WA 4 ___ _NATUURLYKE HISTORIE oe ‘ UITVOERIGE BESCHRIVING DER DIEREN; PLANTEN MINERAALEN, Volgens het SAMENSTEL van den Heer AN ME LOR Met naauwkeurige Afbeeldingen. BRAM EERE EDA AERDEN EPA AL TWEEDE DEELS, ZESDE STUK: Der HEESTERS, WEA NSTERDA MS, BENE WRVENVAN À HOUTPUEN. a MSD LVL NS Ei rt EON Hef INHOUD van pir STUK, | Scrug DERDE AFDEELING. De HEESTERS. XVI, Hoorpsr. De Eigenfchappen en on- \ __derfcheiding der Samenteelige Bloce | men. Naamsreden. De Samenge- ftelde of Vergaarde behooren ’er toe. V erfchil der Blommetjes ‚… daar de Bloem uit beftaat. Kenmerken in ’t algemeen. Rangíchikking in 't by- | zonder. 5 ê . Bladz., x _XVIL HoorpsrT, Befchryving van de SA- MENTEELIGE HEESTERS, Syngene- | fia, volgens de zes Rangen , waar in dezelven voorkomen, } men 0 XVIII Hoorpsr. Befchryving van de Man- wyvicE HEESTERS, dat is de zoda- nigen, in welken de Meeldraadjes, op de eene of andere manier , met den / Styl famengevoegd zyn ; gelyk in de Pasfiebloemen en anderen plaats heeft. xe ° e me 173 * | XIX, XIX. Hoopsr. Befchryving vande Hees- zERs, in welken de Mannelyke en Wrouwelyke Bloemen , op de zelfde Plant , van elkander afgezonderd zyn , deswegen EeNnvizice (Monoikia ) genaamd ; gelyk de Hazelaars, Palm, | Wonderboom en veele anderen. Bladz. 216 XX. Hoorpsr. Befchryving van de TwEE- HUIZIGE HEESTERS (Dioikia) , dus genaamd ‚ om dat de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen op byzondere Planten voortkomen, gelijk in de Wil- gen en veele anderen, k ET) —_ XXL Hoorpsr. Be/chryving van de Veer- wyvicE Heesrers (Polygamia) , tog svelken de Pifang of Banannen ‚ Mimo- faas en anderen behooren, 4 man 408 AAN: Lj AANWYZING per PLAATEN. Rt en der Bladzyden, \ alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden, PraarT XXX. Afbeelding van Sa- MENTEELIGE HEESTERS. tegenover Bladz. 45 Fig. 1. Het Wormbladige Byvoet van de Kaap. …… ble 44 _— 2. De Uitmuntende Dreog- bloem (Gnaphalium) een der fraaifte Kaap(e Bloemgewasfen. bl. 52 A. Een Blommetje daar van met het Zaadkuifje , vergroot. | Praar XXXI. Afbeelding van SA- MENTEELIGE HLESTERS, mamma mm 67 Fig. 1. Het KruipendeGnaphalium. bl. 67 — 2. De Kroontakkige Séraal- \ bloem (XKeranthemum pro- Viferum). IJ bl. 72 A. Een Blommetje daar van, met zyn Pluis en Vrugt- beginzel. B. Een Blaadje of Blader- ftompie. Deeze beiden zyn met zeer fterke Vergrooting ge- tekend en het laatfte in ’t byzonder is wel vierdhalf honderdmaal Lighaamelyk vergroot. 3,4. De Smalbladige Straal- bloem van geele en witte Kleur. Allen Kaapfe Ge- wasfen. k U. 77 Praar XXXII. Afbeelding van Sa- | MENTEELIGE Hersters, tegenover Bladz, ® 3 Fig. Fig. 1. Het Spatelbladige Kruis- kruid van de Kaap. bl. 99 a. De Kelk van binnen met zyn Stoel. b. De zelfde van buiten gezien, c, Een der Tweeflagtige Blommetjes. d. Een der Vrouwelyken, maatig , e. Een Tweeflagtig zeer fterk; doch f. Een Haairtje van het Zaadkuifje of Pluis der Zaadjes ongemeen ver- groot , om deszelfs Baardjes aan te toonen. Zie RR: bl. roo == 2, De Turisbladige After, ook van daar. bl. Io2 f. Een Tweeflagtig eh & een Vrouwelyk Blom- metje van den Omtrek of Straal, zynde by k een byna volkomen Zaadje met zyn Pluis, allen in fterke Ver- grooting, voorgefteld. Prana XXXIII. Afbeelding van SA MENTEELIGE HEESTERS, mmm mmm TTS Fig. 1. De Heyachtige Leyfera, mede een Kaapích Ge- was, waar van by a. De geopende Kelk met een gedeelte der Blom- metjes daar in; byb een Tweeflagtie Blommetje met zyn Vrugtbeginzel ; byceen Kafje en by d een der binnenfte Schubbe- tjes van den Kelk, allen vergroat zynde, worden veorgefteld. Zie bl, 117 „4 k Fig. Ze 6 Fig. 2. De Dunbladige Othonna.bl.142 ‚Van deeze ziet men bye een Tweeflagtig Blom- metje op zyn Vrugtbegin- zel, geflooten; by f-een Vrouwelyk of Straalblom- metje en by geen Twee- flagtig dito geopend, met zyne Stylen Meelknopjes, fterk vergroot. PraarT XXXIV. Afbeelding van SA- | MENTEELIGE HEEsTERS. tegenover Bladz, 155 Fig. 1. De Stebe Gnaphaloides met haare Vrugtmaakende dee- len; als by a het Kelkje; by b het Blommetje daar in vervat; by c het Vrugt- beginzel met zyn Zaadkuif- ‚je en by d een der Kelk. blaadjes; allen aanmerke- lyk vergroot. — 2, De Bafteria Capenfis, be- {chreeven. A bl. 158 Een geópendBloemhoofd- je daar van is by e afgebeeld; een Vrouwelyk of gelubd Blommetje by f, en een Tweeflagtig met zyn Styl en Meeldraadjes zeer dui- delyk, by 2: zynde een der Jaatíten afzonderlyk by A, en het Zaad by # vertoond. — 3. Het Seriphium Gnaphaloi- des. Ee bl. 165 De Bloemhoofdjes daar van beftaan uit Wollige Kelkjes k, witte Bloempjes l bevattende, van Schub- betjes mm famengefteld, waar in het eigentlyke Blomme- tje n verhoolen is, welks Pluis ongemeen fterk ver. groot voorkomt by 0. Praar XXXV. Afbeelding van EEN- HUIZIGEe ° ° mmm sm 217 ' His. fg. v. De Fatropha Herbacea uit Westindie , met haare Bloemtros. , bl. 278 A. Derzelver Mannelyke Bloem met de Meeldraad« jes alleen, geopend. B. De Vrouwelyke Bloem, die bovendien een Styl en Vrugtbeginzel heeft, ook geopend. Fig. 2. De Gage) of Brabantíche Myrte met haare Zaad- hoofdjes. ll. 346 Praat XXXVL Afbeelding van TWwEEHUIZIGE. _« tegenover Bladz, 399 Fig. 1. De Clutia pulchella van de Kaap, zynde het Wyfje of de vrugtbaâre. bl, 400 A. Hetlang gefteelde Bloemp- ___je daar vane mm 2. Het. Mannetje of de on- vrugtbaare van de zelfde Soort, B. Het kort gefteelde Bloemp- j2 daar van, beiden fterk vergroot , om de Meel draadjes te vertoonen. Praar XXXVII. Afbeelding van VEELWYVIGE, Ë ene get) mams 423 Fig. 1. De Brabejum of Krans- boom , anders Kaapfe Amandel. ’ bl. 424 A. De Mannelyke, B de | Vrouwelyke C. De Tweeflagtige Bloemen van dit fraaije Gewas, vergroot. _D. Een Trosje vande Vrug- ten. . bl. 427 BE BESCHRYVING D E R PLANTEN. SSISISSSISSISISISI SSS st DERDE AFDBEELING. EES TERS, RENNEND DNH OO PD ST UK, De Eigenfchappen en onderfcheiding der Samen- teelige Bloemen. Naamsreden. De Samenge- ftelde of Vergaarde behooren ?er toe. Vers fchil der Blommetjes, daar de Bloem uit bee flaat. Kenmerken in ’ algemeen, Rangfchik- king in ’t byzonder. | Ejvaattak ben gevorderd tot de Negentiende y T Ss Klasfe van het Stelzel der Sexen, ) ff die geen Boomen heeft uitgeleverd, LAS maar in welke verfcheide Heefters begreepen zyn. Dezelve voert den Grickfchen naam Syngenefia, welken ik SAMEN TEELI- GE heb verduitfcht (*). De Heer LiNNAus j zelf (*) Zie het II. Deers l. Srüx van deeze Nartuurlyhe Hi Aorie , datis het Eerfte van de befchtyving der Planten , bl. 245» II. DEEL, Vlo STUKe a Dr EIGENSCHAPPEN „IL zelf leidt dien naam af van de Griekfche woet« AFDEELs den eùv (famen) en yiveis (Voortteeling) , wes- ‚Hoorp- halve zyn Ed. oogmerk , in deezen , myns oor- STUK. deels, met gezegde benaaming veel beter gevat is, dan met die van Zwager - Planten of andere vreemde bewoordingen , wier betekenis niet ge= reedelyk in ’t oog loopt of zelfs oneerlykheid influit. ‚De reden dier Behaaming , van den Ridder opgegeven, is, dat. de Mannelyke Teeldeelen , te weeten de Meelknopjes (Anthere ,) van ver- fcheiden Meeldraadjes (Stamina), famenge- groeid zyn en één Cylindrifch of Rolrond Lighaam uitmaaken, dienende dus gezamelyk tot bevrug- ting van een enkel Zaadje, Hier komt by, dat de Blommetjes , in deeze Klasfe , elk tot een byzonder Zaadje behoorende , door het- zelve op een zelfden Stoel (Receptaculum) in- geplant , en van een gemeenen Kelk omvangen zyn, waar in veele Zaaden te gelyk tot volko- menheid worden gebragt 5; om welke reden de Plantgewasfen van deeze Klasfe ook Samentee- lige genoemd kunnen worden, Die van de laat- fte Smaldeeling alleenlyk, Eenwyvige (Monoga- mia) genaamd, welke maar weinig in getal zyn en als een aanhangzel ’er bygevoegd , moet men hier van uitzonderen, In deeze Klasfe „ naamelyk, zyn die Geflag- ten vervat , welken de vermaarde TouRN E- FORT, naar dat derzelver Bloemen uit een me- nigte van regelmaatige Blommetjes , tot een Kop il f gn f U Wonne EN MER KH EN „B Kop of Hoofdje vergaard gelyk in de Diftels IL. en ânderen : of uit veel onregelmaatige en als “DEE half doorgefheeden Blommetjes famengefteld wa- Hoorg= ten, gelyk in de Paardebloemen: of uit een ver- STUÉ gaaring. van de eerstgemelden , door een ge- ftraalde Krans van de laat{ten omringd, gelyk in de Zonncbloemen , Afters en dergelyken , beftonden , in drie byzondere Klasfen gefchike hadt, Anderen , gelyk Rav en BOERHA A- ve , hebben dezelven altemaal begreepen on- der den naam van Samengeftelde Bloemen. An- deren wederom gaven ’er den tytel aan van Samengehoopte of Vergaarde eenbladige Bloom- pjes: komende dit op een en “t zelfde uit. Sommigen namen den Gemeenen Kelk en Stoel, die ‘tot een Bewaar- en Zitplaats voor deeze Blommetjes ftrekt, daar by in aanmerking. — Hoe kenbaar ‚ nu, die Plantgewasfen aan dít laatfte en hoe gemakkelyk daar door van anderen te onderfcheiden zyn, heeft nogthans in de famenvoeging niet alleen, maar ook in de ge- fteldheid van deeze Blommertjes een wonder- Iyke verfcheidenheid plaats, die het onderzoek; van deeze Klasfe tot cen der Keurigfte , doch tevens moôeielykfte Onderwerpen maakt van de Natuurlyke Hiftorie. Verfcheidene hebben zig, derhalve, daar op in ’t byzonder toegelegd. Na TourNErFoRT is dit tuk door den be- toemden VArILLANT en PONTEDERA in ’ Daglicht gefteld 3 maar vervolgens, na dat de Groote Linnaeus ’er gebruik van gemaakt ; ld, AD, en IL, DEEL, VI, STUK, UI. 4 De EIGENSCHAPPEN. en de niet minder Kruidkundige Hoogleeraar A. L VAN Roven de Rangfchikking veranderd Hoorp. hadt, door den Geleerden Heer BERKHEY ; STUK, thans Leétor der Natuurlyke Hiftorie op de „Hooge School te Leiden , niet alleen met een omftandige Befchryving , maar inzonderheid door naauwkeurige en zeer fraaije Afbeeldingen, van alle de zo algemeene als byzondere Eigenfchap- pen deezer Bloemen , grootelyks opgehelderd (*), Gedagte Hoogleeraar hadt, uit de opgegeve- ne bepaalingen van den Ridder , de volgende KENMERKEN van deeze Klasfe opgemaakt. SYNGENESIA, Samenteelige. De Kerk , het algemeene bekleedzel van veele Blommetjes „ is eenvoudig „ gefchubd, of meervoudig. leder Blommetje heeft een eigen Kelk , het Kroontje zynde van het Zaad, zit- tende op den top van ’t Vrugtbeginzel. De BLOEM is famengefteld uit veele Blom- metjes, die eenbladig zyn, met een lang zeer dun Pypje op het Vrugtbeginzel geplaatst s en deeze Blommetjes zyn: of Trechterachtig ‚ met een Klokswyzen Rand, die (*) In zyn Ed. Difertatie Tnauguralis , getyteld Expofitie Charadterifica Struttura Florum, qui dicuntur Compofiti, per J. LE FRANCQ VAN BERKHEY. Leid, 1760. De Friefche Hoveuier MrrsE heeft de befchryving der Samenteeligen Bloem-Gewasfen ‚ in navolging van LINNAUS , in de Hol- landfche Taal voorgefteld , en daaromtrent zyne Aanmerkine gen aan de Wereld medegedeeld ; Leeuwe 1765, in O&a vo, met Afbeeldingen, BUNKER Nom urkeml Kk Bin s die in vyven verdeeld is, de Slippen omge. UL boogen uitgebreid hebbende: of ien en Spatelachtig , met een lang, plat, uit-Hoorps waards gefirekt Randítuk , aan den tip ge-*TUKe heel, drietandig , vyftandig of geknot: of _ Gebrekkelyk, wanneer zy geen Rand , geen Pypje of geen van beiden hebben, De MEELDRAADJES, Vyf in getal, zyn „zeer korte, dunne, Haairtjes , in den Hals van het Blommetie ingeplant, met fmalle opgeregte Meelknopjes , die zydelings fämengegroeid zyn tot een Pypachtig ‚ vyftandig Rolletje, zo lang als de Rand. De STAMPER heeft cen langwerpig, Vrugte beginzel , waar op het Blommetje met zyn Voet rust , en een Draadachtigen opgeregten Styl , zo lang als de Meeldraadjes , doorboo- rende den Rol der Meelknopjes. De Stempel is in tweeën gedeeld , met omgeflagen uitge= breide Slippen, Een ZAADHUISJE ontbreekt er aan. Het ZAAD is enkeld , langwerpig, dikwils vierhoekig , meestal van onderen iaer. en wel , van boven Gekroond.met een Kuifje, van veele Straas len in ’t ronde geplaatst, die of enkeld zyn of geftraald, of Takkig; en dit Kuifje is on- gefteeld of zit op een Steeltje: of met cen klein Kelkje, dat dikwils vyftandig is en bly- vende. Of Ongekroond , en dus geheel naakt. A3 De il, DEEL. VI, STURe mi. (AFDEEL. XVI. Hoorp- STUK, | 6 DESSEL GEN SCHAPEEN De gemeene STOEL der Vrugtmaaking ontvangt veele ongefteelde Blommetjes, op eene Schyf „ die hol, plat, verhevenrond , Pieramidaal of Klootrond is, en deeze heeft de Oppervlakte Naakt, oneffen door een weinig ingedruke te Scippen: of Haairig. ‚ als bedekt zynde met opgeregte Haairtjes 3 of Kaffig , als met Elsvormige, plate; regtop= ftaande Katjes, die de Bloempjes afzonderen , bekleed. _Deeze Samenteelige Plantgewatfen, nu, zyn door den Heer A. VAN ROYEN in vier Rans gen, van Spatelbloemige , Kopbloemige , Nuakt- bloemige en Straalbloemige ‚ onderfcheiden ;-heb- bende zyn Wel Ed. daar in de Planten van den Leidfchen Akademie- Tuin, meestal volgens de Soortlyke bepaalingen en Geflagtsverdeelingen van den Heer LINNAUS, overgebragt en voorgefteld (*). De eigen Rangfchikking van den Ridder is, gelyk ik. bevoorens aangemerkt heb, hier van aanmerkelyk verfchillende. Zyn Ed. merkt aan, dat ’er van de gedagte Blommetjes Tweeflag= zige zyn, die zo wel Meeldraadjes als een Stamper hebben : Mannelyke , die Meeldraad- jes hebben en geen Stempel: Vrouwelyke , die een Stamper bezitten zonder Meeldraadjes, en Gelubde , die noch Man hoch Vrouw zyn, als hebbende geen Meeldraadjes en geen Styl of. Stem | €) Vid, Fler, Leidenfis Pradrens, Leid, 1740, p‚ 1372 H3 Èce \ Bar KEN MBR K EN 4 Stempel. Dit heeft zo wel plaats in Spatelblom- Hb _ | metjes als in Trechterblommetjes, en hier uit APDERIK fpruiten de volgende „ weezentlyk plaats hebben Hoorns: de , Verfcheidenheden van Samenteelige Bloemen, °*U& { Trechterachtige Tweeflagtige | in de Omtrek, r. Trechterachtige Vrouwelyke in de Omtrek. 2. Trechterachtige Gelubde in de \ Met Trechter- : htive T | Omtrek. 3. achtige Twee | snarslachtide Twoelheces í {lagtige Blom-\ E ige Tweeflagtige in OP en de Omtrek. 4. metjes op de Pen Vrouwelyke in Schyf en de Omtrek, s. Spatelachtige Gelubde in de y _Omtrek. 6. | Naakte Vrouwelyke in de Om. Berch 7e Met Trechterachtige Mannelyke op de Schyf en Naakte Vrouwelyke in de Omtrek van den Stoel. 8. Met Spatelachtige Tweeflagtige op de Schyf, en in de Omtrek , beiden. g, Alle deeze Verfcheidenheden zyn door den Heer LiNnNnmus betrokken tot vier Rangen, welke ik bevoorensduidelyk voorgefteld heb (*), naamelyk tot die van | IL. Eeag- (*) In het Il, DEELS I., STUK van deeze Natuurlyhe Hie Hories bladz. 247. A 4 MN, DEEL. VI, STUK ur. ÂFDEEL, XVI. Hoorpe STUKe 9 Der EIGENSCHAPPE NR IL. Egaale Veelwyvery. 9, Ts 4. II. Overzollige Veelwyvery. 2, Ss Te II, Wrugtelooze Veelwyvery. 3, 6. IV. Noodzaakelyke Veelwyvery. 8. En daar is bygevoegd een Rang van V. Afgezonderde Veelwyvery ; als mede van VI. Eenwyvery. | Deeze laatfte Rang, uit de Grondbeginzelen van het Stelzel der Sexen voortvloeijende , heeft ‘er, zo LINN Aus zelf aanmerkt, bygevoegd moeten worden ‚ om dat het weezentlyk Ken- merk der Blommetjes van deeze Klasfe beftaat jn de famengroeijing der Meelknopjes tot een Rolletje met een enkeld Zaad beneden den Voet van het Blommetje. Dit laatfte,, evenwel, heeft geen plaats in alle zeven Soorten , welke tot deezen Rang betrokken zyn, en‘ dus wordt die, by fommigen ‚ van de Samenteeligen uitge- monfterd. De Franeker Hovenier MEEsE ‚Gem miek” onbekwaam Kruidkenner, zou, in zyne Verhan- deling over de Syngenefia , (welke, zo hy ver- klaart, alleenlyk tot opheldering van het gene LinNEus daar van gezegd heeft, ingerigt was ,) echter tot dit laatfte overhellen, Hy oordeelt ‚ naamelyk , dat de Enkelde Paaring , gelyk hy ’t, Woord Monogamtia verduitfcht, in fommige opzigten tegen de andere Rangen ftryde , of liever, niet met dezelven overeen- kome, ’t Is waar, dat de Bloemen hier geens- | zins Ne zn bi, 6 k B MED î N Bt AKE NIM ESR OK Bi. CQ zins in een Gemeene Kelk vergaard zyn, en Ile ook. niet als enkelde Blommetjes aangemerkt eee B kunnen worden , dewyl zy in verfcheide Ge- Hoorp- j flagten van deezen zesden Rang geen enkelde STUK: Zaaden geeven; maar hy heeft niet opgemerkt , dat de famengroeijing der Meelknopjes het Hoofd - Kenmerk uitmaakt van deeze Klasfe , en dat bygevolg alle de Planten, wier Bloemen dit op die wyze hebben, daar toe betrekkelyk zyn. De Aanmerking , dat in fommige Soorten. van Violen zulks geen plaats zou hebben, is voor iemand , wien de menigvuldige Speeling der Natuur in de Uitheemfche Planten , en de moeies lykheid om dezelven naar de uiterfte ftrengheid / in het haar behoorende Geflagt te plaatfen , bee | kend is ; derhalve van de noodige toegeeflyke heid in deezen bewust; van weinig belang. Ui het voorbeeld van’t Geflagt van Laurus alleen, tot de Negenmannigen thuis gebragt, waar in Soorten voorkomen met vyf, zes en de gewoos ne Laurier met van agt tot veertien Meeldraad= jes ; als ook uit dat van Zsculus, waar in de eene Soort zeven, de andere agt Meeldraadjes heeft ; en wel inzonderheid uit dat van Walz- riana , waar in eenmannige , twee ‚ drie en viermannige Soorten begreepen zyn; ziet men klaar , welk een moeite de Ridder aangewend heeft om de Geflagten niet te vermenigvuldi- gen, en hoe veel zyn Ed. gelct heeft op de uit- wendige Geftalte. Zo dat de onvolkomenheid , hier in Be hebbende ‚ moet aangemerkt wore AS den Se DEFLô Vla STUK. Il to DE EIGENSCHAPPEN ' den als een onvermydelyk Ongemak, fpruiten= ee de uit de fpeelzugt der Natuur. Hoorp: STUK, De Klasfe der Samenteeligen vereifcht, in de Kruidkunde , eenige byzondere Benaamingen, gelyk ’er reeds, in dit Hoofdftuk, door my ge= bruikt zyn. Ik meen reden gehad te hebben , om in het verduitfchen van de Latynfche of Griekfche Weorden , door Linneus daar toe gebezigd, van die van gezegden Kruidken- ner af te wyken, Ik volg den Ridder in de onderfeheiding van Elores Capitatî [Kopbloemie ge] , Discoidei [ Schyfbloemige |] en _Rudiati [Straalbloemige]; waar van de eerften Flosculofs van TourNEFoRT getyteld waren, … De Schyfbloemige , wegens de platheid dus ge- naamd , komen met de Naaktbloemige van den Hoogleeraar vaN ROYEN , dat eigentlyk on- geftraalde Straalbloemen zyn „ nagenoeg overe een. De Afdeeling der Semiflosculofi ; welke door beiden behouden wordt , is naauwlyks in een Nederduitfeh Gewaad te fteeken. Ik ges bruik , derhalve , daar toe de benaaming van Spatelbloemige ; om dat de Blommetjes , waar zy uit beftaan , door my Spatelblommetjes ge- noemd worden, in navolging van ’t Woord Li gulati , dat geene Tongblommetjes betekenen kan, en dezelven gelyken grootendeels ook meer naar een Spatel, dan naar een Tong, die altoos fmaller uitloopt , terwyl zy dikwils naar *t end verbreeden of evenbreed blyven, De Hlosculë Tubulofi , die in de Kopbloemen de geheele Bloem ; E ‚N KEN MER K E Ne Ir Bloem, en in de Straalbloemen het midden of Ils de Schyf beflaan , noem ik niet Pypblommetjes „AFDEEL: (hoewel die benaaming vry algemeen gebruike Hoorns Iyk is,) maar Trechterblommetjes: want zy zyn°TUKe altoos Trechterachtig en men vinde ’er die in geheel geen Pypje hebben ; ’t welk nooit , by- na , aan de Spztellslomierjes ontbreekt, Des ziet men , dat ik maar de verwarring in deezen getragt heb te vermyden. Dat ik het Bedde of de zieplaats van de Bloem [ Receptaculum] den Stoel noem ; is om dat dit Deel deezen naam voert in de Artisjokken. Voor ’t overige komen de benaamingen der Vrugtmaakende deelen níet de genen, die ik te vooren in dit Werk gebruikt heb , overeen. „De Plantgewasfen van deeze Klasfe hebben meest‘ de Bladen overhoeks of overshands aan ‚de Stengen en Takken , zelden tegen elkander over of gepaard, Onder de zevenhonderd Soor- ten , die daar in opgeteld waren , vondt de Heer Dr. BerKHEYy maar vyftig. van de laatstge. melden, Eenige weinigen, bovendien, hebben drie- of viervoudige Bladen. In ai meeften wordt de Steng van de Bladen eenigermaate Scheedachtig omvat, wanneer dezelven ongefteeld zyn. Zeer veelen van de Spatelbloemigen heb- ben de Bladen door uitfnydingen Vinswyze of Lierachtig verdeeld. Men vindt ’er veele Hee- fterachtigen of Heefters onder, gelyk uit de volgende befchryving zal blyken, XVIL HOOFD. IIe DEEL. Vla STUKS I2 SAMEKNTEELIGE HEESTERS u, BESEESSELLEELOEDELEEEN AFDEEL. XVII XVIL HO OF D:S-T/ DK Hoorpe STUK ; ij Befchryving van de SAMENTEELIGE Hee- STERS, Syngenefia, volgens de zes Rangen , waar in dezelven veorkomen. EERSTE RA'ne, Egaale Veelwyvery. DD" noemt meff de gefteldheid van deeze Samenteelige Bloemen , wanneer alle de Blommetjes Tweeflagtig zyn , dat is , zo wel een Styl en Vrugtbeginzel als Meeldraadjes heb- ben, Dit heeft plaats in de Eerfte, Vierde en Negende , der gedagte Verfcheidenheden of Soorten van Samenteeling, en hier toe behoort het Geflagt van CA GrArdieh De Kenmerken van hetzelve zyn: een naak- te Stoel ; een Haairig Zaadkuifje : een Rolron- de, langwerpige Kelk, die van onderen alleen- lyk eenigermaate gekelkt is, Het bevat vyftien Soorten, waar van de ze- ven eerften Heefterachtig zyn, als volgt. (1x) Cacalia, die een Heefterachtige Steng heeft ; (1) Cacalia Caule Fruticofo , obvallato Spinis petiolaribus truncatis. Syst. Nat. XII. Gen. 933. p. 535. Weg. XIIL p. 6rr. Kleinia Caule Carnofo &c,‚-H. Cliff. 395. Cacalianthce mum Caudice papillari, DIL, Elth 63, Te 55 £, 63. Cacalia Papillaris. Getepelde. SEEN GE BONES TIA a8 heeft!, bewald met Steelachtige geknotte HE Doornen. En . Set Hoorne Deeze, onder den naam van Kleinia met een spr. Vleezige Steng, die bewald is met geknotte pne Steeltjes, in de Kliffortfche Tuin voorgefteld „Rang. is by DiLLENIUS onder dien van Cacalian- themum met een getepelden Stam afgebeeld. Zyn Ed. merkt aan , dat die Tepels Houtig zyn, piertegenftaande de Bladen de Sappige hoedanigheid van Huislook hebben. Zy blyven van de afvallende verdorde Bladen over. Uit Holland was deeze Soort in den Elthamfchen Tuin gebragt. (2) Cacalia , die een Heefterachtige Steng 1 heeft, met langwerpig Eyronde Bladen; 4,5% | 8 … Phorbiuns. de Bladfteelen met drie Streepen neder B *_waards afloopende, dige. Onder den naam van Ant- Euphorbium is dit Gewas , dat insgelyks zyne afkomst van de Kaap der Goede Hope heeft , door verfcheide Autheuren afgebeeld, Het voert dien naam, als een Tegengift zynde van het Zuphorbium ; dewyl het door de zagte I.ymerigheid van zyn Sap kon dienen om de fcherpheid van die Gom- Harst (2) Cacalia Cauie Fruticofo , Fol. ovato-eblongis planis , Petiolis bafi lineâ triplici deduêtis, Kleinia Fol. Carnofis plas nis &c. H‚ Clif. 395. Ant-Euphorbium. C. B. Pin. 387, Dop. Pempt. 373. MORIS. Hift, III. p. 345. S. Ze T. 37. fa 10, DiLL. Elth. 63. T. 55. f 23 3e IL DEELe VI, STUK, d4 SAMENTEELIGE HeEsTEns UL Harst te temperen, Dopvonéus acht dat rei men ’t zelve tot de Telephia zou kunnen bez Hoorp- trekken. Het komt ’er, in ’t uiterlyk aanzien, STUK. enigszins mede overeen, hebbende ronde groe- Eerfte a b Rang, ne Stengen , met Bladen als van Porfelein be= zet, doch de Bloem- en Vrugtmaaking ís groo= telyks verfchillende; gelyk men dit by Morr- SON en DiLLENIUS kan zien. Hi (3) Cacaliá, die een Heefterachtige Steng Cacalia Cuneifolia. heeftven Vleezige Wigvormige Bladen, Wigbladi- É : ge De Steng van deeze is Vleezig , met onge- ribde vlakke Bladen „ van onderen een weinig zond. ’t Gewas kwam van de Kaap, en fcheen hier thuis te hooren ; doch de Vrugtmiaaking was; alzo het in de Upfalfche Tuin niet gebloeid hadt, door den Ridder niet onderzogt. IV. (4) Cacalia , die een Heefterachtige famenge- Pin flelde Steng heeft , de Bladen Lancetvor- ‚smalbla. mig plat, met flaauwe merktekens der dige. Bladfteelen aan de Steng. Deeze voert thans den bynaam van Kleinia, welken Geflagtnaam LiNNmaus verworpen | heeft, (3) Cacalia Caule Fruticofo , Fol. Cuneiformibus Carnofis. Mant. 110, (4) Cacalia Caule Fruticoo compofito , Foliis lanceolatis planis, Petiel, Cicatricibus obfoletis, Kleinia Fol. lanceol, &c. H: Cliff. 395, Cacalianth, Folie Nerii glauco. Dirr, Elth, 61. T, 54. f. 2. Frut, Ind. Orient. Lavandulz folio. C. B. Pin, 401, Nec Cacalia, nec Cacaliaftrum &c. KLEIN Jdonogt. Burm. Fl, Ind. pe 175. KEEN OLB NIE Brik 18 heeft; hebbende dien te vooren aan deeze Ge-_ HL wasfen gegeven. Zy was van zyn Ed, , in de eid befchryving der Planten van den KliffortfchenHoorp= Tuin, Kleinia met vlakke Lancetvormige Bla-*T®E den en eens gladde Buikige Steng, genoemd ge- Pi weest. De vermaarde KLEIN heeft ‘er een byzonder Werkje over uitgegeven, zeggende. , Het is geen Cacalia , noch Cacaliaftrum ; 2» maat misfchien een Heefterachtige Tithymas s> loides met Oleander-Bladen.” Het zou de Oostindifche Heefter met Lavendel - Bladen zyn van C. BAUHINUS, die daar toe den Läven. delbladigen Boom van CrLusius betrekt: waar van een Tak, uit Oostindie in Engeland over= gebragt, door deezen Kruidkenner is afgebeeld, Het onderfcheid , tusfchen Lavendel. en Ole- ander- Bladen, ís evenwel wat groot. Dirt r- NIus heeft het Gewas, onder den naam van Cacalianthemum , afgebeeld , en merkt aan, dat hetzelve, in vier of vyf Jaaren tyds, opfchiet tot twee of drie Ellen hoogte en tot de dikte van een Arm. Het groeit op de Kanarifche Ei. landen, en misfchien ook in Indie , zo Lr n- Nus aanmerkt, De Hoogleeraar N. L. Bur- MANNUS brengt deeze Soort tot de Oostin. . difche Planten thuis. C 5) Cacalia met een Heefterachtige Steng en v. Cacalig gekneepen Vleezige Bladen, Fade Dee- Dikbladi- ge. Cs) Cacalia Canle Fruticofo , Fol, compresis Carnofis. Klei. EI, DESLe VI, STUD 16, SAMENTEELIGE HEESTER& AE Deeze is onder den naam van Afrikaanfch xvir. Boomachtig Kruiskruid, met Bladen en Geftalte Tagen: van Ficoides , door ComMErryN in Afbeel- Eerfle ding gebragt, onder de zeldzaame Planten van Rang, den Amfterdamfchen Tuin, Het maakte ’er uit Zaad geteeld zynde , in twee Jaaren tyds een Gewas van meer dan twaalf Voeten hoog; zig aan den top in veele Steeltjes verdeelende, die vergaarde Blommetjes voortbragten in Rol- ronde Kelken en daar op volgden gepluisde Zaaden. - Het Loof was Zeegroen en als met een blaauwachtige Daauw bedekt. Men vindt ser drie Verfcheidenheden van in de Hoven ;, ten opzigt van de grootte en figuur der Bla- den, zo de Hoogleeraar N, L. BURMANNUS aantekent. vr. _ (6) Cacalia met een Heefterachtige Steng en Ahja platte Vleezige Bladen. Kruipende, Deeze , zo wel als de naastvoorgaande, van de Kaap afkomftig, komt in Geftalte zeer met dezelve overeen , maar de Bladen zyn holach- tig plat van boven, niet op zyde, zegt LIn- NA&US, en het Gewas heeft een kruipende Wortel , dat de andere niet heeft, Te Upfal hadt het niet gebloeid, (7) Car Kleinia Fol. Carnofis lanceolatis °&c. H. Cliff. 595. Senecio Afric. Arborescens, Ficoidis Folio & facie, en Succ. Se Pp. Ii, Te 49. (6) Cacalia Caule Fruticofo , Fol, Sn s Carnofis danst, IIe. ’ OAT Nd! B IN MENS UT ::A 17 (7) Cacalia met een Heefterachtige Takkige Wle Steng ‚ de Bladen Liniaal , vlak; yer. AEDEELG Jpreid. _ Hoorpd Dit is een klein Heefter - Gewasje „zin B groeijende , volgens Arpuinus, met Draad-, De achtig dunne Takjes, en zeer {malle , verfprei-/. de , niet Vleezige Blaadjes. Benel Bloem- meene. fteeltjes draagen een vyfbladigen Kelk , dic®chtig- veele paarfche Blommetjes bevat. Het Zaad- kuifje beftaat uit ftekelige Haairtjes. EurPraATORIUM, Een Naakte Stoel 3 een gepluimd Zaadkuif- je: een Kelk die langwerpig en gefchubd is: de Styl der Blommetjes lang en ten halve ge- fpleeten : maakt de Kenmerken van dit Geflagt uit, Het. bevat meer dan twintig Soorten, onder welken veelen Heefterachtig zyn. gNaar het getal der Blommetjes, in de gemeene Kelk ver= vat, wotden zy in Afdeelingen onderfcheiden, als volgt, X Met vierbloemige Kelken, (1) Eupatorium met Lancetvormige geaderde, _ HL upatda flaauw rinus Jen (7) Cacalia Caule Suffcuticofo Ramofo , Fol. Lincaribus, Dalea, “planis , fparfis. Mant. 109. Cacalia Fol. Lin, integerrimiss Caulibus unifieris. ARD. Sp. Ile p‚ 39. Te 19. (1) Eupatorium Fol, lanceolatis venofs obfalete ferratis glabris, Calyc, quadrifloris , Caule Fruticofo, Syst. Nat. XII. Gen. 935. p. 536. Weg. XIII, p. 612, Dalea Fruticofa &c, BROWN, Fam, 314. T. 34, fe Ia B bn Me DEELe Vie STUK 13 SAMENTEELIGE HEESTERS, un flaauw getande gladde Bladen, de. Kelken ÄrDEEL, , , S DE Hoorp- vierbloemig, de Steng Heefterachtig, XVI Door den Engelfchen Heer, Doktor Bro w- STUR. te Eafie NE, is dit Gewas op Jamaika ontdekt, dat hy Rang. genoemd heeft Dalea , die Heefterachtig is, met langwerpige ‚ fmalle , eenigermaate getane de , wederzyds, verlangde Bladen tegenover elkander , en Bloemtrosfen aan ’t end der Tak- ‘ken. Hy heeft ’er de Afbeelding van gegeven. n. (2) Eupatorium met fmal Lancetvormige s Wegen _drieribbige, byna effenrandige Bladen. PjoHee Deeze, door DrrLeENtus onder den naam dig. van Virginifche met fmalle Bladen en witte Bloemen ‚ afgebeeld , fchynt die te zyn van PLUKENET; welke ruig is en de Bladen naar * Loof van Hyfop gelykende heeft. Die van den Heer CrayToN met witte Bloemen, op de toppen der ‘Takken digt famengehoopt, en veee le lange , fmalle , ftekelige Bladen , fchynt ’er naar te gelyken, Het groeit een Elle hoog. mir, (3) Eupatorium met een windende Steng , en Eupato- 4 f ete Harivormige getande 9 Jbitfe Bladen. dens. ‚ Klimmend, Dit (2) Eupatorium Fol, lanceolato - linearibus trinerviis fubin- tegerrimis. Eup. Vitg. Fol. angufto , Flor. albis, Dier. Elth. d4ï. T. 1is. Éf, 140. Eup. Virg. Flore albo, Hyflopi Fol. emulum. Mor. Hift, III. ‘pe 93. Eup. hirs, Hyflopi Fole zemula, &c. Pum. Alm. 141, T. 88.f. 2, RA). Suppl. 189. (3) Eupatoriun Caule volubili , Foliis cordatis, dentatis 3 acutis, H, Cliff. 396. H. Ups. 253. R. Lugdb. 156, GRON. Virg, 120, COLD, Noveb. 13ze Conyza Scandens Bec, PLUM ds Swan cht Nier tAA ‘eG Dit is mede een Virginifche, als een nieuw HI | Soort van Clematis , met Komkommer - Bla- er den, by PLurKeNer geboekftaafd, ‘Men Hoorp. betrekt ’er toe , de Klimimende Conyza , metSTUE- hoekige Bladen van Nagtfchade, byPLuMIER. R ard *x Is een Watergewas , dat welriekende witte Bloemen heeft , de Bladen lang gefteeld , zo de Heer CrAYToN aantekent. Hier toe behoort , zo thans aangetnerkt wordt ; dat Oostindifche Gewas van Java, waar van de. Hoogleeraar N.L, BurMANNUs de Afbeel- ding heeft gegeven, onder den naam van Harte vormig Eupatorium , wegens de geftalte der Bladen , die ook lang gefteeld zyn en de Ran- ken zeer glad, draagende Pluimen van Bloe, mer @). (4) Eupatorium met cen windende Stiens, de _ ww. Bladen Eyrond effenrandig. Eupato- Fium Hess : flonis. \ Tot deeze Soort wordt het Eupatortum me? aartbladig, fpits Hartvormige Bladen, van den Heer Mir- LER, t'huis gebragt ; zo dat de gedagte Oost- indifche , welke de Bladen van zodanige fie. guur en niet getand heeft , hier nader fchync À | thuis Te, 9ò. Clematitis novum Genus, Cucumeris folio, Virg. PLUK. Alm. 109. T. 163, f, 3. C4) Eupatorium Caule volubili „ Fol, ovatis integerrimis, H. Cliff. 396. ‘Eupat. Fol. cordatis acuminatis &ec. MILte Dit. 16, Conyza Americana fcandens &c. AMM. Herb, ay t, (*) Eupatorium Cordatum, Burm, Bi Jud, pe 176, To EESTE B a IE, DEEE, VI, STUKe | XVII. Hoorp- STUK. Eerfte Rang. Vv, Eupatoe Fium Zei danieum. Geyloních, VI. Eupatöe rium fesfie difolium. 4o SAMENTEELIGEZHEESTERS. thuis te hooren. Het is een klimmend Gewas , “met Aairen van Bloemen , daar alle de vier Blommetjes buiten den Kelk uitfteeken. De Groeiplaats wordt gefteld te Vera Cruz in de Westindiën, * * Met vyfbloemige Kelken. (5) Eupatorium met Piekswys’ Eyronde, ge- fleelde, getande Bladen. De Bladen van dit Gewas, ’t welk Houtige Stengen heeft , zyn van boven zwartachtig s van onderen met een witte Wolligheid overs toogen , zo de Hoogleeraar J. BURMANNUSs in zyn Ed. befchryving der Ceylonfche Planten, aantekent. Uit de Afbeelding blykt, dat het- zelve de Bladen aanmerkelyk ge-oord heeft, wordende Pupula genoemd van de Ceylonee- zen, om dat het op woefte Steenachtige plaat- fen groeit, (6) Eupatorium met ongefteelde Lancetvormi- ge Bladen, die de Steng omvatten. On gefteeld. E en (s) Eupatoriun Fol, ovato- haftatis, petiolatis , dentatis, Fl. Zeyl, 306. Eupat. Zeyl. &c. Mor. Hift. III, p. 99. Ca calia Foliis Auriculatis ferratis &c. BURM. Zeyl. 52. T. 21e Jacobza Senecionis Flore , Zeylanica , odorata. RAy, Suppl. 188. BuRM. Fl, Ind, 176. (6) Eupatorium Fol. fesfilibns amplexi - enk diftin&tis lanceolatis. If, Ups. 254. GRON. Virg. 118. Eupatoriam Virginianuma Fiore albo &c, MOR, Hit, III, pe 98. RAJe Suppl. 188, hal SVE NIEG BON VRREAT A at ‚Een Virginifche , met witte Bloemen, en Bla. HL ee N > hs | den als van. Kruifemunt , doch fmaller, onge: HEDERLs fteeld en zeer fyn getand , maakt deeze Soort Hoorp- Uit. STUK, (7) Eupatorium met Bohdemvuimige getande … vi. Bladen , de Kelkblaadjes Lancetvormig, Eras aan de punt Vliezig en gekleurd. bam Wite Deeze, in Penfylvanie groeijende , heeft een regtopftaande geftreepte Steng; de Bladen ge- paard, byna ongefteeld, breed Lancetvormig. Aan ’t end komt een Bloemtuil , die geheel wit is: want de Kelken zyn gefchubd met Blaadjes ‚ wier toppen Vliezig zyn en wit. Hier van heeft deeze Soort den bynaam, (8) Eupatorium met Eyronde , gefteelde , vin. … Zaagswys’ getande Bladen, ln rium Chia Deeze , in China door den Heer Os rec eineerhs waargenomen „ heeft de Steng rond gearmd „ bykans naakt; de Bladen gepaard, fpits Eyrond, grof getand, gefteeld , glad, van onderen blee- ker. Aan ’t end komea de Bloemtuilen voort. (9) Eupatorium met ongefteelde , afgezonder- ys, de, rondachtig Hartvormige Bladen. Adie WIL, e° “Rondbla- ig. (7) Eupatorium Fol. Lanceol. ferratis, Calycinis Foliolis lanceolatis, apice fcariofis Coloratise Vig. KIL apice mem. branaceis Coloratis. Mant, 111. (2) Eupatorium Fol, petiolatis , ovatis, ferratis. Sp. Elan, 1172 (9) Eupatorium Fel. fesfilibus diin&is , {ubrotundo « corz B 3 dar Il, DEEL VI. STUK, a SAMENTEELIGE HerEsTERS. UL De rondheid der Bladen onderfcheidt deeze ; as die naar de Valeriana eenigermaate gelykt, en Hoorp: Cacalia met rondachtige ongefteelde Bladen by STUK _MoRrIsOoN is getyteld, Zy heeft haar Groei plaats in Virginie en Kanada, rs de (Io) Eupatorium met geribde Laucetvormige mum, Bladen , de onderften uitwaards eenigere Allerts . grootst. maute getand , de Steng Heefterachtig. Het Virginifche Eupatorium met zeer lange en fmalle Bladen , van MorisonNs, is niet naauwkeurig befchreeven. Men heeft deeze Soort te Upfal uit Penfylvanie bekomen, De Stengen zyn eenigermaate Houtig , en komen uit een blyvende Wortel voort, maar vergaan _ Jaarlyks. ’t Gewas groeit Mans langte hoog. De Bloemtuil is wit, met de Meelknopjes al= leen paerfchachtig bruin, De overigen Soorten, waar onder het Eupa- tofium Cannabinum of Boelkens- Kruid, zullen onder de Kruiden befchreeven worden, PrERONIA, Vederkruid, De Stoel is, ín dit Geflagt, bezet met Bore ftel- datis. Eupatoria Vaterianoides Virginienfis &c. PLUK. Alme 14. T. 88. f. 4- RAj. Suppl. 139. Cacalia Fol, rotundiori- bus 8c. Mor. Hif. II, p. 94e (ie) Eupatorium Fol, Lanceolatis nervofis, inferioribus exe tio fubferratis Caule Suffiuticofo. H, Ups, 253. GRONe Pirg. 118, Eupat. Virgin. longisfimis & anguftisfimis Foliise Moris, Zi. Ile pe 97. RAJ. Suppl, 137e Briem UC B MBIENT Ae 4/23 fteltjes , die in veelen verdeeld zyn: het Zaad- A kuifje eenigermaate gepluimd: de Kelk Schub- sir. achtig bekleed. Hoorp- Het bevat twee Soorten, beiden van det" Kaap afkomtftig, naamelyk. (Cx) Pteronia met verftrooide Bladen, die aan _n. den rand gehaaird zyn Campan Die gehaairdheid der Bladen , welke daar Weriekens door als Vederachtig zyn in deeze Soort, zal®® waarfchynlyk aanleiding gegeven Hanen tot den Geflagtnaam. ’t Gewas is Vederdraager ; „met. Bladen van Camphorata , door Varr- LANT getyteld. Men betrekt ’er toe , de Kruiderige , Heefterachtige , Moorfche Conyza van PrLUKENET , hebbende een groote Goud- geele Bloem, uit Pyp-Blommetjes famenge- fleld, Het is een Heefter , met een Steng van drie Voeten hoog ; de Bladen zeer final , vlak , uitgebreid en op zyde gehaaird hebben- de, de Bloemen aan ’t end „ eenzaam, geel „ grooter dan die van de Santolina, zegt de Rid der. (a) Pteronia met gepaarde Bladen , de Take pi teronta ken gegaj eld en wyd gemikt. Dit poorzinnn liz “_(r) Pteronia Fol. fparfis bafi ciliatis. Syst. Nat, XII, Gen. Paarbladie 937- P- 538 Vege XIII. p. 614. Am. Acad, VI, Aft. 48. ge, Pterophoros Camphorata, foliis ad margines pilofis, VAILEe —AEE. 375, Conyza Aromatica Frutesc. Mautrit. PLUKe A{ant. 56. Tu 345. f.'56. 2, (2) Prterenia Fol, oppofitis, Ramis dichotemis divaricatis. B 4 | Cy= 1. DEEL: VI. STUKe aA SAMENTEELIGE HEESTERS. UI, Dit is ecn Kaapfch Heeftertje van een Hand- ArDEEL, palm hoog ‚ met kleine , Lancetvormige eeni- Hoorp- germaate Wollige iadies ‚ de Bloemen aan STUK. >» end, ongefteeld en geel hebbende; de Blom- ah metjes diep verdeeld , twee langachtige Stem- pels; de Zaaden ruig, het Zaadkuifje Borftelig , den Stoel Kaffig ; volgens den Hoogleeraar D. vAN ROYEN. Tot dit Geflagt betrekt de Heer BERcIus, onder den naam van Pteronia rigida , een Kaapfch Heeftertje , dat zeer Takkig is, van een Voet of hooger. Deszelfs Steng en Takken zyn vierkantig ‚, de Takjes rond, allen ftyf en bee zet met Wigachtig fmalle Blaádjes ‚ Wollig en ongefteeld, een halven Nagel lang: de Bloemen aan ’t end , eenzaam „ hebben een Tolronden Kelk , van fmalle , ftompe, Kafachtige Schub= ben , naar beneden allengs korter , ide aller- Jaag(ten Eyrond. De Blommetjes zyn Trech= terachtig „ geel van Kleur , met een Rolrond, Buisachtig , Meelknopje , den Mond in vyven gefneeden hebbende, De Zaadjes zyn gekroond met een zeer fyngepluimd Zaadkuifje. De Stoel js bezet met ftyve, fpitfe , Schubbetjes , in — plaats van Kafjes ; dat weinig verfchilt: doch de befchryving is wat duifter , en mooglyk heeft daarom LINNdUs deeze Soort niet ere kend. S T Es Cyanus Cêntauroides frutescens Lavandule folio, BREYN Prodr, Ille Pe 28, Te 57e f. 3e Cont. Fasc. Pp: 21e, SNES EL B NIEU A. 25 STEHELIN A HE. nt”, ÄFDErt. Dit Geflagt naar den Heer STEHELIN XVI van Bazel , van wien men eenige Kruidkun-HO0rp dige Waarneemingen heeft > waaríchynlyk ge- Eert: tyteld , heeft zeer duidelyke Kenmerken. DeRang. „Stoel is bezet met zeer korte. Kafjes : het Zaadkuifje Takkig gepluimd : de Meelknopjes geftaart, Zes Soorten zyn ’er in begreepen;, als volgt. (1) Stehelina met Draadachtige Wollige Bia- T: den, de Kelk- Schubben aan de Punt Vlie- Ered zie en omeeboosen. dese 5 be Wollige. De Ethiopifche Jacéa van PrukKeENET,; hier aangehaald , heeft de Doorntjes en Schub- betjes der Hoofdjes Goudglanzig. Bercrius;, dit Gewas , van de Kaap afkomftig, befchry- vende, zegt dat de Bladen twee Duim of lan- ger zyn , Draadachtig dun , met een Sleufje overlangs en witachtig Wollig , gelyk ook de Bloemen aan ’ end der Takjes, die als binnen den Kelk verholen zyn, welke uit fimalle Schub- ben beftaat. De deelen der Vrugtmaaking kwa- men overeen met die van dit Geflagt , in % algemeen. ; (2) Ste. (1) Stehelina Fol. Filiformibus tomentofis , Squamis Ca!y- cinis apice membranaceis reflexis. Sysr, Nar, Xil, Gen. 938. pe 533. Peg. XIIL. p. 614. BERG, Cap. 232. Gnaphalium Fol, linearibus &c. R, Lugdb. 1sre Jacea Ethiopica, Staechae dos Citrine majoribus & towentofis foliis &c, PLUK. Alm, 193, Te 302. f, 3e B 5 II, DREL: VI, STUKe # 26 SAMENTEELIGE HEESTERS, 1. (2) Stehelina met fmalle getande Blaadjes, ÁFDEEL: Ben de Kelkfchubben Lancetvormig; heu Zaad- Hoorp- ‚ kwifje eens zo lang als de Kelk. STUKe IL. Dit Gewas, dat in de Zuidelyke deelen van „othelina Europa, Spanje , Languedok en Provence , Twyfel. groeit, is onder verfcheide paamen voorgefteld achtige. geweest „ naar ’t gene hier onder blykt. Het komt ook voor als een middelflag tusfchen de Serratula, Gnaphalium en Stehelina, zo Lin. Neus aanmerkt , geevende ‘er derhalve den bynaam van Twyfelachtige , aan, Tourn e- FoRT noemt het Jacéa die een Hoofdje heeft, met Rosmaryn - Bladen. Men vindt de Af« beelding by Loser (*) , waar uit blykt, dat de Hoofdjes , wegens de langte der Zaadkuif- jes, langwerpig zyn. Het groeit Heefterachtig op dorre plaatfen , hebbende de Takjes en Bladen Wollig en de Kelkfchubben paarfchachtig , zo Govan aantekent. Volgens MacnNor is t een zeer fraay Plantje , bloeijende in de __ Maand September. (3) Ste- {2) Stehelina Fol, linearibus denticulatis, Squamis Calyci- nis lanceolasis , Pappo Calycibus duplo longiore, ALLION. Nic. 73. GOUAN Monsp, 430. Gnaphalium Caule Ftuticofo &c. R. Lugd. 1s1e Stoechas odorata purpurea. Lon. illuftr. MAGN. Mfonsp. 247, 297. Stoechadi citrinz affinis. J.B. Hiff, MI. pe 156. Elychryfum fylveltre' Flore oblongo, C‚ B, Pin 265, Chame « Chryfocome &c, BARR. Icon. 406. Jacea capi. tata Rosmarini Folio, TOURNF. Jnf?. 4440 (*) Stoechas citrina altera inodora, LOR: Jons 486, Vid, GQUAN, le C. AMINO BAN WEMA! a} (3) Stehelina met ovaale Bladen, UL Ë Ärpzer, Op Kandia, op de Hierifche Bilanden en in, Xvm. Provence , groeit deeze , die een Boomachtigesrus, En Heefter is, met rondachtige Zilverkleurige Bla- 7. den en Bloemen heeft als de Koornbloemen. pe vee Ô À rbores= TouRNEFOR T noemtze Boomachtige PFacéa „eens. met Bladen als van den Styrax.Boom, De Kelk; oraachr be] @ beftaat uit ftompe Schubben: het Zaadkuifje is Takkig gepluimd , de Meelknopjes zyn van onderen getand: geen gelubde Blommetjes ko- men ‘er in voor. 2 (4) Stehelina met ffomp Lancetvormige Bla- tv, den. | Srehelina bve Fruaricofa. : ° 6 Hezfter. Deeze groeit op Kandia en in de Levant sachtigee volgens Dr. GrERARD. De Bladen zyn by die van Weegbree door ToURNEFORT vere geleeken , en by de Olyfbladen door Var re LANT, ’t Gewas is Heefterachtig en heeft Bloem- (3) Stehelina Fol. ovalibus, SCHRERB. Dee. IL, T. 1. Cen» taurea Calycibus fquamofis, Fol. ovatis fubtus tomentofi®, Grn,Prodr. 187. Raponticoides Fratescens Styracis folio, VAILL. AE. 179, Jacéa arbor Styracis folio. TOURNE. Infl. 4450 Cyanus Arboresccns alterg Folio Styracis. ALP. Exot. 33. Te 32. Frutex rotundo Argenteo folio, Cyani flore, C‚ B. Pin. 45Ze (4) Stehalina Fol. Lanceolatis obtufis. Centaurea Fruticofa, sp. Plane, 1286, Cyanus repens anguftifolius. C. B. Pix. 274. Cyanus repens, LoA. Ie. 548. Jacea Frutescens Plantag. Folio, Flore albo, TouRNr. Cor. 32, Rhaponticoides frutese eens Olez folio, VArrr, AE, 1 79 IE. DEEL, VI, STUUR» 98 SAMENTEELIGE HrEesTErs, “_mL Bloemhoofdjes gelyk de voorgaande Soort, wor- Ei Es dende Kruipende Smalbladige Koornbloem ge- Hoorp: tyteld van C. BAUHINUS. STUKe wt (5) Stehelina wet fmalle , zeer lange, digt len geplaatfte , omgeflagen Bladen. | ynbladi- Onder de Serratulaas is deeze geteld ge- ge. weest , die den bynaam van Chamepeuce, dat is Laage Pynboom , voert, wegens de Naald- achtige figuur der Bladen, ‘Zy groeit ook op Kandia, en is een Heeftertje , dat uit den Wortel veele Stengetjes voortbrengt, die digt bekleed zyn. met Bladen van gezegde figuur, witachtig , zo ALPINUS aantekent. Op % end der Stengen komen „gelyk in zyne Af. beelding, de Bloemhoofdjes voort. ME. (6) Stehelina met Elsvormige , opgeregie , Imbricata, Wollige Bladen. Schubbla- : dige, De bynaam van deeze Soort, die aan de Kaap haare Groeiplaats heeft, is ontleend van den Heer BERGIUS , door wien dezelve om- {tan- (s) Stehelina Fol, lincacibus confertis longisimis revolutis. Serratula Chamepeuce. Sp. Plant, 1147. Centaurea Calycibus inermibus &c. H‚ Clif, 421, Bs Lugdb. 138. Jacea fruticans Pini folio. C‚ B. Pin. 271. PLUK. Alxt 190, T. 94. fe 3e, Chamzpeuce, ALP. Exat. 77. T. 76. Stcebe capitata , Cha- mapeuce. ALP. Exot. 77. T. 7$. Stoebe Cretica fruticans, Pinez anguftis Foliis. MOR, Jifl, MI. pe 133. S, 7e Te 26e f. 3e S (6) Stehelina Fol, fubulatis ereétis tomentofis. Mant, 281, Stehelina Calycibus turbinatis, Fol, acuminatis ovatis imbri. catis. BERG, Cap. 233, VALI REIN B da he ftandig befchreeven wordt. De Steng is Hee. ML fterachtig, rond , Wollig, bezet met Kroontjes Aa van Takken , die ook Kroontjeswys' bekleed Hoorn. zyn met Draadachtig dunne gebladerde Tak-STUE- jes , hebbende zeer kleine, Éyrond gefpitfte 2 Riss. gladachtige, van onderen wit-Wollige , ver- {preide, Schubswys’ opleggende Blaadjes. ‘Twee Bloemen, de eene en ‚ de andere met een kort Steeltje , komen aan ’t end der Tak. jes voort. De gemeene Kelk is uit {malle Schubben famengefteld, die fpits en glad zyn, aan de kanten met een witte Wolligheid ge- haaird en aan ’t end een Kaffig Schubbetje heb- bende, dat blaauwachtig gekleurd is, als een Straal zig vertoonende. De Bloem is korter dan de Kelk-Schubben. De Blommetjes zyn als gewoonlyk. Het Zaadkuifje is zeer fyn gepluimd, blaauwachtig: de Styl Draadvormig met twee lange Stempels: de Stoel naakt, met verheven Stippen. CurYsoco Ma. Pronkbloem, De Plantgewasfen van dit Geflagt hebben een naakten Stoel; het Zaadkuifje eenvoudig; den Kelk half Klootrond , gefchubd; den Styl naauw- lyks langer dan de Blommetjes. Het heeft zyn naam van de fierlykheid der Bloemhoofdjes, die veelal Goudkleurig of hoog groen zyn ‚, en bevat elf Soorten , waar van de zeven eerften Heefterachtig zyn , als volgt, (1) Pronk. LI, DESL, VZ, STUK, | | tel SAMENTEELIGE HEESTERS. UL (1) Pronkbloem die Heefterachtig is met gt: Aneet, paarde Stomp ovaale Bladen, de Bloemen Hoorns gebondeld en gefteeld, STUK. | Le De Heer Bererus betrekt dit Gewás tot ze. di mikt zyn. Het Heer de Steng Feefferiiiitk) 5 byna tond , rimpelig , regtopítaande ; en de Bloemen aan Tuiltjes. LiNNmus merkt aan, dat het zeer naby komt aan de tweede Soort van Pteronia ‚ verfchillende daar van byna als leen, doordien het den Stoel naakt heeft, De groeiplaats is ook aan de Kaap der Goede Ho- pe. De Bloemen zyn geel; de Kelken Rolrond ftomp. zi. 2) Pronkbloem „ die Heefterachtig is, met det se _Liniaale, regte , gladde Bladen, die aan reAe 4 ik e dd de Rug afloopen (*) mige. B, … Dee: (1) Chryfocoma Fruticofa , Fel. oppofitis ohovatis , Floribus fasciculatis pedunculatis. Syst. Nat, XII. Gen, 939. p. 539. Weg, XIII, p. Ó1s. Am, Acad. VI. Aft. 49. Eupatorium di- varicatum, BERG Cap. 129. Cyanus arberescens minot; Fol, Majoranz. BREYN. Prodr. 2. p. 40. le, T. 170 f. 2 (2) Chryfocoma Fruticofa Fol, linearibus rectis glabris, Dorfo decurtentibus. H. Cliff. 397. Ups. 252. R. Lugdh. 146. Conyza Ethiopica Flore bullato Aureo, PLUK. „Alim, 400, T. 327. f. 2 Elichryfum :Aft. multi. tenuifol, frutescens,. VOLCE. Nor, p. Te 148- (*) Dat islangs de Takken heen zig uitrekken met den verlangden Grondfteun > of dus, zonder de Takken te omvat- gen , als aan dezelven kleeven , ’t welk Folia decarrentig bete- kent, Zie Phil, Bot, Tabe Ille £, 950 Ut IR Sef G Es: No Bi Bik As SÌ Deeze beantwoordt ; door hääre Goüdgeele IL, Bloemen, aan den Geflagtnaam, Behalve Pru- ien * KENET , die dezelve Ethiopi/che Cony/a tytelt, Hoorne geeft ’er VorLcKAMER de Afbeelding van „$TUE ondet den naam van Afrikaanfch Elichryfum , fn dat veelbloemig , fmalbladig en Heefterachtig is, zeggende ‚ dat hetzelve Houtige Stengen uitgeeft , van een Voet tot twee IV otten en hooger zig verheffende, met een menigte van fmalle , ftyve ; blygroene Blaadjes omringd, Op de enden der Takjes zitten eenzaame Bloe. men, die naakt zyn, uit een gefchüubden groes nen Kelk voortkomende en befprengd met een groote veelheid van geel Stuifmeel, ’t Gewas zegt hys blyft altyd groen , en groeit van zelf aan de Kaap der Goede Hope, (3) Pronkbloem , die laag Heefterachtig is, ri. met fmalle GPA Biaden , de TakkenCirfo. wyd gemikt. a De Heer Bereoius befchryft deeze, ook een Kaapfch Gewas , dat de Steng Heefter« achtig en famengefteld heeft , met zeer wyd gemikte effene Takken , welke drie- of vier- voudig zyn, de Bladen fmal, {lomp , glad en uitgefpreid, de Bloemen aan tend, eenzaam; naauwlyks gefteeld. Weinig verfchilt deeze „ voor ’t overige, van de voorgaande Soort. (4) Pronk- (3) Chry/ocoma Sufftuticofa, Fol, linearibuys glabris , Ramis divaricatis, Jdant, 230, BERG, Gap. 234e Ie DEELe VIe STUK) WE ÄFDErLe. XVII, Hoorp- STUK IV. Chryfocoa gi CETNUA. Knikbloe- mige. Vv. Chryfoco- ma ciliata. Heybla- di ZCe ‚V) SAMENTEELIGE HEESTERS, (4) Pronkbloem die laag Heeflerachtig iss met fmalle omgekromde , eenigermaate ruu- we Bladen , de Bloemen geflooten knik- kende. Deeze, door den vermaarden CoMMELYN in Afbeelding gebragt , groeide in de Amfter- damfche Tuin met Houtige Stengetjes van een Voet hoog, bezet met fmalle Blaadjes als van Vlafchkruid , en droeg geele Bloemen, gelyk de meefte overigen , enkeld op ’t end der Tak- jes. Hy maakt van het knikken der Bloemen, voor de ontluiking , geen gewag. (5) Pronkbloem die laag Heefterachtig îs , met [malle regte , gehaairde Bladen en ruigachtige Takken. | Anderhalf Voet hoog groeide deeze, die Afrikaanfche Heybladige genoemd is van Com- MELYN, de Blaadjes byna rond en Kranswyze om de Takjes hebbende , de Bloemen Kroon- tjeswyze geplaatst, Het Loof hadt een geu- rigen Reuk en Speceryachtigen Smaak, (6) Pronk- (4) Chryfocoma Suffrutic. Fol, linearibus reeurvis fubfcabris à Floribus nubilibns cernuis. H. Clif. 379, R. Lugdb. 146. Coma Aurea Africana fruticans, Fol, Linarie anguftis d major, CoMM. Hort. II. pe 89. T. 45. (s) Chryfocoma Suffrut, Fol. linearibus reêtis ciliatis Ramis pubescentibus. Coma Aurca Afr, fruticans Erica folio, Comm, Aert, IL. p. 95. Ta Serre te B NES Tal 95 met de Takken en Blaadjes Wollige en Tak: Ë …__ Hoorne Deeze heeft de Takjes Wollig , witachtig 5 srux, de Blaadjes final en regt , van onderen insge- vr. lyks Wollig , de Bloemen gelyk in de andere tien Soorten, Wollige. (7) Pronkbloem die laag Heefterachtig îs » sjnr de Bladen Lancetvormig Eyrond, omge-,Ruuwee kromd , Zaagiwyze getand , de Bloeme fleeltjes ruigachtig hebbende. | In de befchryving van den Cliffortfchen Tuin, is deeze Baccharis genoemd geweest; en by DirLeNrus onder den naam van Afrikaans fche Conyza, die fynbladig isen Heefterachtig, met een Goudgeele Bloem , afgebeeld. Het is een laag Heeftertje, gelyk alle de voorgaane den van de Kaap afkomftig. TARCHONAN THUS. Dragonbloem. De Stoel is Vezelig , het Zaadkuifje ge- Pluimd (*), de Kelk eenbladig, ten halve in ze. (6) Pronkbloem die laag Heefterachtig is, } IL (6) Chryfocoma Suffruticofa , Fòl, Ramisquê tomentofis. De Roven. | (7) Chryfièoma Suffruticofà „Fol, Eanceolato- ovatis recut- vis, denticulato- ferratis, Pedunculis pubescentibus, Baccharis Fol. ovato-lancéolatis fetratis , Caule (uffruticofo. Horta Cliff. 404, Conyza Aft, tènuifolia fubfruteseens Flore Aureo, DiLL, Elth. ro4. T. 88. f. 103. (*) Dus vind ik de Kenmerken , niet alléen in Ed. Syst. Nat, XII, mâar ook in Ed. eg. Xlli, , by de befchryving K voor- IL. DEEL, Vl, STUK, 34 SAMENTEELIGE HeErsrTers, UL. zevenen gedeeld en Tolrond, in dit Geflagt 3 ate ’t welk maar ééne Soort, van de Kaap afkom- Hoorp. flig, bevat, SEI De eenigfte Soort van dit Geflagt ís door den aki. Vermaarden VAILLANT geplaatst onder de nanshus _ Tarchonanthes , welken naam hy afteidt van het Camphora- js zus Kruid dat men Dragon noemt , naar welks dende, Bloempluim en Bloempjes die van dit Kaapfe _ Gewas eenigermaate gelyken zouden. HEr- *MANNUs achtte hetzelve naby te komen aan het Elichryfum of aan de Chryfocoma, Het groeit, zegt hy, van zelf op Steenachtige woes- te plaatfen aan de Kaap, en, van daar in der Leidfen Akademie. Tuin overgebragt zynde ; hadt het zyne Stengen of Ryzen wel tot de hoogte van zes of zeven Voeten opgefchooten , zynde Houtig, Takkig met een wit Wolligen Bast bekleed , en Bladen hebbende, welke eeni- germaate naar die van Salie geleeken. Deeze wa- voorgefteld; doch in de Lyst of Optelling voor aam deKlasfe flaat in beiden’; de Stoel is Haairie ; het Zaadkuifje Haairig , omkleedende 3 en in Gen. Ed vl. het Zaadkuifje kroont hee Zaad niet , maar bekleedt Herzelve, Van waar komen deeze tegenftrydigheden ? (1) Tarchonanthus. Syst, Nat, XII. Gen. 940. Pe 539% Weg. XIli. p. 616. BERG. Cap. 236, H‚ Cliff. 398. R. Lugd- bat. 152. Elichryfo affinis Arborescens Afr, &c. HERM, LEusdb z3e. le. ps 229. PLUK. Alma 134. Te 174. {He WeinM. IL. T. 476. f. D. Tarchonanthos, VAILL. A 1719. Elichrvfum Arb. Aft. BOERH. Lugdb. 1. pe 121, Conyza Afr. Frutescens , fol. Salvie , odore Camphorz. TOURNE. Jeff. 45s Pfeudohelichryfum. Moris Haf?, Ille pe 90e FABRe Hemst, 429, KNIPR. Orig. Cent. Ils BTN CAE ANA HE is A ORS Waren dik en ftyf , van boven groen, van on= deren wit ,met veele fchuine Adertjes , van eenen ÁFDEEE; ‘fcherpen Kruiderigen Smaak ; en van een on- Hoor» gemeen fterke Reuk, als tusfchen de Salie en STUK: Rosmaryn. Aân ’t end der Stengen gaf het „Eeke, veele, Takjes uit, met kleine Wollige Bloem- pjes, die paarfch - violette Baardjes hadden rond- ° om een bleek Schyfje , dat bezet werdt met zeer dunne Kuifdraagende Zaadjes, De kragten kwamen met die van Rosmaryn overeen. De Hoogleeraar FagBricius dit Gewas waarneemende in de Helmftadfe Akademie- Tuin, waar het een reeds oud Boompje was , dat alle Winters, doch zonder Zaad te draagen, bloeide , getuigt , dat alle Blommetjes twee- Dagtig. zyn. De gemeene Kelk was flaauw gecl, enkeld vyfbladig, uitgebreid, met rondachtige, vlakke, gelyke Blaadjes : de Blommetjes, van de gewoone Geftalte , waren eerst wit, ver- volgens bruin , gelyk de Meelknopjes, die een witten gehoornden Styl, veel langer zynde „ doorlieten., De Stoel hadt een ruige Haairig- heid, zo lang als de Blommetjes. ’t Getal der Blommetjes is door den Heer BERGIUS zes- tien , of daaromtrent, bevonden, en de Stempel {pits , eenigermaate Halse zynde, A THANAsrA. Duurbloem. Deeze Griekfche naam betekent het zelfde als de Franfche naam Zmimortelle, die op fom- mige Soorten van dergelyke Bloemen, wegens Ca der= IE, DEEL, VI, STUKS 36 SAMENTEELIGE HEESTERS, UL. aerzelver Onverganklykheid , is toegepast , waat- AFDEEL. om menze, in ’t Nederduitfch , fomtyds Zee Hoorp- venjaars - Bloemen tytelt , en ik geef ‘er dese STUK. wegen den naam van Duurbloem aan. zen *___In de Plantgewasfen van dit Geflagt is de Stoel met Kafjes bezet ; het Zaadkuifje Kaffig en zeer kort; de Kelk Schubswyze gekleed. Het bevat elf Soorten , die meest Heefter- achtig en van de Kaap afkomftig zyn, als volgt. | ‚E } (1) Duurbloem met eenbloemige zydelingfe Tantra Bloemfteeltjes , de Bladen Eyrond en om- Rappige. gekromd, Deeze Soort is , volgens den Hoogleeraar BurMmANNus, een Heeftertje , met veele Takjes en Bladen van de gezegde figuur, on- gefteeld , overhoeks „ gefpitst , glad. Uit de Oxels komen eenbloemige Steeltjes voort, lane ger dan de Bladen. De Kelken zyn langwer- pig, gefchubd en effen, met de binnenfte Schubben fmal, Vliezig, uitgebreid. De Blom- - metjes zyn door fmalle Kafjes, van langte als dezelven , onderfcheiden en de Zaaden met een zeer kort Kuifje gekroond, (2) Duur- (1) Athannfia Pedunculis unifloris lateralibus, Foliis ovatis recurvatis. Syst, Nat. XII. Gen. 943. p- 540. Veg, Xlll. p. 616. Am, Acad, VI, Afte 5% Santolina fquarrofa, Ame Asad, IV. p. 229, SEL NG B NIBIS: T A, 39 (2) Duurbloem wet eenzaame end- Bloemen Ille en Liniaale Bladen. aes (3) Duurbloem met byna ongefteelde end- Bloe- \COFD: 3 je STUK men, de Bladen Lancetvormig ruig. d Athanafsa Tot deeze Soort is niet alleen de Koppige , crenata: maar ook de Geflippelde, van Brrerus, (’nuis $ekerel- gebragt. Deeze Heer, evenwel, merkt aan, ur, dat in de eerfte de Bloemen eenzaam of en Gspitata. keld aan ’t end der Takjes voorkomen, gelyk B de vermaarde BreEyN die afgebeeld hadt, en in de laatfte doorgaans vier by elkander, die eenigermaate gefteeld zyn; gelyk in de Af. beelding van Periver. Dit fchynt een aan- merkelyk verfchil aan te duiden. Bovendien was de Stoel , in de eeríte , bezet met Ímal Lancetvormige Kafjes, aan den rand zeer fyn gehaaird, en in de andere byna naakt, komen. de alleenlyk eenige fmalle gehaairde Kafjes tus- fchen de buitenfte Blommetjes voor. In deeze waren de Blaadjes befprengd met doorfchynen- de (2) Athanafia Flor. folitariisjterminalibus , Fol. linearibus , Santolina Fol, linearibus , Flore folitario terminalí. H. Cif, 398. Stehelina Fol. fubtrigonis , fquamis Calycinis crenatis, Sp. Plant. Tp. 840. (3) Athanafia Flor. terminalibus fubfesfilibus, Fo! lanceoe Loeis hirfatis. Am, Acad. VI, Afr. so. Chryfanthemum Ca. nyzoides Ethiopicum Capitulo aphyllo , Fol. Majoranz. BREIN. Cent, T, 73. MOR. Hif?, 111. S. 6. pe 21. Te 3e f. 43. Athanafia Capitata, BERG. Cap. p. 237, Ath. punâata, ibid. p. 233, Tanscetum Capenfe Buxi folio, PET, Gazophe pe 442. T. 81e fe 6 C 3 IH, DEEL. VI, STUK, 38 SAMENTEELIGE HEESTERS, „HL de Stippen, in de eerfte wederzyds ruig Wol- AE lig , langwerpig ovaal, de bovenften. Lancet- Hoorp- vormig. *t Is een glad Gewas met rondachtige STUK, Bladen en drie of vier end-Bloemen, wordt thans door den Heer Murray EA Iv. (4) Duurbloem , met tweebloemige Steeltjes ple de Bladen Lancetvormig, gekarteld, fromp Wollige. en Wollig. Deeze in de Zuidelyke deelen van Europa en in de Levant, aan de Küsten van de Mid- dellandfche Zee , grocijende, wordt ’er Laage Katoen of Katoenkruid geheten. Andeten gee- ven ‘er den naam van Zee- Gnaphalium aan, Het is een blyvend Gewas, dat naar het Gna- phalium gelykt „ zynde geheel Wollig. Het _Zaadkuifje ontbreekt t'eenemaal en de Kafjes zyn van langte als de Kelk. Het fchynt als een middelflag te zyn ddie de Atigaan ja en Sancolina, v. (Cs) Duurbloem met enkelde Tuiltjes , de Bla- sah den Lancetvormig ‚ onverdeeld, naakt Brembla- digt getropt. Dee- dige. (4) Athanafta Pedunculis bifloris, Fol. Lanceolatis , crenae tis , obtufis tomentofis. Santolina Corymbo terminali fubdivie fo , Feliis oblongis integerrimis obtafis. H. Clif. 393. GRON, Orient, 257. Filago maritimmas Sp. Plant. 927. Mitr, Di. T, 135. Gnaphalium maritimum. C. B. Pin, 263. Chryfan- themum perenne Gnaphaloides maritimum. MOR. Hifl. III, p. 81e S.6. T. 4. f. 47. GER, Prov, zin. (5) Atkhanáfia Corymbis fimplicibus , Foliis Lanceolatis indivifis , nudis confertis. Syst. Nat, XII, pe 540, Ne 13e Mante pe 46e Su We IE ME INWE S To Ad 39 Deeze ; wederom van de Kaap afkomftig , HL maakt een Takkig Heeftertje uit, met onge- “nr {teelde Bladen , van gezegde figuur en plaac- Hoorpe zing, Aan ’t end der Takken komen Kleine TES ‘Tuiltjes voort, van drie of vier ongefteelde enn Bloemen. De Kelk is Eyrondachtig , effen’, gefchubd , naauwlyks grooter dan een Tarwe- Graantje, veelbloemig (4). (6) Duurbloem met enkelde Twilijes, de Bla- „in ee ‚_ den Lancetvormig, onverdeeld ‚met Pool, Pahescens B De Afrikaanfche Coma Aurea, die de groot-“ fte in haar Soort is , met Wollig gryze Bla- den , door CoMMmeLyYN in Afbeelding ge- bragt , wordt hier bedoeld, Hy zegt, dat de- zelve een. Stam heeft van wel drie Voeten hoog , met Takken van twee Voeten lang, die aan ’t end gekroond zyn met Bondels van gee le Bloemen , in Schubachtig gryze Hoofdjes vergaard en gevolgd wordende van ftuifachtige Zaaden. ; <7) Duurbloem met enkelde gedrongen Tuil- vr. Annug. ijes, Jaalykfe, (T) Hier boven flaar, in Mant. p. 464, Geniftifol, Flores folitarië , dat is, de Brembladige heeft eenzaame Bloemen. Dit moet, zekerlyk , door Drukfeil veranderd zyn, en een andere Soort betekenen; doch weke, valt zwaar te gisien, (6) Athanafia Corymb. fimpl. Fol, Lanceolatis ind vifis villofis. Am. Acad. IV. p. 229 Coma Aurea Fruticofa om- nium maxima, Fol, tomentofis & incanis. COMM. Hort. II, Pp. 93. T. 47, (7) Athanafsa Corymb. fimpl. coardtatis , Foliis pinnatif- C 4 dis le DEEL. VI. STUKe Ii. AFDEEL, XVII. Hoorp- STUK. Eerfe Rad 40 SAMENTEELIGE HEESTERS, tjes , de Bladen Winswyze verdeeld met Tandjes. 8 Deeze Afrikaanfche is een Jaarlyks Gewas, met groene fappige Steeltjes , Bladen, hebbende van een Vinger lang , glad, dik, met eenige Infnydingen, De Bloemen, die ronde gefchube de Hoofdjes uitmaaken , Goudgeel van Kleur, zyn als Kroontjes aan ’t end der Takken fa- mengetropt, Het Zaad -is klein, langwerpig , bruin , met een zeer fyn Kuifje. De Steng is, volgers MacNorLrus , een Elle hoog, De Afbeelding en befchryving van TRIUM-- FETTI, hier aangehaald , fchynt aanmerkelyk te verfchillen, Als eene Verfcheidenheid wordt hier t'huis gebragt de Reukelooze Afrikaanfche Achilleg ‚met gefnipperde Bladen van dien zelfden Au- theur, welke door den Leidfchen Hoogleeraar A. vAN Roven, onder den naam van Achile lea meet Tandswys’ gefnipperde effenrandige Bladen , die een driedeelige Punt hebben, is voorgefteld, ij (8) Duur- dis dentatis, Elichtyfum inodorum glabrum, Coronopi folio, annuum. MAGN. Monsp. 308. HERM. Lugdb. 228, T. 227. Chrys. Corymbiferum. TRIUMFEIT, Obs. 85. T. 36, Bellis polyclonos annua Afticana, Coronopi folio, MOR. Hij?, HT. Ps 30, B, Achillea inodora. Sp. Plant, 1265. Achillea Fol. dent. laciniatis integert. apice trifidis, R, Lugdh. 176. Agerax tum laciniatis foliis inodorum Africanum. HERM, Flore s5« BOERH. Lugdb, 1. p. 125. SY NGENESIA 41 (8) Duurbloem wet fare elis Tuilen en UI, omgekromde Bladen; de onderften Liniaal' eere en getand , de bovenften Zaagswys gekarteld, Hoorp- STUKe De vermaarde COMMELYN geeft een Af- vri, beelding van deeze, die in de Amfterdamfef!/272/2 Tuin gekweekt een Steng hadt van een Voet , Gerande. , rond en bruin, veele Takjes uitgeevende , mee Bladen als gezegd is en Kroontjes van geele Bloemen, waar op gekuifde Zaadjes volgden. Die Soort, welke onder den bynaam van levigata , wegens de effenheid der Tuiltjes , is voorgefteld geweest, word: thans aangemerkt als een Verfcheidenheid van deeze. (9) Duurbloem met enkelde Tuiltjes, de Bla- ry, den driekwabbig en Wigvormig. Trifurca- ide Driekwab» Door den zelfden Hoogleeraar is deeze ookbige, afgebeeld , zynde uit Zaaden van de Kaap voortgeteeld. Zy heeft de Bladen aan ’t end in drie Tandswyze Kwabben verdeeld en byna Zilverkleurig , de Bloemen geel, en gepluisde - Zaaden, (zo) Duur- (2) Athanafia Corymb, compos, Fol. recurvis, inferioribus linearibus dentatis , fuperiorlbus ovatis ferratis. Santolina Co- rymbis compofitis faftigiatis &c. H. Cliff. 398. R. Lugdbe 147. Coma Aurea Afr. Prutescens 8c. Comm. Rar. T. 41. (9) Athanafia Corymb, fimpl. Fol. trilobis Cuneiformibuse Santol. Corymbo fimpl. terminali , Fol. trifidis. H, Clif, 397. R. Lugdb. 146. Coma Aurea Aft. fruticans , oli glaucis, &c. Comm. Hort. Ile p. 97. T. 49e C 5 Ie. Dex, VIe STUK, 42 SAMENTEELIGE Hrgsrers, UL (ro) Duurbloem met enkelde Tuiltjes , de Arent Bladen ten halve Liniaalverdeeld, Hoorp- \ « STUKs Onder den naam van Afrikaanfche Heefter. x. achtige Coma Aurea, met Bladen als van Zee- Erika Venkel, is deeze afgebeeld „ door den zelfden Öl ej, COMMELYN, Een dergelyk Gewas van de bladige. Kaap is ook door den Hoogleeraar J. Bur=- __MANNuUs in Afbeelding gebragt. Linneus merkt aan „ dat deeze Soort weinig van de voorgaande verfchille. xt. (11) Duurbloem met famengeftelde Tuiltjes , Rd de Bladen Vinswyze Liniaal verdeeld Klein: bloemige. Die Gewas , voorheen onder de. Tanacetum geplaatst, is thans hier thuis gebragt. Gedag- te Hoogleeraar oordeelde het zyne , om dat het veel kleiner was en Mosachtige Bloempjes hadt, (io) Athanafia Corymbis fimplicibus , Fol. -femitrifidis linearibus, Santolina Corymbís fimplicibus faftigiatis. MirL. Dig T. 327. f. 2. H‚ Ups. 252, Coma Avrea Frur, BURM,. Afr. 186. T. 69 f. 1. Coma Aur. Aft. fruticans, COvuMe Hort. II. p. 99. T. so. Jacobza Ethiapica Fol, Abrotani tri- fidis. &c. Prug. Alm. 194. T. 302. É. 7. (11) Athanafia Corymbis compofit's, Fol, pinnatis lineari= bus „Mant. 464. Tanacetum Crithmifolium, Sp. Plant. 1182, BERG. Cap. 239. Elichry(um Ethiop. f, Stoechas Arberea fol, Abrotani, PLUK. Alm. 134. T. 325 f. 3, Santolina Cor, com- pos. terminali. H. Clif. 397. R. Lugdb. 146. Coma Aurea Fol, multifidis glaucis , Fiesculis Muscofis, BURM. Afr, 185. T. 68, f. 4. Elichryum Afr. Frut. Fol. Crithmi marini, CoMmM, Hort. Il. p. 113. T. 57. Aper. Capenfe Crithmi folio, Capitulis parvis, PET. Gaz. Te 34e f. Ie KNIPH. Orie 2 CEnt,‚ 6e SY NGE NES I A 43 hadt, in Soort te verfchillen van dat van Com-_ II, MELYN , in de Amfterdamfe Tuin tot drie of AFDESL. vyf Voeten en hooger geteeld , hebbende de Hoorpe Blommetjes ongelyk grooter en duidelyk on-STUK. derfcheiden. Men weet , dat ’er veel verfchil , se tusfchen dit flag van Plantgewasfen , aan de Kaap gegroeid en hier in de ‘Tuinen aange- kweekt , plaats heeft ; zo dat menze dikwils niet voor de zelfden zou aanzien, offchoon de laatíten voortgeteeld zyn uit Zaad van de eer- ften. ‘ct Verfchil , evenwel , is hier wat groot. De Kelken zyn in deeze Soort vierbloemig ;, van grootte als een Rogge - Koorntje ; waar door zy van de voorgaande , die veelbloemige Kelken van grootte als een Erwt heeft, vere fchilt 5 de Zaaden zyn gekroond met Kaf- achtige Schubbetjes, en de Stoel is Kaffig (te- gen. de Waarneeming van VAILLANT 5) hoewel de Schubbetjes zeer klein zyn ; zegt LINNAUS, TWERDE RANG, Overtollige Veelwyvery. Dus noemt men de gefteldheid der Samen. teelige Bloemen , wanneer de Vrouwelyke Blommetjes in de Omtrek zo wel Zaad voort- brengen als de Tweeflagtige, die den Stoel in ’t midden beflaan. Hier toe behooren , behal- ve de Kopbloemige , de meefte Geftraalde Bloem- Planten, Het eerfte Geflagt is T A= II, DEEL. VI. STUKe 44 SAMENTEELIGE HEESTERS, TI. T ANACE TUM Reinevaren, XVI De Heefterachtige zyn thans van dit Gee Soor flagt uvitgemonfterd. De eerfte is de naaste Tweede voorgaande Athanafia , de tweede fchynt cor Rang. de Cotula Tanacetifolia te behooren , en de derde maakt, onder den naam van ippig, een eigen Geflagt uit (*). ARTEMISIA. Byvoet, Hier is de Stoel byna naakt of met eenig Pluis bezet: het Zaad heeft geen Kuifjer de Kelk is famengefteld uit ronde op elkander leggende Schubberjes, die famenluiken, en de Bloem is in ’t geheel ongeftraald. | Tot diet Geflagt , waar in ook de gewoone Averoon en Alfem- Planten begreepen zyn, be- hooren zes Heefterachtige Soorten, als volgt. (1) Byvoet , die Heefterachtig is, met Kaf- L ar achtige zeer kleine digt geplaatfte Blaade EME jes en een getroste Pluim van ongefteelde Bied Bloemen. Deeze ‚, van de Kaap afkomtftig, Ís een regte Ope (*) Ik zie hier op de genen, welken onder den naam van Fruticofa in Sp. Plantarum , Ed, Ii. aangetekend waren, Vid. Mant. p. 464 (1) Artemifta Frutescens, Fol, acerofis confertis minimis, Panicula Racemofa , Flor. fesfilibus. Syst. Nat. XII. Gen. 345. Pp. S41. Vege Kill. p. 618. Mant, 281. Abfynthium _Aftice Arborescens , Folio Vermicaleto incano, TOURNE, Jn(?, S5%e onee, de TAA sen F Plilips Jett. n er Biton Eonlmiussdia) 4e opftaande „ ftyvé ‚ witachtige gepluimde Hee: Hls fter, met zeer kleine {malle Blaadjes , die van ne boven Wollig en plat , van onderen rondach- Hoorp: tig en naakt zyn, De Pluim is uit zeer vees "TUE le Trosfen famengefteld , met ongefteelde 3 ie u Eyronde Schubbetjes en Wollige Bloemen, die de Onderfte Schub naakt hebben. _ Tot deeze Soort behoort zekerlyk dät Kaap- Pl.Xxx, fe Gewas , waar van ik verfcheide ‘Takken Hee “heb, zynde één daar van , gedeeltelyk, hier nevens afgebeeld. Hetzelve fchynt ook over- Een te komen met den Mosachtigen Heetftet van den geleerden BrrEYN, doch waar van alleen «een Tak door hem in Plaat gebragt is, zonder Bloem of Zaäd (+). Hy zegt ’er van, dat net een Boomachtige Heefter is, met wit Hout , zeer zeldzaam „ als met Afch beftoo= ven , hebbende menigvuldige ftyve en verfchei. delvk gemikte Takken, welke verfierd zyn met kleine Mosachtige Blaadjes , die aan de groo- tere Sterswyzse geplaatst zyn , aan de kleine Takjes digter en meer gekruld , byna gelyk de Blaadjes in de Wyfjes Averoon, die men Tuin - Cypres noemt , zynde thans de eerfte Soort van Santolina. Op dergelyke manier is in de myne de gefteldheid der Blaadjes , die ook van boven Wollig en plat, van onderen rondachtig zyn, gelyk onze Ridder van deeze Soort ({) Frutex Cineraceus muscofus Cap, Bon. Spei, BREYN Cent. p. 24. T. 12- Ie DEEL. Vle STUK» ul. ‘ÄrpeeL XVIL Hoorp- STUKe .” Artemifia Judaica. 46 SAMENTEELIGE Hees ERS, Soort zegt, en bovendien is de Tak Trösacii- tig beladen met een menigte van Bloemknop= jes of Wollige Hoofdjes , vervat in rondachti= ge Schubbetjes , waär van de Oonderften naakt of ongehaaird zyn, (2) Byvoet die Heefterachtig is, met flomip Eyronde , gekwabde , kleine Blaadjes en Oofterfche. Pluimswyze gefteelde Bloemen. In ’t Joodfche Land, Arabie en Numidie; groeit dit Gewas, ’t welk geacht wordt de Moeder te zyn van het zogenaamde Zever: Zaad of Wormkruid, in *t Latyn Santonictint of Sem, Zedoarie, in *t Franfch Sementine, in *% Engelfch Wormféed genaamd. Men heeft; evenwel , daar omtrent gee zekerheid , en dan zou dit Gewas ook in Perfie en Indie moeten groeijen; dewyl ons dat Zaad uit Oost= indie toegebragt wordt. TAVERNIER ver: haalt, dat de Indiaanen ’t gedagte Zaad, in ’t „Mogols Land, van ee Kruid, dat aldaar wild op de Velden groeit, met eeh foort van Wan- hei , die zy in, de Hand hebben , en langs hetzelve heen fchuiven, verzamelen, Dat Kruid - zou dan aldaar wat hooger moeten opfchieten; Zylle (2) Artemifta Fruticofa Fol. obovatis , obrufis, lobatis, ; paf- vis, Flor. paniculatis pedicellatis. Mant. 111, Artèmifia tota cinerea. GRON. Orient, 259, Abfynth. Halepenfe tenuifol. grati odoris. PLUR. Alm. 4. T. 73. f. 2. Abfynth. Santonicuni Judaicum, C, B. Pin, 139, Santonicum, MAar, Med. srr. Bertel Bomaken dad Af zynde hetzelve „ volgens de Waarneemingen Ht ej van den Ridder, flegts een Heeftertje van an- xv. “derhalf Voet hoog; gepluimd ; tùigachtig en Hoorp= Afchkleurig , de Bladen dfie of vyfkwabbigs TEE, ftomp, plat en Woilig hebbende en een Tfos- Rang. achtige Pluim; de Bloemen platrondachtig, van grootte als Koriander -Zaad; zynde de literde Trosjes, zo wel als de Bloempjes,; gefteeld. (3) Byvoet die Heefterachtig is, met ge- UL Artermzifsd palinde , zeer kleine , fmnalle Blaadjes en el , Trosachtige gefteelde Bloemen. earn Deeze , in Spanje en Afrika groeijende, is een Heefter van een Voet hoog, Takkig, wit ; met een zeer flaauwe Wolligheid. De Bladen zyn klein , digt by elkander , Wolachtig, in zeer fyne Slippen verdeeld. De Bloempjes komen getrost, gefteeld , knikkende en Kloot- rondachtig voof, (4) Byvoet die Heefterachtig is , met ge- iv. palmde , fmalle , kleine Blaadjes en een Artefia getrofte Pluim van ongefteelde Bloempjes, tertiiche. Volgens den bynaam zou deeze het eigent- a) ly- (3) Artemifta Fruticofa Fol. palmatis linearibus minutisfie mis , Flor. Racemofis pedunculatis, Zane. 283. Abrotanoides Africanum Foliis cinereis muscofis , Gapit. Florum globofis magnis. RAJ. Suppl. 232. (4) Artemifia Frur. Fol, palmatis linearibus minutis , Panicula racemofâ , Flor. fesúlibus, H, DEEL, VI, STURe HL, ArDEEr. BED; STUK. Tweede Rang. 48 SAMENTEELIGE HEESTERS. lyke Wormkruid fchynen te zyn, welk Semen contra , dat is tegen de Wormên , geryteld wordt , en dezelve groeit, dat meer is , in Perfie , volgens den Heer LercHe, ’% Îs een gepluimde , regtopftaande, witte Wollige Heefter, die de Takken nog Wolliget heeft 3 de Bladen zeer klein en fmals dikwils digt by een , ftompachtig en Wolligs De Pluim be- ftaat meestal uit enkelde Takken , overhoeks bezet fnet verfpreide ‚ zeer kleine , Eyrönde Vv, Abrot4- Um. Averoon. 5 Aairtjes, Schubswyze famengefteld uit Bloempjes die klein zyù , en minder Wollig dan de Blaadjes. (5) Byvoet , die Heefterachtig is, met Bor- ftelige zeer Takkige Bladen, Dit gewas is ’t, dat meh gemeenlyk Ave: roon of Averdit noemt , in ’t Franfch Au- ronne , in ’t Engelfch Sethernwoód , en in ’t Hoogduitfch Stabwurts of Averaute, Het groeit natuurlyk in de Bergachtige open Landftreeken der Zuidelyke deelen van Europa, aan de Mid- dellandfche Zee. Aldaar komt het dikwils maar een Voet hoog voor , doch, in de Tuinen ge. plant en opgefnoeid wordende, bereikt het wel de ($) Artemifia Früticofa Fol. Setaceis ramofisfimis. Hort. Cliff. 403, Ups. 257. Mat, Med, 385. GOVAN Monsp. 432. Abrotanum mas anguftifolium majus, C. B. Pix, 136. Abró- tanum mas, Dop. Pempt. zi. TOURNF. Jr?, 459, GOUAN Monsp. 439. Artemifia Fol, multifidis fetaceis, Caule erecto, SAUV. Monsp. 432. BEET EU remi tsr hek ‘40 de hoogte van ecn Menfch zo RA yv aantekent, Anderen zeggen , van drie of vier Ellen hoog ( 1). Dit weeten wy , dat het zelfs in de Tuimei Hóodb- van Nederland een Boompje wordt , nn gantfch niet teder van aart, zo dat het in der Vaste Grond kan blyven ftaan, verdraagende alle Ongemakken van het Sáizoen. De Wortel is Houtig, en de Steng hard ; broofch , Takkig ‚ met wit Merg gevuld; de Bladen zyn zeet fyn verdeeld , en hebben een fterken , Kruiderigen niet onaangenaamen Reuk ; inzonderheid wanneer men een Takje door de Handen haalt, en dan aan dezelven een poos beklyvende : weshalve men het gemeenlyk Lis gmoenkruid tytelt. Men noemt dit Smalbladig Mannetjes Averoon, om het vooreerst van een Breedbladige , ten anderen van de Wyfjes Averoon , welke het Cypres-Kruid of de Sans tolina is, te onderfcheiden 3 maar die benaa: ming, van Mannetjes of Wyfjes, is in dit ge- val gantfch ongerymd; aangezien zy beiden zo wel Bloem als Zaad voortbrengen. Zy heeft haar afkomst reeds van den alouden Kruidken: ner DrosCcORIDES, die gezegd heeft , dat ‘er een Mannetjes en Wyfjes Averoon ware; doch , welke hy voor de eene of andere gehoù- den heeft, is niet zeker. De kragten , even- wel, tegen de Wormen , die hy ’er aan toes Íchreef 4 gj Geoffr. Mat, Jd, Tom. IT. B. 3. ie IL, DEEL. Vlo STUKo p Ie AFDEEL IRVIT. Hoorp- STUK Twee Rang. so SAMENTEELIGE HEESTERS. fchreef , worden nog in deeze Soort erkend, welke deswegen by de Spanjaarden Hiervu Lombriguera, dat is Wormdoocend- Kruid; ge- 5 heten wordt, « Zy gebruiken het, in Zakjes op den Buik gelegd, daar tegen, in Kinderen, Het Afkookzel gedronken , of in Klyfteer , doodt de Wormen kragtiger dan de Alfem. Men gebruikt ook het Zaad tegen Benaauwd- heden, Jichtpynen , Opftyging en Hartkloppin- gen, zelfs volgens het Voorfchrift: van Hrr- rocRATESs. Het Poeijer wordt in de Geeps: heid, Geelzugt, Vryfter- Ziekte en hardnekki- ge Afloopende Koortfen , aangepreezen : zelfs het Afkookzel der Toppen in Wyn of Wa- ter, tegen de Hoest en Engborftigheid , of Moeder - Kwaalen en Graveel , wanneer die “uit Slym ontftaan (*). De Smaak is bitter met eenige fcherpheid , en hiet door zuivert het de Zeere Hoofden en Dauworm der Kin-= deren. Het maakt den Grondflag uit wan ze- kere. Smeering , welke geacht wordt de aan- groeijing van het Haair te bevorderen. In- wendig , echter , fchynt. deszelfs gebruik voor dat van de- Alfem ; die minder heet doch. anders byna van dergelyke uitwerkingen is, te hebben plaats gemaakt (fe (6) By- (*) Rurry Mat. Med, Quarto. 1775. p. 2 (Ì) Vid. TRILL, These, Medicars. Quarto, 1764. Toms Ee p. 90. HO ELANIELELNE Mi SET As 1 IST (6) Byvoet, die Heefterachtig is, met Blaad- UL jes die uit veele fimalle verdzelingen fa- dn mengefteld zyn, en _Klootrondachtige Hoorn- ‚ Bloempjes. ha. 0 VL . pn, 2 Artemifig Deeze Byvoet , welke de Boomachtige Alfem is “Ao &. van Loper, groeit „, zo gezegd wordt , ine Italie en de Levant. Hier wordt de Breed- bladige Boomachtige Averoon , van C. Ba u- HINUS, thuis gebragt. Lorem getuigt, dat deeze , gelyk de Averuit, als een Boompje , eens Mans langte hoog groeit; zynde de ge- meene Alfem, die ook tot dit Geflagt betrok- ken is , in Bladen en Bloemen niet zeer onge- lyk; doch de Bladen witter hebbende. In Ne- derland vergaat , zegt hy, en verfterft dit Ge- was ‚ fomtyds , door Vorst en kwaad Weder, De Smaak, is wat bitter Speceryachtig en de Reuk niet onaangenaam. Het Soortelyk ver- fchil , van deeze met de gewoone Alfem, is wat klein, zo de Ridder oordeelt. G NAPHALIU M,. Droogbloem. Een naakte Stoel; het Zaadkuifje gepluimd ; de Kelk rondachtig van figuur en ruuw , bekleed met over elkander leggende Schubbetjes, die los- (6) Artemifia Fruticofa, Foliis compofitis multifidis lineae ribus, Flor. fubglobofis. Abfynthium Arborescens. Los. Zoon. 753. Abrotanum latifolium Arborescens C. B. Pin, 136 _D-2 Il. DEEL, VI, STUK) 15e Boormach= Ye LS Dak 52, SAMENTEELIGE HEESTERS UL. tosfe Punten hebben, toeluïkende . holrond , zeke gekleurd 5 zyn de Kenmerken van dit Geflagt 5 Hoorp- welks Bloemen de eigenfchap hebben van ge- ans droogd haar Kleur te behouden , en deswegen geef ik ‘er den naam van Droogbloem aan. Het bevat by de vvftig Soorten, onder wel- ken de negentien eetften Heefterachtig zyn en dus hier behooren. Zy worden , behalve de eers {te , naar dat de Bloemhoofdjes Zilver- of Goud- kleurig zyn , onderfcheiden. * De meeften heb- ben haare Groeyplaats aan de Kaap der Goede Hope. L. @) Droogbloem , die Heeflerachtig is, met” rade ongefteelde Eyronde , opgeregte , Wollige emiume Bladen, digt by een; de Bloemtuil onge. itmune tende, fleeld, KK Fi 2 Wegens de ongeineene fraaiheid voert deeze Soort , waar van men de Takken als iets raars van de Kaap mede brengt en duur verkoopt, den bynaam. Geen Afbeelding vindt men ’er', tot nog toe ‚ van, dan alleen in ’ Vogelen= Werk van den beroemden Epwaerps, of in de nagemaakte Plaaten van hetzelve door Se- LIGMAN N » thans ook in ’t Nederduitfch uit- “gegeven (t). Men noemt het aldaar Afrikaanfch Eli (1) Gnaphalium Fruticofum, Fol, fesfilibas , ovatis ‚ eonfer- tis, erétis , tomentofis, Corymbo fesfili, Syst. Nat. Ve, XII, Gen. 946. p, 620. Ed, XII. p. 543. Aant. 573. Eliehry« fum Africanum Floribus fesfilibus Lanceolatis , Capitulis cone geftis ex rubello Aureis, EDw. Av, p. T. 183 (Ì) SELIGM, Vig. VI. DEEL ,bladz, 33. Ple EXXVIEL, SALON GE EUNIESS HEA d 89 Elichryfum met Lancetswyze ongefteelde Wollige Alaeld D: Bladen en ronde Bloemhoofdjes, uit den rooden xvu. Goudkleurig; gelyk aan En waARps de Kruid. Hoorp- kenners naam van deeze Plant, zo hy verhaalt, Ais d door den Heer WaTsonN opgegeven was, Rnd \ Die Afbeelding, nogthans , is zo onnaauwkeu- rig ‚ja zo onnatuurlyk, dat ik niet begryp hoe de groote LINNAUS ; die zo veele Afbeel- _ dingen, wegens de gebrekkelykheid , verworpen heeft , dezelve heeft kunnen aanhaalen. Ge- dagte uitbeelder en befchryver van zo veele Vogelen en andere Natuurlyke Zaaken , hoe veel Roem ook in dit opzigt verdienende, (om dat hy byna niets , dan ’t gene nog niet uitgegeven was, aan ’ licht gebragt heeft ,) bekent ten op- zigt van dit Gewas zelf , dat hy, tot fieraad , aan ’t zelve , van onderen , Bloemtakjes ge- maakt had , daar hem naderhand bericht was ; dat hetzelve niet meer dan een enkelen Tros aan: ä den top draagt. Dit maakt , dat men hem, _ vooral wat het Bywerk belangt , niet altoos kan betrouwen. Maar bovendien zyn de Bloem- twosfen by hem gefteeld , zo met gemeene als byzondere Steeltjes „en de Bladen geheel anders, dan die in de overgezondene Takken voorko- men. ÌÍk vond derhalve niet ondienftig , van een der fraaiften uit de mynen, in Fig. 2 op Pl, XXX, de Afbeelding mede te deelen ; waar uit men kan zien, in hoe verre die van de zyne verfchilt en met-de volgende befchry- ving van den Ridder ftrookt. D 3 » De EI, DEEL, Vle STUK, SA SAMENTEELIGE HEESTERS, ee De Steng is Heefterachtig „, van dikte als xvir. », een Vinger, Wollig. De Bladen, digt by oe ‚> een geplaatst en ongeftecld , zyn. Eyrond , np ze fpitsachtig , ongeaderd , wederzyds bekleed Rang. > met eene witachtige Wolligheid. De End Tros of Tuil heeft geen gemeenen Steel, maar beftaat uit enkelde Steeltjes , die meest eenbloemig zyn. De Bloemen zyn Klootrond en hebben Kelken van grootte als het uiterfte Vingerlid , bekleed met rondachtige , oneffe- ne ‚ holle, ftompe , gladde, paarfchachtige- „> Schubben,” Myn Takken zyn ongevaar een Voet lang „ en fchynen dus van den Wortel afgerukt te 39 zyn. Zy hebben de dikte niet van een Vin- ger , maar zyn van onderen tot boven digt bes kleed met Bladen van eene Lancetswys’ ovaale figuur , taamelyk puntig, en wederzyds zo dik bedekt met eene witte Wolligheid, dat zy zig op ‘t gezigt en gevoel als Fluweel vertoonen. De Tak is, gelyk in ééne, waar zy afgeplukt zyn, zig openbaart , met een dergelyk dik Dons begroeid. De Bloemen of Bloemkelken, die de End - Tros uitmaaken , gelyken zeef veel naar Aardbeziën, en hebben eene hoog Purper- roode Kleur, zittende ieder op zyn eigen Stcel, De hier afgebeelde heeft negen zodanige Bloe- mens anderen hebben ’er meer dan twaalf, _ waar onder ook twee of drie op een gemeen gemeenen Steel, Voorts is een Blommetje met Steeltje voorkomen 3; doch de Tros heeft geen het x, Kk elf k Y AG TPEN GEN BT Kl &j ‘het Zaadkuifje by À, zeer fterk vergroot Zyn- UI. | de, geplaatst, om de gepluimdheid van het Pluis nn aan te wyzen. E Hoorns STUK. * Met Zilverkleurige Hoofdjes, ‚_(e) Droogbloem , die Heeflerachtie is, met ee ongefteelde fimalle, van boven gladde, aan tium Arbo» den rand omgekrulde. Bladen; de Bloemen ft eenigermaate aan Hoofdjes , die lang ge- tise fleeld zyn. Dit is een Heefter van Mans langte , be- paald ‘Takkig met Bladen als van Rosmaryn, die ongefteeld zyn , digt by elkander geplaatst, uitgeftrekt , van onderen zo wel als de Tak- ken Wollig, met kleiner Blaadjes - over- hoeks , ver van elkander. … Dezelve heeft de Bloemtuil zo gedrongen , dat die zig als een Bloemhoofdje vertoont. „De Kelken zyn wit, Afchkleurig ruig. De Stoel is Wollig. ’ Gewas groeit, zo wel als het volgende, aan de Kaap. (3) Droogbloem , die Heefterachtig is , met HI drieribbige Eyronde omvattende Bladen „nf , Grootbloes svelke wederzijds Wollig zyn. Ee Ot (2) Grephalium Frut. Fol, fesfilibus linearibus fupra gla- bris , margine tevolutis , Floribus fubcapitatis , Pedunculis elongatis. Az Acad. VI. Aft. 53. BERG. Cap. 259. (3) Graphalium Frut. Fol, amplexicaulibus ovatis rinerviis utrinque lanuginofis, BERG. Cap, 245. Gnaphalium tomento- fam Fol, infer. fabrotundis , fuperioribus acumingtis. BURM, Afr. 213. T. 76. £. 1. Elichryfum Afr, Lanuginefum latifo- il. DEELe VI, STUK, mn 56 SAMENTEELIGE HEESTERS. Ui. _ Tot deeze Soort wordt het Wollige Gnaphax REDE lium , dat de onderfte Bladen rondachtig , de bo- Hoorp. venften gefpitst heeft » van den Hoogleeraar J., STUK. _DBuRrMANNUS, betrokken, Het heeft groote Tweede Sneeuwitte Bloemen, die tot cen fraay rond Ran 5 Hoofdje vergaard zyn, ’t welk op een langen Steel ftaat. De’ Bladen: zyn van onderen Wollig, van boven groenachtig’, wel twee Duimen lang, Men vinde ’er Verfcheidenheden van „ zo wel als van de voorgaande, ten opzigt van de groot- te en figuur der Bladen en Bloemen, zo de jonge Heer N.L, BURMANNUS aanmerkt. en (4) Droogbloem , die Heefterachtig is , met. er Eyronde omvattende Bladen „ een ftyve. en dt Steng , het Bloemhoofdje ongefteeld,. kenist: Deeze, zegt de Ridder, komt de voorgaande. Soort naby. Zy heeft de Steng Heefterachtig , een Vinger dik , ftyf » tuig : de Bladen van, grootte als-een Duimlid , van onderen Wollig, van boven Haairig, op ’t laatst kaal, De Bloe- men vergaard tot een ongefteeld end -Hoofdje., met den Kelk van buiten geel, van binnen wit , zyn nog grooter dan in de voorgaande Soort, en de Bladen verfimallen opwaards niet. | (5) Droog- lium Calyce Fl, Argenteo 8e amplisfimo, OLDENL. Afr, den 4) Gnaphalium Erut, Fol. ovatis amplextcaulibus, Caule die, gente, Cymâ fesfili, Mant. 282e BEAN CG BE NEE SH A59 (5) Droogbloem „ die Heefterachtig is, met Al. Tunberdior Wege Bladen en famengeftelde "DEELS Tuiltjes , beiden ongefteeld; de Bloem/teel-Hoorp. tjes ongebladerd, de Kelken geftraald, STPE Ù | Coronatum Van dic Kaapfche Gewas, door den oudengerroon." Heer BuKk MANNUS afgebeeld, zyn de Sten-de. gen Houtig , de Takken ruig, de Bladen zeer Wollig.. De Bloemíteeltjes maaken een Kroon- tje aan ’t end der gebladerde Takjes, voerende ieder een ruigen Kelk, uitgebreid tot een witte Straalkrans. | (6) Droogbloem , die Heefterachtig is, Met _ VL ongefteelde Lancetvormige Bladen en witterug °®1 Kelken , die de onderfte Schubben rood weekden: achtig hebben, Van deeze zyn, volgens de befchryving van LiNNAus, de Stengen laag Heefterachtig , de Bladen Lancetvormig „ van onderen dik Wol. lig: de gemeene Bloemfteeltjes lang. De Kel. ken hebben de zes onderfte Schubben , die kor« ter zyn, raod ; de twaalf binnenften wit en | ftomp. (5) Gnaphalium Frut. Fol, fesfilibus Lanceolatis , Corymbis comp. fesf. Pedunc, aphyllis , Cal. coronatis. Gnaph, Fol, ob» ° longis , acutis , craffis & incanis , Flor. albis umbellatis, BURM, Afr. 183. T. 69.:f. 3. (6) Gnaphalium Frut, Fol, fesf, Lanceol, Calyc, albis, nek mis inferioribus incarnatis, Gnaphalium Pytamidale, BERG Se 255. Gnaph. Frut, toment. Folio ovlongo, ‚ Flor, cyme- Gis, BURM, Afr. 224. T. 79e £e 41 D 5 JL. DEEL. VI, STUK, 58 SAMENTEELIGE HEESTERS. UL ftomp. ’t Getal der Blommetjes is op ’t hoog- Are fte vyf. Zyn Ed. betrekt ‘er toe het Heefter- Hoorp- achtige Wollige Gnaphalium. van den ouden STUKe __ Hoogleeraar BURMANNUS, dat door den jon- gen Heer is thuis gebragt tot de tweede Soort. RAR …(7) Droogbloem , die Heefterachtig is, met napna” p Á 4 hin Me Elsvormige gefpitfte Bladen , een famene icatum. | diet: gefteld Kroontje ‚ de Kelken Rolrond , | meest, driebloemig. Deeze Soort, tot. welke aanmerkelyke Ver- fcheidenheden behooren , is door deeze omfchry- ving, in ”t algemeen , genoeg bepaald. De drie Afbeeldingen van den Hoogleeraar BuRrM AN- Nus, op zyn Negen -en-zeventigfte Plaat van Afrikaanfche Planten , wyzen de verfchillende Geftalten aan , van dit Gewas, In zyn Ed, der- de Figuur zyn de Bloemen meer als Kroonties, in de tweede meer Hoofdjeswyze en in de eer- fte is de Pypachtige Kelk het blykbaarfte. De \ Heer (7) Grapbalium Frut. Fol Subulatis mucronatis, Umbellâ compofitâà , Calicibus {ubtrifloris cylindricis. BERG Cap. 262, Graph. Caule Frut, &c. H. Clif. 403. Gnaph. Fruticofum &c. BuRM. Afr. 221, T. 79e f. 1. Argyrocome Cap. B. Spei, Thymi foliis. Per. Gaz. T. 7. f. 3. Xeranthemum Afre frutes=. cens ê&c. Raj. Suppl. 182, XKeranth, Stoech. citr. foliis &c. PLUK. Mant. 190, Gnaphaloides Ethiop frut. PLUK. Alm, 92. RAJ. Suppl. 193. Euparorieides Cap. B. Spei. PET. Cent, 203. Lychnis Coronaria Monomatapeafis, PLUK, Amalih. 134. Ta 406. É‚ 6, B. Gnaphalium Fruticefum Fol. rarieribus capitatum, BURM, Afr. 223. Te 79, É, 2. yy, Greaph. Frut &c. Ibid, £, ze SY NIG BONES wljúAa tn SO Heer Bererius heeft ’er vier Verfcheidenhe- nrs den van gemaakt , noemende de eerfte Kroon-AFDEEL. XVII. tjesdraagende ; de tweede Hoofdige ; de derde roorge Keul- of Kunbladige ; de vierde Gbmvien Zyne tweede hecft hy nog in een Wyd gemike , Tweede ânz. te en een Byna regtopftaande onderfcheiden, Dit maakt ’er zes , op ieder van welken zyn Ed. byzondere Autheuren aanhaalt. Men kan ‘er echter niet al het verfchil uit begrypen, dat in deeze Gewasfen heerfcht. De Stengen en Takjes zyn in fommigen wit en Wollig, in anderen bruin, in allen Houtig en in de meeften lang; de Takjes in fommigen wyder, in ànde- ren naauwer gemikt, of byna regtopftaande: de Blaadjes in fommigen zo fcherp gefpitst en ftyf gepunt , dat zy even als die van den Genc- verboom fteeken, In veelen zyn Tropjes van kleine Blaadjes, Voetangelswyze, daar tusfchen geplaatst. Het Bloemhoofdje is in fommigen losfér en Kroontjes-achtig , in anderen meer gedrongen en digtby een. Het beftaat uit ver- fcheide gemeene Kelkjes, in getropte Blaadjcs vervat, en zelf meest drie, doch fomtyds ook vyf of zes Blommetjes bevattende , van de ge- woone figuur en gefteldheid in deeze ae 3 zittende op een Vrugtbeginzel , dat met een Haairig Pluis , doorgaans van langte als het Blom. metje, is gekroond , zine de Stoel in alten Raat. (3) Droeg- ble DEEL. VI, STumo 6o SAMENTEELIGE HEEsTERs. II. (8) Droogbloem , die Heefterachtie is, met ArpreeL. | EVIL ongefteelde fmalle Blaadjes , de buitenfte Hoorp- Kelken ruuw ‚ de binnenften roodachtig. STUK, VIJL pane 2 En Dit is een Heeftertje met ftyve ongelyke Bum Eri. Rysjes en zeer kleine Blaadjes ver van elkan, Ges eden fieelde end- BI Heyachtig. UT ; weinige ongefteelde en oempjes heb- bende , wier buitenfte Kelk uit Afchkleurig groene , eenigermaate Wollige Blaadjes, de binnenfte uit roodachtige , gladde, langwerpige Schubben beftaat, IX. (9) Duurbloem , die Heefterachtig is , met Meli ik 9 diet getropte Spilrondachtige Blaadjes » Fynbladig, getakte Tuilen , en uitwendig A ige Kelken. De Bladen of Blaadjes zyn, in deeze Soort, zo digt by elkander en zo menigvuldig aan de Takjes , dat PruKENET dezelve Ethiopifch Duizendblad , grys zynde , met Hey - Blaadjes en een fierlyke Bloem , getyteld hadt. Men vindt de Afbeelding ook by den Heer Bur- MAÁANNUSs die het Gewas Heefterachtig Gna- pha- (8) Gnaphalium Frat. Fol, ‘fesfilibus linearibus, Calycibus exterioribus rudibus , interioribus incarnatis. Am, Acad. Vla Aber Bra Tl (9) Graephalium Frut Fol, confertis teretiusculis , Corym« bis ramofis, Cal. extus Ferrugineis. BERG. Cap‚ 261. H. Clâff. 4o1. Gnaph. Frut, Fol. tenuisfimis teretibus &c. BURM. Afr. 217. T. 27. f. 3, Millefolium Ethiop. Erica folio incanum, Flor, fpeciofo. PLUK. Alm. 251, T. 308, É. ze OEE IN CI BNB As 6E bhalium ‚ met zeer fyne ronde Blaadjes en, HL ÄFDEE menigvuldige Takjes, noemt. Gedagte Hoog- De leeraar zegt , daar van tien en meer Verfchei- Hoorn» denheden, zo ten opzigt van de verandering, der“ te“ Bloemen , als ván de grootte „ het getal, de Rn plaatzing en het maakzel der Bladen, te kennen en te bezitten. ’t Gewas heeft in allen eene Hevachtige Geftalte, ** Met Goudkleurige Hoofdjes. (to) Droogbloem met BElsvormige gefbitfle rs. Bladen , en rondachtige Kelk-Schubben, lun Li CrOnBtune Tot deeze Soort , wier Soortnaam van denspitsbladig, Heer Bereius afkomftig is, wordt het Hee- fterachtige Xeranthemuim, met zeer {malle Blaad- jes en Zwavelkleurige Bloemen, van den Heer J. BuRMANNUs, t'huis gebragt. De Steng geeft Takken van een Voet uit, zegt deeze Hoogleeraar , die de Bloemen klein noemt , doch dit heeft betrekking tot de Xeranthema. Brereius zegt, dat de Bloemen groot zyn , in vergelyking naamelyk met die van dic GE flagt. (z:) Droogbloem , die ne Seren had Liniaale Bladen, een Jamengeftelde Tuily,, Grappa. St (Ea en Roedachtige Takken, Dee-#as. np - Rynbloe. (10) Grapbalium Frat. Fol, fubulatis mucronatis, Calvcinis ak Squamis fubrorundis. ALant, 283. Graph. mucronatum. rd Cap. 269, Xeranthemum frutescens , Fol. linearibus anguttise {iinis ‚ Capitulis Sulphureis. BURM, Afr. 179. T. 66. £. 3, Ci) OE Frut. Fol, linearibus , Ramis virgatis , Coe ryme Je DEEL, VL. STUXG Ir 62 SAMENTEELIGE HEEsTERS, OL Decze Soort is de eerfte der Europifchen iel onder de Gnaphaliums. Zy maakt niet de ge- Hoorp- woone Stéchas uit , welke tot het Geflagt van STUK. Lavendel behoort en reeds door my befchree- ks ven is F3 maar een byzonder Gewas, wegens jv. sruk.zyne Goudgleurige Toppen Chryfteame en gee Dl, 284. meenlyk Ssgchas citrina genoemd wordende, * welk men cok onder de Elichryfa geteld hed Het groeit natuurlyk in Duitfchland, Vrankryk, Spanje en het Ooften, op drooge Heuvelen, zo ' de Ridder zegt. In ons Land valt een laate : Kruidige Soort, welke ’er veel naar gelykt. Het wordt door zyne Smalbladigheid onderfcheiden , en in Languedok U'Ammortelle jaune des Fardi- niers „ dat is de Geele onverganglyke Bloem der Tuinlieden, getyteld, zo GouaN fchryft. Sommigen by ons noemen het Sauveto zegt Ga- RIDELL die getuigt, dat het op de Heuvelen omftreeks Aix, en door geheel Provence, zeer gemeen is. Zelfs in de Elfaz komt het voor, volgens Doktor r Marrus, daar men het Rein- blumen noemt of Zmumerfchón „dat is Altydfchoon, De Bloemen hebben een aangenaamen Reuk en zyn als Geneesmiddelen aangepreezen, Het groeit naauwlyks een Voet hoog, en heeft fmal. le Blaadjes , die zo wel als He Stengen Wol- WN: rymbo compofito. H. Clif. 4or. H. Ups. 256. GOUAN. Monsp. 435. Elichryfum £, Stoechas citrina anguftifolia, C. B. Pin. 264. Helichryfum £. Chryfocoma anguftifolia vulgaris. MORIS. Hift. Ul. p got. S. 7. To 11, £. 74 Chryfocoma f, Stoechas citrina minor, BARRe lcox. lo, 409, 278, Stoechas citrina. Dop. Pempt. 268. TOURN. Jn/ls 452 van. HOR Vo ICG LEILNIEL RUE 68 lhig-zyn , met losfe Bloemkroontjes op den ‚ Hil A ie ÁFDEEL. Ap. rn OOFDe (12) Droogbloem, die Heefterachtig is , met srux, byna Lancetvormige, Wollige, ongefteelde _xir. Bladen en overhoekfe ronde Bloemtuiltjes san Taas: de Bloemen Klootrond. cens. Vuurkleu= Vuurkleurig noemt men een Verw, die uit * het geele naar ’t roode trekt, Het Elichryfum _ van BOERHAAVE, met een bevallig roode Kleur der Bloemen , wordt hier thuis gebragt door den Ridder , die de Groeiplaats onzeker ftelde, De volgende zyn wederom ‚van de Kaap afkomftig. _ (13) Droogbloem , die Heefterachtig is, met _ XUL ; 3 Dentaturs, Wigvormige, getande, ongefteelde Bladen’, Gerande. en een enkelde Bloemtuil. Dit is een klein Kaapfch Gewas , geheel grys, met drietandige dikke geaderde Bladen en langwerpige Bloemhoofdjes , van eene Goud- glanzige Kleur. | fi (14) Droog- (12) Gnaphalium Frut. Fol. fublanceolatis tomentofis fesfilie bus, Corymb. alternis cong'obatis, Flor, globofis. R. Lugdbat, 149. Elichryfum Flore fuave- rubente. BOERH, Luzdbat. 1. pe 120, (13) Gnaphalium Frut. Fol. Cuneiformibus dentatis fesfi» libus, Corymbo fimplici. R, Lugdh. 151, Coma Aureaincana, Fol, obtufis tridentaris, Capitulis oblongis, BURM, Afr, 185. T. 63, fe 3. IE. DEEL. VI, SrTUKe | 64 SAMENTEELIGE Herstreis, UL (14) Droogbloem, die Heefterachtig. is , miet AFDEELe en _ omvattende Lancetvormige Zaagswys’ ge: Hoorp- tande Bladen , die van boven kaal zyn. STUKe € xv. Dit Gewas heeft Houtige Stengen; die rond Gnapha- JA en groen zyn „ overtoogen met eene Fluweel: Serratum. achtige Wolligheid : de Bladen, die van ondes Zaagswye b ; n ze. ren de Takjes omvatten , zyn fpits langwerpig , A aan de kanten een weinig Zaagswyze getand , zagt in ’t danraaken , van boven. groen, vaï onderen bleek. Op ’t end komt een Tuil, uit menigvuldige Kroöntjes fainengefteld , van Bloeinen die klein zyn , Roestkleürig of ros: achtig geel, haare fchoonheid lang behous dende, | XV. (15) Proogbloem , die Heefterachtig is, met Patulums vh e } 4 Vditgebrel: omvattende Spatelachtige Bladen en vers de. gaarde Tuilen , de Takken uitgebreid. Van deeze zyn de Takken Draadachtig dun; een Voet of langer , wit Wollig, met kleine Takjes overhoeks bezet, die Wollig zyn, ge- lykerwys de Bladen. Deeze hebben eene Spa: tclachtige figuur , aan ’t end rond zynde en 8e (14) Gnaphalium Frut. Fol. amplexicaulibus Lanccolatis ferratis , fupra-nudis. Gnaph, Folio oblongo acuco molli - Floribus Ferrugineis. BURM. Afr. 214. T. 76. f. 3. BREYN. Prodr. IL. T. 18. fe 2e (rs) Gnaphalium Frut. Fol. amplexicaulibus Spatulatis ; Corymbis aggregatis, Ramis patentibus. H. Cf. 402. Ne is. Elichryfum Afr. Folio oblongo tomentofo , Caulem aur plexante, Flore luteo, BOERH. Lugdb, Ie Pe 121. BERG. Cap: 249 4 Ù an Kd BIN GEECNTENS at Al) 68 Bad: han *t begin fmal en ongefteeld , met mi ronde Hoeken de Steng omvattende , van bo-Arpret, ven groenachtig , een Duim. lang. De Kroon- Hoorp« tjes , by een vergaard, van Bloemen, wier ge- „STUK, meene Kelk wit fchubbig is, doch de Blommer- ad jes zyn geelachtig. 16) Droogbloem XVI. (16) q À die Ee de met B effenrandige gefleelde Eyronde Bladen en aefteelde: digt getropte end Bloemen. Deeze verfchilt van de anderen zeer î door haare ronde Blaadjes , welke van boven groen, van onderen , zo wel als de Takken, met eene ‘vitte nranlineid bekleed en gefteeld zyn. De Bloemen , die aan ’t end van ieder Takje voort. komen, zyn fchoon Zwavelkleurig en taamelyk groot. Ik kán niet zien, waar in deeze zo zeer belyken zou naar de voorgaande Soort. Zy komt, dunkt my ; nader aan de volgende, (17) Droogbloem,, die Heefterachtig is, met XVI. breed Lancetvormige „ eenigermaate ge. Hd jn fteelde, Lederachtige Wollige Bladen ; een Pikbladie Sumengeftelde Tuil; de Steng Kroontakkig. } Dee- e 16) Gestel Frut. Fol. ovatis sbterertiinis Bealolaës Flor, confertis terininalibus,” H. Cliff. 4o2. Gnaphalium toe mentofum „ Fol, osbiculatis fubtus incanis. BURM, Afr, 2'4. Tie 17 Or bez 7 (27) Gnaphalium Frut, Fol, lato - Lanceolatis NO Coriaceis tomentofis , Corymbo compofito a Can proliferoe Mant. Ide". Aes Ils DEEL VL, STUE: 66 SAMENTEELIGE HEESTERS, IN ri Deeze heeft de Steng een Voet lang, Tak- EDER, kig: de Bladen met eene digte Wolligheid bee Hoorp: kleed en ftyfachtig , allengs verfmallende naar STUK. de Bloemtuil, die uit rmenigvuldige Bloemen fa= mengefteld is , wier Kelken bleek, de Blom- metjes hooger geel zyn , maar zig, voor ’t ontluiken, wit vertoonen. | XVIII. (18) Droogbloem , die Heefterachtig is , en Maritis on zeer Takkig ‘de Bladen Lancetvormig , dmin- . . , en ongefteeld , fpitsachtig , de binnenfte Kelk« Jchubben Goudkleurig hebbende. Deeze groeit aan de Zeekust by de Kaap. ’ Is een Heefter van vier Voeten hoog, met vees le ruigachtige Takken , de Bladen overhoeks, digt by een, ongefteeld , Lancetvormig, Wol- lig, Afchkleurig. hebbende, De Bloemen maa- ken digte , rondachtige Kroontjes , die eeniger- maate gefteeld zyn , aan * end der Takken. De Kelk is gefchubd , ruuw , uit den witten ruig- achtig , met fpits getipte Schubben , die een bruinachtigen rand hebber , zynde de binnenfte ry, zo wel als de Blommetjes, hoog Goud= kleurig. | hal | De aangehaalde, van den Hoogleeraar B u R- MANNUS, is een zeer fraay Gewas, t'eene- maal met een Fluweelachtig Dons , dar uit den | gec- (18) Graphalium Frut, Ramofisfimum „ Fol, Eanceolaris fesfilihus acuriusculis , Calycinis intimis Squamis Aureis. Mant, 283. Gneph; Sericeum , Fol. oblongis acutis „ Floribus cymafiss BURM,. Afr. 216. T. 77. É. 2e ete Pe « Ei ms il “ee mite ens dis ie wed xt ë td Em oes © 4 N 84 NG EENES ià 67 Beelen ziet, bekleed; zig in veele zyd- Takken IE verdeelende , die meest naar ’t end toe met veele d Pic. OOF Da Bladen bezet zyn , van boven donkerer, van xv. onderen bleeker ‚, de Takken met een breeden STUK, Voet omvattende, welker Top met eene Tros- p ape wyze Kroon van Bloempjes praalt, en wier Kelken glanzig geel zyn ; maakende dus een Kroontje dat als uit verfeheide Trosjes is fa- mengefteld „, geel van Kleur, Als eene Ver: _ fcheidenheid wordt van zyn Ed, alhier het Afrikaanfche Elichryfum van Prukener; met menigvuldige fmalle Blaadjes , welks Bloem- Schubbetjes als een Robyn fchitteren ; t’huis gebragt; doch dít laatfte heeft LiNN&us tot een volgende Soort; die een Trosachtige Bloem: tuil heeft , betrokken. (19) Droogbloem , die laag Heefterachtig ies XI | met zeer fmalle Blaadjes , een kruipende ;, Graph: ä Ui} Tea reste Stene en eheel enkelde o ehs. 1 8 8 nkelde pf idard ee end. Takjes. 8 ÈL, XKXla Fis, ta Deeze Soort is zonderling, wegens een keui- pende „ Draadachtig dunne , geheel enkelde ‚ hoekige , Wortelfchietende Steng , van vier Voeten lang , die overblyft en kleine overe endftaande Takjes , van twee Duimen langte ; uitgeeft , welke Blad en Bloem draagen. De Blaad: (19) Gnaphalium Suffruticofum Fol, linearibus , Caule zepenté telto , Ramis ereftis fimplicisfimis. Mant, 283. E 2 JE. DEEL. VÍ, STUK, 68 SameNnreELIicle Hetbstrús. ui. AFDEcL. XVII. Hoorp- STUK. ‚Tweede Rang. Blaadjes zyn Draadachtig „ kaal, flap , eeniger= maate Lymerig , overhoeks geplaatst, uitge- breid en fpits: de Bloemhoofdjes, aan ’t end beftaan uit famengehoopte Kelken, ftomp, met weinige Blommetjes gevuld, geelachtig , van grootte als Hennipzaad. Zodanig een Gewas, van de Kaap af komftig ; onder myne gedroogde Planten bezittende, waar van de Steng rykelyk-een Voet langte heeft, heb ik daar van, om dat het nog nooit in Plaat gebragt was, zo veel ik weet, de Af- beelding alhier, in Fig. r,op Plaat XXXI, medegedeeld. De Bloemen, die by elkander getropt de Aairen of Hòofdjes uiumaaken, zyn door my ten naauwkeurigfte onderzogt , en met de Kenmerken van dit Geflagt overeenkomftig bevonden. Ieder Bloem , hebbende den Kelk gefchubd en geelachtig gekleurd, bevat onge- vaar vyf Blommerjês > wier Zaadkuifje gepluimd is en de Stoel naakt. XERANTHE MUM. Straalbloems De Stoel is Kaffig, het Zaadkuifje Borftelig , de Kelk gefchubd „ met eene Kroon van ge- kleurde Straalen in dit Geflage, ’t welk van de droogheid der Bloemen , of daar van, dat Zy gedroogd haare Kleur en Glans behouden , der zaam voert, wordende van ScHAEFFER; niet zeer eigen, Papierbloem getyteld. De meefte Soorten zyn in hetzelve Heeftet- achtig; weshalve ik ze. allen hier befchryven atra Nen S REE @ A a BIEN GERBEN Br 8: TA zal. De uitwendige gedaante is door den Ridder HI hier meer in ’ Oog gehouden dan de gedagte TpjE Kenmerken, die alleenlyk plaats hebben in de Hoorr- gerfte Soort ; naamelyk STUKe Tweede _ _x Met cen Kaffigen Stoel en een vyf-Bor- S®% ftelig Zaadkuifje. 4 eiste a ú Tj (1) Straalbloem , die Kruidig is, met Lan aehranthee cetvormige uitgebreide Bladen. _ nan es d HUUN ae it Ì ; Iykfe, Deeze Soort groeit in Ooftenryk , Switzer- Jaarlykie, land, Italie en de Zuidelyke deelen van Vrank- ryk. Men heeft ‘er Verfcheidenheden van, die in eenige opzigten verfchillen , doch daar in overeenkomen „ dat de Bladen als die van den Olyfboom zyn, en dat de Hoofdjes veel naar die van fommige Koornbloemen gelyken. Cr v- srus geeft de Afbeelding van , en befchryft , de eerfte, als een Gewas, dat met cen witachtige Steng ter hoogte van een Elle opfchiet, die za sh zig (1) Keranthemum Herbaceum Fol. Lanceolatis patentihus, Syst. Nat. XII. Gen. 947. p 546. Veg. XIII. p. 624. JACQ. Wind. 150, GOUAN, Monsp. 436. H. Cliff. goo. Keranthemum Olezfolio &c. MoRIs. Hit. IIL. p, 43. S. 6. T: 21, É. za Jacea Olez folio Capitulis fimplicibus, C. B. Pin, 272, Prar- inica Auftriaca, Crus. Hifl. IL, p. 11, PANN. 547. 8, Xer. Olez folio foetens. MOR1S. utfupra. f, 1. Xeranth. Cap. inapertis, HALr. Helv. 709: T. 23. Jacea Olex folio, rminore Fiore, C. B. Pin. 272. gp, Xeranth. Orientale Frnâ&u maximo, TOURNE. Cor. 38. Jacea Olex folio Capit. compaîis, C, B. Pin, 272, d, Jacea incana Cyani Capitulis. Zvid, Ä E 3 ul. AFDEEL XVII. Hoorp- STUK Tweede Aang. 19 SAMENTEELIGE HEESTERS! zig in eenige Takken verdeelt „op ’t end Hoofd. jes hebbende van Zilverkleurige Schubben, met twaalf of veertien flyve , drooge Blaadjes ge= ftraald , welke in ’t eerst wit zyn; wordende He purper kleurig blaauw , en die Kleur, als men ze tusfchen droog, Papier legt, Jaaren lang behoudende, Het Zaad zit in een digte _Wolligheid, en is zeer klein , de Kelk rappig in deeze , die ook de Kafjes gaaf van Rand heeft. Deeze heeft geen Reuk, doch de Ita- liaanfche, die een kleinere Bloem heeft, ftinkt volgens Morrison, dat echter de Heer Har- LER ontkent in de zyne, van hem afgebeeld , plaats te hebben, Zyn Ed, noemt dezelve Xeranthemum van Wallifer Land, met gefloo- ten Bloemhoofdjes , en zegt , dat de ‘Bladen fial en fpits, van boven zwartachtig zyn, van onderen wit, aan beide zyden, Wollig, en de Bloemen , die nooit opengaan , van onderen Zilverkleurig. gefchubd „ van’ boven Vleefch- kleurig of wit. Deeze is zo fterk niet van Gewas en heeft de Schubben van den Kelk zo rappig niet , maar de Kafjes als gefcheurd , de Krans byna zesbladig en draagt vyf of zes grootere Zaaden , zegt LiNNaus. De Der- de, in de Levant waargenomen , heeft, vol. gens TOURNEFORT, zeer groote Zaadknope pen en de Vierde zou Blest: hebben als die, der Koornbloemen, volgens BAUHINUS, $* Met SL R CIBON ES TA 17 sk Met een galen Stoel en Haairige UL ÁFDEELs Zaadkuifjes. ) dv. Hoorp- {2) Straalbloem, die Heefterachtig is en regt erg, opflaande, met aangegroeide fmal. Lancet- u. vormige Bladen , die Eeltige Punten heb-5 een ben; de Takken gerbloemig en gebladerd. Deeze Soort , gelyk alle de volgende, van ’ Züid-end van Afrika, of van de Kaap afkom- {tig , is door den Hoogleeraar J, Bur MAN- Nus zeer fraay in Afbeelding gebragt. Het gcheele Gewas is met een digte Wolligheid overtoogen, De Takken zyn meer dan twee Voeten lang, rond en dik, De Bladen zyn ook lang, fmal en dik, De Bloemen, die zig by- na als ‘Goudsbloemen vertoonen „ hebben den Kelk en Straalen zeer glanzig. Zilverkleur : het midden of de Schyf is bruin, Zyn Ed, merkt die met zwarte Punten, van Rav, als een Ver- {cheidenheid van deeze aan. ne IHI- (3) Straalbloem, die Hefiraci is en regt Soet. op TIUIR, Uitmun- (z) Keranthemun , Fruticofum ere@tum, Fol. ETE Lan-tende, ceolato -linearibus apice callofo mucronatis , Ramis unifloris Foliofis. Xer, Frat, Lanuginofum. BuRM. Afr. 177. T. 66. f. 1. Xer, Aft. Ramofum Gnaphalii folio, RAy. Suppl. 182, Xer, Speciofum Capenfe, Flore albo maximo. Per. Gaz, I, T. 1, f, 9. Chryfocome £. Argyrocome Aft, Ericoides. Sr. Zes, II. Pp. 45: Te 43. É 5. (3) Xeranthemum Frut. Eem, Fol, amplexi «caulibus Lanceolatis trinerviis, Flor. Onee. Xeranth. tomentofum datifolium Flore maximo. BURM. Afr. 178, T. 66, f. 2, E 4 Eli- ik DEEL, Vlo STUK HL AFDEELe. £ XVII. Hoorps $STUKe: _ Tweede Rang. 72 SAMENTEELIGE,HEESTERS, opftaande , de Bladen omvattende, Lan- cetvormig en drie. AA ‚ de Bloemen gefieeld. Deeze is insgelyks afgebeeld door gezegden Hoogleeraar , die aanmerkt , dat de Bloemen ongemeen groot en’ fchoon zyn, van eén geel= achtige Kleur ; gelyk zyn Ed, deeze, zo wel als de voorgaande, in ’c Krtidboek van wylea den Wel Ed, Groot- Agtbaaren Heer W 1 r- SEN , gevonden hadt, Zy hebben het Zaad- kuifje gepluimd ‚ ZO de Ridder aanmerkt, ke iV- Prolift- PUM. Kroontake kige.. 3 Pl. XXXI. ì Fig. 2. (4) Straalbloem met een Heefterachtipe Kroon- zakkige Steng, de Bloemen ongefteeld, de Bladen als ronde Korreltjes op elkander leggende en naauwlbyks te onderfcheiden.” In fchoonheid overtreft nog deeze , die de Koningin der Afrikaanfche of Kaapfche Bloe- men vanBREYNIUS ‘genoemd wordt „de voor- gemelden, De grootte der Bloemen is wei- nig minder dan in de laatfte Soort. Zy heb- ben een ongemeen fchoonen Zilverkleurigen Straalkrans „ meteen rood oP weerfchyn „ ( í Ver. Elichryfum Afre Arbor. BOERH. Lugdb, IE. pian Elichr. Áfr. Lanuginofum larifol, BREYN Je. 27. T. 16. f. 1. RA}. Suppl, 182. N, 13e SEB. Zes. II. p. 45. T. 43. £. 6. (4) Xeranthemum Caule Frat. prolifero , Flor. fesfi libue, Fol granularo-{ubrotundis , imbricatis , obfoletis. E! in Äbrotani foeminz foliis. BREIN Ie. 28. T. 17. £. te SEB. Muse il. T. 80: f. 6. Carduus Xeranthemoider. Raj. Sag: 199 Heen, Ao BERG. ded 2e / . ! \ SCL N GOEIN ES KA 3 verliezende den Glans „ door ’% bewaarcn zo ML min als de anderen. Het is een flyf Kroonswys’ Arn, geta kt Heeftertje , op de Ber gen aan de Kaap Hoorp- ‚ groeijende , welks ‘Takjes kruislings bezet Ayn TA met kleine {tompjes van Korrelachtige Blaad- RE jes hoedanigen LiNNaus in geen ander GES was gevonden hadt. Zy worden echter door ‘dep vermaarden BREYN, die een Afbeelding van dit Gewas gegeven heeft, by die van de Wyfjes Averoon ef Santolina vergeleken. Die Afbeelding, zegt de Heer BERGIUS, ís taae roelyk goed ; myns oordeels is dezelve zeer flegt en niet natuurlyk, doch beter dan die van SxBA , alwaar zy geheel anders voorkomen dan in myne Takken s van de Kaap ontvan- gen. Ook begryp ik niet, hoe de Ethiopifche Tamarifch , met gryze Zevenbooms Bladen , een rôodachtige Bloem en Hoofdjes als van de Jacéa , die tusfchen de Takjes verfpreid zyn; hier thuis gebragt kan worden. In de mynen komen alle de Bloemen op de Toppen der Takjes voort, die op verre naa zo regt niet als by SeBA, maar zeer knoeftig en hoekig uitge groeid zyn. Mooglyk zal de Groeiplaats, op Bergtoppen of in Vlakten , eenig onderfcheid hier in, zo. wel als in de langte der Bladftom- pies, veroirzaaken, Om het verfchil aan te toonen, zo wel als wegens de fchoonheid van dit Gewas, heb ik cen van myne Takken, in Fig. o, op Plaat XXXI, doen afbeelden, in eenige van welker j EAS _ Bloe- IL, DEEL, VI. STUKe / 14 SAMENTEELIGE Hers Tens. … HL Bloemen de Stoel geheel naakt en bloot , ín inn anderen nog bezet is met de Blommetjes, die Hoorp- een Violetkleurigen Mond hebben, en dus uit- STUK. munten in het Pluis der Zaaden, hoedanig een Pisa Blommetje met zyn Vrugtbeginzel en het gedag _____ te Haairachtige of Borftelige Pluis, dat Haairig is, doch aan ’t end Penfeelswyze zig verdeelt, by A , als ook een Blader - Stompje , beiden fterk vergroot zynde, by B, in Afbeelding zyn gebragt. BREYN beeldt geen andere Bloemen af , dan met een naakten Stoel, zonder Blom- metjes , die hy niet gezien zal hebben. De Vrugte beginzels van ’t Gnaphälium hebben , gelyk men op Pl, XXX by A ziet, het Zaadkuifje geheel uit Pluis, dat Vederachtig is, beftaande, en dus gepluimd, v: (5) Straalbloem met een Heeflerachtige Steng ; Tmbrica- Eyronde „ eenigermaate Wollige Blaadjes Gefchubde, en gefchubde Bloemftecltjet. De Kelken van deeze zyn glanzig wit, van’ buiten ten halve rosachtig, en het Zaadkuifje is roodachtig volgens den Ridder, die hier de Bonte van Bereius heeft thuis gebragt, (6) Straal. (s) Keranthemum Caulibus Fruticofis, Fol. ovatis fubtoméne tofis, Pedunculis fquamofis. Xeranthemum Capenfe Tartonraire Foliis. Per. Gaz. T. se f. 10, Xeranth. variegatum. BERGe Cap. 271. Elichryfum Fol, Thymi incanis denfe fipatums BREYN Joen, T, 13, fo Ie 5 YN GE NE S 1 4 35 (6) Straalbloem , die Heefterachtig is, met op. HL L elkander leggende , Nr Elsvormige } KE À gladde Bladen, HoorDes STUKe Deeze heeft de Kelken glanzig fd ad VL. Canescense de onderfte Schubben Tegelroodachtig en het Grysachti- Zaadkuifje of Pluis der Zaaden is wit, de Blom-6° _metjes rood, tc Met een naakten Stoel en gepluimde Zaadkuifjes. (7 Ender met Heefterachtige neerleg- Vil eranthee gende Stengen , en Wollige omgekromde man retors ë Bladen. ófisan kroinde Dit is een klein Kaapfch Heefter - Gewasje , met dunne leggende Stengetjes, waar aan dun- ne Takjes groeijen , met kromme Blaadjes als van ’ Polium „ volgens DitLeENius, welke de Takjes eenigermaate omvatten, Het brengt gefteelde Bloemhoofdjes voort, van taamelyke grootte, die Zilverkleurig geftraald zyn. (8) Straalbloem met de Kelkfchubben Doerne vun. bs he. achtig gefpitst. N De Gedoornd, (6) Xeranthemum Fraticofum, Fol, imbricatis ovato » {ubu- latis glabris. Xer, Incanum Fol, fubrotundis Flore purpureo. BURM. Afr. 183. T. 68. £. 1. (7) Keranthemum Caul, Frutescentikns provolutis , Fol. tomentolis recurvatis, Xer, Recept. nudls, Seminum Pippo plumofo. H. Cliff, 400, Xeranthenoides procumbens Polii felio. DiLr- Elth. 433, T. 322.fe 415. R. Lusdb. 1s2,.N, 2. (3) Keranthemum Squamis Calycinis mucronato- Spinoûis. Ker IL. D&SLe Vlo STUie k 76 SAMENTEELIGE HEESTERS; II. De uitfteekende Kelkfchubben, die de Krans CArDEEL. van de Bloem maaken, zyn in deeze Soort ge- Biber wapend met Doornachtige Punten. % Gewas is STUK, laag en verdeelt zig in Houtige Takjes, bezet met Lancetvormige Blaadjes , die wederzyds groen zyn, en de Bloemkrans;is geel of rood» achtig. IX. (9) Straalbloem met Takken die eenbloemig en Stalbiadi- Schubswyze bekleed zyn met fmalle Blaad- hd jes . De bynaam ‚ Sefamoides, van PLUKENET ontleend „ fchynt niet toepasfelyk op een Gee was, dat zeer fmalle Blaadjes heeft, en voor “ overige ook geheel niet naar de Sefamum ge- Iykt. Doch gedagte Autheur heeft dien hynaam ontleend van een Plant met fmalle Blaadjes en Steeltjes als de Koorenbloemen , Sef/amoides | parva Dioscoridis genaamd en afgebeeld by Lo- BEL, ’t welk hy noemt Xeranthemum Sefamoi- des, geevende vervolgens ook deezen naam aan, dit Ker. Ramofum „ Petiolis Gmplicibus, Capite fpinofo. Burm. Afr. 1828 T. 67. f. 3. Xeranth. fpinofum Ethiopieum , Capit. compaêtis purpurascentibus. BREYN Prodr. ze p. ros. (9) Xeranthemum Ramis unifloris imbricatis Fol, linearibus, Xers Ramofum Fol. Squamofis linearibus , Floribus Argenteis. BuRM. Afr, 181. Te 67.f. 2, B. Xeranthem. Scfamoides Flor, albo, Eriex Foliis Cauli tomentofe aftritis. PLUK, -Amalth, 213. T. 449. Ff, 5. Chryfocome f, Argyrocome Afr, Ericoides Cap. Bonz Spei, SEB. Zhes IL T. 43. f. 5. Elichryfum Africanum lanuginofum anguftisfiino folio, calyce Flor. Argen- teo & amplisfimo, BREYN Ze, 27, Te 16, f 2e ‚BERG. Cap, 272. Re, Lugdb. 152. N. 4e | BORN OE NIA 15 8e Kaapfche Gewas, ’ ed van anderen Hey- UL EE is getyteld. Hy zegt , dat het Bladen A02 van Hey heeft , die aan den Wolligen Steel Hoor» als vast gelymd zyn; doch aan den WortelSTUE losfe Bladèn , die langer zyn, als van de Rún- Se bloemen, Die by Sera afgebeeld is, moet daar van eene Verfcheidenheid zyn, als aan de Takjes zelf de Blaadjes niet aangeplakt hebben= de. De Afbeelding van den Hoogleeraar J. BUuRMANNUs vertoont die aanvoeging der Blaadjes zeer duidelyk in een Takje met ver- fcheidene van deeze Bloemen , fchoon Zilverwit van Kleur; doch dertwee van hetzelve , die ùite gefpreid vertoond worden , zyn veel kleiner , dan die men geflooten op zyde ziet. In de Af= beelding van BREYN zjn de Bloemfteelen veel te koft gemaakt. Behalve de zodanigen, wier Kelkfchubben van pi. xxxr, de kleinften tot de grootfíten toe zeer fpits zyn nk 24e, een Zilverwitte Bloem maakende van byna twee Duim middellyn, heb ik ’er, van dergelyk Ge- was, die de Kelkfchubben zo fbirs niet hebben en de Bloem wat kleiner , doch het middelftuk of de Schyf grooter , en deeze zyn van buiten Roozeroodachtig , van binnen geel , met een niet minder fchoonen Glans. Cok heb ik’er, van dat flag , geheel Zwavelkleurig of zuiver hoog Geel, gelyk die is, waar van de Afbeelding, in Bie. 3, op Plaat XXXI, is vertoond. Aan een zys Takje van één derzelven komen inder. daad Blaadjes voor van aanmerkeiyke langte en zeer IN. DEEL, VI, STUK 18 SaMENTEELIGE Heesters. Ul, zeer fmal, naar die van Rosmaryn eenigszins AFDEEL sclykende , hoedanig eene door Bere1us uit Hoorp. Ray, op deeze Soort; is aangehaald (*). Of STUK _deeze , nu , een weezentlyke Verfcheidenheid zyn, dan een enkele Speeling.der Natuùür, zou misfchien by nader onderzoek blyken kunnen. Onder een menigte van deeze Bloemen ; van de Kaap ontvangen, ten minfte; heb ik nooit an- deren, dan de Zilverkleurigen ; gezien met zo fpitfe Kelk-Schubbens als Fig. 4 , in een der: zelven , volmaakt natuurlyk van agteren uitgee fpreid afgebeeld , aanwyst, en waar uit blykt; hoe zeer dezelve van die rood- en geelkleurigen verfchille. Zy behouden altemaal haar Kleur en Glans en zyn dus onder de Onverganglyken ; in * Franfch Zmmortelles. , te rekenen , en te= vens van de fraaist gekleurden; zo dat gedagte Plaat eenigen der fchoonfte Bloemen van de Kaap voorftelt, % (zo) Straalbloem met eenbloemige Rysachtige en | Takken; de Bladen Lancetvormig Wallie ge de Bloem/teelen bykans naakt. Deeze zou voornaamelyk van de voorgaande Soort verfchillen , door den Kelk geel , niet | wit (*) Xeranthemum Capenfe Rorismani folio Flore albo. Suppl. App. p. 239. N. 22, (zo) Xeranthemum Ramis vnifloris virgatis ; Fol. Lanceolatië tomentofis , Pedanculis (onudis. Jant, 284, BERG Cap. 2765 ; zlichryfam Africanum tomentofum, anguftisfimo Folio , Galys / ce Sulphureo ampio. BREYN, Dil 3e Ee TO AN \ NG eN ee As vg é - ie, dat zy de Spies SelEDE heeft, In Hoge de eerfte opflag zou derhalve myne gemelde hierSTUKe fchynen t’huis te hooren; doch ik bevind niet , Ba dat dezelve de Takjes minder gefchubd of Rysachtiger , de Bloemfteelen haakter, of de Bladen Lancetvormiger heeft , dan de Zilver- kleurigen. Gedagte eigenfchap der Meelknopjes heb ik derhalve my de uitneemende moeite niet willen geeven te onderzoeken. Die van Brer= GIUS, bovendien, fchynt my duidelyk van de rik te verfchillen. (rr) Straalbloem met naakte eenbloemige_ xr. Bloemfieelen aan ’t end der Takken uit- SCE fteekende ; de Bladen Lancetvormig en Wollig. Deeze heeft , volgens den zelfden Leidfen Hoogleeraar, een Houtige Steng, die teder is, gepluimd Takkig, en , gelyk het gantfche Ge- was, met eene witte Wolligheid bedekt; gee- vende aan ’t end lange Bloemfteelen uit, (1e) Straalbloem met eenzaame knikkende XL Variegan Bloe- zum. Bonte. (11) Xerantheramn Pedanculis terminalibus exfertis nudis anifloris, Fol. Lahceolatis tomentofis. Syst. Nat, XI, Veg. XIII, (12) Xeranthemum Flor. Lolitarijs nutant bus, Sqaamis Ca- lycinis obtufis maculatis,. RovaN Msf. Xeranthemum Aft, Gnaphalii Fol. tomentofis &c, Raj, Suppl. 131, Ie DEEL VI, Sue In. ÄFDEEL: xXVIL. HOOFDe STUK. vd weede Aang. XÍI Panicula- EB. Tuildraa- gende. bo SAMENTEELIGE HEESTERS. Bloemen , de Kelkfchubben ftomp en ge ylakt. | „ Deeze heeft, volgens de aangehaalde van Ray, Wollige Bladen als van het Gnaphalium 4 die, zofwel alsde toppen der, Schubben , Roest- kleurig zyn. ’t Gewas groeit tot de hoogte van een Voet of hooger, en heeft een dikke {tyve Steng , die van onder tot. boven bezet is met wollig. gryze Blaadjes , langer dan een Duim en een derde Duims breed , zynde op: waards in eenige Takje es. verdeeld „ die ieder een enkele groote witte Bloem ‚ met Ren, rige Tippen , draagen. (23) Straalbloem, die de Bloemen in een Tüi vergaard heeft ‚ met final Lancetvormige Bladen, Door veele Bloemen by elkander in een Tuiltje vergaatd te hebben, op den top der Stengen of Takken, verfchilt deeze van alle de anderen. Zy zyn niettemin van dergelyke Ü- guur doch kleiner „ hebbende een Zilverkleuri: gen krans van eitaekrende Kelkfchùbben, zeef Ípits gepunt, rondom een Schyf of middelftuk van geelachtige Blommerjes. De Bladen, die de Takjes omvatten, zyn lang , fmal, fpits , flap en Wollig; ’t Gewas fchync weinig meer hoogte (13) Kerûnthesun Flor. paniculatis , Fol, lineari- Lanceo- fatis, Xer, incanum, Fol. oblongo - acutis , Capitulis placinsië Argenteis,. BURM, Afr. 180, T. 67. £ Ie EN 0, d % 6 5 Ld ° ec, % RNos DEMEN: Gi Et Ne (Be Sn In Ae 8r | Mote te hebben dan de naastvoorgaande Soort. Mis, Het is, gelyk alle de overigen , behalve de eer- ein - fte, van de Kaap of het‘Zuid-end van Afrika Hoorp- afkomttig. STUKe „ oa Sr ADS ue dl Tweede BEN CC WA RIS. Roerkruid, Rang. __Dit Geflagt heeft een naakten Stoel : het Zaadkuifje is Haairig , de Kelk gefchubd en ‚ Rolrond : de Wyfjes- Blommetjes zyn onder de T weeflagtigen gemengd. Het voert den Griekfchen. naam , van Droscorines af- komftig , die aan fommige Soorten van het volgende wordt gegeven. _ Agt Soorten , altemaal uitheemfche en de meeften Heefterachtig , zyn ’er in vervat, als volgt. , (1) RBerEruid met geport overlangs B Zaagswys’ getande Bladen, | bans Tvafolta, hd Ltd ik f Zragbladige „Deeze Soort is door Pater Freuiurée in Peru of Chili waargenomen , die daar toe de Afrikaanfche laage Conyza van TOURNEFORT, met fmalle geribde Bladen en Kroontjes-Bloe- men , „C1) Baccharis Fol, Lancenlatis , longitudinaliter ferrato- dentatis. Syst. Nat, Xil, Gen. 949. p. 547. Veg. XIN. Pp. 625. H. Cliff. 404. R. Lugdb, 152, Conyza frutescens, Fol, anguftioribus nervofis. FEUILL. Peruv. 7so. T. 37. Eupator, _Afte Agerato affinis Flor, albis, PLUK. lm, 4oo. T. 323..£, 2. Con. Afr. humilis, Fol, anguftioribus rervofis, Fl. ume bellatis. TOURN. Zxf?, P. 455. BARTH. Af. Hafn, 11. P. 57. | F dl. Das, vi, Srum, | Rah HE. AFDEEL. XVII. Hoorp- "STUK. Tweede Rang. 11. Batcharis Wertifolia, Langbla- dig. Lo SAMENTEELIGE HEESTERS men ‚ beerekt , zeggende, dat zy een taaimes lyk aangenaamen Reuk beeft , en dat de Ins diaanen ’er het Afkookzel van gebruiken tot ver= fterking van de Maag. ’t Gewas is Heefteräche tig, en komt in Bladerloof. eenigermaate met een Soort van Balfemkruid overeen, De W yfjes- Blommetjes, hoedanig de meeften zyn „komen in drie-en verdeeld voor; de T weeflagtigen , die het midden beflaan , weinig in getal, zyú in vyven gedeeld. Dit zelfde Gewas zou, volgens den Franeker Hovenier Mrrsr , door den Ridder ook ge- plaatst zyn in ’t Geflagt van Jya, °t welk hy alleenlyk uit de aanhaaling van Morrson op= gemaakt kan hebben ; maar behalve dat de Sexe der Planten by de Autheuren , vooral wat de Samenteelige Gewasfen aangaat, dikwils zeer duifter is, zo blykt uit de andere aanhaalingen , van den Hortus Cliffortianus, VAN Roven H. Lugdbat. enz, , dat hier weezentlyk ver- fchillende Plantgewasfen bedoeld worden; zyn- de de Aanmerkingen van MerEse derbalven in deezen ongegrond (4). (2) Roerkruid met Lancetvormige Bladen, die aan ’t end maar één of twee Tandjes heb- ben, Het (f) Zie dezelven in zyn Werkje over de Syngenefia , Leeuw. 1761, P. 35 {2} Baccharis Fol, Lanceolatis fuperne uno alterove Dentis culo ferratis. H, Cliff, 404. Ra Lugdh, 152, Arbuscula Foliis Nerii, BOERH. Zugdb. II. p. 263. | Ln Berto IG BN: BSE l 85, Het Boompje met Oleander - Bladen van Boùr- _HAavr wordt hier thuis gebragt. ’t Gewas is xvirí, “uit Afrika afkomftig. Hoorp: | he STUKe _(3) Roerkruid met ovaalachtig Lancetvormige utr. „Bladen, dieeffenrandig naakt zyn en gefteeld. Ber a ) Boomachs Deeze in de Bosfchen van ’t Oostindifchtig. Eiland Johanna , door den Heer Koenic, waargenomen ‚ maakt den grootften Boom uit in deeze Klasfe, zegt de Ridder. Dezelve is echter, zo hy elders verhaalt , maar drie Voetén hoog ‚ doch heeft den Stam een Arm dik (#). De Bladen, die overhoeks groeijen , hebben byna de grootte van de Handpalm , zyn- de ruuwachtig doch niet Wollig. Aan ’t end der Takken komt een Bloemtuil, van een Span lang en breed , beftaande. uit Klootrondachtige Kelken , digt bekleed met Elsvormige Schubbet- jes, die over elkander leggen. Het Zaadkuifje is Haairig, eens zo lang als de Kelk, vaal van Kleur en de Zaaden zyn geftrcept. (4) Roerkruid met flomp Eyronde Bladen, _ Iv. Baccharis die aan ’tend met uitranding gekarteld zyn. Bme a) _lig. Breedb!ge f « ee A Ld ers . . Ì d: Ad (2) Baccharis Fol. Elliptico- Lanceolatis , integerrimis nu- dhl dis petiolatis, Mant. 224. (1d) In ’t Geflagt van Conyza komt een Oostindifche voor ‚, met dergelyken Stam, wel twee Mans langren hoog: (4) Baccharis Fol, obovatis fuperne emarpinato- Crenatise H. Clif. 4os. GRON. Virg. rar, R. Lugdb. 153. Senecio Virg. arborescens Atriplicis folio. RAy. Hijf. 1799. HErM. FE a Parad, Hs DEEL, VL, STUK, ril, Deeze Virginifche heeft Bladen, elkkd naar AFDEEL, die der Wilde Melde gelyken en blaauwachtig Hoorp: of Zeegroen zyn. ’t Gewas is Boomachtig en STUK. heeft het Pluis der Bladen Zilverkleurig. ab (5) Roerkruid met breed Lancetvormige, on- Diosa gefbeelde „ getande , gefboppelde Bladen, BES. Levanfch. Deeze zou , misfchien , de Baccharis van DrioscoripEs kunnen zyn. ’t Gewas, dat in Egypte en Syrie groeit, brengt veele Steel tjes uit Éénen Wortel voort, waar aan langwer- pige Blaadjes als van den Olyfboom, die vet en ruigachtig zyn „ van eenen vry zwaaren Reuk, doch met eenige aangenaamheid, gely- kende in Bloem en Zaad veel naar de groote Conyza. De Ingezetenen van Fripoli, in Sy- rie , noemenze Thaun, zo RauworrF ges tuigt, | vi. _ (6) Roerkruid met ftomp Eyronde Bladen , die BL, gefteeld en fyn getand zyn. Indi: Het aan(ch. Parad, p. T. 225. Pleudo- Helichryfum Virg. frutescens , Sc. Moris. Hifl. III. p. go. S. 7 T. io. f, 4. Elichryfo affinis Virginiana Frutescens &c PLUK. Alm. 134. 'E, 27. Ff. 2, Argy- rocome Virginiana Afriplicís folio. Per. Gaz. T, 7. f. 4. (s) Baeccharis Fol, lata - Lanceolatis dentatis fesfilibus fti- pulatis. Am, Acad. IV. p. 289. Conyza major altera. C. B. Pin. 265. Conyza Doscoridis. RAuw, Zt s4. T. s4, Conyza Syrie. J. B. Hifl, 1. p. 1os4. RAJ. Hil. 262. GRON. Or. rio, (6) Baccharis Fol. obovatis denticulatis petiolatis. Eupatorio affinis Planta Zeylanica Fole Ulmi, BREYN Cent, T, 70. BURM. Fl, Ind, 178. 5 UNC BN BsS8 TN As 85 Het Ceylonfche Gewas van BREYN, met, ÚL Olmen -Bladen , naar ’t Boelkens-Kruid gely= PEEL: kende, zou ook aan de Kaap der Goede Hope Hoorp= waargenomen zyn. Het heeft de Takken met °TU& verheven Streepen 3 de Bladen zyn ftomp o- za vaal en glad , van grootte als een Duimlid, cenigermaate Zaagswyze getand, Aan ’t end komt een groote ‘Tuil van hoekige Bloemfteels tjes met eenige Elsvormige Blikjes, De Kelken zyn Rolrond en glad, (7) Roerkruid met ftomp Eyronde d effenran- 4 En } . 4 E AEGhart dige, ruuwe ongefteelde Bladen , die van Brafstiana, Bratili= onderen geaderd zyn. aanfche. Deeze Brafiliaanfche , die-de Steng eenigere maate hoekig heeft , brengt zeer yle , Takkige, ‘Tuiltjes van Bloemen voort, ver van elkander , wier Kelken fpitfe Schubben hebben en het Zaadkuifje is Roestkleurig. (8) Roerkruid met Lancetvormige Zaagswys _ VUL À Bacchar:s getande Bladen en gebladerde Tuiten, fetida. Stinkend, Hier wordt de Heefterachtige , zeer flinken- de , Amerikaanfche Conyza , van DaiLLENIus, thuis (7) Baccharis Fol. obovatis, integris , feabris „ fesfilibus, fubtus Venofis, Tremate, MAROGR. Bras, 81 BuRM. Pl, ind. 178. (8) Baccharis Fol. Lanceolatis ferrsto* dentatis, Corymbis Foliofis, GRON. Virg. rar. Conyza Americana Frutescens „ feetidisfima, Dit Elth, 106. T. 89. f. 105 ? F 3 3, DEEL. vl, STUK, AE ‘ AFDEEL.- XVII. Hoorp- STUK Tweede Rang. rr. Conyza fordida, Vuilkleus rig. 86 SAMENTEELIGE HEESTERg, t'huis gebragt. ’t Gewas groeit in Vitginie, en is van Cray Ton Boelkens- Kruid met witte Bloemen „ getyteld. Drie Ellen hoogte hadt het in Engeland „in de open Grond, bereikt, Conyza. Tonderkruid, Een naakte Stoel; een eenvoudig Haairig Zaadkuifje ; een gefchubde rondachtige Kelk; en de Scraalen der Bloem in drie-en gedeeld, zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagr. De eerfte. Soort „die Kruidig is, voert, ik weet niet om welke reden, den. Nederduitfchen naam van Donderkruid, mooglyk beter Tonder- kruid gefpeld , dien ik derhalve als een Ge- flagtnaam gebruik Cf). Onder de drie -en - twintig Soorten van hetzelve komen eenige Heefter- achtigen voor , welke hier volgen, (3) ‘Tonderkruid met effenrandige fmalle Bla- den 3 driebloemige lange Blende de _Steng laag Heefterachtig. Dit Gewas , te vooren met den zelfden by- dE naam (f) Want de benaaming van Donderkruid weet ik geen re- den voot 5 daar mooglyk de Wolligheid der Bladen of het, Piais der Bloemen ‚ gedroogd ‚ voòr Tonder zou kunnen ver- trekken. (3) Conyza Fol, linearibus integerrimis , Pedunculis pand, trifloris „ Caule (:ffraticofos Veg. XIIL, Gen. 9so. p. 626. _ Jant. 466, Gnaphalium fordidum, Sp. Plane. 1103, H, Cliffe 401, GOVAN Monsp. 435. GER, Prov. 212. GARID, dix, 157. Elichtyfum fylv. anguftif, Capit. conglobatis, C. B. Pin. hae TOURNE. Inft, 45de Stoechas citrina alrera. LOB, Je. 14 A STEEN! GKCEINTENS UA: Be 0 187 maam onder de Soorten van Gnaphalium be- Je xrokken , en dus getyteld, on dat de Bloem- KNIL. kelken niet meer dan eene vuile Goudkleur Hoorp- hebben, groeit in Languedok , Provence en la nn 4 lie, op Rotfen en Muuren. Het zweemt veel razz. ° naar het Elichryfum „ doch heeft langer Bladen en kleine ronde Hoofdjes. Ook is het als een basterd-Scort van de Rynbloemen aangemerkt geweest. GARIDELL hadt opgemerkt, dat dit Gewas eenen Harstachtigen Reuk heeft, en een laffen Gras - Smaak, Men vindt het by Loerrr, onder den naam van andere of twee- de Stgchas citrina, afgebeeld. (4) Tonderkruid met fmalle een weinig getan- _1v. de zita zeer lange eenbloemige Steelen, Hd de Steng Heefterachtie. Steenmin= / ied 8 nend, Deeze, die naar de voorgaande vry veel ge- iykt, groeit in de Zuidelyke deelen van Euro- pa, in Paleftina en zelfs aan de Kaap der Goede Hope. Men vindt ’er de Afbeelding van by Boccone. C Baunrinus vertoont ook dit Gewas , en. zegt , dat het een Steng van an- derhalve Handbreed heeft , die in eenige korte Tak- (4) Conyza Fol. linearibus fubdenratis , Pedunculis longisfimis enifloris , Caule Suffruticofo. H. Cliff, gor. Helichryfum Cap. fingular. brevibus. Mor. Hit. II Pp. 37. S, 7. Te 10. f. 16, Helichryfum Saxatile, fingulari Capitulo amplo. Boece. Mus, 142. T. 104. Elichryfo fylveftri, Flore oblongo , fimilis. Co B. Pin. 165. Prudr. T, p‚ 123. IL, DEEL, VL, STUKe ui, ArperL. XVal. Hoorp- STUK. XI. Conyza- tort uofa. Bogtig. 38 _SAMENTEELIGE HEESTERS, Takjes verdeeld is, zo dat men het naauwlyks, onder de Heefters tellen kan, Het was dus’ ap het Gebergte van Italie waargenomen. 14 12) Tonderkszid met een bogtige Heefter- achtige Steng, langwerpig Eyronde effen- randige Bladen, en omgeboogen Trosfen. Deze is ae VAILLANT ‚ Onder den naam van Conyza van Madagaskar , die Hee- fterachtig is, met een bogtige Steng en Kor- noelje « Booms Bladen , voorgefteld, (1 3) Tonderkruid ‘met Eyronde Wollige Bla- den, geïropte Bloemen „ de Bloemfteelsjes, zydelings en aan ’t end der Takken. Op Kandia vindt men deeze Soort, die we- gens de witheid der Blader, welke in figuur ook naar die van ’t Wollekruid gelyken , den. bynaam voert. De Bloemfteelen loopen op- waards dikker. Men vinde ’er eene Verfchei- denheid van, welke met korte kromme Bloeme flraalen praalt, 9) Ton- (rx) Conyza Caule tortuofo Fruticofo » Fol, ovato -oblongis —integerrimis, Racemis reflexs. H, Cliff. 4os. Conyza Madà- gacarienfis, Fruticofa, tortuofo Caule, Corni folio. VArt Le Af. 1719. Pp. 396, (35) Conyza Fol. avatis tomentofis , Flor. confertis „ Pe- dunculis lateralibus terminalibusque. H, Clif. 405. Re, Lugdb, 157. Cenyza Cretica Frar, Folio-molli candidisfimo, tomen- tofu. TOURNE, Cor, 33. Con. Saxatilis Fol. Filaginis. BUXB, Cent, 31. p. 23. T. 17. Afier tomentofus luteus Ver! jasci folio. Bocc. Sic. 6e, T. 31. f. 2. Jacobeza Ctret. incana &c. BARR4 Rar, T, 217. After Rag: vins folio Verbasci. ZAN, Hil 33e & 7 BOWEN CGLEIN TE 5) ENA 80, (14) Tonderkruid met Lancetvormig Eyronde_ IL | 9 plon ÄFDEEI ruuwe Bladen , eenbloemige Bloemfteelen Dek in en rappige Kelken. Hoorp- Deeze Indifche is een Jaarlyks Gewas, dochs met Houtige Stengen , die rond, ruig en regt Anthelnitne Zyn. Het heeft de Bladen overhoeks, {pits Beda on Zaagswys’ getand „ met een Steeltje dat vandend, òpderen paarfch' is. De tippen des Kelks zyn Lancetvormig, verlangd en uitgebreid: de Bloem is klein en paarfchachtig , uit vyf-en- twintig Tweeflachtige Blommetjes famengefteld. Het Zaad is bitter en heeft een Wormdoodende Kragt, volgens den beroemden HERMANNUS. (15) Tonderkruid met Lancetvormige , van xv. onderen Wollige Bladen , de Bladfleelen „Comz2 alfarm fen ook Zaagswyze getand, ra. Balfem- Onder den naam van Ruikende Conyza isdraagend, deeze door RumrPuius befchreeven , die aan- merkt, dat dezelve in Geftalte naar het Kruid van dien naam , in Wolligheid der Bladeren e orden | naar {14) Conyza Fol, Lancecolato » ovatis fcabris , Pedunculis unifloris, Calycibus fquarrofis. Baccharoides, Fl, Zeyl, 418, Conyza. Ind. Virge Aurex folio &c, VAILL. Mers. 1719. p. 358. Scabiofa Conyzoides Fol, latis dentatis 8c. Buru. Fl, Zeyl z1o. T. 95, Cattu- Schiragam, Hort. Mal. IH. p. 39. T, 24. RAJ. Hif?. 443. Burm. Fl. Ind, p. 173, (15) Conyza Fol. Lanceolatis fubtus tomentofis , Petiolis etiam fezrato dentatis. Conyza Arbor Zeylanentis &c. PLUK, Amalth. 64. Conyza odorata. RumPH. Amb, VL. T. 24. f. to Conyza odorata {. Helenium alterum Salvi odorem ípirans, CLUS, Exat, Lo IV..G. 23, p. oz: BURM,. Fis Ind 178. F s p YI, DEEL. VI. STUK. ES HL AFDEEL, de Sali 400 alie Oostindie , alwaar het op de Eilanden zo wel STUK. als aan de Vaste Kust grocit. Daar is een Soort Tweede S Rang. Van, die meer dan eens Mans langte hoog op- fchiet, en deswegen wordt het de Conyza - Boom by PruKener getyteld. De Bladen zyn wel een Voet lang en een Hand breed , fterk gea- derd ‚ doch zagt in ’t aanraaken , op de kanten ongelyk getand, De Bloemen zyn met een Pluis van kleine Draadjes geftraald, zoRuMmrPHIuSs aanmerkt, zeggende , dat men de Bladen niet als Moeskruid eet , onder de Indiaanen , maar dezelven om den Geur onder de Spyzen doet, wordende die, op Java, in plaats van Salie ‚en het Afkookzel , zo wel in-als uitwendig , gebruikt. In een Tuin, of op een gebouwd Land, wordt dit Gewas fomtyds een Boom , van wel twee Mans langten hoog , met een Stam van een Arm dik (*). | Kie: (10) EE met langwerpige Bladen en bnn _Plui- Afchkleu- zig. (*) Van die hoogte zegt RumPHius deeze dere Co= go SAMENTEELIGE HeEesTERs, naar ’t Alaots- Wortel Kruid en ín Reuk naar ie gelyke. Men noemt het Sambong in nyza in zyn Tuin op Ambon gehad te hebben. Hierom is ’t my onbegrypelyk, hoe Linneus van de Baccharis Arborea, (zie hier voor bladz: 83.) heeft kunnen zeggen , dat dezelve de Grootfte Boom in deeze Klasfe zy. (16) Conyza Fol. oblongis , Flor, paniculatis , Coroll. Cy= lindricis , Calyce duplo longioribus. Senecio Indicus Atriplicis folio, Moris. Hifl. Ull, p. 106. S. 7. T. 17. f. 7. Senecioi- des. Fl. Zeyl. 419. Senecio Indica Fol. ternis crenatis. BURM, Zeyl. zxr. T. 96. Ff. 1, Eupatorium anguttiore folio Bermudenfe. PLUK. Alm. 141. Te 243e fe 3. Olus Scrophinum, RUMPH, Arab, VI. T. 14. f‚ Ie BURM, Fl, ir Pe 175 \ ON LNG HG BIN IED VEL MAz Or Pluimen van Rolronde Bloemen, die eens 1e zo lang zyn als de Kelk. AB nike Hoorpd Dit Gewas, ook in Oostindie groeijende , sror. noemt gedagte Autheur Zeugen- of WVarkens- Tweede Moes, om dat het veel van die Beeften gegeten Kang. wordt ; ftrekkende de malfche Toppen , ge- kookt, ook den Índiaanen tot Spyze. Het groeit met eenige Stengen, niet veel hooger dan een Elle, zegt hy , en heeft Bladen naar die der Netelen gelykende, doch wat langer en fpitfer , aan de kanten grof getand. De Bloemen fchy- nen zeer klein te zyn , maakende yle Tuiltjes op de toppen der Stengen of Bladfteelen. Dus fcnynt hetzelve van de Ceylon/che Senecio met drievoudige gekartelde Biaden van den Hoog- leeraar BuRMANNUS, te verfchillen. De Bloemen zyn Rolrond en paarfch, met korte Stylen en het Zaadpluis langer dan de Kelk „ zegt onze Ridder. (17) Tonderkruid met Eyronde, Zaagswys” XVII. getande , eenigermaate Wollige , fpitfe a Blg- Welrie- kend, (17) Conyza Fol. ovatis ferratis (ubtomentafis acutis, Caule Corymbofo , Corollis-fubglabofis. Ant, Acad. V‚ p. 406. Co- nyza odorata minor ereâa purpurascens Corymbofa. BROWN, Jem. 318, Conyza Arborescens purpurea Folio Verbasci den» tato. PLUM. Spec, 9, Ic. 97. Conyza major odorata £, Baccharis Flor. purpureis nudis, SLOAN. Fem. 124. Hift. I. p. 258. Te 152. f 1. B. Eupator. Conyzoides Maderaspatana , Fol. glabrise Flore purpurascente. PLUK, Alm. iá4ïe T. 177. Éf. 2. BURM,. El, Ind, p. 1 | Ik DEEL, VI, STUK, / 03 SAMENTEELIGE HEESTERS. ui. Bladen, en getuilde Bloemen , die Kloote ee rondachtig zyn. Hoorp- BR. STUKS In de Westindiën komt deeze Soort voor, Tweede welke by PruMrER den naam voert van. Range Boomachtige paarfche Conyza , met getande Wol- lekruids Bladen, SrLoANE vondtze op Moes rasfige plaatfen aan de Zeekust van ’t Eiland Jamaika. Een dergelyk Gewas fchynt het te zyn ; dat PrLuKeNeEr onder de Planten van Ma- drasf aantekent , hebbende gladde Bladen en eene paarfchachtige Bloem; zynde dit op Java onder den naam van Sambong Outang of Wilde Salie bekend, Ee (13) Tonderkruid” met Lancetswys’ Eyronde Chinenfis. omgeboogen Zaagswys’ getande Bladen , OEE die van onderen Wollig zyn; de Bloemen | getropt aan ’tend, Dit Gewas, dat RuMmrumrus Ambonfche Senecio tytelt, fchiet, met een dikke hardachtie Steng, fomtyds een Elle hoog. Zelden draagt het meer dan drie Bloemen aan Tropjes by el- _kander, Het wordt op Ambon Liefdekruid ge- noemd, dewyl het Vrouwvolk zig daar mede het Aangezigt wafcht , om de Mannen te be- haagen. De Heefterachtige Conyza, met Reuk van (18) Conyza Fol. Lanceolato- ovatis, reflexo- ferratis, fab- tus tomentofis, Flor, terminalibus congeftis. Senecio Amboie nicus. RUMPH, Anb, VI, T. 14e f, 2. BURM. Fl, Ind, pa 179. , / | MEENT GEN SENS TA 108 wab Ciftus, welke de beroemde SrLoaneE op: HILd. Jamaika ‘waarnam , fchynt naar ’t zelve te gely= jen. ken. Op Java wordt het, wegens de Bloemen ‚Hoorne Paarle- Knop getyteld. STUK, ‘Tonderkruid me al XIX. (ro) Tonderkruid met ovaale , effenrandise send ruuwe, van onderen ruige Bladen. Kuige Dit Chineefche Gewas heeft eene ruigachtie ge Steng; de Bladen langwerpig of ovaal, ef- fenrandig , ruuw , van onderen zeer ruig en bleek; de Bloemen Troswyze famengehoopt; de Kelken als van het Sterrekruid. (20) Tonderkruid met Eyronde effenrandige XK. f 3 Conyza Jpitfe , van onderen Wollige Bladen; de arbores- Aairen over de eene zyde gekroond; en‚©”* Ko Boo:nache omgeboogen Blikjes. tig. Dit Gewas, in de Westindiën voorkomende , en van PrLuMIiEr Boomachtige Conyza met blaauwe Bloemen , getyteld, geeft de Hoofd- jes Aaïtswyze tot de zyden der Takken uit, volgens SLOANE , die meent, dat het de Tremate der Brafiliaanen zy, Hier toe behoort | het (19) Conyza Fol. ovelibus integerrimis fabris fabtus hir- futis. | (zo) Conyza Fol. ovztis integerr'mis acutis fubtus tomen- tofis, Spicis recurvatis (ecundis, Brateis reflexis, Conyza Ar« borescens Floribus coeru'eis. PLUM. Sp. to. T. 130. f. 24 Conyza Frut, flore pallide purpureo &c. SLOAN. Fam, 124, Hift.1. p 257. Eupatorium ere&tum hirfutum &c, BROWN. Jam. 313. IE, DesL. Vl. STUK, II, (AFDEEL. XVII, Hoor p- STUKe XXI. Fruticofa. Heefter- achtig 84 SAMENTEELIGE HEESTER& het opgeregte ruige Boelkens- Kruid van Brow: » NE, dat de Bloem - Aairen aan ’t-end der. Tak= ken altemaal over eene zyde hellende heeft. (ar) Tonderkruid met Eyronde effenrandige flompe Bladen; de Bloemen ongefteeld over: hoeks, de Takjes bogtig. Deeze , ook in Zuid- Amerika groeijende ; is Heefterachtig en heeft Bladen als die van den Kwee- Boom, volgens PL UuMIER, wiens Amerikaanfch Heefterachtig Boelkens- Kruid ; met Bladen van Hondsdraf en eene paarfch= achtige Bloem „ hier ook t’huis gebragt wordt: SE NEcCrio, Kruiskruid. _ De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn 5 een naakte Stoel; een eenvoudig Zaad= kuifje , dat Haairig is; de Kelk Rolrond, ge- kelkt, de Schúbben van het Onderkelkje , aan ’t end, als verfchroeid hebbende. Onder de menigvuldige Soorten van hetzel- ve, waar van het gewoone Kruiskruid ééne is, komen eenige Heefterachtige , meest Kaapfche ; voor , welken ik hier zal befchryven. (34) Kruis- (21) Conyza Fol. ovatis integerrimis obtufis „ Flor, fesfilibis alternis, Ramulis flexuofis. Conyza frutescens Cydonie folio, PLUM. Sp. 9. Ze. 95. f. 1. Eupatorium Amer. frutescens 3 Hedere terrefttis folio ; Flore purpurascente, Pum, SP, 10, Bate Ne LEN En & ck vf, Os 34) Kruiskruid met geftraalde Bloemen en Ul, verfpreide finalle Bladen , de Steng Hee- Ee flerachtig. rde STUK. Van dit ket inlehe of liever Kaapfche Sb Gewas, zyn de Afbeeldingen , hier aangehaald, sola aanmerkelyk verfchillende, Het komt omde 5 ee Heefterachtig , fomtyds Kruidig voor „ hebben de de Bladen ook breeder of fmaller, maar die verfchilt op de zelfde Plant, gelyk men uit de Afbeelding van CoMMELYN kan zien , die ’er Lavendel- Bladen aan toefchryft. Ik heb een Tak daar van, volkomen ftrookende met de befchryving van den Heer Bererus, die deeze Soort van zyne Draadbladige onderfcheidt, tot welke die met groeneHaairachtig dunne Bladen, van HERMANNUS , dor zyn Ed, thuis gebragt wordt. Deeze Draadbladige is door den Ridder betrokken tot de Gekroonde , welke de Bladen Vinswyze getand heeft , dat in de befchryving van Bererus niet te vinden is, maar wel in die van zyne Grootbloemige. LINNEus vraagt , of die ook mede behoore tot deeze | j Soort, (34) Senecio Corollis radianrihus, Foliis linearibus fparis , Caule Fruticofo.-Jacobza Aft. Fol. Capillaceo viridi, Herm. Afr. 14. Jac. Aft. fruticans oblongis Foliis anguftis inregtis incanis. VOLCR. Nor. 224. Jac. Afr, Frutescens Lavendulz Folio latiore & anguftiore. Comm. Hort. II. p. tar, T. 7I. Jac. Ethiop. Lavendulm folio. BREYN Cento T. 63. Jac. _ thiop, anguft, & ‘prelongis fol, zarius crenatis, PLUK. Mant. 207. T. 4ar. f. 5. EL. DEEL, Vl, STUK, Ô 96 SAMENTEELIGE HEESTERS, " UI. Soort, 't welk my gantfch niet. waarfchynlyk eden voorkomt. De Bladen zyn wel, in deeze Lang- Hoorp- bladige , hier en daar fomityds wat gefchaard , STUK. doch zodanig niet ingefneeden of verdeeld, als — Tweede … iN Ì } k 1 EL Raizendin dezee.. Gewás groeit Heefterachtig , met Stengen, die eerst groen, dan Wollig , en ein- delyk Houtachtig bruin zyn , hebbende de Bladen om laag veel breeder dan aan de Bloemdraa- gende Takjes, gekroond met eenige Bloemen ; met de bepaalingen van dit Geflagt overeen- komttig , welke niet zeer groot en geel geftraald zyn , gevuld met het Haairachtige witte Pluis der Vrugtbeginzelen of aanrypende Zaaden, xxxvi, (36) Kruiskruid met geftraalde Bloemen en ae Slomp Eyronde, Vleezige , getande Bladen, rde __de Steng Heefterachtig. ig. De Bladen van deeze Soort, die in de El- thamfche ‘Tuin een Gewas maakte van twee of drie Ellen hoog meteen Stam van een Aum dik; waren rondachtig , glad , dik en ftyf, aan de kanten getand , vlak , doch een weinig, famen- getrokken , in figuur als tusfchen die der Made- lieven en Hemelfleutels in ; voorts in gedaante naar die der Zec- Melde gelykende; als bekleed zynde met eenige Wolligheid en fyn geaderd. ’t Ver- (36) Senecio Coroll. radiantibus, Fol. obovatis Caris dentatis, Cauie Fruticofo, Solidago Fol. obverfe ovatis &c. H. Cif. g1r. Doria Afr. Arborescens Fol, crasfis et fuccus lentis, Atriplicem referentibus, DiLL. Blik. 124, T, 104. £ I2áe , MRLN G EN Bi SI. As 97 % Verfchil fchynt niet groot te zyn tusfchen UI ‘deeze en de veertigíte Soort, Ale (37) Kruiskruid met geftraalde Bloemen, en En Pylvormige gevande Bladen, de Steng om- xxxvit. Senecia vattende , die Heefterachtig 1e Tiieifolian zoen” Deeze Kaapfche Heefter bereikt dikwils de ikbladige. d hoogte van een Menfch, zegt COMMELYN, hebbende een ronde Haaïrige Steng, in der- gelyke Takken verdeeld , waar aan Bladen, die langwerpig, Zaagswyze getand en gefpitst ‚Zyn, van boven glanzig groen , van onderen witachtig , en dussnaar die van den Groen-Eik gclykende, De boventte zyn finaller, de Bloemp- jes geel geftraald, (39) Kruiskruid met geftraalde Bloemen en xxxx. Spatelvormige , witgegulpte, ruwwe Bladen, he ke de Steng omvattende , die Heefterachtig is, Styfoiadige, % la van deeze munt uit door de {tyf- heid (37) Senecio Coroll, radiantibus , Foliis Sagitratis amplexi= caulibus dentatis, Caule Fruticofo. Wir. Cliff. 84. H. Cliff. 406, R, Luedbe, Jacobwa Afr. Frutescens Fol. incifis et fubtus cinereis. COMM. Äar. 42. T. 42, BERG. Cup. 281. SEB, hes, E Vabraasf. 4. (39) Senecio Coroll, radtantibus , Fol, amplexicaulibus Spa- tulatis repandis , erofis, fcabris, Caule Fruticofa. H. Clie 406, R. Lugdbat. 164. Jacobza Afr. Frutescens, Fol. rigidis & hirfutis. Comu, Hore, II. p. 149. T. 75. Jacobza Alt. raimofisfima, Fol. Senecionis pinguis, rigidis ct lucentibus , fubtus incanis, RA. Suppl, 179. SEB. Mdus, Ie T. 22, fe ose Ile DEZE, VI, STUZe 98 SAMENTEELIGE HEESTERS. „UL heid zyner Bladen, die ook den rand als ge- Ae doornd hebben ‚ en van boven glanzig doch Hoorp- niet glad. zyn „ van onderen grys en ruigach- STEE tig. De Steng is ftyf , ruuw en onbevallig. Finn * De Bloemen zyn klein en vyfbladig Sioen met de Blommetjes onverdeeld en ver van el- kander. Uit Zaad geteeld, was het wel zeven of agt Voeten hoog, in de Amfterdamfe Tuin, opgefchooten. EE (40) Kraiskruid amet geftraalde Bloemen en Baal Spatelvormig Eyronde , effenrandige ‚ flom- UE ee pe Bladen , de volwasfenen glad van bo- vens de Steng Heefterachtig. Deeze Soort , mede, gelyk alle de hier be- fchreevene , van de Kaap afkomftig , en t'eenee maal met eene witte Wolligheid bekleed , hadt de Bladen rondachtig ovaal, effenrandig , of naauwlyks met een of twee Tandjes blykbaar, en gefteeld ; de Bladfteeltjës lang , en met een uitgebreiden Voet de Takken omvattende, zegt LiNNaus. Zyn Ed. betrekt daar. toe de Afrikaanfche mec Bladen van den Wúten. Pope- lier of Abeelboom, door Ray opgegeven ‚en noemt dezelve Popelierbladig (*). “Die Bladen, gs nog- (40) Senecio Coroll, radiantibus, Fol. ovatis Spatulatis inte. gris obtufis; adaltioribus fupra glabris, Caule Fruticofo. Jaco- bea Africana Populi albe foliis. Ray. Sappl. 177. CC) Populifolus was in Spee, Plant, als oak in Syst, Nar. Ed. XII. , deeze Soort gebynaamd ; doch thans in Veg. Ed, XIII, ZED door een Drukfeil en verwarring met de vol- gende Eexfte Soortvan After ‚(thans Znuia ‚} Palifolius. rn EN x en - ‘ e / , Ar Dn ge So xe pit oe ‘ Wk Ll e Li Ar rn " \ “ î ï Pi z Deel BE AAT SEREN. el | 4 SS tN6EB NE s t À. 59 Högthans, zyn, gelyk zyn Ed. zelf in de Soor- Hb telyke bepaaling van deezen Boom zegt, hoekig ADE getand en wel zeer blykbaar , gelyk iedereen Hoorb- weet ; ook eenigermaate rondachtig, doch geens-TU- zins Spatelvormig ftomp Eyrond, gelyk die van » Dee dit Gewas door zyn Ed, worden voorgefteld, Mooglyk zal hier t'huis te brengen zyn de Se- mecio Solidaginoides van den Heer BrrGius, met welke een Lak van myne Kaapfche Plan- ten, in Fig. 1 , op Plaat XXXIL, hier nevens afgebeeld , en tot dit Geflagt behoorende, zeer weel overeenkomst heeft, als uit de volgende befchryving blykt. kj De Steng is Heefterachtig , de Takjes Zyl Seneeib rond ‚ geftreept en glad : de Bladen dik Wig-S%/dagindi vormig ‚ aan ’t end getand, ftomp , agterwaards “Spaelblde allengs verfinallende en daar ongetand » Onge- rr HEE fteeld , met twee kleine Oortjes den Tak om #5 * wattende „ overhoeks geplaatst , fterk geaderd, een of anderhalf Duim lang: de Bloemen taa- melyk groot, maakende een famengeftelde Tuil aan *t end def Takken, met fmalle Blikjes, De gemeene Kelk is geknot rondachtig , veelbladig , uit malle „ {pitfe ‚ evenwydige Schubben be- {taande , die een dunnen rand of zoom heb- ben. Zy vertoonen zig klaar in de geopende Kelk, met zynen naakten Stoel , by a; zynde b de zelfde Kelk van onderen gezien, ‘waar door het blykt, hoe dezelve aldaar een klein Kelkje van fpitfe Schubbertjes heeft, aan. dit Ge: {lagt eigen. De Bloem is langer dan de Kelk; G 2 ye UL DEEL. VIe SfUike ïl. ÂFDEEL XVII, Hoorp- STUKe Tweede Kang. ido SAMENTEELIGE HEEsTrRS. ‚ geftraald, Zy beftaat uit Tweeflagtige Blonr- ‘_metjes, in vyven verdeeld , als c,en Trech- terachtig ; als ook uit Vrouwelyke Blömtnetjes d, die een ftompe Lip hebben, en een dun Buisje , met een Styl ,die een weinig uitfteekt, hebbende den Stempel bruin en in tweeën ge- - deeld of uit twee langwerpige ruige Stukken, die Rolrond zyn, beftaaride. De Meelknopjes en deeze Styl vertoonen zig in het fterk ver- groote Tweeflagtige Blommetje by e, gelyk het Zaadkuifje, welks Haairtjes eenigermaate ge-- baard zyn, als f, aan het gezegde Blommetje c, op het Vrugtbeginzel, De Stoel, binnen den Kelk, by a; is wegens de Holletjes of eigen Kelkjes , die getand zyn, waar in de Zaad- jes gezeten hebben eenigermaate als een Ho- pigraat. De Bladen en Takken, zo wel als de Bloemfteeltjes, zyn hier en daar met eene losfe Wolligheid, die ’er ligt af gaat, bekleed; gelyke Linneus ten opzigt van het Popelierbladige Kruiskruid aantekent. Vier nieuwe Soorten zyn door den Hooglee- raar N. L. BURMANN Us hier bygevoegd, díe echter zonder Afbeeldingen weinig uitdoen. De eerfte noemt zyn Ed. Senecio Werbascifolius , om dat de Bladen naar die van ’t Wollekruid gelyken , zynde gefteeld , langwerpig ovaal en „gekarteld, De Bloemen kwamen aan ’ end , by zesfen „ als Hoofdjes, uit de Oxels der Bladen voort. De andere Soort heet Lanatus ; maar ge Wol ligheid alleen kan naauwlyks Onee ù DINGEN RSG H Ar TOE ding maaken , aangezien andere Soorten On U, Wollig Zyn. De derde noemt zyn Ed, Lanige-À vg rus, dat is Woldraagende, om dat dezelve by Hoorps den oirfprong der Bladen, uit den Wortel , met STUEe een aanmerkelyke Wolligheid bezet is, Zy ed heeft Vinswys’ verdeelde Bladen, een enkele, eenbloemige , byna kaale Steng en eenen knob- beligen Wortel, De wierde Soort, eindelyk, Lanceolatus gebynaamd, insgelyks met geftraal- de Bloemen , heeft de Bladen ten halve om- vattende ‚ Lancetvormig , Zaagswyze getand , van onderen Wollig, de Bloemen getuild, In verfcheide andere Soorten zyn ook de Bladen van dien aart. ASTER. De Kenmerken van dit Geflagt, dat gemeen hk, Aster ,’t welk men Sterrekruid vertaalen kan, genoemd wordt, zyn; een naakte Stoel , - een enkel Haairig Zaadkuifje, een Bloem met meer dan tien Straalen; de onderfte Kelk-Schub- ben eenigermaatc rappig of niet tegen de an- deren aan’ fluitende, Onder de menigvuldige Soorten van hetzelve komen thans , de Polifolius uitgemonfterd en tot de Znula betrokken zynde, maar vier, al- temaal Kaapfche, die Heefters zyn, voor, als volgt, G 3 (1) Áse IE. DErL. VI, STUKe Ios SAMENTEELIGE HEESTERS EL (1) After, die laag Heefterachtig is ‚ met af= Arprct. XVI loopende, Elsvormige , gefleufde , op de kant Hoorv- ruuwe Bladen, en endelingfe Bloemen. STUK. J, ; 7 ’ wen Gewas van deeze beftaat uit ronde Rys- Vifolius. jes, naauwlyks een ‘Voet lang „ Draadachtig nes dun, van boven Takkig; de Takjes vergaard, be. enkeld , gebladerd, regtopftaande; de Bladen Els- Be vormig , fmal „fpits, regt, fleufswyze uitgehold , op de kant kort gehaaird , van onderen breeder , ongefteeld , op elkander leggende, rykelyk een half Duim lang, De Bloemen komen aan ? end der Takjes voort, op Steeltjes die dezel- ven verlangen. De gemeene Kelk is veelbla- dig, Schubswyze famengefteld uit fmal Lan- cetvormige fpitfe , zeer fyn gehaairde Blaad- jes, waar van de buitenften kortst. De Bloem beftaat uit geele Frechterswyze Blemmetjes „ in vyven gedeeld , die tweeflagtig zyn, en rondom geftraald met Vrouwelyke, paarfche, Spatelblommetjes. . Het Vrugtbeginzel is, in beiden, gekroond met een zeer bs gepluimd Haairig Zaadkuifje, en de Stoel is kaal, | Met deeze befchryving, van den Heer Ber- srus ontleend, komt het Kaapfche Gewas uit myne Verzameling overeen ‚ waar van een Takje (1) Afler Suffruticofus , Foliis decurrentibus Subulatis , Gi malsculatis ciliatis margine fcabris , Floribue terminalibus, Systa - Mat. XII. Gen. 954. pe 553. Pig. Klll, P‚ 632e dm. Acad YI, Af, 96, BERG, Cap, 286, k LONG ENEN ST Ae 103 Ta ike e, in de Natuurlyke grootte, in Fig. oe, , llL op Plaat XXXII, is afgebeeld. Het gezegde BEET behoef ik niet te herhaalen. Men ziet by f Hooros een ‘Tweeflagtig Blommetje , en by g een Vrou- ike 5, Tweede welyk, hoedanigen de Krans maaken, beiden arg, fterk vergroot; blykende daar in het verfchil der Vrugtbeginzelen , dae in de cerftgemelden Draadachtig dun is, gelyk zyn Ed. zegt, en in de laatstgemelden fpits Eyrondachtig en plat. Deeze laatfte gedaante openbaart zig nog dui- delyker in een byna volkomen Zaadje by h, ’t welk tot de Vrouwelyke Blommetjes of die van den Omtrek behoort; als nog met hetzel- ve, zo wel als met het Zaadkuifje gekroond zynde , hetwelk in de twee anderen zig ook zeer zigtbaar vertoont, zynde fyn gepluimd, (a) After die Heefterachtig is, met Eyron- U. Afler de , eenigermaate gefchubde, omgekromde , refexus. Omgeboe- Zaagswys’ gehaairde Bladen en endeling fe gene. Bloemen. De Steng van deeze, een Voet lang, is regt en rond, Afchgraauw , ruigachtig. ruuw „ met groene Rysjes en vergaarde Takies , drie of vier by elkander. De Bladen zyn Lancetswys?’ ovaal , fpitsachtig , met gedoornde Tandjes, vele (2) After Frut. Fol, ovatis recurvis ferrato-ciliatis, Flor. terminalibus. BERG, Cap. 285. Ar, Acad, Vi. Aft, 68. As= ter Afr. Frut. fplendentibus parvis & reflexis foliis, Comm. Aart. Mep. Ssu- Te 28- RÁJ. Suppl. 159e G 4 Ile DEEIs Vle STUEs 104 SAMENTEELICE HEESTERS HL verfpreid en glad , cen zesde Duimslang. De ArpeeL … k Î xvij. Bloemen komen, aan ’t end der Takjes, op Hoorp- korte Steeltjes voort. De gemeene Kelk is by- Ka . . wal na als in de voorgaande Soort, De Blommetjes in ’t midden zyn geel, die aan den Rand . welke de Straalen maaken , wit, volgens de Waarneeming van BERGIUS. Pi (3) After ‘die Heefterachtig is, met langwer- erinitus. pig Eyronde , fpitfe , van onderen Wollige Gehaaisde. Bladen , de elken in Haairtjes uitloo- pende. / Hier zyn de Rysjes minder Takkig, de Bla- den ongefteeld , van onderen met, een witte Wolligheid bezet , aan den rand ruuw;, zeer fpits: de Bloemfteeltjes aan ’t end gebladerd, cenblocmig : de Kelkfebubben hebben aan ’ end een bruin Haairtje : de Bloemen zyn blaauw geftraald. NED, After die Heefterachtig is , met fmalle sedis, geftippelde Bladen, en naakte éénbloemige lag Bloem - Steelijes. Ce / Dec- (3) After Fruticulofus, Fol. ovato-oblongis acutis fubtus eomentofis , Calycibus Pilo terminatis. A, Acad. VI, Aft. 66. (4) Afler Fruticofus , Fol, linearibus punêtatis, Pedunculis anifloris nudis.-H. Cliff. 409. R. Lugdb. 168, After Afrlcanus Frut, Fol. anguftis & pleramque conjunêtis, Comm, Hort, IL. p. 53. Te 27- B, After maritimus Fruticofus , Hysfopi foliís confertis, Flore albo. PLur. Mant, 29. T. 240. f, 19, Af Hysfopifolius, BERG. Cap. 237. SNE EU NIB (SDi A Tes _Deeze heeft „ volgens Bererus, Draad-, IL achtige Takken , die Wollig zyn , met vergaar- À li . de Takjes , bezet met fmalle ruige Blaadjes ,Hoorps meer dan een Nagel lang. Aan ’t end der Tak- °TUEe jes komen twee of drie Bloemfteeltjes by elk- rie ander voort ‚dic uitermaate lang zyn, en fyn gehaaird , cenbloemig. De gemeene Kelk, de Blommetjes en deelen der Vrugtmaaking , zyn byna als in de voorgaande Soorten, CINERAR IA. Afchkruid, Dit Geflagt heeft insgelyks den Stocl naakt en het Zaadkuifje eenvoudig gehaaird , maar de Kelk is enkeld , veelbladig en effen, Het bevat ook verfchcide Soorten, waar on- der de vyf laatften hier. thuis behooren; naa- melyk. (9) Afchkruid met Bloempluimen ; de Bladen 1x; Vinswyze verdeeld met uitgefneeden Slip Geri pen, de Steng Heefterachtig. Middel. landíche Byna geen Afbeeldingen vindt men van dit zo bekende Gewas, dat gemeenlyk den naam van (9) Cineraria Flor, paniculatis, Foliis pinnatifidis tomentoe fis , Laciniis finuatis : Caule Frutescente, Syst. Nat, XII, Gen. 957. Pp. 556. Weg. XII. p. 636. Othonna 2. Hort. Ups. 273. Solidago Foltis pinnatifidis; Laciniis finuatis, Coe — rymbis racemofis. H. Cliff. 140. GRON. Orient. 277, Jacobea maritima, C. B, Pin. 131, TOURNF. Inf. 486. Marina Jaco- bza 8&c. LOB, Jeon, 227. Cineraria, DOD. Pempte 642. GER. Prov. 205. G 5 p IT. DEEL, VI, STUK nT. AFDEEL XVI. Hoorze- STUK, Tweed? Rang. De 1o6 SAMENTEELIGE HrEEsTEr?, van Facobea maritima by de Tuinlieden en by de Liefhebbers, ’t zy al of niet Taalkundig , voert. DopoNéus fpreekt ’er flegts van en de figuur van Loper is door de Kleinte naauw- Iyks kenbaar. By WEINMANN vindt men wel een Afbeelding, die taamelyk ftrookt ; doch de Afchkleurige witheid der Bladen, weshalve deeze Soort in ’t byzonder den naam van Cine= raria, dat is Afchkruid, voert , is daar geheel vergeten, Het groeit aan de Oevers der Mid- dellandíche Zee , zo wel in ’t Gebied van Ge- nua als aan de Kust van Provence , natuurlyk; en verdraagt fomtyds onze Winterkoude, doch wordt meest in Potten geplant en ftrekt dus tot verfiering der Bloemperken, Gewas komt, in Geftalte, veel met het gewoone St, Jakobs - Kruid , dat hier in de Velden groeit , overeen , waar van het ook den naam heeft , doch is, in alle opzigten , grover en zwaarder, De onderfte Bladen gelyken eenigermaate naar die der Eikeboomen ; de bo- venfte zyn dieper ingefneeden; allen van boven donker groen, van onderen , zo wel als de Stengen ‚ met eene graauwachtig witte Wol. ligheid dik bekleed, Op den top draagt het geele Bloemen, die Pluimswyze famengehoopt ZyDe (ro) Afchkruid met Plwimbloemen; de Bladen Cineraria he Canaden fis, / Vins= Kanadaiche _ (10) Cintraria Flor, paniculatis; Fol, pinnatifidis fubvillofis. Zn la: \ / | SIEN GIEUNIESS rE Ayn Ton Vinswyze verdeeld en ruigachtis, met uit-, We gefneeden Slippens de Steng Kruidig. dier: Hoor p- Deeze fchicr, volgens BAUHINUS, Stenesrijr. gen van een Élle hoog, die rond zyn en met Tweede cen witte Woiligheid bekleed ; hebbende de £% onderfte Bladen rondachtig , idee de Steelen een Voet lang , een Hand breed, gefnipperd of diep ingefneeden en op de kanten uitge- gulpt, van boven groen en van onderen wit ; even als in de voorgaandes maarde Bloemftraal is uitgebreid , niet omgekruld, en de Kelk aan de Punten een weinig verfchroeid , zo de Rid- der-aanmerkt. Voeg hier by, dat dit een Jaar- lyks Gewas is, niet overwinterende, gelyk het andere. KarM heeft deeze Soort in Kanada waargenomen, (o1) Afchkruid met eenbloemige Stengen en _ xr, verfpreide Bladen; de Steng Heefterachtig. En Vlaíchbla« De Steng van deeze is Heefterachtig,, famen-dige. gefteld en ruuw; zeer digt bezet mer zeer fial. le groene Blaadjes en enkelde Bloemfteeltjes uitgeevende , die Draadachtig zyn, wat langer dan de Bladen , met kleine geele Bloempjes. ’t Gewas groeit, zo wel als de volgende, aan de Kaap. (ra) Afch. Jacintis finuatis; Caule Herbaceo. Jacob, maritima £, Cineraria Latifolia, C. B. Pine 131, Prodr, 69. (15) Cineraria Pedunc. unifloris, Fols fparfis, Caule Frius Bicofo. Ams. Acad, VI, Aft, 52, | 1, D3EL. VI. STuw) zog SAMENTEELIGE HEESTERS, UL (re) Afchkruid met de Steng bykans twee- nel bloemig , de Bladen eenigermaate Wollig Hoorn? en ftomp Eyrond. BTUKe et Deeze nieuwe Soort heeft een enkele Kruidi- Cineraria ge Steng, van een Voet lang , met Wolligheid Beguiperd, bekleed. De Bladen zyn Eyrondachtig , ge- fteeld, van boven ruig, van onderen Wollig. Aan ’t end van de Steng komen twee zeer lan- ge Draadachtig dunne Steelen , die regtop ftaan, ieder een Bloem draagende, die paarfch geftraald is, Dezelve heeft een veelbladigen Kelk, uit korte , ruigachtige ‚ Lancetvormige Blaadjes famengefteld, Het Zaadkuifje is gee pluimd3 de Stoel naakt. (13) Afchkruid met eenbloemige Steeltjes , de XII Cineraria Bladen gepaard , Eyrond, naakt ; de Steng Blaauw- laag Heefterachtig. Graalig. Tot deeze Soort, welke zeer naar de Amel- lus Lychnitis gelykt, is betrokken de Afrikaan- fe blaauwe Solidago, die Heefterachtig is, met St Jans Kruid Blaadjes , van VAILLANT,. ’t Is een Heefterachtig Gewas , met een ruuwe Takkige Steng en zeer kleine Eyronde groene Blaadjes, geevende enkelde naakte Bloemfteelen uits C_ (12) Cineraria Caule fubbifloro , Foi, obovatis fubtomen- ‚tofs. Mant. 285. (13) Cineraria Pedunc. unifloris, Fol. oppofitis ovatis nue dis, Caule Suffrutieofo, BERG. Cap. 290. Solidago Aff, Frue — tescens coerulea &c, VAILL. Mfew, de 1720. Pp. s64. After’ Afric, Frutescens &c. Ray. Suppl, ist, After Caule ramofa fcabro, Muir. Dil, T. 76. f. zo SEEN GOBON EST AC NOS uit, ieder met ééne Bloem , volgens Ray. UL Dat de geteelde Plant in deeze Soort niet wei- hapt) nig van de oirfpronklyke verfchille , is door toorns den Heer Bererus waargenomen , als ko-STUK. mende dus aan de Steng Bladen van twee Dui-p men of langer , aan de Takken van één Duim voor. NUL A. Een naakte Stoel; een eenvoudig gehaaird Zaadkuifje : de Meelknopjes van onderen in twee Borftels uitloopende , zyn de byzondere Ken- merken van dit Geflagt, ’t welk , behalve de Alantswortel en veele anderen , ook eenige Hee- fters , van de Kaap afkomftig, bevat, als volgt, (22) Inula met afloopende , flomp Eyronde, xx. e 8 Jnula eenigermaate getande Bladen ; de Steng laag, utea. Heefteracheig ; de Bloemen ongefleeld gan Blaauwe. % end. Dit Gewas is voorheen After Polifolius ge- noemd geweest , doch thans hier thuis gebragt door den Ridder , die ‘er toe betrekt de Inula Cernua van BERGIUS, welke een Heefterach- tige Steng heeft van een Voet of langer, die met een Wollige Schors bekleed en ftyf is , van (22) Inula Fol. decurrentibus obovatis fubferratis , Caule fuffruticofo , Flor. fesfil:bus terminalibus. fant, 471, Inula cernua. BERG. Cap‚ 288. After Fruticofus Africanus „ Fol, parvis Chamzdryos , Flor, coeruleis, RAJ. Suppl, 160. Ne 294 Ile DEE, VI, STUK tio SAMENTEELIGE HEEsrTERs. II. van boven in ftyve Takjes verdeeld , welke AFDEEL. Knoopig zyn en wederom verdeeld in kleiner er “ Takjes, allen met een fyne Wolligheid. De sTu&. Blaadjes, van grootte alseen Nagel, zyn ftomp Rie Eyrond ‚als met Spinrag overtoogen , ongefteeld , met een Wollig Knobbeltje , daar boven, waar uit Tropjes van kleine Blaadjes Voortkamen De Bloemen zyn groot en knikkende; zy heb- ben een veelbladigen Kelk: de Schyf is gevuld met Tweeflagtige Blommetjes; de Krans be- ftaat uit Vrouwelyke Spatelblommetjes; beiden hebben zy een langwerpig Eyrond Vrugtbegin- zel, met een Pluimachtig Zaadkuifje, dat brooích is ‚ den Stempel in tweeën gedeeld , de vyf Meeldraadjes Draadachtig: de Meelknopjes tot een Pypje famengevoegd , dat boven in vyven gedeeld is; en van onderen in tienen, geeven- de dus ieder Meelknopje twee Borfteltjes uit en de Stoel is- bezet met ‘hokjes als een. Ho- nigraat. | | xxur. (23) Inùla met finale, edna Wollige, Inula aromaten verfpreide Blaadjes ; de Steng Heefter- Kruiderige. achtig. De Blaadjes van deeze Soort gelyken veel naar die van Lavendel, szynde aan de kanten omgekruld, en wederzyds Wollig : de Bloe- pe | men (23) Iru/a Fol. linearibus integerrimis tomentofis, fparhs ; _ Caule Fruticofo, Amr, Acad, VL Afr, 71, After Frutescens luteus Mauritani ICS, PLUK, Aln, rh T. 326, fe Ze SEEN Go ENE So Iris BE len Kamen enkeld, ongefteeld, aan ’t end der EL ‘Eakjes voort: de Kelk is langwerpig „gefchubd; WEER de Bloemftraal uit den witten Roozekleurig. Hoorpe STUK (24) Inula met Elsvormig fmalle „driekantige, xxiv. zeer digt [amengevoegde Blaadjes ; de Steng Ecce Heefterachtig. d nn Rila 1gCe De Steng. van deeze is Heefterachtig , eén half Voet lang , zeer ruuw door ’t afvallen der Bladen. De Takjes komen in een Krans voort, en geeven end -Steeltjes uit, kleiner dan de Bla- den, met byna ongefteelde Bloemen, die geel gefaald zyn. De Kelk is‘langwerpig en be- ftaat uit fmalle Schubben. De Ethiopifche Ja- cobea met Lorkenbooms Bladen van BREYN; wórdt hier thuis gebragt. PERD'ICI NG M. De Blommetjes , die de Bloemen famenftel. Ten , zyn in die Geflagt in Lippen verdeeld , ko- mende hetzelve voorts, wat den naákten Stoel en ’t Haditige Zaadkuifje aangaat, met het voo- rige overeen. Maar éêne Soort van de drie behoort in het. zelve tot de Heefters , naamelyk Ca) Pers _(z4) Irula Fol. fabutato- linearibus, tr'quetris , confertisfie mis, Caule Fruticofo,. Mant, 472. Am! Acad, VI. Aft. 70. jacobza Ethiopica Laricis folio, BREYN Cent, Te on MORiIs, brads Gec aat mot im AR Hi p & Ds Ie DEEL, VIe STUK» 1i2 SAMENTEELIGE HEESTERS, UL (2) Perdicium met byna gefiraalde Bloemen 3 ze wier buîtenfte Kelk vierbladig is, de Steng HoorD- Heefterachtig. STUK. | IL. Dit Gewas, op Jamaika groeijende, is Trie Perdicium Rada. Wis getyrveld door den vermaarden BROWNE. Geftraald, Het heeft de Bladen Lancetvormig ovaal, ge- fteeld , naakt , getand , doch by de Bloemen ongetand , die weinig in getal aan ’ end der Takken voortkomen, De buitenfte Kelk is vier-, de binnenfte agtbladig: de Bloem geel, geftraald ‚ maar zonderling. Alle Blommetjes zyn eenbladig, in tweeën gedeeld, de buiten- fte Lip breeder , uitgebreid „ drietandig , de binnenfte Lip tweetandig hebbende, De groot- ften komen in de Krans voor. De Geftalte is als die van de Conyza of Inula, LEYSER A. In dit Geflagt is de Stoel eenigermaate Kaf- fig, zo wel als ’t Zaadkuifje , doch hetzelve komt , op de Schyf, ook gepluimd voor, ende Kelk is rappig. De drie Soorten van hetzelve, allen van de Kaap afkomftig, zyn Heefterachtig , als volgt, (2) Ley- (2) Perdicium Flor, fabradiatis Calyc. exteriore tetraphyllo , Caule Fruticofo. Syst. Nar, XI. Gen, 960. p‚ ss9. Weg. XII. pe 639. Inula Trixis, Am. Acad, V. p‚ 4.06. Trixis Fru- tescens ‚Fol. nitidis ovatis dentatis, Floribus comofis, BROWN. Jar, 32e To 33 É. Lo Sr Te NEG EN Ry SEA 113 (a) Leyfera met verfpreide Bladen en gefteel- UL à ÄFDEE Le de Bloemen. XVIL , k s …_Hoorpe Van dit Gewas vindt men een Afbeelding snor. door BREYN uitgegeven , die de zyne veel 1. beter oordeelt tezyn, danvan HERMANNUS Ps ‘welke naar die van SeBA meer gelykt. ’t Ver-hees. fchil is, inderdaad , aanmerkelyk , doch zal te mooglyk afhangen van de Groeiplaats. Het is een fchoone Soort van After, zegt HERMA N- NUS; op drooge Bergachtige plaatfen aan de Kaap voortkomende , die een Houtige Steng heeft, bekleed met zeer fyne Borftelige gryze Blaadjes, en op den top gefteelde Bloemhoofd- jes hebbende met Goudkleurige Straalen. Lr n- NEUS zegt, dat de Kelken Tolachtig zyn met alle Schubben rappig: de kanten der Bladen met geklierde Haairtjes bezet 3 en alle Zaaden met een Vliezigen rand gekroond, doch op de Schyf komen gepluimde Zaadkuifjes voor. De Stoel is aan den rand Kaffig , in ’t midden naakt: alles volgens de Waarneeming van den Hoog- leeraar D. vAN Royen. De befchryving van BEerGIius komt nagenoeg daar mede overeen, (2) Ley- (1) Leyfera Foliis fparfis, Flore pedunculatis, Syst. Nat. XII. Gen, 963, p. 560. Veg. Xille p. 640 Ame Acad, VI. Afte 74. Afteropterus luteus Laricis Foliis lanuginoûs. VArLL, Mem, 1720, Pp. 405. After Erhiopicus Staechadis foliis Flore Aureo. HERM. Lugdb. 63, Te 71, BREYN. con. 26. T. 14, É. 3. SEB. Mus, II. T. 66. f‚, 6. BERG. Cap, 292, H H. DEEL, VI, STUKs 114 SAMENTEELIGE HEEsSTEns. U. (2) Leyfera met drievoudige Bladen en byna ArDEEr ongefteelde Bloemen. Hoorp- STUK. De Hoogleeraar N, L, BURMANNUS be- IL. fchryft deeze Soort onder den naam van Cal- Ee licor rnia,en zegt, dat het een Heefter is met de Driebladie Takken door Lidtekens ruuw, de Bladen drie- B voudig , byna regtopftaande , een Duim lang , fmal en Wollig ; de Bloemen eenzaam aan ’ end, byna ongefteeld ; de gemeene Kelk Evy- rond , bekleed met Vliezige gekleurde Schubben: een famergeftelde Straalbloem ; waar van de Blommertjes ten deele Twcatehb ten deele Vrouwelyk; de eerften ruig en Pypachtig, de laatften Spatelswys’ Lancetvormig in drieën ge= deeld. De eerften hebben vyf Meeldraadjes , met Rolronde Pypachtige Meelknopjes ; beiden een klein Vrugtbeginzel ‚met een Draadachtigen Styl en tweedeeligen Stempel. Het Zaad, dat in de onveranderde Kelk aanrypt , heeft een Kuifje van vyf gepluimde Borfteltjes , en de Stoel is met Kafjes bezet, die de Blommetjes onderfcheiden., Zyn Ed, tekent hier van eene Verfcheidenheid met zeer korte, dunne, gladde Blaadjes; als ook eene fynbladige en eene drie- bloemige, aan. (3) Ley- (2) Leyfera Fol, trifariis, Flore fubfesfilibus. Mant. 286, Callicornia Gnaphalodes, Burm. Prodr. p. 24, PLUK. Phyts T. 3504 fe 40 | 2 Deel PLAAT XXXL BE en S S EE kde A BRC Nans ssp Agaat ld IRAS 5 7 (4, { b N | ff % ’ ê TR e fi Î | Î ! Ì Í ì ke Fi SN He EN B's MPs (3) Leyfera met driekantige Bladen, die aan He de Punt Eeltig en omgekromd zyn. — in 00 E | __ Hoords Van deeze zegt LINNEUs: de Bladen zyn ope. dun met Haairtjes bezet , aan de binnenzyde m1. uitgegroefd met eene Wollige Sleuf, De ge. ore heele Stoel heeft Kafjes byna van langte als ER de Blommetjes. Het Kroontje van alle Zaaden 31 xxx; is Vliezig , zonder eenig Kuifje. Hierom ftrookt fi 5e zy met de Buphthalma in Kenmerken ; maar is aan de eerfte zo sgelyk, dat menze in gedaante naauwlyks onderfcheide. De aangehaalde van den Heet Beens s door deezen Heyachtige gebynaamd, komt vol. maakt overeen met dat Kaapfe Gewas uit my= ne Verzameling , ’ welk in Fig. r „op Plaat XXXIII, hier nevens , is afgebeeld. De Steng is rond en graauwachtig , met Lidtekens „ be« paaldelyk getakt , drie vierden van een Voet lang. De Takken en Takjes hebben die zelfde eigenfchappen en de kleinften zyn geheel wit Wollig. De Bladen , driekantig Elsvormig: ftomp , van boven diep’ gefleufd en Wollig,, van onderen rondachtig en groen, eenigszins Haai- rig „ ongefteeld , met een omgeboogen Tip , twee of drie Lynen lang , digt by één, uitge- {preid. De Bloemen komen eenzaam , onge= fteeld , aan ’t end der Takjes voort. De gemeen ne (3) Leyfera Fol. triquettis, apice callofis , recurvatis, VAN BOYEN, Leyfera Ericoides, BERG. Cap, 294, H a Je DEEL. VJ, STUKo \ 16 SAMENTEELIGE HEESTERS. "HIL ne Kelk is byna Klootrond , glad , gefchubd , AFDEEL. met Lancetvormige fpidft, hide ‚ TOS» geel En achtige Schubben , de onderften digt aange= STUK. drukt, de bovenften aan de Punten een weinig Pe rappig. De Bloem is platachtig, hooger dan de Kelk, geftraald. De Blommetjes, waar zy uit beftaat, zyn in ’t midden Tweeflagtig , ros-geel , _ Trechtervormig ‚ met den Mond in vyven ge= — deeld; die aan den rand Vrouwelyk, van der- gelyke Kleur, met een Spatelvormige ftompe „ drietandige Lip , welke zig met eenige verhef- fing uitbreidt, Het Vrugtbeginzel, Rolrond en krom , is gekroond met een eigen Kelkje , Vlie. zig, geknot, onverdeeld , maar een weinig rap- pig aan den bovenkant. Dit bevat het Blom- metje, dat in de Tweeflachtigen een Pypachtig vyfdeelig Meelknopje heeft , en in beiden een Styl met twee omgeboogen Stempels. De Stoel is bezet met zeer fimalle Kafjes, van langte als de Blommetjes en tusfchen dezelven ien vallende ligt af. Men ziet dus, dat de Afteropterus van Varr- LANT , die geel is met Rosmaryn- Bladen „ of- fchoon dezelve volgens D. SHERARD den Stoel ruig heeft, hier niet behooren kan ; dewyl VAILLANT dien Geflagtnaam van de ge- pluimdheid der Zaaden afleidt, niet alleen , nraar duidelyk zegt, dat alle de Soorten van zyn ge« melde Geflagt den Zaadftoel met Pluimpjes gee __kroond hebben, terwyl de van naar die van ’% DAP INTE ER NIS EA PS *t Sterrekruid gelykt. Bererius hadt den- HL zelven hier thuis gebragt. AE Myne Afbeelding vertoont het Gewas , en daar Hoorpe nevens, by de Letter a, den abe Kelk SEE met een gedeelte der A eadaerbe Blommetjes Pa nog daar in; waar van ’er één afzonderlyk met zyn Vrugtbeginzel , wel driemaal in langte vere groot, by bis voorgefteld , als ook een der Kaf jes by c‚ en by d een der binnenfte Schubbetjes van den Kelk, allen in de zelfde trap van Ver- grooting. Die in het Geflagt van Chryfanthermmum of andere volgende eenigermaate Heefterachtig voorkomen , kunnen in de befchryving piet ge- voeglyk afgezonderd MOreRTe Ík gaa dan over tot dat van Ed ANNEE TT US, Een Kaffige Stoel , het Zaadkuifje uit enkele Haairtjes beftaande en een gefchubde Kelk, maakt de byzondere Kenmerken van dit Ge- flagt uit, ’t welk maar twee Soorten bevat. (1) Amellus met gepaarde, Jancetvormige 1. Amellus | Jtom- “Lychnitis. Eenbloe-, (x) Amellus Fol, oppofitis Lanceolatis obtufis tomentofs ‚mige, Fedunculis unifloris, Syst. Nat, XII. Gen. 978. p. 567» Peg. Kill. p. 647, Mant. 476. BERG. Cap. 298. Verbefina Afte. roides. Sp. Plant. IL, p. go2, Buph:halinum Foliis oppolitis Lanceolato-linearibus &c, Hort, Cliff. grs. Chryfanth, vel potius Buphthalmum Afric. Afteris fiore coeruleo. BREYN Prodr, p. 23. loon, T. 15, fs 2e H 3 IN. DEEL: Vl, STUKS zij 113 SAMENTEELIGE HEESTERS, Ii. flompe „ Wollige Bladen en eenblaemige OENEEE Bloemfteelen. | Hoore … IL dere ik Dit Gewas , aan de Kaap groeijende , heeft Pipssde Een ronde Steng en Bladen naar die der Vio- Harg. letten gelykende , terwyl de Bloem is als die van ’t Sterfrekruid, in ’ midden geel, en Vio- letkleurig geftraald, De Bloemfteelen, aan end, zyn bykans naakt. De Blommetjes wor- den door fmalle Kafjes onderfcheiden. Het LZaadkuifje is Haairig , met weinig Pluis, en dat der Vrouwelyke Blommetjes Kaffig. De- zelve maaken een getal van omtrent vyfentwin- tig aan den omtrek uit. u. (2) Amellus met gepaarde , drieribbige , van dion onderen Wollige Bladen en Kroontjes-Bloe- Kroonbioee MENe mige ke Deeze, op Jamaika ontdekt , heeft de Steng Wollig , de Bladen als gezegd is en gekdrteld; geevende aan ’t end een Kroontje uit van lan- ge Steeltjes , de onderften dikwils Kranswyze, De Kelk beftaat uit fpicfe Schubben. Burr THALM UM De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn, een Kaffige Zaadftoet ; het Zaadkuifje een flaauwe … (2) Amellus Fol. oppofitis triplinerviis, fubtus tomentofis, Floribus umbellatis, „Az, Acad. V. p. 407 Solidago villofa ncana, Fol, avatis oppofitis &c, BROWN, Jar. 320, Te 33e € 3 ) „u 4e SINEANLG (BIN AETS EEL Ag 119 flaauwe Rand; de kanten der Zaaden, inzon-, II k pi FDEEL derheid van die aan den omtrek, gezoomd: de xvu, Stempel der Twecflagtige Blommetie onver- Hoorp- Ke deeld, je T'weeds Onder de Soorten van hetzelve, welke Tour- Rang, NEFORT Asterisci genoemd heeft, komen twee voor, die Heefterachtig zyn, beiden Westin- difche, als volgt. (1x) Buphthalmum met gepaarde Lancetvor- Beede Bu © mige Bladen en tweerandige Bladfteelen „mum Frus de Steng Heefterachtig. PT Heefterign Dit Gewas is onder verfcheide Benaamingen voorgefteld en afgebeeld, DitLrENIus noemt het Asteriscus ‚ niettegenftaande het Kenmerk van den Gefternden Kelk, gelyk hy zelf aan- merkt, daar aan ontbreekt. Tot een of twee Ellen hoogte groeide het in de Brocihuizen van den Elthamfen Tuin, -Het hadt dunne Houtige Takken , en dikke Bladen, Fluweel. achtig en grys, naar die der Violieren gelyken= de. (1) Bephthalmum Fol. oppofitis Lanceolatis, Petiolís bidene tatis, Caule Fruticofo. Syst. Nat, XII. Gen, 977. p. 568e Veg. XII. p. 649. H. Cliff. 415. GRON. Virg. 127, R. Lugdb, 170. Afteriscus Frut. Leucoii Fol, Sericeis & incanis. DiLz. Elth, 44. T. 38. É. 44. Corona Solis Frut. PLUM. Sp, ro. Ze. 107. Chryfanth. ex Ins. Caribais &c, Prum, Alm, 1o2, Te ris. f. 4, Moris. Hit. III, pe 25. RAj- Suppl. 211. Chry- fanthemum Frut. maritimum, Fol, glaucis oblongis , Flore luteo, SLOAN. Jam. 125. Hijl. 1. p‚ 260, CATESB. Car. Ie T, 93. SEL, Vog. IV. D. p. 77. Pl. 86, El4 II, DEEL, VI. STUK, HI. ÄrDeerL. XVI. Hoorp- STUK. Tweeds Rang. Kale Buphihal WEU LT a bôrescens, Beomach- tig. 120 SAMENTEELIGE HereresTErs, de. Wegens de Bloem is het, van anderen „ tot de Chryfanthen of Goudsbloemen t’huis. gebragt. CATESBY zegt, dat hee aan de Zeekuften der Bermudifche Eilanden’, ter hoog- te van vier of. vyf Voeten , op de Rotfen groeit. De Woonplaats van deeze Soort is anders gefteld op Jamaika en in Virginie. (2) Buphthalmum met gepaarde Lancetvormi- ge, wederzyds Wollige , ongetande effen- randige Bladen ; de Steng Heefterachtig. Deeze heeft ook haare Groeiplaats in Ame- rika,en zou door CA TESBY onder den naam, van Zonnebloempjes. van de Bermudes- Eilanden bedoeld kunnen zyn: maar zyne Afbeelding verfchilt aanmerkelyk van die van DrrLr- NIUSs naar zulk cen Gewas uit den Eltham- fen Tuin , ‘t‚ welk. byna van hoogte als ’ voorgaande was, gemaakt. . Dit hadt ook: de Bladen! glanzig- groen: des ik niet begryp, hoe dezelven Wollig “kunnen gezegd worden te zyn. De Amerikaanfche Zonnebloem , met Bla- den van Laureola , door PLUMIER waargee DO- (2} Bupbthalmum Fol, oppofitis Lanceofatis' utrinque to- mentofis edentulis integerrimis , Caule Fruticofo. Afteriscus Frutescens Leucoii Foliis viridibns & fplendentibus, Dir. Bih 43. Te '38. F. 43. Chryfänth, Bermudenfe, MORISs Hijt, 1IL Pp. 25e PLUK. Alm. ro2. RA). Suppl, z1o, Coro= na Solis Frutescens Laureole folio, Flore luteo. PLuM. Sp. IO. T. 106, f. 2? CATESB. Care LL T. 92? SEL, Vage, IV. D. Pl, 34 S Lene EN E 8 I A. ° tol nomen , komt daar mede overeen. De Geftale IL FDEEL. v A 4 U 1 l Ô | À te is Boomachtiger dan in de voorgaande” vr. Soort, Hoorp- | STUK, DER DE NL Derde Rang. Vrugtelooze Veelwyvery. Dus noemt men het, in de Samentecelige of Samengeftelde Bloemen, wanneer de middelfte Blommerjes, die de Schyf beflaan , Tweeflagtig en vrugtbaar zyn „ doch de Vrouwelyke , aan den Omtrek, geen Stempel hebben en derhalve geen Zaad voortbrengen. De meeften van dec-e zen Rang hebben Geftraaide Bloemen , als Os MiTEs. Reukkruid, Een Geflagt, ’t welk op de zogenaamde Zon- nebloemen volgt, en , gelyk die , den Stoel Kaffig of met Kafjes bezet heeft, en geftraald met Spatelblommetjes , maar het Zaadkuifje zeer klein en den Kelk rappig gefchubd, De Grickíche naam is van den fterken Reuk afkomftig. Het bevat drie Soorten, allen Kaap- fe Gewasfen, die Heefterachtig zyn , als volet. (1) Reukkruid met Liniaale Wieezige Bladen en en rappige Stengen. Bellidia- flrum, Madel:ef= VaDsentige, (1) Osmites Fol. Linearibus Carnofis > Caulibus fcariofis. Syst. Nat. XII. Gen, 983, pe 571. Weg. XII, p. 6st. An-« themis fuffruticofa , Fol, linearibus triquetris &c, Am, „Acad. H 5 IVe Ile DEELe VI, STUMe 1a2 SAMENTEELIGE HeEerEsSTErs, HL Van deeze Soort maakte VAILLANT zyn A Geflagt van Bellidiaftrum , om dat derzelver Hoorv- Bloem naar die der Madelieven, zegt hy, ge- STUK, _lykt, en de Autheuren haar daar toe betrokken Eda hebben, Vaan HeERMANNUS , immers, was dit Gewas genoemd Afrikaanfche Bellis , die Kroontjes draagt en Heefterachtig is, met eene Kamfer- Reuk. Hy noemt het ruigachtig, met Bladen als van Vlafch. De Bladen zyn drie- kantig , ongefteeld , en zitten digt by een, meeft Wollig , aan de enden der Takjes ‚alwaar de Bloemen eenzaam , ongefteeld , voortkomen, hebbende den Kelk met Schubbige Blaadjes bekleed, de Straalen wit en Borftelige Kafjes. IL (2) Reukkruid met Lancetvormige een sweinig Osmztes ° 5 Rn gekartelde Bladen , die aan ’t agter-end Kamfeiì ge. geiand fet. Dit is een Heefter met overhoekfe Bladen , een end-Bloem draagende met een bladerigen Kelk , wit geftraald en geel in ’t midden, de Zaaden naakt, de Kafjes blaauwachtig getipt, Dit Gewas heeft een zeer fterken Kamfer- Reuk. De Afrikaanfche Water- Madelieven , met IV, p. 330. Bellis Frutescens Afr. Camphorata. Raj. Suppl. 221. Bellidiaftrum fubhirfutum Linifolium, VAILE, Mers. 1720. Pe 83. 2} Osmites Fol, Lanceolatis (ubferratis; Baf dentatis. Mant, 477. Aa Acad. VI, Afr. 78. Bellis Camphorifera Africana Aquatica Fiore albo, SEB, Jus. Ip. 143 T. 90. f;8. B. An:hemis Leacantha, Sp, Pliant, 3261, An, Acad, Vlo Alk, 75e Ê MEIN GE NE STA st 288 met een witte Bloem, van SEBA , zyn hier thuis gebragt ; zo wel als de Anthemis Leu- en cantha „ die op zyde van ieder Blad twee of Hoorps drie fcherpe Tanden heeft. STUK. (3) Reukkruid met Lancetvormige geflipte Bladen en gebladerde Stengen. Deeze heeft ook een Heefterachtige Steng , met vergaarde Takken en verfpreide Bladen , die nu breeder dan fmaller Lancetvormig zyn, zeer fpits , wederzyds Wollig , rykelyk een Duim lang, dik en Vleezig. De Bloemen komen , drie of vier by elkander, aan ’ end der Tak- ken voort, De Groeiplaats is op Waterige Plaatfen. | GOOR T.E R.L: Ast \ Dit Geflagt, naar den vermaarden Hooglee- raar D., DE GoRTER , die de inlandfche Kruidkunde ‚niet minder dan de uitheemfche bevorderd heeft, getyteld , heeft een naakten Stoel , een Wollig Zaadkuifje ; de Bloem is met Spatelblommetjes geftraald , en dé Kelk bekleed met gedoornde Schubben, Een bykans naak- (3) Osrzites Fol. Lancealatis punêatis , Caulibus foliofis, Am. Acad. VI. Afr. 70, Leucanthemum Frut. foliis crasfis, BURM. Afr. 161, Te 58. f. 1. Bellis Frut. Africana Cam. phorata. RAJ. Suppl, zer. Bellis Aq. Camphoraca Umbell, Frute SEB, /dús, I, p, 24. T. 160 fs 3 3 4 BERG. Cap, 477« U, DEEL, VIe STUK HI. Osmites Afteriscoin Ês., Sterhblae. mr ge. { 124 SAMENTEELIGE HEESTEns, II, naakte Stoel en een Haairig Zaadkuifje, wordt je p Re ‘er elders aan toegefchreeven (*). Hoorp- _ Vyf Soorten , allen Kaapfche, komen ’er , STUK. door byvoeging van een nieuwe , terwyl de Re laacfte uitgemonfterd is , thans in voor, nas- | melyk. 1 (1) Gorteria met effenrandige en uitgehoekte Gorreri Pe fte Lancetvormige Bladen , de Steng regtop- Kliffen- flaande, de Bloemen gefteeld. koppige. Deeze heeft haar bynaam , om dat de Bloem- koppen naar die der Kliffen gelyken. De Zaa- den fchieten Wortel doar den afgevallen Kelk, dien men derhalve onder aan den Wortel vindt, uiet welken verfcheide Stengetjes voortkomen vaa een Span lang, die rondachtig en Haairig zyn, en piet zeer Takkig, Van de Bladen overhoeks ; fmal Lancetvormig , ongefteeld, ftekelig, van onderen. met een witte Wolligheid, hebben de _grootften meest twee diepe Infnydingen weder- zyds, De Kelken , aan ’ end, zyn Eyrond, eenbladig , met gefpitfte Schubben bekleed , die flyf zyn , doch naauwlyks fteekende. De Blom- (*) Naamelyk in de Optelling aan’t Hoofd der Klasfe, en het voorige aan ’t Hoofd van het Geflagt. Dit zelfde ver- Schil, ’t geen zonderling is, vindt men zo wel in Ed. Veg. XIII. als in Ed. XII. Doch ik heb dergelyke meer opgemerkt. Of het met voordagt dan by verbetering zy, is my duifter. (1) Gorteria Fol. Lanceolatis integris finuatisque , Caule ereto, Floribus pedunculatis. Syst. Nat. XII, Gen. 981. p. 571. Veg. XIII. p. 652. Carduus Ethiop. perpuúllus Sc. PLUK. Alm 86, T, 273, f. 6. Jacea minor Hieracii folio, Capite fpinofo , Hispanica, BARR, Jee Te 160n BERG, Cap, 300 BEN ei BNB Sol be TS metjes, op de Schyf ‚zyn blaauwachtig , dievan, HR _ den Omtrek, welke de Bloemen geftraald maas xvir, ken, korter dan de Slippen van den Kelk, geel , Hoorp- doch van onderen Violet. Het Vrugtbeginzel *?* el % 8 f Á Derde der Tweeflagtige Blommetjes is Eyrondachtig » Ran. van boven gekroond met een overvloedig, een= voudig ‚ gekruld Pluis , een weinig langer dan het Pypje. (2) Gorteria met eenbloemige Steelen, de Bla- _ 11. F HOE p Gorteri4 den Lancetvormig , Vinswyze verdeeld, de „gens, Steng neergedrükt. Styfhaais rige. Dit Gewas is onder vetfcheide Naamen voor- gefteld geweest. Miurer geeft ’er een fraai- je Afbeelding van, onder den naam van Arc- totis met leggende Takken , de Bladen fmal Lancetvormig en ftyf , Van onderen Zilverkleus rig ‚ met eene groote Goudgeele Bloem, die zeer lang gefteeld is. Volgens den Heer BERr- GIUS is de Steng Heefterachtig met neerhur- kende Takken , die aan ’t end gebladerd zyn, Onder de Blaadjes vindt men fommigen enkeld anderen Vinswyze verdeeld, twee Duimen lang , met Steeltjes van een Duim, die in een Schee- de zitten, welke Vliezig is, van boven met ítyf- ach- (2) Gorteria Scapisunifloris , Foliís Lanceolatis pinnatifidis „ Caule depresfo, Am, Acad. VI, Aft. go. Arttotis Ramis dee cumbentibus &c. Mirr, Diff. T. 49. Arttotis Fal. Lanceoe latis &c. LrYs. Orig. 6, Ar&otheca Fol, tigidisleniter disfêce tis. VAILL. Jfem. 1723. Ne 9. Anemonospermos Fol, rigid's &c. Ray, Suppl, 182, BERG. Cap. 304 IL, DEEL, VI, STUK, 126 SAMENTEELIGE HEESTER 5, UI achtige Haairtjes. De Bloemfteelen konten, BDE enkeld of dubbeld, aan ’t end der Takken Hoorp. voort: zv zyn dik , rond, regtopftaande ,„ een STUK, Handbreed lang en naakt. De Kelk is van on- Rs deren eenbladig , van boven bekleed met regt= opftaande Schubben, die Doornachtig gehaaird zyn. De Bloem heeft een geele Schyf , zo hoog als de Kelk, en Straalen ongelyk langer ; ook geel, maar aan ’t Grondftuk, van binnen, paarfchachtig. Het Vrugtbeginzel is aan alle zyden omringd met een eenvoudig , ongefteeld Pluis, korter dan het Blommetje. De befchry- ving was door zyn Ed. naat een Plant, in Holland geteeld zynde , opgemaakt, mr. (3) Gorteria met Lancetvormige , aflopende, Gorteria AN e s Sduarbola. Doornachtig gehaairde , aangegroeide Bla- Rappige. den en ongefteelde Bloemen, Deeze Soort , door CoMmMELYN in Af. beelding gebragt, wordt door hem als een Soort van After aangemerkt, die Heefterachtig is miet kleine glinfterende omgeboogene Bladen. De Blaadjes, zegt de Ridder, zyn ongefteeld, een weinig langs de Takken afloopende , aan de Punt gedoornd , en: wederzyds gehaaird met drie of vier Doorntjes. De Steng, die ruig | iS » (3) Gorteria Fol. Lanceolatis, decurrentibus, adnatis,‚-cie liato- Spinulofis „ Flor, fesfilibus. Mant 476. Am. Acad, VI, Aft. 77. Xerantheinum Caulibus Frutescentibus provolutis &cs sp. Plant. 1. p. $s9. After Africanus Frut. Comm, Hort, 1, Pe 55e Te 28. BERG, Gap, zor, Ld BA oC KMoNadn srt At Bey js, geeft getropte Takjes uit, aan *t end ieder III, een Bloem draagende , wier Kelk rappig is den wegens de omgekrulde Schubben of Blaadjes , Hoorns naar die van de Takjes gelykende ; en deSTUK- D Bloemen zyn geel geftraald, Roan (4) Gorteria met Lancetvormige aflopende, rv. omgekromde ;, Doornachtig gehaairde Bla- te den, de Bloemen endelings. | Borftelige, In de voorgaande Soort leggen de Blaadjes nederwaards over elkander, in deeze zyn de. zelven omgekromd, volgens de aanmerking van den Ridder en de Takjes groeijen niet by trope pen maar overhoeks uit de Steng, die ook niet ruig is. Voorts komen de Blaadjes met die van de voorgaande Soort overeen, doch de Bloemen zyn gefteeld , geel en van onderen Violet ge- ftraald , (komende menigvuldig voor aan dic Gewas, ’t welk op Rotfen aan den Zeekant groeit. (5) Gorteria met Schubachrige dubbeldgehaair- _ v, de Blaadjes , die de buiten/te Haaîrtjes el en het end- Doorntje omgeboogen hebben. _Gehaairde, }Ì Een (4) Gorteria Fol. Lanceolatis decurtr. recurvis , ciliato-fpi= nofis „ Flor. terminalibuse J4ant, 237. (s) Gerteria Fol. imbricatis, bifariam ciliatis, Ciliis exte- rioribus Spinaque terminali reflexis. Carlina Fol, imbricatis , eblongis reticulatis 8c. BURM. Afr, tst. T, 54 f, I. Cate duus Aft, lateus Atra@ylidis facie, Ray. Suppl, 196, Aculeota Ethiopica, Atraâylidis facie. PLUK. Amalih, sis Te 354 Ée B SEB:-dlate INT 23, fe, Te H, DEELe VI, STUK) ‘IL AFpeEEL. XVII. Hoorp- STUK. Derde Rang. 128 SAMENTEELIGE HEESTER& Een verwonderlyk Gewas is deeze ; meest gelykende naar fommigen van onze Diftels , die de Stengen digt bezet hebben met gekrulde ftekelige Blaadjes; doch hetzelve heeft geen andere Bladen, dan zulken , die de Steng en Takken bekleeden. Het is door den Hoog- leeraar j. BuRMANNus. ten naauwkeurigfte näar *t Leven afgebeeld , met aanwyzing van de figuur der Blaadjes , Bloemen, Zaadhuisjes en Zaaden; die geheel zonder eenig Pluis fchy- nen te zyn. De Takken, zegt zyn Ed,, zyn twee Voeten lang en dik, draagende aan ’t end groote geele geftraalde Bloemen „ omvangen met een Krans van fmalle Blaadjes, den Kelk uitmaakende, waar in de gezegde Zaadjes aan- rypen. De Groeiplaats is , gelyk die der an= deren, aan de Kaap, en van dit byzonderlyk in de Kloven van Rotfen , daar zig de afloopen= de Vogtigheid vergaart. VreRDeE Rane. Noodzaaklyke Weelyyvery. Dus wordt het genoemd, wanneer de Tweee ‚ flagtige Blommetjes, die het midden beflaan, wegens gebrek van een Stempel onvrugtbaar zyn, maar de Vrouwelyke, aan den rand, Zaad voortbrengen „en dus dezelven tot de Voort- teeling noodig waren. Hier in komt voor, het Geflagt van | OsSTEo- Ja 7 TN je SENA B NOEiS LAD. 140 OsTrosreRr mum, Beenzaader, It, AFDEELé Ì Perte XVII. _Dus genaamd wegens de Beenige hardheid Hoen der Lene ‚ die rondachzig en pirdellta ZYN, srux. zonder Pluis of Zaadkuifje ; beftaande de ove- _ zrierds tige Kenmerken in een naakte Stoel en een vecl- Sens bladige Kelk. Het getal der Soorten „ altemaal van de Kaap afkomttig en meest Heefterachtig ‚. thans nes gen , als volgt, (2) Beenzaader met getakte Doornen; nen MAND pie De beroemde Comm rLvyn gaf. aan dit flag S nofem. van Afrikaanfche Gewasfen, om dat Zy naar de Hen RA Cn Chryfanthen gelyken , doch een Zaad, als ge- meld is, voortbrengen , den naam van Chryfan- themoides Ofteospermon , waar van LINN&us het laatfte woord , meteen Latynfchen uitgang, tot een Geflagtnaam gebruikt. Zyn'Ed. nam deëze Soort in onze’ Hortus Medicus waar s gynde die aldaar uit Zaad van de Kaap voortge- komen, en hy merkt omtrent dezelve aan , dat Zy een Stammetje van een Voet heeft , waar tit ronde groene Takjes fpruïten , bezet met ze Ol= (1) Ofteospermiúm Spinis' Ramofis. Syste Nat, XIE. Gen, 992. p. 578. Mant. 480. PVeg. XIII, p. 660, H. Cliff, 424» R. Lugdh. 179. BERG Cap. 331. MoRts. Hij. III. S. 6, T.: 3. f. 56. Chrylanthemoides Ofteospermum Afr, odoratum {pis nofum & viscolam, COMM. Horte II. p. 35. T. 43. Chtys,) Aft. Frat. fpinofüm. VoLcx, Nor. p, T, ros. Minilifera:. Frutescens aculeata & Baccifera, VAILL. Mem, 1720, Pe 374% Ï “WH. Disr, VI, STUK, ies AFDEEL. XVIL, Hoorn- STUKe Wierde Range 0 SAMENTEELIGE HEESTERS ongefteelde langachtige {malle gefchaarde Blae den. De Takjes, zegt hy , lcopen in een Doorn uit, wiens punt , allengs zwellende, een Straal -Bloem voortbrengt , vervat in een Kelk: die in agten verdeeld is, en daar op volgen in dit Land gemeenlyk drie of vier ronde zwarte Beenige of Steenige Zaaden, naar Besfen gely- kende en een witte zoetachtige Pit bevattende. ’t Geheele Gewas is Lymerig, met een Reuk: als van Terpenthyn en fmaakt naar den Balfem. Kopayve. VOoOrLCKAMER merkt aan, dat dit Gewas eerst zyne Doornen uitgeeft , wanneer het de hoogte van een Elle bereikt , en die Doornen zyn veel zigtbaarer in zyne Afbeelding dan inr die van gedagten Hoogleeraar , in welke laatfte de Bladen ook veel meer uitgehoekt zyn, dan in: de zyne. Deeze beiden zyn niettemin naar in de Tuinen geteelde Gewasfen gemaakt. BErR- cIus betrekt hier toe een dergelyk Gewas , dat de Bladen kleiner, fmaller, en byna onver- deeld heeft, zynde met grooter en fterker Door- nen gewapend. De Straalen der Bloem zyn in beiden drietandig , zegt hy ; waar van zig in geen der beide Af beeldingen eenig blyk vertoont. LiNNd&us merkt aan , dat de Vrugt aan een lang Steeltje hangt, vit Besfen in t ronde ge- fchikt beftaande , die bruinachtig paarfch zyn, Beenig „ Klootrond „en dat deeze Soort zeer naby komt aan de naastvolgende (*). | (2) Beeg- (*) Affne Opifero Maat ’er in Ed, Weg. Xlil, doch dat die - cen SRTEN IGT EL INEENS STJA) I31 (2) Beenzaader met Lancetvormige gefpiifle; Ul eenigermaate gefteelde , gladde Bladen , ne die Zaagswyze getand zyn, de Takjes met doorn: Tandachtige hoeken. STUKe IL De Zaadkorrels , in deeze Soort, byna van O/%esper- mum Pifts grootte en figuur als Kerfen- Pitten of als Erw- ferum d heeft d l d An: 4 Erwtdraze ten zynde, heeft dezelve daar van den bynaam, gende. De Bladen zyn taamelyk dik en ftyf, Wigvor- mig, aan de Pur: gefpitst ; zy hebben korte Steeltjes en fpitfe Tandjes, zynde glad en twee Duimen lang. De Bloemen komen op gefchubde Steeltjes, eenigermiaate Tuilswyze, voort. De Schyf- Blommetjes hebben een zeer klein ; de Rand- Blommctjes , die de Krans uitmaaken , een rond en groot Vrugtbeginzel, gelyk in de andere Soorten. Pe | e 0 Vod u Al (3) Beenzaader met ftomp Eyronde > Zaags- Opens le wys’ getande , gefteelde, een weinig afloo-man Mon pende Bladen. ee , „gende, ten Drukfeil is, En dat her moet zyn Afpne O. Pififero, ië uit de Mant, blykbaar. | (2) Ofleospermum Fol, Lanceolatis , mucronatis , fubpetiolas tis, glabris ferratis , Ramulis denticulato- angularis, MILL» Ie. 129. T. 194. f, Ie Ofteospermum Frutieáns Lanuginofum, BURM. Afr. 171, T, 61, f. 2. BERG. Cap. 330, (3) Ofleospermum Fol. obovatis ferratis, periolatis , fubde- €urrenribus. A, Clif, 124. R. Lugdb. 179, Chryfanchewmoides Afrums Populi albe foliis. Dir. Eith. 2o. T. 68. f. 79e Chryfanth. Aff. Frutescens, Telephii fere Foliis crasfis Often ecarpon. PLUK, Amalth. ss. T. 332. f 4. Chrylanthemum Arborescens Ethiopicum Fol. Populi albe, BREYN. Cent. 155o T, 76. Monilifera Frutescens Baccifera , Foto fubrotundg crenato. VAILL, fers, 1720. p. 573e Û I'2 IL, DEEL, VI, STUK, Ti, De Bynaam is afgeleid van ’t woord Morí- AFDENL lifera, welk VAILLANT tot een Geflagtnaam Hoorp- gebruikt hadt voor deeze en andere Soorten s STUK. om dat derzelver Zaad naar Kraalen &gelykt. Vierde é Rang. BOERHAAVE en anderen hebben ’er, onder den naam van Chryfanthemoides met Aelbooms- Bladen, gewag van gemaakt. ’% Gewas is Boomachtig volgens fommigen , volgens anderen Heefterachtig. In de Elthamfe Tuin wierdt het, in zeven of agt jaaren, een Boompje van vyf Voeten hoog „ met den Stam twee Duimen dik. De Takken en Bladen waren‘hier en ‚daat met Wollige Vlakken. befprengd. Onder de Bladfteelen zit een Knobbeltje , dat uit drie deelen beftaat of driedubbeld is. Het heeft de Bloemen gefteeld en geel, met vierribbige , ftompe , drietandige Straalen. Voor ’t overige beftaat het voornaamfte werfchil met-de{voor= gaande Soort daar in, dat die de Tandjes der Bladen als uitgeknaagd heeft en dat in-dezelve de kleinfte jonge Blaadjes glad, in deeze, Kraal, draagende Wollig Zyn. HERT vak ob: zin. Iv, ae) Beenzaader met langwerpige ‚ Tandswys’ he aj di gehoekte , ruuwe, half omvattende. Bladen ie en gefleufde Takken. dige, 132 SAMENTEELIGE HEESTERS _Deeze heeft Bladen als de Groen- iik of als ú fa) Ofteospermum Fol. oblongis, denrato -angulatis fcabris; femi- amplexicmlibus ; Ramis” fulcatis. Ofteosp, Fol, fcabris'4 fnuato « denticulatis. BURM, Afre 172. Te 62e WETTIN 6 EN ES LD Ae 195 \ als die van Hulst, ongefteeld , bynade Takken 1E omvattende ‚ wederzyds met drie Tandjes ge. SEOEL: hoekt, aan de hoeken’ gefpitst, met den tand Hoorn. een weinig omgeplooid, van boven ruuw, van°tUfe onderen ruig en byna gewold, zegt de Ridder, (5) Beenzaader met ovaal - Lancetvormige ,_ V- L ed gekartelde » gehaairde Bladen. | ER, De Wolligheid der Bladen onderfcheidt voor- naamelyk ‚deeze, waar vaneen Takje door den Hoogleeraar J. BuRMANNUs, zo wel als van de voorgaande Soort ; is afgebeeld, Lr N- N& us hadtze niet gezien en fchynt de Haairig- heid ‘aan den rand’der Bladen , daar gedagte Heer in die Soort van fpreekt, op deeze toegepast te hebben. De Bloempjes zyn zeer klein én bren- gen kleine Zaadjes voort: ook fchynt het Ge- was ongelyk teerder te zyn dan in de voors gaande, (6) Beenzaader met Liniuale fpitfe gekielde vr. afftandige Bladen en een endelingfe Bloem= Funceum, Biesache Pluim, ‚tige, De Steng van deeze is, volgens den Ridder, vy£ (5) -Ofteospermum rol. Elliptico » Lanceolatis crenatis cilia- tis. BERG. Cap. 332. Ofteosp, Fruticans Lanuginofum &c. BURM. Afr. 171. T. 61. £. 2, (6) Ofteospermum Fol. Linearibus acutis carinatis diftantie bus, Paniculâ terminali,- Mant. 290, Ofteosp, Junceum, BERG. Cap. 334 Ï 3 1e DEEL.{VI, STUK, 134 SAMENTEELIGE HEESTERS. IN. wyf Voeten hoog , regtopftaande ; de Bladen AEBEEL, Elsvormig „ effen „ ongefteeld , zeer ver van Hoorp: elkander: de Pluim, aan ’t end, beftaat uic een- Et bloemige. Steeltjes ‚ met kleine Blaadjes vl be- za “ zet. Volgens Bererus zyn de Bladen maar een Nagel lang en de Kelken Wollig of kort gehaaird, vir. (7) Beenzaader met Lancetvormige gladde nad Bladen en getuilde Bloemen. Tymhofunm, Gewitde. Deeze, op Steenige Bergen aan de Kaap groeijende „ heeft een Heefterachtige regtop= {taande Steng van een Vinger dik: de Bladen overhoeks, ongefteeld , glad, ter langte van een Vinger , doch aan Bloemdraagende Takken kleiner, De Bloempluim , aan ’t end, is ge- tuild , met Lymerige Bloemfteeltjes van geele Bloemen. De Zaaden zyn langwerpig, grooter dan Tarwe - Graantjes. vra (8) Beenzaader met Eyronde, flompe, op el- Zmhrië kander leggende Bladen, Geshudde. De Steng van deeze is twee Voeten hoog , met ongefseelde Blaadjes Schubachtig bekleed, die glad zyn, doch aan den rand met korte Lye merige Haairtjes en ruig in de Oxelen. De Bloemfteel , aan ’t end , is Draadachtig dun , CED. (7) Oflerspermum Fol, Eanceolatis glabris „ Floribus panicu- Îatis. Mant, 290, La \ (2) Ofteespermuns Fol, ovatis ‚ obtafis , imbricatise Mant, 290a ml EIN er TaN ESE Aan TAe seenbloemig , ongebladerd , de Bloem geel; de, IL Ke dio. FDEEL, Kelk eenvoudig. hed FD- (9) Beenzaader met Lancetvormige verfprei- Rs de, gladde , effenrandige Biaden en gewol-_ 1x. de Oxelen. ze olygeloi- LS» Kleinbladi- In decze Soort , door Bererus omftandig ge, befchreeven , is de Steng naauwlyks een Voet ‘hoog, paarfchachtig bruin, geftreept, glad; de Takjes zyn groen; de Blaadjes een Duim lang, {pitsachtig , eenig germaâte gekield , ongefteeld : de Bloemen komen , aan ’t end der Takken , eenzaam voort, op lange Draadachtige Bloem- fteelen. De gemeene Kelk is veelbladig , met een geftraalde geele Bloem , welke de Straa- den drietandig heeft. Voorts komt de Vrugt- maaking, nagenoeg, met alle de overige Soor- ten van dit Geflagt overeen. Drie nieuwen heeft ’er de Hoogleeraar N. L, BuURMANNUS , onder de bynaamen van Ge- Zande, Gryze en Roodachtige, bygevoegd, De twee eerfte benaamingen zyn met de hoeda- nigheden van verfcheide andere Soorten ge- meen, en het laatfte Gewas wordt , zonder mel- ding van eenige Roodachtigheid , door den ou- den (9) Ofleospermum Fol, Lanceolatis fparfis glabris integerti- nis , Axillis Lanatis. Oft, Polygaloides. BERG. Cap. 333e Oft. Fol, Lanceol. imbric. fesfilibus, R. Lugdb. 179. Chry- fanth. Frutic. Polygoni foliis Afticanum. PLUK. Mant. 47. ET. 382. Monilifera Polygele foliis, Vals, Mem, 1720, Po 874. Bl. Dekr, VI, Sruw, I4 136 SAMENTEELIGE HEESTERS. UL den Heer BURMANNUS wollig en getand Arbi genoemd (*). Hoorp: 6TUK, OT HO NN As Wierde á Rang. De Kenmerken van dit Geflagt beftaan voors naamelyk in eee Eénbladige Kelk, die van bo- ven in veele punten verdeeld is en Rolrondach; tig van figuur. Voorts heeft hetzelve een naak- ten Stoel , gelyk het voorgaande ‚ maar het Zaadkuifje ontbreckt in fommigen, in anderen is het Zaad Haairachtig gepluisd. In eenige. Soorten zyn de Straalblommetjes alleen vrugt- baar, in anderen ook die van de Schyf , en de Kelk is fomtyds diep verdecld, fomtyds flegts getand. Daar toe benooren thans elf Soorten, ook altemaal van de Kaap afkomf{tig en meest Hee; fterachtig , als volgt. R Ed 1 (1) Othonna met langwerpige naakte gefteelde es Bladen , een Kruidige Seng en zeer lan- ‘Knobbel- ge eenbloemige Blounfteeien. wortel: ge. Tot (*) Ofteosperm. Frut. Lanuginofum Fol, oblongis dentatis, ATIE GT Eze (2) Othonna Fol. oblong:s nudis peciolatis ‚ Caule Herbaceo , Pedunculis unifleris longisfimis. Syse. Nat. XII. Gen, 993, Pe 579. Weg. Kill. p. 661 Ge Othonna Fol, ovatis inregris ‚que Jacobae affinis Planta tuberofà Radice, Cap. B. Sp ci. BREYN Cent. T. 66. MORIs. Hift. UIL. p. LES. 1E vr TRR Be Orkhonna, Fol. ovato- Cuneiformibus dentetis que Solidsgg « Fol. oblongis dentaris glabris , Floribus magais umbellatig, Sun. M, 4fr, 164, Te 59, CUM Van: eratibuss FO NON IG ENNE S TM, 137 ‘Tot diet Gewas, dat onder den naam van IL Knobbelwortelige Kaapfe Plant, die naar ’ St RE Jakobs Kruid gelykt, door BrryN afgebeeld Hoorps is, wordt thuis gebragt de Solidago met lang-*TUX- werpige getande gladde Bladen en groote Kroon- Rn tjes- Bloemen , van den Hoogleeraar J, Bur- MANNUs. Deeze laaifte is een Heefter , groeijende in de Kloven der Rotfen, en dikke Takken hebbende, aan welken de Bladen, by- pa als in fommige Soorten van Sedum, trops- wyze voortkomen , gelykende, door hunne ‘Tandjes , veel naer die van Hulst. Uit het midden der Bladen fchieten lange Bloemften= gels, die zig boven in dikke eenbloemige Steelen „ Kroontjeswys’, verdeelen. De Kelk is als. gezegd is , maar het Zaad aanmerkelyk gepluisd, Uit de gezegde Afbeeldingen blykt, dat ’er. een groot veríchil van Geftalte plaats heeft in dit Gewas , mooglyk veel van de Groeiplaats afhangende, In het Kruidboek van Or p EN- LAND komen van het Kruidige Verfcheidene heden voor, die de Wortelbladen gevind hebe ben ‚sof de Bladen geheel Eyrond, of ten uiter- fte {mal en Liniaal, of Lancetvormig getand en ongetand ; van het Heefterachtige met de Bladen overhoeks, Lancetvormig èn getand , of de getropte Bladen Lancetvormig ‚ byna onge- fteeld. De Bloemfteelen, en de Bladen by de- zelven , zyn dikwils gepaard en de Kelken fom- tyds in vyven gedeeld, | ' ls (2) Ot- JE, Deer, VI, STUK, bit 138 SAMENTEELIGE HEESTERS. IL (2) Ochonna met Liniaale gevinde, eeniger- EL: 5 ne maate getande Bladen, HoorD- Eet Deeze Soort, naar de Fluweelbloemen gely- u. kende, munt uit door haare kleinte en fynbla- B Hebei. De Steng is Draadachtig en bogtig 3 Fynblade de Kelk Bekerachtig, aan den Mond met on- ile gevaar veertien Tandjes , en zy heeft veele Straalblommetjes. En Mk (3) Othonna met de Bladen Vinswyze in lan- Alstbladte ge fmalle Slippen verdeeld, 2 Door CoMMELYN is deeze als cen mede- Soort van Jacobea aangemerkte, en, zo alssde- zelve in de Hortus Medicus uit Zaad was voort- geteeld , befchreeven, De Steng is een Vin- ger dik, met Lidtekens der Bladen, en ver- Bireidt zig in gryze Takken , met Bladen naar die van de Kroontjes draagende Alst gelykende en grys. Uit het end der Takken komen Stee- len voort met een groote geele famengeftelde Bloem , en daar op. volgen gepluisde Zaadjes, De Reuk der Bladen, zegt hy, is als die van ’ Loof der geele Wortelen en de Bloemen ftinken. (4) Ot- (2) Othonna Fol. Linearibus pinnatis fubdentatis. Tagetes minimus tenuiter divifo Folio. BREYN Prodr II. p‚, 101. Chry- fanth. Afric. pumilum &c, Ray. Suppl. 212. (30) Othonna Fol. pinnatifidis , Laciniis Linearibus paralle= lis. H. Cliff 419. R. Lugdh 179. Mirt. Dil. T. 194. £. 2e Jacobaa Africana Frutescens Fol. Abfynth, umbellifezi incanis. COMM. Hort, II. p. 137. T. 69, @, Jacobaa Abfynthites tomentofis Cinerarig foliis , Ethiopica. PLums. Als, 106. BIT NG E N EB SI, Ae 139 (4) Othonna met de Bladen Vinswyze in ‚fimal- HL le Slippen verdeeld; de Stengen met ruige et Knietjes / Hao STUK. Pat Afrikaanfche Gewas , ook in de Stads rv. Kruidcuin alhier geteeld „aan ’t welke de be- DN dg roemde COMMELYN, wegens deszelfs breedfofia. Gefternd Zaadhuisje, cen byzonderen naam ge- bladige, ‚geven hadt, maakt deeze Soort uit, Hier wordt ook thuis gebragt de Heeflerachtige Afrikaan- fche Jacobea, met Bladen van Averoon of Zec- Venkel , door VoLCKAaAMER van dien Hoogleeraar ontvangen, en welker Afbeelding aanmterkelyk verfchilt, niet alleen , maar in welker befchryving van zulk een Zaadhuisje geen het minfte gewag gemaakt wordt. Die Neuremburgfe Doktor zegt alleen , dat het bruine , naakte Zaadjes, onder Pluis verfchoo- len, voortbrengt. Zyne Afbeelding houdt Beg- ius voor beter dan die van CoMMELYNs doch merkt aan, dat dit Gewas niet in ’t Ge-. Slagt van Octhonna plaats kan vinden , dewyl de Kelk veelbladig is, Hier op antwoordt de Ridder niet, die hetzelve daar toe betrokken hadt. (4) Otkhonna Fet, multifido « pinnatis Linearibus, Caule Gee siculis vilotis, R. Lugdh 380, Cineraria Abrotanifolia, BERG. Caf. 292. Afteroplatycarpos Afr, Frutescens &c, Comm. Hórt. IL p. 63. T. 32. Jacobea Afr, Frut. Fol, Abrotani, major 8 minor, VOLCK. Nor. 225, RAF. Suppl. 179. PLUK. Phyt. 323. f. 2, Gonyza montana Frutescens, SEB. Mus. IL. Te 23. fe 6. ú ELLDEEL. VI, STUK. HI. (AFDEEL XVII. Hoorp.- STUK, Wierde Rans. 140 SAMENTEELIGE HEESTERS, hadt. „De door zyn Ed.’ aangehaalde Berg= Conyza van SrBa heeft , volgens de Afbeel- ding , weezentlyk den Kelk eenbladig ; doch de Bladen zyn meer overeenkomttig met de voorgaande van CoMMELYN, Volgens Vorc- KAMER zou dit Gewas wel twee “en door den “tyd meer Ellen hoog grocijen; te weeten zy- V. Othonna Coronopi- folia. Hertse hearnbla. lige, ne groote; want de kleine, die het Loof fyn als Venkelbladen heeft, nine daar van te verfchillen. _Nogthans is het de Afbeelding. daar van, die Brrerus bedoelt „ zeggende dat de Vinnetjes of Snipperingen der Blad Et Draadachtig dun zyn. | (5) Othonna met de onderte Bladen Lancet- vormig onverdeeld, de bovenflen Tands- wyze uitgehoekt. De Heefterachtige Afrikaanfche Jacobza , met Bladen die naar Herts-Hoornen gelyken „ van. COMMELYN, is deeze, insgelyks in on- ze Akademic- Tuinen bekend, Dezelve heeft een Stammetje fomtyds een Voet hoog, met lange Takken; de Bladen een Duim lang, van boven Afchgraauw, van onderen Wollig ; de Bloemen geel en daar op volgen Zaaden, met Pluis gekroond, d (6) Ot. (s) Othorna Fol. infimis dehik integerrimis, fuperioa zibus finuato=dentatis. H. Cliff. 419. R. Lugdb, 179, Jacobea, Africana Frutescens Cotonopi folio, COMM, Horte pe 139. Ti 79, RAJ. Suppl. 175. | WIS STUN Cot Nt merel aat JA … (6) Othonna met Lancetvormige d drieribbige, At | | effenrandige Zaaden, de Steng laag Hee- AFDEEL: & XVII. | fterachtig kruipende. Hoorp= ijk STUKe 4 * Gewas van deeze beftaat uit kleine groe- vr, ne, leggende, enkelde Takjes, met drieribbige Pd Sappige Blaadjes, ailes Zeegroen en de Bloe- Smalbladi» _men geel, wier Steeltjes lang „ van boven ver-& dike en Pypachtig zyn ; de Kelken meest in vyven of zesfen. gedeeld, Het Zaadkuifje is wit en lang. Het bloeit byna het geheele Jaar , doch brengt in Europa , gelyk veele anderen, geen ryp Zaad voort, Dus befchryft de Heer G ouAN deeze Soort , die in de Ko» ninglyke Tuin te Montpellier overwinterde in de open Lugt. De aangehaalde Afrikaanfe Heefterachtige geele After met Bladen van Thy- meléa, van Ray, fchvnt veel fterker van Gee was te zyn. | ie (7) Othonna met Lanceivormige , efenrandige VIL „ eenigermaate Vieezige Bladen, de Steng pike regiopflaande, 6e, _ Deeze gelykt veel naar de voorgaande ‚ maar groeit vier Voeten hoog en {taat regt overend; zegt LINNZEUS. (3) Ot. (6) Othonna Fol, Lanceolatis trinerviis integerrimis , Caule Suffruticofo rêpente. R‚ Lugdb. 179, Du HAM. Arbr. II. p. 04e T. 17. GOUAN Monsp. 464. After Fruticofus Africanus luteus, Fol. Thymelzz, RAy. Supple 167, MiLt. le. 245. £. Te (7) Othonna Fol. Lanceolatis integerrimis fubcarnofis , Caule ereto. Mant. 118. H. Clif, 419, Re Lugdb, 179. MILL. Jee 268: Te 245. f 2. Jle DEEL, VIe STUKs I42 SAMENTEELIGE HEEsTEns. In, 8) Othonna met Lancetvormi BA (AFTEELe (8) rmige, gladde , om Evil. vaitende Bladen en gepluimde Bloemen. ater De Heer Bererus heeft deeze Soort Klein= Ri bloemige getyteld ; om dat de Bloemen kleiner Parvifie Zy dan in de anderen. Zy heeft de Bladen cre Piekachtig van figuur, de Steng omvattende , mige, ftyf en Zeegroen, zynde deswegen Senecio ri- gens genoemd geweest, Met twee, drie of vier Stengen fchiet het Gewas uit den Wortel tot twee Ellen hoogte, zo VorcKAMER aan- merkt, JN IX. (9) Othonna met Dr danoeshen Pecs ge Bia- Tenuise Jema, den, de Steng Heefterachtig. Dunbladie k | 5e ran Dit Gewas, cen Steng van twee Voeten Fig. z. Of langer hebbende , hadt onze Ridder lang gekweekt „ zonder dat het heeft willen bloei- jen. Het fcheen echter zyn Ed. hier thuis te hooren , niettegenftaande de Heer Mirren hetzelve , wegens de Geftalie, tot de Crasfu- laas betrokken hadt, Tot geen ander Geflagt fchynt, wegens den eenbladigen Kelk , en tot geen aûdere Soort, wegens de fmalheid der Bladen , betrokken te Pd (3) Othonna. Fol, Lanceolatis glabris amplexicaulibas , Flor. Paniculatis, BERG. Cap. 335. Mana. 289. Senecio rigens. Sp, Plant, 1224: Jacobxa Afr. Frut. Folio longiore glauco, Coma, Hort. MI, p. 143: T, 72. VOLCK: Nor. T. p. 226% (9) Othonna Fol, Filiformibus carnofis , Caule Fruticofo. ant, 118. Crasfuia Frut. Fol. longis tereribus alternis, Caule Frut, vamofo. MILL, Dik. Te 3. FLUK. Phyt. T. 319, É, Se Ne. SNN CE EE NE ES UPL, 143 te kunnen worden het Gewas, waar van ik HL in Fig. 2 ,op Plaat XXXIEI, ide Afbeelding goorn gegeven heb, De Steng of Tak van ’ zelve xv. is geheel Houtig en dik, met een geele Schors „°TU% overhoeks digt bezet met zeer dunne Bladen van drie of vier Duimen lang , vertoonen- de zig als gladachtig , en fommigen hebben zydelingfe Uitwasjes. «Hier en daar geeft deeze Steng , Kranswyze, eenige Bloemftee- len uit, die niet minder dun en lang zyn dan ‘de Bladen, allen zeer weinig uitgefpreid. Aan ’t end van ieder Bloemfteel is een eenbla- dige Kelk, ten halve verdeeld in veele Punten, op wiens Schyf of Stoel , die wel ín Hokjes als een Honigraat verdeeld, dech niet Kaffig en dusnaaktis ‚de Tweeflastige Blomrmetjes geplant zyn. Het Vrustbeginzel van deere heeft een Wollig bekleedzel , en is van boven mer korte Pluimpjes voorzien , welke als tot een Kelk voor het Blommetje verftrekken , gelyk men ziet bye, alwaar hetzelve, in langte eens ver- groot „ is voorgefteld; zo ook € een Abe of Straalblommetje van den Omvtrek , by fz maar“by gis een T vadeflagris Bibrdrienid, op zig zelf, viermaal in-lanste, en dus in Lighaa- melyke grootte En de maal vergroot zyn- de, vertoond, om den Styl en de Meelknopjes of Vrugtmaakende deelen van dit Gewas te vere tegenwoordigen. Wat zekere witte Wolligheid en bruine Vliesjes , Tropswyze aan den Tak zittende , betekenen , en of die aan denzelven ' De II. DEEL. VI, STUK, 144 SAMENTEELIGE HEESTERS, HL natuurlyk dan onnatuurlyk zyn, en van zekere FDEELe Î Ì A Ber Infekten of Schildluizen afkomftig, is my dui- EcoFD- iter ( 1, TUK. Rr Se | del (to) Othonna met Ovaale eenigermaate ge- O1honsa \ 3 Frusiscens, tande Bladen, de Steng Heefterachtig. Heefterige, t Gewas van deeze, in de Akademie- Tuin te Upfal geteeld, hadt een Steng van een Voet hoogte in ’t eerfte Jaar, die rond was en glad £ ‚de Bladen geleeken naar de Steng- Bladen van Witte Kool , ftomp - Eytond zynde. met een klein Steeltje , en aan ’t end een Puntje, dik en fappig , de onderften ongetand, de middel- fem een weinig, de bovenften met veele Fand- jes. Op ’t end van de Steng kwamen eenige Draadachtige , regtopftaande Bloemfteelen voort , ieder met ééne Bloem „ die een Rolronden ; {lompen , gelyken Kelk hadt , in agten verdeeld:, en een Krans van agt geele Straalen , eens zo lang als de Kelk , aan ’t end byna drietandig, met twee Lancetvormige korte Stempels ; ZyD- de de Schyf ook geel. De Zaadjes der Straal blommetjes hadden een orpitleedeas Haairig. Pluis, van langte als de Kelk, … Waarom deeze , in ’t byzonder, den naam van _(*) Zonderling is t, dat in de Vierde Soort, by Vorc- KAMER , zig iets dergelyks openbaart. (zo) Otbonna Fol, Ovalibus fubdentatis , Caule Frutescenté. Mant, 288, Cineraria Othonnites. Sp. Plant. 1244, Jacobaa „Afr, Frutescens craffis & fucculentis Foliis, Comm. Hort. Ie pe 147. T. 76. Solidago Afra Frurescens Fol, crasís dentatiss VAELL, EEn 1720 OTIS IE oNrEr Serle 3 148 van Heefterige vocre, terwyl anderen veel fter- ker van Gewas fchynen te zyn, is my dui- xvm. fter. Ook zie ik niet, dat die van Pruwr- Hoorp- NETIus, welke Chryfanth met Hemelfleutels- orig A Bladen getyteld wordt, wegens den inaam hier Rang. meer behoore, dan:tot de Derde Soort van ’% voorgaande Geflagt , aangemerkt hy dezelve den bynaam van Ofleocarpon, dat is Beenzaa- dig, geeft. ’t Verfchil van deeze met de vol- gende is aanmerkelyk. G1) Othonna met langwerpige effenrandige *L Pd Ì Othonua | Bladen, de Sreng Boomachtig , Vleezig „ Arbores- met gewolde Lidtekens. ht tige. , Het Gewas , dat hier bedoeld wordt, was in de Elthamfe Tuin, vyf Jaaren oud zynde, maar een Boompje van een Voet hoog, bloei- jende aldaar , in *t jaar 1729, in het Winter- huis, De Stam van ’ zelve was een Vinger dik, taay en Vleezig, gelyk in de Boomach- tige Huislook , met een bleek bruinachtige Schors gedekt en hier en daar bezet met Wol- lige Knobbeltjes , hoedanige Wolligheid men ook waarnam aan den oirfprong der Bladen, Deeze hadden nagenoeg de gedaante van de Bla- (11) Othonna Fol. oblongis integerrimis» Caule Arbores- cente Carnofo , Cicatricibus Lanatis. Doria Africana Arbores- cens, Floribus fingularibus. DiLL. Elth. 123. T. 103. f. 1230 Cotyl. Afra Arberea crasfo Caudice, Folio Auricula Uli an= guftiore. BOERH. Lugdh. IT, p. 288. N. 9? K IL, DEEL; VL. STUK, mi. AFDEEL XV. HooFp sTUK. Wierde Rang. T. Hippia Frutescens 146 SAMENTEELIGE HEESTERS, Bladen der Auriculaas „ zogenaamd-'s-zynde deken fappig „ aan ‘tend ftlomp ; onsekarteld, wederzyds «groen ,- maar als befprengd met eenige glinfterende of Meelige Stippen. : Aan t endder Takken kwamen lange dunne-Bloem- fteeltjes voort, in ’t midden een Vlokje sen op ’t end een vyfdeeligen Kelk hebbende, met een Bloem van vyf breede , geele Spatelblom- metjes, in ’t midden met Trechterblommetjes 5 leverende de eerfte alleen het vrugtbaare Zaad uit, dat dik en rond was „met een kort bruin- achtig Zaadkuif je.” Van de Blommeties, in’ midden, kwamen niet dan lange , onvrugtbaare Zaadjes ‚met éen wit Pluis, voort. ERP Pt As : Een: naakte Stoel 5 „geen -Zaadkuifje «- de Zaaden zeer breed gezoomd en naakt: de Kelk half Klootrond en eenigermaate ‘Schubachtig bekleed : tien Srtraalblommetjes naauwlyks zigt- baar en eevigermaate in dricën verdeeld; maakt de.Kenmerken van. dit nieuwe Geflagt uit. De eenigfte Soort van hetzelve (1) heeft aan. metkelyk gedwaald „eer zy tot deezen-Zetel Heetterige, kwam. LINN&us hadtze eerst Heefterachs Vig (1) Hippia. Syst. Nat, Veg, XIII. Gen. 1324..p: 661. Erios cephalus Peftinifelius, Syst, Nat XII. Gen: ogáan Pp. 579 Tanacetum Frutescens. Sp. Plant. 1183. Tan. Fol, Pinnatis. integerrimis, H, Cliff. 398. R. Lugdb. 154. Tan. -Aftic, Ara borescens Lavenduie multifido foiio. “Comm. Hort. Il. pi zor. T. 1or. ê SIFIN TG ENE SEN 147 tie Tanacetum genoemd 5; vervolgens overge. ns bragt in ’t Geflagt van Zriocephalus ; doch Árpzer. XV Ile. eindelyk oordeelde zyn, Ed., dar haare byzon- goorpe dere Vrugtmaaking een eigen Geflagt verdien- STUK. de. Zy is het Boomachtige Afrikaanfche Reine- 5 al varen van COM MELYN, welks Loof naar dat ‚van de Lavendel met gefnipperde Bladen van CrLusius, zegt hy, veel gelyke. De Bladen waren , op ieder zyde, als een Kam verdeeld. In de Amfterdamfe Tuin maakte het , volgens dien Autheur , een Stam of Steng van zes of” zeven Voeten hoogte , rond en met een bruis nen Bast bekleed, vän boven Takken uitzee« vende, die aan ’t end Wollig waren en zig in Kroontjes verdeelden van geele Bloemen, heb« ‚bende het Loof’ den Reuk en Smaak van het gewoone Reinevaren. Dien zelfden Reuk word ik nog eenigermaate gewaar in de Bloemen van een gedroogden Tak van dit Gewas, byna an- derhalf Voet lang, van de Kaap overgebragt, en in myne Verzameling beruftende, ERroceErHaA Eus Wolkop. In dit Geflagt „dat zynen naam van de Wollig- heid der Bloemhoofdjes ontvangen heeft, zyn de Kenmerken; een eenigermaate hee Zaad- ftoel , het Zaad zonder Pluis; de Kelk uit tien gelyke Blaadjes beftaande , en. vyf Straalblom. metjes Het heeft twee Soprten , beiden van de K 2 , _ Kaap IL, DEEL. VI. STUKe 143 SAMENTEELIGE HEESTERS. UL Kaap afkomftig , ín beiden Heefterachtig „ ArFDEEL. { ] xvjr. als volgt. Hoorp- STUK, (1) Wolkop met geheele en verdeelde Bladen, A de Bloemen aan Tuiltjes, Eriocephaa Jus Africa Deeze Soort is in naauwkeurige Afbeelding Getuilde. gebragt door den geleerden DILLENIUs, Zyn Ed. merkt aan , dat het Gewas gewoonlyk Hee- fterachtig opfchiet tot twee of drie Ellen hoog- te, maar dat het, wanneer men ’t opfnoeit , een taamelyk groot Boompje wordt , dewyl de Sten-. gen Houtig zyn. De Takken zyn Bondelswy- ze begroeid met Zeegroene Blader, van eenen Kruiderigen Reuk en Smaak , de buitenften kor- ter en doorgaans in drieën , de binnenften lan- ger en niet verdeeld. De Bloemen, by Tuil- tjes, van zes, zeven of agt,op den Top voort= komende , beftaan ieder uit drie, vier, of vvf, korte breede Spatelblommetjes, en zes, zeven of meer Trechterblommetjes , die het midden beflaan „ zynde beiden begreepen in twee Kel. ‚ ken, de buitenfte zo wel vyfbladig als de bin- nenfte, waar tusfchen een witte Wolligheid is vervat. Van de Spatelblommetjes alleen komen goede Zaadjes , zynde die der Trechterblam- metjes fchraal en onvrugtbaar. (2) Wol. (1) Eriocephalus Fol. integris divifisque Floribus Corymboe fis. Syst, Nat, XIl. Gen. oog. p. 579. Veg. Xill, p. 66z. He Chff. 424. R. Lugdbh. 178. Erioceph. fempervirens, Fol. fas- ciculatis 8 digitatis. DiLL. Elth. 132. T. 11o. f. 134. Abre- tanum Afre Fol, tereti tridentaco. WALTH. Hort. IL. Te Ia S Y NG EN EF 8 1 A 149 €) Weolkop met Liniaale onverdeelde Bladen ie UI. p EDEELe de Bloemen aan Trosjes. | KVII, Deeze heeft de zelfde Geftalte , maar dlle, onis Bladen zyn onverdeeld en de Bloemen hangen rr. _Troswyze aan Stecltjes korter dan de Kelk; Siemen die insgelyks dubbeld is, en ook eene aanmer- kelyke Wolligheid tusfchen zyne verdubbeling bevat. Straalbloemen waren ’er niet aan ge- zicn. VyrDE RANG. Afgezonderde Veelwyvery. Deeze heeft plaats, wanneer verfcheide Kelkjes , die ieder één of meer Blommetjes en derzelver Vrugtbeginzels bevatten , geza- melyk in cen gemeene Kelk begreepen zyn, maakende duste famen , als ’t ware, één Bloem uit. Zy bevat zes Geflagten , onder welken vier hier thuis gebragt moeten worden, als voor eerst dat van ° ELEPHANTOPuUs. Olyphants- Poot, In het byzondere Kelkje van deeze zyn vier T'weeflagtige Spatelblommetjes vervat : de Stoel fs naakt: het Zaadkuifje Borftelig. Twee Soorten , beiden Indifche Gewasfen , komen in dit Geflagt voor , naamelyk â (1) Oly- (2) Eriocephalus Fol. Linearibusindivifis, Flor. Racemofis. Am. Acad. VI. Afr. 87. Abrotanum Afr, Fol, Argenteis an- guftis, Flor. fpicatis. RAJ, Suppl. 233 K 3 WN, DEEL. VI, STUKe 150 SAMENTEELIGE HEESTERS, IL (1) Olyphants-Poot met langwerpige ruuwe FDEEL A XviL Bladen. Hoorp: : Bte are Deeze Soartsren eigentlyk zen Griekfchen Geflagtnaam, door den beroemden V AIL LA NT een in trein gebragt, welke Olphants-.Poot bete Ruuwe, kent; mogen „voeren, … Dezelve ftrekt tot na- volging van den Malabaarfen naam, .Ana-Scho= yadi , betekenende.den. Voerftap. van een-Oly- phant, welken de Bladen van dergelyk „Ge. was , door hunne figuur ‚ zouden” uitdrukken, Dat is evenwel het zelfde Gewas niet. Het tegenwoordige groeit byna in de gedaante van \ Bernagie, anderhalf of twee Voeten hoog, met een ftyve ruige Steng, en de Bladen ook zeer fuig, eenigermaate geplooid en gekarteld, Uit derzelver Oxclen komen Sreelen voort, met Bloemhoofdjes ; die in Bladertjes vervat zyn, beftaande uit afgezonderde Kelkjes van fteke- lige Schubben , welke ieder drie’, vier of vyf, paarfchachtige Trechter - Blommetjes , welke geer diep ingefneeden zyn, bevatten (*). De zel- G) Elephantopus Fol, oblongisfcabris, Syst, Nat. XII, Gen, 997. P. 580. Weg, Klile pe 663. H. Chff. 390. H. Ups. 147. GRON. Virg. 176. R. Lugdh, 131, Elephantopus ereîtus &c, BROWN Pam. 312. Elephantopus Conyzex folio. DiLL. Elthe 126. T. to6. f. 126. Bidens Frutescens &c. BREIN. Ic. T. 24e Echinophore Indice affinis 8zc, PLUK, Alm, 132. T. 388. fe 6, Ana- Schovadi. Hort. Mal, X. p‚ 13, Te 7. BURM. Fle dnd, p. 185. (*) DIELENIUS , van wien ik de befchryving ontleend beb , zegt, dat het waare Floscali zyn, en ik houdze ook voor - Greanticr Bint Ens eis Cusr zelven zyn Tweeflagtig ‚en hebben een Vrugt- IL beginzel met witte drooge platte Puntjes, it nn plaatsvan Pluis , gekroond. De Heefterachti-Hoorp- ge Bidens van Breyn, ende Indifche Scabio-\ De, Ja van Bon Trus, fchynen nader met het Ma- Ra e labaarfe Gewas, voorgemeld , te ftrooken. \ hi 8 Á Tomento- Bladen. Jus. | Wollige. (2) Olyphants - Poot met Eyronde Wollige „ H- Deeze , in de Westindiën en in Virginie groeijende , verfchilt niet uitetmaate vande voorgaande Soort, De Bladen gelyken veel paar die van het Kruid , dat men Primula Veris noemt, waar van die van de andere ook niet. grootelyks verfchillen , en de Geftalte is byna de zelfde. Alleen zyn de Bladen wat ronder en nict zo ruuw, OE DIE RLA, De byzondere Kelkjes zyn in dit Geflagt veelbloemigss bevattende ‘Frechterblommetjes die tweeflagtig zyn en één of twee Vrouwe- ly- voor zodanigen , offchoon de Verdeelingen der Blommetjes zo ongelyk zyn, det LiNNmus dit Gewas als een voorbeeld heeft aangehaald, waar door het valftsekte onderfcheid, tus- fchen de Flores Flosculof? en femiflosculofi van TOURNEFORT , zou verdwynen. Zie GMEL. Flor, Siber, Tom, 1. Praf. p. VL (2) Elephantopus Tol, ovatis tomentofis. GRON, Virg. 115 Elephant. erectus hirfatus &c. BROWN. Fam. 311, N K 4 II, DEEL, VI. STUKe 252 SAMENTEELIGE HEESTERS. „HL Iyke Spatelblommetjes ; de Stoel is Kaffig en ÂFDEEL, An 4 5 xv. her Zaadkuifje beftaat uit verfcheide Kafjes. Hoorp- Het is benoemd ter Eere van den Deenfchen vd Hoogleeraar in de Kruidkunde, den Heer Oz- Oedera DERUSs en bevat maar ééne enkele Soort (:) ere van de Kaapafkomftig, welke te vooren Kaapfch de, Buphthalmum is getyteld geweest. Wat de reden zy van den tegenwoordigen bynaam , die ten opzigt van fommige Bloemen, gelyk van de Madelieven en anderen „*zeer gebruikelyk is, doch in de Stengen en Takken een ande- re betekenis heeft (*) , begryp ik uit de be- fchryving niet. Moog!yk ziet het op de groei- jing der Bladen , die alleenlyk aan de toppen der Takken zig groen bevinden zouden, zynde het overige met Lidtekens der afgevallene of met dorre Bladen bedekt. ’« Gewas heeft een Heefterachtige famengee ftelde Steng en opftygende Takken. De Bladen zyn gepaard, ongefteeld, fmal, fpits, gefleufd, omgekromd , op zyde met Tandjes of Haairtjes, Aan ’t end komen ongefteclde Bloemen voort, welke Kelken hebben van Lancetvormige Blaad- jes, breeder dan die van de Steng. De Straal- blommetjes zyn eens zo lang als de Schyf , van boven geel , van onderen paarfch; de middel- ften (1) Oedera. Syst. Nat. XII. Afant. zo1. Vig. XIII. Gen, 1325. Pp. 663. Buphthalinam Capenfe. Sp. Plant, 1274, Am. Asad, VI. Afr. 76, BERG. Cap, 297, (*) Caulis prolifer , ex apicis centro emittens tantum Ra- mos, Pinus, Philos, Bet, Pe 4% SNc EN Es T PA 158 ften Tweeflagtig , doch omringd met andere IL Vrouwelyke Blommetjes , die zo wel een Vrugt- be beginzel hebben als de Tweeflagtigen. Hoorps STUK, 9 TOE BE. Stebe, Wyfde Rang. De byzondere Kelkjes zyn, in dit Geflagt, eenbloemige , of bevatten ieder maar één Blom- metje , dat Trechterachtig en Tweeflagtig is 5 de Stoel naakt ; het Zaadkuifje uit Pluimpjes beftaande. Het voert den Griekfchen naam, die op eeni- ge Soorten van Gewasfen is toegepast , welke nu meest tot het Geflagt van Centaurea betrok. ken zyn ; moetende dezelve dus uitgefproken worden ; gelyk men die Gewasfen , in ’t Hol- landfch , ook plagt te noemen Stebenkruid. Vier Soorten „ altemaal Kaapfche , komen ’er van voor , als volgt. (1) Stebe met Haakig omgekromde naakte 1, Blaadjas. Lthiopicas De Bladen van deeze zyn Elsvormig, om-fehen ? ij gekruld , agterwaards krom, ftyf , en als die van den Geneverboom fteekende, glad, behal- ve aan het Grondftuk. De Afrikaanfche Hee- flerachtige Conyza , met Haakige gryze Hey- | Blaad- (2) Stebe Fol. recurvato-uncinatis nudis. Syst. Nat. XII, Mant. 481, Vez, XIII, Gen. roor. p. 664. H. Clif. 390, Gonyza Afr, Frutescens , Fol. Erica. TOURNF. Juf? 455. He- lichryoides Juniperi faliis, VAILL. Jfeu, 1719. Pe 393. Ies Île DEELe VI STUWe 4 Ill. AFDEFL. XVIIe Hoorp. STUKe yfde Rans. 154 SAMENTEELIGE- HEESTERS. Blaadjes van OLDENLAND; als ook de He- lichryfoides van VAILLANT met menigvuldige haakige Bladen als van den Geneverboom en Bloemen aan de Topjes der Takken, wordt hier thuis gebragt. De gemeene Kelk beftaat uit _Elsvormige. Schubhen , die’ den “Stoel rondom II. Stoebe Ericordes. Heyschui- se. bekleeden ; de eigen Kelk is vyfbladig, enkeld in ieder Sehub van den anderen begreepen, en begrvpt één -Blommetje , % welk Trechterachtig is en Tweeflagtig, behalve de Meeldraadjes en Knopjes- een Styl bevattende met een fpitfen tweedeeligen Stempel: de Zaaden zyn langwer- pig, met een‚lang gepluimd Zaadkuifje. (2) Stebe met omgekromde gryze Blaadjes en twee ongelyke Blommetjes by een. Deeze is Heyachtig Eupatorium: door. BRrEvN getyteld , die ’t zelve redelyk wel afbeeldt, Het iseen krom Hevachtig Heeftertje , digt be- zet met finalle, fpitfe, kromme, gryze Blaad- jes, hebbende ongefteelde Bloemhoofdjes aan tend der Takken , wier gemeene Kelk ge- fchubd ‚ een “weinig rappig isen veelbloemig 4 bevattende tien byzondere Kelkjes , die Rolrond zyn , ieder met twee Blommetjes , het eene Trechter-, het andere Spaelvormig. Het eer- ftevis Tweeflagtig, het andere heeft geen Kun- nee (2) Stehe Fol, recurvatis incanis, Corollis bifloris diformie bus Brera Cup. 339. Mant. 574. Eupatorium Ericoides Cap. B. Spe: BREYN Cent, 140, T. 69. MORIS, Hifl, III, p. 97. SHAN T. 18 tene: r. LA ij Ei 4 IE, In el Em eed he lan! PA es 6 5 pi E al Zi {o) led) A X et —, PS pj Eee Ni-GrE.N.E,S, IA. 155 re. Het Zaadkuifje is ongefteeld , gepluimd; Je | de Stoel Wollig, [ | en Hoorp- (3) Stebe met omgekantelde Blaadjes, die Aansror. | ‚Ar ma0ndle eene zyde Wollig zjn, en leggende: rr Stengetjes. — Mn ) ‚ Deeze heeft, de Stengetjes Draadachtig dun Bukende eenigermaate Houtig , ‘neerhurkende ‚ bepaald j Takkig, aan de toppen Afchgraauw , van groot- te als de Wilde “lhym, en overhoekfe ongefteel. de ‚ ovaale ; “zeer; {pitfe Blaadjes , van grootte als die van ’t-Duizendgrein, van boven wit Wollig , van onderen naakt „ omgekromd en zodanig omgekanteld, dat de Wollige zyde de onderfte worde, „Zy draagt enkelde Bloem- hoofdjes , die-ongefteeld zyn , van grootte als een Erwt, aan tend der Lakjes. ‚_— (4) Stebe met: da aangedrukte Blaad=- rv. Stoehe Gaas j S phaloides, A Schoone, De befchryving van deeze, onder den naamel. xxx1v. van Seriphium ‘Corymbiferum voorgefteld, door ak den. Ridder ‚was als volgt: „, De Sen Hee- » fterachtig , Kroontakkig ‚ Rysachtig, andere „half Voet lang, met Draadachtige ‘Takjes , » die door aangedrukte Blaadjes bedekt zyn, ‚…… De (3) Stebe Fol. refupinatis hinc tomentofis, Caulibus proftrae tis. Jant. 291, (4) Stwbe Fol. imbricatis appresûs, Stoehe Gomphrenoides. BERG. Cap. 336, Seriphium Corymbiferuim. dkant, 119, Gna. en niveum, Sp. Plant, 1192. ‘ Il, DEEL. VI, STUKe 156 SAMENTEELIGE Hersens, IL ‚De Blaadjes Lancetvormig Eyrond , orge- Arp > fteeld, op de kant gehaaird , van buiten Hoorp= >, Daakt ‚ van binnen Wollig , overendftaande , STUK. ,, digt tegen de Takjes aangedrukt. De Bloem- Re „> hoofdjes aan ’t end , half Klootrond, wit, _ ss tit veele Kelkjes famengehoopt ‚ maaken ongefteelde Tropbloemen , die ongeftraald 3 Zyn ‚ famengefteld uit gefchubde Kelkjes, 9 die glad en wit zyn , van Lancetswys’ Els- 9 vormige Schubbetjes. Dezelven bevatten s, Één wit Blommetje en witte Meeldraadjes, s, Zynde it Zaad gekroond met zes gepluimde >, Borfteltjes en de Geftalte is als‘“die van het „> Kaapfche Xeranthemum.” In het weezentlyke der Geftalte van ’* Ge- was, alsook wat de Blaadjesen Bloem aangaat, komt met deeze Soort volmaakt overeen , dat Takje uit myne Verzameling van Kaapfe Plan- ten, welk in Fig. 1, op Plaat XXXIV, na- - tuurlyk is afgebeeld. Zelfs ziet men hier die groeijing der Takjes plaats hebben, uit hoofde van welke zy Proliferi genoemd worden door den Ridder. Niet minder ftrookt hier de Stobe Gomphrenoides van den Heer BErRGIius, die zegt, dat derzelver Steng Kroontjes van Tak- ken uitgeeft, en aan de Blaadjes de grootte van een halve Nagel , aan de Bloemhoofdjes die van een Kers toefchryft, De Gemeene Kelk, zegt zyn Ed., beftaat uit Blaadjes, welke naar die der Takken gelvken. Dit heeft plaats in de myne: de Eigen Kelk uit omtrent tien Schub- | | _ betjes, DEM NIG IE :M ES, Huber ISD betjes , die fmal, {pits, Kaffig, geelachtig wit ee II, opftaande , Schubachtig geplaatst en ongelyk Ä5DEELe zyn, naar onderen verkleinende. De vergrooteHoorp- » Afbeelding van een zodanig Kelkje , uit één °TUEe myner Bloemen van dit Takje, bya, wyst zulks tea aan. Het Blommetje , hier in begreepen, is by b afzonderlyk voorgefteld , dat eenbladig en Trechtervormig is, met een Cylindrifch Pypje, en den Mond in vyven gedeeld heeft met {pitfe Slippen. Het rust op een Vrugtbeginzel, af- zonderlyk by ec vertoond, dat ftomp Eyrond, Hoekig , van boven gezoomd en gekroond is met vyf Borfteltjes of Haairtjes, die een Sten. getje hebben, dat van boven in Pluimpjes uit- loopt , zynde meer dan eens zo lang als ’ Vrugtbeginzel. De Schubbetjes van het by- zondere Kelkje zyn geelachtig wit en de Mond der Blommetjes is ros van Kleur, ’t welk de | Hoofdjes niet onbevallig maakt. De figuur der Kelkblaadjes en derzelver Haairigheid op de kant is by d , alles met aanmerkelyke Vergrooting, voorgefteld ‚gelyk uit de kleinheid van de Blom- metjes in de Hoofdjes blykt. Tot deezen zelfden Rang behoort een Kaapfch Heeftertje , uit myne Verzameling , dat een Bloem heeft uit geheel afgezonderde Blomme- tjes beftaande , en tot geen der Geflagten van deezen Rang betrokken kan worden. Ik geef er, aangezien de naam van mynen onlangs over- leeden Vrind, Doktor BAsTER, niet onver- diend in de Kruidkunde, thans uitgevallen was, ge- ‚Il. DEELe VI, STUKe 153 SAMENTEELIGE HEESTERS. II. gelyk ik bevoorens op zyn plaats gemeld heb*, FDEE]. Arn ED ter zynet roemwaardige emee den naam. Hoorp aan van : 5 STUK ‘ai Dr yfde Ban Rang * es , ; xziemr. De Kenmerken zyn: eenbloemige Kelkjes : \ D. V.ST. de middelften Tweeflagtige Blommetjes be- bl, 228. if ö vattende „ die met Vrouwelyke omringd. zyn 5 en ongekuifde Zaadjes, ieder: in een Vliezig Celletje beflooten. : | … „Het Gewas in Fig. a, spas zelfde Plaat, Efe naar ’t Leven vertoond, heeft éen ronde , Afch- eed graauwe, taamelyk gladde , doch iter een Pl: XXIV weinig uitgegroefde Houtige Steng „die zig Gaf. Ei.» felswyze in Takjes verdeeld 3-welke Takjes; overhoeks en zeer truim, bezet zyn-met Lan- cetvormige gladde Bladen, ongevaar een Duim lang, geribd , taamelyk dik , wederzyds. begroeid , met weinige „ zeer lange, geelachtige „ ftyves {pitfe Doorntjes. Op ’t end der Takjes komt een Bloem voort, of Bloemhoofdje, welks. Kelk Schubswyze beftaat uit Blaadjes. van de zelfde Kleur , ieder in een dikken grooten. Doorn , die mede geel is, uitloopende. Zulks blykt duide- lyker uitde vergroote Af beelding van het Bloems hoofdje by e , ’t welk ik geopend‘en de meefté Blommetjes daar uit genomen heb. Hier ziet; men de gefteldheid: der Hokjes of Celleties „ welke de Zaaden bevatten of: Vrugtbeginzels $ zynde Vliezig en zig van boven uitbreidende tot Bee NSC RONDEN SuINME ESD tot een taamelyk grooten Kelk voor het Blom. Ei metje, dat. ’er met zyn Pypje byna geheel in vervat is, doch met zyn Trechter of Mondftuk Hoorn ver daar buiten. uitfteekt, De gedagte Blom-STUÉ: metjes, die ten getale van elf of twaalf, Ros- Rank gecl van Kleur, in dit Hoofdje waren, bevond ik allen tot over ’t midden in. vyven gedeeld te zyn, doch byna de helft waren;Vrouwelyk, gelyk ’er EEn, geopend en vergroot, by f is voorgefteld , de anderen Tweeflagtig. - Liever zou ik de eerften Gelubde kunnen noemen, de- wyl zy wel een Styl, doch geen Stempel had- den , beflaande den Omtrek zonder. Zaad of Zaadhuisje. De andere Blommetjes , ook geo- pend „waren, gelyk by g een derzelven vertoond wordt, niet alleen met een Styl en Stempel, maat ook met zeer duidelyke Anthere voor- zien, zynde dezelven, van elkander afgefchei- dBi zeer langwerpig of Draadachtig , groen van Kleur, en rondom vol van een menigte Stuifmeel , dat zig ook aan den zwattachtigen Stempel alen Men ziet gezegde dec- len duidelyk in het Tweeflagtig Blommetje'g, en-zulk een …Anthera. afzonderlyk by Jh, nog fterker vergroot, waat. nevens de uitgefprongen Zaadjes of Vrugtbeginzels, by k eens zo lang als natuurlyk, vertoond zyn. „Hier zvn dan dui- delvk de Vrutmaakende nee van dit. Gewas in Plaat gebragt, ZES IE. DEEL. VI. STUX. Ld 160 SAMENTEELIGE HEESTERS. HI. ZESDE:RANG, AFDEEL XVII. Hanke Eenwyvery. STUK. zesde Dus worde de gefteldheid in deeze Klasfe Rang. genoemd, wanneer de Bloemen , ten opzigt van de famenvoeging der Meelknopjes , die Eigenfchap bezitten, om welke zodanige Plan- ten Syngenefia , dat is Samenteelige, genoemd worden ‚ maar piet ‘uit veele Blommetjes, #7 een zelfde Kelk vervat , beftaan. Dit laatfte maakt eigentlyk de volftrekte onderfcheiding tusfchen deezenen den voorgaanden Rang, gc- lyk wy zien zullen in ’t Geflagt van SERIPHIUM. De Kenmerken zyn; een gefchubde Kelk, bevattende een eenbladig Bloempje van gere- gelde figuur; waar op volgt een langwerpig Zaadje „„beneden de Bloem gebooren. Vyf Soorten , altemaal Heefterachtig en van de Kaap afkomftig, zyn ’er thans in opgete- kend , naamelyk Med (1) Seriphium met enkelde Bloempjes, Krans- _ Eri e . ee e san wyze geaaird en uitgebreide Blaadjes. Afchkleu- tige j Dee- (1) Seriphium Flor. verticillato- fpicatis unifloris ‚ Fol. pae tentibus. Syst. Nat. XII. Gen. roo3- p. 582. Mant. 481. Weg. XIII. p. 66s. Tasmariscus ZEthiopicus Coridis Folio gla= bro, Herba Impix Capítulisin Spicam fesfilibus, PLUK. Mart. 173. ENG EN ES IAD 161 _ Deeze Soort is het, waar omtrent de Frane- II ker Hovenier Meerse den Ridder doorftrykt „Ásperl. als had dezelve met voordagt een zelfde Ge- Hoorn- was in, twee verfchillende Rangen en Geflagten STUK. willen plaatzen. Hy maakte zulks daar uit op, » Ee dat hy by deeze Soort en by een Soort van Ar= tewifia „ waarfchynlyk de ZEthiopica als thans de Derde zynde , gelykluidende aanhaalingen vondt, het welk , zo hy met reden aanmerkt, ook in andere Gevallen gebeurd is 5 doch hy fchynt niet bedagt te hebben, dat de Synony- ma geenszins de weezentlyke Kenmerken uit- maaken, en dikwils; ten opzigt van de Deelen der Vrugtmaaking, zo duifter zyn ,dat men met geen mooglykheid kan bepaalen, tot welk een Geflagt de Plant, die afgebeeld of befchreeven, is, behoore. PrLuUKENETIus zelf verzekert , dat van dit flag van Gewasfen, die zo Afchkleu- rig of als met Afch beftooven zyn, en Mosach- tige Blaadjes hebben met geaairde kleine Bloem- hoofdjes, aan de Kaap verfcheide Soorten voor- komen. Zekerlyk zal LiINN&us deeze naauw- keurig onderzogt , en de Bloem zodanig bee vonden hebben , dat zy niet tot den Tweeden maar tot deezen Vyfden Rang onder de Sa- menteeligen behoorde (**). At eel 178. Te 297. f. 1. Frutex cinereus Muscofus &c. Plum. Alm, 159. Mant, 85: Breynia Cineroides Capenfis. PET. Gaz. z. T, 3e f, 9. Artemifia *Eloribus fimplicibus, H. Cliff. 403. See tiphium cinereum, BERG. Cap‚ 340. (*) Voor ’t overige kan ik, de Werken van LINNEUS , Ei jn wel H. DEEL. VI STUK» ui. „162 SAMENTEELIGE HeEESTERrsS, Ten opzigt van de Geftalte komt het Gewas AFDEEL. vry veel met het gene in Fig. 1, op Plaat XVI, Hoorp- STUK. Zesde Rang. XXX ; hier voor afgebeeld is , overeen, en vertetie ‘er ook weinig van „ ten opzigt van de Blaadjes, maar de Takjes komen Kranswy= ze aan den Steng voort en de Aairen zyn Vos-= fenftaartachtig , vaal of bleekrood van Kleur, t welk in die Takken van de myne geen plaats heeft. Ook zyn de Schubbetjes van den Kelk zeer fmal, en byna Borftelachtig zegt de Rid= der;if de myne taamelyk breed en. {tomp. Van Blommetjes heb ik daar in geen blyk kun- nen vinden. De Heer BeRrerus fpreekt;, in zyne befchryving van het Seriphium cine- reum, ook van dézelven niet, zo dat het twy« felachtig is, welke hy bedoele. | (2) Se- welken MrBsE met aanwyzing der Bladzyden aanhaalt, na- ziende, niet begrypen wat de Man wil zeggen. De Ridder heeft, t'is waar, de Artemifia Flor, fimplicibus , (dat is Are temifia met enkelde Bloemen,) van de Kaap afkomftig, ge- plaatst onder de Seriphiums, en daar van de eerfte Soort gemaakt; doch welk blyk is ‘er , dat dit zelfde Gewas door zyn Edook in ’ Geflagt van Artemiffa gelaten , veel min, dat het nog de Derde Artemifia zou zyn: want deeze is in de Spec, Plant. p. 845 ‚, de Santonicum, en in de Syst. Nat. Ed, X de Abrotanum ; beiden Gewasfen , wier Groeiplaats in de Osfteriche Landen aangeweezen wordt. Zo hy nu al de Artemifsa Athiopica , die de eerfte is, gelyk ik denk , bedoeld mogt hebben , vervalt toch zyne zo langwylige als laftige Aanmerking; dewyl daar geen gelyke aanhaalingen al by de Seripbium ‚ nach in her eene. noch het andere Werk , zyn gebruikt, -Zie MEESE over de Syngenefsa, Leeuw. 1761a Pp. 39 Dl CEN, red d Ba 0! 168 (2) Seriphium met zesbloemige Bloem - Aai UI ren, de Blaadjes gekorreld Eyrondachtig. 0 OOFD=e Deeze Soort voert den naam van Kaap/e Hes Breynia , met witte gepluimde Hoofdjes , by PETivEr , en was Stebe met eenbloemige il pe Kelken en geaairde- Bloemen, door den Hoog- Gelind: leeraat vAN Royen getyteld. Ook wordt hier/t'huis gebragt de Afrikaanfche Abrotanoi- des van RAy, met groote ronde Bloemhoofd- jes , en Afchkleurige Mosachtige Blaadjes. ° Schynt vreemd , dat Linneus de Blaadjes Draadachtig noemt , terwyl hy ze als boven bepaald hadt; doch zyn Ed. verklaart zulks met te zeggen , dat de Bloemen zydelings on= gefteeld, vyf- of zesbloemig voortkomen , zyn= de gefchubd, met gekorrelde Blaadjes. (3) Seriphium met eenbloemige Hoofdjes en Serinbi ee gefchubde Blaadjes. fuscum, Brains Hier moet een weezentlyke misflag begaan Ô zyn: want de Stebe Ericoides van BERGIUS, die in ’t voorgaande Geflagt aangehaald was en aldaar behoort , komt hier op nieùws te voor- (2) Seriphinn Flor. Spicatis fexfloris „ Foltis granulato-ova- tis, Jant, 48i. Stoebe Floribus capiratis , Calycibus unifloris. R. Lugdb, 145. Breynia Capenfis, Capitulis albis plumoíis. PET. Gaz, 9. T. 5. f. 4. Abrotanoides Africanum, Fol, cis nereis Muscofis , &c. RAy. Suppl. 233. (3) Seriphium Floribus capitatis „ Foliis imbricatis, Mant, 481. Abrotanoides Capenfis Erice folio. Par, Gaz, 9. Ts 5a À Ze | Ls EE. Diar, vr, STUK: 164 SAMENTEELIGE HrEesSTERs, NL voorfchyn.. Zy kan hier geen plaats vinden , eDRAL: om dat de Kelkjes eenbloemig zyn in deeze Hoorp- Soort , maakende met elkander eer Hoofdje STUK. _ git, aan ’t end der Takken, die verdraaid en Hie. bogtig zyn, of krom, met Afchkleurige flom- pe Blaadjes , welke, volgens de bepaaling, Schub- achtig op elkander leggen. Van waar het den bynaam van bruin heeft , is my onbekend. dd ha (4) Seriph'tum met Elsvormige verdraaide erzpir4 e Graphi. Blaadjes. als afwykende Schubben. Se EN Deeze van Bererius , door den Ridder aangehaald , heeft een Heefterachtig bruin, rond, Stengetje , van een Span hoog, met veele Kranswyze gryze Takjes; de Blaadjes ver- ftrooid, Elsvormig met een fpitfe' fcheeve Punt en gtys, van boven met een witte Wollige Streep , van onderen verhevenrond en groenach- tig, ongefteeld, een Lyn lang, verdraaid. De Bloemen maaken Hoofdjes uit aan ’t end der. Takjes, die eenzaam , ongefteeld en rondachtig zyn, van grootte als een groote Erwt, Eenige Blaadjes , even als die aan de Takjes zitten ge- fatzoeneerd , bekleeden het Bloemhoofdje , dat half (4) Seriphium Fol, Subulatis tortis, imbricate - patulis, Stoe- be Capitata, BERG. Cap, 338. Mant. 481. Abrotanoides Afrie cana Foliis Argenteis minoribus & brevis(imis , Floribus in Spicas breves congeftis, Ray. Suppl. 233. Tamariscus Ericoides Foliolis incanis Zthiopicus, Capitulis purpureis in {ummitate globofis, PLUK. fant, 178, 3 bf St eNe 0 MiiNalss.rb;AL: A68 half Klootrond is, beftaande uit dergelyke ge-, HE fchubde Blommetjes als in de laatfte Soort van“ “sys” Stebe ; zynde voor ’t overige van de gewoone Hoorp:- hoedanigheid der Tweeflagtigen in deeze Klas- °"9% fe. Het Vrugtbeginzel is langwerpig , gekroond Han met een igepluimd Zaadkuifje , van ongevaar twaalf Straalen , zo lang als het Blommetje, dat twee-Rolronde Stempels, die overend ftaan , aan de Punt verdikkende, op den Styl heeft. Tot deeze Soort fchynt thuis gebragt te kun-pi.xxxiv. nen worden , dat Heeftertje uit myne Verza- #8: 3 meling ‚zo zeer naar de Gnaphalium muricatum ; volgens de Afbeeldingen „ gelykende , dat men het onverhoeds daar toc betrekken zou : (zie Fig. 3, op Plaat XXXIV.) Ik heb daar in de _ Kenmerken van een gefchubden , rondachtigen , gekleurden Kelk, tot de Gnaphaliums behooren- de, niet kunnen vinden, en, hoewel het niet volftrekt met de befchryving van BERGIUS overeenkomt , zal het nogthans nergens beter dan hier voegen, t Gewas heeft bruine Stengetjes , waar aan wyd gemikte gegaffelde, Wollig witte, ‘T'ak- jes voortkomen, die bezet zyn met Elsvormig fpitfe , ftekelige , en weezentlyk verdraaide of omgekeerde Blaadjes , van een vierde Duims lang, ftaande meest nederwaardt geftrekt aan de Takjes en in de Wollige Oxelen tropjes van zeer kleine fpitfe Blaadjes hebbende. De Kleur deezer Blaadjes is groen; zy zyn glad en Priemswys’ rondachtig , doch hebben een Lg Wol. Et, Deal. VIe STUKe f HL ArpreL. XVII. Hoorp- STUK, Zesde GN Se 166 SAMENTEELIGE HerEsSTERsS, Wollige Sleuf of Holte , die zig maar in de oudften openbaart. In de Mikken en aan de enden der Tak- jes , komen ronde Hoofdjes , van grootte als een groote Erwt voors die zeer Wollig zyn; en wel door eenige Blaadjes befchut , doch geen gemeenen Kelk hebben. Zy be- ftaan uic een famenhooping van zeer Wollige Kelkjes , k, wier buitenfte Schuhben zwart-- bruine Punten hebben, doch de binnenften een wit Bloempje maaken, als /, waar mede dee: ze Bloemhoofdjes praalen. Dit’ Bloempje , dat eigentlyk maar een Kelkje is , uit Schubbetjes als m4 beftaande , bevat een Blommetje n, dat ros of bruingeel is, zittende als verholen in een Pluis, ’t welk geenszins Pluimachtig is , gelyk in de Gnaphaliums , maar uit twaalf witte Draadjes of gedoornde Haairtjes, die aan xt end geknodst zyn, als o, beftaat 5 zynde dit laatfte byna tienmaal in langte vergroot. De Blommetjes , in dic Gewas uitermaate klein en byna geheel Pypachtig, zyn derhalve zeer moeielyk voor ’t Mikroskoop te ontlee- den. Een derzelven in een Druppeltje Vogt opfcheurende , leverde. het een menigte van Stuifmeel - Bolletjes uit , die de gewoone Vers tooning maakten , waar van elders gefproken is. Zy hebben eene ronde eenigszins ovaal- achtige figuur , en in het Blommetje vertoon- de zig de dubbelde Stempel van den Styl, om: ingd van zyne Meelknopjes, terwyl een mee Dig: ae __pigte der gezegde Bolletjes van het Stuifmeel Per zig in en buiten , en aan de kanten van het xvrr.. dT NG EN. ES I A 167 ELL _Blommetje openbaarden. Hoorp: vt STUK, (5) Seriphium met driebloemige Bloemen ge- hel & . Ì 5 ï aaird en zeer fmalle Blaadjes, head | Twyfele Deeze » voorheen. tot de Artemifsa t'huisachtige, | gebragt , is een leggend Afchkleurig Heeftert- je ‚ met enkelde fmalle Blaadjes digt by clkan- der, en ‚aan ‘tend der Takjes, lange Aairen van rondachtige Bloemen , met Afchgraauwe Kelken , die de binnenfte ry der Schubben Vliezig gekleurd , wit hebben, gelyk in de Gna- phaliums, zegt de Ridder, Vier of vyf Haair- achtige Straalen, die aan ’tend gepluimd zyn, van langte als de Blommetjes , omringen de- zelven. . Het Zaadkuifje betrekt dit Gewas , zo zyn Ed, aanmerkt , tot dit Geflagt. De Afri- Kaanfche Kruiderige Heefter, met een klein ge- aaird Blommetje, van Co MMELY N, zou hier toe misfchien kunnen behooren. ST RU MLP P IJA, Een vyftandige Kelk ; een vyfbladige re- gelmaatige Bloem: het Vrugtbeginzel onder de Kelk wordt eene eenzaadige Befic. | ‚ Dus zyn de Kenmerken opgegeven van dit | Ge- (s) Seriphium Flot. Spicatis trifloris , Fol. linearibus. Arte- mifia ambigua. Sp. Plant. 1190. -Frutex Africanus Aromati- cus Flore fp'cato exiguo, Comm. Hort, IL. p.117. T. s9Ì L 4 IE. DEEL. Vl, STUMe 168 SAMENTEELIGE HEESTERs, …_ HL Geflagt, het welk van den Heer JAecQuin Arp benoemd is ter eere van den Duitfchen Hoog- Hoor’ …iar STRUMPF. De eenigfte Soort (1) STUK. _dì. # zyn Ed. op de Rotfen aan de Zee- Kust Ssrimpfi Vai Kurasfau , inzonderheid by de Plaats de want 7 Klip genaamd, waargenomen , is een Heefter faufche, vandrie Voeten hoog, met ronde Afchkleurige Takken en drievoudige Bladen , naar die van Rosmaryn zeer gelykende., In de Oxels komen “korte Bloemfteeltjes voort, ieder met vyf klei- pe witte Blommetjes , waar op weeke witte Besfen , van grootte als een Erwtje, volgen. De Meelknopjes zyn vyf in getal, tot één Lig- haam famengegroeid , dat den Styl omringt, even als in de Samengeftelde Bloemen. By PLUMIER en SLOANE zyn, onder den naam van Thymelea , Afbeeldingen , zo’t fchynt , van dit Gewas gegeven : ten minfte worden dezel- ven daar toe betrokken ; doch die van Pr v- MIER, Tournefortia door den Heer Bur- MANNUS getyteld „ verfchilt aanmerkelyk van de befchryving van JA CQUIN. LOBELIA De Kenmerken van dit Geflagt, welks naam ter gedagtenisfe van den ouden Kruidkenner _Lo- (1) Strumpfia. Syst. Nat, XII, Gen. Trooz. ps 582, Veg. XIII. p. 665. JACQ: Amer. Hift, p. 218. Thymelza humilior Foliis acutis atrovirentibus. SLOAN. Far, Hiff. II. p. 93. T. 189. f, 2, Thymelza frutescens Rosmarini folio, Flore albo, PLUM, Sp, 37, Jo. 251. fe To ed POSS Ne BON TE TUA 460 Loser ftrekt ; zyn: een Kelk in vyven ge- HI “deeld; een eenbladige onregelmaatige Bloem hon het Zaadhuisje beneden , met twee of drie Hoorpá Holligheden. In dit Geflagt komen die Planten, welker TourNnerForT begreepen heeft onder den vaam van Rapuntium , bevattende de zoge. naamde Kardinaals- Bloemen, wegens haare on- gemeen fterke hoogroode Kleur, den Liefheb- beren van Flora tover bekend. Hier uit kan men eenig denkbeeld van de Bloem opmaaken, die , voor ’t overige , door gezegden Kruid- kundigen niet alleen zeer fierlyk in Plaat ge- bragt , maar door den bekwaamen Bloem - Ont- leeder , den Heer BERKHEY, nader en ten naauwkeurigfte , ín alle haare deelen is onder- zogt, afgebeeld en befchreeven (*). Het bevat veele Soorten, die naar de effen= randigheid of infnydingen der Bladen, en- naar dat de Steng opgeregt of leggende is, gefmal= deeld zyn. Onder de eetften, die geheel on- verdeelde Bladen hebben , komt, na dat de Eerfte, of die van Pr uMIER, uitgemonfterd en tot een byzonder Geflagt, onder den naam van Scavola, gemaakt is, alleenlyk eene Soort voor , welke hier thuis behoort, naa- melyk (2) Lo- (*) Expos, Flor. compofie. Leid. 1760, Tab, I. Fig, I= 6. Ls Il, DEEL, Vl. STUK. II. AFDEEL, XVI. Hoor pr STUK. 1 nifoiia. Pynboom- Ie 170 . SAMENTEELIGE HEESTERS, (2) Lobelia die Heefterachtig is , met Lint- aale, geïropte, effenrandige Bladen. Dat de Bloem van deeze Soort ook zeer on- _regelmaatig is , blykt eenigermaate uit de Afe Lobelia Pi beelding van BREYN , doch beter uit die , elke de Heer J. BURMANNuUs, in zyù Werk over de Afrikaanfche Planten , gegeven heeft, onder den naam van. Heefterige Rapun- culus met gefpitfte fterk geribde Bladen, die Bloempjes aan de enden der Takjes en BREYN noemtze gehelmd en zegt , dat zy niet veel van de Kardinaals- Bloemen verfchils len, doch’ violet zyn van Kleur „beftaande uit een Lipje, van vooren in vyf Slippen -ver- deeld, en een: Pypachtig Grond- of agter-Stuk , git welks midden, als een Peperhuisje „een lange Styl\uirfreekt , die aan ’t end een dik langwerpig ‚ witachtig „ van vooren Haairig Kopje heeft , ‘even als de Rapuntia en andere Helmbloeihent De Bladen vergelykt hy by die van den Pynboom,. Gezegde Hoogleeraar poemt het een Heefterachtig Gewas, met Hou- tige ronde Takken, die zeer digt bekleed zyn met langwerpige, fpitfe , van boven groene , van onderen bleekere Bladen , zeer naar die van den (2) Lobelia Fruticofa Foliís linearibus confertis integerrimis, Syst. Nat. XIl. Gen. 1006 p. 583. Weg. XIÌ!, pe 666. BERG. Cap. 172, R. Lud). 241. Rapunculus ZEthiopicas &c. BREYN. Cent. 173. T. 87. Rap. Fruticofus &c, BURM. Afr. 111, Te 41. £. 2, Rap. Fl. coeruleo galericulato, RAJ. Suppl, 334. Rapuntium ZEthiopicum &c. bid. 385. de” nj ano EN E Bl Bag id den Rosmaryn- Boom ee ‚ doch kleiner, hl > Arp aan het end der Täkken en zeer dige by een; EE tusfchen we ken aldaar de Bloemen op korte Hadi Steeltjes vóortkomen „Ge gehelmd zyn, van Eden Zes boven verdeeld in drie grootere, van onderen arg, in twee kleinere Slippen. enz. Deeze Soort is derhalve, van de Kaap afkomftig. ONS Po,UoBen na gan Een vyfbladige Kelk ; een vyfbladige onre- gelmaatige Bloem, die van agteren gehoornd is ; het Oe boven den eKelk , drie- kleppig. , met. ééne Holligheid. Dit zyn de Kenmerken van het Geflagt deezes naams, t welk de gemeene Violen en veele andere Kruiden bevat „ onder welken wel eenige wei- nige Heefterachtige voorkomen, doch die niet gevoeglyk. van de anderen afgezonderd kunnen worden, dan alleen decze Amerikaanfche, (as) Viool die Boomachtig en gedoornd is ; Xxv. nb 9 blisnmenr pe ola Rankswys’ klimmenue, met langwerpige, Bonsen Jtompe „gladde Bladen. | Bochel. Bloem, Door LoErLING is Hede in Zuid - ÀÁ- Amerika ontdekt , een Gewas zynde ‚ dat langs (25) Viola Arborescens , fcandens, aculeata, Fol. oblone gis ‚ obtuûis , glabris. Syst, Nat, Xil, Gen, 1007. p. 584e Weg, XIII. pe 668. Calceolaria Frutescens. LoErn. rin, zes 18s. N. 3. Hybanthus, JACQ Amer. Hijl, p. 77. T. 178. Fig. 24, 25. IL. DEEL. Vl, STUK. 172 SAMENTEELIGE HEESTERS. UL langs de Boomen Heefterachtig opklimt, met AIDE Gen kromme gedraaide Steng , van dikte als Hoorp- eens Kinds Arm, laatende om hoog Draadach- plee tige Takken nederhangen , die Houtig zyn, Rans, met gebladerde Takjes hier en daar begroeid, De Bladen zaten tropswyze aan de enden van die Takjes, zynde Lancetvormig of langwer- pig, ftomp en wederzyds glad, twee, drie of vier Duimen lang. Uit de Oxels der Bladen kwamen hangende Bloemfteeltjes voort, twee of drie by elkander, ieder met eene bleekgee- le onregelmaatige Bloem, enz. De Heer JACQUIN vondt by de Havàna, in de Westindiën , een Gewas, dat naar de- zelve fcheen te-gelyken , door zyn Ed, Hy- banthus genaamd, wegens de bultigheid van de Bloem , die een zeer groote rondachtige Honig - Kleur hadt, in een Bochel van den Kelk, tusfchen de Meeldraadjes en ’t vyfde Bloemblaadje geplaatst. Volgens zyne vergroo- te Afbeelding moeten de Bloempjes byfter klein zyn. De Vrugt was iets grooter dan een Erwt , bevattende eenige ronde Zaadjes. ’* Gewas maakte aldaar , in de: Bosfchen , een onbevalligen , regtftammigen , Takkigen Hee- fter uit, die gedoornd was, van zeven Voe- ten hoog. ( - XVIII. HOOF D- GEENEN DRIE 173 _ sssscsssSsSssSSsSE IL 2 Árpeerr} KNIL MOORD ST UK Moos | STUK. Befchryving van de MaNwYyvice Hee- STERS ,; dat is de zodanigen, in welken de Meeldraadjes , op de eene of andere manier , met den Styl famengevoegd zyn; gelyk in de Pasfiebloemen en anderen plaats heeft. DD" de Plantgewasfen van dien aart, naár het getal der Meeldraadjes, in de Ran- gen van Twee: , Drie-, Vier- , Vyf-, Zes-;, Tien- , Twaalf- of Veelmannigen , zyn ver- _ deeld, heb ik, toen ik de Boomen befchreef, reeds gemeld, De Driemannigen leveren hier één Geflagt van Heefters uit , naamelyk , dat den naam voert van SIA LE KC TA, Deszelfs. Kenmerken zyn : een Kelk ín vye \ ven gedeeld , en een vyfbladige Bloem, be- vattende een enkeld Vrugtbeginzel , op welks “Top de Meelknopjes zitten. Maar ééne Soort is van dit Geflagt be- kend (1), die den bynaam van Chineefche naar cd haare Groeiplaats voert. Het is-een Heefter Chinenfss. met hoekige, gladde , zeer wyd gemikte Taks ee ken, die van onderen dikachtig zyn. Dezelve heeft (1) Salacia. Syst. Nat. Weg. Xllle Ged. 1326. p. 633 ÏL DEEL. VL STUK, 174: MANWYvICcE HEESTERS, UL heeft de Bladen overhoeks, ver van elkander, ArDEEl geftceld, ovaal gelyk die van den Pruimboom, Hoorp- effenrandig’, fpitsachtig ‘en’ glad, „De Bloemen STUK: komen , ia de Oxclen, veel uit ééne Knop a voort, mét cenbloemige Steeltjes,. die\ korter * Zie u.dan de Blädfteelen zyn. ’t Geflagt komt in Pe eb Kenmerken dat van den Salamanderboom* na- | by, doch ’t Gewas is in Geftalte verfchillende, Tot den Rang. der Vyfmannigen behoort ;, in de eerfte plaats, ’c Geflagt van GLUTA Hier van zyn de Kenmerken: een Klokswyze afvallende. Kelk ; cen vyfbladige Bloem, die de Blaadjes onder het Vrugtbeginzel aangelymd heeft: zynde dit Vrugtbeginzel enkeld en de Meeldraadjes op deszelfs Top ingeplant. Het ftaat op een Stander, Eis De eenigfte Soort , van dit nieuwe Geflagt Benghas. bekend (1), voert den Oostindifchen. ‚bynaame Javaanfche. pet is een Boomachtig Gewas , met de Tak- ken aan ’t end gebladerd. De Bladen groeijen overhoeks; zy zyn ongefteeld, breed Lancet- vormig, byna een Voet lang, geaderd, naakt: aah de Bloemdraagende Takken flegts een Handpalm groot , ftomper » digter by een of meer getropt. Aan ’ end komt een gefteelde Pluim (1) Gluta, Syst, Nat, Vege XIII, Gen. 1327, pe 683 Mant. 293e ns Dee G Huerta) oN ooDe or iT nl 175 Pluim voort, van Bloemen ter grootte van die HI, van de Kool. De Groeiplaats is op Java. kee Een byzondere De vertoont zig Hoorpe hier , zo de Ridder aanmerkt ; aangezien het Vrugt- "0% beginzel gefteeld is , in de eerfte plaats, en; ta ten anderen, om dat de Meeldraadjes aan des« zelfs Voet ingeplant zyn en de Bloemblaadjes, aan het geheele Steeltje des Vrugtbeginzels, als aangelymd, De Bloemblaadjes daar van afge fcheïden zynde , zo zal de plaatzing der Meel. draadjes, zegt zyn Ed, , overeenkomen met het „volgende Geflagt. 8 PassIirFLOR A. Paásfiebloem. Tot den zelfden Rang behoort hetzelve , dat den Kelk vyfbladig en vyf Bloemblaadjes heeft, maar een Vrugtbeginzel met drie Stylen , ’t_ welk een gefteelde Befie wordt. Het Honig- bakje is een Kroon, die den Stander omringt. Sommige Soorten wyken meer of min van deeze Kenmerken af , die ontleend zyn van de Bloemen der zodanigen , welken men van ouds, onder de Roomfchgezinden, de Werktuigen van * Lyden des Heilands agtte te verbeelden. Tot omtrent het midden der voorgaande Eeuw fchynt maar ééne Soort bekend geweest en befchreeyea te zyn , waar uit men zulks opmaakte. Ver- volgens zyn langs hoe meer endere Soorten, in= zonderheid door Pater P£vMmrer, ontdekt en aan ’t licht gebragt; zo dat TouRNEFORT ‘er reeds een aanzienlyke Lyst van heeft, die nde IL DEELe VI. STUK. 176 MANwyvicE HEESTERS, HL naderhand nog aanmerkelyk is vergroot, Hy ge- ArDElke bruikte tot een Geflagtnaam , *t woord Grana: HooFp- dilla , van Spaaníche of Italiaanfche af komst, STUK. _betekenende een Gewas, welks Vrugt naar een beg? Granaat- Appel gelykt. Verfcheidene zyn hem hier in nagevolgd. PruMrer begreepze on- der den Geflagtnaam van Clematis, om dat het meestal Rankswyze klimmende en omflingeren- de Gewasfen zyn. Wegens de Heefterachtigheid “___ van veelen , en om datze niet gevoeglyk afge- zonderd kunnen worden, zal ik alle-de Soorten van LINNAUSs wier getal zes -en - twintig is „. alhier befchryven. Aanmerkelyk ist, dat zy ‚allen uit de Westindiën, of uit Amerika, haa= ren oirfprong hebben. Men vindtze, door den Ridder, naar de Verdeelingen der Bladen ge- fmaldeeld, als volgt, * Met onverdeelde Bladen. (1) Pasfiebloem met onverdeelde, Zaagswys’ Ee iele getande , Bladen. lia. ; Prbdie Deeze Soort , in de openbaare Kruidhoven 6 bekend , heeft haare natuurlyke Groeiplaats te Suriname. De Steng is rond, Haairig, klim- mende : de Bladen zyn Eyrond Lancetvormig en gefteeld ; de Bloemen rood van Kleur, met | de (1) Pasfiflora Fols indivifis ovatisferratis, Syse. Nat. XIL. Gen. 1ez1. p. 593. Vege XIIL p. 684. Am. Acad. I, p. 217. £, 1. Pasfiflora Fol, ovato = lanceolatis integris (erratis. H. Cliff. 431. R. Lugdbhat. 260. Granadilla Americana Folio oblongo Ec. MART. Cente 363 T. 36. JACGQ: Mort. T. zo. CE LENIA NN DEReTAld … NIJL de Kroon ‘in ’t midden purper en aan de tip-, lk i . AFDEeGs pen geelachtig groen; de Meelknopjes van bo= xv ui. ven witachtig, van onderen geel ; het omwind. Hoorp : zel driebladig. De Amerikaanfche Wilde Hop- Ib pe, met Klaauwieren, van PLUKENET, gc- HEER Iykt, buiten de deelen der Vrugtmaaking , naar deeze zeer. (2) Pasfiebloem imet onverdeelde Eyronde ef- Pansa mn nf s Ii 4 Á ig j lida. fenrandige Bladen, die aan de SteeltjesParsn twee Klieren hebben, TourNEFORT noemt deeze Granadilla met Blad van Androfemum en Vrugten als van den Jobenboom. Volgens de Afbeelding fchyntze Overeen te komen met de Murucuja van Brafil, door Piso en MARCGRAAF aan ’t licht ges bragt. De bleekheid der Bloemen geeft ’ef den bynaam aan. Het Honigbakje is zeer kort en het Omwindzel uitermaate klein, À (3) Pasfi ebloem met onverdeelde Eyronde bynâ Pa: en ie effenranidige Bladen ; de Bladfteel Cupraa. 8 Bee Koperkleus klierd. zige, Ee (2) Pasfiflora Fol. indiv. ovatis integerrimis ‚ Petiolis bi- glandulofs. Am. Acad. I. p. 218. £. 2, Clematis Indica alia Flore minore pallido. PLuUM, Am. 74. T. 89. Clemâcis Murucuja Pyriformis minor. MORIs. Hift. II, p. 74 T. 2. f. 4e (3) Pasfiflora Fol, indiv, ovatis fubintegerrimis , Pétialis aqualibus. Az, Acad. I, p. 219. f. 3, Granadilla Flore Cu- preo, Fruêtu Olivzformi, DILL, 165. T. 138, f. 165, Grà- nadilla Am. Fruêu fubrotundo &c. MART. Cent. 37. Te 374 Gran. Fol. Salfaparille trinerviis ‚ &c. CATESB, Car. ÌL. p; 3, Te 93. Mi IL. DEEL, VL, STUÉ, 178 MANWYvIGEHEESTERS, u De Kleur der Bloemen geeft den bynaamr Arink aan deeze, welke echter by CaTersry onder Hoorp- den naam van Granadilla met drieribbige- Sal- STUK. _faparille- Bladen , purpere Bloemen en een blaan- Vyfmanwe Olyfachtige Vrugt, is voorgefteld. Die ES __Bloemen zyn by anderen , misfchien door de verfchillende Groeiplaats , als Vuurkleurig of rosgeel befchreeven. ’t Gewas heeft Bladen als van de Kappers , dik en ftyf: de Bloemen gaan ’s avonds open: het Honigbakje is Saffraan- kleurig , zeer kort en geflooten : de Stamper uitermaate lang. Het groeit op de Bahama- Eilanden. zv. _ (4) Pasfiebloem met onverdeelde Hartvormige Pasfifra effenrandige Bladen; de Bladfleelen onge- Tiliefolia, Lindebla- klierd. dige. Pater FEuILLér vondt dit Gewas in de Tuinen en op verfcheide andere plaatfen. der Valey van Lima in Peru. Hy is de eenigfte van wien men eene befchryving van hetzelve heeft. De Stam, omtrent een half Duim dik, verdeelt zig in verfcheide dunne Ranken, die met haare Klaauwieren langs de: Boomen klau- teren, De Bladen, die ongevaar vyf Duimen lang zyn en vier Duimen breed, hebben Stee- fen van twee Duimen en de figuur ís byna als med an Linden, Ook zynze dun en wederzyds | bly- (4) Pasfi iflora, Fol, indiv, Cordatis integerrimis, Petiolis aqualibus, Am, Acad, 1, p. 219, f. 4. Granadilla Pomifera Tilia folio, Fguixm. Peruv, IIe p. 7204 Te 12e Gr NAN Dr aut 1As 179 bly - groen. De Bloem komt met die van de HI andere Soorten overeen, dan dat haare Kroon Sraanb: Karmofyn-rood is , met een witten Band of Hoorp- Ring. De Vrugt is rond, derdhalf Duim dik „STUK rood ‘en geel van buiten, wit van binnen sens, diend, binnen een vry dikke Schil, vol van een Wa. terige zelfftandigheid, die zoet van Smaak is , doch gemengd met eene menigte Korreltjes van het Zaad. Hier uit ziet men dat die Vrugt de grootte van een aanelyken Appel heeft. (5) Fasfiebloem met onverdeelde „ Hartvor-_ v. mig langwerpige effenrandige Bladen ; de ben Bladfteelen met twee Klieren ; de Omis 9 Appeldraa= windzels onverdeeld. gende, De Vrugt van deeze is eigentlyk, door den ingedrukten Navel, Appelvormig , gelyk dezel. ve van Pru MIER genoemd wordt. De Bloem komt, in Kleur, Reuk , maakzel en kleinte , met die van de Twee -en-twintigfte Soort overeen. De Bladen zyn een half Voet lang. ’t Gewas groeit op St, Domingo en het Schildpadden Ei- land. (6) Pasfiebloem met onverdeelde , byna Hart- VT | vor: sb Zularis, (s) Pasfiftora Fol. indiv. Cordato- oblongis integerrimis, vierhoekia Petiolis biglandulofis ; involacris integertrimis. Am, Acad. 1,8%. p. 22o, f. 5. R. Lugdb. 261. Clematis Indica latifolta , Flore clavate, Fruêtu Maliformi. PLUM,. Amer. 67. T, 32. RAJe Suppl. 340. (6) Pasfiflora Fol. indiv. fabeordatis integerrimis 3 Periolis M a | fes IL, DsEn, VI, STUK. 130 MANWwYyviGE HEESTERS. HL. vormige , effenrandige Bladen, wier Stee- AFDEEL, Elen | , evi. len zesklierig zyn » de Steng met vier Hoorp: Vliezige kanten, STUKe : ige. Vyfmane Zeer fraay is deeze in Afbeelding gebragt door den Heer JAcQUIN , die haar ook op de Westindifche Eilanden waarnam, en, behalve de Vliczige hoekigheid der Heefterachtige Sten- gen van dit Gewas, ’t welk Bladen van der-” gelyke grootte als de twee voorigen heeft, de Bloemen befchryft als zeer fchoon en welrie= kend, gelykende in Kleur naar die van de vol- gende Soort , doch een weinig grooter. Vol- gens zyne Afbeelding, inderdaad ‚ moeten. zy wel zo groot als de Handpalm zyn. De Vrug- ten waren Eyrond en glad, uit den geelen groen, grooter dan een Ganzen- Ey, zeer lek- ker van Reuk en Smaak „ doch zeer grof van Schil. In een Spongieuze Bast van een Vin- ger dik, die tot voedzel van Zwynen en ander Vee ftrekte, was een Vleefch vervat, van een aangenaamen Rinfchen Smaak , zittende binnen dien Bast, welke als den Bolfter uicmaakte, in een eigen Vlies. Men acht deeze Vrugten _ aldaar hoog onder de Nageregten , wordende het daar in vervatte Vleefch of Sap veelal met Wyn genuttigd, dien het zeer verkoelde. Alom vondt zyn Ed. dit Gewas aldaar in de , bant Tui. ! fexglandulofis, Caule membranaceo tetragono. Pasfiflora Fol. &c. Caule quadrangulo alato, BROWN. Jan. 527. JACQ: Anser. Hifl, pe 231, Te 543e { Gruner Nemi Rs rai 18: ‘Tuinen, alwaar het tot bekleeding van Priee- Il. len en tevens tot vermaak voor ’t Oog ftrek-AFPEELe te, doch dit nadeel toebragt, dat de Slangen Hoorp- ‘er door aangelokt werden , om te aazen op de STUE- ‚Rotten „die groote Liefhebbers van deeze 5 Vrugten zyn. Hierom neftelen de Slangen , zegt ie hy ‚ dikwils in het Loof, | Zyne Afbeelding , inderdaad , vertoont ons deeze Vrugt wel vyf Duimen lang en drie Dui- men dik, zynde dus byna van grootte als een Vuist, overlangs een weinig geribd; doch een ander Gewas van dien aart, ’t welk zyn Ed. als eene Verfcheidenheid aanmerkt, groeijende aan de Vaste Kust, hadt eene Vrugt als een Me- loen , of dikwils grooter dan eens Kinds Hoofd , zynde rondachtig , en overdwars met een ron- de Sleuf ,„ van een Vinger diep , uitgegroefd. Het kwam in Bladen en Geftalte met deeze Soort overeen. | 2 Dn T. G) Pasfiebloem met onverdeelde Eyronde ef: Pini. fenrandige Bladen , tweeklierige Bladftee- Laurifolia, j Laurier- len en getande Omwindf/elen, baden De Afbeelding van deeze Soort vindt men by (7) Pasfifiora Fol. indiv. ovatis integerrimis „ Petiolis biglandulofis , involucris dentatis. Am. Acad. T. p. 220, fe 6. R. Lugdb. 532. Pasfifiora Arborea , Laurinis foliis Ameri: cina. PLUK. Alm, 232. T, 211, f. 3. Clematis Indica Fruêu Citriformi , Fol, oblongis. PLUM. Am. 64, T. 80, RAJ. Suppbo | 341, Marquiaas. MER, Sar, T. 21, JACQ: Obs. I. p. 35e M 3 Slo D5zr, VIe STUKe 132 MAnwyviecre HEESTERS. _I by MeERrrANs, die aanmerkt, dat men de ARO Vrugten te Suriname Marquiaas noemt , wel Hoorp-. ke naam. waarfchynlyk van ’t Amerikaanfch STUK, woord Murucuja, waar mede het Gewas doof Mg Prso beftempeld werdt , afkomftig zal zyn. Zy zegt dat de Bloemen grooter dan-de gewoo- ne Pasfiebloem , en zeer aangenaam van Reuk zyn, lokkende dus allerley vliegend Gedierte aan, en tevens niet weinig Ongedierts ’t welk mooglyk de reden zal zyn , dat de Hollanders te Suriname ’cr tot Prieclen weinig gebruik van maakten. Zie hier wat de Heer JacQ uns op de Westindifche Eilanden , alwaar de Fran: — fchen de Vrugten Pommes de Lianne of Klim: op- Appelen, de Engelfchen Honey - Suckles of Honig - Prammen tyeclen , heeft waargenomen. Het komt op Martenique overal, zo “wel op de Bergen als aan de Oevers der Rivieren en onderloopende Zee-Stranden , doch meest in … Bosfchagie, dat niet te veel belommerd is, “van zelf voort: beklimmende de hooge Boomen tot aan den Top. Het is Heefterig en Hous tig , maar de jonge Takken zyn Kruidig en groen. De Bladen zyn langwerpig Eyrond, fpits of ftomp , niet ingefneeden, glanzig, bly- groen, vlak , derdhalf Duim lang , met een kort Steeltje, Uit derzelver Oxels komen zeer lange Klaauwieren voort De Bloemen zyn zeer fchoon , Violet , paarfch , wit , op cene geregelde wyze gemengeld » en welriekende. De Ven heeft byna de figuur en grootte van CEL pe rd G YT NA NK DD Ri A 133 een Hoendêr: Ey ; ruikende ook zeer Kruide- HI rig en aangenaam. Zy zyn ryp als de Schil eli geel is, die dan, Lederachtig taay zynde, aan Hoorp- het de met een Mes of bytende wordt gco- °TUKe pend, als wanneer men, door een zagte fa- hdd mendrukking , het daar in bevatte Vleefch en Sap met de Zaaden kan uitflurpen, Het is Waterig wit met eenige Lymerigheid , zoet en zeer Smaakelyk met een lieflyken Geur 3 des het van de Europeaanen niet minder dan van de Inboorlingen bemind wordt, De Zaaden zyn Hartvormig, (8) Pasfiebloem met onverdeelde langwerpige vin. effenrandige Bladen en getropte Bloe- dr a men, Veelbloge mige, Dewyl in meest alle Soorten de Bloemen enkeld uit de Oxelen voortkomen „ zo is dee- ze genoegzaam onderfcheiden door haare Veel- bloêmigheid , als geevende vyf of zes Bloe- men „ elk op een byzonder Steeltje , uit ieder Oxel. Dezelven hebben de Kroon of het Ho- nigbakje geel en de Vrugt is Violet; de Groei- plaats op ’t Eiland San Domingo. ** Met (s) Pasfiflera Fol. indivifs oblongis integerrimis, Floi- bus confertis, Am. Acad, 1. p, 221. f. 7. Pasfiflora Laurie nis foliis polyanthos Amer. PLUK. Alm. 282. Granadilla Flore minore Corymbofo. Prum. Sp, 7. Clematis Indica polyanthos odoratisfima. PLUM. Am, 75. T. 90. RAJ. Suppl 343. M 4 1. DEEL. Vl. STUR, 184 _MaANwyvicE HEESTERS, HI. __%* Met tweekwabbige Bladen. AFDEEL, "XVII, (©) Pasfiebloem met tweekwabbige , dwars lang ple werpige , de Steng omvattende Bladen ;, die Bo gefteeld en van onderen geftippeld zyn. Pasfiflora Honen De Bladen van dit Gewas gelyken in groel- dige. jing naar die van de doorbladerige Kamperfo- lie, zo SLOANE, die ’t zelve op. Jemaika waargenomen. heeft , opmerkte, -Het heeft de Bladen niettemin tweekwabbig „ of zelfs. drie- kwabbig zo BROWNE wil , zynde het mid- delfte Kwabbetje zeer klein en door een Bor- fteltje bepaald, X. (to) Pasf ebloem met eee durven enen mig gefpitfle Bladen, die van onderen. rubra, Roode, eenigermaate Wollig zyn. De Roodheid van de Vrugt geeft den by- naam aan deeze Soort, die op Jamaika en an- dere Westindifche Eilanden , als ook op Cay- jenne , natuurlyk groeit, De Bladen zyn Half- _ maan. (9) Pasfiflora Fol. bilobis oblongis transverfis amplexicau- kibus , petiolatis, fabtus punêtatis. Am. Acad. 1, p. 222. fe, $. Pasfiflora Fal. trilobis &c. BROWN. Jams 323. Flos Pas« fronis perfoliatus f, Pericl, perfoliati folio, SLOAN, Jam. 1o4e Hift. 1. p. 130, T. 142. f. 3, 4e RAJ. Suppl, 34ze (ro) Pasfiflora Fol. bil Cordatis acuminatis ‚fubtus {ùb- omentofis. Am. Acad Te, p. 222. f. 9. Pasfifiora Fol. teáu'or zibus trinerviis &c. BROWN. Jam. 328. Clematis Indica Flo» re clavato &C, PLUM. Am. 63 T. 833, RAJ. Suppl. 34re, Flos Paffionis Folii mediâ laciniâ quafi abscisfà , ‚ Flore minore, Carneo, SLOAN, Jam, 104, Hi dl IL. Pe 229. GYN ATEN DR! AA, EOD /i pe maanvormig als met twee Hootnen: de Blad-, HL fteeltjes ongeklierd, De Bloem- Kroon is wit eel en paarfch bont, in fyne Draadjes verdeeld, Hoorp- Á TUK. (rr) Pasfiebloem met tweekwabbige van agte- Ee ren uîtgerande Bladen; de Kwabben fmal , Re Ag flomp en wyd van een, waar tusfchen eentioekist. klein Puntje. De Bladen van deeze beftaan uit twee lange ftompe Kwabben , die een regten Hoek beflui- ten, zegt de Ridder, en daar van heeft zy den bynaam. Hier tusfchen is een klein Borftelig Kwabbetje. De Bladfteeltjes zyn ook onge- klierd. ’t Gewas komt voor in Zuid - Amerika, en zou door HERNANDEZ onder den naam van Contrayerva voorgefteld zyn, daar hy Bla- den als een Hoefyzer aan geeft; doch het is de Wortel var dit Gewas niet, daar men van ouds- her in de Geneeskunde onder dien naam ge- bruik van gemaakt heeft. (ra) Pasfiebloem met tweekwabbige, flompe, xr. van agteren onverdeelde Bladen en een- slnrt bladige Honigbakjes. Dee. Omge-, Beke OS A | kromde, (11) Pasfiflora Fol, bil, Bali emarginatis; Lobis linearibus obtufis divaricatis , intermedio obfoleto mucronato. Am, Acad. V. p. 408. Pasfiflora Fol. trilobis &c. BROWN. Fam. 328. N, rr, Connenepilli { Contrajetva. HERN. Jfex. 301. (12) Pasfiflora Fol, bilob, obtutis Ba indivifis, Neâariis __monophyllis. Jm, Acad. I. pe 223. f. To. R. Lugab. 2ór. Clematis Indica Fiore puniceo, Folio lunato, PLUM, Amer, 72e T. 87. RAJ. Suppl. 342, Murucuja folio lunato, TOURN5, Jnft, p. 241. M 5 TL JAÁFDEEL XvlII. HoorpP- STUK. 4 finan Mile 186 MANwyYvicE HEESTERS, Deeze Soort maakt de Murucuja van Torre NEFORT Uit 5 een Gewas, ’t welk die Kruid. kenner van de andere Granadillaas , tot: een byzonder Geflagt. heeft afgezonderd; om dat de Bloem geen Kroonswys’ maar een Koker- achtig Honigbakje heeft. Dezelve is , volgens fommigen, paarfch, doch volgens PLUMrER; die het Gewas eerst ontdekte , hoogrood van _ Kleur. Hy vondt hetzelve op ’t Eiland San EXIN. Pasfifora” Wespertilio Gevlerkte. Domingo. De Bladen zyn ftomp tweekwab- big, met een Borfteltje in ’t midden; van on- deren geftippeld; de Bladfteelen ongeklierd; de Bloemfteelen met Borftelige ene ‚zegt LIN- NEUS. (13) Pasfiebloem met schatte. yan ag- teren ronde en geklierde Bladen, die van onderen geftippeld zyn ‚met de Aglken fpits en van één wykende, De bynaam komt daar van „dat de Bladen naar de Vlerken van een Vledermuis gelyken, „Zy hebben aan den Voet twee Honigkliertjes. De Bloem is klein en wit met omgedraaide Meeldraadjes; de Vrugt Sappig en Eyrond. Gewas is uit Amerika in de Kruidtuinen van Eu- _rO- (13) Pasfifora Fol. bil. Bafi rotundatis g'andulofisque , Lobis acutis divaricatis, fubtus punêatis, Am. Acad. I, p. 223: f. ris Pasfiflora Fol. obverfe lunatis , punêtis duobis Melliferis ub bafi. Wir. Cliff. or. H. Cliff. 431. R. Lugdb, 260, Granadilla bicornis Flore candido , Fil, intortis. DILLe Elth, 164. T. 137. Éf, 164. Granadilla Fol. lunato &c: MART, Cent, s2, Te 52e wed edi nk ropa Dikhebrder en door Drrrestos zeer fraay , Uu. afgebeeld. | | | , H (14) Pasf: ebloem met bweekwabbige , Hartvor- sur mige, langwerpige gefteelde ‚Bladen. XIV, Pasfiflora- Deeze fchoone Soort van Pasfiebloem is door Cap/ilariss Pater Prumrer, by Leogane op *t Eiland aenzige. San Domingo, ééns of tweemaal gevonden. Dezelve fchoot dunne Rysjes met Bladen, fom- tyds grooter dan een Handpalm , hier en daar ‘bezet, welke tweehoornigs blygroen, en lang: gefteeld waren ,‚ geevende uit de Oxels Bloe- men, gelyk in de andere Soorten, wat breeder dan een Duim, geheel wit van Kleur, en daar op volgde een wederzyds gefpitfte „ zeshoeki- ge, roode Vrugt, die zig dus eenigermaate Doosachtig vertoont, vol zwarte Zaadjes. Met driekwabbige Bladen. (a5) Pasfiebloem smet byna driekwabbige fkom-_ xv. pe rondachtige Bladen , die van onderen ot lia, geftippeld. zyn. a Ae Deeze, op ’t Eiland Martenique door gezeg- ne den Pater waargenomen , beklimt ‚ mer haare Bres! Ran. “(14) Pasfiflsra Fol. bilobis cordatis oblongis petiolatis. Granadilla Fruâtu rubente, Folio bieorni. PLum. Sp. 6, Ie. 138. £. ze DARREL. Zoon. in Tit. Fig. 1. Cis) Pasfiflora Fol, fubrrilobis obrufis (ubrotundis, ib punêtatis. Granadilia Folio Hedersceo , Flore albo, Fruêtu globofo villofo. PLUM, Sp, 6, Jc. 138, É. IE, BARREL» Zoon, in Tit. Fig. ze JAC@. Obs, IL, T. 46. f. Ie IE, Deur. Vl, STUKe \ XVIII, Hoorp- STUK. : Afm an ige. 188 MANwyvicr3HeEEstTeEns, id Ranken, even als de andere Soorten van Gra=. nadilla , zegt hy, de hoogfte Boomen. Zy heeft Bladen grooter dan de Handpalm, wel- ken hy Klyfachtig noemt , eenigermaate naar ‘die van de Hondsdraf of Aardveil gelykende, doch niet volkomen rond (}) ‚ zo men de Af- beeldingen raadpleegt , inzonderheid die op den _‘Tytel van ’t Werk van BARRELIER; alwaar dit Gewas nevens de Afbeelding van dien Monnik, tegen over de voorgaande Soort, en in de zelfde grootte vertoond is. De Heer JACQvUIN geeft een nieuwe Afbeelding van het Blad , welke nog minder naar rond gelykt, Zy hebben een Parabolifche figuur, loopende in drie zeer ftompe ronde Kwabben uit, tot ie- der van welken een Elsvormig Puntje uitfteekt. De Bladen zyn zeer. glad, en gelyken dus „ meer of min, naar die van den. Tulpenboom, De Bladfteelen zyn ongeklierd; de Bloemen ‚ Reukeloos van middelmaatige grootte , wit XVI. Pasfifiora unétata, Gevlakte, van Blaadjes met een geele Kroon, en de Vrugt is een ronde Befie. Van onderen , tusfchen de, Ribben, is het Blad bezet met een ry van Klier- achtige Stippen. hed (16) Pasfiebloem met driekwabbige langwer- pi- (t) Folia funt circinate rotundatis, wordt in het Monitum agter de Voorrede gezegd. (16: Pasfiflora Fol. fubtri'obis oblongis (ubtus punâatis intermedio minòre. Am. Acad, 1. p. 224, f. 12. Pasfiflora fos lis bilobis obtufis, Neîtario multifido, R. Lugdb. 260. Gië= nad. Folio tricuspidi obtufo & oculato. FEUWL, Peruvs 1 pe 718. Te 35e Horte Angl. 25e Oman RvA, FOD _pige, van onderen geftippelde Bladen, heb- bende de middelfte Kwab kleinst. De Blâden van deeze Soort zyn, aan beide zyden, met eenige Vlakken getekend, zegt Ul. AFDEELs, XVIlI. HoorD- STUKe Pentan= FrurLLér, die , met het Mikroskoop ge-driae zien, zig vertoonen als geele Kringetjes, heb- bende een middelftip als een Kwastje in vy- ven gefneeden , bruin groen , en hier door af- fteekende op de Kleur der Bladen, die aan de bovenzyde donker , aan de onderzyde helder groen is. Van agteren zynze rond, van vooren driekwabbig en veel breeder dan lang. Hy vondt dit Gewas alleenlyk in een Tuin be- poorden Lima, de Hoofdftad van Peru. De Bloem is witachtig , met Blaadjes korter dan de Kelk, en de buitenfte omtrek van het Hoe nigbakje beftaat uit dertig geele Straalen , die geknodst zyn ‚ byna van langte als de Blaad- jes: de middelfte ry is Haairachtig en korter: de binnenfte geplooid , geknot en ook groen. De Stoel is gedekt met een holrond, geftrecpt , witachtig Dekzel. De Bladen zyn byna twee-e kwabbig met ongeklierde Stelen , zegt de Rid- der. (17) Pasfiebloem met driekwabbige Hartvor- | UN a (17) Pasfiflora Fol. trilobis Cerdatis equalibus , obtufis „ glabris integerrimis. Am. Acad. IL. 224. f. 13. GRON, Virg. 140. H. Cliff. 431. RK. Luedh, 261, Clematis Pasfionalis trí- phyllos Fl, luteo. Moris. Hift. Ip. 7.S. 1. Te 2. f. 3. Flos Pasfionis minor , Folio in tres lacinias non ferratas, minus profundas , divifo. SLOAN. Fame, 104, Hifl. Ie Pe 231e IJ, DEEL: VI. STUK, XVII. Pasfiflors: iutea. Geele. 190 bennet HEESTERS. HI, mige geljke , fiompe ea effenrandige AFDEEL, Bladen, XVIII. Hoorp- Deeze Soort, gemeenlyk den naam voeren- Kers gjede van Geele Pasfiebloem „ heeft cigentlyk de sige° Bladen van Klyf of Klim-op, maar driepun- tig of driekwabbig. De Groeiplaats is in Virginie en op Jamaika, in Landftreeken, die Zand- of Steenachtig zyn. ’t Is een Jaarlyks Gewas, met gladde Ranken, hebbende kleine Bloemen , wier Blaadjes te: dan de Kelk zyn en groenachtig geel , het Honigbakje van de zelfde langte. De Vrugt is ook klein , wor- ‚ dende in de rypheid zwart. MunNrTinNe heeft- ze als ecn Tuinplant gekend en ’er de Af beel- ding van gegeven. vii (18) Pasfiebloem met driedeelige wars in Bladen 5 de Kwabben eenigermaate Lan- Aen cetvormig 3 de middelfbe langst, LIC NEe ) Deeze ‚op Kurasfau groeijende, heefteen zeer kleine vyfbladige groene Bloem , en de Vrugt is een kleine zwarte Befie. De verdeelingen der Bladen zyn fmal en fpits , loopende tot over ’t. midden door; de Bladen ruigachtig , de Blad. fteelen ongeklierd, (19) Pas- (13) Pasfiflora Fal, trifidis integerrimis; Lobis fuhlanceo- latis: intermedio longiore. „Am, „Acad, I. pe 229, fe 18. LOEFL. Jtin, 247, Pasfiflora f. Flós Pasfionis Curasfavicus sc, PLUK. Alm. 282. T. 210. f. 3. Jacq. Hert. Te 20e Grana- dilla Folio glabro tricuspidi & angufto, Flore virescente mie nimo, TOURNF. Jn/?, pe 240. / Kh ENA NS Dor, À I9r (19) Pasfiebloem met driekwabbige ‚ byna , UL Schildvormige Bladen ; de Schors Kurk- Aeon achtig. Hoorpe STUKe Deeze groeit op St. Domingo en de nabuu- xix, rige Westindifche Eilanden. De Bladen zyn, Pasfiflord uberofa, fpiesachtig driekwabbig , van agteren onver- Kuren deeld, effenrandig glad, hebbende twee Klie- &* ren by het Steeltje. De Bloemen zyn Reu- keloos bleek , in vyven gedeeld; de Vrugten Violetkleurig. Het is een deefterachtig Ge- was, met een blyvende Stam, die een witten, gefcheurden, Kurkachtigen Bast heeft. De Bla- den zyn, als de Plant nog jong is , Schildvor- mig ; doch in de volwasfene als die van Kly£ of Klim-op , altoos zeer glad en weinig ver- fchillende van die der Geele Pasfiebloem, (ao) Pasfiebloem met driekwabbige Wollige xx. Bladen, die aan den Voet „ wederzyds , een en o n Tandje hebben. luweel. omgebeoge j Debladige. (19) Pasfiflora Fol, trilobis fubpeltatis, Cortice Suberofo, „Am. Acad, 1. p. 226. f, 14. Re Lugdb, 261. Clem, Ind. Fol. Hederaceo major, Fru&u Oliveformi, PLUM. Amer. 70. Te 34e RAJ. Suppl. 339. Paslifl, affinis, Hederz folio Americae na. PLUK. Alm. 202. T. 210. f‚ 4. B, Clem. Ind. fol. angu» fo trifido, PLUM. Am. 70. T. 85, Flos Pasfionis- minor , Fol. in tres lacin, non ferratas &c, SLOAN, Jam. 1o4. Hifl, L. p. 320, (zo) Pasfiflora Fol. trilobis Helkant s, Bafi utrinque Den= ticulo zeflexo. Am. Acad, 1. p. 226. f. is. MH. Clif. 432. Ro Lugdb. Granadilla Folio haftato holofeticeo &c, MART, Cent, She Ee STe IL. DEEL. VI, STUK, 192 MaANwYyvice HEESTERt, DL De Grociplaats van deeze is by Vera Cruz A in Amerika. Zy heeft de Bladen Piekswys’ Hoore driekwabbig en met eene Fluweelachrige Wol- STUK, ligheid bedekt, De Kleur der Bloemblaadjes Pt fran is witachtig , maar die van de Franje paarfch en geel bont; zo dat de Kroon paarfch is met een geelen Zoom, ’t welk de Bloemen zeef verfiert, | xx. (21) Pasfiebloem met driekwabbige zagt Haai- Pasfiflara dj it iq rige Bladen en gepaarde Bloemen. H . „ bd | 1 : ES Een zagte Haairigheid der Bladen , eeniger- maate als die van de Heemst, heeft plaats in deeze, welke van TourNerFoRrT Granadile la met een Klyfachtig Blad getyteld is. Zy is zwaar en onaangenaam van Reuk; hebbende zeer kleine witte Bloemen en niet minder klei« ne blaauwe Vrugten, De Groeyplaats wordt gefteld op St. Domingo en op Kurasfäu, xxij _ (22) Pasfiebloem met driekwabbige Hartyor- Pasfiflora à fetida. Mi- inkende, Rs ip Stinken (21) Pasfiflora Fol. trilobis villofis, Flor. oppofitis. Ars. Acad. I. p. 227, Éf. 16. Pasfifl/non crenata Americ. triphy!- la. PLUK. Aliz. 282. T. 212. f‚ 1. Clem. Indica Flore mininio pallido. PLuM. Amer. 73, T, 88. Flos Pasfionis albus, Folio Hibisci Sericeo trilobato, HERM, Parad. T.p. 176. (22) Pasfiflora Fol, trilobis Gordatis pilofis , Involucris multifido-capillaribus. Am. Acad. IT. p. 228. f. 17. Phik _ Bot, 260, H. Cliff. 431. Re Lugdb, 261. Flos Pasfionis albus - Reticulatus. HERM. Par. T, p. 173. Clematis Indica hirfura foctida. PLUM, Am. 71, Te 86. B, Rasfiflora Veficaria He. deracea, Fol, Lanuginofis , ORDE tetro , &Cc, PLUK, Alm. 332. T. 104. fe In \ 4 1e EVEMON DR IA Ten \ mige , gehaairde Bladen, de Omwindzels UL _ Haairachtig dun gefnipperd. Ei Hloorpe Deeze, een Jaarlyks Gewas , dat op de Ei-srux. landen St. Domingo, Martenique en Kurasfau, Pentan- groeit , wordt door haaren Stank gekend, Zy” heeft een ronde Haairige Steng , meer dan Mans langte hoog , doch zwak : de Bladen zyn we- derzyds begroeid met veele witte Haairtjes ; de Bladfteelen met Elsvormige Kliertjes : de Bloem- fteelen komen enkeld uiet de Oxelen voort, niet dubbeld , gelyk in de voorgaande, Het Om: windzel of de Kelk is driebladig, en heeft de Blaadjes Haairachtig verdeeld. De Bloem ís wit ‚ doch in eene Verfcheidenheid van Prukr- NET zyn de Vezels der Bloemen wit en paarfch bont opgegeven. (23) Pasfiebloem met driekwabbige , Zaags- xxunr. wys’ getande Bladen. Pasfiflora incarnatâ. jk tie. ‚ Rooze- Deeze , in Virginie, Brafil en Peru, groei- kleurige jende, is de Soort van Pasfiebloem , welke al- lereerst, en tot omtrent het midden der voor- gaande Eeuw eeniglyk en alleen , in Europa fchynt (23) Pasfiflora Fol, trilobis ferratis. Am, Acad, I, p‚ 230 f. 19, Hort. Ups. 278. GRON. Wirg. 140. Pasliflora &c. Lo- bis ovatis. H. Cliff. 432. R. Lugdh. 260. Granadilla Hispa- nis, Flos Pasfionis Italis. HERN. Mex. T. p. 388. KRAJ. Hijf. 649. Clem, trifolia „ Flore Rofeo clavato. C, B, Pin. zor. TOURNE: Jnffe 240, Murucuja Maliformis alia. MARGGR. Bras. 71e, N Ke DEEL. VI, STUKe 194 MANrwyviGE HeeEsTeErs, HL fchynt bekend geweest te zyn, . Men noemt- Aspen ze Roozekleurige , wegens de Kleur der Bloe- Hoorp- men, die een bleek paarfche Kroon hebben , en STUK. de Meeldraadjes zo wel als de Stylen gevlakt 4 wide Meelknopjes overlangs gefchikt ; ‘het Om= windzel fpits, gekarteld en zeer klein, op zy- de , uit den Rand , een rond Kliertje voort- brengende. De Bladen hebben drie Eyronde Kwabben , die'op zyde gekarteld zyn , en de Bladfteelen ‘twee ftompe groene Kliettjes. De Wortel blyft over , doch jaarlyks vergaan de Steng en ‘Takken , die fomtyds wel de hoogte van twaälf Voeten bereiken, hebbende in de Akademie- Tuin van Upfal drie geheele Maan- den dagelyks gebloeid, In haare Groeiplaats draagt deeze Soort een groote Eyronde Vrugt, die eetbaar is; zelfs in Virginie, ster Met veeldeelige Bladen. xxiv. (24) Pasfiebloem met effenrandige gevingerde dar hide Bladen, a5aat! ecerulea. la; Ce . BAUWE: Deze, die wegens de Hemelsblaauwe Kroon den bynaam voert, is de gemeenfte onder alle | de (z4) Pasfiflora Fol, palmatis integerrimis. Ams. Acad. I. p. 231. f, zo. H‚ Ups. 278. GOUAN Monsp. 476. Pasfifiora Fol. palm. quinque-part. integerr. Involucris Cordatis triphyl- lis. H. Cliff. 432. R. Lugdb. 260. Granad, polyphyllos Fruc- tu ovato, TOURNE. Jnff. z41, Gran. Pentaph, Fl, coeruleo magno. BOERR. Zugdbe Il, p. 81. DU HAMEL Arbr. 1. pe 272. T. 107. Granadilla. Indica {candens MicHe Flor. 46. Clematis quinquefolia, RoB. Jeon. Flos Pasfionis major pen- taphyllas, SLOAN, Farm, 104, Hift. Ie 229. RAJ. Supple 339 eN Á mob Ne 1 de Pasfiebloemen. ’t Gewas, dat uit Brafil Bi afkomttig zou zyn, verdraagt zeer wel de Win- k terkoude der Zuidelyke deelen van Europa ;Hoorps doch kan niet tegen zwaare Vorst. In ons Kli-£TU%e maat moet het, derhalve, ’»s Winters in Huis 4,;,, gezet worden , wil men geen gevaar loopen van het te verliezen. De Bladen zyn meest in vyven of in zevenen verdeeld , met Lancet vormige effenrandige Slippen. - Het heeft groo= te Hartvormige Bladerige Blikjes en Nierach- tige getande Stoppeltjes. De Blaadjes van den Kelk , anders zeer naar die van de Bloem gely- kende, zyn beneden de tip met een Tandje ge» wapend. Het Honigbakje, dat de Kroon maakt, heeft zyve Straalen naar ’t midden donker- paarfeh , aan de enden Hemelfchblaauw of Vic= let, en daar tusfchen wit. Dus geeft het een zeer fchoone Bloem, welke maar éénen Dag bloeit en gevolgd wordt van een ronde Vrugt, die zuur van Smaak is, bevattende een Saffraan- kleurig Sap. Zelden ziet men het Gewas, hier te Lande, Vrugt draagen ; doch het fchiet fom- tyds op, tot meer dan twintig Voeten hoogte, Tot deeze Soort fchynen eenige Pasfiebloe= men betrokken te moeten worden „ die of dui- fter voorgefteld , of met geene zekerheid bekend zyn. Hier toe behoort de Vyfbladige met een blaauwe geftippelde Bloem van MuNTING;, waar in de middelfte der vyf Kwabben drie- puntig is verdeeld , gelyk de tweede Appelvor- mige Murucuja van Brafil , door Prso, ook N 2 Voor. 196 _MANWYvIGE HEEsSTERrg. e voorgefteld wordt, en zulks heeft insgelyks DEEL xviir. plaats in de Klokvormige van ROCHEFORT, Hoorp- wier Bloemen volftrekt overeenkomen met die STUKe pryfman andere van Munrine; doch men denkt dat zige, de Afbeelding, hier van , naar verflenfte Bloemen zal een zyn ‚ of mooglyk naar een ge- droogde Plant (*). De Veelbladige met een Ey- ronde Vrugt van TouRNEFORT, die van Bar- RERE en anderen , zullen hier ook thuis behooren, XXV, (25) Pasfiebloem met gevingerde Bladen, die Pasfiflora amd Zaagswyze gekarteld zyn. Gekartel- ; ks 6 8 De Vrugt van eenige Soorten is, niet onge- past, by een Komkommer vergeleeken , maar ik vind zeldzaam, dat Pr uv MIER aan deeze de Vrugt van een Koloquint gegeven. heeft. Niet alleen ’t verfchil van Smaak , maar ook de figuur, die Peerachtig is, fchynt weinig daar mede te ftrooken. Mooglyk zal hy de grootte maar. bedoelen, ’t Gewas, dat op Martenique gevonden is , heeft de Bladen in zevenen verdeeld en op de kanten Zaagswyze ” ge- __(*) Men vait hier over en affronteert dien braaven Kruid- befchryver in Am. Acad. als waren byna alle zyne Af beeldin- gen gefchetst naar gedroogde Planten ; dat ik geenszins geloof en al was het zo, waren zy daarom nier te veragten; zynde de Uitheemfche Gewasfen, hier in de Tuinen geteeld, dik-_ wils van de ín ha:r Land gegroeide zeer verfchillende en dus de Afbeeldingen naar dezelven fomtyds onvolmaakt. (25) Pasfifiora Fol, palmatis ferratis. Am, Acad, I, p. 2520 jn f. 21. Clematis Indica polyphylla major, Flore clavato, Fruce tu Colocynthidis. PLUM. Amer. 62. Te 79. RAJ. Suppl. 340. Granadilla polyphyllos Fruêta GN TOURNE. Jr, zál. Gr UNA NOD RS TAA 197 getand: de Bloemen zyn zeer groot: de Om-, HE _ windzels effenrandig , geftippeld, van grootte xvm. als de Bloem , beftaande de Kroon uit Vezels Hoorp- 4 of Straalen , die Violet en wit bont zyn, ge- rar boogen en gekruld, Voorts is de Stander of dad Steel van het Vrugtbeginzel, met zyne vyf Meeldraadjes onder aan , en dric Knodsachtige Stylen op het Vrugtbeginzel zittende, ’t welk het weezenlyke Kenmerk uitmaakt van dic Ge. flagt , hier even als in de andere Soorten. (26) Pasficbloem met Woetachtige Zaagswys av. getande Bladen. | Pasfiflora Pedata. Deeze Soort verfchilt inzonderheid door der figuur der Bladen, die niet egaal verdeeld Zyn, maar zodanig, dat het Steeltje voorloopt in een enkeld Lancetvormig ovaal Blad, van vier. Duimen langte , doch wederzyds een an. der Blad uitgeeft , het welk in drieën is ge- fneeden , zodanig , dat twee agterfte Slippen maar als Oortjes zyn. De Bloemen zyn groot en hebben dergelyke Omwindzels. De Vezels, die het Honigbakje of de Kroon maaken, zyn rood met witte Ringen, de enden Violet, en gedraaid als de Haairlokken van Medufa. Hier wordt een Afbeelding thuis gebragt van Rocur- FORT , die zegt, dat de Hollanders , in de West- (26) Pasfiflora Fol. Pedatis ferratis, Arm. Acad. Ip. 233e f, 22. Clematis Indica polyphylla ‚ Flore crispato. PLUM. „Amer. 66, T, 31. Ra}. Suppl. 341, Flos Pasfionise ROCHEE, Ant. P. 119 Te Pe 118, £‚ 3. N 3 KI, DEEL, VI, SRUKo 198 MANwyYvicE HEESTERS „In É Westindiën, den naam van Rang - Appelen gee- An ven aan de Vrugten der Pasfiebloemen. Van Hoorp- deeze Soort worden zy.zo groot als-een gemee- ne Appel ; zynde geel van Kleur en hebbende „STUK. Vyfman- ï Maa een. Bast zo dik en taay als die van een Gra- _paat- Appel. Van binnen bevatten zy ongemeen harde zwarte Pitten of Zaadkorrels, in een Sap- pig Vleefch , dat zeer rins en verfrisfchende is, wordende inzonderheid tot verkoeling gebruikt in Heete Koortfen. Men konfyc in Brafil ook de Bloemen en Bast van deeze Appelen, even als. by ons de Oranje = Schillen en Bloefem. _ Tot opwekking van den Appetyt is er een Sy- roop van in gebruik, welke haar wedergaa niet heeft. Voorts beminnen de Brafiliaanen , zegt hy, het Loof van dit Gewas, over Priee- len en Gaanderyën gelegd zynde, en dezelven belommerende , niet alleen , maar ook met een aangenaamen Geur vervullende, PLUMIER hadt deeze Soort op St, Domingo waargenomen , en merkt aan, dat de Bast van de Vrugten overeenkomt met die der kleine Kalabasjes „ daar men Tabaksdoosjes van maakt , zynde glad van Oppervlakte en glanzig groen van Kleur s met eenige heldere Stippen gevlakt, A RIsSTOLOGCH TIA Ofterlucie,” Dit Geflagt, tot de Zesmannigen in deeze Klasfe behoorende , heeft geen Kelk , maar een eenbladige Tongwyze onverdeelde Bloem, wor- EP en ‘ b \ 5 3 N kJ \ GYN A ND RI A 7199 Ke | wordende het Vrustbeginzel, dat onder de HIE, : . de AFDEEL. Bloem zit, een zeshokkig Zaadhuisje. Sr Een-en-twintig Soorten zyn ’er in begree- Hoorns pen , die, meestal Heefters of Rankgewasfen gen: e exa zynde, altemaal hier befchreeven, zullen wor-dria, en den. (2) Ofterlucie met tweekwabbige Bladen en spop. | eene windende Steng. | _chia biloba ta. Deeze, op St. Domingo waargenomen door oat | PrLuMIER » fchict uit een Penwortel, van ie een Voet lang en een Duim dik, zwart van buiten , geelachtig van binnen en zeer bitter wan Smaak , dunne ‚ gladde, Knoopige Ran- ken, die langs de Haagen kruipen, „Hier aan zyn Bladen ‚ die naar eens Paards Hoef gely- ken; Bloemen als van de gewoone Ofterlucie en daar op volgen Vrugten van grootte als een Duiven - Ey. (2) Ofterlucie met driekwabbige Bladen, een u, windende Steng en zeer groote Bloemen. „Aran ri m | À bata. De Bladen van deeze zyn als die van Klyf ‚ Driekwabe in drieën gedeeld. Her is een klimmend Ge. en was ; (1) Ariftolochia Fol, bilobis Caule volabili. Syst, Nat, XI, Gen. 1o22, p. 6oo. Weg. Xll!, p. 686, Arilt. longa fcandens, Foliis Ferri Equini effizie. PLUM. Sp. 5. Amer. ot, T. 106. RAJ- Suppl 395 | (z) Ariflolochia Fol, trilobis , Caule volubili ‚ Flor:bus ma- ximis, JAcQ, Spec. 8. T. 3. Arift, Fol. Hederaceo trifido &co PLUM. Sp. 5. Ar. fcandens &c. BROWN, „Jam. 328 N 4 He. DEEL. Vk \ STUN | e avo MANWwYviGE HEEsTERs. „IL was, in Zuid-Amerika groeijende „ dat een ser Kruiderige of Aromatieke Steng heeft, wor. Hoorp- dende als een Geneesmiddel gebruikt tegen STUK, den Venynigen Beet der Slangep, hid (3) Ofterlucic met Hartvormige Piekswys” A riflolon ehia pen- byna driekywabbige Bladen, een windende Ladd, À Steng, en een Hartvormig omvattend maïle EP niee Blikje. | : E Dit is een Windend Gewas, dat de nabuu- tige Heefters tot agt Voeten hoogte beklimt , hebbende eenbloemige Oxel -Steeten , wier top een Hartvormig Blikje draagt, waar in de ongefteelde Bloem geplaatst is , zynde van bui- ten groen ‚ van binnen bruin. ’t Getal van vyven heeft hier zo wel in de Meeldraadjes als in de verdeelingen van den Stempel en van het Zaadhuisje plaats. De Heer Jac- QUIN heeft deeze Soort in de Bosfchen by de Havâna gevonden, iv. (4) Ofterlucie met Nierachtige byna Schild- Weed 7 vormige Bladen en een windende Steng. ta. 4 Ô p n schild __Deeze, in Zuid - Amerika huisvestende , heeft bladigee Bla (3) Ariflolachta Fol. Cord, Haftato-fubtrilobis , Caule volubití, Bracteà Cordatâ amplexante, Ait, Flor, pentandris. JAcQ. Anser, Hif?. 233, T, 147. (4) Arifolochia Fol. Reniformibus fubpeltatis , Caule voe tubili, Jacq. Sp. 9. T, 4, Arift. Afari folio umbilicatis, Flaxe longisfimo , Radice repente, PLum. Sp, 5. Joe 32e fo 2e VG TINEK NOD RAA (oor Bladen als die van Mans - Oor , welke in t, IL _ midden op de Steel ftaan, De Bloemfteeltjes “sur hebben één Bloem, die ruig is en eene uiter- Hoorns maate lange Lip heeft , zynde van buiten ge-**UE … ftippeld. (5) Ofterlucie met langwerpige gefbitfle Bla- v. den, een windende Steng en veelbloemige „44%: len. r/TZAN Bloemflee od De Heer JACQUIN; die deeze in de Kars en thageenfche Bosfchen vondt, merkt aan, dat het Gewas de Boomen beklimt tot dertig Voc- ten hoogte. De Stengen zyn rond, de Bladen fomtyds een Voet lang ; de Oxel- Steelen meest twee = of -driebloemig , hebbende ieder Bloem een Lancetvormig Blikje, Zy zyn donkere paarfch en groot , doch kort van Lip. De Vrugt ís uitermaate groot , gelykende naar een Mandje , en fplyt aan den Steel in zesfen open, terwyk zy aan den Top geheel blyft , kunnende vervolgens famengevouwen en als een Reis-Zak of Beurs gebruikt worden; de- wyl zv geheel doorweven is met dwarfe Ve. zeldraaden. 5 (6) Ofter. (s) Ariflelochta Fol, oblongis acuminatis ; Caule volubili, Pedunculis multifloris. JacQ. Amer, Hij. 233. T, 146. Arie ftolochia Fol, oblongo-ovatis obtufis integerrimis , Caule fcandente &c. MILL. Diëf. 13. N 5 il. Deele VI, STUKe 8 202 MANWYVIGE HEESTERS, Nies ‚, (6) Ofterlucie“ mec langwerpig Byronde drie- XVIIL. ribbige Bladen , een windende Steng en peen tweelippige Bloemen. UK RE. (7) Ofterlucie met Lancetvormige, ongefteel- chia bila- de, eenigermaate ruige Bladen, een opge vin regte Steng eneenzaame eenbloemige Bloem- lippige. …fleelen; de Bloemen by witftek lang. hacia (8) Ofterlucie met Hartvormig Lancetvormie faande, ge Bladen „de Steng regtopftaande en Hee- ren „flerachtig. GENS. ‘Boom. (9) Ofterlucie met Hartvormig gefbinfte, drie- hd _ /ribbige Bladen en eene windende Steng. Ca d e Dn . 4 je y 5 gene Zodanig eene klimmende Ofterlucie heeft BRrowNEe op Jamuika gevonden , wier Bloem- lippen als Waaijers maakten , uitloopende in een dunne Draadachtige Staart. De Heer J a c- QUIN nam deeze zonderlinge Bloemen ook waar op ’t Eiland.van St, Domingo , bekleeden- de het Gewas de Heefterige Heuvelen by Kaap Fran- (6) Arifloloehia Fol. ovato - oblongis trinerviis, Caule volu- bili , Corollis bilabiatis, f. Ariftolochia fcandens Fol, oblongis , Radice repente. PLUM. Sp. s. Je. 32. fe le (7) Ariftolochta Fol. lanceolatis fesilibus fubhurfutis, Caule ereéto , Pedurculis folitariis unifloris , Floribus longisfimis. Mir. Dil. 12. f- i : (8) Ariflolochla Fol, Cordaro - Fruticofo. He Cliff: 433. Ariftol, polyrhizos, Virginiana. PLUR, dim. so. T. 78, £. Te (9) Ariflolochta Fol. Cordatis acuminatis triplinerviis , Gaule volubili, JACQe Amer, Hift, 232. Te 145e Aciftolochia fcandens &c. BROWNe Jam, 329. Auriculatis folii lanceolatis , Caule ereto ' AN \ WE TNA NODER Td DO Francais. Het klom tot tien Voeten hoogte, ll ÁFDEEL. by de Boomen op ; hebbende, gelyk veele an- Win dere Soorten , een walgelyken Reuk. De drie Hoorp. naastvoorgaande groeiden ook allen’ in Ame-°*®% rika, (io) Ofterlucie met Hartvormige Bladen; een _ x. vindende Heefterachtige Steng „ enkelde „£7if/% Bloemen, met de Lip grooter dan dessins. Bloem. hee | Tot deeze Soort zouden de aangehaalde kun- nen behooren , waar onder de Klimmende „zeer fterk ruikende van SLoANrE een Gewas is met een groene Steng, zig om Boomen of Heefters windende tot zes of agt Voeten hoogte. De Reuk van ’ zelve was zeer aangenaam. De Lip der Bloemen is zeer groot en paarfch van Kleur. Men wil dat het de Mexikaanfche van Here J NANDEZ zoude zyn, (xr) Ofterlucie met Hartvormige gefpitfle xr. Bladen, een Heefterachtige windende Steng; gee. en -dovdende, (re) Ariflolochia Fol, Gordatis , Caule volubili Frucicoto, Pedunc. {olitariis , Labio Corollis majore. Arft, fcandens odoratisfima. SLOAN, Fam. Gos Hift, I. p. 162. T. roa. £. 1, Raj. Snppl. 394.-BROWN. Fam. 329, Ariftol. Folio Cordí- formi &c. PLUM. Sp. s. Ie, 34. (11) Ariflolochta Fol. Cord, acuminatis , Caule volubili Fruticofo , Pedunc, folitariis, Stipulis Cordatis. JAcQ. Amer, Hift. 233. T. 144; Arift, Mexic. Flore acutiore. MOR. Hif?. 11, Py 509. S. 12, T. 7e f. 7. BURM. Fl, Jud, p‚ 191, B. DEEE, Vls STUK, r- 204 MANWYvIGE HEESTErs. ul enkelde Bloemfteelen en Hartvormige Stop: Se deler. en De Reuk van dit geheele Gewas is walgelyk Zesman- en onaangenaam zegt de Heer JacQuin, die 8x zelve in ’t Kreupelbofch by Karthagena doorgaans aantrof. Het beklimt de Boomen tot tien Voeten hoogte, met zyne ronde Sten- gen, die by den Wortel Kurkachtig van Bast zyn. De Bloem heeft een fpits Lancetvormige Lip, die van agtcren in een Pypje famenloopt: de Zaadhuisjes zyn zeshoekig en bruin. ,, Het 9 Sap van den Wortel , dat Oranjekleurig „ „> bitter en ftinkende on door kaauwen onder ’t Speekzel gemengd , en dan , tot een of > twee Druppels, in den Bek van een taame- s lyk groote Slang gedroopen, maakt dit Dier ss zo dronken en vadzig , dat men het op aller „> ley manieren behandelen en zelfs in zyn Boe- s, zem fteeken kan, zonder gevaar, komende „> het, na verloop van eenige Uuren , (zegt hy) „> eerst weder tot zig zelve. Doet men het „> meer Druppeien inzwelgen , dan wordt het „> op ftaande voet door een Stuipachtige trillen- > de beweeging , die over ’t geheele Lighaam ss zeer zigtbaar is , bevangen , «en fterft wel „> dra. De Amerikaanfche Kwakzalvers maa- ‚ ken hier gebruik van, om de Menfchen te ‚ overreeden , dat zy een Geheim bezitten , ’t welk hun Lighaam voor den Beet, zelfs Ea He. Venynige Slangen , beveiligt. Ik heb. „) Ol Gr PNA OON DER EN Ap 205 5» ondervonden, dat die Dieren voor den Reuk IL _ „, van deezen Wortel weg vlugten. Een Menfch en 2, kan veilig eenige Druppels van het Sap in=Hoorp« ‚> zwelgen ‚ maar het maakt een Walging , ge-STUE. „ Iyk ik zelf gewaar wierd , en geloof , der. {1% „, halve , dat het in grooter Gifte een Braakmid- „s del , of op een andere manier fchadelyk zou > kupnen zyn. Men wil, dat door hetzelve op s) te leggen of in te neemen een Venynige Beet ‚, kan worden genezen. Dit zou de Indiaan <, ss die my het Geheim ontdekte , driemaal op „ zig zelf ondervonden hebben : doch ik kan », Niets daar van zeggen. De Ingezetenen, die de Plant flegts by naam kennen, heeten de= zelve Contracapitan „en die met de zeer groo- te Vrugten wordt van hun Capitan ge- », noemd.” (r2) Ofterlucie met effenrandige Piekswyze sr Bladen , een flappe enkelde Steng en om- lag chia Magus gekromde eenzaame Bloemen. ee af NN Ë | Moor{che, Deeze Orientaalíche groeit by Aleppo in de Plantagiën van Olyfboomen volgens RAuworr , wordende van de Mooren Rhafut en Rumigi geheten. De Reuk van dezelve , zegt hy , is niet « (12) Ariftolochia Fol. Haftatis integerrimis , Caule inficme \ Gmplici, Floribus folitariis recurvatis. GRON. Orient, 280. Ariftol. Orientalis , Fol, lanceolatis. TOURNF, Jaf?. Cor. 161, Arift, Maurorum. C. B. Pin. 307. Arift. peregrina Rauwolfii Crus. Hifl, II, pe 71, Acift, Rhalut & Rumigie Rauw. Je, 121, Te 239 IE. DEEL VI, STUK: 206 MANWYVIGE HEESTERS. UL. niet aangenaam. Zy geeft uit den Wortel door- Arctis gaans vier dunne Stengetjes „ welke van boven, Hoorp- eenige Bladeren hebben, gelykende naar die van STUK. Water - Varen, doch met Oortjes als in de Ede- it MA le Salie. Tusfchen de onderfte Bladen kwamen de Bloemen voort , welke naar die van de ge- woone Ofterlucie gelyken zouden. gin AC : 3) Ofterlucie met Hartvormige fpitsachtige Zriftolo- ; en Bladen » een windende Steng en veelbloe- Aen mige Bloem: teelen. Ene. Deeze Oostindifche wordt Carloe- Vegon van "de Indiaanen en Kokerlingen van de Hollanders op Malabar genoemd. De Ceylonfche naam is Sacfanda of Sacfada volgens HERMANNUS, De Mexikaanfche is hier van verfchillende, XIV. (14) Ofterlucie met Hartvormige fpitsachtige Baetica. Ô 8 Spaanfche. Bladen , een windende Steng en byna drie- voudige Bloemfteelen, langer dan de dn fteelen. Op verfcheide plaatfen van Spanje heeft de vermaarde CrLustus deeze in Haagen en Kreu. pel- Ld (13) Ariflolochia Fol. Cordatis , acutiusculis, Caule vola= bili , Pedunculis multifloris, Fl, Zeyl. 323. Carloe- Vegon. Hort, Mal, VII. p. 48. T, 25. RAJ. Supp. 394. B, Ariftole Caule volub, Sec. Hor. Clif. 433. BuRM. Fl. Ind. p. 191. (ra) Ariftolochta Fol. Cordatis acutiuscalis, Caule volubili , Pedunc. fubternis Petiolo longioribus. Ariftolochia Clematis ferpens. C. B. Pin. 307. Momus. Hift. III. p. so9. S- 12. T. 17. f. 6, Ariftolochia Clematitis Boetica, CLUS. Hift. II. p: 7x Hlisp, p. 323. Ld ' eN A MDR, AAE pelbofch groeijende gevonden. Hy noemt de- IL. zelve tweede of andere. Klimmende Ofterlucie , \SDEEE en LoBer voegt ’er den bynaam van Spaan- Hoorp- fche by. ’t Gewas heeft lange dunne Ranken „°TUK: waar mede het allerley Geboomte omflingert, Mad fchietende dikwils boven den Top uit. De Bladen zyn als die van Klyf; de Bloem is uit den paar- {chen zwart, zittende op een zeer lang Steeltje, (Iz 5) Ofterlucie met langwerpig Hartvormige XV. gefpitfte gegolfde Bladen, een flappe Se en eenzaame Bloemen. peruvirense | Altyd De bynaam drukt de hoedanigheid uit, waar®°“"* in deeze van de andere Europifche , die men Piftolochia noemt, verfchilt, Haare Groeyplaats is op Kandia, (26) Ariftolochia met langwerpig Hartyormi- _xvr. ge vlakke Bladen; flappe , bogtige , ronde, STPrt4 Stengen en eenzaame Bloemen, Slengen- ‚ ® Of e Van deeze Soort, die in Virginie groeit K komt (15) Ariflolochia Fol Cordato-oblongis acuminatis undatis , Caule infirmo , Flor, folitariis. Arift,. Caulibus inficmis &c. Hort. Cliff. 432. SAUV. Monsp. 111, Piftolochia Cretica. C. B. Pin. 307. Morts. Hift. III. p. sro. S. 12, T, 17. £, 16. Piftolochia altera fempervirens. Crus, Hij. IL. p‚ 160. (16) Ariftolochta Fol. Cordato- oblongis planis , Caulihus inficmis flexuofis teretibus, Flor. {nlitariis, GRON, Virg, 140. Ariftol Caul.-infirmis &c. Mat, Med. 416 Auft Piftolochia f. Serpentaria Virginiana, Caule nodafo, PLuk. Alm. so, Te 148. f. 5, CATESB. Car 1. T.p. 29. SELIGM. Vog. II, Deel. bl. 47. Pl. s8. RAJ. Suppl. 394. Arift. polychizos Virginiana. Moris. Hif?, III, pe sro. S. 12e Te Ke 14. Al, DEEL. VI, STUK, 208 MANWYvIGE Heesters. HIL * komt de Wortel , die in de Gemeeskunde, van AE overlang , bekend is, onder den naam van Vir- Hoorp- ginifche Slangen-Wortel *. De befchryving; STUK. welke van het Gewasdoor Doktor BANIsSTER sien aan RAy was medegedeeld , komt vry wel * Serpen- OVETECN MEL die van CATESsBY, doch in Veren geen van beiden, zo min als in de Afbeelding, vind ik gewag gemaakt van de Knoopigheid der Stengen. De eerfte melde, dat die ge- meenlyk regtopftaan, niet Rankachtig flinge- _ rende zyn noch kruipende; de ander , dat zy buigzaam zyn en vertoontze Rankachtig. Dit verfchil kan daar uit ontftaan , dat de laatfte een wild groeijende Plant voorgefteld heeft, die in de Tuinen, zegt hy, overgebragt zyn= de, een Steng krygt zo dik dat menze niet omfpannen kan: terwyl de eerfte mooglyk een dus gekweekt Gewas bedoelt (f). Hoe ’t zy, beiden komen daar in overeen , dat de Bloes men flegts by den Wortel groeijen en donker paarfch gelipt zyn. Het Zaadhuisjc, zegt BA- NISTER , wordt byna een Duim dik, bevattende veele kleine Zaadjes. De Wortel van dit Gewas, uit veele dunne Vezeltjes beftaande , is onder de Amerikaanen als (f) Dat het verfchil des Ouderdoms en det Groeiplaats een aanmerkelyk verfchil in dit Gewas maakt, wordt ook aangemerkt in ’t Werk van den Heer GRoNovIus, over de Virginifche Planten. pag. cit. Doch dat CATESBY herzelve met zeer Knoopige Stengen , of zeer gezwollen Leedjes, afgebeeld zou hebben , kan ik miet befpeuren, B NCA ON DR T Ml DR __äls een groot Tegengift van den Beet der Ra- HL AFDEEL; telflangen bekend, en wordt derhalve van de “sv. Wilden wlytig opgezogt. „Niettemin is dezelve , Hoorp- gedroogd zynde, in Virginie gantfch niet duur, eme ven buiten is hy bruin, van binnen geelach- aad ‚ fterk en Kruiderig van Reuk, hebbende de fcherpen bitterachtigeni Smaak. Men houdtze voor een Middel, dat de Ontlastingen , zo door de onzigtbaare Gaatjes van de Huid, als door: de Waterwegen , kragtig bevordert; zynde tevens Hartfterkende en tegen de Op- ftyging dienftig; doch allermeest wotdt ’er ge- bruik van gemaakt tegen Afloopende Koortfen , die van langen duur zyn , inzonderheid: de Der- derdaagfe, Het Osfenvleefch wordt door dec» zen Wortel langer voor ’t bederf bewaard dan door Zee- Zout (*). \ st 17) Ofterlucie met Hartvormige Benin ads ss XVI, Piftolochtas van onderen-dNetswyze, gefteelde Bladen, gean de Bloemen eenzaam. | wortel. In Spanje, in Languedok eh Provence, is deeze Soort cen wild Gewas, dat men Pifto- lochia noemt S als van vertrouwelyke kragten | zyû- (*) Rurry. Mat. Med, Quarto. Lond. & Roterod. 1775, Pe 432. (17) Arifloloehia Fol. Cordatis crenulatis, fubtus reticula- ‚ tis, petiolatis; Flor, folitariis, GOUAN. Monsp, 476, SAUV. Monsp. 111, Hort. Cliff, 433. Ariftolochia Piftolochia diëta. C. B. Pin. 307. Fiftolochia. Crus. Hif?, II, p. 7a, Dop. Pempt, $25e GER, Prov, 131, GARID. dix, 39, ©, EX. DEEL. VI, STUK, 210 MANWYvIGE HEESTERS. UI, _zynde; doch ik vind niet, dat dezelve tén dien: B opzigte byzonderlyk in aanmerking komt, of Hoorp- gelyk ftaa met de Piftolochia van PLiNrus, STUK. die zegt, dat het Af kookzel of Aftrekzel van en den Wortel in Water, voor de genen die Stuie pen of Kneuzingen hebben , of van om hoog gevallen waren , zeer nuttig zoude zyn. ’t Is een laag Gewas , met dunne Ranken of Steel- tjes , van de volgende weinig verfchillende „ dan dat het een Hartvormig, ongefteeld, klein Blikje heeft aan den voet der Bloemfteeltjes. Kn ( 18) OMeraete met Hortvormige s byna onge- obia rotan, Jleelde , frompe- Bladen, zwakke Stengen ge kee en eenzaûme Bloemen. Drie Soorten van Zriftolochia hebben D r1os- CORIDES en GALENUS gefteld , de Ron- de. Lange en Dunne, waär by gemeenlyk een Vierde , die ‘men Boontjes Holwortel noemt } hier niet thuis behoorende „ gevoegd wordt. ‚Pe Ronde, ’t welk deeze Soort is, voert van de gedaante des Wortels dien naam, ’t Gewas, dat in Italie, Spanje en de Zuidelyke deelen van Vrankryk groeit , brengt uit den Wortel veele Ranken voort , fomtyds een Elle hoog , die vier- (18) Ariffolochia Fol. Cord. fabfesf. obtufis., Gaule infiemo, Floribus Solitariis. GOUAN. Monsp, 476, H. Cliff. 432. Mat. Med. 4.14 SAUV. Monsp. Tir. GER. Prov, 133. GARID, Aix, 39. Ariftolochia rotunda &c, C‚ Be Pins 307, Arift, rotunda prima, CLUS. Hil, zep. 70e Hisp, 318e CAMs Epit. 419. | GrEINIA NDR iis A, 211 vierkant zyn, ‘overhoeks bezet met donkergroe- HI, ne Bladen , van middelmaatige grootte, die Arke kort of naauwlyks gefteeld zyn, en in derzel. Hoorp. ver Oxelen donkerpaarfche Bloemen, met een STUK- taamelyk breede Lip, waar op Zaadhuisjes wals teen gen als kleine Meloentjes , met ewartachtige Zaaden. De Wortel is Bolachtig rond, rim- pelig, zwartachtig , van binnen van Kleur als Palmboom- Hout en heeft een groven Bast , fomtyds wel drie Duimen dik, Kruiderig van Reuk en Smaak , doch eenigszins bitterachtig, (19) Ofterlucie met Hartvormige gefteelde … xix. effenrandige ftompachtige Bladen , een er zwakke Steng en eenzaame Bloemen. Deeze , op de zelfde plaatfen voortkomende s verfchilt aanmerkelyk , doordien de Bladen blee- ker groen en lang gefteeld zyn. De Bloem beftaat „even als in de andere Soorten, uit een Trechterachtig Pypje , op het Vrugtbeginzel zittende, en zig ineen Lip uitbreidende , doch is uit den groenen witachtig van Kleur , van binnen ruig , gelyk in de anderen. De Vrugt is eveneens, maar de Wortel, van geftalte als cen Franfche Raap , wordt {omtyds wel een | Arm (19) Ariffolochia Fol. Cord, petiol. integerrimis obtufiuscu- lis, Caule infirmo , Flor. folitariis, Govan. JZonsp. 477. SAUVe Monsp. 111. GER. Prov. 133. Ariftol, longa / vera. C. B. Pin, 307. MILL. Diff. sr. Arift. longa. Crus. Hiff. 2. p. 7e Hisp. 319. B, Aúft, longa Hispanica, C, Be Pin. 3070 O2 IL, DEEL, VI. STUK. ot MANwYviGe HEESTErs, _ HL Arm dik en ecà half Elle lang,gevonden , zegt rg Cuustus. Zodanig een Plant groeide in de Hoorp- Zuidelyke ‘deelen van Vrankryk tusfchen. % STUK, _ Koorn of in de‘ Wyngaarden , maar in Spanje Bae B kwam ‘er hem eene voor, die in de Kleur vande Bloem, als ook in de figuur van dén Wortel een - weinig ‘verfchilde. Deeze wordt, in ’% byzönder , de- se Caen getyteld van Bau- HIiNUS. XE. or20) Ofterlüeie met Hartvormige fromipachit- tg ge, rwige Bladen en eenzaame hangende, Hef ei Borigekronids „ byna geknotte Bloemen, uige, De vermaarde TOURNEFOR T vondt dee- Ze Soort , welke hy keurlyk in Plaat gebragt heeft, in zyne Levantfche Reistogt «op ’% Eiland Skio, De Steng is geftreept en ruig 5 de Bladen zym Hartvormig” ftomp” met een Pantje 3' de Bloetnen omgekromd zonder ‘een verlangde Lip, zegt de ‘Ridder: Uit-de be- fchryving van TouRrNrrFoRT blykt, dat dit Gewas ook een taamelyk- dikken Wortel heeft , van anderhalf of twee Voeten lang, van buiten paarfchachtig ; van binnen’ gecl- achtig gemarmerd en uitermaate bitter s 20 wel als de geheele Plant. (ex) Ofter ( sik Ariftolochia Foi, Cord, obtufiusculis hictis di Flor. fa. lirariis pendulis recurvatis fubtruncatis. Arift. longa fubhirfis. ta „ Folio oblongo, Flore maximo, TOURNE. Jt. I. p. Ts 147, ) G.E NAI ND Roks Ae 213 (ei) Ofterlucie met Hartvormige Bladen, Il vegtopflaande Stengen en getropte Owelbloe- AFDE men, ed Hoorps STUKe Deeze , die in de Zuidelyke en middelfte dee- _xxr. len van Europa natuurlyk groeit , worde van Gezant Crusrus gezegd de anderen in grootte te over- treffen, verheffende zig meer dan een Elle hoog , met een ftevige , ronde ,geftreepte Steng,. De Bladen zyn ook grooter dan in de overi- gen, bleek groen, lang gefteeld, ’t Gewas draagt veele bleeke Bloemen en Vrugten als kleine Appeltjes. De Wortel is {terker van Reuk dan in de anderen, doch dun, wordende nooit een Vinger dik , lang en fterk voortkruipendes t welk.dit Gewas zeer gehaat in de Tuinen maakt, om dat men het naauwlyks kan bepaa- len of uitroeijen. Zelfs is het in de Wyngaar- den, op fommige plaatfen van Languedok, zo gemeen ‚ dat de Wyn ’er een onaangenaamen Geur van krygt. | De Ofterlucie heeft haaren Griekfchen naam ; zo fommigen willen, van het nut, dat haare Wortel toebrengt, om de Ondlafting te bevore de- (21) Arijfolochta Fol. Cordatis, Caule ereto , Flor. Axile- laribus confertis. Hort, Upf. 279. Mat. Med. 415. Dail, Par. 279. H. Cliff, 432. SAUv. Jfonfp, TIL. GOUAN. Monfpe 477. GER, Prov, 163, GARID, dix, 39. Arilt, Clemstitis reti. C. B, Pin. 307» Ar. Clem. Vulgaris. Crus. Hifl, 2. p. 71. Hifp. p. 321. Ariftolochia rotunda, FucHs, Hij, oo, HALL. Hein. 196, TQURNF. Par. 176, O3 IE. DEEL: VI, STUK. KL AFDEEL. . XVill, Hoor n- STUKe Pyf- WANNE, ef4 MaNwYvicEe HeEEsTEns. deren in Kräamvtouwen. Sommigen hoetmenze, . in Vrankfyk, Sarrafine; änderch; in Langue- dok, Fauterne; de Engelfchen, volgens M re r- RET, Birthwort,. De Ronde en Lange worden, in de Geneeskunde, meeft gebruikt; de Dunne zeldzaam. Allen zyn het Middelen , die inwen- dig werken door verdunning van Slymige Vog- ten, dezelven uitdryvende en de Zenuwen prik- kelende; waarom zy als Hoofd- en Borftmid- delen worden aangemerkt. De Ronde is, in dit opzigt, boven de Lange te verkiezen ; doch we- gens de fcherpheid is het niet altoos buiten ge. vaar. Men heeft deezen. Wortel ook tegen de Jicht aangepreezen,endegroote BOERHAAVE merkt aan, dat door deszelfs langduurig gebruik wel de Pynen der Podagristen verzagt , doch derzelver Leven tevens naar oogenfchyn, door affchuuring van de Maag en verzwakking des Lighaams, verkort zy, De Lange is een zeer goed uitwendig Middel , tot zuivering van Won- den en vuile Zweeren „als ook tegen de Schurft en andere Huid-kwaalen. Zy komen altemaal in deeze en gene famengeftelde Winkelmiddelen, en verfchillen in hoedanigheid flegts van meer of minder fcherpte. De Paarden- Dokters leggen op Gezwellen der Paarden , die anders ongenees- baar zyn, den gekookten Wortel van Ofterlucie met Liynzaadmeel, of ook den Wortel alleen in Olie gekookt (*). Sommigen merken aan, dat men deeze laatíte Soort van Ofterlucie , in Plaats van de anderen, $ C= (*) Ruy Aad. Med, ut fupra. p‚, 30 5 GY.NA,N DR JA 215 gebruiken kan; dewyl zy vooral niet de zrinfte IL is in fcherpte en bitterheid. Veelen twyfelen en ook niet, of het zal deeze geweeft zyn, waar Hoorp- van ANDROMACHUs, onder den naam van Dun- “TUE: _ne*, in de Theriaak gebruik maakte. ’t Gewas, MeRb dat in alle zyne deelen uitermaate bitter is, door TourNerFoRT Scheikundig onderzogt , gaf veel zuur Vogt, veel Olie en Aarde, een weinigje Pisachtigen Geeft , doch geen vlug Zout. Het vafte of Loog- Zout, door verbranding ’er uit getrokken , maakte de Solutie van Sublimaat , dat zonderling is, niet geel. Het moet derhal« ven van een byzonderen aart zyn, meer naar dien van Zee-Zoutof eenig ander neutraal Zout, trekkende. Hy vondt deeze Plant in de Graften by de Abtdy van Longchamp , doch nergens an- ders, omftreeks Parys. Rav hadtze, in zyne Kruidleezers Togten door Duitfchland , nergens aangetroffen, Zy groeit, niettemin , overvloe- dig aan den Donau en den Ryn (*), ja zelfs in Engeland (#). In onze Provincie komt dee- ze Ofterlucie, die men ook wel Lange Holwor- gel noemt, rykelyk voer, op den Kruidberg by Brederode, en omtrent de Stad Utrecht , in hee Sticht (S). Haare Bloemen zouden door de Lang- poot, welke ik Vederfpriet genoemd ae Sake E- bl, 451 () KRAMER Aaf/r, JACQ, Windobenens. MAPBPI Alsat. ({) MERRET. Pinax. Á (1) COMMEL. Cat. Ind, Holl, | O4 Ile DE5Le VI, STUKe 216 EENHUIZIGE HEESTERS, HL, bevrugt worden, zo de Erlangfe Hoogleeraar DEEL, eh ScHREBER opgemerkt heeft (*). Hoorp- STUx. WE EEE EEUIEEENDSEEEnEK XIX. HOOFDSTUK Befchryving van de HrESTERS, in welken de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen, op de zelf- de Plant, van elkander afgezonderd zyn, des= wegen EeNnulzice (Monoikia) genaamd ; ge- byk de Hazelaars , Palm , Wonderboom eu veele anderen. D: Klasfe der Eenhuizige Planten , in het Stelzel der Sexen; is , gelyk wy gezien heb. ben, naar het getal der Meeldraadjes en andere “IL pu hoedanigheden ‚ gefmaldeeld *. - Onder de blade. 244. Driemannigen komen Heetfters voor; naamelyk | in ’: Geflagt van ÁXxYRIES — Waar de ‘Mapnelyke Bloemen de drie Meel- draadjes in een driedeelige Kelk hebben, zonder Bloemblaadjes: de Vrouwelyke een tweebladie gen Kelk, geen Bloemblaadjes , twee Stylen en een enkeld Zaad, dat rondachtig is. Vier Soorten, altemaal Siberifche of Tartari- fche Planten, zyn ’er in vervat, als volgt. (a) (*) Tipula Pennicornis foscundat Flores, D, SCHREBER. Jeg. XIIL, p. 637e MSOEN OT KTA 217 (1) Axyris met Lancetvormige Wollige Bla- UL den, de Woyfjes-Bloemen vlokkig. are | … HoorD- De Woonplaats van deeze wordt gefteld in Tartarie en Moravie, TouRNEFORT heeft } het Gewas op zynen Levantíchen Reiftogt, En mooglyk in Armenie , waargenomen, en 'er , WE- Gehoorn» gens het gehoornde Zaadhuisje, den naam van °° Heefterachtige Ceratoides, met Bladen van den Olyf-Wilg, aangegeven. De Hoogleeraar vaN RoYeN noemt het Brandenetel met Lancet- vormige Bladen, de Wyfjes-Bloemen ruig. Hier uit kan men eenig denkbeeld opmaaken van hect Gewas, ’t welk door den Heer GMELIN in ’t Derde Deel zyner Plantbefchryving van Sibe- tie, ’t welk my nog ontbreekt , zo wel als de drie volgende Soorten, is befchreeven en afge- beeld. (2) Axyris met Eyronde Bladen; de Steng A regtopftaande en enkelde Aaïîren. han thoides Dit Gewas fchynt te zyn de Grysachtige Gefternde, Berg-Melde van den Heer AMMAN, door Mes- | SCHER- (1) Axyris Fol, Lanceolatis tomentofis, Flor, Foemineis Lanatis. Sy. Nat. XII. Gen, 1047. É. 618, Weg. Xlile pe 796. Am. Acad. III. p‚ 24, Urtica Fol. Lanceolaris Floribus Foemininis hirfutis, R. Zugdb. 210, Ceratoides Orientalis Fruticofa Elzagni folio. T@URN. Core 52. GMEL: Sib. III, P: We Te, 3e,f. Zo (2) Axyris Fol. ovatis, Caule erecto Spicis fimplicibus, Am. Acad, III. Pag. 24. GMEL. Sib. ILL. p. zi, T. 3e Afi, plex Montana incanescens ê5c, AMM. Rush, 23° Os IL, DEEL. VIe STUe 213 EENHuizIGE HeesTeErs, UL, SCHERSCHMID in Rufland waargenomen. ’t Ge- Arent. was heeft ruuwe Bladen met gefternde Haairt- Hoorp= jes: de Vrugtdraagende Takken zyn tot ver STUK. van onderen kaal: aan derzelver end komt een veen E zeer klein Aairtje , dat rappig is, bevattende zwart Zaad, II. (3) Axyris met Eyronde Bladen 5; de Steng Kybrida. regtopftaande en getropte Aairen. Getropte, Deze gelykt.naar de voorgaande zeer, doch verfchilt ’er van , door eene lang gefteelde Tropswyze Aair , over’ zyde hangende en ge- draaid: de vrugtdraagende Takken nevens de Steng famengehoopt en de Bladen ruuwer. Iv. (4) Axvyris met ftomp Eyronde Bladen; de hd Steng eenigermaate verdeeld; de Bloemen Koppig. De Steng van deeze is zeer Takkig, een Span lang, wyd en zyd verfpreid ; de Bladen zyn ftomp Eyrond, gefteeld: de Bloemen aan de enden der Takjes famengehoopt, met veele Blaadjes daar onder gemengd zynde. Het is een Jaarlyksch Gewas, even als de twee voor- gaande ; doch niettemin van een Heefterige Geftalte. ‚ OM- (3) Axyris Fol ovatis, Caule erecto, Spicis conglomera- tis. Ams. Acad, III. p. 24. GMEL. Sib, III, pe 23. T. 40 f‚ 1. (4) Axyris Fol. obovatis, Caule fubdivifo , Flor. Capita- tis. Am. Acad. III. p. 25, GMEL, Sib. Ile pe 240 Te 4 £. 2, ZINN, Goett. 33e M oNOIK IA, 219 OMPHALE A, | IL. AFDEELs In dit Geflagt hebben de Mannelyke Bloemen, XlX * een vierbladigen Kelk, zonder Bloemblaadjes gn: en een Eyronden Stoel , waar de Meelknopjes Triandria, op zitten: de Vrouwelyke komen ’er, wat Kelk en Bloem aangaat, mede overeen ‚ maar heb- ben een driedeeligen Stempel: het Zaadhuisje of de Vrugt is Vleezig en driehollig: het Zaad enkeld, Het bevat twee Soorten , beiden West- Indifche, die hier volgen. (1) Omphalea met Eyronáe Bladen, stink Deeze is, onder den naam van Omphalandria SE door den beroemden Doktor BROWNE, in des-Rigt zelfs Natuurlyke Historie van ’t Eiland Jamai- ka, voorgefteld. ’t Gewas maakt een uitge- fpreiden Heester, met groote Eyronde Bladen wier Steelen tweeklierig zyn, en aan ’t end der Takken komen Frosjes van Bloemen of Vrug- ten voort. | (2) Omphalea met langwerpige Bladen. ie rn! Onpbaka De Bladen van deezen Heefter zyn gefteeld gone een Handpalm groot , Lancetswys’ Eyrond , dochs. An met het ftompe End naar buiten; geheel effen- ran- (1) Omphalea Foliis ovatis f. Hy/?. Nas, XII. Gene 1039. p. 619. vig. XIIL, ps 796, Omphalandria Frutesfcens diffula, Foliis ampl. ovatis 8ec, BROWN. Jam. 334» (2) Omphalea Foliis oblongis, Ans. Acad, V. p. 405, Om- phalandria Fols obovatis glabris &c, BROWN. Jam, 335. Te 22. fe 4 Il. DEE. VI, STUMe 220 EENHuIzIGE HrEESTERs. “HL randig, naakt. De Bloemfteelen, uit de Oxels - wi bene) voortkomende, drie by elkander, zyn eenbloe- HooFp: mig , naakt , van langte als de Bladfteelen, STUK. Voorts hebben de Mannetjes Bloemen in dece | Drieman BUR Zl Ö fi | nige. ze Soort drie , in de voorige twee Meeldraadjes | waar van de Bynaam. Beiden zynze, door ge- melden Doktor , op Jamaika, en tot nog toe nergens anders gevonden. DRS TT RS ‚De Mannelyke Bloemen hebben hier een drie- deeligen Kelk zonder Bloemblaadjes ‘in de Vrous __welyken is de Kelk vyfdeelig en de Styl drie- deelig , ook zonder Bloemblaadjes. Het Zaad» huisje beftaat uit drie Besfen en heeft drie Hol- ligheden, waar in enkelde Zaaden. ’t Getal der Soorten van dit Geflagt is vyf, waar van de meesten Heesterachtig zyn en uit Indie af komftig, als volgt, L (1) Tragia met Hartvormig langwerpige Bla- Traria ; palsbitis. den en een windende Steng. Windende, Door SLOANE is deeze Soort in de Weste Indiën gevonden en afgebeeld onder den naam van (1) Tragia Fol. Cordato: oblongis , Caule volubili, Sy/?, Nat. XII. Gen, 1048. p. 619. Veg. XIII. p. 707. LOEFLe tin. 233. Tragia fcandens Fol. haftatis ferratis hispidis. BROWN. Fam. 336. Tragia alia &c. PLum. Gen, 14e Ic. 252e f. 2. Urtica Racemosa fcandens anguftifolia , Fr. tricoccos SLOAN. JAM. 38. Hif.I. p. 123. T. 82, f. 1, RAJ. Suppl 205, Funis urens. RUMPB. Amb, V. p, 13. T. 9. BURM. Fk Ind. pe 264. B Tragia fcandens longo Betonicz fol. PLUMG Gen, 14. Te, 252 fe. Ie Mo No IK IA egt wan Klimmende Smalbladige Brandenetel, met ni gene uit drie Besfen beftaande Vrugt, aan Tros fen. By de Hoofdftad van 't Eiland Jamnaika Hoorp= „groeide het Gewas overvloedig, _PLUMIER rig; vertoont ook hetzelve met Brandenetel Bla den en een ruige Steng. De Bloempjes ko- men aan Trosfen of Aairen voort ; de Besfen op enkelde Steeltjes inde Oxels der Bladen, De Brandende Touwe-Struik, in Ooftindie of wel op de Molukkes zeer gemeen, en tot bin- den in gebruik, wordt hier thuis gebragt. De befchryving, van den. Ridder is als volgt. „‚ ’t Gewas heeft een windende. Steng, die „tegen de Zon omdraait: de Bladen {pits „y langwerpig Hartvormig , fcherp getand , ge- fieeld , met ftyve Haairen bezet. Uit de Oxels komen enkelde Mannelyke Trosfen ; van groene driedeelige Bloempjes, met drie geele Meelknopjes. De Vrouwelyke , die en- keld uit de Oxels komen, zitten op lange , geleedde kromme Steeltjes en worden ge- volgd van. drie-Besfige Huisjes, met ftyve brandende Puntjes gedekt, hebbende ieder ‚‚ Hokje, van buiten en van onderen , twee „> uitpuilende Stippen. 59 (2) Tragia met Vrouwelyke Blikjes die vyf- u. bladig zyn, en Vinswyze verdeeld. Tragia Znuolgtr Ge Het Gewas van deeze Soort gelykt zodanig Omwik- naar “ide (2) Tragia Braâeis Foemineis pentaphyllis pinnatifidis, A-« Ca- IL. DEELe Ve STUK» 4 se2 EENKHUIZIGE HEESTERS. zr, dat der Brandenetelen, dat men het Heefterach- ArpeeL. tige Malabaarfe Brandenetel, door CommeLyn, Hoos getyteld vindt. De Lisdidaa is aldaar Scho- sruk. _rigenam , doch het valt ook op Ceylon, en is heele: den Hoogleeraar J. BurMANNUs in Afbeelding gebragt, onder den naam van Rí- cinokarpos; om dat de Vrugt eenigermaate naar die van den Ricinus gelykt, Uit de Oxels der Bladen brengt het een Steeltje voort, dat aan ’t end vyf Blikjes heeft , die Vinswyze verdeeld zyn, en tot Oelwindzel ftrekken voor een Vrouwelyke Bloem , waar boven zig cen Aairt- je verheft van Mannelyke Bloemen, Voorts is de Geftalte van deeze Soort aanmerkelyk ver- fchillende , komende de Steng nu ruig dan glad voor , zo wel als de Bladen, die ook nu breeder dan fmaller zyn. 0 (3) Tragia met Rinde Bladen, rag:a zeeer Deeze, op Malabar genaamd Pee- Outiokaini : Gladde, heeft de Vrugten zonder Omwindzels en is glad van Loof; weshalve aan dergelyke Ceylonfche het calypha involucris Foemineis pentaphyllis pinnatifidis, Flor. Zeyl. 340. Croton Fel. ovato Lanceolatis dec, x Lugdb. zor. Ricinokarpos Zeylanica:hisfuta &c, BURM. Zeyl. 202. Te 92. Schorigenam. Hort, Mal. II, pe73, T. 39. RAjs Hits 160; (3) Tragia Fol. ovatis. Fl. Zeyl, 334 Am. Acad, V. p. 409. Mercurialis Maderaspatenfis. PLUK. efllm- 248. T. 205, f, 4° Pecupameni. Hort. Mal, X. T, 82. RAJ. Suppl. zos. B. Croton Fel, Cordaris ferratis petiolatis, Floribus fpicatis. GRON. Virg, 153. Manihot minima Chamedrifolia, Prum. Sp. zo. Je. 172, f, 2. Urtica minor iners Spicata &c. SLOAN. Jam, 33e Hifl. Ie pe 1280 Te S2o fe 3 MO No AR al 223 het Blad van Bingelkruid is toegefchreeven, IL Als eene Verfcheidenheid wordt hier thuis ge- iten bragt de Kleine Westindifche Doove Netel, die Hoorps Aairen draagt, van SLOANE; welke deels ver- STUK. {preide dunne Stengen heeft en gefteelde , Zaags- Triandria. wys’ getande Bladen, die ftomp en naakt zyn, brengende dikwils twee Aairen aan de toppen der Takken voort , waar in veele Mannelyke Bloemen boven de Vrouwelyken zyn, met Ey- ronde fpits getande Blikjes omgeven, Op Zan- dige Velden ,rondom de Hoofdftad van Jamai- ka, groeitze veel, (4) Tragia met flomp Lancetvormige„eeniger- iv, maate getande Bladen. | __ Tragiau: rens, Deeze kleine brandende Ricinus, met Eike. rndende. booms-Bladen , van PLUKENET , groeit in Virginie, (5) Tragia met flomp Lanecivofmige , efen- ne randige Bladen. Chameha, Smalbladi- Deeze is Heesterachtig en heeft Bladen als“ die van Vlaschkruid, gelykende in Geftalte naar (4) Tragia Fol, Lanceolatis obtuûis ‘fubdentatis. Ricinus parvus trens, Fol, Quercinis Virginianus, PLUK. Alm, 320. T, zor. fs. (s) Traria Fol. Lanceolatis obtufis integerrimis, Fl. Zeyl. 335. Chamelea Fol, linearibus , Flofculis fpicatiss echinato Fruêtu, BURM. Zeyl, 59. T. 52. Codi-avanacu. Hort, Mal, II. p. 63. T. 34, RAj. Hil. 1710. Tithymalus tenuifolius aquaticus , Fol, raris, BURM. Zeyl. 225. BURM, Fl, Ind, po 295e IL. DEEL. VI, STUKe 224 EENHUIZIGE HEESTERS. IU, naar de Wolfsmelk zeer. De Vrugten „die gee ArDEEL doornd zyn, komen in de Oxels der Bladen Hoorp- voort, De hoogte is twee of drie Voeten. Het STUK groeit op Zandige plaatfen van Ceylon en Ma- Vierman- hiet. Jabar. | Onder de Viermannigen der Eenhuizige Plant- gewaslen behoort hier het Geflagt van … C re€ Ar Waar van de Kenmerken zyn: Mapnelyke Bloemen s die den Kelk vierbladig hebben , doch geene Bloemblaadjes, zo wel als de Vrouwe. — Iyken , wier Kelk -driebladig is; *t geral der Sty- len: vier ; ‘het Zaadhuisje uit vier Hokjes famen- … gefteld. F. Maar ééne Soort (1), AE een Oostindifch sene Gewas, komt in dit Geflagt voor, den bynaam beden voerende van de tweezydigheid ‘der Bladen (#). Dezelven zyn overhoeks geplaatst , gefteeld , Eytond- gefpist-en effen, Het is en Heefter, ‘die enkelde Trosfen draagt” van“ Blómmetjes, aan ieder Stip famengehoopt „gemengd , ge- ftceld, van grootte naauwlyks als in de Clu- tia, naar welke het Gewas gelyke KORE EE Tin De Mannelyke Bloemen hebben hier een : drie- (1) Cicca, Syfr. Nat. vig ge Gen. 1274. pe 708. Mant. 124, (*) Hier mede wordt die alens der Bladen bedoeld wanneer dezelven, gelyk in de Taxis, flegts aan twee tegenoe verzyden van de Takjes zitten , en dus zou menze Veerbladen kunnen noemen, s 3 Mo N O EIK ni AF | 825 Á TL, driebladigen Kelk en twee Bloeniblaai es’, mie EE en een fchyn- van Vrugtbeginzel: de Viödwligken XIX. een vierbladigen Kelk; drie Bloemblaadjes en HoorD: drie Stylen. De Vrugt is een-driefnuitig, drie- ps: : hokkig-Zaadhuisje met twee Zaaden: de Tot deeenigfte Soort (1) van dit Geflagt,den bynaam van een voornaame Eigenfchap van dit zeer bekende Gewas hebbende, worden de Verfcheidenheden van hetzelve t'huisgebragt , diein Boomachtige en Heefterachtige Palm bes ftaan. De eerfte is by Doponaus zeer wel afge. beeld onder den naam van Buxus , dat is Palm of Boom = Palm 3 want de. Duitfchers noemen hem Buchsbaum, de Engelfchen Boxtree , en fommi- gen in de Nederlanden Busboom of Bosboom , waar van de reden blykbaar iss zynde het Hout om Doozen van te draajen zeer bekwaam, Deeze Boomachtige of grove Palm bemint oom. koude ,lugtige, Bergachtige Landftreeken, doch Pam. is piet’ eigen aan de Noordelyke deelen van Europa,“ Ongemeen glinfteren de Bergen in Heuvelen ’er van in Languedok en Provence, Men vindt het Gewas ook veel in Savoije, Bourgondie en Switzerland. Op de Heuve- len omftreeks het Meir van Geneve groeit het overvloedig. Daar is in Engeland; by Dar. king- (1) Buxus. Sy:t, Nat, XII. Gen, 1053. p‚ 621. Peg. X!II, p. 705. H. Clif. Ups. &c. ce, R. Lugdb. goo, Mat, Med, 423. GOUAN. Jfonsp. 433.-GER. Prov. 545. TOURNE. Jaf?. 573. GARIDe Aix. 72e u, Buxus Arborescens. C, B, Pin, 47 Ie Buxus. DOD. Pernpt, 732, (P, Buxus Fol, retundioribuë; C, B. Pin. 471. Buxus humilis, DOD, A'émpt, 7825 IE. DSEL, Vl, STUE, ij Ile ÂFDEEL XIX. Hoorp STUK, Wierman nige, 826 ErnuuiziGeE HEESTERS, kingham in Surrey , zekere Hoogte , welke men Boxhill noemt wegens de menigte van Palm. Of zy in Nederland ook natuurlyk groeije, komt my, piettegenftaande men ze in ’t- Duin ag- ter Overveen vindt , bedenkelyk voor. In Duitfchland fechynt zelfs de Grove Palm niet bekend te zyn, dan in de Hoven, Het is in die Landen een zeer bekend Boome Gewas, dat tot een aanmerkelyke hoogte cp- fchiet , krygende fomtyds een Stam van een Arm of Been , ja ook wel een half Voet dik: wit van Schors, zeer Takkig en Blaadjes hebbende die wat grooter en langwerpiger zyn , dan in de gemeene Palm. Die vermaarde Kruide kenner, de Heer HALLER, fpreekt ’er dus van, , BOER HAAVE felt de Wyfjes-Bloemen ‚> en de Mannetjes op byzondere Planten, Ik s» Vind de laatften in de Oxels der Bladen, en; s, op de zelfde Plant, in de Kroontjes, aan ’ se end van ieder Tak, de Wyfjes-Bloemen on- 9» der de Mannetjes gemengd. De Kelk beftaat > uit vier rondachtige drooge Blaadjes. In ’t 5, midden van de Bloem is een vierkant Stoelt- », je ‚dat vier Meeldraadjes vitgeeft , met zwaa- „ re Toppen beladen, De Wyfjes-Bloem heeft », een dergelyken Kelk, maar de Vrugt is Pris- „ matiek, driehoekig , driehokkig , driehoornig. Uit de Hoornen komen Pypjes voort, die », naar elkander toegekeerd zyn, Ín ieder > Hokje zyn twee Zaaden, Hier voegt RAY > by, dat het Zaadhuisje zig Veerkragtig ds ODEL A. Het (*) TouaNerorr hadt zulks ook gezegd. en M ò No IK I As 227 _ Het Hout, dat van fommigen in Afkookzel , ils _ tegen de Venus-Zickte zo fterk geprezen is, * sig.” wordt hedendaags weinig, en de Olie, die men Hoorn: ser uit deftilleeten kan, Wegens zyne fcherp- *7% gee 6 5 4 _ Tetrahe heid en ftank ; byna niet dan uitwendig ge= dia, bruikt. Men vindtze door QUERCETANUS als een zeer, goed en kragtig Pynftillend „ Be- derfverhoedend en Wormdoodend Middel, in t byzonder tegen de Vallende Ziekte ; opgche- meld. Het Aftrekzel van Palmhout in Wyn _ zou tegen Kolyk en Afloopende Koortfen die- nen, Het Afkookzel is. met Vrugt gebrüikt tot zuivering van zeere Hoofden ‚en doet het Haair groeijen. De Bladen, die onaangenaam van Reuk en walgelyk van Smaak zyn, kunnen tot een Purgeermiddel ftrekken. De Wormen in de Paarden worden ‘er door verdreeven, Het Hout, zynde het hardfte en zwaarfte onder alle die in Europa gtoeijen, overtreft dezelven ook in duurzaamheid, zynde den Worm niet onder- hevig. “Tot Draaijers- Sny- en Beeldhouwers: Werk in ’t klein, als ook tot Kammen, Mes- hechten en andere Snuisteryën , is het derhal- ve zeer in gebruik, Ook maakt men er tot Plaatfnyden in Hout geen minder werks van, dan tot Fluiten en andere Mufiek- Inftrumen= ten; Van de Wortels , die fraay geaderd zyn, worden fierlyke T'abaksdoozen vervaardigd; Het Zaagzel dient de Tekenaärs, om Potlood.ftrce- pen uit te doen van Papier, P a | De Me Drer. Vi. STUËES / 2238 EeNHuizice HeErEsTEns. De Laage Palm, anders fyne Palm genaamd, “is hier te Lande bekender dan de Boom-Palm. Hoewel men decze ook wel tot fieraad , °t zy tot Heiningen of Kroonboompjes, Kandelaars en Pieramieden , in de Hoven bezigt, is de laage Palm van oneindig meer gebruik ín het “bepaalen der Bedjes en Rabatten en het formee- ren van Bloemperken, Dezelve heeft de'Blaad- jes wat ronder dan de Boom- Palm ; van wel- ke zy anders in höedanigheid weinig of niet verfchilt, Van beiden komt ’er voor, die de Blaadjes met Goudkleurige of geelachtige Rand- jes heeft , of Ook witachtig ,* voerende den naam van Bonte Palm by de Tuintiedend Zo- danig is Yer met de Bladen aan de Pûnten al- leenlyk verguld , of ook met fchoone Goud- kleurig geftreepte Bladeren. Deeze Bonte Palm dient” niet tot Heiningen , Haagjes' of om de Bedden ; dewyl men aldaâr een egaale Groente wérkiest: maar zy flaat,'zo in ’t groot, als in klein, op zig zelf ; tot Kroonboompjes en an- dere Figuuren, zeet fraay. Men begrypt lige, dat deeze verandering vän Kleùüren ‘älleen door de konst der Tuinlieden veroirzaakt zy (*. De zogenaamde Boom- of Heesterachtige Soort van Brandenetelen , voor dat Geflagt over= laatende „ gaa ik over tot de Vyfmännigen, on- der welken voorkómt N z- (*) Dat men de Tuin Palm, die gemeenlyk door fcheuren vermenigvuidigd wordt, ook uit Zaad kan voortteelen, heeft de Heer OsBEeK bevonden, Zie Stechholm/e Verhandeling. XXVI. Band, Pe 30, M o N O0 IK I A 229 UNE P HED TUM. ok. AFDEELe Waar van de Kenmerken zyn: Mannelyke _ XX HoorD: Bloemen dieden Kelk vyftandig en Vrouwelyke sur. die denzelven vierdeelig: hebben, beiden zonder _pentane Bloemblaadjes ; de laatsten twee Vrugtbeginzels 5 an leder met twee Stylen; waar op volgen twee drooge Pruimvrugten, die gedoornd zyn, ieder één Zaadkorrel bevattende. De cenigfte Soort (z) is een Indifche Hee- iter, welke de Bladen overhoeks gevind, van twee paaren zonder end-Blaadje, heeft: de Vin- blaadjes ftomp Eyrond , de buitenften grootst, _Hy draagt een Tros, die overend fraat en korter dan de Bladen is, uic cees Aairtjes famenge- Rn lv A. In dit t Geflagt hebben de Mannelyke Bloemen cen gemeenen. Kelk, die driebladig is, bevat- tende eenbladige Blommetjes, die in vyven ge- deeld zyn en op den Stoel door Haairtjes onder- fcheiden. De Vrouwelyken hebben een derge- Iyken Kelk en vyf Straalblommetjes , met twee lange Stylen en een naakt ftomp Zaad, De twee Soorten, in dit Geflagt voorkomen» de, zyn beiden tot de famengeftelde Bloemen thuis gebragt geweest , doch, om dat de Meel- draadjes niet famengevoegd zyn, daar van afge- zon- (1) Neplielium, Sy/f, Nat. Ves, zur. Gen, 1277, P‚ 71E fant. ae P 3 ip LA ts vl, STUK. 230 EennUriziGE HeesTens, UL. zonderd, Beiden zyn zy uit de Westindiën af- AFDEEL el tn, (1) Iva smet Lancetvormig Eyronde Bladen en IN eene Kruidige Steng. p la anntië, Kruidige, Deeze Soort, in de Akademie- Tuinen zig bevindende, is door den Heer B, pr Jossieu genoemd Tarchonanthos met Hartvormige Zaags- wys getande , drieribbige Bladen. ’%t Gewas, uit Zuid-Amerika af komftig, moet Jaarlyks ge- zaaid worden en heeft niettemin een regte ge- ftreepte kiaairige Steng van Mans langte , met weinige Takken, en fpitfe gefteelde Bladen, van gezegde figuur. De Tros, aan ’* end, beftaat uit knikkende Bloemhoofdjes , van driebladige Kelken met Blaadjes omgeven , waar in vvf Vrouwelyke Blommetjes , die de Mannelyke __ Bloemen van de Schyf omringen. (2) Iva met Lancetvormige Bladen, de Steng u. Twa Fru Heeflerachtig. gefcens. 4 Hieeftcrach- Dit Gewas gelykt zeer, wat de Bloem aan- Hac. gaat, naar het Elichryfum , zynde derhalve Peru- \ (1) Iwa Fol. Lanceolato-ovatis, Caule Merbaceo. Syf7. Nat. XIL. Gen, 1059. P. 624, Pig. XIIL p. 712. H. Ups, 285. Afn. Acad, 1. ps. 25. Tarchonanthog Fol, Cord. Setratis, „trinerviis, R, Lugdb, 538. (2) Iva Fol, Lanceolatis, Canle Fruticolo. Am, Acad, III. p. 25. Parthenium Fol. Lanc. ferratis. H. Clif. 443. GRONe Virg. 147. R. Lugdb, 36. Agerzito affinis Peruviana Frutes» Bens. PLCK. Alm. 12. T, 27. Ff. 1. Elichryfo affinis Peruviae | na Frutescens. HERM. Lugdb. 666. Pfeudo - Helichryfum Frus tescens Feruvianum &c, MORIS. Hijf, III. pe 9% „n ie K | ) hi Ki Ni ) sd Peruviaanfch Basterd- Helichryfum van Morz- MI __ son getyteld. Her valt ook in Virginie, en Í*DEEL. _ftaat onder. den naam. van Parthenium geboek- Hoorp= - ftaafd by den Hoogleeraar A. vaN Royen, STUE: HERMANNUS meldt, dat het in de Bever- hen | nipgfe Tuin geteeld was uit Zaad , van Peru ge- komen. Het was aldaar een aityd groenend Boompje geworden van zes of zeven Voeten hoog ‚ met taaije Knoopige , zeer Takkige , Hou- tige Looten, waar aan Bladen veel gelykende naar die van Balfemkruid, doch drieribbig en aan de kanten zeer getand. ‘De Bloemen kwa- men by kleine Tuiltjes of Hoofdjes, byna als in het Elichryfum, voort , doch knikkende, __gelyk in de voorgaande Soort; nu enkeld, dan drie of vier by elkander en het fcheen kleine gepluisde Zaadjes te hebben, Van deeze Soort, niettemin, die zig in de Cliffortfche Tuin be- vondt en aldaar is befchreeven, zullen, naar alle gedagten, de Kenmerken zyn afgeleid, Het heeft geen aanmerkelyke Reuk of Smaak: zo dat het in deezen grootelyks van de Veld-Cy- ptes ‚ die men in de Winkels Zya Mofchata noemt, verfchille, Vervolgens komen in aanmerking de Veelman- nigen , in deeze Klasfe, dat is die meer dan zeven Meeldraadjes hebben, gelyk CorrYLus. Hazelaar. In dit Geflagt is de Kelk der Mannelyke Bloemen eenbladig, driedeelig , Schubachtig , P 4 ecn- M o xn orx 1 A 231 IE. DEEL, VI, STUK) 232 EENHurzieer HEretens, UL eenbloemig, zonder Blaadjes, met agt Meel- Re draaden: die der Vrouwelyken tweebladig als _Hoorp- gefcheurd , zonder Bloemblaadjes , twee Stylen — et bevattende, en de Vrugt een Eyronde Noot. mel 105 Twee Soorten zyn ’er van opgegeven, wiet eerfte alle Verfcheidenheden der gewoone Ha- zelnooten, de andere zekere Uicheemfchen be- helst. | PDS | (1) Hazelaar met Eyronde dan Stoppeltjes, orylas „Avellana, Furopigche. De Bladerachtige Vliesjes, die dikwils in de Planten aan den oorfprong der Bladfteelen of Bloemfteelen gevonden worden, en waarfchyne Iyk overblyfzels zyn van de bekleedzelen der Knop, ftrekken hier, gelyk in ecnige andere Gewasfen , tot een Soortelyke onderfcheiding. In onze gewoone Europifche Hazelaar zyn de- zelven, gelyk iedereen gemakkelyk kan waar- neemen, rondachtig en ftomp , in de Uitheem- {che van de volgende Soort final en fpits , ge- lyk in de meeste Planten, Veelal komen zy _dubbeld voor, en byna altoos buiten, doch fomtyds ook binnen de Oxels der Bladen, ge- lyk in de Moerbezie- en Vygeboom, In de Wer. (1) Corylus Stipulis ovatis obtnfis. Sy/f. Nat. XII. Gen. 1074. Pp. 631e Weg. XIII. p. 718, Corylus omnium Auêto- rum, Corylus Sylveftris. g Cor. fativa Frutu albo majore, S. Vulgaris. . Cor Sativa Fruâu rotundo maxtmno. 8. Cor. al- tera Frutu oblongo rubente 8, Cor. Nucibus in Racemur congeftis, C, B, Pin, 418. Avellana Nux Sylvefttis FucHs, Eijl, 368. LoB, Jeon, II. 192 ed ORNE ot or RTE ok à Werken'van Doponéus en LOBEL, alwaar veelal de zelfde Plaatdruk gebruikt is, zyn dee- Á ze Stoppeltjes eenigermaate, doch in ’ Kruid- oord: boek van WEINMANN , (waar uit wederom des-STUX zelfs onnaauwkeurigheid blyÈt,) in ’ geheel , niet aangeweezen. Men vindt aldaar gewag gemaakt van vier- derley Hazelaaren, die ’er op één Blad afge- beeld zyn (*), als 1, Een Tamme of Zaay- Hazelaar , met langwerpige witte: 2. Een der- gelyke met langwerpige roode Nooten: 3. Een Twin-Hazelaar met een groote ronde witte Vrugt, en 4. Een Wilde. Deeze laatíte voert ‘er , eenvoudig , den: naam van Hazelnaoten , terwyl de eerfte en tweede by hem door den naam van Witte en Roode Baardnooten , de der- de door dien van’ Seldery- Nooten , onderfchei- den wordt. En deeze laatften zouden de Groo- te Spaanfche Hazelnoten zyn: terwyl iedereen weet , dat dezelven een roode Kleur hebben. Gedagte onderfcheidingen., van de gebaardheid der Hulfen afgeleid, zyn by ons niet zo zeer in gebruik , als wel het verfchil van Wilde en Tam- me Hazelaars. De eerfte vindt men door ge- heel Europa , zelfs in Sweeden 3 ja ook in de de Noordelyke Deelen van Afie , natuurlyk groeïjen. In Siberie, echter, vondt de Heer GMELIN dezelve maar op ééne plaats, aan de Rivier Argun naamelyk ; -niettes anftaar nde die in Rus- (*) Plaat N: 431. Bi Pis NW, DEEL. VI. STuw, Polyans dria. Wilde, HI. AFrDEEL: - XIX Hoorne 6TUKe vige e 034 ' EENHUrzIGE HEESTERS Rusland en ’t Ryk van Cafan, zegt hy , gemeen js. In de Bosfchen en Haagen van Sweeden, Engeland en Duitschland, is het Gewas ook overvloedig , doch nergens gemeener, zo ’ Veelman- fchynt, dan ín de Elfaz, aan den Ryn, en in Switzerland. Men vindt het by ons, in veele Bosfchen van Holland, Gelderland en Overys- fel, als ook in de Wouden van Vriesland en elders. De manier van Groeijing is, in de Wilde en Tamme, byna de zelfde. Veele taaije ronde Ryzenof Teenen komen uit eenen Wortel voort, en maaken dus opgroeijende een Bosfchagie, dikwils meer dan eens Mans langte hoog. Op ‚die wyze vindt men ’t Gewas der Hazelaaren in *t Kreupelbofch, in Haagen, en ook dikwils aan de Sloetkanten van Plantagiën , aan de Oevers van Beeken en Moerasfen; want zy beminnen vogtige plaatfen. De Bladen zyn in de Wilden kleiner, de Nooten ronder en zitten in de Hul- fen niet verborgen, groeijende by dikke Trop- pen , fomtyds van tien of meer witachtige Noot- jes, waar van echter veelen misdraagen en ledi- ge Doppen, zonder Pitten, zyn, Het zonder- linge, dat in de Vrugtmaaking van dit Gewas plaats heeft , is door den Kruidkundigen Doktor Marrus, in de Elfaz, aldus waargenomen. „‚ Kort na dat de Vrugten afgevallen zyn. s zegt hy ‚ in de Maanden September en Ok- ss tober naamelyk , komen de Katten voort, » die geduurende den Winter aangroeijen, en s; OM- M eo Ne IK 1 A, 235 s Omtrent het end van February of in Meart IK sp geel worden, open barften , en een overvloed ASDEEL. > van bleek geel Stof in de Lugt verfpreiden, Hoorp- ‚> Op den zelfden tyd „en dus by de twee Maan- STUK. ‚ den voor de Bladfchieting , ja het eerste van 4,2% » pd de Bloemen der Boomen, openbaart zig ‚» Zig de Vrouwelyke Bloesfem, op andere plaat- ‚fen van de zelfde Takken, zynde Vrugtbe- 5 … ginzeltjes met bevallig roode Krullerjes, die „ voor Stylen of Buisjes verftrekken aan de tee » dere Schepzeltjes. Als deeze door het Stuif s, meel der Katten genoegzaam bevrugt zyn , > verdwynen de Krulletjes of verflenzen, en s, dan groeijen de Vrugtbeginzeltjes allengs aan, ‚, Uit derzelver memigte wordt cen rykelyke > Oogft voorfpeld (*),” ‘De vermaarde Heer, Doktor ScorProrLt, in ‘Karniolie , alwaar men ’t Gewas, groeijende in dat Land overal aan den voet der Bergen, Les- nik noemt, de Hlazelaars waarneemende , fchryft ’er dit volgende van, ,, De Mannetjes- ‚… Kat komt voor de Bladen, hebbende de vyf s of zes laagfte Schubben Bloemloos. De Wyf= jes-Bloem , onder de Mannetjes geplaatst, „ heeft van zes tot twaalf ongefteelde Vrugtbe- s» Zinzels, die rondachtig zyn, wier paarfche » Stylen dan eerst zig openbaaren , wanneer s> de Meelknopjes het Stuifmeel hebben uitge- ‚> worpen, Ik telde op Éénen Boom meer: dan drie- (*) MArm Hi, Plant. dlfat, Argenton & Amt, 1742, IL, DEEL, VI, STUK. / 4 . hd ' ! d Af 1 235 EEeNuuvizice HEESTERS, HIL. , driehonderd. Katten, in ééne Kat tweehon- ArDEEL: „ derd dertig Schubben , in ééne Schubvagt Hoorp- » Meelknopjes, en twee Beursjes in ieder STUK. …, Meelknopje. Wie zal t getal der Stuifmeel. ela s bolletjes in ieder Beursje begrooten? Zie daar een wonderlyk Voorbeeld van Vrugtbaarheid en nogthans vergaan de meefte Schepzeltjes uit gebrek van Bevrugting , ja fomtyds komt naauwlyks eenige Vrugt van den geheelen ‚, Boom (*). ’t Voorjaar van 1755 zeer Winde- geen Hazelnooten , en even ’* zelfde wasin % voorgaande Jaar „door de menigvuldige Voor- jaars-Regens, veroirzaakt (f).” De tamme Hazelaars zyn, ten minfte in onze Gewesten , die wisfelvalligheden zo veel niet onderhevig. Dit kan daar uit voortkomen , dat dezelven hier te Lande niet zo zeer aan den Wind bloot gefteld zyn, veelal door ander Ge- Tamme, boomte befchut, en door hunne laagte het ge- weld van den Wind ontduikende. Men maakt er nogthans, door wegneeming der geduurig _opfchietende zyd- Scheuten of Uitlopers, taa- melyk groote Boomen van, met Stammen van aanmerkelyke dikte (1), die, het eene Jaar WEN | meer, (*) De opgegevene Telling maakte op den Boom meer dan een Millioen Beursjes uit, en zo ieder Beursje maar eens dui» zend Stuifmeel-Rollerjes bevatte, dan was de Verfpilling van ’ Mannelyke Zaad hier verbaazende. (f) Flora Carniolica. Vienne, 1760. p. 416, (1) Hodie Francofurti ad Moenum, in. ipfà Utbe, in Az- boris vafte magnitudinem culturà excrevit, MENTzeled, p. 41, EN: derig zynde„ groeiden ’er byna in ’t geheel - pun en MEBER OVEN RI HMD 237 meer ‚hét ander minder , doorgaans redelyk Vrugt- UI, ___ baar zyn. Het Gewas vereifcht, om goed van ai ge Dragt te zyn , dat men het door Uitloopers ver; Hoorp- menigvuldige. De groote lange witte, die in STUK. ruige Bolfters zitten , zyn de finaakelykften. De- , Polyan- zelven groeijen met één of twee, en ten hoog- ge fte drie of vier Nooten aan éénen Steel (*) De Hazelnooten, hoe zeer ook tot Verfnape. ring in gebruik, leveren , inzonderheid gedroogd zynde, ‘een hard en niet ligt verteerbaar Voed- zel uit. De Olie, uit dezelven geperst, is ons def den naam van Oleum Nucum bekend en te: gen de Tandpyn aangepreezen geweest, Men Vindtze in de Winkels, doch zy wordt meest gebruikt in Handwerken. Verfch zynde komt zy vry veel met de Amandel-Olie overeen en de Emulfie van Nooten is tot verzagting der Wa- terwegen niet onnut. Van de Kolen, die van het Hout in een beflooten Yzeren Potje gebrand zyn, bedienen de Tekenaars zig gaarne, De Ryzen of Vitloopers zyn, belachelyk, tot Wi. chelroeden , om verborgen Schatten , Mineraa- len of Waterloopen op. te fpooren , gebezigd, In ’t Graaffchap Tyrol maaken ‘er de Boeren, met beter uitflag , gebruik van tot Vogelknip- pen en Mollenvallen. Tot Hoepen van Vaat- werk gebruikt men, de gefpleeten Twygen c!- ders, en het Hout is in de Werktuigen niet on- dienftig. De Olie, door Deftillatie daar uit ge. troke C*) Aanmerkingen op 't aanleggen van Lustheven en Plane zagiën, Ps 156 Ile DEEL, Vl, STUK; 258 EENHuIzIGE HerEsTeEns, NL trokken, en door verfcheide Overhaalingen, op ArDEEL ongebluschte Kalk, tot eene Goudkleur gebragt; Hoorp- is onder den naam van Oleum Heraclinum te= STUK. gen de Vallende Ziekte opgehemeld door den — AM Keizerlyken Lyf-Arts RuLANpuss doch heeft reeds lang haar achting verlooren. Ik heb nog niet gefproken van de byzondere benaamingen, welken dit Gewas in Europa voert. De Fränfchen noemen den Boom Cou- drier of Noifettier, om dat zy de Vrugten Noi- fettes heeten , dat is Nootjes, in vergelyking met de Ockernooten of Walnooten, die men by ons) gemeenlyk door den Naam van Groote Nooten onderfcheidt. Zo let ieder Landaart meest op. het gene by haar gemeenst is. Zy- ge= bruiken echter ook ’t woord „Avellanes, gelyk de Italiaanen, die ze anders Noccivoli of Nocels li tytelen. De Engelfchen noemen de ruigen Filberds , doch zeggen anders Hafelnuts , ’t welk weinig van de Hoogduitfche benaaming verfchilt, Voorts zyn de Hazelnooten onder den naam van Nuces Pontice, preneftine ‚ Heracleotica, by de Romeinen bekend geweest (*). ii (2) Hazelaar met finalle fpitfe Stoppeltjes. Corylus , Colürna, Het Levantíche, (*) Eetorrentar zegt PLINiUS, dat ís, deeze worden ges braden; weike gewoonte nog in Irlie en elders plaats heeft , als wanneer zy tot Spyze beter en minder bezwaarend zyn voor de Maag. Bone quippe Matront Hifpanica toftis wulgari- ter utuntur ad gratificandum Stomacho , Cerebrumgue confor= tandum , non fine fuccesfu. Ray. Car. Plant. Angl. p. 80. (2) Coryins Stipulis linearibus acutis, H. Clif. 448. RK, Lagdb. end MSacN Ort, As aa Het laatstgemelde zou echter meer zien kun-, Il pen op deeze Soort; welke door Prinrus be fchynt bedoeld te zyn met den naam van Ny-Hoors- ces barbate , dat is Gebaarde of Baardnooten, 1E Deeze zyn het mooglyk, welke hy zegt Mreldande line. genoemd te worden naar de Groeiplaats , waar van ’t woord Avellane zal gemaakt zyn, of van Avellanum een Stad in Campanie, zo Servius wil. Uit Klein Afie waren zy in Griekenland overgebragt , en daarom voerden zy den naam van Auces Pontice en van He- racleotice naar de Stad Heraclea in Pontus. De bynaam Colurna, een woord dat by Vrr- GILIUS van den Hazelaar, by FesTùus van den Kornoelje - Boom afkomftig fchynt te bete. kenen, zou, wanneer de Bladen zo als in de Indifche Hazelaar by SEBA zyn, in de laat- fte zin hier te pasfe komen. Doch, hoe kan dic ftrooken met de zeldzaame kleine Hazel. nooten-Boom „ die van Konftantinopolen , nu omtrent twee Eeuwen geleeden, in Ooftenryk overgebragt was , zo CL usius meldt, zynde deszelfs Vrugt zeer in achting aan ’t Turkfe Hof, als een Lekkerny ? OR Die Heefter groeide zelden meer dan een Elle hoog, draagende , op dunne Steeltjes , zeer Lugdh, 31. Corylus Byzantina. HPRM. Zurd), 191. SER. Mus. 1. T. 27. f. 2. Avellana peregrina humilis. GC. B. 413. Avellana pumila Byfantinae CLUS, Hij. I. pe 11, Panu, p. 120. II, DEEL: VL, STUK) âio EEFNHUIZIGE HEESTERS. IL zeer dikke en groote Hulfen sin veele dikke Ariel en lange Slippen verdêchd, van âgteren ook Hoorps veele korte byhangzels hebbende. Deeze Hul- STUK, … fen waren van buiten zeer hard en fuuw, van ge binnen glâd, bevattende eene Vrugt gelyk die der Wilde Hazelaaren , madar- korter en met een harden Dop: zynde die Vrugt door ge= dagten Autheur afgebeeld, Dè Nooten, daar van gezaaid „, bragten hem “Gewasfén voort: die tot eens Mans langte en hooger opfchoo- ten , hebbende Bladen wat larigwerpiger ‘dan de gewoone Haazelaar , doch niet’ minder rim pelig en ook op de kanten Zaagswyze getand, Toen hy; in ’t jäar 1593, van Frankfort ver- trok, bevondt zig daar zulk een Boom, wel- ken hy liet blyven; en die in ’ jaar rso95, zo hem berigt werdt , be geen Vrugt gedragen hadt. | De etn enenmas: leveren verfheide Ge: flagten uit, waar onder hier eerst in aanmet: king komt | CRO TON, In het welke de Mannelyke Bloemen vyf- bladig zyn, met een Cylindrifchen vyftandi- gen Kelk en van tien tot vyftien Meeldraád- jes hebben : de Vrouwelyken zonder Bloem- blaadjes een veelbladigen Kelk , met drie Sty- len die gefpleeten zyn , en een driehokkig Zaad= huisje met enkelde Zaaden, Vee: d M ON 6 TE TI & 24ï __ Veele Soorten komen ’er in voor, waar van HL Br vaN af AFDEELs o : 4 de meêfte Heefterachtig zyn, als ‘volgt. PEA / XIX, (1) Croton met Lancetvormige , effenrandige , srux, gladde , gemarmerde , gefieelde Bladen, L À Croton Dit Gewas , dat men aan de Kust van variega. Malabar. Tsjere- Maram „en in %t Neerduitfch “Ton, Meerling noemt, is onder den naam van Codinho of Dahingora bekend op. Ternate, alwaar het meer groeit dan op Java, in Oostindie. ’t Is een Gewas , meer dan Mans langte hoog , verfchillende door de figuur der Bladen , die in de tamme Soort breeder, in’ de Wilde fmaller en als gekruld zyn. De eerstgemelde ‘munt uit door een fierlyke Marmering der Bladen , welke zig byna eveneens vertoonen, als of zy met ftukjes en brokjes Bladgoud beplakt waren ; gelyk men dit door ’% ge- meene Volk de Maagdepalm tegens een Bruis loft zien doen, en om die reden worden de ‘Takjes van dit Gewas in dergelyke en ande= re plegtigheden , of op Gastmaalen , van de In: diaanen gebruikt : ja hier door ftrekt dit Ge- was op Jäva ook tot verfiering der Bloemho.- vei. Men heeft het insgelyks met Riemnachtige Bla- (1) Croton Fol, Lanceolatis, integerrimis glabris pictis pee _ tlolatis. Syste: Nat, XII, Gen. 1083. pe-634. Weg. XHI.. pe 721 Codigeum chryfoftichum , teniofam 8 {ylveltre: RUMPHG — Amb, IV. p. 65- 68: Te 25-27 Tsjere- Marame Mort, bn VI. p. 10% T. 61, err Fl Ind, Pp, 3934 54 U, DEEL, VL, STUKe 242 EENUUIZIGE HEESTERS. IN. Bladen, die geheel geel zyn. De Bloemen Arp kx zo wel als de Vrugten, komen aan lange Ris- Hoorp- ten of Aairen voort. De Bladen zyn tot STUK, Moes niet: onbekwaam, bevattende een’ Wey- Enkel. EN [ bode achtig Sap; -dât: uit de afgebrokene: Steelen druipt. Zed n Er (2) Croton met fpits Lancetvormige , effen on randige , gefleelde Bladen, die van onde- Kaskarilla, ren Wollig zyn ; de Steng Boomachtig. __Deeze Heefter , door Care sry overvloe- dig opde Bahama -Eilanden-geyonden «en van hem Ricinoides. met Bladen van den. Olyf- Wilg: genaamd „groeit zelden: ter hoogte-van tien — Voeten en heeft langwerpige {malle gefpicfte bleekgroene Bladen, -Dezelve geeft,aan’t end der. Takken , uit zekere: Kelkjes- , kleine zes- bladige witachtige Bloempjes , met:geele. Meel. knopjes. Hy draagt witachtig groener Besfen , in drie Huisjes , van grootte. alseen -Erwt » gefcheiden „ ;welké ieder een zwart: Zaad be- vatten.” Het zoude, volgens. hem.s /t Gewas zyn, dat de zo bekende Cortex Cascarilla uit- levert „ welke» ons uit Peru toegevoerd wordt, at vale ( z) Creton Fol. Lanceol. acutis, integr. petiolatis , fub- ts tomentofis „ Caule Arboreo, Am. Acad, V, paart. Cro-_ ton erettum glabrum Be. BROWN. Fam. 347: Ricinoides El&agni folio, CATESB. Car. Il. p. 46. T- 46.4 PLUM. Sps zo: Te. 240, f‚ 1. Ricino affinis odorifera Fruticofa major, Rosinarini folio „Fr, :tricocco: albido. SROAN „Fam. 44» Hil. 1. pe 133. Te 36. fe Xe Cascarilla MAar. Med, 470. od KE Ar 48 vallende „des Boomachtiger ín Zuid- Amerika Ie ArDEEL. dan op de gedagte Eilanden. | Deeze Bast , die in de Winkels ook wite Hoor. villa en Corten Eleutherië genoemd werdt, is°*®* Monas voor een Basterd - Soort van Kina RAE deiphie. geweest. De Hoogleeraar ST 1ssrRus heeft ‘er, allereerst ‚ gewag van gemaakt , in °t laatst van-de voorgaande Eeuw, Hy hadt ’er iets van bekomen door een. Heer uit Engeland , die hem verhaalde , dat men aldaar hete Schraap- zel daar van onder den Tabak mengde, om ’Cr, in ’t rooken , een aangenaamen Geur aan te geeven, « Deeze: Bast, naamclyk, heeft dit byzönders ‚ dat hy , verbrand wordende, cen fterken Moskeljaat- Reuk verfpreidt.. Vervol- gens ontving hy dien ook. van een voornaam Koopman te Amfterdam , met geen melding van eenig ander gebruik. Naderhand is deeze Bast in Duitfchland uitgevent geworden als een Koortsmiddel 3 doch, hoewel ’er een aanmer= kelyke, verfterkende , de Geeften opwekkende en „Zweetdryvende hoedanigheid in heerfcht , en hy derhalve in fommige Epidemifche Ziek- sten „die uit verflapping en Slymigheid der Vogten -ont{taan , dienftig bevonden zy, kan men. hem echter , in geenen deele , met de Kina gelyk tellen, In Borstkwaalen is deeze Bast, tot verzagting en om de uitloozing te bevorderen, van STaAurtus zeer aangepree= zen. Het voornaam{te en weezentlykfte gebruik heeft ’et ‘men van tegen den’ Buikloop ; inzon- Q2 dêr. IL Deer, VI, STUKe HL 244 EANEO RAE HEESTERS, derheid wanneer die met bloedigen Stoelgang ArpriL. gepaard gaat, en dus werdt toen de Franfchen ; hei STUK. Enkel: broederige. voor eenige Jaaren, in ’% _Hanoverfche zo fchrikkelyk aan den Bloedloop ftierven , byna al de Voorraad, dien men daar van in Holland hadt , tot derzelver Geneezinge gebruikt 3 waar door het Loot van deezen Bast hier ter Stede duurder wierdt, dan te vooren een Pond 11. Croto Benzoës kenzoine was geweest. Sedert is, door nieuwen invoer uit de. Westindiën, deeze Drogery li op den gewoonen Prys gekomen. (3) Croton met Liniaale » Een weinig uitge- gulpte , naakte Bladen ‚ die good geaderd 2e Deeze Heefter, in Oostindie groeijende, ís uit den Upfalfchen Akademie - Tuin door den Ridder befchreeven , als Takken overhoeks ‘hebbende , die enkeld en ruigachtig zyn, aan de toppen met troppen van Bladen ‚ die ge- fteeld zyn en Degenvormig fial, van onderen ruig met roode Aderen, en jong of oud wore derde geheel Bloedrood. Zyn Ed. hadt de Vrugumaaking niet gezien, doch oordeelde, uit de overeenkomst in Gewas en andere opzigten , met de voorgaande Soort , dat dezelve hier bee hoore., Hy zegt, dat CoMMELYN den oirfprong van de Benzoin ‚ ten onregte, van den Boom , (5) Croson Fol, linearibus {ubrepandis , Venis rubris, Aant. 897 Ees = troen- of Limoenbladen , voor den Benzoïn- MEAG MO TR EAS 0 Boom, welken zyn Ed. Laurus Benfoin genoemd , le FDEELe heeft, hadt afgeleid (*). De beroemde Com- “ix. MELYN hadt een Virginifchen Boom, met Ci- Hoorp- $TUKe Mona. Boom opgegeven, en *t is zeker, dat men uit denk de Westindiën ook een dergelyke Gom krygt; hebbende LiNNeus die Soort van Laurier mede voor den echten Benzoïn - Boom gehou. den (f). Uit den bynaam, alleen , zou het Á fchynen , dat het deeze Soort van Croton, of liever dit Gewas, ’t welk zelfs nog niet voor een Soort van dit Geflagt erkend is ‚ zy. (4) Crotòn, met flomp Lancetvormige , Zaags- RG rol0n wys’ getande , gefteelde, gladde Bladen. cafansifs» liu Deeze , uit Zuid- Amerika afkomftig, zou , Karllen- volgens den Hoogleeraar A. vAN RoYeNs, de Gig: Ricinoides met Karftengen- Booms Bladen, van Pater PLUMIER, zyn kunnen, (5) Croton met Lancetswys’ Eyronde , ge- _ v. Paluftre, Ni , hoor. Mons (*) Bentzone Officinarum perperam e Laure Bentzoë deri- vavit COMMELINUs. Mant. 297. Van waar komt die zone gerlinge Spelling , door geen der Ouden voor Bengoën of „Bena zeë gebruikt ? (1) Zo dat die berisping op den Ridder zelf past. Zie zy= ne Mae. Med. p. 66; en vergelyk het gene dien aangaande door my in de befchryving van den Benzoïn- Boom , in ’t Ile DEELS II. STUK deezer Narvurlyk - Hiflorie , bladz. 357 , gezegd is, C4) Croton Fol. Lanceolatis obtufis ferratis , periolatis „gla j bris. R. Lagdb. zor. (5) Croten Fol, ovato- Lanceolatis » Plicatis, fesratis, feae Q 3 ‚ brie, II, DEEL. VI. STUK, 246 Erenuvizice HeEEsTEns, ul. plooide , Zaagswys’ getande, ruuwe Bla- AFDEBLe hae den. Hoorp. Deeze , in Moerasfen te Vera Cruz groei- Kies jende, heeft een flekelige Vrugt, VL (6) Croton met flompachtig Eyronde ‚ effen- Creton À Glatellae he randige , gladde Bladen, de Vrugten ge- Gladbladíi- fleeld, gee Die Boom met Appelbooms Bladen , den Reuk en Bloesfem van Byvoet hebbende; welken de vermaarde SLOANE op zekere plaats van Jamaika overvloedig groeijende vondt, is hier thuis, gebragt. Men vindt het Gewas Heefterachtig Croton by BrowNe getyteld, De Bladen zyn van onderen grysachtig,-en het brengt kleine geen uit derzelver Oelen voort. | vir. 0, Croton met Ruitachtige uitgegulpie Bla- Ts Ue , Keuseide den, bris, Hort. Cliff. 445. R. Lugdb. zor, Ricinoides paluftre , Foliis ‘oblongis (erratis , Frutu hispido,. MART, Cent, 38, Ts 334 (6) Croton Fol. ovatis obtufiusculis integertimis 5 Tavibus, Fruêibus pedunculatis. Am, Acad. V. p. 4o9. Croton fru- ticofum &c. BROWN, Fam. 348, Mali folio Arbor Artemifie gdore & flore, SLOAN. Fam. 139. Hift, II. pe 30. T. 1746 f. 3) 4. RAy. Dendr. or. (7) Croton Fol. thombeis repandis , Capfulis pendulis ‚ Cau= je Herbaceo. H. Ups. 290. Mat, Med. 441. GOUAN. Monspe 495. GRON. Orient. Croton Fol, ovatis, plicatis fcabris &c. R. Lagdh. 532. SAUV, Monsp. 305. Ricinoïdes ex qua pas vatur Tournefel Galloram, TOURNE. Juf? 65se Nisse Afm, de d MET6P Rl lor rt Ik) 247 «den, hangende Zaadhuisjes en een Krui- zt hbs dige Steng. | KIK. Hoorp- Dit is een Europifch Gewas, dat eene ver-srux. maarde Verwftof uitlevert. TOURNEFORT Mona. noemde het Ricinoides , waar van de Tourne. Lis. fol der Franfchen, zegt hy, bereid wordt, Be- ‘halve de gewoone Soort, de Driehokkige Zon= newende van BAURINUS, heeft hy nader- hand nog van eene, die de Bladen langwerpig en Haairig, en van eene, die de Bladen wel langwerpig en Zaagswyze getand , doch niet Haairig heeft, gefproken. Deszelfs voornaamfte Groeiplaats is in Languedok , omftreeks de Stad Montpellier , op woefte plaatfen. By Aix in Provence ziet men ’er ook geheele Velden van, zo GARIDELL getuigt; doch het zal miffchien daar gezaaid worden. Men vindt het Gewas ook in de Oofterfche Landen en zelfs, zo ’t fchynt, in Oostindie. Ten minfte is een Plantje van dien aart, uit het Kruidboek van GARCINS; op Java verzameld, door den Heer N. L, BurMANNUs in Afbeelding gebragt. Uit een ronde Penwortel fchiet het een rondachtige Steng van verfchillende hoogte met Takjes bezet, die meest uit de Oxels der Bladen voortkomen. De Bladen zyn van eene ver- de 1712. p. 337% T. 17, Heliotropium tricoccum. C, B. Pis. 15 3e RAj. Hit, 165. BURM. Fl, an P 3O4e ns 62, fi, Fe Log. deon. 261, _Q 4 IL DEEL. VI, STUU, 248 EenHurzier HEESTERS. as verfchillende figuur, nu breeder, dan langwer : XIX. piger , eenigermaate naar die van. Heemst ge- Hoorp- lykende, bleek groen en als Afchkleurig, zeer ea , lang gefteeld, De Bloemen maaken Trosjes ì sor e en uit, voortkomende aan de Takken , en be- {taande uit onvrugtbaare en vrugtbaare Bloemp- jes , beiden met de opgegevene bepaalingen van dit Geflagt overeenkomftig. De Kelk en Bloem is, vvfbladig : de Meeldraadjes , agt in getal , zyn , even als in de Enkelbroederige Planten, te famen gegroeid, Het Vrugtbegin= zel wordt een ronde knobbelige Vrugt, donker groen met witte Puistjes , in drie hokjes ver- deeld, die ieder een rond wit Zaad inhouden, Zy zit met haaren Kelk aan een taamelyk lang Steeltje, zo dat , wanneer de eerfte of Man- nelyke Bloemen , die aan den top van het Trosje zitten, afgevallen zyn, dit Steeltje zig ombuigende; de volwasfen Vrugt aan de Tak- jes op zulk eene manier hangt, dat veelen zig. verbeeld hebben, dat de Bloemen en Vrugten van dit Gewas op afgezonderde Stammetjes voortkwamen. De Franíchen noemen het, moog- dyk om dat het naar de Nagtíchade gelykt ; Maurelle. pe Tour- In de Geneeskunde is hetzelve van weinig nefol, of geen gebruik; dan mooglyk uitwendig; alzo het Sap een zuiverende kragt heeft. Het is de Grondflag van een voornaame Verwftof; welke echter niet, gelyk LrMeERY en Po- MET gefchreeven hebben, uit de Vrugten , maat \ TE DRE M on: Oo-I 14 249 \ maar uit het Loof van dit- Kruid vervaardigd, Ue wordt. Men gebruikt de geheele Plant, die A“D3EL. in de Nazomer wordt ingezameld , den Wrtriaorn: tel alleen wegfinytende, en ‚ na dat dezelve in*T9E- een Molen is gekneusd of fyn gemalen, wordt sa, Marant ‘er het groene Sap uitgeperst , door middel van een Werktuig, dat naar een Boekbinders Pers gelykt. Lappen van oud Hennipdoek , ‘hier toe in menigte vergaderd , worden. dan, een en andermaal , in dit Sap geftoken , zo dat zy van ’t zelve wel doordrongen zyn; ’t welk door Vrouwvolk in een foort van Wafchtob.= bens gefchiedt. Zy leggen dan die Lappen, in de Zonnefchyn , op een Haag te droogen. Vervolgens een Kuip hebbende met Pis , waar in men zekere veelheid levendige Kalk finyc, worden die Lappen in menigte op een Houten Roofter daar boven gelegd, om den fcherpen Damp te ontvangen , die dezelven paarfchach- tig blaauw maakt. Dit gelukt zelden in eene reis: men moetze,’op nieuws gedroogd zvnde, nog een en andermaal in het Sap fteeken, en dan wederom over gezegden Damp leggen, tot dat zy de vereifchte Kleur aangenomen heb- ben, Grand-Galargues, een Dorp in Langues dok, vyf Mylen van Montpellier , is lang de voornaame en byna de eenigfte Bereidplaats ge- weest van deeze Verwftofte (*). Dee. (*) Zie het Vertoog over ’t maaken van de Tournefol in Vrankryk, door den Heer MONTET, uit de Jem. de P-Acad, de Paris , de 1754, vertaald overgebragt in het IX, DEEL der Uitgez. Werhand, p. 271e 105 _ MN. DEELe VI, STUK, 0 pn AFDEEL. XIX. Hoorp- STUK. Het Lak- Hoes. 450 EENHurzice HEESTERs, Deeze gekleurde Lappen, ons van Cette aan de Middellandfche Zee onder den naam van Fournefol toegebragt, zyn, een reeks van Jaa- ten „ door de Noordhollandfe Kaaskoopers in menigte gebruikt , om de ronde Zoete Melks of zogenaamde Edammer Kaazen, van buiten , daat mede te beftryken, en dus daar aan een donker paarfche Korst te geeven. Dit maakt deeze Kaazen , na dat zy afgefchraapt zyn , fraay voor ’t Oog, en zou; zo men zig ver- beeldt, ook dienen tot derzelver duurzaame heid; fchoon het binnenfte daar van, oogfchyn- lyk , niet aangedaan wordt. By myn geheugen zyn deeze Lappen zo duur geworden, dat ge= zegde Kaaskoopers zig van Brafilie of Fernam- bucq en blaauw Hout ten dien einde begon- nen hebben te bedienen; als waar van het Af- trekzel dergelyke Kleur uitleverde. Of die. duurte door een mindere inoogfting van ’% ge- zegde Kruid, ’t welk, in ’t wilde en maar op fommige plaatfen van Languedok en Provence groeijende , mooglyk meerendeels verbruikt zal zyn, dan door een andere befteeding van deeze Verwftoffe ontftaan zy, is my duifter. De Franfchen hebben zig wel verbeeld , dat het Laknoes, *t welk zy Pierre de Tournefol noemden , door de Hollanders , van wien Zy dat ontvingen , van gezegde Lappen of van de Verwftof , daar in vervat ‚ gemaakt werde, By fommigen wordt dit , niettegenftaande zy erkennen dat de bereiding van het Laknoes nog een NECOUN O0 TE TK BIEN. een Geheim is, volkomen vastgefteld (*). On- LILA dertusfchen is En Verwftof reeds lang in me- AD nigte hier vervaardigd; zo dat zulks naaùwlyks HooFpe oirzaak fchynt te kunnen geweeft zyn , van*TUÉ- gezegde duurte; Men wil, dät van de Tour- aise” nefol ook gebruik gemaakt worde om den Roo. den Wyn te kleuren en miffchien gefchiedt dit daar mede in Vrankryk zelf, Men zegt, dat dergelyke Lappen, met Con- chenilje gekleurd, ons ook wel uit de Levant, onder den naam vân Tournefol, worden toege- bragt. Zy heeten in % Italiaanfch Pezzetta , in ’t Franích Bezette , of liever Bellette, in ’t Hoogduitfch Farb- oder Schminkfleeklein of Spa- nifcher Flor; alzo menze tot Blanketfel bezigt, Daar zyn roode van en blaauwe, die. dan ook diepen kunnen om een Kleur te geeven aan de Liqueuren en Pottagiën. De beften komen uit Turkye (f). Mooglyk zyn het deeze of dergelyke ‚ waar van GARIDELL, hoewel zeer verwardelyk, Ípreekt ), (8) Cro- (*) Zie BOMARE Woordenboek ‚op't Artikel van Tournêfol 3 als ook LINN. Mfat, Med, waar hy zegt , Lacmus fúceus Tors nefolis , en ’t gedagte Vertoog. | (Ì) TRiLLERI Zhes. Mledicam, Francof. 1764. p. 34. Sub nomine Tornafolis rubra 6 coerulea. Conditoribus, (zegt hy) Coquis atque Coquabus, ad Gelatinas tingendas: Liquoe refque inficiendos urilitatem fuam dant ; dicant , confecrant, (J) Le Tournelol qui eft en petits pains cubes,qu’on vend chez ‘nos Droguiftes”, eft-tird. des Gousfes du Fruit de cetre Plante. Le Tournelol nous, eft aporté d'Hollande ou, on le prepare, Onen teint auli des vieux Linges, qu’on pre- pe Ile DEEL VI, STUKe 252 EENHUIZIGE HEESTERS, HI _ (8) Croton met langwerpige Zaagswjs’ getan- ATD de Bladen, die aan het Voetje twee Klie- Hoorps ren hebben, en ongefteelde Vrugten. STUKe ' vur. (9) Croton met Hartvormig Eyronde , van lada” onderen Wollige , effenrandige een wei- ns nie setande Bladen. IX Deeze, uit Amerika afkomftig, bevondt zig Argenteum.. Verzilverd. in de Europifche Tuinen, de voorgaande grocit op Jamaika. | . X. (10) Croton met Ruitachtig geronde, weder- Scherm vadis cgefbiafte , fevrandige, gladde Bla- gende, den. De Heer Os Beck nam deeze in China, doch zeldzaam, op vogtige plaatfen waar. Het js, zegt hy, een kleine Boom, in ’t Chineefch O-ka-o genaamd, en in ’t eerfte aanzien naar den Europifchen Ratelaar gelykende. Hy groeit zeer pare dans les Pays feptentrionaux , dont on fe fert pour don- ner cette Couleur aux Gelées, aux Vins &c. Plant. d’ Aix Pe 403. Á | (3) Croton Fol. obiongis ferratis Bafi biglandulofis, Fruce tibus fesfilibus. Am. Acad. V‚ p. 409. Croton minus tricho= tomum fubhirfutum &€, BROWN. Fam. 346. {9) Croton Fal, cordato-ovatis fubtus tomentofis integris fubferratis. H. Cif. 444. R. Lagdb. zor, (10) Creron Fol. rhombeo-rotundatis utringue mucronatis integerrimis glabris, OsB, Jt. 245. Ricinus Chinenfis Sebifera Populi nigre folio. PET, Gaz 53. Te 34, f‚ 3. Evonymo afie nis Sinarum &c. Prug. Amalth. 76. T. 390. f. 2, Arbor Sebilera Chinenfis Kin-yea, MART, LE COMPTE, AMM Jlerb, M oNorexrá 253 zeer Takkig en ‘omtrent eens Mans langte HL hoog, hebbende de Takken rond en glad, met Dn Knoppen. De Bladen, die ’er overhoeks aan Hoorps ftaan, zyn glad en gelyken naar die der zwar" TUE te Popelieren , vam onderen wat Wollig, endeiptia, met veele Ribben , hebbende lange Draadach- \ tige Bladftcelen. DesBloemien ‚ die geel zyn, ; „maaken Trosfen uit, aan ’t end der Takken, zo wel van Mannelyke als Vrouwelyke Bloes men. De laatften „, zes of zeven in getal, zitten onder de anderen , en hebben een Ey- rond Vrugtbeginzel met drie omgeboogene Sty-= len of Stempels. Geen rype Vrugt hadt hy ‘er van gezien; zo dat hy niet verzekeren kon, of het de Smeerboom is , waar van men in ze- kere Provincie van China Kaarfen maakt, vol- gens Pater pu Harpe. Deszelfs Vrugt ; zegt deeze , is met eene driekantige Schaal bekleed , waar in drie zwarte Zaaden , als Erwten, vervat zyn , die ieder een bekleedzel hebben van Vettigheid als Kaars- Smeer; ope- nende zig deeze Vrugt, in de rypheid, als de Bolfter der Karftengen, (11) Croton met Eyronde gladde, gefpitfle, xr. Crotan Zaag ss °Tigliunm. Purgees 1) Craton Fol. ovetis, glabris , acuminatis ferratis, Caulerend, Arcboreo. Fl, Zeyle 343. Mat, Med. 440. Ricinoides Indica Folio lucido. êc, BURM. Zeyl, zoo, T. go. Pinus Indica na- cleo purgante, C. B. Pin. 492. Lignum Moluccenfe foliis “Malvzr , Fruêtu Avellane &c, C. B, Pine 393. Granum Moe Îuccum. RUMPH. Amb. IV, p. 98. T. 42. Cadel - avanacu. Hort, Mal. Il. p. 61. T. 75, RA], Hiff, 167. 1855, Suppl, Liz 9 666 1 DEEL, Vl, STUK) 854 EENHUIZIGE HEESTERS, u. Zaagswys’ getande Bladen, de Steng Baars ÁrDEEle achtig i Ì “ ° KI ° | HaorDa: tt. rmoem lahlidkes … ki s sr Van dit Gewas is een fraaije Afbeelding; Enhel. Obder de Geylonfche Planten, door den Hoog- broederige.leeraar J. BURMANNuUs in Plaat gebragte Het groeit ook in andere deelen van Oostin- die en is bekend op alle de Molukfe en Am: bonfche Eilanden, zegt Rumreuius, van waar alleen men eertyds de Boontjes , die ’er den naam âan geeven, kreeg, zynde dezelven deswegen Grana Moluccana genoemd geweest, De Portugeezen noemdenze ook:Grain de Ma- luco of Nucleos pineos „ als eenigermaate naar Pynappel-Pitten in figuur gelykende. Onder de Geneesmiddelen zyn dezelvenby den naam van’ Grana Tiglia, in ’t Franfch Grains de Tilli, opgetekend. De Franfchen tellenze on- der de Pignons d’Inde. Is een Heefter (zo gezegde toddae fchryft) met enkelde Stengen zonder zyd- Tak- ken , en Lancetvormig ovaale , taamelyk lang gefteelde, gladde Bladen, aan den top Aairen van Bloemen draagende, vasten twee Takjes van den zelfden: aart. … De „Aairen beftaan bo- _ ven uit Mannelyke Bloemen, van agt Blaadjes en zestien Meeldraadjes , zonder Kelk, Onder dezelven komen de Vrouwelyke voort , die in een veeldeelige Kelk een rondachtig Vrugtbe- ginzel hebben ,_met- drie -Stylen: „wordende een ronde driehokkige Vrugt; 5 welke in ieder hol- Pr j Mem ouk ts a55 holligheid. een glad en glanzig , langwerpig HL Zaad bevat, dat aan de eene zyde bultig, aan A de andere platter is, eenigermaate vierhoekig , Hoorps Afchgraauw met eenige bruine Vlakken, Het°TUKe js een weinig dikker, doch gelykt anders taa- wije melyk wel naar de Steentjes of Nootjes der | Pyrappelen, Dit Zaad bevat, in een dunne Dop ; ECN_ Purgeers witachtige Kern , verfch zynde van een wal- en gelyken „ fcherpen Smaak „ den. Kecl btanden- ‚de als men ’% inneemt, Um. die reden is het zelfs by de Indiaanen veel buiten gebruik ge- raakt, die naderhand begonnen hebben de Wortelen in te neemen van het zelfde Gee was. HERMANNUS getuigt by Ondervin- ding, dat ieder Grein wan de inwendige zelf- ftandigheid één Stoelgang maakt; zo nogthans, dat men er, van drie Grein „ If heeft, Het was meest tot flerke Purgatiën in gebruik , voor Waterzugtige Menfchen , en de fcherp- heid van deeze Zaaden werdt door dezelven onder de Afch te braaden „in Pis of Azyn te kooken, of met verzagtende Pappen in te gee ven „ gemaatigd. De Europeaanfche. Genees- heeren, nogthans , onthouden zig, wegens de onveiligheid ‚ van deeze Purgeer- Pitten, laa- tende het ingeeven derzelven voor de Kwak- zalvers, die den Patient dikwils op de proef zetten , over, BOERHAAVE zelfs, en ande- ren , hebben. dezelven voor Vergiftig gehou- den, De uitgeperfte Olie is uitwendig , om | doof Ie DEEL. VI, STUBo | 256 EENHUIZIGE HEESTEns, ak N door beftryking Afgang te verwekken , van xix, Veiliger gebruik. Hoorp- GRIMMIUS zegt’, dat de Grana Tielià STUK. van Boomen komen, die menigvuldig groeijen Elen “by Colombo op Ceilon , wordende Gajapala genoemd aan de Kust van Malabar. Hy merkt aan , dat binnen in de Picten zeker Vliesje zit, °t welk men ’er uit moet neemen, om dezelven veiliger te kunnen laaten gebruiker. Voorts twyfelt men niet, of het is dit Gewas’, waar van het Hout van Panava komt, dat van ouds beroemd is , wegens zyne Purgeerende kragt, zullende, naar alle gedagten, de boven- gemelde Wortel zyn. Het voert den naam van Lignum Moluccenfe by AcosTa,en heeft den anderen van ’t Maleitfch woord Pana svar ; ’% welk allerley kragtige middelen aanduidt Som- migen, nogthans, fchryven Lienum de Payana. In Europa is hetzelve naauwlyks bekend, xi. (12) Croton- met. Eyronde gladde Bladen, edig geaairde Bloemen , die veeldeelige Stylen- Gladhla- hebben „ welke neergedrukt _ruigachtig dig. zyn: de Steng Heefterachtig. Dee. (12) Croton Fol. ovatis glabris , Flor, {picatis, Stylis multis fidis depresfo - pubescentibus „frutescens. Syst Nat. XII, XIII. depresfo- patentibus. LOEFL. Jf. 234. Jfant. 407. Croton Fol. ovatis glabris, Ramis nudis, Racemis fpicatis. BERG, Phil. Tranfaët. Vor. LVIII. p. 132. Te 7. Croton Fol, fub= ferratis glabris oppofitis fubterminalibus Articulorum. Az Acad. V. p. 410, Groton erettum glabrum &ce BROWN. Jam. 347e a nT / B Me OER Foks das BR N Decze Westindifche of Amerikaenfche gelyke HS veel naar de voorgaande, maar de Bladen zyn Aes gepaard ‚ minder getand, en in ’t geheel niet Hoorp- geribd. De Mannetjes-Bloémen hebben den Te Kelk tienbladig, Schubachtig bekleed, van bin= „Agt nen ruig : den Kelk der Vrouwelyken vyfolas dig;-het Vrugtbeginzel ruig, met drie Stylen ; die in zesfen gedeeld zyn , gekroond. Een fraaije Afbeelding en befchryving daar van , door den Sweedfchen Hoogleeraar Brrarus, is in de Verhandelingen der Koninglyke Societeit van’ Londen, op ’t jaar 1758, aan ’t licht gebragt, (13) Croton met Eyronde, Wollige, Zaag- XI, tandige, gefleelde Bladen, en Wollige Kel. Le ken. rum. La kdrad= gend, De eigehfchap van Een Soort wan Gom Lak” te draagen, die zig als een Knop aan den oir- fprong der Takkenen in de Oxels der Bladen ver. toont, geeft den bynaam aan dit Cêylonfché Gewas, het welk oök valt in andere deelen van Oostindie, Volgens de Waarneeming van Her- MANNUS is decze Lak zeer nde rood , fraaijer en zuiverer dan die, welke men uit Á / | ‘Pes (13) Croton Fol, ovatis tomentofis ferrulatis petiolatis , Calv- ‘cibus tomentofis. Fl. Zeyl, 344. WKicinoides Aromatica Arhor &c, BuRM. Zeyl. zor. T. 91. BURM. Fl. Ind, p. 304: Rici- hus Aromatieus fpicatus , Fol. Cifcee &c. PLUK. Alm 220, RAJ. Suppl. 113 Halecus terreftris, RUMPH. Amb. ui, Ps 197. TA HaTe k R eN Me Dirr, VI. STUK, 253 EENHUizIGE HerSTERS. HIL. Pegu en Siam krygt, en welker verzameling of Arptek bereiding aldaar aan Vliegende Mieren toege- Hoorp. fchreeven wordt (*). De Ceyloneezen verlak- STUK. ken ’er verfcheiderley Rottingjes , Piekfteelen en Mesfen-Hechten mede, zegt die Waarnee- mer, noemende het een Boom. De Land Ha- leky van RuMPHIius, welke men hier toe be- trekt , mag , zo dic Autheur zegt, geenszins een Boom geheten worden, als laag zynde met een Stam van een Been dik en van Gewas als onze Hazelaaren „ draagendeook dergelyke Bla- den, Men vondt ze driederley ; een gemeene, een witte en een ruige, allen in ’t wild groeijen- de. De Vrugten, nogthans, fchynen, volgens Zyn berigt, niet volkomen te ftrooken met die van dit Geflagt. Men maakte , op de Moluk- kes, meest van het Hout tot Sparren of Lat- ten gebruik. De Bast van den Wortel des Ceylonfchen Booms , is Kruiderig en purgee- rende , wordende het Aftrekzel daar van, zo wel als dat der Bladen , in Melk of heet. Wa- ter, ingenomen en'dan dikwils een geweldige Ontlasting maakende naar boven of beneden. XIV. (14) Croton met Laneetvormig Eyronde , ruu- Croton Balfamifee i WE sz Falfeageel (*) Zie dien aangaande myne bedenking, in het, DEELS vend, ‚ STUK , van deeze Natuurlyke Historie , bladz, s21. ale waar mooglyk , met de Gom Lak van Bengale en Ceylon, deeze wordt bedoeld, | (14) Creton Fol, ovato-Lanceolatis integerrimis „ fcabris, fubtus tomentofis. Jant, 125. Croton Fol, Lanceolatis &c. JACQ: Armer, Hift, p, 2554 Te 172e f, 3o [ MES OREN On Kir Herck ve 455 / we , effenrandige , van onderen Wollie UL _ Bladen. ÄFDEEL, XIX, cintk Hoorp- De Heer JacQurnN vondt deeze Soort me- spor, nigvuldig. op Rots- en Steenachtige plaatfen aan Aronadehs den Zeekanr , op de Eilanden Marteniquc en P Kurasfau. Het was een Takkige zeer welrie- kende Heefter, van drie of vier Voeten hoog , overal met een digte geelachtige Wolligheid be- kleed, en uit ieder afgebroken deel een dikken Balfem , Drupswyze , uitgeevende. Dezelve hadt de Bladen van boven groen, van onderen Tos, twee of drie Duimen lang. Aan ’t end der Takken kwamen Aairtjes voort, van kleine wit » te Bloempjes. Die van Martenique, het noe- mende Kleine Balfem , destilleerden uit het Loof met Brandewyn een Geeftig Voet, by hun over Tafel in gebruik en Eau de Mantes genoemd wordende, (15) Croton met Hartvormige ruuwe , eeniger- maate Zaagtandige, gefteelde Bladen; de 4 A xv. Crater rom atis CUM, /Ö ij) 6 Steng Boomachtig | | Kniderie. Deeze, op Ceylon waargenomen door He r- MANNUs , was maar een Boompje, ’t welk ook boel | een (xs) Croton Fol. Cordatis fcabris fabferratis petiolatis, Cau- te Arboreo. Fl. Zeyl. 345. Ricinvides Arbor Aromatica Cir= caz foliis media. BURM. Zeyl, 202. Arbor Zeylanica acris Laccam fundens media. HERM. Zeyl, 46. Halecus Littoreas RUMER. Amb. Il. p. 196. T, 126. BURM, Fl, Ind, p. 30e R 2 IL. DEEL, VE. STUK, 860 EENHUIZIGE HEESTERS, nr, een Gom-Lak uicleverde, Het droeg lange Bloem „ArpreL. Aairen. De Strand-Haleky van Rumruius, Hoorpe hier thuis gebragt, maakt een veragt Struikach- STUK. tig Gewas, op de Amhonfche Eilanden, uits 5 BER hebbende Besfen of Vrugten, gelyk die van den Wonderboom , in drie-en verdeeld. Op Ceylon heeft het Loof een fcherp Kruiderigen Reuk. dons __k16) Croton met Hartvormige effenrandige buonile. ruuwe, eenigermaate gehaaïrde , van on- pb: deren Wollige Bladen; de Steng Eat achtig. Dit gelykt eenigermaate naar het Molukkifche , doch heeft de Bladen geenszins van boven Wol- lig noch uitgegulpt aan den Rand. Het grocit in de Westindiën. rd gahad (17) Croton met byna Hartvormige gekartel Ricinokare de Bladen ; de Bloemfleeltjes Tropswyze kruidig. tegen dezelven overs de. Steng Kruidig. Dit Surinaamfche heeft den bynaam van eenen Geflagtnaam, door BOoERrRHAAVE gebezigd, die de geftalte van de, Vrugt aanduidt, DeSténg [ Ket 18 (16) Croton Fol. Cordatis integerrimis fcabris fubciliatis, fubtus tomentofis; Caule Fruticofo. „Am, Acad. V. p. 410. Croton Fruticofum minus, Fol, villofis Cordatis &ce BROWN. Jam. 347. (17) Craton Fol, fubcordatis crenatis ; bedanbns Raceino- fis oppofiti-foliis ; Caule Herbaceo. Mercurialis Androgyna. Vir. Cliff. 98. R» Lugdbh. 203, Rieinokarpos Americana Flore albo {picato &ce BOERH. Lngdh, Ie P. 254e k M o NOTK E A oÚ2 is een Duim dik, met overhoekfe Takken en_ HL, Bladen; de Bloemfteeltjes daar tegenover , lan- HER ger dan de Bladen, De Tros beftaat uit Mannc- Hooros Iyke en Vrouwelyke Bloemen , wier Kelk drie- STUK bladig, fmal is en wit. (18) Croton met Hartvormige Rondes rtl « XVII. Jol if Ke we, van onderen Wollige Bladen. ne An 7 : che, Terwyl deeze Soort, in ’t byzonder, den by= naam van Molukkifche voert, is ’t zonderling, dat daar van geen Afbeelding voorkomt by RuM- PHIUS, die de Ambonfche Planten zo uitvoerig heeft befchreeven, Men vindtze Molukkifche tweedeelige Ockernoot , by den Hoogleeraar J. BURMANNus, getyteld, welke de Ceylonee- Zen zegt zyn Ed., Uitheemfch Kaekuna noe- men. Dezelve draagt Vrugten grooter dan Wal- nooten., hebbende een Bolfter, een harden Dop en een Kern , waar uit men veel Olie haalt. Aar de toppen der Takken komen lange getakte Trosfen van Bloemen, die een ruigen Kelk heb. ben met vyf Bloemblaadjes en omtrent zeventien Meeldraadjes: doch de Vrugt kennen wy niet, zegt LINNZEUS, (19) (18) Croton Fol. Cordatis angulatis fcabrie, fubtus tomene tofis, Flier, Zeyl. 346, Nux Juglans Meludehih bifida, Bragg, Zeyl, 170. ‘ R 3 Bl, Da3Le VI, STUE 962 EENHUIZIGE HEESTERS, ul, (19) Croton met langwerpig Hartvormige, ef- a fenrandige, wederzyds Wollige Bladen, Hoorp« de Takjes met een dikke Wolligheid, XIX, Deeze , een Heeftertje dat op Jamaika is waar- deelteig genomen door Doktor Browne, heeft de Tak. ken met een zo digte Wolligheid bezet, als het Kruid, dat men Phlomis noemt, en deeze Wol- ligheid. beftaat.uit dergelyke gefteelde Sterretjes, als door my aan de Blaadjes eener Soort van Wollige Nagtfchade, in myne Plant-Verzamer Ee ling berustende, waargenomen en door het Mí- mm. D, iv, kroskoop afgebeeld is *, Hier zal waarfchynlyk STOK eb die Wolligheid van eene geelachtige Kleur zyn, 22e XX. Fie. z, xe (eo) Croton met driekwabbig Piekswys Lan- En -_eetvormige getande Blaáen. Pehl: ne Ue dig. Hier is de Malabaarfe Ricinoides van Surate- _te, uit het Kruidboek van GarciN, welke echter de Bladen ongetand heeft, als eene Ver- fcheidenheid door den Hoogleeraar N, L. Bur- MANNUS,. die ’er de Afbeelding van geeft, t'huis gebragt (*). (21) (1e) Croton Fol, Cordatis oblongis integerrimis, utrinque zomentofis , Bamuiis denfius tomentofis. Am. Acad, V. pe. 4ie. Croton Fruciculofum et ciliofam &c, BROWN, Fam, 347. N./3. (zo; Creton Fol. trilobaehaftatis lanceelatis dentatis, Ricie nus afpertor Alcee Venete foliis aliquatenus accedens, PLUKe Alm. 320. T. 220. f. 2, C*) Bua. Fl, Ind, p‚ 305. Te 63 É. Lo À ‘ Ma.N- OT. ET, As 263 HIL | ÄFDEELs (er) Croton ele ftemp gekartelde Bladen , de Hen. onderften vyf-, de bovenysen driekwabbig, srux. Deeze bevondt zig in de Tuinen van Eutops. zk. Het is een Kruidig Jaarlykfch Gewas, waar van Gökwabd. de Heer MAR TIN een fraaije Afbeelding ge ge- geven heeft. (az) Croton met yyf- en driekwabbig gepalm- xx. de , Doornachtig gekartelde Bladen, de lien Bloemen ongefteeld langs de Takken ver- fpreid. Hier behoort de Ricinus van Madrasf, met vyfdeelige harde Bladen, die aan de kanten ge- doornd zyn, van PLUKENRT afgebeeld. (23) Croton met drievoudige Zaagswys’ getan- XX: de Lancetvormige Bladen, | dend: Deeze Soort heet Brandende Ricinus, die driebladig is, met Hennipkruid-bladen, by dien zelfden Autheur, Haare Groeiplaats is, gelyk die der voorgaanden, in Oostindie. | Nog (z1) Croton Fol, inermi-ferratis , inferioribus quinquelobis, fuperioribus trilobis. H. Clif. 44s. R. Lugdb. zor. Ricinoie des Herbaceum Fol, trifidis S, quinquefidis & Serratis. MART, Cent, 46, Te 46. (22) Crotan Fol. palmatis quinquelobis trilobisque {pinofos ferratis , Flor, Cauli adfperfis (ubfesfilibus. Fl, Zeyl. 238, Ricinus Maderaspatanus 8ec. PLUK. Alm, 320. 1 Tos. fka (23) Croton Fol. ternatis ferratis lanceolatis. Ricinus urens Cannabinis foliis, triphyllos ex Maderasparan, PLUK. Alm, 320. T. 120, fe 6. R 4 1, DEEL. VI, STUKe UL ÄFDEEL: bXIXs HaoFD= STUK. Er kel. hroederige. 264 EENtuizick Heesters, Nog vier Gewasfen, dic onder den naam van Croton door den Heer N. L. BurRMANNUS voorgefteld , en waar van twee door zyn Ed. afgebeeld zyn, heeft LrnNaus, misfchien wegens de onzekerheid der Vrugtmaaking, niet erkend of aangehaald. Deeze waren cok; zonder ‚naam, van Java over gezonden, Het zelfde, Ì dat meer verwondering baart , heeft plaats om- trent vier Westindifche Soorten die door den Heer JACQUIN naauwkeurig waargenomen zyn, in de frisfche Planten, omftreeks Katha= gena groeijende, doch waarvan de. Vrugt niet wordt befchreeven, Allen ‘waren die Heesters achtig en de vierde , genaamd Croton lineare, neemt zyn Ed. voor het naar den Wonderboom gelykende ; welriekend, Heefter-Gewas, imet ‚Rosmaryn-Bladen en eene driezaadige witachtige. Vrugt, dat de beroemde SLo ANE-op Jamaika gevonden heeft, aldaar Wilde of Spaanfche Ros- maryn genaamd, Onze Ridder hade hetzelve betrokken tot den Kaskarille- Boom, die thans de tweede Soort uitmaakt van die Geflagt. zi CUPANI A. De Kelk is dricbladig , zo wel in de Mannely- ke als Vrouwelyke Bloemen; hebbende de eer- {ten vyf Bloemblaadjes en vyf Meeldraadjes, de Jaatften drie Bloemblaadjes , een driedeeligen Styl , een driehokkig Zaadhuisje en dubbelde Zaaden, Ee baie | Van ì Ed | doch „thans ‘hier t'huis gebragt volgens de Af- NE OEN: GLE KS EA 265 A Van dit Geflagt is maar ééne Soort bekend Hls (1), welke in Zuid-Amerika groeit , zynde voor- rt an heen tot de Vyfmannigen betrokken geweest , Hoorp- STUK. beelding van PruMmrer. Deeze Pater noemt cusania het Gewas Cupania met Karftengen-Bladen, en fmericana. eene Fluweelige getakte Vrugt, Dit wil zeg- kaanfche, , gen, dat de Vruet-Trosfen uie Trosjes famen= | gefteld zyn, iet is een groote Boomachtige Plant, met enkelde Takken, die den Geflagt- paam naar een Tcaliaanfchen Pater CUPANI, door wien in ’ laatst der voorgaande Eeuw een Lyst der Planten van Sicilie aan ’t licht gebragt is , heeft bekomen. TATRO PHA. De Bloemen hebben, in dit Geflagt, zegt de Ridder, geen Kelk. De Mannelyken zyn eenbladig , Trechterachtig , met tien Meeldraad- jes, beurtlings langer en korter: de Vrouwely- ken vyfbladig en gaapende, met drie gegaffel. de Stylen „ een driehokkig Zaadhuisje en en- kelde Zaaden. Tot hetzelve behooren agt meeftendeels Ame= rikaanfche Soorten, die byna allen Heefterach- tig zyn en hier volgen. (@) Ja: (1) Capania. Syft. Nat, XII, Gen. 279. ps 636, Veg. XIlL. pe 722, Cupânia Caftanez folio, Frutu Sericeo & Racemofo. PLum. Gen. 45. lo. 110. Cupania Arcborea Fol, oblongis , crenato- -ferratis-&c. BROWN. Pam. 178s Rs El. DEEL, Vie STUKe I. 266 ErNnuHvizick Hees Tens, (1) Jatropha met vyfdeelige Bladen, de Kwab- ben Eyrond en onverdeeld , met Takkige geklierde Haartjes, Van dit Gewas vindt men verfcheide Afbeel- Jatropba dingen en het ís in de Europifche Tuinen be- ere kend. Juffr. MerraN hadt hetzelve te Suri- pame in ’t wilde gevonden , groeijende agt Voeten hoog. De Bladen, naar die van ’ Vyfvingerkruid gelykende, waren rondom be- zet met kleine geknopte Haairtjes , wordende aldaar tot Purgatiën en Klyfteeren gebruikt : men gaf ook het Afkookzel aan de genen die de Beljak, zekere Landziekte in dat Klimaat, hebben. Het groeit mede in andere deelen van Amerika, en wordt als een Wonderboom, die overblyft, met paarfche Bloemen en Luuiskruid- Bladen, door CoMMELYN voorgefteld, Som: tyds komen de Bladen driekwabbig voor , fom- tyds vyfkwabbig, gelykende in’t algemeen naar die van den Katoenboom, en TOURNEFORT bragt het Gewas in zyn Geflagt van Ricinoi- des, om dat het zweemt naar den Wonderboom, Âan-= En (1) Fatropha Fol, quinquepartitis, Lobis ovatis integris „ Setis Glandulofis tameofis. Sy/2. Nat, XII, Gen, 1o84. p. 636. Weg. XU. Pp. 723: R, Lugdb. 202. Jattopha humilior 8c. BROWN Jam. 348. Ricinus minor Stuphifagrie folio &c. SLOAN. Fam, ar. Ef. LI. p. 129. T. 84. Ricinus Amer. p€- tennis &c. COMM. Hort.I. p. 17. Te 9. MER Sur. T. 38. Ríe cinus Indicus Pilofus &c. PLUK. Phyt. 56. £, 2, & T, 220, f. 4e Ricinus Americanus Folio Staphifagrie, C. B. Pin. 432. s18. Ricinvides Amer, Staphifagtie folio, TOURNF. Jrffe Pp. 566 DE GEN Orr Kr Ap 267 „Aen de Vrugtmaaking heeft de Heer IL D. van Roven, Hoogleeraar te Leiden, het bn | volgende waargenomen. „‚ De Mannelyke Bloe- Hoorp=. «> men hebben een Bloembekleedzel, dat ten ° 795 „, halve in vyven gedeeld is, met Lancetvor- dejpbia. > mige, gehaairde ,’ {pitfe Slippen : de Bloem ‚> Roosachtig , gaapende, beftaat uit vyf rond- „> achtige Blaadjes, van binnen bol, van bui- „> ten hol en dusomgeboogen; het Honigbakje ss uit vyf Kliertjes, die in den Stoel ingeplant 5 zyn. ’t Getal der Meeldraadjes is tien, die Elsvormig zyn, ín ’t midden digt aan elkan- der; waar van beurtlings vyf korter dan de Bloem en regtopftaande. De Meelknopjes se. Zyn rond en kunnen draaijen. Van den Styl s, is een flaauw bewys, De Vrouwelyke Bloe. ze, men, an tzelfde ERE met de Manne: s Iyken, hebben Kelk (*) en Bloem eveneens 8 „> met eén rondachtig red en drie «> gegaffelde Stylen met enkelde Stempels, ‚ Het Zaadhuisje is rondachtig , in drie Hol- Een verdeeld , die ieder een enkeld Zaad, »> dat byna rond is, bevatten.” (a) Jatropha met effenrandige Eyronde Bla- Balsa. den, die eenigermaate getand zyn. Moluceana, Molukkie Defre. (*) De helft der Soorten van dit Geflagt, naame!yk de vier eerften, zyn gekelkt ; ’t welk tegen de Kenmerken firydt 3 maar het zal, geloof ik. zeggen willen, dat de Kelk niet behoort tot de Kenmerken der Jatropha, (2) Jatropha Fol, ovatis integerrimis fubdentatis, Fl, Zeyl, 340 H. DEEL, VI. STUK: N 268 EENHUizIGE HEESTERS. IL De Molukkifche Nooteboom ‚ met Bladen dk van den Wonderboom en zwart Zaad , door Hoorp: HERMANNUs op Ceylon waargenomen, maakt STUK. deeze uit. ’t Gewas is Boomachtig en ver- fchilt , door vier Stylen te hebben, van de overige Soorten. UI. (3) Jatropha met Hartvormige gehoekte Bladen. Fatropha ele Een geheele Lyst van Autheuren , die dit dige. Gewas befchreeven. hebben „ is door den be roemden SLOANE te berde gebragt, Hy telt ’er. onder de Noi de Medecine van RocnerorT, zeer gemeen zynde op alle de Ffanfche Eilan- den in de Westindiën , en aldaar groeijende aan een Boompje, ’t welk men ’er doorgaans tot Haagen om de Tuinen en Wooningen ge- bruikte. Het groeit, zegt die Autheur, als men het niet verhindert, tot de hoogte van een gewoonen Vygeboom , waar van het ook de figuur heeft. De Bladen, van agteren tond, loopen in drie Punten uit. ’t Gewas is zeer Takkig , doch week van Hout, en geeft een Melkachtig Sap, dat het Lywaat bevlekt. Zelfs doet 343, Nux Moluccana , Folio inftar Ricini, Semine nigro. 'HERM. Zeyl. 34. BURM, Zeyl, 170. BURM. Fl. Ind, 306, (3) Fatropha Fol. Gordatis angularis. H. Cliff, 445. Mat. Med, 439. Re Lugdb. 1o2. yatropha aslurgens Ficus folio, Flor. Herbaeeo./ BROWN, Jam, 348, Ricinus Amer. major Seminenigto. G. B. Pin, 432, Ricinus Ficus folio &c, SLOAN. Fam, 4D. Munduy Guacu. MARCGR. Bras. 97. BRM. El Ind. p. 3c6. Ricinoides Ainer, Gosfypii folio, TOUBRNFe Jafiy 566 eN ME YTOMEN Nh OCUE KEU W iks 269 doét ‘het Regenwater zulks, dat van de Bladen He _ op de Kleederen druipt. In de Helmftadfe Tuin ÎFQEELe hadt die Melkgeevende eigenfchap , mooglyk #oorp 4 wegens de gedwongen groeijing, naauwlyks°TUEe plaats in de Heefter, dien wylen de Hooglee- lbh raar HersTER onder deezen naam was toege- zonden , komende met de Afbeelding van Piso anders zeer wel overeen (*). De Groeiplaats van deeze, die Curcas , vol- Pargeer- of gens den Amerikaanfchen naam , gegigteld wordt ‚BES is ook aan de Vaste Kust van Zuid- Amerika, in Suriname en Brafil. Zy heeft een vyfbladige Bloem die groenachtig geel is met tien Meel- draadjes, en de Vrouwelyke brengen , by Trose fen , Nooten voort van grootte als Walnooten in de Bolfter, bevattende ieder Noot drie zwarte Boonen. Het zyn deeze, welke men in Vrankryk gemeenlyk Pignons d’Inde noemt, of onder de» zelven:begrypt ; in Engeland Pliyfick-Nuts, dat is Purgeer- of Braaknooten, Haar kragt is groo- ter dan die der Zaaden van den Wonderboom , ad - zodanig, dat drie of vier van de witte Kernen, opgekaauwd „ de Maag byna t'onderfte boven keeren. Piso, nogthans , pryst derzelver gebruik aan, in langduurige Verftoppingen der Ingewan- den. ’t Is zeker dat zy, van de binnenfte en buitenfte Vliesjes gezuiverd, zagtelyk gebraden en dan in Wyn geweekt zynde , met eenige Kruideryén veel veiliger kunnen ingegeven wor- den (*) Fanric. Hert. Helmftad, p‚ 2375 Il. DEEL, Vie STUK, * 970 EENHUIZIGE HEESTERS, HL, den, dan raauw. Zo het de Diarak Cofta der ArDEEL Javaanen is, gelyk de Hoogleeraar N. L, Bure Hoorp- MANNUS ftelt; dan zoude, volgens het Berigt ; STUK. aan zyn Ed. gezonden, een halve Boon daarvan tal naar boven en onderen werken. De Olie, die ’er door de Amerikaanen uitgepetst wordt, is tot ùitwendige beftryking der Lighaams, en om koude Zwellingen te doen verflaan, ùitmunten- de. In alle foorten van Waterzugt het Lighaam daar mede beftreeken' en dan eenige Pruppeltjes ingenomen zynde, maakt zy Ontlasting en dient dus ook tegen de. Wormen in Kinderen, en tot zuivering van Huid-Zeer. Men gebruiktze eche ter meest om in de Lamp te branden en tot an= dere Huishoudelyke Zaaken. hb robe (a) Jatropha met veeldeelige gladde Bladen en meleifida. fyn verdeelde Borftelige Stoppeltjes. ige. Van deeze Soort ,daar de beroemde BREYN flegts de Afbeelding van een jong Boompje van gegeven hadt, is de Geftalte volkomener voor- gefteld door den kundigen DiLLENitus;, die echter ten onregte de Amerikaanfche Ricinoides van TourNeEFoRrRT met Luiskruid-, zo wel als (4) Fatropba Fol. multipartitis lavibus, Stipulis Setaceis multifidis. H. Cliff. 445. R. Lugdb. zoz, Jatropha asfurgens Fo!iis digitatis. BROWN. Pan. 348, Ricinoides Americanus, tenuiter divifo folio, BREYN Cent. 116. T. 52. SLOAN, Jans. ao Ray. Hijl. 167. Moris Hifl. III, p. 348. S. 10. Tea. PE uit. Avellana purgetrie, C. B. Pin 418. Manihot folio tenui- ter divifo. Din Elth. 217 T. 173. f. 913, Ricinoides Arbor Americana muitifido folioe TOUKNE. Jn/?, 566, MON @ !1,K 1, As ai als die met Katoenbladen, daar toe betrekt. Het HL is de Boomachtige Amerikaanfche Ricinoides met Ane veeldeelige Bladen, van ToURNEFORT }Hoorp- welke , in ’t Fransch , Medicinier d’ Espagne STUE geheten wordt, en wiens Vrugten Purgeerende PRA Hazelnoaten of Karftengen, door de Autheuren, getyteld zyn, om dat zy naar dezelven gelyken. Men rekentze voor de derde foort van Purgeer- Nooten of Pignons d' Inde, by fommige Genees= heeren Ben magnum genoemd geweest, en van niet minder geweldige uitwerking dan de voor- gaande, Tien of twaalf Bladen van dit Gewas, in het Nat van een Jonge Haan gekookt, maa- ken hetzelve zagtelyk purgeerende, Men kan het eigentlyk geen Boom noemen , zegt DILLENIUS, hoewel de Stam dikwils opfchiet tot agt en meer Voeten hoogte. Pru- MIER geeft 'er maar de helft van die grootte aan „ en zegt dat de Stam ongevaar een Arm dik is, loopende aan ’t end in eenige lang gefteelde Bladen uit die fomtyds wel een Voet breed zyn doorgaans in negen flippen, en deeze wederom Vinswyze verdeeld. De Kleur is van boven donker , van onderen Zeegroen , met witte Rib. ben of Aderen. Bloemen bragt dit Gewas jaar- lyks in het Broeihuis van den Elthamfchen Tuin aan Kroontjes voort, van eene hoogroode Kleur, vyfbladig , in eene cenbladige Kelk vervat en lang gefteeld, doch onvrugtbaar ; komende in het Kroontje , aan de Mikjes der Bleemfteeltjes , eenige weinige ongefteelde Vrouwelyke vrugt- baare î IL, DEEL. VI, STUX. Paed 572 EeNnHúizice Heesters „HL baare Bloempjes voort. De Vrugt is, naar uit de de Westindiën overgebragte Nooten „ doof Hoorp BREYN naauwkevrig afgebeeld en befchreeven; Te Zy hebben de grootte en byna de figuur nn ‚s van een kleine Walnoot , zynde rondachtig > met een Puntje, en dus eenigermaate Hart- vormig. Een dunne witachtige weeke Bolfter „ van buiten met Ribben en Aderen doorwe- ven , is in twee Holligheden, zegt hy, ver- deeld, die ieder een Zaad bevatten, dat in Kleur en figuur naar een Hazelnoot of naaf een Karftengetje gelykt. Dit heeft in zyne „ Schil of Dop cen zoetachtige witte Kern.” Anderen merken aan, dat de Vrugt in drie Hol: ligheden , ieder zulk een Noot bevattende, ver- deeld is. Het binneníte en buitenfte Vliesje deezer Nooten heeft wederom de meefte fcherp- heid. Als in de Stam met een Mes gefneeden of gehakt wordt met een Zwaard, of de Bladen afgeplukt, loopt ’er een helder , geelachtig Sap, in overvloede, uit. 93 9% ANC Jatropha met gepalmde Bladen „de Kwabben Ned Lancetvormig, effenrandig , glad. Manick. Dit (s) Fatropba Fol, palmatis, Lobis lanceolatis integertimis levibus. Jatr. Fol. palm. pentadatylis &c. BROWN. Fam, 349. Ricinus minor, Viticis obtufo folio &c, SLOAN. Fam. ar. Hift. Ie pe 130, T. 85. Manihot Indorum, five Yucca Fol, Cannabinis, C. B, Pin, oo, PLUK. Alm. 141. T, 205. f. 1, Manihot Theveti „ Yucca & Casfavi. j. B, Hif?, Il. p‚ 794: MER. Sur. p. 4 T. 4, 5. Arbor Succo Ven@nato, Ra- dice esculentâ, C. B, Pin, s12, TOURNEe Jnfle 658 Té 43% RN AMON 0 Dm: TAN 373 ‚Dit Gewas is zeer bekend en van ongemeen HIL weel gebruik in Amerika; om dat de Ihdiaanen rend Jun Brood , genaamd Cas/ave of Casfgyi , van Hoorp- deszelfs Wortelen bereiden, Alle oude Autheu- 29% ren byna, hebben ’er, als eene groote byzon- rid derheid , gewag van gemaakt , inzonderheid, dewyl het tegenftrydig fcheen „- dat een, Wortel, waar van bet Sap Vergiftig was, een Danae. lyk en ‚goed eetbaar Brood kon uitleveren. ‘Zulks is nogthans door nader onderzoek beves- tigd en thans algemeen bekend. | Sommigen hebben ‚het Yucca geheten, maar flat Amerikaanfche woord -is thans als een Ge- flagtnaam in gebruik, voor geheel andere Ge- _wasfen *. Men noemt het, op de Franfche * zie Eilanden, gemeenlyk Manyoc of. Maniok; by ennen de Engelfchen Mandeoch, en het Brood, dat de Ingezetenen van de Westindiën tot Voedzel ftreke, in ’t algemeen Casf/ave. In Brafil wordt veelal het Meel van deezen Wortel tot de SPYy- zen gegeten, maar in onze Volkplantingen bakt men ’er Koekjes van, en dus heeft het byna den Smaak van grove Biskuic, zynde een niet ongezonde Spyze, … | De manier van.bereiding van dic Brood is duie iegive. delyk afgebeeld door RocuerorT, zo wel Brood, als een Koekje zelf door Juffr. M erran, hoe- danig, ik ’er een heb , dat volkomen rond is, vyfde half Duim in middeliyn, een Kwartier Duims dik, van Kleur en gedaante als ware het van die fyne ‚ foort van Zemelen , welke men Korteling noemt « Nij 8Ce Blo DEEL: VIe STUKe / TI. ÁrDEEL. XIX. Hoorp- STUK. Enpel- bwrogderige, 27/4 EENHUIZIGE HEESTERS, gebakken en‘niet onaangenaam van Smaak. M r- RIAN befchryft omftandig de manier van Be- reiding De Wortels worden geraspt als tot Houtzaagzel , en daar uit wordt het Sap ge- perst, ’t welk Melkachtig van Kleur en van een zo doodelyken aart is, dat het, versch ge- dronken „ Menfchen en Beesten doet fterven. De Indiaanen hebben dikwils daar van gebruik gemaakt, om de wreede Handen der Spanjaar- den te ontgaän , en de Negers doen ‘het nog heden fomtyds uit fpyt of uit fchrik voor ftraf. Een Etmaal geftaan hebbende „ nogthans, of gekookt zynde, verliest het geheel die hoeda- nigheid. Zelfs is ’er, in onze Koloniën, een zoete Soort van Maniok bekend, in wier Sap geen het minfte kwaad fteekt ; zo dat menze ‘er, als de Amandelen, in zoete en bittere on- derfcheidt, wordende de Wortel van de laatst gemelde, wier Sap Vergiftig is, zonder hinder van Viervoetige Dieren ja gebraden zynde van de Menfchen gegeten (*). Waarfchynlyk zal de Grond’ en 'Groeiplaaté, en de behandeling , in dit opzigt, gelyk men hier te Lande met alle eetbaare Wortelen plaats ziet hebben , veel onderfcheid maaken. Men teelt de Maniok zeer gemakkelyk woort , de- wvl alle (tukken van de Takken, in de Aarde geftoken, Wortel fchieten „ en Zy ís ZO vrugte baar , (4 Zie de ekevine van de Kolonie der neee Fepenw. St. van Amerika; Il, D. bl, 617, / MANO IK 1 A 275 baar, dat een Akker, daar mede beplant, wel Ilie zo. veel Spyze uitlevert als zes Akkers met AFPrEbe Koorn, zegt Rocnrrorrt. De Wortels ge- Hooeb- Iyken wat naar lange of Franfche Raapen. Ster Gewas maakt een. kromtakkig Boompje , van zefphian zes tot agt. Voeten hoog, dat in de heettte Klimaaten en vrugtbaare Gronden, binnen twee of drie Maanden, opfchiet, met. een Stam van dikte als eens Menfchen Been, Het is rood van Bast, en heeft Bladen, welke als dic van, de Hennip of‘ als die van de gewoone Pasfics Eoom , Vingerachtig verdeeld zyn. SLOANE heeftze by die van den Kuischboom vergclees ken. Hy zegt, dat de Steng of Stam Wrattige. is, de Bloemen beftaande uit vyf geelachtig witte Blaadjes..De Vrugt, in haar Bolfter vers vat, is driekantig en driehokkig gelyk die van den--Wonderbpom:; ’t welk duidelyk blykt in de Afbeelding, daar. van door TourNEFORT volgens PLUMEIER, Zo wel als die der Vrous welyke Bloemen „ welke aldaar flegts in vyven. gedeeld zyn, gegeven. Linneus merkt aan dat het geral. der Meeldraadjes tien, de Bloem paakt is of zonder Kelk, De Bladen fchynen volgens de Afbeeldingen „ meest in: zevenen verdeeld te zvn. Men vindt ’er ook Boompjes van , die den Bast wit of groen hebben , en deeze leveren wel een fmaakelyk Brood uit, maar de Wortels zyn. zo duurzaam niet als die van de Maniok met-een rooden of Violetten Bast, welker Wortclen tot drie Jaaren goed E je ho ie” ih U bly. II, DEEL, VI, STUK, Pm 276 EeNturzicE Heestens, IL blyven in de Grond, wanneer die Zandig en HEDERLi niet zo vogtig is, dat dezelven verrotten zou- _Hoorps den (*). \ STUK. VL (6) Jatropha met gepalmde Bladen „die effen= Fatropha randig zjn , de middelfte Slippen weder- „Fanipha, . Uitges zyds uitgehoekt hebbende, hoekte, Ë _ De Heer JACQUIN vondt, by Karthagena in de Westindiën, dit een gemeen Gewas te zyn, ’t welk LoerLiNG Jatropha , die Hees- terachtig is en hooger, met een gladde Houtige Steng ‚ genoemd hadt (+). Dezelve groeide aldaar, in belommerde Bosfchen, Rankachtig er naauwlyks getakt, tot twintig Voeten hoogte, altoos flap van Steng. In open Kreupelbosch be- teikte zy maar de hoogte van zes Voeten er kwam dan de Geftalte van de voorgaande zeer naby. Op de Steenen Wallen van ’t Kasteel’ van Boca chica, nà de laatfte verovering doot” de Engelfchen verwoest gebleeven ; zegt hw; hadt hy ze opgegroeid gezien tot een Boompje van agt Voeten hoogte, met een Stam van vier Duimen dik en cen fraaije Kroon. Hier uit ziet men, dat dit Gewas naar de Groeiplaats, geer verfchilt , en nabykomt aan de gewoone | Ma. (*) ROCHEFORT; Hif.. des Antill. p. 39, (6) Jatropha Fol, palmatis , Lobis integerrimis , interme= dis utrinque Sinu lobatis, JZant. 126. JACQ: Amer, Hil, 256. 'E. 162. f. te Jatropha frutescens, LOEFL. Jt, 309. (4) Fanipha frutescens wordt uit dien Schryver aangehaald, doch ik vind by hem Jatropha, z Deel, PLAAT XXXV. tant N DE Ora Oel HEK op Ae et | ‘Maniok, De Wortel was ook Knobbelig als die pe HL der Asphodillen, De Bladen hade het vyfkwab- Ess big, met Steelen van een half Voer lang. Hoorp; Het. droeg losfe Bloemtrosfen met weinige u Vrouwelyke beneden de Mannelyke Bloemen sdipian j allen uit den geelen bruinen groenachtig. De tien Meeldraadjes „ voor de Bevrugting opge- regt, waren na, dezelve verfcheidelyk geboogen, In de Vrouwelyke Bloemen bevonden zy zig ook, doch zonder Meelknopjes. De Vrugt was rond en glad, een half Duim dik „ bekleed met een.wit geftreept Vleezig groen Huidje, waar binnen een driekantig Nootje, bevattende glad * de Eyrondachtige groene of Aschgraauwe Zeaden, Van de Eigenfchappen wordt door den Heer FAcQuin niets gemeld, dan dat het Gewas, vol ware van een Waterig Lymerig Sap, ’t welk den Reuk hadt van Walnooten-Bladen, In de Tuinen van de Havana hadt zyn Ed, een Jatro- pha gevonden met geheel Eyronde Bladen, en op St. Domingo cene met Piekvormige Bladen, aldaar uit Oostindie gebragt, Mooglyk behoo- ren die tot de Tweede en. Derde Soort. (7) Jatropha met gepalmde , getande , gedoorn- VIL de Bladen. eindes En Dee- Brandende. | 0) Jatropha Fol. Palmatis dentatis aeuleatis. H. CHf. 445, Up/. zoo. R. Luedbh. 202. GRON. Virg. 154. Ricinus ‘Tithymaloides Amer, laescens & urens, Comm. Hort, I. p, 19: T, 10. Ricinus laét. Fici foliis, PLUK, Alm. 320. T. 220. f,v3. JACQ: Hori. T. zie S 3 IE. DEEL. VI. STUK, 273 EeNHuizicE HEESTERS. HIL ‘Deeze wordt Brandende genoemd, om dat de AÄFDEEL. Bladen, gelykdie der Brandenetélen , met kleine Hoorp- ftekelige Doorntjes gewapend zyn. Het is de STUK. Melkgeevende en brandende Amerikaanfche rn Wonderboom , die naar het Wolfsmelk gelykt , met Witte Bloemen , door den vetmaarden COMMELYNs in de Amfterdamfe Tuin , afge- beeld en befchreeven. ’t Gewas heeft zyne af- _ komst uit Brafil, De Bloem is naakt , by de Mannelyken in vyven gedeeld, by de Vrouwe- lyken vyfbladig, met tien Meeldraadjes, juist gelyk in de voorgaande Soort was waargenomen door den Heer JACQUIN, die een fraaije Af- beelding van deeze heeft in * licht gebragt. - VII (8) Jatropha, die gedoornd is, met driekwab- Eg bige Bladen en eene Kruidige Steng, Kruidige. pl. xxxv. Kruidige is deeze, om dat zy geen Houtigen Pig. x Streng heeft, gebynaamd, ‘ Zeer fierk gedoornde , brandende, Fusfieuia heet het Gewas by Hou- sTON. Het heeft zyne afkomst van Vera Cruz in Amerika en blyft over in de Winterhuizen, Ik bezit ‘er een Tak van met Bloemen, dien ik, om dat ‘er nog geen Afbeelding van gege. ven was, hier mededeel; waar uit blykt, dat _ pier alleen de Stengen, Takken en Bladfteelen, maar zelfs de Bladen en Bloemen met fpitfe Ste. | kels (2) Fatropha aculeata , Fol, trilobis, Cáule Herbaceo. R. Lusdb. zo2. Jusfieuia Herbecea Spinofisfima urens , Fol, die gitatis 8 laciniatis. HOUST., AMM. Herb, 256. NESBEN OY KT AT 279 kels bezet zyn. Uit een driefprong van lang, U. gefteclde Bladen, die echter byna vyfkwabbig ee zyn , komt de Bloemfteng voort, welke aan Hoorn: t end Troswyze is verdeeld in Steeltjes, met TUE: verfcheide Bloemen. Sommigen derzelven Man- hel nelyk, gelyk de geopende by À, zyn Trechter- hae. in vyven gefneeden, en bevatten tien Meeldraadjes , waar van vyf langere, tot één Lighaam famengegroeid; wyf kortere van onde- ren, uit den Bodem der Bloem, afkomiftig , allen met zeer blykbaare Meelknopjes. De andere Tweeflagtig , gelyk by B, hebben veel fmaller Slippen , en zyn niet ‘Trechterachtig , maar uit= gebreid ; bevattende (behalve de Meeldraadjes , die hier byna even lang zyn,) een ruig Vrugt- beginzel en een Styl, welke in drieën is vere deeld, De Bloemen zyn van buiten ruig en fte= kelig ; de Meelknopjes Tongachtig en twees kleppig , bevattende ronde Stuifmeel. Bolletjes „ door de Mannelyke Bloem verfpreid. RrictiNUS. Wonderboom. In dit Geflagt hebben de Mannelyke Bloemen een vyfdeeligen, de Vrouwelyken een driedee= ligen Kelk, beiden zonder Bloemblaadjes; zyn- de de eerften met menigvuldige Meeldraadjes „ de laatften met drie gegaffelde Stylen voorzien, De Vrugt is, even als in de Croton en Jatro= pha, een driehokkige Noot, met drie enkelde Zaaden. ___Drie Soorten, allen Oostindifche Gewasfen, zyn ‘er in vervat, naamelyk 5. 1) Worse IX, DEEL. Vl StUle 8 { ) slo ErNHUIZICE HEESTERS, ede (1) Wonderboom met Schildvormigs , byna or) Dn 7 8 RIX, gepalmde , Laagswys’ getande Bladen. Hoor p- ved Ö STUK, Deeze groeït niet alleen in Oost- , maar ook Lin de Westindiën, in Afrika en de zuidelyke Rieinus Communis, deelen van Europa; zo dat zy een inboorling Gemeene, fchynt te zyn van alle de Wereldsdeelen. Ru Mm- PHIUS zegt, dat dit Gewas in Oostindie veel kooger groeit dan in Europa, alwaar het nog- thans, volgens GoUAN,eens Mans langte be- reikt. Het wordt aldaar in menigte gezaaid , om de Olie, even als in de Westindiën, alwaar de Negers zig daar van bedienen, om in het Haair te ftryken , tot zuiveringe des Hoofds van’ Ongediert. Hier groeit het ook veel hooger dan in ons Wereldsdeel en fchynt dus de Heete Klimaaten te beminnen. In de Oosterfche Lan- den fchynt het een Inboorling te zyn, en niet onwaarfchynlyk zal de Wonderboom van Jonas zulk eene zyn geweest, Het Hebreeuwfche woord Kikkajoon , hoewel door eenigen voor Klyf, door anderen voor eene Kaauwoerde Plant genomen , kan, volgens het Wortelwoord Kiki, dat (1) Ricinus Fol. peltatis fubpalmatis ferratis. Syf2. Nate XII. Gen. 1085. p. 636. Weg. XIII. p. 723. Ricinus Fol, gelratis Serratis, Petiols Glanduliferis. Hort. Clff. &so. Up/s 289. Fl. Zeyl. 339%, Mat. Ared, 438. Phil Bot, 256- GRON, Orient. 299. KR. Luqdb. zor, Ricinus vulgaris omnium Autho= ram. Ricinus albus & ruber, RUmPH. Amb. IV. p. 92 & 97, ET. 41. Ricinus Gallis Palma Chrifti. Lon Mijl, 392. Jcon. 688 B, Ricinus Afr, maximus Caule Geniculato rutilante. ‚KOURNFE. Jaft. s42. / ( } M"OoiN’ 9 ISRLT Aer 20 dat by de Egyptenaaren nog dit Gewas bete- HB _ kent „ naauwlyks iets anders zyn. De Kerroa SFPEELe of Kerva der Arabieren wordt hedendaags nog Hoorp- bevonden hetzelve te zyn, uit welks Zaad men °TU& in Arabie ook Olie perst, Oleum de Kerva of delphi Oleum Cicinum genaamd. Hier komt by, de é fchielyke aangroejing den Wonderboom eigen, en dat hy in Oostindie dikwils, in ééne Nagt, van zekere zwarte Rupfen kaal gevreten wordt. De Kriftenen en Jooden, in Arabie, evenwel, verbeeldden zig, dat het niet dit Gewas maar een Soort van Kaauwoerde, die groote Bladen heeft en een groote Vrugt, en kort van duuring is, zoude geweest zyn ‚ welke God als een Won- derboom den Profeet befchikte (*), | _Hoe * zy, de Nederduitfche naam is zekerlyk afkomftig van dit denkbeeld; hoewel men het ook Mollenkruid, als tegen de Mollen dienftig, genoemd vindt, Sommigen geeven ’er den naam van Palma Christi, waar van de betekenis nog duifterer is, aan, en de Portugeezen noemen het, in tegendeel, Figo d'Inferno, of Helfchen Vygeboom. Het is, in ’t Engelsch en Fransch , by den tytel van Palme de Christ bekend, en : jn ’t Hoogduitsch noemt men het ook wel Kreutz- baum , dat is Kruisboom. ‚_Men vindt ’er twee Soorten van, een Witte neen Roode, De Steng van beiden is Houtig, maar | t & \ (*) Nierumr Defsript. d'Arabie, Coppenh. 1773 p. 131. DS „Ale DEEks VL. STUK, ee 283 EENHUIzZIGE HEESTERS. „II maar van binnen hol of gevuld met een voos PoE Merg, byna als de Vliertakken, en fpreidt zig Hoorp- opwaards in Takken uit; hebbende een groen- STUK achtige Schors met een Wicelakhidee Waafem , brocht zo dat de Takken zig paarschtig blaauw of ook bruinachtig groen vertoonen. De Bladen, veel grooter dan Vyge-Bladen, zyn aan den Omtrek Vingerachtig ingefneeden , met Zaagswys’ gee tande Slippen , flap en zagt op ’t gevoel, don- ker groen van Kleur, geribd en Netswyze gea- derd , op lange holle ronde Steelen die in ’ midden van het Blad worden ingeplant, en het- zelve dus Schildvormig maaken. Deeze inplan= ting is echter niet volmaakt in ’t middelpunt ; maar zodanig dat de Slippen of verdeelingen , wier getal van zeven tot negen OE tre ie ale © lengs vergrooten, leder Bladfteel is met vyÉ Klieren op verfcheide plaatfen bezet, en deeze hoedanigheid maakte te vooren mede een Ken- merk uit. In de Witte Wonderboom vondt RuMmerurus deeze Bladen anderhalf Voet lang en breed , maar in de Roode waren zy nog veel grooter , tot by de drie voeten over ’t Kruis , dat eene ontzaglyke grootte is. Zeer bekwaam kon derhalve dit Gewas zyn, om den Profeet tegen het lteeken van de Zon te be- fchaduwen. | Het draagt de Bloemen by Aairen, van meer dan een half Voet lang, voortkomende tegen- over de Bladfteelen , en beladen met Kelkjes die een menigte van Meeldraadjes bevatten , wel. M on or KI äe 283 welke Takswys’ famengegroeid zyn, De Kelk IL der” Vrouwelyke Bloemen is in drieën gedeeld, Ann _en bevac een Vrugtbeginzel met flappe Doorn- Hoorpe_ tjes bezet, wordende een ronde Vrugt , grooter STUE- dan een Hazelnoot, naar die der Klisfen ge- bn Iykende, en in de Roode geheel Roozerood, in de Witte groen , doch ryp en droog zyn- de, zwartachtig. Deeze Vrugt fplyt in drie deelen, welke ieder een Huisje bevatten of Dop , waar in een Pit, die de grootte en figuur van een Tek of Hondsluis heeft (*). Naar deeze vuile Diertjes , wier Latynfche naar Ricinus , de Griekfche Kroton was , voert dit Ge- flagt , en deeze Soort in ’t byzonder , den naam. Deeze Boontjes zyn, op een Zilverachtig Purgeers Afchgraauwen grond, met donkerbruine Streep. 52m jes en Vlakjes niet onaartig getekend. Zy maa- ken het Zaad uit, dat menin de Winkels Sem. Cataputie majoris noemt (}) » zynde de eerfte der Indifche Purgeerboontjes of Pignons d'Inde, in Rang, by de Franfchen gemeenlyk Grains de Ri- (*) De Afbeelding van zulk een niet zeer bekend Infekt , is te vinden in het IX, Deer der Uitgezogte Verhandelingen, Pl. LX. Fig. s, en de befchryving in het I, DseLs, XIIL, STUK van deeze Natuurlyke Historie , bladz. 222. (tf) Men plagt weleer vier Soorten van Sem. Cazaputia te tel» len; naamelyk maxime, majoris , minoris et minima ; doch he= dendaags bepaalt men zig tot twee, de Groote en de Kleine, zynde dat der eerfte , met algemeene toeftemming , het Zaad van den Wonderboom hier befchreeven: Zie TRILLERI Zhef/aurus en Rurry Mater, Med, Qaarto, Lond. 1775. Semen Cataputis maxima zou anders het Zaad van de Ooft- of weftindifche Jaa Eropba, hier voor, bladz, 268, 269; befchreeven, zyn, IL. DEEL. VLSTUK: # 284 EENHUIZIGE HEESTERS, HL Ricin genaamd. Deeze bevatten in haar Huid. je een witachtige Pit , veel naar die van ecn Hoars: Amandel gelykende en. in ’t eerst zoetachtig. ; TEE maar vervolgens walgelyk en fcherp van Smaak. „ke brooderige, Van ouds zyn zy bekend als Purgéermiddelen , “waar van Droscorripes dertig beval in te neemen 3 doch Mar rurorus oordeelt dat hier een. Drukfeil ingefloopen Zy; want, ín ZO verre men hedendaags dezelven kent „ is dit getal te groot, De Ouden, evenwel, gebruik- ten veel fterker Purgeer- en Braakmiddelen dan de Hedendaaefchen. Mesvur, onder de Ara- bieren, prees ’er op ’t hoogfte vyftien aan , en by de Brafiliaanen, zegt Prso, zou men niet boven ’t getal van zeven deezer Boontjes dur- ven komen. In zelfftandigheid kunmen zy tot een Scrupel, en in Emulfie tot een half of ge- heel Drachme , op ’t hoogfte , in zes Oncen. Water, worden voorgefchreeven : doch hoe ook gebruikt, maaken zy, door braaken en afgaan, zulk een geweld in « Lighaam van een Menfch, dat een voorzigtige Arts zig in Europa liever van dezelven- onthoudt. Het inflokken of op- kaauwen van deeze Zaaden , welke ook van geen Gedierte, zegt men, aangetast worden, is vooral ten uiterfte gevaarlyk. Men vindt het voorbeeld bygebragt van een Jongman, die door het gebruiken van een half Boontje zulk. een brand in de Keel en Ontfteeking in de ‚ Maag kreeg , dat hy ’er den negenden Dag aan flierf, Twee of drie Korrels evenwel , unite zal NETO CN OUTE TK 285 wigemelkt en met cenige Syroop verzagt, le-_AÏL veren een uitmuntend Middel voor Waterzug. LEN tigen , wier Ingewanden niet te veel verzwakt Hoorp= zyn, uit. Ke Nog verdient onze byzondere opmerking, de, Olie van’ en Won. Olie uit deeze Zaaden geperst , die in Indie van gerbooms zo algemeen gebruik is, dat men ’t Gewas om die reden overal, even als by ons het Koolzaad, kweekt, Deeze Olie, naar: de manier van be- reiding byna gelyk de Amandel-Olie verfchillen- de, kan, verfch zynde, inwending tot verzag- tinge by een Lepel vol gebruikt worden ; maar rans en door Vuur of met heete Plaaten uit- geperst ,„ of uitgekookte met Water „ dient zy niet dan uitwendig tot beftryking der Leden in Lammigheid en wat dies meer is, Het algemeen gebruik derzelve, by de Indiaanen, is, om in de Lamp te branden, De Javaanen, Malcijers en andere Volkeren van Oostindie , befmeeren ‘er hunne. Vaartuigen mede of, gebruikenze als by ons de Teer en Pek. In Egypte, Arabie en Perfie, wordt ’er van tegen de Schurft, en el- ders tot inwryving van het Hoofdhaair tegen Ongediert, even als van die der Amerikaanfche Purgeer-Pitten, voorgemeld, gebruik gemaakt, (2) Wonderboom met Schildvormige witge- „N: Ricinys gulpte Bladen. Tanarius, 4 Taanboom, De | (2) Riecinus Foliis peltatis repandis. f. Tanarius minor. RUMPH. Amb, III. po 190, Te I2Te BURMe Fl, Ind, p. 307a ile DEEL. VI, STUKe Ï 286 EENEUIZIGE HeEEsTERs, IL De Geftalte van deeze Soort , die op de Mo- AED et lukkes groeit , en Tuanboom genoemd wordt, Hoorp- om dat men met het Afkookzel van den Bast de STUK. Netten taant, is zeer wel uitgedrukt door Rum- Enkel- broedersge, PHIUS, die aanmerkt, dat het veeleer een Hee- {ter is dan een Boom, groeijende op Ambon en “de Eilanden Hiranttrse ks. Dezelve wordt ook ineen witte en roode onderfcheiden , die beiden een Vrugt als de Wonderboom draagen , doch’ daar de Zaaden niet zodanig uitfpringen. De Bladen, die twee Spannen breed en wel twee Voeten lang zyn, zegt hy, worden van de ‘Am: boineezen tot Servetten gebruikt, (*). UI. ( 3) Wonderboom met Schildvormig onver. Ricinus Mappa, * deelde Bladen. Tatellae Len Wegens de ongemeene grootte der Bladen oom voert deeze den naam van Tafellakens-Boom by RuMPHrUs, die danmerkt, dat de, Bladen wel derdhalf Voet lang en ASN, of twee Voeten breed vallen, kunnende dus zo wel tot Tafella- kens dienen; als de voorgaande tot Servetten. Men maakt, zegt hy , een dergelyk gebruik in Indie, van alle groote Bladen; doch grooter dan deeze waren hem nooit voorgekomen aan eenig Geboomte. Zy hebben eenigszins de gedaante | | van (*) Men vindt by hem van twee Spannen breed en twee Vingers of meer lang. Uit dit gebruik en uit de figuur blykt , dat het twee Voeten moet zyn. | (3 } Ricinus Foliis peltatisindivifis . Folium Mappe. RUMFH. Amb. IL p‚ 172, T, 108e BURM. Fl, Ind, p. 307e D M oNorïk«ErIA 287 „van een Roch, en de Steel is ’er ook niet aan IE de kant, maar middenwaards, ingeplant. Aan eed de bovenfte zyde zynze effen, doch van onde- Hoorps - ren Wollig, Van dit Gewas, dat Boomachtig *TUEe js, vinde men mede een Witte en Roode Soort. Het verfchilt van den Tafelblad-Bnom., boven befchreeven *. De Vrugt is driehokkig gelyk , pe D. die van den Wonderboom, bL MR De Hoogleeraar N.L. BurMANNus heeft, onder den naam van Ricinus Speciofus „ een nieù- we Soort by dit Geflagt gevoegd, waar van een Blad met den Vrugt-T'ros door zyn Ed, is afge- beeld, wordende dit Gewas Djarak Gorito ge- noemd van de Javaanen , die den gewoonen Won- derboom Djarak heeten. De figuur van dit Blad is inderdaad zeldzaam, en,‚ zo het geen misge- ‚was Zy van de gewoone Soort, zeer aanmer- kelyk (+). S.TI-LEIN GT Ad In dit nieuwe Geflagt, naar den fchranderen Natuur-onderzoeker STIELINGFLERT, een Engelschman , getyteld , is de Kelk der Manne- Iyke ‘Bloemen half Klootrond, veelbloemig; de Bloem Pypachtig en als uitgeknaag}: de Kelk der Vrouwelyke Bloemen ís eenbloemig ; de Kelk onder, de Bloem boven het Vrugtbegin= zel, dat een driedeeligen Styl heeft en een drie- hokkig Zaadhuisje wordt. ; De (*) Ricinus Fol, peltatis palmato-digicatis Sc. Fl, Ind, Ts 63. f. 2 Ike Dei, Vi, STUK, 888 EENHUIZIGE HEESTERS, Ak De eenigfte Soort (1), hier van bekend, is pee r0 in de Pynboom-Bosfchen van Karolina door Dok- Hoorp- tor GARDEN waargenomen „en draagt daar van STUK. den bynaam. Het is een Heester met veele seitimgsategtopftaande ronde Stengen , drie Voeten hoog, Sylwatica, Melkgeevende;, die uitloopen in een ongefteelde Karolini- à ‘fche, _ Bloem-Aair, De Bladen komen overhoeks, ge- fteeld, ver van elkander voort: zy zyn ovaal, Zaagtandig, glanzig, uitgebreid, De Bloemen van de Aair zyn klein en geel. Men houdt her voor een. byzonder Midde tegen. de Venus. Ziekte. De Samenteeligen onder de Henkie Plante gewasfen, leveren geen Heesters uit, maar de beide Geflagten der Manwyvigen hooren hier thuis; als ANDRACHNE, De Kelk der Bloemen is, in dit Geflagt, vyf- bladig , dach zonder Bloemblaadjes in de Vrou- welyken en met vyf in de Mannelyken, die vyf Meeldraadjes hebben, ingeplant op een onvol- maakten Styl. De Vrouwelyke Bloemen zyn met drie Stylen voorzien en het Vrugtbeginzel wordt een driehokkig Zaadhuisje met dubbelde Zaaden. gn Buiten de eerfte Soort ‚ die een laag teder Kruidje is, dat ToURNEFORT in de Levant hadt (a) Stillingia. Syst. Nas. XlIl. Gen, 1279. p. 637. Gn XII. pe 724, dant, 126, / Ad i ' Cn MEGEN! OT SENT A, 288 adt gevonden ‚ komt hier de Tweede in aan- « ut, merking; naamelyk EN /is:Ho OOFD- (2) Andrachue met éen regtopftaande Binns tige Steng. hr 6 s Andrachne Volgens Osp E CK; die dit Gewas i in China Frarioofs ‘waargenomen heeft, zoude het tot de Tweehui- achtige: zigen behooren ; want hy zegt, dat” er Manne- Iyke en Vrbumelike Planten van zyn, die bei- den Struikachtig groeijen, De Bladen waren ovaal, van Ben glad, van onderen Wollig, De Danel k hadt een Klokswyze vyfdeelige Bloem, die groen was; de Vrouwelyke drie Sty- len en zes Stempels , zynde de Vrugt zeshokkig met zes Zaaden, Hier uit blyke, dat de Ken- merken afgeleid zyn van de Eerfte Soort, Als eene Verfcheidenheid is thans hier t’huis gebragt (*) de Clutia androgyna, ook een In- disch Gewas, dat, zo wel als de voorgaande, in Geftálte zeer naar de Afrikaanfche Clutia gelykt. Het heeft buigzaame Takken , met langwerpig ovaale kort gefteelde Bladen , die blad en taay zyn. De Bloempjes komen in de Oxels, SEN Kaibsdene erecta Arborea, Syst. Nat. zin Geh: 1095. p. 641, Pig. KIll. p. 728. Andrachne. OSB. Jrin, 228. B. Clutia androgyna. Mant, 128. …— _…‚(*) Naamelyk in Syst. Nat. Veg. XIII. Zy » was in Ne als een Clutia befchreeven en dus ook in Ed, XIL geplaatst, De benaaming van Andr, erelta Herbacea zal mischien een Drukfeil zyn. ji Bb derde De Ii. DEEL. VI, STURe 290 EENHulzict HEESTERS, HL Ovxels, gefteeld, met haar tweeën uit een klein AFDEEL. Hoorp- Knopje voort, zynde in vyven gedeeld. KE, STUK, | AGYNEJA In dit nieuwe Geflagt is de Kelk zesbladig zonder Bloemkrans of. Bloemblaadjes. De Man- nelyke Bloemen hebben drie Meeldraadjes , aan- gegroeid aan een onvolmaakten Styl: de Vrou- welyke het Vrugtbeginzel aan den top gaapen- de, zonder Styl of Stempel. Twee Soorten, beiden ín, China groeijende, zyn hier toe betrokken , naamelyk An (1) Agvneja, die de Bladen wederzyds glad gvneja Beuk. heeft. Glad vla- | dige. Een regtopftaande Heester, met de enden der Takken ruigachtig, de Bladen overhoeks, eenigermaate gefteeld , ovaal , maar een wei- nigje fpits, ongekarteld, een Duim lang, we- derzyds zeer glad; veel Bloemen famengehoopt in de Oxelen, wier Steeltjes zeer dun zyn; de Mannelyken onderft klein en glad ; de Vrou- welyken boven, grooter, met Wollige Steel. tjes. 1. (2) Agyneja, die de Bladen van onderen Wol- Aryneja . / ne | lig heeft. Kuigblas Ä dige. Dit (1) Agyneja Foliis utrinque glabris, Syst. Nat, Vig. ui. Gen 1330. p. 728, Mant 296 & 161, (2) Agyneja Foliis fabtus tomentofis, Jbid. M o.a T KIA, 298 Dit onderfcheidt voornaamelyk deeze, welke IE in Geftalte ecnigermaate van de voorgaande ver. AFDE fchilt, doch de Bloemen eveneens heeft. De Hoorps. Bladen zyn langwerpig ovaal, ‘anderhalf Duim! | lang ; de Takken ruigachtig. 10 ssesssessssssss XX HOOFDSTUK Befchryving van de Twrenvizice HeesTErs, _(Dioikia) dus genaamd , om dat de Mannely- ke en Vrouwelyke Bloemen op byzondere Planten voortkomen , gelyk in de Wilgen en. veele anderen, De Klasfe is wederom „ gelyk ik bevoo- ‘rens aangemerkt heb *, naar het-getal * 1. p. der Meeldraadjes in Rangen verdeeld. Onderijr Sn de Tweemannigen, daar in, maaken de Wik gen hier het eenigfte Geflagt uit, | PAL IX, Wilg, - De Kenmerken van dit Geflagt zyn by de Boomen opgegeven, alwaar ik de grootften be- fchreeven heb, gaande dus tot de Laage Wils … … gen over; als (zo) Wilg. met Zi, die) Lancet- x, vore Salise Purpurea, (ro) Salix. Fol, Serratis glabris lanceolatis „ inferioribus id oppofitis. Ie. Scan. 252. Fl, Suec, II, Ne $84e Salix folio T a longo IT. DEEL: VI, STUK, 202 TwEEgutzicE HerEsTÊrs, II, Ke vormige gladde Bladen , de onderflen ge- AEDEELe paard. Hoorps STUK. Men noemt deeze Soort, die de Takken ge= Twee- _meenlyk Koraalachtig Bloedrood heeft, in ons waste Tand Roode of Paarfche Wilg. Volgens de aanhaaling van Ray door CoMMELYN, zot dezelve in Zeeland en in de Zyp groeijen. Die van J. BAUHINUS, genaamd Roode geenszins broofche Wilg , met lange fmalle Bladen , kan geen andere dan de gewoone Bind-Wilg zyn, of mooglyk een kleinere Soort : want de Teen- “IL.D. Wilg, te vooren befchreeven *, groeit in de Ee 468. Zuidelyke deelen van Sweeden wel vyftien El len hoog (*). Deeze, die meest voorkomt in ì de middelfte deelen van Europa, heeft de allertaaifte Tak- ken, zegt de Ridder. Zy onderfcheidt zig van de meefte anderen, doordien de Knoppen drie, Bladen uitgeeven, waar van de twee buitenften dwars geplaatst zyn. Ook zyn de Bloemen cenmannig volgens ARDUINUS. dn _ (11) Wilg met Zaagswys’ getande gladde fial Helix. Lan- Roos- Wilge ( longo fublateo non auriculata, Viminibus rubris. RA, Angl, III, p. 450. Salix vulge nigricans Folio non ferrato. C‚ B. Pin, 473. Salix rubra minimie ihr Folio longo angufto. J. Be Hist. 1, p. 215. (*) LiNN. Jt, Scan, Hoogd. p. 169 (11) Salix Foliis Serratis glabris lanceolato-linearibus, {u- perioribus oppofitis obliquis. ROYEN Zugdbar. 33. N. 4e DAiir, Paris, 299, Salix Fol, utzinque levibus, inferne glau- CI « sid Da en Hom 1 so Re 8 293 -Ì Lancetvormige Bladen , de bovenften ge- HL _ ArpeRLe paard en Scheef. | me Hoorp- De bynaam is ontleend van T HEOPHRAS-srux TUS, die eene Soort van Wilgen Helice gety: Daad rine teld heeft, om dat derzelver Rys zig laat bui- gen en draaijen als Teen. Zy verfchilt- vande meefte andere Wilgen , door dien de Bladen byna tegenover elkander aan de Takjes voort- komen en blaauwachtig zyn; hebbende onder zig Knoppen, aan de Oppervlakte dikwils Gal- letjes als de Eiken, en aan de toppen der Tak- ken fomtyds de zogenaamde Wilgen- Roozen; van famengegroeide Blaadjes , welken van vee le voor de Bloem of Vrugt gehouden zyn. Het — js alleen zonderling, dat hier toe ook de broo- fche Wilg , van J. BauHrNus, betrokken wordt. | In de middelfte en Zrdenke deelen van Eu- ropa komt deeze Wilg , aan de Riviertjes, Beeken en op vogtige plaatfen , voor. Men roemtze in Engeland de Geele Dwerg - Wilg ;, wegens de geelheid van haar Rys: want de Bla- den zyn blaauwachtig groen. Zy groeit ook aan den Duinkant van onze Provincie , in ’t byzonder by Berkenrode buiten Haarlem ; zo COMMELYN, die dezelve Roos-Wilg noemt, heeft cis &c. Har. Helv. 153. Salix humilior &c. RAj. Fijt. 1421. Cant. 144 Angl. III, p. 448. Salix tenuior, Folio minore. utringue glabro fragilis. J. B, Hif, I, p. 213. f. 2 salie. — Helice Theophrastis va 277. 2 DEEL, Vl STUK, IT. Bod Twee HUIzZIGE HEEsTens, heeft aangêtekend. Men noemtze-in den El- er ij faz Rheyn-Weyden, dat is-Ryn-Wilgen, om dat Hoor: zy digt aan den Ryn veel voorkomen, en fom-= STUK. > Tuee tpannize. migen geeven ’er den naam van Krebs- Weyden ; _dar,'is Kreeft-Wilgen aan; doch de algemeen- fte naam js aldaar Sumpff-Weyden., of Moeras- Wilgen, met Schubbige Koppen, niet alleen we- gens de gezegde Roozen, welke, van enkele Bladertjes gemaakt, ook wel in ander flag van Wilgen voortkomen, maar wegens zekere ver= harding van de Katten, die, in plaats van Wolligheid , een harden knobbeligen Kop kry- gen; ’t welk door Wormpjes, daâr | in groeijen- de, veroorzaakt wordt, De Heer HALLER vondt deeze Soort in ‘Switzerland op Waterige plaatfen , en meent dat het ook de Wilg met Oleander: Bladen, aan heide zyden groen, Zy, van V AILLANT; alzo de grootfte Bladen die gedaante hadden. Pon-_ TEDERA heeft ’er, onder den naam van Berge Wilg, met gepaarde, langwerpige gefpitfte Bla- den, van gefproken. Hy noemtze, Wilg die de Bladen wederzyds glad , van onderen Zee: groen heeft, de Schubben en Zaadhuisjes Wol- lig. De, Täkken of Ryzen waren taay , hoe- kig, groen, en wierden door den tyd donker paarsch; *t welk in ’t geheel niet met de Gee- le Wilg van Ray fchynt te ftrooken, maar meer overeenkomst fchynt te hilde met de voorgaande Sqûrt. Deeze Wilg is aan de ruigte van haare Wyf- jes Der: Dex: sAs 298 jes Katten, en aan de zwarte Schubben, die, IE de Wolligheid van de Mannetjes-Bloemen be- sx * kleeden, ‘kenbaar, volgens\den Heer Harrem, Hoorpe die deeze Soort nader befchryft, als , ’t zy broosch Dn a sandreg of buigzaam , behoorende tot de Laage Wilgen; 4 de Bladen fmal, niet ruig, van boven donker blaauwachtig groen, van onderen Zeegroen heb- bende , ten deele getand en niet. volftrekt ge= paard, Men maakt ’er , in Switzerland , een gemeen gebruik van om de Dykjes aan de Bees ken of Rivieren te ftutten en te fteunen (*). De- Takken zyn hoekig , groen , doch worden door den Ouderdom donker paarfch, (za) Wilg met eenigermaate Zaagtandige , à gek Lancetswys’ Eyronde ‚ naakte, geaderde £: yptias Bladen , en enkelde Bladfteelen , die niet Ezyptiche. „_geftoppeld zyn. Het Eeyptifche Gewas, Calaf of Ban ge- naamd,-dat AcrPinus befchryft en afbeeldt, komt overeen met de Syrifche Wilg, die ver- zilverde Olyfbladen heeft, van BaAumiNus. Onder de Wilgen munt dezelve door den aange. naamen Reuk der Bloemen, en in Kragten uit 4 ‚zo \ (*) Emend, Stirp. Helv. A&, Helv, VOL. V. p. 32. (12) Salix Fol. fuhferrans, lanceolato-ovatis nudis Venofis, Periolis Gmplicibus exftipulatis. 4m. Acad. IV. Pp» 295 “Salin Syriaca, Folio Oleagineo Argenteo C. B: Pin. 274. Calaf 8. Ban, ALP. Egypt, Gi. T. 62. Bied-Muske BRUN. tin, 1926 ET. 72e T4 EI, DEEL, VI, STUKe 296 TwEEnUuriziee Heestens, II zo VesriNerus aanmerkt, Vande Bloeme ve Ee werdt een Water gedestilleerd, Macahalaf ge= Hoorpe naämd' (*), zeer Hartfterkende „ Tegengiftig EEn En Zweetdryvende. Zo was ook het Aftrekzet ed derzelven: tegeh de ‘Rotkoortfen en de Pest diens ftig. Zie hier de befchryving. CRL 08 „xe ls een Heester van grootte als de Kuifch- boom; met dikke, gladde, roode Takken; de Bladen overhoeks, als die van de Ruige Wilg ; fpits ovaal, ‘wederzyds kaal, vanonderen ge= ribd , zeer flaauw en wyd Zaagtandig „ met kor- te Steelen. In de Oxels der Bladen ‘komen roo- de Knoppen ‘voort , va groötteals gen Boon: Deeze openen zig met ééne Klep, en geeven gen Wollig Katje uit, cven als dat vande Ruige Wilg » tweemannige Bloemen bevattende. Satis: pr sen gladde, geaperde Bladen, ARN Ovaalblan, dige. wad dn > Laplandfthe ln han deeze Soort (paf: st & 'à Li zel () Dit Water zal het zyn, waar van KAEMPEER zegt, dat meh in Perfie de Gasten , onder andere welriekende Wateren 7 tot verfrisfchinge gini met Arachi Budmisk, dat van de Katten van de Moskeljaat Wilg, die byna een Hemelfchen Geur geeven , te Syras overvloedig gedeel wordt. Aman, ‘ Exot. p-'374 (13) Salix Fol. ferratis, glabris, ovatis, venofis, FL. Lappa 353. Te. 8. LF & T.7. f. 6. Fl Suec. 799: 385. Salix Myr- villi folio Spicâ crasfisfimâ. Hart. Helv. 153, Salix Alpina puúrila"Myrfinitès. PONT. Comp. 140. Sal, Alp; Fol. angustio=" ribus Splendentibus ferratis. SCHEUCHZ. Alp, 340, heks Alpina rn repens &c. TILL. ela IfIe Syn Rek es KIL (13) wilg met Zaagswys’ getande; Ejronde s } ee a olie 207 zelden meer dan twee Voeten hoog; de Stam, Ul AFDEELe is bezet met veele taaije ; paarschachtige Teen- zein ' tjes: de Bladen komen in figuur met die van de Hoor»: Blaauw-Besfen Boompjes overeen, en zyn nage- he 5 Ten noeg Ovaal; de Bloemen Blalendg: shetwelk 9770 deeze Soort byna van alle anderen onderfcheidt. SCHE UCHZER hadtze op de Switzerfche Alpen met glanzige Blaadjes waargenomen. De Heer Ha LLEa hadtze gekreegen, die áldaar verga= derd was, zynde zecr laag en takkig van Ge- was, met eene ruuwe roodachtige Schors: de ‚Bladen zeer glad en glinfterende , van figuur byna als die der gezegde Blaauw - Besfén ‚ aan den fand fyn gekarteld en fterk geaderd , fpits ovaal; de Wyfjes Katten waren zeer dik, beftaande „uit groote bruine Zaadhuisjes- ‚ in een zeer digt Dons, niet glimmende, met zwarte Schubben, (14) Wilg met de Bladen flaauw getand, glad, _xiv. byna doorfchynende „van onderen Zeegroen nn de Steng laag Heeflerachtig. 0” Naantjee Drie Verfcheidenheden van Dwerg-Wilgen , ia de Laplandfche Gebergten voorkomende , worden hier toe betrokken. Twee hadden de Bladen getand, de derde ongetand. De figuur der (14) Salix Fol. fubferratis, glabris , fabdiaphanis, fubtus glaucis: Caule fuffruticofo. Fl Suec, 798: 886. GMEL. Sib, I, p. 166. Salix Fol. ferratis glabris obovaris, Fl. Lapp. 352, T. 8. f. E. Sal, Fol. integris &c, Fi, Lapp. 356, Salix Je pratie glabris &c. Fl, Lapp. 360. T. 3. f. M. T 5 ee DEEL, VI, STUK, EL Bep: Hoos STUKe wanige 298 TweEEHUvIzIGeE HEEsTens, der Bladen was in de eene ovaal; in de ande. te Spatelvormig, of naar ’t end verbreedende; in de derde Lancetvormig , aan ’t begin en end „ beiden , fpits. In alle. warenze zeer dun en byna doorfchynende , van onderen groen- achtig; en ’t Gewas groeide aldaar wel als een Boompje , maar naauwlyks een Voet hoog, In de Tuin voortgeteeld zynde was hetzelve wonderbaarlyk veranderd , eens Mans langte hoog geworden , met veel dikker Bladen; zo dat het naauwlyks naar het Wilde geleek. De Heer GMELIN nam dergelyke Dwerg-Wilgen door geheel Siberie , op Moerasfige plaatfen van de Berken-Bosfchen , dikwils waar , verfchillende alleen van de gemelde Laplandfche daar in dat de Zaadhuisjes zeer glad en. niet Fluweelig waren, gelyk Linneus van dezelven meldt. De Mannetjes Katten vondt hy dun, de Wyf- jes dikker , meer dan een Duimlang , beftaane de uit Zaadhuisjes, naar ’t Gewas te fekenen groot , paarsch van Kleur, niet digt by een, gefteeld. Deeze Siberifche hadt de Blaadjes byna onzigtbaar getand, De gedagte Lapland- fche, met ongetande Bladen , zou de Myrtebladi- ge Wilg van RupBrekK zyn, HALLER nam dit Gewas op de Switzerfche Alpen waat , met glinfterend Fluweelachtige Schubben der Mannetjes Bloemen , wier ESE ALOn in Lapland zeer klein waren. (rs) Wilg Dt orK TA. 15) Wilg met eenigermaate getande, adi, d Ii. zeer flomp Eyronde Blaadjes. ar SON HoorDe Te regt voert deeze , die op de Gebergten sruz. van „Switzerland ; Oostenryk en Italie groeit, XV. den bynaam. De Heer HarreR merkt aan ej | dat zy op alle de Rotfen der Alpen, zelfs op die PE van ’t Gebergte Jura, gemeen is, maakende een ee zeer klein en veranderlyk Gewasje uit, dat altyd langs.den Grond kruipt. Jong zynde ADE het zelve zeer kleine Blaadjes , naauwlyks grooter dan die van de Wilde Thym, ongetand, met evenwydige Ribben, (een zeer zeldzaam voor- beeld (*) onder de Wilgen ,) geftreept , zeer glad en glanzig. De volwasfene , die Stengetjes ‚vaneen Voet hoog voortbrengt, heeft de Blaad- jes Eyrond en in de geheele ‘Oimtrek met Tand- jes. De Katjes zyn omtrent een Duim lang , komende voort uit getropte Blaadjes en beftaan- de uit gladde Schubben, die in een witte Wol. ligheid weinige Blommetjes , ieder van twee Meeldraadjes, met roode Knopjes, zeer yl ge- plaatst , bevatten, De Vrouwelyken, op an- dere ‘o(rs) Salix Pol. fubferratis glabris obovatis obtufisfinais. Salix Fol, levibus ovatis, Spicâ rarisfimâ. HALL. Helv. 154e Opusc. zoï. Salix Alpina angaftifolia repens non incana. C, B. Pin. 474, Prodr. 159, Salix Alpina Serpilli folio lucido, Bocc. Mus, MI, pe 13. T. 1e Salix pulilia humilis, CAM, ri rode’ 1%) Unico in Sakeibus exemiplo; zegt de Heer HALLER ; Braerd. url. p- 34: uiaar de Egyprifche , hier voor befchrees ven , fchynt de Bladen ook evenwydig geribdte hebben „ enz. ‘JE. DEEL. VI, STUWe goo TWEEHUIZIGE HeEesTErs, li. dere Stammetjes groeijende, zyn rónde Katjes , APDEEE: van weinige Zaadhuisjes famengehoopt. Hoorp- _CAMERARIUS geeft een zeer goede Afbeel- STUK, ding van dit Gewas, dat, zo hy aanmerkt, wan niet oneigen, Aard-, Berg-, Steen, of Kruip- Wilg, genoemd wordt. Boccone heeft het- zelve ook zeer wel in Plaat gebragt en genoemd Zeer kleine kruipende Alpifche Wilg met ftom- pe glinfterende Wilde T'hym-Blaadjes. ScreucH- zer heeft ook dien naam gebruikt en van Tour- NEFORT is dezelve, wat de Blaadjes aangaat, mede nagevolgd. ’t Geheele Gewas is zeer glan- zig groen , niet grys, gelyk BAumiNus te regt aanmerkt, XVI. (16) Wilg met Zaagswys’ getande J gladde, Eh rondachtige Blaadjes. Kruide | Wilg. _ _Deeze is de allerkleinfte Boom , zo Lin- N&Us aanmerkt; geevende een Afbeelding van het grootíte Gewas daar van, hem ooit op de Laplandfche Gebergten voorgekomen, geen hal. ven Vinger hoog. Aan een Steng van naauw- lyks een Duimbreed lang, droeg hetzelve drie of vier byna ronde Blaadjes , en geleek dus veel (16) Salix Fol. ferratis glabris orbicnlatis, Fl, Lapp. 35se T.s f. H. &T. 7. f. 3, 4. Fl. Suec. Soo: 837. R. Lugdh, 82. HALL. Helv, Iss. JACQ. Wiudob, 296, Salix faxatilis mie nima. C. B. Pin. 474. Prodr. 159. Salix Alpimalucidarepens, Alni rotunde folio. Boee. Mus. II. p. 19. T. 1. f. ult. Raj. Suppl, 12, Angl. III. p. 448, Herba facie Pyrole, MARTY spissbe 47. T. Ge É£e Be GED, Dan, T. 1170 ze - Do TREED dek weel naar het Kruidje s dat men noemt Win: HL tergroen. Het heeft een taamelyk dikken Wor- \FPEEL tel, en vertoont zig als een onderaardsch Hee- Hoorpe Herve „ dat flegt$ met de topjes der T'akken STUK: boven den Grond komt. De Sexe maakt in Pierre het Loof eenig verfchil, De Mannetjes-Plant heeft de Blaadjes byna rond en de Bloemen geel: de Wyfjes-Plant heeft dezelven Hartvor: miger en de Zaadhuisjes zyn rood. Van dit Gewas heeft BoERHAAvE ook, onder den naam van Allerkleinfte Wilg, met een: zeer fraaie geele Bloem , in de Optelling der Planten van den Leidfen Akademie-Tuin gewag gemaakt. BoccoNE noemtze Alpifche glinfterende Kruip-Wilg, met ronde Elzen-Bla- den , en MARTENS, in de befchryving van Spitsbergen „ een Kruidje gelykende naar Win- tergroen. Zie daar, hoe een zelfde Gewas na- tuurlyk groeit op plaatfen des Aardbodems in hoedanigheid overeenkomende , doch ver van elkander. Op de toppen der Switzerfche Al- pen vondt de Heer HarreERr hetzelve van dergelyke kleinte, fomtyds naauwlyks een Duim hoog „ hebbende ‘de Katjes ook zeer yl, van ‚ weinige Blommcetjes, maar de Vrugt- of Zaad- huisjes, (datzonderlingis,) van de grootften in het geheele Geflagt der Wilgen. Dit is ech- ter maar betrekkelyk tot de grootte of liever - kleinte van ’… Gewas te verftaan 5 gelyk de Heer JACQU:N te regt aanmerkt, die deeze Kruid- Wilg op het hoogfte van den Schnee- ber Il, DEEL, VI, STUKe 6 EL 302. TwWEEHUIZIGE HEESTERS. berg by Weenen, zeer digtaan de Sneeuw.» ArpEBle groeijende „ heeft waargenomen (*), Hoorpe STUK. » XVII, Salix rericulatas Geaderde. (17) Wilg met effenrandige, gladde, A de fomipe Bladen. Deeze , die door de Netswyze Adertjes van haare langwerpig ronde Blaadjes, welke geheel niet getand zyn, onderfcheiden wordt , hadt op de Laplandfche Bergen ook maar de hoogte van een Vinger, met blaauwachtige Aairen. Op de toppen van den Schneeberg vondt de Heer JacqQuin dezelve insgelyks als*een. Kruis pend Gewasje , met dikke Takjes byna Plag- gen maakende als Hey, en de Blaadjes van.on= deren grys hebbende, fomtyds met roode. Ader= tjes doorweven. Op de Switzerfche Alpen nam de Heer HALLER deeze Soort waar, als cen Heeftertje van omtrent een Elle hoog „ dat de Blaadjes fomtyds glad , fomtyds: ruig hadt of met Zilverkleurig Dons overtoogen, en de Katjes zeer dun, onderfcheidende zig door: de lange Steeltjes der Bladen van haare medee Soorten. De Zaadhuisjes der Vrouwelyken, en | de (*) Capfulz maxime ratione Stirpis. JAcQ. Windob. 297- (17) Salix Fol, integerrimis glabris ovaris obtufis. JAcQG: Vind, 296. Salix Fol. integris glabris ovatis fubtus reticulatis Fi. Lapp, 359. Te 8. f. L, & T. 7, fe 1, 2. FJ, Sueo. Sox: 838, Salig pumila folio rotundo. J. B. Hif. IK. p. 12e ScHEUCHz. Alp. 43: 340. RAJ. Hij, {423, Salix pumila, folio rotunde integerrimo, HALL, Heive 154 Ozp. Das, 212, k \ Derk 303 de Bloemen der Mannclyken, zyn uitermaate UL ÂFDEELs Wollig . | roet (18) Wilg met effenrandige , gladde, pits 0D | Eyronde Bladen. he, Salix Dit is een Heeftertje, dk de Geftalte heeft slim van de zogenaamde Myrtillus of Blaauwbesfen Myrtilach (CH). De Bladen van hetzelve zyn wederzyds"S“* glad en groen, fomtyds volmaakt Eyrond , doch dikwils een weinig fpits of langwerpig. Het kwam in Veenige Moerasfen van Lapland voor, en hadt de gedaante van een Boompje met paar fche of roodachtige Takjes ‚doch de hoogte was niet meer dan een Voet, Op dit Gewas nam LiNNaus die Wilgen-Roosjes waar , van wel- ken ik, het Infekt, dat dezelven vormt, be- fchryvende, te vooren heb gefproken (1). (19) Wilg met geheel effenrandige, van onde- _ xrx. deren Salix glauca. Zeegroenes (*) Emend. cire Pp. 36. 6 fl (18) Salix Fol. integris glabris ovatis acutis. salix Fol, ine tegris glabris ovatis alternis, Fl, Lapp. 357, Te 8 £, I, K. Fl. Suec. 3045 339. (1) Fl. Succ. Ed. I. p. 292. (1) Zie het I. DEELS XIL. SruK van deeze Natuurtyhe Hiftorie, bladz. 131. De reden van den bynaam deezer Soort heb: ik thans beter opgegeven, Het is, de gewoone Wilgene Raos niet, die daar bedoeld wordt. (19) Salix Fol. integerrimis, fubtus tenuisfime villofis , evato:oblongis, F4, Lapp. 363. T. 7. f. 5 & T.8. fe BP. Flo Suec, 8025 890, Salix Alpina Pyrenaica, GC. EB, Pin, $- Prodr, 159, BURSER XXIV: 120, ed II. DEEL. VI. STUK. rks N 304 TWEEHUIZIGE HEESTERS: HL _ deren zeer fyn geliaairde, langwerpig Ey: ET a ronde Bladen. _Hoorp: STUK. In de Laplandfche Berg-Valeijen was dit een Twee Heeftertje van twee Voeten hoog , de Bladen mannse. gan boven glad, dech niet glanzig „ van ondeten bleeker met eenige Haairtjes hebbende. De Mannelyke Bloemen maakten dikke Wollige Knoppen uit. De hier aangehaalde, welke Bur- sErus op de Toppen der Pyreneen vergaderd - heeft, naauwlyks een half Elle hoog , hadt lang- werpige Blaadjes, zagt als Fluweel , met Haai- tjes op de kanten , en Aairen ván een Duim lang , dun en Wollig. Misfchien komt deeze nader aan- de twee-en-twintigfte Soort. Deeze drie maaken de Wilgen met ongetande gladde Bladen uit, waar van voorheen gefproken „yi.p, is *: thans volgen die met ongetande ruige Bla- NL:STUK den , waar van agt Soorten zon: ) bladz. 45 3 33 64e geen (ao) Wilg met effenrandige, edirzdeniend B ftomp Eyronde » ge-oorde Bladen. urls Ge-oorde. In de Woeftynen van Lapland is deeze; vol. gens den Ridder, gemeen, fchietende dikwils op tot een dunnen buigzaamen Boom. De Bladen hebben, aan het Steeltje, kleine, ronde, by- hangzeltjes of sn DitreNrus hadt deë. (20) Salix Fol. integert. utrinque villofis obovatis appene diculatis. Fl. Lapp. 369. T. 3. f‚ Y. Fl, Saec. 810; 891. R, pe Lugdb. 34, Salix Folio- rotundo minore, Dis. App. 3e d Raj. Angl, III pe 450 Vod Bei oor inid 305 deeze Soort, by Giesfen, met een weinig ron- EL der Blaadjes waargenomen. Men ziet klaar , Aspiik. dat dezelve zeer van de Gezoorde Wilgen, met Hoorp- Amandel-Bladen *, verfchille. De Heer Har- STUKe LER fchyntze te houden voor eene Verfcheiden- u1. Wp heid of verandering van dep Sne Ruige ik 6E (er). wite met de Bladen werd Wollie, xe Salie | rondachtig en gepunt. | Kg wollige, ‘ Deezes: op de Laplandfche Alpen Ab: Lrn- _N us waargenomen „ was Boomachtig en hadt de Takken overal met eene witte ruigte bekleed , de Bladen:rondachtig en ftomp,gepunt , met ee- ne lange. losfe Wolligheid zodanig bezet, dat „het-geheele “Gewas zig wit en tuig vertoonde, Twee Katjes:kwamen. gemeenlyk aan het end „der Takjes van het voorige: Jaar en de Zaad. „huisjes-waten- glad. DiLLENiUs oordeelde , dat deeze flegts. eene Verfcheidenheid. ware van de- Witg-met rondachtig. gefpitfte Bladen van „BAumiNUs „en -de, Ridder betrekt ’er thans; op die. wee #{toes- de Laplepd he Wilg, met Lan- ä gei) \ J AIEE CeLS= | 5 Ered, ' kfapra. pr 35. (2x) Salix’ Fol, atrinque Landtië, fabrotardis acnfis- Fi. Zapp: z63eTs 8. f. XT. 7. f, 7e Fl Suecs logs 392e Salix humilis, latifolia ereûta. C, B, Pin. 474 Prodr. 15 ge Ra]. Hift. 1426. HALL. Helv. 154. 6. salix depresfa Fol, integris (ubtus villofis &c. Fl. Zapp, 361. Tes f.N, Fl, Swa, IL. N. 8993 v dk it, DEEL VL, Stir, 306 TwEEHUIzZIGE HeEEstTeEns, HIL cetswys’ Eyronde, aan beide enden fpitfe:, van AFDEEL, onderen ruige Bladen , welke door de aankwee- Hoorp- king gebleeken was, de zelfde te zyn, De aan- BEUK. _ochaalde van BauHiNus groeide in Switzere land maar een Elle hoog. xxu, _ (22) Wilg met geheel effenrandige , ruige s Salix 5 Lappmnum. __Lancetvormige Bladen. Lap- } landích. Geen gemeener ‘was ‘er in alle de Valleijen der Laplandfche Bergen 5; weshalve decze te regt ‘de Laplandfche gebynaamd wordt. Zy kwam menigvuldig in de Bosfchen van geheel Sweeden voor, zynde een Heefter van vyf of zes Voeten hoogte, Ook ontbreekt zy niet in andere deelen van Europa. Ten miníte worde de Portugaalfche , met ge-oorde Salie - Bladen , hier thuis gebragt door LiNNaus. En de Afbeelding , welke door den Heer HaLLER, wegens de fraaïheid, is gegeven, fchynt nader . tot deeze dan tot de volgende te behooren. Die Kruidkenner merkt aan, dat ’er een groote ver- anderlykheid in de Bladen plaats heeft naar den Ouderdom. In de Jongheid zyn dezelve: zeer Wollig zagt, wederzyds Zilverkleurig. zonder ecrig Groen : vervolgens komt het Groen eeni- germaate doorblinken aan de bovenzyde, en de onderzvde is ook veel dunner gektaaird-,-zo dat de Ribbetjes zig vertoonen : eindelyk worden | ‚de __(2z) Salix Fol. integerrimis hiefutis lanceolatis, FJ, Lapp. B66. T, 8. f. Te Fl, Succ, 8085 3930 HALL, Helv. z55. Ee Sa £ vn / N gd one PAL en OE. 307 de Bladen van boven geheel glad en groen C*). Ul Zwart hadt zyn Ed. dezelven van boven ge- Swe, zegd te zyn en glad 5 van-onderen als gefluweeld , Hoorpe en dus ook afgebeeld: * welk door den HecySTUE. | GMELIN , die anders zyne Siberifche laage Dandie Wilg ‚met wederzyds witachtige. Weollige Bla- den , gedagt zou hebben de zelfde te zyn , nooit was gezien (4). (23) Wilg met effentandige \fvits Eyronde Bla- trie alix den, die van boven ruigachtig , van onde- Arenariae Breede ren Wollig zjn. puin. wilde Decze ‚komt zeer naby , en is mooglyk een enkele Verfcheidenheid van de voorgaande, zo de Ridder; heeft aangemerkt. Zy komt ’er in hoogte mede overeen, als ook in de Kleur der Stengen of Stammctjes, welke Aschgraauw of uit „den rosfen ;zyn.. De Bladen, alleenlyk, zyn wat minder ruig, inzonderheid van boven, en ook zo langwerpig niet. Hier wordt, doot Lin- N&AUS;-de gedagte Wilg van GMELIN t’huis 2C- bragt ‚en de Woonplaats gefteld in de Moeras- fen van Europa, Men vindtze in Engeland en | Duitfch- (*) Emend. utf. p. 35. (1) For. Sther. Vol, Ie p. 166. (23) Salix Fol. integris ovatis acutis , fapra fubvillofis ; fubtus tomentofis. Pl, Suec. 8063 8394. Its Gotl. 206. Salix Fol, integris &c. Fl. Lapp.-362, T. 8. f. O, Q. Salix pumila Fol. utrinque candicantibus et lanuginofis. C. B. Pin. 474 RAj. Angi, LIL, po-447s GMEL. Sibede Pe 1642 To 36.-f, Ee Via B. Deazr, VL STUK: 308 TwEEKHUIzIGE HEESTERS, ien „Duitfchland , als ook in Vogtige Velden aan der Abee Ryn , en by ops overvloedig in de Duin-Valei- rioors jen, wordende gemeenlyk, volgens den Heer STUK pre GorTEr;Kleine Wirf genoemd (*), dat Re mooglyk tot den naam van Wervelen-Hout, die aan een Boomachtige in ons Land gegeven wordt, ‘eenige betrekking heeft (f). | xxiv, (24) Wilg mes effenrandige Lancetvormige dn | _ Bladen, die van onderen ruig en glanzig Leggende, “zyn, en Eyronde gapinfte Steppeltjes. Deeze, in harde Grond op laage Velden van Europa groeijende, was gemeen 'in Sweeden, alwaar derzelver verfchil van de voorgaande Soort door LiNNsus opgemerkt is, daar in te beftaan, dat de Bladen langwerpiger ayn, van boven glad, van onderen’ glanzig als Zyde, en dat zy de Takken witachtig groen heeft. Zy tegten zig niet op en maaken dus een leg- gend Gewas uit, ’t welk HALLER, naauw- Iyks een Voet hoog, by Bern hadt waargeno- men ‚ hebbende geelachtige pek en |; fonde Bloem- Aairtjes. oe (*) Flor. Belgie. p. 279. (1) Zie het voorg. III. STUK, deezer On HER, en 459. (24) Salix Fol. integerrinis Lanceolatis, fubtus villofis nie tidis ; _Stipulis ovatis acutis, Fl, Suec, 807; 895, Salix Fol. ovato-Lanceolatis integerrimis , Ramis decumbentibus. R, Lugdb, 34. DALIB. Paris. 299. Salix Fol, integris ovatis &ec. Guerr. Stamp, 416. Salix pumila , dee ellipticis integersi- valse HALE, Meir, 553) DAO OLK SE Ae Bos Ces) Wilg met effenrandige Lancetvormige, IL wederzyds omtrent kaale Bladen, de Steng “3 bd kruipende. Hoos: STUKe Deeze; die ook in andere deelen van Euro- ie ‘ CIE A pa waargenomen is, komt tusfchen de Bergen „pens. in Sweeden , op vogtige plaatfen , voor,, InKruipender kleinte tart zy de Kruid-Wilg , hier voor bes fchreeven , als hebbende de Steng dikwils maar een Paitnbreëd lang , doch een Vinger dik, met roodachtige Takjes, die witte Eiduittiës hebben, als Rysjes langs den Grond uitgeftrekt, De Blaadjes zyn langwerpig Eyrond, gefteeld , wederzyds glad, van onderen Zeegroen, zone der Stoppeltjes en de Katjes komen zydelings voort. De Ooftenrykfe kleine Berg-Wilg van Crusrus, hier aangehaald , hadt leggende Rysjes van een Voet lang en een Vinger dik, met dunne Takjes zig tusfchen het Gras ver« heffende en Blaadjes van byna een Duim lang, van boven glanzig groen , van onderen eeni= germaate grys. Aan de Takjes groeiden Zag te Aairtjes, uitgeevende een witte Wolligheid. (26) Wilg met effenrandige , Eyronde Bladen, XXVI, Salix die van onderen gelhaaird zyn. ON Van Bruine, (25) Salix Fol. integerrimis Lanceolatis , utrinque fubpilo= fis, Caule repente. Fl, Suec, 814; 896. Salix Alpina pumila repens inferne fubcinerea, C, B. Pin. 474, RAJ. Angl. III. T» 448. Salik pumila latifolia prima, Crus, Hiff. 1. ps gs. ann. 1o2, (z6) Salix Fol. integerrimis ovatis, (ubtus pubescens, Salix V 3 Fol, ( Zl, Derr, VL STUK, \ ur gio TWEEHUIZIGE HEESTERS, _ Van deeze, die ook een- zeer laag Heeftettje Arn: is , dat dikwils kruipt, heeft Lineus, ges Hoorp- STUE. T wees mannige: Iyk van alle de andere Laplandfche Wilgen, de Bladen, op eene byzondere Plaat , tot ver- gelyking „ ’t welk zeer fraay en Et, is, af- gebeeld, Thans echter merkt zyn Ed, aan, dat deeze met de Kruipende , Leggende en Breede Duin - Wilg; veel overeenkomst heeft. Zekerlyk loopen deeze vier grootelyks-in.één , en zyn niet gemakkelyk. te onderfcheiden : waar door men. van byzondere plaatfen wederom an- dere Soorten krygt. Niettegenftaande de Blaad- jes van deeze , in Lapland, van. onderen: ec- nigszins gehaaird waren, oordeelt DILLENIUS, dat de Naantjes-Wilg „ met wederzyds gladde Bladen, van BAURINUS, hier thuis. behoore, Deeze fchynt het te zyn, die onder de Duin- wilgen van ons Land, door den vermaarden COMMELYN, is opgetekend. Mooglyk is die, welke MrESE in de Wouden van Vriesland, op Heyveldenen Veenagtige plaatfen, veel waar- nam, hoewel door hem tot de Negentiende be- trokken , ook deeze Soort, Immers de Zee- groene, de Laplandíche en deezelaatfte , fchy- nen weinig te verfchillen. Onze Ridder merkt aan, dat zy de Knoppen eenkleppig, in tweeën ge- Fol. integ. ovat. fubt, villofis nitidis, FL. Lapp. 364. T. 8, f. Re FJ, Suec. 8035 897 Re Lugdb, 54. JACQ, Vindob, 2970 Salix pumila Folio utrinque glabro. J. Be Hil. IL p. 217. Sal. pui. brevi anguftoque Folio incano, Comm, Hell. 1oze Gozer, Belg. 279. Maes. Fris, N. 403, DetrrOn T ans Kir ale SIL ) gedeeld en de Katjes ongebladerd heeft, De U _ bruinheid. der Bladen van boven geeft ’er den Â* aen: bynaam aan, Ee el | STUK. (27) Wilg met effenrandige final Lancetvor- XxVI, mige, uitgefbrekte ‚ ongefteelde ‚ van onde- Meh ven Wollige Bladen, folia. Smalbladíe Deeze is door de fmalheid der Bladen gemak» On kelyk te onderfcheiden. Men vindt daar van een fraaije Afbeelding by Lorrxr, die deeze Smalbladige Laage Wilg by Antwerpen op. de Heide, met kruipende Steeltjes van een Palm of anderhalf lang, Bladen als van het Mottee kruid en Bloemkatjes als der gewoone Wilgen, groeijende- vondt, zynde het Loof bitter van Smaak. Onder de Ooftenrykfen heeft Cuùusrus ook twee Smalbladigen , waar van de laatíte mooglyk door CoMMELYN bedoeld zal zyn, met zyne Laage Wilg, die korte fimalle gryze Blaadjes heeft, zynde de eerfte van gedagten Autheur buiten twyfel deeze: want die zegt ’er wan : dat dezelve Rysjes van een Voet of kor- ter heeft, die geelachtig zyn, met Blaadjes van een Duim, als die van ’t Vlaschkruid , van bo- ven (27) Salix Fol, integerrimis lanceolato-linearibus, friktis, fesfilibus, fubtus tomentofis. R. Lugdb. 84e Ne 13e Fl, Suec. II, N. 8983 Salix humilis auguftifolia. C. B, Pin. 474. Salix humilis repens auguftifolia. Lon. Ze, II. pe 137. J. B. Hit. I. p. 214: GORT, Belg. 230. MEES. Fris. N. 404» Salix pue zaila anguftifolia prima. Crus. Pann, pe 102. T. 193, Vá4 il, D&ELe VI, STUKe Hoorp- STUK. T ween mannige. zi Twernuritièr HeEsTens. ven groen, van onderen Aschgraauw en nog, “jong zynde geheel grys. Dezelve groeit in vog- tige Hakbosfchen beneden Frankfort aan de Mayn, volgens J. BaAuHiNus (£). Een der- gelyke fchynt in Switzerland in de Beeken te, groeijen volgens HALLER, die gewag maakt van een Wilg met fmalle, zeer lange, van on- deren witachtige Bladen , welke de Wilg met het allerlangfle Blad, van Rar; zou aen en dezelve dus befchryft Cf) „> De Takken zyn lang, reet, brodseis de ‚‚ Bladen fomtyds genoegzaam Eyronden Ovaal. s> achtig , doorgaans echter langwerpig , van ss drie Duim en daar boven; fmal, met even- » wydige Ribben (1), die een fcherpen hoek ‚, met de middel-Rib maaken , van onderen be= 3 ftendig Wollig en wit, van boven nu eens „ ruig dan glad; de Katjes tusfchen de Bladen > ongefteeld , miet uitpuilende , Rolrond: de »‚ Zaadhuisjes, als zy jong zyn, met eene wit- > te Wolligheid bekleed,” In (*) Die echter verkeerdelyk zegt, dat Doponzus de Af beelding van de Lobelfche gegeven zou hebben : het is die van de Clufiaan(che. Ook fchynt BAuminus ‘er dat laatfte bygevoegd te, hebben, niettegenftaande Ray het op rekening van Crusius ftelt: want die kon dan immers deeze niet als de derde Soort van Wilg der Ooftenrykfe Bergruggen op» geeven. ll (A) Emend. utfapra, p. 38. (1) Zie daar wederom een Voorbeeld, dat de evenwydig: heid dér Ribben ook in andere wilgen an heeft : vergen hk bl, 299, > Dil he ST URK W EL 99 In de holte der Beeken was deeze laager, , Île vegt die Kruidkenner :‘waarfchynlyk dan daar ““% PEEN buiten. Ik vindze ook aangetekend onder de Hoorn Planten van den Elfaz, door Doktor Marpus“TUEe … (*) die zegt, dat menze aldaar Girrl-Weyden Zidrig of Girrlen noemt. Dat dezelve Katten eer dan, Bladen voortbrengt en wel het Mannetje over- vloedig, fomtyds twee Duimen, fomtyds maar één Duim lang, bleek geel en van een ongemeen ‚ aangenaamen Reuk: des hy ze by de Perfifche of Egvptifche Moskaat-Wilg , hier voor befchree- ven , vergelykt. In April en Mey; voor alle anderen, bloeide deeze Wilg aan de Riviertjes van den Elfaz, en men maakte ’er fomtyds ge- bruik van de Bloemen, em gedestilleerde Wa- teren een Geur te geeven, dien zy lang behiel- den. De Wyfjes-Wilg van deeze Soort bragt haare ‘Trosfen van Zaadhuisjes ook voor de Bla. den voort. „ Op drooge en ongebouwde Vel. », den, (zegt hy,) is deeze Wilg een laag en ‚ kruipend Gewas , wordende dan Kletten-Weie ‚ den of Kruip- Wilg genoemd: doch anders ‚, groeit dezelve op, tot een taamelyk hooger »» digten Heefter, die, zo ’er de Takken dikwils „> Afgefneeden worden, een zeer dikken Stam »> krygt” | Zie daar een ongemeene veranderlykheid, ook door deezen Kruidkenner, in de Wilgen waar: ae ge- (*) Hi. Plant, Alfät. p‚ 275. | V 5 Dl, DEEL, Vie STUKo si4 TwEEHUIZIGE HEESTERS, nr, genomen, welke „het gene ik te vooren daar van ‘Arpeer. gezegd heb *, bevestigt. RAy zegt, dat dees ns ze arten Laage Wilg in Engeland over- srux. vloedig,op Moerasfige. plaatfen en Heijen, met “IL D. dunne Rysjes groeit, fomtyds een Voet, fomtyds blad. gra cen Elle hoog; dikwils leggendeop den Grond; en SZ. een kruipende Wortel heeft. MEEsE, diede- zelve Rosmaryn-Bladig noemt, hadt ze by en onder de voorgaande, in de Wouden van Vriese land, gevonden. Zy groeit ook, volgens den Heer pe GORTER, veel in de Gagel-Kampen by Harderwyk „ ook wel elders in onze Duinen en in Zeeland, ja buiten twyfel op meer plaat- fen van onze Provinciën. De overige Wilgen reeds onder de Boomen befchreeven zynde, gaa ik over tot.het Geflagt van | EMPETRUM, Bes-Heide. Dat tot den Rang der Driemannigen , als drie Meeldraadjes hebbende , behoort. Hier zyn dezelven lang. De Kelk der Mannelyke, zo wel als der Vrouwelyke Bloemen , is in drieën gedeeld „ bevattende dtie Bloemblaadjes, De laatften hebben negen Stylen en de Vrugt is een Bezie met negen Zaadjes. | Twee Soorten , beiden Europifche ‚ komen ‘er in voor, naamelyk. (1) Bes De 1 KRIEKEN Á org (IJ Bes-Heide die regtop flaat. uik ÂFDEEL. Deeze is in Portugal alleen waargenomen door REE den vermaarden CrLusrus. Hy vondtze boven srux. Lisfabon in een Zandige Grond, met een me- rek: nigte: van haare. witte Basfen beladen ; waar door 4474 *" het. hem in ’t eerst van verte. voorkwam, als of Witte. het Gewas met Greintjes Manna was begroeid. Zy maakte ’er een Heefter meet Takjes vaneen Elle hoog, die broosch en zwarter waren dan de andere Heide, hebbende de Bladen, op een byzondere manier, by drieën, om de Takjes gefchikt. De Vrugten waren witte doorfchy- nende Besfen , als Paarlen , zeer Sappig en zuur van Smaak, bevattende Banes drie harde Steentjes. Van de volgende, naar welke zy in Geftalte veel gelyke, verfchilt deeze , zo Linneus aanmerkt, door de Takjes ruighaairig „ de Bla- den langer en van boven eenigermaate ruuw , van. onderen gefleufd: te hebben, ToURNEFORT heeft: ’er een fraaije en duidelyke Afbeelding van gegeven. ; (2) Bes-Heide die nederhurkt. I. Dee= Empetruiu nigrum. (x) Empetrum eretum, Syst, Nat, XII. Gen. 1100. p. 647. Zwarte, eg. XII. 737. He Clif. 470. R. Lugdb, zo6. Empetrum Lufitanicum Fruêtu albo. TOURNF. Juf?. 579. Erica ereêta Baccis candidis. C. B. Pin, 486. Erica Coris folio decima, Crus. Hift. I. p. 45. Erica feptima. Hisp. p. 114. T. 117, TOURNFs Juf?. 579. Te 421e (2) Empetrum procambens, H, Clif, Re. Lugdb, utf, El. O4CGe IL, DEEL. VL, Srum, II. AFDEEL, KK Hoor p- STUK. Dries MEBANILC, sió6 TwrEHUIZIGE HEESTERS, Deeze valt in vogtige Berg -Valeijen der Noordelyke deelen van Europa ‚niet alleen , maar ook in die der hooge Gebergten van Ooften- ryk en Switzerland. Men vindtze op de Hei- jen van Engeland , alwaar het Landvolk de Vrugten Crow-Berries en Crake- Berries , dat is Kraaije-Besfen noemt, volgens Ray, en dus geeven ook de Boeren op de Veluwe , in ons „Land, aan ’t Gewas den naam van Kraay-Hei- de, zo de Hoogleeraar DE GoRTER aantekent, Het groeit aldaar op verfcheide hooge Hey- Velden, als ook in de Wouden van Vriesland, in Zeeland en elders. Men vindt het onder den naam van Leggende Camarinna der Noor- delyke Landen door PerTivEr gemeld , zynde die Portugeefche naam van ’t voorige hier op toegepast. | In Lapland, daar deeze Bes-Heide in de dor- fte en droogfte Zand-Woeftynen der Alpen niet ongemeen ís, hadt de Groote LinNaus daar van Mannetjes , Wofjes , Manwyvige en Twee- flagtige Gewasfen, waargenomen, en derhalve dezelve tot de Klasfe der Polygamia t’huis ge- bragt. De Heer JACQUIN eenige Planten daar van, in de Herfst op de Gebergten uitgerukt, in ‘den Kruid-Tuin overgebragt hebbende, bee | vondt Suec, 8323 904. HALI: Helv. 162, JACQ, Windob. 298. Eme petrum. PF. Lapp. 379, Erica Baccifera procumbens nigra. C. B. Pin, 436. Erica Coris folio undecima. Cuus. Hifi Baccifera. Pann, 79. GORT. Belg. 281, MEES. Fris. N. 4094 Empetrum montanum Fruêtu nigto, TOURNF, Jz/i. 579. Bioti rlagat dif vondt dat dezelven , in Maart van *t volgende , HE _ Jaar , op den zelfden Stoel veele Tweeflagtige “Er Bloempjes voortbragten , met drie , twee of Hoorp» één Meeldraadje voorzien, en weinige Wyfjes „STUEe maar in ’t geheel geene Mannetjes - Bloemen, 277%#7i Hierom oordeelt hy, dat dit Gewas te regt be- hoote tot de voorgemelde Klasfe , en niet tot deeze, De Ridder merkt ten dien opzigte aan ; dat hy ’er één met Tweeflagtige Bloemen te Upfal gezien hadt, tegen duizenden, die wee- zentlyk tweehuizig waren. Dit doet dan deeze Bes-Heide hier bekt ven, waar omtrent de Heer HarLLER, by nader onderzoek, deeze nieuwe Waarneemingen te berde brengt (*).- „, De Kelk is in dricën „ gedeeld , met rondachtige punten : drie Bloem- „, blaadjes , die Eyrond en ros zyn, fteeken ‚, daar buiten uit, en drie lange Meeldraadjes „komen uit de Bloem voort. De Vrugt is „een Bezie met negen Korrels , die tot een „> tond Kogeltje Wigswyze famengevoegd zyn, ,, Een Styl is ‘er, met negen purpere Stem- 5 pels, De Meeldraadjes zyn zeer dikwils sj met een misdraagend Vrugtbeginzel gepaard.” Dit geeft eenig Licht aan het voorige en be- westigt de regtmaatige plaatzing van dit Gewas volgens de laatfte goedkeuring van den Rid- der, die. ten opzigt vande Besfen , welkezwart en rond zyn, byna als Geneverbesfen, aan- merkt , (*) Emend. ntfs pe 36. Ile DEELe VI, STUKe 318 TwerEEHUvIzZIGE Heest ens. HL merkt, dat -dezelvens (fchoon op zig zelf in mes Ans ef nigte gegeten , het Hoofd-bezwaarende ,) zo He wel als de Bofch-Besfen „waar van voorheen STUK bl, 485. } f nynig uitgemaakt hebben, dat zy eetbaar -zyns Oraus BorrrcHrius verhaalt, dat zy niet alleen tot Voedzel ftrekken voor ’t Gemeene Volk ‚ maar-dat hy, nog een Jongen zynde „de- zelven dagelyks by handen vol.hadtigegeten (*)s. Waarfchynlyk ftrekken zy woor-het Gevogelte gelyk de Kraajen ; en andere Dieten „tot Spyze, Men.ziet daar inde alwyze voorzorg des Schep- pers; om -de ‘koudfte deelen „des Aardbodems ; zelfs in de Winter, van Voedzel-niet ontbloot te laaten , wicblinken, Crustus; immers,,vondt het Gewas, op. de 'Steen-Rotfen van Hooge-Ge= bergten in Ooftenryk en Stirie, bloeijende ren met groene Besfen beladen; terwyl ‘er nog wee: le rype Besfen aan zaten-van”t voorgaande Jaar. Het “was in Switzerland; volgens HALLER, een Takkig Heeftertje met Rysjes van een Voet lang vof hoog, en rdigt:gehladerd „byna als de ‘voorgaande Soort „ metr:dikke Vleezige Blaadjes , doch „droog kort en ftomp „ veelal.by drieën, maar fomtyds-ook by vieren, -Krans= wyze omde Takjes geplaatst. „De ‘Coris van formigen „ «wier Blad Crusius aan-deeze Heide geeft ; (*) Baarnor. A, Med, Vol. II. pes 2624 kie gefproken is, in plaats van Korenten in de Kaas= rra Beulingen der Laplanderen-komen *. Het blykt. IV. STUK ‚dan , fchoon fommigen deeze Besfen voor Ves ze had r Oef Ov rt lt oo Di Aow 2 19 geeft, heeft ze ook odes: doch wy gebrui- _ II ken liever het Loof van dit Gewas, als voor DER ons bekender zynde (*). … Hoorbs / STUK. Osy RTS. Triandria: De Kelk der Bloemen is hier, zo wel in de Mannetjes als in de Wyfjes-Planten , in drieën gedeeld, zonder Bloemblaadjes, en in de laat- ften ook zonder Styl, maar met een rondachti- gen Stempel en een Vrugtbeginzel , dat eene Bezie wordt met ééne Holligheid, waar in een ronde Steen, | De eenigfte Soort (1), gemeenlyk onder den, pee naam van Cafia bekend, groeit overvloedig in alpa. de Zuidelyke deelen van Europa, zo in fommi- Wi ge Gewesten van Spanje , als in Provence en Languedok , byzonderlyk omftreeks Montpel- lier , alwaar het Landvolk dezelve lou Rouyé noemt. Hier van heeft zy den naam by fommi- gen gedragen, dien Loser ‘er aan geeft; hoewel de fchrandere CLUSI US oordeelt s dat Zy (*) ‘Gelyk in de benaaming van Erica Empetrifolias zie ’t IV. STUK, bladz,-s17. Pl. XXIII, Fig. 2, en de Polygata Empe- zrifolias V. STUK, bladz. 433. Pl. XXVIII, Fig. 1, enz. (1) Ofyris, Syst. Nat, XIl. Gen. rror. p. 649. Weg. XIII, pe 737. R, Lugdb. zoz. SAUV. Mfonsp. 56. GOUANs Monspe $02. GRON. Orient, 308. LOEFLe tin, 169. Ofytris frutescens Baccifera. C‚B.» Pin. 212. „Cafia- Poëtica „Monspelienfium, CAM, Epit. 26 LoB, Ic, 432. Cafia Latinorum. ALP. Exog. Pp» 41. Cafia Monspelii difta. GESN. Epifl. so. Cafia quo- zundam. Crus, Hif?. 181, Jos 2820 Ji. DEEL, VIe STUK, Til, ÄFDEEL. es Hoorp- ST UKa Drie. mannize. hd Keble) TwErduizicE Heesters, zy geenszins de Cafia van Vireruius kan zyn: zo min als het Kneörónvan Turor naa sIus, ’t welk Cafia genoemd was-van-H va t- NUS, zo Prrintius verhaalt. De benaaming van Cafia Poëtica is derhalve zeer oneigens Waarfchynlyker zou dit Gewas de Ofyris kun- nen zyn van PLiNIius, en daar van is de Geflagtnaam ontleend. j Men vindt het ook zeer fraay i in Afbeelding gebragt door, CLusius, die het in Spanje, daar men het Gwardalobo noemt, „op ere. de plaatfen aan de Wegen groeijende waarnam. Het is een Heetfterachtig Gewas van een Elle hoog, met dunne, taaije ; groen-, en fomtyds ook zwartachtige Rysjes , begroeid, met. ver- fpreide fmalle. Blaadjes als van Vlaschkruid. Het draagt Mosachtige groengeele Bloemeri., als die van den Kornoelje-Boom, Pluimswyze famengchoopt volgens de Afbeelding van C A- MERARIUS, De Vrugten zyn, Besfen gelyk die der Aspergie- Planten pk Koraalrood van Kleur, en bevattende een rond Steentje, mce een witte Pit, die zoet is , zo wel als hee Vleesch der Bezie, maar de Bloemen zynwrang en het Kruid is bitter. Het 'bloeit-in de-Zó. mer; de Vrugt wordt in’ Oktober EVD In de Wyngaarden. van. den Berg Libanon is dit Gewas ook gemeen, wordende aldaar Mack- mudi en de Besfen Habel -mickenes geheten, volgens RauworLr. LOEFLING nâm iù Spanje waar, dat het een zeer aangenaamen Reuk / Dei k Bai _Reuk heeft, welke dikwils de näbuurfchap ver … Ile vule , inzonderheid van de Mannetjes Heefters ATDE en | die fterk bloeijen. De Wyfjes zyn, dewyl zy Hoorp. Meeldraadjes hebben , veeleer Tweeflagtig, doch® "es ‘zonder de Mannetjes brengen zy geen Vrugte voort, zegt LINNAUs h Triandriës CATORO'®. Die van de Mannelyke Sexe, in die Geflagt ; hebben geen Kelk maar eene driedeelige Bloem : die van de Vrouwelyke een driedeelige Kelk, zonder Bloemblaadjes ; drie Stylen en brengen „voort een Zaadhuisje van drie Greintjes. Twee Soorten , beiden Indifche Gewasfen , komen in dit Geflagt voor, als volgt: (2) Caturus met hangende Bloem-Aaîren in oo ae Owelen, Spiciflorüds Î ‘Aairbloge Schoon * Griekfche wotd: Hie, tot een Ge. f'8° flagtnaam gebezigd, volftrekt het zelfde. bete- kent als. Katte-Staart, gelyk RuMmePuHrus zégt dat men dit Gewas in ’t Maleitfch noemt , we- gens de figuur der Bloemen; gebruik ik nog- thans die benaaming niet, alzo dezelve by os aan andere Gewasfen of Kruiden gegeven wordt. Volgens hem gelyken de Bloemen veel naár A dië (1) Caturus Spicis Axillaribus folicariis Benda Syst, Nat. XII. Gen. 1280. p. 650, Veg. XIIÍ. pe 739. Acalypha hispi- da. Burm, F/, Ind. Pp: 303. T. Ó1. £. 1. Cauda Felis, Rumerís smb, IV, p. 84. T. 36, & 37, Watta-Taly, Hors, Dial, Wa p. 62. X IL DEEL, VI, STUK, HL. AFDEEL. XX. Hoorp- STUK. Drie- mannige, 322 TweErvizicE HEESTERS. die van onze Katte-Staart Amaranthen, doch in alle de monfters, van Java gezonden , ftaan de Steeltjes van deeze Katten overend, zo de Heer N. L. BuRMANNUS aanmerkt Ab wiens Af- beelding niettemin men ligt befluiten zoude , dat zy van den zelfden aart als die van R u m- PHIUS, en mooglyk op ’t Papier regt geleid en dus gedroogd waren. Want die Afbeelding zal, naar alle gedagten, volgens een gedroogd Takje getekend zyn ; dewyl de figuur der Bloe- men of -Vrugten ’er niet in aangeweezen is: zo dat men zelfs niet onderfcheiden kan „ of het Bloem- dan Vrugt-Aairen zyn (*). Het Gewas ‚dat men in Oostindie Katte- Stadt noemt , is; weleer gezegden Autheur , een Struik als een laage Hazelaar, vyf of zes Voe- ten hoog opfchietende , met Takken „ die van boven meest krom ftaan, wegens de zwaarte der Bladen, Het wordt in tam en wild ver- deeld; waar van het eerfte Bladen heeft als die van den Moerbezie-Boom , wel twee of drie Handbreedten lang en meer dan half zo breed , donker groen, van onderen rood geaderd, Uit derzelver Oxelen komt een Staart, die maar een Vinger dik, doch wel twee of derdhalf Voeten lang is , hoog Bloed- of Karmozynrood van Kleur, gelykende dus veel naar het bloeizel der gezege (*) Die van Plast XXVI, in't voorg. STUK waren my „ gelyk veele anderen, in Flesfchen met Liqueur overzon- den, DEE LONT AKITA 309 gezegde Amaranth. Deeze Staart is Wollig zagt , en beftdat uit veele Draadjes , die op Knopjes zitten, welken zig als Kelkjes vertoo- nen en een oogfchynlyk Vrugtbeginzel bevatten , doch * gene altoos misdraagt. De Wilde inte- gendeel, waar van een Witte is en Roode, die hooger opfchieten , heeft Zaaddraagende Katten. ’t Gezegde komt taamelyk met de opgegevene Kenmerken overeen; doch ik begryp niet, hoe hier de Watta-Taly van Malabar, welke aldaar door de onzen Loogboom geheten wordt , betrok= ken kan zyn. Ray noemt dezelve ee Bess fendraagende Malabaarfe ‚ met ge-aairde Bloe- men, die tweebladig zyn, en een éénkorrelige Vrugt (*). Dezelve wordt befchreeven als een Boom „ vry dik van Stam en omtrent twintig Voeten hoog , met veele Takjes in ’ ronde, de Bladen rondachtig fpits op lange ronde Steelen hebbende; de Bloem-Aairen uit veele Knopjes famengêfteld die opengaande uit twee Blaadjes beftaan en twee dwarfe Meeldraadjes, die uit= waards omgeboogen zyn, en met veele geelach- tige Topjes pronken. Op de Bloempjes volgen ronde, groenachtig geele Besfen, welke reuk- en fmaakeloos zyn, bevattende een ronden; groenen, Zaadkorrel (4). ) Baccifera Malabarica Floribus Spicatis dipetalis; , Fruâu monopyreno. Ra]. Hift, 1595. item Comm. Fl. Malab. p. 498 (f) De Vrugtmaakende deelen, in de Malabaatfe Kruidhof ; zyn, wat fommigen ook zeggen mogen, volgens den Riddet naauwkeurig opgegeven. Vid, Gen, Plant, Ed, V, Praf, Ó. 24 ee 1, DEEL. VI. STUKe ui. tn Hoorn. STUK. Triandrias Uice UL AFDEELe Xt Hoorp- STUK. Drie- mannige. IT. 234 TwEEHUIZIGE HrEEsTERS, Uit de Bladen van deezen Boom, met groene Tabak en Rystwater gewreeven , werdt een Zalfje gemaakt tot zuivering van oude Zwee- ren, en van de Bladen alleen, in Water ge- kookt , een Stooving of Bad tegen Koude Koort- fen. De Bloemen van de gedagte Katte-Staart op Java Tambang genaamd, in Water gekookt of met Suiker tot een Konferf gemaakt, werden als. een byzonder Middel tegen den Buikloop en andere Kwaalen, van flapheid der vafte deelen afhangende , gebruikt. Caturus 2) Caturus met zydeling fe wike Bloes ‚ Ramifie-. TUS. Ze Takbloe« mige. 16 Te De Heef JAcQUrN vondt op Martenique b aan de Oevers van St. Pieters-Rivier, een Ge-= was, ’t welk hy ter eere van den Heer Born- MER , Hoogleeraar in de Ontleed- en Kruidkun- de op de Wittenbergfche Akademie, Boelvmeria doopte. Hetzelve is door LiNNaus hier thuis gebragt, met den bynaam van Takbloemês ge „om dat het een menigte tropjes van Bloemen aan Bladerlooze Takjes uitgeeft, die Mannelyk zyn of onvrugtbaar, en de Vrouwelyken komen aan jongere Takjes op den zelfden Stam voort: des deeze eigentlyk tot de Eenhuizigen zou be- hooren. De Vrugt was, bovendien „ door ge- zegden Heer niet gezien 5 °t welk nog meer dui- (2) Catarus Floribus lateralibus fesfilibus, bd, Mant, 1 127e Boehmeria ramiflora. ace Amer. Hift. p. 34% Te 157e ee rr OAT 1e 325 van agt Voeten hoog, met lange Takken, aan. sx. t end doorgaans omgeboogen , en daar bezet met Hoorp= kromme fpits Lancetvormige getande, rimpelige da Et, Bladen, van zeer verfchillende grootte. zk LinNeus hadt derhalve byzonder weinig reden om te twyfelen, of dit Gewas van het zelfde Geflagt kon zyn als zyne Caturus : te minder, alzo de Heer JAcQuIN in de Vrou- welyke Bloemen ,zo wel als in de Mannelyken, geen Kelk, en een enkelen zeer langen Styl, met een enkelen Stempel, waargenomen hadt. De uitwendige Geftalte alleen zou het hier be- trekken, | | Onder de Viermannigen van deeze Klasfe ko- men verfcheide Heefters voor, naamelyk in de cerfte plaats het Geflagt van | T ROPHIEIS. Welks Kenmerken , behalve die der vier Meeldraadjes, in de Mannelyken zyn een vier- bladige Bloem , terwyl de Vrouwelyken geen Bloemblaadjes hebben en de Kelk in beiden ontbreekt, De Styl is in tweeën gedeeld en de Vrugt eene eenzaadige Bezie, De eenigíte (1) is door Browne op Jamai- Ben ka waargenomen en afgebeeld „ die ’er deezen Americans; Westindia. Ge-r.he, (1) Trophis. Syst. Nat. XII, Gen rro3. P. 6so, Veg. XII! … P. 739. Am. Acad. V. p. 410. Trophis Fol, oblongo-ovatis. giabris &c. BROWN. Fam, 357. T. 37. £r. | JO ‚ El. DEEL, VI. STUK. in. 326 TRE GE HEESTERS; Geflagtnaam aan geheven heeft. Zy maakt een ArDEEL, Heefter, met langwerpig Eyrondes, gladde Bla Ei den overhoeks en in derzelver Oxelen Aairen STUK. Wier- Wonne, voortbrengende van Mannelyke Bloemen, Voorts komt dezelve in hoedanigheden de Brandenete- len en het Glaskruid zeer naby. | De Ridder vraagt, of het Bucephalon Racemo- fum ook een Soort van dit Geflagt zy. Dat Gewas voert by Pumi ER den naam van Bu- cephalon of Osfenkop met eene roode gevrofte Vrugt (*). De Bladen zyn Eyrond, gefpitst , effenrandig , overhoeks geplaatst en. zeer kort gefteeld. Het draagt enkelde zydelingfe Bloem- Aairen. De Stylen der Vrouwelyke Bloemen zitten met haar beiden zodanig op het Vrugtbe- ginzel, dat zy daar mede een foort van Offen- Kop maaken ; doch de Vrugt heeft daar van de gelykheid niet in dit Gewas, dat een Heefter. is, in Amerika huisvestende. Ik heb een Oost- indifch Zaadhuisje, dat volmaakt beantwoordt aan dien naam, SBAT OTS De Mannelyken hebben, in dit Geflagt , een Kat die viervoudig gefchubd is : de Vrouwelyken Eyronde Katten, met cen tweebladig Omwind- zel. In beiden ontbreekt zo wel de Kelk als Bloem- (*) Bucephalon Fruêu Racemofo rubro, PLum, Gen, 52+ £s, 67, Bucephalon Racemofum. Sp, Plant, pe 1661. sK 2d NG : 4 1 : sk éi K „Xt dn | D torkKiIA 327 Bloemblaadjes. De laatften hebben een twee-, IL kwabbigen ongefteelden Stempel, en de Vrugt “ "REEL beftaat uit vierzaadige famengegrocide Besfen. Hoor Hier behoort een Gewas (1), dat door SLoa- ine NE genoemd is Heefterachtig Kali dat Pynappel- aan tjes draagt, met cen witte Bloem, Browne /riima. hadt hetzelve Batis geheten, en mede op Jamai- ka waargenomen. De Heer JAcQuriN merkt aan , dat hetzelve de Zandige Zeekusten beflaat van de meefte Eilanden en het Vaste Land in Westindie , wordende van de Spanjaarden te Karthagena en elders, die van de Afch gebruik maaker tot het Glasblaazen , Barrilla getyteld. De Smaak zegt hy, van het geheele Gewas, is uitermaate zou. Het komt als een Heefter voor , van vier Voe- ten of minder hoogte , die de oude Stengen Houtig, broofch, Afchgraauw, zeer Takkigen leggende heeft; de jongen vierhoekig , groen, met vier Sleuven, regtopftaande. De Bladen zyn Vleezig en Sappig, dik, aan beide enden {pits en naar die van fommige Soorten ván Huis- look gelykende, naauwlyks een Duim lang. De Vrugt is uit den groenen geelachtig of geheel geel , SLOANE fchynt de Stempels, die wit zyn, voor: Bloempjes te hebben aangezien. Vrs- (1) Batis. Syst. Nat. XII. Gen, 1104, p. 6so. Weg. XIII. P 739. JACQ: Amer, Hift. 260. T. 40. f, 4e Batis maritima: ereâ&a ramofa &c. BROWN. Pam. 356. Kali Fruticofam Conia fecum Floge albo. SLOAN. Fam. so, Hift. Ip. 144, X 4 Meo DEEL. VI, STUEe 323 Tweremutzice HEESTERS HL V-r1sec u Mm. Marentakken, ArpeiLe | | H Ke De Mannelyken hebben een vierdeeligen Kelk „ srux. zonder Bloemblaadjes of Meeldraadjes, zynde Vier. de Meelknopjes aan den Kelk aangegroeid ; de POES Kelk der Vrouwelyken is vierbladig , zonder Styl of Bloemblaadjes. Het Vrugtbeginzel , on- der den Kelk geplaatst, wordt eene Bezie, met een enkel Hartvormig Zaad. Diet Geflagt bevat zes Soorten , waar van de vyf eerften Bygewasfen zyn, naamelyk (1) Marentakken met flomp Lancetvormige de Bladen, een gegaffelde Steng en Aairen in Witte. de. Oxelen, Wp: Dit is de eenigfte Europifche Soort, een Ge- was, dat men Marentakken noemt, groeijende. in de Bosfchen op veelerley Boomen , door ge- heel Europa. Het is onder den Latynfchen naam, Viscum , van de Lymerigheid der Besfen afkom- : ftig , den Romeinen bekend geweest, voerende nog in Italie den naam van Wischio of Pania, in Spanje Visco, Liga Mordago en anders gehe- ten wordende. In Griekenland noemen de Boe-, | ren (1) Wiscum Fol. Lancealatis obtufis , Caule dichotomo, Spicis Axillaribus. Syst. Nar. XII. Gen. ries. p. 650. Vig. Xill. p. 739. Viscum. Hort, Cliff. 441. HF. Succ. 816; oos. Mat, Med, 45oe R. Lugdh. goo. HALL. Helv. 162. DAL18s Pariss 390e GOUAN.- Mfonsp. so2. SCOP.. Carn. 269. Viscum, Baccis albis. C. B. Pin. 423, TOURNE. Jnfl. 6ro. Ie. 380. TOURNE. Par. 370. FABREGOU. Par 323. Viscum. Dad HPermpt. 826. CAM. Epit. 555 MAP?, Als. 329 DARO msn TAD GO ren het , volgens den ouden naam Zwos, nog he- HI. den Oxo. De Franfche naam is Guy, de En- AEDERRS gelfche Misfeltoe of Misfeltree ‚ eenigermaate Hoorp- gelykende naar den Hoogduitfchen Miftel , die *TUE- gemeenst is, wordende het in Duitfchland ook nn Kenfter , Affelter en Wogel-Leim, en fomtyds ook het Hout van ’t Heilige Kruis getyteld. t Is een Heeftertje , dat zig meer in de breedte dan in de hoogte uitftrekt , met Hou- tige Takken , doorgaans omtrent een Vinger dik , bedekt met eene groene, fomtyds geel- achtige Schors, , Deeze Takken hebben Knoo- pen , waar uit dunner Takken, Gaffelswys’, voortkomen ‚ en deeze geeven wederom , op de zelfde manier , nog dunnere buigzaame Tak- jes uit. De Bladen zyn langwerpig , fmal en dik, aan ’t end rond, overlangs geribd, bleek of geelachtig groen. Deeze zitten gepaard aan end der dunfte Takjes , en maaken dus een Mikje, waar in drie Bloemen by elkander voort- komen, die Bekkenswyze hol , met vier ronde Punten, dik als Leder en geelachtig van Kleur zyn. Zy zitten ook, op de zelfde manier , in de Mikken der Takjes, en bevatten vier Meel- knopjes » als Kusfentjes ieder op een der ver- deelingen van de Bloem geplakt, Het zelfde Gewas, of een ander, heeft Wyfjes-Bloemen. (@*), die uit drie Ke beftaan , ieder ver. (*) De Heer HALLER zegt, dat de Vrouwelyke Bloemen. op het zelfde Gewas als de Mannelyke voortkomen : Doktor Ks SCg, Ie DEEL. VI, STUKe 830 TwEEHUIZIGE HEEsrers, UL vervat in een Kelk van vier Blaadjes of Schub. ArDEEL. betjes, welke fpoedig afvallen en dan leveren Hoorp- Zy, aangroeijende, drie ovaale witachtige Bes- STUE. {en uit. Deeze, van grootte als Erwten, niet ke DN dan laat in de Herfst aanrypende, verfieren dit altyd groene Gewas in de Winter, Zy bevat- ten een plat Hartvormig Zaad, bedekt met een Zilverkleurig Vliesje, en met een zeer Lyme- rig Vleefch overtoogen, waar in het Zaad na- tuurlyk begint uit tefpruiten , met twee Knop- jes op zyde, gelyk TOURNEFORT nds afbeeldt (+). Dit laatfte maakt de Voortteeling der NA den takken begrypelyk. De Besfen worden veel van de Lysters of Merels en andere Vogelen. gegeten, en het Zaad, in „derzelver Drek vervat, op de Takkenof Stammen van Boomen vallende , wortelt ligt in de Reeten van de Schors (4), Dat zulks mooglyk zy, hade een Apotheker van Londen, door het Zaad van dee-= ze Besfen in den van hem geopende Bast van een ‘ ScorórLr hadtze altoos gevonden op byzondere Planten : TOURNEEORT heeft nu eens ’t eene, dan het andere, waare genomen : Herb. aux env, de Paris, p. 371 , en dit laatfte. wordt door Doktor MApeus, in zyne befchryving der Plan- ten van den Elfaz, bevestigd. Hiff, Plant. Alfat. p. 329. (Ì) FABREGou Deftript, des Plant. env. Paris, Tom. VI. Pp. 925e k (]) Hier van ’t bekende Spreekwoord ; Turdus cacat in Jui excidium s (de Lyfter fchyt tor zyn verderfs) om dat hy weleer door de Lym der Besfen gevangen werdt, E 5 oee anke A he da 331 een Abeelboom te fteeken, (*t welk aldaar op- an ú fchoot,) aan Ray beweezen, TOURNEFORT xx. en anderen hebben zulks ook waargenomen, Hoorps Hier uit is blykbaar, dat dit Gewas toevallig en groeijen kan op allerley Soort van Boomen.dria, Rav heeft het, in Engeland, op Efchdoorn en Esfchen , op Hazelaaren , Linden , Olmen , Wilgen, op Lyfterbesfen en anderen gevonden, Op Appel- en Peereboomen, en op de. Haage- doorn , zegt hy, is het aldaar gemeen, doch zeldzaam op de Eiken, welken het, in Duitfch= land, allermeest fchynt te beminnen, Crustus , immers, verhaalt, dat de breedbladige Eik, in de Ooftenrykfíche Bosfchen , de Marentakken overvloedig uitlevert. Op het Eiland van den Donau, tegenover Pofen, hadt hy groote dikke Wilgen, met een menigte van groote Heefters van dien aart, begroeid gezien. Hem was ver- haald, dat zy, omftreeks die Stad, ook voorte kwamen op Karftengen , Hazelaars en Rooze- boomen, In een gedeelte van Griekenland is geene Eikeboom,die geene Marentakken draagt, volgens Ber LoNtus. In Karniolie groeit dic Gewas , zegt Doktor Scororr „ op de Abeelen, Pynboomen en Beuken. In Provence is het op de Amandelboomen, die aldaar aan de Wegen groeijen, zeer gemeen (*). ’t Gene men in ’t Bofch C*) Oraus BozricHius fchryft, dat hy zulks by Sifteron heeft waargenomen, TH. BARTH, ACF, Med. Vol. 1. Pp: 127 3 gelyk aangehaald wordt door GARIDELL , in deszelfsbefchry= q3z TwEEHUIzZIGE HEEstTEns, HI. Bosch van. Vincennes , in Vrankryk niet ver Aspen van Parys, vindt, beflaat de gezondfte Takken Hoorp-- van de Haagedoorn , zegt TOURNEFORT, STUK. die zulks met eigen Oogen hadt gezien. Co M- zer + mannige, MELYN {telt de Groeiplaats der Marentakken , binnen Amfterdam op de Olmen of Ypen, in de Haarlemmer-Hout op de Berken, by Dor- drecht op de Pruimboomen „ en verder op de Eiken en meer Soorten van Boomen (f). Moog- Iyk was dit ten zynen tyde zo, Ik hebze op de ving der Planten, die omftreeks Aix en op andere plaatfen in Provence groeijen, p. 491: doch wanneer deeze Autheur op rekening van BARTHOLINUS flelt, dat de Marentakken aldaar aok op de Palm (Buxus) groeijen, zo fchynt hy het aangehaalde niet verftaan te hebben. In de eerfte plaats hadt niet BARTHOLINUS maar BORRICHTUS zulks gezien, en inde tweede plaats blyke aldaar niet, dat dit Bygewas op de Palm, die in Provence ook aan de Wegen gemeen is, groeijen zou« de, maar wel op de Amandelboomen. Dit maakt het nazien der Autheuren , waar iets uit aangehaald wordt , ten uîterfte- noodzaakelyk, om eene ongemeene zaak daar uit voor te draagen. Nog grappiger is ’t, wanneer men inde Jud, Libr,. Bibliorh. Botan, van SEGUIERIUS, p. 19, leeft: De Pisco Amygdale 6 Flori Caryopbyllao innato. Zekerlyk die Au- theur heeft BORRICHIUS nog vry minder begreepen dan GA- RIDELL , en hoe fraay zou iemand, die wat onvoorzigtig of niet oplettend was, daar uit kunnen nafchryven , dat Bore Ricurus de Marenrakken waargenomen hadt op de Bloem van. een Anjelier ! (f) Catral. Plant, Indigen. Hollandie. p. 116, De Hooglee- raar De DE GORTER heeft, in zyn Ed, Flora Belgica, het ge- zegde van COMMELYN flegts woordelyk geplaatst , en voegt ‘er geen andere Grgeiplaats by. Dr or T RIK. 238 de Ypen, ten minfte in deeze Stad, nog nooit , Ml gezien (*). — | ns Dat de Boomen, waar een menigte van Ma- Hoorps rentakken op groeijen, doof dit Bygewas zeer **e ovt / u k Tetrans benadeeld worden, gelyk PLinius wil endria, TunroenrasTUus verzekert, is niet ongeloof baar : want hetzelve trekt buiten twyfel eenig Voedzel uit den Boom, en hierom is het ook ; wat fommigen zeggen mogen (f), even zo wel als Planten die in een magere of vette Grond geteeld worden, naar den aart des Booms ee- nigszins verfchillende. Dit blykt te meer, om dat het niet, gelyk fommigen willen , geen Wortels heeft, maar met fyne Vezeltjes door den Bast indringt tot op het Hout. De Ouden hebben dat der Eiken byna als Heilig aange- merkt, wegens de uitmuntende kragten, mis- {chien al te bygeloovig. Hier van komt het | moog- (*) De Hortulanus van den Amfterdamfchen Hortus Aledt. eus, de Heer STORM ; niet verzuimande alles wat in zyn Vere mogen is toe te brengen, om denzelven met nieuwe Planten. te verryken, heeft veel moeite aangewend om de. Marentak- ken aldaar te teelen. Hy heeft het Zaad derzelven gezaaid of inge-ent in den Bast van Eiken, Ypen, Linden en veeler- ley andere Bootnen ; doch het is op geen derzelven gegroeid, dan alleen op de Acer Saccharinum, een Soort van Eschdoorn, door my in her II, Deers III. STUK van deeze Natuurl)ke Historie, bladz. 5913 befchreeven: waar op dit Bygewas, niettegenftaande de vinnige Koude, welke her in deeze Win- ter uitgeftaan heeft, thans, in ’t laatst van Maart 1776 „ zeer frisch en tierig zig vertoont. \ ({) Vid, BRADLEY Leëfures on the Mat, Zfedico. pe 117e! El. DEEL. VI. STUK. OL AFDEEL. Vier. MANiLEe 334 _TWEEHUIZIGE HrestTeRê. mooglyk , dat men in de Winkelmiddelen ai- toos Wiscus Quercinus voorgefchreeven vinde, Anderen hebben die der Hazelaaren aangepree- zen, als een veel nuttiger middel tegen de Val lende Ziekte, Lammigheid en andere Zenuw- Kwaalen , dan die der Eiken (*). Anderen pryzen „ wederom, die der Berken of Linden en Karftengen: anderen fcheeren ze allen over de zelfde kam, en Marentakken zyn by hurt Marentakken , op welken Boom ook groeijen- de; gelyk CorrArcH, een Engelsch Dok- tor, die de uitmuntendheid van dit Geneesmid- del, in alle Stuipachtige Kwaalen of Ziekten â door veele Ondervindingen heeft willen beves: tigen (f)35 waar in hem CARTHEUZER, Vo- GEL, LOESEKE en andere voornaame Hoog- duitfche Geneesheeren , toegevallen zyn ; doch ; niettegenftaande dit alles , wordt het door den beroemden Rrcu. MeEaáp voor een nutteloos Hout verklaard (4). Geen Samengefteld Middel tegen de Vallen- de Ziekte, evenwel, is ‘ef byna, waar in de Wiscus Quercinus niet komt, en van het Poei- jer of Afkookzel des Houts, op zig zelf inge- gomen , hebben veele Genceskundigen goede uitwerkingen gezien; in ’t byzonder tegen | K waa: _(*) HENR. AB Heers Ob/. Med. Libr. 1. Obf. 8. (4 Differtarion concerning Misletoe. Lond. O&tavo. (4) Celebrarum a longo tempore Wiscum Quercinum , inu tile Lignum-esfe, jam dudum Experientia compertum h- beo. Comm, de Morbis Biblieis, Cap, X. DO de TeK 835 Kwaalen, uit flappigheid der Vaten fpruitende; HI gelyk in fterke Vloeijingen, en in dat opzigt ÄFDEEL. zou het ook tegen de gezegde Zenuwkwaalen Hoorp: dienen kunnen , mids men het lang gebruike STUE- (+). Het is wat fcherp en famentrekkende van gyn” Smaak. De Bast wordt gezegd kragtiger te zyn ‘dan het Hout; doch fommigen gebruiken wel het geheele Loof. „ Het Woordenboek s van Trevoux wil, dat het een byzonder ‚ Middel zy in de Vallende Ziekte, Beroerd- ie Eid Slaapziekte en Lammigheid , maar, s wat my belangt , (fchryft FABREGOU,) ss alzo ik het voor een foort van Vergift hou- ‚, de , zou ik ‘er my niet dan uitwendig van „> bedienen willen, tegen Gezwellen; want het s, is zeer bekwaam om die te verflaan” (4). Van Heers befchryft een wonderbaare Smee- ring ‚ welke men daar van zou kunnen berei- den, gefchikt om de kragt van Venyn te bree- ken (1). De Besfen, welke een aangenaamen Reuken Smaak hebben, zyn doch niet van fcherpheid ontbloot. Sommigen willen, dat zy van een Menfch gebruikt, of veel gegeten zynde, door haa- (*) Lignum ejus, quod in Quercu nascitur , fi in pulverem contritum potandum exhibeatur , maximum Epilepticis eft auxilium : fed in quadragefimum diem usque potandam eft, CAMER. Epit, (t) Defsript. des Plant. environ Paris. Tom. VI, p‚ 325e (1) Unguentum ad infringendam Veneficiorum vim mirabi-_ le, GEOFF. Mfat. Med, Vol. III. pe 266. j 1. DEEL. VI, STUK, 336 TwEEHUIZIGE HEESTERS, _ AL” haare Lymerigheid aan ’t Gedarmte kleeven eù AFDEEE. dus gevaarlyke Ontfteekingen en Bloedloop ver. Hoorp- oirzaaken kunnen (*), Men maakte ’er eertyds STUK. _Vogel-Lym van; doch heden wordt dat vanden “jl D. Bast van Hulst bereid *, Sommige Vogels zyn bren er byzonder gretig naar en hier van voert de groot{te Soort van: Lyfteren-den bynaam (+). _ CAMERARIUS geeft, behalve een fraaije Afbeelding der gewoone Marentakken , ook die_ __# Piscumvan cene Soort, welke hy veelbesfig noemt *, Pleon om dat ’er aan dezelve veel meer dan drie, ú een menigte van Besfen, aan tropjes. voortko= men. Door Harrer wordt dezelve ook aans gehaald en thuis gebragt tot de getroste Ma- rentakken van C. BAUHINUS, die in Swit- zerland, doch zeldzaam, gevonden waren , koe mende het Gewas, in alle andere opzigten, met het gewoone overeen. Het zal derhalve eenc {peeling der Natuur, of eene loutere Verfcheie denheid zyn; gelykerwys die Marentakken met roode of paarfchachtige Besfen, welken Cr v- sius in Spanje op de Olyfboomen waarnam , dezelven grootelyks benadeelende en een plaag der Boeren ; dewyl het dikwils deeze Boomen kwynen doet en dus onvrugtbaar maakt, Moog lyk hangt die verandering van Kleur van het voedend Sap der Boomen af: want BerLo- Nrus fchryft, dat op de Olyfboomen „ Or krerl (+) Nucleus Belg. fa: Med, p. 307. (Ì) Turdus Viscivorus. Zie deeze Nar, Hifk, Ie, D. V. STe bl, 482. rekken dad troel Jerufalem , ook Marentakken grocijen, , Ht FD met roode Besfen. te Hoor Ds (a) Marentakken met flomp Lancetvormigesruk. Bladen en zydelingfe Aairen. 1 ne Piscuns ubrunz. Het laatstgemelde geeft den bynaam aan dee-"“koed, ze, die echter een byzondere Soort is, dewyl de Bloemcropjes , die onze Ridder Aairen-noemt, niet in de Mikjes, maar op de zyden der Tak- ken voortkomen. Zy groeit ook op de Boomen, maar in Karolina aan de Kust van Noord, Amerika. (3) Marentakken met flomp Eyronde Bladen „HI en zydelingfe Trosfen, parpureumg Breedblas Deeze heeft de Bladen breeder en paarfche #8 Besfen die gefteeld zyn, volgens CATESBY, komende ook in Karolina op de Boomen voors; en hier worden de Marentakken van PLUMIER, met Sneeuw-witte getroste Besfen en geele Blaadjes als van Palm, thuis gebragt, als wele ke de Besfen ook fomtyds paarfch hebben , gelyk de andere Soorten, (4) Ma. (2) Wiscum Fol. Lancealatis obeufis , Spicis lateralibus, Viscum Fol, longioribus Baccis rubris, CATESB. Car, IL. ps $I, Te. 8 In (3) Viscum Fol. obovatis , Racemis lateralibus, Viscum Fol, latioribus , Baccis purpureis , Pediculis infdentibus. Cas mass, Car, Il. p. 95. T. 95, B, Viscum Baccis niveis Baugs mofis, Fol. Buxi buteig, Plume Sp. 17, Joe 258 6 Za Y HE. DREke Vl, STRG. 338 Twerrnuizice Heesters. HI. (4) Marentakken met een Kromntakkige, Sterk ANDER getakte, ongebladerde , platachtige Steng. Boo Dit zonderling Gewas , dat Draadachtige iv, Takken , met Leedjes , wederzyds nederhan- Pisum gende, uitgeeft , die, als zy aan een anderen “5, hi. Tak raaken, daar mede famengrocijen, zo dat derde. men ‘er geen begin noch end aan kan vinden, is door Pr uMIER in Amerika ontdekt. Hy noemt het ongebladerde Marentakken , met Goudgeele Besfen die genaveld zyn, Dergely- ke, zweemende naar de Opuntia , heeft SLoa= NE op Jamaika waargenomen. __v. (5) Marentakken met gen gekranfte Steng , de Ed Bladen drieribbig Eyrond en flomp. werticilla- Zum. Gekranfte. Deeze heeft Kransjes van Takken , die zeer lang en digt geftraald zyn en geftreept, met Bladen als van Porfelein. De Besfen zyn Saf- fraangeel , drietandig en komen aan ‘Trosfen voort. Het groeit insgelyks op Jamaika. (6) Ma- (4) Viscum Caule prolifero Ramofisfimo aphylio. Viscum geniculatum aphyllum 8ec, BROWN. Jam, 357. Viscum aphyle Tum Baccis Aureis umbilicatum. PLUM. Spec. 17 Je. 258, £. r. Viscum Opuntioides, Ramis compresfis. SLOAN, Fam. Hij?. H. p. 93 T. zor. f, 1e RAy. Dendr. sa. (5) Viscum Caule verticillato, Fol, ovatis trinetviis obtufis, Viscum parafiticum, Ramulis verticillatis &c, BROWN. Fars. * 256. Viscum Pottulace foliis, Baccis Croceis. et Racemofise Prum. Sp. 17. Je, 258, f. 2. Viscum Ramulis et Fol, longis Ec. SLOAN. Fame 163. Elifk, II, p. 93. Te 20Te fe, 2e RAF Dendr. sz. Dt ti EE A 38 (6) Marentakken met eene ded vk: UL Arptebs kige, gearmde Steng, de Bladen Lancet- xx. vormig. Hoorp- | STUKe In vogtige Velden by Philadelphia in Penfyl- Be vanie heeft de Heer KALM deeze, die in de Terreftre,, Aarde groeit, gevonden. De Steng was maar Aärdiche een Voet hoog; met gefteelde effenrandige on- geribde Bladen, en Vleczige langwerpige onge= … fteelde Aaïren in derzelver Oxelen. De Vrugt- maaking is tot nog toe duifter en dus onzeker of dit Gewas hier behoore. Zou het ock een Soort van Loranthus zyn ; vraagt de Ridder. ‚Behalve de Tweede Soort ; die in Oost: indie op de Boomen fchynt te gfocijen, heeft ; de Hoogleeraar N. L. BURMANNUS eene met een driekantige gewrichte Steng eo platach: tige Takken , welke als cen middelflag tusfcher de Vierde en Vyfde fchynt te zyn „opgegeven (*): HIikPopPH AE. Duinbesfen, De Kenmerken van dit Geflagt Zyn ; een tweedeelige Kelk zonder Bloemblaadjes, in de Mannelyken vier Meeldraadjes, in de Vrouwe. lyken een enkele Styl op het Vrugtbeginzel, dat _ eene eenzaadige Bezie wordt: Twee (6) Wiscuú Caulè Herbdceo tetragono brachiata 3 3 Folité Lanceolatis, (*) Viscim articulatum, Flor. Ind. p. zits Kek Ír, Deeb. VI. Stuit, Ul. ÄFDEELe x. Hoorp= STUKe 340 TWEEHUIZIGE HEESTERg Twee Soorten ‚ een Europifche en eene Amte- rikaanfche , zyn ’er in opgetekend, als (1) Duinbesfen met Lancetvormige Bladen, Te © . te Hippopbaë Alzo men dit Gewas het Hippoplvaë acht te AR hananot- des. Eu;opi- che. * IV, STUK ; bla 27 3e zyn van Droscoripes, heeft Linneus dat Griekfche woord tot een Geflagtnaam ge- bruike, in plaats van Rhamnoides , gelyk T ou r- NEFORThetzelve getyteld hadt. Het gelyke, inderdaad , veel naar de Rhamnus of Wege- doorn, en wel naar detweede Soort, te vooren befchreeven *. Ik geef ’er, om dat het by ons en elders meest in de Duinen of in ’* Zand aan de Zee-Kust groeit, (weshalve het in Duitfch- land ook Zand-Doorn, en in Engeland Doorn- Wilg of Zee-Rhamnus genoemd wordt ) den naam van Duinbesfen aan. Dit Gewas, hoe weinig ook in vergelyking met anderen bekend, groeit door geheel Europa. Men vindt het niet alleen aan de Zee-Kusten van Engeland en Vrankryk, maar ook in fom- mige Berg-Valeijen van Spanje, zo Cuusrus verhaalt , die hetzelve onder den naam van _ Twee. Cx) Hippophaë Fol, Lanceolatis. Syst. Nat. XII. Gen. 1106. p. 651, Veg, XIII. p. 740. OED. Dan. 265. Hippophaës. Fl, Lapp. 372. Fl, Sutc. 815; 906. Hort. Cliff, 454, R. Lugdb, 207. Rhamnus Salicis folio angustiore Fruêtu flavescente. Ge. B. Pin. 477. Rhamni fpecies, CAM. Epit, 81. Hort. 139. Rhamnoides Florifera et Fruêtifera Salicis folio. TOURNEE. Cor. 53. GORT. FL. Belg, 282. MAPP. Als, 263. Rhamnus primgs Dioscoridis. LoB, Jeon, U, p. 28e. DER ONT UR OT UK, a4ï Tweede Ramnus befchryft doch niet afbeelde, HE fchoon anderen zulks gemeend hebben (*). AFR Ray vondt het op zandige plaatfen by Augs- Hoorp. butg, als ook aan den Ryn en Rhône; ja het °TEE groeit menigvuldig aan de Rivieren van Beije; ren, zo CAMERARIUS verhaalt, en dus in’t midden van Duitfchland, doch in Ooftenryk is het door de hedendaagfche Kruidkundigen niet aangetroffen. „Zeer veel komtshef voor in de Rivieren van Switzerland , op Zandige Eilanden en Oevers, alsook laager aan den Ryn, in de Elfaz, op verfcheide plaatfen. Daar noemt men het Ryndoorn, Ryn- Wilg of Duitfche Wilg- Doorn , wegens de figuur der Bladen: weshalve het ook Oleafter Germanicus, by Corpus, getyteld wordt. Buitendien en behalve die van CAMERARIUS Of GESNERUS, is byna de cenigfte goede Afbeelding daar van te vinden by LoBer, die het Gewas, met zyne Vrug- ten, voorftelt onder den naam van Eerfte Rham - nus van Dioscorides , groeijende , zo hy aan- merkt, ook op verfcheide plaatfen van Italie. De Oevers van Sweedfch Pommeren zyn ‘er op cenige plaatfen mede bezet (ft), als ook die van Sweeden op Aland in de Oostzee, worder- de {*) In DALECHAMP. Hift. Plant. Lugd. Tom. I. p 118, wordt de Afbeelding van den Rhamnus primus alter Clufii, die men ook by Doponeus vindt, daar voor te boek gefteld onder den naam van Rhamne Second. (+) WEIG. Fl, Pomerano-Rugica. p. 181, Y3 Et, DEEL: VI, STUKe TL. 343 FwEEHUIZIGE HEESTERS de het aldaar, in ’t algemeen , Haftorn of Zeer AFDELD. Doorn geheten: doch in het éigentlyke Lapland Hoarbe heeft LiNNsEus het niet gevonden. STUK, Vier- MBA Nig te Het is, volgens de befchryving van den Heer HALLER ‚ een laage Heefter , met regt Rys en eene Roestkleurige Schors, De Bladen ge- lyken naar die van fommige Wilgen » of ook paar die van den Olyfboom , volgens anderen, waar van het den naam van Oleafter gevoerd ‘heeft. Zy zyn echter veel kleiner OE en vol gens myne Waarneeming een weinig ftomper , van onderen met eene witte Wolligheid be- kleed , vân boven donker groen , en dikwils befprengd met Roestkleurige Vlakken. Ge- heele Loof vertoont zig als of *t met Poeijer beftooven ware, De Mannetjes Planten draa- gen Bloempjes, als gezegd is, van groenachti- ge Kleur: de Wyfjes- Planten Besfen, die geel of Oranjekleurig ZyD. Jong zynde is dit Gewas ongedoornd „ doch volwasfen heeft het Door- nen, niet onder de Bladen geplaatst, maar af- zonderlyk als Takjes voorkomende. Het is met minder Doornen op Aland gewapend dan in de. Ned lerlanden » zo de Ridder aanmerkt, die ’er. byvoegt , dat men het aldaar Finbaer. noemt, dat is Finnbesfen , om dat de Visfchers 5 die gemeenlyk Finnlanders zyn , aan den Bothni- {chen Zee-Boezem woonende , van deeze Bes- fen, (*) Ik weet niet, hoe de Heer Haturr dezelven by die. van de Wil met allerlang{te en allesfmalfte Bladen vergely- ken kan, MESEN hi ho adik Beb As 348 fen een Geley maaken , welke hun een {maa- Arnen kelyke Saus verfchaft, tot den verfchen Vifch. É Dezelven zyn, zo zyn Ed, zegt, van een wran- Hoorp- gen Ar vechten Smaak. Wat my belangt, iiehen: ik hebze altoos walgelyk bevonden. HALLE R dria. zegt, .dat zy in Switzerland ftinken en van geen gebruik zyn, CAMERARIUS zegt wel, dat ’er een zeer zuure Rob van gemaakt wordt 3 doch het blykt , dat hy de Besfen van den Wegedoorn , die men ook wel Rynbesfen en Duinbesfen noemt, daar mede verward heeft; zeggende, dat men ze by de Hollanders Schyé- besfen noemt. Dewyl zy ’s Winters nog aan Géwas Zitten, worden de Takjes daar van, met deeze Goudgeele Besfen , by het Land-, volk fomtyds tot verfiering der Vertrekken , op Bruiloften en Gastmaalen, gebezigd (*). ELT aijn (2) Duinbesfen met Eyronde Bladen. Fiippophaë Deeze Soort, in Kanada door den Heer Kar.m Canadenfis. gevonden, is een Heefter van Geftalte als de che, enn voorgaande , maar de. Bladen breeder , half zo lang en Eyrond of langwerpig Eyrond hebben- de. De Takken zyn gepaard. Enkelde Tros- jes komen tusfchen de eerfte Bladen voort, regtopftaande en de helft korter als het Blad. De Bladen zyn ven boven groen, met bondel- tjes (2) Hippophaë Fol, ovatis, Syst. Nat, utfapra, (*) MAPP. Hifl, Plant, Alf. p. 269. Y 4 IE, DESL, VI, STUK: a: HL AFDEEL. NK A Hoorp= STUK. Wier- mannig®. j. Alyricà Gale. _Kuikendeé, A4 TwrEenviziceE Hrrerens, tjes van kleine Haairtjes befprengd 5 van on deren met een Zilverkleurig Dons, vol Roeste klearige Stippen. Myrrea Gagel. Eenh Katje met Halfmaanswyze Schubbeties , dat in de Mannetjes-Planten vier Meeldraadjes ,_ in de Wyfjes twee Stylen heeft, en de Vrugt een eehzaadige Bezie; maakt de Kenmerken uit van dit Geflagt, waar in vyf Soorten, en daar onder drie Kaapfche, begreepên zyn , als volgt. (1) Gagel met Lancetvormige eenigermaate getande Bladen ; de ee En Heefter- « achtig. ; Deeze Soort voeft in ons Land deh naam van Gagel, doch wordt in Engeland genoemd Sweet Willow of. Ruikende-Wilg; zo wegens het Loof als deszelfs niet onaangenaamen Harstachtigen Reuk, dien men van verre zelfs gewaar wordt, in de nabuurfchap der Heyvelden ‚met dit Kruid begroeid , Gugelkampen genaamd , hoedanigen ‘er by Harderwyk, Zwoll, Zutphen en elders in (1) Afyrica Fol, Larceolâtis fubferratis; Canle Suffrutied- fo. Syst. Nat. XII. Gen, rro7. p‚ 6ste Ver. XIII. p. 740. Myrica Fol. Länceolatis Fruêtu ficco. Fl. Lapp. 373. Mat. Afed. ast. Fl Suec. 817 ; 907. Hort. Clâff. 455. Re Lugdh. 527. DALiB. Paris. 300. Rhus Myrtifolia Belgica. C. B Pin. 414. Elzacûus. Log. Jeon. II. p‚ Tio, Chameleagnus. DOD, _Pempts 730. 1, HS Onl. RE A, 245 Ta onze Provintiën , voorkomen. In Vriesland. IE. _ groeit het Olds op zeer veele plaatfen “PEEL: in de Wouden, op Hey-Velden, als ook aaf Habib Wallen en ar zo Merrsr aanmerkt.STEE: Het is in Zeeland ook niet onbekend , doch in- Li if zonderheid overvloedig op de Moerasfige Hei- den in Brabant, weshalve het by fommigen den naam gevoerd heeft van Myrtus Brabantica of Belgarum, dat ís Brabantíche of Nederlandfche Myrte, doch LoBrr geeft ’er cen Afbeel- ding van,onder den naam van Eleagnus Cordi , zeggende, dat het by de Engelfchen Gold ge- heten wordt, anderen zeggen Gaule, of Ga- gel der Duitfcheren, waar van onze benaaming zal afkomftig zyn; doch het wordt ook Post genoemd by die van Zutphen en Twent, vol- gens den Heer pe GoRTER. In Duitfchland fchynt het niet bekend te zyn; veel minder in Vrankryk en Italie, Het groeit overvloedig in de Noordelyke deelen van Europa, en , in de Moerasfen der Noordelyke deelen van Sweeden en Noorwegen, is byna niets gemeener , wor- dende het in Sweeden. Pors geheten, De Geflagtnaam Myrica, dat de eigen naam van den Tamarifch was by de Grieken , zal wegens de gelykheid der Bloem-Aairen hier op toegepast zyn, door den Ridder: want het Loof heeft ’er geen de minfte overeenkomst. mede. De Bladen gelyken meer naar die der Wilgen of Olyfboomen, of naar die van den Olyf-Wilg, Eleagnus; weshalve ook Dopo- ONS Ng 0 NEUS EL. Deer. VI. STUK. ' 346 TweErHurizicE Hresrens, IL. Neus het Gewas Chameleagnus noemt, gee- it Ln vende daar van een goede Afbeelding, met de Hoorp- Vrugt-Aaîren. Die van Loser fchynt my het STUK, _ bloeijende Gewas af te fchetzen. Het is een wann Takkig Heetteftje, dát dootgaans een Elle of ook hooger groeit, met Bladen, langer dan die der Myrten , welke fomtyds een weinige getand zyn. Zy zyh glad en eenigermaate gtys, maar de Bast der Takken is bruin. De Bloem-Aairen komen in ’t vroege voorjaar aan ’t end derzelven voort, en daar mede verfiert het Landvolk , in fommige deelen van Engeland, de Vertrekken „ om den Reük , zo Ray verhaalt. In Vlaan- deren en Brabant werden de Takken met Vrugt- Aairen ‚in de Herfst, by geheele Zakken ter Markt gebragt; zynde Olieachtig en niet min- der fterk van Geur: doch by Harderwyk vinde men alleenlyk Struiken met Mannelyke Bloe- men ‚ zo gedagte Hoogleeraar aantekent (%). pl. XXXV. De Vrugten van dit Gewas worden oneigent- arr yk Besfen genoemd, ten ware men ook dien naam wil geeven aan alle Zaaden , hoe klein ook „ die met een tdaije Schil of Bolfter bedekt zyn. Het is, volgens LinNaus, een langwerpige Aair, uit vyf ryën van Zaadkorrels beftaande, die dezelve ’er vyf in ieder ry heeft. De Zaa- den zyn dikachtig , rondachtig , hoekig , gefpitst ten halve in dtieën gedeeld, (met een weder- zyds aangehecht Tandje naamelyk ,) Lederach- tig „ (*) Verband, der Holl. Maatfch. XV. Stug, bladz. 139, han Dre tr 34 tig , een klein Pitje influitende. Van buitenzyn_ HL zy met Goudgecle Harstachtige Stippen be- D&E: prengd. Dit laatfte bevind ik in de Vrugt- incslsel Aairen van een Takje van dit Gewas, in myne *TöE- Verzameling berustende, *t welk ik, om dat pe Zei de Vrugtdraagende van deeze Soort, volgens den id Heer De GORTER, hier zo zeldzaam zyn; in Fig. 2, op Plaat XXXV, heb doen afbeelden, Daar uit blykt, dat die zogenaamde Besfen naauwlyks zo groot zyn als Koriander-Zaad. Van Medicinaale hoedanigheden beziet het weinig. De Boeren in Noorwegen maaken van het Poeijer met Boter een Smeering, die zeer kragtig is om de Schurft te geneezen. Het is ook dienftig tot het dooden of verjaagen van Ongediert, gelyk de Vlooijen, wanneer het in plaats van Stroo onder de Bedden gelegd wordt, S1MON PAULLI verhaalt, dat het Landvolk in Poolen daar mede de Luizen der Varkens verdryft. Die zelfde Autheur hade gefchrees ven, dat men het in plaats van Thee gebruiken kons\ ja dat het de [hee zelf ware (*); doch die houdt geen proef. Men plagt het in Swee= den te gebruiken om ’c Bier duurzaam te maa- ken, in plaats van Hop: maar zulk Bier veroir- zaakte Dronkenfchap of Hoofdpyn, en daarom, is dit lang uice de gewoonte geraakt, Waarfchyn- iyk zou ’er een Olie of Harst uit gehaald kun- zen worden, die veel naar Kamfer zweemde. In (*) Thee Eauropzum aut noflras, SIM PAULLI M onogt, EL. DEEL. Vle STUK, N 948 TweEEnvizicE HersrTens. HL In Kasfen of Kisten gelegd , bewaart het de ÄFDEEL. xx. Kleederen voor de Mot. 3 Hoorp- | | ; STUK. (2) Gagel met Lancetvormige eenigermaate II. etande Bladen en eene Boomachti | ek get, ge Steng. Cerifcra, Eu g AES De voorgaande Soort komt ook in Noord- gende, Amerika voor, zegt de Ridder, zo wel als dee- ze, die weezentlyk Besfen draagt, waar van een Soort van Smeer of Wafch gekookt wordt : des men het den naam geeft van Wafch- of Smeer- Boompje. CarrsBry beeldt ’er twee Soorten van af, de eene tot twaalf Voeten hoogte op- fchietende, de andere tmaar drie Voeten hoog, ET befchryft omflandig de manier van befetdne deezer vette Stoff: in Karolina, uit de Besfen van dit Gewas. Het groeit ook in Virginie en Penfylvanie, alwaar KALM het waarnam , zeg- gende dat de Sweeden hetzelve aldaar Smeer- flruik , doch de Engelfchen Kaarsbhezie- Boom noemden. Het groeit ‘er op eenige plaatfen , die vogtig van Grond zyn, overvloedig , en fchynt de Zee-Luugt te beminnen (*). De Bes- fen, (2) Afyriea Fol. Lanceolatis fubferratis , Caule Arborescente. KALM. 2% IL. p. 312. Myrica Fol. Lanceolatis fubferratis. Frau baccato. Hort. Clif: 455. Hort, Up/. 295. GRON. oe Virg. 1203 153. R. ZLugdb 527. Myrtus Brabant. fimilis, Carolinien(is Baccifera &c. PLUK. Alm. 2s0. T. 48. fe o. CATESB. Car. I. p. T. 69. B, Myrt, Brabant, fimilis Carol, bumilior &c.. CATESB Car. 1. p. Te 13e SELIGM. Wig, III. Dip. 321 390 ID. ps 210 PL 26 (*) Hier te Lande verdraagt dit Gewas de Koude , als bevin« sd Driek Toa 849 fen ‚die men ryp zynde in de Herfst verzamelt, HIS grocijen Tropswyze aan de Wyfjes-Struiken Ee DeuLs zy zyn blaauw doch vertoonen zig als waren zy Hoorpe met Meel beftrooid. Dezelven in een Ketel met TUE Kookend Water geworpen zynde , fchuimt men en ser «het Vet af, ’t welk geftold zynde zig als Wafch voor doet, vuil groenachtig van Kleur, maar door ’t zuiveren helder groen wordende. > Deeze Stoffe was duurder dan Smeer doch be- ter koop dan Wafch. De Kaarfen, daar van gemaakt , brandden langer en gaven minder Rook, ja zelfs een aangenaamen Reuk, wan- neer men ze uitblufchte. De moeite , echter, om deeze Besfen in te zamelen hadt, na dat men rykelyk Smeer van Slagtvee bekomen kon, zodanige Kaarfen in minder gebruik gebragt. Van het Vet werdt nog een foort van Spaanfche Zeep gemaakt, en de Chírurgyns gebruikten hetzelve gaarn tot Pleifters in Kwetzuuren, Een Sweed van een hoogen Ouderdom verhaal- de hem, dat de Wortel van deeze Smeerftruik _ door de Wilden weleer tegen Kiespyn gebruikt werde, Men maakt, zegt hy, in Karolina, van de uitgekookte Wafch der Besfen , niet alleen — Kaarfen , maar ook een foort van Zegel-Lak, Onder den bynaam van Conifera is door den UL Myrica jon- dthiopica, Kaapíche, bevindende zig, na den Strengen Vorst van deezen Winter, in de Hortus Medicus nog in de open Grond in ’t Leeven : een Heefter van ten minften agt Voeten hoog. (3) Myrica Fol, Lanceolatis dentatis infimis integerrimis. Manta „ . Dazr, VL STUKe 350 TWEEHUIZIGE HEesrTtns, ur, jongen Heer BurRMANNus tot dit Geflagt bez ArDEEL. trokken dat Afrikaanfche Gewas , door Pro KES Hoorn. NET, als een Myrtus naby aan de Gagel ko- sruxK. mende, afgebeeld. welke Zaagswys’ getande, Vier. selriekende , Laurier van de Kaap genoemd is PES door den Amfterdamfen Doktor BOD&Us vAN STAPEL in deszelfs Aantekeningen op ’t Werk van T'nreorgnRrastus. Dergelyke komt ook uit Amerika , wordende op de Bermudes Wel- riekende Laurier geheten zegt PLUKENET, en fcheenen de Aairtjes van dit Gewas, als kleine Pynappeltjes , veel naar die van onze Gagel te gelyken, zynde uie verfcheide Schubbetjes famengefteld, zo Rav aanmerkt. De Bladen, lang en fmal, als die der Wilgen, hier en daar een weinigje ingefneeden of getand, gaven een gangenaamen Reuk ,; wanneer men ze aan de Handen wreef, Gedagten bynaam heeft LIN: NAUS veranderd in Lthiopica, welke ook tot de drie volgende behoort , en bovendien niet past op gedagte Westindifche. De Ridder merkt aan, dat het een Kaapfche Heefter is, piet regt bekend , doch nabykomende aan de twee voorgaanden. Iv. (4) Gagel met langwerpige wederzyds egaal Jypen uitgehoekte Bladen. Querci- foita. By- Eikebla- ì dige. Mant. 298. Weg. XIII. p. 740. Myrtus Brabanticee accedens ; Africana Conifera, PLUR. Alm. 250. Phyt. T. 48. £, 8. Arbor Conifera odorata , Fol. Salicis rigidis ferratis, RA] Hijt, 1803 Myrica Conifera. Burm. Prodr, Cap, p‚ 27. (4) Myrica Fol. oblongis oppolite finuatis. H. Clif, 456. Ri DTV IRT Chol CS Byzonder gelyken de Bladen van dit Afrikaan- II fche Gewas naar die der Eiken, waar van het gres den bynaam heeft. Men vindt het by Co M- Hoorne MELYN afgcbeeld, onder den naam van kleine STUKe Afrikaanfe Laurier met Bladen van den Eike- ; EN boom. Het was een Boompje met een re bruine Stam, van twee Voeten hoog , in ver- fcheide roodachtige Takjes verdeeld, waar aan Bladen als gezegd is, taamelyk dik en ftyf. De Vrugten, uit Afrika overgezonden, waren Bes- fen als die van den Laurierboom, befluitende een éenig Zaad. Dit Gewas is, volgens de Af. beelding, welke ’er op order van den Gouver- neur VAN DER STEL aan de Kaap van gemaakt was, met de Vrugten, door den Hoogleeraar J. BurMANNUus naauwkeurig in Plaat gebragt. (5) Gagel met-byna Hartvormige, Zaagwys” whgs YraCd getämde , ongofteelde Bladen, _Cordifolia. Hartblaa Deeze Soort heeft getande Bladen, naar die dige. van den Groen-Eik gelykende, zynde dezelven niet R. Lugdb. 527. Coriotragematodendras Africana Botryos ame plioribus fFoliis denis. Prux. Amalth. 6s. Laurus Africana minor Folio Quercus. COMM. Hort, p. 161, RAy. Dendr. 35. BURM, 4fr. iT, 98. f. z (5) Myrica Fol, fubcordatis ferratis fesfilibus. H. Chr, 4s6. R, Lugdb, 527. Alaternoides Ilicis folio crasfo hirfuto, WALTH. Hor. UI, T. 3. Tithymali facie Planta Echí opica, Iicis aculeato folio. PLUK. Alm, 373. T. 319. f. 7. Gale Capenfis Jlicis Cocciferz folio, Per. Jfus, 774. B, Myrica Fol, fubcordatis :ntegris fesfilibus. BURM, Afr, 263. Te. 9% f. Je IE. DEzE Vlo STUKe 352 TWwWEEHUIZIGE HEESTERS, UI niet ingefneeden. - Derhalve zou het kunnen AFDEEL, zyn, dar, hier de. Tweede van gedagten Hoog: Hoorp- leeraar, op de zelfde Plaar, die de Bladen fom- STUK. tyds getand, fomtyds ongetand heeft, zo wel gt behoorde als de Derde , welke als eene Vere fcheidenheid daar toe betrokken wordt. Decze laatfte, die de. Bladen enkel Hartvormig heeft, was ook op order van gedagten Gouverneur aan de Kaap getekend. De Bladen zyn fpits gepunt, en in derzelver Oxelen zitten tropjes van fchoon- roode Bloempjes , brengende dit Gewas kleine „ape gladde gefteelde Besjes- voort, vi. (6) Gagel met drievoudige getande Bladen. Mlyrica erifolinta. _ Deeze, ook van de Kaap afkomftig , heeft de bh Bladen overhoeks, gefteeld , drievoudig; de Blaadjes ongefteeld , Lancetvormig. gefpitst , diep getand, van onderen Wollig: de Vrugten aan een Trosje , niet ge-aaird,, uit Besfen be- ftaande ‚ ruuw. De Viermannigen zyn dus ne Hecfter: achtig : onder de Vyfmannigen komen geen Ì Heefters voor : des ik overgaa tot de Zesmanni- gen in deeze Klasfe , waar onder het Geflagt van nn S MILA X Struik-Winde, De Kenmerken ZyD » een zesbladige Kelk zon. der Bloemblaadjes in de beide Sexen , hebbende de (6) win Fel. ternatis dentatis, dr, Acad, VI. Aft, oi. P. 112. _ Det òrki kB de Bloemen der Mannetjes-Planten zes Meel- Mi. ‘draadjes en die der Wyfjes-Planten drie Stylen, Ae welker Vrugt een Bezie is met drie Hollighe- Hoorp. den, in ieder twee Zaaden. STUK, __ De ‘Soorten van dit Geflagt zyn gefmaldeeld han bern naar de gefteldheid van de Steng , die in de vier eerften gedoornd en hoekig is, in de vyf volgende gedoornd en rond, in de twee vol- gende ongedoornd en ‘hoekig, in de twee laat- ften ongedoornd en rond. Zy zyn meest Hee: fterachtig 5 en daarom geef ik den naam van Struik-Winde aan dit Geflagt, om het van dat der gewoone Winde (Convolvulus „) daar Smilax de Griekfche naam van is, te onderfcheiden. = (1) Struik. Winde met een gedoornde hoekige Ee Steng ; de Bladen T andswys’ gedoornd dn Hartvormig, met negen Ribben. Ree Deeze vóert gemeenlyk den nâam van Stat kende Winde , om dat zy geheel bezet is mec Doorntjes;, of Ruuwe in ’t Griekfch Tracheit, onder (x) Smilax Caule aculeato angulaco , Foliis dentato-aculea. tis cordatis novemnerviis. Syst. Nat. XII, Gene ïrzo.p. 654. Vig. XIII. p. 743e GOUAN Mônsp. sos. GRON. Orient. 316. H. Cliff. 458. R. Lugdb. 228. Smilax aspera Frau rùbente, €. B. Pin, 296. Smiil. aspera ruti!o fruétu- Crus. Hijt. Ip 112; @, Smil. aspera minus fpinofa Fr, nigro, C, B, Pin. 2965: Crus, Hifts I. p. 113. 9, Smilax Viriculis aspera, Fol; oblongis angustis mucconatis levibus &c, PLUK. Abr, 348; E. 110. fs 36 MN: Desk. VI, SfUK,. Zes- mannige. 354 TwreavIzIGE HEESTErs, onder welken. zy reeds,by Droscoripes ‘bekend ftaat, Zy groeit in Spanje; Italie , Grie- kenland en verder in het Ooften. Rwuworr vondize aan een Beek by Fripoli in Syrie, als ook tusfchen Rama en Joppe in ’t- Beloof- de Land. Aan de kanten der Haagen of Land- fcheidingen komt.zy in Provence voor „ wor- dende van de-Ingezetenen des Lands genoemd Gros-Gramé, volgens GaARrinetts die aldaar ook de Smilax met zwarte Besfen' vondt , daar Crusius vanofchryft, hoewel de gemeenfte die met. roode’ Besfen is „ groeijende., volgens hem „ inde. -Zuidelyke: deelen van RN Spanje en Italie, ) ’t Gewas klimt, even als de gewoone K lok- jes-Winde , met zyne gedoornde’ Ranken by allerley Geboomte op; doch welke Ranken Houtig zyn en overblyvende. Het heeft Bla- den byna als die der gemelde, dach fpitfer, en Zeisfenswyze een weinig omgekromdsrookshar- der en kleiner, bezet met Dootntjes.. Zy zyn fomtyds met witte Vlakken getekend, de Bloe- men wit en welriekende, De Vrugten komen aan Trosjes voort, zynde roode Besfen , ee- nigszins fcherp, bevattende zwartachtige Kor- rels als Fiennipzaad, bk el Bone Tus’ verhaalt, dat de Boeren, im het Napelfche, de Bladen van dit Kruid ge= bruikten om ’er uitwendig Vuurige Gezwellen _ mede te geneczen. CrLusius erkent, dat de Wortels Zweetdryvende zyn, en mn hebe Pd Dit OO E EK, ‘355 “hebben ‘er, in dit opzigt, Afkookzels van ge- Pe | maakt tegen de Venus-Ziekte, in plaats van xx, de Sarzaparil. Ook zyn ’er, die ze daar voor Hold gehouden hebben; doch dit is fout , ge 5 0 Nn ftraks zien zullen. (2) Struik- Winde met een gedoornde hoekige Ir. Smilax Sterng 5 de Bladen ongedoornd ‚ Hartvor- exceufn. mig met negen Ribben, Ô Hoogklin TouRrNEFORT heeft deeze voorgefteld , als met haare gedoornde Ranken hooge Boomen beklimmende. Het Gewas, door hem in de Levant waargenomen, fchynt dat gene te zyn, t welk ArPinus afbeeldt en befchryft onder den naam van Smilax asperà 5 want hetzelve heeft de Bladen ongedoornd , en, zode Afbeel- ding echt is, ook van ecne zeer verfchillende figuur , niet fcherp maar ftomp van Punt en by het Steeltje niet uitgehoekt, gelyk VeEsrInN- Grus zeer wel aanmerkt, hebbende ook Knoo- pige Wortelen: welk alles deeze Struik-Winde, op ’t Eiland Zacynthus, nu Zante, groeijende ; aanmerkelyk van de Italiaanfche deedt verfchil= len. Ten onregte wierdt decze ook, door Ars PINUS ; voor de echte Sarzaparil gehouden, ' Zy (2) Srzilax Caule aculeato angulato, Fol, inermibus corda= tis novemnerviis, Re Lurdb, 228. Ne 2. Smilax Orientalis Sarmentis aculeatis &c. TOURNF, Cor, 45. BUXB. Cento Is p. 18. T.-27, male. Smiiax aspera. ALP, /gypte 140. Te, 141? La II. DEEL, VI, STUK, 356 TweEEHUIizIGE HEESTERS, HL Zy groeit, volgens den Ridder, in de Levaar sx en in Syrie, D- amd (3) Struik. Winde met een gedoornde hoekige IL, ___Steng; de Bladen ongedoornd, die uan de in Steng Hartvormig, aan de Takken laug- Go | werpig Eyrond. Tot deeze Oostindifche behoort de Ambon: fche Basterd-China van Rumrmius , onder de Ceylonfche Planten door den Hoogleeraar BurMANNUs befchreeven , als een Rankach- “tig gedoornd Gewas, welks Bladen zeer naar die van den Kaneelboom gelyken , en de Wor- tel , van zyne Vezels gezuiverd zynde, veel overeenkomst met den. China- Wortel heeft. De onderfte Bladen , evenwel „ zyn Hartvors mig en de Bladfteelen met twee Tandjes, ko- | mende de Klaauwieren van de Struik - Winde hier niet uit dezelven, maar als ’t ware uit de Oxels der Bladen voort, De Virginifche van PLUKENET, met breede Kaneel-Bladen , die niet gedoornd zyn , en eenen dikken knoopi- gen Vleezigen Riet-Wortel, wordt hier thuis gebragt door den Heer N,L. BURMANN us; (4) Struik, (3) Smilax Caule aculeato angulato; Foliis inermibus , Caulinis Cordatis , Rameis ovatn-oblongis, Fl. Zey! 364. Smilax Indica fpinofa, Folio Cinnamómi , Pfeudo-Chína quis busdam. BURM. Zeyl. 217. China Amboinenfis, KUMES. Zaifs, V.p. 457. Te 161. BURMe Fl Ind, 313, Dr otk rh, 357 (a) Struik- Winde met een gedoornde hoekige, Ill _ ÄFDEELe. Steng ; de Bladen ongedoornd , Eyrond, xx. mp gefpitst, drieribhig. Hoorp: JOD BYD, g STUK, Hier wordt het echte Gewas bedoeld , in BN verfcheide deelen van Amerika groeijende „ dat villa en den zo bekenden Sarzaparil-Wortel uitlevert. àuzept By deezen naam, die Spaanfch is , en een Klim- mend Rankgewas, dat Stekelige Takken als de Braainen heeft, betekent (*), is hetzelve reeds meer dan twee Eeuwen bekend geweest in Europa (f). Scaricer beweert , dat die Wortel van eenen Spaanfchen Geneesheer P a- RiLLUs, die deszelfs gebruik eerst ontdekt en den Wortel in ons Wereldsdeel overgebragt zou hebben. den bynaam bekomen heeft (1); doch dewyl Parra, in ’t Spaanfch , een klim- mende Wyngaard aanduidt , is de eerfte aflei- ding ‚ met MA rHroLUS, zonder nader be- WyS (4) Smilax Caule aculeato angulato, Fol. inermibus ova- tis, retufo mucronatis , trinerviis. Re Lugdh. 223. N. 3. Smí- lak Caule aculeato angulato, Fol. dilatato-cordatis, &c, H. Clif. 459. GRON. Virg, 1205 156. Mat, Med, 460. Smilax Viticulis aspera Virginiana; folio Hederaceo leni: Sarza nobi- lisfima. PLUK. Alm. 348. T. rin f, 2 Ray. Suppl. 345 Smilax aspera Virginiana S. Sarzaparilla. C. B, Pin. 296, (*) C. HOFMANN, de Med, Offscinalihus, p. 348. (f) Primum importabatur in Europam ab Hispanis Ann, D, 1563. Rurry, Mat. Med, Lond. 1775, p. 464. (J) In Scaligerianis primis, p. 132. TRiLL, Dies. Med, 5764 Pe 33e Z3 IL: DEEL, VI, STUK IL ÁFDEEL. 8 Hoor p- STUK. maunige, 358 TwrrEnvIiziGE HEESTERS, wys, natuutlyker, Hoet zy, HERNANDEz, Lyf-Arts van Koning Purrrps den II, die in de Zestiende Eeuw verfcheide Plantgewasfen van Amerika befchreef , telt ’er vier Soorten van op, wier laatfte, met Hartvormige Bladen, eigentlyk den Wortel uitlevert , dien men in de Winkels gebruikt; deswegen by PLUKE- NETIUS den naam voerende van Sarza no. bilisfima. Want, fchoon die auibai zulks toepast op ‘de eerfte van HERNANDEZ, wier Afbeel- ding naast overeenkomt met de voorgaande Soort van Smilax, blykt nogthans, dat hy ’er eene met Bladen als van Klyf of Winde be- doele 3 als ftellende de Eerfte Soort of Euro- pifche Smilax , met zwarte Besfen, van C, BA u- HINUS, daar mede gelyk, Veelen hebben zig ook ingebeeld, dat het de zelfde Plant wa- re. ArpiNnus hadt op het Eiland Zante, aan de Kust van Morea in de Middellandfche Zee, van waar men hedendaags de meefte Ko= renten krygt, vernomen, dat de Wortels van’ de voorbefchreevene Hoogeklmmende Struik- Winde van daar onder den naam van Sarzapa- ril vertierd werden. Sommigen verzekeren ook, dat die Wortels in veele plaatfen aan de Mid- dellandfche Zee gebruikt worden, en niet mine der kragtig zyn in Afkookzel , dan -de West. indifche , als zynde tot Bloedzuivering zeer be- kwaam (*). kwaam (*) | | en (*) De groote BOERHAAVE fchynt mede van dat denkbeeld | ‘e he Daklór Wwir m. «80 De Sarzaparille Wortels zelf, die uit Ame-, IL rika overgebragt worden, zyn, naar dat zy uit rr Perú , uit Nieuw Spanje of Mexiko , of uit Hoorpe Brafil, (zeer ver van elkander afftandige Lan-°"Ul den ;) hunne afkomst hebben, aanmerkelyk Ver geia fchillende. Sommigen fchryven zulks aan het Klimaat , anderen aan de byzondere Soort van Planten toe: waarfchynlyk komt het van beie den. De Sarzaparil is, volgens de aanmerking van MoNARDEzZ) driederley. Eene, die in Nieuw Spanje groeit , bleeker en fchraalder z eene betere , uit de Honduras , zynde dikker en donkerer van Kleur: eene uit de Provincie van Quito, in de nabuurfchap van Guayaquil groeijende , die men naar deeze Stad plagt te noemen „ zwartachtig graauw , nog dikker en grooter Wortelen hebbende ; zo dat men dike wils eens Mans langte diep moest graaven , omze uit den Grond te krygen. Deeze is het, die men anders ook wel de Peruviaanfche noemt en gemeenlyk voor de beste houdt. Voor het overige is ten opzigt van deeze Wortelen , die geen byzondere maar wel een fterker kragt tot Bloedzuivering , dan andere Openende Wortclen, bezitten , aan te merken, dat de Landaart veel invloeds daar op heeft; zynde dezelven , in de Westindiën geteeld , meer te zyn geweest. De regte Plant van de Sarzaparil was hem niet bekend. Wid, ejus Hifl, Plant, p. 495. L 4 ÏI, DEEL. VI, STUK, 360. Ewae EUA NC HEESTERS, IH. meer bezwfaneerd. met. fyne zoute of Olieach., AFDEEL (ige deelen 3 die in Virginie vallen , (gelyk ia Hoor meet callen plaats heeft) kragteloozer en die STUK van de Middellandfche Zee nog flapper. Men wad heeft federt eenigen tyd zelfs de lange dunne Wortelen der Sarza, uit de Spaanfche. Westin- diën, te flap geoordeeld , en derhalve de zoge naamde Koppen of dikke Knobbels, daar dezel- ven aan, groeijen , die te vooren weg gefmeeten werden, alleen begonnen te gebruiken in. Venee riaale Dranken; daar men zig meer uitwerking van belooft. ’t Is zeker dat de Spanjaarden en andere Europeaanen , in de Westindiën, zig daar mede van de Pokken plagten te geneezen; doch eensdeels fchryft men zulks toe aan de Hitte van ’t Klimaat, welke de Zweetdryving meer begunftigt: andersdeels was ook de langduurig- heid van het gebruik en de ongemeene fchraale Levenswyze, daar by te houden, naauwlyks uit te flaan, Hier te Lande, zeker, bevindt men de fterkfte Afkookzels van Sarzaparil, op, zig. zelve, daar toe niet bekwaam. ‘Tegen Borst- ziekten of tot Geneezing van Schurft, Zweeren en andere. Huidkwaalen , zo het geene overblyf= zels van de Venus-Ziekte zyn, hebben wy an- dere even kragtige Middelen. Sommigen hebben. hier uit opgemaakt , dat men de Sarzaparil en, China-Wortel , beiden , in de Winkels wel onte beeren kon (*). (*) Cantreus, Fund. Med, Part, II, Seâ, 13. Cap. 7, fe 427. Vid, TRILLER, Dhes. Med, p. 34, SE Li D roreKIA 36r \ (5) Struik-Winde met een gedoornde rondach- tige Steng;s de Bladen ongedoornd, Hart- vormig Eyrond, met vyf Ribben. | WE ÁFDEEL,; XK. Hoorp- STUKe De laatstgemelde wordt hier bedoeld, Hy is de Wortel van een Gewas, in China en Japan c; groeijende, ’t welke veel overeenkomst heeft met het voorgaande. Dus moet zekerlyk de benaaming van de plaats der afkomst berekend worden : hoewel men ook een Westindifche China-Wortel heeft. K&MmrrEr, die alles op de plaatfen onderzogt heeft, zegt, dat men het Gewas, daar te Lande, Sankira en gemeenlyk uaguara noemt; niet Sankiva, gelyk fommi- gen verkeerdelyk fchryven. Het groeit, zegt hy, zonder behulp, een Elle of anderhalf hoog , doch eenig Geboomte kunnende vatten , met zyne Klaauwieren, dan ftygt het hooger. De Ranken zyn Houtig, van dikte als een Stroo- Halm , knoopig, met eenige Doorntjes en heeft aan ieder Knoop twee Stoppeltjes , die de Klaau- wieren uitgeeven en de Bladen bevatten, welke. rondachtig. zyn, met korte of geene Bladfteel- tjes, aan den rand Golfachtig geboogen, met vyf (5) Smilax Caule aculeato teretiusculo, Foliis inermibus ovato-cordatis quinque-nerviis. Mat, Med, 461. GRON, Orient. 317, Smil. Sarmento tereti inferne aculeato &c, BROWN, Ve Smilax nâ. Chinae Woxrtel, Fam 359. Smilax minusfpinofa &c, KZEMPF. Am 781. Te- 732. China Radix. C. B. Pin 296. China Michuzeanenfis, Prum. Je. 183. Frutienlus Convolvulaceus,. PLUK, Am. zot. T, 408. f, 1. BURMe Pl. Ind. p. 313. L5 ‚ Ms Deer. VI. STUK. u 362 TweEERHUIzZIGE HEESTrERrs, vyf Ribben, twee ter wederzyde van de Mid- APE delrib, van het begin tot aan de-Punt zig uit. Hoorp- flrekkende, . Op een dun rood- of. geelachtig STUK, Zes. mannige. Steeltje komen tien Bloempjes „of daar ointrent, in een Kroontje voort. De Bloempjes zyn geel , met zes Bloemblaadjes en zes Meeldraadjes, in ’t midden een Styl hebbende met een blaauw Knopje, en daar op volgen Vrugten van grootte en Kleur als Kerfen , doch met weinig, droog , wrang Vleefch, waar in vier vyf of zes Zaa- den , tot eene Sterswyze figuur famengepakt, droog wordende zwartachtig , van binnen wite De Wortel, welke groot hard en knoopig is, met eenige Vezelen, zegt die Autheur, maakt den ‘China-Wortel der Geneeskundigen uit, die volgens LinscHorEN in China Lampaton gee noemd wordt , zynde hoe zwarter hoe beter. De Oostindifche is van buiten donker-rood , van binnen roodachtig wit; de Westindifche van binnen rooder. Men plagtze voor afkomftig-van een Gewas te houden , dat naar de Iris of Lifch- Planten geleek , hebbende Ama Tus hetzelve onder de Soorten van Riet geteld, en VrsA- Lius een Vertoog over deszelfs gebruik ge- fchreeven. Van over lang is deeze Wortel ook bekend. Hy kreeg zyn eerfte gezag , omtrent het jaar 1525» van Chineefche Kooplieden , die verze= kerden , dat men ’er de Venus-Ziekte het Po- dagra en andere Kwaalen, zonder zulk een be- paalden Levensregel ; als in het gebruik des Poke Dat Ou ole as ke ni 36% Pokhouts toen waargenomen werdt, in minder tyds en met minder walgelykheid , door genee- Us ÄFDEEL, XXe zen kon. Op dien voet werdt de China-Wor- HoorFp-e tel Keizer Karer den V, aangepreezen, die ‘er , zonder zyne Lyf-Artfen raad te p'eegen ie, van gebruikte ; doch zo weinig baat daar by vondt , dat hy wel haast tot het Pokhout we- derkeerde. Toen de zaak rugtbaar wierdt, ver- langden niettemin alle de Ryks-Vorften en Ho- velingen , het Geheim te weeten ; doch ’t werdt nergens Souverein bevonden, en hierom is fe- dert de China en de Sarza, gelyk men weet, tot het maaken van Afkookzels, by het Pok- hout gemengd ; hoewel men' naderhand ook dikwils den China-Wortel, (die meest Wormig en dus van weinig kragten ís, wanneer menze koopt ,) agterweg gelaten , of onzen frisfchen Klisfen- Wortel , by plaatsvullinge, daar voor genomen heeft, ie (6) Struik- Winde met een gedoornde ronde STUK. Hexan= VI. rd Steng; de Bladen ongedoornd , Hartvormig rota gefpitst, omtrent zevenribbig. olta, Rondblas Getal der Ribben zou byna het eenigfte onderfcheid fchynen te maaken tusfchen de voorgaande en deeze , die door KArm in Ka- nada is waargenomen; en niettemin worden de Bladen , in de befchryving , ook vyfribbig gezegd te €6) Smilax Caul. acul. tereti , Fol, inermibus Cord, acu= mainatis , fubfeptemnerviis. KALM, ll. DEEL, VI. STUKe 364. TweEnHuvuizice HEESTERS, UI. te zyn; ’t welk de onderfcheiding duifter doet AFDEEL. voorkomen. plan (7) Struik- Winde met een gedoornde ronde vII. Steng; de Bladen ongedoornd , Lancetvore fin mig Eyrond , drie-Ribbig Laurier- bladige. Deeze heeft de Bladen dikker dan eenige andere Soort , en van figuur als Laurierbladen, draagende zwarte Besfen. Het Gewas, dat zyne Stengén met zeer ftyve Doornen gewa- pend heeft, ís altoos groen en hier door ftrekt hetzelve , ’s Winters, tot befchutting voor het Vee, klimmende wel tot zestien Voeten hoog - te by het Geboomte op. Sommig Gevogelte aast op deszelfs Besfen. De Groeiplaats is in Virginie en Karolina, vin. _ (8) Strnik- Winde met een gedoornde ronde rede. Steng; de Bladen ongedoornd , Hartvor- Hen mig, langwerpig zevenrihbig. In de voorgaande was maar éene Rib, door ’ midden loopende , volgens CATEsBY, doch dit getal is wat onzeker, zo ’t fchynt, en on- beftendig. Men kan deeze ten minfte Zeven- ribbig: (7) Smilax Caul. acul, tereti » Fol. inermibus ovatoelanceoe. Jatìs trinetviis, GRON. Virg. 1935 156. Smil levis Lauri= folia Baccis nigris. CAT. Carol. 1. p. T. 15. SEL. Vog. Ie D, p. 24. T. 30, China altera aculeata &c, PLUM. Je, 85, (8) Smilax Caul. acul. ter. Fol. inerm, Cord. oblongis fep- temnerviis. Smilax Bryonie Fol. Caule fpinofo, Baccis nigris.. CAT, Car, Li p. Te 52, SELe Vg. II, De p. 3. Te 4 / Bi rllorrn Kot fs aós ribbig noemen , volgens de Afbeelding van, HIE _ dien zelfden Autheur , welke aanmerkt, dat Ei het Gewas met Stengen , zo dik als een Rot- Hoorps ting, twintig Voeten hoog, over de nabuurige “TUE _ „ Heefters en Boomen, heen kruipt, Het draagt Pes groote Trosfen van zwartachtige ronde Bes- fen, die aan Steelen hangen. De Wortel is Knobbelig en wordt door ’t droogen zo hard als Hout. De Ingezetenen van Karolina koo- ken ‘er Dranken van, tot Bloedzuivering , en noemen het China-Wortel. De Groeiplaats is ook in Virginie en Penfylvanie. De bynaam duidt aan, dat de Bladen naar die van den Zwarten Wilden Wyngaard gel om} (o) Struik- Winde met een gedoornde ronde 1x. Stene 5 de Bladen ongedoornd , Eyrond , ie, drieribbig. Afblade» rende. De Heer KArMm vondt deeze in Kanada. Zy verfchilt van de anderen , zo door het jaar- Iyks afvallen der Bladen, als doordien de Kroon- tjes op korte Steeltjes onder de Bladen voort- komen. Het eerstgemelde zou kunnen veroir- zaakt worden door het Klimaat. (zo) Struik- Winde met een ongedoornde hoe- _x. : ; Smilax kige Bona Nossa Goede Nagt. ze (9) Smilax Caul. acul, ter. Fol, inermibus, ovatis, tri- nemviis, (10) Smilax Caule inermi angulato , Foliis ciliato-aculeatis, Smilax aspera Ind, Occid. C‚ B. Pin. 296, smil. Fol, latisin smargine fpinofis, item Smil, Carcliniana Stip, quadrato leni Sc. Pluk. Alms, 343. Te Ille Éf. 1 & 39 Ee DEEL. Vlo STUKe 366 TwEEHUIZIGE HEESTERS. IL kige Steng; de Bladen als met Ooghaair. AFDEEL. N ES zjes gedoornd, drei Dit Gewas heeft zynen bynaam van de Spaan- “zes fche Avond- Groet Buenas Noches , dat is Goede mannigte _Nagt, welke ”er aan gegeven wordt , ‚zo OE sIus niet onbillyk zig, verbeeldde, om dat de Bloemen , ’s mofgens ontlooken , tegen de Nagt verflenzen. Hy hadt ’er de Zaaden van uit de Westindiën ontvangen, die een. zodanig klim- mend Rankgewas voortbragten „ als de voor- gaanden zyn, met hockige Bladen als die van Klyf, ’ welk in Karolina groeit volgens Pr u- KENETI Us, “wordende Gedoornde Westindijche Smilax , van C, BAUHINUS, getyteld, ere? (11) Struik-Winde met een ongedoornde hoe- Smila Per kige Steng ; de Bladen ongedoornd, Ey- Kruidige. rond, met zeven Ribben, Deeze, als niet Houtig zynde, wordt door den bynaam van Kruidige onderfcheiden. ’t Ge- was, dat in Virginie en elders aan de Kust van Noord-Amerika groeit, heeft geribde Bladen als van Klyf, die op zeer lange Steelen zitten, en zeer kleine Bloempjes tot een Kroontje fa- ‚__mengehoopt „ die van een- ftinkende garftige Reuk (11) Smilax Canle inetrmi angul. Fols inerm. ovatis fep- temnerviis. GRON. Wirg. 193: 156, Smilax levis Marilandica, Fol, Hedere nervofis &c. RAy, Suppl. 345. Smilax Clavicue lata Hedere folio &c, PLUK, „Alm. 349, T. 225. fe 4a | Dart Ok Kn EA 367 Reuk zyn. Het is een jaarlyks Gewas, dat lil met ene bruin paarfche Steng tot de hoogte van Arpaals zes of zeven Voeten opfchiet ; hebbende een Hoorp- blyvende Wortel , volgens CLAYTON, dic*tö& zegt dat de Bikaën vyfribbig zyn. (12) Struik-Winde met een ongedoornde ronde _xrr. Stene ; de Bladen ongedoornd Lancetvor- , Smilax ER ne Lanceo» MG ‘lata. BRG Lancetvorg Hier wordt betrokken, de Ongedoornde Smi- "8 Jax, met'roode Besfen, van Ca TEsBYy, maar niet die, welke in zyn Berfte Deel, Tab. Sil, voorkomt, als welke de Bladen hoekig en Klyfs achtig heeft , gelyk de voorgaande ; doch in het Loof van deeze Gewasfen heeft cen aan= merkelyke Speceling plaats, als blykt uit de vol- gende, (13) Struik-Winde met een $rongedövnde gebru XIII. Smilax Steng à, > Pfedo- nl Elsa? (12) Smilax Caule inermi tereti , „Foliis inermibus Lanceo- _Basterd- Jatis. H. ‘Cliff 459. GRON. Virg. 120, Similax non fpinofa China, Baccis rubris. CATESB. Care Il, p. 82, T, 34, | (13) Smilax Caul, inerm. ter. Fol inerimibus , Caulinís Cordatis , Rameis ovato oblongis quinquenerviis. Syst, Nat, XIl. Veg. XII. _Pedunculis longisfimis. GRON. Virg. 193: 156. Petiolis bidenratis. H, Cliff. 459, GRON. Virg. 120, Smil. aspera, Fol. trinerviis oblongis, Petiolis sielavicutetis. BROWN, Jam. 359. Smil, Virgin. Spinis innocuis armata Sec. PLUK. Alm, 349. T. rro. f- $, Smil. asp. Fr. nigro. &c, SLOANe Jam. 10s, Hift. Lp. 31. T.-143, f. 1. Smit, raspe nod. Rad. rubra msiore. PLUM, Je. 82. China fpuria nodofa, C. B. Pin. 297. Pfeudo-China Radix, Crus. Exot, Libre 4. Cap. 9. Pe 83 | rn II, DEEL, VIe STUEs Pl 368 TWwWEEHUIZIGE HEESTERS. HL Steng; de Bladen óngedoornd, die aan dè ie Bie Steng Hartvormig, aan de Täkken lang: Hoòorp- werpig Eyrond, vyfribbig. STUK, Zes De Wortel van deeze is genk de Mic iannige. indifche China, waar van ik boven gefproken heb, Veelen hebbenze daarom ook China ge- nöemd, gelyk uit de menigvuldige aanhaalingen 3 by SLoANE, die byna een geheele Bladzydeé beflaan, blykbaar is; doch by CLusrus komt de Wortel voor, onder den naam van Basterd- China uit Virginie, zynde dezelve hem, in ’ ade 1591, van Londen toegefchikt. Uit de paauwkeurige Afbeelding, welke hy ’er van geeft, en uit zyne Aanmerkingen, blykt, hoe zeer die van den echten China- Wortel verfchille „ niettegenftaande véelen dênzelven, uit onkun- de , daar voor gehouden hebben. Met regt geeft ‘er LINNZUS; derhalve ;den naam van Basterd= China aan. { t Gewas, dat op Jamaika zo wel en in Virs ginie groeit, heeft länge Bloemfteelen „en twee: j tandige Bladfteelen , die ieder twee Klaauwieren uitgeeven volgens BROWNE. De Wortel is Rietachtig ‚; dik ‚ Knoopig en Vleezig, docti gedroogd zynde Meelig, zo SLOANE aanmerkt, % lseen jaarlyks Gewas, volgens den Heer Cr Av. TON, die hetzelve in Virginie onderzogt heeft en het volgende daar van fchryft. „, De Wyfjes: ‚ Plant is laager dan de Mannetjes, met de 55 heal Bladen ‚ een kleiner Bloemfteel, de » Bloemhoofdjes digter maar ook kleiner. Alle ‚ de EDO Tok A A 969 de deelen der Vrugtmaaking zyn als in de, 1 5, Opgave van het Kenmerk der Smilax Lins. den „> Gen. N. 992.’ De Stylen heb ik met Hoorv- het. bloote Oog niet onderfcheiden kunnen ; "Ter ‚‚ maar drie langwerpige Omgeboogene tuig BC drin kend », Stempels heb ik ’er taamelyk zigtbaar aan 9) gevonden. Van den Tamnus werfchilt het , „door het Vrugt beginzel boven den Kelk, »‚ door zeer veele Klatieseh te hebben , en „> door #X ontbreeken van het Honietats kje. ss In ’t laatst van Mey bloeit het.” Onder de Tienmannigen komt voer, het Ge- flagt van Ô KIGGELARIA Welks Kenmerken, zo wel in de Mannetjcs= als in de Wyfjes-Planten , een vyfdeelige Keik en vyfbladige Bloem , met vyf drickwabbive „Klieren, zynde-de toppen der Meelknopjes in de Mannetjes open. De Wyfjes hebben vyf Stylen , en de Vrugt is cen eenhokkig , vyf- kleppig , veelzaadig Zaadhuisje. De eenigfte Soort, (1) uit Afrika afkomítig E50 eh eden is door LiNN&vus in de befchryving van de CO Africana, Cliffortfchen Tuin in Afbeelding gebragt. Zy piche, was door STERBEEK voorbenen onder den 5 Ur naam (1) Kiggelaria. Syst. Nat. XII. Gen. 1128.-p. 653. Vee. XII. p. 747. H. Chff. 462. T, 29. R. Lugdb. 475. Evonye mo affinis ZEthiopica fempervitens &c, PLUK Am, 1394 Ds 176. 3e « Aa IL, DEEL, Vl, STUK. 370 TweEEHUIZIGE HEESTERS, UL naam van Reukeloaze Laurier met eene Kloot. Al ronde Vrugt, ’t Gewas, dat naar den Paapen- Hoorp- boom gelyke, is altyd groen en heeft ftyvegee STUK. tande Lancetvormige Bladen. T'waalf= ‘manige, Tot de T'waalfmannigen behooren de twee volgende OR iN ON CRN let ANA De Mannetjes hebben vyftien Meeldraadjes 5 voorts is de Bloem in dezelven. ook vyfbladig en de Kelk vyftandig, zo wel als in de Wyf- jes-Planten , die het Vrugtbeginzel boven heb= ben en twee Stylen, wordende de Vrugt eene Bezie met twee Holligheden. Dus wordt thans dit nieuwe Geflagt opge« geven (1) ,' met de aanhaaling als hier onder, ELS welke zekerlyk gebrekkelyk is Zo het Tab. Racemofa. Getrosie.84. f. 2, moet zyn, dan wordt hier bedoeld het Kaapfche Gewas, *t welk door den Hoog- leeraar J. BURMANNUs in Afbeelding was gebragt onder den naam van Padus met, lang- werpige Bladen en eene enkelde Vrugt. Is wel waar, dat dit tegen den bynaam fchynt te ftryden, doch ’t is ook waar, dat de Vrugten redelyk Trosachtig aan de Takken voortko- men „ zynde ronde blaauwe Besfen , die een Steentje bevatten en groeijende aan een zelf. den Takals de Bloemen: ’t welk tegen de Ken- merken vande Klasfe zo wél als van °t Geflagt , ftrydig is, Ik laat dit derhalve in ’t onzekere, | M E« (:) Eucleas Peg. XIII, pe 747. BURMs Afr. 4. 84. 5 2e Î Pr Arion bukte ast MeNrisrPeERMUM, Gulpzaad, A In dit Geflagt zyn vier uitwendige en agt in- rcon. wendige Bloemblaadjes. De Mannetjes-Bloe- svux. men hebben zestien: de Wyfjes-Bloemen agt Dodecaas onvrugtbaare Meeldraadjes , en brengen twee ““* eenzaadige Besfen voort. * Getal der Soorten, allen Indifche Gewas- fen „ en de meelten Heeftcrachtigs is agt, als volgt. (2) Gulpzaad met Schildswys’ Hartvormige, rondachtig gehoekte Bladen. — Menispers mum Cunge denfe, Aan deeze heeft TourNeEForRT den ge- Kanadalchi gegden Geflagtnaam SEaeven, om dat de Zaa- den Halfmaanswyze uitgegulpt zyn: weshalve ik ze Gulpzaad noem. Het is een Klimmend Gewas, in Virginie en Kanada groeijende, dat Eenbladige Virginifche Klyf, met Bladen van Winde , door PLUKENET getyteld wordt, De Steng draait tegen de Zon om. De Bloem- fteel, korter dan de Bladfteelen , knikkende, komt boven de Oxels der Bladen voort, en draagt twee Trosfen, De Stamper beftaat uit drie Stukken , waar van ieder een Bezie wordt, met zulk een vonden Zaadkorrel, als gezegd is. (2) Gulp. __ (1) Menispermum Fol. peltatis Cordatis fabrotundo-angula: tis. Syst. Nat, XII. Gen. 113r. pe 659. Veg, XIIL. 748. H, Cliff. r4o. Upf. 91, GRON. Virg. s6. Menisp. Canadenío fcandeus , Umbilicato folio, TOURNF. Alem, 1705. p. 311, Hedera monophyllos Virg. PLUK. Alm, 181, T. 36. f, 2 Aaz U, DEEL. VI. STUK, 372 TWEEHUIzIGE HrErstTeErs. nL (2) Gulpzaad met Schildswys’ Hartvormige SRE gekwabde Bladen, Hoorp: d. ; $ STUK, Een zeer fraaije Afbeelding , waar uit derge- u. lyke figuur der Zaaden blykt, geeft Dir ge pe “_Nius van deeze Soort. Echter kwamen hem Vieinik: Á die Zaaden voor , eenigszins naar verfteende “Ammons-Hoorentjes te gelyken. ’e Gewas hadt, onder aan de Ranken , de Bladen eenigszins hoekig , doch boven waren dezelven flegts Hart- vormig. Aan een droogen Tak , in Karolina verzameld , waren de Besfen drie, vier of vyf, op een Steeltje famengehoopt. Het groeit aan de Zee-Kust , volgens CLAYTON, Ir. (3) Gulpzaad met Hartvormige , van onderen Carolinen. — ryige, Bladen. nifch, - | Weinig fchynt deeze van de voorgaande, die de Bladen van onderen ook taamelyk Haairig heeft, te verfchillen. Zy groeit mede in Ka- rolina. An (4) Gulpzaad met Hartvormige flompe gefpite Veigiftig. fie Bladen en eene rappige Steng. Hier (2) Aenispermum Fol. peltatis lobatis. GRON. Zirg. s6. Menisp, Folio Hederaceo. Dir. Elth. 223. T. 178. f. 219. (3) Menispermum Fol, Cordatis fubtas villofis. Syst, Nat. (4) Menispermum Fol, Cordatis retufis mucronatis , Caule — lacero. Mart, Med. 175. GRON. Orient. 123. Arbor Ariftolo= chig foliis , Maderaspatana &c. PLUK. Alm. 43. T. 13. 6 ze Cocculus Officinarum. C. B. Pin. site PLUK. Maut. s2. To 345. f. 2. Tuba Baccifera. RUMEH, Amb. V. p. 35. T« za, Narfiatam, More, Jdak Vilep. 1e T. 1è BURM, Pl, Ind, pe 3165 Aes On en ker Do ode 373 Hier wordt het Gewas bedoeld , dat de in IL onze Winkels zo bekende Coculi „ in *t Engelfch Á*DEEL. “Cockles , en by ons gemeenlyk Kokeltjes ge- Hoorp- naamd, voortbrengt. PoMmer en LemenyStvr warten van de afkomst deezer Nootjes , die men digen in ’t Franfch Cogues de Levant noemt, geheel onkundig. Die benaaming duidt aan, dat men- ze uit de Levant kreeg, en volgens RaAuwoLF heeten zy in ’t Arabifch Doam Samec, wordende de Visfchen , in de Euphraat, daar mede ver= geven. Dus zal dan waarfchynlyk dit Gewas gemeen zyn in de Zuidelyke deelen van Afie: ten minfte groeit het op de Eilanden van Oost- indie , in ’t byzonder op Celcbes de Moeder van alle Venynen, zegt Rumerurus, die het de Besfendraagende Tuba-Struik noemt3 zynde Tuba of Tuha, in ’t Maleitfch, alle dingen, Zaaden, Vrugten of Bladeren, waarmede men Visfchen en Vogclen vergeeft. Het is, volgens hem, een groote wild Rank- gewas, met de Stengen een Arm of Been dik , zynde de Schors zeer barftig en gefcheurd , doch de dunne Zydtakken, die glad zyn , loopen uit in ftyve Klaauwieren, waar mede zy zig aan- hechten, kruipende dus, verfcheide Vademen hoog, by de Boomen op. De Bladen, lang ge- fteeld „ Hartvormig, zyn ftyf als Parkement en wat Wollig. Aan de dikke Ranken komen Stee- len, die Trosfen draagen, wel anderhalf Voet - lang , van Bloeizels , met twee of drie Vrugtbe- ginzels, waar uit Besfen voortkomen, zelden Aa 3 ne vier U, DEEL; VL, STUK. 314 TweenuvizicE HEEsTEns, _ HL vier by malkander , wat kleinder dan Druiven, AFDEELe xx. die eindelyk zwartachtig worden. Deeze Bes- Hoorp- fen bevacten in haar week Vleefch een ronde* STUK Korl, van grootte als een Kerfen-Steen of wat eN grom ter, rimpelig of ruuw van buiten, en van binnen een witte Pit bevattende , die zig in tweeën laat fcheiden 5 zynde ook wat Maan- of Niervormig van figuur. Het Bloeizel ftinkt en de Besfen hebben een vunzige Rcuk , zyndehet Hout van dit Gewas uitermaate taay. In Oostindie maakt men van deeze Besfen of van de Nooties , tot het vangen der Visfchen , in ’t algemeen gebruik. Zy worden zonder het weeke Vleefch, of daar mede gedroogd, met eenigen van die kleine Krabbetjes, welke men Soldaatjes noemt of Kluizenaars , gewreeven, en „ daar ook wel een weinig Menfchen-Drek by gedaan zynde , maakt men ’er Pillen van en ftrooit dezelven op de Waterplasfen , waar in zig Vis- fchen onthouden. Deeze happen gretig naar dic Aas, doch worden ’er zo duizelig van , dat men- ze met de Handen kan grypen. Dit zelfde wordt ook wel in Europa , byzonderlyk in Duitfchland, alwaar menze Fifchkorner noemt, gepraktizeerd 5 mengende het Poeijer met ‘wat Meel , Honig en Oude Kaas. De Vifch, zulk een Pil weder uitfpuuwende en dan in verfch Water gefimeeten, heeft ’er geen hinder van. Op dergelyke manier worden de Pappegaijen of Loeries , door de Ingezetenen der Papoes- Eilanden , met list gevangen, Die Vogels ko. men DT bm! TRS 35 men Jaarlyks, Troepswyze, óp zekeren bepaal-, EIL den tyd, aldaar aanvliegen , en zoeken dan Penn hunnen’ Drank in Kuiltjes of Gaten van hooge Hoorp- Boomen, daar het Regenwater {taan blyft, bn welk de Papoezen met zulke fyn gewreevendria, Korrels weeten te vergiftigen; zo dat de Vo- gels, die daar van drinken, duizelig ter Aarde vallen en zig laaten vangen. Voor Menfchen evenwel , zo min als voor deeze Dieren, zyn de Kokeltjes , in kleine veelheid gebruikt, een weezentlyk Vergift. Men heeft bevonden, dat twee derzelven een Menfch doen afgaan; maar de benaauwdheid, het geweldig braaken en de Stuipachtige trek- kingen, welken zy in fommige Geftellen veroir- zaaken , maakt het inwendig gebruik niet raad- zaâtn. Verfcheide Autheuren hebben over de- zelven in ’t byzonder gefchreeven , wier Wer- ken men kan nazien. Gemeenlyk zyn zy, hier te Lande, om het Ongediert op. ’t Hoofd der Kinderen te dooden, in gebruik; wordende veiligst het Poeijer derzelven, met wat Olie of Vet gemengd, in ’t Haair gefmeerd, (5) Gulpzaad met volmaakt Hartvormige Bla- _ v. den en eene vierkante gekrulde Steng. EE s 4n2, Hier wordt het WVierkantige Touw - Gewas , Krukakkig. van (5) Menispermum Fol. Cordatis exquitis, Caule quadran- gulo crispo, Funis quadrangularis, RUMPH, Amb, V‚ p, 83. EN, TM MEE Aa4 EE. DEEL. VI, STUKe a76 TWEEHUIZIGE HEESTERS, OH. van RuMrHrus, door den Ridder aangehaald, ArDi8l doch met een verkeerde figuur; zynde die , Hoorp- waar van de Bynaam is ontleend , oogíchynlyk STUK. de Gall-Touwe-Struik van dien Autheur, dus — mone genaamd ‚ om.dat de Steng als met Galletjes of ronde Wratten Schubachtig is bezet. Deec- ze Gall- Touwe-Struik was Krulswyze door malkander gevlogten , ’t welk geenszins plaats hade in het Vierkante Touw-Gewas, op die zelfde. Plaat afgebeeld, dat met breede Vleu- gelachtige kanten overlangs was gezoomd , heb. bende de Bladen flomp getand en dus zo Hart- vormig niet als de gedagte Struik. Beiden, evenwel , kunnen zy niet tot eene zelfde Soort behooren «en de Groeiplaats wordt door Lin- Neus gefteld in Bengale. Misfchien is van daar een Gewas gekomen , dat met gedagte Soor. telyke bepaaling ftrookt. vr. (6) Gulpzaad met rondachtige, van onderen id Haatrige Bladen. al ek. De rondbladigheid is het Kenmerk van dee- dig. ze, een Heefter naar de Winde gelykende „ die op het Krokodillen- Eiland in Oostindie | groeit.’ REEL MAD “vi (7) Gulpzaad met Lancetswys’ Eyronde Haaî- sn rige Bladen, rd Dee. (6) Menispermum Fol. orbiculatis fubtus villofis, Gocculi Orient. Frutex Convelvulaceus, PLUK. „Amaltb, 61, Te 3840 £. 6. Burm. Fl. Ind. p‚ 316. we (7) Menispermum Fol, Lanceolato-ovatis villofis. Cocculi Ins IN ENO EK als Aon 377 * Deeze , een kleinere Soort, heeft Bladen MI maar die van de Maagde-Palm gelykende, HEDEN | Hoorp- (8) Gulpzaad met final Lancetvormige ruigestux. Bladen. VIII. Afyofotoin des, Deeze allerkleinfte heeft in Bladen en Ge- muisoo. ftalte veel overeenkomst met het Kruid dat men 8: Muizen-Oor noemt , volgens PLUKENET, die Afbeeldingen van de drie laatften , allen Oostindifche Gewasfen, geeft, Van de Veelmannigen behoort hier het ee-= nigfte Geflagt, dat den naam voert van CL IFFORT IA; Naar den Wel Edelen Patroon ven onzen Ridder, door wiens begunftiging dezelve gele- genheid kreeg tot het onderzoeken der in- en uidandfche Gewasfen, en om door de befchry- ving van zvner Wel Ed. ongemeen ryke Ver- zameling van leevende Planten , den eerften Grondflag te leggen van zynen Grooten Naam, met het uitgeeven van, dat beroemde Werk, ’t welk den wezentlyken Tytel voert van Hor- tus Indici altera fpecies minor fcandens, &c, PLUK. Amalth. 61. T. 384.f. 7. BURM, Fl, Ind. p. 316. (8) Menispermum Fol, LinearisLanceolatis hirfutis, Coeculí Indici fpecies minima &c, PLUK. Amalih, 62, Te 384, f. 3e BURM. FJ. Ind. p. 316. Aa s _ 1e DEEL. VI, STUKe ! 3:38 TweEenvIiziGE HeEEsTens, „HL zus Cliffortianus: om van de Mufa Cliffortiana AANDEEL en anderen niet te fpreeken.' Hoorp- De Kenmerken van dit Geflagt zyn , een. STUK. dricbladige Kelk zonder Bloemblaadjes ; zynde Veels wittig. in de Vrouwelyke Gewasfen het Vrugtbeginzel ret twee Stylen gekroond. ’t Getal der Meel- draadjes is , in de Mannelyken, byna dertig. De Vrugt wotdt een tweehokkig Zaadhuisje met één Zaad in ieder Holligheid. Zes Soorten , altemaal Kaapfche Heefters , komen in dit Geflágt voor, naamelyk Ë (1) Cliffortia met byna Hartvormige getande Clifrortia Blad Hiczfolias AAE, „Hulscbla- / ks Deeze is, volgens de nadere befchrgyving van den Ridder , die daar van een frazije Afbeel- ding, in ’t gezegde Werk , gegeven hecft;een Heefter met overhoekfe afechonpiëk Takken, die met an Vliezen en Stoppeltjes zyn bekleed, . De Bladen, ook overhoeks en ònge- fteeld , zyn rondachtig , met zeven of negen Doornige Tendjes , vlak doch aan ’t end ome gekromd; met een Kraakbeenigen rand, glad, geribá, laatende, als zy afvallen, een rosach- tig Scheedje over. MOO den voet des Blads, boven (1) Cligortia Fól, fubeordatis dentatis. Syst, Nat. XII, Gen. 1133. p. 660. Pig, Kill, p. 748. Cliffortia Fol, denta- tis. H. CUf. 463. T. 30. Re Lugdb. 252. Arbuscula Afra Folio acuto Ilicis Caulem ampléxo rig'do. Dirr, Elth, 36. T: zie fe 35. 3 LE gdelied Pe 478 boven de Scheede , is een {pits gedoornd, bly- Ile vend Stoppeltje. De Bloemen komen zyde- Â* B Thi lings, in de Oxelen , ongefteeld , eenzaam „ Hoorp. voort: zy zyn groen van Kleur met witte Meel °*?E draadjes en geele Meelknopjes. *t Gewas maakt „A in de Tuinen, Boompjes van twee of drie Voe- ten hoog. (e) Cliffortia met Lancetvormige effenrandige _ U Ciffor tia Bladen, Ruscifviia, Steekende Deeze Soort , ook door LiNNeEus zeer dien fraay afgebeeld, is door Berc1us nader be- fchreeven. De Takken zyn van boven bruin, met overhoekfe zeer digt gefchubde korte Tak- jes, aan ’t end gebladerd en Bloemdraagende. De Bloemen komen aan Tropjes voort en zyn door driepuntige Blikjes onderfcheiden. De Vrouwelyke Bloemen , hoedanigen zyn Ed. {legts gezien hadt, en die ook op mynen Tak, van de Kaap ontvangen , zig bevinden, zyn aan de twee bruin gepluimde, uitfteekende Stylen , ken- baar, De Blaadjes die de Bloemen omringen , hebben nevens de end-Doorn wederzyds voe. een Doorntje zegt de Ridder. Dit bevind ik fommige Blaadjes van myn Exemplaar. 5 en niet MCE, (3) Clif. (2) Clfortia Fol. Lanceolatis integerrimis. H. Cliff. 463. T. 31. R, Lngdh. 252, Frutex Ethiop, Conifer, Fruêtu parva, Bec, PLUK. Alm, iso. T. 297. fe Ze EL, DEEL. Vie STUKe 35o TwerEHUIzZIGE HEESTERS: LL (3) Cliffortia met Liniaale gehaairde Blaadjes, AFDEEL, 5 XxxX. beh p $ val Hadi. Deeze, wier Blaadjes naar die van *t Var- sruxe. kers-Gras gelyken , is onder den gezegden by- IL. naam ook door Linneus afgebeeld, Cliffortia Polygoni. folia. (4) Cliffortia. met drievoudige Bladen , het En In middelfte Blaadje drietandig. d IV, rijnate, Deeze was. door BOERHAAVE voorgefteld dige. onder den naam van Mfrikaanfch driebladig Boompje, met ongefteelde Blaadjes en het Zaad gepluisd, LiNNus hadt ’er, te vooren, eene Myrica van gemaakt gehad. In de aangehaalde van PLUKENET zyn de Bladen aan alle kan- ten ruig. en (5) Cliffortia met drievoudige nn ‚ Haai- Bj rige Bladen. | | Rysachtige, \ Aan de Zee-Kust van de Kaap komt deeze voor , bloeijende in de Meymaand. De Steng is Heefterachtig , vier Voeten lang, fliertig, ongefchikt, met overhoekfe, enkelde , kortere, ronde , ruige Takken, De Bladen, die over- 7 hoeks, (3) Chffirtia Fol, Linearibus pilofis. H. Clif sor. T. 32e (4) Cifortia Fol, ternatis, intermedio tridentato, R. Lugdb. & 53, Myrica Fol. ternatis , intermediis Cuheiformibus triden= tatis, H. Cf. 456, Thymelee forte effinis ZEthiopica &c, PLUK. Alm. 367. T 319. f, 4. Arbuscula Afra, Foliolis trie foliatis, fine pedun ile ad Caulem nati, Sänine” pappofo. BOERH, ZLugdb. II. p. 262. (s) Cifforria Fal, eernaris Linearibus villofis, Afant, 2990 DATO BORREN: s8r hoeks, drievoudig groeijen, zyn zeer fmal, on- , HIL gedoornd, grysachtig ruig; hebbende zeer IE ne te, breede, Vliezige, naakte Bladfteelen. De Hoorp« Bloemen komen zydelings in de Oxelen , on-STUE- gefteeld, eenzaam voort. Zy zyn wit en hebe 4,59% ben een driebladige , Eyronde , holle Kelk, met veele Meeldraadjes. Het Wyfje hadt äs Ridder van decze niet gezien. (6) Cliffortia met drievoudige Liniaale fpitfe ae gladde Bladen, Sarobils } Za Galldraa- Deeze is een Heefter met ronde Takken ‚gende. ja niet zeer Takkig , en ongefteelde fmalle fpitfe Blaadjes, als die van den Geneverboom. - De- zelven hebben een zeer kort Scheedachtig Steel. tje , dat tweetandig is. Van deeze Steeltjes blyven rappige , Eytondachtige, gladde Stop- peltjes over, De Vrugtmaaking hadt de Ridder niet gezien , maar verzekert, dat de Pynappel- achtige witte Knobbeltjes aan dit Gewas geen Vrugten maar Galletjes zyn. Het is, gelyk alle de anderen, van de Kaap afkomftig. By gisfing uit de Geftalte heeft hy hetzelve alhier geplaatst. { Onder de Enkelbroederigen van deeze Klasfe behooren hier de twee volgende Geflagten, „EB H Es (6) Clifortia Fol, ternatis Linearibus acutis Ievibus. Syst. Nat. Wig. XUI, p. 749. Cedrus Conifera, Juniperi foliis Racemofa, Conis candicantibus parvis, PLUK, Alm, 91, Te 295 f. 2e 1. D5EEe Vlo Sram, 382 TweEEHUIzIGE Heesters, IL E PHEDRA, Zee-Druif. AFDEELe XxX. ld . 7 ed hd « Re De Bloemen der Mannetjes-Planten , in dit strur. Geflagt, zyn Katten, van tweedeelige Kelken , Enkelbroe met zeven Meeldraadjes, de Meelknopjes vier “rig _ laager drie hooger geplaatst. De Wyfjes hebe ben een tweedeeligen vyfvoudigen Kelk met twee Stampers, De Bloemblaadjes ontbreeken jin beiden, De Vrugt is een Kelkachtige Bezie met twee Zaaden. Het bevat twee Soorten, als. volgt, IJ (a) Zee-Druif met gepaarde Bloemfleelen en knn dubbelde Katten. Europi- íche, Dit Gewas, aan de Zee-Kust der Zuidelyke Deelen van Vrankryk gemeen , wordt aldaat Ruifin de Mer , dat is jee Druif , geheten. De Kruidkundigen Hebe het ook Uya Marina ge- noemd, en onder den naam van Moncpellier- fche Zee-Druif is het by Lorzer in Plaat ge- bragt, wiens Afbeelding veel gelykt naar die van CAMERARIUS, doch merkelyk verfchilt van die van CLusrus, door wien. het in Spanje, niet alleen aan de Stranden, maar ook ver bine nens» (1) Ephedra Pedunculis oppofitis, Amentis geminis. Syst, Nat. XI!. Gen. 1136. p. 661. Veg. XIIl. p. 750. Hort. Clif. 465. GOUAN. Monsp. 510. GER. Prov, 544. Polygonum Bacciferum maritimum minus. C. B, Pin. 15. Tragos. CAMe Hort. 171, Te 46. BARR. p. 122e icon. 731. Uva marina Monspelienfuin, LOB. Icon. 796. Polygonum quartnm minus. Crus. Hisp. 183. Te 185. Ephedra, TOURNEe Jr/?. 663, HALE: Helv. 145. 10 ND OON NV ‘4,688 nenslands, overvloedig waargenomen was. Dee- Ue ze Kruidkenner oordeelde, dat het ftrookte *DEELe met het Vierde Polygonum van Pr INI U s ,hoe-Hoorp- wel anderen het t’huis brasten ‚zo hy aanmerkt Abbi tot het Tragum of Traganum van Drioscor au DES, ’t welk ’er ook een weinig naar geleek, Hierom wordt het van fommigen Tragos of Uva marina, geheten. BeuronNtus fcheen hetzelve onder den naam wan Androface te be- doelen : maar ANGuïLLARA befchreef het onder dien van Kroton , zo hy zig verbeeldt, dus naauwkeurig. 9 Aan de Rivier Sebenicus , in Dalmatie , », groeit een laage Heefter , zeer naar den Pyn- s boom gelykende „met menigvuldige Leedjes , ‚‚ wiens Bladen [liever Klaauwieren of Takjes] ‚‚ naar die van het kleine Paardeftaart- Kruid 9) Zweemen ; hebbende een rosachtige Bloem, 9» (hoewel ik ze ook bleek gezien heb ,) die „> vervolgens uitdydt tot een ronde Vrugt, „‚ kleiner dan een Kers, door de rypheid rood: 3) wordende en niet oneetbaar. Het groeit op … tuuwe, Berg- en Steenachtige plaatfen.” De Geflagtnaam, natuurlyk enby Printus cen Gewas betekenende , dat by de Boomen oploopt, anders ook Anabafis genaamd, is hier op niet zeer tocpasfelyk : want zodanig hadt Crusius het nooit gezien, Hy merkt aan, dat de Besfen zuur zyn, en de Bladen zeer famen- trekkende of wrang, wordende het Afkookzel daar van, by de Ingezetenen, tot zuivering van in= EE. DEELe VI, STUKa 884 TwerKvizicE HeEesrTEns. HL inwendige Zweeren nuttig geoordeeld. De Af. ae beelding van Ca MERARIUS, uit die vat Hoorp-. GEs NERUS ontleend , wordt voor de beste STUK. _ gchouden': als zynde dp ook , behalve het Raet geheele Gewas en deszelfs Bloemen, de Vrug- ten en Zaaden wertoond. De vermaarde TourNrerFoRT betrekt tot die Geflagt niet alleen het Klimmende Besfen= draagende Dwizendknoop van C. Bauminus maar ook zo wel de Groote als de kleine Zie. Druif van CLusIius, welke by BARRELIER ondercen gémengd zyn, en moeielyk te onder- fcheiden volgens den beroemden Heer HarreR; die dit Gewas, in ’t jaar 1733, op ’t berigt van GESNERUS , Overvloedig in Wallifer-Land ‚_ aantrof. Dus wordt hetzelve van zyn Ed. be- fchrecven. „ De Stengen en Bladen zyn Biesachtig ‚ fond ‚ met grof gefnipperde Scheedjes. Ia ‚ het Wyfje, hoedanig ik in Wallifer-Land heb „ verzameld, worden de hoogfte Takken bee „‚ paald door Knoppen, beftaande uit een veel. „, bladigen Kelk , wiens tweedeelige Blaadjes 4 beurtlings in elkandër zyn geftoken, en hoe „ meer inwaards hoe grooter, De middelften ‚ bevatten twee Zaaden , aan de eene zyde „ bultig aan de andere plat, met de platte zy- „den naar elkanderen.' Door de aanryping , worden deeze Schubbetjes Vleezig en ver s> toonen zig, Eeenigermaate , als een, Bezie. > Het Mannetje, aan zyne Teeldeelen op by= zone ‘ L 4 | Brerlionp tac ti As 385 9 zondere Stoelen kenbaar, heb ik niet gezien. HI. ss De Bloemen van hetzelve zyn rond famen- “DEEL » gehoopt , tot Mosachtige Knodsjes , byna Hoorpe ‚> gelyk die van de Salicornia. ’t Gewas groeig*tUE > een Elle hoog.” mii, | : TE (2) Zee-Druif met veele Bloemfteeltjes en en Boh kelde Katten. zannofta. ‚ chya. Deeze Soort is in Siberie waargenomen. Zy®vetilchee maakt aldaar een klein Heeftertje, op de dorre Velden aan de Rivieren en elders, zynde de Besfen daar een aangenaame verfnapering , voor de genen die op ’t heetfte van den Dag door dezelven reizen, gelyk de Heer A mMAN on- dervondt. Zy zyn zuurachtig zoet van Smaak, fchoon rood van Kleur en rondachtig doch van boven hoekig en fmaller , beftaande ook uit Vleezige Schubbetjes, die her Zaad bevatten, Men heeft ’er gevonden met een enkel Zaad. t Gewas, voor ’ overige, dat door gezegden Heer ‚met de Besfen, zeer fraay in Afbeelding gebragt is, komt even naakt en Bladerloos voor, als in de andere. Bloem hadt hy ’er niet van gezien. LiNNmaus merkt aan , dat deeze Soort zeer naby aan de voorgaande komt. Door wylen den uitmuntenden Kruidkenner GME-_ (2) Ephedra Pedunculis pluribus, Amentis folitariis, GMEL. Sib, p. 171. T. 38. f. 1, Ephedra minima Flagellis breviorie bus et tenuioribus, AMM. Ruth. 254. T. 26, Ephedra MORGSe „permos. lbid. N. 255. Bb IE, DSL VI, STUZ, 386 TWEEHUIZIGE Heesters, UL GMELIN is vervolgens dit zonderlinge Gewas AFDEEL veel uitvoeriger befchreeven en met de Vrugten _ Hoorpe niet alleen, maar ook met de Bloempjes. zeer STUK. __naauwkeurig in Plaat vertoond. Die Hooglees pin, raar zegt, dat het zeer groote veranderingen in _ Geftalte en hoogte, naar de Groeiplaats ,onder= gaat. Men behoeft zig flegts een Heefterachtig Paardeftaart-Kruid, met Vrugten die naar Besfen gelyken , te verbeelden. STErrERUuSs heeft op bloeijende Stammetjes fomtyds ook de een of andere Bezie, en op de Vrugtdraagende ook wel eenige Bloemtrosjes waargenomen. Het zelfde is reeds door den grooten BOER HAAVE, aangaande dit Geflagt , opgemerkt. ADE Bl Ag De Mannetjes , in dit Geflagt, hebben zo wel als de Wyfjes geen Bloemblaadjes. By de eerften is de Kelk ín drieën gedeeld, en bevat veel Meeldraadjes , die onder famengegroeid zyn: by de laacften in vyven , met drie gefcheur- de Stylen. De Vrugt is een driehokkig Zaad- huisje. | Drie Soorten , altemaal Westindifche Hee- fters , komen in hetzelve voor, naamelyk. Ei (2) Adelia met langwerpige, Wollige, Zaag- Ean tandige Bladen, Tandbia- De dige. , ; (1) Adelia Fol, oblongis tomentofis ferratis. Syst. Nat. Xl. Gen. 1137. p. 662. Weg. XIII. p. 751. Bernardia Fruticofas Eel, tomentofis ovatis ferrari alternis, BROWN. Jam. 361, ' De 0 Tuk ks 387 De bynaam is afkomftig van Doktor Brow- IL NE, door wien dit Gewas Bernardia genoemd ain was. De Bladen komen overhoeks aan de Tak- Hoorpe ken voor. Hy heeft hetzelve , benevens de STUEe beide volgende, op Jamaika waargenomen, (2) Adelia met fromp Eyronde effenrandige JE ChtS Bladen. Ricinella.d Rondblaa Deeze brengt de Bladen uit de Knoppen ge- dige. tropt voort, even als in de Berberisfen , zy zyn ‚ ftomp. Eyrond , effenrandig , naakt, gefteeld, Uit die zelfde Knoppen komen twee of drie Bloemfteeltjes , die Draadachtig dun , naakt eenbloemig zyn, met eenen ruigachtigen Kelk, (3) Adelia met bogtige Takken en gedoornde vs 24 OLON Knoppen. Kropdoogs nig Dit is een Heefter, die, aan zyne Kromme ftyve Takken, uitpuilende Knoppen in de Mike ken en op de hoeken heeft, van buiten met eèn fyn Doorntje gewapend. De Bladen zyn, even als in de voorgaande, getropt, naakt, klein, ftyf en geaderd. Uit die zelfde Gedoornde Knoppen komen Haairswys’ dunne , naakte, eeh= (z) Adelia Fol. obovatis integerrimis. Ars. Acad. V. pe arr. Bernardia Fruticofa Fol, fubrotundis &c, BROWN. Fame 361. (3) Adelia Ramis flexaofis, Spinis Gemmaceis. An, Acak, V. p. 411. Acidoton Frutescens aculeatum diffalum 8e, BROWN. Jam. 355. Bb 3 Me DEBZa VI, STUWe 338 TwreeEHuvizIGE Heesters, Il. cenbloemige Steeltjes voort, van langte als de AFDEEL. Bl d bo, à Ens Hoorp- | STUK, Ruscus, Muisdoorn, kn Oan, Samenteeligen is in deeze Klasfe maar één Geflagt bekend, naamelyk dit, welks Ken- merken zyn , een zesbladige Kelk , zonder Bloem- Pr blaadjes, en in ’t midden een Honigbakje dat Eyrond is, aan den top doorboord, De Wyfjes- Bloemen hebben een Styl op ’t Vrugtbeginzel, dat een drichokkige Bezie wordt , met twee Zaaden in ieder Holligheid, Hier van komen vyf Soorten voor, meestal in Europa huisvestende, als mn (a) Muisdoorn met de Bladen van boven naakt weuleatuse Bloemdraagende, Gewoone. Deeze is de gemeene en mecst bekende in Europa. Men noemtze, onder de Kruidkundi- gen, Ruscus, in *t Ftaliaanfch en Spaanfch Rus- co of Brusco, zekerlyk van ’t Latyn afkomtftig. Veelerley naamen heeft die Gewas in Vrank- tyk, te weeten die van Petit Houx of Housfon, dat is Kleine Hulst, Fragon, Bouis piquant of | Stce- (1) Ruscus Fol. fupra Floriferis nudis. Syst, Nat. Xie Gen. 1:39. Pp. 662. Weg. XIII. pe 751. H. Cliff Upf. R, Lugdb. &c. DAL. Paris, 304. TOURNE. Par, 528. HASSELQ. Itin, 492: 53e Ruscus Myrtifolius aculeatus. TOURF. Int. 79, Ruscus, C, B. Pin, 470, Ruscum. Don. Pempt. 474» Myrthacantha ‚ Mutina Spina five Myrtus Sylveftris, LOR, doon. 637 al an ded ee pe”. Dee do DN AR EEV 286 Steekende Palm, en Haux-Frelon. De Engel- UE fchen noemen het Knee- Holly, of Butchers-Broom, ArDEEL. dat is. Slagters- Bezem. In Duitfchland heeft Hoe da, het de naamen van Rusken, Brusken en Mausf= srux. dorn, waar van de onze , Muisdoorn , ontleend is 5 Symgenefia. doch meest wordt dit Gewas, in de een den, Steekende.Palm genoemd, of Kleine ge- doornde Myrte: gelyk men het ook , in ’% Griekfch , Oxy-Myrfine of Myrihacaniha, gety- teld’ vindt. Natuurlyk groeit hetzelve , op ruuwe Bofch- achtige plaatfen , in de Zuidelyke deelen van Europa, en fchiet fomtyds twee Ellen hoog op ; des het aldaar, en ook in de middelfte deelen, dient tot het maaken van Haagen, die wegens de fcherpe Doornen allerley Gedierte ede Omftreeks Parys komt het ín ’*t wilde voort, ja ook in Groot-Brittannie , doch in Duitfch- lend, en zelfs in Switzerland, vind ik het, als A ‚ niet aangetekend. Het maakt doorgaans een Heeftertje als de Palm, dikwils maar een Voet hoog, uit taaijc Takken beftaande, die eenigszins gefleufd zyn , en digt bezet met Blaadjes byna als die der Myr- ten, doch fterk geribd en uitloopende in een fcherpe ftyve , fpitfe Doorn. Zy zyn zydelings omgeboogen ; zo dat men het Gewas naauwlyks behandelen kan, zonder zig te kwetzen.« Uit het midden van die Blaadjes, op derzelver Op- pervlakte, groeijen de Bloempjes: iets dat zeer zeldzaam is onder de blykbaar bloeijende Plan- Bb 3 ten. Ji, DEEL. VI. Srux. 800 TwEEHUIZIGE HEEsSTErs HL. ten. Die Bloempjes hebben een Kelk van zes Ar En klèine Blaadjes , waar uit als cen Bekertje voort= Hoorn: komt, het Vrugtbeginzel bevattende, ’t welk STUK. een Bezie wordt, grooter dan die der Aspergies, en zynde roodachtig van Kleur en niec oiaange- naam van Smaak, De jonge Scheuten, hoewel een weinig bit= ter, kunnen als Aspergies gegeten worden en de Wortels hebben dergelyke Vezelen als die. Het Loof dient niet alleen gelyk Hey, tot Bee zems , maat het wordt van het Landvolk díik- wils gebruikt , om ’t Vleefch en Spek tegen de Muizen en Rotten, die voor de Doornen bang zyn, te befchutten, en dit’s de reden van den Naam. De Wortel is geteld onder de P'yf.groo- de Openende Wortelen; hoewel men hem ’er he- dendaags zelden onder gebruikt, neemende van de vier anderen die gereeder en beter te beko- men en misfchien ruim zo kragtig zyn , wat meer , of den Gras-Wortel in de plaats. Sommí- gen meenen evenwel groote uitwerkingen van deszelfs Afkookzel, in de Waterzugt en andere Verftoppingen , ondervonden te hebben. De Wortels werden te Smyrna door een Turk aan de Apotheek te koop gebragt volgens HAssEL- QUIST; zo dat dezelven aldaar zeer in ge- bruik zyn. De Geley der Besfen is ook tegen de Pynlykheid der Waterwegen , met byzondere vrugt , ingenomen geweest, zo RiveRrIiusS verhaalt, (2) Muis- Di aig of sn! dial | ver Ce) Muisdoorn met de Bladen van onderen ‚EL AFDEEL, naakt Bloemdraagende. XX. Hooro« Deeze in Italie, aan de zyden van Heuvels „sruz. voortkomende „ is Alxeandrynfe Laurier gen noemd geweest en heet Chamedaphne of Laage Hypopit. Laurier by CoruMNA. ’t Gewas groeit Ee, hoog niet , maar de Bladen zyn veel breederdige. en grooter , de onderften wel twee Duimen Jang. Drrrenius heeft een Gewas afgebeeld, dat hier thuis gebragt wordt, zynde van hem als middelflagtig tusfchen de Breed- en Smal. bladige van TouRNEFORT, dat is tusfchen deeze. en de volgende Soort, aangemerkt. Hier groeide de Vrugt wel doorgaans aan de onder- zyde, doch fomtyds ook aan de bovenzyde der Bladen , zo wel als de Bloem , wier- verfchil , in de Mannelyke en Vrouwelyke Gewasfen van dit Geflagt , ik bovèn vermeld heb, Want , zo wel als in de gewoone Muisdoorn , zyn hier fommige Planten Bloem-, ‘anderen Vrugtdraa- gende. TouRrRNEFORT, merkt hy aan, heeft verkeerdelyk het Honigbakje, dat in de Man. netjes (2) Ruscus Foliis fubtus Floriferis nudis, H. Clif. Upf. R. Zugdb. 227. Laurus Alexandrina Fruêtu Folio infidente, C. B. Pin. 305, Laurus Alexandrina Chamedaphne Cor. Eephr. 1. pe 164. T. 165. f, 1, Ruscus latifolins Fruêu folio innascente. TOURN. Jnf?. 79. B, Ruscus latifolius Fruêu ex medio Foliorum eztra pendente. DiLt. Elth. p, 333. T. 251 É, 303, Eb a IN. Drzr. Vl, STUK: ul. ArprEEL XxX. Hoorp- STUK. UI. Ruscus Hlypoglos Jin Getongde. zoz TwrEnmUIzIGE HEESTERS, neties de Meeldraadjes, in de Wyfjes den Styl bevat, voor een Klokswyze Bloem gehouden. (3) Muisdoorn met de Bladen van hoven , on- der een Tongetje, Bloemdraagende. Deeze Soort groeit op lommerryke Bergen - van Hongarie, Ligurie en Italie, zegt de Rid- der. Men vindtze overvloedig op den Berg, die boven ’t Steedje St. Jurgen, drie Mylen van Presburg in Hongarve , zig verheft, vol- gens Doktor KRAMER. Zy kwam ook aan ScorPoLI, omftreeks Idria aan den Golf van. Venetie, in hooge, donkere Bosfchagien , voor , die het Gewas aldus befchryft. …‚ De gédaante is als het Salomons- Zegel „, Kruid, De Steng is gefleufd, enkeld , een- s, kleurig met de “Bladen; welke naar die ‚> van den Laurtierboom gelyken, flegts aande „, eene zyde Pluizig en ongedoornd, de on- » derften gekranst, de bovenften gepaard, ge- „ tibd , ongefteeld, niet afvallende. Uit een ‚ Schubachtig Nest van Kafjes komen twee ‚, of- drie Bloemen voort, op ronde Steelen, 9, langer dan de Bloemen korter dan de Vrugt, »s die (3) Ruseus Foliis fapra Floriferis (ub Foliolo. H. Clif. Upf. B. Lugdh. 227. Mat. Med 469. Laurus Alexindrina Fru&u Pediculo infidente C. B Pin 204 Hypoglosfuüm Dioscori- is, Laurotaxa Plinii. Cor. Ecphr I p. 166, T. 165. f. EN Ruscus anguftifolius Fruêtu folio innascente. TOURNE, Inf? 75, Hippoglosfum Bonifacia, LOB, Je, 638. sene Meatlour uier Ama 393 ys die met een: Lancetvormig Blaadje gedekt IL > Zyn, waar van één of twee vrugtbaar. Be Oet Blaadjes van den Kelk: zyn Ímal en platach-Hoorp- > tig, Violet van Kleur, zo wel als ’t Honig:*TUx 5 bakje. De Vrugt, een Eyronde, hoogroode, 9) eenzaadige Bezie , met een Styl bepaald, ss wordt in ’t volgende Jaar ryp, bevattende seen of twee half Klootronde Beenige Zaa- z den, gedekt met een week , witachtig . Spon- 9» gieus, Smaakeloos Vleefch. Het Afkookzel > komt in de Gorgeldranken , zynde tegen hec 5, hangen van de Huig door LiiNN&us ook ss aangepreezen.” Het Loof, naamelyk, van dit Gewas, dat fomtyds wel een Elle en hooger groeit, is de Uvularia der Apotheeken; dien naam, waare fchynlyk, uit zekere verbeelding van overeen- komst met het Lelletje, dat ons boven in de Keel hangt, bekomen hebbende. Hierom noe- men de Duitfchers hetzelve Zapfflein-Kraut , Zungen-Kraut en Kehl-Blat, dat is Keel-Blad, Het heeft een famentrekkende hoedanigheid, en is daarom tegen Ongemakken , die uit te groote flapheid en vogtigheid ontftaan , aange preezen, Sygenefias (4) Muisdoorn met de Bladen aan de kant 1. Bloemdraagende. ns _Deezesyna. (4) Ruscus Fol. margine Floriferis. H. CUf. 464. Ruscus®® latifolius e Foliorum finu Fiorifer et Baccifer. DirL. Elth. $32e T.250. fi 332. Bibs 1E. DEEL, VI. STUK, ui. AFDerL. Xx. Hoorp: STUK. lig és 394 TWEEHUIZIGE HEESTERS, Deeze wordt Manwyvig genoemd, om dat zy op den zelfden Stam Bloemen en Vrugten voort= brengt, volgens Dir LENtus die ’er de Af- beelding van geeften aanmerkt dat de Mannetjes- zen Wyfjes- Bloemen , in-dit Gewas, daar in verfchillen , dat de eerften tot hun Bekertje Stuifmeel uitgeeven , de anderen daar in het Vrugtbeginzel bevatten , zonder Stuifmeel ; zvnde door hem geene Meeldraadjes, in eenige Soort van Muisdoorn , waargenomen, War de Geftalte aangaat, die is niet onbe- vallig ; zynde het een zweepig Gewas ‚ met Stengen van twee of meer Ellen , bezet met Takjes van-een Handpalm of byna een Voet lang, die digt-gebladerd zyn. De Bladen gely- ken naar die van de gewoone Muisdoorn , doch zyn driehoekig en eenigszins Piekvormig ; fom- migen met een hoekje op zyde uitgefneeden, nevens het welke , aan de onderzyde des Blads, de Vrugtmaaking gefchiedt, Hier, naamelyk, komen, in de Maand Mey, tropjes woort van groene Bolletjes , die, in vyf of zes Weeken volgroeid, zig openen als een Bloem, ín zesfen ten bodem toe verdeeld, en een dergelyk Beker- tje als in de andere Soorten bevattende, ’t welk aan den rand met zes Blaasjes, die het Stufe meel uitgeeven;, in ’t ronde-famengevoegd , be- groeid is, A Hier uit blykt dan, dat onze Ridder te regt dit Geflagt onder de Samenteeligen geteld heeft; Sn het, naamelyk, ook dus gefteld is in de gewoo- D 1 oo T KK T-A , 395 gewoone Muisdoorn, die echter maar “drie , LL Meelknopjes heeft op den top van ’t Honig- iid bakje, welke van onderen famengegroeid zyn, Hoorp- De Vrugt, een ronde Bezie, kreeg in de El-SFPE thamfche Tuin haare volmaaktheid eerst in ’c 5/4 volgende Jaar. De Groeiplaats fcheen te zyn op de Kanarifche Eilanden. (s)-Muisdoorn met een tweeflagtige Tros aan ek t end der Takken. Kacemofat. Geiroste, Tot deeze Soort betrekt men de Smalbladige Muisdoorn , wier Vrugt op ’t end der Takjes groeit , van ToURNEFORT, die aanmerkt, dat ’er de Afbeelding van gegeven zy in ’t Aanhangzel van den Leidfen Tuin , door He r- MANNUS, onder den naam van dlexandrynfe Laurier , welken naam, als gezegd is, de Tweede Soort ook voert, zo wel als de Derde. Gedagte Hoogleeraar befchreef dezelve dus. ‚, Deeze Alexandryníe Laurier is een Hee. ss‘ fterachtig Gewas met veele buigzaame takkige „‚ Rysjes ‚ van een Elle lang , verfierd met helder ‚‚ bly-gtoene gefpitfte Bladen, naar die der Haru. > Myr- (5) Ruscus Racemo terminali hermaphroditico. H. Clin #66. R. Lugdh, 227. GOUAN Monsp. str. Ruscus anguttifo- lius Frutu fummis Ramulis innascente, TOURNE. Muf?. 79, Laurus Alexandrina Fruêu e fumtmitate Caulium prodeunte. H. Reg. Par. H, Lugdbhat. 679. Ic. p. 681 Mricm, Pis. 3z. Laurus Alexandrina anguftifolia Ramofa. Moris, Hif. III, Pp. 541. S. 13. T. 5, f. 34e FABR. Mle/m/?, p. 39, HALLo Goett. 78. IL DEEL, VI, STUK, 5 Samentee- hige, 596 TWEERHUIZIGE HEESTERS; ‚ Myrten gelykende. In de Maand September ‘ss komen uit de toppen der Takken kleine - „, Fonde groenachtige Knopjes , van onderen \° ‚ met eene eenbladige bleek groene Bloem s, [of Kelk], die in zes kleine Tandjes ver- s deeld is, bekleed , welke verflenzende de Knopjes veranderen in Kogelronde fchoon roode Vrugten, naar de Besfen van de As- pergies zweemende, Deeze bevatten , onder »‚ een dun Huidje , in weinig Vleefch , een enkele, ronde, harde, blecke Pit. Het geeft s> van onderen veele lange, witte, Vezel-Wor- 43 s, beligen’ Stoel,” De Vrugt is derhalve eenzaadig en de Bloem tweeflagtig; maar hoe de Kelk en Bloemkrans hier vereenigd kunnen zyn tot een Vleezig Lig- haam; terwyl die van dit Geflagt geen Bloem- krans (Corolla) gezegd worden te hebben „ is my duifter, Ck Drok De Rang der Manwyvigen levert ook maär één Geflagt van Tweehuizigen uit, naamelyk dit, ’t welk ter eere vande Kruidkenners Cru- Tius, in ’t Neerduitfch Krurr, Vader en Zoon , wien de Leidfe Akademie- Tuin zyne opkomst grootendeels te danken heeft , is be- noemd. De Kenmerken zyn, dat de Kelk en Bloem vyfbladig is , bevattende in de Wyfjes drie Sty- telen , als. die der Aspergies , uit eenen DE, plenus vab ot ilk o7 Biridnf en de Vrugt een driehokkig Zaadhuisje , HL AFDEELe met enkelde Zaaden. Xx. Zeven Soorten , die altemaal Heefterachtig £ Hoorpe en meest van de Kaap afkomftig zyn, komen | thans in hetzelve voor; naamelyk, (1) Clutia met ongefteelde fmal Lancetvormi-_ 1 „ibra dba ge Bladen en eenzaame opftaande Bloemen. serroides. 5 malblae Het Afrikaanfche Gewas, naar den Alaternus Îgs gelykende , met Bladen van de zogenaamde Hemelfleutels, door CoMMELYN afgebeeld, behoort tot deeze Soort. Hetzelve was uit Zaad in de Amfterdamfe Kruidtuin geteeld , hebbende een Stam van anderhalf Voet hoog , bezet met ongefteelde Sappige Bladen , die vol- gens de Afbeelding taamelyk Lancetvormig wa- ren, en wat famentrekkende van Smaak. Uit derzelver Oxelen kwamen kleine Steeltjes voort , met een Bloempje in vyven gedeeld , uit een vyfbladigen Kelk, behalve de Meeldraadjes met geele Topjes, een Styl hebbende, die aan den top gekroond was met vyf geele Draadjes. Zie daar de reden, dat dit Gewas Manwyvig ge. _ noemd {1) Clutia Fol, fubfesfilibus Lineari-Lanceolatis, Flor. fo» titariis ereétis. Syst. Nat, XII, Gen. 1140, p. 662. Vege Xill. p. 752. H. Clif. soo, R. Lugdb. zo3. Creton Fol. Lineari-Lanceolatis, H. Ciffe 444. Fem. Tithymalus Arboreus Sc. PLUK. Phyt. 230. f, 1. Chamzlea Fol, oblongis &c. BURM. „Afr. 116, Te 43. fe 1. Alaternoides Afr. Tclephii {olioe COMM. Hort, Il. p. 3, Te 2e ddaso Ile DEEL, VI, STUK 308 TweEHuizieck HEESTERS UL noemd wordt. De Vrugt aangaande , die is ‘et AsDEEL. zekerlyk uit de van de Kaap gezondene byge: Floorp- voegd: want het Gewas hadt in de gezegde srug. Tuin nooit Vrugt gegeven. Zo was de Clutia de ook onvrugtbaar in de meefte Hollandfche Tui- nen , maar te Leiden vondt LiNNEus dat dezelve Zaad voortbragt, en befloot hier uit; dat ’er een Mannetje moest zyn, ’t welk zyn Ed. ook. ontdekte (*). Van het Wyfje deezer Soort fchynt de Af- beelding te zyn, welke door den Hoogleeraar J. BuRMANNuUs, onder den naam van Chg- melea met langwerpige geribde Bladen, de Bloe- men uit derzelver Oxelen voortkomende, in Fig. I, op zyne drie-en-veertigfte Plaat van Afri- kaanfche Plantgewasfen , is medegedeeld. ’t Is waar, zyn Ed. zegt, dat de Bladen als die van _ Rosmaryn zyn , doch de uitdrooging heeftze aanmerkelyk kunnen veranderen. In de Af. beelding zynze byna volftrekt Liniaal of overal even breed, en de Kelk was, volgens de be= fchryving, in vieren gedeeld, met korte, ron. de Bloemblaadjes en kleine Meeldraadjes, den Styl omringende, die van boven in drieën was gedeeld : maar de Geftalte toont een aanmer- kelyke overeenkomst met het Boomachtige Wolfsmelk van PuuKENeET, dat Bladen heeft als de Peperboompjes , en dit Gewas hadt de Ridder Croton, met Liniaal Lancetvormige Bla- den ; (*) Philos, Bot, P. 92 2 Deel, PLAAT XXXVII. | Mme e z De / iN k 4 Ge 3 / / /f / / Ze 5 ï ; / zr / „ Ge / SJ / / IN ID / Ze . GI) Ze / I/ . 5 4 of f Np / / EN \ / / Co GO Gp … — nd Sp M/L dns =d Sj deld 5 ee Ex Tt SS ACER Erp È Î : 5 ef: vaal | / NE é ij ; ' /) AN \ Dak OT, BLA 899 den, in de Cliffortfe Tuin getyteld, Zyn Ed, IK zegt, dat de Bladen aan de kanten ruuw zyn. AFDE ooh (2) Clutia met Lancetvormige Bladen en ver- snor. fcheide Bioempjes in de Oselen. Tot deeze Soort, de Blaadjes byna als die II. Clutia Po d ygonoides. Spitsbla« van ’t Varkensgras, dat men ook wel Duizend- dige. knoop noemt, hebbende, wordt thuis gebragt de Chamelea met breede langwerpige Bladen, de Bloemen uit derzelver Oxelen en ook Aairswy- ze aan ’t end voortkomende , zynde Fig. 3, op de zelfde Plaat van gedagten Hoogleetaar 5 doch in dat Gewas hadt zyn Ed. de Bloemen in ’t geheel maar zesbladig bevonden , verbeel- dende zig dat het drie Blaadjes van den Kelk en drie van de Bloem mogten zyn. De Bla- den verfmallen allengs naar de tippen , zyn ge- fpitst, effenrandig en glad: de Bloemen komen uit de Oxelen voort , dikwils twee by elkan- der, haogende en klein , zegt LINNmus, (3) Clutia met Eyronde eifenrandige Bladen, de Bloemen zydelings. HI, Clutia pulc hel lla. Van? Schoone. (2) Clutia Fol. Lenceolatis Flor, Axillaribus plurimis. Syst. Nat. Veg. XIII, Chamzlea Fol. latis oblongis , Flor. ex Alis et in Spicam congeftis, BuRM. Afr. 118. T, 43. f. 3, Citi Helianthemi folio Planta, Prum. Phy:. 23. £, 7? (3) Clutia Fol. Ovatis integerrimis, Floribus lateralibus, Clutia Fol, peuolatis, H. Cf. soo ‚431. R. Lugdh. 202. BOERH. Lugdb. IT. 260. Frutex ZEchiopicus Portulaca folio, Flore ex albo virescente, COMM. Jort. 1, p, 177. T, 9, BuRM. HF, Ind, p‚ 217. II. DEEL» Vils STUKo 400 TwereeEHvizict HeEEstTrrs,. HI. ‘Van deeze heeft de beroemde ComMELYys AFDEEL. in de Amfterdamfe Tuin , een Afbeelding ge- Hoorp- geven onder: den ‚naam van Ethiopifche Heefter STUK. met Porfelein-Bladen , de Bloemen uit den wite BWJ ten groenachtig. Men ‘vindtze Clutia met ge- fleelde Bladen, door ‘L. INNEUS, genoemd ‚in de Cliffortfche Tuin, en de Groote Boerer- HAAVE , van wien de Geflagtnaam zyne af- komst heeft , befchryft het Wyfje van deeze (zo de Heer A vaN Roven zegt,) onder den naam van ‘Clutia; als „ Bladen hebbende, s‚ welke naar die van Porfelein gelyken, val- ‚lende ’s Winters af: een vyf bladigen afval= „, lenden Kelk , en daar in een vyfbladig bleek , Bloempje. De Eijerftok, (zegt dic Hoog- leeraar) in ’t midden van den Kelk , geeft „, een lange regte Buis uit, met een rond Top- „‚je» daar een tedere Buis om heen groeit, ‚ Straalswyze met vyf Meeldraadjes, byna in „, ‘t bovenfte, bezet; wordende de Eijerftok, door aanryping, een driehokkige Vrugt, ge- „ yk in de Ricínus plaats heeft” (*#, BEEKVE Ik heb gelegenheid om de Afbeelding aan ’t Fig, Ls 2e: : licht te geeven, zo van het Wyfje als van het Mannetje, met en benevens de Bloemen , waar uit derzelver verfchil en tevens blykt , dat de Vrugt- maakende deelen hier boven ondereen gemengd zyn. Het Takje van het Wyfje, Pl, XXXVI., Fig. 1. naar alle Ren uit den Leid- fchen 35 ) Hort, Lugdbat. Ile Pe 260 Dirie TeK As 4of fchen Tuin geplukt, heeft de Bloempjes zeer II lang gefteeld, gelyk in de íterk vergroote Af- POE beelding van een derzelven by A blykt, alwaar Hoorp- men ziet , hoe dezelven vyfbladig zyn , in een “UX dergelyke Kelk vervat, en hoe in ’t-midden van 4,4 dit Bloempje zig een drieribbig rond Vrugtbe- ginzel bevindt, dat een Styl heeft, die zig ver. deelt in drie gegaffelde Punten , aan ’t end een weinig dikker of geknodst, ’t welk de Stempels zullen zyn. Van het Mannetje heb ik verfcheie de Takken van de Kaap gekreegen , die bezet zyn met zeer kort gefteelde Bloempjes. Een Takje daar van is in Fig. o. vertoond. De Tak- ken zyn ‚tot boven toe, vol kleine witachtige Pukkeltjes, zo wel als de Bladen, inzonderheid aan de onderzyde: welke Bladen ook langwer- piger voorkomen „ dan in het Wyfje, en op dergelyke manier naar onderen roodachtig wor den, ’t welk den bynaam van Schoone aan deeze Soort geeft, De bovenften zyn dikwils aan den rand ook een weinig uitgegulpt, en Ímaller dan de onderften , ja byna Lancetvormig; fnsgelyks redelyk fang gefteeld. De Bloempjes komen hier mepigvuldig , en dikwils meer dan één, uit de Oxelen voort, op zeer korte Steeltjes. Een derzelven is , met fterke Vergrooting, by B vertoond, waar in men een deel ziet, dart de Geftalte van een Styl heeft , boven uitlopende in een zwartachtig Puntje met een geknopten Stempel , doch daar beneden Straalswyze ge. kranst met vyf Meeldraadjes , die byna Horî- Cc one ynâan Ed TL DEEL. VI, STUKs 40% TwretuizieE HEESTEns. UL fontaal geftrekt zyn, hebbende gtoote rondächt= Aen tige Meelknopjes. De Bloemfteeltjes zyn zo Hoor» wel ruig in dit als in het andere, STUK. \v. (4) Clutia met Ovaale Bladen ,die wederzjds dd Wollig zyn. Wollige. | | Deeze, gelyk de drie voorigen aan de Kaars patuutlyk groeijende, is een zeer Takkige Hee- {ter van drie Voeten hoog , met ronde ruige Takjes. De Bladen, digt by een , zyn onge- fteeld, fpitsachtig, van grootte als die van de Thym, wederzyds Wollig: de Bloemen zyde= lings voortkomende, enkeld, ongeftecld ; lane ger dan de Bladen, wit. De Kelk is vyftandig van buiten. Wollig. Hy heeft vyf Bloemblaad- jes, genageld , Ovaal, van langte als de Kelk; vvf Meeldraadjes op den Styl en een gebaarden ’ Stempel. Het Wyfje hadt Linneus niet gezich. | u (5) Clutia met Eyronde flompe Bladen , en ge- Ee vrofte Bloemen in de Oxelen. | dike Pile Deeze en de twee volgende zyn Indifche Ge- | wasfen (*). Het is een Boom met kort gefteel. | de (4) Clutia Fol. ellipticis utrinque tomentofis, Mfant, 209. (s) Clutia Fol ovalihus retufis, Flor, racemofis axillaribus, Fl. Zeyl. 367. Corni f, Sorbi va BoNT. fav. toâ. Schee runam Cottam. H. Mai. II. p. 23. T. 18. mala, RAy Hifs. 1622, Arbor Fol. latis ARo Venofis. BURMe' Zeyl. 29e Burm. Fl Ind p. 217. (*‚ De ha pulchelia is ook van Java gezonden, zo de Heer N. L. BURMANNUS aantekent, en fchynt derhalve inse gelyks in oe te groeijen, BTT rn A aes ‘de Bladen, die rondachtig en fterk geribd zyn, Me den Beuk egelvkend gn beh: naar die van den Beuk gelykende, brengende uit derzelver Oxelen Trosfen voort van lange Aser Bloem-Aairen , wier Vrugtmaakende deelen gei fehynen overeen te komen met dit Geflagt. gris Rarepe verhaalc, dater vrugtbaare van Zyn ‚die Besfen draagen. (6) Clutia met Hartvormig Lancetswyze vr. Ciutia Bladen. Eluterias — Hartvote Met deeze Soort wordt een Gewas bedoeld , mige. dat Zoete Amerikaanfche Ricinus , met Zilver- kleurig Popelier- Blad, heet by PLUKENET, zynde gemeenlyk onder den naam van Wilde Kaneel , in de Westindiën, bekend. Hiervan is een Takje in t Werk van SrBa afgebeeld, *t welk die Autheur uit de Verzameling van KicHerLAAR bekomen hadt; zynde dit Gee was, volgens het Getuigenis van BREYNIUS; leevend geweest in de Tuin van den Heer FE a- GEL, en hem een Takje daar van met de Bloe: men , door den Heer BrauMmoNT, prefent gedaan. Hy betrekt daar toe den Zoeten Cey- bonfchen Wonderboom van den Hoogleeraar B ur- M AN (6) Clutia Fol, Cordato-Lanceolatis. 1. Zeyl, 265. Mate Med, 470. Am. Acad. Ve p. 411. Elateria. Hort, ChfF. 486. Croton Fruticulofam, eretum &c. BROWNe Pam. 347. Ricis nus dulcis Arborescens Americanus, Populneâ Fronde Argene tEÀ. PLUK. Alm. 321, Te. 220, f. s, SEB. Ties, 1. p 56. T, 35. f. 3e BUBM. FV, Ind, Pp. 2170 Cc 2 IL, DEEL. VI. Stu. \ 404 TWEEHUIZIGE HEESTERS, HL. MANNUs,en vraagt, of het ook de Boom zy sj Be waar van de Cortex Eleutherii , dat is de Kaska- Hoorp- ril, komt? De Petersburgfe Hoogleeraar A M- STUK MAN hadt hem gefchreeven , dat hy eenige wige. Man: akjes van dien Boom van de Bahama's Eilan- den, en in ’ byzonder van Eleuthera , of ’t Alabafter-Eiland „daar deeze Bast zyn naam van heeft, bekomen hadt, welke volmaakt geleeken naar die van deezen Wonderboom (+#). Bevoorens is de afkomst van die Drogery aan een Gewas, tot het Geflagt van Croton of Ricinoides behoorende , op ’t Gezag van C Ae * Bladz. TESBYs toegekend *; doch hetzelve is maar 42 een Heefter, en volgens anderen zou dezelve komen van een Boom in Peru, alwaar de Kina valt „ zynde die Bast, voor een basterd- Kina gehouden geweest en in eigenfchappen naar den Koorts-Bast eenigszins gelykende. Hicr- om, aangezien verfcheide Soorten van Clutia voorheen, wegens de Vrugt, tot den Ricinus betrokken zyn geweest , en deeze Soort tien Meeldraadjes heeft , zo is dezelve door L 1 N- Naus als twyfclachtig hier geplaatst , en uit de andere deelen der Vrugtmaaking nader te onderzoeken, VIT (7) Clutia met ovaale van onderen Wollige ae Bladen Stipularis. 1 Geftop- L Sea de pelde. Dit Gewas, in Oostindie groeijende , heeft bog- (*) BREYN Prodr. p, o4. | ‚ {7) Clutia Fol, ovalibus {abtas tomentofis, Mans, 1278 & sla henellgk tp lus de 405 Bogtige Wollige Takken, met Bladen van ge-, ML DB en die t Iik ij Ar ÁFDEEL. zegde figuur, die taamelyk groot, effen ARS _zyn en kort gefteeld , hebbende fpitfe Stoppel- Hoorp- tjes. De Bloempjes komen, byna ongefteeld “Te in de Oxelen voort. Zy hebben een eenbladigen daa Kelk , welke in vyven gedeeld is , en korte rond- Re Bloemblaadjes , tusfchen de punten van „den Kelk ingeplant. De Styl met zyne Meel- draadjes komt met de overige Clutiaas over- ÁN een ( , EEEEEEEEEREEESEEEN LEENDE tee deld Befchryving van de VrerLwyvice HeesrTers (Polygamia) , tot welken de Pifang of Banan- _ nen, Mimofaas en anderen behooren, Oer de Veelwyvigen, van welke benaa- | ming ik bevoorens reden gegeven heb * hd IL D, STU komen , in de Rang der Eenhuizigen , de eh bl, sos, pe gende Geflagten van Heefters voor. Ne US Ae Pifang, Dit Geflagt heeft tweederley Bloemen: Twee- flagtige Mannelyke of onvrugtbaare, naamelyk en (*) De Clutia Androgyna, in Syst. Nat. XII, geboekt, en. Mantif], pe 128. befchreeven , is thans tot de Andrachne bea trokken. Zie bladz, 289, hier voor, Cc-4 ile DEEL, VL, STUKe 405 VerLWYviee HEESTERS. UL en Pweeflagtige WVrouwelyke of vrugtbaare. In AREA > beiden is de Kelk een Bloemfcheede , bevat. Hoors tende een tweebladige Bloem , waar van het STUK _ eene Blad regtopftaat en vyftandig, het andere As Honigvoetende holrond en korter is: zes Meel draaden ‚ waar van vyf volmaakt in de Man- nelyke , één volmaakt in de Vrouwelyke Bloe- men, en een enkele Styl in beiden. Het Vrugt- beginzel, dat beneden de Bloem is „ misdraagt in de eerften, doch wordt in de anderen een langwerpige , driekantige Vleezige Vrugt. ‚Na dat de Bihai, onder den naam van He- Viconia, als een byzonder Geflagt is uitgemon- *zieu.Defterd *, komen ’er thans maar drie Soorten in Vv. STUB À A0 Aon als volgt. ij Cz) Pifang met een knikkende Poef Be de Aufa Pa-' vadifiaca, Mannelyke Bloemen blyvende. Oostindie OM | Sche. Dit is de vermaarde Pifang of Pisfang-Struik , in Oostindie by deezen naam bekend, en mis= fchien .afkomftig uit de binnentte deelen van Afie, Afrika of uit het Beloofde Land. Men noemt= (1) Mufa Spadice nutante, Floribus masculis perfiftentibus, Syst. Nart. XII. Gen. 15ai. Pe 667. Veg, Xlll,-p. 757. Mufa Racemo fimaplieisfimo, H. Clif. 467. Upf. zor. FL Zeyl, 368, B. Luedbh, ro. HASSELQ:. It. 492. GRON. Orient. 324. Mufa CEffortiana, LiNN. Monogr. TREW. Ehret. T. 18, 193 20e Mufa. CLUS, Exof. 229. STERRe Citr. T, 4» RUMPH. Amb. V. p. 125. T. 6o. Ficus Indica Fruêtu Racemofo , Folio oblon- go. C. B. Pin. 5o8, Palma humilis longis latisque foliis, Ce B. Pin. so7. Rala, Hort, Mal, Ie pe 17e Te K2y 139 14e BURM. F4, Ind, pe z17e PO Te EEG Ai Ms En Ae, 407 noemtze gemeenlyk de Pygeboom van Adam, HL en de Vrugten Adams-Pygen, willende dat dit “PPEEE de Verbooden Boom in ’ Paradys: zou zyn ge- Hoorn- weest, genaamd de Boom der Kennisfe van Goed “T®*e Monoiktas en. Kwaad. Inderdaad , wanneer men op de hoedanigheid van de Vrugten, die naar de min of meerder rypheid gezond of ongezond zyn , op. derzelver bevalligheid,en lekkeren Smaak, als ook op den Hebrecufchen Spreektrant agt gesft , is zulks niet onwaarfchynlyk (*). In de. Oofterfche Landen in ’t algemeen , zo by de Jooden als Grieken en Arabieren , werdt weinig daar aan getwyfeld. Maar dat de Bla- den, daar van, door onze eerfte Ouders zou- den gebruikt zyn, om hunne Schaamte te dek- ken, is by my niet geloofbaar (4). Ook denk ik niet, dat de Tros, dien de Verfpieders van ‘t Land Kapatin met zig terug bragten, draa- gende dien aan een Stok ; een Tros Druiven genaamd , een Vut. Tros zou zyn geweest van dit Gewas (1). Het (*) De Kennisfe van Goed en Kwaad kon niet huisvesten in de Boom, zo min als het Verbond in de Ark huisveste, maar werde van den Menfch verkreegen door het eeten van deszelfs Vrugt, die hoe fchoonder en bevalliger , in dit Gee was, hoe gevaarlyker is , en door onmaatig. gebruik dikwils de Dood veroirzeakt: des mogt hy te regt een Boom der Voorn zigtigheid genoemt worden. Vergelyk het Vertoog in de Holt, Maatfh. XK: D. HI. Sr. bl. 160. (}) Deeze Bladen zyn veel te groot, om famengehecht te worden tot Voorfchooten voor een Menfch, en ten anderen worden, die zy dus tot dekking gebruikten, rjgeiden genoemd. (4) Want de duidelyke Letter zegt een Tros Druiven , waar Cc 4 _ van ble DEEL, VI. STUK, { 408 VereeELwYviee HEESTERS u, Het voorgemelde is dan de reden van den By: naam deezer Soort, wier eenigst gefchapene Hoorp Stoel in ’ Paradys zoude geftaan hebben , vol- STUK gens’ denkbeeld van LINNe us, en dus daar sie ld van alle volgende Gewasfen van dien aart , die Ì thans op den geheelen Aardbodem, tusfchen de Keerkringen , groeijen , zyn voortgeteeld (*). Naderhand echter wil zyn Ed., dat deeze Mufa een Basterd- Tuk zou zyn , van de Bihai als Moeder met een onbekenden Vader (}). De Bihai, ondertusfchen, is federt bevonden teen nemaal in Vrugtmaaking te verfchillen (1). In de heetfte Streeken des Aardbodems groeit de Pifang best, en valt overvloedig in Oostin= die, Men wil dat zy uit Guinea op de Kanari- fche Eilanden , en van daar op St, Domingo overgebragt zou zyn in ’ jaar 1516, en verder voortgeplant door de. Westindiën, Sn, e By van de ongemeene grootte meer zeldzaamheid woor de Jsraë- lieten ken zyn, dan de Pifang , welke zel{s in Egypte, om goede Vrugt te draagen , zorgvuldig moet worden aan- gekweekt. Hierom kunnen deszelfs Vrugten. de Dudain, Gen. 30. V. 14, Hoogel. 7. v. 13 „ niet zyn, Voeg hier by, dat een Tros of Vrugtiteng van de tamine Banannen zo zwaar is en zo lang, dar ik niet kan begrypen, hoe twee Mannen die aan een Stok,zo ver, en op zulke oneffene Wegen,zoum den hebben kunnen draagen, (*) Mufa Ciiffortiana, p. 44. it (4) Hybrida Planta, Marre Bihai, Patre ignoto. Sp, Plante U. Pp. 1477, De reden van dit denkbeeld vindt men 47 dlcad, VOL. VI. p. 294. (1) Zie ’t Geflagt van Heticonia „ onder de Wyfmannige Heefters, in ’t IV, STUK van. de Planten, bladz, 385. By de Ouden vindt men van dit Gewas, min HL of meer , gewag gemaakt. Want hoewel de ff tgn vierderley Boomen, waar van T HeoPaRrAs-Hoorp: Tus meldt, my niet fchynen hier toe te be- STUK. hooren, kan zuiks van de Pala van PLiNius beer van wier Vrugt de Brachmannen of Wyzen in *t Ooften leefden , niet gezegd worden. De Arabieren hebben hem, in laater tyd, naauw- keurig afgefchetst onder den naam van Mufa, gelyk hy dus by SgRAPIO EN AVICENNA voorkomt ; welke naam , buiten twyfel , gevormd is van ’t inlandfche woord Mauz of Meuz , en die naam is van de Syftematifche Autheuren , tot heden toe, in ’t.algemeen aangenomen: hoewel fommige anderen hem onder de Vygen anderen onder de Palmboomen geteld hadden (*), Men ‘geeft ’er, by de Perfiaanen, nog den naam van Palla aan. In Indie, aan de Ganges , noemt men hem Quelli of Kelly; aan de Kust van Ma- labar Palan of Bala; aan de Kust van Guinee Ranannen, zêgt CLusius, en in Portugal, waar hy eenige Gewasfen daar van ‚doch geens- zins Vrugtdraagende, hadt gezien, werdt het Gewas genoemd de Vygeboom, die de Banannen voortbrengt. Hoewel fommigen het een Boom heeten , is het (*) Men vindt hem Ficoides feu Ficus Indica mam Jlu/a Serapionis dilta, door HERMANNUS geryteld. CommrL, Fl, Afalab, p. Iii. | Ces El, DEEL. VL. STUKe ui. AFDEEL, XXL Hoorp- STUK. Eenbui- zige Ps ‘ 410 VEELWYVIGE HEESTERS. het flegts een Struik-Gewas , doch dat; door de dikte van zyn Stam en de uitgebreidheid van zyn Loof , veele Boomen overtreft. De Stam groeit, in Oostindie, tot tien of twaalf Voeten hoogte en meer dan een Voet dikte , maar heeft de minfte Houtigheid niet, zynde zo zagt, dat men hem met eenen Zabelflag kan afhouwen _ of dcorhakken. Deeze Stam is met verfcheide in elkander fteekende Bladfcheeden bekleed ,_ even als die van de zogenaamde Spaanfche Tar- we, Mayz genaamd, waar tusfchen een Spon- gieuze zelf{tandigheid zit, vol van cen Slymerig Vogt : zynde de Kleur vân buiten groen en glad , met Vellen van dorre Bladen behangen. De Bladen , die aan den Top op Steelen van een Arm dik, Geutswyze hol , uitkroonen , heb- ben een verbaazende grootte, Derzelver langte js agt of tien, ja fomtyds twaalf Voeten op de breedte van twee Voeten , overtreffende dus niet alleen de langte van twee'of drie Ellen, welke door de Ouden opgegeven was , maar ook verre de grootte van die van den Tafellakens- Boom , hier voor befchreeven (*). Uit de Bladen , die men met de ingepakte Waaren hier dikwils te zien krygt, is ’t blykbaar dat dezelven van verfchillende grootte en ì dikwils ook veel kleiner vallen, | *t Ge- («) Zie bladz. 286. Dit is een Soort van Ricinus, welke de grootfte Bladen zou hebben van alle Boomen : doch de Mufa behoort eigentlyk tot de Boomen niet. Pe Orale 04 GA, Mor Kris A1t e Gewas wierdt, nu veertig Jaar gelecden, [ll in Europa eerst regt bekend, toen hetzelve door ““pEre onzen Ridder zo deftig werdt befchreeven en in Hoorn. Afbeelding gebragt, onder den naam van Mufa°TUEe Cliffortiana. Het hade, zo veel bekend is, in % Sookie. jaar 1791 de eerftemaal gebloeid te Weenen, in de Tuin van Prins EUuGEEN; de tweede maal , | in ’t volgende Jaar te Carlsruhe, in die van den Prins van Baden-Durlach: ’s Jaars daar aan te Leipzig. In de by uicttek geftoffeerde Verza- meling van allerley zo inlandfche als uitheemfche Planten , van den Cliffortfen Tuin, op! de Lust- plaats Hartekamp , buiten Haarlem , hadt de Pifang-Plant, uit Amerika leevend overgebragt , vyf Jaaren agtereen gegroeid , tot dat, door het geeven van meer Vogtigheid en het vermeerde- ren van den trap van Warmte in het Broeihuis, dezelve , met Nieuwjaarsdag 1736, een Bloem: knop toonde, die den 24 January reeds begon te bloeijen (*). Deeze bloeijende Plant werdt door LiNN@Us, in ’t gemelde Werkje, om- ítandig befehreeven, In ’ zelfde Jaar bevond zig te Londen, in ’ Broeihuis van den Heer . Baronet AYLOFFE, insgelyks een bloeijende Mufa , welke veele rype Vrugten voortbragr, Dit Gewas is door den konftigen Tekenaar EnReE mT naaukeurig afgetekend, en, benevens hs de «_(*) Welk eene manier LINN/EUS daar toe gebruike heeft, is omftandig te vinden in het I, STUK dec Stokholmfe Wer handelingen , pag. 26, en daar uit door my ontleend in de Philef. Verband. by F. HOUTTUYN , IV. D, bl, 436. Ie DEE. VI, STUKe are VeEeLwYvieE HersTtrs. de Vrugt- Tros en Vrugten, in allen deele , zeer cha: ‚ mét de Natuurlyke Kleuren , in Plaat más. ‘gebragt en uitgegeven door den beroemden Kei- . zerlyken Lyf-Arts en Hofraad T'ReEw, die het * maakzel der Bloemen vervolgens nader onder- zogt en befchreeven heeft (*), zynde door den geleerden BREYN al het voorgemmelde ter toets gebragt en beoordeeld (+). Om niet te breed uit te weiden, zal ik niet omftandig fpreeken van de vrugtelooze poogin- gen, welke naderhand in Sweeden door Lin- Naus aangewend zyn, om de Pifang-Planten Zaad te doen draagen 3; noch van het voorge- melde Befluit, daar uit opgemaakt , dat de Oost- indifche Pifang een Basterd-Tuk en dus natuurs Jyk onvrugtbaar zoude zyn (4). Ik zal alleen- lyk de Waarneemingen van den fchranderen HasserLQurisT, inhet midden deezer Eeuw, ten dien opzigte in ’t werk gefteld., gedeeltelyk hier inrukken. s, De groote Leermeefter ftele zes Meel- „‚ draadjes, doch in ontelbaare Bloemen , door ‚ss my in Egypte onderzog t ‚ «heb ik ’er niet ‚> meer kunnen vinden dan vyf, die allen van 9, gelyke geftalte, famengedrukt, aan de eene 9, zyde platachtig en een weinig gefleufd, aan _ „de andere zyde verhevenrond , een weinig s, lan- ) Commere. Litter, Norimb. Ann. 1739, p. 429 49, 106 &z Ann, 174T. p. 385 , 393. (1) Acad. Caf. Nat. Curiefor, VOL. VIIL, App. pe 1809 (1) Vid, Amon, Acad, Vor, VL. p. 294e OEL NGA DE PR gE 5» langer dan het Bloemblad , en allen met Meel- Ille „> knopjes voorzien waren , omringende den Styl. bf ‚> De Meelknopjes , ieder aan de voorzyde van Hoorp» s> Zyn Draadje, in de bovenfte helft, aangc- STUK ‚> groeid, hebben een’ Sleuf daar het Dee nie 9, doorloopt , en vereenigen zig opwaards, doch s, fcheiden nederwaards van elkander , loopende > dus ieder in een klein, vry geplaatst, Puntje ss uit. Dezelve omvatten den Styl digt met ,, hunne Randen als met twee. Armen , inzon- ‚ derheid wanneer de Bloemfcheede nog maar ‚, Weinig gaapt , dat zeer bekwaam ís tot de > Bevrugtings zynde boven een weinig van el- „‚,kander en van den Stempel afgeboogen.” ‚ Aan den Voet van den Styl, pas boven het B terbesinzel is een Honigkuiltje , ’t wel gedekt wordt door het onderfte breede end van een Haairachtig dun Draadje, dat zeer kort is, zynde buiten twyfel het zesde van den Ridder. Veeleer, nogthans, zou ik dit Kuiltje, met het gezegde Draadje en het Ho. nigbakje van Linnmus, een tweede Bloem- blad of de onderfte Lip van de Bloem heeten, De Stempel is niet geknopt maar geknodst, De Bloemfcheeden , anders bleek groen, zyn ryp wordende getekend met donker paarfche Streepen. De Meelknopjes zyn bleekrood: „ de grond van de Bloem is witachtig geel; de ‚tip van eene droevige bleek blaauwachcig ‚‚ roode Kleur, De Wortel is zeer fchoon hel. ‚ der groen.” 9 33 93 2 Ja H. DEEL. VI. STUWe ul. ArDEEL. XXI. Hoorp- STUK. Eenhui- zige. di4 VeERLWYvIGE HEESTERS, s In Egypte heeft het Gewas zyn Bloeityd s in de Maand Oktober en ’ begin van No. s> vember. Na het afloopen van ’t Nylwatcr, ‚> naamelyk „begint het een Blocmfteng te fchice fs ten. In ’t midden van December zyn de > Bloemfcheeden met volle Bloemen beladen, > Tegen ’t end van ’t Jaar , of in ’t voorst van > ’t andere, verflenzen allengs de onderfte ss Bloemfcheeden , die bevrugt zyn , met de „> Bloemen , en anderen daar boven gaan we- »» derom open. In Maart is de Bevrugting s> voleindigd en de Vrugt geformeerd, die al s> lengs ‘aangroeit tot de Mey-maand, als wan- ‚> neer zy haare rypheid heeft bekomen. Zy bloeit derhalve als de Warmte gemaatigd en > de Grond met Vogtigheid zeer vervuld is; „ doch wordt ryp met zeer heete Zonnefchyn „ > gelyk men ’s Voorjaars in Egypte heeft. Naar > dat de Bloemfcheeden afvallen , wordt de Steng grooter , tot de langte van twee of »» drie Voeten aangroeijende,” s, De Vrugt bevat, binnen een Lederachtige ‚, Huid , een zoetachtig Vleefch , harder dan s, dat van een Pruim en weeker dan dat van ‚‚ een Dadel, een weinig Lymerig en Meelach- » tig, doch gemakkelyk fineltende in de Mond; > ZO dat men ’ niet, ten minfte niet veel , be- _s hoeft te kaauwen. Zy kan niet langer dan ss een Week bewaard worden , in ’t Klimaat „> van Egypte, of zy wordt zuur, en dan heeft ss Zy den Smaak volkomen van Brood-Deeg, dat 22 nrd Protar Salm ra Ad _$ dat eerst begint te giften (*). Men kanze, ss van ’t begin van Mey tot het end van Ok- Ul. … FDEELo XXI. » tober , in dit Land frifch hebben, en over- Hoorp- > Vloedig bekomen te Rofette, doch te KairoSTUX zyn zy zeer fchaars , hoewel ’er geen Boo- men van dien aart ontbreeken: want deeze 9» Zyn meestendeels onvrugtbaar , brengende maar weinige Vrugten voort, ten dienfte van de Vrouwen der aanzienlykfte Luiden,” Van het algemeene gebruik , dat men van deeze Vrugten in de Oost- en Westindiën* maakt, zal ik niet uitvoerig fpreeken, Wy hebben in Europa geen Vrugt, die dezelve evenaart. Onryp en groenachtig zynde ftreke dezelve voor Brood , kunnende of raauw gege= ten, of op veelerley manieren gekookt, gebra- den en geftoofd worden, zo dat men ’er aller- ley Pottagiën van maakt, die, naar de manier van berciding en het gene’erby gedaan wordt, meer of minder lekker zyn. Eenvoudig door- gefneeden en gedroogd, fmaaken deeze Vrug- ten als Vygen, en zyn tevens zeer voedzaam. Aan Schyfjes gefneeden en in de Pan gebak- ken , overtreffen zy, in Smaak, de lekkerfte Peeren. Veelal worden zy » gelyk de Aardap- pelen , van de Indiaanen en Negers by Vleefch of (*) Men begrype eens, hoe de gedagte Verfpieders van ’t Land Kanaän, Ne. XIII, dan een Tros van Banannen zulk een verren Weg, in byna een dergelyk Klimaat, goed zou- den hebben kunnen houden, om die Vrugten aan ’t Volk te Werteonen. Zie Bladz. 408, IL, DEEL. VI. STUK. 0ntikige Gebruik er Bae nannerne _ 416 VEELwWYVIicE HEESTERS UI of Vifch gekookt en dus gegeten. Met Wens Arne Suiker en Kaneel , geftoofd zynde, wordende Hoorp- ’er de lekkerfte Geregten voor de Europeaa- , „nen van gemaakt ; ryp zynde is de Vrugt Cí- Pli * troengeel, en dan ook zeer lekker, doch moet met voorzigtigheid gebruikt worden even als alle verkoelende Vrugten in de heete Klimaa- “ten. Maar, wanneer de groene Banannen in Huis aanrypen en geel worden, dan zynze zo gevaarlyk nier. Overryp geworden aan den Boom; is de Schil zwart en ket binnenfie ge- lykt naar Boter. De Vrugt heeft een Komkommerachtige ge= ftalte , zynde dikwils een Voet lang en een Duim of daaromtrent dik , met een dikke Schil als een Citroen. Ik heb ’er een, in Liqueur „ die agt Duimen lang is en omtrent twee Dui- men dik 5 komende dus overeen met de ge- mecnfte Soort in Oostindie , volgens het zege gen van RumrH. De Pifang-Struik brengt, als hy een of twee Jaaren oud is, eenen Tros van zodanige Vrugten voort, zo zwaar dat een Man hem naauwlyks kan draagen. Aan een dikken Steel, die de Bloemfteng is geweest, zitten van tien tot vyftien en meer Bondels, ieder van tien tot twintig zodanige Vrugten overhoeks , ’t welk den geheelen Tros, van verre , niet Kwaalyk naar een der zwaarfte Uijen-Risten doet gelyken. De onderften zyn rypst , de bovenften onryp 5 ja, daar zitten doorgaans nog Bloemen , die met haare vyf TOO. P o L 7 G A M TI A 417 foode Meeldraadjespraalen, welken Merian IL voor Bloemblaadjes genomen heeft , boven aan Ae BEE den Tros, wiens dikke Punt naar een blaauwe Hoorp= Pruim gelykt. Deeze Punt, uit nog in haar°"eE omwindzels of Scheeden beflootene Bloemen flaiëa, en Vrugtbeginzels beftaande, is door den be- roemden Hoogleeraar B.S, ALBrinus, ons der den naam van Bol van den Pifang-Tros, doorgefheeden in Plaat vertoond en befchrees ven. (*). | Schoon de Pifang-Struik na het voortbrengen van deezen Tros verflenst en fterft, is doch dit Gewas zeer ligt voort te teelen. Niet door middel van Zaad, ’t welk men in de Banannen nog piet fchynt ontdekt te hebben, maar door middel van de zy-Scheuten , welken het Gewas alsdan uitgeeft, en die, verplant zynde; naar de hoedanigheid van den Grond en van ’ Kli» maat, meer of minder aangroeijen. MERAN zegt, dat’er, te Suriname, in zes Maanden een Boom van grocit, met een Stam van dertien Voeten hoog , zo dik als die van een Mastboom. De Heer FerMIN zegt, dat hy in negen Maan- den zyne volle grootte bereikt , zynde alsdan ongevaar een Voet dik, Die gemakkelyke Voorts teeling maakt, dat de Vrugt de gewoone Kost der Slaaven isin de Westindiën, Op ’t Eiland Barbados krygt ieder Slaaf Weekelyks een Ba- napnen-Tros of twee zo zy niet groot zyn , voor zyne (*) De Bulbo Racemi Mufe. Acad, Ann, Libr. VL. Gap, Yo Dd | il. DEEL, Vl, STUK, 418 VEEL wYvIGE HEESTERS, UL zyne Huishouding en Gezin, Men: maakt er AFDer van deeze Vrugten een Soort van Wyn „door Hoorp- Gisting , en het enkele Afkookzel wordt als STUK. Drank gebezigd, Ik zwyg van de nuttigheden;, Emhui- welke zy hebben tot verzagting van den Borst VE en de Waterwegen, als ook van het gebruik der Bladen en Bloemen, enz. nf 2) Pifang met een knikkende Bloemfteng, de Mufa Sapientum, __Mannelyke Bloemen afvallende. Westindi= Ì fche. Behalve de Verfcheidenheden van grootte Kleur en Smaak , die door eenige Autheuten als byzondere Soorten opgegeven zyn , komt ’er ee- ne voor , van Westindifche afkomst, of het moest de Wilde Pifang zyn van RumrPHsuss die dan ook wel de Spys der Brachmannen of Oofterfche Wysgeeren ‚ volgens den Bynaams kon zyn geweest. Hoe ’t zy, deeze verfchilt door een gevlakte Steng en een regte, ronde, kortere welriekende Vrugt. Men vindtze , ins= gelyks , door Enrer keurlyk afgebeeld naar een Gewas, dat in den Jaare 1739 het eerst in Engeland, inhet Broeihuis van den Hertog van R:cuMonp, gebloeid heeft, en waar in men waarnam, dat de Mannelyke vof onvrugt- baare (2) Mufa Spadice nutante Floribus masculis deciduis, Mufa Spadice nutante , Fruêtu breviore oblongo. BROWN. Jam. 363. MILL. Ditte 2. Mufa Caudice maculato, &c. SLOAN. Fam. ror. Hift. U. p. 147. TREW Ebret IV.T, 21,22, 23e Mufe affinis altera, C. B. Pin, sos. Ficus Indica Racu Fol, venufte Venofis ‚ Frutu minore, PLUK, Alm 145 Probs @odr Meta AJ aad baare Bloemen afvielen; ’t welk Linneus, UL voor een Soortelyke onderfcheiding gebruikt, i sik: Onder de zeventien Sootten van tamme Ba-Hoorp- nannen „ die Rumeurus opgeeft en befchryft, STUK fchynt deeze niet te behooren. Het zyn deBäkorens. kleine Banannen van RocHerForT, Cenorins by de Portugeezen en Bacovos by de Spanjaar- den genaamd, waatvan de onzen Bakovens ge= maakt hebben, De andere of gemeene Banan- nen worden van de Spaanfchen Plantains ge- heten, en daarom noemen de Engelfchen het Gewas Plantain- Tree „ doch dit the Bonanas Tree of Bafannen-Boom. Of het de Muskuse Banannen zyn daar LaBAT van fpreekt , dan de Wygen van Amerika, gelyk Rocnrrort zyne kleine Banannen noemt , is my duifter, Die beide Vrugten zyn van dergelyke figuur, doch maar een half Voet lang en omtrent een ‘Duim dik. De Tros, welken de Franfchen in de Westindiën, Regime noemen, is dikwils met één of tweehonderd zodanige Vygen be= laden, Haar Vleefch is witachtig en lekkerder, zegt LABAT, maar ook Slymachtig en met. minder Sap aangevuld. Wanneer zy ryp en op den Roofter gebraden zyn, fmelt het in de Mond als een Geley. Men kan ’er, zo wel als van de Banannen, Taarten van maaken , mids ’er wat Suiker en geftooten Kaneel , als ook wat Citroen- of Oranje-Schillen bydoende 3 maat „dewyl zy weeker dan de Banannen zyn; Dd a kan IE, DEEE. Vlo STUE, 420 VEELWYVIGE HEESTERS. HI, kan menze op zo veelerley manieren niet be« AFDEEL …: d | $ xx, teiden: Hoorp- Die Vygen worden in onze Volkplantingen $TUK. _ Bakovens of Bakoves genoemd, en deeze zyn Ks iede het, waar in men, dezelven doorfnydende ge. ’ JEN 7 s duidelykst een Kruis van bruine Streepen of iets naar ’ zelve gelykende vindt, ’t welk maakt dat de Spanjaarden, uit zeker Bygeloof , die Vrugten nooit willen doorgefneeden heb= ben , zig verbeeldende , dat hier het Geheim van ’t Kruis des Heilands ín verborgen zit, ___’t Gewas verfchilt weinig van dat der anderer Banannen. | dee (3) Pifang met een regtopfbaande Bloemfteng giodyta- en afvallende Bloemfcheeden. Pum. rds Het onderfcheid , van een regtopftaande Bloem- fteng te hebben, deedt den Ridder een by- zondere Soort maaken van deeze Pifang , die de Hemelwyzende door RumrPHius getyteld wordt , om dat zy in de Maleítfe en andere Oostindifche Spraaken dergelvken naam voert, van gedagte hoedanigheid afkomftig. Dezelve groeit natuurlyk op de Molukkifche Eilanden, ’ Gewas verfchilt weinig , doch de Stam en Bladfteelen zyn harder van zelfftandigheid dan in de andere Banannen, de Bladen fmaller, de Vrug- (3) Mufa Spadice ereéto , Spathis deciduis ft. Mula Wra- noscopos, RUMPH, Amb, V. p, 137. T. 61. B, Muf1 Unde. cima, Pisang Batu, Jhid, pe 132, BURM. Fl, Ind, p. 218, P o L Y G A M I A gar Vrugten dik en rond , byna als in de voor- pd gaande Soort, hebbende de Tros een lang uit- xxr. fteekende Steng ‚ met den gedagten Bol aan ’t Hoorn» end. Het weezentlyktte onderfcheid beftaach, daar in, dat deeze Vrugten, in haar Goudgeele ida Vleefch ,’t welk wat zuurachtig is en wild van Reuk, overlangs eenige platte, bruine Korrels hebber, die waarfchyn\yk de Zaaden zullen zyn. De Vrugt is eetbaar , doch maakt het Water ; van de genen die ze eeten, Bloedrood, Hier wordt, als eene Verfcheidenheid , thuis gebragt de Pisfang-Batu van Ru MmrPrmius. met welke veel overeenkomst fchynt te hebben de Alphurefche of Ceramifche Pifang, van dien zelf den Autheur, in wier Vleefch ook dergelyke, doch ronder Korrels zyn, als Peonie-Zaad. De Vrugt van deeze laatíte, die gebraden de dage. lykfe Kost der Inlanderen is, wordt fomtyds een Span, dat is zeven of agt Duimen , lang en drie Duimen dik, Men heeft in de Westindiën een Balifter-_ Baliiez. Boom, die in Gewas volmaakt overeenkomt °°" met de Banannen, doch geene Vrugten voort- brenet, die van eenige nuttigheid zyn of den naars van Vrugten mogen draagen, Pater La- BAT geeft de Afbeelding van de Bloem, die als uit in elkander geftoken Vaasjes beftaac , zynde omtrent een Voet hoog, zes of zeven Duimen breed en niet meer dan derdhalf Duim dik, Op den bodem van die Vaasjes , zegt hy, windt men kleine Graantjes, die byna rond en Dd 3 fchoons EI. DEEL, Vlo STUK. HL AFDEEL, "XXI. Hoorp= ST UKe Eenhui- ziee 423 VEELWYVvVIGE HEESTERS, fchoonrood zyn, een zwart Vlakje aan een def Enden hebbende en zynde met Draadjes daar aan vast gehecht. Zo fchynt die Bloem dan veeleer een Vrugt te zyn, welke de gezegde Zaadkorrels bevat. | Die Struik is, evenwel , van byzondere nut- tigheid voor de Indiaanen. De Bladen, over ’t Vuur gehouden, worden buigzaam, en die- nen dan om allerley Waaren in te pakken, als Papier of Doek. De Jaagers of Reizigers ge= bruiken dezelven om hunne Tenten, tegen Re- gen of fterke Zonnefchyn , te dekken. Dat meer is, zulk een Boom vindende, behoeven zy geen Dorst te lyden: want, als men met een Mes in den Stam fteekt , geeft dezelve wel twee of drie Pinten zeer goed, frifch Water uit. Het Hart van den Stronk doet de Gezwel- len , daar het op gelegd wordt, fchielyk rypen: maar het voornaamfte is, dat de Indiaanen een Soort van Garen haalen uit den Stam, ’t welk zy tot het weeven van zeker Doek wee- ten te gebruiken. Lasar hadt ’er een Stuk van gezien „ vier of vyf Voeten lang en omtrent drie Voeten breed, ’t welk wel doorweven , glad en fterk was , fchynende duurzaam te zullen zyn. Hert zelfde bekomen zy ook uit den Stronk van de gewoone Banannen. ‘Heet denkbeeld van veelen , volgens ALPI- NUS, dat de Pifang-Struik haar oirfprong heb= ben zou van een Suiker-Riet geënt op den Stoel van Colocafia of dergelyke Planten, die ZEEF vr ar VE ADE Deel, PLAAT XXXVII 5) | (ND f si TKN p lit EZ Í | Port YceAM IEA 433 \ | : zeer Sappig zyn, tot de Arum of Kalfsvoet be- Ils hoorende (*), heeft niet meer waarfchynlyk- ADEELe heid dan dat der hedendaagfche Egyptenaaren Hoor. of Egyptifche Tuinlieden , die elkander wys TUE maakten, dat het Gewas eerst voortgekomen Menitúse ware van een Dadelfteen , geplant in den Wor= tel van de Colocafia , en dat het nog op die zelfde manier voortgeteeld zou kunnen worden, HaAsserQursT hun vraagende, waarom zy dit dan niet deeden, kreeg tot antwoord, dat zulks de mocite niet waardig zoude zyn, aan- gezien het zig zelve zo gemakkelyk , door Uit- loopers aan den Wortel, voortplant. Immers; tetwyl men verfcheide Wilde Gewasfen van deezen aart vindt, is het veel geloof baarer, dat dezelven door aankweeking in de Tuinen en kundige Behandeling gebragt zullen zyn tot het draagen van goede , vette , zoete en zwaare Vrugten, even als men dit in de Ooftboomen en andere Gewasfen , die Sappige Vrugten draa- gen, waarneemt. En, dat de Vrugten der tam- me Banannen geen Zaad inhouden, is niet meer te verwonderen, dan dat zulks plaats heeft in {ommige Soorten van Druiven , enz. De (*) Ajunt multi inficam hanc Plantam olim fuisfe Canne Sacharinz fupra Gulcasfie radicem. Arp, Ligypt, Cap. 22, Hier mede kan hy de Indianen niet bedoelen , die van geen in enten der Boomen weeten , zo RumPurusaanmerkt: offchoon LINNmUs dit Denkbeeld op rekening van de In- diaanen ftelt, Aus. Cliff, ad finem, Dd 4 U, Dern. VI. STUK. 4a4 Vrenwyvziece Heeseerá. enh De Heetfterachtigen, in het Geflagt van Atris EEL AfDen plex voorkomende ‚ kunnen , volgens de Nas Hoorp- tuurlyke Orde; niet van de anderen afgezone En derd worden. Ik gaa dan over tot den én ie ; Ne BRABEjU M. Kransboomt, Een Kaapfch Boomachtig Gewas ; waar. van ik reeds tweemaal gefproken heb (*), doch hetwelke ‚ om dat ik ’er thans een nieuwe en goede Afbeelding van kan leveren, een nadere overweeging verdient. „Het was door den Ride der eerst onder de Viermannigen geplaatst, “naderhand heeft zyn Ed, zig verbeeld, dat de Bloemen vyf Meeldraadjes hadden, hebbende het dus onder den naam van Brabyla Capenfis voorgefteld; doch eindelyk is zyn Ed. geblee- ken, dat het Gewas Bloemen van verfchillen- de Sexen droeg, Behalve de Tweeflagtigen , naamelyk, vondt de Heer Murris ’r Manne- Iyken in, aan Katten of Aairen grocijende , even als de anderen , en in wieren gedeeld , met. vier. Meeldraadjes; een Draadachtigen Styl met twee Stempels , doch geen Vrugtbes ginzel hebbende. j Brabjum _ Een der Takken van dit fraaije Gewas, dat be zo wel tot de Heefters als tot de Boomen thuis Kaapfche.pcbragt kat worden , uit myhe Verzameling, ple is in de Natuurlyke grootte, alhier , op Plaat Ben XXXVII voorgefteld. Hy is flyf, en rond, | doch _(*) In hèt It. Deexs IL, STUK, bladz, 73; en in hee IW SrUx , bladz. 577. ie \ PorYeaAMIK 425 doch voos van zelaflaadintied s paarfchachtig van IE Kleur , overlangs geftreept, en eenigermaate Ser, Wollig; by Verdiepingen bezet met Kransjes Hoorp- van Bladen, wier getal niet zeven maar zes is STUK: in ieder Keos ‚ even als in het Ethiopifch Merikis. Boompje by PLUKENET ; op deeze Soort aangehaald, De Bladen zyn gefteeld , van Lan- cetvormige figuur, aan de kanten zeer ruim ge» tand , van boven glad , van onderen Netswys’ geaderd , omtrent drie Duimen of een Hand- palm lang , ftyfachtig en uitgebreid. In de Oxels van deeze Bladen , binnen het Kransje, komen eenige dik gefteelde Aairen voort, die in zeer ruige ftompe Schubben de Bloempjes bevatten 5 waar van ik eenigen met het Mikros- koop onderzogt heb, en wier verfchillende Ge- ftalte dus, by vergrooting, hiet in Plaat is ge- bragt; om de eigentlyke manier der Vrugtmaa- kinge van dit Gewas duidelyk te doen zien, Een der Mannelyke Bloempjes is by A ver- toond. Men ziet hóe dezelven Trechterachtig gyn, van buiten ruig en verdeeld in vier lang- werpige Slippen of vierbladig , bevattende vier geelachtige Meeldraadjes , van langte als de Bloemblaadjes of Bloemkrans ‚en Eyronde witte Meelknopjes , aan de zyde der Draadjes aan- gegroeid, doch den top niet bereikende, gelyk in de nadere befchryving gezegd wordt (*)e In deeze Bloempjes heb ik geen Styl gevon. den. (*) Mant, alt, p. Hek Dat s 1, DEEL. Vl, STUKe ur. AFDEEL. XXL. Hoorp- STUK. f Eenbai- zige. 426 VEELWYvIGE HEESTERS, den. De Tweeflagtige , gelyk ’er een by B is voorgefteld , hebben de verdeelingen van de Bloem zodanig, dat dezelven meer nâar Bloem- blaadjes gelyken : ’ getal en de figuur der Meeldraadjes en Knopjes is eveneens: maar in deeze Bloempjes bevindt zig een Rolrondachti- Styl van dergelykelangte , bruin van Kleur. Die zelfde Styl openbaart zig alleen, zonder Meeldraadjes , in de WVrouwelyke Bloempjes, als by Letter C; hoedanigen ik maar zeer wei- nigen in zodânig eene Aair, die de anderen uitleverde, heb aangetroffen. De Verdeelingen van de Bloem zyn hier ook langwerpiger of fimaller, dan in de Tweeflagtigen „ wier Stuif- meel eene volmaakt drichoekige figuur heeft, „Zo blykt dan, dat dit Gewas te regt door den Ridder is thuis gebragt in -deeze Klasfe (*). Dat ’er van de Vrouwelyke Bloempjes zo wei- nigen zyn, indien deeze alleen vrugtbaar waren, komt overeen met de Vrugten, wier Grootte maakt „ dat ’er maar weinigen aan den Steel dee- zer Bloem-Aairen kunnen groeijen , naar de me- nievuldigheid van de Bloempjes te rekenen, Wapt het is buïten twyfel de Ethiopifche Aman- delboom, met eene Fluweelachtige Vrugt, waar van een Tak door den vermaarden BrEyN ís afgebeeld. Hy zegt dat dezelve kleiner is-dan de Europifche , dochfierlyker van Blad en Vrugt, gelyk ik gemeld heb. Een Trosje der Vrugten is (*) Zie ll. D.I, Stug, blade, zes. ‘ Pivo iit Terra iaig Jang is ‘er hier, uit de gedagte Afbeelding bygevoegd, HL by Letter D , zynde dezelven met een Kaneel- tE oe kleurig Fluweelachtig Dons bekleed, en binnen Hoorp- haar Schil een Amandel bevattende, die veel pks naar onze Amandelen gelykt (*). MER OrPHroxyYLuM. Slangenhout. De Tweeflagtige Bloemen hebben, in dit Geflagt, den Kelk in vyven, de Mannelyken in tweeën gedeeld; de Bloem in beiden in vy- ven. Dezelve is Trechterachtig en haar Mond maakt een Cylindrifch Honigbakje, De eerst- gemelden hebben vyf Meeldraadjes en een Stam- per, de anderen alleenlyk twee Meeldraadjes. De eenigfte Soort (1) heeft den Griekfchen 0 Hd naam Opkhioxylum , dat is Slangenhout , beko=tum Ser- entinu. men , om dat het Gewas een Soort van Slangen? hout, welke echter het Lienum Colubrinum der Apo- (*) De Brabejaria van den Heer N. L, BURMANNUS kan hier, aangemerkt de Wolligheid der Bladen en de fpitsheid der Bloemfchabben „ als ook wegens de verfchiilende ‘Teele dêelen, volgens zyn Ed. Opgave, niet t'huis behooren: ter- wyl-ook. zyn Ed. dezelve tot de Klaste der Gynandria be- tekt. Fior, Cap‚ Prodr. p. 26, ‘Men ziet hier, hoe zeer de deelen der Vrugtmaaking daar van ver{chillen. (1) Ophioxylum, Syst. Nat. XII. Gen 1342. P. 667, Ver. XII. ps 76s. Ophiox. Fol. quaternis. Fl, Zeyl. 308. Mat, „Jed. 474. Liguftrum Fol. ad fingula inrernodia ternis , Lig- num Colubrinum Officinis creditum. Burm. Zeyl. 141, T. 64. Clematis Indica Perfice foliis , Fruêtu Periclymeni. C. B. Pin. 304, Radix Mufteie, RumrPH. Amb. VIL Pe 26. Ze 16. BURM. Fl, Jud, Pp. 218. / kle DEELe SI, ‘stuw B, 428 VEELWYVIGE HEESTERs, HIL Apotheeken niet fchynt te zyn, uitlevert. Het Atpenke regte Gewas van dien aart, een aanzienlyken Hoorp- Boom uiunaakende, is reeds door my befchree= STUK ven *_ Het tegerwoordige, dat RuMPHius en: den Jnkhoorns-Wortel noemt, maakt flegts een bladz. 119. Boompje, met een Stammetje van een Vinger dik, en ken derhalve zulke Zwaare Wortels niet hebben. Men zegt nogthans, dat dit de beste , Soort van Slangenhout zy , wordende de Wor= tel deswegen, by de Indiaanen , Raiz-de Mongo geheten. Het groeit op Java, in de Bosfchen van Kiaten-Hout, doch valt ook, zo die Au- theur zegt, in Bengale en op Ceylon , alwaar het Ekawerya, dat van de zelfde betekenis is, genoemd wordt, zynde door den Hoogleeraar _J. BuRMANNUSs afgebeeld en aldus befchree- ven. ‚, De Steng is driekantig, met Leden, ge- s ftreept; de Bladen aan ieder Gewricht drie, 9 langwerpig gefpiest , niet ingefneeden noch s> getand , waar door zy van de Perfikbladen , s> met welken zy anders, in figuur, veel over- s, eenkomst hebben , verfchillen , hebbende s‚ korte Steeltjes. Aan den top van de Steng », komen veele Bloempjes, als Kroontjeswys’, 9 zynde Trechtervormig, vyfbladig , met klei- _ s ne vyfdeelige Kelkjes, en twee Meeldraadjes ‚> hebbende met eénen Stamper, die een ronde ‚> achtige , ten halve verdeelde, tweehokkige >, Vrugt wordt in ieder Holligheid een enkel » rondachtig Zaad bevattende,” à “Gee _ Pi orat sidi maal 429 t Gewas van den Inkhoorns- Wortel, by UL Rumrnius evenwel, verfchilt aanmerkelyk AfDEELe hier van 5 als hebbende de Bladen tegenover Hoorpe elkander aan de Steng; hoewel de Bloem en °T®E- Vrugt ’er taamelyk mede ftrookt. „, De Tio- erdikiae s‚ vanna van den Malabaarfen Kruidhof, zegt » Linneus; gelykt meer naar hetzelve dan ‚… naar de Ophioriza; doeh de Koning der Bic- ;, terheid, by RuMmrPmrus (*), is een vere ss fchillende Boom, Men diende ook het Ken- „, merk des Geflagts nog nader in een volmaakt ‚ Voorwerp te onderzoeken.” CNO ND ANNA T Ae — Dit Geflagt is, ter eere van den Heer GouAN, die zig door de befchryving van den Koninglyken Kruidtuin te Montpellier , en dus tevens van de Planten omftreeks die Stad grocijende, beroemd gemaakt heeft, door den Heer JAacQUIN getyteld, De Kenmerken zyn; een Tweeflagtige Bloem; die een vyfdeeligen Kelk heeft, zonder Bloem- blaadjes „en vyf Meelknopjes , onder een Huikje verborgen , benevens een driedeeligen Styl , waar onder het Vrugtbeginzel, dat een Vrugt wordt, die in drieën deelbaar is. De Mannee Iyke Bloemen komen ’er mede overeen, doch hebben geen Stempel noch Vrugtbeginzel , en fomtyds zelfs geen Styl, Twee «) Herb. „Amboin, II. p. 129. T. 41. Rex Amaroris, ° welk veel van Rex Amoris of Koning der Liefde verfchilt, 3. DEALe Vlo STUKe UE / 430 VEELWYVIGE HEESTERS, … Twee Soorten zyn door ayn Ed. opgegeven, AFDEEL. ee naamelyk Hoorp= STUK. \ I. Gouanta zomentofa, Wollige, (1) Gouania met Wollige Bladen. Deeze, van zyn Ed. op St, Domingo waar: genomen, is een Rankachtige Heefter, beklim- mende de hoogfte Boomen, en zig vasthouden- de met zyne Klaauwieren, De Bladen zyn langwerpig: Eyrond , fpits, flaauw gekarteld, Wollig , gefteeld , overhoeks geplaatst „, vier Duimen lang. Hy draagt Trosfen van vyf Duim, in de Oxels en aan de enden der Tak- ken, van gefteelde kleine Reukelooze geelach= tige Bloempjes , hier en daar famengehoopt. Het Huikje, dat de Meelknopjes dekt, fpringt ‘er Veerkragtig af , in de uitfchieting van het Stuifmeel, De Mannetjes-Bloemen hebben geen Vrugtbeginzel , hoewel men in dezelven. altos een Styl ziet, zonder Stempel. De Zaaden zyn glinfterend zwart, De Heer JacQuin hadt dit Gewas bevoo- rens tot de Rhamnus betrokken , doch nader- ‚hand hetzelve , met het volgende , dus daat van afgezonderd, (2) Gouania met gladde Bladen. Dee- (1) Gouania Fol. tomentofis, Jacq; Amer. Hij, 2634 Rhamnus inermis, Ramis Cirrhiferis, fcandentibus , Fol, to- mentofis. Jd. Enum. p. 17. (2) Gouania Fol. glabris. Syst. Nat. XII. Gen. 1157 ps 675. Vege. XIII, pe 767. JACQ, Amer, Hift, 264. Banifteria ' Fol, FOT Mt GA ML A 431 Deeze Soort, anders met de voorgaande over- IE, eenkomftig, kwam dien zelfden Heer op St. \SDEELs, Domingo voor. Hier waren de Mannelyke Hoorpe Bloemen „ byna altemaal , zelfs van een Styl°TUXe. ontbloot. Dat Gewas van de Barbados , rie welk de Ridder Paullinia genoemd hadt in de Upfalfche Tuin, naderhand van zyn Ed. Bani- fleria Lupuloides getyteld, fchynt hier te behoo= ren. Dus wordt ook de- Amerikaanfche Wilde Hoppe die Klaauwieren heeft, van Pi: ukENer , hier thuis gebragt. De Groeiplaats is, der- halve , ookop. Jamaika, MET M: OS A. De Kenmerken van dit bekende Gewas, zyn , dat het den Kelk wyftandig en de Bloem in vyven gedeeld heeft , met vyf , tien of meer Meeldraadjes , brengende de Tweeflagtige Bloe- men „ die een Styl en Vrugtbeginzel hebben, een Haauwvrugt voort. __De Boomachtige Soorten van dit Geflagt reeds befchreeven zynde, zal ik hier de ove- rige Heefterachtigen , gelyk ver de meeften zyn „ voorftellen, ** Met twee- of driepaarige Bladen. (5) Mie Fol. alternis lanceolatis ferratis. Sp. Plant, IL. p. 427» Paul- linia Fol. fimpl. &c. H., Up/. 97. Rhamnus inermis &c. Fol. glabris. JACQ: Amer. 17. Lupulus fylve Americana &c. PLUK, Alm. 229. T, 201, f. 4u && Phys, T. 263ef. 3a II, DEEL. Vle STUK, | 432 VEELWYVIGE HEESTERS, II. (5) Mimofa die gedoornd is , met tweepaarigd De flompe Bladen. Hoorp® ; | sion Zeer bekend, in de Openbaare Kruidtuinen, v. is deeze, die Katten-Klaauw genoemd wordt , wines wegens haare fcherpe Doornen. Zy heeft Cati. de Bladen tweepaarig , en voert daarom den genten: paam van Vierbladige by PL uMtER. ’ Is een Boomachtige Heefter , op Jamaika overal in de Velden groeijende , en door de twee fpitfe „ reg- te Doorntjes, aan de Gewrichten der Takken, grootelyks kwetzende en in de Kleederen haa- kende als de Klaauwen van cen Kat. ‘De ge- \ ftalte gelykt eenigermaate naar die van de Aca- cia ‚maar de Bloemen groeijen aan ronde Hoofd- jes „ op lange Steelen. Zy zyn eenbladig en hebben veel Meeldraadjes , die tot één Lighaam famengevoegd zyn. Daar uit komen lange vers fcheidelyk omgedraaide Haauwen voort, die zwartglanzige platte Zaadjes bevatten, VL. (6) Mimofa die ongedoornd is , met driepaa- / Mif& rige Bladen. pijnen ige. Die gefteldheid der Bladen » om welke zy / Drie- (s) Mimofa Spinofa Fol. bigeminis obtufis. H. Clif. zo7, Re. ZLugdb. 470, Acacia quadrifolia filiquis cincinnatis, Prum, Ie. T. 4. Mimofà Fruticofa &c. BROWN. Pam. 252. Acacig quodaimmodo accedens &c. PLUK. Phyt, ie f. 6. Acacia Are borea major fpinofa &c. SLOAN. Fam. 152. Hift, Il. p. 56? (6) Mimofa inermis Fol, tergeminis. JAcQ, Amer. Hifl, 265. Acacia Frurescens non aculeata , Flore _purpurascente, PLUM, Spe 17. doe 10e fe Za / POE Le PALM ks 423 Driepaarige genoemd wordt, doet deeze Soort nú, by alle anderen uitmunten. Zy voert den naam ae van Heefterachtige Ongedoornde Acacia by Pru- moose MIER, en is ook door den Heer JAcQuIN, in de srux. Bosfchen van Martenique, waargenomen: Ie- Aoyoikiës der Bloempje heeft een menigte van Draadach- tige Meeldraadjes, die tot één Lighaam famen- gegroeid zyn, en dikwils viermaal langer dan het Bloempje , vertoonende zig het Vlies , dat dezelven famenhecht , door zyne vyf Lippen; als waren ‘er twee Trechterachtige Bloempjes in elkander geftoken, De Haauw is lang en plat- achtig, gefpitst, eenhokkig met twee Kleppen; die na het open barften Spiraal zyn opgewonden. “tok Met de Bladen gepaard en tevens gevirid, (7): Mimofa die ongedoornd is en Paarfleelige vri Winbladen heeft , aan de zyden van den dn " Steel overhoeks , aan het end gepaard. ee _Deeze is, onder den naam van Ongedoornde Acacia, met Walnooten-Booms Bladen en eene paarfchachtige Bloem, door PrLuMrer opge- geven. De Bladen zyn in dezelve zeer groot en {pits Eyrond, by vyven , op de gezegde maniet , aan een Steel, die zig met een anderen famen- voegd , geplaatst, De Bloemen ongefteeld ; ° | tropse (>) Afimofa inetmis, Fol, conjugatis, Pinnis têrminalibus oppofitis ‚ lateralibus alternis. Acacia non fpinofa, Juglandis folio. PLUM. Speé. 17. Je, 9. Ee Il, Date VI, STUMe vur. Mimofa Purpurea. Paarífche, ix. Mimof! 4 Viva Zeer kleine. \ A34 VEELWYVIGE HeErEsTErs, tropswyze ‚uit de Takken fpruitende „zyn zeer groot, en hebben een langen uitfteekenden Styl, maakende ‚ op de gewoone ‘manfer, Hoofdjes. uit, welke by die der anderen in grootte uit- munten, (8) Mimofa die ongedoornd is, met Paarftee- lige Winbladen , waar van de binnenflen kleinst. | De paarfche Bloemen geevèn den Bynaam aan deeze , die door gezegden Pater in de West- indiën gevonden en insgelyks tot de Acacias be- trokken is. De Blaadjes-koren meest by vier Paaren aan ieder Steeltje voort, wordende naar *t end langs hce grooter, In twee zodanige Steel- tjes is ieder Bladfteel , mikswyze , verdeeld. De Bloemen, die‘ Hoofdjes maaken , zyn uiter- maate groot, (9) Mimofa die ongedoornd is, met Panrflee- lige Winbladen, vierpaarig en vondachtig : de Steng Kruidig. Een klein Gewasje , van naauwlyks drie Dui- men hoog, maakt deeze byzondere Soort van Mi- (2) Mimofa inermis Foliis conjugatis Pinnatis , Folialis _intimis minoribus. Acacia Fratescens non aculeata, Flore pur- purascente. Pt UM. Spee. 17. Je, Teef. ae (9) Mimofa inermis , Fol, conjùgatis Pinnatis, partialibus quedujugis fubretundis , Caule Herbaceo. Mimofa minima, Herbacea, vix tripollicaris &c. BROWN Pam. 254. Mimofz Herb. non {pinofa minima repens. SLOAN. Fam NT OL Iì. p. 53. T. 132, fe 7e RAT. Suppl. 480. Protar morres â35 Mimofa uit , welke by SLOANE den tytel laa voert , van allerklcinfte , kruipende, zynde in XXL de Velden en Savaanen op Jamaika gemeen. Zy Beleen { heeft eenzaadige , ruige Zaadhuisjes, (ro) Mimofa die gedoornd is, met Paarflee- Xx. lige Winbladen , gelyke Blaadjes en ge- En doornde Stoppeltjes. ne Deeze voert, wegens de Slangswys’ fond ge- draaide Haauwen, den bynaam. Zy komt met de Katten-Klaauw byna in alle opzigten overeen , uitgenomen de Bladen, die ’er zes zyn aan ie- der gepaard Steeltje. De Bloemhoofdjes zyn rond, en komen op lange Steelen voort. De Groeiplaats is in de Westindiën en in Karolina. (11) Mimofa die gedoornd is , met Paarftee- Xi. inerariës lige dl nladen gelyke ihaafes en Rrom- afchkieus me Doornen. ïige. De Bast van deeze is Afchkleurig of als met Áfch beftooven , waat van zy den bynaam heeft, ge- (10) Mimofa aculeata, Fol. conjug. pinn, Pinnis equali- bus. Stipulis Spinofis. Mimofa Frut. Spinofa et aculeata, BROWN. Fam. 253. Acacia Fol. amplioribus , Siliquis cireinas tis. PLUM. Sp. 17e Zé. 5. CATEsB Car. il. p, 97, T. 07. (11) Mimofa acul. Fol, conjug. pinn. Pinnis aqualibus Acu- jeis-recurvis. Mimofâ Frut. Spinis aduncis undique arm, Cors tice cinereo. BROWN. Jam. 252, Acacia Maderaspatana {pis hofa, Intfie accedens, Cortice cinereo &c, PLUK, Alm, 4; _Phyte T. 2e f. 1, BURM. Fl. Ind. p. 222. Ee à i: DEEEs Vi. STUK, 436 VEELWYVIGE HEESTERS, UL gelykende dus eenigermaate naar het Gewas, iin “dat men op Malabar Zntfia noemt, vervolgens Hoorp- te befchryven, zynde een mede-Soort van dit STUK. Geflagt. Deeze is rondom gewapend met haa- Bg kige Doornen , en heeft kleine Blaadjes en ron- de Bloemhoofdjes als gewoonlyk. Dergelyke groeit op Jamaikd, { KIL (12) Mimofa die gedoornd is, met Paar [tee- ir _ lige Vinbladen ; de Steeltjes drie-Paarig Kuifche. met byna gelyke Blaadjes. Deeze en de twee volgende behooren tot die Gewasfen, welken men, wegens de Gevoclig- heid , Nali me tangere „of Kruidje roer my niet, noemt ‚ en hier op ziet de bynaam. Anders heeten zy ook wel Herba viva of Senfitiya, om dat 'er een aandoening: in plaats heeft, welke zweemt naar dergelyke beweegingen in de lee- vendige Schepzelen. Deeze heeft: de Bladen taamelyk breed , rondachtig en Haairig. De Bloemen komen -Aairswyze voort, waar van de onderften onvrugtbaar , de bovenfte vrugtbaar zyn, hebbende beiden tien Meeldraadjes. De Groeiplaats is in Indie, | C a) Mi- (12) Alimo/a acul. Fol, conjag. pinnat. partialibus trijugis fubequalibus. Mimofa Fol. conjugatis, Fol, pinnatis &c, H, — _Up/. 145. Mim. undique aculeata &c. H. Cliff. 208, ZEfchy- nomene Spinofa latifolia S. Herba viva &c. CoMM, Hort, I. p. 55, T. 28. Mimof: Folio lato Senne fpinofte BOERH, Lagdb, II, p. 55, BuRa, Ml, Ind, pe 222, Lj Ben ER OGA CMT oh 437 (13) Mimofa die gedoornd is, met Paarftee- II lige Vinbladen; de Steelt'es towee-Paarig, Are met de binnenfte Blaadjes zeer klein, Hoorp. 8 ST UKa Deeze is de eerífte Soort van de Brafiliaan- _ xin. fche Gevoelige of Schaamkruiden by den be- SA roemden BREYN, zynde hetzelve een der Gevoelige, breedst-Bladigen. In dit Gewas is een byzon- dere blyk van de Almagt van den Schepper, welke onze redeneering paalen ftelt: want daar men byna altoos de Vinbladen, ter wederzyde van den Steel , egaal ziet groeijen , heeft hier doorgaans een der onderfte Blaadjes , aan de eene zyde , geen zestiende of twintigfte part der grootte van het andere. Waarom, mag men zeggen , is hier de toevloed van Sappen naar den eenen kant zo veel minder ? Nog ruim zo duifter is de oirzaak der Ge- voeligheid van deeze Gewasfen , door welker al te diepe overpeinzing een Malabaarfe Wys. geer, zo men ter goeder trouw verhaalt, zyn Verftand verlooren heeft. De enkele Veer- kragt der Vaste deelen hier ten behulp te nee- men, met BonTrus, die zulks door het weg. {pringen der Zaaden in de Ezels-Komkommers , wanneer men die aanraakt, tragt te verklaaren., ’ is ° (13) Mimofa acul. Fol. conjug. pinnat, partialibus bijugiss intimis minimis M:mofà Caule acul. Fol, geminatis &c. Re ' Fagdh. 471. A{chynomeve Spin. prima S, Bralil. lacifolia , Siliquis radiatis, BREYN Cent, 31. Te 16e TREW. Ehrete Te, 95e Ee 3 Il DEEL, VI. STUK be’ AFDEEL XXL, HoorD- STUK. Eenhui- zige. 438 VEELWyYvIGE HEEsSTEs, is niet echt. Zulks met Rercrus en ande- ren af te leiden van de opklimming en neder- daaling der Vogten, door zekere Pypjes , over= eenkomende met de bovenfte en onderfte Op= pervlakte der Bladen en van de werking der _Klapvliesjes daar in; ftrydt tegen de fchielyk= heid der aandoening, en de onverfchilligheid, waar en hoe men bet Loof aanraake: zo dat die verklaaring ook geenszins ftrookt, Men moet hier acht geeven , dat hetzelfde in dit Geval gebeurt, *t welk plaats heeft in de Slaap der Planten: want deeze Gevoelige laaten te- gen den Nagt, op de zelfde manier „ haare Blaadjes hangen, even of zy verflenst waren , en herftellen zig ’s morgens. Des meù in de eerfte plaats niet denken kan , dat de Loopder Sappen zo lang zoude {lil geftaan hebben ; in de tweede plaats duidelyk ziet, dat de Veer- kragt de Oirzaak niet kan zyn. Men moet die zoeken in een fterke aandoen!ykheid voor Prik» keling , gemeenlyk Irritabiliteit genaamd, en in Stuipachtige beweegingen, daar uit voortko- mende, die derhalve, even als zy in fommige, Menfchen plaats hebben, in anderen niet: zo ook maar in eenige Planten heerfchen, Daar voe wordt iets, dat met de Zenuwen ‘van ’% Menfchelyk Lighaam overeenkomst heeft , ver- eifcht , % is waar, en wat ftrydt ‘er tegen , dat ’er zodanig iets in de. Planten zy 2 De Deelbaarheid derzelven , nu de Polypen der Zoete PEN ZIG Ar Mir 480 Zoete Wateren ontdekt zyn, geenszins. El HL ders heb ik daar van iets meer gezegd (*). _ “FPEEL. Het Gewas is Heefterachtig , met bleekgroe- Hoorp, ne 'Stengen en Takken, die broofch zyn, met “TUE een wit Merg gevuld, vierhoekig, digt bezet Pritiae met ryën van geele Doorntjes. Op omtrent „een Duim afftands van elkander komen hier Bladfteelen aan, van dergelyken aart, ruim een Duim lang; ieder aan ’t end zig in tweeën vere deelende en met vier Blaadjes bezet, die van agteren ruig zyn, van vooren glad en bly-groen. Zy zyn niet veel kleinder dan de Sennebladen , en, gelyken ook eenigermaate naar die, doch zyn fcheef , in de eene helft fmaller , en, het binnenfte Blaadje , naast aan den Tak, zo veel kleiner , als ik gezegd heb, Aan de Oxels der Bladfteelen zyn ftyf gehaairde Stoppeltjes , tus- fchen welken een of meer Bloemfteeltjes, ins- __gelyks hoekig en gedoornd; die aan ’t end een ruig Bolletje hebben , beftaande uit paarfche Bloempjes , met witachtige Meeldraadjes „ en veele bleekachtige gedoornde Schubbetjes, Hier op volgen Vliczige Haauwtjes, meer dan een Duim lang, in ’t ronde op het Steeltje ge- plaatst, bleek van Kleur en ruig, op de kan- ten als met Doorntjes gehaaird ,‚ en famenge- fteld uit gezwollen Leedjes, Het Zaad ryp zynde wordt in de omtrek van het Haauwtje een (*) Zie het II, DEELS [. STUK van deeze Nas, Hiflorie , bladz. 4» enz. Ee 4 IL, DE&Le VI, STUK, 440 VEELWYVIGE HEESTERS. HI. een Draad los, en hetzelve fpringt open tot Et rd vier of vyf Hokjes, ieder een platachtig ovaal Hoorp- Zaad bevattende , dat klein is en aan beide STUKs Oppervlakten met een rond Perkje getekend (*), Z ee (14) Mimofa die gedoornd is, de Bladen byna putica. Vingerachtig gevind hebbende , met eene. te _Stekelige Steng. Deeze is Mimofa met gevingerde Bladen ge- tyteld geweest, en wordt Heefterachtige ge- doornde, die laag van Gewas is, met rondbol- lig getropte Haauwen , by PrLUMIER gety- teld. Het is de derde Gedoornde Schaam-Hee- fter van BREYN, uit wiens Afbeelding de Vin- gerachtigheid der Vinbladen zeer blykbaar is, Menigvuldige zeer kleine Blaadjes, naamelyk, Vederachtig. aan Stecltjes wederzyds geplaatst , maaken ten getale van agt of tien met elkander de figuur van een Waaijer van Paauwen-Veders uit. ’t Gewas is een Heefter als de Rooze- boompjes, met veele ronde Takken, die een zeer ruige donkerroode Schors hebben, zo wel als de Bladfteelen, die aan den Tak niet alleen met (*) BREVN Cent. Ie p. 32- LENNAUS tekent aan, dat de Bloemen in deeze Soort Vyfmannig zyn. (14) Alimo/a acul. Fol. fubdigitatis pinnatis, Caule hispie do, Mimofa Fol. digitatis, Foliolis pinnatis &c, Hi. Cliff. 208, Up/. 144, Mimofa humilis Frutescens et ípinofa , Siliquis, conglobaris, PLUM. Sp. 17. Je, 202. Ef{chynomene Spinofä, tertia, Siliquis parvis echinatis. BREYN Cent, 40» T. 18, ZElchyn. fpinofa , Flore glodofo alliido &c, Comm, Hort, Ie Pe 57. Te 29 | / BRSOK DN EVGA CM IEA Ge EE met twee haakige fcherpe Doornen zyn gewa- HL pend, maar in de Oxels ook verfcheide fmalle Are Stoppeltjes hebben. Tusfchen deeze komen de Hoorp=" Bloemfteeltjes voort, van drie tot zes en fom- STUK. tyds meer by elkander, hebbende kleine Bloem- rita hoofdjes, en de Haauwtjes zyn dun, ha drie hokjes verdeeld. | Aangaande de Vrugtmaakende deelen , zegt de Ridder; dat de Kelk is Trechterachtig, in drieën gedeeld, zonder Bloemblaadjes: *t getal der Meeldraadjes vier, die zesmaal zo lang als de Kelk zyn en regtopftaande: het Vrugtbegin= zel rondachtig, de Styl Elsvormig, iets korter dan de Meeldraadjes en de Stempel fpits, stek Met dubbeld gevinde Bladen. (15) Mimofa die ongedoornd is, en Paarftee- xv, lig met een Klaauwier aan ’t'end; de „fm candens, Blaadjes van twee Paaren aan ieder immens Steeltje. ik Tot deeze Soort wordt thuis gebragt, de Haauw- (15) Mimofa inermis, Fol, conjagatis Cirrho terminali , Foliolis bijugis. Gigvobium feandens Claviculatum, BROWNa - Fam. 362. Lens Phafeoloides. BuRM, Zeyl. 139. Phateolus maximus perennis , Folio decompofito &c. SLOAN. Fam, 68, Axbor Siliquoft , Juglandis folio, Brafiliana &c. C, B. Pin, 404, Faba marina, RWmPHe Amb, V. p. s. Te 4. Pufztha Fl. Zeyl, 644. Perim Kaku-Valii, Mort. Mal, p, 59. T. 32, 33, 34: BURM. Fl Zad, pe 222. Phafeolus novi Orbis &c, PLUK. Phyt. zite f. 6. Ee s Il, DEEL, VI, STUK. ui. ÁrFrnEEL: XXle Hoorn: 6TUKe Eenhuie zige. 442 „VeEELWYVIGE HEESTERS, Haauwdraagende Brafiliaanfche. Boom van Ba u- HINUS; met Walnooten- Bladen en eene uiter- maatre lange Haauw: zo wel als de allergrootfte overblyvende Phafcolus van SLOANE, met verdeelde Bladen en een zeer groote gedraaide Peul, op Jamaika waargenomen. . in Oostindie valt zy op Ceylon, wordende aldaar Pufwtha van de Inlanders geheten en Perim Kaku Valli op Malabar , dat de zogenaamde St. Thomas Boonen zouden zyn. RumrpHtus noemtze Zee-Boonen , om dat zy veel aan ’t Strand ge- vonden worden, en zegt, datdie Vrugten , wel- ken Cuusriusonder den naam van Zeer groote Brafiliaanfche Haauw, Boomachtige Boon en ’ Hart van St. Thomas, in ’ eerfte , zevende en agtíte Hoofdftuk van zyn Derde Bock der Uit- heemfche Zaaken voorftelt „allen tot het Geflagt van Parran of Haauwdraagende Touwe-Strui- ken , gelyk ook dit Gewasis , behooren. Dewyl die Haauwen en Boonen zeer verfchillen , zo moe- ten ’er dan aanmerkelyke Verfcheidenheden van dit Gewas zyn, ’t welk meú ín de eerfte opflag niet ligt tot de Mimofaas zou betrekken. Het is een der meest verwarrende Bofchtou- wen in Oostindie , zegt die Autheur, beklim. mende met zyne Wenteltrapswys’ gedraaide Struiken de hoogfte Boomen, en dikwils vere fcheidene derzelven zodanig aan elkander verbin= dende, dat de een zonder den ander niet om kan vallen. Niet verder kunnende oploopen, dan laat het zyne Touwen nederhangen , die zig Pio fen ig 443 Ù zig alsdan in toer Ranken verdeelen, welke HL, een zo digt Loof maaken, dat men fomtyds gee ArDEEL van den Boom niet onderkennen kan. Dewyl Hoorp- het veel by de Yzerhout-Boomen opklimt, heb-°TUX ben fommigen de Vrugt daar van voorde Vrugr 12%, dier Boomen aangezien, De Bladíteelen ver- deelen zig in tweeën, en daar komen doorgaans twee paar Bladen aan, regt tegen elkander over , loopende de Steel in een Klaauwier uit. De Bloemfteelen, die een Span of anderhalf Voet lang zyn , komen voort uit de Oxelsder Bladen. Zy zyn Aairswyze digt bezet met kleine Knoop- jes van Mosachtige Bloempjes , beftaande uit tien Meeldraadjes , en de onderfte derzelven brengen gezegde Haauwen voort, welke drie of vierdhalf Voeten lang zyn, vyf Vingeren breed, plat doch als in Leden verdeeld en knobbelig naar ’t getal der Boonen, die daar in leggen, Sommigen zyn regt, anderen krom als een Sa- bel, en het getal der Boonen is grootelyks vere fchillende, Men.vindt ’er in fommigen zeven, in anderen meer, tot vyftien toe. Deeze Boonen , die men gemeenlyk St. Tho- st. Tho- gias-Boonen noemt, hebben, zo hy aanmerkt „Bisboo- omtrent de grootte van Tiktakbord.Schyven5 zynde fómmigen meer, anderen minder plat, niet volkomen rond, maat van boven een weis || nig ingedrukt, en aan de zyden dikwils als ge- drongen 5 dus eenigermaate Hartvormig. De Kleur is glanzig Kaftanje-bruin. De Aadbóa fche zyn twee Duimbreedten lang en breed. Die IL. DEEL. Vi, STUK. TL 'AFDEEL XXL. Hoorp- STUK. Eeuhui- zige. 444 VEELWYVIGE HEESTERS, Die in de Westelyke deelen van Oostindie groeijen zyn grooter , ronder , dikker, beter gefatfoeneerd ea lichter bruin , maar zo glad niet als de Ambonfche. Ik hebze van veeler- ley figuur, fommigen zeer plat en nagenoeg rond , twee Duimen over ’t kruis : fommigen Hartvormig en anderhalf Duim dik; en ook ee- ne, die nagenoeg vierkant is, van geftalte als een Naaykusfentje , twee Duim lang, anderhalf Duim breed en een Duim dik. Deeze laatfte heeft op de zyden zulk eene Straalswyze Te- kening, als een Zonnetje, gelyk RumrPurus aan de Ambonfche toefchryft. Voor * overige is ’t zonderling, dat men zo weinig gebruik van die, zo vermaarde , Boonen heeft. Eertyds werden ’er Snuiftabak of Reuk- doosjes van gemaakt , doch dit is thans byna uit de mode. De halfrype Nooten worden in Indie gebruikt om het Hoofd te wasfchen en dus te zuiveren van Schurft of ander Zeer. Zy bevatten een Pit , die bitter is, maar van het Arme Volk in Indie, als Karftengen ge- ‘braden, gegeten wordt, De Malabaarfe en de Weslimdilehe heeft de Haauwen veel meer ge- kruld en langer dan de Ambonfche, Die van * Eiland St, Thomas, in de Bogt van Guinée, waar van gezegde Boonen haaren naam zouden hebben, geeft Haauwen, welke kort , dik en breed zyn , bevattende ieder maar twee Boo- nen, zo CrLusius aanmerkt en uit zyne Af. beel. “ , Pr OY GAT MTA 445 beelding blykt. Deeze worden Purgeerboonen - IL genoemd by fommige Autheuren (*). a , (16) Mimofa die ongedoornd is , met dubbeld aten gevinde Bladen die aan °t end geklaau- _xvr. wierd zyn, de Bladfleeltjes vyf-Paarig. „Zimfa Veel- t Gewas van deeze, zegt de Heer JacQuin , Aairige. zelf Boomachtig, beklimt allerley Boomen, en van de Toppen des eenen in den anderen voortgaande , verbindt het ’er een menigte te famen , zig vast hechtende aan het Loof, en - hetzelve eindelyk door zyne zwaarte zodanig verdrukkende, dat de Boomen moeten fterven. Men kan de uitwerking van de Klim-op , in ’ klein , daar mede. vergelyken, en zig verbeel. den , welke verbaazende Natuurlyke Prieelen dit Gewas, derhalve, op de Westindifche Eis landen maakt. „, Het is by de Ingezetenen | ha ivan Ct) Phafeolus novi Orbis, five Faba purgatrix latisfimâ Cordis figurâ. J. BAvn. Hij. T. II, Libr. XVII p‚ 276, Faba purgatrix larisfima ex Infulâ Divi Thomz. C, B. Pin. 338. Maar die Autheuren fchynen ’t gezegde van Crusrus te ver getrokken en mooglyk de Purgeerende hoedanigheid daar uit beflooten te hebben, dat hy ’er op ’t Hoofdft, de Faba purgatrice van MONARDFZ gewag van maakt, Dezelve waren hem, met andere Vrugten, onder den naam van Pura geerboonen gezonden. (16) Mimofa inermis, Fol. bipinnatis Cirrho terminatis, partialibus quinquejugis. Fl. Zeyl, 219, Acacia alia (candens Siliquâ mulriplici , Siliquis latis, PLUM. Sp. 7. Ic. 12? En- tada. Hort, Mal. IX. p. ist. T. 67, Mimofa polyftachya. Jaca. Amer 265. T. 183, 1, DEEL, VI, STUK. j ul AFDEEL. XXI. Hoorp- STUK. Eenhui- Rige, 246 VeEELWYVIGE HEESTERS. 9, van:Marteniquc, (zegt hy) daarom inzondef- „, heid gehaat , dat betzelve de Boomachtige ;… Haagen „ welken zy tot befchuttinge voor ’£ » geweld der Winden om hunne Súiker-Akkers „, planten, op gezegde manier ‚ onbarmhartig, vernielt. Want het is niet genoeg den Stam s, af te hakken 3 alzo uit ieder overblyvend s, Wortelftukje aanftonds een nieuw Gewas op-= ‚> fchiet. De Stam is rond, met een bruine s, Schors, dikwils negen Duimen over ’ kruis ss dik. De Bladen zyn dubbeld gevind , door- s, gaans m:t drie of. vier “Steeltjes „wederzyds »s aan ieder Steel , waar van. de twee uiters » ften, na dat zy de eigen Blaadjes verlooren a, hebben , tot zeer fterke Klaauwieren worden, s die zig om de Takken der nabuurige Boomen s, winden „en zo flyf aanhechten, dat menze s‚ ‘er naauwlyks af kan rukken , ja -dat zy ’er „ niet zelden aan vast gegroeid fchynen, De 5, eigen Blaadjes zyn meestal zeven wederzyds, s langwerpig, ftomp en uitgerand, De Bloe- ‚‚ men maaken digte Aairtjes uit, van twee ‚> Duim, allen opgeregt , ongevaar dertig by s elkander op ’t end van een gemeenen Steel , 9, van een Voet lang, die waterpas uitgeftrekt s is, geplaatst, De Bloemen , die klein en s groen zyn, komen ten getale van anderhalf „, honderd , of daar omtrent, aan ieder Aairtjc »» voort, ’t welk een getal van vierduizend en ss Vyfhonderd Bloempjes „uitmaakt in ieder fa= ‚… mengeftelde Aair : op welke menigte van - Bloee 1 Pr8 rb: ies A: M ol: us 447 ‚Bloemen , misfchien wegens.de menigte van äl „> onvrugtbaare of Mannelyke, daar onder ge- ArDER A > mengd , naauwlyks tien Haauwen volgen, Hoorn- …, die zelfs nog zelden tot rypheid komen,” …_ STU Hier is, volgens dien zelfden Kruidkenner, 19% ’t-getal der Meeldraadjes tien „die eens zolang, zyn als de Kelk, welke vyfbladig is, Aan de voorgaande Soort heeft onze Ridder vyfbladigc Bloemen , die tienmannig zyn, toegefchreeven, Weinig fchynt het Gewas, voor ’t overige , van dezelve te verfchillen ; draagende ook Haauwen , die langwerpig ftomp, plat, en zeer groot zyn, in veele Holligheden verdeeld en als uit Leedjes beftaande , die Eyronde , ftompe, platachtige Zaaden bevatten. De fraaïje Afbeelding van PLuMIER toont de geftalte der Bloem-Aairen , en der Bladen, eer dezelven Klaguwieren,ge- {chooten hebben, dan. De Entada van Mala. bar is ook een klimmende Heefter. Die Soort, welke de Heer LriNnNeaus thans onder den naam van Polyftachya voorftel: „ fehynt hier te behooren. As (17) Mimofa die ongedoornd is, met dubbeld Xvu. : 5 Jimof gevinde Bladen en vyfmannige Bloem-pr ná. Aairen, de onderften vol. he Een Kruidig Gewas maakt deeze uit, die tot de (17) Mimofa inermis, Fol. bipian. Spicis pentandris, Flor. “_inferioribus plenis. H. Up/, X4se MILL. DilZ. T. 182. f‚ 20 Mimofa Herbacea non fpinofa procummbens et paluftris, Flore latco pleno. Housr, M4/, T. Ie Me DEEL, VI, STUKe ui. (AFDEEL, XXI. Hoorp= STUK. Eenbut- zige. XVIIL Mlimofa Punétata, 448 VeeELwyviGE HEESTERS, de Gevoeligen behoort, van Wera Cruz afkom ftig. Uit het Jaarlyks daar van in de Upfalfche Tuin in Sweeden geteelde , heeft LINN Aus hetzelve befchreeven. Het heeft leggende Rys=" achtige Stengetjes: de Blaadjes groeijen by vier paaren aan de Vinfteeltjes: uit de Oxels der- zelven komen eenzaame gefteelde Aairen voorts die Eyrond en omgeboogen zyn, hebbende de onderfte Bloemen volbladig , grooter en uitge= breid, geel van Kleur; de bovenften met vyf Meeldraadjes , die lang zyn, en een korten Styl. (18) Mimofa die ongedoornd is, met dubbeld gevinde Bladen, regtopftaande Aairen; de Settippele Bloemen tienmannig, de onderften gelubd, Ë, Deeze Amerikaanfche heeft de Stengen hier en daar begroeid met Eeltige Stippen: de Blad- fteelen vierpaarig met een neergedrukte Klier tusfchen het eerfte paar: de Vinblaadjes twin- tigpaarig : de Bloemfteeltjes met twee over- hoekfe Blikjes , die half Hartvormig zyn: de Aairen langwerpig: alle Bloempjes tienmannig ; de onderften met enkele Meeldraadjes zonder Meelknopjes: de Bloemen vyfbladig, (19) Mie _ (13) Mimofa inerm, Fol, bipinh. Spicis ereftis , Flor, de. candris’, inferioribus caftratie. Mimofa Frut, in. Sìlig. com- presfis falc, umbellatis, Pediculo longisfimo, BROWN Jar. 253, MAflchynomene mitis prima. Comm. Harte 1. p. Óf De 3 le \ At Bk TG ACM TA Dek (19) Mimofa ‚die ongedoornd is , met dubbeld U, gevinde Bladen en tienmannige Bloem- Arnen Aairen , de onderfien Mannelyk , zonder Hoorp. Knopjes : de Steng hoekig en regtopftaande. STUK, / | XIX Behalve het gezegde, is deeze kenbaar aan „Amf haare lange fmálle , gladde , Haauwtjes , en „Aysach- zoude , volgens den Heer BURMANNUS, de “** Niti-Todda-Valli van Malabar zyn , welke ech- ter breede; platte Haauwen fchynt te hebben; De zodanigen waren , met häar vyven âan één Steeltje, overgekomen , uit welken S yrn een Plantje op kreeg, dat naar de kleine Mi- mofa geleek. Doör den Heer JACQUIN is deeze Soort in Afbeelding gebragt. De Tak- ken zyn Rysachtig. Somimigen hebben deeze met de volgende verward, (20) Mimof: die ongedoornd is, met dubbeld _ xr. ernambts. gevinde Bladen , en vyfmannige knikkende Es | em-Jaï | f Smalhaau- Bloem zl ren; de Steng neerleggende. Re. Dit (15) Mimofa inerm. Fol. bipinn. Spicis decandris } Flor. inferior. Caftratis Masculis ; Caule ercto angulato, Jacq, Hort, T. 80 Mim. Or, non fpinofà, rarioribus Ramis Flor. fpicatis. PLUK. Alm. 252. T. 307. f. 4. Niti-Todda-Vail, Hort. Mal. IX. p. 35: Te 20. HF. Zeyl. sos. Hort, Up/. i4s. H. Cliff. 209, BuRM. Fl, Ind. p. 223. Mimofa Herba Zeylanica. &c. BURM. Zeyl. 160. (zo) Mimofa inerm, Fol, hipinn. Spicis cernuis pentandris ; ä Flor. inferioribus caftratis; Caùle decurnbente. H. Up/. 145, Mimofa Amer. nigra , Siliqe longis angustis Allium olénti. bus. PLUK. Alm. ss2. T, 307, £. 3, Mimofä fpuria de Per. ámbuco, dita Mimofa Italica. ZAN, Hif. wan; hsó _ Verbwyvict Heesters, HL Dit Gewas; reeds in Italie bekérid , eh ‘dne AFDEEL: def den paâm van Minofa halia afgebeeld Hoorp- door AMBROSINU 8, mèende niën uit Egypte STUK. __afkomftig te zijn, doch 2 NON f, Opziender Rrioeg van den. Openbaaren Kruidcuin.te Bononie , kreeg hetzelve uit Zaad, dat hem vit-de Hoofd: ftad van Brafil toegezonden was, «en nocmde het derhalve Basterd- Mimofa.van Fernambuk. Maar. deeze fchynt geen leggende-Steng te heb- ben gehad „ als groeijende ongevaar.een. Elle hoog.» ’% Getal der Vinblaadjes. was groot „en onder het veerfte Paar, op den gemeenen: Blad- fleel , ‚vertoonde zig een Kliertje of -Blaasje., rood als een Robyn , en een zodanig Sap.be- vattende, ’t welk ‚door uitdrukking ;: een.roode Vlak op een Neusdoek maakte, Uit-de Oxels kwamen , by de Bloemfteelen , Stekels voort. De Bloemen groeiden ttopswyze, er’ daar op volgden twee lange fmall demen eed, met klei- ne ronde: Zaaden. en te: De drie volgende Soorten onder de Boomen befchreeven. zynde (*) ‚ gaa ik over tot de xxiv. _ (24) Mimofa die ongedoornd. îs, met dubbeld nnee. gevinde Bladen, vyfpaarige Bladfteeltjés : Breedhaau- bogtige Takjes en-Kloovronde Knoppen. WIge. E Kk: X { + ‚ Dee: (*) Zie ll, DeeLs III, STUK van deeze Nat. Hifs. bladz: 6og. (24) Jfimofa inecm. Fol. bipinn, partialibus quinquejugis 4 Ramulis flexuofis , Gemmis globofis. Acacia, non fpinofa, Siliqais laris compresfis, in albo, PLUM. Sp. 17. do. T. 6 == BATE ADE ATR EL, äst Deeze, in dé Westindiën grocijende, heeft Ui half Hartvormige Blikjes en drie Bloemfteel- AFDE tjes, de Bloemen aan Hoofdjes: een foort van Hoorns Klier op den gemeenen Steel , agter de onder “TUE fte Vinfteelen : ook rondachtige tweekle ppige Joe Knoppen , uit twee holronde Blaadjes beftaan- de. De Bladen zyn zeer glad. (as) Mimofa die ongedoornd is, mét dübbeld xxv. gevinde Bladen, zestienpaarige Bladfieel- eb tjes ‘en veertigpaarige Vinblaadjes; aan _ Vveclust: nige E t hadde een Steelklier. *x Getal der Vinblaadjes is ontzaglyk groot ‚in deeze Soort ; alzo de gemeene Bladfteel volgens deeze uitdrukking, twee-en-dertig Blad. fteeltjes draagt ; aan ieder van welken tagtig Blaadjes zyn. Dit maakt tweeduizend vyf. honderd en zestig Blaadjes, die een enkel Blad famenttellen. In de Cliffortfche Tuin heeft dic Gewas, uit Amerika afkomftig , zig bevonden, Het droeg langwerpig Eyronde platte Haauwen: (26) Mimofa die ongedoornd is, met dubbeld seer, gevinde Bladen, de. Bladfteeltjes vyfpaa- bn. rig; (25) Mimofa inezm, Fol, bipinn. partial. fedecimjugis ; ptopriis quadragintajugis: Glandulâ Bafeos petiolari, Mimofa inermis, Fol. duplicato-pinnatis, Gland, ad bain Folior. Sil, ovato- oblongis planis, Hort. Cliff, 209. (26) Mimofa inerm. Fol. bipinn. partial. quinquejugis; ptò- priis multijagis , Caule muticato. Acacia latifolia Alopecurotr des Flore albo, Pum. Sp, 17. Je. 11, | Ff a Il, DEEL, VI, STUK 452 VEELWYVIGE HEESTERs, d ul rie, de Blaadjes veelpaarie; de Stene fte- AFDEEL. a J Ë 60, 6 Xxl, ke 1e ‚ Hoorp- vags STUK. In deeze Soort is de Steng niet gedoornd, Eenbui. maar ruuw en als ftekelig door verheven Knob- gi beltjes. ’t Gewas heeft ftlompe Blaadjes, wiet getal aan ieder Bladfteeltje , in de Afbeelding van PLUMIER, ten minften zesentwintig cù fomtyds dertig is; waar doot het getal der Vin- netjes by de driehonderd beloopt, Het draagt verfcheide Bloem -Aairen en de Haauwen zyn lang en breed , tropswyze op. den Steel ge- plaatst , bevattende verfcheide ronde platte Zaaden. XXVIL. (27) Mimofa die: ht is met dubb. ge- Aimsfa glauce. vinde Bladen, de Bladfteeltjes zespaarig, dm met veele Vinblaadjes en om laag een Steel- ei klier. Dat de Blaadjes vän onderen Zee-groen of blaauwachtig zy, onderfcheidt deeze, welke Boomachtiger groeit dan veele andere Soorten. Men vindtze ; onder de Afbeeldingen der Uitgc- leezene Planten door EHRET, zeer fraay af- ge- (27) Mimofa inerm. Fol, bipinn, partial. (ejugis ; Pirìnis plurimis ; Glandulâ inter infima, Mim. inerm. > Silig, planis Membranaceis. R. Lugdh. 472, Mimofa: Arhorescens Americ. non fpinofa &c. BREYN. Prodr. IL pe 83. Acacia non fpinofa &c. Marr. Did. T, 4. TREW, Ebrét, T. 36. Acacia Buxi Fol, rotundioribus &c. CATESB. Car. II. p. F: 43, Acacie fimilis &c, KIGG, Beaum. 3e POE fe AM IA 458 gebeeld ‚en in ’*t licht gebragt door den ver- ‚Ille j | FDEEEe maarden TREw, die zig verbeeldde , dat zy xxr. toen nog nergens afgebeeld of befchreeven wa- Hoorp : re. My dunkt ook dat de Vinblaadjes zeer fmal grt 3 zyn, en weinig naar Palm gelyken, veel min hide dat zy breedachtig, of ronder zouden zyn dan Palmblaadjes, gelyk ín de aangehaalde uit CA- TESBY. De Bloemhoofdjes zyn Kogelrond en wit: de Haauwen plat, doch aan beide enden fpits , volgens dè gedagte Afbeelding. *t Ge- was, uit Amerika afkomftig , is in de Kruidtuie nen niet ongemeen, en wordt tienmannig ge- zegd te zyn of tien Meeldraadjes te hebben , zon- der Bloemblaadjes. Het vertoont zig, door de veranderende Kleur en de fyne verdeeling van het Loof , zeer fierlyk (*). (28) Mimofa met enkelde Doornen, dubbeld xxvin. Mimofi gevinde Bladen en geaairde Bloemen, ern Afchkleus Deeze heeft van haare Afchkleurige Schors rige. den bynaam. De Blaadjes zyn zo klein en me- nigvuldig , dat dezelven de Vertooning van Vo- Ì gel- (*) BREYN hadt een Haauw daar van, zegt hy , van den, Heer KIGGELAAR , onder den naam, van WWattepena beko- men; doch die naam fchynt eer Oost- dan Westindifch te zyn. / (23) Mlimofa Ípinis folitariis, Fol, bipinnatis , Flor. fpica- tis. F/. Zeyl. 215, Acacia fpinolà ex Alis Ípicata, Fol pene nas Avium referentibus. BURM. Zeyl. p. 3. T. 2. Acacia Ma-, deraspatana, minutisûmis Foliis, &c. PLux, Alm, p. 3e Te EL g sar fv 53 iL, D5ELe VL STUZe Hoor: D- STUK. Eenhuì zige. A54 VerLwYvicE HEESTERS. gelveders aan het Loof geeven. ’t Getal der Blhadfteelen is tien en dat der Blaadjes twee-en- twintig Paaten, De Hoogleeraar J. BURMA N- Nus geeft ‘er een goede Afbeelding van, en befchryft het Gewas aldus, (*) ‚‚ Uit een witte »» Schors komen , by den oirfptong der Blad- > fteelen, enkelde Doornen , van onderen breed , a, Tegt uitloopende in een zeer dunne fcherpe …‚ Punt; ook witachtig : tusfchen welken fom- ‚2 tvds een Bloemfteel fpruit. De Bladfteelen s» Zyn tegenover elkander bezet met Steeltjes 3 vol van kleine gevinde Blaadjes , die. op ’ ‚> Aanraaken zig niet famentrekken, zynde glad , 2 groen en ftomp. De Bloemen komen hier en 2 daar, in ’t midden tusfchen de Doorens en s, Bladen, op lange Steelen geaaird te voorfchyn 2) als die van den Tamarifch van Narbonne, „ Donsachtig en van verfcheiderley Kleur, in „, ’t onderfte gedeelte rood in ’t bovenfte geel, », dat door vermenging met wit een fraay aane a» zien geeft. Als de Bloemen afgevallen zyn, 2, Volgen gewrichts gedraaide Haauwen , gelyk » blykt uit de benaaming , welke door Ha r- > TOGH, op de Natuurlyke Groeiplaats, aan 2, dit Gewas gegeven is.” | _De Negenentwintigfte Soort , genaamd Hoorn draagende, is voorheen befchreeven : des kome ik tot de Dertigfte, wier Soortelyke befchry- ving is als volgt (30) (%) In Thes, Zeylanice, loco, citato, id PO GA Me ode A. 455 {30) Mimofa_ met Stoppel-Doornen, van lang: te als de Bladen, die dubbeld gevind zyn; Ansi de Bladftecltjes zespaarig , de Takken glad. dansk STUK Deeze , wegens de groote fpitfe Doornen fchroomelyk om aan te raaken, fchynt in des, XXX. Afimofs rrida. beide Indiën te huisvesten. De Amerikaanfe Schroome- heeft ronde gefteelde Bloemhoofdjes, gelyk de volgende , maâr in ’t midden met een klein twee- kleppig Blikje, zegt LiNNa Us, (31) Mimofa met Stoppel-Doornen en dubbeld gevinde Bladen; de Bladfveeltjes vierpaarig gearaaide, met een Klier tusfchen de onderfte , de Vin- blaadjes zestienpaarig ; de Bloemhoofdjes Klootrond. ‚Deeze gelykt zeer naar de voorgaande, maar heeft de Doornen een weinig korter; de Tak- ken ruigachtig; de Vinblaadjes geaderd en het Bloemfteeltje is effen onder de Bloemen eeni- germaate geblikt. Op Jamaika heeft Doêtor BRrowNE dit Gewas, dat zo wel als het voor. gaande met dubbelde Doornen gewapend is , waargenomen. | De (30) Jlimofu Spinis Stipularibus, Longitudine Fcliorum , Fol. bipinnatis , Partialibus fexjugis, Ramis levibus. Acacta Maderaspatana, Fol. parvis , Aculeis e regione hinis pragran- dibus horrida, Cortice cinereo. PLUK. Alm, 3. T. zat. £. 4. (31) Mimofa Spin's Stipul. Fol. bipinnatis quadrijugis, Glandula inter infima; Foliolis fedecimjugis: Spicis globofis, Mimofà tortuof4, Aculeis re@is geminatis, Fol. tenuis. nis , Spicâ globofd , Sil:quis crasûs. BROWN. Jam, zr. Ff 4 KM. Desn, Vl, STUK. yK®, XXXL, Tortuo fe. | _ 456 VEELWYVIGE HEESTERS, Il De drie volgende Boomachtige, als die van ue Senegal, de Westindifche uit de Farnefiaanfchen Kloorn Tuin, en de Egyptifche, welke de Arabifche STUK Gom uitlevert, ook reeds befchrceven zynde*;, sik Stor ‚gaa ik over tot de H \ eid d ( 35) Mimofa die gedoornd is , met dubbeld ge- ee ___ winde Bladen, de Vinblaadjes langwerpig hd „in ovaal en Jcheef gepunt, 5 en De Klootronde geele Bloemhoofdjes en de Bladen die van onderen blaauw Zyn 3 onder- fcheiden voornaamelyk deeze, die haare Groei- plaats in Oostindie heeft, Het is een Rankge- was, met kromme Doornén , die niet alleen aan de Steng en Takken, maar ook aan alle de Blad- fteeltjes en den, gemeenen Bladfteel verfpreid zyn. Men vinde het zo wel. op Ceylon als aan de Kust van Malabar. Ook fchynen twee ge- fchilderde, welken de Heer J. BuRMANNUS van de Kust van Koromandel ontvangen heeft , cot geen andere Soort te kunnen behooren. De- zelve hebben de Haauwen, gelyk die welke in de Malabaarfe Kruidhof Ed ja genoemd wordt , gaamelyk breed. | (36) (35) Mimofa aculeata , Fol. bipinnatis, Pinnis ovalí- oblon- gis oblique acuminatis. Fl, Zeyk 217, Acacia Spinofa Indie Si ‚ Fol. fubtus cefiis , Flor. globofis luteis. PLUK. Mant, 1, T. 330. £. 3. Acacia Zeylanica farmentofù lord, hce globofd. BURM, Zig Pe, Je Led PROMES GLA MI A 457 (36) Minor die gedoornd is , met dubbeld ge. HL vinde , byna ontelbaare , Naaldachtige sen” Blaadjes , en een gedoornde Pluim met Hoorn Klootronde Bloemhoofdjes. STUK, | XXXVI. ° De ongemeene dunheid en fynte der Vin- 44% Pennata. blaadjes , doet de Bladen zig vertoonen , even Veerbladie als of het Vogelveders waren , en hier van heeft 8“ deeze Soort den bynaam. Gedagte Hoogleeraar geeft ’er een fraaije Afbeelding van, onder de Ceylonfche Planten, en merkt aan, dat het een zeer fierlyk Gewas is, ’t welk tevens de Ge- voeligheid der gewoone Mimofaas heeft, De Stam is Houtig, eenigermaate hoekig , overal bezet met haakig kromme Doornen, wel klein maar fterk als die der Roozeboomen, zittende in een bruine Schors. Aan den oïrfprong der Takken komen ftyve Bladfteelen , ook gedoornd, en deeze zyn Vinswyze bezet met Steeltjes , aan welken wederom een groote menigte van __Vinblaadjes ftaan, die, als menze aanraakt, zig famentrekken en tegen elkander fluiten. aar fchynlyk doet dit Gewas zulks ook tegen de __Nagt, even âls de andere Stuipgewasfen *, Het. * zie ‘geeft, aan ’t end der Takken , een getakte bladz,4 365, loem. (36) Mimo/a acul, Fol, bipinnatis numerofisfimis linearis acerofis , Paniculâ aculeatâ, Capitulis globofis. Fl, Zeyl. 216. Acacia acul, maltifora , Fol, Pennas Avium referentibus, BURN, Zeyl. p‚ 2. T. te B, Mimofa tenuifolia. Sp. Pl, Lp, 523, Acacia re epens aculeata ‚ Fol, omnium minimis, ÏLum. Sp. 17. BuRM. Ul. Ind, p‚, 224, | u. BES DEEL: Ve STUK, 453 VEELWYVIGE HresTers. II. Bloempluim uit, „welke even als de Steng ge- ÄFDEEL. goornd is , én op länge Steeltjes als bezet met Hoorp- Braamboozen , «wier Knopjes zig entfluitende STUE een geftraald Bloemhoofdje maaken, van Blom- se metjes rondom met Pluis; byna, gelyk'in fom- mige Soorten van Kruiskruid of dergelyke famen- geftelde Bloemen. Men heeft ’er enkel Tak* ken van, die uit Oostindie overgezonden zyn, en de Vrugt was nog niet bekend. Als eene Verfcheidenheid is de Kruipende Gedoornde Aca- cia van PLUMIER, met allerkleinfte Blaadjes, hier t’huis gebragt, XXXVII. (37) Mimofa die gedoornd is en glad; de Bla- sd 5 den dubbeld gevind met gepaarde Doornen, ARE en één regtopftaande tusfchen ieder paar Bladfteeltjes. Deeze is, onder den naam van Vyfde gee doornde Zfchynomene of Schaamplant by BrreyN afgebeeld, Aan den gemeenen Blade fteel heeft het Gewas ongevaar zes paaren van Bladftecltjes, bezet met een menigte van Vin- blaadjes. Aan de Stengen of ‘Takken zyr gee paarde korte kromme dikke Doorntjes hier en daar verftrooid, zo wel als aan den gemeenen Bladfieel, tusfchen ieder paar van Bladfteeltjes „ en (37) Mimofa aculeata levis, Foliis bipinnatis oppofite acu- leatis, Spinâ ereêtâ longiore inter Áingula partialia, Am, Acad, IV, p. 274. Efchynomene Spinola Qiinta. Fol. Acacia latio- ribus „ Frond.bus longisfimos Aculeos habentibus. BREIN. Cent. Lp. 44 Te 20: P lpt es AM. TUM 450 en uit derzelver famenvoeging ryst een lange ik ke regte , dunne Doorn. De Bloemhoofdjes zyn, xx j Klootrond ; de Haauwtjes Vliezig famengedrukt , Heorp- geleed ven ruuw, In de Tuinen van Europa ES, groeit deeze Soort tierig , maar is traager van famentrekking , zo op ’t aanraaken als by avond, dan de anderen zegt BrEYN, die dezelve by ’s Gravenhage, in Één Jaar, drie Ellen. hoog epgefchooten hadt gezien, met een ronden Streng of Stam, van een Vinger of Duim dik. (58) Mimofa die gedoornd is-en uuw; de Bla. Gin den dubbeld gevind met gepaarde Doornen asperen en één die regtop flaat tusjchen ieder paar eh ladfteeltges. Deeze is, onder den raam van Pyfde Ge- doornde MEfchynomene of Schaamplant, door CoMMELYN in Afbeelding gebragt. BREYN hd heeft ook een Blad ,met de Doornen , daar van vertoond , zeggende dat de Blaadjes naar Vo- gelvederen gelyken. Hy noemt het een Bra- filiaanfch Gewas, Het groeit ook op Jamaika en te Vera Cruz in de Westindiën. Behalve de Vinblaadjes, wier getal menigvuldig is aan veertienpaarige Steeltjes , is hetzelve geheel ruuw (33) Mimofa acul, hirta, Fol. bipinn. opp. aculeatis, Spinâ eret long:ore inter fingula partialia. Mimofa Caule Frutico- fo &c, Marr. Dil. T, 182. £, 3. Mimolà Frutescens Spinofa et aculeata, BROWN. Jam, 253, Mlchyn. Spinoft Quarta. BREYN Cent. 1 p. 43. T. 19 Efchyn. Spinola Quinta. COMM, Hert. L p‚ so. T. 30. Il. DEEL. VI, STUMe 460 VrEELWwyvicE HEESTERS, IL ruuw op ’t aantasten en gevoelig. De Door iin nen komen nagenoeg met die van ’t voorige Hoorp* overeen. De Bloemen maaken ronde Hoofd. STUK. jes, uit welken de Zaadpeulen voortkomen, Rides die befprengd zyn met ftyve Haairtjes, rood- achtig van Kleur, De geleerde BREYN vraagt, of deeze ook het Gewas zy, waarvan RocHeEroRrT in zyn befchryving der Voor-Eilanden van Amerika verhaalt , dat de genen, die de Land-Engte tusfchen Noord. en Zuid-Amerika, van Nom- bre de Dios tot aan Panama , doorgereisd heb. ben , aldaar geheele Bosfchen vonden van een Geboomte , ’t welk op ’t aanraaken zyne Tak- ken en Bladen, met een groot geraas, zodanig famentrok, dat het Loof naar een Kloot gee leek. Dit fchynt tegenftrydig met de hoeda- pigheid der. meefte Mimoftas, welke haar Loof, op ’t aanraaken, flap laaten hangen of op den Grond vallen, Die Schryver meldt niet of het Gewas gedoornd ware dan ongedoornd ; fyn of’ grofbladig , enz. Men kan ’er derhalve niets uit opmaaken, Keere, (39) Mimofa die gedoornd is, met dubbelg Int fia. gevinde Bladen, omgekromde Vinblaadjes, nde een, (39) Mimo/a acul, Fol. bipinn. Pinnis incurvis, Caule angu- lato , Stipulis aculeo longioribus, Mimofa Aakn undique {paris folitariis &c, H, Cliff. 209. GRON. Virg. 195. Acacia Maderaspatana fpinofa; Pinnis veluti Lunulatis, Nervo Pinnye larum ad unieum latus vergente. PLUK, Aln, 4. Te 1220 fo ze Entfiae Hors. Adal, VL, pe 7. To 4e ï POD XG A MIT. Ar dE hoekige Steng en Stoppeltjes langer ‘dan — qr. 4 __de Doorn. GARE | Hoorp- Deeze Soort , op Malabar Znifta gehaamd ; srux. verfchilt van de anderen inzonderheid door de aronoikia. — fcheefte der Vinblaadjes , die als Halfmaans- wyze omgekromd zyn en zy heeft bovendien de Steng niet rond maar hoekig, Men noemt het Gewas in ’t Nederduitfch Wond- Doorn , volgens COMMELYNs, die daar toe betrekt de Boomachtige Favaanfche gedoornde Mimofa met zeer fyne Vinnetjes en een zeer groote breede Haauw , welke bruinroodis, van BRE Yn. Zelf hadt zyn Ed. het Malabaarfe Acacia ,met eene Klootronde Bloem en breede Haauwen , getyteld, (40) Mimofa die gedoornd is , met dubbeld xr. gevinde Bladen, de Leedjes van de Steng „ Zfinvs 4 Jemispi- van boven alleen met Doornen. nofa. Halfdoore In de Kliffortfche Tuin heeft deeze zig be-"'8° vonden, die afkomftig was uit Amerika, (41) Mimofa die gedoornd is, met dubbeld _xrr. Quadrival- BE“ vis. Vierklep- (40) Mimnfa acul. Fol. bipinn. Articulis Caulinís fuperne pige, aculeatis. Mim, Aculeis ad fummitatem internodiorum con’er- tis &c. Hort. Cliff. 203. (41) Mimsfa acul. Fol, bipinn, Caule quadrangulo;, Acu- leis recurvis, Legurminibus quadrivalvibus. Mir. Di8, T, ., 134. f. 1. LOEFL. rin, 266. N. 146. Mimofà undique acileara, Caulé angulato 8&c. R, Luzdb. 471. Mimofa Hete bacea procumbens ac fpinofa &c, Housrt. M/, Fig. bon; AMM. Herb. 536. Is DEEL, VI, STUE, 452 VEELWYVIGE HEESTERS, ed < kad ul. gevinde Bladen en een vierhoekige Steng A met kromme Doornen ; de Haawwen vier- Hoor v- kleppig. hebbende. STUE. _ Eenh. Volgens den Verthaärdeh LoerLine, die zige. deeze in Zuid- Amerika waargenomen heart ; zyn de Bloemhoofdjes rond en paarfch van Kleur ; de Haauwen fmal, hoekig, Elsvormig, overlangs met Vier Klepjes opfplytende, waar van de bynaam, Decze Soort is een Kruidig leegend Gewas, met vierhoekige Stengen , de Bladen dubbeld gevind , met drie paären van Bladfteeltjes in de Leidfe Akademie-Tuin waar- genomen. Kromme Doornen zyn over de Stene, Blad- en Bloemfteelen , verm nb Het heeft zyne afkomst van Vera Cruz. XLI (42) Mimofá die gedoornd is „ met dubbeld ge. Dt | vinde Bladen, de Bladfleelijes vyfpaarig , Rondbladi- de Vinblaadjes driepaarig en drieribbig, ge. Het Loof van deeze gelykt, min of meer, paar dat van den Boom , die den naam van *ziell D. Ceratonia of St. Jans Had voert *‚ Pros ri ee MIER , die ‘er de Afbeelding van geeft, ge: tuigt dit zelf, en noemt het Gewas Kruipende Gedoornde Acacia, met Witte Bloemenen St, Jans Brood Bladen. De rondheid der Vinblaad. jes _ (42) Mimofa acul. Fol, bipinn. quinquejagis, partial:bus trijugis Pinnís trinerviis. Acacia repens aculeata Flore albe , Fol, Silique. PLUM, Sp. 17, Je. 85 PA GER Er CK 463 / \ jes onderfcheidt hetzelve van de meefte andere 1, Soorten van dit Geflagt. APE Hoof. (43) Mimofa die gedoornd is, met dubbeld ge- ru. winde: Bladen, de Bladfteeltjes vyfpaarig, xian. de Winblaadjes tienpaarig , de gemeene Sial, marine „Bladfteel ongedoornd. difolia Tamarine Deeze Amerikaanfche, wier Bladen naar die debiadige. vän den Tamatinden-Boom gelyken , volgens PruMmier, heeft zeer breede Stoppeltjes , die gefpitst zyn en paarfch: de Bloemen zyn eeni- germaate gepluimd , in Hoofdjes , zydelings, Weinige kromme Doornen komen aan de T'ak- ken voor. Het onderfte Vinblaadje heeft geen weergaa aan de binnenzyde, (aa) Mimofa die gedoornd is , met dubbeld gee _XL'V. Tenuifslia. vinde Bladen „ de Bladfteelrjes twintig- rynbiadi- paarig „ met menigvuldige paaren Vin-&° blaadjes. | (45) Mimofa die Stoppelachtige Doornen heeft, xtv. de Bladen Paarfteelig , met zes paaren Gie Vinblaadjes , zynde de Bladfteeltjes met gn een Doorn en Klier bepaald, Dee- (43) Mlimofa acul. Fol. bipinn. quinquejugis, partialibus decemjugis, Petiolis communibus inermibus. Acacia aculeata Flore albo , Foliis Tamarindi, PLum. Sp. 17, Je. 7. (44) Mima acul. Fol. bipinn, partialibus vigintijugis , Pin- nis multijugis. Syst. Nat. XII, et Veg. XIII. N. 37%. (4s) Mimofa Spinis Stipularibus , Fol, conjugatis , Foliolis fexjugis, Petiolis Glandulâ Aculeoque terminatis. Sys?, Nat. XiL. et Peg. XIIL. N. 43% IE, DEEL, VI, STUK, 464 VeEELwyvice Heesters, ê ÄL Decze beïde Sooften zyn ’er; zonder nadere AFDEEL omfchryving, door den Ridder bygevoegd,, die Hoóorp- ten opzigt van de Mimofaas in ’ algemeen STUK. aanmerkt, dât fommige: Sootten eene kenbladi- zat del ge anderen een vyfbladige Bloem hebben: dat À eenigen viermannig, anderen vyfmannig, tien- mannig ; veelmannig en enkelbroederig zyn: dat fommigen cenige Bloemen zonder Meel- knopjes hebben : dat de Haauwen- Vliezig of Korstachtig , of Lederachtig, of Vleezig, 5 zelfs fomtyds Bezieachtig Zyn. Welke ver- {chillende Vrugtmaakingen zyn Ed. wenfchte, dat de Kruidkundigen oplettend befchryven mogten. Ik voeg ’er by, dat de Bloemen in fommigen Aairswyze, doch in de meeften Bols- wyze vergaard voorkomen, en dat deeze Bloem- hoofdjes zelf de -Haauwen uitgeeven , die: dik- wils byna. volgroeid zyn , terwyl het Bloem- hoofdje nog beftaat. _ Onder de Twechuizigen van ie Klasfe komen nog twee Geflagten in aanmerking, naa- melyk eerst het gene den naäm voert van mirror ese. wars er Amberftruik. Hier is de Kelk vierdeelig zonder Bloem: blaadjes: de Tweeflagtige Bloem heeft vier Meeldraadjes en twee Stylen. Ook komen ’er __Mapnnelyke en Vrouwelyke Bloemen op de zelfde Plant of op verfchillende Planten voor: Twee Soorten, beiden van de Kaap afkom: Îlig, zyh ’ef in begreepen, áls volgt. C1) Am- Po Lu YT GAM TA - 46f (1) Amberftruik met gladde Blaadjes, 408 Arpezts Deeze door den Heer Linneus, in de, XL oorDé befchryving der Planten van den Cliffortfchersrur, Tuin, in Afbeelding gebragt, is de Afrikaanfche _n Heefter , die den Reuk van Amber heeft, by PLUKENET:1Us, en daarom noem ik die van °picuz, dit Geflagt Amberftruik. In deeze Soort komen gee kad voor, die Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen draagen ‚ en anderen , die alleen Vrouwelyke hebben, van welken onze Ridder de Vrugt of Zaaden niet gezien hadt. PoNTEDERA, die dit Gewas Tournefortia noemt , zeet dat de Bloem eenbladerig is en ‘Trechterachtig , op den Kelk zittende, welke een rondachtige hoekige Vrugt wordt, agt langwerpige Zaaden bevattende, die paatswyze famenhangen. Of nu die Kruidkenner den Kelk voor de Vrugt en de Meelknopjes voor de Zaaden gehouden, dan de Vrugt weezentlyk gezien hebbe, zal door nader onderzoek moeten blyken, (2) Amberftruik , die de Blaadjes aan den tt. . pe . Ciltafe; Kiel en aan den rand gehaaîrd pik _ Gehaairde, ee | (1) Anthospermum Foliis levibus. Syst, Nat, XIE. Gen, 1164. P. 679. Vege XIII. pe 772. Hort, Cf. 455. Te 27, R. Lugdb. zo8. Fruter Afticanus Ambaram fpirans. PLUK: Alm. 159. T, 183. fe Lo WALTH. Hert, aa, T. 9. Tournee fortia, PoNTED. Ep. zr. (2) Arthospermum Fol, Carinâ margineque ciliatis. Clina- podium Africanum procumbens, Píyllii foliis et Capitulis eum Calyculo Lanugine veftitis, PLWx, Jant, Sie Fe 24de LP Se Ge EL, DEEL. Vlo STUB4 UL Deeze, Afrikaanfch leggend Clinopodium by in den zelfden PLUKENE rgetyteld „is niettemin Hoorp- een Heeftertje, dat uit een blyvende Houtige STUK. Wortel maar veele Stengetjes van een Span hid lang, die naauwlyks getakt zyn, uitgeeft, met finalle Lancetvormige gehaairde Blaadjes en ‚ ongefteelde Oxelbloemen; de Kelken in vieren gedeeld hebbende , met vier Meeldraadjes. Vrouwelyke Bloemen waren van deeze niet ge- zien, | Su PIT LERS De Kenmerken van dit nieuwe Geflagt zyn: fommige Gewasfen Tweeflagtig , hebben een uitwendigen Kelk die driebladig is, een inwen- digen die vyftandig is en Kraakbeenig : een Trechterswyze vyfdeelige Bloem , met vier Meeldraadjes en een enkel Zaad, dat in de in- wendige Kelk als in een Huikje zit. Anderen zvn Mannelyk, hebbende geen inwendigen Kelk en geene Vrugt. Twee Soorten, beiden ook van de Kakp af- komftig ; komen ‘er in voor, naamelyk, 1 (1) Stilbe met ruige Aairen en zes fmalle Sn Blaadjes. Deen: | pledge. Door 466 VEELWYvIcE HEESTERS, (1) Srilbe Spicis hirfutis, Fol. fenis linearibus, Syst. Nat. Wez. XlIll. Gen. 1336, p. 772. Stilbe vestita. BERG. Cap, p. 30. T‚ IV, f. 6. Selago Pinâftra. Sp. Plant. 836. Valerianella Africana Fruticans Fol, longis et angustisfimis,- COMM. Hert, Ie. p. 219. T, 216, Psst ELC IAM Ir As! 407 Door den Heer Brrerus is een Kaapfch IL Gewas in Afbeelding gebragt onder den naam ien van Stilbe veftita, ’t welk de Ridder tot deeze Hoorp- Soort thuis brengt. Ook betrekt zyn Ed, daar ‘TUE toe het gene te vooren door hem genoemd was Zit Selago Pinaftra, als in Lcof en Geftalte naar den Pynboom gelykende , welke zou zyn de Afrikaanfe Heefterachtige Valerianelle van Co m- MELYN , in de Amfterdamfe Tuin befchree- ven, ’t Schynt my nogthans toe, dat ’cr een aanmerkelyk verfchil plaats heeft in deeze Hee- ftertjes, en, dat de Blaadjes by zesfen gekranst zouden voortkomen, kan ik in geen van beide de Afbeeldingen befpeuren, veel min, dat de Aafren ruig zyn. De Bloempjes zyn wederzyds eh en het groeit aan Beekjes, zegt LinN aus, (2) Stilbe met gladde Aaîren en Lancetvormige _n. Blaadjes by vieren geplaatst, En Heyach- Deeze Soort heeft de Geftalte van de voor- gaande, doch is in alle opzigten kleiner, Zy heeft viervoudige, langwerpig Eyronde, gladde fpitfe Blaadjes, die klein zyn en byna Schubs- wyze op elkander leggen. De Bloemen zyn aan t end vergaard in een Eyrond Hoofdje, dat, als ’: Gewas gebloeid heeft , uitgroeit en het Takje verlangt; zo dat de Vrugtjes op zyde ko= men. (2) Stilbe Spicis levibus Fol, quaternis Lanceolatis. den 305» Sclago Ericoides, Mant. 37. Gg a 468 VEELWSvICE HEESTERS, u. men. De Meeldraadjes zyn langer dan het ArDEELe Bloempje , *t welk glad is, niet Wollig gelykin Hoorb- de voorgaande Soort. SIDE: Dus de Heefters befchteeven nébbeitie 3 gaa ik in ’t volgende STuk tot de Kruiden over. SSS SISSI sss EO ODRUKEEILLEN Bladz. 6o, Reg. zr. Lees Droogbloem. mm IIS. Op de kant Lees Paleacea. memmen 143. Reg. 21. Voor eens Lees driemaal, BLAD. BLAD WYZER. HEESTEREN. Wan de Letters, voor de Getallen geplaatst, wyst d het Vierde, e het Voyfde en f het Zesde Stuk van het IL Deer. der Natuurlyke Hifborie, aan. Á. PA, nenten, e d, 336 Balletjes=Struik. €. 44 Balroozen. ° d, geo Banannen-Gewas. f. 409.419 ‚ Basterd-China. f-356. 367 B, Bokshoornen. « Bakovens. hi f 419 | Boom tegen de Roos. Baliier-Boem. . _f- 42t | Boom-Palm. . k j | Ge 3 Bort- Aapedruiven. k d, 376 Aardbezie-Boom. e‚ or | Basterd-Senna. « €. 40 Abelmofch. — €. 415 | Beenzaader. « f. 129 Abrahams-Boom. _ …& 345 | Beerendruif, 5 €. 96 Adams Vygen-Boom. f. 407 | Bekkeneel-Plant, 适 293 Akker-Brem. : e. 459 | Belladonna, PENNE Ks Alaternus. ij d. 286 | Benzoïn. Ô f. 244 Alcanna. e d. 474 \Berberisfene - 5 d, 453 Alexandrynfe Laurier. f. 391 | Berg-Besfen. end: 939 Alfsranken. ‘ 8. Arij Berg:Boon. Au ion Alp- of Berg-Roozen. €. 731 Berg Peper. d. 540 Althéa-Boompje. ë. 408 | Berg-Ruite. hd. e. Sr Amandelboom van Cayen- Berg-Vlier. : d. 429 ne, ì e‚ 566 | Bes- Heide. { f- 314 mm (Ethiopifeche)f. 426 j Besfenboom, d. 336 Amber-Struik. A f. 464 | Betel, ab d, 73 Anjelier. e €. 107 | Bezem-Brem. . e. 451 Anysboom. . €. 278 1 Bitterzoet. p d. 240 Arabifche Jasmyn. d. 1o | Blaaskruid. - e d. 234 Armringen-Boom. d. 263 | Blaasnooten-Boom, d. 432 Afchkruid, fe to5 j Blaauwbesfen. d, 483 After. . f. ror | Blaauwe Brummelen, e. 2rg. Averoon of Averuite f. 48 | Bois de Garou, . d. 54z ‚Ft Boksdoorn. d. 257 Ee, e d f B LAD VER 1% ERG Bortftruik. Hf Bofchbesfen: 8 d. 483 Bofchpraatjes. ‘ €. 48 Bofchtouw. s d. 143 Bofchvlam. k d. 124 Braambaos, 8 6 215 Braamen. 220 CA merikaanf hed 496 Brem (Ethiopifche) „468 —— (Laage) f e. 463 —_ (Gemeene) e. in mmm (Kanarifche. Ee. 455 mm (Kandiafche) €‚ 479 — — (Spaaníche) €. 445 mn (Steëkende) e‚ 364 —— (fterk Gedoornde) e. 494 Busboom of Bosboom. f. 225 Buskruid-Kolen Hout. 4 285 By voet. f. aa C, China-Wortel. _f. 361. 368 Chineefche Reos. € 4OI; 405 Christus- Doorn. d. 296 Cistus. e. 257 Coccygrias d. 409 Canchenilje-Plant. €. 165 Conesfi-Poom. d. 391 Conyza-Boom. f. go Cypres-Pynboompje. d. 329 | D. Dauworms Boompje. e. 31 Distelpeeren. e. I59 Donderkruid, é narfe 86 Doodkruid, ° d. 231 Doornkerfen. k d. 293 Daornwilg. f. 340 Draakenbloeds Palmriet. d en Dragonbloem, 5 Droogbloem. — Í. ie vers Druifies- Wilg. e Druiven en Rafynen. Druivenboorm, Dubbelbiad. Duinbefiën. Duinbesfern. Duin-Wilg. Duivels-Erwten. « Duurbloem. E. Ebbenhout. (Groen) Eende Plant. en Roos, . Feestbloem. Fluitenboom. Frankendaler-Druif. G. Gagel. Gai. Touwe-Struik. Gaspeldoorn. Gecle Besfen. Geiten-Boompie, Geitenkruid. Gekken-Roos. : Gelderfche Roos. Gelukkige Boom. Gevoelige Gewasfen. Glimkruid. Goede Nagt. Goudroozen Veder, Granaatboom. Guineefche Zuuring. Gulpzaad., __ … ‚102 d. 363 d. 43t €. 59 Pi 271 - 539 fesgen €, 235 f. 35 e. A78 é. I2L Ee. 2OL €. 192 be TOO d. 3sr Ee 4OE e. 169 4. 362 Î. 344 _f. 376 e. 464 d. 272 d, 154 €. 320 e. 403 d. 418 €. 34L f- 437 e. 323 f. 366 d. 470 ETR eg. 410 f 371 MHaair- Pad BBA DE WS LL ZI BER ER aj, Kamperfolie. (Gewoo- | | ne) 213 (Tealiaanfche ) id: 210 (Virgini{che; 6 212 Haairfteekers-Kruid. e. 413 Hadig of laage Vlier. nj’ 424 Hardhout. : ‚ 218 | Kaneel-Roos. 0 Hattogia. b d. 322 { Kappers. - 232 Hartsdoorn, é d. 272 | Kaskarille. … f. be 404 Hazelaar. ° f- 231 | Kasfave-Plant. Eene ee Heide of Hey. ‚ _d. 497 | Katoenboom. eu SB Hey-Brem. ee €. 484 | Katoenkruid. 6 Ff. 38 Hoenderkruid, e. 18 j Kattedoorn. h Ee 464 Honds Besfen. d. ars) Kattenklaauw, &. 303, f. 432 Honds-Roos. 8 e‚ 210 f Katte-Staart, fg Honigbloem. € 169, 352 j Keel-Blad. . f. 393 Houten-Blad. d. 436 | Kelkbloem,. Á e. 227 Hout van Panava. f. 256 | Kerfeboom. (Kaapfe) d 424 Hulst. î d, 166 Klyf of Klim-op. d. 350 Knikkerboom (Geele) e‚ 46 Cel Knoopenboom, d, 120 Kogelboom, ê d. 120 Indiaanfche Vyg. e. 162 Kokeltjes- Plant. (5313 Indigo. (Wilde) € 7 | Kokerlingen. sief. o0d Gewas. &. 537. 540 Korenten. ; d. 374 Iskhoorns Wortel, _f. 428 | Kraaijen-Besfen. e. 94 Jaagers-Besfen. d. 488 | Krabben-Doorn, B. 414 Japaníche Peper. d. 153 | Krakelbesfen. d. 484 Jasmyn (Arabifche) _d, ro f Kransboom. defend (Geele) d. 21 f Krokodils Biad, e. 530 (Gemeene) d. 18f Kruid-Wilg, 300 —__— (Indifche) d. 13 —_—— (Kaapfe) d. ik Kruip Wilg. _—__— (Spsanfche) d.-19 | Kruisbesfen. (Vlaamfche) d. Hb beer fe Kruidje voor my niet, f. 436 £ (Amerikaan TJeupjes-Besfen. d. 284 | _fche) Ke d. 487 de (Franfche) d. 295 Kruisboom. 2 f. 28 — (Gedoornde}d 297 | Kruifemunte . 6. 288 —__ (Indifche) d, 2592 | Kruiskruid. 8 f. 9 _ (Perfifche) d. 298 f Kuifchboom. st NBN 343 me (Wilde) d, 290 L. K. Lange Peper, erde 76 Kaapfe Jasmyn. d. 387 | Langfteel., 8 d. 198 Kaarsbezie-Boome f- 348 { Laureola. 5 d, 533 BEA DW MZ EM Laurus Tinus. d. ar3 { N. Lavendel, e. 279 | Lederbloem, … . d. 155 | Naaldeboom. _d. 127 Lederftruik. … d. 544 t Naantjes-Kerfen. d. 216 Leguaan-Boom. d, 2or { Nagtbloem.. vr de Lepsiboom, k e. 6ó | Nagtfchade. …— de1237 Lepelhout. Ee d. 319 | Nagt-Syring. ‚ d. 208 Liefdekruid, _… __f. 92 | Nanen-Pluimen. d. 293 Ligufter. d- 24 | Navelkruid. €. 116 Cogge) d. 474 | Nieuwblad-Boom, €. 399 Limoenkruid, f. 49 Lomba-Plant. maer ed 84 ©. Lombaartfe Linzen, €. 516 Loodhout. . d. 545 1 Oijevaars-Bek. €. 368 Lotboom, e‚ 339 | Oleander. e d. 388 Lotus. er d. 290 | Olyf-Wilg. dscbdersr Luiffelbloem. _d 196. 398 { Olyphants-Poot, f. 149 - Luizenboom. e d. 316 | Oortjes-Kruid, 0.172 Oranje- Appel van Quito.d.244 .M, Ofterlucie. f. 198 Otterbesfen. 5 d. 488 Maagden-Lot. é d. At \ Mamimetjes-Kruid, e ae P. Maneles-Klyf, ° Manilje-Bloem, di kk zl Paapenhout. … … d. 314 Maniok. . fe 272 | Paarden-Kasfie. €. 37 Mansbloed, e. 569 | Paarldruif. d. 36z Marentakken. … f. 328 f Paarle-Knop. Í. 93 Meelbesfen. - e. 95 b Paauwenkers. ik 126 Meelboom. ‚_d. 416 | Paauwen Kuif. AI Meerling. fi f: 241 ammn (kaale) €. 38 Meloen-Distels. e. 142 | Paliurus. . 288 Mey-Bloemen. d. 189 | Palm. s f 224 Mispelboom. e. 186 | Palmriet, d. 446 Mollenkruid. 281 | Papierbloem. . . 68 Mondhout. , d. 24 $ Paradys-Bloemen. € 43 Mooren Kappen. d. 236 | Paradys-Boom, d. 158 Morgenfterren. . d. 122 ' Pasfiebloem. DE Muisdoorn. f. 388 | Peper. d. 68 Muizen-Hout. d. 545 | —— (Tapanfche) d. 153 Muskus-Banannen. f. 419 | Peperboom.. … e. 346 Muskus-Bloem. e. 415 j Peperboompje. d. 532 ‚_Myrten. AD za Pimpernooten. _d. 439 emmen (Brabantíche) f. 345 * Pinkfter-Bloemen, d18D ‚Piang he BELT ANDY WE WrZEE Rit 9, Pifang of Pisfang-Struik, f, 405 Plat Pimperlinge d. rag | Salie. ’ _ Porfeleinboom. d. 381 f Salpeter-Struik. Post. f. 345 { Samaarbooin. d. 55 €, 136- d. 159 Praatjes der Bosfchen, d. 559 f Sandelboom (Witte) d. 162 Raazende Koorts Blad. &. 148 | Smeerftruik. _ Reinevaren, Reukkruid. fi Prikhout. Î d. 459 } Sarcocoila Boom. d. 137 Priemkruid. : e‚ 443 * Sarzaparille, Í. 357 Pronkbloem.. . … _f. 29 | Schaamkruiden. f. 437 Provence-Roos. e. 207 | Schaftbloem. e: 242 Pruimboom.. e. 185 \ Schselkoorn,. d. 129 Purgeer-Boontjes, f. 283 | Schoen-Roos, e‚ 403 Purgeer- ef Braak-Noo- Schurftblad. e. 32 ten. f- 269 | Schwelken-Houts d. AI9 Purgeer-Pitten. fe 255v| Schyddesfen. d,:272, f. 343 Pylhout. . de 293 | Scorpioen-Brem. €. 485 Pyp-Kasfie, . e. 19 | Sennebladen Boom, ed Senneboom. (Valfche} e. 516 Q. Siri Blad. : d. 74 Sipie-Struik. … 5 d. 156 Qualfter. e_ 241 } Slangenboom. d. 279 Slangenhout. f Slangen- Wortel, Í Smeerboom,. RED kk Jk d } . A4, Sneeuwballen. f. ze1} Sneeuwbezie. d. Riemenbloem. Eed, 456: Sodoimns-Appel. d. 247 Rivier-Roos, - e. 138 | Spaanfche, Brem. e. JAS Roerkruid. . f. 81 } Sporken of Pylhout. d. 283 Roodknop-Boom, e. 88 Î Spuitbloem. d. 123 Rood- Wortel. inder JOS Stalkruid. e. 487 __Roos van Jericho, d, 213 | Stebe. ders Roos-Wilg,. . arnfs agg | Stechas e. 283 Roos-Winde. . d. 392 Steekende Palm. f. 339 Roozeboom. 5 €, 197 | === Winde. f.-353 Roozelaar. : £, 70 | Steenlinde. NEN Roozen-Hout, _. € 456 , Stekelbesfen. d. 347 Rosmaryn. 7 d. s1 | Stinkboom. d, 283 (Wilde) e, 68 | Stink-Struik. e. 1O Rotting-Gewas, d. 445 | Straalbloem, 108 Ruuwblad, d. 122 | Strand-Jobenboom, d. 298 Rynbefiën. . d. 271 | Struik- Winde. f. 35% ‘Ryndoorn, df _f. 341 \ Syring. d. 3E Rynwilgen,. d. 24, f. 294 | —_ (Witte) — e. 169 &ystbloem. NS d, 15 ' Sumack, s d. 402 4 Eh, Taaus BOT KeDe WIW ZN EAR \ T | We Taanboom. f. 285 | Wagenboom. d. 107 Tafelblad. d. 386 | Warftruik. e €. 63 Tafellakens-Boom. _f. 236 | Wafch ofSmeetboompje.f.348 Tamarifch, de 432 | Waterbesfen. oe VDE e= van Monomò- { Waterftruik. pe d. 349 tapa. d. 330 | Water-Vlier, ' d. 419 Thee-Booim, e. 246 | Weegboontjes, e‚ 436 mn (Valfehe) d. 276 | Wegedoorn. d. 268 St, Thomas-Boonen. f. 442 } Wilde Kaneel, f. 403 Thymelza, à d. 541 & Wildruit. EI BeEBB Tonderkruid, fe 86 | Wilg. £ ftagr Tongeblad. B e. 12 ; Wintergroen. Ee. 429 Toortsplanten. e, 147 { Wolkop. bs fe nar Tortelduiven-Boom. €. 63 Wond-Doorn. f. 461 Tournefol- Gewas, f. 241 { Wonderboom. f. 279 Touwe-Struik, d. 145 | Wormkruid, À En 46 Trommelftokboom, e. 22 | Wyngaard. d. 355 Trompetboom. €. 809 jn (Driebladige) d. 58 Tuba- of Tuha-Struik. f. 373 | —— (Vyfbladige) d. 354 en NE 380 U. Wynruit, 5 €. 49 E ntint-Druiven, b Uurbloem. e €. 494, Arnen ruiven 4, 373 Vie Yzerhout. 8 d. 152 Nzerktuid. ns e. 285 VWederkruid. & f. 22 Zi Veenbesfen. d. 494 | Zadelboom. „ d. ISL Venus-Navel. e. 119 ! Zanddoorn. . f. 340 Verwbesfen. _ « d. 273 $ Zee-Bies. e. A85 Verwloof. 8 d. 409 Ì Zee-Boonen, - f. 442 Vierhoek-Plant. e. 189 | Zee-Druif. Z f.-382 Viorne, e d. 4r2 | Zeugen-of Varkens-Moes.f. or Vifchdooder. e. 275 | Zever-Zaadof Wormkruid.f.46 Vleezige Ke: d. rar | Zilverboom.. choise Vlier. d, 424 | Zoete-Boonen Boom. est ‘Vlierboom, Ò d. 427 { Zonnebeom. e. 399 Vosfebesfen, d. Agx | Zonne-Vrugt, e. 140 Vosfendruiven, d. 377 4 Zuurboom. À d. A53 Vrouwe- of Princesfe- Zwarte Besfen. d. 340 Blad. ' d. 227} —— Pruim. (Nar. Vuilboom. p d. 282 prun) d. 272 Zweepriet. ei lid 465 RE: Le e $ Vygeboom van Adam. f. 407 Vygplanten.” 4 €. \IOI UR EGISTER. VAN DIE BES MMT EAN Van de Letters, voor de Getallen geplaatst, wyst dhet Vierde, e het Vyfde en f het Zesde Stuk van het IL, Deer. der Natuurlyke Hiftorie, aan. 4, in BA rar. Adelia. LEgiphila. Agyneja. „Aloë. 5 „Amellus. Amorpha, Anagyris. „Andrache. Andromeda. ® Anthospermum. Anthyllis. „Aguartia. Aquilicia, Arbutus. Arduina. „Ariftolochia. ‚ Artemifia. Ascyrum. Aspalathus. Asfa. After. Aftragalus. Athanafia. Atraphaxis. Atropa. Axyris. ° Azalea, « « > €; Aal Baccharis. f. 386 | Beckeg. d. 154 | Banifteria. f. 290 Ì Basfia. d. 445 \ Bafteria. f. 117 { Batis. e. 486 r Bauhinias e. 9 | Befaria. f, 289 1 Bellonia. e. 78 | Berberis. f. 464 | Besleria. €. 491 f Bignonia, d. 135 | Bleria, d. 349 | Blakea. e. 89 1 Bocconta. d. 306 | Borbonia. f. 195 t Brabejum, f. 44 | Brosfwa. €. 574 | Brunia, e. 466 1 Brunsfelfia. ec, 275 | Budleja. f. Tor | Buphthalmum. e. s43 | Buitneria. f. 35 | Buxus. d. 463 d. 231 | | f. 216 d, 183 | Cacalian Hhe REG HES AT MePRD Catus. Calamus. Callicarpa. Calligorum. Calycanthus. Capparis. Capraria. Casfia. Casfine Catesbea. Caturus. Ceanot his. Celaftrus. Cephalanthus. Chalcas Chiococca. Chryfocoma Cicca, Cineraria. . Cisfus. Ciflus. Claufena. Claytonia. Clerodendrum. Clethra. Cliffortia, Clutia. — Crneorum. Colutéa. Combretuns. - Conyza. Cornutide g Coronilla. Corylus. Cotyledon. Craniolaria. Croton. Cunonia. Cupania. Curatella, « Cyrilla. Cytifus. id ee EEn e. 142 d, 445 d. 124 e. 274 e. 227 e. 239 \e. "420 Sei: € d, en d. hen fe af d. 504 d. 310 e. 319 í „518 aal 116 de Tos 272 384 ° 503 264 | äl 34 240 | Dais. Daphne. Decumaria. Delima, Dianthus. „Digitalis. Diosma. Dirca. Duranta. Ebenus. 1 Echites. Eleagnus. D. ie) Elephantopus. Embe ja. Empetrum. Ephedra, Epigea. Erica, Eriocephalus. Euclea. j Eupatorium, Evonymus. Fagara. Flagellaria. F Grliergida. Galenia. Gaura. Genifla. Geraniu!e Ginoria, Gluta, Ë. | FEES PE Gnaphalium, Gridia. ° Gordonia. , Gorteria. Gosfypium. Gouania. / Grislea. Nl Gronovia. Gualtheria. Guilandina. H. Halefia. i Hamellia. . __ Hedera. © Hedyfarum, Heijteria. . Heliconia. b Heliecarpus. Hermannia. Hibiscus- 5 Hillia. . Hippia. 5 Hippocratea, Hippophaë. Hirea. . Hudf/onia, . Hydrangea. Hypericum. J, lex. ° Jilictuin. lie Indig' fera. ® Lula, € Île à Iva. : Ixora. jaguinia, : f, 0 | Fasminum. d. sas | Farropha. N 6: jn Fuflicia. » f. 123 | €. 387 K. f, 429 d. vk Kalmia. . d. 348 } Kiggelaria. e. 89 E, zo vp | Lachmnea, Ë Lagerftroemia. e. 129 | Lantana, 6 d. 20% | Lavandula. d, 350; Lavatera. — e. <24 | Lawfonia. e, Ó2 | Ledum. 8 _d. 385 Lerchea. 4 €. 140 | Leyfera. , €. 359 | Ligufbrum, e. 395 | Linconia. d. 462 | Liparia. f f. 146 | Lippia. . d. go f Lifianthus. f. 339 1 Lobelia. 5 €. II4 | Lonicera. 6 e, 136 { Loranthus, e. 104 r Lotus. , e, 564} Lycium. . d, 166 | ze Ee 271 b Maeroenemum. Ee Ja pn il Le Matachra £ De Marcgravia. En dj Martynia, eL24 Matthiola. Medicago. d, 262 * Melianihus, Hh 3 Afelochtae Menais. EE G Menispermum. Mentha. Mespilus, Mimofa. AMitchella. Munchaufig. Muntingia. Murraya, Mufa. Musfenda, ‚Myginda. Mlyrica. Myrfine. Myrtus. ANephelium. dVerium. _AVötraria. _Nyêtanthes. Oedera. Omphalea. Ononis. Ophoxylum. Ophira. Osbeckia. Osmites. Ofteospermum, Ofyris. Othonma, Oviedg. Pallasfia. Ld ® 1 ® heel Pp. Ee. 364 d. o2s PRNG e. 288 e. 186 fs 431 | | Pasferina, Pasfiflora. Patagonula, Paullinig. Pavetta. Peganum. d, 132 | Penea. e. 563 | Perdicium. Pergularia. e. 242 e. 59 f. 405 226 | Petiveria, | Perilla. Petefia. 172 | Petrea. 309 d, d, f, 344 d, &. 1/1 f. 220 d. 355 Ee TL 136 de: LO ISI 10u 487 427 53I Wor Aid 4 5 220 Beren d, 332 | | le | N Pliladelplius. Phillyrea. Phrylica. Phyllis. Lea Piper. Poinciana, * Polygala, Porana, Potentilla. Prafium. Prockia. Protea. Prunus. Pforalea, Pfychotria. Preleg. Pteronia. 460 | Punica, gem Randig. Rhamnus. IL S- T:-Er Rô d. I3r d, 268 Rho- MERG Is TERS Rhododendrons €70 Stilbe, ® Rhus. ' d. 4o2 | Szellingia, Ribes. . _d, 336 Î Stoebe. À ‚Ricinus. À £ 219 | Strumpfia. Rivina. … _d, 162 | Syringa. 8 Robinia. ROMA Ph | Rondeletia. d. 193 | dg Refa. « €. 197 Rosmarinus. d. 51 | Tamarix. . Royena. € IOI | Tanacetum. Rubus. î e. 215 g Turchonanthus, Ruscus. . f. 388 } Tetragonia. _Ruta. else e‚ 49 8 Thea. Tournefortia. AN Tragia. a Trilix. Salacia. N f. 113 | Triopteris. Hd Salix. : £f, 291 | Trophis. E _ Sulvadora. d. 165 Salvia. 6 de zi Û. Samar . | d. TSO Sambucus. d. 424 { Ulex,. e Samyda. : ‚ 98 | Urena, à Scabritas . d, Tao Scevola. nd zaal br Schmiedelia. d. 554 Securidaca. e. 434 | Vaccinium. Selago. . e. 323 | Vatica. 5 Seguieria, Ê 271 Viburnum. _ Senecio. : f. O4 | Viola. 3 Seriphium. f, 160 \ Viscum, : Sideritis. e. 285 | Vite. : Siphonanthus. d. 123 | Vitis. - Sirium. é d. 156 { Wolkameria, Smilax. . f ze Solanum. Ee 0, W, Sophora. . 1 T Spartium. . €. 443 | Waltheria, Spirea. : e, Ior ty Weinmannia, Staphylea. d. 430 Stehelina, PE CRE | LD Oo id et) Von nT ; , = S de der; lt ee Ù Jas of ‚ d pO at Ö we 4 RAErGr Lost TOB RN X, | | L Xeranthemum. f. 68 * Yucca, | d. gar Xylophiylia. d. 456 | ej : Zygophyllum. e‚ 59 De PLAATEN zyn dus ingevoegd: PLAAT XXX. tegenover Blada. 45 Ri hope Te XXXI. nk ne nn 67 ‚XXXL ee gg XXXL 15 gr ie n0 0 XXXIV. Khen ens deenensend I55 ae XXXV, a 277 ee XXXVL a me 390 …… XXXVII, mmm mn 423 Dd &