!>-: ^^i A* fflDERLANDSCH TUDSCHRIFT VOOR LIEFHEBBEBS YANJAGT m VISSOHERIJ. m^w>^. J.(..MFiIJtiK INHOUD VAN DEN VIEIIDEN J A A R G A N G. BLAhzr. Voorwoord i Schetsen uit mijueii Icvensloop, door ^'lMROD. ... 7t Over bet vangen van ivvee Dasscn i\ Eendenjagt in de Ponlynsche nioerassen 21 Eene Parforce-jagt , uit de vorige eeuw 50 Allerlei -^*- >.;;v..v^i^' 48 Vcrslag vaa de jagt eii viss,clierij , iu de provincie Grouiugen , over ^855 40 Hoe het St. HuBERxs-feest eindigde. . . . . . 67 Schetsen uit mijnen levensloop , door Nimrod. ... 77 Open brief aan mijnen jaglgenoot A 86 Allerlei 97 Boekaankondiging. . - 100 Verslag van de jagt en visscberij , in de provincie Zuid-Holland , over 1855 101 Verslag van de jagt en visscberij , in de provincie Noord^Holland/over 1855 108 Schetsen uit mijnen levensloop, door Nimrod. . . ,115 Misgeboorle van een haas. fMet eene afbeeldingj. . .125 Eene zeldzame jagt-kwesiie 128 Over den slaap van bet wild, en bet lijdslip waarin bet op voedsel uitgaat 154 Allerlei 14,5 Versing van de jagt en visscherij , in de provincie Gelderland, over 1855 149 Verslag van do jagt en visscherij , in de provincie Ulreclit, over iSo5 165 Verslag van de jagt en visscherij , in de provincie Limburg, over 1855 171 Cedachten over het verstoren van vogelnesten , en de bij de jeugd bestaande neiging om met de verza- melde eijeren te prijken • ... 178 Niels nieuws 189 Over den slaap van het wild, en het tijdstip waarin het op voedsel uiigaat. fVervolgJ 200 Allerlei 206 Verslag van de jagt en visscherij , in de provincie Noord-Brabant , over 1855 216 Verslag van de jagt en visscherij , in de provincie Drenthe, over 1855. 220 » De jagt moet vrij zijn en de doodslraf afgeschaft worden!" Een wensch van zekere vrome , ge- moedelijke lieden 225 Eene bijdrage tot de sludie van het jagtveld. . . . 251 De liefhebbcrij jager 252 Allerlei 258 Verslag van de jagt en visscherij , in de provincie Friesland, over 1855 259 Geschiedenis van eenen hertsvanger 266 Allerlei 501 ERRATA. Bl. 146, regel 8 v. o, staat »harl", lees iherl''. AAN DE LEZERS. Gedurende cle uitgave van den S^"" jaargang, ont- waarden wij met genoegen de toenemende belangstelUng in dit TijdschrifL Zij was den uitgever j door het ver- meerderen der inteekenaren , eene schadeloosstelling voor de opolferingen J die hij zich vroeger getroostte — voor de redaclie eene aanmoediging, om hare taak ijverig te vervolgen, Zij betuigt hij deze aan alien j die^ door meerdere of minder e medewerking , hunne belangstelUng deden blijkenj haren welgemeenden dank. Het is er evemcel verre afj dat de redactie den wenschj, aan het hoofd van den 3^""^ jaargang uitge- druktj geheel vervuld zag. Zij herhaalt hier hare overtuiging, dat er in ons vaderland een aantal lief- hebbers der jagt aanwezig zijn , die even goed de pen •VJERDE JAARGANG. 1 aJs het jagtgeweer iceten (c voeren; en wcmneer ztj daarbij het oog vestigt op het luttel getal bijdragcn , die ingekomen zijn, is de uitkomst niet zeer bemoedigend. Nogmaals beveelt ztj bij deze het Tijdschrift dringend bij alien aan. Elke mededeeling zal welkom zijn. De visscherij — waaraan toch ook het Tijdschrift ge- wijd is — schijnt de aandacht weinig of niet op te wekken. En toch is dit onderwerp in belangrijkheid ge- stegeUj seder t de aanwending dcr kunstmatige visch kweekerij , door de zorgen van Z. M. onzen geeerbiedig- den Koning; eene zaak waaromtrent nog veel te on- derzoekcn valt ^ die voor zoo vele uitbrciding vaibaar en, icelUgt _, geschikt is om hoogst gewigtige uitkomsten op te lever en, wannecr eenmacd de theorie door de praktische ondervinding zal zijn gclouterd. In het na- burig Didlschland heeft de baron von EimEisKiiEirTz^ in den loop van het vorig jaar, de uitgave van een afzonderlijk Tijdschrift (*) voor de visscherij bcgonnen; en van hoe veel meer belang is de visscherij niet voor Nederland ! De redactie hoopt, dat haar vertrouwen, gedurende de uitgave van den 4'"" jaar gang, niet zal worden te leur gesteld, maar dat zij zich in de wehvUlende medewerking van vclm der Jczers zal mogm verhen- gen. RED. (*) Journal dcr Figchcrcl. Ulm, 1855. Vcrlag van r, Ebncr. SCHETSEIV UIT MIJNEN LEYENSLOOP, DOOR NIMROD. (Waar?ieid enfict'.e.) I. Wie is er wien, in zijnen levensloop, niet een on- vergetelijke dag te beurt viel? — Voor den predikant is het zijne eerste intrc^preek; voor den advocaat, de promolie met de kap, more majorum; voor de liefhebbers van dergelijke dingen , hunne eerste re- devoering in de kamer ; voor den krijgsman , zijn eerste veldtogt, mits hij er beter afkome dan de Engelschen in de Krim; in 'tkort, ieder mensch heeft in zyn leven ten minste 6en onvergetelijk tijd- slip, en het is derhalve niot vrcemd, waarde lezcr, dat ook ik eenen onvergfetelijken dag mogt beleven; het was mijn twaalfde verjaardag ! Dc gerande diicaten , die in den spaarpot vloeiden , het nieuwe zondagspak , het horologie met bungelen- den ketting , de lekkere confitimrtaart en de makkers , welke dien avond bij mij zouden »komen spelen" — zoo noemde men het destijds nog — ; dit alios, hoe fraai en aangenaam ook , verzonk in het niet bij een geschenk , dat ik van eenen oom ontving : een enkel jagtgeweer, met weitaseh en toebehooren. — Vele beelden nit mijne jeiigd zweven , reeds in duisteren ne- vel gehuld , verward voor mijnen geest ; maar dit eenig oogenblik staat nog in een helder licht, met fris- sche kleuren voor mijne verbeelding. — Nog herinner ik mij levendig, hoe driftig mijne bevende hand den geweerzak onlknoopte , en zich een sierlijk geweertje , uit de fabriek van Ronge , aan mijn oog vertoonde ; ik zie het nog duidelijk in de grootste kleinigheden , zelfs den fraai gestikten , groenen geweerband , voor mij. — »Een geweer! een geweer!" riep ik uit^ i>Z[e »eens hoe mooi ! en/' kets, »wat geeft het vuur!" — AIs een bczetene holde ik het huis rond ; ieder , zelfs de keukenmeid, mocst het geweer zien, en toen deze mij durfde toevoegen : »het is ook wat , er hangen bo- »ven geweren gcnocg op het rak; het horologie, dat ))uwe mocder u gaf , is vrij wat meer waard, want dat is echt goud ," toen . . . doch , necn I ik ga niet ver- der; Helmers alleen , in zijnen verhevensten bombast, zoiide dcsi veradiiciiden blik kuincn soliildcrcii, dicii ik baar iocwierp ; ik kan liet nict ! -- Vervolsens werd de weiiasch omg:ehan{jen en iiitsepakt ; de kruid- hoorn , hagelzak , scliroevendraaijer , liet zakje met de vuursteenen en het puimsteentje , zelfs het nialtcn fleschje , alles was voorhanden , niets ontbrak ; kort- om , ik was te^jen den nabij zijnde jasUyd — zoo als men zegt — »gebeel ingespannen." Wei had ik vroeger, half tcr sluik, in naburigc moestuinen met eene oude karabijn rondgeslopen , ierwijl een medicijnfleschje met kruid , nevcns een pillendoosje met musschestof, in mijne zakken slin- gerde, en nu en dan een onseUikkijj voselljc het licht uitgeblazen ; maar nu , nu konde ik gcrust met mijnc spullen voor den dag komen ; het geschenk had mij tot eenen jager gemaakt , en reikhalzend zag ik do opening der jagt te gemoet. — Dat het geweertje , nog op mijnen verjaardag, beproefd werd, zai ik wel niet behoeven te zeggen. EindeUjk was de 15de September daar. — Desavonds te voren werd alles in gereedheid gebragt , en herhaal- delijk nagezien. Het bed was mij, dien naclit, ecne legerstede van brandnetelen ; honderde malen wendde ik mij om; elken klokslag telde ik. — Daar begon de lang verwachte dageraad te schemcren, en gelijk- tijdig stond ik aan het venster; de lucht was onbc- wolkt. Met vreugdegejuieh ging ik mijnen ouden beer wekken , en den jager , die reeds op was , in de keuken opzocken ; de oude, eerlijkc kcrcl had de weiiasch al omgchangen , en naast lict flikkereiul viiur stond zijn lange kuilenbiirger oercccl. Na het ont- bijt, dat mij eindeloos sclieen, stapien wij in het rijtui{} ; spoedig waren wij op do verzamelplaats , buiten do stad. Het jagtgezelschap , dat zich daar verecniGde , zoude in deze dagen gewis de lachspieren opwekken. Op 6(3n' na, die een zoogenaamd »petje" (*) droc{]^, en voor wicn de blozende appelen , in het net zijncr weitasch , mij een sympathetisch gevoel inboezemden , waren alien met zwarte , ronde hoeden gedekt ; 6^n zelfs, een deftige notaris, droeg den grooten, drie- kanten hoed , waarmede hij altijd door de stad wan* delde , en had de weitasch over eenen afgesleten , zwarten rok gehangen; de overigen waren alien in het ligt groen , met glimmende knoopen, gedoscht. Mijn oude heer en nog een voerden dubbele geweren van zeer naauw kaliber, uit de fabriek van Le Clerc, de overigen waren met spaansche of kuilenburgsehe enkelloopen gewapend. Twee of drie bejaarde, dikke honden van ouderwetsch ras, met korte staarten, die steeds in het fransch gecommandeerd werden, waren aanwezig. Om tot het bepaalde jagtveld te komen, moesten wij eene kleine heide oversteken; daar spron^ eene w^atcrsnip , cr vielcn twee schoten , en de snip vioog nog ; toen branddc ik , op goed geluk , los en — de snip viel. Wcrktuigelijk w ierp ik het geweer weg , (*) Dit hoofcltooiscl was clcstyds iu grootc minachting, en wciii'g in gcbruik. •7 herciklc de snip, ecrdcr ilan de lioiulen, en appor- iecrde liaar met blij gejuicli. — Daar stond ik, met mijn <5(5r8te stiik wild in de hand; ik kon er mij niet zat aan zien ; welke sclioone kleuren ! z66 ziet men ze slechts ^^nmaal ! — Dronken van vreng^de stak ik haar cindelijk in de weitaseh; het gezelschap reiktc mij de hand en feliciteerde mij als »jager." — Het overijje van dien dag, waarop mij alles zoo nieiiw, zoo vreemdsoortig seheen, ga ik met stilzwijgen voor- bij ; ik behoef niet te zeggen , dat mijne overigc schoten alle te vergeefs gelost werden. »Waai toe zulke beuzelingen zoo breedvoerig opge- •discht?'' mag welligt een der lezers vragen; voor hem is mij die vraag leed, want dan belecfde hij nimmer eenen onvergetelijken dag ! Van tijd tot tijd trok ik met den een' of anderen jagtlicfhebber te veld, maakte eenige vorderingen in het schieten, en zoo werd ik langzamerhand opge- nomen onder de groenrokken onzer stad, die dcs avonds , in eenen vasten hoek der gelagkamer van het koffijhuis, bijeenschoolden en zich, onder rooken en bier drinken, in jagtgesprekken verdiepten. Zoo ver- vlogen eenige genoeglijke jaren. De oude liefhebbers waren intusschen of zat van dagen geworden, of van het groot toonecl afgetre- den; de cnkcle gewcrcn waren door dubbele, uit de luikschc fabrickcn van Le Berleur en Ronge, vervangcn; de pctjes haddcn de hoedcn verdron- gen, en de weitaseh prijktc, in den regel, op den s blaauwen kiel, toeii andermaal een belanjjrijk tijdstip voor mij aanbrak. Dezelfde oom, die zich toen in Parijs bevond, zond mij een geweer uit de beroemde fabriek van Boutet ten geschenk. Een aangenaam gevoel greep mij aan bij bet gezigt van bet uitmuntend bewerkt stuk ; maar die vervoering, weike mij bij bet uitpakken van mijn e6rste geweer bemeesterde , kon ik niet meer ge- voelen; dat oogenblik moest met onuitwisehbare trek- ken in mijn gebeugen gegrift blijven. Het fraaije , dubbel geweer verscbafte mij eenig aan- zien bij de oudere jagtliefhebbers ; dikwerf bemerkte ik de zijdelingscbe blikken , die zij er op wierpcn ; en daar ik inmiddels mijn zestiende jaar bereikt bad, werd ik voor goed als lid van bet jagtgezelschap aan- gemerkt. — Ik bad nii ook mijnen eigen bond, een fraai gevlekte reu van goeden aanleg, doch wicns geheele dressuur in bet apporteren bestond , en die on- tembaar wild was. De meeste, of liever alle bonden van dieu tijd waren van denzelfden stempel, en im- mer, wanncer wij ter jagt togen, joegen zij allcs, links en regts van den weg, af, waardoor menig baas, dat zij dwars over den weg dreven, sneuvelde, \66t dat wij in bet bestemde jagtveld waren aangeko- men. Ik berinner mij geenen enkelen bond van des- tijds, die behoorlijk appel bad; alleen door de zweep werden ze eenigzins in toom gebouden , en begonnen eerst dan bcdaard te worden , wanneer ze half versle- ten waren. Intiisschcn gingen onze vrolyke jagtpar- lijeii hareii Ga»u en leverden, bij vcle fienoegens, meestal ecnen gimstioen uitslag op. Ik zie, dat dcze schctsen tamelijk iiitvoerig worden; doch onder het schrijven werd het mij even als of ik in een gezelschap mijner jagtvrienden aan het vertellen was, terwijl alien aandachtig luisterden. Daarom wil ik nog , op deze wijze voortkeuvelende , eene onzer jagten van dien tijd ophalen. Op eenen helderen winterdag, in Januarij, bevon- den wij ons des voormiddags in het koffijhuis. — »Welk schoon weder om eene vossenjagt te houden ," zeide de een; »dat konden wij morgen wel doen ,' hernam een ander, »wie gaat mede?" — »Wij alien," was het eenstemmig antwoord. — Ik, als de jongste, nam op mij naar een nabijgelegen dorp te wandelen, en daar het noodige, met eenen daar wonenden jagt- opziener, af te spreken. — Des avonds deed ik mijn verslag, en er werd besloten des morgens ten acht ure in eene herberg, buiten de stad, bij een te ko- men. Toen ik opstond was de lucht donker; er viel eene digte jagtsneeuw , die steeds bleef toenemen , toen ik op het rendez-vous aankwam. Ik vond er slechts een' van het gezelschap; na ecnigen tijd kwamen er nog twee opdagen. De sneeuw bleef aanhouden , doch de opziener, die met acht drijvers tegenwoordig was, hield staande , dat de lucht zoude opklaren ; inmid- dels hadden wij nog een paar oudc liefhcbbcrs in het dorp opgeschommcld , en toen, ten half elf, de lucht 10 Jieltler wcrd , trokken wij le veld : zcs sduiltcrs cii do opzlcner, die dc drijvcrs zoudc aanvocren ; het afdrij vcn van het ecrstc bosch begon even na elf urc. Iloewel wij wisten dat er in die streck vele vossen waren, konden wij, uithoofde van den korten tijd , die voorhanden was, slechts weinige bossehen afjagen, en wy besloten die te nemen, op welke de vossen bij voorkeur hielden. — Het geluk was ons gunstig; wij kregen dien dag acht vossen op de been , waarvan zes sneuvelden , een — door mij — misgeschoten werd , en de andere door de drijvers been brak. Een onzer had het geluk een meesteriijk doublet op twee vossen tc maken , die op een paadje in een digt mastbosch , waarvoor hij geposteerd was, regt tegen hem in kwa» men , en welke hij , eerst den acliterste en toen den voorste, op de plaats nederschoot. Des avonds wer- den de pelsen, in de dorpsherberg, verloot en, onder warmen wijn , weidelijk feest gevierd , waarbij de ge- zondheid van den behendigen schutter niet wcrd ver- getcn. — Dit was de gelukkigste vosscnjagt van dc Tele, die ik bywoonde. (Wordt vervoIgiL) -^^^-^^^^/^f^^^e/-^^ OVER IIET VAKGEN VAN TWEE DASSEN, BESTEMD VOOll IIET KONINKLUK ZOOLOGISCH GENOOTSCIIAP NATURA ARTIS MAGISTRA. De letters E,, B., Bb., P., H. en L, duideii do verblijfplaatscn van dassen aan, in de Provincie Gel- derland gelegen , op een half uur gaans van elkan- der verwijderd. Vooral te E. , hebben zij hunne ho- len , waar de grond onoverkomelijke hindernissen op- level t by liet uitgraven , en van waar zij uit passagie- rcn gaan om elkander tc bezoekcn of om vocdscl op te sporen, dat zelden bij klaren dag plaats grijpt. Te Bb. waren verleden zomer twee jonge dassen 12 uitgegraven , welke men een wfletske" — teclmisch woord, voor ligte kiuidlading zonder prop, na het reinigen van het gewecr, hier een zwakke lading be- teekenende , wegens den korten afsland , waarop het schot behoeft aangebragt te worden — op den neus gaf, om ze onschadelijk te maken. De eigenaar van den grond , een liefhebber van jagen uit ganseher hart , begreep, dat men met overhaasting was te werk ge- gaan , bedenkende , dat bijaldien men zich van dezc dieren levend had meester gemaakt , het boven ge- noemd genootschap misschien daarmede gediend w^are geweest. Daar zich, in November van het verledenjaar 1855, we^r spoor van dat gedierte op de ingangen der door hen opgeboorde holen vertoonde , werd vooraf naar Amsterdam geschreven, ten einde te weten, of er een das welkom zou zijn. Het antwoord liet zich niet wachten, tevens met het uitgedrukt verlangen van liever een' volwassen dan een jongen te bezitten , en dat het een nog volkomencr geschenk zou zijn , indien men er een koppel kon over- zendcn. Alsnu werden, tegen den volgenden morgen, de belangstellenden gewaarschuwd , en een meester in de kunst van dassenvangen , tegen het bepaalde uur ont- boden. Deze man is, wegens langdurige, trouwe dienst en gebrek aan het gczigtsvermogen , als jagtopzicner op pensiocn geslcld; hij ging zijnc wjongens" voor, die hctzelfde bcdrijf uitoefencn , en nog naar dien 13 naam liustercn , ofschoon ook zij op liiinne beiirt vader zijn geworden ; hij werd geleid door ecn hoiidje , dat hij aan eene lijn liield, en droeg een' barpoeii in de hand, als aanwijzing van hetgene er stond te gebeu- ren. Wanneer ik den persoon , die gebezigd wordt om bet jagtveld te bewaken , bij verschillende namen als: kod- debeijer (woordafleiding van »kodde" , oudtijds : een knods of knuppel) , jagtoppasser , opziener , en dezen persoon nu zelfs boutvester boor noemen, dan geef ik in bedenking of bet niet beter ware hem »wild8cbut'* te noemen ? zoo als ik die aanduiding herbaalde malen in een jagtproces zag voorkomen, van af 1665 tot 1680gevoerd, en waarin men bijzonder onderzocht : of men zich ook aan onbctamelijke uitdrukkingen tegen den wildscbut had schuldig gemaakt. Als ik niet zien kan, w^aartoe eene verandering nuttig is, dan bepaal ik mij bij het oude, en blijf dezen » wildscbut" noe- men, te meer daar hij bet werkelijk is. (*) De voorste bond draagt den naam van Waldman, zoon van Waldman en Veldin ; de laatste stierf op haar 16>''' jaar, terwijl Waldman 21 jaren mogt bereiken. Waldman junior is alzoo de afstammeling van een cud, door wederwaardigheden beproefd, deugdelijk beldenras van dashonden , met welks hulp hij wel 1000 vossen , en een niet te bepalen aantal dassen had (*) „Wild6chnt dcr Grafclrkhcid van Holland", hectte de persoon, die met het schicten dcr etukken grof wild , voor de baanderhceren en hooge colle- git'u beslemd, werd belast. RED. 14 uitgc{jraven. Waldman tie oude, was op ccn' zoiidag uit werkclooslieid ziek geworden , liad achter dc kag- chcl liffgen aaiislaan , was opo^cspronoen , Qver den kop gebuitcld en dood gcblcven : alles gcwaarmerkl door de eenvoudigheid van den verhaaltrant. Zooals (jezeijd is, Hep Waldman junior voor den wildschiit uit , en volgde zijnc broeders Bergman — bij ver- korting : Bergje — en Eerdman* Het spoor van den das werd versch bevonden , waarop de honden dade- lijk luid werden, De ingangen van den bouw, zijnde 12 in getal , werden op 66n' na digt gemaakt, en de honden in den open gehoudenen gelaten , waartegen de voeten van hunnen meester precies pasten; achtereen- volgens werden de andere pijpen onderzocht , maar de das werd niet te huis bevonden , helwelk later , door het spoor op den akker, duidelijk werd bevestigd. Er was eene kooi uit Amsterdam gezonden, er moesl dus een das gevangen en geleverd worden, op welke wijze ook. Op dezen dassenbouw viel vooreerst niet te rekenen wegens de daar gepleegde storing; terwijl om verschillende , later te ontwikkelen rede- nen, de vergunning om de andere punten te onder- zoeken , niet kon worden verkregen , met uitzondering ccliter van te L. , na welke toestemming het getal be- langstcllenden bevonden werd niet te zyn verminderd. Blijken van het daarzijn van dassen werden spoedig waargenomen. De das liet zich rond drijven, hij had welligt den Ijeschikten grond niet gevonden om , door pogingen tot voortgraven , zicli van zijii lastige aanvallcrs tc ontdoen ; dat, in lossen grond, een paar voeten per minuiit kan vorderen , als wanneer hij de aarde achtcr zicli werpt , en steeds, op dezelfde wijze, door dehonden wordt na- gewerkt ; en daar de drie elkandcr, bij hct wcrken onder den grond , met zand in oogen en muil wierpcn , moes- ten zij, nil en dan, buiten komen om zich te verfris- schen. Zoodra de voorste bond bem bereikt bad, was de das tot omkeeren verpligt en genoodzaakt zicli pal te stellen; nu werd, door bet aanslaan der bonden geleid , bet punt ontdekt , waar de opening moest gemaakt wordcn, om ben te bulp tc komen en bim- nen vijand te naderen. De dcugdclijkbeid van den bond blijkt iiit bet vast voorliggen en den stand , waar- in hij den das , gcdurende bet bulpgraven , weet tc bonden , waarbij men , tusscben das en bond , de pijp poogt te bereiken. Dit kwam bier goeduit, en werd, nu en dan, de neus en bet vonkelend oog van den das gezien. Daar de das levend moest bemeesterd wor- den, werd deze ingraving zoo ruim gemaakt, dat een persoon cr zicli in konde bewegen , en gepoogd om den das cenc boiiten gaffel op den neus te zetten, waartoc bij zicb ecbter niet genocgzaam bloot gaf; en om bem van acbtcren te porren, daartoc stond een eiken wortelstomp in den weg , waaronder bij op dat oogenblik zat. Bergje, die zicb niet bij tijds bad geborgen, of te veel door de anderen was vooruitgescboven , kwam zich bij zijn' meester beklagen over een uitpiiilend oog, ver- 16 scheurdc wang en gehavcnden neiis; liij rikle van smart en liuilde van verontwaardiging , zoo dat men verpligt was zijn' bek te omvatten , om clkander te kiinnen verstaan. Ecn der aanwczigen met zijnen toe- stand bewogen, wilde hem reinigcn, maar dit werd hem niet toevertrouwd , uit bezorgheid van den ouden , blinden man , dat hij hem mogt laten vallen , als zijn- de zulk een bond voor hem een schat; en zonderling genoeg: hoe meer gekwetst en gescheurd, des te beter wordt dezelve. Ofschoon de kreet »pakt hem!" herhaald werd, hield de das de toeschouwers, door zijne schoone witte tanden in respect , tot dat eindelijk een der aanschou- wers, met eene koffijbaal, in den kuil sprong en, er alles aan wagende, het onderste gedeelte van den zak onder zijne knieen bragt, en den bovenkant met beide handen vast hield. Weldra zag men den zak , schokken- de , zich aanmcrkelijk vullen , en alsnu gesloten on- der een algemeen »hoera !" daar men aan de uiterlijke gedaante zien kon dat er twee in zaten, welke men, als veiligheids maatregel, met geweren volgde bij het dragen uit het bosch , voor het geval , de zak niet sterk genoeg mogt blijken, want de vrienden werden later bevonden 63 oude ponden te wegen. De vreugd was geevenredigd aan den gelukkigen uitslag der vangst, waaromtrent men aanvankelijk niet gerust was; de dag was intusschen helder maar f risch , en op de klok was het half een geworden. Het schoone geslachf , dat het genoegen weet te rekken , 17 had ecne {jclegenlicids iafol docn bijbrciigcn , waarop alles, wat een' jager pleizicr kaii doen , zclfs de coii- raiit van dicn dag , iio(j in zljnen oraslajj , voorhanden was. De dassen moesten een klein uur ver gebragt wor- den, waarbij hunne nag^els door den zak drongen, hetwelk door hunne {jedwon{ifene bonding kan veroor- zaakt zijn ; misschien door den aard der stof , waar- door zij werden bedwongen ; niet beslissende , of zij ook veiliger in een linnen zak zouden gedragen zijn, waarin zij nog gemakkelijker eene opening hadden kunnen maken. Daar de kooi , tot vervoer bestemd , te klein werd bevonden, moest men op een gescbikter middel ter verzending bedachtzijn; bet woord » champagne" deed aan eene cliampagne wijn-kist denken. Dezelve werd met zink gevoerd , en wat fijn hooi er in gedaan tegen de schokken; in bet deksel werd eene ronde opening gemaakt, en daarop een rooster aangebragt, tot inla- ting van versche lucht en licht. De overwerking uit den zak in de kist , gelukte , ondcr de noodige voor- zorgen en een langzaam bewegen , ook goed , en werd dadelijk door een tevreden buidschudden gevolgd , waardoor bun bet zand, van den strijd des morgens overgebleven , uit hunne pelsen stoof. Ook werden er eenige veldvvortels (penen) door de tralies gestoken , als eene verfrissching bij kwaUjk worden, door de bewe- ging van den eersten spoorrid; ofscboon de wildschut beweerde , dat zulks niet noodig was , daar zij maan- VIERDE JAARGANG. ^ 18 den laiiG' nit hiin nvctpotjc" — zoo noemde hij de ope- ning of vetklier, die de dasscn onder den staart heb- ben — konden leven. Men wil dat hnn neus hierin past , om er hun ci{jen vet nit te zuijjen , dat in dikkc lagen, van af den kop langs den rug, op de opening van den spaarpot aan loopt. In die bonding be- weert men, dat de das den winter al shiimerende doorbrengt tot na de eerste strenge vorst, als wan- neer hij de weersgesteldheid onderzoekt , zonder alsnog nit te loopen , hctgeen , zoo als gezegd is , bij nacht plaats grijpt, om hun onderhoud te zoeken, hetwelk uit knolvruchten , beukennoten en vooral uit eikels be- staat; in de jaren dat vele der laatste voorkomen zijn de dassen bijzonder vet, en bereiken 35 zelfs 40 oudc ponden , w^elke zwaarte meest uit vet bestaat , hetwelk , na uitgebraden te zijn , geschikt is om in de lamp als olie te branden ; wordende verder hun vleesch , door de mindere klasse, ter dege lekker genoemd. Van dadr hunne voorspraak tot behoud der dassen, en misgun- ning aan het Amsterdamsch gcnootschap. De vellen hebben een waarde van f 2,50 , zijn in rijtuigen en vooral als deurmatten , ter reiniging van het schoeisel te gebruiken; de afzondcrlijken lange haren tot schui- jers, voor schilders en vergidders — en voor seheer- kwasten. Op de buitenverblijven , waar men deze be- reide huiden op cene plank gespijkerd ziet, zal men verder eene onderwctsche deftigheid waarncmen; deze huiden dragen dikwerf de blijken, dat een gewoon schot hagel de dassen niet vccl schaadt; ook als zij de 19 ruimte hebbcn, weten zij den onvcrschrokkcnsten hond van zicli tc houdcn. Waartoc ecn niet aanval- lend dier met zulk een sterk gebit gewapend is , kan niet verklaard worden , ten zij voor het opruimen van hindernissen , bij bet daarstellen van verblijven , en ter verdediging; voor het nuttigen van hoender- eijeren , between men bun tc laste legt , zal zulks we\ niet noodig zijn. Het kaarslicbt bragt geene vcrandering in hunncn toestand; zij bleven zich rustiger gedragen dan ver- moedebjk zij, die de eerste zes kurken van den vroe- geren inboud der kist, van de flacons, tegen den zokler zagcn springen. Van de bestemmingsplaats w^erd gemeld: )>dc »scboone dassen zijn in onze diergaarde aangekomen, Dgewennen zieb aanvankelijk reeds goed aan hunnen »gevangen staat; zij scbijnen de bebandeling en voeding »goed te verdragen," met verdere welwillende dank- betuigingen aan den eigenaar van den grond, de guile zender , de vangers en alien , die ben met raad en daad badden bijgestaan; waarmede een ieder tevreden en gelukkig was , en alles ten genoegen van alien is geein- digd. Alle genoegen is dus nocb niet uit de vv^ereld , al duurt bet maar een' balven dag, en bet is altijd wat gewonnen, wanneer de bazen en patrijzen, we- gens de gevolgcn van den winter , moeten gespaard worden. Verondersteld , dat de das zicb door indringend wa- ter verrast ziet, zoo als wij dit in bet begin van 20 dit jaar zagcn gebciiren, vcrdrinkt hij dan in dien Le- dwelmdcn tocstand , of wect hij zich voort tc hcl- pen? Vermoedelijk wordt hij door zijn instinkt ge- waarschuwd; voor hct overige staat hij als cen iiit- muntend zwemmer bekend, en daariiit kan verklaard worden hoe hij op pimten geraakt, waar hij nimmer was waargenomen , zoo als in dezen zomer onder Elst gebeurde, waar knapen een versch gckrabt hoi von- den en , met hunne schop , cen' volwasscn das af- maakten. Bergman hoorde ik vier da^jen na zijn misavon- timr, dat men kon onderstellcn zijne laatste campajjne te zijn , achter konijntjes aanslaan ; hij werd voor mij geroepen, zijn oo{j zat weer op de gewone plaats, en de wonden warcn bijna geheeld. Brave dashon- den, ik bewonder u nu no{y mcer dan vroe{jer! Uw ernstige blik is {jcc:rond op gcvocl van ci{jenwaarde. Jagerstaal. IN DE PONTYNSCHE MOERASSEN. (Vertaald.) Er was {^gqh eiiidc aaii'de feesten en banketten bij (le ambassade te Rome : dagclijks verzameldeii zich een aantal vrolijke gasten, van verschillendc natien , aan des ministers oastvrijen disch , die steeds van alle lekkernijen , welke land en w^ater opleveren , ruimschoots voorzien was. Onder andere uitstckende vreemdelingen bevond zich daar een fransch schildcr, die met regt als een dcr eersten in zijn vak wcrd schuldi^jd en , wat de uitvoering van veUl8la(j-tafe- 22 reelen betrotj sleclits wcinige mededingcrs had. Ver- mits wij te zamen vriciidschapsbetrekkingeii haddcu aangeknoopt , plaatstc ik mij aan tafel steeds ne- vens hem. Eens had de kok van Z. E. , een in zijn vak bc- roemd persoon, zich niet alleen zijiier vermaard- hcid waardig betoond , maar door eene reeks der kostelijkste (?eregten , waaronder de uitgezochtste spij- zen voorkwamen , zich zelven , zoo moselijk , over- troffen. »Bij de nagedachtenis van Lucullus ! gij doet on- wregt," zeide ik tot mijnen buurman, den schilder, toen ik zag dat hij voor een heerlijk bereid ragont van wilde eenden, dat hem een bedicnde aanbood, bedankte, »men kan gcen heerlijker ragout beden- »ken I Zie slechts hoc heerlijk het met truffels is »toebereid; waarlijk, de reuk alleen is genoegzaam »om het aan te prijzcn ; ik wenschte w^el te wetcn, »van waar deze uitmuntende truifels af komstig zijn , »waar8chijnlijk uit de lagchende beukenwouden van »Provence of van de heuvels van Languedoc." »Matig iiwe geestdrift /' antwoordde de schilder , »het is gcene gril , die mijnen tcgenzin veroorzaakt , »maar eene vreemde ontmoeting , die ik niet ligt »vergeten zal. Slechts de naam van wilde eenden is »gcnocgzaam, om eenen onvervvinnelijken afschiiw bij »mij op te vvekkcn. Ik licb cr voor mijn gansche >»lcven genocg van , al bcreikte ik ook den oiiderdom »van MiiTiii SALEM. Wannecr gij mij uwe opmerk- 23 »zaamheid wilt schcnkcn , zal het vcrbaal van mijn »avonluur u welligt cenio medelijden inboezcmeii en wmijnen afkcer regtvaardigen." In cen gezelschap van Engelsclien, die van eene jaotparlij in dc Pontynsche moerassen teruggekeerd waren , hoordc ik met veel lof van het aangenaam vcrblijf aldaar gewagen. Naar het verhaal dezer hee- ren waren aldaar fabelachtigc jagten te maken, en leverde het oponthoud bij den jager des Pausen , wiens bereidvaardigheid zij niet genoeg konden prij- zen, alle geriefelijkheden op, welke men verlangen kon. In (^^n woord, de beschrijving van het gemaakt uitstapje was zoo verlokkend , dat mijne verbeeldings- kracht in hooge mate werd opgewekt en ik den wenseh niet wederstaan kon , het zeldzaam genoegen van eene zoo buitengewone jagt te genieten. Ik maaktc spocdig de noodige toebereidselen , steeg in mijn rijtuig, en reed over de afschuwelijkste wegen door die bcfaamde moerassen, welke allerlei soorten van koortsen, als eene tweedc doos van Pandora, in den omtrek verspreiden, Na eene reis van eenige uren ontwaarde ik, bij het oraslaan van eenen hoek , dien de weg vormde , eene cllcndige hut, gelegen aan den oever van eenen kolk met drabbig water. »Ziedaar dc herberg ^ »Exccllentie 1" briildc mijn postilion vol gccstdrift . 24 terwijl hij zijne met schuim bedckte paardcn stil hield, en de echo's dezer wildernis door het klappen zijner zwecp opwekte. Door dit (jerucht geiioopt, stortten een dozijii kerels de deur uit , door welke ik in de zoogenaamde herber{]?, die een levend beeld van onreinheid en ellende opleverde , oetleeltelijk ge- dragen , gedeeltelijk gesleept werd. De zwarte mod- der, welke de eenmaal roode plavuizen van den vlocr bedekte , had zich sedert jaren zoodanig opgehoopt , dat zelfs Hercules bij het reinigen van dczen Augias- stal zoude zijn te kort geschotcn. In het woonvertrek gekomen , zette mij een dezer lieden , een zesvoetige reus , op eenen bouwvalligen stoel , onder eenen mi- men sehoorsteen , op whelks haard cenige bosscn groen hout en riet onder eene dikkc rookwolk smeulden. Het duurde eenige oogcnblikken eer ik de voorwer- pen , door den viilkaanschcn damp been , kon onder- scheidcn; toen ik mijne oogcn weder gebruiken kon, bevond ik mij in liet veilrck alleen. Mijne eenzaam- heid duurde evenv^^el niet lang; want naauwelijks wa- ren twee minuten verloopen , toen een kreupel, oud wijf , die allezins waardig was nevens de hekscn van Macbeth op te treden , binnen kwam. Deze Megera , wier uiterlijk afschuwelijk was , dekte met eenen smerigen dock vol vlekken den nog smcrigeren disch , zette mij een aarden schotel onder den neus , die een walgclijk ragout bevattc, plaatste twee geweldige drinkschalen van buffelhoorn daarnevens , terwijl zij mij tot etcn en driiiken uilnoodigde. Mes, vork en 25 lepel, die iiit' ceii' vui'cn, woUen lap te voorsc'iiju kwamcii, warcn reeds nevens eeiic soort van rood, aardeii Lord nedergelcad; hoe walo'verwekkend ook de toebereidselen voor den maaltijd zijn mogten, meer nog was het dc persoonlijkheid mijner morsige Hebe. Verbeeld u, dat zij, bij eenc poking om mij regt vriendelijk toe te lagehen , haren wijden , sints jaren tandcloozcn mond vreeselijk opsperde, dan weder mij verliefd toelonkte en allerlei afschuwelijke (jezichten Irok , terwijl zij hare dorre handon , die meer naar de klaauwen van een' gier geleken, vrolijk wreef. Een w^einig later klopte zij mij op den schouder , en vroeg met eenen grijnzenden laeh , of ik niet een fameuse jager was ? voer met hare klaauwen in mijne lokken , terwijl zij zwoer , dat ik een allerliefste jongen was , en veroorloofde zieh , tot mijne grootste verbazing , mij andere, onbesehofte bewijzen van hare verliefde stemming te geven. Ik hiiiverde inwendig , en was op het punt om van walging buiten mij zelven te geraken , toen ik niet langer aan de plotselinge hartstogt kon twijfelen , die ik onwillekeurig bij deze tooverkol had opgewekt. Uit vrees van mij eindelijk door hare dorre handen omhelsd te zien , besloot ik mij tot het uiterste tegen hare liefkozingen te verdedigen ; gelukkig duurde de strijd slechts kort , want eensklaps verwijderde zij zieh , woedend over de teleurstelling , en liet mij aan mijne sombcrc mij- mcring over. 26 De twijfelachtige schotel stond voor mij te dam- pen ; eene onverwinnelijke nieuwsgieriohcid beving mij om dit geheimzinnig ragout te onderzoeken. Moedig greep ik mes en vork , die ik eerst van het sedert jaren daaraan klevend smeer poogde te reinigen , en toetastende verstoiitte ik mij eene portie in den mond te brengen. Goede hemel! welke afschuwelijke be- standdeelen prikkelden mijne tong. Ossenlever, knof- look , spaansclie peper , paddestoelen enz. waren de minste vergiften , waaruit dit afgrijselijk geregt be- stond. In mijne ontzetting greep ik den eersten drink- hoorn, die mij voor de hand kwam, en nam eenen duchtigen slok om den akeligen smaak te verdrijven. Helaas ! ook deze zoogenaamde wijn was zoo zuur als azijn , en reeds stond ik gereed het tweede drink- vat te ledigen, toen ik gelukkig bemerkte, dat het {jevuld was met den sterksten brandewijn, gloeijend als vuiir. Om mijncn wrevel ten top te voeren, Het zich op dit oogenblik cen schaterend gelach hooren, dat met Iwistende en scheldende stemmen vermengd was ; hlerop opende zich de deur van het vertrek , en mijn bediende Joseph , dien de lieden van het huis tot over- matig drinken hadden gedwongen , tuimelde smoor- dronken binnen. Zijn zwaaijende gang, zijne strakke oogen, zijnroode, gezwollen neus, liet gevaar waarin hij zich bevond van , ten gevolge zijner alcoholischc libalie , eene beroerte te krijgen , verdienden eerder inijn mcdolijdcn dan mijncn loom ; ik riikte hem den 27 halsdas af, en legdc hem op ecnen stroozak in den hoek der kamer neder, waar hij in eenen staat van volkomcn bewusteloosheid verzonk. Ik had mij bij hem neder gezet , en wendde pogin- gen aan om eenige ievensteekenen in den ongeluk- kige op te wekken , toen cen nieuw acteiir het too- neel betrad. Het was eene ware Goliaths-gedaante , welke met reiizensehreden binnen kwam en, terwijl hij mijne menschlievende pogingen met eenen spotach- tigen blik aanschouvyde , in een hiid gelach uilbarstte, dat de bouwvallige muren deed dreunen* Zoo onver- wachts gestoord, sprong ik op en bevond mij van aangezigt tot aangezigt tegenover mijnen waard , die in zijne indrukwekkende gestalte voor mij stond. »Ho , ho , ho !" riep hij met eene stentorstem , die met eene trompet kon wedijveren , »waarom geeft »Uwe Excellentie zich zoo vele moeite met dien honds- »vot ? Dat vee heeft nu vuur in de aderen , maar »morgen zal hem de duchtige les, die hij ontvangen »heeft, wel tot een ander mensch gemaakt hebben.'* Na een herhaald gelach vervolgde hij : »KigenHjk »ben ik hier gekomen , Excellentie , om uwc bevelen »tegen morgen te vragen; het moeras wemelt van »waterwild en belooft eene gelukkige jagt. Is Uwe »Excellentie een groot liefhebber?" — »Een hartstog- »telijke/' antwoordde ik eenigzins stotterend, terwijl cen blik op den spreker den indruk , wclken hij bij zijne ecrste vcrschijning op mij gemaakt had, niet weinig vcrslcrkte. Gclijk ik reeds zcidc , was zijne 23 gedaanle reusachlig; evenwel waren allc dcelcn iiitersl cvenredic, en ontwikkeldcn bij clke bcweging hare alhlciisclic vormen. Zijiie briiinc, schoonc physionomic, waarvan de sprekendc trekken een mengsel van snaak- sche vrolijkheid , moed en wildheid aandiiidden , werd door eene rijke hairmassa overschaduwd , die met de kleiir dcr raven kon w edijveren ; een zware baard versierde zijne kin, en zette zijn oelaat iets ridderlijks bij. Met het eigenaardige costuum , dat den jagers der Abruzzen, even gelijk den roovers van Calabrie zoo fraai staat, bckleed, geleek hij eenigzins naar een' der helden van Salvator Roza ; en waarlijk , er bestaat geene kleederdragt , die zoo zeer geschikt is als deze , om de buigzaamheid der fraaije gestalte van de Italia- nen te doen uitkomen. Zonder pligtplegingen naderde hij den disch , waar- op het door de oude opgezette maal stond, greep den drinkhoorn , die minstens eene pint brandewijn bevatte, ledigde hem in eene teug, viel toen, onder eene diepe zucht , met zulk eene kracht op den 8toel aan den haard neder, dat dezelve bijna onder het gewigt bezweek , en woei het vuur met den brecden rand van zijnen hoed aan, om op zijn gemak eene pijp, die hij uit den zak haalde , aan tc steken. Zonder op mijne legenwoordigheid acht te geven, bleef hij stilzvv^ijgend litten dampen , en v^cl eene soort van tabak , die het rertrek met slank vervulde ; vervolgens stond hij op ?n trad naar het bed , waarop mijn knccht , als in ecnen doodsiaap vcrzonken , lag tc snorken. Met de 29 eene hand hicf liij lict hoofd van den arnion drommcl op , brak met de andere de krampachtig gesloten ka- ken open , en blies hem met kracht eene portie rook in den mond, waaraan zelfs een salamander zoude gestikt zijn ; hicrop liet hij hct hoofd weder los, dat op het harde kussen terugbonste. ))Laten wij hem mi »li{jgen/' zeide hij vrolijk lagchende ; ))Uwe Excellen- »tie zal ik morgen vroestijdig wekken , en ik zal »RiG0RNA bevelen , dat zij u het bed opmake. Fell- v>cissima notte /" Naauwehjks had hij zich verwijderd of Rigorna trad binnen, een' hoop beddelinnen dragende, dat zoo smerig was , dat men er van huiveren moest. Daar de oude heks in eene g^oede luim was , verviel zij in haar gewoon oebabbel, en ik moest mij getroosten al den onzin, die haar in het hoofd kwam, aan te hoo- ren. »Ah ," begon zij , »de kapitein heeft u een bc- »zoek gebragt , hij is verrukt dat Uwe Excellentie de »jagt bemint en daarenboven een goed schutter is; »hij heeft uw geweer onderzocht en zweert , dat het »niets waard is, hij zal u morgen hct zijne laten ))proberen .... Ah , welk een schoon man is die »kapitein! ... Er is geen enkel meisje in het dorp, »dat niet op hem verliefd is; maar hij is grillig, even »als alle schoone mannen , en hij heeft meer dan »eene vrouw op zijn geweten .... Naar mijn' smaak »is hij wat te groot .... Ik voor mij houd niet van »groote mannen , en toch hcb ik er , om de waar- »heid te zeggen, meer dan eenen tot liefste gehad. — 30 »De eerste was Polycahpus, de schocnmaker van Por- »lici , dczelfde, die te Salerno is (jeschavotteerd , om- »dat hij niet voorzigtig genoeg was bij den moord van »ecn' engelschen lord en zijne slgnora. Daarna had »ik kennis aan Lodovicus, een brave kerel, die in »de garde van Z. H. diende , en nu te Ostia in den »kerker zit. Die snaak had cens , in eenc bui van »uitgclatene vrolijkheid, zich zonder eenig kwaad op- »zet, de grap veroorloofd zijnen oven gloeijend te sto- ))ken , en er zijne huisplaag voor een oogenblikje in »te zetten. Bij ongeluk vergat hij ze er iiit te halen, »en de oiide heks werd , zoo als tc begrijpen is , in »asch veranderd Ha ! ha I ha ! In mijnen tijd »had ik vele vrijers ," vervolgde de Sibille met een zeker zielsgenoegen , terwijl zij bij elke herinnering met het hoofd knikte , »maar, op mijn woord 1 ik »verkie8 boven al die tamboermajoors een' man van »middelmatige gestalte, met breede schoudcrs en wel- »gemaakte beenen/' Bij deze ondubbelzinnige verklaring stond ik op het punt van te vertwijfelen , en ik kan naauwlijks den angst .beschrijven , die mij bckroop, toen de afschii- welijke oude, bij haar afscheid , mij eenen »goeden »nacht 1" wenschte en eene mijncr handen tusschen hare magere klaauwen drukte; cindelijk bood zij mij hare pergamenten v^ang aan om te kiisscn; ik moest, om mij van haar te ontslaan , mij aan deze walge- lijke ceremonie onderwerpen. Het was een koiide , regenachtigc nacht , dc wind , 3t die huilend door de kieren dcr venslcrs drong, joc0 van den haard dikke rookwolkcn door hct vertrek. Ik legde eenige takken op het voclitioe hoiit, dat zon- der te verbranden lag tc smeiilcn , en spande al de krachten mijner lonjjen in , om de vlam aan te wak- keren , die , terwijl zij eenig licht in dit duistcre hoi yerspreidde , tevens mijne verklenmde leden ver- warmde en de treurige stemming, waarin ik verzon- ken was, verbande. Spoedig evenwel werd deze kortstondige gloed weder door eene verstikkende rook- massa afgewisseld , waarbij de koude in het vertrek de overhand kreeg; terwijl de storm onafgebroken voortloeide en het bouwvallige hiiis deed kraken. In dezen treurigen toestand bleef mij geene andere toe- vlugt dan de armen van Mobpiieus; ik wierp er mij vertwijfelend in; doch de vunzige legerstede, die mij opnam , vermeerderde slechts de verschrikkingen van dezen akeligen nacht. Eindelijk kreeg de vermoeid- heid de overhand; ik sliep in. Er kondcn omstreeks twee uren verloopen zijn, toen eene krachtige hand mij aanpakte en ik ont- waakte, Een ruw gelach klonk in mijne ooren , met den uitroep : »Heidaar, Uwe Exccllentie, gij schijnt »wel dood!" IJlings sprong ik uit de legerstede en bevond mij te midden eener groep bandieten; hct was de kapitein , bcgeleid van vier kerels , wier uiterlijk volkomen met het zijne overeenkwam. Twee van hen droegen brandende fakkels, en alien waren met lange jagtgeweren gewapend. Hunne door de zon gebruinde 32 Irekken , hiinnc schittcrcnde ooc^en , de breed^jerandc hoeden en de vrcemdsoortige kleeding, door het fak- kellicht beschenen , Icverden het schilderachti^jste tafe- reel op , dat men zich denken kan. »Alles is gereed , Excellentie !" riep de kapitein , »wij willen ons spoedig op weg begeven, want de ))Zon wacht niet tot wij uitgeluijerd hebben." Eer hij evenwel aftrok, pakte hij mijnen armen bediende met eene hand aan , hief hem , als eene veder , van het bed en plaatste hem regt voor zich, terwijl hij hem , onder het hiid gelach der bende , losliet. De beschonkene viel als een zak op den grond , en kon slechts op een' steunenden toon om een glaasje bran- dewijn vragen. »Hij is nog niet nuchteren ," zeide de kapitein, terwijl hij hem oppakte en weder op zijn leger wierp, i>laat den miserabelen kerel liggen; hij »zal niets te drinken krijgen, voor dat Uwe Excellen- »tie van de jagt terugkeert, en nu, voorwaarts ! ter »jagt getogen !" Aan dit bevel gehoorzamende , begaf zich alles op weg, Een der mannen ging met eene fakkel vooruit; twee andere namen mij onder de armen en hielpen mij om , uit een venster , eene wrakke ladder af te dalen, die van het huis in het moeras geleidde. Aan den voet der ladder was eene ranke schuit vastgebon- dcn, waarin ik werd ncdergezet; onder krachtige riemslagen doorsneden wij eenen met riet bewassen modderpoel. »Mijn gceerde beer, gij zult nu eene voortrcffclijke 33 )>ja{jt zien," bcgoii de kapitein, toen de krachtige roeijers stilhielden en op de riemen rustten ; »maar »Uwe Excellentie kan onmogeiyk eeii goed schot doen »uit deze schommelende boot." Zijne medsezellen hieven mij op , hielden mij een oogenblik zwevend in de lucht , en zetten mij toen tot onder de armen in den stinkenden modderpoel , waar het welige riet zoo hoog boven mij uitstak , dat ik bijna niets zien kon ; bovendien was de lucht bewolkt en de dageraad nog niet aangebroken. Spoedig deed het modderbad , waarin ik mij bevond , mijne leden verstijven , en de koude wind, die nog niet geheel bedaard was, drong mij door merg en been. Eindeiijk , na drie kwart uur wachtens, werd de doodehjke stilte, die om ons heerschte, door een vreemd geluid in de lucht a%e- broken. »Pa8 op !" sprak met gesmoorde stem raijn naaste buurman , terwijl hij met den vinger op eene duistere wolk wees, die boven onze hoofden scheen te zweven, »pas op, mik zoo goed mogclijk en »schiet !" Half verstijfd legde ik werktuiglijk aan , drukte op goed geluk af, en plomp! plomp ! een zwerm van dooden en gewonden vielen rondom mij in het water en op mij; maar in den verkleumden toestand, waarin ik mij bevond, had ik vcrzuimd het geweer behoorlijk aan den schouder te zetten, en ont- ving daardoor bij het schot eenen zoodanigen stoot , dat ik ruggelings in het moeras nederviel , tot groot vermaak mijner begeleiders, die zich met de grap grootelijks verlustigden. Nadat zij mij eenige oogen- YIERDE JAARGANG. 5 34 blikkcn in dezcn onbehagelijken toestand liadden ffc- laten , en de vruchteloosheid mijner po{jin(}en om over- cinde te komen himne lachspieren {jeprikkcld had , schoten zij ter hulpe toe en brag^ten mij weder op de beenen; doch bet totale modderbad had mij in eenen deerlijken toestand gebragt. In een oogenblik hadden zij mijnen jagtrok uitgetrokken , mij in eenen pels van schapenvachten gehuld, en een' hunner smerige vilthoeden opg^ezet; daarna reikten zij mij een ander geweer. Spoedig liet zich een geruisch in dc hicht hooren ; ik schoot herhaalde malen met de geweren , die zij telkens laadden en mij aangaven, en mikte steeds op den digtsten hoop. Telkens getuigde bet plompend gerucht rondom mij , dat mijne schoten niet vruchteloos waren , tot dat eindelijk de aanbre- kende dag een einde aan dit , in Rome van alien zoo hoog geprezen, vermaak een einde maakte. »Bravissimor riep de kapitein uit, »hoe voortref- »felijk hebt gij uwe taak volbragt. Bij Hercules ! gij »moogt u beroemen een ware Acteon te zijn ; gij »slingert uwe bliksems trots den besten dondergod ! »Wanneer Uwe Excellentie het verkiest, zullen wij u »naar de locanda terug geleiden , en daarna weder- »keeren om den jagtbuit te verzamelen." Alles, wat verder gebeurde, zweeft mij slechts als een' droom voor den geest. Ik klappertandde van kou- de , mijne tong was verstijfd , mijne ledematen waren gevoelloos geworden, en het gestrcmde bloed scheen naar het hart terug te vloeijen. Dit slechts kan ik 35 mij heriiincren , cbt ik na eenige iiren uit mijne ver- dooving^ ontwaakte , in het vertrek der locanda , uit- (jestrekt op eenige scliapcnvachten , die eene walgclijke IiicM verspreidden. Aaii den haard nedergehurkt , was RiGORNA onledig met het droogen mijner kleede- ren. Twee personen stonden aan de legerstede van mijnen knecht; de eene was de kapitein , de andere , een groote , magere man , eene soort van barbier , die in zich de betrekkingen van arts, vroedmeester, apotheker, heelmeester en veearts vereenigde. Deze veel omvattende man had eenen tinnen schotel in de hand , waarin het dikke bloed van den armen Joseph vloeide , die , op zijnen stroozak uitgestrekt , een af- schrikwekkend beeld van de treiirige gevolgen der dronkenschap opleverde. »Ik moet vertrekken!" riep ik, van mijne legerstede opspringend , vol vertwijfeling uit. »De signora j^ zeide ik , mij tot Rigorna wendende, »zal mij wel »een' kop koffij gereed maken, en den postilion zeg- »gen , dat hij oogenblikkelijk inspanne." »Hoe , Uwe Excellentie wil niet nog eenen nacht »overblijven , om het vermaak der jagt te genieten ?" »Een andermaal ," riep ik wanhopend uit , »wil ik »het met genoegen hervatten, thans is het mij onmo- ))gelijk; dringende bezigheden roepen mij naar Rome »terug." »Maar," merkte de barbier aan, »de knecht van »Uwe Excellentie ligt aan eene heete koorts; hij kan wgeenszins de vermoeijenissen der reis wederstaan." 3* 36 »Ik laat hem geheel aan iiwe verzorg^ing over," ant- woordde ik , hem cen goudstuk aanbiedcnde , »cn »verzoek u deze kleinigheid voor zijne verpleging aan »te nemen." Om geene afgimst te verwekken gaf ik aan den kapitein en Rigorna gelijke , handtastelijke bewijzen mijner mildheid. De oude, veiTukt over mijne groot- moedigheid , overlaadde mij met zegcnwenschen ; ik hoorde alien de betuigingen hunner dankbaarheid herhalen , toen de postilion de zv^^eep deed klappen om mij , in den galop , van de Pontynsche moerassen te verwijderen. In den avond van den volgenden dag zat ik , in mijnen gemakkelijken leuningstoel gedoken , in eenen gemakkelijken huisjas, met uitgestrekte beenen de warmte van een helderbrandend houtvuur genietende , terwiji op een klein tafeltje, in een' porseleinen scho- tel, heerlijke kastanjes van Lucca dampten, en eene flesch fijne wijn prijkte. Plotseling dreunen eenige zw^are slagen op mijne deur, en wekken mij nit mijne zoete mijmeringen; eensklaps stond de reusachtige gestalte van den kapitein voor mij. Ik vroeg hem , aan welke oorzaak ik zijn onver- wacht bezoek te danken had en tevens, in welken toestand mijn arme knecht zich bevond. »Jui8t hij is het , dien ik zelf bij Uwe Excellentic »terug breng, dewijl ik vreesde, dat hij op nieuw »eene domme streek zoude aanvangen. Er bestaat » scene ergere ondeugd dan de droukensehap ! Dit 37 »2eidc ik liem nog gisteren avond , toen ik hem eene »groote kom punch zag ledigen. Ik voegde er de va- »derlijke Termaniiig bij, om zicli voortaan van den »sterken drank te onthouden , welks misbruik den »mensch beneden het dicr doet dalen Zie ! »daar hoor ik hen reeds met hem aankomen." Naauwehjks had hij uitgesproken , toen de vrolijke snaken binnentraden. Vooraf ging de kolossale An- SELMus, die met krachtigen arm mijnen wankelenden knecht ondersteunde ; zijne roode oogen en drooge , zwarte lippen kondigden verregaande dronkenschap aan. Hij durfde zijne oogen niet opslaan, maar ver- borg zich sidderend in eenen hoek. Hierop trad de reusachtige Tuomaso met zijnen makker Leopoldo binnen, beiden van het hoofd tot de voeten met za- mengebondene eenden behangen. Trotsch op het aan- tal , spreidden zij dezelve op den vloer , de stoelen en de sopha ten toon; zelfs mijn bed bleef niet ver- sclioond. »Uwe Excellentie kan nu zien welk eene uitmun- »tende jagt zij gemaakt heeft !" riep de kapitein uit , terwijl ik verw^onderd om mij been staarde, en nicts dan eenden , overal eenden , rondom mij zag. wJa ! »honderd zeventien wel getelde eenden , dat is , bij »mijne zondige ziel , geene klcinigheid I" »Maar ik . . . . ik hcb toch al dat wild niet ge- »8choten?" stotterde ik. wStellig! bij den heiligcn Hqbertus ! dit is de '•>vrucht van uvve jagt; maar de iijd is kostehjk , dc 38 »goed€ RiGORNxi wacht mij ; zij zoudc zich over mijn Dlanger uitblijven verontrusten. Illustrissimo ! ik »wensch u duizend jaren levens I" Hierop drukte hij mij de hand , met zijiie gezellen vertrekkende. Mijne , door den handdriik des kapiteins verdoofde , vingers wrijvende, wierp ik eenen blik in het rond, half vertoornd op mijnen dronken knecht , half mis- moedig mijne kamcr in cene soort van poelierswinkel veranderd te zien. Ik had den moed niet de eendcn na te tellen ; het scheelde weinig of ik had ze , in mijne kwade luim , ten venster uitseworpen. Na de doorgestane tcleurstellingen en vermoeijenissen der treurige jagtpartij , bleef mij ook nog het aangenaam vooruitzigt over van tot walgens toe ecnden te etcn. EENE PARFOEOE-JAGT. Hit be bori0c eeiitu. (Uit de hcrinncringen van den pikeiir C, 1?auch; zic bladz 7.3 van den 3^" jaargang,) Het bezoek van den z wager Zijner Doorluclitigheid , den markgraaf van Schwedt, gaf aanleiding tot eene parforce-jagt. Zij zoude in het Mistelgauer-woud be- ginnen. Tevens sprak mijn vorst den wensch uit, dat het »hallali" op het hoogstc punt van den So- phlasberg zoude plaats vinden , zoo om zijnen zwager van de bekwaamheid zijner pikeurs te overtuigen , als omdat de koude keuken op den top van dien berg door hem besteld was. 40 Onzc chef gaf ons het verlangen van Z. D. te ken- nen , doch het was geene geringe taak ; hier gold het »ijzer met handen breken !" Intusscheii bewces het bevel des vorsteii het vertroiiwen , dat wij met onze goede paarden en honden het mogehjkc zouden be- proeven; doch onze genadige heer had geen' zijner jagtbedienden omtrent de gelegenheid van het terrcin ondervraagd , anders zoude hij de toestemmende bul- ging van onzen anders duchtigen, doch niet al te voorzigtigen , chef niet vertrouv^^d , en de jagt zeker- Hjk in ecn meer gunstig gedeelte zijner bezittingen gehouden hebben. Behalve dat hindernissen van verschillenden aard het aangewezen terrein doorsne- den , maakten eenige zeer moerassige beemden de jagt voor menschen en dieren hoogst gevaarhjk. Een kapitale , witte twaalf-ender, met prachtig ge- wei , het sieraad van bovengenoemd klein woud , was voor het aanjagen bestemd, ten bewijze hoe hoog onze vorst het bezoek zljns z wagers schatte. De aan- jagt ging met vijftig honden — cen gehjk getal was m relais geplaatst — vrolijk voorwaarts. Dc mark- graaf van Schwedt vcrvulde met veel geschiktheid de functie van pikeur , terwijl hij zelf het hert opdeed , en de aanjagt zoo bestuurde , dat het op 't vlakke veld bleef, en hij het den tcrngweg naar het bosch afsneed. Dc jagt ging door de akkers van Pcttendorf , alwaar de vette kleigrond den Snellen gang dcr paarden bc- Icmmcrde; doch zij hidden moedigvol, en het gelukte 41 ons bet lierl naar cen nabijjjelegen veldbosch le dn'n- gen , aan welks zoom bet eerste relais o'eplaatst was. Onze meute werd nii met vijf en twintig bonden ver- sterkt ♦ en wij bestegen versdie paarden. Het liert werd iiit het bosch gejaagd , en de mark^jraaf van Schwedt was met zijnen engelscbman de voorste onder zijne vervolgfers , tocn liet weder op bet vlakke veld verscbeen. Ik en een der pikeiirs moesten hem vol- gen. Hij beval mij regts vodr bet bert om te rijden, cm bet naar de boogte van den Sopbiasberg: te drin- gen , betwelk mij g:elukte. Docb op de linkerzijde za,«? ik nocb den markgraaf, nocb mijnen makker opda- {jen , ofseboon de meule bet bert vrolijk , tegen den berg op, vervolgde. Vreezende dat er een ongeluk gebeurd was , reed ik , zoo snel als mijn paard vermogt , naar de plaats, waar ik ben bet laatst gezien bad. Welk een scboiiw- spel ! In den moerassigen grond zag ik de paarden tot aan de koppen verzonken , terwijl de ruiters alles aanwendden om iiit bet gevaar te geraken; docb de grondelooze bodem verijdelde bimne pogingen. Ik sprong dadelijk van bet paard, vond gelukkigbjk eene steng, die ik den zinkendenden toestak, en waar door ik ben, met eigen levensgevaar , uit dezen poel trok. Terwijl ik bezig was met den modder , zoo veel doenlijk, van de kleeding des markgraven te strijken, kwam Z. D. , onze beer, met zijn gevolg aan. Hij zag de in bet moeras gezonken paarden , die zich zoo 4-2 afgctobt haddcn , dat zc naauw lijks mcer adcmdeii , en was gehcel verstomd door het voorval. Om de arme dieren te redden, wierp ik mij op het paard en rende naar Pettendorf, evcnzeer om lieden met touwen en sparren, als om drooge klee- deren en linnen voor den markgraaf te halen. Het dorp was nabij, ik kwam derhalvc spoedig terug. Kort daarna kwamen ook de boeren , die de paarden slechts met groote moeite en gevaar iiit den modder- poel redden konden. nGeef mij de kleederen aan", zeide de markgraaf lagchend, »opdat ik nog tijdig bij het »hallali" van »het hert aankome ; voorloopig dank ik u , dat gij my »uit dezen Charybdis gered hebt." Spoedig was hij verkleed , en stond daar zoo op- geruimd in eene hertslederen broek , scharlaken vest en blaauwen rok met groote knoopen , als of er niets gebeurd ware. Onmiddelijk besteeg hij een ander paard, en reed met onzen heer vooruit. Deze lachte, toen hij zijnen zwager in dit vreemd costuum nevens zich zag rijden. Dit scheen den laatste niet te be- vallen , en hij zeide: »die het mij op de eerstvolgende »jagt niet nadoet, is geen brave parforce-jagerl" Mijn vorst scheen over deze soort van uitdaging niet zeer gesticht, evenwel zeide hij »top!" Onze meute en de overige pikeurs waren het hert gevolgd , doch met het »hallali" zoude het misseHjk ge- slaan hcbben , wanneer onze kloeke , vorstehjke jager niet wedcr in den zadel gczetcn had. »Zwager," 43 sprak hij tot onzcn hccr, »wij moeteii rijden ai wat »wij kimnen , om de mente in te lialen." Do als boer verklcede markoraaf nam de leiding dcr jagt op zich , die wij spoedig inhaalden. Niet weinig ver- baasde de onverwachte gedaanteverwisseling het jagt- personcel. De maatregclcn van den vorstelijken gast, zijne bedrevenheid en zijn moed waren de oorzaak , dat het »hallali" jiiist ter bestemde plaats voorviel. Onze genadige hcer scheen genoeg van de jagt te hebben , hij kwam eerst met zijn gevolg aan , toen het hert reeds voor de meute stand hield. »Zv^ager," riep hem de markgraaf te gemoet , ))ik heb op uwe aan- ))komst gewacht. Wie van ons beiden zal het hert wafvangen en het »hallali" doen blazen ?" y>Eh Men mon cher/' was het antwoord, »eere wien »de eere toekomt I" »Meent gij mij ?" — »Gewis!" — In een oogenblik was de onvermoeide jager afgestegen en wilde het hert den vang geven ; dit liet zich evenw^el , trots dc onversehrokkenste pogingen , niet naderen , en de vorst liep gevaar , door het gewei te worden gewond , waarmede het zich woedende verdedigde. »Wij zullen de honden aanhitsen!" riep de vorst. »Neen , dat ware schande voor onze jagerij ," ant- woordde de markgraaf , gaf mij bevel om af te stij- gen , en met hem te beproeven om het hert de hessen af te houwen , terwijl de te paard bUjvenden het woe- dende dier van voren zouden bezig houdcn. Na vcle pogingen gchiktc mij dit , niet zonder gevaar , aan u den regter looper , terwijl eeii boiiw van den mark- jjraaf den linker trof. Oogenblikkelijk zonk het hert van achter inecn , de honden vielen aan en trok- ken het verder neder , terwijl de moedige jager het reeds had afgevangen eer ik het gewei konde grijpen. De trotsche twaalf-ender lag levenloos in den kring der jagers; ons »hallali" klonk over berg en dal. »In de zakken van dit scharlaken vest kan ik niets »voor u vinden , brave pikeurs ," zeide de markgraaf , »maar morgen zal alles te regt komen." Onze paarden en honden hadden zich deugdelijk gehoiiden , en , zonder het treurig tnsschenspel , was de jagt reeds vroeger geeindigd. Na de curee reed de held van den dag , den regter voorlooper van het hert aan de greep van den herts- vanger dragende, nevens onzen vorst den berg op, terwijl het jagtpersoneel volgde. Van deze met vruchtbare velden omgevene hoogte , overziet men twee vorstendommen en de in het verschiet liggende stad- Baireuth. Eene groote tent , waarop de vlaggen van Brandenburg , Schwedt en Baireuth wapperden , was nevens de bouwvallen van het oude slot opgeslagen, en noodigde de vorstelijke personen tot rust en ver- kwikking. Alvorens de markgraaf de tent binnentrad, bewon- derde hij het heerlijke vergezigt , en riep in verrukking uit : »de duivel hale mij , beer zwager, gij hcbt mij »op bet schoonsle punt uwcr bcziltingcn gobragt ; bij 4b >)dit prachtig tafcreel ver{jeet men alle vermoeijenis- »sen ! Schenker, ik verzoek om eeneii beker wijn." — Hij nam de met den eikentak versierde boerenrauts af en bragt , voor de tent staande , den voljjenden toast uit : nDer weisse Hirsch mit seiner Pracht nHat mich tief in den Schlamm gebracht ; »Doch mit diesem Humpen voll Burgunder yyBlick' ich lustig nach Baireuth herxmter , » Wo Schwager Alexander thront y>Und die Hebe Wilhelmine wohnt, y>Fiir beide sei dieser Trunk gebracht , ^So freudig y als die Sonne lacht P* Hij zwaaide zijne niuts en riep: » Leva Alexander en »zijne WiLHELMiNA !" Eene fanfare onzer hoornen be- gcleidde deze woorden. Onze vorst bedankte hem; de beide zwa{jcrs tra- den gearmd in de tent. De aankomst onzer vorstin met de beide princessen van Anlialt , beg^eleid door eenijje hofdames , veroorzaakte eene nieuwe verrassinjj. De rijtuigen waren in het hangcn des bergs achterg^e- bleven, waardoor men hare aankomst niet bemerkt had. »lk wil mijnen zwager met schoon linnen en eene »andere kleeding verrassen," zeide onze vorstin tot een' der jajjtjonkers; wik ben van het gansche voorval »onderri8t en weet dat de markgraaf , in zoodanige 46 »{jevallen , met weinig overleg te work gaat. Vol(j »mij oiigemerkt !" De beide vorsten waren door de aankomst der da- mes niet weinig verrast. Toen onze markgravin in de tent trad, sprak zij tot haren z wager : »vermitsu, »mijn lieve Hans, uwe hiiisvroiiw in den steek laat, »heb ik voor u gezorgd." Hierbij nam zij den jagt- jonker het pak kleederen af , en reikte het den mark- graaf over. »Dit is waarlijk te veel goedheid,'' zeide deze, »gij »weet, even als uw broeder, onwederstaanbaar aller »harten te winnen. »Dacht ik het niet,'' antwoordde de vorstin, »dat »gij mij met dergelijke loftuitingen zoudt willen afzet- »ten; doch zoo komt gij er niet af. Gij moet mij »omstandig verhalen , hoe het toegegaan is om u in »een' mijner waarde onderdanen herschapen te zien.'' Onze vorst zette een ontevreden gezigt; het was als of hij muizennesten in het hoofd had. Hij sprak zeer weinig. Men gaf met de hoornen het teeken om ter tafel te gaan; de Pettendorfsche boer scheen er niet aan te denken om zich te verkleeden. »Iedere minuut,'' zeide hij tot de vorstin, »waarin ik mij als een' »uwer onderdanen beschouwen mag, is mij dier- ))baar." Na afloop van het diner stond de vorstelijke zwager eensklaps, in een sierlijk jagtkostuum , voor onze markgravin , die het aanzienlijk gezelschap tot eene 47 waadeliiig op den berg uitnoodigdc. Onze vorst scheen vermoeid en nam daaraan geen deel. De markgraaf verhaalde onderweg zijn jagtavon- tmir ; dat hem zijn zwager had uitgelagchen , doch dat hij zich de revenge voorbehield. »Zijt gij zulk een slecht christen?" zeide de vorstin, »gij weet dat de Schrift zegt ; gij zult niet weder- »vergelden/' Be rijtuigen stonden gcreed; het gczelschap nam den terugweg naar dc residentie aan. ALLEHlEl Anecdote. Bij eene drijfjagt giiig een haas op tien passen voor een' der schutters — een nieuweling — - zitten; de schutter hem ziende, liep dadelijk terug; het haas insgelijks. — Nadat het drijven geeindigd was , werd de weggeloopene door zijnen nevenman , die de zaak gezien had , gevraagd : »waarom hij niet op het haas , »dat hij digt genoeg had, schoot?" — »Ja" ant woordde deze, die wel eens over het inschieten van buksen had hooren spreken, »verbeeld u mijne verle- »genheid : ik had mijn geweer op zestig passen inge- »schoten, en daar komt nu dat drommelsche haas ))zich op tien passen voor mij nederzetten. Nu bleef »mij immers niets anders over, dan vijftig passen te- »riig te loopen?" VERSL\G VAN DE JAGT EN VISSCHERIJ, n DE PROVINGIE GRONISGEN , OVER 1855. (*) Belangrijkheid is , gclijk vele zaken des Icvens , dik* wijls slechts lets betrckkelijks. Zoo is ook dc bekend- making met den toestand van jaijt en vissehcrij voor velen welligt minder, of in het geheel niet belangrijk) terwijl wederom een ander de zaak als in het geheel niet van belang onlbloot, of wel van zeer veel belang zal beschouvs^en. — Hoe dit zij, in een Nederlandsch tijdschrift voor liefhebbers der jagt en visscherij is zoodanige bekend- (*) Het is aan den steller van dit verslag, den Ilecr Inspecteur der Jagt en Visscherij in Groningen , dat wij het denkbeeld verschuldigd zijn, om aan zijne anibtgenooten dergelijkc medcdcclingcn te vcrzocken en die, in hot Tijd* fichrift op te nemcn. Onzes inzicns zya dezc bydragcn hoogst belangrljk voor onze lezcrs. Rr.r>. VIERDE IAARG\NG. ^ 50 maliinu, vooral wanneer ze algemcen, dat is van iedere provincie , mogt plaats hebben , zonder twijfel op bare plaats. lederen liefhebber zal ze belangrijk, en daarom welkom zijn. Een telken jare jjegeven verslag over hetg^een de jagt en visscherij aanji^aat , van iedere provincie , en dus van gebeel Nedcrland, wordt nerg^ens anders als een gebeel gevonden , en zou nergens anders zoo doel matig als een gebeel kunnen gevonden worden. Komt zoodanig verslag eenmaal gediirig voor , dan zullen de opgaven van wat in ieder jaar plaats vond , voldoende zijn ; in een eerste verslag evenwel mogen eenige algemeene bescbouwingen niet ontbreken. Mijns inziens mogen en moeten ze bier voorafgaan of tusscben gevlocbten worden , ten einde als bet ware tot inleiding te dienen voor bet gebeel , dat volgen zal , opdat de belangstellende moge weten , lioe bet eigenlijk ten aanzien van de provincie, van welke bem ieder jaar een verslag omtrent dit punt wordt toegezegd , opzigtelijk de jagt en visscberij gestcld is. En wanneer men dan in bet verslag , dat in 1854 door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gronin- gen , aan de Staten dier provincie , van den toestand van Groningen over 1853 werd gegeven, wat de jagt aangaat , leest , dan zou men moeten gelooven , dat de jagt , boewel bet daar gebeel in bet algemeen wordt gezegd, ten minste in Groningen wijkt voor de bescbaving. Zoodanige uilspraak kan vcrscbillend worden opge- 51 vat , gelijk ze in verschillenden zin kan zijii tcr neder geschreven. Wanneer men de zaak wil beoordeelen in betrek- king tot de tijden , toen men het dierlijk voedsel slechts magtig werd door de jagt , dan zeker wijkt die jagt niet slechts voor de beschaving , maar is daar al lang voor geweken; doch indien men haar in be- trckking tot den tegenw^oordigen toestand van zaken beoordeelt , dan scliijnt de beschaving , — wanneer men , in algemeenen zin , daaronder ook meerdere wel- vaart en ontwikkeling en ook verbetering van ver- voermiddelen mag begrijpen, of wel als een barer gevolgen aanmerken — de jagt , zooals zij tegen- w^oordig v^ordt uitgeoefend, eerder aan te moedigen. Dc landbouwende stand, die toch in den laatsten tijd in beschaving inderdaad is toegenomen, neemt meerdere jagt-acten, en de raiddclen van vervoer, welke door meerdere beschaving ongctwijfcld worden uitgebreid en vergemakkelijkt , zullen meerder ver- voer, meer vcrkoop van wild, mcer broodjagers in het leven roepcn. De duurte der levensmiddclen , de grootere bevol- king, welligt ook hier en daar het gevolg van meer- dere beschaving , zal meer behoefte doen ontstaan , om magtig te worden , wat aan niemand tocbehoort , en uitnemend geschikt is om , of onmiddelijk te voe- den , of middelijk door vangst en handel daartoe te strekken. Menig jaglbcdrijf, bij voorbceld het vangcn van 5-2 walcrwild met netten, of van ccnilcn in hot bijzonder door kooijen, kan nog vecl wordcn uitgcbreid. Diiizcnden dezer dieren worden er gevangcn, en bij tienduizcnden keeren ze lelken jare uit de stre- ken, waar ze zeker ongestoord hunne eijeren leggcn en hunne jongen groot brengen , terug , terwijl hunne waarde tot over de hclft, van wat voor eenige jarcn er voor besteed wcrd, is gcklommen. Verslagen uit andere provincien leeren ons, wat zelfs in enkele strekcn uit het zoogenaamdc vinken wordt gemaakt; en er is geene reden om nict te kunnen aannemen, dat ook de loop der tijden en de menscheHjke vinding nog hoe langcr zoo meer midde- len ter verkrijging van wat aan niemand toebehoort zullen doen geboren worden, en dus ook de jagt de middelen van bestaan zal kunnen vermeerderen. Ook de visscherij werd uitgeoefend door de onbe- schaafde volken; evenwel is ze, als middel van be- staan of van voeding , voor beschaafden ook nict on- belangrijk. Grof wild wordt in dezc provincie niet gevonden; faisanten zijn er evenmin. Korhoenders worden in de heidestreken aangetrof- fen; zij beminnen de eenzaamheid en den woesten grond, en wijken daarom wel eenigzins voor bebou- wing en bewoning. In de streken , waar laag bosch wordt aangekweekt , blijven ze zich evenwel ook dan nog ophouden; en te meer naar de mate ze nict stcrk door de jagt ver- mindercn , daar zc dikwijls spocdig dc aannaderins des jagcrs wcten te bemerkcn, en te vcr wegvliigten eer hct schot is gewaagd. Wat liaas en patrijs betreft, zoo zoii men, wat doze provincie aangaat, bijna tot het besluit mocten komen, dat zij de bebouwing beminnen, missehien wegens den overvloed van koren ; ten minste wanneer zc voor de bebouwing weken, dan moesten ze sedeit lan^jen tijd uit onze noordelijke en oostelijke streken zijn verdwenen; en juist in dezc streken is {jedurig nog overvloed van dat wild en vooral van patrijs. Waterw^ild levert onze provincie niet veel op , dan in zoo verre hierdoor de telkens trekkende vogels worden verstaan. Minder evenwel worden dcze met bet geweer geschoten, dan wel in de kooijen of met slagnetten gevangen , hoev^el dit laatste bedrijf , ook in verhouding zoo als het konde plaats hebben , nog slechts op geringe schaal uitgeoefend wordt. Plevieren — dat is de soort, welke bier »wilster'* wordt genoemd — zijn in de lagere streken en op de polders dikwijls bij aanzienlijke vlugten aanwezig, en zouden hem ^ die zich hierop wilde toeleggen , zeker dikwijls eene goede vangst verschaffen. Ganzen komen dikwerf bij ontelbare scharen onze Ian- den bezoeken , en berokkenen nadeel aan den landbouw door het eten en uittrekken van koren- en graswortels. Houtsnippen bezoeken eenige streken dezer provincie soms vrij talrijk; anders dan met hct gcweer wordt er evenwel gecn jagt op gemaakt. 54 De floiiwen zijn hier tot nog? toe niet in gebruik, en ziillen dit ook te minder worden, naar mate men de nitgestrekte woudstreken meer mist. Het jaar 1854 was zeer voordeelig, wat haas en pa- trijs aangaat. In de meeste streken van Groningen was er overvloed van dit wild, en op het einde van dat jaar bleef er eene aanzienlijke hoeveelheid over. A an het goede vooruitzigt , dat hierdoor voor het volgend jaar ontstond, beantwoordde 1855 niet. De bouwlanden waren in het voorjaar meest vrij kaal, veel winterkoren werd omgeploegd en vooral het koolzaad. Ze leverden alzoo geen goede schuil- plaats op voor het wild, om ongestoord de eijeren te leggen , te broeden of jongen groot te brengen. Het natte weder, hoewel dan ook slechts gedu- rende korten tijd, en eenige zware onweders waren zeer nadeelig, zoo wel voor den broed als de op- groeijing der jonge patrijzen. In den herfst werden vele nesten met verslagen eijeren gevonden , en de jagers schoten vele oude pa- trijzen. In enkele streken was minder patrijs dan in het vorige jaar was overgebleven ; in andere, vooral de meer boschrijke en met heide bezette, leverden ook nu veel patrijs en haas op, terwijl daar de korhoen- ders ook eerder meer dan minder aanwezig waren. Over het jaar 1855 zijn in deze provincie afgegeven: 227 groote en 9 kleine jagtacten, 107 groote en 495 kleinc vischacten. 55 Hiervoor is ontvan(jeii cene som van f 4711,00 aan regt, /" 1555,50 aan zegel en /" 590,09 aan opcenlen. Er zijn geregistreerd 5 eendenkooijen , 166 duiven- tillen en 68 zwanendriften. Het getal bezoldigde opzieners der jagt en visscherij bedraagt in de provincie Groningen 13. Het getal onbezoldigde opzieners is in 1855 met 12 vermeerderd en met 5 verminderd, bedragende dit thans 42. Het getal der overige ambtenaren met het toezigt op de jagt en visscherij belast, beloopt ongeveer 375. De aanstelling der bezoldigde opzieners der jagt en visscherij , als Rijks veldwachters , werkt bij voortdu- ring niet ongunstig op de waarneming hunner andere werkzaamheden. De jaarwedden van den Inspecteur der jagt en vis- visscherij en der opzieners bedroegen eene som van /• 3504,00. In zake der jagt en visscherij zijn er 235 bekeurin- gen gedaan. Dit getal is kleiner dan dat van het vorige jaar; die vermindering is vooral het gevolg der mindere be- keuringen , welke hebben plaats gehad w^egens het in het veld komen met , of ongebungeld laten loopen van honden. Van deze bekeuringen betrofFen 55 de visscherij , 7 het vervoer van wild in verboden tijd, 18 het wiid- strikken , 6 het onwettig hoiiden van duiventiilen , 4 het rapen van patrijzen- of van kievitseijeren in 56 verboden tijil , de oveiige, anderc jastovcrtrcdingcn. Hiervan zijn er 3 onvcrvolsd ceblevcn we{jens de vcrklaring van eigenaar of regthebbendc , dat er {jeene vervolging verlangd werd > of vvegens vrijwillige beta- ling der hoogste boete , en 6 om andere redenen ; 10 bekeuringen zijn door vrijspraak gevolgd. 59 zaken zijn nog niet uitgemaakt , als hebbende nog niet gediend. In bet vorige jaar bedroegen de vrijspraken 38. De appellen zijn zeer verminderd. De jurisprudeniie begint zich ook in zake der jagt en visscherij eeni- germate te vestigen. De toegekende premien voor bekeuringen in zake der jagt en visscherij bedroeg eene som van /* 1127,00, bij welk getal men in bet oog dient te houden, dat natuurlijk een groot deel der premien betaald is voor bekeuringen, in bet vorige jaar bewerkstelligd , het- welk daaraan bijzonder rijk was. De ontvangst der bocten in zaken der jagt en vis- scherij bedroeg /" 1487, 50 , die der voor de verbeurd- verklaring in de plaatstredende gelden /305,70, dus te zamen eene som van f 1793,20. In 1855 is er wegens 149 bekeuringen geheel of ge- deeltelijk gratie verleend , waarbij evenv^ el altoos de geregtskosten ten laste van de veroordeclden bleven. Men houde echter hierbij ook in het oog , dat deze kwijtschelding of verminderingen , ofschoon in 1855 toegcstaan, ook vele bekeuringen in 1854 betreffen. Hot getal van bet schadelijk gedicrte , waarvoor in- 57 {jevolije dc wet prcmicii zijii iiitocreikt , is als volgt : 105 vossen. 11 marters. 142 bimsings. 11534 wezels. 1 arend. 193 valken. 1 havik. 3 sperwers. Voor dit gedierte is betaald eene som van /" 3661,00 aan premien, terwiji een no{j veel grooter gelal vier- voctig? gedierte werd gedood, hetwelk niet bekend is, dewiji daarvoor in de twee laatste en in de vier eerste maanden des jaars geene premien worden genoten; zoo bemagtigde b. v. de bezoldigde opziener te Vlugt- wedde alleen een 50tal vossen. De verbazend groote hoeveelheid w^ezels, in dit jaar vertoond , en de premien , daarvoor uitbetaald , zulien , wat geldelijke opbrengst aangaat, voor 1855 eene na- deelige uitkomst moeten opleveren, gelijk de laatste maanden van 1854, te dezen aanzien, ook reeds zeer nadeelig waren voor 1854. Naauwkeurig ingewonnen berigten hebben doen zien, dat werkelijk op het einde van 1854 en in het begin van 1855, een groot aantal wezels in vele streken on- zer provincie zich ophielden. Ooggetuigen, die wel zijn te vertrouwen, hebben den ondergeteekende ver- zekerd, dat door hen wel cens 7 a 9 wezels te gelijk en als bij elkander zijn waargenomen. 58 Naauwkeurig in het wcrk gcsteld onderzoek heeft evenwel tevens den ondergetcekende tot de overtuiginjj gebraat, dat niet in alle gemeenten de vereischte zorg is besteed aan het onderzoek, of wel alle die dieren in Nederland waren gevangen, en evenmin aan het geven der kenbare teekenen aan dezelve, waardoor het erlangen van twee h drie premien voor hetzelfde dier moet worden voorgekomen. Over het algemeen is zeker uit het oog verloren , dat volgens art. 30 der wet, geen burgemeester de premie behoeft toe te staan, wanneer hij de omstan- digheden, dat het dier op Nederlandsch gebied is gedood, en dat het gedood is op eigen grond of waar men bevoegd is te jagen of het gedierte te doo- den , niet als genoegzaam bewezen aanmerkt. Hoe toch is de inachtneming dier toch zoo noodige en voorgeschrevene naauwkeurigheid aan te nemen, terwijl op de staten van dat gedierte posten voorko- men van 100 tot 300 wezels , door een' persoon op hetzelfde tijdstip vertoond. Het onderzoek heeft nader- hand hier en daar het vermoeden bevestigd , dat het kenmerkend teeken aan het vertoonde dier, volgens de wet te maken , niet altoos volgens het voorschrift dier wet werd bewerkstelligd , maar wel eens aan een ander ligchaamsgedeelte werd gegeven, zoodat de vertooning van dit zelfde dier , als niet met het wettige teeken voorzien , b. v. in ecne andere gcmeente , zeor gemakkelijk kon plaats hebbcn, waar er dan weder eenc premie voor werd genoten. 69 En v\ aar i(i6 wcrd {jehaiideld , wordt men daar niet eveneens geneigd aan den invoer van wezels iiit het buitenland te gelooven? en hoewel het altoos moei- jelijk zal blijven deze omstandioheid bepaald zeker te weten te komen, zoo geeft het vertoonen van zulk een groot aantal dezer dieren tegelijk , toch altoos aan- leiding tot een zeer gestreng onderzoek. Ondergeteekende vond zich dan ook genoopt, aan den heer Commissaris des Konings in deze provincie mededeeling zijner opmerkingen te doen toekomen , hetwelk vervolgens het voorschrijven van eenige maat- regelen heeft ten gevolge gehad, aan welke het zeker is toe te schrijven, dat tegenwoordig de staten van het schadelijk gedierte op verre na niet zulk een groot aantal wezels bevatten. Tevens schijnt dit ge- dierte thans ook in het geheel niet in die mate, als in den vorigen vs^inter, aanwezig te zijn. De finantieele uitkonisten der jagt kunnen bij deze plaats gehad hebbende omstandigheden onmogelijk gunstig zijn. De hier achter bijgevoegde staat zal van deze uit- komsten een spoedig te overzien geheel opleveren. Klagten over schadelijk gedierte worden alleen, in deze provincie, ten aanzien van vossen vernomen. De wezel is zeer nadeelig voor de vv^ildbaan; eijeren zijn haar geliefkoosd voedsel, en in den tijd dat het wild broedt is de wezel deszelfs geduchtste vijand. Voor den landbouw is ze , vooral in de rijke streken , eerder voor — dan nadeelig. Zij maakt jagt op dc GO nmis en vernielt daaidoor ccn dcr schcpscls, welkc voor de landerijcn onder de schadelijkstcn worden gerekend. In de streken evenwel, waar de landbouw Ook nog op kleinere schaal wordt iiitgeoefend , en alzoo ook Hit eijeren van hoenderen en eenden een voordeel wordt gezocht, klaagt men zeer over dezen eijerdief en verlangt deszelfs verdelging. In 1855 werden er in deze provincie 403 magti- gingen verleend om schadelijk gedierte, door het hoiiden van vossenjagt en door middel van geweer of lionden, te bemagtigen. Sterk zijn overigens de klagten hier en daar aan- geheven over de schade , door de wilde ganzen aan koren en hooilanden veroorzaakt. Volgens verzochte en daarop in gezondene berigten mag men het er voor houden, dat in 1855 in deze provincie, op wettige wijze , ongeveer is bemagtigd het navolgende wild: 5000 hazen, 12000 palrijzen , 80 korhoenders, 250 houtsnippen, 300 watersnippen , 700 eenden. In de kooijen zijn ongeveer gcvangen: 4500 eenden, 3000 talingen, 3300 smienten , 700 pijlstaarten. 61 Met slajnctten zijn ongevccr (jc\^n{jcn : 800 ganzen, 200 eenden, 400 smienten , 260 kemphanen. De hazen zijn dit jaar op de markt te Groningfen voor f 1,00 tot f 1,60 verkocht. De patrijzen van f 0,35 tot f 0,80 , de korhocndcrs van f 4,00 tot f 10,00 het paar. De houtsnippen van f 0,60 tot f 0,90 , de eenden van f 0,40 tot /'0,80, de ganzen van /" 1,00 tot f 1,40. Wanneer de eenden tot f 0,70 en f 0,80 komen, gaan ze meest naar Engeland; in de eerste maanden heeft deze verzending om de warmte geen plaats. Het wild konijn komt in deze provincie weinig voor. De visscherij in de binnenwateren dezer provincie is, in verhouding tot vroegere tijden, niet voordeelig te noemen. Het lage waterpeil en de inpolderingen moeten hier- van als de eerste redenen worden aangemerkt. In vele streken behoeft de landbouwer het water in de slooten niet mcer tot afschutting van zijn vee , daar hij bij de toeneming van den graanbouw dat vee op de stallen voert; in het voorjaar wil hij gaarne hoc meer droogte hoe liever, op dat dit eene vroege bebouwing zoude toelaten. Die slooten evenwel waren de plaatsen , waar de 62 visch schaarde en Jle kleiiie visch zich aankweekte. De inpoldcring snijdt die kleinere wateren van de grootere af, zoo dat de visch zich niet meer vrij van deze in gene kan begeven , en die grootere wateren zijn wel voor de eenmaal grooter geworden visschen , maar niet voor de scharing en kleine visch voordeelig. Het sterk stroomen door het open en der skiizen , ten einde toch maar vooral laag waterpeil tc erlangen is, op zich zelf beschouwd, in het algemeen wel niet nadeelig voor den visch, daar deze in den regel tegen den stroom opgaat, maar het is zeer nadeelig, zoo als dit in het voorjaar geschiedt, — daar in dien tijd de waterstand het hoogst en behoefte tot droogte voor de bebouwing het grootste is — wanneer er bij water, dat met ijs bedekt is, of bij opdooi wordt ge- stroomd. De visch toch is dan flaauw en magteloos, kan alzoo niet tegen den stroom inwerken, maar gaat met denzelven de zee in , waar hij sterft , indien hij niet voor de sluizen bij ontelbare menigten wordt gevangen, als anders toch verloren zijnde. Deze zijn in het algemeen de redenen der vermin- dering van den visch; daar waar deze redenen min- der krachtig werken , zijn de klagten minder. De kunstmatige vischteelt is, schoon wel alhier beproefd, tot hiertoe niet met gunstig gevolg ben kroond geworden, en daardoor alzoo evenmin aan die vermindering van visch te gemoet gekomen. Hare voordeclcn zoiidcn buitendien ook mocijelijk 63 op de bovengenoemde bezwarcn de bovenhand kiin- nen hoiiden, tenzij in de meren, waar ook nu nog altoos eene niet onbelangrijke hoeveelheid visch wordt gevonden. Het getal groote en kleine viscliacten , in 1855 afge- geven , is reeds bij de opnoeming der jagtacten vermeld. Dit getal is kleiner dan in vorige jaren ; de reden ligt vooral in de verhuring der meeste wateren , die vooral sedert de invoering der wet van 6 Maart 1852, Staatsblad No. 47 , door de zijlvesterijen geschiedt. Die verliuring heeft dikwijis plaats onder de voor- waarde van b. v. niet meer dan eene vergimning te mogen afgeven , ook wel van niet met het een of ander visclituig te mogcn visschen. Dit heeft natuurlijk invloed op het nemen van ac- ten, daar men, zonder vergunning , bij de opheffing van publieke vs^ateren , aan dezelve toch niets hebben zoii ; evenwel geeft dit welligt ook w^eder eenige aan- leiding tot verbetering van den vischstand. Er zijn afgegeven 146 kostelooze vergunningen om de visscherij te mogcn uitoefenen met niet meer dan 6en vischtuig. Aan S8 personen werd door den heer Commissaris des Konings, ingevolge magtiging van hecren Gedepu- teerde Staten , toestemming verleend om in de pro- vinciate wateren te visschen. De plaats gchad hebbendc bekemingen in zake der visscherij, zijn bij die der jagt opgegeven. 64 De goUlelijke uitkomstcn in zake der javaren met de strooperij. Ik was eens met den riek (*) »in het veld werkende, toen ik , tegen eenen struik »van eene elzen haag, een haas zag liggen. Ik dacht »in mij zelven, dat toch mijn riek eens een ge- »weer ware! en legde aan als of ik wilde schieten. »Het haas bleef onbeweeglijk ; ik zette den riek nog »eens tegen den schouder, en zeide zonder erg: »ik »)>gaf wel eenen schelling aan den armen als mijn »»riek een geweer ware," ik mikte nog eens goed , en »paf.... het schiet! het haas valt in den sloot; ik » spring er bij en terwijl ik het opnam, zie ik den op- » passer met een geweer in de hand »Ha stroo- C§) Bij dc bckeuring wordt het stuk vee geconfiskecrd , en zonder gpek zijne maaltijd houdon, noemt men in B en omstrckcn y,smott$ leven." (*) Zoo noemt men in Noordbrabant een mistvoik. RED. 70 »»per! heb ik joii daar, gij ziilt er slecht mede \vc{]f »»komen !" — »Och, mijnheerl ik school hem met »»den rieksteel, zeide ik, »ik bid u neem het haas »»mede en laat mij gaaii." — »Wat !" sprak de op- »passer, »met den rieksteel ? . . . dat is dubbele »»boete, een verbor{jen moordtuig." Het zou er mal »met mij uitgezien hebben, doch ik wist hem zoo »8choon te praten, dat hij het voor twee zeeuwen »met mij afmaakte; wij trokken zamen op mijn huis »af, en ik betaalde hem met eene fransche kroon en »een vijffrankstuk , toen had ik nog een stniver pro- »fijt; doch ik moest hem beloven het nooit tegen ie- »mand te zeggen; ik heb het ook trouw stilgezwe- »gen, doch nu is de mensch dood. Onze lieven Heer »heeft zijne ziel , hoop ik !" »Dat is het ergste dat ik »den mensch gmi," hervatte een ander, wmaar hij »had van mij ^een twee zeeuwen gekregen; gij kondt »niet helpen dat uw riek afging." Een ander zeide, dat hij heel verstandig had gehandeld, want als men voor den houtvester moest komen dan vielen er weinig praatjes , dan was het maar betalen , en zoo kwam hij er met eene bagatel af , zonder dat er ie- raand iets van wist; er werd nog veel gesproken en geadviseerd wat P . . d . . D . . in dit geval had moeten doen, doch ik moest even de deur uit en kon het dus niet hooren. Buiten stonden vele vrouwen; eenige vol opgewon- denheid over hunne jagers pratende, andere daar- cntegen pruttelcnde, dat zij daar zoo lang blc- 71 veil zitten kwakken ; eene zeide , dat zij wenschte , I'at het nooit St. Hubert ware , want haar man , be- halve dat hij zijn daggeld verzuimde , was bij die gelegenheid gewoon , al de worst van hun varken op te eten. ))0", sprak eene andere, ))dat is ook »wat, er komen dikwijls groote heeren op de jagt , »hij kan daar toch zoo schooijerachtig niet aanko- »men/' »Maar" hervatte zij, »ik ben nieuwsgierig »wat zij hebben ziillen." ))0", hernam de vrouw, die zoo bitter over de worst klaagde, »dat weet ik wprecies V" — »En wat hebben zij dan ?" — » Wat zij »hebben ? Grooten honger ! en anders niet ; dat zijn »zij altijd gewoon , als zij St. Hubert houden." Ik sloop lagcliende naar binnen , waar mij weder wat nieuws toefde. Het gebeele vertrek was met zulk een' verpestenden geur opgevuld , dat mij de walni op de borst sloeg. Mijn oog viel op de brouwerin, die zeide, dat zij niet kon begrijpen wat het voor wonder e lioncepten j vreemde commotierij bitzare fan- tasijen en kale gasconnaden waren , om zoo iemands huis vol stank te maken; »gij hebt," sprak zij, »stel- »lig lets in den kagchel gesmeten !" en toen zij het deurtje opende viel zij bijna omver. Ik heb nooit geweten , dat bonte kraaijen in den kagchel eene zoo verpestende lucht afgaven, en raad in gemoede ieder jagtliefhebber af, die op te stoken. Toen de brou- werin de oorzaak gevonden had , werd zij woedend , sloeg met den pook lings en regts, ijlde naar achter en gelastte aldaar haren man, den jagers eene goede 72 sclirobbering te geven. Dc brouwer, gewoon dit aan zijne wederhelft over te laten, was daarin slecht erva- ren; hij bepaalde zich met zeer flegmatiek te zeggeii, dat hij him gaarne alle pleizier gunde , maar dat zij toch geene schavielikigheid (baldadigheid) moesten jpaA- seren, en sloop weder naar achter, waar zijne vrouw, die zulks geheel anders verwacht had , hem afwachtte : »8ij hadt," zeide zij, »er veel grover achter moeten »zitten, maar gij zijt geen oordje waard; als ik er »niet voor zorgde, dan zoii men u weldra boonstaken »op uwen kop aanscherpen;" zij riep haren zoon en zond dien met denzelfden last uit. Deze zeide : »jongens , vrienden , broeders in St. Hu- »BEiiT ! mij dunkt bet wordt tijd , dat een ieder zich »ga retireren; ik ben den geheelen dag gecharmeerd »geweest over het pleizier, dat wij gejouisseerd hehhen, ))doch, zoo als bij alle zaken, komt vooral bier het »spreekvv^oord te pas : op het scheiden der markt leert y>men de koopUeden kennen ; gij pousseert nu de zaak »te ver, gij hebt u den geheelen dag deftig gedra- »gen, doch nu laat gij het door de praam loopen; »daarbij is het laat genoeg om u te gaan coucheren ; »ik verzoek u dus, gaat naar huis." Dit gebeurde dan ook, te meer omdat ik en mijne reisgezellen een be- gin maakten; de meesten deden ons iiitgeleide tot bijna aan de scheiding der gemeente, nog steeds over het genoegen van den afgeloopenen dag uitweidendc, Meermalen zeiden zij: »wat was het toch jammer, »dat ik geen enkel goed schot gehadheb, want haddc 73 »ik daar gestaan waar deze of gene stond, wis hadde »ik omvergeschoten wat nu gemist of verketst is." Eiiidelijk bedankten wij elkander rcgt hartclijk voor het onderling aangedane pleizier , spraken tegen hot volgende jaar weder eene jagtpartij af, en scheidden. Zie hier nu , lezer , den geheelen afloop , zoo naaiiwkeurig mogelijk afgeschetst , van den zoo ge- vreesden , zoo jagtvernielenden St. Hubert; zoo als het met ons ging, gaat het in den regel overal, waar iedereen St. Hubert houdt. Groot geschreeuw , maar weinig wol ! het wild wordt wel van de eene plaats naar de andere gedre- ven , doch bij toeval wordt er een enkel stuk gescho- ten. Waarom toch den menschen dien voor hun zoo genoegelijken dag niet, even als vroeger, ooghiikend toegestaan ? te meer , daar zij van hunne zijde , ons zoo volgaarne , hiervoor een geheel jaar lang hun jagtveld zouden overlaten , — ■ iets , dat zij ons nu uit spijt betwisten. Ik zal, in eene latere aflevering, aan de mij voorge- nomen taak een einde moeten maken ; want hier valt mij iets in , dat zoo juist in de reden te pas komt , het mogt mij anders nog ontgaan.... Ik was in 't begin van September j.l. langs de ri- vier de Aa , in de gemeente B , op watersnip- pen jagende, toen eensklaps mijn bond, voor een eiken haag, die het hooge van het lage scheidde, pal bleef staan. Ik dacht : het zal een haas wezen; hier onder B. mag toch niemand jagen. . . . , zal ik het 74 schieten of den stroopers ovcrlaten ? Zander nojj een beslult te nemen , beg^af ik mij aan de overzijde , tastte naar den grond om een stuk aarde te grijpen , ten einde mijn' bond tot doorgaan aan te sporen , toen eene vlugt van 16 a 20 {jescbildde boenders voor mij sprongen. Eer ik nog gedacbt bad seboot ik er onder en trof er twee in een scbot , met bet an- dere vergat ik te scbieten. Terwijl ik bezig was de geschoten boenders op te zoeken, komen twee boeren op mij aangesneld , scbreeuwende als aangescboten tijgers. »Gecalangeerd!!" — riep de eene. »Ontboud uw dag!!" sebreeuwde een ander. »In naam des konings!" riep een derde, die acbter op kwam ," dit boort er »ook bij !" Van alle kanten kwamen de boeren toege- sneld, en bun werd al juicbend toegeroepen: »wij »bebben eenen jager beet!" »Ha, ba," zeide er een, »wij zuUen bem zijn boeltje maar afnemen!" »Dat »mag niet," zeide een ander, »maar scbatten." )>Ja, »scbatten!" riepen alien te gelijk. — »Een dubbel ge- »weer, tien gulden; zijn bond is tocb ook ligt vijf »gulden waard," sprak een ander. »Zijne weitasch met »twee patrijzen en een dozijn of anderbalf snippen, »een rijksdaalder !" riep er een, die nog niets ge- zienbad," dat is," telde men: »tien en vijf is vijftien , »ze8tien, zeventien, acbttiendebalve gulden aan cont- y>verscheer r »Dat bebben zij er nu van, dat zij ons »geenen S. Hubert meer willen laten bouden ," zeiden Z3j sebertsende; »daar staat nu mijnbeer de jager ^ even 75 »als of hij zijn laatste dubbcltje versnoept iieeft , ze »moeten ons maar terg^en !" Nadat zij deze en meerdere andere grofheden iiitge- worpen hadden , die ik met een zecr pacifiek stilzwij- gen beantwoordde , doch waariiit ik himne bedoelin- gen zeer goed kon proeven , zeide ik , dat ik nog gecn iiur geleden iemand had zien jagen , dien ik wel wist geene akte te hebben. ))Dat geloof ik wel," riepen bijna alien , »die mag vrij !" »Er mag bier onder »B. . . wel gestroopt , maar niet gejaagd worden , »en dat hebben wij gemakkelijk. Wij kiezen den »raad , en de raad kiest den veldwachter; wij hebben »er diis eenen naar onzen zin. Hij mag geene stroo- »pers vatten , en als hij eenen jager bekeurt , dan »krijgt hij van ieder der vijftig grootste stroopers een »dubbeltje; als gij geene akte hadt dan waart gij vrij, »maar nu zijt gij bakker aan, bet water van de zee »kan bet u niet afwasschen." Ik hernam : »maar beste vrienden ! weet gij wel »wanneer de jagt open gaat?'' »0f ik hetweet," ant- woordde een , »'t is eerst in de nieuwe week." »Wel- »nu , gij ziet voor uwe oogen dat ik bier patrijzen »schiet; oordeel nu zelf, heb ik gejaagd of gestroopt?" Zij zagen elkander verbaasd aan ; eindelijk brak een hunner bet stilzwijgen en zeide : »wij hebben er niets »aan, want waarachtig hij heeft gestroopt, en slroopen »is gepermiteerd ;" en zich tot mij wendende: »kom , »mijnhecr, ik heb de hoenders precies neer zien zet- »ten, dan kimt gij er nog een paar keeren onder bran- 76 »den." Ik zag er van af te komen , onder voorwend- sel dat ik geen tijd had om nog terug te gaan , maar verzocht him om eens met mij te proeven. Zij ver- zwolgen gretig den inhoud van mijn jagtfleschje , sta- ken met mij eene pijp op en praatten nog vs^at over de jagt; eindelijk trok ik op, mijne snippenjagt ver- volgende , en zij naar hunnen arbeid. U, . . Jamiarij 1856. J. W. v. d. H. SCHETSEN ITIT MIJxN^EN LEVENSLOOP, DOOR M I M R O D. f Waarheid en fictie. ) II. Een vreemd regiment kwam in onze stad garnizoen houden ; onder de officieren bevonden zich eenige jagtlief hebbers , en ik , die reeds eenigen naam onder bet groene gilde verkregen had , in bet omliggend jagtveld overal den weg wist en over een tamelijk voorziene eigene jagt mogt bescbikken , maakte spoe- dig bunne kennis. Vooral de aalmoezenier , een aarts- liefbebber en een man van veelzijdige kennis, trok 78 mij bijzonder aan , zoodat ik dikwerf met hem ter jagt siiijy. — Hij was in liet bezit eeiier jonge teef , die de kamerdressuur ondergaan had , en nu verder in hct veld afgerigt werd. Van velddressuur hadden wij destijds geene andere begrippen , dan het toedienen van zweepslagen ; hoe verbaasd was ik dus , toen ik voor de eerste maal met mijnen nieuwen makker tc veld trekkende — het was in het voorjaar , om op de heide watersnippen te schieten — , hem zijne teef een* halsband met pinnen zag omdoen , waaraan eene dunne lijn van omstreeks twintig vademcn bevestigd was, om haar op deze wijze het noodig appel in te prenten. Aanvankelijk , ik ont veins het niet , wekte die handelwijze mijnen spotlust endienmijnerjagtvrien- den in ruime mate op ; het heugt mij hoe wij , wan- neer hij die lange lijn afwikkelde , lagchend zeiden : »daar wordt de vlieger weder opgelaten." — De meesten vonden die praktijk te vermoeijende en te dikwerf de gelegenheid tot schieten benemende, haal- den de schouders op en lieten hem begaan ; ik ge- raakte meer en meer op een' vertrouwelijken voet , en wij joegen meestal te zamen. Eindelijk begon ik de resultaten op te merken , die zijne dresseerwijze opleverdc, en toen ik , na verloop van eenige weken , zijne teef op een enkel »pst" ras zag gehoorzamen, en niet , gelijk onze honden , op het schot loopen , begon ik zijne handelwijze geheel anders te beschou- wen. Ten zelfden tijde gaf hij mij — die niet wist dat er bocken over de jagt geschreven waren — het werk 79 van Jester , ilber die kleine Jag I , in hantbn ; ik las^ en herlas het , met dat gevolg , dat ik de zaak van eene geheel andere zijde begon in te zien. Ik nam voor {joed afscheid van het empyrisch stelsel ; maar toch, het nil afgesloten tijdvak had mij vele genoe- gens doen smaken , Het vele onuitwischbare herinne- ringen achter. Het lezen van Jester had in mij het denkbeeld ont- wikkeld , dat de jagt iets meer dan eene bloote uit- spanning — dat zij eene wetenschap was. Door de hebbeUjkheid van nadenken , werd dit thema onop- houdelijk in mijnen geest omgewerkt; daarbij kwam het verband , dat ik , reeds bij de lezing van Jester , tusschen jagt- en dierkunde had beginnen te vermoe- den , en dat mij later , toen ik de schriften van von Wildungen en aus dem Winckell had leeren kennen , volkomen helder werd. De jagt , in alle hare vertak- kingen , werd sedert dien tijd mijne geliefkoosde stu- die , eene studie — waaraan ik een groot deel van mijn leven heb kunnen wijden, en die ,^ bij klimmende jaren , met onbekrompen hand nog menig onverbitterd genot in mijnen levensloop weeft. — Doch .... kee- ren wij tot het verlcdene terug. Zoo als het gewoonlijk gaat werd ook onze jager- kring allcngs opgelost; de dood, vertrek, huwelijkcn, betrekkingen bragten daartoe het hunne bij. Ook ik verliet onze stad ; doch , hoe vele jaren ook sedert verloopen mogten , nog steeds voel ik mij door eene magische kracht tot dien tijd terug getrokken; dikwerf 80 ireden mij zijne beelden , met al de frissclie kleurcn der jeii(jd , voor den geest. — Waar ik mij inmiddels ook bevond , de jagt bleef steeds mijne gelief koosde bezigheid en , daar ik in het bezit van een iiitmim- tend spaansch ras geraakt was, konde ik mijne theo- rien , bij de dressuur mijner honden , met het beste gevolg toepassen. De naam , dien ik mij — verdiend of onverdiend — in het vak verworven had, bragt mij in aanraking met vele beoefenaars der edele jagt, waaronder eenige weinige , die wevkelijk geheel op de hoogte der weten- schap waren; tot deze laatsten behoorde de bejaarde Z., eigenaar van het uitgestrekt landgoed X. Onze kennismaking had spoedig een bezoek op X., gedurende den jagttijd, ten gevolge; ik leerde Z. meer ^n meer als eenen echten jager kennen. Hij bczat de beste werken over jagt- en dierkunde , welke hij, door eene heldere kritiek geleid, grondig bestudeerd had en , in de praktijk , met vrucht wist toe te pas- sen. Zijnen j^ger, geheel door hem gevormd, had hij zooveel theoretische kennis medegedeeld als tot de beoefening van zijn vak noodig was. De honden wer- den , naar de regelen der kunst , grondig gedresseerd eer zij ter jagt gebruikt werden ; beter appel dan zij hadden is niet denkbaar; nimmer liepen zij op het schot, en bij het apporteren kenden zij geene afgunst. Als men van honden verhaalde , die scheurden , lachte Z. altoos , terwijl hij medelijdend de schouders op- haalde. — »Dat komt er van", plagt hij dan te zeg- 81 gen , wals men den honden hot wild , dai zij apporte- »ren, zoo driftig ontneemt en dadelijk wegstopt, in »plaats van het op den grond neder te legmen en er ))lien bedaard bij te laten zitten, tot men geladen »heeft. — De honden, welke voor de patrijzenjaat be- stemd waren , kon men , in den strengsten zin van het woord, whazenrein" heeten; die, waarmede men op de bosschen joeg- , hadden genoegzaam appel om hen van den voet terug te doen komen. Het schadelijk ge- dierte werd behoorUjk , het geheele jaar door, nagc- spenrd en kunstmatig weggevangen ; in deze kunst muntte zijn jager bijzonder uit , niet minder dan in het beteugelen der stroopers. Onder zulke omstan- digheden kon niet falen , het jagtveld in den bes- ten toestand te houden ; de oude heer schcpte er bc- hagen in, dit alles, met eene zekere zelfsvoldoening, aan zijne vrienden te doen opmerken. Hij was een vijand van groote jagtgezelschappen , vooral op de patrijzenjagt ; dan joeg hij bij voorkem- met een paar echte liefhebbers , of met zijnen jager. Onder zijne zwakken behoorde, dat hij uiterst aan het gebruiken der jagtterminologie hechtte ; eene misgreep daarte- gen maakte bij hem een' onaangenamen indruk, en nam hem onwillekenrig tegen iemand in; zelfs zijne keukenmeid hoorde men nooit anders dan van »ha- »zenzweet" spreken. Op eenen avond, onder ver- trouvsehjken kout, kwam dit onderw^erp tusschen ons ter sprake , en toen ik hem onbewimpeld zeide , dat hij, mijns inziens, dit punt misschien wat al te ver * YIERDE JAARGANG. G 82 dreef, antwoordde hij mij met een crnstijj oelaat: )>hoor eens, mijn waarde N., ik wil ii mijne dcnk- »wijze rondborsiig mededeelen : of de ja{jt is eene »wetenschap^ of zij is liet nict; in het laatste geval » — zij moge dan voor anderen eene uitspanning, even »gelijk een partijtje hombre , blijven — is zij voor )>mij niets; ik moet diis het eerste aannemen. In dat ))geval weet ik niet waarom zij , even als alle andere »weten8chappen — b. v. de rijkunst — , niet hare ei- »gene terminologie zonde raogen hebben. Bovendien , ))dit valt niet te ontkennen , maken de jagers eene »soort van gilde uit ; daarom sluiten zij , wanneer zij »elkander ontmoeten, steeds aaneen. Hoe dikwerf »!heb ik niet, op eene diligence, stoomboot of spoor- »trein , uren lang stilzv^ijgend nevens iemand gezeten , »wiens uiterlijk mij sympathetisch aantrok, tot dat )>het een af ander toevallig woord ons elkander als »jager8 deed kennen en een gesprek over het vak aan- »knoopen, dat, door het bereiken van het doel der »reis, steeds te spoedig werd afgebroken, en ons, even »als oude kennissen, onder eenen handendruk deed »scheiden, om elkander nimmer weder te ontmoeten, »somtijds zonder onze namen genoemd te hebben. »Zet men de terminologie met de jagersgebruiken ter »zijde, dan vervalt deze soort van vrijmetselarij , en »de broederschap , die onder de jagers bestaat, wordt »in den grooten hoop opgelost, gelijk een volk dat ))door een talrijker overheerscht , met zijne cigene taal »cn zcden ook zijne onafhankclijkhcid verlicst." 83 Evenzcer hechtte Z. aan het opzoeken van verloreii ■j];e8clioten wild; was er lets aanges^hoten , dan liet hij zich de plaats wijzen, onderzocht wat er van ve- deren, wol of zweet aanwezig was, en hoe de voet van het loopend wild , na het aanschot , afgedrukt stond; wanneer hij oordeelde dat het wild vleugellam of doodelijk getroffen was , dan zag men hem onver- moeid blijven zoeken; bemerkte hij dat dit oponthoud zijne gasten begon te vervelen, dan zeide hij altoos: »jaagt maar verder, ik zal u wel teriig vinden; maar »ik blijf nog wat zoeken."— Somtijds kwam hij, wel is waar, terug zonder het aangeschotene gevonden te hebben ; doch dikwerf werd zijne moeite beloond , en men moet zijn tevreden gelaat gezien hebben , om zijne vreugde te kunnen beschrijven. Hij was dan den ganschen dag in eene vrolijkere luim dan gewoonlijk: ))indien wij," zeide hij bij zulke gelegenheden , »ons »voor geregtigd houden om die weerlooze dieren te »dooden, moeten wij ook, zoo veel mogelijk , alles »v66rkomen dat hun nuttelooze smart doet lijden: het »geven van een' spoedigen dood , waar hij zulks kan , is »de pligt van den echten jager." — Hij vergat dan ook nimmer den onvermoeiden ijver zijner honden te prijzen , die ook werkelijk in het vinden van aange- schoten wild uitmimtten. Somwijlen wisselde, uit de nabij gelegene domein- bosschen, een stuk grof wild in de jagt van Z. over; dit gebeurdc eenmaal terwijl ik mij bij hem bevond. Zijn jager berigtte , dat een acht-ender in een iiitge- 84 strekt perceel bosch stand hield, en onmiddelijk werd er bevel gegeven om alles te vermijden wat tot ver- storing aanleiding geven kon; terwijl inmiddels, naar het voorschrift der wet — want alle wettelijke ver- ordeningen waren hem heilig — , door Z. een con- sent om het stuk te mogen schieten werd aange- vraagd , dat dan ook spoedig verleend werd. Des morgens speurde de jager alle de lanen van het bosch behoorlijk af , en vergewiste zich , dat het hert in een vak digt eikenhout zijnen stand genomen had. Wij plaatsten ons op de breede laan onder den wind; de jager begon het bosch , met een dashondje , lang- zaam op ons aankomende te doorzoeken; nadat wij een kwartuur gestaan hadden begon het dashondje aan te slaan, en hoorde ik het hert, in voile vlugt, regt op Z. aan^ door het bosch breken. — Bedaard zag ik hem de buks aan het hoofd brengen en, tocn het hert op ongeveer tachtig passen dwars over de laan kwam , vuur geven ; het hert brak op het schot in elkander, rees weder op, maakte eencn geweldi- gen sprong , en stortte neder om nict weer op te staan. — Het was een fraaije acht-endcr, het sterkste hert dat Z. immer schoot; hij was buiten zich zelven van vreugde, niet zoo zeer over het prachtige wild, dat hij geschoten had, dan wel omdat zijn kogel, zoo echt meestcrlijk de beide voorbladeren doorboord , en het hart getroffen had. — y>Z6() moet het edele »hert geschoten worden ,'' zeide hij met eene vergeef- lijke trots , terwijl hij op de doodelijke wonde wees. 85 Vele gelukkige dagen heb ik op X. doorlecfd, doch even als die dagen in den tijdstroom verzwolgen wer- den, zijn ook de brave Z. en zijn trouwe jager van het ondermaansch tooneel verdwenen. (Wordt vervolgd,) OPEN BIUEF AAN MIJNEN JAGTGENOOT A. Ja! ik ben van de in liet laatst des vorigen jaars ondernomen reis naar liet zuiden, terug gekeerd. Ofschoon ik mij dagelijks uwe aanbeveling te binnen bragt en mijne belofte, van te zullen letten op die vo- gels, welke ons vaderland veiiaten, of hetzelve als trekvogels kortstondig aandoen; hoezeer ook daar- toe bij mij de lust bestond, en ik al sporende, en stoomende, uit de rijtuigen, of langs den alge- meenen weg gaande , voortdurend oplettend was en steeds met mijne oogen joeg , kan ik evenwel niet naar wensch aan uwe billijke verwachting beantwoor- 87 den. Hiertoe ontbrak mij zoo wcl tijd, als de iioo- dige vereischten; maar vooral het gemis der italiaan- sche taal, alsmede dcr gelegenheid om kennis aan te knoopen met lieden, die, bij genoegzame zaakken- nis, ook het vereischte geduld en den lust hadden om mijne weetgierigheid te voldoen. Na de ontvangene aanporring, die van uwe belang- stelling getuigt, mag ik niet langer stilzitten , nit vreeze van onverscliilligheid in deze verdacht te worden , hetwelk geenszins het geval zijn mag. Ver- gun mij slechts wat verademing van mijne reis a la course^ en dat ik u door middel van dit tijdschrift voor ware liefhebbers van jagt en visscherij antwoord; gij zult er bij winnen, daar het onvolkomene of duis- tere, des noods, door de aanmerkingen van den een of anderen lezer , of door de noten van de redactie zal kunnen worden toegelicht; terwijl ik den wensch koester, dat er onder de bestendige lezers worden aangetroifen , die zonder schouder ophalen er zich bij zullen kunnen verlustigen, zijnde dit het eenige doel, dat ik beoog. Hoewel het mij geen moeite zoude kosten, u vele opmerkingen van verschillenden aard mede te deelen, die, ofschoon niet onbelangrijk , echter minder tot ons onderwerp behooren; zoo stel ik mij echter voor, zooveel mogelijk binnen de door u gestekle palen te blijven. Mogt mij onwilkeurig de voet uitglijden, dan zal ik bij het eerste ophoudingsteeken weer bin- nen de afbakening treden. 88 Bij de jongste strcnge koiide vervvonderde het mij, de laatste bonte kraaijen op bclgisch groiidgebicd tc zien; bij mijii terugkeeren over Triest en Weenen zag ik ze terug bij Laybach , waar hier en daar sneeiiw lag, hetwelk omtrent de bergen ook het geval was in Frank- rijk. Voor de rest was de natuur, wat de vogelen be- treft, als dood, zelfs de gewone kraai ontbrak op de velden. Te Parijs bezocht ik op de quai d' Orsay een gebouw , waar wild en tarn gevogelte van verschillenden aard, zoo levend als dood , bij duizenden , ja ! missehien op dien maandag , alles te zamen genomen , 100,000 stuks kan hebben overtroffen, hetwelk in het openbaar en bij afslag werd verkocht; men was hiermede op drie verschillende punten bezig , terwijl lets meer vooruit , omtrent in het midden , een ontvanger zat , die zich met goud stapelen bezig hicld, ofschoon de wagens nog steeds voorraad aanbragtcn, en er nog veel onver- kocht lag. De voorwerpen werden bij tallen of risten in een' bak voor de afslagers gehouden , die geen on- dcrzoek met de handen toelieten. Men veilde de hazen , opgevulde kalkoenen , ganzen en dergelijke artikelen bij zes stuks ; de magere houtsnippen , patrijzen , schrieken en waterrallen werden bij dozijnen voorge- bragt; zooveel ik uit die vlugge handelingen en be- korte woorden verstaan kon , verschilden de prijzen nict aanmcrkclijk met de onzen. De roode patrijzen golden 2 francs per stuk. Verder lagen er poulepein- lades , fasanten en allerhande gcvogelle, daar wij nict 89 aan denken om het te niittigen. Er werdeii joiige diii- ven iiit den mond gevoerd , anderen de kroppen opge- blazeii , zoo als het den echten duivenmelker betaamt , welke curiositeit ik u aanraad bij gelegenheid te gaan zien. In hetzelfde geboiiw werd , na den afslag , da- delijk de waar gesleten. Kort hierna zag ik in de hallej op de marche des innocents ^ ook eene aanmer- kelijke hoeveelheid van de reeds opgenoemde voorwer- pen. Onder de heerschende bedrijviglieid had niemand het geduld mij uitlegging te geven, uit welk meer zuidelijk gelegen gedeelte van Frankrijk deze voor- raad werd aangebragt; welligt w^isten zij het zelven niet , en van daar dan de ontwijking mijner vragen. Zwartachtige voorwerpen , die door de huid van de rijkgevulde borsten der vogelen zigtbaar waren , deden mij Perigord vermoeden. Verder reizende, zag ik de schapen hoeden door vrouwen bijgestaan door jagthonden, welke met den neus laagloopcnde aantoonden dat dit hun werkkring niet was, en nict die geestdrift aan den dag legden, welke den herdershond altijd bezielt. Op den 2den Januarij sprak ik te Varennes met een' van de jagt terug keerenden jager, die platzak was; hij zeide, dat de strenge koude alle vogelen van daar verdreven had; hetzelfde werd mij door een' Rouaan gezegd , en door twee Lyonezen beves- tigd. Te Lyon was de markt tamelijk met houtsnip- pen voorzien in eene wildkraam hing , onder meer za- kcn, een in breeden vorni opgevuldc vlaamsehe gaai. 90 die men alleeii de fraaije glans-vederen had gelaten, naar dezen stonden twee dames te dingen; de zaak kreeg haar beslag door de gemoedelijke uitdnikking van de jongere: »wat is dat fraai, wat moct dat »lekker zijn ! ! !" Te Hyeres werd mij door een' iiitgaanden jager gezegd, dat men uit de bergen niets medebrengt dan vermoeidheid , en dat er binnen kort in het moe- ras een trek van kwartelkoningen zoude zijn, dat de vreemdelingen geene aanmerkingen van de grond- eigenaren ondervonden; en terwijl ik naar zijnen bond omzag, vervolgde hij: )>ik heb een' bond gehuurd, »ik moet hem altijd zoeken," onderwijl zag bij op zijn horologie, dat precies twaalf uur wees, ))bet »is middag, hij zal zijn gaan eten;" zoo gemakke- lijk denkt en drukt men zicb uit in bet zniden. Meer waarheid bespeurde ik aan zijne laarzen dan uit zijn persoon; de eerste namelijk waren goed ingewreven met een smeer, blijkbaar zamengesteld volgens het recept, voorkomende in bet werk »Jagers- »taal," uitgegeven bij J. G. Meijer te Arnbem, in 1838, welks deugd nog onlangs door een' deskun- dige, op bl. 225 van den 3den jaargang van dit tijdschrift, is bevestigd. De markt te Cannes bezoekende, merkte ik op, dat bij een honderdtal musschen, die er lagen, niet ^en wijfje was; hetzelfde nam ik op andere mark- ten waar, waar in ecne rist slechts twee wijfjes yoorkwamen. Had ik deze niet opgemerkt, dan ware 91 ik in tvvijfel gebleven of het niet ecnc aiulcre vo- {jclsoort kon zijn, dan de veronderstelde. Hct- zelfuc verschijnsel nam ik ook nog- waar omtrent de zwarte lijster, wier gele bek, nojj duidelijker dan de zwarte streep onder den hals bij de miisch , liet mannelijk geslacbt doet onderkennen. Het kan de oude veronderstelling bevestigen , dat de verlei- ding van de kant der \toiiw komt, indien bij het vangen de aanlokking door middel van het wijfje ge- schied. Het vleesch der lijsters had een'^ aangena- men, bitteren smaak, ontstaan door het nuttigen cener vrucht, waarvan de kern in hunne maag voor- kwam. Te Nice wandelende, hoorde ik op zondag mor- gen in de olijfgaarden schieten; een aldaar bezig zijnde jager meende het ernstig : hij was voorzien van bond en weitasch, in welke een vink en een rood- borstje was ! In Italie noemt men dit ook »jagen'* en spaart men niets; en ten bewijze dat hij een wezenlijke jager was, voerde hij aan, bij een zijner kennissen in eene week in de bergen, werwaarts hij wees, 14 houtsnippen te hebben geschoten. De markten en poelierswinkels te Genua, Livorno en Civita Vecchia leverdeii weinig verschil in aantal en soorten; overal eenige van onze bekende trekvogels, maar weinig. Te Napels bij afwisseling , aan de tafel , plevieren en watersnippen. Aan het beroemde meer van Agnano is een jagthuis, tot verblijf van vorste- Ijjke liefhebbcrs der jagt op talingen en meeuwcn; 92 (k ocvers daarvan zijn kaal, alsof er nooit planlen- groei had bestaan. Op tlen 4den February heb ik de wildmarkt te Rome bezocht. Aldaar werd van alles en volop, onder anderen drie reeen , twee wilde varkens (die in die omstreken veel voorhanden zijn), wilde ganzen en eenden in soorten (zelfs de noordelijkste) , plevie- ren , kievitten , water- en houtsnippen , leeuwerikken , vinken , groenlingen , keepen en alles wat ons verlaat , zoo levend als dood aangebragt; ik heb een' man zien buigen onder een' last meerkoeten. Slechts drie, door mij niet gekende vogelsoorten heb ik gezien, de eerste soort had een' spitsen bek , gaf een schel geluid , was grooter dan onze bastaard nachtegaal en met zwarten kop; de tweede had overeen- komst met de tuinekster, die bij de valkenvangst gebruikt wordt (*); de derde, was ligt grijs als de regenwulp, van grootte als de tortel, met hoe- kigen kop als de houtsnip , en een' bek als de patrijs. Ooijevaars, zwaluwen, of hunne nesten, zag ik nergens, de gewone blaauwe kwikstaart over- al. Te Florence , de tuin van Italien genaamd , is een eikenbosch , in voege als bet Haagsche , maar van onderen digt door in blad zijnde heestergewas , waarin veel vogclgezang maar geene nesten. Hieruit besluit (*) De tuin-, klapekster of klaauwier (Lanius e.rctibitor), hceft een bijzonder scherp gezigt , en waarsclmwt den valkenicr, reeds laug voor dat deze hem zict , van de iiadcring cens roofvogcl? ; dit in -vvelligt lanius meridionaJis. Rkd. 93 1k, dat daar geene winierbroeding plaats grijptj of- school! zich eenige soorten huwelijkstroiiw verzekereii alvorens ons te verlaten , dat het tegendeel zou kunneii doen veronderstellen. De kwartel zag ik als eene zeldzaamheid ; daarvoor leerde ik in Oostenrijk het middel, om dezelve gedureiide den winter in den sla{j te brengen, bij avond, en dan nog wel in eene ge- lagkamer; gelijk aan de andere vogels, gaf men hem een' meelworm, eenige mieren-ijeren en voor het ove- rige gierst tot voeding , welk zaad voor dien vogel het prikkelendst zou zijn. Aan een uitstal te Rome zag ik een zwartgrijs, welgevoed dier hangen, zonder haren , met gewelfd hoofd , dat iets van een' otter had; daar wist ik geen' naam aan te geven. Verder ziende zag ik een tweede van die soort, met lange pinnen op het lijf. Ik wees er met den vinger op, uitende een der drie door mij gekende woorden , het »6me", en ofschoon ik het driemaal snel herhaalde , )>si signor /' als overtreffend goed kon aanmerken , liet ik het er niet bij; nader onderzoekende bij den kok van het hotel , waar ik logeerde , zeide hij mij , dat het vleesch van het stekelvarken in melk iiitgetrokken , zoet smaakt als dat van een klein varken, wijzende op een speenvarkentje. Dit dier zoude aldaar, in besloten ruimte gehoiiden, voorttelen (*). De italiaansche smaak verschilt in vele opzigten van (*) Dczc soort van stekelvarken — Upstn'x cristata — komt veel in het ZHulolijk Italie voor. RED. 94 den onzen; zij vuUen, bij voorbeekl, tie talingcn met kleinc , witte boonen , de kalkoenen met grootere , salie , kruizemimt enz; de soiisen zijii meestal zoet , gebroken door bet zure van kleine morellen en bar- barissen, hetwelk bij wild varkensvleesch liet beste smaakt. Na de bouwvallen van bet vroegere paleis van Caesar bezi(jtigd te hebben, ontmoctte ik een* zonderling? gekleeden jager, die twee witte, lang- badge honden bij zieb bad. Zijn geweer was lang en blank, uit d^n loop stak eene grasprop, de kolf was kort en vierkantig , bij droeg over kruis twee linnen zakken, in een' derzelve bad bij twee eenden, waarvan een bastaard van wild en tam, die een lidteeken van een vroeger scbot door bet linker zwemvlies had ; in den tweeden zak was eene wilde gans, van klein soort. Had nu niet deze man mij dadelijk, volgens landsgebruik , de hand voorgehouden als een bedelaar , dan hadde ik hem een voorstel gedaan voor den volgenden dag; jagers, zien zoo lets niet gaarne , dat vooral daar te land te mistrouwen is. Het beruchte Pontynsclie moeras beb ik dus niet gezien , maar wel , ook in den omtrek van Rome, opgemerkt dat er twee soor- ten van riet bestaan, het onze en dat der hengel- stokken , waarin de honden zwaar werk moeten vin- den. Naar Frascati wandelende zag ik zwermen kievitten met spreeuwen door een, zoo als bij ons tijdens hun vertrek, en dat er veel leeuwerikken wcrden opgedaan door jagcrs zonder honden, ook 95 dat een weinig nachtrijp aldaar als vorst wordt aan- gemerkt. Te Venetie, de roiidom in water gelejjene sfad, die voor de rest op een' oiiderwetsclien doolhof gelijkt , zag ik geen ander gedierte dan duiven, de gewone veldvliegers , in groot getal en zeer mak , wonende tegen of op de onde gebouwen aan het eentoonige st. Marcus- plein; zij dienen het algemeen tot vermaak , en wor- den door lien welwillend gevoerd, gelijk dit ook van stadswege geschiedt, op een bepaald uur, het- welk zij kennen even als of zij de klokslagen tel- den. Van de jagtv^etten der onderscheidene kleine itali- aansche staten kan ik u niets verhalen; omtrent de rivieren zag ik polderland als bij IJssel, Rijn en Waal, met knotwilgen en riet , en slechts op twee plaatsen onloochenbare palen , waaraan eene plank met een voet groote letters beschreven : wReservate." (*) waarvan ik de beteekenis aan ii te verklaren over- laat, (laar gelijk reeds gezegd is, mijn italiaansche taalkennis zich bij drie woorden bepaalt , waarvan het laatste tot goeden wensch dient. Na Laxenburg bij Weenen bezien te hebben, had ik eene streek te gaan langs de spoorbaan , om plaats op (*) Ook zonder italiaanscli te verstaan, kan niea opmaken, dat dit woord ,.gcreserveeid" bctcekcnd, Rkd. 96 flezelve te kunnen krijgen; op 20 passen van die baan zag ik lets liggen , dat mij bekeiid voorkwam , ik dacht hard op: »kunneii dat altemaal hazen zijn ," nam een kluit aarde op, en wierp er na. Als nu rezen er 7, ze{jge zcven, hazen nagenoeg? te gelijk. — Altijd dezelfde, hoor ik u zeggen. Ja! het iswaar, dat hoop ik altijd voor u te blijven. Vergeet niet van mij in uw antwoord te zeggen , hoeveel jongen uw witte haas heeft geworpen, en of er eene behoorlijke eerewacht bij de vermoedelijke erfopvolging van kleur , wordt gehouden ? YivLf ALLERLEI. DE DAHKBAARHEID VAN EEK' ENGELSCHEN VOSSENJAGER. Wanneer men in Engeland iemand van het paard ziet vallen , kan men zijne hiilpvaardigheid soms zeer slecht besteden. De gentlemen vossenjagers zijn won- derlijke lieden , gelijk het volgend voorval bewijst. Een elegant rijtuig met twee fraaije volbloed schim- mels bespannen^ rolde eens door een der lagchende ^dalen, welke het oog van den reiziger tusschen Lon- den en Brighton verlustigen. Plotseling vloog een ruiter met bliksemsnelheid over den weg, en stortte met het paard , dat bij het overspringen eener sloot VIERDE JAARGANC. 7 98 miste, ter neder. Even spoeclig deed de hecr die in liet rijtuig {jezeten was , den koeisier stilhoudca , steeff uit , ijlde naar den gevallen ruitcr , nam hem bij den arm om hem op tc rigten , vroeg hem deel- ncmend: »of hij zich ook erg bezeerd had?" terwijl hij hem zijn rijtuig aanbood om hem naar cenen wondheeler te brengen. — »Ik dank u ," antwoordde de vossenjager verstoord , »ik dank ii , mijnheer, ik »verzoek u slcchts om uwen naam en uw adres!" — »Het zal mij een genoegen zijn , u bij mij te zien ," was bet antwoord , »maar ik verzoek u, u geenzins »jegen8 mij verpligt te achten; bet is immers niet der »moeite waardig." — »Niet der moeite waardig , » mijnheer, gij zijt al te nederig. Ik hoop en wcnsch »niets Yuriger, dan u van bet tegendeel te overtiii- »gen." — »Inderdaad gij maakt mij verlegen ! . . . . »mijn naam is Eduard Acerby, ik woon Regentstraat, >»no. 102." — »Binnen kort," bernam de vossenjager, »zult gij van kapitein Adx\m Mondwell hooren." Werkelijk boorde sir Acerby spoedig meer van den ruiter, want hij werd voor bet geregt gedagvaard; de kapitein Mondvvtell bad hem aangekiaagd. Hoo- gehjk verwonderd verscbeen de aangeklaagde ; bet verhoor begon. Sir Acerby bekende , dat hij den kapitein ter hulpe was gesneld, zonder dat deze hem daartoe had verzocht, doch deed tevens de vraag : »wat daarin strijdig met de wet en strafbaar was ?"— »Gij bebt mij, door uwe ongevraagde hiilp, van den »prijs der jagt verstoken; want ik zoude de eerste 99 )>bij het »haUali" gewccst zijn , indien gij mij met »vredc gelaten hadt/' antwoordde de kapitein. De getuigen verklaarden , dat noch de aankla(jer , nocli zijii paard, door den val, de minste kneuzing bekomen had ; dat hij alzoo gemakkelijk , zonder ecnige hulp , weder op de been en te paard zoude geraakt zijn ; dat eindelijk , wanneer alles rustig zijnen gang had kunnen gaan, en sir Acerby hem niet opgehouden had , de kapitein , die tien minuten op zijne medemak- kers Yooruit had , onmisbaar den prijs had gewonnen. De regters beslisten , met de wijsheid van Salomo , dat hij, die schade veroorzaakt, ook daarvoor boeten moet, en dat derhalve sir Acerby aan den klager de waarde der weddingschap , behalve de proceskos- ten , moest betalen. — Deze aardigheid kostte hem 3200 ponden sterling. GRONDIG O.NDERWIJS. Vraag. »Waaraan onderscheidt men den rammeiaar »van de voedster?" Antw. »Niets is gemakkeHjder : als hij loopt , is »het een rammeiaar , als sij loopt is het »eene voedster." 100 EENE E5GELSCHE JAGTPAUTIJ. In December van het laatst afgeloopen jaar werd door den graaf Stamford, op zijn land^joed EnviUc- Hall , in Staffordshire, met neg^en zijner jagtvrienden , fjcdurende veertien dagen geschoten: 732 hazen, 227 konijnen, 1116 fasanten, 16 patrijzen en 22 andere vogcls; te zamen 2113 stuks. (20 BOEKAANKONDIGING. Opmerkingcn over het ontwerp lot wijziging der Wet op de Jagt en Visscherij van 1852, door Mr. P. VAN Bemmelen, waarnemende het Openbaar Ministerie l)ij het Kantongcregt Noordwijk. Leyden, bij P. En- GEi/i, 1856. 78 bl. Wij haasten ons dit werkje, dat in het tegenwoor- dig tijdstip hoogstbelangrijk is, onzen Lezers aan le kondigen. — Ofschoon wij niet op alle punten met den geachten Schrijver kunnen instemmen, levert de inhoiid vele scherpzinnige en praktische beschouwin- gen op , die eene oplettende lezing allezins verdienen. Red. Verslag van de Jagt en Visscherij, inde Pmincic ZaidHolland, over 185S. HEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPECT EUR F. A. TERSTER. De staat van het Jagtveld was gedurende het jaar 1855, over het algemeen, ongimstig. — Ten onregte heeft men het van verschillende zijden willen doen voorkomen , alsof die minder gunstige toestand , waarin het jagtveld zich, bij het openen van den jagttijd, bc- vond, hoofdzakelijk moest worden toegeschreven aan in de Wet van 6 Maart 1852 (staatsblad no. 47) voor- komende leemten. — Zonder eene herziening dier wet als eene overbodige zaak te beschouwen , heeft des- niettemin de ondervinding voldoende aangetoond , dat VIERDE JAAr.GANG. 8 102 de jag( wet , seclert hare invocring , haar voornaamsle doel , to weten : bescherming en instaiidhouding van het wild, steeds heeft bereikt, voor zooverre namelijk als de verijdelins daarvan niet aan buiten haar bereik Ii{jj<]^ende ooi-zaken moct worden toegesdireven. Zoodani{je oorzaak kenmerkte het jaar 1855. — De strenge weersgesteldheid , die in de eerste maanden van dat jaar heerschte , gepaard met de in grootc hoeveel- heid gevallen sneeuw, die bij afwisselende dooi en vorst, gedurende geruimen tijd aanwezig bleef, was voor den ongunstigen wildstand, althans voor zooveel klein wild betreft, stellig de voornaamste, zoo niet de eenige oorzaak. — Volgens ontvangen informatien werden, vooral in de duinstreek langs de zeekust de- zer Provincie, door de opzieners der jagt vele hazen gevonden, die tengevolge der sneeuw, aanhoudende strenge koude en daardoor veroorzaakt gebrek aan voedsel, waren omgekomen, terwijl het van zelve sprcekt , dat de slechte toestand , waarin de nog over- gebleven hazen verkeerden, van nadeeligen invloed op de voortteling mocst zijn. De patrijzen werden, bij het openen der jagt op die wildsoort, ook in mindere lioeveelheid aangetrof- fen, waarblj nog als eene bijzonderlicid kan worden gemeld , dat het aantal koppels , zoogenaamde gusle patrijzen, aanmerkelijk grooter was dan in andere jaren het geval plagt te zijn. De klagtcn over gebrek aan waterwild w^aren vrij algemccn ; zoowel de kooilicden als de jagtliefhebbers 103 hebben weinig eendeii gevangen en oescholcn. — Dc hiervoor bcstaande oorzakcn kunnen cvenwel moeijelijk met eenigen grond worden opgegeven. Voor zooveel de gewone eend {a. boschas) betreft , is bet niet on- waarscbijnlijk dat de, bij artikel 22 der wet tot rege- ling der jagt en visscherij, gegevene bevoegdheid tot bet rapen der eijeren dier wildsoort , tot hare ver- mindering veel toebrengt. — Be overeenkomst , die cvenwel besfaat tiisschen de eijeren der wilde en der tamme eenden , en die bet onderscheiden daarvan on- mogelijk maakt , is oorzaak dat eene verbods bepaling omtrent bet rapcn van eijeren van wilde eenden on- uitvoerbaar zoiide worden. In den loop van bet jaar 1855 werden 745 acten tot uitoefening der verscbillende , geoorloofde jagthe- drijven verleend. — Daarvoor was verscbuldigd aan reeognitie f 10960,00 en aan zegelgelden » 3289,50 Totaal / 14249,50. Blijkens daaromtrent ingekomen opgaven werd aan de boofden der verscbillende gemeentebesturen , gedu- rende bet jaar 1855, bet onderstaand scbadelyk ge- dierte binnen deze Provincie vertoond , als4 1 moervos, 6 fluwijnen, 808 bunsings, 7^ liermelij- nen , 3220 wezels , 13 arenden, 133 valken , 35 ba- vikken, 679 sperwei^, 305 wouwen en 66 buizerden, te zamen 5338 stuks ; waarvoor, op grond van art. 30 der meergenoemde wet, premien werden toege- kend tot cen bedrag van / 1611,70^ 104 Op (le gronilen , waar eene te groote vcrmcnigvuldi- ging van koiiijnen of ander schadelijk gedierte was ontstaan, werden de eigenaren of regthebbenden , ge- diirende den gesloten jagttijd , door buitengewonc magtigingen , in de gelegenheid gesteld dat gedierte te schieten of te vangen. Aan de betrokken eigenaren werd, in Zuid-Holland voor de dienst van 1855 — 56, kosteloos registratie verleend van 42 eendenkooijen en 10 duiventillen, ter- wijl voor zwanendriften geene registratie werd aange- vraagd. Dezelfde oorzaken , die van nadeeligen invloed op het jagtveld waren , bragten ook eenen gevoeligen slag aan de visscberijen in de binnenwateren toe, zoo zeer, dat in sommige streken eene scbier totale vernieling van den viscb daarvan het gevolg is geweest , waardoor zij , die de visscherij als middel van bestaan drijven , groote nadeelen ondervonden , en de onvermogenden , die tot eigen onderhoud en dat hunner huisgezinnen zich met de visscherij onledig houden , daarvan bijna gcene voor- deelen hebben genoten. Gedurende het jaar 1855 werden 2583 acten tot uit- oefening der visscherij uitgegeven. — De daarvoor ver- schuldigde recognitic beliep f 6922,00 en het zegel » 2591,25 Totaal f 9513,25 Op grond der bepaling , vervat in het slot van art. 6 der aangehaalde wet , werden in 1855 tot iiitoefe- 105 ning der visscherij met e^n vischtiiig , 1109 kostelooze vergunningen aan kennelijk onvermogenden verleend. Het toezigt op de Jagt en Visscherij werd in Zuid- Holland , gedurende den loop van laatstgenoemd jaar , door 33 bezoldigde opzieners waargenomen , terwijl 162 personen op het verzoek van eigenaren of regtheb- benden van jagtgronden en vischwateren aangesteld, zonder bezoldiging met hetzelfde toezigt belast waren. Door de overige beambten , ingevolge art. 37 (voor- laatst lid) der jagtwet , tot het waken tegen overtredin- gen dier wet verpligt , werden in het jaar 1855 meer bekeuringen geconstateerd dan vroeger, en het schijnt dat de toekenning van premien voor bekeuringen tot die vermeerdering de hoofdzakelijke aanleiding is. Het gezamenlijk bedrag der door de verschillende , tot het doen van bekeuringen geregtigde , beambten geconstateerde overtredingen bereikte in 1855, in deze provincie, het aanzienlijk aantal van 1018; — waarvan wegens: Jagen zonder acte 25 » » schriftelijke vergunning .... 12 9 in verboden tijd 49 » met de lange jagt en met schietgeweer gelijktijdig 1 Stellen of herstellen van wildstrikken .... 23 Komen in het veld met schietgeweer, zonder jagt- acte of buitengewone magtiging 14 Komen in het veld met , of laten losloopen van honden , in strijd met art. 20 en 24 der jagtwet . 278 106 Tirasseren i Vervoer van nachteg^alen 1 Rapen , zoeken , vervoeren , verkoopen van eije- ren van wild en van kievitten in verboden tijd . 23 Visschen zonder acte 181 » » schriftelijke vergfunningf . . . 324 » m verboden tijd 49 » op ongeoorloofde wijze of met verbo- den middelen 6 Vervoer of verkoop van wild of visch in verbo- den tijd 29 Weigering van het onderzoek , bedoeld bij art. 28 der jagtwet , 2 In den loop van het jaar 1855 werd aan premien voor bekeuringen toegekend een bedrag van /'3127,00. Door de ontvangers der registratie werd aan boeten en verbeurten ingevorderd een geldelijk bedrag van /'2569,10. Ten slotte wordt hierbij eene opgave gevoegd van de ontvangsten en iiitgaven, die gedurende den loop van het jaar 1855, ten gevolge der wet van 6 Maart 1852 (staatsblad No. 47) hebben plaatsgehad, waarbij evenwel dient te worden in het oog gehouden, dat het batig slot niet geheel als zoodanig kan worden aangemerkt , vermits daarvan nog moeten worden af- getrokken de iiit de ten uitvoerlegging van vonnissen voortvloeijende onkosten , die evenwel met geene ze- kerheid kunnen worden opgegeven, doch die stellig als post van uitgaaf moeten worden aangemerkt , wan- 107 neer men dc opbreii^'st der zegcls der jajjt- en visdi- acten als ontvangst beschouwt. Ontvangst. 1855 Uits^aaf. Recognilie en ze- gelgelden der jagt- en vischacten » . , •/ IngeTorderd aan boeteu en verbeur- len / / 23762 2569 2633 1 10 85 Traclement yan den Inspecleur. . ./ Reis- en verblijf- kosten van denzel- ven / Bezoldiging^ van 33 opzieners a /'4 per -week /' Klecding{jeld voor diebeanibten a/ 16, 25 per jaar / Premiijn voor ge- dood en rertoond schadel. gedierle f Premien voor ge- dane bekeuringcn f 1000 300 6861 536 1611 3127 f 13438 00 00 00 25 00 95 Mcerdere onivangst f 12892,90. VERSLAG VAN DE JAGT EN VISSCHERIJ, IN DE PROVINCIE KOORD-HOLLAND , OVER 1835. MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER IlNSPECTEtJR M^ P. C. VISSER. STAAT VAN HEX JAGTVELD. De wildstand was in 1855 zeer slecht. De felle winter, late- en langdurige snceuw waren oorzaak; dat er veel wild van gebrek is omgekomen. — De broedsels van pati ijzen zijn meestal mislukt , en de schaarschte aan faisanten in deze streken was alge- mcen. — Hazen waren er betrekkelijk veel , en in den Haarlemmermeerpolder overvloedig. 109 Omtreni het waterwild zijn dezclfde ongunstige be- rigten mede te deelen. In deze provincie zijn 8 geregistreerde eendenkooijen en 4 geregistreerde zwanendriften. OPGAVE VAN HEX GETAL JAGTACTEN. Groote jagtaeten Kleine » Suppletoire » Voor deze jagtaeten werden betaald: 1854. 1855. 457 468 . 17 11 . . . 2 Geheel 476 479 Jaglaclen. Recognilie- gelden. Zegel. 58 Opcenlen. Geheel. Groote. . . . Kleine .... Suppletoire . . / 7020,00 » 55,00 /• 2106,00 « 16,50 f 800,28 » 6,27 /• 9926,28 » 77,77 Geheel in 1855 . . » in 1854 . /• 7075,00 » 6960,00 /• 2122,50 » 2091,00 f 806,55 » 794,58 10004,05 9845,58 Alzoo hebben de jagtregten in 1855 meerder opge- bragt dan in 1854. SCHADELIJK GEDIERTE. Met uitzondering van de wouwen, is er in dit jaar veel minder sehadelijk gedierte gedood dan in no 1854. De kouijiien zijii door de algemeene delviiij^ veel verminderd. Aan burgcmeesters zija vertoond en daarvoor pre- mie-mandaten afsegeven : 1854. Bunsings 453 Hermelijnen 151 Wezels 461 Arenden 5 Valken 141 Havikken 29 Sperwers 424 Wouwen 301 Buizerds 95 1855. 277 30 435 2 159 30 305 ,604 84 De hiervoor iiitbetaalde premien beliepen : in 1854 ....../ 621,50. in 1855 » 579,30. TOEZIGT OP DE JAGT. Het toezigt over de jagt was opgedragen aan 17 be- zoldigde en 104 onbezoldigde jagtopzieners. Over het algemeen betoonen de bezoldigde jagtop- zieners veel ijver bij de waarneming hunner betrek- king, welke activiteit veel is aangewakkerd door eene tractementsverhooging van 6en gulden per week, zoo- dat men thans , by eene bezoldiging van f 5,00 per week , geschikte personen bij ontstane vacature zal Ill kuiinen krijgen , lietgeeu vroeger bij te geringe be- zoldiging hoogst moeijelijk was. Het aantal bekeuriiigen wegens overtredinoen der jagtwet heeft bedragen 121. Hierop zijn gevolgd 88 vcroordeelingen , en 14 vrij- spraken of ontslag van regtsvervolging. Zijn nog in behandeling 8 zaken. Buiten regterlijke beslissing gebleven : op grond van art. 40 der Wet .... 3 zaken. » » » » 51 » » .... 7 » » » » toepassing der artt. 207, 208 & 227, No. 6. Wetboek van strafvordering . 1 zaak. TOESTAND VAN DE MSSCHERIJ IN DE BONEN WATERED. De visscherij in de binnenwateren is steeds acliter- uitgaande , en levert voor vele visscliers van beroep geen genoegzaam middel van bestaan meer op. Behalve in de droogmakerijen is hiervan de oorzaak gedeeltelijk te zoeken , doordien vele visschers de vis- scherijen uitputten, en de voor den handel te kleine visschen voor eendenvoeder gebruiken. 112 OPGAVE VAN HET AANTAL VISCH-ACTEN. Groote Vischacten Kleine » Suppletoire » Het aantal kostelooze vergunningen om te mogen vis- schen heeft bedragen 678 tegen 689 in het vorige jaar. Voor de in 1855 verleende visch-acten zijn de na- volgende regten betaald; 1854. 1855. . . . 376 . . . 898 . . . 5 347 800 4 Geheel 1279 1151 Jaglregten. Recognilie- gelden. Zegel. 58 Opcenlen. Geheel. Groote. . . . Kleine .... Suppletoire . . /• 1735,00 » 1200,00 » 14,00 f 520,50 » 600,00 » 6,00 f 197,79 » 228,00 » 2,28 /• 2453,29 » 2028,00 » 22,28 Geheel in 1855 . » in 1854 . /• 2949,00 » 3244,00 /• 1126,50 » 1245,00 f 428,07 » 473,10 /•4503,57 )> 4962,60 TOEZIGT OP DE VISSCIIEIllJ. Het toezigt op de visscherij is opgedragen aan de- zelfde personen , die met het toezigt op de jagt be- last zijn. Voor gedane bekeuringen in zake van jagt en visscherij is , overeenkomstig Z. M. besluit van 24 April 1852, No. 86, in dit jaar aan premien uitge- reikt de somma van f 774.00 SCHETSEN UIT MIJNEN LEVENSLOOP, DOOR IV I .^ R O », C Waarheid en fictie. ) III. Familiezaken noodzaakteii mij tot cen uitstapje iiaar eene onzer provincien , die ik sedert deitig jaren niet bezoclit had. — Vdor mijne afreis bejjaf ik mij naar eeii' mijner weinige oiide vrienden, om afscheid te nemen ; hij was een der harstogtelijkste jagers , dien ik immer gekend heb , doch sints jaren belette hem het podagra de praktische beoefening van het edel vermaak. — Wanneer ik met hem , onder pijp en 114 Flesch, aan den liaard zat , stelde hij zich voor dit jjemis schadeloos , door het bepraten van onze ge- zamenlijke jaottogtjes in vroe{jcre dagen en de her- inneringen aan vele onzer jagtmakkers , die reeds in de groote weitasch van den onverbiddelijken jager met de zeissen waren opgestoken. — Onder zulke gesprekken waren ens de winteravonden steeds te kort; mijn vriend scheen dan weder jong te worden en het podagra niet te gevoelen; zijne oogen fonkel- den van jeugdig vuur, en dikwerf werd het krukje , dat, ten steun hij zijne omstrompelingen indekamer, aan zijnen stoel leunde, opgenomen en in het vuur van het verhaal , onder een »paf /" aan de wang gebragt, wanneer het een of ander meesterschot uit den rijken schat onzer herinneringen werd opgera- keld. — Toen wij den avond weder op deze wijs hadden doorgebragt, xeide mijn vriend bij het afscheid nemen : »uwe reis brengt u te X. in de nabijheid »van het landgoed Y. , thans het eigendom van mijnen »neef A. wiens voogd ik geweest ben; ge zoudt mij »eene dienst kimnen bewijzen, door hem eenige -»papieren van waarde te overhandigen." — - »Gaarne," was mijn antwoord, »dan kan ik tevens die plaatsen »nog eens bezoeken, waar ik met mijnen overleden »vriend Z. , den vroegeren eigenaar, zoo vele genoeg- •»lijke dagen heb doorgebragt ; het was een echte jager »die Z." — Ja, daar heb ik veel van u over ge- tioord," zeide mijn vriend, terwijl hij de papieren anpakte en mij overrcikie. — Na een liartelijk: 115 » adieu, tot wederziens!" scheiddcn wij met eenen warmen handdruk. Toen ik mijne zaken in X. had afgedaan, decide ik aan A. den last mede , mij door zijnen oom opgedra- {jen, en vroeg tegen den volgenden dag belet om mij daarvan te kwijten. — Ik stelde mij met gcnoegen voor die plaatsen nog eens te betreden , waar ik met mijnen onvergetelijken vriend Z. zoo menig aangenaam luir doorgebragt, zoo menig gelukkig jagtavontuiir bijgewoond had. — Het antwoord — op geparfumeerd postpapier geschreven — was hoogst hoffelijk, en be- vatte, behalve de betuiging van het verlangen om mijne kennis te maken, de uitnoodiging tot een ver- blijf van eenige dagen te Y. — Aan die verlokking kon ik geenen wederstand bieden; de oude herinne- ring werd levendig, en het voorstel door mij aange- nomen. Een jongen werd, met mijnen reiszak belast, voor- uit gezonden; ik nam den wandelstok op om hem te volgen. — Het was een dier schoone herfstmorgens , welke het gemoed van den jager met de aangenaamste gewaarwordingen vervullen; de zon sclieen zoo helder op de fraaije kleurschakerigen der bosschen, waarin het gezang der roodborstjes en meezen zoo vrolijk klonk. — Aan de eene zijde van den weg doolde eene kudde schapen over de bruine heide ; aan de andere doorkriiiste een jager het stoppelveld. — Ik zctte mij op eene hoogte nedcr , om dit verrukkend tooneel te genieten; intusschen loste de jager een schot, ik zag; 116 de hocnders wegstrijken en den bond er een apporte- ren ; daar ontwaakte mijn jagersgevoel , en mijn blik viel tevens op de torens van liet kasteel Y. , dat ik reeds genaderd was. Het gezigt van die torens werkte als een tooverslag op mijne verbeelding ; de dertig vervlogen jaren ver- loren zicb in bet beeld , dat mij tbans voor den geest zweefde; bet voorledene was tegenwoordigbeid gewor- den. — Ik bevond mij weder op Y. in bet gezelscbap van den braven Z. ; alles, bet buis met zijn' gullen gastbeer, bet ouderwetscb buisraad, de trouwe jager, de lievelingsbond van mijnen vriend, bet rijk voorzien jagtveld, dat alles stond mij levendig voor den geest. Vele berinneringen ontrolden zicb voor mijne pbantasie, en ik r^noest eene opwellende traan wegpinken. — Onder die berinneringen was ik zoo gebeel in gemij- mer verzonken , dat ik den terugkeerende jongen niet bad zien naderen, en zijn: »mijnbeer, ik beb den »reiszak op bet kasteel afgegeven!" eensklaps de kin- deren mijner verbeelding in rook deed verdwijnen, en mij in de wcrkelijkbeid terug voerde. — »En de ou- »derdom alleen is tegenwoordigbeid!" zucbtte ik met Feith, nam mijnen stok op en wandelde verder. Toen ik bet kasteel bereikte , zoebt ik te vergeefs naar de trotscbe eiken, die de vroegere oprijlaan be- scbaduwden; beide waren verdwenen. — Een ruim grasperk, waardoor de weg slingerde, en dat spaar- zaam met eene groep boomen versierd was, bad ben v^rvangcn. — Ook de onde poort was weggeruimd, 117 en de o'raclit, waarin zicli vroeger trotsche zwanen spiegelden, gedempt. Een vrij winderige jager , netjes gekleed als eene pop, opcnde mij de deiir: »mijnheer wacht UE reeds, »mas ik UE verzoekcn biiinen te gaan," en hiermede leidde hij mij in eene kamer. De heer A., die een' bontkleurigen kamerjas en sier- lijke pantoffels droeg, verhief zich uit een' gemakke- lijken leuningstoel , en trad mij te gemoet. — »Ik heet »ii welkom, mijnbeer," zeide hij op beleefden toon, »ik ben waarlijk confus, dat gij dc moeite neemt om »mij met een bezoek te vereeren, en eene commissie »van mijnen oom overtebrengen. Tk hoop dat gij bet »hier eenige dagen voor lief zult willen nemen, te »mecr , daar bet juist in den jagttijd is , en velc »herinneringen van vroegere dagen u bier wacbten; »8"y jaag^t immers nog?" » Wei zeker , als ik daarmede ophoude , zal of bet »pootje , of de dood er de schuld van hebben/' Terwijl hij bet paket opende , en de papieren nazag , bad ik tijd om bet vertrek eens rond te zien ; bet was toevallig de vroegere studeerkamer van Z. — Het eikenbouten geweerrak, waarop allerlei oude, zeld- zame geweren prijkten, bad plaats gemaakt voor eene elegante, giazen kast, gevuld met engelscbe geweren, buksen , pistolen , krissen , yatagans en dergelijkc wa- penen ; in plaats van bet rak , waaraan fraaije , duitsche pijpen plegen te bangen, zag ik eenen stapel sigaren- kisten, met allerlei fraaije etiquettes versierd. — Wei- ,* VIERDE JAARGANC. 0 118 iassclien zao ik nict , raaar wel eenc rijke verzamclino' van allerlei hondenzweepcn , colliers, fmiljes , haoel- zakken en kriiidhorens. — Op eene sierlijke etagerc prijkten, in fraaije banclen , liet Sporting Magazine^ het Journal des ChasseAirs, nevens de werken van Blaze en la chasse au lion van Gerard. — Oostindi- sche hertengew eijen , tijger- en leeuwenhuiden, blaauw porselein en een paar op schijfsehieterijen , of op na- geaapte, engelsche wedrennen gewonnen stukken zil- ver , v'oltooiden de decoratie. Intusschen had A. de papieren nagczien en in zijn pracliti{j barean geboroen. - »Ik dank ii vriendelijk ^ »mijnheer, voor de {jenomene moeite, en hoop de oe- wlegenheid te vinden om u insgelijks van dienst te »zijn; mag ik n," vervolgde hij , »cene sigaar aan- »bieden ?" »lk rook wel eene sigaar na den elcn, maar voor »het overige verkies ik een gonwenaar." De heer A. s<'helde , de fraaije jager trad binnen ; »JoiiN, bezorg pijpen en tabak." »Mijnheer," antwoordde hij bedremmeld, »die zijn »niet in huis; maar als VE verkiest zal ik naar den »majoor G., die in de bunrt woont , gaan en er om »vragen; die heeft ze zeker , want ik zie hem aUijd »uit lange pijpen dampen." »Doe geene moeite," zeide ik, en haalde mijne ta- baksdoos en jagtpijp voor den dag ; ik stopte , de jager bood mij met veel zwier een vlammetje en verliet de kamer , terwijl zijn heer eene sigaar opslak. 119 »>Gij ircfl lict lieci'lijk , mijiiheer, ik wacht niorocii »ceni8C vrieiulen om hier te jag^en ; alien iiitmiintendc »scliiiiters , die enjjelschc oewercii hebben , welkc , met »{yroene patronen, op lioiiderd passen scbielen. Mis- »schieten is bij hen eenc zeldzaamheid , er stuiven al- »tijd veeren of wol van hct wild; de patrijzen ontko- »men dikwcrf met een' hangenden poot, en de hazen »met een' slingerenden achterlooper , in allc geval »toch een zekcr teeken dat bet niet mis was. Ja , »met die enoelsche geweren en die grocne patronen , »dat mag eerst scbieten heeten!" Ik merkte wel dat mij bier niets anders overbleef dan dc rol van lijdelijken opmerker^ en de dingen , die daar komen zoiiden, af te wacbten; ik antwoordde dns: )>ja , dat scbijnt tbans zoo de mode te zijn." »Onder ben, die komen jagen, is gewis de uitmun- wtendste scbutter , de beer de V.; die scbiet lijsters , »vinken, musscben en alles , wat maar voorkomt , op Mongeloofelijke distanties." »Die beeren , die zulke voortreffebjke scbutters zijn, »bebben zeker ook uitstekende bonden ?" »Honden , ja , bijzonder fraaije ; eebte setters van »de beste en^clscbe rassen , en gesoigneerd zijn ze! »Ze glimmen als spiegels, daar moeten de grooms voor »zorgen. Zie, bet is een lust om die bonden te aan- »scbouwen, als ze uit de jagtwagens komen; ik ver- »lustig er mij altijd in om die fraaije dieren op bet »voorplein te zien rondloopen. — Wilt gij de mijnen »cens zien p" 120 )>Gaarne," aiitwoordde ik ; iiadat dc hcer A. zlch »was wezen aankleeden , traden wij naar biiiten." Aan sierlijke, met ijzeren rastcrwerk omoeven , hok- keii lageii zes uitmuntend fraaije setters van verscbil- lende kleiiren ; ik was verbaasd over hiinne schoon- heid. »Zoo, aan de hokken, ziet men ze niet be- »boorlijk ," merkte ik op, »indien bet niet te vcel »moeite is, zoiide ik ii verzoeken ze te doen loslaten." »Loslaten! ja, bm, dat beeft nog- al wat in; maar »ik zal John roepen." De jager kvvam , van eenige lijnen voorzien , trad in het rasterwerk , deed elken bond eene lijn aan, en werd letterbjk door ben naar buiten getrokken , waar hij ze met alle kraebtsinspanning staande bield. — Eensklaps vallcn twee dcr bonden elkander aan , en beginnen ccn woedend gevecbt; de lieer en de jager grijpen cr elk een' in den balsband , waardoor de overige vier ontsnapten ; na lang tobben gelukt bet eindeUjk de strijdenden te scbciden. — »God dank," zeide de beer, »Joiin^ leg zc maar dadebjk weder vast; »tracbt de andere weder op te vangen, en geef ze een »ferm pak ransel !" — Ik bad nu bet mijne al van die fraaije bonden. Terwijl de jager roependc , fluitende en de bonden verwenscbende rondliep , stelde mij zijn meester eene wandeling voor, die ik met genoegen aannam. — Na eenigen tijd vernamen wij door bet erbarmelijk gegil der bonden, dat John ze weder magtig gewor- den, en met de cxecntie bezig was. m Onder het vvaiitlelen speurde ik op de lancii lainc- lijk veel wild en, lot mijnc verwoiideriiiG' , Qeen seha- delijk gedierte. — »Gij schijnt liier weiiiig sdiadelijk vgedierte le liebben, mijiiheer A.!" »Och ja, dat zal ik u uitlesgeii, dat is zeer toeval- »lig; gij begrijpt wel dat John zich met zulke dingcii »niet kan afgeven, want dat is toch wel geen jagers- ))werk, dat klemmen leggen; en schieten kan men »dat tuig maar zeer zeldzaam; maar ik heb hier den »zoon van den ouden jager van den heer Z. gevon- »den — gij weet hoc die gocde man op het vangen »van die beesten gesteld was — , dien heb ik iiit mede- »lijden gehouden , en die vangt mij nu het ongediertc »weg. Hij had mij eerst gevraagd om jager te wor- »den, maar dat ging niet; verbeeld ii eens, dat hij »nooit verder dan op veertig passen op een haas wilde » schieten, en dan moest hij het nog dwars hebben. »Toen ik hem, als proefstuk, een' bond had laten »dres8eren, had hij hem zoo bedorven, dat hij geen »haas meer wilde naloopen en , als er geschoten was , »stil bij mij ging zitten; hij had er den moed iiitge- »werkt; ik zag dadelijk wel dat het nict gaan zoude, »en dat hij er geen verstand van had, want, verbeeld »u eens ! hij wilde geenc zweep gebruiken. Dat van- »gen van ongediertc is juist lets voor zulke domme »menschen!" — Wat kondc ik beter doen dan zwij- gen en den volgenden dag afwachten? Des morgens ten acht m^e trad de heer A., in eene jagtkleeding, die een fransch modeplaatje be- 1-22 schaaiiide , in hot salon , waar een rnim voorziene ontbijtcliscli gereed stood; bet ontbrak even min aan fijne scbotels als aan fijne wijnen. — Omstreeks half negen begonnen dc elegante rijtuigen op te dagen, en bet getal der gasten groeide tot acbt aan ; kleeding, geweren en bonden, alles was even pracbtig. Bonjoufj mijn waarde A. ! die shooting coat zit u »voortreffelijk; zeker iiit Parijs medegebragt ?" ~ De gastbeer knikte toestemmend. »Zie eens," zeide een ander, »welk een iiitmuntenil »geweer van Ma^ton, kaliber No. 12; ik geef er nit »de tw^eede band vijftig pond voor; op bonderd pas- »sen scbiet bet alles door en door." )>Wie is die oudervTetscbc patroon?" vrocg een derde flnisterende aan den gastbeer. »St," was bet antwoord, »bet is een vriend van )>mijnen ouden erfoom" ~ bier werd eene bevveging van geldtellen gemaakt; — )>begrepen 1" Toen ik aan bet gezeiscbap als eenen ouden — op dit woord vs^erd eenigzins gedrukt — lief bcbber was voorge- steld , zetteden w ij ons aan bet ontbijt. — Het gesprek liep over verre scboten , die dczer dagen gedaan waren ; over de op banden zijnde wedrennen , tot verbetering — gelijk men bet gelieft te noemcn — van bet paardenras ; over verloren en gewonnen weddingscbappen enz. ; ter- wijl de scbotels en flesscben ducbtig werden aangesproken. Toen bet tien ure geworden was , vroeg de gast- beer: »zouden wij nu niet te veld trekken?" en korl daarna was alles marscbvaardig. in Het iiiLbraiidcii der gevveren nam nii ceii' aaiivaii{;^ terwijl dQ lioiideii , als bczeteiicn , blaffend in hct rond renden. — Eindelijk waren do grocne patronen mot kraclit naar beneden gcdreven en de geweren geladcn; wij trokkcn bet veld in. Mijne pen is onmagtig , de lafereelcn , die ik daar aanscbouwde , aftemalen; ik wil ze liever in aloe- meene trekken zamenvatten. -- Schieten , roepen , fluiten , sdireeuwen en het kermcn der geransclde bonden vormden bet wanlnidenst cbarivari , dat men zicb kan denken. — Werd er een stuk wild O'escho- ten, dan ontstond telkens een bevige kampstrijd tusscben de bonden ; slecbts zelden gelnkte bet , den buit onbescbadigd aan bunne tanden te onttrekken. — Het viel mij zwaar den onaangenamen indruk , dien deze tooneelen bij mij verwekten , te vcrbergen ; deze werd nog verdubbeld door bet aanschieten van zoo vele stukken , naar welke op onzinnige afstanden gc~ vuurd werd, en waarvan de wol of de vederen afsto- ven. — Wanneer bet maar »raak" was, waren dc scbieters tevreden , dan werden bunne bekwaambeid en de dragt bunner geweren luide toegejuicbt. -— Geluk- kig kwam — gelijk aan alle dingen ~ ook een einde aan deze luidruebtige en woeste, voor mij vcrvelende, jagtpartij , die ik niet ligt zal vergeten. Toen bet dine was afgeloopen , wektc bet druiven- nat de spraakorganen ruimscboots op; de avond werd onder gesprekken over de bekende onderwerpcn van des morgcns — docb sterker geklcurd — doorge- 124 bragt. — Den volgenden dag nam ik afscheid, onder de gelofte van nimmer weder een bezoek op Y. af te leggen. Ik ging spoedig mijnen ouden vriend opzoeken, eii verhaalde hem mijn wedervaren in al zijne bijzonder- heden. — Hij Irok de schouders op; wij verdiepten ons in de vervlogene dagen onzer jeugd. Den Yolgenden dag nam ik het geweer op, en toog met mijne oude Diana te veld. — Hond en meester deden om het zeerst hun best : de onaangenamc indrukken van mijn uitstapje waren uitgewischt ! MISGEBCOETE VAN EEK HAAS. (Met eene A f bedding). Door de welwillendheid van den heer B. v. V. te H., voormalis Houtvester in het derde jagtdistrict der pro- vincie Zuid-Holland , ben ik in de gelegenheid gesteld geworden, eene afteekening te maken van de misge- boorte van een haas, die thans, opgezet zijnde, het eigendom van voornoemden lieer is. Het haasje werd in de laatste helft der maand Maart van het jaar 1851 , in de heerlijkheid Willige-Lange- rak (provincie Utrecht) gevonden , door eenen opziener der jagt , die het , nog levend , aan gemelden Houtves- ter overbragt. — Weinige nren daarna is het gestor- veu , en door den lieer B. v. V. naar de veeartsenij- school te U. gezondcn, alwaar hct ward opgezet. Tot aan het middenrif (diaphragma) is bet haas ge- heel normaal gevormd , althans wat dc uitwendigc deelen betreft; daar verdeelt zicb de ruggegraat in tweeiin , en ontstaan twee acbterHjven , die , op zicli zelven beschouvvd, niets onnatumiijks opleveren. — Alleen vertoont zicb , ter plaatse waar de ruggegraat zicb verdeelt in eene opwaartscbe rigting , een goed gevormde voorlooper. Ik bad gewenscbt eene korte bescbrijving van den inwendigcn bouw van bet dier bierbij te kunnen voc- gen , en beb daartoe pogingen in bet werk gesteld , door mij scbriftelijk tot Prof. L. de J. te U. te wen- den J onder w iens toezigt mij was medegedeeld dat bet opzetten gescbied was; docb die pogingen bebben tot geenen uitslag geleid. Het blijft dus twijfelacbtig, boe de vorming van bet ingewand (iuhus intestiiialh) bij deze misgeboorte was ; er kunnen daaromtrent , iiit dien boofde , slecbts gissingen worden gemaakt. Intusscben komt bet mij , naar aanleiding van den uitwendigen bouw , niet onwaarscbijnlijk voor , dat de edele ingewanden (bart en long) , die voor bet mid- dcniif liggen , gcbecl normaal zuUen zijn gevormd ge- weest , en dat, van dit punt af, te gelijk met dever- dubbeling der ruggegraat , de slokdarm zicb ook in tweeen zal verdeeld bebben , en de onedele (onderbuiks) ingewanden , in elk der beide acbterlijven , als naar gcwoontc zuUcn gevormd geweest zijn. w Van welk geslaclit het haas was is evenzeer tvvijfei- achtig gebleven ; intiisschen is het stellig , dat het iii- gewand zijne functien {jedurende eenigen tijd moet hebben verrigt , verm its het haas , naar de grootte te oordeelen , minstens acht dagen moet hebben geleefd. De hierbij gevoegde afbeelding is op de helft der grootte genomen. F. A. V. EEliE MhmmE JAGT-KW'ESf Ji. Voor eenige weken kwam een welbekende brood- jager , Gerardus Wijdeven , mij iiit ons nabiirige dorp Zeeland opzoeken, zich beklagende, dat zijne doch- ter Cornelia gecalangeerd , en vervolgens door den kan- tonregter van Grave tot boete of gevangenzetting was veroordeeld. Ik vertrouvs^, dat de lezer , even als ik, het geduld zal willen nemen, om de geheele geschiedenis aan te hooren; jagers , over de jagt sprekende , zijn zelden zeer laconisch , dit ondervindt ieder van ons dage- lijks; ik waag het dan ook, om al, wat ik dienaan- gaande gehoord heb , zooveel mogelijk letterlijk over te brengen. Ge weet — dus ving hij aan — ge weet, dat ik voor 129 eenigen tijd eeii ongeluk met mijn geweer gehad heb, waardoor ik drie maanden het huis moest houden ; dat er , doordien ik niets verdiende , honger in de keet kwam , kunt gij ligt vatten ; doch ik had een' hond , die bunsings en fluwijnen konde vangen , waar- mede mijne vrouw en mijne dochter des nachts op de lappen trokken. Zij namen ook mijn geweer mede om de fluwijnen, en ook wel soms eene zwarte kat, uit de boomen te schieten, en zoodoende kreeg mijne Cornelia , die toen nog maar acht jaar oud was , zachtjes aan liefhebberij in al , wat jagt was. Toen ik allengskens beter werd , hield dit naluur- lijk op , en zij zou er welligt nooit meer aan gedaan hebben, ware het niet, dat, bijna 3 jaren geleden , P. S. uit Mil mij op nieuw aanschoot, en toen kon ik in geen half jaar iets verdienen. De nood derhalve weder aan den man gekomen zijnde , trokken mijne vrouw en mijne Cornelia des avonds weder op den ulling (bunsing) los , en zorgden dat wij , hoe schraal dan ook , toch iets te eten hadden ; want Cornelia werd zoo knap met den snaphaan , en bleef zoo onver- moeid, dat zij, ofschoon niet voor 2 a 3 ure in den nacht huiswaarts keerende , weder voor het krieken van den dag in het veld was , en niet zelden een haas of patrijs op den loer schoot ; ja , wat nog ster- ker is , dat zij eens met den eersten loop onder de patrijzen in de zit geschoten had, en er toen met het twcede schot nog een' in de vlugt raakte ; sedert dien tijd was er ook geen houden noch binden aan, no en als ik lict iiiet oekcerd en haar inschouden hail , ware er in ons {jeheele dorp niet ecn paar hoendcrs meer overgcschoten ; dc hazcnja;]t had zij voordatjaar al glad bcdorven. Dat aanhoudend stroopen word , zoo als gij wel begrypen kiint, al spoedi^; verpraat; ik moest dus , cm eene calangie voor to komen , haar het ja{jen plat af verbieden. Tegen dat de groote jagt geopend werd, was ik weder geheel en al herfteld, en in dien tijd komt er ienaand, iiit onze gemeente , bij mij aan huis. Hij was van Cornelia's goed schieten al on- derrigt , en vraagde mij , waarom ik haar niet mede op de jagt nam ? dat wij , met ons beiden , toch altijd het dubbele wild konden schieten ; want , voegde hij er bij , volgens de nieuwe wet mag dit gerust , en tevens — want het was om de weerga geen lom- pert — haalde hij de wet uit zijn' zak , en las mij Yoor, dat een vader inwonende zonen benedcn 18 jaren op zijne acte kon laten mede jagen ; dat mijne Cornelia dit ook mogt, want voor de wet , zeidehij, staan alle menschen gelijk , en om u dit te bewijzen j lees hicr .... en toen hield hij mij een muntbil- let voor, waar onder op gedriikt staat: hij die muntbilletten vervalscht, en nog al meer, dat ik niet onthouden kan, zal gestraft loorden met, ik weet niet meer waar mede, maar het ging kort langs de galg af. Hier zoiide dus , volgens de letter van de wet , aan vrouwen vrijstaan, valscli geld te maken en in omloop te brengen; het is dus zeker, dat of Cornelia mag Ill met II saaii jageii , of wel zij mag papieren geld ver- valschen. Volgens de letter van de wet — zoude zij mimtbilletten mogen namaken, en niet mogen jagen; het spreekt van zelf dat men volgens den zin van de wet moet te werk gaan, en dan is het zoo duidelijk als een catechismus, dat zij gerust met u mag gaan jagen. Toen ik het muntbillet gelezen had , voer de jager voort, twijfelde ik er geen oogenhlik aan, en werd al boos op onze boeren, dat zij dien mensch , die zoo verstandig is als een advocaat, met die regtstreeksche verkiezing uit den raad geknikkerd hebben. Ik zag aanstonds er op uit om voor Cornelia aan een ge- weer en weitasch te komen ; wij trokken te velde , en dat verzeker ik u, zij scliiet, dat het een last is om te zien, onverschillig of het loopt of vlie^t. Niemand , zoodra ik hem den zin der wet had uit- gelegd, had er lets tegen, dan alleen de veldwachter in den Reek, een dorpje bij Grave, die begreep de wet geheel anders, en bekeurde haar, omdat zij geene aete of permissie had; wij jaagden toen in gezelsehap met den pachter der jagt. Zij werd vervolgens gedag- vaard voor het kantongeregt te Grave , en ofschoon ik ZEd. Achtb. de wet op de jagt en op het papieren geld duidelijk aan zijn verstand bragt , veroordeelde hij haar evenwel , zoo als ik u straks gezegd heb. Geef mij nu eens goeden raad, want behalve het mocten gevangen zitten, is het nog bitter ongelukkig; begrijpt eens goed: zij kan, voor dat zij 18 jaar oud is, geene 132 acte bekomen , zij zit van top tot teen vol jagtliefheb- berij ; met mij zoude zij ook niet mogen medegaan ; hoe moet zij dan jagen? Is er dan gcene kans voor iemand , die op de jagt zoo bekwaam is , als ik zelf maar durf te denken ? Ik bid ii , raad mij wat ik er mede moet aanvangen." Ik raadde hem, zich van een attest van onvermogen te voorzien, en dan te appelleren; Mr. F. V. heeft zijne zaak verdedigd , en de Arr. Regtbank van 's Hertogen- bosch heeft, op donderdag den 15den Mei 1.1., geoor- deeld , dat in de tegenv^^oordigheid van den eigenaar of regthebbende eene schriftelijke vergunning van denzelven overbodig is , en haar dien ten gevolge van alle regtsvervolging ontslagen. Op bet tweede punt heeft de regtbank beslist, dat de 2de zinsnede van art. 7 der jagtwet, alleen op zonen betrekking heeft, en niet tot dochters mag uitgestrekt worden. Corde- lia WiJDEVEN is derhalve schuldig verklaard aan over- treding der jagtwet, doch vrij gesproken, op grond dat bet gebleken is, dat zij, nog geene 16 jaar oud zijnde, gehandeld heeft zonder onderscheid des oor- deels. Daar in dit tijdschrift een ieder is uitgenoodigd ge- worden , om zijne bezwaren tegen de bestaande jagtwet in te dienen , vlei ik mij , dat de Redactie voor boven- staande een plaatsje zal willen inruimen; mogelijk wordt dan, bij eene aanstaande herziening, de schoone sekse met wat meer consideratie bejegend. Zou die zinsnede , van art. 7 niet de oorzaak wezen, dat velen barer, 133 zicli in haar regt gekrenkt achtende , zooveel antipathie tegen de jagt gevoelen? Zoii het de reden niet kun- nen wezen, dat meiiig liefhebber^ wanneer liij des morgens vol viiur te velde trekt, zijiie dierbare gade zoo koel gestemd en in eene zoo slechte luim verlaat? 01 kondc de nieuwe jagtwet hieraan eenigc verbe- tering toebrengen , dan zeker ware de vurigste wensch verviild van een' bestendigen lezer. J. W. V. D. H. Uden, 16 Mei 1856. VIERDK JAARGAXG. 10 0\^EE DEN SLAAP VAN IIET WILD EN HEX TIJDSTIP WAARIN HEX OP VOEDSEL UITGAAT. ( Vertaald, ) Gelijk zoo vele zaken in de huishoudinjj der natiiur en de levenswijze der dieren nog niet genoegzaam opgehelderd zijn , schijnt mij de slaap der bij ons voor- komende wildsoorten , even als het tijdstip , waarin zij op voedsel uitgaan , steeds nog een onderwerp toe , dat der overweging dubbel waardig is. leder bewerktuigd ligchaam behoeft minderen of meerderen tijd om te rusten, gedurende welken het de door de levensverrigtingen verbruikte krachten her- stellen moet. Wij zlen dit evenzeer in het planten- als in het die- 135 renrijk. lii bciden , altlians bij velesoorten, nemeii wij eene diibbele periode van deze rust of, waniieer wij bet zoQ noemen willen , van dezen slaap waar, na- melijk: ecne das^elijksclie en cene langeren tijd du- rende, den wintcrslaap, bij welken de levensverrigtin- ^en gredeeltelijk ophouden, of althans naauwelijks merk- baar en onderdrukt zijn, — eene den dood nabijko- mende verstijving , voortjjevloeid uit het gemis van den tot volkomen leven noodijjen warmtegraad , 8'elijk wij eene soort van herleving opmerken bij klimmende tern- peratnur. In de meeste gevallen is die winterslaap noo- dig om het dier gednrende den winter, wanneer het noodige voedsel ontbreekt, in eenen toestand te bren- Gcn, waarin het (jeene voeding behoeft, en alzoo voor den hongerdood te behoeden. Wij willen ons evenwel minder met dezen winterslaap, waarvan wij slechts in het voorbijoaan spraken, bezig houden, en den dage- lijkschen slaap nader beschouwen. Gelijk de winterslaap van de temperatuur afhanke- lijk is, kan wel op den dagelijkschen het licht zijnen invloed uitoefenen. Ook hier ontmoet men hetzelfde beginsel bij de planten gelijk bij de dieren , verm its sommige soorten der beide rijken 6f aan eenen dag- df aan eenen nachlslaap onderworpen zijn. Het neder- hangen en zamenvouwen der bladeren , vooral der ge- vederde, is, even gelijk het sluiten der bloemkelken , als een toestand van rust, — het ontluiken en geur verspreiden als een ont waken te beschouwen. Wij vin- den evenzeer bloemen, die zich bij den opgang der 10* 136 zon oiitsluiten, ah die daartoe liareii ondergang af- wachten. Op gelijUc wijzc is aan sommige dieren een nacht- aan anderen een dagslaap eigen. De slaap zelf is bij verschillende diersoorten ook weder van verscliillenden aard; bij den mensch ver- toont hij zich in den volmaaktsten vorm, vermils eene meer volkomen zamenstelling, in den regel, eene meer volkomene rust behoeft. De vleescfivretende dieren staan in de schepping eenen trap hooger dan de plan- tenvretende , vermits zij niet onmiddelijk van de voort- brengseien van den grond leven kiinnen, maar van vleesch en bloed , die als prodiikten der planten te be- schouwen zijn. Om him voedsel te verkrijgen moeten zij buitendien meestal meer kracht en tijd dan de plantenvretende aanwenden. Bij hen vertoont zich de slaap dan ook, in den regel, in zijnen volmaakteren vorm , gelijk wij bij den bond en den vos kimnen waarnemen , welken laatste wij dikwerf op de jagt verrast hebben, ofschoon dergelijke ontmoetingen bet sluwe Reintje alles behalve aangenaam zijn. De volkomen slaap der herkaauwende dieren werd reeds door Buffon en anderen betwijfeld; dit schijnt wel zeker , dat him slaap niet volkomen vast is , en dat de tijd, welken zij onder het herkaauwen in apa- thischen toestand doorbrengen , gedeeltelijk den slaap vervangt. Hoewel het den mensch zeer moeijelijk , ja bijna onmogelijk is , zich duidelijk de verschillende toe- standen en gewaarwordingen der dieren voor te stel- len, kimnen wij ons toch een flaauw denkbeeld van 137 de verscliillende sdiakeria^cii van de rust of den slaap der dieren vormen , wanneer wij overwegen , hoe on- derscheiden de slaap in het algemeen bij den mensch , maar ook bij de verschillende individiis is, en welke ondersclieidene verscliijnselen hij , naar gelan^j van den leeftijd , kranken of {jezonden toestand , sterkere of zwakkere gesteldheid , meerdere of mindere kraclitaan- wending, hartstogtelijkbeid of zielerust, levenstoestan- den , gewoonten enz. oplevert. Wanneer de slaap van vele dieren dien van den mensch scbijnt te gelijkcn , wijkt hij bij anderen klaarblijkelijk van dezen toestand af; en toch missen wij bij geen enkel dier eenen toe- stand van meerdere of mindere rust, die geschikt is om de verbruikte krachten te berstellen , om het even of wij aan dien toestand het algemeen begrip » slaap'', dan wel een meer omvattend denkbceld verbinden. Vermits wij den invloed van het licht op den slaap niet mogen ontkennen , is hij eenigzins van den ge- zigtszin afhankelijk , of staat, in alle geval, daarmede in verband. Grondige of betrekkelijke waarnemingen omtrent de scherpte en het vermogen van dezen zin zullen, evenzeer als cen ontleedkundig onderzoek der oogen , zoo der viervoetige dieren als der vogelen , deze stelling nog meer bevcstigen. Een scherp oog verdraagt en behoeft , in den regel , meer licht dan een zwak , om duidelijk te zien , terwijl ecu zwak gezigtsorgaan , dat door het voile licht verblind wordt , bij minder licht , hoe wel minder hclder , steeds het duidelijkste ziet. xian het scherp gezigt ontbreekt daarentegcn 138 raeestal het vermogen om in liet donker of bij steikc schemering te zien, waartoe het zwakkere beter in 8taat is. Bij den menscli althans meen ik dit stellig te hebben kunnen opmerken, en ben overtuigd, dat het- zelfde verschijnsel zich bij de dieren , in de verschillen- de graden, herhaalt; behalve van de grootere of ge- ringere prikkelbaarheid der gezigtszenuwen , hangt dit ook hoofdzakelijk af van het zamenstel des oogappels en het vermogen , om zich meerder of minder zamcn te trekken of uit te zetten. Men kan dagehjks opmer- ken , dat de pupil bij sterk licht zich zamentrekt , bij zw^akker zich verwijdt, omdat hij van het eerste weinig, van het tweede veel moet opnemen , om de voorwerpen te onderscheiden; het is alzoo zeer waarschijnlijk , dat een scherp oog niet het vermogen bezit, om zich ge- noegzaam te verwijden, ten einde zoo veel licht op te nemen, dat het nog in de schemering de voorwerpen behoorlijk kan onderscheiden; een zwak daarentegen, zich niet zoo veel kan zamentrekken , dat het niet door de massa indringend licht verblind wordt. Dit vermo- gen, van den pupil te kunnen verwijden en zamen- trekken, vereenigt zich op de merkbaarste wijzebij de kat en hare geslachtsverwanten. Bij vclc dieren ver- naauwt of verwijdt zich dc pupil kringvormig , bij som- migen elliptisch; bij de kat daarentegen gaat zij van eene regte lljn, door den ell iptischen tot den kringvorm over; zij is daarom onder alie dieren datgene, welksoog het minste en het mecste licht kan opnemen , en daar- door even goed bij dag als bij nacht ziet ; lets dat door 139 haar op roof uitgaan ten alien tijde, genoegzaam ge- staafd wordt. In het vermogen van in het donker , of althans bij zeer zwak liclit, te zien, komen de iiilen en andere nachtvogels de katten het meest nabij , doch de na- tuur heeft haar niet zoo begunstig^d, dat hunne oogen evenzeer voor het helder daglicht geschikt zijn ; naar het uiterlijk heeft hun oog eenige overeenkomst met dat der katten in den verwijden toestand; bij dag zijn zij minder of meerder verblind. Men kan dit het beste bij den geitenmelker of dagslaap [Capri- mulgus europeus) opmerken , dien men dikwerf over dag op grijpen af kan naderen , die , wanneer hi] opvliegt, onzeker been en weder fladdert en dadelijk weder neervalt, uit vrees van zich aan de takken te stooten , terwiji hij bij de schemering eene vaste , ze- kere vkigt heeft. Evenwel zijn alle zoogenaamde nacht- vogels genoodzaakt hun voedsel bij de schemering te zoeken, niet in het volkomen duister, waarin zij ge- vaar zouden loopen zich de slagpennen aan de boom- takken te beschadigen. Ofschoon het niet onmiddelijk tot het onderwerp behoort , mag ik toch niet onop- gemerkt laten , welke merkwaardige maatregelen de natuur {jenomen heeft, om de vkigt der uilensoorten bijna onlioorbaar te maken : alien zijn van dikke , doch losse en zachte vederen voorzien , bij sommigen zijn de slagpennen ruig, even als of ze met wol of hair bezet waren , bij sommigen is de voorste slagpen ge- heel getand , bij anderen is niet de eerste , maar de 140 derde of vijfde slajjpen de langste; alles blijkbare voorzorgen om hunnen vleugelslag zoo min lioorbaar als mogelijk is te maken. Het meesle schijnen vele watervogels van de zijde van het oezigtsorgaan begun- stigd, die zoo wel bij dag als bij nacht op hun voed- sel uitgaan , gelijk b. v. de eendensoorten , wier sclierp gezigt bij dag, tevens bij vrij sterke schemering, eene zekere vlugt toelaat; hun scherp gezigt wordt wel is w^aar ook door de niet minder scherpe gehoor- en rcuk- zinnen aangevuld. De snipsoorten strijken evenzeer in de schemering rond, en toch is hun het vermogen om bij het daglicht te zien niet te ontzeggen , ofschoon de houtsnip, met hare groote, zwarte oogen, niet zoo ruim in het vermogen van bij dag duidelijk te zien deelt, waardoor zij bij dag hoogst zelden uit eigen beweging opvliegt, ten ware zij de plaats, van waar zij verjaagd is, of haar wederpaar wil terug vinden. Deze opmerking hecft menigeen dezer vogels het leven gekost, wanneer ik, na uren lang vergeefs gezocht te liebben , w^eder naar de plaats terug ging , waar ik liem voor het eerst had opgedaan. Bij de houtsnip heeft het mijne verwondering gewekt , hoe naauwkeurig men, bij eenige ondervinding , naar den graad der scheme- ring liet tijdstip bepalen kan, waarop zij begint rond te vliegen of te strijken en daarmede ophoudt; slechts eenmaal heb ik opgemerkt dat zij begon te vliegen, toen nog de laatste stralen der zon de toppcn van het dcn- nenwoud vcrlichttcn. Dcs morgens strijkt zij gewoonlijk bij eenen mindercn graad van licht, dan des avonds. 141 Zecr vrocg voor dcii naclit betrekkeii daarentc^jen reeds de roofvogels liiinne rustplaats, juist oradat him sclierp oog niet voor de schemering geschikt, en het voor hen van groot belan^j is, dat zij zich de slagpennen niet beschadigen; des morg^ens jjaan zij niet op roof uit , voor dat de dag volkomen is aangc- broken. Ook de kraaijen en de met haar verwante soorten betrekken bij het vallen van den avond het nachtkwartier; men kan de boomen, waarop zij riis- ten vrij digt naderen eer zij opvliegen , om er spoedig weder te gaan zitten. Dat ook hier de natuur — die zich noch om klassifikatie noch om systema's be- kreunt, — de verschillende geslachten niet streng van elkander scheidt, maar veeleer door onmerkbare over- gangen verbindt, bewijzen de kuikcndieven (Circus) , weike nog in het vallen van den avond hunne prooi zoeken even als de, bij ons zeldzame, daguiien. Te- gelijk met de zon begeven zich alle kleine vogels tcr rust, en bun gezang verstomt; slechts de babbelzieke lijsters doen zich nog in de nabijheid van hun nacht- kwartier hooren, en fladderen van den eenen tak op den anderen. Des morgens ontwaakt de gansche na- tuur reeds bij eenen zwakkeren graad van schemering, dan waarbij zij zich des avonds ter ruste neigde; nog voor dat het morgenrood zich vertoont hooren wij reeds het lied van den heideleeuwerik , wiens ge- zang door den morgengroet des koekkoeks gevolgd wordt. Spoedig vernemen wij het bolderen van den korhaan. Het wordt helderder , en de lijstersoorten 142 stenimen het loflied aan ; in de verte kraait het veld- hoen; de viiiken en de andere kleine woudvogels ont- waken; de dag is daar. Ginds zien wij nog een paar hazen zich boscliwaarts begeven, en den listigen vos naar zijne schuilplaats ijlen. De prikkel van den honger, de lust tot leven, de neiging om te paren of de zorgen voor het broed mo- gen wel de oorzaken van dit vroegtijdig ontwaken zijn. Kan ook niet het oog, dat bij nacht geslo- ten, en aan het donker gewoon geworden was, nu bij eenen minderen graad van licht zien, dan des avonds toen het aan het daglicht gewoon was? Daar- door wordt , met het langer worden der nachten , ook de slaap der vogels van langeren duiir , omdat het licht tot het ontwaken noodig is. Hier doet zich evenwel eene vraag op, die ik nergens voldoende beantwoord vond : wanneer treedt in de noordelijke streken , waar het gedurende eenigen tijd, in den zomer, nooit donker wordt, dit rustpimt der levende schep- ping in, dat door ons toch zoo duidelijk bij de vogels is op te merken? De volgende langdurige winternacht kan daarvoor niet schadeloos stellen, want dan ont- vlugt alles , wat vlugten kan , die doodsche verstijving der natuur, en zelfs de dieren, die de natuur door den winterslaap aan een' gewissen dood onttrok, kun- nen bij him weder ontwaken den dagelijkschen slaap niet ontberen. Indien bij de vogelen de tijd der rust stellig bepaald is, en de waarnemingen dienaangaande gemakkelijk te 143 makeii zijn, bieden ons daarbij de viervoeti^je bevvo- ners der velden en bosschen meerdere zwarighedcn aan , vermits voor hen de dag? meer voor de rust, de nacht tot bet opsporen van voedsel bestemd is. Hier zoude weUigt de vraag kunnen rijzen: of deze omstandij^heid in de inrigting der natuur, dan wel in de vrees voor den menscb, bunnen onvermoeiden vervolger, baren oorsprong beeft? Genoese is bet bekend, dat bij ben de dag zicb niet zoo slreng van den nacbt afscbeidt , dat de eerste gebeel en al der ruste oewijd is, en dat of een weinig ver- ontrust jagtveld , of korte nacbten , of knellende bon- ger ben ook soms aansporen om bun voedsel des daags te zoeken, maar evenwel veroorzaakt bet tijdstip van morgen en avond een geregeld wisselen van bet veld naar bet boscb, dat niet enkel zijnen oorsprong in de vrees voor den menscb of voor ander gevaar bebben kan. Wanneer wij meer in de bijzonderbeden afda- len, bemerken wij, dat bij bet berkaauwend wild, de berten en reeen, de zintuigen zoo scberp zijn, dat zij bun, ook bij dag, de meestmogelijke veiligbeid verzekeren. De zintuigen van bet geboor en den reuk kunnen des nacbts niets van bunne scberpte verliezen, maar zijn welligt door de stilte en koelte van den nacbt nog verboogd. Wat evenwel den gezigtszin be- treft , meenen wij bun een bijzonder vermogen om des nacbts duidelijk te zien, te moeten ontzeggen. Bij ber- ten en reeen, die ik des avonds op den aanstand zag, ben ik , wanneer bet duister geworden was , in liot open 144 veld, boven den wind en met voorzigtige schreden, dikwerf zoo digt aangekropen, dat ik ze bijna met de hand kon bereiken. Kan de natuur ook niet nog eene verdere bedoeling, dan alleen hunne zekerheid , gehad hebben , toen zij hun bij voorkeur den nacM aanwees om hun voedsel te zoeken? Is het niet mogelijk, dat zij bij nacht eene grootere hoeveelheid voedsel tot zicli kimnen nemen , dewijl dit alsdan niet zoo spoedig tot gisting overgaat , en de herkaauv^ing dus langer dan bij dag kan uitge- Steld worden? Althans voor het warme jaargetijde laat zich deze stelling aannemen , en in den winter komen zij zelden in de gelegenheid , zich door het rijkelijk ge- not van voedsel te overladen; zij moeten zich dikwerf, wanneer de jager niet te hulp komt , karig behelpen. Gelijk reeds hierboven is aangemerkt, neemt men bij de herkaauwende geen' zoo volmaakten slaap , dan bij andere dieren waar; daarom moet men den tijd der herkaauwing voor eene soort van rust hou- den, hetwelk trouwens den veehouders ook genoeg- zaam bekend schijnt, daar zij niet gaarne zien , dat men het vee in dien toestand stoort. (Wordt vervolgd,) AlLSiLSi. HET GELUKKIGE SCHOT. (Bene proere van jagerslatijn.) De jager Frans keerde , vroeger dan gewoonlijk , van den aanstand op grof wild huiswaarts. Zijn weg leidde hem voorbij een' waterkolk , die midden in het woud lag. — Op het midden des waters zag hij een klein , donker voorwerp , dat zich bewoog. Duizende menschen hadden kimnen voorbijgaan zonder dit op te merken ; doch Frans , wiens oog zoo scherp is , dat hij in stikdonkeren nacht op tachtig passen een* rammelaar van een moerhaas onderscheiden kan , be- speurde naauwelijks dit voorwerp , of hij zag dat het 146 eenc gewone, vvilde eend, en wel een woerd was. De bilks wilde liij toch afschieten, en daar hij zulk een geoefend schutter is, dat hij in warme zomer- nachten, voor zljn vermaak, de vle^rmuizen met ko- gels scliiet, legde hij aan , mikte eene seconde, en gaf vuur. — Hij zag duidelijk , dat de kogel bij de eend op den waterspiegel afkaatste; hij hoorde hem op den oever in een week ligchaam inslaan. In het denkbeeld , dat hij de eend gemist had , wilde hij mismoedig verder gaan, toen hij zag dat deze begon te fladderen — een bewijs dat de ruggegraad door een schampschot getroffen was — , zich langzaam ver- hief, en aan den oever dood neder viel. Een ander had om den kolk been moeten gaan, ten einde de eend te halen, doch Frans was in het watertreden zoo bedreven, dat hij den weg over de breede water- vlakte spoedig aflegde , en met drooge voeten den over- kant bereikte. Digt aan den oever lag de eend; eenige schreden verder een kapitaal hert, van 24 enden, morsdood: de kogel , op den waterspiegel afstuitende , was dwars door de beide bladeren van het hart gegaan. Van vreugde dronken wendde Frans het hert om, en zie! een dood haas lag onder hetzelve; in zijnen val had het den onschuldige verpletterd. »Neen ! dat gaat »te vcr !" riep Frans verbaasd uit , sloeg de handen boven het lioofd te zamen , en — eene houtsnip , die juist daar voorbij streek , worstelde tusschen zijne handen. 147 Hot is vreemd , dat de jagers sonis zulkc o'elii^ki^je en ongeloofelijke ontmoctingen liebben ; nog vreem- der, dat nog nooit ecn jager gelogen heeft. MEN XAN INIET TE VOORZIGTIG MET BUSKRUID OMGAAN. Een duitsche houtvester en een ambtenaar der do- meinen , die goede vrienden en buren waren , hadden tegen den jagttijd een vaatje buskruid ontboden. Bij de verdeeling werd de inhoud van bet vaatje in goed gedroogde wijnflesscben overgestort; onder deze be- zigbeid was de avond ingevallen , en de flesscben ston- den nog ongekurkt op de tafel. De boutvester scbelde om licbt. Op bet oogenblik, dat de bediende met bet licbt binnentreedt , staat bet vertrek in vlam , en doet zieb eene vreeseUjke ontploffing booren. De aanwezi- gen worden ter aarde geworpen; de boutvester om nimmer weder op te staan. De fijne kruidstof, die zieb bij bet overstorten van bet kmid in de kleine kamer had verspreid en rond- zweefde , had door bet licht vlam gevat , en die aan den inhoud der ongesloten flesscben medegedeeld. 148 r«OG EENE MISGEBOORTE. Volgens de nieiiwsbladen van het begin der afge- loopen maand Junij , werd aan den Helder , in het fort Erfprins, door een' kanonnier een jong haas gevangen met zeven loopers, waarvan twee aan het voor- en vier aan het achterlijf, en de zevende op den rug. Verslag van de Jagl en Visscherij, in de Pro\incie Gelderland. over 188S. gfr^^^S MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPECTEUR M"". E. A. JORDENSi A. Ja§rt. Hazen waren over het algemeen voldoende voorliaii- den. Nogtans was dit wild in die gedeelten van het gewest , welke overstroomd werden , nagenoeg geheel uitgeroeid. Groot was het getal hazen , dat verdronk of doodgeslagen werd. De patrijzen zijn daar ook veel door het water ver- nield. Wij hebben de jagt op hazen en patrijzen gesloten gehouden in alio gemeenten, welke beneden Lienden VIERDE JAARGANG. 11 150 en Tiel , Batenburg , Ilorssen en Druten gelegen zijn , met inbegrip der vijf gemelde gemeenten. Later heb- ben wij termen gevonden , de jagt in de polders Drempt en Zennewijnen tc openen. In de Geldersche Vallei , in de Lijmers en een ge- deelte der graafschap Zutphen was ook veel wild door de overstrooming omgekomen. Daar echter liet wild in deze streken zeer gemakkelijk weder aangevuld wordt van de wildrijke onmiddelijk aangrenzende Ian- den , hebben wij gemeend , de jagt op bazen en pa- trijzen in die streken te kunnen openen. Hetzelfde was bet geval met een gedeelte der gemeenten Olde- broek en Doornspijk , waar veel wild was omgekomen door een' zeevloed in den winter van 185*. Grof wild was genoegzaam voorbanden. Reeen zijn ecbter in de laatste jar en , en vooral in bet afgeloopen saizoen , zoo veel gescboten , dat dit wild in alle ge- meenten waar bet gevonden wordt , bebalve Apel- doorn , sterk verminderd is. De korboenders zijn in de gemeenten Ermelo en Apeldoorn sterk vermeerderd. Houtsnippen en vinken waren scbaars. De eendenkooijeu , in die gedeelten van den Tieler- waard en bet land van Culenborg gelegen, welke den geheelen zomer van 1855 groote waterplassen zijn gebleven, maakten goede zaken. 1^1 B. Yisscherij in de binnenwateren. De visscherij op de binnenwatereii bleef in den zelfdeii toesland als in vroegere verslagen is gemeld. Hot verdient editor opmerkino:, dat in de lage ge- deelten van den Tielerwaard en het land van Cnlen- bonj de visch ongemeen menigvnldig \vas , hetgeen men daaraan meent te kunnen toeschrijven , dat het vloedwater alien viseh van de streken, welke benedeh de dijkbreuken liggen , dns van Lienden af, naar bovengemelde streken gevoerd heeft , ahvaar hij als in eene groote fnik is bewaard gebleven. Daar de dijkbrenken in Maas en Waal gevallen >yaren , kon deze reden aldaar niet bestaan. C. Verleende ja^t- en visch-acten. De jagt- en visch-acten in 1855 verleend , vindl men opgegeven in den volgenden staat. iV Apeldoorn Arnbem Zalt-Bommel. . . Culenborg .... Doesburg Druien Elburg Elst Groenio Harderwijk. . . . Locbem Nijkerk Nijmegen Terborg Tiel Wageningen. . . Zevenaar Zutphen 38 opcenten . . ji* -;>- oi lo lo or "^ oi ^ ^ oi 1-0 ^ Ci 1-2 ^^ C5 >&=- O -1 00 -1 ^ O **. O OI(M C--I >t^- O OD 1>S kO 00 4^ Groole Jagt-aclen. oc i O k-S CT! *s- ^ ^1 l« C-'. ^ Cti *^ OM>£i O CM ^ O Ci oo2^ooo7'-^ooo*'.oc5J^ioc>ioo>-oai 0 0«OO^Oi:OOC?!0?!:j?C;t:0000000 B3 P -- 00 ^i ^ i>Q lo i^s o ^1 cj? o iti- o ^ o o a« o :o OCi^-*-^0s0ID'00 0l0000l>SC5O>^Ct00 or. or Oi Oi Oi ZJZ Or o o o o o o o 4=- lO ^^ ^ Rleine 11 jagl-acteii. s O O-z C? p E3 bO 05 Ol m;^ ^ r § Oi or. o o ki- hi* >.i* 1^ C>| b^ to Ol *^ lO '^ ^^ »o h^ Groole visch-aclen. o CO O O?. O to C5 -^ 00 O -1 OD -*• CO O O^ C5 >;^ 0?C?002CXOC^O CiO^OOC?-'. ooo^c;? 5S CO 1 ^ oc to to "^ Ci *> to CI o? to on to to C>1 ^ '^ ozccof'^^ccJ^^i^ h^toJ!>c^oc^o<:ooi § O? O? O^ O? OS C7S Ov. Oi Ot: O? oo oo o oo o oo r 00 *^ uiK >.=>. -.1 i.^ ^ ^.i". »0 4^ Ji- it>« to »0 "^ Cf5 «.^ to OCOtOtOMOOO^l>OOOOCC;^0?0020 Kleine visch-aclen ■>4 to to ^ O lO ^ ^ Ol Ci O C5 1^ 01 lO CO to Ol i-4 4s- oc GO OJ Ol Ot: CO '^ Ol O CO to ^ to CO lO O S3 M 1- era 1 o o o o o o oitoco^too^co h^o^^-^Gc^cO"^:;? PI r or. ^ ^l or or. ^ Zjr. Oi ^1 lO Or. lO O CJ? O? O O tJ? O O OS tJ? O O! 163 Verzameling>. Groote jagi-aclen .... Regt ..../■ 8925,00 Zegel » 2677,50 Opcenlen. » 1017,35 Kleine » Regt » 20,00 Zegel » 6,0e Opcenten. » 2,28 Groole visch-acten . . • Regt . . . , » 1610,00 Zegel » 485,50 Opcenten. » 183,54 Kleine » .... Regt » 777,00 Zegel B 388,50 Opcenten. » 147,63 Geheel.../" 16237,80 Er blijkt iiit , dat het getal der verleende groote jagt-acten 109 minder is dan dat in het vorige jaar verleend. De oorzaak hiervan is in de omstandigheid gelegen, dat in een aanmerkelijk deel van het gewcst de jagt op liazen en patrijzen niet geopend is. Het getal groote visch-acten bedraagt 6 raeer dan in 1854 verleend is; dat der kleine visch-acten 48 meer dan in het vorige jaar zijn uitgegeven. De opbrengst van alle acten te zamen was ruim f 2000 minder dan in 1854. Er werden 1996 kostelooze vergunningen om te visschen uitgegeven voor het dienstjaar 186§, zijnde 238 meer dan in het vorige jaar. Over het dienstjaar 185 J werden 340 buitenge- wone magtigingen verleend , meestal tot het schieten van schadelijk gedierte. Sommige strekten om in gesloten jagttijd honden voor het wild in het veld te 154 brengen , eenigen "bin klopjagt op klein of grof wild te mogen houden , enkelen om fazanten te vervoeren. In 185| werd kosteloos registratie verleend voor 41 eendenkooijen en 51 duiventillen , hetgeen een aan- merkelijk verschil oplevert met de het laatst onder de vorige jagtwet verleende registratie, bedragende 61 voor eendenkooijen en 122 voor duiventillen. D. Boeten en confiscatien. De boeten en confiscatien , in 1855 betaald , en de uitgeleverde verbeurd verklaarde voorw^erpen worden in dezen staat gevonden. BEDRAG VAN Uitgeleverde ran MAANDEN. de boete in zake dc ■ap:t. boete in zake de vis- scherij. de confis- cation. het twee derde voor het riik. het een dcrde voor h. fonilP verbeurd verklaring onder vvorpen voorwerpen. Januarij. . . Februarij. . Maart .... April Mei Junij Julij Augustus. . September. October. . . November. December . 125 50 302 238 242 79 108 101 20 20 28 191 40 15 10 20 25 14 40 56 50 59 15 25 16 f:0 28 15 74 37 2 3a 46 62 50 50 50 25 10 45 80 50 05 05 83 59 211 158 167 66 88 76 40 50 52 166 99 35 66 98 67 69 01 66 01 68 41 30 105 79 84 33 44 38 19 25 25 83 67 01 65 34 02 33 31 99 34 99 42 een enkel jagt- geweer. een jagtgeweer., Geheel.. 1504 329 391 1221 93 611 07 Daai'bij moet nog gevoegd worden aan boeten wat de jagt betreft f 87,50, wat de visscherij aangaat 455 f 17,00 en wegens confiscatien f 11,40. Van die som- men was in der tijd verzuimd opg^ave te doen. De boeten overtreffen die van 1854 met f 773,50 , de confiscatien met / 148,55. E. Premi^n van bekeurlng'. De aan de bezoldigde en onbezoldigde opzieners der jagt en visscherij en aan andere ambtenaren ver- leende premie-mandaten voor gedane bekeuringen zijn als volgt : M A A N D E N. BEDRAG der verleende PREMieN. Januarij Februarij Maart April Mei . . • Junij Julij Augustus September October November December Hiervan werd uitbelaald aan bezoldigde opzieners der jagt ......... Aan andere bij art. 37 der jagtwet genoemde amb- tenaren 00 00 00 00 00 00 00 00 00 f 4944 156 F. Premien voor vertoond schadelijk gedierte, Het gedood schadelijk gedierte , aan de burgemees- ters vertoond, en de daarvoor verleende premie-man- daten komen voor in den volgenden staat : 1 Augustus.. September. October. .. November . December. . Januarij Februari Maart..* April.. Mei. . . . Junij. . . > S : : ■ : T : 1 CO M. MO Wi-».M J\loervos/l,50 o o <-i «? p f= P ?r « re" g t5 CW Ul t>» O U» Rekelvos / 1,00 Niet volwasseii vos / 0,75 1^ i-k, c^ cu; ui JJlarler / 0,30 v\ ^ ^ Fluwiin/0,30 1 -iS^sIS:^ Bunsing/0,80 ^ Ct W O O »te» tn >^ Ilermelijn / 0,30 M- t>S >£a- 1-^ OS Wezel / 0,30 C3 l>5 C: 03 Arend / 1,00 C3C0O3 IC H-ktO:j«i-* Valk / 0,30 l>» 03 tc 00 c: ^ >^ >b. 00 Havik / 0,30 MOO§Oi-^lSwo:oc«MM Sperwer/0,30 ^\ o oo ic »->. c: CO 00 o; w ^ 00 Wouw / 0,30 'S Hi -A fcC> -A to W 00 L>» ijis Buizerd/0,30 hi s 85S8I SI E!SS§§ Het {jroote getal wczels in December van het jaar 1854 {jcvangen , 980 stuks, is in Januarij 1855 niet veel minder geweest , doch is van maand tot maand minder geworden , tot het in December 1855 slechts 157 34 stiiks bedroeg. Er werden 67 jonge vossen minder iiitgegraven en gedood dan in 1854. In sommige ge- meenten slaagt men er vrij wel in , dit schadelijk ge- dierte te vernielen. Zoo zijn in dc gemeente Heerde , waar vroeger vele vossen waren , er nagenoeg geene meer te bespeuren. De menigte van hazen , in de groote bosschen aldaar thans aanwezig , zijn er bet bewijs van. In andere gemeenten wordt bet nitroeijen der vos- sen boe langer zoo moeijelijker, door de uitgestrekte nieuw aangelegde dennen-bosscben , waarin zij zich veelal zonder bolen verscbuilen, en in elk geval, de bolen , waarin zij bunne jongen hebben , boogst moei- jelijk te ontdekken zijn. Bebalve de vossen, waarvoor van h Mei tot ultimo October premien verleend zijn, is er nog een aanzienlijk getal dezer dieren gedood tusscben 1" November en ultimo April, waarvoor geene premien gegeven werden. Het verdient opmerking , dat bet konijn , betwelk in dit gewest op vele plaatsen in eene zeer scbadelijke menigte werd aangetroffen , in bet jaar 1855 op de meeste plaatse zeer merkbaar verminderd was. Men scbrijft dit aan den strengen winter van 185| toe. Opzieners. In ons gewest zijn 37 bezoldigde opzieners , wier dienstijver en gedrag meestal lof, omtrent sommigen geen klagen en omtrent slecbts enkclen aanmerkingcn 158 verdienen. Op ultimo December 1855 wareii nog 225 onbezoldigde opzieners , ten verzoeke van bijzondere personen aangesteld, aanwezig. Een vrij aanzienlijk getal aanstellingen was vervallen, doordien zij niet in de laatste drie maanden van 1855 ter visering waren aangeboden. Van slechts weinigen der onbezoldigde opzieners (wanneer men de onbezoldigde opzieners in de gemeente Apeldoorn uitzondert) heeft de dienst der jagt en visscherij veel dadelijk nut. Verreweg het meerendeel laat slechts van zich hooren door het jaar- lijks ter visering aanbieden der acten van aanstelling. Van slechts enkele veldv^achters en andere , bij art. 37 der jagtwet genoemde ambtenaren , wordt eenig nut voor de dienst der jagt en visscherij waargeno- men. Nogtans zal de bewustheid bij de stroopers , dat al deze ambtenaren geroepen zijn om tegen hen te waken, ongetwijfeld bijdragen om de strooperij te beteugelen. H. Bekeuringpen. Er werden in 1855 553 relazen ter provinciale griffie geregistreerd , dat is 112 meer dan in 1854 en 54 meer dan in 1853. Van deze werden er 385 opge- maakt door bezoldigde opzieners der jagt en visscherij, en 168 door onbezoldigde opzieners en andere , b\j art. 37 der jagtwet genoemde ambtenaren. De relazen constateerden de volgende overtredingen : 159 Het jagen zonder acle , mecstal tevens zon- der schriflelijke toestcmming van den eigenaar of reglhebbende (art* 1 , 2 en 19 der wel) . 49 Het jagen op eens anders grond of jagt , zonder schriflelijke vergunning van den eige- naar of reglhebbende (art. 2 der wet) ... it Het jagen in gesloten jagltijd (art. 19 der wet) 39 Het liomen met schietgeweer in het veld builen openbare wegen en voelpaden zonder jagtacle , of in gesloten jagtlijd zonder buiten- gewone magtiging (art. 20 der wet) ... 44 Bemagtiging van wild met wildstrikken, of poging daartoe (art. 15 en 42 der wet) • . 94 Onwellig vervoer van wild (art. 28 der wet) . 16 Weigering van onderzoek der middelen van vervoer en der goederen die gedragen worden (art. 28 der wet) 6 Het komen met honden in het veld buileu openbare wegen en voelpaden zonder de ver- eischle jagtacle , of in gesloten jagltijd zonder buitengewone magtiging (art. 20 der wet) . . 35 Het lalen losloopen van honden zonder sle- pende kruisbungel , buiten de kom der landge- meenlen en de openbare wegen (art. 24 der wet) 7 Andere overtredingen op het sluk der jagt. 14 315 relazen, Het visschen zonder acle of kostelooze ver- gunning (meestal tevens zonder schriflelijke toestemming van den eigenaar of reglhebbende art. 1 , 2 en 19 der wet) 171 Het visschen zonder schriflelijke toestemming van den eigenaar of reglhebbende van het visch water (art. 2 en 19 der wet) . . . . 21 Over te brengen . . . 507 relazen. 160 Overgebragt. . . . 507 relazen. Het visschen in geslolen vischtijd (art. 19 der wel) 8 Het visschen met verboden vischiuig , door bedvvelmende middelen , met strikken of har- poenen (art. 19 en 26 der wet) 18 Het visschen, terwijl het water met ijs be- dekt is , zonder toestemming van den commis- saris des Konings (art. 19 en 26 der wet) . 15 Het niet op de eerste vordering aan de be- ambten vertoonen der reeds genomene visch- acte (art. 1 en 42 der wet) 5 Geheel . . . 553 relazen. I. Vervolgringen. Aan deze 553 relazen is dit gevolg gegeven Buiten vervolging gesteld of aangehouden . 20 Niet vervolgd , ten gevolge van het betalen van liet maximum der boete , naar aanleiding van art. 51 der jagtwet 6 Niet vervolgd, ten gevolge van de verkla- ring van den eigenaar of regthebbende , dat hij geene vervolging verlangde, ingevolge art. 40 der jagtwet 16 Naar den officier van jusiitie gezonden ter voldoening aan art. 45 der jagtwet .... 8 Nog in behandeling , in I*'"'" aanleg ... 5 t » » » appel 6 Door den regter in 1"^*=° aanleg , appel of cassalie afgedaan 492 Geheel, . . . 553 relazen. 161 Definilief door veroordeeling aclitervolgd . 451 relazen. Definilief door vrijspraak of ontslag van regls- vcrvolging achlervolgd 36 De strafvervolging geschorst , naar aanleiding van art. 6 van lict welboek van slrafvordering. 5 Gelieel dcr behandelde relazen . . 492 Hoogor bcroep word aangeleekend van 30 vonnissen. Drienialen bevestigde de hoogere regler vrijspraak of ont- slag van reglsvervolging. Vijfmalen vernietigde de hoogere regter vrijspraak of ont- slag van reglsvervolging en sprak veroordeeling uit. Derlien veroordeelende vonnissen werden in appel beves- tigd of de daarbij opgelegde straflen verminderd of verzwaard. Drie veroordeelende vonnissen werden in appel vernietigd en in vrijspraak of ontslag van reglsvervolging veranderd, Zes vonnissen van vrijspraak of ontslag van reglsvervol- ging moeten nog in appel behandeld worden. Tvveemaal werd cassatie aangeleekend ; eens werd afstand van bet booger beroep in cassatie gedaan; eens veranderde de hooge raad een vonnis van veroordeeling in ontslag van reglsvervolging. K. Finantien. Opbrengst der jagt- en viscb-actcn f 16257,80 Opbrengst der boeten , na aftrek van bet i voor bet fonds der opzieners » 422i,93 Opbrengst der confiskalicn ...» 391,70 Gebeel der opbrengst f 17851,43 162 Uitgaven. Beiaalde premien voor gedane be- keuringen ...'.../ i 944,00 Betaalde premien voor gedood scha- delijk gedierle » 1405,90 Tractement van den inspecteur . » d 000,00 Reiskosten van den inspecteur , na aftrek der zegels . . . . » 193,09^ Tractement van 37 opzieners , k f 4,00 per week » 7696,00 Kleeding van 37 opzieners , a f 16,25 per jaar » 601,25 Onafgehaald geblevene jagt- en visch-acten » 122,31 Drukwerk en materieel , kleine ver- goeding voor gemaakte kosten en kleine belooningen aan soramige opzieners, enz., voor memorie . » Geheel der uitgaven. . . . f 12962,55^^ De zuivere opbrengst , in 's rijks- schatkist gevloeid , zal dus niet ver verwijderd zijn van eene som van f 4888,87^ Uit het fonds voor oude en gebrekkige opzieners der jagt en visscherij , hunne weduwen en weezen werd omstreeks f 2000 in 1855 aan daartoe in dit gewest beregtigden uitbetaald. -¥t-W- VERSLAG VAN DE JAGT EN VISSCHEEIJ, IN DE PROVINCIE UTRECHT, OVER 1855. MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPECTEUR Mr. A. G. J. BARON TAETS VAN AMERONGEN. WERKING DER JAGT- EN VISSCHERIJVVET. De werking der wet van 6 Maart 1852 (Staatsblad n". 47), is bij voortduring als gunstig te beschouwen. Het valt echter niet te ontkeiinen , dat eene herziening dier wet wenschelijk en noodzakelijk te achten is, dewijl de ondervinding heeft aangetoond, dat som- mige artikelen eene betere en duidelijker redactie ver- eischten, en ook sommige verbeteringen in de wet noodig zijn. In mijne verslagen van vorige jaren, 164 alsmede in oiiderscheidene aan den Heer Commissaris dcs Konings gerigte rapporten, zijn de meeste der piinten, weike verbetering vereischen, en die bepalin- gen , welke in de wet , naar mijne meening , zouden moeten opgenomen worden , reeds aangewezen , en het strekt mij tot genoegen, vele dier verbeteringen en nieiiwe bepalingen in bet , aan de Staten Generaal ingediende, gewijzigde ontwerp van wet aan te treffen. TOEZIGT OP DE JAGT EN VISSCHERIJ. De bezoldigde opzieners der jagt en visscherij heb- ben zich zeer goed van hunne pligten gekweten , zoo- dat zij in alien deele mijne tevredenheid yerdienen. Slecbts een der bezoldigde jagtopzieners, P. W. Dam- MERS, gestationneerd te Vleuterij heeft mij in de nood- zakelijkheid gesteld, om op zijn ontslag te moeten aandringen , tengevolge waarvan hij uit 's lands dienst is ontslagen. Door vele onbezoldigde opzieners der jagt en vis- scherij worden goede diensten bewezen en veel hulp aan de bezoldigde opzieners der jagt en visscherij , in de vervulling hunner betrekking. Door de overige ambtenaren , met het toezigt op de jagt en visscherij belast , zijn wel eenige bekeurin- gen gedaan, dezelve zijn echter van weinig belang, en de diensten door die ambtenaren bewezen, strek- ken niet tot beteugeling van werkelijke strooperij. Door de ambtenaren der rijks- en plaatselijke midde- 16b len zijn enkele bekciiringcn {jedaan , wegens het ver- voeren van wild ^n visch in verboden tijd. Naar mijne meenin{j zoiiden echter, bij een ijverig toezijjt die aan- halingen menig^viildiger moeten zijn, terwijl het op- merkelijk is, dat die bekeuringen zich alleen tot de stad Utrecht hebben bepaald , alhoewel op andere plaatsen ook wel verboden vervoer van wild en visch plaats heeft. STAAT VAN HET JAGTVELD EN DER VISSCHERIJ. De zeer harde winter van 1855 heeft eenen zeer ongimstigen invloed op de jagt en visscherij gehad. De jonge hazen zijn door de koiide en sneeiiw omge- komen, en, indien het jagtveld bij de opening def jagt nog tamelijk van hazen is voorzien geweest, is ziilks daaraan toe te schrijven, dat bij het skiiten der jagt in 1854, het jagtveld nog ruim van hazen voor- zien was. Vele onweders en zware plasregens hebben eenen zeer nadeeligen invloed op de patrijzen gehad; het ongiinstige jaargetijde van vorige jaren had reeds dien nadeeligen invloed iiitgeoefend , en het aantal patrijzen doen verminderen , zoodat na vele ongunstige jaren , alleen een zeer gunstig jaar den staat van het jagtveld zal kunnen verbeteren en herstellen. In de overstroomde gedeelten der provincie heeft het wild wel veel geleden , echter niet zoo zeer als te verwachten was , en er bestaat alle hoop , dat bij een gunstig jaargetijde de schade aan het wild geleden, in het jagtsaizoen 185f geheel zal hersteld zijn. VIERDE JAARGANG. 12 166 De zachte winter van 185^ is zeer gnnstig voor den wildstand geweest, en de verwachtingen voor het volgende jagtsaizoen zijn mede gunstig. De viscli heeft zeer veel geleden , tengevolge van den harden winter van 1855, en is op sommige plaat- sen zelfs gebeel uitgestorven. Bij de zeer sterke voortteelingskracht der vissclien is het echter te verwachten , dat deze nadeelige toe- stand der visscherij spoedig zal ophouden. Gedurende den strengen winter is het zeer moeije- lijk geweest de strooperij te keer te gaan , daar het wild alsdan zoo gemakkehjk kan gevangen wordcn. Veel wild is in verboden tijd verkocht geworden, waardoor het nut van het , door den Heer van Zuij- LEN VAN NiJjEVELT , lid van de 2e Kamer der Staten Generaal, voorgestelde amendement , om namelijk niet alleen het verkoopen maar ook het koopen van wild straf baar te stellen , voldoende gebleken is. Indien het koopen van wild in verboden tijd met straf werd be- dreigd , alsdan zoude niet in alle logeraenten , restau- ratien en koffijlmizen, en op de tafcls van zoo vele aanzienlijke personen in gesloten jagttijd wild worden opgedischt, dewijl men zoude terugdeinzen om zich zelven aan overtreding der wet schuldig te maken , en men tevens meer bezwaar er in zoude vinden , om , zoo als thans door het koopen van gestroopt wild, de stroopers aan te moedigen en eene straf bare daad, waardoor zoo velen in het ongeluk gestort worden , le bevorderen. 167 JAGT- EN VISCHACTEN. Voor het jagtsaizoen 185^ zijii uitgereikt : 295 groote jagtacten. 30 kleine » 175 groote vischacten. 394 kleine » waarvan de opbrengst, met inbegrip der zegelregten en opcenten, de som van f 8705,09 heeft bedragen* In het vorige jaar is de opbrengst der jagt- en visch- acten f 8622,16 geweest, zoodat eene onbeduidende vermindering in het cijfer der opbrengst heeft plaats gehad. Er zijn 310 kostelooze vergunningen om te visschen iiitgereikt; in het vorige jaar zijn 305 dier vergunnin- gen uitgereikt , zoodat de hoop , in mijn vorig verslag uitgedrukt, om het aantal dier vergunningen te doen verminderen, niet is vervuld geworden. SCHADELIJK GEDIERTE* In het jaar 1855 zijn vertoond : 1 moervos. 6 niet volwassen vossen. 3 marters. 1 fluw^ijn. 328 bunsings. 2 hermelijnen. 780 wezels 1^^ 168 1 arend. 108 valken 77 havikkv 499 sperwer;> 28 won wen. 19 hnizerds. waarvoor aan premien dc som van f 542,50 is uit- betaald. 2oo als in mijne vorige verslag^en is aanjjemerkt , wordt voor het viervoeti(j schadelljk gedierte, met nit- zondering der wezels, van 1" November tot ultimo April geen premie uitgereikt , zoodat veel , gedurende den winter gevangen , schadelijk gedierte op dezen staat niet voorkomt. In het vorige jaar zijn aan premien uitbetaald / 476,80, zoodat er in dit jaar f 65,70 meer aan pre- mien is uitgereikt dan in het vorige jaar. Het groot- ste verschil wordt in de wezels en sperwers aange- troffen; terwijl in 1854 466 wezels en 289 sperwers zijn vertoond, zijn er in het vorige jaar 780 wezels en 499 sperwers vertoond , uit welke opgave blijkt , dat mijne aanbeveling aan de jagtopzieners , om zich bijzonder op het vangen van deze , voor het wild zoo schadelijke dieren toe te leggen, behoorlijk is nageko- men. Zoo als reeds in mijn vorig verslag is vermeld , zal ook in 't vervolg den jagtopzieners door mij het vangen van sehadelijk gedierte bijzonder worden aan- bevolen , daar het nadeel , hetwelk door het schadelijk gedierte aan den wildstand wordt toegebragt , onbe- 169 rekenbaar is. Boven en behalve de vaii 's Rijkswegc voor schadclijk gedierte iiitgereikte premien, is voor vertoonde exters en raven ongeveer f 80,00 aan pre- mien uitbetaald, uit een door jagtliefhebbers daartoe daargesteld fonds. RELAZEN EN VONSISSEN. Gedurende het jaar 1855 zijn 268 relazen ingeko: men , welke meerendeels tot eene regterlijke vervol ging aanleiding hebben geseven, gedeeltelijk ook door vrijwillige betaling zijn afgedaan. Door de kantongeregten zijn in eersten aanleg 241 vonnissen gewezen , als : door bet kantongeregt te Utrecht 30 vonnissen , waarvan 27 veroordeelend en 3 vrijspraken; 9 ter zake van jagtdelict en 21 ter zake van visscherij delict, — door het kantongeregt te IJssel- stein 25 vonnissen , waarvan 24 veroordeelend en 1 vrijspraak ; 13 ter zake van jagtdelict en 12 ter zake van vissclierij delict; — door het kantongeregt te Maars- sen 34 vonnissen, waarvan 31 veroordeelend en 3 vrijspraken ; 21 ter zake van jagtdelict en 13 ter zake van visscherij delict ; - door het kantongeregt te Loe- nen 38 vonnissen , waarvan 30 veroordeelend en 8 vrijspraken ; 22 ter zake van jagtdelict en 16 ter zake van visscherij delict ; — door het kantongeregt te Amersfoort 66 vonnissen , waarvan 59 veroordeelend , 6 vrijspraken en eene schorsing der zaak ; 52 ter zake van jagtdelict en 14 ter zake van visscherij delict; — 170 voor het kantongeregt te Rhenen 23 vonnissen , waar- van 17 veroordeelend , 5 vrijsprakeii en eene schor- sing; 22 ter zake van jagtdelict en 1 ter zake van visscherij delict ; — voor het kantongeregt te Wijk bij Duurstede 25 vonnissen , waarvan 18 veroordeelend en 7 vrijspraken ; 24 ter zake van jagtdelict en 1 ter zake van visscherij delict. Van de door de kantongeregten uitgesproken von- nissen waren mitsdien 206 veroordeelend, 33 vrijspra- ken en 2 schorsingen. In hooger beroep zijn 33 vonnissen gewezen , 5 door de Arrondissementsregtbank te Utrecht, w^aarvan 3 veroordeelend en 2 vrijspraken , en 28 door de Ar- rondissements regtbank te Amersfoort, waarvan 25 veroordeelend en 3 vrijspraken, mitsdien in het ge- heel 28 veroordeelend en 5 vrijspraken. Zoodat van de 241 voor den regter gebragte zaken , slechts 5 defi- nitief door vrijspraak zijn getermineerd. --VHi^^^§^^?. 180 liet uiteinde der plank overgcbragt , de kracliten der helpers overtrof, zij viel en hin{j nu voor de wij- zerplaat. Men ijst op het verhaal ; welk eene ontstel- tenis moet het niet veroorzaakt hehben, voor dat men hulp kon aanbrengen , hetwelk , gelukkig voor de patiente, cindelijk gebeurde. lets dergelijks had plaats in lateren tijd te Aarden- burg. Een jongen kroop door de goten van de hooge St. Bavo's kerk , tot het iiithalen van spreeiiwen- en miisschennesten. Een nest niet vlugge jongen van de eersten vindende, stopte hij deze in zijne miits, welke hij tusschen de tanden hield. De spreeiiwen trach- tende zich uit de muts te bevrijden , wilde de jongen dit beletten; hierdoor maakt hij eene onvoorzigtige beweging , die een zijner voeten deed uitglijden en hem van eene ontzettende hoogte nederstortte. Gelijk de Mechelsche vogelzoekster aan de wijzerplaat bleef hangen , viel de Aardenbiirger op een oud graf , het- welk instortte, en de kracht van den val brak. Hij bekwam evenwel eene ligte hersenschudding , en moest drie weken het bed hoiiden. Als eene bij- zonderheid mag men opmerken , dat hij na den val de muts met spreeuwen nog tusschen de tanden hield , en zijne eerste vraag , toen hij weder bij ken- nis kwam , was : of zijne spreeuwen nog leefden ? Als dit geene wonderen mogen genoemd worden, die kunnen doen veronderstellen , dat de vogelaar, onder de onmiddelijke bescherming van eenen goeden geest staat , zullen althans de aangehaalde voorbeelden 181 te zamen wcl voor (^6n wonder mogen geklen ; ten ware die welke in het Luxemburgsche vcrhaald wor- den, als door de hand van St. Hubert te zijn (^e- schied , boven hnnne waarde wordcn geschat. Dit is , wel is waar , vreenidsoorti(je en hoogstzeld- zame gebeurtenissen ten voorbeeld kiezen ; maar men bedenke, dat hetgeen eenmaal geschiedde , nogmaals kan gebeuren; dat de jongens overal en ten alien tijde dezelfde zijn , vooral wanneer zij , zonder opzigt gelaten , zich onderling tot roekeloosheid aanmoedi- gen. Zoo zag ik er eens »haasje over" springen op het plat van een' toren waarvan de spits afgebroken was , met het blijkbare doel om van beneden opge- merkt te worden. Het herlezen van het opstel , lets over de jagt in westelijk Staats-Vlaanderen en over de jagtwet, voor- komende in den 3-^'^° jaargang , bl. 99 , gaf tot het inzenden dezer bijdrage aanleiding : daarin is sprake van den wildstand van voor 1795, die destijds aan- merkelijk moet geweest zijn , en wordt er verder in gewezen op de nadeelen door het rapen van patrijzen- eijeren veroorzaakt. Ware het noodig den schrijver te schragen , dan zoude ik van een' geloofwaardigen — den vriend van een' jager , die zelfs geen jager was — kunnen gewagen , die mij verhaalde : »uw ooni schoot »te Cadsand , in eene maand, 1006 patrijzen." Deze hoeveelheid kan nu, daar en elders, wel niet dan twijfelachtig voorkomen , doch ik heb de overtuiging dat zulks onder gunstige omstandigheden nog mogelijk VIERDE JAARGANG. 13 18^ is, daar ik een' jager kan noemen, die, zcs jarert geleden, den eersten jagtdag 99 patrijzen school; een ander, een stukjager, was gewoon er jaarlijks voor zijn hoofd 500 stuks te schieten; twee jaren later , schoten twee lief hebbers er 650 stuks , ter- wijl kort hierop het getal tot 100 stuks daalde. Om een hoog cijfer te bereiken, daartoe behooren de aardappelen gezond te zijn; is het loof daarvan afge- storven, dan houden de patrijzen reeds den eersten dag niet. Behalve van hetgeen er overblljft , bij het sluiten der jagt, hangt het ook nog veel daarvan af , of het win- ter koolzaad in die streken al dan niet bevriest; ver- volgens de verstoringen der nesten, bij het wiedender gronden , buiten het opzetteHjk zoeken. Uit een stukje fransche klaver, van 80 passen in hetvierkant, werden nu drie jaren geleden , door den zoon van M. te B. 80 patrijzeneijeren genomen. De kinderen van eenen bur^ gerlijken ambtenaar vertoonden een' krans van 250 stuks uitgeblazen patrijzeneijeren , alleen met het doel vergaderd, om zich eenen lekkeren pannekoek te bakken. Dat dit zonder boos opzet, zonder zucht tot geldgewin , alleen tot uitspanning geschiedt , is boven reeds betoogt. Men mag zich overtuigd houden , dat de bedoelde ambtenaar het zoeken van eijeren aan de zijnen zoude ontraden, zelfs verboden hebben, bij- aldien hij er op bedacht gemaakt ware, dat andere personen van zijne kennis , de jagers namelijk , hierdoor in hunne liefhebberij worden benadeeld; het gunstig- 183 ste is, deze handelingen bij wijze van verzoek tegen te gaan , of van de zijde van het eigenbelang , waarin den jagers, in hun welbegrepen voordeel, mildheid wordt aanbevolen. Dat het eijeren verzamelen op het jagtveld nadeeligen invloed moet uitoefenen, vereischt geene nadere uit~ eenzetting. Hier geldt het een vogel, die wel is waar tot vermaak dient, maar toch ook het zijne tot ver- mindering der insekten , vooral der mieren , bijdraagt ; doch laat ons verder onderzoeken wat de gevolgen zijn , van het verstoren der vogels in het algemeen , blijkbaar : hunne vermindering in de toekomst. Ofschoon niet altijd genoegzaam gekend, moet men bij iedere verscheidenheid door den schepper daarge- steld een vast doel veronderstellen , een gedeelte van een grootsch geheel uitmakende, dat men niet ongestraft mag iiitroeijen. Bij de vermindering der vogelsoorten moet het onmiddelijk gevolg zijn : de vermeerdering der onkruiden , of wel der vlinders , kevers , wormen en rup- sen, die aan de boomen en veldgewassen veel schade toebrengen , zoodanig , dat zij het blad en de jonge scheuten van een geheel eiken bosch vernielen kunnen; waardoor de groei en de ontwikkeling , zoo niet ge- heel en al verloren, dan toch tot St. Jan eerstko- mende wordt belemmerd. Ja! men heeft in Geldjer- land duizende bunders dennen door insekten vernield gezien , waaraan de spreeuwen en torenkraaijen einde- iijk een einde kwamen maken; en ofschoon er vroe- ger in Zeeland gestreden is over het nut dat de reiger 184 voor den akkerbouw zoiide stichten, door het vangen van mollen , muizen en bruine slakken , tegenover de schade aan de visscherij toe{jebragt, is het goed regt aan hem verbleven, en ziet men de reigerijen alom gehandhaafd. Wanneer wij zien , welk eenc massa spijs de ooijevaar behoeft , die oudtijds het zinnebeeld der dankbaarheid was , wegens het groot nut dat hij na overstroomingen aanbrengt, door het verslinden van velerlei gedierte, dat tot eene landplaag zoude kunnen aangroeijen ; dat de nachtegaal , de winterkoning en meer andere zangvogelen gedurende 12 uren meer voedsel tot zich nemen, dan de omtrek van him iijf bedraagt; dat anderen , zoo als b.v. de zv^^aluwsoorten , bijna altijd jagen , dan voorzeker kan men hunnen invloed , het doel waartoe zij bestaan niet ontkennen. Wie , omtrent onze rivieren w^onende , heeft niet te klagen gehad over de schade en het onaangename dat de meikevers veroorzaken , die door den w^ind naar den tegenovergelegen oever gedreven , aldaar de hoop op vruchten van geheele boomgaarden doen te loor gaan , die , vhigge paarden schrik aanjagende , onge- hikken hebben doen ontstaan ; wie hoort niet met bevreemding dat bun kwaad reeds hooger, den Rijn op , begint toe te nemen , daar op de poorten van Constanz te lezen was, dat een honderdjarig oud edict tegen hen op nieuw in werking werd gesteld , of- schoon eene vroegere slrenge vervolging bier te lande, in de reeds genoemde provincie niets heeft gebaat, 185 zoo dat racn eiiidelijk besloot, hiiiine vernietiging voortaaii aan himne natiiurlijkc vijanden over te laten , waaronder de vogelen , welke in liet aan Constanz grenzendc Zwitserland weinig worden aangetroffen, vermoedelijk wegens de sneeuw, die gedurende een groot gedeelte van het jaar him het vinden van voed- sel belet. Bereikt men zekere jaren , dan rijst de overtuiging , dat een groot gedeelte onzer genoegens op kostbare ijdelheid gegrond is; wanneer men zich in de jeugd met bescliouwingen der natuiir heeft bezig gebouden , dan komt men daar onwillekemug op teriig, zoo al niet op het vangen der mees, dan toch tot betere waarneming van het huishoudelijk bestaan der vroeger zoo begluurde en aangelokte vogels. Voor de raam staat een pecrenboom, het is de meermaals veredeldc beurree d'Ardanpont^ wiens vruchten alien zijn gezet, waarin op de stamvertakking ecne kruik waterpas is gelegd , aan welker hals meerdere ruimte is gegeven ; hierin heeft zich een paar meezen eene woning ge- bouwd, en een groot dozijn jongen uitgebroed, die veel voedsel behoeven; het af- en aanvliegen tot het aanbrengen daarvan uit een' kastanjeboom , die naauw- kemig wordt afgezocht, bedraagt vijfmalen per mi- nimt; deze zorg en bedrijvigheid kan mij vermaken, vooral wanneer ik bedenk welk een nut hier wordt gesticht , door het aanvoeren van allerlei schadelijke insecten , zonder nog te gewagen van het nut dat de mees in den winter sticht, door uit alle schuilhoeken 186 (le eijeren en poppen op te zoeken , die anders in de lente zouden iiitkomen. Als een offer aan de nagedachtenis van mijn' vroe- geren meester voer ik hier aan, dat de schoolmecsters niet meer zoo belagclielijk worden gevonden; dat zij in den jongsten tijd veel meer invloed op de jeugd hebben verkregen , dan zij het vroeger hadden ; terwijl men rondom de scholen de paden, de bloemen en heesters ongeschonden ziet; dat zij niet meer noodig hebben een' vogel in huis op te sluiten, wiens gezang voor de deur van hunne woning, in het vrije liefelij- ker klinkt , dan daar binnen , die hon den last niet geeft, de vioer en de kouw te reinigen, en den voc- derdag te onthoiiden. Met geringe moeite kunnen zij het uithalen der vogelnesten tegen gaan, door, met ontwikkeling van gegronde redenen, het doeliooze daarvan aan te toonen en het schadelijke van hunne vermindering duideHjk te maken , met de opmerking van de w^reedheid die er in gelegen is , jonge vogels te kwellen , door ze te willen opvoeden , zonder ge- noegzame kennis van hetgeen zij behoevcn; dat dan ook steeds de mees^ten doet sterven voor dat de zon onder is , of uit verveling aan de kat doct toe wer- pen. Die hist zal verminderen, door het meerder onderrigt en de kennis , dat even als de bond , de vos, de muis en meer andere dieren hunnen over- vloed bewaren , ook de verrigtingen der vogels als nuttigc bestemmingen zijn te beschouvven , doordien mede aan het onvertcerd zaad in hunne uitwei'pselen m het ontstaan van laag houtgewas wordt toegeschreveii ^ op plaatsen waar men het vroeser niet waarnam; gelijk aan het in den grond verbergen van eikels en beukels , tot voorraad voor ongiinstiger tijden — voor^ namelijk door den markolf — het ontstaan van boomen wordt toegeschreven , die op zich zelf staande , eene gunstigere ontwikkeling ondergaan , en van hen doet zeggen : »dat de molenassen" — die men nooit te veel kan hebben — »door den vogel worden gepoot." Wat de musch betreft, al eet die wat harde erw^- ten , die dan toch den mensch niet meer smaken , men poote ten haren behoeve eenige erwten meer; hetgeen aan ooft vergoed zal worden , daar zij het voorname- lijk is, die de rups van de bloesem weert. Dank zij der begrippen van mijn' gewezen Mentor, die met onvermoeid geduld veel van de medewerking des tijds verwachtte , ben ik hem het genoegen ver- schuldigd deze lofrede te kunnen schrijven ; in hem eer ik alzoo den geheelen stand , die verbetering behoe- vende , deze te eerder heeft te verwachten , naarmate hunne moeijehjke taak meer op alle vakken van maat* schappelijk leven zal inwerken. De roede, de plak, de voetangels en de klemmen zijn reeds niet meer noodig; door een doelmatig schoolonderrigt kan datgene verkregen worden , wat de regtbanken door toepassing der wetten niet vermo- gen — hoezeer men ze, ook die omtrent de jagt, doelmatiger poogt te maken — , die echter niet van langen duur kunnen zijn , wanneer de grond verkeerd 188 is gelegd, en meer tie strekking heeft bijzondere pef- sonen te believen, of aan tijdsbegrippen te voldoen. De jagtwet moet met het regaalregt in verband ge- bragt , of geheel vrij gegeven worden ; zoo als ze nu bestaat bevredigt zij niemand , ontstemt vele men- schen , en is zij , zonder transactie , niet houdbaar. En indien gij het woord »vrijheid" doet hooren , daf het ook zijne toepassing op de vogelen hebbe , het- welk ook de jeugd zal begrijpen ; terwijl dat woord , bij eene verkeerde opvatting en duidingy het onder- wijs even als het verdere levensgehik kan verstoren. Telemachus. NIETS NIEUWS. De geeerde lezer wordt reeds door het opschrift van dit stiikje verwittigd, dat hct eenigen tijd bij den schrijver en jyortefeiiille gelegen heeft en dat het Ho- ratiaansche recept »nonum pr8ematur in annum" hier niet alleen in aanmerking genomen , maar zelfs drie- dubbel opgevolgd is. Een gevolg van dat opvolgen is, dat de schrijver bij den aanvang zich verpligt ziet, den lezer te verzoeken wel zoo goed te willen zijn , zich aan het ouderwetsche dat hij in dit opstel mis- schien aantreffen zai , niet te ergeren en zich veel meer, zoo hij baards genoeg heeft, meer dan dertig jaren achteruit te denken om behoorlijk op de hoogte van den tijd te zijn , waarin de jagtpartij plaats had. Wat de localiteit aanbelangt , de tijd , die omgaat als een brieschende leeuw (de term is geijkt en geheiligd ; 190 overigens hoort men in de diergaarde van Natura or- tis magistra , zoowel als in Barbarije de leeuwen meer brullen dan brieschen) , de tijd heeft het terrein tegen- woordig tamelijk wel , of zoo als anderen meenen , tamelijk sleclit veranderd. Nabij het dorp B. in Zuid- Holland lag namelijk destijds een landgoed , verdeeld in buitenplaats en bouwerij , zich over een aantal bun- ders in zekere droogmakerij iiitstrekkende. Achter het geboomte van het buiten strekte zich eene onaf- zienbare vlakte uit , met slooten en togten doorsne- den , waar koolzaad , vlas en allerlei graan geteeld werd. Daarheen begaven zich wekelijks in het najaar, wanneer de oude luidjes naar stad waren teruggetrok- ken , een drietal jongelingen om te jagen of te vis- schen. Men vertrok vrijdags avonds en keerde zondag avond terug. De drooge inleiding is uit. — Het gordijn gaat op. De jagtwagen stond voor de deur, Willem, de koetsier, zette er eene groote mande met de noodige levensmiddelen in neder. De snippenschieter (*) ging met mij in den wagen zitten en wij verlieten de stad* Even daar buiten namen wij den eenigen , waren , op- regten jagermeester (*) op met zijne jagthonden, al welke twee en viervoetige personen, zoo goed en zoo kwaad als het ging, plaats in den jagtwagen namen. (*) Cm het onaangename van het noemen van eigciiamen te vermijden, vcrguunc men mij niijue mcdgezcUcn aldus te bctitclen. 191 Naauwelijks was men ccn kwartier iiiirs verder ge- komen , toeii ik den snippenschieter hoordc zeggen : »kijk eens, daar staan al de honden op hiinne koppen"; doch daar de jagermeester daarop droogjes anfwoordde: »ja, zij kimnen zich somtijds wonderlijk houden" , sloeg ik daar verder geen acht op. Doch toen ik kort daarop den snippenschieter verschrikt, met zijne ge- woonlijk wel-, doch tevens hardluidende stem hoordc uitroepen : »Bliksems , daar zitten nu die hondekinde- »ren aan 't vleesch!" hield ik het paard stil en toen ontdekte men eerst dat de honden de proviantmande zeer netjes ontpakt, en van eene kapitale runderribbe , carbonades gemaakt hadden, die zij onder elkander hadden verdeeld en nu met smaak consumeerden. GemakkeHjk kon men nu, zonder zich ooit in La- vater's theorien hoofdpijn gestudeerd te hebben , op het gelaat van den altoos hongerigen snippenschieter de vrees voor een' vastendag lezen. Ook de overige aangezigten stonden niet in de vriendeUjkste plooi; dat van den jagermeester geleek op Neptunus , toen hij het fameuse i^quos ego'' uitsprak. De put werd, zoo als meer gebeurt , gedempt , toen het kalf ver- dronken was, daar men al knorrende en brommende de honden tot voetgangers degradeerde en eindehjk bij eene nadere recapitulatie getroost , al lagchende over deze voor de respective magen zoo nadeelige ca- tastrophe , buiten aankwam. »Wat zulien wij eten? waarvan zullen wij nu le- aven ?" waren de eerste vragen , die de snippenschieter 192 iteed, toeii hij van den wagen afgestegen was en het huis intrad. Hij erkende , dat waar niet is , zelfs de Keizer zijn regt verliest , doch sustineerde tevens met een erbarmelijk lang gezigt en eene klagende stem, dat hij tot den volgenden maandag van den wind niet kon leven. Van sustineren, als 'tgoed gedaan wordt, komt altijd lets; ook hier erkende men de gegrond- heid van zijn sustenu en besloot en corps ^ na eens opgepijpt te hebben , in het dorp te gaan fourageren. Reeds was de zon op het punt te bed te gaan , toen onze wandeling een' aanvang nam, zoodat het al vrij donker was , toen wij bij den bakker aankwamen en de Sabbath al mooi aangevangen, toen wij bij den Joodschen slagter aanklopten. Op het zeggen , het zijn de heeren van , werden wij door dezen Is- raeller in zijn heiligdom binnen gelaten, alwaar wij hem ernstig onze kritieke positie voor oogen hielden , hem doende opmerken , dat hoezeer wij de meestmo- gelijke reverentie voor zijnen Sabbath koesterden, wij echter , aan den anderen kant , behalve het heir jagt- honden, drie hongerige menschenmagen konden aan- bieden , die volstrekt vleesch noodig hadden en hij dit dus , op de voor zijn geweten meest geruststellende wijze , moest verzorgen. »Awaij , weten de Heeren dan niks , van nimmen- »dal, niks niet?" zeide dit kind van Abraham. »Wij »maggen ommers op den Sabbath niemand beregten »of iets, hoe je 'took staat te noemen , verkaufen? »Doch", voegde hij er bij, »als de Heeren hun eigen 19^ »zoo wat konden helpen, daar hangt ommers in 't »voorhuis nog wel zoo iets ; me geld zal ik altoos »wel vinden. Als de Heeren heengaan , zoiiden zij »immers zonder Levy, wel iets kunnen meenemen. ))Rachel, kind, ik zel de Heeren eens uitlaten; pas »op de lamp." En toen wij met den zoon Abraham's in 't voorlinis kwamen, zagen wij daar een gevild schaap hangen. »Zie je, als de Heeren daar nou zoo'n boutje van »wilden hebben, dan hangt daar in den hoek ommers »wel een hakmes; daar konden de Heeren maar mee »afhakken , wat zij wilden/' De snippenschieter liet zich dit geen tweemaal zeg- gen, peuterde met de priem door half- en onbekende plaatsen en hakte met beliendigheid tot hij er een goed boutje af zag vallen. — »N'avond Levy !" — »Verexcuseer ! Als de Heeren nou zoo goed zouwen »zijn , om het geld daar maar neer te leggen , dan zal ))Levy het later wel vinden."— Aan welk billijk verzoek wij gereedelijk voldeeden , en op deze wijze kregen wij fourage en bleef de Jood een godsdienstige Israeliet. »Niets is onbestendiger dan de vrouw," zeide de een of ander oud dichter, wiens naam mij niet te binnen schiet en die U, waarde lezer, tamelijk onverschillig zal zijn ; maar ik durf zeggen dat het weder in No- vember nog ruim zoo onbestendig is. Vrijdag gingen wij met mooi weder naar buiten , 's nachts hoorden wij den wind zich verheffen en zaturdag 's morgens 194 teekende de barometer — veel regen en wind; en het graauwe zwerk — pijpen en langhalzen. Dan de jagermeester was van het gevoelen van Uilenspiegel , dat op regen zonneschijn moet volgen en comman- deerde derhalve, lets daar niemand zich tegen oppo- neerde, »voorwaarts marsch !" Men was er eenmaal voor gekomen en mogt men ook weinig opdoen, verveling zou er op het veld niet zijn , zoo als bij het te huis zitten. Met slecht weder staken wij dus in het veld; ieder kreeg zijne distantie en wandelde naar hazen zoekende, met denzelfden ernst als een arm kind zoekt naar het dubbeltje, dat het van hare moeder heeft gekregen om brood te koopen en onder weg verloren heeft. Het eerste, dat zich deed opmerken, was dat onder de honden een rekel verliefd werd en deze gewaar- wording , in den beginne , door het ruiken en likken van en aan de vleeschelijke achterdeelen der schoone sekse te kennen gaf. Lang zag dit de jagermeester met grootmoedigheid door de vingers, maar toen ein- delijk de reu eene grootere vrijheid wilde gebruiken en alleen met zijne achterste pooten voortwandelde , ontstak zijn toorn en met eene vreeselijke stem riep hij den rekel bij zijnen voornaam, zeggende: »SneI, »zel je 1 laten !" die dan ook voor een oogenblik con- tenance hield , doch telkens als hij zag dat des jager- meesters oogen naar eene andere plaats gewend wa- ren , weder eene der dames aanstipte. Het kwam mij voor, dat de liefde als een loopend vuur thans ook 19^ at de tevenharten aanstak , daar zij zich nii verdrongen wie naast den reu zoiide gaan en zljne sultane favo- rite worden ; iets geheel strijdig met de intentie van den jagermeester , die dus gedurig riep: »Diaan, hoot* »je me niet ! Lady , zcl je ! Snel , hier ! Snoek , wat »doe je daar, enz. , enz. ;" dan daar honden niet dan met groote moeite hollandsch verstaan , deden eenige slagen met den pols onder deze verliefde menigte , meer effect dan al dat geroep. Hierop volgde eene pauze in de merkwaardigheden , die afgebroken werd door een' liiidruchtiger vreugde- kreet van den jagermeester; natuurlijk zagen wij in de rondte om ergens eenig wild te ontdekken , doch vruchteloos , waarop wij ons tot den jagermeester wendden en bevonden, dat hij zeker iets, met bijzon- dere attentie min of meer scheikundig onderzocht en proefde. Eindelijk hoorden wij iiit zijnen mond de orakelspreuk : ))Jongens, daar heb ik versch gewei ! »'t kan niet versclier !" Allen hieven een »hoera" aan en feliciteerden den ja ' germeester met zijne vonst , ofschoon ik , als recense- rend jager in stilte aanmerkte dat het gezegde )>'t kan »niet verscher" zeer te onpas gezegd was, wanneer, 't geen niet vermoedelijk was , het haas zijn gevoeg niet in de hand van den jagermeester zelve gedaan had. — Ondertusschen gaf dit gewei den burgers moed , te meer daar een hunner twijfelde of hij ook niet reeds voet gezien had, en wij zochten dus weder van voren af aan. 196 Ik heb vergeteii aan le uierken , dat toen men in 't veld stak, oogenblikkelijk bij anticipatie »den eersten »zijn dood" gedronken werd ; daar ondertiisschen deze eerste zich zoo gemakkelijk niet vinden liet en men alweder eenige droogigheid in de keel gewaar werd , stelde men nu voor, daar men toch moest blijven an- ticiperen en het eerste haas geen gelieelen borrel meer verdragen kon, om dit met het tweede voor halve re- kening te doen en nu in stilte »den eersten zijn dood", maar hardop »den tv^eeden zijn loop" te drinken. Het is onnoodig te zeggen , dat , wanneer het eeni- gen tijd geregend heeft, het zwarteland, dat island, dat kort geleden geploegd, geegd of bezaaid is, lastig om te gaan wordt , v^aarvan dan wel eens het gevolg is, dat sommige menschen meer naar het neerzetten hunner voeten dan naar hazen zien. Dit had ook nu bij een' onzer plaats , die philosophisch , doch met eene edele omzigtigheid door de klei heensukkelde , toen hij eensklaps uit zijne mijmering gewekt werd , door het vooruit loopen van den jagermeester , die het liefelijk »roe, roe, roe, poa, poa !" aanhief; oogenblikkelijk aecompagneerde het geheele gezelschap hem, terwijl de honden de banier der liefde verlie- ten en rennende het haas vervolgden. De jagermeester volgde nu , met zijn' pols de sloten overwippende , de steeds loopende honden. »Afgedriedonderd ! wat loopen me die honden ! »waeht , bl.ks.. kom het pad maar eens langs ! Zie je »ze nog? Ja, ginder op den dijk, Dat hek zal ze 197 »vern..k.., daar raamt Snel hem! Wei satans, hij » spring! over hem heen ! daar komen zij I Pas op nii ! »Verd..., daar gaan zij den dijk weer op!" Onder zulk een verheven gesprek wachtten wij in het hoofdkwartier den uiislag van dit rentooneel af, tot wij eindeUjk het klagen van het haas hoorden en de overwinningsvaan boven aan den pols zagen waaijen. Kort daarop kwam de jagermeester in 't midden zijner viervoetige helden teriig, met het haas in de hand, zeggende : »wel d.nd.rs ! kijk eens , wat een »oude schurk !" en terwijl dcze oude schm'k van zijn overbodig vocht ontlast werd, had er eene algemeene recensie plaats over het loopen der honden , 't welk in eene lofrede eindigde ; ook werd er van Briiintje , de brak, honorable mentie in de notulen gemaakt. Spoedig hoorde men evenwel nu den meer warm ge- worden jagermeester zeggen: »kom aan, jongens! op- »gemarcheerd , waar er een ligt , kunnen er best twee »liggen," terwijl men van een anderen kant hoorde roepen , »den tweeden zijn dood I de branderijen »moeten ook bestaan !" » Ja ! ik zeg het altoos , het zwarte land is toch »maar de baas !" zeide de jagermeester tot groot verdriet van wie een gemakkelijk pad voortrekt boven een slijkerig en glibberig, kluitig en omgeploegd land. De opgewondenheid van den jagermeester werd na het eerste half uur door geen ander gedeeld; men keek elkander eens aan en wandelde voort; want ik durf tegen iedereen volhouden , dat er op dit oogenblik VIERDE JAAR6. 14 198 onder ons eene siibordinatie zonder voorbeeld bestond , waaraan zich duizende legioenen mogen spiegelen. Driiip- en doornat, moeijelijk door de klei bajjgeren- de , met de voile overtuiging dat men gekomen was om zich te amuseren met hazen te vangen , en bo- vendien telkenreize door den jagermeester hoorende verzekeren dat er wop dit stuk toch nog liggen )>moesten," zochten wij ons zelven te overtuigen, dat wij ons amuseerden ; tot eindelijk ook zelfs de jager- meester zijne bekomst scheen te krijgen, en voorstelde om de laatste aardappeltjes nog eens af te loopen en dan de kwartieren te betrekken. Men dient wel in eigen persoon met kletterende regenbuijen door een veld met aardappelen gejaagd te hebben, om zich een denkbeeld te vormen, van de genoegens, die daarbij op te doen zijn; vooral als de planten zoodanig afgerot zijn, dat men in eene bal- zaal waant te zijn. Men kan geen voet verzetten , zon- der dat de andere door de halfverrotte planten ach- teruit getrokken wordt; ook hoorde ik den snippen- schieter, toen hij omtrent de helft van dit stuk achter zijn rug zag, binnensmonds aanmerken: »kermisgaan »is een bilslag v^aard." Daar men echter geene hazen meer opdeed , werd nu de laatste , wanhopige manoeuvre in het werk ge- steld en eene proef genomen of er ook nog misschien een , onbemerkt door ons en de honden , was blijven liggen , die door het geluid der menschelijke stem ware te verschrikken ; zoodat wij dan ook gezamenlijk het 199 welbekende sproe, proe5a , preoaa" aaiihieven , dat het een ordentelijk diibbeld van een leven maakte. Dan toen ook dit zonder gevolg bleef, stelde de snippenschieter voor een der verzen van den koning van Beijeren op te zeggen , die , zoo als bekend is , alleen door het voorlezen van een zijner gedichten, een duizendtal zijner oproerige onderdanen uiteendreef en naar hiiis joeg; dan op de plaats zclve moest hij van den jagermeester (wien de koning van Beijeren zoo min aan 't harte ging als drie vuile eijeren , doch die zich in de iiitoefening zijner functie op de teenen getrapt rekende) eene correctie aanhooren , waarin on- der anderen gezegd werd, dat men met zoodanige ernstige zaken maar in het geheel niet vermag te spotten. Toen men nu eindelijk ook deze aardappeltjes wel doorzocht en doorsniiffeld rekende en ieder bij zich zelven overtuigd was, dat hij alleen door een wonder dien dag nog hazen vangen kon , keek men de lucht nog eens aan , om op het zwerk alle schuld te laden en keerde vol etenslust naar huis; waar men later , bij een goed vuur en onder een cognacje, zich over de slechte jagt troostte door het verhalen van vele waar- lijk gebeurde goede, en het bluffen met vele, die zoo goed als gebeurd waren- S. V. V. w OYEE DEN SLAAP VAN HET WILD EN HET TIJDSTIP WAARIN HET OP VOEDSEL UlTGAAT. C Vervolg. ) Ofschoon Aus dem Winkell uit de omstandigheid , dat men het ree, meer dan het hert, dikwerf in het bed (leger) verrast, afleidt, dat deze wildsoort, of vast moest slapen, of, wanneer zij herkaauwend achter een' digten struik of in het hooge gras verborgen ligt , zich veilig acht , is het geoorloofd het eerste ge- deelte dezer veronderstelling volkomen te bctwijfelen. De zwijnen gaan ook bij voorkeur des nachts op voedsel uit, en slechts in groote, zecr verborgen en digte bosschen w^roeten zij nu en dan bij dag in den 201 bodem. Him geziG't schijnt noch des daags noch des nachts bijzonder scherp te zijn, des te scherper even- wel hunne overige zintiiijjen. Doch wanneer zij aan het wroeten zijn, valt het den jager niet moeije- lijk hen te bekruipen, iets dat zich gemakkelijk laat verklaren: terwijl zij met den snuit, aan wiens uit- einde zich de neusgaten bevinden, in de aarde wroe- ten, wordt hun den reuk van den naderenden vijand benomen , en door het gedreun en het gerucht , dat dit wroeten veroorzaakt , levert ook de anders zoo scherpe gehoorzin weinig zekerheid op. Op dezen grond reeds schijnen zij bestemd om, in den regel, hmi voedsel des nachts op te sporen, waartoe evenwel nog eene andere reden kan medewerken. Gelijk bij vele plan- ten de uitwaseming der geuren des nachts veel ster- ker is dan des daags, kan dit ook bij de onder den grond groeijende, of nog verborgene truffels en on- derscheidene soorten van paddenstoelen plaats grijpen; ook vele wormen en insekten kruipen bij voorkeur des nachts uit de aarde te voorschijn, waardoor het opsporen van voedsel alsdan gemakkelijker wordt. Bij de tamme varkens (*) kan men genoegzaam opmer- ken, dat bij deze diersoort een volmaakte slaap plaats heeft; en wanneer men de zwijnen des daags in het leger verrast , genieten zij •eene volkomene rust. Wat den vos betreft, ook deze schijnt bestemd om hoofdzakelijk des nachts zijn voedsel te zoeken. Hij (*) Het wilde zwijn van Eiiropa is de stam vau onze inlandsche viukeiis- vas3eu, Keu. 202 laat, wel is waar, geene gunstige gelegenheid voorbij gaan om zijnen buit over dag te bemeesteren, maar veel ligter valt het hem dien des nachts te verras- sen. Hoewel hem zijn voortreffehjke neus daarbij hoofdzakehjk ten wegwijzer dient, kan men hem toch het vermogen om in diepe schemering te zien niet ontzeggen , te meer daar , door het verblijf in duistere holen , ook zijne oogen aan het duister ge- woon zijn; in den regel geniet hij daar over dag den slaap, welken dikwerf door den moedigen dashond onaangenaam wordt verstoord. Somtijds evenw^el rust hij in digt riet of struikgew^as , of op eenen ouden knotwilg, van zijne nachtelijke strooptogten uit f). Hetzelfde is toepasseUjk op onze inlandsche roofdic- ren : de otter , de marter , de bunsing , de wezel enz. , die des daags meestal in hunne holen, holle boomen of andere schuilhoeken zeer vast slapen, en bij voor- keur des nachts op roof uitgaan. Hier treedt gevolgelijk de das als een onmiskenbare nachtwandelaar op. Slechts in zeer zeldzame geval- len verlaat hij vrijwillig zijn onderaardsch verbhjf voor de invallende schemering, om het bij het eerste mor- genrood weder op te zoeken, hoe verre hij er zich ook van mogt verwijderen. Met zijn zw^aarlijvig lig- chaam en zijne zeer korte Joopers , zijn trouwens de dagw^andelingen voor hem niet raadzaam; wanneer (*) Ons zijn vele voorbcelden bekend van vossen die , in dezen toestand , door den jager vcrrast T\'erdcn; ecu dcrzclve wcrd in het leger ontdckt en ge- schoten. Red, 203 het al zoude gelukken den gewonen loop ecus men- schen te ontkomen, is hij geen groot wedrenner en moet hij , wanneer zijn hoi eenigzins verwijderd is, spoedig voor de snelheid van een' gewonen hond onderdoen. Als een echten troglodyt kan men hem gerust het vermogen om in het duister tamelijk te zien toekenncn , en tevens veronderstellen , dat hij , bij zijn flegmatisch gestel , plompen bouw en kluizenaarsleven , biiiten den paartijd, zijnen tijd met slapen kort, of- schoon het moeijelijk is hierover stellige waarnemingen te doen. Het is dus moeijelijk te beslissen, of hij een' vasten slaap geniet , dan wel den tijd in eene soort van sluimering doorbrengt, en of deze slaap bij zijne win- terrust in vastheid toeneemt. Zooveel is zeker, dat zijn winterslaap niet zoo volkomen is als die van het mormeldier, de hazelmuis enz. die, bij bijna geheele verstijving, in eenen den dood nabij komenden toe- stand vervallen. Indien zijne levensverrigtingen al in minderen graad plaats hebben, indien hij langen tijd zonder voedsel, op zijn vet terend, kan door- brengen, zoo wordt hij toch bij het indringen van vijanden in zijn hoi wakker, en zachte weersgesteld- heid lokt hem, zelfs in den winter uit, om het te veiiaten. Men wil dat hiertoe eene temperatmir van 6 gr. R. noodig is. Doch wij mogen bij deze gelegenheid onzen vreed- zamen vriend, het haas, niet vergeten, hem, den ar- men, veel geplaagdcn, mogen wij toch ook wel een oogenblik rust gunnen ! Wanneer zich het haas in het 204 leger dmkt, mogen wij claaiom iiiet geheel gelooven, dat zijne slaperiglieid daarvan de schuld is; het is veeleer eene krijgslist, waardoor het waant zich aan zijne vele vervolgers te onttrekken. Vermits het dit bij opmerkzame en scherpziende jagers zelden gelukt , kunnen wij dikwijls opmerken dat , wanneer het , bij onze nadering , zich platter drukt en de lepels vaster aan het lijf legt, het zich niet zoo geheel zorgeloos in zijn leger aan den slaap overgeeft. Intusschen gebeurt het ook, dat wij het, zonder er dc minste beweging bij te bespeuren, in het leger naderen; hoewel wij het dan steeds met geopende spiegels vin- den, kunnen wij het alsdan toch niet wel eene soort van slaap ontzeggen. Geheel zorgeloos evenwel zal het veel beproefde dier zich wel zelden aan den slaap overgeven, en toch heeft het hem, bij zijne vele vervolgers en gevaren, dubbel noodig. Noch bij dag noch bij nacht is het zekerheid gegund; evenwel ver^ schaft het de nacht nog de meeste veiligheid, en het schijnt ook bestemd om alsdan zijn voedsel te zoeken. Ook de onrust, die opgevangen hazen gedurende den nacht betoonen, bevestigt dit vermoedcn. De vraag is evenwel : of zijn gezigtsorgaan zoodanig gevormd is , dat het des nachts even goed als bij dag zien kan? Bij gebrek van opzettelijke ontleedkundige onder- zoekingen over dit punt, kunnen wij alleen naar ui- terlijke waarncmingen besluiten. Het zien bij dag kan het haas stellig niet ontzegd worden, dewiji, al loopt het den geheel stilstaanden jager bijna tegen de bee- 205 nen, de minste bewcging Iiet eeiie wending doet maken. Op grond van verschillende opmerkingen meen ik te kiinnen aannemen , dat het over het al- gemeen geen scherp gezigt bezit, doch het vermogen heeft om evenzeer des daags als bij nacht tamelijk goed te zien. De neiging , hun door de natuur inge- schapen, om des nachts bij voorkeiir op voedsel uit te gaan, schijnt tot hiinne meest mogelijke zekerheid te moeten strekken; ook zal de hoogstmerkwaardige ei- genschap , dat zij zelfs in den slaap hunne spiegels niet sluiten , hoogstwaarschijnlijk zijn om hen voor nade- rend gevaar te beschutten; want in het geopend oog moet zich steeds ieder voorwerp afspiegelen, en zoo kan , zelfs in den slaap , dit orgaan gemakkelijker op den innerlijken zin werken, dan wanneer het geslo- ten ware. Welligt kunnen deze meer op de ondervinding dan op physiologisch onderzoek gegronde opmerkingen strekken, om meer bevoegden tot verdere nasporingen op te wekken. MIDDEL TEGEN DE HONDSDOLHEID. De Berliner Zeitung , van den l^^"" Junij 1856, bcvat een oud, onlangs bekend geworden, geheim middel tegens de uitwerkselen van den beet van doUe hon den, als onfeilbaar door de geneeskundige courant aanbevolen : Geprepareerde oesterschelpen 2 lood , Gentiaan wortel 2 » Roode bolus 1 » Gom van mirre I » Alles zoo fijn mogelijk gestoten en zorgvuldig ver- mengd. — Men neme hiervan drie achtereenvolgende ^07 dagen, des morgens nuchteren, zoo veel als de punt van een mes drie malen bevatten kan (*), vermengd met warm bier, en blijft te bed liggen om het zwee- ten aftewachten. Bijzondere dieet behoeft niet in acht genomen te worden en het is niet noodig de wond uittebranden. EEN GROOT ONDERSCHEID. Na den afloop eener parforce-jagt zaten de ge- noodigden bij een goed vuur en bespraken, naar loffelijk gebruik, de voorvallen van den dag. — Het zoontje van den gastlieer — alle lastige kinderen heeten Gustaaf — treedt het vertrek binnen , blazende en fluitende in het mondstuk van zijn's vaders jagt- hoorn. Deze staat gemelijk op, beknort hem, tervsijl hij hem het mondstuk ontneemt en in den zak steekt. — Gustaaf verwijdert zich en keert een oogenblik later terug, op nieuw^ naar hartenlust zijne muziek herhalende. »Waar duivel, hebt ge nu vv^eder een mondstuk »van daan gehaald?" roept de vader uit, »geef het » terug r* (*) Men vindt het woord „Messerspitze^^ dikwerf in de duitsche recepten. De dosis is evenwel vrij onbepaald, als te afhankelijk van de breedte van het mes dat men gebruikt; zoude „drie klcine eijerlepeltjes" dc zaak niet beter tiitdrukken. — Ilet uitbranden der wond zouden wij — als cr gclegeuheid too is — steeds aanraden, en wel zoo spocdig raogclijk na dcu beet. ilED. 208 »Neen, ueen," zegt de kleiiie scliuif /' Iiet is niet »van u; het is het mondstiik van mama." Het mondstiik »van mama" — men vergeve deze opheldering — belioorde niet tot eenen jagthoorn, maar wel tot een ander instrument, dat op eene geheel tegenovergestelde wijze bespeeld wordt. HUWELIJKS AANVRAAG. Een bezoek aan de dassen wiliende brengen, wier vangst en reisavontuiir op bladz. 11 van dezen jaar- gang is beschreven , werden wij hierin voor de lielft te leiir gesteld, daar er slechts een meer van leefde, zijnde het mannetje. Het wijfje w^as bij het schoon- maken van het hok los gekomen , bij het opvangen bezeerd gew^orden en aan de gevolgen overleden , na- latende drie jongen. Men achtte het doelmatig , het overgebleven mannetje bij zijn kroost te laten ; dat welligt tegen de ervaring strijdt , en vooral in gevangen toestand bedenkelijk blijft ; maar doordien het zich zoo aanhangeUjk en lief jegens de jongen betoonde , Iiet men hen te zamen. De jongen stierven, enteregt of te onregt, kreeg de vader de schuld van hunnen dood ; hij zit nu in cellulaire gevangenis , diep gedrukt onder die verdenking. Daar zijne omstandigheden niet toelaten van zelfs te gaan uitzien , vraagt hij langs 209 dezen buitengewonen weg , met toestemming der di- rectie van Natura artis maghtra ^ aan alle jagers, die hij vertrouwt dat grondig met zijn lot bewogen zuUen zijn, tot opbem'ing zijner droefheid en tot gezellig verkeer : eene ongeschondene dochter of jonge weduwe van een gezond voorkomen , zullende op een goed humeur meer gelet worden, dan op middelen van bestaan , die genoegzaam voorhanden zijn ; noch op nevenbegrippen , die , ter geruststelling , onder het toezigt van het algemeen vallen. De dassen hadden zich goed gehouden bij wittebrood en vleesch. Aangenamer verblijfplaats hadden ze in ons geheel land niet kimnen treffen; hun riist-oord is met den rug naar de uilen : het spreekt van zelfs , dat de verschillende nachtwerkers een' hekel aan el- kander hebben. Jagers-taal. Verslag van de Jagt en Visscherij, in de Provincie Noord- Brabant, over 1855. MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPECTEUR M^ H. SASSEN. Het jaar 1855 kenmerkte zich, ook in betrekking tot het jagtveld , door rampen. Twee biiitengewone onheilen verdrongen zieh, als het ware, om het jagt- veld , in sommige streken althans , te teisteren ; de sneeuw en eene overstrooming , waarvan s'menschen geheugen geen weerga kent. In betrekking tot de onlieilen , welke deze twee oor- zaken op het gebied der jagt aanrigtten , kunnen hier alleen het haas en de patrijs in aanmerking komen. De sneeuw was voor deze dieren noodlottig, niet om- VIERDE JAARG. 15 212 dat zij zelve den ondergang bewerkt , maar , omdat zij de vrije beweging dezer dieren verhindert , en , verraden door het op de sneeuw zigtbaar spoor, als slagtoffers van den strooper vallen. Veelvuldige waarnemingen in dat jaar , op de sneeuw gedaan, hebben voldoende aangetoond, dat het baas, dikwerf gedurende de strengste koude, onder de sneeuw bedolven , in volmaakten welstand , vol leven en kracht was. Geen enkel voorbeeld deed zich op, waaruit bleek , dat dit door honger of gebrek was omgekomcn. De patrijs leed , vooral in het vlakke veld, veel meer; velen kwamen om, wanneer de dooi plotseling door vorst werd opgevolgd. De vochtige sneeuw hecht zich aan de veeren en de slagpennen der vleugels, die, door de vorst in ijskegels vervormd , elke beweging noodzakelijk belet , zoodat de patrijs met de hand kan worden gevangen. In boschrijke streken zijn deze dieren volkomen tegen de sneeuw gedekt. De uitkomst bewees dan ook, in die oorden, welke niet door overstrooming werden geteisterd, dat de veelvuldige sneeuw en strenge vorst geenen den minsten nadeeligen invloed op deze dieren hadden uitgeoefend , vermits in vele oorden het jagtveld met gew^one jaren wedijverde, en in anderen dit jaar een buitengewoon wildrijk veld aanbood. In het Noordelijke en Noord-Westelijke gedeelte de- zer Provincie bragten de overstroomingen en het kwel- water allergevoeligste slagen toe aan deze wildsoorten. 213 Deze overstrooming clrong zelfs in eene Ziiidelijke rig- ting diep landvvaarts in ; zoodat de landstreek door de riviertjes de Aa en de Dommel besproeid , tot bo- ven Vechel en St. Oedenrode, lang door opperwater werd gekweld. Deze schoone landsdouw , welke het heerlijkste jagtveld aanbiedt , leed dan ook , in betrek- king tot dit onderwerp , veel. Deze ramp werd door eenen voor de patrijzen on- gunstigen zomer opgevolgd. De maanden Junij en Julij kenmerkten zicli door vochtig en killig weder, het- geen de jonge, teedere patrijs moeijelijk doorstaat. De gevolgen van dit weder ontdekte men of uit het groot aantal oude patrijzen , die zich later verzamelen , of uit het gering getal jongen, waaruit de slagen pa- trijzen veelal bestonden. Het najaar intusschen , wat den stand van het water betreft, een tegenbeeld van het voorjaar, was gunstig tot behoud van het jagtveld. Het water was buiten- gewoon laag, het weder droog. Hierdoor is vooral het haas , op grootere ruimte verspreid , niet beperkt in de keuze van zijne sclmilplaats , en minder blootge- steld aan de listen van den jager en den bond. Het was dan ook in vele oorden opmerkelijk, dat, in weerwil van het menigvuldige spoor, het haas niet werd opgejaagd of opgespoord. Een groot aantal werd bewaard, hetwelk, door eenen gunstigen winter be- voorregt, buitengewoon is vermenigvuldigd , en een gunstig verschiet opent. De houtsnip vertoonde zich slechts in enkele stre- 15* 214 ken , kortstondig en niet talrijk. Dit was een scvolg van het laag water en de droogte. Het waterwild vergoedde , in de lage strcken , rnim- schools het {jemis aan klein wild , immers 1855 ken- merkte zich door de meni{jte eendvogels, duikers, maar vooral watersnippen. De eerstgenoemde watervogel leverde den kooiman eenen ruimen tol , ook , nadat de zomervogel , ten gevolge van den hoogen waterstand in Julij en Augus- tus voor den jager, als het ware, ongenaakbaar, rijpe vruchten had opgeleverd. De duiker vertoonde zich in December in buitenge- wone menigte , doch de vangst met slagnetten had meerendeels plaats in Februarij 1856 , toen het water het voor dit bedrijf noodzakelijke peil bereikte. Om een denkbeeld der menigte watersnippen te ge- ven , zij vohloende op te geven , dat sommige jagtlief- hebbers in het voorjaar 200, 300 en zelfs tot 600 stuks schoten. In het najaar deed hetzelfde verschijn- sel zich andermaal voor. De handel in wild breidt zich in deze Provincie on- gemeen uit, waardoor ook de prijs van alle wildsoor- ten merkeUjk is gestegen. Talrijke opkoopers doorkruisen dit gewest , die , in het zuidelijke gedeelte , op Belgie, in het noordehjke gedeelte , op de Provincien Zuid- en Noord-Holland en zelfs op Engeland wildhandel drijven. De stad 's Hertogenbosch , vroeger als het ware , de stapelplaats van het wild , in een groot gedeelte der 215 Proviiicie geschoteii en gevangen , raakt daardoor meer en meer op den achtergrond. Het schadelijk gedierte in dit gewest, verdient de aandacht door zijne menigte en verscheidenheid. Dc hierna volgende opgave van gedood schadelijk gedierte , waarvoor premien zijn uitgegeven, heeft als statistieke opgave , in zooverre geene de minste waarde , omdat zij niet eens eene flaauwe schets van den werkelijken toestand van dit gedierte aanbiedt. Nogthans is Noord- Brabant het klassieke land van het keurigste klein- en waterwild. De vos , die , met uitzondering van het kanton Heusden, een gedeelte van de kantons Oosterhout en Oudenbosch, zich overal vertoont, bekleedt de eerste plaats. Ook dit jaar was hij talrijk , getuige de me- nigte levend afgeleverde jonge vossen, die, uitgegra- ven, tegen hoogen prijs, naar Engeland werden ver- zonden. De magtiging tot het houden van klop-jagt iiitge- reikt , en waaraan een ieder , mits bonder eener groote jagt-acte, deel kan nemen, is vooral ook op den vos aangevs^end. Deze klop-jagt breidt zich meer en meer uit, meer echter als een genot dan wel als middel tot uitroeijing van dit dier. De magtiging tot het schieten van schadelijk ge- dierte heeft hoofdzakelijk ten doel, het iiitroeijen van konijnen. Het getal dezer verschillende iiitgereikte magtigingen volgt hierna. Intusschen werd ook dit jaar opgemerkt, dat het 216 konijn, in het algemeen, verdwenen is. Slechts in enkele streken schuilt het in dc dennenbosschen. De tegenwoordige jagtwet heeft een' verbazenden invloed op de uitroeijing van dit dier , vroeger in tal- looze menigte verspreid , uitgeoefend. Wei is waar, werd hier en daar het vangen en slaan van konijnen ieder vrijgelaten , ten nadeele van het jagtveld uitgeoefend ; doch de veelvuldige en ge- gronde klagten van den landman , w^egens de schade door dit dier aan veldvruchten en houtgewas toege- bragt, aangeheven, zijn verhoord. In dezen toestand , nu het gevaar van de groote vermenigvuldiging van het konijn verdwenen is , heeft het ontvs^erp van wet tot wijziging der jagtwet het dooden van schadelijk gedierte wijsselijk beperkt. De visscherij, in het Noordelijke gedeelte en in dc omstreken van 's Hertogenbosch en Breda , althans , belangrijk en verscheiden in soorten , had dit jaar veel te kampen met voortdurend hoog water en droog , schraal , kond weder , hetgeen den visch aan de diepte bindt , het leven , tieren en dartelen belet. Ook dit jaar werd de visscherij noch beperkt noch gesloten. De ondervinding leert , dat de beperking of de sluiting van dit bedrijf , zoo als die vroeger , wat tijdstip en tijdruimte betreft, bepaald was, geen merkbaren invloed op het vischwater uitoefent, en bijgevolg niet tot bescherming der visscherij strekt. Drie achtereenvolgende jaren staven deze meening. Deze bepaling is den visschers welkom; en, wan- 217 neer men in aanmerking neemt , dat ruim 2200 , on- der welken 1513 het genot van ecne kostelooze ver- gunning hebben , eene hulpbron van bestaan in de visscherij opsporen, behoeft niet te worden opge- merkt , dat , bij den hoogen prijs der levensmiddelen , de onbeperkte visscherij , w^at den tijd betreft , eene wezenlijke weldaad is, zonder opoffering der zaak verleend. Het getal jagtacten over 1855 bedraagt : Groole jagtacien 584 Kleine » d6 Totaal. 600 Het bedrag der daarvoor verschuldigde regten is. f 8840, Aan zegel, zonder opcenten » 2652, Totaal. f 11492, Registratie van eendenkooijen » 29, » » duivenlillen » 17, In 1855 zijn uitgegeven : Groote vischacten 225 sinks. Suppletoire » 2 » Kleine vischacten 539 » Totaal. 764 stuks. Het geschreven zegel beliep •...../■ 1930,50 Aan zegel, zonder opcenten » 741,75 Totaal. f 2672,25 218 Het getal der uitgereikte kostelooze vergunniii- gen was 1515 stuks* Er werden over het jagtsaizoen van 185| ingevolge artikel 16 en 47 verstrekt vergimningen , Om klopjagt te houden op wild 35 Tot het breiigen van jagthonden voor het wild. . . 1 Tot het opvangen van fazanlen , 1 Tot klopjagt op schadelijk gedierte 52 Tot het schieten van schadelijk gedierte 25 Het getal der bezoldigde jagtopzieners is. .... 50 » » onbezoldigde » 87 Door de bezoldigde jagtopzieners opgemaakte relazen van 281 bekeuring, door de overigen in arlikel 37 opge- noemde beamblen 207 Van dit getal haddea er 536 belrekking tot de jagt en 452 lot de visscherij. Het getal vonnissen beliep 577 waarvan 552 van veroordeelde. Bekeuringen , ingevolge art. 40 buiten vervolg gesteld. 40 Voorgckomen vervolging van relazen, ingevolge art. 51 4 Onvervolgd gebleven relazen 84 omdat zij lot feiten belrekking hadden , die niet slraf- baar waren, of onbeduidende daadzaken met belrek- king tot de visscherij behelsden. Relazen van bekeuring legen onbekenden opgemaakt en buiten vervolg gesteld 45 In 1855 is aan de schatkist verantwoord eene som van f 4021,88, als opbrengst van boeten en verbeurdverkla- ring. 2ia Van de bekeuringen in 1855 waren , tot 20 April i856, 542 premien uitgereikt , waarvoor f 1572 zijn uilbetaald. Het vertoond scliadelijk gedierte bestond in : Moervossen 34 Rekelvossen 15 Niet volwassen vosseii 223 Fluwijiien 45 Bimsings . 441 Hermelijnen 8 Wezels 2615 Arenden 8 Valken 130 Havikken 155 Sperwers 811 Wouwen 207 Buizerds . 30 Daarvoor werden aan premien uitbetaald f 1573,85. VEESLAG VAN DE JAGT EN VISSCHERIJ, IN DE PROVINCIE DRENTHE, OVER 1855. MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPEGTEUR Yf, ALINGS. -K^^»- De toestand van het jagtveld was, in het jagtsaizoen 1855, voldoende. Eene aanzienlijke vermindering van wild, welke men als een gevolg van den strengen en aanhouden- den winter van dat jaar verwachtte, werd niet waar- genomen. Door een in de laatste jaren vooral sterk in zwang gekomen , bij de wet niet verboden middel tot bemag- tiging van wild, werd veel nadeel aan de wildbaan toegebragt. 222 Wij bccloelen liet schieten van korhoendcrs iiit hut- ten , of van achter heggen of wallen , bij de voeder- plaatsen , des morgens even na zons op- en des avonds tegen zons-ondergang , van w^elk schadelijk jagtbedrijf ook in een vorig verslag reeds door ons is melding gemaakt. Het ware te wenschen, dat ter gelegenheid van de thans voorgenomene herziening der wet op de jagt en visscherij tegen dit misbruik kon worden voor- zien. Het getal verleende groote jagtacten bedroeg211, dat der kleine jagtacten 2 stuks. Het getal groote vischacten 36 en der kleine visch- acten 128 stuks, terwijl aan kennelijk onvermogenden 58 kostelooze vergunningen , om te mogen visschen, werden uitgereikt. De ontvangsten en uitgaven ter zake van de jagt en visscherij hebben in 1855 beloopen als volgt: ontvangst: Opbrengst der jagtacten f 4127,50 Opbrengst der vischacten » 657,00 Opbrengst der boeten na aftrek van het | voor het fonds der opzieners » 207,83 Verbeurdverklaringen » 85,85 Te zamen f 5076,13 222 UIT G AAF. Premien voor gedane bekeuringen verleend van lo January lot ultimo December f 562,00 Premien voor gedood schadelijk gedierte . . d 991,50 Tractementen van den Inspecteur . . . . » 640,00 Reiskoslen » H0,57^ Tractementen van negen Opzieners . , . . » 1872,00 Kleeding » i 46,25 Drukwerk , ongeveer » 50,05 Te zamen f 44 72,1 2^ Ontvangst f 5076,15 Uitgaaf. » 4172,125^ Balig slot f 904,003 Het getal relazen van de opzieners der jagt en vis- scherij en van de verdere beambten^ tot het doen van bekeuringen geregtigd , beliep in 1855 honderd zes en twintig stuks. Deze relazen hebben 101 veroordeelende vonnissen en 14 vonnissen van vrijspraak ten gevolge gehad, ter- wijl 9 relazen voor vervolging onvatbaar zijn geacht en van twee bij relaas geconstateerde bekeuringen , over- eenkomstig art. 40 2^^° lid der wet van 6 Maart 1852 (Staatsbl. n\ 47), de strafvordering is voorgekomen. De standplaatsen der bezoldigde jagtopzieners zijnr Assen^ Beilen^ Borgen , Dalen, Diever , HoogeveeUj, Peize J de Wijk en Zuidlaren, »DE JAGT MOET VRIJ ZIJN EN DE DOODSTRAF AFGESCHAFT WORDEN !" EEN WE?«SCH VAN ZEKERE VROME , GEMOEDELIJKE LIEDEN. In de lierberg »de blinde ezel", aldus genaamd bij gemis of het onnoodige van een uithangbord, gelegen in een eenzaam oord, gewoonlijk op zondag avond de verzamelplaats van weergaas knappe en eerlijke gasten , zaten eenigen overleggenden bijeen, om zich onder een glas krabhals over hunne belangens te onderhou- den en zich te vermaken over den aftogt van den op- passer der jagt, die gisteren zijn eerste rustdag had genomen toen hij werd begraven. »Gij vooral, zeide een der aanwezigen tot zijn' over- buur , moet te vreden zijn , dat hij ingerakelt is , gij »zijt nooit maatjes geweest." 2^4 Be aldiis aangesprokene , met woorden karig en die een geheim goed kon bewaren^ kreeg men eindelijk, door hem op allerlei wijzen iiit te lokken , aan bet verbalen. Zijn' naam Stavast, doet niet veronderstel- len, dat bij veel malligbeid kan verdragen; zijne lengte , zijne breede scbouders en gewelfde borst , zijne gespierde knuistcn boezemen ontzag in. Zijn inborst komi dan ook met dat iiiterlijk vrij wel overeen. Die hem niet kent zal zich door zijne grijze haren , min- stens tien jaren in zijnen leeftijd vergissen. Zijn ern- stig maar niet onaangenaam gelaat, dat zich zelden tot eenen lach plooit, toont aan , dat zijne werkzaam- heden niet altijd bij het daglicht plaats hadden. De spreker met de plaatselijke gebeurtenissen minder bekend, vervolgde: »gij en de wildschut moet iets bijzonders met elkander gehad hebben, want ik heb het met eigene oogen gezien, dat wanneer gij elkan- der ontmoette, een van u terug keerde, of zoo veel mogelijk op zijde week." De aangesprokene kon zich nu niet langer bcdwin- gen en begon aldus: »nu of op een' anderen dag, moet ik ii toch mijn hart openleggen. Dat ik een pik aan die kerel had, dat spreekt als een boek: wie van II zoii met onverschilligheid een derde maal in de doos zijn gegaan ! Wat gij verlangt te wetenkan u mis- schien tot nut en leering verstrekken. Schikt wat na- der bij ." Aan deze uitnoodiging voldeed een ieder gaarne, verwachtende iets nieuws te hooren uit den mond van 225 een' onverschrokken man, rijk in ervaring, die steeds voorzigtig, zich ztlden uitliet. »Gijlieden weet het nog, welk een last wij hier van het wild hebbcn gehad , waarvan een ieder van ons , zoo als wij nu bijeen zijn , de tiend heeft geheven , zoo dat er nu nog vrij wat minder is dan toenmaals. Vroeger dacht ik er niet aan om mij te verzetten , maar het heeft zoo moeten zijn. »Het is nu zes jaren geleden , dat ik om eenige ha- zekeutels drie maanden achter de tralien heb geze- ten. Gij weet het ook nog , dat de jagtwetten streng werden toegepast , ofschoon men zich had te bekla- gen , dat het wild het land plat trapte , als het het lijf strak had : men kreeg toch geen regt. — Wat volgde er uit , dat men zoo goed mogelijk zich zelf trachtte te helpen, waar het doenlijk was. »Toen die hazen geschiedenis plaats greep, had ik vdor den winter een twintigtal koolstruiken onder het raam geplant , en elken nacht die God gaf , kwamen die schuimers de toppen inkorten , en toen er zich een onder het hek vastliep , begon die zoo te kermen , dat ik het niet langer kon aanhooren, en uit het bed stapte, om het hek voor hem los te maken. Wie stond er voor? de wildschut — die mij zijne spuit voorhield , en het haas mede nam , dat mij drie maan- den heeft bezorgt; maar dat komt later te pas. Gij moet ook nog weten , dat toen ik terug kwam , mijne nu zalige vrouw ziek te bed lag. De kinderen had- den wel goed gewerkt , maar het ging toch berg af , 227 (sterk achteruit) — dergelijke termen worden gebezigt waar de bodem van oiis land niet waterpas ligt ~ , dit heb ik de wildschut nooit kunnen vergeven , en of- schoon ons de hazen de ooren van den kop vraten, kan toch geen mijner buren getuigen weer een haas te hebben hooren klagen. Daags na mijne terugkomst iiit de kast, ontdekte ik waarom de wildschut zoo kort bij mijn huis stond : hij had zin in onze Grietje, maar daar mogt niets van inkomen, en vermits ik geen schandaal of een buitenbeentje in huis begeerde, zoo verbood ik hem de deur. Een paar maanden la- ter , voederde ik des nachts de koe ; er viel een schot , er rolt lets bet huis binnen, wat was bet? de knijp- tang , (*) zijn bloed spoot over de vloer , zijn hoofd was geheel en al vermorzelt, hij roerde zich niet meer, en Griet die hem met haar schort wilde dekken , viel er dwars over been : bet was jammer voor zijnen ou- den , strammen vader. Ik had nooit gedacht , dat Griet zoo veel van dien vent bield , en met ieder an- der had ik toegegeven, maar een oppasser van dejagt tot schoonzoon , de zaak was onmogelijk. Sedert dien tijd is ons kind onnoozel , dat mij meer leed is , dan bijaldien de Heer onze zes jongens tot zich had geno- men." »Men moet zoo een verlies ondervonden hebben," zeide een der hoorders ; )>het zou goed zijn indien men wist, wie bet gedaan heeft." »Wie bet gedaan heeft ! toenmaals was er geen an- (*) Stroopers uitdrukking , om den jagtopziener aan to duiden.. 227 dere veronderstelliuj} , dan dat ik het gedaaii had , of- sclioon er geen bevvijs bestond. Wat helpt het iemand , die den kop afgetrokken is , dat men hem dien weer aanpast, het blijft altijd zigtbaar. »De doodstraf moet afseschaft worden en de jagt vrij zijn , anders kan het ons nooit goed gaan ," viel een ander driftig in , die de toespeling minder vatte. »De opzieners lieten mij nu begaan , tot omtrent twee jaren geleden , toen die zwarte bliksem de zaak aanbragt. De nieuwe wildschut dacht : met al- lerheiligen vliegt hij toch in de lamp, en dat gebeurde ook. Ik had op een' takkebos (*) geschoten , waarvan de jongens het vleesch naar de stad bragten, waar- heen ik ook zelve Qin^ , om het vel te verpassen , daar de knapen zich op die negotie niet zoo goed verstaan dan ik , en g. 1. weet alien hoe de looijer is. En toen ik aan den kopermolen over den vonder wilde stappen , wien loop ik tegen het lijf? — den wild- schnt , dien ik niet in tijds had gezien. »Wel jongen zeide hij , waar wilt gij al zoo vroeg naar toe ?" Naar Z... zeide ik. Zijn vervloekt krombeenig hondje , dat mij besnuffelde en het vel rook, kon ik niet van mij afhouden. »En wat hebt gij daar in dien zak?" welken hij tevens betastte. En daar hij mij toch visen- teerdc, zeide ik astrant weg , »een hertenbil," en schoof hem van de plank. »Ik werd ten tweede maal ingepakt en mij toen de zaak wat warmer aangelegd : ik kreeg drie jaar, waar- (*) Stroopersterm , voor ceu hert dat zijn gewei op heeft. * VIERDE JAARGAXG. 16 228 van twee afslagf. Een jaar is gaaiiw om , raaar cr drie te moeten stil zitten ; ik dacht : gfij zult g^ek wor- den , of liet ontslag niet beleven ; maar wij werden nog al te luchten gebragt. »De jongens kwamen nu en dan berigt van linis brengen, maar ik kon het duidelijk bespeuren, dat de wagen achteruit bleef loopen. De vroiiw zag ik niet terug; zij moest het bezuren en stierf, steeds uitroe- pende: »zorgt voor de kinderen". Daarvan geraakten er onder dienst, die kloek toezagen en mijne vrijheid voorbereidden ; welke bokkensprongen zij maakten, toen zij mij in het open veld hadden , kunt gij u voorstellcn. »Ik had geen rusten noodig om de hut tebereiken; het was in Januarij en stijf koud, de sneeiiw kraakte; naarmate ik ons bosch naderde, steeg mijne nieuws- gierigheid om te weten, of zich mijn geweer nog in den hollen stam zoude bevinden. Ja waarlijk , al haalde mij deze of gene , het stak er nog in , maar de loop was geheel en al verroest. Ik bond den doek en de blaas van het slot, dat nog gangbaar was, en ter- wijl ik daarmede bezig ben, hoor ik lets achter mij, en de duivel — - neen — op dertig passen van mij staat een sterke hertebok, een ongemakkelijk beest. Ik leg event jes aan , en het schot vloog van zelfs los , knal en val was een, en toen het we^rgalmen op- hield , had hij de tong reeds uitgestoken. »Het geweer werd we^r knapjes geborgen , watblad en sneeuw over het hcrt bijeen gestooten , en toen naar 229 huis. Ik behoefdc geen driemaal te fliiiten, om den grendel te hooren teriig gaan; wat wareu ze vcrvvon- derd van mij tenig te zien , maar ik kon hen niet lang den tijd laten ; ik nam het kapmes en den kruiwagen , hen zeggende : een handje to komen helpen. Willig zijn mijne kinderen altijd geweest en zij gingen niet ligt terug , maar nu deden zij het onwillekeurig , toen zij het hert van onder de bladeren zagen te voorschijn komen ; het huis genaderd zijnde , droegen wij het daar bin- nen en den krniw^agen ook , om geen spoor na te laten. »Morgen, zeide ik hen, moet het vleesch de deur iiit zijn, voor dat eene zielweet, dat ik terug ben." Des middags waren zij reeds met het geld terug, dat zij er van gemaakt hadden. Maar die verw^enschtc huid lag er nog, die vertrouvv^de ik hen niet toe, en toen ik we^r op den molenvonder was gekomen, werd ik als door den donder getroffen: wie stond er? -— de wildschut ; net als of hij nog v^^achtende was. Ik herinnerde mij het vroegere praatje , »wel man, waar koom je al zoo vroeg van daan, waar ga je naar toe en wat heb je in uw' zak ?" »Ik dacht , als bij het laatste oordeel , als gij u niet goed houdt , zijt gij bakker aan ; ik had de zak wel in het water willen werpen , maar dat zat digt gevrozen , daarom had ik wel een eigen weg kunnen nemen , maar dat was nu te laat. Ik stapte driest op hem aan en zeide op lagchenden , sarrenden toon : hebt gij nog zin aan een' bout ? Hij kreeg een roode kop , zag voor zich en Het mij de baan vrij. 16* 230 »Wie was gelukkiger dan ik , daar mij hct koude zvvcet reeds begon uit te breken, en ik zwoer een zwaren eed , dat dit mijn laatste gang naar de looijerij zou zijn. Ilet was mij in de beenen geslagen en even als of er van binnen iets gesmeerd moest worden;" hierop ledigde hij zijn glas , dat door de hem om- ringenden toestemmend werd nagevolgd. »Ik bleef te bed liggen en toen ik weer aan bet gaan kwam , waren mij de haren in weinige dagen sneeuwwit ge- worden." Hij besloot met te zeggen: dat bet een blijk van Gods goedheid was , dat de scbut dien dag , bet krom- pootje niet bij zich had, anders had hem — deze of gene — weer gehaald en achter bet slot gebragt; waarom bet betcr ware, van zich te mijden dan zicli te nabij te komen. Een strooperspraatje van Moordman* EENE BIJDRAGE TOT I)E STUDIE VAN HEr J A G T V E L D. Het behoeft wel geeii betooo^ dat de stiidie der ja-3t, zoo verscheiden in onderwerpcn , het aan{]:eiiame met het niittige verbindt. Maar hij , die hoo8:er streeft , de jagt niet uitsliiiteiid als een kimstmatis' dooden of vangen van w^ild beschouwt , zal deze stiidie ook nood- zakelijk noemen. Wij ziillen deze stelling, die meer en meer , ook in ons vadei land erkend w^ordt , niet nader ontwikkelen ; wij zullen alleen opmerken , dat de jagtkunde , die vooral diep doordringt op het jje- bied der natum^lijke geschiedenis der dieren , ceneu hechten steim aan het behoiid van het jagtveld biedt; 232 want de kennis eener zaak leert ons iioodwendig hare vereischten , hare behoeften , de middelen tot haar bestaan , bloei en groei noodzakelijk , kennen. Onder de menigvuldige onderwerpen , die men in het gebied der jagtkunde ontmoet , bekleedt de studie van het jagtveld eene voorname plaats. Hetzij men het jagtveld beschouwt in betrekking tot den aard van den grond, geologisch; de soorten van planten en gc- wassen , dat is , in betrekking tot den landbouw ; hetzij men doordringt tot de oorzaken, die voor- of nadeelig op het jagtveld werken; altijd en bij elke schrede zal men overvloedige stof tot nadenken vin- den , die , naarmate men ze overw^eegt , boeit en de kennis vermeerdert. Onder de verschillende zich voordoende onderwer- pen , wenschen wij , in deze bijdrage , de aandacht le vestigen op eenige oorzaken , die een' nadeeligen in- vloed op het jagtveld uitoefenen. Het ligt in den aard der zaak , dat deze oorzaken het meeste de aandacht verdienen , omdat zij ons te- vens , als het ware , het spoor aandiiiden , langs het- welk men haren nadeeligen invloed afweert , stuit of wijzigt. Men zij echter, bij de beoordeeling van deze bijdrage, indachtig , dat wij een onbearbeid veld van beschou- wingen betreden, waar, tot dus verre, de gebaande wegen zeldzaam zijn en het spoor onzeker is. Wij bepalen ons in deze bijdrage bij den invloed , dien de navolgcnde oorzaken op het jagtveld uitoefe- 233 lien, als: de bevolking, dc ontwikkelins van den landbouw , de handel in wild , het jagtgeweer , de wijzen waarop de jagt wordt uitgeoefend en de in- vloed van het w^eder. De aard dezer onderwerpen toont genoegzaam aan , dat, hoe zeer alien min of meer zamenwerken, som- migen echter, sedert lange, doch langzaam , onzigt- baar; anderen weder spoedig , zigtbaar, maar niet voortdurend , hunnen ongimstigen invloed verspreiden , die dikwerf eene onweerstaanbare kracht bezit. Wij hebben vooral getracht aan te toonen, dat de mensch zelve , voor een groot gedeelte de schuld draagt van het verval des jagtvelds, w^aarover hij soms klaagt; dat wij , dikwerf maar al te blind voor onze daden , de kiem van dit verval vruchteloos elders trachten op te sporen, De bewering , dat de toenemende bevolking merk- baren invloed iiitoefent op het dierenrijk in het alge- meen , is noch vreemd , noch nieuw , hoezeer zij velen dit moge toeschijnen. Zij is eene dier oorzaken, wier werking , langzaam , in het verloop der tijden , zich openbaart. Om haren invloed aan te toonen, zal men derhalve eene vergelijking van twee gegeven tijdper- ken, een tijdverloop van 30 jaren b. v., moeten maken. Wat de geschiedenis van het menschdom leert , in betrekking tot de dieren in het algemeen, is, hoewel op mindere schaal, in het gegeven tijdperk, volmaakt toepasselijk op het jagtveld , hetgeen wij , als een voor- werp onzer beschouwing iiit dit oogpunt, betreden. 234 De geschiedenis toch van het menschilom leert ons, dat in dezelfde mate, als de toenemende bevolking uiti breiding der bronnen van bestaan beboeft , zij ook de aarde bebeerscht, en hare beerscbappij over de dieren , die op den ingenomen grond leven en tieren , vesligt. Tegen roofgicrige , gevaarlijke dieren toog de mensch te velde , gev^apend met de middelen door zijn ver- nuft, in den nood gescberpt^ ontdekt en welke bem de overvYinning in den strijd verzekerden. In den waren zin des woords , bescbikt bij over bet leven en den dood der dieren naar welgevallen. Hij ver- nielt de roofgierigen , onderwerpt aan zijne magt de nuttigen, terv^ijl bij anderen, ~ die of, omdat de aard, de levensw^ijze en bet kfimaat, dit niet did- den , of J omdat de moeite en kosten niet tegen de voordeelen opwegen , niet voor eene voordeelige en nuttige onderwerping vatbaar zijn , — wei is waar , in bunnen natnurstaat aan zicb zelven overlict , maar desniettemin rusteloos vervolgde en , tot zijn gerief , bemagtigde. Deze is de eigenlijk gezegde jagt, die aanvankeUjk aangewend tot voldoening van nooddriift , in bet verloop der tijden tot eene iiitspanning verbe- ven , en aan wetten en verordeningen ondervvorpen is. Past men deze gescbiedkundige waarbeid op de laatst verloopen dertig jaren toe , dan ontvs aart men , dat met de verbazende ontwikkeJing der bevolking , de aarde allerwege in dezelfde mate ingenomen is , en de bron van bestaan , in baren scboot verborgen , door der menscben vlijt geopend is. 235 Daar waar, dcrtis jaren geleden, liet dier eene ruwe maar veilige scliuilplaats voiid , verrijzeii thans schoonc lust- of bouwhoven , vcrriikt ecnc vrucht- bare landdoiiw hct oo{j. Het dier, het wild heeft die, weieer onbearbeide, ruwe natuur verlaten. Het heeft den druk van des menschen beheerschenden gecst , overal zigtbaar , overal onweerstaanbaar , gevoeld. Deze druk orijpt in zijn bestaan, in zijn veilig leven , in de vermenigvuidif^ing van zijn geslacht , door de stille en rustige eenzaam- heid beschermd ; in de liefderijke verzorging van zijn kroost, zoo dikwerf gestoord en wreed uiteenge- jaagd , vertrcden en vernield. Deze uitbrciding, bet gevolg der toenemende be- volking, gaat band aan band gepaard met de ontgin- ning des gronds , de ontwikkeling van den landbouw. Is de boven vermelde stelling aannemebjk, dan volgt daaruit noodwendig , dat de landbouw in sommige opzigten ongunstig werkt op een jagtveld. Het spreekt van zelven , dat en de soort van wild , en de aard der planten en gewassen , die geteeld , gepoot of ge- geplant worden , naauwkeurig in het oog moeten worden gehouden. Het zoude, zoo wij meenen, uit deze beschouwing blijken , dat hoezeer de ruwe , milde natuur , boven alle gronden als jagtveld uitmunt , de landbouw ech~ ler voor sommige wildsoorten, in betrekking tot deze of gene plant , den ruwen grond in een aanlok- kend oord herschept. 236 Het zoiide welligt een niet onbelangrijke arbeid zijn, om dieii invloed van de teelt der verschillende planten en gewassen , op een bepaald jagtveld voor- komende, in het bijzonder na te gaan. Ongetwijfeld zal onze studie, gelijk wij reeds aanmerkten, ons ook menig behoedmiddel aan de hand geven , tegen de ongunstige werking der teelt van deze of gene plant op het wild. Om eene sprank van dit uitgebreid onderwerp af te zonderen, willen wij trachten een denkbeeld te geven van den aard van het onderwerp, door cenige voorbeelden , uit het gebied van den landbouw ont- leend, aan te voeren. Hij , die slechts nu en dan een' belangstellenden blik op den landbouw werpt , zal evenzeer verbaasd staan over de ontginning van woeste gronden , als over de vroeger ongekende zorg , waarmede de akker bebouwd wordt; geen duim gronds ontglipt de aan- dacht van den landman; overal en altijd is zijne hand gereed, om de ontkiemende plant te verzorgen, te ondersteunen. De houtteelt, die een' zoo magtigen invloed op het jagtveld uitoefent, verdient in de eerste plaats de aandacht. Naar den aard van den grond, wordt deze teelt aan de eene zijde, als het ware, verlaten, of meer en meer uitgebreid. Immers , men ontwaart , dat de bosschen , op lagen grond , uitgeroeid en in vruchtbare akkers worden herschapen. Wie ziet niet , dat hier- 237 door aan vele wildsoorten eene veilige scliuilplaats wordt ontnomen ? op hoogere gronden , daarentegen , waar de akkerboiiw gene of weinige vruchten voort- brengt, neemt daarentegen de zucht tot de hoiitteelt, bepaaldelijk van dennenbosschen , ongemeen toe en bereidt alzoo bet wild veilige en aangename verblijf- plaatsen. Het dennenbosch vooral biedt dit groot voordeel aan. Immers, dit bout wordt de eerste 10, 12 a 15 jaren geheel aan zieb zelven overgelaten; het groeit wild, ruw op; bet vordert geene belangrijke zorgen. Dan eerst , wanneer de landman , met het snoeimes gewa- pend, den stam van de overtollige takken ontlast, en den struik tot een opgaanden boom vormt, verliest bet bosch alle aanlokkelijkheid voor het wild. Het boscli moge diep, en als het ware, ondoordringbaar zijn; waar alleen de geweerknal des jagers de stilte eertijds afbrak, daarin dringt de mensch door, en allerwege ontwaart men zijne zorgvuldige hand. Overweegt men de vereischten van de teelt van an- dere boutsoorten, bepaaldelijk schaarhout, is het dui- delijk, dat zij dien waarborg voor het wild niet aanbieden. De veelvuldige tegenwoordigheid van den landman in het bout, op den akker; zijn rusteloos zwoegen, omwoelen en bewerken van den grond , oefenen nood- wendig een' grooten invloed uit op de vogels , die hun nest op den beganen grond bouwen , en op het baas , dat zijn jongen in een kunsteloos bereid leger werpt. 238 AVaaraau loch is het , althans in zckeic male , toe le schrijvcii , clat vele oorden , weleer berocmd wegens de palrijzen en kwartels , llians schier door dit wild vcrlaten zijn ? Men raadplege de geschiedenis van de ontginning dezer oorden, of van de ontwikkeling en voortgang van den akkerbouw aldaar, en men zal, wij twijfelen daaraan niet , altijd met het oog op andere oorzaken , bevinden, dat des menschen vlijt en arbeid de ont- wikkeling, de instandhoiiding van het wild in groote mate heeft belet. Wil men , tot staving van onze meening , nog een treffend voorbeeld , men werpe een' blik op de teelt van den aardappel. Hoezeer het wel niet aan eenigen twijfel onderhevig is , dat de ongelukkige ziekte , die deze plant sedert een tiental Jaren aantast, gevoelige slagen aan het jagtveld toebrengt, omdat zij het wild eene, bij uitnemendheid , aangename verblijfplaats aan- bood, en, sedert dat tijdstip vroeg verwelkende, dit voordeel niet meer oplevert, is het evenmin te ont- kennen, dat de hooge prijs van dit product de teelt verbazend uitbreidt, de zorg tot opkweking van de plant verdubbelt , die de gestadige tegenwoordigheid van den landman vordert. Het is waar, deze onbekende ziekte heeft de maat- schappij vreeselijk geteisterd , doch hare rampen scherp- ten het vernuft des landboiiwkundigen ; zij beurden den landbouw op, schonken hem jeugdige kracht en leven. — Dc landbouw dan, men kan dit teregt zeg- 239 gen , wyzigt , veranilcrt het aanschijn dcr aarde met al wat daarop leeft , tiert , groeit en bloeit; men denke intussehen niet, dat dc landboiiw, van eene andere zijde bcsdiouwd , het jagtveld niet beg^unstii^^t. Het zij verre , docli het is hier dc plaats niet , om dit aan te toonen. Gevoelige en regtstreeksche slagen brengt de toene- mende handel in wiUi aan het jagtveld toe; want het zuiver jagtgenot wijkt meer en meer voor een ellendig winstbejag, door de duurte van het wild aangehitst; wij zullen later zien , welken invloed de hooge prljs van alle briiikbare diercn uitoefent op de wijze , op welke de jagt wordt bedroven. Genoeg zij het op te merken , dat de snelle commimicatie dezen handel meer en meer uitbreidt, en Londen ook eene ver- bazende menigte wild verzwelgt. Vermits de exploitatie, de handel in eijeren, haezeer niet regtstreeks, echter in twee gevolgen duidelijke sporen op het gebied der jagt nalaat, is het hier de plaats daarop eene aanmerking te maken. Het zoeken of rapen van eijeren heeft een tweele- dig oogmerk : het eene heeft ten doel de verzameling van eijeren van alle vogelen, voor museums of kabi- netten , het andere de eijeren , die in den handel komen tot gebruik , als voedsel. Het eerstgemelde wordt op groote schaal uitgevoerd* Zoo is het bekend , dat een Engelsch agent zich in deze of gene gemeente vestigt ; zijn oogmerk , om eijeren te 240 verzam.^Ien bekend maakt , en bepaalde , soms hooge prijzen uitlojft voor de cijeren, onverscliillig welke , die hem wordon aangebragt. 0ns is verzekerd, dat voor eijeren van de scliriek (*) vijftis? cents uitge- loofd zijn. Door dit lokaas aane^emoedigd , bestormt groot en klein de velden, bosschen en heiden; geen plekje gronds ontsnapt aan deze gretige menigte. Hij, die niet ongevoelig is voor de ontluikende na- tuur , zoo zeer opgeluisterd door den zang , bet leven en tieren barer gevederde bew^oners, zal dit vernie- lingswerk evenzeer betreuren, als bet de jagtliefheb- ber verwenscbt. Het is wel eene w^aarbeid, dat de mensch, w^aar hij verscbijnt, den vrede van bet dierenrijk stoort en ver- vs^oest; de kiem des levens van nuttige dieren zelfs vertreedt. Wij beboeven de noodlottige gevolgen van dit eijerzoeken, in betrekking tot de jagt niet aan te toonen, w^anneer v^ij slechts opmerken, dat de natimr, van liare zorgvrije bew^oners op deze w^ijze beroofd wordende, evenmin een rijk jagtveld aanbieden kan, De bandel in eijeren, die verbruikt w^orden, en die boofdzakelijk de eijeren van eenden en kievitten ten on- derwerp heeft, kan, zonder sebade, niet gebeel vs^or- den verboden ; maar ook bier gaat men , door winst- bejag gedreven, veelal te ver. Men vergeet, dat het verw^oesten der nesten van nuttige vogels, of bet baat- zuchtig rapen van eijeren de bron van eenen toekom- (*^ Kwartclkoning-. 241 stigen rijkdom stopt, die de waarde der eijeren hon- derdvoudig overtreft. Zonder oordeel , zonder den tijd vanhet jaar, de zedeu en gewoonlen van den vogel in aanmerking te nemen, blijft men rapen en vernietigt men dikwerf een aantal eijeren, die, reeds bebroed, onbruikbaar zijn. Om slecbts een voorbeeld bij te brengen, wijzen wij op het rapen van eijeren van eenden op eendenkooijen. Wij zijn overtuigd, dat de eendenkooi, in dit op- zigt, allergevoeligste slagen toebrengt aan de teelt van dezen watervogel. Verblind door de geringe winst , maar die voor de hand ligt , rapen sommige kooilieden eene tallooze me- nigte eijeren. Men schijnt niet te willen inzien, dat de eijerleggende vogel eenmaal uitgeput is. Wat is hiervan het noodzakelijk gevolg? dat deze vruchtbare vogel, in de natuurlijke aandrift tot voorplanting des geslachts gefnuikt , slechts een beperkt getal , of in het geheel geene jongen voortbrengt. En wanneer dan het tijdstip daar is , waarop de kooiman zijne netten vruch- teloos spant , dan , ja dan nog durft hij klagen , zon- der te beseffen, blind als de mensch is voor zijne eigene daden, dat hij de eerste en voornaamste oor- zaak van dien toestand was. Het geldt hier niet het belang van de jagt alleen ; de geheele natuur, onze sehoone landdouw, de velden, de bosschen , de lusthoven eischen van hem de be- scherming tegen dit vernielingswerk , die hen bemint en bewondert. 94 •> Men tracht wel eens den glirnp van noodzakelijk- held aan deze vernielingszuclit te geven , als of men de uitroeijinsf van schadelijke voxels bevorderde. Het is slechts een voorv^endsel , waar achter de hebzucht zicli gewoonlijk verscbuilt. Het vooroordeel tegen ve- lerlei soort van dieren , die men schadelijk noemt , brengt velen op het dvvaalspoor. Wij hopen intussclien , dat de tijd niet ver af moge zijn , waarop dit vooroor- deel , door de ware kennis der dieren opgeheven , plaats maakt voor de waarheid , die de regte schatting van het dier aan wij st. De mol had , — om een voorbeeld aan te voeren — als een schadelijk gedierte in betrekking tot den land- bouw, door eene oppervlakkige kennis van slechts eenigen zijner gewoonten , veroordeeld , den banvloek des landmans verworven; zijne uitroeijing werd door velerlei middelen beproefd. Maar ziet ! de stiidie , vrij van vooroordeel, spoort hem na in de ingewanden der aarde, erkent spoedig in hem een nuttig dier; en, terwijl men vroeger uitriep : dood aan den mol , roept de wetenschap , tot verbazing van den landman : hij leve ! Moge ons dit voorbeeld ook op het gebied der jagt leiden, en eenige angstvalligheid inboezemen om- trent de meening , hoe algemeen ook verspreid , die men omtrent vele dieren voedt. De verbazende voortgang der Industrie in de uitvin- dingen en verbetering der middelen ter jagt aange- wend, dien men in dit dertigjarige tijdperk opmerkt, heeft een even gewigtigen invloed op de jagt uitgeoe- 243 fend ; en waar is dc grens , die hot vernuft van den mensch bedwingt ? Wij zullen, om geene andere voorwerpen te noe- men, naauwlijks op het jagtgeweer behoeven te wij- zen , om dit aan te tooncn. Zijn niet nii reeds al de vereiscbten , die de kracbt , de snelbeid en de meerdere zekerbeid van het sebot bevorderen, de ligte en fraaije sierlijke zamenstelling , op eene bewonderingswaardige wijze in dit viiurwapen vereenigd. De iiitgevonden verbeteringen , die het jagtgeweer heeft ondergaan , hebben de kansen ten nadeele van het wild, in dezelfde mate, vermeerderd. Evenzeer als de oningewijde verbaasd staat over de menigte wilds door sommige jagers geschoten ; even- min bevreemt het den jagtlief hebber , dat in sommige streken , waar zich broodjagers ophouden , het jagt- veld schier iiitgeput en vernietigd is. Het gerief, het doeltreffende van het tegenwoordig jagtgeweer schijnt de zucht tot de jagt merkbaar te hebben opgewekt, vooral sedert het tijdperk, dat het, door den Snellen voortgang der nijverheid en concur- rentie tot een' zeer lagen prijs in den handel gebragt, onder ieders bereik kwam. Wij zullen niet van de overige middelen spreken. Het aangehaalde voorbeeld voldoet genoegzaam aan ons oogmerk , om den invloed , die het op de jagt uitoe- fent , te doen opmerken. Deze beschouwing voert ons , als van zelven , tot de overweging van den invloed , dien het gebruik dezer * - VIERDE JAARGANG. i 1 244 middelen ter jagt op het jagtvekl uitoefcnen , of liever tot de wijze , op welke de jast veelal wordt bedreven. Dit punt is des jagers aandacht in de hoogste mate waardig, omdat daarvan , naar onze overtuigiiig , bet beboud van den wildstand grootendeels afbanke' jk is. Wij beweren, dat de jager, die of ecne oninatin'c hebzuebt bot viert, of zijne onbesiiisde drift nict wect te breidelen, de vernieling van vele wildsoorten jam- merbjk in de band werkt en dikwerf eenc den menscb onwaardige wreedbeid zal plegen. Het is de bebzuebt, die des menscbon hart voor elke edele gewaarwording skiit , en met koelbloedige hand de moeder van een biilpeloos kroost doodt , dat even spoedig zijn ondergang te gemoet snelt. Het is waar, de bartstogt , de aandrift tot de jagt vervoert den jager dikwerf tot even verderfelijkc als wreede daden ; docb zij ontspruit uit eene gebeele andere bron als de bebzucbt; deze verliest weldra, bij rijpere on- dervinding en beraad, barcn onbesuisden aard, gene is ongeneesbjk, omdat zij onverzadelijk is. Werpt men een onbevooroordeelden blik op de wijzc waarop de jagt door velen wordt iiitgeoefend, dan zal men niet kunnen ontkennen , dat zij door velen tot een gemeen middel van bestaan wordt verlaagd. De jagt verliest voor dezen baar edelaardig karakter; genot biedt zij niet meer, want bet eigenbelang, dat slccht^ bet stoffelijke beoogt, is ongevoelig, onverscbillig voor de menigvuldige aandoeningen , die den waren jagt- liefbebber, bij elkc scbredc als bet ware, bestormen. 245 Hct is den vrek gelyk , die het bezit van rijkdom , niet het genot dat hij schenkt , najaagt. Neen; wiUen wij krachti*je beschermers der wild- baan zijn, verliezen wij dan het edelaardige karakter, dat de jagt steeds kenmerkte, nimmer iiit het oog. Verwerpen wij steeds elk middel, dat baatziichtige be- doelingen zelfs in de verte verraadt. Bedenken wij , dat zelfs de verbazende kracht der natuur in de voort- teelin{j van het dierenrijk , de rustelooze slagen , die wij haar dikwerf nuttcloos toebrengen , onmogelijk kan weerstaan; en, zonder verademing voortgezet, de kiem des levens , ruimschoots in elk schepsel gelegd , noodwendig moeten verstikken. Dan zuUen wij ook bevrijd blijven van die dwaze en ijdelc zucht , om boven onze jagtgenooten iiit te mun- ten door het getal geschoten wild , die natuurlijk meer het getal dan het gehalte beoogt , en waaraan menig onbruikbaar stuk wild wordt opgeofferd. Wij zullen ons dan ook niet behoeven te dekken met de ellen- dige uitvlugt: »indien ik het niet doodschiet, doet het een ander." Het is bier de plaats niet , om de menigte gevallen aan te toonen , in welke de jager nuttelooze schade aan het jagtveld toebrengt ; trouwens , een ieder die nadenkt , kan elk voorkomend geval genoegzaam beoordeelen. Het zij voldoende , hierop te hebben gewezen , opdat wij , in het opsporen der oorzaken , die een jagtveld teisteren, vooral ook onze eigene daden in rijpe over- weging ncmen, 18^ 246 lloezccr onafhankelijk van des mcnschcn wil en daden , verdient ook de aard der jaargetijden onze aandacht. Het heeft ons meermalen bevreemd , dat men , bij de beoordeeling van een jagtveld, weinig of dikwerf in het geheel niet den aard van het jaargctijde over- weegt , waarin de levenskiem van het dier wordt ge- legd ; het jaargetijde , waarin het ontwikkeld is , waarin het wasdom erlangt en zijn bestaan als verzekerd kan besehoiiwd worden. Nogthans is de teriigblik op de verschillende jaargetijden noodzakelijk , omdat hunne invloed verbazend groot , ja , de ontwikkeling , de groci en bloei van het dier daarvan schier afhankeUjk is. Laat ons, om dit denkbeeld nader te ontvouwen, het gebied der jagt betreden , en den patrijs , in be- trekking tot den invloed van het jaargetijde, als voor- beeld voor oogen stellen. Wij spreken niet van het viervoetige gedierte, om- dat dit den druk, waarmede het jaargetijde het dier in zijn bestaan of leven kwelt, weinig of niet ge- voelt, en zich daartegen in hoogere mate beveiligt. De rampen, die het viervoetige gedierte vooral teiste- ren, zijn, natuurhjk, overstroomingen en hagelslag die, hoewel zeldzaam, dieren en planten verplettert; ziekten, waaraan de haas meer onderhevig schijnt le zijn, dan men algemeen gelooft. De meening, dat de sneeuw, ook in eene dikke laag gevallen, den haas doodt, vernielt, wordt door de waarneming wederlegd. De sneeuw schaadt hem 247 niet, maar zij is dit dier rampspoedig , omdat het, ill zijnc beweging belet, door zijn in de sneeuw keniielijk spoor verraden, als slagtoffer van den stroo- per sneeft. Het jonge haas op de sneeuw zelfs gewor- pen, komt deze, voor zijnengroei oogenschijnlijk iiadee- lige omstandigheid , te boven. Het voorjaar van 1855 leverde eene menigte voorbeelden op van jonge hazen , die gediirende een tijdstip vvaren geworpen , dat , gelijk men zich herinnert, de aarde met eene dikke laag sneeuw was bedekt. En geen wonder, wanneer men bedenkt, dat, in den regel, de werptijd van dit dier in de maand Februarij invalt , een tijdstip , dat zich veelal door eene gure , koude lucht kenmerkt; dat de natuur elk dier met de noodige krachten en eigen- schappen voorziet , om het te beveiligen , zal men ook ontwaren , dat de ligchameHjke hoedanigheden van het haas , van het oogenblik zijner geboorte , mits niet van de moer gescheiden , het genoegzaam dekken tegen den invloed van het weder (*). Vestigt men daarentegen zijne aandacht op den aard , de eigenschappen van den vogel en vooral van denge- nen , dien wij hier beschouwen , dan ontwaart men ook, in zijne voortteeling , andere eigenschappen, groo- tere en menigvuldige gevaren, waaraan hij is blootge- (*) Wanneer, evenwel, bij eene dikke sneeuwlaag dooi invalt en het daarop ■weder begint te vriezen, wordt tie sneeuw met eene harde ijskorst overdekt, door welke het wild niet kan heen krabbelen om voedsel te vinden ; vele haz«n en ook patryzen komen alsdan van gebrek om. De winter van 1854 op 1855 liceft er, langs den HoUandschcn duinkant bet treurig bewijs van geleverd. RED. 248 steld, en miiidere behoedmiddelen , om zicli daarlegen te verzetten. Om dit denkbeeld krachtiger te gevoelen , overwege en doorloope men de lange rij van gevaren, die hem bedreigen van bet oogenblik, dat bet ei gelegd wordt, betwelk de kiem zijns levens verbergt, tot op bet tijdstip , dat bij zich op zijne vleugels in bet bemel- ruim verbeft , en men staat verbaasd over de milde en moederUjke zorgen der natuiir, welke bem, als bet ware , bewaakt , en door de menigle klippen beenleidf . Oppervlakkig bescbouwd zou men aannemen, dat eene drooge lente , vooral in Mei , gunstig op de voort- teebng der patrijzen werkt; en nogtbans is deze toe- stand, voor een oogenblik gunstig, in zijne gevolgcn nadeelig. Zie bier, wat de waarnemingen ons daaromtrent leeren : De patrijs bewoont, bij voorkeur, booge drooge gronden, maar, als door een tegenstrijdig instinct gedreven, traebt bij vooral in warme dagen, zijne na- tuurlijke inwendige warmte, bet boendergeslacbt zoo- zeer eigen, op lagen grond of in de scbaduw van frisscbe planten te bekoelen. Dezelfde neiging straalt beldcr door in den aard der plaats , waar bij zijn nest bouwt. Weinig bekommerd omtrent deze plaats, de maatregelen van voorzorg ter beveiliging van bet nest, is bem een kuiltje voldoendc. Kenmerkt de lente zicb door droogte , dan wordt bet nest op den lagen grond gebouwd; vermits de droogte 249 door veel legeii en omweersvlagen gewoonlijk wordt opgevolgd, is het nest aan overstrooming blootgesteld , en vergaat dan ook by zwaren regen. De hen is dan dikwerf reeds uitgeput door het leggen der eijeren of het broeden, of, indien zij in staat is alsnog eijeren te leggen, is het getal tot weinigen beperkt, en bereikt het daaruit voortspruitende kroost zelden, bij het openen der jagt, den vereischten wasdom. Is daarentegen de lente regenachtig, vochtig, dan wordt het nest op hoogeren grond geplaatst en wordt daardoor veelmcer tegen de uitwerksels van den plas- regen beveiligd. Men ontdekt deze nadeeUge gevolgen spoedig uit de slagen patrijzen, waaronder zich verschiilende ouden voordoen. Zoodra toch de tijd, tot de voortteling aangewezen, verstreken is, keert deze vogel, daarin gestoord, tot het gezellige leven terug. Heeft hij den broedtijd, die nog door andere oorza- ken, hetzij door den mensch, hetzij door de dieren kan worden gestoord, gekikkig doorgeworsteld , dan opent zich voor het zwakke, teedere kroost een nieuw veld, waar de gevaren wel niet zoo menigvuldig, doch altijd toch in die mate voorkomen, dat zij de grootste en voortdurende zorg der ouderen vorderen. De patrijs is, onmiddelijk na de geboorte door de jongen gevolgd, niet meer, gelijk in den broedtijd^ gebonden aan de plaats van het nest. De jongen ver- laten den eijerdop en volgen hunne ouders met een verwonderlijk vhiggen tred. Deze ontwijken behendig 250 alle geraas, keeren de dreigende gevaren af , verijdelen met verniift, gesclierpt door eene oneindige liefde tot hun kroost, de listen en lagen hunner vijanden; zij verdedigen bet stoiitmoedig met eene hardnekkigheid , die de bewondering afperst. Deze rustelooze, oplet- tende zorgen, bieden werkelijk een aandoenlijk tafe- reel aan van voorbeeldelooze ouderlijke liefde. Het moest zoo zijn; omdat bet kroost, veeltijds talrijk, zonder deze onuitputtelijkc liefde, onmogelijk eenmaal zijne bestemming zoude kunnen bereiken. Eene daadzaak — ook bij de gewone hen waartene- men — toont den omvang van zijn vernuft in de verzor- ging der jongen, namelijk, dat bij de jongen soms meer dan twintig in getal onder zijne vleugelen bergt , zonder dat een bunner de koesterende warmte mist, die zijn ligcbaam bun mededeelt. Intusscben, in weerwil van al die zorg en oplet- tendbeid, zijn de gevaren steeds talrijk. Even gelijk de bagelslag ben verplettert, is koud of vocbtig w^eder voor ben gelijk aan een langzaam doodend vergift; terwijl de door de stortregens plotseling overstroomde voren der akkers, de kuilen en laagten, die ben om- ringen, in bet volgen der ouden — die deze binder- palen gemakkelijk te boven komen — bun noodlottig worden. Onder de voorldurende wisseling van deze en an- dere gevaren bereiken zij eindelijk bet lijdstip , waarop de kracbt der vleugels ben aan deze gevaren ontrukt. De kans op bun beboud is grootendeels vcrmeerderd, 251 ja bijiia verzekerd, doch zij gaan weldra een aiidereii magtigen, listigen vijand, den mensch, ontmoeten. Hier zijn wij genaderd, tot eene andere iiadeelige oor- zaak, het stroopen. Wij hebben deze niet in onze be- schouwing opgenomen , omdat ze te algemeen bekend is, en deze verderfelijke praktijk alleen een boekdeel zDude vereischen. Alleen willen wij nog opmerken, dat men hier en daar het vergift aanwendt om de patrijzen te bemagti- gen. Deze praktijk, die welligt vreeselijke, doodelijke gevolgen voor den gebmiker kan hebben , verdient wel bekend gemaakt te worden , opdat men zich in acht nemen voor het gebriiik van niet geschoten patrijzen. Zoover gaat de hebzucht ; men schroomt niet den me- demensch aan liaar op te offeren!! H. S. OE LiEFHESBEHiJ JAGEi?. " *:$■««■ Voor de onoewijden in de kiinst der edele jagerij staan alle de zoneii van Nimrod op dezelfde lijn , en ieder die een groen buis draagt , eene weitascli omhangt en een geweer in de hand durft nemen (een snap-haan , gelijk zij zeggen) , is een jager in hunne oogen. — Hoe weinigen, ecliter, zijn er, die dien grootschen naam verdienen De zoo vurig gewenschte dag, waarop de jagt geo- pend wordt, is aangebroken. — Lang voor liet rijzen van de zon, is de ware liefhebber reeds in het veld, om het schreijen der hoenders te vernemen, ten einde den kostelijken morgenstond niet met vruchteloos zoe- ken door te brengen; reeds menigmaal, voor dat dc hitte des dags het werk bemoeijelijkt, heeft het liefe- iijke woord : y^apporter zijne trouwe honden ver- heugd. — Voor den jager is het oogenblik des ontbijts gekomen : een drooge sloot , in de schaduw van eene (*) Dit geestig opstel, dat in de „Nederlanders" — een werk dat niet in icders haudcn is — voorkomt , sch\Jnt ons ccnc plaats in dit Tijdsclirift over- ^vaardig. RED. i>53 Iieg , biedt eene heerlijke rustplaats aaii , waar hij zich eenige verpozing vergunt en zijne plannen beraamt voor den verderen togt. — Nu wordt ook , na lang rekken en geeuwen, een jagtbuis-drager wakker. Hij kleedt zich en maakt zich tot de jagt gereed. Zijn ge- weer is vuil en roestig: de sloten spreken niet: zijn kruidhoren is niet gevuld : de groote en kleine zes zijn in de hagelzak dooreen gemengd. De witte en door geen onschuldig bloed bemorste weitasch , wordt ge- vuld met levensbehoefte. Wijn , appelen , een stuk taart van den vorigen dag , boterhammetjes met vleesch , worden zorgvuldig ingepakt. Aan het brood voor de honden wordt niet gedacht : die hebben immers geenc behoeften ! — Om negen uren treedt mijnheer de deur uit, en zijne eerste klagte geldt de vreeselijke warmte , die niet uit te houden zal zijn. — Zijn trouwe pols- drager , uit de goede school , bemoedigt hem , en hij is eindelijk een aardappelenveld opgetreden : zijne hon- den staan : eene heerlijke klucht hoenders rijst : paf ! paf ! sneller dan de gedachten volgen zich zijne twee schoten ; maar de zak blijft ledig. — »Mis ! onbegrij- pelijk , Jan ! ik had mij zoo goed den tijd genomen, Mij dunkt toch , dat ik de veeren er af heb zien stui- ven."— »'t Zou mij niet wonderen , mijnheer, als dat eene hoen bagel had. Ginds liggen zij weer." — »Waar. Jan!" — »Achter ons , in dat andere stuk aardappelen: alien uit elkander!" »Dat is mij te ver; vooruit maar ! hoenders zijn er genoeg." Alle de ver- toogen van Jan zijn te vergeefs, en vooruit gaat de 254 jagt. — Geen ander wild doet zich op, en na verloop van een half iiur wordt het jagtveld iiitgekreten als dood , en worden de stroopers beschimpt , die het ge- noegen der liefhebbers bederven. — Mijnheer voelt zich reeds vermoeid, en ook hij zoekt schadiiw en rust. — Een geurige havannah cigaar wordt ontstoken , geweer en weitasch worden afgelegd , en hij strekt zich uit, nogthans klagende over den harden grond. De jager voelt zich intusschen genoegzaam verkwikt , zijne honden zijn uitgerust en met vernieuwden moed hervat hij de jagt. — Weldra knalt weder zijn geweer en spoedig volgen zijne schoten zich op. — »Het is toch raar , Jan ! dat andere jagers altijd gelukkiger zijn dan ik." »Hij is onder de hoenders , die mijnheer niet ver- volgen wou !" »Ik vind het duivels onfatsoenlijk om iemand zoo voor het hoofd te jagen. Zoodra ik buurman spreek , zai ik hem dat eens duidelijk zeggen !" Even als een karrepaard , dat vroeger bij een rege- ment kavallerie heeft gediend , zijne ooren opsteekt bij het hooren der trompet , zoo voelt mijnheer zijnen ijver opgewekt, bij het schieten van zijnen buurman, en ook hij zet zich weder in beweging. — ))Waar ik hem weet!" zegt Jan, »Castor staat voor een haas:" en Jan ligt de pols reeds op , om den ongelukkigen steil- oor lot loopcn te dwingen. — »Hou op Jan ! ben je gek! ik zal hem in het leger schieten. Houd den bond vast." — ^Zie j'em wcl goed, mijnheer?" — »Ja ^jr^r^ wel, ja wcl , claar, in die striiikeii." Mijnheer legt aan, mikt lana, driikt eindelijk, en de kluiten van een molshoop stuiven iiit elkander, terwijl bet haas de ruimte kiest. — »'t Is jammer, mijnheer," zegt Jan zuchtende , )>'t is een oude rammelaar: zie hem «ens opslaan met zijne achterloopers." Jagen op de klei is in de eerste dag^en hoogst aan- genaam; men kan op de vlakte de hoenders zoo heerlijk nazien. Echter, geen rozen zonder doornen: de klei is met slooten doorsneden en er moet gespron- gen worden. — Het is dus niet alleen noodig, het is pligtmatig , dat men een goede , sterke polstok hebbe. — Mijnbeer komt voor een sloot , hoogstens acht of negen voet breed : hij moet er over , of bij moet in bet afge- jaagde veld terug. Jan heeft mijnbeer op alle mogelijke wijzen bemoe- digd. Hij is been en weder gesprongen ; beeft de beste plaats opgezocbt en beeft eindelijk zijn meester overgebaald, om den sprong te wagen, bem vooral aanbevelende , om »logt te springen, omdat de stok niet best is, zoo als bij reeds in bet voorleden jaar gewaarscbuwd beeft." »Wat! niet best? een riga's bout," zegt mijnbeer, »dat ik zelf beb uitgekozen." In zijn toorn over de ongepaste aanmerking van zijn' polsdrager, valt bij met de voile zwaarte van zijn ligcbaam op den stok ; de verouderde breuk sebeurt door en ruggelings ploft bij in bet water, dat zicb een oogenblik boven bem sliiit, om bem te bedekken met eendekroos. Jan trekt bem iiit de sloot; strijkt 25G met zijn mes den modder af; hoort geduldig de ver- vvenschingen aan, die uit den mond van mijnheer vloeijen, gelijk het water uit zijne kleederen, en daar er nil aan geen jagen meer te denken is, gaan zij mistroostig en plat-zak, reeds om elf iiren naar huis. Bij het dalen van de zon kecrt ook de jager naar zijne woning. Rein genot heeft zijne moeite beloond: de rijk geviilde tasch getiiigt van zijne behendigheid ; ver- moeid , maar niet ontmoedigd , begeeft hij zich ter ruste en droomt van de genoegens van den volgenden dag. Wacht u, lieve meisjes, voor zoogenoemde liefheb- berij jagers. Gediirende den jagttijd zijn het ondrage- lijke meubels in een huis , en laten hunne arme vrou- wen des avonds al het kv^aad ontgelden, dat zij zich zelven des daags berokkend hebben. Hun portret zal ik u teekenen , naar het leven , opdat gij navrage kunt doen en u hoeden voor schade. Een lief hebberij jager draagt een nieuvs^ , engsluitend buis, van fijn laken; omdat hij niet op zijne vingers kan fluiten , hangt er, aan een van zijne knoopsgaten, een ivoren fluitje, aan een zijden lint. Hij heeft veel- al een' witten hoed op. Indien zijn gew^eer niet ge- heel nieuw is , is het vuil en met roestvlekken bedekt. Zijn kruidhoren en zijn hagelzak zijn volgens de nieuwste uitvinding. Zijn weitasch is zindelijk wit, van buiten en van binnen. Hij spreekt veel en gaarne van de jagt, en verhaalt zonderbare jagtontmoetingen. 's Avonds kan men hem niet in bed , en 's morgens er niot uit krijgen. Ms hij in hef veld is jaagt zijn liond 257 niet voor hem, maar voor eeii' anderen jager, omdat een goede bond de belooning zijner moeite viiidt in het apporteeren. Hij schreeuwt onophoiidelijk : » Castor ! ici! bl. . . boor je niet!" Als bij mis scbiet, krijgt zijn bond slaag. Als bij met anderen jaagt , blijft bij nooit in de rij , en nooit weet bij den weg. Hij vindt bet , naar gelang der saizoenen, te warm of te koud Hij heeft immer bonger of dorst, en praat telkens van rusten. Op de eendvogelenjagt , wanneer de bond reeds in bet water is om een gescboten eendvogel te apporteeren , scbiet bij nog naar bet klapwiekende dier, met gevaar van uw lieveling den kop te verbrij- zelen. Hij wil altijd vroeg naar buis : eet voor twee , drinkt voor drie , en slaapt eer bet dessert op tafel is. Als de anderen naar bed gaan , wordt bij wakker , en viert dan zijn ongenoegen bot, tegen de niet jagende buisgenooten. — Meisjes , wacbt u voor zulk een man ! Jagers, w^acbt u voor zulk een logeergast in den beerlijken jagttijd. V. D, V. J. A L L E K L E J. MISVER STAND. Een jager die, in een digt bosch, naar houtsnippen zocht, riep zijne teef, die een slecht appel had, her- haalde malen te vergeefs bij haren naam: »Lise." — Eindelijk, ongeduldig geworden, schreeuwde hij uit : »Als je niet dadelijk hier komt , jou canaille, schiet »ik je dood I" »Ach, doe dat toch om Gods wil niet," riep eene arme oiide vrouw, Lise genaamd, — die aan het sprokkelen was en bevend uit het bosch trad — den jager toe. VERSLAG VAN DE JAGT EN VISSCHERIJ, IN DE PROVINCIE FRIESLAND, OVER 1855. MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER INSPECTEUR JH^ M'*. E. H. VAN DAEHNE VAN VARICK. -«na A. JAGT. Over het algemeen , was de toestand van het jagt- veld op verre na niet zoo gunstig als dit het geval was in het vorige jaar. Vooral in de gemeenten Schoterland en Weststeh lingwerf was , volgens de berigten van de liefheb- bers , bijna geen wild aanwezig. Grof wild en faisanten hielden zich in de provincie niet op. Hazen waren er wel niet zoo veel als vroeger, doch op de kleigronden nog al ruim aanwezig. In de woudstreken echter waren zij meer schaars. Als , VIERDE JAArxCANC. 1^ 260 vermoedelijke oorzaak daarvoor wonlt opgcgcven dc vele in den winter en het late voorjaar gevallen sneeuw en dc langdurige droogfte in liet najaar , waar- door dat wild zich alsdan meer overal verspreidt. Het broedsel der patrljzen was in vele streken mis- lukt , hetgeen waarschljnlijk een gevolg is geweest van de vele slagre^ens en onweders gedurende den broedtijd van dat wild. Dien ten gevolge werd er in de {jcheele provincie geklaagd , dat er minder patrij- zen waren , dan in het vori{je jaar, doch vooral was dit het geval in de gemeenten Schoterland , Gaaster- land J Donlawcrstal en Weststellingwerf. Jloutsnippen waren er zecr schaars en Korhoenders niet van belang aanwezio' ; dc laatstcn enkel in de gemecnten Oost- en WeststelUngwprf en Opstcrland. Eenden en Watersnip- pen werden in het begin van den jagttijd weinig gc- schoten. In November waren de watersnippen , water- hoenders en strandloopers in matige hoeveelheid aan- wezig. De vangst van eendvogels in sommige kooijen was in het najaar riiim. Duikers waren in het voor- jaar overvloedig, in het najaar matig voorhanden. Zwanen waren er in liet voorjaar overvloedig, als- mede ganzen. Laatstgenoemd wild was echter in het najaar slechts in matige hoeveelheid aanwezig. Er werden niet vele klagten vernomen , zoo als in vroe- gere jaren meermalen het geval was, over de door de ganzen aan de landerijcn toegebragte schaden. De vangst van plevieren {wildsters) was niet gunstig te noemen. Leeuwerikken en vinken waren er als naar 261 ^cwoonte , Ujsters minder en kwartels wQiniQ aanwezig* Door lict koudc en late voorjaar werden niet zoo vele kievietseijeren gevonden als in vorige jaren. De hoogste prijs was van 50 tot 75 cent, de middelbare van 10 tot 12 cent en de laagste prijs van 5 tot 6 cent per stuk. In 1855 zijn afgegeven 282 groote en 181 kleine jagt- acten. De daarvoor verschuldigde regten en zegelgel- den met de opcenten bedragen te zamen /" 7260,89. Er werden geregistreerd 25 eendenkooijen , 34 duiven- tillen en 8 zwanendriften. Op grond van art. 16 der wet van den 6 Maart 1852 (staatsblad no. 47), werd aan vijf personen con- sent verleend , om gedurende den gesloten jagttijd jagt- honden voor het wild in het veld te brengen , en wer- den tien consenten afgegeven tot het houden van klop- jagten op vossen ; terwijl , naar aanleiding van art. 27 dier wet , biiitengewone magtigingen werden verstrekt , tot het bemeesteren van schadelijk gedierte 26 , tot het uitgraven van vossen met honden 1 , en tot het ver- drijven van schadelijk gedierte door middel van pistool- schoten 1. Aan zestien opzieners der jagt en visscherij werd vergund , om, tijdens de uitoefening hunner sur- veillance, met schietgeweer in het veld te komen. Op de daartoe gedane verzoeken, werd door ons aan vijf en twintig personen toestemming verleend, om op de gronden en wateren der provincie of onder het beheer van haar bestuur staande de jagt op water- wild uit to oefenen. 18" 262 Hoewel met betrekking tot den staat van het scha- (lelijk gedierte niets van belang valt aan te merken, dient loch te worden vermeld , dat in Hemelumer- 01- dephaert en Noordwolde^ Gaasterland en Kollumerland en NieuwJcruisland werd geklaag^d over de vermeerde- ring van het schadelijk gedierte, in de beide eerste gemeenten vooral van de wezels; terwijl medc werd geklaagd over de vermeerdering van vossen in Tieljcrk- stradeel. Op het eiland Schiermonnikoog , waar men vroeger nog al veel last had van wilde konijnen , zijn, door stormweder en hooge waterstanden , vele dezer dieren omgekomen. In de gemeenten, alwaar het schadelijk gedierte is toegenomen, meent men dit te moeten toeschrijven aan de omstandigheid , dat het niet geoorloofd is, zelfs niet aan de opzieners der jagt en visscherij , om op de gronden van anderen schadelijk gedierte te dooden , dan met toestemming der eigenaren. In 1855 zijn aan de respectieve burgemeesters ver- toond geworden 1 moervos, 3 rekelvossen, 26 niet volwassen vossen, 4 marters, 500 bunsings, 27 her- melijnen, 1976 wezels, 11 arenden, 209 valken, 98 havikken, 216 sperwers, 63 won wen, en llbuizerds, waarvoor aan premien is toegekend eene som van /" 966.20. In het vorige jaar beliep het bedrag der premien , ter zelfder zake toegekend , f 824.55. Het toezigt op de jagt , dat werd iiitgeoefend door 20 bezoldigde en 23 onbezoldigde opzieners , de die- naars van justitie en politic, de veldwachters en de 263 beambte:i der rijks- en plaatselijke middeleii, was, over het algemeen , voldoende. Drie bezoldigde opzie- nei-s, welke zoo door ouderdom als wegens gebreken, niet meer in siaat waren , de dienst naar behooren waar te nemen, werden als zoodanig eervol ontslagen en door anderen vervangen. Voor het doen van bekeuringen werd , aan de met het toezigt belaste ambtenaren, eene som van /" 1838.00 voor premien toegekend. Wegens overtredingen van de wet en de provinciate verordeningen werden 363 bekeuringen ingesteld, waarvan door bezoldigde opzieners 242, bezoldigde en onbezoldigde opzieners 11, bezoldigde opzieners en veldwachters 1, bezoldigde opzieners en ambtenaren der rijks en plaatselijke middelen 3, onbezoldigde op- zieners 13, justitie-dienaars en rijks- veldwachters 26, rijks-veldwachters en ambtenaren van de plaatselijke middelen 3 , politie-bedienden 1 , veldwachters 31 , ambtenaren der rijks-belastingen 23 en op aangifte van getuigen 9. Op 266 daarvan volgden veroordee- lende vonnissen , en op 24 vonnissen van vrijspraak ; van 10 vonnissen werd hooger beroep aangeteeke nd met dat gevolg, dat 8 zaken door veroordeeling wer- den achtervolgd en 2 met vrijspraak zijn geeindigd. Aan 41 bekeuringen werd in regten geen gevolg ge- geven, waarvan 20 op het indienen door de eigenaren of regthebbenden van verklaringen , dat geene vervol- ging verlangd werd; 4 wegens het betalen van het maximun der boete ; 16 omdat zij niet geschikt wcr- 264 den bescliouwd voor veiTolging, en 1 dewijl dc over- treder niet heeft kiinnen worden opgespoord. Aan 2 veroordeelden werd door den Koning gelieele , aan 55 gedeeltelijke kwijtscheldina' van de beloopen boeten en verbeiirdverklaringen verleend; terwijl 2 verzoeken om gralie werden afgewezen. Door de ontvangers der registralie werd ingevorderd voor boeten f 1384.00 en voor verbeiirdverklaringen /331,37^ B. VISSCHERIJ OP DE BLNNEiN WATERED. In de Fluessen en Bergtimermeren werd riiim baars gevangen. Overigens was de vangst van snoek _, blei en brasem lamelijk , en die van paling niet meer dan middelmatig, zoodat de staat der visscherij in het jaar 1855, in het aigemeen, niet gunstig kan worden genoemd. In 1855 werden afgegeven 165 groote en 764 kleine vischacten , waarvan de verschuldigde regten , zegel- gelden en opcenten bedroegen /* 3005,74. Het getal der verleende kostelooze vergunningen , om te visschen met een vischtuig, beliep 870. Aan 18 personen werd toestemming verleend, om te visschen gedurendc den tijd, dat het water met ijs bedekt was. Tot het visschen in de wateren, der provincie in het eigendom behoorende, of onder ons beheer staan- de, werd vcrgmming verleend aan 335 personen. 265 Over het algcmecn , liceft hct loezigt op dc visscherij geene aanleidinjj tot klagten opgeleverd. Er werden , wegens overtredinjj der wet en van dc provinciale reglementen, 131 bekeiiringen ingesteld, waarvan door bezoldigde opzieners 78, bezoldi{jde en onbezoldigde opzieners 2, bezoldigde opzieners en veldwachters 9 , onbezoldicde opzieners 2 , justitie- dienaars en rijks-veldwacliters 11 , rijks-veldwachters en politie-bedienden 1 , rijks-veldwachters en ambtc naren van dc plaatselijke middelen 1 , politie-bedienden 2 , veldwachters 22 en door ambtenaren der rijks- belastingen 3. In 98 gevallen werden veroordeelende vonnissen en in 8 zaken vonnissen van vrijspraak gewezen; terwijl in hooger beroep 14 zaken werden behandeld, welke alien eindigden met veroordeeling. 16 bekeuringen bleven onvervolgd, oindat in 8 geval- len verklaringen werden ingediend door de eigenaren of regthcbbenden , dat geene vervolging verlangd werd, 3 niet geschikt werden geoordeeld, om in regten vervolgd te worden , en 5 overtreders niet kon- den worden opgespoord. Door zijne Majesteit werd aan 1 veroordeelde geheele en aan 5 gedeeltelijke kwijtschelding verleend van de aan hen opgelegde boetcn en verbeurd verklaringen. Door de ontvangers der registratie werd ingevor- dcrd voor boeten f 78.00 en voor verbeurdverklaarde voorwerpcn f 16.37. QESCHIEDENIS VAN EENEN HERTSVANGER. DOOR DEN BUKGGKAAF PONSON DU TERRAIL. ( Vertaald). I. In 1787 was mijn grootvader offlcier bij de konink- lijke lijfwacht. De lijfwacht had , gelijk men weet , zes maanden verlof tegen zes maanden dienst, zij was in zes kom- pagnien verdeeld , waarvan drie steeds met halfjarig verlof afwezig waren. leder lid der lijfwacht bragt alzoo zes maanden op zijne goederen , en zes maanden aan het hof door. Destijds waren er weinig groote wegen en geene diligence-diensten. De officier , die eene afgelegen pro- 267 vincie bevvoondc, kocht gewoonlijk bij zijne afreis een gestopt , sterk paard , dat goede ribben en gespier- de beenen had; hij bereikte Parijs met kleine dagrei- zen en verkocht zijn paard, daags na zijne aankomst in het kwartier der kavallerie, waar hem des Konings paarden wachtten. Aldus reisde mijn grootvader, in October 1787, op den weg van Parijs naar Lyon, in den schoot zijner familie terug keerende met een behoorlijke paspoort door den minister van oorlog en den kapitein zijner compagnie onderteekend. Hij was, den vorigen dag des morgens, de kleine bourgondische stad Auxerre doorgetrokken en rigtte zich op Clamecy, na in het dorp Courson te hebben geslapen. Op een uur afstand van dit dorp verloor zijn paard een ijzer, zoodat hij genoodzaakt werd dien dag eene kortere reis te maken, en besloot te verbUjven op de eerste plaats die hij zoude bereiken. Ten twee uren des namiddags, na zware bosschen te zijn doorgereden, ontv^aarde hij in een trechter- vormig dal, van alle zijdcH door een statig woud om- geven , een kasteel bij een dorpje ; beide droegen den naam van Fom^onne. Het dorpje telde hoogstens honderd haardsteden, het adehjk verblijf was een tamelijk fraai gebouw , bewoond door een' edelman van rijpen leeftijd , de burggraaf de Mailly, die geheel teriiggetrokken en in de volstreksfe afzondering leefde. 268 Hct was ten miiistc tien jaren geleden , dat de burggraaf iiiet buiteii de omheining van zijn park was getreden , noch aan de poort van cen zijner buren geklopt had. De burggraaf had eene zeer schoone vronw, maar was kinderloos. Zijne vroiiw vertoondc zich even min als hij , en wanneer men de bedienden van het kasteel ondervroeg , antwoordden zij , dat hun meester steeds draefgeestig was, en hunne meesteresse dik- werf tranen stortte, zonder dat iemand er ooit de reden van had kunnen raden. Evenwel was de burggraaf gastvrij; wanneer een verdwaalde of door den nacht overvallen reiziger aan zijne poort klopte, werd hij met eene harteHjke wel- levendheid ontvangen. De vreemdeling bleef zoo lang op het kasteel als hem luste, de burggraaf schecn opgetogen over zijn gezelschap en beijverde zich steeds om de pligtplegingen van zijn huis behoorlijk te vervullen; maar wanneer de gast eenige vragen over de naburen waagde , of zijne verwondering te kennen gaf van nimmer een bewoner van den omtrek op het kasteel te zien verschijnen, — dan werd de gastheer zwaarmoedig, en geraakte in eenen kwaden hum. Fouronne, gelijk de meesie onzer dorpen voor de omwenteling , bezat niets dat den schijn van cen loge- ment had , en slechts eene geringe kroeg boodt den boeren de gelegenheid aan om zich dcs zondags te bcdrinken. 209 Voor den reiziger beslond alzoo (jecne verlejjenlieid van keiize en hij was, wildc hij een behoorlijk onder- komen hebben , verplis't zich op het kasteel aan te melden. ~ Dit deed dus ook mijn grootvader. Een uitgestrekt park van een verwilderd aanzien lag rondom het kasteel, hetwelk zich aan het einde eener sombere laan van linde- en kastanjeboomen ver- toonde. Aan den ingang van het park was een ijzeren hek, waaraan eene ketting hing, die met eene zware klok, op het kasteel geplaatst, in verband stond. De klank dezer klok , wanneer men aan den ket- ting trok, was doodsch; men zoude gemeend hebben, dat er de slapende echo en de sedert lang verdwenen bewoners door werden opgewekt. Een oude dienstknecht — die aan Caleb, in de bruid van Lammerraoor, herinnerde — en die veel had van eenen ouden knorrigen bond , die een been verdedigt, kwam de vreemdelingen inlaten en onder- zocht, met eene koude beleefdheid, naar het doel van bun bezoek. »Mijn goede vriend," sprak mijn grootvader , wgeeft »iiwen meester, bij wien ik overigens de eer niet »heb bekend te zijn , huisvesting aan eenen edelman »wiens paard kreupel is en die geene herberg op »zijnen weg vindt?" »Zijt gij vrcemdeling, mijnheer?" ))Ik kom uit Parijs , ik behoor tot de lijfwacht." »Indien mijnheer mij volgen wil/' hernam de dicnst- 270 knecht zich buigende, »zal mijn meester de burgraaf »De Mailly , zich gelukkig achten ii te ontvangen." De bediende opende de beide deuren van het hek , en de officier der lijfwacht reed naar binnen. De geheimzinnige bonding van den knecht, de ver- vallen staat van het park, het treurig aanzien van het slot , dat men door de half ontbladcrde boomen ont- waarde , dat alles droeg zoo zeer eenen stem pel van oorspronkelijkheid , dat de stelligste geest, de minst prikkelbare verbeeldingskracht , er door moest wor- den medegesleept. Mijn grootvader was destijds jong, hij had het avontuurlijk karakter van zijnen tijd, — hij was ver- rukt over het toeval dat hem tot tijdelijken gast van den burggraaf De Mailly maakte. Aan den voet der stoep riep de oude bediende ecn stalknecht , gaf hem het paard van den vreemdeling over , terwijl hij dezen uitnoodigde hem te volgen. Zij traden een somber , ruim voorportaal binnen , be- stegen eene door de schreden van vele geslachten uit- gesletene steenen trap en bereikten de eerste verdieping , waar de knecht mijnen grootvader in een groot ver- trek voerde, dat in den stijl van Lodewijk XIV rijk versierd en met eenige kostbare schilderijen behangen was; over een en ander had de tijd eene laag stof verspreid. De diepe stilte die in dit vertrek heerschte was onbeschrijfelijk. »Het zoude mij nict vcrwondcrcn", sprak mijn groci- 271 vader bij zich zelve ," indien de meester van het kasteel eeii lijkkleed droeg.'* Hij had omstreeks vijf minuten gewacht , toen eene deur zich opende en een man van middelbare jaren binnentrad; zijne gedaante was slank en zijne bleeke gclaatstrekken adsmden meer droefgeestigheid dan menschcnhaat. — Hij trad op zijnen gast toe en groette hem met wellevendheid. »Gij ziet mij gelukkig, mijnheer, dat mijne nederige »woning op uwen weg ligt , vergun mij er u met die »hartelijkheid te ontvangen, die onder edellieden voegt , »en beschouwd u als ten iiwent." Mijn grootvader bedankte den burggraaf voor zijne vriendelijke opname , en de burggraaf vervolgde : » Vergun mij u aan mevrouw De Mailly voorte- »8tellen." Hij leidde hem in een naburig vertrek bij wijze van boudoir ingerigt , waarvan het meer nieuwerwetsch huisraad even verwaarloosd was als dat der kamer die hij verlaten had. Aan den haard zat eene jonge vrouw, wier wonder- baarlijke schoonheid meer verbaasde dan aantrok. Verbeeld u eene vrouw van middelbare statuur, spichtig, teder met kleine handen en voeten, blonde haren en zwarte oogen, eene vrouw van de hoogste blankheid en zoo bleek, dat hare huid de glasachtige doorschijnendheid van was had. Hare weinig gekleurde bovenlip schetste aanhou- dend den glimlach eencr smartelijke mijmering; haar 272 j^root, hekler oog had eenen oiibevveeoUjk gevestig- (leii blik ; hare bewe{jinG'en , van eene oneindi{j beval- lige losheid, waren gelijkmatig als die van een' automaat. Het was , op het eerste gezigt eeii dier schepsels die , zoo als zeker dichter zegt , gelieel in zich zelve leven. De burg{jraaf presenteerde zijnen{jast, de burggravin rees op , groette en glimlachte , daarop zette zij zich weder, zonder een woord te spreken. Mijn grootvader bemerkte toen , aan de wanden van het vertrek eene wonderlijke versiering voor het verblijf eener vrouw; vier jagttropheen , uit hoornen, geweren, herstvangers , zweepen en hertengeweijen zamengesteld , hingen aan de vier wanden. Deze ontdekking scheen hem een heerlijk voorwend- sel om het onderhoud te beginnen en over de jagt te spreken. »Ik ben, herwaarts komende, heerlijke bosschen »doorgereden, welke ongetwijfeld aan u, mijnheer »de burggraaf, toebehooren ?" »Hct is zoo, mijnheer." »En naar de sporen die ik heb opgemerkt , schijnen »ze eenen goeden wildstand te bezitten." »Tamelijk goed^ mijnheer, te meerder daar ik »weinig wild dood." »Maar, gij jaagt toch somtijds?" »Nimmer," antwoordde de burggraaf koel. »Het is eene passie waaraan men zich toch moeije- wlijk onttrekt," hernam mijn grootvader met warmte. »Dit kost mij geene moeite, ik heb nimmer gejaagd." 273 Eeii gebaar van verwondering was bet aiitwoord van mijnen grootvader , onwillekeurig sloeg hij de oogen naar de jagttropheen , die het huis van den zonder- lingen man, die nimmer gejaagd had, versierden. Hij meende toen te zien , dat eene wolk over het reeds zoo bleeke voorhoofd der burggravin trok , terv^^ijl de beer de Mailly de wenkbraauvs^ fronste en het gesprek scheen te willen afleiden. )>Wat gebeurt er te Versailles, Mijnheer?" vroeg hij schieUjk. »Men boudt er zich iiitshiitend met den amerikaan- »schen oorlog bezig, die trouwens ten einde loopt." Het gesprek op dit onderwerp gebragt , hield zich ruim een uur staande. Mevrouvv de Mailly zelfs mengde er zich in. De burggravin praatte met veel geest, terwiji zij ieder gezegde met haren treurigen glimlach begeleide ; maar nimmer sloeg zij de oogen naar haren echtgenoot, noch naar de jagttropheen op. Zij scheen eene uitmuntende opvoeding te hebben ge- noten , en zij behandelde den burggraaf met eene eerbiedige inschikkelijkheid , waarin men den haat , welligt de minachting zag doorstralen. Het uur van het middagmaal was gckomen, de hofmeester, in groot leverei, kwam de burggravin aankondigen dat den disch gereed was. Mijn grootvader bood haar den arm en begaf zich naar de eetzaal. Daar , even als in het boudoir , waren de muren met jagttropheen beladen, en op den disch, w^^ar een 574 groot sink gebraden hertenvleesch prijkte , lag , in stede van een voorsnijmes, een herstvanger in zijne schee- de. — Een vreemdsoortig verschijnsel ! De burggraaf had verklaard dat hij geen jager was , en toch werd zijn gast bestormd door de liefkozingen en sprongen van een dozijn honden die , van blijdschap blaffende, de kamer instoven en de hand der burg- gravin kwamen likken , v^elke hunne liefkozingen met tegenzin scheen te ontvangen , terwijl eene zucht haar ontvlood. Te gelijkertijd , hoorde men op de binnenplaats van het kasteel eenen jagtfanfare blazen, en de heer de Maillt zeide tot mijnen grootvader : »Dat is mijn '^^keur die terugkeert." »Gij hebt dus eenen pikeur?" »De beste van den omtrek." »En eene meute?" »De best gehoiidene van tien uren in het rond." ))En toch jaagt gij niet?" »Nooit." »Dat is vreemd !" »Mevrouw de Mailly , is verzot op honden , het »geluid der jagthoorns, jagtgew^eren en wild," ant- »woordde de burggraaf koeltjes. De burggravin sloeg de oogen neder. Het scheen mijnen grootvader dat eene traan aan hare lange wimpers parelde. «En gij, mijnheer," vroeg de burggraaf, »bemint «sy de jagt ?" 275 »Harlsto8telijk , inijiilieer I" »Zoudt glj lust hebben om morgeii mijne hondcii »eens te beprocvcn?" »Met {jroot genoeijcn, mijnheer." »Gij ziilt hen zieii werken; zij zijn goecl. Mijii ))pikeur is, naar men zegft, een man die zijn vak ver- »8taat. AUe mijne buren benijden mij hem. Ik zoude )>zelfs wel mogen leiden, dat, daar het toeval mij »eenen weidman heeft toegezonden, mevrouw deMailly ))deze jagt bijwoonde;" eindigde de bm^^jgraaf, »het »zal haar gewisselijk , genoegelijke aandoeningen ver- »schaffcn, die ik , helaas! haar niet kan geven." Mijn grootvader zag de burggravin aan. De burg- gravin was bleek en roerloos als een beeld. »Niet waar^ lieve beste?" zeide a i)iirggraaf met gemaaktheid. »Zoo als gij verkiest, mijn vriend ," antwoordde zij op den toon van diepe ondervverping. Intusschen was het eerste geregt afgenomen. » Lieve beste ," hernam de burggraaf , »gij die zoo sier- »lijk voorsnijdt, belast u wel met dezen hertenboiit ?' Hij ontblootte den hertsvanger en reikte hem over; de burggravin nam hem met een bevende hand en sneed het wildbraad. Mijn grootvader, dien het werd aangeboden, reikte het den burggraaf. »Ik dank u,^' zeide deze, »ik eet nimmer wild: »mijn tegenzin in de jagt strekt zich zelfs tot het »wild uit." 49 276 De burggraaf was vrolijk en opgeruimd; hij opperde allerlei onderwerpen voor het gesprek ; zijne vrouw scheen hare gewone droefgeestigheid af te schudden en onderhicld zich met haren gast over de jongste feesten van Versailles. Men ontwaard evenwel, onder deze bevallige spraakzaamheid , eene diepe neerslagtiglieid : de wanhoop was onder deze gemaakte opgeruimdheid vermomd. Na het maal keerde men in het boudoir teriig, waar de koi!ij werd aangeboden. De echtgenooten en hunne gast bevonden er zich naaiiweUjks, toen de hofmeester, die den disch aan- gekondigd en bediend had, verscheen. Hij droeg een^ zilveren schotel. Op dezen schotel bevondt zich de geheimzinnige hertsvanger : neven den hertsvanger lag een dier mans- ringen, welke men zegelringen noemt. Hij plaatstc alles op den schoorsteenmantel , en vertrok; mijn grootvader was hoogstverwonderd , maar waagde geene enkele vraag. De biirggravin wendde hare oogen evenmin naar den schotel , dan naar de tropheen aan den wand. Er lag lets akeligs en onverklaarbaars in alle deze bijzonderheden : die jagttropheen bij eenen man die voorgaf eenen afschuw van de jagt te hebben, die hertsvanger die van de eetzaal naar het boudoir werd vervoerd , die ring nevens den hertsvanger op den zil- veren schotel, en die vrouw die moeijclijk hare wan- 277 hoop en hare ti'aneii onder eeiien onbeduidendeii grimlach bedekte ; dit alles beklemde vreeselijk hel hart van den bezoeker die het toeval daar {jebragt had. Het gesprek verflaauwde dan ook ongevoelig; eene soort van beklcmdheid scheen de drie personen die den haard oragaven te beheerschen, en toen de pen- diile op den schoorsteenmantel tien urcn geslagen had, rees de gast op en vroeg verlof ora zich naar zijn vertrek te begeven. De biirggraaf geleidde hem in persoon derwaarts Dit vertrek deelde niet in den algemeenen staat van verval waarin zich het kasteel bevond ; het was met zorg gemeubeld en men kon zien dat het bestemd was voor den reiziger, die de gastvrijheid mogt komen inroepen. Op een tafeltje bevonden zich de laatste nommers van den Mereure de France en der Revue des Savants, Aan de wanden hingen eenige schilderstukken van waarde; het geslachtswapen van Mailly was boven den schoorsteen uitgehouwen. wZiedaar uw verblijf, mijn waarde gast," zeide de burggraaf, »gij kimt op uw gemak uitslapen, »men zal u in tijds wekken, althans wanneer gij bij »uw voornemen blijft om mijnen pikeur en mijne »honden te beproeven." »Alzoo zonder uw bijzijn !" zeide mijn grootvader. »De burggravin zal er over verrukt zijn." »Gelooft gij?" »Gewi8," zeide de heer de Mailly met eene spot- 19* 278 achti^je g^cdhartigiheid, »zij is l)iiiten zich zelve van »genoe{jen, de waarde burggraviii , wanneer zij de »klaiik van den hoorn verneemt; een hallali is voor »haar een feest , en zij zoude er alles om geven indien »ik een wcidman ware." Na deze woorden, groette de burggraaf en ver- trok. Mijn grootvadcr, in gedachten verzonken, begaf zich te bed. »Hier bestaat," zeide hij in zich zelve, »een »treurig geheim , welligt de eene of andere wreede »wraak. ... die vroiiw, die de jagt hartstogtelijk » zoude beminnen, wende de oogen van voorwerpen »af die er betrekking op hebben, en zij vermeed de »lief kozingen der honden , welke rondom haar dartel- »den. Straks nog verbleekte zij op het geluid van »den jagthoorn, en hare hand beefde merkbaar toen »zij den hertsvanger aangreep om het wildbraad »voor te snijden " »Ik had ongelijk/' hervatte hij na cenige oogen- blikken nagedacht te hebben, »ik had ongelijk, dat »ik het voorstel van den burggraaf aannam; welligt )>maak ik mij zelve tot het onschuldig werktuig eener »nieuwe foltering voor deze ongelukkige vroiiw, die »een slachtoffer schijnt te zijn Indien het mor- »gen slechts regende !" — Mijn grootvader was ver- moeid , hij sliep te midden dezer overdenkingen in , en ontwaakte eerst des anderen daags met den op- gang der zon. 279 Onder zijnc vensters hoorde Iiij het gcriicht van stemmen, het klappen van zvveepen en het huilen der honden, die on^jeduldig verlangden om ontkop- peld te worden. Het w3iS de meute yem den burggraaf, die men den hondenstal deed verlaten. Weinig tijds daarna , klopte deze aan de deiir van den luitenant en vondt hem geheel gekleed. »Wel nil! mijn waarde gast, zijt gij gereed?' »Gelijk gij ziet, ten ware men niet in reiskleeding »zoude kunnen jagen. »Dit kan niet anders , want ik heb geen' enkelen »jagtrok ter uwer beschikking. Men kan het kleed j)niet dragen zonder het beroep uit te oefenen; maar, »bij voorbeeld , er bevindt zich nevens het boudoir mij- »ner vrouw eene tamelijk rijke verzameling van jagers- wgereedsdiappen, waar gij u een' hertsvanger, jagt- »hoorn en eene zweep naar iiwen zin kiezen kunt. »Ik zal alzoo mevrouw de Mailly niet begcleiden?" »Neen, maar zij zal bij het hallali tegenwoordig »zijn; men zal u een wild zwijn te jagen geven." »Een heerlijk jagtdicrl" »Gij behoort krachten voor de jagt op te doen, kom wontbijten: de bm^ggravin wacht ons in de ectzaal." De burggravin scheen mijnen grootvader nog bleeker en treuriger dan den vorigen dag; de doorschijnende witheid barer handen was angstwekkend , en hare lippen waren zoo kleurloos, dat ze naaiiwelijks zigt- baar vvaren. 280 >»Deze vrouw is stervende," dacht bij. Evenwel deed zij , met eeiie innemende bevalligheid , dchonneurs van het ontbijt, en sebonk bem gUmlacben- de den teug van den stijgbeugel in : bierop wenscbte zij »goede jagt" en geleide bem tot op de binnenplaats , waar een fraai paard , uit de stallen van den burg- graaf, bem ongeduldig wacbtte. Mijn grootvader wierp eenen blik , die den kenner verried , op de bonden en bet paard : bij scbeen te vreden. Hierna nam bij den pikeur op. Het was een gezette kerel van gezond uiterlijk, met een rood gelaat , reeds bejaard , die den scbijn bad van gaarne te praten. Zoo een man die men onder een paar flesschen wijn, en zelfs in bet boscb na eenige teugen brandev^ijn, gemakkelijk aan bet ver- balen kon krijgen. Hij bereed een klein, mager paard, dat onder den zw^aarlijvigen ruiter scbeen te moeten bezwijken , maar welks drooge, gespierde beenen en vurig oog wonderen beloofden. Op de bondenknecbten en bunne uitrusting was niets af te wijzen. De plaats w^aar de jagt eenen aanvang zoude nemen was een klein uur verwijderd , in de bosscben die zich iangs bet dorp Courson uitstrekken. Mijn grootvader steeg te paard, groette de burg- gravin en baren ecbtgcnoot, en reed nevens den pikeur de sloipooit uit. 281 »Gij jaagt alzoo dagclijks?' vrocg hij hem. »Ja, mijnheer." »En gij jaagt alleen?" »Ik moet wel, de biirggraaf houdt niet van dejagt.V »Zoo onderhoudt hij dan zijn jagt-cquipage alleen voor u ?" »Inderdaad, ja!" »En hij leent zijne honden nimmeraan zijne burcn?" »Nooit." »Gij moet toch toestemmen, dat uw mccster een vveinig zonderling is." »Helaas !" zuchtte de pikeur met den toon van iemand die een groot geheim op het hart heeft, en niets mecr veiiangt dan er zich van te ontlasten. »Hoelang zijt gij in zijnen dienst?" • Sedert hij Mailly verlaten heeft." »Wat is Mailly." »Een kasteel zes uren van hier, op den top eener wrots gelegen , dat bijna boven de Yonne zweeft op »een punt waar die rivier eene bogt maakt, zeer »diep is en zoo snel stroomt, dat zij eenen draai- »kolk maakt. Die op deze plaats in het water ge- »raakt is verloren." »En de burggraaf bewoonde dat kasteel?" »Ja, mijnheer; doch sedert hij Fouronnes kwam »bewonen is hij er nimmer teriig gekeerd , ook laat wnien het vervallen." »Het beviel hem dus niet te Mailly?" «Wic weet het; op eenmaal is hij onverwacht hier 282 saangekomen en is er steeds gcbleven, zonder het »kasteel te verlaten. Dc burggraaf komt nirnmer »biiiten het liek van het park." »Joeg uw voorganger ook dagelijks?" »Ik heb geenen voorganger gehad. Mijnheer de »burggraaf hield te Mailly noch pikeiir noch meute ; »hij heeft dit alles aangeschaft sedert hij hier is. »Hij joeg nirnmer te Mailly; doch men verzekert, »dat hij dikwerf bij de parforce-jagten zijner vrien- »den en buren tegenwoordig was." Dit alles kwam mijnen grootvader steeds zonderlin- ger voor. »Er is meer," vervolgde de pikeiir, die iiit den aard praatriek was, »het schijnt, dat de biirg- wgraaf v6or zijn' huwelijk cen vrolijke snaak was." »Zoo, zoo, hij leefde dan ongehuwd op Mailly?" »Hij is daar getrouwd; het was een jaar vo(3r dat »hij hier kwam. Ik kan u verzekeren , dat zijn hu- wmeur sedert vrij wat veranderd is; hij brengt thans »geheele dagen zonder spreken door; wat mcvrouw »betreft, die is sedert haar huwelijk altijd tremig »geweest; men wil dat zij eenen edelman beminde »die sedert verdwenen is." »0p welke wijze?" »Men weet dit niet. Deze edelman was een eerste »jager, hij joeg bijna dagelijks parforce, en als zijne »honden moede waren of zijn pikeiir ziek was, nam »hij het geweer en schoot patrijzen. Eens forceerde hij »cen wild zwijn , het zwijn zwom de Yonne over, 283 »de cdelman insgelijks; het was reeds cUiistcr: den Mvolgciiden dag vond men het paard vcrdronken aan »deii ccver, de miter werd niet wedergezien." Alle deze eenvoiidige mededeelingen van den pikeur wierpen eenige lichtstralen in het gemoed van zijnen toehoorder , die zich voornam het geheim dat deze geschiedenis omgaf te ontsluijeren. »Hae heette deze edelman?" vroeg hij. )>De markies de Rey: hij was staandaarddrager bij »het regiment Bretagne." Deze naam deed mijn' grootvader sidderen : hij had de markies de I\ey , die van zijne jaren was en die zijne dienst bij de grijze muskettiers had aangevangen, gekend. De markies had eensklaps zijn ontslag aan den koning ingezonden en was naar Duitschland ver- trokken , w aar hij , zoo men zeide , de erfenis had te ontvangen van eenen bloedverwant , die de herroeping van het edict van Nantes van den franschen bodem had verwijderd. Later liep te Versailles het gcrncht, dat de markies te Darmstad was overleden, ten ge- volge van een tweegevecht met eenen pruisischen majoor. Deze lezing was klaarblijkelijk in strijd met die van den pikeur , en dit deed bij mijnen grootvader nu twijfel ontstaan over de identiteit van den persoon. Evenwel kon men bezwaarlijk veronderstellen , dat twee markiezen de Key dezelfde provincie zouden bewoond hebben; want hij herinnerde zich duidelijk dat die, w^elke hij gekend had , nit het Morvansclie was. 284 Aldus pratende waren de twee weidlieden ter be- stemder plaats gekomen; de honden werden in een digt striiikbosch ontkoppeld , waarin, volgeiis het rapport van den hondenkneclit die des morgens ge- speurd had , het zwijn met de morgenschemering , was gewisseld iiit een veld haver , waar het des nachts ter lavei was geweest. »Men kan niet ontkennen dat mijnheer de mark- »graaf een zonderling denkbeeld heeft opgevat," zeide toen de pikeiir. »Wat bedoelt gij ?" »Hij heeft mij gelast mijne beschikkingen zoo te »nemen, dat het gejaagde dier zich tot in het park »onder de vengsters van het kasteel late drijven." »Het park is alzoo niet afgesloten?" »Ten zuiden is het slechts van het veld afgescheiden »door eene haag, die in slechten staat , en van on- »derscheidene openingen voorzien is." )>Waarlijk ," mompelde mijn grootvader, »dat denk- »beeld is zonderling." Toen gaf hij zijn paard de sporen ; want het zwijn was reeds op de been gebragt , en de honden joegen het luid. Ik ga alle de gewone afwisselingen der jagt , welke dien dag plaats grepen , met stilzwijgen voorbij ; ik wil alleen betiiigen , dat de burggraaf niets te veel uezegd had, toen hij de iiitmimtende verdiensten van i?ijne honden en zijnen pikeur had geprezen. Gelijk deze het voorzien had gcraakte het zwijn , 285 na vele pogingen om de hoadcn tc oiiioaan, hijgend en afgemat , aan de afsluiting van liet park en drong er in door. De honden volgden , op kleinen afstand , den voet, en achter dezelve mijn grootvader en de pikeur, meer nieuwsgierig om te weten waarom de burggraaf gewenscht had , dat zijne vrouw het hallali kon bijwonen , dan wel verlangend om zelve daarbij tegenwoordig te zijn. De jagt ging dwars door het park; eindelijk stelde zieh het zwijn voor de honden , tegen eenen boom- stam, op derlig schreden van het kasteel loodregt onder een terras, waarop mijn grootvader den burg- graaf en zijne eehtgenoote ontdekte. De burggravin droeg een wit kleed; deze bijzonder- heid was vreemdsoortig : waarom een wit kleed in October, op het land, bij koud en mistig weer? Het zwijn werd aangepakt , eenige honden opgereten; toen steeg de pikeur van het paard en naderde tot op tien passen ; daar legde hij zijne buks aan en gaf vuur. Achter het schouderblad getroffen , brak het zwijn als eene logge massa te zamen , — toen steeg een kreet van angst, een kreet van schrik op, en mijn grootvader, de oogen opslaande , zag mevrouw de Mailly die in onmagt viel en door haren echtgenoot ondersteund werd. »Dit is onbegrijpeHjk !" mompelde hij met eene hui- vering van onverklaarbaren schrik. Hij bevroedde, als bij ingeving, dat de burggraaf de rol van beul vervulde Naar al hct gcen liij zag bcgrccp niijii groolvaclcr j (lat het oeheim lietwelk zijnen gastheer omriiigdc on- doorgrondelijk , en dat de sleiitel daarvan niet te Fouronne te vinden was. Hij deed dan ook geene enkele vraag aan den burggraaf, gedroeg zicli als of hij de onmagt der biirggravin aan eene gewone ooi- zaak toeschreef, toonde geene de minste verwondering toen zicli aan tafel het tooneel met den hartsvanger en den zegehnng herhaalde; hij nam den volgenden morgen afscheid en vervolgde zijne reis. In de eerste opwelling , gehoor gevende aan die brandende nieuwsgierigheid die der jeugd eigen is, dacht hij er aan om den cersten den besten edelmaii nit den omtrek te gaan opzoeken, hem alles te ver- halen wat hij gezien en gehoord had, en te vernemen of ook hem iets van deze zaak bekend was; maar even spoedig rees bij mijnen grootvader een zeker, ligt te beseffen gevoel van eigenwaarde op, en hij begreep, dat het ongeoorloofd was de geheimen van den man die hem zoo welwillend en gastvrij ontvan- gen had, te verraden. Desniettemin , ontstond bij hem de begeerte om het kasteel van Mailly, dat overigens in zijnen weg lag, te bezigtigen. De bogt der rivier, de draaistroom waarin zelfs de kloekste zwemmer eenen onvermijdc- lijken dood vinden moest, de hangende ligging van het kasteel, — dit alles spoordc zijne nieuwsgierig- heid aan. Hij kvvam des avonds te Mailly aan. De beschrij- 287 vinjj, welkc hem de pikcur gcgeven had, was tamelijk jiiist: het kastecl hing bijna op den rand eeiier niet zeer hooge rots , de stroom brak zich regtstandig op derzelver voet , en dit veroorzaakte den draaikolk ; de vengsters van den linker vleujjel hadden iiitzigt op de rivier. Intusschen was er eene omstandigheid aanwezig, die de pikeur niet vermeld had. Op twintig voeten onder de vengsters der eerste verdieping, lag een klein voetpad, naauwelijks twee voeten breed, in de rots uitgehouwen, dat boven den afgrond zweefde. Die aan duizelingen onderhevig was, vond bij het betreden daarvan eenen wissen dood. Op een zeker punt kon een naauwlettcnd beschoii- wer twee gaten opmerken , die vier of vijf voeten van elkander verwijderd , regtstandig in de voegen der bouwsteenen gemaakt waren en bestemd schcnen om den miiur te beklimmen , ten einde het vengster van een uitspringend vertrek op den 1 inker vleugel te be- reiken. Wie kon weten, of niet, in den eenen of anderen duisteren nacht, een stoiitmoedige langs dezen ge- vaarlijken trap dit vengster had beklommen. Mijn grootvader bragt den nacht in de herberg van het dorp, dat bij het kasteel lag, door en zette zijne reis den volgenden dag voort. Zes maanden later, in de lente van het volgende jaar, keerde hij naar Venaillcs terug om zijne dienst bij den koning te hcrvattcn. 288 Reeds had hij Foiiroime , benevens den burggraaf en den geheimzinnigen hertvanger eenigzins vergeten ; toen dit alles weder in zijn geheugen optrad, bij het overzetten der Yonne en het gezigt van het kasteel Mailly. Het zij opwellende nieuwsgierigheid, het zij de be- geerte om den edelman, die hem zoo gastvrij ontvan- gen had, te begroeten; hij reed dien dag door tot Fourroune en hield aan het hek van het kasteel stil. Dezelfde eenoogige en zw^ijgende bediende opende het hek, herkende hem en groette eerbiedig. »Is uw meester op het kasteel?" »Helaas! neen mijnheer , mijn meester is overle- )»den." Mijn grootvader huiverde. »Hij is sedert eene maand gestorven," hernam de oude, »hij bezweek onder eene hartkwaal, aan welke »hij sedert lang leed." »En de burggravin?" »De bm^ggravin bevindt zich hier; zij zal ongetwij- »feld mijnheer de graaf gaarne ontvangen." Mijn grootvader aarselde; intusschen gehoorzaamde hij aan een gevoel van betamelijkheid , welligt met de begeerte vermengd om te zien welke iiitwerking de dood van haren gemaal kon gehad hebben op eene vrouw, die reeds bij zijn leven zoo droefgeestig en ho- peloos was. Hij volgde alzoo den bediende. Deze geleidde hem in de tweede verdieping van het 289 kastecl, die de burg^gravin sedcrd zij wcduwe was be- woonde. D^ar waren geene ja^jttropheen meer te zieii, evenmin als honden in den hondenstal te vinden; de pikeiir had zijn afscheid gekregen, en de honden wa- ren tot den laatste toe verkocht. Na eenige miniiten te hebben g^ewacht , werd de be- zoeker een klein salon binnengeleid , waar zich de burg(jravin bevondt. Mevroiiw de Mailly trad hem te gemoet en reikte hem, met vriendeHjke hoffelijkheid , de hand om te kiissen. Zij was in het zwart gekleed , steeds bleek , steeds met dien weemoedigen glimlach, die zoo zeer de treu- rige teleurstellingen van hare ziel schilderde. »Mijnheer de graaf," zeide zij, »ik ben er ii dank- »baar voor, dat gij u mijner herinnerd en den moed »hebt een verblijf te bctreden waar de dood haren »sikkel zwaaide, en dat door ccnc stervende bewoond »wordt." »Eene stervende! hoe kwahjk voegt dit woord in »den mond der jeiigd." )>Er zijn late bloemen," antwoorde zij met haren treurigen glimlach, »die in den nazomcr ontluiken en »die , verschrikt van zich allecn te bevinden als de »herfst komt , van smart over hiuine verlatenheid ster- nven. Ik ben geheel alleen; zij die ik beminde zijn »dood : is het mogclijk reeds geheel van herinnerin- »gen te leven, als men naauwelijks dertig jaren telt?' »De hoop, mevrouw, is eene dochter des hemcls 290 »on8 door God Jjezondcn, om hen te troosten die een- »zaam den levensweg bewandclen." »Ja," zeide zij vriendelijk; »maar wanneer de hoop wontstaat uit het verband tusschen can graf en zes ja- »ren van smart, is zij zoo onbestemd en broos, dat »zij ons naar elders been wijst: zij beet dan berustin^j , »en bereidt ons voor tot een hooger bestaan." Mijn grootvader zette zich aan hare zijde en kiiste haar de hand, met eerbiedige aandoening. Hij zweeg, maar de uitdrukking van zijn gelaat ademde een droevig mede- Hjden , dat de burggravin trof en tot weenens toe bewoog. Zij zag hem opmerkzaam aan; het was als of zij in zijne wezenstrekken , het belang dat zij hem inboe- zemde wilde lezen. Men vergunne mij hier met eenen gepasten trots te bekennen , dat mijn grootvader een van die opene en edelaardige physionomien bezat, die een onbepaald vertrouwen inboezemen. Zelf zij die hem voor de eerste maal zagen , voelden zich door eene geheimzin- nige kracht aangetrokken , die openhartigheid en ver- trouwen opwekte. Hij was moedig, kiesch, goed en in staat tot de hoogste zelf sverloochening , alle deze eigenschappen lagen in de uitdrukking van zijnen glimlach opgesloten. — een glimlach van scherpzinnig- heid en welwillende mcnschenliefde , die nog zijne lippen in zijnen ouderdom versierde, en waarvan de boeren van ons dorp, die hem als eenen vader be- weend hebben , mij dikwerf op mijne jagttogten met warmte verhaalden. 291 Mevrouw de Mailly scheen te radeii met welk eenen man zij te doen had, en de ongelukkigc vrouw, die S3dert zoo lang in zich zelve verzonken leefde, zonder vriend, zonder vertrouwde, {jevoelde eene dringende behoefte cm hare smart te ontboezemen en te verha- len, hoe veel zij geleden had. »Mijnheer," zeide zij, »men zegt dat de weinige, »ware vrienden die men ontmoet, ons door het toe- »val worden gegeven; ik geloof dit ook. De gewone • verbindtenissen, die het gevolg zijn van dagelijkschen »omgang, van eene genoodzaakte nabuurschap, zijn »meestal laauw en kunnen niet altijd de proef door- »8taan." »Hetgene gij daar zegt, mevrouw^, moet men volko- »men toestemmen." »Het toeval voerde u op zckeren avond herwaarts; »het was toen drie jaren, dat geen vreemdeling het »kasteel betrad; gij w^aart de eerste die mijne pijni- »gingen scheent te raden, en ik begreep, uit de wijze wwaarop gij afscheid naamt, dat ik u eenig medeHj- »den inboezemde. Gij w^aart getuige van die vreessehj- »ke grilligheden , welke de w^erktuigen mijner onafge- »brokene martelingen waren; gij vertrokt, met de »vraag in het hart: welke misdaad de ongekikkige »kon bedreven hebben, die op elken stond zoo ge- »8traft werd? Ik wil niet gelooven, dat het gevoel »dat u herwaarts voerde , alleen uit bloote nieuwsgie- »righeid voortspruit; het schijnt mij , ik meen het in »uwe trekken te lezen, aan den bewogen toon uwer 20 292 »stem te raden, dat in de redeii iiwer tcrugkomst »iets van dat medelijden ligt , dat ik u bij uw eerste »verblijf inboezemde »Inderdaad, gij bedriegt ii niet, mevrouw !" »riep mijn grootvader met warmte iiit. »Ik kom tot u »als een vriend; zoudt gij weigreren mij als zoodanig »te behandelen?" »Neen," zeide zij hem de hand reikende; »ik geloof »dat mijne smarten bij u weerklank vinden ziillen, ik »wil mijn hart voor u openleggen en u al die onbe- »grijpelijke geheimen verklaren, die u zoo zeer ver- »wonderd hebben. Gij ziilt mij oordeelen, mijnheer, wen zien of ik schuldig was »Maar, mevrouw, deze gedachte is nimmer bij mij opgekomen »Mij dunkt," hernam zij, »dat de vrouw die de »deugd veikracht en hare pligten met voeten getreden »heeft, een oniiitwischbaar merk aan het voorhoofd »dragen moet, dat zelfs het onverschilligste oog treft. ))Neen, ik was niet schuldig, ik was naauwehjks ligt- »zinnig ondanks mij zelve. Ik ben gestraft door drie- »jarige, naamlooze marteling: gij zult er zelve over »oordeelen, bij het verhaal mijner rampen en van »mijn treurig leven, waarvan, ik voel het, de laatste »ademtogt mij spoedig zai begeven." »Weg met dit denkbeeld, ik bezweer het u, me- »vrouw! Ik dank ii dat gij mij den titel van uwen » vriend geschonken hebt, ik ben er trotsch op, en awelligt ben ik welsprekend genoeg, wclligt vind ik •293 »in mijii hart de kracht om u aan de hoop, die gij »vaarwel zegt, tenig te geven, aan het leven dat gij »zoo spoedig wenscht te verlaten Zij schudde weemoedig het hoofd en glimlachte treurig. »Het is vijf uren," zeide zij, »het uur van het mid- »dagmaal. Biedt mij uwen arm en kom mijnen we- ft duwendisch deelen; daarna keeren wij hierterug, »en ik zal u verzoeken mij aan te hooren." Mijn grootvader stond op, de burggravin steunde op zijnen arm met de vriendelijke toeneiging van een kind dat eenen beschermer vermoedt en vindt; zij be- gaven zich naar de eetzaal. Het was niet dezelfde waar, zes maanden vroeger, de heer de Mailly zijnen gast ontvangen had: het was een kleiner vertrek, van onderen tot boven met hout beschoten, eenvoudig smaakvol, zonder wapenschilden op de schoorsteenen , zonder schilderwerk dat jagttoo- neelen voorstelde; niets van die tropheen van jagttuig aan de wanden , niet meer dien herstvanger op den disch, geen enkele bond kwam der burggravin te ge- moet springen, en zij werd niet meer door cenen weidman in groene liverei bediend. G^durende het maal had zij de kracht hare droef- heid te overwinnen ; zij was weder de vrouw van stand , die hare tranen onder eenen lach weet te ver- bei-gen, €n zij deed de eer, van hetgeen zij haar we- duwmaal noemde, met eene verrukkelijke belecfdheid. Anderhalf uur later geleidde mijn grootvader haar 20* 294 weder iiaar liet kleiii salon , waar zij hem onlvangen had. Dc^^r bleep zij eenige oogenhlikken nadcnkend en geroerd, toen overvvon zij zich zelve en zeide eindelijk : »lk ben gereed, mijnheer de graaf, ik zal trachten »sterk te zijn, ik zal met eene vaste stem spreken , »opdat gij den vasten wil moogt waarderen cener »vrouw , die z66 zwak en z66 geschokt is.'' Zij leunde zich in haren stoel, liet het lichtscherm der lamp zakken, ongetwijfeld om hare aandoenin{jen beter te verbergen, en begon aldus haar treurig en dramatisch verhaal : II. Eer ik mijnheer de Mailly huwde, droeg ik den naam \an jonkvrouw de Preil. Mijn vader, generaal der ruiterij , was laat in den echt getreden , bij het verlaten van den krijgsdienst; hij trok zich terug op Preil, zijn erfgoed, op twee uren afstand van Clamecy, in het Morvansche. Tijdens mijne geboorte had mijn vader vijf en vijftig jaren bereikt en mijne moeder stierf toen zij mij het leven schonk; ik werd dus door mijnen bejaarden vader te Preil opgevoed, waar ik mijne kinderjaren doorbragt. Wij hadden een' nabuur, die de krijgsmakkcr van mijnen vader was : de oude markies de P\ey, wiens kasteel op een nur afstand van hot onzc verwijderd lag. 295 Dc inarkies en miju vader zagca zich dikwijis, bijna elke week , wanneer namelijk liunne kwalen , dc sevolgen van den ouderdom, dit niet verliinder- den. De markies had een' zoon die vijf jaren ouder was dan ik. Landry de Rey was van eenen edeien en aanvalligen inborst , enkel openliartigheid en kinder- lijke goedheid; wij warcn te zamen groot geworden , wij beminden ons als breeder en zuster, en met de jaren , verwisselde dit gevoel in een teederder , tot C:roote vreugde onzer vaders, die onzc vcrecnisino' en tcvens die van ons vermogcn beoogden. Wij hadden nog eenen tweeden nabuur , de burg- graaf de Mailly, die een aehterneef mijner moeder , naar de gewoonte van Bretagne, was. Mijn vader droeg hem weinig genegenhcid toe, zonder zich rekenschap te kunnen geven van eenen tegenzin, die ik met hem deeldc, insgelijks zonder dc oorzaak daarvan te kunnen bevrocden. De burggraaf was een koel man, een weinig trotsch, van ecne teriig getrokken levenswijs en uit den aard menschenschuw ; hij diende desttjds in een regiment ku- rassiers , te Nevers gekantonneerd , waardoor hij in de gelegcnheid was zijne goederen dikwerf te bezoeken. Hij kwam ons dikwijis zien; mijn vader ontving hem koeltjes, somtijds terugstoolend ; dit schrikte hem niet af en hij bleef zijne bezoeken volhouden. Ik was toen omstreeks vijftien jaren , bijna volwassen , en men zeide, dat ik schoon was. Ik voeldc, dat dc 296 hurggraaf mij beminde, en deze liefde was rnij dej? te meerder onverdraaglijk, daar ik Landry de Rey verkoos en de plannen van mijnen vader kende. Landry en de burggraaf voedden jegens elkander eenen aangeboren haat; zij gevoelden dat zij mede- minnaars waren; zij schenen bet drama te vermoe- den , dat zich eens tusschen hen zoiide afspinnen. Dikwerf ontmoetten zij zich op bet kasteel , en tel- kens ontdekte ik, onder de hoffelijke woorden die zij wisselden , den tegenzin , die zij zich wederkeerig inboezemden. Desniettegenstaande bleef de Mailly ons bezoeken ; hoe koel mijn vader hem ook ontving, hij betoonde aan dezen steeds eenen welwillenden eerbied. Op zekeren avond had ik mij in mijn vcrtrek , dat aan de bezoekkamer grensde begeven; iiit hetzelve hoorde men gemakkelijk wat in de laatste gesproken werd; ik vernam diis, mijns ondanks, bet volgende gesprek tusschen mijn' vader en mijn neef : »Zoiidt gij , mijn oom, mij gelieven aan te hooren?" zeide de burggraaf. »Spreek, mijnheer neef.'* »Ik heb sedert lang geaarzeld ; nu ben ik tot een »beshiit gekomen, ik zal zonder omwegen en open- »hartig tot bet doel gaan." wGehjk bet eenen edelman past," antwoordde mijn vader koeltjes. »Gij weet, mijn oom, dat mijn vader de voile »neef van wijlcn de markiezin de Preil was." 2^7 »lk weet liet, neef." »Hoe zwak ook een band van verwantschap zij , »bezit hij tocli cen zedelijk gewigt, en is minstens »eenen titel van aanbeveling, voor hem die er zich op »kan beroepen." »Dit is ontegenzeggelijk." »Gij zijt alzoo mijnen oom door aanhuwelijking , »en ik ben de neef van mevrouw de Preil, volgens »de gewoonte van Bretagne." »Dit is volkomen waar, neef/' De burggraaf maakte eene pauze enhernam: wmijne ))0verledene lante, die ik slechts als kind gekendheb, » maakte veel werk van mij." »Ik herinner er mij iets van/' zeide mijn vader on- verschillig. »lk tel drie en dertig jaren, ik ben kapitein, mijn »vermogen bedraagt een inkomen van omtrent twintig »duizend livres in grondbezittingen »Gij zijt eene uitmuntende partij, neef, en ik raad ))ii ten spoedigste eene vrouw te nemen/' »Ik denk er reeds aan, oom," antwoordde de burg- graaf, die zich in de laatste woorden mijns vaders vergiste. »Ah, zoo, gij denkt er aan?'' »Ja, mijn oom, en ik kom u eene bekentenis doen," »Ik luister, burggraaf." »Oom, ik bemin Rose de Pjeieil, mijne nicht." Ik hoorde mijn vader eene snelle beweging met zij- nen stoel maken en toen antwoorden; 298 »Gy zijl dwaas , heer en necf, Rose is nog een »kind , gij telt meer dan het diibbel liarer jaren/' »Wat doet er dit toe! ik voel dat ik haar tot de gelukkigste der vrouwen maken zal/' »Het is vreemd, maar ik/' zeide mijn vader droog weg, »ben juist van het tegen over gestelde gevoelen/' ))Gij schertst y oom )>Volstrekt niet; bovendien gij komt te li'at, mijn »woord is gegeven/' »Gegeven!" mompelde de burggraaf, wiens stem eenen vreemden klank aannam. »Aan mijnen ouden vriend de markies de rey mij- »nen bum^man. Zijn zoon is een beminnelijk cdelman; »hij vertrekt dezer dagen naar Parijs , om gedurende »twee jaren bij de musketiers te gaan dienen, alsdan »keert bij teriig en huwt Rose." »Alzoo, oom/' mompelde de burggraaf met eene treurige stem, »wijst gij mij af." »Goede hemel! ik nwet immers wel, ik kan mijn »woord geen twee malen geven/' De aangedane stem van den burggraaf, deed mij een toornig antwoord, eene uitdrnkking van wrevel, verwacbten. Doch bij antwoordde op eenen zachten toon : »Ik ben gehecl ter neder geslagen , want ik be- ))minde mijne nicbt viirig en opregt, en met genoegen »had ik gebeel mijn leven aan baar geluk gewijd; »maar daar bet zijn moet, daar gij uw woord gegeven »bebt , dring ik niet verder aan; ik ontzeg mijne 509 AiiJsest seliefde hoop. Vaarwel , oom , bcvvaar mij »uwe vriendschap , ik geloof clat ik die volkomen »waardig ben/' Hierop nam de burg{jraaf afsclieid van mijnen va- der. Gelijk de laatste gezegd had, moest Landhy de Rey binnen aeht dagen naar Parijs vertrekken; hij had juist des morgens zijne aanstellinjj bij de grijze miis- ketiers — de miiskeliers van den graaf van Artois — ontvan^jen, en hij moest voor het einde der maand bij het korps tegcnwoordig zijn. Eene smartelijke gebeurtenis deed de afreis eenige dagen uitstellen; de markies de Rey stierf eensklaps, door eene beroerte overvallen; dit sterfgeval was zoo plotsiing, zoo onverwacht, dat wij er alle op het zeerst door getroffen werden. Mijn vader was er meerder door aangedaan, dan ik kan uitdrukken, en de aan- doening waarmede hij den wees, des avonds voor de begrafenis , aan zijn hart driikte , gaf er het overtui- g^end bewijs van. »Ga, mijn vriend/' sprak hij, ))de pligt is behulp- »zaam in het dragen der smart; ga uwen koning die- »nen, kom daarna bij ens terug, wij zullen 6en huis- »gezin uitmaken en ik zal u mijnen zoon noemen/' Lakdry vertrok na een teeder afscheid ; wij beminden elkander hartstogtelijk; het scheen ons toe, dat die twee jaren uitstel, die ons door mijn zwak en teeder gestel werden opgelegd, nooit zoiiden eindigen. Laisdry was een vurig jagtlief hebbcr ; hij Het mij 300 zijne geliefkoosile honden — twee groote schot^che windhonden , de schoonste die men zien kon — ach- ter; ik verzorgde die dieren met de grootste naauw- gezetheid; het scheen mij toe, dat de liefde die ik hen bewees, op Landry terug moest werken. Het eerste jaar van zijne afvvezigheid verliep; in het begin was zij mij onverdragelijk , toen gewende ik mij aan het denkbeeld, later telde ik de dagen die tot de wederkomst van mijnen verloofde verloopen moesten; eindelijk brak die dag aan ! (Wordt vervolgd). •v-«W(i/'v$5\S^e'T>-' A L I E F» L E 8. HEX VASGEN VAN SNOEK MET WORMEN* De heer Dr. B. . , in zijn' tijd een beroemd henge laar , verhaalde mij , dat in zijne omstreken en die langs den Beneden-Rijn , namelijk aan den linker oever, de snoek gewoonlijk met aardwormen ge- vangen wordt, en wel op de volgende wijze. Aan den lamelijk grooten vischhoek worden een paar slukjes klatergoud vastgehecht, in den vorm van vleugeltjes , en dan de angel van een' groote dauw- worm voorzien. — Waar men snoeken vermoedt, beweegt men den hengel zoodanig , dat men , door korte rukken, aan den aldus gewapenden angel eene . rondslingcrende beweging in het Avater mededeelt. 302 De siioek , door den scliiUercnden ola»s van lict klater- goud , opmcrkzaam gemaakt op den zich als 't ware levend bewegenden regenworm, verziiimt niet er op toe te schieten , hem in te slikken en zich zoo te vangen. Het laat zich echter beo'rijpen, dat de angel aan een koperen draadkettingje of wel aan eene omwon- dene snaar moet bevestigd worden, daar de snoek anders zeer spoedig de snoer zou doorbijten. Of men een dobber aan de snoer hebben moet, heb ik ver- zuimd te vragen; ik zou echter vermeenen, dat men dezen niet mag gebruiken, omdat hij den snoek, bij het aanhoudend bewegen der snoer, mistrouwend kan niaken, en den angel ook zou verhinderen, op diepe plaatsen , tot op den bodem te zakken , waar juist , gewoonlijk achter kribben, stroomingen, weeren , en in inhammen, de snoek zich op tameUjke diepten pleegt te onthouden. V. E. EEN KLEIN MISVERSTAND. Een oude jager bezocht een zijner gocde yriendcn , die ongehuwd was en aan dc zoogenaamde wroos" leed ; het gesprek vicl natuurhjk op die kwaal en de daar tegen aangewcnde middclen , die alien vruchte- loos waren gcwcest. 303 »Hoor eens, vriend," zeide de groenrok, »ik weet »nog een remedie, dat, volgens ons jagers, onfeilbaar »is; het bestaat in eene vossentong, die het gedoodc »dier, tervvijl het nojj in 8tuiptrekkino;en li{jt, moet • worden iiitgesneden en, na gedroogd te zijn, om den » hals wordt gedragen. Ik herhaal het , wanneer gij »eenige weken die tongr om den hals draagt, is uwe »kwaal voor altoos ge weken." Gediirende dit gesprek was de oude keiikenmeid, die tevens huishoudster , en niet zeer scherp van gehoor was , in de kamer tegenwoordig ; zij haastte zich met hetgene zij daar te verrigten had en spoedde naar de kcuken. — sVerbeeld u eens, Betje, daar heeft de » heer N. aan onzen heer een probaat middel tegen de u'oos aan de hand gedaan : het is eene ossentong, uit »het nog levend beest gesneden en daarna gedroogd, » die moet hij eenige weken om den hals dragen. Ik »ga dadehjk naar den slagter." — »Wat zal dat lastig szijn," merkte Betje aan, terwijl hare kameraad vertrok. Eenige dagen later, op zijn' verjaardag, vondt de lijder, bij het opstaan, op de tafel zijner slaapkamer, eene gedroogde ossentong aan een zijden lint , waarbij een sierlijk opschrift : » Om tegen de roos om den »hals te dragen." 304 JUISTE GETOLGTREKKING. Twee aartsstroopers , die , bij helderen maneschijn dp eenen kouden winternacht, goede zaken gedaan hadden , verwarmdeii zich bij een knappeiid vuur , onder het noodige geestrijk vocht. » Die maaii is toch eene schoone uitvinding !" zeide de eene, terwijl hij zijn glas ledigde. » Ja , dat zeg ik ook , vrij wat nuttiger dan de zon , »die konden wij eigenlijk wel missen." » Hoe zoo ?" » Wel , wanneer de zon schljnt is het toch licht , »maar de maan schijnt alleen bij donker." • Dat's waar ook; dat gaat je voor: op de gezond- »heid van de maan V DE KATER ALS SNOEK. Eens hengelde ik aan een klein mecr bij M. De snoekhengel, met een levend aasvischje, had ik in het bootje laten liggen, z66 dat het vischje, om levendig te blijven , met een eind der snoer buiten de boot even boven het water hing. De boot zelve was onmiddelijk daar vast gemaakt, waar een dikke doornehaag van een' tuingrond aan het meer raakte. Plotseling werd ik, terwijl ik op ongeveer 50 pas- sen verder eene van aas voorziene plaats met goed ge- volg bevischtte, door eene klepperende beweging van 305 de hengdroede in de boot opmerkzaam gemaakt, en zag ik de punt van de hengelroede van uit de boot zich naar den oever bewegen. Nu zoude bet wel niets zonderling geweest zijn, wannecr zich, zooals ik meen- de, een snoek van bet vischje bemagtigd bad. Daarom sprong ik spoedig op, nam den bengel bij de band- greep , trok kracbtig aan , maar voelde een even kracb- tigen tegenstand , waarbij mij vooral bevreemde , de snoer niet meer in bet water maar acbtcr de baag te zien beentrekken. Een vreeselijk miaauwen deed mij nu spoedig een' van angst in den doornebaag gespron- gen groote kater ontdekken, die met bet aangebaakte viscbje in den bek uit de boot gesprongen was, en zicb zoo aan den dubbelen angel gevangen bad. Ik nam mij wel in acbt de vangst aftesnijden; bier kon slecbts geweld belpen, dat eindelijk door de reeds zcer gezwollen wangen des katers, dien de lust tot visscben wel zal vergaan zijn, onnoodig werd. Bij gelegenbeid dezer mededeeling wil ik bier nog cene nuttige opmerking bijvoegen. Met angels , die van lokaas voorzien zijn , moet men altijd eene zekere voorzorg gebruiken. Men late zc steeds in bet water; want maar al te ligt vangt zicb eene kip of eene eend; en een nieuwbakken benge- laar, die overigens niets gevangen beeft en zulke eene vangst nog duur aan den waard zou moeten betalen, zou bovendien nog ducbtig uitgelagcben worden. Beginnende bengelaars — en bet kan ook soms een^ vcrgrijsdeu wel overkomen — vangen soms zicb zel- 306 ven. Treft men het ongehik en raakt een angel met den weerhaak in het vleesch , dan is het zeer ondoel- mati{j, hem er te willen uittrekken of te laten uitsnij- den. Beter handelt men aldus : de anjjel worde zoo- veel verder in het vleesch gediiwd , dat hij aan de naast mogelijke zijde weder te voorschijn komt , waar men den weerhaak met een nijptang of schaar, of iels van dien aard, voorzigtig af breekt , waarna het terug en geheel we^r uittrekken zonder veel moeite zal ge- kikken , terwijl de fijne , niet verder opgeretene steekwonde, door een beschermend en te zamen druk- kend verband , spoedig weder heelt. N. . . K. . . In sommigc dagbladen zijn opgaven medegedeeld van in eenige provincien op e(^nen dag gemaakte jag- ten. Deze omstandigheid geeft aanleiding om te ver- melden, dat op den 13'*'"^ November 1.1., onder Noordwijkerhout, door (^enen jagtlief hebber , vergezeld van zijnen staanden bond en polsdrager , op het vlakke veld, zijn geschoten: veertien hazcn en drie patrijzen. C$£X^ ^.x.\ Q -*K^) *'■ ^r