J* lr * "S* A*r* jJ&AM!!p:Mb£ 1 A -mm- * 2 HIBLMSCII TUDSGWUFT VO'OR JAGTKUNDE EN VISSCHERIJ. INHOUD VAN DEN TWEEDEN JAARGANG. BLADZ. Bijzonderheden omlrent Mr. Gerardt Boot , Luitenant Houtvester in het Noorder-kwartier van Holland. 1 door V. v. W. Over de jagt in de Steppen van Rusland .... 12 Morgan, eene ware gebeurtenis • . •£<;... 2! Jagt-herinneringen nit Rusland. ..'..... 35 Kinderlijke eenvoudigheid 42 Allerlei 43 Boekbeschouwing 45 De dieren in de Steppen van het Zuidelijke Rusland , door Kohl 49 Over het kunstmatig aanfokken van Visschen . . . 74 Allerlei 78 De ridder , de dame en het hert. ...... 79 Eene Jagt bij Parijs 87 De Buffel van Zuid-Afrika 92 De Jagers-taal. . . 96 De School-vos — Eene bijdrage tot de kennis van het jagtveld en het vischwater in de Provincie Noord-Brabant ; door Mr. H. Sassen 97 en 196 Beschouwingen over het teekenen van groot en klein hairwild , in het bijzonder van het hert ; door L. Voigt 102 lets over de punt-kogels 105 lets over het staan der jagthonden ; door Mr. V. E. 0. 108 Beschrijving van den Hooglands- of Schotschen her- lonhond en van eene hitsjagt 413 Over de jagt in Afrika ; door E. Daumas 126 Een misverstand 144 Schelsen uit Amerika 145 St. Hubert 169 en 208 Over den oorsprong van het vogelsclrieten . . . . 174 De helsche jagt in den Adventstijd ; door C. Ledhui. 177 Eene buffel-jagt op Java, door V. v. W. . . . . 194 Eenige opmerkingen over het Veldhoen of Patrijs , als- mede omtrent de behandeling van eene patrijzenjagt. 206 De Gerazen-Jagt 215 Eduard Wildman , de schoone jager 221 Fragment uit het dagboek van een hengelaar , behan- delende de vraag ; waar de visch gebleven is , bij het droograaken van het Haarlemmer Meer . . . 241 Een Haas is maar een slecht eten 277 Het openen der Jagt 280 Slotwoord , , . 286 I Bijzonderheden omtrent Mr. GERARDT BOOT, Lui- tenant Houtvester in het Noorder-kwartier van Holland. In de Hoogduitsche jagt-litteratuur vinden wij dikwerf ge- Ii-eele levensbeschrijvingen of enkele bijzonderheden uit het leven van raannen , welke zich door uitgebreide kennis van het jagtvak of buitengewonen ijver voor de instandhouding der jagt hebben onderscheiden , en de lezer verwijlt gaarne bij die bladzijden , welke het nederige leven en het onver- moeid streven van die mannen vermelden. Ofschoon ook hier te lande , vroeger en later , zooda- nige geweest zijn , welke aanspraak op dergelijke vermelding konden maken , is er evenwel niels of zoo weinig omtrent hen aangeteekend geworden en overgebleven , dat het on- doenlijk is , iets zamenhangends daaromtrent mede te deelen. Toevallig is dit het tegenovergesteld geval met Mr. Ge- rardt Boot , van wien eenige eigenhandige opteekeningen zijn bewaard gebleven , waaruit het , in verband met an- dere schrifturen en boekwerken , mogelijk geworden is , eenige bijzonderheden omtrent een* man te verzamelen , ge- durende wiens ijverig toezigt en beheer de wildstand in Noord-Holland lot eene aanmerkelijke hoogte was opgevoerd. Gesproten uit het aanzienlijk Nederlandsch geslacht Booth of Boot , ten wapen voerende een schild van goud , beladen met een springend hert van sabel en reeds in de XHde eeuw bekend , was hij eerst gehuwd met Geertruid van TWEEDE JAARGANG. 1 Kouwenhoven , later met Cornelia van Teijlingen , en vin- den wij hem in 1572 vermeld als rentmeester der Abdij van Egmond , in welke betrckking bij zijnen bebuwdvader Dierick van Teijlingen was opgevolgd. — Den 16den Febru- arij 1582 werd bij door de Staten van Holland en West- friesland ontslagen en later , ter zake van acbterstand in hct uitbetalen der alimentatie aan de Conventualen van Eg- mond , in regten vervolgd , docb de executie en de gijse- ling bij appointement van den Hove van Holland d. d. Isten Maart 1585 gescborst. — In February 1589 scbijnt bij zicb in armoedigen toestand te bebben bevonden en verzocht bij aan de gemelde Staten om »m aansieninge van syn uijter^ lerste miserfe" met eene jaarlijkscbe toelage van tweebon- derd ponden uit de inkomsten der Abdij van Egmond of met een tractement in de Compagnie van zijnen zwager , den Kapitein Willem van Zuijlen van Nijvelt, te word en begun- stigd , tot dat hij met eenig ambt zoude bekleed zijn ; ten gevolge van welk verzoek bij als Adelborst bij die Com- pagnie werd aangesteld , op een maandelijkscb tractement van acbttien Gulden, welke som later tot veertig gulden is verboogd , toen hem zijn verzoek om als » Gecommitteerde tot opsicht van de Wildernisse" op bet buis van Sevenbergen of Arentsbergen te mogen wonen , werd afgeslagen. — Om- streeks bet jaar 1591 scbijnt bij zijn verblijf te Weesp ge- bouden te bebben , zonder dat evenwel blijkt , dat bij aldaar eenig ambt bekleedde. In 1594 werd hij aangesteld tot Luitenant Houtvester in bet Noorder-kwartier van Holland , zonder dat de dagteeke- ning zijner aanstelling is gebleken ; docb in zekere acte , ge- passeerd te Camp , den 23sten Augustus van dat jaar, komt bij voor onder den titel van Luitenant Houtvester en was zijne woonplaats toen te Alkmaar gevestigd , alwaar hij omstreeks bet begin der XVIde eeuw scbijnt te zijn overleden , altbans wij vinden, onder stukken van het jaar 1000, een verzock- schrift van zekcren Splinter van Manen , kastelein van het huis te Heemskerk , aan Prins Maurits , strekkende om in plaats van den overledenen Boot als Luitenant Houtvester te worden aangesteld. Na deze korte schets, willen wij trachten , Gerardt Boot in zijne belrekking van Luitenant-Houtvester te doen kennen , althans voor zoo ver zulks de voorhanden bouwstoffen mo- gelijk maken , en waarbij ons zijne eigenhandige aan- teekeningen hoofdzakelijk ten leiddraad zullen strekken. Het zal wel geen betoog behoeven , dat door de inlegering van krijgsvolk , in de streken langs den duinkant, gedurende den Spaanschen oorlog , vooral tijdens het beleg van Alkmaar en de vervvoesting der Abdij van Egmond , het grof wild in Noord-Holland , zoo niet bijna uitgeroeid , althans zeer sterk moet zijn venninderd geworden, en dat het herstel van den wildstand , waarvan wij nader zullen gewagen , wel grootendeels aan den onbezweken ijvcr en het gestadig toezigt van Boot zal zijn toe te schrijven, en wij meenen dan ook te mogen opmaken , dat de vroegere commissie, hem in het opzigt over de Wildernissen opgedragen , door hare gunstige uitkomsten , niet weinig tot zijne latere aanstelling als Lui- tenant Houtvester heeft toegebragt. De van hem , in deze betrekking , overgeblevene eigen- handige aanteekeningen , welke van den 4den Augustus 1594 tot den 11 den Maart 1596 loopen , geluigen zoo zeer van 's mans onvermoeiden dienstijver , dat men zich dik- werf moet verwonderen, hoe door een enkel persoon, zooveel heeft kunnen verrigt worden. — In stede van het toezigt aan de toenmalige Dienaars der Wildernissen en Duinmeijers over te laten , vinden wij hem , bijna dagelijks, des morgens vroeg uitrijdendc, te paard de duinen en bosschcn doorkrui- -sende , soms ook des nachts daar vertoevende ; dan ecns tegen het rooven van helm en vernielen van houtgewas , dan weder tegen strooperijen en voor het behoud van het grof wild wakende. Dikwerf ontmoeten wij hem blootge- steld aan beschimpingen en bedreigingen , soms aan hand- dadigheden , welke laatste zelfs eenmaal in zijn eigen huis tegen hem gepleegd werden. — Meestal des avonds laat van zijnen togt terugkeerende , vond hij nog den lijd ore het gebeurde van den dag , in den geest van zijnen tijd vrij breedvoerig , ter neder te schrijven en , zoo noodig , zijn rapport aan den Houtvester van Holland en Westfriesland op te maken. — Onder zoodanig beheer kon het dan ook niet falen of de wildstand in het Noorder-kwartier moest spoedig in ruime mate toenemen en tot eene aanzienlijke hoogte stijgen , waarvan dan ook het bewijs genoegzaam in eene door hem , op den 27sten October 1596 , gehou- dene inspectie van het grof wild voorhanden is. Doch wij willen den Luitenant Houtvester liever zelven doen spreken en hier eenige uittreksels zijner aanteekeningen laten volgen , daarbij aanvangende met eenen brief aan den Houtvester Johan van Duvenvoirden , Heer van Warmond en Woude , waaruit onder anderen, van zijne zorg voor het grof wild kan blijken. Edkle Eerentfeste Vrome Zeer Wyse en Discrete Hlere , Myn Heer. U. E. missive in dafo den XIII Jden decembris hebbe ick vuyter wildernisse comen op fen XV den daeraan volgende savons te vyff ure binnen Alcmaer onffangen , het inhonden van dien houde ick U. E indachtigh. Voege voor anfwoort dat ick op den XUden de- cembris alhadde doen by fen in alle die somer city- ten ofte waetercuylen in de Wildernisse leggen ? Principalyck daer het groff wilt hem meest es ont- houden , en werden alle daechs , die byten opge- houden die ick oick gevisiteert habbe. Ick hebbe mede op ten XVlden decembris goede order gesielt in de wildernisse tot iwaelf plaetsen alwaer men het grof wilt spy sen sal , daer hetselve wilt hem meest onthouden es , doch en hebbe als- noch nyet doen spy sen , alsoe het van sneeuwen ophyelt, en sail van als sorch draegen, off U. E selfs present waere. Ick hebbe maer twee Ruyven by provisie doen maecken, om geen onnutte cos fen fe maecken wandt het te sorgen es dat het jonck wilt dat omme de C in getaele es daer nyet aen soude dnrven comen. Aengaende dat U. E. schryft dat ick goede re- gister houden soude, van alle die geinsinueerde personen , etc. en dat ick met nyemandl conniveren sonde , Anders doen , soude tselve tender en tot lesie tan my Eere naem en faeme. Edele Neere ick seynde U. E. by de dienaers van wildernisse nyet alleen Register van geinsinu- eerde personen , maer oick alles daer inne gestelt , wes ick alhier in myn t/uarfyer gebesogneerl en op een goede voet gebracht hebbe , sulcx dat ick ge- noechsaem geperficieert en volmaect hebbe , dat ick voor my genomen hadden tenderende tot een goede order en groot voordeel van wildernisse als een vroom dienaer schuldich es en behoordt te doenen. Waer vuyt U. E. claerlycken bevinden sail, dat ick met nyemandt geconiveert en hebbe, en alsnoch 6 nyet coniveren sal , en indyen daer eenighe valscfte detaleurs by U. E. mochten comen , U. E. sail ge- lieven my die selve te laten gyselen, watidt ick myn Eedt {U. E. gedaeii) betrachten sail, Ende alsoe ick nu verhope een goede order ge- stett te hebben in myn (/nattier, die U E. wel be- haegen sail, soe moet men die oick met vromicheyt onderhouden , daer toe ick my miyterste ditigen en devoir doen sail, doch {U. E. secret elqck geschre- ven) hebbe sorch , voor drie dienaers , versoecken aen U. E. die dienaers scherpelyck te willen be- lasten en bevelen, dat zyi. met nyemaudt symule- ren het %y icye hy zy , maar dat zyl. die over- treders sullen ghyseleu en met nyemandt coposeren , op privafie van heurl. officie. Edele Heere U. E. sail gelieven te behartygen by Zyner Ex*™ £1) die saecken van wildernisse van het noorderyuartier , dat U. E. daer mede comissie off mochte obtineren, wandt het schande es dal alle die boeren en schouten daer soe vyteynich jaegen zyn , daer es nyemandt gequali- ficeert dan alleen die ffeeren van Schaegen , die ongequalificeerde van Alcmaer, die gebruyken daer mede haer personagie , en hebben dese voorleden somer daer geweldich geraecht meenen dese toeco- men soomer , die meester daer te maecken , als vrye jacht daer hebben, Uoepen, heefl die Heere van Warmondt , het velt nu ons doen verbieden deur zyn Coddebeyer Boot , hy heeft geen macht 1) Piins 3Iauiuts. benoorden Alcmaer , twelck ick ver/iope dat by Uwer E. beletten sail warden , om Zyne Extie. Edele He ere ick bidde myn lang schryven ten best en fe willen nemen ick verhope van alles myn best gedaen te hebben, en noch voortaen fe doene naer behoren, hiermee Godt U» E. met U. E, uaerde hnysvr. ivill verleenen een tang salich voorspoedich lev en* U Edele Heer onderdaenen dienaer. GHERARDT BOOT. Omtrcnt de mishandeling jegens hem, in 1595, ten zijnen huize gepleegd , vinden wij het volgende door hem opge- schreven. Op ten XXYIIJsten July omlrent een lire nae die middach gegyselt Pieter hendricxz Groll tot Alcmaer van dat die zoon van Boot naer ryep op overstraet U vaeder es een schell en een codde- bcyer , in pre sen fie van Jan adriacnsz. Smit en noch drve burgeren. Op ten XXVIIJsten July die gyseling alsoe ge- daen zynde es de voorsz Groll ten huyse van Boot gecomen seggen jegens Boot ghy schelm ghy codde- beyer ghy dyeff , hebt ghy my doen gyselen, daerop Boot zryde jae by soe waer ghy u woorden staet myn zoon sfracx op straef nae geroepen, daer op zeyde hy jae ick stae my woordt en segge noch dat ghy een schelm een dyeff en een coddebyer en een stouer bendt daerop hebbe ick hem weeder ge- gyselt , toe dreychde hy myn te slaen , en ick seyde slaet ghy my in myn hnys ick salt den schoudt clae- yen , en het sail u wel swaeren cost en , stracx dronge hy die taeffel daer ick aen sadt en hy voorsfondt op myn buyck ?neenen myn voor myn cop te slaen en ick myn hooft wycken sloech myn aen myn rech- ter oor en op my ruch en schoer , daer op ick seyde dat slaen sail boven de gyseling U qualyck becomen , en ick gyselde hem weeder , wandt ick sail u beclaegen an scholtus van cracht en gewelt , d'U es geschyet yn myn huys fer presentie van my hvysvr, myn drie keynderen en Pieter Ypges dienaer en myn meyt die Hep om die buyren in te haelen en daer quam in huys jonge Symon paep waegenaer die hulp hem mede vuyten huys trecken. Met de meeste naauwkeurigheid teekende hij ook alle an- dere voorvallen , tot zijn ambt betrekking hebbende , op en hield tevens aanteekeningen van het geschoten grof wild , waarvan wij er eene , ten voorbeeld , hier overnemen. Yerclaeringhe van het Gr off will V welck geschoo- fen es by Zynder Extie , en andere Heerenbeginnen van eersten July Ano XVCXCIIIJ en eyndende den XV I J jufy ano XCV , beginn in my quartier van Haerlem aff. Eerst by Zyn Ex'ie ? geschoten in per- soon achter Baccum J Hardt By den Hoochgeboren Heere den Heer van Brederode Ill J Harten By de princesse van Gavre Graeffinne van Egmondl IIIJ Harten Jonkheer Aelbert van Egmondt voor die Heeren van Amsterdam ... / Hardt 9 Den Houfvesfer Treslon , in Zyn leven II J Harten Ben Heere van Warmondt Hondfvester I J Harten Die Schout van Sint Maerten een cleyne I Hin De H. van Assendetft Jf Hardt De H, van Schaegen / Hardt Soma XVIIJ Harten. Ook in betrekking tot de geschiedenis van het jagtwezen zijn de aanteekeningen van Boot belangrijk ; althans zien wij er , onder anderen uit , dat in 1597 nog lontgeweren op de jagt gebruikt werden. Op ten naestlaesten January ano XCYIJ naer den middach omfrent drie uren gegyselt Jan Symonsz Stot leepelmaker en burger hitmen Alcmaer van dat hy met een lanck roer met een barnende londt Hep schieten op Heyloorgeest nae. duyven twelck die luy tenant gesyen heeft. Zoo vermeldt kij mede eene soort van houtsnippenvangst » kueckeleri" (1) genaamd , welker aard wij niet hebben kun- nen opsporen. Op fen XlXden octobris ryden tusschen Lis en Sas aldaer gevonden een kueckelaer die een snip ghe- cueckelt hadde , en hem betaelt drie sluvers voor die snip, en hebbe hem gegyselt by naeme gerrit Cornelisz iconen by zyn vaeder. (1) In andere stukken van dien tijd ook »keukelen" ge- noemd. — Welligt kan een der lexers van het lijdschrift hier- omtrent cenijre inlichtinjr verschaffen. 10 De door hem gehouden opneming van den staat van hot grof wild , waarvan wij hier boven melding maakten , is ook te belangrijk om dezelve niet in haar gelieel over te nemen. Op den XXVIJ Octobris (i596) gereden in de wildernisse van smorgens acht uren tot tsavons ten ses uren, alsoe het es int hart gen van dat het Groff wilt genereert en van baccum achter het vogele- waeter tot wyck op Zee toe gete/d XX VI II J gecroode Harten behalven die opte geest mogten wesen, well gecroont en oude stucken met vyer vyff en ses tacken , item twee hondert XXX VI J oude hinnen item XXVIIJ jonge hinnen die het jaer voorleden calven geweest zyn met ses jonge hartgas item noch gevonden en gesyen en gefelt in de voorsz wilder-* nisse XL1IIJ jonge calveren van dit jaer. Alles in duynen en die wildernisse voorsz, behalve die op te geest mochten en mogen geweest zyn, te saemen in geheel IIJcXLIM. Het laatste voorhanden stuk van Boot is eene memo- Tie , bevattende eene opsomming der verschillende diensten , door hem in zijne betrekking, van 1594 tot 1599 , be- wezen , waaruit onder anderen blijkt , dat behalve de ver- meerdering van het grofwild , ook de patrijzen en ha- zen in het Noorder-kwartier zoodanig waren toegenomen , tals bij menschen memorie oit geweest ofte gesyen is en dit ler mrsaecke der goede ordre die over 'tselve gestelt es" — Voorts verklaart hij in hetzelve , de voor dien tijd niet onaanzien- lijke som van drie honderd gulden ten aehteren te zijn aan kostcn van het onderhoud zijner paarden. — Uit dit stuk Millcn wij , als een staaltje der overtuiging, waarmede hij in 11 dligefcuhstelderi siijl van zijnc eigcne vcrdienslcn spreekt , het volgende overneraen. Edele Heere , nu gheeff ick U E. in bedencken , ja refer ere myn an Zynder Ex*™ , off an die Edele Heeren , myn Heeren , die Slaeten ran Hollandt en Wes t fries landt , off an die drie Edele Heeren* die drie Mr. knaepen, off soedaenyglie besogne meilen gevolge van dyen, gheen besogne rati een vroom Luylenandl en rnoge veistrecken , Er blijkt niet , dat hem , boven zijne gewone jaarwedde van ecn honderd vijftig gulden en zijn aandeel in de boeten , eenige bijzondere toelage is geworden, dan alleenlijk dat hem in 1596 door de » Luyden van de Reeckeninge van Hol- land'* voor zijne buitengewone diensten in het toezigt op het grofvvild , op aanbeveling van Prins Maurits, eene som van 36 ponden is toegelegd , » zonder consequentie voor het vervolg." Al mogten wij hieruit kunnen opmaken , dat de ijverige Boot niet naar verdicnsten beloond werd , kunnen wij ons troosten met het denkbeeld , dat zulks ten alien tijde het geval geweest is , en meestal zij , die in eenen beperkten kring , met inspanning van alle krachten werkzaam zijn , maar al te dikwerf in de overtuiging van hunnen ambtspligt getrouw vervuld te hebben , hunne belooning vinden moe- ten. — Intusschen kwam het ons gepast voor, de verdien- sten van Mr. Gerardt Boot , Luitcnant Houtvester in het Noorder-kwartier van Holland , in een Nederlandsch jagt- tijdschrift te huldigen en in deszelfs bladzijden zijnen naam aan de vergetenheid te onttrekken. Ten bewijze hoe spoedig de wildstand , na het overlijden van Boot en het outbroken van diens ijverig toezigt, in 12 verval geraakte , kan het volgende , naar het oorspronkelijk afgeschreven , strekken. Op ten XV Septemb. 1608, heeft Arte Cornelisz dienaer van den houtvesfer van Hollandt hem ge- transporteert en gevonden in de Graeffelykheyts Wildernisse beginnende van de jurisdictie van Bre- derode tot Egmondt op Zee toe en aldaer met hen thien persoonen wel scherpelicken gesocht, en ver* claert in als nyet meer gevonden te hebben dan ses en tsestich oude stucken Wilts en negen jonge cat- veren maecken tsamen vyff en tseventich stucken. Moge het voorbeeld van Boot ten prikkel strekken aan alien , die met eenige ambtsbetrekking bij het jagtbestuur bekleed zijn, en de aangehaalde daadzaken de overtuiging levendig houden, dat evenzeer als een aanhoudend en ijverig toezigt den staat van een jagtveld spoedig kan verbeteren en in stand houden , het gemis daarvan het nog spoediger doet afnemen en te gronde gaan. V. v. W. -** \ ©•^*9- Over de jagt in de Steppen van Rusland. (Hit het Hoogduitsch overgezet.) De reiziger , welke de Steppen van Rusland bezoekt , treft op alle stations, in Panski's gelegen (dat wil zeggen, in dorpen , die eenen heer toebehooren) , eene menigte windhonden , Barsi genoemd , aan , welke door hunne grootte en schoonheid in het oog vallen. Deze Barsi zijn de honden, welke men bijkans uitsluitend tot de jagt in de woestijn gebruikt. De jagt intusschen , die met behulp dezer honden wordt uitgeoefend , is een eigenaardig en woest vermaak , aangezicn zij zich bepaalt tot het jagen van het wild , hetgeen zich voor hunne oogen op het veld vertoont. Het wild opzoeken , zoo als onze jagthonden doen , kunnen zij niet , omdat hun neus niet bijzonder scherp is. Hun gezigt is daarentegen buitenge- woon scherp, en hunne snelheid in het loopen, waartoe hun de Steppen eene voortreffelijke oefenschool aanbieden, zeer groot. Men moet deze honden uit die reden als een ras beschouwen , hetgeen voor de Steppen meer dan eenig ander geschikt is. Zoo als reeds gezegd is, bepaalt zich deze jagt tot het vervolgen van het wild, hetwelk deze hon- den op de vlakte in het gezigt krijgen. Zoodra zij dit ach- terhaald hebben , pakken zij het , dooden het , en blijven zoolang daarbij dewacht houden, tot dat de jager , die hun u te paard tracht te volgen , genaderd is ; want zij vinden hunnen meester sleclits terug , wannecr zij hem zieu , en het gcbeurt derhalve niet zelden, dat zij verdvvalen. De groote landcigenaars in de Steppen bezitten intusschen eene menigte andere rassen van jagthonden , welke zij uit andere landen lalen komen. De raeest grootsche jagten op wolven , vossen , hazen , trapganzen en andere wild- soorten worden gehouden door den rijken Scarzynski , die voor den grootsten grondbezitter in de , lusschen den Dniester en Dnieper gelegene Steppen gehouden wordt. Hij woont in de nabijheid van Wossnesenks op het kasteel Trikatri. Van hier trekt hij jaarlijks , in de maand October , met tvvintig en dertig zijner naburen en hunne onderhoorigen , welke hij tot dien grooten jagttogt uitnoodigt , naar de Steppen. De togt wordt , behalve deze personen , vcrgezeld door twee tot drie honderd andere jagers en boeren , door eene menigte honden van allerlei rassen , bestemd voor de jagt op de verschillende wildsoorten ; en er wordt zelfs een muzijkcorps medegenomen, bestaande uit de dertig man sterke muzijkbende des landheeren , onder directie van eenige muzijkmeesters uit Petersburg. De levensmiddelen , ketels , potten en pannen en diergelijken , de tenten enz. worden door vijf en twintig kameelen gedragen , welke die- ren in het zuidelijke gedeelte der Steppen, op sommige hoeven gehouden worden. De togt wordt door de dienst- boden , vergezeld van de lastdieren , geopend. Zij begeven zich regtstreeks naar eene vooraf bepaalde plaats , alwaar zij de tenten opslaan. De heeren jagen gedurende den geheelen dag , en vereenigen zich slechts des avonds in de tenten , waar, in het midden der Steppen, onder muzijk en zang, het diner plaats heeft , en de rest van den avond met kaartspel en het drinken van champagne-wijn doorgebragt wordt. Op deze wijze doortrekken zij , van de eene leer- d5 plaats tot de andere , al jagende en feest houdende , gelijk een volk van Nomaden, de Steppen , tot zij aan eene plaats , Beisbairak genoemd , en in de omslreken van Jelisa- wethgrod liggende , gekomen zijn. In de nabuurschap van deze plaats begint eene groote , boschachtige vlakte , welke noch door regenkloven , noch door eenig beekje of rivier doorsneden wordt, waar zich echter zeer veel wild op- boudt. Bijna gelijktijdig met dezen togt komen in die streek nog andere diergelijke groote jagtgezelschappen uit verschillende slreken aan , die alien nu bunne legers ver- eenigen , ten einde gemeenscbappelijk te jagen , feesten te bouden , en de concerten aan te hooren , welke bunne vereenigde muzijkbenden ten uitvoer brengen. Na eene week lang op deze wijze doorgebragt te hebben , wordt de laatste algemeene jagt met een algemeen groot jagersfeest beslo- ten , en iedere partij trekt nu op dezelfde wijze , als zij gekomen was , huiswaarts. De wolfsjagien , welke men in de Steppen boudt , bieden menigvuldige eigenaardigbeden aan. Deze dieren bouden zicb over dag meestal in boscbjes op , om welke men , wanneer er daarin bespeurd worden, netten opstelt. De jagers plaalscn zicb , met geweren gewapend , langs den binnenkant der netten , en achter ben worden de boeren geposteerd , die met spiesen en bouten vorken , gelijkende op booivorken , voorzien zijn. Zoodra alles gereed is , be- geven zich de drijvers in bet boscb , en jagen de wolven door middel van een gebeel eigenaardig geschreeuw naar de netten. De wolven , welke niet door bet scbietgevveer ter neder geveld worden , blijven in de netten verward , en worden door de boeren met spiesen afgemaakt , nadat zij ze met de hooivorken om den nek gevat, en als bet warey op den grond vastgebecbt hebben. Men zegt , dat de boe- ren niet zelden de vrijloopende wolven met bunne hooivor- 46 ken vangen en levend naar liuis brengen. De echte Kosak- ken der Steppen behoeven iutusschen geen dier wapenen , en zelfs het geweer niet , om wolven te vangen. Zij ver- volgen den wolf te paard , en dooden hem door herhaalde slagen met hunne voortreffelijk gevloehtene Nagaika (Kant- schoe of Knoet). De wolven zijn zeer graag op de veulens der halfwilde paarden, welke, in tamelijk groote troepen (taboen ge- noemd , door de rijke grondeigenaren , onder het toezigt van eigene , daartoe aangestelde lieden opgevoed worden. Beroemd zijn in dit opzigt de veelvuldige gevechten , welke in het voorjaar tusschen de wolven en paarden , in de Steppen , plaats hebben , waarbij de list en vraatzucht der eerstge- noemden evenzeer uitblinken als de moed en de vlugheid dier paarden. De wolven , als de zwakkere , maar aanvallende partij , zoeken voornamelijk hun doel door allerlei listen en sluip- wegen te bereiken ; de paarden daarentegen , gedurig door eenen listigen vijand omringd , en de aangevallene partij uitmakende, vinden vooral hun heil in hunne voorzigtigheid en wederkeerig hulpbetoon. De zin voor het gemeenschap- pelijk behoud is derhalve bij hen even sterk ontwikkeld , als de zin van sluwheid bij den wolf. Er zijn geene voor- beelden , dat een of meer wolven over dag de troepen van paarden naderen , met het doel , om er een te vangen. Dit zoude inderdaad een waagstuk zijn , want zij zouden steeds door de paarden vertrapt worden. Daarentegen ge- beurt het somtijds , bij nacht en onder bijzondere omslan- digheden , b. v. wanneer de wolven zeer talrijk zijn , het aangevallene gedeelte des Taboens daarentegen zwak is, dat eene menigte wolven midden onder den geheelen troep paar- den geraakt. In dit geval heeft het gevecht op de vol- gende wijze plaats. De in de eerste plaats aangevallene paarden beginnen, zoodra zij de wolvefl spcuren of humie oogen op de Steppen zien blinken , te hinncken , te nie- zen , en stooten fluitende toonen door de neusgaten , welke men tot op groote afstanden liooren kan. Op het eerste teeken van alarm haasten zich oogenblikkelijk alle naburige paarden , zonder onderscheid van sekse , naar het slagveld , en storten regtstreeks op de wolven los. Deze dcinzen bij den eersten woedenden aanval der paarden terug , en retireren zachljes een weinig. De paarden intusschcn gaan voort met leven te maken , en weldra is de geheele Tabocn aan den vleugel , waar de aanval plaats had , vereenigd. Gedurende het loo- pen roepen de merrien hare jongen , terwijl deze , tusschen den digten hoop der jongen draven en op deze wijze vei- ligheid en bescherming zoeken. Wanneer de wolven zeer hongerig en talrijk zijn , dan wijken zij niet geheel en al. Zij zoeken integendeel den troep te naderen , waar zij kunnen , en het gelukt hun alsdan somtijds , een veulen te overmeesteren , hetgeen onbehouden en schreeuwende aan de zijde zijner moeder draaft , die misschien zelve nog niet goed weet , van welke zijde de aanval eigenlijk plaats heeft. Zoodra het veulen weggesleept wordt , stort de be- angstigde moeder zonder aarzelen midden onder de wolven , om haar kind te redden. Maar dit is te vergeefs. Zij zelve wordt aangevallen en door herhaalde beeten in den hals ter nedergeveld. Zoodra zich de geheele Taboen ver- eenigd heeft , worden de veulens op eenen hoop geplaatst , die het centrum van het quarre uitmaakt, hetgeen door de merrien en ruinen gevormd wordt. De hengsten , als aanvoerders , blijven buiten om dit quarre , briezende , met golvende manen en opgeligten staart , galoppe- ren , terwijl het quarre den aanval op de wolven doet. Zoodra de hengsten eenen enkelen wolf in het gras zien rondkruipen , storten zij op hem , vellen hem met de voor- TWEEDE JAARGANG. 2 18 pooten tcr neder (de achterpooten gebruiken zij slechts, wanneer zij zich vcrdedigen) , pakken hem met de tanden bij den nek , en slingeren hem onder de merrien , welke hem weldra zoo vertrappen , dat er geen hairlje in zijne vacht ovcrblijft. Intusschen is de wolf bij den aanval van den hengst zeer op zijne hoede , en scheurt hem gewoonlijk wanneer liij den eersten slag mist , den hals open. Niet- tegenstaande deze overvvinning , heeft hij 1111 nog geen buit gemaakt ; want de Taboen , zijne dooden willende vvieken, laat niet na de wolven onophoudelijk te vcrvolgen , tot dat zij en de onaangename lucht , die hen vergezelt , geheel en al van de Steppen , van welke zij toch de eigenlijke bezit- ters zijn , zijn geweken. Gedurcnde de vlugt wordt noch wolf gedood of gewond , maar er keert daarentegen van die vervolging menig paard terug , hetgeen in de lenden of pooten gebeten zijnde , voor altijd kreupel is geworden. Die groote batailles der wolven en paarden hebben intus- schen slechts zeldzaam en waarschijnlijk steeds tegen den zin der wolven plaats. Hunne wijze van oorlogvoeren be- staat eigenlijk in eene soort van voorposten- of kosakken- gevechten. Het is nooit oorspronkelijk hun plan , bra alge- meenen aanval te maken ; zij trachten slechts den een of anderen geisoleerden post van paarden door list te over- meesteren. Zij gaan daarbij niet minder sluw te werk dan de vos. De wolf , welke een veulen wil vangen , kruipt , tegen den wind, want hij wcet zeer goed hoe onaangenaam zijne lucht aan de paarden is , langzaam en voorzigtig door het hooge gras , ten einde den Taboen in zijne positie te bespieden. Zoodra hij eene merrie gewaar wordt , welke met haar veulen eenigzins vervvijderd van de overige paar- den is , tracht hij haar onbemerkt en zachtjes te naderen. In stede van nu het dier plolseling te overvallen , blijft hij op den loer liggen, slaat alle bewegingen van kind en 49 moeder gade , en tracht zelfs zijn slagtofler na te bootsen, Wordt b. v. het veulen moede en gaat in bet gras liggen , zoo doet hij betzelfde , en stelt zich geheel onnoozel aan. De moeder intusschen wordt weldra gewaar , dat er onraad in de nabuurschap is ; zij schrikt en springt op. De wolf , in slede van te ontvlugten of eenen aanval te wagen , gaat als een bond , met den neus op de voorpooten rustende , leggen , zet gebeel onschuldigc oogen , en kwispelt met den staart. Nu nadert bet beslissend oogenblik, welks ailoop eebter zeer versclnllend is. Wanneer bet gebeurt , dat de oude merrie weinig ondervinding beeft en onvoorzigtig den wolf nadert , zoo springt deze met onbegrijpelijke vlugbeid op haar , bijt baar de strot stuk , pakt bet veulen en loopt daarmede weg. Wanneer bet oude paard daarentegen on- dervinding heeft en even voorzigtig als moedig is , zoo maakt bet dadelijk alarm , en jaagt den wolf , in gemeen- scbap met eenige andere , op dit teeken loeschietende paar- den , op de vlugt. Het gebeurt ook niet zelden , dat bet oude paard den wolf , die rustig en kwispelstaartende blijft liggen , voor een dier talrijke bonden aanziet , welke in de Steppen ronddvvalen , en veel uiterlijke overeenkomst met de wolven hebben. Het oude paard gaat in dit geval, met zijn veulen een weinig uit den weg , en de wolf beproeft nu eene andere wijze om zijn doel te bereiken. Indien de moeder nog eenige blijken van onrust geeft , kruipt de wolf een weinig acbteruit en doet als bad hij geene boodschap aan baar of baar veulen. Hij maakt nu eenige omwegen , wacbt tot bet veulen is gaan liggen slapen , tracht nu eene plaats te bereiken, van welke een direkte weg tot het veulen voert. Hier gaat hij nu op de loer liggen; maar hij haast zich volstrekt niet , het slapende dier , hetgeen nu volmaakt in zijn bereik is , te bespringen , want hij wil het niet slechts hebben , hij wil het ook wegslepen en op zijn gemak vertsren , en om dit te kunnen volbrcngen , hin- dert hem nog steeds de groote nabijheid der mocder. Het jong aanhoudend bespiedcnde , luistert hij tevens op de stappen der moeder , welke , geen gevaar meer duchtende en op haar gemak grazende , zieh allengskens vervvijdert en tusschen den lioogen plantengroei der Steppen voor hem otizigtlmr wordt. Dit gunslig oogenblik waarnemend , is hij met eenen sprong bij het veulen , hetwelk hij de keel afbijt en wegsleept , of , wanneer het door eenen oogen- blikkelijken dood verhinderd wordt , eenig leven te maken , gedeeltelijk of gcheel op de plaats zelve verteert. Gewoon- lijk echter ontwaart de moeder wat er gebeurt , en hare alarmkreten verwittigen weldra den geheelen Taboen van het schelmstuk van den roover. Wanneer het gebeurt , dat de opzigter van den Taboen in de nabijheid is y zoo is de wolf gewoonlijk verloren. De opzigter namelijk springt oogenblikkelijk op zijn paard , hetgeen voor het beste en- gelsche renpaard niet onderdoet , en met zijne sabel en knots gewapend , haalt hij den wolf weldra in , en velt hem steeds op den eersten slag met den knots ter neder, want deze lieden schijnen nooit te missen. Indien de wolf aan de steile oevers eener regenkloof komt , zoo laat hij zieh , den neus tusschen de voorpooten stekende en het ligchaam ineengekromd , naar beneden rollen. De opzigter kan hem natuurlijk hier niet volgen , en genaakt nu den wolf , die meestal door den hoogen val , den laatsten zucht geeft ? langs omwegen , ten einde hem het vel af te trekken , voor hetwelk hij overal de som van lien roebels kan maken. Morgan. EEiNE WARE GEBEURTENIS. ( Vertaald nil het Hoogduitsch , Magazin in Gebiete der Jiigerei 4841 , bldz. 406 en vervolg). Het Lad den geheelen nacht door hevig gestortregend , en de hemel was nog met donkere wolken bedekt , toen , op den yroegen morgen van eenen zondag , de deur van een eenzaam liggend jagerhuis geopend werd , en zijn stevige inwoner , in een groenen jas gekleed en met eene groene pet op het hoofd , te voorschijn kwam , en zijne blikken vorschende naar den hemel wierp. » Gij wilt dus gaan , Notte ," klonk van binnen , op den toon eener vriendelijke berisping de zorgvolle stem der huisvrouw. » Gij doet niet wel daaraan. Geloof mij , lieve man , vertoef nog een weinig hier. Het is , behalve dat , niet geheel veilig , de bladeren der boomen zijn overal met waterdruppels bedekt , en , wanneer gij nu heengaat , zult gij voorzeker door en door nat te huis komen.,, » Al gebeurt dit ," hervatte de jager , die voorzigtigheids- halve nog een blaauwen kiel aantrok ; tik zou reeds lang onderweg hebben moeten zijn. Gij schijnt te vergeten , dat het heden zondag is , en dat derhalve de slroopers nog vroeger op de been zijn dan gewoonlijk. Uwe bezorgdheid en hersenschimmen zijn kindcrachlig. Goeden dag, Marie, C)Cf gocden dag, Leentje; weest zoet, kinderljes ; ik kom tegen half twaalf ure ten eten , en ik zal u eenen jongen haas medebrengen.1' Tenvijl liij dit zeide , opende hij de deur , van den , het huis omgevenden tuin, en sloeg den weg naar het digtbij liggende woud in , zonder op de luidruchtige vriendschapsbe- tuigingen van zijncn hond te letten , die kwispelstaartende r tegen hem opsprong en, als het ware smeekle, hem mede te nemen. i> Uw heer wil u dus niet medenemen , arme Morgan ?** zeide dezelfde vrouwelijke stem, welke vroeger gesproken had. » Het gaat U , zoo als mij. Gij ziet het niet gaarne r dat hij alleen uitgaat , vooral zoo vroeg in den morgen , waar hem op zijne sluipwegen zoo gemakkelijk een ongeluk kan overkomen.... Wees echter maar rustig , mijn brave hond , kruip in uw hok ; want het is heden een weder T dat men niet eens eenen hond zou willen bnitenlaten." Deze opmerking was zeer juist ; maar zij kwam in het geheel niet overeen met de wenschen van den hond. Be- lial ve dat klonk ook het gezegde meer als een goede raad dan een bevel , en de hond , in stede van te gehoorzamen en rustig te zijn, werd nog ongeduldiger dan vroeger, juist als een bedroeld kind , hctgeen , wanneer men het zijn me- delijden betoont , nog harder begint te schreijen. De ge- baarden van het arme dier waren zelfs van builengewonen aard. Het toonde zich als woedend , en deed een luid en klagend gehuil hooren , op hetwelk weldra meer dan vijftig stemmen uit den naburige hondenstal antwoordden. j> Dit is in der daad , eene vrij onaangename muzijk voor de teedcre ooren der meesteres van het huis ," dacht een oudc herder, die op dit oogenblik aan het hoofd zijner kudde merinos-schapen uit het park* te voorschijn trad. » Ik raad u derhalvo , mejufvrouw Notte " zeide hij tot de vrouw van den jager , die aan het raam stond , » dat gij uw en hond minder streng behandelt. Wanneer een bond zoo op deze wijze zonder eenige oorzaak built , zoo is dit meestal een kwaad teeken. Dit weet gij even goed als ik. Zonder bijgeloovig te zijn , is zoo iets steeds het voorteeken van den dood van iemand uit de familie of hare vrienden." De oude herder , die het reeds sedert langen tijd op Morgan gemunt had , omdat deze eens een' haas in zijnen zak had gespeurd , verheugde zich , nu eene goede gelegen- heid te vinden, zich op het trouwe dier te wreken. Hij nam derhalve zijnen stok op en verbrijzelde hem , met eenen slag, op den rug van dezen hond. Deze deed, bij den onverwachten aanval , eenen geduchten sprong achter- uit, en verbrak den ring van zijnen halsband. De herder, dit ziende , en te regt vreezende, dat zijn bevrijde vijand hem nu op zijne beurt zou aanvallen , maakte zich gereed te ontvlugten. Tot zijne groote verwondering echter vond hij , dat zijne vrees ongegrond was. De hond ontwa- rende , dat hij van zijne banden bevrijd was , vergat uit vreugde zijne pijn , sprong over het hek , hetgeen den tuin insloot , haastte zich , zijnen weg midden door eene kudde schapen nemende , die wild uiteenvlogen , in regie lijn in het vrije. »Waarheen loopt toch die hond zoo schielijk , als of de duivel achter hem was ?" zeide de her- der , nadat hij een weinig van zijnen schrik bekomen was. » Hij volgt het spoor van zijnen heer , waarover ik in het geheel niet boos ben," zeide de vrouw van den jager. > Voor het overige moet ik u bekennen , dat gij een oude vlegel zijt , en dat ik u aanrade , u in de toe- komst wel te wachten van den hond eenig leed toe te voegen." Er waren omstreeks twee uren na deze kleine gebeurte- nis verloopen , en vrouw Notte was juist bczig , eene barer 24 koeijen le melkeu , terwijl Marie , liet jongste van hare kinderen, op den grond speelde , toen er plotseling een man aan het hek verscheen , en hevig aan de bel trok. » Binnen ," riep de vrouw , zonder zich om te keeren , » bin- nen , waarom maakt gij zoo veel complimenten , wanneer de deur geheel open staat." De man trad binnen. Het was een armzalige boer , wiens kleeding uit een slechten linnen kiel , in een trijpen broek en versletene schoenen bestond. » Verontschuldig mij , wanneer ik U store," zeide tiij met eene weifelendo stem , terwijl liij , als in gedachte , zijne vroeger rood en blaanw gestreepte pet , door de fingers draaide. »Ach, gij zijt het, Polette ," hervatte de vrouw , over hare sehouder zicnde , om hem , die aehter haar stond , naauwkeurig in oogenschouw te nemen. » Wat ziet gij er bleek uit " voegde zij er bij , » zijt gij misschien ziek ?" — »In het geheel niet ," antwoordde de boer, ter- wijl liij zijn best deed , om een* fermen toon aan te ne- men , die echter met de verwarring , welke de uitdrukking van zijn gelaat te kennen gaf, in tegenstrijd was. »Met niijne gezondheid ging het , God dank , tot hcden goed ; maar in de beurs ziet het er slecht uit. Er valt , zoo als gij wect , van dit jaar weinig te verdienen , het brood is (hiur , en daar uw man den pachter den raad heeft gege- ven , mij niet in zijne dienst te nemen , zoo is dit voor mij zecr noodlottig , en ik ben naauwelijks in staat , het noodige tot behoud van mijn ellendig levcn bijeen te brengen." » Wie is dan daaraan schuld ?" hervatte de vrouw , > toeh niemand andcrs als gij zelve. Gij hcrinnert u immers , dat gij voorleden jaar , toen er in het park gras gemaaid werd , in stede van bij uw werk te blijven , u slcchts bczig hicld met het zoeken naar fazanten- en patrijzen-cijeren. Later , in de niauiid Augustus , hebt gij , toen het graan ingeoogst werd , met uwen waardigen makker Bertram , onze jonge kippen weggchaald , die alsdan door uvve vrouwen in de stad gebragt en verkocht werden. De eenigzins strenge maatregelen , die men ten uwen opzigte genomen heeft , zijn aan deze misdrijven toe te schrijven. Maar, zeg mij eens , wat \s ilt gij eigenlijk hier , Polette ?" » Ik wenschte uwen man te spreken," hervatle hij. » Het is u bekend , dat ik voor het geregt moet staan, omdat men mij be- schuldigt , gestroopt en op een jager des konings geschoten te hebben. Dit berust echter op eene dwaling , en nu morgen deze zaak voor de regtbank behandeld wordt , heb ik mij op de beenen gemaakt , en den verren weg tot u niet ontzien , ten einde uwen man te verzoeken , een goed woordje voor mij te doen, want , indien ik veroordeeld wordt , zijn mijne vrouw en vier kinderen voor altijd onge- lukkig." — »Mijn man is niet te huis," zeide vrouw Notte, >en hij keert niet voor etenslijd terug. Dit zelfs is nog onzeker , want het is hedcn zondag , en dan kon hij on- derweg den eenen of anderen goeden vriend ontmoeten , die hem wel eens kon ophouden." — » Niet te huis !" her- haalde de boer op eenen toon , die zoo natuurlijk zijne verwondering hierover uitdrukte, dat ook de sluwste reg- ter geen wantrouwen bij dit gezcgde zou opgevat hebben. »Het schijrit, dat al het mogelijke ongeluk op mij neder- komt ,'* voegde hij er bij , i want ik kan niet op hem waeh- ten , daar mijne vrouw te bed ligt en de kinderen niets te eten hebben." Met tranen in de oogen op hare kleine Marie ziende, beloofde vrouw Notte , bij haren man voorspraak voor hem te zullen doen , en gaf hem een klein gesehenk aan geld. De wilddief stak zijne hand uit , om het aan te nemen. Tocn onlwaarde de vrouw groote yersche bloedvlekken aan zijne hemdsinouw. »A1 wcderom een moord," zeide zij 20 glimlachende ; »ik Legrijp wel, vvaar deze vlckkeu van komen. Ga heen , alvorens miju man naar huis komt ; bet konde u anders slecht bekomen. Gij zijt onverbeterlijk." Dit was voor geene doove ooren gezegd. De wilddief, die zijn bleek gelaat en zijne verwarring angstig trachtte te verbergen , haaslte zich naar bet bek , en wilde juist de deur openen , toen bij plotseling en met geweld op den grond werd geworpen. Het was Morgan , de bond van den jager , die , bijgende en van woede scbuimende , den boer aangevallen en zoo stevig bij de keel had gevat, dat bij bem stellig zou gewurgd bebben , bad hem niet zijn dikke balsdoek hiervoor gevrijvvaard. Op bet luide gekerm van den boer kwamen verscheidene lieden aanzetten , maar de bond was noch door de stem zijner meesteres , noch door tie bedreigingen der aanwezigen tot bedarcn te brengen , en bij zou den boer stellig verscbeurd hebben , indien het niet eenen der omstanders gelukt ware , hem den muii met een ijzeren staf open te breken. Polette werd , van de aanvallen des bonds bevrijd , in veiligbeid gebragt; maar bij kon naauwelijks een woord uiten. De bond , ofschoon aan zijne keten gelegd , hield echter niet op met razen , tieren en huilen , zoodat de om- standers, vreezende , dat hij zijne keten zou verscbeuren , om den boer , op wien bij het alleen seheen gemunt te bebben , op nieuw aan te vallcn , dezen aanrieden , dade- lijk been te gaan , om den bond niet langer te tergen. Deze werd inderdaad ook , zoodra Polette zich verwijderd bad , bedaarder. De vrouw van den jager bad iniusscben eene zweep ge- baald, om den bond te bestraffen. Een blik van haar was echter toereikende , om het arme dier gerust te stellen. Zoodra zij hem naderde , ging de bond op den grond lig- gen , gaf door kwispclstaarten zijne vreugde te kennen , 27 en toen zij digt bij hem kwam , likte liij hare voeten , en liet een klagend stenen hooren. Dit waren echter niet de gewone toonen van den rouvvigen hond , die om vergiffenis zijner begane fouten smeekt. Deze klagende stem scheen, als bet ware , znchten uit te stooten ; de oogen , die kort te voren nog van woede gevonkeld hadden , schenen van smart vochtig te zijn, en het dier keek zijne meesteres met eenen zoo zonderlingen blik , eene zoo sprekende uitdruk- king van wanhoop en tevens van teederheid aan , dat zij zich niet konde onthouden van hem te streelen en liefkoo- zen , in stede van horn te bestraffen , wat in het begin hare bedoeling was. De hond kroop nu weder in zijn hok ; toen hij echter bemerkte , dat zijne meesteres zich verwijderen wilde , kwam hij dadelijk weder te voorschijn , en vatte den zoom van haar kleed. Hij scheen haar te smeeken, hem niet te verlaten , en, zijne meesteres weemoedig aanziende, scheen hem niets te ontbreken als de taal , om zijne ge- dachten uit te drukken. Eerst nadat alle pogingen om het dier gerust te stellen , te vergeefs waren , kreeg de jonge vrouw plotseling een voorgevoel , dat er een ongeluk kon gebeurd zijn. De vreeselijke droomen , die zij gehad heeft , en waar zij haren man vermoord en bloedende had gezien , kwamen haar weder voor den geest , . . . zij stiet een kreet van jammer uit , want nu had zij de overtuiging , dat er eene verschrikkelijke gebeurlenis plaats moest gehad hebben. Nu echter vatte zij plotseling moed , en zonder een oogenblik te verliezen , liet zij Morgan los , die da- delijk vooruit sprong , gedurig van de tuindeur op den weg liep , en zijne meesteres scheen uit te noodigen , hem te vol- gen. De laatste twijfel verdween nu bij de ongelukkige vrouw* Met tranen in de oogen volgde zij den trouwen hond , en weldra vereenigden zich met haar een twintigtal inwoners 28 van liet naburige dorp , zoowel mannen als vrouwen. Zoo trokken zij alien , onder de leiding van Antonius Notte , den broeder van haren man, naar het bosch. Men behoefde geen anderen gids als den bond , die , vol ongeduld , zich baastte , den weg , door zijnen beer genomen , te vervolgen. Men bad reeds een goed eind wegs geloopen , en kwam nu aan eene plaats , waar men vernam , dat Notte drie uren geleden , geweest was , ten einde den jongen baas , dien bij aan zijne kinderen beloofd had, te halen. Van daar leidde de weg in eene woeste , eenzame streek. In die wildernis aangekomen , deed de bond plotseling eenen geweldigen sprong, en zich van de lijn, die Antonius in de band bad , losscbeurende , verdween bij op een smal voet- pad, betgeen tot eenen diepen afgrond leidde. iWacht alien bier , mijne vrienden ," riep Antonius , » doet geene moeite om naar beneden te klimmen." De vrouw des jagers ecbter bad reeds , toen bij nog sprak , bet steile en ge- vaarlijke pad betreden , en alvorens de overigen baar vol- gen konden , vernamen zij haren jammerkreet , die uit de diepte des afgronds in bunne ooren weergalmde. Notte was gevonden , . . . maar in welken toestand ! Een op den grond liggend lijk , drijvende in zijn bloed. Hij was gedood door twee kogels , van welke de eene door den regter schouder , de andere door het hart gegaan was. Zijn geweer was verdwenen , en de jonge haas , dien bij in zijne weitasch had gestoken, was er niet meer in,... Zijne vrouw werd bijkans voor dood weggedragen. Morgan , over bet lijk van zijnen meester liggende , wilde dit niet meer verlaten , en toen eenige uren later de regters op bet too- neel van den moord kwamen , vond men den bond nog op zijnen post , het bloed van de wonden zijns meeslers likkende. Het lijk werd met de gebruikclijke formaliteiten wcgge- bragt , en de reglcrlijke onderzoeking dadelijk in bet werk 29 gesteld. Er deed zicli echter geene verdenking voor ; men vond niets hetgeen dienen kon ora den moordenaar op het spoor te komen. Het eenige voorwerp , hetgeen als be- wijsstuk kon dienen , was een papieren prop , dien men bij het lijk had opgeraapt. Ofschoon half verbrand en zwart van het kruid , bleek dit stuk papier een blad van eenen zak-almanak te zijn , op hetvvelk nog duidelijk de getallen van de bladzijden 443 en 144 te lezen waren. De ontroostbare weduwe kon zicli niet herinneren , dat haar man eenen vijand had gehad. Zij moest derhalve op de gedachte komen , dat die moord door den eenen of anderen wilddief gepleegd was. In gedachten al degenen , die haar als zulke bekend waren , monsterende , kwam haar voornamelijk Polette, wiens bezoek zij des morgens gehad had, als verdacht voor. Het was een mensch van sleehten naam , die over dag in de kroegen te vinden was , en des nachts stroopen ging. Hij was op dit bedrijf herhaaldelijk betrapt geworden. Zijne verwarring , toen hij haar kwam opzoeken , het bloed aan zijn hemd , de woede , met welke hem de anders zoo zachtmoedige hond had aangevallen: dit alles bevestigde hare verdenking en zettede haar aan, die den volgenden dag aan den regter mede te deelen. Polette werd nu gedagvaard voor het geregt te verschijnen en er werd bij hem huiszoeking gedaan , aan welke ook Antomus Notte , de broeder van den vermoorde , deel nam. Toen men echter aan zijn huis kwam , was hij afwezig. Er werd nu alles ten zijnen huize zorgvuldig onderzocht, maar er werd niets gevonden, wat verdenking kon opwekken , en men was reeds op het punt van heen te gaan , toen Morgan eensklaps eene ontdekking deed , welke , ofschoon in den beginne blijkbaar zonder beteekenis , later echter tot de ontdekking van den raisdadiger leide. Terwijl men namelijk bezig was, alle hoeken van het huis te doorzoeken , en 50 de vrouw van den wilddief weenende en snikkende voor de onschuld van haren man pleitte , doorsnuffelde Morgan, zoo als alle honden te doen plegen, op zijne wijze het ge- heele huis. Hij was daarmede nog bezig, toen de geregts- dienaar N., het huis het laatst willendc verlaten , opmerkte, dat de bond met zijne pooten aan de deur van eenen klei- nen kelder krabde , die zich onder den trap bevond. Dit ziende , keerde hij terug , om dit nog niet onderzochte hoekje te bezigtigen. Zoodra het deurlje geopend was, slak de bond er zijnen kop in , en haalde een versch ha- zenvel voor den dag. Antonius Notte had dit vel naauwelijks gezien, of hij verhaalde tot verbazing van alle omstaan- ders , dat dit het vel was van den jongen haas , dien zijn broeder in de weitasch had medegenomen. Hij bevestigde deze uitspraak voornamelijk door de verzekering , dat hij zelf, toen het diertje gevangen werd , een stuk van zijn linker lepel had afgesneden , ten einde het te teekeuen , in geval het mogt ontsnappen. Polette werd nog dienzelfden avond , op grond van de bewijskracht der aangehaalde omslandigheid , in eenen kroeg gepakt en onder bewaring gebragt ; de huiszoeking werd herhaald, en men ontdekte weldra een ander , niet minder gewigtig bewijsstuk dan het eerstgenoemde. Er werd een almanak gevonden, uit welken verscheidene bladen ge- scheurd waren , en onder deze ook die bladzijde , welke ge- diend had tot den prop , dien men bij het lijk had opgeraapt. Bij het vertoonen dezer overtuigende bewijsstukken aarzelde de misdadiger niet langer, zijn afschuwelijk moordbedrijf te bekennen. Een punt echter bleef duister bij de zaak. Hij hield nameiijk vol , dat hij slechts , om zich te verdedi- gen , en nadat Notte eerst op hem had vuur gegeven , dezen met zijne schoten ter neder geveld had. Om te be- slissen , in hoe ver deze opgaaf juist of valsch was , was 31 het nu vooral noodig , het gevvcer des vermoorden terug te hebben , hetgeen , even als de haas uit zijnen jagtzak , verdwenen was. Polette maakte er geon gehehn uit , dat hij het geweer onder struiken had verborgen , ten einde , zoo als hij geheel naif er bijvoegde , het nog denzelfden avond of daags daarop le gebruiken om le jagen. Men begaf zich naar de plaats in het bosch , waar hij het volgens zijne op- gaaf verborgen had , en het werd er in der daad ook gevon- den. Beide loopen waren nog geladen. Toen men dit aan den beschuldigde mededeelde, scheen hij over deze omstandig- heid Yolstrekt niet verlegen ; hij antwoordde eenvoudig , dat hij het geweer , ten einde kruid en lood te sparen , dadelijk na het bedrijf met het kruid en lood des ver- moorden had geladen. Hij werd toen gevraagd , den inhoud der lading naauwkeurig op te geven. Volgens zijn gezegde had hij helzelve met gewoon kruid , en den eenen loop met hagel no. 6 , den anderen met no. 4 geladen ; de proppen waren , volgens hem , van gewoon papier geweest , maar hij zeide zich niet te kunnen herinneren , of dit papier wit of grijs , of het beschreven of bedrukt was geweest. Nadat dit alles opgeschrevcn was , werden de schoten uit het geweer getrokken. Het bleek nu , dat de regter loop met twee kogels , de linker met vijf loopers en een stukje lood geladen was , en dat de proppen van kurk waren. Het kruid werd bevonden , reeds een weinig van den roest aan- gedaan te zijn ; en dientengevolge beweerden de deskun- digen , dat het geweer ten minste veertien dagen vroeger moest geladen geweest zijn. Dit bewijs was te overtuigend , als dat de aangeklaagde nog langer bij zijne opgaaf had kunnen volharden. Hij herriep deze , en in de hoop van het medelijden der regters op te wekken , beloofde hij nu , naar waarheid te beriglcn , hoe zich het geheele voorval had toegedragen. 52 Hij verhaalde nu , dat liij op den zondag , toen de moord liad plaats geliad , zich in eenen schuilhoek verborgen had , om op wild te loeren, en dat hij plotseling Notte op hem zag afkomen. Deze had den jagtzak in de hand, het ge- weer in den arm en werd van Morgan vergezeld. Hij had intusschen zijn geweer opgenomen , en , toen Notte hem tot op tien passen afstand was genaderd, onwillekeurig op hem geschoten. Het schot had den schouder verbrijzeld , en Notte, buiten staat zich te verdedigen , had gesmeekt , hem het leven te laten ; maar uit vrees , dat hij zijne daad zou bekend maken , had hij hem met het tweede schot van het leven beroofd. Hij verhaalde nu verder, hoe hij van Morgan met woede aangevallen, genoodzaakt was geweest , ten einde zijn leven te redden , op een eikenboom te klimmen , en hoe de hond , wankelende tusschen de vrees , zijnen heer te verlaten en tusschen den wensch , zich aan hem te wreken , onophoudelijk heen en weder was geloo- pen , dan eens het lijk belikkende , dan weder aan den boom , waarop hij gezeten was , bijtende , — dat het hem eindelijk en wel met veel moeite was gelukt , zachtjes te ontsnappen , en zich alstoen dadelijk naar de woning van den vermoorde had begeven , ten einde zijn Alibi te kunnen be- wijzen , in het geval , dat de verdenking op hem zou vallen. De verdere Instructie was nu zeer gemakkelijk, en de misdadiger, schuldig aan den met voorbedacht gepleegden moord van eenen koninklijken ambtenaar, werd ter dood veroordeeld. De verstokte zondaar werd , zonder dat zijn geweten knaagde en zonder berouw over zijne misdaad te gevoelen , ter strafplaats geleid. Met de ongevoeligheid van eenen mensch zonder godsdienst, beklom hij het schavot, en zijne brandende pijp ontviel zijnen mond eerst , toen de bijl zijn hoofd van den romp gescheiden had. Jagt-Herioneriiigeii uit Rusland. (Verlaald). -*K*®&-«»- De eland (Cervus alces) is het hert van Europa's noord- oostelijk gedeelte. Aan deze zijde van de Niemen komt het nog slechts spaarzaam voor. ZijV gang en gestalte zijn niet zoo sierlijk als die van het edelhert (Cervus elaphus) , doch hij is veel grooter en sterker. — Zijn gewei is min- der hoog en meer gcbogen, doch het bedekt met zijne breede bladvormige enden , den sterken kop en reusachti- gen hals , onder welken een vleeschachtig uitwas , in de ge- daante van dat , welk men bij de geiten aantreft , hangt. — Het wildbraad is zeer smakelijk, wel niet zoo malsch als dat van het ree , doch fijner van smaak en van draden dan dat der herten. Het heeft veel overeenkomst met malsch ossenvleesch , behalve dat het eenen wildsmaak bezit. — De huid is zoo zacht en buigzaam als die der damherten t doch eenmaal dikker en sterker. Eene goed bereide elands- huid , verschaft , wanneer men ze op reis over het bed uilspreid , eene zindelijke en gemakkelijke ligging. Men jaagt niet het geheele jaar op dit wild ; vermits het zeldzaam in het regerings- district van St. Petersburg voor- komt , en derhalve ten dien einde verre reizen moelen on- dernomen worden, wacht men den winter af, om hunne sporen behoorlijk te kunnen volgen en de troepen elanden TWEEDE JAARGANG. 3 34 alzoo in te sluiten. la de te midden der uitgestrekte wou- den gelegene dorpen vindt men onder de boeren steeds eenige jagers — welke evenwel geene slroopers zijn ; want in Rusland is de jagt aan een ieder , zelfs aan de lijfeige- nen , geoorloofd. Waimccr deze liedcn de vaste standplaats van een beer of eland hebben opgespoord , begeven zij zich naar de hoofdstad om den jagtliefhebbers zulks te berigten ; want dit geeft bun meer voordeel dan dat zij er zelve jagt op maken , daar men ben voor een beer 75 en voor eene eland 50 roebels betaalt , bebalve de fooijen en kleine ge- schenken. In bet begin van December kwam een inwoner van bet dorp Lipowski , Dmitri genaamd , den beer R. T. , mijnen gewonen jagtmakker , bet verblijf van twee troepen elanden aanduiden. Die beer is een der voornaamste , voorko- mendste en vrijgevigste mannen , in een land waar tot ver- kwisting toe gedrevene vrijgevigheid een in bet oog val- lende nationale karakterlrek is , en bierdoor beeft bij zicb de genegenbeid van alien , die bem kennen , weten te ver- zekeren. — Dmitri was onder degenen , welke wild voor hem opspoorden , de voorzigtigste en meest vertrouwde. Derhalve aarzelde bij geen oogenblik zijne vrienden uit te noodigen en spoedig waren wij ten afreis gereed : acht ja- gers in vier sleden. Het dorp Lipowski is omstreeks 112 werst van St. Pe- tersburg verwijderd. — Desniettemin reisden wij eerst des avonds voor den bepaalden jagtdag , omstreeks lien uren , af. — « Nadat wij eerst den spoorweg tot Tzarsko-selo (een keizerlijk lust-slot) en vervolgens den groolen weg naar Moskou gebouden badden , bevonden wij ons , in minder dan 6 uren , voor bet posthuis le Pomerange , 91 werst van St. Petersburg. Deze bijna ongeloofelijke snelbeid is des te opmerkelijker , als men weet dat wij slecbts eenmaal van paarden liadden gewisseld. — Het eerste span had ons , zonder rusten tot Forna , 54 worst , gebragt — zoo vlug en volhoudend zijn de Russische paarden voor hunne ligte sleden , en het is gewis dat , na de spoorwegen , de sleden het snelste en zekerste vervoermiddel zijn. Diegene waarvan men zich tot reizen bedient , zijn niet ongelijk aan de voorste helft eener boot ; twee lederen schooten , welke vleugelvormig gesneden zijn , beschntten de reizi- gers voor de sneeuw , welke door de hoeven der paarden wordt opgeworpen. Terwijl onze voerman overeind stond en met uitgebreide armen zijne drie nevens elkander gespannen paarden (waar- van het middelste draaft , terwijl de andere galopperen) mende , ruslten wij , in onze pelzen gewikkeld , meer lig- gend dan zittend, als op eene canape en konden op ons gemak slapen. De sneeuw , welke elders alle gemeenschap moeijelijk maakt , bevordert dezelve in Rusland , alwaar ge- durende de vier maanden , welke den zomer en den herfst uilmaken , de gewone wegen bijna onbruikbaar zijn. Men verlangt aldaar eenen droogen , strengen en langen winter. Invallende dooi brengt vele bezwaren aan , niet alleen wijl er soms ziekten door ontstaan, maar omdat hij de hoofd- stad met hongersnood bedreigt , vermits alle middelen van toevoer eensklaps worden afgesneden. In den winter wordt uit de afgelegensle provincien en zelfs van de uiterste gren- zen des rijks, alle behoeften toegevoerd. Bij invallend dooiweder blijven de vrachten onder weg liggen en wat aan bederf onderhevig is, gaat verloren. Ook behalve deze voordeelen , levert het besneeuwde landschap , bij de ver- schillende afwisselingen van het licht, een onbeschrijfelijk schilderachtig tafereel op , waaraan zich het oog van den reiziger onophoudelijk kan verlustigen. Het was vier uur des morgens , toen wij het post- 36 huis te Pomerange bereikten. — Het is een der ruimste en best ingerigte dergene , welke op alle de groote wegen van bet rijk gebouwd zijn en tevens tot herberg en wissel- plaats dienen. In ieder derzelve moet eene goed ver- warmde zaal met bedden voor de reizigers voorhanden zijn , welke voor bet logement niets te betalen bebben. Naauwelijks bad een bediende ons eenige koppen beerlijke karavanen-tbee voorgezet , of wij moesten weder afreizen. Om de plaats, waar de jagt zoude aanvangen, te bereiken, badden wij 42 iverst dwars door velden en bossehen af te leggen en wij moesten daarom onze reis-sleden aan de her- berg terug laten , om die tegen kleine dorpsleden te vervvis- selen , welke , met een paard bespannen , door een grijs- aard of een' knaap bestuurd worden. Met deze kleine sleden vaart men door beggen, over struiken , over vlieten en dikwerf nog grootere hindernissen. Hoe groot ook de beletselen van bet terrein wezen mogen , toch komt men ze met deze sleden te boven. Wanneer men eenen blik op den weg voor zicb en op den reeds af- gelegden werpt , geraakt men in verzoeking van te geloo- ven , dat men door de hand eens toovenaars gevoerd wordt ; evenwel mag ik niet verzwijgen, dat veelvuldige schokken en stooten , de gespannen verbeelding van het tegendeel overtuigen. Even voor bet aanbreken van den dag, ontmoetten wij een hoop van 150 drijvers , welke ons aan eenen kruisweg in het woud afwacbtten. Het uiterlijke dezer lieden over- tuigde mij dat wij de grenzen van Finland bereikt hadden. De vrouwen nemen hier deel aan alle bezigheden der man- nen , zelfs de drijfjagt niet uitgezonderd , en een derde deel der drijvers bestond uit eerstgemelde. Zij dragen groote laarzen , even als de mannen , of sandalen van berken- schors , die met lederen riemen bevestigd worden ; ook laarzen van vilt , uit een enkel stuk zonder naad , welkc tot over de knie reiken -• de warmste voetbekleeding te- gen de sneeuw en waarin mon tevens zeer gemakkelijk gaat. Het was eerst ten negen uur dat de zon opkwam. Even- wel begon men de drijvers aan le stellen , welke het geheele bosch, met uitzondering der schutters-lijn bezetten. In het bosch had , volgens het zeggen van onzen aanvoerder , een troep elanden zijnen stand. — Bij het trekken voor de plaat- sen was mij het lot niet gunstig: ik trok nommer-een. Op het gegeven teeken begon het drijven en duurde met een zoo vreeselijk geluid van schreeuwen, kloppen en trommelen voort , dat ik geene woorden vinden kan om het schrikke- lijk geraas te beschrijven. Maar het was hier ook geene drijfjagt op hazen ; want vermits er met kogels geladen was , konden de drijvers niet tot in de nabijheid der schutters doordringen en het wild moest ons dus door het maken van geraas toegedreven worden. Dan ook daardoor duurde het lang eer het ingesloten wild het besluit nam om naar de zijde der jagers uit te breken , en ik ontveins niet , dat het mij op mijnen post begon te vervelen en ik onverduldig werd , tot dat ik eindelijk een schot hoorde ; het werd van een tweede en derde gevolgd : het vuren was begonnen. Ik telde tot twaalf schoten. — Vijf elanden waren op eene weide uitgekomen , hoogstens vijftien passen van een der schutters , welke alleen vier schoten had gedaan ; zijne buren deden de overige. De elanden waren door de lijn been gegaan en si edits twee derzelve waren aangeschoten. Een boer , die belast werd het spoor , op het zweet te vervolgen , bragt er des avonds , juist loen wij wilden af- reizen , een van mede , welke liij lang vervolgd en eindelijk doodgeschoten had. De voormiddag-jagt was afgeloopen. Wij keerden naar L'powski terug , waar ons ten onlbijt de nationale socp van 58 zuurkool wachtte. Men denke evenwel niet dat deze de hoofdschotel was. Eene Straatburgsche ganzenlever-pastei en een aantal flesschen champagne- en madera-wijn , vulden de ruimte van den disch aan , terwijl de kok van ouzen gullen gastlieer ons cotlelettes a la minute gereed maakte. In Rusland is alles op eenen grootschen voet ingerigt. Men rekent eerst na als er niets meer te berekenen valt : » Als gij nog een copeke bezit ," zegt het spreekwoord , » tracht hem kwijt te worden." De rijksten zelfs zitten in de schulden en worden dikwijls de prooi der woekeraars. — Gewoonlijk treedt de Kroon tusschenbeide , welke tegen hypothecair verband de groote heeren te hulp komt — in- dedaad eene goede berekening , zoowel financieel als staat- kundig. Doch stappen wij hiervan af. Onze disch was in de boerenhut van Dmitri aangerigt. Wij zaten in eenen hoek van het pronk-vertrek , waar be- stendig eene kleine lamp voor een heilgen-beeld der Ooser- sche kerk brandt. — Deze gewoonte is algemeen in Rus- land. Men vindt zulks evenzeer in het keizerlijk paleis , waar in geene gang, in geene kamer dit godsdienstig ver- toon ontbreekt , als in de hut van den geringsten lijfeigene. Ons vertrek bovenmate verwarmd , geleek meer eene bad- kamer; zoodanig dat wij onze bovenkleederen moesten af- leggen. Juist tocn wij de laatste flesch champagnewijn wiiden aanspreken , deed onze waard den voorslag om eenen wolf, welke eenige dagen vroeger in eenen wolfskuil gevangen en nu in eene dorschvloer opgesloten was , te dooden. Eenigen van ons grepen dadelijk hunne geweren. Doch de wolf, welke buitengewoon groot was, had het touw , waarmede men hem had vastgebonden , verbroken en Hep nu vrij op den dorschvloer rond. Een boer , die noch bij uitslek groot was , noch slerk scheen , ging moedig op den wolf af , welke in ecnen lioek gekropen was , sprong Iiem op den rug en vatte zijne beide ooren , waarop hij hem eene lijn door den muil trok en dezelve twee- of driemalen daarom wikkelde, zoodat de wolf letterlijk gemuilband was. — Toen nam hij hem op den schouder , gelijk men soms wel een lam draagt , en droeg hem tot op het vlakke veld bij het dorp , door ons alien gevolgd. Toen eenige van ons zich schietvaardig maakten , deed hij den muilband af , doch de wolf scheen afgemat of vreesachtig en bleef op de sneeuw zitten. De boer beproefde toen hem door stoo- ten en slagen met de vuist aan het loopen te krijgen , doch de wolf , zich vrij gevoelende , hernam den moed en sprong met vlammeuden blik en opgesperden muil op hem aan, terwijl de boer zich van angst op den buik in de sneeuw wierp. — De beer S. en ik trokken onze Circassische dolken en spoedden ter hulp. Een stoot welke ik in den geopenden muil , en een welke mijn makker in de zijde aanbragt , maakten een einde aan het leven van den wolf. Dit tusschenbedrijf evenwel , gaf aanleiding tot tijdverlies. De tweede door Dmitri aangekondigde troep elanden had zijnen stand d5 werst van het dorp en er bleven noch slechts drie uren van den dag over. Onze drijvers moes^ ten nog met vijftig vermeerderd , en alle de sleden uit het dorp bij elkander gehaald worden. Intusschen schikte zich alles zoo goed mogelijk en 12 werst waren spoedig afgelegd ; doch de grond werd nu zoo oneffen en zoo boschrijk , dat wij van de sleden moesten stappen en de rest van den afstand te voet afieggen. Vermits dit met den meesten spoed moest geschieden i zetten wij de drijvers aan en het vrouwelijk gedeelte daarvan was genoodzaakt zich de rokken , om spoedig voorttekomen , tot aan de knieen op te schorten. Doch het leven door dit alles , bij het naderen van een digt mastbosch , ver- 40 oorzaakt , maakte de elanden onrustig en wij zagen er een troep van veertien stuks hetzelve verlaten , eer wij het omzet hadden. Intusschen was de aanwijzing van Dmitri geheel juist geweest, doch ons bleef nu het treurig vooruitzigt over , van zonder wild naar huis te keeren. — Wij gaven evenwel den moed niet verloren en bezetten het bosch zoo spoedig doenlijk. Nu viel mij het laaste nommer ten deel, zoodat ik aan den linkervleugel post vatte en onze vriendelijke gastheer de Heer R. T. was mijn nevenman. Het teeken werd gegeven en onze drijvers deden bun best ; inzonderheid lieten de vrouwen hunne stemmen hooren. Doch de eene minuut verliep na de andere en niets kwam uit het bosch te voorschijn. Het wachten werd mij zuur en met een treurig gevoel zag ik de zon aan de kirn dalcn. Daar ontstond op eenmaal bij den Heer R. T. het denkbeeld om , zijn vermaak aan het onze op- offerende , zich in de lijn der drijvers te begeven en deze zelf aan te voeren en tevens de herdershonden , welke wij aan lijnen medevoerden , in het drijven los te laten. Spoedig viel aan den regter vleugel een schot , 'twelk door vele anderen gevolgd werd. — Eensklaps zie ik een eland op 60 passen afstand naderen. Hij was buitengewoon groot en liep in gestrekten draf met de snelheid van een En- gelsch paard. — Ik schoot en hij brak van voren te zamen , viel op de knieen in de sneeuw en bleef liggen. Op het- zelfde oogenblik kwam nog een tweede eland in dezelfde rigting, doch iets verder, voorbij en ook dezen velde mijn kogel op de plaals ter neder : de eerste was een weinig hoog , de tweede iets te kort , op het schouderblad getroflen. Toen ik deze twee reusachlige dieren beide voor mij in de sneeuw zag liggen , klopte mij het hart hoor- baar en ik werd door een onuitsprekelijk gevoel overmees- terd : ieder ware jagcr zal mij begrijpcu. — Het was il mijne eerste jagt op elanden en ik was niet weinig te vre- den over mijne nieuwe dubbele buks. Op het vreugde gejuich mijner naburen kwamen de jagers spoedig bij ons. Ook de drijvers kwamen spoedig opdagen en hieuwen twee stangen af , aan welke de elanden met touwen vastgebonden en alzoo uit het bosch gesleept werden , waartoe voor elk omstreeks vijftien personen noodig waren. Dmitri ontweidde dezelve en schatte het gewigt van iedere eland op omstreeks 40 pnd. Inmiddels was het donker geworden. — Wij haastten ons om de sleden te bereiken en spoedden naar Pomerange , waar ons het avondmaal wachtte. Het was ten vier uur des morgens eer wij St. Petersburg bereikten en in een warm bed van de vermoeijenissen der jagt konden uitrusten. — Zoo hadden wij in een tijdsbestek van dertig uren 260 wersl afgelegd , twee drijfjagfen gehouden , 80 paarden ver- moeid , 250 menschen op de been gebragt en i 500 roebels verteerd. — Dat was eene Russische jagt. ie®&*«< Kinderlijke eenvoudigheid. (Vertaald). » i8>*««« — In ecne Grond-heerlijkheid , waar het wild zorgvuldig ge~ spaard werd en aan alle onderhoorigen het jagen ten streng- sten verboden was , schonk de Heer , na den afloop eener drijfjagt , aan ieder derzelven eenig wild. — De tienjarige knaap van eenen boschwachter aanschouwde deze uitdeeling en werd van den Heer bemerkt : » kom bier , kleine ," zeide bij vneem dezen twee bazen voor uwe moeder mede." — »Ik bedank U zeer ," antwoordde de knaap,1* »want daarmede zoude ik mijne moeder weinig genoegen doen , wij zijn de bazen lang tegen gegeten." - — »Ei, ei,M zeide de Heer , » maar scbiet uw vader dan bazen ?" — > Hij scbiet die nooit , want dat hoort men te veel , zegt bij ; maar bij vangt ze met strikken." A 1 1 c r 1 e i. «K83iB:«- Ilet is bekend , dat Duitscbland bij uitslek hot land is , waar de jagt en al hetgeen daartoe behoort , op eencn we- tenschappelijken voet en naar slrenge , op de praklijk rus- tende beginselen , geregeld is. De voortreffelijke Duilsche Forst-Akademien hebben dan ook sedert eene eeuw eene menigte der uitstekendste mannen voortgebragt , mannen , die met een wijs beraad de bun toeverlrouwde jagt-distric- ten bestuurden , en eenen onverbiddelijken oorlog voerden tegen wilddieven en roofdieren. Hunne bemoeijingen wer- den dan ook met dat gevolg bekroond , dat de grootere roofdieren , zoo als beeren , wolven , lynxen en wilde katten gebeel of zoo goed als geheel uitgeroeid werden , en dat bet getal der vossen , marters en ander scbadelijk ge- dierte zoo veel als mogelijk verminderd werd. En dit bleef zelfs bet geval in de laatste twintig of dertig jaren , niet- tegenstaande de houtvesters gedurende dien tijd, bijkans algemeen , in slede van bet jagtroer , den maatstok moesten banteren , ofinandere woorden , zich meer met de bosscben dan met het daarin levende wild moesten bemoeijen. Het jaar 1848 met zijne omwenteling verbrak , als met eenen tooverslag , in vele streken van Duitscbland de gedurende eene eeuw met zoo veel motite en inspanning verkregene orde van zaken. Daar in dezen tijd alles vrij moest zijn , werd ook bet wild door de menigte als vrij , dat wil zeg- u gen , als vogelvrij , verklaard. De Yoortreffelijkste jagten werden in korten tijd letterlijk vernield , en de wildstand , wat de hooge jagt betreft , zoo aehteruit gezet, dat de ge- ledene verliezen letterlijk onherstelbaar zijn. In dien tijd en nu nog beoefenen duizenden van menschen de jagt, die slechts met eene gedachte bezield zijn, namelijk die: te hebben. Zonder te weten, wat er tot instandhouding eener jagt behoort , schijnen zij niet te begrijpen , dat op deze wijze den met zoo veel zorg daargestelden wildstand in wei- nige jaren moet vernield zijn , dat alsdan het jagen van zelfs ophoudt, en bet schadelijk gedierte zich in korten tijd zoo zeer vermeerderen zal , dat het , met zoo veel beleid , gedurende meer dan eene eeuw daargestelde werk , op nieuw moet worden begonnen. Ter staving van het gezegde kan strekken de volgende aanhaling uit eenen brief van den prins Maximiliaan van Wied , te Neuwied , den beroemden natuurkundige en rei- ziger en niet minder kundigen en geoefenden jager : » In het begin van den afgeloopen winter , werdeu in onze bosschen, toen de eerste sneeuw gevallen was, in de korte tijdruimte van veerticn dagen , tien stuks wiide katten ge- schoten , onder welke er verscheidene van buitengewone grootte en zwaarte waren. Dit is een bewijs , hoe zeer zich de roofdieren in de laalste jaren vermeerderd hebben. Pogingen om die vermeerdering te beteugelen , zijn onvol- doende , zoo lang niet iedereen , die de jagt uitoefent , be- zield is met de beginselen , welke den waren jager ken- schetsen." Dat dit , helaas ! in Duitschland het geval in het alge- meen niet meer is , behoefl geene verder betoog. De Redacteur. Boek-beschouwing. — *»&& «:#«« — Handleiding voor den jager , of jagt-cursus , inhoudende de wijzen om het wild overal op te sporen en te schieten, het dresseren der honden en alles wat ver- der op de jagt betrekhing heeft ; benevens de wet tot regeling der jagt en visscherij , door H. E. G. Smitshuyzen, isten Luit. der Infanterie. Gorinchem bij J. Noorduyn en Zoon , 1852. kl. 8vo , 86 bl. Bij ied er , die waarlijk belang in de jagt-wetenschap stelt, behoort elke poging om onze oorspronkelijke lilteratuur in dat vak uit te breiden , onverdeelden bijval te vinden f en bet zal dus niemand bevreeraden , dat wij bet werkje van den Heer Smitshuyzen met belangstelling ter hand na- man ; doch wij moeten tot ons leedwezen bekennen , dat ons oordeel over hetzelve, in bet algemeen, niet zoo gunstig kan zijn, als wij wel zouden wenschen. In den aanhef toch van het tvoorwoord" stuiten wij al dadelijk op eene stelling. welke wij maar niet zoo gaaf kunnen toestemmen , als zij door den S. wordt voor- uitgezet : » In geene der tot heden in onze taal uitgegeven werken over de jagt is" zegt bij \>de wijze aangeduid , wat (sic) men eigenlijk doen moet om goed te leer en schieten,"'' en dit is de bijzondere reden , waarom de S. besloten heeft , dezen jagt-cursus uit te geven. 40 Bij iemand , die zoo stellig spreekt , mogen wij geene onbe- kendheid met onze Nederlandsclie jagt-litteratuur veronder- stellen , en wij moeten het er dus voor houden , dat de S. alles, wat over dit onderwerp gesclireven is (1), geheel ea al afkeurt niet alleen , maar ons iets beters en meer vol- komen over hetzelve zal leveren. — Het spreekt dus van zelve , dat wij onze beschouwing met dit punt aanvangen. Wij vinden betzelve behandeld in het Vde hoofdstuk , alwaar alles , wat de oefening in het sehieten , de lading en het schoonmaken van het geweer betreft , in drie bladzijden wordt afgehandeld. — Wij mogen niet ontveinzen , dat wij hier evenwel iets oorspronMijks aantreffen; want wij herin- neren ons niet in eenig jagtwerk iets gelezen te hebben over hetgeen de S. onder den naam van » kamerjagt" bedoelt. Het bestaat namelijk , in het bevestigen van twee papieren kapellen (?) op den wand eener kamer en het mikken op dezelve , achtervolgens met beide de loopen , daarbij telkens een slaghoedje afbrandende; later herhale men deze oefe- ning in de opene lucht met los kruid. — Voorts geeft de S. den raad om zich in het sehieten naar eenen opgehan- gen , in beweging gebragten , houten bal te oefenen , welke men later in verschillende rigtingen voorbij zich laat wer- pen. — Behalve de kapellen , hebben wij hier alzoo niets nieuws gevonden. Behoudens beter oordeel , zijn wij van gevoelen , dat de kunst van sehieten alleen door de practische oefening op het wild zelf kan verkregen worden. — De hoofd-oorzaak (1) Jagers-taal. Arnhem bij J. G. Meijer, 1838; bl. 91 en volg. Jagt-handboekje voor Noord-Nederland , door Verster van Wulverhorst, Leiden bij C. C. van den Hoek, 1838; bl. 7 en 8. Proeve eener haudleiding tot de jagten met den staauden bond enz. door Mr- II. Sassew. 's Hertogenbosch bij P. R D. Mcller, 1843; bl. 83 en volg. 47 toch van het misschieten is meestal te zoeken in de itmoHe , welke het opvliegen of oploopen van het wild bij den jager te wreeg brengt ; alvorens deze overwonneii en door koel- bloedige bedaardheid vervangen is , baten , naar ons inzien , alle theoretische oefeningen weinig. Nog meenen wij de aanrnerking niet te mogen terughou- den , dat hij , die een goed , een kundig jager wil zijn , dat is , die zich van den gewonen hoop wil onderscheiden , ook noodwendig eenige algemeene zoologische kennis behoort te bezitten en niet tegen alle vogelkunde mag zondigen, door (bl. 6d) den ligchaamsbouw van een plevier met dien der patrijs te vergelijken. — Wij zagen dit bier met te groo- tere verwondering , vermits de S. zich met ornithologische waarnemingen schijnt onledig te houden ; immers , wij zien hem (bl. 48) de Europesche watersnippen met twee soor- ten , namelijk de rietsnep en de befsnep , vermeerderen , welke soorten tot nog toe aan de aandacht der Natuurkun- digen schijnen ontsnapt te zijn , en de beer Smitshuyzen zal derhalve aan de wetenschap eenc gewiglige dienst bewij- zen door , in dit tijdschrift of elders , de kenteekenen de- zer beide nieuwe soorten naauwkeurig mede te deelen. In het XVIIIde hoofdsluk, over de afrigting der honden handelende , zochten wij te vergeefsch naar eenige handlei- ding voor de veld-dressuur , naar ons gevoelen de hoofdzaak om eenen goeden , fermen staanden bond te vormen. Wat het XlXde hoofdstuk , de jagt-termen bevattende , betreft , hadden wij gaarne achter : »kijkers" gelezen : i of spiegeti\ en achter •vlugt1' de bijvoeging gewenscht : i>of kluchi" , terwijl de definitie beter uitgedrukt zoude zijn door : een broedsel patrijzen." — De uitdrukking : tkomkommer ," om patrijzen gewei aan te duiden , is ons nimmer voorge- komen ; terwijl: r>blafr en nblaflende" , in plaats van; taanslaat" en r> aanslaande" , in jagers ooren vreemd klinkt. 48 Eindelijk schijnt de S. , bij de zamenstelling vau zijn boekske , het geestig werk van E. Blaze , la chasse au chien d 'arret , voor den geest gehad te hebben ; men vergelijke , onder anderen , b. v. bl. 20 en 21 , met bl. 96, 97 en 98 der Parijscbe 2de uitgave van 1837 , in 8vo. Deze aanmerkingen zullen genoegzaam ten bewijze strek- ken , dat wij bet werkje van den heer Smitshuyzen met aandacht gelezen hebben. Wij leeren hem daaruit als eenen ijverigen jagtliefhebber kennen en mogen dus de hoop voe- den , dat hij of door het uitgeven van eenig ander oor- spronkelijk geschrift over de jagtkunde , of door het leveren van bijdragen tot dit tijdschrift , gaarne het zijne tot de aanvulling onzer jagt-litteratuur en de uitbreiding der Ne- derlandsche jagtkunde zal bijdragen. Wij kunnen overigens dit werkje, waarin wij ook veel goeds en menigen nuttigen wenk aantroffen, den jagtlief- hebbers aanbevelen; terwijl voorts op de uitvoering en correctie weinig valt aan te merken. — Wij wenschen der- halve den uitgever een goed debiet. -»<8{& Wacht , daar is het weder" en tevens liet hij den hoorn schallen ; doch te vergeefs , niemand antwoordde , en het licht bleef op zijne plaats. Hij diende een besluit te ne- men : den nacht toch kon hij , hongerig en koud als hij was , niet in het bosch doorbrengen ; zoude hij Irene hier vastbinden en zich , door de slruiken been , een" weg naar het licht banen? — Na eenig beraad nam hij zijn besluit, bevcstigde den teugel aan eenen tak en drong door het digte bosch heen in de rigting van het licht. Dit gelukte niet zonder veel inspanning en moeile ; want hier zonk hij in den moerassigen bodem en daar verwarde hij zich in doornstruiken. Het was hem bijna onmogelijk voort te komen en het scheen , dat alles , in dezen duisteren nacht , tegen hem zamenspande. Het koude zvveet parelde op zijn voor- hoofd. Na lang pogen bereikle hij eene plaats , waar het bosch minder digt werd en eensklaps zag hij eene kleine hei- devlakte voor hem. Nog weinige schreden , en daar zag hij op een' kleinen afstand het huis , waaruit het licht slraalde. Na eenige inspanning had hij de vlakle bereikt; spoedig bevond hij zich aan het oude , kleine , steenen gebouw , waarvan de vensters te hoog geplaalst waren , om er te kunnen inzien. Hij klopte zachtjes aan , doch alles bleef stil. Nu begon hij sterker op de deur te slaan, Hij luisterde weder , doch er volgde geen antwoord. » Het is vreemd" zeide hij in zich zelven, »bewoond zal het toch wel zijn , want hoe zoude er anders licht branden ! Ik heb immers hard genoeg geklopt om zelfs een mormeldier te doen ontwaken. — Wij willen iets anders beproeven." Dit zeg_ gende nam hij den jagthoorn te baat en de klanken weer- 81 galmden treurig iu het hosch. — »God zij geloofd , Jaar boor ik wat !"; doch Iiij bedroog zich , want een raaf , door dea toon verschrikt , vloog krassend uit. een' boom. Ongeduldig wordende, verlangde de ridder ingelaten te worden , en dreigde met geweld te zullen inbreken. Een luid gelach , als van eenige manneKstemmen , was bet antwoord. Nu nam de ridder een1 jongen eikenstam , die daar lag , en stootte , om aan zijne bedreiging klem te geven , met geweld tegen de deur. Toen bij gereed stond, eenen tweeden aanval te beproeven , riep men bem , naar bet scbeen , uit een der vensters toe : » Verwijder u, of ik zal den bond aanhitsen !" — »Ik sleek den bond overhoop" riep de ridder verstoord uit , > en zijn mees- ler zal ook met mijnen hertsvanger kennis maken. Is dit eene handelwijze jegens eenen verdwaalden jager? Doe open , en wel oogenblikkelijk !" — Het scbeen nu , dat de be- woner zijne bedreiging stond te vervullen , want bet brom- mend gebuil van een' grooten bond deed zicb booren. De ridder trok den bertsvanger en maakte zich gereed , het dier te ontvangen. — Er verliep een weinig tijds , doch alles bleef slil. Nu greep bij weder naar den boomstam. De deur kraakte en scheen te zullen wijken. — Toen liet zich de stem weder booren : » Kom binnen , wanneer gij bet dan volstrekt wilt. Dwaas! gij loopt bet noodlot te ge- moet !" — De grendels werden terug geschoven en de woorden : » doe de deur slecbts open ," klonken hem in de ooren. Zonder zich aan de geheimzinnige waarschuwing te storen , volgde bij de aanwijzing en trad binnen. Oogen- blikkelijk bevond bij zich in een ruim vertrek , hetwelk het gansche gebouw scheen in te nemen. Naar alle kanten wierp de Ridder zijne blikken been , om bet vijandige wezen , dat hem bedreigd had , te ontdekken , en met de grootste verbazing bespeurde bij niets anders , dan eene TWEEDE JAARGANG. C dame , van welke hij niet wist of de scho3nheid , dan wel de rijkc en glansrijke kleeding , de meeste bewondering verdiende. Een wit zijden gewaad omsloot hare ranke en sierlijke gestalte en was op de borst vastgehecht door een eigenaardig gevormd slot van scbitterende diamanten , waarop een liggend hert was afgebeeld ; terwijl een dergelijk versiersel de lange liairvlechten zamenliield , waarvan bet glanzend zwart , bet blanke voorhoofd des te beter deed uitkomen. Zij zag er eenigzins bleek en zwaarmoedig uit , docb was van eene onuitsprekelijke scboonheid. Toen de ridder binnen trad , verbief zij zieh van baren fluweelen zetel en wenkte hem , vriendelijk lagcbend , aan den met spijzen voorzienen discb , nevens baar plaats te nemen. Hij begon met de oorzaak , die hem derwaarts gevoerd bad, te verkla- ren , en zieh deswege te verontschuldigen. »Gij zijt wel- kom !" was bet eenige antwoord , en de dame wees ander • maal op den ledigen zetel. Er was wel niets eenvoudiger dan dit gezegde , en toch drongen de woorden , door den toon , waarop zij uitgesproken werden , den ridder door merg en been. Zij ging zitten ; baar gast volgde baar voorbeeld , terwijl hij , rondziende , ontwaarde , dat zij ge- heel alleen waren. Hij was verbaasd. Van waar was dan de stem gekomen? wie badden zoo luid gelagcben? waar was de hond , die zoo dreigend gebromd bad ? Deze vragen verdrongcn zieh bij hem ; want bet vertrek , waar hij zieh bevond , besloeg bet kleine gebouw. — Inmiddels was de ridder te veel jager , om zieh verder in deze bespiegelingen te verdiepen en geen gebruik te maken van bet heerlijk opgedischt maal , waartoe de dame hem uitnoodigde , zon- der er evenwel zelve deel aan te nemen. Hij liet zieh de spijs en den wijn goed smaken ; doch nu viel hem de arme Irene in. » Gij moet er voor boeten , arm dier ," dacht hij , » dat uw meester bier warm en wel ter neder zit ! — Een 83 warme stal en eene goede maat haver zouden u beter be- vallen , dan met een ledigen buik, daar buiten in de koude le staan." Aan den haard flikkerde een knappend vuur en aan den zolder hing eene helder brandende lamp. Toen de ridder verzadigd was , herleefde zijne nieuwsgie- righeid. Hij waagde het twee- of driemaal , zijne schoone gastvrouw in de zwarte oogen te zien ; doch hoe schoon zij ook waren , deed hun glans hem telkens den blik neder- slaan. Er lag iets verschrikkelijks in die schoone oogen , dat hem onverklaarbaar was. Hij vulde den beker en ledig- de hem beleefdelijk op hare gezondheid. Zij bedankte hem met eenen hoofdknik en reikle hem eenen kleinen , gouden, rijk versierden beker toe , welken hij vulde en dien zij , hem bescheid doende , even met de lippen aanroerde ; daarna rees zij op. » Dit vertrek ," zeide zij » moet u tot nacht- verblijf verstrekken. Ik kan u geen ander aanwijzen. slaap wel !" — De ridder wilde spreken ; zij viel hem in de rede: »Ik weet, wat gij zeggen wilt. Wij zullen elkan- der wederzien ! Neem deze bloem." Zij nam eene der rozen die , schoon het herfst was , hare haren versierden. » Neem aan ," vervolgde zij , » en den dag , waarop zij ver- welkt , ziet gij mij weder !" In den wand opende zich eene deur , die de ridder niet bemerkt had, en voor hij kon anl- woorden was de dame verdvvenen , en de deur sloot zich achter haar. De ridder voelde nog geene neiging tot slapen. Hij wan- delde , de gebeurtenissen van den avond overdenkende , het vertrek op en neder. De stilte van den nacht begunstigde deze overpeinzingen en door de dikte van het vloertapijt, kon hij zelfs zijne eigene voetstappen niet hooren. — Hij trachtte zijne gedachten af te leiden en begon het fraaije , ofschoon zeer oude huisraad in oogenschouw te nemen, toen eensklaps zijne opmerkzaamheid door de toonen eener harp 6* 84 werd afgeleid, Na een paar accoorden , jflarde zich daarrnede de zoctste en bevalligsle stem, welke liij ooit lioorde. De woorden van het lied betroffen te zeer hemzelven , om aan zijne ooren te kunnen ontgaan : »Wee! die den vermeetlen voet In mijn stil verblijf durft zetten! Wee hem , dat aan d'euvlen moed Niets den ingang kon beletten ! Wee den stouten onverlaat , Die mij hiikte in 't gelaat ! Niets kan u gena verwerven, Gij moot op de heide sterven!" Het gezang en de harp verstomden gelijklijdig , en de ridder werd door ongewone vrces bevangen. Hij gevoelde eene koortsachtige rilling. — Eindelijk werd hij van ver- raoeidheid overwonnen en de natuur eischte hare regten. Hij sliep op den leuningstoel in. — Toen hij ontwaakte , scheen de morgenzon reeds door het venster. Met verba- zing zag hij de deur , waardoor de dame verdwenen was , geopend. Hij slond op , ging been en wedcr , hoestte een paar malen om zich te doen opmerken. Niets bewoog zich , en met zijne nieuwsgierigheid wies zijn moed ; zoodat hij het waagde naar binnen te zien. Het kleine vertrek was ledig. — »Welaan" dacht de ridder izij sprak toch van een spoedig wederzien ! Wat zal ik dan langer blijven?1' — Hij ging den hoofdingang uit, en, zie! daar vond hij zijne achtergelatene Irene vastgebonden , en , naar alien schijn , uitmuntend verzorgd. »Dame of tooveres!" riep hij uit »ik ben u grooten dank schuldig , en nu , Irene voorwaarts!" Hij sprong in den zadel en spoedig vond hij een pad , het- welk hem naar zijn kasteel voerde. Zijne eerste zorg was , de roos in helder water te zetten. Dagelijks beschouwde hij haar en hare schoonheid bleef on- 85 vcrandcrd. Zoo waren drie maanden verloopen. Reeds be gon liij haar met onvcrschilligheid te beschouwen en de her- innering aan de gebeurtenissen van dien geheimvollen nacht begon meer en meer op den achlergrond te treden. Hij ver- haalde de geschiedenis der roos aan zijne vertrouwelingen en ook aan zijne eenige dochter , wier geboorte het leven aan hare moedcr kostte. Het meisje telde negen jaren , en binnen weinige dagen zoude zij haren geboortedag vieren. Zij had hem zoo dikwerf om de roos gebeden , dat hij be- loofde , ze op dien dag aan haar te zullen schenken. Het kind was hierover buitengemeen verheugd; want de altijd blocijende roos was menigmaal het onderwerp der gesprek- ken van de slotbewoners. Eindelijk was de lang gewenschtc dag daar, en — de roos verwelkte. De ridder, hoewel een moedig man van twee en dertig jaren , gevoelde eenen he- vigen schrik en verbleekte. Zonder een woord te spreken , besteeg hij Irene en rende het woud in. Waarom hij zulks deed en werwaarts hij been wilde , was hem zelven niet dui- delijk. Toen hij een half uur het bosch doorkruist had , ontwaarde hij een hert , het schoonsle , dat hij immer zag. Het aasde in het woud en verhicf van tijd tot tijd het prachtige gewei , en zoodra het den ridder ontdekte , werd bet vlugtig. Enkel om het angstig gevoel , dat hem bemees- terd bad , te vcrzetten en zich te verstrooijen , joeg hij , zon- der eenen bond bij zich te hebben , het hert in vollcn ren na. Irene deed haren pligt en bet ging over struiken en rotsklompen , over berg en dal. Eindelijk bleef het ver- moeide ros op eene kleine heidevlakte bij eenen belderen vijver staan, in welks midden eene bron hoog opborrel- de. Ook bet hert bleef staan en zag zijnen vervolger strak in de oogen. Nu spoorde de ridder Irene en trok den bertsvanger, doch tegelijkeriijd slortte het paard over eenen steen. In hetzelflle oogenblik sprong het hert toe en woelde , 86 met hct spitse gewei, in de borst van den ridder. Iresb steigerde en nam de vlugt. Krampachtig omklemde de han- den des ridders het gewei van het hert , doch te vergeeis. Spoedig ontving hij eenen doodelijken stoot, en met dezen scheen de woede van het hert verdwenen. Nog eenmaal zag het zijn slagtoffer met heldere groote oogen aan , sprong in den vijver en verdween. Hoe verzwakt ook door den bloedstroom , die uit zijne borst vloeide , rigtte de ridder zich toch eenigzins op , om naar den vijver te zien ; want in de oogen van het hert lag iets, dat hem aan den geheimzinni- gen nacht herinnerde. Terwijl hij bijna bewusteloos voor zich been staarde, scheidde zich het water der bron en uit haar midden kwam eene vrouwelijke gedaante te voorschijn, die over den vijver naar den ridder zweefde , tot zij voor hem stond. Zij droeg een wit gewaad en een krans van verwelkte rozen omgaf hare lokken. Op haar voorhoofd lag een versche bloeddroppel. De ridder zeeg neder. Hij hcr- kende liaren blik en hare stem : »Ja , ik hield getrouw inija woord , Ik verschijn -weer aan dit oord ; Zie de roos is reeds verkwijnd, En uw levenslicht verdwijnt. Wijd aan 't noodlot nwe klagt , Dat u in mljn' woning bragt, Niets kan u gena verwerven , Gij moet op de heide sterven !" Bij de laatste toonen borrelde het water hoog op. De dame zweefde over den vijver en verdween in de bron. Doch de ridder zag daarvan niets ; met de laatste woorden van het gezang , had hij het leven uitgeademd. Nog vele jaren daarna verhaalde men op het slot Kochbr- steln , van den ridder , de dame en het hert. Ecne Jagt bij Parijs. (UIT HET DAGB0EK VAN BEN' DUITSCHEK.) Gewoonlijk wordt in Frankrijk de jagt op den eersten September geopend. Dan trekt alles, wat schietgeweer bezit le velde , vele met, vele zonder port ef amies; evenwel worden de laatste , vroeger of later, door Gens-d'armes of door veldwachters betrapt en voor de correctionele regtbanken getrokken. De eerste September is een vreugdendag voor alles , wat zich jager noemt , een voordeeligen voor de veld- wachters en jagtopzieners ; een treurigen voor bet wild , allerlei vogels, de honden en dikwerf voor de schietlustigen zelven. Lang tc voren worden de noodige toebereidselen gemaakt , port-d' 'amies genomen , geweren gekocht , geruild , geleend en schoon gemaakt , het jagttuig nagezien , honden gedresseerd en verhandcld ; schoenen, slobkousen en mut- sen aangeschaft , terwijl de hagel- en kruidwinkels , enz. druk bezocht worden. Naauwelijks is de eerste jagtdag aan- gebroken of de menigte stroomt naar buiten , overdekt veld, bosch , berg en dal , schiet , schreeuwt en tiert van alle kanten, loopt zich moede en verjaagt het weinige wild. Natuurlijk heerscht de groctste drukte in de nabijheid van Parijs. Hier toch is de hoofdzetel van alle kunsten , weten- schappen , uitspanningen en vermaken. — Zouden daar de jagers ontbreken? In vroegere jaren was de jagt mijne geliefkoosde uitspan- ning , en geen wonder , want vele mijner bloedverwanten 88 wares bartstoglelijkc jagers. Al/oo word ik ook spoedig door de jagtpassie bekropen, en deelde met genoegen de vrolijke jagtpartijen en de daaropvolgende dischvreugden ; doch een goed schulter werd ik nimmer, en hieraan is het toe tc sclirijven , dat niijne pas&ie met den tijd af- koelde. Gedurende mijn verblijf in Parijs ontving ze nieuw voed- sel door de gesprekken van mijnen vriend Adolihi , welke zijn jagttuig medegevoerd en zich een port cTarmes aange- scbafl bad , en met de Fran&che hazen en patrijzen hoopte kennis te maken. Hij wakkerde mijne ingesluimerde liefheb- berij weder aan en bepraatte mij om ook een port- d'armes te nemen , gevveer en toebeliooren te leenen en op den eersten September met liem ter jagt te gaan. Een jong advocaat leende mij zijn port- d' 'amies y en eon kanloorbediende zijn geweer, en mijn portier zijnen Azor ; want ik diende toch een bond te bebben ; de poedel kon immers apporteren en dat was voldoende? Mijn vriend bad zich, voor vijf franken daags, een' bond, dien men voor nun chien d'arret parfaitement Men dressf uitgaf, gebuurd : want in Parijs kan men alles buren , maar bet is dan ook meestal echt buurgoedje. Beboorlijk gecostumeerd , met booge slobkousen , en van dubbele geweren met bet noodigc toebeliooren voorzien, stapten wij moedig , met den poedelhond acbter ons , vroegtijdig naar een naburig wijuhuis, waarvan wij den waard kenden , die wijd en zijd als een aarts-jager be- roemd was. Wij troffen daar ongeveer een dozijn jagers aan , welke onder zijne leiding hunne beldendaden zonden verriglen , en die inderdaad een vreemd scbouwspel oplevcrden. — De meesten baddcn bunne scbultcrsgcwercn medegebragt ; broodzakken vcrvingcn de weilasscben, en allerlei rassen vau 80 honden , slaande uitgezonderd , waren aanwezig. Hocwel deze bonte, vreemdsoortig tocgetakclde hoop onze lach- spieren opwekte, kwam cr tevens een gcvoel van schaamte bij ons op, van aan zoodanig gezelschap deel te ncmen; want behalve dc waard en wij , was er geen enkcle bij , die er slechls eenigzins jagerachtig uitzag; dc overigen ge- leken meer naar eene bende vrijbuiters. Terwijl onze aanvoerder met eene zekere soort van pe- danten ernst , met de weitasch en het geweer omhangen , op en neder wandelde, bragien wij een goed uur door met eenige glazen op onze tgoede jagt1' te ledigen en stapten vervolgens , van onze blaffende honden omgeven , naar bui- ten. Eer wij nog het einde der voorstad bereikten , had Rich ons getal bijna verdubbekl ; want liefhebbers met en zonder gewercn haddcn zich van aile kanten aangesloten , om de heldendaden te deelen of te zien eener bende , die door eenen algemecn bekenden Nimrod werd aangevoerd. — Builen de barriere gekomen, trok ons gezelschap langs den oever der Seine naar Charenton, alwaar de vlakte van gi- bier (zoo noemt de parijzenaar alies , wat loopt of vliegl) moest wemelen. Bij dit dorp vermeerderde zicli ons gezel- schap alwcder met eenige liefhebbers, die er, zoo moge- lijk , nog koddiger uitzagen. Wij lieten het bekende gekkenhuis links liggen en gingen over de brug der Marne. Zoo kwamen wij tot Alfort , waar wij alweder eene versterking ontvingen. Achter Alforl zoude dan eindelijk de jagt beginnen ; wij waren nu bijna tot de sterkte eener compagnie aangegroeid en van minstens vijftig honden voorzien. Nu trachtten wij eenige orde daar te stellen en de jagers op het terrein te verdeelen , doch daaraan was geen denken. Allen blcven op een' hoop , en wanneer een der jagers, die een dubbel geweer droeg en daardoor toch eenigzins eenen jagcr geleek , zich van den troep verwij- 90 derde , volgde hem de geheele hoop. De waard vloekte , mijn vriend en ik lachten. Intusschen vermaakte ik mij met den troep te monsteren , die door jagllust en schietwoede als bezeten scheen. Hier waren allerlei soort van kleederdrag- ten , van de hemdsmouwen en de slaapmuts af tot den lan- gen jas en den ronden hoed toe , voorhanden ; deze droeg een dubbel- , gene een soldatengeweer ; de eene voerde eene karabijn, de andere een pistool. Die een percussie-ge- weer droeg , spotte met de vuursteensloten , terwijl de andere verzekerde alleen daarmede zeker te schieten. — Inmiddels renden de honden naar alle zijden been en weder ; terwijl de spits muizen opzocht , de bullenbijters vochten en de weinige jagthonden bet veld afjoegen. — Een echte jager had zich wanbopend de baren uitgetrokken ! Ten laatste was bet gelukt eenige orde daar te stel- len en eene soort van linie te vormen ; maar ook nu weder ging de eene in den stap en de andere liep. Nu en dan ging een geweer bij ongeluk af, en dan werd er hevig getierd en gevloekt. Op eenmaal onlstond het alge- meen geroep: »wh Uevre, un Havre!"; vijftig geweren gaven vuur; de getroffene honden huildcn erbarmelijk : een grijze kat was uit een stuk knollen geloopen en vlugtte naar Al- port. Algemeen gelach en spotternij wisselden bet geliuil der getroffene honden en het vloeken van een* lief hebber , die in zijne kuiten geschoten was, af. Intusschen ging de massa voorwaarts. — Op eenmaal hoorde men : » voila la pcrdrix /" en onder een soort van pe~ letons vuur stortte eene torlelduif neder , welke een vijftig tal sehutters zich wilden toeeigenen. — Een, wiens geweer afgebrand had , maakte er even zeer aanspraak op als een ander, die ten minste op hondcrd passen afstand geschoten had , want zoo ver , zeide bij , droeg zijn geweer. Mijn vriend wildc zich verwijderen , maar ik ovcrrecdde 91 hem om bet einde der grap, die mij niet weinig vermaakte, af te wachten ; misschien liep de troep van zelfs uit e lkan- der en dan konden wij misschien nog wat jagen. — Doch er kwam niets van en de hoop bleef te zamen. Eindelijk liep er een haas op , dilmaal een wezenlijke haas. De arme lepeldrager had , reeds van verre , het aan- rukken zijner vijanden van alle kanten vernomen. In doods- angst rent hij tusschen de jagers en honden door en ont- komt den dood , niettegenstaande een geweldig vuur , waar- bij eenige honden gedood of gekwetst en eenige der schut- ters proefondervindelijk van de werking des bagels overtuigd werden. Volgens het gebluf der schutters, nam de haas ten minste eenige ponden lood mede. — Intusschen zagen wij hem vrolijk en heelhuids ontkomcn. — Wij hadden nu ons genoegen van die jagtpartij , en ik verwijderde mij met mij- nen vriend , zeer te vreden , dat wij er ongedeerd afkwamen. Bij eene aardige waardin te Alfort , die eene even aar- dige zuster had , herstelden wij ons , onder een goed ontbijt en eene flesch wijn , van de ergernis , die ons die fraaije jagtpartij veroorzaakt had. De waardin beklaagde ons , dat wij platzak huiswaarts keerden en wilde hier aan gaarne te gemoet komen , vermits baar man altijd wild , ten dienste der ongelukkige jagers, voorhanden had. Zijbragt ons in een scbuur , waar eenige hazen in een hok treurig rondom een hoop koolbladeren zaten , en een dozijn hongerige pa- trijzen in eene kooi besloten waren. — Om baar niet af te wijzen kochten wij eenig wild en keerden naar Parijs te- rug , met het vaste voornemen om Dimmer weder aan zoo- danige jaglpartijen deel te nemen. De Mel van Zuid Afrika. (Vertaald.) Dit dier, hetwelk vroeger aan de Kaap de Goede Hoop in zulke menigte voorkwam , dat verschillende plaatsen , b. v. de Buffels-kloof, de Buffels-boek, bunnen naam er aan ont- leenen , is ibans , ten minste in de nabijheid der kaap , meer zeldzaam geworden. De volgende bijzonderbeden zijn door de bewoners van de binnenlanden medegedeeld, De Buffel is een buitengewoon sterk en vreeselijk dier , welks voorhoofd, door de reusachtige wortelen zijne hoor- nen, als bet ware met eenen belm bedekt en voor elken bouw bescbermd wordt. Met geweren van gevvoon kaliber is liij moeijeiijk te doo- den en men behoort de kogels met tin te vermengen , om er meerdere bardbeid aan te geven en voor te komen , dat ze niet op de dikke en barde buid plat slaan. Zijn aard is, gelijk trouvvens ook gebecl bet uiterlijk aanduidt , ontem- baar, boosaardig en wild. Ook dan wanneer liij niet door vcrwonding of door najagen aangeprikkeld wordt , valt bij dikvverf zijnen gebaten vijand , den mcnscb , wanneer bij bem ontvvaart, met woede aan. Bijzonder gevaarlijk is bij voor reizcndcn , door zijne gewoonte om zicb , wanneer liij deze ziet naderen , in de roigte als bet ware in binder- laag te leggen en ben , als zij binncn zijn bereik zijn , on- vcrboeds aan te vallen. Deze opgaven evenwel , gelijk eenige anderen wegens 95 zijne builengewone wreedheid, mag men als eenigzins over- dreven bcscliouwen , en de voorvallen , waarop zij gegrond zijn , behooren eerder als uitzonderingen , dan als gewone re- gel beschouwd te worden. Want ofsclioon de bufFel veel on- tembaarder en krachliger is dan de gewone stier , en tevens moeds genoeg bezit om zich onverschrokken legen den Ieeuw te verdedigen, schijnt bij eene aangeboren wees voor den mensch te koesleren en mag men aannemen dat, wanneer bij niet door de eene of andere oorzaak aangevuurd of ge- sard is , de buffel niet zoo gevaarlijk is , als men gewoon- lijk voorgecft. De daadzaken , welke men als bewijzen zij- ner verregaande boosaardigbeid aanvoert , berusten op de volgende omstandigbeden : De stieren van elke kudde plc- gen , in eenen zekeren tijd van bet jaar , onderling om bet bespringen der koeijen te kampen en de jongste of zwakste worden als dan , door de overwinnaars , voor eenen gerui- men tijd verdroven. De verdrevcne stieren zijn alsdan , even gelijk andere wilde dieren onder dezelfde omstandig- beden , bijzonder woedend en gevaarlijk , en daar zij dan gebeel alleen door de wildernissen omdwalen , plegen zij bunne woede aan elk levend voorwerp, dat zicb vertoont, le koelen ; en van daar die gevaarlijke en wreede inborst , welke men bun over bet algemeen toescbrijft. Intusschen blijft het eene uitgemaakte zaak, dat de jagt op deze buf- fels steeds eene hoogst gevaarlijke is, want wanneer zij of gewond of in de engte gedreven worden , wenden zij zich eensklaps om en storlen op bunnen vervolger, die dan zijn eenig heil in de snelheid van zijn paard moet zoeken. De bottentot ecbter die , snel en buigzaam in zijne bewegingen gelijk eene antilope , door de dikste struiken weet heen te dringen, vervolgt dit wild liefst te voet. Even gelijk alle ligchaamsoefeningen , waaraan gevaar of handigbeid verbonden zijn , b. v. de sliergevechten in Spanje , den- 91 genen, die er zich aan overgeven, eene zekere hartstogtelijk- lieid iuboezemen , zoo is dit ook bij de buffel-jagt het ge- val, die door hare liefhebbers , niettegenstaande het ge- waagde en gevaarlijke , dat haar vergezelt , boven alle an- dere jagten verkozen wordt. Het gevolg daarvan is dan ook , dat de buffel in de gansche Kaap-kolonie bijna geheel is uitgeroeid, en nog alleen in de groote wouden en wil- dernissen der zuidelijke kust en de oostelijke distrikten voorkomt , waar hij vooreerst , nevens den olifant , eene vcilige schuilplaats vinden kan. Het volgende voorval, hetwelk bij eene buffel-jagt in de Kaap-kolonie plaats had , moge ten bewijze strekken , hoezeer de grootste onverschrokkenheid daarbij vereischt wordt : Eene bende kaapsche boeren was te paard uitgetogen om jagt te maken op eene kudde buffels, welke op eenen met rmmosa-struiken begroeiden raoerasachtigen grond graasden. Vermits zij de kudde niet op behoorlijken afstand , om hunne schoten goed aan te brengen , konden naderen , zonder over een gedeelte van den moerasgrond te trekken , en zulks niet wel te paard konde geschieden, lieten zij hunne paar- den onder het opzigt van eenige hottentotten achter en gingen voorwaarts in de meening, dat zij, wanneer een der buffels hun aantastte , gemakkelijk door het moeras ontwij- ken konden. Zoo gezegd , zoo gedaan : zij bekropen , door de struiken gedekt , de kudde zoo nabij , dat op de eerste voile laag hunner geweren drie buffels nederstortten en de grootste stier der kudde zoodanig gewond werd, dat hij brullend op de knien in elkander zonk. Vermits zij hem voor doo- delijk gewond hidden, waagde zich de voorste jager buiten de struikgewassen en ging , terwijl hij zijn geweer laadde , op den stier los, om hem het genade-schot te geven. 95 De van woede snuivendc buffel zag evcnwel zijnen vijand niet voor zicli , of even spoedig sprong hij op en ging op hem los. De jager wierp zijn geweer weg en vlugtte in het moeras ; de stier was hem evenwel zoo na op de hielen , dat hij de hoop van op deze wijze te ontkomen , moest opgeven , en daarom , ijlings om eenen struik wen- dende , eenen nabij staanden boom trachtte te beklimmen. Het woedende dier was evenwel te digt op hem en stortte , met een gebrul , volgens een der ooggetuigen het vervaarlijkste , dat men zicli kan voorstellen , op den boom- stam los , bereikte den jager , voor hij hoog genoeg ge- klommen was , met zijne hoornen en slingerde hem met zulk eene kracht in de lucht, dat hij bijna geheel verbrij- zeld naar beneden storlte en in de takkcn van den boom hangen bleef. De stier ging eenige malen rond om den stam , om te zien, waar zijn slagtoffer gebleven was , tot hij eindelijk , ten gevolge zijner wonden , door bloedverlies uitgcput , we- der op de knien nederzonk. De overige jagers , die intus- schen van den schrik bekomen waren , traden nu voor- waarts en doodden hem; lerwijl hnn makker levenloos in de lakken hing. >&mM&^~ De Jagers-taal. Dc kleinkinderen van cenen aarst-jager speelden in zij- ne kamer en braken , onder het stoeijen , de vermolmde voorpooten van den grootvaderlijken zctel. — Daar hebben die verduivelde jongens, » riep de naauwgezettejagt-termino- loog in zijne gramscbap ait," de voorloopers van mijnen stoel gebroken !" De School-vos. Een conrector , die ook eens wilde jagen , woonde eene vossenjagt bij en zag , dat een vos zijnen nevenman naderde , zonder dat deze het gewaar werd. Wat nu gedaan? — Roept hij, dan hoort het de vos en maakt regts-om-kecrt. — Doch , daar valt hem in , dat zijn nevenman een regtsgeleerde is en dat Reintje , hoe slim ook , toch wel geen latijn zal verstaan ; en hij roept derhalve zijnen makker toe vvulpes adest" (daar is de vos). — Tot zijne groote verwondering was de vos even snel verdwenen , en hij heeft na dien tijd steeds geloofd : dat de vossen latijn verstaan. Bene bijdrage tot de kennis van liet jaglveld m het visclwater in de Provineic Noord-Brabant. Onaangezien vele andere hoedanigheden , roemt de pro- vincie Noord-Brabant op haar uitnemend jaglveld. Te regt wordt zij de bakermat van den jager, de oefenschool van het jagtvermaak genoemd. Er ligt niets overdrevens in deze woorden opgesloten. Hij, die hare onafzienbare weiden, polders, en slechts voor den jager toegankelijke moerassen, afgewisseld door hare met groene hagen omzoomde akkers , hare eeuwig donkergroene dennen- en statige eikenbosschen , welke ruwe, maar trot- sche en schoone gezigten aanbieden , heeft doorkruist , zal dit gereedelijk toestemmen. Zij biedt hem, die haar met den blik van den jagtliefhebber beschouwt , een jagtveld aan , waar al de onder ons klimaat bekend zijnde wildsoor- len, het korhoen uitgezonderd , uitmuntende in hoedanigheid van wildbraad , in menigte leven en tieren. De vlugge ge- spierde heidehaas , het onrustige konijn, de gezellige pa- trijs , de sniakelijke houtsnip , de vrolijke lijster , de leeuwrik , de lieflijke zanger ook van de eenzame heide, de vink, zonder te spreken van de tallooze menigte waterwild , schitterend door de bonte kleuren van zijnen vederendos , okken den jager , tuk op jagtgenot, onweerstaanbaar uit. Het is dan ook niet te verwonderen , dat deze Provin- cie , wier krachtige bevolking met hartelust aan het jagt- vermaak is geboeid , kundige jagers , maar vooral vaardige schulters voortbrengt, TWEEDE JAARGANG. 7 98 Het kan mede ook niet ontkeud worden , dat de bekwaam- heid des Noord-Brabantschcn jagers , de vrucht van velc en vermoeijende togten , beproefd op een terrein , waar de biii- derpalen dikwerf even talrijk zijn als bet wild , haren alou- den roem waardig heeft gehandhaafd. Verhard tegen de ver- moeijenis , afkeerig van al die petite soins , die souimigen in hooge mate belagehelijk maken , doorkruist bij even vaar- dig» de voor anderen ontoegankelijke moerassen , als den mullen zandgrond en de ruwste beide. Met dezelfde vaste band velt bij den baas en de watersnip , den patrijs en de boutsnip. Intusschen lokt dit wildrijk jagtveld in vele oorden het laadvolk tot verscbillende strooperijen uit. Tuk op jagtge- not , is bet stroopen eene aangenarne verpoozing van den harden, noeslen arbcid , die een ondankbare grond hen. op - legt. Bewust van de overlreding der wet , bespied en ach- tervolgd, vol vertrouwen op zijn niet te berkennen spoor in een houtrijk terrein of op de vlakle, waar bij elken bc- ambte , vlugtig opgemcrkt , gerecdclijk ontvliedt , ontwijkt de strooper veelal eene welverdicnde straf. List aan bckwaamheid parende , is de strooper liier y hoc slecht ook toegerust , een vaste schutter , die het jagtveld veel nadcel tocbrengt ; daargelaten de velerlei andere midde- len , welke bij naar tijd en gelegcniieid aanwendt. Om zich een altijd oppervlakkig denkbeeld te vormen van den aard van het jagtveld in dit gewest , kan hctzelve ge- voegelijk in vicr deelen gesplitst worden. Het noordelijk gedeelte , door de rivier de Maas en de Merwcde bespoeld, is de lange smalle uitgestrektheid gronds , welke is gelegen ten noorden van Ravenstein , Oss , 's Her- togenboseb en Geertruidenberg. Door jaarlijkscbc overslroo- ming , welke op de boogte van 's Herlogenbosch verre land- waarls indringt, getcisierd, is dczc streck rijk aan waterwikl ; 90 tcrwijl daardoor dc voorttcling van andcr wild bclet , de jagt op klcin wild van goring bclang is. De bontc mcnigtc ccndvogels , van velerici soorten , die als donkere wolkcn in hot luchtruim opsiijgen; de gans , opmer- kenswaardig door hare gcordendc vlugt en bchoudsmiddelcn in haar nachtlegcr; daarbij gevoogd de sclioone en vredelic- vende zwaan , die dit tafercel verrassend afsvisselt , en in hare vlugt eene opmerkelijke , witte glanzige streep tcgen den donkergrijzen hemel afteekent , boeijen de aandacht des ja- gors on wekken de verwondering op van hem , die , aan dit gejoel en gewoel gowoon , niet ongevoelig , niet onverschillig is voor eon schouwspel , waar zich de geheime krachten van bet instinct , hot schepsel ingestort , nadrukkelijk openbaren en aanscliouwelijk maken. ilet gedruisch , aan den wind gc- lijk , van de zich afwisselcnde vliegende drommen, vcreenigt zich met hot raauwe en schorre geluid der ganzen en de zachtc en welluidende galmen der zwanen. De in dit gedeelte aangewende jagtbedrijven zijn : bet van- gon van eenden, door middel van eendenkooijen, welke in groot golal over de uitgcstrekte polders verspreid , zich op bet ecrste gozigt , door eon groep boutgewas in de onmelelijke vlakte , doen kennen. Hot schieten van waterwild des daags, en des nacbts op den trek. Het vangen van waterwild met slagnetten , welk bier hoofdzakelijk worden gebezigd op zoo- genaamde duikers , door geenc a^idere middelen te bemagti- gen. Onder doze bedrijven bekleedt het schieten van wa- tersnippen met den staanden bond de ecrste plaats. Dit bedrijf, altijd op moerassigen grond uitgeoefend , vordcrt buitengewone inspanning , buitengewone vaardighcid , en ecu vlug en scherp oog. Hot is de oefenschool van den jager , bet vormt den bond, dien doze jagt bijzoader boeit. Het tweede gedeelte, ten oosten door de rivier dc Maas, ten westen door do wocstc uitgobreide Peel begronsd , bet 400 land van Kuik van oudsher genaamd , is , hoc klein in onivang , eene der schoonste en vruchibaarste landstreken dezcr Provincie , en beroemd door eene uitnemende patrij- zenjagt. Moeijelijk kan men zich een terrein afschilderen , waar de patrijs een veiliger en aangenamer verblijf vindt. Door- sneden met eindelooze korenakkers, aardappelen , onder de schaduw van welker loof hvj rustig leeft en tiert, levert daar de broeitijd , in den regel , gewenschte uitkomsten op. Het terrein zelf vereenigt in zich de twee eigenschappen , die het jagtgenot verhoogen , zonder het ligchaam te ver- moeijen. Een ver, ruim gezigt, hetgeen het vervolgen der patrijzen vergemakkelijkt, paart zicli aan eenen ge- lijkvormingen grond , die noch hinderpalen oplevert , noch met grachten of sloolen doorsneden is. Het overrige gedeelte van het arrondissement 's Hertogen- bosch en Eindhoven omvat onze derde verdeeling, waar de haas, onder het klein wild, de voornaamste plaais bekleedt. Dit gedeelte van het arrondissement 's Hertogenbosch , hetgeen zich door eene groote mate van landontginning kenmerkt , is doorsneden en met bosschen overdekt , waar de hoiilsnip ook eene veilige aangename schuilplaats vindt. Het arrondissement Eindhoven daarentegen is , hoewel hier en daar rijk aan dennenbosschen , gelijk aan eene uitge- strekte heide, met vruchtbare steppen, bezaaid met zoovele dorpen , welke met een hoogen , statigen , als uit de naakte vlakte oprijzenden toren , als gedenkteenen van den godsdiensfzin onzer voorvaderen, prijken. In deze uitgestrekte en afwisselende landstreek , waar alle jagtbedrijven in hunnen verschillenden vorm toepasselijk zijn, kan de jagtliefhebber in de ruimste mate zijnen jagtlust hot viercn. De jagt wisselt zich hier, naar den aaro1 van het jaargflijde , aangcnaam af. Naar willekcur geniet de jager 401 alleen , de vrij ademende natuu.r , of het gezellig verkecr van den jagtvriend , die zich door jok en luim en puntige gezegden kenmerkt. Het laatste valt echter, in het alge- meen, meer in den smaak van den Noord- Brabantsclien jager. In laatstgenoemd arrondissemeut ligt Valkenswaard , be- roemd door zijne valkeniers. Valkenswaard heeft de moeije- lijke kunst van het afrigten der jagtvalken , toen zij der ver- getelheid scheen prijs gegeven te zijn, ongeschonden be- waard. Aan die schijnbare vergetelheid onlrukt , treedt de val- kerij door Z. M. den Koning ondersteund , weder in haren vorigenbloei en luister te voorschijn. Het nederige Valkens- waard bewaarde de kunst , welke koningen en vorsten be- oefenen. In het voorbijgaan zij opgemerkt , dat de valk , sedert lang , hoofdzakelijk op den reiger wordt afgerigt. Het arrondissement Breda , hoezeer ten zuiden voor een klein gedeelte gelijk aan het vorige , omvat het laatste en vierde gedeelte, en biedt overigens eenen vruchtbaren, heer- lijken landzoom aan , doorsneden met uitmuntende wegen , bekroond met prachtige steden en dorpen. Het mag met regt de tuin van Noord-Brabant genoemd worden ; terwijl het als jagtveld uitmunt en beroemd is door zijne houtsnippen- In weerwil dat in dit gewest een veertigtal uitgestrekte ge- meenlen , als heerlijke jagten, en in dit laalsle gedeelte de uitgestrekte domeinen van Prins Frederik van het gewone jagtveld afgezonderd , aan velen de gelegenheid van het uit- oefenen der jagt ontneemt , telt Diana niettemin hier een overgroot getal hartstogtelijke vereerders. (wordt vervolgd.J Beschoiiwingen over hcl tcckcncii van groot en klcia hairwild, im lict bijzondcr van hct licit (In hct Hoogd. medegededd door L> Voigt.) 4 . Gaat do kogel bij het dwarsstaandc hcrt door ecn der liartkamers , of wordt dc groote hartader verscheurd , dan rigt het zich bliksemsnel in de hoogte , stort of oogen- blikkelijk daarna op de plaats neder, of gaat hoogstens nog 100 schreden weg , valt dan dood neder. 2. Gaat de kogel boven het blad , alzoo ook over het hart heen , dan vindt hij zijnen weg door de milt, Het hert buigt zich even als wilde het knielen , gaat niet ver voort , maar behoudt nog lang het leven. Uit den hals konit een zwartachtig zweet te voorschijn, dat eene weiwonds reuk afgeeft. 5. Schiet men vlak achter het blad, dan gaat de kogcl juist door de long; het wild rogchelt een schuimend zweet uit , rigt zich met kracht in de hoogte , rent over allcs heen en eindigt spoedig zijn leven. 4. Schiet men hct hert als het in cene schuine rigting staat , van voren achter het blad , van onder naar boven , dan springt het hoog op , rent overal over heen , maar voelt zich spoedig afgemat en wordt zeer ziek. — Hct wordt dan dadelijk afgevangen. Bij dit schot gaat de kogel door de long, raakt de liartkamers en ncemt de rigting opwaarts door het lijf. 105 5. Stual hct hert sehuins , en schiet men twee haodon breed achter het blad , dan vindt men op het spoor eon slerk witachlig zweet. Het wild gaat niet verder dan 100 sehreden van de plaats weg. — De kogel doorboort dc long en het bovenste van het hart en komt aan den voor- looper weder uit, 6. Wordt het hert echter iets hooger achter het blad getroffen , dan neemt de kogel zijn loop door de milt en buik en beschadigt de klcinc. Op dit sehot gaat het wild terug. Op het spoor vindt men zeer weinig zweet ; maar desniettemin wordt hel wild al spoedig zeer ziek. 7. Treft men het hert onder de lenden, daa raakt de kogel gcen ingewanden, maar gaat bloot door het holle lig- chaam. Door dit holschot stort het hert nedcr; is men er dan niet vlug bij , om het af tc maken, dan springt hct weer op en vlugt verre weg. — Deze wonde geneest zeer spoedig. 8. Bij het weiwondschot van een hert heeft de kogel do buiks ingewanden doorboord. Het weinige zweet , dat men op het spoor ontdekt , is vermengd met half verteeixl voedsel. Dikwijls gebeurt het ook, dat het wild in het geheel geen zweet geeft. Het hert gaat vlugtig door, echter als het niet achtervolgd wordt , met een te zamengetrokken rug van tijd tot tijd langzamer , en valt in eenig verborgen digt struikgewas ziekelijk neder. 9. Wordt het hert een voorlooper verbrijzeld, dan stort het oogenblikkelijk voorover , herstel zich echter weer en vlugt hinkend voort. Bij een achterlooper is het even zoo , met dit onderscheid , dat het natuurlijk van achteren ter neer slaat. ■ Na alle deze schoten moet men het wild , cer men het met 104 den zweethond nazet , 2 to( 3 uren tijd laten , ten eiude het zich kunne nederzetten en ziek worde. — Want wil men het wild oogenblikkelijk na bet schot vervolgen, dan vlugt het zoo lang en zoo \er mogelijk , tot dat alle krach- ten ziju uitgeput , en zoo gaat dan menig stuk verloren. Wordt echter het aangeschotene wild eerst regt ziek, dan behoeft de jager hetzelve niet zoo ver na te speuren en de lionden kunnen het gemakkelijk overmeesteren. Alle hairwild , hetwelk met het schot wegloopt , ligt , wanneer men het eenige rust vergunt , altijd op die zijde , waar het doodelijk schot is aangekomen. Dit kan men als zeker aannemen en hij alle wild opmerken, wat met de buks geschoten is , maar niet zoo stellig bij het met hagel geschotene, gcwone klein wild. lets over de punl-kogels. Omdat hier te lande de vraag onitrent de voorkeur van den puntigen of ronden vorm der bukskogels nog niet be- slist, ten minsle niet algemeen aangenomen is, meenen we onzen lczers geene ondienst te doen, met een uit de Times van 1850 geplaatst artikel letterlijk over tenemen, hetwelk op grond van door deskundigen gedane proefnemingen , aan den puntkogel den voorrang doet loekennen. leder jagtliefhebber beeft bijna zijn lievelings-geweer- of buksenfabriek ; er zijn er dan ook onderscbeidene, die in dit vak uitmunten ; zoo kunnen wij thans daarvoor ook de fa- briek van Mr. Lancaster aanbevelen. Het artikel luidt als volgt : Eene menigte bekende en door den ouderdom hnnner namen beroemde edellieden , met Z K. H. Prins Albert aan het boofd , waren op het exercitie-plein te Woolwich verzameld tot bijwoning van proeven , die met \\ oncen zware bukskogels , in den vorm van een suikerbrood , zou- den genomen worden , en welke naar berekening van 500 tot GOO ruime schreden afstands nog zooveel kracht zouden behouden , om een plank van eenige duimen dikte te door- boren ; onderscheidene dier kogels werden zelfs meerdere duimen diep uit den grond opgegraven , nadat zij de plank reeds doorboord hadden. Mr. Lancaster en diens zoon hadden bij vele proefnemin- 100 gen de ontdekking gemaakt , dat cen bukskogel in eea' pun- tigen vorm meer kracht uiloefende, dan volmaakt rond ge- vonnden , die een groot gedeelte hunner kracht moeten vcr- liezen , door het draaijen om hunne eigene as, bij het door- klieven der lucht. Deze bevinding van Mr. Lancaster is , door de proeven op het exercitie-plein te Woolwich geno- men , volkomen bevestigd en bewezen. Op eenen afstand van 300 tot 600 schredeo dreef liij den puntkogel , die vier- niaal kleiner is dan een gewone musketkogel , door eene 2 duims dikke plank , waarna dezelve nog diep den aardwal indrong , zonder iets van zijnea vorm te verliezen. Bijzonder opmerkelijk was nog de omstandigheid , dat de weersgesteldheid op den dag der proefneming zeer ongunstig was, want het is bekend, dat een kogel, die een grooten afstand zal doorloopen , altijd eenige drukking van den wind ontmoet. De uitkomsten bekroonden echter de stoutste verwachtin- gen en dvvongen hen , die er tot hiertoe geene voorstanders van waren , de praktische waarde van den puntkogel te er- kennen. Bij de zoo even vermelde proeven was de afstand van het mikpunt 300 tot 600 6chreden; maar nu willen we verder «ien , welke uitkomsten Mr. Lancaster op 900 schreden ver- kreeg. In een brief van Mr. Lancaster zelven sehrijft hij : » Bij »eene weddingschap, welke ik met Mr. Graham aanging, trof *ik van de 9 schoten 6 maal de schijf, die 8 duim in door- »snede was, op 900 schreden afstands; ik heb alzoo met » mijne puntkogels eene betere uitkomst verkregen , dan met »een ronden kogel op 600 schreden kan verkregen worden." » Ilierbij gaat eene ruwe schets van den vorm, eenspunt- »kogels in doorsnedc. Van A tot B is de kogel cilinder- » vormig rond ; het bencdeneinde van den kogel is cen wei- » nig rond afgesneden , met weinig verheven ring C D , voor 407 »lwec gleuven ingcrigt , en op dezc wijze voor elke luks, t die twee of nicer gleuven hecft." I> V> li Do buksloopen van Mr, Lancaster zijn van 3 voet lengte, 't welk ons hcriuncrt aan clcn langen Indiaanscbcn Karabijn van Cooper. lets over hot staan dor jaglliendcn. De tot nu toe algemeen aangeaomene oaderstelling , dat het staan der jagthonden blootelijk een geyolg zoude zijn van het dresseeren , en dat zelfs het staan van den jongen jagthond uit een goed ras , als hij de eerste maal voor wild komt, mede het gevolg zoude zijn van de sedert eeuwen voortgezette dressuur , behoort bij mij tot die zaken , die niet grondig genoeg zijn onderzocht , waaromtrent de eene schrij- ver den anderen naschrijft , en daardoor terstond 25 authori- leiten kan aanhalen ; of, ook dat de meeste schrijvers niet te- gen dit algemeen aangenomen gevoelen durven opkomen , uit vreeze dat men dadelijk » het steenigt hem" over hun gevoe- len en geschrift zoude uitroepen. Ik mag dus niet denken , dat mijn geschrijf veel zal toebrengen tot verandering van het be- staande gevoelen , doch als het slechts dient om de jagtlief- hebbers, die kunnen en willen opmerken, hierop aandachtig te maken , zal er geen langen lijd verloopen , of eene grootere authoriteit dan de mijne zal de qusestie stellen en later op- lossen , en dan zal men als uit eenen mond zeggen : » wat heeft men toch vroeger eene eenvoudige en zoo natuurlijke reden over het hoofd gezien en allerlei spitsvondigheden ge- zocht, om iets te verklaren, dat zeer natuurlijk is". Doch zoo gaat het dikwerf in de wereld ; waarheden , groote waarheden en hare oorzaken worden door het gros der menschen over het hoofd gezien , juist alleen omdat de solutie zoo uiterst eenvoudig is. I Het tegenwoordig menschdom schijnt mij toe hicrtoc gelijk 109 te zijn aan sommlge plulosophen iiit den oudeu tjjd , die bijster veel redeneerden over oorzaken , die zij niet begre- pen; die niet onderzochten of de stelling, waarvan zij uit- gingcn , waar en juist was , doch de stelling aangenomen hebbende, slechts redeneerden over de sequelae en onderstel- ling op onderstelling hoopten. Het resultaat , dat ik verkregen heb, gedurende eene twin- tigjarige opmerking, bij vier staande jagthonden, ieder van versehillend ras , is , dat het staan van de jagthonden een hun ingeschapen instinltt is , als eene poging of middel , om het wild te grijpen, en dm fin den natuurstaat) voedsel te erlangen. Al- leen heeft de dressuur de neiging om het gevangen wild tot voedsel te gebruiken , in den gedresseerden en goed door- voeden hond, veranderd in de vreugde en voldoening om zij- nen meester een stuk wild te apporteeren , en zoodoende door hem geprezen en gestreeld te worden. Laat eens een1 jongen ongedresseerden jagthond van best ras begaan; laat hem losloopen in een wildrijk veld. In den beginne zal Iiij staan, later zal hij alles door zijne diift opjagen, doch toe- vallig voor een aangeschoten of zieken haas of hoen staande en dat besprongen hebbende, zal hij er eerst mede spelen, en honger krijgende hen opvreten; later zal zijn ver- stand (want ook honden hebben verstand) hem zeggen , dat hij , het wild opjagende , nimmer iets bekomt , en dan zal hij weldra bedaarder en voorzigtiger worden , en trachten het wild, dat hij door den reuk bemerkt, te bespringen. De in het wild loopende honden zouden er erg aan toe zijn , als zij geen ander voedsel konden magtig worden , dan hetgeen zij of door snelleren loop inhalen , of door langdurige vervolging, van vermoeidheid uitgeput, eindelijk meester worden ; maar deze trachten ook gewis hunne prooi te bespringen. En welk middel is hun door den alwijzen Schepper daar- toe anders aangeboden geworden , dan hunne fijne lucht , no Met tcgenwoordig menschdom schijnt mij toe hicriu golijk en hct staan voor wild , en dus hct bespieden van hunne prooi. Zeker meer dan honderd malen hcb ik mijne staande jaglhonden een stuk wild zien bespringen en het mij onbe- schadigd apporteereu (volgens de meeste liefhebbers dcr jagt heb ik mijne bonden daardoor bedorven) , doch hct resul- taat is echter geweest , dat mijne bonden , als zij zich zeer digt bij het wild bevinden, veel langer en vaster staan dan andere honden , en met zeer weinige uitzonderingen het wild steeds levend , geheel ongeschonden en niet eens gedrukt apporteercn. Van de honderd zoo even genoemde malen waren zeker 50 malen en de bond en het wild , waarvoor hij stond, gcen drie passen van mij af, en konde ik alles even goed opmer- ken, als men iets kan zien, dat op de tafel voor ons ligt, Wat deden nu alle vier de honden , die ik zoo bczig gezicn heb , natuurlijk de eene op slimmere wijze dan de andere. Als in eenige ruigte, b.v. graspollen, greppen, helm op het duin , de ruige slootkanten , zich een baas , konijn , fa- zant , patrijs of eend bevond , en de bond hem door de lucht gewaar werd , zoo trok hij aan , ging langzaam voort en stond er eindelijk voor ; dikwcrf sprong het wild op en keck mijn bond zeer verbaasd, of apporteerde als ik hetzelve schoot ; soms lag het wild zeer vast (iets, dat ieder jagcr wel zal ondervonden hebben) en dan de bond aangetrokken heb- bende, blccf hij eindelijk vlak voor het wild staan. Dan bleef die bond gcdurendc 5, 10 ja 15 minulen staan, zijne oogen onbewegelijk gerigt houdeude op een punt vcter tc verbcrgen , hctzij om ecu1 Ill sprong te &<& Bcsclirijving van den Hoogland- of Schotschcn herten- liond en tan eene hitsjagl (Vertaald.) ^AAA/U\A^*J\#MVW^AA^AAAArfW\ Hoogst opmerkelijk is het , dat juist dat jagthondenras , hetwelk in Schotland het langst is in gebruik geweest , het minste van alien bij de natuurkundigen en jagcrs schijnt bekend te zijn. Hoe rijk ook aan afbeeldingen en beschrijvingen van alle hondensoorten , van den bullenbij- ter tot den mopshond toe , vinden wij bij geen onzer he- dendaagsche schrijvers gewag gemaakt van de eigenschap-. pen , de kleur en vormen dier honden , welke eens zoo hoog aangeschreven stonden bij de jagtliefhebbers , en voor geruimen lijd in Schotland bij alle jagten voor onontbeer- lijk werden gehouden. Men zou toch veronderstellen, dat de reusachtige, sterk gc- spierde en schilderachtige vormen , even als de groote ge- schiktheid en duurzaamheid dezer honden , wel waardig wa- ren om door beschrijvingen en afbeeldingen voor ons bewaard te blijven ; intusschen vindt men er slechts bij oude dichters bier en daar gewag van gemaakt , en onze tegenwoordige natuurkundigen stellen zich tevreden met te zeggen, dat dit reusachtige en merkwaardige hondenras is uitgestorven * In sommige Hooglandsche Sagen leven zij nog onder de be- naming van lersche wolfshond , Schotsche windhond en Hooglandsche hertenhond, TWEEDE JAARGANG. 8 m Eene kondensoort, welke met tie tegenwoordige windkonden liet meeste sckijnt overeen te komen , vindt men besckre- ven door sommige Romeinsche sehrijvers uit de Hie eeuw, en wel door Nemesianus en Gratius. In zijn Cynegeticon spreekt Gratius van twee soorten En- gelsche honden , waarvan liij den eenen molossus , de legen- woordige bullenbijters , en den anderen vertraha noemt , welke men voor den windkond kan kouden , zooals hij tkans nogbestaat. Van Nemesianus vernemen wij, dat de engelscke bullen- bijters zeer koog bij de Romeinscke Keizers in aanzien wa- ren en dikwijls bij de kampspeelen gebruikt werden. Sijm- MAcnus zegt later: dat men in de IVe eeuw eene menigte honden , in ijzeren kooijen opgesloten , van Ierland naar Ro- me had overgebragt, om ze daar tot dat doel te gebruiken. De natuurkundigen zijn bet niet eens , waarvan de bena- ming greyhound afstamt. Eenigen leiden greij af vanGitACus, anderen van bet woord great (groot) ; maar waarsckijnlijker is ket , dat de benaming aan de graauwe kleur , aan dat ras eigen , ontleend is. Maar wat ook bier van de benaming kan betwist worden , dit is zeker , dat de greyhounds met de tegenwoordigc windhonden zeer veel overeenkomst hebben gekad , al waren ze dan ook grooter , cdeler en moediger. Op ket kerkkof van een dorp in Pertskire , namelijk van Meigle , bevinden zick ondersckeidene grafzerken , waarop in verkeven beeldwerk cenige bondenrassen zijn uitgebeiteld. Oudkeidkundigen beweren, dat deze werken reeds van de VHIe eeuw dagteekenen. Bij de Angelsaksers , die het meeste jagt maakten op bee- ren , wolven en zwijnen , was geen bond zoo geackt als bet oorspronkelijke ras des greijkotmds. Een cdelman was op reis altoos van dezen kond vergezeld ; op zijne vuist een valk en twee zulke kouden voor kern loopende , waren de kenmerken van zijnen rang. In de Xlle eeuw waren deze honden zclfs in zoodanig aanzien , dat het slechts aan adellijken van zckeren rang veroorloofd werd , een dezer hon- den te bezitten. In het genoemde tijdvak en tot de invallen en de ver- overingen der Noormannen kende men slechts zulke jag- ten, die te voet gemaakt werden. Zij voerden het eerst de jagten te paard in. Het is gemakkelijk te begrijpen , dat in. den toenmaligen woesten toestand des lands , toen men evenzeer wolven t vossen en beeren joeg , als edelwild , de voor die jagten in gebruik zijnde honden veel krachtiger en grooter moeten geweest zijn dan thans ; naarmate de landbouw vorderingen maakte en daardoor de jagten eene geheel andere gedaante kregen , verdween ook van lijd tot tijd het reuzengeslacht der greyhounds. In Engeland gebeurde dit veel spoedigerdan in de zuster-koningrijken , waar de woeste en wilde dieren rich veel langer in de hooge gebergten konden ophouden , weshalve ook daar dit hondenras het laatste verdween. Gesner geeft in zijne beschrijving van viervoetige dieren, die in 1560 het licht zag, afbeeldingen van drie Schotsche honden. Die afbeeldingen komen overeen met dezelfde ras- sen , welke Boenus in zijne geschiedenis van Schotland in 4526 versehenen , beschreven heeft. Vergelijkt men nu de beschrijving van Nemesianus van den Vertraha, met die van andere schrijvers over den Engel- schen greyhound der XVe eeuw , den Ierschen wolfhond en van den Hooglandschen hertenhond , dan zal men bij alien eene zonderlinge overeenstemming ontwaren: en nu aanne- mende , dat de jagten , waar ze voor gebruikt werden , ge- heel overeenkomen , dan is het niet twijfelachtig , dat ze alien tot een en hetzelide ras behoorden. Door vele natuurkundigen , en daaronder Buffox , wordt aangenomen , dat de feedoelde honden alien van eenen , en 8' HG wel van Britsclien oorsprong zijn. Voor die Lowering voeri liij nu aan * » De Iersche windhonden zijn van een zecr oud >ias; zij bestaan nog, hoewel in geringen getale, inSchot- »land. Bij de oude volken waren ze bekend als afkomsiig *van Epirus en Albanien. Plinius verhaalt op eene zeer be- » langwekkende vvijze iets over het gevecht van zulk een hond , > eerst met eenen leeuw en daarna met eenen olifant ; maar thij beschrijft den hond als veel grooter dan de doggen." Vervolgens zegt bij nog: »ln Frankrijk is dit bondenras • zoo zeldzaam , dat ik op onderscbeidene mijner reizen islechts een enkelen gezien beb, die zittende 5 voet hoog » was ; hoevvel bij meest op den Deenscben bond gelcek , • overtrof bij hem verre in grootte. Deze merkwaardige • bond had eene scbitterend witte kleur en was van eene » zacbtaardige natuur." Aan Buffon's meening , dat de honden , bij de oude vol- ken als van Epirus en Albanie afkomsiig bekend , dezelfde zouden zijn als de Hooglandsche bertenhond , kan men nog toevoegen, dat de honden, die tbans nog in de Macedo- lrische gebergten voor het edelwild gebruikt worden, in kleur , vorm , eigehschappen en aard van 't hair geheel over- eenkomen met de tegenwoordige Hooglandsche. Ze zijn daar nog slechts in 'tbezit van zeer aanzienlijke personen en uiierst zeldzaam. In Goldschmid 's berigten over de onderscbeidene honden- rassen , te zijnen tijde in Ierland onder den naam van Iersche wolfshond bekend , beschrijft bij dezelve , alsof ze meer tot weelde , dan wel voor de jagt gebouden werden. Men vond cr namelijk in dien tijd geene wilde dieren meer, die een' zoo vreeselijken tegenstander vorderden. Zou men echter oordeelen naar de afbeeldingen , welke Lambert ons van de beroemde honden van den Graaf Al- tamounts hoeft nagelaten, dan zou men moeten besluiten, 117 Een van de toehoorders antwoordde: Ik, ik heb nooit iets igedaan noch ondervonden van hetgeen gij daar gezegd hebt.'' Daarop zag de cheikh den meester van den ezel aan, en zeide tegen hem, »ziehier het dier, dat gij zoekt, neem het met U." Inderdaad de Arabieren spreken aldus : » hij , die nooit heeft gejaagd , of bemind , of getrild op het geluid der muziek , of de geuren der bloemen opgezocht , zoo iemand is geen mensch , maar hij is een ezel. Bij een volk , waar de oorlog boven alles een wedstrijd tusschen behendigheid en list is , bij hen is de jagt het voornaamste tijdverdrijf. De jagt op de wilde dieren leert hun het vervolgen van den mensch. Zie hier een zeer juisten lof van deze kunst , waar noch goeden zin noch dichterlijkheid aan ontbreekt , twee zaken die zich overigens meer vereenigen , dan men zou denken : » De jagt verbant de zorgen , waarmede des » geest gekweld is ; zij brengt veel toe tot de helderheid > van het verstand ; zij vermeerdert de vreugde , verzet het i-29 tterdriet eu maakt de kunst van den geneeskundige nut- > leloos , door hot ligchaam voorldurend in eenen gezondeu » staat te behouden. — Zij vormt gocde ruiters , want zi] » leert vlug op- en even snel afst ijgen ; zij leert een paard » langs afgronden en rotsen in ren voortjagen , over stec- > nen en struiken in galop heenspringen , eindelrjk voort »te rijden zonder stil te houden, zelfs wanneer een gedeel- * te van het luig verloren ging of in stukken scheurde. — > Hij , die zich aan de jagt overgeeft t krijgt dagelijks meer >moed en leert de onheilen verachten. Om zich aan zijn » nicest geliefd vermaak over te geven , vervvijdert hij zich » van het slecht gezelschap ; hij brengt leugen en laster van » het pad af en ontsnapt aan het door de ondeugd veroor- »zaakte zedenbederf; hij ontwijkt daardoor die jammerlijke » invloeden , die onze baarden grijs doen worden en ons »lang voor den tijd oud en afgeleefd maken. De dagen van »de jagt tellen niet mee onder die van het leven." In Sahara is de jagt de eenige bezigheid der opperhoof- den en rijken. Wanneer de regenlijd begint , dan ver- plaatsen zich de bewoners van deze landsfcreek keer op keer naar de oevers der kleine meren , die gevormd worden door het water des hemels. Zoodra het wild hun crgens begint te ontbreken , kiezen zij een ander middelpunt , vanwaar zij hun zwervend leven aanvangen. Eene geschie- denis, waarin men , even als in vele Arabische kronijken, de legenden van de middeleeuwen terugvindt , bewijst met welke kracht de hartstogt voor de jagt den Afri- kaan kan aangrijpen. — Een man van groote tent had op eene gazel gescholen en ongelukkig gemist. In het oogenblik zijner drift , bezwoer hij geene spijze aan zijnen mond te brengen , voordat hij de lever van dit dier ge- proefd had. Nog tweemaal daarna geeft hij vuur op de ga- zel , doch schiet mis ; hij staakt evenwel gcdurende den gc- 9 150 ■heelcn dag de vervolging niet. Toen de nacht aankwam , begonnen zijne krachten hem te begcven ; maar , getrouw aaii zijnen eed , gebruikt bij volstrekt geen voedsel. Zijne dienstbaren vervolgden toen de jagt , welke nog drie dagen duurde. De gazel wordt cindelijk gedood , en men brengt bare lever aan den slervenden Arabier , die een stukje van dat vleescb aan zijne lippen brengt , en vervolgens den laatsten snik geeft. — Is bierin niet de gelofte onzer voor- malige ridders in al bare naauvvgezelte geslrengbeid , in excentrieke wending en avontuurlijke ontknooping te ber- kennen? — De Arabreren jagen te paard en te voet. Een ruiter , die een haas wil vervolgen , moet een bazenwindhond medene- men. Deze hondcii beeten slougui ; zij ontleenen bunnen naam van Slouguia , hunne geboorteplaatsen , en waar zij , naar men verzekert , uit de vermenging van de wolven met de bonden ontstaan. Deze vermenging is niet onmogelijk. Biffon , na bet eerst ontkend te bebben , staaft dit later , op ontegenzeggelijke becbte gronden. Het mannetje der slougui leeft twintig jaren , en het wijfje tvvaalf jaren. De Slougui 's, die eene gazel in vollen loop kunnen inbalen , zijn zeer zeldzaam ; de meesten van ben jagen noch den liaas noch de gazel , zelfs dan wanneer deze dieren digt langs ben been komen. De beheur- el- ouhach is het dier , dat het meeste door hen vervolgd wordt, en dat zij gewoonlijk aan de knie beet pakken en ter neder werpen. Men beweert , dat dit dier, terwijl bij tracbt op te staan , op zijnen kop valt en zich dood. Somtijds grijpt de slougui den bekeur- d- ouhach aan den hals en boudt hem vast tot dat de jager komt. Eene groote menigte Arabieren vervolgen den bekeur- el- ouhach te paard en treffen hem van achteren met eene lans. Gewoonlijk jagen zij de gazel ook te paard , maar men be- 451 dient zich bij dit dier van het geweer. De gazellen verloo- nen zich in troepen ; men mikt te midden van al hare makkers op het dier , dat men treffen wil , en schiet het neer , zander een enkel oogenhlik het paard in te honden , dat in vollen ren gebleven is. Het arabisch spreekwoord zegt : i meer vergeetaclitig dan de gazel." Inderdaad , dit bevallige dier heeft niet alleen dien zachten en geheimzinnigen blik der vrouw , maar schijnt ook hare zorgeloosheid te bezitten. De gazel loopt , wanneer men haar gemist heeft , een wei- nig verder en staat vervolgens stil , onbezorgd voor het lood , dat haar na weinige oogenblikken op nieuw komt treffen. £ommige Arabieren jagen de gazellen met valken , die zij afrigten om haar de oogen uit te pikken. Deze jagt is vooral in zwang bij de Arabieren van Eschoul. Abd-el-ka- i)er heeft daar eenen kleinen stain ontmoet, den slam der Es-lib genaamd, die alleen van de opbrengst der jagt leefde. De tenten waren met gazellen- en bekeur- el- ouhach- vell'en overtrokken ; de kleeren bestonden groolendeels uit wilde dierenhuiden. Een der leden van dezen jagersvolksstam ver- haalde aan den Emir , dat hij meestal uitging met een' ezel beladen met zout , om telkenmale, wanneer lij eene gazel doodde , r.a haar te hebben geopend , hiermede de inge- ■wanden in te smeren en vervolgens tusschen de struiken te laten opdroogeu ; daarna keerde hij langs uenzelfden weg terug en bragt de aldus toebereide lijken aan zijne huis- genooten ; want er bestaat in dit land geen dier , dat het wild door roof aan den jager belvvist. De Es-lib's ziju zoo gewend om zich met vleesch te voeden , dat hunne kinde- ren de beschuiten , die Abd-el-kader hun had gegeven , weg- wierpen , niet wetende , dat dezelve eelbaar waren. Het gebeurt dikwijls, dat men voor deze jagten zelfs van een kanon gebruik maakt, namelijk , als de mercn in de woeslijn door de hitte zijn opgedroogd , dan graaft men een 9* \m gat nabij do bronnen , waar deze dieren komen drinken , die op het oogenblik , dat zlj hunnen dorst lesschen , daar hunnen dood vinden. De soort van jagt , die de meeste onversaagdheid ver- eisclit, is die van de lerouy , wclke zecr op de gazel gelijkt , maar in grootte haar overtreft , en kleiner is dan de be- keur-el-ouhacli. De lerouy , welke men ook tis-el-djebel (bergbok) nocmt , houdt zich te midden van rotsen en afgronden op , waar men hem onder duizend gevaren moet vervolgen. Dit dier zeer slecht ter been zijnde , wordt gemakkelijk door eenen gewonen bond aciiterhaald , zoodra bet in de vlakte neer- daalt ; naar men zegt , hebben deze dieren het bijzondere voorregt , als zij door een jager of een lerouy vervolgd wor- den , dat zij zich in eenen afgrond van somwijlen honderd ellen op den kop ter neder kunnen storten zonder zich te bezeren. Hun ouderdom wordt gerekend , naar het getal kringen om hunne horens , die zich per jaar met een ver- meerderen. Indien de jagt op de lerouy eene zegepraal voor den mcnsch te voct is, zoo is de jagt op den struisvogel eene zegepraal voor den ruiter. In die dagon als de sirocco heerscht , wanneer eene soort van brandende slaap de geheele natuur schijnt om te keeren, en men zou meenen, dat ieder bezield wezen genoodzaakt wordt rust te nemen , stijgen onversaagde jagers te paard. Men weet, dat de struisvogel, die van alle dieren de minst listige is , nooit eenen omweg zoekt ; alleen op zijne vlugheid vertrouwende , ontsnapt hij in eene regte lijn, als de pijl uit een' boog. Vijf ruiters begeven zich op eene mijl afstands uit elkaar , in de rigting van den weg , welken hij doorloopen moet. De een wisselt den anderen af; wanneer de een stilstaat, dan rent de volgende het dier onmiddellijk 153 weer achterna , zoodat de struisvogel geen enkel oogenblik ter verademing heeft en steeds met. frissche paarden kampen moet. De laatste jager is dus bijgevolg overwinnaar* Deze overwinning gaat echter nog met gevaren gepaard , doordien de struisvogel , wanneer bij valt , door bet klapwieken met zijne vleugelen , bet paard eene vrees aanjaagt , welke dikwijls de noodlottigste gevolgen voor den jager ople- vert. De biertoe bestemde paarden worden met een beel ligt dekkleedje en zadel overdekt , terwijl sommige ruiters zelfs niets anders dan bouten stijgbeugels en een zeer ligt gebit gebruiken , waaraan een beel dunne draad bevesiigd is. De jager draagt slecbls eenen lederen zak met water bij zicb , om biermede van tijd tot tijd bet gebit aan den bek des paards te verfrisscben. Deze wijze van jagen met vijf ruiters is ecbter niet de eenige op struisvogels. Soms gaat een Arabier, die met de gewoonten dezer dieren bekend is , alleen ter jagt ; hij begeeft zicb alsdan naar de plaats , waar de struisvogels gewoonlijk passeren , stelt zicb daar op post , en wacbt tot dat zicb er een voordoet. Ziet bij er een , dan rent bij hem met bliksemsnelbeid achterna. Zulke jagten gelukken ecbter zeer zeldzaam , omdat er weinige paarden gevonden worden , die een struisvogel kunnen inbalen. Abd-el-kader herinnerde zich steeds eene zwarte merrie , die in deze jagt bijzonder uitmuntte. Hoewel bet paard ge- woonlijk tot de struisvogeljagt gebezigd wordt , is bet niettemin eenen onmisbaren medgezel voor den jager. In den broeilijd bedient men zicb van listen, om den struis- vogel te bevecbten. De jager b. v. graaft gaten nabij de nes- ten , verbergt er zich in , en doodt de moeder op bet oogenblik , dat zij bare eijeren bezoekt. Eindelijk nemen zij nog bunne toevlugt tot vermommingen , die ons doen den- ken aan de vermommingen der wilden , die Cooper zoo dich- iu tcrlijk besclireven heeft. Sounnigen vcrklceden zich met eene slruisvogelhuid en naderen op deze wijze liet dier , dat zij willen dooden. Men verzekert , dat dergelijke vermomde jagers meermalen door hunne medgezellen zijn getrofl'en geworden. De Arabieren zeggen : »wanneer een struisvogel door een • geweerschot een pool gebroken heeft , kan hij niet , even »als andere tweevoetige dieren, op eenen poot springen , ora- » dat zij geen nierg in hunne bcemleren hebben , en beenderen zonder merg , gebroken zijnde , niet genezen." Ook zeggen zij: »dal deze vogelen doof zijn, en dat bij hen de reuk bet gehoor vervangt.1' Gaan wij nu over tot eene andere jagt , die in staat is om bet verstand te prikkelen en eene krijgshaftige zicl in vuur te doen ontvlammen. De Arabiscbe jager voert ook strijd legen den lecuw. Er is in deze stoute onderne- ming zoo veel te grooter verdiensle , omdat in AiVika de leeuw een vreeselijk dier is , waarover een aantal geheirn- ziunige logenden verspreid zijn , en wiens ontzettende ma- jesteit beschermd wordt door eene bijgeloovige vrees. Met dien geest vau waarneming , die eene kenschetsende trek is van alle volken , welker leven onophoudelijk vermengd is met de verschijnselen der natuur , hebben de Arabieren over den lequvv eene reeks van opmerkingen gemaakt , die waardig zijn bijeenverzameld en bewaard te -svorden. De leeuw tracht zeiden den mensch aan te vallen ; gewoon- lijk zelfs , wanneer een reiziger hem voorbij gaat , draait hij den kop om en houdt zich alsof hij den voorbij ganger niet zag. Indien evenwcl een onvnorzigtige , digt langs heesler- gewas gaande , plotseling roept : Rahena (daar is hij) , dan werpt de leeuw zich op hem , die zijne rust verstoord heeft. Tegen den nacht verandert de luim van den leeuw gehcel en al. Met is gevaarlijk om zich na zons-ondergang 435 in boschrijkc , heuvelachtige , woeste slrekcn tc wagen ; hier legt de leeuw zich in liiaderlaag en men ontmoet hem op de wegen , welke liij verspert , door midden op dezelve le gaan staan. Zie hier , volgens de Arabieren , eene schets van die nachtelijke tooneelen, die dikwijls een treurig uiteinde bebben. De renbode, de reiziger, de brievenbe- zorger of een mensch , die alleen den leeuw legenkomt , maar een moedig hart bezit , gaat regt op bet dier af, terwijl liij zijn degen of geweer in de rondte zwaait , zich echter wel wachtende te schieten of toe te slaan. Ilij vol- staat met te roepen : » 0 gij dief , gij versperder der wegen , zoon van dengeen, die nooit neen gezegd heeft! denkt gij mij te verschrikken ! Gij weet niet , dat ik die en die ben , de zoon van dien en dien ! Sta op en laat mij mijn weg vervolgen. De leeuw wacht nu tot dat de mensch digt in zijne nabijheid gekomen is, staat vervolgens op en legt zich een duizend passen verder weder neer. De reiziger wordt genoodzaakt , eene aaneenschakeling van schrikverwekkende beproevingen door te staan. Iedere keer als liij van den weg is afgegaan, verdwijnt de leeuw voor een enkel oogen- blik , maar weldra kcert liij terug , en alio zijne bewegin- gen gaan vergezeld van een verschrikkelijk gewcld. Met zijnen staart breekt liij onteibare takken in het bosch af, en ouder een vreeselijk gehuil, gebrom en gebiul geeft liij zijne woede lucht en speelt hij met bet steeds lusschen hoop en vrecs geslingerde voorwerp van zijne veelvuldige en vreemdsoortige aanvallen , even als de kat met de muis, Indien de mensch in dezen strijd den moed niet laat zakken , en zoo ver kan komen , volgens de Ara- bische uitdrukking , dat zijne ziel sterk blijve , dan ver- laat de leeuw hem weldra en ziet elders te regt te ko- men. Bemerkt inlegendeel de leeuw , dat liij met iemand tc doen heeft , wicns lioudiug schrik en angst aanduidi , ioG wiens stem beefl en die geene bedreiging durft uiteii , dan verduhbelt hij dat misbaar , om hem nog meer te ver- schrikken. Hij nadert zijn slagtofler, stoot hem van den weg af, welken hij ieder oogenblik verspert , en vermaakt zieh met hem op alle mogelijke wijze , tot dat hij eindelijk den ongelukkige , die half in ilaauwte ligt , verscheurt. Dit versehijnscl wordt door alle Arabieren bevestigd en is vol-, strekt niet ongeloofelijk. De invloed van den moed op .de dieren is eene onbetwistbare waarheid. De temmers van wilde dieren doen ons iederen dag in onze steden de toonee- len bijwonen , die in de bosschen en op de bergen van Afrika in eenen diepen nacht gehuld zijn. Sommige van die dieven van beroep , die des nachts van top tot teen gewapend loopen , roepen den leeuw toe , wan- neer zij hem ontmoeten , in plaats van vrees voor hem te gevoelen : Ik heb met u niet te maken ; ik ben even als gij een dief; gaat uwen weg, of, iudien gij wilt, laten wij te zamen gaan stelen." Men voegt er bij, dat de leeusv hen som- tijds volgt en een aanval waagt op de douar , waarheen zij hunne schreden rigten. Men geeft voor , dat die goede ver- standhouding tusschen den leeuw en de dieven zich soms op cene treffende wijze kenmerkt. Men zou gezien hebben , dat de dieven, terwijl zij zaten te eten , den leeuw als een bond behandelden , door aan hem op eenen zekeren afstand de pooten en de ingewanden van de dieren , waarmede zij bezig waren zich te voeden , toe te werpen. Arabische vrouwen zouden ook met goeden uilslag hare koenheid tegeu den leeuw aangewend hebben ; men zegt , dat zij hem op het oogenblik , dat hij schapen weghaahle , vervolgden , en hem zijne prooi deden loslaten , door hem de volgende woorden , vergezeld van stokslagen, toe te voegen: »Dief, zoon van een dief.*' De Arabieren zeggen, dat de schaamte zich dan van hem mces- ler maakt, en hij zich zoo spoedig mogelijk vcrwijdert. Dit 137 bewijst ons iutusschen , dat de leeuw voor de volksstam- men van de woestijn een bijzonder wezen is , dat tusschen den mensch en het dier in staat ; een wezen , dat hun toe- schijnl , in weerwil van zijne kracht, nog met een bijzonder ver- stand begaafd te zijn. Eene legende verklaart ons , waarom de leeuw eerder het schaap dan elke andere prooi loslaat. »De leeuw, eons nagaande , wat zijne krachten hem wel zouden veroorloven uit te voeren , zeide — An cha allah , indien het Gode behaagt , zal ik , zonder dat het mij eenigzins hindert, een paard weghalen. — An cha allah, ik zal de vaars medenemen , indien ik het wil , en der- zelver zwaarte zal mij in het loopen niet hinderen. — Toen hij tot aan het schaap kwam , achtte hij het zoo ver beneden zich, dat hij deze godsdienstige formulier: Indien het Gocle behaagt ! achterwege liet , en werd daarom tot slraf door God veroordeeld , hetzelve altijd te moeten slepen. — Er bestaan verschillende wijzeu om den leeuw te jagen. Wanneer een leeuw een volksslam komt bezoeken , verkondi- gen allerhande teekenen zijne tegenwoordigheid. Eerst is het een gebrul , waarvan de grond zelf schijnt te dreunen ; vervolgens voortdurende verwoestingen , onophoudelijk on- heilen. Eene vaars , een veulen zijn weggchaald , een mensch zelfs is verdwenen ; onlsteltenis verspreidt zich in alle tenten; de vrouwen beven voor hare goederen en voor hare kinderen ; overal hoort men niets dan klagen. De jagers roepen dan het doodvonnis over dezen lastigen nabuur uit , en er wordt aangekondigd op de markten , dat op dien dag, op dat uur, ruiters en soldaten , alle, die in staat zijn te kunnen jagen , zich gewapend zullen ver- eenigen. Men weet bereids in welke ruigte zich het dier beviudt , men begeeft zich op weg , de soldaten gaan voor- uit; de plaats tot op vijftig schreden genaderd zijnde, blij- 138 vcn zlj staan en plaatsen zich in drie rijen zoodauig , dat de tweede rij , de opene plaatsen der eerste rij kan aanvul- len ; de derde , goed geslotene rij , bestaande uit uitmuntende schulters, vormt eene onoverwinnelijke reserve. Dan be- gint er een vreemd scliouwspei ; de eerste rij gaat den leeuw uitschelden en zendt hem zelfs eenige kogels in zijae schuil- plaats toe, om hem te noodzaken te voorschijn le komen. » Dat is hij nu , die denkt zoo moedig te zijn ; hij heeft »zich voor de menschen niet durven vertoonen ; hij is het » niet , het is de leeuw niet , het is maar een gemeene dief , »dat God hem vervloeke I" Tervvijl men op deze wijze te werk gaat, krijgt men den leeuw soms le zien, die rustig naar alle kanten kijkt , gaapt , zich uitrekt en ongevoelig schijnt vooralles, wat om hem heen gebeurt , niettegenstaan- de hij door enkele kogels getroffen wordt ; eindelijk komt hij te voorschijn , ontzagwekkend door zijne vermetelheid en door zijnen moed , en blijft hij voor aan het kreupelbosch staan ; een ieder houdt zich dood stil ; de leeuw bruit , zijne oogen rollen vurig heen en weer , hij gaat achleruit , legt zich neder , rigt zich weder op en doet alle takken , die in zijne nabij- heid zijn , breken door bemiddeling van zijn ligchaam en zij- nen staart. Hierop geeft het eerste gelid vuur ; de leeuw springt toe en wordt als het ware door het tweede gelid , dat de plaats des eersten heeft ingenomen , met kogels be- zaaid; dit oogenblik is gevaarlijk, want de leenw eindigt zijnen strijd niet voor en aleer een kogel zijnen kop of hart heeft doorboord. Het gebeurt niet zelden , dat men hem zijn strijd ziet voortzetten , getroffen door lien lot twaalf kogels , dat wil zeggen , dat de soldaten hem nooit dooden, voor dat er van hunne rnanschappen gedood of gekwetst zijn. De ruiters , die dit voetvolk vergezellen , hebben niets te doen', zoolang hun vijand in de heuvelachtige streken blijft ; hunne beurt komt dan aan , wanneer zoo als soms plaats 139 vindt , in ecnc onverwachte uitkomst van het gevecht , liet vaetvolk den leeuw terug moet drijven op hoogten of in de vlakte. Alsdan ontstaat er een geheel ander gevecht , dat even belangwekkend als eigenaardig is ; iedere ruiter vliegt in vollen ren vooruit , en naar mate zijner vlugheid en stouimoedigheid schiet hij op deo leeuw op korlen afstand , wendt zijn paard oogenblikkelijk na liet schol , en laadt een eind verder zijn gewcer weder, om dadelijk op nieuw weer te begionen. De leeuw van alle kanten aangevallen en ge- wond , biedt overal het hoofd ; hij snelt vooruit , vlugt , keert terug en bezwijkt eindelijk na eenen moedigen strijd , die echter altijd zijne nederlaag moet ten gevolge hebben, want tegen Arabische ruiters en paarden is geen goede uitslag voor hem mogelijk. Zijne eerste drie sprongen wa~ ren vreeselijk , maar daarna is zijn loop niet snel meer , en een gewoon paard kan hem dan spoedig achterhalen. Men moet dergelijke gevechten gezien hebben , om er zich een denkbeeld van te kunnen maken. Elke ruiter roept hem met zijne verwenschingen na en overal hoort men schreeuwen ; terwijl de burnous vrolijk in de hoogte waaijen, donderen de schoten door de lucht ; men dringt zich opeen , men verwijt elkaar , terwijl de leeuw bruit en de kogels fluiten ; het is in waarheid een ontzeltend schouwspel. Niettegenstaande al dit geweld , gebeuren er zeer zeld- zaam ongelukken. De jagers hebben alleen eenen val van het paard te vreezen , die hen onder de klaauwen des vij~ ands zou doen komen ; maar nog een ander ongeval heeft meer plaats , namelijk : dat zij getroffen worden door eenen kogel van een' onvoorzichtigen medgezel. Men is nu bekend geworden met de meest schilderachtige en krijgshaftige wijze om den leeuw te jagen ; hij wordt ech- ter ook op anderc wijze gejaagd , die misschien nog ze- kerder en krachligcr zijn. De Arabiercn hebben opgcmerkt , 440 dat daags nadat de leeuvv vee weggehaald en bijgevolg ge- gcten heeft , hij onder den invlocd van cene langzame ver- lering van hetzelve , vcrmoeid in zijne schuilplaats blijft , en ingeslapen zijnde , niet in staat is om zich te bewegen. Wanneer het op eene plaats, waar gewoonlijk de lucht van liet gebrul der leeuwen weergalrat , een' geheelen avond al- les rustig blijft , dan kan men het er voor houtlen , dat de vreeselijke gast dezer plaats, zich in dien staat van ver. dooving bevindt; een moedig en vastberaden jager kan, het spoor volgende , tot aan het digte bosch komen , waar zich het ondier ophoudt , en hem op de plaats zelve met eenen kogel juist tusschen de oogen den kop doorboren. Van Kadour-ben- Mohamed , van den stam der Oulad-Mes- selem , afdeeling Oumougha , wordt verhaald , dat hij op deze wijze verscheidene leeuwen gedood heeft. Men legt hem ook verschillende soorten van hinderlagen ; zoo maken b. v. de Arabische Bedouinen op den weg naar zijn leger een diep gat , dat zij met eene zeer dunne laag aarde bedekken. Het dier breekt door zijne zvvaarte de ligte bedekking door, en wordt zoo gevangen , even als de wolf in de valstrikken , die hem door onze boeren worden gelegd. Soms graaft men nabij een lijk een gat , dat men met sterke planken overdekt, waarin slechts eene opening wordt gemaakt , groot genoeg om den loop van een gevveer door te laten. De jager kruipt in dit gat , melobda genaamd , en op het oogenblik , dat de leeuvv nahij het lijk komt , mikt en schiet hij met juistheid ; dikwijls gebeurt het , dat de leeuw niet getroffen zijnde , zich op de melobda werpt , de planken met zijne klaauwen verbrijzelt en den jager achter zijn ver- nietigd bolvverk verscheurt. Sommige menschen eindelijk maken op den leeuw op eene gewaagde en heldhaftige wijze jagt , die aan de heldendaden der riddcrs doet herinueren. Zie hier de wijze , waarop Si- 141 MoHAMEo-Esaioussr , een man van erkende geloofwaardig- heid , die de Djebel-Gueroul nabij Tiaret bevvoonde , vol- gens zijae eigene woorden te werk ging : • ik bestecg een tgoed paard (het is Mahomed zelf, die door den mond van j>Abd-el kader spreekt) en ik begaf mij naar het bosch in » eenen nacht dat de maan scheen ; ik was destijds een goed sschutter , mijn kogel viel nooit ter aarde ; ik begon her- » haaldelijk te roepen : Atahia ! — De leeuw kwam te voor- » schijn en begaf zich naar de plaats , vanwaar het geschreeuw • kwam , en ik schoot oogenblikkelijk op hem ; dikwijls wa- » ren er in een boschje verscheidene leeuwen , die zich dan »te gelijk vertoonden ; indien nu een dezer dieren mij van »achteren naderde , draaide ik mijn hoofd om en ik mikte » langs het achterdeel van mijn baard , vervolgens rende ik • weg , uit vrees van gemist te hebben ; indien ik van vo - »ren werd aangevallen, wendde ik mijn paard en maakte »ik dezelfde manoeuvre. De bewoners van dit land verzekeren , dat het getal der door Mahomed-ben-Esnoussi gedoode leeuwen wel honderd be- droeg ; hij leefde nog in het jaar 1255 , (1836 v. J. Ch.) • Toen ik hem zag", zegt Abd-el-kader »was hij blind ; »dat God hem genadig zij !" De jagt op jonge leeuwen is nog veel gevaarlijker dan die op de ouden ; men vindt echter lieden , die steeds deze gevaarlijke onderneming durven wagen. Dagelijks te- gen drie en vier uur in den middag, komen de leeuw en de leeuwin uit hun hoi , om in den omtrek een herkennings- togt te doen, waarvan ongetwijfeld het doel is, om voed- sel aan hunne jongen te bezorgen. Men ziet hen van eene hoogte af de douars , naar den rook die er van opstijgt , de ligging van het vee onderzoeken ; zij vertrekken na een \reeselijk gebrul , dat eene kostbare waarschuwing is voor de v ;volkin? in den omtrek. Het is gedurende deze afv^—. 142 heid , dat men zicli behendig moet trachten van deze jougeu meesler te maken ; echter zorg dragende voor eene goede inpakking, zoodat de ouden hot geschreeuw hunner jongen niet kunnen hooren , daar zij anders gewis oogenbikkelijk zouden terugkeeren , en dezen aanslag niet zouden vergeven. Na eene dergelijke poging moet men in den geheelen om- trek dubbel waakzaam zijn ; want men ziet hen alsdan wel zeven tot acht dagen zonder ophouden in wanhoop rondloo- pen , vergezeld door een ontzettend gebrul ; de leeuw is dan verschrikkelijk wocdend geworden , » het oog zou dan bet oog niet moeten ontmoeten", zoo als de Arabieren zeg- gen. Het vleesch van den leeuw, boewel het somtijds gegelen wordt , is niet smakelijk , maar zijne buid is een kostbaar gescbenk : men geeft dezelve alleen aan de sultans , aan de voorname opperhoofden of ook wel aan de priesters en aan de zaoyas. De Arabieren gelooven , dat het zeer goed is om op eene leeuwenhuid te slapen; men verjaagt hierdoor de booze geesten , men bezweert bet ongeluk en men behoedt zich voor zekere ziekten. De nagels van den leeuw worden in zilver gezet en zijn dan versierselen voor de vrouwen. De buid van zijn voor- boofd is een talisman , die sommigen op bun hoofd plaatseu om de vermelelheid en de geestkracht in. hunne bersens te behonden. Kortom de jagt op den leeuw is in groot aanzien m bet land der Arabieren. Ieder gevecht tegen den leeuw heeft tot zinspreuk de woorden van Don Diegue te Rodri- guez : » Sterf of dood uvven vijand11 Het spreekwoord zegt : »Hij, die doodt, eet den gedoode , en hij , die niet doodt, wordt gegeten ;,T ook geeft men aan iemand , die een leeuw gedood heeft, den Iaconieken en mannelijken lof, te weten : dil is hij. — hadakhona. Een volksbijgeloof toont aan , welke groote rol d