/ ) zi NIEU. WE VERHANDELINGEN VAN ra T ZEEÜWSCH GENOOTSCHAP eeN: WETENSCHAPPEN. Big bekeert: ette TWEEDE DE EL. eternet este Te MIDDELBURG, bij De VAN BENT HE MS; Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen , MDCCCXVIite Het Genootschap wil , door het bekroonen en uitgeven van, aan hetzelve in ’t algemeen voldoende , Verhandelingen, geenszins ver- staan worden , alle de daar in vervatte stellingen volkomen toe te stemmen, en als de zijne aan te nemen, Het erkent ook geene Exemplaren voor echt, — dan die door den Secretaris des Genoot- schaps onderteekend zijn. me en ‘, OEDRAGT zi Sk wan den werkkring dezes Genootschaps, open- lijk te erkennen. Moge UWE MAJESTEIT, tot Haar genoegen , in dezen bundel Verhandelingen de blijken vinden, dat ook dit Genootschap nuttige kennis en maatschappelijk heil bij voortduring tracht te bevorderen! vn A Mogen UWER MAJESTEITS _ geëerbiedigde Persoon en Vorstelijk Huis, moge Hoogst Derzelver regering door den ALMAGTIGEN gezegend zijn! Kunsten en Wetenschappen «en alle: nucrige Maat- schappijen in Uw ER MAJESTEITS Rijksgebied , bij ongestoorden Vrede, in bloei en luister immer toenemen! UWE Iv. OBD DW Be GE UWE MAJESTEIT gelieve in deze uitboezeming de opregtste wenschen aan te nemen van hen , die zich met allen eerbied noemen £ STR UWER MAJESTEITS ZEER GEHOORZAME DIENAREN EN GETROUWE ONDERDANEN, DIRECTEUREN vAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, In derzelver naam, N.C. LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM, PRESIDENT. Middelburg, DE KAN TERS Phil 2 den 21. van Louwmaand SECRETARIS, 1619. en en BNO UD. DE VERHANDELINGEN IN DIT TWEEDE DEEL VOORKOMENDE, ZIJN DEZE: ER rijsverhandeling over de opslikking der Middelburgsche Haven en de middelen van herstel: door THomas SPELEVELD ; Kapitein Ingenieur, \ IL Prijsverhandeling over den Pijthagori- schen Wijsgeer APoLLoNtus van Tijana: door j. A. LOTZE enn. w. TIJDEMAN, (toen) Hoogleeraren te Franeker, UL Tweede Prijsverhandeling , in de Fransche taal, over dezelfde vraag, door GS DE CHAUFEPIE, Predikant bij de Walfche Gemeente te Delft. ‘IV Prijsverhandeling over de Ilueksche en _Kabeljaauwsche partijschappen door un. w. TIJDEMAN , (toen) Hoogleeraar te Franeker. V. Verhandeling over een nieuwen Con- troleur- of Lucht- Thermometer , door J. CANTZLAAR, te Rotterdam, ‚VL Zonderlinge Geneeskundige waarneming, door s. A DE MORAAZ , in leven Med. Doctor te Sommelsdijk, 4 boats ak als bi ad ela " ien en ej n asha k NIEUWE VERHANDEL. VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, IL. DEEL Ser en ned A A _N NEMA ESTEDLT En OR Me KONING DER NEDERLANDEN, BRINS VAN ORANJE NASSAU, GROCT-HERTOG VAN LUXEMBURG enz. ENZ. ENZ BB 0 TE CT OR VAN: HET - ZEEUWSCH-GENOOTSCHAR DER WETENSCHAPPEN. SE Rd 3 | er: UWE MAJESTEIT, op het eerbiedig verzoek van het ZEEUWSCH ) GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, aan hetzelve wel gelieven te vergunnen , het Tweedg [Ie OS BETER: "A Gb | Tweede Deel van deszelfs Nieuwe Verhândes” lingen aan Hoogstdezelve op te dragen, het mag thans de eer hebben, die hulde aan UWE MAJESTEIT, den Beschermer dezer Maatschappij, allereerbiedigst toe te brengen. Mogt zij voormaals , gedurende eene reeks van jaren, de bescherming genieten van wijlen UWER MAjJESTEITS Heer Vader, Doorluchtiger nagedachtenis, het is haar eene dubbele vreugde , den doorluchtigen Zoon , in UWER MAJESTEITS Persoon, in dezelfde betrekking te mogen eerbiedigen à en, met het warmst gevoel var dankbaarheid, de hooge gunst eener aanmerkelijke ondere steuning, ter instandhouding en uitbreiding van RIEU WE WER HANDELINGEN | VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DE ek: WETENSCHAPPEN. î dine * eN ue et 6: klak NIEUWE _VERHANDELINGEN VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN. } N TWEEDE DEEL EERSTE STUK, Te MIDDELBURG, bij Ss VAN BENTHEM, Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen, MDECCVIII. Het Genootfchap wil, door het bekroonen en vitgeven van, aan hetzelve int algemeen voldoende, Verhandelingen, geenszins ver- fiaan worden, alle de daar in vervatte fiel- lingen volkomen toe te flemmen, en als de zijne aan te nemen. Het erkent ook geene exemplaren voor echt, dan die door den Seeretaris des Genoot- fchaps onderteekend zijn. | Î 6 LI OP er EL Ng Ed el A vrl aj Pr st 6 RE . rde we ER _ Tek d B rad EN ANTWOORD NE A VOOR HET JAAR NL 4D: OE Cr Ee] OPGEGEVEN: Welke zijn de waätuurlijke oorzaken dat de Bodem van de Middelburgfche Haven en van het Kanaal Welzinge , federt eene reeks van jaren zoo aanmerkelijk door opflikking is verhoogd geworden? Welke zijn de een- voudigfle , meest vermogende, en minst kost- bare middelen, om het voorfchreven onge- mak voor te komen, en‚ is het mogelijk, gemelde Heaven en Kanaal op eene behoor- lijke diepte te brengen en te houden? Aan het welk de gouden eerprijs, door het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, den ae, Odober 1806, is toegewezen. Werrnen as ZR apk hin er hiel En 8D zeke 4 mode s sG maand ee ek in ar, eN 40 Gij” gra ANT WOORD PDE EN EA EEA A G,: Welke zijn de natuurlijke oorzaken dif de Boden van de Middelburg/che Hoven ‘eht vanhet Kanaâl Welzinge, federbeene reeks van jären zio aanmerkelijk door opflikking is verhoogd geworden? WWelke zijn de een. voudigfle ;meest vermonende, en niinst kost- bare middelen , om het woorfchireven onge “Mak voor te-komen; en, is het mogelijk 4 gemelde Havén en Kanaal op eene behoor- lijke diepte fe brengen en te houden’? D Ook THOMAS SPELEVELD, Capitein Ingenieur , in dienst van dit Land; onder de zinfpreuk : | NATUUR WIJST MIJ HET sPOOR. PE Ker Td W anneer mij de voorgeftelde Vraag op het eind van het Jaar 1804. in handen viel, ge- voelde ik al het gewige van-dezelve voor de Ingezetenen der voornaámfte Stad van Zeeland. IL DEEL, As Op: / 4 T.SPELEVELD, OVERDE OPSLIKKING Opgewekt door het denkbeeld, dat blijna ge- heel hun beftaan afhing van eene voldoende oplosfing van het voorftel „ waagde ik het mij- ne denkbeelden wegens dit onderwerp aan het Genootfchap mede te deelen , in de hoop dat kundiger perfoonen daar door mogelijk aanlei- ding zouden verkrijgen, tot de volmaking van het ontwerp der verbetering — Hoe zeer de plaatfelijke gefteldheid van het gedeelte van Walcheren, ’twelk in het voorftel bedoeld wierd , mij geheel onbekend was , kon ech- ter deeze zwaarigheid mij niet wederhouden, dewijl het niet moeijelijk valt, zodanige ont- werpen, welke op goede en algemeene gronden fteunen , naar den aart der omftandigheden te wijzigen, en dezelve te fchikken naar de uit- ‚ zonderingen , welke de natuur in dic flag van zaken zoo dikwijls aanbiedt. Het was hier voe noodig de eerste oorzaken van het kwaad Riíi- vierkundig op te fpeuren, en uit deze oor- zaken een ftelfek van verbetering af te leiden, * welk zoo weinig als eenigzins doenlijk was, aan plaatfelijke toevallen was gebonden , en— zal ik het zeggen? …— ik befchouwde deze oor- zaken en de daar uier voortviocijende -mid- delen van herftel als zoo eenvoudig, dat ik mij niet wederhouden kon, die aan het Genoot- fchup te ontvouwen. De DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 5 De zwariglieden mij door hetzelve geop-, perd, toonden mij de. noodzakelijkheid aan , van eenige plaafelijke kennis te verkrijgen. Aangefpoord door deszelfs roemwaardig voor- beeld, ‘daar het de Wertenfchappen toc derzelver nuttigst en edelst doeteinde trachtte te doen die- nen, zoodanige Prijsvragen voorttellende , wel- _ke eene onmiddelijke betrekking tot ber werk- dadig welzijn der Maatfchappij hebben ; aan- gevuurd doorde moeïjelijkheden zelve ,en voor- al bezield metde innige zucht om , ware het mogelijk , tor het heil eener Stad mcde te werken , welker vorige nijverheid en handel in andere Werelddeelen , tot een der bronnen van den bloei des Vaderlands dienden, beiloot ik , hoe zeer door onvermijdelijke bezigheden overkropt , hoe zeer een onftuimige Winter alle Wegen tot plaatfelijk onderzoek fcheen af te fnijden, in de oogenblikken die ter mijner befchikking ftonden, op de plaars zelve te be- oordeelen , in hoe werre mijne gronden en ontwerpen daar op toepasfelijk waren, en door de verkregene kennis te beproeven, de geop- perde zwarigheden op te losfen. Mijne denkbeelden hadden enkel gefteund op de Kaarten. Ik ontdekte weldra hoe weinig die met de tegenwoordige gefteldheid der zaak overeen kwamen ; derzelver onnaauwkeurigheid, | A 3 voor 6 T.SPELEVELD) OVERDE OPSLIKKING voor al ten aanzien der Banken en Platen, dwong mij alle fleunfel daar op te verlaten. Ik moest dus zelve de moeite nemen, van die op de plaats te verbeteren, ten cinde een ze- keren gids te kunnen hebben : de fchets daar van, voor zoo ver ik zulks noadig had, is aan het eind der Verhandeling gevoegd. De bijzon- dere Kaart van het Eiland Walcheren door de Gebroeders HATTINGA gemaakt, ten grond- flag nemende , vond ik mij niet weinig belem- merd , toen ik uit fommige gedeeltens der- zelve de ftrekking der Platen wilde bepalen , alzoo de Dijken op het terrein een geheel ander beloop hebben dan op die Kaart: ik was dus genoodzaakt ook het topographifch gedeelte, waarik konde, daar naar te veranderen, en het overige door tijdsgebrek en zeer ruw weder niet kunnende onderzoeken, zoo goeden kwaad mij doenlijk was, ‘er naar te fchikken. Ik acht mij verpligt in deze bijzonderheid ge treden , ten einde men zich nier verbeelde dat de hier bijgevoegde fchets eene naauwkeu- rige afmeeting van het Welzinger-en Arnemüi- denfche Canaal, benevens van het daarom lig- gende land is, De flrekking der Stroomen, Platen en Voorlanden , de peilingen der Geu- len en Vaarwaters , het beloop der Dijken in gen omtrek van eenige mijlen te bepalen, is zee DER. MIDDELBURGSCHE HAVEN." 2 zekerlijk het werk van vier of vijf Winterda- gen niet. voe. Door deze hinderpalen te meer verpligt mij- nen gamdacht op het onderwerp te vestigen, be- kenne ik , dat ik zwarighedên oùtwaarde , wel- ke mij in vele opzigten onoplosbaar toefche- nen , en dat, hoe zeer mijne voorgeftelde gron- den op diet Kanaal zelven -toepasfelijk bleven, hoe zeer de voornaamfte: ontwerpen van verbes tering ten dien aanzien mij voldoende fchenen , ‘er Echter buiten het “Kanâal omftandigheden plaats hadden , die alles konden verijdelen, zoo men, de. ontwerpen giet naar dezelve inrigtte, Ten einde deze, van-buiten. plaars hebben- de-omftandigheden, zoo veel in mijn vermogen is, klaar te doen blijken , en ‘er de noodzake- lijkheid „uiet aantetoonen ; dat bij de uitwoering van alle ontwerpen dezelve vooraf dienen over- wogen te worden , ben ik gedwongen, in het volgend onderzoek de zaak van. wat hooger op te halen, dam tot de enkele beantwoor- ding der. Vraag, voor zoo ver dezelve alleen betrekking tot hee Kanaal van Welzinge heeft ; misfchien zoude vereischt worden. he: A4 EER- 8 T,SPELEVELD), OVER DE OPSLIKKING EERSTE AFDEELING. Over de oorzaken van het aanflikken van het Kanaal Welzinge en van de Haven van Middelburg. De voorgeftelde Vraag is, wat de hoofd- punten aangaat , tweeledig: Vooreerst: Welke zijn de oorzaken vau het aanflikken van gemelde Havenen Kanaal? Ten tweeden : Welke zijn de gefchikfte mid- delen, om beide uittediepen, enin het ver volg op de behoorlijke diepte te houden? Zeer wijsfelijk is het, mijns erachtens, dat het Genootfchap het opfpeuren van de oor- zaken der aanflikking het tweede lid der Vraag heeft doen voorafgaan , alzoo van de juiste en naauwkeurige oplosfing van heteerste , ook die van het volgende afhangt, en ’er zelfs geheel uit moet voortvloeijen. Men moge buiten ec- ne grondige kennis van het kwaad , - midde- len ter hand kunnen nemen, welke het voor een oogenblik verheelen, doch deze middelen zelve zijn dikwijls niet dan te zeer gefchike om het te verergeren : om het voor altoos | weg PER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 9 weg te nemen moet men ’er de eerste bronnen van onderzoeken; ik zeg, de eerste bronnen, want dezelve zijn in het verhandelde geval meer dan eene. Zoo zij voor een flechts op- pervlakkig ondertigtten moeïjelijk te ontwaren Zijn, zij zijn echter, ten uitterften gewigtig, en van zoodanigen aard, dat zij alle middelen, welke flechrsals enkele hulpmiddelen gebezigd worden , verwerpelijk moeten doen voorko- men , ‘twelk mij coefchijnt uit de volgende grondbeginfelen en waarnemingen te zullen moeten blijken, SL Het is eene algemeene en bekende Waar- heid, dacalle Stroomen; als wilden zij in hun- nen loop de hinderpalen der bogten ontwij- ken, fteeds trachten den kortsten en regtsten weg te vinden, Hier uit vloeit voort , het geen de ondervin- ding altoos heeft bewaarheid , dat de kleine Zijfpranken van zodanige Rivieren, welke een enbelemmerden Stroom genieten , welhaast moeten aanlanden en verdwijnen , ten zij an- dere omftandigheden door de ‘Natuur of de Kunst te weeg gebragt, zulks verhinderen. As Ik To T.SPELEVELDs OVER DE OPSLIKKING SIL Ik zal mij, om dezen grendregel op het Zuidelijk gedeelte vanhet Eiland Walcheren toetepasfen, niet inlaten in het onderzoek van den eersten. oorfprong van den ond. Het zij dat Walcheren door een keten van Duinen aan de kust van Vlaanderen is verbonden ge- weest , het zij dat ’er van de vroegfte tijden af, waar in Zeeland zich uit het fchuim der golven verhief, flechts een gering Veer van Vlisfingen op het Land van Kadzand beftond; het blijkt in allen gevalle met eenige zeker- heid uit de oude Schrijvers , dat flechts eene geringe geul de Westerfchelde van de Noord- zee feheidde, ’t Geweld der Wateren zich een doortogt banênde , hervormde welhaast dit geultje in een aanmerkelijken Zee-arm, Vlisfingen , door hare aangelegenheid thans gewigt verkrijgende , wierd van een Visfchers gehucht in eene bloeijende plaats her- fchapen , en trachtte zich door alle middelen, welke de kunst in die tijden den mensch aan- bood, tegen den krachtigen Stroom te bevei- ligen, welke zich aan beide zijden een regten weg zocht te openen; hier door moest de uit- loozing der Schelde zich alleen aan de zuidzijde verbreeden , ea Plisfingen een punt vormen, _ waar DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. bt waar: door het S/oe niet, dan met een ftom- pen hoek, den Stroom ontving. Men kon dus wiet regt dit Sloe als een fprank der Schel-, de aanmerken , welkers Stroom, uit hoofde van het in SL. aangehaalde ; te zwakker moest Zijn, als dezelve in den Mond te regter, vloeide, — SIIL De toenemende bedijkingen van Zuidbeve- land, het welk Zich ver bezuiden het Ei- land Walcheren uitftrekte, moesten ook toe- brengen om den Stroom te breken, welke in het $loe viel. Deze Stroom immers moest op dit Land gedeeltelijk fluiten, gedeeltelijk nog meer door de Westerfchelde gevoerd worden. SA S IV. 1 Men moet eene geringe kennis van den aard der Stroomen bezitten, “om in de S IE, en IH. opgenoemde omftandigheden, geene voor- name oorzaken dér aanflibbingen te ontdek» ken. Indedaad, wanneer men in acht neemt dat de Vloed de bodems der Rivieren, om dus tc fpreken, ontbindende , tevens\de lietfte dee- len daar van pril en, met zich. voert, dac de- I2 T.SPELEVELD,OVERDEOPSLIKKING dezelve zulks te meer verrigt, naar mate des- zelfs Stroom fterker is (a); volgt hier uit dat wanneer die Vloed door eenige hinder- palen in deszelfs vrijen loop wordt wederhou- den of verzwakt, deze medegevoerde floffen, welke enkel doorde kracht des Strooms wor- den opgehouden, zeer fpoedig moeten zin- ken en zich vastzetten , waar door in de groote Rivieren de Piaten gevormd worden en de volftrekte opftoppingen , gelijk zulks hooger ($ LL) is gezegd , in de kleine Zijka- nalen worden veroorzaakt. | Sv. Men zal, dictop SIL. en III. toepasfende, met regt zich niet zoo zeer over de thans beftaande onevenredigheid der diepte voor de Zuidwatering en in den Hond verwonderen, dan dat dezelve nier reeds vroeger in groo- tere mate beftaan heeft, en waarlijk zou dic het geval geweest zijn, zoa eene gunstige ome ftandigheid zulks niet verhinderd, en zelfs tot de verdieping en verwijding van het Sloe en de Reede van Rammekens had mede- gewerkt. Om Ca) Men kan het bewijs dezer eigeafchappen van dea Vloed, voldoende vinden in de Verhandelingen over de Verbetering der | Rivieren, geplaatst in het XIX. Deels fe. Stuk der „Werken van de Maatfchappij der Wetesfchappen te Haarlem , DER MIDDELBURGSCHE HAVEN, 13 Om hier al weder op een algemeen grondbe- ginfel te bouwen, moet men in het oog, hou- den, dat, hoe nadeelig de zwakke Vloeden ook Zijn mogen, het gevaar der aanflikkingen -ver- mindert, wanneer de Ebftroom gelijk ftaar met dien des Vloeds of denzelven overtreft , dat is, wanneer de Eb de ftoffen, door den Vloed aangebragt , weder weg kan fchuren , eer de- zelve zich op de bodems der Rivieren heb- ben vastgezet. S VL LJ Dit nu moet het geval zijn geweest, na dat de groote mond der Westerfchelde gevormd was. Hoe verward, hoe onzeker de oudfte berigten der Zeeuwfche Stroomen ook zijn mogen, blijkt het echter uit de Kronijken, dat tot in het eind der dertiende eeuw ‚ het Land van Terveer en Noordbeveland enkel door een eng geultje was gefcheiden (4), zijn- de Terveer toen flechts cen gering Visfchers Gehuchtje. Daar nu de Oosterfchelde twee armen bezat, die beide zich in het S/oe ont- lastten , het Schengen en de Zwidvliet name- lijk , welke laarfte alleen hier door deszelfs’ benaming heeft ontvangen ;» ishet natuurlijk dat. 4) BoxnorN, Kronijk van Zeeland , 1e: Deel, , pag. 38. IA TISPELEVELDs, OVER DE OPSLIKKING dat al de Stroom der Eb van de Oostep/thel- de, welke door het Schengen , én genoegzaam geheel die, welke in de Ziidvlier vloeide ; door het Sfoe Moest trekken en dit water óp dere aanmerkelijke-en fieeds toenemende diepte moest houden, om’ dat deze Ebftroom den Vloedftroom overtrof. ($ V.). Dit blijkt overtuigend ui het geen hooge CS IL en HIL)- van” den Viocdftroom in het Sloe gezegd is, en uit de rigtng der beide evengenoemde Kanalen. Indedaad zijn dézel- ve zoo, geleegen dat zij even goed àäls de Schelde bij hect Eiland Schouwen, en zelfs de Zuidvliet in nog. regter lijn , den Stroom der Eb kunnen ontvangen „ als makende een inin- deren hoek met het opperfte der Oostenfcheide dan het Land van. Zierikzee. Deze Eb wierd dan daar en boven nog meer door den Stroom van de Keeten af komende, naar de Zwidyliet heer geleid. Derhalven moet de Ebftroom door het „Schengen en de Zuidvliet niet-minder dan die langs het Eiland Schouwen zijn geweest; (c) of veel fterker dan de Vloed in het $/oe, Ik Ce) Uit hoofde van het in SI. vastgeftelde, zou de Ebftroom in de Zuidvliet grooter dan die voor Zierikzee geweest moeten zijn: doch men moet opmerken, dat de Vloed met kracht door den Roompot langs het Eiland Schouwen intiroomerde, meerder diepte aan dat Water moest geven, dan aan de) Zuitoliet en het Schengen ‚ welke toenmaals een zeer geringen Vleedfiroom moes- ten - DER MIDDELBURCSCHE HAVEN. IS Ik durf gerust vastftellen, dat aan deze om- ftandigheid alleen het Kanaal voor de Haver van Middelburg (door welke benaming ik al- roos de beide Kanalen van Welzinge en A7- nemuiden verfta)) deszelfs aanwezen is vers fchuldigd. Het kon niet misfen, of een zoo fterke Stroom, als door het Schengen vlierte moest het Land van Walcheren , daar vegen overliggende, invreten en tot cen grooten ine ham’ veranderen. De befchouwing van den betrekkeläkéen ftand van het Afsemwidenfche Gat en het Schengen is voldoende, om ’er al de Blijkbaarheid‘van aanteroonen. Iinmers dit Gaz ligt juist in de verlenging van het Scheiigen, en het Kanaal maakt’ bij de oude Haven van Middelburg een hoek, welke élke Stróomt cie op een Land” afftuic, aanneemt”, “en-die “fot aan den moad van het Welzinger Gat door- gaat, Ik meene in de Walcherfche Arkadia van GARGON een’ Penning gevonden te hebben, op welken Middelburg digt aan den zuidooste- lijken rand van het Eiland ligt, en geheel pe het ten hebben ($1) , en dat de krachten der Srropmen geëvenredigd zijn aan de diepten der Rivieren, — Echter was de Eb voor r- nemuiden tegen het einde der vijftiende eeuw gog zoo &oot, dat, volgens BoXRHORN,de Matrozen bevreesd waren om met han- ne Sloepen bij de groote Schepen te komen. Kronijk van Zeeland Pag. 270. 16 T.SPELEVELD; OVER DE OPSLIKRING het Nieuwland flechts als eene Plaar wordt af gebeeld — Ik weet hoe weinig vertrouwen ‘er op. diergelijke getuigenisfen „en zelfs op die onzer vroegfte Schrijvers over deze on- derwerpen, te ftellen is; ik weet dat men beter uit de oude geulen, welke de Rivieren als gedenkteekens harer vorige loepbanen overlaten „ derzelver ftrekkingen. kan. opma- ken, dan uit de verhalen van onkundige Ge- fchiedfchrijvers ; doch wanneer de menfche- lijke gedenkfchriften overeenitemmen met ge- zonde grondbeginfels, kunnen. de gevolgrrek- kingen daar uit opgemaakt, niet. dan ’er bij winnen. Middelburg was: het dan aan het ri verfchuldigd „ in. hare eerste opkomst eene _ plaats te zijn, welke het voordeel genoot van bijna onmiddelijk aan Zee terliggen, en tevens eene Baai voor zich te hebben, welke veilig. de «zwaarfte Vloten konde „bevatten. Hoe zou het anders te begrijpen-zijn, dat een Volk, ’t welk van deszelfs eerste-opkomst af „ zich enkel op den Zeehandel, toelag „ eene: Landftad, gelijk Mfiddelburg thans is , cor den eersten ftapel van Handel en Zeevaart, zou verkozen hebben? — Geene plaars-kon beter dan deze, alle de voordeelen bezitten, welke, ten tijde der Romeinen, Domburg en MWest- 3 ee kap- BER MIDDELBURGSCHE HAVEN. I7 kappelle eigen waren , zonder dat daar bij eenige derzelver nadeelen vermengd waren. $ VIIL De wisfelvalligheid der aardfche zaken liet Aliddelburg niet lang een voordeel genieten , 't welk de oorfprong van haren bloei was ge- weest; doch ook deze verandering gefchiedde alweder door dezelfde onwrikbare regelen en wetten, van welke de natuur zich in hare be- wegingen nimmer verwijdert. Het geultje , ’t welk tusfchen Walcheren en MVoordbeveland beftond (SVL ) liep , vol- SENS BOKMORN, tusfchen een laag Voor- land , * welk zich zeer breed voar Zandwyk en Kampen uitftrekte. Daar nu de zuidelijke punt van Schouwen den ftroom uit Zee fterk naar dit geultje wendde, daar deeze ftroom op de westkust van WNoordbeveland afftuiten- de, het Veerfche Gat even zeer gefchikt maak- te tot het ontvangen van den Vloed als de Oosterfchelde, het welk vooral zichtbaar is in de Kaart der Zeeuwfche eilanden, te vinden inde Kronijk van sMALLEGANGE, en daar geene bedijkingen dit geultje beperkten, is het natuurlijk dat het eerst langzamerhand (S IL. ), en vervolgens , de diepte vermeerderende , in verdubbelde reden moest toenemen. De IL. Deer. B Vloed 18 T.SPELEVELD,OVERDE OPSLIKKING Vloed nu met geweld invallende, waren de bedijkingen van het Zuidwestelijk deel wan Noordbeveland niet tegen denzelven beftand (d). Te zwak voor zulk een ftroom aange- legt, braken zij door; een aanmerkelijk ge- deelte van MVoordbeveland en Wolfaartsdyk fpoelde onder; het Veerfche Gat baande zich een weg tot de Zuidvliet; en ter Veer door kracht van bedijkingen en andere werken in aanwezen gehouden (@) wierd eene aanmer- kelijke Zeeplaats, bloeide door uitgebreide Visfcherijën, en veranderde binnen korten tijd, van een Visfchers Hieken, in eene fterke Ves- ting. SIX. Dit toeval, uit de ligging van het Noorder gedeelte van Walcheren natuurlijk voortfprui- tende, was de doodfteek voor het Sloe. De ftroom van het Veerfche Gat onmiddelijker en regter dan die van Rammekens uit Zee komende, moest niet alleenlijk dien van het Sloe, uit deszelfs aart reeds zwak zijnde CSIL), fluiten; maar zelfs langzamerhand achter uit werpen: hier door wierd deeze flrroom Cd ) BoOXRHORN, Kronijk van Zeeiand, pag. 38. Ce ) Dezelfde. DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 19 ftroom nog veel zwakker en nog meer naar den Hond afgeleid: de geul van ket Shoe moest dus vernaauwen , en de plaat de Kaloot, reeds door het fluiten van den vloed, op Zuidbeveland geboren CS MI. ), fpoedig aan- was{en. S X, Doch vooral moest het nadeelig uitwerk- fel van dit toeval fpoedig - geopenbaard wor- den in de. Baai voor Middelburg. De Zuidvliet digst aan het Weerfche Gat liggen- de, ontving deszelfs fterkften ftroom en nam dien van het Schengen tot zich: derzelver Eb, vooral krachtiger dan die van het Schen- gen zijnde (S L.), ontlastre zich geheel door het Veerfche Gat, en fleepte ook een gedeel- te van die uit het Schengen mede. Hier door wierd deze Baai van alle fchuring be- roofd: de Vloed van het Sloe, langs Zuid- beveland heen vlietende, maakte aan de Westzijde een Wantij, in ’t welk alle deszelfs medegevoerde floffen zich nederzerten, zonder weder verdreven te kunnen worden. De plaat voor de Middelburgfche Haven groeide derhalven fpoedig aan, en wierd in het te- genwoordig Nieuwland hervormd. De on- dergang van het eertijds bloeijend Arnemui- Be den 20 T.SPELEVELD;,OVER DE OPSLIKKING, den was nu zeker: dezelfde plaats, voor wel- ke nog in het jaar 1396 (f) eene Vloot van honderd vijf en dertig fchepen konde gebor- gen worden, was in 1615. Cg) reeds bijna niet inftaat, derzelver geringe Kil bevaarbaar te houden, en terwijl door den fterken in- vallenden Vloed van Ter Veer, Noordbeve- land, Wolfertsdyk en een gedeelte van Zuid- beveland waren afgenomen, volgde in de ja- ren 163r, 1645 1661 , 1671, enz. voor St. Joosland en om het Arnemuidenfche Gat, de eene bedijking en uitbreiding op de andere. De onuitputtelijke werkzaamheid, de on- vermoeide poogingen der Zeelanderen, hoe “wel niet altoos met de vereischte kunde te werk gefteld, hielden alleenlijk nog eene kleine geul open, zonder welke S#. Joosland zeer fpoedig met Walcheren vereenigd zou zijn geworden. SXL En, waarlijk, dit kon niet anders zijn, als men opmerkt, dat het Kanaal voor de Mid- delburgfche Haven, vit den aanwas van het St. Joosland geboren zijnde, als eene dubbe- le Cf) BOXHORN, Ifte. Deel, pag. 346. Cg ) Dezelfle, pag. 273. DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 2I le en in een lopende Sprank van het Sloe moet befchouwd worden, en het derhalven in veel groter mate de nadeelen moest bezit- ten, die thans aan het Sloe verbonden waren: nadeelen die altoos meer en meer moesten toenemen door de afneming van het Schengen en den aanwas der Zwidvliet (S X.) van welken eerften rivierärm het bovengemelde Kanaal alleen deszelfs Eb kon ontvangen. $ XIL vel Dusdanig zijn, naar mijn gevoelen, de al- lerwaarfchijnlijkfte oorzaken van de tegen- woordige gefteldheid van het Oostelijk deel van Walcheren, en van den nadeeligen loop der Stroomen, welke daar langs henen plaats heeft. De weinige waarnemingen, welke ik in ftaat ben geweest wegens deze twee za- ken te doen, hebben mij in het oordeel over deze oorzaken moeten verfterken. Laten wij kortelijk de gevolgen der voor- gemelde gronden, die niet anders dan de te- genwoordige bevindingen zijn, onderzoeken- de, de fom der gebreken opmaken. S XIII. Ik heb gezegd ($ IT. ), dat de punt van Vlisfi.gen den ftroom des Vloeds naar den B 3 blond e 22 T.SPELEVELD;sOVERDEOPSLIKKING Hond moest afleiden, en mijne bevinding heeft daar mede overeengeftemd. Den 23 Decem- ber des vorigen jaars voor de Zwidwatering op omtrend go Roeden afftands van den Wal ten anker liggende, wierp ik ruim een uur na het begin van den Vloed voor Wlisfingen gen plankje uit, ’t welk deszelfs lijn in 3° go’ had afgeloopen: ik herhaalde die proef toen de geulen A. B., door de Kaloot lo- pende, den ftroom met kracht in den Mond begonnen te trekken, en bevond toen dat de lijn 1° 41’ minder tijds noodig had om af te loopen. De ftroom was derhatven ruim een derde fterker, dan bij de eerfte waarneming ; doch, daar die fterkere ftroom zekerlijk niet gelijk kan gefteld worden met dien, welke in den Mond vliet, om dat de eerfte op de Ka- loot eenigzins afftuict, en de bodem van den Hond veel dieper is dan die voor de Zuid- watering, en het bekend is, dat de (nelheid der ftroomen geëvenredigd is aan den vier- kants wortel van de diepte des bodems, kun- nen wij gerustelijk vastftellen, dat de ftroom langs de Zuidwatering tot den tijd toe, dat dezelve zich door de overftrooming van een groot deel des Kaloots, met dien van den Hond vermengt, ruim eens zoo zwak is dan die der Westerfcheide. Ik DER MIDDELBURGSCHE HAVEN, 23 S XIV. Ik heb te kennen gegeven (SIX.); dat _de vloedftroom van het Veerfche Gat dien van het Sloe moest terug werpen; hier van is mij ook bij ondervinding de waarheid geble- ken. Omtrent twee uuren na dat de Vloed … voor Vlisfingen was begonnen, voor Aam- mekens ten anker liggende, kwam de Stroom door het Sloe nog van het Veerfche Gat, en wierp zich met dien van de Zuidwatering vereenigt, door de geulen A. en B. in den Hond. Deeze Vloed vlozide derhalven op dat oogenblik door het Schengen en door het Kanaal voor de Haven van Middelburg. S XV. Daar nu echter deze Stroom flegts een [zeer zwak gedeelte isvan dien, welke door de Zuid? vliet trekt 3” daar dezelve zich. door naauwé én ondiepe geulen (A. en B.) ontlast; daar hij nóg meer gebroken wordt door dien van de Zuid- watering, met welken hij zich vereenig:; daar hij het Arnemuidenfche Gat bovendien genoeg: zaam mis roet lopen , alleenlijk op het land van Zuidbeveland bij C‚moetende afttuiten (SL.)3 kan dus ook deze Stroom niet dan zeer zwak:in het Sloe ven volftrekt onbereekenend in het Kanaal woor de Haven van. Middelburg. zijn. | B 4 | Hier 24 T.SPELEVELD;,OVERDEOPSLIKKING SXVL Hier bij komt nog , dat, zoodra de Vloed over de Kaloot begint te ftroomen, de zwak- ke Stroom van het Veerfche Gat komen- de, weder te rug wordt gedreven doordien van het Vlakke, het welk dan een Wan- tij, of eigenlijk twee fluitende Vloeden ver- oorzaakt, die ik, ten aanzien van het Sloe, befpeurd heb te zijn, ter plaatze waar de meeste ondiepte tusfchen de geul van het Schengen en het Sloefche Veer beftaat, en, ten aanzien van het Kanaal voor de Haven, duidelijk heb opgemerkt vóór of even bewes- ten Arnemuiden. S XVII. Dezelve waarnemingen beftaan met betrek- ‘king tot de Eb. De zware Stroom der Zuidvliet, de fterke trek van het Veerfche Gat flepen in het begin der Eb, die van het Schengen niet alleen, maar ook die van het Sfoe tot zich, Eerst omtrend twee uren later verdeelt zich de Eb in het S/oe en in het Kanaal , ter plaatfe ten naastenbij, alwaar zich de Vloedftroom verdeelt, en vliet als dan Zwid- en Neordwaards henen. Daar nu de fterkfte Eb langs het Veerfche Gat ftroomt, en die, welke vgrvolgens Zuide- lijk DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 25 lijk vliet, uit een flechts verdeelden Stroom beftaat , welke geen aandrang van boven Stroom verkrijgt, alzoo het Schengen weinig Eb bezit; zoo moet de Stroom der Eb in het Sloe, of eigenlijk, van benoorden het hoofd van Arnemuiden tot een weinig voorbij dat van Rammekens, even zo gering en nog ge- ringer zijn, dan de Stroom des Vloeds , het welk alles in grootere evenredigheid op het Kanaal voor de haven toepasfelijk is, S XVIIL Uit al het bovengezegde blijkt derhalven, dat ‘er geen dan een gebroken Vloed en Eb- ftroom langs het SJoe en ’ Kanaal voor de Haven van Middelburg gaan kan, en dat de eens te zwak zijnde om de medegevoerde ftof- fen te blijven voortvoeren, en de andere, om die weder uittefchuren dezelve zich nood- zakelijk moeten wastzetten , en daar door de vernaauwing, de verondieping van het S/oe en de geheele aanlanding van het Kanaal moet plaats grijpen. Ik heb het uicwerkfel dezer zwakke ftroo- „men zelve kunnen beoordeelen Terwijl het Vloedwater voor Wlisfingen ten uiterfte troe- bel en graauw van kouleur was, vond ik dat van het Sloe bewolkt en doormengd met hel- Bs dere » 26 T. SPELEVELD;, OVERDEOPSLIKKING dere plekken: ten. bewijze dat de medege- voerde Slib zich nederzette (A),en de Eb, welke ’'er mer (til weder doortrok, had bij- na de klaarheid van een langzaam vloeijend Rivierwater; waar uit, bleek, dat ’er bijna geene de minfte fchuring konde. plaats heb- ben. $ XIX. Men werpe nu het oog op het hier achter gevoegde kaartje, en men zal zich niet ver- wonderen over den geweldigen aanwas der Banken en Placen in het S/ogz noch over de ondieptens welke ’er op zoo veele plaat- zen in gevonden worden; men. zal zich niet verwonderen in den ingang van het Schengen bij laag water naauwelijks 3 voeten diepte te vinden, en in den ingang van «de eertijds niets beteekenende Zuidvliet eene middelbare diepte van ruim go voeten; men zal zich niet over de uitgebreidheid van de Ka/oot ver- wonderen ‚ welke zich „volgens-de naauwkeuri= ge waarnemingen , door den Franfchen Ingenieur der Marine BEAUTEMPS BEAUPRÉ ge- daan, (é) reeds tot voor Wlisfingen uitftreke, noch C-b ) Dit kan voornamelijk ten tijde der Stroomkentering bemerkt Worden. : Cí ) Zie zijne fraaije Kaart der Westerfthelde tot aan Antwerpen, ‚DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 27 noch over de geftadige nadering dezer Plaat tot Rammekens en tot de geheele Zuidwatering; men zal zich niet verwonderen dat eene Ree- de, welke eertijds de geheele uitgebreidheid der Walcherfche en Vlaamfche Kusten be- floeg, C waar van de naam van het Vlakke waarfchijnlijk oorf{pronkelijk is )-welker diep- te gelijk aan de grootfte diepte van den Hond was, thans voor zware fchepen flechts eene “breedte van 5o à Go Roeden heeft bij laag water, en cene middelbare diepte van 23 à 24 voeten, daar die van den Mogd daar tegen over, volgens.de peilingen: van ‘den “zelven Ingenieur, tusfchen de 5o en 6o voeten is. S XX. Doch het geen wezenlijk mijne verwende- ring opwekte , was; het verfchil der peilin- gen diens Ingenieurs met de mijhe. Ik vinde bij hem de dieptens vanen vóór. het Wester- hoofd vóór Rammekens en “de Kaloot van 25 totsó Franfche Voeten: De mijne {lechts vijf of zes jaren later gedaan, beloopen, in: het diepfte, alleen van 18 tot 38 Rhijnlandfche voeten. Dit verfchil heeft; hoe wel in vecl geringer mate, op. alle „punten plaats, welke ik na hem bepeild heb voor de Zuidwaten ring. Van waar ontftaat dit? zou de aanflik=" king, 28 T‚.SPELEVELD,OVER DE OPSLIKKING king, na dat de groete aánwas der Kaloot bijna geheel het S/oe van den Mond heeft af- gefcheiden , met zulke reuzenfchreden voort- gaan ? Waarlijk, ik oordeele de waarneming van dit verfchil gewigtig genoeg te zijn, om te verdienen van jaarlijks te worden nagegaan, ten einde daar uit een vast befluit te kunnen trekken. SekKL Ten aanzien van het Sloe vóór het Arne- muidenfche Gat, heb ik, uit gebrek van vroe- gere peilingen, geene vergelijkingen deswe- gens met vorige proeven kunnen maken: maar indien de zoo geweldige verflijkking voor Ram- mekens bewaarheid wordt, is 'er nog minder reden om aan die vóór „Arnemuiden te twij- felen. Men kan die eenigzins opmaken uit het verfchil der diepte van het S/oe tegen o- ver de Zuidvliet en vóór het gemelde gat, Dit zoo zijnde, wat zal dan het waarfchijn- lijk lot van het Sloe worden? Wart zal ’er van worden, wanneer het Borzelfche Gat, ’t-welk van jaar tot jaar verflikt, den Stroom die uit het Veerfche Gat en langs Aamme- kens valt, niet meer kan afleiden? wat zal ‘er van worden, wanneer het door de fteeds tae- DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 29 toenemende verflijkking van het Schengen, ook van het laatfte hulpmiddel, de Eb, geheel beroofd. zal zijn ? | EEXIL Daar nu de omftandigheden en vooruitzich- ten omtrend het S/oe zoodanig zijn, zal men, alle de vorige gemelde oorzaken in aanmer- king nemende, zich nog minder over de ondiepte van het Kanaal vóór de Middel- burgfche Haven verwonderen, daar de bodem van het Gat van Arnemuiden door één 8 á 9 voeten boven laag water, en die van het Welzingfche omtrend 3 voeten daar boven ligt, en derhalven geheel dit Kanaal voor eenigzins zware fchepen volftrekt onbevaar- baar is. S XXIIL Wat de haven van Middelburg zelve be- treft, de eorzaak van derzelver aanflikking is zeer eenvoudig , als men flechts het bijgebrag- te (S IV) wegens de zwakke en fluitende ftrroomen in aanmerking neemt. Het Vloed- water, in de Haven vallende, ftuit tegen de Stad aan, en heeft derhalven geene de min- fte doorftraling of ftroom ; het gevolg daar van kan dus nies anders zijn, dan dac al de JO T-SPELEVELD, OVER DEOPSLIKKING de Slib, welke hetzelve met zich voert, zich onmiddelijk nederzet: en daar 'er, om gelijke oorzaak, geene Eb kan gaan, moet de aan- flikking fpoedig volkomen worden. Het is waar, 'er doet zich hier, met betrek- king tot den Vloed, eene fchijnbare tegenftrij- digheid op; men zoude kunnen zeggen, dat dewijl in evenredigheid van de fnelheid des Strooms, de ftoffen van de bodems der Ri- vieren worden opgetild (S IV), derhalven bij een zwakkeren Stroom, zoo als die van het Kanaal voor de haven, de aanvoering dezer ftoffen moet verminderen. Dit is onbetwist- baar, wanneer de Stroom van deszelfs oor- Íprong af even zwak is, want dan kan hij in het geheel geene ftoffen mede flepen; maar dit heeft geen plaats, wanneer de ftroom krachtig zijnde, eensklaps zwakker wordt; de zwakkere Stroom blijft als dan nog met de ftoffen, die dezelve in zijne kracht heeft me- degevoerd, beladen en laar die, volgens eene bekende evenredigheid zakken, en dit is juist het geen in het Kanaal, alwaar de Stroom zich verzwakt, en in de haven, alwaar hij ftuit, gebeuren moet. S XXIV. Daar wij nu uie de omftandigheden welke in mm DER MIDDELBURGSCHE WAVENe. SI in vroegere tijden ten opzigte van het Kanaal en de haven hebben plaats gehad, en uit de beknopte befchouwing van den daar uit voorte vloeïjenden tegenwoordigen toeftand, de gron- den van het kwaad hebben opgefpoord, kun- nen wij, al het boven verhandelde zamentrek- kende, deze volgende grondoorzaken opgeven. 1° Om dat het Kanaal voor de Haven van Middelburg van den Stroom des Vloeds eens- deels is berooft, anderdeels, niet dan een ftui- tenden Stroom heeft. | 2° Om dat de verzanding van het Schez- gen en de verzwakte Eb van het Sloe ook dit Kanaal van de Ebftroom berooven. 3° Om dat het water, *t welk ieder ge- tij in de haven wast, tegen de ftad moet ftui« ten en aldaar, zoo wel als in het Kanaal, de medegevoerde Zand en Slibftoffen moet neder- leggen. Laten Wij onderzoeken welke middelen ter wegnemiag dezer kwalen zijn in het werk te tellen. T WE E- 32 T.SPELEVELDJOVERDE OPSLIKKING TWEEDE AFDEELING. Over de middelen van herftel. SXXV. TL. heb in het begin dezer Verhandeling ge- zegd, dat uit het onderzoek van de oorzaken van het kwaad, tevens de bronnen voort- vloeïjen om het te verheelen; en in de daad kunnen deze bronnen niet ontftaan dan uit de volgende regelen. 1° Om te trachten den Vloed, zoo veel mogelijk, met kracht in eene der monden van het Kanaal te leiden. 2° Om insgelijks de Eb door den tegen- overgeftelden mond te doen ftroomen. 3° Om te beletten, dat door den Vloed Zand en Slib in de Haven worde gevoerd. SXXVL Dan, daar buitenkomende omftandigheden de uitvoering der twee eerfte punten kunnen verhinderen, dient men in dat geval, zoo wel ten aanzien van het Kanaal, als van de Haven dezen algemeenen regel in het oog te hou- den : DER MIDDELBURGSCHE HAVEN, 39» 4° Dat, -womneer den ffroom geenen flers ken en vrijen doorloop kan bezorgd worden, men denzelven allen toegang moet weigeren — De nadeelen, welke wij hebben aangetoond eigen te zijn aan een zwakken Vloed- en nog zwakkeren. Ebftroom , ontflaan mij van, de noodzakelijkheid om dezen regel te bewijzen, SXXVIL Men gevoelt reeds het gewigt van dezer tegel , uit het geen in de vorige afdeeling we gens den Vloed van de Zwidwatering en het Sloe is gezegd ( SIL, II; XIII ), Daar en boven, indien ’er al middelen te vinden waren; om den Vloed der Zwuidwatering door het Kanaal te leiden; hoe zal men dan die van Vere beletten ’er tegen in te ftroomen; (SVIII, LX, XIV.) zonder tevens de Eb te keeren; buiten welke de Vloedftroom altoos in diergelijke Kanalen nadeelig is? Immers kan men zich niet vleijen, indien al de Vloed var, het Veerfche Gat te wederhouden ware, de Eb van het Schengen met eenige vrucht door: het Kanaal te leiden? (SIX; XVII, XVIII, XIX.) — zoo men den Vloedftroom van de noordzijde ‘er in wil voeren, hoe zal men denzelven dan de behoorlijke kracht gevens zonder dien van de Zuidvliet af te keeren? Daens C (SXVL, - 34 T. SPELEVELD, OVER DE OPSLIKKING (SXVI, X.) hoe zal men dien van de zuid- zijde 'er dan van afwenden? (S$ XVI.) hoe zal men eindelijk aan eenen zich fteeds ver deelenden ftroom dat vermogen geven, ’t welk ‘er tot eene genoegzame fchuring vereischt wordt? — Eene geheele. verandering van de zeegaten, een geheele ommekeer der ftroomen zou ‘er moeten plaats grijpen; moeijelijke en Zaamgeftelde, zoo niet ondoenlijke werken, zouden tot het bereiken van het beoogde doel, ter hand genomen moeten worden, werken, welke, indien zij al met vrucht konden gebe- zigd worden, [geene zekerheid voor het ver- volg zouden kunnen geven, alzoo bij het ge- ftadig verloop der Zeeuwfche gaten, duizend omftandigheden derzelver uitwerkzelen, na ee- ne reeks van jaren, zouden kunnen verijdelen. Immers deze zwarigheden leiden ons van zelve op tot het denkbeeld van in de behoed- middelen op dien regel te bouwen, welke de eenvoudigfte en minst zaamgeftelde wijze van werken moet voortbrengen, welke, door het Kanaal en de Haven van alle gemeenfchap daar buiten af te fcheiden, beide eenigermate onaf- hankelijk van de overige Zeeuwfche gaten maakt; dien regel namelijk, van ’er geheel den Vloed ende Eb buiten te keeren. (SXXV, 49 )_ Doch ook in de uitoefening van dezen re- gel ‚DER MIDDELBURGSCHE HAVEN, 35 gel, is men verpligt met eene belioedfaamheid te werk te gaan , welke de gevaarlijke fland van het Kandal, in deszelfs betrekking tot ars dere gaten, vordert. De beste middelen ter herftelling van het kanaal en der- haven kunticd daarom gebreken bezitten „die mogelijk niet te verhelpen zijn.— Slechts één Ontwerp is mij bekend; ’t welk misfchien die gebreken zou kun= nen voorkomen. Daar echter de dwaling dik= wijls tot het befef der waarheid opleidt, zal ik mij in de opgaaf der middelen niet tot dit alleen bepalen. Uit de gebrekkigfte ont- werpen leidt een verftandig en van hec plaats felijke wel onderrigt Man fomtijds de beste ge= volgen af. De gebreken , welke mijne kort= zichtigheid mij belet in de volgende onrwers pen weg te nemen, zullen door meer kundis gen misfchien zonder moeite op te losfen zijn. S XXVIIL Reeds bij den aanwas van het kwaad , ham men middelen bij de hand om het voortekos men. De Kronijken verhalen, dat men aan het Arnemuidenfche Gat een nieuw Kanaal graafde, om ’er den Vlod langs af te leiden 3 dat men werktuigen ter verdieping of fchuring toeftelde; dat men vervolgens het Vloedwater ; door bedammingen of kribben, deszelfs Stroom C 2 be- 56 T. SPELEVELD, OVER DE OPSLIKKING benam, dat men fluisjes aanlegde aan het Ar= nemuidenfche Hoofd ter meerdere fchuring; dat men naderhand de vruchteloosheid van alle deze werken ontwarende, dezelve gedeeltelijk weder vernietigde , en andere, even weinig voldoende, daar voor in de plaats legde: en zeker; daar ze noch de kracht des Strooms vermeerderden , noch den Stroom geheel uit het Kanaal weerden, konden dezelve niet be- letten dat de Arne of oude Middelburgfche Haven onbevaarbaar wierd, en dat men einde- lijk zich genoodzaakt vond eene nieuwe aan- teleggen, welke, op dezelfde gebrekkige be- ginfelen als de oude vervaardigd zijnde, juist dezelfde nadeelen in zich moest bevatten „ gelijk de gevolgen zulks heden aantoonen. S XXIX. Den waren toeftand van het Sloe noch niet genoegzaam kennende, meende ik, dat de mo- gelijkheid eener voldoende doorftraling van Vloed- en Ebftroom in het Kanaal niet zeer bezwaarlijk was: het fcheen mij toe , dat wanneer het Oosterhoofd van Rammekens ver- lengd wierd, zoodanig dat het den Vloed van het Sloe onderfchepte , en het Zuidelijk Hoofd van Arnemuiden zoodanig, dat 'er de Ebftroom uit het Schengen wierd ingeleid , meu DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 37 men daar door mogelijk eene genoegzame fchu- ring in het Kanaal zoude verkrijgen. Het plaat- felijk overzicht overtuigde mij van de onmo- gelijkheid van een zoodanig ontwerp. Om een voldoenden Stroom van het zuiden te heb- ben , zou het Oostelijk hoofd van Rammekens over de plaat de Kaloor moeten gelegd wor- den, CS IL, XII, XIV. ) en hoe zou men dan nog de noodzakelijker fchuring der Eb verkrijgen 2% immers niet door het Schengen’, ‘twelk reeds, blijkens de teekening , door eene plaat vanhet Arnemuidenfche gat is af- gefcheiden ? men zoude dan van de haven van Middelburg of van Arnemuiden een Kanaal toc tegen over de Zuidvliet moeten graven, ‘twelk met een hoofd derzelver Eb onder- fchepte: hier door zou men ongetwijfeld tene genoegzame fchuring der Eb verkrijgen , maar zou de Vloed van het Veerfche gat ’er niet tevens met even veel kracht, als die van den Hond, in komen, en wat had men dan met dezen arbeid gewonnen? — de zuider- ftroom van den Vloed te ftremmen , en op die wijze alleen de Eb door het Kanaal te doen trekken , het welk zeer zeker voldoen: de tot de bedoelde diephouding zoude zijn, CSV.) kon immers geen plaats’ hebben dan door geheel den mond van het Welzinger gas Cs te 38 T. SPELEVELD, OVER DE OPSLIKKING te floppen, ten zij men een middel konde bedenken om, zonder Stroom , het water op heit Vlakke of voor Rammekens diep te houden? — Ik beken dat deze zwarigheden mij zoo moeijëlijk, de aantewendene middelen zoo onzeker toefchijnen , dat ik geheel van het ontwerp om met den Vloed en Eb , of mee de Eb alleen in het Kanaal te werken , afs zie, en mij alleen tot die middelen zal bepa= len, welke eene geheele affluiting van het Ka- naal bevatten. Zie hier dan mijne ontwerpen desaangaande, EERSTE ONTWERP, CRKX Dit ontwerp beftaat alleenlijk daarin: niet flechts de haven van Middelburg, maar ook het geheele Kanaal in een Dokkanaal te verande- ren, Om dit met de minfte kosten te bewerk- ftelligen , gelieve men vooraf , wat de zui- delijke mond van het Kanaal betreft, het oog te werpen op de teekening , zijnde deeze mond verkleind naar een naauwkeurig opgemeten plan, Î DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 39 plan. Men befpeurt 'er op dat een hoofd c aan de zijde van het kasteel is aangelegd , ‘t welk omtrend 65 à 7o Roeden voorbij het biterfte bolwerk van dit kasteel fchiet. Voorts loopt 'er van den dijk « (*) een rijswerk tot b, en van daar een palen hoofdje tot c ; welk zich niet verder dan tot over de bat- terij d van het Westelijk hoofd e uitftrekt. Dit Wescelijk hoofd nu, zou men kunnen laten zoo als het is; doch den dijk « tot aan > langs het kribwerkje moeten verlengen , of zelfs zou men volftaan kunnen , met alleen dit kribwerkje te verfterken en eenige voeten te verhoogen , alzoo het met zeer hoog water ondervlocit. Voorts zou men een nieuw Oos-, telijk hoofd ten naastenbij in de rigting van bf g, dienen aanteleggen , *t welk even ver als het Westelijk zou moeten vooruitfchieten. Tusfchen deze hoofden, ter plaatfe f, zou- de eene Spui- en Schutfluis moeten aangelegd worden , bekwaam om, zware fchepen door te fchucten. 8 C4 Het (*) Het beloop van dezen Dijk is uit HATTINGA Overgeno= men; doch daar her zêer. mogelijk is, dat dezelve zich thans door latere inlagen nader aan het SJoe uitftrekt (het ‘welk ik oör- deel uit de Kaart Van p. BEAUPRÉ) zou dit alweder den arbeid éh de kosten verminderen, 49 T. SPELEVELD) OVER DE OPSLIEKING PRL Het fpreekt van zelve , dat indien de diep» te bij f te groot bevonden wierd voor den aan-, leg der Sluis , het voordeeliger zoude uitko- men dat men de beide hoofden nog eenige roeden binnenwaards verlengde „ en aldaar de Sluis aanlegde. De bodem van het kanaal loopt aldaar genoegzaam droog met laag water , en de afkistingen voor het uitdiepen der Sluisput, en den aanleg der fondamenten der Sluis „ zouden derhalven met veel minder kosten en moeite te doen zijn. Het komt ’er hier flechts op aan, om zich naar den aard van het terrein te fchikken , mits dar men in het oog houde , dat de afftand der Sluis van de uiterften der hoofden , geëvenredigd zij aan de kracht der Spuijing, welke de Sluis zal kunnen uitoefenen. In hetalgemeen loopt men geen gevaar, wan- neer men eene Sluis van die zwaarte , als hier vereischt wordt , honderd roeden of iets meer binnen de hoofden legt. SXXKI În het Arnemuidenfche gat, of in de Noorde- lijke mond van het kanaal , beftaan geene hoof- den , dan die door de dijken gevormd wor- den. Le DER .MIDDELBURGSCHE HAVEN. 41 den. -De Zuidelijke «dijk is aan het eind af- gebroken , en voor den Noordelijken ligt een klein kribwerkje , ‘twelk zich omtrend 25 roeden voorbij de wste wal uitftrekt. Hier zoude: het dan Re ‚ dat de dijk van kh tot-# wierd verlegd „ en vervolgens een hoofd van tot k wierd uitgezet , ‘evenwijdig met den dijk mm. Eindelijk zou men het hoofd 1 behoorlijk moeten optrekken, en binnen den dijk , ter plaatze # eene diergelijke Schur- en Spuifluis , als in de Zuider - mond moeten aanleggen. | B EKIU, De Sluizen gelegd zijnde , zoude men kun- nen aanvangen met de verdieping van de ha- ven en het kanaal. Daar deze Sluizen , zoo lang zulks noodig zoude zijn, het Kanaal zouden kunnen droog houden , zou de ont- graving tot de behoorlijke diepte zeer ge- makkelijk te doen zijn , zonder dat men toevlugt tot die kostbare wijze van wer- ken , de baggering namdlijk , zoude behoe- ven te nemen : zelfs zou men „ wat de haven betreft , mogelijk met vrucht het werktuig door de Lands Marine in Vlisfin- gen en elders gebruikt, kunnen bezigen , bij aldien de twee Sluizen der Stad eene ge: Cs noeg- 42 T. SPELEVELD, OVER DE OPSLIKKING noegzame fchuring daar toe konden te weeg brengen. S_XXXIV. De voordeelen var®gsodanig ontwerp , ‘twelk in deszelfs dadelijke uitvoering min- der bezwaarlijk zoude zijn, dan ik mij eerst had voorgefteld , hebben, zoo men al het bij- gebragte wel in aanmerking neemt, weinig betoog nodig. En zeker ! dewijl de Vloed alleen de ftof- fen aanbrengt, die het Kanaal en de Haven doen aanflikken , CS IV &c.) moet deze aan- flikking ophouden , door de affcheiding der {luizen. Zoo het eenigermate onbegrijpelijk mogt voorkomen , dat, daar tot ‘het doen der fpuijingen, het zeewater in het Kanaal moet ingelaten worden, de Vloedffroom of de ftoffen welke die met zich voert , ‘er echter niet in kunnen dringen , gelieve men in -aan- merking te nemen , dat al het Vloedwater , ‘tr welk vóór de fluis ftaat, in rust is, van het uiterfte der hoofden af tot aan de {luis toe : dic water moet dan al deszelfs ftoffen aldaar laten. zakken , welke vervolgens doof het fpui, wanneer zulks noodig is, weder worden weggefpoeld: het komt dan , om zoo te fpreken; gezuiverd in het dok en kan nog DER MIDDELBURGSCHE HAVE Ne 43 nog zoo veel te minder zandftoffen ’er in ‘voe: ren , «daar het alleen door de enge flekken of flonsgaten wordt doorgelaten. — Daar en boven behoeft men de dokken niet ledig te laten loopen , en de hoeveelheid van Vloed: water welke ’er dagelijks, of wanneer de fpui- jing noodig is, in moet komen, is dus ge- ring. Men behoeft , om proefondervindelijk van deze waarheid overtuigd te worden , flechts den toeftand van het Vlisfingfche Dok na te gaan. Ingevolge het naauwkeurigst onderzoek , ’twelk ik deswegens heb kunnen nemen , is mij ge- bleken , dat de helft van dit Dok in het jaar 1793 omtrend tien voeten is uitgediept , ter diepte van twee voeten onder de bedding der {luis ; « derhalven moet de aanflikking boven de bedding, omtrend 8 à 9 voeten geweest zijn. Van 1793 tot t8o4 zal de aanflikking van het uitgediepte gedeelte omtrend: een halve voet zijn geweest: doch dezelve is zoo zeer niet door het Vloedwater ontftaan , dan wel door de ingeworpe vuilnis, en vooral door de ftoffen , welke van achter het onuitgediepte Dok naar voren in de diepte zijn-gevoerd, door den trek der fpuijing. Laren wij-echter-ftel- len dat het Vloedwater. deze ophooging van 6 duimen, in den tusfchentijd van elf jaren, heeft 44 T. SPELEVELD, OVER DE OPSLIKKING heeft te weeg gebragt, dan moet het, om eene ophooging van 9 voeten te bewerken, den tijd van 198 jaren in het Dok gevloeid hebben. — Dit zal uit het boven bewezene niet verbazend voorkomen. … Doch laten wij verder gaan , en ftellen dat het Vloedwater alleen jaarlijks één duim aan- flikking in her Dok veroorzaakt, dan maakt zulks, om de twaalf jaren, één voet; dat is dus, om de ro8 jaren, g voeten. Dat dit op de waarheid moet gegrond zijn , blijkt daaruit , dat die genen, bij welke ik on- derzoek heb gedaan wegens de geheele uitdie- ping van ’‘tgemelde Dok , hoezeer reeds be- jaarde lieden , geene kennis droegen van den tijd , “dat zulks heeft plaats gehad. Echter zou dat gedeelte van het Dok , ‘twelk in 1793 niet is uitgegraven , nog zeer wel voor zwa- re Schepen gefchikt zijn, zoo de Dam, wel- ke ter affchutting van de andere helft des Doks gelegd is , zulks niet zeer belemmerde, SXXXV. Dit onfchatbaar voordeel van het affluiten der Kanalen, zou in het verhandelde geval nog grooter zijn dan in WVlisfingen. 12 De grootere uitgebreidheid van het Kanaal zoude krachtiger fpuijing toelaten, en de " DER MIDBELBURGSCHE HAVEN. 45 de hoofden het fpuiwater onbelemmerd door= latende , het welk in Wlisfingen geen plaats heeft, zou hier door de fpuijing meer uit- werking hebben, en niet zoo menigvuldig behoeven herhaald te worden, als in de Lands haven dier: plaats. 29 Tevens zou men; om.dezelve uitgebreid- heid van het Kanaal , des verkiezende „ zonder belemmering der „Schepen - dagelijks kunnen fchutten en fpuijen , dewijl hier toe altoos water genoeg zou kunnen, voorhanden zijne S XXXVL Behálve dit biedt het Dokkanaal nog meer bijzondere plaatfelijke voordeelen aan. 19 De haven en het Kanaal zouden altijd bes vaarbaar zijn. a° De bodems der haven, grachtenen Stads dokken zou men nimmer ledig behoeven te laten loopen, waardoor de gezondheid.der In- gezetenen zeer bevorderd zou worden , welke thans, door de nadeelige uitwaasfemingen der droogloopende Stads Kanalen , voor al in hees te zomerdagen „ bijzonder benadeeld wordt. 32 Men zou door dezen aanleg der, fluizen zeker wel groote onkosten moeten maken, doch daar bij tevens in eens van alle baggering bevrijd zijn, welke thans alle jaren gefchic- den 4Ô T. SPELEVELD, OVER DE OPSLIKKING den moet , en waar van de koften , hoe nutteloos ook verfpild , op den duur waarlijk onberekenbaar worden. - S XXXVIL Als zwarigheden tegen een Dokkanaal zou men kunnen opwerpen : 19 Dat de twee Stads Watermolens , door den Vloed en Eb bewogen wordende, hier door onbruikbaar zouden worden. Deze zwa- righeid vervalt , wanneer men zich herinnert 4 het geen SXXXV 29, is gezegd , alzoo men door dagelijks te kunnen fpuiijen, ook dage- lijks eene genoegzame hoeveelheid waters in en uiet het Kanaal zouden kunnen laten om de Molens aan den gang te houden. Zoo de min- dere rijzing en daling van het Dokwater al niet eene zoo langdurige beweging der molens mogt toeftaan, als bij Eb en Vloed; fchijnt mij nogtans dit ongemak niet van dien aart ; om met de uitgebreide voordeelen in$ XXXIV, XXXV en XXXVI aangetoond, in Balans te kunnen komen, } | Het is zeker , dat de herftellingen der Slui- zen ook de beweging der Molens niet kunnen benadeelen.— Want, vooreerst, zijn 'er twee Stuizen, waar van, bij noodzakelijke reparatie der eene , de andere aan den-gang kan gehou- den DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 47 den worden: en ten tweeden , al ware het, dat beide te gelijk aan derzelver fluisdeuren , beddingen; enz. herftellingen noodig hadden , kan altoos het water door de flekken in- en iesehijen „worden. e% Doch , zal men zeggen , al toegeftemd zijnde ‚dat de Molens, door het in en uitlaren van water in het Dokkanaal, kunnen werken , dan doet zich nog eene nieuwe zwarigheid op; ten aanzien der riolen „ welke veel lager lig- gen dan de Molens , zoo dat dezelve , bij het doen “werken der Molens; moeten onderloo= pen of door fchuiven verftopt worden „ wel. ke derhalven , bij gebrek van fpuijing van het Dokkanaal geene uitloozing zouden heb= ben „en ‘er dus een groot ongemak , ’t welk nu reeds voorde Stad beftaat , zoude vermeer- deren. Ik erken „ dat hoe zeer ’er verfcheide riolen van bijzondere huizen ven minften 10 voeten boven laag water peil liggen , de Stads rio- fen echter ’er flechts 3 à 4 voeten boven zijn= de , men altoos verpligt zal zijn, deze rio- len met {chuiven te {toppen , waneer men „water ter fpuijing, fchutting, of voor de Mo- tens inlaat, Doch de thans beftaande gebrek- kige loozing van water uit de riolen zal , door een goeden aanleg der fpuifluis, geheel ver- hol- 48 T‚ SPELEVELD; OVER DE OPSLIKKING holpen “worden. Immers ben ik -onderrigt 4 dat de flikken ín de Haven ‘en in fommige Kanalen der Stad , op eenige plaatfen het was ter beletten , met de Eb zoo ver-afteloopen,; dat het daar mede uit de riolen kan ontlast worden. Indien men nu de bedding der. Sluis aan den mond of de monden vanhet. Kanaal , flechts 4 of 5 voeten onder laag water - peil-aan=- legt en het Kanaal op dezelfde laagte ver- diept, zal men het water dagelijks en op= verhinderd ten. minsten nog 3 voeten onder de riolen kuunen laten wegloopen, en echter nog 4 of 5 voeten-water in het dok houden. Ik zeg, dagelijks, en dit blijkt uit het geen SXXXV., 2° is gezegd. Wel verre dus; dat het aanleggen van het Dokkanaal de uitloozing der riolen eenigzins zoude kunnen verhinderen , kan het niet dan dezelve bevorderen :. en zelfs zal men ten minsten 13 of 14 voeten waters kunnen in- laten , (bij de opgevene verdieping) zonder dat men verpligt zal zijn, het groot getal der particuliere riolen voor het Vloedwater te ftoppen. Het blijkt uit deze opmerkingen , dat der- halven de aanleg der Sluizen niet alleen naar de zwaarte der Schepen, maar ook tevens naar de opgegeve omftandigheden moet ge- fchie- DER MIDDELBURG SCILE HAVEN, 49 fchieden. ‚ Zoodanig als ik die hier heb-be- _paald-,. zouden de beddingen nog: omtrent.s à 6 voeden hooger liggen „dan die. der, Dok {luis te Vlisfingen , maar dewijl-de- zwaarste Schepen. welke «in Middelburg doorgefchut worden flechts 15 voeten diep gaan „en. men ep bovengemelde wijs altijd omtrent 17: voes ten {chutting heeft, kan -zoodanige aanleg voldoende. zijn: nogtans' dient. in, acht ge- nomen: te worden , dat hoe lager de. beddin- gen der Sluizen worden: aarigelegd:, ‘hoe -be- ter zulks ís ;‚ want: 19 Kam 'ervals, dan te meer water in het, Dokkanaal, ingelaten “wor- den. 2° Kunnen de ligte, Schepen. en-zelfs de zware ongeladene, ook met de allerlaagfte fpuijing, dan te minder droogvallen. ‚go Kan men als dan zoo veel te krachtiger en; dieper fbuijing in den mond of monden van het Kas naal te weeg brengen 3; het welk in-dit.ge- val het groote doel moet zijn. Evenwel zoude men: bij eene flechts gerin- ge verdieping van het Kanaal, het water tot het allerlaagfte peil kunnen doen wegloopen, zonder „dat zware Schepen ; Zoo men zulks verkoos , zouden behoeven droog te liggen , (hoewel dit in de mulle bodems onzer Kanalen weinig ongemaks heeft). Men behoefde daar- toe alleenlijk het Stadsdok te herftellen en des- U, Deer. D zelfs 5o T., SPELEVELD, OVER DE OPSLIKKING zelfs Sluis in orde te brengen ; welk Dok men als dan tot een refervoir zoude kunnen houden , en waarin. men diergelijke Schepen zoude “kunnen opleggen. „go Dezelfde zwarigheid, welke men ten aanzien der riolen oppert, zoude , met be- trekking tot eenige Uitloosfluizen, welke ook binnen het Dokkanas’ vallen , kunnen wor- den opgegeven. Maar ook deze zwarigheid heeft , om de hier boven opgegeven reden , even weinig grond. Het komt ’er hier flechts op aan, den aanleg der Spuifluisbeddingen naarhet peil der binnen Sluizen te fchikken , als" wanneer men altoos meester is, dezelve met elk Getij in het Dokkanaal te doen loo- zen , en zelfs met den Vloed , indien men zulks verkiest , dewijl men willekeurig het Dokkanaal ledig kan houden , zoo wel bij Vloed als bij Ebbe. S XXXVIIL De voordeelen van een Dokkanaal dan zoo groot zijnde, dat de geringe plaatfelijke na- deelen , zoo die al mogten beftaan , daar bij niet in aanmerking kunnen komen; ja, vol- gens mijn gevoelen, het nut in $ XXXVI, ge aangetoond , alléén tegen alle mogelijke nadeelen opweegt, blijft flechts Overig, te on- DER MIDDELBURGSCHE HAVEN, St onderzoeken, of; de noodzakelijkheid van een Dokkanaal eenmaal toegeftaan zijnde , het onts werp echter, zoodanig als ik heb opgegeven; aan geene groote zwarigheden onderhevig is. Men. herinnere zich wat in de voorgaan- de Afdeeling , wegens. den toeftand van het Sloe is gemeld ; en men zal als dan., zoo wel als. bij, het inzien van het Kaartje, de moeijelijkheid. van deszelfs bevaarbaarheid voor groote Schepen in het vervolg gevoelen. Zoo het Westerheofd van Rammekens, den. Stroom vant de Zwidwatering langs het Sloe bre- kende ; al. eenigzins mogt. toebrengen, tot dee uitbreiding van de Bank F, welke zich, tot eene zoo groote belemmering van. hee S/oe aan het Zuidoostelijk deel van St. Joosland. nederzet ‚ moet de eenige en onherftelbare oorzaak van de verflikking van het S/oe nog- tans alleen in deszelfs betrekkelijken ftand met den Hond en vooral met het Veerfche Gat en de Zuidvliet gezocht worden, ’Er blijft derhalven niets overig , dan het Sloe daar te laten , en het Kanaal voor de Haven tot den doorgang der Schepen te gebruiken: dit is de reden waarom ik zoo wel aan het Arnemuidenfche. Gat ‚ als bij Rammekens eene Spuifluis heb voorgeflagen. Maar hoe zal het nu gaan met de Uitwatering dezer twee D'3 mon- 52 T. SPELEVELD, OVER DE OPSLIKKING monden ? Uit het geen S XIX &c. is bijge- bragt, blijkt, dat de verzanding voor Ram- mekens en zelfs tot aan de punt der Zuidwa- dering geftadig toeneemt; en dat de Kaloot al meer en meer de kust van Walcheren na- dert. Zoo deze verzanding aanhoudt, zal dan de Zuidelijke ingang van het Kanaal door den tijd niet verftopt worden ? zal dan de Spuifluis aldaar nier nutteloos worden, wanneer de zware Schepen de hoofden niet meer kunnen naderen ? — fchoon ’er chans nog eene redelijke diepte voor Rammekens is, toont echter alles niet aan dat het gevaar met groote fchreden nadert? — Is het zelfde niet voor den Noordelijken mond te vreezen ? men herinnere zich nog- maals de waarnemingen der voorgaande Af- deeling , de groote onevenredigheid der diep- te voor Arnemuiden en tegen over de geul der Zuidvliet , de fteeds toenemende verzan- ding van het Schengen , en oordeele. Niet aangezet door eene fchuldige IJdelheid, welke flechts in ontwerpen tracht te fchitte- ren , die altoos zoo gemaklijk op het papier te vormen zijn , en dikwijls meer eer aan het vernuft “dan aan -het oordeel van den-Maker doen 5; alleen bezield met de zucht om we- zentlijk van nut te zijn , deel ik met dezelf- 8 de DER MIDDELEBURGSCHE HAVEN, 53 de vrijmoedigheid de nadeelen van het ont- werp , als het ontwerp zelve mede , in de hoop dat meer kundige , dan ik , mogelijk de middelen zullen vinden, om deze nadee- len te overwinnen; en ik acht mij verpligt, de belanghebbenden te waarfchuwen , niet tot de uitvoering van een ontwerp als hier is op- gegeven. over te gaan, voor dat men „wel overtuigd zij „ dat de gevaren, welke ik voor de monden «van het Kanaal vreeze , of niet beftaan „ of voor altoos kunnen verholpen worden. : TWEEDE ONTWERP. SXXXIX, In de vooronderftelling van het een of ander, deel ik een tweede ontwerp mede, *t welk hier in beftaat ; het Welzinger Kanaal van dat van Arnemuiden door een Dam afrefcheiden en vervolgens de Haven van Middelburg, bene- vens het Kanaal van Arnemuiden, tot één Ka- naal te maken ’t welk door den aanleg eener Spuifluis aan deszelfs mond, tot een Dok- kanaal hervormd zijnde, met de helft min- Ds der « 54 T. SPELEVELD, OVER DE OPSLIKKING / der kosten , dezelfde voordeelen van het eere fte ontwerp zoude aanbieden. S XL. Het is waar, de uitgang langs Welzinge niet alleen , maar zelfs van het Zuidelijk deel van Walcheren , zoude daar door verftopt kunnen worden , alzoo men niet altijd op ‘het Sloe moet rekenen : doch dezelve zoude even gemakkelijk en zelfs gemakkelijker dan thans langs het Veerfche Gat en den Roompot gefchieden. Dit ontwerp zou derhalven in allen opzich- te verkieslijk boven het eerste zijn , zoo het uitgewezen was, dat de aanflikking van het Sloe voor Arnemuiden tot tegen over de geul der Zwidvliet , aldaar niet dezelfde hinderpa- len van $ XXXVIII zoude tegen ftellen. Deze zwarigheid leidt ons dan natuurlijk tor het DERDE ONTWERP, SXLL Dit ontwerp beftaat in het graven eener nieuwe Haven tusfchen Vere en Arnemuiden. De ee A EK ane nd Sen ee \ DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 55 De Vloed , welke van het Noorden langs Walcheren Ítroomt, valt, langs Voordbeve- land en Vere heentrekkende ;- mert kracht in de Zuidvliet, ven gedeeltelijk in het Scher- gen. Deze Stroom heeft zoo wel aan de zij- de van Vere. als aan die van WVoordbeveland eene vrije en onbelemmerde doorftraling in het eerste der genoemde Kanalen. Vervolgens valt de Eb van dezelfde Zuid- vliet tegen de Oosrkust van Walcheren, ftoo- tende ter plaatfe o van waar dezelve zich langs die kust henen in Zee begeeft, tevens denzelf- „den weg nemende , langs Noordbeveland door een geul , waar door ook de Vloed trekt. Daar dezelve zich nu, even als de Vloed, onbelemmerd langs de Walcherfche kust kan ontlasten 3 is het niet te verwonderen , tegen over de geul der Zuidvliet in het Sloe, van 42 tot 58 Voeten, en van daar vervolgens, zelfs digt langs het land henen, tot Vere altijd eene diergelijke diepte te vinden, welke ze- kerlijk in het midden van het Vaarwater en verder op, nog aanmerkelijker zal zijn. Tegen over, deze geul der. Zwidvliet zoude men een hieuw kanaal dienen tegraven, het zij onmiddelijk- van de ‘Stad ‘af ,… het zij van _&enig-deel vanhet draemuidenfche Gat, ge- lijk in de teekening met-o pris afgebeeld, nor D 4 bie- 56 T. SPELEVELD, OVER DE OPSLIKKING biedende zich dit punt: als den korften afftand san, en waarbij de eigendommen en wonin- gen der bijzendere- perfoonen , het minst zou- den. te lijden hebben. | Aan het eind van dit Kanaal zou , even als in de twee vorige Ontwerpen, eene Spui- en Schut-fluis g dienen te liggen. cg KLI Het Kanaal van Welzinge zou door een Dijk r, of overal elders waar men zulks zoude ver- kiezen , moeten worden afgefneden. Insgelijks zou de Oostelijke Dijk der nieuw gegravene haven tot aan het S#. Joosland bij s dienen door te loopen ; en in dezen Dijk zou men , wanneer men dit goedvond , een klein Sluisje kunnen leggen. Vervolgens zou men, even als in het eerste Ontwerp is opgegeven, de uitdieping van het Arnemuidenfche Kanaal en der haven kunnen bewerkftelligen. S XLIIL Dit Ontwerp. op dezelfde gronden rustende als de voorgaande Ontwerpen „ biedt, wat de Haven en het Kanaal aangaat, ook gelijke voordeelen aan, weshalven ik alle nadere op- gaaf deswegens als overtollig befchouw. Î í Ten Te rn ZEK DER MIDDELBURGSCHE HAVEN, 57 Tenvaanzien van,de kosten ter uitvoering , _ zal het minder “bedragen dan het’eerfte, om dac ‘er flechts ééne groote Sluis behoeft ge- legd te worden. Het: kleine Sluisje zou des noods agterwe- gen gelaten kunnen worden , dewijl bij nood- zakelijke reparatie der Sluis, het water door de flekken in- en uitgelaten kon worden. Dit Ontwerp zou zelfs weinig kostbaarder vallen dan het Tweede: want, wel is waar dat ‘er eene geheele ontgraving van een nieuw Kanaal zou moeten plaats hebben, doch daar de uitdieping van “geheel het Welzinger Ka- naal benevens een goed gedeelte van dat van Arnemuiden ‚ daar door noodeloos zou wor- den , „weegt znlks ‘er tegen op. S XLIV. De Ea is dan , te onderzoeken of dit Ont- werp nier aan de zwarigheden, in $ XXXVII & XL wegens de twee andere Ontwerpen ; opgegeven „ onderhevig zoude zijn. Er beftaat, gelijk in $XLI is gezegd eene geul van de Zuidvliet tusfchen JNoordbeve- landen de plaat D voor Vere. Zal deze geul de Eb en Vloed, door den tijd, niet van de Wal- cherfche Kust aftrekken en daardoor de platen tusfchen Arnemwiden en Were doen toenemen ? D 5 Het 55 T. SPELEVELD, OVER DE OPSLIKKING Het is waar , uit hoofde van het geen in S 1. wegens den loop der ftroomen is. bepaald, fchijne dit met betrekking tot den Vloed niet zo zeer te vreezen te zijn , alzoo deszelfs ftroom al zoo regt door dit gedeelte van her Sloe als langs het Zuidwestelijk deel van Noord- beveland kan ftroomen ; maar ten aanzien van de Eb verdient dit-de ernstigfte. overwe- ging , alzoo het mij voorkomt ,. dat dezelve zeer door de geul tusfchen Noordbeveland en Vere moet getrokken worden , het welk dan tevens veelligt eene afleiding van den. Vloed in het vervolg zoude kunnen veroorzaken. Het zou derhalven noodig zijn , dat men door herhaalde proeven zich verzekerde of de diepte ter plaats waar het nieuwe Kanaal ge- opend zou worden, afneemt of niet, eee In allen gevalle kan ’er thans, naar mijne gedachten , geene gefchikter plaats dan deze voor den aanleg eener goede MMiddelburgfche Haven gevonden worden. De diepte is er een «derde meerder dan voor Ranunekens , en ruim eens ‚zoo groot dan voor Arnemuiden. Daar en boven kan ’er de aanflikking niee ligt in die mate plaats hebben. Door de {luis zo digt als mogelijk is, aan de DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 59 de uitwatering te leggen, kan men met de {puijing krachtdadig de diepte bevorderen en op de daar voor liggende plaat fchuren. S XLVL Ik acht het zelfs niet moeijelijk de plaat D nog meer te doen afnemen door het uitbren- gen van een hoofd of kribwerk u yv, waar door de Vloedftroom langs den hoek dier plaat gedreven zou worden , en het welk de verdeeling der Eb in het $/oe belettende , ook aan derzelver ftroom meer werking zoude bij- zetten, S XLVIL Indien deze maatregel in het vervolg nood- zakelijk zou mogen geoordeeld worden , is hect buiten cwijfel dat het Sloe daar door niet „benadeeld zou worden , als men gelieft opte- merken dat de Noordelijke Vloed en Eb geen nut in het zelve doen ; en boven dien kan het bij zoodanig ontwerp als dit, «ook niet in aan- merking komen. Inderdaad hoe zou men een fchooner ftand eener uitwatering kunrten ver- langen , dan zodanig een , welke door de zamenkomst van de Zuidvliet en van het Peer- Sche Gat, ‘zoo wel voor binnen als buiten ’s Lands Co T. SPELEVELD;, OVER DEOPSLIKKING ’s Lands , zelfs voor de zwaarfte Schepen eenen gemakkelijken weg aanbiedt; een weg ; welkers ruimte ten aanzien van beide de ga ten , nog geftadig toeneemt , en die derhal- ven aan geene der zorgelijke vooruitzichten on- derworpen is, welke op alle andere punten van het Oostelijk deel van het Eiland , al den aangewenden arbeid voor het toekomende kun- nen verijdelen ? S- XLVIII. Immers de diepte in de Zwidvliet geftadig toenemende en die voor Vere niet verminde- rende , kan ’er, gelijk $ XLIV. gezegt is } geene andere zwarigheid tegen dit Ontwerp beftaan , dan de vrees, of de diepte voor het nieuwe Kanaal niet eenigzins naar de zijde van MVoordbeveland zal verloopen , van het welk men alleen door herhaalde en naauw- keurige proefnemingen kan verzekerd worden. En zelfs in de’ vooronderftelling , dat dit eenigzins plaats heeft , is nog wel de vraag , of het in die mate beftaat, dat daar door het vaarwater vóór het Kanaal verftopt worde, gelijks zulks in de andere deelen van het $loe te verwagten is ? Hier bij komt dan nog in aanmerking , dat, ïndien deze plaats niet tot het oogmerk ge- fchikt DER MIDDELBURGSCHE- HAVEN. Ó1 fchike bevonden wierd, 'er geen anderen weg zoude overig blijven dan een Kanaal achter Ve, re te openen. | SXLIK, Zoodanig zijn , naar mijne geringe kennis; de" oorzaken der aanflikking van de Haven van Middelburg en van het Welzingfche Kanaal; zoodanige de middelen om deze aanflikking in het vervolg te voorkomen. Alle fteunen zij op een-en hetzeifde grondbeginfel ; alle kunnen derhalven tot een algemeen middel gebragt worden, daar in beftaande „ dat den Stroom allen doorgang geweigerd worde, wanneer hem geene voldoende doorftraling te bezorgen is. (S XXVI.) Lel SL. En daar mij niet bewust is, dat ’er eenige andere middelen dan de voorgeftelde aam het bedoelde oogmerk kunnen voldoen , fchijnt het mij tevens toe , dar dit gedeelte der vraag van het Genootfchap „ betreffende de eenvou- digfte en meestvermogende middelen, hier te- vens mede wordt beantwoord : want de eenigfte middelen moeten altijd de eenvoudigtte en meest vermogende zijn.’ S L IL. Het is waar , de vraag van het Genootfchap en- 62 T. SPELEVELD, OVER DE OPSLIKKING enkel betrekking hebbende op het Kanaal vann Welzinge, en de Haven van Middelburg ; zou= de ik ter oplosfiag dezer vraag misfchien met de opgave der twee eerfte Ontwerpen hebben kunnen volftaan ; dan daar de beste middelen ter. bewaring van het Kanaal vruchteloos ver fpild zouden zijn , zonder zich van de behoor- lijke uitloozing te verzekeren , heb ik het ge- waagd hier in buiten mijn Onderwerp te tre- den , dit punt als onaffcheidelijk van het eer- fte oordeelende,— Ik erken dat dit niet het minst moeijelijk onderzoek is ; de ongemak- ken in het Kanaal kunnen met het wel be- fteden eeniger kosten , gemakkelijk verholpen worden ; doch het is aldus niet gelegen met die , welke daar buiten plaats hebben , om dat dezelve grootendeels afhangen van emftan- digheden , op welke de kunst zonder de ver- fpilling der uitterfte vermogens, weinig vermag. eri: Ik heb in het nafpeuren dezer omftandigheden alle omflagtigheid trachten te vermijden , wel- ke niet dan verwarring kon baren ; — ik heb mij ook in de Opgave der Ontwerpen flechts tot de algemeene aanwijzing der hoofdmidde- len , met terzijde ftelling der bijzondere wij- ze van uitvoering , bepaald : dit oordeelde ik meer DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. 63 meer tot een Beftek dan tot eene Verhandeling te behoren: bovendien zou dit tot in de min- fte kleinigheden eene volkomene. plaatfelijke kennis; welke. mij ontbreekt „en meer tijds dan ik befteden kan, vereifchen.…— Om dezelfde reden wederhoude ik mij, eene opgave der betrekkelijke kosten van ie- der Ontwerp te geven, waar door het ver- fchil door deskundigen , bij derzelver verge- lijking , genoegzaam zal kunnen rr worden. | S LIL Er blijft mij dus niets. overig, dan eene allergewigtigfte opmerking (*) te herhalen, namelijk: dat alle middelen, welke het, kwaad! niet onmiddelijk in. den wortel aantasten, mij toefchijnen even nadeelig te zijn, als de zaak in ffatu quo te laten. En onder zoodanige middelen verfta ik zelfs de enkele uitbaggering , zonder de verdere voorbehoedfelen tegen de aanflikking in het werk te ftellen. Dit is in de daad, in den eigenlijken zin „ niets anders, dan-den. arbeid der Danaïden te verrigten. Want , als men het Kanaal en de’ ilveën zoodanig als die thans beftaan „ verdiept , dan volg: C*) Bladz. 7, Ó4 Ts SPELEVELD sg OVER DE OPSLIKKING volgt daar uit, dat ’er op dien tijd meer Vloedwater dan. vóór de uitdieping „ „zal inko- men: maar dewijl dit water in dit, geval (lechs te meer zand en‚flib zal invoeren, en ‘er geen eigenlijke vloedftroom, of zelfs geen, dan een ftuitende, in het Kanaal en in. de Haven kan plaats hebben, volgt natuurlijk, dat naar ma- te 'er meer „waters inkomt, ‘er zich tevens zoo veel te meer ftoffen moeten nederzetten, en dus, de aanflikking te grooter moet worden. Derhalven is men gedwongen , zonder op- houden vruchtelooze kosten te maken, welke ten laatften veel hooger moeten loopen , dan het aanleggen van zware werken die het kwaad in eens kunnen wegnemen , en waar van de kosten door derzelver wezenlijke nuttige uit- werkfelen duizendvoudig vergoed worden. Even eens zoude het gelegen zijn met het graven eener geheel nieuwe Haven , zonder den aanleg der Sluizen , als welke aan dezelf- de ongemakken der tegenwoordige Haven on- derhevig zoude blijven , en met deze wel- haast een en het zelfde lot met dat der 47- ne ondergaan , terwijl Middelburg eindelijk, na veele kosten vergeefs verfpild te hebben, in eene binnenftad, ontbloot van dien Zeehan- del, welke derzelver opkomst en grootheid is geweest , zoude weranderen, Hier DER MIDDELBURGSCHE HAVENe 65 En dus is het ook met alle diergelijke halve middelen gelegen. Hier mede zal ik mijne aanmerkingen over de voorgeftelde vraag afbreken, met bijvoeging dat, indien ik geoordeeld heb (S L.) dat de voorgeflagene Ontwerpen als de eenigfte kon- den befchouwd worden, het vermetel zou zijn, daar mede te willen bevestigen, dat men met uitgebreider kundigheden en meer plaat{e- lijke kennis niet in ftaat zoude zijn, eenvou- digere en gefchiktere middelen uit te vinden. Mijn doelwit ftrekt zich derhalven niet verder uit , dan iets te mogen toebrengen tot bevordering van zoodanige middelen ; en ik zal mijne moeite genoeg beloond achten , hierin alleen de goedkeuring van het geëerd Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen verkregen te hebben. NATUUR WIJST MIJ HET SPOOR.=—= Den 18 Februarij 1806. Dep II. Deen. E ANT- ee ke al 0 | RE Jie ds onhe ee on D A Vlestzaalt osn 20 obs Bauk 5 ie ee Sorg: es huot. zoeft, tik si Pe eN: op vie role sikeee B iben ' lk, df «Ke es eeen mog s en en gE hem ku EN sine à 2 e f Aenean Arin oons Sd: À ee, pn 2 fe Se: Regies a Bere de WAM JE ER ws Í/ If / SO 1 / IE) KAART SLOE EN ANAAL VAN WELZINGE Behorende tot de Ontwerpen ter verbetering gemelde «A AL en van de HAVEN van OO TES MIDDELBUR 1306 JOOSL A N ARNEMUIDEN MCanaal gestipte em geel gow Gnen behoren tot zaste Ontwerp geaccentueerde fers tonen de peildngen aan boven gewoon laag Water, |VEERE Ga goo Hoeden eSehaat van NIEUW E VERHANDELINGEN ZEEUWSCH GENOOTSCHAP | DER WETENSCHAPPEN. f WEEDE DEE TWEEDE STUK, 4 Te MIDDELBURG, bij $. va4AnN B E N T HEM, Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen, MDCCGVIII, Het Genootfchap wil, door het bekroonen en uitgeven van, aan hetzelve in ’t algemeen voldoende, Verhandelingen, geenszins ver- flaan worden, alle de daar in vervatte flel- dingen volkomen toe te flemmen, en als de zijne aan te nemen. Het erkent ook geene exemplaren voor echts dan die door den Seeretaris des Genoos- Jchaps onderteekend zijn. ANTWOORD OB. DE ee en VOOR HET JAAR Ne CC. Ve. OPGEGEVEN: Daar de Pijthagorifche Wijsgeer APoLLoN1us van Tijana , door fommige Heiden/che en andere Schrijvers in gelijken rang met on- zen gezegenden Zaligmaker jezus CHRIS- Tus geplaatst is + vraagt het Genootfchap , in de eerste plaats : wat men naar waar heid of waarfchijnlijkheid van dien zonder= “lingen Man denken moet ? en vervolgens, of „ook „ en în hoe verre , eene vergelijking der berichten ‚„ ons door PHILOSTRATUS ez anderen , WEGENS APOLLONIUS, €72 door de Euangelisten, nopens JEZUS CHRISTUS. nagelaten „ met en gevoegd bij eene vergelij= king van de uiterlijke omftandisheden dier Schrijvers „ een bewijs kan opleveren , voor de echtheid der Euangelifche Schriften 2 Aan het welk de gouden Eerprijs , door het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WE- TENSCHAPPEN , den negenden van Win- termaand 1807. is toegewezen, Ea en 5 Nt. alih Sk mn wi de Ren wee } js zege EN zb wen | A Wes Valke wle odradgideaters skûlrte ek nat, Rent, ‚etna. ek Abbe nie UPN GEN Ri Ro gend hd aon, ij degel aobaog. rn ifs Pi ee Hag nae dad ANTWOORD Vv 2 AR G: Daar de Pijthagorifche Wijsgeer APOLLONIUS van Tijana „ door {ommige Heiden/che en andere Schrijvers in gelijken rang met on- zen gezegenden Zaligmaker yezus Carrs- Tus géplaatst is : vraagt ‘het Genootfchap , in de eerste plaats : wat men naar waars= heid of waarfchijnlijkheid- van -dien zonder= dingen Man denken moet ? en vervolgens , of ook , en în hoe verre, eene vergelijking der berichten , ons door PHILOSTRATUS ER anderen , wegens APOLLONIUS , En door de Euangelisten, nopens JEZUS CHRISTUS nagelaten ; met en gevoegd bij eene vergelij= king van de uiterlijke omftandigheden dier „Schrijvers „ éen bewijs kan opleveren „ voor de echtheid der Euangelifche Schriften ? DooOR SOHANNES ANTONIJ LOTZE, Theol. Doét. & Prof. et Concionator Academicus te Franeker , E N HENRIK WILLEM TIJDEMAN „ Je Ve De Et Profesfor , aldaar. onder de Zinfpreuk : LA RAISON Nous EST COMMUNE, ET NOUS AVONS LE MÊMEÉ INTERET à L’éC@UTER. ROUSSE 4U. eooÖ PED Dose INL EIB A NG He Christendom „ dat aan elk onbevoor- oordeelden zich aanprijst, door de zuiver- E 3 heid zo Je H. LOTZE EN H. W. TIJDEMAN4 heid en verhevenheid van zijne grondftellin- gen , heeft“ zich -met’‘eene verbazende (nel- heid verbreid, in weerwil van al den tegen- ftand , die afgoderij en bijgeloof boden, ju s- TiN de Martelaar zegt tegen den Food TRIJFON : 9 dat ‘er , hoe zeer hij en zijn Volk op de algemeenheid van hunnen Gods: 9 dienst roemden , zeer vele plaatfen in de , Wereld waren, daar hij nog nimmer was s) geweest , terwijl er daar en tegen geene s foort van Menfchen was , ’t zij Grieken of … Barbaren, of met wat naam zij. genoemd s, worden , zelfs niet de woeste Volken, die 9 geene gebeden en dankzeggingen aan den s grooten Schepper der Wereld, in den naam 9, van den gekruisten Jezus, opdroegen (4) zulke en dergelijke verklaringen meer , vindt men allerwegen in de Schriften der vroegfte Kerkvaders (b) ; en dat ze geen ijdele groot- fpraak zijn , blijkt onder anderen zeer duide- lijk uit den zeer bekenden brief van den jon- gen PLINIUS aan Keizer TRAJAAN(C)e Naar Ca) Dial, cum Trijphone, Operum, pag. m. 345. edit Col. 1686. C5N Confer. Irenaeus advers. Haerefss, Lib,1II. Cap. 5. Pag. m. 39., Tertullianus Apologia , Cap. 37. ad Scapulam Cap. 15.) Et adverfus Pudaeos Cap. 7. Origenes contra Celfom Lib.1. pag. 7. 21 et 32. Lib. II. pag. 124., Arnobius adverfus gentes, Lib. I. pag. me 53., Libe Il. pag. Ór. Lactantius Lib. V. C. 13. Pag. m. 443. Ce) Plinius Epist. Lib. to. Epist. 97. Te > er im ad OVER APOLLONIUS VAN TIJANAe ZE Naar mate dat het Christendom zich al ver- der en verder uitbreidde, naar diezelfde ma- te neigden ook het bijg geloof en het ongeloof fpoediger tot hunsen ondergang. Het kon niet wel anders , of deze gebeurtenis moest den haat der Joden en Heidenen ontvlammen, te meer „daar zoo vele bronnen der inkomften der Heidenfche Priesterfchaar , daar door ten eenemaal verftopt werden. Bekend toch is het uit de getuigenisfen der Heidenfche Schrij- vers, dat onder anderen de godfpraak te Delfos, die zoo vele rijkdommen aan de Pries- ters verfchafte , niet lang na de uitbreiding van het. Christendom , zweeg (d). Bekend is het geval van DEMETRIUS, den Zilver- fmid ; „Handel, XIX. : 25. , EN PLINIUS berigt-aan. den Keizer , wiens bevelen. hij met opzigt tot de Christenen hadt opgevolgd, dat de flagtoffers, die dus lang weinig koo- pers vonden , weder ter markt gebragt wor- den. Deze en meer andere oorzaken (e), had- den ten BEroie „ dat men van de zijde der E 4 Hei- (4) Conf. Suidas in Augusto; Lucani Pharfalia , Lib. V:3. Juvenalis Satijra 6 vs. 544» (e) De oorzaken van den baat van den Romeinfchen- Keizer en Senaat tegen de Christenen zijn voornamelijk geweest, voor eerst : dat de Christenen maar één God beleden; en ten an- deren : dat ze weigerden voor de beeldtenisfen des Keizers te kuaielen , of die door offers te eeren; zie dit breeder geftaafd s door 72 Je H‚ LOTZE EN He W. TIJDEMAN Heidenen velerhande middelen beproefde, om de verdere uitbreiding van het Christendom te beletten , en den geheelen val van het Hei- dendom voortekomen. Dit was het doel van zoo vele harde befchuldigingen tegen de Chris- tenen, die men affchetste als vijanden van de openbare rust; als menfchen, die niets dan on- lusten en beroeringen verwekten (f), en die de oorzaak waren van zoo vele rampen, als van tijd tot tijd den Staat troffen (g). Dan, hoe zeer men ook toenmaals van alle zulke pogingen veel goeds zich beloofde , ze wier- gen echter ongenoegzaam bevonden , ja zelfs dat ze in hare uitwerkfelen dienden tot eene meerdere bevordering van de zaak des Chris- tendoms. Veel gevaarlijker was daarentegen voor dezes belangen , de beftrijding van den Christelijken Godsdienst door dezen en genen Hei- door Bijnkerskoek de Religione peregrina , pag. 192. feqq 3 mn nok waren de Romeinen zoo verdraagzaam niet, als men denkt, gelijk onder anderen bewezen is door Walch. Cf) Van hier, dat Tacisus Anndl., Lib. XV. C. 44. de Christenen noemt haters van °t Menschdom , (over deze plaats van Tacitus, die zoo zeer beftreden is geworden , verdient nagezien te worden J. F. Greenerus de odio bum. generis Christ, olim. © Romanis ohjeto) en Suetonius în Nerone Cap. 16, noemt den Christelijken Godsdienst eene boosaardige bijge- lovigheid, (2) Men kan hier over naflaan Kortholt Pagonus obtrec- tetor, Jeu de Calumniis gentilium in Christianos, Fo. Jac. Huldricius de Calumniis gentilium in Christianos. OVER APOLLONIUS VAN TIJANA. 73 Heidenfchen Wijsgeer ondernomen , als van CELSUS (A) en FRONTUS (é) die beiden in de tweede eeuw leefden. Nog zorgelijker was de toeleg, om op allerlei wijze den Stich- ter van den Christelijken Godsdienst te ver- nederen , het zij dan, dat men hem voor eenen Bedrieger uitmaakte, het zij dan dat men dezen en genen met hem in gelijken rang plaatfte , om te bewijzen , dat hij niets had verrigt, dat ook niet door anderen verrigt was geworden. Hier van daan, dat HIEROKLES den beruchten AroLLoNIus van Tijana in gelijken rang met cHRrIsTUS plaarfte (X) ; en _daar in door anderen in later tijd is gevolgd. ge- worden, als: door CHARLES BLOUNT (7) Es en (£) Schoon zijn werk verloren is gegaan, kan men evenwel over zijn aanval op den Christelijken Godsdienst genoegzaam ocr- deelen, uit het geen Origenes in zijne wederleggiug van hem heeft bewaard. (GG) ConfeMinusius Felix Octavius, pag. 566. ed. Heralds, Ck) Eufebius gefchrift, dat opzettelijk tegen hem gerigt is, heeft O/earius bij zijne Uitgave van Philuftratus ook Jaten afdrukken. Eufebius C. 1. bij Olear. pag. 429. getuigt , dar geen der vroegere tegenftrevers van het Christendom „(derhalven geen Celfus,geen Porpbijrius) maar ‘t eerst deze Hiero- kles (die eerst 200. jaren na Apollonius, 1oó. jaren na Ph i- leftratus leefde) de ftoutheid gehad hebben Apollonius bij onzen Heiland te vergelijken. (2) Hij heeft in het jaar 1680. eene Vertaling uitgegeven van de twee eerste boeken van Phifostratuss en in zijne biigevoeg- de aanmerkingen, vele bedenkingen tegen de wonderen van den Zaligmaker geopperd. Het oordeel, dat Baijle, Dö. Hise, Criët. Ô Árt. 74 Je H. LOTZE EN W. He TIJDEMANs en THOMAS WOOLSTON (M); ook HUME heeft zich op de voorgewende wonderen van APOLLONIUS beroepen , om het bewijs te beftrijden , dat uit de wonderen , door ze- zus verrigt , voor zijn hoog gezag als Gods- gezant wordt afgeleid, Hoewel het nietige van alle deze pogingen meermalen voldoende is in het licht gefteld geworden , en het dus overtollig zou we- zen ‚ daar over eenige woorden te verfpillen, kan men echter zulks niet beweren van dat voorftel , welks beantwoording wij onderne- men. Nimmer nog, zoo verre ons bekend is, heeft mende gefchiedenis van APOLLONIUS, of liever de berigten van zijn leven en bedrij- ven uit dat oogpunt befchouwd, waar uit ze, volgens het opgegeven voorftel , befchouwd moeten worden. Dit zou ons op zich zel- ven niet bewogen hebben, aan de beantwoor- ding Art. Apoll. over hem en zijn werk velt, ftaat hier niet overtol- lig ,/— hij zegt: „, £/ avoit joint à fa traduêion des notes fort »» amples , qu'il avoit tirées pour la pluspart des manuforits du so fameux Baron Herbert de Cherbery. Ces notes ne tendent, qua av fuinerla religion revelbe, etàrendre meprifable VPecrivure fain- 5) #2. L'auteur ne travaille pas ù cela par des raifons propofées gra- „» vement ef Sferieufement ‚/mais presque toujours par des raille- ay ries profanes „ et par des petites fuhtilités.” Het werk van Blount vinden wij, dat weer uitgegeven is te Amfterdam 1779, ‘ge VON. onder den tijtel van Kie d’ Apoll, de Tijana ; maar hebe ben ’t niet kunnen bekomen. (Cm) Discours 1. on the miracles of Ower Saviour pag. 12. Kee air ar rkenen Deng aren 4e , OVER*:‘'APOLLONIUS VAN T IJANA 75 ding onze’ fuipper-uren te wijden ; veeleer drong ons hier toe de rustelooze poging van eenigen, die in onze dagen niets onbeproefd laten , om de echtheid der Schrifterr van het Nieuw Verbond, ware het mogelijk , ge- heel en al omverre te rukken , en welke men. op geene gepaster wijze kan tegengaan , dan door aan te toonen , dat , buiten het Nieuw Verbond-, “geen werk zoo vele innerlijke overtuigende kenmerken van echtheid draagt. Ons dan tot de behandeling van het opge- gevene vraagftuk zettende, zullen wij deze orde volgen, dat wij eerst onderzoek doen, wat wij te denken hebben van APOLLONIUS van Tijana, en daarna zullen wij onderzoe- ken , of uit de vergelijking der berigten en der berigtgevers vän APOLLONIUS en van onzen Zaligmaker de echtheid der Euangeli- fche Schriften geftaafd kan worden, EERSTE AFDEELING, ov SL Zullen wij aan het eerste lid van het op- gegevene vraagftuk voldoen „ het zal dan noo- \ dig o 76 J. Me LOTZE EN MH. We TIJDE MAN, dig zijn , dat wij van ArorLoNnius le- ven en bedrijven het een en ander opmerken. Daaruit, en daaruit ook alléén kan men met zekerheid tot het karakter van dien beruchten Man befluiten ; en zoo doende zullen wij al- thans geen gevaar loopen ‚, om een overhaas- tend oordeel te vellen , of ons door het ge- zag van anderen te laten verleiden. Men ver- wachte intusfchen niet eene opzettelijke en vitvoerige Levensbefchrijving van AroLLo- NIUS 5 zeer velen hebben hier aan hunne kragten beproefd , en fommige althans met dat goed gevolg, dat wij niet vermetel genoeg zijn, te denken , als of wij inftaat zouden wezen , hunnen arbeid te verbeteren ; inte- gendeel , wij zullen daarvan het noodige ge- bruik maken, en waar wij van hun mogten verfchillen , zullen wij met alle, befcheiden- heid de gronden van ons gevoelen opgeven, terwijl wij het oordeel daar over gaarn aan het beter oordeel van anderen onderwerpen. Dit eene moeten wij alléén nog zeggen, hoe groot ook het aantal is , dat over APOLLO- NIus en zijne bedrijven gefchreven heeft (4), al- Cn) De voornaamfte Schrijvers , die geraadple&gd kunnen wor- den, zijn: Photius Bibl. cod. 44. en vooral cod. ar. Suidas V. AmoAwv, Annales Baronii, inprimis ad annum C, 68. 98. Tillemont Histoire d’ Empereurs. T. U. Baîjle LC.) heeft de- rn enen ned ed OVER APOLLONIUS VAN TIJANA. 77 allen hebben nogtans uit eene en dezelfde bron moeten putten , te weten uit PHILOSTRA- Tus; maar van wat waarde dezen bron is, blijft het onderwerp van eene gezette en On- partijdige nafporing , waarmede wij ons ook zullen moeten bezig houden. vd Pe AroLLoNIus was , naar het berigt van PHILOSTRATUS geboren te Zijana , eene Stad gelegen in hetlandfchap Cappadocia, van waar hij dan ook bijgenaamd wordt Zijaneus, of Tijanenfis. Schoon het genoegzaam ze- ker is, dat hij geleefd heeft in de eerfte eeuw van het Christendom „ kan echter het jaar van zijne geboorte met geene volkomene zekerheid be- dezen bij zijn verflag ten gronde gelegd „ maar ook be- rispt. . Het Verhaal van TilJemont is ook door Olearius in ’% Latijn vertaald , en met aanmerkingen , in de prolegomena zijner Uitgave van Philostratus geplaatst, p, XXerXXiIl. Het- zelve is door Robért Jenkins in t Engelsch vertaald , met Voorrede en Aanteekeningen , en in de Engelfche Algemeene His- torie ingelast. Ook heeft Prideaux in * Engelsch; en de Abt du Pin , in *t Fransch over hem gefchreven : immers aan dezen laatsten wordt toegefchrevan * Franfche Werkje Histoire d’Ap, de T. convaincue de fausfttém= Wij hebben geen, gebruik kunnen maken van Ern. Christ. Schroeder , Profes. Wittenberg. Disputationes 3. de Apollon. Tijaneo , 1723. die vermeld worden door Heumen Adnot: ad Fabric, Biblioth. Grec, ed, Harl, T. V. p. 561. Eerst na” uitwerken en bekroonen dezer Verhandeling heb- ben wij kurren gebruik maken van Wielan s Agatbedaemon (d. 4. Apollonius, zie ftraks SII, aanm.) Sämmel, Werk. 32. Band. 78 Je He LOTZE EN Hs W‚ TIJDEMANg bepaald worden Co); Indien men op het ver- flag, dat de genoemde Levensbefchrijver van hem geeft, aangaat, dan zou zijne geboor- te door buitengewone omftandigheden geken- merkt , en door verfchijningen der Goden ge- Eerd zijn geworden (p). Wart hier van zij, willen wij als nog niet beflisfen , fchoon elk een voor zieh reeds uitfpraak doen zal. Van zijne kindíche jaren is ons weinig met genoeg- zame zekerheid bekend , ook is het van geen belang voor ons, om daar mede ons bezig te houden. « Toen hij den ouderdom van veertien jaren bereikt had, werd hij door zijnen vader ge- zonden naar Tarfys, om op de beoefening der welfprekenheid zich toeteleggen. Dan meer- dere neiging gevoelende voor de Wijsbegeer- te, gaf hij zich, aan deze wetenfchap geheel over , en vervoegde zich , zestien jaren oud zijnde, bij de fekte der Pijthagoreërs (q). War hem bewogen hebbe , zich zelf opentlijk voor deze fekte te verklaren , is ons niet ge- meld geworden ; doch, als wij zijn geheel vol- (Co) Indien hij zoo oud geworden is als men van hem zegt, moet het nagenoeg met de geboorte van den Zaligmaker inval- len. — Vid. Olear. praef. ad Philostr. p. XXXVL et Chrono. Vite Apoll. Brucker , Hist Crit. Philos. T. 2. D. ioT. (p) Philostratas, Lib.L c. de Se Ca). Philosrratus, Lib. 1. Cc. 7. OVER APOLLONIUS VAN TIJAN A» 79 volgend leven in aanmerking nemen , zijne le- vendige verbeelding „ zijne zucht tot het vreemde , zonderlinge en opziens verwekken- de , komt het ons niet onwaarfchijnlijk voor „ dat zo wel de Theurgie , als de geneeskonst „ die beiden door de Pijthagoreërs beoefend wer- den (7), hem hebben overgehaald , om een Pijthagoreër te worden. Dan, hoe het ook hier mede zij, dit is ons genoeg, dat hij de Leer van PIJTHAGO RAs met zeer veel ijver omhelsd en voorgeftaan heeft. Wat zijn eigenlijk karakter betreft „ dit wordt van fommigen als zeer gunftig gepre- zen, maar door anderen als zeer ongunftig ge- laakt, Zonder in de beoordeeling der gronden, die voor en tegen beide gevoelens zijn inge- bragt, ons intelaten, willen wij alléén zeg- gen, dat het berigt van PHILOSTRATUS OP dit ftuk aan zich zelven ongelijk is, Hij ver- haalt ons, dat APOLLONIUS Cene ZEEI fter- ke Cr) Z. Cotta , Verzuch eïver ausfurl. Kirchen Hist, des _N. T., II T. p. 550. ,’ doch vooral heeft Wieland in zijnen Agathodaemon 2. B. K. 3.» 4-5 {. 72. en volgg. dit in ’% bijzonder „ gelijk doorgaans ’ overige van’: karaCter en gedrag van Apollonius zeer fraai en Menschkundig ontwikkeld, Te regt heeft Gabler Neuest. Theol. jour. 9. B: 3. Ste in de recenfie van dit Werk , aan- gemerkt, dat» hoezeer Wieland in dat Werk flechts zijne hij- pothefe geeft, en in het kleed van fiëtie „ nogtans 't Werk hoo- ge waarde heeft, als Wielands oordeel en refultaat van zijn onderzoek over Apolloniusen Philostrains behelzende, « éo Je. H. LOTZE EN H. We TIJDEMANS ke onthouding heeft geoefend ; noch wijf dronk , noch vleesch at, maar alleen moes- kruiden en peulvruchten gebruikte Cs), en zeer ingetogen buiten het huwelijk leefde (#3 dan hij kan niet ontkennen , fchoon hij zijnen heid poogt te verdedigen , dat veelen hem van buitenfporige wellust befchuldigd hebben (4): eene befchuidiging door LuUCANus ook her- haald, volgens wiens berigt , zijne voornaam- fte leerlingen aan de fchandelijkfte ontucht zich overgaven (y ). PurrosTRATus verheft de belangeloosheid van APror LoNtus, waar van hij onder anderen berigt , dat hij de helft van zijn vermogen gegeven had aan zijnen oudften Broeder , en een aanzienlijk gedeelte van de overige helft uitgereikt aan zijne behoeftige. bloedverwanten , een gering gedeelte flechts voor zich houdende (w). Die zelfde Berigt- gever kan evenwel niet ontkennen, dat hij van zekeren Priester , duizend drachmen , als wa- re ’ voor reisgeld geëischt heeft (4). Zoo wij Cs) Pbhilostratus,L. 1, Cap. 8. et pasfim. (2) Philostratus, Lib. 1. Cap. 13. Cu) Pbhilostratus , Lib. 1. Cap. 13e Co} Lucianus in Vita Alex. f. Pfeudomanti. Cw) Pbilostratus. Lb. 1, C. 13. Cx) Philostratus , Tib. VIT GC. 17» Apollonius bedanke te voor “goud „ maar accepteerde edele gefteentens: ook % goud wil- OVER APOLLONIUS VAN TijANA, Sf wij op deze tegenftrijdige berigten moesteti afgaan ‚ zou het ongetwijfeld moeijelijk zijn ; zijn karakter juist te kemnen : maar ‘er Zijn àndere daadzaken voorhauden ‚ waaruit öntegén= zeggelijk blijkt, dat AproLLonius, door de buitenfporigfte ingenomenheid met zich zèl- ven gedreven , in alles eenen hoogmoed vers raadt, die geen weetgaê kent. Wanneet; om flechts een enkel voorbeeld te noemen, heë beeld van den Vorst der Parters hem’ werdt getoorid, en te gelijk bevolen, overeenkorìs ftig de gewoontë van dat Volk „om het té aanbidden, gaf hij diet verwaande andwoord : De Vorst, dien gij verëert 5 _mdg «Zich 3 gelukkig achte , zo hij van imij gepte= 3 zen en geächt wordt (ij).”’ Ja, Zoó vér= ‚re vervoerde hem zijne inbeelding, dat hij gereedelijk het Volk vergund zóu hebbeù s hem als eenen God te aanbidden , zoo hem niet de vrees van benijd te zullen werden ; had weêrhouden (z). I.Deerr, F Arôbe Wilde hij wel, indien hij den fchijn ván ’ asnteriemen vermijden Ron , zie Philostr:, Ls II, ce 40 fin, add, Epist. 42, nogtans was geld en goed zijn hoogfte doel niet , dit bewijst Apol/, of Philösffs vrij goed in de Apolog. c.a. Vi. Philostr. p. 344; miaaf OOË daaruit volgt niet ; dat zijn hoogfte doel rein was. EN Cij) Pbhilostrarus, lib, 1. cap. 27. (ag. Cz) Dit laat Philosttarus , hem zelf bêlijden in zijne &pol. ad Domician., Lib, VEII, Phileste, 82 Je He LOTZE EN He W. TIJDEMAN, € HL. AroLLonius zucht tot het opziens verweke kende en veel geruchts makende zette hem aan, om alles aan zijn oogmerk dienstbaar te ma- ken , wat maar onder zijn bereik was: Van hier zeker „ dat uiterlijk vertoon van eene ftrenge levenswijs, zijn linnen rok, zijn lang- durig verblijf in den tempel van AESKULAPI= us, en zijn ftreng Pijthagorisch. ttilzwijgen gedurende den tijd van vijf jaren , in welken tijd hij alleen door teekenen en gebaarden fprak (a). Het kan niet misfen, of dat alles moest hem , by het gros van het volk , groot aan- zien geven , en naar mate, dat kij in dit zijn doel gelukkiger flaagde , naar diezelfde mate moest hy aanhoudender gebruik maken van alles, dat aan zijne eerzucht voedfel gaf. Dat vond hij ook in den tempel van ar s- KULAPIUS; daar verfcheen, gelijk men voor- gaf de Godheid in den droom, en deelde ha- ren raad mede , en daar hadden de Wijs- geren des nachts met haar verkeering (4). APOLLONIUS, en wat was natuurlijker bij zijne ftemming tot dweperij, welke men mede voor een der grondrrekken van zijn karakter fchijne Ca) Pbhilostrasus, Lib. 1. C. 14. 15. Ch) Philostraswen de Vitis Sopbiftarum , Lib. II. pag. 568 „ edit. Glearij. ‘ OVER ABOLLONÍUS vAn TiJANA,. 83 fehijnt te mogen houden(e), overreedde zich. zelven; dat hij een lieveling der Godheid wass aan wien zij telkens verfcheen en zich „open: baarde (d). Dit gaf hij ook overal te ken- hen, en daar men aan Zijn voorgeven geloof floeg , waagde her niet alleen een ‚Leeraar der deugd bij het volk , maar ook cen Leer taar der Priesteren te zijn , en het Ongerijm- de van veele godsdienftige gebruiken te ver- beteren (€): Hoe zeer velen vóór hem iets desgelijks te vergeefsch beproefd hadden kon. hij in_dit doel te beter flagen ; als de Priess, ters in de vermeende heiligheid van ap orxo= NIUS en in zijne vriendfchep met de godheid, de bevestiging van het geZag vari ArswULAPIus: en van zijn genezend vermogen vonden GPA Trouwens, het is Zeer waarfchijmlijk , dat APOLLONIUS, gedurende zijn lang verblijf in den Tempel, ingewijd is geworden in de Magi- ca, die veelal®beftond in de Geneeskurist (Z)s waar door hij Zich in ftaat gefteld zag , vele ziekten en kwalen te kunnen genezen , die k Apollonius ipfe in apolegia ad Domirienum. verk Ci F 2 bn. an- (6) Zie ook Pbildserdeus; Lib. Î, Cap. 9-12. en Cap. ié. (a) Philostratus, Lib; Ic. 9 & ra, Ce) Philosrratus, Lib. Lc. 16. CP) Pbilosrratus, Lib. 1, c. 9-4 10 etc. Ce) Plinius Hist, Nat. L,30. Lucianus in Pfiudomart® Ì 84 Je He LOTZE EN He W. TIIJJDEMANs anders voor ongeneeslijk gehouden werden. Indien wij deze onderftelling aannemen (4), en daarbij overwegen, dat de Priesters van AESKULAPIUS zeer zorgvuldig verborgen. hebben gehouden vele goede geneesmid- delen; om aan de wonderkracht van dien god meer gezag te geven, dan is het te be- grijpen , hoe aPoLLONIus zoo veel opgang heeft kunnen maken ,„ en zoo veel invloed bij de Priesters gehad : deze toch „ wel ver- re van iets door hem te verliezen „ zagen veel. meer hun gezag en hunne inkomften beide ver- zekerd , te meer als de godfípraak zelve ten- voordeele van AporrLoNrusfprak, waar door Zijn aanzien en invloed moest toenemen (4). S IV. ArorLoNius, die in alles zich vormde naar PIJTHAGORAS, reisde ook op zijn voer- beeld naar vreemde landen, bezoekende inzon- derheid zulke, die in een algemeenen roep flonden van geleerdheid, of liever vermaard waren geworden door hunne Wijzen, van wel- ken men beweerde, dat zij in het bezit wa- ren De CL) Wij hebben gevonden, dat deze gisfing altede door MZos- beim is geoppetd geworden ig notis ad CGudworch, vol. L page gio Val, 2 pag. 862. (5) Bhitossr. Wk de Capp. cit OVER APOLLONIUS VAN TIJANA. 85 ren van zekere geheime en bovennatuurlijke kundigheden. Om in deze geheimen ingewijd te worden reisde AProrrLoNrus naar Jndien om de Braminen te bezoeken , en naar Per- fien , om met de Magi van dat land bekend te worden (A). Op deze zijne reis kreeg hij te Nineve kennis aan zekeren pamis, die zich bij hem als zijnen tolk aanbood (/). 3, Ik » ken, was het antwoord van APOLLONIUS, ss alle talen, zonder ze geleerd te hebben ; ss ja, de gedachten der menfchen zijn mij be- kend (m2) Damis zulks horende, viel neder en bad hem aan „ en was van dien tijd af … “zijn reisgezel , en zijn Lofredenaar.— In hoe ver- Fe APOLLONIUS in zijn oogmerk is geflaagd, zoo in Indien als Perfien, blijkt ons.niet (zn); welligt ook dar hij ‘er niet vond, het geen hij zocht, en overtuigd is geworden , zulks zij ner- gens te vinden (o). Wat hier van zij, hij F3 nam Ck) Philostr, LI. cap. 18. « (4) Pbhilostr. Lel. c. 19. Cam) Philoser. Lib,1. cap. 19, Cx) Wieland V.B.k r. fchrijft ftellig, dat Apolde zijn oog- merk zelfs om Indie te bezoeken, nietbereikt, maar, opgegeven heb= be. Zijn grond hier voorfchijnt. 1. De moeijelijkheid in de Tijdre- kening , met welker oplosfing reeds Olear: proleg. p. zich heeft epgehouden. 2, De geograpbifcha fouten, welke bij, S. 222, in’ reisverhaal, (% zij dan door Damis verzonnen, ’ zij door Apol?. aan dezen ondergeftoken) aantoont, (o) En dan, door deze overtuiging en *tendervinden, wat , het 26 J.H. LOTZE EN H‚ We TIJDEMANs nam de terug reis aan naar Klein- Afia, na al- vorens den tempel te Pafos bezocht, en bij des- zelfs Priesteren eenen goeden naam verworven te hebben (p). Zijne verfchijning verwekte allerwegen veel opziens; te Ephefe bleef geen _handwerkman aan zijn arbeid ; andere Steden zonden tot hem gezanten, om zijnen raad intewinnen , of hem derwaards te noodigen. Van Colaphos, Pergamus en andere plaatfen kwamener godfpraken, dieaan APOLLONIUS het getuigenis gaven, dat hij ingewijd was in de geheimen van hunne tempelwijsheid, of kranken tot hem zonden (4). Zijn langdurig verblijf te Ephefe deed zijn naam en aanzien dalen 5 hierom verliet hij deze Stad , om el- ders zijn zinkend gezag te doen rijzen. Hij bezocht dan Smirna en eenige andere Steden in fia, en vertrok vervolgens naar Grie- kenland , zich ophoudende te Athene en te Corinthe. Van het geen aldaar door hem ver- rigt zal zijn , zullen wij ftraks melding moe- ten maken, gelijk ook van het geen voorge- vallen is, gedurende zijn verblijf te Rome, wer- het wezen zij van den blinkenden fchijn, — laat zìch de zamen- voeging of overgang van dweperij tot bedrog zeer wel verklarene Wieland Agathod,, I.B. cap. 6. en V. B, cap. 3. S, 243. fy zie ook onder $ g. (2) Philestratus, Lib. II. c. 58. (2) Philostratus, Lib. IV. Cx " OVER APOLLONIUS VAN TIJANA, 387 werwaards hij uit Griekenland over Creta zich hade begeven. Van daar ondernam hij de reis naar Spanjen tot de zuilen van HERKULES » voorgevende, dat ook de bewoners aldaar over goddelijke zaken philofopheerden(r). Hier leerde hij , dat de Eb en Vloed veroorzaakt werden door: onderaardfche, Winden, wier werking , gelijk aan het in- en uitademen, de Zee naar. den oever dreef , en van den oever terug voerde (s). Na dat APOLLO=- NIUs andere merkwaardige landen had bee zocht, begaf hij zich naar Bgijpten, om de Gijmnofophisten, die verteld worden daar toen beftaan te hebben „ te leeren kennen, Dezen verlatende , begaf hij zich naar 4fia, en ver- volgens ten tweedenmaal naar Rome, om zich bij DOMITIANUS te zuiveren , van de be- fchuldiging , als of hij een aanflag tegen zijn leven had gefmeed. Te Romen gekomen zijn- de, wierp men hem in de gevangenis. Do- MITIANUS verhoorde , en ontfloeg hem: maar hij was ftout genoeg , om den Keizer fcherp te onderhouden, dat hij zijne aan- klagers en befchuldigers nog duldde, het geen deze met de uiterste gelatenheid aanhoorde(#> s F 4 weit Cr) Philostratus, Le. IV. Cap. 47. à Cs) Philostratus, Lib. V. Cap. 2. Cs) Poilostrarus, Lid. VIIL c, 4 &5., De natuurlijke Ver- klas $3 Je H‚, LOTZE EN He W. TIJDE MAN „ $ V, Het meest belangrijke voor het oogmerk de- ger Verhandeling, is, in het leven van apo L- LONIUS, het groot aantal wonderen, dat door kem verrigt zou zijn, Men zal van ons niet vergen, dat wij die alle te zamen naauwkeurig optellen 3 het zal genoeg zijn , eenige derzel- ven te noemen, Terwijl hij te Smirna zich ophield, woedde te Zphefe de Pest. Van hier kwamen ‘er tot hem gezanten , die hem ba- den , hij mogt toch fpoedig overkomen , en de Stad van die plaag bevrijden ! Laat ons gaan, fprak AroLLoNIus, en hij was in dat zelfde oogenblik te Ephefe. Hier riep hij het volk te zaam, en het bij een hebbende , riep hj het toe : „ heden nog wil ik de Pese ss doen ophouden , volgt mij in den Schouw- burg!” — AroLLoNrus aldaar een Bede- laar ontdekkende , beval , hem te fteenigen. Kort Xlaring hiervan vindt men bij Wieland; zie onder S X. aant. (2 } Volgens Philostr.zelf, hieldDomitianzs, Apollonins voor een Tovenaar, L. VIL c. 33, 34e add. Ls VIII. c. 3. ook dan was ’% geen wonder, dat D o wi £. wanneer hij niet boven alle bijgeloof ver- keven was, heimelijk wat bang was voor den Man, wien hij te ver- geefs poogde te werfchrikken. Zie ook Wiel. zelf, S. 254==258. Het wonder dat Apo]. losgelaten , oogenblikkelijk drie dagreizen ver, te Pureolie bij Damis weer zou zijn aangekomen Phil. VII: zo. kan door Appoll. aan dien verfchrikten en ligtgeloovigen Man zijn pp den mouw gefpeld, of, zoo als Wieland liever wil, inbeel- ding dezes Mans geweest zijn, in welken blijden droom Ap o #1, hem liet, Wiel S. 3lo3iaee Doch deze dingen behooren eigenlijk geget vor den velgenden $, OVER APOLLONIUS VAN TIJANA, 89 Kort na de fteeniging , als de fteenhoop was weggenomen , vond men in plaats van den dooden Bedelaar een grooten dooden hond ; die was de Daemon der Pestziekte , en van dat oogenblik hield de plaag op (u). Te Rome gaf hij aan eene jong geftorvene Bruid , die uit een Burgemeesterlijk geflacht afftamde , op het oogenblik dat men haar begraven zou, het leven weder (y). Behalven veele ande- re wonderen , die voor het meerderdeel be- ftaan zullen hebben, în het uitwerpen der Dae- mons, (w ) en het genezen van kranken, mo- gen wij hier niet onopgemerkt laten , dat APOLLONIUS ook toekomende dingen zal voorzegd hebben, die met de daad vervuld zijn geworden. Dit zou Keizer - vEsPASIAAN be- wogen hebben, om hem raad te vragen, en F 5 op Cu) Pbhilostratus, Lib. IV.C. 3, 4,5. Wieland1iI. B.4, 5» S. 167. merkt zeer wel op, dat even deze fnelle too- vervlugt maakte , dat Damis van dat wonder geen ooggetuige zijn kon.— Denkelijk was * geheel Verhaal door PAiiostr, opgeraapt uit het geen de legende vertelde, ter uitlegging van den dollen Hond, (zinnebeeld van de verderfelijke woede der pest) welke gevoegd was bijt beeld , aan Apol}. (volgens zijne Apol. in Lib. VIJL Phí- Testr.) onder de gedaante van Herkules Alezikakos te Ephefen op gerigt. / Cv) Pbilostrarus, Lib, IV. c. 45, bear durfde echter PA i- Zastr, zelf nier voor meer dan fchijndoode optegeven. Cx) Dat van de Empufsof booze geest, die in Vrouwenfchijn een zijner leerlingen beminde, om dien ftraks teverflinden: Pöilostr, L. IV. c‚a5. heldert Wieland zeer geesig op, S. 553166, 9e J. H. LOTZE EN He We TIJDE MAN 4 op het vernemen van zeo veele geheime ze- ken als AprorLLoNius hem ontdekte „ zou hij uiterst verbaasd zijn geweest (x). Al ver- der, APOLLONIUS zou iemand niet alleen van bloedfchande hebben overtuigd, maar ook hem alle de omftandigheden van zijne misdaad ont- dekt „- waarvan niet alléén geene aanwijzingen voorhanden waren ‚„ maar waarvan zelfs geen getuige hem kon overreden (ij). Hij zal te Ephefe, in het oogenblik, dat DoMITIAAN te Rome vermoord werd, zijn dood heb- ben aangekondigd (2), en aan NERVvVA voor- zegd hebben, dat hij flechts geduurende een korten tijd, op den Keizerlijken troon zou zit- ten (a). De opgenoemde wonderen en voor- zeggingen zijn de voornaamfte , en wat van dezelve te denken, zal ons hierna blijken (£ ). Wij hebben niets meer hier bij te voegen, be- Cx) Philostratus, Lib. V. Cap. ro. (ij) Phflostratus, Lb. LL C. 7, (2) Philostratas, Lib. Vlll-c. 25. & 26. Die Casf. maar eigenlijk flechts Jo. Kiphilin, Lib. 67, in fine. (a) Philostratus, Lib, VIIL c. 27. (5) Wie maer begeert van Apollonius wonderen te lezen , kan raadplegen Phileleutberus, Helvetius, (JF. 7. Zinpe merman) de miraculis que Pijthagore Apollonto Tijanen- fi &c. tribuuntur, Cap. 3. & 10. pag. 25. fegq. Brucker, Hist. Crit. Philofophie , T.2. pag. 136. feqq. Huët Demonftr. Euan- gel., T.e. pag. 976. legge Witzius Meletem. Leidens. Dip. 7. pag. n.275. D. Tiedemann Geïst der Spekulativer Philofs- phie, 3. Cs pag. 118, feqg. Wieland Agathod., 3. Buch, OVER APOLLONIUS VAN TIJANA 9£ behalven , dat Kd onto in eenen hoo- gen ouderdom geftorven is. De plaats’ waar hij ftierf , is onzeker , volgens fommigen- zou hij te Creta in den tempel zijnde „ deze aar- de hebben verlaten onder het gejuich van een Choor hemelfche maagden, zingende : „ Ver- „ laat de Aarde! ga in den Hemel ! Cc)” SVL ___Zoodanig was het leven van-APOLLONIUS, die geene bijzondere Sekte geftieht (4), geene Leerlingen nagelaten ‚en door niets bijzons ders uitgemunt heeft , dan door buitengewo- ne daden , die hem werden „toegefchreven. Dic alléén kan men met regt van hem zeg- gen dat hij verfterkt en in meer omloop ge- bragt heeft het Volksgeloof , met betrekking tot de denkbeelden, die het koesterde , van de verkeering der goden met de Priesters, en fommige Wijsgeren , van de ingeving der denkbeelden , van de wonderen en voorzeg- gingen , en dus mede den grond gelegd heeft tot de Wijsgerige Magie en Theurgie (Ce). je Hij Cc) Philostrasus, Lib, VIJL c. (d) Hij had echter leer- en volgelingen, “welke ook riaar zijnen naam genoemt wierden , zie Philos r., Lib.1. c.18. LIV. c. Ile etc. 37. Lib, V. e‚ or. etc. ult, Lib, VIII 'c. ar., 22. Epist, Apoll. XI. XIII. Ye) Tiedemann, L. c. pag. 122. 92 Je H. LOTZE EN He We TIJDEMANs Hij zal, naar fommiger oordeel (f), de uit- vinder zijn van de Zalismans (g), doch zulks wordt door anderen weerfproken (%). Pur- LOSTRATUS berigt ons ook, dat hij ver- fcheidene werken gefchreven heeft, als één. over de Starrenwigchelarij (ì), een over de offeranden en hoe elk een moet offeren, die de Goden wil behagen (k) , en nog ce- nige andere (/), die alle , uitgenomen eenige brieven , welker echtheid betwijfeld wordt, verloren zijn gegaan. Men vindt nog wel bij PHILOSTRATUS de apologie van APOLLO- NIUS , die hij voor DOMITIAAN Zou heb- ben (f) Confer. Olearins ad Phil. Lib. 3, cap. 21, pag. 112. (zg) Door Talismans verfta man zekere bezworene beel- den, die men als behoedmiddelen aanzag tegen onderfcheidene ram- pen. Zie verder over dezelve van Arpe de Talisman, pag. 24e Auc- tor quaest, ad orthod. infer, op Justini M. quaest. 24, pag. 4.» Se (5) Confer. Mosbeim, Disf. de imaginibus elesticis Apol- Toni in Bibl. Brem. vol. 3. pt. 1. pag. 1. feqq. et în Comment. @ Orat. à Millero editis, pag. 465. feqqg. Tegen hem heeft gefchre- ven C.Waechtler, een Dresder Regtsgeleerde, in een brief ge- plaatst in de Ada Erud, Lipfens, anno 1721, pag.1777-—1782. Mos- be imm antwoordde hem in Bibl. Brem. vol. 5 pag. 212-242, Waar- op Waechtlerweder antwoorddein A@&. Erud. Lipfiens, an.1723. Pag. 292=mz08, Miller,zegt t. a. p. Pag. 496, dat MMosbeim niet langer dezen twist heeft willen voortzetten, om dat hij ze niet gewigtig genoeg oordeelde, Ci) Lib. II c, 41e (4) Ibidem. CJ) B. v. over de Leeringen, en over hert leven van Pijsba- gerass ET * OVER APOLLONIUS VAN TIJANAe 9% ben opgefteld (42) ‚ maar ook dic ftuk is zeer verdacht, en zoo ook al de ftof van hem is, dan heeft evenwel PurLosrTRATUS die in zijnen eigenen ftijl gegoten. Gura NIL Na dit voorafgegane kofte berigt van APOLLONIUS, gaan wij over tot de behan- deling van de hoofdzaak, te weten, wat wij naar waarheid of waarfchijnlijkheid van dien zonderlingen Man denken moeten. In onze nafporingen hebben wij ontdekt , dat de gevoelens van vroegere en latere fchrijvers , die zich met de gefchiedenis vaa APOLLONIUS hebben bezig gehouden, aan- merkelijk verfchilien : wij achten het niet on- dienftig , te dezer plaats daarvan eenig verflag te geven te meer ‚ om dat wij, dus doen- de , aks van zelven de uitersten, die vermijd moeten worden , zullen leeren kennen , en tegelijk ontdekken , hoe en wanneer APOL- LONIUS Zoo grooten naam verworven heeft. Dat aroLLoNius bij zijn leven zeer veel naams goras, waar over Wij nader zullen fpreken. Wid. Fabric. Bibl. Grec. Edit, Harl. Tom. V. p. 562 {q. Mosbeim , Mansisfa de Scriptis Apollanii post Disfert. de existimatione. Ap. Tijan. in Comm. et Orat. varii Argumenti, pe 453==4Ó4e Cm) Philestrarns, Lid. VIII, cap. 6., 7e» PIE. 326-358 J4 Je Hi LOTZEËN We He TijdEMAN3 naams heeft gehad, kan niet wel betwijfeld worden ; maar dac hij, na zijnen dood , van tijd tot tijd ‚ meer of. min vergeten is gewor- den, zoo verre zelfs ; dat men of met verach- ting van hem fprak, of wel naauwelijks noem- de , blijkt uit PHILOSTRATUS zelve (n)s Het is echter zeker , dat zij; die voor hem ingenomen waren , hoog „ zeer hoog van hem gedacht hebben. Van Keizer ALEXANDER seveRus worde verhaald, dat hij Aror- LONIUS met CHRISTUS; ABRAHAM en ORPHEUS , onder zijne huisgoden heeft ge- plaatst (o). Eunartus fchilderde hem niet blootelijk als een Wijsgeer , maar beweerde zelfs , dat AproLLONIUS een middenperfoon was tusfchen de menfchen en de Godheid (p). Sommigen zijn zelfs van oordeel geweest, dat hij , na zijnen dood tot den rang eener God- heid verheven, en , zoo van Volken als Ste- den , godsdienstig vereerd zij geworden (4). Hoe (2) Pbhilostrasus, lib. L cap. 2 Co) Conf. Lampridius , in Vit, Alex, Sec. cap. 29. Adda: tur vero Salmas, in Not.l. c. (2) In Procemio libri de Vitio philofophorum et Sophiftarum „ {unt autem ejus verba heee. : 4 est @i AoaoPos UANK TI Eloy TE Kal wiBeurygueooy,: addir. Philostrati operis tirulum esfe debuisfe, eoidnpwraev Ela ardegamog Beg. Confer, Fabric. Biblioth. Greca edit. Harl, T. V. p. 541. Ca) Baijle Lex, V. Apollonius, waar hij Tillemone tracht te weerleggen , die zulks, op het gekag van Lactantius ontkengie, OVER APOLLONIUS VAN TIJANA. 95 Hoe veel waarfchijnlijks dit gevoelen ia den eersten’ opflag fchijnt te hebben , heeft even- wêl mostHeim bewezen , dat het op geene genoegzäme gronden fteunt (rs). Anderen, hoewel ze niet zoo ver in hunne verheffing van APOLLONIUS gegaan zijn als de zoo ge- noemden , befchouwden’ hem echter, op het voorbeeld vân PHILOSTRATUS (s), als €&- Ben door de-Goden bovennatuurlijk verlich ten Mans), of telden hem, gelijk ammr ANUS MARCELLINUS (#@), Onder die be- gunstigden , die 'fteeds meer onmiddelijk en blijkbaar den imvloed van hun gelei+ geest genoten. Zoo evenwel dachten op verre na niet allen. Voor den tijd van PHILOSTRATUS; of wel , voor dat hij de Levensgefchiedenis vaft APOLLONIUS uitgaf , hield men hem voor eén Toovenaar ‚ gochelaar en geesten- bezweerder ; zoo oordeelde MOERAGENES, wiens gegeven berigt van dien Man, fchoon voor ons verloren ,„ hierna beoordeeld zal moeten worden , uit het geen daar van ons nog bekend is. Met dat oordeel flemmen meer (r) In Disfert. landata de exiftimatione Apollonii Tijan. que in- weniturin Mosh. Comment. et Orat. Varii Atgum. a Miller. editis, P 347452 erin Mosh. Obferv. Sacr. Amsiel. 1721. Cs) Pbhilostrattss Lib. 1. cap. 1., 2-5 et-pisfim,. (5) Vopifens,in Aurelian. Ce. 24 Eunapiusl. fupra cit. Cu) dmmian. Marcel, Histor, Lib. XXI. cap. 14. 95 Js: He LOTZE EN He W.-TIJDEMANs meer anderen in, hoewel op zeer verfchillens de wijze. Zoo bewees ANTONINUS CARA CALLA s ftiefzoon van de Keizerin juLIAs eer aan de gedachtenis van APoLLONIUS , om dat hij een: groot en kunftig Toovenaar is geweest (y); even zoo, maar, min gunftig oordeelde LUCIANUS (w); gunftiger denke- lijk Arpurejus (x). Dit gevoelen is ge- durende een geruimen tijd vrij algemeen ge- weest, althans zoo dacht men ten tijde van HIERONIJMUs. (ij), en zelfs later. ten tij- de van FijNesius (2), Daar nu dit oor- deel van den dood van AroLLoNrus af, zich fteeds meer en meer uitgebreid had, ja , daar hij door dezen en genen als een loozen bedrieger ten toon gefteld is geworden (a), is het ligt te begrijpen , dat in het begin van de derde eeuw, toen PHILOSTRA- Tus fchreef , zijn roem aanmerkelijk was was Cv) XKipbil. in Lpit. Dion. Casf. Lib. LXXVIIL c. 18. fn. edit, Reimari. p. 1340. : Cw) Lucian. in Pfeudomanti s. Vita Alex. conf‚ 1Toshems Disf. ‘de existim. Apoll. Tijan. $ XI. Cx) Apulejus in Apologia ubi exemplo Apollonië fe munit atque defendit , ab calumnia Magie prave. CE) Vid. Mosbem. laud. Disf. de existimat. Apoll. Tijane Lib. XVIII p. m. 430. faq. Cz) Vid. Mosbea. d.1. S XX p. m. 443. fuq. Ca) Mosbem, Disfert, land. XI, XII, XII, OVER „APOLLONIUS VAN TIJÁANA, 97 was. gedaald — Dat intusfchen na ruit osr TRATUS , APOLLONIUS haam meer vers maardheid heeft gekregen , en gunftiger over hem geoordeeld is geworden, is niet onnätuurs lijk „en zelfs hebben eenige Kerkvaders het hun- ne daar toe bijgedragen, door dien zij-APoL- LONIUs karakter niet alleen ongemoeid lieten, maar hem zelfs zeer verhieven „ offchoon Zij, zijne wonderen ontkenden. Niet weinig hielp ook däartoe het berucht werk van HIE- ROCLES ‚ waar doof veroggzaakt werd , _dac er een geroep uitging le, anderen. van APOLLONIUS(&), gelijk reeds vroeger ver oorzaakt was door Keizèr AURELIAAN, die, tegen zijnen eed , Tijane willende fparen zeide eene verfchijning gehad te hebben van Aro L- LONIUS Ce). Den hoogften roem ver- kreeg hij in de zesde eeuw onder de nieuwe- re Grieken, bij welken de fabelen van de Talismans of Amuleten , en derzelver won- derkrachten, gereeden ingang vonden (d ). Uit deze opgave der verfchillende gevoe- IL. Dreu. > G __ lens (4) Vid. Mosbem. Dist. laud, S XVI et S XVIII. p. 419. faq. et p. 428. fqq., maar Hieroeles zelf putte alleen uit Phií- ost r. gelijk uit het gefchrift van Eufebius tegen Hier. blijkt. Cé) Vid. Popift. 1, €. conf. ornnino Mosbem. laud, Dist. $ XIV. p. 408—412. Cd) Moshem. dl. SXXL P. 448, feqg. er disf, de imag1s. Apoll. v. fupra $ VL. 08 1. M, LOTZE EN H. W. “TIJDEMAN 5 9 ; Tens, en derzelver afwisfeling of teh’voore of ten nadeele van APOLLONIUS, blijkt ons, dat men over het geheel nier mét die naauw: keurigheid in hetonderzoek van APÖLLONT- t's leven en bedfijven is te werk gegaan, die fet reden in deze zaak gevorderd wordt. Dat fommigen, gelijk‘ KfrroCLESeN EUNAPIUS hém verhieven , is ùïc hurmen haat’ tegen het Christendom afteléiden. De poogingen van dezên , om dóor de Vergelijking van ‘Aror- LONIUs met den®Zaligmaker , her Christen- dofn éenen doodelijken flag toetebtengen, brag- ten“de Kerkvaders in geene geringe verlegen= heid # ‘Van daar, dât ‘zij , ‘niee “éwijfelende aan de berigten vän prirostTrATUus, ge- Ioof gaveh aan zijne wonderen’, maar tevéris beweerden, dat hij die gedaan had dóór’ húlp en ‘invloed van ‘den’ Duivel (e). ‘Déze vite vlùgt ìs, als men de ‘denkwijze dier ‘tijden gâdeflaat, “zêer fatuurlijk , vermits men ‘eene vrij algemeene overkielling had:, “oi aan tooverij en Duivels ‘konttenarij -geloöf ‘te: ge- Vèn. Maar men verloor hier bij-gehieel vit het Ce) Te verwonderen is het, dat zij, blijkens de volgende aan- merking, ook onder de Geleerden van later tijd, zoo vele navolgers gehad hebben, daar toch het ongerijmde van dat gevoelen zoo zeef in het oog loopt, en niet anders daa hoogst nadeelig zijn kan voor het bewijs, ontleend wit de wonderen, tot faving van Jezus God= gelijke zendmg, „ONÉR APOLLONIUS VAN TIJaNáe „99 shet,ops , „Aat de „waarheid, der, wonderen, die AROLLONAUS.vErrigt,zal,hebben „ mer,der „daad ftaan bleef en,deze, eenmaal, „onaange, „vochten. blijvende „kon, her, niet pwel,anders, hoesen daor wiens: invloed; hij ‚die, danook „verrigt.mag, hebben, of zijn naam, moest, est saiberiden en flaande dike vds $ VIIL: mee. In, lateren tijd. bijzonder in de vaorgaan- de eeuw, waarin men „begonnen, heeft, met „meerdere kritifche nauwkeurigheid de Wer- / ken. ‚der Ouden en hunne berigten te behan- ‚delen, zijn,;er velen „geweest, die zich” met „het ‚onderzoek, der gefchiedenis van APOL- LONLUS, hebben b bezig gehouden à. maar hun oordeel, loopt ‚uit een. ’Er is zelfs, die be- twijfelt „of ‘er wel immer. een APOLLONI- Us, geler, hebbe ‚doch, bij, die itn 7 vit ons, nier, ophouden. — was: velen, AE deze meestal onder de vroegeren, geloovende > dat met de ontkenning der gefchiedenis van APOLLONIUS , valle „hiscori{che.geloofwaar- Gigheid verloren moest gaan , hebben de be- rigten « Van“ PHILOSTRAUS „aangenomen, ‚€n, „beweren » det aPorLONIÓs wonderen gedaan heeft, maas Hellen, gevens vast „dat G 2 kij + ! 100 Je H. LOTZE EN H. W‚ TIJDE MAR, hij ze door den invloed des Duivels verrigt hebbe : waarom ze hem noemen een Dui- vels kunftenaar , of houden voor een Tove- raar , ‘die door den Duivel geinfpireerd is gee weest , om het Christendom in zijne geboor- te fmoten (f). Sommigen ‘zijn van oordeel, dat APOLLONIUS, deels door zijne gehei- me kundigheden , deels. door zijne bedriege- rijen , het een en ander verrigt heeft, het welk fcheen de menfchelijke krachten te bo- ven te gaan (g). Anderen wederom zijn van oordeel , dat puiLosTRATUS ter kwader trouw is te werk gegaan , en alles wat hij van APOLLONIUS verhaalt, of zelfs verzonnen of ontvangen hebbe van zulken, die al het wonderbare , dat hem toegefchreven worde , hebben verdigt (A). Nog Anderen beweren aan de eene zijde, dat AprorLoNIus , die zich ‘als Geestdrijver kenmerkt , gebruik ma- kende van zijne groote natuurkennis, den rol van een bedrieger heeft gefpeeld , terwijl zij aan t (f) Zie Baron. Apnal. ad. A.C. 68.n. 30-38, Js. Cafau- bof. .ad Vopifc. 1. fupra cit. Cafaubhon. Picus Mirandula. MH. Grotius. Sam. Marefius, H. Morus, P. D. Huêt, Lloijd, de Fleurij en anderen, aangehaald bij O/ear. prefat. ed Philostr,,p. XXXIV. Brucker Hist. Crit. Philost, TN. p. 141. Zooook Tildemont, Lfuprach. Cudwortl, Sissa, iateid,, E‚l. p. goa. edit. fol. Ce) Zoo, zedealrelijk Wies melerens. Leid. Disf. 7. $7. En voor- du Pin in Miss, ad’ Apoll, convainc. de fausfeté. - OVER APOLLONIUS VAN TIJANA. Ol - aat’ de andere zijde ftaande houden, dat eure. LostTrATus; de bronnen, waaruit hij puts” te , zonder oordeel’ gebruikende, alles: heeft . gedaan, om den held zijner gefchiedenis in het fchirterendst licht te plaatfen Cé). Inr deze opgave van zoo verfchillende ‘oordeelvel- « lingen mogen wij niet onopgemerkt laten „ dat BRUCKER if zijn eigen oordeel over APOL=! LONI1US „ de tegenftrijdigfte-dingen te gelijk. als waar ‘aanneemt , en met de daad zig zels ven tegenfpreekts “Eerst de “wonderen , die APOLLONIUS ‘verricht-zal hebben , geloof gevende ;ofchrijft hij ze ‘toe „aan Toverijen Theurgie ;- en ‚dan weer ze ‘ontkennende be weert hij ;-dat ze door D AMES En PHILOSTRA* Tus verzonnen zijn ane (%). Zo onge- rab EN êk G B d5 ' ' "Ijk Ch) rd feeds oudtijds ’ gevoelen van Eu fe b. Contra Hie voel. Pbhotius ll cc, later. van Vaudéin Z. Apol. pour les — grands bamts. foupe. de nragie. Buddeus G. Nicholls. Rob. Jenkins. H. Prideaux opp.fupra.c. Dat alle die wondervere halen verdigt zijn zouden, mishaagt zeer aan MZosbheim, ad Cud- worth. p. 310. 3; De omnis fides historica concîídat.” (5) Vid. omn. Mosbem. ad Cudwortb. T.l p. 310. Tie- demann geïst d. fpekul. Philos. boven aangehaald. Mijners int — bened. aangeh. Werk bl. o4g===2465 zoo oak tevens den Zegsman van Philostr. Damis, te regt befchuldigênde „Ws ea n d ‚bov. dangeh. ‘Opmerking verdienen, om dit zamen begrijpelijker temaken, de Refultaten diemen vindt, uit het fijstema der Eciectrifche wijse begeerte bij Bruacker Hist. Crit. Pbilos, Tom z. \p. 36370 Den 510. 12.14: TÓ. KD) Tom. 2. Op. laùd. Pe rn PE z0% JH. LOTFZE EN He Ws TIJDEMANS: lijk-aan- zich zelven is:ook MOR HOFF, die op. de eene. plaats alle ‚de berigten doos, ru1- LOSTRATUS gegeven, verdedigt „ven. op, eene andere twijfelt „ofniet wel de berigten, van ArôLrLoNius van ‚den kant-derHeide-+ nen. vergroot zijn geworden (J) — 5 ‚Dit, overzicht van zoo veele en-zoo uiteen-: lopende oordeelveilingen-, die evenwel inéén » punt fchijnen zaamtelopen ; te weten „ dat, het karakter van. APOLLONIUS hoogst verdacht iss,’ en hij vooreen, bedrieger. is- te „ houden» (a )'yrdie overzicht zeggen wij; doet elk ge-s woegzaanv zièns, „dat de vraag: niet overtollig „wat wijvan dien zonderlingen man-naar waarheid of waarfchijnlijkheid te denken hebs- ben? Maar even dit zelfde overzicht-leert; niet min,duidelijk , dat elk zijn eigen ftandpunt heeft gehad , waaruit hij de berigten , door PHILOSTRATUS gegeven, heeft-beoordeeld’, en_waar door hij geleid is geworden, om. bewijs kan opleveren voor de echtheid der » Evangelifche fchriften 2” God, Als zoodanig had 4po]/. gemeenzamen omgang met Achilles Lib. IV. c. 11—16. enz. 3. De Heroica van Philostr. gelijk mede zijne Icones bewijzen zijn talent tot Romaneske fittie. Co) ’t Werk van Philostr.is, offchoon denkelijk buiten zijn toeleg , flechts historifche Roman. — Fraaie kritiek van Philostr. en zijn werk, geeft Wieland, Agathod. V.B. 2. kap.f. 229; 230. ed án & OVER APOLLONIUS VAN TIJANAs 429 ‚Ons. dunkt, dit gedeelte van het vraagftuk te moeten beginnen met de bepaling van het denkbeeld, « dé echtheid, van, een‚ gefchrift. In het algemeen is echtheid. (Caubevria ) zoo veel vals geloofwaardigheid …(uSrorisia ). waare van, om flechts één „voorbeeld te noemen, terwijl wij in de aanmerkingen aan den: voet ‘der bladzijde meerdere zulten opgeven. CP)» ten bewijze kan verftrekken-de. Latijnfche vertaling van den Bijbel, de Vulgata geheten; die, ingevolge een befluic van, de „Trent/ché Kerkvergadering (4), de-authentike genaamd wordt, tot aanduiding, ‚dat zij boven alle an= dere Latijnfche vertalingen; zeker en geloof= waardig zij. Ingevolge dan van deze bepaling: wordt gevorderd, zal eenig werk voor echt gehouden worden, dat-het blijke, een boek zij vandien fchryver , wiens naam het draagt „— dat het niet door latere Affchrijvers zoo ,ver= valscht zij geworden, dat de ware meening des Schrijversnu niet meer gekend kan worden, ert dat men het dus voor een geloofwaardig werk kanen mag houden. Offchoon dit nu isde eigen= lijke betekenis van het woord authentia, Z0ö heeft men echter in de oordeelkunde (kritiek) de IL Deer, I echt- \ …_ €}) Cicero ad Atticum 9, ras 1, 9e Hi Ee (4) Deeretà Goncil, Trids fes, A. Päg. 8 ed, Afitu: 1586. 139 J. H. LOTZE EN He W. TIJDEMAN, echtheid vande onvervalschtheid en geloofwaaer- digheid onderfcheiden. Wij weten te wel, wat gronden voor deze onderfcheiding zijn aange= voerd geworden , dan dat wij die eenigzins zouden willen wraken; maar nu het Genoote fchap het denkbeeld van echtheid niet heeft bee paald, meenen wij vrijheid te hebben, om hier tevens het eerftgenoemdeen ruimere denkbeeld te volgen. Enin de daad, behalven dat de echt- heid der vier Evangelien zoo overtuigend is bes wezen en verdedigd geworden, dat elk onpartije dig onderzoeker der oudheid die niet kan be- twijfelen (7), moeten wij ook rondborstig ver- klaren, dat wij niet zien, hoe een afdoenend bewijs voor de echtheid der Evangelien , inde gewone beteekenis van het woord echtheid, kan worden aangevoerd uit zoodanige vergelijking als het Genootfchap vordert. Immers, en dit zal ons nader blijken, al het geen op die wij= ze kan gedaan worden, is, dat men aantoone , de Evangelien hebben veel meer inwendige kenmerken van echtheid, dan de gefchiedenis van APOLLONIUS. Maer de inwendige bes Wijzen , wel verre van beflisfende te zijn , maken het flechts mogelijk en waarfchijnlijk , dat Cr) Verg. Lotze Oordeelk. Inleiding tot de Schriften des Ne Vid, Bl. z29. &c. en de Schrijvers daar aangehaalde OVER APOLLONIUS VAN TIJANA, I3L dat een boek echt zij (s); en wat zou daar- mede voor de goede zaak van het Christendom gewonnen worden? Maar mogen wij het meer algemeene denkbeeld volgen, dan kunnen wij eenen PAALZOW (#), en foortgelijke onbe- fchaamde vijanden van het Christendom, wel- ken het onverfchillig is , met hoedanige wa- penen zij het Christendom beftrijden, den mond fnoeren. N . S XIL € Zulk eene vergelijking als wij meenen dat het, Genootfchap van ons verwacht, en als wij zullen pogen te geven — zulk eene vergelijking en betoog der hooge waarde van de Evangeli- fche gedenk{chriften des Christendoms, waar bij de gefchiedenis en berigten van AroLÉ- LONIUS in geene de minfte vergelijking kun- nen komen; betoog, derhalven, dat het geen hili wij Cs) Verg. Lotze t. a. p. Bl. 7. (+) Deze heeft onder verdichte naamen meer dan een werk tegen het Christendom gefchreven, onder anderen Gewisfbeit der Be veife des Apvllinismus , oder Widerlegung der Prufung und vertheidigung der Apollonifchen Religion , angefteld van den Herrn Michaelis. Von Aemil. Luein. Gotta. Ober- priester bij dem Tempel des Pup. Capitol. zu Rom. u. Mitglied der Acad. der Wisfens, zu Atben. a. d. Lat. uberfetzt von dem Verf. des Hierokles. Frankf. & Leipzig, (eigenlijk Helmftedt) 1787. Ri Tegen hem fchreef Kleuker zijn bekend werk, en inzonderheid FB. Leiderwäld. Anti-Hierocles, oder Js; C: und Ap. van Tijana in ihrem grosfen ungleichbeit dargeftelt, Halle 1793. 132 Je He LOTZEEN He. W. TIJDEMAN, Wij tegen deze zeggen , op de eerfte geheel niet kan terug flaan, is hoogstnoodig. Voorheen toch had orLEARIUS (proleg. p. XXXIV.) met al te groote zwakheid , en dit hemelsbreed onderfcheid uit het oog ver- liezende, zijne vrees geuit, dat het van wege die zeer fchadelijke toepasfing , hoogstgevaarlijk are, de wonderen, welke van APOLLONIUS verhaald worden, wat den grond dier daadza- ken aanbelangt, aantenemen, maar ze tevens, met eenige ouderen en lateren , toe te fchrij- ven aan Duivelskunst, of met andere nieuwe- ren , ze bloot natuurlijk te verklaren; en laarfte- lijk, na dat wreLAND in de fraaïje fictie van zijnen Agathodemon , vooral ook de natuurlijke, meestal zeer ongedwongene, en waarfchijnlijke verklaring der wonderverhalen, door pAMm1s befchreven, en door PHILOSTRATUS oOver- genomen of aangevuld, had opgegeven, heeft een Duitsch Godgeleerde, Door ja Hoog- leeraar der Godgeleerdheid, jor. PHIL. GAB- LER in ’ uittrekfel % welk hij in zijn neues Theol. Journal, (IX B. 3. ft.) van ’t werk van WIELAND gaf ,eerst, (f.aere) gezegd, als iets dat van zelf fprak, dat deze voortreffelijke »s proeven van zeer natuurlijke verklaring van »» DAMIS wonderberigten, voorzeker wel na- » gevolgd zouden warden bij foartgelijke won- » der- dd Bd OVER APOLLONIUS VAN TIJANA, I93 3, derverhalen der Evangelisten „”’ ja, tegen ’t einde van zijn relaas, (f, 248.) wekt hij zelf ande- ren, en in deeerfte plaats WIELAND, daar toe op, en geeft plan en hulpiniddel aan de hand (4). Zoo veel verder nog van het Christendom is deze Godgeleerde dan wieLAND, die, fchoon hij zelf’t gefchiedkundige van ’t Chris- tendom onzeker ftelt, of er geen acht op flaat, echter uit de gefchiedsoorkonden het zedelijk reine, ja ’t Goddelijke van onzen gezegenden Heiland, en zijne oneindige verhevenheid bo- ven de onzedelijke kunstgrepen van, eenen* APOLLONIUS heeft weten optefpóren, en meesterlijk aantoont; maar ook zóó fijn, om daar voor regt gevoelig te zijn, is °t zede- lijk gevoel van GABLER niet (y). I8 Hoe Cu) « Nach dem geïst unfers zeitalters zu urtheilen , wird es ‚> nen auch nicht an Nachahmungen und uebertragung diefer Wielan- s difchen manier auf den Weifen von Nazareth fehlen, wozu der ») gehaltvolle Commentar des Hern Dr. Paufus uber die Evangelien „» reichen ftof darbieten könnte. In einen folchen Halbroman, wur- „‚ de vielleicht ein Nathanael den Weifen von Nazareth eben fo auf » dem gebirge Libanon wieder finden, wie hier Hegefias den Ap 0] ls as lonius auf dem Ditaeïfchen gebirge. Nur ist zu wunfchen 2» dasf keine ungeweibete band fich an ein folches Werk wagen … möge. Nur Wielands Meisterhand möchte einen wurdigen Pen- 2» dant zum Agathodaemon liefern konnen. Wenigftens ist ein neuer »» verzuch gewisf nicht durch die Varurliche Gefchichte des grosfen ‚gp Propbeten von Nazareth , (3. Theile 1800—1802.) uberflusfig » geworden.” Cv) Het lijdt naauwelijks twijfel „ oft oordeel dat Fielands dArollenius, Mm afzondering tot rust en aan't eimd van zijne loop- baan 34 Je He LOTZE EN H. W. TIJDEMAN, Hoe welmeenend nu de zoo even aangehaal- de vrees van OLEARIUS ook moge wezen, ’t blijkt echter genoeg van zelf, dat zulk moge= lijk misbruik het vereischt gebruik der Aistori- fthe kritiek niet kan weg nemen; het refultaat dier kritiek moeten wij eerlijk aannemen , maar mogen ’t ons niet fcheppen; alle die wonder- verhalen voor leugen en verzinfel te verklaren, kon even fchadelijke gevolgen hebbeg (Cw). Het werk van PuiLosTRATUS te ontleden en in deszelfs onderfcheiden beftanddeelen op ‘te losfen, is aan ’Genootfchap zeer gewenscht en zeer gewigtig voorgekomen, Wij hebben ons aan dezen wensch geleend, en geene moei- te ontzien ; maar immers wil juist nu eene fchare van Schrijvers onze Bijbelboeken, voor al wil men de Evangelien op eene wijze die gelijk fchijnt aan deze, behandelen, ontlee- den baan gekomen, over zich zelf laat vellen, (£. 338 „) is’t oordeel van Wieland, en de fterke lofsverhefiug van jezus en zijnen Gods- dienst, welke WP. aan Apollonius in den mond legt, (£. 343.) Wielands gevoelen— Nu laat W. (£. 345.) zijnen Hegefias, op die Confesfie en zelfsveroordeeling van pol}, antwoorden: „ Du »» bist fehr ftreng gegen dich felbst, Apollonius!” Dit is bij W, flechts een converfatie woord, gelijk ’t natuurlijk daar vallen moest; maar dient hem ook om den overgang aantebrengen, en Apoll. die harde bekentenis te laten ftaven , door ’t vermelden der hoogere voortreffelijkheid van dien jongen Joodfchen man, die gelijktijdig met hem geleefd had:- maar GaZler (£. 247.) ftelt bet voor: mik 2» recht fcheint ihm hierauf Heg. zu grosfe ftrenge gegen fich felbst ss vor zu werfen,” — Gabler, mogt men zeggen, ftaat tot Wie- land niet hooger, dan Damis weleer tot Apollonias, Ô Cw) Ziet geen MZosheim opmerkt, S VL. aant. (4) aangel OVER APOLLONIUS,VAN TIJANA 135 den en fchiften. Geeft dan % Genootfchâp , geven wij, door onze handelwijze, voet aan zulk verminken en fchenden van Gods woord? Dat zij verre! welk eerlijk Onderzoeker zal ons dit verwijt doen ? — Maar ’% blijkt hier uit, dat alles aankomt op de vergelijking der Evangelifche verhalen met de berigten nopens APOLLONIUS. Deze nu komt geheel uit ten, voordeele van onze gewijde Boeken, en tot, derzelver fterkfte bevestiging, en ftelt derzel- ver inhoud, en alzoo ’t geheele gefchiedkun- dige van ’ Christendom van deze. zijde ge- heel fchootvrij. S XIII. Op dat wij ook wederom den loop, der vraag. volgen, zullen wij eerst de berigten nopens APOLLONIUS , met die der Evangelisten nopens jezus CaRrIsSTUS, vergelijken (x). Voor. eerst, de berigten nopens jezus CHRISTUS zijn, wat derzelver herkomst be- treft, zeer zeker echt; daarentegen zijn de berigten nopens APoLLONIUS ten dezen aan- zien, zoo al niet ondergefehoven, althans zeer verdacht. — Wij zullen deze ftelling korte- lijk betoogen, 4 Voor Cx) Hierocles, (welk fragment Zufeb.c, Bierce 2, bewaart} had reeds. de ftoutheid, de Levensbefchrijvers. van. dpellonias wict-dechts tegen over, maat boven de Evangelisten te ftellen, 136 J. He LOTZE EN He W. TIDEMAN, Voor eerst, de berigten nopens Jezus in de Evangelien zijn met de daad van hun ver- vaardigd geworden, op wier naam zij gaan.— Dat de vier Evangelisten werkelijk de levens- gefchiedenis van carisTus hebben gefchre- ven, ís het eenparig getuigenis der grijze oud- heid, dat meermalen zoo uitvoerig als over- tuigende is betoogd geworden (y). Wat po= gingen men ook heeft aangewend, om dit ge- teigenis te ontzenuwen , ze zijn altijd mislukt, zelfs de jongften ; — bij. welken ten gronde lige- de ftelling , die door geene historifche be- wijzen is geftaafd , dat ze uit een gemeen- fchappelijk werk , (Ur- Evangelie) ontftaan zijn, — bewijzen , dat het algemeen gevoe- len der Christenheid fteunt op gronden, die te echt zijn, om door losfe gisfingen , « wille- keurige redeneringen en verkeerde voorftellin- gen of, om rond uit te fpreken „ verdraaijin=- gen, te kunnen worden omgewroet (z). Kan men zulks zeggen van de berigten, waarop PHI- LosTRATUS zich grondt? Wie was DAMIS, die van APOLLON tus zoo veel verhaalt? Nie- mand kent hem,— Hot weten wij, dat AMIS | wer LED Verg. Eotzet. a. p. Bl. v62. &c. Cz) Nog onlangs heeft dit bewezen de Recenfent , van Eicks borns Einleitung in das N. B. in de Alg. Literatuur zeit. 1805. ca onder de onzen , de waardige Greve , in de Perfir. Gedachs ten He. ftukje. OVER APOLLONIUS VAN TIJANA. 137 / werkelijk zulke berigten” heeft vervaardigd? PHILOSTRATUS is de eenige, die ‘er van mel- ding maakt,„— en ons van derzelver eigenlijke gefteldheid niet allééú niets heeft berigt, maar ook zonderveenig kritisch onderzoek die heeft gebruikt? wie {laat ons borg, dat pAMIs zelf niet een geheel gefingeerd perfoon is? of zoo diet niet al, wie ftaar ons dan borg, dat niet iemand van zijne familie, of wel hij , van wien ze in handen der Keizerinne JuLIA ge- komen zijn, die opgefteld heeft? Ten anderen, de berigten der Evangelisten nopens jezus zijn werkelijk in dien tijd ver- vaardigd geworden, waarin ze gezegd worden gefchreven te zijn , en niet eerst later op hunnen naam uitgegeven, Ook deze ftelling, naauw met de voorgaande verbonden, is bondig be- toogd, en wordt door de voorftanders van het zoogenoemde Ur- Evangelie niet ontkend. Trou- wens, wij weten, dat ze reeds in de eerffe Eeuw bekend en gebruikt zijn geworden ; zelfs hebben de Kerters en de Beftrijders van het Chriftendom zulks erkend (a). Wij kunnen zelfs met tamelijke zekerheid het juiste Jaar bepalen, wanneer de Evangelie- Boeken zijn vervaar- digd geworden „zoo bekend zijn ze geweest.— 5 Kan (a) Zotze ta. p. BIJ, 278. &c. 138 Je He LOTZE- EN Me We TIJDEMANS Kan men dit zeggen van de berigten nopens APOLLONIUS? Laat ‘ons eens toegeven, dat pamis berigten van APOLLONIUS heeft vervaardigd , wanneer zijn die dan nog, of waar zijn ze vervaardigd; waarom zoo lang ver- borgen gehouden ? Is het niet zeer vreemd ; dat de berigten van eene zoo merkwaardige gefchiedenis geheel onbekend zijn vóór rnt- LOSTRATUS. S XIV. Ten tweeden, zoo men het werk van Pur- LOSTRATUS voor een écht ftuk houdt, niet tegenftaande zijne berigten nopens APOLLO-= NIus geene waarde hebben , dan moeten de Evangelien althans echt zijn, om dat derzelver berigten nopens jezus alle waarde hebben…— Wordt niet hedendaags de echtheid der vier Evangelien beftreden, om dat ze zoo vele wonderen verhalen, die door yrzus CHRIS- Tus verrigt zijn? Wie eenigzins bekend is met de latere aanvallen, zal hier geen bewijs vor- deren, (4). Men had hier bij niet uit het Oog moeten verliezen, dat zulk eene redene- ring in allen gevalle flechts toepasfelijk is op het verftand en de waarheidsliefde van eenen Schrij- C£) Men vergelijke flechts Zkermausns Th. Beije. V. B. 2 Î, Bl 47e . OVER APOLLONIUS VAN TIJANA, 199 Schrijver, maar geenzins de echtheid van zijn werk, als zoodanig, betreft…— Daar wij nu voor de echtheid van de vier, Evangelieboeken geene andere bewijzen bij brengen, dan men voor elk ander werk bijtebrengen gewoon is, zoo konden wij deze aanmerking niet voorbij gaan. Of, is de eisch onredelijk , als wij verlan- gen, dat men de echtheid van onze Evange- lieboeken zoo zal beoordelen als men gewoon is elk ander werk te beoordelen? Diten niets meer vorderen wij van elken Beftrijder.— Waar vindt men nu ergens bij een eenig Schrijver on- zekerder berigten, ongerijmder verhalen, en eene opeenftapeling van wonderen, bij welken het bedrog kenbaar is, dan in PHILOSTRA- Tus gefchiedenis van AaroLuLoNius? Tot nog toe echter is het niemand in den zin geko- men, daarom dat werk aan PHILOSTRATUS te ontzeggen, offchoon het oordeel eenparig is, dat zijne narigten hoogst ongerijmd zijn. Kan dit gezegd worden van de berigten no- pens jezus in de Evangelieboeken? Wij durven gerust elken Beftrijder der Evangelifche wonderverhalen uitdagen „ om ons dat laffe, dat ongerijmde en weerfprekende in,„dezelve aantetoonen, dat men overal in-de wonderver= halen van AProLLoNius ontmoet, Maakt men nu in weerwil daarvan gene zwarigheid;, om 149 JJ: He LOTZE EN He. W. TIIJJDEMAN; om het werk van PHILOSTRATUS, als een door hem gefchreven werk te erkennen, dan vervalt althans die tegenwerping tegen onze Evangelieboeken geheelen al. Dezelfde gron- den, die voor het eerfte pleiten, zijn nog veel meer toepasfelijk op de laatften, bij wel- ken die in grooter getal voorhanden zijn, dan bij het eerfte, S XV. Ten derden, de berigten nopens jezus in de Evangelieboeken vervat, zijn geheel onver- valscht, ftellen ons de wonderen door CAR IS- Tus verrigt, zoo voor, als ze werkelijk ge- beurd zijn; maar de berigten nopens Aror- LONIUS en zijne zoogenoemde wonderen zijn door PuiLOSTRATUS zoo bewerkt gewor- den, dat wij geene zekerheid hebben, nopens het gene hij gedaan heeft— Als men met een open oog, door geene vooroordeelen ver- blind, de Evangelifche wonderverhalen leest, dan gaat het ons niet anders, dan of wij tegen- woordig waren op het fchouwtoneel zelve, en wij worden door de innerlijke baarblijkelijk- heid der berigten gedrongen, om ze als echte en onvervalschte te erkennen. Behalven deze overal doorftralende kenmerken van waarheid, kunnen wij ons nog beroepen op het getuige- nls OVER APOLLONIUS VAN TIJANAe I4I nis der vroegfte vijanden van het Christendom , die de echtheid en waarheid dier verhalen fta- ven (c). Maar geheel anders. is het gelegen met PHILOSTRATUS berigten nopens APoL- ‘roNrus. Hij, die ze van anderen ontleend heeft, geeft niet het geen deze hebben ge- boekt, maar heeft dat nader bewerkt, zoo, dat het nu voor ons geheel onzeker is, wat zijne bronnen eigenlijk behelsden. Wij zijn thans piet in ftaat te beflisfen of alles werkelijk zoo gebeurd is, als PuarLosTRATUS zulks vermeldt; wij moeten geduurig twijfelen, of hij niet omftandigheden, die plaats gehad heb- ben , opzettelijk heeft weggelaten (4), of wel ‘omftandigheden heeft verzonnen, alleenlijk om zijn held te doen fchitteren, Het zijn ‘even deze innerlijke kenmerken van vervalfching of verdichting , die ons regt geven, het berigt van PHILOSTRATUS als geheel onzeker te verwerpen. Ten Ce) Men vergeljke Sereuius Geruigenisfen van Jezus, getrokken uit de Schriften der Heidenen. Arnhem 1769, zie ook de Verh. van Meijer en eenen ongenoemden;, in de Werken van het Haagfche Gen. voor het jaar 1799. Cd) Hoe onnaauwkeurig en onzeker verhaalt hij de opwekking wan eene jonge Dochter te Romen, waar over is natezien, behaïven Eufebius in Hieroclem, p. 461. Hauteville Religion Chre- tiene prouvde par les faîts , Liv. II, $ 1062. & 1063. Hier over bepaaldelijk handelt ook de Eerw. Barwerb, tex plaacfe in de volgende aanteekensngen aangehaald, 342 Je He. LOTZE EN He We- TIJDEMAN Ten vierden: de berigten nopens jezus in de Evangelieboeken zijn gelijktijdig met de gebeurtenisfen zelve, maar het tegengefteide heeft plaats met de berigten nopens APOL- LONIUS — De berigten door de Evangelis- ten medegedeeld, zijn niet genomen uit ande- re , die later zijn vervaardigd „, en waarvan de gefchiedfchrijver zoo weinig als zijne Le- zers kon weten; zij zijn genoegzaam gelijktij- dig met de gebeurtenisfen zelve geboekt ge- worden, in een tijd, dat deze alom bekend waren en elk een ’er zekerheid van heb- ben, af tegen hen optreden; en hen in ’t aan- gezicht weerleggen kon. PuHrLosTRATUS daarentegen maakte de gefchiedenis van APOL- LONIUs meer dan honderd jaren na zijnen dood eerst bekend, terwijl het inderdaad twij- felagtig is, of hij waarlijk een echt en vroeger berigt heeft gehad , om aan zijne gefchiede- nis een grond van voldoende zekerheid te ge- ven; en wie kon, na die honderd jaren, het opgefmukt verhaal van PHILOSTRATUS MEt ftrijdige getuigenisfen of daadzaken gaan weder- leggen (Ce)? | SXVL Ce) Paleij, Ueberficht und Prufung der Beweize und Zeug- nesfe fur das Christenthum 1, B. Bl. £47. Zeer goed is deze aans merking ontwikkeld en aangedrongen door den Eerw. Heer Barusih , in zijne Red. en befcheid. Weerlegg, der bedend. Deist. en Prijg. 1767. Voorr. Bl. XV=XLI, Zie voorts bened. S XVII, XIX, OVER APOLLONIUS” VAN - TIJANA, 143 Ss XVL Ten vijfdens. vergelijkt men het vreemde „ beuzelachtige, ja dikwijls ongerijmde en onze- delijke van, ’t geen PHILOSTRATUS nopens AroLLoNius geboekt heeft, met het een- voudige, natuurlijke, maar waarlijk edele en godlijke van de verhalen der Evangelisten no- pens jezus, dan kan men niet nalaten inte- ftemmen inde. opmerking. van den laatften uitgever en al té veel verdediger van priL Oss TRATUSs ss dat zijn werk „ wel verre van fcha- de te doen aan het Christendom, ten luis- terrijken bewijs ftrekke , hoe onmogelijk het voor den fcherpzinnigften valle, wonderen 5» te verzinnen, welke verdienen vergeleken »» te worden met en tegengefteld aan die , z, waarmede cnrisTus en zijne gezanten » hun gezag bevestigd hebben ; ja, shoe de > menfchelijke wijsheid niets vermoge te be- 2 denken,’ welk eenigzins nadere aan de verhevene heiligheid en zuivere zedelijkheid s dier leere door hun ons nagelaten (f).” APOLLONIUS daarentegen, met alle die vere hevenheid , welke hij bij PHILOSTRATUS heeft , (f) Confer, Olearii prefatio pag. 32. Aüde Bruekers; T. IL, pag. 142. & 145e 144 Je He. LOTZE EN We He TIJDEMANs heeft „dringt zich in-bij-de Keizers (2), fpant zamen met de Priesters (2), wedijvert tegen Andere PHILOSOPHEN van’ zijnen tijd (é), reist en trekt zonder ophouden meer dan tach- tig jaren lang, maar zonder iets van blijven- eure de 4 Cg) Vespafiäan op *t Keizerlijk bewind belust, zocht de Vriend- fchap van 4poll. die bij « wuft en bijgeloovig Egijptisch Volk in hooge achting ftond.— pol}. drong dan ook Vespafiaan om het bewind aan te grijpen; mâar wilde ftraks den Keizer beheerfchen , en ftak zich in Regerings zaken, welke hem geheel niet aangingen 3 bier aan gaf Vespafiaan niet toe, maar liet hem vären, nu hij hem niet meer nodig had; het welk 4po//. zeer euvel opnam..P bi Zostr. Lib. V. c. 27—4l. e (2) In zijne jeugd fchijnt Apo//. half onwetend en in zijne dweperij door (limmer Priesteren als werktuig te zijn gebruikt ge- weest, b.v. te- Aegae in den Tempel van Aesculapius— Nader- hand beruigt hij fteeds de hoogfte achting voor de heiligdommen, en Volks godsdienst, die toch bij geen verftandigen meer achting en in- gang vond, en ook door hem flechts bij ’t gemeen en voor eenigen tijd verkrijgen kon. Sommige Priesters, % fijne der zaak niet vatten- de , miskenden hem eerst ; maar berieden zich ftraks beter, Pbi- Zostr, Lib. I. c. gie. Lib. IV. c.18. Lib. VIIL €. 17, 19. et, (5) Het bezwaart 4poll. zeer , dat Zuphrates , die fteeds al- gemeen vereerd wierd (wv. cit. ab. Olear. p‚ 16. not. 17.) de beften- dige en hevige vijand was van Apol/. die na zijn dood geen, of een kwaden naam behield, en denkelijk zijn roem geheel overleef- de: — maar gefteld dat het Verhaal van P4i/ostr. en %t geen in de brieven van 4po]l, voorkomt, en de kunftige verklaring of hije pothefen van Wieland (6. B. 1. kap. £. 302—6.) Apollonius in dezen ontfchuldigen , zoo blijft het veel tegen hem afdoen, dat dé waarlijk edele Romein en Wijsgeer Mufonius Rufus, (madef bekend uit de uitmuntende disfert, van Nieuwland, pres. Wij t- tenbach) aan wien Apoll. zich zeer opdrong , hem zeer droog en koel afwees, duidelijk toonende , niet met hem in eenige betreke king te willen komen, Zie Philostr, zelf, Lib. IV, c. 46 OVER APOLLONIUS VAN TIJANA, IÁS5 de waarde verrigt te hebben (4), en zelfs de meest opgefmukte berigten van hem zijn beuzelachtig en zelfs onzedelijk, verfteken van alles, wat dezelve op den duur en algemeen kon aanprijzen (4): Eindelijk „eene oplettende onderlinge ver- gelijking der berigten, nopens JEZUS;CHRIS- Tus en nopens APOLLONIUS, overtuigt ons van de onpartijdigheid der Evangelisten, en de éénzijdigheid van PHILOSTRATUS» waardoor de zekerheid der narigten van den eersten zoo veel wint, als de narigten van den laacften verliezen.— PHtLoSTRATUS, gelijk wij te voren hebben opgemerkt, ver- vaardigde, uit haat tegen het Christendom, en om deszelfs belijders in ongelegenbeid te bren- gen zijn werk: hij wilde toonen, dat de Hei- denen , even zoo wel als de Christenen, konden M. Deer. K roe CE) Apali. hadook zijne volgelingen, fchreef zelfs Boeken, reisde 38, j aren lang overal rond , en was toch-in de geheele eerfte- Eeuw na zijnen dood, of onbekend , of flechts voor een Tooveraar __of looze guichelaar gehouden: de Heereyezus, die zoo kort en __ flechs in %* afgezonderde Joodfche land leerde „ beheerscht fteeds __ de geheele Waereld, (9) Hetkon niet anders, of’er moesten fraaïje daden en £choo- ne gezegden in de VIII. Boeken van Philostr. en 95. Brieven _ wan poll. voorkomen: maar hoe. zeer verschilt aîles van %* edeie eenvoudig verhevene der Evangelien ! en om Philostratus nu daar te taten, in Apollonias eigen brieven wordt flechte moreel geleerd, Ep. 21. go. en dwaze ijdele woost gegeven van hem „, die 2 geene hope had,” Zpist, 55, 58 146 fe H. LOTZE EN M. W. TIJDEMAN 9 roemen op een zeer voortreffelijk man, en grooe ten wonderdoener ; dat APOLLONIUS in niets hoefde te wijken voor curistTus. Het is ZOO, PHILOSTRATUS heeft wel zooda- nige vergelijking niet ondernomen, en nergens zelfs den naam van cuRIsTUS genoemd; maar zulks vorderde eok zijn doel: want had hij dit duidelijk ontvouwd, en de vergelijking doorgezet, dan zou men hem terftond hebben verdacht, en het bedrog ontdekt. Hij is dus Eigenlijk de Advokaat van het Heidendom en geer onpartijdige Gefchiedfchrijver. — De Evan- gelisten daarentegen zijn bloote Referenten, zij verhalen eenvoudig het leven , de lotge- vallen en bedrijven van Jezus, zonder zich in dit hun verhaal te laten beftieren door an= dere beginfelen , het zij haat tegen Jood en Heiden, hetzij goedwilligheid tegens de Chris- tenen. Het is hun alleen om de waarheid te doen, en zij laten gerust het oordeel over hunne berigten aan den Lezer over. De fchoon- fte gelegenheid hadden zij, om tot meerdere aanprijzing van het Christendom, de daden van Jezus te verheffen door eene vergelijking, met die van vroegere Godsgezanten : maar zij zijn ‘er zoo verre van af, om dezer aanzien en gezag te vernederen , dar zij die veel meer handhaven tegen de willekeurige handelwijs van OVER APOLLONIUS VAN TIJANA. 147 van velen hunner tijdgenooten. Nergens, waar zij het zelfs konden, verdedigen zij Jrzus gedrag, tegen de hatelijke befchuldigingen van zijne vijanden, noch fchetzen met hate- lijke kleuren dezer onbillijke gedragingen. Zij verhalen zijne wonderen zonder ’er eenig ophef van te maken , zonder den lezer tot derzelver berigt voor te bereiden 3 ’er is zelfs tusfchen dezeen andere berigten geene de min- fte verandering te befpeuren, alles loopt af op denzelfden eenvoudigen toon. Indien wij het een en ander overwegen, dan komen wij van zelven tot het befluit, de berigten no- pens CHRISTUS zijn zoo zeker als die nopens APOLLONIUS geheel ongeloofwaardig zijn. Ja, het geen ons voefchijnt van ’t grootst ge= wigt te zijn, de handelwijs van PHILOSTRA- Tus, die ‘er overal op uit is, om wonderen aan zijnen held toe te fchrijven, leert, dat de wonderen van jezus bekend en onbetwis- baar waren, dat men het gemakkelijker vond, nieuwe wonderen te verzinnen, dan de won- deren van CHRISTUS met ftijve kaken te ont- kennen, gelijk door LACTANTIUS en EU- É . SEBIUS tegen MIEROCLES is opgemerkt ;, en naderhand ook door cyrinLus tegen JULIAAN (mm). ’Er Cn) Lib. WL, 148 Je U, LOTZE EN H. We TIJDEMAN 3 S XVII "Er is overig, dat wij nu nog de uiterlijke omftandigheden der Evangelisten en ván p ur- LosTRATUS befchouwen, en onderzoeken, hoe verre eene vergelijking van dezelve, de ze- kerheid der Evangelifche Schriften bevestigt. Allereerst doet zich hier als van zelven aan ons voor, de aanleiding die ParLOSTRATUS kreeg, om de gefchiedenisvan APOLLONIUS te vervaardigen, en het geen de Evangelisten aanleiding gaf, om de levensbijzonderheden van Jezus te boeken — PHrLostTRATUS ontving de aanleiding door JuLta, de Ge- malin van den Keizer severuS. Zij was eene Dochter van eenen Sijrifchen Priester der Zon, BASSIANUS, Zeer veel zucht heb- bende voor de Wijsbegeerte en fchoone Weten- fchappen , die zij beoefende „ vond zij een bijzonder genoegen in de verkeering met aller- dei Geleerden, die dagelijks aan haar Hof wier- den toegelaten, en onder welken‘ook geteld werd PpuiLosTRrATUS (#). Ingehomen met alles, wat vreemd, wat buitengewoon en wonderbaar was, droeg zij aan hem op, de levensberigten van ArpoLLoNius, die door den onbekenden p amis zullen gefchreven zijn | ge- n) Meerdere berigten van haar, vindt a bij Beijle Dil, ei, es Cris, T, li, pag. 878. feqg, OVER APOLLONIUS VAN TIJANA 149 geworden, en aan haar door eenen onbeken- den gegeven waren, te befchaven en in orde te brengen (o). Hij, de Keizerin willende behagen, fchikte zich naar haren hem bekenden fmaak , en vervaardigde eene befchrijving van het leven en de bedrijven van APOLLONIUS, die eer het aanzien heeft van eeù roman dan vanseene ware gefchiedenis. Hier bij waag- ” de hij voor zich zelve niets , maar bereikte bij surrA en elk ander, die hoog van APoL Lonius dacht, zeer gemakkelijk zijn oog- merk. De pligt van een getrouwen en onpar- tijdigen Historiefchrijver nakomen, zijne bron- nen met oordeelkunde toetfen en gebruiken, of geheel varen laten, vermogt hij niet, al had hij anders * oordeel en den wil ’er toe gebad. Even dit ontneemt hem alle geloof- waardigheid, en moet elk overtuigen, dart alle zijne berigten geene zekerheid hebben. — Zon- der ons intelaten in eenige navorfchingen, van de bijzondere aanleiding, die ieder der Evangelisten heeft gehad, om zijn berigt van jezus leven te fchrijven, zijn wij echter vol- komen zeker, dat ze nimmer eene foortgelijke als PriLosTRATUS gehad hebben. Zij, trouwens, die hunne berigten gretig aanna- men, verkeerden niet in zulke omftandighe- | K 3 den. Le) Pbhilestr, Tib, 1. Cap. 2 iso Je H. LOTZE EN H. W. TIJDEMAN, den, die hen konden bewegen alles naar hun- nen fmaak interigten ; bovendien, zoo zij dat ook al hadden willen doen, wierden ze echter daarin verhinderd door dat groote aantal van hunne vijanden, aan wien het leven en de de- den van jezus zoo wel als aan hun zelven bekend waren. Hun lag ‘er uit dien hoofde alles aan gelegen, de ftrenge waarheid te fchrij- ven, en zich niet bloot te geven aan de regt- matige beftraffing van hunne tegenpartij, die op de gelegenheid vlamde , de onoprecht- heid en verkeerde handelwijs der Evangelie- Predikers te kunen ontdekken, en den verde- ren voortgang van hunne prediking te ftuiten, De Evangelisten daar en boven waren te eerlijk , dan dat zij, om iemand te behagen, al waren zij in de gelegenheid geweest, dat gedaan zou- den hebben ten koste der waarheid. Hoe me- nigmalen leden zij niet het aanzoek, om den Joodfchen, Raad te behagen en te verzoenen, alleen door te zwijgen van jezus en zijne leer; maar zoo veel vermogt op hen jde eer der Wereld niet.— God meer dan menfchen te gehoorzamen , was het beginfel dat hen be- ftuurde , dat hen aan de waarheid verbond, hen zonder arg of list deed fchrijven , en op elk blad van hun werk zoo kennelijk door- ftraalt , dar ieder , die waarheids-zin heeft, zeg- gen OVER APOLLONIUS VAN TIJANAe ISX gen moet, indien der Evangelisten berigt no- pens jezus niet zeker is, dan is 'er niet een eenig waarachtig berigt voor handen. S XVIII Het verdient in de tweede plaats opgemerkt te worden, dat PHILOSTRATUS niet alleen niet nodig had, zijne gefchiedenis van Aror- LONIUS te bevestigen, maar ook aan geene _ onaangenaamheden wegens zijn werk werd of kon worden blootgefteld ; daar en tegen wa- ren de Evangelisten , even alselk ander Chris- ten-Leeraar, aan lijden en vervolging blootge-= fteld , maar droegen dat alles , uit overtui- giag, dat het geen zij berigtten waarheid was. PrriLosTrRaTUS, aan het hof van de Kei- zerin JULIA gezien, voldeed als hij, ten haren gevalle, de narigten van pAMiIs în een rein en fierlijk gewaad ftak, en was bij het vol- brengen van zijnen taak volkomen zeker van hare genadige goedkeuring. (p) — Geheel anders is het gefteld met de eerfte Leeraars van het Christendom, en de berigtgevers van jezus leven, — De lotgevallen van Jezus, den ftichter van her Christendom, woorfpel- K 4 den (p) Alle de'Schrijvers, die over den (lijl van Phi/estr. oot- deel vellen, getuigen van zijne uitgezochte fierlijkheid, Zoo reeds Cifsigd, Lib, II, aders. Julian. bov. aangeh, Pk esius 1, C.eLC: I52 J.H. LOTZE EN H. We TIJDEMAN, den aan hen, die zich aan zijne zaak toewijd- den, geen goed, maar alles wat hun moest af- fchrikken van dat voornemen. Zij hebben ech- ter, zonder het gevaar optezoeken , of doldrif- tig in het lijden zich te florten, alle mishande- ling en vervolging manmoedig gedragen…— Al dit lijden echter ondergingen zij voor de ge« fchiedenis en de zaak van curistus. Trou- wens in de voortduring van het Christendom vinden wij daarvoor het overtuigend bewijs. Indien zij toch voor eene zaak die geen grond had, het lijden hadden ondergaan, ze zou, even als de geheele gefchiedenis van APOLLONIUS, vergeten zijn worden,en, Zoo min als deze, eenigen invloed op de Wereld hebben gehad, Het eigenaardig en natuurlijk gevolg nu, dat hier uit voortvloeit, is, het Christendom ís geen verdichtfel, en de berig- ten, die wij van de Evangelisten ontvangen hebben, en de gefchiedenis van den Stichter van het Christendom behelzen, zijn zeer zeker echt en geloofwaardig. ' S XIX. ‘Erisnog eene derde omftandigheid, die niec mag vergeten worden, en van groote aangele- genheid is, zeis deze: de Evangelisten fchre- ven in een tijd, waarin zij leefden: het geen | door OVER-APOLLONIUS VAN TIJANAs 153 door hun geboekt is , hadden zij zelven . bij- gewoond: maar bij PriLOSTRATUS heeft juist het tegendeel plaats. Zij waren oor- en oog-gewigen geweest van het geen zij ter neder ftelden, of hadden kennis van het ge- beurde-door.oor- en oog - geruigen ontvangen, ook door zulken, die geen gering aandeel had- den in de voorgevallene gebeurtenisfen. Toen leefden zelfs zij nog, die in ftaat waren, om hunne berigten nopens JEZUS, Zoo ze ver- zonnen waren, te wederleggen. In die tijden zijn de Evangelie -berigten uitgegeven en ver- Ípreid geworden ; “ze waren overal bekend, zelfs waren zij in handen der Heidenen , _ waarom ook TERTULLIAAN voor dezen op dezelve zich kon beroepen (g). Berigten in die tijden gegeven, algemeen erkend, door geene vijanden, weerfproken, en die boven dien in andere zaken van gefchied- en oudheid- kunde getrouw zijn bevonden, kunnen niet verdacht worden, maar dragen het onbedriege- lijk kenmerk van zekerheid…— Maar hoe is het met de berigten nopens APOLLONIUS? MAXIMUS AEGIENSIs befchrijft flechts wei- nige van de eerfte en minst aanmerkelijke jaren __vanzijnleven. ApuLejus en LUCIANUSsbei- de veel nader bij AroLLo Nius levende, dan | K5 PHI- Ca Aangehaald bij Letze t, a. pe 154 Je H. LOTZEEN H. W. TIJDEMAN, PHILOSTRATUS, teekenen APOLLONIUS, de eerfte, als een Zosvenaar , de laatfte , als een doortrapten en flechten Bedrieger (7). Moer A- GENES, nader bij den leeftijd van ApoLro- Nius dan PaiLOsSTRATUS, befchrijft hem alseen Toovenaar, en PHILOSTRATUS groot- fte zorg is zijne Lezers voor hem te waarfchou- wen. Deze, honderd jaren na zijn held le- vende, grondt zich voornamelijk opde gedenk- fchriften, die AroLLoNIus reisgenoot DA- mis zal hebben nagelaten, en door deszelfs Erfgenamen bewaard zullen zijn gebleven. In deze berigten fchildert pAmis zich zelven als een zwak en ligtgeloovig mensch, en ver- haalt vele dingen, die hij erkent niet gezien, maar flechts van zijn Meester gehoord en voor goede munt aangenomen te hebben. Puirose TRATUS die overnemende en bewerkende,_ heeft daarbij zich zelven vergeten, en in zijne gefchiedenis zoo vele tegenftrijdigheden en mis- Cr) Zie boven $ Vil. Lwcianws befchrijft dien Pfeudoman- gis Alexander als erfgenaam der kunst van eenen zwervende kwak- zalver, waarzegger en wonderdoender, flecht en doortrapt bedrie- ger, die zelf zijn kunst regtftreeks van den Tijanenfer Apollonius had overgenomen en in alle de geheimemenisfen van dezen was in- gewijd, (aldus eenvoudig verftaan wij tgeen Lucianus eigenlijk zegt, die zijn geheele sreurfpel kende — Voor een klechtfpel rocha was de zaak te ernstig). Die Pf/eudomantis weerde de Christenen en de Epicureifche (natu®ronderzoekende) Wijsgeren beide even zeer van zich af. OVER APOLLONIUS VAN TIJANA. 155 mîisflagen (5), dat oLeARIUS zelfs, die hem veelal ten koste van zijne eigene eer tracht te verdedigen (4), ten flotte gaarne toegeeft, dat hij voor leugenachtig en zijne wonderver- halen voor ongegrond en valsch mogen gehou- den worden (u). Geen oordeelkundige, ten zij hij tegen het Christendom is vooringeno- men, gelijk een HIEROCLES En VOPISCUS, zal zich dan op PniLoSTRATUS gronden; maar dit overlaten aan zulken, die gelijk zijn aan die befaamde beuzelfchrijvers CEDRENUS en MALALA, en TRETZES die in latere tijj- den nieuwe en grotere wonderen nog van APOLLONIUS opgeven (7).— Zoo iets in ftaat is ons te overtuigen , dat de berigten nopens dezen onzeker zijn, dan zijn het de aangevoerde omftandigheden, die vergeleken met die der Evangelisten, aan de hunne alle zekerheid geven.— Laat ons bij het gezegde nog met een enkel woord flechts dit voegen: offchoon de Evan- nd Cs) Vid. Baronii Annales ad An. C. 68. pag. 648. Tille- mont 1. c‚ pag. 54. MMosbeins 1, Ce pag. 472» 474» 494 ‚ Brucker |, c. pag. 148. feqg. (4) Vid. Olears pref. p. XXXI-—IK. et pasfim. Notatus ideo et reprehenfus a Mosbem. 1. c. pag. 484. Cx) Conf. Olearii pref. proleg. pag. 35. (2) Mosbeiml,c. Olearius ad Pbilos. Lib. VL c. 39. St Page 3724. 2 136 Je'He LOTZE EN He We TIJDEMANyg gelisten met pniLOSTRATUS daarin overeen- komen (mATTHEUS welligt uitgezonderd, hoewel dic ook niet zeker is), dat zij hunne berigten niet fchreven ter plaats, waar de ge- beurtenisfen, door-hun geboekt, zijn voorge- vallen, zoo is ‘er nogthans dit groote verfchil tusfchen hen, dat de Evangelisten die vervaar- digden in de nabijheid van het Schouwtoneel der gebeurtenisfen, en van hun, die ’er ze- tuigen van geweest waren, zoo dat elk, die ‘er belang in ftelde, alle zekerheid kon ver= krijgen, dat zij de waarheid hadden getuigd. PriLosrTrRaTus daar en tegen fchrijft niet zoo in de nabijheid van het Schouwroneel, al- thans ten aanzien van hect aanmerkelijkfte ge- deelte der bedrijven van AproLLoNius; im mers, zijne meeste wonderen zullen in Indiën, andere zeer aanmerkelijke in klein Afie, ande- re in Griekenland verrigt zijn; maar ’er is niet een getuigenis voorhanden, dat men aldaar iets van zijne gefchiedenis of wonderen gehoord heeft. Wij vertrouwen, door deze geftelde aanmer- kingen althans bewezen te hebben, dar de echtheid en zekerheid der Evangelifche Schrif- ten op echte gronden rust, en onderwerpen nu dezen onzen arbeid, die wij, zoo verre onze vermogens, andere bezigheden en betrek- kin- Á Ue nn dare ELS | “ y u Ä il » and À OVER APOLLONIUS VAN TIJANA. 157 kingen toelieten, uit zucht voor de waarheid ondernamen, aan het oordeel van her geleerd Genootfchap, over welks pogingen wij den zegen van God toebidden. Sijmbolun. LA RAISON NOUS EST COMMUNE, ET NOUS AVONS LE MÈMEINTÉRÊT À VECOUTER. ROUSSEAU # N LEU WIE VERHANDELINGEN VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN" BROD Me Si B PDP DEL DERDE Std Te MIDDELBURG, bi S JAN BENTHEM, Drukker vau het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen , MDCCCIX. * " - IP le Di „ "— EN N 5 ak: e= â PE 54 Ok} A ‘ ’e … TA ok el Het Genootfchap wil „ door het bekroonen ew uitgeven van, aan hetzelve in’ algemeen voldoende, Verhandelingen, geenszints ver- faan worden, aile de daarin vervatte flel- lingen volkomen. toe te hemmen, en als de zijne aan te nemen. Het erkent ook geene Exemplaren voor echt, dan die door den Secretaris des Genoot- fchaps onderteekend. zijn, te p br 4 „8 | L (Y | , 2 12-72 LI, - MEIS A EE a : v pe A MN A PE. r YT Î rr ( KNS AKE ME a “4 ( „/ M op TWEEDE ANTWOOR D UN DE FRANSCHE TAAL) | OP DE VE AN en VOOR HET JAAR Mm DCC: MB OPGEGEVEN: Daar de Pijthagorifche Wysgeer APOLLONIUS. van Tijana, door fommige Heidenfche en andere Schrijvers in gelijken rang met onzen gezegenden Zaligmaker jezUS CHRISTUS geplaatst îs; vraagt bet Genootfchap in de eerfle plaats: wat men naar waarheid of waars _ fchijnlijkheid van dien zonderlingen Man dene kenmoet ? envervolgens, of ook „ eninhoeverre eene vergelijking der berigten , ons door PATI- LOSTRATUS en anderen , wegens APOLT OS Nius,endoorde Evangelisten, nopens JEZUS curisTUS nagelaten, met en gevoegd bij eene vergelijking van de uiterlijke omftandigheden dier Sehrijvers, een bewijs kan opleveren voor de echtheid der FEvangelifche Schriften? Aan het welk de zilvere Eerprys , door het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WEtr TENSCHAPPEN, den negenden van _Winter- maand 1807 is toegewezen. 1. Deer L DIS » DISSERTATION APOLLONIUS DE TYANE; EN RÉPONSE À LA QUESTION PROPOSÉE PAR LA SOCIÉTÉ ZELANDOISE DES T SCIENCES. Séance du 2. Novembre 1804. ss Plufieurs Ecrivains Payens , et d’ autres après »o CUNs ayant placé le Philofophe Apollonius »» de Tyané au même rang que N.S. jesus » CHRIST, Ja focitte demande: 1° … Cegu’il faut penfer avec certitude, ou 5o Selon les apparences „ decet homme fingulier 2 2° … Jusgu-oùla comparaifon des renftignea 2 mens, gui nous font fournis par Philostrate, 5» €t par d’ autres touchant Apollonius ; avee jo CEUX que les Eyangélistes nous ont laîsfés 5» au fujet de F.C. jointe à une comparaifon 2» des eirconftances , où ces Ecrivains fe font 5» trouvés , pourroit feurnir un argument en 2 fäveur de la vérité des Ecrits Evangeligues 2 Par GEORGE S4AMUËL DE CHAUFEPIË; Pasteur de PEglife Wallonne à Delft. Sous V'Epigraphe: LA FOLIE DE DIEU EST PLUS SAGE QUE LES HOMMES, Ë La Si : — er an Á re 9 í ä AA KOITRRUO, AI ERA TV OE, H & 4 ke ed pr EN pi Ê- ‘ gaa A er UMA EEN aL OE Aal AR KE de 0 MANE AS LE \ hd dak be mike di ‘ sidarvoll «4 Win 49088 | Kd 4 EC epen: Bt. BPN A A EA KEO ET Eb k 4 } rk ) 8 ER Een We 6 A E ir Enon MAESiekE dat Bama qer. eN ie 3 Dn LIET eline Sun Trut Sehet Vn Inte he : Aj, SCEE VE INDIA B del dS Pa! ars % L np VOTI AAA sad Se retHHs ld x ij% Í ‚ ME Bh La! - x ki «lt vin ohm dina fe hr ed 1, fi E dl 7 et de ba me AA HJ er Ë- ä id ver E - : ehh bh IE bike bin KN su is € Gs . anos 5 th ke a Ak $ Ka | NN 8 EN Po be He Ae! LAGE pl ae KEE PIER. KAI pe et 4 A 2 … Nes Gri A Sn eek en nn AR he ke 4 hie Se po Ee 4 5 en « Ee Ì . : E ë s 4 d d ‘ A À ENDS é 8 , e ) Ps Fe d by AEN à KEOR we ES tte Ne A Te pe he „ men k heg: e 8 ee EN - VINE ADEN EEE Aarjk Pa q bd du k ì a Ce TUE : & , ‘ | & $ 4 8 4 6} A k vAs & < le Beuve Hyphafs , le (ecours des finges pour rasfembler les Aro= mates , la chasfe des Dragons (lib ID , la déscription des différens. Pays, les entretiens avec les Mages fur les matieres les plus ab- ftraites, fur tout concernant la Théurgie , Pexplication d'un Phéne- mene obfervé au Soleil, (lib, VINK, Cap. 23) &c. SUR APOLLONIUS DE TYANE. 177 écric en quelque forte par ordre du Gouverne- ment , outre qu'il avoit tous les titres à être acceuilli par tous les rangs de la Société, puis qu'il favorifoit l'opinion publique , en flactant tous les gouts, \'Elégance du ftyle, et les graces de Iélocution , dont il est orné devoient le faire lire avec plaifir : on devoic aimer à y voir exaltée une Philofophie, qui ‘étoit de mode, et amour du merveil- leux, qui est si naturel à l'homme, y trouvoit fuffifamment de quoi se fatisfaire. Le Disci- ple de PYTHAGORE étoit jaloux de la gloi- re d'un pareil Apôtre de son fyftême ; le peu- ple couroit avec avidité apres ce recucil de ‚prodiges: le Clergé faifisfoit avec transport un antidote ausfi puisfant contre le poifon de la nouvelle do@trine , qui menagoit l'existen- ce du culte, qu'il avoit tant d'intérêt de voir maintenu, et le fiécle entier (o) qui s'écou- la encore, avant que le Christianisme ne s’é- tablit sur le trone des Cézars, et que la croix ne flotcât sur les étendarts de Empire, four- nit tous les moyens posfibles à l'histoire de PHILOSTRATE de se foutenir par l'autorité M 2 civile Co) PEmpereur Sévére mourut lan 210 après J, C. Phi- _dossrate doit donc avoir écrit vers ce tems là , et ce ne fut que Pan 306 que Conflantin Je Grand, prémier Empereuz qui ait embrasté le Christianisme , parvint à "Empire, 178 CG. 5. DE CHAUFEPIÉ, DISSERTATION civile appuyée du fatanisme Religieux, Il feroit fuperflu de lui oppofer à cet égard nos Auteurs facrés., puisque leur défaut abfolu de proteétion et d'appui , et les obftacles en foule , qu'ils eurent à furmonter, sont asfez connus.— Simples dans leur récit , les Evan- géliftes étoient étrangers aux fubtilités des Philofophes: ils négligeoient tous les accesfoi- res , qui auroient pu répandre de l'agrément fur leur récit, ou -piquer la curiofité ; et tout ce qu’il y avoit de puisfant , ou de fa- natique dans la Fudée ou dans l’Empire , voyant la ruïne de letat atuel des chofes dans l'éta- blisfement du Chyistianisme , joignoit la rufe à ladresfe , pour l'étouffer en enfévelisfant dans Foubli les Livres qui l'értablisfoient.— Nous ne tirons point de conclufion de ce pa- rallêle : elle est facile à former „ et ‚on aura occasion d’ y revenir. II. Je pourfuis plutot la comparaifon en recherchant le caratére des historiens d'AP Oo L- LONIUS, et de ceux de notre Sauveur.— Si le jugement d'Hierocles étoit ici parole d'Evan- gile , nous faurions bientôt à quoi nous en tenir, puisque felon lui la vie et les ations »» de yésus ont été fingulierement exaltées s, par ua Pierre , par un Paul , par quelques s historiens de cette trempe , hommes men- | es teurs, - —_ GUR APOLLONIUS DE TYAN Ee 179 »s teurs, Ígnórans, et fanatiques: tandis que »‚ les \faits er. gestes d' APOLLONIUS ont été, > Arrachés à l’oubli par Maximus d’ Aege , „par le Philofophe namis, compagnon de » fes voyages, par PHILOSTRATE d’ Athé- s nes : perfonnages avancés- dans les fciences, 9; jaloux de la vérité „ zêlés pour le bien-être ss du genre humain, et mêéritant àla fois le titre as de grands hommes et d’ amis des Dieux” (#). Bel éloge fans doute !-mais dont le plus léger examen oblige bientôt de rabbattre , tout comme. il.engage à porter fur les Au- teurs-Evangéliques- un jugement plus favora- ble, que ne lest celui du Gouverneur d'Alex- ‘andrie, Celui ci nomme DAMIS, :MAXIME et PHILOSTRATE : il auroit pu y ajouter un quatrième, fcavoir MOERAGÊNES, qui, avant le tems de PHILOSTRATEs avoit écrit quelques Livres concergant- APOLLONIUS 5. mais qui ne purent lui fervir, vû l'ignorance M 3 | gui ’ (#) Voiciles paroles m?mes-d’Hieroctes, telips qwelles font cor- fervées par Eufdbe: K'axêivo Aovloacdar dEiov, Öri: Tà geëv Tou Inooö Tléroos vòs Taühos, Kàs Tive ToÚTWY TAUPATAATIOL KEKOKTHOUW , ÄvOpcomor weisur, vèr aordi- CC BEUTAI, KAI YONTES Tà Dè Asroikuviou Maiiuosò Aurte Eus, KÀL Ades Ô PidöroPos, Ô cuvdrurpibas durd, _ Kàt Dikdsparos ò AlnvZtos , sruidluoent miv 'erìmaci- SOV HKovres, TÒ D'dAndès miuävres, Hà Praavbooriar dvòpds vevvdrou xòr Bers Piou apdEers ver Bovrdue- vas Aad. Eafsr. in Hierocl. cap. 2. 180 G. $. DE CHAUFEPIÉS; DISSERTATION gui y pergoit (qg). C'est probablement le nombre de ces historiens , qui a fait croire à un favant (7) qu'on avoit voulu les oppo- fer aux guatres Evangélistes 3; ceci cependant ne paroit nulle-part. Quoi qu'il en foit c'est MAXIME , C'@st DAMIS , C'Est PHILOS- TRATE, qui font ces grands honrmes , et ces amis des Dieux. — . Maxime n'a fourni de mé- moires ‚ que pour la moindre partie de la vie du Héros, n’ayant parlé uniquement que de ce qui s'est pasfé à fon égard à dege, dans le temple d’Esculape. Ce n'est pas le mor- ceau le moins intéresfant de la vie d'APOL- LONIUS , telle que PnHrLOSTRATE nous Va confervée , probablement d'après ces mé- moires ; bien qu'on foit uu peu furpris d’y voir Esculape (Cs) lui même communiquer confidentiellement à fon Pontife , combien il est charmé d'avoir APOLLONIUS pour témoin de fes cures. Du reste il est trop difficile de favoir au juste ce qui est de lui , pour apprécier fon Caraère , et fon genre d'écrire—’ DAMIS nous C1) Philostrat.l. rec. 5. Cr) C'est Pidée de Mertens Cafaubon (ín the pref. to pbe relation of wbat pasfed between Dr. Jebn Die & fome Jbiries) ov. Oléarii prefationam in Philostr. p. XXXII Cs) Philastr. Hib. IL. cap‚ 8. SUR APOLLONIUS DE TYANEe ist nous est mieux connu puisque c'est un. des perfonnages de Ï histoire : malheureufement ce que nous en favons, ne confirme pas trop le jugement d'Hierocles , et l'on feroit tenté de douter de sa circonfpetion , quand „, dès le prémier entretien qu’il a avec le Philofophe de Tyane, on le voict recevoir fans examen ce qu'il lui dit de Pétenduë de sa fcience’, et ladorer en conféquence comme un génie fupérieur (+). D'aucrefois il décéle une timidité excesfie ve, et s'effraye (u) d'un fonge , que fon Maitre lui confie pour l'encourager, et on le reconnoit pour un homme sans caraêêre , quand on voit (y) la promtitude „ avec la quelle il profite de la permisfion de boire du vin des palmiers, fans fe foucier de toutes ‚des raifons , que son Maître vient d'alléguer comme Ïempêchant ‚pour lui même , d'en faire ufage ; pour ne point alléguer son de- guifement (w) en arrivant à Rome pour évi- ter la perfécution— Pour PHILOSTRATE lui même il faudroit une bonne defe d'indul- M 4 gence Cr) Pbilostr. lib. L cap. 19, Cu) ibid cap. 23, | C2) ibìd lib. IL. cap. 7. Cw) ibid lib. VAL cap. 14. 182 G.S. DE CHAUFEPIË, DISSERTATION gence pour le disculper d’ inconféquence et de erédulité (Cx). est vrai, qu'en parlant de la métamor- phofe de Daphné en laurier, il nous dit () qu’il n’aime pas les fables , et qu'il en craint le reproche : mais il est fâcheux qu'il ne se foutienne pas , et quand on le voit-admettre bonnement (2) qu’il existe des-prêtresfes de Venus, qui ont la moitié du corps noire, et Yaurtre blanche : quand on lit les (a) repas- Magiques sur la colline des fages, ou les mets forroient, tout apprêtés, avec les tables, et les échanfons, de la terre , et ces fameux facs (4) remplis de? vent et de pluie, pour départir au befoin, fur les Campagnes de ÏInde, la pluie et la fécheresfe ; quand il raconte (c) qu’ AroLLoNIus fit cesfer la peste à Ephefe , en faifant lapider un mens diant „ qui se trouva enfuite être changé en un chien monstrueux : quand il lui fait aver- tic Cx) Il est des Auteurs qui, en parlant de lui , emploieng A fon égard des dénominations moins douces. Voyez le jugement de quelques uns chez Th. Pope Blount cenfura celeb. auctor, P. 186, Xs vid, et Wuêt, Dem. Evang. Ll €. Pp. 981. OD eo lib. 1. eap. 16, Cz) Ibid. lib, IE. cap. 8. Ca) Dia. dap. 7. C5) Tia: div. DT. cap. s4s Ke Ce) Ibid. ib, IV, cap. 10: SUR APOLLONIUS DE TYANEs 183 dir (4) un jeune homme que sa maitresfe ést: une forciere , qui se nourrit de chair humaine, et qui projette de dévorer la fienne : quand enfin il. débite tous les contes (e) qui cou- rent sur ascension prétendue de son philo- fophe , on a de la peine à reconnoitre cet homme inftruit , qui ne cherche que la vérité, le bonheur du genre humain , et le profit des lettres (f): ausfi a t-il le malheur de se contredire asfez fouvent , comme p. e. quand il parle d'ArorLLONIuS , comme entendant toutes les langues, (g ) et qu'il le répréfen- te (A) comme ayant befoin d’interprête, quand il lui fait (#) guérir miraculeufement la peste à Ephefe , comme nous l'avons vu, et expliquer (k)-par des causes naturelles , le presfentiment de cette contagion: quand il lui fait prévoir (1) lisfuë de fon audience , chez l'Empereur, et préparer (me) une énor- Ms am me €42) Ibid. cap. 25. Ce) Ibid, lib. VII. cap. 30. Cf) C'est cependant'ce qu'il asfure lui même, lib. TL. cap. 3. Ce) Pbhilostr. lib. 1. cap. ig. CE) Ibid. lib. HI cap. gr. (5) Ibid. lib. IV. cap. ro. C#) Ibid. lib. VIII cap. 5. v. Eufeb. in Mierecl. cap. 27. CI) Ibid. lib. VIJL cap: ro. Cu) Ibid, lib, VIE cap. 7. 184 G. S. DE CHAUFEPIÉ, DISSERTATION me Apologie &c. (#) D'aurrefois on ren- contre chezlui des traces d'ignorance , ou d'en- vie de parler de chofes qu'il ne connoit pas, pour faire briller fonérudition. C'est ainfi qu'il nous décrit (o) fort au long les merveilles de Babylone , et qu'il prétend qu’ Aror- LONIUS les a vifirées, là où il est prouvé par le témoignage de Pline , et de Paufanias (p) que déja dans ce tems, il ne restoit de la mag- nifique Babylone, quele feul temple de Bélus. Dans la déscription qu'il nous fait enfuite des Andes Cq) il adopte une multitude de fables, conformes aux préjugés vulgaires, fondées sur la foi de quelques écrivains crédules (r), mais contredites dans la fuite par des voyageurs plus éclairés; et fans rechercher si c'est avec raifon , qu'on l'accufe d'avoir pareillement commis bien des faures de Chronologie , et d'his- Cx») On a ausfi obfervé- qu'il n'étoit pas conféquent de la part d'Apollonius , dans Te moment oû il deveit se défendre de Taccufation de Magie , de dégager fon pied des ceps,et de disparoitre de laudience, Co) Ibid, lib. I. cap. 25 feqq. CP) Plin. bist. nae. lib. VI. cap. 30. Paufantas lib, XXXIIL. VIIL Oféarius tâche fans fuccès de defendre Phíilortrete d cet égard, in nota ad, cap‚ $2. (4) Wid Ib. IL. cap. 1, fag. Cr) Oldarigs (ir prefat, p. XXXVL) nomme ici Oréfias et Agatbarchide, EET en en PL Send SUR APOLLONIUS DE TYANE. 185 histoire en parlant de l'Empire (Cs), ou si Von peut admettre les excufes (#4), qui ont été alléguées à cet égard, il est certain tou- jours que tant de. bévuës manifestes, raportées en général , non comme des traditions ‚ mais comme des obfervations de fon Héros luì mê- me, apprennent fuffifamment le fond, qu'on peut faire fur la véracité de I’historien.— Les Evangélistes n'ont pas cette élégance de ftyle, ni ce talent pour amufer le Leéteur ; mais on ne réusfit pas non plus à les convain- cre d'inexactitude dans leur récit, ou dans deurs déscriptions , et depuis tant de tems, que nos Déistes ont fait effort pour les trou- ver en faute, leurs infinuations” malignes et leurs remarques, prétendues critiques, ont été toujours refutées fans peine , et nos Au- teurs pleinement disculpés.— En vérité si on dépouille le récit de PurLosTRATE des gra- ces de l'élocution pour le comparer pour l'es- fentiel avee nos Evangiles , on diroit qu’il a fleuri quelques fiècles plutôt , et dans un tems où les ténèbres des préjugés et de l'ignoran- ce couvroient infiniment d'avantage la {ur- face du globe, | IV. Si Cs) Voyez un exemple assez frappant d'inexactitude chez C'7 e- ricus Hist. Peeles. p. 511. N. Il. G) Olearius y consacre un pasfage asfez long de fa pré- face pag. XXXVI—XXXIX, 186 G. Ss. DE CHAUFEPIÉ, DISSERTATION IV. Si Pon compare encore ces différens historiens dans la nature même de leur té- moignage , on ne pourra que remarquer une grande différence. Les Evangélistes nous parlent toujours de ce qu’ils ont vu, et entendu eux mêmes («). Du nombre des Apôtres ou des Difciples du Sau- veur, ils lavoient accompagné en tous lieux z tous les discours qu'ils nous ont confervés, ils les tenoient de sa bouche : tous les miracles qu’ils rapportent „ ils en avoient été les té- moins oculaires : jamais ils ne (uivent le ré« cit d'autruis jamais ils ne se fondent fur des traditions incertaines ; et tout ce qu’ils nous _difent, ils l'avancent comme en ayant par eux iÊêmes une pleine certitude.- Peut-on en di- re. autant de PHILOSTRATE? Certes il ne faut que lire son ouvrage, et que se rappel- ler les circonftances „ où il le compofa , pour se convaincre du contraire. Il vêcut un siécle et au de là après la fin dAPOLLONIUS5 (+) il est donc obligé nécesfairement de puifer dans d'autres fources, que dans sa propre ex- périence , et ces fources encore, il ne les don- Cu) 1. Jean 3. 1. Cv) On voit par le chap, 27. du VIII. qu’ Apellonias dis- parut dans le même tems , oû Nerva parvint á "Empire, ee qui eut lieu len 97 apres J. C—On a déja vu que Philostrate a vécu au commencement du troifiéme Gêcle, / SUR APOLLONIUS DE TYANE. 187 donne pas lui même comme bien fûres. 11 nous apprend (4) qu’un certain pAmIs, qu’ on ne connoit pas d’ailleurs , avoit recueillt des mémoires touchant fon compagnon „ et son Maitre; que ces mémoires , inconnus jus= ques là , c‚ a. d. pendant au de là de roó ans; avoient été communiqués par un de fes pa- rens à l'[mperatrice yuLie, et que celle-cì les lui avoit remis, pour les mettre en ordre. Voyez quelle autorité respegtable , quel dé- gré de bonne foi il faut avoir pour s'y ren- dre ! On ne fauroît pas que jamais il y aeu UN DAMIs, si un parent, qui n'est pas feu- lement nommé , n'eur resfuscité fa mémoire: comment décider si ce parent a confié à l’Im- pératrice des piéces auchentiques , ou faites après-coup er, fuppofé qu'elles foyent en efs fet de pAMISs, s’il mérite quelque croyance; chofe dont nous avons déja vu qu'on a lieu de douter. Et ce pAmIs encore » quand on voudroit lui faire grace de toute recherche ultérieure, pourroit-il exiger que nous regusfi- ons sur sa parole , nombre de chofes, dont il avoue qu’il n'a pas été témoin ; comme laudience d'APorLLONIus à la cour de DO MITIEN, et la maniére furnaturelle dont-il échap- Cw) Pailoser, Úib, Le, 3. 185 G, S. DE CHAUFEPIÈ, DISSERTATION échappa. (a)— Du reste, comme il a été déja dic, MAXIME ne fournit des matériaux que pour ce qui s'est pasfé en quelque for- te pendant fes prémiéres études , et MOERA- GENES, quelques mémoires incomplets, quï ne peuvent fervir à PHILOSTRATE. Quand done celui-ci n’auroic rien ajouté du fien et de {on imagination, il n'a faic. toujours que ramasfer quelques piéces déta- chées , fans autorité , et fans fuite, qui cer- tainement font bien éloignées d'avoir les carac- téres requis ‚ pour faire , de fon témoignage „ un des fondemens de l’évidence morale. V. Ce qui vient d'êcre dit de la nature du témoignage de l’historien d'APOLLONIUS, est finguliérement applicable encore aux preu- ves ‚, dont il appuie sa narration. En général il n'en donne aucune. Jl se contente de ci- ter des faits , comme si l'on étoit obligé de Yen croire fur sa parole, et la plupart du tems il ne les propofe lui même , que com- mes des rapports incertains. C'est ainfi p. e. qu'en parlant d'une jeune Romaine , dont les parens et le fiancé pleú- roient la mort , et que APOLLONIUS auroit tendue à la vie, il ajoute qu'il est difficile de dé- Cx) Philostr. Yb. VIIL cap. 5. 8. g—ll avoue ausfi qu'il ne lui fut pas permis d'accompagner fon maître „lors de la confé- rence avec les Mages de Labysone (lib, IL. cap. 26.) SUR APOLLONIUS DE TYANEe 189 décider si fon ame avoit en effet cesfé d’anie mer fon corps, ou sil restoit encore un foufs fle caché de vie, qu'il n'a fait qu’exciter ; et que les parens. avoient été dans la même incertitude (y): du reste il ne cite presque. jamais de témoins, et comme il n'avoit pas. à craindre d'être démenti par les contempo= rains, tous morts depuis longtems , il n’entre= prend pas feulement d'en appeller à aucun monument qui existât encore. Quoique Ar oL- LEONIUS ait vifité tous les pais, aucun des Auteurs de ces tems la (2) ne fait mention de lui, du moins de ses prodiges , et PHILOS=- TRATE est le prémier, qui les avance, fans donner aucune autre preuve que le témoi- gnage dep AMIS, que nous avons déja examinés Qu'elie différence de cette conduite à celle des Evangélistes , qui n'exigent jamais qu'on les en croie fur leur parole „ dont le récit peut foutenir le plus févère examen , et quine crai- “ 9) Er re amivbipn ris Wvgijs Euper èv Lurij. ôs Ere- Ander rods Gepamevovras, … Bir! 'ameoBnrviar hv Woxhv duëdarbe ve zaì dvlrafdev “uppyroe ij Karde- Audis Tourou yéyovev, ‘our Èuòr póvw, GAAR uàs Tg WAPATUYUGIV Lib, IV. cap. 45. Voyez A ce fujet Hwatië Deémonflsr. Evang. Prop. IX. cap. 142. p. 057. Cz) PAuteur de Yarticle Apollonius dans PEncycloptdie d'Yverdon , remarque avec raifon » Qu'auenn historien Grec ni Latin; ni Tacite , ni Suetone » ni Plutarque „ ni aucun Poëte Payen, de ceux qui ont le plus aimé le merveilleux » n'ont fait menúon d'Apollanius ni de fes miracles, 190 G, S. DE CHAUFEPIË, DISSERTA TION craignent pas de publier les merveilles opérées par leur Maitre fur les lieux mêmes, ou ils prétendent: qu'elles font arrivées ‚et dans le tems ou les témoins vivoient encore , tandis qu’ils indiquent- au juste le moment-ou ils ont eu lieu , ec qu’ils en appellent àfes-Ennemis eux mÊêmes, intéresfés à les convaincre de fausfeté ; mais qui confirment leur-témoigna- ge par leur silence. Tels font les appergus que nous préfente ce que nous pouvons recueillir des circons ftances des historiens de la Vie d'APorLO= Nrus— C'est à desfein que nous nous fom= mes attachés sur tout à montrer avec plus de détail , combien ils ont été en défaut; tandis que , pour ce qui regarde les Evangélistes , nous nous fommes contentés.d’indications plus générales. Leurs circonftances font plus con- nues : tout le monde a en-mains les ou- vrages Apologétiques en faveur de la Re- ligion Chrétienne , où l'on prouve la validité de leur dépoficion. Ce que nous avons dit nous paroit fuffifant pour rappeller ces objets „ et Vexrrême différence qu'il y a entr'eux et PHILOSTRATE faute aux yeux , quand on examine le témoignage de ce dernier. Du reste la conclufion générale à former de ce parallêle viendra à point dans le troifieme Cha- pi- SUR APOLLONIUS DE TYANEe 191 pitre. Prises en elles mêmes, les circonftan- ces des Historiens d'APoLLONIUS facilite- ront les recherches nécesfaires pour fixer l'opi- nion qu’il faut fe former à fon fujet. CHAPITRE II. Jugement qu'il faut porter TAPOLLON US} Ï. Pour porter à cet égard un jugement qui foit équitable etfondé en raifon „ il est néces- faire d'ufer de beaucoup de discernement pour ne pas outrer les chofes , et ne pas re- courir à des fuppositions , qui elles mêmes feroient fujettes à de nouvelles difficultés , en entrainant des conféquences infoutenables. 1. Il est incontestable d'abord,. qu’ APror- LONIUS de Tyanea étéaccufé de Magie: (oup- connéàce fujet pendantfa Vie, comme il paroit entr’ autres parl’interrogatoire de DO MITIEN, Ca) et par fa propre Apologie (4), il pas- foit généralement pour tel du tems où Prr- LOSTRATE écrivoit fon histoire , et quoiqu’à dire vrai, la maniere dont il s'y prend pour le dêfendre foit asfez fingulière , on voit ce- IL. Deer. N pen- Ca) Philostr. Vb, VIJL cap. 5e CU) ibid cap‚ 7%, IG: Ge &. DE CHAUFEPIË, DISSERTATION pendant dès le commeacement (c); que c'est Ik fon intention. Ausfi est-ce fur ce ton que nous parlenr de Îui les deux Auteurs (d), qui ont fait mention de lui avant PHILOSTRATE. Les Pères de VEglife (e) font dans la même idée , et on la voit adopiuée chez les 7 héolo- giens modernes , par le grand nombre de ceux qui se font appligués à combattre les argu- mens puifés dans cette histoire contre le Chris- tianisme (f), au point même qu'un de nos favans les plus diftingués et de nos plus ju- dicieux Commentateurs, le célébre GRO TIUS a cru trouver ici laccomplisfement d'une partie du fameux Chapitre XIII. de Z.4poca- ypfe Cg). Le commerce d'AProLLONIUS avec les maaces de Z'Zude , confirme asfez Vopi- Ce) Philosár. ib. IL cap. d. Kb. VIJL cap. 39e CA) Lucianus In Pfeadomanti. Apslejus in Apòlog. IL vid. Oléarii prafat. p. XXXL, Ce) Origenes contra Celfum lib. Vl, Augussinas Epist. 4 Cf) Hues Demonstr. Evang. prop. IX. cap. 147. N. 6. NM, Tillemont, dans fa disfertation fur Apollonius inférte dans {on histoire des Empersurs Tom. Il. après ta Vie de Doe misien— Baronius Annales ad an. C.‚ 68 et d'autres men= tionés dans la préface d'Ollarius p. XXXIV. Ca) Grotius fuppofe que la premiere bôte , dont it est parlé dans ce Chapitre , marque Ïidoiawie, zelle qu'elle fut en vi- gueur dans PEmpire Romain „ durant les premiers fiëcles „er qu täut expliquer la feconde de ta Magie „ A laquelle la Philofophie Pythagoricienne recowut eafvire pour venis,au fccours du paganig- me expiranr, v. Commentar, in dpoc : KELL, de verisare R.C. de Antichriste DP. 407. &e. SUR APOLLONIUS. DE TYANE. 193 Fopinion de ces Auteurs , et la maniere p. e‚ dont PHILOSTRATE rapporte la guérifon myftérieufe de la peste à Ephefe, femble lui donner plus de force (A). Je n'oférois cee pendant décider qu’ AroLLoNius doive être rangé parmi les Mages proprement dits, si ce n'est pour autant que les fecrets qu’ils lui de- couvrirent furent mis par lui en ufage, pour avancer fon fyftême favori , er toujours je ne puis m'empécher de gouter la réflexion. de ceux gui trouvent , qu'en avouant ce qu’il y a de furnaturel dans les contes, qu'on débi- teà son fujec pour les attribuer à l'art magique, à quelque puisfance furnacurelle , à l'asfiftance de quelque génie , on hazarde des fuppofiti- N 2 ons (4) On a vu deja en qugi confietoit cette _guérifon, et PAi- Tostrate nous apprend qu'en mémoire delle les Ephéfiens. érie gêrent une ftatue— C'est probablement celle d'Hercule, dont ik est parlé plus bas— Du reste les favans ne font pas d'accord, si. Apollonius s'est fervi de Talismans magiques. On prétend que longtems après, il restoit encore de ces images mystérieufes, qu'il avoit laisfées dans les différentes villes, ou il avoit pasfé; mais comme fes premiers Historiens-n’en dient mot non plus que Phí- Jostrate, et qu’ Hierocles; qu’ Eufcbe (in Hieroc. cap. 44.) en parle en termes très généraux, comme d'un bruit qui commen- goît a fe répandre; et que ce n'est que dans le 5e. fiècle qu’ Zidore de Pelufe (Epistol, lib. 1) en fait mention, comme d'une chofe plus connuê, ces pieces me paroisfent avoir été fuppoftes dans la fuite. Un pasfage de Celfe (ap. Orig. lib. VI.) foumit un argu- ment à ceux qui font d'une autre opihiom. Si lon veut,voir cette question agitde, on n'a qu’ À lire la dìsfercation de FL. Mosheim (placte dans le Biblioth. Brem. Clasf. IIA, fafic. IE. N. 7. avec lk reponfe de Wachsel acta Erud, Lipí.- 1721, Pp. 177. Ct Ia replie que de Mosheim) Bibl, brem. cap. V. p. 216, / 194 CGC. Se DE CHAUFEPIÉ, DISSERTATION ons extrêmement dangereufes , qui diminuent en effet la force de toutes les preuves , pri- fes des miracles , et que c'est donner en quel- que forte du poids au raifonnement des Pha- rifiens du tems de J. C. qui l'accufoient de chasfer les Démons par le Prince des Diables (£). Pour peu qu'on pèfe le témoignage de PHILOSTRATE, @t fes preuves , on voit que les miracles d'APorLoNrus font trop peu conftatés , pour qu’on foit réduit à de pareil- les explications , et qu'il est bien plus natu- zel de les regarder , finon comme entiere- ment fuppofés, du moins comme extrême- ment exagérés par la prévention et par des vues particulieres , enforte qu'une pénétration fort ordinaire , jointe peut-être à une connois- fance plus étendue des fecrets de la nature, a pris les couleurs du prodige , et de la con- noisfance de l'avenir. 2. Obfervons en fecond lieu que pour ne pas faire dAPoLLONIUS un Saint, un demi- Dieu, un homme qui approche en quelque forte CE) C'est la Rélexion de Waudée CApologie pour les grands hommes accufés de Magie p.239. (Oléarius pref. p. XXXV. Au reste cette m'me remârque me paroit applicable à Pasferüon. de Kettner Obf. de Relig. Mirac. & Miscell. Lipf. Tom. VIET, P. 192. 93.) qui prétend qu'il n'importe pas si fes miracles ont sé véritables, par ce qw’ egalement, fa dotrine étant fauste, c'est le démon feul qui peut Vavoir asfisté, SUR APOLLONIUS DE TYANEe, „KOS forte de celui, en qui Ja plénitude de la Divinité habita corporellement , on n'a pas befoin- pour cela de prêter Voreille à Ja ca-- lomnie ‚qui la dépeint des couleurs les plus: poires, ou de le répréfenter , comme un hom-, me perdu de principes, fans foi , et fans, mocurs 5-comme un émisfaire du. Démon,- Les calomnies débitées à fon fujet pendant: fa vie n'ont pas feulement, été fecuecillies par- ceux ‚, qui étoient le plus ineéresfés à le noir- cir. $4. Augustin (k)- reconnoit qu'il vaut mieux que le Jupiter des Payens , et voici les paroles d’ Kufebe: „ Pour moi j'ai toujours été » perfuadé. qu’ ArorLvoNius de Tyane » avoit fait de grands progrês dans la fages- fe humaine, et j'aime encore à nourrir cet- 5, te opinion : je ne balance pas à te dire mon s fentiment à.ce fujet, sì tu -me le deman= sp des, c'est que ; pourvu qu'on écarte la fa- „ ble , je fouffrevolontiers qu'on le compa- » re à quelque Philofophe que ce foit””- (4). Nien ° gei wdn Ck) August. Epist. 4 0 Eyò òë Fodor riva Tè dvdpdm ia Tòv Tuawén verover úyobny, «àl Eru ye durig Eed drvór ue “eKùv Eat Lourdaur , wl Tr aèv ‘uTÒs 'erzzu- Tod meoì ‘aurad td énbelgv àv époTavTI. Drao- zópay aid ôTa mis (Boukarro Kars „Ayers Tôv danhap 5 Tap wnder Brevogrolvra Tûugemepiduroù ep j ag Esa. Enfeb, in Hierocl, cap. 5. 196 €. $. DE CHAUFEPIË, DISSERTATION Depuis parmi les Chrétiens il n'a pas manquê d’Apologistes outrés : témoinsl'éloge de s1po- NIUS APOLLINARIS (m7) et le poëme de JOH. FRETZES (#) auteur du 12 Siécle , où fes prétendus miracles font ridiculement exagérés ; et chez les auteurs du Paganisme, fa répuration s'est accrue de concert, avec la haine pour la Religion Chrétienne. rrA- virus voriskus (o), auteur du tems de Conftantin , parle d'une apparition prétendue de l'ombre d'aroLLvonNnrus à l'Empereur AURELIEN, pour le détourner de détruire la Ville de Tyane, et il s'exprime fur cela dans les termes les plus enthoufiaftes , tandis qu’ Cm) Voiei commentil recommandeau Roi des Goths fa traduftí- Ohlatine d'Apollonius: Lege virum (fidei Catholic pace preefata) in plurimis fimilem tui, idest, a divitibus ambitum , nec divitias am - >» bieptem: cupidum fcientiee , continentem pecunize , inter epulas ab- ftemium , inter purpuratos lineatum, inter alabastra cenforium, con- cretum, hispidum, hirfutum : in medio nationum delibutarum at- que inter fatrapas Regum tiaratorum myrrhatos, pumicatos, malo- batratos, venerabili {qualore pretiofum5 cttmque proprio nihil efui aut indutui de pecude conferret, regnis ob hoc, que pererravit, non tam fuspicioni, quam fuisfe fuspetui, et fortunâ regum fibi in orimibus obfecundante „illa tantum beneficia poscentem ‚que mage Gt fuetus oblata preestare, quam fumere. (Lib. VIII, Epist.3.)— Vid. Fonfius de Scriptorib. Hist. Philofopb. (Lb. 111. cap‚ 19- 2.) Xs) Chiliades lib. I, hist. 60, Ce) Quid enim iflo viro fanêtius, venerabitius, antiquius, devi- niesque inter hominesfutt? Me mortuis reddidie vitam. We mul- ta ultra bomines et íecit, et eìxiet, &c. in Awreliane 56. PForfius LC € 16, F. i SUR APOLLONIUS DE TYANE. 197 QU EUNAPIUS, auteur prévenu contre les Chrétiens , au point de les traiter de Seéléruts et de Sacriléges (Pp) prétend qu’, APor- 2» LONIUS à été moins un Philofophe qu'un s) Etre mitoyen entre Dieu et l'homme (4) s er qu'il eur fallu intituler fa vie: la descente » d'un Dieu fur laterre.”* (7) On trouve ausfi fon image fur d'anciennes monnoyes (s). Sans partager cet Enthoufiasme , auquel les exagérations de PHILOSTRATE ont donné lieu , je ne vois rien cependant qui obli- ge à prendre le contrepied de ce qu’il nous dit, beaucoup moins à le placer, commeon l'a fait (2), fur la liste des Hérétiques , tandis qü’il na eu aucune relation avec la Religi on Chrétienne , et qu'il ne paroit pas, qu'il ait été ‘dans le cas de la combattrc.” Da- moins que ce foit à [imagination de I’histo- N.4 rien , Ca) Au vird Aedesfti — V. Fonflas TMCNER ETAT C4) “Ovx Err Dir'oooDas, AAA Tv Ti Oeöv re Kdl gvdgcrou wérov proem in vit. Chryfantii, Cr) Emuulav "ers dvbpcmouc Oeov. Ipid. Ld Cs) Havercamp (disfertationes de Alexandri M. numiemate et de aummis conformatis) fait mention d'un de ces ‘derniers. Cs) Jai en vuë un certain FP, Sianda, qui publia-en 1733. un Lexicon polémicum, in que potiorum Hereticorum vita per- Mlringitur Ec. Voyez la critique de cer ouvrage, en particulier de Particle Apollonius, qui y trouve fa bie da Erud. Lip/. 1735. Ps 166. GQ, ' 193 G, $. DE CHAUFEPIÉ, DISSERTA TION rien , qu'il faille en attribuer la gloire , ou que ce foit un hommage rendu à la vérité , il est incontestable qu'on trouve de beaux traits dans fa narration. De ce genre est la reflexion qu’il communique au pontife dEscu- lape (u) au fujet des riches préfens , offerts par ceux qui venoient demander des graces àce Dieu , préfens , obferve-t-il , déplacés et inutiles , puisque toutes les richesfes de VInde ne favroient engager les Dieux à accep- tre les voeux des méchans, et que cette prière fuffit: ó Dieux accorder moi les chofes quê me conviennent :; de ce genre est encore la decon qu'il donne (y) à fes Compagnons de voyage, en approchant du mont Taurus , que pour connoitre la Divinité et les devoirs quelle exige, il n'est pas nécesfaire de monter les endroits plus elevés , et la morale qu'il Propofe (w) à TÉLrESsINus Conful de Rome, au fujet dela prière. Ajoutez y les entretiens avec les Gymnofophistes d’ Ethiopie fur les répréfentations de la Divinité (x) et fur ce principe de morale , que pour être juste , il Cu) Philostrat. 1. re Cap. 1e. Cv) Ibid. libe IL, cap. 5. (w) Ibid. lib. IV, cap. 40. C+) Ibid, lib,-VL, cap. 19. SUR APOLLONIUS .DE TYANEe 199 il ne fuit pas d'éviter le mal (9) et ceux avec \’Empereur TrTE sur l'exemple que les parens doivent à leurs Enfans (2) &e. &c: Je ne parle pas de la régularité de sa vie (a), de sa continence, et du mépris des riches- fes (4): cela tenoit à la vie Pythagoricien- ne qu'il avoict embrasfée , et nous verrons bientôt que ces vertus dégénéroient chez lui en affettacion; mais je ne puis m'empêcher d'être frappé des pasfages , que je viens de citer , et d'autres que je pasfe fous filence (ec), et ‚tout en avouant que Tenthoufiasme de PHILOSTRATE adû le porter à flatter le por- trait de son héros, je ne vois- aucune raifon non plus de le couvrir de blame comme-on à cherché fouvent à le faire, 3. Enfin pour se former de lui de justes idées , il est nécesfaire de distinguer , au- tant qu'il est posfible, le Roman de l'Histoire, Dénué de toute autorité , l'ouvrage de pur LOSTRATE ne peut-être-confidéré que com- me une narration vraie pour le fond , mais ajustée des couleurs propres à avancer fes N 5 vuês (9) Philostr. cap. ar. Cz) Ibid. cap. 31. Ca) Ibid. lib, IL. cap. 8. (5) Ibid. lib. 1, cap. 13. Ce) Ibid, lib. IV. cap. 7, cap. 30. &c. 200 CG. S. DE CHAUFEPIË, DISSERTATION vuës, Il faut donc employer le creufet pour féparer Palliage , en écartant ce qui est vifi- blement fuspet. Ainfi toutes ces découver- tes d'ames d'anciens héros dans des perfoanes encore vivantes (d), celle d'Amafis qu'il re- trouve dans un Lion (e), et ce qu'il ra- conte de la fienne (f) , lors qu'elle animoit un capitaine de navire , font autant d'Epifodes, qui tendent à établir le fyfteme de la Me- tempfycofe. “Ainfi encore il est palpable que PHILOSTRATE s'est attaché à placer dans la vie de son Héros , des traits de celle de J-. C. pour oppofer lApôtre du Paganisme au Chef des Chrétiens. Je m'étendrois trop en citant tous Îes traits qui justifient cette asfer- tion. Jallégue p. e, Vannonciacion de fa nais- fance à sa Mère comme celle d'un Dieu (3): le cantique entonné enfuite par Îes Cignes (2), (cequirappelle les Anges „) Vadmiration que , jeune encore ; il excite chez les Doc- teurs (#) : sa connoisfance des penfées les plus fecrettes (kh): lordre qu'il donne à un De- C#) Philestr. lib. HI, cap. 19. 21. 22 Ce) Ibid, lib, V. cap. 42. Cf) Ibid. kb. IL. cap. 23, 24 Ce) Ibid. lib. 1, cap. 4. CL) Ibid. lb, L cap. 5. (s) Ibid. Kb, 1. cap. 7. CE) Ibid. lib. TI, cop. 12. SUR APOLLONIUS DE TYANE, 2o1 Démon de fortir du Corps d'un posfédé pour renverfer une ftatue (/), la fermeté de sa réfolution de se rendre au lieu, où des per- fécutions lattendent( 2) „ la liberté qu’il lais- fe à fes disciples de se retirer (x): labandon de ceux-ci (0): fonapparition à deux d'entr’ eux à Poufoles en leur permettant de le toucher pour s’asfurer de la réalité de fon corps (p): fon départ furnaturel (4), les inftruêtions qu'il donne enfuite (r) , ec fur tout la fable Cs) que l'Historien rapporte fans l'afirmer, ss QU’ APOLLONIUS étant entré dans un cer- s tain temple de Diane en Crêre , fans en » Étre empêché par des chiens , qui fans cela 5 y faifoient une fùre garde , auroit été ar- » rété par les Prêtres comme Mage , et lié > comme tel , qu’ayant jetté fes liens et ou- s, vert les portes , qui étoient bien fûrement s fermées, il feroit disparu après qu’on eut s entendu des voix de vierges , répéter ces paro- 2) les : Viens dela terre, viens au Ciel, viens” Qei (9) Ibid, lib. IV. cap: 2 “C4) Ibid, lib. IV. cap. 56., lib. VIL- cap. 13. (2) 6) Fa úb. IV. eap. 37. 58. (p) Ibid, Hib. VIIL cap. zo=—12e (4) Ibid. lib. VIII. cap. 29. Cr) Ibid. lib. VI. cap. 31. Cs) Ibid. lie. VOE cep. 50. 202 G. S. DE CHAUFEPIË, DISSERTATION Qui ne voit ici une allufion, manifeste à la prife, à la mort, à Ìa refurrection de N. S.2— Enfin toutes les discusfions favantes placées dans la bouche d’ AprorLLoNius , quand il inftruit fes disciples des fecrets de la nature, me femblent faites à loifir dans le filence du cabinet: Vapprèt (#) qu'on y remarque, con- trastant. vifiblement avec le Laconisme qu'il affeétoit toujours (u), trahit les foins du Ré- dateur , qui dans toute l'histoire prend bien plus le ton d'un Orateur , que. celui d'un historien fidèle, | IL. Si lon prend ain un juste milieu entre la prévention des uns, er l'enthoufiasme des autres et qu'on écarte le plus posfible la vérité dela fable , on parvient à fixer plus exaétement lopinion qu’il faut porter d'APOLLONIUS. On ne peut révoquer en doute qu'il n'aie existé , sans Éébranler tous les fondemens de la verité historique , et tout me paroit annoncer en lui des talens, extraor- dinaires , et cet effort de génie , qui est re- quis pour s'élever au desfus de la fphère du commun des hommes Entreprenant et En- thoufiaste par caractère, il me paroit avoir pous- (1) Vovezp.e. Philostr, lie. VII. cap. 14.» la rêponfe au’ik fait à Demetrius qui veur Yengager á fuir la perfécutiom de Domitien, Ca) Philestrat, lib, 1, cap‚ 17. SUR APOLLONIUS DE TYANE. 2039 pousfé ambition ausfi loin qu'il étoit posfible» Ses prémieres études l'ayant familiarifé avec le fyftéme de Pythagore (wy), lauftérité du genre de vie de ces philofophes a fait fur lui d'autant plus d'impresfion , qu'il étoit plus indigné de la molesfe , et du- luxe des habi- vans de Tarse (w). Inftruic par un Maitre, qu'il o’eut pas de peine à furpasfer (4), fon amour propre , flatté par ce fuccès, lui mit en tête de furpasfer ainfi tous fes femblables „ et de pasfer chez eux pour un homme fingu- liérement éclairé par les Dieux , et choifi par eux pour épurer leur culte. Toute sa vie me paroit le développement de ce plan , qui fut fingulierement favorifé par la longe carrière qu’il fournit ; et par la vigueur de fa conttitu- tion. (y) En le fuivant où voit partout un homme rempli de foi même, qui traite tous les mortels, de quelque rang qu’ils foyent, comme fes inférieurs, C'est pour briller qu’il pasfe 5 ans dans un filence parfait (2) con- fa- Co) Philoser. lib. 1. cap. 7. (Cw) Ibid. Cx) Ibid. Cy) Ibid. lib. VII cap.°28. Philostrate obfärve qu'on ne fait-pas au juste V'âge qu’il a atteint ; mais il est certain qu’il €st parvenu àrune viciilesfe fort avancée „ exempte d'infirmités, et doué jusqn’au bont de l'ufage de fes facultés. Cz) Ibid, lib. I, cap. 14. - A 204 G. S. DE CMAUFEPIÉ, DISSERTATION facré hacquérir des connoisfances : c'est pour q les étendre et les faire valoir qu’il se déter- mine à d’aussi longs voyages (a); c'est pour faire plus d'impresfion fur les Esprits , qu'il emprunte les fecretrs des fages de Babylone (4), de [Inde (c), de VEchiopie (d), quis excédant la portée des hommes ordinaires , fembloient pour cette raifon lui être confiés par les Dieux : c'est pour en impofer plus fûrement , qu'il outre laustérité d'un régime qu'on admire d’avantage à proportion qu'on a moins de gout pour le fuivre (e), qu'il affec- te le mépris des richesfes, des honneurs Cf)» qu'il ne témoigne aucune frayeur du péril;, (2) qu'il court au devant de la perfécution exergée contredes Philofophes; et ce zéle qu'il r Ca) Philosetr. Hb. 1, cap. 18. (2) Lib.L cap. 26. Ce) Ibid. lib. II. cape 16. (4) Ibid. lib. VI. cap. 10 feaq. Ce) Apolloniuss’accoutuma de bonne heure aux règles dè la philofophie Pijchagoricienne , ne buvant pas de vin , ne prenaat pat à aucun plaifir des fens, ne se fervant d'aucure chofe qui vint d'un animal, qui eur eu vie, ni pour fa nouriture, ni pour {on habillement, et il aimoit à vanter fa régularité à cees égards (ib, I. capsle 8., lib. II. cap. 35. 37.,lib.VIIL 5.) Fidèle à fes principes, il Sabftint des femmes (lib. 1. cap. 13.) et de tour ee que fes princi- pes condamnoient— WHexprimoit fon respect pour la Divinité par Yhommage qu'il rendoit au Soleil (lib. 1. c.26., kb, ik. 38.) &C Cf) Ibid. lib, 1. cap. 13. Cg) ib. EV. cap. 35. lib. VI, ze SUR APOLLONIUS DE TYANEe 205 _qu’il fait paroître pour le fervice des Dieux , et ce ton d'autorité dont il parle aux Pontifes de leur culte (A) , aux fages de leur do@tri- ne (é), aux grands de l'exercice de leurs charges ‚ Ck) aux Princes de l'accepration de leurs dignités (4), et cette fermeté en pré- fence des perfécuteurs Cau), ec cette part qu'il prend aux intrigues politiques , (x; font au- tant d'alimens qu’il.préfente à sa propre gloi- re, à admiration de la multitude „, au presti-. ge univerfel. Concis dans fes discours (0) il aime à prononcer des fentences qui ont l'air d'oracles; — fier dans fes réponfes il donne (p } pour raifon de ce qu'il ne cherchoit plus. à s’intruire „ que sa tâche étoit d'enfeigner les autres ; fingulier avec art, il écale (q) une liste de verts au péager qui lui demande celle de fes effets; dédaigneux avec affetation, il reprend (r) avec fes disciples une conver- fa- (4) Poe. lib. TL. cap. 11. lib, IV. on 19. (5) Pe. lib. VI, cap. 10. faq. (4) P.e. lib, 1. cap. 28. (2) 1 pousfoit même cette liberté un peu’ loin. lib. bre 27. fqq, “ () Lib. IV. 44., Hib. VII 32, 33. (2) Lib. V. cap. 10. BEN Parreren nadele, C£) Ibid. lib. KL. cap. 17. 28, C4) Ibide lib. IL. cap. 20. Cr} Kid. Lb, I, cap. 30, 206 G. S. DE CHAUFEPIÉ, DISSERTATION fation abftraite , pour etre censé ne pas s’ap- percevoir de la magnificence de la Cour ;s— extrême dans ses prétentions , il dit (s) que toute la terre lui appartient ;— excesfif dàns les éloges qu'il donne à la Philofophie , il ravale (#) pour elle les metiers les plus uti- les; — remuant dans ses intrigues , il confpire contre Néron (u), il engage Vespafien à ac- cepter Empire ‘y), ilprêche ouvertement la revolte contre Domitien (w), la communauté des biens (x ), l'indépendance et l'égalité. 79) Tous ces traits réunis confirment ce que je dis de fon ambition infatiable, et cette am- bition n'eut pas mal lieu d’êrre fatisfaite si- Fon ecroit sur le récit de fon historien, que fon crédit fut tel , que même fans parler , il appaifa une émeute causée par le monopole des blés (2) que lespeuples , (a) les Empe- reurs (4) les Rois Cc) et les Philofophes (d) s°em- Cs) Ibid. lib. 1. cap. ar. Cf) Ibid. lib. IV. cap. 32. Cu) Ibid, lib. V. cap. ro. (zv) Ibid. lib. V. cap. 35. Cw) Ibid. lib- VIL cap. 8., lib. VIIJ, cap. 16. (+) Ibid. lib. VL cap. 2. Cy) Ibid, lib, IV. cap. 3. (Cz) tbid. lib. 1. cap. 14. (a) Ibid. lib, IV. cap‚ 1. &c. s (4) Ibid. lib. V. cap. 27., Hib. VIII. cap. 27. Ce) Ibid. lib. I. cap. 33. &c., lib, II. Cap. 29. &C. Cd) Ibid, lib, II, cap.26., Ib. II, cap. 16., lib. V. cap‚ ro, &c SUR APOLLONIUS DE TYAN Ee 207 s'empresfêrent à l'envi de lui rendre hommage. On a prêétendu même qu’il a voulu se faire a- dorer comme Dieu. Je crois cette accufation — injuste. Quand il prend ce titre, il imice les Brachmanes de 1'Inde, et déclare (Ce ) entendre comme eux ‚ par-là Ami, le can- fident des Dieux: HrierocrLes emploie en propres termes cet argument contre les Chré- ‘tiens que, malgré la futiliré des ceuvres » de J. C., ils Vadorent comme un iDieu x s» tandis que les payens ne pensent pas à nom- ha mer Dieu, un homme qui a fait de fi gran- » des chofes, fe contentanct de le regarder s comme un ami des Dieux” (f). Il ne me paroit pas prouvé non plus qu'il ait poken à des hommages Réligieux. La ftatuê érigée à Ephéfe en mémoire.de la cesfarion de la peste, portoit le nom d’ Her- cule, et fi l'on veur (g) que les „Ephéfiens IL. Deer. je) be ANGER Ce) Philostre Kb, VIIL cap. 5. U) Eufeb. in Hieroch cap. a. Cg) Cest entr’autres ce que prêtend Lectance Inftit. Dig. Hb. Ve cap. 3, Apellonius lui même dit dans fon apologie Rb. VIII. cap. 7. f. 9.) que la ftatue portoit le nom d’ Hercule @morpomdios (mot qui revient au même que celui #AAcEid nor Emploië par Lactance comme le prouve Olgarius not. ad. Hb. IV. cap. 10.) mais il ne dit rien qui marque qu'il s'en attribue Fhonneur. ==, Au reste lafenfation qu’Apollonius Afaite à Ephè- ‚fe fait croirc à F. G, Michaëlis que C'est en particulier contre 15 208 G.S. DE CHAUFEPIË, DISSER TA T FON ayent eu desfein de l’adorer fous l'image de cer demi- Dieu, n'est il pas tout ausfi naturel de dire que leur intention a été de rappor- ter au fils d'Alcmène: qu’ils regardoient com- me leur proteéteur„ la gloire de la délivrance’ qu’APoLLo'N Ius leur avoit procurée. Après fa mort L'Empereur cARACALLA (A) lui a confacré un Temple, comme à un Héros „ et fon image fut confervée par Alexandre Se- vère(#) avec celle de J. C., d'Abraham , et d'Orphée „ parmiles Dieux penates : mais ces honneurs , qu’il dut à Péloquence de rur- LOSTRATE „ ne prouvent autre chofe que la fuperftition des Princes, qui fe portoit fur tout ce qui est naturel, H n’ya point d'au- tres traces qui indiquent qu’on ait jamais vou Ju lui faire l'honneur de l'Apotheofe, et riem: n’autorife le foupgon qu'il y ait aspiré 3 mais qu'il ait cherché à s'élèver par desfus les mortels „ qu'il ait affecté une fupériori- té marquée „ que fon ambition infatiable ait tott- fes impostures , que s. PAUL a voulu muuir les fidêles de cet- te Eglife, en divers endroits de l'Epttre qui leur est adresfée et des actes des Apotres (in disfert. de Scuto fides infor im Biblioth. Brem. Clasf. VIII. p. 763. fqq-) Ch) Kiphylinus e Dione „ v. Hutt. Dem, Fwang.-p. 91% Cs) Vid. Diatribe C. H_Zeibichii de imagine Christi in Lararier Kugusti: Alexandri Severt conspicuo „ infertam in Miscell. Lips. nee vis, Vol, IFE p, 64. fqq, SUR APOLLONIUS DE TYANÉ; sdg Ì Ì toujoùrs reeuêilli pout fon örgüeil de Hous F veaux alimens; c'est ce que toute fa vie prous | ve ; et ce qu'il ne faùt pas perdre de vùe er | fuivant {es actions. Un aüteür Angloïs (Z ) a prétendù qu'il n'importe pas quelle idée | on se forme de luí, et de fes miracles; pars | cequ” également il ne prétendoit être envoyé | par aùcun Diet ; pour annônecer ; où Cons | firmer une nouvelle Dorine. Cette eonfés | quence n'est pas juste, puisqu’ il a faît fervif | fon crédit à rétablir les aútels dés Idoles; que | ées prétendus prodiges ont fervi d’ arguümend | én faveùr du Paganisme contre la Religiord by Chrétienne 5 êt que toujours il est esfencielk | de favoir fi Apotre d'une fausfe Doctrine 4 K'importe qu'elle soit hoùvelle où ancienne ; a eu oui ou non le pouvoir de faire des mis facles: mais il n'en est pas moins vraî pour celà, qu'AProLLoNius n'a pas été un Chief de sete, qu'il est étonhant qu'on ne l'aic pas exalté d'avantage ; et que même, malgré Ed les moyens s que fon historien a eù pour éta- blir fur des fondemens folides ; Te monument qu'il fondoit A fa Gloire, eusrBr aiït ofé __avancer , fans doute avec connoisfance de ‚_&aufe ; qu'il. y avoit des Auteurs de son Os ss tems Ck) Fleetwood Esfay 7 Miraclés , p. 249— V. pref. 014 srii p. XXXV, BIO G. & DE CHAUFEPRIÉ, DISSERTATION „tems qui ne le plagoient pas feulement s… Entre les Philofophes” (4). CHARLET RE. ELD Conféguences en faveur de la Religion Chrétienne. Pour achever le plan que je me fuis propo- {é ‚ il s'agit d'indiquer encore les principales conféquences , qu'on peut légitimement dé- duire de l'histoire daPoLLONIUS , et des circonftances de ses historiens , en faveur de notre fainte Religion, contre la quelle on l'a fouvent fait fervir. IL. La première n'est en effet que le réfu- mé des reflexions qui ont été propofées dans le parallêle entre PmiLvOSTRATE et les au- teurs Evangéliques. Tout, comme on voit, y estàl'avantage des derniers, et s'il est vrai que le contraste fait mieux sortir le merite, il n'est pas douteux que le crédit des historiens fa- crés ne doive y gagner , quand on voit com- bien à tous egards l'Orateur de 1°-Impératrice leur est inférieur, On voit dans l'ouvrage de Cée CE) Eufehius in Hieroclom c. 36. Bayle (Di&ionnaire Art. Epollogius in not.) regarde cette asfertion d'Eufebe comme fort exagérée 3 mais le jugement que nous avons vu qu'il porte luí mime d'Apollonius, fufit pour le disculper du foupgon de partialisë à cet égard, N ee SUR APOLLONIUS DE TYANEs RS 4 celui-ci ; comment s'y prend un Eerivain 3 quand :1 fe propofe quelque but perfonnel 4 quand il veut faire fa cour à-quelque grand ; ou qu’inférant dans les avantures de fon héros des dérails-étrangers, il en fait des matériaùx pout édifice qu'il veur conftruire. On y voit com- bien un ouvrage , écrit avec toutes les gras ces de l'éloquence , orné de tous les char- mes que peut procurer le langage humain, annonce cependánt limperfeCtion des chofes humaines , et laisfe découvrir une multitude d'endroits. foïbles , de bévuës même, er de fausferés manifestes. On y voir l'auteur 4; at- tentif à ne donner aucune prife „ fe contredi- re cependant , abbattre. dans. un endroit ce „qu'il édifie dans un autre, décélet fon igno= rance,” en voulant faire parade. de son {avoir 4 ect trahir lenvie de ssétablir autant un monu- ment à foì même, qu'à fon Héros. … ‚… Chacun de ces traits est-à l'avantage des Au- teurs des Evangiles » ils rélévent la fimplicité de leur recit, ‘le définteresfement de leurs vuês, la conformité de-leur temoignage , “et tout concourt’à asfurer la vérité «de leur natta- tion. « On a fous tes yeux ‚quand on lit Pa t- LOSTRATE, comment les Evangélistes s'y fe- toient pris‚s'ils eustent été des Imposteurs; et plus que jamais: on se fent porté'à les dégager de BIZ G, S. DE CHAUFEPIÉ, DISSERTATION de toute ombre de foupcon. Leur fupériorité par desfus l’historien d'APOLLONIUS, qui avoic tous les fecours humains, dont ils étoient privés , nous rappelle à cerre influence céles- te ,-qui feule pouvoit leur donner les talens nécesfaires , pour expofer les faits , et la mé- moire requile pour les conferver dans leur in- tégricé primitive. L'Orateur de la cour, inicié dans tous les fecrets de la Philofophie „ inftruic de toutes les Règles de la Rhetorique , préte aux cenfures les plus justes, et quatre Gali- léens , étrangers par leur naisfance „ par leur patrie » par leur condition „ aux lettres et aux fciences , écrivent chacun à part , l'histoire du Sauveur , fans qu'on puisfe les trouver en faute. Quelle vioire pour ces derniers! quel- le preuve de l’asfistance qui leur fut accordée! Il. On a vu d'ailleurs dans l'histoire de PHILOSTRATE , des rapprochemens fenfibles avec celle de J.C. et si l'on voyloit entrer dans les détails, il feroit facile d'en fournir de nou velles preuves. Quelque fois on voit les mi- racles de l'Evangile répétés , quant à lesfene tiël , quoiqu’'avec des couleurs différentes ; d'autrefois c'est la conduite du Sauveur avec fes Apôtres : ce font fes discours; ce font des parcicularités remarquables de sa vie qu’ou remrouve. Fout ceci ne plaide-t-il pas Pour SUR APOLLONIUS DE TYANE, 215 pour Vintégricé de nos livres Saints 2 tout ce«. ci ‘prouve-t-il pas que la partie historique en étoit esfentiellement la même il y a 1600 ans ‚, que nous l'avons aujourd’hyi ? et quoi- qu'il foit inconteftable , que nous avons , dans les Ecrits des Péres de VEglife , et dans leurs citations des exemples bien plus frappans , de cette vérité , n'est-il pas incéresfant cependant; d'en retourner les traces chez les ennemis du Christianisme ? Oui: il n'y a pas jusqu’ aux dogmes „ qui n'y regoivent en quelque forte de lappui: quand on voit APPOLLONIUS (2) témoigner à Tite combien il approuve la ré- ponfe donnée- par lui à ceux qui venoient le, féliciter de la prise de Jerufalem, on y-voit cet Empereur réconnoitre qu’il n'a fait: que prêter fa main à un Dieu, qui-vouloit exécus ter. fa vengeance : ‚cette. vengeance fait. nai- tre la question en quoi les Juifs étoient done fi particulièrement criminels, et cette ques- tion rappelle, avec leurs torts , le crime af= freux „ dont la deftruttion de leur Ville, et de leur temple fut le juste châtiment— Je ne fais au reste qu’indiquer cette idée. III. Mais il est une autre confidération, qui ne peut que frapper quand on réfléchit _ gans l'histoire d'aroLLONIUS au but que Pite Cm) Philosey, Wb. VL cap. 29, VIA Gs S. DE CHAUFEPIÉ, DISSERTATION PHILOSTRATE paroît s'y être propofé d'op- | pofer fon Héros à lAuùteur de la Réligion Chretienne , ainfi qu’à l'ufage qu'on en a fait certainentent par la fuite , pour combat-= are le Christianisme : c'est à quelles armes on fut obligé de recourir pour le combattre ; et combien de pareils moyens décélent , avec le caratère respettabte que préfentoit dès le moment la Religion de J. C., lextrême de- nuêment de fes adverfaires. Plus proche que nious de l'origine du Christianisme , PHILOS- TRATE et fes contemporains n'en étoient pas plus heureux à convaincre fes prédicateurs ; et fes partifans par des argumens plus ou moins valables , de la fausfetré des principes aux quels ils étoient attachés. Ils étoient reduits à rendre hommage à leur Chef , en emprun- tant de lui des couleurs pourembellir le Héros ; qu’ils vouloient lui oppofer. Ni leur habilité dans l'art des Sophismes , ni leur attention à tirer parti de tout, ne pouvoient les dispen- fer de moyens ausfi foibles , et „ pour préve- hir contre les Chrétiens les puisfances de 'Em- pire , ils étoient obligés de travailler à affoi- blir, par des contes, l'impresfion que devoit faire immanquablement fur les Espries Féclat des oeuvres et des vertus de son Infticuteur. On peut dire la même chose, de ceux qui, dans SUR APOLLONIUS DE TVANE, 215 dans des Siecles moins éloignés , ont eu res cours à la même resfource. Les Reflexions odieufes , que l'histoire d'APoLLONIUS leur a donné lieu de faire , et les conféquences qu’ils en ont tirées , pour couvrir le Christianisme de ridicule ‚ doivent convaincre l'obfervateur impartial, qui ne peut qu'être frappé de la futilité de pareils argu- mens, des extrêmités au quelles on a été oblie gé de recourir. | Tant il est vrai que le Christianisme fort viétorieux des asfauts, qu'on lui livre , et que fes adyerfaires eux mêmes ajeutent à fon excellence! | IV. Enfin l'histoire d'aProLLoNIus nous, fournit de nouveaux fujets d'admirer l’établis- fement prodigieux du Christianisme, et dy re- connoître lintervention particulière d'une pro- vidence attentive, PuiLostTRATE écrit fous la proceétion immédiate d'une Cour puisfante, et il orne fon récit de toutes les graces , que la fagesfe humaine peut lui fournir. De puiss fans amis foutiennent sa narration 5 elle est ac- ceuillië avec avidité par des perfonnes placées en autorité , qui s'en prévalent pour affoiblir Yinfluence et les progrès toujours augmentans du Christianisme , qui n’avoit aucune protec= tion humaine pour se foutenir , ec qui d’ail- leurs, 2IÓ G. Ss. DE CHAUFEPIË, DisSSERTATIÓN N leurs „, asfailli de toute part; expofé à des humiliations continuelles , et à des perfécúti= Ons fréquentes , he pouvoit être embrasfé ; profesfé et fuivi , qu’au prix du repos, et fouvent de la vie de fes Sectateurs— Malgré tout, le Paganisme ne continue pas moins à décroitre : les prêtendus prodiges,; opérés par APOLLONIUS pour épurer les temples , et tedresfer les autels „ restent fans erédit ; fans effet; et font bientôt oubliés : le livre qui des voit en conferver la mémoire ; demeure tout au plus au rang des ouvrages de pure cùriofi= té, tandis que le Christianisme , qu’il devoit étouffer , continue à faire des progrès, et voit bientot les Empereùrs eux mêmes lui rendre partout hommage.— Qu'on entreprenne d'expliquer par des caufes fecondes, ùn phé- nomene ausfi étrange , on n’y réusfira jamais ; et le Chrétien adorera encore ici la main dw Fondateur de fa Religion, qui a prouvé par des preuves irréfragables , qu'en effet fon départ de ce monde ne Fa pas privé du pouvoir de protéger les fiens ; que fa proteêtion est {u= périeure à toute la force des puisfances ter- restres , et qu’aucun obftacle ne fauroit être à redouter quand il veut l'établir. C'est en envifageant fous ce point de vuë la vie dArorLonNtus de Tyane, quê for his- SUR APOLLONIUS DE TYANE. If j Ë hiftoire devient véritablement intéreflante er Ä inftructive +: c'est ainfi qu’après avoir fi sou 5 vent fervi de prétexte pour tourner notre Re-_ Ü “ligion en ridicule , et pour énerver la force _____de nos preuves, elle fournit de nouveaux ar- gumens en fafaveur, et c'est ainf que cet exemple confirme la certitude de la déclara- tion de Sr. PAur ; que nous avons choifie. pour dévife, EA FOLIE DE DIEU EST PLUS SAGE QUE LES HOMMES 1 Cor, IT: 25 - | de ke id retaatwor zt fl novIons Tl vii 9 Jeg sit , 8 BE: & its \ bet nun Rit D, T is detòd p , 7 ide hi E05) ON ANA ker hes E Ceed se: eee DEELS NIEUWE VAN HET _VERHANDELINGEN ZEEUWSCH GENOOTSCHAP Etre WETENSCHAPPEN, : k KERA En EN S * e 2 TWEEDE DEEL. j " VIERDE STUK. Te MIDDELBURG, bij Sire ANGABEN REB, Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen. MDCCCX v. OE ‘ Het Genootfchap wil, door het bekroonen en, uitgeven van, aan hetzelve in ’t algemeen voldoende; Verhandelingen, geenszins ver- ffaan worden, alle de daar in vervatte flel. Zingen volkomen toe te flemmen, en als de zijne aan 3e nemen. Her eere Guk van dit Tweede Ducl der Nieuwe Verhand, is de Prijsverbandeling van den Heer T‚SPELEVELD ‚ over de op/likking der Dliddelburgftke Havens het tweede, die van de HH, LOTZBECN TIJDEMAN, OYEr APOLLONIUS van TIJANAS Bet Aerde, die van den Hir. pr CHaVPEPIÉ) over denzelfden} ANTWOORD OP DE VRAAG VOOR HET JAAR AE DONEC, oOPGE GE VE NN, Daar de bloedige oneenigheden, bekend: onder den naam van Hoeks ez Kabeljaauwsch, zulk een aanmerkelijk gedeelte onzer vroegere. Landsge- fchiedenis beflaans en men omirent eenige bij- zonderheden, dezelwe betreffende, verfcheidenlijk gedacht heeft: Wenschte men nader en voldoen- de bewezen te zien, uit welke eerfte beginfelen beide die partijfchappen zijn ontflaan? of die beginfelen geenen vroegeren oorfprong hebben, dan de landverdervende gefchillen tusfchen Mar- gareta van Henegouwen, en haren Loon Willem den VW? Wat aanleiding tot de benaming van Hoeksch en Kgbeljaauwsch gegeven hebbe? of de ware afleiding dier bewoordingen uitgemaakt zij? En welk het hoofdoogmerk dezer partijen geweest zij, federt derzelver oorfprong tot het uiteinde toe? Aan het welk de Gouden Eerprijs door het Zreuwscn GeNoorscHar DER WETENSCHAPPEN , den g van Wintermaand 1807 is toegewezen. ij DeORr / * je d $ ik ad ks af A d me ERO OW TH Ad A é KMR Lr À 1 N ed Li ( L cól he ú JJ ‚ rh ke hd + * t mer Á « rp” Vv Ei cr 4 Tent ey © : 4 DE ON OR CC OI JY x Ek ° ' ‘ ï YU ek „ RE ANTURDN a UE , As edoawnunikod asl gese 25 Ie WE, al A7 HÈNRIK WIELEM TIJDEMAN, vis X \ a 4 : fe rs Da tor ë [roer] PRT aan de! 4 em neige d wiets El de Franeker, ak e dt ‘ INE tt eon iet ANN «al glee ded Onder de tafels asma g Kn 0 not Ode B « ef Een bedenekeljek dingh enz a c k Brhdied nd slk 3 kee! ad \ } fa W 5 k /- - © \ t-N heh ed 9 & VE | LE AM \ RK 4 \ ce BAN, | ts 4! vj adr Cn 4 VEER TNT Es! En k NK: AMES \ E « E a 1 RAS LEEN De MILENA st UI UILARAE t = e ke ‘ Tak weet VUE ke aa WS teur a el NK X eg e KS N 4 } ee SONWEVEEN VI 19% TRALIES DQ 5 SRA PRE hd \ ary © ae baders © 4 N f Ì AN Pe | Hi Ar ‚D el asl Ne Miele 2 é É Mi en Kad etl ° rs k ú »… Ö „ PEN KAAMDMEL ANS AAR ORUDETOS A Ae NOAM Ne mt ep re ï : € | , 5 / pe 1 ha t Î | VOORBERIGT VAN DEN SCHRIJVER De tf ‘dat deze Ver handeling waaraan weeds in Wi ntermaand 1807, door het Zeeuwsch Genootfchap van Wetenfshappen, de witgeloofde cerprijs was toegen _ wezen (*), eerst eenige jaren dater in het licht ver= Schijnt, €) Uitérekfel uit het Progr. van het jaar 1807e. >, Bij het Program- _ma van 1804. had het Genaotfchap eene Prijsvraag uitgefchreven , no= pens den oorfprong der Hoekfche ex Kabeljaauwfche partijfchappen en de aanleidende redden dier tenamingen. Bij het Programma des vorigen sJaars maakte het Genootfchap bekend , een Antwoord onder de fpresik: Een bedenckelyck dingh, enz. te hebben ontvangen, en oordeelde, dat dit Stuk alzins blijken gaf wandes Schrijvers kunde in dit vak : „dech dat de voortreffelijkheid zijner Verhandeling in ’ algemeen meer gelegen was in het ontkennende, dan in het ftellige, en dat de Schrijver meer be- toogde , waar in de ‘oorfprong dier oneenigheden niet, dan wel , waar in dezelve a/ te zoeken. ware, Het. Genootfchap gaf, bij heuzelfde Pro= gramma „ den Schrijver gelegenheid en noodigde hem uit, om zijn Stuk nogmaals te overzien, tot meerdere volkomenheid te brengen , zich, onder zijne Zinfpreuk, eenige bedenkingen van het Genootfchap te Id. ten toefchikken enz. en hield overzulks de Uitfpraak over deze: Vet. handeling aan, tot de Algemeene Vergadering, van dit Jaar, «os Het Genootfchap heeft het genoegen, gehad, dat de Schrijver piet Le d } alleenlijk de uitnoodiging en aanbieding van het Genootfchap bereid= vaardiglijk heeft aangenomen, maar ook zijne Verhandeling’ zoodanig heeft verwerkt, “vermeerderd en verbeterd , dat het geen nog zoude _ kunnen gerekend worden aan dezelve te ontbreken , geenszins aan den Schrijver, maar aan het gebrek van WRORREE en. gelijktijdige. Schriften „en befcheiden te wijten, is, N RA De eindelijke Uitfpraak der Vergaderlng was dan nu deze: Zij neemt _ genoegen in des “Schrijvers ten dezen'verrigten arbeid en aangewende _ vlijt; wijst hem den gouden Eereprijs toe : zijn. bekroond Antwoord ‚zal _@nder ’s Genootfchaps uit te gevene Verhandelingen worden gedrukt, “Bij opening van het Billet bleck Schrijver te zijn, HENRIK wire 4% EM TIJDEMAN, J. U, De en Profesfur aan de Acadeinde ve Franeker.” / VIII VOORBERIG TFT. Schijnt, Dgt în die hevige en herhaalde flaatkundige fchokken , welke ons geheele Vaderland, en Zeeland in het bijzonder , in deze laatfle jaren heeft moeten ver« duren, — In het jaar 1809 was de beurt aan dit Stuk, om ter drukpers gegeven te worden, en alles was daar tee bereid, toen de inval der Engelfchen in Zeeland, en, na derzelver aftagt, deszelfs bezetting door de Franfchen, en daarop de afgedwongen affland aan Frankrijk, dat gewest van het overige van onzen Staat affcheurden, Onze andere Gewesten werden ook wel in 1810 met Frankrijk, en in zoo verre wederom met Zeeland , vereenigd ; maar , gelijk alle uitgave van boeken onder het Franfche bewind moeijelijk werd gee maakt, zoo was de druk en uitgave van eene Verhande- ding als deze, in dien tijd van rampfpoed en mismoedig- beid, en vooral de uitgave in Zeeland „ van waar het verkeer en de verzending op de overige Holland/che Gewesten feeds belemmerd bleef, niet wel te ondernemen. dk verzocht echter en verkreez van het Genoetfchap de vrijheid, om de uitgave zelf en voor mijne eigene rg- kening te mogen bezorgen, en bezon daartee Jchikkin. gen te maken; daz de hachelijke en noodlottige toes fland der Hoogefchole te Franeker, welke het rampzalig flastoffer werd van Napoleon's woeste overheerfching, en mijn eigen toefland ten gevolge daarvan, veroor= zaakten wederom eene fchorfing, tot dat ik mij here waard. verplaatst en gezeten bevond. Toen werd dan ook, reeds vroog in 1813, de vereischte aangifte der voorgenomene uitgave aan den Directeur Generaal des Boekhandels te Parijs gedaan; doeh dezelve vond goed, het VOORBERIGT, ix het Hand/chrift op te eifchen, om vooraf onderzocht se worden. Dit overgezonden af/chrift is nimmer van Parijs terug gekomen: doch, daar de verlosfing des Vaderlands fcheen te genaken „en het beste Handfchrift behouden was gebleven, wilde ik geen nader aanzoek ze Parijs doen, en de gebeurtenisfen afwachten. Wij zagen dan ook, in Slachtmaand des voorkeden jaars, het Fransch geweld uit deze fhreken den wijk nemen; maar, ongelukkig ! bleven, aan den eenen kant, Wal- ê cheren, aan den anderen kant, Deventer (alwaar , volgens fchikkingen, reeds te Franeker gemaakt, hek Stuk gedrukt zou worden) neg deor de Fran/chen bes zet, en vertraagde. zich de ontruiming tat in het voors jaar van 1814. Zoo zal het dan 1815 worden, cer dit gefchrift algemeen uitgegeven en bekend kan zijn. Doch deze jaren van verwijl kunnen weinig in aan- werking komen, zoo wel bij. de lengte, als bij den werren affland van, het tijdperk, waarover deze Ver- handeling gaat; en dezelve is geen gefchrift voor het oogenblik , maar het ís mijn wensch, zoo wel als hek doel des Genootfchaps, dat dezelve beftendhg in dan. : merking moge genomen worden, bij het beoefenen van dit belangrijk punt der vroegere. gefchiedenis onzes Vaderlands. lk zou dus deze onaangename aaneen= Schakeling van oorzaken der vertraagde uitgave niet weder hebben opgehaald, indien ik niet gemeend had, het misverfland van het tegenwoordig publiek, het zij j zegen het Genootfchap of tegen mijzelf, wegens het dang achterblijven dezer bekroonde Verhandeling, te moeten voorkomen. Ik betuige mijnen openlijken dank aan den geleerden on verdiensselijken Voorzitter des Gee £ VOORBERIGT, Genoorfthaps, den Heer Mr N.C. LamBREcuT- SEN» voor zijne aanhoudende en onvermoeide belang. flelling in dit flukje, en pogingen om deszelfs uitga- ve te doen tot fland komen, … Tevens betuige ik mijnen dank aan onze geleerde Gefchiedkundigen, de Heeren M's H. vAN Wijn en W. BILDERDIJK, welke beiden deze Verhandeling wel hebben willen lezen, ep mij hunne ganmerkingen — mededeelen, welke, benevens hetgene ìk zelf later hed opgemerkt, men hier bijgevoegd zal vinden, van het 8 vroegere door haakjes [ ], of" door een ander merk der aantcekeningen, buiten de doorgaande volgreeks des alphabets, onderfcheiden, — Het was een verzuim van mij, dat ik bij de aanteek. (u), bl. 18—20, en later, alwaar Heer JAN van BEAUMONT voorkomt, niet bijgevoegd had; dat over dezen edelen le wader vergeleken konde worden, het gene de Iker VAN Wijn geleverd had, Huiszitt. Lev. 1. D. 1 St. 1812. bl. 191197, bl. ror, en Voorr. bl XxvII, %. —= Te regt zegt de Heer vl W. ter Jaatstgemelder tlaatfe : ; > Hij was éen der beroemdfte Mannen van zijnen tijd, en zijne Staats- en krijgsbedrijven verdienden eene af- zonderlijke Verhandeling :” voorts aldaar bij voorraad vermeldende de Befchrijving der Heeren van Schooniho= wen en Gouda, welke door den Heer ne Lance VAN WijNcAARDEN Jlónd witgegoven te “worden. Deszelven Gefchiedenis der Heeren en Befchrijving der Stad van der Goupe Z. Deel, #s eerst in het licht vêer- fEfienen, toen de bovengem. bladzijden (alsmede blalz. So) mijner Verhand. reeds afgedrukt waren, Dat werk, waarvoor jeder, die eenig” belang ir de Valler- Binda land. VOORBERIGT. xr landfche Oudheidkunde eu oude Gefchiedenis flelt, den geleerden Schrijver dank verpligt is, bevat in de | daad van Òl. 91 af, genoegzaam dat geheele boekdeel doôr, eene menigte van groote en kleine bijzonderhen den nopens het leven en geheele bedrijf van dien Vor- felt ijken ridder. Îk zeide daar in het voorbijgaan, dat ook Bl. 6e dezer Verhand. reeds afgedrukt was, voor dat hét gemelde werk des Fn d. L. v. W. in ’t licht verfcheen. Anders haa deszelven naam moeten geplaatst worde, bij de reeks van Schrijvers, aldaar opgegeven, Heb „doet mij leed, doch kan geenszins bevreemden, dien kundigen Schrijver mede te zien deelen in het oude en algemeene vooroordeel, door mij vermeld S. 27, en in het breede webrlegd, S.-28—36. Het toont flechts op nieuw, hoe noodig‘ het was, dat dat oud gevoelen eens grondig onderzocht werd. De Heer-d. L. v. W. bl. 274 zijner Gefchiedenis enz. beroept zich flechss op de _ Bijvoegf. en Aanm. op Wagenaar , welke door mij reeds op de gemelde lijst bl. 6o waren aangeteekend ‚ cn voegt er niets ter nadere fhaving bij, hetgene mij noodzaken zoude, hierbij nog langer flil te flaqn. — dk neem dus affcheid van den Lezer, met den wensch, dat deszelfs oordeel over mijne poging , dat des Zeeuw- h fchen Genootfchaps zzoge bekrachtigen! EE Leiden, akte H. W.T. | 4. 1 van Wintermaand” 1 814. KORTE SCHETS DER VERHANDELING. Inleiding S. 1. — toegepast op dit Onderwerp, $. 2 Voorftel der Vraag S. 3. Verdeeling, — en aanmerking over dezelve $. 4 L. DEEL, OF de Hoekfche en Kabel. pärtijfchappen eerd vase geren bron en oorfprong hebben gehad, dân de twis= ten van Keizerinne Margareta en hair Zoon Graaf Willem? Bepaaldelijks t. bij den dood van Graaf Dirk VII, in *t jaar 1203, in de twisten tusfchen Graaf Willem I. en Adá? &. 5. Of, 2, In het misnoegen, ’t welk aan Graaf Floris V. het leven kostte, en de burgerkrijgen door zijn’ moord ont- ftaan2 6. 6 = Of wel, 3. in die, welke reeds bij de minderjarigheid van dezen Vorst ontftonden? $. 7. Of de H. en K. twisten door invloed van buitenlands fche Staatkunde berokkend zijn, of daarmede za- menhingen? bepaaldelijk, 4, ten opzigte van Duitsche land? $.8. — 4. van Engeland? $. g. en — «3 van Frankrijk ? $. ro. Of de oorfprong dezer burgertwisten te zoeken zij, in eenige aanfpraak, door Heer Jan van Beaumont gee maakt, op de opvolging van Graaf Willem IV? $. zts De beginfelen der twisten te ftellen, gelijktijdig en naauw verbonden met den krijg tusfchen Margatera en Willem V.S. 12. Doch mmm nnn KORTE SCHETS per VERHANDEL. xm Doch hieromtrent doen zich weder zeer verfchillende berigten en wijzen van voordragt op, welke opge- geven worden S$. 13, Iq» F5e (eene voorftelling van Huijdecoper getoetst, $. 15 aanteek. (4d) aan % einde.) Aanmerking over het gebrek aart gelijktijdige echte Gee fchiedverhalen en oorkonden. $. 16, f Eene ftelling van Wagenaar, nopens den oorfprong dezer tweefpalt, getoetst. $. 17. Over éene plaats van Phil. à Leijdis, nopens het vroegfte beftier van Willem. $. 18. Nadere opgave en voorftelling der drieëerlei mogelijke heid en gevoelens. $. 19 Het eerfle (op grond ván het boven beredeneerde) verworpen. $. 20. „Het tweede en derde verbonden; — opgehelderd uit Phil. a Ltijdis, $. aï, en verder geftaafd, $. 22e IL. pret. Over de aanleiding tot de benamingen van Zoeks en Kabeljaäuws, enz. $. 23. De eerfte melding dezer partijnamén in échte oude ftukken eerst in den jare 14285 — in Westfriesland dezelve nog eene halve etuw later voor ’t eerst ge hoord. S. 24. Over den voorrang, dien *t oude ftuk, en het gewone fpraakgebruik , aan den naam der Hoek/chen geeft. — Over de kleuren van onderfcheid der factiën. $. 25. UL peer, Onderzoek naar het hoofdoogterk der partijen. S. a6, Twee hoofdgevoelens hieromtrent in zwang. $. 26. A. Het oude en algemeene gevoelen, Voors xv … KORTE SCHETS per VERHANDEL. Voorgefteld; $. 27. — Achttal gronden deszelven op: gegeven, $. 23. —-en één voor één weerlegd, S. 29-36. E ij B. Het gevoelen van va Loon, ldfinga en Kluit. Opgegeven, S. 37. Tiental grohden, door Kluit bijgebragt, $. 38. — één voor één getoetst en wederlegd. $. 29-47 (Over de Gelderfche factiën der Meeckerens en Brone= horflen, S. 45 — over de Vriesfche Schieringers en Hetkoopers, S. 46 — over de, Eugelfche rode en witte roos, S. 47-) €. Denkbeeld van den Schrijver aangaande het begin= fel en den geest der H. en K. pârtijens Voorloopige aanmerking. S. 48. 1. Aanmerking. De fcheuring der partijen en de do dien de tweefpalt nam, was een natuurlijk gevolg der omftandigheden. S. 49. a. Insgelijks, de voortduring der ééns ont{tane face tiën. $. 50. 3. Aanm. over de algemeenheid der partijfchappen en familietwisten der Edelen in die eeuwen. 8. 5e 4. Bijzonder ook tusfchen de Holland/che adelijke Zen flachten. S. 52. | 5, Aanm, nopens de doorgaande eer- en heerschzucht van het edel geflacht van, Brederode. & 53e Befluit der Verhandeling. $. 54. | Nile He zeer ook de algemeene zoo wel als de Inleiding bijzondere gefchiedenis van Vorften en Volken, veelal flechts het tafereel vertoone van de zwak- heden en dwaasheden, of de boosheid der men- - fchen; blijft echter de beoefening, der gefchied- kunde nuttig en noodzakelijk , niet alleen, maar ook aangenaam voor ieder; wien het om men- fehenkennis en ftaatktinde te doen is. Dic groor te geduchte Staarsomwentelingen vooral , die zeis den oppervlakkigen lezer treffen , zijn proefltuke ken voor den geest, en tevens nieuw voedfel 1 _ voor den wijsgeerigen navorfcher , die de verfchil NN lende oorzaken ; wier zamenloop eindelijk de groote losbarfting veroorzaakt, elke afzonderlijk oneftaan en werken ef tot de andere naderen ziet; en den loop der omwenteling, en derzelver uitwerkf{clen, ook op andere landen en het nage- {lacht , berekent en gadeflaat. Hartelijk; akelig, _ vermocijend mogen den oppervlakkigen befchoü- A wer 2 OVER DE HOEKSCHE wer toefchijnen die verdeeldheden en partij- fchappen in de Staten, die, uit gewigtige of onbeduidende oorzaken, eensklaps of langzamer- hand ontftaan, dan eens in openlijke veete bran- dende, dan weer in fchijn gedempt door uiter- lijk bedwang of regeerkundig beleid, maar fmeulende en fteeds levendig gehouden door het belang en de konstenarijën der hoofden en des adels, en door erfelijken wrok in de Gemeenten, doorgaans niet eindigen, dan met het ongelukkig land, waar zij gevoed worden; geheel te verteeren en te vernielen: — de vers ftandige ziet en volgt met de meeste belang- telling deze lang betwiste Staatsomwenrtelingen. Hij ziet hier den loop em de opvolging der driften van de Grooten en van ’t Gemeen; de verandering en verbinding vaù ònderfcheidene belangen, % afwisfelend geluk in de woelingen en den ftrijd, en de oorzaken van alle die, lotwis- felingen; het binnenfte van den Staat zich ont- wikkelen en voor de toekomst vormen. Hij ziet in dat geheele tijdperk één groot fcheuwfpel ; met onderfcheiden bedrijven, fteeds nieuwe ine en ontwikkeling, en hoogstgewigtigen uitflag. $. 2. Toegepast Het gezegde past vooral op de noodlottige op dit sel e onderwerp. verdeeldheden, gedurende het tijdperk der vroe- ge- EN KABELJAAUWsCHE TWISTEN. 3 gere gefchiedenis vn óns Vadêrland, welke’ onder den aam van Hotkfthe en Kabeljauw: fte bekend zijn} en volgens dé “gewoond en _miatigfte berekening nagenoeg anderhalve eeuw” | getwoed hebben ; en welke tevens met % Lands nieuwere gefchiedenis onmiddelijk verbönden ,” dé “vöorberéiding en de oorziken behelzen der Htére' Scaarsgefteldheid eni lotgevällen: — Wel” ke veranderingen de openlijke betrekkingen of aieilijke vórm van ons Vaderland, grootendeels ‚door de gevolgen var nieuwere en geheet ans | dere burgerewisten, ook mogen geleden hebben, 4 thafis eerst ohderviriden: imtnet gedenkwaar-’ dig echter zulle’ voor elken “Höllander blijven ik honderdvijftig Taatfte jaren det oudere Lands- gefchiedenis; het overgaan ‚dezer gewesten in de kruizen van Deijeren, Boùurgoridië en Oosten: | tijk; «de val van de magt der Edelen, en tiet wasfen van “de magt der Steden: “en ‘dus ook” de kennis van de beginfelen ch den geest van die parijfchappen, welke zoo grooten invloed Kn dit in gehad hebben, A | $. 3 | Dewijl er echter, deels door gebrek an | gelijktijdige voldoende berigten, deels door las vere partijfchap en eenzijdig oordeel, en deels nieuwere Ôntdekkingen ten opzigte der A 2 au- | Í 4 OVER DB HOEK SCHE, oude Staatsgefteldheid en van het oude Staats- regt onzes Vaderlands, eenige, duisterheden ont- fltaan zijn, zoo omtrent het eerfte-begin, als omtrent het beftendig doel, enden geest (om zoo te fpreken) van die verdeeldheden en ftrijs. dende partijen : heeft het geleerde Zeeuwsch Ge-, nootfchap de opzettelijke behandeling. dezer one | derwerpen, te reg: eene openlijke opwekking en, Prijsvrage. waardig geacht. Het Genootfchap vraagt geene nieuwe doon loopende gefchiedenis dier partijfchappen: en ook dit te regt! Want eene fchets of kort bee grip moest van zelf oppervlakkig of ingewikkeld. worden, en eene behoorlijk uitgewerkte. gefchies denis. ver boven ’*t beftek eener Verhandeling, uitloopen. De feiten zelf zijn ook doorgaans bekend genoeg en overal te vinden; en. worden” dus- in ’t antwoord, gelijk in de Vraag, als» bekend vooronderfteld. Het komt hier aan op % gene, ondanks die kennis, overblijft als, ftof tot nader, onderzoek, of uic die kennis als. be- fluit moet worden opgemaakt. S. 4. Verdecling, Over welk een en ander de vruchten onzer nafporingen wenfchende mede te deelen, zullen wij, volgens de leiding der Vrage, ons eerst bepalen bij den Kn der Hoekfche en Ka- | EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 5 Kabeljaauwfche partijfchappen; 5 vooral ook, of die vroeger’, of geen vroeger’ oorfprong had- | | den, dan de landverdervende gefchillen tusfchen Margareta van Henegouwen, en haren Zoon, Willem den V? En welke de aanleiding fchij- ne tot—, en de ware afleiding van de partijna- men van Hoeksch en Kabeljaauwsch? Daarna zullen wij naauwkeuriger de gedachten van an- deren toetfen, en befcheiden onze eigen vere moedens voordragen, over de vraag: welk het _hoofdoogmerk dezer partijen fchijne geweest te zijn, federt derzelver oorfprong tot het uitein- de toe? Her laatfte {tuk heeft op het eerfte grooter wederkeerigen invloed, dan zich eerst laat aan- zien. Want men zou zeggen, dat het eerfte flechts in daadzaken, het laatfte in het oordeel wit en over de zaken befta: maar ons denk- beeld over de gefteldheid der gemoederen on- der Margareta en Willem en vervolgens, en | over de doorgaande ftrekking der partijen, wij- \ zigt ons oordeel, wáár men in vroegtre ge- | beurtenisfen aanleiding en beginfelen dezer ver- feeldheden te zoeken, wat men daarvoor al of niet te houden hebbe? Men gelieve dus beide ftukken te vergelijken, en het eene uit het an= | dere aan te vullen. « ‘ A sqe ij KE, en Aanmere king. 5 OVER DE HOEKSCHE 7 né ge $. 5E Ì. DEEL. Wanneer men, volgens de, ftelling van vaN Overen LOON, IDSINGA €En KLUIT, over welke wij geren fprong nes beneden. in ’% breede zullen handelen, het waar bron der H. en K. twis- En doorgaande verfchilpunt der partijen ftelt ge- tene weest te zijn, over de hoedanigheid van het Leen, Rak het regt van opvolging dezer gewesten; zal We „Dit men ligtelijk. de eerfte beginfelen der Hoekfche jar xao3, in EN Kabeljaauwfche partijfchappen nog omtrent Gfehn anderhalve eeuw vroeger ftellen , dan gewonelijk lem 1. en gefchiedt: namelijk bij den dood van Graaf Dirk st), VIl in% jaar 1203, in de toenmalige verdeeldheid en binnenland{chen oorlog over de erfopvolging, welke de naaste mannelijke bloedverwant, des overledenen Broeder Willem, aan deszelfs ei- gen Dochter Ada betwistte (a). Doch r, was (a) Zoo zegt ook waarlijk de Heer Kluit, Exe curf, X. ad Chron. Egmund. Hiflor. Crit. Cum. Holh T.L. P, 2. p. 456: haec prima est feintilla el discore dia flammula, qua postea fub notiore Hoekiorum e# Kabeliaviorum nomine în fuccesfionibus Cumitum tok domestica incendia et bella exciravit. — (Het is waar, het geen de Heer K. er op volgen laat: ZZactenus | nuli unguam homini nosiri Comitatus in mentem vente rat, auërum Comitatus Hollandie foref mascule an proiniscuse /uccesfionis?”’ Maar toen Hij, in het als proef gedrukt fragment der Disfert. 14, in den Con- fbecrus Hift, Crit. p. uxv, uxvs zegt: dat er in ’t Á î } ‚ Hol- EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. vi was er, ook buiten alle gedachte aan Leen- erfreet, gronds genoeg tot verfchil over den perfoon, welken men wenschte te zien en te doen opvolgen; of, namelijk de dochter van den overleden’ Landsheer, maar geregeerd door hare loze en heerschzuchtige moeder, en ge- huwd aan een’ uitheemsch’ echtgenoot, of, des overledenen Broeder, wel de naaste niet, maar een Hollander, een dapper en beroemd en be- mind man. eo. De Heer kuLurr zelf getuigt, CHZift. Crit. d. 1. p. 193 & 459, et Confpect. Pp. CxXXI,) dat de meeste en voornaamfte Ede- len vrij eendragtig de zijde van Graaf Willem kozen, en hem ftaande hielden; daar toch, in de eigenlijk gezegde H. en K. tweefpalt, de verdeeldheid veel-grooter, en wel de meer= derheid der Edelen voor Margareta was (5). A4 dE 3. Hollandsch Graaffchap, door gebrek aan wettige ope volging, (namelijk van Vader op Zoon,) zes apertu- ren, of zesmalig verval aan den Leenheer, en wel de eerfte maal nu in 1203, zoude geweest zijn, fchijnt hij niet gedacht-te hebben aan het gebeurde in 1048, wanneer Floris Il. aan zijnen broeder Dirk IV. op- _ volgde, wier, (gelijk de Heer K. zelf betoogt, Hift. BE. IL DP. 1 p. 47» door regt van erfenis) — offchoon hij begonnen was, met zich door wapenen in ’t bezit te ftellen, en te handhaven — maar door gunst en nieuwe verleening van den Keizer.) @ Wagenaar, Zaderl. Hiftorie, III. D. bl. 360. 3 OVER DE HOEKSCHE 3. In allen gevalle, mag men.ftellen, dat door de latere groote gebeurtenisfen en verwarrin- gen, tusfchen de tijden van dda en Marga- reia hier te lande voorgevallen, de zaden dee zer verdeeldheid wel zullen verftrooid en ver- nietigd, en de latere H. en K. gefchillen juist niet uit deze ontftaan zijn. EEn 5. 6. a. Inhet Dir gezegde, van „ latere groote gebeurte- misnoegen „ ) kemekGomal nisfen en verwarringen hier te lande,” doelt Floris het Pe bijzonder op de twisten, welke in ’ laatst der kostte 5 - de Bie dertiende eeuw aan Floris V. het leven kostten, krijgen, daor zijn woord EN die, welke door dat vermoorden van hem oncftaan ? Wer EEMS _ontftonden. Men kon vermoeden, en het bloot vermoeden ware eens aandachtigen onderzoeks oyerwaardig, of ook de Moekfche en Kabel jaauwfche firijdigheden moesten toegefchreven … worden aan onwil der Edelen tegen de was- fende magt der Steden, (waaraan men de za- menfpanning tegen Graaf HFloris plagt toe te fchrijveh,) en aan de wederkeerige vervolging der Edelen door de Steden, om dien moord te wreken. Evenwel, t.) vindt men in de ge- fchiedenis en den geheelen loop der H. en K. twisten, en in het gene men uit de gefchiedenis- nopens derzelver geest kan opmaken, geenen grond voor, maar wel gronden tegen dit vermoc- den. — EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN 9 den. — * Is waar, gelijk wij-zelf even” te voren meldden, dat de meeste Edelen in ° be- gin de Hoekfche zijde fchenen te houden; ter- wijl bij het bekend verbond van 23 Mei 1351 _ (eigenlijk 1350) verre de measte Steden met Willem zamenfpanden: deze partij verwoestte, als in éénen togt, zeventien floten van Hoek- Sche Edelen; de Hoekfchen hadden, omtrent dien tijd, de flad Naarden verbrand: — Doch ieder weet, en ’ blijkt overal, dat, van den beginne af, en federt altijd, ook eene fterke partij der Edelen zich, erfelijk, voor de Kabel- jaauwfche zijde verklaarde; terwijl ook in de Steden zelve, onder de burgeren verdeeldheid en partjfchap woedden; daar nu eens de eene, dan de andere partij in deze of die ftad boven- dreef: dus geenszins de Edelen en Steden als twee tegengeftelde partijen voorkomen. — 2.) Ook volgens ’t eud gevoelen over de oorzaken van den moord van Graaf Floris, zocht men deze niet zoo zeer in onwil over Ket begunstigen der Steden alleen, als wel in wrok over Zet vernederen van den Adel; het geen wel meê gefchiedde door de Steden groot te maken, doch waartoe men ook brengt, het fcheppen van een groot aantal nieuwe boerfche Edelen, _ en grove beleedigingen, ja misdrijven tegen een A5 en IO VER DE HOEKRKSCHE.- en ander oud Adelijk geflacht (c). Want ook; dat de Vorst de Steden met handvesten ern voorregten befchonk, was reeds begonnen door Koning Willem, den Vader van Floris; en fchoon men geenszins het denkbeeld, om den Edelen een tegenwigt te ftellen, behoeve uit te fluiten, was het ook op zich zelf het na- tuurlijk gevolg van de veranderende gefteldheid der burgermaatfchappij. De Vorst, de hulp der Steden noodig hebbende, moest die koo- pen door inwilligen van fteeds-meerdere voor- regten en meerdere magt; gelijk vroeger dee zelfde oorzaken de overgrote magt der Ede- len Cc) Wagen. Pad. Hit. III. D. bl. 68-71. Na- lez. op Wagen. I D. bl, 145 en volg. Zie voorts Voss. Annal, L. IV. Cerisier, Stijl en ande- deren. — De wenk, dien de Heer Kluit, Mijl d. Holl, Staatsreg, IV. bl. 405, geeft tot Mieris Char- terb. L.D. bl. 572, om dieper liggende oorzaken van *s Graven dood te vinden, heeft, naar mijn inzien, niets, dan het geen men reeds duidelijker vindt bij Wagen, Pad, Hift. III. D. bl 64-71. — [De Heet Bilderdijk berigt mij: „ Ik heb, nog in s 1806, Kluit's meening daar over gevraagd: wat ss die diepliggende oorzaken zijn mogten, die hij, »» dat fchrijvende, bedoeld had? Hij , verklaarde mij toen, zich niets bijzonders daaromtrent te 2 herinneren; en ’t kwamtoen al pratende verder op het bekende uit” —] enden nne nennen eee oe er en EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN, II len en voorname Vafàllen uitgewerkt hadden (4): — 3.) Blijkt het zelfs met betere bewijzen en gronden, dat men, het ongeval van. Grave Flofis ; hiet alleen, en niet zoo zeer, aan den algemee- nen haat der Edelen hebbe toetefthrijven; maar aan oorzaken; die nog meer bijzonder per{onelijk en voorbijgeande waren: vooral aan den toorn des Engelfchen Konings, overde, ontrouw van Floris aan de verbintenis-tegen den Koning van Frankrijk; voor welken afval iem willende ftraf. fen (€), Edvard zich bediende van de flechts in fchijn verzoende weete, maar blijvenden wrok der Heeren van Amftel en Velfeíi, tegen welke; zijne eigen landzaten, Floris: weleer met de Örrechtfchen had zaamgefpannen, en hen zee vernederd (‚f)). 3 ml S. Zeur ‚Reeds te-voren, in *t begin der regering dezes de eta Graven, Floris V., gedurende en van wege zijne ke err, le Cate EN ker ee - ; j righeid van minderjarigheid, fchier juist eene eeuw voot den rishei Crnf butgeroorlog der Hoekfchen en Kabeljaauwfchen, ont“konden ? Vindt men hier te lande, hevigen, bloedigen B twist 5 (4) Robertson, Zneiding tot de Hif?, van Keiz, Kar. V. — Wagen, Vad. Hifl; IL, D. bl. 306-312; ÎL. D. bl. 25» 133, 203, 359. Stijl, Opk. en Bloei _ def Vereen. Nederl, bl, 36, 37. Meerman, Ge/thied. ve Gr, Will, IL, D. bl. ga „volg. 27, volg, Ce) Wagen. ad. Hift, ML D. bl. 65-68. U) Wagen. Pad, Hifi, Ill, D. bl. 35, 42 ie BVR br HoEKSCHE rwists deels „ doór en tusfcher ’s Tänds Edelen zelven; deels tüsfchen en om Vorstelijke per(ó- nen: of onder dezen“éene Vrouw , nadere aänverá wante, of een männelijk maâr verder aanverwant; de- Voogdij en het’ Rüwaardfchap Cg) hebber Zou? "Welke; toën fchielijk befliste, èn, náar ' fchijrie , daarmeê geëindigde tweefpalt; een vóór= afbecldfel of vóórfpel’ oplevert dir latere oneins dige treur- tóonieëlen(). Vóörfpel én gelijk. heid dief volgende twisten en” partijfchappen ziet hier iederz Begin; door erfelijke-veete’ en factie, welke gedurende de” volgende eeuw, ch doof alle de groote gebeurrehisfen- derzelve heen, be- dekt mäar levendig zoude gehouden geweest zijn, vinde ik hîer niet Cé): * | $. 8. ) baabptria OfdeH en° De otide bertekking dezer landen tot het K. uws en goor Haicen Roomsch- Duitfèhe Keizerrijk; het-vermelden staatkunde van -Zoo vroege-Engelfche ftökerijen} en het her- 3 (9) Het onderfchieid, dezer woorden en Zaken heeft Kluit, Hift. d. Hull. Staatsreg, V.D. bl, 244. (be=, ned. aanteek. 66)) (4) Den oorfprong en afloop dezer twisten befchrij® onze. Meiis Stoke, met de naïviteit aan de oude rijnr Kronijkfchrijvers veelal eigen, IV. B: vs. 70-143 (£) Nogtans komt, buiten deze opmerkelijke gelijk- heid, “deze: zank ook zeer te pas, ter vetgelijking met-, en opheldering van. den oorfprong der fatere Hoekf..en Kabelj. - twisten ; Gelijk?” ons n0g op meer dan ééne plaats blijken zal. — EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. J8 berokkend herdenken ‚aan; de _ftaatskonstenarijen onzer Sn edaare Franfche en Engelfche naburen, door alle -de et tijden henen van het beftaan ‘onzer. Republiëk, leiden tot het- vermoeden: of -ook de Hoekfche en Kabeljaauwf{che ftrijdigheden door buitenland- fche ftaatkunde berokkend en onderhouden mo- gen zijn? — Doch ook dit vermoeden vinde in de gefchiedenis geenen genoegzamen grond. _ Want, wat het eerffe betreft, Margareta, ven“op: en, door haar, Willem, hadden beiden hun lo regt van een en denzelfden Keizer: de beroe- ringen in het verkiesbaar Duitfche Keizerrijk hadden geen beftendig karakter, *t welk op deze landen en partiijfchappen gedurig konde wêrken: de Keizers leenden eigenlijk flechts hunne be- vestiging aan „den eenen of anderen overweldi- ger, om het vroeg verzwakt en’ betwist regt des Rijks op deze landen erkend te zien, daar zij dit, bij, weigering, bezwaarlijk met de wapenen zouden hebben kunnen doen gelden. —_ Men vindt de blijken in de handelwijs; van Graaf Dirk IV (k), en in de verbindtenis van Zò- dewijk van Loon en zijn’ tegendinger Willem 1. met de ftrijdige Keizers Otto en Henrik (2); in het gebeurde tusfchen Keizer Albert en ai Jan @) Kluit ad Chron Egdsund. |. fibr. eik ; U) Wagen. Pad, Hifl. II. D. bl. 331—4. IA OVER DE HOERKSCHE Fan van Avennes (m), tusfchen Keizer Sé. gismund en Fan van Beijeren (); en cin delijk, in de, door Filips van Bourgondië, wegens deze landen Gan” den Keizer ladt en langzaam gedane“hulde Co). 6. 9. ein En- Even min vinde ik grond tot „befchuldiging der Zngelfche en Franfche hoven, — De bin- nenlandfche twisten in beide die rijken. kunnen met deze Hollandfche partijfchappen. in geen verband gebragt worden:. voor dadelijke de. gelijke deelneming (p) in de langdurige oorlo- gen Cyr Wagen. Zid, Hifh. II. D.'bl 446. „(#)- Wagen. IIIs-D. bl, 3325 , 0) Wagen. Zud, Hif?. ILL_D.' bl 549. (p) ’t Is waar, Graaf Willem IIL had, zeer kort voor zijnen dood, in Mei 1337, en ftraks op nieuw Willem IV, in fulij deszelfden jaars, zich met den Engelfchen’ Koning Eduard III, tegen Koning Philips ÏV van Frankrijk verbonden : maar onze Willem ving dien. krijg flaauwelijk aan’, liep in: denzelven over en weerover, en reeds in September 1348 hielden de vijandelijkheden op, door een verdrag, waardoör de- ze landen buiten den twist geraakten. z. Wagen. Haderl, Hifl, III. D. bl, 230—2, 23741, 2448. Ook was de Graaf in dezen twist meer. perfonelijk, dan wegens zijne landen, en dan. nog meer Henegou- wel , EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN 13 Í gen. der beide. rijken tegen elkander, bleven deze landen gelukkig bewaard; zoo. lang, ze ‚piet, onder Filips van Bourgondië, onmiddelijke _ naburen. van Frankijk. geworden. waren; en ‚ook deze Vorst betoonde „zich, in zijne vriend- _fchap. zoo veranderlijk „dat er althans geen za= H _ menhang van eene dier buitenland{che , met eene. _ onzer binnenlandfche ftrijdende partijen beftaan $ of blijven kon. | __ Wel is waar, dat bij de. edere zelve van _ Margareta tot deze gewesten, Eduard II, Ë _ Koning van Engeland, van wege hare Zuster, k zijne Gemalin Philippa, ook eenige aanfpraak vor opvolging maakte, en zich in, het. beftier, . der. landen zelve mengde, Maar dit laatfte deed Hi ten behoeve van Margareta, „welke hij reeds als Gravin erkend had CG. „en, bij tiet ffraks toe, dat Willem zich met eene Prinfes van zijn geflacht in den echt verbond, . en be- werkte de verzoening tusfchen Moeder en Zoon, Zon= wen, dan Holland er in betrokken; en er blijkt van geen den minsten zamenhang dezer, hoezeer kort nas volgende burgertwisten , met dien korten krijg. k „(4) Eenige nadere blijken van Eduard’s eerfte aan- _matigingen en aanftalte om die met geweld door te, (atten, heeft de Heer van Wijn „onlangs in de Gra- elijke rekeningen van dien tijd ontdekt ; en zal daar van zelf aan het Ean hi) doen, 6 OVER DE HOEKSCHE zonder eigenbelang te doen gelden (+). Men vindt ook van den Engelfchen kant geene ge- welddadige poging meer op deze landen, zoo _ men uitzondere de zwakke, door Engeland zelf — afgekeurde en gehinderde ftappen, door den — Hertog wan Glocester ; Jacoba’s Eclhitgenoot ge- daan, om kaar, meer dan om de Hoekfche __ partij, bij te ftaan'’ tegen Philips van Bour- en £. Frankrijks - gondië, die toen zelf bondgenoot van Engeland tegen Frankrijk was, $. 10. Aan den anderen kant, Frankrijks mogelij- ken invloed betreffende , ìs het waar , dat in het laatst der veertiende eeuw, Hertog Albrecht's Zoon, Willem Graaf van Oostervant, zijnen Vader grovelijk beleedigd hebbende, en voor denzelven moetende vlugten, zijne toevlugt tot Frankrijk nam ; en dat, honderd jaren later, onze Fonker Franfen oorlog van verre zamen- hing met Frankrijks oorlog en oprokkeningen tegen Maximiliaan, en Brederode’s helper, de Heer van Naaldwijk, eindelijk in Ffank- rijk geruste {chuilplaats vond, en daar als bale ling ftierf. — Maar het blijkt niet, dat in het cerstgenoemd geval, het Franfche hof Willem opgeruid, of, met hem te ontvangen, ftaatkun- die … fik W (r) Wagen. Vaud. Hist. XI Boek. A5 EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 27 dige inzigten gehad hebbe: en even min, datde blijvende, door meer dan één huwelijk omftane of bevestigde verbintenis, van Wijlem en zijne dochter Jacoba met Frankrijk, welke verbin- _ tenis ophield door den dood van haar echtge- noot, den Daufijn ($), eenigen invloed op onze Nederlandfche burgertwisten gehad heb- be. Nog minder is de andere daadzaak vol, ‚ doende, om tot de tijden van Margareta en ‚Willem terug te befluien:- vooral, daar in de tijden van Philips den Goeden en Karel den ä Stouten, welke beiden zich zoo geheel in de Ü Franfche zaken geftoken hadden, onze binnen- _ ländfche twisten flapen, althans geen blijk van Ee ranfche opwekking en onderfteuning dragen. NEET d 6: ir. Wij moeten ons dan bepalen, «om de begins felen dezer partiijfchappen te zoeken binnens- lands, en eerst omtrent het einde der eerfte 4 helft van de veertiende eeuw; in de tijden, die op Graaf. Willem's IV. ongelukkigen dood cn Hier echter vind ik ergens den oorfprong, £ Of de óofs, brons deze dezer jammerlijke tweefpalt opgegeven, vroeger: een ten te Zoë dan men geloofd had, in de danlprak, welkeken zij, ië Kd k B de aanfpraals k "(s) Men zie over dit alles asen Wad, Hists KL Boek, on À Ni 8 SOV ERS DE: HOE K'S CHE welke Heerde Oom van Willem IV. en Margaretú, jan van beaunom Heer Jan van Beaumont, Heer van Gouda, it de Schoonhoven enz. wijlen Willem's naaste man- 7 Ï 3 | van _ Graaf neln . En nelijke blóedvernfans; op de erfopvolging dezer landen gemaakt zou. hebben, * die door velen onderfteund zou zijn, terwijl de meesten zich voor Margareta verklaarden; wier tegenpartij — tiogtans, zich naderhand, in de twisten tusfchen Margareta en haar Zoon Willem bijëen-; en bij Willem gevoegd zou hebben (+). Doch men: vindt van die begeerte van Heer Jaz wel eenig, fchoon flaauw bewijs (4), maar geen bes ° (@) Dit wordt flellig voorgedragen in gefehreven akademifche voorlszingen (dictaten), die toegefchre- ven worden aan wijlen den beroemden Hoogleeraar Weiss, over Otto’s Moiit. Rerumpubl. Cap. 6. $: 26. n. 85 en ik heb hierom’ gemeend, het niet gelieel te mogen voorbijgaan, fchoou her, zoo veel ik wete, op geenen grond rust. (u) z. Wagen. Zad. Hist, IL, D, bl. 266. — É Maar op dit gefchrevene is door de Commisfie van t Zeeuwsch Genootfchap het volgende aangemerkt: Ook zelfs geen flaauw bewijs van Heer Jan's be- „ geerte naar het Graaffchap dezer Landen kan men s> vinden. Onze treffelijke Wagenaar zegt, ’t is NJ 23 23 5 over Holland en Zeeland zal hebben aangematigd s „er fihoon - waar: „, Men leest dat hij (Jan van Beaumont) de — » Grafelijke regering van Henegouwen aanvaard heef? ; 5 ent is te vermoeden, dat hij zich ook het bewind — EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN, 19 bewijs van zoo ernftige aanmatiging, “of zoo veel ingangs bij de landzaten;’ dat ‘hiër door die zoo hevige fcheuting « en. bitcêre vijandfchap. \ KEV 23 eee IP pen fihóon men zulks, onzes wêtens; viergens vindt aan. Ki] » geteekend” — doch hij haalt Froissard aan 3 en > deze Schrijver zegt: as ainfì vacqua la Comté de s Haynaut un temps, at la gouverna Mesfire Je » han de Haynaut , jusques à tant, gue Mada- os Uig, Margarita de Haynaut fetira celle Part „eb ” prit la faifine et Vheritage” &c.. Er gaat niets voor „5 ook volgt er niets, van eenige begeerte van Heer EE Jan naar het Graaf (chaps; -Hij geuverneerde ‚hij ss defluurde, - tot Margarie, „herwaards gekomen, „zelve het roer in handen nom. En nièts was-.na- ssstuurlijker, -niets eenvoudiger, Hij: was bij caf- „> 'fterven der Keizerinne en harer kinderen,” t naaste “mans: oir in deze gewesteu, en die; bij % leven 3) van Graaf Willem IVoj- doof dezen, bij- deszelfs “ss afwezigheid, te Bekenden tot Gouverneur was # »; aangefteld. geweest. Te Mons in Henegouwen _ Vindt menseen Charter, ‚gegeven te Valenciennes 3 20 Maart 13425 bij % welk « Willem Iv. hem bee 5 noemt tot J Baut ei ‘Souverain Baljuw en: Oppere „5 hoofd) de tous fes-pays; avec pouvoir de les gou „vern er, d'y-mêttre et orer Les officiers, er faire ss tout ce qwil feroit, sil yrevoit prefent , cependant sl viage (voyage) en Grenade :” &n van hier komt a» Beaumont ook als” s. Graven „Stadhouder. voor, in ss August, 1343»; bij Mieris, Gr. Ch. B. y. Holt, IA s dl, D. bk. 679. Die man dan van vertrouwen , be- NO. ‚Bs goed Var n ie rn EBEN GEE SE . td 20 OVER DE MOEKSECEE had kunnen ontftaan, Daarentegen vinden wij hem eerlang, vereerd, naar * blijkt,’ door Margareta en Willem beiden, aan ’t hoofd. der onderteekenaars van JMargareta's eerften “afftand dezer landen aan haren Zoon (wy); na- derhand wederom begunstigd door Margareta ad „j toemd &h geâcht ter zee en te lande in dietr tijd „ „nam, ’t zij bit zich zelven, ’t zij misfchien wel „> op last van Keizerin Margareta, tot hare komst „ „s hét Gouvernement, meermaten door hem bekleed, 2 wederom op zich: zeker in Henegouwen ; mogelijk „ook hier te lande, daar meu, naar den áarv enden „s geest van die tijden,“ in regeringloosheid zou ge- 2 weest zijn, én im wrees of ondervinding van op- „toer, zoo kij dit niet gedaan had,’ — Ik heb niet anders kinnen doen, dán deze belangrijke en uitge- werkte: aanmerking in kaar. geheeh over te nemen. _ Men ziet,” dat ze mijm gevoelen, om geene amóirië of aanmatiging van J: ve B als oorfprong der troebe- Ten te erkennen, lerachtig flaaft. Mijn in den tekst gezegde, rustte: op Wagenaar, maar-ook vooral op heteftellig ten laste van Heer Pas voorgedragene „ en -door: mij vroeger vermeldde (van Proft, Weis) ; terwijl ik zelf ook ftraks hier na eenige redenen, had opgegeven , “waarom ik aan Heer J. v‚ D.-geene ei- genbátige heerschzuchtige, bedoelingen durfde te last teggen:). … Eer ef (W) Dit ffak-is in ’t Grout Plac. B. II Deobl. 1, en in Matchaei 4uaf, T. V. p. 5Ó1—77p @d-in AtOe Oiuv ARV Anlú & ‘ $ y EN.KABELJAAUWSCHE TWISTEN. „21 en Willem (w), ja mede tot fcheidsman gekozen in de gefchillen over.’ gebied (x); en, daar hij nog verfcheiden jaren leven bleef, zou het vreemd zijn, dat, met zulk een’ geest bezield, „deze Heer, midden in het land gevestigd, zich _ beftendig ftil gehouden hadde, zonder gebruik te maken van de fchoone kans, om in troebel water te visfchen, en aan beide parten den vetten brok te ontrukken, — S. 12. Het blijve dan in ’t algemeen daarbij : dat! De beginfe- len der cwis= de beginfèlen dezer noodlottige verdeeldheid en de 7 din en naauw _ €n Partijfchap, voor 200 ver Van dezelve verbonden iets met zekerheid bekend is, gefteld moeten mende en worden, eenigen tijd na den dood van Graaf Te engin Ve Willem IV, gelijktijdig en naauw verbonden met den jammerlijken krijg tusfchen Moeder en Zoon. & 13: _ Meet voordacht druk ik die, hetgeen uit het Doch hieer omtren Ld vorig beredeneerde overblijft en uitkomc, dus iran eN chillende “duister en onbepaald uic; omdat juist hier, in berigten en ‘ wijzen van / B 3 het vaprdragt, ti \ a 0) Mieris, Charterb. II, D. bl. 821, a. — Ook | teeds tevoren had Margareta, pas aan 't bewind | „gekomen, hem hare gunst betoond, z. ald. bl. 7e9, [ERIS - (5) Mieris, ald. ble 755; bg 22, 24, 25, 22 OVER DE HOEK SCHE “het nader bepalen dezer algemeene ftelling, zich _ een groot en zeer gewigtig verfchil tusfchen de _ Gefchiedfchrijvérs opdoet: of, namelijk, de verdeeldheid der landzaten en de H. en K. partijfchap eerst ontftaan zij, wit en door den twist over het gebied tusfchen Margareta en _ Willem? dan of, van de reeds gevormde twis- tende en ftrijdende partijen, eerst de eene Wil- lem hebbe ingeroepen, aangezocht en overgee haald, om het verlaten beftier dezer landen we- der op zich te nemen; en de andere, ’% zij reeds te voren, ’t zij door natuurlijk gevolg daarvan, zich voor Margaretd's beftier ver- klaard, haar weer ingeroepen en onderfteund hebbe? | Os. S. 14. In het eerfte dezer gevoelens is nieuwe twij- feling, uiet verfchillende verhalen: ‘of Willem, die van zijne Moeder in Januari 1349 (9)s de landen van Holland, Zeeland en Vriesland, als eigen Graaffchap , maar tegen belofte eener jaarlijkfche uitkeering had verkregen, aan! deze be= Cy) Dit immers gaat vast, dat dit fluk tot het jaar 1349, niet tot het vorige jaar gebragt moet worden 5 wegens den toen gebruikelijken ‘hofftijl «en telling: welke bijzonderheid ook in vele andere ftukken moet worden in ’t oog gehouden. z. Bijvoeg/. en Aant. op Wagea. HL, ‚D. bh 58, ‘volg. EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 23- belofte, ter kwader trouwe niet voldaan? ‚=. dan of ook te gelijk Margareta, uit wispelrus righeid, berouw van haren afftand zou gekregen: hebben? (z) — of Willem, het jaargeld in-, … houdende , zich in * bezit der landen zou heb- j ben willen handhaven „tegen den wil en * regt ‚van Margareia, welke dan, herwaards komen- de, haren afftand ingetrokken , en door ’t geweld _ van wapenen, hem zelf tot fchuldbekentenis en k weder- afftind gedwongen hebbe? — dan of Wil- Á lei, ziende hoe gevaarlijk en kommerlijk de ge- f fteldheid der landen was, en het bewind, na af- _ grek des beloofden jaargelds , niet langer waardig _ noch begeerlijk vindende, vrijwillig het gebied $ verlaten hebbe, en ’% land ruimende, naar Bei- ‚ jeren vertrokken zij; wanneer , overmits Mar- gard s ‘gedurige afwezigheid en haar te flaauw B 4 be- 4 (2)- Een enkel Schrijver, (de Dt Chrinijk van „„Alberrus Argentinenfis of „Albert van Straatsburg s af ook aangeh. bij Gouthoeven ë/. 387. b.) zegt, {dat zij helde sot een ongelijk huwelijk, maar zet er niet bij, met wien? en of de ongelijkheid in _ jaren of in ftand zou geweest zijn? ) 4 (*) De Heer van Wijn erkent de juistheid mijner twee _ oorgaande stellingen „ mij verzekerende, dat, bebaiven Alze reiter,in Annal. Boj. P. ll p. 82, 33» die dezen Schrijver (4. Argentinenfis namelijk „) aanhaalt, hem; ondanks alle na- _ worfching, bij anderen niets hier van zij voorgekomen, zelfs _mitt bij “Rebderf (in Freheri reruin Germ. Script. T, kh { Pe 626 en 638) die dezen tijd beleefde. »- B ZnS Ed U OVER DE HOEKSCHRE beftuur (aa), fommige Edelen en Steden met herhaalde bezendingen Willem weder aange- zocht, en hem, hoe fterk hij ook eerst wei- gerde, gedrongen en overgehaald hebben, om zich weer in 't bewind en aan het hoofd te ftellen; waartegen anderen zich verzet, en ge- toond zullen hebbèn Margareta alleen te er- kennen, en haar tet weder- overkomst: en bij- ftand. aangezocht: Doch waarop Willem en zijn. aanhang dezer floten beftormden, en vele daarvan verwoestten, en zich op nieuw tegen de gevlugteen of verdrevenen verbonden, bij de bekende zamenfpanning, gedagteekend 23 Mei 135t5 maar welke door Mierrs bewezen, en federt erkend is, tot 1350 te behooren (ab); ondanks welke hij echter reeds in ’ eind van September tot fchuldbekentenis en wederafftand genoodzaakt werd. — Willem, in Januarij 1354 door Margareta met Zeeland begiftigd zijnde, moet echter. onmiddelijk weer tegen haar zaam- gefpannen en gewapend hebben, daar weinige maanden later, Margareta, door Engelfche huip gefterkt, hem bij Arnemuiden flag leverde 7”, en (aa) Een enkel Schrijver, (Gouthoeven, in zijn * bijvoegf. bl. 388 a.) meldt van afkeer der Landzaten wegens hare (Prafheid, | (46) Mieris Charzerb II, D, bl. 779. Bijvarsfe en anim. op Wagen. III, D. bl. 59. EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. e5 en hem overwon: maar zelve, reeds in ’t begin van Julij, eene beflisfende nederlage ontving , welke haar de hoop benam van zich hier te lande, daar de meeste Steden met Willem ver- bonden waren, te kunnen houden, en haar de wijk naar Engeland nemen deed, enz. — Ter- ) wijl dan in deze twisten, eerst de partijen van _ Margareta en Willem door bijnamen onder: fcheiden, en door den twist het land in jam: merlijk onleschbaar vuur, ont{teken was (ac) S. 15: Een geheel andere voordragt van deze ge- _beurtenisfen en het begin der partijfchappen, is _ bij vele Schrijvers, die te kennen geven, dat, __pna den eerften vrijwilligen afftand en ’t vertrek van Willem, Vrouw Margareta afwezig blij- ven- al (ac) z. Wagen. Pad. Hist. III. D. bl. 265, 278, en in den Zegenw. Staat v. Holl. 1, D. bl. 54. (De tijdor- de der gebeurtenisfen is naauwkevurigst in de Bijvoegfs en aanm, op Wagen. III, D. bl. 59—62.) Magm __Chron. Belg. ap. Heemsk. Batav. Arcad. (Heems- kerk zelf fpreekt twijfelachtig) V. H. Mi ortie der À Gravel. Reger. in Holl. Cap. ar. Stijl, Opk. en Bloei der vereen, Nederl. bl. 53. Cerisier, Tufereel enn IL. D. bl. 436, 7. Zoo zingt ook Laugen- ijk; enz * Á B 5 26 OVER DE HOEKSCHE vende (*), en zich dezer landen weinig bekreue nende, binnenlandfche twisten en geweldenarijen waren aangevangen, en heel Holland verdeeld en in partijen gefcheurd door de Edelen, bij- zon- (*) Aanm. des Heeren van Wijn. Wat Willem betreft: uit eene Rekening van den Rentmr. over Zuid- Holl. , loopende van St. Baven dag (1. Octob.) 1350-1351; blijkt mij, dat hij, ten tijde van dien afftand , federt 20 Sept. 1350 incl. » Eerst te Geertruide — denberg , en toen te Dordrecht, bij zijne Moeder zich KE ophield. Daar na vinde ik hem bij Margareta niet meer, en noch den tijd van zijn vertrek, noch wer- waarts hij zich begaf. In ’t geheel komt hij mij fe- dert niet voor, dan op d. 14 Janu. 1359 (bij Mies ris, Ch. B. 2. 766” „, Ten aanzien van Margareta kan men niet wel zeggen, dat zij afwezig bleef: Uit zooëvengem. Re- ken. blijkt mij, dat zij van den ro, tot ten minsten 23 Octob. 1350 te Geererwidentherg zich ophield. — Kort voor Sf. Maarten had zij wel een’ uitftap, zoo % fchijnt , naar Mechelen gedaan, doch van 8 Decemb. tot 13dag 1350 de ie 1351, (want zij telde naar den Hofttijl) komt zij voor te Zierikzee, Toen moet zij een’ fchiclijken togt gedaan hebben naar Beijeren ; want op den eo Janu. 1350 was ‚zij te Munchen, (Mier. Z, c. 2, 769,) doch op 6 Febr. 13% (Mier. 4 €. P. 771) weder te Zierikzee: en de bos wengein. Reken. leert mij, dat zij in die maand, en “-begin der volgende Maart,-in Zeeland bleef, maar dat zij, op den 17 Maart, aich weder te Dordrecht bevond.” 4 EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 27 zonder door Arkel en Egmond gan den eenen, Brederode aan den anderen kant, en door de namen van Hoeksch. en Kabeljaäuwsch toen reeds onderfcheiden: in welken ftrijd der fac- tien dan eerst de Kabel. partij Willem tot hoofd had aangezocht en weten te overreden ; wanneer , natuurlijk , de Hoekfchen betuigden Margareta alleen te erkennen, en voor Haar te ftrijden, aan welke de landen, daar Willem ze eerst verliet, van zelf weder vervallen wa- ren (ad). Zone ie | sis $e Ke Cad) Chron, auct. Je de Beka, Matth. -4nal, T. UI P. 244. Chron. Osnabr, ap. Meibom. ald. aang. door Matthaeus, dppend. ad Bekam, én Margar. p. m. 143 fq. Heda, p. m. 244. Rei- gersb. Chron, v. Zeel. 36 Kap. Oude Holl, Krone : bij Gouthoeven, bl. 384 Chron. de Holl, in Matthaei „dual, T. V‚ p.566. Schotanus Frief. Hist. VI. Boek. Alkemade, Sonker Franf. oorlog , 4 Hoofdd. — Den opftand tegen Margareta, niet berok- kend door Willem, ftelt ook Vossius dnna/, L. X. (Deze lijst, zoo wel als die in (ac) kan zeker ver- meerderd worden, want ik heb noch tijd noch gele- genheid gehad, om alle Schrijvers na te zien, Velen echter fpreken hier zoo kort en onduidelijk, dat ze in dezen niet in aanmerking kunnen komen.) Nog eene andere veronderftelling heeft Huijde- toper, in zijne Lambacheriana, bij Mel, St. II, D, vl. Sat. dat Keizer Lodewijk door zijne bemoei- … jing 28 OVER DE HOEKSCHE. 1 $. 16, Aanmerking beek nnie. _Moeïjelijk en gêvaarlijk is het, in dit ver- en fchil te beflisfen; vooral, dewijl wij juist hier en Der zoo zeer lijden, door gebrek aan gelijktijdige, kundige en onpartijdige Schrijvers, waardoor vele van de gewigtigfte gebeurtenisfen dezer ja- ren altijd duister moeten blijven: b. v. Willems gedrag jegens zijne Moeder, federt haar eerften afftand, — de redenen van zijn hervat of ge- welddadig vastgehouden bewind, — en van Mar- gareta’s weder aanvaarden van ’t gebied; — de oorzaken, die Willem, na ’t fier verbond met zoo vele Steden en Edelen in Mei 1350, reeds in jing met de verdere opvolging in deze landen, en door zijn’ oudften Zoon van de Erfenis gewelddadig te verfteken, oorzaak geweest zij van den eerften haat tusfchen Moeder en Zoon. — Maar, gelijk de geleerde man in ’t algemeen in die Verhandeling, uit Zijn bekend verkeerd oogpunt, zeer vele hiftorifche feiten geheel fcheef befchouwt; en naardien hier de afftand van dien oudften Zoon zelven voorkomt, (ter- wijl ’ natuurlijk was, dat de Keizer, van dit verval- len, maar van den Broeder zijner Echtgenoote af- komftig leen, eene apanage voor hare jonger kinde- ren maakte:) zoo vind ik niet, hoe dat bevorderen des tweeden Zoons tot de opvolging, oorzaak van haat tusfchen dezen en zijne moeder konde geven, of hem aanleiden, om zich voor den tijd, bij baar lev en, het Graaffchap aan te matigen. EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 29 in September tot nederigen afltand bragten, — en die, waarom hij, van Margareta, die toen alles inhad, reeds in Januarij daaraan volgende, Zeeland in eigendom verkreeg, — en die, waar- em, zoo ras daarop ; weer zoo felle krijg ont- ftoud, — en genoegzaam alle de gebeurrtenisfen hier te lande, gedurende de vierdehalf jaar, die tusfchen Margareta’s beflisfende nederlage , en haar tweeden finalen aíftand verliepen (ae), en (ae) Over het vorig tijdperk, van-, en vóór het openlijk begin der troebelen, geven de Graafl. reke- ningen’ dezer tijdén, door den Heer van Wijn zeer zorgvuldig bij een gegaderd: en geëxcerpeerd, nog at eenig faauw, offchoon op verre na niet zoo volko- men licht als wij mogten wenfchen. Maar zij toonen ons toch, dat Koning Zdward van Engeländ ál vroeg in 1346, gewapende demonfiratien, om zijner vrou- wen vermeend regt te doen gelden, tegen deze lan- den maakte; — dat ook in deze landen zelf, voorna- melijk.in Zeeland, veel onlust en beroerte was; zelfs geweld van wapenen, en gruwelijke euveldaden ge- pleegd werden; — dat Willem reeds in Novemb. 1347 de Baljuwen van Rhijnland, Amftelland en. Kennemer- land gelastte, „ te gebieden, dat alle, die opsue, brie- ven hadden van mier Vrouwe der Keizerinne wagen, f die brengen zouden in den Hage, te registreren” CG p geen welligt tot onaangenaamheden aanlgiding smd _ geven; offchoon men toen, en later, Moeder en À Zoon nog, zoo ’t fchijnt, in goede vriendfchap vindt) mm Zij toonen ook, dat men eigenlijk niet met fommi- ge go OVER DR HOEKSCHE en flraks de ware omftandigheden van Willem's razerijen en lotgevallen; — of Willem bij zijne Gemalin kinderen, en wel, toen;hij krankzin- nig werd, in leven geliad hebbe, of niet, enz. — Daar nu dit bijkans geheel onzeker en onbe- — kend is, hoe kan ’ ons verwonderen, dat wij | nier weten (waaröp het echter, om den loop en geest der partijfchappen voor * vervolg te beoordeelen, zoo zeer aankomt ,) of in 1349 en 135o, het begin van de geweldenarijen en van de fcheuring des lands. gemaakt zij. door den twist van eenige magtige adelijke. geflachten , | Wier eene deel den jongen vurigen “Vorst in hun belang ef tot hun’ aanvoerdet wist te krij- gen; dan of eene partij der landzaten ’t eerst door. zijne heerschzucht in opftand en krijg - gekomen zij? (af) | | $. 17. ge REönijkfêhdijvers zeggen ken, dat Margareta nà Willens afltand afwezig blijvende, dit aanleiding tot apftand gaf; gelijk door de Heer v. W. rèeds even te vore bij deze Verh. bl. 26 is aangemerkt, — en dát Tiles” afwezigheid, na ’t weergegeven bewind, flethts vân korten duur kan zijn gewéest. Zij beves- tgen Bovendien, en vullen aán; ’t geen de Charters dier tijden, bij Mieris uitgegeven , aanwijzen. — (Vrees voor inval der Engelfchen was ook vermeld door Alb. Argentin. p. 135. bij Huijdece op Mel, St, III. D. bl. EN) : Caf) 't Schijnt dat de meeste oude Schrijveren ë zich EN KABELJAAUWSCHE:TWISTEN. 81 S: 17: Sominige Gefchiedfchrijvers dän, ftellen de Vorsten voor, als ingewikkeld in den reeds be- _ftaanden twist der Landzaten; andere, * Volk, ‚dat is, de Pdelen en Steden, als in partijen _ gefcheurd , om de heerschzucht der Vorsten. — Een derde gevoelen of onderftelling is ÓNS rene telling ‚voorgekomen; welke wij niet onvermeld mogen Wun * ge daten; want, offchoon,-zoo ver wij weten, “Oet „flechts in één verouderd politiek dagblad ge- fchreven; is dat’ dagblad afkomftig van den beroemden WAGENAAR, En blijft ook nog _ fleeds, als uitmuntend voorbeeld voor echt pas driottifche, vrijmoedig befcheidene politieke’ _ dagbladen, en voor de kennis dér Hollandfche Staats- _ zieh voor deze laatst ($S. 15) voorgedragene wijze vers klaren ; terwijl echter de meeste nienweren, de ande- rê, door ons, met hare eigen variatiën, éérst ($. 14) _ vóorgedragene wijze kiezen. Voor het andere (f. 15) ( voorgedragen gevoelen meen ik nogtans uit den ftaat _ dier tijden, en den geheêlen: loop dezer twisten ,- _ meerdere inwendige bewijzen (hoedanige, bij gebrek _ van uitwendige, cigenlijk- hiftorifche, veelal ons oor- R deel beftemmen moeten) gevonden te hebben: maar A _zäl dezelve , wegens den reds opgemerkten zamenhang _dêézes eerften met het laarfte deël der vrage, — nî- turlijken zamenhäng , van den 'oor/Prong met’ deit geese _en Kobtgaztde flrekking. der partijen — eerst later en- aan %@inde der Verhand. kunnen ontwikkelen. 32 OVER DE HOE KSCHE Staatsgefteldheid en Sraatsgefchiedenis, in het al. toos gedenkwaardig tijdftip van 1747 en 1 748; belangrijk: De parrIoT dan, N.g. bladz. 83, fchrijfe: »‚ De Hoekfche en Kabeljaauwfche Tweefpalt, > die, in ’ midden der veertiende eeuwe, in s Holland oncftond, en tot op ’t einde det » vijftiende duurde, was zijne geboorte ver- » Schuldigd aan ’s Volks misnoegen over de En Regeering ge, en werd gevoed daor zulken ; 5,-die, onder eenen fchoonen naam, naar nieuw 5, gezag ftonden, of zich in eenig verloren be- s wind poogden te herftellen. Die in ’t on- s derfpit lagen, en wederom op. ’t kusfen zoch- “sten te geraken, riepen, dat zij voor de voor- regten des Volks, of voor de wettige Re- 5» gering ftreden, en beloofden verligting var ‚ gemeene lasten, zoo ‘t Volk hurì wilde bij= » ftaan. Velen gaven hun gehoor. Vele ane » deren hielden * met hunne partijen. De » verdeeldheid kreeg eene gedaante. Men on- » derkende elkanderen aan roode en graauwe » Bonnetten” , enz. — (Hierbij kon dan, tert opzigte van deze latere troebelen, gevoegd wor= den, ’ geen van de vroegere gelijkvormige partijdigheid meris sToke vermeldt, ter plaxfe, boven, bl. 12. aant. (/%) aangehaald.) == Maar onze WAGENAAR fchreef aldaar; EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. «33 t zij dan als Patriot, of als policiek dagblad- Schrijver, althans hij fchreef daar te veel ad homines, om in dezen van cenig gewigt te zijn Immers, hoe zeer naderhand, in den loop _ dier tweefpalt, ’s Volks (dar is; bij hem; der ftedelijke burgerijen) misnoegen, door de voornamereù aangeftookt, meermalen aanleiding tot opftand moge gegeven hebben; zeker had die klasfe des volks, voor welke wAGENAAR „zijn blad fchreef , geene-fchuld aan de geboorte ‚van dien H. en K. tweefpalt: — En wat de vergelijking der gemelde plaats van MELIS ‚ STOKE betreft, behalve dat deze hier eigenlijk __piets #en bewijz € afdoet, vind ik ook in die plaats zelve, een dubbel; eenigzins verfchillend, aanzigt der zake. Berst is *, vs. 70-82; als of de Landzaten zelve (ds ì, de Edelen,) om vergenoegd over * beftier, bijzonder ook om dar het Vrouwelijk beftier was, en zij niet ge- noeg geraadpleegd werden, tegen de Regentes- _ fe waren opgeftaan: maar dan volgt er onmid- delijk, vs. 83-94 eene plaats, welke reeds vooräfbeltaanden haijver en vijandfchap tus- fchen adelijke familiën danduidt, waarvän ’% ene deel nu aan de Vorstinne kleefde, en weshalve ‘t andere een’ ander’ Vorst of Landsbeftierder voor zich en voor het land Rt, C 3 op= Eed 34 OVER DE HOERSCHE opzocht (ag). Zoo verfchilde dan zelfs ook dit niet van de gronden en den oorfprong der — H. en K. factiën, volgens die in de tweede plaats (S 15.) opgegeven wijze voorgefteld. S. 18. | Over eene _ Maar ten opzigte dier H. en K. partijfchap plaats van PulLsaLEY worden wij nader op den weg geleid, door Dis, nupens het vroegfte / 7 ra k 4 her vroegte „, ‘tr geen men vindt, nopens zekere klagte der Willen, — … Keizerin Margareta, als had ‘haar Zoon « 2 Willem V, of door zijne jongheid; of door na (ag) Ik hale deze verfen aan als echt. Want zons der gronden van kritiek, die zediver en zekerder zijn; dan de opinie en individuëele fmaak, zelfs van eenen B. Huijdekoper,; wage ik het niet, die geheele plaats voor ondergefchioven te verklaren. Maar ’t is of Melis Stoke meer ondervinding gehad hebbe van Aofs-intrigues en -kabalen, dan Hij, die deze plaats verwerpt, als „ wildzang, die toch te vatten , noch te begrijpen is’ — Geldiger atgument voor de aanwending der Aooge kritiek ter uitmonftering van die verfen 83-94, mogt diezelfde, door ons hier opgemerkte , fchijnfttijdigheid dezer met de ftraksvoor- gaande verfen opleveren: maar een oplettend lezer ziet ligrelijk, dat bet flechts (Ehôjnftrijdigheid is, en beide dingen te gelijk kunnen waar geweest zijn; ale zoo de gunst en invloed van de eene partij ten Ho- ve, natuurlijk bij de andere partij die ftemming, en die taal en die handelwijs verwekte, die aldaar, — Vs. 7o=82, en vs. Io2 en volgg. befchreven ftaan. EN KABELJAAUWSCIHE TWISTEN. 35 nalatigheid, of door behendig aanraden van fommige luiden, hate heerlijkheid, rege, | hoogheid en erfenis verkort, waarom zij ook alle hare officieren gebood, om, zoo dra zi gewaar wierden; dat mem iets van dit boven- gemelde aantastte, of aangetast hadde, zulks te wederroepen, en er de hand aan te flaan.” ss (Mier. Chart. B. Il. D. bl 780.) Eene zaak; des te meer aanmerkelijk; 1. om dar hj uic die vervreemding, van welke onze Schrij- p Vers, Zoo veel men weet, nièt fpreken, zou kunnen verklaard worden, de redenen, of p ééne der redenen, om welke Willem, vol » gens zijne eigene bekentenis, het bedongen „ jaargeld aan zijne Moeder niet heeft betaald, oF kunnèn betalen. 2, Om dat die zaak dd voorheen van zoo groot gewigt is befëhouwd; ‚ dat PHILIPPUS À Levpis uit het weg: » fchenken der domeinen door Willem in zij- „ne jeugd, ultra virès pairimoniorúm, per „ importunitatern petentium , dmg, Ane is Pudoris velamento vexantium”, gelegenheid vd heeft genomen, om zijn boek, de Cura wm Reipublice et forte Priscipantiúm, blij- » kens de eerfte bladzijde van dat boek; te is Schrijven.” (*) Cs er tè 36 OVER DE HOEKSCHE Deze aanwijzingen leiden ons tot beter bee grip en beoordeeling veler zaken, leiden ons op den weg tot het navorfchen van den oor- fprong dezer tweefpalt en burgeroorlog: — maar wij vinden hier nog hinderpalen. | 1. Men kan ook, naar men 't opvar, in dat máânifest van Margareta fterker drukken op de andere woorden: „ bekendig aanraden van 5 fommige luiden” s — en ’t kon fchijnen, dat men dic wel mogt doen, om dat zoo, op dat offrcitele (tuk van Margaretd’s terugnemen, dac van Willem's eerst teruggeven des gehee= len gebieds den weerklank maakt, alwaar hij bekent: door aanraden fommige zijner lui- den, zijne beloften, en de voorwaarden zijner Moeder niet gehouden te hebben. Dan konden. deze ftukken beter dieren tot ftaving van ’\gee voelen, dat den oorfprong dezer landsberoerte dan de Landzaten zelf, niet aau de Landsvore flen wijt: — doch, van wege de gewoonte, en men zou fchier zeggen, den aard van die Plomatifchen ftijl, heb ik boven, in mijne opgave en kritiek der verfchillende gevoelens, van deze weerkeerige authentieke verklaring geen gebruik gemaakt. 2 wege het Genootfchap,. op deze eerst minvolledig bewerkte Verhandeling gemaakt; en beeft dus aan- leiding gegeven tot de nadere ontwikkeling, mm Volgende, tot op bl. 46, Î -@ _, EEN znade se er es Sj EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 37 e. Het werk van PHILIPS VAN LEIJDEN, en de maatregelen, welke, denkelijk , onder ’ beftier van Hertog Albrecht op-het zelve ge- grond en gevolgd zijn (ak), gingen, naar den „geheelen toon en omflagtighcid, en de verfchei- denheid van cafus pofitien in hetzelve, nice enkel op die fchadelijke aliënatiën en verfpillen- de mildheid van Willem, in de anderhalf jare tijds van zijn eerfte bewind; maar denkelijk 68 ‚ ook (af) Bij ° lezen van het werk van Philippus de Leijdis, kan men, dunkt mij, naauwlijks twij- felen, of hetzelve moest niet flechts tot leering die- nen voor het toekomande; — waartoe ook, zou men zeggen, de treurige ondervinding der jammerlijke ge- velgen krachtiger werken moest, dan die regtsgaeleer- de fpitsvondigheden: — maar moest tevens tot regel en grond (trekken voor maatregelen, welke men. ten opzigte van ’t voorledene wilde nemen; en. mocst achteruitwerken, door te toonen, dat de voorledene daden ép/ö jure nul, in zich zelve uietig geweest wa- „fen, als ftrijdig tegen reeds vroeger beftaande alge- \ smeene wetten. — Tuonen, althans volgens den fmazk en gewoonte van die tijden, door toepasfing ven de beginfelen. van regeerkande eu Staaisregt der voor ‚malige Romeinfche Keizers, als waren die cok nog, en ook hier Sraatsgrondwetten. Willem. had wel, volgens ’t getuigenis vaa Phil. à Leijdis, reeds zelf, en zonder op ’t boek van dezen te wechten, vele fchadelijke concesfien berraepen (waarover iets in de volg. aapteek,) maar toch niet alle ; denkelijk „begeerde het Hof nog deze deductie, | 38 OVER DE HOEKSCHE ook op de bovenmatige beloften en giften, welke van weerskanten, door Margareta zoo wel als Willem , gedurende de vierdehalf jaren nieuwen ftrijds, gedaan waren, om zich te handhaven in ’t bewind, dat Willem weer had aangegrepen. Willem zelf had wel, naderhand, meester geworden zijnde, de door Margareta verleende privilegien, alle, deels ‘uierdrukkelijk , deels door eene niet min duidelijke om{chrijving, van kracht beroofd; maar veelal meer in naam, dan in de daad, alzoo hij veelal ftraks in zij- nen naam, die zelfde wederfchonk (ai). $. 19. Cai) Dit een en ander beneden nader verhandelen- de, hebben wij aldaar de Schrijvers aangehaald. Ve- le van de privilegien , door Vrouw Margareet, ook in ’ begin van hare regering, dij hare blijde inkomfle gegeven, gaf Willem, toen hij meester, en beter be- raden geworden was, niet te rug, maar hield ze in, Ja eene merkwaardige plaats van Phil. de Leijdis, Caf. 78, p. 271 leert, dat Willem ook zelf reeds veel van ’ geen hij- zelf weleer gegeven bad, weer had. ingetrokken: ’t zij dan op den raad en de regts. geleerde gronden van Mr. Gerard Alewijnfe (Phil de Leijd. caf. 73, p. 218 etc.) en Mr. Philips van Leijden, °t zij liever, op grond en analogie van ' geen de Landzaten , door vorige ondervinding van ziju prodigaal gedrag geleerd, en de kwade gevolgen voor ’t algemeen, der overmatige mildheid en goed- eid des Vorsten wel inziende, hem hadden doen de- EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN) 39 Al het Boiler kaper ons gr, mij dunkt), zelfs nieuwe: gronden „om, waars, fchijnelijk te ftellen, en doet ons gemaklijker. en in % geheel verband begrijpen, dat Willem's. fpoedig hervatten van ’t pas, weer afgeftaan ges bied; ende krijg, die daarvan’ gevolg was „ grootendeels meê, te wijten: zijn, aan ’t aanzoek, en den aandrang van zulken „die-reeds te. voren van hem, alte groote gunstbewijzen hebbende genoten, nu vreesden door. Vrouw Margareet en „haar - thans. triomferenden: ‚aanhang „te „diep vernederd „en wan ’% genotene ‚weer. uitgefchud te „worden, „Dit. ‚was ‚ook in zich zelve. ligt Bapl aibed antneer Ba loovent … dat hij binnen de zaastvolgende jaren niets van zijne heerlijkheden, ‘goederen of regten, verkóopen;, verleenen, verfchenken zou”, enz.enz. Mier. Chars terb Îl. D. bl. 795,6 _Dingende tegen Margareet, wier magt om te begunstigen en te beloonen geens- Zins op deze wijze gebonden was, heeft Willem den- kelijk zich ook niet ftipt aan dat charter kunnen houden, maar wel eens de hand moeten ligten. Hier- „voor was nu wel én eventum gezorgd, bij die verbin- tenis zelve: Ende waar ’t zake, dat wij eenig van de- ze poincien voorfz. enz.: — maar ’t herroepen, ook uit krachte dier claufu/, wierd niet zonder doel of vrucht verzeld en opgefinukt, door eene zoo breede en geleerde deductie dier glaufule, en ftaving uit het algemeene en Staats- regt. 40; OVER DE HOEK SC HE geloofelijk ; offchoon wij, door het bijgebragte , den zamenhang der geheele zaak beter bevroe- den. —’ Maar de groote vräag blijft, nopens dn oorfprong van Margarera's en Willem's éérfte verfchil, den éerften burgerkrijg, de eerfle vorming der beide burgerpartijen. — Gefteld, Willem was door zijne bovenmatige cotcesfiën en gefchenken te zeer verarmd ven uitgeput, dan dát hij, al ‘hadde hij gewild, dan” zijne verbintenis jegens zijne moeder en de voorwaarde van” t aan hém afgeftaan gebied had “kunnen woldoen; maar’ wilde niet goêd- fchiks „niet dan dóor‘overmagt in’ krijg er toe genoodzaakt, het verbeurd bewind weder afftaan : =zo6 blijft nog de vraag: was de grond van die verarming, van dat fchenden zijner verbintenis, Nader voor. van dien opffand, het eerst — (1) in zijne hee ziel, her zij in gierigheid, om dat.jaargeld niet lijkheid en : DAS gevoelens. te betalen, of ín heerschzucht en drift tot on- bepaald bewind, waartoe 't heim noodig was, den Andzaat, ook door de grootte opofferingen, te gewirnen? of wel 2) alleen in jeugdige los- heid van hem. onmadenkend of praalzuchig ver- fpillea en jeugdige wermerelheid? of kwam hier (3) bij, dat eene partij van Edelen geweten had, hem geheel in haar belang, en als ’t wa- Ee, in bare magt te krijgen, en zijne onerva- ‚ reng EN“KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 41 rene goedheid misbruikte voor zich zelf, en te- gen /hare. perfonele of erfelijke vijanden ? $. 20, Het boven aangemerkte is nogtans dienstig , Her eene om ook hier gemaklijker en veiliger te beflisfen: want ‘het eeste dezer, en te gelijk der boven CS. 13.) opgegevene gevoelens, * welk, gelijk wij boven (aant. 4f ) zagen, uitwendig wel het minst geftaafd wordt, verfchijnt hier thans ook als in zich zelf onwaarfchijnlijk. Uit gierigheid eene jaarlijkfehe uitkeering-van tienduizend oude fchilden-in te houder; en daaraan eenen ‘oorlog; en ’tgeheel gebied te wagen, kon in hem niet wel vallen, die-zich‘uitputtede. door onberadene | gülheid: heerschzucht vond ook geen woedfel bij ’t inhouden dezer fchatting aan de wettige bezitfter, wier loutere goedheid de landen vóór den tijd, en zoodanig had afgeftaan, dat Wit. _… dem, dit matig penfioen betalende, haar niet | meer te ontzien noch te erkennen had, maar geheel meester bleef. | A8 _$ er. Het tweede vande zoo even voorgeftelde keus, Ee karen waartoe deze nadere aanmerkingen op zich zelve den; ‘t meest zouden leiden, meen ik echter niet a/- ‚één te moeten - behouden, ‚maar stevens het C 5 der. Kd end A2 OM ER DE HOB KSC HIES derde, ’t welk ieder ziet, dat er zeer wel meê. zamen kan gaan, te moeten -bijvoegen.>:-Want 1. Ik vind in den gelijkeijdigen Schrijver en tevpIs, fchranderen Scaatsmaú PHIL. & Lteypis, veel fpoor „en, melding van beroertenhier„xg lande, toen Willem Vv eersc‚-aan.’t beftier „kwam. en van binnenlandfche verdeeldheid en. factiën „der Grooten „tot welker eene hij zich, zelven, al te zeer overgaf. Caf. 73oPs 246.77 enpedirer Cormiti „de Hollandia, nunguam habere Con Sliarium, „ortum habenteny.de patria fu: Potentibus, 7 vix, etenian in: partibus, Gonfu- les et Canfiliarii-eligentur, fevitia partiali- zatis omisfa qua proh dolor! nec judicium redditur nec juftitia colitur ;en werder aldaar p248, vermeldehij „dat zelfs tegens de eerfte aankomst. van, Hertog, Willem „de Graaftijkheids registers: en documenten waren »verloreri-ges raakt, terwijl flechts desgoede, trouw en %t goed geheugen van Mr. Ghene-.dlewijnsz. des Gras ven eigendom. weer. had te-regt- gebragts — Caf. 61. p. 209. reprehende per hee Prin- cipes partiales, qui nimium obfufcati, ju- flitiam non exercent; ex qua partialitate fecura funt enermia (ak). Maar vooral kómt ‘ „hier (ak) Aan onze meening, hier fporen van vroegere swwoebelen te vinden, id men miet tegen r. dat » tk _ Phik Opgehelderd Î | f EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 43 hier in aanmerking, de voor aan *t werk ge- plaatfte metaphora of allegorie, alwaar hij wel, gelijk gedurende ’t geheele “werk , de klagte heeft van ’s Vorften (Willem's) jeugdi- ge zwakke goedheid, en 't misbruik door an- e ad de. Phil a Leijd. in zijn prohemium zegt: vifa est per fivi- prafidentes Resputlica infêlin. et» disperfa » want (a) de prafidentes kunnen ook de, Grooten zijn, wier twisten ’ land verfcheurd hadden, (b) Hij fchreef flechts om ’t verkeerd gedrag des Har len aantewijzen, en de middelen van redres, en om té nopen tot der- zelver gebruik. — 2, dat hij elders, Caf. 71, Ps’ 243 vermeldt, het /dlenne factum Principis, moloris pra- fentis opusculi, gui ob rebellionem fedandam » quam non- null in Rempublicam et_fibi fubditos excercebaat , Case tra multa funditus disfi spavit: want (a) zij jp tegen wel- ken de Vorst zich verklaart, en die toch gewapend blijven, zullen zoo wel weer (panmreling ien genoemd worden, als waren zij zelf begonnen’ tegen den Vorst op te ftaan. (b) de uitdrukking, door Ph. -v. Le. ge- bruikt: rebelles. in Rempublicam et èn: fubditos principi laat ons gevoelen zeer wel toe. — 3. dat hij in zijn’ - Tract. de forms et femitis veipubl. gubern. p 390, fchijnt aan te duiden, als of de vleijers zelf, al te zeer ver= wijkt zijnde-door ’s Vorsten al te groote goedheid, tegen hem waren opgeftaan: want (a)er is geen blijk, dat dit op de Hoekfche partij gemunt zij ‚of zulks toen hebbe plaats gehad. (b) al had zich: een der vorige gunstelingen naderhand zoo tegen Willem gedragen, kan ’t in den tekst gemeld en geftaafd gevoelen over het begin der troebelen, hier mede wel beftaan, 44 OVER. DE HOEK SCHE deren onbefcheiden daarvan gemaakt, en deszelfs geheele berooide verlegenheid, en zijn regt, ja verpligting, om het zijne terug te nemen: maar hij laat aldaar deze befchrijving voorafgaan door die van den onmiddelijk vorigen toeftand der landen: Cumgue dicti Leonis ('s Hollandfchen Graven) proh dolor! pigritiës, et nonnulli ss Catulorum abfentiam dicte regionis ap- s» Peterent curfw-volente nature, et incon- » fueti dictis incolis deductus imminerent [deze plaats komt mij voor, vrij corrupt te zijn] 2 Per multas adverfitates, et incommoda la- »»-cerationis, violente illationis et jacture 5» vocibus freguenter-ululabants:” … o! quam » Sanctum-et divinum, pio et foli fubesft » Principi! nam ubi regmum in fe dividi- aa êUr, defolationis vicinitas nullatenus elon- oo gatur” sp dictigue incole, exulante oon- ssccordia,vocaiis guibusdam-aliunde” (fom- migen zulle zieh tot den Koning van Engeland ‘gewend, “anderen misfchien Heer Jan van Beaumont aangezocht hebben) „ mutuo fe di- 3 lacerasfein, aligui eorundem. fubtilitate Sp HAU Ro, zefbectum utilisatis habentes et sv Jpem victorie confeguendes, exquifitisfor- > mulis post multas'fatigationes et minds, > llustrem Le unculum (Wirt em Vv.) de je ahéris produgerunt aguilinis Cuir het Duit sche | EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 45 5» fche Keizershuis). Hic impubes et fpecio- » fws afperitatem ignorans, fuos ut lacta- 2 neus, aperte confovebat. Et quecungue ss cujuscungue valoris comitiva adventus fut s. expofceret , blandis allectibus et tractatu ‚ fonoro pro nutibus impetravit: — et ad » tantam disfrmulationem dicti Leunculus et 9, domina Leaena, zobilis fanguinis et il- 5 ustris (al) ex ufurpatione dictorum in- 2 colarum devenerant, ut, feclufa verecun- 9» dia, omnia non recitanda breviter impor- 5» tune petere et obtinere in nullo verean- » tur. — De primordiis non pavescas. — > Cum enim hie Leunculus a nido procesfe- s rit Aguilino (van Keizerlijk bloed is) ££ »» cum rostri fentiat acutiem et ungularum 2 Feritatem, fa non vendieet, ducis erit, »» non originis. — Et quia foliditate ciborum ss jam ufus est, non Leunculi ut priùs, fed NE} Le- Cad Ik verftond hier doot eerst Machteld van Lan- kaster; doch op eene gegronde aanmerking des Hee- en van Wijn, , dat PA, v, L. hier dan een’ fprong tot volgende tijden zou doen, en toen Willem niet meer zoo wel lewnculus konde heeten” — geloof Ik liever, dat die „, Dame Leeuwin, van edelen ge- 9, bloede”, in tegenoverftelling van het deewwenwelpje , = ‚de Keizerlijke Moeder, Maurgareet zelve zal moeten beteekenen. en verder geftaafd, 46 OVER DE HOEKSCHE s> Leonis aviti fortem induat animum et ss natura: (am) ) S. 22. IL. Dus opgevät en aangewend, worden de- ze daadzaken in goed verband gebragt met her getuigenis der. oudfte Gefchiedfchrijvers over den oorfprong der H. en K. twisten, ’t welk wij boven voordroegen. Zoo verklaren en flae ven deze onderfcheiden dingen zich onderling; mits dat verhaal, dezen ten gevolge, wat nader bepaald, er dus opgevat worde: Dat die vere deeldheid en vijandfchap tusfchen voorname ade- lijke geflachten hiet eerst in dat cenige halfjaar , t welk tusfchen Willem's afftaan en weeraan- Vatten des bewinds verliep, gerezen zij; maar dat zij, te dier gelegenheid in openbaren bur- gerkrijg weer uitgeborlten, toch reeds voorheen beftaan hebbe: doch nu de eene (naderhand Kabeljaauwfche) partij, zich, gelijk reeds in Willem's éérfte beftier, aan ’t Hof en bij Hem ingedrongen, en daartegen de andere (de Hoek- Sche) Vrouw Margareta weer- opgezocht, op- gewekt en ingehuldigd hebbe. Ik zoude verfchooning moeten vragen, voor dit Cam) De laatfte plaatfen heb ik uitgefchreven tevens ter flaving van het gezegde in aanteek. (af) en (aî). EN KADELJAAUWSCHE TWISTEN. 47 dit. lang betoog, en deze langzaam fchoorvog- _ tende ontwikkeling; maar zoo langzame behoed- zame gang was er hoodig, Oom zeker te gaan, en eindelijk ’t gewenschte doel te bereiken. Ik vleije mij, dat ook thans, (behoudens *t geen eerst heel tegen ’t einde nader aangeduid kan „worden — z aanteek. (af) boven bl. [31] dic belangrijk, en toch zoo duister punt van ’s Lands vroegere gefchiedenis eindelijk voldoende opgehelderd, en‚-— zoo ver thans hog mo- gelijk — voldaan is aan het eerfte deel van ’s Genootfchaps vraag: uit welke eerfte begin j felen de ‘H. en K. partijfchappen , ontftaan ss Zijn?” (an) d &: 33. Wat hu betreft de aanleiding tot- en aflei- U. veer. ding van de benaming van Hoeks en Kabel- jaauws ; Can) Dus ziet men hier weer nieuwe, en thans bij- fia volkomen gelijkheid dezer tweefpalt, en der te vo- ren (S. 7e) vermelde, gedurende de minderjarigheid van FlorisV. Dat die, althans zoo verre blijkt, geen erfelijke fteeds weer opborrelende familiënoorlog ver- wekte, was mis{chien 1. om dat flechts de Ruwaar- den daar in betrokken waren, hier de Landsvorstens 2. om dat ftraks de Adel zich tegen Floris te veree- nigen had; terwijl de latere Holl. Vorsten zelve te veel deel in de factiën genomen, en telkens, als’ Ware, partij fchijnen gekozen te hebben, — Over de zatte leiding tot de benam in- gen van dloeks en Kabeljaauws enz. 48 ovER Dh HOEKSCHEÉ jaauws ; ook hier zwijger echte verhalen, ge- lijk over den oorfprong van de roode of graau- we kleur der muifen, waar aan men beïde par- tijen met een’ oogopflag onderkende (in welke verfchil van factie-naam en kleur, welk juist de factiën algemeen doorgaande en fchadelijker maakt, welligt — gelijk dat met Burgerpartijfchap gaat, — bij den grooten hoop het geheele wezen der partijfchap beftond:) — ook hier is de boven gemelde en bewezene onzekerheid, aangaande de federien en wijze der vofming dier beide partij= en, ons bijzonder lastig. Met verwonderlijke eetipatigheid vindt men door allen den naam van Kabeljaauws (en het Latijnsche Afellatus) afgeleid van den bekenden Zeevisch, die ook langs onze ftranden in menigte gevonden wordt, en grooter en aanzienelijker is, dan de andere gewoone Zeevisfchen van deze ftre= ken: — en van dezen naam ; (die dan éérst moet in zwang geweest zijn ) leidt men dan ook algemeen dien van Hoeks af; als door welken de getergde partij had willen te kennen geven, dat gelijk een kleine haak of angel (een hoek) dien grooten visch vangt en bedwingt, zijl. dus ook hunne magtige en trotfche tegenpartij wel zouden bedwingen. ’t Verhaal (ao), dat op eerie maaltijd, eene bij= Cao) Bij Beverwijk, in zijne Befthrijv. v. Dordr. en Alkemade, Jonker Fran. Oort, Dl. 10, 11 Enz ÉN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. â9 ‘ bijzöndere fpotrernij of gerwets van twee Edel. lieden, de aanleiding tor die algemcene paftij- ‘haam zou gegevén hebben (gelijk, volgens fom- mige Friefche Schrijvers} de partijfchap zelve, “immers het ültbarften van de factien der Schie- vingers en Veikoopers, door een afelgefchil ontftaan zou zijti (2p) ) rùst op zwakken grond, Wij mogen ook niet beflisfën , of de naam van Kabeljaauwfchen eerst door de eene partij aaf Zich zelve gegeven; en; vroeg of laat; nader- hand; de wederfläg vari Möekfchen daarop uit- gevonden zij; dar of eerst de Hoek/chen beide tHámën uitgevonden hebben; voor hunne weêrpartij, die vari der fieren, ftérk fchinets den visch; maar die voor éenen kleinen Zoek niet beftand is (*). Zeketder mag mén ftelleti; dat dé ndatn var’ | Hoek. (an Gabbema Ù Hif Bik van Leeuward, Foeke Sjoerds, Frief. Jaarboek. Ul, D. bl „1394 volgg. (CH Antek, van den Heer van wi n, » Daat Maèrzâreth haten Zoon befchuldigde’ ofêr het vórà Jbillen harer domeinen, en de Kabeljaauw eene ver» lindende visch is, zou men onder de conjecturen, mos gen ftellen, of ook daar uie; die partijnaam door dé Hoekfchen aan Willems aanhang gegeven Zij” [Ee- ‘he geheel andere, insgelijks nièuwe êonjectuur vand dèn Heer Bildetdijk zalmen bij -ble 54 vinden] e vir DEN vie B 'sbtded d „50 COVER DE HOEKSCHE Hoekfchen wezenlijk van den haak of angel; hiet van de Zoekers, hoekerfchepen; ter visch- vangst gebruikelijk, afgekomen zij, daar rer- GERSBERG (ag) berigt; dat eerst na *t eind dier twisten, omtrent “t jaar 1493, die groo- tere {chepen ter vischvangst egonnen zijn gee bouwd, en Zoekers genoemd te worden. _ Dat de Hoekfchie partij zich naar den angel hoemde, niet naar den Kleenen visch, die den angel bedekkende, den Kabeljaauw verlokt, is zeer natuurlijk; daar de hoek den Kabeljaauw vat en bedwingt, zelf doorgaans ongefchonden blijvende, maar ’t weerloos aas onwillig aan de vangst opgeofferd worde De cerfte Maar. het verdient opmerking; dat de eèríte meting de- ee melding van de partijnamen van Moeksch en echte oude den Hg Kabeljaauwsch in echte oude flukken; eerst je 14:& in den zoen tusfchen Filips van Bourgondie en Fakoba van 1428, dus bijkans zegentig jaren later dan de flrijd tusfchen Margareta en Willem voorkomt; dat in dat ftuk de on- derliggende Hoekf/che partij vóór de triomferene de Kabeljaauwfche genoemd wordt (ar); en dat, Can) Chronijk v. Zeeland , 53 Kap. (ar) z. Wagens Wad, Hifl. III-D. bl. 488, en het aangehaalde Stuk zelf, Gr« 24 B. HI. D, bl. 17. EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. St dir, volgens eene geloofwaat dige aanteekening in de Srad Hoorn, die reeds in * j. ‘1426 met zoo ‘veel ijvers er geluks tegen Jakoba geftre- den, ja reeds in het cetfte begin dezer burgers oorlogen deel genömen, en toen met hare na- buren Enkhuizen en Monnikendam, de partij va Margareta tegen Willem gekozen had (@$), die factieramen nog eerst ecne halve eeuw la- tér, dan in ’ j' 1478, zijd beketid gewor- den (4£) Wat dir laacfte Betr eft: Hoótn ch Westfries- länd, fehoon van zelf fteedé meé betrokken id de twisten over de heerfchappij en opvolging , en bloorgefteld voor de invallen der eche en Andere partij, fchijnef var den factiegeest be. vrijd te “zijn gebleven, door aloude afzondes fing, en ook toen nog mindere vereeniging dief landftreek , en des labgzamethand dërwaards uirgebreiden Hollands; en vooral, doordien de Edelen eù Voornamen , tusfchen welken toch de factien en waaflijk ftrijdige belangen meest be- ftoriden, hunne oogmerken, kuiperijen „ aanfla- gen, meer op * voornamer deel der Landen4 waar ook de hofplaats was eni zetêl wan 't bes Wind; gevestigd hielden. / D 2 Ten (as) Mieris Charzerò. uE D. bii á, 8, Cai) Veliùs „„Chron; vo Hoor bl, 115. Dd 52 OvER DE HOEKSCHE Ten opzigte der late melding der factienamen4 ben ik ’ ééns met wAGBNAAR (au): „ dat » er echter geen twijfel is, of zij zijn al veel 5) vroeger; aan de meeste oorden, gemeen ge- > weest” Het waren toch oude, reeds voor- lang gevormde pârtijen,„ wier eene voor Jako: ba, de andere liever voor ieder anderen. was 5 wier eene, onderdrukt door Haar Vader, ile lem VL; (maar welke gebeurrenisfen onmiddee lijk zamenbingen met die onder de regering van Willems Oom en Vader.) bij zijnen dood het hoofd weer opftak, terwijl de andere tegen deze » dus voor Jakoba, de wapens aangorddes 6. 28. Over het Eindelijk: dat de Moekfthe partij in dat noemen der Poekfthe en openlijk Sraatsftuk de eerfte genoemd wordt; ci miek fchijnt eenvoudig, zoo als nog in *t algemeene. fpraakgebruik , gemaks- en welluidenheids- halve. gefchied te zijn; fchoon *t hier ook voorbe-. dacht, uit beleefdheid, om atlen fchijn van. vernedering aam de ongelukkige Jakoba te bes fparen, dus kan gefteld zijn, Ott, In de Kleuren van onderfcheid — ten op* En der zigte van welke ik bij de Vaderland{che Schrij- vers tot nog toe geheel vruchteloos eene ftelli. ge En of flechts eenige aanwijzing ge- ) zocht on téangeh. pl. III, D. bl. 488 EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 53 “zocht heb, welke de rede van de beiderzijdfche keuze dier” kleuren mogt geweest zijn. — ia de kleuren van onderfcheid, zeg ik, kan de ‘graauwe kleur die des Kabeljaauws nagebootst hebben; de roode, ’t bloed. van: den gewone den: visch ;-’t welk den hoek verft. Maar aan den anderen kant, zou zelfs de naam van As beljaauwsch, na-de factie-kleur, en ten ges volge derzelve kunnen ontftaan zijn; indien-men onderftelt ‚het geen uit de gewoonten dier tijs den zeer waarfchijnelijk is, „dat de: volgelingen zich dra door de wapen- of gekozen kleur der aanvoerderen onderfcheiden hebben , voor «dar men nog om partjnamen dacht; en dan hier mede zamenvoegt, dat de Brederodes, hoofden der Hoekfehe- partij, den rooden Hollandfchèn lecuw in hun wapen voerden, terwijl de gr Laus pe kleur als die van den graauw- Kabeljaauw- {chen Egmond wordt opgegeven (av). Men ziec echter, dat deze.gisfing bijzonder. past bij het-eene gevoelen over-den. oorfprong der troebelen daor ons in $e 15. voorgefteld „ en bij de gisfing, of fiever, sik veler verftrooide opmerkingen, welke wij, ter nadere’ _ bepaling van dat gevoelen, tegen ’t einde dezer” Vartendeline zullen voordragen. if get 3 lis aû ea ue W he de \ git geb „4 et „£4n) Velius CER ». rog bl. 144» s4 OVER DE HOEKSCHE: Derhalve, ‘hoe goed ook deze conjecture weer in dien zamenhang past, en mij plaufibel fchijne, kan ik ze hier flechts geven voor ’e geen ze is, voor gisfing; terwijl de prijsvrage nadere en voldoende bewijzen vordert. Maar ten opzigte. yan alle de bijzonderheden, waar op het hier meest aan zou komen, ontbreken ons gelijktijdige en voldoende berigten, z. bov. onzen” S. 16: zoo’ dat voldoende bewijzen, naar. mij dunkt, nog Zullen moeten afgewacht worden, indien ’s Lands oude Gefchiedkunde nog met nadere ontdekkingen van oude Schrijs vers of documenten verrijkt mogt worden (*)e Wij C*). Met veel genoegen echter, deel ik, daartoe van den Schrijver gunstig verlof bekomen hebbende, gan den Lezer dit gedeelte meê van eenen brief des Heeren Bilderdijk aan mijz waar Hij, zoo wel over de kleur als den naam der Kabeljaauwfthen eene zeer vernuftige gisfing voorftele, en ze tevens voor- treffelijk ontwikkelt; — » De Hollandfche Hofklee- 2 ding — dus zegt de overlevering in mijne familie ‚—= » is met het ophouden.van ’t Huis van Holland niet »» Veranderd geworden, maar onder Henegouwen ge- ” bleven, geel en rood; derhalve ook onder Marga= rl rela, als Erfdochter van Henegouwen. Maar de » Hofkleeding van Beieren was, natuurlijker wijze , » ólaauw geruit, Deze kleeding, waarmeê men on- » der Leen van in el voor deu dag kwam, Ue Sv vond ted, En SC EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN, 55 $. 26. wij fsbeden ‘ons, van dit mider gewigtig B spoed nderzoe onderzoek, tor het. laarfte :dèel ‘der: vraag» naar ber hoofdoog- »» welk het hoofdoogmerk dezer partijen zi merk ‘der ave: » weest zij, federt derzelver oorfprong, sl den uiteinde toe 2” ive oi ied zo Zoö s> vond men bij onze Watie,” heden pit dert 2 aard, en wârsch van hes vreemde 5 belachlijk; eit » me vond goed, de ruiten bij fehúbben“te verge: s lijken, en te; zeggen dat dé ‘“Hovelingen van » er “uitzagen als. groote Kabeljauwen. Dit eers » door iemand geopperd zijde,’ vòlgde ‘den Beief 7 dit f0brigner van Kateljaanwen na, en men ‘zei » hiët meer de Beieren, ‘maâr de ‘Kaliljdauwen, ei B. si zob vervolgens, vaat Belersch: of ht hd = Kabiljaauwsch. , > De partij van Matgarethá' uu, bêhield Crâtüur- ss lijk) haar Hofkleeding', dat is de oude; en zoö 5 ftond % Bleekblaauw tegenover *t rood, de twee „ heerfchende klegren in Be, Hofkleedingen tegeu pelkfandery se | "ys Die dus voor den nieuwen Vörst waren, voer- pp den -dei”ränd’ hunner ‘hoeden’ met dit blaauw, dé Ci anderen mêt tóod, Dit gemengeld en bleek blaauw ss-wâs bij den grooten hoop graauw, „zoo dra men 5 uit overmaat” vân ijver, den geheelen lederen of 3 wollen: hòed begon te verwen, en van daar dan 35 de graûwe hoeden: zoo zelfs het woord graauw » in dien cijd niet gemengeld blaauw of. vair betee=. D 4 E0 ‚, kent, 56. AFER oDE HOEK S CHR Twee Te- woelens hier- Zoo gewigtig deze vraag is, zoo moeijelijk omeren: lais zij; bijzonder wegens twee verfchillende, Zwalge ven van beroemde mannen, met groote verzekering en, fchijnbare gronden, voorgedragen gevoelens 5, 2 32 ’ _ Ee 2 €: Eid raa -osak 5 obd == Motie kent, % geen mij uit eenige, blazoens , die men in hi boeken befchreven vindt, wel zoo toefchijnt. „’t Gemeen, hìer en daar opgemaakt, fchold de Be ierfchen. voor Kabiljaauwen.. „Op it, „dreigement s daf de Hertog, hun. wel zoa, veel Kabiljaauwen op, ei lijf zenden, kon. „om die fchreeuwers op te vre. ten, Was het antwoord gereed in» heeft hij Kabik jaauwen, wij, hebben hoeken.” En zoo.bracht.de, eene benaming, de, andere ‚voort, E bib se ae Gij hebt dus wèl geoordeeld, dat de roode hoed, of muts, van den raaden Hallandfchen- Leeuw zijs aen oorfpronk, had; „alhoewel volgens deze gradi- tie, niet juist van Brederode afkomttig zijnde, _s, Ik heb nog qude flechre afbeeldingen gêhad op 4 pergement, vag mijne familie, waarin een. Beiersch- gezinde (of liever, Kabiljaauw{che, want hij was aan het Hof van Filips van Bourgondië) met den hoed op 5 vertoond werd: de hoed ongekleurd, de rand doorgefbeden en.opgerold, zoo, dat de blagu= we randvoering boven kwam. — Ik Ka er niet, voor in, of het efen blaauw, dan geruit was ‚want. de verf was vrij wat afgebladderd, en de flukken-zelf zijn mede in de algemeene. fchipbreuk verloren. — De perfoon in questie was een de Bie, — (Het ‚ geen mijne oude Aanteekeningen inhielden ,-omtreng het bewaren van de oude Hofkleeding. van 't ol; » land EN KABELJAAUWSCHESTWISTEN: 57 == moeijelijker „nog voor «ons, die, na beïde gewike en gewogen te hebben, ze beide ver- worpen hebben, dus beide moeten weerleggen; zonder te mogen vertrouwen, dat ons eenvou- dig- antwoord. en--ongekunstelde befchouwing den. voorrang boven de uitgewerkte ftelfels van zoo beroemde Geleerden verwerven zal. A | : „Misfchien is nimmer een gevoelen, althans A. het oude alscmee- dar zoo zeer «op vooroordeel en op eenzijdig ne gevallen, aanfchouwen ‚gegrond was, zoo'-algemeen -en ftellig vip oe geloofd, range ge Wor 5 andjthe huis onder Henegouwen _ ‚ waar r door de ver- „a andering met de Beierfche zoo veel meer opvallen 5, moest — wordt zeér bijzonder bevestigd door het z bewaren’ van“ den’ ouden ‘wapenkreet Holland Ll die me onder Henegomwen gebruikt bleef; Zoo meldt M, „Stoke zelf, dat in den flag tegen:de, Vlamingen , ad pn waar in Willem UI van Henegouwen) „gebood ne- vens Grimaldi van wegens Frankrijk, de wapen- 5 kreet was: Holland! en Parijs !”). Aen y ‚ “Men ziet, dät deze wijze van de kleuren van ons derfeheid af te leiden” van de wapehkleuren der hoof gen van de factiën, in ’t algemeen overecnftemt met mijn voorgedragen, denkbeeld, offchoou deze bepaling dier afleiding de namen en kleuren der, factiën ‚van de Vor flelijke ee afeid:, (Zie hd bl, a, volge) 8 D k bais D 5 hd ir Eer 58 OVER DE HOEK SC HE worden, dan het oude, -men-mag' fchier zeg: gen, algemeen - Hollandsch gevoelen: dat, van den beginneaf aan, de Hoekfèhen wel doorgaans de zwakften, maar ook fteeds de-regtvaardigften geweest waren; de Kabeljaauwfchen daaren- tegen, geweldenaars, weerfpannigen, “uitziende naar vreemde Heeren en kruipende voor “de Vorsten, ’s Lands vrijheid en voorregten aan derzelver willekeur opofferende; maar „ dat de » Partije die men de, Hoekfche noemde „niet z en is geweest een facrie,-maar ‘een. deel van “» de onderdanen van ‘t Land, “die volftandig » bleven in haar devoir, om-de wetten, -ufan: » ciën, vrijheden en geregtigheden van ’t land », voor te flaan, die door de Kabeljaauwfche » Wierden gecontraveniëerd:” en dus, na dat 2 de Hoekfche, waarvan wel de principaalfte » waren de Heeren uit den, Huize-van Breder » rode, ma vele efforzen -gedaare zot 'behoude- s» nisfe van de oude Vrijheid, nder de groore » mâgt van de Princen de hebben moeten „ zuchten,” — eindelijk „ „ d' oppresfie van » 4e Vrijheid op * hoogfte zijnde gekomen, »‚ de opregte: :Haekfche „en Voorftanders- van jjede Vrijheid, ven wettige autoriteit vän de 5, Staten, dóór häre klóekmoëdigheid en ge pe trouwighiëid, het Spaanfche juk hebben af- » gefchud, en de vrije Staatsregering geves- tigd” EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 59 so tigd” (aw). Dus fpreeke het Delfs, ja Nederlandsch, Ortakel — “orakel, mits geen geest van kerkelijke of ftaatkundige partijfchap uit hem fpreke, [ Hierop fluit -dus--de taal vaneen ander be. khen fchrijver „die, "de: nederlaag en dood van Jonker rans van Brederode in 1489 ver- haald, en gezegd hebbende: „ Dus eindigde » na 150 jaren dit, Hoeks en Kabeljaauws”. 3 daarop „laat volgen #…-Ten- zij men zegge, dat » hetzelve daarna tot dezen huidigen hi zi heeft 7 no adr, en, duren moet, zoo lang eenig aan- > Zienlijk Hoofd in deze Landen, eenig deel k e aan de regering heeft, of gehoord wordt, te ». zullen „krijgen 5 want die flaats gezind, en ss tor eene wetrige regering des Lands genegen » is, die is warelijk Moeks: maar alle die fe- » dert dien ijd, de ufürpatiën, ‚en dwingelandij pe des Hoofds, 't. zij Keizer, Koning, „Hertog, », Graaf, Stadhouder. ofte Prins ‘zijn”-gunscig _» geweest, zijn warelijk- verflindende Aubel id jaauwen, hoewel onder een liefelijker naam 7 geworden” Card WAF DE "ún) H. de Groot, in de Holl. Confult. nd D, „onf. 225. n. 84 faq. P. mm. 632 fag. (az) v. H. Grafilijke Reger. in „Holl, Cap. 29. (Zoo kon men, een‘ weinig verder gaande — daar toch 69 OVER DE HOEK SCHE, De Groors gevoelen, als gezegd, wordt federt bij fchier alle Schrijveren gevonden (ay). $. 28. toch Raadpenfionaris of Stadhouder even min onder- fcheid maakt, als Stadhouder en Graaf — ook graauw, dat de de Witten verfcheurde, bij de oude brave Hoekfchen argumenteren, (ay) M. Vosf. Anal, Lib. xvi, aangehaald en gevolgd door v. Heemskerk, Bat. Arcad. aan ki flot zijner Verhand, over deze twisten. Scriveriug en Alkemade aangeh. en gevolgd door Centen, -Aanmerk, op Velius, bl. 115 en bl, 138. Otto, Notit. Rerumpubl. C. 6. p. 26. nm. 8. Stijl, Op- komst en bloei der Nederl, bl, 30, 84, 96 Ceri- sier, Tafèréel IL. D. bl. 314 enz. Aldus ook nog in de Bijvoegf. en -Aanmerk, op Wagenaar, IV. D, bl. 55,,56. — [Dus vinde ik mede, federt het eerfte binnen zenden dezer Verhand., niet fleches in, de Pader, Lettervefs 1806, 1 D. bl 547, ond. aan, in ’t verflag van ’t ftraks te melden werk des Heeren Meerman, de magzigere Kateljaauwfchen tegen de betere Hoekfthen overgefteld; maar ook de edele Meerian zelf heeft nog dit oud gevoelen in Zijne Yoorlezing over 4] beleg en de verov. van Leiden in 1429 erhand. pe, de Maatfth. der Nederl, Letterk, Ze Leiden, 1. D. bl. 6, 7, 8) — Doch Hij- zelf er- kent, in die algemeene voorverhalen en inleiding tot het eigenlijk bepaald doel, megsta! de Vadsrl. Hiftorie van Wagenaar, en de bijvoegfèlen des Hee. ren van Wijn gevolgd te zijns en toont toch hier niet zonder Schrooin te“volgen;. _— en n volgt, hon ook ‘niet EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. Óf S..28. | Ie : wig ke ï: vat mcheite Betrag we hlnhe _ Grondar dese Vele en zeer fchijnbaar. zijn de fchijngronden Zoiven ope Ì : voor gegevene hiet blindelings, maar geeft voor ’t oude gevoelen twee gronden op, welke ik geloof dat nieùw zijn, althans ’t heugt mij niet, ze bij de Schrijvers, welke ik heb kunnen gebruiken, gevonden te hebbeuz wel- kè ook de reden was, dat ik ze hier te voren niet mede voorgefteld en beproefd had, Ook dêze argu- menten echter hebben mij, na ’t wederleggen van alle die oude, niet van gevoelen kunnen doen v@rande- ren. ’t Zij mij vergund, met een woord er op aan te merken. 1, Dat de voorwaarde of uitfpraak, in À ’t goede- mannen-zeggen van eindelijken zoen tus- fchen Willein en Margareta vooraangeplaatst: dat de zoon aan de moeder ekcus vragen Zoude — maar daar meê ” kamp gewonnen, en geheel zijnen (naat % fehijnt, ook der Landzaten) zin hebben zoude — dat, zeg ik, deze conditie, van bloote, zeer natuur- lijke formaliteit, geenszins bewijst, dat Willem, of ’ de meerdèrheid der Landzateti, in den eigenlijken aanleg van den twist, waaromtrent nog zoo veel duis- der is, onregt hadden. é. Het natuurlijk vooroördeët bij twisten tusfchen ouders en kinderen, geldt meer rheturisch dan hiftorisch, en blijft op zich zelve toch fteeds vooroordeel: terwijl ook in dezen daartegen over ftaat, het vooroordeel ten gunste der meerderheid, door ons , boven, maar ook zeer juist door den Heer Meerman zelven, bl. 6, opgemerkt. En al had Willem, wegens zijne bijzondere betrekking zedelijk inisdaan, dar hij zich tegen zijne Moeder tot hoofd op” 62 evERr HE HOEESCHEÉ voor dit gevoelen (az). Immers, „ 1.) had Margaretà, met wie dé Hoekfchen ’t hielden, de Steden, toen zij de tegering had, vele kos- telijke privilegiën gegeven. 2) Was Willem een. geweldeftaar, zijne Moedef met opftand en krijg uit haar wettig bewind verdrijvende. 3) Was ’t edel geflacht van. Brederode, van dei beginne af aat, tot in het nafpel, in deh Jon- ker- Fránfèn oorlog, aan het hoofd der Hoek- fche partij; en zedert, onder Mlips van. Oos- tenrijk, aan ’t hoofd der voor ’s.Lands reg- ten en privilegiën zaamverbonden Edelen. 4) Zag men, kort na Willem's triomf, de Ka- beljaanwfchén, toen hij kraùkzinnig wierd; en Hij-zelf en ’t Land eenen Ruwaard noodig hadden; hun ftokpaard, van „ niet vervrouwd 5, te willen zijn,” verlaten, én zijne Vfouw, tete Engelfche prinfes, liever dan zijn’ Broc- der en naasten opvolger Albrecht, tót de Voogdij beroepen. 5) Was immers aadefhand; de Hoekfche partij, die van Jakoba, de weui- ge Opwierp, haar beöorloogde en uit het bewind joeg $ dan. volgt hier uit nog niet noodzakelijk het onregt der Kubeljaauw/che partij der Landzateun, in *« ei genlijk verfchil: z. boven, S. 13, 15.] (az) De meeste zijn verzameld door H. de Groot, ter aang. pl.3 doch wij kebben bij zijne redenen nog Verícheiden van elders gevoegd, EN KABELJÄAUWSCHE TWISTEN, 63 ge Vorstinne; de Kabeljaauwfchen floegen zich tot alle geweldenaars, Jan van Beijeren, Jan van Braband, Filips van Bourgondië. 6) De Kabeljaauwfchen ftemden den Vorst drukkende beden, en andere dingen tegen de privilegiën toes 7) daartegen moesten in ’t jaar 1482 ; uit de Hoekfchen, door vonnis van het Kabeljaauwfche Hof van Holland; de Hoofd- fchout en een Burgermeester van Dordrecht hun hoofd op ’t fehavot laten; om het gebruik maken van de privilegiën, en weerftand aan uitheemsch geweld: gelijk eindelijk 8) het ou- de bekende vefsje, en algemeen fpreekwoord ; voor de Moekfchen beflist en bewijst, Hadde regt naar reden gegaan, De Hoek hadde den Kabeljaauw gevadn.” s. ag. Ik heb echter niet gefchroomd, alle deze be- en weerlegd. wijsrederien, kortäf, fchijn. gronden te noemen. Dit kort vonnis mag flechts het befluit zijn uit een geleidelijk naauwkeurig onderzoek. Ik zal dus de moeite nemen, en verzoek van mijnen ‚_ Lezer het geduld, om deze dingen één voor één weêr na te gaan. — Nopens % 1fte. 2) mn Daar de menfchen vooronderfteld mogen wor- _ den, hun tijdelijk en uitwendig belang best +! 2, 04 OVER DE HOÊK SCHE ven te kunnen beoordeelen, en fteeds te willen behartigen, doet het veel äf, dat reeds van dert beginne fchier alle de Steden zich tot de par- tij van Willem voegden. &) Hertog Willem ; de privilegiën door Margaretâ gegeven, her- roepen hebbende, fchonk zelf die zelfde weer ; zoo ver ze met de algemeene billijkkeid en wel- vaart beftaanbaar waren, en fchonk andere nieuwe (Za). &) Hiefr komt bij; ’ geen te regt tegen die geheele ftelling is ingebragt: dat de Kabeljaanwfche Vorsten geene mindere of flechtere privilegiën gaven, dan de Hoekf/che 3 zoo als inzonderheid Filips van Bourgondië, dien men anders meê befchuldigen moet, hoog: lijk bedankt en geroemd, en met den grootften eernaam van den Goeden betiteld wietd, door hen, die hem beter kenden en beoordeelen konden; 6: 30. Op 't ade.) — Hoe Willem tot het aanma- tigen van ’* hoog gezag gebragt werd, welke wetge redenen de Landzaten hadden, om van’ Margareta af te wijken, blijft nog onzeker. Ver- (34) Va d. Wall, Privil. v‚ Dordt. IL. D. bl, 200, ao8, 227, 228, Van Costen de Bruijn, Haar“, kem, 1. D. bl. 197.” Mieris, Charterb. Ii, D. ed _ fh ’t begin des III. Deels. EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 65 Verfe de meetdetheid viel haat af, en Wid- Jem toe; en men moet in twijfel ten voordeele der meerderheid; men moet het gfos eens volks niet fchuldig en misdadig vermoeden. (Denkt iemand democratisch, dan heeft hij te mitidef gfond om ’t volk deszelfs vrije keu- ze te betwisten of te verwijten — doch op die grondftelligen beriepen zich de Kabelj. Ze- ker niet — en die öntfchuldiging gold ook niet tegen be GROOT en van den move, wiet Staats-gezind, alles behalve democratisch is.) $. 3r: 3.) — De klagten en opftand over de tirat- hij van Filips van Spanje, hangen geheel niet gamen, met die reeds lang gedempte en vèrge= ten troebelen. Dien zanienliang te willen be- frijzen, uit den bijval dèr Brederode's; ware eene erge peritio Principi. *% Kon zijn, dat men het beftendig aankleven dezer Edelèn, eerst van de Moek/che, toen van de gemeene Hol landfche belangen, wel aan den zelfden; maar aan geen gehcel zuiveren geest hebbe tóe te | fchrijven, waarvan beneden G- 53) — en dat; gedurende de 750 jaar van % branden der Hs en K, twisten; de Brederode’s beftendig en ér- felijk Hoeks waren, was ’c natuurlijk gevolg „der eerfle keuze; waar vari wij de redenen iiet E wer ed / 66 OVER DP HOEKSCHEÉ weten, en van de eens gevormde, mogelijk reeds vroeger fimeulende vijandfchap tegen de Egmonds. $. 32 4.) — Hoe zeer de meeste Schrijvers dit gefchil tusfchen de twee partijen, welke der twee perforien de Voogdij bekleeden zou; ver- halen, moet hetzelve nogtans riet zeer hoog geloopen hebben; daar de Kabeljaauwfchen in het vol bewind waren; „Albert buitenlands en jong was (4), en niet gemeld wordt de Voogdij geïnvadeerd te hebben, maar om die te » aanvaarden, met gemeen overleg ontboden (bc) en (45) Immers volgens °t gemeen gevoelen, zijne ge- boorte in 1337 ftellende, hem bij zijn overlijden in 1404, 67 jaren gevende; (z. Wagen. Pad. Hifds HIE. D. bl. 268, v. en bl. 352) was hij in 1358 pas 21 jaar, — Volgens éen nieuw gevoelen zou hij ze- ven jaar ouder geweest zijns Bijvoegfs en Aanm, op. Wagen. [IL D. bl. 68. v. (be) Zoo zegt ook de Heer Klùit, die toch ’s Lands oude gefchiedenis op ’t grondigst had beoe- fend, van dit opdragen wan Willem's en der Landen Voogdij, eenvoudig dit (Hiflor. der Holl, Staatsreg, V. D. bl. 244.) „ De Hertog Aalbrecht was door » het voorzigtig ftaatsbeleid zijner Schoonzuster, > Machtilde van Lankaster , Willem's Gemalinne, met 9» Faad en goedvinden van ’s Vorsten Raden, fpoedig s uit Beijeren opontboden, om de voogdij en be- ‚» ZOF Je EN KABELJAAUWSCHE TWÍsTEn. 67 En goedfchiks ingehuldigd tè zijn (BD); Behal- ve de weêrbarftigheid der Delvenarën ; dock welke, gelijk ook Alberts misndegen tegen den Baljtiw vaii Kentiemerland; Bloeineftein , ’t niet blijkt, dat ook in % algemeen, met den tweefpalt det H. eh K. fäctich zamenhing (be). _ En al ware er verfchil, en wel tusfchen de twee partijeti over de Voogdije geweest, heeft men deswege nog geer” grond; om mèt hef gros der Schrijveren, dè Kabelj. te befchuldi- gern van eigenbatige verloochening hùuhner ei- E 2 ge- ss Zorging van dêh perfoon haars Gemiäaië, ech het 3 Ruwaardfchap , of de regêring der Landen, ‚gedu- » rende dien Kranken tozftand té aanvaarden „” enz; _— Evenwél, dert was reëds te voren , en te vroeg a daartoe hier gelkomeri, én toen was er openlijke twist van de Gravinne, Willein's Gertalfnne, met her; Mter. Charterb, ir. D bl. ze, as. Bijvoegf. of Wagen. lj, D. bl. 6£ — en de vijändelijkheden Väti Delft tegen dltert waren teeds gepleegd, en met j vijandelijkheën beantwoord; voor den 6 Maart 1358, èn het verdrag van dert met Maehrilde (tie dat Verdrag zelf bij Mieris; Ïlf, D. bli óf.) — Door _ Machteld ontboden te zijn, verklaatde nogtans Atert den 23 ef 26 Febra. (Mieris, ald. 6. 39, 40.) a Machteld erkent dit; in het zelfde ftuk van d. 6 Maart: Gd) Z. Wagen. zelf, hoe zeer die ’t oud verhaal met alle Kleuren en verwen voordradgt , II D. bh. 29% (be, Fragm. van oude Rijmkton. bij Matth, „twaf Nol. p.65 68 OLVE Re: DIE. : HOB IS CCHR gene beginfelen, zoo lang ’t niet uitgemaakt is, dat het beginfel dier partij dadelijk, gelijk men fchrijft (of), afkeer van Vrouwelijk beftier in ‘t algemeen, en ’t mogelijk blijft, dat her bepaaldelijk afkeer van Margareta’s beftier — ja dat het oorfpronkelijk twist tusfchen de Lande zaten, niet tusfchen de Vorsten, geweest zij. Men heeft ook geen’ grond, om die partij te befchuldigen van ouregtvaardigheid: daar toch, 1.) Hertog Willem's krankheid, althans in den beginne, geenzins als ongeneesfelijk en zoo lang- durig befchouwd werd; en dus, daar ‘t enkel, noodig was de zaken aan den gang te houden, zijne Gemalin en Raden geen ander’ Vorst, (die lige zich zelf als Heerfcher zou gedragen) behoefden te verlangen: — en, vooral 2.) het lang niet uitgemaakt is, of niet Willem toen ter tijde, een of meer kinderen in leven had (49); van (of) Wagen. Wad. Hift. ÚIL. D. bl, 293. Tegenw. Staat v. Holl. I. D. bl. 54, v. en anderen. (be) Vele Kronijken getuigen, dat Willem bij zijne Gemalin geene kinderen verwekte, maar dit kan zijn, volgens cen regel, non esft et non apparere &c, De meening kon zijn, gelijk de waarheid was, dat hij geene kinderen ualiet. Want dat bij bij zijne Vrouw kinderen, en wet beiderlci gellachts verwekte, maar die jong ftierven, betuigt Beka, in Joan. IV. p. m. EIQ. en dat „dlbert de Voogdij over Vader en kind voe- EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. ‘69 van welke zeker, gelijk meer-dan één vroe- „ger voorbeeld uit 's Lands gefchiedenis be- wijst voeren zoude, wordt vrij duidelijk gevonden in de conditiën en de opdragt zelf des Ruwaardfchaps, ze Gr. PL B. UL D. p. 5. Idsinga, Staarsregt, I, D. bl. 130 en aar, (Misfchien zou men in ’t fterven van dit kind Ee kinderen” de reden kunnen yinden van de nog duistere dubbele bijzonderheid, dat A/recht het Graaffchap voor zich op eigen naam in 1371 of reeds vroeger, door Keizerlijke brieven poogde te verwervens maar zich te vrede hield, met die brieven verworven te hebben, zonder, zoo lang zijn broeder leefde „den Grafelijken titel aan te neinen. z. Wagen. Fud. Hift. HI D. bl. zoas. Idsinga, Wagenaar te regt weerfprekénde. geeft geene betere verklaring aan de rand.) — [Beka’s getuigenis wordt „ althans gedeel- telijk, geftaafd,„ door de bijzonderheid, nopens de geboorte, maar’ fchielijk affterven , eener duchter Van Witlem,: in de lente van 'wj 1556,: welke de Heer van Wijn uiet Grafelijkheids- rekeningen -van dien tijd aan’ licht gebragt, «en aucheutiek. bewezen heeft in zijn Huiszirs. Leven, (LD) bi, G4te — Maar noch uit. Beka, noch hieruit blijkt het, dat er, toen „Albrecht Ruwaard werd, nog kind of kin- deren. in Tever waren, Met geen ik dan, na-Id sin: „82, bl. eer, ‘hier van fchreef, fteunde meer op het authentiek {tuk in. 't Groot Plac, B‚— Bij-nader on- derzoek blijkt mij nogtans, dat Idsinga en ik ons hieromtrent vergist hadden. — Want, dat ftuk in’ Gr PJ, B, dat ook voorkomt bij Mieris, Ch-Be E 3 8 cell, 79 OVER DE HOEKSCHE wijst (bk), de moeder de naaste en wettigfte Voogdesfe was. 5. 33 5.) — a) 't Mag nog betwijfeld worden, of Jakoba regt van opvolging had, dan of haar Vader en zij zelve haar de opvolging door ge- weld en tegen regt verzekeren wilden. Dic immers volgt uit het fteeds meer veld winnend gevoelen van de volftrekte leenroerigheid dezer gewesten, en naar gemeen leenregt. b) De wederopftand van beide partijen, was, buiten opzigt ap wettige of onwerrige opvolging, ’e na- HI. D. bl. ar, vergelijkende met gelijkluidende fore mulieren in andere documenten bij Mieris, bl 39, go, 42 bis, en 45, bleek dat kind daar geboren te zijn enkel uit eene ligt begrijpe lijke fchrijffeil, “van ki, daar ec wezen ntoest la (land). =— Zoo meende ik Onlangs in een charter van Margareta, bij Mieris, il. D. bl, zo8, 9, hare bekentenis te vinden, dat de Jandzaten „ gecogkt hadden die pointen’’ enz.: raar uit gelijkluidende, bl. zto, 712, 714, bleek die € een £ te zijn; — welke letteren in het oude fchrift geer ligt en dikwijls yerwisfeld wórden: b. v. a/d. bl. zro taat getoont ; maar beide plaatfen moeten ze- ker geëmendeerd worden uit bl. 712, getoot.}' (bh) De Weduwen van Floris [. en IL, Voogdesfen harer Zonen, Dirk V. en VI, en hunner Landen. z. Käsinga, L D. bl, 129. Stijl, Opt, en Bloei, Bl 49, sh EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. zi atuurlijk gevolg van de vorige gebeurtenisfen onder Willem VL. c) In de verdrukkingen van Jakoba, was eerst, Jan van Beijeren een Hollandsch Vorst, Zoon van Hertog 4l- bert, die hier te lande veel verkeerde en zeer gegoed was (bi): daarentegen was Jan van Braband, wien Jakoba eerst ín ’ land haalde, of aan wien zij gekoppeld werd, een jong vreemd Vorst. Echter, de peis eens gemaakt, en deze Brabander PFakoba's wettige man en Voogd geworden zijnde, hadden de Katelj, even veel regt, hem, ondanks zijne zwakheid van geest en van moed, te blijven aanhangen, als de Hoekfchen, van met Jakoba te hunkc- ren naar den Engelfchen Hertog van Glaces- ter, een flecht mensch, en onmagtig om zich en Jakaba te verweren. — Filips van Bour- gondie had een dubbeld regt, dat van Jar van Beijeren, t welk hij geërfd had, en zijn eigen, als Fakoba's naaste erfgenaam. Even- wel deden hij en zijne partij onregt, met Ja- koba van huwelijk te onthouden en van de re- gering te verftoten;s doch buiten twijfel had \__Jakoha, * zij dan door hare fchuld of onge- | luk, de hoogachting en taegenegenheid der land- _ zaten veelal verloren, — Men voege hierbij, 'c gezegde op 1. c) bl. 64 | & 34 Ci) Wagen. Waderl, Hifl. TIL D. bl. 3as. N hd 6. fi QVER DE HOEKSCHE ver eogdE 6) — *t Is waar, dat Be Salaat ien doorgaans den Vorst beliefden; maar die moet men denkelijk verklaren, niet uit den kwaden flaaffchen aard dier partij, maar gragekeerds; getriomfeerd hebbende, waren zij in ’t beftuur, en moesten doen, wat hunne betrekkingen me- debragten. Een fubalter n regent immers, moet altijd behoedzaam te werk gaan, en zeemanfchap gebruiken, En toegegeven, dat ook hier, ge- lijk doorgaans gebeurt, partiijfchap grootendeels eigenbelang geweest zij, en de bovendrijvende ‘der beide van hoogere magt afhankelijke par- tijen, zich zelve . door opofferingen ten koste van ’t gemeen hebbe willen ftaande houden; dan gedenke men, dat het geen, als wij zei- den, doorgaans gebeurt, ook plaats had bij de Hoekfchen, wanneer dezer omftandigheden ’t medebragten. Ook zij willigden, in de rege- ring zijnde, zware beden in, welke door druk- kende {chartingen moesten zaamgebragt worden, en gaven daar-door {tof aan de ftokerijen hun- ner vijanden (bk): Ook zij verhuurden zich aan Filips van Bourgondië, om de Gentenaars, die hunne privilegiën. met de wapenen verdedig- den, mer krijgsgeweld te onder te brengen (Ul): en U Wagen. Zal Hf IV. D. bl s&6 6) Wägen. ald, bl. 38. EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 73 en te regt is opgemerkt, dat, wanneer zij- zelven et voordeel uit verwachtten, ook de Hoekfchen gaarn duldden, dat pasverkregen privilegiën ver- ‘waarloosd wierden (A). Eindelijk , men weet, dat, na den dood van Kare/ den Stouten, bei- de partijen eendragtig, van de jonge verlegene Daria bovenmatige voordeelen bedongen , beide partijen de lasten en fchattingen even noode droegemr; en beide daarvoor lijden moesten (47). S. 35. 7.) — Wat die Hoeksgezinde Dortfche Regenten betreft ; * is mogelijk, dat dezen ter goeder trouwe gehandeld hadden, en, Zoo zij meenden, flechts door ijver voor ’s Lands heil en regt, Coffchoon’ denkelijk in de daad ook door partijfchap) aangevuurd, te ver gegaan waren; en ’t hoog Gerigtshof al te ftreng, ja mogelijk ook wel niet zonder zucht voor de tegenpartij bevonden hadden: — te be- jammeren is het ook, en geenszins te prijzen, wanneer, gelijk ook toen geftaâg gefchiedde, in burgertwisten de ééne partij de andere van kwade trouw en misdaad befchuldigt, en met het „Zwaard aan de Geregtigheid ontrukt, vervolgt. == Doch 't fchijnt ons zeker, dat-waarlijk de- ri ende ste aap _ ws) Ald. bl. 1or Cw) Ald. bl. 165, 173. 74 OVER DE HOEKSCHE ze lieden in hunne partijzucht, in roeran en ftoken veel te ver gegaan waren: men maet de fententie en alle de onderfcheiden ftukken, hun daar tot fchuld gerekend, zeer bevooroor- deeld lezen (Zo), om hen, met onzen wAGE- NAAR (IV.D. bl, 199, 209) aan te merken, als weinig of niet anders dan martelaars van » Staat, en van het verdedigen en behartigen, » der oude, graotendeels pas vernieuwde ge- 2 Woonten en voorregten,” Ook heeft vaor- lang de fchrandere en hartelijk Scaatsgezinde BIJNCKERSHOEK den weg gewezen, om de eer van t Hof in deze zaak te verdedigen (bp) * waarbij men, om het Hof van de verdenking van factiegeest te zuiveren, opmerken moer; dat de jongtte verandering in hetzelve, in 1480 ge daan , waarfchijnlijk geenszins, gelijk fommigen in hun vooroordeel fchrijven, was, am dat ge- heel Kabeljaauwsch te maken (bg); maar denkelijk, om ten gevolge van een pas aange- gaan verdrag en belofte, aan Moekfthe leden, dus aan evenwigt, en daardoor onzijdigheid, plaats te geven (2). __ $. 36. (do) Bij Wagen. IV. D. bl. 198, v. (Wp) Qwest. Jur. Publ. Le 2, C. 1. p. 191. — ook -aangeh. bij/Wagen. zelven, IV. D, bl, 2003 en Jé- getwe St. v. Holl. I. D. bl. 74. (44) Wagen. Zegenw. St. 1. D. bl, 73: (br) Bijvoegf. en darm, op Wagen. IV.D, bl. 56, ve + EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 75 $. 36. 8.) — Her fpreekwoord, gindelijk, bl. 63, fchijnt gemaakt in de latere Spaanfche troebe- len (*), taen men 's Lands oude geheurtenis- fen herdenkende en vertellende, medelijden had met het lot van hun, en hunne daden prees, die lang voorheen zich tegen de magtige Vor- ften uit de huizen van Bourgondië en Oosten- rijk verzet, en goed en bloed bij hunnen weer- ftand opgezet, en ook verloren hadden. Men weet, en heeft er even hier weer een gewigtig voorbeeld van gezien, hoe parrijfchap en een- zij- _(*) Aan des Heeren v‚ Wijn, „‚ Ik zoude dir, s ook uit de taal dezer versjes, denken; doch teffens ‚ vermoeden, dat het niet geheel mis was, wanneer » men de zaak zelve op de twisten tusfchen Mar: » garela en Willem N. appllceert. Immers, % zij „ (zoo als ik liefst met den Schrijver denke) Willem ‚> door daarbij geïnteresfegrde Edelen, ‘wierde opge- 2 Zet, of dat de fchuld meer aan hem zelve lage, „> hij brak ten minsten altijd zijne wettige verbintenis „> aan zijne Moeder, «en viel, in jaren van genoeg- » Zame bewustheid, deze zijne Souveraine af, met » de wapens in de vuist:” — Concedo, gelijk bo- ven, (bl. 61, 62, aant.) aan “den Heere Meer- man, wat Willem betreft: doch meene ook boven _€n hier voldoende getoond te hebben, dat van. zijne zedelijke fchuld, het befluit tot onregtmatig en fchul- dig oogmerk der Kabeij partij niet doorgaat. == ZÓ OVER DE HOEKSCHE zijdige befchouwing de Gefchiedenis bederft, zelfs in zaken, die waarlijk geene: betrekking op die partijfchap hebben. Immers, indien niet reeds voor de tijden van H. De eROOT en fe- dert, ten gevolge van den afkeer van ’t juk van Spanje, en der zucht om de magt der Sta- ten te verheffen, de ware denkbeelden van de oude magt der Graven en het oude Hollandsch Sraatsregt, geheel beneveld waren geweest, zou men denkelijk in de voorlang bedwongen Hoekfchen, geene beftendige Vrijheidsgezinden gezien, of hen niet als zoodanigen geprezen hebben. Een’ allernadeeligst befluit voor de zedelijkheid onzer Voorvaderen moest uit dat oud gevoelen. volgen; wánt. het. grootfte deel der natie, vooral der ftedelingen, is, van den beginne vaf en beftendig, Kabeljaauws geweest, Was nu de ftelling, welke wij hier meenen weerlegd te, hebben, over het goede of kwade der zaak „ gefchiedkundig bewijsbaar, dan „ zou- ‚de er.geen land onder de zon te vinden zijn, „> dat bij “aanhoudenheid vruchtbaarder in laffe ») verraders en onderdrukkers van hun eigen … Vaderland én, medeburgers geweest is, dan ee Holland |” (55) | voe $. 37, 65) Idsing Staarsr. 1. D. bl. 164 “Wagenaar zegt wel, (Wader). Hifi. IV. D. bl, er 2000 heated 29e) EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 77 $.:37- Dit gevoelen opzettelijk weerfprekende en eeen open 290) ‚ dat het omkomen of de vlugt der aanzierie- lijkfte Hoekfchen ook een voorname hinderpaal was, dat niemand iets voor de vrijheid ondernemen durf- de:” en Zeker fchijnt men aan ’t gebrek van voornde me deelnemers, gefechikte hoofden &n leidslieden van den opftand, het fchielijk beteügelen en verftrooijen van ’t Kaas-en-broodsvolk te danken gehad te heb- ben. —. Aldaar, bl. 289, met het einde van dat bloe- dig Kaas-en-broods-fpel in 1492, erkent Wage- naar, dat men te gelijk het einde der H. en K. twee- fpalt plaatfen mag: maat IlÌ D. bl. 265 had Hij - zelf gezegd, dat men derzelver overblijffelen zelfs tot in het midden der XVI, eeuw befpeurd heef? — Ek wenschte wel ; dat hij daar, bij ’t befehrijven van dat later tijd- vak, *t welk hij bedoelde, ons eenig nader licht gee geven had; maar vinde dit bij hem nergens. Het Zwaar Volks-oproer te Gend van 1539 en 1540 heeft toch met het Hoeksch en Kabelj. niets gemeen. — Of heeft misfchien Wagenaar (V.D. bl. 185 — vergel. ÍV. D. bl. 289, en de boven, in (ay) aangehaalden) er evenwel dat, en zelfs de woelingen tegen Philips, Granvelle en de Ínquifitie volgens zijne denkbeelden meê verknocht? — Hij fpreekt flechts van „ over- s, blijf, tot ên het midden der XVIde eeuw” — maar, van den Hove (bov. bl, 59) eenigzins, en duide- lijk en regtflreeks Ockerse, Onswerp zot eené algen, Characterk, III. St. bl. ro, 11. voegen dat zoo te zamen. — Voor dien zamenhang der onlusten, en on 78 oven Der HOEKSCHE weerleggetide (bt), hebben vaN LOON, iD-- SINGA én KLuIT eere geheel andere ftelling hopens het waar en doorgaand veffchilpunt der partijen; welke door ibsinGÂ (&u) dus uit= gedrukt is: ‚; Dat de grond der verfchrikkelij- ; ke verwijderingeri der Hs en K: geen andere » geweest is; dan; of de Vrouwen van regis= # wege if de landen opvolgen konden, of niet; st welk de eerftê ftaande hielden, en door 5, de andere ontkend wierd.” Dit echtef, dus algemeefi uitgedrukt, kon gebragt worden tot het geen reeds waAGE- NAAR; overigens door den algemieeneri ftroom mede weggelleept; in Éénen adem Zamienpaart (bv) met het oud gevoeleri, door iDsiNGA verworpen en weerlegd; over welk gezegde der Kabelj. „ dat ze niet vervrouwd wilden ss wezen,” wij boven reeds iets zeiden (4: S. 32.) 3 nderfcheidene partijen in dezelve, is, naaf mijne denkbeelden, en het Boven betoogdg en weerlegde, geen grond: van menschkundigen zamenhang te vin- den in ’ gedrag en den invloed van het huis var Brederode, ben ik zelf niet vreemd, z. bov, Je bl, 65. en bereden, $. 53. Go) Ïdsing. & aang. pl. bl, 1624, Kluit, Confpect; 1, mox laud. Uu) Sraatsr, 1. D. bl. 430. Cé) Zegênw; St, v. Holl, L. D. bl, 54, 55, verge bl. 55, 56. EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 279 32.), en ndder Zeggetì moeten; en volgens welk, zoo alleen dit in ’t algemeen de drijfveer der partijen geweest ware, onmogelijk de fac- tiën onder Zibert; Willem Vl. en Maximili- @an zoo fterk hadden kunnen gedreven worden, Maar duidelijkef en bepaalder verklaart zich hierover de beroemde kùvrr (bw)5 namelijk, elf korts dat het verfchil over de zhanmelijke of ook. vrouwelijke erfopvolging der Graaffchappen, er de vrouwen-liefde der Hoekfchen, gegaan heb- be over de natuur van ’t leen, over het foort van leen waartoe-de Graaflijkheid dezer Lan- den behoorde, als welke de Moek/chen voor goed; vrouwelijk, leen wilden gehouden heb- ben, de Kabeljaauwfchen, meer naar waat- heid, voor een gewoon, regt, enkel mannelijk leen verklaarden, *t welk bij gebrek van wetti gen enkel-mannelijk-verwanten opvolger (age natus), aan het Keizerrijk verviel, en door den Keizer uitgegeven werd aan wien hij wilde (4x). S. 38: (aw) Hifdor. crit. Comit, Holl. T.I. P. 2. p. 455 57e et fragm, Disfert, in Confp. Hif?. crit. p. LXXVII=— LXXX—LXXXIII, — Zoo ook, weleer, Kluits Leer- ling, Bilderdijk, in het ede couplet zijner voor- treffelijke Romance, Arnold Beilaert, en in de aan- teek. daarop, Mengel. 1. D. bl. 113, 127. 4) De twist over de /wccesfio agnatornm collate- ' ra "Pental gronden door KLUIT bij- gebragt, had 80 OVER DE HOEKSCHE S. 38: Ook hiertoe 1 …) haalt men het gezegde aans én wil *t hierop eigenlijk thuisgebragt hebben, van niet vervrouwd te willen wezen, en de waarfchuwing van den beroemden ouden Hol- landfchen Regrsgeleerden en Staatsman,, om de Vrouwen van de regering verwijderd te hou- den (by). — Welk gevoelen der meesten, en de beginfelen van dezen federt zoo noodlottigen tweefpalt, dus 2.) reeds in ' }- 1263, over het regt van Add tot de opvolging van haren Vader Dirk VII. in de regering dezer landen geweest was: — en van hier, 3.) zoo gewel. dige ftrijd onftaan, ten tijde van Mar garctd en Willem; — en deze ftrijd, 4.) weer uitge- barften tegen Fakoba, toen zij, zonder wettig erfregt of Keizerlijke gifte, haars Vaders lane den, aan het Rijk vervallen, en door den Kei- zer aan haren Oom Jan van Beijeren gege- ven, met wapenen ufürperen wilde. — Be) Fi- lips valium, an liberorum Zdntum? wordt door den Heer Kluit van dezen afgefcheiden, én niet tot deze par- tijfchappen gebragt. — (49) Phil. a Leijdis, z. Kluit, Hij Crit. d. Lp. 457. — (Holland niet aan ’t fpinnewiel of fpin- rokken » geen /pille- of kontel-leon, Bilderd, ts aang: Ì. bl, 127.) er EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. Sr lips van Bourgondië had zich wel, ’t zij door testament van Jaü van Beijeren, of als neef van Fakoba, buiten den Keizer in het bewind gefteld; maar dit bad, hem oorlog kunnen be- rokkenen met den Keizer, wien hij ook nader- hand behoorlijk ‘hilde deed. En — 6.) dat, Hog later Maximiliaan; als leeriman uit kracht en in den naam zijner Vrouwe, JMaria, door den Keizer Zoo vlot erkend wierd; was, (zegt fen) niet om *t tegt van Maria , maar om het groot belang van ’t Keizerlijk huis gefchied. — Laatftelijk 3 7:) was van de nieuwe hardnekki ge poging der Moekfche partijs in den zooge- noemden Jonker-Frunfen-oorlog; de ware; dus ver onopgemerkte oorzaak te vinden, in eeri bevel door Maximiliaan. omtrent dien tijd gegever; ‚, dat alle Hollandfehe en Zeeuwfche ‚ Leenen, niet meer op Vrouwen zouden vers 5 Vallen, . maar bij ‘gebrek van wagnelijk 35 kroost, tot den Vorst zouden wederkeeren.” Ka Gelijk dan ook „ de gebeurtenisfen iz art 5» dere landen uit deze zelfde oorzaak, tor 5, bewijs dezef ftelling verftrekken; alzoo de 55 factiën 8) der Meeckerens en Bronchorften , __» in Gelderland, — 9) der Schieringers en 3s Vetkoopers, in Vriesland, — ro) der roode ss en witte roos, in Engeland, hier uit eenigzins F A4 te * Î 1 82 OVER DE HOEKSECHE » te verklaren waren.” (Cogita factiones. ses hinc quodanimodo explicandas) (bz). 8-59: @etoerst en … Zoo groot zijn de verdiensten van den Heer wederlegd, r. KLUIT,: en deszelfs onedekkingen, omtrent de oude Gefchiedenis-en Sraarsgefteldheid dezer landen zoo gewigtig, en meestal voor onpartij- digen zoo voldoende bewezen, dat men het ons hiet euvel nemefr, ja zelfs ten pligt rekenen zal, dat wij-dit zijn gevoelen; — Zoo herhaald en ftellig voorgedragen en aarigedrongen, en ’£ welk door de opeenftapeling van alle deze voot- beelden zoo fchijnbaar wordt ; — wanneer wijs (gelijk wij reeds boven aanduidden ,) ons met het- zelve niet kunnen vereenigern, nogthans ftuk voor ftuk en volledig nagaan, toetfen en wederleggen. Op ’t eerst aangevoerd gezegde der Kabel jaauwfchen, merken wij kortelijk aan, (en deze aanmerking past ook op de leer van Par Lippus à LEYDIS): dat zulks wel perfoneel óp Margareta, en federct op Jakoba, en van oùds ook van Ada, gezegd en waar kon wezens Zonder nog te bewijzen, ’t welk hier de ftel- ling is, dat ‘men aan deze Vrouwen *4 regt der (&2) Zie alle deze argumenten Cun/pe Hiflor. Crit. P. LXXVII-LXÈXV. EN KÁBELJAAUWSCHE TWISTEN.” 83 der regering uic overtuiging der “ftrijdige na- zur vin t leen betwisttes en-voor deze overtuïging, voor dat begiufel van % Leénregt ftreed. — ‘Zönder eenigzins te denke op dat beginfel, of op deszelfs oepasfi ing op de’ Gra=- fclijkheid van Holland , bettonden de redenen ; die van *t beftier dezer Vrouwen (ca), ja dië’ in % algemeens, van voren (Àà priori) van Vrouwelijk beftier (c5) afkeerig maakten: maar noch dit algemeene, noch dat perfonelé bewijst dat “hiertie‘ eche gite}tio Juris coniroverfk Feudalis gerezen, en deze ’t groot verfchilpunt- in a de ln) en K. rtoebelen ets is. 5. go. “ò) De wettigheid. of ’t ontegt van Ads erfopvolging fchijnt controvers geweest te zijn, en ’*t land is er over in tweefpâlt en oorlog geweest. Wij ebben: echter böven (bl 7.) reeds aangemerkt; dat; zonder acht te flaan op de beginfeler van ’t regt3 zeer lige uit perfonele verkiezing of onwil partij chappen kunnen ontftaar Zijn. En hier moet vooral opgemerkt worden, dat Willem L zich als énfgenaam en daar ’ Fis: doof CCA) Van Ada, z. boven Sá. — Vaù Matgdrs. Îa; S. 14, — Van Juksha, $- 33. (cé) Zeer goed uitgeweikt-bij K A zr viben: d. p. 475. 8 84° OVER DE HOEKSCHE door wettig Vorst droeg, en algemeen erkend wierd (ce), fchoon hij eerst vele jaren later, in 1213, de landen van den Keizer ter leen ver- hief, en plegtig in ’t bezit bevestigd wierd (cd) : maar, volgens de gefchiedenis van ’t Leenregt, Ja volgens den Heer kLurr zelf (ce), had de opvolging der mannelijke zijdmagen, offchoon in oude leenen, toen nog geen plaats; dus Willem in t leenregt geen erfregt had: — dus kwam ook de controverfie, of deze Graaf- lijkheid. een regs dan vrouwelijk leen ware, geenszins te pas, maar kwam alles aan, op de zucht voor de perfonen; men moge dan Wil lem's erfregt of Ada's fout gevonden hebben waar men wilde. 'e Verfchil van, Keizer Albert met Fan van Avennes, in 13oo, over 't regt van dezen tot. de opvolging van Jan [, Zoon van Moris V, kan ' regt van zijdmagen „en wel vie vrouwen, dus als een goed leen, betroffen hebben: — men vindt echter toen, behalve Rezesfe, den delator fiscì, geene wederfpannigheid, veel min. t land over deze telling in factiën verdeeld. (Doch mogelijk was hier ook voornamelijk ge- fchil , Cee) Z. de plaatfen aangeh, bij Kluie zelf, Con [pect. p. Lxvur, en vergel. boven, $. 5. Ged) Kluit, iid. pe feqe (éé) ibid. p. Lxvur nn ede EN KABELJAAUWSCIIE TWISTEN. 85 ‘fchil, vof de furvivance „ door-Keizer„Rudolf, in 1296, aan Jan van Avenves gegeven, in- dien Floris geen erfgenaam naliet, ook’ gelden kon, daar de eenige zoon van Floris, kort na hem, zonder kinderen: overleden was? — wel ke vraag vrij wat overeenkomst: zoude hebben, met de eens bij de Romeinfche regtbank „zoo beraemde caufz einden five Curiana a Cf) 5 ar 8.) Op het verfchilpunt van de tijden van Margareta en Willem komt alles aan, daar de Heer kr ur erkent (cg), gelijk ook trou- wens uit her bovenverhandelde genoegzaam gee bleken is, dat eerst in die tijden de TSN onder die namen, en met die blijvende noodlot- tige fcheuring, ontftaan zij. — Van dezen grond. flag hangt dus alles af, en vervalt er meê. — De Heor. KL UIT zelf nogtans, meldt deze fcheu- ring, als om deze reden gefchied, niet bij % F 3 be- (ef) Over welke men zie, Cicero, de Oratore, … Lib, rc. 39 & 57, in Bruto, c. 52 in Orat, pro Cacin. Cc. 18. en Quinctil, Zof?. Orar. L. VII G 6 & 9, — Hier had het omgekeerde geval plaats, À (ce) Hiflor. Crit. d. 1. p. 456. Con/pect. p. LXXVII'e LXXXIe LXXXU. — Dus noemt hij ook Moeks en Ka- deljaauws de flrijdige gevoelens over dat ftuk van Leenregt, p. LSXVllle LXXXlhe 86 OVER DE HOEKSCHE befchouwen van: ’t leenverval door: den. dood wán Willem IV. veroorzaakt, maar later bij - de. volgende aperture, na t overlijden van Willem NT, als in ’t-voorbijgaan, en als ’t ware vergeten, en moetende ingehaald worden (ck). En is mij onbegrijpelijk, hoe dees kundige man over” dat geval nadenkende „-zichvtor dat gevoelen heeft’ kunnen bepalen’, en hetzelve zoa ftellig voordragen. Want, vooronderfteld zelfs, Ct welk echter anders fchijnt te blijken ‚) dat geen verfchil of nijd der edele geflachten, zonder in den beginne eens op die beide Vorstelijk per- fpnen te denken; maar dat het verfchil 4 van deze perfonen, de factiën. hebbe doen ontftaan : dan kon daardoor wel het onbepaalder gevoelen, dat afkeer van Margareia's, of zelfs, in't alge- meen van vrouwelijke regering, dit oproer en den burgertwist veroorzaakt had, onderfteund worden: maar in dien twist- tusfchen Margareta en Willem, kon dat verfchil over dat tuk van t Leenregt nier te pas komen; veel min de par- tijen nu, anderhalve eeuw na diergelijk verfchil in Ada's tijden,‘ zoo-zeer in ’tharnas jagen, dar daaruit deze Hoekfche en. Kabeljaauwfche verdeeldheden ontftonden. Het verfchil, %* welk de Heer 5 KLUIT fet, had alleen kunnen vallen tus- (&h) Calpe: N, IL ps LXXVL, Lea. Vergel. N, IV. p. Lxxvus | - | Û Ô EN KABELJAAUWSCHELTWISTEN, 87 tusfchen Margareta en. haven, Qom Jan, van Beaumont, van wien, als naasten mannelijken bloedverwant des overleden Graafs „de. Heer KLUIT even te voren zelf, gefproken, „maar zij- ne, pretenfie, en zulke fchrik- „en Jammerlijke gevolgen derzelve te regt verzwegen, had, Ceci), Margareta en haar Zoon Willem. ftreden wel, wie heerfchen zou, maar. zekerniet, wie van hun beiden naar. Leenregt de; wettige heerfcher ‚was. Vrouw Margaretarwas, pok geene. Doch ser van, Willem , den laarften, leenman ; -wan- neer, alleen, de. vraag. van „goed. „ef kwaad leen vallen kon; ‚maar Zuster, Althans kon ‚geen „ gefchil over” Leenregt. plaats, „hebben tusfchen _ Haar enharen, Zoon, „die „toch flechts ‚door haar met Willem IV. verwant ‚was, even ‚min als hij 't-regtvan opvolging ‚hem door zijn’ Vader beloofd, gebruiken kon, om zijne Moe- der bij haar leven van ’ leen te ontzetten. ig Bij Margareta's dood, indien zij tevens ouder dochters had nagelaten, had er verfchil over hee erfrege kunnen oncftaan (ck): maar dit verfchil, welk de Heer kLuir als ’ Jchibba- _ derh dee partijlehappen opgeeft, kon vat of & wa ebie F 4 te, (ci) d. fragsn. Disfert. in Confp. N. III. p. Lxxwe (Zie ’t geen wij-boven, S. 11, gezegd hebben.) (eb) Conf. Voet, Digresf. de Feudis (post Come ment, ad Lib, 38 Paundect,) u. 4 et ibì citat. 83 evER DE HOEKSCHE. tegen Margareú nimmer — vooral niet door haar zoon, en B haar leven — mk worden (cl). Hes (oeil vergist zich wonderlijk, wan- neer hij, na zijn boven, bl. 78, opgegeven ge- voelen, en ’% gezegde : dât de grond der verwijs deringen zou geweest Zijn, dat de Hoekfthen het regt der Prowwen, om in de Landen op te volgen, flaande hielden, het welk de anderen ontkenden, onmiddelijk vervolgt: „ dit zelve » onderfcheid van’ ‘gevoelens. had wederom in- „vloed op ‘het geval van den ongelukkigen > Willem vi) wanneer hij krankzinnig wierd, » als wanneer men over den perfoon, aan wien de Voogdij behoorde, oneens was” — daar toch reeds lange algemeen opgemerkt is, dat hier juist beide partijen, ‘vooral de Kabelf. geheel tegengeftelde gevoelens van die men hun als eigen voefchrijft, gevolgd zouden hebben. Waar. Ce) (Indien eene gweestio juris de partijen verdeeld hebbe, is het ook wonder, dat geen van beide zich duidelijk op hun regt en op de oude herkomst, “— of op eene. onpastijdige regtbank, — of. op een wettig Leen- hof, — of judicium parium beroepen5 = of eenige regtsgeleerde deductie hebbe doen op- ftelten, of eenige manifdsten uitgegeven tot betoog van hun wettig regt: — wonder althans , dat geenet- “lei blijk van iets van dat alles, ’t zij door charters, % zij zelfs maar in de-kranijken , ons overig zij.) EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 89 Waarover wij boven, $. 32, t noodige Bezeen MAENE) | Gurt: stg A TR 4) Derhalve eerst na vijftig jaren kon in de reeds bloedige factiën der Hoekfchen en Ka- beljaauwfchen die geest gekomen zijn, dien de Heer kLurrt haar toefchrijft; namelijk in de burgeroorlogen voor, en tegen Jakoba, Willems VI. Dochter. Evenwel, fchoon over Jakoba' s regt of onregt nog hedendaags ge- twist kan worden (cm), mag men twijfelen, of juist die controverfia Juris Feudalis het waar verfchilpunt der partijen geweest zij. . * Is waar, Jakoba's Oom bewoog den Keizer, hem die landen ter leen toe te kennen, gelijk weleer ook Ada door haren Oom verftoten was geweest, fchoon federt Fan van Beaumont | | F 5 zich ° Gem) De Heer Kluit zelf fchijnt Ati vaii duide- lijk tegen haar te verklaren, Con/p. d. L. P. LXXVIJL= LXXX, de belofte van Keizer Rudolf aan Graaf Floris V. denkelijk aanmerkende als enkel perfoneel, en, al ware ze van effect geweest, zonder confeguentie moe= ‘tende zijns gelijk ze zoo ook voorkomt Confp. p. ExxI, Maar in de Hif?. Crit, zelve, T, 1. P. 1e Pe 126, fchrijfc Hij, dat na 1282, en de aan Zloris V. „gedane concesfie, de Graaflijkheid een goed keen feu dum promiscuum) geworden was, en vorscht naar de reden, waarom naderhand tusfchen de Moek/, en Ka« eHelj. hier over. nog gefchil en krijg had kunnen zijn, 9 OVER DE HOBKSOH Es zich eene’ vrouwelijke zijd+-mage had. moeren laten voortrekken: maar % is bekend, «dat Jan van Beijeren aan Jakoba en haren man pleg- tig verklaard heeft, afffand te doen, en zich niet te zullen bedienen van hét regt, 5 welk hem door ‘den Keizer mogt zijn gegeven, ; en federt het bewind ‘wie banden en op n naam van) Vrouw …_Jakoba en haar wertigen man Cwiens regt Zij door. onwettige fcheiding en nieuwe verbintenis niet kon verkorten), ontvangen en gevoerd heeft. — Vooral moet men hier opmerken, ’f welk hier de zaak beflist, ‘dat niet na *t geven des, zoo men wil, vervallen Leens aan Jan yan Beijeren de factiegeest begonnen , of uit dien hoofde weer ontftoken is; maar dat ftraks na den “dood van Wi llem, de Kabeljaauwfthe Grooten, door hem verwonnen, en verdreven » het hoofd opftaken, en tegen “her” beftuur, dat aan de Hoekfche zijde was, vilandelijkheden begönnen 5 > eer: nog iemand, ‘althans Fakoba's Oom Far zelf, die’ zich in tegendeel als ha- ‘ren Voogd opdrong, dacht om Jakoba's regt van opvolging. te betwisten (ez). Welke daad, even zeer als-de volgende, - dat. „Jan, om zijn eigenbelang en heerschzuchtige oogmerken te bevorderen, met de Kubelj. opftandelingen aan- fpande, zich beide zeer natuurlijk, buiten de d one (en) z. Wagen. ad. Hiff. IL D. bl. 415, volgg: EN:KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 9E oniderftelling, die- mem, hier wil oen ien kinds nd latensv orroligvaav AirmoxioAs nes « aortteb $43e ieitesb atb fien OS. ig 6 “mn alie ae geweldige. en bloedige woelingen der beide ‚partijen federt jakoba's tijd, ‘werd nimmer weêr van wertigheid. of on ‘wertigheid van, den Landsvorst, nimmer van dat verfchil óver de natuur der leenen gerept. Hee | waren dolle factiën de r ingezetenen, die iid adds ‘en zonder zijne magt te ‘berekenen, ‘gedurig met geweld elkander _ ‘aanvielen. en ‘verjoegen: fictiën, welke, zelfs bij verdragen met den Vorst, alle’ beide erkend en geduld’ wierden, ja verzekering van gelijk Togt, ook in’ beftier , ë ontvingen; fchoon de Vorst zich-zelf tot eene „van beiden: bekende „ welke dan dehedrfthende genoemd wierd»(co).: Veeläl had: men”e meer „op. den: Stadhoùdery dan op den Vorst geladen, _of;knoopte mien bijzondere burgertwisten' be- hendig vaan, de groote zaak (cp). Niemand:was biga vi aat vlan; gft er kn EB Wagen. ad. if. IV. D, bh 12, 165. (Bijvbeef. bl. 56, 57. «1(4p) Zoo had «de verjaagde Schout’ van’ Zoorn in ‚2478 zijn regt aan den Heer van Egmond overgedra- gen; en daardoor eerst de factiën van H, en K. in dezë:Stad gebragt. Veliws, Chronijk, bl, 115, volgg. EEL « 5. 6, 9e OVER DE HOEK SCHE er, die na Karels des Stouten dood de Landen als aan ’t Keizerrijk vervallen verklaarde; veel min dat de Kabeljaauwfche Keizerspartij daartoe de wapenen gebruikt zou hebben. C't Kan zijn : dat Keizer Frederik meer belang ftelde in’ hee bezit zelf ‚ dan in de questie over de leenroe- righeid der landen: nogtans bedenke men, dat hij, zoo gaaf het erfregt van Maria erken- nende (cg), hier door, indien zij geen regt, maar hij alleen, als Keizer, ’t regt der landen gehad had, 1. zich zelf niet bevoordeeld; en 2, het Keizerrijk, ’t welk hij flechts als geko- zen Vorst, niet als erfgoed beftierde, fchan- delijk beroofd en geplunderd zou hebben.) 7 $. 44. 7.) Toegeftaan, dat ALKEMADE dè Oorza- ken van PFonker-Franfen-tuimult of = oorlog vrij romanesk gedicht hebbe, kan ik nog niet toeftaan, „dat de ftelling, welke: dat tumult voor- al zamenvoegt met, en verklaart uit de voor- onderftelling, welke wij hier weerfpreken, be- ter grond hebbe. ’ Is waar, men vinde, in eene onuitgegeven Chronijk van Vlaanderen, en daaruit bij wAGENAAR (cr), dat, wanneer , (en) z. Wagen. Zugerl. Hip, IV. D. bl. 181 (er) Wad. Hifl. IV. D, bl. 241. p an EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 93 bij den nieuwen opftand van die van Vlaanderen. tegen Maximiliaan in ’t begin van 1488; zijn voornaamfte raad, de Schout van Brugge, Pie- ter Langhals, door zijne eigen burgers opent- lijk onthalsd wierd zulks meê gefchiedde op aandrijven der Hollanders en Zeeuwen, die hem voor den inftoker hielden van die verklaring van Maximiliaan nopens de Leenen, welke doof ons boven, bl. 81, uit het Latijn des Hee- ren KLuIT vermeld is, en bij wAGENAAR nagenoeg even zoo befchreven wordt (cs): Maar 1.) fchijnt mij deze zaak nog zeer on- zeker: 2.) kan men uit andere oorzaken-dien Jonker Franfen oorlog zeer gemakkelijk ver- klaren , zonder behulp dier eenzijdige voorons derftelling. aan 1.) Immers «) de Vlamingen konden op Langhals, die van Brugge op huanen Schout (és) Ook Alkemade Jonk, Franf. Oor; bl. 52, 3 heeft iets van misnoegen der Landzaten tegen Maxi- miliaan, maar wegens de leenroerigheid en wel ’t ver- val aan °Z Keizerrijk, dat men zeide dat hij dreef; én zijne neiging, om de Landen, wanneer zijn Zoon minderjarig fterven mogt, aan zich te brengen: doch “% cerfte was door ’s Keizers handelwijs en erkentenis zelf wecrfproken, ze N. 6. ($. 43.) — het laatíte was vrij natuurlijk; doch minder volgens ’t Leenregt, dam volgens het gewoon burgerlijk Erfregt. ' 04 OvER DÈ alien kik ce. om eigene tedenen fel gehioeg verftoord” zijn. Hij was de grootfte raadgever vat Mavimilie aan, de klagten waren vele, vooral zoodanige , daar *t fteêvolk; dé Kooplieden en handwerkers veel meer belang bij hadden, dan bij het erfregt van de Leênen. Zulk eetie volkswraak ftrekte dus voor den Vorst; althans voor alle zijne Sraats= dienaars; ten fpiegel. — 5.) Op Langhals bo: ven al moesten die van Brugge bijzonder gebee ten zijn, om dat-mede op zijn’ raad de intrede vân Maximiliaan den” fchijn gebad -had-van verraad, eh van de Stad bij ve srdsfing te same overweldigen (cf). (as 21 €.) Men wind: ook die verklaring. of pië caat, die zoo gewigtig zijn moest, noch in ’s Lands Wetboeken; noch van dezelve bij de voorwaarden der loslating van Maximiliaan, hoch in alt gene daarop volgde, nader gewag; — d.) hoch ook fchijnt ze, althans voor Hol. land, waarover *t hier gaat, noodig te zijn ge- weest; alzoo reeds if ’t jaar 1525 door turbe van getuigen alsoveroud gebruik bewezen wierd: — (welke manier van bewijs ook, é.) na zúlk Placaat niet meer te pas-kwam) — dat zelfs de oude d, i-aangeërfde. Hollandfche leenen. altijd voor kwade leenen gehouden waren geweest; jä , re 0) 0 U Zod Ce) Oude Nederl. Chron. bij Goùüthoev. bl 539, b. EN KABELJAAUWSCHÊ TWISTEN. 95 zo kwaad, dat ze zelfs’ niet verèrfden op ce- nige, zelfs mannelijke, zijdmägen van der lakiflen bezitter, zelfs op geen’ broeder (cu). “e.) Die, door verfcheideh oorzaken beroemd geworden, Jonker Franfen oorlog, Schijnt, wat hêt eigenlijk doel betreft, flechts een der gewone exploicten der ftrijdende paftijen, waar- van de jaarboeken dier tijden krielen, en hoe- danige fchief elke flad leed, geweest te zijn. Aan ’t hoofd des opftands was, naast Brede- rode, dezelfde Heer van Montfoort, die zoo vele jaren, en lang voor dat prätens decreet van Maximiliaan, detì krijg tegen de Kabeljaauw- fche- Hollanders gevoerd had (cy); Het blijke ok niet, dat over iets nieuws-of tets bijzonders; vooral niet ‘over *t harde Leenregt, geklaagd werd. De benarde toeftand van Maximiliaans door den Vlaamfchen opftand, moest ligt deri moed der Hoekfche Hollanders doen rijzen; die büïten dat getergd waren, doordien * Stad- houderfchap aan hun’ erfvijand Jan van Eg- Mond gegeven was (cw). Geen wonder dan ook ; Ce) Bort, Tract. van Leenen, V, D.’Kap. 3, 4 de Groot, Ziksd, tot id Hul, Regisgel. a. B. ár. D. nim. 3. (ér) 2, Wagen. Pad. Hi. XIV. bit Ee 17 er vervolg. (ew) Wagen. Pad. Hifl. IV. Ds bl. 233. 9 OVER DE HOEKSCHE, ook, dar zich tegen dezen een Brederode ftel- de (cx) (men zie boven, bl, 65. ond. aan, 663 en men volge den geheelen loop der troebelen): Eindelijk, mag men eene wezenlijke verftand- houding der mittigegde Hollanders en Vlamin- gen ftellen (cy), en derhalve tevens den in- vloed van ftoketijen van Frankrijk, — Ct zij middelijk, in zoo ver dat op Vlaanderen werk- te (cz), ’ zij ook hier meer onmiddelijk eri tegtftreeks, — niet uit het oog verliezen (da), 8. 45: Om de maat vol te meter, én uit verfchul- digde hoogachting voor den Heer kLuiT, en wegens het gezag, ’t welk zijne ftelling, door de gelijkvormigheid van andere Sraatsverdeeld- heden dier eeuwen in andere landen, verwerven moest; zullen wij kortelijk ons oog vestigen, pe (ex) Zoo wordt ook dit beloop der zaak, en die bemagtigen eener Stad (Rotterdam) enz. zeer eenvou- dig ontwikkeld door Wagenaar; Wad. Hif?. IV: D4 bl. 244, 5. (cy) ze Centen op Velius bl, 142, Wagen Tegenw. Staat v‚ Holl. IL, D. bl. 76 €55) Wagen. IV. D. bl. 236, 238. (da) Zoo vond eindelijk Naaldwijk, na ’t overgaan van Rotterdam, Woerden en Sluijs, alles vruchteloos óp de eilanden, en in Noord-Holland beproefd heb- bende, in Frankrijk geruste fchuilplaats. EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 97 „afzonderlijk op elk der, drie, door Hem. hier toe bijgebragte voorbeelden of bewijzen. — Hoe zeer, ook uit het een of ander uitheemsch voor- beeld op zich zelf, (gelijk die nu reeds, door „het boven.betoogde; ftaan | geen wetig befluie „tot -den onbekenden aard dezer oude Neder- landfche factiën ware afteleiden: is het ons bovendien, bij bedaard onderzoek , vrij duidelijk gebleken; dat geene van die, allen, noch die gemelde Gelderfche, noch Vriefche, noch En- gelfche burgeroorlogen; om dat ftrijdig begin- fel van *t leenregt kan gevoerd geweest zijn. 8.) De Gelderfihe factiën der Heeckerens en _Bronchorflen hadden haren oorfprong in „den naijver en nijd van deze twee geflachten ; wier eene, door °t andere van invloed aan Hof beroofd, wraak nam door Ë Vorsten | jonger’ Broeder Eduard > tegen den ‚wettigen „Vorst Reinoud II, op. te zetten. Die beide Vorsten, kort op een, beide kinderloos geftor- ven zijnde, terwijl de beide partijen tegen elkan- der ijverden, was het natuurlijk , dat elke partij een’ Vorst voor beide wilde. kiezen, en elke te- gen hem; wien de andere gekozen, had, weêr- _ftreefde:. — de factiezucht maakte dit verfchils niet, omgekeerd. — Hier viel nu wel de keus der Heeckerens ops eene Prouw, de zústet def beïde Hertogen ’ Gravinne van Blois, terwijl de Ad ‚ Bronks 8 08 OVER DE HOEKSCHE _Broncho: freri een’ Blan kozen, Wiler van Gulik, ‘en deze door den Keizer aangefteld werd. “Maar t.’s Keizers keus volgde na, en bewerkte dus geeriszins de kde der Landza- ten, noch vormde hun, gefchil, Wille zelf was enkel door zijne Moeder, gai eene Zuster van Reinoud en Edward, aan hun en ’t Her- togdom vermidagfchapt. Na den dood van Rei- 15% IV. wierd Adolf van den Berg, die Boor den Keizer mét het Land begiftigd was, “door fchier al de landzaten verftotefi, en kwam er geene partiijfchap voor zijn erf- of leen- regt, In de Hollandfche twisten ondetfteuriden doorgaans de Gelderfchen de Kabeljaawwfche ‘partij ; maar dat was, deels, om dat de Hoek- fehen doorgaans heùl zochten em vonde in Utrecht, het welk gedurig met Gelderland in oorlog was; deels,‘ om de naauwe maagfchap der geflachten van Arkel en Egmond, met dae der Gelderfche Hertogen. Gelijk dan Egmond, door hüwelijk- mét eene dochter van Ar kel, Kleindochter tan Hertog Willem VIII, tot Pe het bezit * van „her Hertogdom Gelderland Kwam. GD” é $. 46, iep | ua lei bend vo1(d5) Men zie over deze zaken. Wagenaat, Pad. Hil, IL, D. blsgoo, 316..1V. D. bl, 136. Tegenws St ve Gelderl. bl. 78-98, Cerisier, Tafer. H, De * bl. 26, Ve 116, Vs EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN: «99 „$. 46. 65) De Vriezén”'geené eenen” kennende ; had ook de twist over mannen- òf vrouwen: leen althans geene fchuld aan de lange gruwelij- ke fcheuring der Schieringers en Verkoopers. Ook deze kwam. gehêelvuie “onderlingen haat van” Edelé geflachtei, die zich- tegen andere verbonden, én hunne ‘ofiderhoorigens dorpen ; ; Kloosters en de Steden’ medefleepten. De vrije Vrieze vochten ook hiet” zoo bloedig; owie” if Holland ‘regeren"zou; moch voor ‘de regering der ‘Hollanders “in Vriesland, De zametihang;, die’ gevorind” wierd tusfchen” de Hollandfchie en Viiefchie twisten; - waat door men dan eens de Verkôopers nageeft; vah in het algemeen voor ’ Hollandsch beftier geweest te zijns” dan .van de Schiébingers- zegt; dat zij de’ Hoekfthe zijde gehouden ’ hebbèn Cd) „was zeer’ vadedurlijk ; Zònder -dat zij iets bewijst van al ?%geen hier te “bewijzéi was; ‘of waartoe her “wierd bijge- bragt: — miadr de “zwekfte- partij-ncîgde lige har buitenlandfche hulp; dat buitenldhd- zelf ì in i Keuse G 2 rod sail sk pare dt äC EROS í PDL LR dd Z. Wagen. Pad rif. ul, D., b. z2Ô, wv 338, 452. IV. D. bl. art, Schotan Gefchied. valt Friesl, bl. 220, 375 enz. Zegenw. St. v. Friesl, IL. DS bl. 435, 5á4, 553, v. 504, v. (Schoon deze: coinpi. Watie Nechts tor 1414 gaat, en daar afbreekt.) pi Io. roo OVER DE HOEKSCHE- partijen gefcheurd zijnde, werd de oppofitie- partij aldáár weêr onderfteund van hier, om zoo den overweldiger thuis de handen vol werk te geven, | S. 47 to.)-Even eens, dunkt mij, dat zelfs niet ees nigzins (guodammodo — t: $.'38, aan ’t einde) hier toe te pas kunnên komen, de gefchillen in *t koninklijk. geflacht ‚ en tusfchen de Rijksgroo- ten van Engeland, bekend onder-den.naam van de roode en witte roos. - Want 1. kon aldaar ’t gefchil over de troons- opvolging der mannelijke of vrowwelijke linie; geenszins. afhangen van de controverfie over de -beginfelen van ’ rb laat {taan dan -van ’ Hollandsch-, „of Rijks- leenregt. 2. Men behoeft flechts een oog te flaan op de gefchiedboeken en de ftamtafels: tot deze gebeurtenisfen. betrekkelijk; om tezien, dat Eduard IV. van York, en zijn broeder en _ opvolger Richard UL hun regt om Hendrik VI. van Lankaster te onttroonen, wel gronde den op: den voorrang „ die aan de oudere Zrou- „welijke linie boven de jongere mannelijke, bij het onttroonen van Koning Richard II. door ‘Hendrik IV. van Lankdster ; had moeten toe- ‘gekend ; geweest zijn; — maar dat ook Mendrik Ml die Richard MI, van Y ‘ork ontroonde, flechts EN KABELJAAUWSCHE: TWISTEN. 1O% ‚ flechts door zijne-Moeder, (niet door zijn! jv Vader , veen”. Graaf-Tudor ;- waaromtoen ook het nieuw Stamhuis Zwdor begon) aan Koning Hendrik VL. en ’t Huis van Lankaster ver- want. was, Dus, zij hij zijn regt afleidde, gelijk hij verkoos, van zich zelf, d. i, van; zijp ne Moeder; ’t zij van. zijn huwelijk, en ‚de ftel- ling, dat zijne Vrouw, dochter van Koning Z- duard III. vóór haren. Oom, Richard -had moeten gaan; hij, zoo wel als de Yorks, ftreed altijd voor Vrouwelijk erfregt. Het is waar, dat de Yorks. ook in regte mannelijke linie van den gewezen Stamvader, Koning Eduard HI. afdaalden; maar overal vindt men, dat zij hun regt tot den troon, en om dien met geweld in te nemen, afleidden van hunne afftamming (door eene Vrouw) van Eduard's tweeden Zoon: En ’t fprak van zelf; dat hunhe mannelijke afkomst van den vierden zoon geen regt kon. geven, om Meudrik VI, die-van den derden zoon in mannelijke linie voortkwam , te onttroonen, en tevens aan zijn’ zoon Eduard het regt van opvolging te an Beeggener Wilnis ooo s. ss. Beide deze door ons ‘weerlegde gevoelens, C. Pen van pyer ’t waar en doorgaand verfchilpunt, van, de ná Schrijs G 3 H. ver aangaan- de dit punt. Mme tanmerkin LS Aafmerk. 02 OVER DE WOEKSCHES H. en K. partijen ftrekkén “tot nieuw bewijs, hoe gevaarlijk het is, door liefde voor“eên fystema, of enkele: ftelling, hypothéfe-met hyz “ pothefen te willefi”fteùnen ; efi-alld gebeurtenis. fen “eh zoo” den geheelen. omvang der Gefchie- denis, eenzijdig te befchouwen. —, Derhalve; zelf iets anders in de plaats zullende ftèllen;, moeten wij ons vooral van dezén miúsflag’ wacht | sd Maar wij ‘gevoelen ook hier‘ hoe veel gemaklijker dikwijls hee afbreken” dan het bou- wen, het wederleggen dan het verbeterén is: En voofal hindert ons hier, het bovens $: 13=16, aangetoond gebrek aan gefchiedkundige‘berigten _ nopens die tijden, toen die bloedige tweefpalt aanving; ‘en het groot verfchil der berigten, over, de wijs’ van aanvang en de naaste oorzaken van den tweefpalt zelven, waarvan echter, om tot het blijvend oogmerk en verfchil defzelve. te befluiten, zoo veel kon afhangen. — ‘Wij mo- gen dus op de billijkheid rekenen, dat men van — ons niet verge, ‘t geen wij niet geven kunnen, om dat het er pief is (ook hier immers; is non apparere, non esfe) en zullen voorts, _ het geen ons meest - waarfchijnlijk voorkort , in de volgende aanmetkingen voordragen. | $-49. Lt Zij, dar de factiën zich eerst omi’ € É door EN KABELJAAUWSCHE TWISTENs 103: door „het „verfchilsvan’ Moeder «en:Zoon, vore: den’, ’ zij »dat «deze, en dus ole; sals wan zelf devolgende Vorsten, in de reeds gevormde pars tijfchap der landzaten betrokken raakten, laat het zich, naar mij dunkt, uit de gefteldheid De Hiem ring en de zelve der toenmalige tijden en perfonen menséhaloop —_ der \ tweefpalt kundig zeer wel verklaren, waarom, de partijen wa was nacuurs zich Zoo, vormden, en de landzacen op. die, wijs partij kezen, als wij zien dat \ze..gedagn „heb; ben. « Natuurlijk wachten: veronderftele mens! in de Steden levendig gevoel van eene vaste rege. ring; waarbij zij tegen het geweld, of öude”* regt van eigendom, of % burggraaffichap der, Ede- len, befcherming vonden: -— een aantal. Edelen, begeerig naar een’ jong en wakker Vorst; bij wien vreugd van t Hofleven, aanleiding tor krijgs- dapperheid, en belooning derzelve, te wachten waren (*): maar daar en tegen evenwel meer agp Ga nn Eder (®) Aan. des Heeren van Wijn. … Schoon in » deze Verhand. duidelijk genoeg, ja Op-eene uit- 5, muntende wijze is aangetoond , ‘dat hier géen qüzs- » tie over % Leen. Was achte’ ik echter vrij zeker te zijn, dat, zoo wel "als fominige Edelen d “in % »» bijzonder ook de Steden, al’ terftond na doode vat » Willem IV. meer tot de regering van een” Worst, & als die haar beter fcheen sé kunnen befchermten; » dan wel “tot «die van eene Zorstin geneigd wareh. 3» Straks na doode van Willem den’ IVden, op 14 Oc A O- 104 OVER DE HOEKRKSC HE” 7 Edelen, bestin hun Schik met Anapchid, of? zwakke Vrouwelijke: regering; op “dat „ieder van hun, onafhankelijk, zijn’ ridderlijken. zin zou. >_< kune ‚ tober 1345, maakten de Regering en Gemeente van ” Dordrecht reeds gezamentlijk zeker Befluit nopens, > het Stads - beftuur, en zulks, als zij zeiden, „0 Es ruste ende prouffst ons liefs gerechts E antsheer, 5 Grave van Hollant”- Er was toen nog geene ‚ keuze van den Keizer gedaan, die eerst in Louw- Pr maand van. 1346 volgde, maar men ziet hier den p geest uit” [— Ik heb, dat Dordfche ftuk en die handeling aangemerkt, als eene poging om zich een geregelder en vrijer ftadsbeftier te geven, eigenlijk ten koste des Grafelijken gezags: — hiertoe was cen tijd van vacature des Grafelijken zetels, vooral zon- der bepaald wettig Opvolger, uitermate gefchikt — de nieuwe Vorst, vooral wanneer zoo iets, gelijk natuurlijk was bij uitbreiding der Stedelijke regten, met gemeen goedvinden gefchiedde, en er zich nie- mand tegen opdeed, bevestigde, ook om de gunst ger landzaten te winnen, ligt de zaken, zoo als hij ze vond, enz. — De Graaf zelf moest er evenwel zijn" naam toe leenen: dic dunke niemand vreemd; Zoo immers wierd ook later, op naam van Koning Filips tegen hemzelven krijg gevoerd, — Maar meer heb ik in die vermelding van Graaf en Landsheer hiet kunnen vinden. Geeue bepaling, “dat het een man, geene vrouw moest zijn. Het was natuurlijk , bij Nt algemeene onzekere, die woorden hier mascu/ina genere te gebruiken, Er was immers nog geene keus Î gee hd veen EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 105: kunnen “volgen. * Van hier vihdt men in den if [ob Ang.ns. eit be gefchied; en toch fpreken zij ook al van den gerech- ten Landshere, — De Heer van Wijn vervolgt: » Toen men misfchien zag, dat dit niet gaan wilde, „koos men (volgens Albertus Argentinenfis) een’ mid- _delweg: „ Gentes — Schrijft hij — Wilhelmi oceifd >, Jmperatricem ct unum de filiis fuis ór do- minos decreverant”’; doch Zandfliet, bij Mar- 2» ene et Durand, Anal. Tom. V. p. 247, zegt breer » der: post necem Wilhelmi IV, qui non religuit pro- 2 lem , dominus dictus Wlerink, Tutor Hollandiae” 2 (niemand was thans Zwtor Hollandie, dan ’s laat- 2 ften Graven Oom, Jun van Beaumont, uit welk » laatfte woord hier die naam bedorven fchijnt — 2» deze is dezelfde van wien boven in deze Verhand. 2 Se 11) bl. 1721 breeder gefproken wordt) „ mê- s> fit ad Ludovicum Bavarump — ut unus ex flis ejus 5» fibi mitteretur , gui jure hereditario terram pradic- 2 Zam gubernet?” Wanneer ook Vrouw Margaret 1, op 2, 5 Januarij 1349, het gebied overdroeg aan haren », Zoon Willem, geeft zij, onder anderen , voor ree »» den van haar doen: „, dat onze Landen zeer be- 2» Zwaart ende beladen zyn met orloge, met fcou- ss» de ende met alrehande faken, zoo, dat fy wel 2,» behoefden een ZLantshere die dagelyks by hem 23» Ware” — Maar dit was zeker niet Aaar verlangen, »> maar. dat harer parzijen , en overeenkoinftig de vrog- 2» gere denkbeelden van immers een deel der Land- zj» Zaten.” @x 't Spijt mij, nopens de H‚ en K, twisten, in G 5 23 het 106 OVER DE, HOEK SCH Es beginnê verfcheiden Edelen. (dd); maar :{chier alle Steden, met Willem en aan de Kabeljaauw- fche zijde, — bijna geene Steden, maar de oor an - brhêêse k mana e Lek weak ie hk s, het Henegouwfche Archief: te Mons ‘geene bijzon- » derheden gevonden te hebben. Ook met dat'oog » heb ik, in de 5 weken, welke ik, in ’e jaar ‘18054 » te Mons doorbragt „’ hetzeive nagêgaan)’® (4d) Verfcheiden, ook magtige Edelen, inzonder- heid de Arkels en Egmonds; z.'de volgende IVdé Aanm. — Dit kan ook, ondanks het evengezegde ; zeer wel verklaard worden a) uit de jaloufie der adeé= lijke geflaChten tegen elkander, aan welke wij zelfs den oorfprong dezer geheele partijfchap voornamelijk toefchrijven. b.) Uit ‘de redenen van affectie voor Willem's perfoon, welke hier in den tekst vermeld zijn. [c.) Misfchien komt hier vooral in aanmerking de verpligting veler Edelen aan-, en hunne natuarlijke verbindtenis met Willem, om hun eigen belang, om dat, zij tot nadeel der Grafelijke hoogheid en van ’s Lands belang, te veel van hein getrokken hadden, het geen zij vreezen moesten , door AZargareta en de Hoek- fchen weer kwijt te raken — maar denkelijk naderhaad evenwel aan hem of aan Allrecht weer hebben moeten afftaan — Z. bov. bl. 3739, aant. 4. a] Opmer- kelijk is hfer het naïf verhaal der oude Holl, vertaling en uitbreïding van Beka, bij Matth. Awal. T. HI, P. 245. — »» de Hoekfe- parrys -- klaagde’ haren » nood aan Margareta, De Cabbeljaus partye dat 2 ziende, overdroegen met de Steden van Holtand; en bezaten des Hoeks partye kasteel, en wornén bij- ‚‚ men een jaar XVII, en worpen{g alle neder ” EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 102 meesten der delen, Zdoeks;’en voor Marga raa wat Sr 5 fi $. 39 IL. De rweefpalt, eens ontftoken, vond s, a. Insgelijks de voortdue ng der cens misfchien reeds in haren aard als partijfchap onitane tac: en factie;) genoegzaam voedfel en aanleiding om erfelijk te zijn, en’ flechts door algemeene om- keering der Staatsgefteldheid te kunnen eindigen, zonder, in her gedurig twisten, anderen geest, dan dien van partijfchap- -zelve te hebben, of ander oogmerk, dan het bovendrijven van ie- ders partij, + vêrnederen of verdwijven der te- “gehdingers. - — Dit kon vooral plaats hebben in deze partijfchap, welke terftond in zoo felle _ woede ontftak, daar Willem en de zijnen Zoo groote fchade deden aan de Edelen, op welke zij gebeten waren, en dezen weer hevige wraak zochten. Toen’ zat met eens de wrok in % bloed, en duurde zoo lang als hun leven; ja werd wederzijds in de kinderen voortgeteeld. — Wanneer wijde gefteldheid en gebeurtenis- fen dier. tijden, en helaas! onze eigen onder- N | | vin C&): Men kon ’tals een uitwerkfel. dler zelfde ge- aardheid aanmerken, dat de oekfthe Edelen, uit her Landsbeftier verdreven, zich tot het rooven op zee en flroomen wendden, en daardoor geducht maakten, Cvergel. Wagen, IV. D. bl. 244, Ve id 271; 274» volg.) tiën. 108 OVER DE HOEKSGCHE. vinding van de-sgevolgen van burgertwisten ga deflaan, zal ons dit geenszins onnatuurlijk vof onwaarfchijnelijk voorkomen (*). Twist en ftrijd om ’t oppergebied tmsfchen Regenten, die ieder zich-zelf alleen wetig, de tegenpartij voor weerfpannelingen, oproerelingen, landver- dervers verklaren, ze uit hunne goederen en in ballingfchap verjagen of aan den lijve ftraffen; door die zelfde ftelling en handelwijs. der Vor- flen, de Edelen verplige, met alle hunne ach- terleenmannen en onderhoorigen, de eene of andere partij te kiezen (df); de fteden door | den (*) „ Die den aard van burgerlijke beroeringen 2 oplettend heeft nagegaan, (en ongelukkig is onze »» leeftijd in dit opzigt een meesterlijk fchool „) zal er ss uit hebben opgemerkt, dat de eerfte onderwerpen, » die de fcheuring deden ontftaan, lang kunnen uit »> heg oog verloren en verdwenen zijn, en toch de » fcheuring voortduren; dat de partijen van elkander > kunnen verwijderd blijven, al verfchillen ze, ten > minsten voor het tegenwoordige en toekomende, »> niet meer van beginfelen„’ enz, Meerman, Beleg en erover, v. Leiden, bl. 7. (af) Dit is zeer waar en juist aangemerkt door den ‘Heer Kluit ad Chron. Egm. in Hiftor. Crit. T. Ie P. r. p. 21e et in prim. lin. Coll, Dipl, Hift. Polit. $. 471, 472 en Hift. de Zoll, Sraatsreg. IV. D. bl 400. (Welke laaufte plaats echter geenszins dus mls- verftaan moet worden, als of die geleerde man den ge- LE gt ET 4 EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. E09 den iavloed of het geweld der Wödelen genood- zaakt in den ftrijd te deelen; de-partijen zich door partijzamen,en uiterlijke-teekenen onder- fcheidende „ waardoor. algemeen en tot onder de geringfte ftanden, factiegeest opgewekt en enderhouden werd; bijzondere: voortplanting-der erfelijke. vete, onder. den „Adel, mer elk ver- haal „van luisterrijk bedrijf, of ontvangen belee- diging, of herdenken, aan, hunne -geflachtsver: bintenisfen, of weleer in deze twisten verlorene; thans, door een ander. geflacht bezeten goede- ren? ‚— de magt van ’% hoog bewind, al fchijnt ze door den triomf. van. eene -der partijen-gè- vestigd, niet groot. genoeg ‚ om „de andere partij geheel te kunnen nedervellem, of „haar; van heie melijke woelingen en, gedurig blijkbare weer= -barftigheid te kunnen wederhouden; en telkens bij-den dood, der. Vorsten, de. verdrukte partij gereed om haren flag waar-, en ’t overwigt in- te nemen, genegen derhalve, om zelve voor ’% Bee | ge- geheelen H, en K. tweefpalt, en ook deszelfs begin, van dit jus feguele afleidde; ’t welk toch eerst wer- ken kon, na dat er reeds tweefpalt was, en deze reeds tot burgeroorlog, met de Graven aân de fpits, dangê- groeid was: — maar de partèjen werden toen daat- „door te tigter partijfchappen; blijvende factiën, lang- durig en verwoestend, van wege deu, te dier oorzake blijvenden wrok , en blijvend ftrijdig belang.) 3 Aanme par:ijfchap- pen en fa- Lio OVER DE HOEKSCHE geheele Land een’ Vorst te-kiezen, die de maat: regelen en geest van ’t' vorig” bewind verlâten zou: — alle bijzondere burgerlijke twisten, ook. zonder grond, uit deze factiezuclft afgeleid, of daarmede van achtêr in verband gebragt: — Naderhand Heide partijen, als” duürzamie' wer: tige verdeelingen, * erkend’ bîj” defi’ Landsheer; die zich zelf negtäns met zijn Hof ‘tot eén van beide rekent vert! das” niet na kan'laten;s de eene boveri -devändefe “tc begunstigen: — Bij die alles, de ruwere deukwijze'en manieren in die tijderi, “gebrekkige denkbeelden van Gods- dienst eri Zedeleers onvolkomene politie ; wetten en“ tegtspleging, '_— Ware’ wónder;, -dát van 1350 tot 149ó, de faetiën Holland konden blije ven “berberen ; en elkander vervolgen’, zonder op “despotisme vof” republiek,” Frankrijk of Engeland; goed of kwaad leên’ tè denken? = $:-5t. Om nogtans, ten opzigte, zoo wel van den oorfprong, als van de doorgaande ftrekking de- zer oneenigheid, iets nader te komen, mogen — vergeleken met het gezegde, boven $. 15» $. 16, saanteek. (af) en $, 18 — hog de volgende aanmerkingen dienen; IH. “Wij zien, van het begiti tot het aide “dezer ‘beroerten, de Edelen, erfelijk ín hunne gee Eg - € nen aal det Rosendael aad pe REL DN EN KABEIJAAGWscHE TWISTEN. tif gefláëhten „” aanléggers en aanftokers cf hoofden len: dezer bürgerewisten. — En zoo zien wij reeds dr vóór en gedurende die ‘tijden, in dien toeftand der bürgetiaatfchappi, de“twisten“tusfchen dé Heétkérens en Brönchörflen in Gelderland, tusfchen “de ‘Schiëringers en Wetkoopers’ in Vriesland, de Lokhorften en Lichtenbergers in Utrecht, tusfchèn de Blaauwvoetfthe en Herichine factië in Vlaanderen (2); de Guel- fen “en: Gibèllifien in "Italië, hoe ‘zeer ook veelal die partijfchappen eenig ander’ ‘bepaald oogmerk hadden of voorwendden; in den grond beftaan door verwijdering en erfelijke verbitte- ring der Aldelijke set ee AE SET É & 52 Ee dl 20133 IV. pijdoadër merkt then if deze Neder- 4 4 4 Tuifen landfche troebelen. eenige” voorname Geflachten Ee flachtens op, äan welke met regt, « van: den beginne af en “doorgaans, de grootfte fchuld van de ver- aide en alle, derzelver noodlottige gevolgen fchijat KS Van deze Z. Heëmsikerk, Batav. Artad. bij ft begin zijnér witweiding over de Hs: en Ks twis- en tên, en Marchant, aldaaf aangeli, — Ook onder. linge afgunst der Edèleti; gaf; gedurende de mindet. jacigheid- van Graaf Floris W., aanleiding tot de Landsberoerte, uit het twisten van Vorsten om ’ bewind; — maar tóen flechts om *t Ruwaardfchap. & boven, S:7 & 17, en Melis Stoke, ald, zang. 5. De heersch- zucht van het geflacht van BPEDE- RODE, Ii2 OVER DE HOEKSCHBE. fchijnt te mogen gegeven worden. „ Aan. de Kabeljaauwfche zijde, Anker, zoo, magtig en moedig, en EGMOND, dat zieh van de ou- de Vriefche Koningen afkomtftig rekende; en welke beiden zich ras met het naburig «en fteeds onrustig Gelderland vereenigden, en eine delijk vermengden: — onder de Moekfchen, het oude edele NAALDWIJK, en(dochr nas derhand gezwenkt (d/),) WASSENAAR; maar vooral, van den beginne tot het einde, BRE- DERODE: ; | if hanin Ja, V., zoo men uit enkele daden van onder= fcheiden menfchen, gevoegd bij * algemeen gerucht, iets mag befluiten tot den blijvenderi geest en flemming van een geflacht; vinde men hier, bij de BREDERODES, blijvende geneigd- heid en uitzigt, om de heerfchappij over Hol» land, CdH) In der ontaarden Zoon van Filips van Wasfë- haar, die in 1426 met Jan van Beijeren tegen zijn’ Hoeksgezinden Vader optrok, en dezen hielp uitfchud- den5 z. Heemskerck en anderen, [jen vooral de zeer „uitgewerkte Verhandeling van den Heer Meer- man, federt het eerfte inleveren dezer Verhand. iu ’t licht verfchenen, en ook reeds boven, bl. 60; aangehaald; welke over dat tijdftip, uit oorfpronke- lijke en zekere documenten, een geheel nieuw ew helder licht verfpreidu) ee gen gg Ee EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 113 fand ;” waarop zijs door ae mánnelijke afkomst en “vrouwelijke verbindeenis (4) dubbele aärt- fpraak maken konden’ aan zich te ‘trekken, immers inde daad; offchoon onder fchtin van gehoörzaamheid aan “andere oppermagt,' ‘te voc- ren — en vindt men hier ‚ in ’zóo verre, in deë zen geest, Waarlijk zäthenhang in de gedragineén Vai dat geflacht in al de Hoekfche, en nader- hand -in-de gam ij maid ig eerd Î ; KST an Ì _x2i4lad nrs “tn Dirk, Vui. Heer van Bral; ‘Czetforve in 1236) bad in huwelijk de Dochter van Wilms echtén “Broeder van Floris IVy Graäf van Holland? Yo-a Leijdis de Dôm a Brederode Cap. er, id. Matth. Anal, T. Ia.p: 6204, [De mannelijke af- komst wit de Hollandfche Graven blijft aan de Bre- derodes onbetwist, al ftelt men met den Heer van Spaen, van Hardeflein, ten gevolge der, „merkwaar- dige opmerking van den Heer Snoucka ert: van Schanmburg,, dat die afkomst flechts middelijk, door. het geflacht van Teijlingen geweest zij. z. Kluit, Hift. der Holl. Staaisreg, V. Ds bl, 259, 260 en de Briefwisfeling tusfchen onze voorname , ‚Oud- heidkundigen , van Spaan, Kluit en van Wijn 3 in het Huiszitt, Leven des haan II. D. 1 St. bij 184] (46) Vergel. Kuen. Aant. 05) in Ea. — Diaren: tegen heeft welligt de brave Graaf van Esmoùd, tot zijne gevoelens cn gedrag, om den Köntig® te blij= ven aänkleeven, eenige aanleiding Chioe verre dar oök, en Hem zelf misfchien onbewust ;) “géhàd 5 H- 8 in II4 OVER DE HOEKSCHE di Immers , behalve dat men, in ’t begin der bloedige. verdeeldheid „als Margareta's groots ften fteun, en federt onder „dlbrecht, nader= hand onder Jakoba, de Brederodes aan het hoofd der Hoekfchen ziet; gedenke men aan de vrees en het vermoeden, zelfs onder de re- gering van Filips en Karel van Bourgondiën, tegen dit geflacht gerezen. (#/), en aan het laatfte en grootfte krijgsbedrijf der. Hoekfchen, onder beltier van Jonker Frans van Brede- rode, die zich als Stadhouder van een jong kind poogde. te vestigen (dm). Gedurig zien wij de mislukte aanzoeken of pogingen der Bre- derodes, om ’t Hollandsche wapen, het welk zij, maar tot hun fpijt, gefchonden, voerden, weer | iu den aélouden naijver en openlijke veete vân zijn geflacht tegen dat van Brederode, — Deze aêloude en blijvende veete der Brederodes ent Arkels, welke met de Egmonds naatw verwant warcu, blijkt ook , b. ve uit Append. Beke, p. 129 fin. Chrons aúct. F. Beka, “bij Matth, Anal. F. IL p. 342, 357, 365. Jo. a Leijd, d. ret. Domin. de Breder, c. 37, 43. in Matth. Anal T. 1,” feje) (4D z. Wagen, Wad. Hif?. IV. D, bl. 52, volgg. bl. 129, volgg. (am) z. Wagen. ald, bl. 264 — Breéro! was ook het krijgsgefchrei en de leus def Hoekfche benden , in hunne krijgsdaden in het laatst der vijftiende eeuw. Wagen. ald, bl, 194, 253 EN KABELJAAUWSCHE TWISTEN. 115 weet zuiver:te ‘mogen dragen (d#): …— Zoo komt men tot Heer Hendrik van Brederode, %-hoofd der kervormers, en der. tegen. het Spaansch geweld verbondene Edelen, wien toen ook’ deze blaam werd aangewreven (do); en die ook dra meer voor zich-zelf, dan voor de zaak der vrijheid fcheen te ftrijden (dp). Ter- wijl onder de Staatsregering in 1654, BRED Ee RODE, fchoon aan ’e Huis van Oranje verwant; de vernedering van het zelve doordrijft, als of + het hem in den weg ftond (dq); maar, bij wiens dood, zijn eigen Zoon door de jaloerfche Hol- landers vernederd wordt (dr). Zoo vindt men eindelijk, nog in den laatften erkenden afftam- meling van dat geflacht, nog ia 1678, ontzet. tende blijken van Grafelijken hoogmoed en Pretenfie door de Staten tegengegaan; en hun- ne zorg, dat bij zijn overlijden , dat oud maar QE SCH IgE „VZ RR Cdn) Men zie de gefchiedenis hier. van bij Van Leeuwen, Batav. Jllustr. bl. 7a2, 826. Cao) Wagen. Zegenw, S/. ve Holl, I, D. bl. 66 Waderl. Hifd. NL. D. bl. 141, 199. (dp) z. Wagen. VI, D.. bl, 213 en vervolgens. (49) Wagen, XII, D. bl, 322, 413. — (Dit was reeds de geest, door wiens aandrift wij metafgrijzen , Egalité- Orleans den dood van zijnen bloedverwant, den braven Zowis XVI, hebben zien ftemmen,) (dr) Wagen. ald. bl, 414. 116 OVER DE HOEKS:GC HE hastig huis voor uitgeftorven en verniecigd wore de verklaard (ds). ror asar smoë Het geen ik omtrent den geesten Boerin de ftrekking- der H. en K. parcijen-heb voor: gedragen; is-geene zekerheid; ik beken het, maar flechts bypothefe: doch zulk: eene „; welke ik ten ‘minste durf te laten wegen tegen, de beide „ weleer zoo ftellig voorgedragene, dan welke ik voldoende ‘meen’ weerlegd te heb- "ben (44). — Wil men ze niet, dan blijve het vooreerst bij de voldoende oplosfing, in $ 505 bl, 107-110; gegeven. 8. 54 Tefluie cer En hiermede. moet ik; om de meeygemelde Verka le- ling, redenen „ ook-van dit laarfte deel der Vrage af- flappen. — *t Zij mij verguud; tot flot, het vol gen- (45) Wagen. XV. D, bl, 38, 39. — Is deze laats fe Zorg der Staten voorbarig en onbillijk geweest, gelijk niet tang geleden ’ in een afzonderlijk boekje beweerd is, zoo veel te fterker blijk geeft zij vaa de jaloefie en het kwaad vermoeden tegen’dat geflacht, (41) — En ook reeds eene zoo angstvallige weder- legs sing der aangenomen gevoelens, în eene zaak van „dit gefvige, leeft, “naar‘ík vertrouw; hate waarde, en doet wezeniijken dienst aän de Gefchiiedenis. — Op mijne Aypothefe “durf en wil ik te “minder aandrine gen, of haar ftelliger voordragen; wegens ’t ongumie {tig refultaat mijner combinatie, voor eeu oud deor- luchtig Hotlandsch geflacht — ® Mr e ENE. EN KABEEJAAUWSCHE TWISTEN. EIZ gende opte erken: De Nederländfche Gewes: ten, “élk op zich” zelven zwak ; en’ door partij- zucht’ en burgeroorlógen geteisterd, moesten komen aan ’t al te magtig huis van Oostenrijk , ijden door vreemde krijgsknechten, die de oude Voorregten verdrukten, moesten zelfs meê voor hun de “zwaarfte fchartingen opbrengen; — al- les in ’s Hemels wijzen raad, opdat hier meê de vijandfchap gebluscht wierde, en nieuwe na- dere vereeniging ontftonde, tot gewin der Vrij- heid, herftel van den Burgerftaat, en tot ver- werven van den bloeien dat -wermagen, waar- mede ons Vaderland zoo heerlijk in alle Wereld. ‘deelen fchitterde: ‚— tot dat, ook wel door in. dere uiterlijke oorzaken, doch voornamelij, ook door nieuw langdurig innerlijk g geweld, zelfzoe- keriden opftand, eweefpalt en vervolging, _Neêr- Tand verdeeld, geflingerd, verzwakt, nthaon vernederd, in (lavernij, gebragt en gitgemergeld wierd. — [Gave God! mogten ook nu nog weer, door ondervinding wijs geworden, „met, verban- ning aller gedachten aan vorige burgertwisten, alle hoofden, harten. en handen. zich vereenigen tot ware Vaderlands- en broeder- liefde, ter onderfteuning der ijverige pogingen en verftan- dige maatregelen van een deugdzaam en onpar- tijdig Beftuur je ‚ Een bedenckelyck. dingh yoor vrye* ze dn vol. … II OVER DE HOEKSCHE ENZ, s> volkeren, van niet licht haere onder- z» linge afgunstigheeden foo verre plaetfe 2» te geeven, van in tweefpalt uit te Jpat- „> ten, die felden anders dan met yer. „» kortinge van de vryheydt en verderf s» van landt en luyden dd REL 2» Werden.” HEEMSKERCK, . DRKUKFEILEN. Biadz. 2. in de Aanteek. lees; niet (gelijk de Heer K, zelf betoogt, Miff. Crit T. 1. p. 47.) door red van erfènis — offchoon, enz. Bl. 86. in de Aanteek. reg. 5. lees: Sedert ao Sept, tot ro Octob. 1350 #zc/. Bl. 36. reg. 14. fammige, lees ; fommiger. Bl. 5o. in “den tekst, 5 reg. v. and. negentig, lees: tachtig. Bl 51. reg. 9. dan in ’c js v428, Lees: datis EN Er Bl 6o. r. ro v. ond. lees: betere Felfchen. BL. 67. r. 8 v. ond, lees: Mieris, III. D bl. Ar. Bl. 76. r wv. ond. Idsing Staatsr moet ziju: Ïd- Sing. S/agisr, Bl. 99, in de Aanteek, reg. 2 lees: TVs Ds bl-2rt. 275- NIEUWE VERHANDELINGEN VAN H E zE ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN. ORE EEEr oro TWEEDE DEE Le VIJFDE ST U Ke } á men OEH OH Bled erononnm ® Te MIDDELBURG, bij SPAN BENT HE a, Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen , MDCCCXVI. Het Genooifchap wil, door het bekroonen en witgeven van, aan hetzelve int algemeen _ voldoende, Verhandelingen, geenszins ver« ftaan worden, alle de daar in vervatte [lele lingen volkomen toe te fiemmen, en als de zijne aan te nemen. nn Het erkent oak geene exemplaren voor echt, dan die door den Secretaris des Genoot- {chaps onderteekend zijn. VERHANDELING OVER EEN NIEUWEN CO N PARIOCE WR DRS oF LUCHT-THERMOMETER, door TAN SCANTZELAMER, KOOPMAN TE ROTTERDAM, LID VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHÁP DER WETENSCHAPPEN, aan wien het Genootfchap , ter betooning van deszelfs genoegen over de mededeeling dezer uitvinding, de zilvere medaille heeft aangeboden, \ Te MIDDELBURG, bij Si, VAN A BIEN: TUE MS Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetene fchappen , 1816. Dn rr dl, A ea dn je Re Ke ih E A 5 d sn Je Ei Ì Hele Nad BES Wa ND | gan " wart arte ì sek „ld MEE Á NAT Aha aas Sat Ter baurb DN EES ie sg rd a 4 adhd: ada hs eh ‚ À ee } 1 \ BE: klar. bn N 1% A Bad zb: vedan 5. Re. En ‘Dalt, AL. Ì Î JDA ETEN DENSDEE NG p - ij 8 be \ 1-4 VAN DEN CONTROLEUR-THERMOMETER, He is bij alle natuurkundigen uitgemaakt, dat de dampkring$lucht , eene der door de wafmte meest uitzetbare, en daarom voor den Thermorteter verkieslijkfte vloeiftof is , in- dien men" haar flechts daartoe konde bezi- gen. De vermaarde CORNELIS DREBBEL, de” eerfte” uitvinder van den Thermometer , wist dit reeds op het einde der xvirde eeuw, en vervaardigde zijnen wel bekenden Lucht- thermometer ;°* doch welke , daar hij niet flechts door de warmte , maar ook door de drukking des’ dampkrings wierd aangedaan, als Thermòmerer nier kon dienen , en daar ‘om’ ook “is if’ “ônbruik geraakt. zn eN A A Mijn 2 J CANTZLAAR OVER EEN Mijn wensch zich echter altijd uitftrekkenme „de, om eenen zoo gevoeligen lucht- There mometer, bevrijd van-de drukking der dampe krings-lucht „ daar te flellen ; kwam ik, na vergeefsche proefnemingen, ten jare 1810 op de gedachte, dat dit oogmerk zeer eenvou- dig zoude kunnen bereikt worden, door een luchtbol boven aan een Conzrofeur-pijp te doen blazen; naardien als dan de uitzeering der lucht op het gekleurde vocht op dezelfde Wijze, als anders hare drukking zoude wer- ken , en de uitkomst beantwoordde ten vol- len aan mijne verwachting. Ik meen alzoo. door eene kleine toevoe- ging aan den algemeen in gebruik zijnden Controleur, of. Barameter van HUIGENS denzelven, in eenen zeer gevoeligen Lucht shermometer te hebben veranderd , welke „ik mij vlije, dat niet alleealijk zeer bruikbaar „ maar in meer dan in een opzicht boven dery kwik- of wijngeest- thermometer verkieslijk is, Ik heb dezen Thermometer, Controleurs #hermometer genoemd; deels, om dat hij volmaakt de gedaante hecft van den Corèra- leusr- RIEU WEN LÜCHT-THERMOMETER. 3 deur-barometer; deels, om dat hij, evens als deze tegen den Kwik- barometer, een tegenr flrijdigen gang houde met den Kwik - thermos meter, rijzende als deze daalt, en. dalende &ls deze rijst. BRSCHRIJVING Er is reeds gezegd, dat deze Lucht-thers mometer wordt vervaardigd door eene kleine toevoeging aan den Controleur = barometers Deze toevoeging beftaat in eenen glazen Cijlinder, of bol, welke boven aan de Pijp, die het gekleurde Vocht bevat, wordt vast geblazen ; en vervolgens met de hier na te meldene voorzorgen gefloten, en welke als zoo de lucht bevatten moet, die door hare meerdere of mindere uitzetting of inkrimping het Vocht in de pip doet dalen en rijzen Men ziet de afbeelding in Figuur 1 De grootere lengte welke deze Thermomes ter in vergelijking van de- gewone kwik-ther» tnometers heeft, laat reeds van voren begrijs pen „ dat hij niet kan dienen voor. teedere Scheikundige proefnemingen, maar eeniglijk RD "bes 4 | CANTZLAAR OVER EEN beftemd is, ter ‘aanwijzing van de verande- ringen in de temperatuur des dampkrings en der woningen. Hiertoe zal dan eeng uit, geftrektheid van 100 graden , gerekend van o der fchaal van Fahrenheit (g2 graden on- der het vriespunt) voldoende zijn, Stellende voorts de lengte der Pijp of der Schaal op de-e8 Rhijnlandfche duimen, dan is iedere graad = „28 D. = o, 28 D. dus iets: grooter dan 3 Duim, of. naauwkeuriger „3$ Lijnen. Men:maakt daarvan eene fchaab op een losfe ftrook papier, tot het zoo ter- ftond te melden gebruik. De Controleur- pijpèn dan met den ge- zegden Cijlinder of bol voorzien, en de eene met kwik en de andere met gekoleurden wijn- geest, als naar gewoonte behoorlijk gevuld zijnde, en de lucht-Cijlinder of bol nu zul- lende gefloten worden , raadpleegt men een goeden beproefden kwik-thermomerer, welke in het vertrek, waar de Controleur - Thermo- meter nu zál gefloten worden, hangen moet, „Men houdt de reeds op een ftrook. papier senpalme fchaal aande ere pijp» (*) en „ziet “_(*) Het fpreekt van zelve dat de gevulde Controleur pijpen regtftandig moeten hangen, of gehonden worden ; en wel in de mabijheid wan den Kwik- Thermometer, E NIEUWEN LUCHT-TMERMOMETER. 5 ziet. of de graad, welke het gekleurde Vocht teekent , overeenftemt met den graad van warmte. op den kwik - Thermometer: ftaat het Vocht lager, dan moet het worden aan- gevuld: ftaat het hooger, als dan moet men ‘er zoo veel uittrekken , tot het nagenoeg met den graad des kwik- Thermometers over- eenftemt. Nu moet de Cilinder door den Weer- glasmaker voorzichtig gefloten worden, alle mogelijke zorg dragende dat dit fpoedig ge- fchiede, en zonder de lucht in-den-Cijlinder te doen uitzetten; ten welken einde de Weer- glasmaker ‘zich van eene foort van koperen domper bedienen moet, hebbende aan. het boveneind eene opening, waar het puntig uitgetrokken eind van den Cijlinder door kan fteken : daardoor is het glas genoegzaam voor de hitte der vlam beveiligd, mits het digt- blazen zoo fpoedig gefchiede , (gelijk hee gefchieden moet). dat de domper niet heet worde. ' DE SCH A A Le De Cijlinder nu gefloten zijnde, hecht men de pijpen op eene plank, waarop „een wit “bà VN 3 8 pa- ) id 6 J- CANTZLAAR OVER EEN papier is vastgemaakt , zoodanig dat hetzels ve in het vervolg gemakkelijk kan worden afgenomen. Men hangt den toeftel nu naast eenen bez proefden kwik-Thermometer, op eene plaars waar de lucht aan geene fpoedige verande ring van temperatuur onderhevig is , en dus het best in eenen Kelder ; na hier twee of drie uren verbleven te zijn , teekent men op her aangehechte papier de plaats, waar het gekleurde Vocht ftaat , en daar nevens den graad door den kwik- Thermometer aan- gewezen. Vervolgens brengt en hangt men beiden in de opene lucht; en doer dezelfde waarne- ‚mingen , bij den opgang der Zon, en des namiddags ten cwee- uren; telkens weder den ftand van het gekleurde Voche, en den graad des kwik-Thermometers aanteekenende, Des winters kan men op dezelfde wijze te werk gaan in een warm vertrek ; zorg dras gende, geene aanteekening te doen, dan wanneer men ziet dat hect Vocht in eenigen tijd niet van {tand verandert: want daar deze thermometer zeer veel gevoeliger is dan die van kwik , zou men , daarop niet detende , min juiste bepalingen bekomen. Het „ Lj NIEUWEN LUCHT-THERMOMETER. P® Het zoo voorname Vriespunt „ of beter wan /meltend Ys, (32° Fahr.) kan nier daa des Winters bekonten worden: hetzelve wadr- genomen en bepaald zijnde, is ’er niets te doen, dan met den pasfer den afftand tusfchen dit punt, en de in warmer jaargetijde bepaal de grâden;- neemt eens den 6gq'ter, in 32 dee- fen af te deelen; welke nu de groote der graden zullen geven, die men voorts op enne- derwaards vervolgt en met cijfergetallen als „gewoonlijk merkt ; waarna men deze papic- ren Schaal op een koperen «of tinnen plaat kan laten graveren , ensdeze vervolgens op _de plank vast hechten ; waartoe men te vo- ren een bepaalden graad op de plank, moet hebben gemerkt, en nu is de Thermome- ter tot het gebruik gereed. Men heeft nu eenen lucht - Thermometer geheel bevrijd van de drukking der lucht: de kwikkolom maakt een beftendig en gemakkelijk te ver plaatfen evenwigt tegen de vermeerderde of: verminderde perfing door de veerkracht des fa den Cilinder beflotene lucht OA RE 8 J- CANTZLAAR OVER EEN AANMERKINGEN. ’ kJ Na dus het zamenftel van dezen, door mij uitgevondenen Lucht-Thermometer in ’ alge- meen verklaard te hebben , is het noodig de vol- gende aanmerkingen ’er over mede te deelen, a) Het is hoogstnoodig , dat de inhoud van den Cilinder of bol geevenredigd zij aan dien der fpiricus- pijp, dat is juist groot ge- “ noeg , dat, bij eene temperatuur van zoo° _Fabr., de uitzetting der in denzelven beflotene lucht het Vocht geheel tot het onderfte der pijp wegdrukke, en in tegendeel , bij eene temperatuur van o° Fahr., door de inkrim- ping der lucht, de pijp, geheel tot bij den Cijlinder’ met het Vocht gevuld worde, Volgens de Proefnemingen van onderfchei- dene Natuurkundigen, is de uiczeeting der lucht, van de vrieskoude (32 Fahr.) tot de temperatuur van kokend water (ere Fahr.) dus voor een verfchil van 180 graden „== +353 van hare uitgebreidheid : gevolgelijk voor zoo graden, =+835 of zeer na £— Derhal- ven moet de inhoud van den Cijlinder of bol vijfmalen grooter ziju dan die der fpiritus- pijp. Het komt 'er dus niet op aan, welke afmetingen of gedaante dit Luchtvac heeft , in- „Te 4 NIEUWEN LUCHT:THERMOMETER,. “9 indien (lechts deze evenredigheid tusfchen des- zelfs inhoud en die der pijp wordt in acht genomen. De Meetkunftenaar kan en moet hier, des noods , den Weêrglasmaker voor- lichten. b) Eene der voornaamfte vereischten eens goeden Thermometers is eene juist ge- calibreerde , dat is, eene over deszelfs ge- heele lengte even wijde pijp , als dan kan men met volle zekerheid, indien flechts twee punten wel bepaald zijn; alle de overige vei- lig in gelijke deelen afdeelen. Doch Na- tuurkundigen, die zelve hunne Thermometers maakten, weten hoe moeijelijk het is, onder eene menigte lange glazen Pijpen , flechts één gedeelte van genoegzame Lengte te vin- den, ’t welk overal volkomen even wijd is, en voor een Thermometer dienen kan. Hoe wenfchelijk het dus ook ten aanzien van de= zen lucht- Thermometer ware, kan men bij zoo lange pijpen zulks nog minder verwachten ; doch daar deszelfs graden zeer groot vallen , kunnen de kleine onregelma- tigheden der pijp hier ook van geen grooten invloed zijn ; te minder nog , daar men bij het maken der Schaal zich zoo vele waarne- mingen , en zoo nabij elkanderen kan vere A 5 fchaf= to Je CANTZLAAR OVER EEN” { fchaffen, als men begeert , en daar men dus werfcheidene punten naauwkeurig bepaalt, meet het verfchil op de tusfchen afgedeelde onmerkbaar worden, c) Het is al mede in de Natuurkunde bewezen, dat de kicht, vochtig zijnde, aanmerkelijk meer door de warmte worde uitgezet, dan wanneer zij droog is: ’t is daarom ook van aanbelang , den Controleur- Thermometer uiet te fluiten, dan bij eene zeer drooge lachtsgefteldheid, vermits anders de hier bóven bepaalde “evenredigheid van den Cijlinder tot de pijp te groot zou zijn. Overigens kan het wel niet anders , of ook moet in dezen Thermometer eenigermate plaats hebben , ’* geen bij den Controleur,’ als Ba- rometer , het geval is, te weten’: het vervlug- tigen van eenige deelen der vloeiftof bij aan- merkelijke warmte: het onderfcheid is alleen dat in den Thermometer deze deelen zich in den Cilinder opheffen , en als veerkrach- tige luchtvormige vloeiftof , met de daar zijnde lucht medewerken ; doch daar zulks voor elken graad van warmte ook altijd hete zelfde uitwerkfel heeft, en onder de bepa- ling der graden door onmiddelijke waarnee ming pm NE DE. Se NIEUWEN LUCHT-THERMOMETER. 49 ming. begrepen is, behoeft men ’er verder niet op te lecten. d.) Om dezelfde reden valt ook nog eene andere bedenking weg, die men zou kunnen inbfengen tegen het maken der Schaal door afpasfing van gelijke deelen tusfchen twee bepaalde punten, uit hoofde dat, hoe meer de {piritus wordt neergedrukt ‚de kwikko- lom des te hooger rijst, en meer tegenftand biedt, waarom dam ook de graden der Schaal, voor gelijke graden van den kwik-thermome- ter, gedurig kleiner moeten worden ; te meer nog , daar de uitzetting der lucht niet volkomen evenredig aan de vermeerdering van warmte , maar iets minder is. BEDENKINGEN TEGEN DEN CONTRO- LEUR- THERMOMETER, Uit de tot hier toe aangevoerde Aanmer- kingen, zal men gereedelijk kunnen afleiden, dar deze Thermometer zeer naauwkeurig ver- gelijkbaar met den kwik-Thermometer kan gemaakt worden , hoe zeer in een tegenftrij- digen gang; en ik zie geene zwarigheid waar om men denzelven niee tot. een nuttig ge- bruik zoude invoeren, Slechts twee beden» kin Ie — J- CANTZLAAR OVER EEN Dd kingen zou men. misfchien. met eenigen vin daar tegen kunnen inbrengen: a 1. de grootte van het Werktuig. 2, de moeijelijkheid, of liever langwij- Zisheid van het maken der Schaal. Wat het eerfte betreft, niemand beklaagt zich over de groorte van den Controleur- Barometer „ en wanneer het nuttige en ge- makkelijke van een werktuig het ‘kleine on= gemak van eene meer dan gewone grootte volkomen opweegt , dan is dit geene reden hoegenaamd om het te verwerpen. Gedu- rende eenige jaren, dat ik reeds dezen Ther- mometer gebruik , heb ik daarvan geen het minst ongemak befpeurd, Men gelieve altijd onder het oog te houden, dat ik, gelijk reeds gezegd is, dezen Ther- mometer niet begeer te hebben befchouwd als beftemd ‚tot Scheikundige Proefnemin- gen; maar alleenlijk voor dagelijkfche waare aemingen van de Temperatuur des dampkrings, ° Aanbelangende de tweede bedenking; het is zoo, deze Thermometer kan door zich zelf niet op de Schaal gebragt worden: doch Sit is mede het geval bij de gewone kwik- Ther- NIEUWEN LUCHT-THERMOMETER, 8% Thermometers, bij welken men altijd eenew proef-Thermometer-moet te hulp nemen. Het langwijlige der: bewerking. voor dezen Ther- mometer kan alleenlijk van eenig gewigt zijn voor. hem , die zelve voor zoodanig eenen Thermometer de Schaal begeert te vervaar- digen : doch hier bij kan het werktuig nooit verliezen „ „maar wel winnen ; men bepaalt toch de, graden, die de warmte in dat Jaar- Schaal maakt, heeft men. ’er reeds. gebruik Van. haast ie „ Door gedurige herhaalde waarnemingen. en vergelijkingen bekoomt men eindelijk de meest mogelijke juistheid, en alzoo. des te meer genoegen bij het volgend gebruik: _ maar de bedenking is van geene kracht altoos , wan- neer men den Thermometer. gekeel gemaakg „bij een kundigen Weerglasmaker, gelijk thans. bij a. RABALLIO alhier te Rotterdam hee komen kan, / Ï4 J CANTZLAAR over PER VOORDEELEN ‘VAN DEZEN THERMO: METER. 4) Dat groote graden bij weerkundige Werktuigen altijd begeerd zijn, bewijzen zoo vele verfchillende foorten van Barometers als zijn uitgedacht, om de kleine verandering van flechts 3 duimen , binnen welke de geheele beweging van den eenvoudigen kwik-Baro= meter bepaald is, eene grootere uitgeftrekt- heid te geven. Daar nu de graden van dez zen Thermometer ruim 4 duim groot zijn 4 is dit dan een aanzienlijk voordeel, waardoor de mindere veranderingen des te duidelijker kunnen worden waargenomen: -_Men kan zelfs-deze grade fiog grootef maken , wanneer men de kwikbuis achter de plank , en de fpiritus-pijp vóór dezelve plaatst, deze is dan alleen zichtbaar, en men behoeft ze nu, om de regelmatigheid te bewaren, hiet evenlang te maken, als de andere; zij kan nu aanmerkelijk langer zijn , mits mer den inhoud des luchts - cijlinders of van den bol in evenredigheid vergroote, zoo dat deze altijd vijfmalen grooter zij, dan die der pijp. Het zamenftel wordt hier door ook fmaller, en meer gefchikt om buiten aan een venfter- Mijl te worden vastgemaakt. Zie Fig. 2 en 3. 5) ‚ NIEUWEN LUCHT-THERMOMETER, ij N b.) Gevoeligheid is een tweede algemeen begeerd vereischte + deze Thermometer is tem minfte vijf malen gevoeliger dan de gewone , een “noodwendig gevolg van de lila tein ‚der vloeiftof , die op het Vocht werkt, et die in de daad voor een Thermometer zoo verkieslijk is, dat men wel zeker dien var Drebbel zou behouden en trapsgewijze vere beterd hebben, had men toen flechts kans ge ‚aien om ‘er de drukking des at ME ge mr van uit te fluien. ej Gemakkelijkheid van waarneming is almede een fchatbaar voorregt van een were, Kundigen toeftel, Men zal mij, geloof ik, gereedelijk toeftaan „. dat „ vooral bij avond en met kaarslicht , den ftand van eenen bui ten hangenden kwik - 7: hermometer „ door de terugkaatfing van het glas der buis , veelal niet gemakkelijk is waar tenemen : — het gen kleurde Vocht van dezen Thermometer vals terftond in ’t oog. de) Eindelijk meen ik nog als een voor» deel van dezen: Thermometer tè mogen aan! merken: ‚dat ; volgens mijne, nuveenige ja-! sen gedane “waarnemingen, de door muren „ fehuttingen of andere voorwerpen. terugge; gou kaat- 16 TJ. CANTZLAAR OVER EEN kaatfte flralen , veel minder invloed op. dese zelfs gang hebben, dan op.dien; van «de, ge wone, kwik- Thermometers ; 5 en men,daarom. ook niet. zoo, fchroomvallig behoeft te zijn, om hem zoo veel mogelijk buiten alle terug- kaatfing te plaatfen; ofschoon men „ als men kan „ook zulks niet behoort na te laten. En hier mede geef ik mijnen :Thermome- ter in handen der Natuurkundigen ‚ en“ van allen die vermaak vinden inhet waarnemen van den flaat des dampkrings :° als volmaakt prijs ik hem niet aan : welligt zal men mid- del vinden , om hem nog veel te verbete- ren of te vereenvoudigen, en ik zal dit met Vermaak zien. | __Nu ik deze mijne vinding dear zal men waarfchijnelijk zich verwonderen , dat dezelve niet voor lang heeft plaats gehad, In _ de daad, het is niet onaardig door een gering Bijvoegfel een Barometer veranderd te zien in een werktuig van een geheel anderen aart, ‘t geen nu, niet de veranderingen der drukking 3 snaar de temperatuur des damp- krings aanduidt. »-Men zal-het mijner eigen- liefde wel vergeven „ dat ik: hem voorals nog in:denzelfden- rang plaats „als zijnen “tegenhan- ger ‚den Controleur - Barometer sens gelijk men pn TEA GE, NIEUWEN LUCHT-THERMOMETER. 17 men dezen, om zijn gemakkelijk, gebruik al- gemeen boven de betere en meer naauw- keurige kwikpijp heeft verkoren , zal. men misfchien ook , ten aanzien van mijnen Con- troleur- Thermometer, gemak boven uiterst ftrenge juistheid kiezen, en hem daarom ook t'eeniger tijd, voor het dagelijksch gebruik, de voorkeur geven. Hij worde overigens, bij het afnemen en verplaatfen, met dezelfde omzichtigheid behandeld, als den Controleur- Barometer , en liefst in eenen loodregten ftand gedragen , wanneer hij van hangplaats moet veranderen, Je 5 Je A ii Khaki SP Bourse. debreant $ NIEUWE | mee GEN ZEEUWSCH GEGOTEN hard CAR a DER … ee de \ 5% e Ld le Siwzepe DEEL 3 ZESDE. ARD E- 6 TA er OE Oet os ovor—— É À EN in ij EN es & ‘ 4 k he, CE En Te MIDDELBURG, bij S VAN BENTHEM; Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen ; MDCCCXV Is PS TSE npe ' vor MR rt 5 TEN er KNA Het Genootfchap wil, door het bekroonen en uitgeven van, aan hetzelve in 't algemeen voldoende, Verhandelingen, geenszins ver- flaan worden , alle de daar in vervütte flellingen volkomen toe te flemmen, en als de zijne aan te nemen. en en Het erkent ook geene exemplaren voor echt, dan die. door den Secretaris des Genoot- Jchaps onderteekend zijn. Aiurler. Ls ZONDERLINGE GENEESKUNDIGE WAARNEMING, | MEDEGEDEELD poor S A DE MORAAZ, IE HEER MED. DOCTOR TE SOMMELSDTK, EN LID VAN HET ZEEUWSCH CENOOTSCHAP DER WETEN SCHAPPEN, * CRN Den één en dertigften van Bloeimaand des Jaars 1798, raadpleegde mij de Heer. ..s in het naburig dorp Middelharnis woonachtig, over een kind van het mannelijk geflacht , %x welk zijne Huisvrouw, dien dag , omtrent zeven uren des morgens , zeer voorfpoedig, hoewel , volgens alle waarfchijnlijkheid, ééne mand te vroeg, gebaard had— De aars van dit Kind was niet alleen gefloten , maar ook geen het minste fpoor daar van te vinden, terwijl de zwarte drek (meconium) door de roede met eene ligte perfing ontlast werd. «Dit toeval, *t welk de Cuders zeer veront- A ruste SLET rustte ; maakte „mijne. nieuwsgierigheid gaans de: mijn eerfte werk beftond daarom in een naauwkeùürig onderzoek van alle de uitwen- dige deelen van dit Kind, waaruit bleek, dat alle, met uitzondering van die der navel- en onderbuik-ftreek, wel gevormd waren, ter- wijl het Kind over het algemeen wel gevoed fcheen en eere bevallige gedaante had; de geheele buik was zeer opgezet, maar vooral de, onderbuik.- fireek. (regio hypogastrica): boven het fchaambeen vertoonde zich eene bijzonder uitpuilende zwelling, hard voor het gevoel en bruin van kleur; de roede en bal- ne waren niet misvormd, maar zeer onte froken; en bij ‘het ‘aanraken pijnlijk; de bal- len ‘ontdekte men zeer duidelijk in den bal- zak, terwijl zich aan beide zijden eene darm- lies- breuk vertoonde , die zeer gemakkelijk ‘werden’ ingebragt, Het Kind fliep dên eerften dag zeer rustig ‘en veel 5 ontwakende gaf bet geene teekens “van fmart of benaauwdheid, ‘zelfs dan niet, “wanneer de zwârte drek- ftof op bovenge- goede wijze ontlâst werd , ook gebruikte ‘het’ het voedfel, * welk, daar de Moeder het niét zogen kon, meest uit melk Sn met “veel ‘graagte, A ine De NE _ De ontfteking der roede en-bal- zak „werd door eenige verkoelende , in diergelijke gee vallen gebruikelijke , middelen te keer ge- gaan ; den volgenden dag was het minder tierig , begon het meer te tenen , en fliep het- onrustiger, het zag ‘er geel en vervallen uit, de buik zwol meer en meer op, de eet- lust verminderde. Alle deze toevailen -na- men langzamerhand dermate toe, dat het Kind reeds den tweeden van zomermaand, op» den derden dag, des middags ten twaalf uren, na vier-en- vijftig uren geleefd te hebben ; on- der ligte ftuiperekkingen den adem uitblies. Het gelukte mij de Ouders overrehalem, mij de opening van den buik toeteftaan , teh einde deszelfs zonderlinge inwendige gefteid- heid na te fporen— Wat zich uitwendig vertoonde „ is reeds boven aangereekend;, al- Teenlijk voege ik hier nog bij, dat de navel „eene zeer zonderlinge gedaante had, niet, uit- puilende, maar plat en breed was, zoo dat deszelfs rond eene oppervlakte bad, waarvan de middel- lijn ruim 12 ‘duim rhijnl. was, terwijl. de openingen der navel- ader en nar vel-flag- aderen op den afstand cens halven duims van elkander verwijderd, naauwelijks meer zichtbaar en zoo wel gefloten waren’, dat Ag Ons Gd, bnder of nade geboorte géen dròppel bloëds uit dezelve ontlast werd. (4) ) Na deze befchouwing der uitwendige dees len, fcheidde ik, eene kruis-{nede over den buik gemaakt hebbende, de algemeene bes kleedfelen en buikfpieren van het buik - vlies (peritoneum) en bemerkende, dat het boe vengenoemd uitpuilend ligchaam geheel bin- nen het buik-vlies befloten lag, opende ik nu ook dit vlies door eene andere kruisfnede, en vond in het zelve de dunne darmen geheel bloot liggende, niet door het net (omentum) bedekt; de geheele onderbuiks -ftreek was overdekt door een glad, bol, verheven, don- ker-rood ligchaam, hetwelk op het fchaam- been rustte, door ééne groef in twee deelen gefpleten was, en bij nader onderzoek bleek de lever te zijn, hebbende dezelve hare ge= woa- (4) Uit dit en meer andere ftelliger gezegdens door den Heèr DE MOR AAZ in deze Verhandeling gebézigd, mag » ja moet men befluiten: daf het kind bij deszelfs geboorte niet meer met de Moeder doer middel der navelffreng verëenigd was ; intus- fchen was het, om allen twijfel in een zoo zeldzaam geval weg te nemen , wenfchelijk geweest, dat voorn, Heer, met ronde woorden , het ‘bevinden van den Vroed-meester of der Vroed wrouw, of wel, wanneer die niet waren tegenwoordig geweest het berigt van den Vader, of van anderen, die de Vrouw in haren arbeid hadden bijgeftaan , dienaangaande gemeld had, Het over- Zijden van den Schrijver dezer Verhandeling, alvorens mij dezelva ter redactie overhandigd werd, maakt hier alle verder onderzoek ten hoogften moeijelijk en zoude waarfchijnlijk vruchteloos zijn. Ce wone gedaante en grootte: de banden, waars; door de lever gewoonlijk aan het midden-rif (diaphragma) gehecht zijn, waren, zoo wel als de navel -ader geheel afgefcheurd en daar= door dit ingewand, als niet behoorlijk door. de overige buiks- ingewanden, (gelijk wij in, het vervolg zien zullen) gefteund, uit den bo-, ven- in den onder-buik, tot op het fchaam- been, nedergezakt. „De gedaante en plaats der maag ter linker= zijde in de boven- buiks-ftreek en met de milt, vereenigd, waren natuurlijk , alleenlijk was zij iets kleiner. dan gewoonlijk , terwijl geen net aan derzelver bodem gevonden werd; dwars achter de maag lag de alvleefch « klier (paze creas) met hare regter en dikfte zijde aan, den twaalf vingerigen darm (duodenum) ge- hecht , waarin hare buis zich ontlastte „ zich ter linkerzijde naar de milt uitftrekkende: da poortier der maag (Pylorus) eindigde in dem twaalf -vingerigen darm, en deze, zijnde de dikfte en kortfte, in den nuchteren darm (jee junum)) die ruim één derde duims middellijn en eene gewoone lengte had: deze was ledig en eindigde in den kronkel-darm (ileum), welke in zijn gantfche beloop veel dunner was, doch in lengte de twee laatstgenoemde verre 20 À 3 over. C 8) > overtrof; deze darm nu was met zwarte dreke" ftof geheel opgevuld; dan in den blinden- darm (coecumi)) kon bij dit kind-de kronkel- darm zich niet inplanten, uit hoofde van een allerzonderlingst gebrek, het gemis namelijk van alle dikke-darmen : bij dit gemis-ver- volgde de kronkel -darm zijnen loop door de roede (penis), baande zich door derzelzer hoofd (glans) eenen weg naar buiten, even als bij anderen de pis-fchaft (wrethra) en ontlastte langs dezen weg de zwarte drek- ftof. Na deze befchouwing der buiks-ingewan- den, binnen het ligchaam , fcheidde ik hect darm-fcheel (mefenterium) en met hetzelve de dunne darmen van de lende- wervelen af, nam alle ingewanden, die binnen het buik-vlies befloten waren geweest, uit: deszelfs holte, zonder wan dezelve de roede , den bal-zak (ferotum) en bilnaad (perineum) aftefcheis den, epdat deze zonderlinge natuur -{peling, geheel ten toon gefteld en in geestrijk vocht voor bederf zoude kunnen bewaard worden — _ Op de lende- fpieren , buiten het buik- vlies, waren, tot mijne groote verwondering; noch nieren „ noch bij- nieren of pis-leiders; zoo min aan de regter- als aande linkerzijde te - ont- Cm dh ontdekken; alléénlijk bij een nader onderzoek: vertoonde zich ter regterzijde van het midden rif, ’t welk zeer hoog in de borst was opge- rezen, een hard ligchaam, dat in een met vet, gevuld celachtig weefzel zeer naauw was in- gefloten, niet zonder moeite daarvan kon wor- den afgefcheiden: van het vetvlies ontbloot, bleek het ten duidelijkften de regter nier te zijn, hebbende eene donker- roode kleur en eene boons-wijze gedaante; dezelve was glad en effen, en hierin van die eener vrucht of van een pas geboren kind verfchillende: der- zelver lengte was bijna twee duimen, de breed- te één en één vierde , en de dikte omtrent drie vierde van een’ duim „aan het boven-einde dezer nier , was de bij-nier of nier-clier, (rez fuccenturiatus) gehecht, naauwlijks één der- de gedeelte van dit ingewand groot en dus kleiner, dan zij meestal bij eene vrucht gevons den wordt , bij welke men haar altijd naar evenredigheid grooter dan bij den volwasfen mensch, en fomrijds zoo-groot, ja wel. eens grooter dan de nier zelve aantreft— Deze nier, vervolgens door eene infnijding geöpend. zijnde, vertoonde zich geheel natuurlijk ge- fteld te zijn; het nier- bekken, waarin geene pis gevonden werd, liep trechtersgewijze uit, id A 4 in C re ) in een” pis-leider Caretery; maar deze eine digde kort na deszelfs uitgang in een’ blin- den-zak , en men ontdekte van denzelven Evenmin iets verder, als van nier-flagader of ader. (arteria @& vena emulgens)— “Ik vond geen den minsten fpoor eener pis- _ blaas, ook was de pis-weg (urethra) hier tot een geheel ander einde aanwezig, gelijk ik reeds te voren heb aangemerkt. ‚De moederkoek (placenta) had hare ge- wone gedaante, als ook de daaraan nog vast zijnde navel-ftreng (funiculus umbilicalis) alléénlijk hadt zij bij haar uiceinde aan den - navel eene meer dan natuurlijke dikte. _ Gedurende het leven van het Kind, waar- van ik zoo even de ziekte-gefchiedenis en het overlijden vermeld, en wat bij de daar- op gevolgde opening van het lijk gevonden werd, heb opgegeven , maakte ik mij, en waarom zoude ik het ontkennen? een geheel ander denkbeeld van de oorzaak der zeldzas me verfchijnfelen , welke zich bij hetzelve opdeden; ik meende toch de uitpuiling boven het fchaambeen &c. te moeten afleiden van eene verzameling en ophooping dezer zwarte drek in de blaas, welke in dezelve door mids EE del Cn) del eener veréeniging van dit ingewand met den regter-darm gevoerd en door de roede ôntlast werd. Op dit denkbeeld bragt mij de overweging van de natuurlijke gedaante eén plaats, welke aan de blaas van eene vrucht of eerstgeboren Kind is aangewezen, welke in evenredigheid met die van een volwasfenen, altijd langwer- piger, hooger op naar den navel en zich voor een gedeelte boven het fchaambeen uitftrekt, terwijl ik in dit mijn gevoelen nog meer ge- fterkt werd door de waarnemingen eener ver- ‚teniging van den regter- darm met de pis- blaas “door onderfcheidene beroemde ontleedkundi- ge aangeteekend (4). Niemand toch zoude vermoed hebben , dat de lever, anders bij ecne C4) Men vindt voorbeelden, dat de regter-darm zich bij Kin- deren van het mannelijk geflacht, in de pis-blaas of pis- buis pent, inde Mem; de Academie des sciences 1755, pag. so, bij HILDANUS, Cent. £. Observ. 75. KALTSMIED Progr, de raro casu, ubi intestinum rectum in vesicam urinariam ine sertum fuit, & HORCHENS dhband. der Kinderkrankbeiten, Pig. 183. Bij Kinderen van het vrouwelijk geflacht ziet men even- eens de. regter-darm zich met de fcheede verëenigen, waarvan een voorbeeld bij VAN SWIETEN , Comment. in HERM, BOER: HAAVE, de cognoscendis & curandis morbis Tom. IV. pag. 65e van. een huwbaar Meisje „die voor het overige tamelijk gezond, met dit gebrek geplaagd was: men zie ook MAURICEAU, Traitt des maladies des Femmes grosses, Paru IL, Lib. IV. Cap. 29, Zelden overleven Kinderen van het mannelijk geflacht langen tijd dit gebrek, waarvan intusfchea een zonderling voorbeeld. ín de dis: eene vrucht in de bovenbuik-ftreek, (regia epigastrica) en gewoonlijk nog hooger ge- plaatst, en door derzelver banden aan het middenrif gehecht (zoo als het bij het ope- nen van den onderbuik van dit Kind gebles ken is) geheel los van hare banden, op het fchaambeen rustende , zoude gevonden wor- den. Welk denkbeeld moet men zich maÉ= ken van. den omloop van het bloed in deze vrucht ? welk een van de wijze waarop het Kind, tijdens deszelfs verblijf in de baarmoe- der, gevoed werd, daar de navel -ader van de poort - ader was afgefcheurd, en, blijkens de gefteldheid der navel en der ftreng zelve, de- ze waarfchijnlijk reeds eenigen tijd voor de verlosfing van de navel was afgefcheiden , zonder dat men de minste bloeding uit de vrucht befpeurd heeft? Wordt dan eene vrucht niet alléén door het bloed der moeder, ’t welk de navel -ader aanvoert, gevoed, of mag men uit dit geval en een ander van een volmaakt 5 Histoire de "Academie Royale des sciences 1752, pag. 113: vers gelijk ROSEN VAN ROSENSTEIN, over de Ziekten der Kin= deren, vert. door Prof. E‚ SANDIFORT. (1) Cr) Men treft buiten de hier aangehaalde, nog vele voors beelden aan van dit gebrek, zoo wel in Kinderen van het mannelijk als van het vrouwelijk geflacht: zie eenige verzameld door Dr, F. G. VOIGTEL, in zijn voortreffelijk Handbuch der ltr febe Anatomie, Band, 2, pag. 640. A. €13 J geboren Kind, wiens navel-ftreng geheel ver- tot was , door Ff. HOFFMAN medegedeeld, erf waarbij L. HEISTER (c) nog. andere voor= beelden voegt, befluiten, dat de vrucht ook ùie het lams- vlies - vocht (Jiguor amnii) waarin zij drijft, haar voedfel ontleent, het Zij het door den mond in het ligchaam ges voerd, of liever, gelijk andere willen, door de inzuigende vaatjes der huid van zijne voeds zaamfte deelen beroofd wordt. De lever nam, zoo als wij bij de ontle- ding gezien hebben, eene geheel tegennatuur- lijke plaats in: uit den bovenbuik was Zij met verfcheuring der banden en navel- ader, in den onderbuik tot op het fchaambeen ne- dergezakt : : welke mag wel de geweldadige oorzaak dezer verplaatfing zijn ? misfchien wel geene andere, als het gebrek aan fteun, hetwelk de maag en de andere ingewarden, vooral wanneer die opgevuld zijn, aan de lever verlenen, en dezelve dus, met behulp van haren ophangenden band (Jigamentum fus- pensorium), in haar ftandpunt houden, en dien zij nu, bij gebrek van dikke darmen en pis- blaas, zeker gedeeltelijk misfen moest. Te X Ce) Zie zijn Compendium Anatomicum ,'not. (37*). (4) Te verwonderen is het, hoe, bij alle voors noemde omftandigheden, eene niet alléén le- vende, maar voldragene, welgevoede en be= vallige vrucht kon geboren worden, en ein- delijk, hoe dit Kind, beroofd van zoo vele werktuigen, welke tot het leven volftrekt on- misbaar zijn, bij de verkeerde plaatfing der lever en vele andere misvormingen nog vier- en vijftig uren na deszelfs geboorte geleeft; en, in den beginne althans , geene teekenen van fmart, benaauwdbheid of eenige ziekelijke heid gegeven heeft. Er zijn bij onderfcheidene Schrijvers (want ìk onthoude mij kortheidshalve van meerdere aanmerkingen , waar toe dit geval nog aanlei- ding zoude kunnen geven) vele voorbeelden van het gemis of de mismaaktheid der boven- genoemde deelen in eene vrucht voor han- den, het zij van ingewanden, nieren, pis- lei- ders, pisblaas of pisbuis (d); maar dat deze bij- (4) Zoo vindt men een voorbeeld eener ontaarding der nierert en zamengroeijing van de beide nier- bekkens en pis- leiders door LITTRE befchreven, en door L. HEISTER in zijn Comperd, Aratomic, aangehaald. S. GROSSIUS vond in een Meisje, tgeen echter negen weken geleeft had, geene pis-blaas en de pis- leiders die uit de pieren voortkwamen, in de buiks- holte los hangendes ìn vleeschachtige en volkomen geflotene uitwasfen veranderd: zie de Epbem. Acad, Caes. Leopold. Nat. curios, Cent. I. & II. Obs. %2, Veorbeelden van eene gefloten pis=buis, welk gebrek here. fel. €35 DJ bijna alle, zoo als bij dit kind, gemist wors den, hiervan heb ik nergens een voorbeeld aangetroffen, (e} en het is, om de zeldzaam» „heid van dit geval, als ook, om aan mijne - verpligting, als lid van het Zeeuwfch Genoot- fchap der Wetenfchappen , te voldoen, dat ik Relbaar, of niet te genezen was, en hoe in diergelijke gevaîten de hatuur zich, ter ontlasting der pis, een’ weg baande door eene vere zwering in den bal- zak of door bet pis vat (Urachus) zijn aangeteee kend door VAN SWIETEN Comm. cit. Tom. IV. pag. 651 &c. & HALLER Elem. Pbyfio!. Tom. VIII pag. 313: van het laaufte heeft ook LITTRE drie gevallen medegedeeld in de boven aan- gehaalde Epbemer. Cent. 17. Obs 14. Somtijds vindt men de opening der pis-buis onder aan de roede , waarvan ik zelf een voorbeeld gezien heb. In een zoogenoemde Hermaphrodiet was alleen bet gemis der pis- blaas merkwaardig, en dat de pis-lciders «ich in het midden der teel-deelen, langs eene zekere klierachtige verhevenheid, die eenige uiterlijke overeenkomst met de manne- lijke roede had , openden; dit geval door Doctor VAN HORNE verhaald, vindt men bij THOM, BARTHOLINUS Cezt. IV. Epist. 38. BAUX befchrijft, in het Fournal de Medicine Tom. VII pag. óo, het geval van gen Meisje , oud twintig jaren, bij ° welk , door gemis van fcheede, pis- buis en aars, de pis door de borsten en de afgang door de mond ontlast werd. (2) (2) Nog oneindig meerdere, waar onder vele zeer opmere kingswaardige, voorbeelden van gemis der, of gebreken in een dèr bovengenoemde deelen, vindt men in het 2de en 3de Deel van het aangehaalde Handbuch der patbologifche Anatomie van Dre F.G. VOIGTEL: men zie ook A, POR TA L-