Digitized by the Internet Archive in 2014 https://archiveiOrg/details/natuurlykehistor22linn- NATUURLYKE HISTORIE O F UITVOERIGE BESCHRTFING DER DIEREN, PLANTEN E N- MINERAALEN, Volgens het Samenstel van den Heer eneenige algemeene Aanmerkingen, ook de Eenivia enigen betreffende. , Bladz. i II. Hcofdst. Pefchryving van de Twee- mann'GE Heffteks, wier Bloemen twee Meeldraadjes hebben ? dus tot de Diandria behoor ende , ge'yk de Jasmyn , Liguüer , Syring , Rosmaryn , Salie , Peper - Ge- was fen enz. . - ' "i 9 III. Hcofdst. Befchryving van de Hee- st eks , wier l kernen drie Meeldraadjes hebben, deswegen Driemaisnige genaamd. — — 83 IV. Hoofdst. Befchryving van de Vier- manmge Heeste bs , wier Lloemen vier Meeldraadjes htbhen , waar onder veele Uitheemfche , gelyk de Proteaas of Zilver- boomen van de Kaap , de Oostindifche Bofchvlam > de Eofehtouwen , enz. als ook de Europifche en andere Soorten van Hulst voorkomen. 92 V. V. Hoofdst. Befchryving van de Hee- sters , wier Bloemen vyf Meeldraadjes hebben i deswegen Vyfmannige genaamd, tot welken zeer veele uit- en inlandfche Ge- was fen , zelfs de VVyngaard , Oleander , Kamperfolie , Besfenboomen , Vlier > Sumack, Tamarifch, enz. behooren. Bladz, 173 VI# Hoofdst, Befchryving van de Hee- sters , wier Bloemen zes Meeldraadjes lubben , deswegen Zesmannige genaamd , waar van de Yuccaas, het Rotting -Ge- was, en de Berbemfen 3 de bekendflezyn* ■ 441 VII. Hoofdst. Befchryving van de Hee- sters , wier Bloemen agt Meeldraadjes hebben , deswegen Agtmannice genaamd, tot welken de Oofterfche Gewasfen > die men gemeenlyk Cyprus of Alcanna noemt ; ah ook de menigvuldige Soorten van Bofch- besfen en zo Europifche als Kaapfche Heide , zyn fhuis gebragt. mmm 469 AAN-» AANWYZÏNG der PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figuur en aangehaald of bef chreeven worden. Plaat XVIII. Afbeelding van Twee- manmce Heefters. tegenover Bladz. 41 Fig. 1. De Jufticia Infundibuli- formis, een fierlyk Bloem- gewas uit Oostindie. zie bl. 41 — 2. Een Jufticia van 't Ei- land St. Euftathius , in de Westindiën. . bl. 46 — 3. Een dito met Bladen ah van Hyfop , waar onder , by A , de zonderlinge dub- belde Meelknopjes vergroot zyn voorgefteld: . bl. $1. Plaat XIX. Afbeelding van Vier- mannige Heefters. ■ Bladz. 99 Fig. i. De Protea Sphcerocephala of Rondkoppige Zilver- boom van de Kaap. hl, pp — - 2. Een dito Smalbladige } Kaapfe (Protea linearis) met Wollige Hoofdjes, bl.116. By letter A zyn de Bloemblaadjes en Meel- knopjes van de eerfte; een Blad daar van by B , en by Letter C twee Bloempjes met den Styl cn de Meelknopjes van * 3 * de de iaatfle , aoorjlerke Ver- grooting , vertoond ; gelyk uit de Nutuurlyke grootte der Bloempjes , by c , blykt. . . Flaat XX. Afbeelding van Vyf~- mamnice Heeft een Palmbladig Gewas van de Kaap , dat aan ieder Doorn een paar Blaadjes heeft: zie* • bl 312 — * 2. Diosma pulchella , een fraay Kaapfch Heeflertje , weleer Hartogia genaamd. bL 32$, Hier onder is by Ahet Bloempje , en by B het Zaadhuisje van het laatst- gemelde door zeer flerke Vergrooting , als mede een Blaadje , by C , om de Kliertjes of ronde Blaasjes in hetzelve te ver- toonen, voorgcfteld. Plaat XXil. Afbeelding van Wf. ma nni ge Heefters. tegenover Bk6z. 381 Fig. 1. Een zeldzaam Kaapfch Ge- was, door my genaamd Pallassia , met zynen Bloem -Tros. £/. 382 A. Een Bloem daar van, in Afmeetingen verdub- beld en dus vergroot om de deelen der Vrugu maaking duidelyk te ver* toonen» ^ Het jonge Vrugtje veel meer vergroot. . W. 384 . C. Een groote vierdepart van een Sehyfje van het Takje gef needen , nog meer ver- groot : gelyk men door vergelyking van hetzelve met het Takje kan zien. II. 385. Plaat XXIII. Afbeelding van Agt- mann'ge Heefters. tegenover Blad/, 503 Fig. 1. Een Kaapfche Heide, door my genaamd Erica pulchel- la of Sierlyke. . . bi. 504. — 2. Een andere Ruigbladige, genaamd Erica Empetrifclia. 517. 3. Een derde dito, die Glad en Glanzig is van Loof , door my Splendida geby- naamd. . II. 519. Van deeze drie zeldzaa- me Soorten van Kaapfche Jleide , zyn onder ioder , by Letter A , B , C , een Blaad- je , benevens de Styl en Meelknopjes , in hunne zon- derlinge gedaanten , met aanmerkelyke Vergrooting door 't Mikroskoopy voor- gefield , om de hoedanig- heid der deelen , die thans tot onderscheiding der Ran- gen van de Hey - Gewas- fen gebruikt worden , dui- delyk voor 5t Oog te "brengen* . BE« REGNUM VEGETAB1LÈ Het RYK dér PLANTER DERDE KLASSE. F R U T 1 C E S. HEESTERS; BESCHR YVING DER PLANTEN. DERDE AFDEELING, De HEESTERS, ij HOOFDSTUK. De Eigenfcbappcn* der Heesteren in on* derfcheiding van de Boomen , en eenige alge» meent Aanmerkingen , öok de Eenmann gen betreffende. jgS**^!?*™ c^e befchryving der Boomen gaa y J? ik tot die der Heefteren over. Dee- $ % ze benaaming is door 't gebruik ver- l^s^^P*' ftaanbaarer dan ik dezelve door een öaauwkeurige befchryving zou kunnen maakeri. Men verftaat 'er Gewasfen door, die niet met éénen Stam , maar met verfcheide Stammen of Steelen opfchieten r welke des Winters over- blyven, en wier hoogte niet overmaatig isJ In- dien dergelyke Gewasfen dikke Stamiheri beko- men y gelyk ik 'er reeds befchreeven heb , dan noemt men het Boomen met verfcheide Starn- A men; 21» DéiU IV. StusU % De Eigenschappen III. men. Geen vaste paal of maat van afzonde* Afdeel. rjng . ondertusfchen , heeft in deezen plaats ; Hoofd* zo min als tusfchen een Boom of Boompje ; stuk. eensdeels , dewyl het zelfde Gewas , op de eene Groeyplaats, een Boompje of Heefter is cn blyft , op anderen een aanzienlyke Boom wordt. Menigvuldige voorbeelden hebben wy hier van gezien , en de Taxis , alleen , kan daar van tot bewys ftrekken. Wanneer , naamelyk , dit zo bekende Gewas van zogenaamde Zydveeren voortgeteeld wordt, dan groeit het Plantfoen altoos Heefterachtig : als men 'er Stek toe neemt van de Middelfcheu- ten, dan worden het Boompjes , die op één Stammetje iregt opfchieten. Niettemin blyft het dan nog in onze Tuinen en Hoven maar laag, in vergelyking met de Groote Kroonboo- men, welken de Taxis , uit Zaad opkomende, in Duitschland, Vrankryk en zelfs op de Hei» jen van Engeland, uitlevert (*). Het havenen , ook , der Gewasfen , maakt hier in een groot verfchil. Indien de Hazelaa- ren , by voorbeeld y aan zig zelf gelaten wor- den , zo levert één Stoel , door de menigvuldi- ge Uitloopers , een geheele Bosfchagie uit. Vee- Ie andere Boomen hebben dit ook , en inzon- derheid , dat zy digt by den Wortel , of aan den Stam 3 veele Zydfcheuten uitgeeven , welken , wanneer menze 'er niet afneemt , het Gewas tot (*) zie het voorg, lil. Stuk* bladz. der Heesteren. S tot een Heefter maaken. Hier van komt het, flll. dat een zelfde Plant door fommige Autlieuren Afdieel als Heefterachtig , door anderen als Boomach- Hoofd- tig, ja door den eenen als een Boom , doorSTUK* den anderen als een Heefter, opgegeven wordt. Zelfs zyn 'er Klimmende en Kruipende Rank- Gewasfen , die men door befnoeijing en onder- Iteuning tot Boompjes maakt ; gelyk de Kam- perfoelie : om van veele Oost- en Westindifchen , van dien aart , niet te Ipreeken. LiNNiEüS verwerpt , volgens zynen Mee- flerachtigen Schryftrant, de onderfcheiding der Boomen van de Heefters t'eenemaal , als niet natuurlyk zynde : ten ware men het al of niec hebben van Knoppen voor een onderfcheiding wilde gebruiken ; doch dan , bekent zyn Ed. , zoude men de grootfte Boomen der Indien Heefters moeten noemen; doende de grootte, ^zegt hy , daar in niets ter zaake Onder- tusfchen heeft deeze Kruidkenner zelf, honder- den maaien, de Gewasfen, zonder acht te gee- vcn op de Knoppen , uit de enkele Grootte en manier van Groei jing , in Boomen, Boompjes,* Heefters en Heeftcrtjes, onderfcheiden. Men behoeft alleenlyk zyn Ed. .befchry vingen der Planten van Lapland en Sweeden, als ook van Ceylon , te doorbladeren , om daar van over- tuigd (*) Ctmmx vel diftïngiiur? Frutices ab Arbcffc, vel nul- li lirnitcsj cum nwgn'iiudo nihil het. FklL £ot. p ffn A 2 17. Dggi. IV, Stuk» 4 De Eigenschappen Afdéel, tuiê'd te zyn. t'Is waar, die Werken zyn voor i» het uitgeeven der gedagteLeerwetten aan 't licht Hoo*d« gnomen. maar naderhand heeft zyn Ed. zulks STUK» ö J dikwils in het Samenftel der Natuur gedaan , en doet zulks nog in de Byvoegzelen* Wat zal men hier van zeggen? Dat een Wet- geever boven de Wetten is ; mooglyk: doch met een Leermeefter gaat het zo niet. Leerin- gen wekken , maar voorbeelden trekken. De Natuur wil zig aan geene Wetten laaten bin* den , en fchoon het wel waar Is , dat door de- zelve tusfehen een Heefter en Boom geen juifte Scheidpaal gefield zy , vervalt men in de be- fchryving der Planten , tegen wil en dank > tot die onderfcheiding 5 welke het denkbeeld is van den gemeenen Man (*). Onze Ridder is 9 in meer gevallen, van de Wetten ^ door zyn Ed. in . de Kruidkunde ge- field, iets afgewceken. Hy verklaart alle Soort- naamen , die van de Groeyplaats of van het Va- ceiland der Planten ontleend zyn, voor gebrek- kelyk , geevende tot voorbeelden daar van op , de Faleriana fylveflris , de Sagittaria Europee a9 ènz. (f). Ondertusfchen gebruikt zyn Ed. zelf, menigvuldig maaien 9 dergelyke Soortnaamen , en wel die veel minder bepaald en veel oneige- ner zyn. De Ficus Benghalenjis 9 by voorbeeld, in (*) Inter Fruticcm & Arborem nullos Hmites pofirit Na- fora , fed opinio Vulgi. PbU. Mot. utfupra, (t) ito. p. 209, der Heesteren. 5 in 't voorgaande Stuk befchreeven , behoorde UI. ten minde tot Bengale bepaald te zyn, en niet- nf*u eemin betrekt hy daar toe ook den Vygeboom Hoofd. van Malabar. De Ficus Religiofa is niet meerSTUKt aan den Af godsdienst toegewyd, dan de volgen- de Soorten , en , om de waarheid te zeggen , veel minder, of in 't geheel niet, wanneer men op de Soortelyke bcpaaling vertrouwen kan : want , die men tot den Afgods - dienst gebruikt zyn de genen 5 welke Wortels uit de Takken nederlaaten , en daar van wordt in die bcpaaling niets gemeld. De Ficus Indica ondertusfehen , aan welke deeze Eigenfchap wordt tocgefchree- ven, en die daarom zekerlyk een van de Af- gedsboomen is , voert den naam van haarc .af- komst. Onze Ridder maakt , wel is waar, tusfehen Nomina Specifica of Soortnaamen , en Trivialia. of Bynaamen , een volftrekte : onderfcheiding. De eerften moeten de weezentlyke verfchillend- heden der ééne Soort van de andere bevatten, 't Is ontwyfelbaar , dat zyn Ed. in het 'uitvinden van deeze Soortnaamen alle voorgaande Kruid- kundigen overtroffen heeft , maar de moeielyk- heid der onderfcheiding van de Soorten in veele Geflagten , door eene omfchryving met Woor- den , heeft die Soortnaamen dermaate doen uit- dyën , dat geen Menfch in Haat is , om ze al- len in zyn Geheugen te prenten. De Bynaa- men , derhalve , byna akoos maar uit twee Woorden beftaande, dienen tot behulp van het A 3 Ge- il, Deel* IV* Stuk» 4 De Eigenschappen Wk Geheugen : zy doen het denkbeeld voor dest Afdeel, Geeft komen van als die van de Banannen en meer dergelyke Struiken , welken ik 3 als niet ge- voeglyk tot de Kruiden t'huis gebragt kunnende worden , tot de Heefters zal betrekken. Hebben wy , in de voorgaande Afdeelingen van het Ryk der Planten , de voornaamften be* A 4 fchouwd, II. Deel. IV. Stuk* 8 De Eigenschappen III fchouwd , die Vocdzel en Geneesmiddelen aan 'Afdeel. (jcn jvieiifch uitleveren ; hier zullen wy het Hoofd Oog vestigen op de genen , die een voornaam stuk. Sieraad van onze Bloemtuinen uitmaaken. Wy zullen ons Gezigt en Reuk geftreeld vinden , door zig de Jasmyn 3 Syring ? Ligulter , de Myrthen , Kamperfoelie , Roozen , onder de gemeenlyk bekende , en hoe veele anderen on- der de Uitheemfche Gewasfen , van dergelyken aart , te vertegenwoordigen. In een menigte anderen zuilen wy een voedende of ten minde tot verfrisfching en verheuging ftrekkende ei- genfchnp ontdekken , gelyk in de Wyngaard , Aalbeziën en Bèrbcrisfen ; of eene Kruiderige, die tevens tot Geneesmiddelen ftrekt, gelyk in de Salie , Lavendel 5 Rosmaryn, Van veele Heefters of Rankgewasfen > inzonderheid uit- landfche> zyn de Wortels, Takken 3 Schors, Bladen of Vrugten , ook dienftig tot deeze en andere gebruiken van de Samenleeving. De Eenmannige Plantgewas/en in het Stel. zel der Sexen leveren een Geflagt uit , waar in Heejlerachtige voorkomen ; maar de over- eenkomst , die daar in plaats heeft, verbiedt- ze van de anderen af te zonderen. Dit is het Gcflagt van Salicornia, waar in de eer* fte Soort , welke gemeerlyk Kruidig is 9 en daar van den bynaam Herbacea voert , fomtyds de hoogte bereikt van de Tweede , welke Heeflerachtig (Frutkofa) genoemd wordt* De Virginifche {Virgin'xa) worde gezegd zeer ge- meen dek Heesteren* 0 ineen te zyn aan de Zout - Moerasfen in Saxen , ni# dat een zonderlinge overeenkomftigheid van den Afdeel. bynaarn aanduidt. Toen werdt zy als eeneHooFD. Verfcheidenheid van de Gemeene Kruidige Sa- stuk. licornïa aangemerkt , en thans als eene Soort die men daar van , niettegenstaande zy zelf Kruidig is , onderfcheiden moet , doordien de Bladen geheel eenvoudig of zonder Leedjes zyn (*)♦ II. HOOFDSTUK. Befchryving van de Tweemannige Hee- sters, wier Bloemen twee Meeldraadjes hebben , dus tot de Diandria behoor ende . gelyk de Jasmyn > Ligufter , Syring , Rosmaryn , Salie, Peper - Ge wasfen enz. Tp\e Tweemannige Plantgewasfen , dus ge- naamd, om dat de Bloemen twee Meel- draadjes hebben 5 zyn % naar het getal der Sty- ]en of Stempelen in drie Rangen , van Eenwy* vigen , Tweewyvigen en Driewyvigen , verdeeld. De eerfte Rang beyat alleen een aanmerkelyk getal van Planten, waar onder zig de volgen- de Geflagten van Heelters bevinden. Nyc« (*) S. Virginicaad Salinas Saxoniae ftequentisfima. Sp. PUnt. II. p. 5. S. {VirglrAca) herbacea &c. diftinguenda ab Herba- cea, qax eriam crescit in Vlrginia. Syst. Nat. Veg< XIII. p. ji» A 5 ïh DEEL. IV. STUK, iq Twee mank i ge Heesters. Hl. Nyctanthes. Nagtbloem. Afdeel. Hoofd* De Kenmerken beftaan , buitendien, in het stuk. hebben van de Bloem en Kelk , beiden , in ag- ten gedeeld , en het Vrugthuisjc tweezaadig , * n- D- als gemeld is *. bi.' 35. 9 Vyf Soorten kwamen in dit Geflagt voor , waar van ik de Eerde en Vierde reeds onder de Ecomen befchreeven heb , zo dat 'er nog maar de drie anderen overblyven ; te weeten tT. (o) Nagtbloem met de onderjle Bladen Hart* sZmh«cüts vorntig Jtmp > de bovenfie fpits ovaal. Arabifche jasmyn. deeze Soort , onder den naam van Arabifche Syring met Oranjebooms Bladen , voorgefteld door C. Baühi n b s. By Alpi- k u s komtze voor 5 onder dien van Sambac der Arabieren of Arabifche Jasmyn \ waar van hy meldt , dat het een kruipende of klimmende Hee- (z) Ny&ar.thes Fo-iis infencribus Cordatis obtufïs, funeno- itbus ovritis acutis. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 16. p. 55. Ve&i XIII. p. 54- HGr*> UPS- 4- Ny&anthes Caule voïubili &c. Hort, Ctiff. 5. 'ff* Zeyl. 12. ROYEN Lugdb. 398. Sy- ringa Arabica fbl. Mali Aurrmtii. C. B. Pin. 39s. Jasminum Limonii folio conjugato. EuRM. Zeyl. 128. T. 58. f. 2'. ./fog/. Uér*. T. 27. Jasminum hve Sambac Arabwn folio acuminato. TiLL. Pis. 87. !• r?i Jasminum Arabicum. CLUS. Car />oy?. p. 5. Sambac Arabum. Alp. Mgypt. 72* T. 73, Tlos iManors. RUMPH. Amb. V. p. 52. r. 3a Kitu- Ti$rc- gam- Mulla. Horf. j*/*/- VI. p. 95. T. 54- Burm. Fl. IrJ. 4. Jasminum Indicmn latifolium monococcmn. Toi-'Rnf. Injï, 598, DlANDRIA. ÏI Hcefter was in de Tuinen van Kairo , met Bla- Hï. den als gezegd is en witte Bloemen van agt Af^el* Blaadjes, naar die der gewoone Jasmyn gely- Hoofd- kende, doch den Reuk fterker en aangenaamerSTÜK# hebbende. Veslingius merkt aan , dat Na&tbloem* het een ftevige Heeftcr is , wel drie of vier Ellen hoog groeijende 9 in wier Bloemen dik- wijs een dubbelde ry was, van agt , tien of twaalf Blaadjes- Clusuts ontving, in 't jaar 1606 , van Florence, de gekleurde afbeelding van een Takje der Arabifche Jasmyn , die men oordeelt hier toe te behooren , welker Bloem ook aanmerkelyk van de eerstgemelde verfchil» lende was. De befchryving , daar nevens ge- voegd, was als volgt : „ Gy ontfangt hier de „ afbeelding van een Takje van zekere Plant , uit de Egyptifche Stad Alexandria herwaards 5, overgebragt , wejke foromigen Jasmyn van ,> Gine hceten , anderen Arabifche Syring of „ Jasmyn. Dezelve groeit , zo veel ik tot nog „ toe heb kunnen waarneemen , tot de hoogte w van twee Ellen of vier Voeten : zynde de M Stam van onderen een Duim dik , zo hard „ van Hout , dat men het naauwlyks kan fny- „ den. Twee Vingeren boven den Grond of een weinig hooger , verdeelt dezelve zig in 3, lange dunne Takken , gelyk de Katalonifche „ of Spaanfche Jasmyn > beginnende te bloeijen si in April , en daar mede ophoudende in 't „ laatst van Oktober ; zo dat men het Gewas , vyf of zes Maanden , niet Bloemen beladen ziet. II, PEFL. IV. STUK. 12 TwEEMANNICE HEESTERS» HL 3, ziet. De Bloemen zyn wit, gclyk die van de Afdeel. ^ eerfte Konftantinopolitaanfche dubbelde Nar- Hoofd- cis door U befchreevcn , nu eens uit tien , STÜiC- „ dan uit twaalf , en op het minfte uit negen Xtgibkem.^ BIaadjes beftaande , die in een dubbelde ry 3, geplaatst zyn , uitermaate welriekende > ja 3, aangenaamer van Reuk dan de Spaanfche Jas- 3J myn en als 't ware den Geur van Oran je-BIoe* 3, men tevens uitdrukkende. Zy vallen op dc 3? zelfde wyze af, als die van andere Jasmynen , 3? en hebben een dergelyk Pypje, waar mede 3, zy op haare Steeltjes zitten. Men entze op 33 de gewoone Jasmyn ; dan brengtze dikwils in 35 *t zelfde of *t volgende Jaar reeds Bloemen 33 voort 3 en tiert dus veel beter dan de Plant- 33 foenen uit Egypte overgebragt , die wel twee 3, of drie Jaaren kwynen , moetende niettemin ,3 's Winters ook wel bezorgd worden ; want 33 zy is zeer vatbaar voor de Koude." Met deeze Jasmyn komt overeen de Mano* ra * Bloem van Rumphiüs, welke hy een Dogter der Nagt noemt , om dat de Bloem- knoppen na den Ondergang der Zon eerst oni> luiken 3 en dus de geheele Nagt en den vol- genden Dag open blyven ftaan5 alsdan afval- lende 3 en weder plaats maakende voor andere Bloemen. Met regt kon dit Geflagt dan den naam van Nagtbloem voeren. Des avonds , wan- neer zy ontluiken , verfpreiden zy op het flerk- fte haaren aangenaamen Geur 9 die haar tellen doet onder de edelfte Bloemen der Indien. Uit de- DlANDRIA. 13 dezelven destilleerden de Fortugeezen , zo wel HB als uit die van den Droevigen Boom , welke AFr>iiEU de eerfte Soort is van dit Geflagt, een onge- Hoofd* meen Hartflerkerid Water. De Indifche Vrouwe- STU** jes zetten deeze Bloemen , met die van Canan- ga , Sambacca en anderen , in Olie 3 waar me- de het jonge Volk zig het Haair fineert^ om der bevalligheid wille, Alpinus merkt aan , dat onder de Egyptenaaren of Oofterlingen dee- ze Bloemen ook meer tot opfmukking des Lig- haams dan tot Gezondheid in gebruik waren; hoewel, uit zoete Amandelen 3 een met den Geur van deeze Jasmynbloemen bezwangerde Olie bereid werdt 3 die uit- en inwendig van dienst was , zo in de Badftooven voor de Vrouwen 3 tot bevordering van de Kraam, als tegen Borst- kwaaien , Verhardingen en Pynen der Ingewan- den, in 't algemeen. (3) Nagtbloem met fpits ovaalc gegolfde Bla- m. den en ronde Takken. Nypmtbei Ryst- j Deeze Soort 3 de Tsjiregam - Mulla van denbloem* j Malabaarfcn Kruidhof zynde 3 wordt door Ray ge- f3) Nyïïnr.tbes Foliis ovatïs acuminatïs undulatïs, Ram is reretibus. Syst. Nat. XII. Veg. XIII. Jasminum Indicum Flore polypetalo exalbido, Fru&u minori. RA]. Hift. 1601. Tsjiregam - Mulla. Hort. Mat. VI. p. 97. T. 55. Jasminum Indicum latifolium Fru&u gemino. TOURNF. Inft* $97* BURM, Fl. Ind. f, 4, XI. Defx. IV» stuk. 14 TwEEIvIANNIGE HEESTERS. Afdefl §etyte^ Indijche Jasmyn , met een veelbladige iit ' witachtige Bloem 9 en eene kleinere Vrugt. Het Hoofd* }g een Heelter van Mans langte hoog, die de SRyS^èicem J0D§e ^a'\ies 1T}et kleine Haaircjes bezet heeft. *De Bladen zyn glanzig groen en glad , aan de kanten gekruld , komende by paaren voort aafi de Knietjes der Takken 5 zynde bitter van Smaak en Reukeloos. De Bloemen komen by drieën of vyven uit een gemeene Kelk , en be- ftaan uit zes 5 zeven , ja dikwils agt , fmalle dunne Blaadjes of verdeelingen > bevattende twee Meeldraadjes en een Styl. De Vrugten zyn als kleine Kcrfen 5 zwartachtig , met een dun Huidje , en daar onder een donker rood zoet Vleefch , bedekkende een rond Haairig Zaad, De vermaarde Tournefort noemt de voorgaande Soort Breedbladige Indiïche Jasmyn met êén Zaad , en deeze met twee Zaaden. De Javaanen noemen dezelve Folk Aros of Ryst- bloem ; en de voorgaande Manoor of Daun Malati in 't Maleitlch. Beiden zyn zy in Oost- indie vreemd , wordende 'er alleenlyk in de Tui- nen aangekweekt tot Sieraad en wegens den aangenaamen Reuk der Bloemen , wier gebruik ik gemeld heb. Op de Ruige Nyctanthes , de Vierde Soort van dit Geflagt , welke 5 als een Boom zynde , door my reeds is befchreeven > laat de Hoog- leeraar N. L. Bürmannus volden een Driebloemige > welke drie , en eene VeelbloemU D I A N fl li l A. 15 *e , welke veele Bloemen by malkander aan de III. enden der Takjes draagt. De eerfte zegt zyn ■ j^EU Ed. de Bloemen meest in vyven gefneeden te Hoofd* hebben , doch dezelven zyn in de AfbeeldingSTJK# altemaal in agt Slippen verdeeld. Deeze was, door den Heer GAUCiN,de Javaanfche Jasmyn getyteld. De andere 3 door den Heer Klein hof de Chineefche rondbladige Jas- myn genaamd 3 zou de Nalla Mulla vm Ma!a- bar zyn , welke door Commelyn en Ray tot de Arabifche Jasmyn betrokken wordt , en die is, volgens de Afbeeldingen , ook veelbloe- mig. 't Schynt dat Linn^us dezelven, deswegen 5 als enkele Verfcheidenheden heeft aangezien. (5) Nagtbloem met Jtompe Lancet swy ze en v. ovaale Bladen. angujnfij- lia, Deeze is wederom een andere Soort van de^naIbIai[* Jasmyn 3 die men op de Kust van Malabar Mulla noemt, geevende aan deeze den byn aam van Katu - Pits jegam- Mulla , welke van onze Natie aldaar Wilde jasmyn geheten wordr» Ray heeft dezelve Indifche Jasmyn , met veeU hladige Bloemen y dte wit zyn met roode randen , ge- f5) Nyïïantbes Folüs c&tiiGs lanceolatis ovatisque. Syit» Tiat. XII. Veg. XIII. Jasminum Iijdicum angulHfoüurn Fmo tu gemino. TOÜRNF. In/i. 59^. Knw Ficsjegam- Mulla. $krU Mal. VI. p. T. 53. R.AJ. Hijfr. 1S02. Busm. FL Ind.p. $> lh DEEL IY« STUK, \ 16 Tweeman ni ge Heesters III. getyteld, Dit drukt zo zeer het verfchil met Afdeel Je ancjeren niet uit, als de Smalbladigheid, Hoofd- welke echter niet algemeen plaats heeft in dit stuk. gewas , als waar aan ook breedere en ovaale Bladen voorkomen. $et groeit aan die Kust in 't wilde ; is altoos groen , en geeft in de Maan- den Juny en July zyne zeer welriekende Bloe- men. VI. (6) Nagtbloem met Lanc eivormige gefpitfie ^cum^GtL Bladen en tweepaarige tweebloemige Steel* Spitsbladi' tjes. ge. 3 De fpitsheid der Bladen ftrekt tot een Ken* merk van deeze nieuwe Soort 3 die door den Heer N. L. Burman n u s voorgefteld is , begrypende de Indifche óf Ceylonfclie Jasmyn met langwerpige Bladen en eene Sneeuwwitte zeer welriekende volle Bloem van den Heer J, B ü r m i n n u s. Hier toe behoort de Groo- te Nandi - Ervatam van Malabar , door Com- melyn Malahaarfe Melkgeevende Syring ge- tyteld 3 't welk A m m a n flegts overgenomen heeft > zo wel als R a y. 't Is een Hecltertje van (6) Nyftanthes Foliis lanceolatïs acuminatis, peduncuüs bi- geminis bifloris. Burm. Fl. ïnd. p, 5. Jasminum Indicutn folio oblongo , Floie albo pleno odoratisfimo. Eurm. ZejL 129. T. 59. Nandi - erva am major. Hort, Mal. II» p. 105. T. 54. Syringa Malabarica la&escens &c. Comm. Tl. Mal. Z57. AMM. Char. PI. 7S>8. &AY. Hifi, 17%$* Pios Majliiha- IIUS. 1UJMPH, Amb. IV. p. 87. T. 39* DlAND&IA. 17 van vier Voeten hoog , op Zandige plaat fen groeijende , dat veele Struiken uic den Steel §?SSff? voortbrengt, die knobbelig zyn , met eene ruu- Hoofd- we Schors. De Bladen heeft het gepaard, lang-STUKv werpig, met een klein puntje, dat naar de eene Na^loim* xyde is omgeboogen, uitpuilende geribd, zon- der Reuk of Smaak. De Bloemen zyn des te lieflyker, gelykende naar kleine witte Roosjes, of liever naar dubbelde Narcisfen. Haar Reuk trekt naar dien der Angelieren zo Rcjmphius aanmerkt , die het Gewas de Manilje* Bloem noemt , als van de Spanjaarden uit Manilha op Ternate en van daar op Ambon overgebragt zynde ; hoewel het niettemin ook op Java en Borneo groeit. Het heeft mede de eigeniehap 9 dat de Bloemen over dag haaren Geur verlie- zen ï en wordt meest tot fieraad der Tuinen na- gehouden, hoewel de Malabaaren aan den Wor- tel een verkoelende kragt toefchry ven in Koort- fen, 't zy gedronken of met Pinang gekaauwd. J A s M 1 n u m Jasmyn. De Bloemkrans is hier in vyven gedseld , komende!, voor 't overige , wat de Pypachtige geftalte , de Meeldraadjes en Styl betreft , met die van 't voorgaande Geflagt overeen , maar de Meelknopjes zyn binnen de Bloempyp ver- borgen. De Vrugt is een Befie in fpmmigen dubbeld in anderen enkeld 9 met twee Korreli- ge Zaaden» i , Zes H. DEEI^ Wé STUK, -18 TWEEMANNIGE HEESTERS III. Zes Soorten bevat dit Geflagt, meest Oost- Afdeel. jn^ifche eD altcmaal tot de Heelters behooren* Hoofd- de. STUK. i. (i ) Jasmyn met gepaarde Vinbladen , ' de ZjfcinaZ Blaadjes onderfcheiden» Gemeen*. Deeze Soort voert den naam van de Ge* meenfte Jasmyn met witte Bloemen by C. Ba €H1nüs, Men vindtze by Lob el en DonoNéus afgebeeld , die aanmerken, dat het een flapfteelige Heefter is , welke niet op zig zelve ltaat , wordende meest by Hekjes en Heiningen opgeleid , om de Tuinen te vertie- ren. In Engeland en Vrankryk ftrekt zy niet alleen tot bedekking van Prieelen en Gaande- ryën , maar wordt ook aan Latwerk , tot be- kleedzel van Muuren gebruikt. Het Gewas , naamelyk , kan de gewoone Winterkoude van onze Gewesten uitftaan 5 mids men het bedek- ke, doch laat jaarlyks zyne Bladen vallen, en wordt van Stek voortgeteeld. De Bladen zyn gevind , uit vyf of zeven Blaadjes beftaande , waar van het uiterfte grootst is , allen fpits en glanzig donker groen* De Bloemen hebben eene (i) Jaiminum Foliis oppofitis pinnatis , Foliolis diftm&is. Syst. Kat. XII. Gen. 17. p. 55. Vtg. XIII. p. 54. Hort. Cliffl 5. Hort. Ups. 5. Mat. Mcd. 9. ROTEN Lugdhat. 397. Jasminum vulgatius Flore albo. C, B. Pin. 397. Boerh* hugdbat. II. p. 216. TOUR N F* Infl. S97- DOD. Pempt. 409* Ie*. Icon. H. p. 10$, KruM, II. p. 123» SVRMt Fl* p. $• D I A N D R I A» 19 tene Trechterswyze of Trompetswyze figuur nu; en zyn zeer aangenaam van Reuk. De Olie, Af^*£L« daar van gedeftilleerd , heeft eenig gebruik in Hoof^- tle Geneeskunde. S1 ÜK* (2) Jasmyn met gepaarde Vinbladen > de ja^'nHm uiterjle Blaadjes famengevoegd. grandiflo- Spaanfche; Decze Soort voert gemeenlyk den naam van^11^11* Katalonifche of Spaanfche Jasmyn, Gelfeminum Catalonicum , in 't Hpogduitfch Fremd Fiolre- ien> om dat zy niet zo gemeen is als de ande- re. Wegens de grootheid van haare Bloemen 3 die van buiten rood zyn , heeft zy den Latyn- fchen iynaam. Bovendien verfchik zy , door- dien het Gewas op zig zelve ftaat en geen on~ derfteuning behoeft. Ook blyft het laager , wordende zelden meer dan een of anderhalf EUe hoog. De Bloemen zyn veel grooter» fierlyker en fterker van Reuk. Het wordt op Stammetjes of Uitloopers van de gemeenc Witte Jasmyn gezoogd. De Bladen zyn don- kerer groen en ronder en de drie uiterften niet • van fa) Jasmïnum Foliis oppoiïtis pïnnatis ^ Polio! is extinus tfonfluentibus. Syst. Nat. XII. Veg* XIII. Jasminum ihumi» lius magno flore. C. B. Pin. $97* RAJ. Hifi. 1S00. GcUe- minum Catalonicum. Cam. Epit. 37. Jasin, liisp. majore Flore externe rubente.. J. B. Hifi. IT. p. 101. Tournï. 597. Pitsjegam - Mulia. Hort. Mal. VI» p. jasmicura pdoratius. Mek. Sur, T. 46. HuRXvi, Fl, ïnd, p. >$ê B 2 TWEEMANNIGE HEESTERS» III. van elkander afgezonderd ; even als dit ook ^IDn EL Plaats hee^ in dic van Malabar , Pitsjegam-Muh Hoofd- la genaamd , en ook eenigszins in die , welke te stuk* Suriname in 't wilde groeit, door Merian afgebeeld. Misfchien zal dat Gewas aldaar , zo wel als in Europa , uit Afie overgebragt zyn. ui. (3) Jasmyn met gepaarde drievoudige Bladen* Jasmznum viaamfche Naar de Vlaamfche Eilanden, van waar moog- jasmyn. deeze Soort afkomftig zal zyn 5 voert zy den bynaam van Azoricum. De woonplaats , niettemin , wordt gefteld in Indie. Zy ver- fchilt door den gefleufden Steel of Struik en de grootte der Bladen > merkt de Heer. N. L* Bükmannüs aan ; doch dat de Bladen drie- voudig en gepaard zyn , onderfcheidtze , myns oordeels , wel allermeest van de voorgaande en volgende Soorten. De Heer J. Burmannüs zegt, dat de hier aangehaalde Ceylonfche met roode Kroontjes * Bloemen , door zyn Ed. in Plaat gebragtf de Steelen rond, glad en groen heeft. Dergelyke, van 't Eiland Madéra afkom- ftig, heeft Pluken etius afgebeeld, heb- bende een groote witte Bloem. (4) Jas- (3) Jasmlnutó Foliis oppofitis ternatis. Hort. C&ffl s* Ft. ZZeyl. 13. ROYEN LugcLbat. 397- Jasminum Azoricum trifoli*. turn &c. COMMf Amft. L p. 159. T. 82. ]. fylveftre trfc. phyliuui &c. BURM. Zeyl. 127. (P. 58» f, I. Pl.UK, Alm* Wt T, 303. f. i« BUiiM. Ft. p. f% DlANDRIA» 21 (4) Jasmyn 7we£ overhoekfe drievoudige en en- III. kelde Bladen, de Takken 'hoekig. Afdeel; Hoofd- Deeze, die men gemeenlyk de Geele JasmynsTUK. noemt, fchynt een inboorling te zyn der Zuide- 1Vt lyke deelen van Europa. Do don é vs heeft 7~s™num ze voorgefteld onder den naam van Heefter ach- ($eic tig Drieblad, om dat zy gewoonlyk driebladiglasmyIl# is ; maar Baüïïinüs zegt , dat zy omftreefcs Mcntpellier ook wel voorkomt met enkelde Bla- den. By Napels en eklers in Italië groeit zy ook in 'n wilde; doch waar zy verder in 't Oos- ten natuurlyk groeijen zou , vind ik niet aange* tekend. De Takken bereiken dikwiis de hoog- te van twee of drie Ellen ; de Blaadjes zyn klein ; de Bloemen taamelyk groot en geel van Kleur, wordende by die van de Primula Veris of Buglosfum vergeleeken. De Besfen , die zy draagt , zyn taamelyk groot en rond , bevatten- de een Zaadkorrel als een Linze. Wegens de fchoonheid van zyn altyd groenend Loof , de jjerlykheid en Reuk der Bloemen, wordt dit Gewas in de Hoven der middelfte en Noorde- lyke deelen van Europa nagehouden. (5) Jas^ f4) Jasminam Fol. tfternis ternat's (Implicihusque, Ramis aogulaüs.. Hort. Cliff. 5. Ups. 5. Roten Lugib. 397. SaüV. Monsp. 174. Gouan. Mofitp. 6. jasmiiium lmeum Jrulgq d. Baccifermn. C. B. Pin. 398. Trifolium fruticans. Dod# fmpt. 571. B3 IX. Deel* 17* Stuk* 22 TWEEMANNIGE HEESTERS- (5) J^smyn m% t overhoekfe , fpitsachtige , drie* Afdeel* voudige eh Vinbladen^ de Takken hoekig. Hoofd- stuk» Zeer klein ïs f volgens deeze bepaaling 5 het _ verfchil , tusfchen deeze en de voorbaande Soort : humiie. doch aanmerkelyk , wanneer men de Afbeelding , LatJge* welke 'er Lobel van geeft , met die van het Heefterachtige Drieblad van Dodonóus ver- vergelykt. Linn^us befchryft het als een kleine Heefter , die de Takken groen , glad en buigzaam , weinig gehoekt heeft ; de Bladen drievoudig, (in 't midden der Takken uit zeven Vinblaadjes beftaande * ) de zydelingfen ovaal , het endelingfe eens zo groot , aan de Punt en dikwils ook aan het Steeltje gefpitst. Mea vindt deeze Soort , zo wel als de voorgaande , in onze Kruidhoven 5 doch dë plaats der afkomst is niet bekend. VT* (6) Jasmyn met overhoekfe ftompe , drievoudig FdïraZ"* Se en Vinbladen , de Takken rond. mum. 2,eer wel* tiekertde. Ia ($) Jaminüm Foliis alternis (acutiuscults) ternatis pinna- tisque, Ramis angulatis. Hort. Ups. 5. J. Fol. altenu's ter- natïs acuminatis. Hort. Cliffl 6. Ro?en Lugdbat. 39$. Jas- min urn humüe lurewn. C. B. Pt», 397- Jasm. Juteum. Besl. Eyft. dft. 140. f. 2. Lob. Jeon. II. 106. Jasm. f. Gelfemi- ÜUm lutCUmi TOÜRNFv Irfl. 597- (6) JasniiKum Fol. alt. (obtufls) ternatis pinnatisque. Ra- mis teretibus. Hort. Ups. 5* Jasmin» Fol, alternis ternatis ob~ tufis. Hort. Cliff. 5. RoYEN Lugdbat. 397. fasroinum Ind. flpiim odoratisfimum* Ferr. Cult. 93, Jasm. flav. odoratum» BAR», lm. tfSU BUR.M. FL Ind. 5, DIANDRIA. 23 In de befchryving van den Cliffortfchen Tuin III. is deeze door de (lompheid der Bladen van de ^F^EL« voorgaande ondeilcheiden. Barrelier noemt- Hoofd» ze Gcele welriekende en Ferrari üs zeerSTVKm welriekende indifche Geele Jasmyn. Uit Indie fchynt zy derhalve afkomftig te zyn. Lin- jn je u s heeft ze in de Akademie - Tuin van Up- fal aldus waargenomen. Het is een hooge Hee- fter , met roode Takken en ronde Takjes , uit- genomen dat wederzyds een Streep , langs de- zeiven , van het Bladfteeltje nederloopt. De Bladen zyn drievoudig , (of in 't midden der Takjes met zeven Blaadjes gevind,) de Blaad- jes ovaal, naauwlyks gefpitst, glad, nevens het Steeltje, dat in 't midden rood is, aan de bin- nenzyde te niet loopende. Deeze verdraagt minder Koude dan de twee voorgaanden. De Heer N. L. Burmannus heeft hier vil een nieuwe Soort bygevoegd , welke zyn Ed. 7Z7onzZ Jasminurn ohlongum noemt, en bepaalt als Jas- Enkel. myn met enkelde gepaarde Bladen en overhoekfe^^ eenbloemige Oxel - Stee tjes (1 ). Dit is zekerlyk eene van alle de voorgaanden geheel verfchillen- de Soort , welke men met reden Enkelbladige zou kunnen ty telen , of Javaanfche , als op 't Eiiand Java groeijende. De Afbeelding, door zyn Ed. daar van gegeven , bevestigt zulks. De (?) Jasmmum Foliis oppofitis fimplicibus , Pedunculis al- ternis axillaribus unifloris. Cjasminum ^vmlcam. Ihrb. Gak- «HnO Buem. F/. Jnd. p. 6. Tab. 3* f. 2, B 4 IL Deei*. IV, Stuiu H TwBEMANNIGE HEESTERS. Afdefl De Bloemen vallen kleiner dan in de voorgaan- n. de Soort. Hoofd- Ligustrum, Ligufter. Dat de Bloemen in vieren gedeeld zyn , en de Vrugt een Befie is met vier Zaaden, onder- fcheidc dit Geilagt van de voorgaande en vol- gende , met welken het overeenkomt in twee Meeldraadjes te hebben en een enkelen Styl. Vruftrum ^e eenï"gfte Soort (i) is een zeer bekend en 4>mg*re. gemeen Gewas, dat men Ligufter noemt, naar cmeene. ^ Latynfchen naam , die in hec Italiaanfch Ciuftrico nog bewaard fchynt te zyn gebleeven; maar in de andere Taaien van Europa heeft het , gelyk met ïnlandfche Gewasfen dikwils gaat, geheel verfchillende naamen* De Fran- fchen heeten 't zelve Tro'ëm of Frezillon ; de Engelfchen Privet of Primprine ; de Duitichers Hartriegel , Mundholtz of Beinholtz , en in on* ze Taal voert het ook den naam van Keelkruid, Mondhout en Rynwilgen. De Groey plaats is in de middelde deelen van Europa algemeen : zelfs, op de Eilandjes aan de Zeekust vanSwee- dcn, by Bahuis op Klippen onder de Sceenen, heeft de Heer Kalm het overvloedig aange- trof- (%) Liguftrum. Syst. Nat. XII. Gen. 18. p. 55. Pt*. ZUL p, 54. Hort. Clijf. 6. Fl. Suec. 4, 5. RoYEN Lugdbat. 398. Dalib. Paris. z. Liguftrum Germanicum. C. B. Pin. +js. TötJRNF. Infl. S96. Êhiliyrea. Doo. Pempt* j7 $• Ligufter of Mondhout. DOD. Krui&b. ïiiu HALL. Htlv. szj* I) I A N D R I Ai 25 troffen. In de Haagen aan de Wegen in Enge- m. land, op de Hei jen van Vrankryk, aan den voet Af^el" der Bergen in Karniolie , in de Bosfchen van Hoofd- Oofienryk, inzonderheid op de Eilandjes indenSTUK* Donau; in Pruisfen, Pomeren, enz. vindt men uiufl'rm 't overal van zelf groeijen. Hier te lande komt het insgelyks in de Duinen van Holland en in de Wouden van Vriesland wild voor : maar ge- meenlyk ziet men het tot Haagjes in de Tuinen gebruikt, waar toe het zeer bekwaam is. Onder alle Boomen , Heelters en Kruiden , is niets , daar men zo veelerley en zo fraaije figuurén 3 door buigen en fcheeren , van maaken kan, als de Ligufter (*). Natuurlyk is het een Boomachtige Heefter, tot zes Voeten hoogte opgroei jende, met dun- ne Ryzen , die zeer taay zyn5 hebbende eene Afchgraauwe Schors en witachtig hard Hout. De Bladen , langwerpig , fmal , byna. als die der gewoone Wilgen maar veel kleiner en donker groen , komen tegenover elkander aan de groene Rysjes voort. Aan de enden van byzondere Steekjes draagt dezelve Trosjes van kleine witte Bloempjes, met geele Meelknop- jes ? niet onaangenaam van Reuk. Deeze Bloempjes zyn eenbladig , Trechterachtig, meest in vieren , doch fomtyds ook in vyven of in zes- (*) P. LAüREMBERG. Hortknlt. Libr. I, Cap, 30. Vich RAJ. Synaps. MtihoL Stirplt Britt. Load. IS90. p, 22/. ïtid» Hij?. Plant. 1503. B T II. Deel, IV, Srviu 26 TWEEMANNIGE HEESTERS. III. zesfen verdeeld. Hierop volgen Trosjes van Bes- Afdeel. fen mi)$t met ^ vaQ ^ Geneverboom over- Hoofd- eenkomende ? in de rypheid zwart 3 en een zwar- STtJK* te Kleur afgeevende 3 zo dat menze wel tot het maaken van Inkt gebruikt heeft. TRAGuszegt* dat men 'er een blaauwe Verw van maakte. Des Winters aazen de Lyfters en andere Vogeltjes op decze Besfen (*). Zy zyn bitter van Smaak zo wel als de Bladen b wier Afkookzel door fommigén tot Gorgeldranken , als ook tot zuive- ring van Zweeren , aangcpreezen wordt. Men doet 'er dan dikwils de Bloemen by : want, in 't wilde groeijende , is dit Gewas zeer Bloemryk 5 en bloeit den geheelén Zomer; maar in Schëer- baagen vindt men 'er weinig Bloemen aan. Het blyft 's Winters groen 3 doch laat zyn Bladen vallen tegen dat het nieuwe krygt. De vermaarde To urnefort gééft , uit MüNting, eene Verfcheidenheid van Ligus- ter op, welke de Bladen geel bont heeft, in 't Franfch Troesne panaché genaamd. Mappus heeft dergelyke in Bosfchen van den Elfaz ge- vonden. Dezelve ftaat, in de Tuinen, heel fier* lyk , doch gaat , indien men 'er door afzooging geen zorg voor draagt, ligtelyk verlooren; de- wyl zy weder groen wordt. Gedagte Mun- ting (*) Linn&us zegt, in Gen. Plant, dat deezc Besfen maar ccne bolligheid hebben : H aller , dat dezelven door een middelfchot verdeeld zyn en twee Zaaden bevatten. Scopou geeft 'er een Vliezig middelfchot aan% Tol'RNEFORT zegt , dat zy meest rkr Zaaden inhouden. t 1 n g hadt , uit Zaad dat hem van Napels ge- HL zonden was, in 't jaar 1666, ook een LigufterAp^EU met Zwarte welriekende Bloemen geteeld ; maar Hoofde deeze, veel tederer dan de gewoone, kon geenSTÜK# Vorst, Sneeuw, Mist of fterken Wind verduu- ren, Hy hadt dezelve tot vier Voeten hoogte opgekweekt. Volgens Breyn vindt men zelfs Ligufter met vergulde en met verzilverde Bla- den. Phillyrea. Steenlinde. Dat de Vrugt van dit Geflagt eene éénzaadige Befie js3 onderfcheidt hetzelve van de voorgaan- den : doch de Bloem is ook meer Klok- dan Trechtervormig. Het bevat drie Soorten , die altemaal in Eu- ropa haare Natuurlyke Groeyplaats hebben, Qi) Steenlinde met Lancetswys' ovaale> byna r. ongekartelde Bladen. PtöUyrta 0 media. Middelilag; Men noemt de Soorten van dit Geflagt alte- maal met den Griekfchen naam , wiens aflei- ding onzeker is. Dioscorides zegt > dat de (x> Phillyrea Foliis ovato - lanceoïatls ftibintegerrïmis. Syst. Nat. XII. Gen* 19. p. s$. Veg. XIII. p* 54. Hort. Ups. 5. Ph. Fol. ovato - lanceolatis vix crenatis. Hort. Cliff. 4. RO¥FN Lugdbat. 398. Philyrea Liguftri folie. C. B. Pin. 4.76. Phil- lyrea tertia. Clus. Rar. p. 62. Bijl. I. p. TOU$NF. Inft. $96. Cam. Epit. 90. Lob» lm. II. 132* 11. deel* iv4 Stuk» aS TwèEtoANNiCE Heesters. III. de Phülyrea een Boom is 3 van grootte als de F^£U Cyprus, met Olyfbooms Bladen, doch breeder Hoofd- en zwarter , met Vrugten als van den Maftik- STUK; boom , die zwart zyn , zoetachtig en als aan ^ter'Und€- Trosfen. Dewyl fommigen de Ligurter voor den Cyprus der Ouden aanzien , zo hebben dee- ze aan dit Gewas de grootte van den Ligulter toegefchreeven ; doch 't is zeker , dat hetzelve dien aanmerkelyk overtreft. Alle de Soorten groeijen natuurlyk in de Zuidelyke deelen van Europa , en verfchillen bym alleen in de Groot- te en in de breedte of fmalheid der Bladen. Evenwel maaken de Spanjaarden of Portugeezen in de benaamingen eenig verfchil , noemende deeze eerfte Soort blader ; de tweede Piadera, of Ladierna; de derde Azebo of Adoma. De vermaarde Clüsiüs, by wien deeze de Derde Phillyrea is , zegt dat hy 'er in Span- je Boompjes van gezien heeft , twee Mans lang- ten hoog , waar van hy een Takje hadt afge- plukt , dat door hem met Bladen en Bloemen afge- beeld wordt. In beide opzigten geleek zy naar den Olyfboom zeer, hebbende de Bladen ge- heel ongekarteld , de Bloemen witachtig groen 5 Troswyze uit de Oxcls der Bladen fpruitende en ronde Vrugten , als Aalbesfen , een hard •Steentje met een witten Bast bevattende. n. Pbiihrea ra\ Steenlinde met fmal Lancetvormige effen- Ha. randige Bladen. De Smalbladi- ge. (2) Phillyrea FoI# lineari- lauceolatïs integcrri.nis Hort^ D I A N D R I A. 2r> De (malheid der Bladen onderfcheidt dee?:e5 FIIE die van fommigcn voor eene Verfcheidenheid Afdi^el» der voorgaande wordt aangezien. Hier toe be- Hoofi>* hoort de Vierde en Vyfde Phillyrea van Clü-stü*# sius, wordende maar half zo hoog als de voorgaande , en dus ook de Takken dunner hebbende 3 met een bruiner Schors bekleed. De Bladen waren bitter. Zyne Vyfde ver- fchilde van de vierde zeer weinig, doch hadc. de Bladen nog wat fmaller. De Bloem en Vrugt was even als in de voorgaande. Hy hadtze beiden in Spanje aangetroffen ; dooh de Derde by Montpellier, (3) Steenlinde met Hartvormig ovadte getemde- nr. Bladen. Breedbk» cij^e» Deeze is niet alleen de breedfte van Bla- * derloof, maar ook de grootfle, zo Cxusius aanmerkt , fchietende hooger op dan de Ker- mesboom , de Takken een Duim dik en dik- ker hebbende , met eene groene Schors en be- fprengd met witachtige Vlakken. De Bladen zyn Cliff. 4. ROYEN Lugdbat. 393* Phiil. anguftifolia prima & fecunda. C. B. Pin. 475. Phillyrea quana & qninta. Clüs, Har. p. 62. Hifi. I. p. 52. TOURN. Inft. $96. (3) Phillyrea lol cordato - ovatis ferratis, Hort. CUf* 4. Upr. 6. Roïen hugdiat. 39S. Phill. latffolia fpiiiofa &florie9 bladz. $6i¥ D I A N I) R I A. 31 S y r inga. Syring. III. Dit Geflagt , dat de Blccm Trechterachtig Hoofd» en dok in vieren gedeeld heeft, verfchHt vanSTÜi:* de anderen 3 doordien het Zaadhuisje verdeeld is in twee Holligheden , Het bevat de twee volgende Soorten. Deeze is 't , die gewoonlyk den naam van Gemeen^ Syring voert , en overal vry gemeen is in Eu- ropa, doch 'er niet in 't wilde groeit. Clu- siijs wil y dat deeze naam af komftig zy van de lange regte Looten , die het Gewas heeft $ vol van een voos Merg , 't welk 'er uit geno- men zynde dezelven Pypachtig worden. Hier- om , waarfchynlyk 5 noemt men 't in Engeland Pipe - Tree , maar de Franfche naam , Queue tfe Renard , dat is Vosfe - Staart , zal van de figuur der Bloemtrosfen zyn afgeleid. Zo willen ook fommigen , dat de Pypachtige geftalte van de Bloemen de oirfprong zy van den naam van Sy- ringeboom. De Duitfchers noemen hem gemeen- lyk Spanifch 'Hollunder\9 dat is Spaaniche Vlier (1) Syringa Foliis ovato-ccrdati's. 'Sytt. Nat. XIT. Gen. 22. p. 56. Vtg. XIII. p. SS. Hort. Cfif- Hort% Üp& 6, ROYEN Lugdbat. 397. DAJL1B. Paris. 2. Syringa coerulea, C. B. Pin. 398. Lillach. Dod. Pempt. 778, Liiac. T0UÏLN7. Inji. 6ou BoERH. Lugt^at, II. p, 221, (1) Syring met Hartvormig ovaale Bladen. Syringa vulgarïs. 'Mea II. DEEL. IV, STUK, STUK, 32 ÏWKEMANN IGE HEESTERS. Afdeel ^eti ^an VaQ ^ ^eWas' ^oor ^cn eu 11. 'door het op te fnoeijen, een taamelyken Boom Hoofd- maaken, doch uit zich zelve groeit het altoos Heefterachtig , dikwils ter hoogte van twaalf en meer Voeten. De Wortels kruipen Iterk voort, en geeven veele Uitloopers uit, waar- door men den Boom ligt kan vermenigvuldi- gen. Hy heeft een effene Afchgraauwe Schors en taamelyk vast Hout. Men vindt 'er wel , die de Stammen drie of vier Duim dik heb- ben. Aan 't end der jonge Looten zyn onge- meen dikke Knoppen. De Bladen , die hy paaren als in 't kruis ftaan, hebben de gedagtc figuur. De Bloemen komen , als bekend is , by groote Trosfen voort , en deeze zyn het eigent- lyk , die , door haaren aangenaamen Reuk en tevens door haare Kleur, de bevalligheid van dit Gewas uitmaaken , 't welk anders geene nuttigheid heeft , wordende meest gebruikt tot verfiering van Buitenplaatfen. De Zaadhulsjes zyn Peulachtig , en , gelyk de Zaaden , van geen dienst. Gemeenlyk kennen wydeSyringen met blaau- we Bloemen , de Blaauwe Syring genaamd, en die met witte Bloemen ; behalve welken 'er nog eene is met hoog paarfche Bloemen. Deeze maaken de Verfcheidenheden der gewoone Sy ringen, die men ook wel de Arabifche noemt, uit. f 2) Sy- DIANDRIA, 33 (a) Syring met Lancetvormige Bladen. III. Afdeel» Deeze voert den Bynaam van Perjifche , om Hoofd- dat het die is , van welke eigentlyk de naam stuk. Lilac , waar mede Tournefort en Boer- $^ ^ ha ave dit Geflagt beftempekl hebben, zyttè pJ/uJf* afkomst heeft. Het is de Agem Lilac van C o R-Sy^e nutuo, Tournefort verhaalt , dat de Kruidkunde hem eens uit de belemmering hielp, toen hy in Turkye gevraagd werdt naar den Ko- ning van Agem ; waar op hem gelukkig in ge- dagten fchoot , dat de Perfiaanfche Syring Agem Lilac getyteld werdt. Deeze , immers , febynt haare afkomst uit Perfie te hebben. Men heeft 'er twee Soorten van gemaakt , de eene met onverdeelde , de andere met gefnipperde Bla- den, welken L i nn^us als Verfcheidenheden opgeeft , doch maar één zelfde Gewas uitmaa* kende, volgens Ray, die 'er dus van fchryft» „ Het is een Heefter van drie of vier EN %9 len hoogte , met week witachtig Hout , van binnen met wit Merg gevuld , de Schors „ graauw of bruinrood hebbende , met dui- 5, zend (z) Syrlnga Folils Janceolafls. Syst. Nat. XII. Veg. XflI. ïi. S. Foliis lanceolat/s integris. Hort. Cfiffi 6. Ups.\ 6. Roysn Lugdhat. 397. Mill* Di&. T. 164. f. 1. Agem Lilac Per- faruni. CORN. Canad. 190. Syringa Babylonica &c. Pluk. Alm. 359. Ti 227. f. %. S. Fol. lanceolatis integris disfeo tisque. Hort. Clijf. 6. Ups. 6r R. Lugdhat. 397. Liguftrunt Fol. laciniatis. C. B. Pin. 476. MlLL TQURNI. lOERH. utfupra. c n« deel» IV, Stuk, 34 TwEEMANNlGE HEESTERS. III. „ zend geelachtige Stippen gevlakt. De Wor- Afdeel. ^ tej van onderen is Houtig en Vczelachtig. Hoofd- 5, Een byzondere Verfcheidenheid heeft in het stuk. ^ Blad plaats , 't welk in een laag Takje de Sfrmg. ^ verdeelingen van de Jasmyn heeft , in een hooger ongefnipperd is 3 zweemendc eeniger- „ maate naar het Blad van de gewoone Ligu- „ fter , zo wel, in grootte als in figuur daar aan 3> gelyk. Tweemaal bloeit dit Gewas : eerst „ geeft het , voor St. Jan , Trosfen van bleek „ paarschtige Bloemen uit , veel zoeter van Reuk dan onze gewoone Syringen; ten twee- 3, den maale laat in de Herfst, doch dit gebeurt ;, by ons zelden , en , als het gebeurt , dan „ zyn het maar kleine , yle Trosfen. Op de ,5 Bloem volgt een korte breedere Haauw, die „ gepunt is en wederzyds met een Streep ge- tekend 3 alwaar zy, ryp wordende, in 't „ midden opfplyt , geevende een zwartachtig 5, Zaad, als dat der gewoone Syringen, maar 3, kleiner, uit." Deeze wordt in 't byzonder Agem Lilae, dat is Perfiaanfchc Bloem , getyteld. Hetfchync derhalve, dat zy uit Perfie haare afkomst heb- be ; hoewel zy , door den tyd, niet minder genaturalizeerd is in Europa, dan de voorgaan- de. Veelal heeft men 'er laage Boompjes van, in de Hoven en Bloemperken. JüSTlCIA. II D I A H D R ï A. 35 Dit Ceflagt verfchilt van de voorgaanden door Uï. de figuur van de Bloem , die in. de fcé^fc |f Soorten eene Smoelswyze gedaante heeft; wes- Hoofd» halve het door ïoürnefort tot de genen STm* die een Flos Perfomtus 5 als het een of andere Gelaat van een Mcnfch of Dier voorftellende 9 hebben 9 betrokken is, Boerhaave plaatst hetzelve onder de Planten met tweehokkige veei- zaadige Vrugten ; doch veele zyn eenzaadig, Linn^ets onderfcheidt het 9 doordien ieder Meeldraadje een enkel Meelknopje heeft ; maar wy zullen zien , dat 'er ook zyn met dubbelde Meelknopjes. ïn dit Geflagt zyn ruim twintig Soorten ver- vat 3 waar onder de helft Beeiïerachtig die hier volgen* (i) Jufticïa die Boomachtig is \ met Lancets* t* \ wys' ovmle Bladen, en aanblyvende Blik- AdbMdt jes die ovaal zyn y de Helm der Bloem,* krans hol. De eigen naam van dit Gewas , by de Ccy- loneezen, welke een Middel om de Vrugt af te dryven betekent * is tot een Gefiagtnaam ge- -bruikt (i) 'jujiicia Arborei, Folils lanceolate - ovatls , Bra&eisova- igjs periiftentibus , Corollamm Galea concava". S\sf. Nat. XII* Gen. 29. p. 59 Ve%. XIII. p. 53. Ft. 2eyL 16. Hort. XJps* 7. Hart. Cliff. 9. ROYEN Lugdbao. 291. AdhatocJa Zeylmtn- ('mm. Hfum. Lugibat. 642. T. 643- PLUK. Alm: 9, T. 173, f. 3.. Rïvin Afonop. 129. BURM. Zeyl. &mw. Fê, IJ-, 7. BOEOT. Lugibat. L 23$. C 2 36 TWEEMANNIGE Heesters, III. bruikt door Tournefort. Dezelve maakt Af DEEL lu ' hier den bynaara uit. Mooglyk is de Geflagt- Hoofd- naam daar van afgeleid. Hekmannüs hadt stuk. deeze Soort genoemd Adhatoda der Ceylonee- zen ; doch onder de Ceylonfche Planten zyn meer Soorten van dit Geflagt ontdekt. By B r e y n vindt men deeze Soort genoemd een Boomachtig Indifch Gewas , misfehien naar den Di&amnus gelykende , met Bladen van den Amerikaanfchen Laurier. Elders vindt men het een Boom geheten ; doch Toürnefort heeft het zelfs onder de Kruiden of laage Hee- fters betrokken. De Malabaaren noemen het- zelve Wanaepala. Door F a b r i c j u s is het , wat de Bloem- en Vrugtmaaking aangaat , om- ftandig befchreeven , en is gemeen in de Aka- demie - Tuinen. (2) Judicia die Boomachtig is , met Lancets* wys' ovaale Bladen 3 en afvallende Blik* jes die /pits ovaal zyn , de Helm der Bloemkrans agterover giboogen. Aan deeze Soort wordt de Griekfche naam Ecbolium , welke juist het zelfde als Adhatoda , cn r (z) Jujlici* Arborea \ Fo!i:s lanceolato - ovatis , Bra&eïa ovatis deciduis mucronatis Sec. Fl. Zeyl. 17. Adhatoda Spicci longisiïma Flore reflexo. Burm. ZeyL 7. T. 4. f. 1. Carim- Curini. Hm. Mal. II. p. 31. T. 20. Pluk. Alm. \z6. 171. f. 4. Adhatoda Floris labio fuperiori anguftisfimo TOURNF* Infi, 17 s> BUJMfl. FU Ini, p. 7, II. Jufiicia Ecbolium. Afdry» fendc. D I A N D R I li. 37 en dus Afdryvende , betekent, door een zon- Hl. derünge verkiezing gegeven. De voorige Atd*™« Soort , bovendien , was reeds door Rivinus Hoofd- dus genoemd , en van die eigenfchap , dat nog Stuk. meer is, vind ik ten opzigt van decze niets ge- meld. De Hoogleeraar J. Burmannus geeft 'er 3 onder de Ceylonfche Planten, een zeer fraai je Afbeelding van , en merkt aan § dat het een Heefter is, met Houtige Steelen en gepaarde Bladen , die glad en wederzyds groen zyn. Aan 't end geeft de Steel een zeer lange Aair uit, met Bloemen , die tusfchen Plaatjes voortkomen , welke met de Bloem af- vallen , indien dezelve geen Zaad maakt ; zo dat de Aair zig dikwils van boven alleen gebla- derd vertoont. Het zou de Carim - Cwitti van Malabar zyn , welke door Ray Indifche Hee- fier met Aair en van Gehelmde Bloemen , het Zaadhuisje tweekleppig en tweezaadig, getyteld is: doch uit het voorgaande fchynt de geftalte der Bloemen niets Helmachtigs te hebben. Zie hier, hoe de gezegde Heer Fabricius, ia zyne optelling der Planten van den Helmftad* fchen Tuin , dezelven befchryft. De Bloemen , aan de enden der Takken , „ in groote vierhoekige Aairen gefchikt, heb* ben langwerpig ovaale Bloem plaatjes of Blik- „ jes , die regtopftaanen puntig uitloopen. De „ Kelk is groen en zeer klein, eenbladig, & fpits, regtcpftaande , vyftandig. De Bloem, „ uit den groenen blaauwachtig en eenbladig , C 3 33 heeft IL deel. IV, Stuk ■ $8 Tweëmannige Heeste*», ■Ök & heeft een zeer lange , naauwe, bultige , Pyp: ^F^ESX* 35> de rand is gaapende met twee Lippen 0 waar Hoof&. „ van de bovenfte van onderen breedst , dan $tUK' 5, zeer fmal wordt , en omgeboogen } gekield 3> is , met de Punt gefpleeten. De onderfte 5 Caule Fruticofo. Mill. DiU. •N. 1. c4 II* Deel» IV. Stuk» 4© TWEEMANNIGE HEESTERS. > Cs) Juftïcia die Heefierachtig is , met Lan- Afdeel. cetswys' ovaale bonte Bladen , de Bloemen Hoofd- wyd van Pyp. STUK. rrV'r . Met deeze Soort wordt dat Ambonfche Gewas fi&a. bedoeld > daar Rümphiüs den naam aan dige. geeft van het Vergulde Blad; hoewel de Bla- den , volgens zyne befchry ving , eigentlyk maar met wicte Vlakken 5 als Vuurvlammetjes , langs de middel -Rib getekend zyn. Hierom worde van dat Loof op Bruiloften onder de Indiaanen gebruik gemaakt, De Bloemen , zegt Linnjeus, hebben een zeer kleinen , vyftandigen Kelk , een opgeblazen Keel ; de Bovenlip krom en uit- gegulpt ; de Onderlip breed , egaal in drieën ge- fneeden , en twee Meeldraadjes onder de bo- venfle Lip. Behalve de gemelde vindt men ook een Soort van dit Gewas > wier Bladen met licht roode of Vuurkleurige Vlakken getekend zyn, zegt Rum- fhius, die aanmerkt, dat zy door den tyd re- de! yke Boompjes worden 3 met den Stam zo dik als een Been ; maar zy komen op Ambon niet dan in de Hoven voor. Men heeftze uit China en de Manilhas, op dc Molukkifche Ei- lan- (5) Jufticia Fruticofö, FoTïis lanceolato - ovatïs pj£i?s, Co- rollis Fauce inflnis. Syst. Nat. XII. XfII. Folium brac- teatum Rumph. Amh. IV. p. 73. T. 30. Penclymenurn In* dicum Poliis macuLuis larioribus Lauriiïis. Burm. Eëji. i%6. Tsjude- Maram. Hort. MsL VI. p« til. T. 60. Eurm. Fb Ind. 7> DIANDRIA. 41 landen , als ook op Java en Malabar , overgebragt , lil. zo de Heer N. L. B urmannus aanmerkt , AwJ**u wordende het Gewas op de laatstgemelde KustHooFD- Tsjude- Maram , in 't Nederduitfch Maagden-*rm* Lot geheten ; waarfchynlyk gelyk by ons de Maagden -Palm, om de gezegde reden. Ray noemt het een Indifche Heelter meteen Bloed- kleurige Vlinder - Bloem en gevinde Bladen ; doch dit zou ftrydig zyti met de voorgaande, die enkclde Bladen heeft ; als ook met de In- difclw Periclymenum 9 die breede, gevlakte Lau- rierbladen heeft , van den Heer J. Bür m a n- kus onder de Ceylonfehe Planten befchree- ven, en hier t'huis gebragt. (3) Judicia die Heeflerachtig is , met Lafo j*l\-a cetswys ovaale viervoudige Bladen en Lan- infundiïu- cetvormige gehaairde Eiikjer. Trechter- blosmige. De ^eftalte der Bloemen is in dit Gewas zoPL *vm- 0 Ftg. 1. ongemeen verfchillende van die der andere Soor- ten van dit Geflagt, dat niets dan de overeen- komst van de deelen der Vrugtmaaking haar hier toe heeft kunnen betrekken. Deswegen wordt zy door den naam van Trechterbloemige onderfcheiden. De meergemelde Heer Rich- ter (3) Jufiicia Fruticofa, Folits Ianceolato - ovatis quateinis, B*a&eis Janceolatis ciliatis. Syst, Nat, XH. Veg. XIII. Manja- Ctirini. Hort. Mal. IX. p. 121. T. 61. Herba Fruticofa Inrfitti &c. RAJ. H*Ji. UI. p. 4©*. BüRM. FL Ind. p. 7, c 5 II, Deel. IV. Stuk, 42 TWEEMANNIGE HEESTERS. HL ter hier van ook een Takje medegebragt heb- Af^eei bende, is hetzelve op de nevensgaande Plaat in Hoofd- Afbeelding gebragt. Men ziet 'er uit3 dat het stuk* irjC- r 0f min overeenkomst heeft met de be- fchryving3 welke onze Ridder daar van aldus geeft. 3, Het is een Hctfter met ronde Takjes; de 3, liladen aan vieren, Lancetswys* ovaal, effen- 33 randig 5 glad 5 vry lang gedeeld; en aan de 35 Knietjes der Takken enkelde Bloemfteeltjes „ hebbende 3 van langte als het Blad, met een 3, langwerpige Aair3 die Schubswyzë bekleed is 3, met twee ryën van Lancctvormige gehaairde 33 Blikjes 3 waar tusfehen vier fmalle en een 33 Kelk aan de tip Haairig. De Bloem is zeer 3, fraay 5 wit van Kleur met een Haairachtig 33 dun Fypje, de Meeldraadjes influitende en zig 33 aan den rand 9 ter grootte van een kleine Nar- 9? cis 3 met vyf Kwabben uitbreidende , waar 33 van de onderfte grootst." De Heer N. L. Burmannus merkt aan, dat de Bloemen geel of Oranjekleurig zyn3 gelyk dezelven zig ook aan het gedagte Takje bevinden, 't Ge- was maakt in de Tuinen te Batavia een fierlyk Bloemboompje uit , van drie of vier Voeten hoogte. xix* 09) Judicia die Heejlerachtig is , met Dóö- fpinofa. TmS Gedoom- de. (19) Jufiicia fpinofa, Spicis (/. Spinis) axillaribus, Pctlim- Cll- D ï A N D R I A* 43 rens in de Oxelen en enkelde Bloemjleeltjes HL op zyde. afdeel; Hoofd* De Drukfeil van Spicis in plaats van Spinis , die stuk. . de bepaaling of Soortnaam onvcrlïaanbaar maakt > en aanleiding tot de uitlaating van fimplicïbus gegeven heeft , is uit de Twaalfde Uitgaave f onverbeterd 3 door den Heer Murray over- genomen en gevolgd. De Heer Mille r noemt deeze Soort , Judicia die gedoomd is 9 met langwerpig ovaale uitgegulpte Bladen, en eenen Heefterachtigen Takkigen Stam. Jac- qü i n geeft 'er den bynaam aan van monanthera 9 om dat deeze Soort zig door enkelde Meel- knopjes te hebben van de andere Soorten van die Gellagt, door zyn Ed. in de Westindiën -waar- genomen 5 onderfcheidt. Dezelve groeide in 't Kreupelbofeh ? aan den Zeekant 9 op St. Do- mingo. Het is 3 zegt hy , een Hecfter van vyf Voe- ten hoog , die zig in weinig lange , flappe Tak- jes verdeelt , welke met ovaalachtige Blaadjes bezet zyn , van omtrent een half Duim lang. Uit derzei ver Oxelen komen fterke fpitfe Door- nen 5 tegenover elkander 5 voort , zo wel als drie of vier Blcemfteeltjes , ieder met een en- keld culis lateralibus {adde fjmplicibas.) $yst. Natf XXL Veg. XJIL Sp. Plant. 1663. Just. fpin. Fol. oblongo - ovath , cmargi'na- t\s &c. Mill. Diff. 6. Justicia monanthera* [Acq. Amtr% Hifi% p. 2. T* 2. f. 2, &♦ deel» iv* stuk»- 44 TWEEMANNIGE HEESTERS; HL keld paarfch Bloempje, 't welk Pypachtig is en Afdeed jn twee Lippen verdeeld, de bovenfte in tvvee- Hoofd- ën, de onderfte in drieën gefpleeten zynde. De stuk* Meeidraadjes, wier getal twee is , hebben, zegt zyn Ed. , de Meelknopjes langwerpig en twee* ledig (*). xxv. (25) Jufticia die Heejlerachtig is, met ovaa- jujïicM je bladen en Bloemtros/en aan 9t end der Ptagtige. lakj es. Tot deeze Soort fchynt de Plant t welke naar de Gratiola zweemt en Bloemen heeft als die v&n 't Vingerhoedkruid , van Plükenetius, te behooren. Dezelve was afkomftig van Ma» drafs, aan de Kust van Koromandel, en dus vry ver benoorden Tranquebar. In Gelukkig Ara- bic heeft Fors kaohl deeze Soort waarge- men, welke den Steel rond en effen heeft, de Bla* (*) Anthor* obhn%& , didyma. Hit laatfte vertaal ik twee- ledig, offchoon het dubbeld fchynt te bstekenen : want didy- mus is een Tweeling, 't Was te wenfchen , dat zyn Ed. een Afbeelding van die Meelknopjes gegeven had^om het te kun. ren ontlcheiden : aangezien die van deeze Soort , volgens zy- ne bepaaling , enkeld waren en daar door verfchillende van die van 't Geflagt der Dianther* , welke Lxnn^us bin& al* ttrnz noemt. Hy vertoontze , t'is waar , in een Bloempje,- 46 T wee mak» ige Heesters, HL flaauw gekarteld 5 kort geftceld , by paaren : Afdeel* j,]ejnc ^ fpitfe 9 Bloemblikjes , doorgaans twee Hoofd- in getal: de Bloemen kwamen enkeld uit de O- stuk, xejs cjer |]]cl(]en voorc 5 hebbende de Onderlip in drieën verdeeld ; de Bovenlip onverdeeld e& fpks; zynde paarfch van Kleur. Aangezien de Meelknopjes in deeze, zo wel als de Styl , eveneens als in de Dianthera vati Linnjeüs waren , zo ged agte Heer aanmerkt , is liet te verwonderen , dat onze Ridder dezel- ve mede onder de jufticicCs betrokken , en haar Biet tot het gemelde Geflagt t'huïs gebragt heeft. J a cqui n bcfchryfc nog eenige Soorten 3 wel- ke hem zo op dat Eiland als öp Marteniqne voor- gekomen waren % en waar onder eerie is , daar hy den isaara van Eujlachiam aan geeft , naar het gedagte E:-.itid. Ik heb om de wen- derlyke figuur cler Bloemen van dit Geflagt, als ook de Gelteldheid der Meelknopjes , met dat der Dianthera's overeenfcomftig , te vertoonen 9 een Takje daar van, in Fig. 2, van hem ont- leend. f (fit) Juflicia met langwerpig Lancetrormtge P3*ft*f*A Bladen , veelbloemige Steeltjes en fmalle Blikjes 9 die naar de rum verbreeden en na Van 5t* r lttfatyiM. ge/Pit** zy». *LWm Het Éaaj Jtifi&a -dianthera ^ Foliïs latwfiolato ^cVlaagïs, pe- 4imctflis inultifioris., Bra&eis iinearibus „ spke latiusculifi £GU- mkatisc jéc^ -toer. P« 4- ^ fe» D I A N D R I iU 47 Het is , zegt zyn Ed. , een onaanzienlyke UT. regtopftaande Hcefter , van drie Voeten hoog , AfiJ^l. met Houtige , ronde , broofche Steelen 3 op Hoof©. drooge, naakte Heuvels groeijende, en de Bla-STÜK» den ongekartcld , glad3 kort gefteeld , gepaard hebbende , drie Duimen lang. Aan 't end der Takjes geeft dezelve Steeltjes met veele Bloe- men uit , doch in de Oxelen komen doorgaans driebloemige Steeltjes voor. Veelal hebben de- zelven drie Blikjes , korter dan de Kelk , en paarfche Bloemen , van anderhalf Duim lang 3 de Onderlip in drieën verdeeld , de Bovenlip •opftaande, verdeeld in twee fpitfe Punten» De overigen van zyne Westtadifche Soorten 5 in 't byzonder de Karthageenfche , meest tot de Kruiden behoorende 3 ftap ik die voor tegen- woordig over. Onder de Oostindifche door den Heer N. L. B u \i u a n n ü s bygevoegde Soor- ten 3 komen de twee volgende Heefterachtige voor, naamclyk. C23) Jufticia die Heejierachtig is , met ftomp ovaale 5 getande Bladen , en enkelde Bloe* jufHd* men in de Oxelen. Van Matiu- ta. Dee- (23) Jufticia Fruticofa , Foliis ovalibus obtufis dentatis , Flortbus axillaribus fblitarifs. Burm. Fl. Ind. p. 9. Tab* 4. f. 3. Adhatoda Madurenfis Frutescens , Sarapfanehi fo- lio , Caule Argenteo. HerL Garem. FETlV, G&zopk T» 2. f. %. lh Dees- IVi Stuk. 48 TWEEMANNIGE HfiESTÊRSr III. Dceze heeft een Heefterachtigen , digten , Afdeel. rondeD ^ g]adden , witachtigen Steel ; de liladen Hoofd- zyn gepaard , met kleine Steekjes, Spatelvor- sïuk. mjg ^ gjacj ^ getand , aan de Punten uitgegulpt of met een Spitsje. De Bloemen hebben twee afvallende Blikjes : zy komen hier en daar uit de Oxels der Bladen voort. Het Zaadhuisje is langwerpig rond , aan de beide enden fpitsach- tig, 't Gewas groeit op Madura, een Eiland dat beooften Java legt. xxtv. (24) Judicia , die Heejlerachtig is , met effen- G?nfarui randige Lancetswyze Bladen en enkelde fa- 3 Aairen aan 9t end der Takken. Gendarus* fa* Deeze, onder den naam van Malabaarfe Ad- hatoda, met Wilgen Bladen en ge-aairde Bloe- men, in het Kruidboek van Garcin voorko- mende, voert den naam van Vada- Kodi'm de Malabaarfe Kruidhof, en is van Commelyn genoemd Malabaarfe Perficaria , die eenzaadig is, met een gehelmde, gelipte Bloem. De een- zaadigheid ftrydt tegen de algemeene Kenmer- ken van dit Geflagt. De Heer N. L, B u r- mannüs geeft 'er enkelde of eenvoudige Aai- ren aan ; doch , wat dit in onderfcheiding van de p (*4) Juftkia Fruticofa, Foliïs lanceohtLs integerrimis ,Spi* Cjs terminalibus firaplicibus. EURM. Ft. Ind. p. 10. Adhnroda Mahbarica Salids folio, F-oribus fplcatis. Vhrb, Garcin. Gen- danisfa Sofa. RUMPH. Awb. IV. p. 70- T, 28. Vada-Köii. Hort. M*l< IX, p. 79. T. 4*. D I A N D R I A, de andere Soorten betekene , verftaa ik niet* ïft. In de Malabaarfe komen , aan de Top - enden der A^*Bi^ Takken 5 veel Bloemen by elkander , te weeten Hoofd- drie of vier uit ieder Knietje voort. Dit zou ikSTUK» een ■Samtngef telde Aair noemen. De Gendarus- fa - Struik van Rumphiüs geeft maar weinige Bloempjes aan de enden der Takken uit , die Tropswyze ftaan , en Halsjes of Pypjes hebben- de aan 't end gelipt zyn , gelyk in andere Soor- ten. Gedagte Heer befchryft het Gewas als Heefterachtig , met Lancetswyze rood geader- de, gladde Bladeto , aan 't end der Takjes een Aair die enkeld is , van Bloemen tegenover el- kander , hebbende Lancetvormige Blikjes mee Borftelachtige Punten , en een zeer korten bly- venden Kelk 5 de Bloem geel „ Zelden bloeit 95 het op Amboina, (merkt zyn Ed, na Ruk- 3, phi us aan,) alwaar men het Wild en Tam 3, vindt. Uit Java hebben wy ook twee Soor- f, ten , naamelyk de Gemeene en Wilde 3 5, ontvangen , die in de Tuinen worden ge- 3, kweekt en door Stek voortgeteeld (zegt zyn 3, Ed.) Zie Rümph, IV. p. 72. T. 29: al- 33 waar het Wyfjes vertoond wordt met knoop- „ achtig gewrichte Steelen of Takjes, de Aai- „ ren hier en daar uit de Oxels der Bladen „ voortkomende." Het Wyfje heeft , inder- daad , volgens Rumphiüs yle Aaireh , en het is een Kruidige Heefter , die de Takken ten deele kruipende heeft , ten deele regtop- ftaande , ter hoogte van vier of vyf Voeten ; X> hoe- IL Deel. IV* TWEEMANNIGE HEESTERS. lil. hoedanige hoogte en geftalte van hem ook aan Afdeel. jiet Mannetje toegefchreeven wordt. Hoofd- Het gedagte Malabaarfe Gewas hadt de hoog* stuk. te van drie bf vier Voeten. Het Sap der Bla- den, met Mostert Zaad gemengd, werd t als een Braakmiddel tegen de Aamborftigheid inge- geven. Men gebruikte een Baading daar van tegen de Jicht. .Van de Gendarusfa- Struik, die op de Molukkifche Eilanden gemeen is en in 't wilde groeit, zynde van een gantfch onlieflyke, jabyna ftinkende Reuk, wordt tegen Koortfen gebruik gemaakt , en de Inlanders draagen de Takjes daar van gaarn met zig op lange Reis- tochten , waanende dat zulks , en inzonderheid het flaan derBeenèn met dezelven, de vermoeid- heid beneemt. Die der Papoes - Eilanden , veel op den Roof vaarende, zyn zo bygeloovig , van hunne Armen en Geweer niet dit Kruid te be*. ïleeken 5 om gelukkig te zyn in hunne Onder- neemingen. De naam Gendarusfa, echter, be- tekent llegts een Kruidery der Herten 9 die in zcdanigen van deeze Eilanden 5 welke wild leg- gen, overvloedig zyn. Men noemt het Gewas dus in 't Maleitsch > Javaanfch en Bandaas * maar de AmbcnfcTie naam is Sofa. vu. (7) Judicia die Heeft er achtig is , met Lancet* " fuftlcia Hysfopifo- Wr* Ua. Hyfopbla- ^ Juflkla Fanicofa,, Fol. lanceolatis integerrimis , Pe- duncuüs trifloris ancipitibus , Bra&eis Calyce brcvioribus. Mill. Di&. T. 13. JufU Fol. line^ari - lanceolatis , Floribus facpiuj folitariis. Hm. Clifr io, ROYSN Lu&dkat. 291. Ecbolii In- 4i* D ï A N D R I A. 5! vormige effenrandige Bladen 9 driehloemige 1U9 platte Steelen en de flikjes korter dan de Af^eeu Kelk. Hoofd- stuk. Deeze Soort befluit thans, den Rang der Hee- «• xvim ïlerachtigen onder de Jufticiaas. De figuur der Bladen geeft 'er den bynaam aan. De Bloemen komen zeer dikwils enkeld voort 3 en dit doet my hier de Afbeelding t'huis brengen van een Takje deezer Adhatoda uit myne Verzameling^ \ welk de gekapte Bloem met haaren Helm en Lippen zeer duidelyk en fraay vertoont. Het Gewas in de Akademie - Tuinen van Europa be* vindelyk , was , volgens PlükenetiüSj van de Kanarifehe Eilanden afkomftig. Men ziet hier duidelyk , dat de Meeldraad*» jes in deeze Soort ook dubbelde Meelknopjes hebben , en dat dezelven zeer groot zyn en Beursachtig , met een dikken Naad overlangs 5 by welken de onderiten open geborften zyn en dus hunnen Inhoud waarichynlyk hebben uit- geftort : gelyk nader uit derzelver Vertooning by Vergrooting onder Fig. 3 , ter wederzyde \m den Styl , blykbaar is. RosMARInus. -Éosmaryn. De Kenmerken zyn3 een ongelyke Bloem , die dici f. Adhatodx cuculhtis Florlbus jcmula, Hysfopifolia iktl- ta ex Ins. F@rtunaiis. Pluk. Alm. 132. T. z3o. f. r. d 2 XI. DKL. IV. STUK. 52 Tweeman ni g e Heesters. III. die de Bovenlip ia tweeën en de Onderlip in Afdeel. drieën ge^id heeft, met twee lange kromme Hoofd- Meeldraadjes , die enkeld zyn , doch als een stuk. Tand aan 't end hebben. m h . Maarééne Soort komt in dit Geflagtvoor(t), nusOffici* welke de algemeen bekende Rosmaryn uit- Gcwoone.maa^t» Deeze Basterdnaam , van het Latyn- fche woord Rosmarinus of Rosmarinum afkom- ftig, heeft byna door geheel Europa plaats. De Italiaanen noemen het Gewas Rosmarino , de Spaanfchen Romero , de Franfchen Romarin , en de Engelfchen Rofemary. Dewyl de Bladen dikwils met een kleverige Harstachtigheid , als Honigdaauw , bezet zyn ; zou het daar van den naam kunnen gekreegen hebben ; of ook, om dat desz^lfs Geur, van Landen, daar het over- vloedig aan den Zeekant groeit, gelyk in Span- je en Italië, zig verre over Zee verfpreidt, en dus zekerlyk den Daauw eenigermaate bezwan- gert : want Ros marinus betekent Zee - Daauw. wilde \ De Wilde Rosmaryn , die in de meefte Zui- *osmaryn.de]yjce deelen van Europa, aan de Middelland- fche Zee , gemeen is op bloote Heuvelen a wordt wel door fommigen van de gene , die men in de Hoven aankweekt , onderfgheiden ; doch deeze laat- f (i) Rosmarinus. Syst. Nat. XIT. Gen. 38. p. *4« Peg» XIII'. p 64. Hert. Cliff. 14. Hort. Ups. 11. Matt Med. i*. Koyen Lugdbat. 310. Rosmarinum Coronarium. Dod. Pcmpt. 272. Tournf» In ft. 1954 Borrh. Lugdbat. 179. Rosmarinus fpontaneus latiore folio : fi, Hoiteniis anguftioie. folio. C. £• fin* %17. D I A N D R I A. 53 laatfte zal van de eerlte haaren oirfprong heb-^1^' ben. De Tamme Rosmaryn , immers , geeft iv. uit haar Zaad Gewasfen , die niet minder breed Hoofd* STUK» en ruuw van Blad zyn als de Wilde , waar^^," van zy anders door de Smalbladigheid meest verfchilt. En dat de eerfte , herwaards over- gebragt , teerder is en minder beftand tegen ons Klimaat , komt zekerlyk daar van , dat de andere by ons , als 't ware , is genaturali- zeerd. Men noemt de Rosmaryn een Boompje, en het is zekerlyk een Houtige Heefter f die door het opfnoeijen Boomachtig wordt, en dan dik- wils de hoogte bereikt van vier of vyf Voe- ten. Het Gewas beftaat uit flevige Rysjes, graauw van Kleur , bezet met fty ve fmalle Bla- deren , die van boven donker groen en ruuw , van onderen Meelachtig wit en zagt als Flu- weel zyn. Deeze Blaadjes groeijen rondom de Takjes en tusfchen dezelven komen kleide bleek blaauwe Bloempjes voort , wier bovenfle Lip op ftaat en aan 't end in tweeën gedeeld is^ de onderfte een holle nederhangende Lip heeft, en twee Slippen op zyde , die als den Keel van de Bloem befluiten. De Meeldraadjes zya als gezegd is. Vier Vrugtbeginzeltjes , onder aan den Styl * leveren vier Zaadjes uit, die ia de Kelk ryp worden , zynde van eene rond* achtigc figuur. Deeze Rosmaryn wordt in 't Latyn Corona- rium gebynaamd, om dat men 'er oudtyds tot D 3 Kroo li* Duju IV, Stuk. 54 TWÈEMANNIGE HEESTERS III. Kroonen of Kransjes gebruik van maakte (*)<> Afdeel, j^en ^oudtze in de Hoven wegens haare fraai- Hoovd- heid, doch inzonderheid wordt daar toe die , §tük. Welke Vergulde of Verzilverde en fïerlyk bonte Romaryn. Bladeren heeft, verkooren. Deeze Verscheiden- heden zullen waarfchynlyk üit Zaad zyn voort- geteeld ; zo wel als de Reukelooze Rosmaryn : want anders is de Reuk het voornaamfte 3 gelyk men weet , dat dit Gewas bevallig maakt en tot gebruik in de Geneeskunde dienltig. Deeze heerfcht niet minder in de Wilde, die in Pro* vence zo menigvuldig groeit , dat men de Tak- ken daar van , na dat de Bloemen en Bladen afgeplukt zyn , op den Haard brandt , hebbende aldaar , in veele Landftreeken , geen ander Houu De Bladen van de Rosmaryn hebben een by- zonderen Aromatieken Geur , die zig w7el het kragtigfte in de daar van gedeftilleerde Olie openbaart. Uit dien hoofde zyn dezelven , uit* wendig in Pappen en Stoovingen gebruikt , zeer dienftig om koude Gezwellen en opgaaringea van Slymige Stoffen , te doen verflaan , om de geftremde Vogten te verdunnen in Kneuzingen * pf de verdoofde deelen op te wekken in Lam- migheden , door de Vezelen tot beweeging aan te prikkelen , belettende dus dikwils de Verfter- ving. Inwendig dienen deeze Bladen f of wel de Toppen met de Bloemen, op Wyn gezet, tot (*) Pnrvos coronamm Marlr.o Rore J)e?s , fra^ilique Myr- tf* HOR* D I A N D R X A. 55 tot een kragtig Middel 5 in Kwaaien , daar een IH. Verftopping plaats heeft door onwerkzaamheid FD£EL* der Vogten of Vaste deelen; verwekkende de Hoofd- ' ■ " STUK Stonden 3 enz* Hierom wordenze ook wel te"}>0iw *r gen de Derdendaagfe Koorts gebruikt. Te- v0Smary** gens Opftygingen , Flaauwten, Stuipen, Aam- borltigheid en Beroerte , is de gedeftilleerde Olie, behoorlyk voorgefchreeven , een heilzaam Middel , zo wel als de Geest , welken men ech- ter mede uit de Bloemen ilookt , en die daar van den algemeenen naam van Spiritus dnthos voert, dat is Geest van Bloemen , by denFran- fchen naam , Eau de la Reine of Koninginne- water, aan iedereen bekend (*). Voorts komt de Rosmaryn of deszelfs Bloemen in verfchei- dc famengeftelde Winkelmiddelen. S A l v ia. Salie. De eenigfle Kenmerken , waar door dit uit- gebreide Geflagt , tot het welke ook de Jöbr- minum en Sclarea der Autheuren betrokken zyn , zig van de anderen onderfcheidt , zyn , dat de beide Meeldraadjes , ieder , een dub- beid Steeltje hebben, zo dat het Meelknopje als op een Schraagje fchynt te ftaan, en het Meeldraadje , met zyn geheelen Toeflei , eeni- germaate naar het Tongebeen (Os Hyoides) ge- (*) Dc elgenttyke naam daar van Is , Eau dt la Reine i'Hwirie of Water van de Koningin van Hongarye, D 4 IL Deel. IV. Stuk. $6 TwEEMAlSTNl GE H E ESTERS. Afmel Se,Ykt ; zoToürnefort aangemerkt en in n; ' Plaat vertoond heeft. Hoofd- >t Getal der Soorten is, door de gemelde STUK by voeging en ontdekking van verfchcide nieu- wen , tot by de veertig gefteegen , waar onder maar eenige Heeflerachtige voorkomen , als volgt. Saivu (O Salie met Lancetswyze gekartelde Bladen -Mzyptia- en gefteelde Bloemen. Egyptifche. Deeze , door Boerhaave , in de Op- telling der Gewasfen van den Leidfchen Aka- demie - Tuin , zeer kleine en uitermaate Takkige Egyptifche Horminum van Lippius, gety* teld, was uit Egypte afkomftig. Linjsjeus, befchryftze thans als een Plantje van een Voet hoog , dat de Bladen naakt 3 gekarteld , ruuw en van onderen zeer ruig % de Aairen als ge» doornd heeft. De Bloempjes , die zeer kleia en wit zyn y komen drie by elkander voort y hebbende de Bovenlip zeer kort, uitgegulpt , niet famengedrukt , de Onderlip in drieën ge- deeld , en kleine Meeldraadjes met blaauwach* tige Knopjes» (2) Sa- (1) Salvia Fol. Ianceolatis . dentïculntïs, Floribus peduncu- latis. Syst. Nat. XII. Gen. 39. p. $4 .Hort. Cliff* 13. Royet* Lugdbat. 309. Horminum jEgyptium minimum ramofofïrauiq. Lippii, BOERH. Hort. Lugdbat.l. p. i6f. DïANDRIA. 57 (2) Salie met Lancetswyze Bladen en twee» ^ bladige Kelken. Afdeel. 11. De tweebladigheid van de Kelken onder- stuk. * fcheidc deeze Soort , welke ik verder niet be- 11. fchreeven vind 3 ten ware het de Smalbladige cïïtlct. Cretifche van Clusius mogt zyn. Op 'tClctifcte* Eiland Kandia is haare Groeyplaats. ( 3) Salie met Lierachtige , getande , Stoelbla- nr. den , de Helmpjes der Bloemen zeer kort. Lyï%% Virgink De Ftrginifche Horminum met een ongebla- fche# derden Steel en Eikebooms Bladen, welke een Pypachtige lange Bloem heeft, van Mori- $on , is hier t'huis gebragt. In de Tuinen van Europa geeft dit Gewas zelden Bloemen , die een Haairigen Lymerigen Kelk hebben, daar de Bloem naauwlyks buiten komt, zo Zin- is ïus aanmerkt. Zy hebben een wyden Keel, volgens den Heer Gronovius. Het een fchynt weinig te ftrooken met het andere, (4) Sa- fa) Salvia Foliis lanceolatis , Calycibus diphyllis. Syst. Nat. XII. Veg. XIII. (3) Salvia Foliis radicalibus Iyrati's dentatis , Corollarurn Galei brevisfima. Syst. Nat. XII. Veg. XIII. Salvia Coroll. labio fuperioie breviore , Fauce patentö. Gron. Virg. 8,5. Salvia Fol. fintiato - ferratis glabris &c. Zinn. Gott. 298 ? Horminum Virginianum , Caule aphyllo &c. JMORIS. Hift. III. p. 395. S. m T. 13. f. 27. Hormiaum Virginicum. Sp, JPianr. I. 596. II. 832. D* II, Deel» iv, $roau Tw.EEMANNlGE HeEST?ÏRS. IIi% (4) Salie met Lancetswys'* ovaale , onverdeeld Afdeel. de > gekartelde Bladen* de Bloemen Aairs- Hoofd- wyze > met gefpitjie Kelkjes. STUK. iv. Dit is de Gewoone Salie 9 welke in Groote en Officialis. Kleine onderfcheiden wordt , doch 'de laatfte , gewoone j je de fynfie is van Reuk , noemt men Edele Salie. Buiten twyfel is deeze Neerduitlche naam van 't Latynfch woord Salvia afkomftig, dat zyne afleiding a Salvando heeft , om dac men het van ouds voor een zeer heilzaam Kruid aanmerkte (*). Men plagt 'er ook wel den naam aan te geeven van Self en Savie. De Duitfchers noemen het Salbey , de Engelfchen Sage en de Franfchen Sauge, doch by Mont- pellier, daar het in 't wilde groeit , Saoubia of Saoahie. Het fchynt % naamelyk , zynen oir- Iprong te hebben uit de Zuidelyke deelen van Europa, en mooglyk daar aan bepaald te zyn ; want die Salie - Plant, welke de Heeren Bur- mannüs uit Java ontvangen hadden, kwam 'er wel in de Kenmerken, die als de Soortbe- paa* (4} Salvia Foliis lanceolato - ovatis inregris crenulatis , Flo- libus fpicatis , Calycibus acutis. Hort. Ciijf. 12. Ups. io. Mat. Med. 13. ROYEN Lugdbat. 307. SAUV. Monsp. 143. Sal- via major. C. B. Pin. 237. Salvia minor aurita Sc non auri- ta. C. B, Pin. 237. TOÜRNF. Inft. UI. EOERH. Hort. Lugd- t&t. 166. j6, Salvia minor. Dod. Pempt. 290. Kleine of fi- dele Savie. DOD. Kruidb. 467. fÏQUAN. M^nsp. 17. (*) Hiervan het Spreekwoord: eur moriatyr Homo cuiSaU via crescit in Horig? Vide £AMJiRt Hort< Med. p, 152. D I A N D R I A# 59 paaling opgegeven zyn , mede overeen , doch III. verfchilde grootelyks in de Geftaftó ; zo datA™EL» men die , als mooglyk , door vermenging, uit Hoofde de Gewoone Salie en de Cretifche gefprootenSTÜK; zynde, aanmerkt C*). Saltu De Groote zo wel als de Kleine Salie is een Heelter- Gewas, dat zig met Houtige Steelen* die bruin zyn , uitbreidt , doch laag blyft. De Bladen zyn ovaalachtig, ruuw van Oppervlakte en fterk geaderd, witachtig of grys van Kleur, op de kant fyn gekarteld , en uitermaate lang gefteeld* In ruuwheid en grofheid der Bladen overtreft de Groote , die dezelven ook veel grooter heeft , de Kleine zeen De Takken zyn als met zekere Wolligheid begroeid, welke dezelven witachtig maakt. Men wil dat de oogfchynelyke dorheid van het Loof 'er den Griekfchen naam Elelisphakos aan heeft doen geeven. De Kleine Salie heeft fomtyds kleine Blaadjes aan 't end van den Rladfteel , die de Bladen zig als Ge - oord doen vertoonen. De Bloemen groei jen zo wel in de eene als in de andere Aairswyze en zyn van eene paarfch blaaüwachtige Kleur. Zy komen uit een Kelk met verfcheide punten voort , waar in vier rondachtige gladde Zaadjes aanrypen , leggende bloot , gelyk in de Rosmaryn : weshalve Boer- haave (*) Salvia incann : fab hoe nomine ex Java recepta : hy- brida fo#e Species ex Ofïïcinali dt Crecica. ËURM. Flt InL 13. ir, Deel» IV* 00 TWEEMANNIGE HEESTËRS. HL hAave deeze Planten Gymnotetraspermce 9 dat *FIii.KL' is met vier naakte Zaaden, noemt. Hoofd. Behalve het verfchil van Grove en Fyne, stuk. komen onder de Gewoone Salie ook aanmerke- Sol*, Verfcheidenheden voor, ten opzigt van de Kleur der Bladen en Bloemen. Men vindt 'er die de Bladen met geele Plekken of met geele Randen vei fierd , en die dezelven ten deele wit of verzilverd hebben. Daar is een groote Sa- lie met rood, wit en groen bonte Bladen , en eene kleine met fchoon wit en groen gemarmerd Loof. Ook vindt men eene Smalbladerige met witte Bloemen , die veel teerder aart heeft, moetende zorgvuldig bewaard worden voor de Vorst, welken de Gewoone doorgaans, zonder hinder, verduurt, In de Groote Salie heericht een flerke Reuk , die in de Kleine zo zwaar niet , maar wel zo doordringende is en niet onaangenaam , zynde de Smaak eenigszins fcherp en bitterachtig. Dit alles bewyst , dat het Loof met eene Kruideri- ge Olie vervuld zy , bevattende een zeer werk' zaamen Geest , en hier door dient het Kruid , zo. uit* als inwendig, totdergelyke oogmerken, als van de Rosmaryn gezegd is; maar in 't by- zonder wordt 'er eene Koortsverdry vende 5 Wormdoodende en Borstheelende kragt aan toe- gefchreeven. Het komt ook in Nies- en Kwyl- middelen. De Bladen van Salie en Brandene- telen , te famen in een Mortier geftampt en op de gezwollen Oorklieren gelegd , doen dezelven fomtyds verflaan. Voor 't overige behoort do Sa- D I A N D R I A. Cl Salie , zo enkeld als famengefteld of toebereid 5 HL onder de Winkelmiddelen. Afdeel; Zonderling is , het gene verfcheide , anders Hoofd- niet beuzelachtige Autheuren , aangaande deSTÜK# vergiftiging van de Salie door het nestelen van Sahe' een Pad onder dezelve , te boek geflagen heb- ben. P a r é u s verhaalt , in zyne Heelkunde , dat iemand , door het gebruiken van zodanige Salie , geftorven zy. Hierom rekent Münting het niet ongerymd te zyn , dat men , tot voor* koming daar van , een of twee Planten Wynruiü omtrent de Salie plaatze , als door welker Reuk de Padden zouden worden afgeweerd , van zig onder dit Gewas te verfchuilen. De dwaas- heid echter van die voorzorg is daar uit blyk- baar, dat de Schaapen de Salie, daar dezelve in 9t wilde groeit, en dus onverhinderd bezogtkan worden van de Padden > affcheerende , daar door een zeer fmaakelyk en geurig Vleefch be- komen, zo Doktor Scopoli verhaalt. (5) Salie met Lancetswys* ovaale onverdeelde , gekartelde Bladen i de Bloemen Aairswyze Pomtfir*. met fiompe Kelkjes. &$edmm De Stompheid van den Kelk is een zeer blyk- baar ($) Salvia FoL lanceolato - ovatis integris crcoulatis, &c. Hert. Cliff. 12. Roven Lugdhat4 307. Salvia Cretica frutes- cens Pomifera Sec. Tournf. C*r, 10. Itin* I. p. T. Salvia Baccifera» C. B. Pin» 3.37. 62 TWEEMANNIGE HEËSTERS. IIII. baar Kenmerk- om deeze te onderfcheiden van A™L- de Gewoone Salie : gelyk blykt uit de fraaije Hoofd- Afbeelding welke To urnefort, haar op stuk- >t £ijan(j Kandia waarneemende, daar van gege- Salie. yen iieeftt Bovendien zyn de Bladen ook van een andere figuur, geenszins Lancetswys' ovaal, maar -veeleer driehoekig en op de kanten golfs* wyze gekruld , niet gekarteld , met een zeer kor- ten Steel (*> Het is een Heelter , digt van Bladen , omtrent twee of drie Voeten hoog > met een Stammetje van twee Duimen dik. De Bloemen komen als die van de Gewoone Salie , doch in gebladerde Aairen voort , en zyn ten deele wit , ten deele blaauw. Voorts heeft zy een Reuk t welke naar dien van de gemeene i vermengd met Lavendel, zweemt, salie- Ap- . Van deeze Kretifche Salie was reeds, onder pdtjes. £en naam van Bacoifera en Pomifera, door dè Ouden gewag gemaakt , uit hoofde van zekere Uitwasfen , die , men Salie - Appeltjes noemde * en nog heden te koop brengt op de Markten van dat Eiland. Zy moeten derhalve tot eenig ge- (*) Men moet t in deezen, op de Afbeelding en befchryvin» van Tournefort, die zeer naauwkeurig is , betrouwen, en wanneer men de bepaalingen van Linn^us , in zyne Bibliothe- ca Botanica. , nagaat , zal men zien , dat deeze Bladen niets hebben van 't Lancetswyzc of Ovaale: doch in die van Clu- Sius zyn de Bladen meer met die van de Gewoone Salie overeenkomltig , als ook by LOTïEL in deszelfs Salvia bac- tifera Cretenfis. Gouan zegt, dat dc Bladfteelen van deeze Soort zeer lang zyn , 't welk nog minder met de bevinding van Tournefort ftrookt. D I A N D R I A» 63 gebruik dienftig zyn. Toürnefort be- III. vondc dat zy lieffelyk waren van Smaak. ZyAFD*EL* grocijen op dergelyke wyze als de Galnooten Hoofd* op de Bladen der Eikebooinen , en komen STüKw voort , zegt hy , door het Iteeken van zekere s*lk* Infekten , waar door het voedende Sap, uïtzy- pelende, een Knobbel formeert , van omtrent twee derde Duim^s dik , rond en Vleezig 9 Afch- graauw 5 van buiten Wollig , en fomtyds met eenige Bladertjes gekroond, öf daar in vervat 3 als een Aardbezie. In andere deelen van Eu- ropa brengt dit Gew^s zodanige Appeltjes niet voort, (24) Salie met Piekswys' langwerpig driehoe* xxvr. hoekige, gekartelde, ftompe Bladen, Canaltn ris. nen~ Deeze , van de Kanarifche Eilanden afkom-KanarircilC* ftig, heeft den Steel met een fyne , zagte Wol- ligheid bekleed , zo wel als de Bladfteeltjes , en dit heeft voornaamelyk plaats in de Winterhui- zen , waar in zy bewaard wordt. Het is een Heefter , die in Europa bloeit en Vrugten draagt , blyvende altoos groen. £25) Salie met rondachtige gekartelde Bla» f24.) Salvia Fo'iis haftato - triangularibus oblongls crenatis obtufis. Hort. Clffi 13. Hort. Ups. 10. ROYEN Lugdbat. "308. Horminum Canarienfe tomentofiim haftaro folio. Ma- lus. Htfl. III. p. 394. S. iu T. 13. w (z$) Salvia Foliis fubrotundis ferratis Bafi tmncatis dentatk. Hors. Ht DEEL. IV, STUKf XXV. rh tige. den ^fricava. ^Boomach- 64 TwEEMANNICE HEESTERS Salie. III. den , die van onderen geknot en getand Afdeel. ii. zJn* Hoofd- stuk. Onder de zeldzaame Planten van den Amftcr- damfchen Kruidtuin , door Gommelyn » vindt men de Afbeelding van deeze en de volgende Soort 9 beiden haar afkomst hebbende van de Kaap der Goede Hope. Zyn Ed. hadt- ze getyteld Jfrikaanfche Heef ter achtige Salie 5 met Bladen van Scordium en Violette Bloemen. De Bladen 3 zegt hy9 zyn ongefteeld, gepaard 9 een Duim lang en een half Duim breed 3 Ityf en gefchaard ; doch voegt 'er by 3 dat men dit van de onderfte verflaan moet ; dewyl de bo- venfte kleiner en minder gefchaard zyn. Zijlks dient tot opheldering en begrip van de duittere bepaaling. Thans is tot deeze Soort die van Plu» kenetiüs , met Piekswyze Bladen , naar die van de Arum trekkende , en Wollige Stee- len, van 't gedagte Eiland, een der Kanariën, afkomftig , welke tot de voorgaande Soort be- hoorde , t'huis gebragt (*). Het wordt hier een Hort. Cltff. 13. Royen Lugdhdt. 308. Salvia Africana frutès- cens Polio Scorodonia: Flore violaceo. Comm. Hort, xxxv: de Kelken gaapende Haairig > den Steel *Jtïtu&. Reefterachtig. Bekeracfö De Kelk der Bloemen is , in deeze Soort % regt Bekerachtig , gelyk in de Molucca van TouRNEFORT , en Mouison geeft 'er % in zyne bepaaling , de Bladen van de Wyfjes Ciltus aan. Het is een Heeftertje, dat in Sy- rië en andere Oofterfche Landen groeit. By Aleppo kwam het Rauwolf op de Akkers voor. Het heeft wederzyds drie gedeelde Bloe- men , die witachtig zyn en buiten den Kelk uit- fteeken, met den Styleenszo lang als de Bloem, wier Bovenlip in tweeën 5 de Onderlip in drieën gedeeld is. To urnefort heeft 'er ronde Bladen aan toegefchreeven. De Sdlvia Folé obovatis dentatïs, Calycibus campanu!at/s patentibus pilofis; Caule Fruticulofo. -Mant. zs^'SzUh Ttoh ovacis , Calyce turbinato limbo amplisfiroo. Groïst. Or 10. Salvia Syriaca, Ciftt foemina: folüs, Acetabulis Mo'mcc£. MOR. Hifi. IU. p. 399. Salvria Orientalis frutescens, Foliis circina-* tis, &c» TOurnf. Cor. 10. E 2 II. Deel. IV» Stuk* 68 Tweemannice Heesters* HU De overige Soorten van dit Geflagt 5 die meest Afdeel, tQt je §c]arey behooren 3 ter befchryving van Hoofd- de Kruiden fpaarende ; kome ik thans tot het stuk» eeniglte nog bekende , dat onder de Tweeman- nigen Driewyvig is, naamelyk dat van P i p e r, Peper* De Kenmerken voor 't overige zyn , dat het geen Kelk noch Bloemkrans heeft 9 zynde de Vrugt eene eenzaadige Befie. Men vindt hier van twintig Soorten > in de Indien groeijende 3 en meest allen zo heet van aart , dat zy zig niet Iaaten aankweeken in de gemaatigde Lugtftreeken des Aardkloots : naa- melyk. t. (i) Peper met ovaale>byna zevenribbige , glad* mgrum. de gef teelde Bladen, die de Steden geheel Gemeene. eenvoudig hebben* Deeze Soort , hoewel den Latynfchen by- naam hebbende van Zwarte , is de Gemeene Peper , die men in zwarte en witte onder- fcheidu Sommigen beweeren , met Pomet, dat fi) Piper Foüis ovatïs fubfeptemnervüs , glabris, petiola- tis, fimplicisfimis. Syst. Nat. XII. Gen. 43. p. 67. Veg. XIII. p. (58. FL ZeyL t6. Mat. Mei. 26. Piper rotundum nigmm. C. B. Pin. 421. PLUK. Alm. 297. T, 437. f. 1. MORIS. WJl. III. p. 602. S. 15. T. r. f. U DOD. Kruldb. bi. 1440. Mo- Jago-CodL Hm. Mal. VII. p, 23. T. 12. CLUS. ExQt. is- & de Arom. p, 183, *Uj< WA J34i% D I A N D R I a: dat het verfchillende Planten zyn, die dezelvefc iflf; voortbrengen ; anderen verzekeren het tegen -Afd1^elS deel 3 en in de Malabaarfe Kruidhof wordt Hoofd* verhaald , dat men, door den zwarten Bast daatSTUK* af te haaien, van Zwarte Peper Witte maakt; F^eTa doch het een zo wel als 't andere is , algemeen genomen , fout. Iemand , die de Zwarte en Witte Peper , zo als wy ze uit Indie krygen , flegts met een oplettend Oog befchouwt, ziet ligt, dat het onmooglyk zy ; ten ware men , om de Witte te maaken 3 veel grooter Korrels uitkoos : want anders moest de Witte , daar dé Bast was afgehaald , kleiner zyn dan de Zwarte. Veel liever zal ik my dan houden aan 't berigt van Garcias ab HoRrro,die fchryft, dat 'er tusfchen de Planten, welke de een en andere voortbrengen , geen meer verfchil is , dan tusfchen een Wyngaard die witte en een die blaauwe Druiven draagt; zynde nogthans de Witte Peper Planten zeldzaamer en niet dan op zekere plaatfen van Malabar en Malakfca groei- jende. Dus ziet men, dat het ééne Gevoelen, als 't ware , met het andere beftaan kan. Hoe zoude ook Piso, die zo naauwkeurig over de Indifche Kruideryën gefchreeven heeft , de ge- dagte manier , om Witte Peper uit Zwarte te bereiden , hebben kunnen opgeeven , indien zulks niet eenigermaate plaats had. Cl u sius wederom geeft een Afbeelding van een Witte Peper -Tros , dien hy zelf onder de in Pekel ingeleide Gember - Wortelen hadt gevonden , E 3 wel- 11. D2EL* IV, STUK* /O TwEEMANNICE HEESTERS. III. welke de Korrels veel grooter, wit en veel yler Afdeel. aan he£ Steeltje geplaatst hadt , dan de Zwarte Hoofd- Peper dezelven gewoonlyk heeft. Anders zou stuk. me?l roGgen denken^ of ook door rypwording frptr. je Peperkorrels van zelf uit den Bast vielen , gelyk zulks in verfcheide Planten plaats heeft, en dlÊ kon de reden zyn , dat de Witte Peper en grooter en tevens flapper is, dan de Zwar- te , die men voor de volle rypwording afplukt, en vervolgens , door Iterk droogen 3 als in de Bast verfchroeit. Doch in de Witte Peper zelf rnoet een groot verfchil zyn ; dewyl de een zegt , dat de Korrels zo zyn als ik gemeld heb; anderen , met Bauhinus, dat de Kor- rels van de Witte Peper kleiner en heeter dan die van de Zwarte zyn ; zo Ray aantekent* 't Gewas, dat de Peper voortbrengt, groeit natuurlyk in Oostindie , en wordt overvloedig aangekweekt op Malakka, Java en Sumatra, al- waar men het veel aan den Zeekant, naby de Stammen van regt opfchietende Boomen , by welken het tot Steunzel kan opklimmen , zaait. Het is, naamelyk, een Rankdraagende Heefter, ook in dit opzigt , zo wel als wegens zyne Trosachtige Vrugt , by den Wyngaard te ver- gelyken; alzo hy mede een Stoel heeft of Stam, die overblyft. De Ranken zyn buigzaam en taay , met veele Leedjes , die uit de Knoopen Wortel fchietcn , indien het Gewas , zonder Steunzel , langs de Aarde kruipt. De Bladen &ya langwerpig tfitidï of ovaal met een punt, twee twee of drie Duimen breed en vier Duimen I1I# lang, ftyf en digt van geweefzel, met ten min- Afd^el; fte vyf Ribben overlangs , van boven groenach- Hoofd* tig bruin en glad , van onderen bleek groen. ST^K* Zy hebben korte dikke Steelen , en komen uit Peper* de gedagte Knoopen voort , hebbende ieder Blad , doorgaans , tegenover zig een Steeltje , dat eerst digt Troswyze met Bloempjes is be- zet en vervolgens met Besfen , waar van 'er twintig, dertig of meer, aan één Steeltje zit- ten , waar aan zy als gelymd zyn , zonder ei- gen Steeltjes. De grootte is als kleine Aal- besfen , de Kleur in *t eerst groen, doch als zy ryp worden rood , en , terwyl door het droogen de Schil inkrimpt , worden zy zwart. Die Trosfen komen of tegenover de Bladen , of aan het end der Ranken voort , naar den aart van het Gewas. Eens in 't Jaar bloeit het en fomtyds tweemaal. De Inzameling gefchiedt in de vierde Maand na het bloeijen; dan wor- den de afgeplukte Besfen een Week in de Zonnefchyn gedroogd en dus tot verzending bekwaam gemaakt. Zonderlirig is 9t , dat fommigen 'er een een- bladige Bloem , die in drieën verdeeld is , aan toefchryven. Het geheele Gewas , zo wel de Bladen als de Ranken en Wortelen , heeft een heeten Peperachtigen Smaak, eenigszins trek- kende naar de hoedanigheid van de Vrugten of Korrels , wier algemeen gebruik tot bewaaring van Vleefch en andere dingen , als ook om een E 4 Krui- II* IV. STUK» 7* TWKEMANNIGE HEESTERS. III. Kruiderigen Geur te geeven aan veelerley Spy* Afdeel* zen en Saufen , t'over bekend is. De Indiaa- HooFD- nen bereiden door aftrekking en overhaaling, stuk. een Water daar van , 'c welk zy agten van ?*&rk dienst te zyn tot verlterking van de Maag. Als een Geneesmiddel merkt men 'er een verwar* mende > verdunnende en Zweetdryvende kragt in aan , (Üe tevens prikkelende is , en daar door dienftig tegen alle Kwaaien , welke uit opgaa- ring van Slymige Stoffen en onwerkzaamheid der Vaste Deelen ontltaan 3 wier Veerkragc. daar door herfteld fchynt te worden. Hierom is het dikwils nuttig bevonden tegen Afioopen- de Koortfen , Duizelingen , Opftygingen , Flaauw- ten en wat meer van dien aart is: doch het me- nigvuldig gebruik brengt 3 na de verhitting, eene verflapping der Vaste deelen voort , en eene ontfteeking in de Vogten, die tot Rotting neigt. Het wordt voorgefchreeven in Kwyl- en Nies- middelen 3 als ook in Gorgeldranken, wanneer de Klieren van de Keel door koude Slym ver- ftopt zyn. Men ligt 'er de Huig mede en het dient tot flilling van Kiespyn. De Olie , daar van gedefinieerd, is uitmuntendein Smee- ringen tegen de Lammigheid. Voorts komt de , Peper in de Theriaak 3 Mithridaat en andere famengeltelde Winkelmiddelen, (2) Peper met langwerpige y gefpitfte $ zeven- rib* (z) Piper Poliis oratis oblongiusculis acuminatis feptinér- viïs 9 II. Piper Bet le. Ketel. £) 1 A N D R I A. 73 ribbige Bladen y de Steelen tweetan- HU HOOFD- Behalve de voorgaande, die op Malabar Mo- stuk. ïago Codi heet , is daar een Gewas dat men PePcrm Beetla-Codi , en in 'c byzonder Bette of Betel noemt. Clüsiüs heeft reeds daar van een fraai je Afbeelding aan 't licht gegeven r welke hem , uit Toskanen , in de Nederlanden toegezonden was en naderhand te Weenen , volgens de aanmerkingen van een kundig Heer, die zig eenigen tyd in Indie opgehouden hadt, verbeterd. De Hoogleeraar J. Burmannus heeft het Gewas ook afgebeeld en befchreeven onder den naam van Peper of Saururus met zevenribbige , langwerpige , gefpitfte Bladen. Zyn Ed. betrekt daar toe de Westindifche lan- ge Peper van Sloane, een Boom ach tig Ge- was met kleinere Bladen en eene dunnere 3 kor- tere Aair. In zyne Afbeelding , nogthans , zyn de Aairen naar evenredigheid niet korter dan in de Gewoone Peper. Ook ontdek ik daar de tweetandigheid der Bladfteelen niet. De Bla- den komen op dergelyke manier voort ; zy zyn ruuw en kort gefteeld. Men maakt 'er gebruik van, qmze te leggen op vuile, rottige Zweeren. (3) Pe- viis, Petiolis Mdematis. FL 2eyL 27, Piper, qui Saumms, Füliis feptinerviis oblongo • acuminatis. Burm. ZeyL 193. T» 8 2. f. 2. Clus. Exot. p. T. 176. Beetla-Codi. Hm% MsL VIL p. 29. T. 15. BUltM. FL Ind, p, 114. E 5 II. Deel» IV* Stuk» 74 TweemaknigE Heesters* Afmel Peper met /pits ovaale Bladen , die van ij. * onderen rauw zyn, met vyf uitpuilende Hoofd- Ribben. STUK. plpèr Byzonder weinig fchynt deeze Soort , tot mSÏ5'^* het Siri~ Blad van Rumphiüs be- hoort , te verfchillen van de voorgaande , en , zo zy afgezonderd moeten zyn , dan is het de andere zekerlyk , die. in de beide indien huis- vest. Deeze komt in Oostindie voor, en wordt aldaar geteeld om de Bladen , welke de eenig- ften zyn , die men tot het kaan wen van de Areek-Noot of Pinang gebruikt, des wegen Si- ri Daun , dat is Siri - Blad 5 genaamd , en ge- meenlyk Betel. Nergens groeit het 'er , zo Rümphius aanmerkt , in 't wilde , maar wordt in de Moestuinen of Kruidhoven met niet min- der zorgvuldigheid behandeld , als de Tabak hier te Lande, Men mest den Grond fterk , om zwaare, vette Bladen te hebben, en de Chi- neezen gebruiken daar toe zelfs de Uitwerpfelen van Menfchen. Voorts worden deeze Bladen by bosjes van twintig of dertigen, of als Peper- huisjes in malkander geftoken, onder den naam van Susjongs overal in Indie, daar Marktplaat- fen zyn, te koop geveild. Men gebruiktze tot het {3) Pzper Foliis ovatis acutiusculis fubtus fcabris , nervls quinque fubtus elevatïs. Fi. Zeyl. 26. Sirium. RUMPH. Amb9 p, 336. T. 116. f. 2. Amalago* Hort» Mal, VII. p. 31. T. 16. Bukm. FL Ind. p, iif. O J A N D R ï A* 7J het kaauwen van de Pinang , als gezegd is ; HL wordende derzei ver groote famentrekking , daarAp^EU door, als gemaatigd , en tevens, doordien zy Hoofd- cenigszins heet en Kruiderig zyn, een Geur by-STUK* gezet aan dat Kaauwfel (*). C4-) Peper met Hartvormige > byna zevenrib* £Ymer te&e> geaderde Bladen. swiboa. ' Siri«Vmgt« Rümphius merkt aan 3 dat 'er van de Si- ri twee Soorten zyn , waar van de eene de Bla- den , de andere de Vrugten 3 tot het gemelde ge- bruik uitlevert. De laatfte, deswegen Siri- Boa, dat is Siri-Vrugt, en in \ byzonder Cajit Siri , dat is Siri - Boom 3 genaamd , maakt deeze Soort uit. De Bladen zyn eens zo groot als in de andere , naar vooren wat breeder , van boven donker groen zonder glans , van onderen behal- ve de Ribben ook tterk geaderd 5 en daar door vry ruuw en rimpelig op 't gevoel. De Smaak deezer Bladen is veel heeter dan die van de Siri - Daun en onaangenaam ; weshalve men van deeze Soort ilegts een ftukje van de Vrugt , die lange Staarten uitmaakt 3 by de Pinang kaauwt. Ik heb dit reeds opgemerkt, toen ik den f4) Ptper Foliis cordatis fubfeptinerviis Venofis. Fl. 2^eyU 29. Siri- Boa. Rumph, Amh* V. p. 340. T. 117. f. z* Be- tel i quem Siriboa vocant. Bont. Jav. 91. T. 91. Surm. FL Ini. p. 14. (*) Ik heb daar van , in het IT. Deels £ Stuk, den Ti- nangboom befchryvende, bhdz. 391 > gefproken. II. Deel. IV, stuk» 7<5 TweeMannige Heesters. i* den Areeknooten - Boom befchreef ; doch de Afmel* oncjerfcheiding deezer twee Soorten van Sïri , Hoofd* die anders in Gewas overeenkomen , tot hier *TUK- toe gefpaard* Op fommigen der Molukkifche Eilanden worden ook de jonge Bladen van de Siri - Boa tot het Pinang kaauwen gebezigd > * cn de genen , die gewoon zyn dezelve te ge- bruiken met de Vrugt3 welke Peperachtig heet 5s, vinden geen Smaak in de Siri-Daun. y. (5) Peper met Hartvormige gejieelde en onge* Lange Deeze Soort bedoelt het Gewas, welks Vrugt men gemeenlyk Lange Peper noemt. Men heeft van ouds drie Soorten gehad , de Zwarte 3 Witte en deeze Iaatfte , van welke een groote menigte 3 in den jaare 15975 zoClusius fchryft, door de onzen uit Java wasovergebragt. Hy geeft 'er een zeer goede Afbeelding van, welke ook ïn 9t Kruidboek van Dodonóus is gebragt en befchreeven. Men vergelykt de Vrugt by de Katten van de Bcrkeboomen of Hazelaaren en het Blad komt grootelyks met dat van de JPiftolochia overeen. De (5) Plper Foïiis cofdatis, petiolatls fesfilihusque. FUZeyL 30. Mat. Med. 20. Piper longura Oriëntale. C. B. Pin. 412. SPiper longum. Rümph. Amb. V. p. 333. T. u£» f. 1. P>. per longum Piftolochiae foliis &c. Pluk. Alm. 297. T. 104. f. 4. Cattu - tirpali. Hort, Mal. VII. p. 27. T. 14, Bürm, FL Ind. 14. Clus. Exêt. 183. DOD. Kruidk. 1441. DlANDRIA. 77 De Lange Peper groeit niet alleen op vee- IIL len der Eilanden van den Indifchen Oceaan , AFj£el« in 't by zonder op Java, maar ook van de V as- Hoofd-: te Kust van Indie , gelyk in Eengale , enz.STUK' Het Gewas heeft een Houtigen Stam , van om- *Wtr* trent een Vinger dik , die veele groenachtige Ranken uitgeeft, welke zig niet alleen om de Boomen flingeren en winden , gelyk de Peulen en Turkfche Boonen hier doen , om Takken en Sparren , maar maaken zig ook met zekere Worteltjes in de Schors dier Boomen vast. Men kan de Vrugt naauwlyks van de Siri-Boa on*. • derfcheiden , dan doordien zy korter en ruuwer is. Groen zynde is deeze Vrugt zeer fcherp en heet 3 als Peper; weshalve men dezelve dus droogt, door middel van Vuur, of in de heete Zonnefchyn , en dan komen 'er die Vingers van , welken men in de Apotheeken heeft % onder den naam van, Lange Peper. Lang aan 't Gewas blyvende, worden zy rood eh week, bevattende alsdan in het roode Vleefch veele harde zwartachtige Korrels , welke heet zyn doch het Vleefch is zoet. Dus heeft, omtrent het inzamelen van deeze Specery , iets dergelyks als met de Kruidnagelen plaats, en de hoeda- nigheid der Vrugten van de Peper, in 't alge- meen , zweemt veel naar die der Besfen van on- ze zogenaamde Peperboompjes. De Lange Peper , groen geplukt, wordt ia Indie veel gebruikt om een Geur te geeven aan de Dingen, dief mert inlegt of konfyt. De Ja- Ut Dseli IV* Stuk* 78 TWEEMANNICE HEESTERS. III. vaanen mengen ze ook doorgaans onder de Ge* Afdeel. neesmy delen > welke tot verfterking van de Hoofd Maag , tot Windbreeking 9 en wat meer van stuk» faen aart jg . dienen ; zelfs in uitwendige Smee- jPeper. rjngen en JBalzems. Hier te Lande komt zy in eenige Samengeftelde Winkelmiddelen. Linn^üs betrekt tot deeze Soort de Cat- tu - Tirpali van Malabar , welke befchreeven wordt als een Gewas, dat van de Ronde Pe- per Plant verfchilt door minder Houtige Ran- ken en langer Bladfteelen , hebbende öok de Bladen langer en donkerer groen , zeer zagt en fyn van geweefzel. De Bloemen zyn een- bladig i in vyf of zes Slippen verdeeld, zit- tende op de Vrugten , welke langwerpig rond zyn, met fpiraalswyze naaden, elkander krui-* fende j en dus de Knopjes , waar op de Bloe- men gezeten hebben , van elkander fcheidende. Deeze Vrugten zyn in 't eerst geelachtig groen | met een witachtig geel Vleefch van binnen ; vervolgens uit den groenen bruin, doch ryp en droog wordende uit den Afchgraauwen zwart- achtig. Dit verfchilt in alle opzigten , inzon- derheid wat de Bladen, Bloemen en Vrugten, aangaat, grootelyks (*). (6) Pe- (*) Men zou met fommigen mogen denken , of dit ook fout kon zyu ia de befchry ving van den Malabaarfen Kruid- hof; doch Rheede is één van de drie eenigfte Autheuren , daar onze Ridder op betrouwd heeft , en die hy bevonden heeft naauwkeurig te zyn ; zo zyn EcJ. zegt. Gen, Plant, Ed. V, p, XII. D I A N D U I A. 79 (6) Peper met Lancetswys' ovaale , vyfribbi- III. ge , gerimpelde Bladen. Afdeel. HOQFft- Deeze Westindifche komt zeer naby aan het^ruiu Siri-Blad van Rumphius , doch dewyl de J1- 7 J P:per Vrugten daar van laf en fmaakeloos zyn ? zoAmaUgu maakt zy een byzondere Soort uit. Men^^he!^ vindt in de Malabaarle Kruidhof een Arnalago befchreeveo 5 die tot de Lange Peper behoort en waar van dit Gewas den bynaam voert. Hier mede fchynt de Lange en uitermaate dunne Pe- per uitFlorida, van C. Bauhjnüs, overeen te komen» Sommigen geeven 'er de langte van een half Voet aan. . (7) Peper met Hartvormige , negenribbige 5 vir< Netswys' geaderde Bladen. cumJnJt* Grootbla- Deeze is de tweede Soort onder de Gewas~dise% fen in Oostindie , welken Rumphius Wilde Boomachtige Siri noemt. Het zyn Rankgewas- fen , welke zig als Touw om de Boomen flinge- ren, (6) Piper Foliis lanceolato - ovatis quinquenerviis rugofe* Syst. Nat, XII. Vig. XIII. Piper loriguirt arboreum altius&c. Sloane 7^?». 44- Mfi- I. P< m» T. 87* f. 1. Piper frutex Spica longd gracili. Pluk. Alm. 297. T. 215. f. 2. Saururus Foliis larcceolato-ovatis, quinquenerviis rugofïs. Hort, CUjf. 140. (7) Piper Foliis cordatis novem - nerviis reticulatis. Systm Nat. XII. Peg. XIII. Saururus frutescens Foliis Plantagineis Fru&u breviorL Flum. Amer* 59. T. 76. Sirium decumaruirn. Amb< y. p. 45, T, if% BURM» Fl% Ind* p, 14. IU Deel iv, stuk, Se TwEEMANNlGE HEESTERS. III. ren , en daar by opkruipen niet alleen , maar Afdeel. oq^ y^ortei fchieten in de Schors , komende Hoofd in gedaante bovendien, zo van Blad als Vrugt, STTJK* eenigermaate met bet Peper -Gewas overeen. Feftr' De Ranken of het Touw van de Eerfte Soort zyn gewoonlyk een Arm of Been dik , maar die van deeze tweede Soort veel dunner , waar te- gen dezelve de Bladen onder de Siri- Struiken allergrootst heeft. Zy bereiken wel de langte van een Voet en de breedte van vyf of zes Duimen. En, fchoon dit op ver naa niet komt by de grootte der Bladen van de Pifang- of Ba i nannen - Struiken , gelyk wy vervolgens zien zullen ; ja naauwlyks haaien kan by die der Bla- den van den Ratelboom ; voert nogthans deeze Soort des wegen den naam van Sirium dccuma* num, dat is by uitjtek Grootbladige. De Bla- den hebben , nevens de middellle, verfcheide uitpuilende Ribben overlangs , wier getal , vol- gens de Afbeelding , veel meer dan negen fchynt te zyn. De Vrugt is langer, dikker, ruiger, dan die van de Siriboa , en van geen gebruik. vni. (8) PePer met Hartvermige , zevenribbige j Piper reti* Netswys' geaderde Bladen. culatum. NetbladU ge. Dee- (8) Piper Foliis cordatïs feptemnervlisretlculatis. Syst. Nat. XII. Veg. XIII. Saururus Botryoides major arborescens . Tlum, Ampr> 57. T. 75, h, 24a, f, 1, Jaboiandi. MARCGR, 37. Mras. $7. Dl A N D R I A. 2l Dceze komt met de voorgaande vry veel Over- HL een, doch valt in Westindie. PcrMiEUAF^El facefcze afgebeeld onder den naam van Grooté Hoofd* Boomachtige Saururus 3 rnet Druifswyze Vrug-STÜlfa ten en Weegbree • Bladen, Volgens de Afbeel- ding zouden die Vyfribbig xyn. De Jaboran- di van M vrccraaf en P 1 s 0 wordt hier t'huis gebragt,^ (9) Peper met Lancet swys' ovaaïe Bladen , ix^ overhoekfe Ribben en Haakswys' kromme u£^^ Aairen. Krom- De Lange Peper , met een bleek groen fterk geribd Blad , en laager van Gewas , door S l o- Ane afgebeeld , wordt hier t'huis gebragt. Heü zou de Boomachige Saururus van Piümier zyn, die een Haakige of kromme Vrugt heeft. De Ribben der Bladen zyn overshands of over- hoeks geplaatst. De Groeyplaats is op Jamajka. (10) Peper met Hartvormige gejleelde Bladen ^ en Kruidig* SUélen. Aan*^°or^y- neade. fp) Plper Foliis ovato - lanceolatis , Nervls alternis , Spicï- iwdnatis. Syst. Nat. XI'. V*%. XIII. Fiper longum Folio nervofo, pallide viridi , humilms, Slo\n. Hifi. I. p. 135. T. 87. f. 2. Saururus Foliis ovato - lanceolatis , Nervis ahernis; Hort. Clijf. 146. Royfn Lugdbat %. Saururus arborescenS Fru&u adunco. Plum. Am> 5?. T. 77. fio) Plper Foliis cordatis petio'Ltis , C uile herbaceo. Syst, Nat. XII. Ve%. XIII. Pi per Foliis cordatis y Caule procumben- te. Hort. CÜjf. 6. t. 4. Royën Ltt^dbat. *• Saururus minor p pro- li* Deel, IV, stuk* $2 TWEEMANNIGE HEESTERS. III. Aangaande deefce Soort, welke de Kleine hur- Afdeeu Druifdraagende Saururus , met dikke Hoofd- Hartvormige Bladen , is van Pldmiilr , Stuk. merkt de Heer Jacquin aan, dat de Marti- nikers gewoon zyn deszelfs Bladen , onder de Salade gemengd 3 of op zig zelve , raauw te eeten met Olie en Azyn3 doch dat dezelven 9 wegens den flerken Reuk en Smaak 3 die zy * hebben 3 weinig behaagen vinden by de Euro- peaanen. 3> De Franfchen (zegt zyn Ed.) „ noemenze Cresfon of Kers. Zy groeit over- 3, vloedig op de Zandige Oevers van Beeken en Rivieren 5 als beminnende de Vogtigheid. „ In de meefte Broeyhuizen van Europa komt* „ ze dikwils voor , wordende gemakkelyk voort- f> geteeld en aldaar niet minder weeldig dan 33 in haar Vaderland groeijende : ja, eens daar 3, in gebragt , komt zy vervolgens van zelf 33 voort.3' De reden van den bynaam wordt door hem niet gemeld ; fchoon hy het ook Piper pellucidum tytelt, xi. (n) Peper met Lancet swys' ovaale 3 geribde , ***** Vkezige Bladen. turn. Spitsbladi- Dee- procmnbens Bctiyltis, Folio crasfo cordato. Plum. Amer. 54. T. 72. lAcq. Obs. X. p. x6. ^ (u) Piper Foliis lanceolato - ovatis nervoiis carnofis. Syst. Nat. X'I. Veg. XIII. Saur. alius humilis , Fol« carnofo & 1 aciuninato. Tlum. Amtr< 54. T. 71. JD I A N Ö R ï Ac 83 Deeze en de drie volgende zyti ook doof Hï. Pater Plu mi ER in Zuid -Amerika waargeno- /u^£U men. Hoofd- stuk» (12) Peper met Jtomp ovdak , cngeribde Bla- p*rJ;^ dC1l» tujifolium* Stomp» bladige. Van deeze is in 't Werk van Ehret door Trew een fraaije Afbeelding aan 't licht gebragt. Peper met ronde > enkeld geplaatjle , xm. rieezige Bladen. rotmof** lium. Deeze , onder den naam van Allerkleinjle ? 4^ f Kruidige , klimmende,, rondbladige, Lange Pe- per 3 door Slo ane, die dezelve op Jamaika 3 by de Wortels van groote Boomen groeijende 3 aan« getroffen hadt , heeft Blaadjes als van Penning* kruid, volgens Plumier. De Heer Ja c- quin vondt op Martenique, in digte vogtige Bosfchen > de Stammen van ontzaglyk groote Boomen geheel met dit Kruid als met Klyf be- groeid. 3, De Blaadjes (zegt zyn Ed.j zyn 35 klein 3 (iz) Ptpsr Foliis obovatis enerviis. Syst. N&t. XII. XIII. Saururus humilis Folio carnofo iubrotundo. Pi% 53. T. 70» TREW. Ehret. T. s>£. (13) Ptyr Foüis orbiculatis folitariis carnofis. Syst. Nat. XII. Vt&* XïII. Saururus repens Sec. Plum Amer. 52. t„ «$9 Piper longum minimum &c, SloAN, Jm. ï$< üf*/7. & p. 137. JAC(^ Obftrv. I. p. 17. F 2 II* Deel» IV, Stuk. 54 TWEEMANNIGE HEESTERS. Hl. „ klein , dik. Sappig, vet op 't gevoel en bly Afdeel, ^ groen f hebbende een byzonderen aangenaa- Hoofd- „ men en Har tftei kenden Geur , dien zy ge- STÜK* droogd zynde Jaaren lang, mids men ze tus- „ fchen de Vingeren wryft , doch dan een weinig „ verflapt , behouden. Ik heb met dezelven „ Gedeftilleerde Wateren, die wegens deezen ,3 Geur gewild waren, bereid gezien. Echter „ zyn zy > onder de Geneesmiddelen , nog niet „ in gebruik gekomen/' xiv. (14) Peper met Schildvormig ovaale Bladen. Piper mtculofum* Gevlakte. Grootere Klyf- of Klimopachtige Saururus , met gevlakte Steelen , hadt Plu mier deeze getyteld , wier woonplaats gefteld wordt op 't Eiland van St. Domingo. Hier is de Lomba - Plant , van Rumphi ü s , t'huis gebragt , een Heefter van vyf of zes Voe. f14) Piper Foliis peltatis ovatis. Syst. Nat XII. Veg. XIII. Saururus HeJeraceus, Caulibus maculolis, major. Tlum. Amer* 60. T. 66+ (15) Piper Foliis peltatis orbiculato - cordatis obmiisrepnn- dis , Spicis umbellatis. Syst, Nat. XV. Veg. XIII. Saururus asboiescens &c. PtUM. Amer. $6. T. 74 Lomba. Amb* VI. p. 133. T. S2. f. J. BüJRM. FL InL p. 15. XV. Piper. (15) Peper met Schildvormige , rendagtig Jlomp gepunte , uitgegalpte Bladen , en gekranste Vrugt - Aairen. D I A N D R I A. Voeten hoogte , die met een of twee Steelen lil. opfchiet , zo rank 5 dat zy dikwils tegen iets Af^sl. anders moeten leunen , zynde ook niet regt Hoofd* Hout, maar Rietachtig en met Knoopen als deSTUK» Bamboezen , van binnen met een Waterig voos Merg gevuld. De Leden zyn niet rond maar driekantig 3 en de bovenden geeven ieder een Blad uit , dat Waaijerachtig rond , doch wat Hartvormig is 9 negen Duimen lang en meer dan een Voet breed * van onderen met vyftien Ribben , die aan het end van den langen Steel famenloopen. De Bladen zyn laf van Smaak en de Vrugten , die als lange Peper aan Kransjes of Kroontjes groeijen 5 worden van de Kinderen veel gegeten. Het groeit op fommige Eilan» den van Oostindie en fchynt 3 volgens Plu- Mier, ook in Amerika voor te komen. (16) Peper met ovaak Bladen en gepaarde xn. dairen. d/SyCn. Dubbeld In Franfch Guajana , omftrecks Caijenne , scM»«k. zou deeze Soort , die kleiner is en gevlakte Steelen heeft, gevonden worden. (17) Peper met Hartvormig /pits ronde gea- xvir. derde Bladen en gekranjie Vrugten* Um$!ï* Dat turn. Gekranste^ (16) Piper Foliis ovatis , Spicïs conjugstrs. Syst. Nai. XII. Veg. XIII. Saururus Heileraceus CauUbus maculofis minor. PLUM. Amer. 51. T. 67. (17) Piper foliis cordatis fubrotundis acuris yenolïs, Spicïs F 3 m. IL deel» IV, stuk, 8<5 Twpemannige Heesters. Dat de Bladen niet genaveld zyn > onder- fcheidt deeze Soort, volgens Plumier, van Hoofd- de Vyftiende ; doch in de Oostindifche Lom- IÏUK* ba * Plant 3 voorgemeld 5 zyn de Bladen ook niet genaveld en derhalve niet Schildvormig : zo dat de Bynaamen van deeze beide Soorten geheel oneigen op dezelven toegepast zyn ; ten minfte in malkander loopen : want de Vrugt van die is zo wel gekranst als van deeze. Haar Groeyplaats was op St. Domingo. XVIII.. Piper Irifolium. p.riebladi- (18J Peper met rondachtige drievoudige Bla- den. Deeze en de volgende Soorten zyn , door haare Bynaamen , zeer gepast onderfcheiden. Men vindt , naamelyk , in dit Geflagt anders geene,die de Bladen drievoudig heeft, Zykwam ook by Cayenne voor. XIX. Piper f.uadrifa* lium. Vierbladi- (19) Peper met viervoudige . gejteelde Bladen. Wigachtige 5 ora- Dee- «mbellatïs. Syst. Nat* XII. Veg. XIII. Saarurus arborescens^ Foliis ampli's cordatis non uml)ilicatis. Plum. Awer. 53. T. 73. (18) Piper Foliis ternis iubrotundis. Syst, Nat. XII. P7g. XIII. Saururus hederaceus triphyllus Folio fubrotundo. Flum. Am. ss- T. 73. (19) Piper Foliis qnaternis cuneiformibtis fesfïlibus. Syst, Nat, XII. Veg. XIII. Saururus repens tetkphyllus Folio aas* fiorc. Plum. Ic. 218. T. 2*2. f, 2. D i a n r> r i a. 87 Deeze en de agtfte Soort zyn de eenigfte III. Soorten, welken de Hoogleeraar J\ Bürman*^1" nos, uit de Afbeeldingen van Plu mier , Hoofd- aan 't licht gegeven heeft. De Bladen ftaanSTUK* kruislings om den Steel en zyn aan 't end uit- Fe?*u gefneeden , 't welk 'er een omgekeerde Hart- vormige figuur aan geeft* Het is een laag kruipend Gewas, met vry lange, ruige, Vrugt- Aairen en dikke Bladen , in Zuid - Amerika ge- vonden. (20) Pepert gekranste 9 ovaale, drieribbige xx. Bladen. np* WticilU- tum. Op Jamaika heeft Doktor Browne deeze d?r*nsbla" Soort aangetroffen, zynde een ongemeen klein en teder Kruidje , dat om de Steeltjes gekranst is met drie, vier of vyf , ftomp ovaale Sappige, gefteelde Blaadjes , en de Aairen enkeld heeft , veel maaien langer dan dezelven, 't Gewas is eenjaarig , zo wel als dat van de Tiende Soort. Voorts merkt onze Ridder ten opzigt van de Gewasfen , die tot dit Geflagt betrokken zyn, in 't algemeen aan, dat de Soorten, in- zonderheid die van den Saururus van Plu- mier, op de natuurlyke Groeyplaats behooren on- (20) Piper Foliis verticillatis ovacis trinerviis. Amxn. Acad* V. p. 39i* Saururus ere&us minor i Foliis orbiculatis , ver- ticillatis tumentibus , Spicis terminalibus. Brown. Jamt 2.04. F4 XI. Deel* XV» stuk* 88 TWEEMANNIGE HEESTERS. AfiJeeu ondetzoSt te worden, óf zy ook van de oveii-. ii. ' gen in de deelen der Vrugtmaaking verfchillen- Hoofd- de zvn. fp&M *j* ^;£HIIIIIIIl00l¥0l^ ÏIL HOOFDSTUK. Befchryving van de Heesters, wier Bloe*. men drie Meeldraadjes Amfora , deswegen\J*x&~. M/usinige genaamd. Tp|e Klasfe dér Driemannigen , in het Stelzel der Sexen , bevat wel veele Plan ren , doch meest Kruiden. Men vindt 'er maar wei- nige Boomen , gelyk wy gezien hebben (*), en nog minder Heefters onder , naamelyk maar twee Geflagten, als volgt. De Kenmerken .van dit Geflagt, behalven die van drie Meeldraadjes te hebben en een- enkelen Styl, beftaan in een driebladige Bloem, voortkomende uit een drietandigen Kelk, be- vattende een driehoekig Vrugtbeginzel , dat eene. (*) Eladz. 45 , in het II. Defls , II. Stuk van deeze 'cc in de Eerfte Rang , of zes die 3cr in 't geheel in voorko* 3TUK.* G N E O R U M. Vrugt T R I A N D R t A. 8$> Vrugt uitlevert, welke uit drie eenzaadige Bes- IJL fen is famengehoopu Afdeel; De eenigfte Soort (1) van dit Geflagt, voert Hoofd- gemeenlyk den naam van Chamcelea , welke zo STÜK# veel als een Laagen Olyf boom betekent r en c^rum dus van de Geftalte is afgeleid. Men heeft trbwo*. "er , om het van de Laureolaas of Mezeraeon 3 ook dus genaamd , te onderfcheiden , den Ey- naam van tricoccos 5 dat is met drie Besfen , welken Linn^us insgelyks gebruikt > willen byvoegen. Zyn Ed. neemt het Cneorum van ÏHEOPHRASTüs,dat echter tot de Laureo- laas fchynt te behooren, tot een Geflagtnaam* De Italiaanen noemen dit Gewas 3 volgens C a- merarius , Chamcelea 9 de Duitfchers Ëy* landt, de Franfchen Bois gentil. Men vindt dit Gewas in de meefte Bergach- tige Woeftenyën van Italië en de Zuidelykc deelen van Vrankryk , niet alleen , maar ook , zo Clusius aanmerkt, in het Ryk van Va- - lence, Katalonie en Arragon in Spanje, alwaar het veel laager en witter voorkomt dan omftreeks Montpellier en elders in Provcnce. Het is een klein Heeftertje , naauwlyks een Voet hoog, ten mintte in heete Landsdouwen 3 en altyd groen ; (1) Cneomm. Syst. Ndt. XII. Gen. 43. p. 73» Vtg* XTIL p. 74. Hort. Ciiffl 18. Royen Lugdbat. 119. Chamaelea tri- coccos. C. B. Pin. +6z. Chamalea. Cam. Epïu 973. Bosrh* Lugdbat. 254. DOD. PemfU 373. DOD. Purg* 124» CLUS. Rar. 170. Fig. bona, IL Deel. IV. Stuk, 90 Drieman ni ge Heesters. ïlï» groen; met Bladen naar die van den Olyfboom ^m?1" gely kende doch kleiner, bitter en bytende op Hoofd- de Tong* Het heeft Ideine bleek geelachtige stuk. Bloempjes 5 en daarop volgt een Vrugt uit drie Besfen beftaande , op een klein Steeltje in de oxels der Bladen zittende 3 welke door de ryp- heid rood worde en door het droogen zwart, niet minder fcherp en bytende. Ook zyn de Bladen daar van tot zuivering van vuile rotten- de Zweeren dienflig : doch het inwendig ge- bruik fchynt niet zeer veilig te zyn. HlPPOCRATEA. De Kenmerken zyn 9 een vyfbladige Bloem , voortkomende uit een Kelk die in vyven ge- deeld is, wordende het Vrugtbeginzel , daar in vervat s een Vrugt die uit drie Hartvormige Zaadhuisjes beftaat. T# De eenigfte Scort (i) is de Bejuco van Loef- KaPv*iuH LIN°3 *n Zuid -Amerika waargenomen, welken lis. die Autheur een klimmende Heefter (Frutex Bejuco. jcandens ,) met gepaarde zeer uitgebreide Tak- ken 5 noemt , en daar van. heeft Linnjeus den Bynaam afgeleid. De Heer Jacqujn, cjie denzei ven op Martenique en St. Domingo , doch ( i) Hippocratea» Syst. Nat» XII. Gen. 54* p. 75. Veg9 p. 75. H'rt. Cliff. 434. JACQ. Amer. 12. Hifi. 9. T. 9. Coa fcandens Fru&u trigemino fubrotundo. TtUM. Gent 8. Ic. ss. Bejuco pendulus Koiibus paniciilatis. Lqefl, ft. 314, TftlANDltlAé Ji doch menigvuldiger by Karthagena , in de Spaan- fche Westindiën , op Bergen 3 in Valeijen 5en aanAr^L* het Zee - Strand 3 op overftroomende plaatfen 3 Hoofd- waarnam 5 noemt het een Boom. „ DeezeSTUK' 35 Boom Czegc hy3) dien deszelfs eerlte Ont- ******* 33 dekker Plu mier 5 ter gedagtenis van den 3, grooten Hippocrates 5 eerst gedoopt heeft 3 3, gaat in het drooge Saizoen , jaarlyks te Kar- 5, thagena plaats hebbende 3 waar door alle Boo- 3, men geheel Bladerloos worden gemaakt , met 33 de Kappers en eenige weinige anderen , weel- 33 dig groenend voort. Hy is echter niet bc* 3, vallig , en heeft de nabuurige Boomen noodig 3, om by op te klimmen 3 maar omwindende (vö- 3, lübilis) heb ik hem nooit gevonden. Hy ver* ,3 deelt zig in zeer lange, taaije, ronde Takken 3 33 die over de geheele lang te dik wils 3 by tus* 3, fchenwydten 3 verfierd zyn met gepaarde 3 3, gearmde , Blad en Bloemdraagende 3 Takjes. „ De Bladen heeft hy ovaal' of Lancetswys* ,3 ovaal , glanzig 3 flaauw gekarteld met ftompe 3, of fcherpe Tandjes ; gefteeld, gepaard, drie ,3 Duimen lang, alleen aan groene Takjes voort- 3, komende ; in de Schaduw fomtyds een half „ Voet lang; op opene zeer dorre plaatfen fom- 33 tyds dikachtig, vet op 'taanraaken, en aan „ de kanten niet dan zeer fyn getand, 't Ge- 3, was draagt verdeelde Trosfen , van byna 33 Reukelooze 3 zeer kleine geelachtig groene „ Bloempjes 3 ook wel eens aan de enden der 33 Tak- , IL Deel, IV4 Stuk# Driemannige Heesters. Afdeel " bakken- ®e Vrugt beflaat uit drie groote FfnfL* » Zaadhuisjes , glad en bruin , die ieder vyf Hoofd 5, Zaaden bevatten , welke een groote Wiek STUIU „ of Vleugel hebben. ,5 Ik twyfel niet (voegt zyn Ed, 'er by,) 9> of de Zfc/^co f van wylen den Heer Loef- £ ling, (welken naam de Spaanfchen gee- 3> ven aan alle klimmende Planten ,) zal de „ Hippocratea zyn. Hy heeft in de Bloem , 0, die zeer klein is, het vaste Zaadhokje voor „ het Honigbakje gehouden, en het Vrugtbe- „ ginzel befchreeven zo als het reeds merke- » lyk aangegroeid was, niet gelyk het zïg by 3, de ontluikinge der Bloem bevindt." IV. HOOFDSTUK. Befchryving van de Heesters, wier Bloe- men vier Meeldraadjes hebben , deswegen Vier- mannige genaamd , waar onder veele Uit- heemfche , als ook de Europifche en andere Soorten van Hulst voorkomen. Tot de Viermannigen (Tetrandria) , in het Stelzel der Sexen , behooren veele Ge- flagten en Soorten, die Heelters zyn, en der- halve thans van my befchreeven worden , als volgt. Pao- ^ E ï R A N D R I A. 93 P r "o t e A» Zilverboom. IV. In de voorige Uitgaven van het SamenflelöooFD.- "der Natuur , zelfs nog In de Twaalfde, JW?W£ ren de K'aapfe Gewasfen , welken men Zilver* hQQ^ hoornen noemt, onder den naam van Leucaden- dron, die daarop zag, ineen Geilagt voorge- meld 3 dat zestien Soorten van dezelven begreep, en drie derzelven hadt de Ridder , wegens de cenbladigheid van de Bloem en de ongeküifd- beid van het Zaad, in een ander Geilagt , onder den naam van Protea, afgezonderd: doch thans beeft zyn Ed. best geoordeeld, alle die Zilver- boomen in een zelfde Geilagt, onder den laatst- gemeldcn naam , die op , derzei ver veranderlyk- heid in de Bloem zinfpeelende fchynt, te be- vatten. „ Dat de Leucadèndra by de Prote in „ anderen twee- , in anderen vierbladig is " (*). De Kenmerken , niettemin , van de Pro- TÏÏAj (*) Manthfa altera, p. 194- IJ. DEEL. XV, STU£. 94 VlERMANNIGE HEESTERS III. T EA) worden thans opgegeven (*): een Bloem* Afdeel, fcYaxls jn vjeren gefneeden of gedeeld ; vier Hoofd- fmalle Meelknopjes , die de Bloemblaadjes be* stuk. neden de tip ingeplant zyn : geen eigen Kelk : een enkel Zaad , waar van het Vrugtbeginzel tot den enkelden Styl behoort. Tegenwoordig bevat dit Gefiagt ruim vyf- entwintig Soorten , die altemaal Heefterachtig zyn 5 en haare Groeiplaats aan de Kaap der Goede Hope hebben , als volgt. j (ij Zilverboom met enkeldei Troswys' geaair- pïnifou* ^e &a^e Bloemen , en Naaldswys' fmalle Naaldbia* Bladen. dlge. Tot deeze Soort behoort de Afrikaanfche Plant met Pynbooms- Bladen en Hoofdjes van Cyperus, door den Hoogleeraar J. Bur man- kus in Afbeelding gebragt , en van Ber- gius Aulax getyteld 3 die zegt, dat zy in 't klein zig als de Wilde Pynboom vertoont. Volgens de befchryving van den Hoogleeraar D. van R o yen is zy een Boompje met Hou* tige bogtige Takken , die roodachtig bruin zyn , meest gegaffeld , aan den top Blad en Bloem draagende. Het geeft Aairswyze 3 enkelde , regt- (*) Syst. Nat. Veg. XIII. Gott. 1774. p. 417» (1) Protca Floribus iimplicibus racemofö - fpicatïs glabris, JFoliis linearibus. Syst. Nat. Vtg. XIII. p. 117. Leucadendroa Foliis linearibus &c. Syst, Nat, XII. Gen. HO. p. 11©» Mant. 35. Aulax, Berg, C#p* 33. Tetrandria. 95 rcgtopftaande Bloemtrosjes , die Eyrond zyn HU. met fmalle Blikjes, van langte als de Bloem- Af£*eL* Heekjes , wier end zig aïs in vier Tandjes Hoofd- verdeelt , en dit maakt den Kelk, zo zy 'er8™* één hebben , uit. 't Getal der Bloemblaadjes^^- is vier, die zeer frnal zyn, en uit het midden van ieder komt een kort Meeldraadje voort , met een Streepswys' Meelknopje. Het Vrugt> beginzel , dat zeer klein , vierhoekig is en ruig , heeft een Styl, van langte als de Meeldraadjes, die allengs verbreedt, met een enkelden Stem- pel. Volgens den Heer Burmannus zyn de Bloemen Pypachtig, in vyf fmalle Slippen , wanneer zy open gaan , verdeeld , geel van Kleur , met fmalle geelachtige Meeldraadjes, laatende - zeer kleine Zaaden agter, gelyk zyn Ed. in de drooge Plant waargenomen hadt. (2) Zilverboom mïï enkelde Troswyze Wolli- ge Bloemen , en Naaldswys' fmalle Bla- pSZlo/a. den. Trosdraa- gende. Het verfchil deezer Soort van de voorgaan, de, beflaat inzonderheid in de Wolligheid of ruigte der Bloemhoofdjes , welke als losfe Aairen uitmaaken. Bovendien ftaan de Takken en (2) Protea Ploribus fimpïicibus racemofïs tomen tofis , Fo- llis liiiéaribus, Mant, 187. Leucadendrum racemofum. Berg. Cap. 23. Protea Foliis fetaceis, Floribus racemofis. Hort, ciijj: 45><5. II. DE£I* IV* STUK» 90 VlERMANNIGE HEESTERS. III. en Takjes' ook Kranswyze om den fleefterach- Afdeel. tigen SteeI • zynde de iaat(|-en rujg en groen * Hoofd- de anderen hoekig , paarfch en glad. De Bla- stuk. ^en, van twee £)L1jm Jangte , zyn Draadswys bwm™r~ dun > doch niettemin Geutachtig overlangs ge- fleufd. De Bloemen maaken losfe Trosfen aan 't end der Takjes uit, Zy hebben een Wyk- ba^ren Kelk , die volgens Bergius driebla- dig , maar volgens onzen Ridder vierbladig 5s ; de Blaadjes fpits oval , regtopftaande van buiten ruig. Die van de Bloem zyn drie- maal zo lang , Elsvormig, van buiten Wollig, drie onageboogen , éèn regtopftaande, wat groo- ter dan de anderen, In de holte van dit laatfte Bloemblaadje dringt de Stempel 5 die daar door als befchut wordt , en de IVJeelknopjes zitten ook in die Holte ongedeeld. Zy zyn witachtig met paarfe tippen. ui. jpifata* (3) Zilverboom met Aairswyze Bloemen en Geaaiide. verdeelde Bladen. De Bladen van deeze Soort zyti van dergely- , ke langte als die der voorgaande , maar als die van Venkel fyn verdeeld. De Heefterachtige Steel is ook Kranswyze getakt. Aan 't end ko, men Cylindrifche Aairen voort, van drie Dui- men lang, waar door deeze Soort, zeer eigen, den (3) Protea Floribus fptcatis FoHis multifïdis. Mant. 187. Leucade*,dmm fpicatum. Berg, Cap. z$* L. xacemofum.^. Plant. N. i. p. 134, T E T R A N D R I A. 97 den bynaam van Geaairde fcrygc. De Kelk IH. beftaat uit vyf ovaale tfompe Blaadjes , halfAir \^EU zo lang als die van de Bloem , vier in getal > Hoofd- welke van onderen een Pypje famen (lellen J en •>TUK* ieder in zfyue holte een Meelknopje lK:bben;^^r" zittende de Styl , cpe een paarfch Knopje beeft, op een langwerpig Vrugtbeginzel , dat met Pluis is gekroond, (4) Zilverboom met de Bloemen aan Tuil- lv- ijes en fyn verdeelde Bladen. gkmelTta. Getuilde# Deeze Soort heeft kaale Takken en gladde Bladen. Aan 't end is een Tuiltje van een Aair geformeerd , uit Lancetswyze , fpitfe , Roestkleurige Blikjes beftaande en Bloemen die Wollig , doch byna enkeld zyn , bevatten- de. (5) Zilverboom met famengehoopte Bloemen v* en verdeelde Bladen. SerraJa. Van Tros ■* doe- migc. (4) Protea FloribuscorymboGs, Foliis maïtifldis. Mant. 18 7. Leucademlron glomeratam. Sp. Plant. N, 14. p, 137^ Serra- ria foliis tenuisfimc diviils, Fioribas romen tofis. EURM. *Afrlc* 265. T. 99. F- 2. (5) Protea Floribus congeftls , Foüis raaltilidis. Mant. isg. Leucadendron ferraria. Sp. Plant. N. 15. p. 137. Abroranoi- des Arboream Monomotapenfe , Floribus in ramulorum cy- mis. Pluk. Mant. 1. T. 3-9. f. ï« Serraria Foliis icmüsiime diviils, Floribus mbrïs apetalis, Burm. Afr. 264. T. 99. f. 1. fi, Anethifolias Fjutex Africanas Flore fericeo. Sek, Kab. II. T. 63. f. 6. G llt D£EIm IVc STUS» 98 VlERMANNIGE HEESTERS. III. Van deeze zo wel als van de voorige heeft de Afdeel, Hoogleeraar J. Burmannüs een fraaije Af* Hoofd- beelding aan 't licht gegeven 5 noemende ze bei- stuk. (jen Serraria , als een nieuw Geflagt, ter eere hofm[Ver' van den ê'e'eerden Serrürier, diestyds Hoogleeraar in de Genees- en Kruidkunde te Utrecht. De voorgaande werdt van zyn Ed. door de Wollige Hoofdjes onderfcheiden , en deeze door roode Bloemen te hebben 5 zonder Bloemblaadjes \ gekenmerkt. Beiden waren het Heeftertjes, in de Zandige Woefiynen van Afri- ka groeijende, twee of drie Voeten hoog, met de Bladen 3 als die van Venkel , fyn gefnip- perd. LiNNiEUS zegt, dat de Bloemen van deeze laatfte in de mikken der Takjes voortko- men y 't v/elk ik echter in de Afbeelding zo niet befpeur ; dat zy als by Trosjes ieder op zyn ei- gen Steeltje zitten , en de grootte hebben van een Erwt. Mooglyk ziet zyn Ed. daar mede op het Bloemtrosje , in de gemeene Kelk ver- vat : want hy zegt verder , dat de Bloempjes byna naakt en geknodst zyn , hebbende een zeer korten Elsvormigen Kelk. De vier Meeldraad* jes zouden dan , door hunne vry groote Knop- jes , de Knodsjes daar van moeten uitmaa* ken Als eene Verfcheidenheid betrekt onze Ridder tot d^eze Soort , den Dilbladigen Afrikaanfchen Heefter van Hermannus, welke door S e- e a in Afbeelding gebragt is , onder den naam van Afrikaan/die Averuit met fyne Bladeren en geelt Tbtrandria. 9p geele Bloempjes , zo de Heer J. Ouhman- HL nds, die denzelvcn voor een byzondere Soort ; :>|y% • hielde, aangemerkt heeft. HOOFD- STUK, (6) Zilverboom mei enkelde Wollige Bloemen , ^ tffc ringen Kelk en fyn verdeelde Bla- Cy^n&ides. den. Koorn- b! oernacht tige. . Van deeze vindt men , onder den naam van Ethiopifche Koornbloem x met ftyve Haairachtig fyne in drieën verdeelde Bladen , de Afbeel- ding by Pluk b n etiüs. Het is een Hee- ften jc , dat de Takken en Bladen altemaal glad , doch de Bloemen uitermaate ruig heeft, van grooite als een Kers , zegt L i n nje ti s. (7) Zilverboom met enkelde Wollige Bloemen, vu. den Kelk van buiten glad > en fyn wr-j^f/J^* deelde Bladen. pbaia. Rondkop* p.ge. De gladheid van den Kelk van buiten 5 on- tt- m. derfcheidt deeze voornaamelyk van de voorgaan. Ft£' u de Soort: doch de Hoofdjes der Bloemen zyn ook (6) Protea Floribus fölltariis Vmatis , Ca'yce hitTuto, Fo« lüs mukifi'iis. lUr.t. 1 8 3. Leueadendion Foh\'s fetaces feni- trifïdis. Sp. Plant. 157. Protea Foliis linearüms ramofis. Royen Lugdhat. isó. Cyanus iEchiopicus &c. Plüji. Mant. 61. T. 345- f. 6. (f) Protea Floribus foliiariis Lanaris , Ca!yce extuslarvi, Foü's mm'tiiidis» Mant. 18S. JLeucadendron fphscrocephalum, Berg. Cty. zó. G 2 II. Deel. IV* Stuk» ioo Vier ma nni ge Heesters. UI. ook ronder , waar van zy den bynaam heeft, F^ELt en grooter* Onze Ridder geeft Jer de grootte Hoofd- van een Pruim aan , dat zeer onbepaald is ; Ber- stuk. GIUS faQ yan een Duiven -Ey. Het is, zegt hm!™' deeze laatfte * een Heefter , die de Takken rond , byna glad , met eene Kastanje -bruine , wat ruige , Schors bekleed heeft , met Kransjes van regtopftaande enkelde Takjes , waar aan f yn verdeelde Bladen , insgelyks naar die van Ven- kei of Dille gelykende. Tot deeze Soort fchynt my het Takje te be* hooren , dat ik onder myne Kaapfe Plantgewas- fen vind, hier in Fig. i, op Plaat XIX, afge- beeld. Hetzelve, immers, heeft de Kenmerken van dit Geflagt, dat naamelyk de Meelknopjes in de holligheid der Bloemblaadjes ingeplant zyn, gelyk uit het daar onder, by A , met ver- grooting , afgebeelde , blykt. Voorts zyn die Blaadjes van buiten uitermaate ruig; weshal- ve ook de ronde Bloemknop , of het Hoofdje , waar in dezelven zyn vergaard, zig als Wollig vertoont. Hier tusfehen komen andere Topjes voor , die weinig of niet ruig zyn , en deeze maaken mooglyk de Stempels der Stylen uit. Nader heb ik dit niet willen onderzoeken , om den Bloemknop niet te befchadigen. Dezelve is hier in de Natuurlyke grootte getekend , zo wel als het geheele Takje , waar onder een . Blad 5 by B , vergroot zynde , in Plaat gebragt is, om te doen zien , dat zy, hoewel zig glad ver- T E T R A N D R I A. ioi vertoonendc , zeer ruuw en dunnetjes bezet ^JJ^ zyn met kleine witte Haairtjes. iv, Hooid» (8} Zilverboom met ongedeelde Bloemen op j t zyde; de Bladen met enkelde Eeltige pun- Prctea hirta. ten* Ruittbladi- f Deeze munt door de Wollige ruigte van haare Bladen uit, die geheel van de voorgaan- den verfchiïieö ; want zy zyn Lancetvormig en zeer digt om den Steel geplaatst 3 zo dat de- zelve zig als gefchubd vertoont. Hierom gaf men 'er ook een ruigen Steel aan ; hoewel de eigen tlyke Steel niet ruig is, gelyk uit de Afbeelding blykt van den Grooten Boer- haave, die zegt , dat het Gewas op Moe- rasfige plaatfen , ja zelfs in 't Water groeit 5 en aldaar de hoogte bereikt van vyf of zes Voeten, De onderfte Schubben van den ge* meenen Kelk zyn geel , de bovenflen rood , en dit geeft 'er 3 als 't ware , roode Bloemen aan. (9) Zilverboom met ongefieelde Bloemen op p*m zyde ; cucuiuta. Gehuikte» (8) Protea Floribus lateralibus fêsfiiibus , Foliis ap'ce uni- cnllofis. -Mant. igp. Leucadendrum hirtum. Sp. Plant, 136. Lepidocarpodendron , Foliis Serieels brevibus confertisfimis , Cono gracili longo. Boe BH. Lugdhat. II. p. T. 194. (9) Pritoz Fluribus lateralibus fesfilibus , Foliis apice trical- lofis. Mant. 189. Leucadendron Foliis cuneiformibus apice tridentato - calloiïs* W schend. Ultr. 203. Protea Fol. lanceo- g 3 „ »«, II. D££x» IV, Stuk» I02 VlERMANNIGE HEESTERS. m zyde ; de Bloemen met Eeltachtige drie- Afdeel* j ,' , v, iv4 dubbelde punten. Hoofd» stuk. Deeze noemt Boerhaave Hypophyllocar- podendron > om dat de Vrugten als onder de Bla- den groei jen 3 die de punten in drieën verdeeld hebben , zynde de bovenften geheel , de onder- flen alleenlyk aan de punten rood , voor 't ove- rige donker groen. De Bladen zyn hier veel fmaller dan m de voorgaande Soort , en Wig- vormig , aan den Steel zeer fmal , naar 't end verbreedende. De boven fte roode geeven de Bloem uit , die in haare Kelk als in een Huik beflooten is , waar van de bynaam. Op Moe- rasfige plaat'fen , by 't Ronde Bofch , anderhalve Myl van de Kaap , groeit deeze Heefter drie Voeten hoog. x. (10) Zilverboom met enkelde Bloemen $ wier Rtflcea* &elk uitgebreide gekleurde Straalen heeft ; Roosachti- Bladen Elsvormig. ge. b Van B e r g i u s wordt deeze , wegens de kleinte, nanum getyteld. Het Gewas heeft een Stammetje van maar een Voet hoog, even als de Takken van den Pyn boom door Lidtekentjes ruaw , en als bezet met Pynbooms - Bladen , die aan ( 10) Prpt^a plorlbus Ibünms , Radio Calycino colorsto patemi, Foliis fubulstis. Mant. 139. Leücadendron nanum. Bïrg. Cap. 22. Conophoios Capcnils Pini folio. Pet. Gan* Te.t*andr ia. 103 aan de Takjes , welken het uitgeeft , Goudklcu- Ilfc rig groen zyn. Aan 't end derzelven komt een a™eel« enkele Bloemknop 5 die een grooten paarfchach- Hoofd- tigen Kelk heeft , van binnen geel , zo dat deSTUK* Bloemen naar die van den Chineefchen Aster ge- Jyken. De eigentlyke Bloempjes zyn tweebla- dig : het grootfte Blaadje Lancetvormig , ge- kield , gefleufd, aan de tip Haairig, den rand in drieën gedeeld hebbende , met drie Meel- draadjes ; het andere Blaadje Borltelachtig , met één Meeldraadje. Het Vrugtbeginzel is Haairig > met eenen Elsvormigen Styl , die een cnkeldcn Stempel heeft. (n) Zilverboom met enkelde Bloemen , wier pxr- Kelk bekrompen Lancetswyze Harflige npens, Str aaien heeft, de Bladen Lancetvormig. Tot deeze Soort is, inde eerfte plaats, be- trokken , de Lepidocarpodendron van Boer- haave, met fmalle korte Wilge - Bladen , die de Schubben van den Kelk zeer fchoon Rooze- kleur, Goud, wit en donker -rood bont heeft, het Pluis der Bloemen wit. De figuur der Bloe- men (11) Protea Floribus folitariis , Radio Caiycino lanceoJato ftri&o refinofö , Folii's lanceoiatis. Mant, 189. Lepidocarpo- dendron Foliis anguftis breviorïbus Salignis öcc. Bofrh. Lugd* bat, li* p. T# 187. fi, Leucadendron Foliïs longisfimis obrufe trigonis &c Wachend. Uit, 204. Lepidocarpodendron. Foh longisfimis anguftisfimis &c. BOERH, Lugdbat. II« p. T* ^90. G 4 IX. Deel. IV. StusU IO4 V I ERMANNIGE HEESTERS. HU men doet 'er den naam van Tulpboom door de Afdeel* Hollanders aan geeven. Dezelve groeit, op den Hoofd- we8 van 'c Kafteel aan de Kaap naar den Steen - stuk. berg j met een Stam van één of twee Voeten 'hofmVer' k°°Sf v^ele Takken uitgeeft, tot de hoogte van agt of negen Voeten. De Bladen zyn als gemeld is en de Bloemknoppen, ten aanzien van de Kleur der Schubben volmaakt Harlekyns en zeer veranderlyk, bevatten een overvloedig Ho- nigfap, dat 'er met Smaak wordt uicgezoogen. Linnüus geeft 'er de grootte aan van een Ganzen - Ey. Krui- 'l *s onbegrypeIyfc hoe hier, als eene Ver- pende, fcheidenheid 5 heeft kunnen t'huis gebragt wor- den die andere Soort , van 't zelfde Gewas , welke Boerhaave noemt L. met zeer lan- ge, fmalle Bladen 3 welke de Vrugt, die zeer fraay rood , geel en wit bont is , als eene Kroon omringen, en eenen kruipenden Wortel. Moog- lyk zal hier van de bynaam afgeleid zyn. Dee- ze heeft een Stammetje van naauwlyks een half Voet hoog, zonder Takken, dat een Kroon van driekantige Bladen, als die van de Ficoides uit- geeft , wel eens zo lang als de gezegde Bloem- knop , en de deelen der Vrugtmaaking waren ook niet met die der andere ovcreenkomftig. Menigvuldig groeide dit laatfte Gewas op de Zandige Heijen omftreeks de Buitenplaats van den voormaaligcn Gouverneur van drrStell, drie Uuren gaans van het Vlek aan de Kaap , wel* Tetrandria. 105 welke Conftantia genoemd worde 3 daar men de III. befte Kaapfe VVynen teelt. Afdeel. Hoofd. (12) Zilverboom met enkelde Bloemen , wr^TÜK« Kelk bekrompen Lancetswyze Str aaien heeft , p^'tëa de Bladen rondachtig en gefteeUL Cynaioides. Artisjok» bloeinige, Deeze groeit op vogtige plaatfen aan den Ta- felberg by de Kaap, een dikken Knoest uitmaa- kende , die veele Takken uitgeeft , paarfch van Kleur , zo dat het Gewas de hoogte bereikt vin drie Voeten. De Bladen zyn zwaar ge- lleeldj dik , ftyf 3 bly- groen met roode ran- den , een Handpalm groot. Aan 't end dei- Takken komt een groote Kelk , fomtyds bc- Itaande uit negen ryën van Schubben , zynde dezelven , als de Bloem open is , zeer uitgebreid , en van binnen fchoon rood. De figuur en grootte is byna als die van een Artisjok ; waar van de bynaam. De eigentlyke Bloempjes zyn twee- bladig , zegt Linn^üs; de Blaadjes van langte als de Kelk, aan de tippen famenk!ee ven- de, Roozekleurig; het breedfle den tip in drieën gedeeld en ruig hebbende : de Draadjes witachtig ros; het Vrugtbeginzel gebaard ; den Styl rood. 03) Zil- (12) Protea Floribus folftarils , Radio Calycino lanceolato ifri&o, Foliis fuborbiculatis petiolatis. Mant. 190. Leucaden- dron Fol. fubrotundis patentisfimis petiolatis &c. WACHEND» Ultr. 204. Lepidocnrpodendron Folio fubrotundo rigido &c. EOERH. Lu^dbat. II. p. T. 184. G 5 II. Deel- IV, Stuk* * IOÖ VlERMANNIGE HEESTERS. Afdeel Zilverboom met enkelde Bloemen , de xv. * Straakn van den Kelk Spatelvormig en ge- Hoofd- baard, de Bladen Lancetvormig. STUK* ö plll'ea Deeze voert den bynaam , ontleend van de Leptdocar- Gefclnibde Vrugt , dien B o e r h a a v e aan ver- sltlb?mgSc\\Q\éQ Soorten van dit Gellagt in 't algemeen tige' gegeven hadt > om dat de Bloemkelk zig fluiten- de een Vrugt formeert , welke , als een Ge- fchubde Vaas , de Zaaden bevat. Die hier is t'huis gebragt, voert by hem den naam van Le- pidocarpodendron met langere fmalle Wilge-Bla- den, de Schubben van den Kelk, zeer fraay, geel, bruin, wit, zwart bont hebbende, en de Pluimpjes der Bloemen donker paarfch , met eenen Zilverkleuriger! glans , die ook de randen der Schubben verfiert. In hoogte en manier van groeijing, en teffens in de Vrugtmaaking , komt deeze, die ook Tulpboom genoemd wordt, met de Elfde Soort overeen , en het fchynt dat de Bloemkelk niet minder bezwangerd zy met een Honig -Sap, De twee Bloemblaadjes heb- ben ieder een Streepswys' Meelknopje* Het Vrugtbeginzel , Elsvormig , binnen een Kwastje van geele Haairtjes vervat, heeft een dunnen Styl , die van boven gekield is , zo lang als de Bloem, met een puntigen Stempel. Het Zaad is (13) Protea Floribus folitariis, radio Calycino fpatulato , barbato, Pol. lanceolatis. Mant, ipo. Lepidocarpodendron. Böerh. Lugdbat. II. p. T. 18 8. p. Protea fpeciofa. Lepido- carpodendron. BOERH. Lug&hat* II. p. T. 189* T E T R A N D R I A. 107 is langwerpig , gelyk in de meefte anderen. HU Als eene Verfcheidenheid is toe dceze Soort betrokken , die , welke Boerhaave noemt Hoofd- Lepidocarpodandron met langwerpige groene Bh-m7** deo, die rood gezoomd zyn, de Schubben met/pecb/a. Wollige tippen en randen. Decze heeft ^«b** bovendien, de Bladen veel breeder, met dikke geelachtige Ribben , en is blykbaarlyk een ande- re Soort , tusfehen den Tafel- en den Wind- berg aan de Kaap groeijende, doch met haare Takken naauwlyks de hoogte van twee Voeten bereikende. Zy komt ten opzigt van de groot- te des Bloemkeiks , als een Artisjok 3 met de voorgaande Soort overeen. De Schubben van de onrype Vrugt zyn rood 9 en de bovenften hebben aan 't end als een Kwastje van Zyde. Daarom is een vreemde Vrugt van Cinsius hier t'huis gebragt. Zonderling is 't , dat door onzen Ridder geen protea eewag gemaakt wo^de van de Eerfte Soort \ma'horea% Boerhaave, die niet van de minst Sierlyken is^om. onder deeze Gewasfen. Dezelve 5 op den afftand van drie Mylen van de Kaap 9 aan den voet dei- Bergen groeijende , maakt Boomen uit , wier Stam drie Voeten dik is , van zeer hard en knoeftig Hout, wordende , mooglyk deswegen , Wagenboom geheten". Men gebruikt het meest op den Haard, hoewel het , door de menigte van wegfpringen- de Zwavelachtige Vonken , onder 't branden laflig is. Het heeft eene geelachtige Kleur , doch II* Deel iv. Stuk. VlERMANNlGE HEESTERS. III. doch wordt aan de Takken paarfcln Uit den Apdeei 1Vr4 ' Stam komen menigvuldige Takken, met dikke. Hoofd- breede, langwerpige Itompe Bladen , die geele zfover ^ben he^en en r°ode Randen. Aan 't end hoom, der Takken komt een Bloemknop, die insgelyks de grootte , en byna ook de figuur , van een Ar- tisjok heeft, beftaande fomtyds uit agt ryën van Schubben, en van buiten paarfch zynde, van binnen groenachtig geel. De Bodem van den Kelk is , even als in de Diftelknoppen , bezet met Bloempjes , die ieder een eigen Kelkje hebben , met een lange Staart , waar in het Vrugtbeginzel vervat is , met een gepluimden Styl; De rype Vrugt of Knop , die de Zaaden bevat, is groenachtig Afchgraauw van Kleur. De geheele Boom bereikt , met zyne Takken , dikwils de hoogte van twintig Voeten en de Bast wordt tot Geneezing van den Loop ge* bruikt (*). r XIV> (14) Zilverboom met meest dubbelde Bloemen , Protea die Zeer lang z^n ver van elkander , ge- Hottentot- Knopte Stylen en gladde Bladen. fchc. De bynaam zal waarfchynlyk van de Hotten- totten afgeleid zyn* Men heeft decze Soort op (*) Lepidocarpodendron Folio Saligno hto , Caule purpu- rascente. Boerh. Lugdbat. II, p. T. 183. (14) Protea Floribus fubgeminis , Piftillis capitatis, Co» rollis longisfimis diftantibus, Foliis glabris* Mant. iji. Tetrandria. 109 op de Bergen aan de Kaap , in zwart Zand , HL* aangetroffen. Het is een Heefter met paarfch- Afj^l* achtige Takken , waar aan Lancetvormige Bla- Hoofdi den overhoeks , die glad zyn met eene Eeltige STUK* punt, en op het end Bloemen, van grootte als^f^ een Ockernoot. De gemeene Kelk, even als in de anderen gefcfaubd en glad , is gevuld met eenbladige Bloempjes , die Draadvormig en zeer lang zyn , ruigachtig , geel , naar 't end verdik- kende. Zy zyn in tweeën gedeeld , byna tot aan den Grondfteun toe , en hebben de eene Slip Laneetvormig , in drieën gefneeden , de andere fmaU De Stempel is geknopt, zeer fyn gefpleeten. Ci 5) Zilverboom met enkelde Bloemen , ge* Xv. knodjle Stampers en drie - Eeltige H^^t den* locarpadex-* dron. Onderbla- De bynaam , ontleend van het groeijen der&ge. Vrugten onder de Bladen , door Boerhaave gebruikt , is toegepast op deeze Soort , tot wel- ke niettemin een geheel andere betrokken wordt, die de Vrugten , wel is waar , fomtyds tusfehen de Bladen , doch ook aan de enden der Tak- jes (15) Protea Floribus fblitariis , Piftillis clavatis , Foliis tricallofïs. Mant. 191. Leucadendros Africana. Fluk. Almm Z12. Ptotea Foliis laneeolato - Ilnearihus , apice &c B.QYEN Lugdbat. 184. Hort. CUff. 29. Couocarpodendcon Folio ngi« do, angufto. BOERH. Lugdbat^ II. p. T. II. Deeju.LIV. Stuk* iio Vierman nige Heesters. IIï. jes draagt. Hy hadt dezelve genoemd Conocar* Afd^1 podendron , om dat de Vrugten Kegelvormig Hoofd zyn en zeer veel naar Pynappeltjcs gelyken 3 stuk. Zync]e het Blad ftyf en fmal Wigvormig, mee foc^ilVCr' een breed end , en de Bloemknop 1 ' Oranjekleur , insgelyks van grootte als een Walnoot , zo Linn M v s aanmerkt. Het is een laag Heeftertje of Kruid, dat uit een krui- pende Wortel 9 bp Heijen en Zandvelden , by den Steenberg aan de Kaap , overvloedig groeit. xvi. (16) Zilverboom met twet of drievoudige Bloe- pub***** | men, de Stylen geknodst, de Bladen Lan- ru gbaiii- cetswys' ovaal en Wollig* De Conoc ar podendron die geen Stammetje heeft, maar verfcheide Takken uitgeeft uit den Wortel , met een ftyf , geribd , langwerpig , breed Blad , van Boer ha ave , wordt hier voorgemeld, De Zaadknopjes zyn bruin en tusfehen de Schubben , die het Nierachtige Zaad bevatten , kernen zekere Haairen uit , waar van mooglyk de bynaam is ontleend • cf anders kon die ook zien op de Wolligheid dei- Bladen. De Olyfbladige van Bergit nader te komen aan (16) Pr§ua Florihus binis ternïsve , PiftUIis davatis, Fo- liis ellipiko- lanceolatis puhesceitti^us. Mant. 192. LeucaJ. Oleifolium. Berg. Cap. 15, Conocarpodendron acaulon. Bqerh. Lugdbat. II. p. T4 201. Tetrandria. III aan de voorgaande Soort. Twee of drie Bloem- III. knoppen, volgens onzen Ridder aan 't end derApJ^*u Takken voorkomende, hebben ieder de groot- Hoofd- te van een Kers : zy zyn rondachtig en beftaan STVK* uit fmalle Schubben. De Bloempjes , in de bo^fverm Kelk vervat , zyn eenbladig met twee fmalle Slippen : de Styl is driemaal zo lang en heeft een Eyvormigen Stempel. De Groeyplaats is in 't roode Zand aan de Kaap. (17) Zilverboom , die de Bloemknoppen Ey- Xp^e/l vormig , Kafachtig gefchubd , met Bladen Strcbuina* omzet en glad heeft , de Bladen Spatel^^hübm vormig, effen. De gefteldheid der Schubben van den Kelk, in deeze nieuwe Soort , komt grootelyks overeen met die der Denne- Vrugten. De Bloempjes , daar in vervat , zyn klein , vier- bladig , naauwlyks langer dan de Schubben 5 en hebben een (lompen Stempel. De Bladen hebben de breedte ,# doch naauwlyks de lang- te , van eens Menfchen Vinger. Het Ge- was heeft een Stammetje met dikke Tak- ken en groeit ook aan de Kaap der Goede Hope. (18) Zilverboom , die de Bloemknoppen Ey- xvin. Protea yOT' Conïfera. Pynappe- (17) Protea Floribus imbricato - ovatis involucratis , pa-lige» leaceis , glabris , FoIÜs fpatulatis lasvibus. 'Mant, 192. (is)' Protea Flor. imbricato - ovatis , inYolucris paleaccfc fuu- UU Deel* iv4 stuk» 112 , V I E R M A N N I G E HEESTERS, Illi Afdeel, IV. Hoofd- stuk* Zilver- htm. XIX. Trotr* -paUtns. Goud- kiiüpp;ge. vormig , Kafachtig gefchuhd , met Bladen omzet, en eenigermaate Wollig heefty de Bladen fmal Lancetvormig. De Bloemknoppen 3 van decze Soort , geïy- ken naar Fynappeltjes, of naar de Vrugten van den Lorkeboom ; het welke uit de Afbeelding van BoEiiHAAVE j en uit de benaaming , door hem daar aan gegeven, blykr. Zy heb- ben omtrent de. grootte van een Hazelnoot , en bevatten vierbïadige Bloempjes, 't Gewas heeft een Stam van ongevaar een Arm dik, met veele Ityve Takken , de hoogte van agc Voeten bereikende. Het komt aan den voet der Bergen op den Houthoek, die agttien My- len van her Vlek en Kafteel aan de Kaap ge- rekend wordt te leggen , menigvuldig voor. (19) Zilverboom 3 die de Bloemknoppen Ei- vormig 3 niet Kafachtig efchubd , met Bladen omzet , en effen heef t ; m Bladen liniaal. De Bloemknoppen van deeze Soort, zo wel als de Vrugten > waar in zy veranderen , en * die fubtomentofis ,Fo!ns anguftato-lancèohtïs. Mant. 193. Cono- carpodenduon. UoeRH. Lu^dbat. II. p. T. 197- (19) Protea Flor. ovaris involncraris epaleatis lxvihus, Fo- liis linearibus. Mant. 193. Conocarpodendron. BOERH. Lugd* bat. tl. p. t. 200. ThymeUa capitata. Pluk. Mant, m,T. 2.29. f. TETftANDRÏA. Ii$ die aüeenlyk door het opengaan der Schubben til. verfchillen, zyn vervat in een Kroontje van deAn^EL* Bladen , geel van Kleur en grooter dan de an- Hoofd- deren , die ftyf en fmal zyn , blaauwachtig van stuk. Kleur , byna als Wilge Bladen. Het Gewas uf*vtt' groeit ter hoogte van twee tot vier Voeten , op de Rotfen aan den Tafelberg. De Bloemknop- pen zyn Goudkleurig geel en rood bont. Zy hebben ongevaar de grootte van een Erwt, en de Bloempjes , in zekere Wolligheid daar in vervat , beftaan uit vier fmalle Blaadjes. Het Zaad is byna rond 5 met twee Hoorntjes. Men wil dat het de Geknopte of Katdraagende Thy- metea , met fmalle Wilge - Bladen zy 5 waar van Plukenetiüs de Afbeelding heeft gegeven. (20) Zilverboom , die de Bloemknoppen Ëy~ xx yormig , niet Kafachtig gefclmbd 3 met ^ Bladen omzet ; de Bladen Lancetvormig , gea* eenigermaate Wollig, en fcheef heeft. bladi£e» Dat de Bladen van deeze Soort naar die der Wilgen gelyken , geeft 'er den bynaam aan* Behalve den Pynappeldraagende Heeftcr van BftEYN (20) Protea Flor. óvatis involucratis epaïeatis, Vóliïs ian- ccolatis fubpubcscenti'üus obliquis. Mdnt. 194.. Leucadenciron Salignum. Berg. Cap. ±0, Friitéx 'JÈthiopletis Ccnifer, Toliis Cneori , Salici aemulus. ErêyN CèHU zu T. aan het Ge- bergte , tot de hoogte van dertig Voeten groeit , wordende anderhalf Voet dik: zo dat het ver de grootfte is in dit Geflagt. Men vindt 'er ge- (zi) Protea Flor» ovatïs involucratis epaleati* tomentofis , Fol. lanceolatis villofis nitentibus. Mant. 194. Protea Ar- gentea. Sp. Plant. 137. Leucadendros Africana arbor &c. Pluk. Alm. z\z% T. 200. f. 1. Argyrodendros Africana. Co MM. Her;. II* p. yi. T. 26* RAJ. Dendr. 9. Cono- carpodendron Foliis Argenteis Sericeis latisfimis. Boerh, Lugdbat. 11. p. T. ïpy. Arbor fcrens Folia Argentca, Zak» Wft. 24. XXI. Protea Ar gen tea* Verzilver- de. T E T R A N D R I 115 geheele Bosfcben van, die als Zilver glinfleren III. door de Zonnefchyn. Hy zegt, dat de Bladen AFIjast.. een Vinger lang , fmal en fpits zyn , Boer-Hoofd- haave geeft 'er zeer breede Bladen aan ; 'tSTUKa welk , mooglyk , in vergelyking met Wilgen- Bladen te verdaan zal zyn. Het Zaad heeft een by zon der aartig kroontje van Veertjes , wan- ïieer het voorzigtig uit de Vrugt , die mede naar een Pynappekje gelykt en Zilverachtig gefchubd is 3 genomen wordt. (22) Zilverboom , die de Bloemen half Kloot' xxir. rondy byna met Bladen omzet > niet Kaf - Uvl/llli. uchtig gefchubd , maar ruig heeft > dë |(]^n[>Ia" Bladen Spatelvormig. Deeze was voorheen t'huis gëbragt in het Gë- flagt van Brunia , met den bynaam van Levifa- ïius , dien Petiver aan dergelykê Kaapfe Heefters hadt gegeven. De Hoogleeraar )♦ BurMannuSj denzelven afbeeldende?, merkt aaii, dat de Blaadjes langwerpig 3 plat ën dik zyn§ (zz) Protea Floribits hemisph&rlds fubinvolucrans , épa« ïeatis, villofisj Foliis fpatulatis. Mant, i9|« Emma Levifanus; Sp. Plant. 28p. Brunia Foüis oblongis incanis , Fiorum Ca- pitulo ramulüm terminante. Bur M . Afr. 267. T. 100. f. 2, Conccarpodendron Folio fubrotundo brevisfimo. Ecerh. Lugdbat. II. p. T. 202. Chryfantiiemum fiuticofum, PolygÖ- ni folio , Caulibus fcabris ^ Flore minoie. Pluk. JÊSkh r. 343. f. 9. H z II. deel, iv# Stuk* 116 VlERMANNI GE HEESTERS» HU zyn ; in fommigen , van deeze Soort , geheel Afdeel, glad en gÏOen y jn anderen geheel grys door Hoofd- eene zagte Wolligheid, welke ook dikwils de stuk. Bloemhoofdjes omkleedt, die als een Kroontje hm!™' met hunne Steeltjes maaken op het end van ieder Takje. De Blaadjes , niet grooter dan die van Heide of Wilde Thym , verbreeden naar het end, en zyn dus Spatelvormig, gelyk zig dit ook in de Afbeelding van Boerhaa- v e openbaart , volgens welke de Bloemknop- pen rond en grootendeels bruin zyn, naar bo- ven Goudgeel en groen getopt. Op Zandige Heijen , twee Mylen van de Kaap, kwam dit Gewas voor , met Stammetjes van een Voet hoog , zig dus als een Soort van Heide ver- toonende. Frotea Onder myne Kaapfche Plantgewasfen vind ik ;,smaibia. 'er nog een > dat zekerlyk tot dit Geflagt be- dpie'xix k°ort# Het komt , moet ik bekennen , de an* hg, u dere Brunia , welke door den Hoogleeraar J. Burmannüs, uit de Tekeningen van den Gouverneur van der Stell, Tab. C. Fig. I.j in Afbeelding gebragtis, zeer naby; doch dezelve door onzen Ridder , onder den bynaam van Abrotanoides , in het Geflagt van Brunia gelaten zynde , en in verfcheide opzig- ten nog van de myne verfchillende , heb ik die hier ingevoegd , onder den bynaam van linea- ris , alzo de Blaadjes platachtig en overal even breed zyn , omtrent een half Duim lang. In het eene opzigt itrookt zy met de eene* in het an- T E T R A N D R I ZW jjj andere met de andere der voorgaande en vol- III. gende Soorten , daar zy doch over 'c geheel van Af^eu allen verfchilt. De Steelcü zyn paarfchachtig, Hoofd - de Blaadjes groen en glad ; de Takken taame-STÜK' lyk wyd gemikt ; de Bloemknoppen van grootte ^;**r" als een Erwt ; by Kroontjes op ibmmige en en- keld op andere Takjes geplaatst , gelyk dit de naauwkeurige Afbeelding daar van, in Fig. 2, op onze Plaat XIX, vertoont. Doch het voor- naamfte , waar uit ik ontdekt heb, dat myne Tak daar van , die de langte van een Voet heeft , hier t'huis te brengen ware , is de ge- ileldheid der Bloempjes , welke , even als in de laatfte Soort, ongemeen klein zyn, en op een Wollige Bedding of Stoel geplaatst , als ook eenbladig, dat is uit een dun Pypje beftaande , 't welk in vier Slippen is verdeeld 5 die ieder een Meelknopje bevatten. Zie by Letter C twee derzelven fterk vergroot , en daar tusfchen een enkelen Styl met zyn Stempel en Vrugtbe- ginzel: waar uit dan mede blykt, dat dit Gewas niet tot de laatfte Soort te betrekken zy. (23) Zilverboom met getopte Bloemen enovaa- xxnr. ^Bladen. jjW Wydgc- Deeze , dus gebynaamd, om dat de Takken mikte* wyde mikken maaken, heeft een Heefterachti- (23) Pr$tea Floribus fafügiatis, Foliïs ovalibas. Mmt* Leuctdendron divaricatum. BERG. Cap, ip, H 3 II, DEEL) IV. Stuk, I Il8 VlERMANNIGE HEESTERS» Afdeel ^en ' ruigen ^teeI > waar aan ovaale , ftompe iv. Blaadjes , naauwlyks een Kwartier Duims lang* Hoofd- De Bloemen aan ?t end der Takken , enkeld of STUK» ^ vergaard , byna ongefteeld , voortkomende , hom™'* hebben de grootte van een Erwt, De Kelk be- ftaat uit een enkele ry van langwerpige, ftompe Blaadjes 3 die aan den rand Wollig zyn. Ieder Bloempje , daar in vervat, is vierbladig, van buiten Wollig , hebbende Draadachtige Blaad- jes , die ruig zyn , naar 't end verbreedende , en aldaar ieder een Meelknopje bevattende, dat Elsvormig is , zo wel als de Styl. Dëeze is een weinig langer dan het Bloempje en heeft een fpitfen Stempel. xxiv. (24) Zilverboom met getopte Bloemen en on- Pretea ^ 'urpurea. Paarfchc. Freua verdeelde Draadachtige Bladen. purpurea. ° De Bladen in deeze Soort zyn zeer dun , Elsvormig met eene Eeltige pUBt, en glad. De Stengen zyn paarfch en de Takjes eenigermaate ruig. Aan 't end derzelven komen de Bloem- knoppen , ook ter grootte van een Erwt , voort , die ongedeeld zyn en getopt , een Kelk heb- bende van dergelyke Blaadjes, als die der Tak* ken , waar in de Bloemetjes vierbladig , ruig , met eenen gladden paarfchen rand. Sy) zii- (24) Protea Floribus fasrigiatis , Foliis Fib'fbrmibus fuclt — Vsiis. Mant. 195, Leucadendron Foliis fubulatis , Ra mis de- terminatis, Floribus termmaHbus. Syst. Nat. XII. p. 110. Pro- sea Foliis Hnearibus fimplicisfimis , &c. RoY£N Lugdbat. i%6f Tet&and-ria. ITp (25) Zilverboom, die gepluimde Bloemknopje? III. heeft* van omtrent tien Bloempjes, en de A^eel. Bladen eenigermaate Lancetvormig* Hoofdt STUK. Hier zyn de Bloemknoppen , in dit geheele xxv. Geflagt, allerkleinst; niet grooter dan eenTzr- Parvi%ta« we -Graantje , geel van Kleur, en, in menig- te , Pluimswyze , als die van fommige Alters , geplaatst. Dè Steel is Heefterachtig, zeerTak- kig, agt Voeten hoog'. De Bladen zyn lang- werpig ovaal , aan 't end Itomp , van grootte byna als die der BJaauwbesfen. De Kelk is Ey- rond, wat ruig, bevattende agt of tien Bloemp* jes , die eenbladig zyn , een dun Pypje hebben- de , van langte als de Kelk , met den rand in vier zeer lange Draadachtige Slippen verdeeld. De Meelknopjes , Streepachtig , geel , van bui- ten zwart , zittende aan den Keel van het Bloempje , hebben byna de langte der gedagte Slippen , en de Styl die der Meeldraadjes. De Stempel is dikachtig, langwerpig, aan den top in tweeën gefneeden. Van het Vrugtbeginzel wordt niets waargenomen. Dus uitvoerig heb ik dit uitgebreide Geflagt van zeldzaame Gewasfen, die deZandwoeftynen en Valeijen van den Zuidhoek van Afrika verfie- ren , mooglyk nergens anders op den Aardkloot na- (25) Protea Floribus paniculatis , Flosciilis ftihdenis, Foiü's fublanceolatis. Mant. 195. H 4 II, Deel» IV. Stuk. *2Q Viermannige Heesters. Afdeel- patuur,yk voorkomende, moeten befchry ven. De iv. meeftcn , nogthans , zyn ook in de Openbaare Hoofd Kruidtuinen van Europa , uit Zaad, doch dik- £Mrm wils in Geftalte aanmerkelyk verfchillende ] voorc- hm, geteeld , en men raaktze , wegens hunne teer- heid, ligt weder kwyt, zo de vermaarde Eoer. HA ave heeft aangetekend. Ce?halanthus. Kogelboom. Dit Geflagt heeft daar van zyn naam , dat de Bloemen tot ronde Hoofdjes, als Kogels 3 ver- gaard zyn. De Kenmerken zyn dus opgegeven. Geen gemeene Kelk, de eigen Kelk Trechter- vormig, boven \ Vrugtbeginzel ; een Klootron- de , naakte Ontvanger : een enkeld Wollik Zaad (*). * Wie zou daar uit begrypen 5 dat het een Plant is , „ die regelmaatige Bloemen draagt , 3, vergaard tot Kogelronde Hoofdjes , waar van 3, ieder Bloem een Pypje is , met het voorfte 5, end verwydende en doorgaans in vier of vyf „ deelen gefnecden , welke dus een Kruisje 3, of Sterretje maaken; zynde het agterend „ van dit Pypje ingekast in den Kelk , die „ het Vrugtbeginzel (Ovarium) kroont , het 5, welke , na het verflenzen van de Bloem , een %) Doosje wordt 3 zynde met zyns geJykcn by ' » in- (*) #34*, Hm, Veg- xii & ui& „ ïnleding geplant op een gemeenen Stoel (P/a- „ C(?72^) " ? IV. Dus, naamelyk, worden de] Vrugtmaakende Hoofd- deelen van dit Gewas , door Vaillant 38TÜKi zeer duidelyk , onder den naam van Platano- Cephalus , dewyl het Vrugt- en Bloemhoofdje zeer naar de Vrugt van den Platanus gelykt, befchreeven De Amerikaanfche, welke hier als de eenig- ^i.^ fte Soort voorkomt fi), voert, in Noord- tbus Qcci- Amerika , den naam van Buttonwood , dat^J^ is Knoopen - Boom ; gelyk men 'er ook denkaanfche. Platanus , om de zelfde reden , noemt*. By * zle ,t Plukenetius wordt dezelve Boomachti*™^- ge Amerikaanfche Scabiofu 9 met drie Bladen 3 62. ' rondom den Steel 3 getyteld. De Bladen zyn ovaal en gefpitst , taamelyk groot. Ik heb een Takje van dit Gewas , dat in 't voorleeden Jaar, hier, in de Openbaare Kruidtuin der Stad, gebloeid heeft , waar aan men ziet , dat de Bloem- Heekjes ook by drieën om den Steel voortko- men. Wat de Vrugt aangaat, merkt Linn^eus aan (*) Mem. de FAcad. R. des Schnees de 1722. O&avo. p« 258. (1) Cephalanthus. Sytt. Nat. XII. Gen. 113. p. uuVeg. -XIII. p. 120. Cephalanthus Foliis oppofitis fternisque. Grqn. Virg. 15, 17. Ccph. Foliis ternis. Hort. Clif/yz. Royen Lugdbat. 187. Scabiofa dendroides Araericana , ternis Foliis Caulem nmbientibus , Floribus ochroleucis, PLUK» Alm. 33$. X, 77. f. 4. H5 XI, Deel» iv« StuKi 122 VlERMANNIGE HEESTERS. HL aan , dat dezelve niet beftaat uit Doosjes , maar AFDEfiL#ujt gj^gjrïg iange 3 pieramidaale Zaaden, op het Hoofd- dunfte end rustende , hoekig, Wollig met ééne stuk* Holligheid. De Groeyplaats is op vogtige plaat- fen in Karolina en Virginie. De Oostindifche Platanocephalus van Va ie- LAN t , zynde de Katou -Tsjaka van Malabar, te vooren Cephalanthus met gepaarde Bladen ge- naamd , wegens de vyf Meeldraadjes onder de Vyfmannigen behoorende > en tevens ook een hoogftammige Boom zyndc, is begreepen in het Geflagt van Nanclea , en dtis te vooren reeds * ii. P« befchreeven*. De Vrugten van dien Boom wor- ir. Stuk, _ . mr biadz. 75?. den, wegens de gedaante j Morgenjterren geheten , en het Sap, daar uit geperst, tot verzagting in Kolykpynen gebruikt. Scabrita. Ruuwblad. De Kenmerken van dit nieuwe Geflagt zyn, een eenbladige Trompetachtige Bloem . met een geknotten Kelk, waar in twee uitgegulpte Zaa- den. i. De eenigfte Soort (i) , in Indie huisvestende, frtftora. is een Heefter met vierkantige ruuwe Takken, ©riebioe- waar ,van je Geflagtnaam. De Bladen zyn ge- paard, gefteeld, langwerpig ovaal, efFenrandig, langer dan de Leden der Takken , wederzyds ruuw. (i) Scabrita. Syst. Nat. XII. Gen. 1242. p. 115, Veg, XIII. p. 124. Mant. 37* Tetrandria. 123^ ruuw. Uit de Oxels derzelven komen de Bloem- ttl. fteeltjes, tegenover elkander , voort, die maar^^1* half zo lang als de Bladen zyn , aan de puntEIoon* tweebladig en driebloemig. Het byzondere Om«STÜK* windzel is , zo 't fchynt , vierbladig , uit Itomp ovaale Blaadjes , van langte als de Kelk , be- llaande , en bevattende drie ongedeelde Bloem- pjes. Siphonanthus. Spuitbloem. De Bloem is , in dit Geilagt , eenbladig Trech- tervormig , zeer lang , 't welk daar een Spuit- achtige gedaante aan geeft : de Kelk in vyven gedeeld. Vier Besfen, die één Zaad bevatten j maaken de Vrugt uic. Amman noemt deeze(i) Siphonanthemimi \ l enzegt, dat de Bladen naar Wilgen -Bladeni^/w/^ gelyken f zynde ongevaar drie Duimen lang en£°°stmdi~ één Duim breed , fpits , op korte Steeltjes y hoog groen , zo wel als de Steelen van het Ge-, was , uit wier top , als ook uit de zyden , de Bloemfieeltjes voortkomen 3 omtrent een Duim lang , in drie , vier of vyven Kroonswyze ver- deeld. De Bloemen , zo lang als de Bladen , zeer dun , geel van Kleur , hebben een krommen paarfchen Styl en vier paarfche Meeldraadjes. De fi) Siphonanthus. Sm. Nat. XII. Gen. 129. p. ir9- Kify XV. p. 129. Siphonanthemum Salicis folio floie flavescenre* AMM. A3. Petrop. 173$, 214. T, l}% II* DSEL. IV. STUK* 124 Vier ma nni ge Heesters. III. De Vrugten , uit het onderfte van den Styl vöort- 'Afdeeu komende, hebben de gedaante van Besfen, vier Hoofd- by elkander , groen van Kleur* De Groeyplaats stuk* js jn Oostindie. Catesb,ea. De byzondere Kenmerken zyn ; een eenblad i- ge , Trechterachtige , zeer lange Bloem , op het Vrugtbeginzel zittende, en de Meeldraadjes in haare Keel beflootèn hebbende. De Kelk is viertandig en de Vrugt een veelzaadige Be* fie. cJushta ®e eeni^e Scort Ci) is door den vermaarden fpinofa. Catesby, nu omtrent vyftig Jaar geleeden , ^Gedoorn-.^ £ur0pa ingevoerd. By noemt het een Doorn- achtigen Heefter , met veele Blaadjes , als van Palm, by elkander voortkomende , en eene han- gende Bloem , welke zig als vierbladig vertoont, en vuil geel is ; waar op een Saffraankleurige Be- fie volgt, met kleine Zaadjes bezwangerd. De Groeyplaats was op 't Eiland Providence. I x o r A. Bofch - Vlam, Hier is de Bloem ook ecnbladig , Trechter- achtig, lang, boven het Vrugtbeginzel geplaatst, heb- (j) Catesbxa. Syit. Nat, XII. Gen. 130. p. 120. Vtg. XIII. p. 129. Frutex fpinofus, Buxi foliis &c. Catesb. Ca- rel. lil p, ico. T. ioo. Tetrandria. 125 hebbende haare vier Meeldraadjes boven de Keel III. en de Vrugt is eene vierzaadige Befie. Afdeel; Drie Soorten , waar van twee Oostindifche Hoofd- zyn , komen in die Geflagt voor, als volgt. STÜK* Cl} Bofch- Vlam met ovaa'e Bladen, de Tak- r *• jes half omvattende , en luilswyze Bloe- eoccmea. Hoogroo- men. a*. Van deeze , die de Vlam der Bosfchen by Rümphiüs heet , heb ik den Geflagtnaam ontleend. De reden is , dat de hoog of Vuurig roode Kleur , der Bloemen , derzelver Tuiltjes als Vlammetjes in het groen der Bosfchen doet tintelen. Het is een klein Boompje, zegt hy, of Struikgewas , dat omtrent eens Mans langte hoog wordt , hebbende de Bladen langwerpig fpits, glad en ftyf, van boven hoog groen, van onderen geelachtig , ftaande tegen elkander over, en taamelyk groot. Aan 't end der Rysjes komt de Bloemdraagende Tuil voort , beltaande uit verfcheide Steeltjes , ieder met drie Bloemen als lan* (i) Ixora Poliis ovalibus femi - amplexicaulibus , Floribus fasciculatis, Syst. Nat. XII. Gen. 131. p. 120. Veg. XllU p. 129. Flor. Zeyl. 22. Osb. f#n. 220. ]asminum Floie tetrapetalo &c. BURM. ZtyL 125. T. 57* BüRM. Fl. Ind. p. 34. jasminum Indicum &c. Tluk. Alm. 196, T. 59. f. *• & Arbor Indica. Mant. 20. T. 364. f. 1. Flamma Sylvarura, RüMPH» Amh. IV. p. 105. T. 46. Schetti. Hort. Mal, II. p. 17. T. 13. RAJ. Hifi. 1573. |L Deel. IV. Stuk» IH6 V'l ERMANNIGE HEESTERS, III* lange Naalden , aan 't end in vier Slippen ge- Af?£el' deeld. Van binnen zynze Menie - rood , en de Hoofd- oude Bloedrood , zo dat men in ieder Tuiltje stok. jjioemcn van tweederley Kleuren vindt. De ru/fa' Halfen zyn Rooze - rood , en na 't afvallen der Bloemen blyven de roode Steeltjes over, een Koraaltak verbeeldende 5 waar op Besfen groeijen , die in 't eerst groenachtig, vervol- gens purper- rood en op 't laatst zwart worden en week. Op fommigen van deeze Heefters blyven dezelven omtrent van grootte als Ge- ncverbesfen s op anderen worden zy zo groot als Krieken. De enkelde bevatten maar één , de dubbelde twee Zaadkorrels. De Wortel is brandig fcherp , en kan tot een Blaartrekkend Middel worden gebruikt. Dit Gewas komt byna door geheel Oos tindie, niet alleen op de Eilanden , maar ook aan de Vaste Kust , in de Bosfchen voor. De Hoog- leeraar J. Burmannus geeft een fraaye Af* beelding van hetzelve , zo als zyn Ed. het , door den vermaarden Hermannus zelf op Ceylon verzameld , in bezitting heeft , doch merkt aan, dat het een weinig fcheen te verfchillcn van de Schetti van Malabar, welke tot deeze Soort betrokken wordt. Dit zouden mooglyk Verfcheidenheden kunnen zyn. Herman* nüs hadt deeze Heefters Paauwen Kers ge^ noemd , om dat de Paauwen , zo men meende , op derzelver Vrugten , die zeer naar Krieken geleeken , aasden. Hy heeft aangetekend, dat de- T E T R A N ® R 1 A. 12? dezelven ook van de Inlanders gegeten worden. HU Dat zy de Bloemen , die doch geheel Reuke-A*f£EU loos zyn, aan hunnen Afgod Ixora offerden, Hoofd * heefc zekerlykden GëÜigtniSm ter baangebragt.8TÜK# Men vindt het Gewas Indifche Jasmyn met Laurierbladen van Plukenetiüs getyteld. Het wordt in de Tuinen der Chineezen veel tot Sieraad nagehouden. (2) Bofch - Vlam met Lancetswys' ovaale Bla* if. den en Tuilswyze Bloemen. eila°ra witte. Deeze Soart maakt de Bern - Schetti of de Witte Schetti , van den Malabaarfen Kruidhof uit. De Bladen van deeze zyn langer dan van de voorgaande Soort , zy loopen puntiger uit , zyn by het Steeltje ook wat fmaller en over 't geheel zo dik niet. De Bloemen zyn wit- of geelachtig , anders van de zelfde figuur en Tuils- wyze groei jing 5 hebbende den Styl hooger uit- komende en omringd van vier Meeldraadjes met geele Knopjes. De Vrugten zyn langwerpiger , van een zoete Meelachtige Smaak , wordende ook van de Indiaanen gegeten. Op Java geeft men 'er den naam van Manaar aan , terwyl men de voorige , in 't Maleitfch > Djarong > dat is Naaldeboom, noemt. C3) Bofch- (2) Ixora Foliis ovato • lanceotatïs , Fïoribus fasciculatis, Jasminum Indicum & Schetti album. Pluk. Alm. ié$. T. jos>. f. 2. Bern . Schetti. Hort. Mal, II, p. i^T. I*. II, ÏÏEhL, IV. STUK. 128 VlERMANNIGE HEESTERS. (3) B°fch - Vlam met drievoudige Lancetswys* Afdeel. ovaale Bladen, de Bloemen aan Tros/en. Hoofd» stuk* Deeze , in Amerika voorkomende , volgens in- Plümier, is Boomachtig , en heef t drie lang 'jmtrie***. gefteekfe , Lancetswys' ovaale , gladde , effen- dige.Cb1*" randige Bladen , by elkander, zo Linn/eus aanmerkt. Dit heeft echter geen plaats in de aangehaalde van Browne, uit Jamaika, die 'er gepaarde Bladen aan geeft , met Borftelige Stoppeltjes. De Zaadkorrel { die zig in vieren fplyt , zat in een byzonder Vliesje of Dop , binnen de Vrugt, gélyk de Koffyboonen. Het Pypje van de Bloem , en deszelfs rand , zyn hier veel korter dan in de overige Soorten van dit Geflagt. IV. (4) Bofch-VIam met overhoekfe Bladen* Ixora al' Ovefhoek- In de Bosfchen van Martenique vondt de Heer {c' Jacquin een Gewas overvloedig, waar zyn Ed. deezen naam aan geeft, en de Kleinere Boom- achtige Jasmyn , met Bladen van Nagtfchade , door Plümier in Zuid - Amerika gevonden , daar toe betrekt. Het was doorgaans een Tak- kig Boompje van twaalf Voeten hoog , doch dat (3) Ixora FoJ. ternis lanceolato - ovatïs , Flor. Thyrfbideis. Am. Ac ai. V. p. 393* Pavetta Foliis oblongo • ovatis, op- pofitis ; Sripulis Setaceis. Brown. Jam. 142. T. 6. f. 2. (4) lx9t* Foliis alternis. JAC^ Amtr% Hij}. 1$. T. 177. f. «♦ Tetr andria* 129 dat aan de Beekcn dikwils eens zo hoog wierdt. III. Dc Bladen waren als in de andere Soorten , en AFD^Et uit derzelver öxelen kwamen korte veelbloemi- Fïgofd* ge Steekjes* mee Reukelooze witte Bloemen ,STurc* die meest in vieren gedeeld waren , met vier 3 doch fomtyds ook in vyven , met vyf Meel- draadjes, 't Getal der Zaaden was even onze- ker. Men vondt 'er van vier tot tien in zwarte Besfen , met een donker paarfche pap gevuld, Mooglyk , zegt hy , zou dit Gewas tot een an- der Geflagt behooren kunnen : doch de Gefialte kwam zeer met die der Ixoraas overeen. Pavet? a. Scheelkoorn. De Bloem is in dit Geflagt even als in *t voorgaande ; de Stempel krom ; de Vrugt eene tweezaadige Befie (*). Deeenigfte Soort (1) voert in Indie den naam r. van Pavate > Pawatha by de Ceyloneezen , i^tT** Pavetra of Malleanothe op Malabar. De Por- oostindi- fche. tu« (*) Syst. Nat. XII. p. m. Peg.Xltl. p. 129. Eenzaadig wordt dezelve in de Optelling der Kenmerken , maar v/einige Bladzyden voorlyker , gezegd te zyn. (1) Pavetta. Syst. Nat. XII. Gen. 132. p, 120. Veg. XIII. p. 129. FU 2eyL S6. Am. Ac ad. L p. 3 2 8. BüRM. Fl. Ind. p. 35. T. 13. fi 3- Rumph. Amb. IV. T. 47. Pavetta five MaUeaiiothc. Hort. Mal. V. p. 19. T. io. Raj. 'fiift. 15 81. Arbor Malabarenfium Fru&u Lcntisci, C» B. Pm. 399» Sam- bucus humilis Zeylanica t Pawatha Zeylancnfibus. BURM* ZeyL 209. 1 II, Deel 1Y. Stuk. 130 VlERMANNIGE HEÊSTERS. III. tugcezen geeven 'er den naam van Boom tegen ^F jf,EL* de Roos aan , maar de Hollanders noemen het Hoofd- Gewas Scheelkoorn. De reden van deeze laat- stuk. fl.e benaaniing blykt my niet. Van Her- koomd' mannüs wordt zy de Ceylonfche Laage Vlier 9 die tegen den Rooden Loop dienftig is3 gety- teld. Rümphius merkt het als een vreemde Soort van de Vlam der Bosfchen aan , in welke de Bloemen meer Tuilswyze gefchikt zyn , heb- bende voor 't overige byna de Kleur van de an- dere; dat is, rood zynde, doch niet zo Vuurig rood. Die op Malabar in 't wilde groeit is een laag Boompje, met Bladen byna als der Citroenboo- men, doch kleiner; maar men heeft een derge- lyk Gewas uit China op Java gebragt , dat al- daar tot fieraad in de Tuinen nagehouden'wordt : dit heeft de Bladen breeder cn groeit wel tot tien Voeten hoogte. De Bloemen zyn, zo wel als die der Ixoraas , zonder Reuk, en 'er ko« men weinig Vrugten aan. P E T E S I A. De Bloem is wederom Trechtervormig en eenbladig , gelyk in de voorgaande Geflagten : de Stempel in tweeën gedeeld en de Vrugt een veelzaadige Befie. Twee of drie Soorten , allen Westindifche , komen 'er in voor, als volgt. CO Pe- T E T R A N D R I A. ï3l (1) Petefia met Lancetswys' ovaale, van on- 1H. deren JVvllige > Bladen , de Bloemtros/en Arfy ÈL# ep zyde. Hoofd. STUK. Deeze 3 op Jamaika voortkomende , is een pJiefa Heefter met regtopftaande Steelen 9 die de^^jf- Bladen tegenover elkander en effenrandig heeft, ge.6 met ftyve Stoppeltjes daar tusfchen 5 en kleine Trosfen in derzelver Oxelen 5 met den Bloem* kelk in vyven gedeeld, (2) Peteüz vtet ovaals 9 naakte , gejlnepte Bla* u. den , de Steelen bogtig. r Fet*M * 00 Lygiftum* Bogtige, Hieraan geeft Browke den naam van Ly- giftum , dat Heefterachtig is met buigzaame Takken , en ovaale gepaarde Bladen , welke fterk geaderd zyn of geftreept , met Steelen. De Trosjes , in de Oxels voortkomende , zyn meest dubbeld en eenbloemig. De Groeyplaats is op het zelfde Eiland, f3) Pe- (1) Petefut Foliis lanceolato - ovatis , fubtus tomentofis , Thyrfls lateralibus. Syst. Nat. XII. Gen. 133. p. 120. Veg. XIII. p. 129. Fetdia fruticofa , Foliis ovatis oppoiicis &c. BROWN. Jam. 143. T. 2. f. 8. (2) Petefia, Foliis ovatis , nudis , lineatis , Caulc flexnofb. Lygiftutn flexile Fuiticofum &c, fiROWN. Jan*. 142. T. 3, f. 2. I 2 II. Deel. IV, stuk. I32 VlERMANNIGE HEESTER^ (3J Petefia met langwerpige Bladen, die we- Af**el- derzyds Wollig zyn. Hoofd- stuk. Dit Gewas, in de Bosfchen by Karthagena Peu'rta gevoIKkn3 heeft de Heer Jac qüin hier t'huis tomento/a. gebragt , offchoon zyn Ed. de Vrugt daar van dige.gb1*" nJet hadt kunnen waarneemen. De deelen der Bloem kwamen overeen met de Kenmerken van dit Geflagt. De Takken of Steelen van deezen Heefter waren flap of zwak en lagen dikwils op den Grond. Deeze Heer vondt op St. Domingo een Gewas 3 dat hy Petejïoides noemt , om dat het in Geftalte naar die van dit Geflagt gelykt , zynde een Boompje met Laurierachtige Bla- den , van vyf Duimen lang, met Trosfen van ongemeen kleine witachtige Bloempjes : doch de Vrugt was hem daar van ook niet geblee- MlTCHELLA* De Bloemen , die hier even als in de voori- 1 gen uit een viertandigen Kelk voortkomen > zyn mede Pypachtig, en zitten met haar twee- ën op één Vrugtbeginzel y dat vier Stempels heeft 5 en de Vrugt is eene Belle, in tweeën gedeeld , met vier Zaaden. De (3) Peufta Foliis oblongis Uttteque tomcntofïs* JAC<& A- mtr. 11, Hifi, p. xi% T e t eTa » d r i A. 133 De vermaarde Mitchelius , naar wien in: dit Geflagt genoemd is, heeft de eenigfte Soort Afj^el; daar van (i), als een nieuw Geflagt, voorge- Hoofd- fteld onder den naam van Chamadaphne. MenSTUK* vindt dezelve Lonicera met ovaalachtige Bla-^.J^ den . een tweebloemig Vrugtbeginzel , de Bloe- rePens- ' 9 . jv n! Kruipende, men van binnen ruig en een tweedeeligen Styl , door den Heer Gronovius getyteld. Ca- tesby Itelt een klein Takje daar van, on- der aan den Stam van een Eikeboom , voor , by den naam van Syring die Bes/en draagt , met rondachtige Myrte- Bladen 3 en witte tweelingfe Bloemen , uit Florida. Het is een Gewas , dat op vogtige plaatfen , meest by de Wortels van Boomen, groeit 5 klimmende dikwils byde Stam- men op 3 doch ook wel langs den Grond krui* pende 5 en roode Vleezige Besfen draagende , die dubbeld genaveld zyn. Het wordt niette- min , wegens de overblyvende Ranken , on- der de Heefters geteld. De Groeyplaats is , bovendien > in Karolina , Maryland en Virgi- nie. Cal* (i) Mitchella. Syst. Nst. XII. Gen. 134. p. 120 Vep XIII. p. 129- Am. AeaL III. p. 16, Chamsedaphnc. MlTCH. Gen. 27. Lonicera Foliis fubovatis, Germine bifioro. Geon. Virg. 22. Syringa Baccifera &c. Pluk. Amalth. 198. T. 444. f, 2. Catesb. Car. L p. T. 20. Seligm. Vog. I. Band. bh 34. PI. 40. Baccifera Mariana &c, Petiv. Caz. I. T. u f. 13. 13 IX. Deel* IV, Stuk» Ï34 VlERM ANNIGB HEESTKRS HL Afdeel. Callicarpa. IV. «tuk*0* ^e ^oem *s PyPacfltig5 in vieren gedeeld > zo wel als de Kelk , en de Vrugt een vierzaa- dige Befie* Twee of drie Soorten komen thans in dit Geflagt, als volgt, i. (i) Callicarpa met Zaagswys' getande * van TiïZ. onderen Wollige Bladen. Ameri- n Cil * Dit Gewas , Burchardia door du Hamel, . en Johnfonia door Miller getyteld, komt hier onder doezen Geflagtnaam voor , die van de fierlykheid der Vrugt lchynt afgeleid te zyn. C a t e s b y noemt het een Gekranste Bes/en draagende Heefter , met breede , rimwe , getan» de en gepaarde Bladen. Dezelve groeit ook natuurlyk in Noord - Amerika , geevende flappe taaije Ryzen uit, die als met eenige Wolligheid bekleed zyn , waar aan rondachtige gefpitfte Bladen tegenover elkander , en uit derzelver Oxelen' komen zeer kleine witachtig roode Bloempjes , aan Trosjes vergaard , waar op kfei- ( i) Callicarpa Foliis ferratis fubtus tomentoffs. Sys$f Nat. XII. Gen. 135. p. 120» Ver. XI U. p. 150. AH. Ups. 174 1. p. Zo. Sphondylococeos. Mitch. E..N. C. 8. p. 218. Burchar- dia. Du Ham. Atb. I. p. ui. T. 44* Johnfonia. Mill. Diiï. Anonymos bacclfera verticillata &e. Pluk. Alm. tüT* 136. f. 3. ïïutex baccifer verticillatus &c. CATESB» Car. IL p. T, 47* GRONt Virg, 13 S, 15?* Tetrand UIA, 135 kleine vogtige Besfen volgen , Karmozyn- purper 111. van Kleur, glad en glanzig, in de Herfst zig A*fv.EU zeer fraay vertoonende en met vyf of zes plat- Hoofd- te Zaaden gevuld. STÜK> (2) Callicarpa met effenrandige ruige ^a'Cal^rpa detl+ tomtr.tofa. OiïStindi- Ichc. Deeze Soort maakt thans het Geflagt van Tomex of Vikboom , te vooren door my be- fchreeven , uit*. In Amerika heeft de Heer * ir. d. Jacquin ook eeii Soort van Callicarpa, met^^f*'^ efFenrandige Bladen, waargenomen (*). Aquartia. De Kelk is Klokvormig in dit Geflagt; de Bloem Raderachtig met fmalle Slippen : de Vrugt eene veelzaadige Befie. De eenigfte Soort (i), door den Heer Jac- l* quin dus naar zynen Vriend Aqüart,^^ een Inboorling van Martenique , die hém in hec^edoom- Kruiden zoeken veel dienst beweezen hadt, ge- tyteld , was een ïakkige Heefter , van vier Voe- (2) Callicarpa Foliis intcgerrimis lanatis. Mnnt . 331. Tc- mex tomentofa. Sp. Plant, 172. (*) Callicarpa Foliïs integenimi's. JACQ. Amtr. Hifi. p, 15. T. 173. & 7* Callicarpa integrifolia. Syst. Nat. XI i. Gen. 135* Sp. 2. Ci) Aquartia. Syst. Nat. XII. Gen. 136. p. 121» Veg* XIII. p. 130. Jacc*. tAmer. Hifi, p. 1;. T. ia, 14, Ui DEEL» IV. STUK, I36 VlERMANKIGE HeESTËKS, III. Voeten hoog , hebbende de oude Takken met Afdeel. y.QnQ poorntjes bezet , de jongen ongedoornd Hoofd» en Wollig, zo wel als de Bladen, die ovaalach- btvk. tjg en effenrandig waren , gefteeld , een Duim lang. Op korte Steekjes kwamen de Bloemen voort, die wit waren en zonder Reuk, worden- de gevolgd van een geele , gladde Vrugt , naar een klein Erwtje gelykende, in de Kelk vervat. Op de Rotfen aan den Zeekant van Sr. Domin- go hadt zyn Ed. deezen Heefter aangetroffen , bloeijende aldaar en Vrugtdraagende in de Maand Oktober. P e N jE a. De Kelk is tweebladig, bevattende een Kloks- wyze Bloem , die een vierhoekigen Styl heeft ^ zynde de Vrugt ook vierhoekig, met vier hol- ligheden en agt Zaaden. Vyf of zes Soorten , altemaal Kaapfche Ge- wasfen , komen thans in dit Gefiagt voor, te weeten. 1. (1) Pensea met ovaale platte Bladen en ge* haairde Kelken , die grooter dan de Bladen Traa- ZJ71* Rende* Het fi) Venxa Fotiis ovatis pbnïs , Calycibus cifiat's Folio ma- joribus. Syst. Nat. XII. Gen. 138. p. 121. Feg.IXlli. p. 130. Tkhymali Myrfnitis fpecie arbuscuta &c. Pi.uk. Manu T. 4*. T E T R A N D R I A. I37 Het Ethiopifch Boompje , dat de gedaante HL van den Tühymalus Myrfinites heeft, met rond* A™EM achtige Bladen , en uit een hard Gefchubd Hoofd- Hoofd- je, als dat van de Arabifche Stcechas , zyne^TÜK# Traan ftort ; van Plukenetius gemeld en PetMm afgebeeld , maakt deeze Soort uit. Dat hetzel- ve de Orientaalfche Sar cocolla- Boom zoude zyn , fchynt my uit de geelachtig witte Blaadjes van die figuur, welke men dikwils onder de brokken van die Gom -Harst vindt, niet duidelyk op te maaken. De Bladen zyn ftompachtig , de Bloe- men ftomp en de Styl Elsvormiger dan in de overigen, zegt Linn^süs. De gedagte Gom, die ons uit Perfie en Ara* De Gom bie toegebragt wordt, komt voorin kleine Brok- jes, welke het Gruis fchynen te zyn van groo- tere Traan en f witachtig rood, fpongieus met cenige glinfierende deeltjes daar onder gemengd. De Smaak is fcherpachtig en bitter met eene walgelyke zoetheid. Gekaauwd zynde , wordt zy taay , fmelt in Waterige Vogten en brandt niettemin aan de Kaars. Het is derhalve eene Gom *Harst , die eenigszins van den aart van 't Sap der Wolfsmelk fchynt cc zyn , zo dat men haar inwendig gebruik niet raadzaam oor- deelt , maar uitwendig heeft zy eene Wond- heelende kragt, waar van zy den naam voert, wordende ook, in Vrouwen of Ezelinne Melk geweekt zynde , tot wegneeming van Vlakjes op den Oogappel aangepreezep. I 5 00 H 11. DE£L* IV, Stuk* 13* VlERMANNIGE HEESTERS. J> ™l ^ Pen^a mt Hartvormi& gefpitfie Bla- * den. Hoofd- stuk. Dit is een ancjer Ethiopifch Boompje , welks iw Blad van een breeden Grondfteun fchielyk in GentftT'een zeer rpitjfe Punt ul'tlooPc> met Topjes van epit c' Orégo, volgens Pluk en et. Ray heeft het Afrikaanfche Heide, met eene groote Aardbe. zie -Booms Bloem, en Hartvormige fpits uit- loopende Bladen , genoemd. Hier zyn de Bloe- men rood en de Styl is vierhoekig. ui. * (3) PeIia2a met Hartvormige gerande Bladen TtnAu en zydelingfe Bloemen. marginata. Getande. Deeze , aan de Rivieren by de Kaap voort- komende , is ^£ü bekrompen Heefter , meest met drie Takken ; de Bladen gepaard of drie- voudig, Hartvormig, byna ongedeeld, ftomp- achtig , glad, met eenen omgekromden rand , van grootte als Palmbladeren hebbende : de Bloemen zydelings tusfchen de Bladen, byna ongefteeld , niet langer dan de Bladen , wit van Kleur. (4) Pc (2) Pen&a Foliïs cordatis acuminatis. Mat. Med. 48. Royen Zugdèat. 199. Hort. Clïff. 37. Erica Afticana Ünedonis Flore amplo &c. Raj. Dendr. 97. Tithymali Myrfïnitis fpecie ar- buscula &c. Pjluk. Munt. 183. (3) Pen&a Foliis cordatis marginatis, Fioribiis latetalibus, Mant. 195, Tbtrandria. 139 (4) Pensea met Ruitswys' ovaale Bladen > en III. Afjdekl Wigvormige f pit Je gekleurde Blikjes. IV. * Hoofd- De bynaam fchynt daarvan ontleend tezyn,STÜK* dat Bergiüs deeze ten onregte voor de P^a eerfte Soort hadt aangezien : ten minlte vind ikf^ta. in de befchryving niets gemeld van eenige Vork - fmSTw!" achtigheid in dit Gewas (*). Het is, zegt on- ze Ridder, een zeer Takkige Heefter, met de Takken rond , de Takjes hoekig ; de Bladen ovaal , fmal van grondfteun j fpits , uitgebreid , tegenover elkander, glad : de Bloemen by Tros- jes , aan 't end der Takken , paarfch , met Blik- jes, kleiner dan de Bladen, Wigvormig, fpits en paarfch van Kleur. De Groeyplaats is in de Bergen aan de Kaap. (5) Pen^a met Raitswys' Wigvormige Vlee* y. zige Bladen. ' 1 Pèné* 0 Squarnofa» Gelchubde. Deeze is kleiner dan de overigen , met de Bloemen fpits gelyk in de Tweede Soort, de Bladen in de bovenfte helft uitgebreid , zegt Linn^üs: voor 't overige gefchubd of tegen den (4) Penaa Folus rhembeo • ovntis , Brf&eis cuneatis , acu- t\s , coloratïs. Mant. 199» Penxa furcata. Syst. Veg. XIII. Penxa Sareocolla, Berg» Cap. 35* (*) Het is, in Syst. Nat. Veg. XIII , Pen&a furcata , doch te vooren fucata getyteid. ($) Pcnta Foüïs rhombeo - cuneiformibus carnoüs. Nat. XII. Veg. XIII. II* DEEL IV» STUK, 14° VlERMANNIGE H EKSTERS. Afdeel ^ ^ten§aan k88encfe* zo ik het begryp. EI- iv. ders merkt zyn Ed. aan , dat de Bladen Wig- Hoofd- vormis: ovaal > glad, met eene Streep overlangs STUK i en eene Klierachtige tip zyn : de Blikjes van . de Aair tweemaal zo breed als het Blad, op den rand gehaaird , met eone Harstachtige Smeerig- heid ; de Bloemen vry groot. B L JE R I A. Gelyk de voorgaande Geflagtnaam van den ouden Kruidkenner Pena, die met Lob el over de Planten gefchreeven heeft, afgeleid is, zo ftrekt deeze tot gedagtenis van den Engelfch- man Blair, door eenige Werken ten dien opzigte vermaard. De Bloem is ook byna Klokvormig , in vieren gedeeld 9 gelyk mede de Kelk , waar de Meel- draadjes ingeplant zyn 3 en de Vrugt , die vier Holligheden heeft , gaat aan de vier hoeken , open 9 bevattende veele Zaaden* Thans komen 'er drie Soorten in voor 9 ook van de Kaap afkomftig, als volgt. I# ^ (i) Blasrïa met Klokvormigc Blöemen , tot E^cid* Hoofdjes vergaard. Heyachti- ^ De (i) BUria Floribus capitatis , Corollis campanulatis. Syst Nat. Xïl« Gen. 139. p. »x. ?eg. XIII. p. 130. Hort, Cliff. 49. Erica carnea, Prom. bons Spei,F©Iiis & Floribus \\l\oüu PST. Caz. T. 2. f. io. Mant. 331, Tetrahdria. 141 De Vleezige Heide van de Kaap , ïnet ruige III. Bladen en Bloemen, van Petiver afgebeeld , A?^i-J zou hier t'huis zyn. 't Gewas gelykt veel naar Hoofd* degewoone Heide: maar de Bladen zyn lang- SÏÜK# werpig ovaal , bukig , Haairig ruuw 9 aange- drukt, van langte als de Leedjes der Steelen* by vieren geplaatst : de Bloemen aan 't end der Takken , witachtig paarfch Klokvormig , regt> opftaande : de Meelknopjes uitfteekende , ftomp 9 in tweeën gedeeld en ruuw : de Styl Haairachtig dun , langer dan de Meelknopjes. (2) Blseria met uitfteekende Meeldraadjes die B}l'rU in tweern gedeeld zyn , en Rolronde Bloemp-*'**'"1**"» Gewrich- jes. te. Deeze verfchilt trfna alleen door de Pyp. achtigheid der Bloempjes van de voorgaande Soort. (3) Blseria met verfpreide Bloempjes , die nu Trechterachtig zyn. ^*zeer kleine. Deeze heeft de Kelken glad en is kleiner dan de anderen. De Takjes zyn Wollig; de Blaad- jes fmal 9 in 't kruis geplaatst, gefteeld, van on* (2) BUria Stamïnibus exfertis bipartitis , Corollis cylindrl- cis. Mant. 19 g. (3} BUria Floribus fparfis t Corollis infundibuUTormibus. Mant. 39» II. Deel. IV. Stu^ f 142 VlERMANNIGE HEESTERS. III. onderen met Groefjes ; de Bloempjes zeer klein * AfDTf u korter dan de Blaadjes. Hoofd- stuk. B V D L E J A. In dit Geflagt zyn de Bloemen Klokvormig y zo wel als de Kelk in vieren gedeeld: de Meel- draadjes komen uit de infnydingen voort. Het Zaadhuisje heeft twee Sleuven , twee Hollig- heden en bevat veele Zaaden. Twee Soorten , beiden Westindifche , komen 'er in voor ^ als volgt. T (1) Budleja met ovaale Bladen. Budlcja ta.ertca' Deeze genaamd Budleja, die zig verheft, met Amcii- grootere Bladen en opftaande Aairen , by Brow- ne , is door Sloane aan de Oevers der Ri- vieren op Jamaika en de Karibifche Eilanden waargenomen > als een Boomnchtig Gewas 5 met Bladen naar die van WolJekruid gelyken- de, doch kleiner 3 en vierbladige geele Bloemen aan Aairen, draagende enkelde langwerpige Zaa- den in drooge Zaadhuisjes. O) Bud- (1) EutlUja Foliis ovatls» Sysr* Nat. XII. Gen. 140. p. 121. Veg. XIII. p. 131* Am. Acad. V. p. 394. Budicj r, Amm. Herb. 577* Hort. Cliff, 35. Budleja asfurgens 7. T E T R A N D R I A. 143 (2) Budleja met Lancetswyze Bladen. III. Afdeel» Deeze , by Miller genaamd Budleja met g0^D. Lancetvormige gefpitfte effenrandige Bladen ,siw. tegenover elkander, en afgebroken Aairen, zou BJJf^a het Amerikaanfche Slangenhout zyn van Plu- Occident** kenetiüs, met langwerpige gefpitfte flaauw westindi- getande Bladen 5 welke als die der Klisfen vanfche* onderen Wollig zyn, Men vindtze by dien Autheur afgebeeld. G 1 s s v s. Bofchtouw. In dit Geflagt zyn de Bloemen in vieren ge- deeld, zo wel als de Kelk, die het Vrugtbe- ginzel bevat, het welke eene eenzaadige Befie wordt. Men heeft 'er zes Soorten van , in de Indien huisvestende, als volgt, (1) Bofchtouw met Hartvormige , byna vyf- CJ* kwabbige , Wollige Bladen» Wyngaard- Van deeze Soort gelyken de Bladen zo zeerbladl£e* naar die van den Wyngaard , dat men 'er zelfs door (2) Budleja Foliis lanceolatis, Syst. Nat. Ibid. Mixx. Ophioxylon Americanutn Foliis oblongis &c. Pluk* Alm. 270. T. 210. f. 1. (1) Cisfus Foliis Cordatis fubquinque - lobis tomentofo. Syst. Nat. XII. Gen. 147. p. 124. Veg. XIII. p, 133. Cisfus. Tl. Ze^l. 60. Am. Acad* I. pé 390. Arbuscula baccifera, cic- cumpUcatilis. Pluk« Mmt% 27. T, 337* ï* z. { Ih DEEL* IV* SM** 144 Viermanni ge Heesters» Afdeel d°°r PetivEr def> naam van Wynftok van iVv ' Madcraspatnam , met eenc Hemelfchblaauwe Hoofd- Vrugt en ronde hoekige Bladen , aan gegeven • vjndt. Pluk ene tius noemtze een Befïö draagend omwindend Boompje, met Wyngaard- bladen , die van onderen Wollig zyn. Het ver- febilt van den Wynftok door den Kelk, de een* bladige Bloem , het getal der Meeldraadjes en dat het een Styl heeft. Het Kraakend Touw van Romphiüs behoort tot deeze Soort niet. ii. O) Bofchtöuw met Hartvormige effenrandige C«/*f Bladen. Cordijclia» Hartbiadig, Deeze is de Wynftok met rondachtige onge- tan de Bladen en Trosjes van blaauwe Druiven welken Pater Plumier in Zuid - Amerika waargenomen heef c; '&u ^3) Bofchtcuw mt Hartvormige, kaale,bor- Sicyoides* ftelig getande Blaam 3 en ronde Takje? Komkom- * merbiadi>. Tot (2) Gsfvs Foüis Cordatïs imegeramfs. Uld. viris Folio fuV totundo, Uva corymbofa , aeruica. Puum. Gen is n0 £ l ' ' ' • (3) Cis/us Foliis fubcordatis nudis , Sctaceo - fetmis , Rg- raulis teretibus. Ibid. Cisfus Foliis fimpücibus nitidis. |Vn" Arner. 22. T. 15. Vitïs Foliis dentatis. Pluai. Ic. 259. "f> Funis crepltans. Rumph: Amb. V. p. 44s, T, L l nambi Valli. kort. Mal. VIL T\ 11. Eryonia fcandens Foliis oblongo - ovatis &c. BRown. 7*». 11. p. H7. r. 4. f. 1 2 Bryonia alba genicuhtta, Viol* foliis &c. Sloan. 3W, Xo$- I. p. 23 3* T. 144, f. 1. RAJ. 347* X E T R A N D R I 14^ Tot deezc Soort wordt thans zo wel het lir4 gewoone WeHindifcheBofchtouw, als de Kraa* Afi^el* kende Touwe Struik van Rumphius en de Hoofd- Schunambi-Valli van Malabar, betrokken, DeSTUK* Heer Jacquin 3 dit Gewas alom in de West-5^rö*w* indien overvloedig aantreffende , fpreekt 'er dus van. „ Deszelfs Houtige Stengen beklim* 35 men zeer hooge Boomen 3 tot den Top toe % 3> en waterpas voortgaande geeven zy hier M en daar Takjes met Knietjes en andere en- „ kelde 3 byna kaale Steelen uit» De Takjes v draagcn Blad en Bloem. De Stengen 3 ten „ hoogfte geklommen 3 daalen weder naar den 3> Grond , en , dien bereikt hebbende , Ichie- „ ten zy daar Wortels in 9 maakende dus Stammen , welke docr den tyd dikwils zo 33 dik worden als eens Menfchen Been, Dit* 3, nu 3 niet dan in Bosfchen gebeurende 5 be- 5, grypt men ligt , dat iemand veriïeld moec 3, ftaan over de verwarring 3 welke dat Touw- 33 achtig 1 amen weet zei maakt 3 zonder dat hy 3, dikwils de Bladen of Bloemen, die niet dan ,3 in de top der ileunende Boomen zyn5 kan 3, onderfcheiden. IVJuuren , Rotfen en Iteile 33 Heuvels 9 worden 'er op gelyke wyze van 33 bekleed 5 als door onze Europifche Klyf ge- 33 fchiedt. De Bladen aan de Takjes zyix 3, fpits , met borflelige Tandjes 3 glad 3 ge- „ fteeld 3 doorgaans drie of vier Duimen lang * 33 en naar het verfchil der plaatfen ovaaler 33 of Hartvormiger. Op Martenique, waar van K „ de f ir. Deel. IV. SruK# T46 VlERMANNIGÈ HEESTERS. UI. 3) de Afbeelding ontleend ^is , heb ik ze door- AfPEtJL. ^ gaans meer 0f miö Hartvormig: op St. Do- HooFD- 5, mïngo rondachtiger of ook langwerpiger en STUK* a dan niet zelden een half Voet lang : by Kar- jh/c&têuw.^ t}iagena ovaa| . Hartvormig ; ovaal op Kuba „ en langwerpig ovaal op Jamaika aangetrof- 3) fen. Tegen ieder Blad ftaat beurtlings over 3, een Bloemfteeltje 5 dat een Kroontje draagt, 3> met een zeer klein , veeltandig 3 omwindzeltje , 3, en een menigte van kleine * Reukei ooze , 3) Bloempjes 5 die op verfchillende plaatfen ,5 rood , geel , of groen zyn , met den rand 3, van den Kelk meer of min zigtbaar. De „ Besfen zyn glanzig zwart f zeer teder en Sap- 3, pig, van grootte als een Erwt. Voorts komt 33 dit Gewas zeer met de Klyf overeen, die 3, 'er byna alleen , door de vyfbladigheid van 3, de Bloem en de vyfzaadigheid der Besfen , van verfchilt. Het fchyntin de beide Indien 3 3, zeer uitgeftrekt, te huisvesten, gelyk blykt3 33 wanneer men de Afbeeldingen van Plumier, ,3 als ook het Werk van Rumphius en den S3 Malabaarfen Kruidhof, hier mede vergelykt." In die Werken komen , tegen over de Bladen en Bloemfteeltjes 5 hier en daar , Klaauwieren voor , en in dat van Rheede wordt van Klaauwieraehtige Bladfteelen gefproken 3 waar van de Heer Jacquin geen gewag maakt: zo min als van het kraaken , dat de groene Steelen of Takken doen 3 wanneer menze buigt ; zonder dat zy echter breeken ; 't welk een Tbtrandria. 147 een zonderlinge cigenfchap van dit Bofchtouw Jn moet zyn. Men wil daar van zelfs de kragt af- Afdeel. leiden , welke aan de Bladen , tot Geneezing van h0ofD- gebroken of gekwetfte Bcecen , toegefchreeven stuk,. wordt , en waar van het Gewas den Baleyfen Bo/cbmvi. naam , Sambong Tulang, heeft. Zeker is 't , dat de jonge Bladen van veel dienst zyn, tot het doen aanrypen van Gezwellen en Bloedvin* nen, ja zelfs om die te doen verflaan; worden- de zodanige Bladen ten dien einde, wat gekneusd zynde, met Kurkuma en een weinig Zouts, daar op gelegd. (4) Bofchtouw met Hartvormige , Flcezige, iv, Zaagswys' getande Bladen ; de Steng ^{^L vierhoekig en wat gezwollen hebbende. guiarh. Vierkant- Stcclig» Het Vierkante Touw- Gewas van Rumphiüs wordt hier bedoeld. Men noemt het dus , om /dat de Ranken nagenoeg vierkant zyn , dik en Vleezig, in Leden verdeeld, doch zonder Knoo- pen , glad en bly vende. De Bladen , die aan hetzelve nu aan de eene, dan aan de andere zy- de, voortkomen, zyn gefteeld, vry dik, Hart- of Piekvormig , wederzyds glad , met fcherpe en ver van elkander geplaatfte Tanden. Tegen- over ieder Blad ftaat een Klaauwier, gelyk in de voorigen, De Reuk deezer Bladen is onaange- naam j (4) Cis/ui Folüs cordatls carnofls feriaco ■ dentatis , Caulc tetragono tuinldiusculo. Mant. 39* K 2 H» deel. IV. stuk. 148 Vjermannige Heesters. III. naam; de Smaak eerst rins, vervolgens bytend ^FivKL* fcherp3 en deeze Smaak is in de gehecle Plant, Hoofd- doch niettemin weeten de Indiaanen de Ranken stuk* jn Waier te kooken tot een aangenaame Spyze. ^rww.Het groek aan de Vaste Kust yan Indie v. (5) Bofchtouw met drievoudige 9 ovaalachtU cc?dl{u' Se 5 gladde * Vleezige , ingefnecden Bla- teteUadfg; den. Deeze Soort noemt Rumphïus het Raa- zende Koorts Blad , om dat de Indiaanen 'er den naam aan geeven van Daun Capialoe* welke zulks berekent. Zy gebruiken, naamelyk, het Sap der Bladen van dit Gewas in Yle Koortfen en achten , wanneer hetzelve den Lyder geen hulp toebrengt , deszelfs ftaat wanhopig. Die Bladen zyn dikachtig, glad en vet als Porfelein, van fmaak eerst laf, daarna vry gevoelig prik- kelende in de Mond. Van eene zodanige Zuur- heid in dezelven , als de bynaam fchynt aan te duiden, vind ik by dien Autheur niets gemeld ; ja hy zegt zelfs daar van niet, dat zy rins zyn % gelyk van die der voorgaande Soort. Hy merkt aanf (*) In de Manthfa 9 p. 39 > ftaat Petioli angulatz; in de Syst. Nat. Veg. EcL XIII , ftaat Caulis longisfimus^ Petioli terem: dit is regenftrydig. ($) Cis/as FoÜis ternaris, obovatis, gïabris , Carnofis, In- Cifis. Syst. Nat. XIÏ. Veg. XIII. Folimn Coufonis. KüMPH. Amb. V. p. 450. T. .166. f, 2. Sicyos trifoliata» Plant. I. p. 1013. T E T * A N D R I A. 149 aan , dat zy uit heete en vogtige deelen beftaan , III. en eene Zweetdryvende eigenfchap hebben, die' r^** de fcherpe Vogten tempert en tevens uit hetHooFD- Lighaam voert. De Besfen bevatten ook een STUK' fcherp Sap. 't Gewas komt met de andere Bofch- Bof<,bmvi* touwen overeen , doch is zeer dun van Ran- ken , by den Wortel naauwlyks een Vinger dik. Het valt ook op Malabar , alwaar het in *t Nederduitfch Plat Pimperling geheten wordt. (6) Bofchtouw met drievoudige 9 rondachtige , tvu ruige 3 eenigermaate getande Bladen ; de uySSSLii Takken Vliezig gehoekt hebbende. Gewiekt. Twee Soorten van dit Bofchtouw heeft de Heer Jacquin , behalve het Komkommerbla- dige, in de Westindiën waargenomen. Tot de eene betrekt zyn Ed, de Witte driebladige Bryo- nia met Leedjes en dikke zuure Bladen > van den vermaarden Sloanr op Jamaika gevonden en afgebeeld : waar op dan de voorgaande By- naam pasfen zoude. Deeze bekleedde 'er de Daken 3 Muuren en Affchuttingen zeer digt, komende in de Wilde Bosfchen zelden voor. Een (6) Chfus Foliis ternatis fubromndis, hïrfutis fubdentatis , Ramis membranaceo- angulatis. Syst. Nat. Veg. XIII. jAcq. Amer. Ui ft. p. 23. T. i8ï* f. 10. Irfiola triphylla fcandens , Foliis ovatis &c. Brown. Jam* Til. p. 147. Bryonia alba triphylla maxima. Sloan. Jam. 106. Hift% I. p4 233» T. Ï44. f. 1. RAJ. SuppU 347. K3 lh Deii* IV, Stuk. Ï50 VlERMANNIGE HEESTERS. Afdeel'. ^en anc*ere Soort noemt hyhet Gewiekte Bofch* *v\ foww,' om dat de Ranken overlangs met Vlie- mrKD" zen bezet zyn> en die Bynaam zou deeze Soort jfyc&ti»w.VGQl beter onderfcheiden , dan de Driebladig- heid , welke zy volftrekt gemeen heeft met de voorgaande Soort. De oude Ranken of Hou- tige Steelen zyn ongevaar een Duim dik. Zo men een Stukje , hoedanig ook, daar affnydt, en hetzelve op den Tak van een Boom legt, of maar in Huis bewaart , fchiet het in 't kort Wortelen, die, zo 'er gelegenheid is, gereede- lyk in de Aarde vatten en een nieuwe Plant maaken. Waarfchynlyk heeft het dit met de overige Soorten van Bofchtouw , die zo wel op Boomen als in den Grond Wortelfchieten, ge- meen» S a m a a a. Samaarboom* Dit Geflagt heeft den Kelk in vieren ge- deeld , de Bloemen vierbladig , met een Sleuf- je in de grondfteun van ieder Bloemblaadje , daar^ het Meeldraadje in legt. De Stempel is Trechtervormig ; de Vrugt een rondachtig Pruimpje. J. De eenigfte Soort (i)y 't zy dan een Boom Uta. or Fwaije* (i) Sarnara. Sfh. Nat* Ve*. Xïff. Oen. 1191. p. 134. Mant, 199, Memecvión umbellatu m; BttRM: FL Ind. p. 557. Corrws fylveftris altera Hc. BuRftf. ZtyL 76. T. 31. FL ZeyU 4^9. Korakaha. Herm. mtyf. 4°. T E T * A N D R I A. 151 of Heefter zynde, is door my reeds, in navol- HL ging van den Heer N. L. Burmannüs, alsAF^fw een tweede Soort vmMemecylon, befchreeven *. Hoof™ De Heer J. Burmannüs hadtze andere STUIv* Wilde Ceylonfche Kornoelje - Boom , Koraka- n pZiir. ha genoemd wordende, getyteld. Het Bloemp-St,b1,30^ je, inderdaad, door zyn Wel Ed. daarby afge- beeld , toont genoegzaam 3 dat dit Gewas in het Stelzel der Sexen op een andere plaats behoorde (*). F a g A r a. Zadelboom. Behalve de algemeene van deeze Klasfe zya de Kenmerken van dit Geflagt een vierbladige Bloem in een vierdeelige Kelk ; de Meeldraad- jes langer dan de Bloemblaadjes : het Zaadhuis- je tweekleppig met één Zaad» Vier Soorten zyn 'er in begreepen , waar van de laatfte reeds onder de Boomen befchreeven ïs* en de overigen hier volgen. *iMhila. Sysg. Nat. Veg. XIII. Gen, upo. p, 134* JACC^ Obftrv* II. p. $. T. 27. Manu Tetrandria. i5j« Vee derzclver Bladen en jonge Takken zeer UI. gaarn affcheeren. 't Is om die zelfde reden, dat Af^el* de Franfchen het Bois Cabril heeten, dat is Gei-HooFD- ten- Boompje (*). Op Martenïque komt het,STUK# aan de kanten der Bergachtige Bosfchen en B^^} onder 't laag Geboomte 5 dikwils voor, berei- kende fomtyds eens Mans hoogte. De jonge Takken , die glad en vierkantig zyn , praa- ien met zeer gladde , effenrandige , kort ge- fteelde , Lancetswys ovaale , gefpitfte Bladen f van drie , vier of vyf Duimen lang. Uit de Oxels van byna alle de Bladen komen de Bloem* trosfen voort f zo wel als aan het end der Tak* ken 3 zynde Tuilswyze gefpitst en beftaande uit witte eenbladige Bloemen 9 die in vier Slip- pen , als de Wieken van een Molentje 9 ver- deeld zyn , aan den rand van een Pypje, dat het Vrugtbeginzel bevat 3 't welk een Befie wordt , grooter dan een Erwt , week, geelach- tig rood , vier - Zaadig , zo hy meende : doch daar van was hy niet verzekerd. P t e l E a. Lederbloem. De Kelk is in vieren gedeeld, de Bloem be- ftaat uit vier Lederachtige Blaadjes , en haare Sty! (*) Gelyk zy, zegt zyn Ed. , om de gelykheid de Sappige Beurreria Bois Cabril batard heeten , dat is Basterd Geiten Boompje. Dit hadt zyn Ed. bevoorcns Arbuscula Capreolo» rum /paria vertaald, 't, welk ik gevolgd heb : (zie 't yoorg. II. Stuk, bladz. 134.) thans vertaalt hy het Gaprarum* IU DEEL* IV, STUK* \$6 V'i ërmannïge Heesters, Styl zit op een Vrugtbeginzel , dat eene Vrugt Afdeel. wor(jt) ^ie ajs u{t een Bjaas befl.aatj welke in 't Hoofd- midden een enkel Zaad heeft. stuk. jrje eenigfte Soort is thans' de Driebladige ( i ) 9 ?uka een Virginifche Heefter , met Zaadhuisjes by^a irifoüata. ais (jer olmen volgens Banisteiu van C a- dige. TESBYen iRiiw, als ook by Plukene- Titis, afgebeeld. Dille nius merkt aan , dat dezelve in de Tuin van Collinson de hoogte hadt van twee Ellen , met een Stam van anderhalven Voet, een Vinger dik, en even- wel hadt zy daar geen Bloem noch Vrugt ge- geven. De andere Soort van Ptelea, Vhcofa geby- naamd5 thans het Geflagt van Dodonéa onder de Agtmannigen uitmaakende 5 en tot de Boomen *zïeii. behoorende, is reeds door my befchreeven*. D. ILSt. fel. 1S6. S i r i u m, Sirie- Struik. De Kenmerken van dit nieuwe Geflagt zyn ; een vierdeelige Kelk zonder Bloemblaadjes , door een vierbladig Honigbakje geflooten. De Kelk is Klokvormig. Het Vrugtbeginzel heeft den Stem- lij Ptelea. Syst. Nat* XII. Gen. 152. p. 125. Ptelea toliis ternatis, Sp. Plant. II. p. 173. Syst. Nat. Veg. XIII. p. 135* Trew. Kar. 12. T. 9* Hert, Cliff. $6. Pteleae fimilis. Zinn. Gotting* 207. Frutex Virginianus trifolins Ulmi Samarris. Pluk. Alm. 159. T. f- *• Ekki 147* T. 122. f„ 14.8. Catesb, Car. II* T« 13* GRON.J7»^. 20, - Tetrandria. ij7 Stempel in drieën gefpleeten en wordt een Befie Iffi met drie Holligheden. Af^l* De eenigfte Soort (i)5 een Oostindifch Ge-HooFD- was5 fchynt zynen naam van de Sirie - Strui~STXJK* ken te hebben, door Rumphius befchree- s^ium ven , die meestal tot de Peper behöoren : doch Myrüfo- is kleiner van Loof, wordende daarom Myrte-MynéA* bladig geheten» Het is Boomachtig , hebbende dis e' de Takken bekrompen , gearmd en doorgaans met Gewrichten» De Bladen , tegenover el- kander, zyn gefteeld, breed Lancet vormig, ef- . fenrandig , teder , glad , van onderen blaauw- achtig groen , zonder Stoppeltjes. Aan 9t end der Takken komt een Bloemtros voort , die gearmd is , korter dan de Bladen en niet ruig. El^eagnus, Olyf - Wilg. Een vierdeelige Klokswyze Kelk , zonder Bloemblaadjes , bevat de Meeldraadjes in dit Geflagt en den Styl , als ook het Vrugtbeginzel , dat eene Vrugt als een Befie wordt. Vier Soorten zyn daar van thans Wereldkun- dig, naamelyk. fO Olyf- Wilg met Lancetswyze Bladen. ï# Dee- ^Mé*»* angufiifo- (1) Sitiura. Sysu Ndt. Veg. XIII. Gen. 1292. p. j 35.Smalbiadï- Mant. 200. (1) EUagnus Folüs lanceolatïs. Syst. Nat* XII. Gen. 159» p. 127. Veg> XIII. p. 137. ROYEN Lu^dbat, 250. HQrt. Ups. II» Deel. IV, Stuk» 158 VlERMANNlGE HEESTER». III. Deeze Soort is eigehtlyk de gene die den ty- Afdeel. tej aan £\t Geflagt geeft, en, dewyl derzelver Hoofd- Loof zeer naar dat der Gemeene Wilgen ge- stuk* lykt , geef ik 'er den naam van Olyf -Wilg aan, W?ir/^ ^e Ehagnus van Theophrastüs zelfs , van wien die tytel afkomftig is ^ gelooft men maar een Wilg te zyh geweest, Deeze geiykt dermaate naar den Olyf boom , dat Baühikos dezelve noemt Wilde Olyf met zagte ruige Bla- den ; anderen Oleaster , en dit is de gemeene naam 3 zegt Clu s ius, op de meelïe plaatfen ; hoewel de Spanjaarden, in Kaftilie en Granada, hem Arbol Parayfo , dat is Paradysboom , tyte- len ; waarfchynlyk , zo hy aanmerkt, wegens den Reuk , enkle Franfchen, volgens Bello- n ius j Jujubier blanc of OlivafJre : welke eerfce naam veel overeenkomst heeft met Zi* ziphus alba of Witte Jobenboom , gelyk hy denzelven noemt. Dit Gewas groeit van zelf in de Haagcn > met den Rhamnus en Kuïschboom, zo hy aanmerkt , in 't Ryk van Granada 3 en wordt in alle Planta- giën of Kruidtuinen 5 byna, geteeld, niet alleen door geheel Spanje , maar ook in Vrankryk en Duitfchland. Bellonius fchryft dat in Grie- kenland veele Haagen uit dergelyke Boomen be- ftaan , en dat men de Vrugten daar van in de Ste- 31. Elsngnus. Cam. Epit. 106, Hort. Cliff. 3 3. Touruf. Inft* Cor. 53, Ziziphus alba. Clus. Hifi, 29. Olea fylvelliis folio mo!U iacano* C. B. Pin* tfz. Tetrandria. 159 Steden uitvent, onder den naam van pii^&ia.^IÜ^ Volgens Matthiolus zouden zy ook in IV#E * Bohème natuurlyk groeijen en volgens P li- Hoofd* . o . ; STUK» De Elseagnus wil in de middelfte deelen van wu£+ Europa 5 als ook in Engeland en onze Provin- tien , zeer wel voort , en maakt een fierlyken Boom met eenen taamelyk dikken Stam, fom- tyds wel zestien of twintig Voeten hoog. De- zelve breidt zig uit met eene Kroon van gak- ken , die eene wittev Schors hebben en fomtyds gedoomd zyn , bezet met Rysjes , waar aan Bla- den overhoeks groeijen , als gezegd is , niet breed naar hunne langte, grys door eene witach- tige Wolligheid , en uit de Oxels deezer Bladen komen langwerpige Bloempjes voort, van eene bleekachtige Zilverkleur , met eenen fterken doch niet onaangenaamen Reuk bezwangerd. Hier onder zit het Vrugtbegïnzel , dat eene lang- werpige Befie wordt, naar een klein Olyfje ge- lykende 5 wit en zoet van Vleefch , befluitende een lang uitgegroefd Steentje. In de Noor de - lyke Landen draagt hy zelden Vrugt. (2) Olyf-Wilg met ovaale Bladen. 1U EUagnus Deeze wordt geacht de Bfeagnus vanMAT^t- THIO-de' (2) EUagnus Foliis ellipticis. Am. Acad. IV. 305. Ete* agnus Matthioü , incolis Scifcfurcu RAUW. -izz, *7*- B« DEEI* XV* STUK* l6ö VlERMANNIGE HEESTERS* Afdéel THI0Luste zYn > w^lken de Egyptenaaren 9 iv. * in wier land hy natuurlyk groeit > Seifef noe- Hoofd men, volgens Rauwolfius. Dezelve ver- fchilt van de voorgaande Soort , doordien de iv%7f' Bladen de helft korter maar niet fmaller zyn , langwerpig ovaal , van figuur en grootte als die van 't Vaccinium uligitw/um > van boven kaaler en groener: zynde de Bloemen viermaal kleiner en fpitfer. Ëen fterke Doorn heeft by den oir- fprong van ieder Takje plaats. Aan het Loof is de Schors Zilverwit , aan den Stam rood en glad. Ik bezit een Takje van deeze, zo wel als van de eerfte Soort, ui. (3) Otyf * Wilg met rondachtige Bladen. Eloeagnus Breedbia- In het Kruidboek van den beroemden Her.* disc- mankus 9 waar uit de Hoogleeraar J. B u 11- mannüs deeze aan 't licht gegeven heeft, komt dezelve voor onder den naam van Indifche Zizyphus , die geheel verzilverd is, met Kruid- nagelbloemen en Kwee - Booms Bladen 5 Waelem* lila genaamd by de Ceyloneezen. De Bloemen komen 3 even als in de eerfte Soort , uit de O- xels der Bladen, by elkander, voort, en zyn, in f3) EUagnus Foliis ovati's. ROTEN Lugdhat. 250. FLZeyL 58. Elaeachnus Fol. rotundis maculatis. Eurm. ZeyL 92. T. 39. f. 2. Zizyphus Zeylanica argentea Mali Cotoneae folio. Kaj. Dendr. 44.. Elieachnus Foliis oblongis acuminatis, ma- culatis. Eurm» ZeyL 92. T. 39.' f. U BURM. Fl< lnd> p„ 39- T Ë T R A N D ft ï Aé 16 1 m Knoppen, Zilverachtig, zo wel als de X^rugt , HL Vvelke langwerpig is en gefleufd , een roodaeh- A™vE*u tige weeke Pit inhoudende , die binnen een Hoofd- Vliesje is beflooten. sTüK# Behalve de gemelde vondt gezégde Heer ïn xviig^ dat zelfde Kruidboek, onder den naam van Cey- lonfchen Wilden Olyfboom met langwerpige van onderen gryze Bladen , een Gewas , dat de Bla- den ten minlie zo langwerpig heeft als in de voorgaande Soort, en, even als die rpndè, aaii de bovcnzyde met purperachtige Vlakken ge- fprenkeld* In de Bloemen kon onze Hoog^ leeraar geen onderfcheid befpeuren , en def- halve fchynt deeze voor eene verfcheidenheid te moeten gehouden worden van deeze Soort. (4) Olyf - Wilg met langwèrpige , ovaatè>pïiv- niet glanzige Bladen. ütkntaku Ooaericböi Deeze , door den Hoogleeraar D. van Royèn Opgegeven , zou de breedbladige Orientaalfche met eene zeer groote Vrugt, van Tour NE» fort, kunnen zyn* t)e gedaante heeft èy Van de Smalbladige , doch de Bladen zyn eeiis fco breed , langwerpig ovaal , wederzyds zagt óp *t gevoel , van onderen bleek , aan geen van beide zyden glanzig of verzilverd. Onze Ridder hadt de Bloemen niet gezien. (4) EUagnus Foliis oblongis ovatis opacis. Mant. 41. Ëlë* agnus Orientalis latifolius Fru£fcu ma^imo» Tourna Cor, 53 1 L II. Deel, IV, Stuk, IÖ2 VlERMANKlGE HEESTERS. HL De Witte of Oostindifche Sandelboom , San- ^Fiv .EL# talum album , reeds door my onder de Agt- Hoofd» mannigen befchreeven *, is tegenwoordig hier S™K' geplaatst , en als Kenmerken daar van opgege- ii. stuk/ ven : dat de Bloem vierbladig is, de Blaadjes bladz,;w- zittende op dt Slippen van den Kelk, die een viertandigen Rand uitmaakt boven het Vrugt- beginzel , hebbende nog vier Kliertjes , kleiner dan de Bloemblaadjes , tusfchen dezelven in, en vier Meeldraadjes aan het Pypje van den Kelk ingegroeid : zynde de Vrugt eene een- zaadige Befie f*). De Struthiola , Crameria , Accena « kunnen als Heefterachtige Kruiden aangemerkt wor- den , en derhalve gaa ik die tegenwoordig voorby, om te komen tot de Dus naar den vermaarden Kruidkenner Ri- v i is u s getyteld ; waar van de byzondere Ken- merken zyn: een Vierbladige blyvende Bloem, zonder Kelk , de Vrugt een eenzaadige Belle, met een Linsachtig Zaad. Hier van komen thans vier Soorten voor, als volgt. t (i) Rivina met enkelde Tros/en , viermannige R I V I N A. Rivina Ruige, Bloemen en Wollige Bladen. Dee* (*; Syst. Nat. P>£. XIII. Gen. 4S0* p. 137. (1) Rivina JEUcemis fimplicibus , Fioribus tetrandri*, Fo- lus ï E T R A N D R I JU IÖ3 Deeze , thans bekend onder den naam van IÏL Ririna , was door Tournefokt als eenAp^E^: nieuw Geflagt voorgefteld onder den naam van FIoofö- Solanoides van Amerika, met grysachtige Bla-STtJK' den. Commklyn geeft 'er de Afbeelding van , onder den tytel van Besfendraagende Ama- ranth , met Bladen van Circaa. Men vindt by Plukenetius, die het Kleine Trosdraa- gende Nagtfchade van Barbados , tot verwen dienftig, ty telt 5 daar" toe betrokken het Groote Amerikóanjclie Heliotropium van Breyn, met Wollige Bladen , van gedaante als die van den Zwarten Popelier , en eene zeer kleine witte Bloem. Hier uit kan men van de Geftalte oor- deelen. De Groeiplaats is op Jamaika, Barba- dos eii de, Karibifche Eilanden; (2) Rivina met enkelde Tros/en^ vimnannige jf: Bloemen 5 en gladde Bladen. , Riv*n& Glacidë; Deeze Soort 3 zynde de andere Solanoides van liis pubescentibus. Sysu Nat. XII. Gen, i6z. p. 123. Peg; XIII. p* 138. Rivina. Hert. Ciif. 1$. ROYEN Lugdbat. 207. Solanoides Americana , Circa 22 Foliis canescentibus. Töuunf. Mem. de 1706. Solanuni Barbadenfe Sec. Pluk. Alm. 353, T. 112. f. 2. Amaranthus Baccifer &c. Qömtï. Hort. p p; 327. T. 66. C2) Rivina Racemis fimpliclbus , Flor. tetrandris , Fdlitë glabris. lbid. Mant. 41. Piercea Foh ovato - lanceolatis gla- bris. itfiix. BiÜ. Solanoides Araer. Circxx Foliis ghbïfè; Tournf. Mm. ie 1706. l 2 II. DEEL. IV. SttK. 164 VlERMANNiCE HEESTERS. HU van Tournefort, verfchilt van de voor- AFivfL* gaande weinig ? dan door de gezegde gladheid, Hoofd- en dat de Bladen een paarfchen rand hebben. stuk. £y groeit ook in de Westindiën. hl {3) Rivina met enkelde Tros/en, de Bloemen eiund™ mt a&~ °f twaalf Meeldraadjes. Agtmanni« sc* Die aanmerkelyke byzonderheid onderfcheidt deeze , welke een Heelter is, tot twee of drie Mans langten tusfchen de andere Boomen zig verheffende , zoLoefling aantekent 3 die deeze Soort op laage Velden aan de Kust van Zuid -Amerika aantrof. Dezelve hadt Houtige Steelen, met langwerpige Bladen van twee Dui- men , glad en gefteeld , en Bloemtrosfen van een Vinger lang : de Bloemen of Kelken vier- bladig: een Vrugtbeginzel byna zonder Styl , doch met een dikken Stempel, die als in veele deelen was gefcheurd. De Vrugt was een lang- werpige gladde Befie , zittende in de omgeboo* gen Kelk , en zwart van Kleur. Volgens den Heer J a c q ü i n zyn vier Meel- draadjes binnen de Kelkbladen vervat, de ove» rigen beurthoudende : de Meelknopjes Piek- vormig : geen Styl : de Stempel als een Penfeel gefatfoeneerd : het Zaad Linsachtig en glad. (4) Rï^ \%) Rlvina Racemïs fimpl. Floribus o&andris dodecandrisve. JACQ. Sptc.ê. T. 2. Am. Acad. IV. p. 305. Loefl. Itin. 207, Rivina fcandens racemofa &c. Tlum. G«x. 48. 7 XIII. p. 139. Rivina paniculata. Syst. Nat% X* p. S99. Am. Acad* JU. p. zi. GARC1N Phil. Trans. 1749. N. 49 U L3 II. Deeli IV. Snw. 166 VlERMANNICE HEESTERS* ïïï. Ilex, Hulst. Afdeel. ' IV Hoofd- De Kenmerken zyn , een vicrtandïge Kelk, fTüK# een Raderachtige Bloem, die eenbladig is : geen Styl, maar een Vrugtbeginzel met vier Meel- draadjes omzet 3 en vier korte ftompe Stempels hebbende, dat een vierzaadige Befie wordt. Drie Soorten komen in dit Geflagt voor ; dewyl de vierde en vyfde , die de Bloem in drieën verdeeld hadden , thans uitgeflooten zyn. x (i) Hulst met /pits ovaale gedoomde Bla- U% den. Hum, , Emopifchc. Deeze maakt de Europifche Hulst uit, een Boomachtige Heefter, die niet alleen in Duitfch- land , Engeland en Vrankryk, overvloedig in 9t wilde groeit , maar ook zeer gemeen is tot Scheerhaagen in de Tuinen. Men vindt hem zelfs in het hooge gedeelte van onze Neder- landen, op de Veluwe, in Overysfel en Fries- land, als een wild Gewas. Het Tchynt dat hy $e koude Landen beminne , vallende in de Zui- delyke deelen van Europa maar klein, cn in Duitfch- ( i) Ilex Foliis ovatis acutis fpïnofïs* Syst. Nat> XU. Gen, 172. p, 130. Veg. XIIT, p. 140. Hort. C/if. 40. Ups. 52. ROYEN Lugdbat. 400. GRON. Virg. 12. Dalie. Paris. 54. Aquifolilim. BOERH. Lugdb. IL 219. TOURNE. Inftt 600. HALL* Helv. p. 467. DOD. Pempt. 75e. Lex aéuttttt bnccifera. C B. Pin. 425. Oed. Dan. 508 AqtiifülJtói èthinatS fuper- Scie. Corn; Canad, igo. T E T R A N D R I A. 167 Duitfchland fomtyds opfchietende tot een taa- III. melyken Boom. Den Latynfchen naam Ilex heeft AFJ^fiL» hy met den Groen • Eik , naar welken hy in Hoofd. Loof en Geftalte zweemt * , gemeen ; doch STÜK* doorgaans noemt men hem Aquifolium of Agri* /^'n folium, om dat de Bladen met zo fcherpe Naald- d.iii. st. achtige Stekels bezet zyn, en deswegen , in ^b1,295' Hoogduitfch , Stechbaum of Stechpalmen , in 'c Deenfch Christ -Thorn. Men fchynt zig , naamelyk , verbeeld te hebben , dat de Doorne- kroon des Heilands daar van gemaakt kon zyn geweest , of dat het Doornen - Bofch , waar uit God tot Mofes fprak, beftaan had uit zulk Ge- boomte : doch geen van beiden is waarfchyn- lyk. Mooglyk zal de Engelfche naam Holly. Tree of Holly»Bush , van de bygeloovigheid daar omtrent, in de Kerken en Huizen 'er mede te verfieren , zynen oirfprong hebben. De Fran- fchen geeven 'er den naam van Houx of Hous- fon aan. , De Hulst heeft den Stam en Takken taay en buigzaam 3 met een Afchgraauwe Schors en breede groenglanzige Bladen , die niet vlak , maar bogtig en uitgegulpt zyn aan den rand , met lange 9 fcherpe, geele Stekels of Doornen. Men kanze derhalve naauwlyks aanraaken zon- der zig te kwetzen 5 en dit maakt het Gewas zeer bekwaam tot affchuttinge van Hoven en Akkers voor het indringen van het Vee; zo wel als de Haagdoorn. De jonge Bladen , echter, zyn zagt en flap gedoomd 5 en de oude Hulst L 4 draagt II, Deel* IV* Stuk» 168 VlERMANNIGE [HEESTERS; III, draagt fomtyds Bladen zonder Stekels , waar van &FD**L' eenigen , ten onregte , een byzondere Soort ge- Hoofd- maakt hebben. De Bladen worden alsdan Lau- $tuk. nerachtig , en dus vindt men ze hier en daar msu ook in 't wilde (*). Van zulke Hulst geeft Münting een zeer fraai je Afbeelding , doch merkt de bonte Hulst als een byzondere Soort , van de Groene verfchillende , aan ; dat niet te denken is, alzo de bonte in groen verloopt, en zo veele veranderingen ten dien opzigte voorko- men. Behalve de geel bonte is een wit bon- te, eene met de Bladen groen, doch derzei ver randen en Doornen Goud- of Zilverkleur, en dit wel met langwerpige of met rondachtige Bladen > door den vermaarden HermannüSj als in de Leidfe Akademie - Tuin zig bevinden? de, opgetekend. Dit maakt zes Verfcheiden- heden van Bonte Hulst. De groote Boerhaave heeft hier nog eene bygevoegd van Plukeke- tius , met zeer langwerpige Bladen , den rand en Doornen aan de ééne zyde flegts over 't ge- heel Zilverkleurig hebbende. Gemeenlyk zyn de Besfen, welken de Hulst, met dan oud zynde , draagt , rood ; maar de gezegde Autheuren geeven ook een Hulst op met geele Besfen , hoedanige de vermaarde Ray in Engeland wild groeijende vondt ; doch die is ilegts eene Verfcheidenheïcf, zo wel als de Ka- (*} j!ex Folüs ghbrfs integerrimls , exa&e Folia Lauri re- ferens. LtNN. Hort. Clijf% 40. De Gorter Flera Belgica. p. 42,. MAPFI Hifi* Plant* ^/j. p. 27. ToüRNF. PlantAtnv. TetrANdria. 169 Kanadafche Hulst van Cornutüs , welke de Hij Oppervlakte der Bladen van boven gedoomd heeft. Afd^fi* 5 De gewoone Hulst draagt Bloemen , die in de Hoofd- Tweeflagtige vyfbladig en vyfmannig zyn, vol-STUK* gens Miller en Gekard : want het is zeker, *** dat in dezelve een verfchil van Sexen plaats heeft. Sommigen hebben zelfs Mannetjes- , Wyf jes- , en Tweeflagtige Bloemen , op byzondere Stam- men , daar in waargenomen : zo dat dus de Hulst driehuizig zoude zyn5 of tot (Je Polygamia tri- oikia behooren (*). Het altyd groene Loof maakt de Hulst zeer verkieslyk tot Scheerhaagen op Buitenplaatfen , welken men 'er van gezien heeft, zestien Voe- ten hoog. Niet ver van Londen was een zoda- nige digte 3 fchoone Haag 3 van byna driehonderd Voeten lang 3 zegt Ray: doch men kan die zo lang maaken als men wil. In de Geneeskunde is het Afkookzel der Bladen , Stekels en Besfen , tegen Kolykpynen aangepreezen geweest. Dat van de W ortelen en den Bast zou 9 volgens Le» mery, tegen den Hoest , wanneer die zeer lang aanhoudt, door verzagtinge van de Borst, dien- ftig zyn. Waarfchynlyk hangt zulks af van het Lymerige Sap, daar in vervat; 't welk gelegen- heid geeft, om 'er Vogel -Lym van te maa- ken; (*-) Zie de Aanmerking over de Sexe der Hulst , door den Heer Martïn , Hoogleeraar in de Kruidkunde te Cambridge, en het byvoegzel van den Heer WATSON. ThiU Tranfdfö. Vol. XLVIII. p. 613. L 5 IU Dkjl, IV. Stuk. STUK. Hulst. ftaanfche. I70 V I ERMANNIGE HgESTE-RS. Ift? ken (*); gelyk in Engeland op zekere manier Af ivEL' gefchiedt : welke R a y verhaalt. Voorts ftrekken Hoofd- de Besfen , die niet dan in de Herfst aanry- pen, de Lyfters en andere Gevogelte tot Win- ter -Aas, Het Hout 3 dat zeer wit, vast en zwaar is, zinkendein Water, dient tot veelerley Draai- jers-Werk, tot Hechten , Handvatzeis en ander Tuig, ja zelfs tot Pennen in de Molen -Raderen. Ex Hulst met langwerpig ovaale , Zaagswys' Casfine. getande , Bladen. Ameri- Hier behoort die Soort van Hulst , welke door Catesby in Karolina is waargenomen en afgebeeld , onder den naam van Halst van Ka- rolina met roode Besfen. Die Autheur merkt aan, dat dezelve ^een zeldzaam Gewas is, hoe- wel natuurlyk groeijende in dat Land. Hy hadtze 'er in een Moeras , ter hoogte van zes- tien Voeten , aangetroffen. De Bladen zyn veel fmaller dan die der fmalfte veranderingen van de gewoone Hulst , niet gedoomd , maar taamelyk diep ingefneeden. De Besfen groei- jen (*) Anderen echter wraaken grootelyks 't inwendige gebruik van dit Lymige Sap en pryzen alleen dat der Besten en Bla- den aan. (z) Ilex Foliis ovato • lanceolatis ferratis. Hort. Cltff. 4©. Mat. Med. 56. Royen Lugdbat. 400. Agrifolium Canaden- fe, Foliis dentatis. &c. Catesb. Car> I. p. T. 31. Seltgm, Vog. I. Band. p. 50. PI. 62. Casfina vera Floridanorum Ai> buscula baccifera. Pluk. Mant. 40. T. 37$. f. s. Tetrandrxa. 171 jen by groote Trosfen en ilrekken ook tot Aas III» van klein Gevogelte. Mooglyk zal het in an-AF^EL* dere Gewesten van Noord - Amerika gemeener Hoofd- zyn 5 alzo het van Plukenetius gemeldSTUK# wordt als een Befiedraagend Boompje der Flo- Hulstm ridanen , zynde de echte Casfine 5 en onder dien tytel is het ook door Linn^eus tot de Ge- neesmiddelen betrokken met voorbygang van de Europifche Hulst , die by iedereen voor Genees- kragtig gehouden wordt ; terwyl ik van de Cas- fine , als een Geneesmiddel , geen gewag vind 3 noch by Ouden noch Hedendaagfchen (3) Hulst met breed Lancetswyze , (lompe, \ onzekartelde Bladen. Jh* Oostindi-* De Hoogleeraar N. LBürmannus haaltfchc* deeze ook aan , als in Indie of in Afie huisves- tende 5 doch zonder eenige nadere opheldering of befchryving (f). My- (*; C. BAuhinus fpreekt wel van een Kruid , Casjtna genaamd , uit welks Sap men in Florida een Drank maakte, die in ftaat was om een Mensen vierentwintig Üuten zonder Honger en Dorst te houden; doch dit wordt tot de Tabak betrokken. Zie zyn Pinax. p. 170. (3) He* Foliis lato - lanceolatis , obtufls , integerrimis. Syst% Nat. XI!. Veg. XIII. BURM» Fl. Ind. p. 40. . (f) Zou deeze ook het Wyfje kunnen zyn van de Oost- indifche Hulst van Rumphius , in welker Vrugt vier Zaaden aanrypen , dat geen gemeenfehap met den Bcerenklaauw A- canibus heeft. Zit Hcrk. Ambé VI. T. 71, II» DEELi IV» STUK» 172 VlERMANffIGE HEESTERS* ÏII. M y g i n d a. Oortjes - Kruid. Afdeel» Hoofd- ^'lel' Bloemblaadjes in een vierdeelige Kelk stuk* en eene ronde eenzaadige Befie, maaken* be- halve de algemeene van vier Meeldraadjes en vier Stylen te hebben, de Kenmerken uit. ï. De eenigfte Soort (i) van dit Geflagt, het vlïgw. welke door den Heer JacQü1n ter baan ge- Pisdry- bragt en naar den Ed. Heer Hofraad van M T* gi Ni) ) een voornaam Kruidkenner , benoemd is 3 maakc een Heefter uit , in weinige Takken verdeeld , by Karthagena en elders op Zandige Zee -Oevers in de Westindiën , zyn Ed. drie Voeten , en in lommerige Bosfchen agt Voeten hoog , voorgekomen. Dezelve heeft den Bast van buiten bruin , van binnen Oranjekleur , zyn- de het Hout vast, wit en uitermaate bitter: de Bladen Lancetvormig of fpits ovaal , fyn ge- tand, met zeer korte roodachtige Steeltjes, ge- paard, een halven of anderhalven Duim lang. Uit de Oxels der Bladen komen dunne Bloem- fteeltjes voort , welke zig in tweeën en dan in drieën verdeelen , maakende dus Trosjes van zes Bloempjes uit , die klein en fraay bruin- rood zyn ; de Vrugten week en rood , van grootte byna als een kleine Erwt. De Spaan- fchen noemen het Terva de Maravedi, of Kruid van een Oortje (*) , om de geringheid aan te wy- r (i) Myginda. Syst. Nat. Veg* XIII. Gen. 17$. p. ï4*« JAC(^ Amtr. Hifi. 24. T. 1$. (*) Een Martvcdi is wel juist geen Hollandfche Oortje : dl och Tethandria. 173 wyzen. De Karthageners , niettemin, maaken III. zeer veel gebruik van den Wortel , (door zynAF^yEL# Ed. daarom ook afgebeeld , ) in Af kookzel of Hoofd- Aftrekzei , om dat dezelve een fterk openend8TOX% en afdryvend Middel door 't Wateren is, /^el- ke kragt ïnsgelyks aan de Bladen toegefchreeven wordt. V. HOOFDSTUK. Befchryving van de Heesters, wier Bloemen vyf Meeldraadjes hebben , deswegen Vyf- mannige geuaamd , waar onder zeer veele uit- en inlandfche Gewas/en , zelfs de Wyn- gaard , Oleander, Kamperfolie, enz. voorko- men. TDjv gelegenheid van de befchryving der B00- men , die tot deeze Klasfe behooren , heb ik van de Onderdeeling deezer Vyfmannigen 5 in Rangen, omftandig gefproken*. 't Getal der * zie u. Heefteren, die 'er in dezelve voorkomen, is niet^ *** ST# minder talryk , als volgt. TOURNEFORTIA. De Geflagtnaam ftrekt ter vereeringe van den ver- doch wy zouden ons op die wyze uitdrukken. Zyn Ed. ver- taalt het Herba Obolaris : maar in Spanje vind üc thans een Maravedi op een Duit gerekend. ildeel, iv. Stuk* 1 174 Vyfmannige Heesters. Ui» vermaarden Kruidkenner Tournefort, dié Afdeel* ^ j^^^ Zo dcor zyne Reizen in Euro* Hoofd- pa als in de Levant , als door eene gefchikte stuk* verdeeling der Plantgewaslèn5 ongemeen bevor- derd heeft. Behalve de vyf Meeldraadjes en een enkelen Styl , beftaan de Kenmerken in een eenblaadige Bloem 5 het Vrugtbeginzel bevattende , dat eene Bcfie wordt met twee holligheden en twee Zaa- den 3 aan den top twee Gaten hebbende. In dit Geflagt komen agt Soorten voor ^ die akemaal uit Amerika of de Westindiën afkom- "ftig zyn. I. ' C1 ) Tournefortia met ovaale getande Bladen , liT/er^ de Steeltjes 'gedoomd : de Aairen aan *t **• end der Takken krom. Zaagswys* getande. Pater Plumier hadt verfcheide Plantgewas» fen , ter eere van gezegden Kruidkenner , Pitto- 'ma geheten 5 en daarvan zyn 'er twee tot deeze Soort betrokken 3 wier Bladen beiden veel naar die van deGamanderlyngelyken. Zy worden bei- den Boomachtig gezegd te zyn , maar de eene is greoter > de andere kleiner van Gewas* In de grootfte is de Trechcerswyze rand der Bloem fierlyk ingefneeden ; in de kleinfte alleenlyk re- ( i) Tournefortia Foliis ovatis ferratis , Petiolis fpmescenti- bus, Spicis ternainalibus recurvis. Syst. Nat. XII. Gen. 192. p. 149* Veg. XIII. p. Pittonia arborescens Chamaediyfb- lia , major & minor, Plum. Gin. $. 1c, 228, f. 1 , *• P E N T A N D R I A. 175 regelmaatig gekarteld, en bovendien heeft 'er UI.' in de Bloemhoofdjes zo veel verfchil plaats, dat menze naauwlyks voor eene zelfde Soort zou Hoofde STUK. aanzien. • (a) Tournefortia met ovaale gejleelde Bladen , t n. de Steeltjes ruig, en fier k verdeelde Aai^{utl*^ ren aan 9t end der Takken. m .^ce£ ruige. Zeer ruige en Takkige Pittonia met witte Besfen, was deeze door Plümier getyteld. De Afbeelding toont een groot verfchil met de voorgaanden aan , inzonderheid wat de figuur der Bladen en de ruigte van den Steng aangaat. ?t Gewas wordt ook Doornachtig gezegd te zyn. Het draagt Aairen , welke de Bloemen en Vrugten aan ééne zyde hebben en omgekromd zyn, veel naar die van 't Heliotropium gelykende. (3) Tournefortia met ovaale gefpitjle gladde nt Bladen , omgeboogen Steeltjes en de Ranken. Ge- (2) Tournefortia Volih ovatis petiolatïs , Caule hitiïito , Spicis ramolïsfitnis terminalibus. IhlL Pittonia hirfutisfiraa & £amofisTim3 , Eaccis albis. Plum. Gsk, 5. ft} 119.: (2) Tournefortia Folüs ovatis acuminatis glabris , Petiolis reflexis , Caule volubilL Ihid, Tourn. Fol. ovatis acuminatis, Hort. Clif. 4S* Bryonia nigra fruticofa &c. Sloan. Jam. ïo6. Ut ft. I. p. 234- T*-i43. f. 2. Virga Aurea Americana &c, fLUK. Alm. 389. T. 235, f. 6. Jkh}* Suppl. 348. II* deel* IV* Stuk* 176 Vyfmannige Heesters. Afdeel ^elyk de twee voorgaanden in Zuid -Amen* v. 'ka 5 zo komt deeze op Jamaika en in Nieuw Hoofd- Spanje voor, by de Boomen opklimmende. Het *TÜ*# is de Hecfterachtige Zwarte Wilde Wyngaard van Sloane, die de Takjes der Troffen door elkander geflrengeld heeft, en als een Scor- pioen- Staart omgedraaid, de Besfen wit, met enkele zwarte Vlakjes getekend. Hier toe fchynt ook de Hecfterachtige Amerikaanfche Gouden Roede van Plukenetius, welke de Bladen glad en van onderen blaauwachtig heeft, te be- hooren*1 Deeze en de volgende komen in onze Openbaare Kruidtuinen voor. iv. (4) Tournefortia met Lancetswys' ovaaleruu* F*tidï$fim we Bladen en Takkige Bloemjieelen , met stinkende. hangende Aairen* De Bladen zyn in deeze Soort zo ongemeen groot, dat Plumier dezelven by die van dc Tabak heeft vergeleeken. Evenwel is daar in, naar de grootte van 't Gewas, een zo aanmerkc- ]yk verfchil, dat anderen 'er Limoenbooms Bla- den (4) Tournefortia Foliis ovato - lanceolatis hirtïs , Pedunculk ramofïs, Spicis pendulis. Ibid. Tourn. Fol. ovato - lanceolatis. Hort. Cliff. 48. Royen Lugdh&t. 408. Tourn. fcandens &c. EROWN. Jam. 169. Pittonia racemofa Nicotiana: Fol. fceti- disiimis. Plum. Gen. $. Ic. 230. Heliotropium maximum Ja- maicenfe &c. Pluk. Alm, isz. Moris. Hift. lil. p. 4f2 Heliotropii flore Frutcx baccifer ramofus &c. Sloan Jantl 17 j. Hift. II. p. iog. T. 2i2« f. i, RAJ, btndr. j$% P E N T A N D R I A. 177 den aan gegeven hebben , die van boven nunv m. zyn, doch van onderen met eene rosfe Wollig- Afdeel* heid bekleed. Waarfehynlyk zal het met den Hoofd- Stank ook zodanig zyn: want in het jong Gc-Stuk* was daar van , dat men hier in de Hortus Me- dicus heeft , heb ik dien Stank niet waargeno- men. De Bloem- en Vrugt - Trcsfen zyn in deeze Soort niet minder groot dan de Bladen, gelyk uit de Afbeelding van Plümier blyk- baar is. Het groeit in de zelfde Gewesten als de voorgaande en volgende Soort. (5) Tcurnefortia met ovaak , effenrandige , y, naakte Bladen en Kroontjes - Bloemen. G^k ™w~ de. Deeze heeft de Bladen weinig kleiner dan de voorgaande, maar niet ruig. Browne noemt- ze Heefier achtige laage Tournefortia 3 met zeer greote , langwerpig ovaale, rimpelige Bladen, ylere hangende Aairen 3 de Takjes dik en met ileuven. (6) Tournefortia met Lancetvormige enge- VJ Jieelde Bladen, enenkelde, kromme, zy- èmUtu delingje Aairen. La?s* Dit f5) Tournefortin Foliis ovati's integerrimis rmd's , Spici's Cymoiis. Ibid. Tourn. frinescens humiiis, Foiiis raaxhnis &e. JlROWN. Jam. 16$. Pittonia (candens &a Tlum. Gen. s ? Heliotropii Flore Frutex &c Sloan. Jam. 173. Hifi. II. p. 109. T. 112. f. 2. RAJ. Dendr. j6. '§&(6) Tvumefortia Foiiis lanceolatis fesliUbus , Spicis fimpii- M & II. Deel. IT* Sn*U 178 Vyfmannige Heesters. Hf. Dit is een laag Gewas 3 meest overeenko- Afdeeu mencje met de Derde Soort, zo de Hoogleeraar Hoofd- J. Burmannu s aanmerkt , wordende by stuk. Pu7 mier Laage Pittonia met Osfetongs Bla- den getyteld , en dus ook in Zuid -Amerika huisvestende. vu. (7) Tournefortïa met 'ovaale^ wederzyds glad* Geklakte! de Bladen en %eer Takkige hangende Aairen. In plaats van de Siberifche, welke thans, on- der den naam van Mesferfchmidia , tor een by- zonder Gefbgt gemaakt is , ftel ik hier de Ge- vlakte Tournefortïa, welke de Heer J a c qu i n in 't Krcupelbofch en Haagen , by Karthagena in de Westindiën, waargenomen heeft. Het is een Heefter , zegt hy, met flappe 'l akken, ef- fen rand i ge , gefpitfte , gefteelde , Reukelooze Bladen en geele Vrugten , die aan het Grondftuk met ronde zwarte Vlakken getekend zyn. vin. (8) Tournefortïa met byna Lancetvormfge 9 Supuüco- gryZe gia(ien ? fcn Stam Heejlerachti*. Heefter- Vol* rxhtige, cibus recurvis laterab'bus. Ihid. Tourn. reclinata diffufa et hii> futa Rrown. Jam. 169} Pittonia humilis Anchufae folio. PLUM Gen. 5. Ic. 227. f. 2. (7) Tournefortïa Foliis ovatis utrinque glabris, Spicis ra- ' motisGmis pendub's JACQ. Amer. Hifi. p. 47. (8 Toumefortia Foliis fublarjceolaris incanis , Cau'e SufFru- ticofo Sysf. Nat. XII. ^ XIIL Tourn. SufFruticoCi Sec. Bbown. Jam. 1-0. Thymelaese facie Frutex marinmus tetra- fpermos, Flote tetrapetilo. SLOAN. Jam, 148, Hift* 1L p» T4 162. f. 4. RAJ. Dendr. 9^ P E N T A N D R I A, 179 • Volgens den bynaam zou dceze maar een Wf« ..Hccflcrtje zyn , en Browne geeftze dus op , > vffP&* doch de aangehaalde van Sloane fchynt Hoofd. Roomachtig ie zyn geweest, alzo hy den Ame-STÜK* rikaanfehen Kroonl)Oom met Wilgebladen van Ph'xenetius daar toe betrekt ; zeggende 9 dat hy denzelven aan den Noordelyken Zee- Oever van jamaika , en op een klein Zandig Eilandje by Port Royal , met Bloem en Vrug- ten bekomen hadt. De Bloem was vierbladig en de Vrugt met vier Zaaden bezwangerd. Zie hier hoe het Gewas door hem befchreeven worde. Deeze Heefter verheft zig tot omtrent 5, zeven Voeten hoogte , hebbende een Stam 3, zo dik als eens Menfchen Arm , die met yy een dunne uit den bruinen zeer roode Schors 3, gedekt is , en boven in verfcheide Takken 35 verdeeld 3 welke aan 't end omringd zyn met een 3? groot getal Bladen , zonder orde geplaatst , 35 byna een Duim lang, ongedeeld , en aan de 3, tip 3 daar zy breedst zyn , naauwlyks een 9% halve Stroo breed ; dik5 fappig en van ecne 35 vuilgroene Kleur. Uit het midden der Bladen 35 komt een Steeltje voort \ dat krom is 3 een 3, fialf Duim lang 5 eenige Bloemen draagende 3 33 die geel en vierbladig zyn 3 met eenen vyfbla- 33 digen groenen Kelk omgeven 3 waar in, na 3, het afvallen der Bloem > vier naakte, ruuwe, 3, rondachnge Zaaden , digt aan elkander gevoegd 3 3, als die van de Hondstenge aanrypen." M 2 Dit II. D££L* IV. SfUX» i8o Vyfmannice Heesters. Hl» Dit laatfle komt weinig overeen met de Bes- Afdeel ^ ^ ?Q ajs met je Kenmerken der Bloeiii- Hoofd- en Vrugtmaaking van dit Geflagt, waar in, zo stuk* >t my tocfchynt , nog een aanmerkelyke dui- llerheid en verwarring heerfcht , niet minder dan men in de Werken van dien vermaarden Kruidkenner 9 daar het den naam van draagt , volgens Vaillawt en anderen vindt. LlSlANTHUS. De Bloem heeft een Buikige Pyp met omge- kromde Slippen , een gekielden Kelk , een twee- kwabbigen Stempel , een blyvende Styl en een tweehokkig langwerpig Zaadhuisje. In dit Geflagt komen twee Soorten voor, beiden Westindifche, als volgt. % (i) Lifianthus met Lancetswyze Bladen. Znjlanthui êKgifoiius. x-aagbiadjj- Tot deeze Soort wordt betrokken de Heefter- achtige Vlafchbladige Raponce , dien de be- roemde Sloane op Jnmaika waarnam en dus befchreef. „ Zyn Houtige Steel, met Takken „ overal bezet , verheft zig tot de hoogte van 9, vier of vyf Voeten. De Bladen , anderhalf 5, Duim fi) Lifianthus Fo'iis lanreobtïs. Syst. Nat. XV. Gen. 124K p. 154. Peg. XIII. p. t66. Mam. 43. Lifianthus ere&us Fo- liis lanceolatis &c. fclOWN. Jam. T. 9. f. 1, Rapunculus frutuofus Umfoliu» öce. SLOAtf. J*m% 5$. Hifi, 1. p. 157» PëNTAKDRïA. 181 „ Duim lang, en in 't midden half zo breed, III, 3, glad en donker groen , hebben korte Steeltjes D*E*- en zitten aan de Takken gepaard. De top. Hoofd- 3, pen der Looten zyn doorgaans Takkig , enSTÜK# 3, draagen veele Buisachtige , geele, eenbladige 3, Bloemen, op een Vrugtbeginzel zittende, 5, dat tot een langwerpig pieramidaal Hoofdje 3, uitzwelt , met een i ge weinige Bladen bewon- „ den , en uit drie Holligheden beüaande , in 33 ieder van welken een groote veelheid vervat is 3, van kleine bruine Zaadjes." O") Lifianthus met Hartvormige Bladen. n. De kundige Heer B r o w n E onderlcheidt dus Breedbiadi- deeze Soort van de voorgaande , en merkt aan , £C- dat dezelve bovendien fomtyds twee Bloemen aan 't end der Takken heeft, de andere maar één. Hier uit blykt dan , dat de gedagte van Sloanr, die veel Bloemen aan 't end der Takken hadt , en een driehokkig Zaadhuisje , in 't geheel niet ftrpokt met deeze noch met de voorgaande Soort. Zy zyn beiden in de Bos» fchen op Jamaika waargenomen. De Bloem is eenbladig zo wel als de Kelk , en (z) Lifianthus Foliis cordatis. Ibid. Lif. Fol. cordatis acu* minatis &c. Brown. J*m. 137. M 3 xi. Deel* iv* stuk* \ ï32~ V'Y FM A~N Ni GE HEEsffctf*. Afdeel. ed van eene Trompetsvvyze gedaante; de Vrugt v. eene Befie die een harden Bast heeft* mët'ééno Hoofd- Holligheid. Twee Soorten , ook beiden Westindifche , komen 'er in dit Geflagt, dit zynen naam van den Kruidkundigen Engelfchmam RAndiüs. heeft , voor* J- , (O Randia, die byna ongedoornd is* Kandia * mltis. ongc- Hier wordt de Gedoomde Heefter van Sloa- doomde. ^ g ^ ^ie de Kakau naby komt én de gedaante van Lycium heeft , met de Bloemen' van Jas- myn, t'huis gebragt. Dit fchynt, in de eerfte opflag, wat zonderling; doch onze Ridder merkt aan, dat het Plantfoen daar van , in de Tuinen, : byna ongedoornd is ; gelyk de bepaaling luidt. Op Jamaika was het een Heef ter van tien of* twaalf Voeten hoog , den Stam een Arm dik hebbende , met eene ruuwe roode Schors bekleed en de Takken tegenover elkander 5 die bezet waren met gepaarde Doornen, van drie Kwartier Duims lang , gladde Lancetswyze Bladen , van een Duim lang en een half Duim breed ,• en Bloemen als Sterretjes , wit , vyfbladig, met groote groene Kelken. Hier volgden genavelde Vrugten op, van een half Duim lang, in 't mid- (i) Randia fiibiücrnvs. Syst. Nat, XII. Gen. 210. p. 1^4. Treg. XlïU p. 166. Randia. Hort. CHff. 4S5. Cacao a^ffinis Frutex fplnofus , Lycii facie, Jasmini ftorc SLOAN. Jam. ( *35. Hiji* li. p. ia, T« 16 1. f. 1. 1U.J. Dend. *i9 PENTANÖfclJi; I83 midden een Vinger dik , aan beide enden fpits , l& met een zwartachtige zelfftandigheid , als die der Am>feu Kakau-Nooten , uit onregelmaatige Deeltjes ^ Hoofd- tegen elkander aangedrukt, gevuld zynde. 8TUK» (2) Randia , die dubbelde Doornen aan de Tak- Jf* RandU ken heeft. a:u!e«ta. Cïedoorn Deeze Soort zou dus wederom met de voor- w' gaande fchynen overeen te komen 3 en onze Ridder heeft aangemerkt , dat de aanhaaling van Sloane twyfelachtig is ; doch misfehien zal daar mede het voorgaande Geflagt bedoeld zyn, alzo ik hier geen tegenftrydigheid kan vin- den 3 wanneer men acht geeft op de gemelde verandering door de cultuur. Azalea. Dit Geflagt heeft een Klokswyze Bloem , met vyf Meeldraadjes een enkelen Scyl en een Rom- pen Stempel ; de Meeldraadjes zyn in de Kelk ingeplant en de Vrugt is een Zaadhuisje met vyf Holligheden. Byde vyf Soorten is thans een zesde gevoegd 5 welke de eerfte plaats beflaat3 als volgt. (6) Aza- (2) Randia Ramis bJspinofis. Ibld. Randia Fol. fubrotim- dis confertis , furamis lamuiis bispiniferis , Florihus folln- rïis. Brown. Jam. 143. T. 2. f. 1. Lycium majus Aracrl- canum Jasmini Flore, Foliis (ubrotundis lucidis. Pluk. Alm, 234. T. 97- f« M 4 li. Dm-* iv* Stuk. i34 Vypmannice Heesters, IIL (6) Azalea met glanzige, Lancetswyze9 we* Afdeel. derzyds gladde Bladen , en Tras/en aan Hoofd- het end der Takken. STUR. vi. Decze Soort, te vooren Boomachtige genaamd , Azalea , , i Poniica. is door den vermaarden I ourmefort, op oofterfchc.Zynen Rejst0gt naar het Oosten, byTrebizonde aan de Kust der Zwarte Zee , als een gemeen Gewas in de Velden waargenomen. Het groei- de 'er dikwjls meer dan eens Mans langte hoog, met den Stam zo dik als eens Menfcfren Been f in broofche Takken verdeeld , welke aan 't end gekroond waren met bosfen van Bladen als die der Mispelboomen. Zy waren vier Duimen lang en in 't midden anderhalf Duim breed , bly-groen , met Haairtjes aan de kanten en fterk geribd. Van dc Bloemen kwamen 'er agttien of twintig, Tuilswyze , by elkander in 't midden van die Bladen voort, op Steeltjes van een Duim lang. Ieder Bloem was een Pypje van byna een Kwar* tier Duims langte, dat zig uitfpant tot meer dan een Duim breedte en zig in vyf Slippen verdeelt, die agterom geboogen zyn , bleekgeel van Kleur, doch in het midden Goudgeel, De Bloem heeft een Gat aan 't end, dat fluit om een Vrugtbe* gin- (6) .Azalea Foliis n'ticjis lanc2olat*s iminqtie ^labris, Ra- re mis terminalibus. Syit. Nat. XII. Gen. 211. p. 154. Veg. %\\\. p. i65. Azalea arhorea. Sp. Plant. \. p. 150. Cha- ninerodqdendros £ontica maxima, Mespili folio , FJoie lut'o. Tournf. Cor. 42. Mem, de VAcad. ds Pa*is, 1^94. JjUXJfc Ont. V. p. 36. T. 69. Pentandhi a, 185 ginzel , 't welk een dunnen Styl met een Knop» Hï. je beeft, en omgeven is van vyf Meeldraadjes. Afd^el* Alle de Bloemen hangen over zyde gelyk die Hoofd» van de Fraxinelle 3 en de Stamper wordt eenSTUK# Vrugt van omtrent vyf Kwartier Duims lang cn een half Duim dik , hard , bruin en van eenepiera- xnidaale figuur. Het Zaad hadt hy niet ryp gezien. Die Kruidkenner hield t dit Gewas voor een Soort van Laage Oleander ; hy noemde het der- halve Chamarododendros Pontica j en merkte aan , dat de Reuk der Bloemen naar dien der Kamper- foelie gelykt , doch veel llerker is, het Hoofd bezwaarende en Duizeling verwekkende. Lui- den van dat Land verzekerden hem zelfs \ dat de Honig , welke door de Byën uit deeze Bloemen vergaderd wordt , 't Verftand bedwel- me en Walgingen veroirzaake. Dit deedt hem acht geeven op een plaats van Dioscori- d e s, door Plinius opgehelderd , die van dergelyken Honig, by Heraklea in Pontus val- lende , fpreekt 3 en waar door het Geval , dat het Leger van tienduizend Man \ waar Xe^ nophon een der voornaamfte Bevelhebberen van was, overkwam, toen het Trebizondc na* derde, verklaard wordt. De Soldaaten, byna altemaal 3 rykelyk eetende van den Honig , dien zy 'er in overvloed vonden , wierden duizelig, zy raakten aan 't afgaan en aan 't braaken 9 en lagen op den Grond als of zy door den Drank bevangen waren ; doch 's anderen daags (tonden M 5 zy ll, dsel IV. Stuk. i35 Vyfmannige Heesters ïadiiche. III. zy weder op, zonder eenig letzel. Waarfchyn- Afdeël. zaj ^ j^j. den Honig, op deeze of een Hoofd andere Soort van die Gewas döor de Byëa in- stuk. gezameld, veroirzaakt zyn. r. Azaiea indica. (O Azalea met de Bloemen meest enkeld, de Kelken Haairig. Deeze , die zeer groote Lelieachtige Bloemen heeft, is een der fchoonfte Bloemheefters , wel- ken wy kennen, „ Onder de wonderen van 3, de beide Indien , die in de Schouwburg der 35 Bloemen van den doorlugtigen Bever- n ing groeijen , (zegt Hermannüs;) 5, munt uit deeze zeer fchoone Cistus , van 3> Jakkatra overgebragt , welke , door de uit- 3, muntende bevalligheid van haare Bloemen , „ alle aanfehouwers in groote verrukking brengt» 3) Het is een Heefter van twee Ellen hoogte, „ den Stam een Duim dik hebbende, met eene 3, ruuwe , oneffene , uit den bruinen Afch- „ graauwe Schors : het Hout hard , digt en „ bleekachtig ; de Takken kort , gedraaid en ongefchikt , aan den top met Bladen , die 3, ftyf en Wollig zyn, zeer digt van Loof en 3> altoos groen. Daar tusfehen komen Bloemen „ voort, (i) Azalea Floribus fubfolitarns Calycibus pilofis. Ibid. Chamarrod exoticum , amplislimis Flor. Liliaceis. Brkyn» Prcdr, I. p. 24.. Cistus Indicus , Ledi Alpini fjliis ,FloribuS ampiis. Herm. Lugdbat. 152. T. 153* RAJ. Hifi. H9S* Tsutfufi. Kaempf, Ammn. 84.5, T. P E N T A N D R I „voort, naar die van Leliën of Jonquiljes gc- HL fi lykende, fchitterend bleek rood, en zo over-^rD£BU „ vloedig, dat 'er de geheelc Oppervlakte van Hoofd* - 5, het Loof, als met een Zyden Kleed, door8TÜK' overdekt wordt. De fchoonheid dêezer Bloe- z* *' „ men , inderdaad , vergoedt het gemis van 3, Geur, die haar ontbreekt.'* Hoe zeer moe- ten dan niet de Velden en Tuinen in Japan en China daar door verfierd worden ; gelykKAEMP- fer fchryft , die de Bloemen van dit Gewas vergelykt by de roode Leliën , en , wat het Loof aangaat , aanmerkt , dat hetzelve , op zy- ne natuurlyke groeiplaats , een ander aanzien heeft , geevende 'er mede flegts de hoogte van twee Ellen aan, met Lancctswys* 'ovaale Bla- den , een Duim en daar boven lang. 't Getal der Meeldraadjes , dat Herm a n n u s op vier ftelde , C hoewel hy 'er vyf afbeeldt,) zegt Kaempfer was doorgaans met de verdee- lingen van de Bloem , die altoos vyffneedig is , öv'ereenkomftig. Men noemt deezen Bloem- heefter in Japan Tsut > Safi , en daar van wa- ren oneindige Verfcheidenheden in dat Ryk , . ten opzigt van de Kleur, byna gelyk by ens van de Ranonkelen 3 en veel . meer dan v/y van de Roozen of Leliën hebben , bekend. Die in de Herfst bloeijen , de meeften haafe Bla- den niet verliezende 5 werden Satfuki^ wegens den Regentyd, genaamd. m i »H« Deel* IV* Stük* (2) Aza« x88 VïfMANNIgï Heesters; Iïl#* (2) Azalea met ovaale Bladen , de Bloem Afdeel* Haairig ; de Meeldraadjes uitermaate lang. Hoofd* stuk* In de Verzameling der uitgezcgte lekeniir AX'ka ^en van ^H R ET d°or T r e w , vindt men een nudifivra. zeer fraaije Afbeelding van de Azalea met naak- ©igc.t!,l0e"te Steelen \ Bloemtuilen aan 't end der Takjes en afgeboogen Meeldraadjes , uit den ClifFort- fchen Tuin; welke bier, met de gedagte bmaa- ling , t'huis gebragt wordt , en ook den bynaam van Naaktbloemige uitlevert. Gedagte Hofraad bcgrypt niet , hoe Linn^us Jaar toe betrek- ken heeft kunnen de Azalea van Cold ewmet eene Haairige geele , en de Virginifche Cistus van Pluken t , met eene grootere , minder welriekende Kamperfoelie - Bloem. Bovendien veifchüt , zo hy aanmerkt , de zyne , ten opzigt van \ Zaadhuisje en Zaad, van de op. gegevene Kenmerken* in. (2) Azalea , die de Bladen ruuw van rand , wSwr* * en * kernen Lymerig gehaaird heeft lymeiigc. Klcin (z) Azalea FoU ovatis , Corollis pilofis , Staminibiis lon- gisiïmis. Kalm* U. III. p. 110, ijg. Du Ham. Arkr. I, T. is. p. 3. Azalea Ramis infra Flores nudis. Gron. Virg. 21. Az. Scapo nudo &c. Hort. Cllff. 69. Trew. Ebret. T. 4*. Az. ere&a. Cold. Ebor. 25. Cistus Virginiana &c» PJLUK. Mant. 49. (3) Azalea FoI. raargine fcabris , Coiollis pilofo - glutine (is. KALM. It. III. p. 110, i3s. Azilea Ramis infra flor» foliofis. Gron. Viig. 21. Cold. Efor. 24. Cistus Ykginia- P E N ï A N D ft I A. iRp Klein is het verfebil van deeze , die door III. Clayton als ééne Soort met de voorgaande 3Afdv*rl doeh een witte, Lymerige en meer welriekende Hoofö- Bloem hebbende , aangemerkt wordt. OnzeSTÜK^ Ridder erkent zulks 9 en zegt, dat zy 'er al te naby aan komt , doch niet dan wanneer de Bla* den volwasfen zyn bloeit en de Meeldraadjes * naauwlyks langer dan de Bloem heeft , terwyl die in de voorgaande , welke voor of onder het uitbotten der Bladen bloeit, eens zolang zyn. Catesby, evenwel , vertoont die Meeldraad- jes in zyne Virginijche Cistus , hier aangehaald , ook zo lang , cn 1 r é w zegt , dat dezelve , welke men te Londen onder den gedagten naam , van Banist er daar aan gegeven , in de Tuinen kweekt , zekerlyk het zelfde Gewas; is met die van zyne gedane Afbeelding* Hoe 't zy , men vindt in Noord Amerika dergelyke Bloemheefters , mooglyk aan veran- deringen , ten dien opzigte , door den Landaarc en het Saizoen , ten minde wat den Bloeytyd aangaat , onderhevig ; dewyl zy van de vS weeden Mey - Bloemen , en van de Nederlanders of Duitfchers Pinkfter bloemen geheten worden : maar de Engelfchen geevcn 'er den algemeenen naam van Wild Honey - Suckle , dat is Wilde Kamperfoelie aan 3 zegt Kalm, als van verre naar na, Flore & odore Periclymeni. Pluk. Alm. 10*. T. 161. f. 4. Catesb. Car. L p. T. $7, SEJMGM, jüfr & p. ix. T. 14. U. VUL. 1Y# STUK» 190 V Y F M A N N I G E Heesters. III. naar dat Gewas gelykende ; doch dit kan al- Afdeel, ]eeniyk op de Bloemen zien. 't Gewas fchiet Hoofd- met regte Stcelen op, en de Bloemen zitten , stuk* jlier en ^aar 9 als Kroontjes aan de enden van naakte Takjes , zyncle in 't eerst hoog of hel- der rcod , doch door de Zonnefchyn allengs verbleekende , tot dat zy byna~ wit werden. Hy. begreep niet, hoe Col den deeze bloe- men geel ko.n noemen. Volgens hem is het Gewas fomcyds zeer klein; doch, zo Cates- ky aanmerkt , in een vrugtbaare Grond wel twee of drie Mans langten hoog wordende Kalm vondt het fomtyds naauwlyks een Hand- breed hoog , en niettemin met fchoone Bloe- men praaiende , die hem niet zeer aangenaam van Reuk voorkwamen , en anders was hem geene nuttigheid daar van bekend. Mooglyk was van deeze beiden beter ééne Soort, onder den bynaam van Virginijche^ gemaakt geweest, iv. (4) Azalea y^.die de Bladen met uitgeholde Azak* Stippen lefprengd heeft. Lapland* fche. Deeze Soort is een Heeftertje , van onzen Ridder op de Laplandfche Alpen waargenomen en mooglyk nergens anders , zo zyn Ed. oor- deelt , bekend. Het Ledam Alpinum van C, Baü- (4) Azalea Folns adfperus pun&is exenvaris. Syst. Nat.Xll. Peg. XUI. Az. Ramis compoiït?s fubere&is. Fl. Sueé. ijt , 180. -Azal. Fol. niaculls ferrugineis' fubtus adfperiis, fw. L*ff. %9. T. VI. f, x. Pentandria. 191 Baühinüs , welks Bladen zwartachtig zyn III. door .een foort van Yzer- Roest , naamelyk , AlD^<* verfchilt 'er van , doordien hetzelve dc Bloe- Hoofd* men Pypachtiger cn met tien Meeldraadjes 5TÜK* heeft. Om die reden is 'er ook het Ledum met gladde Bladen, van den Heer H aller, van verfchillende. Het groeit aldaar overvloe- dig, op eenige drooge plaatfen, met een Stam- metje van omtrent een Span hoog , geevende eenige Takjes uit , bezet met rondachtige fty* ve Blaadjes , die tropswyze aan 't end groei- jen en den Winter overblyven , hebbende in hun midden een Knop , welke in 't Voorjaar zig ontfluitende drie Bloempjes uitgeeft , van eene Klokswyze figuur , op taamelyk lange Steeltjes, donker paarfch of Violetkleurig. In deeze Bloemen , die eenbladig zyn , is t'op- merkelyk , dat de Meeldraadjes van de Bloem afgezonderd en in de Kelk zelf ingeplant zyn : iets zo zeldzaam in de eenbladige Bloemen 3 dat voornaame Kruidkundigen de famenhech- ting van de Meeldraadjes (Stamina) met de Bloemkrans (Corolla) als een weezen tl yk Ken- merk van de eenbladige Bloemen (Flores mo* nopetali) hebben aangemerkt. (5 ) Azalea , die de Takken wyd en zyd langs v. den Grond neerhurkende heeft* 1 dz*ks Dee« bens- 5 Hurkende. ($) Azalea Ramis diffiifo - procumbcntibus, Fl. Lapp% $0. IL DEEJU IV, STUK» ip2 Vyfmannige Heesters. 11L Deezc is niet aan de Laplandfche Bergen Afdeel. ajleen bepaajci 3 hoewel zy 'er op fommige Hoofd- plaatfen zeer overvloedig voortkomt , bedekken* STÜK* de als Hey geheele Velden. Zy heeft die byzondere eigenfehap , dat de Takken als te- gen den Grond aangeplakt leggen > zonder daar in Wortelen te fchieten. Het Stammetje is omtrent zo dik als een Penftelchaft ; de Blaad- jes , als die van Thym , bedekken de dunne Steeltjes voor de fterke Zonnefchyn. De Kelk der Bloemen 3 die ook doorgaans by drieën voorkomen > is rood , in de voorgaande Soort groen. Van dit Heeft ert je geeft Lïnnjeus de Af- beelding , om dat het 5 zegt zyn Ed. , door alle andere Autheuren overendftaande vvas afge- beeld. Uit hunne befchryvingen , evenwel , blykt, dat dit hun oogmerk niet zy geweest(*). De Heer Hall er , ook, vondt het op de Alpen van Switzerland op den Grond leggen- de: want zyn Ed. geeft 'er kruipende, takkige Steelen aan , van een half Voet of wat langer , m:t T. VI. f. 2. F/. Suec. 170 , 179. Hall. Helv, 41$. Cha- maerododendros fupina ferruginea , Thymi folio , Alpina. Bocc. Mus. II. p. 64. T. 53. Chamaecirtus Serpillifolia Flo_ ribus carneis. C. B. Pin. 4.66. Chamaxiftus VII. Oed. Dan, T* 9. Anonymos altera. ClüS. Hift. F*nn. p. 58. (*) De AfSeelding, by voorbeeldt van de Anonymos atte- nt bv CLUSIUS, Hift. Pdnn. p. 5S, is wel zodanig; doch hy zegt 'er van , ferpit lUmis hmii diffufts ; dat immers het tegendeel aanduiu Pbntandria. 193 met harde gedeelde Blaadjes, ovaalachtig fpits, m# van boven rond geboogen,en eenblaadige Kloks- Afdeel. wyze Bloempjes, van Vleefchkleur, met eenen Hoofd» vyfbladigen Kelk en vyf Meeldraadjes, 't Getal stuk. deezer laatflen is van zo veel belang in dit Ge- flagt, om het van de Cistus, Ledam en Rhodo- dendra te onderfcheiden , dat men 'er geen Tien- mannigen in gedoogen kan. RONDELETIA. In dit Geflagt , dat zynen naam van den vermaarden Rondeletius heeft , is de Bloem Trechterachtig , met vyf Meeldraadjes, een enkelen Styl en een ftompen Stempel: de Kelk wordt een Zaadhuisje dat tweehokkig is, bevattende veele , rondachtige , gekroonde Zaa- den. Vier Soorten komen in hetzelve voor, allen uit de Indien afkomftig, als volgt. (i) Rondeletia met ongejleelde Bladen , ds j. Bloemtuil in tweeën gedeeld. Amfïkrïa. Deeze is van Plumis u Boomachtige Ron- deletia , met de gedaante van Tinus , getyteld. ?tls, naamelyk, een Boompje, dat Lancetvor- mï- ( i) RmdeUtia Folns fësfilibus Panïcula dichotoma. Sysu Nat. XII. Gen. 223. p. 163. Fèg. XIII. Gen. 224. p. 177» Uondelctia arborescens Tini facie, Pj-UM« Gtn, i5« /** 34*» f. U N II. Deeju IV, Stuk» Aaieri- kaanfehc. 194 Vyfmannige Heesters. III. mige Bladen > tegenover elkander , heeft f en Afdeel zecr ]ange enfcelde Bloemfteeltjes , aan 't end Hoofd- een Tuiltje draagende $ 't welk zig t'elkens in stuk* tweeën verdeelt , hebbende in ieder Mik je ook een Bloempje , dat ongefteeld is } gelyk uit de Afbeelding blykt. il (2 ) Rondeletia met gejieelde , langwerpige , hc. Hier wordt een Gewas bedoeld 3 dat men op Malabar Cupi noemt , zynde befchreeven als een Heefter van Mans langte, die op Zan- dige plaatfen groeit. Dezelve heeft den Wor- tel fterk gevezeld , den Stam en Takken rond , met Knoopen ] het Hout witachtig met een geel Hartje. De Bladen , op Steeltjes van een Duim lang, zyn langwerpig rond en fmal, aan 't voor- end allengs in een Punt uitloopenden digt van geweefzel 3 met zeer zigtbaare Ribbetjes, die tegenover elkander en evenwydig afgaan van de Middelrib, van boven donker, van onderen bleeker groen. De Bloemen 9 aan de enden der Takken als in Kroontjes geplaatst , ruiken fterk en zyn witachtig van Kleur , wordende door den Ouderdom geel. Zy beftaan uit vyf of zes Blaadjes , die langwerpig rond zyn en een weinig , gefpitst , Steiswyze uitgebreid en neder- waards (z) Rtndtküa Foliïs petiülatis oblongïs acuti?. Fl Zeyl^ to. Cupi. Hort. Mal. Ii. p. 37. T. S3« ÏUj. Hifi. 1424, BURM» FL Ind. p* 51, Pentandria. 195 waards onigeboogen , met hun Pypje of Hals III. in een korte Kelk van vyf fmalle lpicfe Blaad-AFD*£L- jes geplaatst. Uit dit Pypje komt een witach- Hoofd. tige Styl te voorfchyn > met een langwerpigSTÜK# geelachtig Knopje , en in de tusfchenwydten der Bloemblaadjes dunne Meeldraadjes , zo veel als 'er Bloemblaadjes zyn, hebbende langwerpige dikke Topjes , uit den witten geelachtig, die in een oudere geelachtige Bloem met een rood Streepje zyn getekend. De Vrugten zyn klein, hard en rond , als Laurierbesfen, in de rypheid zwart , zonder Kelk , maar met een Naveltje van vyf Punten gekroond , zoetachtig van Smaak en zy worden op Tafel gebruikt. Men vindt 'er zeven of agt Zaadkorreltjes in , die door een middelfchot van de Vrugt van elkander gefcheiden zyn , driehoekig van figuur , eerst groen 3 dan bruinrood en eindelyk zwartachtig van Kleur. Een Takje met Bladen en een Bloemtrosje, plaat door den Heer Richter uit Oostindic me* Fi^u degebragt , den Hoogleeraar Bonn toebehoo- rende, gaf my aanleiding om de Vrugtmaakende deelen van dit Gewas nader te onderzoeken , en in Plaat te brengen , g^lyk hier nevens. Fig. 1 vertoont een Blad van hetzelve, met zyne even- wydige dwars- Ribben 3 in deNatuurlyke groot- te , zo wel als het gezegde Bloemtrosje daar boven , waar aan vyf Bloemen open zyn. Tot verwondering bevond ik daar in , hoe één van deeze Bloemen > met a getekend, in zesfen is N 2 ver» ÏI» Deel» IV, StüKi i§6 Vyfmannigk Heesters» iIL verdeeld , hebbende ook zes Meeldraadje?, in AFDvf L' de Malabaarfe Kruidhof was gezegd , dac de Hoofd* Bloemen uit vyf of zes Blaadjes beftaan , doch stuk» men zjet; j^j. mecje 0p de verdeelingen van dc Bloem, die Trechterachtig is, of Trompet- achtig , 't welk blykt , wanneer menze op zyde befchouwt. In de vergroote Afbeelding van dit Bloempje, by A , openbaart zig duidelyk de Styl , korter dan de Meeldraadjes of Meel- knopjes, wier zonderlinge figuur ik by Letter B nader onder 't Oog gebragt heb , en hier uit blykt , dat dezelven met een Draadje of Stam- metje uit de hoeken van de Bloem ontfpringen 9 en boven aangehecht hebben een Lighaampje , dat naar de Haakige Punt van een Pyl gelykt , met een gefronzeld Blaasje aan den voorkant. Dus maaken deeze Meelknopjes in 't midden van de Bloem een Pylaartje , dat met vyf Spier- witte Knopjes , blinkende als Steentjes, omhan- gen kan geweest zfn , gelyk Rumphius zegt van zyne Luiffelbloem (*), welke veelover- ' eenkomst fchynt te hebben met dit Gewas. De Hoogleeraar N. L. Bürmannüs heeft daar van een by zonder Geflagt, onder den naam Val- laris , gemaakt ; maar Linn^eus noemt het Pergularia , gelyk wy vervolgens zullen zien. Het (*) Flos Pergulanus* Herb. Amb< V. p, 51. T. 29, f. 2. Dus genaamd om dac men 't Gewas over Luiftels en Prieelen leidt, wegens den aangenaaraen Reuk der Bloemen, die ech- ter wat Bokachtig is of naar verfche Ryst ruikr. Hierom nocmenze de Javaanen , op 'c Porcugeefch , FnU Arts t dar is &ystbios.B, P % H T A N D * I A. i£? Het tegenwoordige groeit omftreeks Batavia in in; 't wilde, omtrent tien Voeten hoog. Afdeel Hoofde (3) Rondeletia met gefteelde Jtomp ovaalachti-vrvK. ge Bladen. _ ui- 1 ö Ronde/et ehovata* De Heer Jacquin, door wien deeze en de ^g™pbl volgende in de Westindiën waargenomen is, hadt dezelve voorgefteld met den bynaam van odorata , welken onze Ridder , uit aanmerking dat de voorgaande ook welriekende is , in obo- yata^ 't welk de Stompbladigheid aanduidt, ver- anderd heeft, In de drie andere Soorten ,naa- melyk , zyn de Bladen fpits en hier ftomp ge- punt, 't Gewas maakt een Heefter uit , van omtrent zes Voeten hoogte, ongeregeld zig uit- breidende met ronde Takken > waar van de jong- Hen Haairig zyn, en de Bladen ruuwachtig heb- ben, kort gefteeld , tegenover elkander. De gemeens Bloernfteeltjes hebben hier de Tros* jes in drie driebloemige Steeltjes verdeeld , en de Bloemen , die taamelyk groot , en Me- nie • rood zyn , met een uitpuilenden middel- Kring van Oranje kleur 3 en eenen by uitftek aangenaamen Violen - Reuk hebben , maaken hier zeer fraai je Tuiltjes uit. De Bloem is zeer dikwils in zesfen verdeeld f met een zesbladi- gen Kelk , en nietttemin blyft het getal der Meel- as) Rondtlctia Foliis petiolatïs fubovatis obtufis. Systt Veg* XIII. JACQ; Umer. Hijl, 16. T. *z. N 3 lh D£££» IV» Stuk* is>8 Vyfmannige Heestïrs. Meeldraadjes , zo zyn Ed. aanmerkt , altoos vyf ; Afdeel. ^ jcCs 5yZoncjers js. Op de Rotzige Oevers aan Hoofjd- den Zeekant van de Havana , in 't Kreupelbofch , STÜK' hadt hy deeze Waargenomen. iv. (4) Rondeletia met drie Bladen by elkander. m Kov.deletia trifolia. Dnebiadi- Deeze, op Jamaika aan den Voet der bergen §c' door zyn Ed. gevonden , was een Boompje van twaalf Voeten hoog , aan welks Takjes de Bla* den by drie- en , gekranst, voorkwamen, zyn- de drie Duimen lang3 zeer fmal en fpies. Tus- fchen de Bladen zaten Trosjes van kleine Bloem- pjes, die roodachtig waren 3 doch zonder Reuk. Hier was de Styl, zo wel als in de voorgaande 5 enkeld , met twee lange fmalle verdeelingen van den Stempel > en de Vrugt hadt hy niet ryp gezien* Macrocnemum. Langfteel. De Bloem is Klokvormig met eenen twee- kvvabbigen Stempel : het Zaadhuisje Tolrond , tweehokkig , uit den Kelk fpruitende en bevat- tende Schubswys* geplaattte Zaaden Matsen*. De eenigfle Soort (x), hiervan voorkomen - mum Ja- 1 maken/?. w^ * We-» tin» dilche. f4) Rondetetia Foliis temïs. Ibid. Jacq. T. 43. Rondeletia arbores'ens Tini facie Ehrft. om dat ZY vaQ dat Geflagt door den indifche, Ridder, op de aanmaaning van den Heer Jac- quin, is afgefcheiden ; niettegenftaande zyn Ed. haar Lobelia Plumieri , als door dien Pater dus getyteld zynde , gebynaamd hadt. Zy voer- de by denzelven den naam van Heef ter achtige Lobelia met Porfelein- Bladen* De Heer Jac- qtj 1 n bevondtze op 't Eiland Sint Marten een Hee«> (1) Scxvola. Syst. Nat. Veg. XIII. Gen. 12944?. 178. Lobelia Plumieri. Sp. Plant. 13 17. Syst. Nat. XII. p. 583. FL ZeyL 313. Ose. hm. zjs. Lobelia frutcscens, Porrulacx folio, Plum. Gen. 21. Ic, 165. f. u CATESB. Car. I, p» T. 75>. Seligm. r%g< U, Eand. Fl, 58. Pentandria. aor Heeftertje te zyn , met dikke , ovaale, Sappige nr. Bladen , witachtige Bloemen en zwarte Vrugten , Afdeel: waar mede de Zandige Zee -Oevers van dat Ei- Hoofd. land , op verfcheidc plaatfen , tot een groote*TUK» uitgeftrektheid digt begroeid waren. Het hadt de hoogte van twee Voeten , en broofche Hou- tige Steelen , die veelal op den Grond lagen. C a t e s b y hadt dit Gewas ï op de Klippen van veelen der Bahamaas - Eilanden 5 vyf of zes Voeten hoog gevonden s met een Vrugt van grootte als de Sleepruimen. De Strand- Osje* Tong van Rumphiüs, welke hier toe ook t'huïs gebragt wordt 5 zal waarfchynlyk nog grooter zyn , als den Stam wel een Been dik hebbende en Bladen die naar Osfen -Tongen gelyken; zynde daar van 5 niet van het Euro- pifche Kruid , dat men dus noemt , de naam ontleend. De Bladen zyn flap, glad en Sap- pig en het Gewas heeft in de boven fte dee- len een voos Merg 5 als de Vlier , doch van onderen is de Stam Houtig. De Bella - Moda- gam van Malabar , dat een hooge Boom is , op Bergachtige plaatfen groei jende , fchynt zo min als de Vergiftige Ceylonfche Boom Tak- kada , die een Melkachtig Sap heeft, hiertoe te kunnen behooren : want dat laatfte heeft in dit Gewas geen plaats. Osbeck nam hetzelve ook aan de Oevers van 't Eiland Ja- va waar. N5 II. Deel. iv« Stuk* aoa VyfmaNNige Heesters. III. P o R A N A, Afdeel, v Hoofd- Een nieuw Geflagt is onder deezen naam stuk. voorgefteld door den Hoogleeraar N. L. Bur- mannus, en in Afbeelding gebragt volgens de Takjes van een Gewas , door den Heer Klein hof overgezonden , onder den naam van Windende wilde Heef ter , met Trosachtige witte Bloemen , groeijende op Java. Hierom geeft zyn Ed. 'er den bynaam van Volubilis i. aan ( i ). Zyne befchryving is als volgt. vfiMs* » Een Heefter met een gladden Steel ; de •Windende,^ Bladen overhoeks , gefteeld , Hartvormig , „ effenrandig, gefpitst en glad hebbende. De 3, Bloemen komen , aan 't end der Takken , 3, in een groote losfe Pluim voort. Derzelver 3J Kelk is vyfbladig 3 uit langwerpige ftompe 3, Blaadjes beftaande , die half zo lang als de w Bloem zyn , welke eenbladig Klokvormig is , 3) ter halver langte in vyven gefoeeden, met 35 gelyke ovaale Slippen. De Meeldraadjes 5, zyn vyf Haairachtige Vezelen > van langte 3, als de Bloem , met rondachtige Meelknopjes. 5, Het Vrugtbeginzel is ook rondachtig , met 3, een dunnen ten halve in tweeën gefpleeten 3, Styl 3 van langte als de Bloem 3 hebbende ge* 33 knopte Stempels." De- (1) Tor anti. Fmtex Volubilis fïlveftris Flore albo racemo- fo. D. KLEiNHOF, BüRM. FL Ind. p. 51. Linn. Gen. 333^» MéML alt. p. 5^0. Pbntandriji. 203 Dewyl de gefteldheid van het Zaadhuisje noch III. van het Zaad niet opgegeven , en zo 't fchyntAFyEEL# niet onderzogtis, heeft Linn^sus dit Geflagt Hoofd* niet in de Rang kunnen plaatzen 3 en de bc-STÜK* fchry ving blyft , in dat opzigt 3 tot nader Waar- neeming onvolkomen, PSTCHOTRIA. Een Trechterswyze Bloem , met een uitge- gulpten Stempel : een vyftandige kroonende Kelk 3 waar van het onderfte gedeelte een ronde Befie wordt , met twee halfronde uitgegroefde Zaaden : maakt de byzondere Kenmerken uit. Drie Soorten bevat dit Geflagt, waar van de eerfte eigen tlyk maar tot de Heefters behoort 5 doch de twee anderen zal ik daar by befchryven. (1) Pfychotria met vMgegulpte Stoppeltjes en 1. Lancetswyf ovaale Bladen. AfiltV* Heefter- Deeze voert den bynaam van Afiatica> om*cIl"ce% dat zy, volgens onzen Ridder, ook in Oostin- d?e voorkomt ; doch in W estindie is zy niet alleen door Bhowne op Jamaika , maar ook door fi) Pfychotria Stipulis emarginatis, Foliis lanceolato * ova- tis. Syst. Nat. XII. Gen* 228. p. 164. Veg. XIII. Gen. 229. p. 179. Pfychotria Carthaginenfis frutescens foliis obovatis, jAcq. Amer. Hift. 65. T. 174. f. 22. Pfychotrophum fruti- cofum. CROWN. Jam. itfo, T* 17. f. 2. II« Deel* IV, Stuk» 3>o4 -VYFMAtfNiGE Heesters* III. door J a c qu i n in het Kreupelbofch 5 by Kar- Afdeel t}iagena 9 Zeer overvloedig waargenomen. Ik Hoofd* geef 'er derhalve liever den bynaarn van Hee- stuk. Jleracluige aan , welke haar veel beter van de anderen , en inzonderheid van de laatfte , die ook in Oostindie groeijen zou , onderfcheidt. Browne gebruikt den Geflagtnaam Pfycho- trvphum , die oudtyds een Kruid op koele plaatfèn groeijende, en in 't byzonder de Beto- nie , betekend heeft. De reden van deze toepas- fing is duifter. Hier van zal P/ychotria ge- maakt zyn Hy noemt het een Heeftertje. Jac- qüin bevondt het een Heefter, byna regtop- flaande, Takkig , eens Mans langte hoog, met Trosjes aan de enden der Takken , beftaande uit Reukelooze witte Bloemen, byna als die der Syringen of Jasmyn , maar , behalve] de gewoone verdeeling in vyven , met vyf , ook dikwils in zesfen met zes , of in zevenen met zeven Meeldraadjes 5 verdeeld zynde. Dit maakt een zonderlinge en ongewoone veranderlykheid in de Teeldeelen uit. De Vnagten zyn roode Besfen ^ met den Kelk gekroond, en bevatten witachtige Zaaden. De Heer J a cqu i n fchryft , aan deeze , Bladen toe , die ovaal zyn , en naar de Punt verbreeden , (FqUci obovata) ; maar aan eene an- dere Soort, door zyn Ed. Domingcnjis gety teld , om dat hy ze op Sint Domingo gevonden hadt, geeft hy Lancetswys - ovaale Bladen. Deeze was een Heefter van vyf Voeten hoog , met fila- Pent andria. 205 Bladen van vyf Duimen langte , hebbende de III. Bloemen wat langer dan de andere, ook wie , AW)v.EU maar de Bcsfen zwart. Hoofd- stuk* (2) Pfychotn'a met byna Kruidige kruipende ir. Stengen^ enovaale weder zy ds gefpitjle Bladen ••ff?pwt*uk Kmipende» In Oostindie komt deeze voor, die de Sten- gen kruipende en fomtyds een Vadem lang heeft , met regtopftaande ronde verjaarende Takken , met Leedjes ; de Bladen als gezegd is, gcfteeld, wederzyds glad, met ronde afval- lende Stoppeltjes, en aan ?t end gearmde Bloem- trosjes , naauwlyks langer dan de Bladen. (3) Pfychotria met Kruidige kruipende Sten- nr. gen , de Bladen Hartvormig gefteeld. t^clT* Kruidige* Tot deeze Soort, die op vogtige belommer- de plaatfen in de beide Indiën huisvest, wordt betrokken het Kruidige, kruipende, Bofch-Pfy chotrophnm van Browne , met rondachtig Hartvormige gepaarde Bladen , weinige Bloemen in (z) Pfycèetria Caule fubherbaceo repente , Fol. ovatis utrinque acutis. Mant, 204. O) Pfycbotri/z Caule herbaceo repente , Folüs cerdatis petiolatis, Jacc^ Amer. Hifi* 66, T4 46. Pfychotrophum her- baceunu Brown. Jam, 161. Vlolx folio baccifcra repens» &c» SLOANE Jam. 115., Hift. I. p. 243* Peridymeno acce- dens rianta India:. Moris. Hift, HU p» 535. Karinta - Kali. Hm, Mal, X, p. 41. T. 21. XX, DEEIm XVé Stuk* 20Ö V-YFMANNIGB HEESTERS. III* in de Oxelen en de Slippen van de Bloem Afdeel. half 0pftaande half uitgefpreid : als ook het Hoofd- Kruipend Gewas dat Besfen draagt van Sloa- STuir. KE^ mei Violen Bladen 5 eene witte vyfbladi- ge Bloem en eene roode tweezaadige Vrugt. De Heer Jagquin nam het waar als een Plantje 3 dat in zyne manier van groeijing, en zelfs in de gedaante van het Loof , veel overeen- komst met de Aardveil heeft, geevende Takjes van een Handbreed hoog 3 die regtop Itaan en bloeijen, uit een Stengel, welke langs den Grond kruipt. Hy vondt het op Moerasfige befcha- duwde plaatfen van 't Eiland Martenique , in December met Bloemen en met een groote menigte van zyne roode Sappige Besfen bela- den , doch tekent het gebruik daar van niet aan. De Karinta-Kali van Malabar , met Bladen als van Violen, volgens Commelyn , of naar het Wintergroen gelykende, volgens Pjluke- net, groeit aldaar op Steenige drooge Gron^ den en fchynt niettemin een zelfde Gewas te zyn als dat der Westindiën , dewyl het 9 in Blad- y Bloem- en Vrugtmaaking , veel overeen- komst daar mede heeft. In Melkwey gekookt wordt dit Kruid aldaar gebruikt tot ftempiog van den Buikloop. Chiococca. Sneeuwbefie. Een Trechterswyze gelykfneedige Bloem met een Pentandria. 207 een enkclden Stempel , v/icr Kelk een Eefie HL wordt met ééne holligheid en twee Zaaden , Afö|el# maakt de byzondere -Kenmerken uit. Hoofd« Twee Soorten zyn in dit Geflagt aangete*STÜK# kend, als volgt. (1) Sneeuwbefie met gepaarde Bladen. ïe Dit Gewas is door Dillenius tot de^oS^ Kamperfoelie 9 door Sloane tot de Jasmyngcnde» betrokken , om dat het zo verfchiliende GeftaU ten heeft. Bkowne geeft het , onder den naam van Chiococca , die Sneeuwbefie kan be- tekenen, als een Heefterachtig of als een Rank- Gewas , op , en de Heer J a cquin heeft deeze duilterheid weggeruimd, door de Waar- neeming, dat het aan de kanten der Bosfchen, in ?t klein Geboomte en in open Velden , een Tafckige byna regtcpftaande Heefter is , van vyf of zes Voeten hoog, maar in de Bosfchen een klimmend Rank-Gewas, dat weinig Tak- ken uitgeeft. De Bladen zyn ovaal, gefpitst f effenrandig, glanzig , twee Duimen lang. Het heeft hangende Trosfen , zo wel in de Oxels der ( 1) Chiococca Foüis oppofitis. Syst. Nat. XII. Gen. 230.' p. 16$. Veg. XIII. Gen. 231* p. *79> JAC<^ Amer. 16 Hifi. 68. Chiococca farmentcfa &c. BROWN. Jam. 164. Lonicera lacemis lateralibus &c. Sp. Plant, li Hort. Clif. 406. Peri- clymenum racemofum &c. Plüm. Ie. 217, f. 2. Dill. Elth. Jasminum Folio Myrtino acuminato &c. Sloan, Jam% 196. Hifi. II. p. 97* T. is5. f. 3* RAJ. üsndn $4. ih Deel» IV* Stuk»4 2o8 Vyfmannige Heesters. HL der Bladen , als aan de enden der Takken , die Afdeel. ujc wjtte reukelooze of geelachtige ruikende Hoofd- Bloemen beftaan , en waar op kleine Besfen stuk* volgen 3 die Sneeuw- wit , droog zyn en Spon- gieus, met de Groene Tanden van den Kelk gekroond. Hy vondt het zo wel omftreeks Karthagena als op de Westindifche Eilanden. Chhlocca C-) Sneeuwbefie met overhoekfe Bladen. ring! Sy" Deeze Soort maakt een Boompje van twaalf Voeten hoogte uit , met een regten Stam en lange ronde lakken, met veele kleine Takjes bezet. De Bladen zyn byna als die van de voorgaande Soort, doch overhoeks geplaatst en grooter, drie of vier Duimen lang, zo wel als de Trosfen , die uit Bloemen beftaan van een Duim langte, welke witachtig zyn, en bynagt een Herken Reuk als van de Jasmyn of Syrin- gen verfpreiden. Hierom noemen het die van Sint Domingo , daar het in de Bosfchen groeit, Lüac de Nidt , dat is Nagt - Syring. Het draagt dergelyke zeer kleine Besfen als de voor- gaande, doch waar in hy maar één Zaadkorrel hadt kunnen vinden , denkende dat de andere verdweenen ware. Linnjeus vraagt, of het ook een Soort van Cestrum zy. H A M E L L I A. De (2.) Cbipsecca Foliis altemis. JAC<^ Amw* 16. Hist, p« 6st PentandrïA. 209 De Bloem in vyven verdeeld met ben larig Üh Pypjeen een fmallen Stempel; de Kelk een Befie ^Ecu Wordende met vyf Holligheden en veele Zaa-rioorD- den, zyn de byzondere Kenmerken van dit Ge-STÜK* Jfegfc De Heer Jacquin heeft den naam ont. HAJe'wk leend (1) van den geleerden Franfchen Heer i)ü Hamel de Monceaü, die door ëy*™^ ne Kruidkundige Werken vermaard is. Zyn Ed. vondt het Gewas in Westindie , en maakt 'er twee Soorten van 3 meest verfchillendc ten op- zigt van de gefteldheid der Bloem- en Vrugt* Trosfen , die in de eene geflooten en over- zyde hellende, in de andere meer uitgefpreid of open waren , en deeze laatfte noemt hy derhal- ve Hamelia patens , geevende daar vari dë Af* beelding en oordeelende; dat het Boomachtigi Pe- riclymenüm 9 met omgeboogene Takjes % van Plümier, zo wel dat geele, als dat Koraal, roode Bloemen heeft , hier toe bëhoore; De Heer Linnjeüs twyfelt , of het wel byzon* dere Soorten zyn , en gebruikt dien bynaam. De eerlte Soort van Hamelia , door Jac- quin erefta getytcld , is een regtopft&mdé Heefter van vyf Voeten hoog, met de Takicèöj om laag , Houtig rond en glad, boven driekan- tig (i) Hamellia Racemis patentibus» JACQ. Amtr* 16. Hij?i 71. T. 50. Syst. Nat. XII. Geri. 251. p; Veg. XllU Gen. 232. p. 179. Periclymcnum arborescens Ramuiis infle- xis. Plum. 1c 213. U 1 , 2. pm Hamelia cre&a. jAcq. 79* ö 1I4 Deel. IV. STüfc* aio Vyfmannige Heesters. IIU tig en ruig, bezet met drie Bladen by elkander $ Afdeel. ^ ovaaj $ gefpicst 3 drie Duimen lang zyn, met Hoofd- de Steeltjes , Ribben en Aderen rood, zo wei stuk. a]s ^e Trosfen , met Bloemen van een Duim lang , die geheel hoogrood zyn , en waar op zwarte Besfen volgen. Deeze vondt hy in de Bosfen by Karthagena 9 doch , die met uitgebrei- de of opene Trosfen , op 't Eiland Sint Do» mmgo* LONICERA. Een onregelmaatige eenblaadige Bloem , met een geknopten Stempel , waar van de Kelk het Vrugtbeginzel bevat 9 hetwelke een Befie wordt met twee Holligheden en veele Zaaden y maakt de Kenmerken uiu Tot dit Geflagt 9 welks naam ter vereeringe Itrekt van den ouden Kruidkenner Lonice- RUS) zyn in de eerde plaats de Kamperfolies en derzelver mede - Soorten ; in de tweede plaats de Honds - Besfen , die tweebloemig zyn en niet klimmen ; en in de derde plaats eenige an- dere Gewasfen , die overend liaan cn veelbloe- mige Steeltjes hebben 3 t'huis gebragt. Dus * Die windende Ranken hebben. Uniceta f O Lonicera met gehranfle ongedeelde End" Caprifo- bloemen , de bovenfie Bladen doorblqdig '"tóiaan- Samengegroeid. fche Kam- De peifolie. (x) Lomcera Flor. verticillatis termïnalibiis fesfilibus , Fol. / PeNTA^DRIA. 21 ï De Latynfche naam CaprifoUum > welke Gei- ÏIL tenblad betekent, wordt gemeenlyk yerduufcht ,A^^ met Ciprlfolie en door verbastering uïtgefprokenHooFb- Kamperfolie. De Dukfchers noemen het Gewas 8TUK:i Geissblatt en Speckgilgen of Waldgilgen 9 de Engclfchen Honey- Suckle of IVoodbind, maar de Franfchen houden zig aan den naam vari Chevrefaulle , die met den Latynfehen itrookts, en Geitenblad betekent; zonder dat men, toe nog toe , de regte afleiding daar van weet Van dit Geitenblad, nu, dat een klimmend Rankgewas is , yt welk natuurlyk zig om aller- ley Boomen llingert , zyn van ouds twee Hoofdfoorten bekend, waar van de eene door* bladerd , de andere niet doorbladerd is. Die als de eerfte Soort hier opgegeven is 5 wordt ook de Italiaan/die Kamper/olie getyteld 3 om, dat zy van zelve groeit in de Zuidely- ke deelen van Europa , en onze Winterkou- de dikwils niet kan uitftaani By Montpellier is fumrnis connato - perfoliatis* Syst. Nat. XII, Gen. 232. 165. l^eg. XW. Gen. 233. p. 17 9* Hort. Clljj. 45. Hort. Ups. 42. Virii. C'iff* 14. KOYEN Lugdbat. 237» SAUV. Momp, 139* GOUAN. Monsp. tol. Periclymenum pérfoliatum. C, B. Fin. 302. Toi'RNF, Inft. 60%. Caprifolium Italicum* Dod. Pempt. 411. Hortul. Angl T. 5. f\ iy 2, 3. (*) Sommigen willen dat her van de flmgerende Ranken * in *t Latyn CaprèoU , dus genoemd zy; docSi dit is wat ver ge- zogt. Natuurlyker mogt men dien naam daar van ?f]e.;den ^ dat de Geiten het Loof gaarn eeten, indien zulks bleek; maar £ou de Reuk hier ook in aanmerking komen ? o % tl. Deel. IV. Stuk. • ) Vyfmannige Heesters. III. is het een zèer gemeen Gewas. Het verfchilt Afdlel. van cje gCmeene, die hier de derde Soort is, Hoofd- doordien de Bladen, boven aan de Steelen, als stuk. van je Ratsen doorboord worden ; 't welk in de Duitfche, daar ik ftraks van fpreeken zal, geen plaats heeft. L* \e a Lonicera met bladerlooze Endkransjes , de Jtmptrvi- bovenfte Bladen doorbladig famengegroeid. ^virgmi- £)eeze yirginijifo y door Hermannüs ia Afbeelding gebragt , is altoos groen en bloei- jende, waar door zy van anderen, die 's Win- ters Bladerloos zyn , verfchilt. Bovendien is zy niet alleen in alle opzigten veel kleiner en teerder , maar heeft de Bloemen wel zeer fehoon fchitterend rood , doch byna zonder Reuk , en dezelven gelyken veel naar een Fluit , daar men oudtyds; uit plagt drinken , hebbende den Rand byna egaal ingefneeden , waar door zy grootelyks van die der gewoone Kamperfolie verfchillen , hoewel zy mede by ïrosfen of Kransjes aan 't end der Steelen geplaatst zyn. De bovenfte Bladen zyn al- leen (2) LonlcerA Verticillis aphyliis terminaübiis, Foliis furnrnis connato-peifolutis. Ve^. XIII. Lon. Flor. capitatis terminali- bus&c. Hort, Gif. 5S. Royen Lugdhet. 237. PericJymermm perfoiiatum fempervirens et fforeas. Herm. Lugibat, T. 424. Penei. Virginianum* Rtv. Mmftt% 11$. Pcriclymenurrw P E N T A N D R I A. 2I3 leen maar famengegroeid , de onderften ge* Hl* lieeld (*). v. Hoofd» (3) Lonicera met Eyronde end -Knopjes, die*rvK* als gefchubd zyn , de Bladen feenemaal ^icer cnderjcheiden. Peruiyme- fium. Hier wordt de Gewoone Kamperfolie bedoeld , Kamper- die in de middelde deelen van Europa niet al-fojlc' leen , gelyk in Duitfchland » maar ook in Swee- den en aan de Oostzee, wild groeit. In Oost- cnryk wordt deeze Roos van Jericho genoemd 5 en elders Lilium inter Spinas , dat is Lelie onder de Doornen , om dat het Gewas met zyne Ranken zig vlecht door alle Doornheg- gen* Misfchien wordt daar mede op het zeg- gen van Salomo gezinfpeeld (*), In onze Nederlanden , daar men 't ook wel Mammetjes- Kruid noemt > komt het op dergelyke manier in (*) InferUrihus ptrfoliatU , heeft men we! gezet fa Spec. Planter urn , doch dat het pctioUtis , moet zyn , blykt e x Hort. Clif. &c. (3) Lonicera Capitulis ovntis imbricatls terminahbus , Folirs omnibus diftin&is. Ihid. Hort. Chff. Ups. uts. FL Snee. 191, 193. KRAM. Auflr. $0. WEIG. Pom-Rug. 41, D&LIB Pa* ris. 69. TOURN. env. 322. SAUV» Monsp. I3P- H* Scan 30 ƒ • Mat. Mei. 68. Periclym. non perfoliatum Geunan. C. B. Pin4 302. Caprif. Germanicum Florc rubello fèrotinta». TOURNF. Inji. 608. (f) Gelyk een lelie onder de Doornen , alzo is myne Vriendinne onder de Dogteren. Hoqgejlied. II. Vers* 1 ê z» o 3 II, desi.. IV, Stuk» ai4' Vyfmannige Heesters. in de Hollandfche Duinen , op de Heljéfl vat* Afdeel. qejder]and en in \ Gooy , als ook in de Wou- Hoofd- den van Vriesland voor. Zelfs op de Eiland- !TUK# jes in onze Veenplasfen , heb ik het menigvul- dig geftrengeld gevonden do-r 't Kreupelbofch* Hierom , misfehien, voert het by de Spaanichen den naam van Madrefylva a overecnkomliig met het Latyn Mater Sylvarum > of Moeder der Bosfehen , dewyl het die bevallig maakt. De bynaam Periclymemim , die men ook aajj $e Kamperfolie in 't algemeen] geeft, is daar van afkomftig. De Heer Hall er befchryft deeze Duit- fche , als in Switzerland ook niet zeldzaam zynde, en zegt, dat het een Klimmende Hee*. fter is van zes Voeten , die de Bladen Zee* groen , glad en langwerpig ovaal , Homp ge- fpicst en onderfcheiden heeft ; loopende de Tak- jes aan 't opper-end uit in eene Vrugt-Aair^ uit zes Kransjes famengehoopt. De Kelk dei* Vrugten onverdeeld, als een Kroon. De Bloem groot en fraay, geel, fomtyds roodachtig , zeer aangenaam van Reuk; weshalve het Gewas .toü bekleeding van Prieelen , Muur en Latwerk in de Hoven . gebezigd wordt (*) Van deeze Kamperfolie heeft men in de Geneeskunde ook eenig gebruik gemaakt. Het Afkookzel der Bladen wordt gezegd tot zuive- ring Unie toplarius Ftutex est., ï)?x zal 'er denkdyk zyt^ Ed> mede zeggen willen. F E N T A N T> ft T jf. 215 ring van Zweeren cn tot hëélïftg van Zcu- Hl. Beenen te dienen, en de gekneusde Bladen te- Afi cl. V. gen Huidkwaaien , zo wel als hët gedefiilleerde Hoofd- Water van de Bloemen tegen Oog Ontfteekin-STUK* gen; doch het een en andere is thans in wei- nig agting. De Kleur der Bloemen , die in fommigen rood) in anderen wit of gemengeld is, niet al- leen 3 maar de gedaante der Bladen, welke in de eene ruiger, in de andere gladder zyn, en ïn fommigen bont ; maakt aanmerkelyke Ver- fcheidenheden van dit Gewas. In de Tuin van den Bisfchop van Londen , te Fulham , kw2tn eene Soort met uitgegulpte Bladen voor , die dezelven tevens bont en ruig hadt f*). * * Die regtop ftaan , met tweebloemi- ge Steeltjes. IV (4) Lonicera met tweebloemige Steeltjes afgezonderde Bes/en $ ie Bladen ovaal env%^mQ niet gekarteld. Hondsbes* Dee-feil' (*) Periclymenum Foliis flnuatls, variegatrs & hirfutis 5 ex Horto F ul ham Episc. Lond. Raj. Hifi. Apj». p. 19 is. (4) Lonicera Pedunculis b.floris , Bacds gtfti&ftis , Foliis ellipticis integerrimis, RoYEN Lugdbat, 238. SAW. Monsp. 140. Chama?cerafus Alpina Frufèu nigro gemino C« B. Pin* 451. Periclymenum Alpinum nigrum. Gesn. Fase: 37/T; 8. £-. 48» Per. re&utn Folio ferrato. J. Bauh. Hifi. II. p. 107. Pcricl. re&urm II. Clus. Hifi. I, p. $8. Rar.p. p^TOURNï. Inft. 609. Hall. Helv. 465. o 4 11. D£l!, IV. STUK. ai6 Vyfmannige Heesters, Deeze Af deeling bevat de zogenaamde CZwx-i ^FD^EL" macerafi , dat is Laage of Naantjes i Kerfcn 9 Jïoofd die ik in 't algemeen begrypen zal onder den raam van Honds - Bes/en 3 gelyk zy in Ooften- ryk genoemd worden 9 yolgejis Clusius; want Honds - Kerf en is zo eigen niet. Deeze. Soort is de Alpifche Naantjes - Kers met een dubbelde zwarte Vrugt of twee Besfen hy el- kander ? 't welk daar van daan komt, dat *cr altoos twee Bloemen op een Steekje ftaan, De Beer H aller noemt het Kamperfolie met dubbelde Bloemen en Zaagswys' getande Bla- den. Clusics geeft 'er een zeer fraaije Af- beelding van m merkt aan , dat hy hetzelve, op yerfcheide Bergen vnn Ooftcnryk overvloei dig, doch in Spanje zeldzaam vondt. De Vrugt komt niet altoos dubbeld voor, dewyl de eene Befie fomtyds misdraagt , en zelfs heeft het Gewas 3 hier en daar , ook wel eenbloemige Steekjes. De Vrugten zyn als kleine Kersjes % zwart van Kleur , zeer Sappig , bevattende veele kleine platte Zaadjes in haar Vleefch. De Bloemen gelykén veel naar die van de ge* wopne Kamperfolie. Het is een laage Heefter, welke de Bladen in de Afbeelding van C l ü- siiis zo 'duidelyk en egaal gekarteld heeft, dat zulks niet door het afknaagen van Runfen kan vcpi^uakt zyn . gelyk Schmiedel zou, wil! en* De Heer Halleu heeft by nadere Waarneeming ontdekt a dat de jonge Blaadjes, dre Pentandria. zh>j Tatarica. t TartarU {bhc die zeer ruig zyn , door haare famenplooijing HL aan den rand zig als getand vertooncn. Afdeel, Koofd- (5) Lonicera met twecblocmige Steeltjes en a/.sTra. gezonder de Bes/en; de Bladen Jtvmp Hart- L^icera vormig+ Deeze, in Tartarie waargenomen, hadt de Bladen derdhalf Duim lang en anderhalf Duim breed , groen , wederzyds glad , en tusfchen de- zeiven Steeltjes met twee witte Bloempjes, als die der andere Soorten , waar op doorgaans twee, fonityds drie Besfen volgden , die rood waren, van grootte als een Erwt. (6) Lonicera met tweebloemige Steeltjes , en vr; afgezonderde Besfen $ de Bladen niet ge-Xytojteum. karteld, ruig. Hol^f Besfen. Deeze Soort , gemeenlyk Xylojleum cf Xylo» fieon , dat is Beenhout , genaamd , is in de mid- del- ($) Lonicera Ped. bifloris, Bacc. dii&in&is , Foïiis coidatfs obtufis. Hort. Ups. 42. Chamscerafus Frudfcu gemino mbro. Amman. Rut!;. 184. (6) Lonicera Pcd. blft Bacc. dist. Fol. integerritnis pubes- oentibus. Royen Lugdhat. 238. FU Suec. 192,194» DAL1B. Paris. 69. SAUV. Monsp. 140. GOüAN Monsp. 10 1. SCOP. C&rn. 268. CRAM. Auftr. 50. WE1G*. Pom - Rug. 41. Hort. Cliff. 58. Charaicèrafus Dumetorura Fru&u gemino rubro. C. B. Pin» 451. TOURNF. Inft. 609. Caprifolium Flor. gemi- nis &c. Hall. Helv. 464* Xylofteura. Dod. Pempt. 412» gCrmslb. 6J.7. 05 ai8 Vyfmannige Heesters. delfte deelcn van Europa 9 inzonderheid in AF^EUDuitfchland , zeer gemeen. Men vindtze ook Hoofd- in Oottenryk , in Karniolie en in Switzerland ; *tvk. £c$ njec begryp , waarom de Heer Linin^us haare woonplaats tot de Heggen dér koude dee- len van Europa bepaald hebbe (*)♦ Zyn Ed. heeftze in de Bosfchen zo wel , als in het Kreu- pelbofch , der Zuidelyke deelen van Sweeden waargenomen 5 alwaar menze ook Benwed of Hardwed noemt , buiten twyfcl wegens de hardheid van het Hout. Gemeenlyk komt zy in de Bosfchen* voor > op Steenachtige plaat- lèn 3 zo Dodon je u s aanmerkt. In Switzer- land is niets gemeener in de Heggen en 't Kreupelbofch , zegt de Heer H aller, die het Gewas befchryft als een Heefter van zes Voeten hoog 3 met een bruinroode Schors der Takken en Wollige Bladen 3 de Bloemen wit- achtig , gelykende naar die der Kamperfolie, Doktor Scopoli deeze Honds - Kerfen in Karniolie waarneemende , alwaar zy in de Heg» gen en aan den voet der Bergen groeiden , bevondt dat in fommigen de Bloemen wit van Kleur waren en deeze hadden de Bladen klei- ner , ovaal 3 wederzyds ruig: in anderen waren de Bloemen rood 5 en die hadden de Bladen langwerpiger > van, boven glad en glanzig; de onderlip der Bloemen langer dan de bovenlip ; de (*) Habitat in Europac frigidioris Sepibus. Sptc* Plant, Ed. II. p. 2*8. PENTANDRIA. 2]£ de Mcclknopjcs paarfch , den Stempel groen. Hfc Jn beiden was de Bcfie donker- rood, met vyf AFD^EL» of zes Zaaden bevrugt en hadt geen kleurend Hoofd* Sap, STÜK- (7) Lonicera met tweebloemige Steeltjes en vu. afgezonderde Bes/en , de Bladen lang- ^itul werpig glad* -^tófcafr1 Deeze maakt de Xylojleon van Tourne- fort uit, welke die vermaarde Kruidkenner zelf in de Pyreneefche Bergen het allereerst gevonden zal hebben , als waar van hy ze den bynaam , zonder eenige aanhaaling van Autheu- ren, geeft. Zy heet derhalve thans nog, met regt, de Pyreneefche 3 en heeft met de anderen een weezentlyk verfchil ten opzigt van de Bloemen, die wel tweevoudig of gepaard, niaar aan den rand regelmaatig zyn verdeeld , gelyk die Autheur dezelven zeer fraay in Afbeelding gebragt heeft* Verfcheide anderen hebbenze icdert befchreeven , en het Gewas ook afgete- kend , dat de Takken van elkander wykende en gladde Bladen heeft , als Olyfbladen , de Steelen twee Ellen hoog , draagende Vrugten van (7) Lonicera Pedunc. biflorïs, Baccis diftincHs , FoL oblon- gis glabris. Syst. Nat. XI f. Veg. XIII. Floribus infundibuli- formibus Ramis divancatis. RotfEN Lugdbat. 238. Xyloftemn fyrenaicum. TOURNF, Inft. Ó09. AiAGNOL. Hort. 209. T. 209. RAJ. Dendr. 29. J)U HAMEL Arbr. II. p. 374. T. Iio. IU Deel. iv. Stuk. a£0 Vyfmannige Heesters. in. van grootte als Kruisbesfen , twee by elkan» Afdeel. der^ die paarfchachtig of rood zyn, met een Hoofd- Spongièus Vleefch vol van een zoet Sap5 waar IXUK# in geelachtige ronde Zaadjes. vin. 00 Lpnicera met tweehloemige Steeltjes en fa- Unieer* memezroeide gepaarde Bes lm , de Bladen Alpiichc Lancetswys' ovaal. Deeze Soort is in de Alpifcbe Eergen over- al gemeen. By Lob el vindt men 'er een zeer goede Afbeelding van. Zy verfchilt van de anderen , doordien de Besfen niet van el- kander afgezonderd , maar famengegroeid voor- tomen , maakende met haar beiden een Kersje uit 5 't welk zyne verdubbeling door twee Stip- pen, als overblyfzels van den Bloemkelk, be- vestigt. Het is een Hceftertje van ongevaar een Elle hoog , met groote Bladen , die lang- werpig ovaal of Lancetvormig zyn en niet ge- tand. De Bloemen hebben twee Lippen , en gelyken dus wederom naar die der Kamperfo- lie, maar zyn niet gefpoord, geel van Kleur 3 de fg) Lometra Pedunc. bifïorjs , Baccis coadunatis didymis, Folüs ovali - Janceolatis. Veg% XIII. JViijLL. Di&. T. 167. f. 2. Htrt. Olijf. 5%. SAU7. Monsp. 140. L011. Baccis bifloris concretis , Floribus bilabiatis. Koyen Lugibat. 238. Chauisce- rafus. Gesn. Fase. 33» T. 14. f. 44. Cham. Alp. Fr. rubro gemino, duobus punotis notato. C. E. Pin. 451. Charnscera- fus Aïpïgcna. Lob, Ictn, li; 173. Hall, Hdv% 4^. Touknf, Inft,. 609. P E N T A N D K I A. Qctr de Vrugten rood, en daar in worden doorgaans III. agt Zaaden ryp (*). Afdvee^ Hoofd-, (9) Lonicera met tweebloemige Steeltjes eu*WK. Samengegroeide ronde Bes/en ; de Stykn lf^tceré onverdeeld. ****** Blaauwt Honds- Deeze , van ouds bekend onder den naamscsfwu van Laage Berg - Kers * met een enkelde blaati* we Vrugt , is door Clusiüs in Ooftenrylc waargenomen 3 zo dat haare Natuurlyke Groey- plaats zig niet tot Switzerland bepaalt. Het was een Heefter die fomtyds eens Mans langte bereikte , taamelyk dik van Stam met een ruu- we zwarte Schors , hebbende de jonge Takjes witachtig en wat ruig , de Bladen tegenover el- kander 5 gelyk in de andere Soorten , van een bitterachtige Smaak : de Vrugten enkeld , als kleine Pruimpjes , fchoon blaauw, zuurachtig, de Handen rood maakende als menze kneusde, en veele platte Zaaden bevattende. Het Land- yolk noemdeze Honds -Besfen, zo wel als de eerst- (*) In Veg. Ed. XIII worde gezegd Baccm ma dispsrma* Dit zou maar twee Zaaden zyn ; doch ik heb het gemelde van den Heer Haller ontleend, (9) Lettkera Ped. hifloris , B:iccis coadunato « globofis , Sty lis indivifis, lhii Bacci fingulari globofa integerrima. Royen Lugdbat. 239. Chamaxerafus montana Fruótu foigulari cceru- lco. C. B. Pin% 451. TOURNF. Infi. 6op# CRAM. Auflr. 50. Periclym. return Fm&u cceruleo. Clus. Pam. 85. Ic9 hom* ]. B. Hifi. II. p. iog. RaJ. Hifi. 145,-. II • Deel» IV» Stuk* Vyfmannige Heesters, Afdeel CerSt befchreeven Zwarte j en maakte 'er ge- ■ v. ' bruik van tot verwen* De Heer Hallerj Hoofd- dje ze uit de Bergen by Bern gekreegen hadt*, STÜK' zegt dat het een Heefter is van vier Ellen hoog , die de Bladen harder en lang ovaal , (terk geaderd heeft ; de Vrugt als uit twee Besfen famengegroeid 3 zwart en veel grooter dan ia .de voorgaande Soort. Dit Switzcrfch Gewas fchynt dan aanmerke- lyk van het Ooftenrykfche te verfchillen. Clü- sjüs hadt de Bloemen niet gezien, maar onze Ridder hadt gezegd 5 dat dezelven één Vrugt- beginzel hebben , waar op twee Bloemen die in vyven regelmaatig verdeeld en wit zyn ; de Takken rond , ftyf en rood. Thans worde ge- zegd, dat de Bast zeer geel is, de Bloem geel en de Zaaden dikwils tien in getal. * * * Die regtop liaan , met veelbloemlge Steeltjes» 'X (10) Lonïcera met Top-Aairen van Bloemen. Mariian- de bladen ïUgweïpïg ovaal, ge/pitst, af Maryiand- gezonder d, ongejieeld. fche. Door Catesby is deeze afgebeeld, als zynde een Plantgewas van Maryiand, met hoog- (10) Lomeera Splcls termlnaübus , Foliis ovato- oblongls acuminatis diftin&is (esfiJibus. Gron. Pirg* 142. PerycLmeni Virginiani Flore Coccineo Planta Maryiandica. Ra), Dendr, 3*. CATESB. Car. IL p. T. 71, Pentanori/i. 223 hoogroode Bloemen als die van de Virginifche IK. .Kamperfolie , eene regtopftaande Aair en ge- paarde Jiladen; dus opgegeven door D. She- Hoofd- hard en volgens Ray tot de regtfteeligeSTUK* Peridymena .behoorende; maar , de Vrugt niet gezien hebbende, plaatst onze Ridder het hier twyfelachng en thans is het door den Heer Mürray weg gelaten. (11) Lonicera met zy delingfe gejleelde Hoof d~ XT» 1 nu r>; » Lomcerë jes en gejteelae nlaaen. Symphoru carpss. rt. Karoli- De bynaam is afkomftig van D i£,LENius,oifche% die het Gewas dus genoemd heeft, om» dat de Bloemen en. Vrugten by dikke troppen voort- komen in de Oxels der Bladen. Het is, zegt hy , een Heeflertje van één of twee Ellen hoog, met eenbladige Klokswyze Bloemen en het Zaadhuisje , dat rond en week, doch niet Sappig is, in vier Hokjes verdeeld. Men vindt het in 't Engelfche Hoveniers - Boek Karolkü- fche Krakelbesfen , met ronde , ruige Bladen , getyteld. Hier door is de plaats der afkomst bekend. (12) Lonicera met zy deling fe Tros/en enge* ta; tandt Bladen. JShc, Het (11) Lonkera Capituiis lateralibus pedunculatis , Foliispetio- latis. Hort. diff, 58. RoYEN Lugdlrat. 237. GRON. Virg. 2j. Synaphoricarpos foliis alaris. Dill Eltb. 371. T. 27S. YtUS Idaa Caroliniana &c. Hortul. Angl 85. T. 20. ( \z) Lonicera Racemis tex'minalibiis , Foliis fèrratls, JW- II . Deel* IV* Stuk, 224 Vyfmannige Heesters. Het Akadifche Heefterachtige Gewas , daè Afdeel. ^QOr vermaar(]en Toürnefort Dier- Hoofi>* yilla genoemd is naar den Chirurgyn, die 'c stuk* zclvc 0p Akadie heeft ontdekt en waargeno- men , wordt hier door onzen Ridder t'huis ge- bragt. Schoon de Bloem wat gelykt3 moet of de Vrugtmaaking door Toürnefort kwaa- lyk opgegeven zyn en afgebeeld 3 dat men niet kan denken; of de Vrugt firookt zo min als 't * zie voorige met de Geflagts - Kenmerken* , zynde bl^dz,2IO'geen Befie maar een Pieramidaal Zaadhuisje , in vier Hokjes verdeeld. In de befchryving van den KlifFortfchen Tuin is een fraaije Af* beeldieg van dit Gewas gegeven. xni. (13) Lonicera met Endelingfe Bloemtuiltjes ? conThfa* de Bladen ge/pitst ovaal Chili- adsnichc. j)eeze Soort , een Boompje van aanrnerke- lyke grootte 3 het welk Pater F e u 1 c l é E-iii Chili waarnam , heeft grootelyks het aanzien van de Kamperfolie , inzonderheid wat de ge- daante der Bloem aangaat , doch de deelen der Vrugtmaaking verfchillen zeer. De Bloem was in vieren gedeeld en hadt vier Meeldraad- jes Diervilla» Hort* Cliff*. 63. T« 7. DiervIIla AcadJenHs frutïcofó flore hueo. Tournf* Mem. de 1706. *t. 7. f. 1. Du Ha- mel. Arbr. I. p. 109. T. 87. (13) Lonicera Corymbis terminalibus , Foliis ovatis acutis, Ikid. Periclymenum Fol, acmis &c. Feuill. Peruv* II, p* 7*0, T. 45. P E N T A N D R I A. 22J jes :.dc StyJ was, wel is waar , geknopt, en lil. kwam uit een Kelk voort, maar de Vrugt was Afde£L* van Kleur en grootte als een Olyf , bevattende Hoofd- ook een harden Steen. Hoe weinig gelykt ditSIUJU Daar,- de V rugten der Kamperfolie' ? Het Hout van dit Gewas weidt aldaar, met en benevens de Bladen van zeker Kruid en eene zwarte Aarde , in Water gekookt en tot het zwart ver- wen van Stoffen gebruikt. (14) Loniccra met Bladerlooze e?id- Kransjes , XTY- alle de Bladen Samengegroeid - doorboord Dhik* * hebbende. Twcehui- zige, Deeze Soort is 'er thans bygevoegd , zon- der dat ik eenig Berigt van de plaats der afkomst vind. Uit den bynaam blykt , dat Zaad en Bloem op byzondere Stammen voorts- komen. De plaatzing fchyntze tot de Klim- mende Soorten van dit Geflagt te betrekken M e n a i s. Een driebladige Kelk bevat een Trompet- achtige Bloem , met vyf Meeldraadjes en twee Stempels , het Vrügtbeginzel onder aan den ' Styl (14) Lonlcera Verticlllis aphyllïs tcrraïnalibiis , Foliis omni- bq^connato - pcrfoliatis. Sytt. Nat, Veg. XIII. p. 1S0. (*) Naamelyk in EL Ve^, XIII , alwaar zy ftaat tusJchen de z en 3 Soort» P II* Dsïl IV. Stuk. Vyfmannige Heesters, III. Styl een Befie wordende met vier Holligheden 5 Afdeel. die e^ide Zaaden bevatten. Hoofd- Behalve de deelen der Vrugtmaaking heeft stuk. Loefling niets opgegeven , aangaande dit Mndis Gewas, door hem in Zuid - Amerika ontdekt (1). upUria. Het heeft , volgens onzen Ridder, de Takken mige.V°r~ rond en ruigachtig : de Bladen overhoeks , ovaal , effenrandig , ruuw van Oppervlakte, en is een Heefter. De bynaam fchynt aan te duiden , dat het tot Scheerhaagen of andere Tuinfieraa- den bekwaam zy. MüSSjENDA. De Kenmerken zyn een Trechterswyze Bloem , die vyf Meeldraadjes heeft en een enkelen Styl met twee dikke Stempels , wordende het onder- fte van den Kelk een langwerpige Beiie , met de Zaaden op vier ryën gefchikr. Drie Soorten komen thans in dit Geflagtvoor, de eerfte uit Oost* , de anderen uit Westindie afkomftig. 1. (1) Musfsenda , wier Bloemtros met gekleurde fwÏÏ? Bladen praalt. Bhderige, De (1) McnKis. Syst. Nat. XII. Gen. 23S. p. 167. Veg* XIII. Gen. 239. p. 182. lOEFL. Itin. 106. (l) Musf&nda Panicula Foliis coloratis. Syst. Nat. XII. Gen. 239, p. i$8. Ve%. XII r. Gen. 241. p. m. Musfacn- da« Kerm. ZeyL 36. Fl. 25eyl. 34. Musf. Zeylanica, Bmim. die 'er tot Voetftuk aan dient , groen en ruig is. Dit maakt dat het Gewas , rondom verfierd met zodanige witte Sterren , een ongemeen Sierlyk aanzien heeft. Bovendien geeven deeze Bloemen , in- zonderheid des nagts , een zeer aangenaamen Keuk, naar dien der Anjelieren trekkende. De Vrugt heeft een harden Bast , en bevat daar binnen een week Vleefch, dat in Reuk, Smaak en Kleur, veel gelykt naar de Pyp - Kasfie , en waar in ook platachtige Zaaden leggen. (3) Mus- (2) Mus/knda incrmis Floribus fesfïlibas folitariis. Ibid» Munt, 4.5. Jac<^ Amtr. Wft. 70, T, (3) Musfasnda, die gedoomd is \ met de Bloe. UT. men ongejleeld, by Tropjes. Afdeel. HOOFD- De Stam van dit Boompje , dat tien Voe- STUK- ten hoog is en gantfch niet fraay , is zelden MJ£nda dikker dan drie Duimen, en verdeelt zig dik-»1»»/*, wils, kort boven den Grond, in Takkeo waar van de langden den (leun noodig hebben van ander Boomgewas. By het end zyn de dunfte Takjes met vier fpitfe Doornen gewa- pend, waar van zig aan de oude Takken ook wel eenïg b!yk vertoont. De Bladen zyn Lancetswys' ovaal, ongelyk van grootte, ko- mende, weinig by elkander, tusfchen die Door- nen en de enden der Takjes , by de Bloemtros- fen , voort. De Bloemen zyn hier maar één of anderhalf Duim lang , en dus, op ver naa , zo groot niet als in de voorgaande 9 doch ook witte Sterretjes maakende en met een aange- naamen Reuk de geheelc nabuurfchap vervul- lende. Ieder Tropje beftaat uit vier zulke Bloemen , waar van t'elkens , den eenen avond één , den anderen een ander ontluikt, in de Jiloeytyd van dit Gewas , welke in Mcy en Juny is. De Vrugt kwam met die van de voorgaande in hoedanigheid overeen. Deeze Soort is zo wel op Martenique , als by Kartha- gena, in de Bosfchen , waargenomen. M a t- f3.) Mus/knda Spinofa Florihus ftsfiübus aggregatis. Ibid, Mant. 4j. Jacc^. Amer. Hift. 70. T. 49. P 3 II. Beïl. IV, Stuk. s3° VyfMANnice Heesters. A SL. Matthiola* V. Hoofd- Een Pypachtige Bloem , boven het Vrugtbe'* Sïm# ginzel, onverdeeld, zo wel als de Kelk, welke eene Pruimvrugt wordt met een Klootronden Steen : maakt de Kenmerken uit , die echter nog twyfelachtig zyn , zo Linn^eus aan- merkt* MatthiQU ^e eeni"g^e Soort <"0 18 ^00r PatCr ¥LV- fcahra. mier, in Zuid - Amerika , waargenomen , als juuwe, Zyncje een Boompje met verdeelde Takken en rondachtige ,r gefteelde , effenrandige Bladen , aan de Topjes der Takken digt by elkander en kleiner, hebbende de Blcem trosjes bezet met ge- vinde Blaadjes. De Mannelyke Bloemen fchy- nen te ontbreeken , de Wyfjes Bloemen zit- ten als een Pypje op de Kelk, en de Vrugtmaa* king is zo zonderling, dat dezelve wel verdien- de nader onderzogt te worden , zo de Heer J. Burmannüs aanmerkt , denkende ; alzo het Gewas een Trechterswyze Bloem heeft , aan den Rand niet ingefneeden, met het Vrugtbe* ginzel onder de Bloem ; of het niet naby zou komen aan de Jalappe, zogenaamd. De befchry- ving van den Indiaanfchen Boom Rategal, by Zanoni, hier toe betrokken , is niet minaer duifter. Mm begrypt ligt dat de Geflagtnaam ter (ï) Mattlilola. Syst. Kat. XII. Gen. mi. p. icz. fé&* XtÜ. p. 182. Sp. Plant. 1661. PLUM. Gen. 16. Ic. 173, f. ju katcgal Arbor In diana. ZANOtf. Rifl* i67« T. r> ? Pentandria; a3r ter vereering van den ouden Kruidkenner, Mat- UI* Dit Geflagt is door Plumier gedoopt naar den Koninglyk Franfchen Lyf-Arts Bross^eus, die in het voorde van de voorgaande Eeuw bloei- de. Het is niet minder twyfelachtig dan het voor- gaande, ten opzigt van de Kenmerken, buiten het gene die Pater , daar omtrent , in Zuid- Ame- rika waargenomen en opgegeven heeft. De eenigfte Soort , daar van bekend (i), is £ volgens hem een Heefterachtig Gewas , met coccinea. Houtige Steelen of Takken , en enkelde , ovaa- ^°^00m Ie, gefteelde, Zaagswys' getande Bladen. Aan 9t end der Takken komen Bloemen voort van een zonderling maakzel ; eenbladig y Klokvor- mig , in een vyfdeelige Kelk begreepen , die met zekere Pap gevuld is, en eene ronde Refie wordt , met vyf Holligheden en veele kleine Zaadjes. De Bloem is hoogrood van Kleur, de Vrugt zwart. A t r o p a. Doodkruid, De Kenmerken zyn , een Klokswyze Bloem , fi) Brosf&a. Syst. Nat. XII. Gen. 1229. p. 1Ö9. Veg. XIII. p» 182. Sp. PUnt. 1661. Brcsfara frutescens Flore coccineo, fru&u nigro. Plüm. Gen. 5. Ic. $4. f. 2. thiolüs, ftrekt. Afdeelt v. B R O S S JE A. Hoofd- Stuk. wier H# Deeu IV* Stuk» iyt V \* annige Heesters. UI- wier vyf Meeldraadjes van elkander afftandig Afdkel, en omgekromd zyn : de Vrugt een ronde Be- Hoofd- fie , in twee hokjes verdeeld. stuk* I3ic Geflagt , dat het Mandragers * Kruid en anderen bevat, heeft thans drie Soorten, wel-' ke hier t'huis behooren, naamelyk iv. (4j Doodkruid met een Heejlerachtige Steng ; Atropn (ie Bloemfleeltjes by Tropjes , de Bladen Heette* ftomp Hartvormig ovaal. Deeze , onder den naam van Heefterachtige Tondbladige SpaanfcJie Belladonna door Tour* nefort voorgefteld , en door Barrelier in Afbeelding gebragt , heeft volftrekc de ge- daante , in alle opzigten , van de eerfte Soort van 't volgende Geflagt , zegt L i n n je v s , zo dat zy daar van alleen door -den vyfdeeligen Kelk verfchille. Maar de Kelk van dat Geflagt is ook ten halve in vyven gedeeld , en dus be- hoorde zyn Ed. dat verfchil der Kelken hier in de korte bepaaling der Kenmerken gebragt te hebben, aan den eenen kant, en aln den ande- ren kant moet die Soort door de Elaasathcige Vrugt van deeze verfchillen. Cj) Dood* £4) Atropa Caule fmticofo , Pe jtinculis confertis , FoJns Cordb.to - ovatis obtufis. Syst. Nat. XII. Gen. 2+s. p. 171. Veg. XIII* Gen. 249» p. 125. F^Üsdci na frmestens totuiv. difolia Hispanica. TouRNF* hjt* /?♦ BAR». Iton. n/j, Pentandria.' 233 (5) Doodkruïd , met een Heefterachtige Steng; III. de Bloemfteelt jes by Tropjes j Bloem- Ayt**zu blaadjes omgefiagen , de Bladen langwerpig. Hoofd- STüK. Deeze . in Zuid - Amerika door P l u m 1 e r v. waargenomen, is door hem Heefterachtige Bel- ^bortsm ladonna , met witte Bloemen en Tabaks •B'a"£*£niach den , getyteld. Dat deeze Boomachtiger dantig, de voorgaande zou zyn , vind ik niet aangete- kend. De benaaming van dit Geflagt is van de Vergiftige eigenfehap, die in fommige Soor- ten heerfcht , ontleend. (6) Doodkruïd met een Heefterachtige Steng; vi. de Bloem fteelt jes enkeld 5 de Bloemen Klok soUnace* vormig , de Bladen ovaalachtig. . Af~ri; Door den vermaarden Com mely n is dee- ze Soort in Afbeelding gebragt en onder den naam van Houtige Afrikaanjche altyd groene JSfagtfchade , met Laurierbladen , befchreeven. Hy zegt, dat het aan de Kaap, op Zaödigè plaat- fep. ter hoogte van vier Voeten groeic. Lir:- K£üs geeft 'er een Stam aan van zes Voeten , die f5) Atropx. Caule fmrescente, Ped. conrertitf Göroljis re» volutis, Fol. oblongis. Am. Ac ad. IV. p. 307. Belladonna fru- tescens , Nicotiance foljis. Ylüm. Ic. 45. f. I. (6) Atropa Caule fruticofo, Pedunculis folitariis Öeé. F%. XIII. Mant* 205-. Solarium Gu inëenfè. Sp. Plant. 363. So- larium lignofum , Afr. fempervirens , Laurims foltfs. Comm. Ihrt. Amft. II. p. ipi. T. s>5. P 5 II. Deel, IV. Stuk. 234 Vypmannige Heesters. IH'* die niet zeer Takkig is, zeggende dat het aan Afdeel. de voorkomt op je Zee - Oevers. Te Hoof©- vooren was het , door zyn £d., tot de Nagt- sxra* fchaden betrokken. Physalis. Blaaskruid. Dit heeft zyn naam van de gefteldheid der Vrugt, welke een ronde Befie uitmaakt, die als in een Blaasje ruim vervat is; gelyk men dit in de V rugten van de Alkekengi ziet , welke hier toe ook is betrokken. De Bloem is Ra- derachtig en de Meeldraadjes voegen zig digt by elkander» In dit Geflagt komen thans twaalf Soorten voor, waar van de vier eerften tot de Heefters behooren , de overigen onder de Kruiden te befchryven liaan. T> (i) Blaaskruid met een Heefter achtige Steng , Th-jjdu reryte Takken en Tropswyze Bloemen. Slaapver- wekkend. j)e Bloem van deeze Soort komt met die van het voorgaande Geflagt overeen , en is der- halve Klokvormig 3 maar de Vrugt met de ge- dag- (i) Phyfalis Caule frutïcofo , Ramis reftis, Floribus con- fertis. Sysu Nat. XII. Gen. 249. p. 172. XIII. Gen. 250. p. is 6. Hert* Cliff. 62. Roykn lugdbat. 426. Solanuwa Somniferurn verticiilatum. C. B. Pin. 166. SoL Somniferurn. CLüS. Hifi. II. p. 85. R*r. p. 402, CAM. Epit.p* 815.LÜI. Icon. 263. PENTANDKïA. 135 gedagte Kenmerken , en het Loof met de III. voorgaande Soort , naar welke het Gewas zo- Afd^El* danig gelykt , dat het naauwlyks Gefkigtelyk Hoofd. kan onderfcheiden worden , zegt onze Ridder. STU1C' Zyn Ed. moet derhalve niet de laatfte maar 4^**" de vierde Soort van Atropa bedoeld hebben , welke ook rondbladig is. Men vindt de te- genwoordige , zeer wel , door Camerariüs afgebeeld en Clusiüs, dis dezelve in Span- je waargenomen hadt , befchryftze » onder den naam van Solarium Somniferum , als een Gewas dat verfcheide Steelen , van een Elle lang , uit zynen Stoel voortbrengt, die in eenige wit- achtige j Wollige Takken, verdeeld zyn, met de Bladen gepaard , en zeer paar die van den Kwee - appelboom gelykende ; de Bloemen Krans- wyze in derzelver Oxelen , bleek , langwerpig , in vieren verdeeld i waarop Besfen volgen , die in ruige Blaasjes vervat zyn , ryp wordende rood of roodachtig geel. Die van Mallaga, alwaar hy dit Gewas op Steenige plaatfen vondt groei* jen , zynde in de Maand February met Bloemen cn ryp Zaad voorzien , noemden het Orvalé. Het duurde aldaar veele Jaaren. Dit fchynt de Slaapverwekkende Nagtfchade te zyn van Dros cori des en de Halicacabus van Plinius, waar van de Bast der W ortelen een kragt hadt, zagter dan die van het Opium, en de Vrugt het Water geweldig deedt loozen; doch het is de Belladonna niet, een Kruid dat lot het voorgaande Geflagc behoort. De Groey- plaats XI* Deel» IY* Stuk* Vyfmannige Heesters. IH« plaats wordt gefield in oud en nieuw Spanje, Afdeel a,s Qok Qp >t Ej]and Krndia ^ jn de Middci„ Hoofd- landfche Zee. STUK. ti. j Blaaskriiid met een Heejlerachtige Steng, , fiêïuo/ahs hogtige Takken en Tropmyze Bloemen. Kromtak- De Pevetti van den Malabaarfen Kruidhof, in 't Nederduitfch Mooren - Kappen genaamd , maakt deeze vSoort uit. Dezelve heeft de ge- daante en geftalte van de voorgaande , zo Lin- H-fius aanmerkt, maar verfchilt duidelyk door kleiner Bloemen en zeer bogtïge Takken te hebben. Volgens dien Kruidhof is het een Boom van taamelyke grootte, welke platrondach- tige Besfen draagt , met tien Sleuven uitge- groefd , waar van de gedagte naam zynen oir- fprong heeft. Die Besfen zyn in tien Plok- jes verdeeld , ieder een langwerpig Zaad be- vattende. Men wil, dat deeze Soort de Slaap- verwekkende Nagtfchade der Ouden zoude zyn ; doch dezelve wordt,- als een Gewas van twee Ellen hoogte , door Alpinus befchreeven , 't welk met den gedagten Malabaarfen Boom weinig ftrookt. C3) Blaas- (z) Pby/alh Caulc fruticofo , Pvamis ftexuofis , Floribus conferris. Ibii. Baccifera Indica, Floribus ad Foliomm exor- tus , Fru£u folcato decapyreno. Raj. Hifi. JÉ32. Pevetti. Hort. MaL IV. p. 113. T. 55. Alkekengi Somniferum Cy^ doniae folio , ftaie et fru&u rubris. BüRM. ZtyL 10. BURM. &. Jnd. 54. Pentandria» 037 (2) Blaaskruid meteen Heejierachtige Steng;, III. ovaale Haairige Bladen en byna enkelde^^^ Bloemen > die de Blaadjes emgekruld hebben. Hoofd* STUIT. De Bladen zyn effenrandig, Lancetswys' o- pHyn vaal, en (taan tegenover elkander aan de Tak-*rfor««Hj. ken 5 volgens Milleks Woordenboek, waaraclfr^°%m" uit deeze Soort , aan de Baay van Kampêche groeijende , is ontleend. (4) Blaaskruid met een Heejierachtige Steng iv. en ovaale Wollige Bladen. c£$f£ ca. Dit Gewas heeft een blyvenden Stam, dochfau^h^ krygt Jaarlyks nieuwe en zeer enkelde Takken en Bladen als van Orégo , die eenigermaate Wollig zyn. Men vindt hetzelve by de Nagt- fchade der Ouden vergeleeken. S o l a n u m, Nagtfchade. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn ; een Raderachtige Bloem ; de Meelknop- jes (3) Phyfalis Catile frutïcofo , Foliis ovatïs pUofo , Fioribuj fubfolitaiiïs , Corollis rcvolutis. Ibld. Ph. Fol. ovato - lanceo- latis oppofitis MlLL. Diiï. T. 106. f. 2. (4) Phyfalis Caulc fruticofo , Foliis ovaris tomentofis* Vir* Ciif. 16. Koyen Lugdbéit. 42,6, Phvs. Caulc perenni, Foh ovatis folitariis , Rarnis annotinis iimpiicisfirrjis. Hort. Cliff. 6z. Solanum Veficarium Curasfavicuitï , Sec. MORIS. ïi*ft* lïl. f. $zj. Pluk. Alm. 35a. T. 111. f, 5. IU Deel. iv. Stus» 238 Vyfmannige Heesters. I1L Afdeed V. Hoofd* stuk. S$lanum J^erbótscifo* Hum. Zeer Wollige. II. SdUnum GuineenJK Guinee- fche. jes byna famengegroeid , en aan den tip met een dubbeld Gaatje; de Vrugt een tweehokkige Befie. Het bevat thans meer dan dertig Soorten, waar van veelen tot de Heefters behooren , als volgt. (ij Nagtfchade met een ongedoomde Heefier* achtige Steng , de Bladen ovaal, Wollig 3 effenrandig en famengeftelde Kransjes. Zeer Wollige Virginifche Nagtfchade, die ongedoornd is , vindt men deeze by Pluke- neti.üs getyteld en afgebeeld. Men agtze niet de Boomachtige van Plu mi er 5 die W ollekruids Bladen heeft , overeenkom (tig, 't Gewas , derhalve , groeit natuurlyk in Amerika. (a) Nagtfchade met een ongedoomde Heef ter - achtige Steng , ovaale effenrandige Bla* den en Draadachtige zy deling fe Bloem- fteeltjes. Hou- (1) Solmum Caule inermi fruticofo t Foliis ovatis romento- fis intcgertimis , Umbellis' corapofitis. Syst. Nat. XII Gen. 250. p. 172. Veg. Xïll Gen 251. p. 18 6. Sol arborescens Ver- basci folio Plum. Spec. 4. Sol. max. tomentofum &c. Pi.UK. Alm, 3 5 14 T. 216. f. 1. (z) SoUnum Caul. in, frut. Fol. ovat. inteaerrimis , Pedunc. lat. fïliformibus. lbid. Sólan* Caule inermi perenni&c. Royïn Lugdbat* 424. Sol. Afr;c. lign. folio atroviridi angufto oblonge* obtufo, Eoebh. Lugdkat, II. p. 6S. Pentandria. 239 Houtige Jfrikaanfe Ncigtfchade 9 met^ zwart ïlf, groene fhialle ftonip langwerpige Bladen 3 is Ari^H1- deeze door Boerhaave getyteld. Aan 't Hoofs*- onderfte der Takjes groeijen tropjes van Bloe-STm* men. De afkomst is uit Guinée , waar van het den bynaam heeft. (3) Nagtfchade met een ongedoornde Heefter- ïït. achtige Steng, Lancetvormige uitgegulpte pl^ü Bladen en ongeheelde Bloemkrans! es* Capfcwm* raaiclj#J Deeze is , by DoDONéus, onder den naam van Valjche Brafilie - Peper , in 't Latyn Pfeu- do - Capficum , afgebeeld en befchreevem 't Gewas heeft inderdaad met dat van de Cap- ficum veel overeenkomst en wordt in Italië Amomum Plinii genoemd : de ronde roode Besfen verfiercn het grootelyks , gelyk men daar van ook dikwils tot Sieraad op Apothe- kers - Venfteren gebruik gemaakt vindt, doch in het Zaad is geene heet- of fcherpheid, ja byna geen Smaak. De afkomst zoude 5 vol- gens onzen Ridder 3 van 't Eiland Madéra zyn, (4) Nagt* f3} Solanur* Caul. in. frut. Fol. Ianceolads repandis, üm- bellis fesfilibus. Ibid. Hort. Cllff. 61. Hors. Ups. 4S. Roten Lugdbat. 42^ Sol, fruticoiUm baccciferum. C. B. Pin. 61, Pfeudo - Capficum. Doo, Pcmpt. 7ist DOD. Kruidb. 1126. II* DEELt IV* Stuk* 24Ö Vyfmannige Heesters. 1H. (4) Nagtfchade met een ongedoomde Heefter- Afdeel* achtige Steng en dubbelde Bladen , het Hoofd- eene kleiner: de Bloemen in Kroontjes. STUK» iv. De gedagte verfchillendheidheid der Bladen rfi>i^«wWC^dbrfch^idt deeze Soort. genoegzaam. Zy heefc J^eCebla" dezelven Lancetswys' ovaal en de Vrugten als in tweeën gefpleeten 3 en fchynt uit Amerika afkomftig. v. ( S) "Nagtfchade met een ongedoorde Heef ter- DuicawZ achtige bogtige Steng; de bovenfte Bladen ra. Piekvormig; de Trosjes gekroond. Bitterzoet, Het bekende Gewas 5 dat men gemeenlyk in 4 rïederduitfch , volgens den Latynfchen naam, Bitterzoet noemt, is eene Klimmende Nagtfchade, gemeen door byna geheel 'Europa. Zo wel , naamelyk , als het in Sweeden aan de kanten van Moerasfen en in vogtige Haa- gen gfoeit , komt het voor in Ooftenryk, in Engeland , Vrankryk, ja zelfs omftreeks Mont- ?Ü pel- (4) SoUnum Caul» in frut. Fol. gemin's , altero muiore , Tlonbus cymoiis. Md, Sol. Caul inermi perenni &c. Kr. ClifT. 15. Hort, Cüffl 61. RoVkn Lugdbat. 424. Sol. Amcr. 5trychnodendro accedens &c. Pluk. Alm, 349. x. 111.' f> 4. (5) Solanum Caul. in. frutesceme flexuolb, Foliis fiiperiori- bus haftstis, Racemis cymoiis. Hort. CU ff, Co -Fk Suec, igp, 201. Mat, Med, 95. PvOYEN hugdkaL 424. Tournf. In/}, 149, Solannm fcandens feu Dulcastuara. C. 8. Pin. 167. £# $qL, Dulc. Africanum. Pill. EUb. 3*;.T. ^73. f« 3J2. Pent a n d r i a» 241 pellier en in Karniolie. De Swecden geeven 'er III. verfcheide Naamen aan; de Duitfchers noemen Afi^eei- het Hemskraut , Je langer je lieber , of ook Hoofd - Bitterfufs; de Engelfchen Bitter/weet of 1Voody*TUK* Nagtjchade ; de Franfchen la Douce amére of^^f* Vigne de Jvidée ; gelyk Camerarius hetzel- ve Vitis fylveftris tytelt. By ons heet het ook Alfsranken , doch by 't Gemeene Volk in de Steden Hoe langer hoe liever , en by de Boe- ren Qitalfter, zo de Hoogleeraar de Gorter aantekent. Het is een Gewas , dat fomtyds wel Stam- men maakt van een Duim dik, taamelyk vast van Hout, doch in 't midden voos , met een witachtige Schors , geevende verfcheide Ran- ken als de Wyngaard uit , die langs de Boo- men , aan den Waterkant, verfcheide Voeten hoog opklimmen , en fomtyds ook wel in der- zelver holle Stammen , inzonderheid in die der Wilgen , geworteld zyn. Gedagte Ranken bly- ven in 't eerfte Jaar altoos groen , bezet met Bladen , die zodanig verfchillen , dat fommigen enkelden Hartvormig gefpitst, anderen in drieën gefneeden , of met twee kleinere aan 't Grond- Ituk voorkomen , en lang gefteeld. De Bloe- men groeijen by Kroonswyze Trosjes op Tak- kige Steeltjes : zy zyn Raderachtig en Violet van Kleur, met eene geele Kolom in 5t midden 9 die uit de famengevoegde Meelknopjes beflaar* De Kelk is klein : de Styl langer dan de Meel- draadjes , en het Vrugtbeginzel wordt een Q ïqu* . STUK* H2 Vyfmannige Heesters. AroBH* ronde roode Befie , die laf en onaangenaam van V fmaak is , bevattende , volgens de Waarneeming stu°k.D' van Doktor Scopolï, twintig Zaadjes. Het Na%u komt niet alleen met Violette , maar ook met fihafo* dubbelde Bloemen , ja met bonte Bladen voor, welke laatfte , als iets fraaijs 3 in de Tuinen of in Potten gehouden wordt. Men vindt de Alfsranken aangepreezen tot het wegneemen van inwendige Verpoppingen van de Lever en Milt, en dus in 't by zonder niet alleen tegen de Geelzugt, maar ook tegen de Waterzugt , als van eene Purgeerende en Pisdryvcnde hoedanigheid zynde. Doorgaans y echter , vereifchen deeze Kwaaien kragtiger Hulpmiddelen. Het Sap der Bladen 3 evenwel , bevondt Parkï nson een fterk Purgeermiddel te zyn (*). Doktor Scopolï heeft de nut- tigheid van het Ai kookzel der Ranken (Stipites)> niet alleen in vergaaring van Slym > maar ook in de Schurft, Jicht en zelfs in Venus-Kwaa- len , wanneer het lang en rykelyk gebruikt werdt , waargenomen (f ). Buiten twyfel is 't een zeer goed openend en bloedzuiverend Mid- del; doch of het de Houten en Wortelen , daar toe in die Gevallen gewoonlyk in gebruik, over- trefFe , zou te onderzoeken ftaan (|). De Stee- (*) RAJI Syr.êpfis Method. Stirp, Britt. p. 307. (f) Flora CarnhlUa p, 23 7. (I) De beroemde Heer H aller zegt \vt\ daar van ; /*- fufura Sarmentorum in Pleuritide y in Peripneumnniót muafa 3LAIE j u inprimis Boebhaavius Isudat : idmguc adfatim PB. NTANDRIA. 243 Stceien van dit Gewas zyn, als bekend is5 te- III. genwoordig in algemeen gebruik , als een Ge- A^EL* neesmiddel voor Borstkwaalen , die uit Verkoud- Hoofd- heid ontdaan. Uitwendig dient een Pap van STUK* de Bladen tot verzagting en oplosfing in Ge /C/Idf. U zwellen der Borften en Kneuzingen, Het Vrouw, volk in Toskanen gebruikte, volgens Mat- t h 1 o l u s , het Sap der Besfen tot het wegnee- men van Vlakken en Sproeten in het Aangezigc en tot verfraaijing der fchoonheid van 't Ge- laat (*)• Als eene Verfcheïdenheid brengt Linnüus bier t'huis , het Jfrikaanfche Bitterzoet, niet dikke ruige Bladen, door den geleerden Dil- lenius, in de befchryving der Planten van den Elthamfchen Tuin , voorgefteld en afge- beeld, Ray maakt ook gewag van een Zee- Bitterzoet, aan de Zuidelyke Kusten van En- geland op veele plaatfen gemeen , 't welk de geleerde Kruidkenner , Doktor Browne, hem verzekerd hadt , in de geheele geftalte en ia Soort van het gewoone te verfchillen. (8J Nagtfchade mei een ongedoernde laag vul Hee- s°*anuf% ma$r$car* pon. llher.ium nonet , innocuum ntsdicamten , omni China vol Sar/a Groot- pitentius: doch buiten twyfel zal zyn Ed. daar mede op die*ni^ci^e* Borstkwaalen alleen het Oog hebben, (*) Geoïir. Mat. MeL III. p. 415. Cam. Epit. p. osö* ,(g) Solarium Cnule inermi fufFruticofö , Fol. enneatis re- pandis glabris. Syst. Nat. Feg. Xllh p. 137- Mant. zo$* ü 2 XI. Deel» IV. stuk* *44 Vyfmannige Heesters. Heefter achtige Steng 5 de Bladen Wig' Afdeel. vormig, uitgegulpt en glad» v. Hoofd* stuk. Behalve de Boomachtige Nagtfchade , met Nagt- hoekige Bladen en eene Goudkleurige Vrugt, Schade. ^r Plümier in Zuid - Amerika waargeno- men , wordt hier toe betrokken die met een zeer groote pecle Vrugt, van dezelfde Kleur, welke Pater Feuillóe gezien hadt in twee Tuinen te Lima , Hoofdltad van Peru. De hoogte van 't Gewas bevondt hy omtrent zes Voeten , de Bladen hadden meer dan een Voet langte en breedte , en de Bloemen de wydte van by de twee Duimen : wordende de Vrugt , die twee Duimen dik was , Oranje « Appel van Quito genaamd ; want het Gewas hadt men van daar bekomen en zy hadt de figuur en Smaak van Oranje- Appelen. ix (9) Nagtfchade met een byna ongedoornde Soianum Heefter achtige Steng 9 de Bladen langwer* Bonaiies. pig ovaal y diep uitgegulpt en ruuw. Thans wordt de Bonaires Nagtfchade van Dil- le* Mill. Ic. 294, Solanum amplisfïmo sngulofo , hirfutoque Folio &c. Ffuill. Ptruvm III. p* 61. T. 46. Solanum arbo- icscens &c. Puim Ic 224. f. 2. (9) $$Utnim Gauie lübinermi fruticoio , Fotüs ovato-ob- longis finuato - rep mdis fcabris. Mant. zos , Sol, Bonarienfe ar> borescens , JPapas Eloxibu*. PlJ-JL. 3*4. Tf 270. f. ? e n t * h d & i 245 genius, op deeze manier, van de voorgaande III.' afgezonderd. De hoogte kan ik echter niet Afdveel- zien , dat aanmerkelyk verfchilt (*). De B!a- Hoofd- den zyn driehoekig , Lancetvormig , breed ; iTUK* (welke drie hoedanigheden naauwlyks overeen /Xdu" te brengen zyn) ; kaal en ruuw van Oppervlak- te. De Takken geeven op zyde Steeltjes uit, met by de vyf Bloemen , eenigermaate Kroont- jesachtig : de Bloemen , knikkende , zyn groot en wit , van buiten Wollig, met geele Meel- knopjes : de Besfen als die van den Lyflerbe» fiën Boom. Van de ongedoornde gaa ik thans tot de ge- doomde of ftekelige Nagtfchaden over. (a2) Nagtfchade die een gedoomde Heejler- ***** achtige Steng heeft , de Bladen Wïg\ r0V- In die urn* mig met hoeken, eenigermaate Wollig enln^chc* effenrandig , met regte Doornen wederzyds. De Hoogleeraar J. Bürmannüs heeft van deeze Soort een zeer fraaije Afbeelding gege- ven, (*) Frutex Orgyalis &• ultra, zegt onze Ridder van dee- ze, dat is een Vadem en daar boven. Cette M«relle s'eleve a une Toife , zegt Pater FEUiixeE van de andere ; dat is zes Voeten. (2:2) Solanum Caule acti!e3to fruticofo. &c. FL ZZeyL 94. Hart. Cliff* 61. Royen Lugdkat. 424. Solanum Ind. fpino- fum, Flore Borraginis. Rob Ict 2g. Dill. Eltb, $62. T. 270. f. 349. Sol. Amer. perenne fub-incanum &c, Pluk, Alm, 3J o. T. 225. f. 6. XL D£St. IV* STüHl! Vypmannig'e Heesters. UT. Afdeêi . v. Hoofd- stuk» Nagt- fcbadc» XXIII. SoUnum fase at urn. Bruine; ven, onder den naam van Heefter achtige Wol*' ligè Nagtfchade , met gegolfde zagte Bladen, die van onderen gi:ys zyn , met geelachtige Doornen gewapend. Zyn Ed. befchryft dezel? ve omftandig, en merkt aan, dat het een Hou- tige Heefter is 3 met eenen paarlchen Bast , die zig door zekere Haaircjes geelachtig vertoont. De Steelen zyn bezet met Beenachtige , fpitfe geele Doornen 3 welke langs de Ribben der Bladen, doch yler, voortloopen. De Bloemen en Vrugten komen met die van de gewoone Nagtfchade overeen ; doch de Besfen zyn geel. (23) Nagtfchade f die een gedoomde Heef ter* achtige Steng heeft , de Bladen Eyvor- mig met ftompe Kwabben en wederzijds regte Doornen, de bovenften gekleurd. Wegens de bruinheid der Takken aan de Zonzyde heeft deeze den bynaam. Boer- h a i\ v e heeftze Amerikaan'che Nagtfchade , met den Stam en de Steelen zwart en gedoom- de Bladen als van Beerenklaauw , getyteld. Aan de bovenzyde dier Bladen zyn de Doornen fehoon paarfch , fomtyds met een bleeken Band omringd : de Bloemen Violet : de Bladen uitgegulpt en we derzyds groen. Het Gewas groeic in Amerika. (n) Nagt- f25) Solanum Cm le acul. frut. Fötifs ovatis obmfe lobatïs &c. Syst Wat. XII. Veg, XIII. Sol. AiBCricnnum , Caule & Pe- i'MKKiO ni^ro , Fol. Acdndiiipmoiis. Eo^EH. Lagdb. Il.p..ö8» 1> b N T A K D * I A. 247 f 24) Nngtfchade die een gedoomde Heefter- UI. achiige Steng heeft , Deeze Karolinifche heeft wel een Heefteivrwi^. achtigen Stam of Steel , doch is een Jaarlyks fche. Gewas, met Bloemen van Bernagie, die eem- germaate geaaird zyn. (25) Nagtfchade met een gedoomde Heefter- xxy^ achtige ronde Steng, de Bladen als V ms- Soiméum. wyze verdeeld en uitgefneeden ; met yk *ga*' Doornen , naakt; de Kelken gedoomd. De voorgaande heeft de Bladen ruuw, doch naauwlyks Wollig: deeze zonder eenige Wol- ligheid Hermanmjs heeft 'er de Afbeel- ding van geneven ] onder den naam van Afn- kaanfche Heejterachtige Appeldraagende Nagt- fchade, die gedoomd en zwartachtig is, met ,,+) Sol**** Ckttlc «col. fmt. &C, IM. Hort Clïff. «. jJr Cliff. «. ROYEN 4* Sol- Caro „enfc ff* rofum, Boaaginis Flo.ibus fpictós. Diï*. fifti. 36-- T. s!L» Caule acul. fiat. Poli* obovatis &c 1UI. Spnff nis eteais, pronis reeuws. « «r. cenï Afncanum kc. HBRM- fl* T. S75- MOEI.. Si£p. 5M.S. U, T. SoJ.fpinofum Q.4 II.DEEfc.IV. STUK. *48 VYFMANtfiGE Heesters; 1 III. de Bloem van Bernagie en diep ingefiieeden Afdeel, gjacjen ^ Zync]e van Breyn gety teld , Boom» Hoofd- achtige Gedoomde Nagtfchade van de Kaap der stuk. Goede Hope. Zy groeit aldaar aan de kanten fihldtï van Graften en op andere ongebouwde plaat- fen , wordende hier in de Tuinen door Zaad of aflegging gemakkelyk vermenigvuldigd. Het wordt een Heeftcr van anderhalf Elle hoog , met Houtige Steelen , uit den groenen zwart- achtig en met fcherpe Doornen overal gewa- pend , zo wel als de Steelen en Ribben der Bladen, welke , door hunne Infny dingen, veel naar die van den Ganzen- Dtfiel gelyken. De Vrugten hebben de grootte van de zogenaam- de Appeltjes der Liefde ; zy zyn eerst groen, dan geel en worden door de rypheid zwart : het Vleefch derzei ven hadt die ervaren Kruidken- ner Vergiftig bevonden doch van den Wortel 9 die fcherp en bïtterachtig was , hadt hy het Af- kookzel , op het voorbeeld der Hottentotten , tot ontlasting der Waterzugtigen met goed ge- volg altoos voorgefchreeven. xxvi. (16) Nagtfchade met een gedoomde Heefter* ScUnum o fanttum. aCtl' Levant- ^ie* (26) Solanum Caiile acul. fmt Aeuleis tomentofls Foliïsque oblique ovatis rcpandis. lbid. Sol. Caul. acul. fruticofo , Fo- liïs repandis, Catycibus aculeatis, RoYf.N Lugdbm. 425. So- lanum fpinofum Fru&u rotundo. C. E. Pin. 167. Sol. JEthl*' opicum maxime tomentofum &c. I%uk. Alm, 351. T. 316. f. 2. Solanum Pom ferum frucescens ïkc. Solo Caule Ipiüd. fö, B0E2.H. Lu£dkat. II. \\ 07. N, i*. F E N T A N D R. I A. £49 achtige Steng, de Doornen Wollig zo wel HU als de Bladen, die fcheef Eyvormig en aan^nyZL> de kanten uitgegulpt zyn. Hoofd- stuk* Waarom de voorgaande Soort , van het Zuidy^^" end van Afrika afkomfiig 3 den bynaam van Sodoms - Appel voere , is my duider. Dezel- ve immers zou beter voegen aan ideeze Soort , wier Woonplaats gefteld wordt in Paleftina, " en , zo wy dezelve , met Birserüs, houden voor de Gedoomde Nagtfchade van Baühi- nüs j dan moeften het de Poma Hiericontea of Appelen van Jericho zyn, van Impera* ttjs. Hoe 't zy, de afkomst is uit de Oofte- lyke deelen van de Middellandfche Zee , en het wordt van onzen Ridder aldus befchree- ven. 3, Een Wollige Afchgraauwe Steng , met „ dikke 5 regte, korte, geelachtige Doornen , „ die , behalve de Punt , Wollig zyn : de Bla- „ den Eyvormig , aan de eene zyde korter 3 „ dik, Wollig, ftomp; de jonge Blaadjes Vins- 3, wyze uitgefneeden en witachtig aan den rand, met drie Stekels op de Rib: de Steel- „ tjes van onderen gedoomd. De Bloemfteel- „ tjes uit de zyden van de Steng ; het voor- 3, naamfte met den Kelk gedoomd; de overi- 3, gen onvrugtbaar ongedoomd. De Bloem als 3, die van Bernagie, uit den blaauwen Purper- 33 kleurig." U Deel. IV, Stuk* (27) Nagt- &$q Vyfmannige Heesters» ÏIÏ* (2) Nagtfchade met een gedoomde Heefter* Afdeeu achtipe Steng , Naaldswyze Doornen , Hoofd Hartvormige 5 ongedoornde een weinig uit* stuk* gegulpte Bladen , de jonge Blaadjes als *Soiïl'um met P°etfer beftrooid. toment of um. y NaShEC Van deeZC > die t0t Afrika °f de KaaP be' *• hoort , wordt van den Ridder gezegd, 5, dat de 3, Steng en de geheele Plant Wollig zyn, met 3, zeer dunne naakte Doornen: de Bladen Hart- 3) vormig 3 Itomp , uitgegulpt , hebbende de 3, Rib byna alleen gedoomd 5 en die eerst uit- 33 komen aan den rand met een Violet Poeijer 3, van gej temde Haantjes befprengd. De Vru'g- 3, ten Goudgeel , van grootte als Aalbesfen." Hier wordt van den Heer Mürray thans bygevoegd (*), dat de Bladen wederzyds groen zyn ; doch hoe kan dan de Afbeelding van Triumfetti, onder den tytel van Afrikaan- fe Gedoomde Nagtfchade 3 met gryze gegolfds Bladen , hier ftrcoken? „ De Steng derzelve, 33 uit. den groenen grysachtig, was byhem nooit 33 meer dan twee Ellen hoog geworden ,gee ven de »9 digt (27) Solanum Caule acul. frut. Aculeïs accrofis , Foliis cor- datis inermibus fubrepandis , tenellïs purpureo - pulverulentis. U:d; Sol. Caul. acul. frut. Fol. cord. villofis repandis, Caly- cibus inermibus» Hert. Cliff. 61. BOVEN Lugdlrat. 425. Sol, Afric. fpin. Fol, canescente undulato Tbiumf. Pr dl. 46. T. 6* RA). Suppl. i$s. Sol. Fol. & Caule fpinofis* Mor* BUs9 310. Sol. fpin. maxime tomentofum. BOCC. Sk* T. s* (*) Syst. Nat. Veg. XIII. p. !$<>♦ P E N T A N D R I A. 2fl 33 digt by den Wortel een menigte van Scheu- III* „ ten uit, die met geelachtige dunne Stekel- Afd£el- „ tjes bezet waren, en de Bladen bedekt met Hoofd- 3, eene zonderlinge Kleur, als uic wit, geel en TUK* „ groen , gemengeld." f/Jt De aanhaalingen zyn derhalve hier wat dui- fter , en deeze Soort fchynt zig niet duidelyk van de voorgaande te onderfcheiden ; temeer, dewyl de Hoogleeraar A. van Royen geene Soort met ongedoornde Kelken opgegeven heeft. Ik bezit een Takje , dat tot de een of andere behooren moet , als zynde betrokken toe de Twaalfde Soort van Boerhaave en waar- fchynlyk in de Leidfche Tuin geplukt. Die Soort voert den tytel van Jppeldraagende , Heejierachtige Nagtfchade 9 viet Bernagie - Bloc* men , het Blad Wollig en grys ; de Steden alleen gedoomd 5 en deeze maakt ook de Twaalfde Soort by den Heer van Royen uit; doch alzo de Kelk hier niet geheel ongedoornd is, zo zou het eer fchynen te behooren tot zyne Dertiende Soort , die tot de voorgaande van onzen Ridder betrokken is , en waar toe de Leidfche Hoogleeraar de Vierentwintigfte van Boerhaave t'huis brengt , welke den ty- tel voert van Gedoomde gryze Nagtfchade, met uitgefheeden Bladen > een Bernagie - Bloem , en geele Vrugten , die de grootte en figuur hebben van een Hoender - Eyt je ("*). *t Ge- (*) Hoe grappige feilende Drukpers veroirzaaken kan, die het II. Deei* IY. Stuk* 252 Vyfmannige Heesters; IIL 't Gezegde Takje dan , hier in Fig. 2 , op 'Afdeel. plaat xx ^ vo]maai met Bladen als van Lycium Palm *en D°ornen >' zYnde deswegen ook Pyxa- Jfrum: cantha genaamd* Toürnefort en zyne kaanfch* navolgers hebben het onder de Rhamnus betrok- ken , als waar aan zy ook een éénbladige Bloem toefchreeven. Thans wordt het , met reden 3 daar van afgezonderd 3 en dus maakt deeze eer- fte Soort een Gewas uit/t welk Clusius af- gebeeld heeft als een Byfoort van zynen eerften Rhamnus , en Boerhaave genoemd heeft, Afrikaanfche met lange Doornen , een witte Schors 9 en eene blaauwe Frugt. De Bladen van deeze zyn klein , fmal en dik , van eene Zoutige Smaak en de Bloemen paarfch , gelyk Bauhiküs opgemerkt heeft. Het was door Nissole* reeds in 't begin deezer Eeuw % wegens dc fraaiheid en gedaante der Bloemen , als naar die van de Jasmyn gelykende , met den naam van Jasminoides vereerd, en is door Trew, uit de Tc- (1) Lycium Foliis linearibus. Syst. Nat* XII. Gen, 261. p# 177, P*sg, XIII. Gen» 262. p. 190 Hort. Clif. sj. Hert. Ups* 47- Mill Ditf. T, 171. f . 1 Tbew. Ehm. p. 4. T. 24. Jasminoides Africanum &c. NlSS Mem. de 171 1. p. 420. T. 12. jasminoides acul. humile Halimi folio. MiCH, Gen. 224. T. i^s* f. 2 Rhamnus alter foliis faKïs. C. B. Pin. «477. Rbsronus 1. alter. Clus. Rar. p. 68. Rhamnus primus, Dod» Rhamnus Afer , Spinis longis , Cortice albo, Fru&u. caeruleo. Boerh» Lugdbat. II. ziz% PENTANDRIA. 259 Tekeningen van Ehret, aan 't licht gegeven , III. daar men naauwkeririg de deelcn van de Bloem iit;^SL* en de gefteldheid van de Vrugt kan zien. Hoofd- STUK. (2) Bpksdoorn met Lancet swyze Bladen , de fuc]um Kelken meest in tweeën gedeeld. üarbarum. Batbary- fche. De bynaam fchynt oneigen voor een Gewas , dat men zo wel in Afia3 als in Afrika, ontmoet* Het zou de Jasminoides met Wilgen • Bladen van Michelius moeten zyn , en de Kleur der Vrugt is niet genoegzaam om dat grootever- fchil in de Bladen aan een zyde te (lellen: te min* der, dewyl die Kleur door de rypheid veran- dert , gelyk Trew waargenomen heeft , gee- vende van deeze ook een fraaye Afbeelding. Ge- dagte Vrugt was onryp , zynde geelachtig groen 9 en wierdt door de rypheid paarfch. Evenwel kon de eerfle Soort van Michelius naauw- lyks hier t'huis gebragt worden , wanneer men zyne Figuur met die van Ehret, ook van dee- ze gegeven 5vergelykt, en dus zou ik de Vreem- de Rhamnus, die Rosmaryn -Bladen heeft, wit- achtig van Kleur, van de Kaap der Goede Ho- pe (a) LyciumlEoL Ianceolatis, Calycibus bifidis. Ibid. Rhamn. peregr. Rosmarini folio, candidior. PLUK. Alm. 317. Mant, 160. T. 322. f. z> mala. Jasminoides Sinenfe &c. Du Ham. Arbr. I. p. 306. T. iai. f. 4. Jasminoides acul. Polygoni fo- lio, Floribus parvis albidis. SHAW. Afr. 349. Fig. anJBuR.w. FL Ind. p. 59. Trew. Ebrtt, p. 33. T. 6%, R 2 IU Deei- IV* Stuk. VyfMASNï ge Heesters. III. pe afkomftig, met Plukenet veeleer tot de F vE " voorgaande Soort betrekken , en kan ook niet Hoofd zien, hoe de Afrikaanfche of Barbaryfche van *tobdQorn Sha w> met Bladen van Varkens -Gras en klei- '*ne witachtige Bloemen , hier t'huis behoore. De Oostindifche of Sineefche, daar Trew de Afbeelding 3 (onder den naam van Lycium met langwerpig Lancetswyze Bladen en en- kelde f*) uitgefpreide Bloemen in de Oxelen, hebbende de Takken yler gedoomd ,) van geeft , is een zeer fierlyk Gewas 3 verfchillendè van de andere Soorten , doordien het den Kelk in tweeën of in drieën gedeeld heeft; de Bloemen vanbin- nen fchoon Violet 5 aan den Keel donker ge* ftreept 3 doch van agteren bleek rood: de Bladen gelyken veel naar Wilgenbladen 9 inzonderheid de bovenden die kleiner en fmaller dan de on- derden zynl 't Gewas beftaat uit flappe Ryzen , die zig niet kunnen ophouden 3 doch niettemin een groote hoogte bereiken; wordende fomtyds wel twaalf Voeten lang. Het verdraagt, zegt LiNNiEüs, onze Winter - Koude. in. (3) Boksdoorn met fcheeve Bladen ^ en bogtige &iïZ>. ronde Takken. ~ Etuopi- Dc ibhe (*) Floribus folitariis patentibtts nlaribus zegt TREW. Hier op laat onze Ridder aanftonds volgen , Flores e fingulis Gem- mis z « 5 j PeduKculis propriis j 't welk tegenftrydig fchynt. (5) Lycium FoL obliqnis , Ramis Flexuofïs teretibus. Syst. Veg, XIII. Mant, 47. Lycium FoU cuneiformibus. Vir. Clif9 i*. Sp. Plant* I. p. w, Jasminoidcs aculeatmn Salicis folio , F E N T A N D * I A. a6i De gedagte zwaarigheid is eenigermaate weg- Hli genomen , door de Jasminoides van Miche- fdveei^ lius j met VVilge • Bladen , tot eene nieuwe Hoofb- Soort te maaken , onder den bynaam van En-STV en Flore parvo ex albo purpurascente, Mich, Gen. 224» T. jo$. f. 1. Rhamnus Spinis oblongis flore" candicante. C. B. Pin, 477- ^3 ILDlZU IV. STU1U 2<5a Vyfmannige Heesters. Atïtel 39 en ^at U*C a^e -^noPPen Doornen voorko* v# * 5, men. Van de Afrikaanfche of eerde Soort Hooyd- verfchilt het , door Lancetswyze 'Bladen en STUK 5J de bogtige ronde Takken , t'eenemaal" : zynde dit door zyn Ed. in de Upfklfche Akademic- Tuin waargenomen. ,IV: C4) Boksdoorn met Lancétvormi&e dunne glad* 1 j*s c'iuyyi de Bladen ; de Bloemfteeltjes en Kelken km&hl* emigermaate ruig ; de Kelken als Doosjes. Deeze, m Mexiko groeijende, volgens den Heer M iller, is .een Heefter met ronde Takken 3 die enkelde uitgefpreide Doornen heeft, zo lang als de Bladen, in de mikken en oxelen; de Bladen eenigermaate gedeeld : de Bloemfteel- tjes enkeld , korter dan het Blad , met één Bloem , die Raderachtig is , hebbende twee fmalle regt- opftaande Stempels : het Zaadhuisje Eyvormig, gefpitst, met twee Holligheden, Jaquinia. Dit Gefiagt heeft zynen naam van den ge- leerden Heer Jacquin 5 die de Kruidkunde ten opzigt van de Westindifche Gewasfen zo loflyk opgehelderd en met zulk een menigte van nieu- f4) Lyc'jum Vol. fonceolatis tcnuibas glabris , Pedanculis Ciiycibusque pubesceuribus , Pertcarpiis Capfularibus. Ameen* Acüdt IV, p. 30S. Pïntandria. 063 nieuwe Soorten verrykt heeft, dat men hem bil* III. lyk een Eerzuil mag opregten. FDy EL' Behalve de algemeene van doezen Rans;, naa-^OOFD- STUK melyfc vyf Meeldraadjes en een enkele Styl of Stempel , zyn de Kenmerken , een Bloem in tienen verdeeld 3 met de Meeldraadjes in de Kelk ingeplant, een. vyf bladig Honigbakje en de Vrugt een eenzaadige Befie. Drie Soorten , altemaal Westindifche , komea 'er in voor , als volgt. (1) Jaquinia , die de Bladen Jlomp met een 1. Puntje heefu Armrin- Dit Gewas wordt van de Spanjaarden Barbcism^Q0ln9 co of Barvasco genoemd en van de Franfche In- gezetenen der Karibifche Eilanden Bois Brace- let s , dat is Armringen - Boom 3 om dat de Wil- den van de Zaaden 3 die rond 3 van grootte als een Peperkorrel en uit den geelen bruinachtig zyn, met een Gaatje doorboord en aan een Draad gereegen,, als van kleine Kraaltjes Armringen maaken , om zig te vertieren* Het is een regt- itammig Boompje 3 dikwijs zeer fraay , zelden hooger dan vier of vyf Voeten , zegt de Heer J a c q u } n. De Takken komen > doorgaans vyf (1) Jaquinia Foliïs obtufis cum acumine. Syst. Nat. XII. Gen. 253. p. 175. Pleg. XIlï. Gen. 254. p, 190. ]kCQ±Amer. 3Bft* 53. T. 39. Chryfophyllum frotescens. LCEFL. It. 204, R # JI« Deei* IV. Stuk* 2164 Vyfmannicè Heesters. III. vyf in getal , Kranswyze uit den Stam voort , (Iröpu en verdeelen zig op de zelfde manier, gelyk de Hoofd Bladen ook Kranswyze beneden de Knoopen «tuk. gtbeijéti , zo wel als aan het end der Takken* Deeze Bladen loopen , van een fmal begin , al* lengs breeder, en in een rond, ftomp end uit, doch altoos met een klein Puntje, zynde glad, ftyf en Lederachtig. Uit derzei ver midden, aan 't end der Takjes , komen yle Trosjes voort , van kleine Bloempjes , die een aangenaamen Jasmyn - Reuk hebben , welken zy > fchoon af- gefneeden , verfchcide Dagen behouden. Ue Bloempjes zyn wit, eenbJadig, aan den rand in tienen verdeeld , waar van de vyf buitenfte Lippen een Krans maaken om de vyf binnenfte, die korter zyn. DeBesfen, alseengroote Erwt , zyn Oranjekleurig rood , en bevatten een rood- achtige Pap , daar de Vogeltjes veel van hou- den , en waar in de gezegde ronde Zaadkorrel zit. De gekneusde Bladen en Takken worden tot het vangen van Vifch , door denzei ven dron- ken te maaken , zo men zegt , gebezigd. Dit zou de reden zyn, zo Loefling aanmerkt, yan den gedagten Spaanfchen naam , welke des* * z'c 't wegen ook aan andere Gewasfen wordt gege» HI.STUK»ven*ü Zvn EcJ. vondt dit Gewas aan de Kusc b>acia. 176. J van Amerika omtrent eens Mans langte hoog , en nam nog andere dergelyken waar met groo- ter Vrugt. De eerstgemelde zegt, dat het op Kurasfau , Martenïquo , by Karthagena en el* ders groeit, doch nimmer ver van de Zee. P E N T A N D R I A. 265 C2) Jaquinia , dze de Bladen Lancetvormig III. heeft. ArD™^ Hoofd-» Deeze , door zyn Ed. by de Havana op stuk. Bofchagtige Bergen gevonden 5 was een Hee- „ Ir: . ftertje van maar drie Voeten hoog , veel naar den voorgaanden gelykende , doch de Bladen ge.os°4a ^ zeer ftyf en Iteekende , van gedagte figuur > hebbende en Steeltjes met één Bloem, D 1 l- leniüs heeft 'er, onder den naam van Hee- Itertje met Geftcrnde Bladen, als die van Stee- kende Palm > een Afbeelding van gegeven 9 wel- ke zyn Ed. voor goed erkent 3 behoudens dat de Doornen , welken dezelve 'er aan gegeven heeft, door hem niet waargenomen zyn. Lin- isfJEUs hadt het des wegen, voorheen, Medeola3 met Kranswyze Bladen en gedoomde Takken, getyteld. (3) Jaquinia met zeer /malle gefpitfte Bladen, m. JaquinlA llnearis* Deeze derde Soort, welke hy alleen aan den saialbl*. Zeekant by Port au Prince, op St. Domingo 3d'se' waarnam , was een zeer takkig Heeftertje van maar twee Voeteu hoog , 't welk de Bladen niet min- C2) Jaquinia, Foliis Lanceelatis acuminatls. jACq. Am. Hifi* 54. Fruticulus Fol. Rusci ftellatis. Dill. Eltb. 148. T. 123. f, 149. Medeola aculeata. Sp* Plant* I. p. 339. {l) Jaquinia Foliis Unearibus aciiminatis. jACQ. Amtr. Hift. 54» T, 40. fig. U R5 XI. Deel. IV. Stuk, a$6* Vyfmannige Heestirs. HL minder ftyf en als Doornen fteekende hadt ; de AfdvE£1 Bloemen enkeld op haare Steekjes, Reukeloos; Hoofd- de Besfen geel Voor 't overige kwam he* stuk» GcWas ? ten op^g* van de geftalte der Bloem en Teeldeelcn , als ook van de Kransbladigheid , taamelylc met de anderen overeen. Patagonula. Een Raderachtige Bloem , die den Styl ia tweeën verdeeld heeft , en een zeer groote Vrugt- draagende Kelk ; het Zaadhuisje mee twee Hol- ligheden ; maakt de byzondere Kenmerken uit van dit Geflagt , dat den naam van zyne Groei- plaats heeft. i. De eenigfte Soort (i )9 naamelyk, is uit het TUAm?Z Zuidelyktte deel van Zuid -Amerika, dat men 't Land der Patagonen noemt 5 afkomftig. Eenige ka^nfehc* Zaaden , onder Mos , dat van daar gebragt was * gevonden , in de Aarde gezaaid , leverden dit Gewas uit , zynde op het derde Jaar een Elle hoog , met den Stam een Pink dik , en in 't volgende Jaar anderhalf Elle. De Schors was groen met witte Stippen ; de Bladen geleeken naaf die van den Alaternus, zynde fyn getand in de uiterfte helft, 't welk reden geeft van de bepaaling. Zy waren glad , doch de Takken be- (i) ratagonati. Syst. Nat. XII. Gen, 208. P. 176. Peg. XI'I. p. 192. Patagonica Foliis partim ferratis , parti» int«» gris» DiLL. Elth. 306. T. 229. f. 2^3. PïNTANDRIA. bezet met dik, bruin Haar. Tusfchen de Bla- III. den, aan de Top -enden, kwamen Tuiltjes voort AkFI^EU van Klokvormige Bloempjes, byna tot aan hetHooFD» midden toe in vyven of ook in vieren gefneedenSTÜK# . en den Reuk van Vlier hebbende. De Vrugt was geen Befie , maar Vliezig , in de Kelk ver- vat, Brunsfelsïa. Een zeer lange , groote, Trechterachtige Bloem ; de Vrugt een Befie met ééne Holligheid ; maakt de byzondere Kenmerken uit van dit Geflagtf hetwclke dien naam van Pater Plu mi er be- komen heeft , ter vereering (trekkende van den ouden Kruidkenner Otho Brünsfelsiüs, die voor derdhalve Eeuw de Kruidkunde in Duitfchland tot eenige opheldering heeft ge- bragu De eenigfte Soort (1), door dien Pater in r, *~ Zuid • Amerika ontdekt , is een Heefter , met^/Xm~- Houtige, ruuwe, geknobbelde Stengen of Tak . ken ; dc Bladen effenrandig , ftomp ovaal ofkaanidie. i Spatelvormig met een Punt , flerk geaderd en gefteeld» Aan 't end der Takken komen Tros- fen van eenbladige Bloemen voort , die een lan- ge ruige Pyp hebben , welke van boven zig uit- breidt in vyf breede Slippen , en van binnen een lan- (1) Brunsfehla. Syst. Nat. XII. Oen. 259- p* ï77« XIU. Gen. 160. p. 193. Brunsfellia fiorc albo Fm&u molli, J?LUM. Gen. 12. Ic. 65, li* deel» IV* stuk» &68 VyfmanNige Heesters. III» langen gcknopten Styl bevat , zig met de Meel- v. ' knopjes in de Keel van de Bloem vertoonen- Boofb- de. De Bloem is wit , de Vrugt een Saffraan- $TUKé keurige , Vleezige , Befie , welke de Zaaden in 'i ronde > tegen den Bast of Schil aan , geplaatst heeft. De Hoogleeraar D. vanRoyen merkte aan , dat de Bloem van dit Gewas tot de Smoel- achtigen (Bingentes) behoorde* R h a m n u s, Wegedoorn. De Kenmerken van dit uitgebreide Geflagt , buiten de algemeene vandeezen Rang, zynzeer twyfelachtig. Eerst hadt L i n n je ü s gezegd, dat het geen Kelk heeft ; ten ware men voor den Kelk wilde neemen de Bloem , die beftondt uit een ondoorboord Blaadje QPetalum), van bui- ten ruuw, van binnen gekleurd en Trechter- vormig (*> Thans zegt zyn El, dat het geen Bloemblad (Corolla) heeft, maar een Pypachti- gen Kelk , die den Bloemkrans draagt (f) , met Schubben welke de Meeldraadjes befchutten , of vyf Schubben van den Mond die famenloo* pen (|). Zyn Ed. telt het onder de Planten met vyf bladige Bloemen , die het Vrugtbeginzel bevatten» ïoürnsfort y onder tusfchen , zegt, (*) Gen. Plant. Ed. V. Stokh. 1754. p. (f> Calyx tufiulofus Corollifcr, Syst. Nat. XII. Stokh. 1767 & XIII. Gort. 1774, p. i4s. Corolla nulla. lbïL p. 194. ( l) squam* Oiis quinque convcrgcntcs. Ibid. Ibid, Pentand*ia. z eenige Soorten van dat Geflagt by L i n w m u s, „ hebben fommige Planten tweeflagtige , ande- 35 ren enkele Mannetjes - Bloemen. De laatfte „ komen by den oirfprong der Bladen , uit de Takken 5 op enkelde langwerpige Voetjes m voort. Het is een Klokvormige in vieren 3, gedeelde Kelk , uit wier verdeelingen drie* 3, hoekige langachtige Stukjes , die naar Bloem- 3, blaadjes gelyken, by de Meeldraadjes zitten, „ welke , vier in getal , uit het Pypje van de 3, Bloem regt-op ftygen. De twecflagtige ,3 Bloem heeft een dergelyken , doch kleineren „ Kelk 3 (*) Flos monopetalus , infundibuliformis , tetrapetaloidaf rel pentapetaloides. Lugdbat. II* p. 212. IL Deel* IV* Stuk* 070 Vyfmannige Heesters. III* „ Kelk , en Bloemblaadjes en Meeldraadjes ; Afdeel* ^ ^ pypje js diep in vieren gefneeden; de Be- Hoofd* ;, fie vier-Zaadig. De Bloemblaadjes heefc Ra- STÜK* 3> J^s3 de Sexe Dille mus ontdekt" De Soorten van dit Geflagt , die meer dan twintig zyn, heeft onze Ridder in drie Afdee- lingen , van Gedoomde, Ongedoornde en Steke* lige, onderfcheiden. Men vindc 'er verfcheide Plantgewasfen onder, die altoos by andere Naa- men bekend geweest zyn, gelyk wy zien zul- len. Ik ftel ze volgens de laatfte Uitgaave van het Samenftel der Planten , doch , om de ver- warring te ontgaan , met agtercenvolgende Ge- tallen voor. i. (ï) Wegedoorn met endelingfe Doornen, vier* c^UrtV deelige tweehuizige Bloemen , Eyvormige c*s. Bladen en regte Stengen. Purgeercn- de. Deeze is algemeen bekend onder den naam van Rhamnus 5 cn in 't byzonder onder dien van Catharticus of Purgeerende, wegens die eigen* fchap der Besfen , welke daarom in de Genees- kunde befaamd zyn. Het Gewas, dat in de meefte (*) Haixer Hclv. p. 161. (i) Rhamnus Spinis terminalibus , Floribus quadriiïdis dï- oicis , Fol. ovaris , Caule eretto. Syst. Nat. XII. Gen. 264, p* 178. Veg. xïll. Gen. 2*5. p. 194* H«rt. CJtff. 70. Fl. Snee* 193, 202. Mat.Med. 72. RotfF.N Lu^dbat. 224. Rham- nus Catharticus. C. B. Pin. 478. Tournf. /«/?. $91, Düd. Tempt. y$6, Ceivispina. CORD. Hifi. 175, Pentandri/u 5171 meefte deden van Europa groeit, noemt men III. in 't Frnnfch Nerprun of Bourg- Epine , in 'tAF1^BI^ Engelfch Chrifls - Thorn , in 't Hoogduitfch Hoofd- Stechdorn of Wegen - Dom y enz. Wy gcevenSTUK' 'er den naam aan van Rhynhejien of r.uinbcfïèn >Weg*d$érn' om dat het by ons meest , hoewel zeldzaam , aan den Duinkant voorkomt, Boehhaave te- kent het niet als een inlandfch Gewas : Comme- lyn maakt 'er , in zyne Optelling der Planten van Holland . geen melding van , en de Hoog- leeraar de Gorter hadt het alleen aan den Weg van 's Gravenhage naar Scheveningen , en daar omtrent , in de Duinen waargenomen (*). Het Gewas is gemeenlyk een Heefter 3 doch wordt in fommige Landen een Boom ? krygende fomtyds een Stam zo dik als eens Mans Been, de Schors bruinachtig en glad hebbende als die van den Kcrfeboom , van binnen groen en na* derhand geeL Zyn Hout is van buiten wit, maar naby het Hart rood. De Takken zyn met fterke , fcherpe Doornen aan 't end gewapend ; de Bladen taamelyk groot , naar die der Pruim* of Kornoelje - boomen gelykende ; de Bloemen groenachtig wit; de Vrugten ronde Besfen, als die der Geneverboomen. Van de Takken worw den, omftreeks Lyons, fterke Boogen gemaakt. Men acht het Hout, in Vrankryk, het beste om Kolen te branden tot Buskruid, noemende het (*) Flora Belgka. Ultr. 17174 p. 62. II* Deel, iv* Stuk»' *>J2 Vyfmannige Hèesters. III- Bois de Bourdaine (*). Wegens de Bladen en Afdeel. Geltal te 3 die het Gewas byna voor een wilden Hoofd • Pruimboom doen aanzien, en de zwartheid te* stuk* veng ^ noemt men het aldaar Nerprun of Noirprun , yregedoorK. ^t js Zwarte Pruim» Spina Cervina of Herts- Doorn is de gewoone naam in de Geneeskun- de 3 wanneer men de Besfen gebruikt , die bit- ter en fcherp zyn, in de Mond en Keel ; of derzelver Syroop , welke op veele plaatfen tot een Pluis - Purgeermiddel voor het Landvolk Itrekt. 't Is bekend , dat 'er fomtyds de Wa- terzugt door genezen zy. Ryp zynde, hebben dezelven van bulten eene zwarte, van binnen cene groene Kleur, en leveren een groen Sap uit, daar men het bekende Sapgroen van maakt ; doch onryp ingezameld worden het de zoge- naamde Geele Besfen , wier Afkookzel men tot veelerley Kleuringen kan veranderen ff). Hierom heeft men dit Gewas ook Spina InfeStoria gehe- ten. Den Bast gebruikt men in S weeden niet alleen cm Geel, maar in Gothland, in 't by- zonder, om donker Bruin te verwen. Dezelve wordt , in de Zonnefchyn gedroogd zynde , in Water gekookt j en het Afkookzel op de grove •Stoffen , welke de Boeren draagen , geftreeken , het welk dezelven kleurt (j). O) Wc* (*j Zie het voorg. III. Stuk , deezer Nat. Hift. blad*. 474. Aant. (t) Volgens fommïgen; doch anderen fchryven dit toe aan 4e Besfen van de volgende Soorr. Misfchien doen deeze her zo wel a^s die : aangezien men een Vexw , daar van gemaafcc , Sch^tgeei noemt. II) $*l*k&t Verbard» 174a. p. 31. {2) Wegedoorn met endelingfe Doornen } ïtfjfa HE deelige tweehuizige Bloemen, en hurkende A™sïJa Stengen, Hoofd» ; ... . STUK. Dus wordt door onzen Ridder , thans , de Tt kleine Rhamnus Catharticus omfchreeven > wel- . Rkamnu* ken de Heer G^rard , in zyne befchryving\^Vcnlei der Planten van Provence * voorftelt als een Heefter met Houtige leggende Takken , met övaale, geaderde, wederzyds gladde Bladen, de Bloemen in de Mannetjes Klokvormig , met vier Meeldraadjes; in de Wyfjes een dikachtig Pyp- je hebbende met een zeer korten Styl , en twéé omgeboogen Stempels ; de Vrugt een kleinë Belle , welke met een geele Kleur verwt. Zöii het dan ook deeze zyn * waar van de ge- zegde Geele Besfen komen ? (*). Zyn Ed. onderfeheidt denzelven van de voorgaande* Soort , doordien de Slippen Yan de Bloemkrans (z) Rhamnus Spin. terra. Flor. quadrif. diolds, CauL pro- «umbentibus. Mant. 49» Corollarum Iadnifs longst-udinê TubL Germ* Pïov. 462. Rhamnus GatharticUs minor. C. B. Pin* 47*« Lycium Gallicum. IbU. & J. B. Hifi. U p. 58. Spin& ihfe&oria pumila altera. Clus, H*jtï I. p. in4 Pann. Ie. p. to6. HALL. Utlv I64. (*) TouRNEFORT noemtze Graine d'Avignon Doktor SCO* PÖLI merkt aan , dat deeze Soort nier alleen door de GeCïal- te en Groeiplaats , maar ook door de Bladen van ondereri xuig en een Bekerachtigen Tandeloozen Kelk te hebben j vari de andere verfchille , hebbende de Besfen dikwüs de eénë Holligheid ledig. Ann, Hifi. II. p. 44; Ik bevind daffbmmi^ gen twee , fommigen drte , brm'nroode Zaaden onder een jjéé* ie Schil bevatten , en eenigeu geheel ledig zynu s 274 Vyfmannige Heesters. HL (CoroUa) hier niet langer dan het Pypje zyn. Afdeel. j)eeze g00rt groejt jn Spanje , Italië en Vrank- Hoofd ryk , wordende desvvegen van Bauhinüs Z/y- $TÜK' cium Gallicum genoemd. Glusius fchynt iwnF' dezelve ook in Duitfchland te hebben waarge- nomen , en G e s n F. r r s in Switzerland , zo de Heer Hall er aantekent: doch of zy allen de zelfde Plant bedoelen b en of het deeze zy, daar het vermaarde Genees- of Heelmiddel , genaamd Lycium> oudtyds van gemaakt werdt, is duifter in. («) Wegedoorn met endelingfe Doornen en Lycioides. fmalle Bladen. Smalbia- Hier worde de Derde Rhamnus van Clu- stüs bedoeld , welke groenachtige Bloemen heeft en zwarte Besfen 3 door dien Autheur op onge- bouwde plaatfen in Spanje waargenomen. Het was een Takkige Heefter 5 met lange Doornen gewapend , gelyk hy denzelven afbeeldt , heb- bende eene zwarte Schors. De Bladen , die by malkander uit zekere Knobbeltjes voortkomen , zyn 3 zegt hy , fmal en lang, Vleezig, groen van (*; Zie DalechamP, Hifi. des Plantes. Lyon 171*. Tom. I» Livr. II. Cap* 13. p. 123. *>u Lycion. Die daar van uit- voerig fpreekt. (3 ) Rhamnus Spin. term. Fol. linearibus. Ibid. Rhamnu» tertius, Flore herbneeo , Baccis nigris. C. 6. Pin. 477. Rham- nus tertius foite niger. Clus. Hift* I. p. 110. Rar. p* 69, PèntAndhiA. 275 van Kleur, van een famcntrekkende Smaak naar Ilt. dien van Rhabarber zweemende. Het Loof was Afd*el» altyd groen; ia 't Voorjaar bragt hy veele groen- Hoofd» achtige Bloemen voort, £n in de Zomer droeg mjK* hy Vrugten als de Slee- Pruimen* rond, zwart en^J^*' tvrarigi Het Afkookzel van d ?ze!ven wérdt f door de Ingezetenen , als een heilzaame Stooving voor verflapte Gewrichten , en tegen de Pynen van het Voeteuvel, gebruikt. (4) Wegedoorn met endelivgfe Doornen ; dè Bladen langwerpig en effenrandig. ot^ZT* Toürnefort maakt melding van deeze , se% tvelke ook in Spanje door den Heer Alstro- Mêr Waargenomen is , zynde de eerfte Soor£ gelyk maar kleiner , met twee of drie Bladeti uit ieder Knop , als Olyfbooms Bladen , doch klei- ner, glad, als met Aderen gerand, korter ge- fteeld, ftompachtig , en Netswys' geaderd. Dë Vrugten komen enkeld voort en getykeö naar de Rhynbefiën , dat is , naar die de r Eerfte Scom (5) Wegedoorn met endelingfe Doornen eiï vier- v. deelige twee/lastige Bloemen. slÈff Het (4) Rbamnus Spin. term. Fotiis oblongis mtegerrirhis. Ibid. fthamnus Hispanicus Oléx folio. TouÉnf /«/?. 5 39- is , Rhamnus Spin, term. Flor, quadrifids Hermaphröditis. JACC^ Vind. 2i2, Lycium facie Pruni fylveftris S. Italicutiu C. B. Pin. 47S. Spina infe&oiia pumila fecunda, CfcuS. Hifii I. p. in. Pann. p. ictf, 107. S È U. DEEL. IV. Stift, ztf Vyfmankige Heesters. III. Het Italiaanfe Lycium , dat de gedaante van Afdeel. de WiJde pruimboomeD heef(^ van Bauhl Hoofd- nus, zoudeeze uitmaaken , tot welke de Twee* STUK# de Laage Verwdoorn van Clusius, door dien imn?m ^utheur *n % hooge Gebergte van Baden, op zeer Steenachtige plaatfen , en als tusfchen de Rotfen overvloedig groeijende , waargenomen , wordt t'huis gebragt. Sommigen evenwel be* trekken die tot onze Derde Soort, VI. Rhamntis Thtezans* Thee- boom^h- tige. Vtl. Rhamnut feniapbyl* ius. Siciliaan- fehe. (6) Wegedoorn met endelingfe Doornen ^ovaa* le gekartelde Bladen en wyd gemikH Takken* De Heer Osbeck bevondt, dat het Arme Volk in China de Bladen van een Heefter tot Thee gebruikte , welke de regte Theeboom geenszins was , groeijende dit Gewas een Va- dem hoog. De Takken waren ook aan de En- den gedoomd ; de Bladen flompachtig ovaal 5 gefteeld , glad : het droeg Aairen van digt by elkander gevoegde , ongefteelde Bloempjes , in vyven gedeeld , met vyf Meeldraadjes > een korten Styl en drievoudigen Stempel. f7) Wegedoorn met zydelingfe Doornen, de Bladen enkeld en by vyven. Hier (6) Rhamnus Spin. term. Fol. ova&s fèrrulatis, Ramis diva- ticatis. Mant. 207. Khamnus Thca. Osb. Itin4 232 , itfi. (7) Rhamnus Spin. lateralibus , Foi. folitariis quinatisque» r E N T A N D R 1 A. '277 Hier wordt een Gewas bedoeld, dat op Si Ut. cilie groeit , volgens Boccone, daar de Boe- Afd*el< ren hetzelve Zaccati heeten, zyndedikwilsmecrHooFD* dan eens Mans langte hoog, zeerTakkig en naarSTUIC* den Slee - Pruim gelykende, met dikke fterke^J^**' Doornen. De Bladen, als die van Palm, bly- groen , kwamen vyf op een Steeltje voort; de Bloemen waren wit en hingen aan Trosjes, waar op Vrugten volgden als de Blaauwbes- fen , doch grooter en rood s met een enkeld Steentje. De Heer j a c q ü ï n eert Takje met' Vrugten \ door Boccone zelf ingezameld , van deezen Heefter bezittende , heeft bevonden , dat het Gewas Endelingfe Doornen hadt , \ gelyk de voorgaande Soorten ; geevende uit zekere Knob- beltjes twee , drie of vier Steeltjes , ieder met drie of vyf Wigvormige Blaadjes, en de Bes- fen, van grootte als Erwten, bevatten iedereen groot Steentje met ééne holligheid. De Bloe- men hadt hy niet gezien, doch volgens onzen Ridder waren dezelven in vyven gedeeld, met een enkelden langen Styl, komende ongedeeld uit de Oxels der Bladen voort. In verfcheide opzigten verfchilt dit van de befchry ving van Boccone, en daar is zeker- lyk reden om te twyfelen , of het Gewas wel tot dit Geflagt behoore. Met i meer reden kan het J*cq. OU. ih p. 17. Rhantnus Siciilus pentaphyllos. Bqcc. Sic. 43 ♦ T. 21. RAJ. Hifi. i6z6. S 3 ïh Deel. IV* Stuk» £7$ V YFMANNIGE HEESTERS, III. het ook den bynaam van Siciliaanfche voeren, Afdeel. dan yaQ pr^hl'adi^e Wegedoorn. Hoofd- (8) Wegedoorn , "die ongedoomd is , met a- vaale Lederachtige , effmrandige y uitge* gulpte Bladen. STUK. VUL Khamnus Sarcom* ■phalus. Vlcefch- aavelige. Hier volgen nu eenige Indifche Soorten > die ongedoornd zyn 3 waar onder deeze den by- naam van SarcomphAus , dat is Vleefchna- vel , by Browne voert 3 die aanmerkt dat $e Bladen ovaal , aan de Punt een weinig uitge- gulpt , glad en overhoeks geplaatst zyn a heb- bende het Gewas den binnenlten Bast Roest- kleurig. Korte 3 flyve , Bloemtuiltjes komen uit de Oxelen voort. Rhamnus vslcryan- Kleinbloe- uiige. (iO Wegedoorn 9 die ongedoornd is , met Lan* cetswys' ovaale > Jctieeve y rw'ge , Bladen r en fpitfe af vallende Stoppeltjes* Men vindt deeze Boomachtige Wegedoorn of Jobenboom genoemd yan Browne, die haar (8) Rhamnus merm's % Fol. ovalibus , Corïaceis , inte-erri- tnis emartiaati$* .^m. Acétd. V. p. 3 9£. Sarcomphalus foliis pvaiis, g abris alternis &c. EïtowN. Jam. 179. (9; Rbamnuy in er mis , Fol. ovato- lanceolatis obiiquis s pubescentibus y Stip. acuminatis deaduis, Am. Acad. V. p. 395. Rhamnus an Zizyphus arWescens , &c. Brown. Jam. 173. T. 12. f. 2. Muntingia folio' Cqrni > frucl:u minor |X.UM« Gen. 41. U, 20$. f. 1. PENTANDRI A. haar 5 zo wel als de voesgaautte* J >n - ika in HL de Wcstindiën waarnam, i c Muntingia van^ftWWA Plcmier, met Kornoelje • Biauea p eeDeEIooioi kleinere Vrugt , is hier t'huis gebragt. HetSTuir* blykt klaar, dat dezelve de Bladen Lancetvor-^^'v mig ovaal en zeerfyn gekarteld heeft De Hoog» leeraar J. Burmannus hadt deeze reeds tot de Rhamni betrokken. Millerüs maakt de- zelve tot een Soort van de gezegde Muntingia. (10} Wegedoorn , die ongedoornd is , met x. Tweejlachtige Bloemen en driehokkige Zaad- cufotfr!" huisjes 3 de Bladen gerimpeld , effenrandigKüb:x{:chc* en Wollig. De Heer Jacquin, dit Gewas door hem in het Kreupelbofch , aan den Zeekant van 't Eiland Kuba , waargenomen , befchryvende , zegt , dat het een regtftammig en Takkig Boompje is , van zeven Voeten hoog , in ge- daante naast komende aan de Viorne. De Bla- den zyn ovaal, aan beide enden zeer ftomp, wederzyds Wollig, gedeeld, vier Duimen lang: de Bloemen en Vrugten even als in de vol- gende Sooru fn) Wegedoorn, die ongedoornd is , meteen» xr. Rbtmnus J Colubrinut* (10) Rhamnus inermis , Florlbus hermaphrodttis, Capfulis^^en* trilocularibus , Foliis rugofis integerrimis tomentofis. Syst. Hélt. XII. Veg. XIII. jACq. Amer, ili Hijl. 7S* (11) Rhamnus inérmis , Flor. monog. hermaphr. ereéHs, Cips, S 4 IU Deel. IV, Stuk, aSg Vtfmankiöe Heesters: III. wyvigetweejlagtige regtopfiaande Bloemen { A^dbeu driezaadige Frugten, de Steeltjes met ee~ Hoofd- ne rosfe Wolligheid. fTCTC. 1 • Daar de Takken , Bladen en Bloemen , van den voorgaanden zig naar alle Oorden uitftrek- ten, waren de eerstgemelden in deeze water* pas geftrekt en de Bloemen aitemaal opwaards gekeerd : de jonge Looten , de Bloem- en Blad-? fteeltjes en de Kelk , bekleed met eene yle Wol- ligheid. De Bladen waren hier langwerpig ovaal en fpits , van boven glad. Uit de Oxels kwamen Tuiltjes van ongevaar fceven Bloem- pjes , zonder Reuk, Een vyfdeelige Kelk be- vatte groene Schubbetjes , waar buiten de Meel- knopjes , en waar binnen een enkele Styl > met eenen vierdeeligen Stempel. De Vrugt was een driehokkig, driekleppig, Huisje, met enkelde, ronde , platachtige , uitgegulpte , zwarte zeer gladde Zaaden. In hooge Berg - Bosfchen groei- de dit Gewas tot twintig Voeten, maar in 't Kreupelbofch , aan Zee, zelden zeven Voeten hoog, hebbende Bl-aden van vier of zes Duimen lang. De Heer Jacquin heeft het dus op verfcheide der Westindifche Eilanden gevon* den, ea dg Wolligheid pp Kuba Zilverachtig, an* €ap$. tricoceïs , Fetiolls Ferrugineo - tomentofis. Jhid- Jacq. Amer. 16. Hifi. 74. Rhamnus arboreus, Foliis obovatis, VeT «pils. £ro\vn. Jam» 172, Arbor Baccifea Indica, 5ccfCoMM* P E N T A N D R I A. aSf anders overal Roestkleurig waargenomen. Het iir. werdt van de Franfcben op Martenique, moog- Afdeel; lyk deswegen , Bois Coaleuvre , dat is Slangen- Hoofd- boom, geheten. stuk* (12) Wegedoorn, die ongedoornd is , met twee- xn huizige Bloemen en dubbeld gekartelde ^ipt™** Bladen. Aipiiche. De gekartelde Bladen onderfeheiden deeze van den Vuilboom , anders Sporckenhout ge- naamd, op het eerfte aanzien, hoewel hec Ge- was zeer gelykt naar dat der Duinbesfen of Purgeerende Wegedoorn. Men vindt het by fommigen Besfendraagende zwarte Éls , met rimpelige Bladen , getyteld. De Bladen zyn ook grooter dan in de Vuilboom, zo Tour- we f o r t aantekent. De Heer Haller vondt dit Gewas in 'c Gebergte Jura van Swkzer- land , en elders. Het groeit ook > volgens ande- ren , in Bourgonje. (13) Wegedoorn, die ongedoornd > is 9 een krui- xnr. , Rhamnus pendpumilus. Kruipende. (11) Rhamnus inermis , Flor. dïoicis , Fol. duplicato • ere* natis. Syst. Xat. XII. Vtg. XIII. Rhamnus inermis, Fol. gla- bris crenatis. Aft. Gott* 349. T. 16. Frangula Ora Folii fer-; ratd. Hall. Helv. 164. Fr. rugofiore et ampliore folio. Tourn. lnfi.óii. Fr. altera polycarpos. C. B. Prodr. 160. Alnusnigra polycarpos. C. B, Pin. 428. Alnus nigra baccifera rugofiorc folio f. major. J. B. Hifi. I. p. 562. (13) Rhamnus inermte repens , Flor. hermaphroditis , Fol, fer. Sj U> Deel, IV. Stuk» Vyfmannige Heesters, a'***l ^ewas* met: tweeflagtige Bloemen en v ' Zaagswys' getande Bladen. 8TüxF.D" Deeze Soort , die van Tournefort de Kleine Berg - Rots- Vuilboom , met rondachtige Bladen, genoemd wordt, gelykc naar den Wil* den of Slee -Pruim , volgens Ray, en komt voor op den top van hooge Bergen in het Thu- ringer Woud. Het is niettemin een Heefter , verfchillende van de volgende Soort, doordien de Takken langs de Rotfen kruipen en de Bla- den getand zyn ; van de voorgaande door de Tweeflagtigheid zyner Bloemen. Rbllnus 04) Wegedoorn, die ongedoornd is 3 meteen* TrAnguU. wyvige , twee/lagtige Bloemen en effenran- boom' dige Bladen. Dit is de bepaaling der Kenmerken van den algemeen bekenden Vuilboom , die niet alleen de Bofchachtige vogtige Landftreeken der Noor- delyke deelen van Europa , welken onze Rid- der daar aan tot eene Woonplaats toefchryft, maar ook in de middelfte en zelfs in de Zui- delyke deelen , ja door geheel Europa , huisvest. Gouan vondt hem groeijen in een Bofch by Mont* icrratis. Tubr. Diar. hal. 120. Frangula montana puraila Sa- xatilis , Folio f.brotundo. TOURNF. Injl, 612. Seg. Ver. Iï. PI. 296. Frangula minima rupeftris , Pruno fyi veftri affinisA- mericanaï foliis. RAJ. Dendr. 6$. (14) Rhamnus inermis, Flor. monögynis hermaphroditis r Foliis integerrimis. Hort. Cliff* 70. FL Suecé 194, 203. Mat* Med. 73* Roten Lugdb. FL Lapp. 60. Alnus nigra baccifera, C. B. Fin. 428. Frangula Dod. Pempu 7*4. HALL. Helv. 164 EQERH, Lugibau 11% 23 X. TOURNP. lnfi% tfn.LOB, ImM* 17$. P E N T A N D R I A. 283 Montpellier; Scopoli zegt, dat hy in deAFDE*ELt Haaien en aan de Heuvels van Karniolie woont: v* II llek , dai hy zeixs al te gemeen is op aegTÜJU Mocrasfige plaatien inSwitzerland. Van Duiifch- Vu\i, laiid en Engeland behoef ik niet te fprceken>ÖW- Men vindt dit Gewas in de meelte Provinciën van onze Nederlanden, in 't Franfch geeft men 'er, veelal, den Latynfchen naam Frangula aan 9 of noemt hetzelve Aulne noir , dat is Zwarte Els; gelyk de Engelfchen het ook Black -Alder of Elder-Tree heeten, de S weeden Brak -wed, de Luitfchei\s Faulbaum ; waar van ons Vuil- boom of Stinkboom ontleend is ; doch anders noemen wy dit Gewas Sporcken- of Pylhout. Het is een Gewas, dat met verfcheide Sten- gen , van een Duim of daar boven dik, ter hoogte van tien of twintig Voeten opfchiet , heb- bende eene bruine Schors met groenachtige Vlakken % waar onder zig een Bast vertoont, die Saffraankleur verwt. Het Blad wordt door fommigen by dat der Elzen , door anderen by dat der Kornoelje - Boomen vergeleeken. De Heer H aller zegt 'er van, de Bladen zyn eer der Beuken dan der Elzen , fomtyds uit den ronden gefpitst , fomtyds ronder. De Bloemen hebben een Trechtervormigen Kelk, waar in dergelyke Schubbetjes , als in de andere Soorten van dit Geflagt , welken anderen Bloem- blaadjes noemen , als voorheen gemeld is *. Boer- *Bladz. ha ave zegt , dat de Bloem vyfbladigis, ko» mende uit den binnenrand van dm Kelk vyf- cn- Ih Deei„ iv. stuk* a84 VyfMannïge Heestérs. a entwintig Meeldraadjes voort ; doch de Heer Afdefl jjallER> en anderen, geeven 'er maar vyf Hoofd- aan. Hoe 't zy, de Kelk is zekerlyk in vyven stuk» gedeeld, en bevat het Vrugtbeginzel, dat een hom!1' enkelen Styl heeft , met den Stempel , als 't ware , in tweeën gedeeld , volgens Doktor Sco- poli. De Vrugt is een Befie , twee Steentjes of Zaadkorrels bevattende , als Linfen , doch eigentlyk driehokkig , 20 de laatstgemelde aan- merkt. Deeze Besfen zyn eerst rood, maar ryp wordende zwart van Kleur, met een blaauw Sap. Men noemtze in 't Groninger - Land Jeupjes , zo de Hoogleeraar de Gorter aantekent : waarfchynlyk om dat zy naar de Jo- ben- Besfen gelyken. Toürnefort zegt 3 dat deeze Besfen zoetachtig van Smaak zyn , en mooglyk worden zy dan ook wel gegeten ; doch het voornaamfte gebruik , dat men in de Geneeskunde van dee- zen Boom heeft , beftaat in de binnen -Bast, welke een flerk Purgeermiddel , dikwils met braaken en afgang te gelyk werkende , uitle- vert , zynde zeer fcherp van Smaak. Een Vierde Loots in Poeijer, of een half Loot in Af kook- zei , is genoegzaam tot eene fterke Buikzuive* ring , en door dezelve voor Waterzugtigen , Geel- zugtigen , of die aan eene Verftopping der In- gewanden kwynen , van dienst bevonden. Echter veroirzaakt dit Middel dikwils zwaare Krimpin- gen , Pynen en een Herken Buikloop , indien 'er niet het noodige tot verbetering wordt by- Pbntandria. 285 gevoegd. De Kolen van het Hout zyn tot het III. maaken van Buskruid zeer geacht (*> Anderen hMs*W pryzen daar toe die van den Berg- Vuilboom , Hoofd- met gekartelde Bladen, hier voor befchreeven *, • TUK* in 't byzonder aan (f ). Met de Besfen verwt men zl *^Iadz- in Svveeden het Garen groen, even als met die van de eerfte Soort 5 en de Bast dient mede om de Wollen Stoffen geel of bruin te kleuren. (15) Wegedoorn die ongedoornd is, met twee- Jlaglige Bloemen , de Bladen ovaal , ge- Uneatm. Jireept , uitgegulpt > van onderen Nets- digec%cpbla' wyze geaderd. Dit Gewas , waar toe de Geylonfche We- gedoorn , met rondachtige gladde Bladen 5 ruige Tak- f Carhnes Ligni Frangute ad Pulvsrem Pyrium alih pr&feruntur , zegt de Heer H aller ; doch men moet dit zodanig niet verftaan , als of zy de allerbesten waren* Zie hier voor bladz. 271. Waarfchynlvk zal in het denkbeeld daar omtrent een aanmerketyk veifchïl plaats hebben, naar dat men het Hout of de Kolen best bekomen kan , en ik ge- loof, dat de deugd van 'c Buskruid meer afhangt van de hoe- danigheid der Salpeter , die men 'er toe gebruikt , en van het maaken, dan van de verfchillendheid der Kolen. .(•f ) Carbones commendantur pro Pyrio pulvere. RAJ. Hifi. Ï605. Rhamnus inermis , Flor. hermaphroditis , Fol. ovatis lineatis repandis, fubtus reticulatis. Syst. NatA XIL Vtg. XIII. Rh. Zeyl. fol. fubrotundo glabro , Caulibus hirfutis , Spinis exiguis. Eurm. Zeyl. 188. T« 88. Rhamnus lineata. Osb. Uw* 219. T. 7. Acacia: forte cognatus e Maderaspatnara &c, £luk» Phyt. 122. f. 4% IS* Deeju IV, StosU 286 Vyfmannige Heesters* UI. Takken en kleine Doorntjes in de Oxelen 5 van Afdeeu ^en H00g]eer j. Burmannüs zeer fraay in Hoofd- Afbeelding gebragt , betrokken wordt , maakt &Tüic# jn Qfcte£È volgens Osbeck, een Hcefteruit* met ronde iets Wollige Takken , Mans langte hoog, die aanmerkelyk is wegens zyne fcboone Bladen, welke geelachtig groen zyn, metroode Aderen. Hy fchryft 'er geheel effenrandige Bladen aan toe, doch in zyne Afbeelding ver- toonen zy zig uitgegulpt , het welk geen plaats heeft in die van den Heer Burmankus. De evenredigheid der grootte van de Bloemen tot de Bladen is ook ongemeen verfchillende. xvt. (16) Wegedoorn , die ongedoornd is , met jüat^nus. tweehuizige Bloemen , een driedui ' beien Aiatemus. Stempel en Zaagswys' getande Bladen. Van dit Gewas wordt, zo wel als van deü Vuilboom , door Tour ne fokt en anderen een byzonder Geflagt gemaakt , 't welk eenige Verfcheidenheden bevat. De Groeiplaats is in de Zuidelyke deelen van Europa. Men houdt het 5 wegens de fraaiheid van zyn altyd groe- nende Loof , ook voor pleizier in de Hoven van (16) Rhamtius inermïs, Floribus dioicïs , $tfgm«tc triplid é Foliis ferratis. Vir. Ckjff. i*. Hort. Ups. 47. SAWV. Monsp. SS* GOUAN. Afinsp. 112. Hort. Cliff. 70. RoYfiN Ltirdhat, 2z$. Phylica elarior. C. B. Pin. 477. humilior. Ibid. Alaternus primus et fecundus. Cim Hisp. 57 $ 5$, $9* TOURNF. Infi% 595* BQERH. Lugdbat. aij4j Pentandrï «a. 287 van Duitfchland cn de Nederlanden , daar het Hl. alleen by den Latynfchen naam , in rt Franfch Ala- AFD^£t' terne, bekend is. Men heeft het ?er, met lang- Hoofd. werpige of rondachtige , met Zilverachtig ge*STUK' zoomde, en met Herlyk wit gemarmerde Bladen. n£l*ur~ De vermaarde Clüsius vondt twee Soor- ten van Alaternus. De eene , die de Bla- den langwerpig heeft , zegt hy , wordt fom- tyds Boomachtig , met lange niet zeer dikke Takken , of liever buigzaame Ryzen , wel- ke een groenachtig witte Schors hebben, en daar onder een geel Vliesje 5 dat het Hout bedekt. De Bladen, als tusfehen die der Oly- ven en Groen - Eiken in , zyn taamelyk dik en zwartachtig groen. By fommigen der Grieken wordt het deswegen Elceprinon genoemd , zegt Plinius. De andere Soort blyft laager en heeft de Bladen ronder, ook bleeker groen. In beiden komen de Bloempjes , Trosachtig j uit de oxels der Bladen voort , en aan den laatften hadt hy Vrugten v als die van den Maftikboomf waargenomen. De eerfte kwam deezen Kruid- kenner in Portugal, de andere, zo aldaar als in Spanje, natuurlyk groeijende, voor. De Vrugt is een ronde Befie , doorgaans met drie Zaad* korrels bezwangerd 3 zegt Toürnefort, die éi zelve, benevens de Bloem, zeer duidelyk afb eïdt. Clusiüs vertoont het Gewas der beide Soorten, Omftreeks Montpellier , daar het aan den zeekant en elders voorkomt , noemt hec Landvolk hetzelve Alader > zo de fleer GOUAN lh Deel* IV, Stuk» Vyfmannige Heesters* UI» Gouan meldt , als ook Bourgefpine : want het Fv^EL* heeft twee kleine zwarte Doorntjes, die in de Hoofd Herfst afvallen , nevens het Bladfteeltje we- stuiu dcrzyds. Sommige Stammen hebben enkel Mannetjes, anderen tweeflagtige Wyfjes-Bloe- men en drie Stempels, zo de Heer Murray aantekent. xvn. f 17) Wegedoorn met dubbelde Stekels , den ^aiiurlV onderften omgeboogen, §n driewyvige Bloe- Paiimus. men. In de Zuidelyke deelen van Europa , in Grie* kenland en elders , komt ook deeze voor, die mede een byzonder Geflagt heeft uitgemaakt onder den naam van Paliurus. De Vrugt , die de gedaante van een breede, platte, Knop of Schildje heeft en dus het allerminfte niét naar een Befie gelykt , zou deeze Soort het allerbeste van de anderen ondericheiden. De- zelve is Wegedoorn met rondachtige Bladen en eene famengedrukte Vrugt , van Bauhinus getyteld geweest. yt Gewas is Heefterachtig, doch wordt fomtyds een Boom , met gedoom- de Takken en kleine rondachtige Bladen, die uit (17) Rhmnus Aculels geminatis, inferlore reflexo, Floribua trigynis. Hort. Cliff» 69. Hort. Ups. 47* RoYen Lugdbat. 224. SAW. Monsp. 306. GOUAN Monsp. 112. Rhamnus Folio fubrotundo Fru&u coinpresfo. C. B. Pin, 477. Paliurus. Doo* Pimpt. 756. TOURNF. Infl. 616. BOERH. Lugdbat. II. 237. (*) Petafum vel Umbonem referens , zegt BOERHA&VS ; TouRNEFORT noemtze Clypeiformis* nft den donker groenen roodachtig iym Dc llïl, Bloempjes , aan de top - enden der Takken fa- P3®**^ mergehoopt , zyn geel , en de Vrugten , die Hoofd- men 'te Montpellier Chapeïets noemt , bevatten STÜK# twee of drie Olie - achiige Zaadkorrels , ïn de drie holligheden van het Steentje. Het Af kookzel der Vrugteh van dit Boompje is3 indien men het een genoegzaamen tyd lang gebruikt, een zeer dienftig Middel om het Gra- veel - Zand uit de Nieren en de Blaas te dry- ven 9 zo de vermaarde Garidel verze- kert , die 'er by voegt , dat het echter geené Steen breeken de kragt heeft , welke fommige Au- theuren daar aan toefchfyven: ja „ daar isfze,9;e 3, hy f ) tot heden hog geen Middel bekend * „ 't welk j inwendig gebruikt , den Steeiï cl t 3, Nieren of der Blaès zou kunnen ontbinden 3, of doen fmelten. Dit heeft my de beroërri- de Touuneport verzekerd , na om el* 5> baare Proefneemingen , welken hy daar bm- 53 trent , op order van het Miniftene , ih de 33 Hospitaalen te Parys hadt werkheilig ge- 13 maakt" (*). (18) Wc' (?) Hifi. des Planfes '*ux entnrhs èi'Aix. Anno i?ï$, iii Fol. p. 347. Uit het getuigenis van deezen Geneeshee; en Konïnglyken Hoogleeraar der Ontleedkunde, te Aix in Pro» tenre, blykt dan ontegenzeg.:elyk , dar de beroemde Tour- NEFORT weezentlyk de Praktyk geoefend heeft ; wrat fomrai- gen ook daar tegen mogen inbrengen; te meer dewyl G\- RiDÉL ïh zyne Inleiding p. XI. van hem zegt s fa Pratiquk dans la Medecine étoit Judïcieüfe ÖJ hèuriqfe'i T Ui Deel; IV. Sttis» Vvfmannige Heesters. III. (18) Wegedoorn , met dubbelde Stekels, den Afdeei. eenen krom, en langwerpig ovaale Bladen. Hoofd- stuk. Deeze, in 't Ryk van Tunis groei jende, xviii. fcryat den bynaam van Lotus , die de eigen naam is van een geheel ander Peulgewas. 1 our- XotüS% nefort noemtze JJ'ÏWe Jobenboom. Het is een Heefier met ronde Takken , die twee Stekels aan den oirfprong der Bladen, den eenen wa- terpas, den anderen krom heeft, gelyk de Pa- liurus; doch de Bladen zyn, in figuur, aderen, gladheid en grootte , volmaakt als die der Jo- benboomen , behoudens dat zy den rand flaauw en yl gekarteld hebben. De Lotus - Boom der Ouden , waar van deeze Soort waarfchynlyk den bynaam heeft , is 9 volgens de befchry ving van Athen^us, zeer met de Jobenboomen overeenkomftig. Hy was klein van Gewas, ruuw en gedoomd , met kleine groene Blaadjes als van den Wegedoorn , en droeg roodachtige Vrugten , van grootte als ronde Olyven , bevattende een kleinen Steen. Deeze Vrugten werden tot een Koek gedampt voor de Slaaven, doch Vrye Lieden kreegen ze niet op Tafel , dan na dat 'er de Steen was uit- gehaald. De Smaak was als die der Vygen en Dadelen , maar de Reuk beter. Van deeze Vrugten , (is) Rbamnus Aculeïs gemin. altero recurvo, Foliisovato» oblongis. Syst. Nat. XII* Veg. XIII. Zizypkus fylvefhig* T-OURUF. Injl* 627t SlIAW* Afr. 631. % jP E NT A NDRI Mi 29i Vrugtcn , In Water gcwreeven , werdt een foort tifc van Wyn, of ook Azyn , gemaakt. Wegens Afi^eu het eeten deezei* Vrugten hadden de Ingczctc-Höorói nen van 'zekere Landftreek , in Afrika , deaSTÜKi- naam van Lotophagi bekomen* Céhcele Krygs* heiren zouden daur door gefpyzigd zyn 5 zo Plikius verhaalt (19) Wegedoorn met dubbelde Stekels, den ïiL eènen uitgejtrekt; eenhidzige Tros/en inde^J^*9 Oxelen en naakte Bladen* Leguajüfc t)e Heer J a c q ü i n vondt deeze Soort ^ welke hy aanmerkt een onaanzienlyk Boompje te zyn , op de meeften der Karibifche Eilanden en de nabuurïge Vaste Kust van Zuid * Ameri- ka Die van Kurasfau j zegt zyn Ed , fcöëtiied het Wilde Kerfcnböom of Leguaan Besfeböom , om dat het op plaatfen groeit , daar z\g de Le- guaanen veel onthouden* Het bemint > naiale» lyk, Steenachtige Gronden 5 open Bofchjes$ Muuren , Haagen , enz. De Takken zyn lange j taai je , nederleggende Ryzen , bezet met Ste- kels (*) *t Is twyWachtlg of daar mede de Lotus -Boorrt ,thaHë bekend, en in 't voorgaande StUK , bladz. 570^ doo- riiy befchreeven, dan een Soort van Jobenboomen , gelyk dceze^ bedoeld worde. (19) Rbamnus Acul. gem. altero patente, Racemis axilla- tibus monoicis, FolÜs nudis. JACC^ Amer. 16. Hifi* p. 74*. Jujube Americam fpinofë ^ Loti arboris folid & Facie $ teö Cömm. Hort, h 14 i. T. 73» T i II. Deel» XV* Stuk* 292 Vyfmannice Heesters? III. kels en Lancetswyze gekartelde Bladen , door- Afdeel, gaans jj.-g 0£ vier ^ Z€ijen agt £)uimen lang, Hoofd- De Bloempjes zyn klein en geel, komende by stuk» Trosjes voort, zo wel Mannetjes als Wyfjes, waar van de eerften een Kelk in vyven gedeeld hebben , byna zonder Styl, met vyf Meeldraad- jes , doch geene Schubbetjes of Bloemblaadjes , zo min als in de Wyfjes - Bloemen, die twee Stylen hebben met gefpleeten Stempels De Vrugt is een langronde Befie , tweemaal zo groot als een Erwt , met een zoet Vleefch , naar \ welke de Kinderen en Wilden gretig zyn, een Steentje met ééne holligheid bevat- tende. xx. (20) Wegedoorn met meest dubbelde kromme RN^ect Stekels; de Bloemen aan Tuiltjes, half strand- tweewyvig ; de Bladen getand en weder- Joben- r 1 j boom. zyds glad. Tot deeze Soort behoort de Strand- Joben- boom van RüMPHius, een Heefterachtig Ge- was 3 dat men op de Stranden van veelen der Molukfe Eilanden vindt, met gladde Bladen cn Vrugten als Olyven, aan Trosjes, door deryp* heid hoog geel wordende, doch niettemin zuur bly- (20) Rh&mnus Acul. fubgeminatis recurvis, Pedunc, corym- bofïs. Flor. femidigynïs , Fol. fêrraris utrinqae laevibus. FL IZeyL 87. Jujuba Indica fpinofa &c."*Pluk. Alm. 199. T. 215. f. 2. RAJ. Denir. 44. Vidara littorea. Rumph. Amb* II, p. 5ï5>. T« 37* Rhamrms Napsa, Bürm. Fl% InL p. 60, Fentandria. 293 blyvende. Behalve de Malhn- Toddali van Ma- xïl. labar, die men Nanen - Pluimen noemt, wordt Af deel. hier toe betrokken de Ccylonfchc Gedoomde Hoofd* Boom van Ceylon , met drieribbige Bladen , van stuk. Herman n ü s ; doch het fchynt my toe dat decze en de twee volgende Soorten, wat de aanhaalingen betreft , niet zeer duidelyk on- derfcheiden zyn. (ai) Wegedoorn met enkelde kromme Stekels, xxr. vergaarde Bloemfieeltjes van half tweewy- ^fyX** vige Bloemen, en Jlompe Bladen, die van |?00^kcr- onderen Wollig zyn. Tot deeze Soort wordt betrokken de Perim- Toddali van Malabar, aldaar in 't Nederduitfch Doomkerfen genaamd , niettegenftaande Rum* phius van zyne Malus Indica fchryft, dat de- zelve op fommigen der Wester - Eilanden van Indie Vrugten als Lemisjes of Pruimen draagt, die aldaar Appeltjes genoemd worden. Op Ambon was het een Boompje, met Bladen als van Appelboomen , Vrugten draagende die wat wrang waren , doch van de Indiaanen gretig ge- f21) Rhamnus Ac ui. fblit. recurvïs, Pedunculis aggregatis, Floribus femidtgynis , FoU retufis fubtus tomeiïtofis. Fl. Zeyk ip. Jujuba Ind. fpinofa , Fol & Fru&u rotundo. Pluk. Alm. 190. RAJ* Dcndr. 44. Malus Indica. RüMPH. Amb. II. p. 117* T. 16. Perim * Toddali. Hort. MaU IV. p, %f% T, 41. Burm. FL Ind. p. éo% T 3 II* DEEL. IV* STUK* ^94 Vyfmannïge Hee*x«rs, ÏI|» gegeten werden* De Ceylonfche Gedoomde Pruim* ?L' ioom - met ronde Vrugten van II erman* Hoofd- n u $, wordt hier ook t'huis gebrsgt. Ilandd is de Ceyloiifche en Vidaro de Maleitiche naam. J?^T\- (22) Weeedoorn met enkelde kromme Stekels « QenapVia. gn byna ongejieelde Bloemtros jes 5 & fluimen" Hartvormig van onderen Wollig* Van deeze Soort , op Ceylon vallende, heeft de Hoogleeraar J. B.urmannvs een zeer fraaije Afbeelding aan 't licht gcbragt , zeg- gende dat het een Heefter is , met eenen ron* den, tegtopftaanden , ruiger? , gedoornden Steng 3 welke ovcrhoeks ovaal gefpitfte Bladen uitgeeft, die van boven glad , van onderen bezet zyn rneö eene gcele , zagte Wolligheid , als van Zyde 9 >yaar door echter de Kibben zig vertoonen On- $er ieder Blad komt een korte, kromme, zeer fcherpe Stekel voort , en Trosjes van zeer kleine Bloempjes uit de Oxels der Bladen» %%xvl (23) Wegedoorn met dubbelde Stekels , den Ippm611" ^z%^ Rb*»tM* AcuL folit. r^curvls 3 Pedunculis ap-gregatis fabCcsGlibus, Foliis (èmicordarTs fubtus tomenrofïs. Fl. Zeyl* S8« Jujuba aculeata-j Nervofis foliis iufra Sericeis flavis. Bu&M. tZeyl. isi.Bvem. Fl. frrd, p. 60. (23 ; Rbarjfnm Acul. geminatis , alter» recurvo , Floribus dlgynïs , Fol ovato oblong.is. Her?. C/*$ 69. 74. RCYEli Lugdbat* 224. SAüv. Monzp. $9. GOUAN Mcnsp* ^13. Jujuba fylvelïris. C B* Am. 44-6. Zizyphus. DOD Pempt, f®7 /k |uj*tt>J5 roajores oblong*. C, B, i3???. Zizyphu$. P E N T A N D R I A. 295 êénen krom: tweewyvige Bloemen en lang- III. werpig ovaale Bladen. Ai deel, Hoofd- De gewoone Jobenboom wordt hier bedoeld % stuiu welken de Franfchen Jujubier heeten. Uit Sy- rië is deeze , ten tyde van Keizer Auguftus, in Italië overgebragt. Thans groeit hy in de Zuidelyke deelen van Europa 3 zyndebyMoNT- 3PELLIER zo op dc Velden als in de Hoven gemeen , zegt Gouan. Men noemt hem al* daar Guindoulier in de Landtaal» Clusius , evenwel , hadt hem nooit van zelf groeijende gevonden , noch in Languedok, noch in Span- je , alwaar hy in de meefle Tuinen aange- kweekt wordt 3 en fomtyds de grootte van een Pruim» of Peereboom bereikt 5 maar doorgaans Heefterachtig is3 met eenen krommen Stam, geevende bruinroode gedoomde Takken uit , die kleine Zytakjes hebben 9 waar aan overhoeks Bladen ftaan met drie Ribben , aan den rand gekarteld , bleeker en grooter dan die van den gewoonen Wegedoorn. De Bloempjes zyn klein 9 vyfbladig en geel ; de Vrugten van grootte als een Olyf, eerst groen 3 dan rood en zoet van Smaak. Deeze Vrugten, die de Spaanfchen Azofeifas> de Franfchen Jujubes noemen , zyn de Jujuba der Apotheeken, als een byzonder Borstmiddel vermaard. Zy worden ons , gedroogd 9 uit Spanje en Italië toegebragt, alwaar het een ge- woone Verfnapering is , gelyk hier de Pruimen. T 4 Me» II. Deel. iv. Stuk. Vyfmannige Heester^ III. lylen achtze bekwaam om den Hoest, die uit Afdeel, een pn^eling van fcherpe Vogten in cle Lon» Hoofd- gen ontftaat, te doen bedaaren, en zy worden sstük. daarom fomtyds , met Dadels , Razynen en andere dingen y in Borstdranken gekookt: ook komen zy in verfcheide Winkelmiddelen van dien aart , en daar is een Syroop , welke vaa de Jujuben den naam draagt, wereldkundig. xxiv. Wesedoorn met dubbelde regte Stekels Rhamnus eri Eyronde Bladen* ' Spinet Cbristu chrifius- Hier voor hebben wy gezien, dat aan dea ?'°°r11' Europifchen Boks -Doorn de naam van Spina, SanEla , dat is Heilige Doorn „ en zelfs van. 's Heiland? Doornekroon gegeven worde: doch dewyl die eigentlyk niet in % Heilige Land: groeit , heeft onze Ridder liever den bynaam van Chrifttis- Doorn toegepast op deeze Soort (*) . zynde een Boompje daar van, in Sweeden, uit de Zaaderi, welken de beroemde Hasselquist. van Jerufalem derwaards gezonden hadt, opge- komen. De Nabea van A l p i n u s , \yelke men, (24) Rhamnus Acuteïs gemïqatis re&?s, Foüis ovatis. Hort. Clif, 63. ROYEN Luidbat. 224. Oenopüa fpïnofa. C. B. Pin. 477. CLUS, Hij?, m p. 313. Nabea Paliurus Athenari credita. ALP, J$gypt. 16. T. 19. Jujube f Zizyphus Afnr cana , muaonatis Foliis, Sfwna gemeüa. Pluk. Alm. 199. -1. 191- %• 3. (*; Sommigen noen[icf> de Hulst ook Qbrïjk» Thorn: tóe. kier voor, Pektandria. 297 men voor den Paliuras van AïHENiEüs ge- III. houden heeft, fchynt hier te behooren. Afdeel.' De Hoogleeraar N. L. Bürmaknüs voegt Hoofd- by dit Gcflagt nog drie Oostindifche Soorten ; STUK' naamelyk. (25) Wegedoorn met enkelde en dubbelde Xxv. kromme Stekels ; getuilde Bloem jïeeltj es en effenrandige Eyronde Bladen. ria. Rondbla* Deeze is een Gedoomde Jobenboom , met klei-dise* ne geribde Wollige Bladen 5 en zeer kleine gee- le Bloempjes , tot byfter kleine Bondeltjes ver- gaard, wordende Doeran - Geretan geheten van de Javaanen. Hy voert ook den naam van lonfche Pruimboom > als insgelyks voorkomende op Ceylon. xxvr. (26) Wegedoorn met enkelde Doorntjes en Rhamnu* éénbloemige Steeltjes op zig zelve; de Bla- ^4U^* den Eyrond , ge/pitst en effenrandig. besfigc* Deeze heeft zo zeer de gedaante van de Blaauwbesfen , dat zy daar van den bynaam voert. De Javaanen geeven 'er den naam van Boa-masfi aan. Zy groeit op de zelfde plaatfen, en zou door den Hoogleeraar J. Burman- NÜS (25) Rbamnus Aculeis folitarüs gemïnisque recurvis, Pe« duncuiis corymbofis , Foliis ovatis integerrimis. Bljrm. Ft. Ird. p. 61, (26) Rbamnus Spinulis fimplicibus , Pedunculis fblitariis unifloris , Fol. ovatis acuminatis integerrimis* Bufjmu FL Ind. P 61. T 5 lh Dt.zu ivf Stuk, 1 098 Vyfmannice Heesters. Afdeel N ü S a*&ebeeld zyn , onder den naam van Cey- v. * ' lonfche Rhamnus>met rondachtige gladde Bladen Hoofd- en ruige Steelen met kleine Doorntjes , de Bloem- STÜK# pics bruinrood, de Besfen zwart hebbende: maar deeze is door Linn^üs t'huis gebragt tot onze Vyftiende Soort. xxvit. (27) Wcgcdoorn met dubbelde Stekels , een dwge?* enkelden en een krommen ; éénbkemige TVchè Steeltjes op zig zelf ; de Bladen ovaal , loteL- gekarteld, drieribbig, glanzig. bami, In Oostindie , als ook in Perfie, komt deeze voor , die den naam van Perjifche Jobenboom in 't Kruidboek van Garcin voert. Zy fchynt , volgens de befchryving , overeen te komen met den Rhamnus Lotus , zegt de Heer N. L. Burmannus, die aanmerkt , dat 'er uit Oostindie nog verfcheiderley Soor- ten van dit Geflagt overgebragt worden , welke in Bladerloof groocelyks verfchillen , doch we- gens de onbekendheid 'der Vrugten niet naauw- keurig bepaald kunnen worden. P II Y L I C A. De Geflagtnaam is, met een ige verandering, de Griekfche naam van den Alaternus, die, zo Bellonius verzekert, de Philyka is van Theophrastus* Geheel andere Gewasfen, niet- (27) Rhamnus Aculeïs geminïs , flmplici & recurvo, Pe- dunculis fblitariis unifloris, Foliis ovatis, (èrmlatis, trinemte lucidis. BuRMf Fl. Ind* p. 61. niettemin, zyn in dit Geflagt begreepen, welke III» de Ouden nooit gekend hebben, van de KaapAn^E De Kenmerken verfchillen van die van 't voorgaande weinig. De Kelk , die vyfdeelig is en Trechterachtig , bevat vyf Schubbetjes, welke de Meeldraadjes befchutten , en de Vrugt is een driezaadige Befie, onder de Bloem voortkomende (*). Tegenwoordig zyn 'er negen Soorten , alte- niaal Kaapfche Gewasfen , van bekend , als volgt, (1) Phylica met J malle gekranste Bladen. Hier wordt de Afrikaanfche Alaternoides vanH^h^ CoMMfcLYN, met Bladen van Hey en wittel- Mosachtige Bloemen , t'huis gebragt. In geftal- ce gelykt deeze veel naar de Protea Hnearis , hier voor afgebeeld en befchreeven , doch de vyfdeeligheid der Bloempjes onderfcheidtze daar van volkomen. Op dezelven volgt een Kaflan- jebruin rond Zaadhuisje met drie Holligheden, ieder bevattende een driekantig Zaad, (*) Dit volgens de laatfte Uitgaave van liet Samenftel der Natuur. In Gen. Plantarum was aan dit Geflagt een Ge* ineene Kelk, een eigen Kelk die driebladig is, en een ée'n- biadige Bloera of Bloemblad toegefchreeyen. ( i Phylica Fol. linearibus verticillatis. Syst. Nat. XII. Gen. z6s. p. 180. Veg. XIH. Gen. 266. p. 196. Ph. foU pvato- linearibus. Hort. Cliffl 70. ROYEN Lugdbat, 199. Ala* ^ernoides Africana &c. COMM. ikrt% Awft. Ih p. 1* T, u afkomftig. Hoofd- stuk. Phylica Erkoides* O) Phy- II. Dist, iy. sros» 3oö Vyfmannige Heesters» III. (2) Phylica met /malle ruigachtipe Bladen, de Afdeel. gemeene Kelken korter dan de Bloem. Hoofd- stuk, Dceze is een Heeftertje met Rysachtige 9 n. rosfe, wit gewolde Takken, bezet met Blaad- ViQfitl1!'* jes als van de Taxis , die den rand omgeboo- Tweekieu-gen hebben , en van onderen eene witte Wol- ligheid. Enkelde Hoofdjes komen aan de enden der Takken , wier gemeene Kelk korter dan de Bloem is, van buiten met vaale Haairtjes, en beüaande uit Lancetswyze Schubben, die rood gekield zyn* De Bloem is' ruig door witte Haairtjes, met een (lompen Stempel. tn. (3) Phylica met Elsvormige Bladen , de bo- Phylica yenjlen ruig. oepimm ^ aangehaalde Afbeeldingen , op deeze Soort , verfchillen aanmerkelyk , ten opzigt van de Blaadjes , welke in fommigen meer, in ande- ren minder of geheel niet Haairig zyn. Com- melyn fchryft, dat het Gewas op opene plaat- fen , in Afrika , drie Voeten hoog groeit ; doch de onderfcheiding van deeze Soorten is wat duifter. Volgens de Afbeelding van Pluke- NE- f2) Phylica Fol. linearibus pubescentibus , Calycibus com- munihus Corolla brevioribus. Mant, 208. (3) Phylica Fol. lineari - fubulatis , funtums hirfutis. Roten Lugdbat* 199. Ricinus arborescens Africanus &c. Seb. Mus. I. p. 38. T. 23. f. 4S 5. Chamaeïea Afr. tricoccos &c. Pluis. Mant'. 45. T. 342. f. 3. Alaternoides Afr. Rorismarini latiq- ïc Sc pilofiore folio» Comm. Pr&l. 63* T. 13» P e n tan d r i a, 301 Ketiüs zyn de Bloemhoofdjes zeer duidelyk HL met Pluimpjes gekroond. Afdeel.' (0 JPhylica met /malle , Jlompe, rauwe Bla*f^°™m den , en Wollige Bloemen aan '£ end der iv. Takken. . fhJka Hier wordt betrokken het Kaapfe Gewas ,de"gCüaar" van Breyn afgebeeld , 't welk die Autheur oordeelde naby te komen aan de Derde Sana* munda van Clüsius , hebbende Wollige Sceclen , Bladen en Bloemhoofdjes ; doch dit verfchiltaanmerkelyk van het gene Seba noemt Afrikaanfche Heide met witte Bloemen en Ros- inaryn - Bladen , wat de Afbeelding aangaat^die echter waarfchynlyk ook naar een Takje ge- maakt zal zyn. Dezelve groeide maar een Voet hoog. (5) Phylica met frnalle . gekoppelde Bladen en w vyfhoömige Bloemen. m$ms% Hier wordt thans de Chamcelea van den Hoog-peide. leeraar J. Bürmannüs, met frnalle van on- deren gryze Bladen en Mosachtige Bloemen, t'huis gebragt. De twee kleine Stoppeltjes , by (4) Phylica Fol. linearibus obtufis fcabrïs, Flor. terminali- bus pubescentibus. Berg. Cap. $1. Sanamundx tertix Claüi affinïs. &reyn Cent. 18, T. 7. Erica Africana Sec. Seb. Mus. II. T. 49. f. s. (s) Phylica Fol. linearibus ftipulatis , Flor. qulnquecornibu?. Mant. 208. Cham. Fof. anguftis , fubtus incanis 3 Flpiibus muscofïs. Burm. Afr. 177. T. 43* f. ?* ÏU Deel* IV* Stuk*, 3o2 Vyfmannige Heesters* III. by den oirfprong van ieder Blad , zyn in da AiDEEL. Afbeelding niet zigtbaar , en worden ook in Hoofd, de befchryving van gedagten Hoogleeraar niet STÜK* gemeld , volgens welke de Bloemen zo wel gepluimd fchynen te zyn , als die van de Der* de Soort. Pbyttc* Phylica met Hartvormige Bladen* diöica. Tweehui- Men heeft ontdekt dat 'er van deeze Man- zlgQ' netjes en VVyf jes - Plantgewasfen zyn 5 waar vaü de bynaam is ontleend. De Schubben van den Kelk zyn hier ruig door groenachtig graauwe Haairtjes, die van de Bloem door witte Haair- tj.es > en van deeze Soort is eene Verfcheiden- heid met omgekrulde fmalle Bladen , zo onze Ridder aanmerkt. VIT. (7) Phylica met enkelde en drievoudige Ëy* Fhylica ronde, van onderen Wollige Bladen. Buxifolia. dige.mbia" Een zeer fraay Gewas maakt deeze , dat dikke $ ronde Steelen heeft , welke jong zynde Wollig en bruin > oud wordende roodachtig en ruuw van Oppervlakte zyn 3 met Bladen bezet als die van Palm $ doch van onderen Wollig en wit- achtig. De Bloemen, in Hoofdjes vergaard s zyn klein en vyfbladig , of hebben den Kelk in vyven gedeeld 3 gelyk de overigen. De Heer l. (6) P&ylica Folüs cordatis. Mant. 342. (7) Phylica Foliis ovatis fparfis, ternisquè , fubtus toméa- tofis. Syst. Nat. XII. Veg. XIII* Cham. Fol. fubrotundcJ, fabtus incano &c, BURM. Afr. np. T. 44. f. U P ENT AND. RIA. 303 J. Bürmannos hadc deeze insgelyks tot de HL Chamcelea betrokken, (8) Phylica met gladde Eyronde Bladen , de^*™* Bloemen enkeld en Trosachtig gepluimd. Deeze maakt een Heefl&r van vyf Voeten v?ir. uit , met rosachtige Takken , de Bladen onge- racem/a. fteeld , fplts \ effenrandig, de Bloemen in éetil^^ Pluim van famengeftelde Aairen $ doch zeer* klein , met een Hartvormig Blikje. Zy hebben geen gemeenen maar een eigen Kelk, die drie- bladig is , het Vrugtbeginzel bevattende, waar boven de Bloem , die fchynt te beftaan uit vyf ovaale , platte , witte Blaadjes. Hoe komt dit met de Kenmerken overeen? (9) Phylica met Ehvormige , fpitfe, ruuwe it. eenigermaate Haairige Bladen, de Takken p^ti^ra. Phtimachtig veelbioemig. .Kfembfoe* Dit is een Heefrcr van twee Voeten, ook, gelyk alle de voorige Soorten, naruurlyk groei- jende aan de Kaap der Goede Hope. Deeze, op Zandige Velden voorkomende, gelykt veel naai- de Heyachtige of onze Eerfte Soort, maar de Takjes zyn veelbloemig en de Bloempjes klei- ner, zegt onze Ridder, Ce. (8) P&ylica Fol. ovatls glabrls , Flor. fimplicibus paniculato- Kacemous. Mant. 209. (9) Phylica Fol. fubulatis acutis , . fcabris fubpilofisj Ramls paniculato - multiftaris. Mant* 209* §04 Vyfmannïge Heesters, Hoofd stuk. Hl. C E A N O T H Ü s. Afdeel. De Kenmerken, die dit Geflagt van de an- deren onderfcheiden , zyn , vyf gewelfde Bloem- blaadjes, van eeneZakswyze figuur, met eenen Pypacfatigen Kelk : de Vrugt een droog, drie- hokkig Zaadhuisje , bevattende drie Zaaden» 't Getal der Soorten is drie, uit ieder Werelds- deel, buiten het onze, één, als volgt. t. (i) Ceanothus met drieribbige Bladen. Ceanothus 4»*enca- ^en vjndc c]eeze onder den naam van Èvony- I aa mus vm ^euw Nederland , met Bladen der ncie* Wyfjes Kornoelje -Boornen, voorgefteld en af- gebeeld door dén beroemden Commelyn, en het fchynt ook de Karolinifche met joben- booms Bladen en kleine Vrugten , byna in Kroontjes geplaatst, te zyn van Plükenet, zo Ray oordeelt , verfchillende alleenlyk daar in , dat de Bloemen , hier , uit de toppen der Steel- tjes voortkomen, en daapr^üit de Oxels der Bla- den. Dit laatfte evenwél heeft ook in dee- ze, aan het bovenfte der Takken, plaats; al- waar zy Bloemtuiltjes uitgeeft, die langer dari de Bladen zyn, zo onze Ridder aanmerkt. Het (i) Ceanothus Foüis trinerviis. Syst. Nat. XIL Gen. 266. p. i8o, Veg. XIII. Gen. 267. p. 197. AIill. 2H&. T. 86. DU HAMEL. Arbr. L p. 138- T. $u Ceanothus Corymbis Folio longioribus. Hort. Ups. 51. Aft. Ups. 1741. p. 77. Gron. Virg. 32. Celaftms inermis &c. ïlort> CU ff'. 73. RoYEN Lugdhat. 435. Ëvonymus Novi Belgii &c. Comm. Hort. Amjl. I. p. 167. T. 86. RAJ. Dendr. 69. Èvonymu* Jujubinisfol. Carol. Pluk. Alm, 139. T* 28, f. 6, Tftfiw. Ehnn Tentandria, Het is een Hecftcr , die , in Virginie en III, Karolina, ter hoogte van drie of vier Voeten 3 ^FD^?fct groeit , met zeer kleine , witte , vyfbladige , Hoofd- Aairswys' gefchiktc Bloemen, die niet miken; STÜK* •hebbende taai je Takken met Olme- Bladen en een droog , tweekwabbig Zaadhuisje , als van de Wynruit , bevattende in ieder Hokje een cnkeld Zaad. Het heeft een dikken Wortel > van buiten rood. Men noemt het deswegen Rood ■ Wortel en gebruikt het om te verwen. Ook ftrekc het Afkookzel deezer Wortelen, in Water , de Wilden van Noord - Anjerika tot een Geneesmiddel voor Venus - Kwaaien, Het !S zeer famentrekkende van Smaak, Ehret heeft een fraai je Aftekening van deeze Soort ge- maakt , waar uit de driezaadigheid der Vrugten Jblykt. {2) Ceanothus met ongeribde Eyronde Bladen. „ ÏL Ceanotbu^ Door den Hoogleeraar J. Burmannüs is ö^lni- deeze voorgclteld en afgebeeld onder de Cey fche* lonfche Planten. Zyn lid. geeft 'er den naam aan van Ongedpornde Besfenboom , met gekan- telde fpits-ovaale Bladen, en Trosjes van roo- de Besfen , die zuurachtig zoet zyn, dus veel gelykende naar Aalbesfen. De Bloempjes zyn3 zo (z) CsAnothus Fol. ovatis enerviis. Ibid. Jlacemis folio b^e- Vfopribru. Fl. Zeyl. 9S. Grosftilaiia Spinis vidua &c. EURj^f. in. T. 48^ Spirxse Theophtasti limilis Frutex Ind»cug? latiore folio. Pluk, Alm, $$o. T. 63. f. By^M» ^ v ^ n*EU IV. STOK. 3o6 Vyfmannige Heesters. III* zo zyn Ed. aantekent , vier- of vyf bladig , met Afdeel, yeeje Meeldraadjes 5 in een Kelk vervat , en Hoofd- komen , zo de Afbeelding aanwyst 3 by Trosjes stuk» ujt ^ Oxels der Bladen voort. nï. (3) Ceanothus met ongeribde Lancet swvz* Ceanothus nr 1 1 7 • n , . Afrkanus. Bladen en rondachtige Stoppeltjes* Afrikaan- fiche Deeze is in Afbeelding gebragt door Com- melyn, die aanmerkt , dat het Gewas , aan de Kaap 5 in vogtige Velden en aan de kanten van Beekjes zeven Voeten hoog groeit. Hy geeft 'er den naam aai>5 van Afrikdanfche Ala- temoides , met Zaagswys' getande Laurierbla» den. De Bladen zyn van boven glanzig groen* van onderen groenachtig wit 3 zittende op een klein rood Steeltje. Het brengt driehokkige Vrugtjes voort, en wegens dezelven wordt het Ricinoides by Seba getyteld. De Styl is uit drieën famengegroeid > en heeft drie Stem- pels, A R D U I N A. Van dit nieuwe Geflagt is de Bloem een- bladig gekromd 3 de Stempel in tweeën ge- deeld : de Vrugt een tweehokkige Befie met enkelde Zaaden. De (3) Ceanothus Fol. lanceolatis enerviis, Stipulisfubrotundis. IVtL Celastrus inermis, Fol. lanceolatis &c. Hort. Cliff. 73. Roykn Lugdbat. 435. Alaternoides Afi> COMxM. Pr&L 61. T. 11. Ricinoides Afr. arborescens &c. Seb. Thth V P- 35» T. az. f. 6. Fase 4 Helmst. 234. Pluk. Fhyt. ja5. f. 1. . Pentandria. 307 De eenigiïe Soort (1) 5 van de Kaap der KI. Goede Hope afkomftig 3 voert den naam van Lycium by den Heer Miller, die dezelve Hoofd- heeft afgebeeld. Zy is zeer kenbaar 5 doorSTUK:# baare dikke dubbeld gevorkte Doornen , die Ardlïn& opwaards gekeerd zyn , en maakt een Heefter^^f^ uit met gegaffelde Takken 3 de Bladen by na doornige, ongefteeld , gepaard, Hartvormig, effcnrandig5 niet afvallend, hebbende» De Bloemen, die wit zyn, komen als gebondeld aan 't end der Takken voort. Hy draagt roode Besfen* De gedaante is als tusfehen dc Randia en Pensea middelflagtig. BüTTNERIA (*)♦ In dit Geflagt is de Bloem vyfbladig ; de Kelk met de Bloemblaadjes geoord; de Meeldraad- jes zyn aan het Honigbakje gehecht : het VrugN huisje gedoomd, vyfzaadig. Twee Soorten ko- men 'er thans in voor, die hier volgen, (1) Buttneria , wier Bladen de Rib en SteeU t. tjes gedoomd hebben. De auuv^c, (1) Arduina. Syst. Nat. XII. Mant. 32. Veg. XIIL Gen. 1250. p. 197» (*) Wegens het verfchü der Hoogdultfche Dialekt van de Latynfche , wordt dit Buttneria of Byttneria gefchreeven , doch men moet het omtrent als Bittneria uitfpreeken. (1) Buttneria Foliis Costd Petiolisque aculeatis. Syst. Nat. X1U Gen, 267. p* isi. Veg. XIII. Gen. 268. p. 197. IoefC Ittn. 313- Chxtxz aculcata. jAcq^ ^mer. 17. Byttneria. Jaccj. Amtr. Hifi. 76* TREW. Ebret. T. So. V % II* Deej-« IV* Stuk» 308 Vyfmannige Heesters. v, Hoofd stuk» III. De Heer Ja cquin heeft deeze Soort in de Afdeel. \yest{nc}jgn waargenomen, gelyk Loefling dezelve in Zuid -Amerika ontdekt hadt. Het is een R ankgewas, veel gelykende naar dat der Braamboozen , zig wyd en zyd uitfpreidende, en de Takken ook gedoomd hebbende. De zonderlinge geftulte, van de Bloempjes, naauw- lyks met woorden uit te drukken of verftaanbaar te befchryven , blykt in de zeer fraaije Af- beelding, welke daar van, of van een dergelyke Plant , uit de Tekeningen van Ehret is aan 't licht gebragt. Zy zyn klein, en de Bladen taamelyk groot , aan de oude Takken fpits o- vaal , vier Duimen lang , aan de jonge Takjes lancetvormig en kleiner. Loefling geeft 'er een Steng aan , van vier of vyf Voeten hoog. ii- Buttncria mtkrophyl- la. Kleinbladi- ( ongedeeld ; geevcnde veele Haairachtige Bloemftceltjes uit de Oxelen. De Bloemblaadjes zyn final aan 9t Grondltuk wederzyds gekwabd , vervat in een (z) Buttneria Ramis flexuofo lacvibus , JFoliis inenrubus* Mant, zoj, JACQ: Hort. T» .29, Pentandria. 309 een vyf bladige üitgefpreide Kelk. De Vrugt Hl» is aan alle kanten gedoomd. fdeeu Hoofö- M Y R S I N E. SXÜIU De Bloem is half in vyven gefneeden cn iamenluikende 5 gevuld met het Vrugtbeginzel, dat eenen ruigen Stempel heeft ; zynde de Vrugt ecne eenzaadige Befie met een vyfhok- kigen Steen. De eenigfte Soort (1) is van de Kaap af- 1. komffig, waar van zy den bynaam voert, zyn-^J^* de Jlfrikaanfche Palm , met ronde gctan-Kaapfche, de Blaadjes 3 van Plukenetius getyteld. Anderen geeven 'er Myrtcn - Bladen aan of lie- ver van den Myrtillus. De Steng is Heefterach- tig, met verftrooide Takken. De Bloemen ko- men, drie by elkander , uit de Oxels der Bla- den, op korte Steeltjes voert. Zy zyn bleek, met Tegelroode Vlakken, ruuw, gehaaïrd, ge- flooten. De Meeldraadjes leaan tegen de Slip- pen over. De Stempel is als een Penfeel : de Befie blaauw, van figuur en grootce als de Veen- besfen, met een platachtig rond Steentje. Naar deeze Besfen is het Gevogelte aan de Kaap f alwaar het Gewas in de Wildernisfen groeit , zo men verzekert zeer gretig. Cr (1) Myrfine. Syst. Nat. XU* Gen. icZ.p. Vep. XIII. Gen, 269, p. 197. Hort. CUffl 74- Zinn. Gott. 202. Ejrc. Cap. 53. Vitis Idaca ^thiopica &c. COMM. Hort. Amfl. I. p. 123. T. 64. Buxus Africana &c. Pluk. Alm 74. T. go. 5. ïrutex ALthiopicus baccifcra , foliis Myrtüli» BreYN. Cmu v s Su Desu IV* Stuk* 3io Vyfmannige Heesters. ,A Celast rus. Afdeel. Hoofd- ^oem is vyf bladig 3 wyd gaapende, met stuk. een vlakken Kelk : de Vrugt een driehoekig Zaadhuisje met drie Holligheden. De Zaaden hebben een Eeltig bekleedzel. Dit Geflagt heeft zes Soorten, waar van de drie eerften in Noord - Amerika , de overigen in Afrika huisvesten. i. : (i) Celaftrus die ongedoornd is, met ovaale ef- hÈS. fenrandige Bladen. Gebobbel- de. De rondbladige Firginifche Paapen- Mutfen Boom , met hoogroode Zaadhuisjes die fraay ge- bobbeld zyn > van Banister, door Plu* kenetius afgebeeld , is tot deeze Soort betrokken. ii. (2) Celastrus , die ongedoornd is$ met win* fcani™* dende Stengen en gekartelde Bladen. Klimmen- de Deeze voert den bynaam van Klimmende 3 dewyl zy zig om de Stammen en Takken der BöbmeÖ ftrengelt. De Kruidkundige Heer Is- nard, een nieuw Geflagt van Planten opreg- l ten. (1) Celastrus in er mis Fot. ovatis integevrimis. Syst. Nat. XII. Gen. p. iSi. Vtg. XIII. Gen. 270. p. ie gëtytètd, poeit niet alleen in Virginie , méaï ook op Jamaika. De- zelve heeft het Hout hard en wit 5 met eenc gryze gladde Schors bekleed.; doch van de hoog- te wordt niet -gemeld , en hy hadt de Vrugt nooit in volkomenheid gezien. ï% (AJ Celaftrus met gebladerde Doornen 9 hoekige £euiïrus Takken en (lompe Bladen. yaim a i- deeze Soort wordt de Boksdoorn vari ftg \ Portoricö, met (mallere Palmbladen, van Plu- ken e t i u s , t'huis gebragt. Dewyl echter die Arnhem* daar toe 't Gewas van Al pin üs , Uzeg in Egypte genaamd , betrekt > is de over- eenkomfligheid der Bladen ver tè zoeken. Dac Gewas hadt ronde Stengen en fpitfe Bladen; maar de Doorens waren gebladerd, 't. welk een byzönder Kenmerk van deeze Soort uitmaakt* LiNN^Eus fielt de Woonplaats in Ethiopië; doch mogt die liever in 't Zuiderdeel van Afrika gefield hebben, dewyl men dit Gewas aan de Kaap vindt. Ik heb 'er verfcheide Takjes van , die (4) Celaftrus Sp'n's fotlöös , Ram's ahgixlatïs , tctïu oT>- .KiGs. Hort. Cliff. 73. Röykn Lugdbti. 434, Lycium Pór- löricéhfè ]>ujci folits angu&iqribitt. Plux. Alm. 234. T f B N T A N D X I a. 313 die van daar medegebragt zyn , onder myne Ilr» Kaapfche Planten , en derhalve geef ik daar y£EU van in Fig 1 , op de nevensgaande Plaat , een êIoofd- naauwkeurige Afbeelding. Hier uit ziet men3STÜK* dat omtrent in 't midden van ieder Dooren , die van aanzienlyke langte en dikte zyn , twee Blaadjes voortkomen $ tcrwyl dezelve aan den Wortel ook twee zodanige Blaadjes heeft. De uïtfchietcnde Tak is hoekig of met kanten , doch de andere, zo wel als de Doorens, rond. De Bloemen komen met de Kenmerken van dit Geflagt overeen. (5) Celaflrus met naakte Doornen, ronde Tak* v. ken en fpitfe Bladen. Cekfir** Deeze s naar de Evonymus in Gewas en Vrugtspiabiafrj gelykende, met Bladen en Doornen van Lycium3gc' volgens Pluken et, heeft de Bladen Lan- cetswys' ovaal gefpitst, in Steeltjes uitloopenden Van boven met fpitfe Tandjes ; zo dat zy by- kans fchynen gedoomd te zyn , en niet af- vallende. Op zyde heeft het gedeelde JBIoem- kroontjes. De Woonplaats wordt ook gefield in Ethiopië. (6) Celaflrus met ovaale i glanzige , niet ge- vu kartelde Bladen , die gerand zyn. Vol-£^f ™r GUdbfadfc ($) Celaftrut Spinis nudis, E»amis tereribus , FoÜis acutis ge, tlort. Cliff. 72, MlLL. Ditt. T. 87. Lycium Ethiopïcum Pyracan- ihx foliis. COMM. Hort. I p. 163. T. 84. RAJ. Dendr. 72. Evo. nyrao affinis ^thiopica &c. Pluk. Alm. 139. T. 280. f. s. (6) Celaflrus FoL ovaltbus nttidis integerrimis raarginatis, filant. 49. Y 5 XI. Deel. iv. Stuk* 314 Vyfmannige Heesters.' III. Volgens den Hoogleeraar van Royen is Afdeel. ^ een regt0pftaan(je Heefter , met harde brui- Hoofd- ne Takken en overhoekfe Bladen , die Itomp- STÜX* acbtig ovaal zyn , geaderd , glanzig , zeer kort gefteeld , met eenen effenen omgeboogen Rand. Uit de Oxelen komen de Bloemfteeltjes digt en enkeld voort , korter dan het Blad , met holle Bloemblaadjes , de Meeldraadjes korter dan de Bloem , denStyl dik, uitloopende in drie van een wykende Stempels. E v © n y m u s* Paapenhout* De Kenmerken zyn, een vyfbladige Bloem, in een uitgebreide Kelk ; wordende de Vrugt een vyfhoekig Zaadhuisje , dat naar een Paa- pen-Muts gelykt, en gekleurd is, met vyf hol- ligheden en vyf Klepjes ; waar in Zaaden , met een Eeltachtig bekleedzel. Drie Soorten komen thans in dit Geflagt voor , elk uit een byzonder Wereldsdeel , te weeten. i. eZ^uI (l) Paapenhout met de meefle Bloemen in vie- Europi- ren gedeeld, en ongefteelde Bladen. iche. Deeze bepaaling ftrydt tegen de opgegevene Kenmerken; want een vierdeelige Bloem is al- toos (i) Evonymus Flor. plerisque quadrifidis, Folii's fesfilibus. Syst. Kat. XII. Gen. 270* p. 181. Veg. XIII. Gen. 271. p. Ev. Fol. oblongo - ovatis. Hort. Cliffl FL Suec. RoYEN Lugibat. 4S6. HALL. Helv. 423. Ev. vulgaris Granis ruben- tibus & latifoiius. C. B, Pin. 428. CLUS. Hifi. p. $6. Pdnn. p. 94, 97- & Icon latif. in Append. & TOURNS* Infl. 617^ DOD. Pempt. 783. Pent and ria. 315 toos van een vierbladige onder fcheiden. Dat HL het Geflagt , fchoon de meefte Bloemen vier-4 FD*Et* bladiz zyn en dus ook vier Meeldraadjes heb- Hoofd- • STUK ben , hier t'huis gebragt worde, kan men uit de overeenkomst, in Geftalte, met de Ameri^^*^*" kaanfche , eenigszins billyken ; doch ik verltaa de Sluitreden niet, welke onze Ridder daarom* trent gemaakt heeft. Volgens de voornaamste Bloem , zegt hy, komt het met de mede -Soorten overeen Zou men de Bloemen, die 'er meest aan voorkomen, niet als de voornaamften moe- ten aanmerken ; terwyl de Vrugt ook doorgaans maar vierhoekig is met vier Holligheden ? Of heeft de Ridder ook op 't Oog gehad, dat Tour ne fort de vyfbladige Bloem de eer- Ite in rang plaatst? Ons Onderwerp is hier een Gewas, dat van Theophr astus den Griekfchen naam Ëuo* nymos , die een Goeden naam betekent , ge- kreegen heeft , zonder dat de eigentlyke reden daar van blykt. Gemeenlyk fchryft men dien Évohymus ; doch in de meefte deelen van Eu- ropa heeft het zynen naam van 'c gebruik, dat van het Hout gemaakt wordt. Men draait 'er , voor de Speldewerkfters , Sluikfpillen of Klos-- fen van , en hierom noemen de Italiaanen het Gewas Fiifano , de Franfchen Fufain, de En- gelfchen Spindeltree en de Duitfchers Spindel* baum. (*) Ex Flore primario -convenit cnm cengeneribus* Spec. Plant. II. p. 2SS. Phil. Bot. $. 27S* U» Deejl. IV* Stuk» 3i6 V YFMANNIC fi HEESTERS, III. baum- Ik weet niet, waarom de S weeden het Afdeel. jijier heeten. Wy geeven 'er den naam van Hoofd- Paapenmuts of Paapenhout aan , wegens de aar» stuk* tige |1.uur dej- Zaadhuisjes ;gelyk de Franfchen fjtaapen' hcx. ook Bonnet de Prêtre noemen. De Groey- plaats is door geheel liuropa, zelfs in de hoo* ge deelen van onze Nederlanden. Het is een Heette* , die zelden hooger groeit dan agt Voeten volgens Haller , en Dalechamp zegt, dat hy nooit een Boom wordt ; doch dit zal in 't wilde zyn. De Hoogteeraar D. van Royen fchreef my , dat zyn Ed. denzelven in de Leidfe Akademie- Tuin hadt, van zestien Voeten hoog, met den Stam vyf Duimen dik. Dit Gewas heeft doorgaans een gefplceten Bast , met vier Vleugels verheven ; zo dat de Takken hyna vierkant zyn en broofch van Hout. De Bladen , aan den rand fyn gekarteld en dun of teder, ftaan tegenover elkander, en zyn ge- fpitst ovaal. De Bloempjes komen by Trosjes, van twee tot zes , elk op zyn eigen Steeltje voort / en worden gevolgd van eene Vrugt, die Rooskleurig is, bevattende vier of vyfpaar- fche Zsaden in een hoogroode Pap. Deeze Zaaden gebruiken de Boeren, wanneer dezel* ven tot Poeijér geftooten zyn, om het Onge- diert op 't Hoofd der Kinderen te dooden, en noemen deswegen het Gewas Luizenboom, zo de Hoogleeraar D. deGorter meldt. Tour- nefort hadt dit gebruik reeds aangeweezen , en gezegd dat men van het Hout ook Lardeer- pen- Pentandria. pennen maakt. De Vrugt wordt gezegd iterk IIï. te werken door Afgang en door Braaken ; ja Afdveel* men oordeelt het Gewas niet zonder Vergift Hoofd- te zyn ,• alzo het Vee* dat 'er veel van eet ,STÜKv inzonderheid de Bokken en Geiten naar ge- houu^™* tuigd wordt, zulks moeten bederven. Onder de verfeheidenheden van den Europï- fchen Paapenboom , telt men die zwarte Zaa- den draagt , welke glanzig zyn, in Zaadhuisjes van ecne Goudgeele Kleur vervat , en deeze heeft Clüsius in de Bosfchen op de Ooften- rykfche Gebergten waargenomen. Een breed- bladige kwam hem aldaar ook op fommige plaat- fen voor , en Scheijchser vondt denzelven ïn Switzerland. In de Elfaz groeit 'er een , welke de Bladen met Goud gezoomd, en een ander welke dezelven groen en geel bont heeft, volgens Doktor Mappus, die aante- kent , dat de Bladen in de Herfst rood wor- den , en dat men de Vrugten in Loog kookt , om eene geele Kleur te geeven aan Turks Le- der, Saffian genaamd. (ji) Paapenhout met alle Bloemen in vyven n. gedeeld en ongejleelde Bladen. AmerlTJ" nu*. Aan, Al«e"*- kaanlchc, (s.) Evonymus Flor. omnibus quinquefïdis , Fol fesfïlibus. Uid. Ev. Fol. lanceolatis* Gron Virg. Ev. Virg. Pyracanthae foliis &c. Pluk. Alm. 139, T. 115. f. 5. Celaftms Foliis op- politis ovratis intei;errimis &c. Hort. Cilff. sz. Rhus Virgi- nianum Foliis Myrti. CONM, Hprt. I. p, 157. T. 8J. Ka]* Dendr. si* U* Deel. IV, Stus. 318 Vyfmannige Heesters. Iïï* Aan deeze worden Lancetvormige Bladen * A* de f l toegefchreeven ; doch de bovenden zyn alleen- Hoofd- lyk (maller* de onderden breeder en byna o- stuk. vaaj ^ inzonderheid by de eerde uitbotting 3 l0uta.apm' volgens de aanmerking van den Heer Gro- noviüs* Commelyn geefc 'er de Afbeel- ding van , onder den naam van Virginifche Sümach ? met Myrtebladen. Hy draagt gemeen- lyk maar twee Bloemfteelcjes by elkander, en de Zaadhuisjes zyn hoogrood, 't Blyft altops een Heefter of Boompje. Men vindt 'er ook éenige Verfcheidenheden van, in Virginie. iti. (3) Paapenhout met alle Bloemen in vieren Capm%U$ gedeeld en gejleelde ftomp ovaals Bladen* Kaapfche. Als eene derde Soort plaatst onze Ridder thans alhier dat, Kaapfche Gewas , 't welk van Ber gius Colpoon compresTum getyteld is , om dat het de Leedjes der kleine Takjes overs- . hands famengedrukt of platachtig heeft. En zoude 3 volgens zynEd,5 hier ook deCratagus met rondachtige uitgegulpte Bladen, de Bloem en Vrugt Trosachtig , van den Heer J. B u r- mannus, t'huis behcoren. De Afbeeldin- gen , niettemin 5 van deeze beiden , (temmen noch met elkander > noch met de opgegevene bepaalingen * overeen. In die van Bergius zyn (3) Evonymus Flor. omnibus quadrïfidis , Foliis petiolatis ovalibus obtuils. Mant, 210. Colpoon compresfum. BERG. Caf. 3S. T» 1. k 1. Crataegui Fol. fubrotundis fïnuofïs , Flore ae Fruftu racemofö. Burm. Afr4 240. T» 8*« Pentand r i a. 319 zyn de Bladen geenszins ftomp of uitgegulpt : HL in die van onzen Hoogleeraar is de Vrugt een Fly**r ronde Befie met twee Zaaden , en gelykt dus Hoofd* het allerminfte niet naar de opgegevene Ken-STUK* merken van de Paapen-Mutfen. Men noemt htïtV^ dit Gewas , dat een Boom wordt , aan de Kaap Lepelhout , om dat daar van Lepels en Bakjes 'gemaakt worden. Linn^eus zegt f dat de Besfen vierkant en vierzaadig zyn. D l O S M A. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt beftaan in een vyfbladige Bloem , met vyf Ho- nigbakjes boven het Vrugtbeginzel : de Vrugt uit drie of vyf famengegroeide Zaadhuisjes be- ftaande 3 waar in Zaaden met een bekleedzel of Korrels (Arilli) zyn vervat. Dertien Soorten , altemaal uit Afrika afkom- ftig 3 komen thans in 9t zelve voor ; door- dien de Hartogiaas ook daar toe betrokken zyn. (1) Diosma met Elsvormig fpitfe tegenover 1. elkander Jlaande Bladen. Van deeze geeft Co mm el yn een zeerKmisbiadi* fraaije Afbeelding , onder den naam van Afri*gQ* kaanfche Spircea met in 't kruis geplaatfle Bla- den; (1) Dïosma Fol. fubulatls , acutïs, oppofiris. Syst. Nat, XIU Gen. 271. p. 182. Ve^ XIII. Gen. 272. p. 19$. Hort. Cliff. 71. ROYEN Lugdbat. 434. Spirea Africana Fol, cruciatim po- fit is. Comm. Rar. T. 1. Hypericum Afr* vulgate. Seb, K*b* II. p. 41. T» 40. f. 5. II. Deel. IV. $tuk. 3ao Vyfmannige Heesters. ïfk den ; zeggende , dat de Zaaden van deeze en de AfrDEEL twee V0]geU(je van Kaap gezonden worden , Hoofd- onder den naam van Heejlerachtig Afrikaanfch STÜ£* Sint Jans Kruid > en dus is ook het Gewas by Sf.ba getytela. Het is een laag Heeftertje * welks Steng zig digt by den Grond in Takjqs verdeelt , bezet met kleine , fm^Ile 9 gefpitfte > groene Blaadjes , en de Vrugt befiaat uit vyf famenge voegde Zaadhuisjes > veel gelykende naar die der Akeleijen. n (oj Diosma met /malle ruige Bladen. Dhnma birfuia. Van den zelfden Autheur is deeze 3 onder den ge. naam van Ruikende öpircea met Haauige Blar- den , voorgedcld. Zy heeft den Steng veel dikker en hooger , zig ook in Takken verdee- lende, welke by uitftek Haairig zyn, de Bloe- men, aan de enden der Takjes , wit; de Zaad- huisjes insgelyks by vyven famengevoegd. We- gens den {terken Reuk der Bladen en Bloemen , verzamelen de Hottentocten hier van een grootc veelheid , om hun Hoofd en Lighaam daar me- de te beftrooijen, nr. (3) Diosma met /malle 3 gefpitfte 5 gladde , Diosrna gg. (2) Diosma Fol. linearibus hirfutis, Hort. Cllf. K. Lugdbat. Spirxa Africana odorata , Bol. piloiis. Comm Kar. T. 5« Diosma hilfuta. EERG» Cap. Cs. FABR- Heimft. 145* (l) Diosma Fol. lincarihus , mucro ans jglahris, carinatis , &c. Erica jEthiopica, R.osm. lylveftris Folio eleganter pun&ato. PLUK. Mant. 68. T. 347. f. 4. Spiraa AfricaiH cdorata , Flor. &iave - rubentibus. CoiVfM. Kar. T. 2. Piosma wba< JBpo* rubra. Roodbioe» * « n t a n d * i sar gekielde Bladen , die vm onderen twee rj- III* van Srifepe» fo&fc». Afdeeu Hoofd * De roode Kleur der Bloemen onderfcheidtSTUiu deeze Soort, welke nog welriekender is, vol- gens Co mm el yn 3 dan de voorgaande. De Bladen zyn een weinig breeder dan in de eerfte Soort. De gemelde groeijen en bloeijen in on- ze openbaare Kruidhoven 3 en deeze f inzon- derheid, heeft een fterken Balfamieken Geur, waar van het Gellagt den naam voert. (4^) Diosma met Jmal Lancetvormige , van iv. I*. onderen ronde , Bladen, die tyveevoüdig op E^°JXf tlkander leggen. Heyachti* ge, Volgens Bergius zyn de Bladen van dee- zo Vleezig , fpilrond , ftomp , twcehoekig of wederzyds met een verheven Streep, van onde- ren geftippeld , glad 3 kort gefteeld, byna een zesde Duims lang , digt aan elkander gevoegd» Twee Bloemen komen doorgaans aan 't end der Takjes op korte Steeltjes voorn Linnjeus zegt , dat deeze zeer veel Geur geeft aan de Pleifters der Hottentotten (*)♦ m du f4) Dhsma Fol. lineari - lancéolatis , fubtus cohvexis * bifa- riaiA imbïicatis. Spirea Africana Erïcae IJaccifera: foliis. RAjf^» Dendr* 91. Ericsefbrmis Coridis folio, PLUK. Arnalth. z%6% T» 279. f. 5. Diosma Ericoides. Be&g. Qapi €5, (*) Kxc valde ftagxans in Emplaikis Hetreatottojtttim* Tlant* II. p. 287. X . > H. Deel. IV» stuk. 322 Vyfmannige Heesters. III. (s) Diosma met fmalley driekantige, vatton* Afdeel. denn gejnppeide Bladen. Hoofd- stuk. Dewyl alle de Soorten , als gezegd is , van iToma de ^aaP a^omftig z¥n * z0 Iuic1c de Latynfche bynaam vreemd. Ik geef 'er daarom dien van Hanogia. fiartogia aan 3 welke ter gedagtenisfe van den Kruidkenner Hartog, (daar men de eerfte kennis van die zonderlinge Kaapfe Heefters , thans Protea genaamd, aan verfchuldigd is 3) als een Geflagtnaam ontworpen , en nog onlangs onder de Eenhuizigen geplaatst geweest (*J , thans in dit Geflagt verfmolten is. Deeze Soort, naamelyk heeft te vooren alleen het Geflagt van Hartogia uitgemaakt (f ). De Heer N. L. Burmannus merkt aan, dat de gedroogde Takjes , hier van overgezon- den, ten opzigt van het Loof zeer verfchillen- de zyn , hebbende fommigen de Blaadjes fmal- ler , anderen breeder en Lancetvormig ovaal , de Bloemen aan 't end der Takjes of op zyde aan Trosjes 3 dikwils met een gebladerd Steelt- je. Hier van fchynt onze Ridder byzondere Soorten gehaakt te hebben , die vervolgens voorkomen in dit Geflagt. Deeze Soort heeft de Bladen gepaard, of tegen elkander ovei\ (6) Di* (s) Diosma Fol. linearibus trlquetris fubtus pun&atis. Veg* XIII. Hartogia Capenfis, Sp. Plant. 28 S. Syst. Nat. XII. p. 62 s* (*) Syst. Nat. Ed. XII% p. 625. ff) Sp. Plant. Ed, VU p. zn* P Ê H T A N 0 R 1 ü, 323 (6) Diosma met /malle 9 op elkander leggen- Hf. de $~ruuwe ^aan de kant gehaairde Bladen y-^^ de Bloemen Knopswyze geaaird. Hoofd- stuk. Deeze, naar Heide gely kende, heeft een op- VL gereste Steng van twee Voeten , die bruin is , Ahsm* met Takjes bezet, waaraan de Blaadjes agtvou- Geknopte, dig op elkander leggende , van buiten rond ruuwachtig , eenigermaate gerand en op de kan- ten met Haairtjes begroeid. De Bloempjes zyn paarlch , tot een Hoofdje aan 't end der Takjes by een gevoegd , en vervat in een Kelk van op elkander leggende Blaadjes , die ovaal zyn en ïuig gerand. Het Honigbakjc is zeer klein en ïiiet gehoornd. (7) Diosma met ovaale , driekantige , op el- J:u« . kander leggende Blaadjes en ongedeelde Cupresjink* enkelde end - Bloemen. adu^e!^ Deeze heeft dunne regtopftaande Takjes, met kleine Blaadjes als die van Heide, volmaakt drie- kantig , ongefteeld , met een gekleurde Eelt- achtige Punt. De Kelk is( Vliezig en bevat vyf5 of ook dikwils vier , Bloemblaadjes <3 die itomp ovaal en eens zo lang zyn , met vyf regtopiiaan- de Meeldraad i es. (8) Dl- ( ftonipe, gladde *£S£ Bladen. Lancet s- >yic Deeze is onder de Hartogiaas betrokken ge* weest. Het is de Afrikaanfche Spirea met Blaad- jes als van KeuLdoch korter, van Doktor She- rard 3 opgegeven door R a y. De Bladen zyn , boven en onder, bezet met yle Haairtjes. ' x. (10) Diosma met Lancetvormige , gehaairde, tiiiata. rimpelige Bladen. De Blaadjes zyn hier aan den Rand en Kiel met Haairtjes bezet : de Bloemblaadjes zyn lang- werpig met de Nagels naauwlyks langer dan de Kelk. Men vindt een ruigbladig Afrikaanfch Ge- ' ($} Bhsma Fol. ovatis , mucronatis , imbricatis ciliatis. Mant. 124. fiib Hartogia. (9) Diosma Fol. ellipticis obtufls glabris. Veg. XIII. Spi- xza Afr. Saturejae Fol. brevioribus. RAJ. Dcndr. 91. Hartogia lanceolata. Syst. Nat. XII* p. 625. (10) Diosma Fol. lanceolatis ciliatis rugofïs. Veg> XIII. Spinese forte genus Africanum &c. Pluk. «4malth. T- 411. f. 3. Seb. Kab. II. T. 17. f. 5» Hirtogia cüiaïis, Syst. Na». Klh p# 42^ gEBO. Cap, 68. P E N T A N B R I A, 325 Gewas , dat Heeftcrachtig is , met gcele Bloe- Af™^ men aan Kroontjes, van Seba afgebeeld, tot v« deeze Soort betrokken. £00™. fn) Diosma met Laticetswys9 ovaale , ge- uc. paarde , Klierachtig gekartelde Bladen crenata. en enkelde Bloemen. tcidcï^ Deeze ïs , door Bergius, Hartogia Betu- lina genoemd geweest , als de geflalte nage- noeg hebbende van de Naantjes- Berken. De Takken zyn rond en geltreept , de Bladen ftomp ovaal, met flaauvve Stippen over de ge* heele Oppervlakte gefprenkeld 3 hebbende een doorfchynende Stip aan den Omtrek onder ie- der Tandje. De Bloemen , die wit zyn , ko- men Troswyze aan het end der Takjes voort, en hebben een Kelk met vyf Elswyze Punten , die zeer fyn gehaaird zyn. Het Honigbakje be- ftaat uit vyf witte afvallende Blaadjes", die maar een derde van dc langte der Bloemblaadjes heb* ben , cn de Meeldraadjes zyn ook korter dan deeze laatften. Het Gewas is met een zeer Her- ken Balfamieken Geur , van Olie , waarfchyn- lyk, die in de gezegde Kliertjes huisvest, be- zwangerd. Door de bladerige Honigbakjes wor- den deeze twee laatfte Soorten onderfcheiden. (13) Di- Cn) I)Uma Fol. InncftflJato • ovalibus oppofitis , glandulofa- «fenatis, Flor. foütariis. Am* Acad* IV. p* 30S* Hartogia Be- tuiina. Berg. Capt 67, x3 21* DeeuIV, Stük* V^FMANNIGE HEESTERS. Hl. (12) Diosma met langwerpig ovaaïe Bladen* Afdeel. ^ Bloemen enkeld aan 't end der Takken* Deeze van Bergius Eenblo emige Hartogia X;r. getyteld, heeft de Blaadjes van den Kelk ovaal piosma eü proot «, fchier breeder dan de Bladen 5 waar Eenbioe- van de onderlten langwerpig , als die van de Wilde Rosmaryn , geftippeld 5 de bovenften rondachtig zyn als die van de Wilde Thym , of onzer Vrouwe Bedftroo. Het is een laag Hee- ftertje met groote witte Bloemen > wier Honig- bakje uit vyf Draadjes beftaat, welke Eyronde holle Topjes hebben 3 beurt om beurt met de Meeldraadjes geplaatst. De Styl is ook Draad- vormig en heeft een ftompen Stempel. xiix. ( 13) Diosma met Jlomp ovaaïe , Klierachtig f^cheiia. gekartelde Bladen , en twee Bloemen schoone. elkander in de Oxelen. Deeze , Hartogia palchella van den Ridder ge* naamd geweest , is een zeer fraay Heeftertje , met Takken als Roedjes en nette Blaadjes. Het draagt tweeflagtige Bloemen , zege de Heer M u n ra y : maar zyn de Bloemen dit ook niet in veele andere Soorten ? Het Zaadhuisje hadü drie Holligheden. De Bloempjes waren blaauw en (iz) Dk -ma Fol. ovato - oblongls , Flonbtusfolitariis termï- 2?a!ibu<. Cutus humilis iEthiopicus. FLUK. Mant. 4.9, T* 342, £ 5- Hartogia unifiora. Br,RG. Gap. 71. (13) Diosma Fol. ovatis obtufa glandulofo - crenatis , Flo- llbu? geminis. Axillaribus. Sp. Plani. ^8 3. Hartogia pukkal* fy*fjt, XIL p. 62}* Pentandui a. 3217 cn zeer klein , hebbende de Hoorens van het III. Vrugtbeginzel ieder met twee Kliertjes bepaald. Aft^£l« Onder myne Kaapfchc Planten vond ik een Hoor» . Takje, dat , wegens de eigenfehap van tweeST T* Bloempjes by elkander te hebben , tot deeze^™* Soort oordeelde te behooren, en, dewyl die nog ^piet was afgebeeld , kon ik te gevoeglyker daar van gebruik maaken ; om dus ten minfte één van dit vreemde Geflagt in myn Werk te vertoonen. Voorts bevond ik dit Takje, by nader onderzoek , byna volmaakt overeenkom- ftig met de befchryving , welke de Heer Ber- gss van de Hartogia pulchella geef 't , zeggen- de: „ dat dezelve de Steng Heefteracbtig rond* 35 bruin en ruuw heeft met Lidtekentjes der „ afgevallen Bladen , gegaffeld zo wel als de „.Takjes, die ruig en digt gebladerd "zyn , 3, bezet met Vleezige , ovaale , wederzyds glad: 3, de Blaadjes , flaauw gekarteld, en onder ie 3, der Tandje met een Klierachtige Stip, De! 5, Bloemen in de Oxels der Blaadjes , jpegsc 3, twee by elkander 9 aan de Topjes voortfeo- 3, mende, hebbende ieder een byzonder Êtèél- 3) tje. De Kelk eenbladig in vy ven verdeeld : 3, de Bloemblaadjes vyf in getal , langwerpig 3, ovaal, met een Honigbakje van vyf Draad- je jes die korter zyn, zo lang als 't Vrugtbe- 33 ginzel; en vyf Meeldraadjes, langer dan de ,3 Bloem, met dubbelde Meelknopjes, aan de 3, punt geknobbeld. Het Vrugtbeginzel hoe- 3, kig, met een Elsvormigen Styl , die korter X 4 ,5 da^ SU Deel. IV. Stuk, 3^8 VYFMANtfïGË HeÉSTERS. HL „ dan dc Meeldraadjes is en een enkelen Stem- A^deel, ^ pej heeft/* Zodanig een Bloempje is, ver* Hoofd- groot zynde , met alle mooglyke naauwkeurig- stuk. hej(i y by A vertoond 3 en verder ziet men by B het Vrugtbeginzel reeds tot een tropje van vyf gehoornde Zaadhuisjes , in de Kelk aan- gegroeid. By C hebben wy de zonderlinge gefteldheid der Blaadjes van dit Gewas 5 als die van Wynruit met zekere Olie - Kliertjes of Stippen in donkere Kringetjes bezet , welke waarfchynlyk de zitplaats van de ruikende StofFe, in de meeften van dit Gefiagt > zyn > willen voor oogen ftelleD. B R U N I A, Hier zyn de Bloempjes vergaard in een gemeene ruige Kelk. Ieder Bloempje heeft zyne Meeldraadjes in de Nagels der Bloem* blaadjes ingeplant , en den Stempel in twee- en gefpleeten. Het draagt enkelde Zaaden. Men telt 'er thans zeven Soorten van; ook allen aan de iCaap huisvestende, als volgt. (i) Brunia met opleggende , driekantige 5 fpiu fe Blaadjes. Ze* (i) Brania Foliis imbricatïs tuqnctih. acqtïs, Syst. Nat* XII, Gen. 272. p* 182. J^eg. XIII. Gen. 274. p. 199. Brunia Fol.qua- drifariam imbricatis. Hort. C&ff. 70. Cupresfo - Tinulus Cs* pitis Bon* Spel. BREtfN Cent, zz. T. 10, Erica capitata Ci^ ^esfifcwmis Afjr. Pluk^ Mant, 69, T. 34^ f. 5cabi*fe af» Ajjbuscula &c. Raj. üi/?. r\ifa %odifïora. Knoop- P E N T A N I) R 1 4# 329 Zeker Gewas , dat Cypres - Pynboompje van III. de Kaap der Goede Hope, door Breyn ge- ArDvE^. noemd wordt , maakt deeze Soort uit , welke Hoofd- de Knoopbloemige Afrikaanfe Heide is , vanSTÜIU Plukenet. De Takjes, daar van overge- zonden, waren omtrent een Voet lang, rond, en begroeid met kleine Takjes , die Blaadjes als van de Heide hadden en aan 't end ronde witte Wollige Knoopen , uit ontelbaare Schubbetjes beftaande, vanbinnen Zilverkleurig, van buiten groen. Wegens de Zaaden , in de gezegde Knoppen of Appeltjes vervat, oordeelde hy het eenige overeenkomst te hebben met hetSchurft- kruid. De Kelk is in vyven gedeeld en de Bloem beltaat uit vyf fmalle Blaadjes. Door twee Stylen te hebben en een tweehokkige Vrugt , is deeze , zo Linn^üs oordeelt , genoegzaam van de anderen onderfcheiden. (2) Brunia met vyfvoudig opleggende , als aan- ^*nia geplakte Blaadjes , een Bloemtuiltje aan yt Pakacem, end; de Hoofdjes met uitjleekende Kofjes. a *e* Deeze Soort gelykt naar de voorgaande > maar heeft de Blaadjes kleiner, de Takken be* dekkende. Veel Bloempjes , met elkander in een Haairige Kelk vervat, maaken eqn Pluim uit , hebbende bleeke Kaf jes tusfehen de Bloempjes , twee- ^ (z) JBruma Fol. quinquefariata imbrtcatis appresfis f Co- jymbo terminali , Palels Cupitulorum extertis* Berg-, Ca** 5<>, Mant. SS9- X 5 ft. Deel* IV. Stuk* 3§o Vyfmannige Heesters. 111. tweemaal zo lang als dezelven , en langer dan Afd^el* de Blaadjes van den Kelk. 'c Getal der Stylen Hoofd* is twee. STUK* ui. (3) Erunia met /malle nitge/preide Blaadjes , L*l7inZ die Eeltige punten hebben. wollige.* De Tamar/ch van Monomotapa , die Pillen draagt , met zeer fyne Hey blaadjes, de Takjes in eene Wolligheid als Spinrag ingewikkeld hebbende, van Pluken et, wordt hier aan- gehaald. Die Autheurzegt, dat derzei ver Hoofd- jes , a!s ronde Bolletjes op ?t end der Takjes zittende , met een witte Wolligheid omwon- den zyr. Uy twyfelc , of het ook de Atlan- tifche Boom zy , naar de Cypresfen gelykende 5 die het Loof met een fyne Wolligheid overtoo- gen heeft , waar van by Pli niu s gewag ge- maakt wordt, maar die fchynt veeleer te be- hooren tot den Egyptiichen Tamarifch van A l- finus, welke Galnooten draagt, waar van ik in ft vervolg zal fpreeken. Deeze Wollige Brunia , van de Kaap , immers 5 is een Heefier , welke naar den volgenden ge- lykt, hebbende ook een Honig - Spleetje. De Steng is ruim een Voet hoog , volgens Ber- giüs, en geeft dunne Ryzen uit, die Wollig zyn, bezet met Haairachtige Blaadjes, naauw* lyks een halven Nagel lang , met, zwarte tippen, De (3) Brunia tol. linearibus patulis , apiee caliofis. BERG» Cap. 60, Tamariscus Monomopatenlïs Ericx tent fok Plvk> Alm, 361, T, ft 4. PENTANDÏtIA. 331 De Bloemen zyn tot Hoofdjes by een vergaard , Bt cn uit kleine Bloempjes famcngefteld , die tD^EU ieder een Kelkje hebben van vyf Schubbet- Hoofd-. jes , en voor 't overige de Kenmerken van ditSTUKt Geflagt. (4j Brunïa met fmal Laficetvormige v wzïge* iv. fpreide 9 driekantige Bladen 9 welke Eeltige j^aZt, punten hebben. ^vnbiadi* De Bladen van deeze zyn 20 feil niet als vange' de voorgaande , doch niettemin fyn genoeg , om het Loof naar dat van de Averoon te doan gel y ken , waar van zy den bynaamheefc, en daar mede wordt zekerlyk de Breedbladige be- doeld. Men behoeft flegts de fraaije Afbeel- ding , welke de vermaarde Heer J. B u u M a n- n üs daar van, op 't end der befchryving zyner Afrikaanfche Planten , aan 't licht gegeven heeft , in te zien, In die van Plukenetius zyn de Blaadjes merkelyk breeder en ovaalachtig ; *t welk dit Gewas nog meer van 't myne , hier voor in Plaat gebragt , doet verfchillen *. De * z\e Brunia Levifanus is door den Ridder thans totbladz- de Proteaas betrokken y en dus ook reeds be- fchree* f4) Brunia ToL lin. lanceolatls , pntentihus , trlquetris , apice callofis. Berg. Cap. $9. Brunia FoL creberrimis ianceo* latis, Flor. conglobatis. Burm. Afr. z66. T. 100. f. 1. Le- vifanus Afr. Erica? folio. Raj. Dsndr. 130. Lev. Capenfïs Ser- pylli loiïo. I'et. Gaz. 9. T. j. f. 7. Erica capitata flve no diftora , Corios fol. re&is , jEthiopica. Pluk,. Mant. 69. T. 3i<5« f. 7. IJU DFf£L* IV, STUKt 332 Vyfmannïce Heesters; ni. fchreeven *♦ Tot deeze of de voorgaande FyfEL# Soort zal de Afbeelding van het bloeijend en Hoofd- Vrugtdraagend Takje , by Letter d, op Plaat stuk. g van Weinmajsns Kruidboek 3 betrek- * bl. U5. , kejyk zyn. ,vr (5) Brunia met /pits ovaale, aan de kant ge- eiiiltZ* haairde Blaadjes. Gehaairde. Van deeze vind ik niets gemeld , dan dat zy , zo wel als de voorgaande , het Vrugtbe- ginzel boven , maar den Styl in tweeën ge- deeld heeft. ft. (6} Brunia met /malle driekantige Blaadjes en rafiata* een ^trac^en^e Kelk , die de binnenfte «eilraaidc* Blaadjes gekleurd heeft. Deeze wordt thans van het Geflagt van Phy* lica afgezonderd , waar toe zy , met den zelfden bynaam j was betrokken geweest. Haar Kelk , naamelyk, is dermaate Straalswyze uitgefpreid, cn omringt het Bloemhoofdje zodanige dat de fchrandere Breyn het Gewas tot de Asters of Chryfanthen betrokken heeft, gelyk hetzeU ve door Pluken etius wordt aangehaald» Hy bcvcndt het een kleine Heefter te zyn, wiens^ Takjes, in het bovenfte gedeelte, digt met Blaad- jes (5) ErurAa Foliis ©vatls acnnunati's ciliatis. Syst. N*t. msé (c) Brunijt Fol. Hnearibus triquetrïs , Cal. radiante, FoL intimis col orato. Fhy lica radiara. Sp. Plant. 283. Chryfantlrt* Kum Ericoides coronatum. Breyn. Cent. 16$. T. 8-2» PlNTANDRIA. 333 fa bezet waren 3 die denzelven volmaakt naar de tweede Soort van Heide, waar Cl üs tv-ê n$?ti- de Bladen van Coris aan toefebryft , decden Hoofd- gelyken. De Bloempjes , aan den Top der Tak-STim* jes, waren niet veel grooter dan die van *t Duizendblad , en zaten of enkeld of by Kroon» tjes, hebbende haar Bedding omringd metblee- ke Straalen 3 en het daar op volgende Zaad , naar Druiven - Pitten gelykende maar kleiner, was met zekere Puntjes gekroond, (7) Brunia met /malle driekantige Blaadjes , vit. en een Str aaiende Kelk > waar van dk ^ï™/* de Blaadjes gekleurd zyn. fcymeiige, Deeze, van Bergius des wegen Gekleurde Brunia getyteld , zo de Heer Mürray aan- merkt (*) 3 is van de voorgaande , zo onze Ridder zegt, zeer weinig verfchillende 3 en daar van te onderfcheiden door een grootere Lymerï- ge Bedding van de Bloem , en door het digtere Loof, maar inzonderheid doordien de Kelk, uit Blikjes famengehoopt > alle Blaadjes uitgefpreid heeft ( 7} Brunia. Fol. liriearibus triquetrls , Calyce radiante , Fo- liolis omnibus coloratis. Mant, 210, Brunia glutinofa» Berg. Cap. 57. Muscus .fèthiop. Clavatus arborcscens« Pjluk. Manu 149. T. 431. f. 1 ? (*) Brunia cokrata* Berg. Cap> 57. wordt door den Heer Muit RA Y aangehaald : mooglyk om dat Linn^us , in Mant. altera , van BERG1US Brunia cor mat a by brengt : doch in *t Werk van Bergius vind ik , op die zelfde Bladzyde , dceze aelfde Plant Brunia glutinofa getyteld. II» Deel* IV. Stuk* 334 Vyfmannige Heesters JU* heeft tot een gekleurde Glorie, Doch fcheenca Afdeel, deeze twee laatfte Soorten veel overeenkomst Hoofd* met elkander te hebben, en konden misfchien % STÜK* zo zyn Ed. oordeelt, om dat het Vrugtbeginzel onder de Bloem zit, wel tot een byzonder Ge- Aagt behcoren ; 't welk men , in vervolg van tyd , uit deVrugt, wanneer die eens bekend werdt , zou kunnen ontdekken. Zou het ook de Boomachtige Ethiopifche Mos , met de Blaad- jes verfcheidelyk omgeboogen, en Zaad als van Lithospermum , van Plükekeïiü s kunnen zyn* C Y R I L L iU De byzondere Kenmerken van dit nieuwe Geflagt zyn , fpitfe Bloemblaadjes, in de Kelk ingeplant; een tweedeelige Styl, die blyft. Het Vrugtbeginzel zit onder de Bloem , welke vyf- bladig is , wordende de Vrugt een Zaadhuisje met twee Holligheden* I# De cenigfte Soort hier van fi), in de vog- Cyrifia tjge Pynboom - Bosfchen van Karolina door D* ra. Garden waargenomen , is een Heefter van «2gc.sbloe" Mans laagte, die den Stam met Takken van jaarlykfe Looten bezet heeft, waar aan Lancets- wyze Bladen, als die van de Ligufter , overhoeks , van boven zeer fyn geaderd. Aan 't end der Takken van 't voorgaande Jaar komen hangen- de (i) Cyrilla. Syst* Nat. X1U Gen, 1247. p. iss. Mant* 50. V*g* XIII. p. 200. Pentandria. 335 de Trosfen voort, een Span lang3 met Borfte- III. lige Blikjes , van langte als de Bloemftceltjcs. De Bloemen zyn wit: de Blaadjes in 'i mid* Hoofd* den overlangs begroeid met Haairtjes. stuk. I T E A. De Bloem heeft , in dit Geilagt, vyf lange Blaadjes , die in de Kelk ingeplant zyn ; met vyf Meeldraadjes en een (lompen Stempel. Het Vrugtbeginzel is binnen de Bloem geplaatst , wordende een Zaadhuisje dat tweekleppig is , met ééne holligheid. De eenigfte Soort (i), in Virginie voorko- r. mende, is volgens Clayton een Heef ter der yj^nica. Moeraslen met Bladen van Veenbesfen , laag rc^irgi,lU van 'Gewas , met Witachtige Reukelooze ge* aairde Bloemen , die in geftalte naar de Cle- thra zweemt: volgens den Heer Gronoviüs een Boom met de Aairen over ééne zyde; de Bladen overhoeks , Lancetswys' ovaal, gefteeld, zeer fyn getand 3 Jaarlyks afvallende. L i n- NuEus zegt, dat het een Heefter is van hoogte als een Menfch, die witte Trosfen heeft aan de enden der Takken , en naar den Vogelkerfen- Boom gelykt. Mitchel heeft dit Geilagt Diconangia getyteld. Uit de Tekeningen van Ehhet (i) Itea. Syst. Nat. XIX. Gen. 273. p. 183. Veg. XIII. Gen. 275* p. 200. GRGN, Virg. 143. DU HAM. Arbr. I. p. 219. T. 125. Diconangia. MlTCH, Gen, Trew» Bhrsu T. 98. U. Deeju IV* Stuk* 33<5 Vyfmannige Heesters. HI« Ehret is een fraaije Afbeelding daar van ArDvE£1# aan 'c licht gegeven. Hoofd* stuk. Ribes. Besfenboom* Vyf Bloemblaadjes en Meeldraadjes in den Kelk ingeplant , met een gevorkten Styl eil het Vrugtbeginzel onder de Bloem , dat eene Beiie met veele Zaaden wordt: zulks maakt de Kenmerken uit van dit bekende Gewas , waat van drie Ongedoornde en vyf Gedoomde Soorten , zo in Europa als in Noord - Amerika > voorkc* men, als volgt. %, (i) Besfenboom, die ongedoornd it 9 met han» rufrim gendtf gladde Trosjes , van platachtige Roode Bloemen. Aalbcaie. Deeze Soort maakt den gewoonen Aalbetie* of Aalhesfen - Boom uit, dien fommigen ook we! Besfenboom, op zig zelf , noemen, en den Roof- den by uitmuntendheid , als den vooriiaamfïen. Men geeft hier, in 't Latyn, den naam van Ribes aan ; hoewel men hem ook wel, met de an- (ï) Ribes iiierme, Racemis glabris pendulis., Floribus plani- Ksculis. Syst. Nat. XII. Gen. 278. p. 184.. Keg* XIII. Gen. 281* p. 201. Hort. Cliff 82. FL Suec. 197, 205. Hort. Ups. 52* Mat. Mei. 99- Vb* Cliffl 21. IlOYEN LugdbaU 270. BALIB. Paris. 75. Ribes vulgare acidum. J, B. Hift. II. p. 97. Fl. Lapp. 6 8. Grosfularia multiplici acino iïve non fpinofa Honeniis rubra : item Fr. Margaritis ümili , iïve alba. C. B. Fin. 455. TODRNF. inft. 6%<>% DOD, Pempt. 44.5. HALL. Helv. 54 fcaglyk groote Trosfen , uitleveren, immers Y men 338 Vyfmannige Heesters. III. men vindt 'er, die niet alleen. twintig, maar Afdeel. dertjg ^ veertig , vyftig , zestig Besfen heb- Hoofd- ben aan ééne Rist , zo Müntikg aante- STU** kent. mfM' Ik zal my niet ophouden met eene befchry- i ving van dit zo bekende Gewas. Het Sap der Besfen is ongemeen verfrisfehende % verkoelen- de 3 en voor de meefte Menfchen gezond, ja gezonder dan veele andere Zomer - Vrugten. Doch het verfchilt grootelyks op wat plaats en met welke behandeling , deeze Besfen ge- teeld zyn. Een vrye Zonnefchyn beneemt 'er byna alle zuurheid aan ; wanneer menze, naa- melyk , aan Schuttingen of Muuren , tegen 't Zuiden plaatst. Ook worden zy, door minder of byna geene befnoeijing , wel klein , maar zoet. In wel doormeste Zandgronden brengen zy geelflcelige Trosfcn voort , van geurige Besfen > met een aangenaame rinsheid. Men merkt aan t dat deeze Vrugt nergens beter * dan in onze Gewesten , valt : doch in het een of andere gedeelte van ons Land is zy groote- lyks verfchillende. Haare kragten in de Ge* neeskunde hangen van de voorgemelde ei- genfehap af. Het maaken van een Geley , daar van, als ook van Besfen -Wyn, is zeer bekend , en deeze laatfte getuigt > door zyne fterkte , van haar Geur en Kragt ; waar in zy de Witte Aalles/en , die even 't zelfde doch flapper uitleveren , grootelyks overtreffen. Ook heeft het Sap der Rooden eene fterk Kleuren- de hoedanigheid, (2) Bes. Pentandria* £2) Besfenboom , die ongedoomd is , met op* IDL geregte Tros/en; de Blikjes langer dan &Afd*eu Bloem. Hoofd- STUK. Deeze noem ik Bergbesfen , om dat zy meest IL in de Gebergten , zo van Lapland als Swit- ***** zerland 5 natuurlyk voorkomen* De S weeden ^ Berghes heetenze Mobeer , de Finlanders Taikinais 9 zegtfen# onze Ridder 3 die dezelven nergens overvloedi- ger dan in Oofter - Eothnie , aan den Zee - Weg , aangetroffen hadt. Behalve in de Bosfchen op 't Gebergte Jura en by Bafel , zegt de Heer Haller, groeit dezelve ook om- llreeks Bern , op Moerasfige plaatfeo^ Zy verfchilt van de voorgaande, zynde een laage Heefter , die de Bladen ten halve in drieën gedeeld heeft * en in de omtrek fpits getand * draagende overendftaande Trosjes van kleine Bloempjes 3 zeer aangenaam van Reuk* Ieder Bloempje gaat vergezeld met een Blaadje of Plaatje van de zelfde Kleur 5 die meö Blikjes noemt. De Vrugt is wit en laf 3 of byna Smaakeloos. Het Landvolk houdtze voor een Geneesmiddel van de Hoest. Onder de aangehaalde vind ik de Aalbezie met (2) Ribes inerme , Racemis ere&is, Bfa&els Flore longio- tibus. 'Md. Hort, Cllff. 82. FL Suec. 198, 205. Ribes Alpi- num dulce. J. B. Btft. II. p. 93. Fl. Lapp. 97. Grosfiiïaria vulgaris Fr. duld, item Gr. dtftin&is Baccis. C. B. Pin. 455. fim Ribes montana Oxyacanthae fapore. B. Prodr. 160. Jbn. Aead. I. 172. Y 3 II. CEEÏ.. IY. SlTW. 34o Vyfmannige Heesters. HL met afgezonderde Bes/en , of die enkeld groeï* Afdeel. jen ^ Zyncje je Ribes monocarpos van Clusius, Hoofd* welke de Bergbesfen met den Smaak van Ber- STUK# lerisfen niet kan zyn 3 daar Baühijsüs kim'***' deeze befchryving van geeft. M Zy komen 35 tweederley in de Switzerfche Alpen voor. 3> De eene , die men op de Bergen van 't „ Wallifer-Land vindt, heeft een roode Vrugt , 3, byna eens zo groot als die der tamme Aal- 3, besfen ; de andere heeft de Besfen kleiner 3* dan dezelven en minder zuur, komende voort 3, op de Bernfche Bergen." Deeze beiden , zynde de eerstgemelde en 'deeze Soort , vondt Clüsiüs ook in de Ooftenrykfe Gebergten ; maar die met een enkelde Vrugt , of zonder Risten 9 zal flegts een verfchil van Groeijing zyn ; alzo men nu en dan , op de gewoone ÏJesfeboomen , ook wel eens een enkelde Be- fie aantreft : want dat de roode Kruisbesfen daar mede bedoeld zouden wordeu, gelykRAY wil 3 ïs wat vreemd. Hfc (3) Besfenboom, die ongcdoornd is, met Haai* ni^um r^e brosjes en langwerpige Bloemen. »c^en?tC Door deeze bepaaling wordt wel het onderfcheid, dat in de Bloeytyd tusfchende Zwarte en Roo. de (3) Ribes inerme , Racemis pilofis , Floribus oblongis. Uid. & Hort. Cltff. &c. Ribes vuig. Fr. nigro. Rudb VétU. 32. Ft. Lapp. 99. Grosfularia non fpinofa Fr. nigro. C. B. Pin. 45$. O eb. D*n. $sa. £. Ribefium nigrura Penfylvanicum , Fiorib» oblongis. VlJLh) Eltk. 314» T* 244. fi |x;9 Pentandri a. 341 de Aalbesfen-Boomen plaats heeft, aangewee- III. zen ; maar in het Gewas zelf is nog een aan- Afd^el» nicrkelyk verfchil , aan 't welke deeze Boo-EIoofd- men, zelfs in de Winter, Vrugt- , Bloem- en8TUK* Bladerloos , kenbaar zyn. Men weet dat de^^*" JReuk der Bladen , die ook grooter zyn , den Zwarte Besfen -Boom duidelyk onderfcheidt. Hy groeit , zo wild als tam , op de zelfde plaatfen als de Roode ; doch men maakt 'er zo veel werks niet van , om dat de Smaak der Vrugt aan de meefte Menfchen onaangenaam is. Evenwel zyn die Besfen zo verwerpelyk niet , als Dodonóus ftelt: men kookt daar van een aangenaame Geley,* de Wyn, van de- zeiven gemaakt, is kragtiger dan die van Roo- de Besfen , en op Jenever gezet leveren zy een Hartfterkende Morgendrank uit. Voorts ko- men zy , in de Geneeskunde, in 't byzonder in aanmerking, wegens haare Pisdryvende hoe- danigheid , die haar tegen 't Graveel doet aan- pryzen. Een Aftrekzei van de Bladen , met eenige andere Hartfterkende Kruiden en Wor^ telen , is een berugt Middel onder 't Gemeen % in fommige der Zuidelyke deelen van Europa , tegen de Hondsdolheid of Watervrees- Zelfs wordt verzekerd , dat men in fommige Pro* vinciën der middelfie deelen van Vrankryk, met een goed gevolg , gebruik maakt van het uitgeperfte Sap deezer Bladen , met Wyn ge. ftampt , tot agt Oneen 's morgens op een nug- Y 3 te- il. DEEL* IV, S-ftJK« 34* Vyfmannige Heesters, NI. tere Maag en tegen den Avond ; dus tweemaal Afdeel- dage]yj.s een Week lang , ingenomen ; tegen Hoofd- de uitwerkingen van een Adderen of Dolle stuk. £jonden Beet ; leggende tevens de gekneusde kpmf^ en uitgedrukte Bladen op de Wond. Men noemtze daar Casfts of Casfier van Poitou , en in een Werkje , dat in 't jaar 1712 te Bourdeaux üitkwam, wordt aan deeze Bladen, zekerlyk te ruimfchootig , een Geneezende kragt tegen byna alle Ziekten toegefchreeven Zeer gemeen is dit Gewas in de Woeftynen van Lapland , zegt onze Ridder , inzonderheid aan den Zeekant by Tornea , wordende aldaar Bi- jlron, en Ludin - maria van de Finlanders ge- heten. Men heeft vau de Bladen, met Tak- ken en al geftooten , tegen de Vee -Ziekte, die nu twintig Jaar geleeden in Finland woed- de , onder anderen gebruik gemaakt (f ). Als eene Verfcheidenheid wordt hier t'huis gebragt de Zwarte Aalbefie van Penfylvanie , door Dilleniüs in Afbeelding voorgefteld , welke de Bladen kleiner en minder fterk , doch eenigszins naar Savelboom ruikende heeft, de Steelen of Takken dunner dan in de Europï- fche Zwarte Besfenboomen ; de Vrugten, zo wel als de Bloemen, langwerpig en van eenen \Vynachtigen Smaak. (4) Bes- {*> Les proprletéz admrakles du Cas/ts. Botml. 17 is, it) Sioibotm/è Verband, op 'r jaar 1758 4 p. 5 3. PENTANDRIJI. (4) Besfenboom met een weinig gedoomde 3 Ui. omgeboogen Takken, de Bloemjleeltjes drie- Apdbeu bladig geblikt. Hoofd- Onder de Kruisbejten komen zogenaamde 'jTÜKt Roode voor , of met eene donker paarfe Vrugt , en deeze Soort fchynt hier bedoeld te worden 'r^n0a^m: ten minfte fchryft Bauhinus aan zyne aan- gehaalde tweede Soort van tamme Kruisbezie , met breeder Bladen , een dergelyke Vrugt toe. De Groeyplaats heeft Linn^üs in Duitfch- land en Switzerland gefield. ($) Besfenboom met gedoomde Takken % de v. Bladjleeltjes op do kanten Haairig > de Q^pJ^ Vrugten ruig. WRUi dcwyl de Vrugten 5 van grootte als een Hazelnoot , aan alle kanten met Doornen zyn gewapend. Kalm vondt dit Gewas in Kanada , van Geftalte byna als de gewoone Besfenboomen , doch de Bladen wei- nig gefpleeten hebbende , en de Steeltjes dik- wils driebloemig. E M B E L I A. Hier kan ge voeglyk geplaatst jvorden het nieu- we («) Ribes Aculeïs fubaxillaribus } Baccis aculeatis Racemofk, Syst. Nat, XII. Veg. XIII, II. Deel. iy. stuk. , 348 Vyfmannige Heesters. " HL we Geflagt , dat de Hoogleeraar N. L. B u r- &fdeel4 MANNÜS dus getyteld heeft , volgens den In- Hoofd- difchen naam, zynde hetzelve te vooren 3 door stuk. Linn^us, Ribefioides geheten. i- ] De eenigfte Soort (i) , daar van bekend , jfc*** valt op Ceylon , en de Vrugten worden 'er, ceyion- vo]2rens je Aantekening van den beroemden fche Aal- ö * ° bcskn* Hermannus in zyn Kruidboek 5 tot het maaken van een Geley gebruikt , welke in krag* ten overeenkomt met onze Geley van Aalbes» fen. 't Gewas is Boomachtig , met Eyrond- achtige Bladen overhoeks , die gedeeld en glad zyn. Aan 't end der Takken heeft het een groote Tros van Bloempjes , die vyfbladig zyn , rnet vyf Meeldraadjes en een enkelen Styl, en daar op volgen witte Besfen. Het is , door gedagten Heer Bürmannüs, zeer fraay afgebeeld. Gronovia. Ter gedagtcnisfe van wylen den Heer J. Fr^ Gronovius, door zyne Kruidkundige Werken Wereldkundig 3 is deeze Geflagtnaam vrn den Ridder ontworpen. De Kenmerken bcüaaa in vyf Bloemblaadjes en even zo veel Meeldraad je$ te hebben , die in een Klokvor- migen Kelk ingeplant zyn* welke gekleurd is9 be- (i) Embdia; BüRM. FU Jnd. p. 6z. Rftefiolde*. Fl. Zfyl^ 405. Grosfularia Zeylanica major , Ghcefembilia Zeylanenfibus. Burm. Ziyl. 112. Pentandri a. 34P bevattende het Vrtigtbeginze! , dat eene droo- III. ge Befie wordt, met een enkel Zaad. Afdeel* De eenigfte Soort (ij, te Vera Cvuï, waar-HooFD- genomen, voert den bynaam van Klimmende , Krans ff). Plinius maakt van eene Kroon van Klyf gewag. Haare neiging om door over- klimming ander Gewas te verdrukken, ftrektè tot een zinnebeeld van overmaatige Eerzugt (|). Heden gebruikt men ze nog 5 op fommige plaatzen 3 tot bedekking van Priëelen; als ook tot Slingers , Kranfen en andere Bruiloft - Sie- raaden ; inzonderheid om de Huizen van buiten op te tooijen * in plaats en by gebrek van Palm. De Bladen zyn in Duitfchland tegen de Tee- ring der jonge Kinderen aangepreezen. Uit* wendig hebben zy eene Wondzuiverende kragt; De Gom , die of van zelf , of door Infny- ding, uit de Takken zypelt, door uitdrooging bruin wordende en van een fcherpe famen trek- kende Smaak , is onder de Winkel middelen bekend , als verdunnende en Zweetdry vende ; welke laatfle hoedanigheid ook aan de Besfen toegefchreeven wordt, door Boylóus. An- deren verzekeren , dat zy van boven en onde- ren een fterke Ontlasting maaken , en pryzen dezelven daarom tegen de Koortfen aan. Zy groefc (*) Doïïarum HederJt pr&miafrontium. HORAT. Lihr. I. Öd. i," Ct) Vino vendibitt non opus est fuspenfa Heiera. (I) Lascivis Hederis amhitiofior. HOïUT. Libt.I.Od. j& z SL Deel. IV. stuïu Vykmannige Heesters.1 III. groeijen aan Trosjes , gelykcn naar Jeneverbes- Afdeel- fen^ zyn zwart van Kleur, en zuur van Smaak» Hoofd» Van het Gevogelte worden zy zeer bemind, stuk. en 9 doordien hetzelve de Zaaden met den Afgang loost 3 op plaatfen 3 daar men 't minst vervvagten zou, gezaaid en voortgeplant. it. (2) Klim -op mei vyfvoudige ovaale getande Hederfa Bladen. quinquejQ- iia. Kanada- Deeze , onder den naam van Vyfbladige Kanadafche Klim -op bekend, en door Cor- jnutüs afgebeeld, is een klimmend Rankge- was 3 dat de Winter* Koude van onze Gewes- ten wel verdraagt. To urnefort heeft 'er den naam van Klimmende Vyfbladige JVyngaard van Kanada , aan gegeven. Zy draagt aan haare Ranken , die wel by Muuren opklauteren > doch niet daar in booren , en bruinrood van Kleur zyn , Trosjes van Knopjes als kleine Aalbesfen, die in ons Klimaat zïg zelden ope- nen. Bovendien heeft zy Klaauwieren > die haar door zekere Lymige kleeving tot aan- hechting dienen 9 mids dat men de Ranken van Jongs af laat begaan , en dan klimt zy zo hoog , Is de uitgeftrektheid is van den Muur of van den Boom 3 van het Latwerk of de Schut- ting, (z) Hedera Fol# quinatïs ovatis fèrratis. Hort, Cliff. 74» Royen Lugdbai. 223. Gron, Virg. 24. Vitis Hederacea In* dica. Stapel Tbeatr. 364. Heden quinquefoha Canadenfis, CORN. Canad. 5*9, T, 100. Helix MlTCH. Gen* 30. P E N T A N D R I A. 355 ring, waar aan zy ftaat. Tot bekleeding van III. Muuren en Prieelen , is derhalve dit Gewas zeer dienftig. Zie hier de deelen der Vrugt- Hoofd* maaking, door den Heer Schreber waar-STÜK# genomen. Klim'& „ De Kelk is zeer kort, flomp getand 3 aan 3) de tippen rood : de Bloemblaadjes zyn lang- 3, werpig ftomp 3 aan de Tippen gewelfd en groen. De Klier van den Ontvanger, hoo- „ ger dan de Kelk 3 omringt het Vrugtbegin- 3, zei met eenige Tandjes. De Meeldraad je3 „ zyn dun en een weinig korter dan de Bloem - „ krans. Een Styl is 'er 3 van de zelfde langte, „ waar van het Vrugtbeginzel , dat vierzaadig 3, is , het onderfte gedeelte uitmaakt, In fom- „ mige Bloemen is het getal der Bloemblaad- 3, jes vier 3 in anderen vyf." Zy draagt 3 vol- gens Hermannus, ronde Besfen als die der gewoone Klyf 5 waar in Plukenetius veele Zaaden gevonden heeft, zo Ray ver- haak. Volgens Mitchelius zyn de Man- netjes van de Wyf jes - Bloemen afgezonderd; liet Gewas komt ook voor 3 in Virginie. V 1 t 1 s. Wyngaard. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt, volgens den Ridder , zyn 3 dat de Bloemblaadjes aan de Tippen famenkleeven en dus verflen- zende afvallen, of door de Meeldraadjes weg- geftooten worden , zo anderen aanmerken : als: Z 1 óolé II. DHL» IV. STUK. %$6 VtfMaknïge HèestSrs. ÏÏI- ook, dat het geen Styl heeft maar een Vrugt- Afdeel, ^^zel binnen de Bloem , het welk eene vyf» Hoofd zaadige Befie wordt. stuk* ^gt goorten komen 'er thans in voor, waar van de eerfte alleen den gewoonen Wyngaard , met deszelfs Verfcheidenheden , behelst : als volgt. i. (i) Wyngaard mei gekwabde , uitgefneeden , yü/era. naakte Bladen. Gcwoone* Deeze is onder de Gemaatigde Lugtftreek * in alle de vier Wereldsdeeleri , t'huis , zoLin- ïueus aanmerkt ; doch , of dezelve daar alom natuurlyk zy , komt by my grootelyks in be- denken. Men weet 9 dat 'er een tyd is ge- weest, toen hy eerst in Gallie of 't hedendaags fche Vrankryk geplant werdt. In Paleftina be- vondt hy zig al vroeg , en de Wyn was 'er f zo ten opzigt van zynen Smaak als van zyne Kragten, bekend. Na den Zondvloed plantte Noach een Wyngaard, hy dronk van den Wyn en wierdt dronken. De Dogters van Loth gaven haaren Vader Wyn te drinken, om hem dus te brengen tot het voldoen van haare Bloed- fi) Vith Foliïs lobatis finuatis nudis. Syst. Nat. XII. Cen. p. i84» &ig* XIII* Gen. 284. ?* 203. Vitis Fol.palma* co - angulatis. Hort» Cliff. 74. Hort. Ups. jo. Mat, Med. 97. GRON. Pirjr. 144, RoYEN Lugdbat. zzz. Vitis Vinifera. C. B, Pin. Z99- TouRN* Infl. éi 3» Vitis Corinthiaca f, apyrcnsi. J, B. Hiji. II. p. 724 SCHMia» Ic% Plunu ad. Tab, P E N T A N *> R I ü. 257 Bloedfchandige lust. Dat onder de Israëlieten , III- vervolgens, het drinken van Wyn en MostAFI^EL' vry gemeen was , leeren ons de Wetten tot Hoofd* bepaalinge daar omtrent gemaakt. Zy moeftenSTUlc# de naleezing hunner Wyngaarden aan de Ar het Fran- fche Vin 3 het Engelfche Wine en 't Hoog- Z 3 duitfche II. DEEV IV. 358 ,Vyfmannige Heesters ÏH. duitfche Wein , zekerlyk zyne afkomst heeft* ^fdeel. jqc fjongaaren , evenwel , noemen den Wyn Hoofd- Bor , en het kan wel zyn , dat zo aldaar als stik;. 0p (je £ijanden in de Middellandfche Zee of g^rl*" ook aan de Kust van Barbarie en elders ia Afrika en Afie , de W yngaard natuurlyk groei- je3 doch vcor 't overige denk ik 5 dat zo wel de planting van den Wyngaard als de zaaijing van het Koorn, den voortgang veelal gevolgd heeft van de uitbreiding en befchaaving van het Menfchelyk geflagu De Wyngaard- zelf wordt in 't Latyn Vitis 3 m 9t Griekfch Ampelos , in 't Franfch Vigne> en in 't Engelich a Vine Tree , dat is een Wynboom geheten* De Duitfchers noemen hem Weinrehen of Weinjlock , gelyk wy hem pok wel een Wynftok tytelen. Deeze Iaatlte naam heeft zynen oirfprong zekerlyk daar van 5 dat men in veele deelen van Duitfchland en Vrankryk een Stok van ruim eens Mans Jan.** te gebruikt , om den Wyngaard te onder- . Hutten , of daar by op te laaten klimmen ; ge- lyk met de Turkfche Boonen by ons gefchiedt > en dan maakt een Plantagie van zulke Wyn- Hokken , op bekvvaame afflandcn van elkander gepoot, eigentlyk een zogenaamdcn Wyngaard uit. Dit is echter niet algemeen. In fommi- ge Landen maakt men 'er, door middel van dwars - Latten 9 Prieelcn of Gaanderyën van , en onze eigen Oogen leeren ons 3 dat het Ge- was zig fchikt naar alle Omliandighedcn. In Fra- Pentanbria. 359 Provencc en andere Zuidolyke Landen , daar III, de Zonnefchyn ailes doordringt, laat men denAFDvfEL» Wyngaard op zig zelve, als wanneer de StamKooFD- zelden meer dan een Elle hoog wordt, en deSTÜK* Raflken kruipen langs den Grond, wordende^^I*" de ouden flegts wat weg gefneeden , cm voor dc jongen plaats te maaken. In Italië beplant men dc Koorn - Akkers , vry digt , met ryën van Boomen,laatende by ieder Stam doorgaans een Wyngaard opkopen , die zyne Ranken van den cenen op den anderen Boom uitfpreidt : waar door men van een zelfde Stuk Lands driederley Oogst , van Koorn , Wyn en Hout of Bccmvrugten , bekomt (*). In Piemont en een gedeelte van Spanje , leidt men ook de Wyngaarden by de Boomen op, zo wel als in Georgië en Armenië, Op de Eilanden in de Middellandfche Zee, daar dezelven veelal in de fchuinte van Steenige Bergen en Heuvelen groeijen, legt men by 't planten altoos eengroo- ten Steen op ieder Stek ; zo wel , om den Wortel voor st branden van de Zon te bedek- ken, als om de weinige Aarde, die 'er op den Steenigen Grond is , voor st wegfpoelen door de Slagregens te beveiligen,- gelyk zulks, vol- gens Vircilius, reeds oudtyds cle gewoon- te ware (t)« 't Ge* (*) Ut Vites Arhoribus applïclts , inferlores npprehendendo Ramos, in cacumma evadunt. Quint. Libr. I. Cap. 2. ül- misque adjungere Vites. VlRG. (|) Hoe effufos muriïraen ad Imbi.es : Hoe ubi hiiilea flr£ flndit Canis aeftifer Arva. Georg. 2. z4 II, Deel. IV. Stok. gtfo Vyfmannice Heestërs. III. 't Gewas is te bekend , om daar van eene Afdeel. bcfchry ving te doen , doch hoe zwak ook van Hoofd * Ranken, en hoe dun van Stam, dit Geboomte stut:. jn (jnze Nederlanden doorgaans voorkome, be- iaar2*' téikt hetzelve door den Ouderdom eene zwaar- te, die de groote Boomen tart. Plinius verhaalt Wonderen dien aangaande, welke ge- loofbaar zyn , dewyl men voor zeker weet , dat. de Groote Deuren aan den ingang van de Domkerk, te Ravenna, gemaakt zyn van Wyn- gaard - Planken , waar onder fommigen wel twaalf Voeten lang. Hy getuigt , dat ?er een Beeld van Jupiter gehouwen was uit éénen Wyngaard - Stam , en fpreekt van een Tempel van Juno j door Kolommen daar van onder- fchraagd. Hier uit blykt dan , dat de VVyn- gaard , in de Levant , wel Stammen hebben moet van een of twee Voeten dikte. Zyn Hout is ongemeen vast en duurzaam (*); ook fraay van Kleur ; zo dat men zig ten hoogde verwonderen mag over de vergelyking, welke daar van door den Profeet EsECHiëL ge- maakt is ? als ware het tot Timmerhout gantfch onbekwaam (f). Mooglyk zal daar gezien worden op de Ranken en Takken , die men Jaarlyks wegfmyt en verbrandt , zonder de Stammen , die te waardig zyn , aan te raaken. Wy (*) Nee est Ugno ultl atermor vattira* Pun. ut infra. (t) ^SECH. XV. Vers z - 6. Zoad het deugen tot een Stuk Werks? V. 4. Waarfchynlyk zal het toen nog niet in gebruik ayn geweest. P E M T A N D H I A. 56i Wy hebben 'er , hier te Lande , zo dik als III. een Arm of Been, en over de honderd JaarenAFi)£EU oud. Dat zy zig byna onbepaald met hunne Hoofd- Ranken uitbreiden, is ons ook bekend. Ge-STÜiC* zegde Autheur verhaalt > dat zy te Rome^ Jï^** de Olmeboomen ten ende uitliepen , en dat 'er, in de Voorhoven van Li via, een Gaande- ry was, tot een openbaare Wandelplaats ver- itrekkende , Prieelswyze gedekt door éénen Wyngaard , die meer dan agt Ankers Most uitleverde (*). „ Democritus alleen, zegt Plinius, heeft verfche* „ gemeend dat de Soorten van Wyngaarden tel- cnie en* „ baar waren , voorgeevende dat hy alle die van „ Griekenland kende. Anderen hebben dezelven ontelbaar en oneindig verklaard, 't welk nader blyken zal uit de Wynen , die byna zo verfchil- 3, lende zyn als de Landen, waar men ze teelt." De Landaart wel is waar , kon , gelyk met meer Vrugten plaats heeft , uit een zelfde Soort van Wynftok verfchillende Wynen, in hoedanigheid , kragt en Geur , voortbrengen ; doch de verfcheidenheid , niettemin , van dit Geboomte is , ten aanzien van de Vrugten , ongemeen groot. Tjllius merkt aan , dat men in de nabuurfchap van Pifa meer dan twee- hon- Eadem duodenis Mufli Amphorh fcecunda. Hift. Nat. Libr. XIV. Cap. i. Een Romeinfche Amphora was, vol- gens Arbuthnqth , een Maat van ruim zeven Engelfche Gallons, en decze houden ieder omtrent drie Mengelen An*. fterdamfe Maat. Z 5 ïï* Deel» IV, Stuk* Vyfmannige Heesters, III» honderd Soorten vindt. Behalve de Kleur , die Afdeel. je £)rujVen in Witte , Paarfche of Blaauwe en Hoofd- Bonte, onderfcheidt , komt ook de grootte en stuit, figuur, de Vleezigheid en Sappigheid, de Geur wln~ of Kruiderigheid , zoet en rinsheid , als mede gaard. y het vroeger of laater aanrypen in aanmerking. Onder de Witten heeft de Vroege van der Laan y die door eenen Rentmeefter van Rhynland dcc- zes naams uit Zaad is voortgetecld 9 en de Paarldruif den voorrang ; onder de Blaauwen de Fr ankendaalder , van Frankenthall afkomftig, de Frontignac , Katelonier en Muskadellen , waar van men ook Witten heeft, dié, wel gerypt zynde, by fommigen de Geurigften geacht wor- den onder alle Druiven. Doeh in deezen komt het Klimaat grootelyks in aanmerking, en, of de Druiven in Stookkasfen worden uitgebroeid , dan in de open Lugt geteeld, als wanneer de gemeene Witte, best ryp wordende, in fom- mige Jaaren de besten zyn. De Frankendaal- ders inzonderheid ontbreekt het dik wils hier aan; doch men kan derzei ver aanryping, door het uitknippen van de meefte Druiven aan een Tros , bevorderen ; waar door men fomtyds zodanige Druiven bekomt , van meer dan een Rhynlandfehen Duim in middellyn. Ook dient daar toe het wegplukken der overtollige Bla- den , die de Zonnefchyn belemmeren, Wat \ voor 't overige de behandeling der Wyngaar- den betreft , daar van zal ik, als buiten myn beftek, niet fpreeken. Geen PENTANDRIÜ. 363 Geen Gewas, mooglyk , is 'er, dat tot een Hl.' 1 zo algemeenen dienst ftrekte voor het Menfche-AFDyEU lyk Geflagt, builen 't Koorn. De verwoefting Hoofd- der Wynftokken was een voornaame Plaag, STUïC* die de ftraffende Hand van God de Egypte- ^ naaren niet alleen, maar ook de IsraëlietenDe i>\m* - overkomen deedt: daar het , in tegendeel , als^anfvnen. een groote Zegen aan Gods Volk beloofd werdt , dat zy Wyngaarden zouden kunnen planten , onder dezelven in Vrede zitten, en derzelver Wyn drinken (*J, Wie plant een Wyngaard ende en eet niet van zyne Vrugt, vraagt de Apostel (f) ? Dus zyn de Druiven ook, het gene eerst in aanmerking komt tot gebruik , en deeze hebben eene verkoelende doch tevens verkwikkende hoedanigheid, hoe- wel zy, in te groote menigte gegeten, Win- den, Kolyk en Buikloop kunnen veroirzaaketL De zoeten doen zulks minder dan de zuure , en de onrype pf wrange zyn van cene Stop- pende hoedanigheid. De Rafynen , in 't Latyn Pasful(B of Uvcb pasfee genaamd , die door uit- drooging in Provence, Languedok , Spanje en Italië, van de Druiven gemaakt worden, ver- zagten den Hoest, verfterken de Maag, tem- peren den overvloed van Gal en laxeeren maa- tigtyk j inzonderheid die uit Syrië of van Smyr- na komen, welke de besten zyn, byna zonder eeni» (*) AMOS IX. V. 14. (tJ 1. COR. ix* v. 7. n.Difiu iv. stuk* S&j. Vyfmannige Heesters., lil. eenige fcherpheid. Hier mede heeft de Most, Afdeel- ^ jiet uïtgeperfte Sap der Druiven is, verfch Hoofd* zynde, veel overeenkomst ; doch het begin der stuk. Gisting geeft 'er andere hoedanigheden aan , iml" we^e deszelfs gebruik dikwils onveilig maaken. Van den Mosn werdt , door afkooking tot een derde, oudtyds een foort van Syroop gemaakt, die men Sapa noemde , of Gezooden Wyn , anders Defrutim ; doch dit is thans weinig in gebruik. Men zoude zulks kunnen doen, om het Sap der Druiven den geheelen Winter over te bewaaren , gelyk dat der Aalbesfen. uitp?i£r,g Tot het uitperfen van den Most waren van Mestl^1 ou^s > 8e^y'c no§ heden , zekere Perskuipen in gebruik. Nehemia zag in Juda eenigen die Perfen traden op den Sabbath. Waarom zyt Gy rood aan Uw Gewaad en Uwe Klee- deren als eenes die in de Wynperfe treedt ? wordt zinnebeeldig door de Kerk aan 's We- relds Heiland gevraagd (*). Hier uit blykt , dat de Druiven , onder de Oofterlingen , oud- tyds, in de Pers getreden werden, en buiten twyfel diende dit om ze te kneuzen ; dewyl het Sap, door een enkele Draay-Pers, anders niet wel te krygen zou zyn uit zulke Vleezige Drui- ven, als men in die Landen heeft. De Druiven die waterig en zeer Sappig zyn , gelyk in Vrankryk en aan den Rhyn, geeven zelfs, op elkander in de Kuip gefmeeten 5 door de en* kelc (*) jss. lxiii. v, *• Pentanöria. 365 kele drukking eenig Sap uit , dat den edelften III. Most en besten VVyn uitlevert : verder geeft ^FDvEEt-* de eerfte perfing den gemeenen, en de laatfte Hoofd- den flegtcn, wrangen Wyn. Uit de Pers laatSTUK* menze door een Kraan loopen in een Bak ofgJ^T" Kuip , en daar uit|,wordt de Most in Vaten 3 Potten of Flesfchen gefehept , om te bewaaren of te laaten gillen* Hier op wordt gezinfpeeld, wanneer JoëL zegt, de Perfe is vol en de Perskuipen loopen over (* J , en Haggai noemt het een Wynbak , daar men den Wyn , van de Pers, uit fchepte (f). Deeze manier van uitperfinge van het Drui- ven-Sap, in de Oofterfche Landen , wordt zeer opgehelderd door het Berigt van den vermaar* den Kaempfer, die het maaken van dien uitmuntenden Wyn te Sjiras in Perfie , waar van men veele duizenden Kasfen Jaarlyks naar Europa , inzonderheid naar Engeland en Por- tugalplagt te voeren , aldus befchryft. Tot de uitperfing dient een Steenen Bak, agt Voe- ten in 't vierkant en vier Voeten diep, als waar in agttienduizend Hollandfche Ponden Drui- ven gedaan en te gelyk van vyf Mannen ge- treden kunnen worden , terwyl het Druiven- Sap door een Gat uitloopt in een laager ge- plaatste Kuip , en daar uit wordt hetzelve ge* fchept in zekere Aarden Potten 3 van boven naauw , (*) JoëL III. Y. JU (t) HAGG. II, V. 17. IX* Deel» IV* Stuk. 365 Vyfmannige He ester Sè III* naauw, die zo groot zyn, dat zy ieder by dc Afdeel. ^^0^1^ Ponden Sap bevatten. Onder dit Hoofd- Sap mengt men van den Draf of Droesfem uit stuk. jen pcrsbak 3 hetwelke tot Gest dient : men w]n' dekt de Potten toe en houdtze warm, laatende dagelyks van de Wcrkluy , met de bloote Ar- men , den Droesfem daar onder roeren : dus ontfhat, zegt hy, eene Gisting, welke in agt- tien of twintig Dagen is voleindigd : dan giet men deezen nieuwen Wyn door een Teems, en doet denzelven in zuivere Potten of Vaten, gedekt niet een Strooi jen Hord je , als wanneer dezelve 3 nog dertig of veertig Dagen ftil ge- ftaan hebbende , zynen voortreffelyken Geur , Smaak en Kragt bekomt (*). verfchUdec Den Oceaan zou ik fchynen te willen uit- Wyn£i2, putten , indien ik ondernam alle de byzondere Soorten van Wynen , welken 'er op den Aard- bodem gemaakt worden , op te tellen (tJ* Men weet , dat fommigen in Rinsheid , anderen in Zoetheid, eenigen in Geor, anderen in Kragt en Geeiiigheid , uitmunten. De Rynfche of Moefel - Wynen , de Franfche, Portugalfche , Spaanfche , italiaanfche , Griekfche , tiongari- fche , Perüfche , Kaapiehe 3 manken zo veele Hoofdfoorten uit, met een menigte veranderin- gen. Onder alle die Hoofdfoorten worden eeni- gen de uitmuncendften geacht : gelyk in Duitfch- land (*) Am een. Exotica. p. 372. (f) FliniüS zegt, dat 'er, in zyn Leeftyd , tos GcftegteR en wel eens zo veel Soorten van Wyn gevonden werden* Pent andria. 367 land de Nekkar- * in Vrankryk de Hermitagie-, III. in Spanje de Kanary - Seck , in Italië de Na-AFD*EI* pelfche en Toskaanfche, in Hongarie de Tokai- Hoofd- jer jinPerfie dievanSjiras, aan de Kaap de Kon-STÜK* Itantia-Wyn, boven anderen gepreezen wordt.^J^** De Romeinen hadden ook hunne uitmunten- itaii- de en edele Wynen. „ Dien van Surrmtum™ix[chz* hebben de Ouden den besten geacht, die van laater tyd den Albanum of Falernum" zegt Plinius 5 doch hy merkt 'er by aan5 dat de uitmuntendheid veel afhangt van ieders ' fmaak , als ook van de Oudheid van den Wyn. In dit laatfte moest wederom eene bepaaling zyn. De Falernifche was noch nieuw 7 noch oud 3 voor 't Lighaam gezond , maar maatig belegen zynde; welk tydperk aanvang nam mee het vyf tiende Jaar. Dien van Sorrento, op de Kust , in ?t Ryk van Napels, keurde hy beter; doch die van Sezze , in de Kerkelyke Staat f was kragtigcr dan deeze , en minder hoofdig dan die van Falernum , thans Civita Caftellana genaamd 5 in St, Pieters Erfdeel. Omftreeks. Monte Fiascone , by 't Meir van Bolfena , een weinig van daar ten Noordwesten , valt Wyn , wegens, zyne voortreffelykheid Vino d'est ge* naamd. Hier aan zou zekere Duitfcher , van wien hy dien naam kreeg, zig op eenmaal dood gezoopen hebben. In 't Napel fche vallen niet- temin de beste Wynen van Italië, en onder deeze aan den voet of in de fchuinte van den Berg Vefuvius nog de edelfte. Men teelt daar drie* II. Deel» IY* Sïiki III* driederley Wyneh , van dien aart; een zoge* Afdeel. naamc|e yino Grcec9 of Criekfche 5 een Goud- Hoofd- geelen Moskadelle - Wyn , en een Rooden, wat stur. onbetaamelyk Lachryma Chrifii genoemd vror- Wjjn' dende : waar van de Echte zelden te vinden is gaard, y dan in de Kelders van den Koning. Levant- Onder de Wynen van de Levant, zyn die wynen. van Kandia , Skio en Lesbos 3 van ouds beroemd 5 en de Moskadelle Wyn van Tenedos behaag- de To urne fort ongemeen. Hy verheft- ze nogthans niet boven de eigentlyke Griekfche en Napelfe Wynen. Men maaktze in de gant* fche Archipel , zo hy befchryft , op een zeer eenvoudige manier. Ieder heeft in zyn Wyn- gaard een Steenen Bak > met Sement beftree- kcn , dien men met Druiven opvult , en , na dat dezelven, 'er twee of drie Dagen in gelegen hebben, worden zy met Steenen gekneusd; het Öap , dat door een Gat in een Kuip loopt 9 welke laager ftaat , doet men in Lederen Zak- ken , en brengt het dus naar de Stad of naar een andere plaats , waar die Most in Vaten of Steenen Kruiken uitgeltort wordt , omze te laaten gisten of werken. Men werpt 'er , inmiddels , drie of vier Handen vol fyne Kalk in, en doet 'er ook wel Water by , naar den eifcb. rranfchen Het zy5 nu , de Druiven, gelyk in Vrank- *nZm ryk, door middel vaneen Pers uitgedrukt; of door Menfchen getreden worden i gelyk in Per- Ce ; of met de Handen gekneusd , gelyk in dé Le- PkWTANDRIJk. 369 Levant : het komt alles op 't zelfde uit. Even- II f. wel vak daar in op te merken, dat de kundig- ArD^t: Ite behandeling, gelyk \h alles, ook hier de Hoofd. beste uitwerking doet. Zo men de Druiven STUK* van de Steelen plukt, eer men die in de Pers» kuip werpt , dan beneemt men den Wyri ze. kere fcherpheid, welke hem minder aangenaam zou maaken. Het eerst uitloopende Sap en de volgende wel van elkander af te zonderen | maakt dat men Soorten bekomt van Wynen; Dus leveren zelfs de donker blaauwe Drui- ven eerst een Witten, dan een bleekrooden , en eindelyk een donker rooden Wyn uit. Maar het voofpaamfte ïs dc vermenging van verfchei- derley Soorten van Druiven onder malkander, geevende de eene Soort de Rinsheid, een an- dere den Geur , een andere de Zoetheid eti Kragt aan den Wyn. De trap van deezè ver- menging , alleen door Ondervinding te ontdek- ken, heeft zekere Wynen van Vrankryk byna tot de volmaaktheid gebragt, van de beste Kaap- fe Wynem De Gisting behoort ook wel in acht genomen te v/orden , om een goeden Wyn te bekomen , waar van men, door overhaal ing, Brandewyn ftookt. De Droesfem of de üicgeperfte Draf levert , met Wyn , door een tweede Gisting j Azyn uit , dien men echter gemeenlyk hier te Lande van Bier of Mout bereidt. Bovendien ^erfchaft de Wyn den zo bekenden Wy?ifteén; die als een Korst zig aan de Vaten zét3 zynde ; Aa hm iU D*si* XV. stvk. 370 Vyfmannice Heesters. A IIIé naar de hoedanigheid der Wynen , wit, bleek v. of rood van Kleur* Hoofd- ^yf! is het uitmuntende, tot verwerking *IÜK# van het Lighaam en verheuginge van den Geest , van den dat men op den Aardbodem heeft, en door de Wyn# Zeevaart , zo wel als door den Koophandel , wordt dezelve aan alle befchaafde Natiën van de Wereld toegebragt. Een klein gedeelte ech- ter van onze mede - Menfchen kan het flegts ge- beuren dien te drinken , en van deeze wordt hy dikwils tot wal gen s toe verflonden. Hier uit blykt , dat hy geenszins onder de noodige Le- vensbehoeften te tellen zy. De Wyn is een Spotter, zegt Salomo, en die hem bemint zal niet ryk worden. Het blykt dat men van ouds zig al in deszelfs gebruik te buiten gegaan heeft , en zig daar aan vol gezoopen. Doch , behalve de Dronkenfchap , die den Menfch tot een Beest maakt , is het zeker, dat zelfs een maatig gebruik van louteren , zwaaren , Geefti- gen Wyn, het Bloed verhit, de Driften opwekt en het Verftand eenigermaate benevelt. Van ouds heeft men die eigenfehap reeds in de Wyn erkend (*) , en zy heerfcht nog meer in de Brandewyn en andere gedestilleerde Wateren of liever Geeften , die iemand zyii weezen tly ken toe- ftand vergeeten (f ) , niet alleen , maar hem ook tot kwaade bedryven doen overflaan. Wagt u, (*) Sic quoque in Proverbium cesfit , Sapientiam Vinootmn* brari. Plin. (t ) SPWSUK» XXXI. V. 6 , 7# Pentandria. U, zegt daarom Paulus, voor de Dronken- HL fchap, welke een Wortel is van alle boosheid : Af^£kl# maar hy beval Timotheus het gebruikHooFD- van Wyn, in plaats van Water, tot verfterkingSTÜK* aan/ Ook heeft men van ouds al bevonden 9Sa%7*9 dat Water met Wyn gemengd een zeer goede verfrisfchende Drank ware , zelfs dienftig in heete Koortfen en in die gefteldheid van het Bloed, welke naar Rotting neigt, doch inzon- derheid , om dezelve te voorkomen. Dus wordt de Wyn in de warme Klimaaten meest gedron* ken : terwyl ook de gctemperdheid aan veele Franfche Wynen , niet zonder eigen belang , door de Verkoopers toegebragt , dezelven in ons Klimaat veilig, zelfs tot verheuging , drink- baar maakt. Ja dat men, by gelegenheid, nu cn dan eens daar van een Roes drinke , heeft de Ondervinding geleerd voor fommige Men* fchen niet ongezond te zyn: hoewel men dit zekerlyk niet als een volftrekt vereifchte ter Gezondheid kan aanmerken (*). De Azyn heeft een regt tegengeftelde hoe* D«Aaya, danigheid. Dezelve is uitermaate verkoelende en verfrisfchende , en derhalve dienftig om de verhittinge van het Bloed te doen bedaaren f het beginzel van bederf daar in weg te nee- men , en ftilt zelfs , in fommige Gevallen , de Dron- (*) Nee Veneris nee tti Vinï capiaris amore: Uno nem- fc modo , Vina Venusque nocent. Cic. de $ent&*tu A a 2 1L Deeu IV. Stuk, 372 Vyfmannige Heesters. Hl, Dronkenfchap. Ook dient hy tot opwekking Afdeel. van ^ £evens . Geeften - in Fiaauwtens , zelfs Hoofd- door den enkelen Reuk. Men heeft fommigen , sïuk^ die joor kwaade3 Zwavelige, Dampen verflikt laard? °f verfmoord waren, daar door zien bekomen. Tegen de Pest wordt de Azyn , of deszelfs Damp , als een Behoedmiddel aangeprcezen. Voorts dient hy tot Bloedftemping, zelfs op de Borften gelegd in te flerke Vloei jingen. Men gebruikt hem, gel yk bekend is/ zeer nut- tig in de Saufen , inzonderheid by ligt vergang- lyke Spyzen , Vleefch en Vifch. Het menig- vuldig gebruik daar van 5 nogthans, benadeelt de Gezondheid niet minder, dan het misbruik van den Wyn of Sterken Drank. Het kan de Kinderen allen fleur beneemen en de Vrouws- perfoonen doen kwynen, die 'er aan overgege- ven zyn , inzonderheid , wanneer zy tevens niet dan zwaar verteerbaare , zuurachtige , Spy- zen nuttigen* Om die reden is de Azyn hec kragtigfte Middel 3 tot wegneeming van de overtollige Vetheid. Het Verjuis of Sap van onrype Druiven is nog fchadelyker , wanneer men het veel gebruikt. De .Droesfem of Moer van den Wyn , warm van de Gisting op de pynlyke deelen gelegd , wordt als een Middel tegen de Jiehtpynen aangepreezen. ^DeWyn- De Wynfteen, een Korst die aan de Vaten, inzonderheid van de Rynfche en Moefelwy- nen, groeit, is eigentlyk het Zuure Zout van 't Druiven • Sap 5 door de Gistinge tot een groo- tteen. P E V T A N D R I A. 373 grooten trap van fynheid gebragt. Dezelve HL komt in kragten veel met den Azyn overeen 3An>£EL- doch is meer laxeerende '3 verdunnende en Pis- Hoo?d- dryvende. By andere Purgeermiddelen ge-iTÜK# mengd, tempert hy of verfterkt derzelver wer^^*** king. Door 5t Vuur verandert hy in een an- der en geheel tegenftrydig Zout , geevende door Destillatie een zeer doordringende Olie uit , die men te vergeefs zou zoeken in de Druiven of in de Wyn. Dit zo kort als mooglvk van den £*ewoonenr,Wyminc* . ^ Druiven. Wynftok in 't algemeen gezegd hebbende , moet ik nog aanmerken , dat de paarfche of blaauwe Druiven in haare Schillen een famen- trekkend Sap hebben, 't welk de Kleur geeft aan fommige Rcode Wynen, en dezelven ook eenigermaate Samentrekkende maakt. Zodanige Wynen, nu, zyn meer verfterkendc , en daar? om dienftiger voor de Gezondheid in Koele Klimaaten gelyk dat van onze Provinciën : 't welk mooglyk de reden zyn zal , dat het drinken van Rooden Wyn hier zodanig is doorgedron- gen, dat men fomtyds zelfs de Wynen konftig kleurt. Voorts verfchillen de Zoete Wynen, gelyk de Spaanfche, ongemeen van de Rinfche' en Moefehvynen 3 die in heete Klimaaten , en zelfs by ons in een heet Saizoen , veel dien- ftiger dan de Roode zyn. De Zoete Spaan- fche b Malvefey genaamd , bezwaaren 't Hoofd indien men 'er wat veel van drinkt, zo wel als Aa 3 de &X»DEEI«XY« STUK. 374 Vyfmannige Heesters, TII#S de Portugalfche door hunne Geeftigheid. Zy Aft eel. worcjen van half gedroogde Druiven of bym Hoofd- van Razynen gemaakt 3 en dit geeft 'er de stuk. gedagte Zoetheid aan* Maar bovendien zyn l^lT 'er bïaauwe Druiven , klein van Tros en Besfen , die een zeer zoet en tevens kleurend Sap heb- ben j deswege Wyntint - Druiven 3 naar het Franfche Vin de teint , genaamd , van welken een Wyn gemaakt wordt van dien naam, on. gemeen lekker en verfterkende 3 inzonderheid in groote Verzwakkingen heilzaam. De ko- De Druiven , zegt Boerhaave, hebben ïem€n* meest vier Korrels 3 en S c h m i d e l (*) zo wel als Haller (f) 5 fchry ven 'er maar vier aan toe , hoewel Linnjeus dit Geflagt vyfzaa- dig fleli. Dikwils komen 'er zelfs niet meer dan drie of twee in voor. Van ouds voeren deeze Druifkorrels den naam van Gigarta of Arilli , en dezelven zyn uit het gebruik der Razynen genoeg bekend» Men vindtze in allerley Druiven, uitgenomen in die van den Wynftok* waar van ' de by ons zo bekende Korenten ge- maakt worden , deswegen Uva apyrena en Uvcz Corinthiaca genaamd , naar de Stad Corinthus of Korinthe • van waar zy eerst haar afkomst hebben gehad. Tegenwoordig vallen zy op ver- (*) Germen intus fovet primordia Arülorum , quorum fêmper qiaatuor , nunquatti quinque , nobis fe •btulerunt- Icon, Plant* p. 37. (t) Bacca tetrapyrenos. Hall» Helv. Pentandr »5 verfcheide Griekfe Eilanden, aan de Venetiaa- UI. nen onderhoorig , en leveren zo veel uit, datA™,EEL# die Republiek uit de Belasting daar op gelegd , Hoofd . zo men wil , haare gewoone Zcemagt onder-*™** houden kan. De Wynftok, waar aan zy groei-^^2** jen, verfchilt van den gewoonen weinig, dan dat hy de Bladen wat grooter en de Trosfen veel kleiner heeft, beladen met Druifjes, die naauwlyks grooter zyn dan Vlierbesfen. Deeze Druifjes, van de Stcelcn afgeplukt zynde, droo- gen ligt , en worden dan , tot verzendinge , in Vaten gedampt of getreden , waar door zy tot een Koek famengroeijen , die met geweld moet los gekrabd worden ; gelyk men dit hier, by *t overkomen , dikwils ziet, Dus vallen zy al- toos zwart ; maar de vermaarde Engelfrbman, Tancred Robinson, hadt in Italië Wit- te Krenten gezien. Nu gaa ik over tot de an- dere Soorten van d:t Geflagt. (2) Wyngaard met Hartvormige getande , van il onderen ruige Bladen en Trosaraagenae Klaauwieren. Oost.ndi. fcfae* Aan de Vaste Kust van Indie groeit ook wel de (1) Phn Fol. cordatis dentatis fubtus vilïofis > Cirrhis ra* ermiferis. Fl. Zeyl. 99 Vitis fylveftris lndica Acinis rotundis. Raj. Dendr. 67. Scembra ValÜ. Hart. MaL VII. p. 11. T, 6. Vitis Folio Cucutbirse five non llnuiito. BüRM. ZeyL 230. BüRM. Fl. Ind. p. 62. Aa 4 IX* Defl IV, Stuk. 3?6 Vyfmannige Heesters, Afdeel ^e ^ewoone Wyngaard* doch op Malabarvalt * v. 4 een Wilde , die men 'er Aapedruiven noemt . Hoofd, waarfehynlyk om dat zig de Aapen voornaa- STUK melyk daar op vergasten. Die is een Gewas met %aard. dunne Houtige Ranken 3 geevende tot de knoo- pen lang gefteelde Bladen uit 3 van de gemelde figuur 3 zynde van boven Wollig , van on* deren glanzig groen. De Bloemen komen Tros- wyze op dikke Steelen voort , met Klaauwie- ren: zy zyn eenbladig 3 in vyven verdeeld, rood van Kleur 3 met vyf Meeldraadjes en in k midden een rood Knopje. De Vrugten , die naar Druiven gelyken, volkomen rond gorden door de rypheid zwart , en bevatten ook maar vier Zaadkorrels, 't Gewas 3 dat men aldaar Scembra - Valli noemt 3 is altya groen* met jBloem pn Vrugt beladen. (3) Wyngaard met Hartvormige , byna drie- yritis kwabbige , getande 3 van onderen Wolligs. 5 Xmerl.' Bladen, kaanfehe. Hier wordt de Wyngaard met getande Klim- op Bladen , van Plu mi er , bedoeld , die overeenkomftig fchynt te zyn met den Wilden Vir- (o) Vitis Fol. cord. fubtrüobis dcntatls fobt^s tomentod?. Ibid. Vitïs Hecïcrx folio ferrato. Plum. Ic. 259. f. z. Vitis Hederae folio ferrato. Plum. Ic 259. f. 2. Vitis fylveftris tirginiana. c. B. Pin. "299. V. fraifcra fylv. Am. Pluk* Thjt. 249. f. 1. Vitis fru&u minore rubro acerbo. Sloan. !pm» 171. Etft\ li, p. lof. T. 2io, f. 4. j P K N T A N D R I A. 377 Virginifchen Wyngaard van C. Bauhinus. UI. Volgers Clayton draagt dezelve weinig Af^el» paarfche Druiven aan een Tros 3 die zeer Hoofd. groot zyn , van een Hinkenden Reuk en on-STUK* aangenaamen Smaak, dik van Schil. Men noemt- ze Fosfen - Druiven , gelyk de volgende. (4) Wyngaard met Hartvormige , Zaagswys' iv. getande 9 wederzyds naakte Bladen. y^ïplna Tot deeze Soort fchynt my veeleer de aan-Druiven! gehaalde van Sloane, een Westindifche Wyngaard , met eene kleine roode , wrange Vrugt, te behooren: want die Autheur betrekt 'er zelfs toe \ den Wynitok van Ovudo, aan groote Boomen oploopende 5 met zwarte Druiven van een aangenaamen Smaak 5 en in 't algemeen allerley Westindifche Druiven , van de Autheuren gemeld 3 die waarfchynlyk flegts door de Wildheid wrang zyn. Hy merkt aan, dat dezelve een Stam heeft van dikte als eens Menfchen Been , komende in manier van Groei- jing volmaakt met den Europifchen Wyngaard overeen , maar ilegcs Druifjes draagende van grootte als Aalbesfen ; 't welk met den voor- gaanden Virginifchen in 't geheel niet ftrookt. Ra y 3 oridertusfehen , meent 3 dat zy de zelf- den zyn. Van den uit hem aangehaalden , met (4) Vïiis Fol. cordatis , dentato- fèrratis , utrincjue nudis» Ibid. Vitis Vulpina di&a Virginiana nigra. PLUK. Alm. 392, Vitis Aceris folio. RAJ, Dendr.6%. Aa 5 11. Detl. iy. Stuk. 378 Vyfmannige Heesters. III. met Bladen van Efchdoorn , hadt hy flegts een Af°eel' droog Blad gezien. STVKm (5) Wyngaard met drievoudige Bladen , die v. rondachtig en Zaagswyze getand zyn. Vith trifoiia. Het Raazende Koorts Blad van Rumphius Driebladi- ge. is reeds t'huis gebragt tot het Bofchtouw Cis- *bi. i+8# Jus *, en men is niet verzekerd, of de Bloe- men in de aangehaalde van Petiver, door Ray, vier dan vyfbladig zyn. De Heer N. L. Bürmannüs heeft een Gewas afge- beeld , dat zyn Ed. uit Indie, onder den Ma- leitfchen naam Galing Galing , bekomen hadt , niet veel verfchillende , zo % fchynt, van dee- ze Soort. vr. (6) Wyngaard met vyfvoudige Bladen 9 die f Vitll fyn gefnipperd zyn. biadlge^"" Deeze is \ onder den naam van Wyngaard met gefnipperde Bladen van Kanada, door Cor- nütüs befchreeven en afgebeeld. J. Bauhi- nus noemt hem Wyngaard met Seldrie- Bla- den , en hadt hem nergens dan te Befan it p. 73- TOURNF. ïnjt. éi3. P E N T A N D R I A. 379 gebragt te zyn uit Hongarie. De Heer Schmi- III. del heeft hem zeer fraay m Afbeelding ge-A™*1^ bragt 3 en de gefleldheid van de punten der Hoofd- Klaauwieren aangetoond. Hy verfchilt in Bloem* en Vrugt van de gewoon e Wyngaarden weinig , zo Münting aanmerkt , die hem de Virgi- nifche noemt , en anderen de Cretifche: des het misfchien eene Verfcheidenheid zal zyn, uit het Zaad van den Europifchen geteeld. Linn/eus laat derhalve, met reden, de plaats der afkomst onzeker, C7) Wyngaard met dubbeld verdeelde Bladen, J^jj de Zydblaadjes gevind. A^hort*\ ■p. Bladige. Een klimmende Virginifche Heefter met re- terfelie - Bladen 5 die Klaauwieren heeft , van Plukenetius afgebeeld 3 maakt deeze Soort uit, welke overeenkomt met den Karo- linifchen W yngaard , die dergelyke Bladen heeft , en Trosfen draagt van paarfehachtige Druiven , in de Verhandelingen van de Bononifche So- ciëteit befchreeven. De Woonplaats fchync derhalve zo wel in Karolina te zyn als in Vir- ginie. (8) Wyn« (7) Vitis Fo!. fuprsdecompofïris , FolioÜs lateralibus pinna' tis. tt:d. Vitis Carolinia Foliis Apü. Aff, B&non. II. p. z. p. 365. T. 24. Frutcx (candens Petrofelini folio, Virginianus f Ciavriculis donatus. Pluk Mant. 2y. T. 411. f. z. IU Deel. IV, Stuik. j8o VYFMANfNICE HEESTERS* UI. (8) Wyngaard met zevenvoudige Eyvormigs !Afdeel. v. Hoofd- stuk. effenrandige Bladen. Deeze thans by komende Soort is een Oosf vnr. indifch Rank - Gewas , veel naar de Vyfbladige hptlplyi ^'Jm " °P ge'ykende , dat gevingerde Bladen la. heeft , en aan het end der Ranken Trosfen liadfgej1" draagt, uit verfcheide enkelde Wollige Aairen famengefteld , van kleine, ongedeelde Bloemp- jes, Kranswyze geplaatst. Deeze hebben den Kelk vyftandig, vyf Meeldraadjes en een (lom- pen Stempel; de Bloemblaadjes aan de tippen famenkleevende , van onderen zig losmaakende. Het kon derhalve niet behooren tot het Bofch- touw , noch tot de Klyf , maar alleenlyk tot dit Geflagt. Claytonia. De Geflagtnaam ftrekt ter vereeringe van den Kruidkundigen Heer, Doktor Cl ay ton, die uit Virginie een menigte gedroogde Planten 5 met derzelver befchry vingen , aan den ouden Heer J. Fr. Gronovi üs heeft toegezonden. Een tweekleppige Kelk , een vyf bladige Bloem met vyf Meeldraadjes en den Stempel in drieën gedeeld : een driekleppig Zaadhuisje dat in ééne Holligheid drie Zaaden bevat ; maakt de Ken- merken uit. Twee Soorten, die tot de Kruiden behooren , zyn daar van voorgefteld geweest 9 waar (3) Vith Foliis feptenatis ovatis integerrimis» Syst, NaU W*g. XIII. Manu &I2, Pektandria. 381 tvaar thans een Derde , die 'er veel overeen- UU komst mede heeft , is bygevoegd , onder den AyD£EL- Tyte! van HOOFD- STUK. (3) Claytonia friet em opgeregte Boomachtige in. Steng. Deeze, van de Kaap afkomffig, was te voo-porfeiein- ren Anacampferos met Wigvormige gepaarde booau Bladen getytcld , en door Djllenius af- gebeeld > onder den naam van Crasfula, die Boomachtig is , in de geftalte van Porfelein : dus ooiv door onzen Ridder naderhand geplaatst ïn het Geflagt van Crasfula , dat verfcheide dikbladige Kaapfche PJantgewasfen bevat. Ön* langs heeft zyn Ed. , na dat het Gewas in eea Tuin te Venetië gebloeid hadt , de beichry- ving der Teeldeelen van den Heer Turra ontvangen , waar uit blykt , dat hetzelve naast behoore tot dit Geflagt. Ten opzigt van het Zaadhuisje alleen is geen volkomen zekerheid , dewyl het geen rype Vrugt heeft voortgebragt , zynde het Vrugtbeginzel Eyvormig en drie- hoekig. Onder myne Kaapfche Planten (*) een Tak- je (j) Claytonia Caule arboreo ere&o. Syst. Nat, Veg< XIIU p, 204, Mant. 211. Crasfula Tortulacaria. Sp. Plant* II. p. 406. Anacampferos Caule Arboreo, Foliis Cuneiformibus op- pofitis. Hort. Cliff. 207. Hort. Ups. 147. Crasfula Pottulacae facie arborescens. Dill. Elth. 120. T. ior. f. 120* (*) Deeze Verzameling] heb ik , van dc Kaap overgebwgt zynde, bytyd en wylen gekogt, IU DEEL» IV* STUKij 382 Vyfmaknige Heesïek^ UI» je vindende, 't welk in de Teeldeelen van al» Afdeel. je ancjere tot n0g toe (joor LiN^iEüs geop- Hoofd- perde Geflagten fchynt te verfchillen, en naast stuk. yer t»huis behoort; zo heb ik goed gevonden, daar aan den naam te geeven van Pallassia» De verdienden van den Hoog geleerden Heer Pal las 3 zo in de opheldering van de Na- tuurlyke Hiftorie in 't algemeen , als van de Kruidkunde in 't byzonder , naar waarde te be« fchryven 5 gaat buiten myn bellek. Het gene zyn Ed. ten opzigt van de Zee -Gewasfen uit- gevoerd heeft 9 is uit myne zo menigvuldige aanhaal ingen 5 van zyn Werk, gebleeken (*), Van het gene de Planten aangaat > ftrekt de befchryving van zyn Ed. Reistocht door ver- fcheide Gewesten van Afie , ten voorbedde. Sedert zyne terugkomst en verblyf als Hooglee- raar te Petersburg mag men met reden een ver- dere voortzetting van zynen loffelyken arbeid verwagten , en het kwam my voor , billyk te zyn , zyn Beeld hier, onder de Mannen van naam in de Kruidkunde , een Standplaats toe te eigenen. De Kenmerken zyn : een Kelk in vyven verdeeld , een vyf bladige Bloem ; de Meeldraad- jes by uitftek lang 5 zo wel als de Styl , die enkeld is s ftaande op een gefteeld Vrugt.be- gin- (*) Zi* het I. D. XVII. Stuk deeae Nét. Bijlen*. P E N T A N D R I A. 383 ginzel , dat uit vyf Haauwtjes of Hokjes is fa- III. mengéfteld, A*TU Volgens het gene zig ia myn Takje , dat Hoofd-» naar 't Leven op de nevensgaande Plaat ver • STÜK» toond wordt > openbaart, heeft dit Gewas dePL)r^IJ' Bladen Spatelvormig ovaal , aan 't end een weinig uitgegulpt , effenrandig , glad , met eene van onderen uitpuilende rniddelrib en evenwy- dige dwars of zyd- Ribben. Ik vind ze over- al niet alleen fterk geaderd , maar ook door- zaaid met dergelyke doorfchynende Olie - Blaas- jes of Kliertjes, als 'er in de Bladen van Wyn- ruit zig vertoonen. Deeze Bladen zyn gefteeld5 en komen tegenover elkander ? of gepaard > aan een Scheutje voort , dat kantig is , geevende uit derzelver Oxelen , en verder daar boven , gepaarde Bloemfteelen uit , die met elkander eene groote Tros maaken. Ieder Steel verdeelt zig doorgaans in drieën, en deeze fomtyds we- derom in tweeën , zo dat fommigen van deeze Trosjes drie , anderen vier of vyfbloemig zyn. De Bloemen zyn groot , gelyk uit de natuur- tuurlyke Afbeelding van het Takje met zynen Tros , in Fig. i , blykt , en by A ziet men eene Bloem , die in Afmeetingen verdubbeld is. Hier openbaart zig de zonderlinge gefteld- heid; hebbende deeze Bloem een ruuwen Kelk% die in vyven verdeeld is , met een Steeltje van een half Duim langte , waar binnen het Honigbakje eene verhevenheid , als een Voet- tok , uitmaakt , aan en rondom hetwelke de 384 Vyfmannige Ëeesters. HL Vyf Bloembladen , ieder ongevaar een Duim fdeel. jang ^ Zyn ingep]ant# Deeze hebben eene Lan- Hoofd- cetvormige figuur , en zyn aan beide zyden , *TÜ*' doch wel meest lang het midden heen , van bo- ven 3 met eene di&te Wolligheid 5 als Vilt ^ bezet, geelachtig bleek van Kleur. Zy fprei- den zig uit. Daar boven, op den rand van 't Honigbakje , zyn de vyf Meeldraadjes geplant > veel langer dan de Bloembladen , hebbende zeer groote 3 en regt Tongachtige Meelknopjes ïusfchen dezelven komen zekere Wrattige Blaad- jes voort, die Ut Honigbakje rondom fluiten , omringende het Prugtbeginzel , dat gefteeld is, en eenen d&rmen Shl draagt van wat minder langtedan de Meeldraadjes , gekroond met eenen ftompen Stempel. Dit Vrugtbeginzel , in fommi-» ge Bloemen reeds merfcelyk uitgezet, beftaat 9 gelyk hetzelve by B , vergroot zynde, is ver- toond, baarblykelyk uit vyf Haauwtjes , ieder met een geknopt Puntje , en van binnen hoU Van buiten zyn dezelven vol van ruige Puistjes, in 't midden open , en daar een foort van Styl- tje of Tongetje hebbende , zo dat het zig laat aanzien , of dit wel een Vrugt mogt worden van buiten met Vleefchheuvekjes begroeid. Ver- (*) De Meelknopjes niet alleen, maar zelfs de Meeldraad- jes, waren in de meefte Bloemen afgevallen of afgebroken 3 zo dat veelen derzei ^en alleenlyk het Vrugtbeginzel en den Styl hadden , en (bmmige Bloemen zyn , zo tot onderzoek als om de Afbeelding niet te belemmeren , afgefrieed«n ; gely& öiea dit in Plaat ziet roorgeftelck PentanbriaJ 385 Verder is my van dit Gewas niets bekend , lïl. dan dat het , als gezegd is , van de Kaap der ArD*E!-> Goede Hope zyne afkomst heeft en tot de Hoofd- Heefter- of Boomachtigen behoort* Het Takje'iTUlu naamelyk , daar het gemelde Scheutje op ge- groeid was , is rond en Houtig , met eenen roodachtigen Bast , waar aan verfcheide Tekens van afgevallen Bladen , echter niet volmaakt tegenover elkander , voorkomen. Een gedeel- te van een zeer dun Schyfje, daar af gefnee* den , is , om gc dagte Houtige zelfttanuigheid na- der te betoogen , hier by C , fterk vergroot zynde , voorgefteld ; het welk men , ten dien opzigte 5 met de verfchillende Soorten van Houten , in 't voorgaande Stuk op Plaat XVI. vertoond , kan vergelyken , en dus daar over oordeel vellen. H E L 1 C O N I A» De Kenmerken zyn 5 een algemeene Bloem- fleng , in byzondere verdeeld ; geen Kelk ; een driebladige Bloem met een tweebladig Honig- bakje 9 en een driezaadig Vrugthuisje. De eenigtte Soort van dit Geflagt is thans T van dat der Banannen of Pifang afgezonderd ( 1 ) , ^l°nU al- Tafelblad (1) Heliconia. Syst. ft/it. Ve%. XIIl. Gen. 1297. p Mant. 211. Muft BH>ai. Syst. Nat. XII. p. 667. Sp. Plant. Iï. p. 1477. Bihai amplisfimis Foliis. PkUM. Ic$n, $9. Foliura Menfarium. RüMPfl. Amb. V. p. 141* T. 61. f. 2. BfcOWJf* Jam* 354. Bb tl. DEEL. IV* STV&. 386 Vyfmannice Heesteri. III. alwaar zy als de Moeder der anderen was aan- Afd£ei* gemerkt. Een groote verandering, inderdaad, Hoofd • wegens de driezaadige Vrugt alleen. En fchynt stük. dezelve dan geenszins de Moeder van de Ba- nannen te kunnen zyn. De Bïhai van Ameri- ka , ondertusfehen 3 door Plümier in Af- beelding gebragt , heeft zes Meeldraadjes en eene veelzaadige Vrugt. Het Tafelblad van Rümphiüs is een Struik van agt of tien Voeten hoogte, die uit den Stoel Bladen uit- geeft van drie of vier Voeten lang en rykelyk een Voet breed 3 met aanmerkelyke dwars - Rib- ben getekend , en flaande op Steelen van by de twee Voeten lang , een Vinger dik , Geuts- wyze uïtgegroefd. De Vrugten merkt hy aan dat naar de Schepzels of Vrugtbeginzels van de Pifang gelyken, Dewyl de Wortel Bolach- tig is of uit Schillen als een Uijen famenge- fteld , zo zou men dit misfehien tot de Bol* planten betrekken kunnen. De Rauwolfia, Carisfa, Cerbera, bevoorens * ii. ponder de Boomen befchreeven *, komen met J^Vfênz.' elkander in die eigenfehap overeen , dat de Bloemen , voor de ontluiking , als in één ge» draaid zyn. Zulks heeft ook plaats in de Gardenia en eenige volgende Plantgewasfen , die deswe- gen tot den Natuurlyken Rang van Contorta TzïeiLbehooren zouden +• D I. Sr. wad., n*. Gardenia. De Geflagtnaam is door den Heer Ellis* ter f E N t A ff D » I A* 387 ter eere van den Kruidkundigen Heer Doktor Hfc Garden , in Karolina, ontworpen, en doorAFDyEt* Linn^üs goedgekeurd. Hoofde Behalve een Trechters wyze Bloem, boven Vrugtbeginzel , de Slippen van den Kelk Degen- vormig en overendftaande , heeft dit Geflagt een ©pgeregten tweekwabbigen Styl > en de Vrugc is een veelzaadige Befie. De eenigfte Soort, hier van bekend maakt een ongemeen fchoonen Bloemheefter/er;^. uit, die zo wel een Inboorling fchynt te zyü^y^1* van de Kaap als van Ooscindie. Men noemt- ze , volgens Rümphiüs , Catsjopiri , zynde van Batavia op Amboina gebragt, en aldaar tot fieraad der Hoven , en wegens den aangetiaa- men Reuk , gehouden wordende» Hy befchryft het als een Struik van omtrent eens Manslang- te hoog, met verfcheide Stammen opfchieten- de, hebbende kromme Takken, aan % end met cenige Bladeren bezet , die fpitsachtig ovaal zyn , draagende witte Bloemen , als Roosjes* Sommigen noemen het Kaapfe Jasmyn , en on- der dien naam was een Plantfoen daar van in En- (1) Gardenia. Syst. Nat. XII. Gen, 192. p. ?%• XIII. Gen. 29«. p» 20^. ELL. Phil. Trans. Vol ÉJ. p. S*2. T. 23. Ehret. Pi&. T. 15. E. N. C. 176 1. p. 3 5 3* Catsjopiri, RüMPH. Amb. VII. p. 26. T» 14. f. 2. Jasminum Foliis lan- ceolatis oppofïtis integerrimis. Mjll. Tc T. i%o.Nttd„ jasmi- num Zeylanicum folio oblongo f Flore albo pleno odoratisfï» >»o. BüHm. £kyt» 129» T. $9. q. Nandi Ervatam. lïrru Mal* hinc differt : vid Linn. Mant . uit. p. « Bb * 2&> 015 iy. s-w&t 388 VfFMANNIGE HÉE5TÏR8. ni. Engeland overgebragt , 't welk gelegenheid Afdeel, gegCVen heeft om dit betoverend fchoone Hoofd- Gewas zodanig te vermenigvuldigen , dat de stuk. Hovenier G o r d o n , door middel van vier Stekken daar van, zig oordeelde een voordeel te kunnen doen van vyfduizend Guldens. Hy bood , naamelyk , de Planten te koop aan , voor vyf Guinjes het Huk. Dit dient om van de waardy te oordeelen. De vermaarde Ehret heeft 'er een zeer fraaije Afbeelding van ge* maakt, en uitgegeven onder den naam van J as- myn met dubbelde Bloemen , die uit Lederach- tige Blaadjes famengefteld zyn ; doch de Heer Linnjeus , onder zyne gedroogde Planten een Takje vindende met enkelde Bloemen , zo bleek 9 dat het geen Jasmyn ware , en daar uit zyn de voorgedagte Kenmerken afgeleid ; berustende de hoedanigheid van de Vrugt alleenlyk op die van het Vrugtbeginzel. Dit alles is door den Heer El lis in Plaat vertoond. N E r i u m. Oleander* Een Pypaehtige Bloem , in vyven gedeeld, die in haar Mond als een gefcheurd Kroontje heeft , en in 5t midden een Vrugtbeginzel , dat eene Vrugt wordt, welke beftaat uit twee Scheedachtige regtbpftaande Zaadhuisjes , met gepluisde Zaaden , maakt de byzondere Ken- merken uit. In dit Geflagt komen vier Soorten voor, als volgt. » CO Ole- V E N T A N I) R I A. 589 (1) Oleander met /mal Lancetvormige drie- Ilï. voudige Bladen en gekroonde Bloemen. [*^y*h: _ _t _ . ^ Hoofd- De Gewoone Oleander 9 m Europa gemeen 5 STÜK# doch waarfchynlyk uit Oostindie afkomftig 5 1. wordt hier bedoeld. Dezelve maakt in ons 0/^'j^* Werelds deel een byzonder Sieraad der Bloeni- -ccwoonc. hoven uit ; maar verdraagt de Winterkoude niet van ons Klimaat , veel min van dat der Noordelyke deelen. In Spanje en' Italië groeit hy in de vaste Grond. Men noemt hem, in 't algemeen , Oleander , hoewel de Franfchen 'er den naam aan geeven van Laurier - Rqfé ' 9 met den Griekfchen Rhododaphne overeenkom- ftig , of Ro/agine. Het Gewas , naatnelyk > dat fomtyds eens Mans langte bereikt > draagt Roosachtige -Bloemen , en de Bladen, die het aan dé Steelen heeft , gel y ken eenigermaate naar Laurierbladen , doch zyn langer en nage- noeg overal even breed* Men heeft 'er met roode en met witte , als ook met enkelde en met dubbelde Bloemen. Voorts wordt hier t'huis gebragt de Smalbladige Indi/che Olean- der, (\) Nerium Fol. linearï - lanceolatis terms f CorolHs cora- aatis. Syst. Nat. XII. Gen* 294. p. 189. Veg. XIII. Gen. 297. p. 209. Hort. Cliff'. 76, Ups. 53. Fl. Zeyl. 108. R. Lugdhau Af\ 2. Nerium &c. C. H. Pi«. 464. Burm. 2*yl. 166. Bürm. FU Ind. 67. Rhododendrum. Dod. Pempt. 851. J0 Ner* Ind* anguftifolium , Flor. odoratis fïmplicibus. HERiW. Lugdh, 447.- lc. 442. y. Ner. Ind. latifbl* Floribus plcnis odoratis* ümis. Ibid. p, 447. Ie* 449. Bb 3 II. DEEL. "IV. STOK. Vtfmannige Heesters. IIU ^er' met enkelde welriekende Bloemen , va» Afdeel Hermannus afgebeeld, die zegt, dat dee» Hoorn* ze ^oor den W« Heer van Rheede in 6tuk r Nederland overgehragt zy. Ook betrekt men Oleander. thar»s hier toe de Breedbladige Indifche met dub- belde welriekende Bloemen van dien zelfden Au» theur , welke in de Hoven op Ceylon en in Oortindie om den aangenaamen Reuk wordt aangekweekt , en door den Ed. Heer Bever, hing eerst in zyn Tuin en vervolgens dus in Europa is ingevoerd > zo Hermannuj aanmerkt. jet (2) Oleander met Lancetswyze gepaarde Blo* £he.yl(m" Een Gewas , dat door den Hoogleeraar J. Buhmannüs, onder de Ceylonfche Planten, in Afbeelding gebragt is en genoemd Klem Bopm^chtig Apocynum , met Oleander - Bloem , maakt deeze Soort uit. Zyn Ed. hadt reed» aangemerkt , dat hetzelve tot dit Geflagt be- hoorde. De Steelen zyn rond en donker paarfch , de Bladen byna als die der Myrthen. De Bloe- men hebben tien Meeldraadjes. Het Zaadhuis- je fchynt een enkel Scheedje te zyn ; niet duhbeld gelyk in de anderen. C3) Ole- fa) Nerium Fol. I^nceolatïs oppofit's , Ramïs re&is, Mid Amcen. Acai. IV. p. 309. Apocynum aiborescens Ne* ?ii flore minus, B.uem. &yL T. 12. f. ÊUllM. jf$< PENTANDRIA. 391 (3) Oleander met Lancetswys9 ovaale Blaa- III. den, de Takken wyd gemikt. Afdeel, Hier van heeft de zelfde Hoogleeraar , onder STUK*D" den naam van Indifche Wilde Reukelooze A- m. pocynum , die Haauwen draagt met gepluisde^j^?^ Zaaden en groote witte Bloemen , gewag ge-**», maakt. Het is een Boompje met dikke rimpe-^l2^ lige Takken, dat insgelyks op Ceylon groeit, wordende aldaar Idda of Iddaghas genoemd 3 volgens Hermannus. (4J Oleander met fpits ovaale gefleelde Bladen* ^Jr\um De Heer Bürmannus noemt dit Indifche terkum. Oleander , met fmalle regtopftaande lange dub- belde Haauwen 3 Walidda genaamd by de Cey. loneezen. Volgens Hermannus zou het de Codaga»Pala zyn van Malabar, waar van de Bast der Wortelen als een onverbeterlyk Middel tegen allerley Soort van Buikloop, en het Zaad tegen Koortfen , aangepreczen wordt (* > De Bast van den Conesji* Boom van Kormandel , naar (3) Nerium Fol. lanceolato - ovatis , Ramfs divarlcatis. Ibid. Fl.Zeyl. 109» Apoc. Zeyl. Ind. fmtescens Nerii flore candidis- iïmo. Herm. Par. 40. Apoc. Ind. fylv. inodomm Siliquofmn. BURM. Éeyl. p. 25. BURM. FL Ind. p. 67* (4) Nerium Fol. ovatis acuminatis petiolatis. Ibid. FL ZeyL 107. MdU Med. 102. Codaga-Pala, Hort. Mal. I. p, %$. T. 47. Nerium Ind. Siliquis anguftis er«&is , longis gemifli*. BURM. Zeyl. 167. T* 77. BüRM. FL Ind. p. $gf (*) GEOFïR. Mat. Med. Tom. II, p» 108» Bb 4 1L DESL. IV* STOK* 39* Vyfmannige Heester^ III» naar deezen gelykende , was door den Hooglee- Afdeel, raar j^OKRO , te E^enburg , tot Geneezing Hoofd van een hardnekkiger, Loop, mee een goeden stuk» uitflag ingegeven fj, De Haauwea van dit Boompje zyn ukermaate lang. E c h i t e s» Roos -Winde* De Geflagtnaam is niet van bet bekende Kruid Echium , noch ook van de Adders , daar men deezen gemecnlyk van afleidt, oir- fpronklyk : maar van het Griekfche Woord BV"* dat wel in de eerrte en eenvoudigfte zin Hebben , maar ook Houden , Fatten , Vasthou* den, betekent en op deeze Plantgewasfen alleenlyk daarom is toegepast, datdezelven an- deren omflingeren. Zeer veelen hebben dit wel gemeen , doch die eigenfehap munt uit in deeze, en daarom heb ik ze Roos- Winde ge- tyteld. De Bloem, naamclyk, is Trechtervor- mig, en gelykt, in foinmige Soorten, naar die van de Oleander , welke men Laurier • Roos noemt , maar heeft de gezegde Franje niet in de Mond of Keel. De Vrugc beltaat insgelyks uit twee lange regte Haauwen, welken gepluis. de Zaaden bevatten, Voorts hebben zy in de eerfte opflag iets , 't welk haar van andere Plan- ten onderfcheidt, \ Ge- (I) Aft. Edinhurg. Tom. III. Art. 4.. (I) Ë'%it9 ïyxo$. Tenere Haftara. HOMERUS. Mr*t $ d*(*%Us% joju 2.. p 3, Sept. VsrfiQnt.% Hy hou<& ©og vass aan zyne opxegtig^d, Pentandria, 't Getal der Soorten is thans zodanig ver- Hfj groot , dat noen 'er elf in vindt , allen uit de Afdeel* Indien afkomltig , waar van ik de twee laat- Hoon*, ften , als tot de Boomen behoorende , reeds 8TÜK* befchreeven heb (ï) Roos - Winde met dubbelde Bloemlleel- i. t]es. biflora. Twcebloe* De Heer Jacquin geeft van deeze, gelykmi£e' van veele anderen, welken zyn Ed. in de West- indiën waargenomen hadt , een zeer fraaije Afbeelding. Het was een Takkige Melkgee- vende Heerter , beklimmende de Boomen tot meer dan twintig Voeten hoogte, die de Bla- den ovaal hadt met een klein puntje , drie Dui- men lang } de Bloemen zeer groot en fraay , wit met een geelen Keel. De Franfchen noem- den het Liane Mangle of Mangles Klyf. Het groeide op de overftroomende Zeekusten der meefte Karibifche Eilanden , onder de Wor* telboomen , enz. Plumi er heeft dit Gewas Klimmende Hondendood 3 met witte Oleander- Bloemen, getyteld. (2) Roos* (*) zie myn II. Deels II* Stuk* bladz. 184. enz. (1) Echitn Pedunculis bifloris. Syst. Nat. XII. Gen. 29$. p. 190. Peg. XIII. Gen» 299» p. 209. JACQ. Amer* Hifi, 30. T« 21. Apocynutn fcandens Fiore Nerii albo. Plüm» Amr$ $i* T. 95. Bb 5 II. Dezl. IV, Stuk, 394 VyfMannige Heesters» HL (a) Roos- Winde met getroste Bloemfteeltje» Afdeel. en jpits Qvaaie £iafcnm sTuT.0' Deeze , omftreeks Karthagena door zyn Ed. IU waargenomen , draagt Trosfen van ongevaar Quinquan- zestien Bloemen, die groenachtig en groot zyn 5 v^fhoeki- met eenen geelachtigen zoom , den rand van f« de Pyp vyfhoekig en wit hebbende» Het Ge- was heeft geen Melk. Hy hadt de Vrugt niet gezien. ïïï* (3) Roos -Winde met getroste Bloemfteeltjes Saherta*. tn jlomp ovaalachtige gefpitfte Bladen. optelde. Tq(; deeze ^ wcJke ^ R^ Qp jamaJka en St. Domingo overvloedig waargenomen hadt , wordt de regtopfiaande Heejterachtige Honden» dood, met een zeer groote en ongemeen fraai- je geele Bloem, van Sloane5 t'huis gebragt. Dit Gewas , dat Heefterachtig en vol Melk- achtig Sap is , komt in de Kreupelbosfchen tien Voeten , op drooge Vélden drie of fomtyd* ook maar één Voet hoog voor. De Ranken klimmen wel , maar winden naauwlyks, krui- pende, zo zy geen Steunzel vinden, langs den Grond. Eenige groote geele Bloemen , die zeer fraay doch van buiten ruig zyn , komen aan Veelbloemige Steekjes voor. (4) Roos* (2) Echites Pedanculïs Racemofïs , Foliis obovatis acumi- aatis. Ibide JACC^. Amtr. Hift* 32* T. z$. (3) Echites Pedunculis Racemofïs, Folüs fubovatli obtufc nmcronatis. MUL JACQ; Amtu Hifi. 32, T. atf. Pektamdria. 393 (4) Roos- Winde met getroste Bloemjleeltfes IÏÏ. en ovaale uitgerande ge/pit jte Bladen. A'obel; Om dat de Zaadhuisjes aan de tippen fa^Tu^?** menkleeven , voert zy deezen bynaam by den IVw Heer J a c qu i n , die het Gewas , op Sc Do- ^dgiutfa+r mingo , met Heefterachtige windende Steelen kang*. vondt , draagende kleine witte Bloemen. Delymd* Hoogleeraar N. L. Burmannus heeft een dergelyke Soort , doch die de Bladen niet uit» gerand heeft , van Oostindie afkomttig, in ytt licht gebragt. Q) Roos - Winde met byna getroste Bloem* v. Jteeltjes en Lancetvormige gefpitfie Bladen^^j^^ Deeze, op Jamaika waargenomen 5 heeft vangc# de gefteldheid der Haauwen den bynaam. De geheele Plant , die Heefterachtig is met win- dende Ranken , is met een Lymerig Melkach- tig Sap gevuld. (6) Roos -Winde met Kroondraagende Bloem- vr. Jteeltjes, jlomp ovaale ge [pit Jte Bladen windende Steelen. Die (4) Ecbites PeduncuKs Raceraofls, Fol. ovatis emar^inati?. acuminads. IbiL jAcq. Amtr. Hift. i%\ T. 23. Burm* FU Ini. p. 6&. T. 27. f. 1. (5) Ecbites Pedunculisfubracemofis ,Fol. lanceolatis acumi- natis. iMè Echites torofa JAC<^ Amer. Hifi. 33. T 27, Ne- iium Sarmcntofum &c. Brown. Jam. IV. p. is*. T* 1*. f. t. {6 ) Ecbites PeduncuKs umbdlatis % FoL ovatis , obtuüs f aft* 396 Vyfmannige Heesters Dit laatfte is 'er Ingevoegd, om deeze van Afdeel; de £)ercje Soort, waar mede zy veel overeen- Hoofd- komst heeft , te onderfcheiden. Men vindt ze by stuk» verfcheide Autheuren befchreeven en afgebeeld. Roos winde' Dezelve gaf den vermaarden Doktor Brow- n e aanleiding , om het Geilagt van Echites , dat naderhand met zo veele Soorten 3 door den Heer J a c q ü i n 3 vermeerderd is , te ont- werpen. Zy heeft taaije windende Steelen y die om laag Houtig en ruuw% boven groen , rond en glad zyn, waar mede dit Gewas 3 dat vol is van een Lymerig Waterig Sap , de Boomen tot vyftien Voeten hoogte omflingert, even als onze Winde. De Bladen zyn drie of vier Duimen lang ; de Bloemen groot en groen- achtig met een witten Rand. TrJfida Roos -Winde met driedeelige veelbloemi* Dricdeeii.' ge Steeltjes 5 de Bladen langwerpig ovaal ge/pitst. Gedagte Heer vondt dit Gewas, omftreeks Karthagena, ook met Heefterachtige windende Stee- mucronatïs , Caule volubili. Ibid. jAcq. *Amer. Hifi. 80. T. 22. Periploca alia. Plum. Ie 216. f. 2. Echites fcandens &c. Brown, Jam» I. p. 182. Apocynum fcandens majus Folio fubrotundo. SLOAN» Jam. 89. Hifi. I. p. 207. T. 13 X. f« 2. Apocyniim fcandens Folio cordato , Flore albo. Cat. Car. h p. T. 58* SEL. Vtg. III. DeeLp* 13. T. 16. (7) Eebites Pedunculis trifidis multifloris, Foliis ovato-ob- longis acuminatis. Ihid, JACC^ Amr. Hift* 3 U T. 24, BUBM» IL Ind. p. 68. ge. \ P E N T A N D R I A. 397 Steelen , wel twaalf Voeten hoog by de Eoo- HT. men opklimmende , met groote , fraaije Bloe- Afd^el« men verfierd. Een Javaanfche is hier door denHooFD- Heer N. L. Burmannüs t'huis gebragt. STUK# (8) Roos - Winde met getuilde Trosfen, uit- nu. puilende Meeldraadjes en Lancetswys'QQ?™^ ovaale Bladen. Deeze , door den Heer Jacquin op St. Domingo waargenomen , beklimt de Boomen fomtyds tot twintig Voeten hoogte , zynde vol van een Melkachtig Sap* Zy heeft de Bladen maar twee Duimen lang; de Bloemen klein en rood, aan getuilde Trosfen. De Ingezetenen noem- den het Gewas Gras de Galk of Schurft- Vet- tigheid, waar van de reden hem niet bekend geworden was. (9) Roos - Winde met korte Aairen in de Oxelen > uitpuilende Meeldraadjes en ovaal- GeaSdk achtige Bladen. Deeze is eene der zonderlingfte Soorten , niet minder Melkachtig dan de anderen , beklim- mende de Boomen in digte Bosfchen , by Kar- thagena , tot over de zestig Voeten hoogte. De Stengen waren Houtig , een Duim dik, omwindende als Ranken , hier en daar Takjes uit- (%) Echite s Racemis Corymbofis , Stamin. [ eminentibus , Folüs laaceolato • ovatis. Uid. Jacq» Amer. Hifi. 34. T. 30. (9) Ecbites Spicls Axillaribus breWbus , Stanunibus eminet** tibm , Foh fuboyatis. lhlL jAcq,. Amtr* Hfi. 34» T. 2?% 398 Vtfmannige Heesters, Hl. uitgeevende van anderhalf Voet lang , met Bla- Afdeel. (jen van eec half Voet ; de Bloemen menig- Hoofd- vuldig, klein 3 Aairswyze in de Oxelsder Bladen stuk» geplaatst. De Vrugt hadt zyn Ed. niet ge- lijk zien 5 want zy misdroegen altemaal. Nog twee Soorten van dit Geflagt zyn door den Heer N, L Bürmannüs opgegeven , welken Linn^us niet fchynt erkend te heb* ben. De eene is een Gedoomde Heefter , van twintig Voeten hoog , Vrugten als een Kers draagende 5 en derhalve , zo in Gewas , als in dit opzigt , grootelyks van de Roos- Winden verfchillende , Carandas by Rum- phius genaamd : de andere is een klein Hee- liertje dat beter gelykt , met Penningkruids- Bladen (*). De Kenmerken der Vrugtmaaking zullen dezelven5waarfchynlyk, hier hebben t'huie gebragt. Na het befchryven der Eenwyvigen , onder de Vyfmannige Heefters , gaa ik thans tot de Tweewyvigen, van de zelfde Klasfe , over. Het eerfte Geflagt, dat hier voorkomt, heet Pergularia. Luiffelbloem. Deeze Geflagtnaam is af komftig van de Luif- ferguUria fels, glabra. Cia4de. Elites fpinofa 5c Echïtes Nummularia. Burm. FL Ind. p, $9. T. 28. f. i. (i) Pergularia Foliis ovatis glabris. Syst. Nat» XII. Ge». 2153. p. ï9i. V*g. XIII. p. 21a. Flos Pergulanus. Rümpii» 4mh< V, p. SU T*a<>. f« z, Penta»d*ïA. 399 fels 5 Afdakken of Prieelen , over welken de III. eerfte Soort, volgens Rumphius, geleid Afd£**~ wordt , welke door den Heer N. B u R- Hoofd, mannus, als een nieuw Geflagt, voorgefteldSTÜK# was onder den naam van ballans , dat in Ker- kfamf'2* merken naauwlyks van de Rondeletia fcheen te verfchillen. In het Gewas 3 door my , hier voor , bladz. 195 , 196 , befchreeven , waar van een Blad , benevens de Bloemtros en Bloem , in Fig. 1 3 op Plaat XX , in Afbeelding is gebragt , heb ik den Styl niet dubbeld maar cnkeld gevonden , en dat het Honigbakje met vyf Pylswyze Punten de Teeldeelen omringe, gelyk in de Kenmerken gezegd wordt 5 kan ieder oordeelen uit de vergroote Afbeelding van zulk een Punt , daar de Meelknopjes bui- ten aan gehecht zyn5 welke ik derhalve voor een Stamen houdef als ftaande op een zelfde Steeltje. In de tweede Soort 5 tot welke de Asclepias n. met Hartvormige Bladen , van den Heer N. L.ZVüigé?* Bürmannüs , betrokken wordt, komt, vol- gens deszelfs Afbeelding , een geheel andere gefteldheid van de Bloem en Teeldeelen voor. Forskaol vondt dezelve in Arabie 5 een ronde > windende Steng hebbende 3 die Wollig was k met gepaarde , gefleelde s fpits Hartvor- mi- (2) Pergularia Foliis cordatis tomentofis* Ibid. M&nt* %i. Asclepias cordata. Burm. Fl. Ind, p. 72, T. 27, f, %% Ut Deeju IV* Stus. 4oc Vypmannige Heesters. III. mige 3 effenrandige , gladde Bladen , uit wie? Afdeel. Qxejen gefteelde Kroontjes voortkwamen, van Hoofd- Bloempjes , welke mar die der Kalmia gelee* stuk* jcen< jn de Tuinen van Upfai bevondt zig dit Gev^as. De Periploca , Cynanchum , Apocynum , As- dep as en Stapiïia, heb ik, fchoon vlaar onder Heefters voorkomen , best geoordeeld in hun geheel tot de befchryving der Kruiden te be- waaren , om die Plamgewasfen niet van elkander af te zonderen , en gaa dus over tot de L I K C O N I A. Een nieuw Gëflagt , waar toe de Afrikaan- fche Heefter, naar het Vosfeftaart» Kruid ge- lykende , met Bladen en Aair van Coris, en witte Bloemen , van Hermannus °pgege * ven, is t'huis gebragt. Het heeft , in een vierbladige Kelk , vyf Bloem» blaadjes , die het Vrugtbeginzel bevatten , en aan den Grpndfteun met een Kuiltje , welk tot Honigbakje ftrekt, ingedrukt zyn : de Vrugt ïs een Zaadhuisje met twee Holligheden. De eenigfte Soort (i), op Waterige Bergen Lmconia aan de Kaap groeijende , is een Heefter met ^««^Takken als Roedjes , die door de Lidtekens GdUime*der afgevalle Bladen ongelyk zyn, even als in de Denneboom, weinig in getal en van bepaal- de (i) Lincónia. Syst. Nat. Vtg. XIII. Gen* 1208. p 21* . CorU dis folio & fpica Fwtex Alopecuroides, Flore albo* Heum. Afr< 7. Pjentanbria. 40I de langte : de Bladen verftrooid , by Kransjes III, van vyven of zesfen , eenigermaate gefteeld > /Vfdeel fmal, driekantig, ftyf , glad, een Duim lang, Hoofd- aan de hoeken ruuw , de bovenfte op zydeSTÜK% gebaaird : komende de Bloemen , aan de ^nden der Takjes , op zyde, ongedeeld, voort, van langte als de Bladen, Die Soorten van Herniaria , Chenopodium 9 Salfola en Analafis , welke Heefterachtig zyn s zal ik , wegens haare kleinte (*) , en om de eenpaarigheid der Geflagten niet te fchenden, ook tot de befchryving der Kruiden fpaaren. Onder de Kroontjes -draagen de Plantgewas* fen (Umbéllifera) 5 die in 't algemeen vyf Meel- draadjes en twee Stylen of Stampers hebben, en vyfbladig zyn , komen weinige Heefters voor. De eerde Soort van dit Geflagt (1) 1. wordt by Walt he rus een Kroontjesdraa- nef$Uit gende Boom* die naar het Buplevrum zweemt, Ka«ari£h«b geheten. Dillenius noemtze Heejlerach- tige Valer iamlla van de Kanarifche Eilanden , firn- (*) De Salfola ArhuscüU van den Heer Pallas , by voor- beeld , hoe Boomachtig ook , groeit volgens zyn EcL imar een Voet hoog. (1) Fhyllis Stipuljs dentatis. Syst. Nat. XI I. Gen. 320, p. 201. Vtg. XIII. Gen. 323. p. 223. Royen Lugdbat. &z9 Valerianella Canarienfis frutescens Simpla nobia dl&a. Dïll. Eitb. 405. T. 299. f. 386* Buplevroides q» Arbor, UmhelH* fera. WALTH. Hsrt, n. x. P H Y L L I S. Ge 402 Vyfmannige Heesters. III. fimpla nobla gctyteld, en zegt dat het Gewas, Afdeel jn Bjoem cn Vrugtmaaking , veel naar de ge- Hoofd« woone Valerianella gelykt > doch overblyvend STÜK* is en Heefterachtig , meest één of anderhalf Elle hoog groeijende; de Bladen zyn effen en glimmende ; de Bloemen komen verfpreid aan 't end van de Takken voort: de Plant is zon- der Reuk ; de Bladen zyn famentrekkende. De tweede Soort van dit Geflagt , alleen door ongedoornde Stoppeltjes onderfcheiden f 2), waar van de Ridder de Bloemen niet gezien hadt 3 uit Indie afkomffig , is thans weg ge- laten. De andere Kroon tjesdraagen de , die Heefter- achtig zyn , gelyk in het Geflagt van Buple- vrum en Bubon voorkomen 3 kunnen , wegens de gelykheid van Geftalte > en om dat 'er meer van dergelyke hoogte zyn 3 wegens de Hout- achtigheid der Stengen alleen s niet van de Kruiden afgezonderd worden. Ik gaa derhalve tot de Driewyvigen, dat is die drie Stampers of Stempels hebben, , onder de Vyfmannigen over; als R h u s. Sumack. Van de Kenmerken van dit Geflagt heb ik reeds omftandig gefproken (*) , en daar van de Vyf- (2) Pbyllis Stipulis inregerrimis» ROYEN Lugdbat. $2» (*) Ik voeg 'er alleen by, hoe ik my grootelyks verwon- de* Pentandria. 403 Vyfde en vyf volgende Soorten befchrecven ; III. de overigen zal ik hier voordellen. Akdbel. Hoofd ' (i) Sumack met gevinde , {lompachtig getan-sTVK* de % ovaale > van onderen Wollige Bladen. *• aria. Deeze groeit in de Zuidelyke deelcn van Europi- Europa, als ook in Paleftinaen Klein Afie. By lc c* den Arabifchen naam Sumach , dien men in 't Italiaanfch Somacco, in 't Spaanfch Sumaque uit- fpreekt , is zy meest bekend, doch de Duit- ichers noemen het Gewas Gerberbaum , om dat men daar van gebruik maakc tot Leertou* wing. Jaarlyks worden de Scheuten of Uit- loopers 9 die het in menigte gelyk de Hazelaars uitgeeft , by den Grond afgehakt, gedroogd 9 f yn gemalen 3 en dan gebruikt tot bereiding van het Spaanfch Leer. Zie daar de reden » dat men het Rhus Coriarioram noemt. Het Zaad wordt in de Oofterfche Landen in de Winkels verkogt en gebruikt tot Hartfterking en om de. Spyzen een Geur te geeven : weshalve het Rhus deren moet, dat Linn^eus in Gen. Plant, daar van zegt: bet VrugtbwinzeL is rond , van groottt ah de Bloem. Dit komc met de Afbeeldingen geenszins overeen. (i) Rhus FoU pinnacis obtuiïuscule ferr» ovalibus, fubtus villoils. Syst. Nat. XII. Gen. 366 p. 217. Veg. XIII. Gen. 369. p. 242. Rhus FoU pinnatis ferracis. Hort. CUff. &c &e. Rhus folio ülmi. C. B. Pin. 414* TüURNF. btfi. 611. B.QERÜ. Lugdbat. II. p. 229. DOD, Pempt% 779* Rhus OWoniorma & Coriariomm Park. Tkeatr. 1450. Cc 2 IU Dra.» IV, Stuk» 404 Vyfmannicë Heesters. Illê Rhus Obfoniorum heet of Cuiinarium. De Afdeel. yerwers maaken ook gebruik van hec Zaad : Hoofd- des men het zou kunnen noemen Rhus Tin£lo* stuk. rjum . (joch de gewoone naam, in 't Engelfch, „Sumati. pranfch en Hollandfch, is Swnach of Sumack. 't Gewas is doorgaans Heefterachtig , eens Mans langte hoog , maar wordt, in goede Gron- den , wel een Boom. De kleine Takjes heb. ben eene ruuwe Schors, inzonderheid naar bo- ven. De Bladen, a!s die van de Ypen of Ol- men diep getand , gröeijen met hun negenen, elven of meer, aan eene Rib, die roodachtig is. De Bloempjes welke wit zyn , naar die van Vlier gely kende, komen by digte Trosfen voort 3 en daar op volgt een Vrugt als 't Zaad der Linfen , roodachtig met een Huidje , dat zuurachtig is van Smaak , en vervolgens ver- droogt; des het eigentlyke Zaad, 't welk men Sumack noemt , veel kleiner is , omtrent als dat der Plompen, en ongelyk van Kleur. Dit geheele Gewas, dat den naam zou heb- ben om dat het tegen Vloei jingen dient, heeft een zeer famentrekkende hoedanigheid , en is derhalve tegen den Rooden of Bloedloop en an- dere te groote Ontlastingen 3 aangepreezen ; hoewel fommigen 't inwendig gebruik daar van -gevaarlyk achten, 't Gedroogde Zaad isyjn dien opzigte , op ver naa zo goed niet , zeid BoerhaavFo als de verfche Befiën. (2) Su- I P E N T A N D U I A. 405 (a) Sumack met Lancetvormige fcherp getan- III. de Finbladen , die van onderen lPolligAY^fu zyn. Hoofd» stuk* Deeze Soort , in de Tuinen gemeen, volgens n. Linn/eus, verfchilt in verfcheide opzigten^^ van de voorgaande , niet alleen , maar ook ^f^al* van de Vierde Soort De Takken zyn van ruigte en Kleur gelyk het nieuwe Hercs - Gewey 3 waar van de bynaam , hoewel men het ge- woonlyk de Virginifche Sumach noemt. Bau- hinüs , dezelve befchry vende , zegt, dat hec een Boompje is , grooter dan de gemeene , hebbende de Bladen fpitfer, groener, zagter en veel grooter, zo dat ieder Vinblad wel vyf of zes Duimen lang valt. Men telt 'er nooit minder dan tien , maar wel tot by de twintig toe , aan éénen Bladfteel. De Aair of Zaad- Tros is ook veel grooter dan in de gewoone Smack, de afkomst uit Virginie, (3) Sumack met ovaale fpits getande Viribla- nu den> die van onderen Wollig zyn. j*tL* _ . Javaan- Deeze , van Osbeck in China waargeno- fchc. men , zal onze Ridder van Java ontvangen hebben 3 dewyl hy dezelve Javaanfche tvtelt. CO Su. (2) Rhus FoL pinn. lanceol. argute (èrratïs, fnbtus tcmen- tofis. Am. Acad. IV. p. 311. Rhus Virg. C. B. Pin. 517. DiLL. EUb. 253. (3) Rhus Fol. pinn. ovat# acumïn. ferratis, fubtus tomen» toüSt -Syst. Nat. XII. Veg% XUI. Cc 3 II, Deel» IV« Stuk? I 4ö6 Vyfmannige Heesters. 1ÏI. (4) Sumack met Lancetvormige , Zaagswys* Af deel. getande Vinbladen , die wederzyds kaal Hoofd- zyn. $TUK. iv. De Smalbladige Sumach van Bauhinüs, gifhlZ *n Brafil groeijende , en door de fmalbladig- Giadbia- heid byna alleen van de gewoone verfchillen- de , wordt hier t'huis gebragt. De Virgint- fche van dien aart heeft de Aair zo digt niet , als de Europifche. De Heer Kalm vondt deeze Soort zeer algemeen in Penfylvanie 9 groeijende aldaar in de Heggen, aan de kan- ten der Bouwlanden en op braak leggende Akkers 9 van zelf zeer fterk : want de Vogels , die de Besfen gaarn eeten 9 verftrooijen het Zaad 5 daar in vervat , alom. Zy zyn zuur en Itrekken ook voor de Kinderen tot ver* fnapering , rood van Kleur > en kunnen tot Verwen van Stoffen gebruikt worden. Deeze Besfen blyven anders 5 zegt hy5 den geheelen Winter aan de Boomen3 niettegenftaande die al vroeg in de Herfst hunne Bladeren , na dat dezelven eerst rood geworden zyn , laaten val- len. Zy worden 'er zelden hooger dan tus- fchen de drie en vier Ellen. In het doorfny- den f4) Rhus Fol. pinwat. ferr. Janceol. utrinque nudis. KALM. It. II. p. 211. Rhus FoL pinnatis ferrat's. Gron. Jrirg. 148 . CotT>. Nov. 63. Rh. Virg. panicukl fparfé &c. PlLI,. Ehb. 3^3. T. 243. f. 314. CATESB. Car. III. T. 4. Rhus angufti» foliam. C* B. Pin. 4T4. Sumach anguftifolimu. BAUH. Proir* BURS. XXII. '77, Pentandria. 407 den bevondt hy den Stam gevuld met een III. overvloedig Merg , even als in de Vlierboo- Af^eel. men , doch hetzelve was week en bruin. Mid- Hoofd- delervvyl kwam uit denzei ven , tusfehen denSTUiU Bast en het Hout, een geel Sap te voorfchyn. Op 't Vuur gelegd 5 wilde het Hout zeer wel branden. (n) Sumack met drievoudige Bladen, die xi. fpits ovaal en Zaagswyze getand zyn;c^y"es de Bloemjleeltj es Wollig. ccyion- fche. Op 't Eiland Ccylon , alwaar deeze groeit , fchynt zy Cobbée genoemd te worden. De Bloemen komen Aairswyze > of als Katten , voort 3 en de Besfen zyn zwart, volgens Her- ik annus. De Bladen zyn drie of vyfvoudig, fpits ovaal , Zaagswyze getand en taamelyk groot , de Bloemen zeer klein en menigvuldig. Ci 2) Sumack met drievoudige Bladen, die XJL eenigermaate gefieeld , Ruitachtig gehoekt tfJ"nsto en van onderen Wollig zyn. fum. Wollige. De (n) Rhtts Fol. ternatls , Fol. ovatis acuminatis ferratis , Pedunculis tomentotls, Syst. Nat. XII. Vcg. XIII. Rhois trifo- liatac Fmtex &c. PET. Mus. 678. Raj. DerJr. 58. Kobbar. FL 'Zcyl. 44.1. (iz) Rhus Fol. ternatis fubpetlolaris , rhombe:s angula- tis', fubtus tomentoiis. Hort. Clffi ni. Vir. Ciijj. 25. Ro\T£N Lugdhat, 244. Pvhus Afr. trifoliatum majus, Pol, obtuiïs et inciiis ,Iiirfatiepubescentibus. Pluk* Alm. 3 19. T. 219. f. 6. Vi* textrifoüa minor Indica ferrata. Comm. Hort.I.p* 1? 9» T. 92. Cc 4 IU Deel» IV. Stok* 40S VtFMANNIGE HEESTERS, De aangehaalde komen altemaal met getande INDEEL. * y4 ' Bladen voor ; doch aangezien 'er zo aanmerke- oofd* lyke Verfcheidenheden onder de Kaapfche $m> UK# mack zyn, als de Hoogleeraar J. Bur man- kus meldt, mag ik hier toe ook dat Kaapfe Gewas betrekken , waar van ik verfcheide Tak- jes heb , zynde de Bladen van hetzelve lang gefteeld 3 en wel drievoudig , doch geheel ef~ fenrandig. Hetzelve is aan de Bladen niet alleen , maar ook aan de Takken 3 Bloemfleel. tj.es en in 't geheel, uitermaate ruig of bezet met eene rosachtige Wolligheid > en fchynt dus zekerlyk tot deeze Soort te behooren. ♦ xni. (13) Sumack met drievoudige gejleelde , fmal f£wf$- Lancetvormige effent andige , van onderen Deeze , ook aan de Kaap groei jende , verfchilt door de finalheid haarer Bladen grootelyks ; alzo dezelven naar Rosmaryn - Bladen gelyken f en dus de Bloem- en Vrugtmaaking alleen het Gewas tot dit Geflagt betrekt. Hetzelve groeit op Steenachtige plaatfen aan de Kaap^ twee Voeten hoog > en draagt groene welrie- kende Bloempjes. (13) Rbus Fol. tern. Fol. petïotatk , Hneaii - lanceolatïs , integerrimis , fubtus tomentoiis. Hort. Cliff. m. Royen bugdbat. 244. Rhus Afric. trifol, majus &c. Pluk. Alm% 319. T^iip. f. <>♦ Rhus Fruticofum , Fol. tnftdis h'nearibus acta» fBuntss. BURM. Afr< 251. X. fU f. U Smalbla- dige, Wollige Bladen. (14) Su* P E N T A N D R I A. 409 (14J Sumack met drievoudige Bladen 3 die . Rh. axboreum trifol. latifol, Bukm. Afr% 252. T. is ij f. 2. Vit ex trifoiia minor Indica rotundifolia. COMM. Hort. Lp. 18I. f. <>3. (16) Rhus Fol. fimplicibus obovatis. Syst. Nat, XII, Tig* Cc J XIII, II. Deel, IV, Stuk;. 4io Vyfmannige Heesters. III» Onder den naam van Coccygria is deeze ge- Afdeel. meeI)]y[c bekend, wordende in Vrankryk Fujiet Hoofd- en in Goftenryk Farblaüh , dat is Verwloof , stuk* geheten. Clusius vondtze in het Gebergte Verwloof.^ gacjen > een weinig boven de Wyngaarden, groeijen 9 en hadtze ook omftreeks Avignon gezien. Linnjeus zegt % dat de Groeyplaats is in Lombardie , aan den voet der Apcnnyn- fche Bergen en in Karniolïe. Zyn Ëd. kon 'er Provence bygevoegd hebben , alwaar dit Gewas , volgens Garidel, gemeen is. Men 5) vindt hetzelve ook in Dauphiné , alwaar de „ Ingezetenen het Rhu noemen , gebruikende 3, den Bast tot Lcertcuwing , en daaropi heb- 3, ben fommigen^dit voor de Rhus Coriaria 3, gehouden. Die van Grenoble gebruiken de 3, Bladen en Toppen om Linnen of Doek „ zwart te kleuren , daar men Kasfen van maakt 33 voor de Vrouwen, om haare Kleederen te 5, bewaaren voor Vuiligheid en Stof. De Sa- „ voijaarden verkoopen den geheelen Boom, „ of de groote Takken 3 na dat zy er den 3, Bast afgenomen hebben 3 en noemen dat 3, Hout Fujiet 9 waar van men zig bedient om „ Laken geel te verwen , en het is ook geel ,3 van Kleur. Die aan den voet der Apenny- 99 nen XllL Cotinus Fol. obverfe ovaus. Hort. Cliff. in. Royen Lt4gdbat. 243. Gron. Oriënt. 92. Cotinus Coriaria. Dod. Pempt. 7S0. Cocconilea üvc Coccygria. C. B. Pin. 41 $. Lob. Ic. 99. ToURNF, Inji. 609. BOüRH. Lugdbat. 228*CLUS. Pann* p. 93. Ic» bona. Scop. Cam4 323. Pentand uia. 411 5, ncn noemen het Rosfolo ; die naby den top AfJ)";u 3, woonen , heeten het Scotano, en, als zy ie- v. # mand affchilderen willen, die de Geelzugt§f^FI)# „ heeft, dan zeggen zy , dat hy gecler is dan dit Hout (*)." Het blykt hier uit, dat dit Gewas niet alleen aan den voet , maar op dat Gebergte zelf groeit, zo wel als op de Bergen van Dauphiné ; beminnende Steenachtige plaat- fen, die befchut zyn , en tevens niette hoog, noch met Sneeuw bedekt. T o u r in e F o r t merkt aan , dat de Coccy- gria, in de middeHïe deelen van Vrankryk , geen ryp Zaad geeft. Boerhaave bepaalt de Vrugt , als rond zynde , en in een harde on- doelbaare Dop een driehoekig Zaad bevattende* Doktor Scopoli bevondt het, in Karnioüe , een knoopigen laagen Heefter , doch elders groeit het wel tot drie of vier Ellen hoogte, De Bladen fzegt zyn Ed.) zyn glad enftyf, eftenrandig en rondachtig , met doorfchynende „ witte Randen. Aan 't end der Takken groeit ,3 een Pluim , met gevederde roode Draaden of Vezelenen gladde Steeltjes." Sommigen hebben die ruigte aangezien voor de Bloemen , maar dezelve is flegts een uitgroeizei van de Steeltjes , die de Vrugten of Besfen draagen. „ De Bloem is in 't eerst als een Druiftros, „ van donkergroene Kleur, zegt Dalechamp, 33 en (*) Htfti dei Plant, de Lyon. Tom. I. p. 1L Deel» IV. Stuk* Hia Vyfmannige Heesters. ÏÏT* „ en opent zig eindelyk als een Waaijer, ver- Afdeel» ^ dwynende in eene fyne Haairigheid, welke Hoofd- 3, niet kwaalyk naar de Pluimen, die men op S?ÜK* 3, de Helmen der Uoldaaten plagt te fteeken , fmonf. ^ geiykt 3 en in het Dons van deeze Pluimen „ komen zwarte Zaadkorrels voor , van eene ♦ Hartvormige figuur. De Befie is , volgens den cerstgemelden , glad, famengedrukt , gely- kende naar een Peultje van 't Herders Ta&ch- Kruid, wanneer dat Peultje doorgefneeden wa- Dit geheele Gewas is van een famen trekken» de hoedanigheid. Men maakt van de Bladen een afkookzel, dat tot zuivering der Zweeren van Mond en Keel, als ook van de Natuurly- ke deelen , uitmuntende is. In Gorgeldranken dient het Zaad op gelyke manier als dat van de Smack. Men heeft getwyfeld ; of het de Cotinus van Plinius wel kon zyn, alzo de- zelve, volgens hem, rood verwt; maar dit is, ten opzigt van de Wortelen , waar bevonden , als ook van den Bast , die een bruinroode of paarfche Kleur uitgeeft. V i b u r n u m. Viorne. Behalve het gewoone Gewas, 't welk dee- zen naam voert , zyn in dit Geflagt ook an» deren van eene geheel verfchillende Geftalte, ge- (*) Bacca glabra compresfa , {ïiiciilam Burfjc Paftoris , pc£ medium quafï diife&am , refcrens* Flor* Carn. p. PïNTANDfclA. 413 gclyk de Laurier - Tinus en Gelderfe Roos be- III, groepen ; wegens de overeenkomst der Kenmer- Afd*el# ken , die in een vyfdeelige Kelk en Bloem be- Hoofd* ftaan, en ecne éénzaadige Êefie. STÜK* 't Getal der Soorten is daarom negen , waar onder zes voorkomen , die haar Natuurlyke Groeyplaats hebben in Noord - Amerika. (i^ Vioyxiq met ovaale effent 'eindige Bladen > de r ti Takmaakingen der Aderen van onderen 'rfnus. Haairig geklierd. Tinu*^ Dit Gewas is onder den naam van Laurus Tinus, in 't Franfch Laurier -Tin, by ons bekend , doch men noemt het in 't Latyn flegts Tinus of Laurus fylvejiris 3 dat is , Wilde Laurier. Deszelfs natuurlyke Groeyplaats is in Portugal, Spanje en Italië. Clusius heeft drie Soorten van Tinus waargenomen7, waar van de eerfte een Heefter was , zegt hy 3 van grootte als de Wyfjes Kornoelje - Boom , met vierkante Takkige Ryzen, hebbende de Bladen altoos gepaard 5 ovaalachtig , donkergroen en glad. Aan de toppen der Takken droeg het- zelve Kroontjes van vyfbladige witte welde- ken- (1) Viburnum Foliis integerrimis ovatis , Ramificationibus Venarum fubtus viilofo glandulofls. Syst. Nat. XII. Cen. 367* p. 11%. V~eg< XIII. Gen, 370. p. 243. Hort. Ups. 69. SAUV'. Men$p> 136. GouAN Monsp. 221. Tinus. Hort. Cliff. Clus. Kar. 8o. Hi ft. I. p. 49. Laurus Tinus five fylveftrts trium generum. C. B. Pin. 461, J, B. Hifi. III, p. TOURNF* lnft. 607. fit Deel» XV, Stok, 414 V YFM'ANN IGE HEESTERS. 1H. kende Bloempjes , waar op Besfen volgden , Afdeel. wac jaDger ^m die der Myithen , platter, hoe- Hoofd- kig en van cene zeer fchoon blaauvve Kleur, stuk. Deeze groeide op Steenachtige plaatfen. De Ttits™5' tweede , van de zelfde hoogte 5 hadt de Tak- ken met eene groenachtig roode Schors be- kleed ; de Bladen wat fmaller en meer geaderd ; de Bloemen paarfchachtig en niet zo welrie- kende ; de Vfügt kleiner , ronder en zwarter. Dceze was hem niet zo menigvuldig voorge- komen. De Portugeezen noemden de eerde Uva de Perro, de -andere Fvllado en de Span» jaarden Darillo. De derde Soort , kleiner cn Boomachtig , hadt hy allereerst in de Neder* landfche Tuinen gezien. Deeze is uit Italië afkomftig en groeit ook omltreeks Montpellier in Provence. M u n t i n g zegt , dat hy 'er vyf veranderlyke Soorten van kende , door 't Loof verfchillende, waar onder eene van Kandia en eene Portugaalfehe , die van veelen Sanguinino genoemd werdc , wegens de Bloedroode door de Bladen loopende Aderen. In ons Klimaat verdraagen zy de Winterkoude niet, en moe- ten daarom in Potten of Bakken gehouden en binnenshuis lugtig geplaatst , en wel bezorgd worden tegen iterke Vorst. Zy maaken fier- lyke Bloemboompjes uit, en dit is het meefte nut, dat men 3er van heeft. Boerhaave zegt dat de Besfen Venynig zyn, ten minfte van eene zo fcherpe hoedanigheid, dat zy de Keel branden 3 wanneer men ze inneemt ; des hy Pentandria. 415 hy het inwendig gebruik daar van afraadde 9 Ufo niettegenlhande door dezelven de Waterzugt Af^eu Ibmtyds genezen ware. Hoofd. SÏÜK. (2) Viorne met effenrandïge Lancetswys' ovaa- n. U Bladen. ' Naaktbloe- Deeze voert dien bynaam, om dat de Kroon-migc. tjes geen bekieedzel hebben, gelyk in de voor- gaande Soort. Zy groeit natuurlyk in Virgi- nie , heeft de Bladen rondachtig , de Besfcn donker paarfch , met een plat Steentje. (3) Viorne met rondachtige , Zaagswys' ge- pI1L.. tande9 gladde Bladen. Pruimbla- De Keer Clayton heeft deeze in Virgi- dIêc- nie waargenomen , als een Boompje met Pruim- boom - Bladen , de Bloemen in Kroontjes, de Besfen donkerpaarfch 3 langwerpig , met een hard platachtig Steentje 5 wordende aldaar gegeten. Hier toe behoort de Pruimbladige Virginifche Mispel van Plükenetiüs , met eene zwartachtige Vrugt, welke de Kanadafehe glad- de Viorne is van Vaillan t. C4) VI- (z) Vihurnum Fol. integerrimïs lanceolato - ovatis. IbiL Ti- nus Foïiis ovatis &c. GRON. Virg* 33, 46. Opulus aquatica &c clayt. n. 64. (3) Vibumum Fol. fubrotundis crenato- fcnatis glabris. Ihii. Gron* Virg. 33, 46. Vib. Canadeafe glabrum. Vjmix» Mem* de 1722. p. 200. Mespilus Prunifolia Virg, non fpinofo Ptutf. Alm* 249» T* 46* f. 2. II. Deel* IV* stuk. 4i dat is, de buigzaame Meelige* Boom , cn de Hoogduitfche Meelbaum of Meelboom, om dat de Bladen zig als met Meel beftooven vertoonen. De Groeypïaats is in Kleijige Heg- gen der Zuidelyke deelen van Europa, gelyk LiSNjeus zegt, niet alleen, maar ook in Ooftenryk en andere deelen van Duitfchland * daar men het Schlingbaum noemt, dat is Slin- ger. (4) Viburnum Fol. ovatïs, dentato • ferratïs plicatis. lbid> JAC^ Hort. T. 36. C5) Viburnum Fol. cordatis fcrratïs Venofis, fubtus tomen- tofis. Ibid. Hort. Clif.Vlr.&cc&c Lamana, DOD» Pempt^%\(t Viburnum vulgo. C. B, Pin. 249, Tourna 607, Bqerh* Ztugdbat* II. 224. HALL. Helv p. 467* (*) Verumhxctantifm alias intercaput extulitürbes , Quantum lenta folent inter Viburna Cupresfi. Buc*EcUfc u P .BNTANDRI-A, 417 gcrboom. In Switzerland is het, volgens den lijk Heer 11 a l l k R , nicc ongemeen , en wordt al. daar een Heefter van zes Voeten hoogte : jaHqQFö. het groeit zelfs in de middelde deelen van Vrank- JTÜKi ryk en in Engeland , op de zelfde manier., in 't r"ni** wilde 3 volgens Merret. Ook verdraagt het, in onze Nederlanden , alle de Ongemakken van het Winter -Saizoen 5 zelfs buiten ftaande, zo Münting aantekent. Het. is een Boomachtige Heefter, die fom- tyds vry groot wordt s met een digte Kroon van Bladen , welke Hartvormig ovaal zyn , in* zonderheid van onderen met een wit Poeijer befprengd, zo wel als de Takken of Ryzen, die zeer voos of vol Merg zyn , gelyk mede het Hout. Zy gelyken wel wat naar Olmen -Bla- den, maar zyn breeder, zeer ruig, ei), worden tegen \ afvallen roodachtig , gelyk die der Peereboomcn. De Bloemen komen , even als ïn de Tinus i by Kroontjes voort > en zyn wit van Kleur , eenbladig 3 Klökvormig , in yyven gedeeld 9 met vyf regtopftaande Meeldraadjes , doch hebben in plaats van Styl een Klier' zegt Doktor Scopolj , wordende het Vrugtbe- ginzel.3 dat in d.e Kelk vervat is, een Eyronde Befie , eerst geelachtig 9 dan rood en eindelyk. zwart, met de 'Puntjes van den Kelk gekroond, en een enkelen Zaadkorrel bevattende. Deeze Besfen worden , op fommige plaatfen ? in Duitfch- land gegeten. De Bladen zyn famen trekken- de: in Loog gekookt maaken zy het Hoofd* D d .haai? lh Deel» !?♦ Sras. 4iR Vtpmannice Heesters. Hl» haair zwart : van de Wortelen wordt Vogellvm Afdeei v# * gemaakt. Meest echter wordt dit Gewas, we» Hoofd- gens het fieraad der Bloemen , in de Tuinen sim# gehouden. ~YT# (6) Viorne wze* gekwabde Bladen en efiene ^cm/ö- Bladfteelen. Hum. fclegini" Bladen van deeze gelyken naar die van den Efchdoorn , waar van de bynaam is ontleend. \ Gewas komt in Virginie voor , en zou , dooi- de gezegde bepaaling , van de volgende Soort verfchillen. r* vtl Viorne me£ gekwabde Bladen en geklierde Gfe Bladfteelen. Koos. Deeze , gemeenlyk by den [naam van Gel* derfche Roos bekend , groeit zelfs in de koude deelen van Europa, tot in S weeden, natuurlyk, in vogtige Landsdouwen* In Gelderland is de« zelve gemeen , waar van zy den naam heeft , doch komt ook in het Stigt , in Overysfel en Vriesland, overvloedig voor. De Franfche naam is (6) Viburnum Foliis lobatis , Petiolis laevibus. 2lidt Opulus. GRON. Virg. 47» (7) Viburnum Folüs lobatis, Petiolis glandulofïs. Ihid. Opu~ lus. Hort. Clijf. 109. Fl. Suec. 249 , 264. ROYEN Lugdbas* 24;. Sambucus aquatica fl. fimpiici. C, B. Pin. 4*6. Sambu- cns paluftrïs DOD. Tempt, 845. fi. Sambucus aq. Flore gïo- bofo pleno. C. B. Pin. 456» Lob. Ie. 201. HALL. Helv. +64* SCOP. Carn. 272. EOERH. lugdfat. 224. VAILL» de Engelfchen STürf* - 2£/&r , met den Latynfchen naam Sam- Jri0rne" lucus aqtiatica overeenkomftig. De S weeden noemenze , ondér anderen , Olwoon en FogeU baer> dat is Vogelbezie, in fchoonen Ularoon, enz. - Het is een Heefter van ruim zes Voeten hoogte (*) , met verfcheide Stengen opschieten- de y hebbende voos , witachtig Hout. De Bla- den gelyken eenigermaate naar die van den Wyn- gaard , of liever naar die van den Ahornboom , loopende in drie breède punten of Kwabben uit die getand zyn. Twee paar Klieren zitten door- gaans op de Bladfteeltjes en aan derzei ver Wor- tel twee paar Tandjes , die fomtyds ieder ook een Kliertje draagen. De Bloemen komen by Kroontjes of Zonnefchermen voort , als die van de Vlier > en zyn ook, niet onaangenaam -maar flap van Reuk , wit van Kleur. Die aan dea rand van 't Kroontje zyn grooter en onvrugtbaar* Hier op volgen Besfen , die ryp wordende rood ' zyn, (*) Op vyf of zes Ellen vindt men by Ra jus uit j . Baü* HINüS, en by deezen Tom. I. p. 552, de hoogte bepaald en de dikte van den Stam, zo , dat men dien met de Hand pas omvatten kan: doch nooit heb ik ze van die hoogte end?!:* te gezien. Dodoncus zegt, dar dezelve veel laager bljffï daij de Vlier. Haller bepaalt de hoogte op a Vomn, Pd si H. Deel. IV. Vyfmannige Heesters, Hl. zyn5 of gevlakt , met een Wynachtig bitter y Sap, walgelyk van Smaak; des men daarvan Hoofd- tot een Braakmiddel gebruik kan maaken. - stuk» j)e gewoone r met dubbelde Bloemen , zoge- Viome. naam(j^ j^ft dezelven Balswyze vergaard, en daarom noemt men ze Sneeuwballen of Balroo- %en\ in onze Provincie gemeenlyk Gelderfche Roos, ais gezegd is. Deeze draagt geen Vrugt, en wordt aüeenlyk/tot verfiering der Tuinen , of Wallen van Plantagiën , nagehouden. Men heeft ook met paarfche Bloemen daar van gezien» Vaillant, dit Gewas befchry vende merkt aan , dat T o u r n e f o r t ten opzigt van de Bloemen , zo wel van 't zelve als van de Laurier -Tinus en Viorne, hier in heeft mis ge- had , dat. hy dezelven ftelde doorboord te wor- den van den top des Kelks; daar de Buis5 zegt hy , van den Ei jerftok (of de Styl van het Vrugt- beginzel,gelykwy zeggen zouden,) zulks doet: doch dewyl die Kruidkenner den geheelen Kelk nam voor het Vrugtbeginzel , hetwelk dezelve ook weezentlyk is : (want hy blyft en maakt niet het bekleedzel, maar een gedeelte van de Vrugt uit,) zo is die aanmerking, inderdaad, van wei- nig belang. - VUL (8 ) Viorne met fpits Eyronde gekartelde glad- Viburnum de Bladen* de Steeltjes gezoomd hebbende. Lentago. Kanada- fche. (8) Viburnum Fel. fenulatis ovatis , aciirainatis, glabris, Fetiolis marginatis. Ibid, Pentandria. 4$i In Kanada groeit dceze 9 volgens Kalm, UI. welke de Takken neerhangende heeft en dikke Afd*el' Bladen, die g'ad zyn , met zeer kleine Tand* Hoofd- jes, de Steeltjes overlangs gezoomd, DeEnd-STUK% Knop is Elsvormig, van onderen uitzwellende. (y) Viorne met Eyronde getande gladde Bla- cJ^oides den , de Steeltjes ongeklierd , gekield. icieinbia- dige. Deeze, insgelyks afkomftig uit Noord-Ame- rika , is een Boompje , dat zeer naar de Casfine gelykt. Men vindt het Casfine met Lancetswys' Eyronde Bladen door den Heer Miller getyteld; doch de onderfte Bladen zyn ftomp ovaal 9 de middelften Eyrond 3 en de bovenften Lancet- vormig. C a s s I N E. Dit Geflagt heeft den Kelk ook in vyven gedeeld , maar de Bloem is vyfbladïg 9 cn de Vrugt eene Befie met drie Zaaderu Thans ko- men 'er vier Soorten in voor , meest van de Kaap afkomftig, als volgt. O) Casfine met gej teelde , Zaagswys" getan* cJ^ne de, Capenfis. Kaapfche. fp) Viburnum Fol. ovatis crenatis glabris , Petioifs eglandu- latis carinatis. Ibid. Viburnum Phillyrex folio. Duham. ^r«$r. II. p. 350. Casfine Foliis ovato - lanceolatis &c. Mill. Biel. T. 83. f. li - (1) Casfine Fol, petiolatis ferratis ovatis obtufls , Ramulis tetragonis. Syst. Nat. P^eg. XIII. Gen» 371. p. 243. Mant. 220. CelaftrusFol. fubrot, dent. Burm. Afr. 235. T» sj.Celaftrus Theophr. Clus* App. 2. Phillyrea Capenfis Ceiaftri folio, DILL. Eltk. 313. T. 236. f. 305. SEB. I.T. 29. f. Dd 3 II* Deel* IV* Sru&* 4£2 Vyfmannige Heesters. Hl. de 5 ftompe Bladen , de Takjes vier- ^FD*fL< kantig. ^tue!D* Hier toe w°röt dat Gewas betrokken, 't welk men by den Heer J. B u r m aJnIn ü s zeer fraay afgebeeld vindt onder den naam van Celajlms met rondachtige getande Bladen , de Bloem en Vrugt Trosachtig. Het is 5 zegt zyn Ed. , een fierlyke Boom , die Bladen heeft van vier Dui- men lang en drie Duimen breed 5 en ronde ftomp driekantige Besfen draagt 3 welke drie bruinroode Steentjes bevatten. Dillenius merkte het als een Soort van Phillyrea aan. Waarfchynlyk zal de grootte veel naar de Groeyplaats verfchillen. ii. g (23 Casfine met ge/teelde > Zaagswys' getande 9 feZilï- ovaale, fpitsachtige Bladen , de Takjes aan virginÏÏ beide zy den fcherp. fchc. Deeze wordt thans van de Kaapfche, door die bepaaling , onderfcheiden (fj. Het is dat Gewas 9 welk Plükenetiüs noemt een Boompje , dat grootelyks naar de echte Casfine gelykt , welke door my reeds, cnder dén naam van (%) Casfine Fol. petiolatis ferratis, el!, acumisculis, Ratn. ancipitibtis. lbid* Casfine Fol. oblongis ferratis. Syst. Nat.XlU Gen. 368. p. 219. Mill. Ie 83. £ 1. Casfine vqïx perquam lïmüis Arbuscula &c. Pluk, M&nt. 40. (f) Hier door vervalt de Aanmerking, In Syst. Nat. Ed, X\L p. 219 , gemaakt , dat in do Euiopifche Tuinende Bladen an- $ers 5 dan in het zelfde Gewas aan dc Kaap ? zouden zyn* Pentandria. van Prinos, is befchreeven*. Deszelfs Bladen UT. zyn uitermaate bitter , en het wordt van de AFDsat. Engelfchen , in Karolina, daar het valt, Ca^o- Hoofd, berry-Bush getyteld. STUK* *II.D. (3) Casfine met ongefteelde Zaagswys* getan-**-s™> de 5 langwerpig Hartvormige Bladen > de ^ Takken vierkant. Casfine Barbar am Dit laatfte onderfcheidt deeze voornaamelyk ^rtbladi" van de voorgaande , en de ongefteeldheid dei- Bladen van de eerfte Soort; doch, waar het den bynaam van bekomen heeft , is duifter. Het is een Kaapfch Gewas , dat de Bladen van ag- teren uitgeglipt heeft , met verheven Aderen , blinkend glad en veel duidelyker getand : de Tak- jes wederzyds met Sleuven ; de Bloemfteeltjes komen uit de Oxelen voort ; zy zyn Draadach- tig, de helft korter dan de Bladen en dikwils driebloemig. (4) Casfine met ongefteelde 3 efenrandige , m ftomp ovaale, Lederachtige Bladen. Mm™*- nia. Deeze verfchik, volgens de aantekening vanstyfbiadi- den Heer N» LtB ürma nkus3 in de grootte ge* ep f3) Casfine Fol. fesfiiibus s ferrato - dentatis , cordato-ob- longis , Ramulis quadrangulis. Mant, 220. (4) Casfine Fol. fèsiiL in tegen imis obovatis Coinceis* Syst. Nat. Maurocenia. H. CiifiZ loSi Frangula fempervkens ftec. Dijll. Elth. 146. T. nu f.147* Cerafus Capenfis &c. Pet. Gaz. T. 57» f. 4. Cer. Africana , Fohplemmque in fum>m® finuatis. Fx. mbro. Pluk» Alm. 49, T. 15 s4 f. 2. Dd 4 U4 DSEJU IV* SWK» 4*4 VtfFMA-isTNï g ë Heester! III. en breedte der Bladen zeer. Men vindtze, W Afdeel* pEXIVER? Kaapfe Kerfeboom getyteld , met Hoofd roode Vrugten en byna ftompe Bladen. P l u- STüKt kenetiüs merkt aan, dat de Bladen, meest- al, aan het top -end uitgefneeden zyn. Van Dillenius wordt het Gewas Altyd groene Vuilboom , met rondachtige fty ve Bladen , ge- nóemt. Het behoort ook tot de Afrikaanfche Planten. Sambucus. Vlier. De Bloemen zyn , in dit Geflagt, zo wel als de Kelk, eenbladig, in vyven gedeeld, en boe- ven het Vrugtbeginzel geplaatst , dat eene drie- zaadige Befie wordt. Vier Soorten komen 'er in voor3 welken ik, wegens de overeenkomst vèn \ Gewas, allen hier zal befchryven. (i) Vlier , die Kruidig is , met driedeeligè übuius. Kroontjes en Bladenge Stoppeltjes* Men noemt deeze in ons Land , alwaar dezel- ve in fommige Provintiën niet ongemeen is, Hadig of Laage Vlier , met den Hoogduitfchea naam Attigof Nieder - Rolder overeenkomftig, ge- (i) Samhucus Cyrnïs trifidls , Stipuüs ftdiaceiéfy Caule bei* baceo. Syst. Nat. XII. Gen. 169, p. 219. Veg, XIII. Gen. 372,. p. 244. Samb. Caule PJerbaceo (rmpllci. Vir. Cliff. FL Sutc. 3cc Samb. humilis f Ebulus. C. B. Pin. 456. Ebulus» PuCHS» itëfl: 6s* fi, Samb. hum. f. Ebtrhis lariniatis foüis* P. B. Pin. 455. PentAhd ria. 425 B' ƒ . if 1 gelyk dc Engelfchen haar ook Dwarf-Elder III. • hcctcn. De Franfche naam Teble is zekerlykApD~EU van den Latynfchen Ebulus , die wederom vanHooFD- \ Griekfch Euboulos afgeleid wordt, overeen-STUIU komftig. De Groeyplaats is door geheel Euro- ■ • pa, aan de kanten van Wateren, Beeken en Rivieren. Men geeft 'er in Karniolie den naam van Hebath aan , in Sweeden dien van Sommar- Hyll, dat is Zomer- Vlier. Van de gewoone Vlier verfchilt zy byna al- leen in hoogte en minder Houtigheid van Ge- was , bereikende zelden de langte van een Menfch. De Stengen, die zy voortbrengt, zyn Kruidig en vergaan des Winters ; doch hoekig en met verfcheide Knoopen , even als de jonge Scheuten van den Vlierboom. De Bladen zyn ook gevind, maar fmaller; de Bloemen groei jen aan Kroontjes , zyn wit van Kleur , en worden gevolgd van zwartachtig roode Besfen. Aangaan- de de bevrugting van hetzelve heb ik elders een byzondere Waarneeming medegedeeld *. i *n. d. j Dit Gewas heeft een fterker Reuk dan dej* Sim» hdu 104. Vlier , ja zo fterk , dat fommigen het daarom voor Vergiftig hebben gehouden. De Konferf van de Besfen , niettemin , is op veele plaatfen in algemeen gebruik ; dewyl zy, verfch zynde, zagtelyk Afgang maakt, en oud zynde onder de Oplosfende Middelen geteld wordt. De middel- fte Bast , inzonderheid die der Wortelen , zet het Water ftêrker af, dan de middelfte Bast der Dd 5 Tak. IX* Deel IV. Stuk. 4^6 V YFMANN i GE HEESTERS* Takken van den Vlierboom» De Bladen zyn vol Af yEEL'01ie 5 welke, daar uitgeperst: zynde, fterkdoor Hoofd- Braaken , Afgang en Waterloozing , werkt , stuk* wordende flegts tot de Gifte van een Scrupel ingegeven, en de Bast, in Water gekookt, tot niet boven een Loot Gewigt. Het inwendig gebruik vereifcht voorzigtigheid. Uitwendig dienen de Bladen tot een Pap of Stooving, die zeer oploslende is. Het Sap der Besfcn , zo wel als dat der Bladen, is zeer bitter. De Wor- tels en Zaaden , zo wel als die, komen inde famenftelling van verfcheide Winkel-Middelen, ö« (2) Vlier, die Heefterachtig is\ met vyfdee- C-Anadenfts* lige Kroontjes , de Bladen by?ia dubbeld fchenada" gevind. In Kanada is deeze door den Heer Kalm waargenomen , die als een middelflag uitmaakt tusfehen de voorgaande en volgende Soort,' ko- mende in Gedaante met beiden overeen , maar de Bladen, die gevind zyn, hebben alle de Vin* blaadjes ronder, en de agterften drievoudig. Het is een Heefterachtig Gewas , dat echter ook doorgaans in de Winter vergaat. Draadachtige Stoppeltjes , die geknot zyn , heeft het , even als de Vlierboom , en niet tot Blaadjes uitge- breid, gelyk de Laage Vlier, C3) Vlier, (2) Samhucas Cymis 'quinque - partitis , Fol. fubbipinnacis , Cauie Fmtescente, Syst. Nat. uts. Pentahdria. 427 f3) Vlier, die Boomachtig is > mt vyfdeelige m^ Kroontjes* Afdeel. Van dit bekende Gewas 9 niet minder ^ge-^°°FD" meen door geheel Europa, zal ik niet uitvoerig n^ fpreeken. De Latynfchen naam is Sambucus >s*mbueu* de Franfche Sur 'eau 3 de Engelfche Elder of JS^vlfetboom, der - Tree 9 de Hoogduitfche Holder of Hollunder» Baum. In Sweeden noemt men het Flaeder,in Schonen Hyll , in Gothland Fulbom. Wy gee- ven 'er den naam van Vlaarboom of Vlierboom, aan. De Groeyplaats is niet alleen in Duitfch- land3 zo LuiN^EUS zegt* maar door ons ge- heele Wereïdsdeel , en zelfs ook in Japan , zo zyn Ed. aantekent. De Vlierboom is zeer gewillig in 't groei jen , kunnende overal van enkele afgefneeden Tak- ken , die men in den Grond fteekt , voortge- teeld worden 3 en maakende clan in 't kort een Haag of Bofchje uit. Op luuwe, befchaduw- de , vogtige plaatfen groeit hy ftevkst ; doch op hooge Gronden is het Hout en de Vrugcen beter. Dikwils krygt hy , door opfnoeijiog , een Boomachtigen Stam, van een Voet dikte, en bereikt dan ook wel de hoogte van zestien of twin- (3) Sambucus Cymïs qumqufpartitis , Caule Arboreo. Ihid.S. Caule perenni ramofo. Hort. Cliffl 109. Royen Lugibat. 243. Flor. Suec. 250 , 265. Mat. Mei. 143. S. Fr. 111 nmbella nigro. item virldi , item laciniatis foliis. C. B* Pin. 455. Dod. Pempt. S4S*TOURN¥. lnft. 606. HALL. HÜv* 466. GOÜAN. Mensp* 222. SCOP. Ca™. 270. &C. 5cc. II* DEE*« IV- STUS* 4tg VyfMaNnïgë Heesters?. m twintig Voeten. De jonge Takken zyn altóós AFDvEEL-van binnen voos , met een wit Merg gevuld, 1 Hoofd- doch dit vergroeit allengs, gelyk in de_Wyn- stutt. gaard; zo dat het Hout, van den dikken Stam, ' j vlitr- hard en taay is , geelachtig van Kleur. De J Schors is vol barlten f Afchgraauw, gelyk die der Takken , doch daar onder zit een groene Bast, dien men de Middelde noemt. De Bla- den, die langwerpig en fcherp getand zyn, zit- ten by paaren , doorgaans vyf of zeven, aan een dikke Rib , zynde groen van Kleur en zwaar van Reuk : de Bloemen maaken breede , platte , ronde Kroontjes uit : zy zyn wit en aangenaam van Reuk : de Besfen eerst groen en door de rypheid zwart, zeer fappig, bevat- ten drie Zaadkorreltjes. Men vindt 'er, waar van de Besfen groenachtig of bleekgeel blyven, doch deeze zyn flegter. Ook is van den Vlier- boom , zo wel als van de Laage Vlier, eene aanmerkelyke Verfcheidenheid , met gefnipper- de Bladen, bekend. De Konferf , die van het Sap der Besfen , met Suiker , wordt gekookt, is een zeer goed Zweetmiddel , en dient ook in groote veelheid , en naar bèhooren gebruikt, om een zagten Af- gang te maaken. Dit zelfde doen de Bloemen , verfch zynde r doch gedroogd dient het Aftrek* zei daar van om de Dcorwaafeming te bevor- deren. De jonge Spruiten en Knoppen , als Salade gegeten y zyn ook laxeerende, zo wel als Pentahdrïa. 429 alé het Zaad. Hier uit blykt, dat deeze Boom III. vry algemeene Geneesmiddelen voor de Ge- ™EEL- zondheid uitlevert. Of hy dus ook in ftaat zy Hoofd- om het Leven der Mcnfchen te verlangen rtf* ' . * ze een hoogen Ouderdom te doen bereiken , gelyk fommigen fchryven , is zo zeker niet. In de Geneeskunde worden de Besfen 5 naar den Griekfchen naam des Booms , Gram Actes geheten. Men heeft 'er ook een Vlier -Azyn, die zeer verfrisfehende is, zo wel als het gedes- tilleerde Water van Viierbloemen. Maar bo- venal en van de meefte uitwerking is de mid- delfte Bast ( Cortex medianus) , welke echter zo geweldig niet werkt 9 als die van den Hadig of Lnage Vlier , kunnende het uitgeperfte Sap daar van tot een half of geheöl Once , van Volwasfenen , worden ingenomen. Aan den Stam groeit eene Gom, van cene famentrekken- de hoedanigheid. (4) Vlier, die Hoornachtig is en famengeftelde iv. Eyroncle Tros/en draagt. Macemja. Berg- Vlier. De byzondére gefteldheid der Bloemen, die by Trosfen groeijën, onderfcheidt deeze Soort, welke fiaaré Groeyplaats op de Bergen der Zui- delyke deelen van Europa heeft; weshalve men ze, met Lob el, niet ten onregte Berg-Fïier mag (4) Samhucus Racemls compofitis ovntis , Caule arboreo. Ibii* Ro>Yen Lugdbat. 243. Samhucus racemofa rubra. C. B. Pin* 456. Gouan , Hall. &c. Lop. Icon* II, p. xéj. M.DtfcL. IV. STHKè Vyfmannice Heesters* III. mag noemen. Zy komt ook op de Bergen vai> Afdeel. ^ en Jn Switzedand voor , alwaar de Hoofd» Heer Haller dezelve als een Boompje van stuk. vjer Voeten hoog vondt , in gedaante weinig van de gewoone Vlier verfchiïlende , maar de Bloempjes en Vrugten aan ge-aairde Trosfen hebbende* De Bïadfteelen en Aders der Bladen , als ook de Besfen, zyn rood. Staphylea. Pimperncote. De Kenmerken zyn : een vyfdeelige Kelk ; vyf Bloemblaadjes : de Vrugten vergaarde Blaas- jes , die twee Zaaden bevatten , welke rond zyn met een Lidteken. Twee Soorten komen 'er van voor > als volgt. (i) Pimperpoote met gevinde Bladen. StapbyUa ?cêrfnde By den Grie^hen naam 3 Staphylodendron , 'welke een Uruivenboom betekent, is dit Ge- was byna zo bekend, als byden Neerduitfehen Pimpernoot? , die van het Hoogduïtfch zyn af- komst fchynt te hebben. In 3t Franfch worden de Vrugten of Zaaden Bagenaudes a Patemo- ftre ? en het Gewas zelf Nez coupé getyteld , om dat de ronde Zaadkorrels of Nootjes , die Steenachtig hard zyn, naar Paternoster- Kraa- ien eenigszins gelykende , als een Bakkesje met een (i) Staphylea Fo!. pïnnatis. Syst. Nat. XII. Gen* 371. p. Veg. XIII. Gen. 374» p. 244. RoYEN Lugdb.it. 436. Staphylodendron. Tournf» Injl. DAJ-ECH. Hifi. loz. PifUchia fylveffris, C. B, Fm, 401. I9 E W T A N D R I A. 431 een afgcfneeden Neus Vertooflen. De Engel- UI. fchen noemen het the Bladder • Nut -Tree of deAFD£E3** Blaas -Nooten Boom , gelyk Tragus hem Nw HobnH Vcficaria getyteld hadt , en D Alech ampstuk# Bagiwiaudier 5 doch die naam komt eigen tlykw^^fr/i de Lombardifè Linzen toe. Dceze laatfte noemt hem in 't Franfch ook Arbre du Raifïn , dat is Druivenboom. 't Gewas , dat in de Zuïdelyke deelen van Europa wild groeit , is in onze Tuinen bekend en verdraagt de Winterkoude. Het blyft aldaar een Boompje , wit 'van Schors en groen vaa Hout, met veel Merg, de Bladen als die van Vlier of Esfchen hebbende, doch zonder Reuk. tn donker groen. De Bloemen komen aan han- gende Trosjes voort , en beftaan uit vyf Blaad- jes, veel kleiner dan de verdeelingen van den Kelk , waar binnen zy als een Kroesje op een Schenkbord zig vertoonen. Zy zyn witachtig , met witte Meeldraadjes en een dubbelen Styl, . volgens R a y. De Heer Haller, die het in Switzerland vondt , zegt dat in het midden van de Bloem als twee Peultjes zyn , welken in de gezegde Blaasachtige Vrugt , die echter ook wel driehokkig is , veranderen. De Pitten van de Nootjes, daar men dikwiis Roozekranfenvan maakt , zyn eetbaar , doch wat walgglyk. Dee- ze Nootjes geiyken zo zeer naar eens Menfchen Hoofd in 't klein, dat men 'er met weinig moei» te Bekkeneeltjes van Ihyden kan. In den Elfazr omftreeks Weenen in Duitfchland, en in En- y ge- il, Dsc&t iv. Stok* 43* Vyfmannige Heesters, Hl. geland , groeit deeze Blaasnooten - Boom ook f Afdeel, 7Q >t f^y^ $ |n >c wilde, maakende lömtyds Hoofd- Boompjes van tien Voeten hoogte. STUK* ii. C2) Pimpernoote met drievoudige Bladen* Stapbylea trifoHa. Behalve de voorbaande is 'er een Virzinifche ge. Pimpernooten - Boom bekend , met drie Bladen aan een Steel, en de Vrugt in drieën verdeeld hebbende , welken de Engelfchen te Nieuw Jork , volgens Golden, Bladdernut, dat is Blaasnoot, noemen. Deeze verdraagt , volgens Munting, ook onze Winterkoude , zonder hinder , doch een kleinere , ook driebladig en zeer fchoon van Gewas, in 't Jaar 1656, door den vermaarden Engelfchman Tradescant , uit Amerika overgebragt, was teerder, en moest des Winters in huis gezet worden. Van deeze is my niets meer bekend T a m u u, Tamarifch. ■ Een vyfdeelige Kelk en vyfbladige Bloem , waar op een Zaadhuisje volgt, dat driekieppig is met ééne Holligheid , bevattende gepluisde Zaaden ; maakt de byzondere Kenmerken uit van dit Geflagt 5 waar in twee Soorten, beiden Europifche Gewasfen, vervat zvn, (O Ta- (2) Stapbylta Fol. ternatis. lbii. Cold. Noveb, 62. Gron. firg* 34 9 47* Hekm. Lugdb. 230. Pifiachia Virginica ffilè- ftris trifolia. MOR1S. BUs, 29$. (*) Staphylocjendron trifoliarum minus* Munt. Raj, Hij!, F e n t a n d a i k. 433 {i) ïamarifch met vyfmannige Bloemen. Afdeed Men heeft deeze, die in Italië, Vrankryk en v. Spanje, doch meest, zo "t fchynt, omftreeks gT°°*D* Narbonne en Montpellier in Languedok, aan ^ den Zeekant groeit, door de fynheid der Bladen 'F***1** onderfcheiden gehad , maar het verlchil derFranfche* Meeldraadjes in getal maakt een vaster Kenmerk uit» Doorgaans valt deeze Heefterachtig , doch wordt fomtyds-ook wel een taamelyke Boom. De Blaadjes zyn zeer fyn , als die van Heide of Cypresfen , witachtig groen ; de Bloemen komen Aairswyze aan de enden der Takjes voort; zy zyn klein , van buiten paarfch met vyf Meel- draadjes en daar op volgt een Wollig Zaad, door den Wind verftuivende , even als 't Zaad der Wilgen en Popelieren. Hier volgen aa'nlionds weder Bloemen op , des dit Gewas wel driemaal 9s Jaars bloeit. Des Winters verliest het zyne Blaadjes, zelfs in Spanje , zo Clusius aan-» tekent , die 'er Boomen van gezien hadt , zö dik , dat menze naauwlyks kon omvademen. Bo- ven Madrit was een groote Vlakte vol van zo- danige Tamarifch * Boomen. Het groeit ook ïn Griekenland, in Afie aan de Kaspifche Zee , en jfi) Tamarix Floribus pentandris. Syst. Ndt.Xll. Gen. 372. p. 2l9*P>£» XIII. Gen. 375. p. 244. Hort. Clif. 111.R0YEM tugihau 43 6. SAUV. Mons'p. 45. GOUAN Mons'p. 429, HÓRT. Ups 96. Mat. Med. 154. Tamanx altera Folio ten ui ore f. Gallica* C. B. Pin. 485» LOB. Icon. II. z\l. Jtèyrica ïylveftiS pjitha. CluS. Hisp. 104, Jc. 10 Ec tl. DEEL* IV, STUK* 43+ Vyfmannige Heesters. III. en overvloedig in Perfie, op drooge, dorre Vel- Afdeel.^ iq cen ZQUte Grond. stuk!0" C2) Tamarifch met tknmannige Bloemen. Tamarix Deeze Soort maakt den gewoonen Tamarifch» Germani. boom uit , die gemeen is in Duitfchland5 op de puitfche. Zandige Oevers en Eilandjes of Ondiepten , welke met hoog Water onder loopen 5 zo in de Rhyn, als in de Donau en andere Rivieren, of aan de kanten van Moerasfen. In alle Taaien van Europa , byna , voert dezelve een naam , die met den Latynfchen Tamariscus ftrookt , doch Clüsiüs heeft deeze, zo we! als de voorige, onder den naam van Myrica befchree- ven en afgebeeld 3 noemende de andere de Spaanfche of Franfche , en deeze de Ooften- rykfe. Hy merkt aan 3 dat dezelve veel kleiner is , nooit Boomachtig , gelyk die ; hebbende de Takken dikker en de Blaadjes grover. „ Alle 3, Jaaren , (zegt hy ,) brengt dezelve nieuwe 3, Scheuten voort, van eenEUe lang, die groen 3, zyn, loopende meest allen uit in zekere Aair, 3) van een Handpalm of een half Voet lang, uit „ Bloemen beftaande , die paarfchachtig wit 3, zyn, van vyf Blaadjes , grooter dan die der 3, Franfche, en daar op volgen langwerpige ge- 3> fpit- (2) Tdmarix Flor. decandris. Ibld. Hort. Clif. uuRoYEifl Lugdbat. 436. SCOP. Carn. 320. HALL. Helv%+\9* MAPP* M$. 299» Tamarix Fruticofo Fol. crasfiore fïve Gerraanica. C. H« Pin. Lob. Icon. II, p, ng, Myrica Jfannoaica. Clus* Pmn, p. 27, lm, 29. P E N t A W 1) & I A. 435 l) fpitfte Kelkjes , die gaapende een gepluisd III. „ Zaad, als dat der Wilgen , vertoonen." Dok-AFD*FL< tor S c o p o L i nam waar 5 dat het getal der Hoofd- Meeldraadjes verfchillende is , en dat de BloemSTUK* drie Stempels heeft zonder Styl. De Hoog leeraar de Gorter vondt 'er gemeenlyk tien , op twee ryën , van onderen famengegroeid 5 en een Stampertje in drieën gefneeden , dat zig als een Pluimpje vertoont (*). De Bast der Wortelen van deii Tamarifch- boom is hedendaags in de Apotheeken bekend en zo wel in Aftrekzei als Afkookzel in gebruik als een Middel , dat de Veerkragt der Vaste deelen van ons Lighaam verfterkt en dus de Ont- lastingen der Vogten bevordert , inzonderheid door de Waterloozing. Tot de meefte fleepen- de Kwaaien , daar geen Verftopping in de Inge- landen of Verteering van dezelven plaats heeft * is hetzelve dienftig. Men wil dat 'er de Milt door verkleind worde. Sommigen doen deezen Bast of het Loof, in plaats van Hoppe, in den Brouwketel* Men heeft het gebruik des Houts ook in Bloedzuiverende Dranken aangepreezen i anderen verhaalen , dat door een langduurig ge- bruik van het Afkookzel van het Hout en den Base (*) Zie zyn Ed. onderzoek i of de zogenaamde Heyde in éi Wildernis/en en in de Woeftyne , daar de Propheet JERE- MIAS> Kap. XVII. V. 6. en Kap. XLVIXI. v. 6. vanfpreektj, niet Veeleer een Soort van Tamarlschboom zy. Verbmd* jkt IUU. Maat/eb. XV. Deel," bladz, ut , «nz, Ee a ÏI. DftEL. IV* STUK» 4j6 Vyfmannige Heesters. III. Bast met Krenten, warm ingenomen , de Schurft Afdeel, genezen worde. Voor 't overige is dit Gewas, Hoofd- als naauwlyks eenig Voedzel verfchaffende aan $tuk. Menfch of Beest, van ouds een zinnebeeld ge- weest van Ongeluk en Vervloekinge. Gaücn Dat de Tamarifchboom fomtyds , even als de draaÊendc* Eiken, met Galnooten beladen zy , zodanig, dat de Takken 'er byna door breeken , verhaalt Bellonius, en zegt, dat dezelve in Egypte, op Aardige of Zandige, op vogtige of drooge plaatfen, by Bofchjes voortkomt. Hy hadt 'er groote Boomen van gezien , en die Galnooten , oudtyds in de Geneeskunde van veel gebruik , werden Chermafel genoemd by de Arabieren. Dit fchynt de Tamme Tamarifch van Dios- corides te zyn, welken die Autheur verze- kert in Egypte en Syrië te groeijen , wordende mooglyk om zyne Galnooten aldaar aange- kweekt. De gemelde Heer D. deGorter, houdt dezelve voor eene Verfcheidenheid van den Franfchen Tamarifch , die byde Arabieren Tharfe en by de Ingezetenen Atle geheten wordt , welken naam zy ook, volgens Alpinus, by de Egyptenaaren voert. En dit Gewas zou dan door 't Hebreeufch woord Araar , dat in de Heilige Schrift Heyde vertaald is , bedoeld worden ; zo zyn Ed. oordeelt (*). Xylophylla» Houtenblad. De Kenmerken hier van beftaan in een vyf- dee- (*) De Ethiopifche Tamarifch is d« jBrunlaUnuginofa zie kies voor bladz. 33©* Pk ntand&ia. 437 dcelige gekleurde Kelk, zonder Bloemblaadjes, III. met drie gefcheurdc Stempels, en een driehok- AFD^iEU kig Zaadhuisje met dubbelde Zaaden, Hoofd- stuk. (1) Houtenblad met /malle Bladen en vier» L hoekige Takken. Xyhtbyi- Deeze Oostindifche is door Rum rui v$il^nghlZék befcbreeven , die zegt , dat dezelve alleen opdige. het hooge, koude, Steenachtige Gebergte van 't Eiland Ceram groeit. Het is een Heefter- achtig Boompje , den Stam naauwlyks een Arm dik hebbende , doch van een hard en vast Hout, in veele Takken uitgefpreid, waar van de Hoofdtakjes naauwlyks een Vinger dik en rond zyn. Het bovenfte verdeelt zig in ver- fcheide fmalle Bladeren , van byna anderhalf Voet lang, en omtrent een halven Vingerbreed, aan de kanten ingekeept. Zodanige Bladen groei- jen Waaijerswyze aan een ander Blad , hetwel- ke in een Houtachtig Takje verandert. De Vrugten komen uit de Keepen der Bladen voort , gelykende naar Laurier - Boontjes , en bevatten- de een Pit , die aangenaam van Smaak is , als de Hazelnooten, Het fchynt derhalve een ander Gewas te zyn , dat onze Ridder heeft onder- zogt , of mooglyk het Mannetje , geevende Bloemen tot de Keepjes der Bladen uit, (2) Hou- fi) XylophylU?o\. linearibus Rarais tetragonis. Syst . N*t. P*g. XIII. Gen* 1299. p. 244. Mant. 221. Xylophyllos Ccxa» mica. RUMPH. Amb. VII. p. 19.. T. 12. Ee 3 II. Deel, IV» Stuk* 438 Vyfmannige Heesters, IH. f 2j Houtenblad met Lancetvormige Bladen v. en ronde Takken. Hoofd- ï . _ _ _ ■ stuk» Deeze is uit het Geflagt van Phyllanthm ii. thans hier overgebragt , en maakt die zeldzaa- faufïiïl1.1*™^ Westindifche Plant uit , door verfcheidene biadfe* a%ebec^ , tot welke de voorgaande bevoorens was betrokken. De gezegde naam was 'er aan gegeven , om dat zy haare Bloemen voortbrengt uit de hoeken, die de Tandjes der Bladen maa- ken: doch dit heeft maar by de punten der Bla- den plaats , gelyk men in de Afbeelding daar van by Seba en by anderen , als ook in de Openbaare Kruidtuinen , aan het groei jend Gewas zelf 3 kan zien, De Bladen, die aan een Heefterachtige Steng groeijen, zyn dik en ftyf , krom Lancetvormig , licht groen van Kleur , doch gelyken weinig naar die van Va- ren , volgens 't gene men uit de benaaming van Plukenetiüs vermoeden zou. M Voor 3> weinige Jaaren , fchryft de Heer N. L, Buk* 3, MANjnus, is van deeze Soort, uit Vrankryk, 5> eene Verfcheidenheid in onzen Tuin over- P% gebragt , welke veel tederer is , hebbende de (2) Xyhphylla Fo% Lanceolatis , Ramis teretibus, IbiL Phyllanthus epiphyllanthus, Syst. Nat. XII. Gen. 1050. p. 620. Phyll. fol. latioribus utrinque acum. apicem verfus crc- natis. BROWN. Jam. is?8. Hort. Clïff. 439. ROVEN Lugdh 200. Phyllanthus Atner. Planta , Flor. e fing. Fol. crenis pro- ferens. CQMM- Hort. I. p 199. T. 102. Seb. TCah 1. p. 21 3 T. 13. f. 2«Catfsb4 Car. II. T, p. 26* Filicifolia Hemionitidi affiaij &c. Pluk. Alm. 154. T- 247- f. & T. 36. f, 7. P E N T A N D R I „ de Steng en Bladen roodachtig en zeer glad, lift „ met rosfe Aderen." De Groeyplaats is fifA*MWfcJ Zuid -Amerika en op de Westindifche Eilan- Hoofd- den. stüic» Alzo de Vierwyvigen ; onder de Vyfmanni- ge Planten , geen Heefters opleveren , gaa ik tot de Vyfwyvigen over. Daar onder heb ik het Geflagt van Aralia> wat de Boomachtigen aangaat , reeds befchreeven; de overige Soor- ten behooren tot de Kruiden. Het Geflage van Barrera is thans vernietigd. De Statics , Linum , Crasfula , bevatten wel eenige Soor- ten , die Heefterachtig zyn , doch deeze kun- nen niet gevoeglyk van de anderen afgezonderd worden. Dus blyft nog maar één Geflagt, ia deeze Klasfe, te befchryven over, genaamd Mahernia. Een vyftandige Kelk met vyf Bloemblaadjes en vyf Honigbakjes, die Hartvormig zyn, on- der de Draadjes geplaatst, en eene vyfhokkige Vrugt, maaken de byzondere Kenmerken uit» Twee Soorten , beide Kaapfche Gewasfen, komen 'er in voor, als volgt. (i) Mahernia met gekranjle [malle Bladen* -r tt hernia Deeze Soort heeft eene rleefterachtige Steng vertidiia- met Draadachtige Takken, die uitgefpreidzyn;'£ran$bIa. de Bladen aan Kransjes 3 dik wils van agt totd,£e« tien, (x) Mahernia Fol. verticillatis linearibus. Syst. Natt XII, Gen. 1255. P» "7. Veg* XIII. p. *5 3. Mmh Ee 4 II* Deel* IV* Stuk* 440 Vyfmannige Heesters; W. tien , fmal , naauwlyks verdeeld of Vinachtig* Aï-deel. j)e ]3i0emen Zyn geel en komen meest twee Hoofd- op een Steeltje, gelyk in de Hermannia, voort, STUff. n. (z) Mahernia met driedeelig gevinde Bladen. Mahtrnta vinWadi Deeze is te vooren Gevinde Hermannia ge- ge, noemd geweest, doch, om dat de Honigbakjes afgezonderd zyn , wordt zy thans hier betrok* ken. Boerhaave noemde ze Heejlerach- tige Hermannia , met fyn gefnipperde Bladen en eenen rooden Steel. Pluken ETiusgecft kleine Bladen , als van Hertshoorn , aan derge- lyken Heefter, dien hy afbeeldt, en Co mme- lyn noemt hem Afrikaanfche Blaasdraagende Ketmia , met Kruisbezie - Bladen , die eene ge. draaide Zwa velkleurige Bloem heeft. Het Loof van deeze verfchilt aanmerkelyk. De Steng is rond en oneffen , maakende in onze Kruidtui- nen fomtyds een Boompje , van vyf Voeten hoogte: de Blaadjes zyn groen en in verfchei- de Slippen verdeeld: de Bloemen komen, twee by elkander, op een lang Steeltje, uitdeOxels der Bladen voort, en hangen nederwaards, by- na als die der Akeleijen, Zwavelkleurig, en de Vrugt, (z) Mahernia Fol. trlpartito - pinnatifidi*. lb\L Hermannia pirmata. Sp. Plant, 943. Herm. FoL tripartitls media pinnati- fidd. Hort, Ciiff. 34.2. ROTEN Lu^dbat. 348. Hermannia fru- tescens , Folio nmltifido tenui. Eoi RH. Lugdb. I# p, 273. Ketmia Afr. Veficaria Uvae crisps foliis. Comm. Kar. 7. T# 7. pftoid.e* frutex ALthiopicus &c. PiJüK. Mant, 50. T. S44. f. 3» PfiNTANDIlIA, 441 Vrugt 3 in een Blaasachnge Kelk verholen , is Ilfc in vyf Holligheden verdeeld, met kleine Zaad-AFD^L#- jes. Zelden komt dezelve tot rypheid in ons Hoofd» Klimaat. STüK' " VI. HOOFDSTUK. Bef chry ving van de Heesters, wier Bloe- men zes Meeldraadjes hebben, deswegen Zes- mannige genaamd , waar van de Yucca's , het Rotting - Gewas , en de Berberisfen, de bekendjie zyn. H et eerfte Geflagt, dat hiey voorkomt, voert den naaam van Y u C C A. Het zelve behoort tot de Eenwyvigen van deeze Klasfe 9 dat is , die maar één Styl of Stempel hebben. De Bloem is wyd Klokvor- mig y zonder Styl : de Vrugt driehokkig. Het bevat de vier volgende Soorten. (1) Yucca met geheel effenrandige Degcnvor- r£ mige Bladen. Giorhja. Pragtige. Dit Geflagt heeft onze Ridder den Ameri- kaan- (1) Tucca Foliis 1 integerrirais. Syst. Nat.Xll. Gen* 425. d. 243. Peg. XIII. Gen. 429. p. 277, Fiv. CKff. 29. Hort. Cliff* 130. Hort. Ups. 88. ROÏEN Lugdbat. 29. Yucca Fol. Aloës. C. B* Pin. pi.BARR. Rar. 70. T. 1194. CordyÜne FoL pungen- tibus integerrimis. Royen Lugdbat. 22. Ee 5 ILDiil.iv. Stuk. 44* [Zesmannige Heesters. ïïï» kaanfchen en weezentlyk Barbaarfchen naam 9 AvrEfiL. r,aauw]yjcs voor ons ujt te fpreeken is 5 laa- Hoofd- ten behouden. En deeze naam fchynt eigent* STÜff# lyk , by overdragc , van dat Gewas , anders Tucca. Manihot genaamd, 't welk het gewoone Brood der Amerikaanen uitlevert (*) , op deeze toe- gepast te zyn. Zy fpreeken 't zelve als Hyju- ca uit. De tegenwoordige Soort voert den by- naam wegens haare Pragtige Vertooning. Men vindt dezelve Tucca met Aloë -Bladen getyteld van C. Bauhinus. Uit een knobbeligen Wortel van zelfftandigheid als een Raap, maar harder en vol Sap , dat zoet van Smaak is , komt een Kroonswyze Stoel van Degenvormi- ge Bladen voort , fomtyds een Elle lang 5 flyf en fpits , altoos groen , uit welker midden , in fommige Jaaren 5 een Steng fchiet van drie Voe- ten hoog > die Houtig is en ftevig , Pierami- daalswyze bezet met kleine Takjes , waar aan witte Klokvormige Bloemen hangen , van bui- ten roodachtig, doch waarop, in onze Gewes- ten geen Zaad volgt; maar in Pro ven ce, daar men 't Gewas in de Vaste Grond laat overwin- teren 5 brengt het ryp Zaad voort. Door het affhyden der Bladen krygt hetzelve een blyven- den Stam, van aanmerkelyke hoogte: weshalve het zekerlyk behoort tot de Heefterachtige Plan- ten. Men heeft 'er geen nuttigheid van> buiten het (*) He zelve zal men vervolgens in 't Geüzgtvznjatrc* pba befchreeven vinden. Sommigen hebben het met deeze vei wad. Zie Eoerh. Wft. PUnu Lond 173 1. p. 606* H E X A N D 11 I A. 443 het Sieraad. Zonderling is 't, dat een dergelyk III. Gewas uit Kanada overgebragt ware in den FDvEiEI- Farneüaanfchen Tuin , zo A l d us verhaalt , Hoofd* die 'er de Bloemen van afbeeldt; doch deezeSTÜK* hadden éénen wel duidelyken Styl en vyf dikke Meeldraadjes. Het bragt zelfs te Rome geea Zaad voort (*). (2) Yucca met gekartelde Lancetvormige Bla- rir^ den. Aioifoiia. Aloebladi- De Gekartelde Bladen onderfcheiden deeze,se- welke Boomachtig is , volgens Commelyn, die dezelve noemt Aloë met Bladen van Tucca» De Stam heeft , zo dra hy uit den Grond voortkomt , zegt hy, reeds anderhalf Voet dikte, en daar onder wel derdhalven Voet , en meer ; wordende eens Mans langte hoog , en aan 9t boven - end Bladen uitgeevende, langer dan twee Voeten , aan beide enden fmal , twee Duimen op 't breedfte. ( 3) Yucca met gekartelde knikkende Bladen. m, Yucca Draak- _ ,, il boombla» (*) Kar. Plant. Hort. Farn. Rom. 16ZS. digz* (1) Tucca Fol. crermlatis ftri&is. lbii* Yucca arborescens» FoU rigidioiibus reftis ferratis. Dilx. Ehb. 435. T. 323. f. 416. Aloë Yuecae fol. caulcscens. Pluk. Alm. 19. T. zs6. i\ 4. Aloë Amer. Yuccx folio , Arboresceiis. Comat, Pr R i 445 Voeten hoog, heeft voortgebragt. Claytön 1TÏ. zegt , dat het in Virginie op de Zandige Oe- AF^*t vers der Rivieren groeit. Van deeze of de Hoofd* eerfte Soort verhaalt Munting, dat hy aanSTÜK# den Bloemfteng van eene Plant, in zyne Tuin groeijende , in den jaare 1648 geteld hadt , driehonderd- vierenzestig Bloemen, witachtig van Kleur , doeh zonder eenige Reuk , aan bruinroo- de Steelen hangende, en, gelyk de Bloemen die men Kievits-Eijeren noemt, van onderen zig open doende , hebbende de minfte daar vaü de grootte van een Hoender • Ey . A L o ë. Schoon het Geflagt der Aloe ook eenige Heefterachtige Soorten uitlevert f zal ik , om dat de meeften de geflalte van Kruiden en vee* len geen blyvende Steng hebben , dezelven tot de befchryving der Kruiden fpaaren. Wy komen dan tot de C a l a m u s. Rotting - Gewas. Waar van de Kenmerken zyn , een zesbladï- ge Kelk zonder Bloemkrans, de zes Meeldraad- jes en den Styl bevattende, terwyl het Vrugt- beginzel een drooge eenzaadige Vrugt uitle* vert, die naar een Appeltje gelykt, met Schub- ben agterwaards bekleed. Tot eene zelfde Soort (1) betrekt onzeRid- T der Calamus Rotary. (1) Calamus. Syst. Nat» XIU Gen. 432. p 2*0. ^aièhT^" XXII. XL Desl, IV. Stüku 44<5 Zesmaknige Hees tér Si UI* der alle de Verfcheidenheden van Rotting-Riet * Afpeel. wej| van een Teenachtig en van een Zweepachtig of Ruiters Palm - Riet ; wordende deeze laatlte naam daar op toegepast , om dat zy in Gewas naar de Palmboomen gelyken , en de eerfte voert by hem, deswegen «, den naam van Kalappus-Rot* tang , als naar den Kokosboom zweemende , hoewel dezelve meer overeenkomst met den Sagoe- of Meelboom heeft , die door my om* * n.D.ftandig is befchreeven*. Dezelve wordt van biadzÜIi82 K-UMPHIUS O/ttJ Calappoides gety teld , om 'dat hy een eetbaare Struik, naar den Kool der Kokosboomen gelykende, uitlevert* De Rottang % in 't algemeen , zegt hy , is een Doornachtig Gewas , geevende uit den Wor* tel eerst als een Bosfchagie van jonge Palmboomp* jes5 die in een kring ftaan, aan de Rugzyde ge- doomd > en Bladen uitgeeven 3 welke zig als ge- vind XIIT. Gen. 436* p. 279. Arundo Nucifera Rotang di&a &c. PLUK. Alm. 53. Arundo Rotang di&a. Pis. Mant. 488. A- lundo Zeylanica fpinofisfima major 5cc. BuRM. Zeyl. 36. Fl+ IZeyl. 468.Fru£his Cannx deBenghala. C. B. Pin. 40 Tsieru Tsiurei. Hort. MaL XII. p. 121. T* 64, 65. Palmjuncus Ca- lapparius; niger ; albus ; veras; Viminalis ; Equestrisy Zalao ca; Draco» RUMPH» Amb< V. p, 88 j &ct Ti 51 - SUilM» Fi. Ind. p. 24* Hexandria. 447 vind vertoonen , doch ieder op zig zelf naar Af*"*u de Bladen van Riet gelyken. Uit het midden w van dit Bofehje fchiet een Hoorn , van wel f7oOFn* twaalf Voeten lang , eer die zig in Takken Ro]tln^ verdeelt, Deeze Hoorn geeft dikwils twee ofGeu^j. drie Ryzen uic , van een Duim dik en van ongelooflyke langte , fomtyds tot honderd en meer Vademen , ja in fommige Landen heeft menze twee- of driehonderd Vademen lang ge- meten. Zy zyn in Leden, van één, twee of drie Voeten , verdeeld , en uit ieder Lid komt een gebladerd Takje voort , dat met Doornen bezet is. Men noemtze Touwen, om dat de Boomen daar door als aan elkander gebonden , ja zodanig famengevlogten worden , dat men den eenen dikwils zonder den anderen , of zon- der dit Touw af te kappen , niet kan vellen. ' Het maakt niet minder verwarring in de Bos- fchen , dan de andere Bofchtouwen, waar van voorheen gefproken is *, en wegens de Door- *Biack. een, die 'er aan zyn, blyft men 'er overal met1*** de Kleederen in hangen , of kwetst zig deerlyk aan den naakten Huid. Behalve de Doornen heb. ben fommige Soorten Haakjes aan deBIaddraa- gende Takken , die de fcheuring en kwetzuur nog veel erger maaken. Als het Touw afgekapt wordt , ftroomt 'er , met eenig geruis , een drinkbaar Water uit , dat tot laafenis verftrekt in drooge Wildernisfen. Het is met een ruige Huid of Wollige Schors bekleed , waar onder de Rottang verborgen zit, die daar uit gehaald in VU DfiELt IV* STUSt 448 Zësmannige Heesters. Hï. ïn 't eerst kleverig is , doch door fehuuren droog Afdveiel- wordt en handelbaar. Hoofd- Uit den naam moet men niet denken , dat dit stuk. Gewas al onze Handrottingen uitlevere. De bes- ting^0t"ten komen van Malakka , Siam of elders aan de Kust van Indie , en zyn Uitloopers , zo men wil, van eene Soort van Bamboezen , mooglyk behoorende tot die , welke van my reeds be- t ii. d. fchreeven is f . Het Wilde Boomriet , Balu Swan- ^{J™*^ gi genaamd , levert door zyne kruipende Tak- ken of Wortelen , in Japan eti China, zekere Geknobbelde Handrottingen uit , zegt Rum- phiüs. Dat Rotting - Riet , \ welk her- waards in omgedraaide Bosfen övergébragt 9 en aan (lukken gefneeden doorgaans tot het uit- kloppen van de Vloer- Matten gebruikt wordt, is zekerlyk van dit Rotting • Gewas afkomt flig. Verfcheide van de dunfte Soorten wor- den door de Indiaaneti tot allerley Vlegt- eü Bindwerk gebruikt* verfchii Die hy de Kalappas- Rotiang noemt, dient tmgrietën.echter ^aar t0e ni"et> maar mGU eet ^aar Van ^e toppen , even als van den Koolboom of Pal- miet, en de Vrugten,,dieaan Trosferi groeijen, kunnen , by gebrek vin Areeknooten , met Betel gekaauwd worden. De Zwarte deugt Weinig 9 doch de Witte is tbt allerley Vlegtwerk zeef bekwaam, leverende Stokken uit van twee Vin» geren dik, welke men ten dien einde aan Rie- men fnydt en verder zo dun fplyt als men wil ; waar van dat Werk gemaakt wordt , dat meft ge- ïi e x a N d k i hm 449 jgefpleeten Rotcing noemt. Het Touw heeft HL geen Doornen , maar is met een dergelyken Af^eu Huid bekleed , en in 't eerst kleverig van bui* Hoofd* ten. Van de gene, welke hy de Echte üöê.5TU1U tang tytelt , zo de Arakanfche als de Palam- barigfche , wordt in Indie veel gebruik gemaakt tot Handrottingen of Wandelftokken , maar de Leden vallen niet boven een Voet lang* De Chineezen vlegten 'er Touwen van , zo tot An- kers , als om hünne Vaartuigen vast te binden en de Vifchfuiken neder te laaten. Tot aller- ley Bindwerk , niettemin , is het zogenaamde Teenen Palmriet dienftigst, datnaauwlyk dikker is dan een Pennéfchaft , vallende op Java en de naby gelegene Eilanden. Hier van worden door de Javaanen, Matten, Manden, Korven en al- lerley Huisraad , Stoelen en Blinden voor de Venfter - Raamen , ook Touwen en wat dies meer is, met veel Konst vervaardigd. Het Rui- ters - Palm - Riet heeft het dunfle Touw van al- len , hoewel weinig dunner dan het laatstge* melde., Men gebruikt het, te Paard zittende* in plaats van een Karwas, als ook om deSlaa- ven en Kinderen te kastyden , in plaats van een Zweep: waar toe alleenlyk het agter*end genomen wordt , zynde het overige mede tot bind- en Vlegtwerk dienffig. Van deeze laat> ften komen aanmerkelyke veranderingen voor, en de Vrugteo zyn in fommigen niet grcöter dan Erwten, doch anders van dergelyk Knoo» pige gefchubde geftalte.' Ff £>* H, Dm, IV. sraau 450 Zesmannige Heesters. Afdeel, vi. Hoofd- stuk, Zalack- Struik. Praaken* Bloeds Palmriet. * Zie XI. D. II. Stuk, bladz. 229 De Zalack - Struik , eindelyk , is een Gewas van de zelfde gedaante, maar dat geen Touw voortbrengt , donker green van Loof. Hier aan komen Vrugten , van grootte als Oranje Appelen, die ook een gefchubden Bolfter heb- ben , waar binnen drie Zaadkorrels als Snap- haan - Kogels , zittende in een zeer aangenaam rins Vleefch , dat de Maag verfterkt en zeer gezond op de Zee - Reizen is. Hier van wor- den geheele Potten ingepekeld ; doch op lange Reizen verliest het zyn aangenaamen Smaak ; hoedanigen Clusius hier in Holland geproefd hadt , welks ingelegd uit Oostindie overgebragt waren. Ik heb zodanig eene Vrugt van decze of een andere Rottang- Soort. Tot dit Geflagt wordt betrokken dat Païm- Riet r hetwelke insgelyks de Gom , die men Draakenbloed noemt 5 uitlevert, deswegen Pal- mi - Juncus Draco van Rumpius getyteld. ik •heb daar van reeds eenig gewag gemaakt *5 en zal hier de befchry ving kortelyk mede deelen , welke Kaempfer van dit Gewas geeft , dat hem in Oostindie voorgekomen was (*}. „ Het „ groeit op 't hoogst drie Vademen hoog, zyn- ^ de overal bezet met lange, dunne, bruine Doornen» De Stam is een Arm dik, en be* „ ftaat uit in elkander fchietende Stukken , die „ een wit Merg , dat eetbaar is , bevatten. „ Het Loof gelykt naar Palmbooms - Blade n , n van H E X A N D R I A. 451 „ van zes Voeten lang, wier Steel gedoomd Ut. 3, is en de Vinbladen Rietachtig, De Vrugten Af^el# 3, komen by Troffen voort > die uit kleine Hoofd- 3, Trosjes famengefteld zyn, en aan het Steel-STüa* 3, tje de overblyfzelfs van eene zesbladige 35 Bloem vertoonen. Zy zyn rondachtig , groo- 3, ter dan een Hazelnoot % netjes gefchubd 3 33 en dus naar Pynappeltjes gelykende, bruin- 33 rood van Kleur , bevattende een Vleezig 33 bolletje 3 dat ongemeen famentrekkende is. 3, Een zeer gebrekkelyke Afbeelding is5 onder 33 den naam van Palma - Pinus , door J. Bau- 33 HiNtis van deeze Vrugt - Tros gegeven 3 $3 zo wel als door Bontiüs y die geen van 3, beiden het gebruik daar van hebben gewe- 33 ten (*). Deeze Vrugten legt men op een 33 Roolter boven een groot Aarden Vat ? dat 53 half vol Water is , en , hetzelve toegedekt ,3 op 't Vuur gezet hebbende 3 werkt de Waa- 33 fem van 't kookende Water zodanig op de 33 Vrugt 3 dat de Bloedroode Kleur daar uit 33 zweet en afgefchraapt in Rietblad gedaan , 3, wordt hetzelve toegebonden 3 waar door de- 33 zelve droogt. Anderen kooken de gezegde 3, Vrugten en laaten het Afkookzel uitdampen." Op de een of andere manier wordt dat gene vervaardigd , 't welk wy dus onder den naam van Draa* (*) Men vindt een dergelyke Tros uit Lobel overgenomen in de Nederduitfche Uitgaave van 't Werk van Dodoncus , bl. 1399, waar aan ook de naam van Palma - Pinus gegeven wordt. Ff 2 U. DEEL* IV% STÜK. 452 Zesmannice Heesters. Afdeel Draakeriblocd in Bolletjes , of in Druppen, uit vi. * Oostindie bekomen : maar een andere Soort , in Hoofd- Kluiten of Klompen , die onzuiver er is , vale $TUK# ook in Westindie (f). Wy hebben gezien, dn de Vrugten van het Rotting - Gewas in 't algemeen famen trekkende zyn, en dus komt dit niet onwaarfchynlyk voor. De befchry ving echter , welke Rumphius geeft van de manier , op welke men de drie- derley Soorten van Djerenang , gelyk in Oost- indie het Draakenbloed genoemd wordt , be- reidt , is hier van aanmerkelyk verfchillende. De Vrugt, zegt hy, van deeze Soort van Rot- tang, is aan haare Pit met deeze Gom be- groeid, welke door kneuzen, roeren en fchud- den , daar af geholpen, en door Vuur of war- me Handen week gemaakt, tot Bolletjes wordt gekneed, die men dan in Bladen bindt, gelyk wy ze ontvangen. Dit is het beste Draaken- bloed. Voorts worden de gezegde Pitten, die nog vol rood Sap zyn , door malkander ge- llampt : dan kookt menze in Water , en de bovendryvende Harstachtige Stoffe maakt men Koekjes van , omtrent een Handpalm groot , zynde de tweede Soort. Het overige ftampt men tot een Koek , die het gemeene Draaken- bloed uitlevert. Het meefte en beste valt op Sumatraas Oostkust en aan de Zuidzyde van Bor- (t) z»a het voorg. II. Stuk, bladz« 229 en het in# Stuk , feiadz, 167. H e x A N r r i a. 453 Borneo. Ook komen van dit fiag van Palm- III. riet, zegt hy , veel fraaijer Handftokken, dan Afd1ejel* van de anderen > met Leden van twee of drie Hoofd- Voctcn , een Pink dik i en van Kleur ce*paa-STUK' rig bleekgeel , welke echter de eigentlyke Rot- tingen niet zyn; Berberis. Berber isfe. Een zesbladige Kelk en zes Bloemblaadjes 9 die aan de Nagels twee Klieren hebben ; geen Styl en eene tweezaadige Befie, maakt de by- zondere Kenmerken uit , van dit Geflagt, het welk twee Soorten , beiden in Europa groei* jende, heeft. (i) Berberisfe met getroste Bloemteelt jes. i. Berberis Zeer gemeen is dit Heefter - Gewas , door f******* ons gantfche W ereldsdeel en in 't Ooften. Den Latynfchen naam Berberis behoudt het in onze Taal en in cle Engelfche: maar de Italiaanen noemen het Crespino , de Spanjaarden Espino> de Franfchen Epine Vinette of Wynachtige Doorn ; de Sweeden Surtorn , dat is Zuur- doorn; de Duitfchers Saurach, Erbfeil enPais- felbecr ; wy gqeven 'er ook den naam van Saufe* loom of Zuurboom aan. In Ci) Berberis redunculis Raeemofïs. Syst. Nat. XII. Gen. 438. p. 2J2. Veg, Xlll. Gen. 442. p. 282. GRON. Oriënt. 120. Berberis fpinis triplicihus. Hort. Ciïffi 122. Ft. Suec. 290 ^ 3 II. ROYEN Lugdbat. 438. HALL. Helv. 424- B. Dumetorum, C. B. Pin, 454. Becb, vuïgaris f. Crespinus. CAM. Epit, *$» Ff 3 IX. Deel. IV. Stuk,] 454 Zesmannige Heesters, Afdeel *D ?t W*^e Sl0eit dit Gewas in Kreupelbcfch vj. "en Heggen, zeer Heefterachtig : in de Tuinen Hoofd- maakt het een Boompje uit , dat men door S1ÜK# befiioeijing in die geftalte houdt , bereikende er wei zoekt te beletten. Deeze Besfen , of het uitgeperfte Sap , de Syroop en andere bereidzelen daar van , zyn tot (*) Sp. Plant. I!, p. 472, H E X A N D R I A. 455 tot verkoeling in Heete Ziekten , Blutskoort- III. fen, ja zelfs in de Pestman ongemeenen dienst , An^EL* te meer , dewyl zy tevens eenigermaate Hart- Hoofd» fterkende zyn of famentrekkende; weshalve zySTüK" ook in de Roode Loop veilig gebruikt kunnen Berherisf^ worden. Het gebrek van Limoenen $ Sinaas- Appelen en Aalbesfen , kunnen zy , derhalve , vervullen , niet alleen , maar hebben een fyner Zuur , dat zig inzonderheid in het Esfentieele Zout daar van openbaart. Voorts dienen zy tót het maaken van Wyn , Azyn en andere Huishoudelyke dingen , gelyk in Sweeden veel plaats heeft Zelfs worden 'er de Bladen 5 die ook zuurachtig zyn, als Salade gegeten. Het Afkookzel van den Bast , maakt door Mond- fpoeling, zegt men v de Tanden vast, Het Hout is bleekgeel , met veel Merg , doch dat der Wortelen hoog geel , zo wel als de Bast , wordende daar van het Afkookzel tegen de Geeluw aangepreezen. Men gebruikt denzei- ven om eene geele Kleur te geeven aan het Garen, als ook aan Turkfch Leder, dat 'er een Glans door krygt. Om alle deeze nuttigheden noemt men het , als naar den Granaatboom gelykende, in Vrankryk de Edele Doom. Men verzekert , dat allerley Soort van Boomen , die Vrugten met Steenen of Pitten draagen, daar op (*) Zie het Vertoog over de nuttigheid van den Berberis- fe-Boom in de Huishouding. Stockh. Verb. XI. Band. 1754» p. 6*. Ff 4 II. DEM* IV, STUK* 45^ Zesmannige Heesters, HT. op ge -ent kunnen worden. De Eerberisfei Afdeel* ^ ^ men 0p jjaagedoorn enten (* ). stuk*0" (2) Berberisfe erc&fóg Bloemfieeltjes. jslriens Deeze Soort , de Kandiafche met Palmbladen. C Kandia van Tournefort gety teld , fchynt overeen fche. te komen met het Lycium Creticum van Al- pinüs, die hetzelve befchryft als een Boom van Mans langte 5 op de Gebergten van dat Eiland groei jende , fterk gedoomd , met Bladen als van de Palm doch fmaller , by vieren of vyven famengevoegd 3 voortkomende uit de Knobbels der Takken , by den wortel der Door- nen 9 die ook driedubbeld zyn. De Bloemen kwamen, twee of drie in st getal, op enkelde Steeltjes voort en dus waren de Steeltjes niet; cenbloemig. Op dezelven volgden langwerpige zwarte Besfen , van grootte als Peper , van een famen trekkende , eerst zoet dan bitteren Smaak. Loranthus. Riemenbloem. De Bloem is in dit Geflagt verdeeld in zes Slippen , naar opgerolde Riemen gelykende , waar van het den naam heeft, en de Rand van de Bloem maakt een klein Kelkje uit, dat het Vrugtbeginzel kroont <, komende de Meeldraad- jes, f*) La nouvelle Malfort Ruitlqm* Paris 1740, Tom. I. p. (2) Btrfaps Pedunculis unifloris. Ih'iA. B.Oetica Buxi folio. TOURNF. Cor. 42. B. Alpina Cretica. C. B. Pin. -454. Lycium £retvctiiH. Alb. gxat. T# 20. Lycium e Candia» Pon. //. 137» Hexandria. 457 jes, waar van drie korter dan de anderen zyn, lil- :an den Wortel der Bloemblaadjes voort, eh * tif** de Vrugt is een Befie met één Zaad. Hoofd» 't Getal der Soorten van dit Geflagt vind ikSTÜK# tfaass tot negen vergroot, waar onder ééneEu- ropifehe , als volgt. fi) Riemenbloem met eenbloemize vergaarde T r-, . ° ° Loranthus Steeltjes en Spatelvormige Bladen. Scurrula. Dit Gewas bevoorens een Geflagt uitgemaakt fche* hebbende onder den naam van Scurrula , voert hetzelve thans daar van den bynaam Het is een Heefter > die als de Marentakken op de Boomen in China groeit 5 hebbende de Bladen gefteeld , tegen elkander over , effenrandig , ;4lad 3 aan de eene zyde wat breeder , en in derzelver Oxelen van drie tot zes Bloemen , elk op zyn eigen Steeltje. (2) Riemenbloem met eenigermaate Takkige iu gelyke Tros/en 9 en Eyvormige Bladen. nt™rUA* Amcri- Deeze, in de Bosfchen op \ Gebergte vankaanfehc^ \ (1) Loranthus Fedunailis uniflorïs congefKs, FoL obovatis. Syst. Nat. XII. Gen. 4*0. p. 252. ttg. Ji\i. Gen. 443. p. zïz. Scurrula. Sp. Plant. I. p. 110. Viscum Vitici innascens. CAM. Luz. 3. N. 16. PET Gaz, T. 63, f. g. (z) Loranthus Racemis fubramofis arcjualibus , Fol. ovatis. Amosn. Acad. V. p. 396. L. American us. 5^. Plant. I p. 331. JACQ* ^fr^r. ƒƒ(/?. 97- T* 6j. L. Racemofus Fl. coccineo, Baccis nigris. Vaill. Mem*, 1722. p. 274. Pltjm. Gen. 17. ƒ gelyk ia meer Soorten van dit Geflagt plaats heeft. (8) Riemenbloem met enkelde Trosfen , vyf* vur. deelige Bloemen en overlmkfe gejleelds dr?'nta** Bladen. vyfaannï- Dit is een Oostindifche Heefter, met Lau- rier - Bladen , uit wier Oxelen Trosfen voorko- men van Bloemen , ter helft in vyven gefnee- den, met vyf Meeldraadjes 5 die korter dan de Meelknopjes zyn. f9) Riemenbloem met vierhoekige Aairen. n Deeze Westindifche is een Heefterachtig Ge Geaakde. was , welks Wortel zig om de Takken der Boo- (%) Lorantbus Raccmis (ïmpl. Flor. quinqueMs, FoU al- ternis petiolacis. Mant, 63. (9) Lorantbus Spicis quadrangularitmi, Jac^ Amr. Hijt* 97* T. 6%. II. Desl» iv. stwk* 462 Zesmannige Heesters* Boomen vlecht , en dan langs dezelven tot Afdeel- eene aanmerfceiyjce langte voortloopt , geevende Hoofd- Takken uit die Houtig en broofch zyn , mee stuk* ftompe gefteelde Bladen , van zeer verfchïllen- blofmT™' de figl]ur 3 langwerpig , rondachtig of Homp ovaal. Uit de Oxclen komen dikke vierhoe- kige Aairen voort, van kleine, roode Bloem* pjes , waar op 1'esièn volgen , die groen zyn met een rcode lip , een Melkachtig Lym be- vattende. II I L L I A, De Geflagtnaam is ter eere van den geleer- den Heer Doktor Hill, door zyne Kruid- kundige -Werken als anders zeer vermaard, van den Heer J a c q u i n ontworpen» Een Kelk in zesfen gedeeld , zo wel als de Bloem, die byuitfteklang is, boven hetVrugt- beginzel , dat eene tweehokkige Befie met vee- Ie Zaaden wordt , maakt de Kenmerken uiu t. De eenigfte Soort (1) , cok in de Westin- pa^lftka. diën door gedagten Heer waargenomen, is een kitnËne Heefter , die op Boomen en oude Muuren * groeit. Dezelve heeft ronde Steelen , die over- al Vezelige Wortels uitgeeve.n ; ovaale Bladen , wederzyds gefpitst, gefteeld , gepaard , van drie Duimen, en Bloemen, die aan 't end der Tak- jes enkeld voortkomen , een half Voet lang , on- (1) Hillia. Syst. Nat. XII. Gen. 440, p. zsi.-Veg. XIII. Gen. 444. 283. JACQ; Amer. Hifi. 96. T. 6». H E X A N D R I A. 463 ongedeeld , geelachtig wie van Kleur. Deczc III. 'Bloemen beilaan uit een dunne Cylindrifche Afd^eu Pyp3 welke zig aan 't end Sterswyze uitbreidt Hoofd- met zes Puntige Slippen , hebbende de Meel-STUK# knopjes in de Keel. Geen rype Vrugt hadt hy 'er aan gevonden. A T RAPHAXIS. Onder de Tweewyvigen , dat is die twee Stylen of Stempels hebben , in deeze Klasfe, voert het eenigfle Geflagt , dat Heefterachtig is, deezen naam. De overige Kenmerken zyn : een tweebladige Kelk en twee Bloemblaadjes > die uitgegulpt zyn : geknopte Stempels : een enkeld Zaad. Twee Soorten komen 'er in voor, de eene uit Afia 9 de andere uit Afrika afkomftig. (1) Atraphaxïs met gedoomde Takken. De Griekfche naam der Melde is toegepast x!™***' op een Gewas, dat Tour nefo r t genoemd £ 'e doom~ heeft Oriënt aalfche Atriplex , een gedoomde Heefter , met eene fchoone Bloem. Dit komt met de gezegde Kenmerken overeen. Dil- lenius heeft 'er eene Afbeelding van ge- geven. De Groeyplaats is in Medie, by de Stad (1) Atraphaxïs Ramis fpinofis. Syst. Nat. XII. Gen 444. p. ^S1' XIII. Gen» 449. p. 2S4. Hsrt. Ciif. 13 gt" Royen Lugd^at. 405). Artiplcx Otientalis Frutex aculeatus , Flore pulchro. Tournf. Cor. 38. Buxb, Cent. I. p. 1^ T. 30. Dl Ll.. Elth. +7. T. 40. f. 47. !!♦ DEF.I* IV* STl?S* 4Ö4 ZesmanNige rï £ e s t £ r s« HL Stad Hanfen , op Zandige plaatfcn aan de RL Afdeel, vieren, zegt onze Ridder, VI. Hoofd- /-2) Atraphaxis > die ongedoornd is. stuk n- Een Afrikaanfch kruipend Boompje, dat de Gegolfde.' Bladen op zyde gekruld heefc, tot de Polygorfa t'huis gebragt 3 insgelyks by Dilleniu^ voorkomende 3 maakt deeze Soort uit , tot welke Linnjeus betrekt, het Gegolfde Po- Jygonum van de Kaap , door Bërgius be- fchrceven. De Kelk is in vieren gedeeld , met Eyronde holle Slippen, Het heeft geene Bloem- blaadjes in 't geheel , maar, zo wel als de an- dere Soort , zes Meeldraadjes , die Lancetvof- mig zyn, met rondachtige dubbelde Knopjes: een zeer korten , dikken , gegaffelden Styl , met twee rondachtige Stempels, Het Zaad , dat in de Kelk aanrypt , is enkeld, Eyrond , wederzyds plat 3 ipïts , donker paarfch. De Hoofd - Kenmerken komen derhalve overeen* Het Gewas beliaat uit verfcheide Heefterach* tige Steelen 3 naauwlyks een Voet lang , van onderen kaal , in 't midden bezet met fiomp ovaale , gefteelde , gladde Blaadjes , die aan de kanten gegolfd zyn , en boven korte Takjes 9 overshands , uitgeevende. De Blaadjes worden naar boven allengs grooter, een hal ven Nagel lang, (i) Atraphaxis inerm's. IhlL Fol. undulatis. H. Clïff. 137, ROYEN Lugdbat* 409. Arbuscula Afric. repens , Folio ad lace* ra crispo, ad Polygona relata» Dill. Eltb. s<5» T, 32. f. 34 a Pulygonmn undulamm. Berg. Cap, 13 j. Hexandria. 465 lang. De Bloemen , in Aairen vergaard, zyn HL door fpits ovaale Blikjes onderfcheiden. AanAF^EL» ieder Knoop van de Takjes komen Vliezige Hoofd- Stoppeltjes, en zulks bevestigde , dagt deJHeerSTÜK* Berg jus , dat dit Plantje tot het Varkens. Gras behoort, al ware zulks uit de Bloemen niet baarblykelyk. Flagellaria. Zweep - Riet. Onder de Driewy vigen van deeze Klasfe komt dit Geflagt hier alleen in aanmerking , welks Kenmerken zyn een zesdeelige Kelk 3 zonder Bloemkrans en de Vrugt eene eenzaadige Befie. De eenigfte Soort valt in Oostindie (1) en voert in 't Maleitfch den naam van Rottang^dfca™** Utan of Wilde Rotting , in 't Malabaarfchdif°£d^ Panambti - Valli , wordende van Rümphiüs Glad Palmriet getyteld. Het heeft met de andere Rotangs of Palmrieten , zegt hy, nog- thans niets gemeen dan het Touw , 't welk echter niet Houtig 3 maar Biesachtig en groeft is , en dus tot Zweepen dienftiger dan tot Rot- tingen, waar van het ook den naam heeft. Het is een Vinger dik of minder , grofdraadig , zeer (1) Flagellaria. Syst. Nat. XII. Gen. 445. p, 254» V*g* XIII. Gen. 45«. P* 286- 2*yl» 133- Am. Acad. I. p. 398. OSB. h. 276. Palmjuncus lams. RumfH. Amb. V. p. T. 59. f. 2. Panambu - Valli. Hért. MaL VII. p. 90. T. 53. raJ. Suppl. 573. Lachryma Jobi Gramincis Foliis. Burm» &eyL 138. BURM. Fl. Ind. 1$. Gg IL Deel IV. Stuk. * 466 Zesmannige Heesters. lil* zeer taay 9 zonder Doornen of eigen tlyke Le Afdeel, ^ ^ en meÉ Biac]en bezet , die met hunne Hoofd- Steelen het Touw omvatten, en dus hetzelve STÜK# als in Leden verdeelen. Deeze Bladen zyn BMu"f' Lancetvormig , by den Steel breedst, en loo- pen puntig uit, maakende de middel -Rib daar aan een Klaauwier , gelyk in weinige andere Planten plaats heeft, waar mede het zig vast- houdt. Het Bloeizel komt aan regelmaatige Trosfen voort, gelyk in de Ligufter, beftaan- de uit kleine witte Bloempjes, waar van eeni- gen Besfen , wat grooter dan Peperkorrels , uitleveren. *t Gewas kruipt door de ruigte of klimt by Boomen op , wordende meest aan den Zeekant gevonden en ook tot Vlecht- of Bind- werk gebruikt. Petiveria. Onder de Vierwy vigen komt dit Geflagt voor f hetwelke den Kelk vierbladig heeft , zonder Bloemkrans , en een enkel Zaad , met omge- boogenc Baardjes gekroond. Twee Soorten , beiden W estindifche , zyn daar in opgetekend , naamelyk I# (i) Petiveria met zesmannige Bloemen. peiiverta De MUM**, Lookachti- (±) Petiveria Floribus hexandris. Syst. Nat. XII. Gen* 454. Cc» p. 257. Vtg- XIII. Gen. 459. p. 2SS. Hort. Cliffl 141. Ups. $1. Aft* Stockholm» 1744. p, 287. T. 7. Pet. Foliis oblongo- ovatis. Brown. Jam. 274. Verbena; aur Scorodoniae affinis anomala &c. SLOAN. Jam. 44. Hifi* I. p. 172, Raj. Suppl. z$j. TREW* Ebrtt. 53. T. 67. Hkxandria. 467 De fterke Lookreuk en Smaak , die in dit HL Gewas heerfcht , geeft 'er den bynaam aan. Af^2l. Dezelve maakt het Vleefch der Runderen , die Hoofde 'er van gegeten hebben, in de Westindiën,STUÏf« alwaar het groeit , oneetbaar. Plumier, heeft 'er den Geflagtnaam , ter eere van den vermaarden Petiver , weleer Apotheker te Londen , die de Natuurlyke Hiftorie met de Afbeeldingen van zo veele zeldzaame Voor- werpen verrykt heeft, aan gegeven. Uit Zaad, dat nu ruim dertig Jaaren geleeden te Upfü gezaaid werdt , kwam een Gewas voort , dat onze Ridder in Afbeelding gebragt heeft en omfiandig befchreeven. De Steng , van dikte als eene Pennefchaft, was twee Ellen hoog, met eenige Lancetswys' ovaale Bladen, effen- randig, wederzyds groen, met Ribben -en korte Steelen. De bovenlte Takjes zyn allen Aairs- vvyze bezet met Bloemen , en krom , doch , na dat de Bloemen uitgebloeid zyn , worden zy , van onderen af, allengs regt. Zy zitten onge» fteeld , ver van elkander , aan de Takjes, en beiiaan uit vier langwerpige Bloemblaadjes, wit en ftyf , niet afvallende , wordende groen en hard (*). 't Getal der Meeldraadjes, van dikte als (*) Dus hadt LiNNiEUS hst Gewas, in de Stokholmfe Ver- handelingen op 't jaar 1744, befchreeven. Thans zegt zyn Ed. dat het geen Bloemblaadjes , maar een vierbladi'ge Kelk heeft. Men begrypt ligt , dat deeze Bloemblaadjes dus den *elk uit- maak en. Gg 2 II. Deel. IV. Stuk. 468 ZesMannige Heesters. IU» als Paardchaair , is zes , de helft korter dan de ^FyIEEL' Bloem zynde en met vier regtegeele, fpitfè Hoofd- Meelknopjes voorzien. Het Vrugtbeglnzel is stuk* rond5 Haairig, en heeft vierStylen: het Zaad* huisje , naar dat van het Herders Tafch Kruid gelykende , heeft van boven vier Haakswyze Baardjes en bevat een enkelen Zaadkorrel. ii. (2) Petiveria niet agtmannige Bloemen. Petiveria Agtmtnni. °P Martenique en de andere Karibifche Ei- se- landen vondt de Heer Jacquin een Hee- Iterachtig Gewas van drie Voeten hoog, naar de voorgaande Soort , die in de Openbaare Kruidhoven thans vry algemeen is , zodanig gelykende , dat zyn Ed. 'er naauwlyks eenig verfchil in vondt , uitgenomen dat de Bloemen beftendig agt Meeldraadjes hadden, en dat het Penfeelachtig Lighaam , by het Vrugtbeginzel fittende 9 zegt hy , in deeze rood was , in de andere wit. Dezelve bloeide byna het gantfche Jaar. Onder de Zevenmannigen geen Heefters voor- komende , zo gaa ik tot de volgende Klasfe over. VIL HOOFD- (1) Petiveria Floribus o&andris. Ibii. Petiv, Solani folih Loculis fpinofis. ÏLUM. Gen, Je, Z19* ]kC<^ Amer% Hijt* OCTAH.DRIA. 469 — Afdeel, VII. HOOFDSTUK. Hoofd* STUK* Befchryving van de Heesters, wier Bloemen agt Meeldraadjes hebben , deswegen Agt- m a n n 1 g e genaamd. \ 7an de verdeeling der Agtmannige Planten T in Rangen heb ik reeds omllandig ge- fproken *. De Rang der Eenwyvigen , dat is * n. i>. die den Styl of Stempel enkeld hebben , le-biadz,25e>! vcrt de meerte Heefters uit, als volgt. O S B E C K I A. De Geflagtnaam van dit Gewas flrekt ter eere van den Sweedfchen Heer Osceck, die , naar Oostindie gereisd tot nieuwe Ontdekkin- gen in de Natuurlyke Hiftorie , de Kruidkunde daar door niet weinig bevoordeeld heeft. De Kenmerken beftaan in een vierdeelige Kelk 3 welke de Slippen door een gehaaird Schubbetje onderfcheiden heeft , en eene vier- bladige Bloem , met fnuitige Meelknopjes ; zynde de Vrugt vierhokkig , in het geknotte Pypje van den Kelk vervat. De eenigfte Soort f 1) , hier van voorko- T> mei> J?.***4* Chmen/ts* (1) Osbeckia. Syst. Nat. XII. Gen, 462. p. 26 j. Veg. XflUfc^** Gen. 467. p. 295. Osb. bt. 213. T. 2. Echinophora Made- raspatana &c. Pluk. Alm. iiz. T, 173, f. 4. Kadali Mad. minus, Capfulis pilofis. RAJ. SuppL App. 2$$, G g 3 " H.ma, IV* Stuk. 4?o AgtMannige Heesters. Hoofd mende > is een Gewas , dat in China groeit * v7i. * en aldaar Goudroozen- Veder genoemd wordt , zo gedagte Heeï laantekent. Het heeft eenen Hotatigen Wortel , die fomtyds een menigte van Steelen uitgeeft > welke vierkant en zeer dun zyn * zelden meer dan een half Elle lang , dikwils met verfcheide Takjes bezet , welke aan 3t end doorgaans twee Bloemen hebben, met vier Bladen omringd , die aan de Takjes en Steng gepaard zyn , Lancetvormig 3 ongevaar een Duim lang. De Meeldraadjes zyn korter dan de Bloemblaadjes. Het Zaadhulsje bevat veele kleine Zaadjes 3 die 3 met een Vergrootglas be- zien, naar opgerolde Wormpjes gelyken. Het Loof van dit Gewas ^ zegt hy 5 ver- koopt men , als een Geneesmiddel , in de Chi- neefche Apotheeken. Het wordt , met oude Kuli - Thee vermengd zynde , gekookt en dat Afköokzel tegen Kolykpynen gedronken ♦ In Verftuikingen en Gezwellen gebruikt men het tot Stoovingen. G A ü R A. Een vierdceüge Kelk 9 die Fypachtig is; een vierbladige Bloem j naar de bovenzyde zig verheffende : de V ragt een vierhoekige Noot 5 met één Zaad ^ maakt de byzondere Kenmer- ken uit. De eenigfte Soort ( i ) , hier voorkomen- J. Gaura bhrinis. Tv/eejaa- rige# (xJ'Gaiii'a» Syst, Nat. XII* Gen. 4*5. p. 2*4. Peg. Xlir, Gen. OCTANDRIA. 471 de , groeit in Virginie en Penfylvanie. Lin- UL n jeu s kreeg dezelve , uit overgezonden Zaa- Af^el- den, te Upfal op, en in het tweede Jaar ver- Hoofd. hief de Steng, die ongevaar een Vinger dik5TUK# was , zig tot bykans vier Ellen hoogte, fchie- tende vervolgens Takken uit , welke zig om hoog in kleine Takjes verdeelden. De Bladen, daar de Steel en Takken rykelyk mede bezet waren , hadden omtrent de langte en breedte van eens Menfchen Vinger, zynde Lancetvor- mig, aan beide enden fpits, kaal zonder glans, aan den rand eenigszins uitgegulpt. Aan 't end van de Takken kwamen Bloemtrosjes voort , van roode Bloemen , wier Blaadjes allen op» waards waren gekeerd , Itaande boven de agt Meeldraadjes en den Styl , zynde dezclven al- len nederwaards geboogen , en de Stempel in vieren gedeeld. De Vrugt was klein 5 vier- hoekig, aan beide enden fpits. 't Gewas bloei* de zeer laat in de Herfst , eene eigenfchap veelen Amerikaanfchc Planten gemeen , gelyfc men dit in de Virginifche Afters waarneemt. C O M B R E T ü M. Een viertandige Klokvorraige Kelk , boven het Vrugtbeginzel , de vier Bloemblaadjes in- ge- Gen. 470. p. 296. Am. AcaL III. p. 26. A&. Stockholm 1756. p. 222. T. 8. Lyfïmachia Chamosnerio fimüis Floridana, Fo» liis nigris pun&is, Capfulis &c. PlüK. Amalth. 139. T. 42S* f. 2. Gg4 47& Agtmaknige Heesters* W. geplant hebbende en agt zeer lange Meeldraad* AFvfiEL# Jes: het Zaad aan de vier kanten gevleugeld : Hoofd» maakt de byzondere Kenmerken. stuk» Twee Soorten , beiden Westindifche Plant* gewasfen, komen in dit Gellagt voor. i. (i) Combretum met los je Aairen. Co m hei urn i*xum>m £)e Heer Loefling nam dit Gewas in ligt. Zuid - Amerika waar , en bevondt het een klim- mende Heefier te zyn > gelyk de Heer J a o qüin hetzelve insgelyks op St. Domingo vondt 3 hebbende ovaale , gefpitfte Bladen , fomtyds flomp met een puntje en losfe regtop- liaande Aairen , van drie Duimen lang , be- (taande uit kleine Bloempjes. ir. (2) Combretum met eenzydige Aairen. Comhretum E^Iydu" Deeze , volgens den laatstgemelden , in het Kreupelbofeh by Karthagena groeijende, is een Boompje van twaalf Voeten hoogte , met zeer lange , ronde Ranken , op de nabuurige Boo- men nederleggende , en dergelyke Bladen, van vier Duimen langtc. De Aair ftrekt zig wa- terpas uit , doch heeft de Bloempjes allen op- waards gekeerd , die geelachtig zyn met roode Meelknopjes 3 gelykende dus , door haare lange Meel- (1) Cemhreium Spicis Iaxis. Syst> Nat. XII. Gen. 467. p. 26$. Veg* XIII. Gen. 475. p. 297* Loefl. Itm. 30S» Combretum Plyr. oófcandris , Spicis laxis fecundis. jAcq. Amer. Hifi. 104* Gaura fruticofafcandens , FoÜis oppolitis. Loefl. Jtln. 248. (l) Combretum Spicis fecundis* Ikid. JACQ. Amer. Hifi. 103, O C T A N D R I A. 473 Meeldraadjes* naar eene Kam of Kuif van ge- HL fponnen Glas. De Takken gebroken en de, Fy**k Bladen mee de Handen gewreeven zynde ,Hoofd- geeven een zeer onaangenaamen Reuk of Stank. STUK* G r i s L E A. De Kenmerken a ten opzigt van de Teeldee- Icn der Bloem , komen nagenoeg met die van 't voorgaande Geflagt over een , maar de Vrugt is hier een Klootrond Zaadhuisje, dat in ééne holligheid veele Zaaden bevat. De eenigfte Soort van dit Geflagt (i), voert f. insgelyks den bynaam van Eenzydige. Volgens jkmat^ Lokfling is de Steng Heeflerachtig, twee^eenzydi" of drie Vademen hoog , met weinige Takken en Lancetvormige Bladen , van drie Duimen lang ; zynde de Bloemen allen opwaards ge- boogen, en in digte Tuiltjes, tegenover elkan. der , gefchikt. De meeften hebben den Kelk viertandig en de Bloem vierbladig , met agt Meeldraadjes, maar in het zelfde Tuiltje komen ook wel Bloemen voor , die vyfbladig zyn , met tien Meeldraadjes 3 hebbende een vyftan- digen Kelk, welke Bloedrood is, doch de Bkx^n , voor 'c overige, fchoon hoogrood. De Groey- plaats was in Zuid - Amerika. Lawsonia» Een (l) Grlflea. Syst. Nat. XII. Gen. 4*s. p. 265. Veg. X\ll. Geil, 474. p*2P7. Hert. dij}. 146. LOKFL, ltint 243:. Gg 5 IK Deel» IV* Stuk* 474 Agtmankigi Heesters, Hf. Een vierdeelige Kelk, vier Eloemblaadjes en Afdeel. v-er Meeldraadjes, met een enkelen Styl, Hoofd- wordende bet Vrugtbeginzel een vierhokkige stuk, veelzaadige Vrugt : zulks maakt de Kenmerken uit van dit Geflagt , waar aan twee Soorten toegefchreeven zyn, als volgt. L (i) Lawfonia met ongedoornde Takken. Lawfonia met-wis. Hier wordt bedoeld de Cyprus of Alcanna éoosaic d^r Arabieren , . welker befchryvfeg 9 door de Afbeelding van Alpinus, in zulk een dui» fierheid is gebragt en tot zo veel twist onder de Autheuren gelegenheid gegeven heeft. Men kan een uitvoerig Hoofddeel, daar over, vin» den in 't Werk van Rumpbius, uit wiens Afbeelding blykt , dat men in 5t geheel niet moet letten op die van Alpinüs, een Ge- was , onder den naam van Egyptifcheh Ligu- Jler, Elhanne genaamd , of Alcanna van Avi- cenna , voortellende , dat gevinde Bladen heeft, V eslincius, inderdaad , heeft den misflag van den Tekenaar , ten dien opzigte , reeds aangeweczen , en uit de Afbeelding van Raüwolf blykt, dat die Bladen niet aan ge- (x) Lawfonta Ramis inermibns. Syst, Nat. XII. Gen. 477. p. 257. Veg. XIII. Gen. 432. p. 300. Fl. Zeyl. 135. GRON. Or. 47, Lïgdfhum 7En;ypttacum latifoÜum. C. B. Pin.476. Alhen- na live Henna Arabutti. WALTH. Hort. 3. T. 4. Pontaletfche, Hort, Mal. IV* p. 117. T. 57- Alcanna Arabum. Bell. lint. 3S. Cyprus, Henna, Alcanna. Rauw. Itim 6ot T. So, ClüS. Extt. ad Bell. p. I35%AlP1N. J&gypt. 47» OCTANDRIA. 475 gemeene Bladfteelen maar aan de Takjes groei- III. • jen , 't welk mede door die van R u mph ius Af^1el* bevestigd wordt (*). Hoofd- Ten opzigt van de figuur dcezcr Bladen STUK* febyne echter 5 naar den Landaard een aanmer- Alcann** kelyk verfchil te zyn , waar van C. BAtiHi- n u s een Breedbladige cn een Smalbladige Egyp- tifche Ligujter , Béiden tot dit Gefiagc behoo» rende, gemaakt heeft. De Egyptifche, meen* de daarom de geleerde Casp. H ofmannus , hadt de Bladen fmaller, de SynTche breeder 9 doch beiden naar Olyfbladcn gelykende , zo wel als ciie van de Ligufter (j). Grooteïyks' verfchilt dit van de Afbeelding , waar mede men dit Gewas [ by VV 1 i n it ann, getrapt heeft uit te drukken \ geevende 'er den naam van de Liguiïer aan ; terwyl zy nog hec een noch het andere voorftelt Q }. Bellonius verhaalt 5 dat hy in 'c jaar 1547, den 29 Oktober > des avonds uit Kairo ge- gaan- (*) Hoe ligt daar omtrent eene verwarring plaats k in fcdb- ben , biykt uit de Afbeelding van de gevvoone LiguPcer , by Lobf.l en Dodoncus, daar de Bladen zig ook als gevind vertoonen , fchoon zy , geiyk iedereen weet, enkeld aan de Takjes gro^jerit (t) Ligufirum noftrum Folïa OUa habet , unde Olivelta Italis dicitur; habet & Cyprus &c. De Med. Ojfic. p. 351. (4) Alcanna major Iatifolia. Froê'sne. Beinholtz* Dit Haat 'er onder, op Plaat N. 11. Het laatfte is de Hoogduitfche naam van onze Liguiler : het andere zal de Franfche naar» Troësne wil i en zyn : doch noch met deezc , noch met de Alcanna , heeft dat Gewas eenige de minfte overeenkomst. II* IV* SlüK» 476 Agtmannige Heesters, * gaan en te Mesqueda 3 een vierde Myl van ^ van Egypte 5 't welk door den Nyl overfïroomd was ? ter flinkerhand 5 en zag vervolgens de Dorpen daar in 3 op hooge plaacfen 3 tus- fchen Bosfchen van Dadelboomen leggende. 3, Toen namen wy , zegt hy 3 den Heefter 33 waar 3 Alcanna genaamd , dien zy vlyrig 53 bouwen , maakende daar van fierlyke Hak- 3, bofchjes» De Latynfcbe Overzetters der ,3 Arabieren hebben gemeend , dat het de Li- 33 gujler der Latynen was ; maar zy bedriegen ,3 zig : het zyn .vcrfchillende Heefters. De 3, Alcanna groeit tot de hoogte van den Gra- 33 naatboom op,- doch, by den Grond afgekapt 33 wordende 3 brengt zy flegts Ryzen voort, 3, als de Wilgen. Veel voordeel brengt zy de Ingezetenen van Egypte aan , die haarc droo- >% ge Bladen tot een Poeijer wryven, dat geel 9> verwt. Op dit Poeijer legt zulk een Be- „ lasting in alle Landen , die onder 't Gebied 33 van den Turkfchen Keizer ftaan , dat des- 33 zelfs Schatkist meer dan agttienduizend Du- 3, kaaten daar van trekt, 't Is, naamelyk, een „ vaste gewoonte, dat alle Vrouwen de Handen 3 3, Voeten en een gedeelte van *t Hoofdhaair 3, daar mede rood of geel, de Mannen hunne 3. Nagels met dit Poeijer rood maaken : voorts, 3, Aluin 'er by gedaan hebbende , kleuren zy 3, daar mede het Haair der Kinderen van beider- Ö C T A N t) R I A. 477 9 ley Sexe , als ook de Maanen , Pootcn en HU 3, Staarten , der Paarden. De Vrouwen van yn! ,3 dat Land meenen dat het haar zeer fraayHooFD- 3, ftaat , het Lighaam , van den Navel neder- STUK- „ waards en ook een gedeelte der Dyën, óaaYAlcanna* „ mede geel te verwen ; doende zulks zo dra zy uit het Bad komen ; om dat alsdan de 5, Kleur dieper indringt in de Huid. Het ge- 3, bruik van dit Poeijer , daar tce , is zo alge- 33 meen 5 dat het niet alleen door geheel Tur- 3, kye , maar ook door W allachie , Bosnië , en „ tot in Rusland gevoerd worde. Alzo het „ Volk 3 derhalve , het niet ontbeeren kan 9 s, brengt noodwendig deszelfs Vertierïng een „ groote Schatting op, en 't gebeurt dikwils, 43, dat Schepen van Alexandrie, daar mede al- 33 leen beladen , te Konltantinopolen komende „ op ftaande voet uitverkogt zyn " (*). Veslingiüs is een weinig byzonderer in dit opzigt. Hy zegt 5, dat de Bloemen en n Bolletjes als van Vlier, gewildst zyn by het 3, Vrouwvolk , wordende met Korven vol in a, de Badftooven gebragt , alwaar zy den ge* „ hee- (*) P. BELLONII Obs. Libr. II. Cap* 74* Agter dit Hoofd- fhik heeft de vermaarde C„ Clüsius de befchryving en Af- beelding der *Alcann* , door Rauwolf, gevoegd , fchry ven- de agter het laatfte misfèhien eigenhandig in myn Exemplaar Van zyne Exêiica : Hoe Scholium eonfsrendum cum Prosper i ALPINI Capite in Libro de Plantis iEgyptiacis 6* aliquid de differentie fertbendum , nam PBOSPERI Icon prorfus diverfa est *b bae noftr», Conf. ejus Pgsthuma 3 p. uo« ik vm« iv* stuk* 478 Agtmannige Heesters. HL 3> heelen Dag , als uitzinnig, haar Vel en. de AFvn?L* >' Liefchen zitten te wryven. Met hec Af- Hoofd 55 kookzel der Bladen maaken zy het Haair stuk. ^ yast-, en houden 'C Ongediert van 't Hoofd. Atcanna. ^ Daar me(je te]cenen zy ook de Nagels haa- 5, rer Vingeren , halfmaanswyze Oranje -kleur 5> of hooger Vuurig rood : het welk zy zig 35 inbeelden tot niet minder fieraad te (trekken , 5, dan oudtyds de halfmaanswyze Schoenen voor 5, de Romeinfche Raadsheeren waren (f ). n. (2 ) Lawfonia met gedoomde Takken. Lawfonia jfinofn. 'pot ÜQQZe Scort , welke , zo onze Ridder Gedoorn- 9 de. aanmerkt , zeer naby komt aan de voorgaande , en mooglyk door in 't wilde groeijen alleen daar van verfchillen zou , wordt van zyn Ed. , niettemin , die van Rümphius t'huis ge- bragt , welke men in Oostindie zorgvuldig in de Hoven kweekt, en die, welke de fchranclere Hasselquist, in het midden dezer Eeuw 3 in Egypte waargenomen heeft: een Gewas van Mans langte , met dunne Takjes aan de Sten- gen, die in een ftekelige Punt uitliepen , de Bladen Lancetvormig en helder groen : Tros- wy- ft) ]• VESLIHG. Ohfcrv. in Libr* T. Alpini de Plant** jEgypti. p. 16. (2) Lawfonia Ramis fpinofïs. Ibid. Fl. Zeyl. i34»HASSFLC^ It. 464. Rharnrms Malabaricus. Pjluk. Alm. 38. p. 220. f. 1* Mail-Anfchi. H$rt. MaL I. p. 73. T. 40. Cyprus. Rumphu Amk. IV. p. 4*. T, 17. Alcannae Sp. Zeyl. Marjthondi cMa» '■BuRMt ZtyL 9 , 142. Burm, JF7. InL p. 88, i OCTANDRÏA. 479 wyze Bloempjes , vier blad ig en met agt Meel- III. draadjes , gclyk in de Kenmerken is gezegd ; A™™ L bloeijende hetzelve, in Egypte * van het begin Hoofd- van Mey tot het end van July agtervolgelyk^™8 met geele Bloemen , die witte Draadjes en A"-am** bruine Knopjes hadden , in een groene Kelk. Deeze Bloemen hadden , gedroogd zynde , een zeer Herken Reuk , voor beproefde Meisjes onverdraaglyk (f). De Arabifche naam was Chenna. Aangaande het gebruik fpreekt hy dus. De Bladen , tot een fyn Poeijer gemaakt 5 5? worden met een genoegzaame veelheid van 5, kookend Water tot een Deeg gekneed, dat 3> men op de Nagels der Handen en Voeten bindt 5 laaiende het een Nagt daar op bly- 3, ven , waar door die Deelen een Goudgeele „ Kleur bekomen , zo bevallig voor de Oofter- „ lingen. Deeze Kleur houdt drie of vier a, Weeken Hand , voor dat men dezelve behoeft „ te vernieuwen, 't Is van een zo oud ge- „ bruik in Egypte , dat ik de Nagels der Mo» miën zelfs daar mede gekleurd heb waarge- 5, nomen. Men voert dit Poeijer jaarlyks in 3, zulk een menigte uit Egypte, dat de bezit- „ ting van eene Plantagie , daar van^ een Ryk- dom kan genoemd worden." Uit dit allés blykt, dat hier het zelfde Ge- was (t) £lor. ficcati odorem fpargunt fhgrantem , q. a de/fo- ratis tolerari non potest* Itw* p* 50*, II* DeeLi IV* Sxvm* 42o Agtmannige Heesters, Itï* was als voorheen bedoeld worde , 't welk mooglyk > va. " even als eenige anderen * nu eens Stekelig voor- Hoofd- komt dan niet , en misfehien hangt de Steke- STüK* ligheid wel daar van af 9 dat men het tot n*i j300mpjes jaat groeijen , terwyl het aan de Ry- zen , die uit den afgekapten Stoel fchieten , geeif Doornen draagt. Die zoude onze Ridder bedoelen kunnen , wanneer hy van de voorgaan- de zegt* dat dezelve misfehien door de behan- deling zagter van aart gemaakt zy (*). 't Gebruik , om zig een gedeelte van het Lighaam, ja zelfs de Armen en Beenen, meer of min, met het Poeijer van de Alcanna - Bla- den roodachtig geel te verwen , is by alle Oofterlingen , zo Turken als Perfïaanen , ge- meen, zegt Rumphius, doch de Indiaanen, die het niet behoeven tot Kleuring van de Huid , verwen alleenlyk daar mede de Nagels rood , en dit mogen geen Slaaven of Slaavinnen doen , wordende anders ftreng geftraft. De Maleitfe Vrouwen houden ook veel van de Bloemen in ?t Haair te draagen, op de Slaap- lieden te ftrooijen , en by het Linnen te leg- gen , 't welk daar van een goeden Reuk be- komt. Sommigen zyn 'er, evenwel, waar aan de Geur van deeze Bloemen niet behaagt. Men wil , dat de Bruid in 't Hoogelied de- zelven bedoele , wanneer zy haaren Liefflen een Tros (*) Afïïnis maxime fequenti, ut forte cultuu micïor fa&a, $p. Plant, 45>8» Tros van Cyprus noemt > in de Wyngaarden of IIU Lusthoven van Engeddi (*). £*rïuH Nergens , ondertusfchen , vind ik gewag van Hoofd» het gebruik der Wortelen van dit Gewas : dan STUK* dat de Arabieren van dezelven , gebrand zyn- AUmn** de , hun Spodium zouden maaken , zo Avi- c e n n A fchryft; en dat menze in Indie gebruikt om te blanketten. De meefte Autheuren (zelfs Trillerüs) houden voor den Alkanna* Wortel , die rood verwt , den Wortel van het Kruid Anchufa genaamd of Osfe-Tonge 5 in Provence of Languedok groei jende. LinNj£us, niettemin , geeft Winkelmiddelen van den Wor* tel der Lawfonia op (f). Pomet fpreekt al- leenlyk van de geele of roode Kleur 3 die door de Oofterlingen uit de Bladen gehaald wordt f om hun Lighaam te kleuren , en zegt dat zy uit de Besfen een zeer welriekende Olie per- fen, genaamd Olie van Cyprus, tot verzagting der Zenuwen zeer bekwaam. Zie hier, wat Plinius daar vaft fchryft. „ De Cyprus % „ in Egypte , is een Boom 3 met Bladen van „ den Jobenboom en Koriander -Zaad, hebben- w de witte welriekende Bloemen. Deeze wor- j# den in Olie gekookt en uitgeperst , welke 35 niea (*) HOOGKL. Kap. 1. V* 14. ft) Alcannae verae Radix: Ung. mbr* potabile: Tin&are jubrae : Deco&a rubra. Mau Mei. doch dit was in 't ja^t 1749: naderhand is Hasselquist i« Egypte geweest en meld* mets van het gebruik of vertiering der Wortelen, Hh H. DHL. IV. STCKi 4S2 Agtmawnige Heesters, III* „ men dan Olie van Cyprus noemt. De Prys *F vi?1* 35 daar van is Ponc*en- De beste komt van Hoofd- „ Canopica , zynde aan de Oevers van den Nyl STÜK* 99 geteeld; die daar aan volgt van Askalon uit AUama. ^ . de der(Je vaQ ^ E[]and Cypm$ % jn „ zoetheid van Reuk uitmuntende. Sommigen 99 zeggen 9 dat dit een Boom is , dien men in ,i Italië Ligujlrum noemt." Men weet ech- ter, dat dezelve daar van aanmerkelyk verfchil- lende zy , fchoon in eenige opzigten wat ge- lykende (*). Ce A U S E N Ai Dit is een nieuw Geflagt, van den Hooglee- raar N. L. Bürmannüs voorgefield , naar een Javaanfchen Heefter , waar van zyn Ed* de eenigfte Soort den bynaam van Uitgeholde i. geeft (i), om dat de Meeldraadjes, van onde- fJ?^£*ren verbreed 3 van binnen uitgehold zyn. 't uitgehoi- Gewas heeft overhoekfe geviiade Bladen ; de Vinblaadjes zyn gefteeld , langwerpig ovaal , naauwlyks gekarteld, Wollig, met gepluimde Trosfen : de Kelk is eenbladig , viertandig , platachtig en kort : de Bloem beftaat uit vier rondachtige ongefteelde Blaacftes ; 't getal der Meeldraadjes is agt , die Elsvormig zyn en korter dan de Bloem , ftaande rondom het Vrugtbeginzel en het Honigbakje uitmaakende, met (*) Zie C. HoFïMANN. d* Med. Offic* utftpflt. (i) Claufena. SVRM* FL M. p, t?n met roodachtige draaijende Meelknopjes. Het MI» Vrugtbegiczel is rond : de Styl Cylindrifch , Ap™fu korter dan de Meeldraadjes, meteen enkelden Hoofd- StempeJ. Van het Zaadhuisje of Zaad wasSTÜK* niets bekend. Vaccinium* Bofchbesfen* De Kenmerken hier van zyn > eene eenbla- dige Bloem met agt Meeldraadjes in den Kelk ingeplant 5 die het Vrugtbeginzel bevat , met eenen enkelen Styl, wordende een Vierhokkige veelzaadige Befie. Van dit Geflagt komen twaalf Soorten voor, waar onder de negen eerften de Bladen jaarlyks afwerpen 5 de drie laatften altoos groen blyven. Meer dan de helft groei jen in Noord- Amerika, vier in ons Wereldsdeel 3 en ééne Soort in Klein Afie. (1) Bofchbesfen met éénbloemige Steeltjes , I. Zaagswys* getande Eyronde Bladen en een MylmZ hoekige Steng. b^S** De ft) Vatelnium Pedunculis unifloris , Foliis fèrratis ovatis de* «ïduis, Caule angulatd. Syst. Nat. XII. Gen, 478. p. 2*7. Veg. XIII. Gen. 433. p. 300. Fl. Lapp. 143. Fl. Suec. 313 ^ 333. Mat. Mtd. 184. Hort. CMi 148, ROYEN Lugdbat. 239. HALL. Helv. 419. Vitïs Idsta FoL oblongis eren. Fr, nïgrican* te» C. B. Fin. 470. Myrtillus Germanica & Vitis Idaca. Da* lech. Hifi. 191» 192. Vitis Id*a fitre Myrtillus 1, TAS» Uin* i©7*» mihi III. B. J03. TOURN. Infi. 6q$, H h * II. mnu IV. Stuk* 484 Agtmannige Heesters. VI* De benaaming van Bofchbesfen , die onder an» Afdeel. ^eYen aan cjjt Gewas gegeven wordt , heb ik , Hoofd' om dat dezelve vry algemeen is ten opzigt van stuk. je ancjere Soorten , tot een Gcfiagtnaam ge» ^^w'bruikt. Men noemt het , in ons Land . ook Kraakelbesfen of Pojlelbesfen , doch meest Blaauw- letfen , wegens de Kleur van de Vrugt, waar mede de Sweedfche naam Blaobaer ftrookt. De Franfohen noemen het Airelle , de Engelfchen Bilberries , de Duitfchers Heydelbeeren* Het groeit overvloedig in donkere Bosfchen der Noordelyke en middelfte deelen van Europa ; doch bemint meest de hooge , drooge Heijen en Bergen ; gelyk men het dus by ons op de Velu- we, in Vriesland , Overysfel, en inzonderheid naar den kant van Brabant, aantreft. In Swit- zerland , evenwel , is het ook niet zeldzaam : het komt in Provence en Ooftenryk voor : ja Doktor S co poli zegt , dat het in Karniolie groeit in alle Bosfchen ; daar men de Vrugt Ba- raunitze noemt. Het is een Heefter, die fomtyds een Voet, fomtyds een Elle hoog voorkomt , naar de Groey- plaats , hebbende de Takken regtopftaande en vierkantig , zo wel als de Steng , of diep ge- ftreept , met uitfteekende zoofnen. De Bladen zyn fpits Eyrond , aan de kanten met fcherpe Tandjes , van boven glad , dun en fterk geaderd 3 van grootte omtrent als die der Myrthen. De Afbeeldingen van Lobel en Dodonóus drukken de Geftalte taamelyk uit, doch die van Ca- r0 C T A N D R I A. 485 Camerarius, in 't Kort Begrip van Mat- III. thiolus, is beter, en die van Tabern^mon- Af^el tanus de volmaakfte. De Bloemen komen als Hoofd* Klokjes voort, zegt die Autheur, hangende aan STUK" Steeltjes tusfehen de Bladen en zyn roodachtig, ht/en"™*' met hoog geele Meelknopjes. Hier op volgen de Besfen , wier gedaante en grootte iedereen bekend is ; alzo zy dikwils te koop worden aangebooden , onder den naam van Blaauwbes- fen ; zynde laf zoet van Smaak met eenige rinsheid , en geevende de Vingers en Lippen f onder 't behandelen en eeten 3 eene donker blaauwe Kleur. Deeze Besfen , hoe weinig ook by ons , die beter Vrugten hebben , in achting , zyn by het Landvolk , dat de Hey- en Bergachtige Stree- ken bewoont , door geheel Europa r een Ver- fnapering. De Laplanders mengenze onder den Room van hunne Rendieren - Melk , en vullen daar mede de Maag of Darmen van geflagte Beeften , hangende die dan in de Rook, het- welk eene Kaas • Beuling wordt , zynde de voornaamfte Lekkerny van dat Volk (*)♦ De Herders gebruiken deeze Besfen , overal , tot Voedzel , hetwelke , wanneer zy 'er Brood of Vleefch en Spek by hebben, voor hun niet on* gezond is, en tot Dprstlesfchinge tevens ftrekt, maar (*) Ik heb hunne Levensmanier , ten dien opzigte , om* Handig befchreeven in het I. Dfels UI, STUK van deeze JVat, Hiftorie} Madz. 124.. Hh3 XI. DESL. IV. STU* 486 Agtmannige Heesters* HL maar in 't algemeen zyn deeze Besfen , veel AFvilL' gegeten , de Maag bezwaarende en de Darmen Hoofd- opproppende f door haare famen trekkende hoe* stuk. danigheid , welke 'er een naam aan gegeven heeft kf/**?W' in de Geneeskunde (*). Zy zyn het, eigentlyk, die men Bacca Myrtilli noemt ; hoewel daar voor 3 veelal , de gedroogde Besfen der Myr- then 5 als kragtiger zynde , gebruikt worden* Voornaame befchryvers der Drogeryën 5 gelyk Pomet enLEMERY, verwarrenze daar me- de. Men maakt 'er een Syroop van 9 die tegea Borstkwaalen en het Scheurbuik gepreezen wordt , maar voornaamelyk dient tot een Stoppend mid* del. De Verwers gebruikenze , fomtyds 5 als ook de Schilders , wegens de fchoone blaauwe Kleur y welke men 'er met Aluin en Galnooten uit weet te trekken. Van deeze Besfen wordt, in Vrankryk 3 gebruik gemaakt om den Roo* den Wyn te kleuren. Voor 't overige ftrek- ken zy den Berk - Bofch- en Veldhoenderen * Faifanten , Patryzen en auder Gevogelte, tot Aas (f> it, (2) Bofchbesfen met enkelde éénbloemige StetU S raming urn. ÏJ6S > Meeldraa- « gö. (*) Lethalem ex eomm Deco&o Alvi conllipationem habeat Breslavienfes / Ï722. Oft. HALL. Helv. (t) Dit fchynt Pjlinius te bedoelen , wanneer hy^zegtr Item Vaccinla , ItalU in aucupiis fata , GallU ttiam verê purpurea j tingtndi eau fa, , ad Servitiorum Pejles, Libr. XV J. @ap. 18. (2) Vatcimum Pedune. folit. uniflorfs , Anth. Cor. Jongio» cibus Tol, obiongi? integerximis. lh Vacdniura Sta». Corolla long. OCTAMDltlA. 48? tjes9 de Meelknopjes uitjleekende , de Mla- III. den langwerpig ongekarteld. A*vïu* De langte der Mannelyke Teeldeelen geeft ^k?*" den bynaam aan deeze Soort , welke in Ame- rika natuurlyk groeit , en aldaar van de Engel- fchen Goofeberries , dat is Kruisbesfen3 geheten wordt. Het is een Heefter, die de Bladen byna als der Laurieren, en groote Klokvormige Bloemen heeft, met tien Meeldraadjes , zyndc de Styl langer dan de Bloem. Cs) Bofchbesfen met eeribloemi&e Steeltjes , de m« Bladen effenrandig , ftomp ovaal en glad* f«m. Water- Op vogtige plaatfen, in de Gebergten van besten. Lapland , komt deeze, volgens onzen Ridder, voor, en de Heer Haller vondt 'er geheele Hei jen mede begroeid in Switzerland. Beiden beoogen die Soort , welke de Blaadjes byna rond en van onderen witachtig heeft, en als de Tweede Vitis Idaa afgebeeld is by C l u- sius en Tabern^montanüs. Deeze, zo wel als de eerfte, komt onder den naam van Myr* long. Gron. Virg* 43. vitis Idsa Americana longo nmcr. fo- lio &c. Pluk* Alm. 331. T. 339. f. 3. ( 3 ) VéLcctnium Pedunc. unifloris , Fol. integ. obovatis obtwfis Ixvibus. Ibid* Vacc. Fol. ov. integ. deciduis. FL Sutc. 312, 332. Vacc. Fol. annuis intcgerrimis. Fl. Lapp. 14a. HALL. Helv. 414. Vitis Idata Fol. fubrotundis cxalbidis* C. B. Pin. 470. Vitis Idaca 2. Clüs. Hifi. I. p. 61 , 62. TAB. UI, B# p. 803. Oed. Ban. i%u Hh4 II. defx. IV. Stok. 488 AgtMannige Heesters. III. Myrtillus by de Autheuren voor , en zou de Af vnLé Groote zyn 3 daar niettemin gedagte Heer Hoofd, Hall er 'er flegts de hoogte van een Voefc STü** aan geeft , en Linnjeus het maar een Hee- Hertje noemt. Misfchien maakt de Groey* plaats , gelyk ik aangemerkt heb, hier in een $anmerkelyk verfchil. De Besfen zyn zwart- achtig en eetbaar 3 doch weinige komen 'er van voort, zegt de Heer Haller, die groote Velden daar van gezien hadt met verflenzende Bloemen , zonder Vrugt. In Lapland werden de Besfen van deeze Soort, die blaauw waren met een wit Merg5 laf en Waterig vani>maaka weinig geacht van de Ingezetenen. Clusids, Integendeel , die ze in Ooftenryk met veeï Vrugten beladen vondt , zegt dat zy van het Bergvolk Jagerleer , dat is Jaagers - Besfen ge- noemd werden 3 om dat de Jaagers dezelven gaarn aten, en Camerarius verhaalt, dat dezelven in het Erts - Gebergte den naam van Trinckelbeer hadden, dewyl het overvloedig ge« brink deezer Besfen iemand ajs dronken maak* te. In S weeden noemt menze Otter- Besfen. De jonge Blaadjes zyn van pnderen gehaaird. iv. f4) Bofchbesfen met enkelde Bkewfteeltjes. «&u™*m effenrandige, Eyronde, van onderen WoL Witt«. fee Bladen. In (4} Vascmum Fediwc, (implicibus , Fol. mtegerrimis qvz~ fis fubtus tememofis» OCTANDRIA. 489 In Penfylvanie kwam dceze voor , volgens III. Kalm, een Heefter zynde met twee of drieAF£*EL* Bloemen aan de enden der Takken; de Bloem- Hoofd- Heekjes vergaard , zeer kort , zonder om-STÜK# windzeU f5) Bofchbesfen met geheel enkelde éénbloemigc MJrm9nam Steeltjes 3 de Bladen Eyrond , gefpitst glad en effenrandig. dige. Deeze, insgelyks in Noord - Amerika groei- jende, was een Heefter met ronde, blaauwach- tjge Takjes , de Bladen op gefleufde Steeltjes en de Bloemlieeltjes een weinig korter dan de Bladen. (6) Bofchbesfen met getailde Eyronde Bke* vi. men, de Bladen langwerpig gefpitst effen^^ randig. Geruilde De Groeyplaats is de zelfde van deezen Heefter, dien Kalm ook waarnam , brengen- de uit een Knopachtig omwindzel ongefteelde Tuiltjes voort, van Cylindnfch Eyronde Bloe* men , langer dan in de overigen , met tien Meeldraadjes. (7) Bofchbesfen met Draadige gebladerde vil TVnr Frtn&funu xrüS fliaderige. ( s) V ace in! um Pedunc. fimph'cisfimis unifforis , FoL ovatis piucrormis, glabn'3, integerrimls. (6) Vaccixium Flor. CorymboGs , ovatis , FoL oblongis ^cuminatis integerrimis. (7) Faccinium Racemis Filiformibus foliofis , Foüis oblongls H h 5 k- II* Deel* IV. Stus» 490 AgtMannige Heesters. IH. Tros/en en langwerpige effenrandige Bk» Afdeel» d vu. aen' ^vk.0' Deeze komt ook in Noord - Amerika voor. De Heer Clayton zegt dat het een Heeftcr is met witte Bloemen , hebbende tien zeer kor- te Meeldraadjes , doch wier Knopjes twee dun- ne gekrulde Vezeltjes uitgeeven , die zig aan 't end in twee of drie zeer fyne Haairtjes verdee* len , welke als tot geleiding fchynen te dienen van het Goudkleurige Stuifmeel. De Vrugt is een groote , ronde , genavelde Befie, met agt holligheden > wordende door de rypheid flaauw rood , en bevattende eenige Beenige Zaaden. De Bloemfteeltjes zyn , bovendien , met eenige Draadachtige Blikjes voorzien* (8J Bofchbesfen metbloote Tr os/en , een Ree» Ufu- fterachtige Steng en gekartelde langmr» *$2m t& Bladin. Deeze , wederom door den Heer Kalm in Penfylvanie waargenomen , heeft de gezegde Blikjes of Blaadjes en vvaarfchynlyk ook die Draadjes niet , waar door zy gemakkelyk vaa de anderen onderfcheiden wordt. (9) Bofchbesfen met Trosachtige Bloemen, Arïïofla- gi- pbylos. Levant- integerrimis. Vacc. Fol. ovatis integris deciduis, Racemis folio- fif. GRON. Vtrg. i$s , 59. («) V&ccinium Racemis nudis, Caule Fiuticofö, Foliis ere- nulatis oblongis» (s) Vatcinium Flor. RaceaacUs , Fol. cremilatis oratis acu- O C T A N D K I A. 491 gekartelde Eyronde fpitfe Bladen en eene III. Boomachtige Steng. Alyu?* Deeze is veel grooter dan eenige andere va^^*0* dit Geflagt. Toürnefort vondt dezelve aan de Kust der Zwarte Zee , by Tripoli in Klein Afie , en gaf 'er de Afbeelding van , merkende aan t dat zy waarfchynlyk de Beeren- Druif, Jrktoftaphylos , in 'c Latyn Uva Urfi > is, van Galenüs. Het was een Heeiter van Mans langte, met een Stam zo dik als een Arm 3 en dus Boomachtig. De Bloemen nam hy zeer naauwkeurig waar : dezelven kwamen met die der andere Soorten in figuur overeen, zynde Klokvormig , met tien Meeldraadjes ; doch de Vrugten hadt hy flegts groen gezien f zynde omtrent een derde Duims lang , van Do- ven als met een ingedrukt Navel tje en zuurach- tig van Smaak. De Bladen geleeken zeer naar die der Kerfen- of Mispelboomen. (10) Bofchbesfen met knikkende end -Tros/en, x. & vosfe- ^ , , . . , Besfcn, fis, Cai^Ie Arboreo. Vitis Idaa Oriënt, maxima , Cerafi folio, FI ore vaiïegato. Tournf. Cor. 42. hm. II. p. 223. Lev. Reize. II. D. bi. 8S. Afb. Vitis idara Cappadocica maxima , Mespili folio. TOURNF. Cor. 42. (10) Vaccinlum Puicemis rerminalibus nutantibiis , Fol. obo- yatis revolutis integerrimis fubtus pun£htis. Vacc. Fol. ob. verfe ovatis perennantibus, FL Lapp, 145. Fl. Suee. 314, 334. Mat, Jled. Hort. Ciijf. 148. R. Lugdbat. 239. HéLL. Helv. 414. Gort. Gelr. gi, Vitis Jdxa Fol. fubro- tundis non crenatis , Baccis tübtii. C. B. Pin. 470, Oex>. Dan. T. 40. XI ♦ DlEL. £V, $YJM+ 49* Agtmannice Heesters. III. de Bladen ftomp ovaal, omgekruld, effen* AFvnEL* randigi van onderen geftippeld. ^ukFD" Deeze Soort voert den bynaam van Vitis Vosfc Bes- Idcea , welke aan de eerst befchreevene Euro- pifche Bofchbesfen ook dikwils gegeven wordt % en by Tournefort niet alleen, maar ook by anderen, tot een Geflagtnaam is gebruikt , om de Verfcheidenheden te bevatten. Dus beeldt Clusius een Eerfte, Tweede, Der- de 5 en Tabern^montanus ook een Vierde Vitis Idcea af. Die benaaming fchynt van den Berg Ida afkomftig, hoewel Tour- NEFOrt op dien van Kandie geene zodanige Gewasfen aantrof. Deeze Soort valt door ge- heel Europa , inzonderheid op hooge, dorre, Bergachtige Gronden en in drooge Bosfchagien. IV] en vindtze ook by ons op de Veluwe > alwaar de Boeren 'er den naam aan geeven van Vosje- Bes/en. Anders noemen wy ze Roode KrakeU bes/en , en in Duicfchland voeren deeze mede den naam van Heidelbeeren , waarfchynlyk om dat zy op Hcijen groei jen , of als onder 't Gewas van de Heide- De Engelfchen geeven 'er ook , 70 wel als den Blaauwbesfen , den naam van Bilberries of IVliortleberries aan , met onder- fchciding van de Kleur , en de Franfehen noe- menze, zo wel als die , Airelle. By de Duit- fchërs worden deeze , in 't byzotider, Stein- leerlein geheten , om dat zy veel op Steenige plaatfen voortkomen, in Sweeden Lingon, 't Ge- OCTANDRIA. 493 5t Gewas ! verfchilt in grootte , insgelyks , HL naar zyne Groeyplaats zeer. Camera.^ r 1 u s , die 'er een zeer goede Af beel- Hoofd- ding van geeft , noemt het een klein Heeftert-STÜK* je en S co poli geeft 'er kruipende Steelen^^"0"" aan , 't welk nader met de Afbeelding van Do- DONéus ftrookt, maar Linnjeus nam in Lap- land, daar dit het allergemeenfte Kruid is in de Zandige Bosfchen , op een zeer hoogen Berg eene Verfcheidenheid hier van waar, wel- ke regtop en twee of driemaal zo hoog groei- de als anders, dus in Geftalte zeer verfchillen- de , doch zynde niettemin , zegt zyn Ed. , vol- ftrekt de zelfde Soort , welke gemeenlyk maar een Span hoog groeit. De Bladen gelyken naar die van Palm , doch zyn wat grooter: het heeft, aan 't end van de Takjes, witte of bleekroode Bloempjes , van Klokswyze figuur , aan knikkende Trosjes ver- gaard , en daar op volgen Besfen , die als een Gekroond Naveltje van boven hebben , ryp zynde rood van Kleur. De Smaak derzelven wordt van fommigen gepreezen, van anderen gelaakt. Zy zullen ook op de eene plaats moog- lyk beter dan op de andere vallen , naar den Grond en Zonnefchyn , die zy hebben. Zy zyn zuur, verkoelende en famentrekkende , wor- dende de Geley, daar van met Suiker gemaakt % tot verfrisfehing in heete Ziekten aangepreezen. De Laplanders eeten ze zegt Linn^eüs, ea mengenze ook dikwils onder huane Kaas - Beu- lia- 494 Agtm ANWicE Heesters 1H lingen. Die van Westerbothnie gcbruikenze AFvnEL' niet alleen in de Keuken i maar zenden ook Hoofd jaarlyks , in de Herfst , een groote menigte stuk van ^eeze Besfen naar Stokholm, alwaar men Voifi Bes-^ als Kappers 0f Augurkjes inlegt, om by ge- braden Vleefch te eeten. Van de Bladen wordt het Aftrekzei als Thee , dat bitter is , in de Opper - Paltz veel tegen Zinkingen gebruikt» Sommigen pryzen 't gebruik der Besfen tegen 't Scheurbuik aan» Men kan ze *s Winters in de Noordelyke Landen met Loof en al onder de Sneeuw vinden ; want het Gewas blyft altyd groen , en dus ftrekt hetzelve tot Voorraad ten dienfte van de Bofch- en Veldhoenderen , es ander Wild, in 't koude Saizoen* ^ xi. (lij Bofchbesfen met effenrandige , otngekruh VXVC06CUS . de , Eyronde Bladen en kruipende Braad* bttfau" achtige, naakte Takjes. Van dit Gewas heeft Tourne fort een byzonder Geflagt gemaakt, onder den naam van Oxycoccus , welke op de Zuurheid der Besten zinfpéelt. De Heer H aller onderfcheidt het ook , doordien de Bloem zo diep in vieren gedeeld is, dat dezelve eindelyk, zig omkrul- len- fii) Vaccinium Fol. integerrimïs revolutis ovatis, Caulibus têpentibus Filiformibus nudis. Ihid. FL Lapp. 145. Fl. Suec* 315 , 335. Mat. Med. 18$. Vitis Idaea paluftris. C. 5. Pin. 471. Vaccinia paluftria. I)OD. Pempt. 770. Lob, Icon. 109. Oed. Dan. %o. Oxycoccus. TOURNF, Inft. tftf*. HAIA. <*I3* OCTANDRIA. 495 lende , in vier deelen fplyt , en daarom heeft Hf. Toürhefort 'er een veelbladige Bloem Fvf*L" aan toegefchreeven 3 waar over hy van onzen Hoofd- Ridder zo gehekeld is geworden. DodonjEüs8™*^ en anderen noemen het Vaccinia paluftria * om dat het alleenlyk in Moerasfige Gronden groeit , en , dewyl het meest voorkomt in de Veenen, zo heeten de onzen het Veenbes/en , of Kroofen , als een Kroos -Gewas ; de Duic- fchers Mosbeeren 9 de Engelfchen Moorberries 5 de Franfchen Canneberge. Het valt ook in S weeden , alwaar men het Tranbaer , en in Lap- land , daar men het Ladich noemt. 't Is een Plantje , dat met zyne Vezelach- tige Worteltjes door de boven - korst van den Veenigen of Mosachtigen Grond kruipt 3 en Houtige Takjes uitgeeft , dun bezet met byna ovaale gefpitfte Blaadjes , aan den rand omge- kruld > van onderen grys., niet flap. Aan het end der Takjes komen een, twee of drie, Steel- tjes voort , ieder een roode Bloem draagende , als gezegd i# , in 't midden met agt Meeldraad- jes , die Saffraangeele Topjes hebben , welke met den Styl zig tot een Kegelachtige Punt, in 't midden van de Bloem , famenvoegen. De Besfen , door de rypheid rood , of geel met paarfche Stippen 3 hebben een Kroontje en zyn vierzaadig. Door de overmaatige zuurheid zyn dezelvfcn byna oneetbaar , doch worden fom- tyds gebruikt van de Zilverfmeden , om het Zilver cwit te maaken 9 en kunaen, in dit op- sage, 495 Agtmannige H ë e s t é k Sé " III. zigtt ook 3 buiten twyf el, dienen om den Glans A™£1, van 't Koper , in 't fchuuren , op te helderen. Hoofd Het Sap daar van , gekookt en met Suiker tol si uk. een Syroop gemaakt, is van gelyk gebruik als de Geley der Voslebesfen* xm C 1 2) Bofchbesfen met effenrandige omgekrulde jraccinium Eyronde Bladen , en kruipende Draadach» stekelige. tige ftekelige Takjes. Deeze Soort , in Noord - Amerika groeijeiv de % zegt onze Ridder , komt met de voor- gaande overeen , dan dat zy in alle opzigten grooter is en de Stengetjes met Stekelige Schub- ben bekleed heeft. Kalm noemtze Ameru * Brom- kaanfche Braamen * > en zegt dat de Besfen here- zeer naar de Sweedfche Brummelen (*) gely- ken, wordende van de Engelfchen Cranberries p van de Sweeden Trarihaer % en vandeFranfchen Atopa 5 dat een Indiaanfche naam is, geheter. Men brengt dezelven, laat in de Herfst, ovei- vloe- (12) Vaccinium Fol. inregerrimis revolutis ovatis, Caulibus repentibus Filiformibus hispidis* Kalm. hin. III. p. 37, 48. Vitis Idza paluftris Americana , oblongis iplendentibus foliis , Fruftu grandiore mbro, plurimis intus Acinis referto. Pjluk. Alm. 392. T. 320. f. 6. Vitis Idaïa paluftris Virginiana , Fru&u majore. RAJ. Hifi. 68 $. An Vitis Idasa humilior Fol. Arbuti, Fru&u minorc, Seminibus plurimis minimis repleto. Clayt* apud Gronovium. p. 60. (*) Dewyl die met onze Braamen overeenkomen , zo begryp ik niet , hoe zy dan naai de Veenbesfcn gelyken kunnen. OCTANDklA. 497 Vloedig op de Markten te Philadclphia ; zy wor- HL é den byna eveneens gekookt als de Vosfebesfen in S weeden 5 en vervolgens , des Winters , in Hoofd* Taarten en ander Gebak gebruikt; hoewel zy,STÜIC* wegens haare zuurte, veel Suiker neemen. Een menigte van deeze Besfen, ingelegd, wordt zö wel naar Europa als naar de Westindifche Ei- landen verzonden* Erica. Heide* De Kenmerken van dit Geflagt fcyn : een vierbladige Kelk en de Bloem in vieren ge- deeld : de Meeldraadjes in den Kelk ingeplant t de Meelknopjes in tweeën gefpleeten ; het Zaadhuisje een Doosje met vier Holligheden. De Verfcheidenheid der inlandfehe of Euro- pifche , maar inzonderheid die der uitheemfche Heiden, is ongemeen groot. Op 't Zuid -end van Afrika fchynen zy het menigvuldigfte te groei jen van den geheelen Aardbodem. Seba verhaalt, dat hy meer dan honderd en dertig Soorten van Afrikaanfehe Heide, (waarfchyn- lyk van de Kaap afkom ftig,) bezeten hadt,die allen in Blad en Bloem verfchillende waren* Het blykt nogthans , dat die groote Verzamelaar «veele Gewasfen , wegens 't uiterlyk aanzien , voor Heide gehouden heeft , welken men thans *, met reden , daar van onderfeheidt. Evenwel is 't getal der bekende Soorten groot. Lin- njeus hadt 'er , met de Eüropifchen té fa» li men, II. DEEL. IV* STUK* 49Ö Agtmannige Heesters, IÖ. men f zevenendertig opgemaakt uit de ryke Ver- AFvilU zameling van Oldenland, welke aan zyn Hoofd* Ed. , door den Hoog - geleerden Heer J. Bür- •xuKt jiannusj om te bezien was toegezonden (*J : maar naderhand zyn hier zo veel nieuwe Kaap» fche bygekomen , dat het getal der Soorten te- genwoordig tot zestig is gebragt. Veel moeijelykheid,ondertusfchen, heeft on-» zen Ridder de Soortelyke verdeeling van dit zo gemeene en verachte Gewas , gegeven. De onderfchciding door de Bladen , eerst van zyn Ed., op de gewoone manier , gebruikt, door de menigte wel haast vervallende , ondekte men een naauwkeuriger weg, door middel van het f ynfte Teeldeel der Bloemen , de Meelknopjes (Antherce ) naamelyk , wier Geftalte in byzon* dere Soorten van Heide aanmerkelyk verfchilde* Sommigen hadden twee Baardjes , anderen wa- ren ongebaard , Jlomp en uitgegulpt : hier door werden de Heiden in twee Rangen onderfchei- den , waar van de eerfte tien , de andere ze- ventien Soorten begreep (f)- Vervolgens wer- den zy, naar dat de Meelknopjes tweehoornig, of enkeld ftomp en uitgegulpt zyn , in twee Ran- gen onderfcheiden , de een van tien, de ander van twee* en -dertig Soorten (|). Maar deeze verdeeling % wederom, of teongelyk, of niet ge* (*) Vid. Sp. Plant. Ed* 176%. p. jop. (\) Ibid* p. joi - 508. (4) Sysu N*t. Ed, XII* Stocjch, 17*7* fr O C T A N D R I A. 495) genoegzaam naauwkeurig voorgekomen fcynde, III. vindt men thans dit Geflagt gefplitst in vierAF^u Hoofd verdeelingen ; waar van de eerfle is derHjoFD- genen die gebaarde Meelknopjes , de tweedeSTÜK* der genen die dezelven gekamd hebben ; de t% M derde , die dezelven zonder Baardjes of Tandjes en ingcflooten ; de vierde die dezelven dus eu uitfteekende hebben , buiten de Bloem. Naar dat de Bladen enkeld of drie -vier- en meer* » voudig zyn , worden de Onderdeelingen ge* maakt f*) , gelyk men hier ag tereen volgelyk kan zien. Ik zal , om niet te zeer uit te wei- den , van de byzondere Soorten weinig zeggen , dewyl de bepaalingen tot onderfcheiding mee- ftendeels voldoen , maar het met de Afbeelding van drie myner Kaapfche Soorten , benevens die van de gezegde verfchillendheid der Meel- knopjes , hoe klein en fyne Werktuigen ook , trachten op te helderen. I. Met gebaarde Meelknopjes. (l) Heide met geb* Meelkn. de Bloempjes Kloks- t. Eriea (*) Sysi. Nat. Veg. Ed. XIIT. Gotting. 1774. pag. soi | &c.Heyf ( 1) Erica Antheris Ariftatis, Corolïis carapanulatis , fubx» qualibus , Calycibus duplicatis , Fol. oppofais fagittatis. Sysu Nat XII. Gen. 479* P» Vtg* XIII. Gen. 4«4- p. 301. Eri- ca Foliis quadrifariam imbricatis &c. Hort. Cliff. 14$. FU Suec 309, 336. R. Lugdb. 442. Hall. Hcfo, 419. Toörnf. ïnfl. 6oz. Fl. Lapf% 141. GORT. Belg, m. Erica vufgaris jlabra & hirfkta. C. B» Fin. 4*5* Erica vulgaiis &c. Angl. III. p.47ï-Eur. li a H. DSSJL. IV. STUK. 50t> Agtmannige Heesters, III* wyze , byna egaal , de Kelken dubbelde Afdeel* ^g giaadjes Pylvormig tegenover elkan* Hoofd- der. stürt. Heide ®lt *s ^e Gemeene Heide, die door geheel Europa op drooge , dorre Zandvlakten groeit. Men noemtze in 'tLatyn Erica, van 'tGriekfch afkomftig en overgebleeven in de Italiaanfche Taal ; in 't Spaan fch Br ego of Queiro ; in 't Franfch Bruyere% in 't Engelfch Heathof Ling, in de Sweedfche Taal Liung of Lyng , in Gothland Graune : doch de Uuitfchers geeven 'er , in 't algemeen , den naam van Heiden aan. Uit menigvuldige bruinroode Wortelen, die zeer taay zyn, fchiet dit Gewas veele Houtige Stengen , van dergelyke Kleur, zeer Takkig en niet minder taay. De Hoogte, tot welke die zig verheffen , is zeer ongelyk; dikwils maar een Voet, zelden meer dan een Elle, doch in de Noordelyke Bergachtige deelen van Enge- land hadt Ray het twee Ellen hoog gezien. De Takjes zyn kruislings, met fmalle Blaad- jes , Schubswyze bekleed , even als in de Cy« presfen en Tamarifch, gelyk iedereen in onze gewoone Hey kan zien , zo wel als de Bloemen , Aairswyze vergaard aan 't boven - end der Tak- jes , en dikwils zig nog aan onze Hey - Bezems bevindende, paarfch van Kleur. Derzei ver ge* ftalte befchryft de Heer Haller dus. » De eerfte of buitenfte Kelk is klein , groen t » vier* O « T A N D R I A. SOI 3J vierbladig ; de tweede 3 gekléurd , beftaat uit ni# 99 vier ovaale* Blaadjes 5 die nooit open gaan of Afdeel, 9i gaapen. De Bloem byna vierbladig, diepHooFD* $, in vieren gedeeld, is kleiner dan de binnen- stuk. 99 Kelk. Agt Meeldraadjes , korter dan de Heide* 3, Bloem., met Pylswyze Toppen, en twee ,» regte Plaatjes , van derzelver begin neerdaa- 5, lende , ftaan rondom den Styl , gelyk in de 3> Vosfebesfen. De Vrugt > die rond is , van 5, boven plat , met agt Streepen, en viertan- dig 3 rypt aan binnen de Bloem. De Styl 3> is enkeld * aan 't end dikker. Welk een „ verfchil van deeze Kenmerken met die van 5, Ma-gnolius, Vaillaist, Ruppius „ en L i n njEü 5?" Ik kan niet zien , dit dit zo wyd verfchilt van de gedagte Kenmerken van dit Geflagt. Doktor S c o p o l ï merkt aan , dat de Meel- I niettegenftaande dezelve viervoudige Blaadjes had. Hier heeft zy van de Slymigheid der Bloemen den bynaam. De Blaadjes zyn fmal , klein en kort , tegen de Takjes aangedrukt, Puickeiia. Naast voegt hier die Soort van Kaapfche Hei- «?xxm. de uit myne Verzameling , welke ik den by- ** naam van tulchella of Sierlyke geef, orn dat zy in fehoonheid , zo van Blad , als Bloem en Kleuren , boven veele anderen uitmunt* Een Takje daar van is in Fig. i , op de nevens- gaande Plaat XXIII, naar 't leven afge- beeld. Myn geheele Tak is ongevaar een Voet lang , rond en roodachtig Afehgraauw, verdee- lende zig in zwiepige Takjes en deeze in dun* ner Rysjes , die roodachtig zyn en als 't ware uit veele Leedjes beftaan 3 gelyk zig in de on- gebladerde openbaart. Die dunne roode Rys- jes zyn digt bezet met gladde Blaadjes , als te- gen den Steel aangeplakt , iets korter dan de Leedjes , drie in de omtrek van het Takje , ongefteeld. De figuur van deeze Blaadjes is ovaalachtig , yertoonende zig byna als een Tarwe -Graantje, met een Sleufje op de Rug, die eenigermaate rond verheven is, en de an«* 4ere zyde , tegen het Takje aan , vlak of zelfs OCTANDRIA. 505 ingeboogen. De Kleur derzelven is geelachtig III. groen. Tusfchen deeze Blaadjes komen deAF^EL- Bloempjes uit ieder Leedje voort , die eene Hoofde Aair famenftellen , welke dit Gewas niet wei-STUK' nig verfiert. Ieder Bloempje heeft een aan- Ht,de* merkelyk Steeltje : het is Eyrondachtig , met een Kelk van vier Blaadjes , die hoog purper- rood zyn , bevattende een éénbladige Vleefch- kleurige Bloem , met een klein , in vieren ge- deeld , Mondje, Hier binnen zyn de deelen der Vrugtmaaking , een paarfche Styl met een grootkoppigen Stempel, die geel is, benevens de Meelknopjes , op hunne Meeldraadjes zit- tende, vervat ; gelykmen die Deelen by A,door fterke Vergrooting , ziet afgebeeld , om dus dui- delyk te doen blyken , dat de Eyronde Meelknop- jes met twee Baardjes zyn voorzien ; het welk insgelyks in de Bloemen der Gewoone Heide, daar men hier Bezems van maakt, plaatsheeft; doch de kleinheid van deeze Knopjes als een Zandje maakt , dat men zulks naauwlyks kan nagaan, dan met een Vergrootglas of Mikros- koop. Weinig , beken ik , verfchilt deeze in de meefte opzigten van de befchryving, welke onze Ridder van de Mucofa of Bergius van de Ferrea geeft ; maar zo veel echter, dat ik ze niet tot die zelfde Soort heb kunnen betrek- kep. ÏL Deel, iyt stuk* (6) Hei. 50(5 Agtmannigb Heesters» III. (6) Heide met geb. Meelknopjes driev. Blaadjes Afdeel» m ]£i0fcWyZe Bloemen , met omgeboogen KeU Hooi- d* ken 5 den Styl ingejlooten. stuk. vi. Deeze naar gedagten Heer gebynaamd door ^«JJaan • den Ridder, is een ruig Heeftertje van twee fchc Voeten hoog , met fmalle Blaadjes , die een weinig gehaaird zyn f hebbende aan 't end der Takjes open Bloempjes , paarfch van Kleur. (7) Heide met — — Klokswyze Bloemen dun gezaaid^ den Styl ingejlooten, en leg* Hurkende. gmde jfojef. (8) Heide met — — Klokswyze Bloemen, TiJuUfera. üan ^roontles 9 den StyJ ingejlooten heb- Piliiraagen- bende. de. (9J Heide met Klokswyze Bloemen , rï?ïdi- die verjtrooid zyn , den Styl ingejlooten. purpured. oroenpaaf £)eeze Soort van Heide is in Portugal 5 door ClusiüSj waargenomen , en maakt -yne Der- de (6) Erica Anth. Arift. Fol. ternis Cor. campanulatis , Sty- lo indufo, Cal. reflexis. Mant. 23$. Afr. (7) Erica Cor. camp. Stylo incl. Flor. ratis, Caulc deprcsfo. Mdnf. 230. Afr. (8) Érica Cor. camp. Stylo incl. Flor. umbdlatis. Afr. (9) Erica Cor. camp. Stylo incl. Flor# fparlïs. Erica major Fl. ex hetbacco purpureis* C. B. Fin. 4%s9 Erica Coris folio tertia. Clus. Hifi. I. p. 42. ffisf. 111. Ic* ii2. Eur. fi O * * A N I) «. I A. 507 de, met Bladen van Coris , uit. Hy fchryft III. 'er viervoudige Blaadjes aan toe, dat eene Ver- Afd*el- fcheidenheid is van deeze Soort \ volgens L i n- Hoofd* n.ïus Zy groeit, onder de Heiden, taaine- *TÜK# lyk hoog en Heefterachtig , zynde boven Lisfa- bon en aan de Taag gemeen > alwaar zy in 't midden van den Winter bloeit. Het Loof is van eene t famentrekkende hoedanigheid. Van deeze worden , volgens Garioel, de meefte Bezems gemaakt > die men te Aix in Provcuce verkoopt. (10) Heiden? - ■ Klohwyze Bloe- x, men 5 die ruig zyn , den Styl ingejlooten. fjnta?*ylt Deeze, gelykde beide volgende 5 zyn weder- g^ylbladt* om Kaapfche. Bergius heeft deeze Kruik- achttg geheten 3 wegens de figuur der Bloemen 5 en daar toe de gene, welke onze Ridder bevoo* rens Vyfbladig genoemd hadt, betrokken. (11) Heide met Klokswyze Bloemen , XL den Styl ingejlooten en driebloemige % iwi-^g^^ gefteelde$ Schubachtige Kelken. tige. De zwartheid der Meelknopjes in de witte Bloe- (10) Erha Anth. Arift. Fol. ternis , Cor. camp. Styl* incL flor. pubescentibus. Enca Urceolaris. Berg. Cap. 107. Afr. SEB. Kak. I. T .21. f. %[ (11) Erica — 1 t Cor. caj»p, Sfyh inch Ca!* i mbricatis , triflóris, fesfiiibus. Mant. 6$. BURM. Predr. n. Erica Liricina. Berg. Cap. 94. Eric. Afr. Fo!. Coriot mmoia abo. seb* li. p. IIt x. 9, f. 7* Afr. II* &mu IV* Stok* 508 AgtMANNige Heesters. III. Bloemen 9 geeft 'er den bynaaqn aan, Be r- w^«L cius hadtze Lorkachtige getyteld , alzo het vu. Loof eenigszins zweemt naar dat van den Lor- stu£. kenboom. De Blaadjes 3 zegt hy, zyn fmal en kort , van boven plat , van onderen rond f met een Sleufje, glad en gefteeld, uitgebreid , drie by elkander. xit. (12 ) Heide met Klokswyze Bloe* v/^bwT-' men > den Styt idtfleekende 9 de Blaadjes £c» zeer vlak. Deeze heeft de Blaadjes ovaal $ ipits , aan de kanten gehaaird , en op een vry groocen af- ftand Kranswyze om den Steel geplaatst , 't welk dezelve duidelyk van alle de voorgaanden onderfcheidt, en te regt den bynaam geeft, Pe- tiver heeft de Blaadjes by die der Veenbesfen vergeleeken , en de Takjes zyn ook nederhur- kende 3 de Bloemen Violet. xin. (I3) Heide met — - - — Klokswyze Bloemen Se°êmti en een u^ftee^en^e Stempel , als een Schildje. Deeze Soort van Heide is in geheel Spanje , Portugal en de Zuidelyke deelen van Vrankryk, zeer gemeen , zo Clusiüs aanmerkt , wor- dende , zegt hy, in die wyd uitgeftrekte Woe* Ite- (12) Erica Anth. Arift. Fol. ternis , Cor. camp. Stylo ex- fecco, Fol. patentisfirais. BERG. Cap. ioo. PLUK. Munt. 6<)* T. 347. t. Afr. (13) Erica * Cor. camp. ftigmate exferto peltato. Erica Cons folio quarta» Clus. Hifi* I. 42. Hisp. ju. Ic. 11$. Eur, / OcTANDRIA» 509 ftenyën en ongebouwde Landen boven Bour- deaux, naauwlyks eenig ander Heeftef- Gewas AF^fL* gezien. Zy groeit op tot twee Ellen en lom-HooFöi tyds meer hoogte , hebbende broofch Hout eüSTy^ kleine dunne Blaadjes , die ligt afvallen. De- zelve is evenwel , zo hy aanmerkt , tot het maaken van Bezems zeer bekwaam. C14) Heide met Klokswyzs Bloe- . *IV- men met een tritfteekende Styl , de Takj es zoomzch- grys. «*• Onder alle de Soorten vanHey is deeze moog- ]yk de hoogde; weshalve zy , niet onbillyk, den bynaam van Boomachtige voert. C l u- s 1 u s 5 by wien het de Eerfte is , zegt dat de- zelve fomtyds hooger dan eens Mans langte groeit ; dat z!y zeer Heefterachtig is, hard van Hout, uit dën rooden zwartachtig, met kleine, korte Blaadjes , die by vieren om de Takken geplaatst zyn , van een zeer famentrekkende Smaak : dat de Bloemen Troswyze het boven- fte der Takken beilaan , zo dat men dikwils de grootfte Takken , ter langte van een Voet , daar mede beladen zi>t ; zynde deeze Bloemen hol als een Bekertje, langwerpig , welriekende, fchoon wit , of naar die der Lelietjes van den Dale gelykende. Deeze (14) Erica Anth. Arift. Fol. terriïs Cor* camp. Stylo exfcr- to , Ramulis incanis. Erica Corïs folio prima. Clus, Hift* 1*. fflsp. 108. Ic. 109* Eur. Erica maxima aiba. C, M. Pin* 415» Gort. Belg. 11 ju II. DE£U lYt Stm jio Agtmannige Heesters. *ÏÏ. Deeze groote Soort van Heide hadc die ver- AFvuBL* maarde Man in de Woeilynen van Portugal , Hoofd- tusfchen Lisfabon en Conimbra , als ook aan $TÜK* de Taag gevonden , bloeijende aldaar in Novem- ber en December. Men vindeze ook , volgens Gërahd, in Bosichen aan de Zeekust van Provence. Volgens Commelyn valt dezelve op de Veluwe op verlcneide plaatièn, en veel omtrent Harderwyk. b. Met gebaarde Meelknopjes en viervou- dige Blaadjes. xv. (15) Heide met die Borfte'ig zyn, Kamen- fa Bloemen bolrond , den Styl ingejlooten Splinterige* met een dubbelen Stempel. Deeze , van de Kaap aflcomflïg % is VeeU kroontjes draagstuk getyteld van den Heer Bebgius, om dat de Bloemen veel Kransjes om de Takjes maaken : ten minfte wordt die tot deeze Soort betrokken , niettegeniïaande ik daar in niet gemeld vind van eenen dubbelen Stempel, zynde de onderfte rondachtig, de bo« ventte in vieren gedeeld , zo Linn^us aan- tekent. De Kelk is korter dan de Bloem die paarfch is, en groen, de Blaadjes zeer fmal en tegen de Takjes aangedrukt , die Draadach- tig f15) Er ica Antk. Arift. Foï quaternis , Setsceis , Cor* gïobo- fo , *ty'o inrlufo t Stigmate duplicato. Mant* 65. Erica jnult- bilUfeau Berg, Cap. tlèi Aft, OCTANDRIA. JU tic: dun cn fplinteng voorkomen , waar van de III. m ö r Afdeel» bynaam. vu. ( 16.) Heide met Klokswyze Bloe-STXj™' men9 den Styl ingejlooten > de Kelken op xvi. de kant gehaaird. P wydg£ Tot deeze Kaapfche Heide wordt de Wyd- gemikte van Bergiüs t'huis gebragt. De Blaadjes zyn eenigermaate Stekelig of ruig ; de Bloemen komen by losfe Kroontjes aan de top- pen van de Takjes voort. Heide met Eyronde Bloemen, xvir. tot Hoofdjes vergaard , den Styl ingejloo- Dop-Hei. teny de Blaadjes ruig. de% Tot deeze Soort wordt de uit den rooden zwartachtige Bezem -Heide van Baühinus betrokken , welke de basterd • Heide of ï>- tralix van Rüppius zou zyn, daarHALLER een byzonder Geflagt van gemaakt heeft. De ruigte der Steeltjes en Bladen, de vergaaring en gedaante der Bloemen , onderfcheidtze genoeg- zaam van de voorgemelde Soorten, 't Is een laag (16) Erica Anth. Arift» Fol. <}uat. Cor. Campanula t is , Stylo inclufo , Calycibus ciliatis. Mant. 230. Er, fiibdivaricata. Berg. Cap. 114. Aft. (17) Erica — — Cor. ©vatis, Stylo inclufb, Flor. capitatis y Fol. ciliatis. Er. Fol. fubul. ciliatis quaternis &c. H$rt. Cliff. 148. Fl. Suec. 310,337. R- Lugdbat. 442. Tetra- lix» Hall. Hclv. 41$. Ruw. Jen. 31. Erica ex rubro nigrt- saus Scoparia. c. B» pj»t 41$* Gort, Belg. fizf 5i2 AgtmaNnigé Heesters Afdeel ^aa^ ^ewasJe> belden een ^oet h°°g> en d$gJ F vifL* wils neerhurkend voorkomende onder de andere Hoofd- Heiden , of alleen op Moerasfige plaatfen en STÜK* vogtige Heygronden door geheel Europa , tn zelfs in onze Provinciën, alwaar menze, vol- gens den Hoogleeraar d e Gorter, Dop- Heide of Fyne Heide noemt. xvni. (jg) Heide met — Eyronde Bloemen* Tubesceni. v J » - , , - \ Ruigbloe- die ongejteeld op zyde zitten , den Styl mige* ingejlooten > de Blaadjes ruuw. Hier is ook de Kleinbloemige t'huis gebragt Jdie bevoorens een byzondere Soort uitmaakte. Dee- ze en de negen volgende, wederom, zyh van de Kaap afkomflig, Xix. (19) tieide met lange Bloemen , die Dennblad^ ongejleeld zyn , den Styl ingejlooten hebbendé ■ g€' Van deeze Soort , die van anderen Genever- bladig genoemd wordt , zyn de Bloemen Rol- rond , en tweemaal zo lang als de Bladen ; Aairs- wyze vergaard , hangende nederwaards , hoogrood van Kleur, Grootbiot C20) Heide met £r00te Bloemen , den «"ge. styl uitjleekende. De (12) Erica Ahth. Atlft Fol. quat. Cor* ovatis, Stylo incjufö, Fol. fcabris, Flor. fesfilibus lateralibus. Erica parviflora. Sp. F lont, 506 Afr. f19) Erica Cor. grosfis, Stylo ïnclufo , Flor. fesfilibus. Erica Fol. juni per t FL purpureo oblongo. BUXB- Cent. IV p. i$. T. 4.1 , 4*. Er. Afr. arborescens Fl. carneo, Barth. Hafn. II. p. 57. Öbs, 24* BERG. tap. ióc. Afr. (20; EtUa — — — Cor. grosHs, Stylo cxferto. Mant* 2.34« Afr, ÖCTANÖRXA. 5*3 De Bloemen van deeze zyn Eyrondachtig , UT, leen Duim groot , Bloedrood , zo wel ats de AFyIEIfiL* Kelk 3 die zeer kort is en de Stempel van den Hoof» • uitfteekendcn Styl,alseen Knopje, vierhoekig : STUK* de Blaadjes Elsvormig fmal, digt en ruuw. (21) Heide met Eyronde Bloemen C*JJ* die famengehoopt zyn , den Styl uitfteeken* wollig^ de y de Bladen Wollig. II. Met gekamde Meelknopjes en drievou- dige Blaadjes. (aa) Heide met de Bloemen rond xxix. Klokvormigi aan 't end der Takken, den D^jj£* Styl ingejlooten. migc. Deeze fchynt van de Driebloemigö van Ber- sius te verfchillen. Zy heeft de Takken en Steeltjes ruig , de Bloemen van langte als dé Kelk. Heide met de Bloemen fond xxm. Klokvormig gedekt , den Styl ingejlooten, f^jj^ de Blaadjes Scfmhachtig geplaatst. tigè. * (24) Hei* (11) Erica Anth. Arift Fol. quat. Coi/or. St ylo exferto , FoL pubescentibas , Floribus congeftis. Er. fol. lincari-fabulatis mnfo &c. ÏUru Cliff. 14*. Afr. (22) Erica Anth. Cristatfs , Fol. ternis, Cor. globofb-cam-. panulatis. Stylo inclufo* Flor. terrairialibtis. Sp. Plant. 501. Afr. (23) Erica — — -* Cor. globéfo - campanulatis te&Is^ Stylo inclufo , Fol. imbricatis. Mant. 233. E**ca Afric. glabj* fmtkofa, ArbutiFlore.SKB. Kai.l. p. ga. T, as.f. 3» Afr, KJ? SU D**t IV. STUK. 514 Agtmannige Heesters. III. f24) Heide met — - 'de Bloemen Ey» ^FvnEL* ron^ Se^ekt » den Styl ingejlooten , den Hoofd* Stempel in vieren gedeeld. stuk. xxiv. ( 25) Heide met de Bloemen Eyrond Gnaphalo- met Tolachtige Kelken 3 aan Kroontjes, xxv. den Styl ingejlooten > met een geknopten Cerifoiia. Stempel. xxvi. C26) Heide met • de Bloemen /pits Articuia- Eyrond , den Styl ingejlooten; den Kelk3 Gcwrichte. die gekleurd is, langer dan de Bloem. xxvii. (27) Heide met - — de Bloemen Eyrond , Caiycina. den Styl ingejlooten y de Kelken Raderach* pkdÈ. % uitgebreid. Hier wordt de Gnaphalodes van Berciüs fhuis gebragt , in welker befchry ving ik echter geen gewag gemaakt vind van die hoedanigheid der Kelken , noch ook niet , dat de Blaadjes driekant zyn, de Blikjes overhoeks, de Stem- pel f24) Erica Anth. Cïift. FoU tern. Cor. ovatis te&ïs, Stylo in* clufo, Stigraate quadripartito. BFRQ. Cap. np. Er. Afr. tenui* folia Unedonis fiore. PLUK. Mant. 6i. T. 34$. f. 11. Afr. (25) Erica Cor. ovatis , Stylo inclufo, Calyci- bus turbinatis , Flor. umbellatis , Stigm. capitato. Berg. Cap. lol. Erica Capcnfis , Coridis folio, Flore rubello. Pet. Gaz, p. 7. T. 3. f. 7. Afr. (z6) Erica, *■ — Cor. ovatis acuminatïs, Stylo in* clufo Calyce colorato longiore. Syst. Nat. XII. p. 2tfp« Mant. 6$. Afr. (27) Erica — — Cor* ovatis f Stylo inclufo , Calyci* bus patcmisümis zotatis* Erica Gnaphalodes. 2EBG. Cap, upê O C T A N D R IA. 515 pel ftomp , gelyk thans gezegd wordt van deeze HL Soort. A™|f^ (28) Heide met — de Bloemen Ey- Hoofd- rond, den Styl bym uitfteekende , met eenSTÜKm geknopten Stempel. 0™™* De Laage Heide met een Afchgraauwe Schors *kh5caaa- cn Aardbefie- Booms Bloemen , van C. Baü- hinüs, maakt deeze Soort uit, welke van de Kleur haaren bynaam heeft. Dezelve groeit in de middelfte deelen van Europa en in 't Ooften , zegt onze Ridder. Menigvuldig komt zy voor , in Engeland, volgens Ray: men vindtze op onze Heijen , buiten Utrecht en Naarden. Het is de Zesde van Clusius, welke die Kruidkenner zo in Engeland boven Windfor , als in Vrankryk boven Parys , en in Spanje , waargenomen hadt 5 geevende maar te- dere Rysjes tot den Wortel uit, zonder eenige Steng , en de Bloemen fchoon donker paarfch en groot hebbende , even als die van zyne Vyfde Soort , welke Heefterachtiger was , en omtrent een Elle hoog, in Portugal boven Lisfabon ge- meen. Geraud wil, in zyn befchryving der Planten f28) Erica Anth. Crift. Fol. tern. Cor. ov* Stylo fubexferto , Srigmate cjpitato. Oed. Dan. T. 38. Erica hatiiilis Cortice cinereo , Arbuti Flore. C» B. Pin. +3$. Erica Coris folio, fexta. CLUS. Hifi, I. p. 47. Hisp. IC. p* GER. Prov* 237. GORT. Belg 112. &• Erica ternis per imerralla &anmli9. C. B. Pm* 436. Erica Coris folio quinta. Clus. Pmn* Ie, p. u;, Kk s II. Deeu IV. Stuk* $16 Actmankigi Heester», Hl. Planten van Provence 5 dat de eerstgemelde **viu U ^eSts een Verfcheidenheid zy van deeze , wel- Hoofd- ke te vooren door de drievoudigheid der Tak» stuk* jes onderfcheiden werdt. Men zegt thans, dat de Bloemen blaauwachtig zyft in deeze Soort. xxix. (29) Heide met Klokswyze kleine ranicuu- Bloempjes* den Styl uitfteekende. Gepluim- de. Dit is wederom een Kaapfche , tot welke de Duizendbloemige van Bergius betrokken wordt 5 een laag Heeftertje 9 dat de Blaadje» fmal en ftomp , van boven plat , van onderen rond heeft, Schubswyze op zes ryën geplaatst; de Bloempjes klein en kort gefteeld s tot een Cylinder famengehoopt, AfchgraauW van Kleur. xxx. Heide met de Bloemen Rol* 'tSSSk rond , den Styl uitfteekende, d$ Blaadjes uitgebreid. In Spanje is deeze waargenomen door Alt- stroemer. De Bloemen waren byna onge- fteeld, driemaal zo lang als de Kelk, met grys- achtige Slippen, den Styl geknopt hebbende en de Meeldraadjes met twee Baardjes gekamd , ingeflooten , in tweeën gedeeld. b. Met gekamde Meelknopjes en vier- voudige Blaadjes. C30 Hei- (tf ) Erica Anth. Crilh FoU tern. Cor. campanul. Styfa Gxferto , Flor. minutis. Erica milleflora. Berg. Csp. 95. Afr. f3 •) Ericd i cor. Cylinck. Styl* nfatot *ok pttcntibos, Mflfit* %}L AU% O C T A N D * I 5I? (31) Heide wrf & Bloemen opge. 111. blazen Eyrond , fryna enkeld , dm w- Ar^1L*' gejlooten hebbende. Hoofde STUIT. Deeze heeft de Bloemen Lymerig en van p*x*u grootte als een Erwt 3 waar van de bynaam. Zy Erwtbioc. is , zo wel als de zeven volgende Soorten , van m,se* de Kaapafkomftig. f31) Heide met de Bloemen Eyrond, xxxu. ongefteeld, zydelings geplaatst. foVa*"' Ruigbladi- Deeze , van Bergius ontleend, heeft de ge. Blaadjes als Spiraalswyze om de Takjes ver- jr^. z\ ftrooid , gelyk in de Lycopodium , zo dat de- zeiven moeielyk te tellen zyn, zegt de Ridder. In alle opzigten , byna , behoort tot deeze Soort dat Kaapfche Hey - Gewas , waar van ik een Tak heb, omtrent een Voet lang, die rond en Houtig is , donker paarfch van Kleur , met Lidtekens, zig in drie dunnere en deeze weder* om in dunner Takjes verdeelende , welke digt begroeid zyn met tropjes van vier of vyf fmalle rondachtige Blaadjes , donker groen van Kleur ê ftomp en krom , uitgefpreid 5 bezet met dunne witte f31) Erica Anth. Crist. FoU quaternis, Cor. ovtris inflatii, Stylo ir.clufo , Flor. fubfolitariis, BERG. Cap. iox,. Afr. (32) Erica Cor. ovatie, Flor. fesülibus latera li- bus* Erica Empetrifolia» Berg. Cap. 120. Erica Africana, Cor, folio pilofa , FIqsc. mijiutis purp. inter Kamos ditper- fis» Pluk. Mam. *t. Afr. Kk 3 II. Deil. IV. STL'S. t 5i8 Agxmannige Heesters* III. witte Haairtjes. Tusfchen dezelven , aan de Af vnEL# t0PPen der Takjes , komen de Bloemen Aairs- Hoofd- wyze voort , zynde byna ongedeeld , Eyrond «tuk. 0f Bolrondachtig , paarfchachtig rood , bevat- tende den Styl en Meelknopjes , die onder Tig. a op Plaat XXIII, welke de naauwkeuri- ge Afbeelding van een Takje daar van is , by Letter B , door Vergrooting zyn afgetekend : waar uit zig de hoedanigheid der Gekamde Meelknopjes , die als tweearmig in deeze zyn, ten duidelykfte openbaart. Ook is een Blaadje, op dezelfde manier, daar nevens ge- voegd , om de ruigte der Blaadjes , die ook op den Kelk plaats heeft , te vertoonen. III. Met ongebaardeingeflootene Meelknopjes. xxxiit. (33) Heide met — de Blaadjes gepaard 9 SÉSr & Bloem ™ Bloedrood. Tot deeze Soort wordt door Link je us een andere van Seba betrokken , dan door Ber. g 1 u s , die ook de gladde van Hermannüs met kleine fraay paarfche Bloempjes , welke tot Hoofdjes vergaard zyn, hier t'huis gebragt heeft, dat met geen van beiden ftrookt. De Kleur der Bloemen (trekt tot een voornaame onderfcheiding, (0) Met drievoudige Blaadjes. (34) Hei- (33) Erka Anth. muticïs ïnclufis , Cox. Calyceque Sangui- fieis , FoL oppofitis. Berg. Cap. 116. Erica Afr» altera, Fol. «linutislimo. Seb. Kab* I, p. 117. Tab. 73. f% 6. Afr# 0CTANDRI4. 519 (34) Heide met « — de Bloemen Hl. langwerpig /pits Eyrond9 over de eene zymA*™*u de getrost. Hoofd- stuk, (35 ) Heide met de Bloemen by xxxiv. drieën door een gemeenen Kelk gedekt en r _ 0 0 Witbloe- ongejteeld. mige. XXXV Tot deeze Soort wordt , behalve de Spumofaspumo/a. van Bergius, ook de Scariofa van dien zelf-Schuimige% den Autheur betrokken : want deeze twee ko- men in 't hoofdzaakelyke nagenoeg overeen: de Styl alleenlyk is in de eerfte ingeflooten , in de andere uitfteekende, 't welk een byzon. der aanzien geeft. De Kelk wordt gezegd Schubachtig te zyn en Bloedkleurig : de Bloe* men Klokvormig en geelachtig ; met een zeer langen, knikkenden Styl, Hier moet ik de befchryving laaten voïgèksplm^da. van een derden Tak myner Kaapfche Heiden , Gianz,g£. 9[ Glans heeft op het Loof, zynde in Fig. 3, op Plaat XXIII, afgebeeld. Dezelve, naamelyk , heeft de Meelknopjes ftomp of on- gebaard en ongekamd ,• zy zyn binnen de Bloem beflooten ; de Blaadjes zyn drievoudig of aan drie- f34) Erica Anth* mut. incl. Fol. ternis, Cor* ovatis, ob- long! s acutis , Racemis fecundis. ManU%% i; Afr. (35) Erica — — Cor. ternis Calyce comamni ©bte&is5 Stylo cxlerto. Berg. Cap. 103. Erica fcariofa. Berg. Cap. 102. Erica Afr. Fol. Corios minore, Fl«Albo. Sm. Kak» lï« p* 11. T. 9. f. 7. Afr. Kk4 II, Deei*. IV* Stuk* 520 Agtmannïge Heesters, III* drieën Kranswyze om de Takjes geplaatst, ea ^FvnEItt de Bloempjes komen by drieën, in een gemee- Hoofd- ne Kelk voort. Dat de Bloemen gepluimd stuk. Zyn> niet zydelings getoost, onderfcheidtze van Htiit* &t naastvoorgaande , dat de Blaadjes drievoudig zyn van de Dunbladige , en dat de gemeene Kelk niet Schubachtig maar Bladerig is, van de laatlte Soort. Gezweegen nog de Kleur der Bloemen , die zeer bleek roodachtig zyn* De Stengen zyn donker bruin , rond en taamelyk dik , hebbende myn geheele Tak ongevaar een Voet langte. Daar aan komen de Takjes , meest boven , Tropswyze by malkander voort , zig wederom in kleiner verdeelende , die. akemaai met gladde groene Blaadjes , by drieën digt Kranswyze, en eenigermaate Schubachtig, be- groeid zyn. De laagte der Bl^adj^s is omtrent een tiende Duims ; de figuur gelyk men om laag , by C , vertoond ziet ; alwaar ook de dub- belde Meelknopjes , beneveus de Styl , met fterke Vergrooting getekend, voorkomen. De Bloemkrans is gaapende en van grootte als de eigen Kelk , beftaande de gemeene Kelk uit vier kleine in 't kruis geplaatfte Blaadjes , vau Kleur als het Loof. xxxvï» (3ÖJ Heide met ~ — - — - de Bloemen Capitata. Q^m lUigkop» (->*) Erica Anth. mut. ind Fol, tern. Cor. te&ïs Calycela- mto i Flor. fesfiiibus, Anth, mediocribus. BERG. Cap. 94. N, 4, Seb. Kab. L p. 30. T. 20. f. 1. Erica Carnea FreiB* Boaac. Spet. Petiv. Gaz9 V* T, 2. f. 10. Afr* ongefteeld en met een Wolligen Kelk g*-Ap* dekt , de Meelknopjes middelmaatig. vu. Hoofd» Hier is de Bloera in vieren ten halve ge-5TUK. deeld , Homp ? niet langer dan de Kelk : de Meelknopjes byna met den Rand gelyk ; de Styl uitfteekende. Men vindt by Sêb a, onder den naam van Afrikaanfche Heide met een Wollige geelgroene Kelk, de Afbeelding; waar uit blykt , hoe zeer deeze Soort van de voorgaanden verfchille. (3 7) Heide met de Bloemen xxxvn. Klokvormig en langer dan de Kelk, die ge^^anlhi* kleur dis; den Styl uitfteekende , dtMttel*. Zwa.rt* .,, , V. J knoppige. knopjes middelmaatig. De zwartheid der Meelknopjes, die ook met den Rand van de Bloem gelyk komen , geeft den bynaam aan deeze Soort, wier KelkBloed- kleurig is3 breeder dan lang* (38) Heide met — » * de Bloemen xxxvuu Eyrond Klokvormig , den Styl uitfteeken*f^nthl°* de y den Stempel Ttechterachtiz. Aifemadw * ö tige. (39) Hei- f}7) Erica Anth. mut, incl. Foï. tern. Gor. campanuïatis* Cal* colorato longiodbus , Srylo exferto , Anth. mecliocribus. Mant. 232. Afr. (3%) Erica— — - Cor. ovzto - campandatis t Styl» ssferto , Stigmite infundibialiformu Mvtt* 6$. F&ÜK, Pbyu 47« *• 14. Afr. SI» ürxl, I¥* Srv%4 t 522 Agtmannige Heesters. III. Heide met groote Eyron* vii EL* * Bloemen , den Styl uitfteekende , de Hoofd- Tros/en over ééne zyde. xxxix. Met reden verwondert zig Ray, hoe Bai> GeSe.HINUS deeze de Eagelfche heeft kunnen noe- men , terwyl dezelve , zyns weetens , nergens in Engeland gevonden werdt. Zy groeit , vol- gens Clüsiüs, in Portugal, byna een Elle hoog5 zynde Heefterachtig met dunne Takjes , waar aan de Blaadjes drievoudig groeijen , maar bree^ der dan in andere Soorten , van onderen wit- achtig , op de kanten Haairig en famentrekken- de van Smaak. De Bloemen , die groot en Be- kerachtig zyn , komen ook by drieën , Krans- wyze , aan de enden der Takjes voort. Op Zandige plaatfen 3 omftreeks Lisfabon , was deeze niet ongemeen. Thans volgen wederom vyftien Kaapfche Hey - Soorten. I. Met viervoudige Blaadjes. XL (4°) Heide met groote geknod* Tuhi flora. fte Bloemen , den Styl ingejlooten , de jpypoioe- Blaadjes een weinig gehaaird. Dee- f39) Erica Anth. mut. ind. Fol. tern. Cor« ovatis grosfis, Stylo exferto , Racemis fecundis. Erica hirfiua Anglica. C. B. Pin. 4.S6. Erica duodecima. ClüS. Hl ft. I. p» 46. O&ava» Hisp. p. 119. Raj. Hift. 1716. Eur. f40) Erica Fol. quatcrnis , fubciliatis , Cor. clavatis grosfis , Stylo mclufo. Er. fpicata , Fioribus ob- longis > e carneo purpureis. Pluk. Mant. 67. 346. f. 9. Eri- ca Arr. frutescens, Seb. Kab. I. T. 20. f. 4. Air. O C T A N D K I A. 523 Deeze Heefter groeit aan de Kaap wel twee Hl- Ellen hoog en draagt zeer groote PypachtigeAFyf^u Bloemen, die Wollig zyn, komendede Styl Hoofd- byna met den rand gelyk , die in Lancetvor-STÜK# mige Slippen is verdeeld. De Meeldraadjes fteeken by S e b a aanmerkelyk buiten de Bloem, en de Blaadjes worden Haairig genoemd, zyn- de zeer kort en fyn. (41 ) Heide met groote geknod- xu. fte Bloemen 9 den Styl ingejlooten 5 ^K?omi£ Blaadjes glad. mise* Deeze komt de voorige zeer naby , doch heeft de Bloemen ruig , met fmaller Slippen ; de Takken Haairig en de Bladen glad. (4,2) Heide met groote ge* xlii. knodfte Bloemen , den Styl ingejlooten , de&^**m Kelken ruig. mige. Ongemeen fchoon vertoont zig deeze Kaap- fche Heide, wegens haare groote nederhangen* de Scharlakenroode Bloemen , met lange uit- fieekende Meeldraadjes van die zelfde Kleur. (43) Heide met groote geknod- xuu fte Cerimhoi» des, (41) Erica Anth. mut. incl. FoLquac, glabris, Coroll. clav. Over- grosfis, Stylo inclufo. Er,Africana. Seb. Küb. II. T. 19. R Afr. nC* (42) Erica ■ Cor. clav. grosfis, Stylo in» clufo , Calycibos hirfutis. Eric. Afric anguftifolia &c. RaJ. Dendr* s>8. Seb. Kab. I. T* 21. f. 4. Afr. (43; Erica — Cor. clav* grosfis , Stfgmate ia* XL DEiu IV« Stuk* AgtMANNice Heester». Bloemen , wwew inge/looten gekrui* viuU fim Stempel. stuk!0* Om ^at ^e bloemen °aar die van *t Kruid , Cerinthe genaamd , gelyken, heeft deeze dien bynaam. Breyn geeft 'er de Afbeelding van en houdtze voor de Koningin van de Kaap- fche Heiden , als onder die allen in fqhoonheid uitmuntende. De Bloemen , paarfchagtig rood van Kleur , zyn aan Hoofdjes vergaard op de toppen van de Takjes, en Wollig, hebbende den Kelk als verdubbeld. \ Gewas is Heefter* achtig , met vry breede ruuwe Bladeren, tliv. (44) Heide met — — — Trompetachtig* *To 'fioc** gebondelde Bloemen , den Styl ingejlooten »ige# hebbende. In deeze ftaan de Bloemen o verend ; zy brei* den zig aan den rand in vier Hartvormige Slippen uit 3 die van onderen rood, van boven wit zyn, anders ook op de zelfde manier aan Hoofdjes vergaard. xlv* (45) Heide met /pits Klokvor- viökantT. m^e Bl°emen 9 &m ingejlooten , de ge. Kelken vierkantig hebbende. (46) Hei- clufo cruciato. Erica Coris folio hispido , Cerinthoides , Afri- cana. Breyn Cent. 25. T. 13. Seb. Kab. II. T. 22. f . 4 8c T. 34- ^ 6. Afr. (44) Erica Anth. mut. incl. FoU quat* Cor. Hypocratcrï- formibus fasciculatis , Scylo inclulb. Mant. 66. Afr. (45) Erica — — Cor. Cawpanulatis acutii 9 Stylo iaclafo, Calycibus tetragonis. Mant, 433. Afr. (46) Heide met — EyrondTrech* Ut terachtige Bloemen, den Styl ingtjlooten en AF£f*u getande Kelken* Hoofd- stuk. (47) Heide met Klokvormige XLVI- Lymerige Bloemen, die getrost zyn, denDentic«lam Styl ingejlooten. Tandfge. XLV1I. (48) Heide met - — Bolronde Bloe*™"™* men , die den Styl ingejlooten hebben en xlviii. de Kelken eenigermaate gefchubdé Granuia- f49) Heide met — — — langwerpig fy^j^ ronde Bloemen, die beneden den Top fa- Comofa* mengehoopt zyn, met den Styl ingejlooten* £*ktO0ïi* De Bloemen van deeze gelyken naar die van de vierendertigfte > en de voorgaande naar de vyftiende Soort. IV* Met ongebaarde uitfteekende Meelknopjes. ö. Met drievoudige Blaadjes. (50) Heide met de Bloemen Rol- l. rond, den Styl uitfteekende, enkelde KeL^™^ ken en zeer lange Meelknopjes. (50 Hri- (46) Erica Axith. tmt. incl. Fol. quat. Cor. ovato-infundibuli fbrmibus, Stylo incluft>,Cal. denticulatis. Mant. 229. Afr. (47) Erica — — Cor. Camp. gïutinofis Stylo aaclufo, Flor. raccmofïs. Mant. 231. Afr* (48) Erica « , Cor. Globofis , Styl. incl. Cal. fub-imbricatis. Mant. 234» Afr. f49) Erica — -— Cor. ovato * oblongis , Stylo Inclufo, Flor. infra Caul. apicem congeftis. Mant. 234. Afr. (50) Erica Amh. mut. etCmii , FqI# ttm« , Cor. cylindr. |ï? miu jr. svp* **r 526 Agtmannige Heesters. llï- C51) Heide met ~~ de Bloemen AFvilL# fPits '* den Styl uitfteetende , gefchubde Hoofd- Kelken en zeer lange Meelknopjes* STUK. LI# Deeze twee verfchiilen weinig in Geltalte 5 mivcik. maar bovendien zyn de Bloemen in deeze geel en fcherp in vieren gedeeld ; in de andere rood en flaauw verdeeld ; terwyl ook deeze de Blaad- jes op elkander leggende 3 niet afftandig heeft , gelyk de andere* Lir. (52) Heide met — — — de Bloemen Naak^Moc. Rolrond > den Styl uitfteekende 3 de Takken Wollig. In deeze zyn de Bloemen verfpreid ; de Kelk is zeer klein ; de Styl Haairachtig. xni. (53) Heide met de Bloemen wiïk£u mt een WMgm Kelk gedekt , hier m pjge. daar verftrooid, den Styl uitjteekende. De Welriekende Afrikaanfche Heefter van Se- Srylo exferto,Cal. fimplicibus , Anth. Iongisllmis. Pluk. Mant. 45. T. 344> f. SEB. Kab. II. T. 25. f. 5. Afr. ($i) Anth. mut. exfèrtis, Fol. ternis, Cor. acutis, Stylo cxfèrto, Calycibus imbricatis , Antheris longisfimis. Mant* 235. Erica Hukenetii. BERG. 91. Afr. (51) Erica - mimmmm Cor. Cyiindr# Stylo exfèrco, Kamis tomentofis. Mant. 229. Afr, ($1) Erisa , Cor. teftis Calyce lanato, Stylo exferto. Floribus fparfis. Sp. Plant. N. ly. Eriocephalus Bruniades Ericatformis &c. Pluk. Mant. do. T. 347* £ 9« Frutcx Africanus aromaticus. Seb. Kab. II. T. ö3* f. 7. Er. Prom. B. Spei , Fl. «Ibis, Stamnubiis rubris. Pet. v% T. 2».f. 9. Afr» OCTANDRIA. 517 Se ba wordt hier t'huis gebragt, hebbende de HÈ Bloempjes van een aangenaamen Reuk , doch AFyfIf* de Blaadjes niet Haairig gelyk zy zig in die Hoofd. van Plokenet vertoonen. De Kelken STUK* maaken, in beiden , Wollige Knopjes, die van binnen hol zyn en de Bloempjes bevatten , welke , in die van Petiver^ wit waren met roode Meeldraadjes. (54) Heide met . — — de Bloemen UVm Klokvormig , met een gefchubden Kelk ; denr*J™*** Styl uitfteekende. d.;ge. Ten opzigt van het Loof komt deeze zeerna- by aan de Laricina van Bergiüs, doch de fi* guur der Meelknopjes zal ze daar van onder- fcheiden. De Bloemen flaan zydelings , zyn wit en binnen den Kelk vervat. (55) Heide met — — — de Bloemen lv. Klokvormig , den Styl uitfteekende ï^q^Su Naaldswyze Bladen. In Spanje heeft de Heer Loefling dee- ze Soort van Hey waargenomen , een Heefter- tje met korte gladde , Naaldswyze Blaadjes % by (54) Erica Atith* rnut. exfertis t Fol, tcrnïs, Cor. Campa- nularis, Cal. imbricatis, Stylo exferco. 3p. Plant* N. 12. Eri- ca quinquangularis. Berg. Cap. 117. Erica ^thiopica incana, Foliolis Laricis in modum confertis &c. Pluk. Mant. 68. T. 34$. f. 13. Afr. (55> Erica, _ w Cor. Campanula tls , Stylo exferto, Fol. acerofis. Sp. Plant, N. 2. Er. Fol. acerofïsgia- kis ternis. Loefjl. lt* 138. Eur. II* DUI» IV, $tmé 528 Agtm annige Heester nt. by drieën geplaatst. De Bloemen waren blaauw- Afdeel, ^ komende by Kransjes voort , en dé Hoofd- Meelknopjes hadden , van onderen * een knob^- stuk. jolige Staart. b. Met vier- of meervoudige Blaadjes. ivr. (56) Heide met - — — 1 ** — - de Bloémen ?«rPurai* Klokvorrnig, verftrooid; den Styl uitftee* Paarfchach- kende* tigé. Deeze$ in de Zuidelyke déeleh vaii Euröpa vallende, maakt de Zevende van Clusius > met Bladen van Coris , uit , en de hurkende bleek paarfche van Bauhinüs. De Kelk ié Elsvormig ; de Bloemen zyn Rolrond ; de Meel- knopjes diep gcfpleeten ; de Bladen drie of viervoudig, maar aan de topjes vyfvoüdig, zo de Heer Seguier, teVerona, waargenomen heeft. Zy groeit op veele Zandige Plaatfen van Portugal, komende dë Besfen daarvan, in de Maanden September en Oktober, te Lisfa- bon op de Markt te koop , die een Snoepery voor 't Vrouwvolk en de Kinderen zyn. Men geeft deeze Besfen ook aan Luiden die een heete Koorts hebben > tot Dorstlesfchinge , 7j Clusius aantekent* f57) Hefc fiO Erieét Anth. mut. exfêrtls, fol. quaternïs. Cor.Omt»- panulatis, Stylo exlerto , Flor. fparfïs. Sp. Plant. N. 10. Eri- ca procurnben* dilute purpiuea. C. B. Pin, 4*6* Erica Coris folio fcptüni. Qu». Hifi, t. p. 43. Hisp. p. U7» Ew. OctXNDHIju 529 (57,) Heide met » deBloe- W. Klokvormig, enkeld; den Scjl uitjtee* A™*KI-; Hoofd- stuk^ Deeze groeit in Afrika en komt ook by Thou- LVir. Iouiëj in Vrankryk, voor, zegt onze Ridder , z^^£ waar van de bynaam. Zy gelykt saar de vol* de, gende Soort. (58J Heide met — — de Bke- lviii. men langwerpig , over ééne zyde 3 den Styl ^f|"£# uitfteekende. Deeze is , .volgens zyn Ed. , de Winter - Plant > van de zelfde Soort als de Voorjaars - Plant > zynde de Vleezige Heide 3 door den Heer Jac- quin in Ooftenryk waargenomen: rnooglyk de eerfte der Pannonifche van Clusius, welke Besfen draagt 5 met Vleezige Bladen. (59) Heide met > yyfvoudige Blaadjes , de Bloemen Rolrond > verfpreid , Muitifilr*. den Styl uitfteekende. Jig?100* Dee» (57) Erica Anth« mut. exfèrtis , Fol. quaternïs , Cor. Campa- nulatis , Stylo exferto , Floribus folitariis. Mant. 230. Afr. (58) Erica . » Cor. oblongïs, Stylo exferto , Flor. fecundis. Erica procurnbens herbacea* C. 6. Pin. 48 6, Sp. Plant. Ti. 3* 0. Er. Carnea, Sp. Plant, N. 14. jAcq. Auftr* T. 32» Eur. j^n'c* — . Fol, qulnis, Cor. cylind. Stylo ex* ferto, Flor. fpariis. Sp. Plant. N. 13. Erica Fol. Corios mul- tiflora* J. B. Hifi. I. p. 356. RAJ. III. p. 47*- TOURNF» 601. Gort. Belg.H. 333. Erica Junipexifolia dcnfe fm- Ll % 530 Agtmannige Heesters. III. Deeze fcbynt in Provence byzonder gemeer? *FvTfu te zYn> wordende de Bloemen, daar van, dik- Hoofd- wils in de Tuilen gedaan , wegens haare fraay- ^üï' heid ; zo de Heer Garidel aantekent. Ray vondt in Engeland eene Genever- of Denn- bladerige Heide, met veele Bloemen, waarvan deeze Soort den bynaam voert. Een Dennbla- dige Kaapfche is hier voor befchreeven. 't Is een digt1 Heefter- Gewas, van taamelyke hoog- te, met dunne Blaadjes, tropswyze by malkan- der gevoegd , en aan de toppen met veele Bloemen beladen. Clusius heeft buiten twyfel van deeze , als een andere Soort zyner Tweede Corisbladige , in 't Land omftreeks Jsjarbonne gemeen , waar van Matthio- lds, waarfchynlyk *, de Afbeelding gegeven hadt 3 gefproken. lx. (60) Heide met ■■ \ viervoudi» Mduerr^ ^ uügehreide Blaadjes \ Eyronde Bhe- landfche1" men 3 ^e verfpreid zyn en een uitjleekende $tyl. Deeze heeft de Takken wit en hoekig, de Bladen komen meest by vieren voort ; de Bloe- men tïcans Narbonenfis Lob. Hifi. 620. Garid. Alx. 160. T. 32. SAUV. Monsp. 46. GOUAN, Monsp. 195. GERARB. Prov. 438. (60) Erica Amrn mut. exfertis , Fol. quatemis patenti- bus, Corollis ovatis , Stylo exferto. Flor. fpzïüs. Mant.zz$% Erica maxima purpurascens longioribus foliis. C. B. Pin* 4.85. È. Fol. Corios quaternis Fiore purpurascente. f, B. Hifi* I. p. Erica Coris Folio fecunda. Clus. Hifl* li p. 42. Hhp, COMMf Jttd, HolU p* 34, OCTANDRIA. men zyn niet Rolrond, maar volftrekt Eyrond, UK zegt LiNN^ü^i waar door hydeeze, op de^^f1* Gebergten van Ooftenryk vallende , van de Hoofd* voorgaande onderfcheidt. De Tweede vanSTÜK% Clüsiüs, hier t'huis gebragt , in Portugal groeijende, hadt byna eens Mans langte. Uf het deeze dan de voorgaande zy , die men op de Veluwe en buiten Utrecht aantreft, ftaat nog te onderzoeken. O P H I R A. De Kenmerken van dit nieuwe Geflagt , behalve de agt Meeldraadjes en één Stempel, zyn, een tweekleppig Omwindzel , drie Bloemen bevat- tende, welke vierbladig zyn, boven hetVrugt- beginzel , dat eene Befie wordt met ééne Hol- ligheid. De eenigfte Soort ( i ) is door den Hoog. i. leeraar Burmannus opgegeven , als een^|^ regtopftaande Afrikaanfche Heefter, welke de Bladen gepaard en fmal Eyrondachtig heeft , de Bloemen zydelings , ongedeeld. Onze Ridder merkt aan , dat zy veel naar de Grubbia van Berg ius gelykt. D A P h N E. Een Bloemachtige , egaal in vieren gedeelde Kelk , die verwelkt , en de agt Meeldraadjes mfluit, wordende het Vrugtbeginzel eene één- zaa- (ij Ophira, Syst. Nat. Veg. XUU Ge*. 1304. p. 3©7< LI 2 IL BEÏi* IV. STUK* jg*. Agtmannige HëEsters. in» zaadige Befip : dit maakt , met den enkeldea ■ yg1* Styl, de Kenmerken uit. Hoofp» Dit Geflagt bevat dertien Soorten, waar on- *TUK~ der agt die de Bloemen zydelings en vyf die dezelven aan de toppen der Stengen of Stam- metjes hebben. Ver de meeften zyn Europi- fche Gewasfen. *• (i) Daphne met ongefteelde Bloemen , drie bj Mezcreum* alkander aan de Steng y en Lancetvormige fcoompje, afvallende Bladen. Onder den naam van Peperboompje is dit Gewas, wegens den heeten Smaak zyner Bes- fen , by ons bekend. In Duitfchland geeft men 'er, gemeenlyk , den Griekfchen naam Mtw» réon aan, of noemt het Chametea, om dat het eenigermaate naar den Olyfboom zweemt. De natuurlyke Groeyplaats is zo wel in de Zuide- lyke als in de Noordelyke deelen van Europa» In Proyence, Karniolie , Duitfchland , Lapland 3 Sweeden en Switzerland > treft men het op de Bergen en in de Bosfchen aan : doch in Enge- land wordt het 3 gelyk in onze Provinciën , $ot Sieraad in de Hoven gehouden. Het (i) Daphne Flor. fesfïlibus ternis Gaulinis , FoL lanccolatis deciduis. Syst. Nat. XII. Gen. 480. p. 271. Veg. XIII. Qen. 4&5. p. 307. FL Lapp. Snee. Mat. MeL Hort. Cltfjl R. Lugdbau 201, Laureola Folio deciduo f. Laureola femina. C. B» Pin. 462. Chamelsea Gerraanica. Dod. Pempt. 364, Purg* p# i3a,DaphnaIdes CAM. %piu 937.SCQP. Cara. 278« Ger» Prov. 443. Tbymelaca Lauri folio deciduo, flve ^a&reola fcEminat Tourn. Inft* s?s< HALL* HHv% m. O C T A N *» H x Xr &SS Het is een Boompje of Heerter doorgaans Ui; een EUe of ook wel twee Ellen hoog vjoy-Af^u dende , mee ronde Stengen en Takken , die hoofd- zeer taay zyn, hebbende een witachtige Schors 3stük* waar onder een groene Bast met eenige Wol- ligheid , bedekkende een wit Hout. De Bla- den gelyken taamelyk naar die van den Lau- rierboom, doch zyn kleiner, en daarom worde het dikwils Laureota genoemd of Laurus pu* mila, en misfehien heeft, om die reden , onze Kidder den naam van Daphne, welke volmaakt de Griekfche naam is van den Laurierboom , aan dit Ceflagt gegeven (*). Tournefort noemde deeze Soort Thymelcea met afvallende Laurierbladen of Wyfjes Laureola , om dezelve dus van het zogenaamde Zwarte Peperboompje, dat men Mannetjes Laureota heette, te on- derfcheiden* De Bloemen die Aairswyze, in 9t vroege Voorjaar, voorde Bladen, ontluiken, hebben een zeer aangenaamen Reuk en veröe- ïen dus , als Eerftelingen van de Lente, een Bloemtuin ongemeen. Men vindt 'er , van deeze Soort 3 met witte Bloemen , die men Witte 9 en met roodachtige Bloemen, die men Roode Peperboompjes tytelt; maar het grootfte verfchil beftaat in de Kleur der Besfen , welke aan de eerften volkomen geel , aan de laatften hoog* (*) Nomen (T)5yw^)displicuitLïiinaöJ fedf Grafurn est* knocentius l<\mm\Dapbm , qua verisfima Laurusesu HAL*;* LI 3 534 A gtmannïge Heester g. III. hoogrood voorkomen. In het Gewas heeft AFv1£L* ook eenjg verfchil plaats, dewyl de Witte veel Hoofd- werker ópfchieten en zig minder gemakkelyk siux. toc fi-aaije Bloemboompjes laaten maaken.* . DeBesfen Men wil dat de Besfen van deeze Peper- ge"!a"ld boompjes , die door 't droogen zwart worden , Gnidia* het jn de Apctheeken , ten minfte in de Sim- plicie- Kastjes, bekende Cocco- Gnidium uitleve- ren. De Besfen zyn ongemeen heet en byna vergiftig fcherp , brandende den Keel zodanig , dat hier door eene byna onlefchbaare droogte en dorst verwekt wordt : weshalve fommige Duitfchers dit Gewas Keilerhals heeten. De- wyl een enkele Befie , ingeflokt , zulks ver- oirzaaken kan , zo blykt, hoe gevaarlyk het in de Bosfchen moet zyn , deeze Besfen te vin- den, voor Menfchen door Dorst afgemat, en dat men , in de Tuinen , niet te veel voorzorg kan draagen , om de Kinderen van deeze Bes- fen, die fchoon voor 't oog zyn, af te houden. Voorts leveren zy een zeer fterk Purgeermid- del uit, Waterige Vogten met geweld ontlas- tende , cn kunnen derhalve , door weeking in Azyn verbeterd, in fommige hardnekkige Kwaa- ien , by zeer kleine Giften, gebruikt worden ; doch veiligst zal men 'er zig van onthouden. De Kwakzalvers geeven 'er fomtyds drie Kor- rels van in, tegen de Waterzugt. De Boeren in Sweeden maaken 'er een grappig gebruik van, Hoppende het een of ander Kreng vol met deeze Besfen , om de Wolven en Vosfen te Ó C T A K D ïi t A; |^ te vergeeven. De naam is daar van afkomftig , Hl. dat men zig verbeeld heeft , dat zy de Grana AFDEEt* Gm;dfa of Cm'dfa van Hippocrates en de Hoofd- oude Grieken mogten zyn ; doch hier van isSTÜ^ gee/ie zekerheid. (2) Daphne met ongeft. Oxel- Bloemen , Lancet- n. yormige Bladen en zeer eenvoudige Stengen. ^ciaddT" De naam van Thymelm , welke door Tour- nefort en anderen tot een Geflagtnaam gebruikt was , om een menigte van dergelyke Gewasfen te bevatten, geeft onze Ridder aan deeze Soort , welke het eigentlyke Gewas niet is van dien naam. C. Bauhinüs heeft dezelve befchree- ven onder den naam van Sanamunda% welke aan verfcheiderley Planten is gegeven , wegens eene Geneezende en zuiverende kragt : waar van ik in deeze niets verneem. Gerard geeft 'er de Afbeelding van , waar uit blykt , dat het gladde Blaadjes, als van de Polygala, heeft, en dat de Groeyplaats is in Provence. Volgens Jï Bauhinüs fchynt het ook te groeijen in Lan- guedok en in Spanje (*> (2*) Daphne (2) Daphne Flor. fesfil. axillaribus , Fol. lanceolatis . Cau« libus fimplicisfimis. D. Flor. tetrandris. Sauv. Monsp. 56. Thymelaia Fol. Polygal* glabris. C. B. Pin. 453, Thymetea Alpina glabra &c. Pluk» Alm. 366. T. 229. f. z4 Sanamunda viridis vel glabra. B. Prodr. 160. J. B. Hift. I. p. 592. GÖUAN Monsp. 196. GARID. Aix. 460. GER. Prov. 442* *t. 17. f. 2. . . ;, . (*) Habitat in Hispania &» Monspelii in Hort 9 beeft L 1 4 twV $$6 Agxmajnwiüe Heesters; lil. Daphne metongeft. zydeh vergaarde BIm» Fvn. mn > fmal Lancetvormige Bladen en een Hoofd- Wollige Steng* stuk. ii*. Deeze, in Ooftenryk groei jende volgens den ^iUgl5'Beeï Jacq uin 3 fchynt van de voorgaande te verfchillen , doch komt dezelve zeer naby > en daarom is zy hier geplaatst. ïit. (3) Daphne met ongeft. zydel. enkelde Bloemen %ulg{?' en Lancetvormige, gehaairde , platte 5 ver- gaarde Bladen. In Portugal groeit deeze5 volgens Tourne- fort, en in Spanje volgens Altstroemer, een Heette? zynde met overhoekfe Takken y die uit de Oxeïs *W Bladen rondom kleine Bladerige Takjes uitgeeft, zodat het Gewas zig als gekranst vertoont. iv. (4) Daphne met ongeft. vergaarde Oxel-Bloe~ TArtmrti- men y de Bladen Eyrond, wederzyds ruig, witachu* m geaderd. se« Dit Iinnjeüs in Spec. Plant, doch , behalve de zonderlingheid van die uitdrukking , is het uit Gakidel en Gekard ge- noegzaam blykbaar , dat dit Gewas in 't wilde groeit op verfcheide plaatfen van Provente. (2*) Daphe Flor. fesfil. later, aggregatis, Fol. lanceolato» lineaiibus, Caule pubescente. Mant. 66. (3) Daphne Flor. fesfil. later, folitariis, Fol. lanc. planis , ciliatis, pilofis, confertis. Thymel. villofa minor Lufitanica, folygoni folio. Tournf. Injl. 594. (4) Daphne Flor* fesfil. aggr* Asillaribus , Fol. ovatis utrin- O'CTANDftIA* ƒ37 Dit Gewas > omftreeks Marfeille , in de Wyn- III. gaarden 3 den naam voerende van Tartonraire ,Anf£u heeft witachtige Bladen , zo zagt als Fluweel Hoofd» en groeit ook aan de Zee - Kust van Proven-STUK« ce, Genua , Corfica en Sardinië, volgens Da* lechamp , die er naauwlyks de hoogte van een Voet aan geeft. De Bloempjes komen Trops- wyze uit de.Oxels der Bladen voort, welke naar die van Wynruit of van Myrthen gelyken, en het draagt Besfen 5 niet minder heet en fcherp en van dergelyken aart , als die der Peperboom- pjes. Van fommigen is het Groote Sefamoi- des genoemd geweest. (f) Daphne met ongeft. verg. zy deling feBloe» v-. men en Lancetvormige Jlompachtige Bla-Alpitchc?' den, die van onderen Wollig zyn. Deeze is 3 onder den naam van Alpifche gry* ze Chamelaa, by Lob el afgebeeld, en by Gesnerus onder dien van Daphnoides, wel- ke que pubescentibus ncrvofis. Gron* Or. 125. Th. Fol. candi- cantibus & Serici inftar mollibus. C. B. Pi». 463. Tartonraire Gallopro vinei x Masfilienfium* Lob. Ic. 371, Sefamoides ma- jus multorum. Dal. Hifi. 1669. (5) Daphne Flor* fesfil. aggr. lateralibus, Fol. lanceol.ob- tufiusculis, fubtus tomentolls. Daphnoides Fol. iupinis hirfo- tis. Gesn. Fase. 6. T. 3. f. 7* Chamelaea pumila faxatilis t flore paliido* BARR> 1c 234* Thym, Cantabr, Juniperifolia. TOURNF. Inft. 595. HALL. Heh. SAUV. Monsp. $f. Chamelaea Alpina folio incano. C. B. Pin* 452. Cham. Alpina incana. Lob. Ie. 370, 0. Cham. Sabandica &c. RAj» Hifi. 1$%$. Xhym. incana. Pluk. Alm. i66. T. zz9% f. u LI 5 II»DSHUlV« STUK, 538 AteTMANNlGE HEESTER3» III. ke de Bladen van onderen ruig heeft. 9t Ge* Afdeel. was groejt zo wel in de Switzerfche Gebergten, Hoofd» als in die van Italië en Ooftenryk. De Savoi- stuk. Chametea 9 die als een Byfoort aangemerkt wordt , heeft het Hout zeer broofch , en be- reikt niet meer dan anderhalf Voet hoogte. Ten opzigt van de ruigte der Bladen is naar den Ouderdom en Groeyplaats een aanmerkelyk verfchil , zynde de jongen Wollig en de ouden kaal. vi. (6) Daphne met vyfbloemige Oxel- Tros/en 9 £zwart*' de Bladen Lancetvormig glad. Jpeper boompje. Dit is het zogenaamde Zwarte Peperboom- pje , dat dien naam zo wel hebben kan wegens de donkergroene Kleur der Bladen , als wegens de zwartheid der Besfen. De natuurlyke Groey- plaats van hetzelve is niet in de Noordelyke, maar in de middelde deelen van Europa, op de Bergen en in de Wildernisfen van Engeland , Vrankryk , Switzerland > Duitfchland 3 in 't by zon- der aan den Rhyn en Moefel en aan 't Meir van Geneve. Het voert, zowel als de eer fte Soort 5 den naam van Laureola of Daphnoides 9 en is - mede 3 in de Winkels , by den naam van Mezeréon bekend ; doch dit voert , in 't byzonder, in 3t En« ($) Daphno Racernis axill, quinquefloris , Fol. lanceolatis glabris. Hort. CUff. Ups. &c. Mat. Med. SAuv. Monsp. GouAN. GER. &c. Laureola fempervirens floie viridi, quibusdam Lau« reola mas, C» s. Pin. 4.62. Toubnf. Inft* ss>5. l>oa Pmpt. OCTANDRIA. 539 Engelfch den naam van Dwarf-Laurel of Spur- HL ge-Laurel, in 't Hoogduitich dien van Z^-A™EU landt, in 'tirranfch Laureole male of Mannetjes EIoofd- Laureola. In 't wilde wordt het wel twee El- stuk» len en hoogcr, hebbende mede ronde Takken en eene witte Schors, met dikke Laurierachti- ge donker groene Bladen , die zelfs door den Itrengften Vorst niet afvallen, noch fchade ly- denj des het de Hoven met een altoos groe- nend Loof verfiert , en een fraay Boompje maakt , niettegenftaande de bevalligheid der Bloemen 9 die geen Reuk hebben , gering is. 9t Geheele Gewas heeft een zeer fcherp Sap, en de Beslèn zyn niet minder gevaarlyk, dan die van de andere Laureola; doch van deeze is meest de Bast in gebruik tot een Schroei, jend of Brandmiddel , en de Bladen hebben in Stooving of Pappen , als een oplosfend, ver- dryvend , verwarmend Middel , in Jichtpynen uif Koude ontdaan, eenigen naam. (7) Daphne met zydelingfe tweebloemige Steel- VIL tjes, de Bladen Lancetvormig Eyrond. L<£™{£** Tournefort nam deeze op zynen Reis* togt in de Levant waar , een Heefter zynde van omtrent twee Voeten hoog, met zeer taai- Je (7) Daphne Peclunc. lateralibus biflorïs , Fol. lanceolato- ovatis. Thymelaa Pontica Citrei foliis. Tournf. ttkU IU T. p. 180. ju deel» iv«*;stw* 540 Agtmannige Heesters; Bk je Takken en Bladen als van den Citroenboom; ^Fvn!Lt ®e Bloemen waren ten minfte zo groot als die Hoofd* der enkelde Hyacinthen 5 van een aangenaamen stuk* Reüïc: 3 geei van Kleur. De Vrugt was nog groen en onryp, doch het geheele Gewas hadt eenen fcherpen Smaak, gelyk de gewoone Pe- perboompjes, vin. f8) Daphne met eengefteeld Bloemhof dje aan cwncc" en& Takken 3 en gepaarde , langweü fchc- pig Eyronde , gladde Bladen» Dit is een klein Heeftertje, door den Heer Osbeck in China waargenomen, aan 't end van zyne Takken tropjes draagende van zes 9 zeven of agt, ongedeelde Bloemen* ix# (9) Daphne met ongef teelde Bloemhoofd] es aan CBerg-* *' end der Takken, en Lancetvormige kaa- jPepcr. U gefpitfte Bladen* Deeze Soort wil het Cneorum van Mat- thiolus zyn. Het is een Plantgewas, veel naar de Thymelasa gelykende, dat in Switzer- • land , Hongarie en op de Pyreneefche Bergen ; als ook in Languedok valt. Men vindt het ins- ($) Daphne Capitulo termïnali pedunculato f Fol. oppofitïs oblongo * ovatis glabris. Osb. lf. 24.6* BufeM. FL Ind. p. t%. (9) Dtphné Flor. fascicul. tfirminalibus fesfïlibus, Fol.lan* reolatïs nudis mucronatis. Daphne humifufa &c. SauV. Mènsp. 57. Thymelara minot f. Daphnoides Alpinixm. Gesn. Fatcm 5. T. j- f. 6, Th. affinis facie externs. C,B, Pi». 463. Cnco- lam. MATTH. Hifi. 4** O C T A M O' R I A. 541 ïnsgelyks in Proveace, volgens ■ GMA»D,die 1* de Abifchc Vlafchblaadige Thymetea, van ^ T o u rn e F o r t , met zeer welriekende paar-HooFtff fche Btoemen, daar toe betrekt. Oo) Daphne,»neJ een endelingfe Bloempluim , GJfu^ en/mal Lancetvormige gefpitfte Bladen. Thymetea. Deeze maakt eigentlyk de Thymelm der Au- theuren uit, hoewel zy door den naam van Thymetea met Bladen van Flafch onderfchei- den wordt. In Spanje en Italië, doch inzon- derheid in Languedok en Provence , is zy ge- meen , wordende aldaar Cante -Perdris of Ga- rou genoemd. Het is een Heefter die fomtyds een Duim dik en een Elle hoog wordt, veel dunne Rysjes uitgeevende, welke met geduurig groenende Bladen , als die van Vlafch , maar grooter, breeder en aan 't end een Puntje heb- bende, bezet zyn. Aan 't end der Rysjes komen Pluimen van Bloemen voort, byna als die der Olyfboomen, waar op Vrugten volgen als Myr- the-Besfen, doch wat langer, in 'teerst groen, in de rypheid Koraalrood , vol van een Sappig Vleefch, met een enkelen Zaadkorrel, die on- der een zwart Huidje een wit Merg, dat zeer fcherp (10) Daphne Panicull tetmlnali , Foüis lineari - laneeolatis acuminatis. GER. Prov. 444- GOUAN Monsp. 196. SAUV. Monsp. 56. GUETf. Stamp. z. p. 4*7- Thymetea Foliis Lini. C. B. Pin. 463. Thymetea Monspeliaca. j. B. Hifi. I. p. 591. Thymetea. Clus. Hifi. I. p. tl- Hisp. 172. VOD, furg. 127. Hifi. des Plant. Lyon. T. 2. p. lift» li. Dttu IV» stua, 54* Agtmannige Heesters* III. fcherp is , bevat. De Wortel is Houtig en ^deel. hard , in tedere Plantjes van figuur als een Ra- Hoofd- dys, en met een dikke Schors bekleed, welke stuk» Zeer taay is , gelyk het geheele Gewas, Dus befchryft Clüsiüs deeze Soort, wel- ke de oude Kruidkundigen vastgefteld hebben de Plant te zyn, waar van Hippocrates het Zaad , onder den naam van Grana Gnidia of Cnidia , tot een Purgeermiddel gebruikte. Dit Zaad is zeer heet en fcherp , doch het Vleefch der Besfen niet , naar welken het Pluimgediert zeer gretig is ; zo dat menze , in Spanje, even als by ons de Lyfterbesfen , om Vogels te vangen met behulp van Lymftokjes gebruikt, 't Geheele Gewas is van eene bran- dende hoedanigheid. De Bladen zyn wel , met de noodige bereidingen en tempering door mid- del van Azyn of Olie , tot een Purgeermiddel gebruikt geweest, maar de hedendaagfche Prak- tizyns , zelfs in Provence , onthouden 'er zig van. De Verwers gebruiken het om de Stoffen te verwen ; want het Afkookzel van Garou maakt dezelven geel, en dan worden zy5 door middel van het blaauw der Weede of Indigo , groen gekleurd. Zsts ^ De Wortel van dit Gewas wordt by 't Ge- Garou. meen ^ jn Vrankryk , genoemd le Bots pour Us Creilles of Hout voor de Ooren, om dat men dikwils een ftukje van deszelfs Bast agter de Ooren plaatst , tot het maaken van een Etter- dragt. Sommigen fteeken zelfs maar een Ver zei* OCTANDRIA. 543 zeltje daar van in de Gaatjes der Oorlellen, en III.' op de een of andere manier ontftaat daar doorAp^IELt een groote ontlasting van Vogten , tot genee- Hoofd- zing van zeere , loopende Oogen , dienftig.SXUK» Hier van maakte R i v i é r e , in dergelyke Kwaa- ien, gebruik (*). Sedert eenigen tyd heeft men een Stukje van deezen Bast , een Nagt in Azyn geweekt zynde, aan den Arm ge - appliceerd om Etterdragt te maaken , tot verligting van de ge- nen, die met langduurige Borstkwaalen gekweld zyn. VV y hebben daar van taamelyk goede uit- werkingen, in deeze Stad, gezien. Die Schors heeft van binnen zekere fyne Haairigheid en deswegen noemt men mooglyk * in \ Hoog* duitfeh , dit Gewas Seidelbast. De gedagte Haairigheid en taaiheid van den Bast, hebben by« na alle de Soorten van dit Geflagt gemeen. (n) Daphne met endelingfe gefteelde Bloemen xr. en verflrooide , J malle , uitgebreide gefpit-id^iQ^ jte Bladen. Hier toe is betrokken de Wollige ïhymelsa met Hoofdjes en zeer kleine fpitfe, digt aan malkander geplaatfte Blaadjes , van den Hoog- leeraar J.Burmannus onder de Kaapfe Plan- ten befchreeven en afgebeeld ; maar, alzo de Bloe- (*) GARIDBL,^ Plant» d'Aïx. p. 462. (11) Daphne Flor. termin. pedunculatis , Fol. fparfis lineari- t>us patentibus mucronatis. Thym. capitata lanuginofa , Foliis creberrimis mucronatis. Burm, Afr* 134. T. 49. U 1* II. Dhuu IV. Stuk, 544 Agtmannige Heesters. III. Bloemen daar van duidelyk gekelkt zyn > fchynt *FvnEL* dezelve naauwlyks tot dit Geflagt tb kunnen be- Hoofd hooren. STUK* xii. C12) Daphne met dubbelde ongefteelde End» oiyfwhti- bloemen > de Bladen Lancetswys' ovaal en ge glad» Deeze Soort, die de Steng Heefterachtig en, famengefleld heeft, is ^door Screber, als in 't Ooiten groeijende , afgebeeld. D I R C i\. Een Bloemachtige , Pypige , ongelyk aan den rand gedeelde Kelk , waar de Meeldraadjes bui- ten fieeken , met ccn enkelen Styl ; wordende het Vrugtbeginzel een eenzaadige Befie : dit maakt de Kenmerken uit (*). I# De eenigfte Soort (i ) groeit aan de Oevers P'J™ der Rivieren en Moerasfen in Noord -Amerika, Leder- voerende daarom , niet eigen , den bynaam van ftrmk# Paluftris. De Sweeden en Engelfchen in Nieuw Jer- f12) Daphne Flor. geminis terminalibus fesfilibus, FoU cl- liptico - lanceolatis glabris. Mant. 66. (*) Van dit zo wel als van 't voorgaande Geflagt wordt in de befchryving gezegd Calyx nullus , en in de optelling , aan 't hoofd der Klasfe: Calyx quadrifiius Corollinus : van 't voorï- ge Corolla Corollacea en van dit GcÜagt Calyx elimhis Corolï» nus* (1) Dirca. Amoen. Acad. III. p. 12. T. 1. f. 7. KALM. hm. III. p. 88 , 113. Du Ham. Arbr. I. T. 212. Thymelxa Flor. albis , primo Vere erumpentibus , Fol. oblongis acumina- gks, Viminibtts et Cortice valde tenacibus* Grqn, Virgs is$* OCTANDRIA. 545 Jerfey noemden het Muizen - Hout , zegt Kalm ; HT. doch die te Alöany woonden Lederhout: de-Ap^KL wyl de Bast zo taay als Leer ïs. By de Fran- Hoofd* fchen, in Kanada , heette het Bois de P/om&5STÜK' dat is Loodhout , wegens de zagtheid van het Hout. De Indiaanen plagten van den Bast Korfjes , Koordjes en andere dingen , te maa- ien. De Europeaanen gebruiken denzelven , even als den Linden Bast* om alles te binden, in plaats van Touw. Waarfchynlyk zal men 'er de Rysjes, even als die der Bind wilgen hier te lande 5 ook bezigen: want het Gewas is zo taay , dat men de Takken naauwlyks kan breeken. Het blyft een Heeiter, naauw- lyks eens Mans langte bereikende 5 met lange fpitfe Bladen , welke veel naar de gewoone Pe- perboompjes gelykt, drie neerhangende Bloem- pjes voortbrengende uit ieder Knop. Door d§ taaiheid van den Bast komt hy ook met de Thy« meléaas overeen 9 doch of hy daar mede ten op- zigt van de fcherpheid der Sappen firookes vinei ik niet gemeld. G N I D ï A» Hier zyn de Kenmerken : em Trechterswyze in vieren gedeelde Kelk , met vier Bloemblaad- jes daar ingeplant : de Meeldraadjes agt en de Styl enkeld , als vooren : de Vrugt een enkel Befie-achtig Zaad. Zes Soorten 5 altemaal van de Kaap* komen 'er in voor , als volgt. Mm (i) Gni- II» DEEL« XV, STUK* Agtmannige Heesters. IIL (i) Gnidia met verjlrooide /malle Bladen > by Afdeel. de bloemen gekranst. Hoofd- stuk. De Ethiopifche Valerianelle met Rosmaryn- t; Bladen 3 by Seba afgebeeld, en de Afrikaan - Vinifolia* fche Rapunculus van den Heer J. Burman- pynbiadi- NUS? geeven een denkbeeld van dit Gewas, 9t welk een Heefter is met tedere , hoekige , paarfchachtige Takken , bezet met lange, {mal- le, fpitfe Bladeren , die aan 't end der Takken een Hoofdje maaken van veele kleine Blaad- jes, 't welk de Bloemen uitgeeft. Tix. Ca} Gnidia met Elsvormige , driekante 9 fpitfe GeftraaSe. Bladen , aan %o end geftr aaide ongef teelde Hoofdjes , met Lancetvormige Blikjes > Deeze ruuwe Heefter heeft de Bloemhoofd* jes geftraald , de Bloempjes van buiten Wollig ; den rand van den Kelk van binnen glad: vier Bloemblaadjes kleiner dan de Kelk en Haairig: van de Meeldraadjes vier uïtfteekende en vier in het Pypje der Bloem. (3) Gni- (i) Gnidia Foï. fparfis linearibus , Floralibus verticillatis., Syst. Nat, XII. Gen. 482. p. 272. Veg. XIII, Gen. 4S7. p. 308. Mant, 375/ BERG. Cap, 122. Valerianoides .jEthiopica frutescens. Seb. Kab. II. T* 32» f. s* Rapunculus Afr.FoI* nervofis linearibus , Floribus Argenteis non galeatis, Burm» Afr> 112» T. 4i« 3* tz) Gnidia FoU fubul. trïq, actitis , CapiU termïnalibusfesfill. bus radtatis , Bra&eis lauceolatis» Ma*i% 67* BURM. Prodré iz, Ö c t a ö a i a; 547 (3) Gnidia met alle de Blaadjes /pits en/mal; Hl. de Bloempjes ongefteeld , aan 't end der ^Fyf*L' Takken. Hoofd- stuk. Dit Heeftertje heeft Stengen van een half llL Voet lang , oneffen door de Lidtekens der af-£^£*4 gevallen Blaadjes 9 welke fmal , fpits en glad zyn : de Bloemen komen uit het Wollige Top- je der Takjes voort , zynde tot Hoofdjes ver* gaard, kaal en geel van Kleur, met lange fpitfe Bloemblaadjes : de Meeldraadjes even als in de voorgaande Soort. In die van BERGius,hiet aangehaald , waren de Bloempjes groen % de Stem- pels geknot en overal met Stekels bezet , een wonderlyke byzonderheïd in dit Geilagt, welke ik ook in de myne waarneem. (4) Gnidia met verftrooide Blaadjes , die lang" IV# werpig ovaal, aan den rand ruuw zyn. w'om^* De Toppen der Takjes zyn hier Wollig , ge- lyk in de andere Soorten ; de bovenfte Bladen éenigermaate ruig : de Bloemblaadjes klein eö nitgerand: vier Meeldraadjes uitfteekende , vieir in de Keel ; de Stempel geknopt, ruig of zeer fyh gedoomd» (5) Gni. (3) GrJdia Fol. omn. lincaribus acutis , Flor. cermmalibus fesfilibus» Mant, 67, Burivï* Prodr. tz4 Gnidia viridis. Berg* Cap. 125. Thymelaea Fol. Pasferins. Breyn. Cent. 10* T. 6, (4) Gnidia Fol. fparfis ovato • oblong is glabus * mvdn? fcabris. Gnidia pubsscens. Berg» Qaps 124» Mm 2 1U DEEt* IV* STbié 548 Agtm&nnice Hf|esterï$. III» (5) Gnidia met Eyronde Wollige Bladen , de ^T\i\L' Bloemblaadjes by vieren , de Steng ruig ; Hoofd- de Bloem met agt Borftels gekroond. STUiC* v De Keel van de Bloem is hier bezet met iiuwccl ^unne ^ma^e Schubbetjes , welke Bergius «chcjge. voor het Honigbakje gehouden heeft, maakende van de zodanigen , onder den naam van NeStan* dm ? een nieuw Gefiagt , en betrekkende daar toe de Pasferina Sericea van onzen Ridder, dus genaamd , om dat de Thymelm Sericea van den Heer Burmannus, welke als geheel Flu- weelachtig is, daar toe betrokken was. Deeze heeft de Bladen taamelyk breed 9 ovaal , kruis- lings gepaard , en de Bloemen naar die van de Jasmyn gelykende, zeer dun van Pypje, zo ge- dagte Hoogleeraar aanmerkt. vi* Cs) Gnidia met Lancetvormige Blaadjes > te< Faaibiadi- fjier betrekt de Ridder zyne Pasferina lavi- gata , tot welke de Thymeléa met platte fpitfe Bladen , die de Topjes en Bloemen paarfch heeft $ ook van den Heer Burmannus afgebeeld 5 was t'huis gebragt. De Bladen zyn hier als die der f ($) Gnidia Fol. oyatïs tomentofis , Floralibus quaternïs % Caule hirfuto , Flor* corona Setis o&o. Pasferina Sericea. Sp. Plant. 513. Neftandra Sericei. BERG. Cap. 131. (6) Gnidia Fol. oppofitis lanceolatis. Mant. 375. Thymelaea Afric. Sanamuncfce prioris Clufii facie. PLUK* Alm. 367. T. 323. f. 7. fi, Pasferina Jacvigata. Sp* Plant. 513. Thyraelaea FoL planis aciuis , Com. & Flor, pmp* BWM. 4fu 1 $7» Tt 49. f. 3» O c T A N n r i a. 549 der Myrthen , doch kleiner j glad en groen , wordende aan 't end der Takjes paarfch, ge- A™*EI" lyk de Bloemen , die zig Fluweelachtig vertoo- Hoofd* ncn. Door aankweeking in de Tuinen krygt ITUK* deeze Bloemblaadjes , zegt Linnjeus. Passerina. Een Bloemachtige Kelk, die egaal in vieren gedeeld is, met de Meeldraadjes op het Pypje geplaatst, gevolgd van een Zaad dat een Bast heeft; maakt de byzondere Kenmerken uit. 't Getal der Soorten is tegenwoordig zes 5 al- zo 'er twee of drie zyn uitgemonflerd ; als (i) Pasferina met lange /malle % verhevenronde , - i»è in vier ryen op elkander legge?ide Bladen; de Takken Wollig. smaibhdu De Wolligheid der Takjes is zeer blykbaar ïn deeze Soort, welke de Bladen fina.1 en over- langs geftreept heeft , zvnde in de befchry ving der Planten van den Cliffbrtfchen Tuin afge- beeld. (a) Pasferina met Vleexlge Bladen . van bui- *T; Un glad; de Stengen Wollig* Ruige. Hier ( i) Pasferina FoL Iinesribus couvexis, quadrifariam imbti- «nis, Ramis tomentofls. Syst. Nat. XII. Gen. 484* p. 27*. P*eg, XIII. Gen. 489. p. 309. Pasf* FoL iinearibus. Hort. Cliff 24S T. ii. RoYfiFf Luvibat. 20S. Thytn. iEthiop. fruticofa , Folii's in longum flriatls Sec. Plujc Alm. xgo, (z) Pasferina Fol. carnotës extas glabris , Caimbug t^men* toüs, Thym* tom4 FoL Sedi roinoiis, C. B. Pin. 461. Sant» Mm 3 mmt H. Deel* 2V„ Stuk» 550 Agtmannice Heesters ï*1* Hier a^n worden Blaadjes als in het Kleine ^vuf'* Huislook toegefchreeven 3 en het zal de Derde Hoofd- Sanamunda zyn van Clusius, die tot meer 5TÜK* dan een Elle hoogte opfchiet, groeijende door geheel Spanje 3 als ook op dorre Steenige plaat* fen , aan de Zeekust en elders in Provence. Zy is , door haare Wolligheid , ongemeen ruig en van eene dergelyke Purgeerende en bran- dende hoedanigheid als de Thymeléa en Pe* perboompjes. Ui. (3) Pasferina met fmalle > effene, hyna opleg* i^r^u- &ende bladen en Klootronde Bloempjes. Se- » Deeze , een Kaapfche Heefter van grootte als de eerfte Soort , komt in gedaante zoda- nig met de Heide overeen, dat menze, in de eerfte opflag, daar voor houden zou. De Tak- jes zyn Wollig; de Blaadjes kort, langwerpig ovaal en Vleezig ; de Bloemen komen 3 onge- fteeld, aan de Toppen der Takjes voort, heb- bende een gekleurde , gezwollen Bloempyp , gelyk als de Heide * byna Bolrond. De Zan- den zyn Eyvormig s zwart en glinfterende. (4J Pasferina met fmalle gladde Bladen en gaphata. Wollige gefieelde Bloemhoofd] es. geknopte. Dee* munda Tertia. Glus> Hifl I. p» Hisp. p. 178. Brevn. Cent* T. 19. Sefainaides parvum Dafèchampu. J. B, fiïft. \. p. 59 U (3) Pas/trina Fq»L linearibus iambus fubimbricatis , Corol* lis globofii. Mant. 236. BURM. Prodr. 12» ($) Pasfirma Fel. linertr* glabiis , Capitulis pfdiinculatis , q c T h H B I 55* Deeze Soort, door den Heer J Burmak-^ N u s onder den naam van Thymeléa afgebeeld, VH. heeft aan de enden der Takken wnde gelkeUHoc^: de Wollige Knoppen, bevattende ieder veele*™' oneefteelde Bloempjes, die zestien Meeldraad- jes boven de Keel hebben , waar van de agt binnentten zonder Meelknopjes. (5) Pasferina met Lancetvormige , eeniger- maate gehaairde , opjlaande Bladen» de Gehaairde. Takken naakt. Deeze, van den Heer J. Burmaknus zeer wel in AfbeeldiDg gebragt , onder den naam van Thymeléa met langwerpige , fpitfe,aan den rand gehaairde Blaadjes, zou de Eerfte Sana- munda zyn van Clusius, welke gemeen is in Spanje, wordende van het Landvolk aldaar Mierda-Cruz, wegens haare Purgeerende hoe- danigheid, geheten. Hier mede komt, in ge- ftalte , de Afrikaanfche Heide met Bladen als van tomentofls. Pasf. Fol. laneeolato • linearibus glabris , Flor.ca- pitatis Receptacnio incrasfato. Am. Atad. VI. Afr, 16. •Lm 'rol. linearibus alternis , Flor. ex uno pediclo copio- .fr ,,, T. 4g. U 3. Thym. Capitata, Berg. fis. EURM. en de Meeldraadjes uitfteeken- de heeft, wordende het Vrugtbeginzel een Zaad, dat naar een Befie gelykt: maakt de byzonde- re Kenmerken uit van dit Geflagt, *t welk twee Soorten, beiden Kaapfe, bevat, als volgt. Ti) Lach- (6) P/tsferina Fol. Hnearibus oppodris , Fleribus tcrtmnali- bus folitariis , Ramis glabris. BERG* Cap. Thym. Fol. iricjuetris , cruciatim oppofitis &c. BuRM. Aft. T. 4.8. f. 2. Thym. ramofa Hnearibus foliis anguftis &c. Ibid* T. 4S. OCTANDRÏA. 553 re Kenmerken uit van dit" Gefiagt 3 9t welk EU twee Soorten , beiden Kaapfe , bevat , als volgt. A™ EEL* (1) Lacbnéa met enkelde Wollige Hoofdjes ,Hoofd« M Bladen viervoudig opleggende. Deeze heeft de Blaadjes driekantig en bul-^*»'* tig; de Koppen , aan 't end der Takjes , met/*.' eene witte Wolligheid omringd. pigcdkop" (2) Lachnéa met famengehoopte Hoofdjes f de iu Bladen los en luchtig. Hier wordt t'huis gebragt de Afrikaanfche^clkop?lm Thymeléa, met Bladen vanPolium, doch (mal- ler ; de Bloemen in Hoofdjes op de toppen der Takjes famengehoopt ; zynde deeze doorBREYN afgebeeld en aangemerkt veel naar de Derde Sanamunda van Clusius te gelyken. B A E C K E A. Een vyf bladige Bloem , vervat in een Trech- terachtige vyftandige Kelk, boven het Vrugt» beginzelj dat eene Befie wordt met vier Hol- ligheden , die gekroond is : dit maakt de by- zondere Kenmerken uit. De (1) Lacbnêa Capitulis fblitnrlls lanatïs, Fol. quadrifariam imbiicatls. Syst. Nat, XII. Gen. 48$. p. 273. Peg. XIII* Getu 490. p» 310. (2) Lacbnêa Capit, conferris , Fol. laxis. Ihld. Thym. Afr. Folii anguftioiibus Foliis. PLUK. Mant, 179. RAJ. Dendr* 5+. Sarunjundae tertiac Clufïi affinis , Poüi folio» BKEYM* Ctnt. 18. T, 7. Mm 5 II. Deel, IV* Stuk» 554 Agtmannige Heesters* ML De eenigfte Soort fi), die haare-n Geflagt- AFva.L' naaip hecfc van den Heer Baeck> Lyf-Arts Hoofd- van den Koning van Sweeden , is door den stuk» ]3eer Osbeck in China waargenomen als een BJ'kea Heeftertje , dat ongevaar een Vierendeel Elle fruteseensé hoog wordt , naar de Averoon gelykende en fche.mee" van een aangenaamen Reuk. De Takken van hetzelve zyn als Roedjes , met enkelde korte Zy takjes, hebbende gepaarde, fmalle, gladde, fpitfe Blaadjes, en enkele 'Bloemen, op Steel- tjes, in derzelver Oxelen. De agt Meeldraad- jes , waar van zes gepaard en twee enkeld , zeer kort en geboogen , hebben kleine ovaal- achtige Meelknopjes, Het Vrugtbeginzel is rond : de Styl Draadvormig korter dan de Bloem ; de Stempel geknopt. De Chineezcn noemen het Tjong -ma, en het dient om droog in de Kasfen te leggen , bewaarende de Klee- deren voor de Mot. Van de Eenwyvigen gaa ik tot de Tweewy- vigen in deeze Klasfe over; waar onder eerst voorkomt S C H M I E D E L I A. Een Geflagt, naar den vermaarden ErlSngfen Hoogleeraar Schmiedel getyteld , dat den Kelk tweebladig , de Bloem vierbladig heeft , en de beide Vrugtbeginzels op Voetjes ftaande 3 die (i) Baeckea. Sysu Nat. XII. Gen. 486« p. 274. Veg* XIII, Gen. 491. p. 310. Osb. Itin. \>f 23 1 Tab« I. O C T A N D R I A. 555 die langer dan de Bloem zyn5 bevat maar ééne III. Soort (i), welfce op Java groeit, en aldaar Af^Eu Klinting Birou geheten wordt van de Jndiaanen, Hoofd. zynde onder den naam van Ufubis door denBTÜK* Hoogleeraar N. L. Bürmannüs afg^eeld.5^^ Het is een Boomgewas , naar den Vergift-**""^- boom gelykende 3 dat bogtige Takken en drie- voudige Bladen heeft 5 de enkelde Blaadjes fpits Eyrond, een weinig uitgegulpt * of cenigermaa- te getand 3 brengende uit derzelver Oxelen en- kelde Trosfen voort , waar van de Bloempjes Kranswyze luit een middelpunt fpreiden. Dp Bloemen zyn van de gezegde gedaante en Teel- deelen, doch de Vrugt is nog onbekend. G A L 1 N I A. Een vïerdeelige Kelk, zonder Bloem, de agt Meeldraadjes bevattende en den dubbelen Siyl f waar van het Vrugtbeginzel een rondachtig , tweehokkig, tweezaadig Huisje wordt, zyn de Kenmerken van dit Geflagt , 7t welk naar den ouden Galen üs is getyteld. De eenigfte Soort (i) van hetzelve 5 een h Afri- Gafonts Af ricana, (i) Schmiedelia* Syst. Nat* XII. Mant. 67,51*. yêg%Xlll.fJ^Mm Gen. 1259. p. 310» Ufubis triphylla. BüRM» Fl. Ind, p. gp. T. 32. f. t0 (1) Galenia. Syst. Nat. XIU Gen. 487* p. 274* Ve%. XIII. Gen. 492. p. 310. Hort. Cliff. 150. R. Lugdbat. 209. Sherardia. Pont. Ep. 14. Kali lignofurn, Flore musco* fo , Rosmarini folio* BüCC. Mus. 150. T. iïo. Atriplex AHicana lignofa frutescens , Rost», fol. TaL, Fis. zo. T. 556 Agtmannige Heesters, ttt. Afrikaanfche Heefter , is onder den naam van AFvfjELt Houtige Kali , met een Mosachtige Bloem en Hoofd- Rosmaryn - Bladen , door Boccone afgebeeld. stuk. ]vien vindtze door Tillius Heefterachtige Afrikaanfe Houtige Melde , met Rosmaryn- Bladen getyteld. Boerhaave noemde ze een Afrikaanfe Heefter, met dunne Rosmaryn- Bladen , de Bloem en Vrugt van Ganzevoet hebbende, en Pontedera hadtze She- r ar dia geboekftaafd. Het is een woest Heeftergewasje, in de ge* ftalte van de Tetragonia , maar in alles veel kleiner en over 't geheel flaauw getepeld: de Steng rond , met hier en daar een dun terug geboogen Borfteltje : de Bladen gepaard, final, ongedeeld, overblyvende: de Bloemen ook on* gefteeld, wit, in een gegaffelde Pluim. Weikmannia. In dit Geflagt , dat naar den bekenden Weïnmann, die een uitvoerig Werk van gekleurde Afbeeldingen der Kruiden uitgegeven heeft , getyteld is 5 beftaat de Bloem zo wel als de Kelk uit vier Blaadjes en het Zaadhuisje is tweehokkig met twee Snuitjes, i. De eenigfte Soort (i), die den bynaam van tiia pinna' CjS* ta. gepaarde Takken en gevinde Bladen , die den*TÜK* gemecnen Steel gevleugeld hebben ; de Vinbla- den klein , Spacelvormig , van elf tot dertien in getal ; eenigermaate gehakkeld of getand , en tusichen de paaren der Bladen komen enkelde Stoppeltjes voort, van grootte als de Bladen , die afvallen. De Takken geeven aan 't end Trosfen uit, die regtopftaan , uit menigvuldige witte Bloempjes famengefteld , wier Kelkblaad- jes ook wit zyn; de Bloemblaadjes Lancetvor- mig, driemaal zo lang; de Meeldraadjes eens zo lang als de Bloem. Het Vrugtbeginze! Ey- rond , met twee Draadachtige Stylen , die ge- knopte Stempels hebben. Onder de Driewy vigen van deeze Klasfe is het eenigfte Geflagt , dat Heefters oplevert , genaamd Paullinia. Een vierbladige Bloem en vierbladige Kelk, een Honigbakje dat uit vier ongelyke Blaadjes beftaat: een Vrugt van drie platachtige, Vlie- zige famengegroeide Huisjes : dit maakt de by- zondere Kenmerken uit, terwyl de Soorten , op één naa altemaal Westindifche , thans in getal verdubbeld zyn, als volgt. (i) Paullinia met drievoudige Bladen , de Stee- r. len en Steng gedoomd. m^TS Oostindi* (i) Paullinia Foliis ternatis , Pctiolis Caulec|iie aoi.eatis fc]^ 558 Agtmannige Heesters; Uk Dit Gewas , op Ceylon groeijende > is doof Afdeel. ^en jjeer bÜRMANNUS5 onderden naani Hoofd- van Driebladige gedoomde Chamelaa, met Aairs- stük. wyze Bloemen , in Afbeelding gebragt en be- fchreeven. Het voert aldaar den naam van Kudhumeris \ en fchynt overeen te komen met de Kaka-Toddaly van Malabar, een gedoomde Driebladige Heefter, welke Besfen draagt. De Bladen hebben niet alleen de Steelen s maar zelfs de middel -Rib gedoomd: zy zyn Eyrond met een Punt , dik3 glad, en groen, zwaar van Reuk of {tinkende , zo wel als de Bloemen , die wit zyn , beflaande uit vyf Blaadjes en vyf Meeldraadjes hebbendé 3 met roodachtige Top- jes. Dit getal heeft ook in de Afbeelding van de Ceylonfche plaats t en gedagte Hoogleeraar merkt aan , dat de Vrugt gemeenlyk wel drie- % doch fomtyds ook vier of vyfhokkig is* De- zelve heeft de gedaante van een Befie, eerst groen dan bruinachtig of geel 3' welke in een zoet Vleefch Zaaden bevat 3 die Peperachtig heet en fcherp zyn. Deeze hoedanigheid heeft ook in de Wortel en Bladen plaats 5 daar men in Smeering, Stooving of Pappen , gebruik van maakt, om vergaaringen van koude Slyme- fi- Syst. Nat. XIU Gen. 492* p. 277. fkg. XIII. Gen. 497. p. 314. FU Zeyl. 11 5: Chamelaca trifölia aculeata , Flor. tfQtlu Buem. Zeyl s«. T. 24. Fmtex, baccifer Ihdicus fpinofus&c. Pluk. Alm. 202. p. 9S. f. $0 Raj. l6l24 Kaka.Tod. daly. Hort. M&U V. p. 8r. T. 41. Burm. FU hd, p, 90. JAC(*. Oh, UI, p, iu T. 62. ü U OCTANDRIA. 559 rïge Vogten, in 'sMenfchen Lighaam, te ver- Ut dry ven en te doen verflaan. Commelyna™l* tekent aan , dat men dit Gewas , onder de Hoofd- Nederlanders , op Malabar , Praatjes noemt :SXUK. mooglyk qm de zelfde reden , als wy vervol* gens een ander Gewas , door Rumphius, dus genoemd zullen vinden. (2) Paullinia met drievoudige Bladen > de n. Steeltje s naakt , de Bladen langwerpig Kammen.' ovaal. dc* Dit is een klimmend R ankgewas met Klaau* wieren 3 door Plu mi er in Zuid -Amerika waargenomen en afgebeeld. Het valt ook , volgens den Heer N. L. Bürmannus, in Oostindie. (3) Paullinia met drievoudige Bladen , de ^ Steeltjes naakt* het middelfie Blad Spa-^jgr Uivormig. (4) Paullinia met drievoudige Bladen, de Steel* jym tjeS gezoomd. Gezrom de. (5) Paul- f2) Paullima Fol. ternatis, Per. nudis , Foliolis ovato-ob» tongis. Hort. Cliffl 15a. Seriana fcandens triphyila & racemo» fa. PLÜM. Gen. 34* HJ. f. 2* jACQj T..6I* f. 2. ($) Paullinia Fol. tern, Petiol. nudis, Foliolo medio obo~ vato. jAcq^ T. 62. f, 3* {4) Paullinia Fol. tem. Petiolis marginatfs. Hort. Cliffi i$u Curiim fcandens triphylla. Plumu Gt*+ 34* / Paullinia Fol* bitern. Fetioio intermedio marginatOj jeliquis nudis» JAC^. Tt 62* f, OCTANDRIA. 55l (10) Paullinia met driedubbeld driev. Bladen, Hl de kleine Steeltjes naakt. AF^Lt Door den Heer Jacquin zyn de Bladen stuk-!0" van deeze Soort , zo wel als van alle anderen, x. by elkander in Afbeelding gebragt, gelyk men ff ypW* deeze ook by Plumier vertoond vindt veeïbladü onder den naam van Heefterachtige Veelbla*** dige , Trosdraagende Seriana , zynde door hem in Zuid -Amerika waargenomen. Door Plu- ken et is deeze, zo wel als de voorgaande, onder den naam van Cor - Indum bladige Hee- ft cr voorgemeld ; groeijende deeze laatfte ook op 't Eiland van Porto Rico. (11) Paullinia met driedubbeld drievoudige Bla- xi. den, de kleine Steeltjes gezoomd. Tmema* Dubb. Deeze, door dien zelfden Heer, op St. Do. dricbiadi- mirgo , in de Bosfchen waargenomen , is een ge* Heefterachtig Gewas , dat by de Boomen op- klimt tot twintig Voeten hoogte. De Takken zyn rond , glad , gevoord , lang en buigzaam : de Bladen beflaan uit driedubbelde Bladfteelen , ieder met drie Blaadjes , welke fpits en onge* fteeld zyn , boven 5t midden onegaal Zaagswyze getand , de zydelingfen rondachtig , het uiterfte eens fio) Paullinia Fol. rriternatis , petiolulis nudis, Seriana frut. Pmtm* Ic, 112. Cordis Indi folio &c. Pluk» T. i<>8, f. 5* jACq. T. 61. f. Io. (ii) Paullinia, Fol. triternstis , Perioluhs margmatis. jAcq. Arrnr. Hifi. iio, T. l8o. f. 31. Oh. T. 62» f. II. Nn lï. deel IV. Stuk. $6i Agtmannice Heesters. eens zo groot en van agteren fmalst. Ujt der- AFvifL# zei ver Oxelen komen Trosfen voort, van vier Hoofd- Duimen lang , met omtrent vyftig Bloemen* stuk. Deeze Trosfen zyn tot twee Duimen langte naakt , en verdeelen zig dan in drieën, gee- vende naamelyk twee gladde platte Klaauwie- ren uit , van twee Duimen langte. Ieder Steel- tje van dezelven draagt gemeenlyk vier Bloe« men, die zeer kort gefïeeld zyn, klein, wit- achtig , met een vuil witten Kelk. Deeze Bloemen beftaan uit vier Blaadjes , twee nader aan , twee verder van elkander. Zy hebben ieder twee Honigbakjes het buitenfte beftaan- de uit vier langwerpige , holronde, witte Blaad- jes f die aan de Tippen geel zyn , regtop Haan , en dus in de eerlte opflag naar Meel- draadjes gelyken % in het onderfte der Bloem- blaadjes ingeplant : het andere uit vier ftompe ronde , Klierachtige Lighaampjes , geplaatst tus- fchen de Bloemblaadjes en Meeldraadjes. Dee- ze laatften beflaan een ledige plaats , en zyn in- geplant in het eigen Kasje van 't Vrugtbegin- zel. Hun getal is agt : zy zyn Elsvormig , ruig , niet langer dan de Bloemblaadjes , en heb- ben ovaale opleggende Meelknopjes. DrieVrugt- beginzels zyn 'er , ieder met een Draadachtigen regtopltaanden Styl , half zo lang als de Meel- ctraadjes. Deeze hebben enkelde Itompe Stem- pels. De Vrugt hadt zyn Ed. niet gezien* (12) Pau. OCTANDRIA. 563 (12) Paullinia met gevinde Blaam, de Steel- HU tjes gezoomd, de Finbladen glanzig. A*yï*u Hier toe behoort de Vyfbladige Clematis van^°°^D" Plumiilr, die Trosfen draagt van driezaadige xir. hoogroode Vrugten , als ook de Hartvormige niet vj^iadi. Blaizige Erwten van Sloane>op Jamaika groei- ge. jende, een Gewas met taaije Ranken , dat zig om de Boomcn flingert , en aan 't end der Takken Aairen draagt van geelachtig witte Bloempjes , waar op Vrugten volgen van Hart- vormige figuur. Deezc bevatten , in een hoog- roode Schil 3 welke aan drieën open fplyt, een witte Mergachtige zelfstandigheid , en daar in twee Zaaden als Turkfche Boontjes 3 die bruin zyn met een zwarte Vlak. In 't Water gefmee* ten 3 worden 'er de Visfchen door gedood, ( 13) Paullinia met gevinde Bladen en gezoorth xnt de Steeltjes; de Vinblaadjes Wollig. w^iUge{4 (14) Paullinia met dubbeld gevinde Bladen en xiv. gezoomde Steeltjes > de ondsrjten vyf, de £^ - bovenflen driebladig. b^lge"1" (11) Paullinia Fol. pifinarls , Petïolis marginatis, Foliolis nitidis. Hort, ClijJ. 52. R. Lugdk. 464. Clematfc pentaphylla dat is , die tien Meeldraadjes hebben, over. DRUKFEILEN. Bladz. 44. Aam. Lees Anthera. 62. Reg. 18. Baccifers. — iii; - - 15. Scabiofa. ' 37°» 3» **— Uitmuntendfte. De Plaaten zyn dus ingevoegd: Plaat XVIII. tegenover Bladz. 41 ♦ • XIX. ■ " - ' , «mm . • XX. ■ - 195 • . XXI. 311 . XXII. _ 381 . XXIII. 503 i I I