Zyn uitpuilende Botjes „”%*% waar mede de Looten der meette Plantgewasfen in de Koude Landen, doch van zeer weinige in de Heete Gewesten des Aardryks, rykelyk be- zet zyn. Men vindt ’er van veelerley foort; fommigen afvallende , gelyk in de Leliën; fom- migen die Bladen en geen Bloemen geeven in de Elzen; Blad- en Bloemdraagende byzonder, in de Popelieren, in eenige Soorten van Wilg , en Esfchenboomen ; Blad- en Wyfjes- Bloem draagende in de Hazelaaren ; Blad en Mannetics- Bloem draagende in de Pyn- en Denneboomen ; Blad- en ‘T'weeflagt - Bloemdraagende, in de Ol- men, Kornoelje, Amandelen , doch Blad- en Bloem te gelyk draagende in de meefte Boomen (*). _zy be- Over de Knoppen der Boomen hebben wy een sn gees (*) Philos, Botanica, Pe 5Ie DA 1, DEEL, I. STUK, 136 De EIGENSCHAPPEN DEE PLANTEN INLEI- geheel Vertoog van den Heer LOoEFLING, DOING, die de Knoppen gelyk ftelt met de Bollen der: Bolplanten , en een Knop begrypt als een Kruid in kort beftek , door zyne buitenfte Blaadjes befchut, aan ’t welke alleen de magt om zig uit te breiden ontbreekt , die door de Warmte moet opgewekt worden. De Knop verfchitt van ’t Zaad alleenlyk daar in, dat zy geen nieu- we Plant voortbrengt , maar flegts de Plant , waar toe zy behoort, uitbreidt (*). Verfchei- de Autheuren hebben ddâr ook de Plant of Tak in ’t klein in waargenomen. MaArricuHius zag met het Mikroskoop , ‘in de Knoppen der Esfcheboomen „ Blaasjes, Merg, Houtise Ve- zelen , Bast en Bladen. LEEUWENHOEK heeft zelfs Bloemen in de Knoppen ontdekt. Ei. gentlyk beftaan zy uit Schubbetjes, dat de be- ginzels der Bladen zyn , waar onder men dan ‘eck de Steeltjes en Stoppeltjes begrypt, en dit * Fran gala gaf aanleiding om de Planten , volgens de Knop- pen, in Klasfen te onderfcheiden: doch de ver- deeling derzelven , volgens de Knoppen , in Kruiden en Boomen , door RaAyus en Pon. TEDERA, heeft geen grond; alzo ’er, gelyk gezegd is , Boomen zyn, die geen Knoppen hebben; te weeten de Oranje-Citroen-Cypresfes boomen en anderen, gelyk onder die der Noor- delyke Gewesten het Sporkenhout *, en de $ Stoel (*) Gemme Arborum, Disfert, Aran, Acad. VoL, Is Pe 12e IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. 137 “Stoel of dat gedeelte, ’t welk ’s Winters op den INLEr- Wortel zit in de Kruiden die overblyven , al is PING. het onder den Grond verborgen , ook alle de eigenfchappen der Knoppen heeft. De aangroeijing der gedagte Schubbetjes doet Faare de Knoppen zwellen , en maakt dat zy volgens _ haare gefteldheid uitfchieten; De verfcheiden- heid, welke hier in plaats heeft, is door Mar- picHIüs fraay in Afbeelding gebragt (*). In fommigen veranderen de binnenfte Schubben, allengs , in enkelde Bladen, en deeze kan men Bladknoppen noemen. In anderen zyn de Schub- ben beginzels van de Steeltjes, die de Bladen aan hunne enden uitgeeven , en dit zyn Steel- knoppen. In een derde Soort zyn de binnenfte Schubben , aan haaren top , in tweeën of driën verdeeld, waar van de zydelingfe Lappen Stop- peltjes worden , terwyl de binnenfte een Blad voortbrengt. Deeze heeten Stoppel- Steelknop- pen, Een vierde Soort heeft de Schubben al- leen uit Stoppeltjes beftaande , welke de begin- gels der Bladen omkleeden , en de zodanige noemt men Stoppelknoppen. Op verfchillende manieren zyn de Bladen Mating binnen de Knoppen famengevoegd. In fommi- gen in de gen leggen zy als dubbeld gevouwen: in ande. Scheuten. ten zyn zy » of van beide kanten, of van de eene naar de andere kant: in fommigen ook van bei- (*) Zie Anatom, Plantarum. VOL.I Tab. zo: 13e Fis, 52-62 Ï 5 Il, Deer, 1, STUK, 138 Der EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN ÍNLEI- beide kanten terug ; of van ofderen famenge- DING, De Uit- {pruicng: rold: in anderen alleenlyk volgens de Aderen geplooid, In dit laatfte Geval is ’t danmerkelyk;, hoe de Zaagswys’ gekartelde Bladen meestal aan ieder Tandje een Plooy hebben 5 terwyl in de verdeelde , (‘t zy gepalmde, gevingerde of ge- kwabde,) en famengeftelde Bladen, byna altoos ieder verdeeling, (‘t zy een Kwab of een Blaadje zynde,) dubbeld gevouwen legt. Het andere blykt uit de manier van uitfchieting ; gelyk dit zeer aanmerkelyk is in de Scheuten van het Indiaan- fche Riet, de Gember, Kardamom en dergely- ke Planten , wier Bladen , elkander als een Schee- de het Mes omvattende, of gelyk Obliën , die in elkander geftoken zyn, uit den Grond ko- men , op de wyze van ons inlandfche Riet. Doch ’t is aanmerkelyk , dat in deeze de om: winding van de eene naar deandere zyde, tegen de Zon op ; gelyk men zegt; en in tegendeel in de Soorten van Kalfsvoet en dergelyken , waar onder het Water-Slangekruid van ons Land, met de Zon om gefchiedt. In de Gras- planten heeft eene geheel verfchillende manier plaats: want derzelver omwindingen zyn beurt- lings ftrydig: zo dat, wanneer de eene regts om gaat; de naastvolgende zig links om wendt. f De Knoppen. voor het volgende Jaar zitten reeds in de Mikjes der Bladen, en dus volgen zy de plaatzing derzelven ; des men, na ’t af- vallen der Bladen , de Knoppen, in fommige Boomen „ aan de Looten wederzyds tegen el- kan- Rn - IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD, 199. _kander over of overhoeks vindt, hebbende de INLEI Loot één Knop ‚ maar in eenige weinigen , ge- PING: lyk de Syringen , enz. ‚ twee Knoppen aan ’% end , die grooter dan de anderen zyn. Geméen- lyk botten zy in ’t Voorjaar uit, en by fom- mige Boomen , gelyk de Popelier en Wilgen, gaan zy reeds in de Winter open. Doch de tyd der uitfpruiting van de Boomen en Gewas- fen hangt veel af van ’t Saizoen, gelyk iedereen bekend is. De oirfprong moet afgeleid worden van Merg- ouera vezelen, die door het Hout, de Spint en Bast el Knop: tot aan de Schors toe, worden voortgeftooten, en daar een „Bot maaken , die uit Schubbeties famengefteld is, bevattende of den cirfprong van een enkel Blad, of van de Bloem en Vrugt, of van een Takje , dat vervolgens Bloem en Vrugt zal kunnen voortbrengen. Hierom moe- ten alle deelen der zelfftan „digheid van %t Ge- was in de Knop famenloopen , wordende van gedagte Mergvezel , in haare doorgang , mede- gefleept.. De Meeldraadjes, naamelyk , hebben hunne zelfftandigheid van het Hout, dat te voo- ren Bast geweest is, en deeze moeten het Zrugt- beginzel , uit de Mereamieheid famengefteld , t zy tot den Styl of tot de Kelk Bhberenais. bezwangeren ‚ indien ’er yrwathaar Zaad van voort zal komen, Dus zien wy dat de Knop alle-de vereifchten der Prugtmaaking , zo wel als het Zaad , en vaardiger tot ontwikkeling dan in hetzelve „ kan bevatten, Zulks blykt 5 by- ) Il, DEEL, Ie STUK I49 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INrEr- byzonderlyk in de Bolplanten, welke men dòor DING. de jonge Bolletjes veel fpoediger voortteelen kan, dan uit het Zaad. Zo wel als de Vetwording en Groeijing der Menfchen en Dieren veel afhangt van het Voed- zel, dat zy gebruiken , en van een behoorlyke Verteering van hetzelve , geholpen door de goede gefteldheid van de Lugt en andere Om- ftandigheden. Even als men ziet , dat gebrek of onbekwaamheid van de Spys en Drank, ver- drukking van het Lighaam of den Geest door folteringen en Ongemakken , de Menfchen en Dieren Kwynen doet en uitteeren, ja eindelyk fterven : terwyl, in tegendeel , te groote over- vloed van Voedzel hun log en vadzig maakt, ja onbekwaam tot de noodige verrigtingen. Gelyk de tyd der Vrugtbaarheid in de Menfchen ver- haast wordt door *t Klimaat : zo wordt men in de Plantgewasfen ook groote verfchillendheden ten opzigt van de Groeijing gewaar , die der- gelyke uitwerkingen voortbrengen. _ Verhaas. Een aanmerkelyke Warmte in ’t vroege Voor- BEE, jaar, hier te Lande , doet de Knoppen dikwils der Plan- open gaan , de Boomen uitbotten , de Planten DN uit den Grond fchieten , zo dat het groene Loof zig vertoont ; maar eene kort daar op invallen- de guure Noorde Wind, Koude en Vorst, doet al dit Groen verflenzen. Somtyds worden de Boomen en Planten in de Bloeytyd, door Rup- fen of ander Ongediert, of door een Onweder , geheel van hunne Bladeren en Bloemen tevens be. IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. 141 beroofd, Die oirzaak verdweenen zynde her- Inrer- ftellen zy zig weder, wat de Bladen betreft; doch de Bloemen blyven doorgaans agter „en dus „wordt de hope van den Landman , op eenen goeden Oogst , dikwils verydeld. Deeze nieu- we uitfchieting der Bladen, nu , is eene Jer- haasting van den Groey der Planten: want de Knoppen geeven alsdan de Bladen uit, welke zy anders bewaard zouden hebben tot een vol- gend Saizoen , en hier over is te Upfal, in den jaare 1763 , door den Heer FERBER, Onder de Voorzittinge van onzen Ridder , eene Verhan- deling verdedigd (*). . DING, Wy zien dat de Groeijing en Vrugtmaaking vertraas der Planten als in zekere - Verwisfeling ftaat, afhangende van den meer of minder overvloed van Voedzel. Bovendien wordt in de Plant- gewasfen , zo wel als inde Dieren, zeker Even. wigt vereifcht, 't welk weggenomen zynde de Dierlyke Huishouding wankele, Dit evenwigt hangt af van de Geaartheid der Planten , zo wel als van het Temperament der Dieren. Hoe kan men zig anders verbeelden, dat de Ryst, een der droogften van de Graangewasfen , in nat- te Gronden, ja byna in ’t Water, weelig tiert 5 daar de Druiven, zynde byna de Sappigfte Vrug- ten, meest geteeld worden op drooge en Steen- agtige plaatfen ? ’t Gezegde Evenwigt maakt , dat (*) Prolepfis Plantarum. Amen, Acad, VI, p‚ 365. Ee DEEL: Ie STUK» ging daar 143 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN Intri-dat een Plant of Boom groeit en Vrugt draagt 3 _ DING, maar , zo dezelve te fterk groeit , dan wordt de Vrugtmaaking benadeeld, Men kan de Boo- men, of door het af hakken van eenige Wor- telen , of door een gedeelte van de Bast daar af te fchillen , of alleenlyk een Sneede te gee- ven in de Bast, ja door het ftyf binden van een Takje , tot Vrugtbaarheid dwingen. Hier door belet men derzelver fterke Looffchieting, en dus blykt , dat de Schors den voornaam- ften toevloed van Voedzel aan de Bladen geeft, uit welken de Knoppen meeftendeels be- {laan. Het Snoei. Het fhoeijen der. Boomen, dat men de Win- jen der Boomene ter -Snoeijing noemt , is daar van een ander voorbeeld. Wordt een Boom te fterk gefhoeid , dan fchiet hy het volgende Saizoen in ’t Loof en geeft weinige Vrugten: wordt hy weinig’ of niet gefnoeid , zo blyven de Vrugten in de Ooftboomen klein. In de Aalbesfen kan men dit onderfcheid. byna zo duidelyk zien , als het verfchil der Gewigten aan den Evenaar. Terwyl nu, de Vrugten van het Merg voortkomen , ent de Takken eene verlanging der Houtvezelen zyn, de Bladen van de Bast; zo blykt dat ’er een Evenwigt van Voeding , tot den welftand van de Huishouding der Planten, dat is tor de Vrugtmaaking , wordt vereifcht. verdubbe. Op deezen grond rust de Konftige manier ling der om dubbelde ed en Bloemen met Kin- Bloemen door Konste der- Ne Pad IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. 143 _dertjes voort te brengen (*). Dubbelde Bloemen INLEI« zyn, eigentlyk gefproken , de zodanigen, inDING. _ welken de Bloemblaadjes eenen twee- of drie- dubbelen Krans maaken. Dit heeft dikwils plaats in de Eenbladige (Monopetali), en dee- ze behouden dan veeltyds de Deelen der Vrugt- maaking 5 gelyk men zulks in de Klokjes en an- deren ziet. Gemeenlyk noemt men, in ’t Ne- derduitfch , dan eerst de Bloemen dubbeld, of zegt ‚dat zy volkomen dubbeld zyn , wanneer de geheele holte met Bloemblaadjes is gevuld; zo dat menze met regt Wolle Bloemen kan noe- men (f). Dit heeft wel meest plaats in de Veelbladige ( Polypetali) , gelyk de Roozen, Amandelen , Tulpen, Ranonkels , Narcisfen , enz. enz : maar het gebeurt ook, gelyk bekend is, in fommige eenbladige Bloemen , die der Hyacinthen by voorbeeld. Men kanze te weeg brengen door alle Middelen, die de Meel- draadjes in Bloemblaadjes doen overgaan, en , aangezien zy haairen oirfprong hebben en haar Voedzel ontvangen uit de Vleezige of Houtige zelfftandigheid van den Steel of van de Tak- ken, zo moet de Dubbelheid der Bloemen af- hangen van de oirzaaken , die meer Voedzel dan (*) Linnzaus begrypt ze beiden onder den naam van Plo- zes Luxuriantes , en zegt: Oritur luxurians Flos plerumque ab Alimento luxuriante, Phil, Botan, ps 79, (ÎÌ Dus worden zy ook in ’t Latyn Flores pleni gehee ten, Il, DEBLe 1 STUK) ÍNLEI- DING, Bloemen met Kin- dertjes, 144 Dr EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN dan natuurlyk verfchafen aan gedagte „Zelf- ftandigheid. Doktor Hirr beweert, dat zulks door een regelmaatig beloop van Kweeking te bekomen zy (*). Men ziet ook dat de ver: waarloozing van. behoorlyke ‘Fuinzorg „ de dubbelde Bloemen wederom in Enkelde doet overgaan, en dan krygen dezelven haare Dee- len van Vrugtmaaking wederom; ’t welk tot een bewys ftrekt, dat de Plant, door de Dub- belheid of Volheid der Bloemen , geenszins ver- basterd is of in natuur veranderd. Wat de zogenaamde Bloemen met Kindertjes aangaat, deeze leveren een niet minder zonder- ling , en voor de Oogen der Lief hebberen van Flora verrukkelyk Verfchynzel uit. Het zyn de zodanigen „ daar-een klein Blommetje of meer dan een , uit het midden of van den Rand of- Krans der Bloem voortkomt. In de Eenvoudi- ge Bloemen zegt LINN4US , komen deeze- Kindertjes uit den Styl, in de Kroonbloemen uit het Kasje (Receptaculum ) voort, dat de Bloemp- jes (Flosculi) „ waar uit zulke of een Samengeftelde Bloem beftaat, binnen de Kelk, of op zig zel- ve , influit (ft). De eerstgemelden geeven der- halve ook maar één Steeltje in ’t midden uit 3 gelyk men dit ziet onder de Anjelieren , Ra- non= (*) Zie het VIT, Deer der Uitgezogte a bladz. 67. enz. (f) Prolificatio florum Simplicium ex Pistillo , Aggregato. tum vero € Receptaculo fit, LINN. Phil, Botan, p. 82. AS san IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. 145 nonkels , Anemonen en Roozen : de laatstge- INLEI melden verfcheide Steeltjes uit ieder Bloem ie ai en draagen dus verfcheide Kindertjes ; gelyk gemeen is in de Madelieven en Goudsbloe- men. Die een Zonnefcherm of Kroontje voe ren» fchieten een ânder Kroontje uit hetzelve. - Dat deeze Vertooning ook door Konst te weeg te brengen is, beweert Doêtor Hrirr, ftellen- de tevens, dat dit Kindertje in de Eenvoudige Bloemen geenszins afkomftig is van den Styl . of Stamper : want alsdan , zegt hy, moeften in de Anemonen en Renonkels zo veel Kindertjes voortkomen „ als ’er Kiempjes van Zaaden in het Vrugthuisje vervat zyn, Ik zie doch die Gevolgtrekking niet beweezen: en zo de enke- le voortgroeijing van den Steel, door het Lig- _haam van de Bloem. gelyk hy zegt , zulks veroirzaakt, dan komt dit Bloempje in de plaats van. den Stamper, ’t welk onze Ridder alleen zal bedoelen. De middelen, tot de dubbelmaa- king der Bloemen voorgefteld , zouden , als menze tot het uiterfte bragt, zyn Ed, hier toe bekwaam fchynen te zyn. De Ranonkels en Roozen met Bloemen van drie Verdiepingen of _ drie hoog boven elkander, gelyk zyn Ed. heeft in Plaat gebragt, zyn uitermaate zeldzaam (5, De Dubbelheid der Samengeftelde Bloemen , die (*) Verhandeling van Dr, HiLL,hoe men uit Enkelde , volle, en uit Volle , Bloemen met Kindertjes voorr kan brengen, Hoogd, Neuremb, 1768, II. DEEL. 1, STUK, | 146 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI- die meù Geftraalde (Radiati) noemt , fchynt DING, gemakkelyk te begrypen. Men weet, dat de- zelven beftaan uit Blommetjes , ieder op een Vrugtbeginzel of Zaadje ftaande; zynde die van het middelfte of Bedde der Bloem regelmdatig Gefternde , die van den Rand onregelmaatige of Getongde Blommetjes. Tot de Dubbelwor- ding, nu, wordt in fommigen het geheele Kas- je van de Bloem gevuld met Getongde Blom- metjes. Dit heeft plaats in de Zonnebloemen, Goudsbloemen , Chryfanthen, enz. In anderen wordt het Kasje of de Kelk der Bloem gevuld met Gefternde of volkomen Blommetjes; zelfs zodanig dat de geheele Rand cok uit zodanige Pypblommetjes beftaat. In de zogenaamde Afri- \_kaanen komen voorbeelden voor van het één zo wel als van het andere. En deeze Samenge- {telde Bloemen geeven zo wel als de Enkelde Geftraalde Zaad , het welk in de meefte Dub- belde of Volle Bloemen, die niet Samengefteld zyn „ ontbreekt. « Van de Violetten en dergely- ken is dit algemeen bekend. Voorbeel. …_ Een zonderling voorbeeld van Dubbelheid den ven Dubbel heid. levert de Gelderfche Roos uit. In de Enkelde beftaat de middelfchyf van het Bloemkroontje uit talryke Tweeflagtige Blommetjes, van Kloks- wyze figuur 3 doch in de Omtrek of Straäten uit onvrugtbaare Raderswyze Blommetjes. In de Dubbelde of Bolastige Gelderfche Roozen, zyn alle de Blommetjes als de laatstgemelden , en dus is de geheele Roos onvrugtbaar, als teene- Á CE IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. 147 teenemaal uit ofvrugtbaare Raderswyze Blom- INLEL metjes famengefteld zynde. Daro, DENG E. De vulling der Eenvoudige Bloemen gefchiedt , of met Blaadjes , of met Honigbakjes. Op driederley wyze worden de Akeleijen gevuld , paamelyk of met vermenigvuldige Bloemblaadjes alleen, of met Honigbakjes , zonder Bloemblaad- jes, of met vyf Bloemblaadjes, waar tusfchen overal drie Honigbakjes ingevoegd zyn, welken elkander inflokken. De Nigelle, die men Juf- fertjes in ’ Groen noemt, heeft, in de Dub- belheid , de vyf onderfte ovaale Bloembladen onverdeeld ; de overigen , die haaren Bloem vullen, zyn veelfneedig drielobbig plat, en ‘der- halve van de vermenigvuldigde Honigbakjes af- komftig. De Narcisfen worden of door Bloem- blaadjes en het Honigbakje vermenigvuldigd ge- vuld, of hebben het Honigbakje gevuld en de Bloemblaadjes niet vermenigvuldigd, De Bloem der Ridderfpooren wordt doorgaans gevuld met platte Bloemblaadjes, het Honigbakje uitgefloo ten. Het ‘Staartje , naamelvk, dat aan de En- kelde Bloemen is , hebben hier de Dubbelde niet. Zonderling is de Gedaantewisfcling van _ het Engelfche Zeepkruid , welks Bloem , van vyfbladig , door de Dubbelheid weezentlyk Een- bladig wordt. Hebbende dus meermaalen van het Honigbak- _ Het Ä tet Honigbake je der Bloemen gefproken, zo zal het gevoeg- je der lyk zyn, te befchryven , wat men hier door Bloemen, verftaat. “Linnaus heeft dit Deel, dat in K 2 de ir, Dern. l. STUK. 148 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEr- de meefte Bloemen maar enkeld is, eerst in DING. byzondere aanmerking genomen, en Nettartum geheten , om dat in ’t zelve een zoet Sap, als Honig, wordt afgefcheiden en vergaard. Pon- TEDERA ftelde , dat dit Vogt ftrekken kon om de bevrugte Zaaden te voeden, doch waar toe dan de Honig, welke men in de Mannet- jes Bloemen , gelyk die der Wilgeboomen , vindt ? VAIELANT telt-het mede onder de Bloem- laadjes , waar van het in veele Bloemen , ech- ter, duidelyk onderfcheiden is. Men vindt het, in figuur en plaatzing, ongemeen verfchillende. Somtyds heeft het eene Kelkswyze gedaante , daar de Bloem- bladen als aan gelymd zyn; ge- lyk in de Narcisfen , Lychnisfen ‚ Oleander, enz. „Somtyds zit het onder de Bloem en heeft eene Klootswyze geftalte 5 gelyk in de Jalappe en anderen, Het formeert in de. Pasfiebloe- . men de Kroon, die het. Vrugtbeginzel omringt. De holligheid van. de Kelk maakt in de Braam- _boozen, Aardbeziën , Aalbesfen , Pruim en Pee- reboomen, het Honigbakje uit. De meefte Een- bladige Lipswyze Bloemen, en veele anderen, hebben een Pypagtig end , dat voor Neêta- rium verftrekt. Dus zuigt men, de Bloem af- plukkende , met gemak ‘daar de Honig uit In de Lavrier en verfcheide anderen zyn het Klie- ren, die het Vrugtbeginzel omringen. De Ka- pelagtige Bloemen, gelyk die der Erwtên , Boo- nen „ enz. hebben aan de bovenzyde van *t Grondítuk des Vrugtbeginzels een Honigklier. Som- IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD, 149 Somtyds maakt het-als een Staartje of byhang- INLEI- zel aan de Bloem , naar een, Spoor gelykende , het welk dan of éénbladerig is, gelyk in % Vlaskruid , of veelbladerig , gelyk in het Stan. delkruid, de Violen, Ridderfpooren , enz. Som- tyds zitten de Honigbakjes aan of op de toppen van de Meeldraadjes, waar van zy de Helmp- jes zyn in de Oostindifche Koraalboom, of op den- Styl ‘van ’t Vrugtbeginzel , gelyk in de Hyacinthen, Violetten en Muurbloemen, enz; of aan ’t Kasje van de Bloem, gelyk in de Huis- look, enz. Veeltyds dienen de fcheppende on- der-enden of Nagels der Bloemblaadjes. voor Honigbakjes: fomtyds zyn het Schubbetjes, die het Vrugtbeginzel of den Styl omringen. Men vindt het: in fommigen , gelyk in de Wilgen , Brandenetelen en anderen, van eene geheel by- zondere Geftalte (*#). Een ongemeene byzonderheid heeft, ten dec- zen opzigte, plaats in de Peloria, een Plant, in Sweeden ontdekt , die van het Vlafchkruid af- komftig fchynt te zyn , maar grootelyks daar mede verfchilt , in de Geftalte van de Bloem. Die van het Vlafchkruid wordt door Tour- NEFORT Onder de Grvnsagtige Bloemen (Per- Jenati) betrokken „ en zy gelykt eenigermaate naar een Vogeltje 5 terwyl die van de gedagte Plant eene Buisagtige figuur heeft , aan ’t uiter- fte x (*) Neâtaria Florum, Amen, Acad, Vor, Vle pe 253. & Phil, Boran. p. 74. Ki 5 IL, DEEL, 1, STUK, 150 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN ÍNLEI- fte End dunner „ en aldaar met een Roosje ge- DING. kroond; aan ‘t onder-End Blaasagtig uitgezet, en aldaar omringd met vyf Hoorntjes. Deeze zyn de Honigbakjes van die zonderlinge Bloem (*). De Honig, Zo weinig als de dienst van het Vogt, dat in deeze Honigbakjes vergaard wordt, ten op- zigt van de Bloem bekend is, zo Wereldkun- dig is ’t gebruik van dit Vogt in de Samenlee- ving. Het ftrekt, in de eerfte plaats , tot Voedzel voor oneindige Soorten van Infekten. De geheele Bende der Kapellen heeft naauw- Iyks iets anders tot Levens- onderhoud. Vee- lerley Vliegen, en andere tweevleugelige Diert- jes , aazen op deeze Sappen, Maar het aller- voornaamfte gebruik is , dat ’er de Wespen en Byën van maaken , ’t welk wederom. tot groote nuttigheid ftrekt van den Menfch en van ande- re Dieren. Deeze Diertjes zamelen dien dier- baaren Honig in , welke oudtyds voor een der Rykdommen Van een Land’ gehouden werdt. Men gebruikte denzelven, voor de ontdekking van het Suiker-Riet ‚, tot alles, daar wy nu de Suiker toe gebruiken, De Honig was een voor- paame Toefpyze in de Ocsterfche Landen; ge- lyk nog heden onder de Arabieren en onder de _ Amerikaanfche Wilden, Deeze gebruiken meest … al Honig, door Wilde Byën vergaderd: terwyl onze Europeaanen geheele Kweekeryén hebben _ van (*) Zie het Vertoog getyteld Peloria , Ameen, Acad, VOL, Ie P, 55 » Er de Afbeelding daar bygevoegd, Tab. 1 ” K IN'T ALGEMEEN BESCHOUWD. ISI van Byën , die zy in Korven doen neftelen , ÍNLEI- en die hunnen Eigenaar geen gering voordeel PING- aanbrengen. | ° De Plantgewasfen verfchillen, zo ’t fchynt , in de hoedanigheid van deezen Neêtar minder , dan in andere opzigten. De Bloemen van Boek- weit , Koolzaad , Boonen , Heide , (hoe ver. fchillende Planten !) leveren den tammen Honig overvloedig uit: die echter geuriger is, wanneer ‚_hy op de Thym en andere welriekende Kruiden wordt ingezameld. Hier uit kan het cok voorte komen , dat de Honig van fommige Planten de Menfchen bedwelmd , Slaaperig of dronken maakt. Die van de Palmboomen in Pontus be- nevelde zelfs het Verftand, zegt, PLiNIiuss welke Autheur ook van een Vergiftige Honig , in fommige Saizoenen aldaar vallende , fpreekt, Natte Voorjaars waren daar van de oirzaak , wordende die Honig van de Byën ingezameld op een Kruid , dat voor de Beeften , inzonder- heid voor de Geiten, fchadelyk was (*). Men kan wel zeggen dat de Honig den Geur met vogt of Reuk, maar niet dat dezelve den Smaak der ad. Planten altoos heeft, van welken hy komt, De gonig. Aloë immers, die bloeijende een overvloed van zoeten Honig uit haare Bloemen druipen laar , wederlegt zulks, Zo min is de Honig bitter , dien de Byën op de Alfem. vergaderen. Som- migen wilden, dat het zoete Sap der Bloemen , om (*) PLIN. Hisz. Nat, Libre XXI. Cap, 13, Pag m, 457. Kk 4 IL, DEEL. 1, STUK, INLEr- DING, 152 DE EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN om Honig te worden , eerst in de Maag der Byën moest gekookt of toebereid zyn. SwAM- MERDAM zelf was van dit Gevoelen , doch heeft zekerlyk hier in mis gehad, zegt de Heer KoLREUTER , die , om daar van verzekerd te Zyn in ’t jaar 1760 , met den aanvang des Voorjaars, een Proefneeming daar op in ’t werk ftelde. Hy verzamelde van eenen fterk bloei- jenden Oranjeboom dagelyks dit zoete Sap , dat , toen het uit de Bloemen kwam , en zo lang het nog dun en vloeibaar bleef , den Reuk der Bloemen behieldt , doch , toen het dik ge- vorden was , alleenlyk eene Honigreuk hadt, Hy deedt dit Sap uitdampen ,„ en, na dat het zvne behoorlyke Iyvigheid hadt gekreegen, be- vondt hy het den Smaak te hebben van den bes- ten Honig, Alles, wat zyn Ed, daar van hadt’ vergaderd „ bedroeg , in een Suikerglaasje van een Duim wyd en ruim een half Duim hoogte ; buiten en behalve het gene men door proeven daar aan verminderd hadt. De Kleur was fchoon Goudgeel. De tweede Proefneeming maakte hy, kort daarna, met het zoete Vogt, dat aan de witte Honigbakjes der Bloemen , die men Kroon Imperiaal of Keizers- Kroon noemt in de gedaante van groote Druppelen hangt. Het» zelve was byna zo dun en helder als zuiver Wa- ter, hebbende een zoetagtigen , doch tevens wat walgelyken Smaak en Reuk. Met het opengaan der Bloemen begint de affcheiding van hetzel. ve, en duurt za lang , tot dat de Bloem ver= welkt : IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD. 153 welkt: derhalve kan men het eenige Dagen agter- ÍNLEI- een , en dus verfcheide maalen , verzamelen. DINA Van zesenveertig Bloemen kreeg hy ongevaar een Once van dit Vogt , het welk door % uit- dampen bruinagtig wierdt, en eindelyk , de dikte van Honig bekomende , geheel donker bruin rood. Het heeft alsdan wel eenen zoeten doch tevens geen aanmerkelyken Honig - Smaak, hoewel het walgelyke daar uit fchynt te zyn , om welks reden de Turken zig van de frisfche Druppels tot een Braakmiddel bedienen. De Byën zyn ’er, zegt zyn Ed., in Duitfchland „ook niet gretig naar. De derde Proef ftelde hy in ’t werk op het zoete Sap uit de Bloc- men der zwarte Aalbesfen. Dit is taamelyk dik, zeer zoet van Smaak, van een wat fter- ken en onaangenaamen Reuk. Hier van kreeg hy ongevaar zes Drachmen, dat tot Honigdikte uitgewaafemd wel zoet was , doch met eenige onaangenaamkeid. De vyfde Proef , op het Vogt der Bloemen van Salie, Rosmaryn en an- deren by elkander, gaf een Goudgeel Sap, dat in Smaak overeenkwam met den besten Honig, Ten zesden „ eindelyk , het Vogt, dat in de Nettarfpooren van de Bloemen der Oostindifche Tuinkers zig bevindt, onderzoekende, bevondt hy hetzelve taamelyk helder , in Reuk met de Bloemen overeenkomende. Dien Reúk ver- loor het door verdikking , en kreeg eenen vol- komen Honig - Smaak (*#). enet (*) D. J. G, Korreurers Worlaufige Nachricht , enz, Leipzig, 1761, pe 46, enz, Ks ‚U. DEEL, 1, STUK, Î { I54 Der EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN INLEI- Het Wafch van welks gebruik , zo wel als DING. van dat des Honigs , ik elders gefproken heb (*), _ Or heeft ook zyne afkomst van de Bloemen, en __ wel van derzelver edelfte Deelen , het Manne- lyke Stuifmeel naamelyk. Dewyl de Meelknop- jes of Helmpjes der Meeldraadjes doorgaans digt by de Honigbakjes geplaatst zyn, begrypt mer, dat de Hommels, Byën en Wespen, gemakke- lyk en te gelyk, het een en andere kunnen ver- zamelen. Men zietze dikwils het Stuifmeel als Onder de Pooten famenrollen en dan daar mede wegvliegen. Hier uit ontftaat een dubbele nut- tigheid : want door die behandeling zullen de Bolletjes van het Stuifmeel dikwils barften, en hunne Korreltjes uitgeeven , welke alsdan de Stempels kunnen bezwangeren, gelyk bevoorens in ’t breede ís aangemerkt: ten anderen neemen de Byën een groot gedeelte van het Stuifmeel , dat overtollig is, met zig, en bouwen daar van haare Honigraaten , van welken , naar dat de Honig daar uit gedroopen en geperst is, door kooking het Wafch bereid wordt, Mooglyk komt hier nog iets by van de Olieagtige vettig- heid , welke de Bladen van fommige Planten , by voorbeeld de Rosmaryn, uitzweeten; gelyk het denkbeeld van den grooten BOERHAAVE was (f) : doch „ aangezien de minfte Planten, waar op de Byën den Henig vergaderen, van dien (*) Jl. Drers XIL, STuK van deeze Natzurlyke Hestorie , bl. 528, 329 (T) Chemie, Vor He pe 154 IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD, ISS dien aart zyn , zo is ’t te denken, dat dezelve INLEL maar een klein gedeelte van het W afch zal PING. uitmaaken,. De Honig en het Wafch , hoe nuttige feed brengzels ook van het Ryk der Planten , zyn ver de minften ; in aanmerking van het alge si uie de meen gebruik derden voor de Dieren en den Menfch. De Aard en Boomvrugten zyn, bes nevens de Wortelen , het Kruid en Zaad, wel de wvoornaamfte Middelen tot Levens - onder- houd , van den beginne af tot heden toe, ge- weest, Een overmaatige Schaarsheid van het Koorn maakt byna alom een Hongerfnood, Pest of zwaare Volkziekten, Het Vee kwynt door gebrek van Gras of Hooy: de Menfchen door 't gemis van Vrugten. Het is de Wyn, die het Hart verheugt; de Most, die de Vertering bevordert 5 de Orie ‚ die de Ingewanden lenig houdt. en ‚ boven dit alles, levert het Ryk der Planten aan de Geneeskonst haare voor- naamfte Middelen uit. Groot is de verfcheiden- heid van Wortelen , Kruiden, Bloemen , Zaa- den „ Houten , Basten en andere deelen der Planten , welke in de Apotheeken gebruikt worden. Men merkt aan , dat ieder Saizoen die Gewasfen uitlevert , welke tegen de Ziek- ten ‚ daar in voornaamelyk heerfchende , dien- ftigst zyn. Het Voorjaar geeft Kruiden „ be- kwaam om de Verftoppingen, deor den Win- ter „ veroirzaakt , door Bloedzuivering te ver- dryven: de Zomer verfchaft Bloemen en Vrug- ten JI, DEEL, Je STUKs „ 156 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTER INLEI- ten , die tot verkoeling in heete Koortfen DING, Scheid- konftige beginze- len, en brandige. Ziekten kunnen ftrekken: de Herfst verbindt de vlugge deelen in veele Houten en Wortelen , waar door de Ongemakken, uit de toeneemende Koude fpruitende, kunnen verhol- pen worden , en levert tevens een Voorraad van zodanige Geneesmiddelen voor den Win- ter uit. Even zo heeft de Natuur ook ieder Land voorzien van Geneesmiddelen naar ’t Kli- maat gefchikt. De heete Landen brengen veel verfrisfchende Vrugten voort, en ’t barre Noor- den byna alleenlyk Kruiden tegen ’t Scheurbuik dienftig. In die onder de Gemaatigde. Lugt- ftreek leggen „ teelt men overvloed van Koorn en Boomvrugten. De Scheidkonst leert ons, dat de groene Kruiden grootendeels een Zeepagtig Vogt be- vatten, het welk in eenigen dikker en Slyme- rig, in anderen dunner , vloeibaar en geheel Waterig is , met ontelbaare trappen van ver- fchil. Dit Sap beftaat uit Olieagtige deelen , met de Waterigen verbonden, door middel van een Zout , dat de natuur der Planten volgt en als ’t ware uitdrukt; deswegen gemeenlyk Zs- Jentieel Zout genaamd, Het is in fommige Plan- ten zuur, in anderen onzydig, in anderen naart ’t Loogzout hellende. Die zelfde verfchillend- heden vindt men in de uitgeperfte Sappen der Plantgewasfen. Veelen , in welken dit Zuur naauw verbonden is en fterk verzadigd met Aard- of ook met Yzerdeelen , welke byna in alle [ Plan. IL, Desr, I, STUK, Pd IN ’T ALGEMEEN BESCHOUWD, 157 < Planten zyn , hebben eene Samentrekkende ei- INLEI- \ _genfchap. De meeften, daar het Sap overvloe-PENGen dige Oliedeelen en onzydige Zouten bevat, be- ‚vorderen den Afgang. Door verbranding komt uit de meefte Planten, in de Asch, een Loog- zout te voorfchyn ‚ waar van de Potafch een be- kend voorbeeld is. Hetzelve leveren de genen, die het meefte Zuur bevatten , dus van eene regt tegenftrydige natuur zynde, het overvloe- digfte uit, In geene Planten openbaart dit vaste Loogzout zig , zonder de verbranding ; maart {fommigen. geeven ’er niets van, en dit zyn vooral zodanige Planten, welke een vlug Loog- zout hebben , gelyk de Lepelbladen , Uijen , Prey en dergelyken , het welk dikwils met eene Kruidigheid gemengd is, gelyk in het Mosterd- Zaad , de Thlaspi en anderen. Ten opzigt van den aart der Sappen is nogthans in even de zelfde Planten een aanmerkelyk verfchil naar den tyd van ’t Jaar ; want in, ’t Voorjaar zyn dezelven Wateriger , in ’t Najaar Olieagtiger. Ook heb- ben de deelen van een zelfde Gewas, de Wor- tels, Bladen „ Bloemen, Vrugten, Zaaden, de Schors en het Hout, even de zelfde eigenfchap- pen niet. De drie laatstgemelden zyn in veelen fterk bezwangerd met eene Aromatieke Olie, welke ’er dan de voornaamtfte kragt aan geeft, en die men dikwils te vergeeffch zou zoeken in de andere deelen of ’er ten minfte veel minder plaats in heeft. Zy is in fommige Zaaden, even als in de Kruidnagelen , zo overvloedig, dat men- Ze il DEEn I, STUK: À rs8 De EIGENSCHAPPEN DER PLANTEN InteI- ze ‘er uit kan perfen : anderen geeven deeze DING. Olie, met een fcherpen Geest bezwangerd, niet dan door Destillatie uit. Het zelfde heeft ook in fommige Wortelen, die in de Herfst of tegen den Winter uitgegraven zyn; in veele Schorfen, Houten, Bladen en Bloemen plaats. Men vindt Planten , begaafd met Vergiftige Eigenfchappen , wier natuur tot heden toe nog niet is ontdekt. Haar ze. Behalve het Levens - onderhoud ftrekken de bruik in de plien tot een ongemeene nuttigheid , in an- ving. dere opzigten , voor de Samenleeving. De ge- heele Scheepvaart was niets zonder Hout. Daar van hebben wy onze Rytuigen en Schuiten, om met gemak van de eene naar de andere plaats te komen; ons Papier om op te fchryven ; onze Huizen om in te woonen; onze Kasfen en Kis- ten ; ons Lywaat, en de meefte Gereedfchap- pen. Wat zou de Werktuigkunde uitvoeren, zonder het behulp van Hout en Touwwerk ? Ik zwyg van minder noodige Konften ; gelyk de Mufiek , waar van ’t Gehoor zo veel ver- maak geniet : terwyl de Schilderkonst het Ge- zigt niet minder ftreelt, dan de aangenaame Groente der Velden, Boomgaarden en Tuinen, met een groote verfcheidenheid van Kleuren der Bloemen geftoffeerd, die een verkwikken- de Geur verfpreiden. Oneindige ftoffe voor de Smaak leveren ook de Plantgewasfen , door haa- te Wortelen, Kruiden en Vrugten, uit. Welk een menigte van Vogelen en Infekten , die in de ’ IN °T ALGEMEEN BESCHOUWD. 159 t de Huishouding der Natuur zekerlyk hunne nuttigheid hebben , vindt niet op de Boomen huisvesting , kleeding en de nooddruft des Levens (*) 2 Dus blykt, dat het Ryk der Planten eigentlyk den Aardkloot bewoonbaar maakt. De LOTGEVALLEN DER Kef rroktib Haar oïrfprong , verval en herftelling. Wer- Jchillende Methoden , door TOURNEFORT; BOERHAAVE, VAN ROYEN, enz. van de Bloemen , Vrugten , Bladen, enz. afge- leid. Nätuurlyke Rangen der Planten door LInN#us voorgefteld. Vergelyking der veeler- ley Methoden. Familiën van ADANSONs, Rangen van GUETTARD , Samenftel van Hrirr, Het Stelzel der Sexen van Lr n- NEUS; in ’t breede ontvouwd, Rangíchik- king der Plantgewasfen volgens hetzelve enz. De Kruidkunde is, van alle Eeuwen her, en by allerley Natiën , in agtinge geweest. Niet alleen het Voedzel daar de Planten in | Â () Zie het Vertoog genaamd Flora de Huiswaardin der Bloedelooze Dieren, in het 11. Deel der Uitgezogte Werbands- ingen , Dladz, 405 , en&, IL, DEEL, Ie STUKo INLEI- DING. Oirfprong. 160 Dr LOT CE rv Ann Inrgr-’t algemeen toe ftrekten , maar cok de Ge- DING. neezende kragt , welke men ’er in waarnam, en in ’t byzonder de Vergiftige hoedanigheid van fommige Gewasfen , maakte het voor ’t Menfchelyk Geflagt ten uiterfte noodzaakelyk ; dezelven te kunnen onderfcheiden, En, zou- de men , in dit opzigt, onvernuftiger zyn dan het Redenlooze Vee , ’t welk doorgaans deeze Kennis als van natuure heeft; de Vogelen, die de Vrugten, welke hun nadeelig zyn, niet aan- raaken , en ‘in onbekende Landen hier door, zo men verhaalt , de Leermeefters , als ’t ware , van de Menfchen zyn; eensdeels, om hun voor t fterven te behoeden 3; andersdeels om de Ge- peesmiddelen voor hun op te fpeuren. Maar, boven.-dit- alles‘is van ouds de Kruid- kunde eene Oefening geworden van den Geest. Koning SA Lo MON hadt gefproken van alle de Plantgewasfen , van den Cederboom af , die op den Berg Libanon groeide , tot het Kruid of Mos toe. dat ‘aan de. Muuren” uitwast. Waarfchynlyk was deeze zyne Wysheid, gelyk Eerfte be- oefening, die van Moses , van de Egyptenaaren ont- - leend. De Werken van T HEOPRASTUS Drioscoripes, Prinrus- en G AÜ E- NUS ‚ toonen ons genoegzaam , dat de Ouden flegts eene Oppervlakkige en niet zeer uitge- ftrekte Kennisfe van de Planten hadden. Dros- CORIDES , die ‘er zig het byzonderfte op toegeleid heeft , maakt maar van omtrent zes- honderd Planten gewag , en befchryft dezelven ZO D ER KRUIDKUNDE 161 zo fober, dat het dikwils zeer moeielyk ja fom- INLER tyds onmooglyk is , dezelven uit die befchry- DING, vingen te kennen en te onderfcheiden. De vol- gende Keuwen verrykten de Kruidkunde ter wereld niet. Zy onderging het lot van alle Wee- tenfchappen , die na de Zesde Eeuw, toen de Zuidelyke deelen van Europa door woefte Vol- keren uit het Noorden overftroomd waren, ge- heel. verdweenen , en niet dan eenigermaate herfteld werden door de Arabieren, van welken de Geneeskunde , van de Negende tot de Der- tiende Keuw, in Afia, Afrika en Spanje , meer volgens de Redeneerkunde, dan volgens de Na- tuurkunde, geoefend werdt, De Kruidkunde , naamelyk , is , verfcheide Eeuwen lang , het Voorwerp der Geneeskundi- gen alleen geweest. In de Vyftiende Eeuw , toen de Weetenfchappen in Europa tot eenige herftelling kwamen, zogt men de Planten {legts in de Boeken der oude Griekfche Autheuren op,en MATTHIOLUS, die vermaarde Over- zetter van DroscorIiDeEs, ging dezelven niet met de Natuurlyken vergelyken,, maar maakte zig, uit de befchryvingen van zyn Au- theur, denkbeelden van Gewasfen , hoedanigen de Natuur nooit hadt voortgebragt. Anderen flaagden niet veel beter, met het vertaalen der Werken van ARISTOTELES en ‘PHEOPHRAS- rus. Niettemin werdt dus allengs de kennisfe der Griekfche Taal , de beoefening der Ni 15. Dxer, 1, STum, Ver vala 163 DEILOPGERVArrER “INLEI tuur- en Geneeskunde , en dus tevens die DING. der Kruidkunde , tot herftellinge gebragt (*). Herfte!. Omtrent het begin der Zestiende Eeuwe be- pre der gonnen de Geleerden der Zuidelyke deelen van de. Europa, als om ftryd, Plantgewasfen tc verza- elen, te befchryven , en in Afbeelding te laa- ten brengen. Hier uit zyn alle die in Hout ge- fneeden Plaaten van Fucusrus, TABER- NAMONTANUS, TRAGUS, DopoNeus, LorBeELrtus , CuUusrus , om van anderen niet te fpreeken , voortgekomen , die nog he- den tet een Schatkamer ftrekken , om de Plan- ten op te zoeken, welke diestyds bekend. wa- ren in Europa. Deeze Werken , immers, lei- den den grondflag tot dat uitmuntende Regis- ter der Plantgewasfen , ’t welk de vermaarde CasPER BAUHINUS in veertig Jaaren tyds heeft opgemaakt , en welks nuttigheid door fommigen ten hoogften geroemd wordt (}). Ook zyn meer dan zeshonderd nieuwe Planten door dien Autheur befchreeven, waar in echter deszelfs Broeder, JOHANNES BAUHINUS, naauwkeuriger is geweest. Beiden hebben Zy daar in alleen misdaan , dat zy te veel onder- namen, en on Zy, zo min als de gedagte Au- theu- (*3 Hist, de U'Acad, R, des Sciences de Paris, de 1700. Pp. 91. AT) Nallam opus utilias mihi videtur ipO Pinace, neque tunc-multo perfeâtius fieri porerat ; zegt de beroemde Touz- NEFORT 5 J/agoge ad Rem Herbariam, Quato, pe 43. ij Der KrRuipkUNDE 163 ° ‘theuren, eerie verdeeling der Planten in Geflag- INLEr ten ontwierpen, waar door hunne Werken flegts PING: een Magazyn tot aanhaaling , voor de Autheu- ren van laater tyd , geworden zyn ‚ welken dienst dezelven echter nog heden bekleeden, Deeze beide Autheuren zyn in ’t voorfte der Zeventiende Eeuw geftorven (*). Middelerwyl was de regte Weg, tot beoefe- Methoden ning der Kruidkunde, reeds in het voorfte der es NERUS € Zestiende Eeuw gebaand geweest, door den uit-Anderen muntenden GONRADUS GESNERUS» die et als de Vader of Voedfterheer van de gehee- le Natuurlyke Historie geroemd wordt. Hy ftierf in den Jaare 1565, toen hy den grondflag der Kruidkunde vestigde op de Bloem en Vrugt, van welken men zig nog heden, met zo veel nuttigheid en vermaak, bedient. Jammer is ’t, dat zyne Werken over de Kruidkunde verloo- ren gegaan zyn, De eerfte , die na hem de Grondflagen der Kruidkunde op de Vrugtmaa- king vestigde , was C&SALPINUS , Hoog: ‘leeraar te Padua, die ook in de Zestiende Eeuw bloeide. Zyn Werk werdt langs hoe meer tot voltooijinge gebragt door CoLUMNA en de genen die dezen volgden, inzonderheid in het Jaatfte der Zeventiende Eeuw. Dus hebben K MorisoN, RAv en anderen daar aan geate | beid: \ \ (*) Hunne zo vermaarde Werken , voeren den tytel van C. Baum, Pinax & Prodromus Theatri Botanicie Quarto, J, BAUHINI Hifloria Plantarum. Folio, Le 1, Deer, I. STUK: ve ÍNLEI- DING, Ongere- geldheid van ° Werk van 5 oDo- NEUS, tor DE LOTGEVALEEN beid: maar inzonderheid kreeg het, door vlyt der Leidfche Hoogleeraaren , HER MANNUS en BoERHAAVE, zyn beflag. 5 Het voornaamfte , waar in de Kruidkunde dus verbeterd werdt, beftondt in de opregting van Geflagten en Soorten, en het bepaalen van vaste Kenmerken, om die te onderfcheïden. De Ouden hielden in ’t geheel geen orde, in ’t be- fchryven der Plantgewasfen, of zy leidden de- zelve van geheel verfchillende Eigenfchappen af. DopoNaus by voorbeeld , in het Eerfle Deel zynes Werks eenige Kruiden volgens den Rang waar in zy naar de Voorletteren hunner Latynfche naamen voorkomen, befchreeven heb- bende , gaat in het Tweede Deel over tot de ge- nen , wier Bloemen bevallig zyn aan ’t Gezigt en Reuk , vervolgende met de welriekende Kruiden, en de genen die Kroontjes draagen , om dat derzelver Zaaden ook dikwils welrieken- de zyn. Zyn Derde Deel handelt van de Wor- telen die men in de Geneeskunde gebruikt, van. de Purgeerende Kruiden ; de Klimmen , Win- den en Klokjes; als ook van allerley Vergiftig of fchadelyk Gewas, de Varens, Mosfen en | Kampernoeliën. In zyn Wierde Deel befchryft hy het Koorn en Graan, de Peulvrugten , Gras- Moeras- en Waterplanten, en dergelyke. Het _Wyfde Deel behelst de eetbaare of Moeskrui- den, als ook de Diftels, Kaarden en meer der- gelyk Gewas, In zyn Zesde Deel zyn alle de Heefters en Boomgewasfen vervat. Dan befluit hy DER KRUIDKUNDE. 165 1e hy zyn Werk „ met een Aanhangzel van de INLEr- _ Drogeryén , Indiaanfche en andere vreemde PING. Kruiden. Hy heeft hetzelve , ’t is waar, in dertig Boeken verdeeld, waar van eenigen in ie- der Deel begreepen zyn ; doch de byzondere Inhoud deezer Boeken hier op te geeven , zou, de Orde van zyne befchryving nog verwarder doen voorkomen: des men zig hier mede te vrede houde als een Schets, waar uit de on- geregeldheid van dit anderszins zo nuttige en uitgebreide Werk blykbaar is. Onder de negen -en- twintig Klasfen, waar in DopoNnaus de 840 Planten, door hem bee fchreeven , begreepen heeft , was geen ééne Natuurlyke , zegt-de Heer A nANsoNs, doch LoBrL, meer dan tweeduizend Planten bec- fchryvende , verdeelde die in zeven Klasfen , naamelyk van Grasplanten , Standelkruiden , Moeskruiden , Peulvrugten, Boomen en Hees- ters „ Palmboomen en Mosfen : waar onder twee , naamelyk die der Standelkruiden en Palmboomen , Natuurlyke. Onder die van Cuu- SIUS, CASALPINUs en anderen, kwamen zyn Ed. ook maar weinig Natuurlyke Klasfen voor. De Kruidkunde , naamelyk , beftaat in eene pe xruid. naauwkeurige befchryving der Plantgewasfen „kunde ver welke zodanig ingerigt moet zyn , dat men in gererelde ftaat is, om niet alleen de bekende Plenten Mesen. gemak op te zoeken , maar ook onbekende een behoorlyke plaats aan te wyzen. Even als ’er zekere en. vastgeftelde Kenmerken zyn, volgens Re wel IL. DEEL, Ie STUK. 166 De LOTGEVAELEN InLer- welken de Dieren in Klasfen verdeeld worden „ DING. pehoort dit ook plaats te hebben met de Plan. ten. Of liever , om eigentlyk te fpreeken , men heeft de Verdeelingen der Dierenkunde “van de Kruidkundigen ontleend. Het zou der- halve fchande zyn, dat de Kruidkunde in deezen niet op een dergelyken vasten voet gebragt wer- “de, en hier aan hebben de Kruidkundigen van laater Dagen gearbeid, Een dergelyk gebrek, echter , als in het eene , heeft plaats in het andere van deeze Ryken der Natuur. De Natuurlyke Orde, naamelyk, zou alle Waterdieren van de Landdieren, alle Vlie- gende van de Loopende en deeze wederom van de Kruipende afzonderen; maar wy hebben ge- zien, hoe deeze Orde niet te volgen is. Dus vindt men in de Plantgewasfen ook zeer blyk- baare overeenkomttigheden , die als Kentekenen van een zelfde Familie kunnen aangemerkt wor- den, by voorbeeld van Koorn - en Gras - Plan. ten, van Planten met Bolagtige Wortelen , van Kroontjes - Bloemen , enz. : doch in een menig- te en ver de meefte Planten , was het onder- fcheid van ieder Plant te groot om ze door blyk- baare Kenmerken van dien aart tot een redelyk getal van Familiën of Rangen te betrekken. pe Gefia,. De hoedanigheid van de Vrugten , Vrugthuis- Erne jes en Zaaden zelfs , was in deezen niet vol- in aanmer- doende, en daarom viel „ in ’ laatfte der voor- is EMO aande Eeuw, het denkbeeld van fommige | Kruidkundigen op de Geftalte der Bloemen, Rr Deer KR UEDEUN Dales 167 Rivinus gaf daaromtrent, in ’t jaar 169o en INLEI- ' vervolgens, een Werk uit, waar in hy de Plan- PING ten, naar dat de Bloemen enkeld of famenge- fteld , regelmaatig of onregelmaatig zyn , vol- gens het getal der Bloemblaadjes in agttien Clas- fen onderfcheidt. Hy is door verfcheide Duit- fchers, een reeks van Jaaren, ja wordt nog he- den door fommigen gevolgd , niettegenftaande zyne Methode veel te kort fchiet by die van den vermaarden TouRNEFORT, door wien inzonderheid de Geftalte der Bloemen in aan- merking genomen werdt. Deeze Methode , reeds vroeger aan ’t licht gekomen dan die van R r- VINUS,is naderhand in ’t algemeen aangeno- _men door de Franfchen en Italiaanen , hoewel fommigen die, doch met weinig vrugt, getrast hebben te verbeteren : want zy namen meestal het Natuurlyke weg , dat zig daar in bevondt, Ook was zyn Oogmerk niet , naar ’t gene hy zelf betuigt , eene Algemeene Methode, die in alle opzigten voldoende was, ’t welk hy on- mooglyk aanmerkte, op te geeven; maar zoda- nig eene , als dienen kon om met gemak de Planten te leeren kennen , en ook te kunnen opzoeken niet alleen, maar zelfs onbekende in haare Geflagten te kunnen plaatzen. Hy hieldt zig, ten dien einde , aan blykbaare Kenmerken, en volgde , zo veel doenlyk was, de onderfchei- ding, door de Natuur gemaakt. Dus werden , door dien fchranderen Heer, Methode in de eerfte plaats de Kruiden van de Heeflers waron bal cn IE. DEEL, Te STUKe 1638 De LoTGEVALLEN ÍNLEI- en Boomgewasfen afgezonderd ; ten tweeden DING. gaf hy acht op de tegenwoordigheid of afwezig- heid der Blaadjes van de Bloem , of van de Bloem zelve: dan lette hy of de Bloem enkeld ware „ of famengefteld uit verfcheide Bloem- pjes, in ééne Kelk vervat: eindelyk op het ge- tal-der Bloemblaadjes en de hoedanigheid van de Bloem. Hier door formeerde hy twee- en- twintig Klasfen, bevattende 698 Geflagten , in welken zyne meer dan tienduizend Soorten of Verfcheidenheden geplaatst werden. Zie hier zyne Verdeeling, Ì. Kruiden en Struikgewasfen. KLASSE, Met de Bloem enkeld , eenbladig, regelmaatig , Klokswyze. te en Trechtervormige 2e == Onregelmaatig, Grynsagtig, 3 Gelipt. de veelbladig, regelmaatig , Kruiswyze. 5e EE ET en en Roosagtig. 6e mn Kroontjeswyzte 7e mmm Lelieagtig. 9, en ‘ee —_—— Onregelmaatig , Vlinderagtìg, 10, EEE HH Veelerley, ite Met de Bloem famengefteld , uit Bloemetjes, 12, uit halve Bloemetjes, 13e L geftraald. ta. Zonder Bloemblaadjes, 15 of Kelk, Pe ds of Vrugt. 17. ge en è Agere omen nemen ess na mg enen en mammae gn x | IT. Zage / DER KRUIDKUNDE. 169 IL. Boomen en Heefters. KLASSE, Zonder Bloemblaadjes, 18, en zonder Kelk , of met Katjes. 19 Mer de Bloem éénbladig. ao. —_— veelbladig repelimaatige DI. oi a A onregelmaatig. 22, Deeze Klasfen zyn door TOURNEFORT ; volgens de plaatzing van de Vrugt en Bloemen, het getal der Celletjes en Bladen , de zelfftan- digheid van de Vrugt, de figuur van de Bloem en Zaaden, en het by- of afzyn van de Kelk, in roe Afdeelingen gefmaldeeld , onder welken er 48, zegt de Heer ADANSsON; dat is meer dan een derde van ’t geheel , Natuurlyke zyn, Zes Natuurlyke Klasfen vondt hy ‘er onder, ’% welk ook byna een derde maakt: te weeten die van de Gelipte , Kroontjes , Lelie, Vlinderagti- ge, met halve Bloempjes en Geftraalde Bloe- men. Zyn Ed. twyfelt niet , of TouRNE- FoRT zou , indien hy langer geleefd hadt, de Boomen onder de Kruiden vermengd hebben; waar door, zo hy oordeelt, deeze Methode een erooter trap van volmaaktheid zou hebben be- reikt. ÍNLEI- DING, Wel vyfentwintig Kruidkundigen zyn deeze Schikking, in hunne algemeene of byzondere Kruidbefchryvingen , gevolgd , waar onder Pon- TEDERA dezelve tragtte te verbeteren, door het getal der Klasfen tot 27 te vermeerderen , en agt te geeven op het by- of afzyn der Knop- KS pen. ie DErL, Le STUK» izo De LOTGEVALLEN Inrer-pen. De vermeerdering der Klasfen heeft by DING. hem meest onder de Boomen of Knopdraagende Gewasfen plaats, Voorts is deeze onvolkomen. heid in de Methode van TouRrNEFoRT door hem weggenomen , dat de minst aanzienlyke Planten in het midden en voor de Boomen ge- plaatst waren ; hebbende hy met dezelven een begin gemaakt , doch zyne Methode alleenlyk ten proeve voorgefteld , zonder die toe te pas- fen op de bekende Soorten en Verfcheidenheden van Gewasfen, | Methode De vermaarde Hoogleeraar, BOERHAAVEs en heeft de Methoden van Ray en HERMAN- Nus met die van ToURNEFORT famenge- voegd. De Planten worden , in zyne Catalo- gus van den Leidfchen Akademie- Tuin, welke in ’t jaar 1710. de eerfte maal het licht zag, in 34 Klasfen verdeeld. Hy onderfcheidt dezel- ven 1, ten opzigt van de grootte, als Kruiden en Boomen : 2, ten opzigt van, haaren trap van meer of minder volmaaktheid : 3. het geheele maakzel: 4. de plaats der Afkomst: s. het ge- tal der Zaadkwabben , Bloemnblaadjes , Zaadhok- jes en Zaaden: 6. de zelfftandigheid der Vrugt en Bladen : 7. het ontbreeken van Bloemblaad- jes: 8. de figuur van de Bloem en Vrugt. Dus maakt hy de Eerfte drie Klasfen van onvolmaak- te Kruggen , waar onder de allereerfte is van Zee- Planten , en daar betrekt hy, behalve het Zee-Ruy en de Zee- Mosfen , de Koraalen, Madreporen , Steenagtige , Houtagtige en an- de. DE RIKRUIDEUN DEL 171 dere Zee-Gewasfen toe , die men thans oordeelt , ÍNLEL- tot het Ryk der Dieren te behooren (*), Zy- PING. ne tweede Klasfe is van de Mosfen , Kamper- noeljes en dergelyke Aardplanten, Zyne Der- de Klasfe behelst de Haairagtige Kruiden, zo- genaamd „ die haar Zaadjes op de Bladen draa- gen. De overige Kruiden zyn door hem in twee Afdeelingen gebragt, naar dat zy met twee Zaadkwabben *, of met maar ééne begiftigd * Caryle- zyn; blykende dit uit de manier van fpruiting pf welke men in het Zaad waarneemt, Van de eerften is het getal ongelyk het grootfte , maa- kende 24 Klasfen, dat is van zyne vierde tot de zeven- en twintigfte uit5 terwyl ’er van de laatften maar twee Kläsfen zyn. Op gelyke manier maakt hy van de Boomen zyne vyf laat- fte Klasfen. Hy fimaldeelt ze, naar de verl digheid der Bladen, de figuur derzelven en van de Kelk , de Zaaden , de Bloem en derzelver plaatzing „ enz. in ro4 Afdeelingen ; waar on- der de Heer ADANson, zo wel als onder de Klasfen , omtrent een vierde deel Natuurlyken vindt. Deeze Methode heeft weinig aanprvzing dan den grooten naam van haaren Opfteller. Naderhand hebben andere Kruidkundigen nog minder voldoende en byna geheel onnatuurlyke Stelzels opgegeven , waar onder die van KNAur , Rurrius en Lupwie „ als ook dat van Bux- BAUM , (+) Zie het JI, DEELS XVII, STUK van deeze Nat, Hiftorie, ike DEEL L STUK k d 172 De LOTGEVALLEN INLEI- BAUM , te tellen zyn, MacNorrus hadt DING, Methode der Sexen. zyn Stelzel , in ’t jaar 1720 ‚geheel naar de Kel- ken der Bloemen gefchikt , en fcheen dus van zyn voorige Methode , die op alle de Deelen der Planten gevestigd was , afgeftapt te zyn. De Methoden van RrviNus en ToURNE- FORT , beiden op de hoedanigheid der Bloe- men ‚ ten opzigt van de uiterlyke gedaante, of het getal, van dat gene , ’t welk men Bloem- blaadjes noemt , gevestigd , behielden hunne navolgers , tot dat onze beroemde Ridder , in ’% jaar 1737» een Stelzel van Kruidkunde aan ’% licht bragt , ’ welk geheel van de Vrugtmaa- kende deelen der Plantgewasfen was afgeleid; wordende, om dat die Deelen, gelyk wy gezien hebben , Mannelyk en Vrouwelyk zyn, Mr- THODE DER SEXEN getyteld (*). , LiNNaus gebruikte tot zyne Hoofdverdee- - ling alleenlyk het getal , de evenredigheid , figuur en plaatzing , vande Meeldraadjes en Stempels; waar uit hy 24 Klasfen formeerde , wier onderdee- lingen meeft beftonden im het getal of fchikking van de Stampers of Stylen, en verfcheiderley hoedanigheden van het Vrugtbeginzel. Hier op was wel in ’t voorfte deezer Eeuw reeds het denkbeeld gevallen , gelyk uit den Brief van BuRrCKARD aan den vermaarden LeEig- NITZ, (*) Methodus Sexualis , five Systema Botanicum a Stamia mibus et Pistillis, Lugd, Bat, Oâavo, 1737, DER KROIDKUNDE 179 NI TZ; in ’t jaar 1702 gefchreeven, blyke (*); INLEr doch de uitvoering daar van is men teenemaal PING. aan onzen Ridder verfchuldigd. … Onder alle „‚ Methoden zelfs , die wy Kennen , (zegt de „ Heer ADANSsON (tf), anders gantfch geen begunftiger. daar van,) verdient deeze het allermeest den naam van Stelzel (Systema) „ om dat zy het naafte by haar Voorwerp blyft [het Oog op een zelfde Voorwerp gevestigd houdt, zal-.zyn Ed. mooglyk zeggen willen ,] „, rustende, in de verdeeling der Klasfen , niet „, dan op een enkel Deel, te weeten de Meel- s, draadjes (Etamînes)”. Ja fommigen hebben hetzelve boven alle tot nog toe bekende Stelze- len verheven , en als het uiterfte toppunt van volmaaktheid aangemerkt, ’t welk de Kruidkun- de immer bereiken kon, zynde dus op een on- wrikbaaren Grondflag gevestigd (1). Nooit hadt de Ridder, ten zy wanneer zyne aangeno.- mene -Grondbeginzelen zulks vereifchten , de Natuur geweld aangedaan , zegt de vermaarde Hoogleeraar van Royën: doch dit heeft in al- Je Stelzelen plaats, en niettegenftaande L1n- N AUS Pe, 33 53 zb) 5E) (*) Hic disftrere conftitui an ex Partibue istis, quas a's officio Genitales diturus fum, Plantarum comparationes ins flitui posfint, Episr. ad D. Leibnitzium a D, Barchard. Oâtav, Helmst. 1750. …_{) Familles des Plantes, Paris 1763, V. Part, Preface, p, xli. (1) Si quid habent veri , Vatis prefagia , Flore {truêa fu- per Lapidem non ruet ista Domus, VAN ROYEN, fl, Leid, Prodr. II, DEEL, Ie STUK, 174 Dom, bores Eiken ÍNLEI- Naus zegt „ dat zyne Methode zo veel Na- tuurlyke Klasfen of Rangen toegelaten heeft als DING. eenige andere, vindt doch de Heer AD ANSON onder de Klasfen maar twee, die Natuurlyk Zyn. | Om den Leezer eenig denkbeeld te geeven wat dit MNatuurlyk zeggen wil, zal ik hier let- ten op deeze twee Klasfen,. De eene is de Vyftiende , welke de Planten bevat met Kruis- ‘wyze Bloemen (Floribus Cruciformûbus) volgens ToOURNEFORT , die by LiNNzus den naam voeren van Tetradynamia of Viermagtige, om dat van de zes Meeldraadjes , welken zy heb- ben „ vier langer zyn dan de twee overigen. By Ray heeten alle deeze Planten Siliguofe & Siliculofe, dewyl de Vrugt in allen een Haauw- tje is, en om deeze reden , dat naamelyk de Vrugt , zo wel als de Bloem „ in deeze allen eene zelfde gedaante heeft, zal dit eene Na- tuurlyke Klasfe zyn. De Kool, Raapen, Mos- tert , Lepelbladen , enz. behooren tot deeze Klasfe. Die van de Zestiende, welke de Heer ÄDANSON ook voor Natuurlyk erkent „ be- ftaan in zodanigen, als elders Columnifere hee- ten, dewyl in ’t midden van de Bloem een foort van Kolom opryst, uit de vereenigde Meel- draadjes beftaande. Onze Ridder heeftze hier- om Monadelphia of Enkel-Broeder Planten , getyteld. Of het de gefteldheid van de Vrugt, of de uitwendige gedaante , welke fommigen deeze Planten , naar de Kaasjes- Bladen zwee- ‚ men- \ DER KRUIDKOND EB. 175 „mende (Malvacea) heeft doen noemen; dan de INLEr- overeenkomst in Medicinale kragten zy , welke PING: den Heer ADANSON deeze Klasfe Natuurly- ker heeft doen aanmerken dan de anderen, is my onbekend, Ook fchynt het my toe, dat de geoefendfte De Na- Kruidkundigen , tot heden toe, het nog niet eens vee zyn, wat het eigentlyke Kenmerk is van Na, der Par twurbyke Klasfen. De reden hier van is ligt teter, bevroeden. Zo veele hoedanigheden als ’er in eene Plant zyn, zouden moeten overeenkomen, of ten minfte naar elkander gelyken, om ver- fcheidene by één te voegen , zodanig , dar ieder- een dezelven voor eenerley flag van Planten er- kende. De Kampernoeljes (Fungi) komen, in % uiterlyk aanzien , allen overeen, maar, zo dra men de Mosfen (Musct) en het Zee- Ruy (Fu- cus) benevens de Wieren (Alge), met Tounr- NEFORT ‚ in eene zelfde Klasfe by dezelven plaatst , om dat derzelver Bloem en Vrugten niet zeer blykbaar zyn , dan wordt zulk eene Klasfe geheel onnatuurlyk, Om herhaalingen te vermyden is-men gedwongen, de Boomen, die in Bloem- en Vrugtmaaking overeenkomen met zekere Kruiden , nevens dezelven in ééne zelf- ‚de Klasfe plaats te geeven. De onderfcheiding derzelven van de Kruiden wordt als een gebrek in de Methode van TourNerFoRrRT aange- merkt. Hier. door, ondertusfchen, vervalt mef in groote ongerymdheden. Ik zwyg van de Wortelen , Steelen , Bladen , en de geheele OU= NI, DEEL, Io STUK, / 176 De LOTGEVALLEN ÍNLEI- houding der Planten, die men in agt moet nee- DING. men, om zodanige Afdeelingen te maaken, wel. ke op de Natuur gegrond zyn. Ontwerp _ Onze Ridder heeft insgelyks geoordeeld , dat Natmvely- de Watuurbyke Methode , in het opftellen van de Metho- een Systema der Kruidkunde , het voornaame e door LiNNzus, Oogpunt moefte zyn : doch het is zyn Ed, zo min als de anderen gelukt, dit doel te treffen. > Lang (zegt hy) heb ik ook gearbeid ‚om », eene Natuurlyke Methode uit te vinden , en „> ben wel aanmerkelyk gevorderd , doch heb > het niet kunnen voltooijen , zullende daar > mede voortgaan zo lang ik leef.” Inmiddels zyn door hem eenige brokken voorgefteld van eene Natuurlyke Methode , doch waar in de overeenkomst dikwils ver te zoeken , en maar op eene enkele hoedanigheid , die niet zeer in ’t oog loopt , berustende is. Zyn Ed, verdeelde dus de Planten in 68 Natuurlyke Rangen, als volgt (*). 1. Piperite, PrEPERAGTIGE Kruiden. Hier toe behooren agt Geflagten: naamelyk , behalven de eigentlyke Indifche Peper- Plant, ' onze Europifche Kalmus, de Kalfsvoet en der- gelyken , die wel in heete Smaak overeenko- men, doch grootelyks verfchillen in Vrugtmaa- king. 2, Pal- ij (*) Philos Batan, $. ne vern: K-RUIDKUNDE 177 „2 Palme, PALMBOOMEN. —_INtE!- DING „Deeze werfchillen ongemeen in Loof en Vrug- ten, zynde door zyn Ed, zelfs niët tot eenige Klasfe betrokken. 3, Scitamina, STRUIKGEWASSEN. Onder de negen Geflagten, hier toe behoo= rende 5 is de Banannen- of Pifang- Plant ; de Gember, Galanga, Curcuma, en-het bloeijend Riet , Cannacorus. Zy komen, hoe ongemeen in Vrugt verfchillende , in de manier van Op- fchieting eenigermaate overeen , maar, wat de voornaamfte hoedanigheid aanbelangt, zou men de eerfte zekerlyk van de anderen afzonderen; De Heer ApANsonN zal, geloof ik, hier op niet gelet hebben , wanneer hy dit voor een Beurs ken Rang erkent. 4 Orchidee. STANDELKRUIDEN. AE onder de gehen, die tot de- tien hiet van opgetelde Geflagten behooren; hebben wel Wortelen , die naar Testikels meer of min ge- lyken; doch in fommigen zyn de Wortels ge heel Vezelagtig , en het Gewas verfchilt in de Baniljes - Plant ‚die klimt , ongemeen van de anderen: -zo. dat de gelykheid zou moeten be- {taan in de Bloem, of in de Kragten, M | s, En: 51, DEEL, 1, STURe 478 De LôrTGrvaArsrn Ínrer- 5. Enfate, ZWAARDBLADEGE, DINGe De Iris , Gladiolus en anderen, van de nes gen Geflagten „ hier toe betrokken, komen: in de figuur der Bladen overeen;-doch aangezien - de Aphyllanthes , volgens de uitwendige gee ftalte „ een Funcus- zou zin s“indien -zy- geeft „ Bloemblaadjes had (*): zo is ’t de Vraag , waar- om dan’ de Biezen (Suncî), wier Bladen zelfs Zwaard of Degen -agtiger dan veele Soorten van Commelina zyn, hier ook Rin plaats ge vonden hebben? 6. Tripetalodee. DRIEBLADICHLOEMEN, _ Het eenigfte. dat: de. drie Geflagten, van dâ zen Rang, verbinden zou „is dat de Bloem be- {taat uit drie, Blaadjes. De „Zwaanebloem (Bu- tomus) ‚ Water. Weegbree (Alisma) «en Sers pents engen (Sagittaria) , verfchillen immers niet alleen in-dezuitwendige gedaânte ‚maar ook in de Vrugtmaaking ongemeen. Zelfs behoo- ten! Zy, volgens het getal der Kg tes » tot geheel byzondere Klasfen. | van Às Denudates Brooretöente E, ede CM | { ke, _ De Crocus ‚ Colchicum „en nog twee andere Gee {lagten , naar dezelven gelykende , komen flegts Üx 00 Mi dak __(*) Juncus esfet , fi Coroliâ carezet, Spec, Plant, Ed, IE, P. 422 / DER KRUIDKUNDE. 178 daar in overeen, dat de Bloem geheel ; van Kelk InLef en zelfs van Bloemkasje (Perianihium) is opte PÍNG« bloot, 8. Spathaccà. BioEMSTENGDRAAGENDE, In de zeven Geflagteh , hier toe behoorende ; zyn de Narcisfen en Lelie- Narcisfen, die in. zonderheid eenen Bloemfteng hebben , begtees pen. 9. Coronarta; EN _De genen, ‘wier Bloemen als een Kroon op den Steng. of Steel maaken „ zyn van de voot: gaanden » in zes Geflagten, afgezonderd Hief toe behooren de Veld- Ajuin, Zee- Ajuin, Af fodillen s Hyacinthen ; Tuberoozen: to, Liliacee. Detd AGTECE: De Leliën , Tulpen s Kievitsbloemen en Hondstand , maaken de vier Geflagten Van dees gen Rang uit, welken de Heer ADANsoN voor Natuurlyk erkent, De Bloemen, nogthans ; der Tulpen gelyken byzoùder weinig naar de det Leliën, [ ir. Muricate. Gepooknod, De Bladen det Ananasfen, die het eerfte def tie of vier Geflagten. maaken , zyn zekerlyk aan de kanten gedoornd , doch wat de eden zy | M 2 | ge iI, DEEL, I, STUK, to Dr- LOT GENE RR ÍNLEI- geweest , om de Tillandfin en. Renealmia hier DING, toe te betrekken, begryp ik zo min, als waar- om verfcheide andere Planten, met gedoornde Bladen, Steelen of Vrugten, hier ook niet zou- den behooren. io. Coadunate. VEREENIGDE, De zonderlinge vereeniging, of famenvoeging der Mannelyke en Vrouwelyke Teeldeelen, fchynt den naam te geeven aan deezen Rang, die zes Geflagten heeft „ waar onder de’ Annona, Tul- pen- en Theeboom plaats vinden. det Calamarig., BrESAGTIGE. Hier toe herborel de verfcheide gobten van fcherpe , zagte , welriekende en niet ruikende Biezen, als ook het Wolle- oe Katoen Gras, ENZ, | 14. Gramina. GRASPLANTEN. De verfcheiderley Soorten van Rieten Gras niet alleen, maar ook alle de Graan-of Koorn- draagende Planten , en wat daar; toe behoort « saaaken hier een zeer Natuurlyken Rang, van - vier- en-dertig Geflagten , waar onder het Sui- ker-Riet , door zyne grootte . A byzonder uit- munt, | I5. Coniferae. KEGELDRAAGENDKE, Hier toe behooren , buiten twyfel, de Pyn-, | Den- DERSKRUIDKUNDENL IBL Denne en Lorkeboomen , Cypresfen en Boom INLEF des Levens; dach hoe de Taxis, Jeneverboom PINS en Ephedra, die Besfen draagen, ook tot dec- zen Rang kunnen t’huis gebragt zyn, is my zeer duifter. 16, Amentacee, KATJESDRAAGENDE. Zeer kenbaar zyn de Boomen, wier Manne- lyke Bloemen tot zekere Staarten , die men Kat- jes. noemt. famengevoegd zyn. De Elzen, Ber- ken, Popelieren, Wilgen, Platanus , Haagbeu- ken, Beuken , Eiken, Ockernooten „ Hazelaa- ren komen hier in taamelyk overeen; doch de Terbenthynboom en Gagel wyken ‘er aan- merkelyk van af, Tot deezen Rang dien Apan- SON , dat my wonder geeft, als niet Natuurlyk aanmerkt , zyn dus twaalf Geflagten t’huis ge- bragt, 17. Nucamentacee, VRUGTKATTIGE, Om dat de Vrugten of Zaadhuisjes wat ruig Zyn, zullen de zes Geflagten , van Xanthium , Ambrofia, Parthenium , lva, Micropus ‚ en Ar- termifia of Byvoet, tot deezen Rang gebragt zyn, In de eerfte is deeze Eigenfchap kenbaarst. 13. Aggregata. TUILTJESBLOEMIGE., Die Planten, wier Bloempjes als tot een Rui- kertje of fuiltje verzameld zyn op den top der _Steeltjes , zonder nogthans een gemeene Kelk M 3 te 31. DEEL, 1. STums ÎNLEI DING, 18e De LOTGEVALLEN te hebben, maaken deezen Rang vit, Veertien Geflagten behooren ‘er toe, waar onder de Statice, Globutaria ‚ Scabîiofa, Valeriana, Mo- rina, de Vollers -Kaarden - Plant en verfcheide Kaapfe Heefters , met Zilveragtige Bladen, Leucadendra genaamd en Protea, benevens de Boerhaavia ‚ behooren, 19. Dumofe. TROSBLOEMIGE. De Gelderfche Roos , Vlier , Viburnum , Tinus , Evonymus ‚ en veele andere Plantge- __wasfen, tot zeventien Geflagten toe, hoe zeer anders in Vrugtmaaking en in geftalte van Bloem en Teeldeelen verfchillende , zyn wee gens de enkele meer of mindere Tros -agtigheid van de Bloemen hier t’huis gebragt. | go. Scabride. RUUWBLADIGE. De ruuwheid der Bladen van de Vygen- en Moerbefie - Boomen , is bekend, Hetzelfde heeft in de Hoppe en Hennip plaats , gelyk ook in de Brandenerelen , ten minfte in fommi- gen , en in het Glaskruid. Agt Geflagten zyn tot deezen Rang betrokken. ar. Compofitt. SAMENGESTELDBLOEMIGE. De Planten met Samengeftelde Bloemen s die deezen Natuurlyken Rang uiemaaken, zyn menig vuldig. LINNAUs onderfcheidtze in vier Afdeelingen , waar onder de eerfte van de Ser DER KRUIDKUNDE, 188 genen is „wier Knop beftaat uit Getongde Bloem. de LEI pjes (Semiflosculofs) , gelyk de Salade, Scorzo- neren , Suikerey , Paardebloemen , enz. Die van de tweede zyn Gekopte (Capitati), waar onder de Klisfen , Doornen , Arcichokken en anderen , die ronde Bloemknoppen draagen. Tot de derde Afdeeling behooren de genen , wier __ Bloemen als. Troswyze famengevoegd zyn, (Corymbiferi)5 gelyk in het Reinevaren, Hoef. blad; Afters, Chryfanthen en anderen met Ge. ftraalde Bloemen. De vierde Afdeeling is van de genen, die de Bladen tegen elkander over hebben (Oppofitifolit) , gelyk de Zonnebloes men, Goudsbloemen , en anderen. Zy maaken met elkander de Syngenefia uit, Het getal der Geflagten van deezen Rang is tagtig. oo. Umbellate. ZONNESCHERMBLOEMIGE, Tot deezen Rang, die zeer-Natuurlyk is; om dat de meefte Planten , die Bloemen als een Zonnefcherm of Kroontjes - Bloemen. draa- gens de Bloempjes , Zaaden en de geheele uiterlyke Geftalte nomes overeenkomftig hebben , behooren vyf- en veertig, Geflagten „ welken ik, om dat zy zo bekend zyn, ook niet behoef op te noemen, De Venkel, Kervel , ' Piterfelie, enz, zyn van dien aart. Zy maaken; onder den naam van Herbe & laedputiees, Flo- re pobypetalo , Rofaceo & umbellato, een. byzon- dere Klasfe by TOURNEFORT uit, M 4 on. Mule IE, DEEL, To STUKe INLEI- DING. 134 Dr LOTGEVAL ren eg. Multifilique. VeEELPEULIGE;- Alle die Planten , in welken eenige Zaadhuis- jes, by.elkander famengevoegd, de Vrugt uit= maaken , gelyk in de Akeleijen , Monnikskap-. _ pen, Ridderfpooren , Ranonkelen, Anemonen ’ Nieskruid , enz. hoe zeer anders in Bloem verfchillende ,‚ behooren tot deezen Rang, die agttien Geflagten bevat ‚ waar onder meer dan twee derde uit de Klasfe van Polyandria by, LINNAUS Zyn. 24. Bicornes, TwWEEHOORNIGE, Hier toe zyn de Ledum , Azalea, Androme- da, Clethra,en nog tien andere Geflagten t’huis gebragt, Ik kan echter, hoe naauwkeurig ook de vier gemelde Geflagten van Planten , en in ‘t byzonder de Azalea in haare zeer fraaije Afbeelding door Ernrrr befchouwende , niets daar in, zo min als in de Heide (Erica). vin- den, dat naar 'Tweehoornig gelykt. Het zoude moeten zyn , dat de Styl tweehoornig was, ge Iyk in de Clethra, doch daar van vind ik geen. blyk in de eerstgemelde drie Planten „ en in on- eindig anderen , gelyk in de Witex, Lilac enze die hier niet toe betrokken zyn, heeft dit ook plaats : ja in de Olmen heeft het Vrugtbegin- zel; in de Plant, die men Bokshoofnen noemt , het Zaadhuisje twee duidelyke Hoornen (+). (*) Proboscidea jusfizi, SCHMIDEL Jeon, Tab. XII, ad Martynias. 25e AYie 4 Ne DER KEUIDKÚN DEN 185 25. Sepiarie. HAAGGEWASSEN, De Heefteragtige Gewasfen , die men tot Haagen kan gebruiken, fchynen met deezen Rang bedoeld te worden. De Jasmyn, Ligus- ter, Olyfboomen „ Syringen zyn van deezen aart; doch of de Esfcheboom hier toe bekwaa- mer dan de Olmen, Beuken, Berken en veele anderen zy, zou ik in twyfel trekken. Hoe ’t zy: deeze Rang bevat agt Geflagten, 26. Culminie. TOPDRAAGENDE, De reden der benaaming van deezen Rang is my duifter. Hy bevat dertien Geflagten , waar onder de Linde- en Kakauboom de eerften zyn; dan volgen nog twee vreemde Boomen , ge- naamd Sloanea en Bixa ; vervolgens de Helio- carbus „ Triumfetta , Bartramia, Muntingia ; Clufia, Dillenia , Kiggelaria , Grewia en Cor- chorus ‚ altemaal a of Boomagtige Ge- wasfen. 2]. did, SCHEEDEBLADIGE. Dewyl de Bladen , in fommige Soorten van Polygonum , tot welken de Biftorta en Perfica- ria, in een zelfde Geflagt, door onzen Ridder betrokken zyn , als een Scheede den Steel om- vatten , zo meen ik de Latynfche benaaming door Scheedebladige best te kunnen vertaale, Immers het Zaadhuisje heeft ín de aangehaalde niets dat naar een Scheede zweemt, zo min als M 5 de 3. DEEL. I. STK, INLEr- DING, 186 DeE-LorTGEVALLEN Inrei- de Bloem. Ondertusfchen kan ik de gedagte DING, eigenfchap naauwlyks in de Laurier-, Kaneel. boomen, enz, waarneemen , die ook in Geftalte zeer weinig, overeenkomst met de Rheum en (Rumex) Zuuring of Patich- Planten hebben. | 28. Corydales. GEHELMDE. De afleiding van deezen Rang zal berusten op de geftalte der Bloemen , welke blykbaar is in eenigen van de negen Geflagten , daar in vervat, onder welken de Duive- Kervel, Oost- | indifche Kers, Kruidje Roer my niet, en een Waterplant , Utricularig genaamd , voorko, men, 29. Contorti, OMGEDRAAIDE. De Rauwolfia , Thevetia „ Cerbera, Plume: tia, Tabernemontana, Cameraria benevens de Oleander , Maagdepalm „ Hondendood en,der- gelyken , als ook de Stapelia , zyn daar in bes greepen. so. Rhwâdes. PAPAVERAGTIGE, Behalve de Heul- en Kollebloemen , is hiet | ook de Stinkende Gouwe, Bocconia , Sanguinas ria, Altea en Podophyllum , t'huis gebragt. 31, Putaminea. GEDOPTE, De Kappers, Breynia ; Morifona 5 Crateva, Marcgravia ‚ maaken deezen Rang uit, Deeze | zalk DER KRUIDKUNDE FP87 en de twee voorgaande Rangen erkent de Heer InLei +ApANsoN voor Natuurlyk , doch, om dePING: waarheid te zeggen , de overeenkomst van alle de Planten ‚ daar in vervat, is my duister, 32, Campanacei, KLOKBLOEMIGE, De Winde en zogenaamde Klokjes, als ook de Ipomea of Quamoclit > Polemonium , Roël- la, Lobelia, enz. zyn tot deeze Rang, die vry Natuurlyk fchynt , betrokken. Ik zie echter , niet, hoe de Violen daar toe behooren kune nen. 89, Luride, VUILKLEURIGE, Geen de minfte toepasfing van deezen Rang- naam, die eigentlyk eene bleeke , fletze , vuile of morfige Kleur betekent , kan ik op de hier aangehaalde Planten , in ’t algemeen , vinden, De Solanum, Capfieum , Hyoscyamus „ Nicotias na, Atropa , Mandragora , Datura , zouden wel om de Vergiftige eigenfchap kunnen doen denken ; doch hoe komen dan de Alkekengi, Verbascum , Celfia en Daal ‚ mede aller geplaatst. 34. Columniferi. STANDERBLOEMIGE. De eigenfchap der Bloemen , dat hunne Meel draadjes in ’t midden een Kolomagtigen Koker maaken, heeft de Planten , die men Malvacea noemt , » zodanig onderfcheiden , dat daar van door di, Deur, I, Sram, 188 DE LOTGEVALLEN INLEL- door den Hoopleeraar vAN ROYEN eene DING, Klasfe ontworpen is , onder den naam van Co- lumnifera. Men kan deezen Rang, derhalve, als Natuurlyk aanmerken; te meer , dewyldee- ze Kruiden, veelal, in houding ook eenige over- eenkomst hebben. Negentien Geflagten zyn ’er in vervat, 35. Senticofe, STEKELIGE. *t Latynfche woord kan niets anders beteke- hen , en dus was hetzelve op de Roozeboomen en Braamftruiken zeer toepasfelyk : maar hoe komt dan de Aardbefie- Plant, en anderen, die geen het minfte blyk van Stekeligheid hebben, ook in deeze Rang te pas? De Alchemilla maakt daar in het elfde Geflagt uit, 36, Comofe, KUIFBLOEMIGE, De Geitenbaard en Dropwortel , die in : Geflagt van Spirea geplaatst zyn , maaken , wegens haare Gekuifde Bloefems, deezen Rang uite | | 37e Pomacee. APPELDRAAGENDE, De Appel- en Peereboomen , Granaat = Appe- fen , Mispelen , Lysterbefiën en dergelyken , benevens de Aalbesfen en Kruisbefiën, zyn niet ongevoeglyk dus by één verzameld: doch waar- om zyn hier de Lycoperficon en dergelyken niet bygevoegd 2 38. Dru DER KRUIDKUNDE 189 NE = 38, Drupacee. STEENVRUGTIGE. Hier toe behooren de Amandelen , Pruimen, Kerfen en dergelyken- 89. Arbufliva, HEESTERACTIGE, „De Philadelphus , Eugenia ‚ Pfidium, Myr- hus en Kruidnagelboom, {taan in deeze Rang. ao. Calycanthemi, KELKBOEMIGE. Die Planten , wier Bloemen zelf een Kelk maaken , gelyk de ZEpilobitum, Lythrum , eù Oenothera , welke Geflagten de Lyfimachiaas Salicaria en: Chamenerions bevatten , benevens de Peplis , Glaux , JFusfiea, Ludwigia, enz. zyn hier (huis gebragt. ar. Hesperidee. ORANJEBOOM - AGTIGEs De drie Geflagten , van Citrus, Styrax en Garcinia, maaken deezen Rang uit. ae. Caryophyllei. ANJEL IERBLOE Mr Ie Es De meer of mindere gelykenis der Bloemen naar die der Anjelieren, formeert deezen Rang , tot welken zestien Geflagten , waar onder de Eychnis , het Muur (Alfie), de Spurrie en anderen, betrokken zyn, U, DEEL, IL, STUB» INLET DING. INLEr- DING; ioó De LoreervatrËnr 43. Asperifolie, RUUWBLADER : GE, Hier toe behooren veele Planten , dië wees zentlyk deezen haam verdienen ; gelyk de Bers nagie; Smeerwortel ; Hondstong „ Muizen - Oor ; Longekruid en anderen : zo dat dit ook , door den Heer ADANSON s als „eene Natuurlyke Rang wordt aangemerkt. 44. Stellate. GESTERNDE, De Planten s wief Bladen of Bloemeri Stef. of Straalswyze op de Steelen ftaan , gelyk in het Kleefkruid , de Krappe, ja zelfs de Kornoelje, en Koffyboomen, zyn in deeze. Rang geplaatst ; die agttien Geflagten begtypt, | 45. Cucurbitacee, KAUWOERDAGTIGES Tot deezen Rang behoofen de Komkominers ; $ Kalabasfen en andere Planten , die, een dergely= ke Vrugt hebben „ te weeten de Wilde Wyns gaard ;, Balfemappel : zelfs de Pasfiebloem ; 3 Ehzs | 46. Succulente. SAP PIGEs Zülke Gewasfen , wier Bladen dik, Vleezig en Sappig zyn , gelyk de Huislook of Donder beard , het Porfelein: ‚ de Toorts - Planten id haare menievuldige Soorten , maaken deezé Klasfe uit, in zes- en - twintig Geflagten of bes rn waar toe echter, behalve het Vlafch s ook PER KRUIDKUNDE 10Ï bok de Geraniums, Saxifrage en anderen; wier ÍNLer, Bladen in Sappigheid gantfch niet vitmunten, nh weet niet ‘om welke reden betrokken, en ande- ten wederom, gelyk de Aloë, uitgelaten Zyn. 47. Tricocca, DRIEBE ssl G Es he: bora „waar onder de antrtievaldige zo Europifche ‘als uitheemfche Soorten van Wolfsmelk (Titlrymalus) begreepen zyn, bene: vens de Ricinus en anderen, wier Vrugt uit drie Zaadhuisjes , welke eenigermaate naar Befiën gelyken , famengefteld is, kunnen wel tot dee- gen Rang behooren: maar om wat teden ’er ans deren, gelyk de Mercurialis , Sterculia , Carie ca, Hura, in geplaatst ZN; begryp ik niet. 48. Bukit, WATERPLANTEN, De verfcheïderley Planten , die in ’t Water groeijen , zyn in deeze Rang vervat, waar ons der ‘echter ‚ myns oordeels, de Nymphea ruim zo wel behooren.zou, als de Potamogeton , Spars gankim, Typhaá en dergelyken ; aangezien onze Ridder zelf van de ééne Soort meldt, dat zy onder Water huishoudt (*), Het Wier is te tegt hier thuis gebragt, | 49 e Sate (*) Nymphta lutea major, C. B, Pin, 193. Habitat ad Purope Littore ; fub dulci aquâ, Spé Plant, Ed, Ile ps 7290 EE, DER. Io STUK, roe De Lo TG EVAL EREN INLEI- 49. Sarmentacea, KLIMMENDE: * DING. De Planten, die Banken hebben 4 gelyk de Wyngaard , Klim-op en dergelyken , tevens klimmende, zouden den naam aan deezen Rang fchynen te geeven, doch hoe komen ‘er dan de Aralia, Ruscus, Asparagus , ja zelfs de Con- vallaria en Afarum by te pas „ en waarom is ’er de Bryonia van afgezonderd? Hier zyn peten, Geflagten in vervat. hjen Trihilate. DRIEPLEKKIGE, Dat Plekje aan het Zaad , in de. Boonen eri Erwten zeer bekend, in Latyn Hilwm genaamd drievoudig zynde, geeft de Kenmerken van dee- zen Rang 3 waar in het Kardiospermum ; Pauli- nia, Sapindus , Staphylea en nog zeven Ge- flagten , onder welken ook de Acer en Berberis , begreepen zyn. | Si. Precie, VROEGBLOEIJENDE, De Latynfche benaaming fchynt dit te willen betekenen , en fommige Planten van de zeven Geflagten , daar toe betrokken , gelyk de Pri. mula ‚zyn zekerlyk van dien aart. 52. Rotacee, RADBLOEMIGE, Onder de tien Geflagten , hier aangehaald , zyn maar eenigen met Raderagtige Bloemen voor- zien , gelyk de Lyfimachia , Anagallis , enz. 53. Ho- \ DER KRUIDKUNDE 193 53. Holeracte. MOESKRUIDEN. INLEr- DING, __De Spinagie, Beet , Melde zyn zekerlyk voorname Moeskruiden, doch hoe de Amaran- then en verfcheide anderen van de twee- en- twintig Geflagten , hier aangehaald, tot die be. waaming betrekkelyk zyn ; is my duifter, Sá. Viprecule. DoorNTjEs-KRUIDEN. _ Verfcheide Soorten van Rhamnus, Sideroxy- lum, Lycium , hebben kleine Doorntjes , maar van de PJylica, Daphne of Laureola , en ande- ren, is my dit niet bekend; 55. Papilionacee, VLINDERBLOEMIGE. Deeze Rang zal ligt erkend worden Natuur- lyk te zyn, als bevattende alle die Kruiden of Plantgewasfen , wier Bloemen als een Kapel of Vlinder gevormd zyn : te weeten de Boonen, Erwten , Wikken, Brem en menigvuldig ande- ren s daar de beroemde TOURNEFORT een Klasfe van gemaakt hecft. 56. Lomentacee. SCHEEDEVRUGTIGE: De Kasfia ; Tamarinden en anderen , die Scheedagtige Peulen draagen , zyn tot deezen Rang betrokken. De meeften van deeze ko- men in ’t gecal van Meeldraadjes of Helmpjes, welken zy ’er tien hebben , overéens OR N 57. St KL, DEEL, 1, STUK, INnurr- 104 De LorTGErvVvALLEN 57. Siliquoje. MHAAUWDRAAGEN DE, Zo. wel de gene, die korte platte ronde Haauwtjes draagen, gelyk de Thlaspi , Cochlea- ria , Lunaria , enz, als die lange Haauwtjes hebben , gelyk de Radys, Mostert, Kool en dergelyken ; ja, om kort te gaan , nagenoeg alle Planten wan de Klasfe der Flore Cruciformi van _TouRNEFORTs zyn hier t huis gebragt. 58. Verticillate. GEKRANSTE, In deeze Rang komen die Planten, welke de Bloemen min of meer Kranswyze om den Steel of Steng geplaatst hebben , gelyk de Melisfe , Kruifemunt, Hyfop, Lavendel, Betonie, Mal- rove en dergelyken , uitmaakende de Klasfe van ToURNEFORT Flore Labiato, dat is met Gelipte Bloemen. Deeze vier Rangen heeft de Heer ApANsoN voor Natuurlyken er- kend. | sg. Perfonate. GRYNSBLOEMIGE, De meeften der genen, van welken gezegde Kruidkundige zyne Derde Klasfe , Flore mono- petalo anomalo , famengefteld heeft, en die meer of min Grynsagtige Bloemen hebben, gelyk de Antirrhinum , Pedicularis, Euphrafia , Melam- Pyrum „ Scrophularia en anderen , in byna vyf- ‘tig. Geflagten , maaken deezen Rang uit. &o. Pers DeR KRuipkuNDE 195 60. Perforate. DoorBoorpe. INLEi: DING: De Hypericum, Ascyrum, Cistus , Telephium zyn, mooglyk om dat de Bladen zig als met Gaatjes vertoonen, alhier by één gevoegd. Oi: Statuminate. STUTPLANTEN. Welke overeenkomst ‘er in de Ulmus , Celtis d Bofea zy , om gezamentlyk deezen naam te vers dienen, is my geheel duifter. 62. Candelares. KANDELAARBOOMEN. De Rhifophora , Mimufops , Nysfa zyn hiet thuis gebragt. Van den eerften , dat de Man: glesboom det Indiën is, weet men; dát hy zy- ne Takken neder laat hangen in ’t Water en in den Grond , Welke dan nieuwe Stammen wor: den. Mooglyk zal in de beide andere Boomen ; die ook in *t Water groeijen, een dergelyke of andere eigenfchap zyn, welke dezelven naaf een Kandelaar gelyken doet, Van den laatften , zynde de Tupelo- Beom van Noord - Amerika; vind ik zulks echter niet gemeld, 63. Cymofe, TorPBLOEMIGE. De Planten, Diervilla, Lonicera, Mitcheila ; Loranthus , Ixora ‚ Morinda , Cinchona? zyti tot deezen Rang betrokken. De Kamperfoelies behooren tot het Geflagt van Lonicera, N à 64. in Ln DEEL, 1 STUK, 106 De LOTGEVALLEN ANLEI- DING, 64: Filices. VARENS. Alle die Planten , welke gemeenlyk Capillates geheten worden, benevens de Filices of Pteris ; Lonchitis en dergelyken , waar het Zaad agter op de Bladen groeit, zyn tot deezen Rang, die zeer Natùurlyk ís , betrokken. 65. Musci. Mossen. De Plantjes 8 gemeenlyk Mos genaamd „ zyn reeds onder de ROER in een zelfde Rang geplaatst, 66. dige, WIEREN,: Het zelfde kan gezegd worden van die van deezen Rang, waar van de Sponfen , als tot het Ryk der Dieren behoorende , thans afgezonderd zyn. Het Boomfchurft (Lichen) {chynt weinig Natuurlyke overeenkomst te hebben met de an- deren „ en het eigentlyke Wier is ’er niet onder begreepen. 67. Fungi. PADDESTOELEN. Byna alle de hier aangehaalde voeren gemeen- lyk deezen naam , en zyn dus ook onder de Cryptogamie gerangeerd, 68. Vage. Orana Op het end telt onze Ridder meer dan hon- derd GEen op » welken zyn Ed, in de ge- dag- DER KRuIDKUNDE 197 N \ dagte Rangen nog geen plaats wist aan te Wy- INLEL DING, zen. Ik heb het gemelde Ontwerp dus omftandig voorgefteld ; aangezien het wenfchelyk ware, dat de Rangfchikking der Plantgewasfen dus inge- rigt kon worden : maar tevens onbefchroomd eenige gebreklykheden daar in aangetoond , de- wyl Linneus zelf de onvolmaaktheid daar van erkend , en een geheele verandering hier in gemaakt moet hebben, indien het waar is, dat zyn Wel Ed, thans maar 58 Natuurlyke Rangen telt , onder welken die der Palmboomen de Eerfte , der Grasplanten de Vierde en met drie Bloemblaadjes de Vyfde zou zyn (*). _ Een Natuurlyke Rang, om deezen naam te verdienen, behoort zodanig te zyn , dat de over- eenkomst der Plantgewasfen ; daar in begreepen , een ieder in de Oogen ftraalt. Zo is het, by voorbeeld , met den Rang der Grasplanten , der Mosfen , der Samengefteldbloemige , der Zonne- fcherm of Kroontjes draagende , enz. Ande- ren, daar de overeenkomst , in meer dan één opzigt „ aangetoond kan worden, zvn ook als Natuurlyke Rangen aanneemelyk : doch die , welker overeenkomst uitermaate ver gezogt en duifter is , mogen deezen naam niet voeren. Hier- om worden ook, door den Heer AnaNson, | | van (*) BoppaerrT Kort Begrip. I, D. Ie Stuk. Utrecht, 1772, Voorreden bladz, LX, N 3 Pd IK. DEEL, L S TUE EN 198 De LorceEvALEEN INLEI- van de gedagte 68 maar 2o voor Natuurlyke DING, Methode van VAN ROYEN. Rangen erkend : te weeten , die der Scitamina, Struikgewasfen, Putaminea, Gedopte, Orchidee, Standelkruiden, Senticofe, Stekelige, spathacet, Bloemftengdraag. | Como/z, Kuif bloemige. Ziliacea, Lelieagtige, Drupacea, Steenvrugtige, Gramina. Grasplanten, Asperifolia, Ruuwbladerigee Conifera, Kegeldraagende, _Papilionacea, Vlinderbloemige. Compofiti, Samengefteldb!, Lomentacea, Scheedevrugtige. Umbellate, Zonnefchermbl, | Siliguofe, Haauwdraagende, Contorti, Omgedraaide, Wertieillate, Gekranste, Rhaades, Papaveragtige, Filices, Varens. Behalve deeze twee Methoden ‚ hadt Lr N- Neus ook eene Methodus Calycina , of Rang- fchikking die van de Kelk der Bloemen afge-_ leid was, in ’t Jaar 1738 ontworpen, doch zyn Ed, heeft daar van, zo min als van de Natuur- lyke Rangen , gebruik gemaakt, en zig alleen gehouden aan de Methodus Sexualis , of Verdee. ling der Plantgewasfen volgens de Sexen , wele ke hy eerst hadt voorgefteld , en daar ik in ’ vervolg breeder van fpreeken zal, Middelerwyl kwam de Hoog geleerde Heer ADRIANUS vaN RovyvEeN, Hoogleeraar in de Genees- en Kruidkunde te Leiden , in ’t jaar 1740 te voorfchyn met eene Methode, daar zyn Ed, den naam van Methodi Naturalis preludium of. Voorfpel van eene Natuurlyke Methode, aan geeft. Naar deeze Schets is door zyn Ed. de Leidfche Akademie - Tuin gefchikt, en men heeft dezelve ook in de Hortus Medi= Cus. DER KRUIDKUNDE,: 199 eus van onze Stad gevolgd. Zyn Ed, immers, INLEt hadt in de Voorrede van zyn Werk (*), dien- PING» aangaände , ten opzigt van deeze zyne eigene Methède gezegd’, dat zyn Ed. „ geene Grond. ‚> beginzelen , van andere Autheuren, wie het 3 OOk zy, opgegeven , aankleevende, maar aan s) de Wetten der Natuur alleen zig, verbinden- » de , eene uitkiezing had willen maaken, en ss “dus-de- Natuurlyke Klasfen , door anderen ter „s baan gebragt , behoudende , derzelver getal > vermeerderd hebbe”, De Heer ADANSON nogthans twyfelt hier aan , vindende onder de Klasfen van den Heer VAN RoveN maar vier die Natuurlyk zyn, te weeten, de Derde, Zes- de, Dertiende en Veertiende Klasfe. Ik zal hier een Schets van deeze Methode voorftellen. Zyn Ed. befchouwt de Planten , 1. naar het getal van heare Zaadblaadjes of Zaadkwabben : o. naar het af- of aanwezen van de Kelk of Bloemblaadjes : 3. naar de figuur van de Kelk : 4. naar de plaatzing van de: Kelk , Bloem of Meeldraadjes : 5. naar het getal van deeze Draadjes en van de Hokjes in de Vrugt: 6. naar de onderlinge evenredigheid van de Meeldraad- jes: 7. derzelver vereeniging : 8. het meer of roindet getal van deeze Draadjes : 9. de zelf. ftandigheid der Planten. Dus worden zy van gedagten Hoogleeraar in de volgende twintig Klasfen onderfcheiden. | Plan- (*) Flore Leydenfis Prodromus. Lugd, Bat, 1740. ried, N 4 II, DEEL, Te STUBs / dor De Lordrwse rn ÍNLEI- Planten met enkelde Zaadblaadjes, T - + , DINER TA Monocotyledones. De Kelk Seheedagtig. — KLASSE IL PALMA, Geen Kelk. | . IL LiLlA, De Kelk Kafagtig. II, GRAMINA Planten met twee Zaadblaadjes of Zaadkwabben, | „Dicotyledones. Een gemeene Kelk , de Bloemen aan Katjes. IV, AMENTACEZ; Zonnefchermbloemen, Va _ UMBELLIFERE, de Bloempjes famengevoegd, VL, COMPOSITE, ee - onderfcheiden. vil, AGGREGATE, Een byzondere Kelk, de Vrugt driehuizig. VIII TRICOCCE, Zonder Kelk of zonder Bloem. 1Xe __ INCOMPLETZE?» Mat Kelk en Bloemblaadies, de ; Meeldraadjes op de Vrugt zittende, Kk. FRUCTIFLORZE, in de Kelk vervat, Xie CALYCIELORE: ongelyk, tweelanger. XII, _RINGENTES, vier langer. XE. SILIQUOSE. tot een Pylaartje vereenigde XIV, COLUMNIFERE, aan twee Bondels. XV, _LEGUMINOSE, Meeldraadjes minder in getal of gelyk met de deelen van de Bloem, XVI, OLIGANTHERE, dubbheld in geral An ten dien opzigte. XVII, DIPLOSANTHER Ze meer dan dubbeld nl in getal. XVIII.POLVANTHERA, ° ze Planten met onzigtbaare Bloemen. Van eene Kruidige XIX, CRYPTANTHERE. Van eene Steenagtige zelf fandigheid. XK, __LITHOPHYTA, In de Orderdeelingen deezer Klasfen geeft gedagte Hoogleeraar agt op de omftandigheden , daar in voorkomende ; *t zy die betrekking heb- ben ï DER KRUIDKUNDE, 201 ben tot de gefteldheid der Bloemen, of dezelven éénbladig dan meerbladig zyn; tot die der Kelk, of zy 'er één dan geen hebben ; tot die der Vrugtmaakende of Bevrugtende deelen , zo Man- nelyk als Vrouwelyk; het Zaadhuisje; de plaat- zing, verdeeling van de Bloemen, en wat meer in: bedenken kon komen, om een bekwaame fchifting te maaken onder de Planten van ieder Klasfe, INLEL DING. Op dergelyke manier, mengende , naamelyk , Methoden de Methoden der Bloemen , Sexen en Kelken , als ‘t ware, ondereen , zyn de Heeren HALLER À en WacHenNbDorrF vervolgens te werk gez gaan. De eerste in zyne Optelling der Planten van Switzerland : de laatfte in zyne Luyst der Planten van den Utrechtfchen Akademie- Tuin, hebbende zyne Methode met zo veel Griekfíche Woorden, op nieuws gefmeed, doorweven, dat dezelve niet dan voor weinigen verftaanbaar is, Andere Autheuren , gelyk HreisTer, Mo- RANDI» Sevier, Lupwie , Gre- pirscH, hebben tusfchen de jaaren 1740 en 17so ook de Wereld met nieuwe Methoden verrykt of belemmerd , die dikwils maar ver- fchikkingen van de oude Methoden zyn. ’t Schynt dus , dat ieder Kruidkundige zyn naam door ’t een of andere Stelzel, ’t zy loffelyk of veragtelyk, moet vereeuwigen. | De meefte verandering, in deezen , heeft de Heer SAUVAGES ter baan gebragt, door in ’t jaar 17435 te Montpellier, het Ontwerp aan % n N 5 licht II, DEEL Ie STUKs | van HAL= LER en WACHEN= ORF Methode der Bladen, sor Dir LOoTCEVvALuLEnN INrer-licht te geeven van eene Methode , die vande DING. Bladen der Planten werdt afgeleid. Men was op dit artikel nog niet gevallen geweest , en dus hadt dit Stelzel het volkomen Kenmerk van nieuwheid, Was zulks een genoegzaame aan- pryzing , dan zou het deeze „Methode aan be- valligheid niet ontbreeken, ‚Drie Hoofddeelen heeft zyn Ed. gemaakt , van Planten met ez- kelde, met famengeftelde en zonder Bladen. ’t Ge- tal der Klasfen is twaalf , waar van de zes eer- ften van de plaatzing der Enkelde Bladen; de vyf volgende van de figuur der Samengeftelde zyn afgeleid , en de twaalfde behelst de Bla- derlooze Planten, Deeze laatften zyn , by eene Verbetering van deeze Methode door den Au- theur zelf, in ’t jaar 1751, in de eerfte Klasfe geplaatst „ en „verder heeft.hy de Bladen 1. volgens hunne plaatzing ; 2, volgens hunne fi guur; 3, volgens hunne plaatzing en figuur te famen befchouwd, ’t welk hem elf Klasfen in ’t geheel uitleverde. Geene Natuurlyke wordt daar onder gevonden , zegt de Heer A pan- SON , die tevens oordeelt, dat deeze Methode zeer onvolkomen is, Zy heeft ook by-de Kruid- kundigen weinig ingang gevonden. Methoden De Heer pu HAMEL, zo beroemd door van DU HAMEL: zyne Werken over de daadelyke behandeling , opkweeking , enz. van de Boomen en andere Plantgewasfen , gaf in den Jaare 1755 drie by- zondere Methoden “uit. Volgens de cerfte ver= deelt zyn Ed. de rooo Soorten of 190 Geflag- ten ; IL, DEEäs Ie STUK. 2 1 : ; Ke » j \ hl 4 4 ‘vpER KRUIDKUNDE. 203 ten waar van hy fpreekt, in drie Klasfen , be- INLEI- {chouwende dezelven alleenlyk ten opzigt van PING: de Sexe en het getal der Bloemblaadjes. Zyne _r. Klasfe is van de genen , die de Mannetjes- van de Wyfjes Bloemen onderfcheiden , en fomtyds met Tweeflagtigen gemengd hebben: de 2, van Planten met Tweeflagtige Eenbladige , de 3. met ‘Tweeflagtige Veelbladige Bloemen, Deeze Methode is eene vereeniging van die van LiNNEUus met die van TOURNEFORT ; of van die der Sexen met die der Bloemblaad- jes. Volgens zyne Tweede Methode worden die zelfde rooo Soorten door zyn Ed. in zeven Familiën onderfcheiden , naar de zelfftandig- heid, figuur en plaatzing , van de Vrugt en Zaa- den. Dus behelst zyne ‚ Familie. Planten met drooge Gefchubde Vrug- ten of Zaadhuisjes , of famengehoopteé Zaaden, … ©: ‚ Planten met Vrugten , meer of min E Vleezig , die Korrels inhouden. 3, == Planten met Vrugten, die Steenagtige Kernen of Pitten hebben, A, === Planten met Vrugten als Befiën of Bes. fen, zo wel droog als Sappig of Viee. ef 2e zig. ig, —_ Planten met Doosagtige Zaadhuisjes. 6e == Planten met Vrugten als Haauwen of Peulen, IJ, ——= Planten die naakte Zaaden voortbren- gen. De II. DEEL. 1, STUK, 204 De Lorter var Inzer- De Heer pu Hamer merkt aan , dat hy DING, deeze Tafelen niet voorftelt als eene naauwkeu- rige Methode , aangezien de menigte van Zaa- den al te veele veranderingen onderhevig is: maar als aanwyzingen, welke in zekere Geval- len nuttig zouden kunnen zyn voor de genen, die zig belemmerd mogten vinden in ’t gebruik van zyne eerfte Methode , en dat hy daarom de Vrugten hier flegts by Familiën voorgefteld heeft. Met gelyke inzigten heeft die Autheur, in het zelfde Werk, eene Derde Methode, die van de Bladen afgeleid is, ter baan gebragt , om, zo zyn Ed. berigt , het gebrek der twee andere Methoden te vervullen , die nutteloos worden , ten tyde wanneer de Boomen “noch Bloemen noch Vrugten hebben. Men weet , dat de Plantgewasfen veelal door haar Loof ge- kend en onderfcheiden worden, en daar in kan deeze Methode tot een groot behulp ftrekken. Zyn Ed, verdeelt de roo Geflagten, door hem voorgefteld ‚in vier Klasfen ; zynde de Eerfte van Boomen. en Boomagtige Gewasfen met en- kelde en onverdeelde ; de Tweede met enkelde en taamelyk diep ingefneedene , de Derde met famengeftelde-en gepaarde of gevinde ; de Vier- de met famengeftelde en gepalmde of Waaijer- agtige Bladen. Die Gewasfen , welke ’s Win- ters hunne Bladen behouden, zyn van de ge- nen, die dezelven vallen laaten, in ieder Klas- fe afgezonderd, doch mede gebragt tot de zelf- de Onderdeelingen, Voorts DERK ROTDEUN DE) Bós Voorts hebben verfcheide Autheuren de Plan- INLEr ten getragt naar derzelver Medicinaal gebruik te PING: onderfcheiden 5 ’t welk in fommigen, doch op MR ver naa hiet in allen gelukt, en, doordien veele f Planten, in haare byzondere Deelen , de Wor- tels, het Hout, de Schors; Bladen, Bloemen, Vrugten en Zaaden, geheel verfchillende Krag- ten hebben ‚de Verdeeling zeer onvolkomen maakt. Anderen hebben enkel eene Alphabeti- fche Orde gevolgd, ’t welke, wegens de onze- kerheid der Benaamingen , eenige verwarring baart , die evenwel zo groot niet is , ls wanneer _de Planten geheel zonder Ranefchikking voor- … gefteld worden , dat niet alleen van de oudfte tyden her, maar zelfs nog in deeze Eeuw , doot verfcheide zeer beroemde Mannen, groote be- vorderaars der Natuurlyke Hiftorie , zo door be- fchryvingen alb Afbeeldingen is gedaan. Ik behoef flegts K&MPFER, FEUILLEE } MaArsicrIi, BRADLEY, LABAT, CA- TESBY, ÂMMANN, BURMANNUS, EnH- REET .TREW,-Ruysser,-als voorbeelden daar van op te noemen. Verfcheide Antheuren hebben elk een byzon- Byzonde- der flag van Planten befchreeven , en daar toert. dan ook van byzondere Rangfchikkingen , tot&cne die Planten behoorende , gebruik gemaakt. Men kan niet zeggen , dat zy de Kruidkunde daar ondienst mede gedaan hebben: want de behan deling van ééne Klasfe geeft meer gelegenheid om dezelve te doorgtonden 5 meer tyd tot de uit= IE, DEEL, Te STUK, 306 De LoTGeEvALLEN ÍNLEL- uitvoering ‚ en meer ruimte tot de Afbeeldin- DING: Vergely= king det Methoden. gen. Dus hebben de Werken. van D1itùLe- Nius, Mrieuerirus, BATTARRA;GLE- DITSCHEN SCHEFFER, Over de Mosfen en Paddeftoelen ; die van Rupsrcx,‚MonNrTrus en SCHEUCHZER over de Grasplanten; die van VAILLANT ; PONTEDERA ; BERK: HEY, en anderen over de Samengeftelde Bloe- men; die van ARTEDprus over de Kroontjes- Bloemen; die van KLEIN,DonaTrenG ME- LIN, ovet het Zee- Ruy; van N, L. Bur- MANNUSs over de Geraniums ; enz. zekerlyk groote nuttigheden : maar hunne Rangfchikkin- gen zyn op de Algemeene Methode niet toe- . pasfelyk. Alle de algemeene Methoden der Ktuidkur- de, voor gemeld, en änderen; zyn met elkan- der vergeleeken en in een Tafel gebragt door den Heer ApANsON , die zig aangemaatigd heeft over derzelver meer of minder goedheid te oordeelen „naar het getal der Natwerlyke Klasfen en Seêtiën of, Rangen „ die daar in be- greepen zouden zyn. De Methode van Tour- NEFORT wordt dus van hem de befte ge- oordeeld 3 die van HrisTer de derde in rang, die van LoBEtrs, reeds voor tweehons derd Jaaren ter baan gebragt, de vierde ; die van BOERHAAVE de vyfde , die van vaN Roven de zevende , die van Ray de negen- de, van HERMANNUs de elfde en die van LiNNeus, afgeleid van de Meeldraadjes (Sta- oak DER KRUIDKUNDEe 207 mina) de zestiende : dewyl hy onder de Klas- Inzet. fen van deeze laatfte maar een twaalfde deelPING: Natuurlyken vondt, en onder die der drie eerst- gemelde Methoden meer dan ‚een vierde Deel, Vervolgens komt de Methode van WACHEN- DORF, en de twee anderen van LINNAUS ; voorgemeld, in aanmerking, In die van Lu p- WIG, SAUvacEs, Rivinus, Du Ha- MEL, enz. ‚ vondt hy in ’t geheel geene Na- tuurlyke Klasfen. „> De Methoden (zegt hy) wier Ontwerp het paafte komt aan de Natuurlyke Methode ; zyn; die van MAGNoLrus, in ’t jaar 1689 uitgegeven ; door wien, behalve de Bladen , Bloem , Vrugt en Zaaden , ook de Meel- draadjes, Wortels, Stammen, en de grootte der Planten, in aanmerking genomen is: die van Ray, in 1682, op de Bladen, Bloem, Vrugt en Zaaden , gegrondvest: die van Mo- RISONs, in 1680, op de grootte der Plan- ten , de Bloem en Vrugt : die van Lore r in 1570, die van ZALUZIANUS,in 1592, die van CasPar BAUHINUS in 1596 en die van JOANNES BAUHINUS in 1650 gan ’t licht gebragt. De Autheuren, die hun- ne Methoden, als het naaste aan de Natuur- lyke komende , opgegeven hebben, zyn, zo hy aanmerkt, Morrison , Ray, Ma- ss GNOLIUS, KNAUT, LiNNAus in zyne » Fragmenta Methodi Naturalis of Ontwerp »> van eene Natuur! \yke Methode *, de Heer * zie En D la bladz, 17 765 33 ES) 23 23 35 23 33 25 33 53 23 53 33 33 25 33 23 Te DEEL, Ie STUK» 208 De LOTGEVALLEN Inver „ DAviD VAN Roven, in % jaar 1740; DIN Gs ‚ de Heer ÁLB, VAN HALLER in 1742 ss. E00 OE Heer WACHENDORF , in 1747. s Die, welke hunne Methode als gemakkely- s ker. dan anderen hebben voorgefteld », Zyn 4 RiviNus, TOURNEFORT 5 KNaur, RE PPIUS . PoNTEDERA; LuDwIGs ‚en LiNN&Us zyne Methode der Sexen , sarin 't Jaar Leden 1D ot algemeen zyn die Me- s, thoden de gemakkelykften , welken het groot- 3 fte getal van Klasfen. opgeeven; dewyl hier door het getal der Geflagten minder is in ie- » der Klasfe ‚ en de genen, die de Bloemblaad- „IER ( Corolla) in aanmerking neemen , hebben „ dit voordeel, dat dezelve zig voor de andere so Eelen Meren de Niettegenftaande alle de fchranderheid van oordeel , welke de Heer ApAnsoN bezitten mogt, kan ik doch dit laatfte hiet toeftemmen. Dat de Bloemblaadjes , in * algemeen gefpro- ken, het Gezigt meer treffen dan de andere deelen van de Bloem , is waar; doch de Kelk. vertoont zig altoos eer dan dezelven , en de deelen der Voortteeling zo dra de Bloem zig opent. Ook is ’t een groot ongemak in de Me- thoden, die op eenig gedeelte der Bloemen be- rusten ‚ dat men naar derzelver komfte moet wag- (*) Celles , qui ont confideré la Corole ont un avantaje, parce quele paroit avant les autres Parties, Familk, des Plans tes, Prefe pe XCVIHs prnr Krurpkunpi. #09 wagten „ om onbekende Planten in Rang te INLEi- kunnen fchikken , en de ongelyke Bloeityd baart DINGe een groot nadeel in het aanwyzen der Planten, door de Hoogleeraars , in de openbaare Kruid» hoven. Hoe veel beftendiger zyn miet de Vrugt en ’t/Zaad der Planten, dan de Bloemen; In: diende Methode der Bladen voldoende was ; zo zou dezelve een groot voordeel hebben, de= wyl men die byna de helft van *t Jaar , ja in veele Planten altoos , groen kan aanwyzen , en van byna allen droog in de Kruidboeken bes waaren „ in hunne volkomene figuur. Ook zyn de meefte Planten en Boomen, gelyk bekend is aan hun Loof kenbaar, niet alleen , maar zelfs aan de uitwendige Geftalte ; inzonderheid de Beomgewasfen , wanneer alle de Bladen afgee vallen zyn. | Geen Hovenier, by voorbeeld ; of Liefhebber moeietyte van Tuinieren , is ‘er , die niet de Appel- en ZSPEUDG Peereboomen, in het hart van de Winter, ges teh makkelyk van elkander onderfeheidt, en niette- min zyn dezelven , door LiNN&Us, met en benevens de Kweën , die van fomntigen Appe- Jen van anderen Peeren geheten worden , toe een zelfde Geflagt ; onder den naam van Pyrus, betrokken, TouRNeFORT heeft verfcheide Geflagten door de uitwendige gedaante , aan fommigen eigen , onderfcheiden , en het was geen wonder, dat hy, die de eerfte was in een algemeen Ontwerp van Geflagten toe te pasfen| op alle Planten zonder onderfcheid , zig nog! o ‚niet, 1, DEEL, 1 STUK: dto De U oórt cv ATEEN ANLEI- niet verftouten durfde, om zo kenbaare onders DINGe Gok der ‘fcheidingen te verwerpen. Doch in deezef hangt de bepaaling van de werfchillende Metho- de af; Als men de Kenmerken der Klasfen van de Bloem afleidt, dan moeten alle die een zelf- de flag van Bloem , in figuur, hebben, in een zelfde Klasfe komen: leidt men de Kenmerkett der Klasfen van de Vrugten of Zaadhuisjes af , _ dan worden ‘er , met de zelfde Bloemen, dik-_ wils van elkander afgezonderd : leidt menze af van de Bladen, dan vervalt men in groote on- gerymdhedenì. FEvenwel zyn ’er van ouds Kenmerken geweest, welken fommige Gewas: fen; gelyk de Grasplanten, wegens de Bladen, tot een zelfde Familie of Rang deeden betrek: ken ; doch hoe weitiigen in dit of andere opzig- ten eeft voldoende overeenkomst hebben „ is teeds aangetoond. Men weer zelfs , dat ’er Planten zyn, in welken het giet mooglyk is met zekerheid te bepaalen , of de Bloem eenbladig zy dan uit verfcheide Blaadjes fämengeftelds Niet minder moeielyk is de bepaaling der Soorten , Soorten. … TOURNEFORT bekommerde zig weinig of de Planten , wief naämen hy opgaf er meest uit de Werken van C, en Je Baum rr: NUs overnam , Verfcheidenheden dan wee- zentlyke berte waren. Hier door was het getal der Soorten zodanig aangegroeid , dat LinNAus in ‘t jaar 1735 noodig vondt ; hetzelve tot byna de helft te verminderen, Dus heeft zyn Ed, de Kruidkunde gtootelvks op: ! DErR KRuibdDkUNDE it bpgehelderd ; hoewel ‘er niettemin die önvol- If Srl komenheid tit geboten is, dat men dikwils 4 door zyn Ed., Plantgewasfen die van fodeteefi geoordeeld worden in Soort te verfchillen , als Verfcheidenheden thuis gebragt vindt tot eene zelfde’ Soort. De Ridder merkte de Soorten dan, áls byzondere Planten, in ’ begin gefcha- pen: dethalve hadt ieder Soott haare eigene Kenmerken, die onveranderlyk en zigtbaar zy Brenet eeh Zaad van de zelfde Plant; anders voort vän verfchillende gedaante in eenig op= ziet, dan moeften dic flegts als Verfcheidetiheden worden aangemerkt , niettegenftäande zy de zelf: den blyven , ih, volgende Voortteelingen, Men kan de Hvacinthen ‚ Tulpen eh dergelykên 5 hier tot voorbeelden zig etinhereti ; daar het verfchil byna alleen in de Kleur van de Bloem beftaät. Dus redeneerde de Ridder voor ruim twintig Jaären (*) , doch haderhatid heeft zyn Ed. de voortbrenging van nieuwe Soorten er- kend. Hy {preekt in de Verhandeling; over de Sexe der Planten *, welke i in’ jaar 1760, te Petersburg , in Quarto, aan ’t licht gegeven is, bladz: 28, 29, dienaangaande aldus, ‚> Men kan niet twyfelen , of. de Veronicd 3, fpuria » Delphinium hybridum ‚ Hieracium EE bybriddm ‚ Tragopogon hybridum , zyn alte sô maat () Species tot numeräntur ‚ quot diverfe fotme in prince: el pio creatz funts item: novas Species dari in Vegerabilibus rz gat &c. Philos, Bots Pe 99. D ee IE, DEEL, L. STURe ora Dae lotcrvaàcams _INLEI-„, maal nieuwe Soorten „door eene vermengde DING. , : 2 en Verte fcheiden- hedene ‚ Teeling voortgebragt. Ook zullen de Gera- nia ligtelyk de Kruidkundigen doen gelooven, „, dat zo veele Soorten van een zelfde Geflagt verfchillende Planten zyn, als ‘er in ééne > Soort vermengingen van Bloemen zyn ge- … maakt, en dat, by omkeering , de Geflagten 9» hiets anders zyn dan. Planten , wel uit de zelfde Moeder maar uit verfchillende Vaders » gefprooten. Hier wordt den Kruidkundigen > een nieuw Veld geopend „ waar in zy hun best kunnen doen, om door befprenging der „ Vrouwelyke deelen, in ontmande Bloemen , ‚ met het Stuifmeel van andere Planten , nieu- „> we Soorten van Plantgewasfen te. tragten ‚ voort te brengen” Het getal der nieuwe Soorten, welke tot nog toe op deeze. wyze voortgebragt zyn , is zeer klein : mooglyk drie of vier, in vyftig Jaaren. Men beerypt ligtelyk dat ik hier van weezent- lyke Soorten , niet van Verfcheidenheden fpreck, die dagelyks ín menigte, voortkomen of geteeld worden door de Bloemisten. Zodanig noemen wy een enkele verandering van de Kleur der Bloemen , die uit Zaad voortkomen. inzonder- heid van Hyacinthen , Tulpen , Anemones en Ranonkelen + niettegenftaande deeze Verfchei- denheden door TourNerForRT zyn opgete- kend ; want alsdan zou het getal der Soorten te Haarlem bekend ‚byna oneindig zyn. In den Jaare 1767 waren _ 150 ER KRVIDEKUNDE : A13 _15o Dubbelde roode. ) 124 ‘_« Roos- en Vleefchkleurige, 98 Witte, | gar in't midden geel, 7 9r | met rood gemengeld, | 88 _ m, Roos-enVleefchk. 89 __m. Violet- en Purper. 228 Dubbelde Purper - blaauwe. RER ver Porfeleinblaauwe, > Hyaciuthen 103 Agaat en Gridelein dubbelde. | 155 Enkelde Purperblaauwe, 125 Porfeleinblaauwes 48 Agaatblaauwe, 154 Witte, | I04 Rooden Roozekieurige. | 5 „Geele, Bate 14 Dit maakte , in ’t geheel, tusfchen de ze- ventien en agttienhonderd fluks Hyacinthen , welke , ieder in haar Kleur en hoedanigheid , met een byzonderen naam getyteld waren (*), en dus ook onderfcheiden konden worden, Evenwel js ’er, over de fyne onderfcheiding der Kleu- ren, in deeze Bloemen , een eeuwigduurend en niet minder groot Gefchil of Twist, onder de Bloemisten , dan onder het gros der Menfchen over de Schoonheid, in dezelven , die groote. Jyks afhangt van den Grond, van de Behande- ling en zelfs van het Saizoen, Het een en an- (*) Mee fe Marge DE Sr. SIMON des Pacinthes: ad calcerm, , O3 1e DEEL, 1, STUKe IÍNLEr. DING, eig De LOTGENALEN InreEr- andere geeft ook een hoogen Steng , die met BING, vetle en zwaare Bloemen beladen is, aan fom» mige Hyacinthen ; gelyk de Gloria Mundi in rood en anderen, waar wan men een enkelen _ Bol op verfcheide duizenden gewaardeerd heeft, Deeze Dubbelheid , ondertusfchen , was voor een Eeuw nog in geene de minfte waarde: toen hieldt men zig alleen op met het zaaïjen en voortteelen van enkelde Hyacinthen , en de dubbelde werden zo weinig geagt als tegenwoor- dig de volbladige Tulpen. Onder de Ranonke- len zal het getal der Verfcheidenheden, wegens de menigte van allerley Kleuren, welke in der- zelver Bloemen heerfcht , niet minder groot, hoewel mooglyk zo zeer niet uitgeploozen zyn, Het getal der Verfcheidenheden onder de Ooftboomen; ten opzigt van de Kleur en hoe- danigheid der Vrugten, is ook ongemeen groots weshalve LINNAUs zeer Ùwel gedaan heeft , met die allen , onder de Appel- en Peeteboomen , by voorbeeld, als ook onder de Perfiken, Pruis men, Kerfen , enz,, tot cen enkele Soort te betrekken „ en zyn Ed. drift in deezen is geens- zins „ vooral niet zeer verwerpelyk „ gelyk Ee Heer ADANSONs zeer onbeleefd, den Ridder yoor de Scheenen fmyt (*); (niettegenftaande ik niet ontkennen wil, dat Lin Naus wel eens toE (*) Mt. LiNNZUS „par un zele tres condamnable , _— 2 voulu, en 1735, fuprimer toutes ces Varietés &tc, Prefase, pe CAV. DER KRUIDKUNDE, tot een ander uiterfte is vervallen , door Soor ten ÍNDEL- aan te merken als Verfcheidenheden :)) want ADANSsoN erkent zelf , dat dit een Veld is, daar ieder in volle Vryheid dwaalt (#), Ongemeen is het getal der Soorten of Ver- Derzelver fcheidenheden van Plantgewasfen , in de laacsi&°t3le verloopen Eeuw , vergroot, By THEOPRASTUS waren ’er maar vyf-, by DrosCORIDES zes- en by Pr inNrus agthonderd bekend, Zie hier een Lyst van het begin der herftellinge van de Kruidkunde af, En’tJaar1546,kendeLonrtcerus 879 1552; DoooNzus 884 157, LozrL 2191 1587, DaLECHAMP 273I 1596, C. BAuniNus 6000 1604, TouRNEFORT 10146 1704; Rajus 18655 Soorten of Verfcheidenheden, welken Lr NN us,door | eenen pryswaardigen iever, in ’t Jaar 1762 ge- reduceerd hadt tot ongevaar zeven duizend Soor- ten. Ik noem deezen iever pryswaardig ‚ om dat hier door de Studie der Kruidkunde gemak- kelyker wordt gemaakt, | Gedagte vermenigvuldiging der Soorten” is gI00- (*) Auffi a ton toujours regardé comme tres- difficile de canftater ce qui est Varieté & Espéfe dans les Plantes, & est un Champ ou chacun erre en pleine liberte. Jbidem, Ie DENLe Te SUUKo O4 215 o16 De LorTGEVvVALELEN INLEI- grootelyks te weeg gebragt door de nieuwe Ont- DING, dekkingen van Planten in de andere Werelds- deelen. De Heer ApANSON geeft een Lyst op ‚ om te doen zien, hoe veel nieuwe Planten door de Reizigers en andere Autheuren „ agter- volgelyk , aan ’ licht gegeven waren: te weeten door Pr, Arpinus, in'tJaarrsg2,uitEgypte, 184 Marcar. & Prison, 1618, uit Brafil 200 HERNANDEZ, 1628, uit Mexiko, 6o9 CoRNUTI _1635,uit Kanada, 6o REEDE , 1678, uit Malabat, goo PLUMIER ; 1680, uit Amerika, rooo HERMANNUS „1687, uitCeylón, zoo TOURNEFORT 3 1700, uit de Levant, 1350 - SLOANE 3 “1707,uitJamaika, 2o0 KEMPFER , 1712, uit Japan, 30 FEUILLÉ, 1714, uit Peru, 149 CATESET, vat 1 73Es UIt Kap ma Nn J. BURMANNUS, 173r,vande Kaap, ooo J. GMELIN, 747, uit Siberie, ooo BROWNE, 1756,vanJamaika, aoo AnANsoN ; 1757 >vanSenegal, goo pe Ken- _ Deeze menigvuldigheid van nieuwlings ont- EEn. dekte en aangebragte Plantgewasfen, nader- nzus hand nog veel vermeerderd , maakte inzon- vir bepaaldederheid een vaste bepaaling der Kenmerken noodzaakelyk „ en daar in heeft de beroem- de LiNN@eAus het allermeefte uitgevoerd, De Heer HALLER, immers , die in dit op- pen zt _ zigt BER MRUIDKUNDE 217 gr st zigt onpartydig behoorde te zyn, fpreekt ‘er INLEt aldas van. „ De gaapende Kenmerken van PING, „ TOURNEFORT,de losíe van Ray, de al | ‚ te fmaldeelige van RriviNus,de niet al- „, toos echte van MAGNOLIUS zyn door ‚> Hem, uit de Natuur zelve gehaald, zo uit- 9 voerig opgegeven , dat menze in ’t vervolg s altoos , om welk een Stelzel men wil op te »» regten , zonder misleiding gebruiken zal kun- ss nen (*)” Dus fprak die groote Man, in % jaar 1742 » toen zyn Ed. nog alleenlyk het Werk van LiNnNdzus, over de Geflagten der Planten , hadt gezien. Vervolgens heeft de Ridder „in ’t Jaar. 1753 , zyn Werk over de Soorten der. Planten, de eerfte maal laan ’ licht gegeven , dat naderhand herdrukt, en groote- lyks vermeerderd, in ’Jaar 1762 uitgekomen is. Hier in zyn de Soortelyke Kenmerken afge- leid van alle deelen , die niet in de bepaaling der Klasfen en Rangen komen. Het getal der Meelknopjes (Anthere) of Mannelyke deelen; derzelver verfchillende evenredigheid, en fa- menvoeging » ’t zy met elkander of met den Styl en Stempel (Stigma), door middel van de Meeldraadjes (Stamina) , byzondere plaatzing enz, was door zyn Ed, tot een Grondflag ge- legd van de Klasfikaale Schikking, Ieder Klas | | le ' (*) Exumeratio Stirpium Helveticarum, Gotting. 1742 folio, Pref, p‚ 30, ijk, 1. DEEL, Ie STUK. | 218 De LOTGEVALDEN Inger- fe werdt wederom in eenige Rangen vere DING, deeld, naar het getal of de plaatzing der Sty- len (Piftilla) en Stempelen of Vrouwelyke dee. Ten. Ten opzigt van de Soortelyke Verdeeling zal ik den Ridder zelf dus fpreekende invoe- ren (*), ‚, De Kennis der Planten beftondt weleet in a ‘willekeurige naamen , der Geheugenisfe inge- „, prent, welke , daar zy waggelde, door Af- „ beeldingen onderfteund werdt. De wysheid der Stelzelmaakeren heeft eene Orde uitges „‚ vonden , die het Geheugen zou behulpzaam > zyn en de Weetenfchap op waste Grondfíld- , gen vestigen ; welke wy aan die voornaame ae Mannen , GESNERUS, CA&SALPINUS: , BAUHINUS ; Morrison, HER MAN- 2 NUS,TOURNEFORT;VAILLANT, Dire „LENIUs en anderen, verfchuldigd zyn. ‚, Deeze Ariadnes Draad der Stelzelmaakeren , 9 aan de Geflagten alleen bepaald, heb ik ge- ‚, bragt tot de Soorten uitteftrekken, derzelver 5, wettige verfchillendheden opgemaakt hebben- „, de, op dat hier in ook eene zekerheid mog- s> te erkend worden: aangezien alle waare Ken- 9» nisfe op die der Soorten rust: want, als deeze : „, Ontbreekt, wankelt ook de Hiftorie der Plan- se ten , gelyk in de meefte Reisbefchryvingen je honen is, Op dat ik, nu, de Soorten der is Plans (*) Vide Prefationem Operis ejus eximii , de Speciebus Plans garum, Ed, Secunda; aucta, Holmie 1762e O&ava. \ DER Kk RUIDKUNDE. 219, ‚> Planten my gemeenzaam maaken mogt, ben ÍNLEI- ik, behalve de Laplandfche Bergen, ook ge- PING » heel Sweeden ‚ benevens een gedeelte van „ Noorwegen „ Deenemarken , Duitfchland , … Nederland , Engeland en Vrankryk, doorge „, reisd: ik heb de openbaare KRUIDHOVEN „> van Parys , Oxfort , Chelfea, Hartecamp ; > Leiden , Utrecht, Amfterdam, Upf{àl en an- deren, doorzogt (*): ik heb ook de Kruid- 5 boeken: van BurseR, HERMANNUS 3 ss CLIFFORT, BURMANNUS ; OLDEN- > LAND, GRONOVIUS, VAN ROYEN; > SLOANE, SHERARD, BoBART, Mrr- es LERUS, TOURNEFORT, VAILLANT,) > JUSSIEU, SURIAN , B&£CK, BRow- > NE» enz. doorbladerd (+). Op myn aanraa- 9, den hebben zig myne welcer zeer beminde , Leerlingen, P. Kar M naar Kanada, F, HA s- „sELQUIST naar Egypte, P, Osne cx naat „, China, TorEN naar Suratte, SOLANDER ‚, naar Engeland, ALSTROEMER naar de se idelyke € deelen van Europa, MaArTIiN sn Naar (#) In die van Farys , genaamd le Jardin Roial, bevin- den zig ongevaar 3500 ; in die van Leiden 2700, in die van Amfterdam en Utrecht ieder 2000 , in die van Upfal, rooe Soorten of Verfcheidenheden, ADANs. Fam, Pref. p. GXLix, (Ì) Het Kruidboek (Herbarium vivum) van TOURNEFORT bevat 4000 Soorten „ dat van VAILLANT 9.000 Soorten of 12.090 Verfcheidenheden , dat van Jussreu 8,000 Soorten of ro,ooo Verfcheidenheden : dat van SLOANE 8 ooo en dat van SHERARD 12.000 Planten, ADAN3 Fa, als boven, 4 Dkr. IL. STUK oo Dr LotTcEvArrnr s, naar Spitsbergen, PoNTIN, naar Malabar , , KAEHLER naar Italie, FORSKAHL naar „> de Oofterfche Landen , P. L OE FL ING naar ss Spanje, Mon TiN, naar Lapland begeven ;- ‚ en de verzamelde Kruiden aan my medege- 9, deeld. Uit verfcheide Landen, eindelyk , » zyn niet weinig drooge Planten en Zaaden s> my toegezonden door de Kruidkundigen , my- ne Vrienden, B. Jussieu, ADR. VAN s ROYEN, J. GESNERUS; enz. Boven- > dien gaf de Heer CL1r ror rT my allen, die hy dubbeld hadt; LAGERSTROOM veele 9) Oostindifche, GRONOVvIUS de meefte Vir- 3 Sinifche; GMELINUs byna alle Siberifche5 ‚ BuRMANNUS » behalve veelen van hem „ zelf , zondt my ook de Kaapfchen van O r- > DENLAND te bezien , en SAUVAGES , Íchonk my, met een zeldzaam -en byna on- , gehoord voorbeeld , zyne geheele Verzame- s, ling van Planten : waar door ik ’er geen mid- 9, delmaatige veelheid van bekomen heb, > De Soortelyke verfchillendheden van niet ‚… weinige Plantgewasfen heb ik reeds te voo- 5» fen aangetekend , in de Mora, Lapponica, vs Suecica > Zeylanica „ als ook in de befchry- „ Vingen van de Hortus Cliffortianus en Up- »» Jälienfis. Op de zelfde Grondbeginzels zyn ‚» te werk gegaan, de zeer uitmuntende Kruid- se kenners ‚ GRONOVIUS, RoYeENus, is WACHENDORF;GORTER,JACQUIN, es COLDENs HiLcL, HuDson, Gouans … 49 D A- DER KRUIDKUNDEs 2ât „„DariBarD, KRAMER, LEYSER , INLEL „ Meerse, Lee, ze Monnrier, Goer- PING TARD, SAUVAGES, en in niet weinig ( opzigten HALLERUS, GMELINUS, Ar- 9 LIONUS , SEGUIER, SCOPOLI, GE- RARD, BuRMANNUS en anderen , door wier arbeid veele Soorten duidelyk en vast „» bepaald geworden zyn. Deeze Benaamingen ;, „> hiet.en daar verfpreid , heb ik’, ten dienste der genen die zig in de Kruidkunde willen „ Oefenen, raadzaam geoordeeld by een te ver- 9 Zaderen , de nieuwlings bekomene Planten „, daar by te voegen en alles tot één Samenftel ‚_, te brengen : maar, door ’t waarneemen van „ meer Soorten beter Kenmerken ontdekt zyn- ‚de, en bekwaamer Uitdrukkingen verzonnen, ‚> heb-ik fomtyds de Verfchillendheden , fchoon „» te vooren wel aangeweezen, moeten verbete. ren. Weezentlyke Kenmerken voor een „ Soortnaam vast te ftellen , is geen gemakke- > lyk werk. Dit vereifcht , naamelyk , een „, naatwkeurige vergelyking van verfcheide ‚ Soorten een zeer oplettend onderzoek der „ deelen, een juifte uitkiezing der verfchillend- „, heden, en, eindelyk, een bekwaam gebruik », van Konstwoorden ; op dat die Soortnaamen „ ZO kart en vertrouwelyk, als ’t vallen kan , s, mogen zyn. … Doordien ik zo dikwils van de Autheurernt s» Was bedroogen , heb ik de Planten , die ik »» Diet gezien had, om geen twyfelagtigen on- der KH, DEEL, Ie SfUK, zl o3d De LorTGEvaALLER Inter. > der de zekeren te mengen , weg gelaten. Zó DING, ‚ het fomtyds gebeurde , dat een Plant van my » niet genoegzaam befchouwd was , of dat ik ° » een onvolmaakt Monfter bekomen had, dar ‚ heb ik dezelve met dit Teken + gemerkt ;, ás OP dat anderen dezelve naauwkeuriger onder: „, zoeketì mogten; Uit eene taamelyk zekere » optekening befluit ik, dat het getal dèr Plan: „> ten op den Aardbòdem veel kleiner is, dat ‚> men gemeenlyk denkt: zo dat hèt ’er haauw: ss Iyks tienduizend beloopen zal, „ Nooit ben ik tegen myne tégenftreevers 3» uitgevaren. Derzelver bittere Seheldhoort „ den ; befchuldigingen , befpottingen; uitjou- j wingeh ; gevanke: in is Eeùuwer, de beloo- 5, ning des arbeids van veel voortretffelyker Mans - „‚ nen geweest zyn ) heb ik met een gerusten ;, Geest verdragen , en ik benyd dezelven aan 4, Zülketi; dië Ze int werk ftellen, niet, in= Kk dien zy daar door meer Roemi bejaagen by Gemeen; Ik verdraag deeze dingen, wel: ke geen Hoofdhaattje by my van Kleur ver- „ anderen , en waarom zou ik die Onbillykheden „> hiet verdraageh ; terwyl ik van regte Kruid: 4, kenners, en wel van de allergeleerdften ; daar 3, deeze den Hoed voor möeten ligten, met de” „ gfootfte Lofredenen overladen ben, Eef der- s gelyke Gunst, vervolgens , aan myne tegen- pe {treewers toe tê bfengen, laat noch de hoog: 3 te myner Jaaren , noch het Ampt dat ik bes ; kleed , noeh myne geaartheid toe. ’t Geen 7 5, MY 3 53 9 99 23 99 Der KRUrDRuNvDE. 258 \ | my van myhen Leeftyd nog overfchiet , zal INLeEt- ik gerust aan nuttiger Waarneemingen te kos“PINGs te leggen. De Zaaken der Natuur hebben dit byzondere Voorregt, dat „ gelykerwys de Dwaalingen ; in dezelven begdan , van nie- matid ‘verdedigd, zo ook de Waarheden, op Wäarneemingen rustende , zelfs van de ge- heele Geleerde Wereld niet vertreden kunnen nen worden, Ik beroep my derhalve op het oordeel van de laate Näkomelingfchap.” Behalve de gedágte Methode der Sexen, van , Verande: naamelyk Mannelyke en Vrouwelyke deelen Minnaaryën en Paaring; in de Planten te onder- ftellen; ’*t welk fentieibet als belachelyk gen be zelfs aanftootelyk hebben uitgekrecten: zyn an- deren gantfch niet geftigt geweest door de vers andering Van de Eigen haamen der. Plant- eri Boomgewasfen, Hier in is de Heer ApaN- SON, meermaalen aangehaald , zelf, een groo- te Tegetiftreever of liever Berisper van onzen Ridder, Hy, die de Conchyliënkunde met on: bekende Naamen, zonder eenige overeenkomst of betrekking , willekeurig gefimeed, heeft gaan overftelpen ; waar. in hem waarfchynlyk geen Liefhebber det Natur zal navolgen ; durft hier van den grooten LINNA US zeg: gen, „ dat noch Vrankryk , noch Engeland * Ô ‚ fioch eenige geleerde Natie van Europa, dec. „s ze veranderingen van den Ridder voor goed z» Erkehd. heeft; zynde dezelven alleenlyk aan: 33 genomen decor eeu klein getal van deszelfs | 93 Dis er oT\s « IN, DEEL, IL. STUK, ring der s Benaamin- rispt door en ADANSONe ea Dasbortcervs mk ÎNBEI- „ se D ‚en in ’ byzonder door zodani- DING. Die be- “rispingen wederlegd. ‚ gen , als Naamlysten grot hebben , uit > zyne Werken gekopieerd (*),”” | Wy zagen , kort hier voor, verfcheide Au- theuren opgeteld , die op- den zelfden voet te “werk gegaan zyn als onze Ridder, Hier onder bevinden zig ten minfte vier Kruidkundigen uit Vrankryk , drie of vier uit Engeland, zes uit de Nederlanden; de overigen uit andere deelen van Europa. Geen derzelven kan men eigent- Iyk een Discipel noemen van LINNAUS, el. nogthans hebben de meeften derzelven zyn B. zo niet in de Klasfikaale fchikking, ten miníte in de Benaamingen en Soortelyke onderfcheidin= gen , nagevolgd. De Heer KRAMER heeft een Liyst gemaakt der Planten , door hem in Neder - Ooftenryk waargenomen „ welke vol- maakt gefchoeid is op denleest van ’t Samenftel van onzen Ridder, zonder dat men echter zeg- gen kan, dat dezelve uit zyne Werken is geko- pieerd, Ondertusfchen heeft deeze , zo hy Zegt, ‚‚ de Methode van LiNNeaus verkoo- ‚> zen te volgen, als de minst onvolmaakte van „> Allen, welke tot dien tyd toe uitgegeven ‚> Waren „ en naast komende aan de Natuurlye ‚‚ ke» doordien zy de Gewasfen „ die zekere ge: vaguechap. hebben , minst van allen af- s> ZON« (*) Is n'ont été adoptes que par un petit nombre de fes Disciples, & notament par ceux, qui ont fait des Caras logues copids de (es Ouvrages, Famill, Pref, pige CXXXIV. an "DER KRuidkuNDE: A4 5 zondert.” Zyn Ed, brengt voörbeelderí dien: INLEL âangaande by. Eveh zo min kan men de Florá DING Belgic4 van de zeer geleerden Heer Davtu Dre GÓRTER Een Naamlyst noemen , dië uit de Werken van LtNN&us zoude nagefchtees ven zyn. Ik zwyg van andere , niet minder ùitmuntehde Kruidkenners , die de Benaämin= gen van LiNN seus meer dan deszelfs Klasfis kaale fchikking volgen , doch nietteniin de be- hoorlyke waarde ftelleù op den arbeid van ons zen beroemden Ridder, De Heere GROND: VIUSs VAN Roven, Hitr, en hoe veel anderen niet uit de gedagte Optelling, inzoù: derheid onze vermaarde Hoogleeraar de Heer TJ. BurRMANNUs en deszelfs waardige Zoon en Opvolger de Heer N. L,BURMANNUS, doot zyne in t jaär-1768 uitgegevene Flora Indica3 als anders , beroemd, kunnen hier van ten bly» ke ftrekken: Dire Jk OD Ik wil nu nief omftandig fpreeken van de laf: fe berisping van gemelden Heer J. BURMANNUS door ADANSON; ten opzigt van deszelfs bes , handeling van *t* Werk van PrLuMIER;: om dat die van zelf vervalt. Schoon onze Hog: leeraar zegt, dat de Mombin van dien Patet door Linneus Spondias genoemd werdt 3 hadt zyn Ed: doch dien naam geenszins aan ’t hoofd der Afbeelding en befchryving van Pt u= MIER geplaatst, gelyk oüze Fränfchntän voör: wendt: ja daar is geen Afbeelding van die Plant door den Heer B URMANNUS uitgegeven, er wat ils DEEL, 1, Stuit, 206 De LOTGENGALLENe INLEL- wat de Achras of Sapota aangaat, deeze Naa- DING. men vind ‚ik zelfs in het Register niet. Onze Hoogleeraar heeft inderdaad meer agting vere diend , door zyne geleerde befchryvingen en beoordeelingen van. zo veele vreemde Gewas: fen ‚ dan door het uitgeeven van een groot getal goede Afbeeldingen gelyk ADANSON van zyn Wel Edele zegt (*). „Wat - nu de verandering der Benaamingen 4 , door LINN@AUSs; aangaat; indien daar omtrent en vaste voet geweest was , onder de Kruid= Kundigen ; zou’ men zekerlyk den arbeid , dien Onze Ridder daar in ondernomen heeft, minder kunnen billyken 5 dan ‚ wanneer men het Oog flaat op de verwarting ; in dit opzigt plaats ge- had hebbende. Zyn Ed. is een weg ingeflagen 3 dien niemand voor-hem hadt bewandeld : hy heeft de gebrekkelykheid van veele Benaamin: gen aangetoond en de Kruidkunde , in deezen;, aan vaste Wetten getragt te binden ; verwer- pende onder anderen ook alle Barbaarfche naa- | men k | REAR (*) Zie hier de geheele Plaats. „S'il n'est pas pardonable, de chanjer des noms fort bons ou au moins pisfables , — il Pest encote moins de defigurer les Ouvrajes postumes des Auteurs, en les publiant avec ces noms inpropres, come à fait M. BURMANN (Auteur d'zilleurs fort éelcbre & tres. estimable par. nombre de bonnes figures qu'il a prucurées aux Botamistes ,) en metant a la tête des figures & descrip» tions de PLUMiER le Synonyme Grec du Piraster (.Ach- as) au lieu du Saporta ; celui du Prunier (opende) au lieu de Menbins Ke, — « BER KRUIDKUNDE 5òj men; € dië vaï geene betekenis zyn (*: Ik Iwtite geloof ; dat zyn Ed: in deezen het algemeen ; en inzonderheid de Geleerden ; meer pleiziet gedaan zal hebben ; dan zyn berisper door den Schryftrant der Franfche Taal, in zyn Wetk ; geheel haat de uitfptaak en zodanig te verandes ten, dae meh zig fchaamen zoude, in ’t fchry= ven hem dus na te volgeù (4). De Heef ADANSON is hier geheel tegen ’ genmteené gebruik aangegaatì ; ’t welk hy in onze Riddef zo fterk afkeurt (4). En, dat de veertietì Grondftellingen , op welken dezelve die vet: ans (#) Zie Linnmr Philòs, Botánica 6 160, &c. (4) Ry voorbeeld ‚ met te fpelleri chake, Relke, kélkans 3 ii. plaats Van chague » guelgue 3 quelqúns.s ufajes in pläats van wjage > naranjemens , in plaats van arrangemens : tôs ride, in plaats van tortide : P Entisfere s in plaats van / Hes misphêére;, eni. Dit maakt zyn Werk fomtyds onverftäans baar; gelyk wanneer hy zegt; /s Merode parfére Bé fi elis exije la conêsfance : chacune des fiances; in plaats van fciens es 3 fote in plaats van Jotie ; vera; in plaats van verra, Van hoe veelé Planten zyn dus door hem niet de Naamen belachelyk opgegeven: by voorbeeld Fenjanibres ; Saliketes Chatèfiers; Korulos, Súmfuton3 Wachendorfia , enz; maaken: kende dus de oude Naamen; zo wél voor Geleerden als on= geleerden ; byúa onverftaanbaar: gezweegen nog de menigte van nieuwe monftreufe Naamen ; door hem uit een zé/ irés=condaninable gefineeds (J) Enfin par 14 axiomes, peuú fondés (Ph. Bot. p, 160,} M, Lineus a trouvé le fecrer ; de bouleverfer && de chans jer la plupart des noms les plus refus en Botenike 8 ed Medecine ; ééc, Pref, pe CXRXIÍ, pz 14 DEEL, jo STi. DING: 208 De LOoPRGEVALLEN. InrEr- anderingen in de Naamen der Plantgewasfen ge- DING. maakt heeft, weinig grond lade ‚ zou hem nog _te bewyzen {taan, Famitiën De Heer ADANsoN verbeeldt zig, dat de Veeeae tet Natuurlyke Methode geen herfenfchim zy» ger DANSONe lyk fonimigen gewild hebben , en, zo hy dezel- ve niet getroffen heeft, meent hy ’er het naafte aan gekomen te zyn ; met zyne 58 Familiën, in welken de 1615 Geflagten , welken hy ge- {teld heeft , zyn gefchikt, om door onderfchik- king de 18ooo Soorten of. Verfcheidenheden van Plantgewasfen, welken ‘er opgegeven zyns te bevatten. Hy denkt dat ’er nog vier of zes honderd Geflagten , en misfchien wel agttien- duizend nieuwe Soorten te ontdekken zyn op den Aardbodem. En , fchoon dit alles op ge- neuelyke denkbeelden berust , zal ik doch hiet een Lyst van zyne Familiën opgeeven „ mids de moeite befpaarende van dezelven te verduit- fchen. 1e Bisfus. ra. Eleagnus. 23. Apocins. 2 Champignons. 13. Onagrês, = __ 24. Bouraches, 3. Fucus. 14. M.rtes, 25, Labiëes, 4.Epatikes. 15, Ombelliferes, „ 26, Vervenese s. Foujêres, 16 Compofdes, 27. Perfonées. 6. Palmiers, 17, Campanules, 28. Solanons. 7. Gramense 18. Briones, 29. Jasmins. 8. Liliafées. 19. Aparines, go. Anagallis, g. Jenjambres, 20. Scabieufes, 3r. Salikairese 10. Orchis. 21. Chrevrefeuilles. 32. Pourpiers. 11, Ariftoloches, 22. Aireles, 53. Joubarbes, 34. Al BER KRUIDEN DE e09 s4.Alfines. 43. Legumineufes, 52,Cruciféres, ÍNLEI- 35. Blitonse 44. Pistachiers, 53.Pavots. DING. 36. Jalaps. 45. Titimales, 54. Ciftes. 37. Amarantes. 46. Anones 55, Renoncul, 38. Espargoutes. 47.Chatefiers, 56. Arons, 39 Perfikaires. 48, Tilleulse 57. Pins, 40. Garou. . 49. Geranions. 58, Mousfes, 41. Rofiers. so. Mauves. 42, Jujubiers. 51. Capriers, N Zo men de onderfchikking der Geflagten na- gaat, zal men daar in geen minder ongerymd- heid befpeuren , dan die, welke in deeze fchik- king der Familiën aanftonds in ’ Oog loopt. By voorbeeld, de Nymphea, Afarum „ Hydrocha- ris zyn jn de Familie der Aristolochia geplaatst , welke byna niet dan door de Bladen overhoeks _ (Folia alterna) te hebben , van de Familie der Orchis verfchillen moet. In geene van deeze beide Familiën zou een Corolla plaats hebben , maar de Bloem zit op ’t Ovariwm,. Andere Aanmerkingen op deeze. Methode te maaken, gaa ilk voorby: te meer , dewyl de Autheur er kent, dat ’er nog veele verbeteringen en ver- meerderingen in kunnen plaats hebben : gelyk vok zyne befchryving van alle de gedagte Fa- miliën, in één Boekdeel in Oltavo, zeer Ops pervlakkig is „ te meer om dat ’er zo verfchil lende Gewasfen in ééne Familie byeen gevoegd zyn; dat ’er niet gevoeglyk van die allen te ge- Iyk gefproken kan worden. In de Familie der | KC Mars 1, DEEL: 1, STUK, eso De LoarTGeEVALLEN Tmrer- Mauves , anders Malvacées , of Planten die naar DING: de Malva geïvken , by voorbeeld , wordt ore der .dezelven gefproken van de Baobab, den zwaarften Boom mooglyk die ’er bekend is; groeijende aan de Kust van Senegal ; cen Boom die een Stam heeft van 25 Voeten-en daar boe ven dik, en een Kroon van 1so Voeten mid» ï dellyn; als ook van de Ceiba, die eenen Stam heeft van 12e Voeten hoogte. Men begrypt ligt, hoe deeze Reusagtige Boomen , in eene Na- tuurlyke Familie , by de Kaasjesbladen ftrog- KERN Rangen De Heer GrEtrard „ deor wien in ’ Gano jaar 1747» en dus zestien Jaaren vroeger, een __Eyst der Plantgewasfen, die natuurlyk omftrecks Estampes , Orlcans en in andere deelen van | Vrankryk groeijen , door zynen Grootvader DeEsCURAIN opgemaakt, met zyne Aanmer- kingen uitgegeven werdt (*) ; fpreekt noopens zyne behandeling ten dien opzigte aldus, „ Wat „… de fchikking aangaat , heb ik die gene ge, z volgd , welke de Heer LiNN&us ons op- 9, gegeven heeft-in zyne Brokken der Kruid- ‚kunde (4) ; *t welk byna uitkomt op het > … Stelzel van TOURNEFORT, Ik heb ’er | » maar (*) Onder den naam van Obfervasions far les Plantes pat Monft, Guettard. Paris 1747: (t) Fragmens de Botanigue, Ik denk dat zyn: Ed, de Fragmenta Methodi naturalis, die in de Clasfes Plantarang Kianei, Anna 1738, uitgegeven zyn, zal bedoelen, \ DMERIN RUNDE DON DE agp ‚ ‚ maarveenige veranderingen in gemaakt, wel- INLEr- » ken myne Waatneemingen-fcheenen te ver- PING. 5 eifchen, De Orde van den Heer LinNaùüs s Heeft my met deeze Waarneemingen veele „ beter gefcheenen te flrooken , dan alle Stel. ‚ zels van Kruidkunde ; die tot nog toe aan ’t » licht gegeven zyn. Dus bemerkt men wel, > dat ik niet voorwend een nieuw Stelzel te 9» geeven , maar dat ik my van de fchikking be- > dien , welke my de Natuurlykfte voorgeko. $» men is „ om Waarneemingen wereldkundig ste maaken , welke dienen kunnen , om een 55 nagenheoriger en algemeener Stelzel te for- ‚ meeren,” _ Voorts fpreekt hy van de Klieren en Haairtjes , voorheen gemeld * en merkt * zie aan „ dat zyne Waarneemingen daar omtrent “*% 57° hem gediend hebben om Onderdeelingen te maaken in de. Rangen van LiNN&us. Som- mige Rangen , echter, zyn door hem uitgedagt en afgeleid van de gedagte Haairtjes of Draad- jes, die-men op de agterzyde der Bladen vindt. Zy volgen elkander aldus. 1. Champignons, 6. Orchis. IJ. Juliferres, a, Algues, 7-Liliacêes. 12. Utriculaires. 3. Fougeres. 8 Graminèes, 13. Papilionacèes, 4. Mousfes. 9. Visqueufes. 14. Tithyialcs. 5, Aquatiquêse 10, Farineufes (&), 15. Anemonecs. 16. ‘Ros (*} Deeze hebben geen Kliertjesals Gerfte maar als Geerst- koorntjes (Glandes miligires), 1. DEBLe le STUKe Vd N k es De LarTGeEev AE Lien INLEI- 16. Rofacèes. «26, Dipfacèes. … 35e lapaverse DING, — 17. Pomiferres, 27 Columniferr, 36, Geillettèess 18. Lapacèes. 28,Crucifertes, 37. Infundibuliform, e 19.Campanulges.29, Malvacèes, 38, Cynarocephales» 20. Apocinèes, 30. Hypericées. 39. Pl,a Fleuronse 21, Aparinèes. _31, Masquêes. 40: Radiëes, 22, Umbelliferr, 32, Veroniques, 41. Pl. ademi-Fleure 23. Borraginees, 33. Labiées, 24, Porcellinees.34.Cucurbitacées. 2e Lyfimachèes, Ik heb de Naamen deczer Rangen niet goed- gevonden te vertaalen , om datde meeften uit zig zelve blykbaar zyn, en dat het my ook de moeite niet waardig is voorgekomen, Inderdaad; wanneer ‘men op de Verfchitlende Plantgewasfen , die in fommige Rangen thuis gebragt zyn, en op de geringe onderfcheiding van eenige nieuwe Rangen, hier door den Heer Gverrarn tusfchen die van Lr NNAEUS ingevoegd, agt peeft, dan zal men dit niet voor een Natuurly- | ke maar voor een zeer Onnatuurlyke Methode erkennen moeten, Men vindt dus de Heide (Erica) in de zelfde Rang geplaatst met de Donderbaard of Huislook (Sedum) en dergelyke Sappige Planten , onder den naam van Porcelli- nées, om dat derzelver Kliertjes naar de Blaart- jes of Puistjes , welke in zekere Kwaal, in ’t Franfch la Porcelaine genaamd , op de Huid der Menfchen zig vertoonen, gelyken zouden 3 Enz, De / pri KR UrDwUNDE 233 De Engelfche Heer Doktor Hirr, reeds in Inrer- verfcheide opzigten bekend in de Natuurlyke PING. „Hiftorie , heeft, nu dertien of veertien Jaar ge- van Dr. leeden een Werk begonnen uit te geeven, dat Hit. nog vervolgd wordt. Hy noemt hetzelve: Het Samenftel der Kruidkunde , of een Reeks van Proeven en Waarneemingen , flrekkende om het drwendige Maakzel en Leven der Planten , der- zelver Groeijing en Woortteeling , te verklaaren , enz. Bevattende tevens eene nieuwe Ontleedkun- de der Planten. Alles uit de Natuur alleen (*), Dit Werk worde gedrukt in groot Folio, en ten keurigfte uitgevoerd , bevattende boven- dien een menigte van Plaaten, die dit alles op- helderen. Zyn Ed, fpreekt dus van de Metho- de der Sexen. … In ’t Jaar-1735 gaf LIn- »> N&US, boven alle Lof verheven, na vrug- s teloos zyne nieuwe Denkbeelden in Engeland voorgefteld te hebben , in Holland dat Sa- menftel der Plantgewasfen uit, *t welke de Kenmetken der Klasfen afleidt van de Meel. «draadjes (Stamina) en den Styl (Pistillum) , en alle de deelen van de Bloem gebruikt tot onderfcheiding der Geflagten. Dit Samen- ftel is, de volgende vierentwintig Jaaren 4 ss langs 53 C*) The VEGEFABLE SYSTEM, or a Series of Experiments and Obfervations , tending to explain the internal Stru&ure and the Life of Plants , their Growth and Propagation, &c, Including a new ANATOMY OF PLANTS, The whole fram Nature only, London 1759. Ps * IL DÉTL, L STUK. 234 De LOTGEVAL LEN ÍNLEI-,, langs hoe meer gevestigd geworden, en; in- YG ss dien wy onze Gisfing mogen bouwen op des- ss zelfs Waarde , zal: het in Wezen blyven, ss (zelfs al werd ’er eene Natuurlyke Methode ss uitgevonden ,) zo lang de: Weetenfchappen s> beftaan,” Niettemin ftelt gezegde Doktor eene verdeeling der Planten voor ; welke op derzelver Ontleedkünde zou gevestigd zyn; en wel in zeven FAMILIËN ; als EAT T. De Kampernoeljes of Paddeftoelen , die noch Bladen noch: zigtbaare Bloemen hebben. …— 2, De Wieren , die geheel Bladerig Zyn. 8. De Mosfen , wier Blaadjes verlangingen Zyn van den binnenften Bast. 4. De Varens. die haar Bloemen op de. Rig draagen. 5: De Grasplanten ; met onverdeelde Bladen ___ en Halmen, 6. De Palmboomen , dna de Bladen al leen aan ’t bovenfte van den Stam. 7. Alle andere Kruiden , niet, tot eene der ge- dagte Familiën behoorende. hie Van deeze Familiën brengt de wabe Heer in zyn Eerfte Deel ; van ieder een Voorbeeld tot opheldering van het verfchil , door Ontleed. kunde ontdekt, in Afbeelding en befchryving te berde: gaande dan. vervolgens over tot de befchryving der Plantgewasfen „ volgens de bes haamingen van Li NNA&us, door een menigte Afbeeldingen opgehelderd; zo dat dit zyn Werks DER KRUIDKUNDE 235 Werk ‚van ’t welke reeds twintigen meer Boek- INLEI? deelen van bekwaame dikte, in Folio, het licht PING \. zien s door den. tyd een geheele Bibliotheek der Kruidkunde zal uitleveren. | LigNeus ftelt, in de Twaalfde Uitgaave nieuwe van zyn Samenftel der Natuur , wederom een\\atuurlyke Schikking. Natuurlyke Schikking voor , die my niet minder behaagt dan de. voorgaande, De Plantgewas- fen (zegt zyn Ed,) worden gemeenlyk in drie STAMMEN onderfcheiden , naar dat zy de Zaadblaadjes of Zaadkwabben enkeld , dubbeld of in °% gehe) niet hebben, Hy fteltze dus op, Monocoryrenones: Fruges : ov: 253, _DicoTYLEDONEs: Plante: 4; 5. uee _ ACOTYLEBONES : Cryptogama:6,7,8;9, Debygevoegde Cyferletters zien op de volgen. de Verdeeling in NAT rën uit welken de Inge zetenen van het Ryk der Planten zonden {amen- gegloeid Zyn; als 1. PALMBOOMEN, die een heils en —__ Vrugtfcheede hebben. Deeze worden aan- gemerkt als Indifche Vors TENs, uit- muntende door hunne ontzaglyke hoogte en een enkelen ongetakten blyvende Stam , die met altoos groenend Loof gekroond is, Zyrdraagen een ryken!Schat van Vrug- ten, die Voedzel verfchaffen aan de voor- naamfte Dieren en den Menfch. 2, GRAS: ä1, DEEL. L, STUKe ? ik , _ INLEr- DING, 036 De Lio TCE vr EER 2, GRASPLANTEN , die Kafagtige Hal. 3, 4. men hebben. Deezen merkt hy aan als ’ GEMEENE Vork, het Land bewoo- nende , en dus als Landlieden, de kragt en {teun des Ryks, die, hoe meer zy be- fnoeid en vertreden worden, hoe meer in getal toeneemen. Zy leveren Voedzel uit- aan de meefte Menfchen en Beeften. LELIËN, met Bolwortelen, Deeze wor- den als HOvVELINGEN aangemerkt praalende met heerlyke Statiekleederen , of. liever als PriesTers,de Gewyde Bos fchen bewoonende , om tot glorie van het Ryk te frrekken. | KRUIDEN des Velds, een Faarlyks Ge- was-maakende, van veelerley geftalte. Dec. ze ftrekken , door haare menigvuldige Smaak , Reuk en Kleuren , tot algemeen gebruik. Zy worden aangemerkt als de EDELEN in het Ryk-der Planten. BooMeN , die de Bosfchen uitmaaken , van den Rang der Edelen, doch met een blyvende Stam , en derhalve. de STA a- TEN, Men vindtze omringd door hunne Dienaars en befchut door een Wagt van Soldaaten , dat die Doornagtige Gewasfen zyn, welken zig dikwils om de Stammen en Takken ftrengelen. _ Ook ontbreekt het hun niet aan Tafelfchuimers, die hun geen voordeel doen, te weeten de Bygewasfen, Zy breeken den Wind, geeven Schaduw aan dc Gr es Her KRUIDEKUÚNDE 237 de Menfchen en Viervoetige Dieren en huis- Inrer vesting aande Wogelen , terwyl hunne Vrug- PING, * ten ten algemeenen dienfte flrekken, | 6. VARENS, die ’t Zaad op de Rug draa. „gen. Deeze, als WERKLIEDEN aan- gemerkt, bereiden den Grond voor de Na- komelingen. 7. Mossen, met gefchubd Loof en Huik- jes op ’t hoofd: dus als SL AA vEN voors komende , die fchraal zyn en honger ly- den, moetende zig behelpen op plaatfen ; welke voor de anderen onbekwaam zyn. Deeze befchutten de Wortels der Boomen en Kruiden , zo voor den Worst als voor de brandende Zonnefchyn „ en tevens voor te groote Vogtigheid in ’t Voorjaar en de Herfst. Zy verzamelen ook eene vrugt- baare Aarde tot mesting der Landeryën, 8. WIEREN » in ’t Water woonende ; byna ongekleed ; zonder optooizel of fraaiheid , en dus als DuiKeELAARS befchouwd __Zy toonen zeldzaam Bloem of Vrugt. | 9. PADDESTOELEN, °t UrrTscHordes Ryks, dat zig niet toelegt dan op fteelen en tooven , leevende doch alleen var ’t Vuil en Uitwerpzel der andere Planten of van derzelver Krengen. Zy komen in de Herfst te voorfchyn, en dus als ’t ware in de Nast, als de anderen flaapen. Hoe fraay ook deeze Natuurlyke Methode mag II, DEEL: 1, STUK, 233 De LoTervÄÂtrrrù Ínrer- mag uitgedagt en hoe aartig met Zinfpeelingen DING: verrykt zyn, komt my niettemin de Schikking wat onregelmaatig voor, Onze Ridder laat de Grasplanten volge op de Palmboomen „ ef dit alleen, om dàt zy daar mede overeenkomen in de manier van uitfchietinge der Zaadfprüitjes en in ’t getal det Zaadkwabben of Zadádblaad= jes: Immers; indien deeze: eeh tegt Kenmerk tot onderfcheiding waretì , dan moetten zy in als le Planteri plaats hebben: Ik beken wel; dat even *t zelfde gezegd kán worden ten opzigt van de Bloemen en derzelver Teeldeelen; docti die Planten , waar in men geen Vrugtmaaking ontdekken kán , worden te regt in ééne Klasfe ; op *t end geplaatst, in de Methode der Sexens Hier zouden vier Klasfen ZyD > zonder zulke Zaadblaadjes. Ten anderen Zie, ik niet, waar de Heefters. gevoeglyk thuis gebtagt kunnen worden, volgens de gedagte fchikking , en ders halve zal ik hier een Voorftelling doén van deeze ‘Natruütriütke Meruovt, ts Klasfe, PAL MBOOMEN. Dieten Bloems {teng en Vrügtfcheede hebbefi, met een hoogen ongetakten Stam, ge= kroond met altyd groenetd Loof. 3, mmm BOOMEN. Alle andere zonder ons detfcheid , doch nader verdeeld kun- ginndaviatten. DER KRUIDKUNDE) 239 „3. Klasfe, HrersTERrs. Die maar een klei- INLEt- „nen Stam hebben , of Takswyze uit PING. den Wortel fpteiden, en wier Ge. was overblyft, Ao mmm KRUIDEN. Die een Jaarlyks Gee „was maaken van veelerley Geftalte „ t Zy met een al of niet overbly= venden Stoel of Wortel, Ge mmm BOLPLANTEN, Deeze zyn doot den Bolagtigen Wortel kenbaar. O, —_ GRASPLANTEN, Die Halmen draagen en waar onder dus alle Soor= ten van Koorn begreepen zyn, Je emmen VARENS. Die geen Bloem heb= ben en ’t Zaad op de Rug. 3, WieEREN. Die in ’t Water huis- vesten, toónende zeldzaam Bloem of Zaad. De mame MOSSEN. Die als uit gefchubde Blaadjes beftaan en Huikjes hebben op de Zaadfteelt jes. IO, mmm PADDESTOELEN, Een Gewas op zig zelve, zonder Blad of Loof. Deeze Methode is, in *t hoofdzaakelyke ; zeer weinig van die van LiNN&us verfchillende z dan alleen door het invoegen van de Klasfe der Heefteren „ welke myns oordeels niet wel tot de Boomen of Kruiden kunnen betrokken worden, Dus zal de Hoofdverdeeling van % Ryk der Planten veel meet met die van ’ Ryk det Dieren, als welke insgelyks van blyk- baa- IL, DEEL, 1, Stim, , en & so Der LorTrGEVALLENR INLEi- baare verfchillendheden , die iedereen weet eri DING: niet ver te zoeken heeft, afgeleid is, overcen- komftig zyn. Ook behoeven dus die edele Palma boomen niet als uitfchot agteraan gevoegd te worden (*) , maar kunnen cen gevoeglyke plaâts bekomen; De Rangfchikkingen zouden dan naar de Omftandigheden , van de Bladen , Bloes men of Vrugten , kunnen afgeleid worden ; doch het zal beter zyn, daar in de Methode te volgen van onzen Ridder, die het Tweede Deel van zyn SAMENSTEL DER NATUUR volgens de Teeldee- len der Bloemen onderfcheidt; hoewel zyn Ed. in de Palmboomen de gedaante van het Loof _daar toe gebruikt heeft , gelyk wy vervolgens zien zullen, Komende dan tot ontvouwing ván de Metho-= de der Kruidkunde , op de Sexen der Planten door den wyd beroemden LINNAEUs geves- tigd , zo zal ik hier eerftelyk opgeeven zyner SLEUTEL VAN HET STELZEL DER SEXEN, De Bruirorr DER PLANTEN is openbaar of het- _mnelyk. Hier door verflaan wy de werking der Plantgewasfen tot Voorttecling of de Bloemmaaking. De OpEnAArE Bruiloft heeft plaats, wanneer de Bloemen duidelyk zigtbaar zyn voor ’t bloote Oog. Dezelve gefchriedt. EEN- (*) Zy ftaan dus, in de Twaalfde Utigadve van het Sas menftel der Natuur , nog als een Aanhangzel ‚ en volgen daad op de allergering!te Mos- en Schimmelplanten, ej nn an RER rn ee en Se OPEN nn ens 2d n ral - Nn WE f N U „ _ ee eter a Ah Gb (ri ee En | Á in Ô Ee ls maman tense tno sen Ì Pe Ee ‘ nnn end nc ge nn dee nn 1 E Ed ! k $ d, EL : % ‘ / _ Li Ù s ed ‘ id i d A ® 5 emme Nd = p e.d: — . à made . En N n / ü nd 4 ‘ ï 3 45 fe / / EE hi 5 El } kj / b en, Ô | ' a j je Ü ' Ì d _ " Í $ Í ® k | _ 1 Í Ed ne N Í Í . ij | 1 * A k N rl t | á 4 f Ô RE Rn: i d Lef ó p e i Ì — { ï _ 1 dÁ En 7 j je E fi _ 4 _ n , zl ä { h 5 = ik Pas PF . \ pe _ fi jn F ” 1 _ , hd = Ge Tan È k ij í B > j ii lat ë 5 = ae, A ö B Ë \ 7 Lid | ee n n d 2Deel PLAAT II. RN 10 EenBeppic. Daar de Mannetjes en Wyfjes op INLEr een zelfde Leger rusten. Dat is, daar alle PING. ‘Bloemen Tweeflagtig (Hermaphroditi) zyn, bevattende zo wel de Meeldraadjes als de Stylen, Hier in heeft plaats eene (AFZONDERING , wanneer de Mannetjes clk op zig zelve ftaan, zynde de Meeldraadjes niet famengegroeid, en dit gefchiedt { OnverscuHiLLIG , als de Meeldraadjes van onbepaalde langte zyn , waar uit voortkomen de Klasfen van EDER KR UiDKRÚNDE., LAT MONANDRIA. TI, HEPTANDRIA. Ze DIANDRIA, 2, OCTANDRIAe 8» TRIANDRIA. 3, ENNEANDRIA, 9. TETRANDRIA, 4, DECANDRIA, Io, PENTANDRIA, 5e DODECANDRIA IE, HEXANDRIA. Ó, ICOSANDRIA. 12e POLYANDRIA, 53e Ì | | | d | 4 Et |} |; | L ONDERGESCHIKT , wanneer twee Meel. | Î AN draadjes altoos korter dan de anderen _ zyn, waar uit de Klasfen van DiDYNAMIA, Id, TETRADYNAMIA 15e VEREENIGING, wanneer de Mannetjes naby elkander en famengevoegd zyn ; de Meel. draadjes” naamelyk. ondereen, of met den Styl of ’t Vrugtbeginzel , als in de Klas- fen van É MONADELPHIA, 16. POLYADELPH IA, 19e DIADELPHIA, 17, SYNGENESIâe 15e GYNANDRIA, 20, | TweEBEDDIG. Als, de Mannetjes en Wyfjes IL, DEKLe L STUKe Q af 242 DE, LOTGENA els Bin INLel- afzonderlyk geplaatst zyn; te weeten „ dat ’er DING, __ Mannctjes- en Wyfjes Bloemen voorkomen in een zelfde Soort ; ’t zy op een zelfde of op byzondere Planten, en dit maakt de Klas- fen van Monoikia. o1. POLYGAMIA. 23, Dioïkra. 22. _ De HeimerLyKe Bruiloft heeft plaats, wanneet de Bloemen met het bloote Oog naauwlyks. zigtbaar zyn , en deeze zyn gebragt in de Klasfe der CRYPTOGAMIA. 24. Dit alles zal zig nader verklaaren door de volgende KENMERKEN DER KLASSEN, Zie Praar IL (*, TI. Klasfe, MONANDRIA. EENMANNIGE. { Een Meeldraadje in een tweeflagtige Bloem, Fig. 1. | II. Klasfe. DiANDRIA: TWEEMANNIGE, ‘Twee Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. 2. III. Klasfe. TRIANDRIA. DRIEMANNIGE, Drie Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. 3. IV. (+) Tot het opmaaken van deeze Plaat is gebruikt de Ori- gineele gekleurde Afbeelding van de Sexen der Flanten , ix plano, te Leiden in ’t jaar 1736 door Enrer uitgegeven, - ……d EL, DEEL, Te STUKe DER KRUIDKUNDE: 248 IV. Klasfe, TETRANDRIA, VIERMANNIGE. Vier Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. 4: maar, zo ’er twee naast aan elkander korter zyn ‚dan behoort die Plant tot de Veertiende Klasfe, V, Klasfe, PENTANDRIA, VYFMANNIGE. Vyf Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. 5. VI, Klasfe, HEXANDRIA. ZESMANNIGE) Zes Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem ‚ Fig. 6: doch zo ‘er twee van 4 tegenover elkander ftaande, korter zyn, dan behoort die Plant tot de Vyftiende Klasfe, VII, Klasfe. HePTANDRIA. ZEVENMANNIGE, INEEis DINGs ; Zeven Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fie. 7. VIIL Klasfe, OCTANDRIA, AGTMANNIGE. Agt Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, fig. 8 IX, Klasfe, ENNEANDRIA. NEGENMANNIGE, Negen Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. 9. X. Klasfe, DECANDRIA, TIENMANNIGE. Tien Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem , Fig. ro. Qez XI, Klas Ld 244 DE LiOSTGIEIVAAOL KEN „INLEI- XI.KL. DoODECANDRIA. [WAALFMANNIGE, DING. Twaalf tot negentien Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. LI. N XT Klasfe. ICOSANDRIA. TWINTIGMANNIGE. Twintig en ook wel meer Meeldraadjes , zittende niet aan het Bloemkasje, maar aan de binnenzyde van de Kelk, Fig. 12. XII Klasfe. PorvanDrra: VEELMANNIGE. Van twintig tot duizend Meeldraadjes , ú het Bloemkasje ingeplant , in een tweeflagtige Bloem, Fig. 13. XIV. Klasfe. DinvNAMra. TWEEMAGTIGE. Vier Meeldraadjes, waar van twee langer zyn en twee korter; de langften naast el kanéer ftaande. Fig, 14. XV.KI TerRÁDYNAMIA. VrERMACTIGE. Zes Meeldraadjes, waar van de vier lan- ger zyn, dan twee tegenover elkander ftaande, Fig. 15. {sof XVL, Kl, MONADELPHTA. ÉNKETBROEDERIGE De Meeldraadjes zyn van onderen famen- gegroeid , of komen uit één» Lighaam voort. Fie. 16, AVI Kl, DiaDerpr1A. DUEBELBROEDERIGE, De. Meeldraadjes komen uit een dubbeld Grondft uk voort, Mig: 17, DER KRUIDKUNDE 245 XVIII Kl, Por vapELPEI A. VEELBROEDER IGE. INLET- De Meeldraadjes komen voort uit Ee An meer afgezonderde Lighaamen, Fig. XIX, Klasfe. SYNGENESIA. SAMENTEELIGE, „De Meeldraadjes zyn met de Helmpjes , zelden met de Draadjes, famengegroeid tot een Cylinder. Fig. 19. XX. Klasfe, GYNANDRIA. MANWYVIGE, ‘De Meeldraadjes zitten op den Styl of Stamper. fig. 20. AXT. Klasfe, MonoikiA, EENHUIZIGE. Men vindt Mannetjes- en Wyfjes- Bloe- men op eene zelfde Plant. Fig. or. j CX. Klasfe. Diorkra. TwEEHUIZIGE. Mannetjes- en Wyfjes Bloemen op ver- fchillende Planten van eene zelfde Soort. „Fig. 22e XXIII Klasfe. PoLYGAMIA. jen Tweeflägtige en Mannetjes. of Wyfjes- „Bloemen in eene zelfde Soort. Fig. 23. XXIV. Klasfe, CRYPTOGAMIA. GEHEIM-ECHTE, _De Bloemen binnen de Vr ugt of op een byzondere wyze verborgen. #ig. 24. Tot de Onderdeeling der Klasfen heeft onze verdeeling Ridder in de eerfte Klasfen , van I tot XIII ,“ängen. gebruik gemaakt van het getal der Stylen of Stam- pers ; of van derzelver Stempelen , indien de Ne Ô Styl Ms DEFLe Lo STUKo 246 De LOTGEVAL LEEN INLEL- Styl ontbreekt ; dat ís van: het getal der Vrou. DING. welyke Deelen of die tot de Vrugtbeginzels bes hooren, „Dus heeft men aldaar Rangen van MonocyNIA , DIGYNIA, TRIGYNIA, TE- TRAGYNIA, PENTAGYNIA, &c, Dat is EENWYVIGE , TWEEWYVIGE ;, DRIEWYVIGE „ VIERWYVIGE; VerwYvIGE, enz, In de volgende Klasfen heeft zyn Ed, een an- dere onderfcheiding „ gelyk noodzaaklyk- was gebruikt „ te weeten. de Planten van de XVI, XVII, XVIII, XX , XXL, XXTIfté Klas- fen, heeft zyn Ed, in Rangen verdeeld naar het getal der Meeldraadjes of Meelknopjes, en dus der Mannelyke deelen : zo dat daar onder MONANDRIA , DrANDRIA > TRIANDRIA : &c. dat is EENMANNIGE, TWEEMANNIGE, Delaran- NIGE» €nZ. Zyll. De Veertiende en Vyftiende Klasfe zyn naar het verfchil der Zaadhuisjes verdeeld, maar de Negentiende heeft een andere Onderdeeling ver, eifcht. In deeze Klasfe komen de Planten , wier Bloemen door TouRrNEFORT in Flores fosculofì , femi-floscubofi & radiati onderfchei- den zyn, en waar van die beroemde Kruidken- ner drie Klasfen maakte. Dezelven zyn alhier ondereen gemengd, doch onderfcheiden naar de gefchapenheid der Bloemetjes, die het Hoofdje of den Knop van den Bloemfteel famenftellen, Deeze famenvoeging wordt van LiNNAus, Pe DER KRrRUIDXUNRNDE. 247 Polygamia of Veelwyvery getyteld, en zyn Ed. Inter. maakt den Eerften Rang van eene DING: PoLYGAMIA EQUALIS Of EGAALE VEELWYVERY, Wanneer alle de Blommetjes tweeflagtig zyn, dat is , zo wel een Styl en Vrugtbe- ginzel als Meeldraadjes hebben. Vervol- gens ftelt zyn Ed. eene PorLyYGAMIA SPURIA Of BASTERD-VEELWYVERY. Wanneer het midden wordt beflagen van dergelyke Blommerjes „doch de Rand of Kroon enkel beftaat uit Vro: uwelyke en zulks op driederley manier. I POLYGAMIA SUPERFLUA of OVERTOLLIGE VEELWYVERY. Wanneer de Vrouwelyke Blommetjes in de Rand zo wel Zaad voortbrengen als de Tweeflagtige in ’t midden van de Bloem- knop, | ep En FRUSTRANEA Of VRUCTELOOZE VEELWYVERY. _ Wanneer de T weeflagtige Blommetjes, ín * midden, vrugtbaar zyn ‚ doch de Vrou- welyke „ aan den Rand, wegens gebrek van den Stempel , onvrugtbaar. 3. PoLYGAMIA NECESSARIA Of NOODZAAKLY- KE VEELWYVERY, Wanneer de Tweeflagtige Blommetjes , om de zelfde reden , onvrugtbaar zyn, doch de Vrouwelyke , aan den Rand, Zaad voorc- brengen. Q 4 Il. DEEL, Ie STUK4 an 248 De LOTGENALTEEN INLEI- …_ Eindelyk heeft ‘er ook plaats eene î DING. | POLYGAMIA SEGREGATA of AFGEZONDERDE VEELWYVERY. Wanneer verfcheide Bloemdraagende Kel- ken vervat worden van een gemeene Kelk, om een enkele Bloem uit te maaken. Ook is by die van deeze Klaste nog een Rang gevoegd onder den naam van. Manocvnria lof EENWYVIGE. Wier Bloemen in gefteldheid der Tecl- deelen tot deeze Klasfe behooren, fchoon het geene Samengeftelde ‚ maar enkele Bloe- men zyn, gelyk de Vioolen „ Balfaminaas Flos Cardinalis „enz (*)./ De XXIII. Klasfe „ welke zelf den. hoofdty- tel van PorLyYGAMIa voert. isin drie Ran- gen van. Monoikia „ Dioikia en Trioikia: ver- deeld ; naar dat de Bloemen van verfchillende Sexcn zig op eene „ twee. of drie Planten, van de zelfde Soort , bevinden. De XXIV. is al- _ leenlyk in twee Rangen , van Filices © Musci, onderfcheiden, _ Dee- (%) In de Optelling der Geflagten van deeze Klasfe „Syst. Nat, Xil. Tom, IL p 43, is door den Heer LINNZEUS de Rang van Polygamia fupeeflua, welke voor het 944, Geflagt geplaatst moest zyn, niet aangeweezen, waar door die vol- gende, tot 977 ‚ verkeerdelyk tot de Polyzamia egualis fchy= pen te behooren: doch, deeze uitlaating herftelt zig gereede- yk » wanneer men bladz. 514 daar mede vergelykt. DER K RUIDEKUNDE. 249 : Detze Klasfikaale verdeeling is inderdaad Inrer zeer Konftig , en, als op zodanige Deelen der PING. Aanmecre kingen zing hebben , gegrondvest zynde , kan menze en om ICnr, Planten, welke een beftendige gatr en plaat- ook niet dan onveranderlyk aanmerken. Het eeniefte ‚ dat ik ’er tegen heb; is, dat decze: Deelen zo verte zoeken en zo. moeielyk in veele Planten te befchouwen zyn, (niettegen- ffaande LiNNaus zegt, dat hy alles met-de Bloote Oogen heeft gezien,) dat veele bemin naars der Natuurlyke Hiftorie de lust ontbreekt , om huhne Oogen zo veel te vergen. De mee- ften zouden liever iets aan de uitwendige Ge- ftalte willen overlaaten in eene Hoofdverdeeling , en in de fchikking van een openbaafe Tuin of Kruidhof ( Hortus Botanicus) is eene Methode, - welke de Boomen en Kruiden ondereen mengt ;_ naauwlyks te volgen. Even ’t zelfde is op de Methode van den beroemden Hoogleeraar A. VAN ROYEN, alwaar men in de'Klasfe der ParMea kleine Plantjes vindt, gelyk de Vor- fchen-Beet (Morfus Rane), die met ronde Bla- dertjes op ’t Water dryft, en dus hemelsbreedte van de Palmboomen verfchillende:, aan te merken, En, in de Methode der Sexen zelfs, zien Wy, dat de Ridder zig geenszins aan zyn eigen Grond- regelen bindt, geevende zo veel toe aan de uit- wendige Geftalte , dat de Perbena, by voor. beeld, in de Klasfe der DrANDRIA, een ge- heele Afdeeling heeft van ne yvdagsis’, die vier Meeldraadjes of Meelknopjes hebben. Qs BREE il. DEFL, L STUK. 250 Lo TGE VALLE Me Ingei- In het Geflagt van Valeriana, dat in de-Klasfe DING, 24óe der TRIANDRIA geplaatst is , komen Soor. ten voor met Eenmannige , Tweemannige ; Driemannige en Viermannige Bloemen, In ver fcheide Klasfen heeft LINNAUs „als gemeld * Bladzeis *, de Mannelyke deelen tot -onderfcheiding der Rangen. gebruiken moeten, ’t welk toont ; dat deeze Methode ook haare gebreken heeft. … Voeg by dit alles, de on-overeenkomftigheid van deeze Verdeeling met die van ’t Ryk der Dieren, alwaar men dan , by: voorbeeld „ Klas-. fen zou hebben moeten maaken van Dieren zonder Pooten , met twee Pooten , met vier Pooten ‚met zes. Pooten „en met meer dan zes Pooten: terwyl nu in tegendeel aldaar een Natuurlyke … Onderfcheiding in de Klasfikaale Verdeeling en eene meer of min Konftige in die der Rangen gevolgd is. Even zo meen ik hier , in de befchryving der Planten „te werk te gaan, volgende ten opzigt van de Klasfen de Natuurlyke Methode, bladz. 238. voorgefteld , en in die der Rangen.de Methode der Sexens des ik in die beide opzigten zal tragten te voldoen aan den tytel van dit Werk, REG. ” e mtd E Ee u - en > REGNUM VEGETABILE. HET RYK pveR PLANTEN. ISSSSSISISSSISISISISISISSIS: BERSTE KLASSE, an NE M Bn RAE MBOOME N, Ô * En De d | vr a: HIS Lans E. BESCHRYVING DER PLANTEN. SSSSSISIS SIS SIS SISISs ERSTE AFDEELTING, De PALMBOOMEN. SSSSSISSISSSSSISSIE LL HOOFDSTUK. De Eigenfchappen der PALMBOOMEN int _ algemeen, hunne Rangfchikking en Geflag- \ ten, Saca elyk wy de Reka s der Dieren viemun- G $ begonnen hebben metde Zoogende tendheid. | en in ’ byzonder met den: Menfch Wert als het sedelfte Schepzel „ zo zalrik niet ongevoeglyk een aanvang maaken met de PALMBOOMEN in ’t Ryk der Planten, Dee. ze, naamelyk:, overtreffen in hoogte veele an- dere Boomen; de regtheid van hunnen Stam maaktze niet minder aanzienlyk dan hunne uit. gebreide Kroon, van altyd groenend Loof ; terwyl «hunne Vrugten, Merg en Sappen, ten nutte ftrekken van Menfchen en Bee- {ten, \ II, DEEL, I, STUK, ”, Kad ArpeeL. Hoorp» STUK, Nuttig- heid, 58) VEA WEN ve HAR EERS ften. Het Hoofd fteeken zy Mannelyk boven andere Boomen uit, en verduuren dus, zon. der buigen ; door de ftevigheid van, hunnen ongetakten. Stam, de zwaarfte’ Orkaanen. Men heeft van ouds geroemd op hunne Dapper- heid ‚ alzo zy niet wyken voor groot geweld, maar zig daar ftoutelyk tegen aankanten, tot dat zy» overmand, ter neder ftorten, Ten op- zigt van de Vrugten werden zy geagt in Edel- heid naast te komen aan den Wyngaard en Olyfboom. De regtveerdige “zal groeien als een Palmboom „ wordt by gelykenis in de Hei- lige Schrift gezegd , en mooglyk is daar van het Zinnebeeld, Ut Palma virescit, ontleend, De Twyg van een Palmboom was oudtyds een teken van Triomph of Zegepraal. Men be- fchonk ’er de Helden of Overwinnaats, eerst ónder de Grieken, vervolgens onder de Ro- meinen mede, en hier van zyn de Spreekwoor- den, Palma donare aliguem : Palmam preripere; Palmam ferre , en dergelyke , afkomftig. Palm- takken werden , by de Israëlieten „ tot ver- fiering van het Heilige der Heiligen ge- bruikt : het Volk verheerlykte daar mede des Heilands Optogt naar Jerufalem , en zy wor: den ook , zinnebeeldig , aan de Gelukzaligen, in de eeuwige Vreugde, in de Hand gegeven, Ik zwyg van de menigvuldige gebruiken in de Samenleeving , tot welken dit Geboomte ftrekt ; om dat dezelven in de byzondere Ges flagten van Palmboomen verfchillende zyn. Zy wof- DER PALMBOOMEN. 255 worden by Rumruius in drie Rangen, van LE Nootdraagende ‚ Wyngeevende en Brood uit- EN leverende , verdeeld. De Bladen van fommigen Hoorv. werden oudtyds gebruikt om op te fchryven , TUS en hedendaags dekken ’er veele Indiaanen hun- ne Hutten mede. De Vrugt van fommigen {trekt , behalve het Voedzel, ook tot Vaatwerk en ander Huisgereedfchap ; terwyl men van den Bast Touwwerk vervaardigt, en het Hout , ge- lyk dat van andere Boomen, tot veelerley ge: bruiken dient. Dit edele Geboomte bevindt zig zo wel in woon de nieuwe als in de oude Wereld. Niet al-P'®* leen in Afia, Afrika en Amerika, op de Oost- en Westindifche Eilanden, op die welke in de Groote Zuidzee leggen , maar zelfs in de Zui- delyke deelen van Europa, zyn de Palmboomen thuis. Dit betreft echter maar één of twee Geflasten : want de meeften , gelyk de Kokos- Nooten , Sagoe- Boom , Palmiet en anderen , | groeijen niet dan onder de Verzengde Lugt- ftreek. De ecigentlyke Palm- of Dadelboom brengt, volgens ’t gevoelen van GALENUS, de beste Vrugten voort in ’t Joodíche of der Philiftynen Land, Nog om een andere teden verdienden de Palmboomen de eerfte plaats in de befchryving der Planten. Geen Geboorte , waarfchynlyk ; veel minder eenig Kruid, heeft zo vraeg aanleiding gegeven, om van Minnaaryên gewag te maaken onder de Plantgewasfen *, Niettemin hadt ’er__* zie zu en Ee 3 - 60, IL, DEEL. 1, STUK 256 VERDEELING Lk zulk een aanmerkelyke duifterheid omtrent def= AFDEEL: zelver deelen van Vrugtmaaking plaats, dat de Hoorp: voornaamfte Kruidkundigen zig niet hebben STUK. durven verftouten , de Geflagts - Kenmerken op ‘te geeven van dit Geboomte. Prumirr betrokze allen tot een zelfde Geflagt. Tour- NEFORT flootze geheel van zyn Samenftel uit, en LiNN&Uus heeft ’er niet dan als cen Aanhangzel , met de Cryptogamia , wier Paa- ting duifter is, verknogt , plaats aan gegeven. Niettemin zyn door onzen Ridder thans ook de Kenmerken van derzelver Geflagten , op de - volgende wyze, voorgefteld. PALMBOOMEN. Die Bloemtrosfen en Vrugtfcheeden draagen. TI. Waaijerbladige. 5. CHEMZEROPS, Tweehuizig. Drie weeke Vrugten, ze BORASsUS. _Tweehuizig. De Vrugt. met drie Pitten, Se CORYPHA. “De Vrugt met ééne Pit, IH. Vederbladige. 4e CYCAS, Twechuizig, De Vrugt met één Pir, droog, tweekleppig. s 5, Cocos. Eenhuizig. De Vrugt Lederagtig met één Pit, 6: PHOENIX _ Tweehuizig. De Vrugt week met één Steen, 7e ELAI8, Twechuizig, De Vrugt Lederagtig ‚eenzaadigs ‚8, ARECA. Tweehuizig. De Vrugrmet één Zaad, de Kelk gefchubd, D. ELATE. Eenhuizig, De Vrugt met één Zaad, 10, ZAMIAs T wechuizig. De Vrugtfcheede Eyvormig, U, vr if 4 A KeS Ja à Í } f DER PALMBOOMEN 257 mi. Dubbelvederbladige, Hij j AFDEEL. zi, CARYOTA, Eenhuizige De Vrugt met twee Zanden. 1. | Hoorp- Alle deeze hebben de Bloem uit drie Blaad- STUEe jes beftaande' of in drie-en gefneeden, uitge- nomen die van het Zevende Geflagt , welke zo wel de Kelk als de Bloem in zesfen ver- deeld heeft, zegt LINNZUS. SSS SSS SISSI SISI es: TL HOOFDSTUK Befchryving van °t Geflagt der CHAMAROPS of Laage Palmboomen. Het Merg van des- zelfs Knot , de Herfenen van den Palmboom genaamd. LD es voert den naam van Laage Palmboom, Naam: om dat hy in hoogte veel te kort fchiet by de gewoone Palm- of Dadelboomen. Hier- om geeft ’er LINN&Uus ook den bynaam van humilis aan, noemende de eenigfte Soort , in dit Geflagt bekend, Chamerops humilis (*): niettegenttaande de Griekfche naam zelf die laag- (*) Chamarops Frondibus palmaris plicâtis „ Stipiribus {pí- nofis. LINN. Syst, Nat, Xil. Tom. IL. Gen. 1219. Hert, Clâff. 482. Spec, Plant. Ed. Ie 1657. ROVEN Lugdb, 40 Palma minor. BAUH. Pin, so6. Palma humilis (ive Chamz- tiphes, BAum, Hist. Ie p. 368, Chameeriphes. Don. Permpt, 320, Chamzriphes tricarpos fpinofa , Folio fiabelliformi, PONT, Anth. 147. Te 8. R Ei, DEEL, jÀ STUK: je ÁFDEEL. il. Hoorre STUKe Woon. plaats, PL 258 BESCHRYVING VAN Je laagte aanduidt: ten minfte de benaaming Cha- meriphes, welke van 'T'HEOPHRASTUS voor dit flag van Palmboomen gebruikt is, Chame- rops betekent by Prinius een anbesl ander Kruid, „Deeze Boom groeit ja de zaitshe deelen van Europa , inzonderheid in Spanje , alwaar men ‘er den naam aan geeft van Palmito. », Hy ís aldaar, op dorre, drooge Velden, zo s> gemeen, zegt de Heer OsBrcxK, als by , Ons [in Sweeden ] de Genever -Struiken ; > naar welken hy nogthans, noch in Geftalte > noch in hoogte ‚ gelykt : want de Palmito s… heeft eenen fmallen als 't ware gedrukten ss Steel , met Haakswyze punten aande. kan- 9 ten. Deeze Bladfteel of Tak, waar van de s, hoogte niet veel meer dan een vieréndeel » Elle is, eindigt met een even zo lang Blad , st welk in ’t eerst gelyk een Waaijer fa- ss mengeplooid ís, doch vervolgens van bo- ss ven uit elkander fpringt. Als de Steel lan- s ger wordt legt hy zig op den Grond , of » hangt ook wel by een fteile hoogte neer. » Tegenwoordig [toen hy ’er zig bevondt,} s hadt deeze kleine Palmbeom noch Bloem », noch Vrugt. Het Blad daar van gebruikt > men „ overal , tot Bezems en tot gevloch- » ten Werk in plaats van Boombast. De ‚> Wortel , die zig zeer uitbreidt , wordt in ss de Steden verkogt , en, wanneer de Schors »» daar afgehaald is , raauw gegeten”, Schoog \s svn a ll AMER 0 vr Ae ok | | nk DEN CHaAMAEROPS 259 Schoon aan den Stam van deezen laagen Da A _ ‚ delboom, op de nâtuurlyke plaats groeijende rn gene hoogte van niet meer dan ruim een Hoonp- Voet, of vân een Elle by anderen gege-STUK ven wôrde, zyn doch de Stammen, die Groote: men, van den Chamefops in onze Openbaâre Kruidhoven heeft, veel hooger. In de Hor- tus Medicus' van deeze Stad bevind ik den Stam ten minfte drie Voeten hoog te zyn, en de Bladen hebben, met den Steel , ook byna die langte. In de Akademie - Tuinen van Leiden en Utrecht hebben zy den Stam nog hooger. Mooglyk zal dit afhangen vant de Vettigheid van den Grond, de Vogtigheid , of daar van, dat zy den meeften tyd-op be- {looten plaatfen ftaan : want dus ziet men vee- le Gewasfen hooger opfchieten , dan in de Na- tuurlyke: fchraale Groeyplaatíen. In verfcheide deelen van Italie, aân de Het Merg Zee- Kust, komt ook deeze laage Palmboom: Ee then voor, dien men op Sicilie Kiumara of en ra noemt, wegens de Waaijeragtigheid der Bla- deren; doch die van Napels noemenze Cepha- glione, cm dat op den Stam een Knot of Knob- bel groeit „ zynde de Scheut of Spruit, wele ke de jonge Bladeren, Bloemen en Vrugten te famen inhoudt , even als dit in de Asper- giën plaats heeft. Dus is de zelfftandigheid ‘van dien Knobbel ook een zeer malfch en lekker Merg , de Herfenen van den Palm- of Dadelboom (Cerebrum Palma) genaamd, wore oi aha den- IE, DEEL Joe STUN, a6o BeEsCHRYVING VAN %, dende veel als een Nagerecht gegeten ; hoe- eh a wel hetzelve wat fterk verkoelende is , ‚vol Hooi: gens ’t oordeel” van GALENUS; des men STUK. _’er, gelyk tot de Meloenen , dikwils wat Zout en Peper by gebruikt. ff pe o7Dev Bladen hebben Steelen van ongevaar Bladen, anderhalf Voet lang, van welker End zy zig uitfpreiden als een Chineefche Waaïjer. Dee- ze Steelen zyn-op de zyden gemeenlyk ge- doornd; doch eene Verfcheidenheid , heeft de- zelven ongedoornd. Van dit verfchil wordt by de Ouden reeds gewag gemaakt. | Vrugten; Ten opzigt van de Vrugtmaakende deelen ís ook verfchil, Men vindt ’er Hermaphrodieten onder, die-de Kelk in drieën verdeeld , de Bloem driebladig ; zes Meeldraadjes ; drie Sty- ten en drie weeke Vrugten hebben, ieder met ‘tén Zaadkorrel : en Mannetjes - Boomen ‚ wel Ken niet dan Mannelyke Teeldeelen , als bo- ven, vertoonen. De Vrugten zyn ronde Bes- fen, die men , Wegens haare. famentrekkende kragt ; tegen de Loop heeft aangepreezen, Hier te Lande moet het Gewas in Winter- huizen gehouden worden , daar het fomtyds bloeit (*). II. HOOF D- (*) volgens ontvangen Berigt, heeft men thans te Utrecht van den Chamerops Mannetje en Wyfjes het Mannetje met een Stam van zes Voeten hoog en derdhalf Voet dik: het Wyfje tien Voeten hoog En anderhalf Voet dik. Eene an dere, welke 'er dit Jaar voor » eerst gebloeid heeft, is by- pa zonder Stam» wet Bladen van wel zes Veeten hooge N/ DEN LoNtTaAR-B oo Mm. 26r BEESEEDESEDEUNIELEEEEN ne: / FDEEL. ERO OE DSTIUK. HI. Hoorp- Lontar- of Jagerboom , zynde een Wyngee- vende Palmboom. De Wilde Lontar, West- indifche Latanier en Javaanfche Cabang. D= Boom is in ’ Maleitfch bekend by + den naam van Lontar, doch de Neder- landers noemen hem Pagerboom- of Palmeer- boom, Voorts heeft hy in Oostindie een me- nigte naamen , die het niet noodig zal zyn hier allen by te brengen. Op Java heet men hem Sualan , op Makasfer Talla , op Timor Colje.- De Heer LinNnmus heeft ’er den Latynfchen of Griekfchen naam ZBorasfus, die aan de Vrugten van den Palm- of Dadelboom, nog met haaren Zak bekleed zynde , weleer gegeven werdt, op toegepast (*). Deeze Boom groeit door geheel Oostindie, doch zo menigvuldig op Amboina niet, als op (*) Borasfus Frondibus palmatis plicatis cuculiatis Stipie tibus ferratis. Syst. Nat, XIl, Tom. II, Gene 1220, Spee, Plant. Ii. 1657. Borasfae Frondibus palmatis. Flore Zeyl. 395. Talma Indica Tal & Talghala dia , Fruêtu carnofo dulci eduli , Putamine inclufo, Burm. Zeyl, 181. BURM. Ind, 240. Palma Coccifera , Folio plicatili Flabelliformi, Mas & Foemina. Raj, Hist. 1366. Ampana. Mort. Mal, 1. p. 13. Te, 10 Carimpana. dbid, p‚ ri. Te 9, Lontarus domestica, RUMPH, Amb, 1, p. 45, T, 10. R 3 IL DESL, L STUG Naam, Geflalte, E 263 BESCHRYVEIENG VAN 1, óp Java, Celebes en de andere Eilanden. Hy Arprer- fchynt de meefte plaatfen te beflaan, daar geen Hoorp. Kekos- Nooten of Kalappus- Boomen zyn. Dus STUK. is hy zeer gemeen aan de Kust van Koro- mandel en op de Oostkust van Ceylon , wor- dende in tegendeel op de Westkust ,„ daar weele Kokosboörmen zyn, byna niet gevonden. Doorgaans wordt hy zo hoog niet als dezel- ven, hebben dikwils maat een Stam van Vyf- entwintig of dertig Voeten hoog, doch taä- melyk dik, beneden omtrent twee Voeten over ‘t kruis, boven ongevaar een Voet. De Stam is ruuw en Mosagtig , op zekere afftanden met uitpuilende Knobbels bezet en dus als in Leden verdeeld, gelyk de Kokosboom : *t welk in ’*t beklimmen van den Stam, dat door de Indíaanen dagelyks gefchiedt, veel gemak geeft ; doch middelerwyl wordt de Stam door het af- flyten glad, De Top praalt met een Kroon vän Waaijeragtige Bladen , die Steelen hebben van by de vier Voeten lang, zeer dik en ftyf , van onderen tond , van boven plat en Geutswyze uitgehold, aan de kanten bezet met fcherpe kromme Tanden, waar aan de In- diaanen hunne naakte Lighaamen deerlyk kun- nen kwetzen: te meer , dewyl hier en daar éen afhangende Tak of Steel is aan de Kroon. Teder Blad is ook omtrent vier Voeten lang, en. beftaat uit zeventig of tagtig Straalen , die zig in de rondte uitbreiden , doch ongelyk van Jangte en breedte zyn, maakende niettemin | van ‘ DEN LoNnrTaR-Booum. 263 wan ieder Blad een ftyven Waaijer, die holen EL fcheppende ftaat, als een Huik. AE Van deeze Boomen zyn Mannetjes en Wyf- Hoorpe jes, dat is zodanigen die Mannelyke en die STUK. Vrouwelyke Bloemen draagen. De Bloesfem annetje, der eerstgemelden beftaat uit een Soort van Katten , naar die der Lifchdodden wel wat ge- lykende , doch ruuw en Schubagtig , bruin van Kleur , meer dan een half Voet lang. Hier aan komen kleine witte Bloempjes , ieder uit drie Lepelvormige Blaadjes beftaande, en van _ binnen vyf Draadjes hebbende, zegt Ru m- PHIUS; doch volgens LiNN&us is de Man- _nelyke Bloem , zo wel als de Vrouwelyke , driebladig , hebbende zes Meeldraadjes met taamelyk dikke Knopjes of Helmpjes (Anthe- re), die geftreept zyn, voorzien. Deeze Bloempjes ftaan evenwydig , op fchuinfe ryën, tusfchen de Schubben : zy zyn welriekende en komen langzaam voort. De zelfftandigheid van deeze Katten fchynt voos en Olieagtig te zvn : want men kanze voor Lont gebruiken, Door- gaans zitten ’er twee en ook wel drie aan een zelfden Steel. Deeze Mannetjes komen uit de Nooten van een zelfden Boom, als de Wyf- jes » Voort, Het Bloeizel van de Mannetjes zit hoog in pet de Kroon , dat van de Wyfjes hangt laager , \Yyfie. beneden de inplanting der Bladen. Hier komt een dikke Steel voort, waar. aan. een wyde Zak of Kous hangt, die driekantige is , aan’ RA beide IL, DEELe Ie STUK, 264 BESCHRYVING VAN L. beide Enden {pits , en fplytende zig in drie oi Bladen verdeelt. Dan vertoont zig een Zak- Hoorp- jes van een dun Huidje gemaakt , bevattende SIUK. de eigentlyke Vrugtbeginzels. Deeze zitten te famen aan een Steel, welke zig troswyze uitbreidt , en waar van de Schepzels het ag- terfte deel bekleeden, zynde van vooren eenig _Bloeizel. Van deeze Scheeden of Trosfen ziet men gemeenlyk twee of drie , en op ’t hoog- fte zes of agt aan eenen Boom te gelyk 3 dech waar onder dan altoos kleinere of agter- blyvende zyn. De Bloe- _ Van RumMmrPurus end ‚ dat zonderling men, _ js, aangemerkt, hoe de Wyfjes van deeze Lontarboomen ook , eens in haar Leven, der- gelyk gefteeld Bloeizel uitgeeven als de Man- netjes; te weeten, voor dat zy de eerfte maal Vrugten draagen. Zouden dit de Vrouwelyke Bloemen zyn , waar van LiNNeaus fpreekt , zeggende dat die ook in drieën zyn verdeeld, beftaande uit rondagtige , kleine , blyvende ; Blaadjes , en aan enoiha gefchubde Katten of Staarten groeïjende, a als die der Mannetjes- Boomen ? DeVrugte De Vrugten, die aan Trosfen groeijen, zyn Nooten , byna rond, van grootte als een Kinds Hoofd , of omtrent vier Duimen dik ; van vooren als. een Appel wat ingedrukt , van ag- teren, aan het Steeltje, als in een Schotteltje dat uit zes Schubben beftaat, en dan nog in | een Kelk van vyf Schubben vervat , die aan de « An DEN LonNtTAR-BoouMm. 265 de Twyg van de Tros blyft zitten. De Kleur 1. der jonge Nooten is groen, der volwasfenen Sn bruinagdúg zwatt, en der ‘ouden graauw. On- goorp- der ’t-buitenfte Velletje vindt men een voossrTux, en draadig Vleefch , dat in de jongen witag- tig is, in de volwasfenen geelagtig en zo {ap- pig, dat men het uitzuigen of uitperfen kan , doch vol fyne Draaden. Aan de geheel oude Nooten wordt dit Vleefch tot een Haairige Stoffe ‚ fyner dan die der Kokosnooten. Iec- der Vrugt bevat drie Korrels, zo groot als Een- den - Eijeren, doch wat plat op de zyden , met een dubbelde Pic, Men kan de Draaden, waar mede deeze Korrels aan den Bolfter zit- ten , niet geheel daar af krygen, en dezelven daarom ook niet polyften. In de jonge Vrug- ten is de Schaal van deeze Korrels zo week, dat menze van boven met den Vinger kan ___doorbooren , en dan laat zig het Merg, % welk meest een zoet Water is , uitflobberen. In de ouden wordt de gemelde Schaal Been- hard , zo wel als de binnenfte Pit , die dan doorfchynende is en hard als Ys, tot eeten niet bekwaam. Het Hout van den Stam, onder de buitenfte zet Hout. Schors , is maar drie Vingeren dik, in de jon- ‚ge Boomen wit , in de volwasfenen ros met zwartagtige Aderen „ hard en Hoornagtig 5 in de oude Boomen nog bruiner en harder, laa- tende zig dan fraay polyften. Het fplyt ge- makkelyk in de langte , doch overdwars kan ES, men Ji. DEEL, Le STUK. 266 BESCHRYVING v ANR 1. — men het naauwlyks doorhakken. Al het Merg, ÂFDEEL: daar binnen, is wit, voos en met korte Draa- mr. Hoorp- den, vermengd. De Wortel is zwarter en dike “STUK, ker, doch houdt zo vast niet in de Aar. _de als die van den Kalappus- Boom; weshal= ve de Lontarboom ook ligter door den Wind om verre wordt gefmeeten. Hy moet ten min- fte twintig Jaaren oud zyn, om Vrugt te draagen, en kan; zo men verhaalt, wel twee- honderd Jaaten leeven. Palmwyn, Meest is deeze Boom betaens wegens het | Wynagtige Vogt, dat dezelve uitlevert; in ’t Maleitfch Touakka, by de Hollanders Towak, en by de Amboineezen Tua genaamd. Hy zal zynen naam, Jagerboom , hebben van den bruinen Suiker , die daar van gekookt wordt, in Indostan Jagara geheten wordende ; waar van de Ouden , zo men wil , het woord Sac- charum ‚de Latynfche naam van den Suiker, gemaakt hebben ; gelyk de Maleijers nog den harden Kandy- of Stok-Suiker Saccar noe- men. Het geele Sap, uit de rype Vrugten geperst , heet in ’t Malabaarsch Punat en Punata ; de Bladeren van den Boom noemt men Ola, zo > wel als die van den Kokos- Boom. ee Deeze Palmwyn wordt echter niet, gelyk elders , uit den Stam der Boomen gêtapt , maar uit de Vrugtfcheeden , Majangs of Schuit- jes genaamd, als gemolken, Zekere Indiaanen, - die men deswegen Teifferaars noemt, maaken hun / DEN LONTAR-BoomMm. 267 hun Werk van dagelyks , ten dien einde, den, Stam te beklimmen, Dit doen zy doorgaans “Tj,” aan Boomen , die met verfcheide Vrugtíchee- Hoorp- den beladen zyn: zy knypen eerst zodanig een °TUE- geflooten Vrugtfcheede , of wryven dezelve zo fterk „ dat al het gene ’er binnen is gekneusd worde ; voorts, na verloop van drie Dagen , fnyden zy ’er de voorfte en kleinfte helft af , bindende den Steel aan een Tak of Bladfteel vast , en dan een Potje of Bamboes aan den- zelven hangende, ’t welk in eene Nagt vol druipt. Dagelyks moet een nieuw Sneedje van de Majang afgenomen worden , en dus druipt zy zo lang , tot dat de geheele Tros is afgefneeden. Men kan middelerwyl de an- dere Majangs, die ‘er aan den Boom zyn, laaten Vrugt draagen, Als men ’er Suiker van kooken wil, dan worden de Potjes van binnen met Kalk befineerd, ’t welk het Sap , ook wel Sura genaamd ‚ dikker maakt en deszelfs Zoe- digheid bewaart. Dit Sap wordt, over een maatig Vuur, eerst En tot een dikken Syroop , Carpoene genaamd. ge ij kookt ; daarna in langwerpige Korfjes gegoo- ten en in de Rook gedroogd : vervolgens komt daar van de bruine Lontar- Suiker , welke men Sagara noemt. De Javaanen maaken er. kleine Broodjes van, die zy in Bladen Winden en dus te koop brengen. Zelfs ver- mengen zy hem wel met den Sagueer - Suí- ker , die bruiner en vogtiger is, ook zo goed nief 1. AFDEEL. IL. Hoorp- STUK. Koekjes van de Vrugtens 068 BESCHRYVING VAN niet: in de Kost, noch zo aangenaam om uit de Hand te eeten. Evenwel wordt de Lon- tar - Suiker ook wel vogtig en verfmelt, als men hem niet op een drooge plaats bewaart. Van Nieuwelingen wat gulzig gegeten , ver- oorzaakt hy wel eens de Roode Loop, maar de Indiaanen houden hem voor zeer gezond. Op Ceylon en aan de Kust van Koroman- del wordt van de Vrugten deezer Boomen meer werks gemaakt dan op Java en de an- dere Oostindifche Eilanden. Men is daar, niet alleen , zeer verflingerd op het Sap of Merg der jonge Vrugten of Vrugtkorrels, maar maakt zelfs van het Vleefch der rype Vrugten een Koek , Punata genaamd. De manier, hoe zy dit Vleefch daar af wasfchen, hetzelve zuive- ren , en dik maaken door het op Matten te gieten en dan te laaten droogen , zal het niet noodig zyn te befchryven. De Makasfaaren bereiden deeze Vrugt met minder omflag , gie- tende het uitgeperste Sap flegts in groote Schot- tels, daar zy dan wat Rystemeel onder men- gen en voorts daar van Pap of Bry maaken, Dus kunnen zy de Pitten bewaaren’, welken zy vervolgens in een Kuil werpen , waar die dan zekere Scheuten uirgeeven , wel gelykende naar Pinkfternakelen , en van deeze maaken zy ook veel gebruik tot Spyze , zo wel als van het Merg der Pitten „ die niet fchieten willen, Van de Doppen of Schaalen zelfs , van deeze Pit ten, worden Smids Kolen door hun gebrand. | Uit DEN LonrTARrR-BooMm. 269 E Uit het Mannetje van den Lontarboom wordt FDEEt» ook een Vogt getapt , doch dit is meest in gebruik tot een Geneesmiddel. Men heeft Hoorn- bevonden , dat hetzelve , ’s morgens nugteren STUKe gedronken, de genen helpt , die met de Tee- ring ‚ Bloedfpuwen of andere kwynende Ziek- te gekweld zyn ; werkende, zo ’t fchynt, op dergelyke manier , als de Ezelinne „Melk. Het Hout der Mannetjes is harder en zwar- Het Hout d en de Bla- ter dan dat der Wyfjes - Boomen; weshalveden, men ‘er tot glad Werk meer gebruik van maakt. De Singaleezen weeten ’er Kistjes en Koffertjes van te fabriceeren , die gepolyst zynde zeer fraay zyn , wordende fomtyds voor Ebben - Hout aangezien. Aan de Kust van Malabar , en daar omftreeks ‚ worden de Bla- den van deezen Boom nog gebruikt om op te fchryven 5 gelyk by andere Natiën die der Kokosnooten Boomen. Voorts worden ’er Zon- nefchermen en Hoeden , als ook veelerley Korf- jes en ander gevlogten Werk , van gemaakt ; ja zelfs Zakken, om Ryst in te doen, en wat „dies meer is. By de Makasfaaren worden de gedagte Zonnefchermen zo veel geagt, dat niemand dezelven gebruiken mag , buiten de Grootften van het Land. Dus zien wy dat deeze Boom in Oostindie van groote nuttig- heid is. | RuMmrHrius befchryft verder eenen Wil- witde den Lontarboom , die in de zelfde Landftree-gontar- ken als de Tamme groeit en in gedaantezeer wei. U, DEFL, 1. STUK, {. AFDEEL Tl. 230 BrsCcHRYVIN CG VAN weinig daar van verfchilt, Naauwlyks kan ik ‘ begrypen; waarom dan deeze de Wilde gehe. Hoorp- ten worat , terwyl de andere Natuurlyk op die STUK zelfde plaatfen en ook by geheele Bosfchen , groeit. Hy zegt, wel is waar, van den Tam- „men, dat die gehavend wordt, en daarom acht hy den naam van Wilden Kokosboom (Pal meira brava.) welken ’er de Portugeezen aan- geeven , zeer oneigen 3; doch ik begryp niet, waar in dit havenen beftaat , ten Ópzigt van Boomen, die geen eigentlyke Takken draagen ; of het moefte zyn , dat menze van Mos, By- gewas , Doornftruiken en andere Ruigte zui- verde ‚ om hun meer Voedzel te doen beko- men, en in dit geval zou men even ’t zelfde doen kunnen met deeze Wilde Soort. peszeifs Hoe ’t zy, de Wilde Lontar groeit hooger, Eigen- fchappen. met eeh dunner Stam dan de voorgemelde, Hy heeft de Bladen ook veel grooter, en in volwasfen Boomen met Steelen van tien tot veertien Voeten lang , die aan hunne Enden ieder een Waaijeragtig Blad hebben, met Straa- len van meer dan drie Voeten. Men begrypt ligt, hoe verbaazend groote Bladeren dit zyn. Dezelven groeijen niet alleen aan den Top des Booms , maar van ’t midden van den Stam vervolgen zy naar boven, De Steel is als een holle Geut, op de kanten fcherp gedoornd , even als in de Tamme Lontar. De Straalen zyn ook ongelyk van langte niet alleen, maar fommigen aan elkander gevoegd , anderen af- ae DEN hce asl o7t gezonderd , doch ‘geene tot aan het MOREE punt toe van een gefcheiden, en die naast aan FD oei UI. den Steel komen korter dan de middelfte Straa- Hoorp. len. In de jonge Bladen vindt men tusfchen ‘TUKs deeze Straalen zekere Draaden , die in ’t eerst aan de kanten zitten, dan daar afgaan en ver- | gebruikt „ zyn de Bladen , die zelfs op plaat- volgens geheel verdwynen, Het Hout is op ver naa zo hard niet, als dat van den tammen Lontarboom , en daarom tot fyn Werk niet bekwaam : het Merg is droog en Meelagtig , dech grofdraadiger en harder dan dat van den Sagoe - Boom. Hy draagt niet , zo lang hy nog aan ’t groeijen is, maar in de Ouderdom krygt hy een Getakte Kroon , van Steelen , waar aan Vrugten groeijen van grootte als een kleine Ockernoot. Van buiten zyn deeze Vrug- ten bekleed met een droog Vleefch of Bolfter , die ‘er ligt afrot; van binnen bevatten zy, in een Houtige Schaal of Dop, een witte harde Pit, die van Menfchen zelden gegeten wordt. De Vledermuizen zyn zeer gretig naar het Vleefch , zaaijende de Korrels door den Af- gang op- veele plaatfen. Kort na het draagen deezer Vrugten fterft de Boom. Het voornaamfte , dat men van deezen Boom Gebruik fen , waar hy niet groeit , te koop gebragt worden. Deeze Bladen zyn, om dat zy zo veel grooter vallen dan die van den Tammen Lontar , en fterker, ook bekwaamer tot aller- | 5 Vlegtwerk , gelyk Korven en Rystzakken, Mat- \ EI, DEEL, Io STUK) der Bladen. Ï. 272 DESCHRYVING VAN Matten en Zeilen van Vaartuigen , die men AFGREN Stroo- Zeilen noemt. Verfcheide dingen wor- Hoorp- den in dergelyke Matten Zakken , op Javas STUK, ter; verzendinge naar ‘t Vaderland ingepakt. Van die zelfde Bladen, overlangs gefpleeten , maakt men veelerley Bindzel of Touwwerk; ook grove Netten en zelfs Garen , daar de Makasfaaren hunne Regenrokken van bereiden. Tusfchen den oirfprong der Takken is eene weeke zelfftandigheid , als Spons , welke tot het breeuwen van Vaartuigen dient. Voorts weeten de Indiaanen ook eenigen Drank uit deezen Boom te bekomen; doch die veel fleg- ter is dan de andere Towak , brakagtig van Smaak en het Hoofd bezwaarende. Zy kap- pen ten dien einde de Takken van den Kruin af, en fteeken een Pyp of Geutje in een Gat, dat zy daar in geboord hebben, waar uit dan veel Vogt in een daar onder gehangen Vat vloeit. Hier door echter vermagert de Boom en kwynt , wordende in tegendeel ‚ als men hem wel bezorgt , vet en dik, en dan kan men _ deszelfs Merg tot Meel gebruiken. Voorts wordt het Sap van deszelfs Takken vof Bladen tegen de fchadelykheid van fommige vergiftige din- gen , welken men gegeten heeft, dienftig ge- oordeeld, / Deeze Wilde Lontar of een dergelyke Boom , groeit ook de Philippynfche Eilanden , zegt RumrPHius, wordende aldaar Yhur geheten en krygt een zo dikken Stam , dat hem een Man DEN. LontTaAR-B 0-0-Mi Wk Man niet kan omvatten. Van het Merg uit ï. re. Stam maaken de Ingezetenen in fchraa- AFDEELS le tyden Brood, en tappen ook Wyn uit den goorpe Stam, daar zy dan Suiker van bereiden. Hy stuks meent dat de zogenaamde Koolboomen , welken de Scheepvaarende aldaar hebben aangetroffen , geen anderen zyn geweest dan deeze Wilde Lontarboomen. Het is zeker, dat zo wel de Palmiet- als de Kokos- en Dadelboomen, al- temaal op hunne Toppen fomtyds een dergelyke eetbaare Kool uitleveren (*). Gedagte Autheur verbeeldt zig ook, dat de Laranmss Latanier der Franfchen, op de Westindifche "°° Eilanden, tot dit flag van Boomen behoore. De Afbeelding en befchryving , echter, welke men van dien Boom vindt, ftelt hem aanmerkelyk . verfchillende voor. Zyne Bladen zyn van on- deren als een Waaijer geplooid en naar den omtrek fpreiden zy zig wel in ’t ronde uit 3 doch zyn niet in Strooken verdeeld , maar door dezelven loopen Ribben „ die een weinig buti- ten den Omtrek komen , maakende aldaar ícher= pe Punten. Zy zitten aan ’t end van dikke Steelen, van welker Huid de Indiaanen , door die te fplyten en te droogen, allerley Mande: werk vlegten , zo wel als van Riet, De Bla- den dienen hun om de Hutten te dekken, ae het Hout maaken zy Boogen, Pylen en Werp. (*) Zie Lanars Reizen, KT, Deel, bladz, 140, 141. S) il DeEL, 1. STUKS 274 BESCHRYVING VAR 1. Werpfpiesfen. Op het Eiland Rodriguez, in Apian de Indifche Zee, vondt Lrcua Tr ook deezen Hoorpe Boom, die 'er een fmaakelyke Kool en zeef STUK. goeden Palmwyn uitleverde (*). Wzaijers __Mooglyk is het zodanig een Blad, dat men en gedroogd , en van gedaante als een Waaijer, van eenige Voeten Straals , alhier in de Hor- tus Medicus bewaart : of hetzelve moefte de Javaanfche Cahang zyn , welke eerst uit den Grond fchiect met een enkeld Blad, van Waai- _ jeragtige gedaante, dat op ver na zo diep niet ingefneeden is als de Bladen van den eerstgemelden Lontar- of Jagerboom. Vervol- gens komen ’er eenige Bladen by, en door den tyd wordt het een Boom van dikte als de Kokosboomen , doch niet boven de twee Va- demen hoog van Stam. Hy draagt niet dan in de hoogfte Ouderdom zyrne Vrugten, Van de Bladen maaken de Javaanen, na dat dezel- ven aan Riemen gefneeden zyn , insgelyks Stroozakken en breede Hoeden. Zy gebruiken dezelven ook om iets in te winden en het al- dus beter te bewaaren : ’*t welk inzonderheid ten opzigt van den Pedro del Porco plaats heeft. IV. HOOF D- (*) Lecvar Voyage, p‚ 82. “Ter 7 Á Á 46 Wz £ EACS Gn en ang mn ne peten f ARE Md p b - Ln Á | 2 + E R 1 Ee Ù br hi pa: El % ; 8 en f #4 De’ fi hi 4 J, ) 8 E he f « Ld ï as be 3 = { Î u k \ û re L À Kk n \ e # / é - A ” 5 Z s. 7 n } \ Pi # 4 1 3 d 5 4 % 4 Ld Ed En / x 1 In s B Kr 4 Ì ES ü $ - Ú 5 \ ; df N 8 en d » \ « ni he B Î Le 3 md te Ei A - = Ù Ve / 1 ) j es \ _ - P o: al 1 hal t . r 1 _ / IN 5 8 e 5 ï pl =S | Ld hd fi (ee 4 == Pe zi Ee t } d Q hf ú Ë | N { r 2 r 1 CCC ee a III. le! d d fe af „ 2 Peel … up = RE Er Ie ommen teken am we Dr ekeren Amen Pp Lie DEN SARIBOE-BOoòM. 275 sssssssssssssss: Ar N ERS IV. pe IV, HOOFDSTUK. Hoorne STUKe … Befchryving van ’t+ Geflagt der CoRYPHA, welke men Sariboe - Boom noemt , waar toe ook de Licuala- Boomen behooren, en hier me- de wordt de Thebaifche Palmboom vergelee- ken. Ik t Latyn hadt RuMerurus deezen Boom Saribus getyteld , om dat hy van de Ma- leijers en Makasfaaren Saribu of Sariboe ge= heten werdt, De Javaanen noemen hem Sa- ligi, de Baleijers Sami, doch de Ternataanen Wocka, een naam, dien zy ook geeven aan den wilden Lontarboom. Op Malabar noemt men. hem Codda- Panna of Berg- Palmboom. L n= Neus heeft ’er den naam van Corypha aange- geven (*) ‚ welk Woord, in ’t Griekfch, niet anders dan voor een Top fchynt gebruikt te zyn, en zelfs in ’t Latyn niet bekend was; hoewel Coryphaus ‚ daar van afgeleid, het ge= ne (*) Corypha Frondibus pinnatoe palmatis plicatis , Filo interjeêtis, Syst, Nat. XI, Tom, II. Gen, 1221, Hort, Cliffs 482, Fl, Zeylan, 394 ROYEN Zugdb, 4e BURM. Jud, 240, Palma Zeylanica Folio longisfimo., latisfimeque „ Tala & Talaghas ditta. BURM, Zeyl, 131 Palina Montana, Folio plise eatili Flabelliformi , maximo , femel tantum frugifera, RA, Hist, 1363. Codda- Panna, Hort, Aal, IEI, pe To Te Te tès Saribus, RUMPB. Amb, IL, p‚ 42. Te 8 Sb iE. DEEZe le STUK) Naam 276: BESCHRYVING: VAN, Lr ne den voornaamften betekent ‚ zeer gemeen Tian, 18: Zyn Ed. geeft 'er den bynaam aan van Hoorp-. Umbraculifera „ en wel te regt, want de Bla, STUK. den zyn bekwaam om. drie of vier Man te ge- lyk, op de Reize, voor de Zonnefchyn zo wel als voor den Regen te befchutten, Gefatte, Deeze Boom groeit ook op veele der. Oost- br indifche Eilanden, alwaar men ’er fomtyds ge- heele Bosfchen van aantreft. Hy heeft een regten hoogen Stam , naar dien van den Ko- #5 kosboom gelykende, doch niet met kenne: Iyk uicpuilende Ringen. Het Hout, onder de Schors , is in de rondte niet boven een Duim dik’, in de oude Boomen Hoornagtig hard, e gepolyst als zwart Ebbenhout zig vertoonen- de, maar met witagtige of geele Aderen, Daar binnen is een Spongieus Merg, met lange grove Draaden doorweven. Aan ’t end breidt hy, gelyk de overige Palmboomen , zyne Tak- ken in ’t ronde uit, die eigentlyk Steelen zyn f van byfter groote en zeer fchoone Bladeren. Deze Steelên zyn zes Voeten lang en meer dan een Arm dik, van boven een weinig uit- gehold , gelyk een Geut en aan de kanten Zaagswyze gedoornd , even als in de Lontar- boom. De Bladen maaken ieder een Zoune- fcherm „ van eenige Voeten middellyns , aan den omtrek met Punten of Straalen voorzien, gelyk ‘een gefchilderd Zonnebeeld ; als in de nevensgaande Afbeelding duidelyk blykt, ’t Ge- tal deezer Straalen is fomtyds wel tagtig of ne- | gen. vr DEN SarriBor-BooM. ‘27 N \ “gentig: zy loopen famen naar ’t middelpünt,, ke of eigendyk naar de plaats der inplantinge eN van den Steel, die niet regt in ’t midden is. Hoorp: In de jonge Bladen zyn deeze Punten famen-STUEe * gevouwen „ en als in een Scheede beflooten. De Bladen zyn eerst geel , dan licht groen 5 blyvende veel gladder en bleeker dan die van den wilden Lontarboom , waar van zy ook daar in verfchillen, dat zy een geheelen Kring maaken , en niet open zyn by den Steel. Men verhaalt, dat deeze Boom niet voor zyn dertigfte of veertigfte Jaar bloeit , en derhal- ve, waarfchynlyk , ook niet eerder zyne Vrug- ten geeft. Anderen zeggen, dat hy maar eens Vrugt draagt in zyn Leven. Tusfchen de Takken of Bladíteelen komen uit zekere Hoc- zen of Scheutjes , zegt RuMrPHIius, dunne roodagtige Steelen voert, die nederwaards han- gen , Omtrent drie Voeten lang. Zou LinNe= Naus deeze bedoeld hebben , wanneer: zyn Ed. van een Draad tusfchen de Bladen fpreekt 2 Immers ik vind by Rumrurus geen het minfte gewag van zodanige Draaden tusfchen de Straalen van het Blad , als ’er in de Wilde Lontarboom door den Ridder aangetekend zyn, Of zoude men deezen Boom met den Sariboe verward hebben? (*) 7 Hoe (*) Zie N. Le BURMANNI Flora Indica, pe 2, alwaar de _ Palma Zeylanica , welke de Heer J, BURMANNUS gezegd S 3 “ hade , 278 DBESCHRYVING VAR _'W Hoe ’t zy, aan de gezegde Draadagtige Ar ink Steelen groeijen Knoppige Bloefems en daar op, Hoorp. volgen ronde Vrugten, van grootte als een sTUK. _Musket- Kogel , die aan bogtiger Steelen tros- „PeVrg- wyze by elkander zitten. Deeze hebben een Fig, 2. dergelyke Pit als de Vrugt der Wilde Lontar- boomen ‚ doch boven zit daar aan een {pits Puntje. Ook zyn zy ‚ met een Huidje van zagt Vleefch bedekt , en hebben in ‘t eerst eene . Goudgeele Kleur, ’t welk dan den Boom , bos venen behalve de {choonheid zyner, Bladen, een overheerlyk aanzien geeft : maar deeze Luifter vergaat fchielyk: den volgenden Dag zyn deeze Vrugten reeds, zwart , en hebben dan niet als een Meelagtig droog Vleefch. Voorts legt, onder de zwarte Houtagtige Schaal , eene witte harde Korrel , doch deeze is niet eetbaar. Deelender Het zou dan wel fchynen , dat de Sariboe- king Boomen van beiderley Sexe waren: ten minfte wordt van geene Mannetjes en-Wyfjes, onder dezelven, gewag gemaakt, en de Heer Lin- Naus geeft flegts de Kenmerken der Vrugt- maaking aldus op. Een algemeene famenge- {telde Vrugtfcheede : een driebladige Bloem , met zes Meeldraadjes en een Stamper, De Bloemblaadjes zyn ovaal , ftomp ‚ wyd open: de ‘Meeldraadjes Elsvormig , langer dan de Bloemblaadjes; met aangegroeide Meelknopjes : | Het hadt, Corypha van LINN mus genoemd te zyn, thans als een Verfcheidenheid tot den Boras/us is betrokkene DEN SARIBOE-BooMm. 279 Het Vrugtbeginzel rond, waar op een Els-, Lb vormige korte Styl; met een enkelden Stem- ATO pel : het Vrugthuisje een groote ronde Befie, Hoorne bevattende éénen Beenigen , grooten, Kloot-STUXe ronden Zaadkorrel, Van de Bladen deezer Boomen wordt in pe Oostindie veel gebruik gemaakt tot Zonne-P*!en fchermen ‚ ‘waar toe zy , als gezegd is, zeer bekwaam zyn, en men kanze bykans Natuur- lyke Parafols noemen. Ten dien einde wor- den de Straalen naar elkander toe getrokken , om de holte te maaken , en de Steel , van zyne fcherpe Tanden gezuiverd zynde , dient tot een Stok, om den Parafol te draagen. De jonge Bladen van de opfchietende Strui- ken „gedroogd en eenigermaate bereid zynde, dienen voor Pakpapier.. Zy zyn dan witagtig of Strookleurig en kunnen zo dun, als Chi- neefch Papier gemaakt en lang bewaard wor- den. Van het Hout maaken de Maleijers en Javaanen Steelen tot hunne Werpfpiesfen. Dee- ze Boom heeft , zo wel als de andere Palm- boomen , een eetbaare Kool of Palmiet. Tot het Geflagt van den Sariboe betrekt Pe Rumruius ook de Licuala , op Makasfärzoon 1 groeijende , doch ook op ’t Eiland Boero en elders gevonden. Deeze wordt nooit een vol- komen Boom , hebbende den Stam niet veel meer dan zes Voeten hoog, en naauwlyks een Arm dik , doch ook in Leden onderfcheiden. Boven fchiet hy zes Takken of Steelen uit , ED 4 van Ele DEELs Ie STUKs ‘elo BESCHRYVING VAR de _ van vyf of zes Voeten lang (*), en naauw- Ar jet Jyks een Pink dik, in de onderfte helft ook Bier: op zyde getänd of fcherp gedoornd, leder STUK. Tak draagt een uitgebreid en in vyftien Straa- len gefpleeten Blad, die alle tot aan den Steel toe van elkander afgezonderd zyn. Ieder Blad « heeft ongevaar drie Voeten middellyn; en de middelfte Straal is veel breeder dan de ande- ‘ren. In zyn Ouderdom krygt deeze Struik een uitfpruitzel , zo lang als de Bladeren , welks Steelen kleine Steeltjes draagen, die bezet zyn met drie ryën van groene Knopjes, op ieder van welken een Bloempje ftaat met drie Spits- jes gelyk het Bloeizel van de- Pinang. ” Daar op volgen de Vrugten ter grootte van Bake- laar - Boontjes , zittende op een Steeltje met drie Punten , ‚ en van binnen eeh langwerpigen Zaadkorrel bevattende. k Het eenigefte gebruik , byna, dat men van deezen laagen Sariboe heeft, is, dat men van de Bladen Bonkosfen maakt , “tot het Tabak- rooken: want het Hout is niet duurzaam, en wordt derhalve ook maar tot WGE Latten ge bezigd, pe Thee Met den Sariboe-Boom zou men, volgens boom: LÍNN EUS, moeten vergelyken den Boom, dien Poecoek in zyne Oofterfche Reizen , PE N hi ei Oon- _{*) Vademen heeft RumePnius, Ufse in ’t Latyn , doeh ik denk dat het Voeten zal moeten zyn, om dat het anders noch mer de Afbeelding, nqch met de dikte ftrookt» EL) 33 3 ‚3 39, EE: 535. „22 DEN SARIBOE-Boom. …o8r f onder. den naam van Palma Thebaica voorftelt TL en afbeeldt (3 in ’% Engelfch Dome - ih dat is Koepel - Boom , waarfchynlyk wegens Hoorp- zyne Kroon , genaamd, ‚‚ De Stam (zegt die Au-STUK. theur) groeit niet hoog, maar daar fchieten wel dra twee Takken van uit , die elk we- derom twee anderen uitgeeven, en dus ver- deelt de Boom zig al verder Gaffelswyze „ jeder Tak vier- of vyfmaal, Het Blad is halfrond, van omtrent drie Voeten middel- lyn en zeer fchoon : de Vrugt ovaal, drie Duim lang en twee Duimen breed, Onder ’t Vleefch , dat droog is en Bolfteragtig , doch van ’t Gemeen gegeten wordt, is een holle harde Pit, daar men Snuifdoosjes 9 33 33 33 53 van. maakt , en , om dat de holligheid klein is, ook wel Kraalen, welke van de Turken als Paternosters gebruikt worden , tot het > opzeggen van hunne Gebeden.” Wat de Bladen aangaat, dezelven komen veel meer met 93 ‚die van den. Wilden Lontar-Boom, hier voor befchreeven * „ overeen ; inzonderheid wegens zrags. zo de tusfchengevoegde Draaden. De Vrugtmaa- king fchynt zeer te verfchillen van die ‚van den Sariboe- Boom ftrookende nader met die ‚van den Sagoe- Boom : als beftaande- uit een Soort (*) Confer, Palma Thebaicae POCOCK Orient, 1, p. 231. Te 73» cui Frondes pinnato palmatrx, Filo interjeéto; Stipitibus ‘ciliato = {pinofis „ Caudice dichotomo, LINN, Sp, Plant, Ue Pp. 1657. ss Jl, DEEL, 1, STUK, Te 182 BESCHRYVING VAN Soort van Katten , daar de Vrugtbeginzels als - ‘ronde Bolletjes onder aan gehegt zyn. Die Au- theur geeft hem als een te vooren niet be- fchreeven Boom op ‚ welke door zynen getak- ten Stam inzonderheid verfchilt van alle an- dere Palmboomen tot heden bekend, hoewel eenigermaate met den Brafilfchen overeenkomen- de: doch de Heer S HA w heeft hier op gewigtige Onder- fcheidinge Aanmerkingen gemaakt en aangetoond, dat hy de Ouden reeds is bekend geweest. SSISISSSISSISISSISSISIS: ON HOOF DE RE Befchryving van ’t Geflagt der CycaAs of Sagoe- Boomen , dus wegens het Meel, dat zy witleveren, genaamd; waar toe de Draad- of Garen- Boom en Ananas- Boom betrokken AA (DE de Geflagten van den tweeden Rang der Palmboomen , welken Gevinde of Vederagtige Bladen hebben , komt by LIin- Naus het eerfte voor, de Cycas, waar van geene Kenmerken door zyn Ed. worden op- gegeven, dan alleen, dat de Vrugt een droo- ge Pruim is, met een tweekleppige Pit (*). Dit (*) Drapa ficca Nucleo bivalvi, Syst, Nat. XI Tom, II, N. 1222. Al eid DEN SAGOE-BooM 283 Dit Kenmerk is bykans onverftaanbaar. Hoe. 1, kan een Pruim droog en een Pit tweekleppig à* Ei: zyn? ’t Is waar, het kon een Vrugt zyn met Hoorp- droog Vleefch als een Bolfter , waar onder eenSTUK: tweekleppige Schaal , gelyk in de Ockernoo- ten , bevattende een harde Noot: doch van die tweekleppigheid vind ik niets gemeld by RumrHius, wiens Olus Calappoides , hier aan ‚gehaald , ook geenszins uitpuilende Ringen aan den Stam heeft, die in eenige vergelyking ko= men by de Knobbels om den Stam der Cocos» boomen. Dat Foliatio circinalis , more Filicum s geen Kringagtige maar een gekrulde Bladmaa- king betekene , zou zonder Verklaaring ook ten hoogfte duifter zyn; niettegenftaande de Bla- den zeer naar díe van Boomvaren gelyken, Ik zal derhalve hier dit Geflagt van Palm- pe sacon boomen, volgens den Rang, in welken zy by Boom. RumreHius worden voorgefteld , befchryven , en dus met den regten SAGOE-BooM een aanvang maaken. Deeze is , onder de drie voornaame onderfcheidingen , welken die Au- theur gemaakt heeft , de Meelgeevende Palm- boom door hem getyteld. Want, hoewel het Merg in de meefte Boomen van deeze Klas- fe, gelyk wy reeds gezien hebben, ook Meel- agtig is, overtreft hy doch hun alten ver , zo in de deugd, als in de veelheid van deeze Meelagtige Stoffe, De Sagoe- Boom heeft , in de volwasfen- egatre, q i heid, IIe DEE, 1, STUK, PN AFDEEL, Ld Hoorpe STUK. 084 BESCHRYVING VAN heid , een Stam van wyftig of zestig Voeten hoog ‚ en zo dik , dat hem een Man naauw- Iyks met zyne Armen kan omvatten. Hy is oneffen of ruuw „en eenigermaate geringd of in Leden verdeeld. Lang blyft deeze Boom een Struikgewas, zig vertoonende als een groo- te Plant, met groene Steelen: van over de twintig Voeten hoog , die Geutswyze zyn uit- gehold, en op de zyden fcherpe Doorens , als Naalden , hebben, in het onderfte gedeelte. De bovenfte helft deezer Steelen is wederzyds be- zet. met Bladen , die altoos opwaards ftaan in de Sagoe- Boomen , daar zy in de Kokos- of Kalappus - Boomen nederhangen. Zy zyn. Jang en fimal , in ’t midden breeder, doch ook een weinig famengevouwen , met flappe Door- nen op de kanten. Vervolgens vormt zig om laag de Stam , die byna de zelfde dikte heeft als de Boom zal hebben. Hy fchiet fpoedig in de hoogte , en werpt eindelyk zyne Doornen af , behoudende. de keepen der afgevallen Bla- den, die tot trappen verfttekken,; om hem te beklimmen. Aan den volwasfen Stam {taan de Steelen meest overend , hebbende aan ’t on-_ derfte een holle Geut of Schop, van omtrent een Voet breed , waar mede zy den top van den Stam en elkander omvatten. Deeze Schop ; benevens de binneníte Huid daar van, die men ‘er aftrekken kan, en tot verfcheide gebruiken dient, zo wel als het Vaatwerk daar van ge- maakt , noemen de Indiaanen Coroerong en Co- … soera DEN SAGOE-B oo Mi 2 roero. De Bladen, boven aan den Stam, zyn- Le “de van vwintig tot vierentwintig Voeten lang, 270 Dr verdorrende , worden Gabba gabba geheten , ER ‚en, na dat zy zo wel van de wederzydfche STUKe Bladen , als van het onderfte Schopswyze ge- deelte gezuiverd zyn, als Stengen of Stokken tot gebruik bewaard. Zolang de Stam nog niet volwasfenis, heeft zelfftan. hy rondom den Wortel nog eenige Doornige “ere: Takken, die maaken , dat men ’er niet onbefcha= digd by kan komen. Een wonderbaare voor- zorg der Natuur , om deezen Boom te be- {chutten voor de wilde Varkens, welke andefs- zins het Gewas, om het Merg te bekomen, in zyne Jongheid vernielen zouden. Dit maakt deeze Bosfchen zeer gevaarlyk te doorkruifen : want men ligt, ’t zy in het Aangezigt, aan de Handen of Voeten, gekwetst wordt door dee- ze Doornen : waar tegen de harde Huiden der Indiaanen beter beftand zyn. De Koker, waar uit de Bladen voortkomen, is van twaalf tot vyftien Voeten lang en een Arm dik: men kan ’er aan de punt wel een Elle affnyden , om Kleederen van te weeven , zonder eenig nadeel toe te brengen aan de groeijing van den Boom. Hy is zeer Spongieus , hebbende van buiten maar een foort van Schaal , twee Vin- geren dik, die voor Hout verftrekt , dat wit is en als uit grove Draaden beftaat. Het overi. ge van den Stam „ daar binnen, is alleenlyk | een vogtig Merg , gelyk in de Vlierboomen , | en II, DEEL. 1, STuK, 986 BErESCHRSVING VAN Lì en dit Merg is het, ’t welk deezen Boom als F EL, A kra tot een een maakt voor de Indiaa= Hoorp- nen. , STUK: Zo lang de Sagoe- Boom aan * groeijen is, draagt hy geen Vrugten , en de Inlanders be- letten hem doorgaans die te draagen , om dat de Stam daar door zyne beste hoedanigheid verliest. Men kan zulks by het zogenaamde fchieten van verfcheide Moeskruiden vergely- ken. Als men hem evenwel ongemoeid laat, dan beginnen zig, wanneer hy volkomen oud geworden is, de Bladfteelen witagtig te ver toonen, als of zy met Meel beftrooid wa- ren: vervolgens komt uit het midden van de Kruin een fpitfe Hoorn of Pyl voort, by de drie Voeten lang, welke, zig openende , een getakte Tros uitgeeft, die zig in Takken uitbreidt, in de eene Soort zes; in de andere ‘tien of elf Voeten lang. Deeze Takken zyn Vinswyze bezet met kleiner Takjes, van by de twee Voeten lang , aan welken wederzyds nog kleiner Takjes ftaan, die naar de Katten van den Hazelaar gelyken. Deeze zyn een half Voet lang en van dikte als een Vinger , be. ftaande uit donker rosfe en Wolagtige Schute ben. Men noemtze onder de Amboineezen Siriboa, om dat zy naar zekere’ Vrugten van dien naam gelyken. Als nu deeze Tros zig wel tien Voeten heeft uitgebreid , zo dat haa- re Takken tusfchen de Bladfteelen doorko- men, dan gelykt de Kruin van deezen Boom _ naar he ' MDN Sta e or:B08 Ms . 687 „naar eene Kaarskroon in de Kerken of Palei-_ L AFDEELe medi v. - Wanneer de Tros zo ver gevorderd is, daf Hoorp. komen eerst de Vrugten te voorfchyn, die STUK. agter of onder aan de voornoemde Katten of De 8 . é Vrugtmaa= Vingers , twee of drie by malkander , zitten. king. Men kanze dus eenigermaate by de Vrugtbe- ginzels van den Taxisboom , als men deszelfs Bladvinnetjes voor de Katten neemt, vergely- ken. Die Schubben van de gedagte Katten zul- len waarfchynlyk Meeldraadjes , als de Manne- Iyke Bloemen uitgeeven , welke de Schepzel- tjes , bevrugten , en dus zou de Sagoe - Boom volftrekt behooren tot de Monoikia van Lr N- NEUS. Dit is iets, ’t welk my ten hoog- fte waarfchynlyk voorkomt, niettegenftaande ik het niet door het Gezag van eenig Waar- neemer bevestigd vind. Mooglyk is de hoogte van deeze Boomen een beletzel geweest , om zulks op te merken. De Afbeelding in *t Werk van Sera, Plaat XXV. van het Eerfte Deel, welke, volgens de aantekening van den Hooggeleerden Heer TJ. BuRMANNUs, de regte Sagoe- Boom is (£), geeft een ander denkbeeld van deeze Vrugtmaaking. Aldaar wordt aangemerkt, „ dat » uithet Hoofd van den Stam eenige Trosfen , van (*) 1lerb. Amb, of Amboních Kruidboek, To Deel , bladz, zë. 5 Ee DEEL, In STUK Ie Arp EEL. De Vrugtene 288 DBESCHRYVING VAN „ van licht paarfche Bloemknopjes,; als Bloemi- „, kool, uit het midden der Bladen uitíchieten, die met den tyd Vrugten, maaken „in de „ gedaante van een digt geflooten Pynappel „ « met een langen Steel, als van een. Peer. ‚, Deeze Vrugten zitten in menigte , op de 2» Wyze als Trosfen , aan lange Steelen, die > uit een dikken Stecl voortkomen” In de Afbeelding ziet men wel het beginzel van zulk een Tros, doch daar vertoont zig niets van dien Hoorn, waar RumrHrius van fpreekt : maar zou dezelve ook afgefneeden of geopend zyn geweest , om die Bloemknopjes te ver- toonen 2 Eenige overblyfzels, als puntige Bla- den , fchynen daar van wel een blyk te gee- ven. Voor ’t overige wordt myn vermoeden dat er Bloemen aan dien Tros zyn, door die. befchryving eenigermaate verfterkt. Ook zegt die Autheur , dat men de Siriboa neemt voor * Bloeizel van den Sagoe- Boom. Volgens RumrHius zyn de Vrugten ge- fchubd, doch in alle Soorten van. Sagoe - Boo- men niet van eenerley gedaante : fommigen rond als een Perfik of Abrikoos ; fommigen ovaal , als een Hoender- Ey of nog langwer- piger ; fommigen uit den ronde „wat plat en fcheef. Het zyn, zegt hy, aartige gefchilfer- de Knoopen , hebbende die van de gemeenfte Soort flegts de grootte van een gewoone Pruim, „van agteren ‚wat ingedrukt, en van vooren eenigszins puntig; eerst groen, daarna witagtig f Ch EN > DEN SAGOE-Boom. 289 sen ten laätften vaalbruin van Kleur; De bui-, E tenfte Schaal beftaat uit, enkele Schubben, die Arpa op ryën ftaan en aan elkander fluiten, bevat- Hoorp.” tende een Pit , van grootte als een Snaphaans-STUK- Kogel, die in de onrype Vrugten rnurw, doch in de typen zwart en zo hardis, dat men haar ' niet aan ftukken kan byten. Deeze Vrugten: ftrekken , niettemin , voor de wilde Varkens tot. eene lekkere. verfnapering. Derhalve teelt deeze Boom weinig door zyne Vrugten voorts maar wel door zyne Wortelen , die zeer ver- re onder de: Aarde voortkruipen , en dikwils nieuwe. Plantfoenen maaken; den in eens an- ders Grond, Vier Soorten. van Sagoe - Boomen: worden ’er ek door dien Autheur opgeteld, wier onderfcheid Boomens meer beftaat in de Doorens en Vrugten , dan in de uitwendige. Geftalte. De eerfte , in ’t Maleitfch en Ambonfch: Lapia Tuni, dat is Opregte Sagoe. genaamd „ is de gene, naar ’t „welke mên deeze befchryving heeft opgemaakt, geevende “het beste Meel. Zy is daarom ook de gemeenfte , wordende het meefte voortgeteeld en opgepast. De Doornen zyn van middel baare langte; de meeften als gewoone Naay- Naalden , doch fommigen ook wat korter, en de Vrugten als gezegd is. Derzelver Pitten worden wel in Zout water gekookt of in Pe- kel ingelegd , en dan tot een eetbaare Spyze gemaakt met eenige Kruideryën. Een andere Soort, in *t Ambonfch genaamd wige Un Lg» S9g0e. XE, DEEL, Ie STUK) L ArpeeL. V. Hoorp- STUK.’ Lang- doornige, Gladde Sagoe, _ Woot- Plaats. 200 BESCHRYVING VAN Lapia Ihur of Wilde Sagoe , is de hoogfte van. Stam en digter met Doornen bezet dan eenige andere Soort, maar deeze Doornen zyn korter, de Vrugten kleiner, rond én ongemeen hard van Pit , waar in twee byna doorgaande Gaatjes zyn ‚ zo dat menze aan Snoeren kan rygen. Zy valt meest op Ceram en zeldzaam op Amboina, De derde Soort, Lapia Macanaru of Ma- canalo, dat is Langdoornige, genaamd , heeft den Stam zo dik niet als de andere’ Soorten : de Bladen zyn. groener, fmaller , dunner en meer gerimpeld ; ook ligt fcheurende, en dus tot gebruik minder bekwaam, De Vrugten zyn in deeze Soort de allergrootften , te wee- ten als een taamelyk Hoender-Ey „ worden- de in de duderdom bruin en ligter afvallende. Men houdt deeze Soort van Sagoe , welke ook zo veel Meel niet geeft, voor de {legtíte. Een vierde Soort wordt Lapia Molat of glad- de Sagoe , in ’t Maleitfch Sagu Parampuan geheten, om dat men dezelve houdt voor het Wyfje onder de Sagoe- Boomen, zegt R u M- PHIUS , geevende echter daar van geen re- den. Waarfchynlyk zal het alleen zyn , om dat 'er de Doornen der Bladfteelen geheel aan ontbreeken ; want de Vrugtmaaking in ’t al- gemeen tweeflagtig (Hermaphrodiet) fchynt te zyn, in de Sagoe - Boomen, Deeze Boomen groeijen op meest alle Ei- landen van de Molukkifche Wateren, tot aan No- je DEN SaAcoE-BooM. apt Nova Guinea toe, als ook benoorden Java, HE _ tot aan Siam: als of de milde Natuur dus het ÁFPEEL Menfchelyk Geflagt aldaar voor gebrek en Hoorp- Hongersnood , voor altoos, had willen bewag- STUK: ren. Op Java, Sumatra, en Borneo, echter, zyn de gedoornde Soorten niet veel bekend, maat wel de laatftgemelde of vierde Soort, die op Java Bulum genoemd wordt: doch men maakt aldaar flegts van de Bladen gebruik om de Hutten der Indiaanen te dekken, Op plaat fen , daar veel Ryst groeit, gelyk op Makas- far , fchynt de Meelgeevende eigenfchap naauw- lyks bekend te zyn. De grootfte menigte valt op *t Eiland Ceram , alwaar men ’er uitgebrei- de Bosfchen en Wildernisfen van vindt , en van waar ook Jaarlyks een groote menigte van Sagoe- Brood naar andere plaatfen wordt ver. zonden. Op drooge Bergen groeit hy niet, maar wel in vogtige Zandgronden , en fchynt bovenal de Moerasfen te beminnen 3; zo dat men ’er dikwils niet by kan komen, dan met groot gevaar. Deeze Bosfchen , Latar ge- paamd , zyn deswegen fomtyds byna ontoegang- lyk. Op Gilolo heeft men waargenomen, dat, by groote afftroomingen van Water, in zulke Bosfchen , de Sagoe - Boomen dikwils met Grond en al optyzen , maakende dus een foort van Eilanden, welke fomtyds ook wel in Zee weg- fpoelen. Dus kan men een groot gedeelte van deeze Boomen niet havenen; ’* welk anders dalen) veel 1, Diez, L. Srum, Ee 609 BESCHRYVING vaN nr _ weel toebrengt , om dezelven zig ten nutte té ÄFDEEL. maaken, En, hier uit blykt ook de rykheid van de Schatkamers der Natuur, daar zo veel van dien koftelyken Voorraad verlooren gaat , zonder dât hier door gebrek of stre veroirzaakt worde, Trappen Een byzondere oplettendheid wordt” er ver- van _Ryp- heid van het Merg, “eifcht, om het Merg van “deeze Meelboomen in zyn Kragt te bekomen. Ten dien einde “geeft men acht , op derzelver verfchillende “trappen van Vrugtmaaking. De eerfte trap is, wanneer de Twygen of Bladfteelen; als gezegd is , zig witagtig beginnen te vertoonen, en de „Deoornen ‘van derzelver Voeten en boven aan ‘den Stam afgevallen zyn. De tweede trap is » wanneer zig aan den Top de gezegde Pyl of Hoorn , dien men Majang noemt, omtrent een Voet lang , openbaart. De derde Trap heeft plaats , wanneer die Hoorn zyn grootfte lang- te heeft bereikt , doch nog geflooten blyft: de vierde wanneer de Takken van de Bloem en Vrugt-Tros uitgebreid zyn „ naar een _Ko- raalboom gelykende : de vyfde, als de Katjes, die men Vingers noemt of Siriboa , zig ver- toonen: de zesde , eindelyk , wanneer men de volkomen ‘Vrugten ziet. Alsdan is het Merg tot gebruik onbekwaam : doch voor ’t overige heeft , ten opzigt van deeze Trappen, in de byzondere Soorten een aanmerkelyk verfchil plaats. De eerfte kan tot boven den derden trap DEN SAGOE-BooMEN 203 crap van rypheid komen, zonder dat het Merg L _ bedorven is; dat in de tweede goed blyft tor ADEREN, aan den vyfden trap en daar boven: in de der- Hoorn- de maar tot den vierden, en in de vierde tot sTuZ. den derden trap. Hier uit blykt, dat men in dit geval byzonder letten moet op het veríchil der Soorten. De Indiaanen , evenwel , weeten nog een roe men ander Middel, om deszelfs Rypheid te ontdek. het Meel ken. Men boort of kapteen gat in den Stam „haalt. en haalt daar wat Merg uit, ’t welk men tus- fchen de Handen met Water wryft , ziende dus , of hetzelve genoegzaam Meel uitlevere. Als het te weinig Meel geeft ‚ zo ftopt men het gat flegts met wat Kley weder toe, op dat het niet bederve. Anders gaat men aan ’t ne- dervellen van den Boom , wiens Stam in ver- fcheide Stukken, ieder van vyf of zes Voeten lang, verdeeld , of ook maar midden door ge- kapt, of zelfs geheel gelaten wordt. Dan fplyt men die Stukken , of den Stam, in de langte door; en vervolgens gaan zy daar op zitten , hakkende en fchraapende het witte , draadige Merg, aan brokjes uit de holte, Hoe kleinder dit Merg gemaakt is, hoe beter, Men doet het in de uitgeholde helft van zulk een Stuk des Booms, dat over eenig loopend Water gelegd wordt, zynde aan ’t eene end voorzien met een foort van Teems, die van het Haai- rige Geweefzel , dat van den Kokosnooten- Boom komt, gemaakt is. Het Hakzel , geduu- Eis rig © nd 204 BESCHRYVING VAN L rig met Water begooten, wordt met de Han- En yr den gekneed, en tegen die Teems aangedrukt , Hoorp. zo dat het fynfte met het Water daar door — STUK. _fchiet, vallende in een foort van Tobbe, daar onder ftaande, Na het bezinken tapt men het Water af , en neemt het Meel daar uit, ’_ welk , zo fyn en wit als Kalk zynde, in Korf- jes van groene Bladen gedaan wordt, waat in men het bewaaren en zelfs verzenden kan, Het Overblyfzel , dat roodagtig is en daar men geen meer Meel uit kan krygen, wordt op een hoop gefmeten voor de Varkens, of, zo het leggen blyft, dan groeijen daar zeer lekke. re Kampernoeljcs op, en ‘er teelen dikke Wormen ín voort, die ook van de Indiaanen tot Spyze gebruikt worden , na dat zy aan Vuur zyn gaar gebraden. Hoe men Het meefte Sagoe-Meel wordt tot het bak- dann nn ken van Brood gebezigd. Men heeft daar toe zekere Vormen , in Steenen uitgehouwen, van veelerley grootte , wordende de besten op ’ Eiland Uliasfer gemaakt , zeet RuMrPunius. leder Steen is in eenige Holletjes , naar belie- ven, of ook wel maar in ééne holligheid ver- deeld; waar in men, na dat de Steen ter deeg is heet gemaakt, het Meel uit de gedagte Korfjes giet, dat dan aanftonds tot Koeken of Brooden wordt. Deeze Brooden zyn doorgaans vierkant of regthoekig, doch in grootte en dik. te zeer ongelyk. De gemeene Sagoe- Broo- den, op Ambon, zyn bykans een half Voet ‚lang DEN SAGOE-Boo MEN. 895 ‚Jang en drie of vier Vingeren breed, midsga- 1. ders. wit en broofch , maar op Ceram zynze Ärpr EL vecl dikker en harder, ja aan de hoeken als Hoorn: verglaasd,. Van de Eilanden Key en Aru ko- sruxe men ‘er van anderhalf Voet lang , een half Voet breed ‚ en omtrent een Vinger dik. De allerbesten worden gemaakt op de Uliasferfche Eilanden, zynde ongevaar een Handbreed in ’t vierkant groot. Men neemt daar toe zeer fyn en wel gezift Meel, ’t welk deeze Broodjes ros maakt van Kleur, verfch zynde zagt en zeer fmaakelyk ; byna als ons nieuwbakken Brood : maar, oud zynde , wordenze zo hard als Steen , doch men kanze in Water weeken en dus gebruiken, De Ceramze Sagoe- Koe. ken, die de grofften zyn, kunnen het langfte duuren, en zyn dus best tot Voorraad op lange Reistogten, De meefte Sagoe komt gekorreld van Ambon en de beste , die men Bloem van Sagoe noemt, zynde Sneeuwwit en zeer fyn ge- korreld, van Japan. Van deeze Sagoe of van de Brooden kan men Pap cf zeer gemakkelyk een voedzaame Bry kooken ; s Salt *t zy met Kokosnooten Melk alleen , of met Meet. Water , Zout en Speceryën. Een dergelyke Bry , Papeda genaamd , wordt van het Meel zelf en op dergelyke manier toebereid , als men in Europa van Meel de zogenaamde Wa- teren Bry maakt; wordende deeze Oostindi- {che , die rurm de taay fchynt te zyn, aan Klontjes met zekere Saus gegeten; als wan- T 4 neer IL, DEEL, le STUK, 206 BESCHRYVING VAN 1. neer zy zeer lekker is en gemakkelyk te ver- Aen teeren 3 maakende een-graagen Maag, döch Hoorp- weinig Voedzel geevende, Ook wordt ” er in de STUK. Geneeskunde , gelyk bekend is, “tot verfterking wel gebruik van geïmaakt. Voorts kan men dee-_ ze Pap, als Styfzel , tot het pappen en plak- ken van Lywaat en Papier , ja ook tot an- dere zaaken bezigen. Gebruik De Palmiet of Kool van den Sagoe- glecrn | Eren is zo goed niet als die van den Kokosnooten Bladen, ‘Boom , en wordt daarom zelden raauw gege- ten. De Bladen dienen tot het dekken der Huizen en de Bladfteelen tot het famenftellen _der Wanden, die echter, om dat dezelven zo krimpen , na verloop van eenigen tyd geheel met Reeten zyn , en zig dan als van Lat- werk gemaakt vertoonen. Dus verftrekken dee- ze Bladfteelen, Gabbha Gabba genaamd, op die Eilanden en plaatfen , daat weinig Bamboes- Riet groeit , voor hetzelve, Men maakt ’er zelfs Vlotten van, om zwaare Houten of Stee- nen te vervoeren, Van de Bladen formeert men, door dezelven aan malkander en op Lat. jes te naaijen , zekere Plankjes of Blad-Scha-. liën, Atap genaamd , vyf of zes Voeten lang en anderhalf Voet breed, Daar toe worden de groene Bladen genomen,en deeze worden dan , door ’t droogen, bruin. Met zulke Blad- Schaliën worden alle de Huizen, op de Mo- lakkifche Eilanden , door dezelven op Latten, van DEN SAGOE-BooM. 297 van gezegde Bladfteelen of Hout te binden, ge- L “dekt, even als elders met Kokos- Bladeren, Het ÄFDEELe dekken begint men van onderen op , zodanig dat Hoorp= de onderften meer dan half door de bovenften STUK. bedekt zyn, even als met de Leijen der Kerk- daken gefchiedt, Deeze Daken moeten met Latten daar op te binden tegen Stormwinden verzorgd wotden : maar anders zyn zy zeer digt en beftand tegen de zwaarfte Slagregens, kunnende fomtyds wel tien Jaaren duuren , ten minfte , indien men de Schaliën dubbeld op maälkander legt ; doch begroeijen eindelyk met Mos en andere Kruiden , gelyk men dit ook ziet gebeuren aan de oude Rieten Daken, in de Nederlanden. Zy vatten, wel is waar , ligt Vlam en dan zyn deeze Papieren! Hui- zen in een oogenblik verbrand; doch die fcha- de is voor den Inlander gemakkelyk herftel. ‚ baar. De dikke Schors van het onderftuk der Blad- fteelen „ Coroerong genaamd , dient, wegens zyne taaiheid , even als dik Zool- Leder, tot een Borstwapen. Ook wordt van de Vrugt- fcheede’, op fommige plaatfen , gebruik ge- maakt tot Garen en om Kleederen daar van te weeven 3 even als wy dit reeds in ander flag van Palmboomen hebben opgemerkt. Dit laatfte heeft inzonderheid plaats ten op-nraan- of ziet van zekeren anderen Boom, deswegen by al RuMmeHius Sagus Filaris, dat is Draadgee- vende Sagoeboom of Liever Draad- of Garen. és: Boom Ïl. DEEL I, STUKe 298 DBESCHRYVING v AN … L Boom genaamd, Deeze fchiet eerst ook Struik. di VV“ agtig vie den Grond, en maakt vervolgens een Hoorn. Stam van hoogte ten minfte als de Kokos- STUK. Boom, met eene effene Schors; flaauwelyk in Leden verdeeld. De Bladfteelen zyn gedoorn- de Takken, van twaalf tot vyftien Voeten lang ; op de zyden bezet met Vinblaaden , van vier Voeten langte en twee of vier Dui men breedte , doch in een fpitfe Punt uitloo- pende en op de zyden gedoornd, Tusfchen de ‘Takken, aan den Top , komen drie of vier Bloemftengen voort , die een Arm dik zyú, verdeelende zig ieder in agttien of twintig lange dunne Steelen, welke zydewaards afhan- gen, en eenen Bloem- of Vrugt- Tros maa- ken. leder Steel geeft twee of drie Kart-agtige Vingers uit, aan welken de Vrugten groeijen , die naauwlyks zo groot zyn als Amandelen , bevattende onder een broofche Schaal een zeer harde , ongefchikte, hoekige Pit of Kern. Allermeest groeit deeze Boom op ’t Eiland Ceram, alwaar de Ingezetenen byna alleen ge- bruik maaken van de jonge Scheut, die op oude Boomen als een Hoorn, wel zes of agt Voeten lang, voortkomt. De jonge Bladeren, waar uit deeze Scheut beftaat, in Water ge- ‚ weekt en gefchraapt zynde, laaten zig in dun- ne Draaden fplyten , waar van zy dan, even als van de andere Sagoe- Bladeren , Kleedjes weeven; waar toe ook de Bladen van andere Palmboomen. dienftig zyn. , | Eine — Eed D EN ANANAs-Boo Mm. 299 Eindelyk komen wy tot die Soort van Sa- L goe - Boomen, waar aan Rumrmrus den “yr naam van- Olus Calappoides of Moesktuidige Hoorp- Kalappus geeft , om dat de jonge Bladen ge-STUKe kookt en gegeten worden, LinNaus heeft; NANAS- BOOM. deeze onder den Geflagtnaam Cycas aangehaald Pl, nr. op zyne eenigfte Soort (*) 3; zo wel als den Ambonfchen Sagoe- Boom van SeBA, welke echter, gelyk aangemerkt is , de regte Sagoe- of Meelboom fchynt te zyn. Deeze Soort heet op Malabar Todda- Panna, in ’t Maleitsch Sa- jor- Calappa , op Amboina Utta Niwel, in ’% Javaanfch Pakis Radji , om dat de Moorfche Paapen hem dikwils by de Graven van hun Volk planten, Dewyl deeze Boom een foort van Ananas, die zeer aanmerkelyk is , op den Stam draagt, (gelyk de Afbeelding Fig. 3, vertoont ,) zo heb ik hem ARanas : Boom gehe- ten. De Geftalte is als die van den Kokos- of Kalappus-Boom , doch korter en dikker, en fomtyds , doch zeer zeldzaam ‚ heeft hy den Stam (*) Cyeas Frondibus pinnatis circinalibus , Foliolis lineari. bus planis, Syse, Nat. Xil, Tom, II, Gen. 1222. Cycas Frondibus pinnatis , Foliolis lineari-lancoolatis , Sripitibus {pinolis, Hort, Clifh 482, Flor. Z?yl. 393, ROYEN Zugdb, 5. BURM. Ind: 2go, Palma Indica, Caudice in annulos pro- tuberantes distin&o, Raj. Hist, 1360. Arbor Sagoe Amboie nenfis, SEB, Thes. TI. pe 39 T. 25. f. 5e Tesfioe KEMPFER, Jap. 897. Olus Calappoides. RUMPH, Amb, 1, De. 86, T, 22» 23, Todda- panna. Hort, Adlab, Ille pe 9 To A3 tLe UL, DRELe Ie STUKe 7 ig, 3e De Kruin, Fig. 4e De Ana. nas - gely- kende Vrugte 300 BESCHRYVING VAN Stam boven in twee of drie Hoofdtakken ver- deeld, De Bladfteelen of Twygen zyn vyf Voeten lang , omtrent een Vinger dik, groen of groenagtig , doch niettemin ftyf, rond en. glad, aan de kanten bezet met kleine Doo- tentjes. De Bladen ftaan overdwars regt uit. gebreid , gelyk een Mat, en daarom worde deeze Boom , in ’t Indiaanfch, ook wel Mat- Zenboom geheten. De langte der Bladen ís by- na een Voet , de breedte een Vinger of een Duimbreed : zy zyn plat en ftyf, ftaande te- gen elkander over aan den Steel, en doen dus den Steel met zyne Bladen zo geweldig naar die van Boomvaren, of van Osmunda gelyken , dat RuMmrPHrus aan het gantfche Gewas den naam van Osmunda arborescens geeft. Ieder Bladfteel komt voort uit een rondag- tige Knoest of Bol, welke na ’t afvallen der Steelen aan het bovenfte van den Stam blyft ftaan , zo dat hy aldaar vol Knobbelen wordt, gelykende naar een ronden Bol , even als de Kruin van den Lontarboom. In Fig. 4, Plaat UI., is deeze Kruin vertoond. Het uitfpruit- zel van den jongen Bladfteel , omtrent een Voet lang zynde , is als famengerold en gelykt naar een ronden Worm 3 even als dit in de Varens plaats heeft. Deeze Scheuten zyn zeer mals , en kunnen als Aspergies tot Spyze dienen ; weshalve men ze ook by Handen vol ter Markt brengt en verkoopt. De eerfte Vrugt, welke deeze Boom, vyf of Zes bn ne DEN: ÁNANAS-BoomM. sor zes Voeten hoog zyndes voortbfengt , gelykt, Pi EL als gezegd is ‚ naar een Ananas; doch is fmal- EEEN ler, langer, en heeft ook dat Bladsnhe Kroont- Hoor p- je- niet , ’t welk zig vertoont op de Ananas-ST?% fen. Haar langte is meer dan een Voet; de dikte vyf. Duimen , en zy eindigt onder en boven met een ronde. punt. Van buiten is zy gefchubd „en heeft op ieder Schub een zagt Puntje ; zynde geheel bleek of graauwag- tig geel, en bedekt met een Smeerig Meel, Deeze Vrugt dwars doorfnydende, wordt men in. haar midden een ronden Steel gewaar , rondom welken de Schubben ftaans dach dee- ze zyn niet geflooten ; gaapende als in de Den- neboomen ‚en een Zandig Meel bevattende, Zy zyn droog-.van Smaak, omtrent als Hazel. nooten. Deeze Vrugt kan wel genuttigd wor- den, doch men laat dezelve doorgaans verdor- ren en verdwynen. „Twee of driemaal geeft een Boom deeze Ananas uit, eer hy de regte Vrugten voortbrengt , ’t welk gebeurt. , wan- neer hy de hoogte bereikt van agt of tien Voeten. en daar boven. Uit de Kruin , cusfchen de digte Bladíteelen De regte of. Twygen, die dwars uitgebreid ftaan, doch “ten. niet dikker zyn dan een Duim , komen een menigte Steelen voort, die aan ’t end een vlak Handje hebben , als een Haanekammetje. Aan deeze Steelen , die omtrent een Elle lang, een ‚Pink dik, Wollig en wat hoekig zyn , groeijen drie of. vier rondagtige Vrugten, ter eroot- II. DEEL, Ie STUZs Ee Verfchil der Mane netjes en W y fjes, Ed 302 BESCHRYVING VAN arootte van éen Hoender- Ey; glad, in ’t eerse “ hoog groen „ hier en daar naar ’% geele trek- kende , doch in de rypheid Otanjekleurig, Onder den uitwendigen dikken Bolfter van deeze Vrugten ‚ vindt men een dunne Hout- kleurige Schaal , met twee ‘Naaden fämenge- voegd , die van boven eenige Gaatjes heeft ; bevattende een dikke, langwerpige , witte Pic of Kern, Men hadt aan RuMmePHius verhaäld , dat er Mannetjes en Wyfjes waren van deeze Boomen „ waar van het Mannetje de ‘Ananas droeg en het Wyfje de gezegde Vrugten. Hy meende, echter , door naauwkeurig onderzoek’, van het tegendeel verzekerd te zyn 5 te wee- ten „ dat alle deeze Boomen eerst, op eene hoogte van vyf of zes Voeten, de Ananas en vervolgens, hunne volwasfenheid bereikt heb- bende , de regte Vrugten droegen. Naderhand, in ’t Jaar 1690, oordeelde hy de waare kennis- fe bekomen te hebben van de Vrugtmaaking van deezen Boom ; dat ’er , naamelyk , ne netjes en Wyfjes ‘van waren , als gezegd. is draagende de eerften de gezegde Ananas ih volkomenheid , met/een zo fterken Reuk, dat men ’t naauwlyks omtrent dezelven kon har- den: de anderen flegts een klein Ananasje op de Kruin , met de Schilfers wyd gaapende , tusfchen welken de Vruetfteelen voortkwamen. Het fchynt derhalve ontwyfelbaar , dat de gezegde Ananas , inzonderheid wegens het Smee- DEN ÂNANAs-BoomMm, 803 Smeerige Meel , waar melk zy bezet is RDE de Mannelyke deelen van deezen Boom be. hoort. Le FDEÉLe Vv. Hoorp- Men vindt deezen Boom byna op alle Mo-STUK. lukkifche Eilanden en daar omftreeks; doch op ol Amboina is hy zo gemeen niet als op Ceram en de Zuidoofter Eilanden. Men kan hem niet alleen van Zaaden of Pitten, maar ook op een andere manier voortteelen , neemende het weeke Hoofd van den SûBiik af , en ’t zelve in de Aarde plantende; doch in die bei- de gevallen groeit hy veel langzaamer op , dan in ’t wilde. De jonge Scheuten , voorgemeld , zyn het voornaamfte dat men van deezen Boom ge- bruikt, zo wel als de jonge Bladen , die, in Water gekookt, een zeer lekker en fmaake- lyk Moes uitleveren , en hierom geeft ’er Rum- PHIUS den naam van Kalappus- Moes aan, Voorts kan men de Vrugten ook gebruiken ;, doch dezelven moeten: dan op eene byzondere manier toebereid zyn : want raauw houdt men ze voor zeer nadeelig. Zelfs dient het verfche Sap, uit dezelven geparst, om de Jonge Kin- deren der Indiaanen, wanneer dezelven hun tot een last zyn, volgens ’t ontaarde gebruik dee- zer Wilde Volkeren , van kant te helpen, Hier uit ziet men , hoe zeer deeze Ananas- Boom , in nuttigheid zo wel als in andere opzigten , van den Sagoe- of Meelboom ver- fchille. | De UI. DEEL: Ie STUK, | Woone aats. Gebruike 304 BESsSCHRYVING VAN De Todda- Panna , uit den Hortus Mala- ‘ baricus hier aangehaald, is eigentlyk. de Ja- panfche of Sineefche Sajor-Calappa, welke doot BoERHAAVE;, in de Catalogus van den Leid- fchen Akademie - Tuin , genoemd werdt Jae panfche Palmboom met Bladen van Boomvaren; die gedoornde Steelen hebben (*). Hy is thans hier in de Hortus Medicus niet, maar te U- trecht heeft men hem met een Stam van een half Voet hoog en anderhalf Voet dik. De Chineezen noemen hem Titsfiu of Yzerboom , om dat zyne Bladen, met de Punten fteeken als Yzeren pennen. Dit fchynt een aanmerkely- ke byzonderheid te zyn van deezen Japanfchen Palmboom , die in zyn Vaderland een Stam maakt niet hooger dan zes Voeten, doch dik- ker dan de Stam. van een Kokosboom. De Bladfteelen zyn tusfchen de twee en-drie Voeten lang , bezet-met Grasagtige {tyve Bla- den , ter wederzyde digt aan den Steel gevoegd , even als in de voor befchreevene,. Men maakt ‘er geen gebruik van „ dan dat hy in,de Tui- nen aldaar geplant wordt , om dezelven door zyn Vederagtig Loof te verfieren. Jk heb zodanig een gedroogd Blad „- byna overeenko- mende, în grootte en gedaante , met het gene by Ru Mmrrius in afbeelding is gebragt. VL. HOOFD. (*) Palma Japonica fpinofis Pediculis , Polypodii folio. BOERH, Jud, Hort, Lugdbat, IL, p‚ T7o. ROYEN Prodre ps 7e } î Í DEN KALAPPUS-BooM 305 eee ee ee BE HOOFDSTUK. Befchryving van ’t Geflagt der Koros of TUE KaAraArprus-Boomen, en de aanmerkelyke Verfcheidenheden „ tot dezelven behoorende, Ore alle de Palmboomen zyn de genen, die men Kokos- of Kalappus - Boomen noemt , in verfcheide opzigten de uitmuntend. ften. Zy fteeken hunne Stam en Kruin bo- ven de meefte andere Boomen uit. In fiet- lykheid wyken zy niet voor de gewoone Palm- of Dadelboomen, en de Vrugten , welken zy uitleveren , trekken tot Voedzel voor de In- gezetenen van Oost- en Westindie, Sommigen verklaaren hun voor. de vrugtbaarfte Boomen in de geheele Wereld. Voeg hier by de menigvul- dige gebruiken, welke men van den Stam, Bla- en en Wortelen heeft , ftraks op te noemen, Rumruius heeft ’er derhalve ook een begin van zyn Ambonfch Kruidboek mede gemaakt. Hy behoort zo wel tot de Wyngeevende als Nootdraagende Boomen , hoewel men hem eigentlyk betrekt tot de laatften , als welke ei. genfchap hem, in die trap, alleen toebehoort. Want, fchoon zyn Sap gebruikt wordt tot het Arak ftooken , zou zulks echter ook , waarfchyn- yk, met den Weyn van den Lontarboom en anderen , gefchieden kunnen: daar men in tegen- deel geenen Palmboom met dergelyke Vrugten V vindt ; EEL Deen. Le STO Naam Vk Hoorp- STUK. Kenmer- ° ken. 366 BESCHRYVYVING VAN vindt , die zo wel Spys als Drank uitleveren. Hierom voert hy ook , in ’t algemeen, den naam van Palma Coccifera , dat is Nootdraa- gende Palmboom , in ’% Nederduitfch Kokos-, doch op de meefte Oostindifche BEilanden Kalappus - Boom, De laatfte naam is van 't Tavaanfche woord Calappa afkomftig, en daar- om voeren de Nooten, in Oostindie, gemeen- lyk den naam van Kalappus- of Klapper - Noo- ten , in de Westindiën dien van Kokos- of Koker - Nooten, Men ziet duidelyk dus den oirfprong van die gewoone Benaamingen , wel- ke door de verbastering en bekorting van de Uitfpraak geheel iets anders fchynen aan te dui- den, Deeze Boom is, onder den bynaam van Nu- cifera , de eerfte Soort (*) in het Geflagt van Coccus , waat van LiINN&us de Kenmer- ken aldus heeft opgegeven ; onderfcheidende naa- melyk dezelve, ten opzigt van de Bloem- en Vrugtmaaking, als volgt. Tweeflagtige Bloemen in een zelfde Plant mer de Wyfjes- Bloemen, | De (*) Cocos frondibus pinuatis, foliolis EnGformibus replica- tis. Jacq. Hist. T, 168, Coccus frondibus pinnatis , foliolis Enfiformibus margine villofis. Hort. Cliff, 485, Flor. Zeyl, 591. ROYEN Lugdhat. 4. BURM. Zeyl, 182, BURM» Ind, 240% Palma Indica Coccifera angulofa, C‚ B, Pin, 5o2, Palma Ins dica Nucifera. J. B. Hist, 1. pe 375. Calappa, RUMPH, mb, Ie Pe Ie Te 5, 2 Tonga, Horte Mal, I. Te 1e he rik Hen DEN KAtaArrus-BooMm, 307 De Kelk een algemeene, famengeftelde Vrugt-,_& fcheede. De Bloem’ in drieën verdeeld. De Bloemblaadjes ovaal en fpits. De Meeldraad-Hoorp jes zes enkelde Vezelen, zo lang alsde Bloem STUK. , De Meelknopjes langwerpig opleggende. Het Vrugibeginzel naauwlyks blykbaar, De Styl kort , dikagtig, onduidelyk in drieën ver- deeld, De Stempel en Het Zaadhuisje misdraagende. Vrouwelyke Bloemen in de zelfde Vrugtfchee- de met de Tweeflagtigen. De Kelk even zo, als in de voorgaandens — De Bloem in drieën verdeeld en zeer klein. Het Vrugtbeginzel Eyvormig, eindigende in een Elsvormigen korten Styl, De Stempel in drieën verdeeld, Het Zaadhuisje Lederagtig „ zeer groot , rondagtig , ftomp driehoekig. Het Zaad ; een zeer groote bvna Eyvormige:, gefpitfte Noot , welke driekleppig en {tomp driehoekig is, aan ’t breedfte end met drie Gaten door» boord, bevattende een holle Pit. Als men deeze vertaaling der Kenmerken vergelykt met die , welke in ’t Werk van WEINMANN , IV. Deel, bladz. 11, daar van voorgefteld is, zo zal men zig moeten verwon- deren , dat dezelve dus kan aan ’t licht gege ven zyn. Immers het gene LinN&us als het Zaadhuisje voorftelt, wordt aldaar de Bloe- men-Kelk geheten. ’t Is blykbaar , dat onze Ridder daar door den Bolfter verftaat vart de Va Ko- er II, Daze Io STUK; 308 B xE's CH RY VIN CANRMN 1. _Kokos- Nooten, als bevattende dezelven zoda- Ae nig, gelyk menze hier gemeenlyk te koop ziet Hoorp- leggen, die dan als t ware drie Gaten of wee- sTuKe ke Plekken hebben in de harde Schaal, wel- ke, als bekend is, een holle Pit bevat. | In de tweede Uitgaaf van de Soorten der Planten gaf zyn Ed, te kennen , dat de Ko- kosnooten - Boom Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen op een zelfden Stam droeg, met zes Meeldraadjes en drie Stempels (*). Naderhand heeft zyn Ed. de Kenmerken aldus voorge- fteld (4). Het MANNETJE heeft de Kelk in drieën verdeeld: de Bloem driebladig met zes Meel- draadjes. Het Wyrye heeft de Kelk in vyven verdeeld : de Bloem driebladig , met drie Stempels : een Lederagtige Wrugt met een harde Pit, Niettemin heet de Kokosboom in ’t zelfde Werk, en op de Bladzyde daar tegenover , nog Eenhuizig , ’t welk ik niet overeen kan bren- gen met Mannetjes- en Wyfjes-Boomen, Ook blykt uiet de Afbeelding zo wel als} uit de be- fchryving van RuMmrPHIUs , dat de Kokos- boom Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen; of Tie- (*) Cocos Nuciferd monoica, hexandra, trigyna, Sp, Plante Me pe 1653. hl (TJ) Syste Nat, Ed, Xl, Tom, IE, pe 729, DEN KArAPPuUs BooM. 308 liever Bloem en Vrugttrosfen op eenen zelfden E _ Stam en uit de zelfde Scheede voortbrengt. Sen Ik fpreek hier van den grooten Kokos- of Hoorp- Kalappus - Boom, welke een zeer regten StamSTUke heeft, niet dik naar zyne hoogte, en eeniger- Gefialtee maate naar dien van een Sparreboom gelyken- de; uitgenomen dat hy overal byna even dik blyft , en aan den Top wederom dikker wordt, De Boom zet , tegen de natuur van andere Boomen „ in zyne Jongheid reeds zyne dikte van een Voet en daar boven, en, als dezelve de behoorlyke hardheid bekomen heeft , den {tygt hy daar mede op, tot de hoogte van zestig ‚… en fomtyds ook van zeventig of tagtig Voeten. By den Wortel , daar de Boom wel twee Voeten dik is , maakt de Stam een Boet, en hier door ftaat de Boom doorgaans wat fcheef, Hy heeft geen Takken, uitgenomen de Twygen of Bladfteelen aan den Top, die des- zelfs Kroon maaken. Deeze fluiten met haare Grondftukken digt in malkander, en {preiden zig naar alle kanten uit, fommigen ook neder. hangende. By haaren oirfprong zyn zy wel een Span breed , doch verdunnen fchielyk tot de dikte van een Been en verder tot die van een Arm , hebbende van twaalf tot zestien Voeten langte. Aan de bovenzyde zynze half hol, gelyk een Geut , met een fcherpen kant ter wederzyde ; doch worden allengs vlakker , van onderen rond, kaal en effen. Haare zelf- ftandigheid is niet Houtig, maar voos cn taav: | Mig Zo ii, DEEL, e STUK. Ki Bió BESCHRYVING VAN L zo dat menze met veel meer tfegt den naam ik van Bladfteelen of Twygen geeven kan, dan Hoorp. van Takken, / STUK. Deeze zyn , drie of vier Voeten van haa- DeBladensgen oirfprong af, kaal, doch verder wederzyds bezet met lange fmalle Bladeren, welke veel naar die van Riet gelyken. Zy hebben , naa- melyk , de gedaante van een Degen, zynde tusfchen de twee en drie Voeten lang, ruim twee Duimen breed, En fpits aan *t end3 niet Scherp of ruig, maar effen, glad en ftyf, met veele Draaden als doorreegen, De Kleur is in t eerst geclagtig en vervolgens Grasgroen, ‚ Door ’t midden van ieder Blad loopt een Hou- tige Rib in de langte. De famengeftelde Blad- {teel fchiet midden uit de Kruin als een Pyt of Hoorn, gelyk wy dit reeds in andere Palm- boomen opgemerkt hebben, cn de jonge Bla, | den worden op de zelfde manier gebezigd. De Bloem- Op dergelyke wyze beftaat het met de Vrugte Schoede. maaking. De Kokosboom geeft ook een Zak of Scheede uit, in ’t Latyn Spatha, in *t Ma- leicfch Majang genaamd , en naar een Schuitje _gelykende ; doch deeze Scheede bevat zo wel de Bloemen als de Vrugtbeginzels of de Man- nelyke en Vrouwelyke Teeldeelen. Als zy open barst vertoont zig van binnen een Bon- deleje lange Steelen , die digt-op malkander. leggen , en elkander dermaate drukken, dat zy driekantig worden, Tusfchen de twintig en dertig van deeze Steelen zitten aan eenen dik- } Il. DESL, Le STUK Ken DEN KALAPPUsS-BooM sit ken middel- Steel, van kleur bleek of witagtig L _ zynde en zig als lange Koornaairen vertoonen- eN de; doordien de groorfte helft, verst van den Hoorpe middelfteel af , digt bezet is met fpitsagtige STUKe Knoppen, als Tarwkorrels, Deeze openen zig, en geeven ieder een Bloempje uit, van drie dikke puntige Blaadjes , van binnen zes Meel- draadjes hebbende , die het eigentlyke Bloei- zel van deezen Boom uitmaaken. De Knop of Kelk, daar deeze Bloemen in gezeten heb- ben , breidt zig, na ’t opengaan, overdwars uit, en de Bloemen vallen aanftonds af, nalaatende den blooten Baard. Aan het agterfte gedeelte van dit Bloemfteel- De tje zitten de Vrugtbeginzels, die zig als platte Oe breedagtige Wratten voordoen , en waar van men doorgaans aan ieder Steeltje maar één of twee „vindt, en daar van vallen fomtyds nog eenigen af. leder Kalappus- Boom draagt vyf of zes zodanige Majangs, waar van fommigen nog ongeopend , anderen bloeijende , anderen reeds in Vrugt-Trosfen, ’t zy half of geheel ryp » veranderd zyn, die men in ’t Portugeefch Ramo, in ’t Maleitsch Rancké , in ’t Ambonfch Niri Utten noemt, leder Tros is dus met tien , twaalf of zestien Nooten beladen, doch op de Oostindifche Eilanden draagen niet meer dan twee of drie van deeze Trosfen te gelyk Vrugt 5 zo dat de geheele Kruin aldaar, op ’t hoogfte , dertig Nooten torst 3 terwyl deeze Boomen aan de Vaste Kust van Indie en in Va an. IE. DEEL, Ie STUKe BI2 BESCHRYVING OV Kit LL. andere Landen , wel met zestig „ zeventig en EE meer Nooten teffens beladen zyn: des het te Hoorp- verwonderen is : dat deeze Boomen , die zo STUK. zeer aan ’t geweld der Winden zyn bloot ge- {teld , zulk een zwaarte op die hoogte kunnen draagen. … Immers de Vrugt - Trosfen komen met haare Steelen van tusfchen de Bladftee- len voort, en hangen dus digt onder de Kroon , in de geheele rondte. ea f De Kokos - - Nooten ‚ waar van ik hier ek zyn van grootte als eens Menfchen Hoofd, van “eene Eyvormige , doch aan ’t end ftomp gefpitfte en driekantige gedaante; fommigen ros- agtig; anderen groenagtig of bleek. graauw van Kleur. Zy hebben een voozen Bolfter , twee of drie Vingeren dik, welke van buiten glad is , van binnen , en door de geheele zelfftan- digheid, als uit Haairige Draaden beftaat. Hier onder fchuilt de Noot , wier grootte in de volwasfenheid verfchillende is, gelyk men weet. Derzelver Schaal is eerst Kraakbeenig en bleek, wordende vervolgens Houtagtig of Beenhard en bruin 5 zynde rondom bezet met Draaden , doch daar van kan menze zuiveren en polys- ten. Aan ’t dikfte End hebben deezen Noo- ten drie, rondagtige Plekken , welke ingedrukt zyn en van eene andere Kleur, waar door zy als het Gelaat van een Aap vertoonen. Ik behoef niet te zeggen, dat in de volwas- fen Nooten binnen deeze Schaal een holle Pit vervat is, die eene dergelyke zelfftandigheid als DEN KALAPPUS-BooM. 313 als onze Hazelnooten heeft , doch welke, tegen « Le de Schaal aan, flegts ongevaar de dikte uitmaakt ÄFDEELe van een Vingerbreed : noch ook, dat de holte Hoorp, van deeze Pit doorgaans eenig Vogt bevat, ’t STUK. welk niet bedorven zynde lekker is van Smaak. Dit alles , naamelyk, is hier te lande zodanig bekend en blykbaar aan de uit Indie overge- bragte Kokosnooten „ dat ik dit niet uitvoerig zal verhaalen. Men kan, echter, de nuttigheid deezer Boom- et sap vrugt , in haare natuurlyke Groeyplaats, hier kad uit niet’ afmeeten. De Noot wordt in vierder- ley Staaten aangemerkt ; geheel jong; volwas- fen doch met een zagte Schaal; met eene har- de Schaal en verouderd. De geheel jonge Noo- ten zvn nog onryp, maar de volwasfene, wier Schaal nog week en gedwee is, zyn zo vol van een zeer aangenaam Vogt , dat hetzelve, wan. neer zy fterk gedrukt of geopend worden , met een Straal daar uit fpuit. Twee Perfoonen hebben. daar eenen goeden Teug aan, en men kan begrypen dat deeze Kokos- Melk of Wey, naar menze noemen wil, in de heete Landen, daar dikwils het Water ver te zoeken is, tot een ongemeene verfrisfching {trekt , en tot be- boud van het Leven der Menfchen. Alsdan be- vindt zig in de Schaal nog geene Pit, maar aan de kanten, van binnen, begint zig een foort van Merg aan te zetten, dat allengs verdikt en eindelyk dien trap van vastheid verkrygt, waar in ons hier de Nooten worden toegebragt. Het Vs | jon- EN Ze DEELe Ie STUKe LL ÂFDEEL. SI4 BESCHRYVING NV AN jonge flobberige Merg wordt Liplap geheten van de Nederlanders , en van de Maleijers Ca- ® Hoorp- lambir. STUK. In zeer oude Nooten wordt de Pit als Been- ger Siensehard ‚ en het Sap, of de Melk, daar binnen, Scheut, vermindert allengs 5 indien zy. niet goor wordt of bederft geheel uitdroogende, zo dat ’er niets van overblyft dan een Suikeragtig Appeltje of Peertje , Pyrum Calappe , in ’t Maleitfch Tom- bo en Tomboan genaamd, dat is een Gewas of Uitfpruitzel. Het zit doorgaans aan een der Gaatjes of weeke Plekken van de Scháal, en verftrekt als tot den grondflag of wortel van de jonge Bot of Scheut, welke de Noot zal uit- geeven : wordende daarom ook van de Maleijers Matta „dat is Oog, geheten. Terwyldeeze Bot uitfchiet „verteert de Pit en dat Appeltje wordt grooter, tot dat hetzelve de geheele Holligheid., byna, van de Schaal beflaat, … Middelerwy! geeft de Bot, nu de langte van een Vinger be- komen hebbende , haare Worteltjes uit, die als Wormen kruipen langs de Oppervlakte van de Schaal. Vervolgens wordt het Appeltje wederom kleiner , en krimpt zodanig in ; dat hetzelve , wanneer men de Noot wat hard fchudt , van de Scheut afvalt en binnen de Schaal rammelt. Dit Spruitje komt niet uit den Bolfter , ter plaatfe daar de Noot aan haaren Steel gezeten heeft , maar dikwils geheel ter zyden , waar op men in ’t planten te letten heeft. | Schoon DEN KaraArrus-Boom. Sis Schoon de Javaanfche naam Calappa, naar, L men zig verbeeldt, van het Arabisch of He- Ar vrij breeuwsch afgeleid zou Kunnen worden, is het Hoorp- doch zeer twyfelbaar, of de Kokos- Boom aan “TU&e de Oude Natuurkundigen bekend geweest zy, Men vindt wel by TureornrAsTUS, Prr- Nius en anderen aangetekend , dat in Indie zeer hooge Palmboomen groeijen , waar van men Weyn, Honig, Brood, Azyn en andere dingen , ten gebruike van ’t Menfchelyk Geflagt, wist te bekomen ; doch, dewyl dit zo wel op den Lontar- en Sagoe- Boom , hier voor be- fchreeven , en op andere Boomen van deeze Klasfe past, als op den Kokosboom , is het veeleer te denken , dat zy die allen in ’t ge- meen daar door op ’t oog gehad hebben: te meer ‚ om dat zy van die uitneemende Vrug- ten ‚ welke den Kokosboom byzonder eigen zyn, geen gewag maaken, Deeze Boom , zekeren Ouderdom bereikt onge. hebbende, begint Vrugten te draagen, en gaat musa daar mede, indien hy wel gehavend en nietheid, geftoord wordt , onvermoeid voort. Op Cey- lon, en daar omftreeks aan de Vaste Kust van Indie , behoeft hy maar vyf of zes Jaaren oud te zyn : op de Eilanden by Ambon draagt hy doorgaans in het twaalfde of veertiende Jaar, Hier in overtreft hy dan grootelyks veel ande- re Palmboomen , hier voor befchreeven , die een reeks van Jaaren oud worden, en dan nog maar eens Vrugt draagen. De Kokosboom is het IF. DEEL: I. STUK, Ee ‚Y Í 316 BESOHRYVING HN GR Kl 1, het geheele Jaar door met Bloemen en Vrugten - L. bedekt, hoewel de gewoone tyd, van ’t in-oog- Hoorp- ften der oude Nooten , op Amboina plaats heeft STUK. in Oktober en November , zynde de droogfte Maanden van het Jaar. Men ziet hier uit, van welk een ongemeene Vrugtbaarheid dit Ge- _boomte zy; niettegenftaande de Noot zeer lang werk tot aanryping heeft. Pater L ABaT oor- deelde , van naauwlyks minder dan een Jaar. Lekkere In een ander. opzigt ftaat hy meer gelyk met Palm-Wya.den Lontar- Boom, Men tapt, naamelyk , uit zyne.Majangs of Vrugtfcheeden , op even de zelfde manier , na dat dezelven gedeeltelyk af- gefneeden zyn , dien lekkeren Palmwyn;, in ’ Malabaarfch Sura genaamd , datiis zoete Drank , welke in lekkerheid alle andere Towacks over- treft. Deeze Vogtigheid , eerst uitzyperende, is zo helder als Water, wordende daarna Wey- agtig en aangenaamer zelfs dan het Sap of Vogt der Nooten: maar Zy moet dien zelfden Dag gedronken. worden, dewyl Zy anders ver- zuurt of goor wordt, zynde alsdan echter nog tot het ftooken van Arak zeer bekwaam. De menigte van Vrugtfcheeden, welken deeze Boom het geheele Jaar door uitgeeft , maakt dat ’er altoos gelegenheid is, om hem dit Vogt af te tappen 5 mids dat men hier in niet te ver gaa 3 alzo daar door de kragt des Booms, zo wel als de Vrugtbaarheid, afneemen zoude. Indien zelfs de Kokos- Boom, na het aftap- pen van den Wyn, flegts een of twee, Jaa- ren Wd. B Pr pele DEN KALAPPUSs-BooMm 317 ren in rust gelaten wordt door de Teifferaars, Ha _ dan draagt hy gemeenlyk in ’t vervolg betcre ATEN Vrugten. In Oostindie rekent men hem op Hoorp zyn dertigfte Jaar in zyn beste fleur te zyn, STUK draagende Vrugt tot in het zestigfte: maar in {ommige anderen Gewesten zegt men, dat hy wel honderd Jaaren oud kan worden, In zyn Ouderdom vermagert hy kKragtig en de Nooten worden allengs kleiner , zo dat zy eindelyk niet grooter zyn, dan een Eenden-Ey. In de hoogfte Ouderdom beginnen de ‘Lwygen of Bladfteelen ook af te vallen , zo dat ’er niets overblyft dan de bloote Stronk, De Stam van deezen Boom is wel taamelyk Het be-, glad van Schors ‚ doch heeft zekere Knobbels Ee ter plaatfe daar de afgevallen Bladen geftaan Stat … hebben. Dit zyn geen Wrongen , die den Stam omringen, gelyk men hem in verfcheide Afbeeldingen ziet voorgefteld , maar zekere halfmaanswyze verheffingen , welke als trappen maaken aan den Boom, en dus gelegenheid geeven aan de Indiaanen , om hem te beklim- men, Zulks doen de Teifferaars, gelyk men de genen noemt „ die hier. van hun werk maa- ken, dagelyks met groote vaardigheid ; zo dat men van verre zoude zeggen , dat men een Kat by den Boom op zag klauteren. In {ommige Landen , evenwel , hebben zy zekere Stroppen , waar in zy hunne Voeten zetten, en dan gaat het opklimmen. zo fchielyk niet in ’ werk, Zelfs worden fomtyds Keepen in de Stam ge- hakt EEe DEEL, To STUK, 318 BESCHRYUÍNG V AIN hakt ‚ om de Voeten meer vastigheid te géë. ven ; en op ’t Vaste Land van Indie wordt wel een Touw om den Boom geflingerd ef met Spykers daar ín vast gemaakt: Dit laat- fte geeft veel gemak in ’ beklimmen var zulke hooge Boomen , wiet Stammen vyftig of zestig Voeten lang zyn, en die niettemin; wanneer men aan het teifferen is, ieder twee-= maal ’s daags moeten beklommen worden , om af te haalen, ’t welk in de aangehangen Pot- ten of Kalabasfen geloopen is. Die Kalabas- fen hangen zy aan ’t Lyf ; of laaten ze met een Touw neder, even als.zy dit doen met de afgefneeden Vrugt = Trosfen. Gebruik ‘Ten aanzien van het menigvuldige gebruik wan de Kokos- Nooten, deezer Vrugten , zal ik hier de aanmerkingen van den Heer OsrrckK daar omtrent, toen hy zig in ’t jaar 17sr op Java bevondt, als van iemand die zig daar op in ’t byzonder toegelegd heeft , mededeelen. De Kokos- > Nooten Boom, (zegt die Autheur,) in ’*t Ja- » vaanfch Calappa genaamd, is een zeer hoo- 5) ge > doch niet buitengemeen dikke , Palm- » boom , met eenen ruuwen Bast, en tot aan 3» de Kroon onverdeelden Stam, Op de Schors s groeide een wit Meelagtig Mos. De Noo- s ten ‚ waar van ettelyken by elkander boven ss aan de Kroon hingen , zagen ’er uit als s Koolen , doch waren wat driekantig. De ss buitenfte Schaal of Bolfter van de Noot is, s als B Den Katarreus:Boo. 319 9 als dezelve begint ryp te worden, geel, en L » wordt vervolgens bruin. Deeze Bolfter be= AFDEELe » ftaat uit een Hennipagtige zelfftandigheid , rroorpe » die ook in plaats van Hennip door de Javaa- stux. ‚nen wordt gebruikt, en derhalve gemeenlyk s van de Nooten afgehaald eer zy die ver- s, koopen; uitgenomen een kleine Streek, wel. ss ke, zo men wil, den Ouderdom aanduidet van s-…de Noot , naar wier verfcheidenheid die > Streek groen, geel of bruin is. Doch men ss kan deeze Nooten ook, als men ’t begeert s, onbefchadigd bekomen, in welk geval zy het 3 frifchfte en tmeefte Water bevatten. De ‚‚ Draadige Bolfter laat zig tot Lonten en ‚> Touwwerk, dat echter in verfch Water zeer ss fchielyk verrot, bekwaamelyk gebruiken, De s> eigentlyke Schaal, daar onder, ís voor haare ss Fypheid wit „ zy wordt vervolgens bruin en „… zeer hard , zynde eenigermaate hoekig aan „‚ den Steel. De Javaaners gebruikenze , om ‚ hunne bruine Suiker en andere dingen in te ‚‚ bewaaren: de Oostindifchvaarders maaken ’er „ Bekersen Pons-Lepels van , en bovendien: ‚… zeer fraaije kleine Korfjes. Tegenover het », Steel-end zyn drie kleine Gaten , waar van », zig nogthans maar één gemakkelyk laat ope- „ten, De Pit, welke van binnen digt tegen „ de Schaal aan zit, is wit, en niet veel har- ss der dan een ongekookte Raap: men kan ze » faauw eeten , en zy fmaakt byna als zoete 2, Amandelen ; weshalve ook de Zeelieden daar 2 Vâls u. DEEL. L, STUK) 320 BESCHRYVING VAN Ek _„… van, met een weinig Kaneel, eene Amandel- ArDErL. Melk bereiden. Men kan dezelve ook met Hon. » Azyn, Olie en Zout, inleggen en als Salade STUKe > eeten. De Noot is met een bleek , zoet Wa- s> ter gevuld , doch ’t welke fchielyk zuur wordt; * „> als men het niet kort na ’t openen van de ss Schaal drinkt. Ieder Noot bevat , van zulk > Water, ongevaar een half Pint ,of wat meer; » daar wy ons eenige Weeken, en zo lang als 5 Zy frifch bleeven, in plaats van ‘Thee-Water » van bedienden. Men zegt dat dit Vogt, om > de Handen te wasfchen gebruikt zynde, de », Huid zeer zagt maakt. Als de Nooten oud E » worden, dan loopt het Water famen tot een s> fpongieuze witte Kern , welke vervolgens 3, door de opening der Schaal Bladen uitgeeft, s> die , zonder dat de Noot in de Aarde ge= ss Plant of in Water gelegd worde, zeer lang 2 in ’t leven blyven,. Het honderd Kokos- > Nooten betaalden wy met eenen Pefo duro „of Spaanfchen Daalder, De Boomen fton- > den langs den Oever op laage plaatfen en > waren hier taamelyk overvloedig (*)” Hetwa- VVy kunnen hier , uit de aanmerkingen van ed a Rumrgmrius , byvoegen , hoe het. ae Nt- (*) De Heer OsBrek was , niet ver van Angeri, op de Kust van ’t Eiland Java , aan Land gevaren, en hadt zig al. daar tot Kruidkundige Waarneeimingen langs het Strand bes geven. Zie zyne Reize nach Ostindien und China. Rostock Pe 157. DEN KArLAPPUS-BoomM. 32ï Zak Ontbyt der Indiaanen uit de Pit van een Ko- kon | FDEEL: kosnoot, en gedroogde Vifch, met wat Sagoe- vi, Brood of gekookte Ryst beftaat ; waar op zy Hoorp- _dan dikwils het Water van de Noot toe drin-STUE ken „ dat op zig zelf ’s morgens vroeg, met een ledige Maag , of wanneer men daar op - door Koude bevangen wordt in een verhit Lighaam , genuttigd, zwaar Kolyk kan veroir- zaaken. De Hollandfche Soldaaten en Matroo- zen hebben dit dikwils in hunne Oorlogen tegen de Indiaanen bevonden , wanneer zy ; ’s avonds veel van dit Kokos- Nat gedronken hebbende, daarop moeften vernagten in de koe- le Daauw, onder den blooten Hemel ; worden- de vervolgens door eene Beroerte en Lammig- heid , Beriberi genaamd , aangetast. Van de klein geraspte Noot maaken de Indiaanen , met Water , een Melkagtig Vogt, Santar ge- naamd , waar in zy alle hunne Moeskruiden , Ryst en Vis kooken, Dus verftrekt de Kokos- Noot hun dan voor Suiker en Boter. Zelfs maaken zy ’er , op veelerley manieren , een Olie van.. Men kan de gedagte Melk , uit oude Nooten vervaardigd , laaten ftaan, als Wanneer ’er een Room op komt, gelyk op onze Koe- Melk , die door opkooken een klaa- re Olie wordt; maar, dewyl de Wey dan niet goed is, zo kooken anderen liever de dikke Santar , door verfcheide maalen opgieten be- reid , flegts op een zagt Vuur, waar door de Olie fcheidt en afgefchept kan worden, even fj ZGN als IL DEFL, (A STUK, IL. 322 BESCHRYVING Vv AN als Vet van een Vleefchketel ‚ en dan-is het Ärpeer, overblyvende Sop als een dikke Syroops zeer Hoorp- STUKe De Ka lappus- Olie, bekwaam om een Pap daar van met Sagoe- Meel te maaken voor de Slaaven, of Varkens daar mede tte mesten. Indien onder * fchraap- zel van de Nooten Sagoe - Brood of Meel ge- daan wordt, en men ’t zelve dan met Water opkookt , zo wordt ’er een roodagtige voed- zaame Bry van , zonder eenige affcheiding van de Olie. Deeze Kalappus- Olie is zo klaár, doorfchy- nend en zoet als Olyf- Olie „ hoewel zy dik- wils een weinig brandig {maakt ; doch men maaktze fomtyds met Kurkuma een weinig geel. Van ongemeen groot gebruik is deeze Olie door geheel Indie Verfch zynde en zoet wordt zy in de Kost en tot Saufen gebruikt, en is dan niet onfmaakelyk : maar het. duurt wei nige Weeken of zy wordt garftig, en dan niet als van arme Luiden tot de Spys gebruikt, of cof branden in de Lampen en het maaken van Zalven, De Indiaanen beftryken hun geheele Lighaam; of het Hoofdhaair alleen , met deeze Olie , ’t welk hun een viefe reuk , en moog- lyk aanleiding geeft tot Schurft. en. andere Huidziekten, daar zy , boven de Europeaanen ; aan onderhevig zyn. Dik geworden dient zy ook tot het beftryken van Geweer en!ander Y- zerwerk, maar is ten dien einde zo bekwaam niet als de uitgeperfte Kalappus-Olie , welke veelal den naam van Oleum Palme voert en de dikte \ - il Kr } Bt - “ Li u « ; B DEN Kararrus-Boom. 823 dikte heeft, gelyk bekend is, van Boter. Hier IL toe worden , aan de Kust van Malabar , de Ker-AFPEFL: nen van oude Nooten aan brokken in de Zon ke, ‚ gedroogd , en dus onder den naam van CoprasTuKe Û naar andere Landen verzonden. Men kanze alsdan ook’ ceten,, en zy zyn van Smaak als drooge Hazelnooten, Van het gebruik , dat men van de Belties of Doppen tot Drinkvaten en ander Huis- Ge- teedfchap onder de Indiaanen maakt, zal het niet noodig zyn omftandig te fpreeken 5; zo min als van de veelerley nuttigheden van den Palm- wyn , die, ’t zy uit de Vrugtfcheeden of uit de Kruin der Kokosboomen getapt wordt; als met dien van den Lontar- of Jagerboom, hier voor befchreeven *, veel overeenkomende. Een *Bladzs groote veelheid van deeze Towak wordt tot?°® Azyn gemaakt , het welke ligt gefchieden ken, alzo zy allengs van zelf , en , door in de Zon te ftaan , zeer fpoedig werzuurt. Meest wordt dit Vogt aan de Kust tot Drank gebruikt , of Suiker daar van gekookt, die den voorrang heeft boven de Lontar - Suiker ;. maar op de Ei- landen verkoopt men deezen Wyn veelal aan de Sineezen , welke denzelven noodig hebben tot het ftooken van Arak, ‚In de befchryving der Zee-Blaazen (Holo- vet goos thurie) (die ; zo 't my thans voorkomt, hun- he nen Naam daar van hebben, dat zy als een Zak zyn, aan beïde enden open, en dus hun gehee- ‚ le Lighaam een foort van Doorgang uitmaakt) s DO) hac Palm. En vie IJ. DEEL, I, STUKe L 324 Beens GH REWIN H VE had ik het Berigt te berde gebragt van den ver- AFDEEle maarden BoNT1us; die ons verzekert, dat Hoorp- STUK. * Zie ’ XIV, STUK , bl. 297e de Arak door de Chineezen van Ryst en Holo- thuria , welke zy op Zee vonden dryven, ge- ftookt werde *. Hier op heefttde Wel Edele Heer RADEMACHER, Baljuw te Batavia, by het overzenden van eenige Zee - Schep- zelen , die men gedroogd zynde Tripan noemt en welke aan de Chineezen tot eene lekkerny verftrekken ; my gelieven te onderrigten, dat zulks thans niet waar zy , en de goedheid ge- had , van de-volgende omftandige befchryving ‘er by te voegen, hoe de Arak op geheel Java ‚wordt geftookt. > Men neemt 5 Gantings of ruim 66 Pond > Ryst: 16 Tampayangs; ieder van 8 Bottels, > of 128 Bottels Towak, die uit den Klapper- „ of Kokosboom geteiferd wordt. en tot Gest > dient: 6 Balies, ieder van 96 Bottels , dat „> is 576 Bottels of dertien Ankers zwarte Sy- s> oop > en 30} Picolans, ieder van 24 Bot- , tels , dat is 720 Bottels of ruim zestien An- … kers Water. Dit alles wordt in -één of > twee groote Baliën ondereen gemengd: men », laat het twee Dagen ftaan ; dan giet men > het in Potten over, en laat het nog een Dag , rusten. De eerfte maal wordt dit in de Ketel 5 agt Uuren lang gekookt : dan is het gemee- > ne Arak , welke de Chineezen Tjieww noe- > men. Zulk een Kookzel geeft 8 Picols, ie- »> der van 96 Bottels , zynde een Legger of 768 Jd DEN KALAPrPuUs-BooM. 325 168 Bottels Tjieuw. Hier van wordt 15 L ‚> Picol van 96 Bottels in de Deftilleerkerel AFDEEL. gedaan , ’t welk van overgehaalde Arak, an Hoorn- » ders Arak apy of „beste Arak genaamd, inSTUE. agt Uuren 5 Picols of 480 Bottels uitle- 33 as) WERD 7 In de Towak of Palmwyn der Kokosboomen is een aanmerkelyk verfchil , dewyl fommige ‘Eilanden en Landen denzelven zoeter en duur- zaamer dan anderen uitleveren. Die men van de Boomen op Banda krygt, valt wat brakagug of wordt ligt goor, Sommige Boomen zyn ook tot het Wyngeeven bekwaamer , anderen tot het draagen van Nooten, en daarom wordt door de Indiaanen hier in onderfcheid gemaakt. De Proe- fem , die zig onder in de Vaten zet, met het onderfte van den Drank, is bekwaam om Zuur- deeg daar van te maaken, en kan van de Bak- kers gebruikt worden in plaats van Gest. Onder de Schors heeft de Kokosboom een pe Kool Hoornagtig taay Hout , ter dikte van drie of Sí Zalmiete vier Vingeren , met korte zwartagrige Draaden, Dit Hout is onder aan den Stam zo hard, dat de Bylen daar op affpringen , als men niet wac fchuins daar in hakt. Hier binnen is de Boom et een brokkelie Merg gevuld. Het Hout ‚wordt naar boven allengs bleeker , zynde aan den Top , ter langte van omtrent drie Voeten , Sneeuwwit , en daar maakt het, met het Merg, te famen, dat gene uit, het welk men de Kool of Palmiet en anders ook wel de Herfenen van X 3 | den ie a) 1e DEEL, Ie STUKe 326 ‘BE s CH RY VIN/GI VORAN L den Palmboom neemt *, Deeze Kool wordt Âr Gan geagt lekkerder te zyn in de Kokos - Nooten dan Hoorp- in de andere Palmboomen. / STUK. t Gene verder meest in aanmerking komt Hen „zyn de Bladen van den Kokosboom. Decze Gebruik Worden, even als die van andere Palmboomen , Ge sclyk van den Lontar- en Sagoe- Boom; reeds. befchreeven , gebruikt tot Schaliën, om de Hui- zen mede te dekken , en dan tap geheten ; hoewel die van den laatstgemelden daar toe be- {zie teren duurzeamer zyn f. Voorts maakt men bladz, 296,”er ook Zonnefchermen , Matten , Zeilen , Korf- jes en ander Vlegtwerk van, Van de jonge Bladen weeten de Indiaanen Papier te bereiden , dat aan de Vaste Kust van Indie tot het fchryven van Brieven als anders in gebruik is. Zeker Netswys geweefzel , dat by den oirfprong der Bladen gevonden wordt, dient tot een Teems, in de bereiding van het Sagoe- 1 Bladz, Meel , als gezegd is |, De groene Takken ge zyn, even als de Takken der Dadelboomen by de Israëlieten waren, tot verfiering der Huizen en Vertrekken, op Vreugde- Feeften en Gast- maalen , in gebruik. Zo de Inlanders iemand eenig Gefchenk willen brengen , ’t zy van Gedierten of van de Vrugten des Lands, dan moet hetzelve , tot een teken van Vrede en Vriendfchap , met Kalappus- Takken beftoken of behangen zyn. Van deeze Takken wordt \ ook een foort van Net of Zegen gemaakt 5 waar mede men, fchoon het op ver naa niet digt DEN KALAPPUS-Boo Mm, 327 digt-is „de Visichen weet te bezetten, enop I. Strand te dryven. | Ar vin: Wat de Stam van den elkdsbaon aangaat, Hoorp- hoe voos dezelve ook zy, is hy niettemin srux, dienftig tot Paalen aan Hoofden en Schoey- Gebreik werken in de Rivieren , tot Grondflagen van scam en Vestingen en Bolwerken „ en tot het opregten het Houts van Gebouwen. ’t Is bekend, dat de Inwoo- nets der Maldivifche Eilanden van deeze Boo- men hunne Vaartuigen maaken , met al der- zelver Rondhout, Zeilen en Touwwerk , be- laadende die dan ook dikwils alleenlyk met derzelver Vrugten. En, fchoon het eigently- ke Hout, aan dien Stam , maar zeer dun is, hebbende niet meer dan één of twee Duimen dikte , weeten doch: fommige Indiaanen daar van niet alleen gladde Kistjes en ander Ge- reedfchap te maaken „, die wegens de geele Aderen in een zwarte Grond zeer fierlyk zyn; maar dit Hout wordt zelfs op veele plaatfen „ uit gebrek van beter , tot Timmer- hout gebezigd, ‘Men maakt ’er Posten, Spar- ren en Latten van, tot gemeene Woonhuizen, Palisfaaden tot Bosertn ‚ Paalen: tot Schut- tingen „enz. Voorts beftaat de Stan t'eene- maal uit een voos Vezelagtig ‘Merg , ’t welk van geen ander gebruik is, dah dat men ‘t op de Aarde te rotten legt als wanneer het binnen ‘ jaar goeden Mest, om de Bedden in de Tuinen vrugtbaar te maaken, uitlevert. Het Zaagzel van het BReREse Hout, in Water gedaan en gemengd 4 Zyn- À ' 1, DEEL, ke suk. EN 338. BESCHRYVING WRR _ L __zynde met Kalappus - Syroop, dus eenige Da- Arie gen in de Zon geftaan hebbende , levert een Hoorp- Verw uit, die het daar in gedoopte Linnen STUK. zwart maakt. Nuttig. In de Hortus Malabaricus vindt men vyftien heid in de É d Genees- nuttigheden van deezen Boom opgeteld ; doch kunde, of beftaan in bygeloovige denkbeelden der In- diaanen. ’t Is ontwyfelbaar , dat zyne Melk en Olie , verfch zynde , zo in- als uitwendig tot verzagting dienen. De Portugeefche Art- fen fchryven de Kalappus - Olie , met Syroop van Violen gemengd, voor „tegen ’t Hoeften en een benaauwde Borst, laatende in de Jicht de pynlyke Ledemaaten warm daar mede fmee- ren , enz. Dus is die Olie tegen de Aambet- jen ook zeer dienítig. Het Afkookzel der Wor- telen wordt gebruikt in de Koorts en Roode Loop. Het jonge Bloeizel , uit zyne Scheede — genomen ‚ en met bruine Lontar - Suiker ge- kaauwd zynde , dient tot geneezing van de Vuu- ‚righeid der Waterwegen. Van jonge Kokos- veelen daar van kunnen geen proef houden, hd nooten in de Bolfter, op heete Kolen gebraden en dan weder te koelen gezet, kan het Vogt met veel dienst ingegeven worden in Heete Koortfen 5 als waar door hetzelve zyne raauw- heid verlooren heeft. Ì De ka Hier komt nog in aanmerking de Kalappus- Rain Steen, in ’t Maleitfch genaamd Mestica Ca- lappa ; een wit Steentje gelyk Albast, effen en glad gelyk een Keyfteentje , dat fomtyds doch en Ee IN E £ % , DEN KALAPPUS-BooM. 329 doch zeer zelden in de Kokos - Nooten worde He gevonden, en ook wel zo voos is, dat het-los A in ** Water dryft. Het is fomtyds langwer- Hoorpe pig en ftomp Kegelvormig als een Duiven-sTuk. Hart 3 fomtyds rond , en dan van grootte als een Erwt of Linze. Altoos heeft het, aan de - eene zyde, een foort van Zonnetje, en is dik- wils aan de andere zyde gefcheurd. Onder duizend Kalappüús « Nooten is ’er zelden één , waar in men zulk een Steentje vindt, en het komt ook naauwlyks voor , dan op twee Ei- landen niet ver van Java, naamelyk Celebes en Boeton , zegt RuMPHIus, die meer ge- loof fcheen te flaan aan deszelfs beftaanlykheid:, dan aan de Toverkragten , welken ’er van de Indiaanen aan toegefchreeven worden, Hy merkt aan dat de Ingezetenen van die Eilan- den, waarfchynlyk zeer eenvoudig en bygeloo- vig, dergelyke Mestica’s wisten voor den dag te brengen , welken zy gevonden hadden in veelerley Gedierten en Gewasfen, Dit ver- mindert de geloof baarheid zeer van de zaak. Ondertusfchen werden de mooiften van decze Steentjes in Ringen gezet en gedragen , om gelukkig te zyn in hunne onderneemingen. De Kokosboomen groeijen byna in de ge- Woon: heele omtrek des Aardkloots tusfchen de Keer-?*% kringen. Behalve de Oostindifche Eilanden en de Vaste Kust van Indie , komen zv ook in Afrika voor , aan de Kust van Guinée , en verder in Zuid- Amerika, op de Eilanden var Des Weste We DEEL, lo STUKe 330 Bers CHRYVIN:G TVRARR _L Westindie, en op die in de Groote Zuidzee; A alwaar zelfs een Eiland is, deswegen genaamd Hoorn. het Kokos- Eiland ; gelyk ’er ook , ten Zuid- STUK. westen van Java, twee Kalappus - Eilanden leg- gen. Veele Landfchappen echter en Landen zyn ’er in deeze Gewesten bekend , daar deeze Boomen niet groeijen, en anderen, waar men- ze alleenlyk heeft voortgeteeld. Zy beminnen den Zeekant of de Kust, em worden zelden ‘binnenslands gevonden , dan aan Meiren of Rivieren. Om wel te draagen moeten zy een vogtigen Grond van Zand of zwarte Aarde, doch geenen Kleygrond hebben , waar in de Wortels „ die zagt en teder zyn, aan ’t rotten flaan, Echter tieren zy, zo fommigen aanmer« ken, best op plaatfen , daar de Grond, rondom den Stam , dagelyks gemest wordt met veeler- ley vuiligheden. Veel worden zy van de Wor- men der Palmiet - Torren geplaagd , die den Kop of Kool uitvreeten, en dus de Vrugt niet alleen , maar ook ’*t Gewas bederven, Gaarn willen zy by elkander geplaatst zyn tot redelyk digte Bosfchen , dewyl alsdan de een den an- deren , zo voor de fterke Zonnefchyn , als voor ’t geweld der Orkaanen befchut. Even- wel ontmoet men ze ook wel op hooge Ber- gen aan den Zeekant, zeer tierig bloeijende en Vrugtdraagende. wang. De Kokosboom, hoewel doorgaans van zo- tigheden, danige Geftalte, als ik hem befchreeven heb; met eene enkele Kroon van Bladen „ is fom- tyds DEN KaArLArPPuUs-Boom. 331 tyds aan wanftaltigheden onderhevig. Het LE gebeurt, dat uit ééne Noot twee of drie Stam- ÄrDeEL. VI. men opfchieten, en „ hoewel dan meestal maar Hoorp- ééne overblyft , heeft men doch een Kokos- STUK. boom op Ceylon gezien, die tedelyk groot was, met drie Stammen. Zeer zelden gebeurt het , dat de Stam van een Kokosboom zig boven verdeelt , en dus twee of drie Kroonen maakt. Men heeft ook gezien , dat de Kruin ‘Takken had uitgegeven, elk zig in eenige Blad- fteelen verdeelende , en dus rondom de Kroon nederhangende : doch alle deeze Wanftaltighe- den zyn uitermaate zeldzaam. Ik heb, tot dus verre , van den gewoonen groo- ten Kokos- of Kalappus- Boom, in ’t algemeen gefproken. RumrPrHrus tekent aan, dat daar van in Oostindie dertien Verfcheidenheden zyn, die hy Soorten noemt. Behalve de verande- ringen , naamelyk , welken in de uitwendige Kleur van de nog met den Bolfter bekleede Nooten plaats hebben , waar van eenige Boo- men de gewoone geelagtige , anderen de zoge- naamde witte Klappus- Nooten , anderen groe. ne , anderen rosfe of- Oranjekleurigen uitleve- ren; befpeurt men nog ander verfchil in dee- ze Boomen of derzelver Vrugten; gelyk hier volgt. a. Calappa rutila , in ’t Maleitfích Casfomba , heeft den verfchen Bolfter van binnen bleek- rood of Roestkleurig en zodanig, dat men ’er een lekker Sap kan uitzuigen. De Pit van de Noot 1, DEEL. I. STUK, Verfchei- denheden, 33% BESCHRYVING VM I. Noot is ook wat roodagtig , doch meest wit; AFDEEL. gelyk in de gewoone Nooten, Hoorp- 3 Calappa Saccharina of Tubu , dat is Sui- sTUK. ker - Kalappus , heeft den Bolfter van binnen wit, doch Suikeragtig zoet , en men kan den- zelven raauw eeten , als Suiker- Riet, Deeze valt meest op de Zuidoofter - Eilanden, A. Calappa Canarina, in ’t Maleitfch Calap- pa Canari, verfchilt alleen van de gewoone daar in, dat zy de Kern dikker en weeker , en aan- genaamer van Smaak heeft, met dien van ver- fche Kanaries, dat een Oostindifche Vrugt is, als Aardakers , welke men gefchild tot verfna- __pering eet , overeenkomende. Men noemtze ook Verte Calappa, om dat zy vetter van Smaak _js in ’t eeten , doch daar is, door kooken of braaden, geen Olie uit te bekomen, Zodanigen , echter , vindt men ook gemengd onder de ge- meene Nooten, van eenen zelfden Boom. s. Calappa Pultaria, in ’t Maleitfch Calappa Bubur, of Pappige Kokosnoot. Deeze hebben het Merg nog weeker dan de voorgaande, en als Bry,'zo dat de Pit ligt van de Schaal valt en zig met Water mengt. 6. Calappa Macharoides of Calappa Parrang, dat is Zwaard - Kalappus , wegens haar lang- werpige figuur, eenigszins naar een Houw-Mes, Parrang genaamd, gelykende. Deeze zyn lang- werpiger en kleiner, met de beide enden {pits , hebbende: de Kern of Pit dikker en harder dan in de gemeene Kokos- Nooten. De Schaalen, die DEN KALAPr?us-Boom. 333 die ongevaar de grootte van een Kafuaris- of Ganzen - Ey hebben, worden veel gezogt om ÄFDEEL « e D) VI, Bekertjes „, Flefchjes en Doosjes daar van te Hoorp- maaken. Dergelyke Nooten komen ook aanstux, oude Klappus- Boomen voort , welke dan van binnen naauwlyks eenig Merg of Pit hebben, maar aan het voor-end als met drie Lippen zyn voorzien, Anders zou ik denken , of het ook zodanigen mogten zyn, als men hier in menigte tot-het maaken van Tonteldoosjes ziet aanbrengen, welke omtrent van de gezeg. de grootte zyn. 7» Calappa Capuliformis of Hechtvormige;, die men weezentlyk gebruikt tot Hechten van Mesfen, waar van de Schaal de gedaante heeft ; zynde de Noot, daar binnen, langwerpig , een Vinger lang en weinig dikker. Dus maaken deeze een der kleinften Soorten , onder de Kokos- Nooten, uit, 8. Calappa Cyfliformis of Doosagtige , op Javaas Oostkust groeijende, is ronder doch ook klein van Noot, omtrent de grootte hebbende van een Galblaas uit een Os. Deeze laat zig zig zeer wel polyften , en wordt daarom ook. veel tot Doosjes of Flefchjes gebruikt, g. Calappa pumila, in ’t Maleitfch Calappa Babie , dat is Varkens- Kalappus, „genaamd . als zo laag hangende , dat de Zwynen dezelve kunnen afeeten. Deéeze Kokosboomen groei- jen maar twee Mans langten hoog, doch Zyn niettemin vrugtbaar en vroeg draagende. Men noemt 1. AFDEEL. | Vi, Hoor 5- STUK. 894 BESCHRYVING- VAN noemtze ook ‘wel Konings- Kalappus , om dat de Grooten deezer Eilanden haar veel om- trent hunne Weooningen en he de Pagoden laaten planten. ro. Calappa Regia, die men in ’t Maleitfch Calappa Radja , dat is Konings - Kalappus „ noemt , maakt die Verandering uit onder de Kokos- Nooten ‚ hier voor gemeld; dat zy den Bolfter , als de Noot ryp is, hoog geel, Oran- jekleurig of rood , hebben. De Schors van den Stam echter is ook eenigermaate roodagtig en dunner dan die van den gewoonen Kokos- boom; de Takken geel; de Nooten wat klei- ner en aan *t voor-end fpits of getepeld, zyn- de niettemin zeer aangenaam van Water. Op agt of tien Voeten hoogte draagt deeze Boom al, en is aan de geele Kleur van zyne Tak- ken altoos duidelyk te onderfcheiden. Op Ceylon groeit een dergelyke Boom, die Vrug- ten van zodanige Kleur , en grooter heeft dan gewoone Kokosnooten , wordende aldaar zo kostelyk gehouden, dat de Gemeene Man de- zelven niet nuttigen mag , al groeijenze op zyn eigen Grond , maar moet dezelven ver. eeren ee den Vorst, 11. Calappa Lanciformis in *t Maleitfeh Ca- tappa Lanfa ; draagt kleine Vrugten, ongevaar een Vuist groot , langwerpig , ligt , tien of twaalf by malkander gedrongen hangende aan een Tros , gelyk de Lanfen, waar mede de dikke ikea der Pieken zullen bedoeld wor- den. DEN KALrLAPPUSsS-BooM, 335 den. De Kleur is van buiten wit of wat E proenagtig. Zy zyn zo dun van Bolfter en AF? Na Dop, dat zy ligt door ’t afvallen barften, en Hoorp- ftorten dan een aangenaam Water uit. STUK. 12, Omtrent de Stad Suratte en verder door & geheele Koningryk Cambaja en Gufuratte , aan de Vaste Kust van Indie , vindt men een ander flag van Indiaanfche Palmboomen, Ter- ri genaamd , welke met de enkel Wyngeeven- de meer gemeenfchap heeft, hebbende wel de Vrugten Nootagtig , doch twee of driemaal kleiner dan de gewoone Kokosnooten, met eene harde Pit, tot eeten onbekwaam. Deeze Boom blyft laager en de Bladen neemen hunnen oir- Íprong reeds onder aan den Steel, Uit den afgefneeden Tak van de Vrugt - Tros loopt een zeer aangenaam Vogt, dat men aldaar tot dagelykfen Drank gebruikt , maar het welke ligt dronken maakt. 13. Ook moet men hier nog een zeer klei- ne Soort van Kokosnooten byvoegen , die op de Maldivifche Eilanden groeit en meest fchynt overeen te komen. met de voorgemelde Zwaard- of Doosagtige Kalappus - Boomen ‚ wordende deeze kleine Nooten ook veelal tot Doosjes , Kruidhoorentjes en andere Snuisteryên gebe- zigd. Mooglyk zullen het dergelyk flag van Kokosnooten zyn , daar Parer LABAT van verhaalt, dat menze aan de Oevers der Weste indifche Eilanden vindt, ter grootte van een Hoender - Ey , daar men ook Doosjes van maakt s IL Dern Is STUK, 336 BESCHRYVING VAN _ Te maakt, die zig gemakkelyk laaten polyften. Hy er AFDEEL, oordeelde , dat dezelven van ’t Vaste Land Hoorp- van Zuid- Amerika afkomftig waren, STUKe Zeer billyk merkt RumrPmius aan, dat Maldivie 3: 7 gheNeor, die groote „Nooten , welken men gemeenlyk Maldivifche (Coccos de Maldiva) in ’t Maleicích Calappa Laut en by de Chineefen Hayja, dat is Zee- Kalappus noemt , geenszins tot de ge- woone Kokos- Nooten te betrekken zyn. Zy fpoelen op de Stranden der Maldivifche Eilan- den en andere Kusten van Oostindie aan, zon- der dat men nog met eenige waarfchynlykheid kan gisfen naar ’t Gewas, waar aan zy groeie jen zouden. De Natuur is zo ondoorgronde- lyk en haar Veld zo onafmeetelyk , dat men. haare werkingen in ’t ftuk van voortbrenging niet kan bepaalen. Hierom fchynt het denk- . beeld , dat deeze Vrugten wel aan eenig Gee was in de Oceaan of aan de Klippen mogten voorkomen, zo verwerpelyk niet, en misfchien waarfchynlyker „ dan dat zy aan Boomen zou- den groeijen. Deeze Nooten , naamelyk , in- zorderheid de grootíte Soort, vertoonen geen zo blykbaar merkteken, dat zy aan een Steel of Tak zouden gezeten hebben , als ’er is in de Afbeelding van een gewoone Kokos- Noot, op Plaat- 78r van ’t Werk van WEIN- MANN ‚ alwaar dezelve in zyn Bolfter en byna in volle groote, zeer natuurlyk vertoond wordt; doch die daar onder , by Letter a, op die zelf- de Plaat voortkomt, heeft zo weinig overeen- komst DEN KaraArrus-BooMm. 337 komst met de Maldivifche Noot; Nux Me- À dica, door CruTIUS in een byzonder Werk. Arink je befchreeven, (waar van wy hier fpreeken ;) Hoorns dat het te verwonderen is ‚, hoe men de befchry- STUK ving daar van hier op heeft kunnen toepasfen: Het is naar alle aanzien flegts een Kokos- Noot, buiten haaren Bolfter, overeenkomende met die van Plaat 780; lan tevens de jon= ge Scheut van den Kokosboom vertoond wordt. Nu is het wel zeker , dat de gewoone Kokos: nooten menigvuldig op die Eilanden groeijen 5 maar de zodanigen bedoelt men met de bes fchryving niet: De Maldivifche Noot, eigentlyk dus ges naamd ; heeft eene rondagtig platte gedaantes in het midden verdeeld door een diepe Naad; zo dat zy als uit twee Billen fchynt te be- {taan. Sommigen vergelyken ze derhalve by den Balzak van een Stier of Bul: anderen willen , dat zy van vooren de Mannelykheid 3 van agteren de Vrouwelykheid zou vertoonen: Haare dikte is maar de helft van haare langs te en breedte ; die byna overeenkomen; Aaf de eene zyde is zy rond; aan de andere plat: De myne is byna een Voet over ’t kruis 3 hoedanigen, volgens RumrPHrius, in Indie voor de besten gehouden werden 3 doch meri vondt ’er kleinere en grooterd; Ook kwamen ser voor, zegt hy; die maar uit ééne helft bes ftaan , hoedanig ik een hol Schuitje heb, om- trent een Voet lang , beftaande uit een zecf î Y Bun 3. DEEL, Ls STUK. Tegzengif= tige kragt. 438 +BESCHRYVING vaN dunne, gladde, zwarte Schaal, Indien hetzelve van de Schaal der Kern gemaakt is, zo moet ‚de Bolfter al vry groot geweeft zyn : want in myne gezegde Maldivifche Noot, van by- ‚na een Voet broed en lang, hoor ik zeer dui-_ delyk twee Pitten rammelen „doch de waar- digheid verbiedt. my , dezelve tot onderzoek open te breeken, Alleenlyk moet ik aanmer= ken, hoe de uitwendige Bolfter: my- voorkomt uit een dergelyke Draadige zelfftandigheid te beftaan , als die van de Kokosnooten. Deeze Nooten zyn, volgens het algemeene getuigenis, in Indie nog een groote Zeldzaam- heid 3 ‘zodanig zelfs, dat men voor de besten aldaar wel honderdvyftig Ryksdaalders geeft : des het in ’t gedagte Werk een groot abuis is, te zeggen, dat zy in menigte aan het Strand gevonden worden. De Chineezen houden de- zelven, zegt men „ voor Afgoden , maar in In- die „ alwaar ze volftrekt aan de Koningen of Vorften gebragt moeten worden , houdt menze voor zo Geneeskragtig , dat de Noot zelve, deswegen , den naam van Nux Medica draagt. De voornaamfte hoedanigheid , daar men in deezen op: ziet , fchynt die te zyn, wan het Venyn te wederftaan 5 weshalve BAUHINUS- ’er den naam aan geeft van Jndifche Noot , welke als een Tegengift vermaard is (*). Vol- gens RuMPHIUsS zou dit Middel bereid Wor (*) Nux Indica ad Venena celebratag DEN KALAPPUSsS-Boom. 359 worden van het Merg der Noot, zonder dat HK hy duidelyk fchynt te bepaalen , of hetzelve mn flegts binnen den Bolfter of binnen de Schaal Hoorns huisveste. Dit laatfte evenwel is waarfchyn- STUK. lykst , uit de Hiftorien door hem bygebragt. Crusrus hadt te Lisbon van het gedroogde Merg van deeze Noot gezien , hetwelk door de Portugeezen uit Oostindie aldaar was aange- bragt en ín groote waarde gehouden werdt. De vermaarde Geneesheer Prso heeft van het Schraapzel tegen verfcheiderley inwendige Kwaa- len gebruik gemaakt, en zegt, dat het weinig reuk of fmaak heeft. Men kent , tegenwoor- dig, dit Geneesmiddel in Europa niet. Na de Overwinning door de Nederlanders op de Portugeezen „ in ’t jaar 1602 voor Ban- tam behaald , werdt de eerfte Maldivifche Noot in Holland gebragt docr den Admiraal, aan Wien dezelve tot dankbaarheid gefchonken was door het Opperhoofd van die Plaats. Nog beftondt dat Gefchenk flegts in een Drinkvat of Beker , vit de Schaal van zulk een Noot - gemaakt en waar aan diestyds zo ongemeene kragten toegefchreeven werden , dat Keizer Ruporuruus de [Ide aan de Erfgenaamen cen Bod daar voor heeft laaten doen van vier- duizend Guldens. Waarfchynlyk zal menzo- danige Bekers , in dat opzigt, met de zo ver- maarde Bekers van Rhinofter- Hoornen moeten gelyk ftellen : te weeten, dat derzelver Tegen- Vg | gif IL, DEEL, Ìe STUKs _ n40 BESCHRYVING VAN, L giftige kragt voornaamelyk in de Inbeelding he beftaat, Hoorp-. Behalve de groote ‚ thans befchreeven, fpoelt STUK. op de Molukkifche Eilanden fomtyds een klei- PR ne aan, welke men ook Calappa Laut noemt , woot. … volgens den Javaanfchen naam. Deeze val dee len, zegt RumrPHius, niet meer dan een * half. Voet lang en zyn van eene Broekagtige gedaante „ met weinig Merg daar binnen, JK heb ’er een van zodanige figuur als hy ze af- beeldt, doch zonder dat groote ronde Gat op zyde daar in, %t welk ’er in gemaakt ís ge- weest. In Fig. s,op Plaat III, „ wordt dee- ze myne Noot , die omtrent een half Voet lang is, om de aartigheid, by verkleining voor- gefteld, Zy is zwartagtig „ half glad gepolyst en heeft ook zodanig een rond Gat tusfchen de Beenen , zogenaamd , als waar van Rum- pHIiUS fpreekt „ en waar in hy zegt dat een Steel fteekt van Haairige Vezelen, door mid- ‚del van welken, zo hy zig verbeeldt , deeze Nooten aan de Klippen wast zitten zouden. In- waards was die Steel wit en zagt, en de Noot bevatte niets dan een week Merg, doch waar van de Ternataanen geen gebruik maak- ten, houdende zig alleen op met de Schaal , die door hun byna zo veel geagt werdt als de Schaal der Maldivifche Nooten. Men noem- de ze in ’t Maleitfch Sobat Mange , dat zo veel zeggen wil als wedergaa van de Man-_ „gas, een ee q Vrugt, in Oostindie be- kend, Niettegenftaande deeze Noot veel aan- fpoel. | IDMN KautaärPuws-BsomMm: $4I fooelde op ‘de Molukkifche Eilanden „ bleef _& EN ÁIDEElse zy doch aldaar , wegens dit bygeloof der Inge- vj, zeteren, in zo weel waarde , dat men ‘er eenie Hoorpe ge Ryksdaalders voor gaf. Hy bevondt, dat STUK» dezelve „ eerst aangefpoeid , met eenen Wol. agtig-ruigen Bolfter was bekleed. De myne heeft een. duidelyk merkteken der aanhechting aaneen Steel, van boven, gelyk dit zig in en- ze Afbeelding voordoet » weshalve het denk- beeld. dét Indiaanen , dat zy aan zekere over ‘t-Water hangende Boomen, op kleine Eiland- jes en „Rotfen of" aan eenig Gewas in Zee groeijen , ruim zo waarfchynlyk is. î Vän zodanig een Noot, als deeze, zou bil- Iyker wyze gebruik moeten gemaakt zyn in Egezegde Werk van WEINMANN, alwaar op devolgende Plaat 783, kwanswys de Kokos- „boom met zyne, Nooten wordt voorgefteld 3 ten minfte is de befchryving naar dien woet ingericht: doch als men agt geeft op de waare geftalte en hoedanigheden van den Kokosnoc- ten Boom, dan blykt genoegzaam dat deeze ’er in alle opzigten van verfchille, De Stam heeft eene zwarte of zwartagtige, geen witte Schors 3 de Bladen zyn niet gevind, maar breed en aan t end eenigermaate verdeeld : de Nooten heb- ben weinig: overeenkomst met de Kokosnooten. Zy misfen die drie Plekken aan het dikfte end , welken men Mond en Oogen noemt , en de holligheid van binnen is ook geheel an- ders. Deeze Nooten gelyken veel naar die Q l TPEa Ee) ed Ie Dist he STUK if 542 BESCHRYVING VAN _ Le genen , welken by duizenden hier uit de West= ArDEEL. indiën worden aangebragt, en om ‘Tonteldoos- Hoorp- jes en andere Snuisteryën „ ook Rottingknop- STUK: pen en wat dies meer is, daar van te draai- jen „ gebruikt. Zy zyn omtrent een Vinger lang, uitermaate harden ik vind ’er byna geen holte in. Waar die zo zonderlinge geftalte van den Boom, in ’t allerminfte niet naar den Kokosboom gelykende , die niettemin Palma Coccifera triangula , Calappa, Coccus aldaar ge- heten wordt, van daan gehaald zy, is“my,-zo wel als ten opzigt van den Guineefchen Wyn- geevende Palmboom „ van’ Big. b.- Plaat 785 in dat Werk , aangemerkt wordt, geheel on- bekend. Bittere De laatstgemelde Nooten zouden wel fchy- sees nen overeen te komen met die van den Bit zere Kokos- Nooten Boom , dien de Heer J a- CQUIN overvloedig in de Bergagtige digte Bosfchen van ’t Eiland Martenique groeijende vondt (*). Deeze hadt de geftalte van den gewoone Kokosboom volmaakt, doch de hoog- te was meer dan honderd Voeten. De Vrug- ten „ van grootte als een Ganzen - Ey ;’bevat- ten cen Pit en Vogt van de viterfte bitterheid 5 zynde derhalven niet eetbaar. « Als deeze Boom nog jong en naauwlyks twaalf Voeten hoog is, zyn de Ingezetenen gewoon eene Sneede over- langs ed (*) Cocos (amarus) Nucleo AMILO, JACQ, Amer, pa 277e Á. DEN KALAPrPUS-Boom 343 langs in den Stam te maaken, op dat de Pal-_ L ; 4 er miet-Torren daar in haare Eijeren mogen leg- kt Le gen „ waar uit dan die dikke, vette, witagtig Hoorps geele Wormen voortkomen , welke , gebraden STEE» zynde, hun tot eene lekkerny verftrekken. Zo ziet men ‚ hoe de- Natuur de “Wilden leert , zig alles te nut te maaken. Van de Franfíchen wordt deeze Boom Palmiste amer „ dat is bit tere Palmiet, geheten (*). Op het zelfde Eiland groeit ook een. Ge- Gedoorne de Kekos- doornde Palmiet , welke van den gezegden Heer voom, JAcQquin mede tot de Kokosboomen , als in geftalte naar dezelven gelykende , betrokken wordt « doch deeze heeft den Stam dikker en met eenige Stekels bezet , de Bladfteelen we- derzyds gedoornd. De Bloemen zyn gelyk in de gewoone Kokosboom ; maar de Vrugten rondagtig ‚, van grootte als een Kleine Appel, groen , met een Vezeligen dikken Bast, die niet zeer Sappig is, en de Noot van dergelyke figuur. De Ingezetenen noemen hem , met een Karibifch woord , Grou - Grou. Mooelyk is het deeze, welken Pater LA BAT onder den naam van Gedoornden Kokosboom woorftelt, zeg. gende dat dezelve een Stam heeft van omtrent der= (*) Van deeze Palmiet- Torren en Wormen heb ik » in ° 1, DEELS IX, STUK van deeze Natuurlyke Histerie, bladz, 445, enz, omftandig gefproken , alwaar blykt dat dezelven ook in verfcheide andere Geflagten van Palmboomen voorte komen en niet aan deeze Palmiet alleen eigen zyn. ple: IL, DEEL: Ie STUK, Hoolt D- SEE, na BESC HER YTV ING. V AM dertig Voeten hoogte. - Deeze Stam , merkt hy aan, vertoont zig als een Kolom, of liever als een Vaas , want by den Wortel is dezelve dun , in ’t midden driemaal dikker , en aan den Top wederom de helft dunner. Deeze Boom was geheel bedekt met Doornen of lan- ge fpitfe en fterke Stekels, welke hem geheel omringden „ loopende tot aan het boven{ie van den Stam Slangswyze daar om heen, Zou hy ook van die Doornagtige Gewasfen, welke zig LAAGE Pager in de Bosfchen van Amerika veel om de Boo- men flingeren , voor een gedeelte van den Boom hebben aangezien? De Twygen en Bladen wa- ren de helft korter , dan aan den regten Ko- kosboom , maar breeder en met Doornen bes zet. Zyne Vrugten, naauwlyks-greoter-dan de gewoone Nooten in Europa, zegt hy , hebben een dunne Schaal en zyn gevuld met eene dikke weeke zelfftandigheid , die eene onaan- genaame Olie-Smaak heeft , wordende echter van de Kinderen veel gegeten, Thans gaa ik over tot de Tweede Soort van dit Geflagt , welke , hoe zeer ook van de Kokosboomen werfchillende en tot den Landaart van Amerika behoorende, LiNN Aus’ Oocos Guineënfis noemt (5. Zyn Ed, tyrelt zelfs (*) Cueus aculeata tota, Frondibus distantibus, Radice res _ pente. Syste Nate XII, Toin. IJ. P. 730. Mant, 137. Lace tris minor, Fru@ibus fabrotundis, JACQ: Amer. 279. Te 171, íe te Palma Frondibus pinnatis , Caudice teseti aculea- go, Fru minoree MiuL. Dil, 6, Palma fpinofa minor, Gut: ie mA WEE 3 9 DEN LAKEN PALM TE Nm. 94 zelfs de Vrugt Drupa fucculenta: weshalve het Ie _ een Pruimagtige Vrugt zou moeten zyn, migeen Sappig Vleefch, waar binnen een Steenige Pitroorn.- of Noot beflooten ware (*) 5; maar aan denstTukK. Kokosboom wordt, doer zyn Ed., als het Ge- flagts- Kenmerk, een Vrugt of Zaad met eenen Lederagtigen Bolfter (Drupa Coriacea) toege- fchreeven. Derhalve zou het duifter!zyn , hoe deeze tot het zelfde Geflagt behooren kon: in- dien wy niet gezien hadden, dat ’er onder de Verfcheidenheden van de gemeene Kokosnoo- ten ook voorkomen met een Sappigen Bol tiet. Deeze Soort komt verder met den Kokos- boom in de eigenfchap van Eenhmizig te zyn, dat is van Mannelyke en Vrouwelyke Bloe« men op eenen zelfden Stam en aan den zelf. den Bloemfteng te draagen, overeen. De Heert JAcQuinN, die dit Gewas onder den naam van Baëris befchryft , geeft ’er de volgende Ken. metken van op. De Prugifcheede , die lang- werpig als een Schuitje , holrond is en groot, bevat een Takkigen Bloemfteng van gelyke lang- te. De Bloemen zyn eenbladig , in drieën ge- deeld , zittende in een Kelk van de zelfde Kleur , en bevatten zes Elsvormige Meeldraadjes., g | die Candice gracili, Fruêtu Pruniformi, SLOAN. Hist, Jam, Pale ma Americana fpinofa, C‚ B, Pin. 507, PLUK, Alm, 276 Te bee (2) Zie Phil Botanica, Pe 53e NES sf IL DEEL, Ie STUK: 346 BESCHRYVING VAN L die overend ftaan, en byna zo lang zyn als de ARB Hi Bloem, hebbende langwerpige Meelknopjes. Onder zidnor deeze Mannelyke zyn eenige weinige /7 vrouwelijke STUKe Bloemen in de zelfde Vrugtfcheede en Steng vermengd. Deeze, ook eenbladig , fluiten digt _om het Vrugtbeginzel, dat Eyvormig is, heb- bende een zeer korten Styl „ met eenen ftomp- knoppigen Stempel, die flaauw in drieën is gefneeden. Het Zaadhuisje is een. rondagtige , platagtige ‚Sappige Vrugt, Vezelagtig en ge- fpitst, hebbende eene Lederagtige Schors, Hes zelve bevat een rondagtige ‚ wederzyds, platte. Noot , met drie Gatagtige plekken op zyde , waar van twee digt aan elkander tegenover de derde ftaan, De Pit is van de: zelfde figuur, Kraakbeenig „ vast van zelfflandigheid, op de plaatfen , die tegenover de Gaten van de Schaal komen ‚/met drie Kuiltjes uitgehold, „De. Wortel (zegt zyn. Ed) die knoopig >is en rond, dikker dan de Stam maar kort, ‚ buigt zig aanftonds onder den. Grond om n ‚en loopt waterpas voort, geevende digt daar „by een nieuwen Stam uit ‚en maakt , dus > voortgaande ; als een Kreupelbosch van Palm. 9, boomen 5 zynde bovendien met andere dun- sne Vezel- Worteltjes vast aan den Grond > gehegt. De Stam, die regt op ftaat, is ge- „, wapend met ontelbaare Doornen, en bezet > met eenige half gefcheurde verdorde Blad- > fteelen. Hy heeft ongevaar de dikte van ss een Duim; in hoogte overtreft hy in ’t open | Veld DEN/LAAGEN PALMIET 347 » Veld zelden twaalf Voeten; doch in de Bos-._ L > fchen- valt hy wat hooger. Vier Voeten hoog Bethan »» zynde , begint hy reeds Bloemen voort te Hoorp- »» brengen. De Bast is bruinagtig. Hy heeftsrux. „> maar weinige Loofagtige Bladen , die den > Stam met hunnen Stoel omvatten , gevind soap avmer de Rib gedoornd. De Blaadjes, ss aan deeze Rib ftaande , zyn Degenvormig , v> -gefpitst , glanzig „ plat; aart den grondfteun s flaauwtjes omgeplooid, en Zaagswyze aan de „s kanten bezet met veel zeer kleine Doorn- ss tjes , „welken men ,„ met den. Vinger daar „> langs «naar beneden ftrykende , flegts kan »» waarneemen 5 voor ’t overige ongewapend , „of wederzyds yl bezet met eenige Stekelt- ss jes. Deeze Blaadjes ftaan fomtyds: beurt- „ lings „ fomtyds tegenover elkander aan den „s Steel, in onbepaald getal. Uit de Mikken „ der Bladfteelen komen Scheeden (Spathe) sof Schuitjes voort ‚ die op zig zelf ftaan , ss gaapen en lang over blyven na de rypwor- „5 ding van de Vrugt. Hier van komt het ; ‚dat men , onder de Kreon, dikwils drie of 5, vier zulke verdorde Bladfteelen ziet, die in ‚hunne Mikken de, Vrugtfcheede en _Bloem- sj fteng nog hebben, De Bloemen , die uit „> den geelen zien , hebben geen Reuk. De ss Vrugten , die paarfchagtig zwart zyn, en »» van grootte als een gewoone Kers, bevat- »s ten een Zuuragtig Sap, waar van de Ame: »s tikaanen Wyn maaken, Zy zyn ook eet- | haar. IL. DEEL. 1, STUK; kj AEDEEL, VI. HiOOFD= STUK, Kokerite ke viene W 248 BESCHRYVING VAN \e ‚ baar, doch niet aangenaam. Van den Stam, > wanneer dezelve van Bast: beroofd is “wor. „> den Zwarte gladde Wandelftokken. vervaar. s digd, die met Knobbels geleed en zeer ligt ss zyn, welken de Franfchen Cannes de Tüba- s» g0, dat is Rottingen van Tabago heeten en fomtyds in Europa overbrengen, Van dee- ss, ze Rottingen heb ik den naam van deezen. s> Palmboom ortleend : terwyl de Spaanfchen s, hem Higuero di Lata noemen , om dat hy ss hun Latten, tot het dekken der Huizen en 4 ander gebruik , uitlevert. Dit Gewas komt s veel by Karthagena, in Amerika woor.” Die zelfde Autheur maakt gewag van een andere Soort van Baétris , welke, in de Bos- {chen daar omftreeks groeijende, van even zo= danige Geftalte is , maar meestal opfchiet tot de hoogte van twintig Voeten , en cen Stam heeft van twee Duim en daar boven dik (#. De Twygen zyn zes Voeten lang, met Bladen gevind van by de twee Voeten, die aan den tand bruiner en zigtbaarer Doornen hebben, De plat famengedrukte Scheede buigt doorde zwaarte der Vrugten neder. De Vrugt heeft de grootte en gedaante van een Ey, aan de punt gefpitst, zittende in een veeltandige Kelk en Bloemhuisje. Onder een Lederagtige don- ker paarfche Schors bevat dezelve een Veze- lig, Sappig, eetbaar, Zuuragtig Vleefch , waar van de Ingezetenen des Lands ook Wyn maa | ken, (9) Baâris (major) Feu ovato, JACQ; Armer, Po 280. DEN LAAGEN PALMIET. 940 ken, De Noot is langwerpig ovaal, aan de 1. punt in drieën gefpleeten , zwart van Kleur „AEM met drie Gatagtige plekken ; s_ bevattende een Eon Kraakbéenige , vâsté , niet holle Fit. DeezeSTUxe Vrugten worden op de Markt verkogt, onder den naam wan Cocorotes , zegt. JACQUIN, en zodanigen of dergelyken zuilen ’ mooglyk zyn, welken men in onze Koloniën aan de _ Vaste. Kust Kokerit- Nooten noemt, wordende de Vrugticheeden , onder den naam van Koke- rit- Bakken, om iets in te draagen, en de Bla- den tot veelerley werken gebruikt. De vermaarde SLOANE befchryft eenen ge doornden Palmboom van ’ Eiland Jamaika , die klein is met eenen dunnen Stam, hebben- de eene Pruimgelykende geele Olicagtige Vrugt. Deeze fchynt met den gemelden nader over- een te komen , dan de Amerikaanfche Gedoorn- de Palmboom van BAumiNus, welke de Hay» ri van THEVET en de Ziri der Brafiliaanen zou zyn, door Lery befchreeven, daar Ovre- po den naam van Kayama aan geeft. Deeze;, naamelyk , draagt ronde Vrugten, van grootte als een Kaatsbal, die eene Sneeuw -witte doch geenszins eetbaare Kern bevatten. Het Hout meenden veelen Ebbenhout te zyn, om dat het in ’ Water zonk, maakende de Wilden daar van Houwers en Pylen, die Yzeren Harnasfen konden doorbooren. Hy is evenwel door onzen Ridder aangehaald op deeze Soort , die een Guineefche Palmboom zou zyo, VII: HOOFD- Î. DEEL Y STUK Ì. ArDEFLe VI. Hpvorp: STUKe Naam, Woon= plaats 350 BESCHRYVING VAN VIG HOOFD S P Befchryving van ’t Geflagt der DADEL Boo- MEN. Derzelver witneemende Vrugtbaarheid. Gebruik van de Vrugten „ Bladen „ Takken en het Hout. WW" komen thans tot de DADELBOO- MEN > die van ouds bepaaldelyk den naam van Palmboomen gevoerd hebben , en denzelven nog by uitmuntendheid zouden mo- gen voeren , indien hy thans niet in gebruik was voor een algemeene benaaming van deeze Klasfe. De Griekfche naam Phenix is nog in fommige Samengeftelde W'inkelmiddelen , gelyk het Eletuarium , Emplastrum, Unguen- tum Diaphoenicum , enz. bewaard gebleeven. Door geheel Europa heeft men byna den La- tynfchen naam , Palma , aangenomen , gelyk hem dus de Spaanfchen Palmera, de Portu- geezen Palmeyra , en de Franfchen Palmier heeten; doch in deeze en andere Landen heeft men hem ook wel , naar de Vrugten , Dat- tier , Dattoli , Datel- Tree , dat is DADEL- BOOM, getyteld. De Hebreeufche naam , waar mede dit edele Geboomte betekend wordt, met den Arabifchen nagenoeg Mae: matie pr was Thamar. De Dadelboomen hebben. hunne voornaam- fe TN DEN DADELBOOM,. SSI fte Woonplaats in Arabie, en wierden dusaan L _ de Israëlieten ‚op hunnen dwaaltogt in de dra Weoeftynen van dat Land, en wegens hunnemoorv- fierlykheid ‚en wegens hunne nuttigheid , t'overstu“ bekend. Kort na hunnen Uittogt uit Egypte, kwamen zy te Elim, daar twaalf Bronnen van Water en zeventig Palmboomen waren , en zy legerden zig aldaar tot verfrisfchinge. Ech- ter zullen zy die Boomen reeds ook in Egyp- te gekend hebben ; want, zo HASSELQUIST aanmerkt , leeven in Opper-Egypte geheele Huisgezinnen van Dadels alleen , en in Ne- der- Egypte heeft een fterke Uitvoer daar van plaats naar de Steden van Turkye. Derhalve ‚kan men niet twyfelen, of deeze Boomen zyn Inboorlingen van dat Gewest, zo wel als van Ethiopie , Paleftina , Syrie , Barbarie en de West-Kust van Afrika. By Kaap Verde vondt de Heer ADANsoN een geheel Bofch, meer dan twee Mylen lang , ’c welk grootendeels beftondt uit Dadelboomen , die ’er natuurlyk waren , hebbende by de Negers hun eigen naamen. Ook groeijen zy in Perfie zo wel als in Arabie (*) 5 maar in Oostindie zyn zy zeldzaam , en meestal van buiten ‚Afkomftig; de menze dus ook op de Westindifche Ei- lan- (*) Den Dadelboom vindt mea niet dan in Perfie en Ara- bies ftaat Per in het AV, DEEL van den Tegenw. Staar van alle Volkeren bladz, 475. ’t geen blykbaarlyk frydig is mer de Waarneemingen en Berigten, EL, DEEL, I. STUK 3s2 BasCHRYVING VAN 1. landen, uit Pitten van Afrika derwaards over. VII … gebragt, aanfokt; alzo het met die van de al Hoorp- daar groeijende Boomen niet gelukken wil, STUK: zegt Pater LaBAT, Beter hadt LINN«UuS, derhalve ; derzelver Woonplaats in Afrika en. Arabie gefteld, dan in Indie 9. In Perfie Tot nader bevestiging hier van, zal ik op- en Arabie, geeven, wat de vermaarde K&MPFER aan- gaande den Dadelboom getuigt. Deszelfs 9, Vaderland (in Afie naamelyk , want met 5 Afrfka houd ik my niet op:) is de gehee- le Landftreek van Arabie en Perfie, welke s zig van Indie (NB.) tot aan de Roode en ‚> Middellandfche Zee uitftrekt , wordende s naar ’t Zuiden door den Oceaan bepaald , „ en Noordwaards ongevaar den dertigften > Graad van Breedte bercikende. Hier echter s tiert de Dadelboom nergens weeldriger , dan sin die Landen , welke naast gelegen zyn s om den Perfifchen Zeecboezem ‘heen: gelyk », daar is, naar ’t Zuiden, het Gelukkig Ara- > bie , dus genaamd wegens den overvloed > van Dadelen, waar door het zyne Inwooners > niet alleen » maar ook die van het naastge- 9 legene Indie Voedzel verfchaft : naar het > Ooften het Woest Karamanie , thans Meec- _s.kran genaamd » tot aan de Provincie Sin- » di 3 (*) Rumerius zeÊt uitdrukkelyk , dat de regte Palm- of Padelboom in Indie meest uitlands iss Amb. Kruidb, I, Ds Pe Ie DEN DADÉLBOOM, 352 di, of wel tot aan de Oevers van de Rivier. Lb _ ‚> Indus , voorby welken, zo GARcrAs ge- AN »> tuigt , niets meer van deezen Palmboom is rio 3 te vinden : des ik my verwonderen moet ,STUKe z> van waar G. ANDERSON zyne Dadels be. > komen heeft in Kara Kithaja , in ’É mid- s> den van Tartarie. , Waarlyk, die de oir- ss fprongelyke groeiplaats van deezen Boom ss verder Oostwaards ftellen , en die verhaald »> hebben, dat de Bladen tot Papier bekwaam „of de Vrugtfcheeden Wyngeevende zyn 3 » de zodanigen moeten of Wilde medefoor- ss ten of Nootdraagende Palmboomen met de » genen die Dadels draagen verward hebben ; »» een misflag, tot welken ongeleerde of al te „, haaftige Reizigers dikwils vervallen zyn, ‚> Westwaards komt hier in aanmerking al het , Land , dat zig van Babylonie door Suftana » uitftrekt tot dien vermaarden Stroom, wel. » ke de vereenigde Wateren van den Euphraat „en Tiger uitftort in den Perfifchen Zeeboe- ss zem» door welk middel van daar een verbaa- » zende veelheid Dadelen, over Zee, buitens- ss lands verzonden wordt. Noordwaards is » het Zuidelyk deel van ’t oude Perfie, dat s> Qostwaards door Karamanie , Westwaards s> door Sufiana bepaald wordt, het Vaderland der Dadelboomen. Hier in, echter, levert » geen Landfchap een lekkerder Soort of een ‚_»> grooteren overvloed van Dadelen uit, dan a> Dfsahrom, waar uit die Vrugten niet alleen Á » door ILDEEL, 1, STUGy NE ÁrpreL VII, Hoorp- STUK, Ook in Earopa. 353 BESCHRYVING v AM » door alle de overige deelen van de geheele » Perfifche Monarchie , maar zelfs tot in Tartarie s, en Georgie vervoerd worden. Den rykften 9 Oogst daar van , tot Leeftogt, geeft de Pro- «> vincie Laar en Daraab thans daar ingeflooten , » als cok dat gedeelte van Karamanie, *t wélk ss men thans K%rmaan noemt, en inzonderheid s de Provincie , aan den gezegden Zeeboezem; > Welke, wegens het Eiland Ormuz , den naam s> van Dsjerunaat voert; op wier thans onbe- 5, vallige en door de Zon verzengde Aarde ik; » Onder de Schaduw van een Dadelboom „ dee- » ze befchryving overpeins.” Hier uit blykt, dat men den Dadelboom zo min , ja minder mooglyk , met regt kan zeg- gen zyne Woonplaats te hebben in Indie of in de Indiën , dan in Europa, Want, fchoon hy aldaar in de middelfte deelen zeldzaam is, komt hy doch in de Zuidelyke deelen, zo het fchynt , natuurlyk of van zelve voort. In Spanje, ja zelfs in Portugal, valt deeze Vrugt overvloedig : de Boomen groeijen in 't Gee bergte eù maaken geheele Bosfchagiën uit. Aan de Baay van Kadig vondt de Heer OsBrEcxK 'er eenigen, die by een Kloofter ftonden , en byna zo hoog waren als het Gebouw. Zy hadden Vrugt: want „ de Dadels, zegt hy , 9, die van de Boomen gevallen waren „ gelee- „> ken in Kleur en grootte taamelyk naar wite > te Pruimen. De Bladen werden gevlogten » en van de Monniken tot verfiering der Hui ss zen DEN DADELEBOOM 855 »> wanneer men ook dergelyken op de Straaten “* A: / „s flrooide” (*). Maar dit Geboomte kan niet Hoorps tegen. Vorst: weshalve men hetzelve in Vrank« STUK» ryk, Duitfchland en de Nederlanden, niet dan in” Bakken nahoudt, en in de Winterhuizen wel moet koefteren, In Provence en ratie gefchiedt dit zeer gemakkelyk ; doch in de middelfte deelen van Europa komen zy ligte- lyk „ door *t een of ander toeval , te fterven, Te Weenen, en elders in Duitfchland , vinde men ’er evenwel thans genoegzaam, die bloei- jen en Vrugten draagen. Ook heeft men te Neyrenburg een Dadelboom, die vyftien Jaaren oud was en eenen Stam van drie Voeten hoog hadt , gezien. Zy blyven in de openbaare Kruidhoven , hier te Lande, wat moeite daar toe ook aangewend worde, offchoon menze er heeft die taamelyk oud zyn , laag en geeven geen Vrugt. In de Akademie- Tuin te Utrecht bevindt zig een Dadelboom, wiens Stam maar '&én Voet hoog is , en derdhalf Voet dik. Hier en te Leiden hebben zy byna geen Stam, fchie- tende de Bladfteelen meest als ’t ware tot den Stoel of Wortel uit (4). | Dit ik (*) Reize nach Ostindie and China, p. 54e (Ì) Deeze Aanmerkingen deel ik mede uit Berigten , wel ke my, op myn verzoek „ aangaande de Akademie= Tuinen van Utrecht en Leiden zyn bezorgd, Dat aangaande den eerften fchynt van den Hovenier te zyh, en dus twyfel ik, Á2 of IL, Deet, 1. STUK) Ì, ÁFDEEL, VIL. HoorD- STUKe r Aart der Padelboo- men. 356 Brscuayvine Vv AN Dit onderfcheid zou kunnen afhangen van’ verfchillende Klimaat en de gefteldheid van den Grond. De Dadelboom bemint eene uitermaa- te zoele, ja byna verftikkende of fmoorheete Lugt, gelyk Ka&MrPrFeER dit aangaande de Landftreeken van Perfie , alwaar zy weeligst groeijen , aanmerkt. In veele deelen van Ara- bie, Afrika en zelfs aan de Middellandfche Zee, zal het, ín ’t midden van den Zomer , weinig minder heet zyn. Hy verkiest eenen ligten Zandigen Grond, die met Salpeter is behe gerd. De Ouden hebben reeds aangemerkt, dat een vrugtbaare vette Grond dit Geboom- te kwynen doet en onvrugtbaar maakt. Der- halve bevinden zig de meefte Dadelboomen in dorre Zandwoeftynen , alwaar zy , door een _ver- BF die verbgazende dikte wel ziet op den eigentlyken Stam. De Hooglecraar D, VAN ROYEN , van wien het andere is , bepaalt de dikte nier, maar volgens zyn Ed, is de Piant, uit de Tobbe gemeten, thans fieg:s 30 Duimen hoog, Te ver- wonderen is ’t, dat de Dadelboom in de winterhuizen hier zo laag blyft, en de Chamgzrops, in tegendeel, die natuurs lyk laag is , met zulk een hoogen Stam aldaar voorkomt. Volgens het Berigt van zyn Ed, heeft de Groote Chamerops , die reeds meer dan anderhalve Eeuw te Leiden geweest zou zyn , eenen Stam van ruim 14 Vogten, zynde om hoog _ ongevaar een Voet , en om laag een half Voet dik : dus naar boven veel dikker dan naar onderen „ ’t welk eene wonderlyke geftalte daar aan geeft. Men heeft ‘er nog eene aangekogt wan by de to Voeten hoogte. Beiden bloeijen ze jaarlyks , doch geeven , zo min als de Dadelboom , aldaar eenige Vrugtene l MEN DA DEL: BPO OMI. BAY verwonderlyke beftiering van ‘den Schepper, LE het Aardryk, dat anders, honderden Mylen in EN t tonde , niets uitlevert tot Spys of Drank, Hoorp- bewoonbaar en bercisbaar maaken. Zy zynSTUE. de Voorraadfchuuren der Ingezetenen, zo wel ‘als* der Karavaanen ; om van de Dieren, die daar door gevoed: worden, niet te fpreeken. De Dadelboom komt, in Geftalte, vry veel met den Kokosboom overeen. Hy heeft een regten, dikken, ongetakten Stam, die aan den Top gekroond is met Vederagtige Twygen. Deeze ‘Twygen zyn eenige Voeten lang, drie- kantig, dun , en wederzyds bezet met enkel de Rietagtige Bladen , welke in ’t midden toe gevouwen zyn, en ieder aan ’t end een fcherpe Punt hebben. De menigte van zodanige ‘1'wy- gen of. Bladfteelen, waar- mede de Stam, van den Grond af, is bezet geweest, maakt door de overblyvende Stompen der afgefneedene of afgebrokene Steelen den Stam, die anders geen kennelyke Schors heeft, oneffen en gemakke- Iyk te beklimmen. Hy is ook bruin, en dus wan een geheel ander aanzien dan die van den Kokosboom ; doch de onderften van zyne Twy- gen buigen zig , even als die van denzelven , naar om laag, en maaken cen fraaije Zonne- fcherm. De hoogte van den Stam is van twan. tig , dertig tot veertig en vyftig Voeten (*), Á Nas (*) Ik vind gemeld van agt Vademen, cia ook van twine Zake. ig II, DEEL: le STUD Geftalte, VII, Bcorp- STUKe 358 BES CAHURIE VII IN- GA ZERE « \ Natuurlyk is hy van onderen met een menig- te Twygen , als met Uitdoopers, omzet ‚ en zoude wel twintig Voeten hoog worden, zon- der de eerfte lange Bladen’ te verliezen , zegt Pater LABAT, indien men: hem niet: befhoei- de ; zo dat die fraaije Stammen ‚ welken men daar van in’ Afbeelding op verfcheide plaatfen ziet , van wel gehavende Bod te verftaan Zyn, en niet van hunne Geftalte, zo als zy in ’t wilde grocijen. De Heer ApANsoN merkt aan , dat de Dadelboomen in ’t gedagte Bosch , by. Kaap Verde , zig zelden boven de twintig of „dertig Voeten verheffen , hebbende den Stam maat een half Voet dik , met Bladen van agt of negen Voeten langte aan den Top gekroond, De Voet van deezen Stam bragt verfcheide Stammen van gelyke dikte als. de middelfle voort , doch die zelden de Hoogte bereikten van vier of vyf Voeten. Hier door werdt de Stoel van deeze Boomen, gelyk te begrypen is, ongemeen uitgebreid , zodanig, dat men over- al, daar dezelven natuurlyk uit Zaad opfchoo- ten , in dat Bofch , veel moeite ‘hadt -om;-zig een weg te baanen door de Doornen:, daar de Bladen in uitlcopen, ‘Hunne Vrugten wa- ren korter dan die van de gehavende Dadel- boomen , maart dikker van Vleefch,Suikerag- | tig tig Schreeden , welke ongevaar deeze hoogte zullen uitbren» Een, DEN D,A-D-E-LB OO M. 7 340 dg. van Smaak en ongelyk lekkerder dan de 1, beste Dadels uit de Levant (®, AFDE ‚ De geleerde K& Mr reERr; die deeze Boomen B in Perfie nader heeft befchouwd , verhaalt » STUK dat de Dadelboom tot zynen Ouderdem fteeds reeryd. in langte toeneemt. Van volwasien Boomen ftelt hy de hooete-van den Stam op vier of vyf Vademen , dat is ongevaar van twintig tot der- tig Voeten , bereikende in de hoogfte Ouder- dom zelden de hoogte van twaalf Vademen, dat is omtrent zeftig Voeten, Zelden , nogthans , gaan de hoogften de langte van agt Vademen, dat is by de veertig Voeten, in die Lugt{treek te boven. De dikte van den Stam is, zo Edd aanmerkt , de Stompjes der afgefneeden Elad- _fteelen mede gemeten zynde, doorgaans omtrent drie Voeten, Hy rekent den Boom volwasfen te zyn op deszelfs vyftigfte Jaar, als wanneer de Kroon digtst is en pragtig uitgebreid; op honderd Jaaren ouderdom is de Kroon ylder , doch niettemin nog in kragt. Verouderd kan men naauwlyks de Palmboomen noemen, voor dat zy den ouderdom bereiken van twee- of driehonderd Jaaren, Wanneer men op den hoogen Ouderdom van eenige andere Boomen agt geeft *, dan zou het niet te verwonderen * Zie zyn, al leefden zy tot de Zesde Eeuw ; gelijk ee 13e. fommigen gewild hebben , en mooglvk zouden kn 5 5) Voyage au Senegal pe 106, L4 1. DEF kn Je STUKe 360 BESCHRYVING vAN 1. zy het, volgens zyn denkbeeld , in een gemaa AFDFEL tigder Klimaat kunnen doen: terwyl onder die Hoorp- verzengde Lugtftreek de brandende Hitte noch sruK. het Metzelwerk, noch zelfs het Yzer. fpaart (*). cm Van de Dadeldraagende Palmboomen is, tot "nog toe, maar ééne Soort bekend (t) > welke ‘ LinN&us noemt Phenix Daëylifera, met de onderftaande aanhaalingen (4). Zyn Ed. heeft van dit Geflagt de volgende Kenmerken Op- gegeven ($). | De Mannelyke Bloemen op een byzonderen Stam. Deeze hebben een algemeene famen- geftelde Scheede (Spatha) tot haaren Kelk. De Bloem beftaat uit drie Ovaalagtige ; holle , ftomp gefpitfte , Lederagtige , overendftaande Blaadjes. Zy heeft drie dik- en rondagtige Meeldraadjes ‚ met zeer korte Wollige Topjes | of (*) Amoer, exet, p. 676 Cf) Alle Soorten van Dadelboomen cp te tellen zou te lang vallen, ftaat ‘er Tegenw, Staat als boven p. 477, Dit kan men alleenlyk zeggen van de Palmboomen ín ’talgemeen, (4) Phoenix Frondibus pinnatis , Foliolis complicatis Enfi- formibus, Syst. Nât. XII. Tom. IT. Gene 1224, Sp. Plant, IL, 1658, Phoenix Frondibus pinnatls, Foliolis alternis Enfin formibus , bafi complicatis „ Stipitivus compresfis Dorfo ro. tundatis. Hort. Cliff. 482. Hort, Ups. 306. Fl, Zeyl. 390 Roven Lugdb, 5 BuRM. Ind. 241. Palma major. C. B, Pin. 505, Palma Daûylifera major vulgaris. SLOAN. Jam 174: Palma, BAuw, Hist. 1, pe 35Ie Dop. Pemprt, 819. Ray Hist. 1352. Palma Hortenfis mas, KZMPF. Aman, 688, Te 1, 2e f. 1, 2. Palma Hortenúsf foemina. KZMPF, lbid, 653, 686. Ta Ais Berfe 23 HO TE (6) Mufa Chiffrtiana, 1236, Quarto. p. 12, Ide DEN DADELBOOM, of Helmpjes: in plaats van Styl een fchyn van pee sn Vrugtbeginzel, VIL De Wrouwelyke Bloemen op een byzonderen oor: Stam. Deeze hebben ook, in plaats van Kelk,STUKe __ „ecn algemeene famengeftelde Scheede: de Ben: krans dubbeld, de buitenfte kortst. De Stam. per beftaat uit een Eyvormig Vrugtbeginzel met een korten Elswyzen Styl; den Stempe} fpits. Het Zaadhuisje is cen Eyronde , een- huizige Bezie , bevattende een enkel Eyrond- _agtig Zaad, dat va met een Sleuf is uit= gegroefd. _ Nu laatst befchryft de Ridder de Kenmer- ken kortelyk zodanig , dat de Mannelyke en Vrouwelyke Boland” beiden, uit drie Blaad- jes beftaan, en de Kelk in driën verdeeld hebe ben; doch de cerften met drie Meeldraadjes , de laatften mec één Stamper voorzien zyn zouden. De Heer ADANsoN , die deeze Boomen aan de Kust van Sencgal,sen by Kaap Verde, als gezegd is, waargenomen heeft ‚ zest, dat zy drie Stampers (Pistilla) of Vrugthuis- jes (Ovaria) hebben, waar van twee misdraa- gen. De Heer HassrrQursr, die de Da- ‘delboomen in Egypte niet minder oplettend heeft befchouwd , maakt van de Vrouwelyke Bloemen geen gewag: * welk daar van zal komen, dat de Wyfjes- Boomen, toen hy zig aldaar bevondt , reeds de Bloemen afgeworpen hadden , zynde met aankomende Vrugten voor- zien. Immers, hy zegt duidelyk, dat derzel- As ver U DEEL ke STUK, 362 BESCHRYVING VAN b ver Bloey-tyd voorby ware (*): zo dat hy Len it de Scheede van een Mannetjes Boom, Hoorp- door de Arabieren bewaard , de befchryving STUK. gegeven zal hebben van de Deelen der Vrugt- maaking, waar in hy verklaart; dat de Bloem 9» geene Meeldraadjes (Stamina) heeft ‚ maar > Meelknopjes (Anthere), die langwerpig zyn; s> hoekswyze geftreept , een weinig omgekromd ; s> byna de helft korter dan de Bloemkrans » (Corolla); zes in getal, drie doorgaans in het 3» Ééne ‚twee in het-andere ‚en éên--in-het » derde Bloemblaadje , aan *t Grondftukrges s, hecht. Drie korte, Elswyze, overend ftaan- 3 de doch famenluikende Stoppeltjes (Stipule) , s> bevonden zig in ’t midden van den bodem s> der Bloem, tusfchen de Meelknopjes, wier Streepen en halfmaanswyze ruimten „ met e eenen overvloed van zeer fyn, ligt, geel- v> agtig wit Stuifmeel opgevuld waren. De. langte der Scheede was vier Span, en die van den Bloemfteng , tot aan de verdeeling ss toe, Één Span, Voorts gaf dezelve enkele > Takjes uit, die buigzaam waren, met veele 9» Blommetjes, zonder Steeltje , beurtlings be- A CP Door (*) Hy was den 15 Mey 1750 van Smyrna te Alexandrie aangekomen. Vervolgens werdt zelfs daor hem een Man- nelyke Bloem van den Dadelboom aan den Heer LaNNzus9 toegefchikte (Ì) Ik heb een gedroogden mloemfteng van een Dadel “boom, die zig in meer dan vyftig zodanige Takjes vere deeld AA maakende als cen Roede uit, Jk, 4 , Je \ ze oi 4 7) if é hd DEN DADELBOO0M 363 gE Ke mrPreR worden de NEUEEEKEN:, SD de of bevrugtende deelen van den Mannetjes Aen Dadelboom zeer omftandig befchreeven, Hy Hoorn-- merkt aan , dat de Blommetjes , kleiner danstuze die der Lelietjes van den Dale, drie Groen- Ea agtige Lighaampjes bevatten ‚ van grootte als Koriander- Zaad , welke als tot Voetjes dienen van het gene hy Stamina noemt (*). … Het 9» Zyn zeer korte , flyve, witagtige, Wollige 5 Knopjes, vol van bleek geelagtig Stuifmeel, > dat zeer ligt: en fyn is, den Navel van het ss Bloempje ook overvloedig bedekkende, Een >’ vierendeel Loots van dit Stuifmeel ingeno- 2 men , zegt men, om de Minnedrift te vere s, wekken „ grooter kragt te hebben, dan de „> Ontype Bloemfteng zelves ’t welk men uit ‚> den fterken geilen Reuk, dien het uitgeeft, », zelfs zoude mogen gisten, Die des kundig 3 Zyn verzamelen het door fchudding van de ‚s eerst uitgekomen Bloemftengen, welke ieder s ongevaar een Once daar van uitleveren , en zy > fluiten het in eene wel toegeftopte Doos , , om niets van de kragten te verliezen door », de Lugt. Beter, nogthans „wordt het door anderen onder verfterkende * Conferven ge- > mengd , om dat het op zig: zelve , hoewel zs in een Doos beflooten zynde; ligt befchim- sstanelts, (*) LinNzus noemtze zelf das, en op dien voet hebben anderen ze ook Helmftylrjes of Meeldraadjes geheten, fchoon zy niets Draadagrigs of Vezolagties vertoonen: zie bladz, 64, 1. DEEL. Ie STUKe Manter van Be- vzugtinge % Zie „ubladz. 63, Enz, 304 Ber s’CH RY VAN Gt CMER s melt”, Dewyl een Bloemfteng', van maa- tige grootte, uit tweehonderd Takjes beftaat, waar van de kort{ten veertig, de langften tag- tig Bloempjes hebben, zo rekent. hy , door een middelgetal te neemen , dat eene Bloem- fteng twaalfduizend Bloempjes bevatte, die , in een Schaal door hem gewoogen, op een On- ce naa de zwaarte uitleverden van een Hol- landfch Pond.« Veel kleiner was het getal der Knoppen of Vrugtbeginzelen in de Vrouwely- ke Scheede. Van de zonderlinge manier van Bevrugting, welke tot het ryp worden der Dadelen „ ín verfcheide Landen, gebruikt wordt, reeds om- ftandig gefproken hebbende *, zal ik hier al- leen, tot nader bevestiging van dat ftuk , ver- haalen , wat gedagten Sweed dienaângaande wedervoer. Een Arabifch Hovenier wilde hem- als iets nieuws daar omtrent onderhouden. Vee- le Europeaanen hadden denzelven, wegens. de vertelling ; dat ’er Mannetjes en Wyfjes on- der de Dadelboomen zyn, uitgelachen. Toen dezelve befpeurde, dat HassErLQuIisT daar van overtuigd was, bragt hy hem tot zodanige Boomen , op welken de Konftige Bevrugting was werkftellig gemaakt , welke door de Ara- bieren, zegt dezelve, aldus gefchiedt. ‚‚ Wan- 23 heer de Bloemfteng (Spadix) der Wyfjes- », Boomen uit haare Scheede (Spatha) uitge- s‚ broken is, dan zoeken zy op een Mannet- » ies-Boom, welken zy door oefening van de > Wyf En alle Á EE Benet eten ee DEN DADELEBOOM, ‘365 Wyfjes weeten te onderfcheiden , eene Bloem- Te íteng, die nog in haare Scheede digt is be- Er „, flooten. Deeze openen zy , neemen ’er de Hoorp- Bloemfteng uit, en fnyden die in eenige STUK {lukken overlangs, zig wagtende van de Bloemen te kwetzen. Zodanig een ftuk van eenen Bloemíteng, met de Mannelyke Bloe- men daar aan hangende, fteeken zy tusíchen de kleine Takjes van een Bloemfteng met Vrouwelyke Bloemen , en buigen daar een ‚> Palmblad over. In deeze toeftand vond ik nog het grootfte gedeelte der Bloemftengen >, aan de Wyfjes- Boomen, die laat waren in 2, 't Vrugt draagen ; maar de aangehangen Mannelyke Bloemen waren reeds door ver- ss welking verdweenen. Hier omtrent deelde 2, my gezegde Arabier de volgende Aanmer- ss kingen mede, 1. Als men den Dadelboom „> niet op zulk eene wyze bezwangert , dan ‚> verliest men de Vrugt. 2. De Arabieren », Zyn altyd zo voorzigtig, van eenige gefloo- s, ten Scheeden met Mannelyke Bloemen van „, het eene Jaar tot het andere te bewaaren, „om dezelven tot de Bevrugting te gebrui- , ken , zo wanneer de Mannelyke Bloemen », eens misdyen mogten. 3, Wanneer de Schee- 2, de derzelven reeds open gegaan is, [voor dat menze affneed, | dan deugen zy niet > meer tot de Bevrugting: te weeten, als de > Bloemen reeds uit haar bekleedzel te voor- s> fchyn gekomen zyn, Derhalve moeten de 1, DEEL, 1 STUK, Te # | ÄFDEELe VII, Hoorp- STUK. Vrugt- draaging. 366 BEsCHRYVING VAN ‚ genen, die Dadelboomen aankweeken; hier 2» in het regte tydítip waarneemen , om de ‚, Bevrugting te bevorderen, en dit ís byna „ het eenige , daar meù in de Voortteeling 2, van deeze Vrugten op te pasfen heeft, 4. > Wanneer de Scheede zig opent, dan zyn s alle Mannelyke Bloemen met een Vogt ge. > vuld, dat naar den fynften Daauw gelykt : het is zoet en van een aangenaamen Smaak, … komende zeer met dien der frisfche Dade- > len overeen „ doch nog fyner en Kruidiger > zynde. Dit verklaarde ook myn ‘Tolk, die s» twee- en- dertig Jaaren in Egypte was gee 2, Weest en dus zo wel om deezen Bloemen » Neéter, als ook frisfche Dadels te proeven s) genoegzaame gelegenheid had gehad” (*). De Vrugtdraagende Dadelboom doet zyne Scheede in ’ laatst van February of in Maart open gaan , en geeft dan eenen Bloemfteng uit, van wel tagtig Takjes, ieder voorzien met ten minfte dertig Vrouwelyke Bloetnen, die een Vrugtbeginzel bevatten als een Peper- korrel. Na het afvallen deezer Bloemen, % zy dan bevrugt of niet bevrugt , groeijen deeze Vrugtbeginzels aan, tot dat zy Dadels Wwor- (*). HassELQUists Reize nach Palaflina, Roftock 1762. pe 225. Doch ik geloof dat hy in dit laatfte geval niet de Mannelyke Bloemen , die het Stuifmeel uitleveren, maar de Vrouwelyke bedoelt, die in de meefte Planten den Stempel vogtig hebben, tot aanldeeving van het Stuifmeel, BEN DADE LB OOM 907 worden, als wanneer de Vrugt- Tros de lang- L_ te van eenige Voeten heeft bekomen. Zyn A nu de Bloemen bevrugt geweest, dan wor- HoorD- den de Dadels vet en lekker: zynze niet STUK. bevrugt geweest, dan blyven zy fchraal en wrang, of hebben geen Steen, het welk men dikwils aan onrypheid toefchryft. Buiten’ twy- fel zullen in de Bosfchen , alwaar de beftui- ving alleen door den Wind gefchiedt , hier omtrent altoos aanmerkelyke verfchillendheden plaats hebben, Dus merkt ook Pater L A- BAT aan, „, dat de Vrugten der Dadel s) boomen , op de Franfche Eilanden in de » Westindiën voortgeteeld „altoos eenige fcher- ss Pigheid behouden , zo dat men ze nooit > raauw en niet dan gekonfyt eet; niettegene s flaande zy , door haare Honig - geele Kleur en > zagtheid van Vleefch , de tekens uitdrukten > Van volkomen rypheid. Men telde ‘er ge- „> meenlyk honderd tagtig of tweehonderd aan Bs deden . Lros,” De rype Dadels , ín Paleftina , Egypte en_ Aart der Arabie , hebben ongevaar de grootte van een P“eters Pruim. De Geftalte verfchilt ook daar van niet veel, en de Kleur is wit, rood of geel, „met veelerley veranderingen op verfchillende Boomen. Ook vallen zy in ’t eene Land groo- ter, vaster , en kleiner van Steen, dan in het andere. Inzonderheid gelyken zy naar die lang- werpige Pruimen , welken ons gedroogd uit Span- Il, DEEL, 1, STUK, A ÂFDEEL. VIL Hoorp. STUKe 268 BrsCHRrvvING vAN Spanje worden toegebragt , zynde veel vaster van Vleefch en zoeter dan de Franfche Prui- men. Men moet, naamelyk, uit die Dadels , welken wy hier uit de Levant of Spanje te koop bekomen , niet van de hoedanigheid der Dadelen in de gezegde Landen oordeelen, Aldaar zyn zy rins zoet en. zo Suikeragtig , dat men ‘er door eene zagte drukking eene Sy- roop uit weet te bekomen, die zo vet is, dat men dezelve als Boter tot een Saus gebruikt, Ook worden de Dadels wel met dit uitgeper- fte Sap of met Suiker ingelegd, die men dan Caryota noemt. De Arabieren en Perfiaanen , die van Vermogen zyn, bedienen zig daar van; dus, tet lekkerny 5 doch het Gemeene Volk , in de Steden , moet zig of met het overblyf- zel der uitgeperfte „ of met flegte en gedroog- Dadelen behelpen, die daarom niet te minder voedzaam zyn. De allerflegtfte‘en onrype Dadels worden de Kemels en andere Dieren tot Spyze voorgeworpen. Zelfs van de Stece pen „die tot gruis gemaalen zyn, weeten de Nuttig- heid, gyptenaars gebruikte maaken om hunne Bees- ten, in tyd van fchaarsheid ‚ Voeder te ver fchaffen. Dus maakt de Dadelboom den rykdom det Ingezetenen uit. Men rekent in Egypte ‚dat iemand, die zulke Boomen bezit, jaarlyks van ieder Boom een Dukaat Inkomften heeft. Het is niet ongewoon , aldaar twee- drie- of vierhon- derd Vrugtdraagende Dadelboomen te zien, | die DEN DADELBOOM. 369 die éênen Heer toebehooren ; en fommigea È _ bezitten ’cr eenige duizenden , zegt HassEL- an QUIST > ’t welk, naar de gedagte Rekening ; Hoorns van een kleine Streek Lands, welke die Boo=STUKe men beflaan ,„ een aanzienlyk Inkomen uitle- vert. … Een volkomen uitgegtoeide Palmboom vereifcht ten hoogften een plek Gronds van twee Ellen in middellyn en den afftand van elkander kan men op vier Ellen rekenen. Behalve het gebruik in de Huishouding zyn, Gebruite de Dadels ook als Geneesmiddelen beroemd. on Verfch „met Suiker ingelegd, dienen zy tot %°» enée verzagting - van fcherpe Stoffen in het Lig= haam ‚en dus zo tegen de Ongemakken van de Borst, als, het Graveel of. Nierenwee, Die wat Meelagtig zyn „en famentrekkende , wor-= den tegen den Buikloop aangepreezen : doch het is met deeze Vrugten als met de Appe: _ fen, Peeren en inzonderheid de. Pruimen, Zo lieflyk en gezond als de rype Dadels; naames Iyk en die- van de befte Soott,-zyn, zo ons gezond en fchadelyk zyn: de onrype en flegte Dadels „ bezwaarende Maag „ maakende Ver: ftoppingen ; Kolyk en andere, Kwaalen „ die dikwils zig niet gemakkelyk laaten gerneezen, In % algemeen zyn zy verfch: gemakkelyker te verteeren dan gedroogd.” Die in Arabie vallen, of in Paleftina, zyn beter dan die van Perfie en de Levant: die van Spanje en Por- tugal de flegtfter, Volkeren , die niets dan Water drinken, bevinden zig best by het ge: A bruik 1, DEEL, 1, STUG, 1 AFDEEL. VIL, Hoorpe STUK. 370 BPESCHERYVING VAN bruik der Dadelen tot Spyze. In fommige Landen laat men ze met Water gisten, en ftookt ’er dan een Geeftig Vogt uit, welk tot verheuging’ dient van de Natiën, die geen Wyn of Brandewyn hebben,-als ook voor de Turken , wien het gebruik vanden eigently- ken Sterken Drank verbooden ‘is. Daar wor-. den dan verfcheide Kruideryën of Speceryën bygevoegd , om het te kunnen inneemen als een. Geneesmiddel. Ook wordt van de Dadels een goed flagvan Azyn’ gemaakt: Ik zal hier niet in. ’t byzonder acht geeven op den Palmwyn, of dië cok getapt kan worden uit den Dadelboom , noch op den ‘Kool van deszelfs “Top welke zo wel eetbaar is, als die rwan“‘andere “ Palmboomen*: want; behalve tgene ‘ik daar teeds van gezegd heb , zal zulks. nader“te “pas komen in de befchryving der Palmieten ‚van- welken mén, behalve de . Olie, naauwlyks iets ânders trekt: terwyl, ín te- gendeel „ doorgaans ‘de Dadelboom van die be- roovingen verfchoond’ wordt ‚ om- zyne Vrug- ten niet te benadeelen, Immets men merkt aan „ dat het afkappen Van den Top, dien men de Kool noemt, hem dikwils doet fter- ven. Evenwel worden deeze Boomen ‚ in dit opzigt, ‘by de Arabieren en ‚Negers , alwaar zy zeer menigvuldig zyn, niet ontzien, en de onfype Bloem“ óf Vrugtfteng-, nog in haare Scheede beflooten , dient de Perfiaanen en Arabieren tot lekkerny. tÏs / DEN DADELBOOM 371 t’Is duifter, wat de Heer HassernQquisT EL op ’ oog gehad hebbe, wanneer hy fprak vant de Ontleeding van den Steel (Caulis) , die hy Hoorp- aanmerkt uit evenwydige Houtige Vezelen „STUK- met een Mergagtig „“Spongieus „ taamelyk Aeg broofch Lighaam , daar tusfchen , te beftaan, van den » Die Steel (zegt hy) geeft aan de Opper- 9 Vlakte Tepelagtige Steeltjes uit, in ouder Boo- s men, welken voor Wortel dienen, wanneer » de Steel naby de Kroon, dezelve behouden » zynde , afgefneeden en in de Aarde gefto- 5 ken wordt. De Steel derhalve fchiet Wor- » tels boven den Grond,” Volgens LiNN&us is Caulis de Steel , Stronk of Stam der Plan- ten; daat de Bladen en deelen der Vrugtmaa- king op of aan zitten (*).- Zo zou men het dan van den Stam moeten verftaan , welke gantfch niet dik fchynt te zyn in de Egypti- fche Dadelboomen ; anders zouden zy ieder in een ruimte van maar twee Ellen middel. Iyn, gelyk hy zegt, zig niet behelpen kunnen. Volgens anderen is de Stamm in de jonge Boo- men vol van een eetbaar Merg, doch wordt vervolgens hard , en dan in de Top of Kool alleenlyk eetbaar ; nog ouder zynde, bevatten alleenlyk- de Knoppén van den Top dic zagte tedere , witte en aangenaame Merg, op het welke fommige Natiën zo verlekkerd zyn. / | De C*) Philef. Botarica. p: 39, Caulis , Truncus proptius Hers be , elevat Folia, Fruificationemquse. Aa g HB, Dear, Le STUK; 57 BEsSCHRYWVING VAM L De oude Dadelboomen zyn; volgens Kam vij, PFER, ontbloot van die Stompen der Bladftee- Hoorp- len ; welken ‘anders ; door. haare geregelde STUK. _plaatzing , zes in ’t ronde , om den Stam; Sen welken zes anderen ‚ daar boven; in verband vervangen ‚ tot fieraad van deeze Boomen ftrekken. Hunne oppervlakte is derhalve zeer onbevallig ; ruuw en graauw „ door. de indruke zels der Bladfteelen op dergelyke. manier ge- knobbeld , als men zulks hier aan. de Steelen der Koolen , die afgebladerd zyn , verneemt. De Stam heeft. alsdan- geen Merg , „maar in-’t midden -is zeker Houtig Pit, wed vaster: van zelfftandigheid dan het overige van den: Scam PN t -welk uit. Haairige Draaden ‘beftaat „ daar men ’t gezegde Pit als met de Vingers uit-kan haalen, Dus kan die.-Stam ook byna,nergens anders toe, dienen, dan- tot Balken der Zolde- ringen in de Huizen-of- tot Stylen en. Stutten van de Landwooningen-of Hutten in de Da- delhoven ,- naar welken het Volk „ dat: aan de Kust van Perfie in ‚de Steden woont , by Zo- mer nagenoeg--altemaal vertrekt 5. zo; om de. brandende „Hitte te ontgaan, als-tot.het, inzame= len van deeze Vrugten. duke „De Dadelbeomen hebben, zo wel als de an- makken. deren van deeze Afdeeling , zeker. Netswys geweefzel ; dat den Voet der Bladfteelen ter hoogte van een Span omkleedt. Hetzelve be- ftaat uiet ftyve , dikke Draaden , die door el- kander loopen ‚ en de Kroon B verfcheide Vere DEN Dap: mrso oM. 378 Verdiepingen omgorden, In volwasfen Boo- men is dit Geweefzel donker geel, en ftrekt tot fietaad níet alleen , maar ook tot nuttig- : Hoökb De heid , dewyl ’er de jonge Vrugtfcheeden eeni- STUK. germaate door befchut werden. In oude Boc- men wordt het bruin ros en ftrekt aan dezel. ven , zo wel als het gene daar van in onge- havende Boomen tusfchen de Stompen zitten blyft, tot een aanmerkelyk nadeel, Hier in, naamelyk , vindt een En van Ongediert zyne huisvesting, het welk den Stam uitknaagt en de Vrugten vernielt, Dit beftaat voornaa- melyk in Motten en Mieren, tegen welken doch de vlyt der Dadelboereni middelen uitge. dagt heeft, In zeker Landfchap , daar de zogenaamde Duivelsdrek- (.Afa feetida) , die het verdikte Sap van eene Plant is, valt , gebruikte men dezelve tot vernieling van ’t Gewormte der Dadelboomien, dat den Stam inwendig knaag, Gelukkig Arabie brengt een groot foort van Mieren voort, dat alle andere Miererí en On- gediert opvreet, en geen de minfte fchade doet aan de Dadelboomen. De Nesten van deeze Mieren , met de: Takken: daar zy aan zitten, worden van de Beeren in de Kroon ge- plaatst „ en van daar doen deeze nuttige Die- ten. dagelyks hunne uitvallen , om het’ Gewest, hunne zotge toebetrouwd , van diefagtig Gee boeft te zuiveren. Zodanige Nesten windt men, ten dienfte der Dadelboeren , op de Mark- Aa 3 ten II, DEEL, le STUK» — Muipmid. delen, 374 BESCHRYVING vAN L. ten en Straaten te Mocha overvloedig te koop , Aen wordende derwaards gebragt door de zwerven- Hoorp- de Herders , die dezelven op de Bergen zoe- STUK. ken. En _ Voorts zal ik nog fpreeken van het gebruik, den, Tak- dat men heeft van het Hout en het Loof dee- ken en het Hout, zer Boomen, Van het voorheen “gemelde ‘ge- * Bladz.bruik der Twygen , Palmtakken genaamd *;, ai heeft de Palmzondag van ouds her zynen naam, Hedendaags gebruikt menze in Egypte wel tot Kleppen , om de menigte van Muggen, Vliee gen en ander Ongediert, waar van men aldaar geplaagd wordt, te verjaagen „als ook tot Bezems en Stoffers , om de ‘Huizen en Kleederen te reinigen. Van de Bladen op zig zelf vlecht men er Korven of veeleer een foort van kor- te Sakken , die door geheel Turkye, zo wel in de Huishouding als op Reistogten:, vgebe- zigd worden, De Takken of Bladfteelen zyn in gebruik tot omheining der Tuinen, tot Lat- werk en tot het maaken van Hoender - Hok- ken , als ook tot veele andere dingen , „dewyl het Hout fchaars is in dat Land, De Stam is voos en fpongieus , en derhalve tot bran- den niet zeer bekwaam, Den gantfchen Boom leggen zy over een Waterput, en aldus “dient hy tot een Windas , om het Touw.van de Emmers daar over te laaten loopen. Van het Netswyze Geweefzel , voorgemeld „ bereiden de Egyptenaars al hun Touwwerk , dat fterk is en goed. De DRIN) AiDsE LBO OME- 373 De Twygen en Bladen, als ook het be- Ts kleedzel der Bloemen en Vrugten , zyn van ATEA ouds ook in: de Geneeskunde vermaard. ‘Tot trooro- het maaken van de Diapalm - Pleifter moestSTUSe een Palmbooms- fak , in ’t roeren, gebruike worden „ en daar van of ook wan ingekookte Palmtakken heeft die Pleiter haaren naam, Alle de deelen van den Padelboom, behalve de Vrugten, hebben, volgens het oordeel van GALENUS, eene famentrekkende kragt, Befchryving van 't Geflagt der PALMIET- BOOME NS, van welker Vrugten een foort van Boter of Olie gemaakt wordt, dia men Oleum Palme noemt. Di flag van Palmboomen, welken Lin- Naam. Neus onder den Geflagtnaam Zlais of Eleis voorftelt (*) , heeft den laatstgemelden naam (*) Elais Frondibus pinnatis , Stipitibus dentato-{pinofis divergentibus, Denticulis fupremis recurvatis, Syse. Nat, XII, Tom, Ile p. 739 & Mant, p. 137, Eleis- Guineenlis, JACQ: Amer, 280. T, 172, Palma Frondibus pinnatis ubique aculea- tis nigricantibus, Fru$tu majore, MiLr, Delf, 3. Palma to- ta fpinofa major, Frutu Pruniformi,, SLOAN, Jam, Hist, ke Pe 120. Palma Caudice aculeatistimo , Pinnis ad margines fpinofis, Fruétibus majusculis, BROWN, Pam, 543 Aa 4 IE, DEE Ie STUKe \ 816. BESCHRYWING WAM Lì. . naam van den Heer JACQUIN ‚ wegens de An Olie , welke zy uitleveren, Olewm Palme ge- Hoorp- naamd „ bekomen, Ik zal hetzelve dus , vol- STUKe gens de Waarneemingen van dien Heer , be-_ fchryven, Geftate, De Boom , dien hy tot zyne befchryvinge gebruikt hadt , was mooglyk tien Jaaren oud en hadt de hoogte van dertig Voeten, met eenen regtop ftaande Stam „ doch zeer oneffen , we- gens de Stompen der Bladfteelen , die hoe na- der aan de Kroon hoe langer waren. De Bla- den zyn gevind, aan Steelen ftaande van vyf- tien Voeten langte , welke ftyf zyn, en be= neden de Bladen, ter langte van vier Voeten; wederzyds aan den Rand gewapend met Else vormige Doornen ,. waar van de bovenften Haakagtig en krom zyn , de middelften regt, de onderften dik en eens zo lang als de an- deren. De Bladen zyn Degenvormig , fpits, ongedoornd , aan den Grondfteun agterwaards omgeboogen, anderhalf Voet lang, een Duim breed. Door het verdorren en afgaan der Blad- zyden blyft fomtyds de middelrib, die ftyf is, als een Doorn over; waar door de Bladfteelen zig dan geheel als met lange dunne Stekels bezet vertoonen, Konmer: “Wit ide Kenmerken der Vrugtmaaking, wel ken. ken de Heer JAcQuin opgeeft , kan ik in geenen deele befluiten „ dat onze Ridder dee- zen Palmboom te regt onder de Tweehuizi- gen (Dicikia), dat is, die Mannelyke en Vrou- Wes DEN PALMIETBOOM. 377 welyke Bloemen op byzondere Stammen draa-, Le _ gen ‚ geplaatst heeft. Gedagte Heer merkt VAI. aan, dat de Vrouwelyke Bloemen zig bevin- Hoorp= den op het zelfde Gewas, als de TweeflagtigeS TUE. Bloemen , die onvrugtbaar zyn. Uit de mik- ken der Bladen komen Bloemftengen voort, van een Voet lang , zeer famengedrukt, en eene digte Aair uitmaakende, die overend ftaat. De- zelve beftaan ieder uit ongevaar vyftig Tak- jes , van vyf Duimen lang , een Vinger dik, op elkander en ongeregeld gefchikt, met drie- hoekige fpitfe tippen. Een Bloemhuisje van zes Blaadjes bevat een Pypagtig Bloempje , dat den rand in zesfen verdeeld heeft, doch niet daar buiten uitfteekt , zo min als de Meel- draadjes, zes in getal, wier Helmpjes of Top- jes buiten de Bloem omgeboogen zyn. Drie Vrugtbeginzels bevat deeze Bloem , met Sty- len zonder Stempels , die derhalve ook mis- draagen, De MVrouwelyke Bloemen beftaan uit zes Blaadjes , en bevatten een enkeld Prugt- beginzel , het welke Eyvormig is, een dikag- tigen „ korten Styl heeft, met eenen driedee- ligen omgeboogen Stempel. Een ongemeen fterken Reuk, als van Anys- Zaad met Kervel gemengd, waafemden decze Bloemen tegen den avond uit. Het fchynt dat zyn Ed, geene Vrugtfcheeden ( Spathe) aan deeze Boomen waargenomen heeft, Den ge- heelen Bloemfteng van den zelfden Boom , waar op hy te vooren Vrouwelyke Bloemen , Aas die U, DEEL. 1, STUK: De Vrugt, 378 BESCHRYNIENG Vak die uitgedroogd hier en daar tusfchen de Vine nen zaten , vergaderd hadt , hebbende doen afplukken , en by zig brengen , verfchilden nog= thans alle de genen daar van, die hy aan dee- zen Bloemfteng vondt , en fcheenen altemaal onvrugtbaar te zyn. Of dit, nu , by geval was toegekomen 5; dan of de Mannclyke en Vrouwelyke Bloemen ieder een byzonderen Steng (Spadix) hebben , was hy onzeker. Het Vrugtbeginzel wordt een Vrugt ; die Eyvormig is en ftomp gepunt, op eene onge- Iyke wyze hoekig famengedrukt , grooter dan een Duiven - Ey , uit den geelen , zwart en roodagtig bont. Deeze Vrugt heeft eene Le- deragtige Schors of Schil, bevattende een dik Vezelagtig Vleefch , zo vol Olie, dat dezelve er door een ligte drukking met de Vingeren uitzweet, Hier in zit een zwarte Noot, met afgebroken witagtige Streepen overlangs gete- kend , die Eyrond en fpits gepunt is, flaauw driekantig , dan den grondfteun drie Gatagtige plekken hebbende, eenhuizig, driekleppig, be- vattende een holle Pit. Men verhaalt , zegt JACQUIN, dat deeze Boom, die zeldzaam in de Hoven voorkomt op Martenique, van de Kust van Guinée derwaards overgebragt zou zyn. Ook hadt zyn Ed. hem „nergens in Amerika wild gevonden, Met regt mogt hy ’er dan den bynaam van Gwinëenfis aan geeven. Van de Franfchen, voegt hy ’er by, wórdt dezelve Palmier genaamd „ dat is Palm- DIE NV PAL MIET BOO Mi 379 Palmboom , verfchillende van den Dadelboom Ie _ nietalleen , maar ook van dien, welken zy Pa mifte noemen. Nader zou dezelve fchynen teHporpe komen aan dien Palmboom van Senegal, wel-STUKe ke Nootagtige Vrugten heeft , met een geel. agtig Vleefch bedekt, waar uit men , volgens ADANSON, de Olewm Palme perst : want dit , ge- tuigt JAECQUIN, verzekerde hem iedereen aangaande den gedagten Palmboom : maar die van ADANsoN was ongedoornd, en fchynt , volgens zyne aanhaaling , ook in de Westin- diën te groeijen , hebbende eenen Stam van zestig tot tagtig Voeten hoog (*). De Palmboom - Olie is wit of geelagtig van, Palm- DER boom-OQlie, Kleur ; doch in ’t algemeen moet zy de zelfftandigheid van Boter hebben , en eenen lieflyken Reuk als van Violen, zynde zagt op de Tong , en aangenaam van Smaak, Alsdan is het een fchoon verzagtend , Pynftillend , verfterkend en oplosfend Middel , tot uitwen- dig gebruik. Wy hebben gezien, hoe dezelve uit gedroogde Pitten van Kokosnooten in Oost- indie geperst worde, Wy kunnen niet twy- felen , of het is ook waar , dat men dezelve dus van de Bolfters der Palmboom - Nooten, aa «de ' Kust van {Guinée , ‘Verkrygt. Le- MERY verhaalt, dat dezelve geperst wordt uit de (*) Palma ‘altisfima, non fpinofa, Fruêu Pruniformi mie nore, racemofo „ fparfo. SLOAN. Fame. VOL IJ, Tab, 215, ADANSON Voyage. p. 107, / ) 6 0 DEEL: EL. STUKs 380 BES CHR 4 VI.NAGT VAREN de Pitten der Vrugten van zekeren Afrikaan fchen en Brafiliaanfchen Palmboom , .Aowara- genaamd. Deeze fchynt met dé Palmieten verward te worden , alzo het ook een Kools draagende Palmboom is; en de Olie wordt uit derzelver Nooten geperst, na dat zy, door veertien Dagen op een hoop gelegen te heb- ben , verrot zyn , en geftampt zynde in een Ketel met Water gekookt, dienende dan nog- thans aan de Negers en Amerikaanen voor Boter , en de Europeaanen om in de Lamp te branden. Dezelve wordt Olie van Senegal of Olie van den Palmboom der Eilanden: gehen ten. In de Westindiën heeft men , volgens R o- CHEFORT s een Gedoornde Palmtetboom „ die wel eenigermaate met den gedagten Olie-gee- venden Palmboom fchynt overeen te komen , maar van denzelven verfchilt, door den Stam t'eenemaal bezet te hebben met Elsagtige fpit- {e Doornen 35 het welke insgelyks van den laatstgemelden Aouara verzekerd wordt. Na- der fchynt derhalve deeze te ftrooken met die uit SLOANE en BROWNE aangehaald zyn, als welke den Stam uitermaate vol Door- nen hebben, ’t welk men van den genen dien JacQuin befchryft en afbeeldt zo niet zeg- gen kan. De Negers branden ’er eerst de Doornen af , voor dat zy hem gaan beklim. men, De Vrugten maaken een groote tros uit, van harde, ronde Nooten, graauwagtig van | Kleur, DEDEN ALMIENROO My 59E Kleur, wier Pitten eetbaar zyn, en uit dit flag van Palmboomen wordt, door middel van Í, ÄFDEeL. VIII. Anfnydingen „ die de Negers onder de Bladen göorpe maaken, ook Wyn getapt. De Doornagtige Palmifte der Westindifche Rilanden , zegt Pater LAarBATs brengt Bos. jes van kleine Nooten, gelyk Karftengen „ voort ‚ die gevuld zyn met eene witte Olie- agtige. zelfftandigheid, welke de Kinderen met vérmaak eeten. Hy hadt ’er dikwils „Olie van Jaaten maaken, welke, verfch-zynde , goed was over de Spyze , maar in ’t kort garftig werdt, en dan niet deugde als om in de Lamp te branden. De Heer JAcQurn maakt ook gewag van eenen anderen Zeer fterk. gedoornden Palm- boom „ : welke door. die van Martenigne , met eenen Karibifchen naam, Grigri geheten werdt. STUK. Andere Palmietene Dezelve geleek eenigermaate naar den voor befchreevenen ‚ doch hy hadt denzelven niet onderzogt. De Vrugten, die deeze Boom droeg , waren platagtig rond , aan ‘t end met een fpits puntje , hoogrood.en glad , eetbaar en van eene zuuragtige. Smaak, De Vrugt hadt weinig Vleefch , dat rood, week en niet Ve- gelig was , in een zeer dun Huidje beflooten. De Noot was bruin , met drie Gatagtige plek- ken uitgehold , van welken zig Aderagtige Streep- jes Sterswyze over de Oppervlakte verfpreid- den. Daar in was een holle Kraakbeenige Pit vervat, Van deeze zo wel als van de ron- er” EE de 11, DErL. I- STUK, | TL. ÁFDEEL. VI, „Hoorp- STUKe 532 BESCHRYVING VAN de Palmiet - Nooten vindt men op Plaat IV, uit myne Verzameling, de Afbeeldingen, B, C, in de Natuurlyke grootte. Van een anderen Palmboom, maakt zyn Ed, gewag ‚ die omftreeks Karthagena voorkomt, en Corozo genoemd wordt van de Ingezete- nen, Deeze hadt de Vrugt uitwendig glad en geel, onderfteund door een driebladige Kelk en Bloem, welke blyvend en glanzig waren. De figuur was Eyrond en flaauw drie- kantig: het Vleefch niet zeer Vezelig noch dik, bevattende een aangenaame Olie, flaauw van Reuk. Daar binnen zat een zwatte glad- de Noot , van even de zelfde figuur, aan den Grondfteun doorboord met -drie flaauwe Gaat- jes en eene rondagtige Pit bevattende , welke Kraakbeenig , zeer hard ‘en vast was, in het midden een weinig gefplecten, Van deeze Vrugten werdt door de Amerikaanen , Olie en Boter voor de Huishouding vervaardigd, 1 De IX. HOOFD. DEN PINANGeEOoM. 398 san sssssssssssssss BEH OEDST UE Pons STUK. Bijen fing van ’t Geflagt der PINANGBoo- MEN’, 20 famme als Wilde. Gebruik der Pinang- of Areek- Nooten , enz. Verder van den Koolboom of gladde Palmiet, en deszelfs nuttigheden, He Geflagt van Palmboomen, daar LIN. Naams NAUs dem naam van Areca aan geeft, wordt gemeenlyk PrinANcBooM geheten, naar den Maleitfchen naam van de Vrugt, die den Arabifchen van Fuufel of Fufel plagt te voeren. De Latynfche naam ; Areca, is af= komftig van de Portugeezen , die de Vrugt _Aregua en den Boom Arequera heeten. Rum- PHius hadt de jonge en groene Paynga, de cude Vrugten „Areec , van de Malabaaren hoo- ren noemen. , en wy heetenze Areeknooten. De Pinangboomen groeijen door geheel Oost- Woon: indie , zo aan de Vaste Kust als op de pipa. landen; hoewel ‘er geheele Landen zyn, daar menze niet vindt, gelyk in Koromandel en Bengale. Ook komen in fommige Landen maar die met witte Vrugten voor, zonder de an- dere Verfcheidenheden, In Geftalte worden zy, van fommigen, by Geftalte, de Dadelboomen, van anderen by de Kokos. boomen vergeleeken; doch ’t is ontwyfelbaar MU. DEEL, 1 STUK Bô BESCHRYVÍNG van L. dat zy meest overeenkomen met de laatften, ASpEEL. Zy hebben, nogthans, den Stam niet zo hoog Hoorpe als die van den Kokosboom, bereikende maar STUK, de hoogte van twintig tot dertig Voeten, en niet boven een Span dik, Ook is hunne Stam zo regt als een Kaars, daar die van den Ko- kosboom altoos een weinig over. zyde. helt. Hy heeft de Schors licht graauw „en is, als t ware, in Leden verdeeld, of eenigermaate geringd , doch ret weinig uitpuilende Krins gen. Het Hout is witter. en langdraadiger 3 in de jongheid voos en taay, vervolgens hard en Hoornagtig, hebbende van binnen-een;wit week en. brokkelig Merg , dat byna de helft van den Stam beflaat. „De. Lwygen ftaan aan den Top in de rondte uitgebreid „doch „min- der in getal dan aan den Kokosboom, en-maa- __ken aan de Kruin een Bogt, waar van de kromte meest opwaards geftrekt is, niet nederwaards, gelyk in de Kalappus- Takken. …. Met een bree- den Voet omvangen zy den Stam, zynde ge-, maakt van een dikken , taaijen , langdraadigen Huid, van buiten. groen, van binnen wit, E. waar hy zig als Parkement- laat „affchillen, Hier binnen komt de Tak van de Majang of Bloemtros en Vrugtfcheede … voort. ‚ De Fwygen zyn omtrent vier Voeten. lang „niet, rond noch Geutswyze uitgehold gelyk die der Kokosboomen, maar met verfeheide Rug- gen ‚ inzonderheid aan de bovenzyde , over: langs geribd. In ’t midden hebben zy een door= \ 8 | Ï Y hehe medano deser inde gn TV ne ide prm eg h 1 \ id ï i fi Een en ern 8 dee ve ( ' j À en % L E be Es Wd 5 Ì / . rak Kk e meles rg = ie ES A p v aang Eat E 4 . BE B _ + di nn fi get ' f n ij Á ' . p 1 = Pi B kl b Jk as ; f hi Ì | Î en : / En Í ff ed I wen f Ld a 1 ' n r Is | u P ï \ « Û Î i É > / | - ; ge 3 ' / fi Di f 8 / : \ 5 / A Je r 5, 2 Lj 4 Td A À / A a _ if Á en df É { / _ Ì ï N D, N ale Ea / one ï d “ » Ei =l Ld ee id _ Ee ep’, N Panl I/ Ù 1 J mn \ 3 EE N Bed y ' 7 1 7 « n / = / Dd, N j : B ge ss; rs | eN Ì 1" r _ a 1 d = q _ = = 8 p . N 1 " Î 3 = \ > ( las - 1 en n ts 1 en De he He ie -Khd ef IS < d 5 Ay ® keb} al X ee ee se 5 k Nd AE Je Eee zie nr 2: it , gn ee Ee sien EE E DEN PíiNANeeEooM, 585 doorgaande Rug en wederzyds een finalle kant; B ‚waar aan de Bladeren ftaan, die aan ’t end de Ae Twyg, als een Veder, rondagtig bepaalen, Hoorne Het grootfte verfchil beftaat in deeze BlasSTUK. deren. Die van den Kokos- en Dadelboom , PS Biaderie beiden , zyn Degenvormig fpits ; die van den Pinangboom {lomp en als afgebeeten. Voorts onderfcheidt LINNaus dezelven daar in, dat die van den Dadelboorm /amengevouwen, die van den Kokos- en Pinangboom, beiden , om geflagen zouden zyn, en die van den laatstge- melden gepaard (*). Ik verftaa my deeze onderfcheiding niet. Beter kwam my de bez naaming voor, toen zyn Ed. ’er gepaarde 3 Lancetswyze , geplooide of gevouwen Bladen aan gaf (}). Rumtnrius zelf getuigt, dat de Bladen van den Pinangboom famengevouwen zyn. Zy hebben, zegt hy , drie dikke Riba ben ovetlangs , die aan de bovenzyde, en nog twee dunnere, die aan de onderzyde uitpuilen , maakende diepe Plooijen of Vooren , waar door het Blad nooit uitgebreid, maar altyd gevoripen 7 {taat (*) Arzca Frondibus pinnatis > Foliolis replicatis , oppolie tis, premotfis, Syst, Nat, XII. Tom, IIe Gen. 1225. Arcet five Faufel , Avellana Indica, verficolor. RAJ- Hist, 1365; Palma AÄrecifera, nucleo verficolore Mofchate fimili, Prume Alm, 275. T 309, f 4, Palma cujus Fru@tus fesfilis Fans fel dicitur, Baum, Pin. sto. Pinanga, RUMPH. Amp, L, ps 26. T. 4, Caunga, Hort, Mal Ip. 9. T. 5-8. (Ì) Arsa Frondibus pinnatis, Feoliolis oppofitis ; lanceos datis, plieatis, Flor, Zeyl, 392, Bk il. DSL, Ie STUK, ho 8 Hoörs. STUKe De Kroon, Pl IV: Fige Ie 386 BrsecHRYLVING VAR ftaat. Dit heeft geenszins plaats in de Blas den van den Kokosboom , welke ftyf en plat. 3 maar eigentlyk gezegd kunnen worden omge- flagen te zyn; alzo zy naar de agterzyde der Bladfteelen omvallen, Het tegendeel hier van zegt die Autheur uitdrukkelyk , heeft in. de Bladen van den Pinangboom plaats, die aan hunne Twyg altoos opwaards {taan , maar met de Enden nederwaards geboogen. De nevensgaande Afbeelding vertoont de Geftalte van den Pinangboom en van zyne Kroon met de gezegde Bladeren , wier langte gemeenlyk is van drie Voeten en daar bo- ven. Zy hebben aan de Twyg een final be- ginzel , wordende allengs vyf of zes Vingeren breed, en eindigende in een afgebroken {pits ; ’ geen echter in deeze Afbeelding niet in al len blykbaar is: want men moet weeten , dat door den tyd de voorfte Punt zig in drie of vier anderen fplyt, In andere Afbeeldingen „ gelyk die by WEINMANN; heeft men zulks in ’t geheel niet aangeweezen. Die van Do- DONÉUs; onder den naam van Areca of Kau- fel, gelykt. wel eenigermaate naar den Kokos- boom ‚ maar het allerminfte niet naar den ge- nen , dien zy moest vertoonen. De Bladen zyn donker groen en wederzyds glad. Ieder Twyg omvangt den Boom met een Voet , die wel twee Voeten breed is, en dus meer dan twee derde deelen van den omtrek des Stams beflaat, Dus laat den dezelve, af= | val DEN PiNANeBooM 38 vallende; een Ringswys’ merkteken aân den, Le be rine be df ArpEcte Boom ‚waar ùit de Kringen van den Stam jé, ontftaan , die meer haar een volkomen Cirkel Hoorde gelyken , doch minder uitpuilen, dan in deSTvE: Kokosboomen. Aan ’t bovenfte van den Scams tusfchen de Twygen , is ook een Knot, de Palmiet genaamd , in de jonge Boomen wel drie Voeten lang , doch niet eetbaar, Decze beftaat insgelyk uit nog niet ontplooide jonge Bladen , waar van een Twyg uitfchietende zulk een Heorn formeert als opwaards uitfteekt in de Afbeelding. Dit is alle Palmboomet eigen , en kan dus ook op de anderen wor= den toegepast: De Pinangbooin behoott tot de genen, wel- ne Vrigts ke Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen , op "né: éénen Stam „ draagen. Beiden zyn dië, vol. gens LiNNeus, driebladig ; doch de Mans nelyke hebben negen Meeldraadjes. Dit laat fte is van RuMmemrus ontleend, die zelfs verhaalt , dat drie wan deeze witte Draadjes langer dan de zes overigen zyn 3 befchryvende de Vrugtmaaking, waar van men een woorbeeld op de zyden van den Stam ziet, aldus. Wan: neer de Boom vyf of zes Jaaten oud gewors den is, dan begint het bovenfte groene end van den Stam ùit te puilen op de plaats, daar de laatst afgevallen Twyg gezeten heeft , en deeze Bult zondert zig met het boverfte end, eindelyk van den Stam af, maar blyft met het onderfte. op den bovenfte Kring ftaans Bb Dus \ If, Derks Je STUK, 588 BESCHRYVV/ING Vv AN 1, Dus overhangende vertoont zy zig als eeu An Spatel , maakende een breede Scheede uit , Hoorp. Ploffer genaamd , van anderhalf of twee Voe= STUK. ten lang, zes Vingeren breed, Grasgroen en _ glad. Aan den bovenkant heeft deeze Zak een Naad, langs welken hy open barst en den Bloemfteng uitgeeft , vallende dan verder af, gelvk de Bladen, Men kan ’er een Vlies als Parkement affchillen , daar men Tabaks-Rol- letjes tot het rooken , Bonkosfen in ’t Maleitfch genaamd , van fabriceert. De dikke Schors van deeze Scheede , zo wel als die van den gedagten Voet der Twygen , worden op de Oostindifche Eilanden Coroerong geheten. De Bloen- De gedagte Bloemfteng (zegt hy) is de feg- nn te Majang , gemaakt van veele lange Steelen, als Haairen, alle aan een imiddelfteel ftaande, en bezet met veele witte , wat driekantige „ Knopjes ‚ van grootte als Rystkorrels. Deeze openen zig maat een weinig in drie fpitfe Blaad- jes, uiet maakende de Bloem, waar binnen de gezegde Meeldraadjes vervat zyn. Als deeze Bloemen eerst uit de Scheede komen, ver- — fpreiden zy een aangenaamen Reuk, doch na *t openen vallen zy ftraks af; en laaten de bloote Steelen over, Vervolgens fpreiden die ‘ zig wyd van malkander, en aan haar agterfte;, daar zy bogtig zyn, ziet men eenige Wrat- ten in Kelkjes zittende, waar uit de Vrugter voortkomen , zo dat dit eigentlyk de Vrugt- „ beginzels zyn. De geheele Tros heeft de Tak- BENAEINANGEOOMs 250 Takken dan „wat door malkander verward , eenigermaate als in de Marentakken der Eike- E AFDeEL, 37 Ake boomen, De eerfte , tweede en derde "Tros Hoorpe „van den jongen Boom brengen geen volko-STUKe mene Vrugten voort. Men ziet ’er drie of vier teffens aan den Boom, waar van de eene, gelyk hier de onderfte, reeds volwasfen Vrug- ten heeft, in de andere vertoonen zig. dezel- ven half gegroeid , in de bovenfte zitten zy nog in de Scheede of dezelve geeft de bloei jende Tros uit: gelyk dit alles eenigermaate in onze Afbeelding is afgefchetst. De Vrugten zyn geheel anders dan. die der Kalappus- Boomen, Haar grootte is gemeenlyk als een Hoender- Ey , doch fommigen vallen grooter , anderen kleiner, naar het verfchil der Boomen. ‘Sommigen zyn aan de beide enden {pits ; anderen van vooren wat plat en ftomp, Aan de eene Soort is derzelver Kleur Gras- groen , aan de andere witagtig of bleek groen 3 doch allen zyn zy effen en glad , zittende ge- Iyk de Eikels in een platte Kelk , van dikke Blaadjes of Sehubben gemaakt , en zo vast houdende , dat menze met dezelve van den steel moet afrukken. By Letter A. is zodanig eene Pinang- Vrugt , in de natuurlyke grootte, woorgefteld, Deeze Vrugten nog groen , doch volwasfen zynde , worden in ’t Maleitích Pi. nang Moeda , of jonge Pinang geheten, Van buiten hebbenze een Draadigen Bolfter, die wit en Sappig is ‚ een halve Vingerbreed dik, Eb 3 be: M. DEEL, je STUIse De Vrugt, L 800 BrsSCHRYVING:vV EN befluitende de Areek- Noot ‚ die geen Schaal Ar ix heeft, Deeze is altoos eenigermaate Kegel- AED vormig , van onderen plat, van boven in een STUK, Arecke Nooten, ftompen Top uitloopende ; in fommige Soor- ten zo breed als hoog , en dus kort en dik, in anderen langwerpiger, Jong zynde, is dee- ze Noot cok week en heeft van binnen een holligheid , met eenig Vogt: maar oud wor- » dende , dan is zy hard, ja harder dan een Moskaat- Noot ‚ naar welke de binnenfte zelf- ftandigheid wel wat gelyke , doch met meer roodagtig bruine Adertjes doorreegen. Alsdan is de Bolfter van buiten hoog geel , ja by- kans rood, hebbende de Vrugt alle ‘hâare Sap- pigheid verlooren. In die Staat wordtze van de Maleijers Pinang Towva, dat is oude Pinang, geheten, Deeze Vrugten vallen niet-af;, Wor- dende eindelyk graauw en geheel droog , en moetende met den geheelen Tros van den Stam worden afgerukt. Deeze Areck-Nooten zyn door geheel In. die bekend, en voeren aldaar zeer verfchillen- de naamen. Sommigen meenen dat de Arabi- fche naam , Faufel, door eene Letter - veran- dering , van ’t Indifche woord Koffel , dat te Goa gebruikt wordt, afkomftig zoude zyn. De Malabaaren noemen de oude gedroogde Noo- ten Pac, die vau Ceylon Poac , op de Mal- divifche Eilanden Pua, in Beneale Goa en de Chineezen Binan, De Malcitfche naamen zyn hier voor gemeld, Op Java en. daaromftreeks hee: DEN PINANGBoOoOM. 391 heeten deeze Nooten Boa ; op Makasfar Ra- po, int Amboineefch Hwa en Hoa , op’ Ter- FDEEL. 1X ne hate de groene: Hena , de drooge Pare, Op Hoorp- Banda Pua en in de Zuidoofter Eilanden is STUK. Erec, die met Areek: veel overeenkomst heeft, de algemeene naam, Uit de verfcheidenheid dier benaamingen Gebruik, kan men afleiden, dat het een inlandfche Vrugt « is in Oostindie , en tevens , dat zy ’er van veel gebruik moet zyn. Dit is ook weezent- yk waar, hoewel derzelver gebruik meer voor de Smaak of tot verfrisfching ftrekt , dan ‘tot Voedzel. Het is in die Landen eene door- gaande gewoonte „ ‘deeze Nooten te kaauwen ‘met de Bladen of Vrugten van een foort van Lange Peper, dat een Bygewas is, aan de Boomen met zyne Wortels oploopende;, $i- riboa genaamd , waar van ik reeds meermaa- len gefproken heb, om dat de Bloemfteng van fommige Palmboomen daar mede vergeleeken wordt. Men noemt het ook Betel, en met deeze Bladen of Vrugten, na dat dezelven in Kalk gelegd zyn geweest , wordt de Areek jn den Mond genomen en gekaauwd; ’t welk ‘dan het Speekzel Bloedrood verwt, en een frisfchen Adem maakt. Dit is een zo alge- meene gewoonte in Oostindie , als het Ta- bak rooken en fnuiven in fommige deelen van Europa : hoewel het onder de Europeaa- nen aldaar weinig dan by de Dames plaats heeft. De Afgezanten aan Indifche Vorften Bb a moe- MM, DEEL, Il. STUK, non BeEsCHRINANE Kam TL. meeten zig naar die gewoonte fchikken: want Re het een niet minder groote onbeleefdheid zou= Hoorp- de zyn dit Geregt , wanneer het aangeboo» STUK. den wordt , niet te nuttigen , dan herzelve niet voor te zetten , zo dikwils iemand van aanzien een ander bezoekt, Elkander ont-_ moctende prefenteert de een den anderen Pi- nang, dus toebereid , welke hy by zig heeft, als een teken van Vrindfchap , en de, Groo- ten laaten, wanneer zy uitgaan , zig altoos de Pinangdoos, in welker kostbaarheid een groote pragt beftaat , agter na draagen, Het Ordertusfchen is het naauwlyks te begry- Kan pen ‚ hoe deeze dingen , ten dien einde , zo en Kalk. algemeen in gebruik kunnen gekomen zyn, __De Areeknoot op zig zelf is zo wrang en de gedagte Peper zo heet, dat menze ‚niet ge- brmiken kan zonder. die fch berpheid door Kalk te temperen, De jonge, zagte Pinang- Vrugt wordt eerst » door fchillen , ontbloot. van haa- ren groenen Bolfter; dan fnydt men de Noot in twee of vier ftukken , en daar van wordt er één, op eenmaal, tot het gezegde gebruik genomen, Men rolt hetzelve , meteen wei- nigje Kalk van Oefterfchulpen , in een Betel. Blad, of voegt 'er. een brokje van de gezegde Tange Peper , die de Vrugt is vande Betel of Sirihoa, by, en fteekt het dus, dikwils met een weinigje Cachou, in den Mond. De Ov- de Lieden houden meer van oude Nooten , die zy dan fyn Re {lampen „ en _vervok gens 4 4D EIN PN ÀNG:BO OM: 903 gens, even als de jongen , met Betelen Kalk r, gebruiken : om dat het Kaauwen hun anders Árvrerg te lastig valt. Op veele plaatíen, daar deeze Haose Boom. niet groeit, kan men zelfs geen andere sruge dan oude Nooten bekomen, welke ’er van andere plaatfen worden toegevoerd, Zo beftaat het met de Chineezen , welke deeze Nooten haalen van de Vaste Kust van Indie. Men vindt ‘er onder, die de eigenfchap hebben » om iemand onder ’t kaauwen duizelig en bee dwelmd of dronken te maaken 3 het welk zo wel in de oude als in de jonge Nooten plaats heeft, en een gebrek of ontaarding fchynt te zyn 5 doch voor de genen, die het kaauwen van deeze Siri- Pinang of Pinang-Betel, ge Iyk men ’t noemt , niet gewoon zyn, is as zelve doorgaans van die uitwerking , even als het Tabakrooken, Anderszins maakt het eene aangenaame Speceryagtigheid in de Mond, verwarmt het Bloed en geeft aan ’t Aange- zigt eene levendige Kleur, beneemende tevens de walgelykheid van de Maag , en dus het Hart verfterkendë 5 gelyk het ook een be- hoedmiddel tegen ’t Scheurbuik op de Sche- pen is. Offchoon het vermoeden van den Sweed- Samen: trekkende íchen Heer OssBrexK geheel ongegrond was, Kragte dat de Chineezen van de Arceknooten den Arak ftooken zouden; ’t welk hy afleidt uic de gelykluidendheid van den naam 5 zo is het doch zeker , dat zy veel werks maaken van | Bb s die Île DEEL, Ie STUK, 394 BESCHRYVING VAN 1. die Vrugt. Rumrnrus verhaalt, dat dit Arps Volk de weggeworpene Bolfters zorgvuldig ope et raapt ‚ om dezelven tot het kooken van een STIK. Drank, tegen langduurigen Buike en Bloedloop _ dienftig, te gebruiken, ’t Is zeker , dat de Nooten zelf: van een zeer famentrekkende hoe- danigheid zyn, en fommigen willen dat de Ter- ra Catechu, gemeenlyk Cachou genaamd , flegts het verdikte Sap zeu zyn van deeze Nooten. Men kan taamelyk vastftellen dat deeze Dro» gery geen Aarde is; alzo zy in Water ge» _makkelyk finelt, en, door Vuur verbfand zyù- de, weinig Asfche overlaat. Zeer oneigen wordt zy ook Terra Japonica geheten: alzo zy in Japan niet valt, moetende aldaar ge- bragt worden van Malabar, Suratte, Pegu en andere plaatfen aan de Vaste Kust van Indie, alwaar het Vaderland is der Pinangboomen, Evenwel zyn ’er voornaame Autheuren, gelyk GARrcrIias en Bonrrius , die verzekeren , dat de Catechu het verdikte Sap is van zeke- re gedoornde Boomen, die meest naar de Acacia gelyken. Zelfs wordt elders de Soort van Acacia aangeweezen ; waar. van zy komen zou: anderen betrekken daar toe veelerley Soor- ten van Sleedoorn, en het is niet onwaarfchyn- lyk, dat de Areeknooten in de famenftelling komen van dat Extrakt , welks famentrekkende kragten zo vermaard zyn in ons Wereldsdeel (*). Het (+) Grorrr, Mat, med, Tom, II. p‚ 7232 DEN PINANGEBOOM, 395 „Het gebruik der Pinang- Betel, op de ge- TL dagte manier , heeft ook wel degelyk zyne A nadeelen. Die dezelve geduurig kaauwen ver- Pm! liezen vroeg hunne Tanden , zegt Ru MP HIUS,STUK- hoewel een maatig gebruik den Mond vast maakt, , en Voorts weeten de Indiaanen onder de Pinang | zekere dingen te mengen, die of een weezent- lyk Vergift zyn of de Menfchen lang doen kwy- nen of tot Min verwekken ; om van de zoge- naamde betoveringen, door dat Middel, niet te fpreeken, Dit is de oirfprong van een zeer ge« meen Spreekwoord in Indie, wanneer men ie- mand ziet uitteeren : Hy heeft ergens een Pi- nang gekreegen. Men befchuldigt inzonderheid het Indiaanfche Vrouwvolk „ dat zy zig dus uit jaloersheid aan haare Minnaars wreeken, Bui- tendien weeten zy daar van zig aartig te be- dienen in haare Minnaaryën ; wordende de Pie nang - Betel dikwils als een teken van gene- genheid aangebooden of door den een den an- deren toegezonden, Van de Bladen en Bladftee- len; zelfs van den Zak, waar uit de Bloem- en Vrugtfteng voortkomt , als ook van het Geweefzel , dat aan den Voet der Twygen zit, wordt nog ‘wel tot Korfjes , Zakken , Doozen of Tabaks Bonkosfen , gebruik ge- maakt, | | RumeHrius merkt aan , dat van de tam- soorten me Piínangboomen drie Soorten zyn, waar nog was a eenige Verfcheidenheden onder loopen, 1. Die boomen, welke de grootíte Vrugten draagt , in ’t Ma. leitfch Ie. DEEL, I. STUKS, 906 Bers CHRZWVENGs WAN leitfch Pinang- Calappa genaamd, heeft dezel. ven van grootte als een Ganzen - Ey s ryp zynde van buiten volkomen rood, met graau- we Streepen. De Noot is grooter en lang= werpiger dan de gewoone Areeknooten, De Boom is hooger , gelykt meer naar den Ko- kosboom , en de Vrugt-trosfen groeijen op dergelyke manier , als in dezelve , tusfehen de Bladen uit. Deeze wordt in menigte op Ce- lebes gevonden. 2. De Witte Pinang, in ’% Maleitfch Pinang - Poeti , zynde de befte cn gebruikelykfte , komt van den Boom , bier voor afgebeeld , welke Vrugten als Eenden- of groote Hoender - Eijeren draagt, die in de volwasheid Oranjekleurig worden. De Noo- ten zyn kort en dik, en Verder als hier voor is befchreeven, De Stam is ligt graauw,; de Le- den ftaan digter op malkander , dan. in de volgende en de Bladen zyn zo donker groen niet. Deeze Pinangboormen: vindt men op Ja- va en daaromftreeks niet of weinig , maar zy vallen zeer veel op de Molukkes en andere Ooster- Eilanden, In de Zuidelyke Provinciën van China groeijen zy ook , doch zeer zeld- zaam. 3. De Zwarte Pinang, eindelyk, in ’% _Maleitfch Pinang-Itam getyteld , wordt voor de flegtfte gehouden , doch ‚niettemin , ins zonderheid aan de Vaste Kust van Indie, veel gebruikt. Zyne Vrugten zyn wat kleiner, in de onrypheid Grasgroen, en ryp zynde ros, of rooder dan de voorgaande, met een grof- drac- DEN PINANGEOOM: 897 draadiger Bolfter, De Noot is ook kleineren EL niettemin langwerpiger ; alzo de geheele Vrugt Sn een Eikelagtige gedaante heeft. Bovendien Hoorps vindt men ’er nóg Verfcheidenheden van; zo°TU& ten aanzien van de geftalte der Vrugten, die hoekig in de eene en met Klaauwen in de an- dere zyn, als van derzelver witte Kleur, wes- halve men deeze Eijer-Pinang tytelt. Nog een andere , Pinang- Lansfa genaamd , draagt Vrugten als Musketkogels, en deeze twee laat- ften hebben den Bolfter zoeter , fappiger en aangenaamer om te eeten , dán de anderen; Behalve deeze tamme zyn ’er, in Oostin- wilde die , nog eenige Wilde Pinangboomen , die roei de drie Hoofdfoorten van Ronde, Kikelvormi- ge en Rysikorrelagtige kunnen betrokken wor- den. Deeze benaamingen zien op de geftalte der Vrugten, hoewel het Gewas ook verfchil. lende ís, gelyk wy zien zullen, De Ronde wilde Pinang heeft den Stam wat Roude dikker dan de Tamme , in wyder Leden ver. oor deeld , effener en witter van Schors, De hoog- te is van vier tot zeven Vademen, de Twy- gen zyn ruim een Vadem lang en voor ’%t grootfte gedeelte met Bladen bezet, waar: van de langfte ongevaar twee Voeten lang zyn (*) en (*) Volgens deeze afmeeting der Bladen, is de Twyg, waar aan zy wederzyds zitten, in de Afbeelding van Rum. PHIUS omtrent zes Voeten lang, ‘t welk dan ook mer de fangte van een Vadem nader ftrookt dan met die van een . d É X ] REN El IL. DEEL: bk STUK, 508 BESCHRIEVING velt 1. en drie Vingeren breed, Deeze: Bladen zyn derhalve veel {maller naar de langte dán in de Hoorp- tamme Pinangboomen, en aan -’t-end niet als $TUKe afgebroken, maar loopen allen. puntig uit, Bez halve een middel- Rib, hebben zy nog veele dunne Ribbetjes overlangs: De Vrugt -'Tros komt in deeze op een geheel andere, manier dan in alle overige Pinangboomen; te weeten als uit den Schoot der onderfte T'wygen voort, Het is een enkelde Steel , van vyf of zes Voeten lang en naauwlyks een Vinger dik 3 die aän ’t middelfte gedeelte de Vrugten, aan * bovenfte het Schubagtig Bloeizel draagt. De Vrugten zyn ronde Nooten, van grootte als Snaphaan- Kogels ‚ die van vooren een ‘weinig uitpuilen en van agteren in een Kelkje {taan , van dikke Schubben. Haar Kleuf is geelagtig 3 op ’t laatfte wat naar ’t toode of Oranje trek- kende. Onder een dunnen Bolíter bevatten zy een Kern, die hard is als de Areeknooten en by gebrek van beter eetbaaf , doch zeef wrang. Het Hout , omtrent een Duim dik en wit, is tot Latten bekwaam , duurzaamet dan dat van den tammen Pinangboom: Daar binnen bevat de Stam, even als die, een voos draadig Merg. Deeze Soort groeit in ’t Ge bergte , en wordt daarom Hua Ewan , dat is Berg-Pinang, geheten. j De Elle (Ulna) in het Latyn daar bygevoegd; en dus zal de Room ook van 24 tot 40 Voeten hoog zyn. VDEN PrNanecBooë, 80â. De Eikelvormige Wilde Pinang heeft den _L Stam wel agt of tien Vademen lang , en is“ “Te dus byna eens zo hoog als de Tammes; maar Hoorpe: dunner , en ook in wyder Lieden verdeeld, STUK _ Het buitenfte Hout is ros , hard en laat zig dek zeer gemakkelyk. in de langte Íplyten , even äls de Bamboezen. De Twygen, aan den Tops zyn zeven of agt Voeten lang en wederzyds met dergelyke Bladen bezet als in de voors gaande , ieder ruim drie Voeten lang, De Vrugt-'Tros komt als in de Tamme Pinang- boom voort, en levert Eikelvormige Vrug- ten uiet, die digt op elkander gedrongen zit- ten , en daar door wat hoekig worden, Zy blyven ling gfoen , doch worden eindelyk rood, gelyk die van den Zwarten Pinangboom: Een Verfcheidenheid wan deeze draagt een langer Tros van Olyfvormige Vrugten , die zo rood als Bloedkoraal worden , en eene Jangwerpige Pit bevatten, Beiden zyn zy voor de Menfchen eetbaar, doch ‘worden wegens de wrangheid weinig geagt, indien men beter heeft, Derhalve laat men deeze.Vrugten veel over aan de Vledermuizen en de Kakatoes ; die naar dezelven zeer gretig zyn; en door de roode Kleur kragtig worden aangelokt, zaaijende de Pitten op veelerley plaatfen, % welk maakt , dat men deeze Wilde Pinang- Soort zo wel aan ’t Strand als op ’t Geberg- te aantreft. Van derzelver Hout, ’t welk tot batten zeer goed is, wordt byna alleen en mC- ILDEEL, I, STUIZ, 400 BESCHRYVING VAN I. _menigvuldig, zo tot het dekken van Huizen ; al AFDEEL- tor Wanden en tot Heiningen of Affchutzel$ röord: gebruik gemaakt; Evenwel weeten zy van de STUK Bladen ook Garen te fpinneh en Zakken te weeven, De Palmiet of zagte Top van de jonge Boomen, die nog geen Vrugt gedragen hebben , inzonderheid van de si mai 5 is eetbaar. Rystkore De Rystkorrels Pinang Boom is de kleinfte en en dunfte van Stam, met Twygen van ruim een Vadem lang , en een. Vinger dik , waar aan insgelyks lange fmalle Bladen ftaan ; die glad en {tyf zyn , overlangs geribd en aan ’t end als afgebroken, Op fommige plaatfen aan de Twyg komen twee of drie Bladen uit eenen zelfden oirfprong voort, Beneden de Kroon komt , even als in de gemeene Pinang, de Vrugtfcheede uitfchieten , die eene Tros va dergelyke Draaden miet Bloeizel uitgeeft, aan welken vervolgens de Vrugten groeijen. Dit zyn de allerkleinfte Pinangjes , niet grooter dan een Rystkorrel in de Dop , waâr van zy den naam hebben , doch ronder. Uitwendig blyven deeze lang bleek groen , maar worden eindelyk ook Bloedrood, en hebben van bin- nen byna geen Pit of Kerns Men kanze evert als de anderen, by gebrek, dat men geen tamme Pinang heeft, en op de zelfde manier ectert. Hua Soil of Hua Tette is de Ambon- fche naam. De Kool of Palmiet kan men ook in de jongheid gebruiken: doch het Hout dient flegts tot dunne Latten, Op Db EN PTNANG BOOM 401 _Op Amboina valt nog een andere foort van, Te _ Wilde Pinang , welke in. de figuur der Bladen Aen meer overeenkomst met den Gemeenen Tam-Hoorp: men Pinangboom heeft, dan alle de voor-STUE gaande , doch, wat de Vrugten aangaat, deeze gelyken zeer naar die van den laatstgemelden,. De Stam is regt, omtrent een Kinder - Arm dik en een Manslangte hoog, met Twygen aan den Top, of Bladfteelen , van vyf Voe- ten lang. leder Blad op zig zelve gelykt naar een Palet , zynde ongevaar een Voet lang , aan den Steel fmal, doch aan ’t end vvf Duimen breed. De Vrugt - Tros komt aan den Voet van ’t onderfte Blad voort, ver be- neden hetzelve , en draagt nog kleiner Vrug- tjes dan de Rystkorrels- Pinang , zo even be- fchreeven. Deeze groeit op het Klippig Ge- bergte van Ambons Oosthoek en misfchien ook elders. Zyne Palmiet wordt voor een byzondere lekkerny gehouden, Wy zien dus, dat alle de Pinangboomen s zo Tamme als Wilde , in de meefte eigen- fchappen overeenkomttig zyn. Hun verfchil beftaat inzonderheid in meer of minder hoogte en grooter of kleiner Vrugten. De Wortel is in allen uit een menigte Vezelen famenge- fteld, en maakt geene Pen- of dikke Worte. len: des hunne vastigheid in de Grond meest toe te fchryven is aan de aanhangende Klomp Aarde , even als in de Kokos- en ‚de meefte Palmboofien. Ots Tot Ei. DEEL, le STUKe | 402 BESCHRYVING VAR 1, Tot dit Geflagt zyn door den Heer Jac: At QUIN die Boomen thuis gebragt „ welken Hoorp- Men gemeenlyk Koolboomen noemt, om dat STUK. hun top-end eetbaar is en eenigermaate de Stede figuur heeft van een Koolftruik , weshalve hy Palmiet, ze Ook Areca Oleracea , dat is Moeskruidige Pinang , getyteld heeft; befchryvende dezelven ° aldus, Deeze Boom, de hoogfte onder de Ameri- „ kaanfche Palmboomen , is op de Karibifche Eilanden gemeen. Hy is grootelyks van s> den gewoonen Pinang - Boom (Areca, Cutes „> chu) verfchillende , gelyk my uit het leezen „ der Autheuren, welken LINN&=Uus aange- > haald heeft, met weinig moeite bleek. Uit „de Vrugt fchynt zyne Kelk eenbladig en 5 ten halve in drie punten verdeeld te zyn „, doch de overige Kenmerken van de Bloem >, zvn my onbekend, De Scheeden der Bla- „„ den omhelzen malkander zeer digt, en maa- „ ken het bovenfte van den Stam, dat groen „is , ter langte van anderhalf Voet uit, Daar … beneden komen groene gladde Vrugtfchee- >) den voort , welke , by het uitbreeken van se den zeer Takkigen Bloemfteng , op den Grond ‚> hedervallen. De Vrugten zyn langwerpige > ftompe , flaauw gekromde Besfen , ter groot- ste van een middelmaatige Olyf , uit den ‚, blaauwen paarfch , fappig en niet zeer Ve- „… zelig van Vleefch, het welk uitdroogende „> tot een broofchen, rimpeligen Bolfter wordt. „> De DEN KoorLBooM, 403 s-De Noot , daar in. vervat , is een. weinig » glad, langwerpig, aan ’t onder -end efen Arie Vliezig , broofch ‚ dun, en uit den bruinen Hoorp- Afchgraauw „ met eenige flamuwe roodheid STUEe dikwils daar onder wermengd, zonder eenig s> teken van Gaatjes. De Pit is langwerpig , Kraakbeenig ‚ uitermaate bard, hebbende in 't, midden de holligheid van een kleine st Spleet, » De Ingezetenen zyn gewoon den groe- pe Kool nen Top van den Stam af te fhyden , waar °*Falmiete van zy -het binnenfte gedeelte , dat twee of drie Duimen dik-en witagtig is, uit digt famengevouwen Bladen beftaande , daar uit neemen en op.de Groenmarkt te koop vei- ss len. Men noemt het dan Choux Palmiste of Palmieten - Kool , die den Smaak van ss Artisjokken heeft, wordende raauw met Pe- s… per en‚ Zout, of in de Boter gebraden of > geftoofd gegeten. De Franfchen noemen > deezen Boom Palmifle frans, dat. is. Lame > me Palmboom.” | Volgens RocurerorT draagt deeze Boom dien naam , om dat hy ongedoornd is, wes- halve wy hem de Gladde Palmiet kunnen noe- men. … Hy heeft dit byzonders , van twee of drie Voeten boven den Grond omtingd te zyn met een groote Klomp van Vezelagtige Wor- telen, digt door elkander geweven, het welke hem een kragtig fteunzel geeft in zyne verbaa- zende hoogte. Van boven is hy doorgaans Ce 2 dik- 9 Ile Deen. Ie STUK, b Ï, AFDEEL. IX. Hoorp- STUK. 404 BESCHRYVING VAN dikker dan om laag , hebbende eene grysagtî- ge Schors, van Voet tot Voet in de jongheid geringd , maar in de Ouderdom geheel effen wordende ; met eene Kroon van gebladerde Twygen , die hem zeer fraay ftaat. By het afvallen van eenige Bladfteelen, dat Maande- lyks gebeurt , komt tevens een Bekleedzel ne- der , van vier of vyf Voeten lang , twee Voeten breed , en van dikte als bereid Leder. Dit noemen de Franfchen op de Eilanden Ta- che, en gebruiken het tot bedekking van hun- ne Keukens of andere kleine Hokken by hun- ne Wooningen , zo wel als zy zig van de Bla- den, wanneer die gevlogten en netjes aan een der Bladfteelen of ‘Twygen gebonden zyn, tot dekking van hunne Huizen bedienen. Als de Stam, na ’t afhakken van de Kool, (want daar toe moet. de Boom ter neder geveld wor- den ;) is doorgefpleeten , zo vertoont. zig het Draadige Merg, waar van men Werk en zelfs Touwen tot gebruik der Schepen vervaardigt. Het uitgeholde Hout maakt dus twee Geuten, die men of tot een Vorstdekking der Huizen of tot Waterleidingen gebruikt. De Bladen dienen tot het maaken van Matten, Korven, Zakken , Hangmatten en ander gevlogten Werk. Ook wordt het Hout, dat byna zwart en fier- lyk gemarmerd is , dikwils van Draaijers en Schrynwerkers gebezigd ; laatende zig zeer fraay polyften. Zelfs worden geheele Huizen van deeze Boomen alleen ‘gemaakt. | Ge- DEN KoorBooM. 405 Gedagte Autheur meldt nog iets aänmerke- _L lyks wegens de Vrugtmaaking van deezen Pal- AR _ mietboom. ,, Hoe hoog ook dezelve zy (zegt HoórDs 2 hy ‚) wordt men doch van den Grond aanSTuX. s> het bovenfte van den Stam , met gemak, s> een fchoone Pluim gewaar, welke zig al- > toos naar het Ooften keert. Deeze wordt ss jaarlyks vernieuwd ‚en is, uit haare Schee- > de gekomen zynde, ge-emailjeerd met een s> groote menigte van kleine geele Bloempjes, » de gedaante van Gouden Knoopen hebben- » de , welke , als zy afvallen, gevolgd wor- 9» den door veele ronde Vrugten , van groot. ste als een klein Hoender- Ey. Op dat; ss Du , deeze: Bloemen en Vrugten , in eene s, enkele Tros famengevoegd , voor de Onge- _s, makken van het Weder befchut mogten s> Zyn , hebben zy van boven tot bedekzel > een dikke harde Schors, welke in een Punt ss uitloopt , zynde van buiten grysagtig, van 3, binnen Oranjekleurig rood, Deeze dierbaa- »> re Parafol is niets anders dan de Schcede, s welke de Bloemen voor dat zy opengegaan „> waren befloot , en zig van onderen ontflui- > tende dus de gedaante van een omgekeerd 9 Schuitje aanneemt, tot beter bedekkinge van s> de Bloem en Vrugten. De Zaaden van »» Een andere Soort van Palmiet, die zo hoog » niet groeit , kleine ronde Nootjes dragen. » de , die gepolyst zeer fraay zyn , worden s gebruikt tot Roozekranfen”, WCH) Dee- IL, DEELs 1, STUK: LL AFDEELe IX. Hporp: STUK, Naam, 406 BESCHRYVING vAN Deeze gladde Palmiet draagt dan in ’% ee zonder den naâm van Koolboom , om dat zyn groene Top het meest gegeten wordt: dewyl men met hem om te hakken weinig nadeel Iydt. De Kool , naamelyk, van den Doornag- tigen Palmiet niet alleen , maar ook en wel in- zonderheid die van den Dadel- en Kokosboom is ook eetbaar, en ten minfte zo lekker finaa- kende als Nooten en Amandelen: doch die Boo. men worden , wegens de Vrugten., welken zy uitleveren , meer ontzien, geosernonsnEnSs EEDE DC HOOFDSTUK, Befehryving van ’t Geflagt der Wire eh DELBOOMEN „ in Oostindie. groeijende Elate’ genaamd ; tot welken de Wyngeeven- de Palm- of SAGUEERBOOM hier. is thuis gebragt. De Griekfchen naam Elate, die’ weleer aan de Vrugtfchcede of Zak. van den Dadelboom gegeven werdt , heeft LaiNNzus toegepast op een byzonder Geflagt van Palm- boomen , welken men in ’ Duitfch „ volgens RHEEDE , in zyne befchryving der Plant- gewasfen van Malabar, Wirpe DADEL- BOOM noemt, Katou- Indel is de Malabaar- fche en Kafouri de Indifche naam. Op Cey- lon „ daar hy ook gevonden wordt , noemen de - DEN WILDEN DADELBOOM. 40% de Inlanders hem Hin Indî, dat î slaage Palm-_ Le. | ÁFrDEELe boom. | Nd Van deezen' Boóin is my maar ééne Soort Hoorp- bekend „ daar onze’ Riddér den bynaam vanSTUKe Sylpestris aan geeft (*). Dezelve draagt klei- ne *roode Dadeltjes , die eemigermaate eetbaar zyn, met een Meelágtig Vleefch , waär uit de Indiaanen „door kooking, fomtyds Honig haa- len , zegt K & MPreER , voegende daar by » dat dezelve aàn de Ganges zeer: zeldzaam is en Ni Peris geheten wordt (4). Ten minfte is het deeze , dien de Hoog geleerde Heer J. BurRMaANNUs geoordeeld Hecke Overeenkóm- ftig te zyn met den Katou-Indel van Mala- bar, voörgemeld 5 welke door den vermaarden CoMMELYN , Uitgeever van den’ Hortus Malabaricus , genoemd wordt; Wilde Palmboom van Malabar, met fpitfe Bladen en Pruimge- Iykende Vrugten (1). Zie hier , hoe men den- zelven in dat Werk befchreeven heeft. 4 { ss Het (*) Elate Frondibus pinnatis , Foliolis oppofitis. LiNN, Syst. Nat. XII. Tom, II. Gen, 1226, Palma DaCtylifera minor humilis fylvestris , Fruku minote, HeRM. Prodr, 361. Flor. Zeyl, 397. Palma Sylvestris’ Malabarica „ Folio acutò „: Fruêtu. Pruni facie, RAy, Mist, 1364, Katou - Indel, Hert, Mal, UI. p. 15, T. 22-25. „BURM, Zeyl, pe 185, BURM, Ind, p. 241, (T) Amar. Exot, p. 667. (4) Palma fylvestris Malabarica , Folio acuto, Frutu Pruni facie. In de Flora Malabarica is dit , door een Drukfeil , veranderd vin Puri, en by--den Heer N. Le BUR= Ge 4 II, DEEL, Ie STUK, Ts ÄFDEEL. Xe Hoorp- STUKe 408 BE SCHR Y VIN GV Arg … Het is een Boem van middelmaatige groot- ‚… te , ongevaar veertien Voeten hoog ,zon- „der Schors , nraar alleenlyk met een Afch- ‚) kleurige Korst overtoogen , die zeer naauw. 9 vereenigd is met het zeer harde witagtige ‚‚ Hout. De Bladerige Twygen komen kruis- 4 Wys uit den Stam voort; de nieuwen alleen uit de Kruin ;-terwyl de. genen, die Jaager 3 ZYN; door Ouderdom afvallen, Deeze Twy- »; gen zyn glanzig. groen „ aan. de binnenzyde », plat, aan de buitenzyde verhevenrond , van > Onderen bezet met langwerpige ftyve Door- s‚ nen,… De Wortel is witagtig „en gevezeld , » van eene Smeerige Smaak, wild van Reuk. ‚De Bladen, die tegenover elkander. aan de > Lwygen zitten „ menigvuldig in getal, zyn „> lengwerpig. rond; gefpitst, digt, glad „ glan- so zig groen , by den Steel inwaards. toelui- ‚kende, en met:fyne Adertjes overlangs ge- „> ftreept.… De Bloemen, die, gelyk. in andere „s Palmboomen „ eerst in ftyve, groene, Le- ‚‚ deragtige Doozen beflooten waren , komen „… daar vervolgens uit, zynde klein , veelen » aan één Steeltje, beftaande uit drie ronde 3 groenagtig’ witte Blaadjes ‚met drie witag- > tige Wollige Meeldraadjes woorzien, beften- > dig, zonder Reuk, wrang van Smaak. De „ Vrugten , ignis rond en klein , als … Wil- BURMANNUS , in zyn Eds Flora Indica, ftaat Pini facie, Men zier hier , hoe iets door Prukfeiten kan verbasteren, DEN WILDEN DADELBOOM, 409 wilde Prunellen , hebben een harde Houti- L »» ge Spits aan den top, en zyn van onderen AFDEEL: s in een driepuntige groenagtige Kelk beefee- Hoorra z pen. Eerst groen, daarna rood, worden zy STUK. s Eindelyk roodagtig bruin, en zwartagtig glim- » mende, als zy ryp zyn. Dan bedekken zy met een dunne Schil een witagtig zoet Mee- lig. Vleefch , zittende om een langwerpig Steentje, dat ros is en met een diëpe Groef overlangs geftreept „ bevattende een witag- tige bittere Pit, | , Deeze Vrugten komen voort aan gladde groene glinfterende Takken, van byna twee Ellen lang en twee Vingeren breed, welke », plat, ftyf en Houtig zyn, met geene Schors bekleed : waar uit, zo men de jonge Tak- ken affnydt, een helder wrang Vogt vloeit. „De Boom groeit overal in Malabar, op Berg- en-Steenagtige Zandige plaatfen. Hy bloeit en draagt Vrugten ’t gêheele Jaar door 5 zynde niet zelden tot aan zyn zes- tigfte vrugtbaar, De Vrugten worden, even als die van de Pinang, met Betelbladen en ongeblufchte Kalk , van geringe Menfchen gekaauwd. De Boom is ook. by de Oly- phanten zeer begeerd , wegens zyne, Pal- > miet ; een zeer aangenaam Merg, tusfchen ws de, Takjes , daar de Vrugten aan zitten, », beflooten. Voor ’t overige zyn de Bladen, > Vrugten en andere deelen van deezen Boom », zeer fterk famentrekkende , en ftempen al- Ges ss Tete 1, DEEL. 1, STUG / 23 23 gio Bers eHRrRYvViNe: yv EN ‚L ‚5 lerley Wloeijingen kragedáadig. Bovendien Rif ik Ù vlegten de Ingezetenen gen Lands Hoeden Hoorp- 5 van de Bladen.” STUK. _… Volgens LinNEus- zyn de Mantelyke kens "cen Vrouwelyke Bloemen , beïden; driebladig , m dit Geflägt ; de eerftefi drie Meeldraadjes „ de anderen een Stamper of Styl hebbende, met éene: Eyronde, gefpitfte Pruimvrugt. De Sooft heeft gevinde Bladen ,-die tegenover elkander- âan de ‘Steelen ftaan, dat is gepaard zyn. In beide deeze opzigten moet hier toe de Saggeer , Of tweede Wyngeevende Palm- boom , van RuMmrHius,- behooren, die in geenen deële ‘tót den Chiamterops of Laagen Palmboom hiët voor befchreeven , noch tot den Nie- Boom of Caryotá , van ’t naastvol- gende Hoofdftuk , thuis te btengen: is: dewyl de Geftalte der’ Bladen hét tot een geheel anderen Rang betrekt. Niettemin is deeze Boom te vermaard in Indie , óm hier niet me- de in aanmerking te Komen 5; des ik ‘daar van ook de Afbeelding , in Fis. a. óp Plaat IV, heb medegedeeld. Dede, pesa- Deeze Boom, in ’t Maleitfeh Gomùto of GEER Gamuto genaamd, draagt gémeenlyk, paar den pi. iv. Portugeefchen naam Sapuetro', dief van Sa- ‘ GUEERBOOM in Oostindie, maar op byzon- dere Eilanden ‘heeft hy in de Landtaal geheel verfchillende Naamen.’ Op Ternate wordt hy Scho, op Levtimor, Nawa; op Hitoe Loehoe; in Bandaas Nawa , in ’t Javaanfch Lahang en DEN OKGUEEREBOOM. AZIE en Aren , in 't Makasfers Juro geheten. Hier uit beerypt men ligt , dat hy zeer bekend is 1. AFDEEr, en natuurlyk groeit in Indie. Men vindt hem Hoorp- op Javaas Oostkust, en op meest alle Eilanden „STUKe die in de Molukkifche Wateren leggen, Am- _boina is ’er, inzonderheid ter wederzyde van den Zeeboezem, rykelyk mede voorzien. Hy bemint digt befchaduwde koele Valeijen , en een vogtigen Grond , die vermengd is met kleine Steentjes, Derhalve vindt men hem ook maar in eenige deelen van die Eilanden. Op Celebes groeit hy in de Provincie Mana- da zo overvloedig, dat de ‘Inlanders aldaar hun voornaamfte beftaan daar van hebben. In Geftalte komt hy veel met den Kokos- boom overzen, doch heeft den Stam veel dik- ker en niet. hooger dan die van een Pinang- boom (*). In ’t wilde groeijende maakt dee- ze Boom eene geheel onbevallige figuur, zyn- de met veelerley Soorten van Varens en Mofch zodanig begroeid „ dat men den Stam naauw- lyks gewaar wordt, en, al is hy door de Teif- feraars daar van gezuiverd, geeft doch het Haairige Geweefzel , Gomuto genaamd , dat | bo- (*) De Kokos- of Kalappus- Boomen zyn , gelyk wy ge. zien hebben , fomtyds wel zestig of tagtig, de Pinangboo- mien zelden meer dan twintig of dertig Voeten hoog, en daar-de dikte van den Kokosboom zelden meer is dan twee Voeten over ’t kruis, valt de Sagueerboom fomtyds wol vier Voeten dik. IL, DEELe le STUX3 Geftalte, AIS. BES CHR YVING, VAN Lk boven om den Stam groeit, als in de Afbeel- AFDEEL, ding , ’er weinig fraaiheid aan. Hy heeft aan Hoorp- den Top eene Kroon van Twygen, even als STUK. de Kalappus- Boom , doch hier en daar hangt een oude by den Stam af, Ook zyn deeze Twygen of Bladfteelen ftyver en ruiger, niet, Geutswyze uitgehold , maar hoekig en zonder eenige Doornen , hebbende de langte van vyf- tien » zestien of zeventien Voeten. Zy zyn aan beide zyden bezet met Bladeren wan vier Vingeren breed en vier Voeten lang : te wee- ten aan ’t midden van de-Twyg ; want naar beide enden worden deeze Bladen korter 4 en hebben veelal een {tompe Punt, als of zy af- gebroken waren. De Kleur van het Loof is zwartagtig groen , aan de bovenzyde , doch witagtig aan de onderkant der Bladen. De Uit de mikken der Twygen komt in deeze Vrugiz0s, Boomen , even als in de Kokosboomen „ een Scheede of Schuitje (Spatha) voort, het welke ; geborften zynde, eenen Steng (Spadix) uit- geeft , van ontzaglyke grootte, Het is een dikke Tak , met Steelen- bezet van over de drie Voeten langte , aan welken de Vrugten zitten „ omtrent van grootte als een Mispel, en van zodanige figuur, dat zy van verre zig als Knoopen vertoonen, Naauwkeurig be- fchouwd ‚ dan ziet men , hoe zy, (gelyk ’er een by Letter D , in de natuurlyke grootte , vertoond is ,) van vooren wat plat, op zyde wat driekantig zyn en van agteren in een Kelk- je DEN SAGUEERBOOM. 413 je „ dat byna zonder Steeltje aan den Takge-, L hecht is, zitten De Kleur is blaauw groen , Sn maar de rypen zyn uit den bruinen wat geel. Höden. agtig. Van zodanige Trosfen dier Vrugten,STUK. gelyk men hier in onze Afbeelding ziet, hangen ’er fomtyds vier of vyf teffens aan eenen zelf. den Boom , en allen uit de Kruin , zynde ie- der zo zwaar, dat ’er een Man genoeg aan te draagen heeft. -Van binnen bevatten deeze Vrugten twee of drie langwerpige Nootjes, aan twee zyden plat , aan eene zyde rond, zwart van Schaal , hebbende een wit Merg. Dee- ze „ wel gezuiverd zynde , en de half rype Vrugten worden van de Chineezen ingelegd of gekonfyt, als wanneer zy zeer fmaakelyk zyn: doch de rype Vrugten hebben een Sappig Vleefch , van eene zeer fchadelyke hoedanig- heid, ‘Overal , daar het eens Menfchen Huid raakt , veroirzaakt het een geweldig pynelyk jeuken , en, als men ’er van proeft, in de Mond zodanigen Brand , dat de Lippen daar van op- gwellen en wel drie Dagen daarna nog zeer doen. Zelfs als men de Vrugten in ’t Water laat rotten , en dit Water, wel geroerd zyn- de, iemand over ’t Lyf giet, verwekt het een Vuurigheid en Brand , die naauwlyks te ver- koelen is. Hier van hebben de Indiaanen in voorige tyd , tot het verdedigen van hunne Kasteelen of Fortresfen , zig wel bediend , mét het de Eutopeaanen over 't Lyf te gie- ten „ die het derhalve den naam gaven van Helfch Water, Tot Ike DEEL, 1, STUK) Ì. ARDERIn 414 BESCH R:NVINGGD Vol ik Tot dus verre komt de Sagueerboom mine der nut dan fchadelyk voor. Gelukkig is %; Hoorp- dat dezelve maar eens in zyn Leven die STUK, brandende Vrugten , door welken dan ook dik- wils de nevensloopende Beeken en Wateren moeten vergiftigd worden, voortbrengt. Onder dezelven, en vervolgens, geeft hy (zo Rum- pHius verhaalt ) Majangs of Bloemftengen uit, die uit dergelyke Trosfen van digt af-, hangende Steelen beftaan , aan welken Olyf- agtige Knoppen zitten, die zig in drie deelen, openen ‚ en van binnen veele dikke Draadjes, vertoonen „ uitmaakende de gedaante van een Bloem , met een menigte van geel Stof als Meel bedekt , ’* welke op den Grond vallen- de dien geel maakt. Deeze Tros, zegt hy s wordt voor het regte Bloeizel vanden. Boom gehouden „ en, als het gedagte Meel valt, dan acht men den Steng ryp en tot teifferen bee kwaam te zyn, gelyk wy zullen zien. Hoe ouder de Boom wordt , hoe laager deeze bloeijende ‘Tros aan den Stam voortkomt, tot dat hy eindelyk maar drie of vier Voeten bo- ven den Grond zig. vertoone : alsdan. wordt de Boom verder tot teifferen onnut of onbe- kwaam geoordeeld, Het zonderlingfte is, dat alhier, tegen ge algemeenen loop der Natuure in de Plantge- wasfen ‚ de Mannelyke Bloemen en laager en Jaater zouden voortkomen dan. de Vrugten, Dit zal, waarfchynlyk, onzen Ridder weder- hou- DEN SAGUEEREBOOM. AIS ‚ houden hebben, van deezen in Indie zo ver-,_ L maarden Boom cen plaats te geeven in zyne ed Geflagten van Palmboomen. Men kan evensHoorp= wel niet twyfelen , of dit Verhaal van Ru m-°TUXe PHIUS , ten opzigt van Boomen, op Ambon en de omleggende Eilanden zo gemeen, zal wel de waarheid zyn. Om hetzelve dan goed te maaken „ zo onderftel ik, dat de eerstge- dagte Vrugttros ook haare Mannelyke Bloe: men gehad. heeft , die de Vrugtbeginzels in de zelfde Tros bevrugt hebben „en. dat ver- volgens , na dat de Boom eens Vrugt gedra- gen heeft; geen andere Stengen voortkomen dan van Mannelyke Bloemen , die moogiyk dienen om de Trosfen van andere Boomen te bevrugten. Dus ziet men ook by hem aan- gemerkt , dat fomtyds de Majangs of Bloem- ftengen zig eerder openbaaren dan de gezegde Vrugttrosfen „ Boa Batu genaamd. Deeze laatften noemt hy, wel is waar , de Mannet- jes en de anderen, de Wyfjes , of zegt datze dus genoemd worden : doch het is zeker, dat hy zig hier in meer naar den gewoonen trant van fpreeken heeft gefchikt, dan naar zyn ei- gen oordeel. Immers ín andere Palmboomen , gelyk den, Jagerboom of Lontar, by voor- „beeld , was de Bloemdraagende door hem het Mannetje ‚ de Vrugtdraagende het Wyfje ge- heten. Gedagte Majang of Bloemfteng kan ocok_ Het teif. door hem.de Wyfjes- Vrugt. van den Sagucer- ie boom ii, DEEL, Ie STUK, 416: BESCHRYVING VAN boom genoemd zyn, om dat dezelve van de AFDEEL. voornaamfte nuttigheid is , wordende tot het Hoorp- teifferen gebruikt, De Wyngeevende eigen- STUKe fchap , naamelyk, is byna de eenigfte, welke hem van belang doet zyn, en hier in volgt hy aan den Lontar, die wederom aan den Kalappus- Boom in deezen volgt. Van beide * Zie de laatften is reeds gefproken *, Het teiffe- bladz. 266, 316, ten verfchilt hier een weinig , doordien nict de nog geflootene Scheede, maar de Tak van den Bloemfteng gekneepen , geklopt en ge- kneusd wordt , tot dat de Bloemen beginnen te verflenzen ; dan fhydt men den Tros af, en hangt aan de Stomp een Vaatje , Pot, Kalabas , of Bamboes- Riet , om het uitdrui- pende Vogt op te vangen. Veeltyds wordt er maar een Zak toe genomen , die van de onderfte Schors der Sagoe - Takken famenge- naaid is en dan met een Lapje van boven tegen ’t invallen der Vuiligheden toegedekt wordt : als in de Afbeelding kan gezien wor- den. Doorgaans neemt men dien Ontfanger tweemaal ’s daags af ; doch het druipen van de Boomen is ongelyk. Ook wordt niet al- toos de Tros even fchielyk afgefneeden. De Amboineezen maaken eerst eene Infnyding in den Tak , en hangen het Vat daar aan, tot dat alle de Bloemknoppen afgevallen zyn: die van Java en Baly fnyden den Tros van den gekneusden Tak -aanftonds af , en verder dage- lyks een Schyfje van den Tak, ’t welk de Baa- DEN SAGUEERBOOM, 417 Boomen zo niet uitmergelt, als de manier, Le __ der Amboineezen, EN ai aan Deeze Drank of Weyn , zelf Sagueer ge- Hoorne naamd, is, zo als hy verfch uit den Boom >TUK: getapt wordt, helder , flegts een weinig dik- al ker dan de Towak van den Kokosboom, van den sa- Smaak en Kleur als verfche: Most; maar, wat Drank, ftaande , wordt hy troebel , witagtig en een weinig fcherp. Men drinkt hem, verfch zyn- de ‚ weinig , om,pdat hy dus voor ongezond gehouden wordt, loslyvig maakende, gelyk de Druiven - Most. Om hem tot den gewoonen Drank te bereiden, wordt hy in groote Pot- ten gegooten , en dan doet men ’er iets in ; dat hem, onder ’ gisten , eenigszins wrang en bitter maakt ; op gelyke manier als hier met het Bier gefchiedt. Veelerley Wortels of Schor- fen , ja zelfs Medicinaale Kruiden , worden daar toe , naar ieders verkiezing , of naar den Smaak des Lands , gebezigd, In ’t fchenken moet hy wat fpringen, gelyk Rinfche Wyn, doch niet fchuimen. De Europeaanen , die nieuwelingen zyn, hebben ’er in ’t eerst een afkeer van , doch naderhand heeft men gezien dat zy ’er zodanig op verflingerd. werden, dat zy den Sagueer boven Weyn verkoozen. Men kan hem dan , in dit opzigt , by onzen Jene- Ver vergelvken ; te meer, dewyl hy zeer ligt dronken maakt. Ook heeft hy de eigenfchap , van best te bekomen aan Menfchen van een fterk Geftel en die zwaaren arbeid doen, of Dd zig ; XI, DEEL, lo STUK, 418 BEsSCHRYVING VAR L zig veel beweegen : maar, die een ftilzittend hk Leven leiden, of ’er te rykelyk van drinken; _ Hoorne Zyn aan dergelyke Kwaalen als onze Jene- STUK, _verzuipers ondethevig, Het Aangezigt wordt bol en bleek, het Lighaam kwaadfappig ‚ de Eetenslust vergaat , en hier op volgt de War terzugt en de Indiaanfche Lammigheid of Be- foette ‚ genaamd- Beribeti „ als een loon van het misbruik dat men van den Sagueerdrank gemaakt heeft, Dikwils geroirzaakt hy , in fommige Menfchen , door zyne fcherpheid eenen Bloedloop , die niet gemakkelyk te ge- neezen is, Op de Dronkenfchap , uit het drin- ken van Sagueer ontftaande , volgt gemeenlyk een zwaare Hoofdpyn. Evenwel is het de ge- woone Drank der Indiaanen op de Molukki- fche Eilanden, en deeze, *t zy om dat zeer zig niet in verloopen 5 ’t zy om dat hunne Lighaamen fterker zyn , hebben ’er weinig nadeel van. Somtyds mengen zy ’@r, om an- deren te bedotten , fchadelyke of vergiftige dingen onder. Maatig gebruikt, doet hy zwee- ten en dryft het Water , of doet hetzelve ge. makkelyk loozen. Men kan ook zeer goeden Azyn daar van bereiden, Suiker © Op java en Baly is het Sap, dat men uit En deezen Boom tapt, veel dikker en vetter dan ‘het Ambonfche, Men gebruikt hetzelve aldaar ook meest om Suiker daar van te maaken , welke men Zwarte Suiker noemt , zynde ge-- meenlyk met de Muscovado van *t Suiker: | _ Riet DEN SAGCUEERBOOM,. 419 Riet gemengd. Men kooktze te famen toteen, Ie _ dikke Syroop , die dan, in Korfjes of Schot- ÄFDEELS teltjes gegooten zynde, ftolt, doch zelden regt oasa droog wordt, des men ze ook niet lang kanSTUK. goed houden, Evenwel worde deeze , zo wel als de Lontar - Suiker, hier voor befchreeven *, « pladzs ih menigte verkogt in de Javaanfe Koopfte- 26% den, en van de Kuropeaanen gebruikt tot het zetten van Suikerbier. Op Amboina wordt de meefte Sagueer aan de Chineezen verl@ndeld , die daar van, met byvoeging van andere dingen; Arak ftooken, en dan behoeven de Teifferaars den Sagueer ook zo zuiver niet te houden, Als de Sagueerboomen niet meer Vogt gee- mest ven, en dus tot teifferen onbekwaam zyn, dan Yan dex laat men ze als onnut ftaan, of in fehraale ty- boom, den; en wanneerze wederom wat vet gewor- den zyn, kapt menze boven den Grond af en uit den Stam wordt, even als uit dien van den Sagoe- Boom , Meel gehaald. Men kryge het ’er wel doorgaans zo overvloedig niet uit, om dat de laatstgemelde door teifferen niet gemoeid wordt , doch hét is niettemin den ar- beid wel waardig, Het Merg van den Sa- gucerboom is veel Draadiger en Houtiger , zo dat het met geweld uit de brokken van den gekloofden Stam geflagen , efl dan nog murw geklopt moet worden: maar, op de zelfde ma- nier met Water gekneed zynde, als bier voor van het Merg des Sagoebooms gezegd is, vloeit het Meel ‘er veel ligter uit; doch bet Dd 2 Brood; IL, DEEL, Ie STUK, 420 BESCHRYVINGC' VAN L Brood, daar van gemaakt, is veel flegter, be- a houdende zyne Sagueers Reuk, dat is goor en Hoorp- muf ruikende. Op Javaas Oostkust is het bee STUK. reiden van Meel uit het Sagueers= Merg ook bekend , en óp Borneo maakt men daar van ronde Korreltjes „ die veelen voor Sagoe hou- den , en waar van men een fmaakelyke Bry kookt ; wordende gemeenlyk die Korreltjes Sa- goe- Borneo geheten. ’t Is ligt te begrypen » dat zulks zo wel van de Meelagtige Stoffe uit de Sagueer- , als uit de Sagoe- Boomen ge- fchieden kan. Haairig Een ander voornaam gebruik , dat men van Geweelzel. geeze Boomen heeft, is, dat zy de Stoffe tot het meefte Touwwerk , het welk in die Lan- den gebr@kt wordt daar weinig Kokosboomen zyn „ uitleveren, Tusfchen de Twygen , by den Stam, vindt men een Haairig Geweefzel, even als in dezelven, doch veel grover en van enkele zwarte Haairen gemaakt, die zeer na- „tuurlyk het Paardehaair gelyken. Zy zitten verward om zekere dunne Stokjes , overend {taande , ongevaar een Elle lang , Panfuri ge- naamd , die zeer ligt affplinteren , wordende van de Indiaanen dikwils gebruikt als Pyltjes , welke zy uit zekere Pypen, als Snaphaansloo- loopen ‚ met geweld op hunne Vyanden uit- blaazen „ en die dan fomtyds kwaadaartige Kwetzuuren maaken. Het fchynt dat deeze Pyltjes iets van de Vergiftige of brandende eigenfchap der Vrugten deelagtig zyn : want men DEN SAGUEEREBEOOM qzï men verhaalt, dat indien ’er Vogeltjes of Vifch LE aan Spitjes van dergelyke Panfuri: Stokjes ge- En braden worden , de gene, die dezelven eet, eeh Hoorp- Duizeling in * Hoofd gevoelt. Ook moet hetsTUK. gezegde Geweefzel , Gomuto genaamd, van dee- ze Pyltjes wel gezuiverd zyn , eer men het- zelve tot het maaken van Touwwerk gebruike, Daar onder , aan den Stam en de. Stompen der Twygen, komt een weeke, tedere en fpon= gieuze zelfftandigheid voor, die droog. en ligt is als. Tontel , gelyk aan den Wilden Lon. tarboom. Deeze is van driederley Kleuren ;, wit , bruin en zwartagtig , wordende gemeen- lyk- Baru geheten , en als Mos of Werk ge- bruikt tot het breeuwen van Vaartuigen. Die Wollige Stoffe moet evenwel daar toe eerst wel gezuiverd en behoorlyk toebereid zyn. De Teuwen „ van het Gomuto gemaakt, zyn in Zeewater fchier onverganglyk. Op fommia ge Eilanden , daar men den Sagueerboom niet teiffert , wordt 'er byna niets van gebruikt dan de gedagte Stoffe ; weshalve hy ook daar van den naam voert. Men verhaalt , dat de Ingezetenen van fommigen. der Philippynfche Eilanden. hunne Schatring aan de Spanjaarden betaalen met het gezegde Gomuto ‚ om Scheeps- touwen daar van te vlegten, en met het Ba- ru, tot vulling van Kusfens of Matrasfen, De jonge Scheut van den Sagueerboom is De Kool ook een foort van Hoorn of Pyl, boven aan on en de Kruin uitfteekende , gelyk in de andere da Palm. IL DEEL. Ie STUK. a BESCHRYVING VAM, ‚…_L _ Palmboomen. Zy hebben insgelyks een Kool ÄFDEEL: a k td | x, of Palmiet , die eetbaar is, doch veel Wate- Hoorn. riger en flegter dan in de Kokosboomen , en STUK. derhalve nader met de Kool der Palmietboo- men overeenkomtftig. Onder de Mosagtige Schors hebben zy een Duim dik Hout, dat zeer hard en Hoornagtig taay is, zo dat ’er de * Bylen op affpringen ; zynde het overige of binnenfte van den Stam een Draadig Merg; daar men Meel uit haalen kan als gezegd ás. De Wortels beftaan uit dikke Means, gelyk die der Kokosboomen, RumeHrius getuigt, dat de Aiden een byzondere Soort van deezen Boom maa- ken, welke niets dan bloeijende Majangs voortbrengt tot in een hoogen Ouderdom, als wanneer eerst de Vrugttros , Boa Batu ge- naamd , daar aan verfchynen zou. Deeze waren korter van Stam dan de gemeene Sagueerboo- men , en werden in ’ byzonder. Nawa Coru- ru geheeten. De zodanigen zouden, gelyk ik aangemerkt heb , hoewel dan eigentlyk geen Mannetjes Boomen zynde , dienen kunnen om de Vrouwelyke Stengen te bevrugten. peNr- Wegens de Wyngeevende cigenfchap en de PABOOM: Overeenkomst van het Loof , zal ik hier den NrPpABooM laaten volgen , die van de Ne- derlanders ook wel Nypboom geheten wordt. De naam is van Makasfar afkomftig, terwyl de Ternataanen hem Bobo, de Amboineezen Palean of Parena, en ook wel Buleyn noe- | | Mede DEN NiPABOOM. « 428 men. „ Hy groeit op veelen der Molukkifche Te Eilanden „ en overvloedig op de Philippynfche ; A En alwaar men hem by gebrek van beter teïffert Hont en het uitloopende Vogt meest gebruikt tot STUK. het ftooken van Arak. Op Celebes, Boero ; en aan de Noordkust van Ceram , wordt hy ook gevonden; zelfs aan de Vaste Kust van Siam, Pegu , Malakka en elders in Indie, Hy be- mint …Wateragtige ‚ Moerasfige- plaatfen , die van zout water overftroomd worden , en is derhalve in die Landen gemeen aan groote Rivieren , wordende dikwils door de Over- {troomingen ontworteld „ en dan door het val- lende Water in Zee weggefleept , dryvende dus en zig van verre als een Vaartuig ver- toonende. Dit maakt dat onze Zeelieden al- le zodanige dryvende ruigte -Nypboomen of SFambisyaarders noemen. . ’t-Gebeurt ook wel, dat zodanige Boomen door den Wind ergens tegen een Modderigen Grond aangedreeven , of door de Golven op ’t Strand gefimeeten, aldaar Wortel fchieten , en dus wordenze van de eene op de andere Kust voortgeplant. Deeze Boom gelykt, in Gewas, den Sa- prate, goeboom ongemeen , doch valt wel eens zo dik en niet meer dan eens Mans) langte hoog. De Bladen zyn fmaller , gladder , ftyver en ongedoornd , ieder vier of. vyf Voeten lang en meest maar drie of vier Vingeren breed, Zy ftaan wat meer uitgebreid dan aan den Sagoe- ; doch hangen zo niet neder, als aan: den Kalappus - Boom. De Hoorn of jonge Dda4 Scheut Ee DEEL, L STUL, A4 BESCHRYVING VAN. _ L _ Scheut wordt, eer zy zig in Bladen uitfpreide ib oe wel twaalf of veertien Voeten hoog, Tus- Hoorp. fchen de Bladfteelen komt een dikke Steel STUK. voort, die zig in Takken verdeelt , welke aan ’t end een foort van Lepels hebben, die Kat- ten uitgeeven, een Vinger lang en dik , uit Schubben: beftaande , welke hec Bloeizel be- vacten. Tusfchen deeze Katten ftaat- in ’% midden een Bol van Vrugtbeginzels , van groot= te als een Limoen, doch deeze krygt de groote te van eens Menfchen Hoofd , zynde alsdan famengefteld uit Knobbelagtige Vrugten , die een Wateragtige zoete Korrel bevatten „ van eene geile Smaak. Deeze Pitten worden met Suiker ingelegd of gekonfyt, even als de Kor- rels van den Sagueerboom. Gebruik, Zeer jong draagt deeze Boom reeds gedag- ten. Bloem- en Vrugt - Steng , dien men op fommige plaatfen affnydt, en dan het uitloo- pende Vogt vergadert , ’t welk nog flegter is dan de Sagueer. Het wordt niettemin van de Indiaanen gedronken, en meeftendeels gebruikt tot het Stooken van een flap foort van Arak, # welke deswegen den naam van MNipa of Knyp voert. Tot Vlegtwerk , van Hoeden of Zon- nefchermen , Tudong genaamd , worden de Bla- den van deezen Boom, om dat zy ftyver zyn, beter geagt dan die van andere. Men maakt” ‘er ook veelerley Matten van , tot dekking en * bekleeden der Huizen, welke de onzen Slib- ber ‚de Ternataanen Totanga heeten , hoewel menze cok Cadjang noemt. XI, HOOFD. EEN PALMBOOM-GEWAS. 425 SISISKSSISSISIEISIESISISISS Le ÄFDEELs ROE D STUK. XL Hoorp= Befchryving van ’t Geflagt der ZAMTIA, zyn-STUK. de een Amerikaanfch Palmboom-Gewas, met Knodsagtige veelkorrelige Vrugten. nder den Geflagtnaam Zamia wordt van Naam, Linneus een Geflagt voorgefteld van Palmboomen of Palmboom - Gewas, ’t welk in verfcheide opzigten van de anderen verfchilt. De naam , die, van Griekfche afkomst, ei- gentlyk Schade of Verlies zou betekenen, is van PrriNius gebruikt voor een Pynappel , die aan den Boom open gaat, en dien men daar afplukt , uit vreeze, dat de anderen daar door befchadigd mogten worden (*). De Vrugt van die Gewas heeft , inderdaad , eene Pynappe- lige gedaante. Aangaande de Kenmerken geeft onze Rid- kenmer der alleen op , dat de Vrugtmaaking duifter “r- is, gelykende in ftruêtuur naar de Bloemen van het Paardeftaart- Kruid (Eguifetum.) De Bloemfteng is, zegt hy elders , op de wyze van de Vrugt der Cypresfen in Bloempjes (Flosculi) verdeeld (f). De Soortnaam is Zas / mia (*) Quer fe in ipfà arbore divifêre Zamie vocantur, Ie. duntque cateras , nifi detrahantur, Hist, Nat. Libr, 16. Cap. 26e (Ì) Zamia, Syst, Nat, XII. Tom, IL. Gen. 1227. Palma Fruêu clavato polypyreno. Mirt, DIE, 12; Palma Pruni- Dd 5 fera IL. DEEL, I, STUKe q26., BE SCHRYNVING, VAN: 1. mia pumila, als een laag Palmboom-Gewas Arna zynde, Wylen de vermaarde Hoogleeraar Com- Hoorp- MELYN noemt het een Laage, Pruimdraagen- EIUK. de , ongedoornde Palmboom. van ’t Eiland His- panjola , wiens Wrugten naar Fujuben gelyken, met een driekantig Steentje, Zyn Ed. zegt, dat in’t jaar 1690 hemde Vrugt en Zaaden daar van gegeven werden, die uit Hispanjola medegebragt waren , met deeze zeet korte befchryving. Zeven of agt Bladen > fchieten uit den Grond, tusfchen welken de » Vrugt, rood van Kleur , zig opdoet ‚ ten > deele boven , ten deele onder de Aarde zig > Onthoudende , als Turkfe “Tarw op elkander » leggende „de Jujuben gelyk en aangenaam ‚> van Smaak” In ’t jaar 1691 deeze Vrugten onderzoekende, bevondt hy dezelven in Smaak met de Jujüben overeenkomftig., doch wat droo- ger te zyn, komende veelen by elkander uit een Vleezigen Koker voort , fchoonrood van Kleur En voorzien: met een driehoekig, wit „ langwer- pig Steentje, Deeze Steentjes, in goede Aarde gezaaid enì uitgebroeid zynde, bragten vyf Sten: gen „ of liever Bladfteelen , uit de Aarde voort st ge: nifera humilis non fpinofa, Infule Hispanjole , Fruêtui Juju- bino fimilis, Osficulo triangulo, Comm, Hort. „Amftel. I. p. Iit, T, 58, Palma Americana Fcliis Folygonati brevibus , leviter ferratis & nonnihil fpinofis , Trunco crasfo, PLU. Phyt, 103. f, 2e &, 309 f. 5e, Palmifolia,, TREWe Eôrete VT. 26, bi EEN PALMBOOM-GEWAS. 427 gelyk dus de Plant door zyn Ed, in Afbeelding rr. is gebragt ; doch deeze Steelen waren niet bo- ÄFDEELà ven een Span lang , anderszins op de wyze van 4. sl de Twygen der Palmboomen wederzyds met sruze Blaadjes bezet, die aan de Enden gekarteld of met kleine ‘Tandjes voorzien waren. Voor het overige wordt door hem, nu dit Gewas ; niets gemeld. Onder den naam van Palmbladerig wie is door den Heer TrEw cen dergelyke Plant voor- gefteld , zynde doorden Heer Eunrer te Lon- den uitgefchilderd , naar zodanig een Gewas, waar van Mannetje en Wyfje in de Tuin van Lord Prerers niet alleen geteeld, maar ook tot Bloemfchieting en Vrugtmaaking gebragt wa- ren. De befchryving van die Deelen, in vergely- king met de Afbeelding, kan men in ’t Latyn- fche of in het vertaalde Werk nazien, Ik merk alleen aan, hoe het zonderling is, dat de Blad. fteelen aldaar gedoornd zyn, en dat het Gewas van onderen een Soort van Stoel fchynt te heb. ben , als een Artisjok , waar die Steelen uit voortkomen. De Knods van ’ Mannetje is in- derdaad de Bloem van’t Paardeftaart - kruid zeer gelyk , en die van ’t Wyfje zweemt naar een Turkfche - Tarw Aaïîr. De uit PLuKENETIUS hier aangehaalde Amerikaanfche Palma , met korte Bladen als van ’t Kruid dat men Salomonss Zegel noemt , die flaauw gekarteld en een weinig gedoornd zyn , hadt een dikken Stam, XII, HOOFD: IL DEEL, Ie STUK» ( 428 BESCHRYVINEG vAN” ae) XIL HOOFDSTUK. Befchryving van ’t Geflagt van CARYOTA, waar toe de Wilde Sagueer- of Nieboomen betrokken zyn. Naam, A" het laatfte Geflagt van Palmboomen geeft LiNNaus den Griekfchen naam van CARYOTA, welke thans nog aan Dade- len , op zekere manieren toebereid en met Sy- roop tot eene lekkerny ingelegd, gegeven * zie Wordt * DroscorIipEs, van de zo fa- bladz, 368, mentrekkende als verzagtende kragt der Dade- len gefproken hebbende , laat ’er op volgen, ‚‚ doch inzonderheid dienen de Caryote tot „ geneezing der zoorheid van de Keel” On- ze Ridder heeft wel voorheen ook de naamen van Elate en Borasfus, aan de Vrugtfcheeden of Vrugt-'Trosfen van den Dadelboom eigen, voor Geflagtnaamen van byzondere Palmboo- men gebruikt ; doch deeze luidt wat vreemd voor een Boom, diê niets dan oneetbaare Vrugten, welke brandend fcherp zyn , voort- brengt, Kenmer- Zyn Ed, noemtze Caryota met dubbeld ge- zn vind Loof van Beitelswyze Bladen, die fchuins afgebeten zyn (*). Hier uit zien wy , dat dee. (*) Caryota Frondibus bipinnatis, Foliolis Cuneiformibus, evlique piamorlise Flor, Zeyl, 396, Palma Indica folio bie : came DEN NIEEOoOM, Aeg - deeze Boom tot den Derden Rang van Palm-, E_ boomen, naamelyk de Dubbel- Vederbladige , RE: behoort , of liever denzelven alleenlyk uit- Hrobtbe maakt*, en hier door wordt deeze Palmboom STUx. van alle de voor befchreevenen onderfcheiden. Bee De Kenmerken beftaan daar in , dat de Man- nelyke en Vrouwelyke Bloemen „ beiden, in drieën verdeeld zyn , hebbende de eerften ver- fcheide Meeldraadjes , de anderen een Stam- per of Styl, waar van het Vrugtbeginzel overgaat in eene twee-Zaadige Bezie - Vrugt. Het Gewas , dat hier uit RuMrPumius aan- De Wilde gehaald wordt , is door denzelven Sagwaster ande als naar den Sagueerboom gelykende , of lie- ver „ gelyk hy het zelf verklaart , als eenen Wil- den Sagueerboom voorftellende, genoemd Hy heeft ’er het vergelykend woordje major , dat is groote Saguaster, bygevoegd, om denzelven te onderfcheiden van den Aleinen , die, zo wel als deeze, in ’t Maleitfch MNibun wordt gety- teld, Dus noemenze de Hollanders , beiden, zegt hy , ook NrrEBooMm , en deeze benaa- ming zou daar toe betrekking kunnen hebben, dat deeze Boomen, in vergelyking met ande- re Palmboomen , weinig uitleveren. De klei- ne komt den Areek of Pinangbeóm nader, doch compofiio, Frutu Racemofo. Raj. Hist, 1965. Palma Daca tylifera , Frnâu aeerrimo. PLUM, Specs 3 Saguaster majors RUMPH. Amb, 1, p. 64. T, 14e Schunda «Panna, Hort, al, Ip. 55. T. IL, ee IL,DEEL, L, STUK, 450 BESCHRYVING VAN _L doch wegens de gelyknaamigheid zal ik dens AFDEEL, zelven ook in dit Hoofdftuk befchryven. Hooep. De Stam van den Grooten Nieboom is STUK. fegt, en byna zo hoog al een middelmaatige Geftalte.Kokos- of Kalappus - Boom , zo dat hy om: trent de hoogte hebben moet van veertig of vyftig Voeten, Hy is niet zodanig in trap- pen verdeeld , als deeze ; noch ook met zo veel ruigte behangen als de Sagueerboom ; maar effen en glad, en dus moeielyk te be- klimmen , inzonderheid dewyl hy , door den Regen nat geworden zynde , een: Pynelyke Jeukt in de Huid veroirzaakt. De Twygen of Bladfteelen zyn dunner dan aan den Sa- gueer ‚ en hebben van onderen een fcherpe Rug, breidende zig aan den Top des Booms uit, doch minder in getal dan aan eenige an= dere Palmboomen. Zy hebben dunne regte en ftyve zydtakken, dat men ook in geene an- dere Palmboom waarneemt 5 waar van de ag- terften zeer lang zyn, doch die naar vooren toe allengs korter worden, Aan deeze of ook aan andete Steelen, waar in zy zig op nieuws verdeelen „ ftaan de Bladen , die van een ge- heel byzondere figuur zyn, tegen elkander over, Deeze Bladen , naamelyk , grootelyks van die der andere Palmboomen verfchillende, zyn niet lang en fmal , maar byna 20 breed als lang. Sommigen hebben de gedaante byna van een plat Piek- Yzer; anderen zyn ongelyk of fcheef driezydig en de meeften vertoonen ZIS s DEN NIEBOOM, AST zig, als of zy afgebeeten waren; naamelyk met Ls gehakkelde kanten , of diein veele punten ver- Ae deeld zyn : het welk ze byzonder gelyken doet Hoorne naar de Borstvinnen van fommige Visfchen, Een sTUKe- zodanig famengefteld Blad heeft dus met die van de Dolle Kervel, de Engelwortel of andere _ Kroontjes- Kruiden , veel overeenkomst. Aan ’t end van ieder Takje ftaat een Blad, dat byna de Staart van een Vogel verbeeldt, De Kleur van het Loof van deezen Boom is blinkend 5 zwartagtig , groen. De Vrugtmaaking heeft veel overeenkomst De vrugs met die van den Sagueerboom voorgemeld. Wan. maaking. neer hy volkomen oud is, komt tusfchen de Fwygen eene Vrugtfcheede, Spatha genaamd, te voorfchyn , welke , langs zekere Naad open barftende, een Tros uitgeeft van twaalf of agt- tien Steelen , die ieder ruim Vier Voeten lang zyn , doch in geene zytakken verdeeld, Hier aan ftaan of hangen de Vrugtbeginzels, als ron- de Knopjes by troepen van twee, drie of vier by malkander. Zy hebben geen Steelen, maar zitten , even als de Pinang- Nooten , in driekan- tige Kelkjes , die van de Vrouwelyke Bloemen _overblyven. Vervolgens krygen zy omtrent de grootte van Slee - „Pruimen, en hebben daar ook byna de figuur van , met een kort Spitsje van boven, De Kleur is eerst rood , daar na hoog paarfch of Purperagtig, Ieder Vrugt heeft in haar Vleefch twee Korrels of Steenen zitten , vertoonende zig als twee helften van cen Ko: ML. DEEL, I STUK 432 BESCHRYVING VAN L gel, die met de platte zyde tegen elkander Ank aangevoegd zyn. Deeze Korrels bevatten een Hoorp= Wit Steenagtig en hard Merg , dat tot geen STUK. gebruik bekwaam geagt wordt, Het Vleefch van deeze Pruimen verwekt een dergelyke Jeukt in de Huid, als dat der Vrugten van den Sagueerboom, ja brandt nog vinniger dan dezelven. | De Bloem- De Nieboom draagt maar eens in ’t Leven feng. __zyne Vrugten, werpende vervolgens zyne Bla- den en Twygen af , en dus allengs ftervende. Onder de Vrugtdraagende Trosfen , uit de Kruin , als ook uit den Stam zelven , komt eerst het regte Bloeizel , gelyk aan den Sa- gueerboom, voort. De Steelen van den Bloem- fteng zyn'als met jonge Eikeltjes bezet, welke zig in drie dikke Blaadjes openen, van binnen gevuld met dikke Draaden , die in ’t eerst wit zyn en daarna geel worden , door het rype Stuifmeel , dat zekerlyk op dergelyke manier als in andere Palmboomen de Vrugtbeginzels zal be- zwangeren. Ondertusfchen wordt van deeze Majangs , tot het aftappen van Palmwyn, geen gebruik gemaakt. Gebruik Deeze Boom levert tusfchen de oirfprongen: EEE van zyne Twygen of Bladfteelen , in de Kruin’, eene dergelyke witte Spongieuze Stoffe uit, Baru genaamd of Baroe, als de Sagucer- Boom. Hy heeft ook een Kool of Palmiet „ die eetbaar is , en uit den Stam kan het bin: neofte Merg insgelyks tot Meel bereid worden 5 doch de DEN NiIEBOOM, A35 doch het een en andere is veel flegter dan dit van andere Boomen. Het voornaamfte gebruik, xu. dat men van den Nieboom heeft , beftaat inHoorp- het Hout , ’t welk onder alle Houten , die in°TU Oostindie vallen, voor het beste en duurzaam- fte tot den Huisbouw gehouden wordt. Dit Hout, dat het Merg omringt, is in jonge en middelbaare Boomen ros, in oude Boomen zwart en Hoornagtig , als uit enkele Draaden beftaande, waar tusfchen witte Aderen loopen van het Merg , en door den Ouderdom byna geheel vermolfemende. Dus worden , om te kappen , de Boomen van middelmaatigen Ou- derdom uitgekoozen , en in dezelven is nog het Hout naauwlyks twee Vingeren dik, Het laac zig gemakkelyk in de langte fplyten , even als het Hout der Noordfche Sparreboomen, doch fplintert dan ook, zo wel als die , ligt af 3 zo dat men ’er zig , indien men geen voorzig- tigheid gebruikt , wel aan kan kwetzen. Het wordt gebruikt tot Latten en Sparren , om allerley Heiningen en Affchutzels ,‚ Wanden en Daken der Huizen, daar van te maaken 5 doch moet daar toe wel gezuiverd zyn van het vooze Merg, Men maakt ‘er ook Stee- len van Lanfen en Werpfpiesfen , Pylen en „allerley Stokken van, die tot gebruik zeer be- kwaam zyn. Rumrnrius verbeeldt zig , dat de Ziri der Brafiliaanen, door Prso, als de zesde Soort van Palmboomen, befchreeven, van wiens har- 5 Ee de ; IT. DEEL, le STUKe 434 BrHOCHSK Amen L' de, zwaare , zwarte Hout hier, voor gefproken AFDEEL. is *, een medefoort van deezen Wilden Sa- Hoorn. Steer of Nieboom zoude zyn. „LINNZus strux. hadt bevoorens tot de Caryota betrokken , den — sas cr Wijngeewenden Indifchen Palmboom „ met Bladen van Adiantbum of Venus -Haaîr en brandende Prugten3 die Suiker uitlevert, uit het Mufeum Zeylanicum van -P. HERMAN: NUSs „ weleer Hoogleeraar te Leiden, en ook onder dien naam door den Hoogleeraar J. BURMANe- NUS, in de Thef. Zeylanicus van zyn Ed. ge- boekt (*). ‘Thans heeft onze ‘Ridder ’er die aanhaaling af gelaten „ en. inderdaad van ge- dagte Wyn- en Suiker geevende eigenfchap wordt poch door Rumernrus in zyn Am- bonich Kruidboek ‚noch door RHEEDE, in de Malabaarfche Kruidhof , eenige melding ge- naakt, Mooglyk zal men daar mede, het Oog gehad hebben op den Sagueerboom , wiens Sap, als. gemeld is , weezentlyk-Wyn en Sui- ker uitlevert. | > Gedagte Hoogleeraar merkt te regt aans dat zekere Bladen , als groote Schubben, aan de uitfpruiting der zydtakken uit den Blade fteel, in de Afbeelding van het-Blad by Ru M- PHIUS voorkomende, in die van den Hortus Malabaricus ‚ welke den Boem-voorftelt, niet te vinden zyn. Anders komt de figuur van N de (*) Zie Linn, Flora Zeylanica , pag. 187, Ook N, SE BURMANNI Flora Indica 3 alwaar die aanhaaling insgelyks ge: _ vonden wordt, rt < de Bladen. vry wel overeen „en is ook taa- melyk nagevolgd in ‘te Werk van WeEIN- ABEN NIEBOOÒ Mo A35? % ls MANNy daar men deezé, dat fonderling is, Hoors- als van een Wilden Areek- of Pinangbooin STURe. voorftelt (*), Immers , noch het Loof noch de Vrugten hebben ’ér overeenkomst mede; maar veeleer die van den Kleinen Wilden Sa- guüeer- of Nieboom van RùmpHius, dien ik thans ; tot befluit der Palmboomen ; hier 0 gaa’ befchryven. s» De kleine Nibn heeft zulke gelykenis- fe met den Pinangboom (zegt RuMrPHIus ) ss dat men hem zo wel onder deszelfs als onder des Saguasters Geflagten rekenen kan : ss want Stam en Vrugten komen met de der- „s de Soort vân den Wilden Pinang zeer over- „seen’, maar de Bladeren bewyzen klaarlyk, „edat “hy van een Saguasters Geflagt zy.” De Boom loopt , tegen de gewoonte der Pi- nangboomen ; van boven fmal , zynde anders op derzelver manier in Leden verdeeld, van vier Vingeren breed. De Stam is regt en GA een Arm of op *t meefte een Been dik, « meenlyk van twaalf tot vyftien Voeten sis maar in andere Landen kryêt hy wel de hoog- té van vyf of zes Vademen. Aan den Top ftaan de Twygen ook, zo wel als aan den Pia nangboom , in ’t ronde uitgebreid. Zy zvn vyf (*) Faufel five Areca fylvestris. Tab, N. 503, Ee g EL. DeÉL, be STUK; De Kleine Nieboome Hoorp- STUKe Vrugtmat- king. 435 BESCHRYVING- VAN vyf Voeten lang , een Vinger dik , bereden rond en boven plat , in ’t aantasten ruuw, ge- lyk die van den Grooten Nieboom , maar zy verdeelen zig niet in zyd- Takken. De Bladen {taan aan de Twygen zelf, doch hebben me- de een zonderlinge figuur „ naar die van eene Vogelwiek gelykende „en aan het end als in- gefcheurd. In ‘t midden van de Twyg , en verder naar de Punt toe, vallen de grootíte Bla- den , die wel anderhalf Voet lang zyn. De Bladen zyn met Ribben doorregen, die i inden fcherpften hoek famenloopen „ en dan hebben _ zy nog Zoomen aan de kanten , die de Bladen. uitgefpannen houden. De Kleur is donker groen , en zy zyn zo glad als Parkement. Aan ’t voorfte van de Twyg ftaat nog een byzonder Blad, gelykende naar een uitgefpannen Waai- jer; zo dat de geheele l'wyg zig als een gro0- te Pluim vertoont. | De Vrugtmaaking komt naast met die der Pi- nangboomen overeen. Tusfchen de Twygen komen de Takken der Vrugttrosfen voort , die zig vervolgens uitbreiden , en Mannelyke _ Bloemen geeven boven de Vrugtbeginzels , die in de: Vrouwelyke Bloemen vervat zyn , en daar in aangroeijen als in een Kelkje, ’*t welk zy altoos behouden. De Vrugten hebben de. geftalte en byna de grootte van half volwas- fen Olyven , doch zyn van vooren wat bree- der dan agter, en als zy hunne rypheid beko- men hebben Bloedrood, Onder het buitenfte Vleefch DEN NiEszdo Ms 437 Vleefch legt een graauwé Kortel, als een Olyf- HR fteen, omvangen {met eene Vezelige Huid, dr EN | die Vleefch verwekt eene niet minder pynely- goorn- ke Jeukt dan de Vrugten der Wilde Sagueer-stux, boomen , voorgemeld. “Op de Molukkifche Eilanden en verder naar Gebruik Nova Guinea toe,’ valt eene Soort van deezen Bin î Kleinen Nieboom, waar van de Stam niet bo- ven een Duim of anderhalf dik is , en echter vier, vyfof zes Vademen , dat is van twintig tot dertig Voeten hoog, Deeze is niettemin regt en {tyf:, en beftaat, tegen de natuur der an- dere Palmboomen, byna geheel uit Hout, met een klein Hartje in ’t midden. Het- Hout ook , van deeze Nieboomen, wil niet overlangs fplye ten en moet derhalve in zyn geheel gebruikt worden „ tot Paalen , Stutten of Ribben van Dakwerk der Huizen. De Stammen, die maar een Duim dik zyn , worden door de Wilden van Nova Guinea gebruikt tot Werpfpiesfen , die echter byzonder zwaar zyn , en niet gc- worpen kunnen worden dan door zeer fterke Menfchen , gelyk deeze Wilden gezegd wor- den te zyn. De Punten van derzelver Pylen, ter langte van Ongevaar een half Voet, zyn mede van dit Hout gemaakt , dat zwartagtig is en zo hard als Hoorn , doch fterk affplinte- tende; ’t welk de Wonden, door deeze Pyleu weroirzaakt , dikwils gevaarlyk doet zyn, Voorts levert deeze Boom ook een Palmiet pe uit, die van jonge Boomen eetbaar , doch flegt Vrusten. Ee 3 is El, DEEL, 5e STUK, Woon. plaats, 438 De NIEBOOMEN. is en de Vrugten kunnen, na dat het Vleefeh “daar af. gerot is ; ook van de Menfchen; by gebrek van goeden Pinang „ gekaauwd worden; „maar blyven. altoos bitter, De Vledermuizen; niettemin, dat zonderling is, zyn groote Lief: hebbers van die Vrugten „en fchynen zig niet te ftooren aan het fcherpe Vleefch. grid Deeze beide Nieboomen , zo wel de- Groo- te als de Kleine , komen op de Molukkifche en veelen der nabuurige Eilanden voor , doch zyn. op de genen „ daar de-Kuropeaanen huise vesten, gelyk op. Amboina., meest weg gekapt, Natuurlyk: maaken zy veel een lugtige Bos; fchagie uit ,-aan de kanten der Cajapoetie- Boo- men „ als ook op opene Bergen. Men vindt er verfcheidenheden van , die aanmerkelyk in Gewas ‚ in Loof.en Vrugten verfchillens,doch in de algemeene Eigenfchappen overeenko- men met die van- dit. Geflagt, SW A BLAD: BLAD WYZER VAN DE PALMBOOMEN. A. G. Ài: vanBrafl. 349, 43 3 | Garenboom, 207 Ampana. Gedoornde Kokosboom. 343 Ananasboom ip ——_— Palmieten. 344, 375 Aouara van Brafil. 820 | Gladde Palmiet, — 402 ARECA of Pinangboom. 383, Gomuto» Boom, 410 is B. Gri Gri. É 581 Baêtris of Palmiet, 345, 348 | Grou-Grou, 343 Berg - Palmboom, 275 À Bers Pinang. 598 | Higuero di Lata. 848 Bittere Kokosnooten. 342 Hin. Fadi wan Ceylon. 407 ‚Borassus, Lontar of Ja- Hus Ewan , Soil, Teite,398,400 gerboom. 2ÓI | ° €. Jagerboom, 21 Cabang. (Javaanífche) 274 ak Japanfche Palmboom 304 Calapps Laut. 336, 340 Io. Carimpana, 261 ‚ Kalappus of Kokosnooten- CARYOTA. 428 Boom 05 Caurga. 385 ! Katou- Indel, 406 Cepbagliona, 259 | Kayama, 249 CHaMAROPs of laage Palm- Kokerit - Nooten. 348 boom 257 £ Kokosnooten - Boom. 306 Cocos of Kalappus-Boom. 3o5 } Koolboom of gladde Pal- Codda - Panna, 275 miet. 402 Cor YPrHA of Sariboe-Boom. | E f 275 | Laage Palmboom, 257 Cycas of Sagoe-Boom, 282 | — Palmiet, 344 D, Lapia Funi of Sagoe, Boom,259 Dadelboom. | 350 | Latanierboom. 273 Draad- of Garenboom. 297 | Licuala- Boom. 279 aren / | | Lontar- of Jagerboom. a6r ELars of Palmietboom. 375 4 Maldiv:fche Noot. 336 ErArr of Wilde Dadel- ft Mattenboom, 300 boom, 406 1 Meelgeevende Palmboom, 283 F, Mestica £ ‘alappa. 528 Faufel of Pinangboom. 383 | Moeskruidige Kalappus, 299 / Mo. | B LCA DW WIL ZIE Ke Molukkifche Zee- Noot. 40 | S. N. Sagoe, Boom. 283 Nieboom (Groote) „29 | Saguaster of Wilde Sagueer. Kleine. Mee 6 : 429 Nipa of Nypboom, 409 | Saguoerboom. | 419 Ni peris. ij fo: | Sajor = Calappa, 299, 304 Nux Medica,“ 337 | Seriboe- Boom. 275 ij Schunda : Panna. 429 Oliegeevende Palmboom: 375 de el Olus Calappoides., 29g | Tesfio van Japan. 299 Ossmunda arborescens. goo | Thebaifche Palmboom. 2â0 P. Titsjiu of Yzerboom, * 304 Palmboom - Olie. 379 ; Todda- Panna. — 504 Palmboom= Suiker, 267, 418 WPT 7e Palmeerboom. 26: | Wilde Dadelboomen. _ 406 Pabmier. 350, 378 | —— Lontarboom. 269 Palmietboom. 375 | —— Pinangboomen. _ 397 Palmiet- Nooten, 381 1 Sagueerboomen. 428 Palmifolia 426 | Wyngeevende Palmboom. 261 Palmiste amer, „343 \ A eN frane, 403 | Xiumara, ee 259 Palmwyn. 266,316: _ De Hot Proenix of Dadelboom, 350 Yzerboome 304 ‚ Pinangboom. 383 ’ 4 Piwmara, | 259 | ZAMIA, A14 Bladz. 27. Reg. 23. Woor 14, Lees 16. De Plaaten zyn dus ingevoegd. Praar 1. tegen over __Bladz. 87 Ber mem DSi Da UI 275 IVe mer oe iN