% ES el

Ln u Te 1

l

NIEUWE VERHANDELINGEN VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP | DER WETENSCHAPPEN

wd

De

Ì kn tt 4

£

/

LBA Ee hek OENE): hae pe een hen:

| hd

NE DW E

VERHANDELINGEN

8 SAN REE ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER

WETENSCHAPPEN.

veran vrrwrne venven vun DERDE DEEL.

AE

Te MIDDELBURG,

WS FAN BENTHEM, $_ Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap cer Wetenfchappen, MDCCCxxle

Het Genootfchap wil, door het bekroonen en uitgeven van, aan hetzelve int algemeen voldoende, Verhandelingen, geenszins ver- flaan worden, alle de daarin vervatte frel- lingen volkomen toe te flemmen, en als de zijne aan te nemen.

Het erkent ook geene exemplaren voor echt, dan die door den Secretaris des Genoot- fchaps onderteekend zijn.

HAL AA

®

Bn LN oke ll,

DE VERHANDELINGEN ; IN DIT DERDE DEEL VOORKOMENDE, ZIJN DEZE;

y. Kore Befchrijving vân de Ontdekking ent de “verdere lotgevallen van NIEUW-NEDERLAND, weleer eene volkplanting van hèt Gemeenebest der vereenigde Nederlanden in-Amerika door Mr. Ne C. LAMBRRECHTSEN Van Ritthem, Ridder der Orde van den Nederlandfchen Leeuw, Pr efident van het Zeeuwsch Genoot- __fechap der Wetenfshappen.

Waarneming wegens eene längdurige en buis

5 tengewone Waterzucht en daardoor „middelijk veroorzaakte Beenbreuk 8 medegedeeld door ‚B. DOBBELAER DE: WIND : Cin leven nj) | Med. Doctor en Vroedmeester Leetor in de Ontleed- en Heelkunde te Middelburg ‚Lid yan het Zeeuwsch Genootfchap. der. We erenfehapgen.

ut. Obrivationes Critice in Hötiert hymnum in Cererem, auctore CAR. WILH. STRONCK, Oraculorum Divinorum apud Dordracenos In- terprete , Societatis,Doctrinarum hujus, Zee landice, et qua Harlemi est, Hollandica, itemgque Literatura Belgica , Leidenfis , Sodali.

* IV. Ante

2 IN HO U D:

IV, Antwoord op de Vraag: OVEN het nut van de afzaging der hooge Paalhoofden,„aan de kusten van Walcheren en Schouwen. bovén de hoog verhevene werken voor de defenfie en verbete ring der Stranden langs die kusten , en her al dan niet verkieslijke der aan de Ho landfche kase ten gebezigde fteenen Hoofden of met ftsen ge- dekte Rijsdammen » door ABRAHAM CALAND (toen) Opziener bij den. Waterflaat en Geöm- ploijeerde zan het werk der Nieuwe Haven ie Middelburg»,

V. Algemeene en bizondere omftandigheden van de aanmerkelijke Zons- verduistering, op den vii September 1820 3 berekend en ontwofpen door J- P- BOURJË: Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen ze Middelburg:

ki Verflag aangaande eene in het jaar MDCCCXI ontdekte Grafzerk en een daar onder bedekt menfchelijk Geraamte, in de Koor - kerk te Mid. delburg door Mre N. CL AMBRECHTSEN vàn Ritthem, Prefident van het Zeeuwsch Ge= wooifchap der W etenfchappen.

100! Ed | , Boo O OSR UBE Wte

fi dies

D. hier bijgevoegde, door het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen, federt hee jaar-1817 uitgegevene lukken, maken hee Derde Deel uit van deszelfs Nieuwe Verhare delingen. Men plaatst weder, als ndar gee woonte , aan het hoofd, een kort verflag van ’s Gehootfchaps lotgevallen, ten vervolge van de in het Vóórwerk des gezegden Deels’ vera melde, tot het jaar 1820 ingefloten.

je ge jp

Drie, opmerkelijke bijzonderheden moetek dan hier allereerst vermeld worden:

Bij gelegenheid van het operien der Nieuwe Haven van Middelburg , den 7 van Oogstmaand 1817, had het Genootfchap de eer, deszelfs Koninklijken Befchermer “in het Mufeum te al ik mos

. vVOORBERIG T.

mogen ontvangen ; waar ZIJNE MAJESTEIT het bezienswaardige wel geliefde in oogen- fchouw te nemen.

Naderhand heeft de Maacfchappij, door een milddadig Koninklijk gefchenk , een doorflaand bewijs ontvangen van ZIJNER MAJESTEITS ge= negene gezindheid om in Zeeland,/zoo wel als in andere deelen des Rijks, den bloei van kunften en wetenfchappen met alle vermogen voor te ftaan,

Op den 18 van Lentemaand 1818 mogt het Genootfchap, met hooge goedkeuring, het marmeren Praalgraf der Luitenant - Admiralen JOHAN EN CORNELIS EVERTSEN, ten koste des Konings herfteld , op eene plegtige wijze, aan ’sLuands ingezetenen op nieuw aanbie= den ; bij welke gelegenheid door’sGenootfchaps Secretaris, voor eene aanzienclijke menigte; eene doelmatige redevoering werd gehouden.

Het Genootfchap vierde op den 22 van Grasmaand 1818 den Jubeldag van deszelfs vijftigjarig aanzijn ; bragt der nagedachtenis van de reeds overledene ftigters en begunfti- gers de aandoenelijke en welverdiende hulde 5 verheugde zich in het herdenken van het ge= ftigte nut, en wijdde zich bij vernieuwing aan

de

VOORBER IG Ts F3

bereiking van zijn edel doel,’ de bevorde: ring van kunften en wetenfchappen ;-en- van alle Maarfchappelijk heil,

“De lezer zal deze bijzonderheden , in de döor den Heer Voorzitter Lamgureursen deo zer gelegenheid gehouden en achter dit Voor’ berigt geplaactte Tedevoefing breeder’ ontwik keld. vinden; |

“De Heer tweede Voorzitter LAFONT deze redevoering zeer doelmatig hebbende beanre woord, traden de Heeren VAN DEINSR en EPKEMA op, met toepasfelijke aanfpraken in Dichtmaat , en werd eindelijk de plegtigheid door den Secretaris DE KANTER met eene, mede in Dichcmaat geftelde , uitboezeming voor ’t heil der Maatfchappij befl.ten.

Zoo heugelijk deze omftandigheden waren 5 Zoo grievend was daar en tegen het verlies van uitmuntende mannen, Heeren Directeuren en Leden, dezer Maatfchappij door den dood onte rukt, en onder deze ook dat van *s Genoote fchaps zoo verdienftelijken tweeden Vaorzit= ter LAFONT,. Sommige Heeren ook hebbèn hunne betrekkingen tot het Genootfchap: als Directeuren nedergelegd. “De Naamlijst in die Deel voorkomende kan, vergeleken met die

„he A 2 | deg

L $ vo 0 RrB ER IG

des vorigen Deels, in-dit opzigt voorgeval=. lene veranderingen kenbaar maken.

’s Genootfchaps Bibliotheek is door aankoop en Boekgefchenken ook weder eanmerkelijk vermeerderd,

„Van Zijne Exellentie den Minister voor *t Pu-« bliek Onderwijs, Nationale ‘nijverheid en de Kolonien zijn ontvangen de,bij vervolg uits gegevene Nummers der Flora Batava, en een verflag van de 4de Klasfe van het Koninklijk Nederlandsch Inftictuut, over de Amfterdam- Sche Kunstcement.

_De Heer Gouverneur dezer Provincie zond. aan het Genootfchap- exemplaren van ondere, fcheidene belangrijke Verhandelingen , bij Zijn Ed. Geftr. Gouvernement ontvangen.

“Het Koninklijk Inftituut ,

De Brusfelfche, Utrechtfche, Groningfche en Gend/che Akademien ,

De Nederlandfche ae Ka Maat- flanks

‚La Sôcieté d' agriculture à Gand,

Provinciaal Urrechefch Genootfchap ,

Het Bataviasch Genootfchap , V'Acqe

Een

VoOoRBERIGT. s PAcademie Royale des Sciences et belles Lettres de Bruxelles,

De Hollandfche Maacfchappij van Weten: fchappen ,

De Maatfchappij van Nederlandfche Letter= kunde te Leijden, ……’t Natuur- en Scheikundig Genootfchap te

Groningen, ’t Heelkundig Genootfchap te Am/fterdam en La Societé d'emulation à Liege N

hebben desgelijks exemplaren hunner uitgege. vene flukken ingezonden, gelijk mede de na- volgende Heeren Schrijvers:

De Prefident Lambrechtfen ‚de Heeren Uilkens, Raepfaec, Cras, Camberlin d’ Amougies, J.C. de Jonge, Ten Broecke Hoekftra, Bourjé, Kerk- hoff, Wifelius, J. H. Parcau, A. J. Snouck Hurgronje, A.Moens, Pous, Mogge Pous, Loosjes, P.z, M.C. van Hall, Stronck, Te Water; Mahne, van Koten, Milius, de: Kanter Phil z., J. Koning, Tideman en van Kampen, de Kruijff, Heringa, de Nieuporrt, du Tour,;Logger, Vervier, Boisfy.de Ri A 3 Ste

6 VvoOORBERIG Te

St. Vincent, Pougens, van Capelle, van Asfen, H. W. Tideman, Beekman, Backer, Bergman, J. R. Vos, Alex- ander, H. Roüaards, van Marum, Borger, N. Cornelisfea, Schrant, Ab Utrecht Dresfelhuis, A. F. L am- mens, Bodel Nijenhuis en G. Dorn Seiffen fchonken aan de Bibliotheek de door hen uitgegevene fchriften.

Van de volgende Heeren en Vrouwen zijn desgelijks bijzondere Boekgefchenken ontvan- gen: van

Mevr. de Douariere Meerman, geboren Mollerus, Mevr. de Wed. Kneppelhout, geboren de Gijzelaar, wijlen den Ridder van Kinsbergen, M en H. W. Tijdeman, van den Heer Prefident Lambrechtfen;, Jorkheer J.C. de Jonge en wijlen den Heer in de Berouw.

Onder welke bijzondere aanmerking verdie- nen:

Het door den Heer de Jonge gefchonken freai Hand/chrift , vervaardigd even na de keuze van KarerL den vijfden tot Keizer, be- vattende de, voor de Keurvorften gehoudene, ganfpraken door de afgezanten van den Ko-

ning

‚„VvOORBERIG TT,’ vd

ning van Frankrijk, rrANcots I; zijnde de voorfchrevene Handfchriften verfierd met ge kleurde afbeeldingen, en nog

Eenige Handfchriften Pan PFacobus Armie nius;

Het gefchenk van den Hoogleeraar m. Tijne= MAN, zijnde een zeer fraaije druk van Jokanpnis Husf et Hieronymi Pragenfis Hiftoria et MUu- numenta, Norimberge 1558, Il. Tomi.

’s Genootfchaps verzamelingen van Natura- Ha, Medailles en Zeldzaamheden , zijn ver- meerderd door de gefchenken der mavoigende Heeren:

Voorwerpen der Natuurlijke Hiftorie.

B. Dobbelaer de Wind, J. J. Macquet; FJ. Sprenger, P. J. Serlé, C°) A Fi Lammens, K, P, van de Kasteele en J.R. Vos.

| Medailles +

De Prefident Lambrechtfen, Beay- mont, Meijners, J. R. Vos en in de Betouw. A 4 Zeld-

_€*) Deze Heer Direct&ur fchonk eene zeer fraaije en door hem bewerkte verzameling ven 160 ftuks zoo inlandfche als Ooffe EN West -Indifche hout foorten , in langwerpig vierkante phon behoorlijk gerangchikt on Be uwamerd,

Li VOORBERIG Tes Zeldzaamheden:

De Prefident Lambrechtfen, Jonkheer J.H. Schorer, Coud Gouverneur van Zee= land), Hugenholtz te Deszerary, Melms, de Smidt van Roijen, A.F. Lammens, Uitenbage de Mist, Fredenberg en van den Bosfche, Jaques, H. A. Callen- fels, J.R, Vos, KP. van de Kasteele, de Warem en W….N. Lambrechtfen.

Onder welke bijzonder aanmerkenswaardig zijn, de doorden Heer Uitenhage de Mist gefchonkene uitmuntende Favaanfche Kris C*) en een door den Heer Callenfels te Oost- burg aangeboden ftuk hour, uit eenen aldaar gevelden boom,en binnen in hetwelk een groot

hoefijzer is gevonden, geheel door het hout

omgroeid,

Ook zag het Genootfchap , door éen gefchenk van den Heer Directeur Lampfins, zich in C*) In die taal Tjaritra genoemd: het fraai (bewerkt hecht is wan het hout, Kafoe Ambaloe genaamd. Het lemmer is alleen op heilige dagen gefmeed, eu heeft alle de teekenen , door welke de Javaan ‘hetzelve als heilig erkent, met alle achting behandelt, en wan deszelfs gebruik alle glorie belooft, Alle vrijdagen wordt pldaar zoodanig lemmet met zeker vocht beftreken , daarna bewies gookt, en ten bewijze van eerbied met bloemen omwonden,

!

voOoORBERIG TT. 9

in het bezit gefteld van het Borstbeeld van ZIJNE MAJESTEIT, ’s Genootfchaps Doorluchtigen Befchermer,

Portretten.

Door de brlelnoadidneh van harenhiese Heeren Directeuren en Leden, ook van fom- mige Heeren en Vrouwen, geene bijzondere betrekking hebbende tot het Genootfchap , werden van tijd cot tijd nog verfcheiden andere afbeeldingen van beroemde, meestal Zeeuwe fche Mannen gefchonken , als door den Prefie dent Lambrechtfen:

1. De afbeelding van Prius wiLLem den __HI, Koning van Groot- Brittannien, gefchile derd in 1676.

2. Het oorfpronkelijk Portret van den be- roemden Vlisfingfchen Dichter BELLAMIJs in het jaar 1782 gefchilderd te Utrecht door: Cuilenburg. tab

3. Het oorfpronkelijk Portret van den Heet JOHAN SCHORER, Penfionaris der ftad Middelburg ; een man zeer ervaren in God- geleerdheid «en Griekfche raal &c. Overleden in 1705, gefchilderd door Brooshoofd.

 5. voorsein. 1554 Bene

Jo VvoOORBERIG T,

4. Eene fraaije kopij der beeldrenis van den beroemden Zeeuwfchen Dichter JacoB CATS, naar het oorfpronkelijke bij den Ridder m. c, VAN HALL, gefchilderd in182o door Kru- femas.

5en6. Twee gedenkftukken ter eere der twee jeugdige Vlisfingfche Dichters ANT HONI VAN DER WOORDT En JAN WILLEM VAN SONSBEECK, in de jaren 1794 en 1797 re- fpectivelijk, overleden, geteekend door J. HZ. Reijgers en voorzien met betrekkelijke op-

fchriften. (*) 7. Een’

(*) Op dat van eerstgemelden Dichter least men het volgend gedenkfchrift :

Memorie et genio ANTONII VAN DER WOORDT raris nature dotibus imprimis Poëtices facultate “_eximii nati Flesfinge rr Novemb. MDCCLXX defuncti Amftelodami xxrIiIr Septb. MBCCXCIVe.

en op dat van den Heer VAN SONSBEECK

: Piis manibus JANI GULIELMI VAN SONSBEECK animi prestantia Literarum et Poëfios laude preclari pati Flesfinge xir Decemb. MDCCLXXIV defuncti Medioburgi 11 Martii MDCCXCYI Is

NOORBERIG Te. 8 |

7. Een oud Schilderftuk , waarfchijnelijk ge- fchilderd door Marijn de Zeeuw, bij de be- eediging van vaiLies den ll. te Reimerswaal in 1549, vertoonende de wapens der aldaar tegenwoordig geweest zijnde Zeeuwfche Ede- len: mer name Maximiliaan van Bour- gondien,van Kruiningen, van Renesfe, van Haamftede, van Botland, van Tuil van Serooskerke, van Cats, van Ro- merswale , van den Abeele en van Borsfele. (*) aid

8. Eindelijk eene Schilderij , verbeeldende de vernieling der Engelfche vloot op de Teens, met den brand în Chattam, door den Ruwaard DE WITT, en de Luit. - Admiralen pe Rui- TER EN-VAN GEND, gefchilderd door Je van Leijden, in 1669.

Door den Vice- Prefident LAFON T, de oor- fpronkelijke afbeelding van den beroemden Kerk-hervormer UERICH ZWINGLIUS. (5)

Door Jonkhr. J.H. Schorer het Portret van

(5) Verg. Reigersberg Aron. v. Zeel, II D. bl. 494 en Ermerins Befthr. v. Romerswaal , bl, 31.

C6) Achteropleest men: Zwinglen Chanoine de Conftance , Ville d' Allemagne fameux heretique , fut en la guersg Gouire les Catholiques Vannle 158, et fon corps fut bruid,

Ez VOOR BERIGT

wan den Heer PAULUS VAN DE PERRE, Ridder in 1578 en Raad der ftad Middelburg, terftond na de inneming der Stad in 1574»

Door den Baron A. j. C. LAMPSINS, de beeldrenis van zijnen over-oud- Grootvader, den Ridder CORNELIS LAMPSINS , Baron van Tabago, Burgemeester der {tad Vlisfingen, en overleden in 1664, gefchilderd in 1820 door densRidder Pineman.

Door de Heeren J. A. Schorer en Dus- feldorp de Superville, Directeuren des Genootfchaps, het oorfpronkelijk Portret van huanen oud-oom, Mr. PIETER DE LA RUÊs weleer Rekenmeester ven Zeeland; overleden in 1770.

Door den Heer P.J. Rethaan Macaré, Lid des Genootfchaps, het Portret van Mr, C. VAN BIJNKERSHOEK, Prefident van den Hoogen Raad, en overleden in 174te

Door den Heer Directeur P. J. Boddaert C,S. het origineel Porcrec van hunnen oud- grootvader Mr. PieTER BODDAERT, Griffier van den Raad ter Admiraliteit in Zeeland en overleden in 1760, gefchilderd door 2%. van

Dijk, in 1736. Door

vOORBER AIG Te 4 4

Door-den Heer Directeur A. van Citterss: bet Portret van zijnen over-oud- grootvader: Mr. AARNOUT VAN CITTERS, Ambasfadenr van dezen Sraat aan het Hof van Groot - Bric- tanje; overleden in 1696,

Door wijlen Mejufvrouw Hillegonda Catharina Schorer werden gefchonken, de aortgrdnkelijke beeldrerisfen | |

1 Van zoos nr MOOR, Vice - Admiraal van Zeeland, overleden in 16185

Van den Ridder zowa n HONIca da. en Raad der ftad Middelburg, be- minnaar en verzamelaar van vele Vaderlandfche Oùdheden: op het huis Steenhove , overleden

in, 1694; €)

3. Van den Heer ArorLonius INGELs, Raad der ftad- Vlisfingen , Gekommitteerde Raad van Zeeland en overleden in 16335

_4- Vanden feer cERARD sctiarP Pietersz. in 1651 mert de Heeren J. Cats en P. van de- Perre, Extraordinair Envoijé van dezen Staat aan t Hof van. Groot- Britcanje en overleden. in.

CT) Z. Smalle Bange Chron, van Zeel, bl. 671. De le Ruë Gelers. Zeeland , bl, 504, p

54 vooRrRBER IG Te

in 1655, Hij was een kenner en vlijtig vér- zamclaar van Legs en Gedenkpenningen ($)

| Eindelijk werd door den Heer JJ Schans- man aangeboden de oorfpronkelijke af beel« ding van HENRIJ ARNAUD, Leeraar en Velde heer dei Waldenzen geboren te Lmbrun in Dauphiné in 1641 en overleden in het dorp Thermuntz in ’t Wurtenbergfche in 1721. Bij deze beeldtenis was gevoegd de Sjerp, door Vietor Amadeus, Hertog van Pie- mont, op het flagveld ten jare ‘6go aan den. dapperen HENRIJ ARNAUD gefchonken. (4)

Werkzaamheden.

Sedert de Uitgave van het vorige Deel, zijn

in de maandelijkfche Vergaderingen door de te Mid-

CS) Z. Voorberigt van Bizot Medaillifche Hifforie en Vad. Hift. Xl. D bl. 206 en 2:3

(+) Deze ftukken voormaals in het bezit van Mevrouw de Weduwe Morel geboren Schansman, waren nu aan harca \eef J.J. Schansman gefchonken. Haar Echtgenoot Jean Morel, weleer Walsch Predikant te S/uis in Vlaanderen, was van ’s Moe ders zijde een kleinzoon van den beroemden Henrij Arnaud. Het Portret van den Heer H. Arnaud, lang na den afloop zijner krijgsverrigtingen gefchilderd , en nu door den Heer Bourjé als van nieuws opgehaald en in eene fierlijke lijst gevat, heeft dene kelijk gediend tot model voor ’s mans gegraveerde beeldtenis, ‘te zien bij Martinet Kerkel, Gefchied, der Waldengen , tegenover blddz. 142 des tweeden druks,

WOORBERLG Ti is

Middelburg. wonende Leden, gedaan de volá gende Voorlezingen : » vor

In 1818. B. de Jonge: óver Ket balfemen der lijken bij de Egijptenaren.

“Epkema: een door zijn Ed. vervaardigd Dichtftuk , befchouwende Zet Menfchelijk lee ven, vergeleken met de zeevaart, ANS

' Menalda: Wederlegsing der vitterijen van het. Ongeloof over de leerwi jzevan den Za ligmaker door gelijkenisfen. |

_De Prefident Lambrechtfen: zer Nagen dachtenis van den Heer pv, DE LA RU, iz leven Rekenmeester van Zeeland » En Schrijver van het geletterd, heldhaftig en flaatkundig, Zeeland, Dit ftuk volgt achter dit Voorbe- rige. é

De Prefident Lambrechtfen: eene korte Lofrede ter eere van den beroemden Zeeloots- FRANS NAEREBOUT > overleden den 30 Augustus 1818.

De Wind: een Levensberigs van den Kar- dinaal De GRANvELLE ten beróoge, das het karakter dezes Mans geenszins verdiènde

À p

sn

VOORBEKRIGT,

imonzen:tijd door de Akademie van Befancoë tot het onderwerp eener Lojrede te worden voorgeleid.

„In neg.

Van der Heim: over de trapsgewijze ontwikkeling der befchaving van het Mensch- dom: flellende ten voorbeeld. den Nederlander van de eerfte tijden af tot heden toe.

„B; de Jonge : Redevoering ter gedachtenis van wijlen den Heer Dr. DOBBELAER DE WIND, ên leven medelid des Genootfchaps; doende den overledenen meer bijzonder ken- nen in zijnen levensloop en voortreffelijke hoen danigheden als witmuntend Arts , Verlos- kundige en geleerde , belangeloos menfchen- vriend, en liefderijk Echtgenoot en Wader.

H.L. de Jonge: over de Wijsheid van den Zaligmaker , blijkbaar in het kiezen van Apostelen. «

Kaakebeen: over de dweeperij be= fchouwd in hare verfchillende foorten , en haar onderfcheid van het enthufiasme,

De Prefident Lambrechcfen: over HADRH

ANUS JUNIUS, eenen beroemden Neder- lands

vOORBERIGT. 17

landfthen Geleerden der 16° eeuw; overleden te Middelburg , en in de Koorkerk ten jare 1575 begraven.

_ Rekker: over het zalig voorregt van niet te zien en nogtans te gelooven,

De Prefident Lambrechtfen : Verflag over eene bij hem tegen de Koorkerk dezer Stad ontdekte grafzerk en daaronder liggend men- fchen geraamte, gehouden voor dat van den Graaf en Roomsch- Koning wintenm. Dit ftuk is het zesde in dit Deel.

De Kanter: over JAN WIER, Eenen Vers moedelijken Zeeuw, in leven Lijfarts van wiLLEM Hertog van Kleef , befchouwd als . weldoener van het menschdom, door het be- ftrijden van het Bijgeloof en der Hekfen Pros cesfen în het eerst der 16° Eeuw, |

In 1820.

‚Pous: over het pligtmatige om behoeftige. Kinderen en arme weezen tot arbeidzaamheid op ie kweeken, en vooral op te leiden tot den Landbouw, de Zeevaart, en om in de Kolo« nien geplaatst te worden, |

E pkema: over den Vriesfchen Dichter RI. D. Z. Gen. B GIJ S=

18 VOORBERIG Te

GIJSBERT JAPIX, Defchouwd als uitmuntend enensch en onnavolgbaar Dichter,

B. de Jonge: eene Verhandeling ten be- tooge: dat de onderfcheidene zielsvermogens zijn toe te fchrijven aan de verfchillende be- werktuiging en inrigting van het menfchelijk ligchaam en van het herfengeftel.

Epkema: eene Verhandeling ten betooge dat de zeden thans niet flechter en niet meer bedorven zijn dan in vorige tijden, en eene Vertaling van een. Gedicht van Gijsbert Japix. op dit onderwerp toepasfelijk.

Menalda: een betoog dat, de verdeeldhes den, welke de leer van JEZUS CHRISTUS, volgens zijne Voorftelling onder. het mensch= dom zoude teweeg brengen en ook, heeft teweeg, gebragt, niet te wijten zij aan die leer zelve maar aan de gefteldheid der menfchen.

De Prefident Lambrechtfen : eene korte Levensfchets van HENRI ARNAUD, voormaals Leeraar en Veldheer der Waldenzen.

‘De Windt: eene Wijsgerige befchouwing, der Gefchiedenis.

Van der Heim: een betoog. dat de voort- | gaande

| j an 5

VOORBERIGT, 19

gâände befchaving vas het menschdomt een be- wijs oplevert voor de onfterfelijkheid der ziel,

_ Voorts zijn bij het Genootfchap ontvangen de navolgende Verhandelingen :

In Februarij 1818 werd door den Heer jr. , BOURJE overgelegd eene zeer fraaije afteekening der Zon- Eclips van den 7 September 1820 met derzelver berekende omftandigheden, Dicftuk, « waarvoor hem de zilveren Medaille des Ges nootfchaps werd aangeboden, is door het Ge: nootfchap uitgegeven, en het vijfde in dic Deel.

De Heer Mr. A; Fr: LAMMENS, Prefideût van het Hof van Policie en Jufticie in Surings mes Lid- Correspondent des Genootfchaps, zond aan herzelve twee belangrijke Memorien tot opheldering van de Gefchiedenis en bes langen der Kolonie Suriname, en nog; daaren= boven eene rt voorraad van Reptilia op liquor.

„De Heer Vice=Prefident LAronr had mee groote moeite uit de Notulen verzameld en aângeteekend de Opfchriften en Auteurs der gedane Voorlezingen, federt ’s Genootfchaps oprigting toc het eind van het j jaar 1817, mits- gaders de gefchenken in Boeken, Munten en

Be Ger

Ere YOORBERIG FT,

Gedenkpenningen, Naturalia enz. met de nae men der gevers , en daarvan gemaakt onder- fcheidene registers naar tijds orde, welke hij aân het Genootfchap aanbood.

Eindelijk is door Mevrouw de Weduwe LAFONT geboren van GoL TZ, aan de Maat- fchappij gefchonken een door wijlen haren Man geformeerd Register op °s Genootfchaps Notu- len van deszelfs eerfte oprigting af tot den jare 1812,

mmsted DI HDO oreterem—

Bij het Programma van 1806 is voor een ortie bepaalden tijd opengefteld, de Vraag:

LVI, Hoedanig is de Aardrijkskundige geftelde heid van Zeeland , voornamelijk ook met betreke king tot de Rivieren en Stroomen, geweest, van de oudfte tijden dat hetzelve is bekend geraakt, tot aan het oegin der Graaflijke regering ? Welke veranderingen zijn in dezelve voorgevallen , federt dat laatfte tijdperk, tet aan het einde der veere tiende Eeuw? Is naderhand die gefteldheid dee zelfde gebleven; of heeft zij ook merkelijke verane deringen ondergaan ? Zooja; welke waren deze %-

Zij is niet beantwoord, en blijft als nog op= gehangen. | In

YvOORBERIGT, 2r

In het Voorberigt des vorigen Deels, bladz, 38 is gemeld dat een antwoord was ingeko= men op de volgende Vraag , welke bij hee Programma van 1814, met eenige verandering Van redactie andermaal was opengefteld tot den 1 van Grasmaand 1816. Het (tuk had ten Zinfpreuk: Zoo het eene Waarheid is enzo

LXXIIL, Daar de Ondervinding heeft geleerd , dat in het algemeen langs de Zeekusten , gerekend van den hoek van Holland, tot aan den Helder; mitsgaders langs de Stranden van het Eiland Goes rêe, de afneming en verlaging van het Strand, hoofdzakelijk door lage , met fleen gedekte Rijse dammen, of zoogenaamde leenen Hoofden , op de doelmatigfte en minstkostbare wijze kan tegene gegaan worden, en bevonden wordt, dat op an= dere plaatfen langs onze Stranden of Zeekusten , met hetzelfde oogmerk, hoog boven de Stranden

‚uitftaande of uitftekende Werken gebruikt wore den, ’t zij dan, dat die W erken meestal beftaan “uit hooge Paalwerken gelijk b. v. in Groningen en Vriesland, of uit hooge met fteen gevulde Palene hoofden, gelijk b. v. langs de Stranden van hee Eiland Walcheren, terwijl jüist op de laatstgee melde plaatfen het verfchil tusfchen Eb en Vloed

grooter is, dan op de Stranden tusfchen den hoek Yan Holland en den Helder, enz. Zoo wordt gc vraagd: Zijn er fchijnbaar gegronde zwarighea den, waarom men van de lage befteende Rijsdame „B 3 men ,

32 VOORBERIGT.

men, vooral langs onze Stranden en Zeekusten, inzonderheid daar , waar het groot{te werfchil van Eb en Vloed gevonden. wordt, dat voldoende effect ter beveiliging der Zeeftranden en Duinen niet zoude mogen verwachten, als dezelve op eenige plaatfen reeds meter daad gepresteerd heb« ben? zoo ja, welke zijn die zwarigheden? en zou- den dezelve door de conftructie der met Steen ge= dekte Rijsdammen , of zoogenaamde fteenen Hoof- den daar naar in te rigten of te wijzigen, zao niet geheel , ten minften grootendeels kunnen weggenomen worden, om alzoo de voordeelige uitwerkzelen der befteende Rijsdammen, zoo veel mogelijk, op de meeste onzer Kusten te: kunnen overbrengen en hoedanig zou, in dat geval, de conftructie behooren te zijn ?

In de algemeene Vergadering van 1818 werd het ingekomen antwoord der bekrooning waar- dig gekeurd. Bij de opening van het biljet, bleek Schrijver te zijn ABRAHAM CALAND, Ctaen ) Opziener bij den Waterftaat, en ge- emploijeerde aan het werk der Nieuwe Haven te Middelburg. Dit ftuk is het vierde in die Deel.

Bij het Programma van 1809 was de vol- gende Vraag verlengd tot den 1, van Grass maand 1810: |

LXXIV,

VoOORBERIG T. $3

LXXIV. Hoedanig is de Aardrijkskundige gee fieldheid van Vlaanderen bijzonder wan het voormalig Staats. Vlaanderen geweest > federt de oudfte tijden, tot aan het einde der veertiende

Eeuw? Welke veranderingen heeft dezelve, ook met betrekking tot de Rivieren , Stroomen en Zees kusten, federt laatsgemeld tijdperk ondergaan s tot den tegenwoordigen tijd ?

De Vraag niet beantwoord zijnde , is bij het Programma van 1811 voor eenen Onbepaalden tijd opengefteld, en ftaat nog open. f

Desgelijks is de volgende Vraag, die bij het Programma van 1814 voor eenen onbepaalden tijd is opengefteld, nog onbeantwoord; doch zal, waarfchijnelijk indien dezelve vóór de eerstkomende algemeene Vergadering niet is beantwoord, worden ingetrokken.

LXXVI. Hebben de Blikfem- Afleiders over= al, waar dezelve federt een aantal jaren zijn op= gerigt geweest, de verwachte uitwerking gehad, zoo dat zij niet flechts de Gebouwen, waarop zij ftenden of nog ftaan, maar ook de in de nae bijheid gelegene , voor de fchadelijke uitwerkfee len van het Blikiem- vuur hebben beveiligd ?

Of zijn er wel bewezene gevallen voor hane den waaruit ontegenzeggelijk blijkt, dat zoo wel

„Gebouwen met Afleiders voorzien , als andere ' B 4 bine

4 VOORBERIG T,

binnen derzelver vooronderftelden werkkring ges legene Voorwerpen zijn getroffen geworden , *t zij dan dat de Blikfem tevens, al dan niet, op de Afleiders. zelve viel?

Zoo ja; is dan, bij naauwkeurig onderzoek,

ook gebleken , dat men die onheilen eeniglijjk had

toe te fchrijven aan de gebrekkige inrigting of plaatfing der Afleiders ?

Of zoo men deze Vraag ontkennend moest be-

antwoorden , waaraan heeft men dan het treffen

van gezegde Gebouwen, of andere voorwerpen door het Blikfem= vuur , toe te fchrijven ?

Is het aaf plaatfelijke omftandigheden ? of zijn zoodanige gevallen als hoogstzeldzame uitzonde= ringen aante merken ? of zijn ef nog niet genoeg opgemerkte of niet genoeg bekende bijzonders heden in de Theorie des Dlikfems, welke, op die der Afleiders toegepast, dezelve eene vere beterde inrigting zouden kunrien geven, en ale zoo die gezegde onheilen altijd en in alle geval- len worden voorgekomen? Zoo ja; welke zijn die bijzonderheden ?

En wat moet men alzoo uit wel bewezene facta ten aanzien van de overeenkomst der Elec= trieke Proeven nopens de Afieiders in het klein , met de dadelijke uitwerkfelen des Blikfems, en het nut of het nadeel der Afleiders in het algee „meen befluiten?

Bi

VOORBERIG T. a5

Bij het Programma van 1816, is ten twee- denmale verlengd tot den 1. van Grasmaand 1818, de navolgende Vraag ;

LXXVII. Welk gezag behoort men toe te kene nen aan de Goddelijke wetten, door Mozes aan het Israëlitifche Volk gegeven , ter beflisfing van hetgeen zedelijk goed of kwaad, regt of onregt

‘is in eene Maatfchappij van Christenen 2

Geen antwoord zijnde ingekomen , is zij bij het Programma van 1818 nogmaals openge- fteld tot den 1 van Grasmaand 1820. En nu had het Genootfchap het genoegen van op dezelve twee antwoorden te ontvangen in de Neder- duitfche taal, onder de zinfpreuken: Gij zijt niet onder de wet maar onder de genade, en: Zoo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genoemd worden in het Koning- rijk der hemelen. Over welke ftukken in de eerstvolgende algemeene Vergadering uicfpraak zal gefchieden,

Het Programma van 1814 ftelde de volgen= de Vragen voor:

LXXVIII, Te beantwoorden vóórden 1 van Grasmaand 1816;

_ Welke zijn de gefchikfte middelen om de Tuchs B 5 tes

26 \ voOoOREBERIG Te

telingen in de Tuchthuizen binnen de Provincie Zeeland, inzonderheid in het Tuchthuis te Mid-= delburg , eenen geftadigen, voor den Lande en henzelven voordeeligen handen - arbeid te ver- fchaffen ? wat berekent men de kosten tot de voor te (tellene daartoe noodige inrigtingen, en welke zijn de uitzigten op een goed vertier ?

LXXIX. Te beantwoorden vóór den 1 van Grasmaand 1817:

Welke foorten van Mollusca worden hier te Lande, bijzonder aan onze Stranden gevonden? welke is hunne ligchamelijke ftructuur, welke hunne huishouding? welk nut zou van dezel- ven in de huishoudkunde en ter bevordering van handel en kunstvlijt kunnen getrokken worden ?

Op de LXXVIII Vraag geen antwoord inge- - komen zijnde, werd zij bij het Programma van 1816 verlengd tot den 1 van Grasmaand 1818. Zij bleef weder onbeantwoord, en werd bij het Programma van 1818 nogmaals voor een Jaar opengefteld, doch zonder gevolg. Zij is alzoo bij het Programma van 4819. ingetrokken.

De LXXIX Vraag bleef mede onbeante woord, en werd in 1848 verlengd tot den ta van Grasmaand 1820, doch met geen beter gevolg,

ín

vOoORBERIGT, ‚27

In bet Voorberigt des vorigen Deels, bladz, 43 is aangekondigd dat op de volgende Vraag, welke bij het Programma van 1817 was uitge- fchreven, twee Nederduicfche antwoorden, en een in de Hoogduitfche taal waren ingekomen 3 er is vervolgens nog een vierde antwoord ont- vangen: over welke takken toen de uiefpraak aanftaande was:

LXXX. Waarin beftaat de ware Christelijke Vere draagzaamheid der Burgeren onderling? Waarin verfchilt zij van het Zadifferentismus, vooral met opzigt tot beider bronnen, en welke zijn de gee fchiktfte middelen om de eerfte uit hare echte beginfelen te doen woortvloeïjen ?

De Verhandelingen hadden tot zinfpreuken: Een iegelijk zij in zijn gemoed ten vollen ze- Ker. Ne guid nimis, ‘H dyazy mavra vzrokéver. PAULUS, en de Hoogduitfche; Coze cordia maximum ad confervanda enz.

Het Genootfchap oordeelde geene derzelve te kunnen bekroonen3 doch wilde den Schrijs veren gelegenheid geven, om, overeenkomftig ’s Genootfchaps eigenlijk, en in het Programma van 1818 nader ontwikkeld doel, hunnen ars beid in te rigten, en ook nog anderen ìn de mo- gelijkheid ftellen, om naar den Prijs te dingen:

de

25 VOORBERIG TT.

de Vraag werd alzoo bij het gezegd Program- ma nogmaals opgehangen tot den laacften van Wintermaand 1818. Het Genootfchap behield zich voor, om, bij aldien geene nieuwe ftuk- ken of verbeteringen der reeds ingezondene mogten inkomen, als dan uit de omtvangene zoodanige te bekroonen, als het zoude oor- deelen zulks te verdienen.

Er kwam een nafchrift in op het ftuk ‘H dyary enz., en nog een nieuw antwoord onder de fpreuk: Bemin de Waarheid en den Vrede,

Bij de eindelijke uitfpraak, heeft het Ge- nootfchap geoordeeld, geene der antwoorden als voldoende te kunnen aanmerken; en dus ook aan geene derzelve den eereprijs toegewe- zen; doch aan de Schrijveren toegeftaan hun- ne Verhandelingen als hun bijzonder eigendom aan te merken, en dezelve, des goedvindende, door den druk gemeen te maken.

Zeer aangenaam is het ons te zien, dat dit befluie niet te vergeefs is geweest.

Bij het Programma van 1817 was mede vóór den 1 van Grasmaand 1818 begeerd:

LXXXI. Een gefchiedkundig Verhaal van den

oorfprong , aanwas en de verdere lotgevallen der 8 Stad

VOORBERIGT. 2

Stad WVlisfingen, van de oudfte tijden af tot hee den, met vermelding van de roemrijke Mannen, die aldaar geboren zijn en gebloeid hebben, Ten aanzien van zoodanige Mannen, welker leven reeds uitvoerig befchreven is , begeert het Genootfchap alleenlijk eene korte opgave met vermelding van min bekende-bijzonderheden.

Niet beantwoord zijnde, is de Vraag bij her

Programma van 1818 nogmaals voorgefteld re beantwoorden vóórden 1 van Grasmaand 18205,

doch er zijn geene antwoorden ingekomen,

Het Programma van 1818 ftelde de volgende

Prijsvragen voor:

LXXXIIL. Te beantwoorden vóór den 1 van

Grasmaand 1819:

.

Daar dikwijls het te velde ftaande Koren en andere veldgewasfen worden aangedaan en bee, fchadigd door dat geen, hetwelk men Horigze daáuw noemt; wordt gevraagd: welke zijn de omftandigheden , die dit Natuurverfchijnfel voore gaan en vergezellen ? Welke is de aard der bee fchadigende uitwerkfelen? Zijn er, en zooj2, welke Proeven genomeu, om die nadeelige gevol gen voor te komen, of , reeds daar zijnde weg te nemen of te verminderen, en welke middelen

«kan men, op grond dier Proefnemingen, en met

verwachting van eenen gunftigen nitflag, daar- toe aanwenden ? Door

38 vooRrEERIG Te

“Door de omftandigheden, die het Natuurvers fchijnfel voorgaan en vergezellen, verplaat het Genooifchap :

De Luchtssefteldheld, bij welke deze zooge= noemde Aonigdaauw komt; het weder dat voor af gaat3 of men uit de voorafgaande Luchtsge- fteldheid , het komen van den honigdaauw met eenige zekerheid kan voorfpellen ; of het verfchijn= fel eene zekere vast bepaalde rigting neemt, en op alle de in die rigting liggende landen valt; dan wel fommige voorbij gaat of overfpringt5 en_ aan welke plaatfelijke omftandigheden zulks als” dan fchijnt te moeten worden toegekend? of het Natuurverfchijnfel alle jaren, of na een ze- ker langer tijdperk; dan wel onregelmatig wee derkeert ,— en het overal ; daar het komt ,-ondêr die zelfde omftandigheid wordt waargenomen?»

LXXXIII. Te beantwoorden vóór den 1 van Grasmaand 1818:

Daar het getal van nieuwe Geneesmiddelen van tijd tot tijd zoo aanmerkelijk is toegenomen ;, en vele oude, voorheen met geene mindere lof- Spraak aanbevolene, in vergetelheid zijn geraakt’; vraagt het Genootjchap :

1. Welke nieuwe Geneesmiddelen zijn er in de laatfte halve Eeuw ontdekt_of aanbevolen, die waarlijk proef houden en aan de aanbeveling hunner uitvinders beantweorden , en

2. Welke

VOORBERIGT. st

a, Welke oude, federt dat zelfde tijdperk in onbruik geraakte of verworpene, verdienen in hunnen vorigen luister herfteld te worden?

LXXXIV. Te beantwoorden vóór den 1 van Grasmaand 1818:

Is-er grond om te gelooven, dat de in dit lee ven beoefende Wetenfchappen ook, in het toe- komend leven, tot vermeerdering van den geluk ftaat der gezaligden. zullen kunnen dienen? Zoo ja; welke zijn dan die Wetenfchappen , waarop de mensch, naast de kennis van God en zijnen dienst, zich in dit leven vooral behoort toe te leggen , om van derzelver aanvankelijke kennis ook aan gene zijde van het graf de zaligfte gen volgeu te kunnen hopen?

LXXXV. Op verzoek en ten kosten van! Jonkheer J. H. SCHORER, destijds Gouver- neur dezer Provincie, te beantwoorden vóór. den 1 van Grasmaand 1818: 3

Zijn de berigten nopens de vermeenigvuldiging der Zeehonden, federt eenige jaren, op de kus- ten en in de ftroomen der Provincie Zeeland s gegrond? Is dezelve van invloed op de mindere hoeveelheid Visch, welke thans gewoonlijk bij de gemelde kusten en in de ftroomen van Zeeland gevonden wordt? —” Op welke foort van Visch wordt die invloed het meest befpeurd? «en welke

zijn

32 YooRBERIGT.

zijn de doelmatigfte en minstkostbare middelen tot wering van die fchadelijke Dierenfoort ?

Op de LXXXIT Vraag , over den Honig- daauw , kwamen twee antwoorden in, onder de zinfpreuken : Eenvoudigheid is hetszegel der waarheid , en + Door fchade wordt men wijs. Geen van beide zijn der bekrooning met goud waardig gekeurd; echter is aan den Schrijver van het eerstgenoemde ftuk, om het veelvuldig goede in hetzelve voorkomende, de zilveren eeremunt toegelegd, zoo hij zich ge- liefde bekend te maken: als Schrijver heeft zich daarop doen kennen, HENDRIK PONSE, Lid der Kommisfie van Landbouw in Zuidhol- land enz., wonende te den Bommel op het ei- Tand Flaguê,

Voorts is befloten deze Verhandeling uit te geven met zZoodanige veranderingen, als noodig _ zal worden geoordeeld, en bijvoeging van de | goede aanmerkingen uit het tweede ftuk, en vooral met de hoogstbelangrijke bijzonderhe- den, vervat in de ten jare 1805 door wijlen Sir JOSEPH BANKS, bij leven Voorzitter van de Koninklijke Maatfchappij te Londen uitz gegevene Verhandeling over den Zonigdaauw, Dit aldus geredigeerde (tuk zal in het volgend Deel worden uitgegeven, Op

VOOREBERIG T, 83

„Op de LXXXHIL Vraag, over de oude en hieuwe Geneesmiddelen, kwamen geene ant- woorden in: zij werd bij het Programma van 1818. verlengd tot den 1. van Grasmaand 1819. Thans ontving het Genootfchap een antwoord in de Latijníche raal „en onder de fpreuk : Zideo meliora proboqgue: doch het werd onvoldoende gekeurd; de Vraag is om háre belangrijkheid, bij het Programma van 1819 nogmaals opgé- hangen, om beantwoord te worden vóór der Ie van Grasmaand 1821. k

Op de LXXXIV. Vraag, over -de waardij der Wetenfchappen in het volgend leven, kwam een antwoord in, onder de Spreuk: Zoo wat een mensch zaait, dat zal hij ook maaijen: het kon, hoe fchoon anders gefchreven , echter niet als voldoende worden aangenomen: het Programma van 1819. vermeldde, wat het Ge- nootfchap eigenlijk in het antwoord anders had gewenscht, en ftelde de Vraag andermaal ter

beantwoording open, tot den 1. van Grasmaand 1821.

De LXXXV. Vraag, over de vermieenigvul. diging der Zeehonden op de Zeeuwfche ftroo= men, bleef onbeantwoord : zij werd bij het Programma van 1818. andermaal opgehangen UID. Z. Gen. C tot

|

$ VOORBERIGT.

tot den rt. van Grasmaand 18195 doch weder onbeantwoord blijvende , is zij bij het Pro- gramma van dat jaar ingetrokkene

In het jaar 1817. is geen Programma uitge- fchreven.

Bij het Programma van 1818. is de volgende Prijsvraag opgehangen, te beantwoorden vóór den 1. van Grasmaand 1820:

LXXXVI, Waren de inrigtingen der Gilden of Corporatien van neringen en ambachten, die zoo lang in ons Vaderland hebben ftand gehouden, in de daad van eenen zoo voordeeligen invloed voor den bloei der Steden en Burgerijen, dat het gebrek aan welvaart en de neringloosheid , waar over thans zoo algemeen geklaagd wordt, ook grootendeels aan de afschaffing der gezegde in= rigtingen moeten worden toegekend? Indien ja5 in hoeverre zou dan , in den tegenwoordigen tijd , het herftel der Gilden uuttig en raadzaam zijn voor den Staat ? En onder welke bepalingen zoude dit als dan kunnen gefchieden?

Op deze Vraag ontving het Genootfchap vier antwoorden, onder de zinfpreuken:

1. Laat alle dingen eerlijk en met orde gefchieden, PAULUS.

3e Roept

vooRsBEeRIGH 25

e. Roept de Wijsheid niet en verheft nice de Verftandigheid hare femme. SALOMO.

3. S'ilest en general dangereux d'attaquer d'anciennes inftitutions &c.- «MEIJER.

4. Vis unita fortior.

Over deze,ftukken zal in de eerstvolgende Algemeene Vergadering uitfpraak moeten ge- fchieden.

Het Programma van 1819, heeft de volgende vier Vragen ter beantwoording voorgefteld:

LXXXVIL Te beantwoorden vóór den ze van Grasmaand 1821.

_ Wat is uit de Schriften der oude Profeten , alsmede uit het onderwijs van den Zaligmaker en * zijne Apostelen, met genoegzame zekerheid op te maken aangaande het toekomflig lot des Joode Schen volks, als zoodanig aangemerkt , vooral met betrekking tot deszelfs toebrenging tot het Christendom en al of niet wederkeering naar Eh Jestina ?

_LXXXVIII. Te beantwoorden vóór den Ie „van Grasmaand 1822:

Een handboek in de Nederduitfche taal, ten

dienste van allen, wien , bij onderfcheidere Dijks=

‚86 VOORBERIGT.

of Polder= befturen, het opzigt en het beftuur der waterweringen is aanbevolen.

Dit handboek zal moeten bevatten :

1. Eene befchrijving van alle of de meest be= kende waterkeerende Werken , waarmede gewoone lijk de onder het waterpas der zee gelegenc lane den tegen overftrooming beveiligd worden,

2. Eene opgave van alle de fchaden en ram: pen, die Dijken, Stranden, Duinen, of de door kunst aangelegde Zeeweringen door. ftroomen ; ftormen , hooge wloeden, golfslag, ontgrondin= den enz. kunnen treffen.

3. Eene befchrijving van de onderfcheidene

meest bekende middelen , ter voorkoming of here flelling van de fchaden , vooral ook bij dringend gevaar ; de wijze van conftructie dezer werken, opgave van derzelver gewone kosten, alles, zoo veel mogelijk , met toepasfing van de wetten ‘der Waterweeg- en Waterloop- kunde en eene, zoo uit dezelve, als uit de ondervinding afgeleide be= oordeeling van het meer of min nuttige en doel= matige van zoodanige werken.

ge Eene befchrijving van de conftructie en de werking der uitwaterende Sluizen, en der Kanae len van toevoer, Op grond van erkende water=

loopkundige wetten.

5. Eene ontwikkeling. van den geheelen om«

_ vang der verpligtingen van Dijksbefluren , Dijke bazen , Kommifen enze ten aanzien vanhet plan- ink | matig

ied

VOORBERIGT, 37

matig gadeflaan der Stranden, Duinen , Dijken , Werken en Stroomen; de gefchiktfte tijden en wijzen tot het doen van peilingen, ten einde zich van alle voor- of nadeelige veranderingen te kune nen verzekeren en de beste middelen ter verbetes ring of voorkoming van fchaden en verliezen te „kunnen beoordeelen.

_LXXXIX. Te beantwoorden vóór den zo van Grasmaand 1823:

Een voldoend, beknopt verflag omtrent lin. voorheen beftaan hebbende en nog aanwezige ge leerde en verlichting en befchaving bevorderende Maatfchappijen , Genootfchappen en Wetenfchape pelijke inrigtingen in het Rijk der Nederlanden : Behelzende ;

niet alleen een kort en naauwkeurig berigt van derzelver oorfprong , inrigting , bedoeling en lote gevallen , maar ook eene voliedige Lijst van alle wetenfchappelijke Prijsvragen federt derzelver inftelling uitgefchreven, tot op den tijd der be- antwoording toes met vermelding of , wanneer , en met welk gevolg antwoorden op dezelve zijn ingekomen.

XC. Te beantwoorden vóórden 1. van Grase maand 1824 : Vermits het Geletterd Zeeland van wijlen den

Heer PIR TER DE LA R DË, waarvan de tweede C 3 druk

38 VOORBERIG T,

drukis uitgegeven te Middelburg in het jaat 1741, „niet verder loopt dan tot de geleerde Zeeuwen, die, tijdens hij zijnen arbeid befloot , waren overe

leden, en er nogtans na dien tijd, verfcheiden

geleerde Mannen uit dit gewest zich door hunnen Letterarbeid hebben beroemd gemaakt 5

Wordt gevraagd: een Vervolg van het boven- gemelde werk van den Heer Dr LA RUÊÈ, behet- ‘zende: Levensberigten en opgave der Schriften van geleerde en reeds overledene Zeeuwen , of die overleden zullen zijn met het jaar 18223 te be» ginnen daar, waar de Heer ve LA RUÊ zijne maamrol heeft geëindigd. Oe): |

AAN-

AANSPRAAK

ALGEMEENE VERGADERING ® TOT

PLEGTIGE VIERING VAN HET VIJFTIG JARIG JUBILE DES GENOOTSCHAPS.

MIJNE HEEREN DIRECTEUREN EN LEDEN

VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN! Ä

D.. dag is woor mij, den-Voorzitter wan het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen een der gedenkwaardigfte van mijn leven; want hij ver= beeldt den vijftigften Verjaardag eener aanzienlijke en beroemde Maatfchappij van Geleerden , Kenners,

Beminnaars en Befchermers wan Letteroefeningen

en Wetenfchappen, waaraan ik reeds twee en veere tig jaren was verbonden. Deze dag is voor mij hoogst aanmerkelijk, daar ik mij immer voorgee fteld had dit heugchetijk tijdftip te beleven, niet al. leen , maar. am dat ik bovendien het voorregt mag genieten, van mij op denzelven met u te verheue gen over den aanwas en luister dezer Letterkundige Inrigting, waarvan, onder het beftuur van mijnen Vitmuntenden voorganger Mr, 1ZAAC WINKELMAN gen halve eeuw geleden , de eerfte grondflagen , in

het naburig Wlisfingen, zijn gelegd, Gij allen deelt met mij buiten twijfel in hetzelfde C 4 gee

Cr De

genoegen , en zult gaarne eenige oogenblikken tose wijden aan de herinnering van den 214 Januarij 1768 , toen het eerfte befluit tot aanleg en vorming dezer Maatfchappij genomen werd, "

Het was altháns het verlangen van de Heeren Directeuren , dat wij te zamen, zoo Leden als Di- recteuren in eene Algemeene Vergadering, in deze blijdfchap deelen zouden: en het is, ingevolge hun befluit van den or Januarij dezes jaars dat daare toe deze dag is beftemd.

Zijt welkom dan M,H. in deze plegtige Bijcen= komst !

Bij mijne Aanfpraak aan Heeren Directeuren, nu drie maanden geleden, heb ik gemeend hunne aandacht te moeten bepalen, niet alleen bij de vers dienftelijke Mannen , aan wier ijver en goed beleid “wij den eerften aanleg onzer Maatfchappij verfchul digd zijn, maar ook bij de ongunftige omftandige heden, die federt het jaar 1771. hinderlijk waren aan hare werkzaamheden en toenemenden wasdom.

Gaarne zou ik voor u een vrolijker tafereel op= hangen, door u aan te toonen , dat deze Maat= fchappij , in weerwil van al den tegenftand , waar= mede zij te worftelen had , voldaan heeft en nog voldoed aan het oogmerk harer intteliing , en zoo veel invloed gehad heeft en nog heeft op de uitbrei= ding van waarheid, vermeerdering van befchaving en verbetering van verfcheidene takken van alge- meen en bijzonder volksbelang, dat wij, zonder ons aan ijdele praalzucht fchuldig te maken , de onderneming onzer eerfte voorgangers dankbaar

MOSER

_( 3 De

mogen toejuichen, en rustig voortgaan, om hunne voetftappen te drukken.

Maar hoe onderneem ik dit betoog , zonder door eene te oppervlakkige befchouwing , te kort te doen gan de waardigheid van het onderwerp ef zonder door eene te groote uitgebreidheid » te veel van uwe aandacht te vergen?

Misfchien deed ik best te belijden , dat de po- ging mijne krachten zeer verre overtreft , en dat het overzigt alleen over een tijdvak van vijftig jarigen Letterarbeid mij befchroomd en duizelig maakt, om mij roekeloos op dien oceaan te BEBEVEN,

Mij nogtans M. H. verlatende op uwe toegeven= heid, zoo dikwijls onderwonden, zal ik het wagen op dit plegtig feest. voor den roem onzer Maat- fchappijj op te treden, en u alzoe voorgaan om het offer onzer dankbaarheid aan te bieden aan den Vader der lichten , van wien alle kennis nederdaalt.

Ik zal u op geen afgepasten toon onderhouden ; door de aflezing van de lange list der bekroonde Prijs- antwoorden en gedrukte Verhandelingen. Liever treden wij het ruime veld onzer werkzaam= ‘heden vrolijk in, befchouwen deszelfs doclmatigen en nuttigen aanleg, rusten hier of daar onder de fchaduw van eenen opgaanden ceder, of plukken uit velen eene geurige bloem, terwijl wij voor de: ftandbeelden van WINKELMAN, VAN DE/PERRE, DE NIEUW -ERVE;, TE WATER, de beide HURGRONJES, GALLANDAT en andere harer ftichters en weldoeners {lil (taande, eenige bloemen om hunnen fchedel vlechten, | C 5 ___Wan-e

m4 D=

Wanneer wij de eerfte Grondwetten onzer Maate fchappij in het jaar 1801 , bij gelegenheid onzer vess tiging in dit Mufeem vernieuwd, inzien , bekoort

ons derzelver eenvoudigheid klaarheid en doel

matigheid. Zonder de werkzaamheden der Maate fchappij te bepalen tot eenig bijzonder foort van wetenfchap , firekt zij dezelve uit tot alles, waar- door, naar haar oordeel, de eer van den alleen wijzen God zou kunnen worden gehandhaafd of

uitgebreid , het nut van het Menschdom „des Vader

lands bijzonder , zou kunnen worden bevorderd, en allerlei nuttige Wetenfchappen niet alleen, maar ook kunflen zouden worden voortgeplant.

Er zijn dus bijna geene Prijsvragen , tot het ruime vak van Wetenfchappen en fraaie Letteren behoae rende, uit te denken, die de Algemeene Vergade= ring niet zoude mogen uitfchrijven , geene ftukken van welken aart, die zij niet aannemen en beoore deelen zou En uit dit gezigtspunt kan het plan onzer voorgangeren niet nalaten ons te verbazen; ja wij loopen gevaar hen te verdenken van ijdele pralerij.

Maar verplaatfen wij ons in het tijdvak onzer eerfte vestiging , toener geene andere geleerde Maat- fchappijen in ons Vaderland beftonden , dan de ols tandfche Maat/chappij der Wetenfchappen te Haars dem en de Maat/chappij der Nederlandfche Letters kunde te Leijden , dan moeten wij regt doen aande oogmerken der -inftelling.

Waarom zouden zij hunne grenzen hebben ingee trokken, zoo lang hunne naburen werkeloos bles ven in de ontginning wan ruwe gronden, of ache

eerlijk in de aankweeking van bijzondere vruchten?

Na

5 Je

Na de oprigting echter van het Bataafsch Gee nootfchap der Proefondervindelijke Natuurkunde te Rotterdam, het Genootfchap tot uitbreiding van den Christelijken Godsdienst in °s Hage, het Wijsgerig Genootfchap van het Stolpiaansch Lee gaat, Teilers Natuurkundig en Godgeleerd Gee nootfchap , de Nederlandfche Huishoudelijke Maate fchappij, de Maatfchappij van den Landbouw, de Heelkundige Maatfchappij Servandis Civibus, het Koninklijk Nederlandsch Inftituut, en nog eenige andere dergelijke Vereenigingen, werden van zeifs de grenzen onzer nafporingen beperkt en de aane dacht veelal bepaald op onderwerpen, waarin of het Provinciaal belang was betrokken , of tot wel- ker navorfching cen of ander toeval of ontdekking aanleiding gegeven had. _

Verhandelingen evenwel van allerlei aart werden erkentelijk aangenomen onderzogt en in de Ge- denkfchriften der Maat{chappij geplaatst : ja men mag zelfs, volgens de Grondwet , jaarlijks twee

zilveren Medailles uitreiken aan de genen, die de

beste Verhandelingen of waarnemingen aan het Gee nootfchap zullen hebben toegezonden. jj

Zal het wel noodig zijn M. H, na u onderhea- den te hebben over het doel en den aanleg onzer

vereeniging, u verder oplettend te maken op de

regels van beftuur en inrigting , op het wijs beleid onzer voorgangeren, van den edelen WINKELMAN bijzonder, in de vestiging van de achting des Ge- nootfchaps „door hetzelve met andere geleerde Maatfchappijen eu Mannen van uitftekenden roem te verbinden 2 Eene

mf 6 Je

Eene vijftig jarige ondervinding heeft het zegel der goedkeuring gezet op de wastgeftelde reglementen 3 de uitbreidingen, naderhand aangenomen, werden door de omftandigheden gewettiga, en zijn fpre- kende bewijzen der zorgvuldigheid van ’t Beftuur,

Wij hebben Vlisfingen ten jare 1801. verlaten, “tis waar: maar onzes ondanks, en om dat het niet mogelijk was , door de veranderde omftandig= heden , den zetel des Genoatfchaps in die toen. zelve ongelukkige Srad te blijven handhaven.

Doch wij vergeten Wlisfingen niet; getuige de LXXX. Prijsvraag, Vlisfingers waren onze eerfte voorgangers Vlisfingen de wieg en bakermat on» zer Maatfchappij , der Vaderlandfche vrijheid, en der Kriügs en Letterhelden, in wier beeldtenisfen wij ons nog verheugen.

Maar heeft ons Genootfchap aan het doel der eerfte ftichters beantwoord? Heeft het voldaan aan zijnen aanleg, en zijn zoo vele infpanningen van, tijd, krachten en uitgaven door eenen milden oogst vergolden ?

Ik aarzele niet om daarop, met alle vertrouwen , ja te antwoorden; vooral, wanneer men in aane merking neemt, dat, de oprigting van andere geleerde en beoefenende Genootfchappen , een groot

aantal der vroegere medcehelpers ons is ontvallen en een groot deel onderwerpen aan onze tn

onttrokken Om u hiervan te overtuigen, verzoek ik u uwe aandacht te vestigen op de voordeelige uitwerkfels niet alleen, die uit beantwoorde Prijsvragen en ine gee

_

7)

geleverde Verhandelingen voortfproten, maar ook op de zoodantge die meer zijdelings de natuurlijke gevolgen waren onzer Letterkundige vereeniging.

Of zou het mogelijk zijn , dat eene Maatfcheppij van befchaafde en ailen , in meerderen of minderen trap , geleerde , waarheid en kennis minnende , be« oefenende en bevorderende Mannen zoude kunnen beftaan en werkzaam zijn, zonder elkander te vere lichten en te verbeteren? zonder in deze vereenie ging eene aangename verpozing te vinden van de dagelijkfche zofgen en eene fltemming tot verdraage zaamheid vriendfchap?® zonder in hunne zielen gewaar te worden eene neiging tot ernítig onder. zoek , en vooral een prikkel voor de eerzucht, die fterke drijfveer voor den fterveling ?

Zouden alle deze voordeelen zich bepalen binnen de Maatíchappij en krachteloos wezen daar buiten? krachteloos wezen voor hiet algemeen belang, ten wiens voordeele men zich vereenigd had?

De aart der zaak wederfpreekt hêt, en niet min= ger de ondervinding.

Van grooiere Maatfchappijen , welker woordeelige uitwerkingen erkend zijn, zwijgende, geen gewag makende van die van London, Parijs, Weenen , Berlin en dergelijke, bepale ik mij tot de Zeeuwe fche Maatfchappij der Wetenfchappen , en u M. H. als bij de hand, door het veld harer werkzaamhe den, nu gedurende eene halve eeuw bcarbeid lei= dende , zal ik trachten u opmerkzaam te maken op zulke fchoone vruchten, welke alleen in (taat zou den zijn onzen roem te vestigen ?

Zits

—_l( 8 )=

Zeeland met zijne oude bewoners trok , het eerst van alles, de aandacht des Genootfchaps tot zich, Het ingekomen antwoord , in het jaar 1770. bee kroond, heeft over dat duistere tijdvak zoo veel licht verfpreid , dat latere Schrijvers zich nog daar- ep beroepen.

Vervolgens de menigvuldige vallen of grond braken inde Zeedijken , voornamelijk in Zeeland; de wijze, om dezelve best voor te komen of daar zijnde, ’tfpoedigst en minst kostbaar te herflellen, Drie belangrijke antwoorden van in dat vak crvare= ne Mannen, de Heeren B. NEBBENS, B. RENOU en C. DE KANTER werden aangenomen en bee kroond, en gaven aan de onderfcheidene Dijkbee fturen de nuttigfte inlichtingene

Het Muntwezen van Zeeland en de voor haar nadeelige Wisfel-kaers door de verhooging van den zilveren Dukaat of Rijksdaler ontging ook de aandacht der Beftuurderen nlet. Ook niet Aef afnemen der Zeeuw/che flranden ,— het Armwee zen, de Staat der Fabrijken , en bijzonder de Aardrijkskundige gefteldheid van Zeeland en Staats- vlaanderen van de oudfle tijden af , dat zij zijn bekend. geweest als afzonderlijke Land- fchappen. Alles echter niet: met even gelukkigen uitflag,s zelfs is de laatfte zoo belangrijke, zoo dikwijls herhaalde en aangedrongen Vraag tot heden toe onbeantwoord gebleven. 2

De Oost- Indifche Maat/chappij , dat plegtanker weleer van Zeelands en vooral van Middelburgs be=

faan

=( 9 Je

ftaan en welvaart, maakte, in meer dan een opzigt,

het veorwerp uit onzer zorgvuldige bekommering.

Eerst vroeg men naar de kenmerken en oorzaken der befmettelijke rotkoortfen op de uitgaande O. Ind. Schepen, en naar de Geneesmiddelen dier kwaal.

De Vraag werd bekroond ten jare 1776. met de gouden en zilveren Medaille, die toegewezen wer= den aan de Heeren VEIRAC Een VAN HUSSEMs en beideftukken zijn met voor wan op onze Schepen gebruikt,

Men vroeg ON welke Schepen de voorkeur te geven ware, aan Kuilfchepen of aan Driedekkers ? en men bekroonde in het jaar 1779. de antwoorden van E. LOMBARD Cl W. UDEMANS3 die aan laatstgemelde Schepen met goede redenen , den voorrang gaven, met dat gevolg , dat men

heeft opgehouden Kuilfchepen te bouwen.

’,

Men onderzocht de beste conftructie der Schee pe, tot bevordering van de gezondheid en het gee mak der Schepelingen; en het antwoord van den Heer HARGER werd niet zonder heilzaam gevolg bekroond met de gouden Eeremunt.

Men wenschte te weten de juiste mate des cir= kelboogs van hetVoorfchip, tot bevordering der Snelheid en wending; en het antwoord van den Heer, GARNIER DE STe JULIEN werd mer de gouden Medaille vereerd.

Het lot van oude en onvermogende Zeelieden,

’t zj die op Ooste en West = Indien’ of ten oorlog

st.

e-( 10 )—=

gevaren hadden , werd niet uit het oog verlos ren : men verlangde een plan em berekening van een Hospitaal, en men had het genoegen het gou« den Eermctaal uittereikeri aan den Heer KAIJZERe

Eindelijk bekommerde men zich aangaande het Zedelijk onderwijs der Zeelieden; op de Oost-Indien varende, en vroeg naar de middelen, om goede Krankbezoekers te vormen.

En ook deze Vraag bleef niet onbeantwoord ; de gouden Eeremunt werd aan den Heer L. vere WIJK, en de zilveren aan den Heer zr. HAAK toegewezeit.

Ziet daar M.H. eene aaneenfchakeling van de belangrijkfte nafporingen , waarvan men zich de ge= Jukkigfte gevolgen zou hebben mogen beloven, ins dien de rampzalige oorlog met Engeland, begon= men in het jaar 1790 en met eene kleine tus{chen= pozing onafgebroken voortgezet, den val van het magtig en aanzienlijk ligchaam der Oost-Ind, Komps niet verhaast en eindelijk beflist had,

Aan de nagedachtenis van de Heeren Directeuren D. RADERMACHER VAN NIEUWERKERKs EB. MATHIAS POUS el Ce CAEN, Bewindhebberen der O. I. K. ter Kamer Zeeland, en niet minder aan die van den Heer Opper - boekhouder vAnN VISVLIET wijden wij een traan van dankbaarheid, terwijl wij bij hunne ftandbeelden {til ftaande, ons trachten voor den geest te brengen, wat zij voot hun Vaderland, voor de O. 1. Maatfchappij en voor

dit Genootfchap gedaan hebbene Ook

(1 r )==

Ook aan hunnen invloed waren wij den pecuniëe len onderftand fchuldig, dien het Bataviaasch Gee nootfchap ons verfcheidene jaren toezond, tot bee

krooning van uitgefchrevene Prijsvragen : maar welk

voordeel ons ook bij de verwoestingen des oorlogs ontviel.- d

Groot zeker waren de verdienften dezer voor- treffelijke Mannen in het voorftellen van belangrijke Prijsvragen, en misfchien in de beoordeeling der ingekomene antwoorden , maar grooter nog de ver= dienften van hem , die zijne eigene krachten beproefd heeft aan de verbetering der Nationale Opvoeding : beproefd heeft met zulk een heerlijk gevolg, dat de hervorming eerst van de lagere, bijzonder de Nederduitfche Scholen , en vervolgens van Aet ganfche Schoolwezen daaruit is voortgefproten,

In het jaar 1778. werd door deze Maatfchappij, vp het voorftel van deu Hoogleeraar H. je KROMs de belangrijke Prijsvraag uitgefchreven : Welke ver= betering hebben de-gemeene , vooral Nederduitfche Scholen ter meerdere befchaving onzer Natie nooe

“dig? En hoe zou die op de voordeeligfte wijs kuna nen worden ingevoerd en onderhouden 2 |

Zeven antwoorden kwamen ten vereischten tijde in, waarvan er drie bekroond en gedrukt werden , namelijk die van de Heeren He j. KROM, C. VAN DER PALM en D. C. VAN VOORST.

_ De Heer KROM, lid zijnde des Genootfchaps , kon naar den prijs niet dingen volgens de toen beftaande wetten, fchoon hi ze dubbel verdiend had, en nv werd de gouden Medaille aan den Hett liL.D. Z. Gen, 6 Ge

_( T2 Je

€. VAN DER PALM naar verdienfte toegewezen , en de zilveren aan den Hieer D. VAN VOORST.

Maar niets verminderde dit aan uwe verdienften, verige en menschlievende KROM! in plaats van metaal werd u eene duurzame en dankbare lofa erkentenis des Genootfchaps in het openbaar Pro= gramma van het jaar 1780. aangeboden. Met eer- biedige bewondering ftaren wij uwe beeldtenis aane Gij hebt den grond gelegd tot de verbetering van Neérlands Schoolwezen en alzoo tot onze Natio- nale befchaving, en hebt dus den roem van het Zeeuwsch Genootfchap voor altoos aan den uwen verbonden,

Uwe nagedachtenis blijft onder ons onvergetelijk !

Welke eene zegepraal M. H, op domheid en ftijf= zinnigheid , hardnekkige verkleefdheid aan eerwaare dige en voorouderlijke gebruiken ! Och waarom was de Maatfchappij niet altijd zoo gelukkig ?

Waarom bleef het loffelijk en fchandelijk gebruik em lijken in Steden en Kerken te begraven, voorts" duren? Hebben dan onze medeleden, PRRRENOT en TE WATER te vergeefs die dwaze gewoonte beftreden ? Was het te vergeefs dat, op mijn voors ftel in het jaar 1783, eene Prijsvraag daaromtrent werd uitgefchreven ; al de arbeid vruchteloos, die door de Heeren VAN LEEUWEN en TERNE, Caan wien de gouden en zilveren eeremunten naar verdienfte waren gefchonken,) was aangewend ; wruchteloos al de vlijt eu moeite, die zich ons ver=

diene |

me 45 Jee

dienftelijk medelid ’s GRAVEZANDE, ter befeis

king van een Zoo edel doel, getroost had 2 : ‚Ja,-M. H‚ dit fchijnt zoo immers voor d/s nogt want de tijd kan verbetering aanbrengen: 5

‚Inmiddels ware het te wenfchen dat onze Natie uit het weinige, *t geen zij van hare Franfche overs heerfchers heeft kunnen leeren „hum loffelijk voore ‘beeld in 't luk der begrafenisfen liever eed had, dan in praalzucht en ligtzinnigheid,

Dat wij intúsfchien’M. H. ninimer aarzelen, om fchadelijke vooroordeelen , fchoon gewettigd doot voorvaderlijke infteilingen en gewoonten, te beftfija den, met de wapenen , die wijsheid en voorzichtige heid aan de hand geven, verzekerd, dat onze pos gingen vroeger of later niet vruchteloos zijn zullen,

Hoe vele vooroordeelex wan dien aard verdweiten miet reeds in onzen leeftijd, en zullen nog verdwijs nén ‘bij’ toenemênde verlichting 1,

v> Maar laten wij tot andere beschouwingen terig Weef , die ons, gelijk ik vertrouwe, nog’ nader zullen overtaigen , dat wij: niet Geband gezaaid ien ee a ; sdb

dalcherhts evarslg landwater- en Middel. sh verzande en opgeflijkte haven tellen zich al _aaunftonds voor mijne verbeelding.

Konden er voorwerpen zijn, onzer aandacht eg Waatdige dan „deze ?

Gij waart hef gerwaardige DRIJFHOUT! dig het Genootfchap op beiden oplettend maakte, —_: C a Og

e— |

ma el DE he

Op uw voorftel werd in ’t jaar 18or, eene Prijsa vraag uitgefchreven, aangaande de middelen tot verbetering der waters ontlasting van dit Eiland, en gij ‘hadt het genoegen, uit verfcheidere Prús- wragen drie jaren later, die van ons medelid den Heer sCHRAVER bekroond te zien,

Is waar, het ontkennend gedeelte van ’s Mans voorftel {het niet doen van afdammingen , het niet bouwen van Watermolens) is gevolgd , maar niet hetftellige , de aanbouw ‚van eene nieuwe Sluis aan de Noordzijde des Eilands, bij den Oranjepolder , of, zoo mogelijk eene Sluis op de Vlisfingfche ha- ven uitwaterende,, met een Watermolen bij dezelve en nog een Watermolen , malende op de gracht van Vere Maar, zon, zo \ voorftel vaUEhEelOOg geweest nomen ware ‚en, de toenemende verzanding der Kiiddelburgiche haven na verloop van twaalf jaren zijn plan niet had doen vervallen ?

„Met reden mag men hieraan,twijfelen. Bovendien heeft de bekroonde Verhandeling gediend, om de klagten over, de gebrekkige waterloozing. vanhet Eiland te wettigen, de aandacht van het Beftuur daarop meer te ‘vestigen, en alzoo aanleiding te zgeven tot die verbetering ; waarin wij ons thans ver« ‘heugen mogen, en verder ( gelijk: ik hoop j dt en:

Even eens is het gelegen M. He met het-belangr tijk onderwerp der Middelburgfche Haven, waar omtrent, op voorftel van den Heer DRIJFHO Ur ja den jate 1803, eee wiki werd uitgefchtee ae vel.

if HG Dee

ven. Een der antwoorden dâarop: ingekomerï’, werd ,.na lange onderhandelingengvin 1806. ‘bé- kroond , en de gouden Medaille aan den Heer THOMAS SPELEVELD toegewezene

Het Antwoord van den Schrijver , met den druk gemeen gemaakt, vermeerderde, de. algemeene. bêa langneming en gaf. aan de-Koammisfie , bij onzen „Koning omtrent de verbetering ‘der Middelburg{che Haven aangefteld ; belangrijke inlichtingen.

Gij herinnert u M.H. in welken ftaat, volgens algemeene geruchten, de deliberatien waren toen een onzer Leden, de ijverige en werkzame Pous, op den 1, Februari 1815. eene belangrijke Voorlezing deed op dit onderwerp, en een geheel nieuw. plan mededeelde: een plan, ’t geen ter Es van Z, M. gebragt en naar behooren onderzocht, eindelijk is

„goedgekeurd en uitgevoerd, Dar het, onder den zegen des Hemels, lang moge dienen tot bevordé= „ting van den Koophandel en tot vermeerdering van den welvaart van Middelburgs en van Zeelands ine gezetenen |

Ook de Landbouw van Zeeland ontging de aan= dacht niet der Zeeuwfche Maatfchappije Zij wilde de oorzaken weten wan het Brandkoren; dat fcha- delijk verfchijnfel voor de veldgewasfen , en daarbij „de middelen, om de uitwerking daarvan, zoo veel mogelijk, te weren. X

In het jaar 1792. werd er eene Prijsvraag over uite “gefchreven, waarop drie antwoorden “inkwamen, die weder aanleiding gaven tot eene nieuwe Vraaë:

_

BARY. C 3 Zn

In hoe ver namelijk de aangeprezene hulpmiddee Jen door de ondervinding waren goedgekeurd.

Niet vruchteloos was ook deze gedaan. In 1799, werd aan HENDRIK PONSE, Landman te Geer- liet, de gouden Eeremunt naar verdienften ge- fchonken, en zijne Verhandeling met een uittrekfel der drie anderen , door de vlijt van den Heer prij r= Hour vervaardigd, met den druk gemeen gemaakt, ten einde te dienen ter onderrigting van den Lande mans aan welk oogmerk ook het een en ander ge= lukkig heeft voldaan.

Mij dunkt, M. H. gj ontflaat mij van verder be- toog en verlangt geene meerdere ftalen van den gelukkigen uirflag onzer werkzaamheden.

Of moet ik nog fpreken van de bekroonde Prijss verhandelingen van den Heer VAN SOLINGEN, over de waardij der Wise Natuur- en Teekenkiunde en de middelen, om de aanlcering dier Weten- Jchappen voor min vermogenden gemakkelijk te maken 2

Van die van den Heer ANDREAS BONN, een „onzer oudfte Leden en nog in leven , over de /chik= “kingen, door geleerde Maatfchappijen te mage om elkanderen te onderfteunen ;

Van den Heer MICHEL, over de Casharale daor en , :

Van den Heer DE MORA, over de onver= wachte verfchijning der Kinderpokjes;

ek Van

17 )= et

Van .«eeevee maar gij verfchoont mij van ver= dere proeven, en vergenoegt u met die, welke ik u uit vele andere en meerdere heb medegedeeld,

Het is zoo: van de drie en tachtig uitgefchre= vene Prijsvragen , zijn er flechts zeven en twintig „met de gouden Eeremunt bekroond:

‚Maar dit bewijst, mijnes erachtens, voor de voorzichtigheid bij de algemeene Vergaderingen in ‚de beoordeeling der antwoorden in acht genomens

Welligt haperde er iets aan de redactie der Prijse vraag ; of de termijn van het in te zenden antwoord was te kort; of de omftandigheden des tijds ‘on- gunftig ; of de beantwoording kon men alleen van een zeker bekend man verwachten, die of door “zedigheid weerhouden of door menigte van bezig= ‘heden werd verhinderd. Gij weet het M. H. welke fchoone lesfen en voore fchriften onze voormalige Secretaris, de geleerde ‘en eerwaardige G. KUIPERS, Ons aangaande het “voorftellen van Prijsvragen heeft medegedeeld en nagelaten.

Ook zijne gedachtenis blijve onder ons in zee

gening !_

Bovendien eene Prijsvraag kan de teder uit werking doen in meerdere of mindere mate , fchooa zij nimmer beantwoord , veel min bekroond zij. Gelijk ik zeer gemakkelijk in ftaat zijn zoude om met een recent voorbeeld te bewijzen indien ik niet vreesde den fchijn te ide van mijne eigene po= „Bing toe te juichen,

ik C & Buie

a OLD

Buiten twijfel moet men aan Prijsvragen en Ante woorden van practijche nuttisheid den voorrang geven boven Wijsgeerige befpiegelingen en geleerde Verhandelingen, En van eerstgemelde {prak ik dus wer voornamelijk.

Dan, het ontbreekt ons niet aan voortreffelijke Verhandelingen , met het gouden eermetaal bee kroond, van eenen geheel theoretifchen inhoud, maar vruchtbaar in nuttige gevolgen, of dienftig tot opheldering wan duistere vakken der geleerdheid,

Ik mag uwe aandacht niet misbruiken , en zal daarom uit de bekroonde Prijs - verhandelingen flechts die aanftippen , welker enkele opnoeming mijne ftelling regtvaardigen moet.

Denkt dan aan die van de Heeren vAN IPE- REN, PAP DE FAGARAS Cl FERMIN Over de gevolgen, die een Natuuronderzoeker mag af= leiden wit de reeds gemaakte waarnemingen; aan die over de oudfie Bewoners van Zeeland ,— aan die over de Dea Burorina,— over Apollonius van Tijana,— de Hoekfche en Kabellaauwf/che, oneenige heden , en andere.

Wilde ik nu nog verder uitweiden en uwe aane dacht bepalen op den ruimen voorraad-van waare memingen en ophelderingen in onze witgegevene Verhandelingen, welke nuttige bijdragen voorde kennis en gefchiedenis der Heel- Genees. Wise en Starrekunde , der Oudheid- en Penningkunde zou den zich aan uwe befchouwing aanbieden!

Heb ik meer te doen, dan u de namen te noge men

onhe md

men van eenigen dier verdienftelijke Schrijvers, om van uwe toeftemming mij verzekerd te houden. Herinnert u dan uit velen de fchitterende namen van Baxter, Bonn, Bomme, Brahe, van Damme, Drijfhout, Ermerins, Fokker, Gallandat, van Ghert, A‚’sGravezande;, O.Z. van Haren, Houttuin, van Husfem, van Iperen, de Kanter, Kuipers, Mechain, de Moraaz, Nieuwland, Oosterdijk, van der Palm, de Puiijt, drie Reitzen, Siabber, van de Spiegel Tjeenk, Voltelen, te Water, Winkelman, Paulus en Gerard en Samuel de Wind, van Wijn en menige vuldig anderen. $

Dat ik niet te veel gezegd heb, kan u met een opflag van het oog, voor een groot gedeelte blijken uit het beredeneerd Register, met groote vlijt vervaardigd door den waardigen DRIJFHOUT, Lid en Thefaurier van dit Genootfchap , en uitma- kende het Ie Stuk van het XII, Deel onzer Vere handelingen.

Een ftuk van groot belang voor 't Genootfchap , % geen ook altoos van 's Maus vlijt en fchrander- heid zal getuigen,

/

Dus ver M.H. heb ik getracht u te overtuigen, dat de Zeeuwfche Maatfchappij der Wetenfchappen in den afgeloopen kring van vijftig jaren aan hare beftemming heeft beantwoord en een eri oogst van vruchten voertgebragte 7

Mijne poging zal ook, gelijk ik vertrouwe, niet

C 5 vere

_( 20 Jo

wergeefsch geweest zijn: vooral , wanneer zij woor uwen geest terug roept al den tegenftand , waarmede dit Genootfchap federt het 1771. te worftelen had, gelijk ik in mijne vorige Aanfpraak. van den 21. Januarij dezes Jaars heb. aangewezen.

Maar hoe veel hooger nog ftijgt onze bewonde= ring, wanneer wij het oog wérpen op de breede lijst van nuttige en aangename WVoorlezingen , fe- dert den aanvang onzer maatfehappeliijke vereente ging tot hier toe, gedaan in de maandelijkfche bijeenkomsten en algemeene Vergaderingen , mitsgaes ders in die van Heeren Directeuren !

Aan uwe werkzaamheid, ijverige LAFONT! zijn wij die kennis verfchuldigd!— Maar bij den wierook, dien wij de edele (chrijvers en redenaars gaarne toezwaaijen , hoe (mert ons het gemis van zeer velen dier lettervruchten, bij gebrek van toee gezegde afschriften!

En nu zoude ik mijne rede kunnen befluiten, ine dien ik niet dacht, alvorens het overzigt onzer let= terkundige leopbaan te ftaken, eenige weinige oo= genblikken te moeten ftil ftaan bij de beeldtenisfen “onzer voornaamfte Begunftigers en Weldoeners.

Zonder de mate hunner edelmoedige giften te willen vergelijken, ftaat gij mij nogtans toe ,datik , uit velen, flechts bij weinigen bepale.

En dan trekt mij uwe beeldrenis bijzonder aan, edele van DE PERRE! rijk zoo wel in gaven des geluks, als der wijsheid, hebt gij niets onbeproefd gelaten, om in dit Mufeum den zetel te vestigen „voor het onderwijs van Wetenfchappen en Kunften ! Aaa

(21)

Aan de edelmoedigheid uwer nagelatene Weduwe, Vrouwe JACOBA VAN DEN BRANDE is het Nae tuurkundig Gezelfchap en de Akademie van Tee- ken- en Bouwkunde de eigendom van dit Gebouw ‘en van het kostbaar Planetarium daarin bewaard, verfchuldigd.

Hoe veel belang giij ook ín onze Maatfchappij fteldet, is wit weinige proeven gebleken; bijzonder pit de inftelling van een bijzonder Departement voor Middelburg, toen nog de zetel der Maat{chappij in Vlisfingen was gevestigd,

Had niet een ontijdige dood uwen Reker tot aller droef heid, reeds in het jaar 17óo. afge- fneden, hoe zou het grootfche en doelmatige uwer welberaamde inzigten, tot vermeerdering van den bloëi der Kunften en OrteDIDSEDE zich hier hebe ben ontwikkeld !

Maar ook gij vAN DE PERRE! deeldet in her lot van andere groote Mannen , naar de aanmerkiag van uwen Lofredenaar, den welfprekenden van der Palm, dat uwe verhevene bedoelingen op de onvolmaaktheid der menfchelijke maatfchappij als fchipbreuk leden , en dat gij, ten loon uwer belang- looze opoffering, de wereld heb maeten verlaten, met deze bewustheid : heb iets groots willen verrigtene

Wat gij waart, WINKELMAN! wat gij voör ons beftaan gedaan hebt, ’t geen” duizend gefchen-

sken overtreft, fchetfte ons uwe en onze vrieiid „DRIJFBHOUT, in de Lofrede, die ons aan hem Zoo wel als aan u altoos zal herinneren, ë 625 ge

_—( 92 jee

Gedoog, dat, zoo dikwijls wij uwe beeldtenis manftaren , wij aan uwe nagedachtenis de hulde toebrengen van onzen eerbied en dankbaarheid,

Gij hebt wel, edele en arbeidzame ne LA RUÊ! geen deel kunnen nemen aan de vestiging onzer Maatfchappij, wegens eene lange ongelukkige on- gefteldheid : maar gij verdient de eerfte plaats onder de haudhavers van Zeelands roem. Een hoog- moedig letterzifter moge de Zeeuwen voor een hoop zeebonken , fchippers en kapersgasten hebben uite gefcholden : gij hebt door de uitgave van uw Gee letterd , Heldhaftig en Staatkundig Zeeland ons eeuwige lauren gevlochten, en wij gaarne leggen wij onzen cank op uwe Grafzerk neder.

Cpzettelijk is nimmer uw naam onder ons vere eerd. Ook gij pr LA RUÊ! zijt fchier vergeten in de Stad, waarin gij regt gedaan hebt: maar gij zult in mij eenen verdediger uwer nagedachtenis vinden op de eerfte onzer najaars bijeenkomften, indien het God behaagt mij tijd te verleenen en het mijne krachten toelaten.

En nu M.H. heb ik het onuitfprekelijk genoe= gen u op te leiden voor het beeld van der grooten Vlisfinger, den Luitenant-Admiraal DE RUIJTE Re

De Heer CROMSTRIEN EVERTSEN, Oude raad der Stad Middelburg , gevoelig voor hetgeen dit Genootfchap onlangs deed , tot opluistering van den roem zijner heldhaftige voorouderen, de Luitenante Admiralen Jan en CORNELIS EVERTSEN, zond ons dit uitmuntend, door het penfeel van

den

83 )=

den beroemden Bol vervaardigd , Schilderftuk , ora te dienen tot een voortdurend bewijs zijner era kentenis en die van zijn geflacht, Hij ontvange daarvoor bij vernieuwing de verzekering onzer har= telijke dankbaarheid!

Ook u edelmoedige, VAN KINSBER GENI brengen wij toe ‘den welverdienden : lof; Gij hebt ons niet flechts in ftaat gefteld , om almede de. af beelding van den grooten De RU IJTER , uit uwen naam, aan 's Lands Zeemagt te Wlisfingen aan te bieden, maar gij fchonkt ons bovendien het wel» getroffen tafereel van den beroemden Zeeloots FRANS NAEREEOUT, beiden verfchuldigd aan het penceel vau den iijverigen en fchranderen Bourg; ens, verdienftelijk mede =lid, ry

Maar hoe vele gefchenken , kostbare en zelde Zämé Voorwerpen , bezitter” wij; die echter thans woor ons oog zijn’ verborgen; en welker befchou- Wing Ons menigen mildeir Beguuttiger herinhere1 Onze Boekverzameling, wélke eenên vrij goeden voorraad bevat van nuctige"er zeldzame ‘Boeken 5 ons Kabinet van Hoorns en Schelpen , ’t geen zeer fchoon is, ons Munt » kabinet , de Verzameling van Naturalia, Oud- en Zeldzaamheden , zij allen Zijn fprekende herinneringen van vele edelmoedige begunftigers en fchutsheeren,

Arg : (

Onvergetelijk blijven ons uwe namen, verdien. ftelijke Mannen! Adriaan Moens, Adriaan Tzaac Hurgronje, Steven Matthijs Snouck Hurgronje, Brandt, Jacobus Willemfen, idee Ploos

Ne B on

Ploos van: Amftel, Jacob Hendrik Scho fe en A.J. C‚ Lampfins,

Met aikhaated herintieren wij ook ons uwe gefchenken , vriendelijke Begun(tigers Ackerm ans, Bomme, Boddaert, Kien van Citters, Nerbeije van Citters, Ermerins, de Free mer, Gerard, ’sGravezande, Gallandat, van Haren; Hofstede, van peren, Kluit, Lafont, Lammens, Louüsfen, Rethaar Macaré, Mauritz, van der Muelen, Nieu we Jand, Nebbens; de Puiijt; Radermachers; Raepfact, Reitz, de Smidt van Roüen, Slabber, Slicher, P.G-Schorer, P‚l, Serlé; C.J. Serlé, van de Spiegel, Verdooren, Vos, de Wind, van de Wijnperfe, te Water, Willemfen, IJpeiijij en vele andere.

Wij herinneren ons ook wwen arbeid en gee fchenken. ijverige Secretarisfen. onzer Maatfchappij Brahe; Tjeenk, te Water, Kuipers, van Doorn, van Roùen, Drijfhout en de Kanter.

Onvergetelijk blijven ons uwe verdienften en wel daden.

En alzoo meen ik M. H. mijne rede te kunnen

befluiten. Gij zult, gelijk ik vertrouw , het ge- brekkige daarvan wel willen verfchoonen , aanvule len, ’tgeen ik mogt Verzuimd hebben , verbeteren , % geen min gelukkig mogt zijn uitgedrukt.

Ontvangt dan, Me H. mijnen hartelijken zegen- wensch met dezen plegtigen dag, den vijftigfien Ha, in Jears

4

_—( 25 )—=

Jaardag onzer Maatfchappij. Weest lang de blijde getuigen van haren bloei en voorfpoed en met on= zen Koninklijken befchermer de ijverige en edel« „moedige Schutsheeren van haar beftaan!

Een harer eerfte oprigters., de grijze en gee leerde TE waTer, verzocht mij bij ude tolk te willen zijn zijner opregte deelneming. Hieraan voldoe ik gaarne, hoezeer het mij en zeker u allen fmart de perfonele tegenwoordigheid des waardigen Mans op dezen dag te misfen.-

Heil ook u, verdienftelijke sLABBER! uwe tee genwoordigheid verblijdt ons. Ook gij waart een der eerfte ftichters van dit Gebouw, tgeen gi, na verloop van vijftig jaren, nog a's een fieraad van dit gewest, als een Monument van voorvaderlijke voorzorg , heerlijk moogt zien prijken !

Zeldzaam voorregt ! Dat het nog lang moge voortduren! Dat de Goddelijke goedheid u, benee vens uwen onmiddelijken voorganger, TE WATER nog lange jaren fpare: en dat alzoo de fierlijke kroon der griijsheid , op ulieder achtbaren fchedel Pprijkende, niet dan fpade plaats make voor de kroon der Heerlijkheid ! '

En nu M.H. wat blijft er over dan deze aanfpraak te befluiten, met mij (gelijk ik vertrouwelijk doe) bij berhaling aan te bevelen aan uwe vriendfchap en toegevenheid , welke ik wegens het klimmen mijner jaren en ligchaams zwakheden verder meer en meer zal noodig hebben; den God der Wetenfchappen , voor zijnen biijfland te danken, alle onze belan-

gen,

ll 26 j= gen , bijzonder die van deze Maatfchappij , aau zijne gunst en befeherming op te dragen !

_ De Heeren VAN DEINSE Cn EPKEMA aangte nomen hebbende, die taak voor mij te vervullen , zult gj ”nog wel eenige oogenblikken willen aan- hooren : en eindelijk aan onzen Secretaris DE KANTER Sêlegenheid geven, om deze plegtigheid met een Slotzang te cindigen,

De God der Wijsheid en Wetenfchappen ver- hoore hunne wenfchen , die ook de onze zijn tot heil en zegen onzer Maatfchappij !

\

H U L DE

AAN DE. NAGEDACHTENIS VAN DEN HEER PIETER DE LA RUB, SCHRIJVER VAN HET GELETTERD,STAAT= KUNDIG EN HELDHAFTIG ZEELAND,

DooOR

Mr. N. CC. LAMBRECHTSE N VAN RITTHEM,

PRESIDENT VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAE DER WETENSCHAPPEN:

VOORGELEZEN IN DE MAANDELIJKSCHE BIJEENKOMST,

den 4e November 1818,

Pe

5 dale wiee wen it zy

rd

ens jd hs wdn

amet ce L

Sram Rvk KE $

7 saaemadens nn aa vii 4 a ent mona: 5 (wen 5

ad!

MIJNE HEEREN!

ZEER GELERDE MEDELEDEN!

Onder de ‘menigvuldige drijfveren tot nüttige” „en edele daden behoort buiten twijfel de Eigen=’ liefde , eene drift, door den weldadigen Schep= per, in het hart van iederen mensch zoo diep itis geprent, dat zij door sommige Wijsgeeren, nief ten onregte misschien; voor het beginsel van alle zedelijk gevoel gehouden is.

Onverschillig te zijn omtrent zijnen goeden naam behoort zekerlijk niet tot de gewone karakters def menschen. Wie zou; bij de bewustheid van ons scluld, gaarne voor misdadig willen doorgaan bif zijne medemenschen ? Wie stelt geen belang in de goedkeuring van anderen, bijzonder van bevoegs de beoordeelaars, bij de herinnering aat eenig nuttig werk of welgemeende poging? Waar is de man, die te vreden is met de goedkeuring 4 met de toejuiching zelfs van het levend geslacht ; zonder zich te bekommeren over de toekomst ?

1 Of zou eeri vlugtige roem den Held , den Staats< man, den Wijsgeer , den “Schilder, den Dichter’ WM: peen. z. GEN. Á bes

(2)

bevredigen kunnen , zonder hoop, dat de Nako- melingschap zijne laurieren ongeschonden laten zal? zonder hoop, dat de erkentenis en bewon- dering welligt nieuwe eereteekens daarbij zullen voegen ?

‚Dan de eigenliefde heeft in een welgeplaatst hart ook nog eene andere en uitgebreidere strekking, dan slechts tot het geen den mensch eigenlijk in zijne bijzondere betrekkingen aangaat. Kan ie mand „door eene edele einedliefd. bezield; niet onverschillig zijn omtrent zijnen goeden naam ; hij kan het ook miet, betrekkelijk de eer zijner Stad- en Landgenooten , in engere of rummere be- tekking : hij beschouwt de eere van deze als een gedeelte van zijne eigene; wordt dezelve aange rand, hij kan niet nalaten. ter harer verdediging ,

naar mate zijner vermogens en betrekkingen op te tweden , den laster af te weren en te doen ver stomrmen ; terwijl hij hier door zijne met en naast aan hem levende tijdgenooten aan zich verpligt, en; zonder dit te bedoelen, de erkentenis ook der Nakomelingschap ten minsten uitlokt.

„En zoude-het U, M. H.! dan niet welgevallig zijn eene” korte hulde: aan de: Nagedachtenis van eenen zoodanigen, door de edelste eigenliefde ge, drevenen Man te hooren ?— van eenen geleer dn Zeeuw die manmoedig optrad, om den roem » zijner Landgenooten te verdedigen zonder dat. hem daarvoor eenige openbare dank opgedragen ; of zij=

egd EN N ‚au NE:

zalf 5 Pam ne nagedachtenis immer opzettelijk vereefd d is 4)

Aan deze slechts flaauw geschetste trekken: in kent Gij zeker oe verdienstelijken nm

PLEETE RDE vLAR-U By tos

den beroemden Schrijver. van het Geletterd b „Staatkundig. en Heldhaftig Zeeland.

Reeds bijna acht en veertig jaren rust hij in het stof! Welaan dan, terwijl wij zijne beeldtenis aanstaren, laat ons de hulde onzer erkentenis op zijne Grafzerk aan zijn koud gebeente dankbaar bewijzen.

En hoort gij, Mijne Heeren ! uit mijnen vraie niet eene Lofspraak in den verheven’ toon des Redenaars, maar eene eenvoudige Levensschetss, die Ulieden den werkzamen „maar ongelukkigen Man, naar waarheid, gelijk ik hoop „… za! deet kennen, wel niet zoo als. Hij zulks verdiende: 5 maar zoo veel mijne krachten en de voorraad mij ner naspeuringen het toelaten.— Verleent mij; Mijne Heeren ! Uwe toegenegene aandacht en ‘toes gevendheid. ein A2 De

Ca) De geleerde 6. De winD, Hoogleeraar in de Ontleed „Heel- en Vroedkunde aan het Middelburgsch Atheneum heeft nogtans in zijne redevoering de Praclaris Zelandorum mêtitis in rempublicam litterariam A © 1778 aan de nagedache ‘tenis van De -la-Ruê de hulde van eerbiad en dankbaad Heid naar waarde toege bragt.

__De Ouders van onzen De la Ruê woonden te Middelburg: aldaar was zijn Vader Pieter De la Ruë (uit een aanzienlijk Fransch geslacht ge- boren en gehuwd aan Maria van de Claver

een voornaam en ruim gezegend Koopman. Geboren te Middelburg den So. Mei 1695, ge= moot de jonge De la Ruê de voordeelen eener verstandige opvoeding. Al vroeg gaf hij bewij= zen van eenen goeden aanleg en van lust tot de Dichtkunde, Ook waren de voordeelen des Koop- handels , in het vaderlijk huis blijkbaar , hem niet onverschtllig : zoo dat hij meermalen zijn verlan- gen te kennen gaf, om ook tot den Koophandel te worden opgeleid ; maar hij moest onderdoen voor ’s Vaders begeerte, en, na de lessen aan de Latijnsche school van Middelburg met lof te heh ben bijgewoond , zich mn het jaar 1712 naar Leij- dens Hooge School begeven, ten einde zich toe te leggen op de kennis der Regtsgeleerdheid. Hij amogt , bij het verlaten van het Middelburgsch Gym nasium met veel bevalligheid, eene redevoering gehouden hebben de Juris prudentia Romano= rum , deze Wetenschap beviel nogtans zeer wei= nig aan den jongen De la Ruë, die meer smaak bezat voor de Taal- en Dichtkunde , dan voor de vergelijking en nasporing van vreemde wetten , vele eeuwen oud en gemaakt-voor een geheel an= der Volk. Gelukkig echter waren de zaden van deugd en Godsdienst, die in zijn hart reeds vroe» 5 6 + SE

mel 5 jn ger gezaaid waren, niet verstikt: ook wederhiele den hem deze van zedenlooze jongelingen te vere gezellen. |

Tot Leeraar in beide regten, na het verdedie gen eener Dissertatie de modis , quibus testamen= ta infirmantur , aangesteld ten jare 1715, kwam . De la Ruê te rug in zijne geboortestad , zoo on- _ geschikt als ongenegen, om zich op de oefening der Regtsgeleerdheid toe te leggen— De Dicht- kunst was en bleef het hoofddoel zijner werk= zaamheden.

Gelukkig had zich eene dergelijke neiging gee vestigd in de harten der Heeren Johan Steern= gracht en Pieter Boddaert, de vrienden zijner jeugd naderhand Mannen uitmuntende in kennis, deugd en Godsdienstigheid ; de eerste, Pensionaris der Stad Middelburg, de andere, Griffier van den Raad ter Admiraliteit in Zeeland.

Op voorstel van De la Ruê werd bepaald eene wekelijksche bijëenkomst, aan de oefening der Dichtkunst en Nederduitsche taal toegewijd : en zeker niet zonder gelukkig gevolg! Trou= wens daar door werd niet alleen onderlinge na- ijver aangevuurd, maar zij diende ook tot be- sehaving van den smaak der Dichteren en bragt hen in kennis met den Heer WV. Swancke, Lid __ van den Raad van Vlaanderen, bekend door de Uitgaaf van deszelfs Stichtelijke Rijmoefvningen, Bekoorliike eenstemmigheid waar eenerleineis

els) ‘3 ging

\ —_( 6 je ging allen bezielt, en het doel is onderling: on= „derrigt in nuttige kennis en beschavende. Letter- oefeningen ! welhaast zag men er ook de vruchten „van.

Het Treurspel van den Franscken Dichter Gre» Billon , Atreus en Thyëstes genoemd , werd. door

de Heeren De la Ruéê en Boddaert, in Ne-'

derduitsche verzen overgebragt, en in het jear 1717 door-den druk gemeen gemaakt; terwijl in het zelfde jaar het eerste Deel der Dichtlie-

wende Tijdkortingen, bestaande in Gedichten

wan onderscheiden stoffen en rijmtrant , onder de zinspreuk Fwugant Carmina euras, te Leij- den werd uitgegeven, gevolgd in 1718. vaneen tweede Deel, waarin zich de Heeren Steengracht;, Boddaert en De la Ruë als Schrijvers voor de beide stukken bekend maakten.

Totusschen was De la Ruë niet verschoond gebleven van ambtsbegigheden , die hem aan zijne geboortestad verbonden. In het jaar 1718. werd hij tot Schepen verkozen, en in het volgend jaar tot Paad der Stad Middelburg , Thesaurier en Voorzitter van het Collegie, van Kleme zaken. Alle welke posten door onzen De la Ruë met vlijt en eens eming werden waargenomen ,„ en de grootste hoop gaven voor zijne toekomstige vol- komenheid.

Maar nu begon zich een vale nevel te ten den over het geluk van De la Ruê. Na lang-

du=

Le

ba OAD an

durige ongesteldheid verviel hij in eene zware ziek teven krankzinnigheid, die hem drie jaren, met afwisselende vlagen van rede en verbijstering 4 nutteloos maakten voor zich zelgen en voor-ande- ren: tot eindelijk zich de Goddelijke Barmkartig- heid over hem ontfermde en ecne straal van hoop in zijnen verslagen’ geest deed nederdalen.

Hij was, volgens zijne eigene aanteekening in het jaar 1722, in zoo verre hersteld, dat hij het volkomen gebruik van eenen werkzamen geest in een tamelijk gezond ligchaam had weder ge- kregen. Zijne vrienden ontvingen;hem met ver= rukking , hij hervatte zijne vorige ambtsbedie- ning; nam weder de pen op, en bewees, door zijn onberispelijk gedrag en de, stipte nakoming van zijne pligten, dat hij het vertrouwen zijner medeburgeren nict verbeurd had.

‚Welhaast aanvaardde hij op nieuw den post „van Schepen zijner geboortestad , en gaf zich voorts „geheel aan de Letteroefeningen en het onderzoek der Heilige Schriften over, waar in hij door de Heeren Swancke, Boddaert, Woget, Wesse- ding, Plevier en anderen ondersteund werd.

Een der eerste onderwerpen der Letterkundige bespiegelingen van onzen Schrijver was: Aet al of niet geoorloofde van den Schouwburg. ’t Geen hij 'er van gezien had en opgemerkt, bad hem van ’t gevaarlijke en nuttelooze daar van over- Feed, zoodanig dat hij meende verpligt te zijn te A 4 ‚_zij=

CB Des

zijne medeburgeren ook hier van te overtuigen. En ziet hier de gelegenheid , welke zich daar toe aanbood.

De geleerde P, Burman , Hoogleeraar op Utrechts Hooge school te dier tijd , die in het jaar 1711, eene Redevoering had gedaan Pro Comce- dia, had, misschien wat ruimschoots, het nut van den Schouwburg aangedrongen , met dat ge volg, dat menigvuldige geschriften daar tegen ia het licht kwamen , waar in de persoon van den Heer Burman en zijn zedelijk gedrag , niet wei- nig werden doorgestreken: onder deze was ook eene Verhandeling in de Fransche Taal van den Heer Rivet, sur les Comedies.

Overtuigd van het misbruik en de gevaren van “den Schouwburg, besloot De la Ruë het werkje van Rivet , m het Nederduitsch overgebragt, uit « te geven, zoo als hij ook deed m het jaar 1724; gevende hij nog in het zelfde jaar uit eene verta= ling der Redevoering van den Hoogleeraar Zoget, de Natalibus Academic Groningensis.

Van. eigene vinding echter was een Gedicht, genaamd Schets der Heerlijkheid , door De la Ruë, omtrent dezen tijd, gemaakt , en door hem opgedragen aan den Predikant Bosschaart, die den Dichter in zijne verbijstering met raad en troost bediend had , en het stuk waardig oordeel de , om achter zeker door hem uitgegeven werkje,

met den druk gemeen gemaakt te worden.

'

lg Jer

In het jaar 1725, verliet Dela Ruêde Mid-_ delburgsche Regering, en werd door dezelve tot Provincialen. Rekenmeester van Zeeland voorge dragen en bijde Staten van Zeeland aangesteld’, gevende op den duurblijken van deugd en scliran= derheid: zelfs van de uiterste naauwgezetlieid in zijn gedrag en werkzaamheden, die nogtans wel= haast, op het onverwachtst, door geheel andere bezigheden werden vervangen,

Op den achtsten van Sprokkelmaand des jaars 1725. was de honderd en vijftigste Verjaring van Leijdens Hooge School plegtig gevierd, door de Hoogleeraren Franciscus Fabricius en Pien ger Burman, en de eer van Zeeland op eene schampere wijze. aangetast.

Had maen, bij zulk. eene plestigheid, de her= haling gehoord van der Zeeuwen dapperheid en ildedinved ter redding van het uitgehongerd Leij den ; had men: den lof van Middelburg hooren uit= galmen, als welke niet had geweigerd hare klok ken af te staan, ten einde daaruit geschut te gie= fen ten dienste der krijgsmagt, die Leijden zou trachten te ontzetten ;. had men in navolging ván den onsterfelijken Janus Douza, het beleid en

de trouw hooren bewonderen van Zuodewijk de Boisot, Adriaan WW illernszoon en andere Zeeu- swen, die niet geschroomd hadden zich tot dien __#ocht aan te bipden; men zou zulks ninmmer ge= 3 ne hebben op fekening van vleijerij of aijn

—( 10 J—

maar de Zeeuwen in ‘het openbaar uit te krijten ‚als benijders en tegenstanders van Leijdens wele

verdiende belooning, als slechthoofden en weet-

nieten, ongeschikt voor letteren en wetenschap- pen , en onbekwaam om slechts éénen Man te moemen , die zich in dat vak had onderscheiden , en dezen hoon, in eene der plegtigste Vergade- ringen van Staatsmannen en Geleerden, uit te roe pen , met een’ zwier van taal en woorden , die de bitterheid der verwijten nog meerder kracht bij- zetteden: dit m der daad bad niemand kunnen verwachten dit moest aller verbazing geande maken.

Het was de geleerde en welsprekende Burman, die in het Carmen Elegiacum , ter gelegenheid van evengemelde plegtigheid , zich hieraan on voorzigtelijk. had schuidig gemaakt.

Ongaarne herhaal ik ’s mans onbedachtzame woorden ; maar ik kan zuiks niet geheel nalaten, zonder de noodzakelijkheid en waarde der tegen- spraak te verminderen. Hoort er dan van dit wei- nige.

Na in den aanvang zijner Redevoering, ter zij=

ner bemoediging ‚, de hulp der Zang- godinnen te :

hebben ingeroepen, spreekt de Redenaar eerst Lands Hooge Magten, vervolgens Leijden , aan.

Hij stelt zich voor den geest den rampzaligen *

staat van het door honger en gebrek uitgemer= geld Leijden en deszelfs eindelijke verlossing; de aan=

(HJ

aandoening des Prinsen, de verwaarloozing van allerlei soort van onderwijs, en de hooge noodza- kelijkheid , om daarin"te voorzien

Hij herinnert zich het verbond; tusschen Hol-

land en Zeeland gestoten , em: doet-het Eiland. Walcheren, tgeen het eerst het Spaansch.juk had afgeschud voorkomen; als verlangende „ter ver= gelding zijner trouw eu V aderlandsliefde, de zang __godinnen op zijnen grond te vestigen. ,

De Prins schijnt genegen.het oor te leenen aan het verlangen der Zeeuwen „en welhaast verspreidt zich het end gerucht dat hooger onder- wijs den Zeeuwschen grond versieren zal.

Leijden beeft en bekommert zich El dat het na-

ijverig Zeeland deszelfs ouden roem zal wegdra- gen; het zendt gezanten naar Vader WILLEM, die eerst den Vorst-aanspreken: en- naderhand -de Zeeuwen deze woorden toevoegen:

. t

Que , Pater , invidia ests Baravis bi, femper, amatis Hoc dare munifica mente perenne decus ? Mi

Quid tibi cum placidis Gaas 0 Meprunie, Muûs Li Quid tibi cum miti , Neutiea turba , choro

Eluctibus arcane turbare’ quid atria fevis

Palladis, et rauco murmure‘templa paras ® aad

Naufraga Vefani non hec Dea litord ponti

< Otia'fed tuti dulcia ruris amat.

Pimpleos latices non falfas zequoris uudas,

Indomita Hippotade quas agit ira , fitit.

eG Finde

(1% jn

Binde procellófi., nihil obfto-, marmora Nereis Et vaga discurrat per freta. mille ratis; Praedantes cumulet dulci Nehalennia lucro 4 -_Horreaque aligero: rumipe favente Deo. At mihi Pieridum myfteria casta relinque : Apta magis tacitis funt mea rura facris. Commendat me leta- quies , blandique recesfus 4 Quique nitens verno ridet honore locus. Denique quis Vestra coluit de gente Camenas ? Elogtio, dic, quis, carmine quisve potens ? Quo’ mysta preeunte modos, Zelanda , dicabis , Quo, Cháritum , postem Vate tenente, domum?® At mihi, Doufa, facros jam vaticinatus honores, Pallada privata religione colit. ik dst, inn eng hmnee ms aes mand “Scilicet Aemonias lauros, et Thesfala Tempe _ Deferet, et Phoebus ES colet! Stultus arenofis mutans Parnafia dumis Culmina, in gequoreis fana locabit agris ! Malit Oronteam viridante refurgere Daphnem

Rure , quod obliquo flumine Rhenus alit.

Wat den grooten Burman bewogen hebbe, om zoo ver bot te vieren aan zijne Dichterlijke vervoering dat hij niet slechts de waarheid der Geschiedenis te kort doet, maar al zijne gal op de Leeuwen uitspuwt, vergetende zelfs de groo te diensten, dee zij ter redding van het, door de

Duif Span

®

Ny

{B

Spanjaarden belegerd Leijden, bewezen ‘hadden 4 is mij nimmer met genoegzame zekerheid gebleken. Waarschijnlijk komt het mij voor , dat de eene of andere Zeeuw den Hoogleeraar, die weinig te=’ genspraak lijden kon, en in deze zijne geheele Redevoering eene zonderlinge gemelijkheid ten toon spreidde zal hebben tegengesproken op eenig stuk van verschil, en misschien in zijnen- Latijnschen stijl den verfijnden smaak des Rede-’ naars gekwetst, zoo dat hij in zijnen toorn, naar’ de misdaad van eenen, allen beoordeeld en ver=: volgd heeft, L Wie weet nief, wat er al zij voorgevallen over - Burntans Redevoering pro Comoedia, hoe vele” schriften daar tegen zijn uitgekomen? en hoe-hij « bijzonder het geladen had op de Predikers van den ; Godsdienst, ‚die hij voor te naauw ‘gezet hield ; gelijk de Hoogleeraar Melchior Leijdekker, ge=> boren:te Middelburg reeds lang te voren het voor=” werp zijner kwinkslagen en spotternij rbe was. (5) Misschien heeft De la Rueë zelf reeds, door de vertaling en uitgaaf van het Fransclie stukje - van: Rivet over de Cormediën , den Hoogleeraar geërgerd.— En zou het dan wel wonder ‘geweest zijnsdat Burman, die-de Zeeuwen: meest al voor een was mand. en ‚slechthoofden aanzag, nw „90 J N Een.

(5) Vergel. Sazii Onomast. Tom. V. p. 468.

eenmaal bewogen werd, om hen op eenegeduchite wijs in het openbear door te strijken ?— Maar wat ook aanleiding moge gegeven hebben tot zulk eenen _schamperen uitval tegen Zeeland en de Zeeuwen , zeker is het, (en wie uwer zal dit niet» gaarne erkennen ?) dat dezelve vooral niet voegde in „de openbare Gehoorzaal van: Leijdens Hooge School. Wie toch waren, in het jaar-1574 , on= derden Goddelijken zegen, de moedige Redders van het. veeg en dta beide) Het wa- ren Zesde zeebonken , visschers en boots gezellen, rappe gasten , kroes van opzigt, ijselijk inhet oog, deerlijk gekorven en verminkt, die onder het geleide van Zeeuwsche Admiralen , de Boisots, de de Mooren , de Willemszonen , (namen, niet dan met eerbied te noemen!) met inspanning van meer. dan menschelijke krachten, door vuur en water streefden , het benard Leij- den reddeden en voedden, en alzoo den grond legden tot die zelfde Hooge School, ‘die ten hui-” _ digen dage nog daarvan ten getuige strekt, en‚” gelijk wij wenschen, strekken zal, zoo lang «de Eeuwen duren! sk „Het waren andere toonen , die eene en ene + halve eeuw vroeger klonken uit de lier van den » dapperen en geleerden Janus Douza den on- verschrokken’ Bevelkebber van Leijden. Hoort » kem, uit de volheid van zijn dankbaar en gevoe lg hart; bij herhaling den lof der Zeeuwen. en” _váa

—_{ 15 Je

waïi hunnen stouten aanvoerder Zowis de Boisot witgalmen. In de 1°-Ode van het 2e Boek, ad Ludovicum Boisotum , Batavie Zelandie ue Classis Prefellum’, Lugduno Batavorum Ur= bis Liberatorem,

Dignum poteuti pectore qui melos Deducere istis pro meritis tuis Potis Loïfe est? Quisve verbis Aut Claria valet arte tantum Victoriis tot fingere qui pares Queat triumphos? totque tuas bene Aequare res gestas canendo

Compofito Boïfote verfu ?

En in de 2e: Ode van ’t 1e: Boek:

Camille noster , o Boïfotice

Lux gentis, quem Batavi Ordines Suae esfe Prefectum fimulque Mattiacae voluere clasfi! ==

O Christianae militiae decus

Loïfe : nam tibi, post Deum

Et Principem, acceptam, tuisque

Auxiliis ferimus falutem.

pie vivimus quodque aethere vescimur ; "58 win Loïfe-est. &c.

Bros dra de Belie van ded Hoogleeraar Burman gedrukt was , en in Zeeland bekend werd , u DEEL. Z. GEN. B vers

verwekte zij de grootste verontwaardiging Bea halve de tastbare onwaarheid, dat Zeeland pogin= gen zou hebben gedaan, om de Hooge School , door Prins wiLLEM den I., aan Leijden toe- gedacht, op zijnen grond te vestigen, daar zelfs dat Gewest in deze zaak niet door den Prins ge kend was, schoon het Octroi voor Leijdens Aka demie te Middelburg was gegeven, den 28. van Wintermaand 1574. (c ) stieten de laster en ver- achting , zoo ruimschoots, en zonder voorgaande uitdaging , tegen Zeeland uitgebraakt, een’ ieder— De Heer Johannes Nicolaas Treijtel, lutersch Predikant te Middelburg, naderhand Conrector van het Gijmmnasiunt Illustre aldaar, was de eer- ste , die voor de eer der Zeeuwen optrad, met de uitgaaf van een Latijnsch Gedicht , genaamd Celeusma Nehalenniae Zelandicae ad abster- gendam inhumanitatis labem, nomini Zelan- dico adspersam a Celeberrimo Domino Petro Burmanno , Historiarum et Eloguentie in Academia Lugduni Batavorum , Professore , en Carmine secutart , ad decorandum HIT. Academie Lugduni Batavorum Natalem ; publice recitato— Medioburgi 1725. En Ce) Ziede verzekering der Staten van Zeeland, aange- haald bij Paurus Zeelands recht tot het stichten van eent dlooge School; bladz. 9. Dat Gouda echter pogingen heeft nea om de Aka-

demie binnen hare muren te vestigen, is naderhand gebles. Kent Zie danmerkingen opde Vaders Hist, Vl. D. p. ug

15

ek Bj je

e En zoù nu ook De la Ruêë, een gchoren Zeeuw en aanzienlijk: ambtenaar van Ziel! 9 zwijgen? Neen: verontwaardigd. over zulk eenen schamperen aanval op zijn geboorteland spreekt hij den Hoogleeraar aan met errist en bescheiden> heid , in een gedicht, ten jâre 1725 ‚te Middel. burg gedrukt en genaamd: Regtvaardige Ver- _dediging van Zeelands luister tegen den onver= dienden blaam, daarop gelegd door den w wijd= vermaarden en hooggeleerden Heer Pieter vredes de. onder de zinspreuk ; pro Patria. Met beleefdheid , zoo betamelijk. voor eenen jon gen Schrijver, begroet De la Ruë den Leijdschen Hoogleeraar; toont hoe zijne dichterlijke verbeel» ding zich zelve tegenspreekt , bovendien strijdt met de waarheid der. Geschiedenis, hatelijk is en on= dankbaar, terwijl hij ten proeve van Zeelands

letterhelden , eenige schitterende namen optelt, Uit zedigheid ‚ja, heeft De la Ruë zijnen naam verzwegen ; misschien uit schroom, om met jeug— dige krachten in het strijdperk te treden tegen eenen grijzen Letterheld, die gewoon was zijne slagen zonder pnbdanlkasen uit te deelen, wiens letterroem door . menige eercteekenen in’ gansch Europa gevestigd was: nimmer echter, heeft de Hoogleeraar Burman de pen ter zijner verdedi= ging tegen den Schrijver opgevat; maar nog “vóór zijnen dood, (die in *t jaar 1741 Aoortield bij de verschijning van het Geletterd, Zeeland zieh B a kuns

el 8 J—

kunnen overtuigd houden van zijn ongelijk ; en heeft zeer waarschijnlijk , aan den avond van zijn werkzaam leven , berouw gehad van menigvuldige feilen en driften , waartoe overdrevene eigenliefde en te hoog gespannene dichterlijke verbeelding , hem hadden aangevuurd. (d)

Maar het wordt tijd het oog te vestigen op ‘onzen Dichter en Letterheld , en op zijne werk- zaamheden na het jaar 1725.

_De beoefening der Dichtkunst en Nederduitsche Taal bleef de voortdurende uitspanning van De la Ruë , waartoe zijn omgang met de Heeren Swancke , Boddaert en Steengracht hem vooral dienstig was. Hij las vele Grieksche, Latijnsche en Fransche Dichtstukken , maakte verscheidene ver- talingen hunner verzen in Nederduitsche Dicht- maat, maar vooral las en herlas hij de beste voort- brengselen van den Nederlandschen Parnas.

Zijne lier bleef op een? zedigen toon gestemd. De onderwerpen zijner bespiegelingen waren allen ontleend uit den Christelijken Godsdienst en Ze dekunde. Eerst gaf hij in *t jaar 1727. in het licht eene vertaling van Drelincourts Klinkdichten , uit de Fransche taal ; in 1729 de Christelijke

Ge-

(a) Delof, dien de Heer Burman aan den Hoogleeraar Cuneus, eenen geboren Vlissinger , in de meergemelde rede voering had toegezwaaid, ware anders genoeg geweest om hem te overtuigen,

oe OO IND zaan

Geloofsbelijdenis en ’t Gebed des Heeren, in rijm uitgebreid, (een stuk, hetwelk De la Ruë, en waarschijnlijk te regt , hield. voor een zijner beste Gedichten) en twee of drie jaren later; zijne stichtelijke Gedichten , Bijbelstoffer ‚en Zeeuw schen Stedekroon.— Ook vervaardigde hij de bes schrijving der Stad Middelburg, die in het

Woordenboek van Hoogstraten voorkomt, Tusschen beide hield De la Ruë zich ook bezig met de uigave en overziening der lettervruch- ten van anderen : als in *t jaar 1750 , met de uit= gave der nagelatene Gedichten van Vrouwe „Arnq Rethaan, en Anna Maria Vincentius; en zoo veel de spelling aangaat, met de Gedichten van den Heer Jacob Willernsen, en het werk van den Heer Plevier overde Handelingen der Apostelen. Maar aan een werk van meerder belang en omslag had De la'Ruê inmiddels de hand ge legd.— Niet vergenoegd met door. de uitgave van zijn Gedicht pro Patria ‚de onbescheidenheid van den Hoogleeraar Burman te hebben aange toond , besloot ‘hij tot het zamenstellen eener bere deneerde Naamlijst van geleerde Zeeuwen , die zich, door hunnen letterarbeid-of kunst hadden bekend gemaakt , met vermelding hunner lotgevallen Y schriften en levensbijzonderheden ij, m navolging van het geen bevorens door Valerius Andreas, Branciscus Sweertius, Aubertus Mireus, en hijzonder daor „Adrianus Pars was te boek gen UB se steld

—( 20 )=

$teld en uitgegeven. In het jaâr 1754. was zijn arbeid voltooid, toen hij in hetzelfde jaar te NEdde'burg in het licht gaf zijn Geletterd

Zeeland. Een werk, wel niet verheven boven

alle bedenkingen , maar echter geprezen door ge- leerden en letteroefenaars, wier lofspraken dem Schrijver van alle zijden toevloeiden. (e }

Hoe veel navorsching , inspanning en voorzich« tgheid zulk een afdid kostte kunnen zij ge- tuigen, die zich immer toeleiden, om de leveris- bijzonderheden van geleerden of andere uitsteken de mannen pa te gaan, te rangschikken en te be= oordeelen , vooräl bij gebrek aan genoegzame be- tigten, of wanneer er een merkelijk tijdsverloop heeft plaats gehad, of de voornoemde bedrijven op eenen merkelijken afstand zijn voorgevallen.— Maar hoeveel grooter moet deze werkzaamheid worden, wanneer men zich verbindt, niet tot de aanwijzing van enkele personen, omtrent-welke men wel onderrigt meent te zijn ;”maar tot de aan= duiding van alien, die bètrekking hebben tot het ruim Aak waar van mén de oplieldering zich voorstelt, zonder iemand: over te ‘slaan !— Hoe Joopt men gevaar van misleid te worden doop

werkeerde of ‘partijdige berigten: van waardige

Ce) VWergel. de Republiek der Geleerden van Septb. en October 1734. Pag. 396—319 en de Boekzaal van December 1734. Vrolikhert Wlisingsche ener ia de Vaorreden. bladz. 22.

_( 21 Je

Mannen uit het oog te verliezen, of roemrijke daden en werkzaamheden over te slaan van hen, wier mindere bedrijven men zorgvuldig gehoekt had! (#)

Gelijk hunne. voorgangers , zoo ondervonden, dit ook. De la Ruë, Caspar Burman, Paquot, Foppens , Vriemoet, Chalmot , Schelterna en: verscheiden anderen ; ook „zullen deze zwarighe- den wel altoos: zulken in den weg staan, die zich in dit soort, van. letteroefeningen trachten te on- derscheiden.

Zoo weinig echter werd onze De la Ruë door, het gevoel dezer bedenkingen afgeschrikt, dat hij, _ niet alleen zijn eigen werk binnen drie jaren vol tooide, maar zelfs aan andere Geleerden, die op, zijn voorbeeld zich met de levensberigten van. voorname mannen bezig hielden zoo ‘als Cas par Burman ‚Foppens en Vrolikhert de nooe dige onderrigting gaf en belangrijke rid mededeelde.

De la Ruë, die bij zijnen letterarbeid de eer van Zeeland zijn Vaderland , aZtoos onder het

oog had, ontmoette op. zijnen weg zoo vele voor-, in Mannen, die zonder hunnen naam door

B 4 uit,

„Cf) De Heer H. Cannegieter schreef aan De la Ruë Dee 22 Aug. 1735 dat hij met vermaak zijn Geletterd Zeen

nd had gelezen en cen dergelijk ontwerp gemaakt had voor de Gelderfche Geleerden. Mogelijk is aan het voors beeld van De la Rug's Geletterd Zeeland , ook het Trajectum” Wuditum van C. Burman zijn oorsprong schuldig.

stef 22 je

uitgegevene werken. vermaard gemaakt te hebben, nogtans als Staatsmannen of als Zeekelden hadden uitgemunt.— Zuiker verdiensten te verzwijgen, wat zou dit anders geweest zijn, dan de sehan- delijkste onverscluiligheid en ondankbaarheid 2

Geen wonder, dat hij het besluit nam , om , be= halve zijn Geletterd Zeeland , ook te vervaardi- gen en uit te geven een Staatkundig en Held- haftig Zeeland: een voornemen, ’t welk in het jaar 1756. ook zijn beslag kreeg: zoo dat nu bij de Zeeuwsche Letterhelden en Kunstenaars , ook de Staatsmannen en Zeehelden optraden, om den roem van Zeeland staande te houden.

Ziet daar de vrucht van vijfjarigen arbeid, af= gewisseld door ambtszorgen en andere letterkun- dige bezigheden ; maar ziet daar ook een blijvend gedenkteeken zoo wel voor de eer van den Schrij- ver, als voor den roem van zijn Vaderland ! Ziet daar Zeeland verheven boven onverdienden laster en weelderige spotlust,

Het zegt weinig „in een werk van dien aard „” eenige onnaauwkeurigheden op te merken. Het’ is zoo, en dat erken ik, Zeelands letterroem zou niets hebben geleden bij het verzwijgen van som- mige Schrijvers. Maar bouwstoffen voor eene Gedenkzuil bij een te brengen, die aangevuld en’ verbeterd kunnen, worden: de gedenkzuil vatbaar. _te maken voor verfraaijing en optrekking , wie!

is er zoo norsch en ondankbaar , dat hij den eér= sten aanlegger zijnen roem zoude betwisten ?.

Zoo ooit de Hoogleeraar te Water, ingevolge” zijne meermalen gedane toezegging, het vervolg geeft van het Geletterd Zeeland, met “verbete ringen en bijvoegselen van het voorgaande, zal deze Gedenkzuil ligt het dubbeld harer vorige ate bereiken, |

De bouwstoffen zijn gereed en in de daad dd gering. Sedert het jaar 1740. hebben zoo vele. Zeeuwsche Letterhelden zich door hunne werken. bekend gemaakt, dat het mij niet zou bevreem— den, indien de verzameling hunner Levensschet- sen en Schriften meer dan genoegzaam ware, om een tweede Deeldezes werks, van gelijke grootte, als het eerste , den letterminnaren aan te bieden. (&)

B 5 Doch’

(2) Na dat ik dit {prak , heeft het Zeeuwsch Genootschap: der Wetenschappen, op voorstel van den Heer Lafont, weleer Vice- President van hetzelve, den 22. van Winter-, maand 1819 tot algemeene droef heid overleden, in de Al- gemeene Vergadering van den 29. derzelvé maand uitge<” schreven de navolgende Prijsvraag; te beantwoorden. voor, den eersten van Grasmaand 1824. :

“Vermits het geletterd Zeeland van wijlen den Heer Pie- r de la Ruë, waaryan de tweede druk is uitgegeven te Middelburg in het jaar 1741» niet verder loopt dan tot de geleerde Zeeuwen, die, tijdens hij zijnen arbeid bee. sloot, waren overleden, en er nogtans na dien tijd, vere, ARS den geleerde Mannen „uit dit gewest zich door hun

gen Letterarbèid hebben beroemd gemaakt. Wordt

(A Je

Doch keeren wij tot onzen Schrijver “weder, De toejuiching, die hij van alle zijden ontving, maakte hem niet blind voor de gebreken van zij-

nen arbeid. Ook werden hem vele aanmerkingen . en bijvoegselen medegedeeld , waar van hij zich.

gaarne bediende tot eene verbeterde uitgave, in= dien het spoedig vertier der eerste die zoude noo- dig maken. Ongelukkig echter ondervond hij ook

% geen meermalen het lot is van letterkundige na- sporingen , en waar over de Groot zich beklaagde bij den Geschiedschrijver de Thou: De virorum , doctrina illustrium , qui apud nos fuere , morte ejusque tempore, quüesivi diligenter , sed pa-

rum adhuc inweri. Nam plerigue hic à litte- ris tam sunt alieni, ut si gueim in. cognitione

eruditurm habuerunt, tantumdem de eo possint. referre, ac si nunquam fuisset.

De la Ruë echter ging moedig voort : zijn arbeid wies onder de hand, en hij ‘häd-het genoe- den tweeden druk van zijn Geletterd Zee= gen den t ; dand in het jaar 1741. te zien in het licht, ko— men, geprezen en toegejuicht niet minder dan de eerste uitgave van 1754. & Gelijk’

“Wordt gevraagd: een Vervolg van het bovengemelde werk van den Heer De la Ruë, behelzende ; Levensberigten, en opgave der Schriften van geleerde en reeds overledene Zecuwen, of die overleden zullen zijn met het jaar 182243

te beginnen , daar de Heer De la Ruê zijne naamrok, heeft geeindigd,

25

Gelijk het gaat in het vak der letteroefenina gen en der kunsten, het verband, waar in zij staan ‘tot ander Wetenschappen , noodzaakt den onderzoeker tot nasporingen van onderscheiden” aard, en brengt hem van lieverlede tot eene alge= meene kennis van zaken en betrekkingen , die niet alleen zijnen geest versieren, zijnen moed opbeu= ren maar ook hem gedienstig de hand bieden , tot volmaking van zijnen arbeid. En ook zoo ging heb - met onzen De la-Ruêë. Zonder zich toe te leg- gen op de Vaderlandsche Geschiedenissen , werd het hem onmogelijk de levensschetsen van Staats mannen en Zeehelden naar vereisch te teekenen. «Wanneer hij ondernam den letterarbeid van Ge= leerden af te malen, dan werd hij dikwijls bekend _ met zeldzame boeken of uitgaven. En zoo werd de Bibliographie een tak van wetenschap en uitspan— „ming voor hem, en niet minder de geschiedenis des-

Vaderlands en der Vaderlandsche Oudheden. (A }

Met den eerwaardigen G. de Wind, Leeraar _ der Mennonite Gemeente, eerst te Vlissingen, en naderhand te Middelburg, had De la Ruë reeds lang eene onafgebrokene vriendsehap onder=’ houden. Door de verzameling ‘en den aankoop van fraaije en zeldzame boeken, was beider ken

nis

CA) mu bezit een afdruk wan Vogt Catalogus tan. ®ariorum , edit. Hamburgi 1932 , met wit papier doorschoten

En door De la:-Ruë met eigenhandige - antcekeningen) Xermeerderd,

—_( 26

nis toegenomen zoodanig dat zij vraagbaken wer den voor anderen : ut iz omni re litteraria wersatissimi et vere Polyhistores essent, ipsi epirantes Billiothece et armbutantia Musea: gelijk zich de Heer G.de JW ind , Hoogleeraar in de Ontleed-, Heel- en Verloskunde bij het Athe- peeum te Middelburg , zoon van bovengemelden G. de ind im zijne fraaije Redevoering de Prae=

claris Zelandorum meritis wtdrukt.

In het jaar 1754. hield zich de Heer ZZ. Canne- gieter, Rector der Latijnsche School te Arnhem, op het verzoek van den Heer E. van Dishoek, Heer van Domburg , bezig met het nazien en doen afieekenen van ld beroerde Domburgsche Oudheden , zoo Steenen als Penningen.

«In dezen moeijelijken arbeid gard bestede en vergezelde hem de Heer De la Ruê met alle vlijt, bezorgde hem meer dan honderd Penningen _en den toegang tot beschouwing. van anderen, nog bovendien eene hleine beschrijving gevende van de Stad Domburg. Ten overstaan van De, la Ruë werd. ook in het volgend jaar het ver= drag tusschen den Heer van Domburg en den Heer Cannegieter gesloten, nopens het in plaat brengen en uitgeven der Domburgsche Oudhes

den: helaas! dus ver, wat de witgave betreft, onder de vrome wenschen gebleven, maar eerbie— diglijk afgewacht van den Hoogleeraar te Water, die de Commentarien en Platen van Cannegieter bes

tn EE en En Dn mr

en Dee bezit (#). Mogt de „oop, die de waardige Man

op de mededeeiing daar van gaf in zijne Narra= tio de rebus Academie Lugduno Batavae , niet minder dan op Aet vervolg van het Geletterd Zeeland , door zijne hooge jaren en anderen let- terarbeid niet worden afgesneden !

Het jaar 1741. was voor De la Ruë het roemwaardigst en te gelijk het treurigst zijnes le- vens. De tweede uitgave van zijn Geletterd Zee. land , nu aanmerkelijk aangevuld en verbe- terd , voltooide zijnen roem en vermeerderde zijne genoegens aanmerkelijk, Gewoon dienstvaardig en behulpzaam te zijn aan andere Schrijvers, wei- gerde hij ook niet, om ook in dit jaar, met den Heer P. Boddaert, de hand te leenen tot eene verbeterde uitgave van de Delices des Pais-bas, paderhand te Brussel gedrukt en uitgegeven, Maar in Slagtmaand deszelfden jaars overviel eene zware galziekte den ijverigen De la Ruë, ens na de genezing daar van, eene hevige zinking= koorts, die nogtans zijnen geest niet belemmerde, Och ware hem-dit voorregt bijgebleven !_ Doch, toen zich aanmerkelijke verstoppingen openbaar= den in de edelste deelen des ligchaams, verviel _hij in de grootste somberheid , die eindelijk tot eene volkomene Melancholie en onbekwaamheid.

tot

(2) Zie eenen brief van den Heer H. Cannegieter aan De la Rue vaa r. December 1741.

mn,

—_( 28 Jm

tot alle redelijke werkzaamheden overslocg , die hem is bij gebleven tot aan zijnen dood, die nog negen en twintig jaren achter bleef.

Negen en twintig jaren sleet hij zonder eenig nut of genoegen voor zich zelven of voor anderen, tot smart van zijn geslacht en vrienden , en tot cen wezenlijk verlies voor de wetenschappen : een treurig voorbeeld van menschelijke broosheid , zoo vernederend voor het hoog gevoelig hart, als op wekkend, tot dankbaarheid en aanbidding.

Maar bedekken wij de laatste jaren van het treu— rig en anderzins werkzaam leven van den voor maals zoo schranderen De la Ruë met den slui- jer der weemoedigheid , en veroorloven wij ons niet te onderzoeken ’t geen de ondoorgrondelijke

Wijsheid goedvond !

Hij stierf eindelijk te Middelburg den eerste van Wintermaand 1770, in den ouderdom van vijf en zeventig jaren en zes maanden , zonder immer gehuwd te zijn geweest, of zonder (zoo veel mij bekend is) tot het volkomen gebruik zijner rede hersteld te zijn. Zijne stoffelijke over= blijfsels werden ter aarde besteld in het Audito- rium dezer Stad , alwaar ook ’s Mans Wapenschild pleeg te hangen, dat naderhand echter verwisseld is met zijne beeldtenis, in het jaar 1759. vervaar= digd blijkens een latijnsch Vers op de keerzijde.

Weinige dagen voor zijnen dood maakte de

Heer De la Ruë voor zich zelven dit Grafschriftz à Hier

0E Det

- Hier ligt er een, die in zijn leven Meer zondigs heeft dan deugd bedrevens Het luttel goed, dat in hem was, Hield min gehalts dan “stof of asch. Van ’t kwaad gaf hij de schuld zich : de eere Van * goede alleen aan“God den Heere : „En zogt demoedig , *t einde raads Fles, Bij Jesus al zijn toeverlaat. CE) Ls 15 bt De Bahn, die De 5 Ruë heeft nage- laten , waren menigvuldig en van allerlei aard, meestal Gedichten over Godsdienstige onderwer pen; doch allen, zoo verre zij na het jaar 1741, opgesteld waren , in meerdere of mindere maat, ‘blijken dragende van een ontsteld brein en ver- warde begrippen.

Het zijn zijne vroegere werkzaamheden , die zijnen roem moeten schragen. Zijne Gedichten , schoon hier en daar iets sierlijks bevattende , dra= gen meer den stempel van vrome eenvoudigheid dan van dichterlijke verbeelding : (/) maar zij- ne andere werken in onrijm met name het Ge- letterd , Staatkundig en Heldhaftig Zeeland verdienen den grootsten lof; en vooral de dank=

baar=

CR) Dergelijke gevoelens stralen overal door in’s Mans Levensberigt, door hem zelven vervaardigd en geëindigd in het jaar 1741.

(1) Vergel. de Vries Proeve eener Geschied. der Vaderl, Pich:kunde, IL. D. Ul. 123.

ll 5o )—=

baarheid der Zeeuwen, voor wier eer en roem hij alle zijne krachten inspande.

Indien ik in staat geweest ben , Mijne Heeren! U-daarvan te overtuigen, indien ik in uwe har- ten den schuldigen eerbied aan de Nagedachtenis van Pieter de la Ruë heb mogen opwekken of verlevendigen ; indien ik mijn onderwerp niet geheel onwaardiglijk behandeld en van uwe “aandacht geen misbruik gemaakt heb, zullen alle „mijne wenschen ten dezen opzigte vervuld zijn.

|

NAAMLIJST

DER HEEREN

DIRECTEUREN

Ô E N L ED EN ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER

WETENSCHAPPEN.

$

Te MIDDELBURG; bij S 8 VAN"BEN THEM;

Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap der Weteníchappen, MDCCC XXIe

î Es } kt bne 8 ie 4

ze 5 Lt” ú Nt, jv pj KEN 1 N | _ Ï At AAS sa Ï ht Pr Á 1 Ly / í 1 Ar Ó id À gt

ze oane

an re badge ora dn eN Ber A

B

nd th ed: mee

KT TARS

n We hf Ie k ù Lik We be dre en Le wi

Vaar (rin set # v \ vd casa) | ma ‚4 Kei 4 E a / oo Te ‚eis Rok rs Bord 6 En, ak Pea uy dk oerr * E P oh jd * " ‚4 ke gert x TERS ark clk: ol li da zi re 4 Ni In / + k wedden 4 t PN ren id pe el f ke 8 EN (2 ï ; epe 5 ELN l EE RS ER OTN MEA OSE F F dh Mage 's Gerd Ô vers Wo Wen iN 4 zen wa) eben al pe ons En Ake hd

| WOVEN EAHD eTOD HO

Ne, Y , é EN os - tj À A 1042

8 yr 4 {

Ì À | k \ ' * ARD hl 7 / | Ws it 4 y Ld N £ \ | fi ij PE ï k 4 à 4 N k v ! 8 Id Ë ] p &r djs AN £ ij N 4 Ep n N í : 4 Left . 8 AR é ok h kas

en Üd oAnd ana T vee edn aM ET MER AD 2 5 br gedahheoue Ds doeuueos tar nsv, indo An tarooodn cygeddlasse dt aaf AE

v

NAAMLIJST l DER HEEREN ‘! ‚…D IR ECTE cans £ AN 3 a 5, rijd Rh 2 N pon 4 VAN UE HRO NE 2740008 voedde GENOOTSCHAP

B MAN Haks: malen DER ° d

«o: WIE TNN UG Blad PB A

it buk p ; rab rr{ « N Hi L in hater. vof SLAINE, MAJESTEIT swa

IP IT Te EM KONING DER NEDERLANDEN,

Ï PRINS VAN ÖRANJE NASSAU, GROOT HERTOG*VAN/ LUXEMBURG ENZ. ENZ. CûZe

38 14e A „eld Via PRE

"PP REIS den BaN T.

Mr. ‚Nn. CS LAMBRECHTSEN van Ritthém; Ridaer der Orde van den Nederland/chen Leeuw , (*) Oud-Penfionaris der ftad Zlis- fingen, Oud » Raad der ftad Middelburg ; tot Lid verkoren 1776, tot Directeur 1783, en tot Prefident. 1804.

ARONVTCGE-PRBSIDENT:S 7

Jonkheer A. C: VAN CLTTERS, Lid van de Ridderfchap en de Gedeputeerde Staten van Zeeland „Directeur 1806 ; Vice-Prefident 1820,

De neenen DIRECTEUREN.

Jhr. j. H- SCHORER, Oud- Gouverneur der Pros vincie Zeeland, Kommandeur Nelus, te Mide dlburg, 1735. : :

De Baron Ay: ec: LAMPSINS, Lid der Staten Generaal, Lid der Ridderfchap van Zeeland, Ridder N.L. en vande Guêëlfen Orde, 1787.

De Graaf ‘oc K. VAN HOGENDOR Pp, Grootkruis

xN.L,, Lid der Staten Generaal , „befchreven in, de-Ridderfchap, van Wolland, 1788.

Mr.

' E (*) In ’t vervolg wordt deze onderfcheiding aangeduid . ‘&oor Ridder Ne La &.

AC Jer

Mr. y- A“MOENS, Lid, der Staten van Zeeland _en Lid. der Regtbank van eerften aanleg te Widdedurg. 1788.

Mr. Ih â BECIUS, Lid der Gedeputeerde Staten van Zeeland en Raad der tad Middelburg.

1789. fl

> J. SER bel, rna Raad dk fiad Middelburg, 1797.

Mr. ces BijLeVELD, Lid der Staten, Gene- raal, Burgemeester der (tad Middelburg , Rid. kr N L. 1797.

J. NOELS, Oud - Raad” der {tad rl pl Ei Ae, 1797.

Jhr. Mm, B--0. VERSLUIJS, Lid der Staten van Zeeland, te Middelburg. -18oi.

E P.C REMER, Directeur: van de Wisfelbank teMiaädelburg.s: 18or,cen Thefaurier des Gee bed den atis

be Je A UITENHAGE,DE MIST, mid der Staten Generaal, Ridder NL, te ’s Graven= baie 1ëor.

Mr. Z. PASPOORT, bids van gen e Regibank van „eerften, aanleg te Middelburg. 1802,

zeta vrat Mee

=( 6 je

Mr. }. SNOUCK HURGRONJE, Griffiër der Stâ= ten van Zetland , te pope” 1802,

Mr. A, w. PHILIPSE, Procureur Generaal bij “het Hoog Geregtshof Ridder N. Ls te’ Grá.

venhage. 1803.

Mr. R. VAN DAM, Oud-Griffier van het voore malig Departemental Geregtshof van Zeeländ, te ’s Gravenpolder, 1803.

“Mre J. REITZ;, Rijks= Advokaat te Middilbùrd, 1803.

‚Mr. j. A. SCHORER, Lid der Md van “Zeeland, te Middelburg. 1804. :

A. Ie SNOUCK HURGRONJE, S. S. Theol. Doctor en: Predikant in de Nederduitfche Here

vormde Gemeente te Middelburg. 1804

Mr. P. Je VAN DER-MANDERE, Lid der Regt- bark van eerften wd te angen 1804»

Jhr. w. B. J- VAN WESTREENEN, WReuries’ Chartermeester” var «den- Hoogen Raad vân Adel , Ridder NL. in ’s ree pers

P. ’S GRAEUWEN ; Med. ndi te niiddelburg. ij kj Ee 15 a B TE

1804. hl Di SN ERG A Ek Ge V. MEIJNERS, Oud- Raad der flad Middel

7 burg. 1805. Jh \ Ee

CZ

Jhr. Ja STEENGRACHT d’ Oostkappelle, Opzige ter van het Koninklijk Kabinet van Schildee rijen , te ’s Gravenhage, 1805e

Ge, VERDOOREN VAN ASPEREN, Vice- Admîe raal der. Zeemagt van het Rijk der Nederlan den , Kommandeur der Militaire Willems Orde

bi: pe Oostfouburg. vat

H. VAN ROIJEN, Buitengewoon Staatsraad onder eggen Lid eli Directeur 1807.

Jhr. F. VAN LEIDEN VAN vite miek anDidenT, Curator der Leidfche Akademie , Gud-Gouvere

h_neurvan Zuid- Holand , Ridder N.L, 1807e

ERIK 93 v N DTI Ì

Dp. BRUCE, Luitenant Generaal, Ridder van de veinst Willems Orde, te dl st

Jur. 7 H. MOLLERUS, Secretaris ‚van Staat, Vice - Prefident vanden „Raad van Staten, Kommondeur N. Le te ’s emi ae

R VoUrE, Oud- "fend Gena der Publicke Schatkist, in °s Hage. 1807. Î

tel ek 4 pi 2 ED oek

A, DE WAREM, J-Z:, Hoofd -Infpecteur der In«

e en Uitgaande Regten, te Middelburg. 1807,

pn r nd b a

j. A. FORSTEN. ‘Med. Dogtor ed D'recteur der ei -Posterij ste Middelburg.” 18op. Á

WM . Mr.

=G 8 Je

Mr. A. R. FALCK» Minister van het Publiek Onderwijs, de Nationale nijverheid en de Ko= lonien, Kommandeur NL. 1809.

PD, J- DE SUPERVILLE, Oud- Directeur der Ine en Uitgaande Regten, te Middelburg. 180g.

Jhr. D. Je SCHORERsLid der Stater van Zeeland en Burgemeester der ftad Middelburg. 1803.

De Ridder DE CONINCK, Minister van Binnen- landfche Zaken en Waterftaat , Kommandeur N. L., te Brusfel. 1810.

Mr. H.J. VAN DOORN Gouverneur van de Provincie Zeeland , Ridder N. L., te Mida delburg. 1810,

N: LEMMERS, Schout bij nacht, Kommandant der Marine in het Hoofd «- departement te Amfterdam , Ridder N.L. 1812.

Mr. M. P‚ M. VAN VISVLIE T » Secretaris van-

den Stadsraad te Middelburg, 1812.

Je CG. LAHR, Operateur en Vroedmeester te

Middelburg. 1812.

Je R. DE vASSIJ, Med. Doctor te vak Lid 18o1, eed I812e

Mr. G. Je ACKERMANS, Procureur crimineel ia

Zeeland, te Middelburg. 1913 iid . Mr.

os!

nn GIR an

Me. wi F. VAN DER BURCH VAN LICHTENS BERG; Rentmeester der Domeinen van Zuide Beveland en Schouwen, te Zierikzee, 1814,

Jhr. je He SC HoRER, Kasfier der Centrale Directie van het Eiland Walcheren, te Mide - delburg. 1814e /

wi

Mr. A. P. VAN DOORN, Lid van de Regtbank

van eerften aanleg, te Middelburg. 1814.

Mr. P. c. VAN GOETHEM, Oud- Raad der ad dd 1814.

He BROUWER, Raad der (tad Middelburg. 1815.

M. CAMERLINGH ,Luitenant- Kolonel Ingenieur in dienst van Z.M. den Koning der -Neders landen, 1815e

LC VAN SONSBEECK, Burgemeester der ftad

‚… Middelburg. 18150

Mr Mm, Je. DE JONGE, Lid der Gedeputeerde Staten van Zeeland, te Middelburg. 1815 Se DASSEVAEL Secretaris der Algemeene Rekene

kamer, Ridder N.L.te’s Gravenhage. 1815

Js H. GILLISSEN, Predikant bij de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Middelburg, 18i5-?

Ur D. Ze GENe B , Mrs

10

Mr. F. C. DE JONGE, Lid-der Staten Generaal ; Ridder N. L., te Middelburg. 1815.

Jhr. Oo. REPELAER VAN DRIEL, Minifter van Staat, Kommandeur N. Le te ’s Gravenhage 1815.

Mr. w. N. LAMBRECHTSEN, Pldatsvervargend Regter in de Regtbank vau eerften aanleg te Middelburg. 1815.

Mr. A. VAN C1TTERS, Directeur der Directe

Belastingen in Zeeland, te Middelburg. 1815.

Mr. P. 7. OBD AEËT: Lid der Gedeputeerde Staten van Zeeland, te Middelburg. 1816.

De Baron c. A. G. VAN DER CAPELLEN, Kommandeur N.L., Gouverneur Generaal van Neerlands Indien’, te Batavia, 1816:

Mr. p.'s. MAURISSE , Pfefident vaù % Hoog Geregtshof van Neerlands Indien, Ridder N. Ls, te Batavia, 1816.

J.J SPRENGER, Lid van de Gedeputeerde Staten van Zeeland, te Afiddelburg. 1816.

Mr. H. DU BUISSON BECIUS, Stads =Ont- vanger te Middelburg. 1817,

c. Vis, Raad der rid Middelburg. 1817, Mr,

E

ED Mr. j. FP. LANTSHEER, Raad der flad Middels

burg. 1818 Pd C. A, RETHAAN MACARÉ, Verificateur van

’* Zegel, Registratie enz, Resten, 1818,

Mr. A. VAN DE GRAFT, te Middelburg. 1818.

Mr. j. Ge HINLÓPEN., Referendaris van de tweede Klaste te Middelburg. 1819,

J- Ce VAN STAPELE, Ontvanger Generaal van Zeeland, te Middelburg. 1819,

We Ce DE VIRIEU, Generaal Major, Lid van het Hoog Militair Geregtshof te Utrecht, 1819n

EC, LE NOBEL, Koopman te Middelburg. 1819.

Je B: VAN WAESBERGHE APERS, Griffier van de Regtbank van eerften aanleg te Middelburge 1820,

Mr. R. METELERKAMP, Lid der Staten Genee raal, Ridder N,L. 1820.

M. PIEPERS, Lid van den Raad van State, Kommandeur N.L. 1820.

Jhr. j. e. scnorer, Advokaat te Middelburg. 1821.

Mr. jr. BijLEvELD, Secretaris honorair der Mad Middelburg. 1821.

ger h

Kik ed OE rt

ramen kde k ien Mt

Keos

ade. î

K

A ak

eh dy

El Be Ap oe W

tr branie ware vla shan

zo

« # ss ade ib mang Ad 4 El r wh, ENE BE mnd versen Bes Br ja Belt « ol Eden - id redes 55 eee vd

raed

EN Ee REN een Kr

: dln Fi d, Nr Ard in Asne Be Kn N, Ee mè, ionic aad: Er ventkes af

hiene ie 5

k Ee Sd oe j „ARgt 3 hat

an GED zand „De neeREN LEDEN, vo

J. We TE WATER, S. S. Theol. Doct. Emeritus Hoogleeraar te Leijden en Historiee Schrijver van Zeeland, Ridder Nel, te Leijden, 1768,

M. SLABBER; Burgemeester der {tad Goes, 1768,

J.S ROBERT 4 Predikant in de Walfche Gemeente te Amflerdain. 1770.” |

Mr. H. VAN WIJN s ’sS Rijks Archivarius en honorair Lid van den Hoogen Raad en Adel, Ridder N. L., te 's Gravenhage. 1770.

Je Be SANDIFORT, Stads Medicine Doctor te Leijden. 1771.

Je Ne EIJRING, Phil. Doct., Rector van ’t Kon. en Keurv. Gijmnafium te Goëtingen. 1772.

Mr. M. TIJDEMAN, Oud-= Griffier der Staten vaa Overijsfel, Emeritus Hoogleeraar te Leijden, 1772.

Ae DRIJFHOUT, À, L. M. Theol. & Phil. Doct.

en Predikant in de’ Nederduitfche Hervorms de Gemeente, en Oud- Secretaris des Genoots fchaps, te Middelburg. 1779.

_ Je J: LE SAGE TEN BROEK, A.L.M. Theol. & Phil. Doctor ; Phil, Prof, Honore en Predikant in de Nederduitfche Hervormde Gemeenté te Rotterdam. 1780

ok 1 Me

HDT

a S. DE Pur, A. L. M. Phil. & Med. Doctor Hoogleeraar in de Geneeskunde te Leijden, 1730.

J.B. DE BEUNIE, Mede Doct, te Antwerpen. 1731»

Je P. FOKKER, A. L. M, Phil. & Med, Doctor te Axel, 1782,

M. VAN MARUM, Directeur van Zeijlers Mufeum, A. L.M. Phil, & Med. Doctor , Secretaris van de Hollandfche Maatfchappij der Wetenfchap= pen, Ridder N,L., te Haarlem. 1782.

A. VAN SOLINGEN,; A. L. M. Phil. & Med, Doctor en Hoogleeraar in de Verloskunde, te Leuven. 1782.

H. ROIJAARDS, SS, Theol. Doct., Hoogieeraar in de Godgeleerdheid te Utrecht, 1783.

Je Ce METSLAR, Predikant ín de Nederduïtfche Hervormde Gemeente te Aduard in Gronin gerland. 17e

Mr. R. FEITH, Advokaat te Zwolle, Ridder N. L. 1783.

L. PORTE, Predikant in de Walfche Gemeente te Rotterdam. 1784.

€. W. CALLENFELS, Med, Doctor en pauzen

meester te S/uis. 1734. Ee

“Ens Je F: P. CAELS, Med, Doctor te Brusfels 1786. «

E. Je THOMASSEN A THEUSSINK, A. L. M, Phil. & Med, Doctor Hoogleeraar in de Gee neeskunde te Groningen, Ridder NL. 1788.

J. H. VAN DER PALM, Hoogleeraar in de Wijs. begeerte en Letterkunde te, Leijden ; Ridder N. Les 1788. : i /

|

hk DE KANTER, emir. z,, Lector in de Wis- Natuurs en Sterrekunde aan het Atheneum Illustre te Middelburg. Lid 1789, Secretaris des on nootfchaps. 1806.

We KIST, Directeur van de ee „Courant, te Brusf/el. 1789.

J. A. BENNET, A.L.M. Phil, & Med, Dóctor, Hoogleeraar in de Wis- en Natuurkunde, te Leijden, 1789.

«

B. D. GUIOT, Predikant; in de Walfche Gemeente, Prof, honorair in de Wijsbegeerte en Biet ‚kunde te Groningen, _Aidder N,L. 1790.

Je Ce BAER TS, Med, Doctor te Röbterdän. 1790.

5 Te, HUÊT, Predikant bij de Walfche Gemeente „in den Briel, 1790,

HE. RIE TVELD, Predikant in de Nederduitfche

Hervormde Gemeente te dmflerdam, 1790. * He

16 De

H. VAN DEN HESPEL, Rustend Predikánt van

Westlouburg, te Middelburg. 1791.

Je H- PAREAU, S. S, Theol. Doetot , Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en Letterkunde te Utrecht. 5792

Ks VAN STIPRIAEN- Eurscius, Med, Doctot & Chemie Lector te Delft. 1792

P. HAAK, Predikant in! de Nederd. Hervórmde

er “Gemeente te Amflerdum , Ridder NL. 1793e

A. PE IJ, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Groningen, 1793

}. HERINGA, ez, Hoogleeraar in de Godgeleerde heid te Utrecht. 1797.

J- KANTELAAR, te Zmflerdam. 1797.

J. BODEL, Med. Doctor te Dordrecht. 1797e

C. Je WENKEBAGH, Secretaris Generaal bij het Minifterie van Binnenlandfche Zaken, Ridder N.L. 1797. -

A. VAN DEINSR, Predikant in de Nederduitfche.

Hervormde Gemeente te Middelburg, 1797e

P. DRIESSEN, Med, Doctor , Hoogleeraar. in de:

Wise en Natuurkunde te Groningen. 1797: dE Pe

cl A7 Der Pe KOK; Med, Doctor en Profesfor te Brusfel, 1797 Î EB. TINGA, S,S. Theol, Doctòr; Hoogleeraar in «de Godgeleerdheid te Groningen, 1797. î

€. VAN KOTEN, Predikant in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Dordrecht. 1797.

W. je ZILLEBSEN, Phil. Theor. Mag, & Litt, Hum. Doctor en Rector van het Gijmnafium Illustre te Amflerdam.. 1799.

Je Ae ARDESCH, Med, Doctor te Hilvarenbeek, 1799.

Ae DINGEMANS, Opper - Kommis bij de Centrale Directie van Walcheren , te Middelburg. 1799.

8. REK KER, Leeraar der Doopsgezinden te Middelburge 1801.

Mr. j. TEN BRINK, Hoogleeraar in de Wijsbee „geerte en Letterkunde: te Groningen. 180ïe

€. W. STRONCK, Predikant in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Dordrecht. 18ore

Mr. D. j. VAN LENN EP, Hoogleerdar in de Gefchiedkunde, Welfprekenheid , Oudheden, Griekfche- en Latijnfche talen , Ridder N. Les te Zmflerdam. 18ote

HLD. Z. GEN. C Mr;

—_( 18 je

Mr. A. WARIN, Secretaris van de Maatfchappij tot bevordering van den Landbouw , te Amflerdam, 1801.

Je Je RAEPSAET, Staatsraad in buitengewonen dienst te Audenaerde, 1802.

De Kommandeur C. Be DE NIEUPORT, Kamer- heer des Konings, Ridder N.L., te Brusféle 1802.

A WILLMET, A. L. M. Phil. Doct., Hoogleeraar in de Oosterfche talen, Oudheden en Bijbel fche Uitlegkunde, te Zmfierdam, 1802,

6. REUMONT, Med. Doctor te Aken. 18020

Mr. J. E‚ ONDER DE WIJNGAART CANZIUS, Eerfte Kommics bij het Departement van het Publiek Onderwijs , de Nationale Nijverheid en de Kolonien, te’s Gravenhage. 1802,

je'A. UILKENS, A. L. M. Phil, Doctor en Hoogleeraar in de Wis= cn Natuurkunde te Groningerie 1802.

‚Mr. J VERHEIJE VAN CITTERS, Oud - Raad van den. Hove van Holland, Zeeland en West-Friesland , op ’t Slot Popkensburg in Walcheren, 1803.

ad h Fe

_ 19 Je

‚. Kors, Hoogleeraar in de Wis- en Natuurkunde te Utrecht, 1803e

As VAN UIJTENHOVEN, Predikant te Broua wershaven. 1803.

J. SC HARP S. S. Theol. Doctor en Predikant - in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Rotterdam , Ridder N.L. v8o3--

Je He KROM, Predikant in de Nederduitfche Herp vormde Gemeente te Gouda. 1803,

CAEKAMA, A. Le M. Phil, Doctor; Hoogleeraar in de-Wis- en Natuurkunde te Leijden. 1804.

C. VAN HULTHEM, Oud -Griffier der Tweede Kamer van de Staten Generaal, Ridder N.Le 1804.

J. DE BAST» Kanunnik van St, Baaf te Gent, Ridder N. Le 1804,

M. DINGEMANS, Med. Doctor te Cleve. 18040

J-. Locecer, Heel- en Vroedmeester Leijden, 1804. a

) osstefd 5 Ì Je BROUWER, Leeraar der Doopsgezinden te Leeuwarden. 1804. f

Mr. Pe POUS; Ontvanger van; de -In- en Uits

gaande Regten te Middelburg. 1806, ke ì 5 Ee

/

wig Dj») ==

Mr. Ss. H. VERNEDE, Secretaris van den Kaad der ftad Schiedam. 1806.

Mr. je SCHELTEMA, Griffier van het Hoog Milie tair Geregtshof , Ridder N. L. te Uerecht. 1806.

P. W. VAN HEUSDE, Hoogleeraar in de Wijs- begeerte en Letterkunde te Utrechte 1806.

Je WERNINCK, Phil. Doctor en Predikant bij de Nederde Hervormde Gemeente te London. 1806e

Je De WEIJERMAN, Litter, Human. Lector aan het Athenseum Illustre te Middelburg. 1806.

A. VAN BEMMELEN, A. Li. Ms Phil. Doctors te Delft, 1806.

Je He LOTZE, voormalig Hoogleeraar in de Gode geleerdheid te Marderwijk. 1807e

Mr. H. W. TIJJDEMAN., Hoogleeraar in de Regts- geleerdheid te Leijden. 1807e

Ge 5. DE CHAUFEPIÉ , Predikant bij de Walfche Gemeente te Delft. 1807.

Fe NOËL, Ínfpecteur der Koninklijke Akademien te Parijs, Ridder der Orde van Verdienften. 1807.

“A. F- GOUDRIAAN, Infpecteur Generaal van den Waterftaat, Ridder N.L., te Breda. 1807.

- Js

=( &1 j=

js Wi DE CRANE, Hoogleeraar in de Griekfché en Latijnfche Letterkunde, enz., te wihiiesenr 1807.

pe. TAIJLOR, Secretaris der Societeit van Kunfteit en Koophandel te London. 180g.

Je Fe Le SCHRÖDER, Hoornë in a Wis- en Natuurkunde, te Utrecht. 1809

HE. VAN DEN BOSCH, Med, Doctor te Rotters dam. 1809,

A. VAN DEN ENDE, Lector in de Natuurkunde bij Zeijlers {tichting Kommisfaris tot de Zaken van het middelbaar Onderwijs, Rid= der N.L:, te Haarlem, 1809. A

!

Ne C. DE FREMERIJ, Med, & Phil. Doctor, Hoogleeraar in de Wiskunde en Welfprekens heid te Utrecht. 1809.

Ss. J. VAN DE WIJNPERSSE, Hoogleeraar in “de Wijsbegeerte en Letterknade te Leijden. 1809.

EE SCHRAVER » Hoofd - Ingenieur van den Waters ftaat in het vijfde Distrikt , te Middelburg. 1811,

Jonkheer Baron H. corvorT p'ErsCuRrIj, Heer ‚van Heinenoor? , Lid van de Sratenvvan Hole land , Curator der Leidfche Akademie, Ridder

N.L., te’ Gravenhage, 1812. ú Mr

-_ 22 jee

Mr: A. A. STRATENUS, Lid van de Staten van _ Holland, Secretaris bij het Minifterie van Ma- rine, Ridder N.L. in °s Gravenhage, 1812.

B. RIPPING, Med, Doctor te Middelburg. 1812,

Jhr. se. DE JONGE, Med. Doctor te Middelburg. 1812

D, B. F. TIJDEMAN, Predikant in de Nederduite {che Hervormde Gemeente te Dordrecht. 1812.

Je P. VAN CAPPELLE, Hoogleeraar in de Nee derduitfche taal en Letterkunde aan het Athee neum te Zmflerdam. 1812.

A. GOEDKOOP, Predikant in de Hervormde Gee meente te Gent. 13t2.

E. EPKEMA, Rector van het Giijmnafium Illustre te Middelburg. 1814.

Mr. T. VAN SWINDEREN, Hoogleeraar in de Natuurkunde te Groningen. 1814.

Je Pe DURING, Med. Doctor te Middelburg. 1814.

A. VAN LINDEN VAN DEN HEUVELL, in °4 Hage. 1814.

Jhr. j- C. DE JONGE, Adjunct- Archivarius, Opzigter van het Koninklijk Kabinet van Pen« gingen, te ’s Gravenhage. 1814,

\

Be

\

5 43 De

B. KONING, Advifeur in Zaken van Werktuigë

___@n Scheikunde bij het Departement van het

_ Publiek Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Kolonien, te ’s Gravenhage. 1814.

Je BAKE, Buitengewoon Hoogleeraar in de Wijse begeerte en Letterkunde te Leijden, 1815. *

N.G. VAN KAMPEN, Lid van de Maatfchappij van \____Nederlandfche Letterkunde te Leijden, 1815. Ae SIMONS, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en Letterkunde te Uzrecht, 1815.

1 B. MENALDA, Leeraar bij de Doopsgezinde Ge. «meente te Middelburg. 1815,

Mr. s. DE WIND Subftitut- Officier bij de Regt- ___bank van eerften aanleg te Middelburg, 1815

Je CLARISSE, S, S. Theol. Doctor Hoogleeraar

in de Godgeleerdheid te Leijden. 1815. Mr. Mm. Cc. VAN HALL, Ridder N.L., Advokaat te Amflerdam, 1816. ï Jhr. je M. KEMPER, Staatsraad in buitengewoe nen dienst, Hoegleeraar in de Regtsgeleerde

heid te Leijden , Ridder N.L. 1816.

M. SIEGENBEEK», Hoogleeraar in de Wijsbegeerte

en Letterkunde, te Leijden. 1816. Be

& SPEIJERT VAN DER EIJCK, Hoogleeraar in de Wis- en Natuurkunde , te Leijden. 1816,

Je Fe DERMOUT, Predikant bij de Nederduitfche Hervormde Gemeente te’s Gravenhage. 1816.

J. KONING, Kommis-Griffier bij de Regtbank van eerften aanleg, te Amflerdam. 1816.

in ï

Jar. j. A. VAN DER HEIM, Plaatsvervangend Regter in de Regtbank van eerften aanleg, te Middelburg. 1816.

RP, VAN DE KASTEELE, Predikant bij de Nedere duitfche Hervormde Gemeente, en Directeur van het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden, te ’s;Gravenhage , Ridder N.L. 1816.

Í

He H. DONKER CURTIUS, S. S. Theol, Doctor en Predikant bij de Nederduîtfche Hervormde Gemeente te Arnhem. 1816.

H. L. DE JONGE, Predikant te Oost/ouburg in Walcheren. 1816.

Mr. s. 1 WISELIUS, Secretaris van de Tweede Kiasfe van het Koninklijk Inftituut, Ridder N.L.s te Amflerdam, 1816.

Je Re Le KERKHOFF, Med. Doctor bij het Leger der Nederlanden, Lid van verfcheidene Ges moot{chappen , te Roermonde, 1816a

Pa,

er heh zand

CPJ RETHAAN MACARÉ, Raad der flad Middela burg. 1817.

Je-P: BOURJÉ, Arrondisfements IJker der Mateu en Gewigten, te Middelburg. 1817.

€: Ge RHEINWARDs A. L. M, Phil. & Med,

Doctor, Hoogleeraar en Directeur vaa ’s Rijks

„Kabinet van Natuurlijke Historie , Ridder N. L., te Leijden, 1818.

Ge SANDIFOR T Hoogleeraar in ge Geneeskunde te en, 1818. |

Mr. j. DE KRUIJF F 3 V rederegter te Leijden. 1818,

J- B, Ge CAMBERLIJN D'AMOUGIES, Lid yvan % Legioen van Eer en der Ridderfchap van Oost-vlaanderen, te Gent. 1818.

Je Je SCHOLTEN, Leeraar der Hervormden, te Haarlem, 1818.

1

Ae TEN BROEKE HOEKSTRA, Hoogleeraar in de Taalkunde, te Leuven. 1818.

Pp. Ge LAMMENS, Hoogleeraar in de befpiegen lende Wijsbegeerte en Letteren , te Gouda, Ridder N. L. 1818,

JM. SCHRANDT , Hoogleeraar: in de Nederlands _fcheLetterkunde, te Gent , Ridder NL. 1818 ULD. Ze GENs D Wa

mel 26 Je

“We A. 'OCKERSE, Oud- Leeraar-der Hervormded -

te °s Gravenhage. 1818,

‚Mr. A. MOENS», Ontvanger der Belastingen te Vlisfingen, KS18.

A. CALANDys Ingenieur bij den Waterftaat. 1818.

De M, KAAKEBEE,N » Predikant bij de Nederduite fche Hervormde Gemeente te Amflerdam, 1819.

Mr..c. J. WAN ASSEN» Secretaris van Z. D. He Prins Frederik, Ridder N.L. 1819,

Jhr. w. Js PABST VAN BINGERDEN, Lid van den Raad van State , te’s Gravenhagê. 1819.

Ed

P. HOFMAN PAERLKAMP, Phil, Theol. Mag. Liet. Hum, Doctor en Profesfor te Haarleine 1819,

P. CURTE, te Rotterdam. 1819.

Mr. Ge DORN SEIFFEN, Phil. Ticor, Mag. Litt, Hum. et Jur. Utr. Doctor, te Utrecht. 1819.

Je KONIJNENBURG, Hoogleeraar in de Godges leerdheid en Kerkelik® Gefchiedenis en het Kweekfehool der Remonftranten, te Amflern dam. 181. J

J. AB UTRECHT DRESSELHUIS, Predikant te Wolphaartsdijk. 1819e „Mr

E

MN

je

„Mr. J. BAL SNIJDERS, Advokaat te Middelburg. 1819e

W‚ A. VAN HENGEL, Hoogleeraar in de Gòde geleerdheid en Kerkelijke eeniedenis te Ame < flerdam. 1819.

N. CORNELISSEN, Secretaris van de Maate fchappij der fchoone Kuníten te Gent. 1819, i DN

CH. POUGENS, Lid van verfcheidene geleerde Genootfchappen te Parijs. 1819.

Je W. STATIUS MULLER, Leeraar bij de Evangelifch Lutherfche Gemeente te dmfiera dam, 1819.

G. MOLL, Hoogleeraar in de Wis- Natuur- en Sterrekunde;, te Utrecht. 1819,

‚Mr. E. H. GREVE, Conrector van het Gijmnae fium Ïilustre, te Zmfierdam, 1819,

Je TH, BERGMAN, S, S. Theol, Minift. Candid, in Eccl. Walonica A. Le M. Phil. Doctors ten deer. 1819.

ST. EUÊT, Bnr Hed der Walfche Gemeenté te Afiddelburg. 1820.

op ed 5 5 Kr eW &. T. BEAUSAR, Predikant te Rästhem. 1820.

Hea

He "Ae HAMAKER, Hoogleeraar in de Wijsbee geerte en Letteren, te Leijden. 1821.

Le SURINGAR, Hoogleeraar in de Godgeleerd« heid, te Leijden, 182t.

J-. C. REUVENS, Hooglecraarin de Wijsbegeerte en Letteren , bepaaldelijk in de Oudheidkunde , . te Leijden. 182r.

A. VAN BEEK, Lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap, te Uzrecht. 18210

ALEXANDER, Med. Doctor, te Delft. 1821. \

|

NAHUIS VAN BURGST, te Breda, 1S2te

LEDEN CORAESPONDENTEN.

Er Sate PETIT 0

J- BOWIER , beide Med, Doctores te Batavia, 1816,

Mr. c. R. VAILLANT, Gouverneur Generaal van Surinamen, Ridder N. L. 1816.

Mr, A, F. LAMMENS, Prefident van het Hof van Juftitie, te Surinamen. 1816.

je R- vos, Med, Doctor te Chinfurah in Bene “galen. 1820e

We TARPE, te Soest bij Munfler, 1823,

ie wi

KORTE BESCHRIJVING VAN DE ONTDEKKING EN VER:

DERE LOTGEVALLEN VAN NIEUW-NEDERLAND

iN AMERICA.

| INL Ber.D,t NG

| SANS dikwijls ik mij de lúisterrijke tijdvakken onzer Vaderlandfche gefchiedenis voor den _ geest flel, of mij herinner de heldendaden der Voorouderen , kan ik niet ontveinzen door derzelver overdenking Zoo zeer bekoord te worden, ‚dat zij mijne geheele ziel als * ware inneemt en mijne nieuwsgierigheid en weetlust op eene berooverende wijze gaande houdt.

De groote ligchamen der Oost- en Westz Indifche Maatfchappijen; die zoo veel rijkdom het Vaderland aanbragten , waren de gelukkige gevolgen van ftoute en dikwijls gewaagde ons dernemingen, die echter de namen der êdele- MIL peen, À Vas

|

—_( 2e

Vaderlanderen, die dezelve beftuurden of uite voerden , voor eeuwig der vergetenis onttrok- ken hebben.

Om de magtige benden van Filips het hoofd te bieden was er geld, ’t geen toch de zenuw’ des oorlogsis, van nooden. En wat kon men dus beter doen, dan, den raad volgende van den Franfchen Admiraai de Coligny, het geluk ter zee te beproeven en den vijand af te nemen, tgeen hij merlevensgevaar en groote onkosten in verre landen gehaald had? Dit ondernamen de Watergeuzen met het gelukkigst gevolg , gelijk bekend is. Anderen verkozen zelfs op vreemde kusten den vijand te beftoken, hem daar zijne {chepen en bezictingen te ontnemen, en volksplantingen te ftichten, waar tot dus ver de naam der Nederlanderen onbekend was. Geleerd ter verdediging van de goede zaak der vrijheid, nu eenmaal (tout en gelukkig ondernomen „en begerig om te deelen in de ‘winsten , die de overzeefche gewesten dezen Volken ruimfchoots aanboden, belaagden zij hen in-alle Werelddeelen.

Het Zeevolk was nu niet meer een hoop fchamele visfchers , zeeroovers of gelukzoe- kers : maar zij waren krijgslieden, te land en ter zee gehard, onder de Boisoi’s , de de

Joos

TED zn

Mooren en andere Zeevoogden opgevoed, tuk op roof ; met den haat tegen Spanje en den geloofsdwang, gereed alles te ondernemen, Zulk volk bewoonde onze Zeefteden.— Moes- ten ef Oorlogfchepen of Kapers worden uitge- fust tegen den vijand , of Visfchers uitgezon- den, om de weldaden der Neord- Atlancifche= of IJs-zeeën în te zamelen ; waren er ervaren

_Stuurlieden of rappe bootsgezellen noodig, ‘hier in dit kweekfchool vonden de Kooplieden, zoo wel als de Staten, altijd eenen gereeden en ruimen voorraad.

Zeer velen kwamen wel om in deze hagche« lijke togten: doch de Zeefteden verloren niets ' van hare bevolking; zij werden integendeel de toevlugt van andere Natiën, die onder den ijzeren fchepter van geweld en gewetensdwang zuchtten, doch, deels door de voordeelen van

den Koophandel en Scheepvaart , deels door

„Witzichten op verdraagzaamheid in den Godse

dienst bekoord werden. Hoe menige geflach= ten , den Hervormden Godsdienst toegedaan,

Kwamen er niet over uit Vlaanderen en Hene. gouwen kerkgemeenten ftichtende, die nog hunnen naam dragen en met hunne deugd en bijverheid ook hunne Fabrieken en Koophan-

‚del overbrengende! Hoe menige Engelfchen

As zoch

(4 Je

zochten zelfs eene wijkplaats in het verdraag= zame Nederland , om zich aan de Bisfchoppe- lijke magt en ondragelijke overheerfching te onttrekken ! , |

Het behoort niet tot mijne taak verflag te doen van den aanleg , den voortgang en de lotgevallen der Maatfchappijën van Koophan- del in ons Vaderland , bijzonder niet van die der magtige ligchamen der Oost- en West- Ine difche Maatfchappijën; verfcheiden Schrijvers toch hebben die roemruchtige ondernemingen geboekflaafd , en de gedachtenis bewaard van vele dappere Nederlanders , die, of door de ontdekking van onbekende kusten of door de verovering van overzeefche Landftreken de rijkfte bronnen van handel, geopend hebben.

De Oost- Indifche Maatfchappij was zeker= lijk gelukkiger dan de West- Indifche. De laatfte had wel in Braziliën aanzienlijke ver- overingen gedaan; maar moest eindelijk alles aan de Portugezen , de eerste veroveraars, wedergeven. In Noord- Amerika had zij zulk eene uirgeftrekte Landftreek in bezit, dat zij er te regt den naam ven Nieuwe Nederland vaan gaf : maar ook deze moesten de Nederlan- ders ten laacsten inruimen aan de Engelfchen, die er zich vestigden en dus Nieuw-Nederland

yoor Nieuw- Engeland deden wijken, One

as Ontdekking van Nieuw- Nederland.

De lotgevallen der Nederlandfche bezittin- gen in Brazil en langs de kust van Guiana zijn door verfcheiden onzer” Nederlandfche Ge- fchiedfchrijvers aangereekend: maar wat is de rede, dat wij zoo weinig, althans aaneengefcha- keld en naar tijdsorde, weten van de lotgeval- len van Nieuw-Nederland, hoezeer die fchoone en uitgeftrekte landí{treek meer dan vijftig jae ren in het bezit der Nederlanden geweest zij? Waarom vinde men er zoo weinig aanmerke- lijks van geboekt in de Registers der West- Indifche Maatfchappij > voor zoo verre althans ter, mijner kennis, gekomen is ? Of was het de Kamer Amfterdam alleen , die den handel op Nieuw- Nederland dreef en beftuurde , terwijl Zeeland dien op Brazil, zich meestendeels aan- tok? Ik ben geneigd dit te gelooven , om- dat ik verfcheidene fporen vind van den naijver der Hollandfche Koopfteden over den handel der Zeeuwen: aan welke ongelukkige neiging ook ‚» naar de aanmerking van onzijdige Ge- fchiedfchrijvers het verlies van Brazil is toe te fchrijven , daar de Hollanders weigerden deze Kolonie te onderfteunen, fchoon er de Zeeuwen ernstig, op aandrongen.

A 3 ê Wat

«

n dd Ean

6

Wat hiervan zij, het lust mij mijne aan- dacht op die fchoone en gezegende Landftreek in Noord- Amerika, weleer Nieuw- Nederland genoemd, te vestigen en naar mijn vermogen eene korte befchrijving te geven van derzelver ontdekking, beplanting en verdere lotgevallen, tot den tijd, waarop zij haren ouden naam met dien van Nieuw- Engeland verwisfeld heeft.

Ik zal mij hiertoe bedienen van de verhalen der geloofwaardigfte Gefchiedfchrijvers , en; uit vergelijking van het een en ander , met in acht neming der tiijjdsorde, mijn ontwerp trachten te voltooijen.

Veel nuts had ik mij in dezen arbeid voorges fteld van een werkje , dat zeldzaam voorkomt en ten opfchrift heeft Befchrijving van Nieuw- Nederland (gelijk het tegenwoordig in Raat âs) door Adriaan van der Donck, beider reg- ten Doctor , die tegenwoordig noch in Nieuw- Nederland is : met Bijlagen en een kaartje, te Amfterdam ten tweede maal gedrukt in het jaar 1656. Maar het heeft niet voldaan aan mijne verwachting, daar het voornamelijk be- helst eene befchrijving van de voortbrengfelen van den grond, de luchuftreek, de zeden der wilden, dieren, enz. en de lezer flechts, ten ganzien van her bezitregt onzer Natie op Nieuw- s Nee

tl an

Nederland , verwezen wordt naar zeker Vertooe, der Gemeente van Nieuw-Nederland , met den druk bekend gemaakt, terwijl de {chrijver nog verder gewag maakt van een Fractaatje over de Noord- rivier en.eenen Brief van Johannes Megapoleufis Junior, voormalig Predikant in de Kolonie Rens/elaarswijks dan deze drie ftukken heb ik, in weerwil van menigvuldige pogingen geenszins in handen kunnen krij gen. QG) 5

Het werkje van A. van der Donck behelst nogtans eenige bijzonderheden en is verfierd „met een Kaartje, dat om de Hollandfche be- namingen, daarin voorkomende, aanmerking verdient. | GS

De Koophandel op Indië , wiens rijke voort- brengfelen tot dus ver uit Portugal plagten aangevoerd te worden, was vóór het einde der zestiende eeuw begonnen. Men voer langs de Kaap. de Goede Hoop op Indië en vervol- gensop China. Voordeelig waren de eerste beginfelen : maar de reis om hare langdurig- heid verdrietig, De Zeeuwen hadden, reeds vóór de Amfterdammers , beproefd , om de vaart naar Indië te openen door het Noorden ; A4 en

QG) Dit werkje van vaN DER DONCK ds ze vinden in da Bivlioucek der Leidsche Academie.

HE |

en langs de Straat Waijgats.(e) De onders neming viel eens en andermaal vruchteloos uit. Jacob Heemskerk , door groote belooningen aangemoedigd, ondernam, in het jaar. 1596 den togt voor de derde maal , doch met eenen even ongelukkigen uitflag !

Nu gaf men in ons Vaderland voor eerst den moed op , om langs eenen zoo gevaarlije ken weg, naar Indië te ftevenen; fchoon men er hier, even min als in Engeland, niet volkos men van fchijnt afgefchrikt te zijn. (3)

HENRIJ HUDSON, door de Nederlandfcha

O. 4. Compagnie witgezonden , ontdekt Nieuw - Nederland,

Onder de Engelfche waaghalzen bevond

zich zekere Henry Hudfon , die zich in het

jaar 1609, aan de Bewindhebberen der Neder- landfche Oost- Indifche Maacfchappij aanbood, om nogmaals door hect Noorden of Noord» Oosten

Ce) Vergelijk het belangrijk onlangs uitgekomene welk van den

äjverigen SCHELTEMA genoemd Rusland en de Neaerlanden ID. bl, gr en 42,

(35) Vergelijk witnsen reis vaar Tartarije II D, bl, a Hoilandfche Mercurius 1664, bl. 155, * DE RIJMER acta publ. Regum dAngl. T. VI. P. a. p. 156a ROBERTSON gefchiedenis-van America, V.D. bl, A2, i

an ID a

Oosten den weg naar China te zoeken. Hud» fon was buiten twijfel een zeer gefchikt per- foon voor eene onderneming van dit gewigt. In het jaar 1607 had hij reeds voor rekening van eenige Engelfche Kooplieden den togt naar het Noorden ondernomen, en het Eiland Spôfs= bergen, bevorens door,de Hollanders ontdekt, op nieuw aangedaan, en zoo zeer het vertrous wen verdiend. van zijne Meesters , dat zij hem in het volgende jaar andermaal in zee zonden met hetzelfde oogmerk , hetgeen nogtans we= der even ongelukkig uicviel. (4) …Verfchillend waren de neigingen van het Beftuur der Nederlandfche Oost - Indifche Maatfchappij omtrent Hudf/on’s voorftel, De Zeeuwfche Bevelhebberen verklaarden er zich tegen , afgefchrikt waarfchijnlijk, door den on= gelukkigen uitflag der voorgaande togten, waaromtrent zij door hunnen ambrgenoot Bal= thazar Moucheron, die reeds voorlang den handel op het Noorden gedreven had , kons= den onderrigt worden. (5) Het. was zeiden A5 zij C 4) De Journalen dezer beide reizen van Hudson zijn uit PURCHAS PELGRIMS vol. MIL 'p. 567— 610. Lond. fol. èd, róas

overgenomen in the Collections of the New - Tork ette

Bociety , Vol, IL. p‚ Ór—102, (5) Baltbafar Moucheron, was een der eerste oprichters, aa de Oost - Édifohe Maacfchappij ai niet alleen, maaar, ook eea der

es Io Dane

zij , eene enkele geldverfpilling ; wilden bij zondere Koopiieden het wagen , zij mogten hee lijden; mits er de Maacfchappij geene fchade bij leed. Met dit al weigerden de Amfterdam- fche Bewindhebberen van hun voornemen afte zien, en zonden Zenry Hud/on, in het zelfde jaar 1609. met het Jagt de Halve Maan (6), bee mand met zestien of achttien koppen, deels Hollanders , deels Engelfchen in Zee. Den zesden van Grasmaand 160g vertrok dit vaar- tuig uit Texel, zeilende naar het Noorden. Op de hoogte van Nova Zembla wegens het ijs ver= hinderddoor te varen, wendde men naar Zerre- neuf en voorts naar dcadiaof Nieuw- Frank= rijk, tot zij eindelijk in eene Baai vervielen, dus ver niet bezocht, dan door de Franfchen, die er jaarlijks kwamen , om van de Wilden huiden en pelterijen te koopen. Mud/on, onge- negen om die verkleumde landftreek aan te doen, koos weder zee, en vond, Z.W. fturen- de, Land, ‘tgeen men eerst dacht een eiland te zijn, doch naderhand erkende voor een deel

van der eerste Kooplieden uit Zeeland op Moscovie, Zijn naam is

wereeuwigd in de rivier, die de Moucheron’s =rivier genoemd em san wier oever Archaugel gefticht is.

(6) In de Notulen der Vergadering vaa XVII, word: dis Jagt de Goede Hoop genoemd,

an OLS ID

van den vasten wal, Kaap Kod genoemd. (7) De nijvre Zeevoogd, fchoon in Engeland geboren , gevoelde te zeer zijne betrekking op de Hollandfche Oost- Indifche Maatfchappij » die hem ter ontdekking had uitgezonden, dan dat hij aarzelen kon den naam van zijn aange nomen Vaderland te geven aan de door hem gevonden Landftreek, Hij noemde dezelve Nieuw-Holland: dan, niet verkiezende in deze ftreken te blijven „koos Hudfon weder zee , vol- gende zijnen weg Zuid- Westelijk, tot dat hij op de hoogte van 37 graden 15 minuten vlakke kust vond, welke hij in tegenovergeftelde rig- ting volgde; bij deze gelegenheid ontdekte hij eene baai, waarin verfcheiden rivieren uitlies pen , die buiten twijfel de mond der Zuid-rivier, naderhand Delaware genoemd zal geweest zijn , hebbende eenen uitftekenden hoek, die toen of naderhand den naam van Kaap Hin- Jopen , naar den geflachtnaam denkelijk van den eerften ontdekker, heeft gekregen. ‚Nu zeilde men de baai weder uit, volgende de kust N. O. tot op de hoogte van 40 graden 18 minuten, alwaar tusfchen Barndegat en Godinspunt (naderhand dus mede genoemd,

naat

67) RoBERTsoN, V.D. bl. 4%

—( 13 D hant

naar hem , die het eerst -deze Kaap ontdeke had) eene goede ankerplaats gelegenheid gaf, om het land te verkennen , en gemeenfchap te maken met de ingezetenen. Hiermede echter was de weetlust van Hudfon geenszins voldaan, Men koos weder zee , de kust vol- gende in dezelfde ftrekking, tot dat men den mond eener groote Rivier ontdekte, toen bij de fchepelingen de WVoord-rivier, en nader- hand naar den naam des eerften ontdekkers, Hudfons- rivier genoemd.

Zoo ver het mogelijk was, dat is tot op de hoogte van 43 graden , voer men den ftroom op, maakte kennis met de Inboorlingen en hield zich, naar al het geen zij konden oordee- len, volkomen verzekerd , dat deze Rivier en - Landftreek , nimmer te voren door eenige Eu- ropeanen waren bezocht geweest. Of. zij echter zich hierin misgist hebben of niet , durf ik niet beflisfen. De Heer S. Miller D.D. een der leeraars van de eerste Presbij- teriaanfche Kerk te New-IJork en Lid van de Gefchiedkundige Maatfchappij aldaar, heeft în eene Redevoering , bij die Maatfchappij inhet jaar 1809 gedaan, verhaald, dat Jokn de Verrazzano, een Florentijner, die in dienst was van den Franfchen Koning Francois

den

—_( 13 Je

den I., in het jaar 1524 met het fchip den Dolfijn , de vaste kust van Amerika op de hoogte van 3: graden zoude ontdekt en ver« der dezelve gevolgd hebben, tot op de hoog- te van 41 graden: dat hij eene ruime golf, bevattende vijf eilanden, zoude zijn binnenge- loopen , welke men, naar de meeste waarfchijn= lijkheid, houden mag voor die van het tegen-. woordig New-York + dat hij aldaar vijftien dagen gelegen en met de inlanders veel om- gang gehouden zoude hebben: beroepende zich de eerwaarde Heer Miller op het Reis- joure naal van Verrazzano van 8 Julij 1824, door hem uit Mackluyt's Voyages Vol. IL, p. 295—3o00 overgenomen; hetgeen , zoo wel als het : Voorftel van den Heer Miller, is te vinden in zhe Collections of the New-York Historicad Society, Vol. IL. p. 19—60.

Zeker is het, dat van der Donck, die vere fcheiden jaren in Nieuw - Nederland gewoond heeft, ftaande houdt, dat hij de oudste In- boorlingen , die nog heugenis droegen van de aankomst van ’t fchip de Malve Maan in het jaar 1609, meermaals had hooren zeg- gen, dat, vóór de komst der Nederlanders, zij volstrekt onkundig waren van het beftaan van eenige andere Natie buiten de hare: dat zij

„het

ee

ket fchip voor eenen grooten visch of Zeës monster hadden aangezien, enz. (8)

De getuigenisfen echter van dezen fchrij- ver, zoo wel als van MZwdfon zelf, maken de landing van Verrazzano in de baai van het ‘tegenwoordig New-York niet onmogelijk ; daar die gebeurtenis reeds vijf en tachtig jas ren vroeger zoude moeten zijn voorgevallen; en door de uitfterving van een geheel ge- flacht reeds kon vergeten zijn.

Wat hier ook van zij, voldaar met deze ontdekking , befloot de wakkere JZudfon te- rug te keeren naar Amfterdam , en aan Bes windhebberen van zijne reis en ontdekking verflag te doen,

De reis was gelukkig: maar, de Engelfche kusten genaderd zijnde, ontftond er muiterij onder de fchepelingen , waaronder vele Fn- gelfchen waren. Zij noodzaakten den Schip- per te Dartmouth binnen te loopen, vanwaar het gerucht van zijne ontdekkingen fpoedig de Hoofdftad bereikte,

Niets kon meer ftrijden met de oogmerken van Koning Jacobus , dan den Nederlanderen voordeelen te gunnen uit overzeefche Volk-

plan-

(3) VAN DER DONCK Beschr. van Nieuw. Neders, Bl, 3e

15 Je

- plantinget, daar hij, in navolging van Konine gin Elifabet, die zaak ten voordeele zijner eigen onderdanen ernstig ter harte nam. ‚Men zag in Mwdf/on eenen man van gewigt, en verbood hem de reis naar Amfterdam te ver= volgen , voornemens zijnde om zelf eerlang van zijnen dienst gebruik te maken.

Het is mij nogtans niet gebleken , dat door Hudfon de togt naar de Zuid- of Noord- rivies ren herhaald is: maar wel, dat hij in het jaár 1619 eene Zee-engte ontdekt heeft ten noor- den van Terra Labrädor, door hem de Straat van Hudfon genoemd , en eene groote baai ten zuiden van Canada, aan welke hij den naam gaf van Audfons-baai. Deze was ’s mans. laatfte reis. Hij werd met zijnen zoon en nog vijf mannen door het muitend fcheeps- volk in eene opene boot aan de zee ten prooi gegeven , zonder dat men immer iets van zijn lot vernomen heeft. (9)

Verflag van de gedane ontdekking.

Het fchip de Halve Maan , te Darmouth eenie

(9) BURrK Histoire des Colonies Europeënnes dans Amee rigue, P. IL. p. 326, RAIjNAL Wijsg. en Staatk. Gefthied. VL. D. bl. 289 Men vindt een uittrekfel van het Journaal van Hudfohs laatste reis in she Collections of the New-York Histoe fisal Society ,T, 1. p. 146—188,

“eenigen tijd opgehouden, kreeg eindelijk vrijs heid om naar het Vaderland terug te keeren alwaar het in *t begin van het jaar 1610 aankwam. |

En nu ontvingen Bewindhebberen een zoo voordeelig berigt van de door Hudfon ont- dekte landftreken , dat zij zich wegens de mislukking van het hoofd-oogmerk der reis; de vaart naar Indië door het. Noorden, meeri- den te kunnen troosten,

De Laat, een dèr Hollandfche Bewind: hebberen van de West- Indifche Maatfchaps pij, die in het jaar 1624 eene Befchrijving der West. Indien met den druk gemeen maak= te (ro), heeft een gedeelte van udfon’s reis-verflag bewaard, en ons alzoo met de landftreek van MVieuw- Nederland , derzelver inwoners, luchtftreek en voortbrengfelen van den grond bekend gemaakt

Gelijk andere landftreken, waarin nog geen Europeanen, waren doorgedrongen, lag het nog in den (taat der natuur, zoo als de hand des Scheppers het gevormd of onbekende voor-

val-

(ro) De LAAT Joco cit. Bl, too, VAN METEREN Nederl, Hist. f. 6:6. Bij eerstgemelden Schrijver vindt men ook een

kaarje, ten opfchrift hebbende ; gers Anglia, Novum Belgium et Virginias

1 De

wallen het gelaten hadden. “Onmetelijke boss fchen, zoo oud als de wereld; bedekten mêt valrijke moerasfen ‘den grond. Langs de ri= vieren leefden Wilden, die zich dekten met de huiden der dieren; in groote menigte in de bosfchen vermenigvuldigende, Deze koste bare pelterijen, waarop de weelde in Europa zooveel prijs ftelde , waren de eeríte voor= werpen van handel. Voor den fcheepsbouw leverden diezelfde bosfchen „eenen onuits putbaren „voorraad, De grond was vrucht- baar boven alle denkbeeld vooräl langs de rivieren wanneer zij, buiten hare oevers ges treden , een vetachtig flijk nalieten. Nie alleen vond men er Indiaanfche tärwe maat Ook druiven ef boomvrüchtei. De “rivieren boden visch aan van allerlei aard, en de aar- grenzende zeeën’ kaäbeljaauw , tonijnen en walvisfchen. Kortom, Nieuw-Nederland (om Hudfon's eigen woorden te gebruiken) was het fchoonfte land; dat men inet voeter betreden kon : het volk goed, vreedzaam en diensts vaardig : de luchtftreek nabij de onze komen- de : zoo dat dus Nieuw- Nedefland voor onze Natie zeer gefchikt was, om bewoond te wor= den , waaraan hiets, dan tam vee, fcheen te ontbreken,

HI peer. È Vers

zl B )=

Verfcheidene flammen van Wilden bewoone den deze woeste landouwen , in eenen eeu- wigen oorlog tegen elkander. Van de jagt le= vende, zworven zij rond door de onmetelijke vlakten van Ainerica, om, met de vachten van bevers, otters en andere ‘dieren beladen , naar de oevers der rivieren en baaïjen weder te kee- ren, daar zij de Nederlandfche planters en (che- pelingen gereed vonden, om , tegen andere gerijfelijkheden , deze , toen in Europa zeer geachte pelterijen , te verwisfelen.

\

Nadere Waart op Nieuw - Nederland in 1Ó6Io en 1614.

Het gunstig verflag van Hudfon nopens de landflreken ‚door hem in America bezocht, werd in het Vaderland , met welgevallen verno- men, en ontvonkte al fpoedig den ijver van fommige Kooplieden, cm een fchip derwaards te zenden; het geen in het jaar 1610 werd be- werkftelligd, Zij vervoegden zich ook bij de „Algemeene Staten der Vereenigde Nederlanden, werzoekerde daartoe vrijheid en aanmoediging; „zoo als dan cok Hunne Hoogmogenden, bij een Plakaac vanden 27°" van Lentemaand 1614, aan dic verlangen voldeden ; vergunnende den e Cute

0 je Ontdekkers van tot dus ver onbekendelanden, oms;-bekalve nog andere voordeelen; vier reì-_ zen daar op te mogen doen, met ama: vanalle anderen. Car)

‚Hendrik Christiaanfe en Jakob Helkers fchijnen- de veerften geweest te zijn, die, uit ‘krachte van dit Oktrooi, de vaart naar Vieuw- Nederland. hebben ondernomen , gevolgd of „-bijgettaan door Adriaan Blok, AEN en

geandettens 6155): ,o area an 303 ; ADD

In het jaar 114 bouwden zij eene kleine fterktée op een eiland aan de westzijde der Noord- rivier ; gering wel in zich zelve nog: tans genoegzaam, om de planters en hunnen handel te befchermen en de: inboorlingen it bedwang te houden tb

Het fort was omringd, door eene gracht: van 18 voeten breed. ;svoorzien: van twee ftukken kanon, twaalf fteen- ftukken, en tien à twaalf mannen , onder: bevel van bovengemelden Mez- drik Christiaanfe en, bij zijne: titrezigheld, “van onse „Helkens. / “erb

1Brs ss, Vol Car) Groot -Plakaathoek, 1. D. £. 563,

ND) Hendrik Christiaanfe ‘en Adriaan Blok hebben ieder hunnen naam „gegeven aan twee, eilanden, langs de,kust van Americas De twee kapen der Zuid-rìivier zijn naar zekeren, waarfchijnläik „Relmer. Hinlopen: (vergelijk. Scheltema 1,-& 1- Debl, 53) en Kors nelis Yakobfe Meij, Kaap- Hinlopen en Kaap- Meij genase en de West-kaap der” Noorderivief Godins-pünte *

—( go ==

Volgens-het verhaal van de Laat (13) zoude de Compagnie , op fpeciaal Oktrooî van de Algemeene Staten, zich hier gevestigd en deze vastigheid gebouwd hebben in het jaar 1614. Daar echter de West- Indifche Maatfchappij eerst in het jaar 1621 oktrooi verkregen heeft, zal men denkelijk hierdoor verftaan moeten eene gemeenfchap van kooplieden, die handel dreven op de West- Indiën, en aanleiding had- den gegeven tot de nadere oprigting der Maat- fchappij.

Vestiging der Zweden in Nieuw- Nederland,

Wanneer de Zweden deze ftreken voor het eerst bezocht hebben , blijkt niet duidelijk, Volgens Sprengel (14) zouden zij; in het jaar 1631, zich aan de beide oevers der Zuid- Rivier

‘hebben nedergeflagen , terwijl Raijnal zulks

‘bepaalt omtrent het jaar 1636. (15) ‚Burk ftelt de Zweden in éénen rang met de Hollanders , zeggende: On ignore en quel temps les Suédois et les Hollandois s'établirent pour

(13) De LAAT Befthr, van West -Ind. f. 106,

(14) SPRENGEL Cefth. der Europeërs în America ,l, D, bl.gge (15) RAIjNAL Joce cit, VI, D. bl, 382

—( 21 D= -

pour lapremière fois dans U Amérique Septen. trionale : mais il est certain , que leur Colo- nië est postérieure à notre établissement de la Wirginië et antérieure à celui de la Nouvelle Angleterre, Les Suédois , dont: la marine étoit peu-considérable, eurent à peine jetté les premiexs fondemens d'une Colonië, qu'ils a- bandonnèrent. Les habitans , se trouvant sans appui etsans secours, s'estimèrent heureux de se joindre aux Hollandois, qui s'y étoient éta- blis sur un meilleur plan , et de se soumettre aux Etats Généraux. (16) Ook erkent de fchrijver van ° Brittan- zifth Rijk in America 17), dat de eerfte Europeanen, die zich in Jerfeij nederfloegen, Zweden waren , die er eenige kleine fterkten bouwden, als: Christiania, Helsingburg en Gothenburg, en dat hunne meeste bezittingen lagen op de grenzen van Penfijlvaniën, tegen over Helfingburg. (18) | „Volgens ’t verhaal van Zhomas Campanius B 3 Holm,

6) Burc Je. T. IL p. 207, „€ BRITT. Rijk in, America, pag. 118.

„8 Dit Helfingburg wordt op onze Kaarten verkeerdelijk Ef mónburg genoemd. Ook vindt men nog andere Zweedfche kolo- miën of Plantaadjen aan de Westzijde der Zuid= rivier, ales : and, Wand, Gripshelms , Nieuw -Fafa , enz.

ast 98 )==

Flolm , wiens grootvader predikant was ge= weest onder de eerste Zweedíche planters in

America, zoude de eerste vestiging der Zwe-,

den aldaar plaats gehad hebben onder de rege- ring van Gustavus Adolphus, die „op de gun- ftige voordragt hem gedaan, op den 2 Julij

1626 Oktrooi verleende tot oprigting eener

West-Indifche Maatfchappij, met oogmerk; om ook op Nieuw- Zweden (zoo als de fchrij- ver het noemt) te varen.

De eerste planters leiden zich, naar luid van dit verhaal, toe , om in vrede te leven mee de Inlanders, koopende daarom van hen al het land tusfchen Kaap Hinlopen en den grooten waterval der Zuid- rivier, terwijl de Engel- {chen , op de voorftellingen van den zweedfchen gezant Oxenfliern bij Koning Karel den I, in het jaar 1631, van hunnen eisch wegens vroe. gere ontdekking afzagen , en het den Zweden gelukt was de Hollanders, (die-te voren in die {reek drie fterkten gebouwd hadden , doch welke door de inlanders vernield waren bij wege van uitkoop te vrede te ftellen; daar zij van de Staten alle die regten kochten, waar op. de Nederlanders , uit krachte van voorgaande bezitneming , meenen mogten aanfpraak te kun.

ven maken, beroepende zich de bovengemek

mmh IES, De

de fchrijver 7. C. Holm, tot bewijs dezer, daadzaken, op twee rapporten van den Gou-, verneur Johan Rising. (19) À GN ‚Schoon er verfcheidene, redenen zijn, om aan de naauwkeurigheid van dit verhaal te twijr felen, wil ík echter gaarne gelooven, dat de Zweden, na den dood van. Koning Gustavus, Adolphus , in het Jaar 1632 voorgevallen geene „onderfteuning vaa hun Gouvernement ontvangende, en dus gevaar loopende, om door, de inlanders te worden verdreven, verpligt geweest zijn de hulp hunner Hollandfche na- buren in te roepen, en eindelijk zich te be- geven onder derzelver. befcherming, na eene proefneming van zestien jaren, gelijk Raijna? heeft aangeteekend. ( 20) , N Waren de Zweden dus door den nood, ge, drongen zij vonden er allengskens, hunne re» kening bij daar zij nu met de Hollanders’ dee: len konden in den handel in pelterijen, die van tijd tot tijd fchaarfcher werden. en eniet van de: beste foort waren in de nabijheid der rivieren: B 4 rt L zoo

(19) Dit is ontleend uit een ftuk , genoemd An értract ofz Frgbrdaston ofthe, History of New - Sweed Land inj America y written in Sweed bij THOMAS CAMPANIUS HOLM &c. voor

komende in she Collections d tbe New-York Historical Socicrys Eel P.,345 &C.

£89) RaAiyNar Je. VL D. öL 382.

naden k Y

ast 24 )=

zoo dat, het geen nogtans later gebeurd is, men genoodzaakt was bij de wilden van Cana- da eene betere foort op te zoeken, Ondertusfchen zal de onderlinge harmonie der twee Natiën niet zeer groot geweest zijn ,

en aanleiding hebben gegeven tot wantrouwen

en oneenigheden : waarmede de Engelfchen waarfchijnlijk voordeel deden, en waar uit ein- delijk openbare vijandelijkheden ontftaan zijn, gelijk bij vervolg zal blijken.

De Nederlandfche W: I. Compagnie onder- neemt de vaart op Nieuw-Nederland.

Het geen dus ver, dat ís in de tien of twaalf eerste jaren na Hudfon’s ontdekking, gedaan was door Nederlandfche kooplieden of geluk- zoekers , was geenszins evenredig noch aan het groot belang der zaak , noch aan her gevaar, waaraan de naijver hunner Engelfche naburen her blootfteldé,

Maar * was bewaard voor. de West- Indifche Maatfchappij, na dat zij door de Algemeene Staten, in het jaar tú21, erkend was, en vrij= heid gekregen had, om te varen op de landen van America of de West- Indiën beginnende van ’t zuiden van Terra-nova, met magt om

volks

CC 25 Je

volkplantingen en fterkten aan te leggen en

verbonden te flriten met de inboorlingen ,

om Nieuw-Nederland tot eene vruchtbare en winstgevende Kolonie te vormen.

Buiten twijfel zag men in * Vaderland, niet zonder afgunst, de groote voordeelen, die de Engelfchen trokken uit Virginië; van waar de tabak in groote menigte naar Holland en Zee-

land vervoerd werd 3 bijzonder naar Middel-

burg en Vlisfingen , in welke beide fteden mas gazijnen voor den tabak waren aangelegd. (e1) Men zond dan eenige fchepen naar de Noord- rivier, niet alleen om nieuwe ontdek= kingen te doen , maar ook om het land te bevolken en met woningen te voorzien. Men trad in onderhandeling met de inboor-

lingen over den afltand van verfcheiden ftreken

gronds en eilanden, en kocht dezelve tegen bepaalde, hoe zeer misfchien voordeelige , prijzen. Zoo kocht men in de Noord-rivier het Staten-en Noten- Eiland, Pavonia, Hos

Boken en het eiland Manhattans , allergun-

ftigst gelegen voor den handel , en voorzien van eene gaede reede en ankerplaats, Aan de Zuid-rivier, niet ver van Kaap Hin- lopen, deed de West- Indifche Maatfchappü 55 | ze Can) ROBERTSON Ze. V. D. bh 85.

bee 3

almede van de inlanders aankoopen eene groo- te ftreek lands, Zwanendaal genoemd; terwijl zij, aan de oostzijde van dezelfde rivier, in het jaar 1623 eene kleine fterkte flichtte, bee kend onder den naam van het Fort Nasfau.

Stichting van Nieuw - Amfterdam ez ‘t Fort Oramje.

Op het eiland Manhattans, nu een eigen. dom der Maarfchappij geworden, begon men, onder opzicht van den eersten Gouverneur Hendrik Christiaanfe , eerst eene fterkte te bouwen , waaraan men den naam gaf van % Fort Amfterdam, Maar ‘t belang van den handel vorderde al fpoedig den uitleg dezer hoofdplaats. Er werden meer huizen bij ge- fticht , en welhaast bevond men zich in het geval , om de grenzen eener kleine ftad af te fteken. Men voorzag dezelve met wallen en grachten; men bouwde er eene kerk, gevan genhuis en woning des Gouverneurs , behal- ve vele bijzondere huizen , meestal door Am- fterdamfche kooplieden bewoond. Natuurlijk gaf men aan de nieuwe ftad den naam van Nieuw- Amfterdam. (22)

Siad Tot

{e2) Men zie de afbeelding van Nieuwe Amfterdam bij mone

U NE RN en neen

TE veer:

NE ben

EE

ff 87 Je

‚Tot verzekering wan den handel in peltee rijen kocht men van de inlanders- eene groote ftreek lands, aan de westzijde der Noord- rivier , honderd en zeventig mijlen van de hoofdftad verwijderd, alwaar men eene fterk, te bouwde, ’t.lort Oranje, naderhand Alba- uij, genoemd. Hier werd met de Iroqueezen, toen met de Franfchen in oorlog , een voor- deelige handel gedreven in Canadafche peltes rijen, die zij tegen brandewijn en allerlei fnuisterijen, bijzonder tegen buskruid en vuur= wapenen, afftonden.

‘rt Geen de ondernemingen der Nederlande- ren voordeel toebragt was buiten twijfel de eerlijkheid , waarmede zij de Wilden behans delden. In ’t- maken van overeenkomsten hiel- den zij woord, en.leiden zich nimmer toes em de onnoozelheid- dezer ruwe menfchen te verfchalken.

Aan de overzijde der: vaste kust. lag ihee Lang- Eiland, door de Oost- rivier daar van, gefcheiden , en grenzende, aan den mond der Noord- rivier. Daar het bekend was wegens ofte vruchtbaarheid, fchijnc ook de Maac-

y

fchap=

5 MONTANWs in zijne Beftbrijving van de Nieuwe of onbekens, / de „ereid f. 124. em onder aan het Kaartje’ voor van DER Bone K's Befchijv. van Nieuwe Nederland.

1

—_( 28 I=

fchappij den eigendom daar van , deels bij koop, deels bij eerste bezitneming , verkregen te heb- ben: zoo als, met betrekking tot het laatste, | getuigen de namen van verfcheiden dorpen, op de kaarten kenbaar, als: MNieuw- Utrecht 3 Amersfoort, Breukelen, Heemftede , Vlisfin- gen, ’sGravezande en meer andere : om te zwij- gen van eenige eilanden langs de kust, door Nederlandfche benamingen onderfcheiden.

_ Aanzienlijk en uirgeftrekt buiten twijfel wa- ren zoo vele vruchtbare landftreken :- evenwel werden zij in het jaar 1633 nog vermeerderd door den aankoop van het landfchap Connecti- cut, gelegen ten westen der Verfche- rivier, 20 à or mijlen van de zeekust, zijnde eene der fchoonfte en vruchtbaarfte ftreken (23). De Gouverneur Generaal van Twiller had dien aan- koop gedaan vande Pequato’s, die hetzelve op andere ftammen hadden veroverd. Ook deed hij al ras, tot verdediging daarvan, aan de westzijde der gemelde rivier, eene {chans bou- wen, het fort de Goede Hoop genoemd. (24).

| De

(23) Nopens de fchoonheid en vruchtbaarheid der landftreek

Connecticut zie BRISSOT Reis naar Noord- America, 1. D. bl, 143

(24) Ik heb in dit Verhaal grootendeels gevolgd de Befchrijs

ving der gremzen van Nieuw? Nederland , gevoegd bij de Maemae 3 rie

Dt Dee Eerfte vorm van beftuur.

De veroveringen in de West- Indiën , zoo op de Spanjaarden en Portugezen , als op de Inboorlingen, van hoe veel belang zij waren voor de goede zaak des Vaderlands, waren nogtans niet overgelaten aan de willekeur der ondernemers of fcheepsvoogden, Neen! de Algemeene Staten ftelden daaromtrent in het jaar 1629 eenige punten van orde en rege- ring vast, die zij, wilden, dat in de veroverde plaacfen (iptelijk zouden worden nagekomen; terwijl zij de onderfcheidene Kamers der Weste Indifche Maatfchappij magtigden , om eenen Raad, van negen perfonen aan te ftellen , aan wien beleid daarvan zoude worden opgedra- gen. (25) Uit de Vrijheden en exemtiën voor de Patronen, Meesters en Particulieren, die op Nieuw- Nederland eenige Colonien of Vee zullen planten Ee, van den ro Maart 1628 (26. ) ziet men de voorzorgen, die er gebruike ie | v 5 wer- pie over de Limiten en Zarisdieien daarvan , Zijnde eene Bije lage eener Memorie van Bewindbebberen der West- Ind. Comp.

#an. de Staten Generaal den 29 Septemb. 1654 overgegeven, en df vinden in het Verbaal van BEVERNINGK bl, hd

25) Groot = Plakaatboek , 1, D. bl, 1235.

C26) Men vindt dezelve in de Notufen der Vergadering van Xi van den 10 Maart 1628, ook zijn’ zij, afzonderlijk gedrukt, se Amsterdam uitgegeven in het jaar 163te

Go je werden, om de onderneming gelukkig te doen flagen. De voornaamfte punten kwamen hier op Ee d

De West- Indifche Maatfchappij zoude, be- ‘halve den handel in pelterijen, ook het eiland Manhaátthans aan zich behouden, zoo om het te bebouwen „als het te maken tot eene fta- pelplaats voor den koophandel ; terwijl de planters vrijheid hadden zich neder, te zetten vier mijlen langs de kust of een bevaarbare ri= vier of twee mijlen ter wederzijde derzelve ; 5 mits de inboorlingen te vrede stellende. voor den grond , dien zij innamen.

De planters mogten varen langs de geheele ‘kust van Florida tot Terre - neuf; mits hunne koopwaren te Manhatthans inbrengende, on= ‘der eene recognicie van vijf ten honderd.

Zij kregen vrijheid , om ‘langs de geheele kust van Nieuw- Nederland uitte gaan ter ka- ‘beljaauw visfcherij ; mits de vangst dadelijk brengende naar Traliën, en daarvoor betalende zes guldens het last, aan de Maatfchappij. Wanneer zij binnen de limiten van ’t Oktrooi “vijandelijke fchepen namen zouden zij dezel= ve opbrengen in Vaderland ; mits twee dere den der waarde genietende, j

Voorts zouden de Koloniën uit iedere rivier of

of eiland éénen Gecommitteerden togen zee den in den Raad van Kommandeur én Raden van Nieuw-Nederland, «> N „Bij deze maatregelen, doorde West-Indifche Compagnié, tot aanmoediging van de koop- lieden en planters, genomen , voegden de Al- gemeene Staten eene andere, Toen zij namê- dijk , in het jaar 1633, een Ordeen Reglement af kondigden, waarnaar alle ten, oorlog ‘uitge- ruste fchepen , vanders:: genoemd Kommisíe- vaardersy uit de Véreenigde: Nederlanden ‚zou- den mogen varen ‘binnen. de limiten van het _Oktrooi der West-Indifche-Maacfchappij +-zon- _ derende-nograns-uitdrukkelijks uit. de kust van Africa, Nieuw- Nederband „en. alle andere plaacfen , waar de Maatfchappij zelve den Han- del drijven mogt. (27) -

Uitbreiding van Nieuw-Nederland en aan ‚wijzing der Landftreken.

Om zich een denkbeeld te vormen var de ligging en uitgeftrektheid van Mieuw- edere land, {la men het oog op nevensgaand kaartje, hetgeen ik , tot voorkoming van Geographie _fche misflagen, heb laten vervaardigen op de _fchaal der nieuwe kaart van -Noord- America door (22). Groos- Plakaasboek, ID, bl. 599. wie 3

aa

gr jas

door 4. Arrowfmith, met overneming der Nederduitfche benamingen, op de kaarten van Mlontanus (28) en van der Donck te vin= den; immers, voor Zoo ver zij mij, tot op= heldering der gefchiedenis, dienstbaar voors kwamen: terwijl men de zeekusten en eilan- den, in dezelfde ftrekking, ziet afgebeeld in xden Zee- atlas van AREND ROGGEVEEN. (29) Het Land , zoo ver het door de Neder- danders ontdekt en in bezit genomen was; ftrekte zich uit van 38 graden 53 minuten, tot over de 49 graden noorderbreedte; (30) be- ginnende ten zuidwesten aan de Zuid-rivier of de Delaware, en eindigende ten noords oosten bij: Kaap- Kod, daaronder begrepen | het

(28) De Kaart bij MONTANUS gaat over het Land, begrepen tusfchen den 37, en 49. graad noorderbreedte, en is dus van groos zer uitgeftrektheid dan dit Kaartje bij VAN DER DONCK

In het II. D. van den Atlas van BLAUW; komt nog voor eene Kaart met het opfchrift : Nova Belgica et Anglià Nova,

(29) AREND ROGGEVEEN heeft zijne Zeekaarten in hee jaar 1675 uitgegeven, onder den titel van # Brandende véen; al= waar in ’t eerste deel, onder No, 27, 28 en 29, de Pas - kaarten van Nieuw- Nederland voorkomen. Hij is dezelfde, die van de ‘Algem. Staten Oktrooi verkreeg, om de Australifche Zee te beva- „ren. Men zie een ftukje daarover, door hem in 1676 te Middel

‚burg uitgegeven,

(30) De kusten en grenzei van Nieuw Nederland zouden waarfchijnlijk beter te onderfcheiden zijn uit de Kaarte Figuratif, die Bewindhebberen der W,‚ IL. Comp. den 26 Septb. 1654 aan H, H. M, inzonden, volgens ’t Verbaal van BRVERNINGK: dam ik heb dezelve nimrner kunnen opfporen,

den

45

ALDEN tst VIND

DZ JC Oedrogs, feulips

crneming der le kaarten van Jonck te vin- mij, tot op= nscbaar voor ten en eilan- afgebeeld in GEVEEN. (29) pr de Neder- nomen was, minuten, tot te; (30) be- Zuid-rivier e ten noord- der begrepen

het

berland , begrepen en Is dus van gros

Zeeksanen In bet vandende euros al

zelfde, dle van de lifche Zoe ve bete lo 1676 1e Middel

Nederland zouden e Koerse Fgoretifs Septb. 1054 330 He verninoks den

Aden

ten en Westelijke Juengté

1RROWS

J.P. BOURJ KE

van London

MITH,

Á He

het Lange - eiland, Noten - eiland, Staten eiland , Manhâttans- éiland en verfcheiden andere ‘eilanden , zoo langs de kust » als in de

baijen en op de rivieren gelegen. __ “Hoe Ver zich Nieuw « Nederland” binnen’ ’sÎlands uitftrekte sis moeijelijker te bepalen. ' Aäán’ de Nóord=rivier mâg men die uitgeftrekts heid ten tinftén rekenen tot de Kolonie Rensfe- laarswijk en het fort Oranje, 150 mijlen vande : hoofdplaats Nieuw- Amfterdam en aan de Vers fehe Rivier , tot het fort de Goede hoop. De overige grenzén zijn onzeker. / « Buiten twijfel was de keusdér Nederlanderen, in het vestigen hunner bezittingen op het eis land Manhattans en langs de beide oevers der Noorderivier , (eenen fchoonen en diepen ftroom voor Zeefehepen tot boven het fort Oranje bevaarbaar; allergelukkigst en opende de voordeeligfte uitzigten: maar de saret der Engelfchen , hùnne wederzijdfche naburet, benevelde weldra die gelukszoh; om haar eine: delijk her hoofd geheel te doen onderhalen,

„De West - Indifche Maatfchappij, zoo Zé’ läkkig geflaagd i in de verovering der $paanfche Zilvervloot , onder beleid van deh Admiraal Piet Hein , fpaârde nu ook geene onkosten n dû, door % aanleggen van fortén- en het ver=* UI, peer, C fterken

_— 34 Je

fterken-. der hoofdplaats , zich te verzekeren: van het bezit van Nieuw -ANederland : maar de uitgeftrektheid harer bezittingen in America en op de kust van Guinea, benevens de uitrusting van verfcheiden gewapende fchepen, vorderde zulke verbazende geldfommen, en de voorfchrif- ten van eene goede ftaatkunde zoo veel voor- zigtigheid jegens Engeland, dat men zich meer tegen de Inboorlingen dan tegen de Na- buren fchijntte hebben willen verdedigen, zich verlatende voor het overige op het onderling belang en op maatregelen van billijkheid en befcheidenheid, De uitkomst leerde echter , dat men zich misrekend had,

Engeland's betrekking op Noord- America en verhuizingen derwaarts.

Was Virginië, in het jaar1584 door Walter Raleigh ontdek:, fchaars bevolkt en eindelijk geheel verlaten, de Engelfche Koning Jacobus de [. vestigde zijne aandacht al fpoedig op de voordeelen van overzeefche volkplantingen.

In jaar 1606 rigtte hij twee Maatfchappijen:

op , de eenete London, de andere te Plijmouth; waarvan de eerfte den handel op Virginië be-

fturen zoude , de andere dien op her noordelijk, ' Ger

-

CC 5 =S

gedeelte van America , naderhand door zijnen zoon Nieuw - Engeland genoemd.

De Plijmoutfche Maatfchappij was minder gelukkig dan die van London. Het eerfte fchip was door de Spanjaarden genomen , en eene kleine Sterkte, in het volgendjaar , te Saga- dahoc, eene Kaap op de hoogte van 44 graden noorderbreedte (31) gefticht, weder verlaten, wegens de geftrengheid van de luchtftreek 5 zoodat zich de ganfche onderneming bepaalde’ tot eenige kleine reistogten , ten dienste der Vis- fcherij aan Kaap Kod,

De beruchte Engelfche Zeevoogd John Smith , die, in het jaar 1607, Kaap Kad be- zocht had, had, in het jaar 1614, wel weder op nieuw die hoogere kusten van Noord- America opgenomen , tusfchen de baai van Pennobfcog en de gemelde Kaap Kod, hebbende hij zelfs eene kaart der kust gemaakt: doch; hoe gun- ftig zijn verflag ook werd opgenomen ; voor als nog echter fchijnt men i in Engeland niet ge- negen geweest te zijn om de woestê en barre ftreken van Noord- America tegen den Vader= landfchen grond te verwisfelen. (32)

Oi WL « Dan

Gi) RoBeRTsSON JZ. ce. V. D. bh 129. «

(52) Het verlag van sMuTH’s reis en ontdekking: vindt mer . EU)

!

ed Pr

Dan hier toe gaven eerlang de gefchillen in Engeland , nopens de openbare uitoeffening van den Godsdienst, aanleiding. Koningin Eli- faber, fchoon de leer van den Hervormden Godsdiensttoegedaan , wilde nogtans vele pleg- tigheden der Roomfche Kerk behouden ; in weerwil der gevoelens van een groot deel ha- rer onderdanen die aan de eenvoudigheid van den eerdienst, naar den leertrant van Calvin, de voorkeur gaven , en Puriteinen genoemd werden. Zij verwierpen de gebruiken en tucht der Engelfche Kerk, de bid-formulieren, het knielen bij het Avondmaal , het gebed bij de dooden, de voorbeden en dankzeggingen in de Kerken ; dic alles Autichristijche gruwelen noemende. (33)

Onderlinge twisten der Engelfche uitgewekenen,

befchouwd als de oorzaak hunner verfpreiding,

De opvolgers van Koningin Elifabet op den troon, Jacobus de l. en Karel de 1, traden on-

in de Wijdberoemde Voijagiën naar Ooste en West- Indiën, te Lei- den bìj Van der Aa, in foho, Ml. deel: alwaar men ook vindt het

Kdartje der Zeekust van Noord- America, tusfchen Kaap Kod en Pennobfcot , door John Smith bezocht.

C33) Men zie, over de leer dezer menfchen , Ng AL Historie i der

ra od zn onvoorzigtig in ‘dezelfdeen nog ftrengere maats regelen; en ziedaar !-de „oorzaken der hevig: fte godsdienst - twisten, wknd en volkss verhuizingen. |

Van de Puriteinen onderfchei ide zich de aan- hang der Brownisten, anders: genoemd Zudes pPendenten, (waaronder “zich bevonden „man- nen van deugd. en geleerdheid. maar. alle drif- tig ingenomen” met hun leerftelfel) in;de hard: nekkige verfmading van de Ziërarchie: der Bis- fchoppen „door eenen geest.van onaf hankelijk- heid en onverdraagzaamheid , de- andere Puri+ teinen verre te bovengaande,

Lang voor het einde der zestiende eeuw had- den de Brownisten hun Vaderland verlaten, en, onder aanvoering. van Jolmfan , Ainsworth 4 Smith en Robinfon, gemeenten naar han leer-. ftelfel gefticht te» Middelburg, Amfterdam en: Leiden. „Reeds in het jaar 1589 was Robert Brown Chet hoofd dezer gezindheid en weleer prediker in: het Bisdom van Norwich) met, eenigen. van zijnen aanhang, naar Middelburg: | overgekomen, en-had daar eene gemeente. opge- rigt, die echter weldra verliep , zoo door

C 3 Ofte

der Puriteinen, 1. D. G hoofdt. Hume Hist. van Groop Britt. V.D bh 155 en “volg, en le Staat van AG Ib, in Gre Brist, UL, D. bl. 233, ; he

4 5

—( 38 D=

onderlinge verdeeldheid, als door het vertrek van Brown zelf naar Engeland in het volgend jaar: fchoon zij naderhand, door de aan- komst van nieuwe leden , zich weder her= fteld , doch eindelijk de Liturgie der Neder- Jandfche Kerken heeft aangenomen. (34) Langer heeft zich de Gemeente der Brew- nisten, door Johnfon en Ainsworth in het begin der zeventiende eeuw te Amfterdam op-= gerigt , ftaande gehouden : doch is ten laat- ften ook geheel verloopen: (35) terwijl de Leidfche Gemeente, naar de leerftellingen der Brownisten , in den zelfden tijd door Doctor Robinfon geftigt en wijsfelijk beftuurd , zich reeds vroeger ontbonden had ; deels door het affterven der oude leden , deels door de be- zorgdheid van Robinfon en andere hoofden der Brownisten, dat de ontdekking der Waarheid, naar de uicfpraak der Heilige Schriften, gevaar liep beperkt te worden naar het voorbeeld der Hervormde Kerken , wier leer hij anders voor. opregt hield. Men nam dan in overwe- ging om Holland te verlaten en leer en zeden naar:

(34) Naamlijst der Engelfthe Gemeente te Middelburg, bl, zen 2. Near LD. /.c. t. fluk bl. 56e

(35) WAGENAAR Befthrijv. van Amfterdam, UL. B. IL KE; $ 15 of 1. De bl. 174 in folie,

+

el 39 Je

naar eén “ander Vaderland over te brengen ;

waartoe eindelijk , in het jaar 1620, na pleg- tige afzonderingen en gebeden, bijhet jongere deel der Vergadering befloten werd, en wel bepaaldelijk om naar eenig deel van America te trekken, dat onder befcherming ftond van

deh Koning van Engeland. - Zij vestigden hun- ne aandacht bijzonder op dat gedeelte van

Noord- America, waar reeds eenige Engelfche buisgezinnen woonden, Masfachufets namelijk, en ‘nu viel het hun niet moeijelijk, om eenige Engelfche kooplieden metzich te vereenigen, en zoo wel de toéftemming des Engelfchen Konings als die der Virginifche Maatfchappij te verkrijgen , ten einde zich , behoudens genot van burgerlijke en godsdienftige vrijhe- den , aldaar neder te zetten.

Of zich bij de Leidfche Brownisten , die naar America henentogen ook leden der Amfterdamfche en Middelburgfche Gemeenten van dat leerftelfel, of ook leden der andere Puriseinfche Kerken in Holland(36), gevoegd

C 4 f heb-

€36) Menievuldige Puriteinen hadden, wegens het misbruik der Kerkelijke Magt, met hunne Leeraars, Engeland verlaten en zich nedergezet te Amfferdam, Rotterdam, den Haag, Leidens Utrecht en andere plaatfen, alwaar Engelfche Kerken naar het

Presbijteriaansch ftelfel waren opgerigt en van ’s Landswege ole derhouden werden. Near Joe. LD. if, fluk bl. 32.

rl 49 Dr

hebben , is mij niet gebleken , en ook, niet waarfchijnlijk voorgekomen : daar de vertrek- kenden zich flechts van twee fchepen, een van 6o,en een van 18o,ton, tot de reis bedienden, nemende in een van beide nog zeer-veele be- hoeften voor de nieuwe Volk planting mede : behalve dat hun getal oP, flechts 120 begroot wordt.

Toen nu alles tot het nere naar Noord- ‘America gereed was, werd een Vast- en Bededag gehouden , waar op Robinfon van de overblij- vende leden der Vergadering aficheid nam met eene redevoering, door Meal (37) bewaard. Hij verklaarde de Protestantfche Kerken te be- klagen , dat zij niet verder gaan wilden, dan de werktuigen hunner Reformatie, Luther en Calvin. Zij waren wel , zeide hij , brandende en fchijnende lichten geweest, doch. hadden den ganfchen raad van God niet doorgrond, en zouden , indien zij nog leefden , niet minder gewillig zijn om meerder licht te omhelzen , dan zij geweest waren om dat te ontvangen,

* geen zij eerstaannamen. Hij vermaande dus de Vergadering, om, verlatende den naam van „Brownisten altoos ‚ingevolge deregels van hun Kerkverbond, bereid te zijn alle waarheid

aan

627) Neau 1, D, 2, fluk bl, 36 en 82,

„Cl 41 ee

aan-te. nemen, die haar uit Gos befchreven „woord zoude, worden bekend gemaakt „mits „wel toeziende,, beproevende en vergelijkende wat zij voor. waarheid zouden aannemen, enz, ‚In Oogstmaand van het jaar 16eo verlieten ‚zij Holland, met oogmerk, zoo als Robertfon Zegt (38), „om zich aan de Audfon's rivier neder te zetten: maar, door een ongelukkig toeval , kwamen zij veel noordelijker „en wel in in-het begin van Slagtmaand , aan Kaap Kod aan;, Zij ontfcheepten hunne „goederen in ee- ne baai daar tegen over, en-begonnen er eene Stad te-bouwen, waaraan Zij den „naam van Nieuw: Plijmouth gaven.

„Het was in dezen tijd, dat de Engelfche Ken Jacobus de Maatfchappij van Plijmouth, die niets wezenlijks gedaan. had tot den aanleg van, eenige beftendige ‚vastigheid. in, Noord- America, hervormde inden Grooten Raad van Plijmouth,denzelven tevens bij opene brieven de magt fchenkende , om eene. Volkplantiag in Nieuw - Engeland aan te leggen;-engron- den aan de ondernemers uit te: geven. Hij overleed in het jaar 1625 zonder, dat er door zijnen dood eenige verandering voorviel in de, ftaatkunde van Engeland, ten aanzien-der, Pu-

Cr st wars

„en ROBERTSON! c. bl, 148. Near Lc. LD, 2.B. bl 36,

—_( 42

riteinen. Zij vereenigden zich dan in’ merke- «lijken getale en befloten eene fchuilplaats te zoeken in Nooid- America , en de gunst des Grooten Raads van Plijmouth in’ te roepen. Deze fchonk hun ook eene uitgeftrekte ftreek lands , ten noorden van de Rivier de’ Merrê- mack, tot drie mijlen ten zuiden der Charles- rivier , en ver breedte van de Atlantifche Zee tot den Zuider- Oceaan; terwijl Koning Karel de I., niet minder gul dan den Plijmouthfchen Raad , hun het regt gaf om zelve de Volk- planting te befturen.

In het jaar 1629 tot een getal van goo per- foonen , meestal ijverige Puriteinen, aange- groeid verlieten zij Engeland en floegen zich neder in America op eene plaats, welke zj Salem noemden, in de baai van Masfachu-. jets. Wat later werden de grondflagen gelegd van Boston, Charlestown, Dorchester , Rox- boroush en andere fteden: om van de verdere volkplantingen in Providence, Rhode - island, New-Hampshireenz. te zwijgen. |

Dus ver fchijnen de Engelfche uiegewekenen zich meest ten noorder èn oosten der Verfches rivier neergeflagen en onthouden te hebben, zonder zich uit te breiden in de landftreken door de Nederlandfche West-Indifche Maat="

fchappij

—_{ 43 )-

fchappij bezeten, bijzonder niet in ‘t district van Connecticut : maar de ongelukkige onver- draagzaamheid en dweeperij der Puriteinen in Masfachufets gaf aanleiding, dat welhaast deze rust geftoord werd, Men mogt verwacht hebe _ ben ; dat zij, uit erkentenis voor de Hollandfché Bhstvijtieid, welke zij in Leiden, Amfterdam en andere fteden van Holland en Zeeland, zoo langdurig genoten, de Nederlandfche volks -plantingen ongeftoord zouden hebben gelaten: . maar hoogmoed en eigenbelang {chijnen alle gevoelens van befcheidenheid en erkentenis ganfchelijk verdoofd te hebben,

Het is naauwelijks te- gelooven, dat men- fchen , zoo naauw gezet van geweten , dat zij in geenerlei verfchilpunt over Godsdienstpleg- « tigheden eenige de minste toegevenheid meen den te mogen toeftaan ; dat mienfchen , zoo vervuld met eerbied voor de Heilige Schrift , dat zij oordeelden’ hunne fteden en dorpen met Bijbelfche namen te moeten onderfcheidens zoo weinig overhadden voor hunne-Nederland- _fche naburen en geloofsgenooten ,-zoo weinig acht gaven op derzelver vroegere bezitneming.

Twee Leeraars in Salem, (eene Steedje in Masfachufets) misfchien ongelijk in bekwaam- heden, doch hardnekkig beide in de verdedi-

ging

nk Mk OEP on

ging hunner gevoelens , gaven aanleiding tot zulke hooggaande twisten, dat eene volkome- ne Scheiding noodig werd, zoodat de eerwaar- dige Hooker met zijnen aanhang , in het jaar 1633, de ftad Salem verliet zich begeven- de naar de landftreek van Connecticut en de Plantaadjen der Nederlanderen,-latende hij de _Salemfche Gemeente onder opzigt van zijnen ambtgenoot Cotton. (39)

Rampzalige gevolgen van onkunde en on- verdraagzaamheid | zoo veel te fchandelijker in menfchen,. die: bij ondervinding derzelver; wrange vruchten hadden leeren kennen,

Aan den westelijken oever der Groote Rivier in Connecticut floegen zich de Salemfche uitgewe- kenen neder, zonder achtte (laan noch op het vroegere regt der Nederlandfche Planters , noch op de ligging der plaats , geheel buiten de grenzen der Landvergunning aan de volk- planting van Masfachufets; verwijderende zij zelfs twee- Engelfche Edellieden , die zich daar te voren gevestigd en gronden ingenomen hadden. (40)

Op eene plaats, die hun wel gelegen voor- kwam eenige mijlen nen * Nederlandfche

fort

(39) ROBERTSON Ze, bl17g. NEAL Je, bl.17ó en 177 (40) ROBERTSON Jc, bl, 180

man le Da

fort de Goede Hoop , bouwden zij een Städje genoemd Martfort , naderhand de Hoofdplaats der Volkplanting in Connecticut en de beften- dige vijandin der Nederlanders, Bemoedigd door zoo veel voorfpoeds en welligt beftuurd door den raad van Cromwel , die eene gedurige brief: wisfeling enderhield met de voornaamften in el- ke volkplanting, C41)ligten zij nu het masker af, weigeren het gezag hunner oorfpronkelijke volkplanting te. erkennen , ja nemen. zelfs ee- nen eigen regerinsvorm aan, Moedig op hun-- ne meerderheid verdringen zij meer en meer. hunne vreedzame mededingers. Aan de Ver- fche Rivier, bouwen zij eene Sterkte , the: ‘Tamhert -fort genoemd, om daarmede hunne Plantaadje ten oosten te verdedigen , hebbende ten westen zich uitgebreid. tot de baai van Greenwich : zoodat welhaast de Puriteinen van Salem, tot op dep afftand van acht mijlen, de hoofdplaats van Nieuw - Nederland zijn genaderd, Het Lange Eiland zelf, door de Oost-ri- vier van den vasten wal gefcheiden , en bui- ten tegenfpraak door de Nederlandfche Na-, tie het eerst ortedekt en-bevolkt ja zelfs (zoo als men van die zijde ftaande houdt) van dela: ans

Cai) Lbidem bl, zoo

an OE NP ams

landers bij koop overgenomen en met verfchei- dene Nederlandfche dorpen en fterkten prijken= de, was vruchtbaar en hadeenige goede havens. Eene zoo voordeelige ligging , zoo gunstig voor de Visfcherij , moest natuurlijk de meer en meer in getal toenemende Engelfchen in het oog vallen. Eenige floegen er zich ook dade- lijk neder ten oosten van het eiland, bou- wende twee dorpen , Southampton en Sout- hold , waaruit zij naderhand aanleiding na-

men, om zich de helft des eilands toe te ei-

genen. (42)

Het is wel hier de plaats niet , om verflag te geven van de vestiging en uitbreiding der Engelfche Volkplantingen in Noord- America: dan men ftelle zich flechts voor, hoe de om- keering der zaken in Engeland in het jaar 1642 den moed der uitgewekenen hebbe aangevuurd, daar zij eu , met de volkspartij in de beide Kamers dezelfde grondbeginfelen van Gods. dienst omhelzende , ook van deze den krach« tigften fteun konden te gemoet zien.

Welhaast vormden zich tot ftaatkundige lig= chamen vier der voornaamfte volkplantingen namelijk: Boston en New - Plijmouth in Masfa-

chufets en New-haven en Hartfort in Con- nec=

C42) Verhaal van BEVERNINGK bl, 6o7—609,

lt. 4 Joe

necticut.; fluitende in het jaar 164g- met elkan=, der een, verbond van vereeniging, naar het voorbeeld der Unie van. Urrecht waarmede de Brownisten , gedurende hun verblijf in Hol- land waren bekend geworden. (43)

En zie daar , gelijk door fchrandere Man- nen reeds voorzien was(44), den grond gelegd van het, Gemeenebest der vereenigde Sraten van Noord - America; 't geen wij, na eene langdurige worfteling, in volkrijkheid , aan- zien en welvaart hebben zien toenemen, en eindelijk in het jaar 1782 voor eenen vrijen. en onafhankelijken Staat erkennen; ’t geen wij nog onlangs, na eenen korten doch hardnek- kigen. krijg, den vrede hebben zien uiten. met dat zelfde magtige Rijk, ’t geen bijna twee eeuwen vroeger , door deszelfs onverdraag- zaamheid in den Godsdienst , de eerste grond-. __flagen dier onafhankelijkheid gelegd had, ____Bijaldien Elizabet en nog meer hare beide, opvolgers op den troon van Engeland , Jaco- bus en Karel, eene andere ftaatkunde gevolgd en minder gehecht hadden aan de uiterlijke pleg- tigheden van den Godsdienst en het gezag der Bisfchoppen zij zouden hunne onderdanen,

, waar (43) RoberRTsON 7. c. bl 106.

(44) Luzac Hoilands Rijkdom, U. D, bl 144.

me. 48 )=

wâaronder zoo vele uitmuntende en geleerde” mannên zich bevonden, niet hebben doen vlugtén naar «de barre gronden van ‘Noord-’ America; en de vruchtbare landouwen tus- fchen de Hudfons- en‘Verfche- Rivier zouden mísfchien tot heden toe Nieuw - Nederland ge- noemd en gebleven zijn.

_Maar het was anders bepaald in het plan der Voorzienigheid, welker oogmerken altijd wijs en heilzaam zijn , hoe duister en ondoelmatig hare wegen en middelen ook fchijnen mogen. Zoudeer immer ware en toenemende befchaving komen in het barre America, en een aanzien=" lijk Gemeenebest van verfcheiden onaf hanke- lijke Beks enadtah worden , er waren be- woners noodig die nijverheid en Godsdienst medebragten, en misfchien dienstbaar zijn zul- len om de leer des Euangeliums onder de wilde Stammen van dat uitgeftrekt Wereld- deel bekend te maken. ‘Hiertoe waren de Volksverhuizingen uit Engeland, Schotland’ Ierland en menigvuldige andere Rijken en Sta- ten, bevorderlijk ; en zoo wel de onverdraag- zaamheid van het Engelfche Gouvernemênt, als de dweeperij der Puriteinfche uitgewekenen ,* die onverdraagzaam jegens elkander zich over de vlakten van America uiebreidden , werk-

ten

! -

49 Je

ten mede om daar te tellen, *t geen eene goes de ftaatkunde fcheen te verbieden.

“Hadden Karel de V. en Filips zijn Zoon- de voordeelen der verdraagzaamheid , „welke de Godsdienst zoo wel als eene gezonde ftaat- kunde prediken, gekend en uitgeoefend, nim= mer zou het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden eenen rang en beftaan gekregen hebben onder de Mogendheden van Europa; en zich aan de heerfchappij van het onvers draagzaam Spanje hebben ontworsteld.

Had Lodewijk-de XIV, meer te rade gaande met zijnen geheiligden pligt en de regten Zijner Protestantfche onderdanen , dan mee de inblazingen van eenige hovelingen en-pries= ters, het Edtet van Nantes niet herroeperi ; nimmer Zou dan ons Vaderland in zijnen fchoot zoo vele Franfche uitgewekenen hebben ont- _ vangen , die dóor hunne nijverheid , dappere heid en geleerdheid „naar het plan der Voorzie=, nigheid dienen moesten om de bevolking, den koophandel en de fabrieken van Nederland uit te breiden en deszelfs onäfhankelijkheid te handhaven : nimmer zou dan de Europifche Krijgstucht, door Franfche uigewekenen mee degebragt en gretig aangenomen onder de krijgsbenden van Peter. den Grooten , althans MIL peer, D | niet

a Dee

niet op een zóó belangrijk tijdftip , zijn inge= voerd geweest en dus ook die fchrandere Mo- narch zich niet in ftaat hebben bevonden om zijn eigen gezag te fchragen, zijn uitgeftrekt Rijk te befchermen, zijne groote oogmerken te bereiken; zoodat hij alsdan de grondflagen van die grootheid en magt, waarvan Frankrijk , in onze dagen, al den nadruk heeft onder- vonden, waaraan ook wij het beftaan van hee

beroemde Heilig Verbond zijn verfchuldigd,

geenszins gelegd zou hebben.

Onverdraagzaamheid in het ftuk van den Godsdienst vindt dus eindelijk in zich zelve haren ondergang, en is ook, in de hand der Voorzienigheid, een krachtig middel , om ter harer eere de heerlijkfte uitkomsten ten voor- deele van andere Volken daar te ftellen.

Doch keeren wij van dezen uicftap naar Nieuw- Nederland terug om daar te zien de ontwikkeling van groote gebeurtenisfen, die de Engelfche onverdraagzaamheid harer on danks voorbereidde,

Onderlinge jalouzie der Nederlanders en Engelfchen,

De uitbreiding der Engelfche Volkplantin- gen in Noord-America ende willekeurige maat-

regelen,

Dd

regelen van hare Hoofden, zullen de Bewind»

hebberen der: Nedérlandfche West - Indifche

Maatfchappij , die daarvan aanhoudende klag:

ten ontvingen, niet minder dan de Algemeene

Staten onttust hebben : niaar zij kenden finds lang, bij ondervinding te wel de nadeelige

uitwerkfelen van den nijd en argwaan hunner

naburen wegens den aanwas en uitbreiding van

Neêrlands welvaart , om zich van efnstige

voorftellen veel te beloven. Of had niet die

ongelukkige neiging zich vertoond bij de eerste

ontdekking van dit Land door Menrij Hudfon;

toen men in Engeland den ian verhinderde ,

om verflag aan zijne meesters te geven van de

volbragte reis en de gedane ontdekking! Van welken invloed konden de toenemende welvaart

en goede ftaatkunde van Nederland wotden op den koophandel en de fabrieken van Engeland!

Volgens geloofbaar gezag hadden de Neders landers toen driemaal meer Schepen dan de Engelfchen: de wederzijdfche Zeemagt ftond gelijk. De Nederlanders hadden zeshonderd Schepen in de vaart op Engeland: Engeland

hier meer dan zestig in de hare op Holland. (45) De Walvifchvangst in het Noorden, dus verre alleen in ’t bezit der Engelfchen , had ook de

| D a «wine

\

45) Hume Geftb. van Groot Britt, VI, D. bl, 187,

52 De

winzucht der Nederlandfche kooplieden op- gewekt en was zelfs door ’s Lands Staten met Octrooi begunftigd, waartegen de Engel- fchen te vergeefs zich verzet hadden. (46) Welke gefchillen waren er niet gerezen tus- fchen de twee Natiën over den Lakenhandel, waarin de ftad Middelburg zoo zeer betrokken was! daar toch plagten de Engelfche lakens ge- verwd te worden: maar Koning Jacobus, oor- deelende, dat zoo wel het verwen als het we= ven der lakens, in zijn Rijk behoorde te ge- fchieden , had zulks aanleiding gegeven, dat er geverwde lakens uit Engeland in deze Lan- den werden ingevoerd, ’t geen wel in het

begin werd tegengegaan, doch eindelijk moest

worden opgegeven. (47)

Was de Lakenhandel een voorwerp van mis- verftand, niet minder was het de losfing der aan Engeland verpande Steden Vlisfingen en den Briel met het fort Rammekens ; een meester- ftuk der ftaatkunde van Oldenbarneveld, waar- mede hij den Engelfchen Koning behendig vers fchalkt en zijn Vaderland bevrijd had. a

(46) WAGENAAR Vaderl. Hist. X. D. bl. 67,71. RApPi IJ PHOIJRAS Hist. d' Anglet. T. VI p 122. (47) Luzac Holl. Rijkdom 1, D. bl. 356 en WVaderl. Hist, X. D. bl. 105. (48) Hume Hist, van Groot Britt. VLD. bl25, Wader}, Hist, A.D. bl. 105,

53 Je

Ik zwijg van de oprigting eener West - Indie fche Maatfchappij in het jaar 1621 ; ‘van de be= ruchte gefchillen over het gebeurde te Amboi- na (49); van Tromp’s dapperen aanval op de Spaanfche Vloot voor Duins (5o); van mee- nige andere heldhaftige en roemrijke onderne- mingen tegen de Spanjaarden en Portugezen in Azië, aan de kustvan Guiana, ja zelfs in Afri- ca, die den Nederlandfchen naam hadden doen eerbiedigen: maar ook de afgunst der Engel- fchen, in ZO veel vakken en plaatfen hunne mededingers, hadden gaande gemaakt. Bij die algemeene redenen van afgunst. kwam nog, bijzonder ten aanzien van Noord-America, het „misnoegen van het Engelfch G Gouvernement we= gens de verzending van tabak vie die Landftreek naar Middelburg en Vlisfingen , en wat later dat wegens den Smokkelhandel tusfchen Virgia nië en Nieuw-Nederland, (51)

_Ik wil nogtans geenszins ontveinzen, dat de Nederlanders „, ook misfchien wel eens van hun- ne zijde, nu en dan aanleiding hebben gege- ven om dien argwaan teverfterken. In het be= gin toch waren de Engelfchen meesters van den

D 3 big

69) Vaderl. Hist. XL. D. bl, ar.

(50) AiTZEMA Zaken van Staat en Gorheg,, U, D, bla 529

(51) ROBERTSON 4. c. Pig. 83-5 117,

—_( 54 D=

Koophandel in Moscoviën : maar welhaast ftreefden de Hollanders en Zeeuwen hen niet alleen op zijde, maar waren zelfs in ftaat hen te verdringen : zoodat, na den dood van Karel den I, de Engelfchen in Moscoviën, alle de voordeelen van den Koophandel , verloren terwijl hunne mededingers zich daarvan wisten meester te maken. (52)

\

Nederland genoodzaakt Engeland te ontzien,

Gelijk het dus wonder zoude geweest zijn , indien afftammelingen van twee zulke Volken, ineen vreemd Land na bij elkander gevestigd, en ongelijk in magt, in beftendigen vrede ge- leefd hadden, zoo zoude het zeker zeer vreemd zijn voorgekomen, indien voorftellen tot fchik- king en bevrediging door den zwakkeren, bij den fterkeren ingang „hadden gevonden.

Naar mate de Engelfchen in getal toenamen, waartoe de voortdurende verhuizingen der Pu- riteinen en andere misnoegden veel toebragten, moesten zij de grenzen hunner planrtaadjen uits breiden. Was nu de Nederlandfche West- Indifche Maacfchappij in {taat geweest d om oof

(52) SCHELTEMA Rusland en de Nederl. L D, bl, 47 80, 408, 207, En 399403»

_ 55 )=

door eenegeëvenredigde krijgsmagt hare bezic- tingen te befehermen en hare naburen in ont= _ zag te houden „de Engelfche Planters’ zouden misfchien andere ftreken hebben opgezocht, „Maar; hoe groot ook de eerfte winften wa- ren der Maatfchappij zoo dat zij zelfs vijftig ‚ten honderd uitdeelde, hoe aanzienlijk de buit was dien de verovering der Spaanfche Zil vervloot , in het jaar 1628, in haren {choot uieftorte de bewaring van Nederlandích Bra- fl, Nieùw’-Nederland , Tabago ; Euftá- tius en meer andere bezittingen en fterkteri langs de rivier van Esfêquebo en op de kust van Guinea , vorderde zulke verbazende gelds fommen , dar men fchijnt genoodzaakt geweest te zijn zich te bepalen tot de verftérking der Hoofdplaats Nieuw -Amfterdam, de bewaring der fterkten aan de rivieren: en op het Lang- Eiland , als mede ’t fort Nas/au ten Oosten der Zuid=rivier , ’t forc Oranje aan da Noord- rivier , en bijzonder ’t fort de Goede Hoop aan de Verfche - rivier ; zich voor het overige verlatende op maatregelen van billijkheid en befcheidenheid , zoo jegens de inboorlingen als de Engelfchen. Zoo lang de Oorlog duurde met Spanje moesten. de Algemeene Staten het Engelfch D 4 Gou

5 56 me

Gouvernement ontzien , vooral. gedurende de onlusten tusfchen Koning Karel den I, en hee Parlement, terwijl de Koning zelf, (die, bij het verdrag, den 17 van Lentemaand-1632, te St. Germain gefloten „alle de plaacfen in Nieuw- Frankrijk, Acadia en Canada aan de Fran- fchen afgeftaan had) zich wachten moest het misnoegen zijner onderdanen, door eenige toes gevendheid aan de eisfchen van dien Staat op Nieuw - Nederland, te vermeerderen. (53) -

Naden vrede van Munfter ontftond.er al fpoe- dig misverftand met Cromwel, dat tot eenen openbaren oorlog eerlang overfloeg. Wat bleef er dus voor de West-Índifche Maatfchappij , die de handen vol had met Brazil te verdedie gen tegen de Portugezen, anders over, dan de weg van onderhandeling, hoe weinig, men er zich ook van konde voorftellen 2

Twisten met de Engelfche Kolonisten over de grensfcheiding.

In America waren inmiddels hooggaande twisten gerezen tusfchen Direéteur en Raden van Nieuw-Nederland en de Commisfarisfen

van

“_C53) Conduite des Frangois par rapport à Ja Nouvelle Feosfe , traduit de l'Anglois avec des notes d'un Francois, Lois ‚dres 1755. Pag. 103

fl 57)

van de Vereenigde Sraten van Boston, New= Plijmouth, New-haven en Hartfort, deels over,de Limietfcheiding , deels over bijzon- dere beleedigingen der ingezetenen onderling, die gefchapen ftonden tot openbare dadelijkhe- | den over te flaan. De Bewindhebberen der West - Indifche Maatfchappij gelastten den Di- recteur Pieter Stuivezand , om , door redelijke voorftellen “en eene Provifionele Limietfcheis ding, (ware ’t-mogelijk) het uitbarsten van vijandelijkheden ‚voor te komen.

Ten gevolge daarvan was gemelde Direc- teur, die in-het jaar 1650 zich naar Hartfort had begeven , verfchenen op den Landdag , tot dat einde opzettelijk befchreven 5’ alwaar zeer vriendelijk gehandeld werd over de grens- bepaling der Nederlandfche en vr aan be- zittingen.

_…Nasbet vertrek van pda fchijnt men salfs.de zaak in-ernstige overweging genomen te hebben, wijl er drie Gemagtigden werden afgezonden naar Nieuw - Amfterdam, ot nader met den Dire&teur in overleg te komen , ven de. begeerde. grensfcheiding: te: brengen tot be- fluit. En, dit gelukte in der daad, fchoon ten. nadeele van het onlochenbaar regt en vroeger bezitneming der Nederlanderen.

ACE De

Op het vaste Land zoude men eene lijn trek= ken uit de baai van Greenwich , vier mijlen van Stampfort, noordwaarts op twintig mijlen lang , mics tien mijlen verwijderd blijvende van de Noord - rivier. |

De Nederlanders moesten echter met hunne gebouwen zes mijlen van de grenslijn afblijven.

De Inwoners van Greenwich zouden’ voor als nog blijven onder het Hollandsch Beftuur: en de Nederlanders het land, dat zij nw bezaten; tot Hartfort toe , behouden , terwijl alle de Landen, aan beide zijden der Verfche - rivier, zouden blijven aan de Engelfchen. En zulks alles tot tijd en wijle er eene eindelijke be- {lisfing tusfchen Engeland en Holland zoude getroffen zijn. (54)

Van deze fchikking , zoo billijk , als naar de omftandigheden te bedingen was, gaf de Diretteur Stuivezand kennis aande Vergade- ring van Negentien , bij zijnen brief vän den 26 van Slagtmaand 1650, bor

Gedurende de twisten der Nederlandfche en Engelfche volkplantingen in America , waren de oneenigheden in Engeland in openbaren Oorlog uicgeborsten. Het Parlement had ge=

zer

_£3a) Groot Placaatboek;, ID. bl. 1278.

nnn en tE B WE a

ll 5D Je

gegepraald op den Koning. De ongelukkige Karel verloor op den g. van Sprokkelmaand 1649 zijn hoofd op een fchavot , terwijl het roer der regering overging in handen van den dweepzieken en onverzettelijken Cromwel, eenen man, wien de Nederlandfche nu erkende onafhankelijkheid en voorfpoed zoo zeer in de oogen flaken , dat het ligrelijk te voorzien ware, - dar een openbare vredebreuk daarvan het gevolg: wezen moest : te meer, nadat de Algemeene Staten geweigerd hadden zijnen Gezanten ge hoor te geven, enzijaan den Prins van Wallis

(naderhand Karel den II) zoo na vermaagfchapt

aan het Huis van Oranje een veilig verblijf

in deze Landen hadden toegeftaan.

Zoodanig waren de omftandigheden in ’t begin van het jaar 1651, toen de brief van den Die reéteur Stuivezand ter kennis van de Alge- meene Staten gebragt werd.

Het Gezantfchap, 't geen in’ laatst van die zelfde jaar naar Engeland gezonden werd, om: de reeds begonnen vijandelijkheden te ftuiren, kreeg in last, om ook hetftuk der Grensfchei- ding in America aan het Engelsch Parlement voor te ftellen : maar men was daar zoo onge zind , om met dit Gemeenebest eenig redelijk vergelijk te treffen , dat men zelfs geheel nieuwe

en

60 ==

en onredelijke voorflagen deed, die op niets minder dan op de geheele vernieling van Neêr- lands Koophandel en Zeevaart uitliepen, ja zelfs op eene heerfchappij ter Zee,

En zoo werden de zaken flepende gehou- den tot aan het einde van Bloeimaand 1652, waarop de bekende ontmoeting voorviel tus= fchen de Nederlandfche en Engelfche Admi- ralen Zromp en Blake, voor Douvres , en de Hollandfche Gezanten genoodzaakt waren vruchteloos te vertrekken. (55)

Na eenen hardnekkigen tweejarigen Oorlog, werd men ter wederzijde het vechten moede, en floot dus (nadat door Holland de bekende Acte van Seclufie vastgefteld en aan den Engel- fchen Protector was overgegeven) tusfchen dezen Staat en Engeland den Vrede den 15 van Grasmaand 1654, zonder dat in de Vredes voorwaarden eenig uitdrukkelijk gewag van de Noord - Americaanfche overeenkomst en grensfcheiding gemaakt werd. (56)

De zaak echter. was in het Vaderland niet

ver-

C55) Vuderl. Hist, XII, bl. 215-219. Vergelijk Notulen van Zeeland, 22 Febr. 1652. Den 4 Maart 1653 besloten Hun Hoog Mog. dat er geën Mandementen van appél zouden worden vere eend van Sententiën, in Nieuw - Nederland gewezen.

(561 Groot - Placaatboek Il, D, bl. 522, Verbaal van Bevers aingk, bl 857e

(61 )—

vergeten. Bij eenen brief van den eg va Herfstmaand 1654 zonden Bewindhebberen aan de Algemeene Staten het ontwerp der Limiet- fcheiding van den jare 1650, met eene figura- tive kaart, verzoekende, dat dezelve in han- den der Gezanten (die inmiddels in Engeland gebleven waren , om over een verdrag van Zeevaart en fchavergoeding te handelen) ge- iteld mogt worden, om daarvan het noodig gebruik te maken; (57) waartoe ook bij Hun Hoog Mogenden werd besloten, zonder nog- * tans de Grensfcheiding te Hartfort vastge= feld, goed te keuren , het zij dan, dat zij daarop eenige bedenkingen maakten, het zij dan dat zij het ontijdig hielden, zich daar-

omtrent uittelaten. an De Nederlandfche Gezanten ftelden dan ook aan de Engelfche Gemagtigden, onder voor- waarde van wederzijdfche goedkeuring , voor, om of de meergemelde Grensfcheiding van het jaar 1650 aan te nemen, of wel om deze op te dragen aan de beslisfing van de Regerin- gen der beide Volkplantingen in America, als beter met de zaak bekend, en zoo als zij tot onderlinge rust en welvaart best zouden oor- deelen : onder goedkeuring echter der beide Ge-

C57) Verbaal van Beverningk bl. Goa,

Gemeenebesten. (58) Zij gaven hiervan ketie nis aan de Algemeene Staten, bij hunnen brief van den 27 van Slagtmaand 1654; zich nogtans beklagende, dat men hen -niet had voorzien van de noodige bewijzen aangaande de eerfte bezitneming der Nederlanderen en den koop van landen van de Inboorlingen, gelijk mede van een wettig bewijs der aangegane grensfchei- ding; terwijl men aan de zijde der Engelfchen voorwendde onkundig te zijn, dat deze Staat

eenige bezitting had in die ftreken, of dat er

eenige grensfcheiding beftond , waarop men zich dezerzijds beriep; in allen gevallen, een veel vroeger bezitregt, dan dat der Hollanders, ftaande houdende. (59)

Ik vind geen verder gevolg dezer onder- handelingen, dan alleen , dat de Algemeene Staten op den 22 van Sprokkelmaand 1656 de grensfcheiding goedkeurden, met oogmerk waarfchijnlijk , om daarmede te bevorderen de onderhandelingen , die tusfchen de West- Indifche Compagnie en de Stad Amfterdam, wegens de overneming van een deel van Vieuw- Nederland , plaats hadden. (60) Nieuw

C38) Ibidem bl. 688. (59) Jhidem bl. 698.

€60) Groot - Placaathoek DI. De bl, 1273. Nadat ik dit Ver-

‚—_l 63 Je

Nieuw-Nederland afgeftaan aan de Stad Anfterdam.

Trouwens de kamer Amfterdam , (aan welke door de Vergadering van Negentien het beleid der zaken van Nieuw- Nederland fchijnt, opgedragen geweest te zijn) geen kans zien- de, om langer te voorzien in de kosten van ‘tbeftuur, en vertrouwende, dat hetgezag van Amfterdam bij de Algemeene Staten , krach= tiger middelen tot onderfteuning der volk= planting zoude daarftellen en invloed genoeg hebben om de gefchillen over de grensíchei- ding uiet den weg te ruimen, toonde zich ge- negen om een gedeelte harer bezitnemingen in Nieuw-Nederland, over te laten aande ftad. Amtterdam , en wel , gelijk mij voorkomt, bepaaldelijk dat gedeelte tgeen tusfchen de

Zuid- en Noord-rivieren was gelegen, en dac bij de W.L Maatfchappij, (gelijk in de No- tulen van den Raad van Amfterdam van 3

Maart Verhaal der binnenlandfche twisten gefchreven had, zijn mij in handen gekomen she Collections of the New-York Historical Society, in welker Eerste Deel pe 189—303 men vindt eene Verzameling van Brieven en andere ftukken , gewisfeld tusfchea de Nederlandfehe en Engelfche Beftuurders in Noord- America, loopende van het jaar 1646 tot en met 1663, en: overgenomen

Wit Ebenezer Haaùrd’s Historical Collections » die zeer veel licht verfpreiden over de gebeurtenisfen in aat tijdvak.

en

Maart 1656 gelezen wordt) titwlo emptionis geregtelijk werd bezeten.

De Regering, het belang der Volkplanting kennende, begreep dat, door de bebouwing derzelve, alles zoude kunnen verkregen wor- den, ’t geen nu uit de Oostzee moest worden gehaald, zelfs Scheepsmasten, en kwam wel- haast met Bewindhebberen in onderhandeling ; met dat gevolg, dat de koop doorging in Len- temaand van het jaar 1656, voor eene fomma van zeven maal honderd duizend Guldens. (61)

Na dat door de Algemeene Staten deze onderhandeling was goedgekeurd, werden zes gemagtigden door Burgemeesteren benoemd, die de Volkplanting zouden befturen. (62) Ook beraamde de Regering van Amfterdam eenige voorwaarden ten behoeve van zulken, die zich in de Volkplanting zouden willen

nederzetten. (63) Hier- C61) Je Clercq Gefch. der Vereen, Nederl. III, D. bl, 1294 Het Accoord zelve is te vinden in * Muniment Register van Amfterdam B. f. 118. fegg. Gelijk althans in de Notulen ten Rade van 12 Julij 1656. bl. ror gezegd wordt. (62) De Directeurs van Nieuw-Nederland waren de Heee ren Coenraad Burch, Raad en Oud - Schepen van Amfterdam,

Hendrik Roeters, Upper- Commisfaris van de Wistelbank , Eduard

Man, Izaac van Beek, Hector Pietersz. en Johan Taijfpil.

„(63 ) Men vindt deze voorwaarden achter de bier voren aange- haalde Befchrijving van Nieuw-Nederland door A. van der Donck enin she Collections of the New-York Historical Societije T, 1. p. 291e

C 65 )-

Hiertoe bood onverdraagzaamheid in den Godsdienst weder gedienftig de hand. Meer dan drie honderd Waldenzen, om de vervol- ging van den Hertog van Savoijen te ontgaan naar Amfterdam gevlugt , en daar voorzien van ’t noodige, vertrokken nog vóór den win- ter naar Nieuw- Nederland , wordende, in Lentemaand des volgenden jaars, nog door drie honderd anderen, en wat later door nog een aanzienlijk getal lieden van onderfcheis den rang gevolgd.

Twisten met de Kolonisten in Virginië en de Zweden.

Hooggaande twisten hadden, gelijk wij hier, voren zagen, verfcheiden jaren lang tusfchen de Nederlanders en hunne noordelijke Naburen beftaan; echter was de vrede gelukkig bewaard gebleven tusfchen hen en de zuidelijke Kolo- nisten in Virginië (64). Hiertoe had mis- fchien onderling belang medegewerkt, en wel- ligt overeen{têmming van ftaatkundige gevoe- lens, vooral na den dood van Koning Karel den [, wiens gunstbewijzen zij zoo zeer waardeerden, dat zij het gezag van Cromwel weigerden te WIL peen. E ers

(64) VAN BEVERNINGK 1. e. bl, 603,

tf 66 Jee

erkennen. En toen deze in 1651. eene fterke Vloot ter beteugeling der Virginiërs had afge= zonden , ontzagen de Nederlandfche Planters zich niet, om met hunne fchepen , die daar bij toeval lagen , den wederftand hunner broede- ren te onderfteunen , fchoon vruchteloos. (65) Ten aanzien der Zweden, die ter wederzijde der Zuid-rivier en in Nieuw-IJerfeij woon- den , laat ons de Gefchiedenis eenigszins in het duister. Het komt mij echter voor, dat zij, met wederzin met de Nederlanders vereenigd, flechts gewacht hebben naar eene bekwame gelegenheid , om hunne vorige regten têrug te nemen en hunne onafhankelijkheid ftaande te houden: dat zij, om dit oogmerk te bereiken, zich hebben bediend van de verwarring, die, na den val van Koning Karel E. in het jaar 1649 in het Gouvernement van Virginië plaats had en vooral in Engeland : (66) dat zij bovendien de Inlanders hebben aangezocht, om met hen afzonderlijk te handelen en een verbond van vriendfchap te fluiten, gelijk zulks hun gelukt isin het jaar 1654: en dat zij eindelijk de fterk- ten langs de Zuid-rivier, waaruit de Neder- landers reeds vóór de komst der Zweden, door de (65) Histoire de la Virginië, p. 81. Amft. 1707.

€66) BACHIENEOPHUBNERd/gem, Geograpbie, V.D. ble 673

me Jee

de. Wilden verdreven waren , bezet en hesdald hebben». EE, cd Onder, ns oke behoorde hen fort Caf- wir. „Het, Jag aan,den, wester - oever der-Zuids rivier benedenwaarts, tegen over Helfingburg, Het was zeer vervallen en voor de onzen van groot belang. Men befloot dus tot deszelfs berftelling en waarfchijnlijk ook tot de herr overing „der andere {terkten aan die rivier ge= legen, Of dit oogmerk bereikt: zij is mij nief gebleken, noch ook of er tusfchen de Neders landfchesen Zweedfche Kolonisten vijandelijk» heden zijn voorgevallen; maar wel , dat de Virginifche Planters, {het zij dan dat zij door de Zweden waren opgehitst, het zij dat hun bet herftel. van ‘het fort Cafsmir gevaarlijk voorkwam „) onder aanvoering wanden Colonel Nathanaël Utie, hetzelve aangevallen ven ge- fiecht hebben in herfstmaand. 1654. (67) „Nu zouden „naar het ‚verhaal van eenen Zweedfchen Schrijver, (68) «de twisten tuss B 5 fchen

gn “(67) pr ere ftukken, berustende ten Raadhuize van Amtter= m , genaamd Declaratie en Manifest aan Gouverneur cen Raden van Marijland ,6 Oct. 1659. en Extra uit bet Journaal van Bugustine Heerman aangaände de pretentie op de Zuüid-riviir daor Colonel ‚NU TIE.

(68) Tu. comr. HOL M hier voren aangehaald in het 1, Deel der Colleâions of the New-York Hist, Society P. $52

—_( 68 Daz

fchen de Nederlanders en Zweden door tuss fchenkomst der Gouverneurs Stuivefand en Rijfing zijn bijgelegd , met geen ander gevolg echter, dan dat eerstgemelde, tegen het vrê- des verdrag aan, in het volgend jaar de vijan= delijkheden hervat, en, met zeven fchepen en 6oo à 7oo gewapende mannen de Zuid- rivier opgevaren zijnde , a!le de Zweedfche forten zoude hebben weggenomen, bijzonder de Ves- ting Christiania, na een beleg van veertien dagen , nemende alle de Krijgs- Officieren en de voornaamfte Ingezetenen in verzekerde be= waring, die vervolgens naar Nieuw - Amfter- dam en van daar naar Holland zouden zijn op- gevoerd.

Streng buiten twijfel zoude deze maatregel geweest zijn , en misfchien niet zonder beríse ping. (69) Althans liet de Koning van Zwe- den niet na zich over het wegnemen der forten bij de Algemeene Staten te béklagen. (7o) Het komt mij echter waarfchijnlijk voor, dat het gedrag der onzen door de omftandigheden ge- wettigd werd, daar de goede verftandhouding

tus-

(69) Karm Reis door Noord-America 1. D. bl. 6 en bl, 218 tot 223. alwaar hij eenig licht veifpreidt over den foberen ftaat der eerste Zweedíche Planters en derzelver zeden en gebruiken.

(ro) Notulen van bellaud 24 Maart 1658,

nen mennen

rde vn nr nen

=( 69 ee

tusfchen de. Zweden en de Indianen de aanlei« dende oorzaak van den vernieuwden twist fchijnt geweest te zijn. Trouwens, in Herfst- maand van het jaar 1655, werd het fort Cafi- mir aangevallen door meer dan zoo Indianen , door de Zweden denkelijk daar toe opgehitst, Het was er echter zoo ver af, dat zij de Ves- ting tot de overgaaf konden dwingen (71), dat deze zelfs door hunne verdedigers verfterke en Nieuwer-Amftel genoemd werd, terwijl het bevel daar over in 1656 door de Directeurs van Nieuw-Nederland te Amfterdam werd opgedragen aan Johan Alrichs, die er nog- tans, daar hij fchipbreuk had geleden op het Lange-Eiland , eerst in Grasmaand des vol-

genden jaars aankwam. (72) Omindigheden van Nieuw - Nederland, federt de Oorlogen tusfchen de Neder- landers en de Engelfchen.

Ondertusfchen waren de kosten van het on= - derhoud der Kolonie , waarfchijnlijk door de | E 3 Ha) CAVE

Len Hollandfche Mercurius 1658, bl. 113.

(72) Blijkens Papieren ten Raadhuize van Amfterdam. Alriche was in December 1656 uit Texel vertrokken, en na gefeden Schip. breuk op ’t Lange -Eiland in April 1647 met r28 zielen in ’t fore Cafimir aangekomen.

Ne

—_( 70 )=

vermeerdering ‘der verdedigings - middelen’; verre geloopen buiten de rekening der Rege- fing van Amfterdam ; zoo dat zij in het jaar 1660 in overweging nam , om Nieuw -Neder= Jand weder over te laten aan de West=Indifche Maatfchappij, die nogtans niet BE, was daarin toe te treden,

Men moest zich dus eenige opofferingen getroosten, in de hoop vah eenmaal de vruch- ten daarvan te zullen plukken. En in der daad : de zaken der Volkplanting kwamen dl- lengskens op eenen vasten voet, en de voor- deelen begon men er van te genieten. De Scheepvaart en Koophandel op die Landftreek- pamen toe zoodanig, dat, bijaldien ‘de oór- log met Groot- Brittannie in het jaar 1664 niet ontvlamd ware , Nieuw-Nederland , welks rijkdommen en voortbrengfelen men mer die der Oost -Indifche Bezictingen, waarfchijnlijk ten onregte, meende te mogen vergelijken, (73) eene goudmijn voor Amfterdam en den geheelen Staat der Vereenigde Nederlanden zoude ge- worden zijn. (74)

War hiervan ook wezen moge, de Kom- mis-

(73) Naar het oordeel van Bewindhebberen der We. IL _C. te zien bij BEVERNINGK J. ec, bl. 604.

(74) WAGENAAR Befchrije. van Amf?.l. D,bl. 594 ,in fol Ea

EED Jee

misfarisfen en Direêteuren over de Zuid- rivier in Nieuw-Nederland toonden zich genegen in het jaar 1663, om de helft der Kolonie vande Stad over te nemen. De Graaf d'Estrades fchrijft in eenen zijner brieven, (75) aan de Gemagtigden van Amfterdam, dat het niet in de magt der Staten ftond om hen Nieuw - Ne- derland te doen af{taan, waaraan zij, boven de koopfom van. zevenmaal honderd duizend Guldens, nog twee Millioenen hadden te koster gelegd, en waarvan de Stad Amfterdam jaars lijks, na aftrek van alle- onkosten, ruim zestig duizend ‘guldens aan renten inzamelde. Doch deze voordeelige uiczigten waren juist oorzaken van het verlies der Volkplanting ; want, in het begin reeds had hare ontdekking in het jaar 1609 door Henrij Hudfon, als ook hare vestiging n uitbreiding, de afgunst der En- gelfchen gaande gemaakt, ontaardende, voor- al federt den tijd van Cromwel, in eene verbit- tering tusfchen de twee Natiën, die, fchoon ongelijk in magt en volkrijkheid, fchoon zelfs door banden van Godsdienst en Staatkunde ver- pligt elkander te ontzien, echter voor afkeer , E 4 en 25) Het is een Brief van den Graaf d'Estrades aan Lionne van den 17. Sept, 1665, te vindenin de Memoires D'ESTRADES

E.D. El, 320,

—_

en winzucht zachtere gevoelens deden wijken ; hoedanige indrukken de Volkplantingen gre- tiglijk overnamen.

De Direfteur van Nieuw - Nederland had inmiddels alles gedaan om den vrede te bewa- ren, zich houdende aan de grensfcheiding van het jaar 1650 5 bij een uitdrukkelijk Bevel- fchrift voorziende in de misbruiken , die inge= flopen waren bij het verkrijgen en vervreemden _ van gronden. (76)

Voorzigtigheid en goed beleid mogen door zulke en andere middelen hier en daar hebben gezegepraald boven de ondernemingen des ge- welds: die van Zartfort echter werden allengs- kens onverzettelijker , en alle pogingen toe minnelijk vergelijk vruchteloos. Te vergeefs beklaagde zich de DireCteur Generaal Stuive. „fand bij het Congres, of de algemeene Verga- dering der vier Engelfche Volkplantingen in Wijnmaand 1663 te Boston gehouden , wer- waarts hij zich in perfoon had begeven. Te vergeefs werden de ondernemingen van die van Hartfort afgekeurd door de afgevaardigden van Boston, New- Plijmouth en New- Haven. Zij bleven onverzettelijk , bewerende, dat deze gefchillen niet betroffen de algemeene Verga-

des

€76) Holl. Mercurias 1653, bl 43

el 73 Àe

dering , maar alleen die van hunne bijzon- dere Kolonie. Te vergeefs begaven zich ook Gemagtigden van Direéteur en Raden van Nieuw - Nederland derwaarts, waar zij alle pogingen aanwendden tot bewaring der rust en eenigheid onderling: doch vruchteloos. Die van Hartfort verklaarden geen Nieuw - Neder- land te kennen, de bezitneming der West- In- difche Maatfchappij te houden voor onwettig, _als niet fteunende op eenig Patent des Konings, van Engeland, en mitsdien voornemens te zijn hunne Planraadjen uit te breiden naar goedvin- vinden , ja zelfs geheel Nieuw - Nederland in te nemen met geweld , zoo men beftond zich tegen hen te verzetten. Gedurende de onder- handelingen te Boston ondernamen eenige ijve- raars de Hollandfche Dorpen tot muiterij op te zetten, terwijl de Wilden van Z/opus de grootfte wreedheden bedreven door fommige Neder- landers in hunne buurt te vermoorden , han- gende de hoofden voor hunne hutten op. 's Gravezande en Heemftede, dorpen op het Lange- Eiland, werden dus ook overgehaald den Koning van Engeland te erkennen. Die van het dorp lisfingen echter, fchoon meest uit Engelfchen beftaande, bleven getrouw aan hunne oude Meesters, zeggende, dat zij, door

E 5 de

CC 24 JD

de Staten Generaal wel befchermd zijnde ge- weest, niet gezind waren anderen te erken- nen. En alzoo ontftond in de Volkplanting de grootfte tweefpalt en verwarring. (77)

Welke aandoening de mishandelingen der Engelfchen verwekten in de Volkplanting, is ligtelijk af te nemen uit den brief van Bewind- hebberen der West- Indifche Maatfchappij aan de Algemeene Staten van den eo1. van Louw- maand 1664, in den Hollandfchen Mercuriuf van dat jaar woordelijk en bij „Zitzema hoofd- zakelijk te vinden, (78) 4

Voorziende dat hun een dergelijk lot over her hoofd hing als de Nederlandíche Planters in Brazil, die eindelijk naakt en berooid over- gelaten waren aan de genade der Portugezen, zonden ‘zij eenige gemagtigden naar den Haag om de nadrukkelijkfte vertoogen te doen, zoo aan de Algemeene Staten als aan de Bewindheb- beren , verzoekende , dat in hunne bezwaren ten fpoedigften mogt voorzien worden , door de. vastftelling eener billijke grensfcheiding en het nemen van krachtdadige voorzorgen, om de gevreesde geweldenarijen te fluiten,

In

(77} Holl. Mercurius 1663 bl. 168. en anno 1664, bl. ro en 13.

(23) ArtrzemaAV.D. bl. 64. Holl. Mercurius 1664 p. 15 EN 24e Dollands Rijkdom, Il. D. bl. 146,

ef 75 Je

In her begi van be nti desjaars 16645 kwamen -deze:klagten in; en men befloot de zaak doófr-Gemagtigden te doen-onderzoekenz maar de ingekomene tijdingen der veroveringen: - door den Engelfchen Admiraal Holmes maakten: welhaastalle verdere beraad{flagingennoodeloos.

Dan keeren wij terug naar Europa’, en zien wij ; wat-daar satan zij

NieurÂ: NN siBriand door de: Eneëlfehen pere, …overd in mia en In en afgeflaan.

edet er Karel de IL in her jaar 1660; 5 den Britfchen troon had beklommen; had men billijk mogen; verwachten ‚dat de vrede. met

dezen Staat, waaraan zijne Majesteit „zulke | groote verpligtingen. had, langdurig zoude ge= weest zijn: maar het bleek al fchielijk dat de ‚weigering, om den jongen Prins van Oranje tot, Stadhouder, aan te ftelien „den Koning. zeer, mishaagde; en dat /hij niet dan fchoorvoetende kwam tot‚het Verdrag, dat in het jaar 1662 tusfchen de, beide Staten gefloten.-werd. (79)

„Om zich te dekken tegen den wrok van En- geland, daar men weinig genegenheid toonde om zich aan het BEE Tradaat te houden EN

ver=

È

(79) Vaderl. Hist. XIIL D. bl. 47.

el NG 7D

verbond zich de Staat wel met den Franfchen Koning Lodewijk den XIV: doch deze, te on= vrede over eene geheime onderhandeling tus- fchen dit Gemeenebest en Spanje, ftookte Kas rel den [Is onder de hand op „tegen dezen Staat,

Welhaast borsten ook buiten Europa de vijandelijkheden uit. De Hertog van Ijork,

‘s Konings broeder, was in het jaar 1663, met: eenige fchepen uitgezonden naar de kust van

Afrika , en had in last (80) om Kaap Kors te nemen en vervolgens Nieuw - Nederland, De onderneming flaagde gelukkig, In Sprokkel- maand van het jaar 1664, vielen verfcheidene Nederlandfche Schepen en Sterkten langs de kust van Afrika in handen des Vijands, die daarop den fteven wendde naar Amerika. De Engelfche magt was aanzienlijk : wederftand met fchijnbaar geluk onmogelijk: zoo dat op den 27 van Oogstmaand 1664 , Nieuw-Amfter- dam zonder flag of ftoot overging aan de Engel-

fchen , die welhaast geheel MVieuw - Nederland

vermeesterden , benevens de Eilanden 7abago

en St, Euftatius. (81) Zij noemden het aldus be-

(80) Dit erkende zelfs de Koning openlijk; vergelijk Brieven san de Wit IV, D. bl. 387. (81) Paderl. Hist. XUI. D. ble 118. De voorwaarden der Ka-

pitulatie van Nieuw - Nederland vindt men in den Mell, Mercurius 1664»

<a |

bemagtigd Land New-York, en gaven denzelf* den naam aan de Hoofdpläats Nieuw - Amfiers dam. +

_Zoodra de tijding van dit verlies in Holland kwam , gaven de Bewindhebberen der West- Indifche Maatfchappij ér ‘kennis van aan de Al- gemeene Staten, op den 24. van Wijnmaand 1664. Hun Hoog Mogenden ontvingen dit Verflag mer leedwezen, en zonden affchriften der Memorie van Bewindhebberen aan de on-. derfcheidene Provinciën, dezelve aanmanen- de “om door fpoedige Confenten de noodige Geldmiddelen daar te ftellen tot voortzetting van den oorlog en tot afwering van verdere onheilen , zoo binnen als buiten Europa: ter: wijl de Ambasfadeur van Goch in Engeland werd aangefchreven, om de krachtigfte voor- ftellen te doen bij den Koning, tot teruggaaf der ontnomen Koloniën en tot voorkoming van dergelijke ondernemingen. Dan met welk leed. wezen dit verlies hier te lande ook vernomen werd, gelijk men buiten ftaar geweest was om het te verhinderen, zoo was mén echter niet gereed om het verlorene te hernemen. Amfter= dam fcheen zich bovendien dat verlies te ge-

troos=

1664, Pp. 153. en in ’s Kort Verbaal van den Engelfchen Oorlog; Amit, 1667. bl, 28 en 29,

troosten „in het vooruitzigt vaa driemaal, meer te zullen winnen , daar er bevelen. gegeven waren, om de bezittingen der Engelfchen in Oost- Indiën aan te. vallen „die -men vervolgens of zoude, blijven: behouden: of tegen Nieuw + Nederland. uitwisfelen, (82) „Meu leefde trous wens inde hoop „‚ dag. bij de Vredes -onderhan- delingen; ‚dig in her jaar 16655; onder het ber leid der.Franfche Gemagtigden > op bijzonderen last van Lodewijk;den X LV, ondernomen waren,

het Gemeenebest. der Vereenigde Nederlanden

berfteld zoude, worden in, het bezit van Nieuw: Nederland, datmen zoo ongaarne verloren ‘had, Ondersusfchen, had de Franfche Koning „op eigen gezag (83) aan de Sraren den voorflag laten doen om Nieuw-Nederland aan den Ko+ ning van Groot-Briccannië afte ftaan , mits ‘hij hen in ’t bezit liet, vanhet eiland Poule: von &c. Men had echter hier te lande geene ooren naar dergelijke fchikkingen vooral ; daar men zich vleide, dat Frankrijk ook ein-

(82) D'esTRADES memoires L. IL, p. 294. Ì

(83) De Koning verfchoont zich deswegens in zijnen brief, aaa d’ Estrades wan den 17. Aug. 1665, zeggende „dat de Vredes- 2 voorwaarden hem door den Raadpenfionáris pe wir waren aan „> de hand gegeven , ’t geen Z. M,‚ begeerde dat bij gelegenheid „, met overleg van DE WIT, den Staten wierd bekend gemaakt tot afwending van allen argwaan” Oeuvres de Louis XP T. HIL p. 315e

PD Je | delijk zich tegen Engeland verklaren zoude.

Twee jaren duurde: desoorlog : ter weder- zijde werd -dapper/gevochten. Eindelijk werd de Vrede te Breda gefloten op den 31. van Hooïmaand 1667, en daarbij bedongen ‚dat elk zoude blijven behouden de Plaatfen , Ster den en Sterkten „die. men-gedurende den oor- log aan elkander ontnomen. had, tot op den ao van Bloeimaand te voren. (84)

Nieuw - Nederland, dat-nu-reeds drie jaren in handen der Engelfchen-geweest was , werd * dus volkomen en eindelijk -afgeftaan. «+ En zoo werd ineens verloren de vrucht van meer dan vijftig jare arbeids, met alle.de onnoemelijke geldfommen , die uit het Vaderland tot aanleg en verbetering der Volkplanting waren afgezon- den; verijdeld de vleijendfte vooruizigten van koophandel en welvaart; verarmd menigvul- dige Nederlandfche Geflachten , welker beftaan van ’t behoud der Volkplanting afhing. 1

Hoe zeer men het verlies van dezë aanzien- lijke Volkplanting te regt betreurde, werd dir nogtans eenigermate verzacht door het nemen, der Engelfche Volkplanting Suriname in Len- temaand van het jaar 1667, door den Zeeuw-

| fchen

(84) Vader!, Hist. XII. D. bl, 265.

—( 8o )==

fchen Capitein Abraham Krijnszoon (85) dere Waarts door de Staten van Zeeland met drie fchepen gezonden; welke Volkplanting mits- dien , uit kracht der Bredafche Vredehande- ling, onder de heerfchappij van dezen Staat overging. (86)

Zoo dikwijls wij aan Suriname, de eenigfte Nederlandfche -Volkplancing aan de kust van Guiana, denken, herinneren wij ons met dank- baarheid de nagedachtenis van deszelfs verove- raar, «Abraham Krijnszoon , onzen Zeeuw= fchen Landgenoot, die dezelve als eene ver- goeding voor het verloren ieuw - Nedertand aan de kroon des Vaderlands gehecht heeft, en nog daarmede doet prijken.

Of ondertusfchen het verlies van Vieuw-JNe- derland door de vermeestering van Suriname, immers bij verloop van tijd, zij vergoed gewor- den , is moeijelijk te beflisfen. Dit is zeker, dat de afftand van eerstgemelde Volkplancing groote vreugde in Engeland veroorzaakte. Trouwens , daar door werd de fcheidsmuur weggenomen die de vereeniging der zuidelij- ke Koloniën van Engeland in Virginië met de

noor=

(85) Zie nopens dezen dapperen Zeeuw DE LA RUÊ Zeld» baftig Zeeland. bl. 190.

(86) Paderl. Hist. 1. Cc. ble 496.) HARTZINCK befobr. van Guiana. U. D. bl, 585.

De

noordelijke Koloniën verhinderde: daardoor werd eet nieuw vak van Landbouw en Koop- handel geopend en, een gevaarlijk nabuur uit den weg geruimd,

In deze uitzigten echter openbaarde zich we- derom de onftandvastigheid der ondermaanfche zaken. De tegenzin, waarmede van de Engel- fche zijde de Vrede gefloten was „deed ver- moeden, dat dezelve niet langdurig zoude we- zen. Welhaast ook ont{tond er gefchil over het ftrijken der vlag, ’t geen het oorlogsvuur _nog heviger dan immer te voren deed ontbranden,

Nieuw - Nederland door de Nederlanders her- nomen, doch weder terug gegeven.

In het jaar 1672 werd de Staat overvallen, niet alleen door de Kroonen van Engeland en Frankrijk, maar ook door de Bisfchoppen van Keulen en Munfter.

Aanzienlijk waren de verliezen te Lande: ter Zee echter werd de eer van ’s Lands vlag mannelijk gehandhaafd.

De Kapitein Cornelis Evertfen, Zoon van den gefneuvelden Vice - Admiraal van den- zelfden naam, in ’c laatst van het jaar 1672 , door de Sraten en de Admiraliteic van Zeeland UI DEEL. F | met,

hd

—( 82 Dn

met eene kleine Vloot naar de West- Indiën gezonden , ftevende naar de Engelfche Koloniën in Virginië, alwaar hij verfcheidene Schepen nam of verbrandde. Te Martinigue een (mal- deel van vier,Schepen van Oorlog, door de Admiraliteit van Amfterdam onder her bevel van den Kommandeur Jacob Binkes (87) uitge- zonden , ontmoetende , vereenigde hij zich daarmede, nemende eene groote menigte En- gelfche en Franfche Schepen.

En nu wendden Ewertfen en Binkes den fte- ven naar Nieuw - Nederland, De Stad New- York was voorzien van veertig flukken gefchur, doch de Gouverneur afwezig , zoodat er eenige verwarring plaats had, en de bemagtiging ge- fchiedde zonder grooten tegenftand. Alle de Zeehavens werden almede ingenomen, en ver- volgens de geheele Volkplanting , waar aan

door den overwinnaar de aloude naam van

Nieuw - Nederland werd wedergegeven. Dit gebeurde den g. van Oogstmaand van het jaar

1673. (88) gitte E N

(87) PJecob Binkes was een dapper Zeeman, en fheuvelde in Slagtmaand 1677, ter gelegenheid, der werovering van Zobago onder den Graaf p'esTREES, zie Wader!. Hist. XIV. D. bl. 376, 491 en 443. en Leven en Daden der Zeebelden, bl 438.

(88) Notulen van Zeeland 1673. bl. 176—179, En van 1674 bl. 21 en 24: Holl.- Mercurius 1675) P. 179—2Ó4. Aanmerk, vp de Wader l. Hist. XIV. D, bl io.

ee 0e Jae

Welk eene vreugde deze heerlijke ‘zegepraal onder de Nederlandfche Volkplanters verwekte, voor zoo verre zij in de Kolonie gebleven was ren; is-ligtelijk op te maken. De dappere Evertfen „op ’t behoud der Volkplanting be= dacht , zal buiten twijfel in het beftuur voor-= zien en eene behoorlijke bezetting uit de Lands foldaten , die hem waren ‘medegegeven, in-de Hoofdplaats en waar zulks noodig was, gelaten hebben ; zorgende bovendien , dat nog twee gewapende Schepen! ter meerdere beveiliging daar bleven liggen.

De Regering van ’t veroverd New - York; thans genoemd Nieuw - Oranje opt eiland Manhattans (89) , gaf bij eenen uitvoeris gen brief van den 8. van Herfstmaand 1673 kennis aan Hunne Hoog Mog. van deze gewig- tige gebeurtenis, daarmede afzendende den Heer Cornelis van Ruijven, die verfcheiden aan zienlijke ambten in de Kolonie bekleed had

is en

C 89) De Regering benoemde zich Burgemeesteren en Schepe- men der Stede Nieuw -Oranje opt Erland Manhattans in Nieuws Nederland, en beftond uit de, navolgende pexfoonen :- Anthonij de Mill , Johannes de Rijster, dAegidius Luijck, Johannes van

Brug of Bure, Michiel Beeckman, Jeronimijs Ebbink, Jacob Kop, Laurens van de Spiegel, Guilliam Verplanck. Î Deze brief is mij vriendelijk medegedeeld door Jonkheer, gn DE JONGE, Adjunct- Archivarius van het Rijk der Neder- tanden, dien ík voor dit en andere berigten mijneu dank beiuig.

De

en volkomen bekend was met den ftaat der 2á= ken : doch een zware ftorm, die Schip en le- ven bedreigde, hem eene haven van Nieuw- Engeland hebbende doen binnen loopen , werd hij met een’ naderen brief , van den ro van Louwmaand 1674, andermaal naar Nederland afgevaardigd.

Bij dien brief wordt te kennen gegeven , dat het God behaagd hebbende de wapenen van den Staat zoodanig te zegenen, dat de ganfche Provincie van Nieuw-Nederland , beftaande uit drie Steden en meer dan dertig dorpen, tot groote vreugde der Ingezetenen onder de gehoorzaamheid harer wettige Overheden was wedergebragt , men groote voordeelen voor het Vaderland daaruit meende te mogen voorfpellen ; vooral , indien eenige huisgezinnen, die door den overval der Franfchen fchier van alles beroofd waren, zich in Nieuw-Nederland zouden willen nederzetten ; en men hen, gedurende het eerste jaar, wilde te gemoet komen: dat deze Provincie , die bijna niets dan volk van noode had om den land-

bouw voort te zetten , daardoor zoodanig in waarde zoude toenemen, dat zij in *t vervolg van tijd voor ’t Vaderland zoude kunnen die- nen tot eene koornfchuur en bergplaats van

vele moodzakelijkheden, die nu gewoonlijk uit de

kr 85

de Sond gehaald werden; hebbende de Land: ftreek de Efopus, beftaande uit drie dorpen , in het vorige jaar reedsuitgeleverd omtrent 25,000 fchepels koorn: dat Curacao en Suriname in- middels in de behoeften van Nieuw - Nederland zouden kunnen voorzien, en zij daar hunne wa- ren vertieren: dat Nieuw - Nederland voor Sche- pen’, omde West kruifende , zeer gelegen was om er hunne prijzen op te brengen: dat men bovendien aldaar in ftaact was om het -oog te houden‘op het gedrag van Engeland, ‘t geen eens meester wordende van het Noordergedeelte van America, in ftaat zoude zijn, om buiten ken- nis van andere Mogendheden, aldaar Schepen van oorlog uit te rusten, ten einde daarmede den Staat of deszelfs Bondgenooten te“ overval- len : dat bij dit alles kwamen de groote voor- deelen van den Bever- en Pelterij-handel , bene- vens nogandere zaken, die mondeling door der HeervanRuijven zouden worden voorgedragen. Zij befloten, dat tot het herftel en behoud van de Provintie Nieuw - Nederland’ onmid- delijke hulp en voorziening noodig waren zonder welke zij gevaar liep van te bezwijken onder de aanflagen van hare menigvuldige En- gelfche en Franfche vijanden „van welke zij om- ringd was, en die niet zouden nalaten alte hun- 3 | ne

AC 46e Ì

ze krachten in te pannen, om zich: over de zegepraal der wapenen van Hunne Hoog Mog. in dat werelddeel te wreeken , waardoor de Nederlandfche Natie, die daar te lande omtrent 6oco à 7ooo man fterk was, niets anders dan eenen volkomen ondergang en verwoesting zoude mogen verwachten , verzoekende mics- dien, dat Hun Hoog-Mog. zich aan het be- houd dezer Provincie wilden laten gelegen lig- gen, en haar zoodanigen bijftand bezorgen , als tot haar behoud bevonden zoude worden te behooren. Dr N Intusfchen was Zwvertfen met zijne kleine vloot en verfcheiden prijzen naar Kadixvertrok- ken , alwaar hij in Wintermaand deszelfden jaars behouden aankwam, nadat hij het eiland ‘Sizt, Euflatius nog bovendien had bemagtigd. Gedurende dezen zeetogt was de ftrijd der verbonden Mogendheden zeer hevig en bloedig geweest, Geen wonder dat ’s Lands Staten, die geenen anderen Bondgenoot hadden dan den Koning van Spanje tot den vrede gencigd wa- ren. Zij deden dan verfcheiden voorflagen aan, Koning Karel den II, onder anderen ook om: Nieuw-Nederland op nieuw af te {taan , zonder, daarvoor eenige vergoeding te bedingen. Streelender lokaas kon den Bricfchen Vorst. niet

REE

nT

a Bp Je

niet worden aangeboden Hij nam er ook fpoes dig genoegen mede:, en de Vrede werd op den 19: van Sprokkelmaand 1674 te Westmunster, onder deze voorwaarde „gefloten. (go) |

De Algemeene Staten befloren daarop ‚den 16 van: Grasmaand 3 ‘om Nieuw - Nederland aan de Engelfchen over te geven, waartoe de West- Indifche Maatfchappij. werd gemagtigd Cory; terwijl de ingezetenen der Volkplanting met hunne verzoeken verwezen werden naar den Koning van Engeland (92). Dus werd Nieuw - Nederland op nieuw eene Engelfche Volkplanting, en voor altoos aan hes Vaderland ontnomen; terwijl het eiland Sint Euftatius en de Volkplanting van Suriname, nog ten huidigen dage in het bezit van dezen Staat gee bleven, onloochenbare gedenkteekens blijven van den heldenmoed en het beleid der Zeeuw- fche Zeeheiden Krijnfen en Everifeu.

Bij de menigvuldige helden - daden der Zwert- fens, verdient ook deze zegepraal onze erken- tenis. De Kommandeur Corzelis Evert/en, niet ontaard van den moed en de dapperheid

sate E 4 zijns

(90) garden Hist. XIV. De,bl. 298 en. 299. Var. dann MD. Bijlage 22. bl, 68,

(91) Notulen van H. H.M. 5,15, 15 Juhif 167%

93) idem A Fnuij 1674.

B

zijns Vaders en Ooms, beide in hetzelfde jaar roemruchtig gefneuveld , zoude ook MNieuw- Nederland aan het Vaderland hebben weder- gegeven, indien het behoud daarvan mogelijk geweest, en deafftand tot herftel van den Vrede niet noodzakelijk geoordeeld ware. (93).

Onderzoek naar “t regt van bezitneming van Nieuw - Nederland,

De aanecenfchakeling der lotgevallen van Nieuw - Nederland kon hier voegzaam worden befloten, indien het niet waardig ware ‚nog een „oogenblik ftil te ftaan bij de gronden van regt, waarop zich het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden , ten aanzien van het bezit van Nieuw-Nederland, beriep.

En waaruit kan men dezelve beter opmaken, dan uit de redenen, waarmede het Engelfch Beftuur dit regt tegenfprak ?

Het wendde namelijk voor, dat Koning Ja- cobus dat land gegeven had aan den Graaf van

Stirling bij opene brieven , onder het groot

‚Zegel

(93) CorNeris EvERTgEN, geboren te Vlisfingen den

16 Novb. 1642, was de zesde Zoon des gefneuvelden Luit, - Admie

raalsCoRNELIS EVERTSEN. Zie DE LA RUE Heldhaftig Zee-

land, bl. 154. en J.pe KANTER Phil.z, Redevoering over bef

herftel van het Praalgraf der Luit,- Admiralen JOHAN en Cor-

NELISEVERTSEN, te Middelburg uitgefproken deu 18, van Lenfsmaand 1818. 4

—_( 89 Je

Zegel van Engeland: dat de Schotten , langen tijd voor er de Hollanders waren ingekomen, de bebouwing der Kolonie hadden begonnen : dat de Hertog van lJork het regt der Erfgena- men van den Graaf van Stirling gekocht had, en dat mitsdien de landftreek , Nieuw- Neders land genoemd, wettig toekwam aan de Engel- fchen: dat bovendien de Hollanders er flechts oogluikend waren toegelaten even als wan- neer zij zich in Engeland of elders nederzetteden, zonder daarom voor hun Vaderland eenig rege

van Souverainiteit te verkrijgen. (94) „Zie daar de gronden, waarop zich, naar het fchrijven van den Graaf d'Estrades, de Kan- felier van Engeland beriep , om het regt van zijnen Meester te verdedigen ! —- Laten wij’ dezelve kort en befcheiden ter toets brengen. Indien hier de vraag ware, of Koning Ja- cobus vroeger dan de Algemeene Staten, on- der zijne grootere uitgiften, de Landftreek, naderhand Nieuw = Nederland. genoemd, ter ontginning en bevolking hebbe weggefchon=’ ken, zou welligt de uitfpraak ten zijnen voor- deele vallen moeten. Het'is toch “bekend, dat Koning Jacobus, in zijnen overdreven ijver tot vorming van overzeefche Volkplantingen, F5 reeds”

€94) Memotees WesrRADES, T. Ik p. 299.

ze A ms

reeds in het jaar 1606, aan twee onderfcheie dene. Maatfchappijen van Koophandel het regt heeft gegeven, om handel te drijven,op het vasteland van. America , ’t geen hij in twee bijna gelijke deelen , tusfchen den 34 en 45 graad breedte en-dus,; van Nieuw - Schotland tot het zuiderdeel van Carolina , verdeelde ; het eene_gedeelte. noemende de eerste Volk- planting. van Virginië of de Zuidelijke Volk Planting-,-en„her andere de. tweede, of, de Noordelijke Volkplanting. (95) Het lijdt ook- geene tegenfpraak, dat Koning. Jacobus , bij verfcheiden opene brieven, het gezag ende voorregten „dezer Volkplantingen. bevestigd , uitgebreid en bepaald heeft: dat hij zelfs inher jaar 1620, ‘bij dergelijke brieven aan den Hertog van, Lenax ‚den „Margràaf. van Bucs kingham en andere Grooten een uitgeftrekter regt vergund heeft, dan hij tevoren had afge-, ftaan „hen wereenigende. onder--den. tieel. van den Grooten. Raad. van Plijmouch, ten einde eene Volkplanting- aan, te leggen in Nieuw Engeland + (96) maar hetsis ‚niet. minder, ze- ker; datralle de pogingen des-Konings- vruch a f | tes

es C95) ROPERTSON Gefcb. van’ América ‚VN, D. bL 20) Britt. Rijk in America „bl. 172.

C96) ROBERTSON Jc. bl. 629 71, 933 15% >

m

ns OE AP

teloos uitvielen, en dat alle de ondernemin= gen der nieuwe Maatfchappij zonder goed ge- volg bleven. (97) Waarom zoude ook , zonder bijkomende bezitneming,: de vergunning van zeevaart, handel en landswinning, tusfchen den 34en 45 graad, door Koning Jacobus, alware die ook vroeger gedaan, op het regt en den eigens dom der gronden, van meerdere waarde en in» vloed zijn „dan die der Algemeene Staten der Vereenigde Nederlanden, die aan de West - In. difche Maatfchappij , in het jaar. 1621, gelijke regten vergunden tusfchen den 37 en den 415 graad, terwijl er reeds Nederlandtche plan- taadjen en vastigheden in die oorden beftonden ? | Mijns erachtens „… hebben beide Uitgiften zonder dadelijke bezitneming geene meerdere waarde, dan die van den. Reomfchen Paus, Alexander den VI, toen hij bij zijne Bulle van het jaar 1493, geheel Zuid - America, tus-, fchen de Koningen van Portugal en ‚Spanje, verdeelde. Álles trouwens, komt hier aan op de oorfpronkelijke ontdekking ef, eerste bezitmneming. Deze zijn de eenige titels van regt, die de Volken tegen elkander kunnen aanvoe- ren, om hun voortdurend bezit te regtvaar- à | aff din

€97) RoBErRTsonN /. c. bl, 153. SPEENGEL Gefch. der Europ. in America, bl. 178.

|

9 Je

digen. (93) Om deze reden beb ik hier boven geen gewag gemaakt van de ontdekkings- reis van John en Sebastiaan Cabot, die, op last van Hendrik den VII, Koning van Engeland,

tot ontdekking van den doortogt door het

Noord - Westen, uitgevaren , de kusten van Noord - America waarfchijnlijk wel gezien maar niet bezocht hebben. (99)

Gelijk men dus, op dien grond, aan En- geland niet kan ontzeggen het regt van cigen- dom op de Volkplantingen in Virginië, als door hen oorfpronkelijk ontdekt en in bezit genomen, even weinig kon dat Rijk aan de Nederlandfche West - Indifche Maatfchappij het regt betwisten, dat de Nederlanders door eerste ontdekking , bevolking en bebouwing op Nieuw- Nederland verkregen hadden.

En wat betreft de Uitgift bij opene bries ven in het jaar 1ó2r aan Willem Alexan- der, Graaf van Stirling, Secretaris van Staat in Schotland ; „deze bepaalde zich tot Zca- dia of Nieuw - Schotland , (zoo als Koning Jacobus goedvond dat Land te noemen) ge-

nee

(98) PurEeNnpomrF droit de la Nat. ‘et des Gens, Lib, IV,c.6 S 4.

(99) Discours of Dr. S. MinurLeEr in the Collections of the

New-York Histor. Socistij, T.L p. 22.

ik 93 hk

legen tusfchen den 42 en 44 graad. (100) Bovendien was die gift beperkt door het uitdrukkelijk beding, indien die Landen on= bewoond. of door Ongeloovigen in bezit geno- men waren, De Schrijver van het Brittan- nisch Rijk in America C1o1) verhaalt wel, dat Koning-Jacobus het Lang-eiland aan den Graaf van Stirling heeft gefchonken , maar doet te gelijk opmerken, dat dit gebeurde ten tijde dat de Nederlanders zich reeds inde Volk- planting gevestigd hadden, en de Planters door den gemelden Graaf naar ’t Lang - eiland | gezonden, door de Hollanders naar ’t deszelfs Oostelijk gedeelte gedreven waren.

Maar, zouden ook de Schotten, gelijk de Kanfelier van Engeland voorgaf , vroegere ontdekking van die Landftreek gedaan en er eerder dan de Nederlanders bezit van genomen hebben? Niets is, van voren befchouwd, onwaarfchijnlijker dan dit. De geest der Schotfche Natie bepaalde zich, toen Koning Jacobus den troon van Engeland beklom , niet op ontdekkingen van Landen en berekeningen

van

„(200) Schoon ik den giftbrief niet gevonden heb, zelfs niet bij RIJMER , wordt zij aangehaald in bovengemeld ftukje, genoemd

Conduite des Francais par rapport à la Nouvelle Ecosfe p. 29. On SPRENGEL /.c, 1, D, bl, 4©.

Crer) Bl 104,

el 4 D=

van Koopbandel, De aandacht van den Vorst zelfs ftrekte zich toen meerder uit tot China en Japan, werwaarts hij door het Noorden den weg wilde vinden (ro2). Ook is mij ner- gens voorgekomen, dat er eenige fcheepstogt ep America door de Schotten ondernomen zij, vóór dat de hardnekkige handhaving der Bis- fchoppelijke kerktuche de volksverhuizingen uit Schotland zoo wel als uit Engeland fcheen noodzakelijk te maken. En op dat cijdftip wa- ren de Hollanders- reeds voorlang in Aicuw- Nederland gevestigd.

Robertfon, de naauwkeurige Gefchiedfchrij- ver van America, erkent bovendien uitdrukke=’ lijk, dat de Hollanders , het eiland Manhat- tans, de rivier van Connecticut ,en de ftreken langs den oever ontdekt hebbende, daarop alle regten verkregen hadden , die de eerste bezit- neming fchenke (103); terwijl Burk, die de Gefchiedenis der Engelfche Volkplantingen in America met opzet befchreven heeft, het mede voor zeker houdt, dat de Landswinningen der Hollanders en der Zweden ouder zijn din die

van Nieuw - Engeland. (104) fe (roa) Rijmer Acta publ, T. VIL p. 115, 116, $ (1o3) Gefth. van America, V. D. bl. 180. (104) Histoire des Coloniës Europe dans U Amerigue, Te 1. p. 207. -

fl 95 ==

Te zeggen , dat zij er flechts gedoogd wa=

ren, even als Vreemdelingen , die zich in En- geland of elders nederzetteden , zander daarom voor huu Vaderland te verkrijgen het regt van Souverainiteit „is in der daad befpottelijk. Of zoude men aan Vreemdelingen in eenig Rijk toelaten eene Stad te ‘bouwen „vastigheden en fterkten te ftichten, gewäpende benden: in dienst te houden enz. ? „De oudfte inboorlingen van Nieuw - Neder? land, die nog heugenis droegen van de aan- komst van 'e-Schip de Halve-Maan in hee jaar 1609, verzekerden. bij herhaling, (gelijk ik. reeds hier boven aanteekende) dat, vóór de komst. der Nederlanders, zij volftrekt on- kundig waren van: het beftaan van eenige an- dere Natie buiten de hare , «en dat zij het fchip voor genen grooten Visch-of Zeemon- fler- hadden aangezien; terwijl Hudfon en zij- ne fchepelingen-zich overtuigd hielden , dat nimmer. vóór hen eenige Christen - natie daar voet aan land gezet ‘had,

Van geene, meerdere waarde is * geen de Schrijver van Brittannifche Rijk in dima rica (dos), verhaalt, dat de Hollanders hun regt óp. Nieuw-Nederland in bet jaar 1608

See or (ae5) Bl. zoos

„{ Jen

gekocht hadden van Kapitein’ Hudfon, welke koop, als zonder ’sKonings kennis gefchied, altoos als nietig gerekend was: dat de Puri- teinen, die de Volkplanting New - Plijmouch naderhand ftichtten , voornemens waren ge- weest om zich langs de baai van New - haven en op *t Lang- eiland neder te zetten, maar oostwaards opgeftuurd doot den Schipper, die een Hollander was en door zijne landslieden omgekocht, van hunne bezitneming toen had- den moeten afzien: dat de Hollanders, met planten begonnen hebbende, van daar ver- dreven waren door den Ridder Argal, Gou- verneur van Virginië, en zich daarop aan Koning Jacobus den LI, hadden vervoegd en vrijheid verkregen, om tot gerief hunner fche- pen, die op reis naar Brazil water en levens- middelen noodig hadden, eenige hutten langs de kust te bouwen : van welk voorwendfel zij zich bediend hadden, om langzamerhand zich aldaar zoodanig te nestelen , dat zij er verfcheiden Steden en Vestingen gebouwd, Plantaadjen aangelegd en binnen korten tijd tot een groote en volkrijke Kolonie waren aangegroeid. Dus verre de ongenoemde Engelfche Schrijver. Laten wij zien wat men

van zijn verhaal te denken hebbe. or Hud-

|

== 097

fwdfon zoude zijn regt aan de Hollanders

verkocht „en de Koning nimmer deze koop met zijne goedkeuring; bekrachtigd hebben !-

‚… Maar vanwaar blijkt-iets van deze onderhan- deling 2 Hudfon was met een fchip der, Ne- derlandfche, Oost Indifche Maatfchappij uitge- zonden. Hij was zeker de eerfte , die de Groote- of Noord - rivier en de, daaraan grenzende kus- ten ontdekte : maar niet de eerste ; die ze in beziet nam, Dit deden -andere Nederlanders veel later, waarfchijnlijk eerst in het jaar 1614; gelijk wij hier voren zagen.

Dar de Puriteinen, in-hunne togt naar Noord- America, door eenen Hollandfchen Schipper misleid-zouden. geweest zijn, fteunt op eene vertelling , zonder genoegzaam bewijs, Maar al ware het mogelijk-zulks te bewijzen : dic zeker zoude de bezitneming der Nederlanderen niet kunnen benadeelen , als hebbende ten minsten zes jaren. vroeger plaats gehad.

Wat:eindelijk betreft hec- verdrijven der-Ne= derlanderen uit Noord - America door den Rid- der Samuël.Argal, Gouverneur van Virginië; het is mogelijk, dat deze man, in zijnen ijver tot uitbreiding der Engelfche Volkplantingen , tóen hij, in-het jaar 1620, op eigen gezag de Franfchen ging verjagen uit Canada, zich ee- UL DEEL A î —nige

_( 8 Dee

nige flrooperijen veroorloofd hebbe op de Ne- derlandfche Plantaadjen, aan’ de Hudfons - ri- vier : maar dit bewijst niets tegen der Neder- landeren regt van vroeger bezitneming ; daar toch zij , zoo wel als de Franfchen , op dien tijd met de Engelfchen in Vredezijnde, dergex lijk geweld niet verdiend hadden. Ook is het gedrag van den Gouverneur 47rga/ geenszins goedgekeurd , daar hij in het volgende jaar naar Engeland geroepen en van -zijn ambt ont- zet is. (106) / Of zal men zeggen ‚dat het regt van bezitne= ming derNederlanders van onwaarde zij , vermits de Landen, die zij innamen , door andere fchoon woeste Volken bewoond werden? Immers dit zelfde zoude gelden tegen de Engelfchen. Be- halve dat , volgens verzekering van Bewind» hebberen der West - Indifche Maatfchappij , (ia de. Memorie van den 2g September 1654, en te lezen in het Verbaal van Beverningk „bladz, 604) hare Dienaren, terftond na den aanvang van het Oârooi , zich hebben toegelegd om verfcheidene eilanden en gronden van de inlan- ders te koopen, zoo als zij dan ook, bij wijze van koop, wettige eigenaars waren geworden «van verfcheidene gronden langs de Noord = ri= c Bi vier

106) Britt. Rijk in America, bl, 184 f

99 D=

vier, als: Pavonia , Hoboken, het Staten-en Noten veiland, het eiland, Manhattans eene groote ftreek Lands, genoemd Zwanendaalz niet ver ei Hinlopen aan de Zuid«rivier én het geheele Ländfchap Connecticut:

© Gerustelijk dus mogen wij befluiten, dat de Engelfchen geen regt van bezimeming kunnen voorwenden op de Landen’ in Noord =Ameríica; door ‘de “Nederlandfche West -Indifche Maat: fchappij bezetern= en” Nieuw - Nederland gee noeind ; maar veeleer; dat deze! Landen met het zelfde régt als eene Nederlandfthe Volks Planting hebben moeten worden aangemerkt, als” Virginië, aan de‘ Zuid- rivier , den naam eener Engelfche Kolonie dragen kon; en dacin der daad niets anders dan ‘naijver ift het ftak van koophandel aan de Engelfche, onvermogen en zwäkheid aân” de’ zijde ‘der Nederlandereri , de oorzaken zijn geweest van het verlies eèner Volkplanting die ivoor ons Vaderland bijna zeker Eéne bron van wêlvaren zoude zijn gewor- den, en tfiisfchien den’afftänd van Brazil rijkes A vergoed eh )

d pd Befluit. | -Zao. heb ik dan de ‘taak ,, welke de) mij had

eregi omogin voleinden;— overtuigd das ks! Ge daar-

== 100 Je

daaraan nog-zeer veel ontbreekt, in. weerwil, van den arbeid „dien ikheb. aangewend. In= dien ik had kunnen magtig worden het Vertoog of de Remonftrantie-der Gemeente van Nieuw- dNederland, door van der Dénch Sangehaald : indien ik toegang had kunnen krijgen tot de oudfte [Vortelen van de West- Indifche Maar+ fchappij ter Kamer Amfterdam, zoude ik waar fchijnlijk naauwkeuriger hebben kunnen opge: ven zoowel de reistogten naar, als de toene= mende bevolking, befchaving en verdere lotge- vallen van Nieuw-Nederland : doch hierin heb- ben mijne pogingen, niet mogen flagen. Mis- fchien. zou men, aangaande dat gedeelte der. Volkplanting, 't geen aan de. Stad,Amfterdam, was afgeftaan, eenige bijzonderheden kunnen, ontdekken uit de ftukken „te vinden, onder de Stads Papieren van Amfterdam, in't Muniment. Register B, folio 26. en D. fol, 89 en 148: doch ik geloof niet, datzij voorde. algemeene kennis der lotgevallen van Nieuw - Nederland van merkelijk belang, wezen zouden, Misfchien zouden de Engelfche Schrijvers 4 waarop Robertfon zich beroept in het vijfde deel zijner Gefchiedenis van America, eenig licht over mijn” verhaal - verfpreïde -bebben : dan mijne pogingen om dezelve te 'raadple- 8 gen

{mer Je

‘gen vruchteloos geweest, zijnde „: ben” ik ges noodzaakt daarin te berusten; deshoop: koestee rende, dat mijn arbeid nog eenmaal-door eene bekwamen. pen zal verbeterd ike E 107)»

NASCHRIFT

ú

Nadit ik deze Schets ván den ‘oorfbrong en de Lorgevallén van Nieuw- Nederland gefchre- ven had î in het j jaar 1813, en 185, had ik de eer, in ze begin ° van het j jaar 1817, te, ontvangen eene benoeming, als Honorair Lid van het Gefchiedkundig Gemooifchap_ te New- { ork,

terwijl mij tevens ten gefshenké werd toege Zonden een exemplaar van de twee uitgegeven deelen harer Verhandelingen. bj: “onder. het op- fchrift: Collections ofthe New: T ork Historical Society , printed’ New-York 811 an Ä Hrs: Ík vond in deze Verhandelingen verfcheidene

G 3 _ Stuk-

C1o7} Te vergeefs heb Áe ok bij een der hier te Lande wonênde Leden, van het geflacht van Rensfrlaar ( wiens Voors ouders eene aanzienelijke Kolonie gefticht hebben in Nieuw - Ne- derland, Rensfelaarswijk genoemd,) onderzoek gedaan, of ook daar eenige ftukken ter opheldering der Gefchiedenis voor handen waren; dan ik ben onderrigt, dat alle deze voor eenige jaren waren ter hand gefteld aan den Heer R.S. van Rensfelaar , bij zijn vertrek paar America, alwaar die Heer, gelijk ik meen, zich nog bevindt.

_( 102 Jae

Stukken, die licht verfpreiden over de groote

gebeurtenisfen waarop zich mijn aandacht bepaald had, en heb mij daarom ook, tot opheldering of uitbreiding wan mijn Verhaal, van dezelve bediend, mij daarop bij ieder punt van dien aard in de Noten beroepende.

En terwijl ik het Gefchiedkundig Genoot- fchap van New-IJork eerbiediglijk dankzeg voor de eer, mij bewezen, vertrouw ik, dat Zij, ingevolge hare algemeene uieoodiging, sok mijne aanteekeningen, hoe gebrekkig an- ders, zal gelieven aan te nemen als welmee- nende pogingen cot ontdekking der waarheid en tot opheldering der Gefchiedenis, al is het ook dat ik niet mogt zijn inftaat geweest alle de onderfcheidene Vragen te beantwoorden, die zij ten onderzoek heeft voorgefteld, en die eerst na het fchrijven dezer Verhandeling ter mijner kennis zijn gekomen.

ER * ha

kens SE

Ne

r Pi gie je dh Pd ger Lire ny’ eta f ef Arkel 4; y is DA ASSE 0

mie nn

Rp waus

A Ee $ beke : eg ' hetatir

% Eede

nne

WAARNEMING DookR B. DOBBELAER DE WIND, WEGENS EENE LÁNGDURIGE EN BUL TENGEWONE WATERZUCHT EN „DAAR DOOR MIDDELIJK VER-

OORZAAKTE BEENBREUK,

ij DM Geneesen Heelkundige waarnemingen, vooral wanneer die meer dan gewone en zelds Zame voorvallen ten onderwerp hebben; van het grootfte nut tot vermeerdering van kennis en ondervinding , in deze voor het menfch- dom altoos gewigtige wetenfchappen zijn, zal elk gereedelijk toeftemmen, die weet, dat wij de vorderingen in alle werenfchappen alléén aan de mededeeling van getrouwe waarnemin= gen te danken hebben. Zonder deze ontes genzeggelijke waarheid op het geen ik thans zal laten volgen te willen toepasfelijk’ maken, acht ik het echter geenszins ongepast dit Ges nootfchap een Verflag aan te bieden van: eene langdurige , mingewone en zelfs zeldzame ‘Va- terzucht „die niet lang geleden bij eene Vrouw binnen deze Stad heeft plaats gehad en bij de- IL. veer, H zelve

OM MD zn

zelve de voorname oorzaak tot hevige Beene breuk en kort daarop gevolgden dood geweest is; eene gefchiedenis , mijnes inziens, voor de Genees en Heelkunde zoo belangrijk in de toepasfing, als-der bekendmaking ten vollen waardig.

PETRONELLA VAN DEN HELDER, Vrouw van ANTHONIJ CARTON, wonende in de Hee- reftraat alhier , genoot tot op haar huwelijk, welk zij in 1797, destijds 29 jaren oud zijn- de, voltrok, beftendig eene tamelijke gezond. heid. Steeds braaf en onbefproken van ge- drag geweest zijnde, was zij tevens van een bedaard karakter en altoos , tot zelfs in het laatst van haar leven , welgemoed, vrolijk en opbeurend van aart; =— ook, aan een iijjvrig en naarstig man gehuwd zijnde, was huislijk ge- húk het deel der beide echrelingen, en geene knagende zorgen, zelf die niet, welke zoo vele menfchen en bijzonder ambachtslieden , vooral in de laatfte jaren, door de noodlottige omftandigheden des tijds knelden , hadden ee- nigen invloed op de ondermijning harer ge- zondheìd.— Na verloop van eenigen tijd na haren echt wierd zij zwanger en verloste, na eenen langdurigenarbeid , den 20. Oétober 1799

van eene Dochter (die thans nog in leven is en

ml togt Jee

en eene bloeijende gezondheid geniet). Ons middelijk op deze verlosfing vloeide zij dermate; dat de Vroedvrouw, die haar bijftand geboden had, zich daar over zeer bekommerende en voor het leven der kraamvrouw vreezende, bes floot haar de Nageboorte ten fpoedigften af halen , *t geen metmoeite en tevens met veel pijn ‚voor de lijderes gefchiedde,. waarna zij ters ftond overging tot-het beleggen van den buik en. de partes genitales met doeken gedome peld in koud water, dezelve telkens bij herha= ling, in eenen daartoe geplaatsten emmer, op nieuw bevochtigende.— Haar wierd nu dooe de-Vroedvrouw geen fluitband omgedaan, gee lijk anders in deze landen de vrij algemeene en

‘hoogstnuttige gewoonte is, maar terwijl

zij. lang over hevige koude klaagde , door dezelve toegevoegd : dat is wiets; latende: zij! de Kraamvrouw, die door den langdurigen ar’ beid fterk gezweet had, nu gedurende eenige: uren bijna geheel bloot liggen: In hoever nw

her meer dan gewoon vloeijen en deze daar te”

gen in het werk geftelde of. daarorhtrend ge bezigde handelwijze tot hare volgende ‘onge- lukkige ligchaams ongefteldheid eenige aanleîs ding gegeven hebben, ffaat mij thans niet te Onderzoeken, Zoo veel is zeker, dat de Vrouw

Ha aa ed

Cl 106: Jm

het leven behieldt, doch den volgenden dag zeer opgeblazen van ligchaam en door koortfen aangetast was, waarom men de hulp van een Med. Doctor inriep , die haar, na twee àdrie- maal iets voorgefchreven te hebben, tamelijk herfteld, zoo het fcheen , verliet, zijnde zij echter daarna, reeds uit dit kraambed, onma= tig dik gebleven. | Schoon nu, in vervolg van tijd, de buik bijna dagelijks meer en meer opzette, genoot zij des niettegenftaande , bijna zes jaren lang, eene tamelijke gezondheid, volbragt met lust haar dagelijks werk en gaf de hoop van meer kinderen ter wereld zullen brengen , waar door zij meende dat haar toeftand verbeteren zou, geheel op, toen de ftonden, die nog al- toos een geregelden loop gehouden hadden , nu wegbleven en zij teregt zwangerheid ver- moedde Ook beviel zij door de hulp van

mijn’ geachtten Collega , den Med. Doétor:

en -Vroedmeester P. s°GRAEUWEN, (die dit voor mij, als toen ziek zijnde, wel wilde waar-

nemen) op-den.13. Februarij r805 van eenen.

Zoon, die echter niet lang geleefd heefte— Deze verlosfing, in welke het Kind met de billen voorkwam, liep echter, niettegenftaan- de de moeilijke plaatfing der Vrouw, wier

buik

el dp Jee

buik toen reeds tot aan kaiën overhing, gee lukkig en voorfpoedig af ‚— de nageboorte volg- de fpoedig en de kraamzuiveringen gefchied- den geregeld: dan welke pogingen de Heer S'GRAEUWE N ook deed om nu den opgezete ten buik door een behoorlijken fluitband te bedwingen , was alles te vergeefs, en deze behield even dezelfde onmatige dikte als vóór de bevalling. In November 1807, toen -zij den ouderdom van 40 jaren bereikt had, ver- loste zijn Ed. haar wederom gelukkig, doch ook nu weder met meerder moeite. Na de verlosfing vond zijn Ed, bij meting den omtrek van den buik zes voeten één duim te zijn en deszelfs lengte van het borstbeen tot aan de fchaambeenderen drie voet, tien duim. Ook van dit kraambed herftelde zij fpoedig en ge- lukkig, om echter dagelijks meer en meer in ligchaamsdikte toe te nemen. Dit bewoog haar dan ook, om, fchoon zij zich niet ziek gevoelde, nu en dan eens met den eenen of an- deren Medicus en Chirurgus alhier over haren toeftand vertrouwelijk te fpreken ;— dan, daar zij nu nog altoos hare bezigheden met lust en ijver waarnam en ’er bovendien zich geene dui- delijke teekenen van. Waterzucht bij haar op- deden , was men huiverig om.deswegens be-

H Zat flis=

—( 108 J—

glisfend te oordeelen en te handelen. Aldus verliepen ’er eenige jaren , toen de Heer S'GRAEUWEN in O&tober 1811 een bezoek bij haar doende, duidelijk Warerzucht bij haar meende te ontdekken en ernstig over het doen der Buikfteek (paracenthefis, dacht : dan wijlen de Heer pe Puijr , wien men insgelijks over dit geval geraadpleegd en tot het doen der Buikfteek verzocht had, was van gedach- ten, dat hoezeer de mogelijkheid daartoe be» ftond , er echter geen Buikwaterzucht (asci+ tes) blijkbaar genoeg aanwezig was om de pa- racenthefis te verrigten, terwijl zijn Ed. ver- moedde, dat het geval , zoo geen Frommel- zucht (tijmpanitis) zijnde, echter van eene an- dere verborgen natuur zijn kon. ’t Gevolg van deze onzekerheid was, dat de Vrouw , zich overigens wel bevindende, geene medicijnen gebruikte, die ook in hare omftandigheid van geene genoegzame vrucht zouden geweest zijn, terwijl zij, haar nu telkens meer en meer op- zertend ligchaam geduldig met zich omdroeg en eindelijk door geen’ Kunstgenoten meer be- zocht wierd, Toevallig echter , wierd ik in Februarij 1814,twee maanden vóór haren dood, hare woning voorbijgaande , bij haar ingeroepen.

Ek had haar nu, in vele jaren, of zints haar,

twee

nnn ee

109 D=

tweede kraambed in 1805 niet gezien— Lag- chende vroeg-zij mij (daar. zij mijve verwon- dering op het befchouwen van haar ligchaam befpeurde): Wel Mijn Heer , wat dunkt uv mi van dit ligchaam;, hebt gij ooit zoo iets gezien? Ik vond haar toen op een’ gewo= nen (zoogenaamden) keukenftoel zittende en wél zoo ik meende , aan een tafeltje met eenig naai-vof breiwerk voor zich. Ik herhaal, zoo ik meende, want dit zoogenaamd tafeltje, op het welk zij haar werk verrichtte, was niet anders dan haar buik zelve, die zoodanig over- hing, datzij verpligt was, ten einde zich voor t ‘voorovervallen te beveiligen, denzelven opeen ftoeltje *t welk ik niet zien kon en waâärop kusfens lagen, te plaatfen, kunnende - zij, in zulk eene geftaltealléén, zitten. Haar , omtrend het een en ander ’tgeen mijne nieuwse gierigheid wekte’, ondervragende , vernam ík van haar, dat zij, zich naar hare bedftede te flapen begevende , door behulp van haren man van haar ftoel wierd opgetild en dan met de handen aan de knoppen van den ftoel, waarop haar buik ruste, vooruit-moest fchuiven, tot dat zij de bedftede gendderd zijnde, zich liet emkeeren en met de billen op dezelve plaatste, waarna zij vervolgens door haren man, die hk: hare

eel TIO Àe

hare beenen van den grond optilde , nooit zonder veel moeite, in her bed geholpen wierd,

Ik befchouwde , gedurende dit verhaal, mee onbefchrijflijke deelneming het ongelukkig lig- chaam dezer Vrouw „’t welk eene grove vleefch- klomp geleek , uit welke van boven een men= fchelijk hoofd, van terzijde en van onderen uiegeteerde ledematen te voorfchijn kwamen en mijne aandoening zou, bij dit gezicht ; wezenlijk nog grooter zijn geweest, indien ik de Lijderes in eene treurige of klagende ftemming gevonden had, dan hare opgebeurd= heid, geduld en Christelijke gelatenheid, ma= tigden dezelve. Het was mij intusfchen onmos

gelijk , vooral, daar ik, alléén zijnde , daar

toe den noodigen bijftand miste , eenige de min= fte pogingen te doen, om haar ligchaam ders wijze na mij toe te wenden, dat ik een nader onderzoek op den uitwendigen buik kon te werk ftellen. Derhalve in de onmogelijkheid zijnde om door tact of percusfie mij van de aan= wezenheid van Water te verzekeren, moest ik mij vergenoegen met haar te vragen of zij ook fchommeling van Water gevoelde, het geen door haar , wel niet geheel ontkennend echter niet affirmatif \wierd beantwoord. Na haar , bij voortduring moed en lijdzaamheid Jte [hebben

Loe.

=(. Tri 0

toegewenfcht, verliet ik haar, weinig denken de, dat ik twee maanden daar na van een aller- ongelukkigst toeval , “geen haren dood ver- eorzaakte , ooggetuige zijn ZOUe _ Het was namelijk Donderdag den o8ten April 1814, dacik ’s avonds omftreeks half tien uren, ten fpoedigftén’ bij haar geroepen wierd. Al- daar ‘ware ook’de Heeren j. 6. LAHR ci A L. DAMAN , Heelmeesters en Operateurs binnen deze Stad; aanwezig.” Men verhaalde’ mij bij mijne komst, dat de lijderes, die ik

óp den fteenen grond fvan haar vertrekjen lig-

gende vond , naar bed gaande , door een val het dijebeen gebroken had. - De toedragt der zaak was echter deze. Op hareù gewonen zit- {toel zittende , was éérie der pooten van den- zelven éénsflags gebroken , ‘* geen haar terftond” ontftellende meer dan ‘gewone krachten deed” geven , om , zich vasthoudende aan de knop- pen van her ftoeltje, waarop haar buik rusté, op te tillen en_door haren man geholpen, «na gewoonte en volgens de befchrevene wijze naar bed te begeven. * Dan, niet ver van de béd- ftede genaderd zijnde , fchoof ongelukkig hee buikftoelrje vooruit en ‘haar buik glipte van het: zelve af, waarop, die de hoodige onderfteù-”

ming misfende, ‘haar noodlottige-val die’ ter

H 5 Wi zijde

enn CO 4 ND en

zijde gefchiedde, onvermijdelijk wierd. Nu trachtte haar man, haar met behulp van an- deren op te ligten, dan in deze pogingen eenig- zins flagende, wierden zij weldra verhinderd, daar de buik aan de linkerzijde overflaande door zijn gewigt het linker dijebeen even be- neden den grooten draaijer (trochanter major) brak, geen zich door een vrij hoorbaar ges luid openbaarde en waardoor dan nu ook de helpers verpligt waren haar wederom te laten zakken.

In deze gefteldheid vonden wij de ellendige lijderes op den kouden fteenen grond liggende, met één , voor menfchelijke krachten, onop- tilbaar ligchaam en met een gebroken dijebeen; waarlijk eene treurige omftandigheid !— Onze eerste zorg was de ongelukkige Vrouw met ver- eenigde pogingen (waartoe de hulp van eenige, gedienftige en fterke menfchen uit de. buurt , die zich loflijk en met veel beleid tevens kwe- ten, zeerte pas kwam,) op een bedpeuluw op den grond zelve te plaatfen , ’t geen met ongelooflijke moeite , na vele tusfchenpozen en langen tijd eindelijk gelukte; wordende -dezelve met bedaard overleg-en medehulp der omítan- ders onder het ligchaam gefchoven. De vers dienstelijke Heer LAHR , het geval, zoo veel.

moe

—_( 113 )—=

mogelijk onderzocht en alles wat tot cen ver- band dienen kon gereed gemaake «hebbende , appliceerde hetzelve met behulp van den Heer DAMA N, Zoo veel mogelijk, op-de vereifchte wijze; zoo veel mogelijk zeg ik, want doorde verbazende overhanging van den buik, die den toegang tot de gebrokene plaats ‚niet alléén in gezicht , maar ook in:behandeling, belem- merde , was zelf het behoorlijk onderzoek der breuk eene onmogelijkheid en kon dus dit. verband , om bovengemelde edes; niet anders dan gebrekkig zijn.

Mert deze behandeling zt meer dan drie uren, in welke de Lijderes, fteeds mer ee- nen buitengewonen moed bezield, geen zueht flaakte, alléén zich nu en dan uiclarende , dat die haar dood wezen zou. Het verband aldus op de best mogelijkfte wijze gelegd zijnde , kwam nu de moeilijkfte taak aan. Haar van. den grond op te ligten was, wegens de on- matige zwaarte van het ligchaam , niettegen- ftaande de menigte van huip aanbiedende per- fonen , ondoenlijk en dus veel minder mogelijk om haar in hare gewone bedftede: te brengen. Men moest dus tot werktuiglijke hulp'toevlucht nemen ; gelukkiglijk-was de zoldering van hect vertrekjen boven de plaats waar zij lag met

een

—C 14 De

een luik voorzien; dit geopend zijnde wierd aan één der balken op de bovenfte verdieping een katrol met vierdubbelde en nederhangende touwen vast gemaakt , die onder de bedpeu- luw „-waarop.zij nu gelegen was, gefchoven en bevestigd wordende , het ligchaam in de hoogte konden optrekken. Eene flaapbank , inden vroegen nacht nog uit het Gasthuis de= zer Stad verzocht en vriendelijk toegeftâan ; wierd nevens haar geplaatst en nu wierd de Lijderes, met behoorlijke omzigtigheid, door behulp van den katrol tot zoo hoog naar boven geheven, dat de rustbank onder haar gefcho- ven en zij in de bestmogelijkfte pofitie voor haar gebroken been op de rechterzijde kon worden nedergelaten; eene plaatfing die nog- tans voor haar zeer moeilijk was , wijl zij al fpoedigover de drukking van den overhangen- de buik op het rechterbeen klaagde. Daar deze intusfchen niet anders zijn kon, verlieten wij, na verdere voorzorgen, ten één uur, des nachts de Lijderes, van deze werkelijke bezig- heid zeer vermoeid zijnde,

Vrijdags morgens den 29, April haar vroegtij- dig bezoekende vond ik haar afgemat en koort- fig: Zij had den nacht wel onpijnlijk maar ook

tevens rusteloos doorgebragt. ”F ontbijt had haar

ne OE ze

haar echter gefinaakt 3 zij meende des middags met graagte te zullen eten ; ook nuttigde zij toen een weinig Andijvie en fcheen; behalven dat zij over moeilijke ligging bleef ‘klagen ; vrij welgemoed ; dan, des avonds haar we- derom vificérende vond ik haar benaauwd ; „zeer koortfig en de pols kleinen rad. Nu nam hare zwakte hand voor hand toe en des nachts ten half twaalf uren ontfliep zij , met volko- mene bewustheid, zacht en voor de omftanders zelve nog zeer fchielijk, in het 47e jaar van haar zoo treurig eindend leven.

Den volgenden morgen (Zaturdag den 30, April) verzocht ik benevens de Heer LAHR, den Man der Overledere , de opening van het lijk te mogen verrichten , geen ons te gereeder wierd toegeftaan, zoo wegens de meer dan ééns daaromtrend bij haar leven geuitte wil der Lijderes , als om dat men de moeilijk-

heid der kisting van het lijk en de onmogelijk» heid om hetzelve met de kist door de enge deur van her, vertrekjen en-door de voordeur uit te dragen , inzag. Nadat dus mu het lijk mee minder behoedzaamheid en met vermeerderde hulp van de rustbank op den grond geplaatst Was, begaven wij ons ten half twee uren des namiddags naar het Sterfhuis, alwaar behalvens de

«

_( Jee

de Heeren LAHR, DAMANen ik, ook aarts wezig waren de Heeren Medicine Doctaren ert Vroedmeesters p‚, s’°GRAEUWEN En H‚ RIP= PING, benevens de Heeren A. VAN DEINSE en M. TAK » destijds Medicine Studenten te Leijden , welke laatfte ook toevallig met mij _des Donderdags nachts bij het droevig voorval was tegenwoordig geweeste

Na ons door het onderzoek van den blooten en monftrueufen buik vande aanwezenheid van eene enorme hoeveelheid vocht in de’ hollig- heid van denzelven verzekerd te hebben , ter« wijl zich reeds aan ons oog, water uit de opperhuid zijperende vertoonde, en na dese zelfs omtrek te hebben gemeten, (zijnde ruim zeven voet en één duim Middelburgfche maat) liet ik, alvorens tot het inwendig on- derzoek over te gaan, door den Heer B.y. pe KOSTER, ten dien einde daartoe door mij verzocht, eene naauwkeurige en in allen dee- le evenredige fchets van het ligchaam, zoo als hetzelve, van kleederen ontdaan, zich op den rug liggende, voordeed, maken, (zie de Plaat hier achter) en daarna het lijk, niet zonder veel moeite, op de linkerzijde plaat- fen. Nu verrigtte de Heer Lanr , met de

Meeste opleienheid , den buikfteek (para= cen-

En 5 Ek a

CC 117 D=

centhefis) zoo veel mogelijk op de gewone plaats, ter linkerzijde tusfchen den, door de uitgeftrektheid van den buik bijna onzigtbaren en als uitgewischten navel en de kam van het linker heupbeen,

Eene ontzettende hoeveelheid ligt bruin- achrig water ftroomde terftond met drift door de canul van den Troicar, en vulde al fpoe- dig den daaronder geplaatften emmer ;— dan daar wij, na aldus eenige emmers vocht vere kregen te hebben, bemerkten, dat de ontle- diging op deze wijze te langzaam voortging, ja zelf door het nu langzaam verminderen der volume van den op zijde liggenden buik eindelijk te moeilijk worden zou, befloten wij denzelven cruciaal te openen, om het wa- ter alsdan daaruit, even als uit een vat re fchep- pen, en in eenen daarbij geplaatften emmer over te ftorten.— Dit gefchiedde echter niet, zonder veel verlies van water te veroorzaken, t welk uit het vertrekje tot aan de voordeur ftroomde, en lang waren wij met deze bewer king bezig, eer wij den buik genoegzaam kon= den ontledigen, om de ligging der deelen on- der elkanderen en den ftaat der ingewanden te kunnen onderzoeken; zoodat wij na elf volle emmers, die ieder negentien pinten wa-

ters

_{ HB Je

ters inhielden, en dus eene hoeveelheid vaf twee honderd en negen pinten waters uit den buik gehaald te hebben, eerst tot eene meer ontleedkundige befchouwing- konden overs gaan. Wij gisten eenparig dat zoo wel het water, dat zich nog in de holte van het bek- ken bevond, als dat; °t welk langs den grond in menigte was weggeloopen , te zamen elf pinten konden bedragen; zoodat deze onge= lukkige Vrouw in den laat{ten tijd hares les vens , niet minder dan ego pinten water in den buik met zich heeft medegefleept; eene hoeveelheid, waarvan mijns wetens, bij bijna geene Schrijveren , eenig voorbeeld wordt ges vonden,

De inwendige befchouwing van den buik

leverde de volgende verfchijnfelen op: De lever, de galblaas en de maag vonden wijs fchoon wankleurig, in een natuurlijken toe- ftand en zeer hoog in de bovenbuiks- zijde (regio epigastrica) tegen het middelrif ge- drukt en als opwaarts geperst liggende. De alvleesch- klier (pancreas) was kleen en ver« hard; het net-vlies (omentum) geheel: en al ontaard, en als tot eene harde vleeschachtige klomp geworden, zoodat wij, bij de eerste befchouwing, hetzelve moeijelijk erkenden.—

De

C dIJ De

De dunne en dikke darmen (intestina tenuig et crasfà) hadden eene groene livide kleur; lagen uit hunne natuurlijke. plaats, tegen de holte der lendenen bij elkander gedrukt en waren van eene meer dan gewone kleente en dunheid geworden, Ook vonden wij het darm- - fcheil Cmefenterium) en de darmfcheils klie- ren (glandule meferaice) ontaard , terwijl er overal gebrekkige zamengrocijingen. der deelen met elkanderen plaats hadden. Dan, onze be- fchouwingen verder bepalende tot de deelen in de holte van het bekken gelegen; ontdekten wij al fpoedig de vermoedelijke oorzaak dezer buitengewone - Warerzucht. De Baarmocder (uterus) was op zich zelve befchouwd , in eenen natuurlijken {taat en van die gewone grootte, zoo als men die in lijken van meer- malen gebaard hebbende. vrouwen vind:, ook was er noch-aan het regter eiërnest (ovarium dextrum) noch aan deszelfs trompet. en franjes iets buitengewoons te befpeurens dan, tot onze verwondering , misten wij het linker eiërnest ’t geen niet te vinden was, ter- wijl zich langs de linker lapellen van het buik- vlies (peritonéum) ‘t welk door de,kruiswijze opening van den buik omgeflagen lag een lijmig gelacineus vacht in menigte onthield, zoo dat hier gewisfelijk al zeer vroeg cen eiërnest- zak JIL, peer. Ï wa

—_( 120 Je

waterzucht (hijdrops ovarii) plaats genaad nebe be, die een gevolg kan geweest zijn van de eerste ongelukkige verlosfing of van vooraf- gaande ongefteldheid, want wie mag dit z posteriori bepalen? Het is dus waarfchijne lijk , dat langen tijd, voor zich het water in de holligheid van den buik heeft uitge- ftort, het linker ovarium, gelijk meestal , een zak geformeerd hebbe , die allengs meer in grootte toenemende, zich eerst tot eene-zeer aanmerkelijke hoogte heeft uitgezet, het buik- vlies met de darmen na boven heeft gedrukt en daarna tot zulk eene buitengewone uitzetring gekomen zijnde , tevens dunner en dunner ge- worden en eindelijk doorgebroken is of het vocht langzamerhand in de holte van den buik ontlast heeft.

Niet alléén geven tot dit vermoeden de waar- genomene verfchijnfelen bij deze Vrouw gedu- rende haar ellendig leven en de menigvuldige zamengroeijingen der deelen , die wij in het lijk befpeurden aanleiding, maar ben ik ook daarin nog nader bevestigd geworden, door het her- lezen der bekende uitmuntende Verhandeling van wijlen den beroemden vAN DER HAAR, over ide Eiernest-zak-waterzucht der Vrou- wen, (te vinden in het zesden deels tweede (tuk van de Verhandelingen der Hlaarlemfche Maar-

fchap=

—_( rr

fchappij-) In de eerste plaats, zeg ik, krijgt dit denkbeeld te meer fchijn van waarheid door de verfchijnfelen, welke deze Waterzuchr van den beginne af aan heeft opgeleverd. Immers in deeerste jaren van den ongelukkigen toe- ftand der Lijderes, van 1799 tot 1805 (tijdftip “welk tusfchen haar eerste en tweede kraame bed voorbijliep ) was er, noch bij haar, noch bij iemand , vermoeden , dar deze dikte door buik - waterzucht veroorzaakt werd; zelfs nog in 1811 vond zich, (gelijk ik boven zeide) de kundige en door zoo veel practicale ondervin- ding beroemde pe Puijr begwaard de pa- racentesis te doen wijl hij miet genoegzaam vochtgolving voelde en dus in her geval dat ‘er ééns geen water aanwezig was, Crger ge- volgen uit de ondernomen buikfteek duchrtee Deze , bijna niet voelbare fluctuatie, fchoon door den Heer ’s GRAEUWEN reeds na de tweede en derde verlosfing , zoo als zijn Ed, mij gemeld heeft, waargenomen, pleit, mij- nes inziens , voor de waarfchijnlijkheid ; dar de zak van het linker eiernest, na zich aan ke peritoneum vastgehecht en alle de sbijliggende deelen op en achterwaards gedruktte hebben tot ‘eene aanmerkelijke grootte is uitgezet ge- weest, terwijl de rede der moeilijk waartener mer fluêtuarie of vochtgolving, zoo lang deze AIS: l 2 Atte

£ EN

hijdrops ovarii beftond, zoo aan de dikte van de bekleedzelen des buiks, als ook aan die van de vliezen des waterzaks zelve moet toegefchre= ven worden. Echter is het zeker, dat op het laatst van haar leven die vochtgolving aanmer- kelijk perceptibel geweestis, gelijk dan ook alle, die bij de opening van het lijk tegen- woordig waren, dezelve , vóór het verrichten van den buikfteek , gewaar zijn geworden. Niet ongepast, vertrouwik, en om de zaak eenig nader licht bij te zetten, laat ik dan ook nu bier de befchrijving volgen, die de Heer VAN DER HAAR in bovengemelde Verhande- ling van het aanftaand uiteinde van zulke Lijde- resfen , als een gevolg dezer ziekte, geeft en die in ’tbijzonder zeer veel overeenkomst heeft met den ffaat , waarin onze Lijderes in den Jaacsten tijd van haar leven verkeerde. Na al- vorens gezegd te hebben , dat het hem niet onwaarfchijnlijk voorkomt, dat het vergrootte eiërnest met het buikvlies vereenigd zijnde daar ter. plaatfe kan doorbreken en deszelfs vocht inde holligheid van den buik uicftorten , hoe- zeer hij deze gevallen als zeldzaam befchouwt, vervolgt hij: ,, Men kan ligtelijk begrijpen, s dat de Lijderesfen het in dezen derden trap » der ziekte zeer benaauwd hebben. De adem- » heling is zeer kort, fchielijk en meest in - Ni eene

Cg

eene zittende geftalte. De pols is klein en ras3 de eetlust bedorven of belemmerd ; hier door verliest de lijderes al langzaam haar voorgaande frisfe kleur en gedaante , die haar bij den eersten en tweeden trap der ziekte beftendig was bijgebleven en haar ge« brek van eene uitftorting van water in den buik of in eenig ander ingewand dat tot het leven behoort, deed onderfcheiden. Het aangezicht , de borst en de armen verma- geren en droogen als uit; de beenen, die bij een waar buikwater zoo ligt opzwellen en dik worden , droogen insgelijks uit en worden niet dan op het laarst der ziekte , wanneer het vocht uit het zakgezwel in het bekken loopt, dik, en dit is in het begin van het gebrek almede een teeken dat het- zelve van de eigenlijke waterzucht onder- fcheid. Zoo het zakgezwel dik en fterk is en de blaasgezweilen zich na binnen ontlas- ten zonder dat iets van dezelve na ‘buiten loopt of zich in het bekken of de holte des buiks uicftort , dan kunnen deze lijderesfen vele jaren met eenen affchuwelijken dikken buik leven , maar zoo zich het vocht uit den doorgebroken zak of uit de flijm en wa- terblazen in het bekken of in de holte des buiks uieftort , dan is de toevloed na het

3 ss Zak-

ns GIP a

s Zakgezwel des te grooter. Hierdoor breide s het zich alomme uit, drukt en bederft de » deelen die het aanraakt, waarop de-dood dan » als de groorfte geneesmeester van alle we- s reldfche ellenden een fpoedig einde maakt.”

Tot dus verre de Heer vAN DER HAAR , die, met eene reeks van waarnemingen , alle min of meer van elkander verfchillende, alle echter ten hoogften belangrijk , zijne uicmuntende Ver- handeling eindigt. Wanneer wij intusfchen zij- ne befchrijving vergelijken met de verfchijnfe- len , welke wij in onze lijderes hebben waar- genomen en niet alleen letten op den bedorven toeftand der ingewanden , maar ook op den vreeslijk uitgeteerden ftaat van hare ledematen, hebben wij alle rede te gelooven, da:, alware de ongelukkige beenbreuk , die tot haren fpoe- digeren dood aanleiding gegeven heeft, niet ge- beurd , de lijderes echter , binnen zeer korten tijd, der natuur den tol zoude betaald hebben, Immers ‚die voorname werking in alle dierlijke ligchamen , die het aanzijn verlengen en duur- zaam moet doen zijn, de voeding namelijk, hield bij haar geheel op : ook was dit blijk- baar in haar beengeftel, °t geen langen tijd alle mogelijke pogingen fchijnt gedaan te hebben om haar monfterachtig ligchaam tot onderfteu-

ning te dienen; waarom dan ook in den, voor haar

-

ml 125 Je

haar noodlottigen avond van den 28 April de overkanteling alléén van den buik op het lin- ker dijebeen , de dijebeensbreuk veroorzaakt heeft ; eene breuk die wij, na de geheele ont- lasting van het water uit den buik , onder- zochten en bevonden met aanmerkelijke ver- brijzeling van het been zelve gepaard te gaan, terwijl wij, bij de incifie in de dije , verfcheide kleine fragmenten uit dezelve haalden, Gaarne hadden wij deze breuk met nog meer opletten- heid verder onderzocht door het dijebeen id van het ligchaam weg te nemen ; dan de tijd, zoo door het laten afteekenen van het voor- werp onzer befchouwing, als door de ontledi+ ging vanden buik en het onderzoek der deelen aanmerkelijk verltreken zijnde, waar bij nog kwam» dat de eigene zuster der overledene, die, fchoôn uit verkiezing bij de opening en het onderzoek was tegenwoordig geweest, merkbaar verlangde, dat nu hieraan een eind mogt komen; dit alles verpligtre ons, om, niet gelijk wij wilden, maar gelijk wij konden te handelen en nu ook alle nafporingen dáár te laten,

Weinige Schrijvers, (dat ik dic ten flotte bijvoege ) hebben gelijk de Heer vAN DER HAAR opzettelijk over de Kijdrops ovarii,, ééne welligt meer dan men vermoedt plaats-

heb-

«

sel IG je

hebbende ziekte gefchreven; vele echter; Zints VAN DER HAAR; ook onder onze Land- genooten meer dan één, hebben ons nu en dan belangrijke waarnemingen daaromtrent na- gelaten. Ter vergelijking daarvan met de onze zou ik voorbeelden kunnen aanhalen, dan elk, die geen vreemdeling in de Genees en Heel- kunde is, weet dezelve op tefporen. Liefst befluit ik dus deze Waarneming , blootelijk medegedeeld om de bijzondere zeldzaamheid van zulk eene verbazende hoeveelheid water als deze Vrouw met zich heeft omgedragen , terwijl zij tevens wederom de waarheid bewijst, dat in dergelijke opzettingen vanden buik, die fomtijds langzaam en onmerkbaar beginnen en meest met fchijnbare gezondheid gepaard gaan, de bepaling der ziekte en van derzelver zit= plaats , in den beginne ten minsten , hoogst- moeilijk is, en de pogingen , die eindelijk in % vervolg van tijd tot genezing of verbetering worden aangewend ook daarom als te laat in t werk gefteld wordende, dikwerf falen moe- ten. Mag dus deze Waarneming (trekken, om de oplettenheid van Heel en Verloskundigen in voorkomende gevallen vandien aard meerder op te wekken, dan zal vooral aan het oogmerk van deze mijne mededeeling voldaan zijn.

de Klad ad) viv.

T, én „And. 1u en 1E nde

onze elk, Heel- „iefst telijk nheid water gen, vijst, , die en en

zaan , zite

ogst- jk in ering ar in moe om digen erder merk

Ode Kooter ad van dl,

OBSERVATIONES * CRITIC

Bingse Pii ex ei î

MO Mr E, oRie das bemi HYMNUM IN CEREREM.

rond GED

ï Homer Hymnum in Cererem,a clarisfimo viro CHRISTIANO FRÈDERICO MATTHAEI Moscâ fibi misfum, anno preteriti feculi oétogefimo: fecundo in publicam lucem edidit Literarum Grecarum et Latinarum jam. tunc in Patrië nostrâ ftator ac decus, DAVIDES RUHNKENIUS, Profesfor Leidenfiss adjeëtis duabus E pistolis criticis, alterâ ad LUD. CASP. VALCKENARIUM, alterâ ad jon. AUG. ERNESTI, wiros fume mos, ex alterâ editione multumlocupletioribus, Repertus fuerat iste Hymnus in Bibliotheca S. “ynodi , Homeri lliadi veditisque Hymois fubjectus in codice, fcripto illo quidem (ub finem feculi XIV, -fed-ducto ex veterrimo preftantisfimoque. Et licet nen germanum existimaveric hunc partum, fed Poërarum’ patri fubditum, clarisfimus Editor, valde tamen an= tiquum habuit et pulcerrimuim. Magna igitur istius getatis fuit felicicas, cui, ut in: pref ML DEEL ER 4 rione

B: —_C 128 Js ga

tione fcripfit vir fummus , prorfus infperand monimenium obtigit , quod non minorem ab ultimâ antiquitate, qeam a priscâ fimplicique venustate, commendationem habet, eden=- doque Hymno, vt aliis ftudiorum laborumque fuorum fructibus , Graecarum Literarum cul- tores magnopere fibi devinxisfe putandus est RUHNKENIUS. Edidit aurem cum verfione duatinâ “jJOHANNIS HENRICI VOSsII; addicis ‘mul annotationibus criticis, quibus corrupra

Hymni lectio emendaretur, aut eriam pecuii=

ares dicendi formule et voces cum Homericis compararentur „et cum _aliorum Pcêrarum Grecorum locis, in quibus Hymnus noster imitando videretur expresfus. In quo cum multa al‘orum industrie obfervanda reliquisfe fe, ipfe dicat vir doctisfimus , haud poterit in vicium aut in culpam verti, fi quis pros ferat, que, diligentius Hymaum legenti, core rigenda notandaque fibi vifa fint.

Vs. 46. Or’ oluvär Tis Ti êrúrugog &yyeros Haber.

Ad peculiarem vocis dvòs fignificationem, de qua Clar, Editor monuit in nota, confirs mans

ve

hs OE ID an

mandam ‚.& hoc prefertim in loco-declafans dam, facit Homeri locus, qui est Odysf.O. vsa 539» 53E, Ubi, accipitre confpecto, Apollinis nuntio, ica ad Telemachum Theoclymenus

Tyaluax's oörs Äveu Beo Emraro Delids Bpvis: “Eyvay ydp Hiv ês Ävra WB oiwvòv édura.

Appofite Schol. Oicvór. ongetov, gdvrevua. Adde Odysf. A. vs. 202.

Oùré rr mavrig éèv, oùr’ Öwväv odPa cidhs. …… et conf. Callimach. Hymn. in Jovem , vs. 68, 69.

Oxnuao ò° olwudv ey Oméipopor ayyerdruv Zöv repdov, T

Ad quem locum vid, Ezech, Spanhemii Ob fervatt. pag. 57.— In primis aurem Orph. de Lapid. proöem vs. 46, 47:

‘Oooá re wendjvaot merd Ppeoiv HepoPoïrat « YAvÓparors dPpurov tauydbovres dordv, Oiwvol, eyadAoro Ards wpaurvol Omrodijrate

*

_Ceterum verfum, cefura & rhychmo caren= tem, egregie fanavit Brunckius, vir doctisfie mus, nifi propius a literarum ductu abesfe $ideri posfic:

LE h D ene OÜÛ ós oïovbw 736 Eefrogos Byyerog. inder. Quod

ve ï

=_C 130 )=

-- Quod magis etiam accedit ad loci Horre- rici fimilitudinem Iliad, X. vs. 438, ab Editore hege

Vs. 71. Nyrepréos por Evieme , Òinoy TéKos, E1 sou Ömumus. Odysf. A. vs. 642 : Nuueprés por Evie möT @XeTo.

et E. vs. 97, 98 wòrèäp Eyoror Nymerréng Tòv gaübov êvicmúow.

Item wp. vs. 35.

El 3'&ye dh or eïw Dirn vupmerris Eviomee

76.

Elòfoeie, Ò4 yòo mera alopat Hd Erealoo,

In optimo quoque. poëta, Homero etiam , tales reperiuntur hiatus, qualis hoc exftat in verfu, cuique fimilem apud Hefiodum indica- vit Clar. Ruhnkenius. Nimis iis offendi, et

ftacim eos refercire velle, nimii est fastidii,

& male fane diligentie. Cavit id hoc in loco Editor. Ec est, ubi eiusmodi opera antiguam fcripe

EJ

feriptoris manum temere delevict. _ Sufpicors id in loco-Homeri factum esfe Iliad. E. vs. 434, qui vulgari folet :

VAAN Oy’ dp’ OUdè Bedr géyav Cero.

In quo. fi géya revocaveris, commode cum Hymni verfa poterit comparari. 4

Vs. 79.

Ôuhepy Kendtiobar dnortiv.

Iliad. r. vs. 53. Exers Oahcphv mapdroriv, Hymn. in Vener. vs. 104.

Iloier Ò’ eicomiow Gurepòy ydvov.

Vs. 92.

Noo@Dioberoa ev dyoov wal garodv “OAuproy,

Loco Hymni in Mercurium , ab Editore elar. laudato, adde Orpbei Argonaut. vs. 1336, 1337:

Kaì róre mapbeving voo@digero wósprop &vbos e Aivdyaurs Miidera. >

1

te De

„Ubi fimplici voodiEerdar eodem modo, his hie in loco, accufacivus jungiture

Vs. 106,

'Eoyduevar mel’ Údep eùspurov, Notandus hic ufus prepofitionis werd. Ita fepius eam adhibuit tlomerus. Vid. locum, Editori laudatum. Adde iliad E vs. 264, et 324. Item Hefiod Op. et Dier , vs. 444, Orphei de Lapid. Hypoth. vs. 8, et Carm. XL. vs. 96, Apollon Rhod. Argonaut. 1, 4. ubi vid Brunckius, V D. erin Append. pag. 209. ubi hujus nostri loci meminit. Sic infra vs. 838 , 'Es Odos EEaydyar perà Duijmovos Item vs. 322. 'EAléwevat. gerà Püru bev derveverduv. Pro eöxpurev fuspicabar , levi emendarione feribendum êzúparov, aut faltem eùúparov. Est enim apud Hefiodum Oper. & D. vs. 739.4 wodulouros Aqua epicheton,

Xeïpue vrbdjzevog mohuypärw ÙÒRTI Deur. >

„Sed bene fe habet vulgata lectio. Edúsurom Woe Est aqua, que lacili labore haurirk potest, que fignificatio huic loco perquam

est accommodata. | F, its Va,

&

Ary) ne aen er nd de

À

“Aydpes Auistipes Amúyayove Odysf. O. vs. 426, 427.

VAAAÀ u’ duipralav TáPios orde dydpee, YAygödev Epgornêruw' mêpacau Òé ge cup’ dyuydvres,

ye»

eN

Vs. 149.

Taöra dE ror cadéang Ömolyoojar _— f Infra vs. 272: “Opyra è aöth êrùv Ömolyoogar,

Et VS. 488 :

Aöràp Emerdh ardvl’ Gmelúnaro Biu Oedove

Phrafi plane est Homeriea. Odysf. A, vs. wdn ; Zo adr muuwös Örmolicouat,

lem Odysf. E. vs. 143: al Aùràp ol mpdDpuv ÖmrodjTopat. f Et, addito etiam cafu quarto, Ïliad. ©. vs. 4672 “___BouAùv ò’ YArrelois Özmobúoopel’, Tig dvúoese

‚…__Hine ÖmoOngootun praceptum , admonitio } gonfilium, lliad, O. vs. 412. ubi Scholiastes

wt va

8

sl 134

ÖmoÔngoedvyew* ÜroBoraïe ddaoxartaie , et Odysf, mn. vs 233. Apud Orpheum, Argonauu vs. 466. alibi. (*)- ve '

Vs. 152.

idelgor inge, He-

(*) Hoc fenfu inprimis frequens est hoc voe _… cabulum et _ufitarum Scriptoribus Ecclefiasticis, Juftin. Martyr. Apolog. IL. pro Christianis , page m.Ó1 C. of zerà Très To Xpiecd uuAds Omobygoovvag Cidcuvres. Clem. Alexandr, Paedag: „Libr, [. C ape 12. page m. Too C. ràs zalyvovoas mpòs Tuv bpliu mrodirelav ÖmoÔngoodvas Eididdorewe Qui etiam ibid, Cap. 3. pag. Ó2 B. ràs êvroas (roùü Adyov) et wàc Ömolymooúvas aùroö COonjunxit, uti Admonite ad Gentes pag. 52 A. ovufBouvrds et Ösrolúxas , qUO posteriori vocabulo eadem hac fignificarione et | alibi ufus est. Vid. Paedagog. Libr. I. Cap. 1. pag. 58 C. et 59 lin. 8 item Cap. 2. pag. 6o D. Add. Jofeph. Antiquit. Judaic. Libr. V. Cap. 8. pag. m. 154 C. et Eufeb. de Vita Conftantini Libre IV. Cap. 52. pag. m. 456 À. Hinc ó nóyas Özroberinds fermo est, qui in hortande verfatur et precipiendo, mpdËers fpectans , quemadmoe dum ô mrporpemrinds ad 40 pertinet, et ó mupauuvlids ad mdóy, apud eundem Clemeuteim, Pacdagoge Libr, Le Cap. 1e pag. 58 A.

=C 135 D= Hefiod. Op. & D. vs. 35, 36.

ee

Oranpivdpsda verwog _MÔsinos Öizus. he k 8

& vs. 225, 226: ie SSN

Di dixeg Eelvoror val Evdhuoros Bidouou

_„lberws.

Adde Theogon. vs. 86.

Jed Vs 165. nils oa

MOWiyovog TpéDerur, morveirerds, dordoide re.

Fortasfe pro morvelgeros reïcribendum zord-

"Opper zosDerer, mohdeurrds 7’, domdoids re, * quod ex{tat apud Orpheum, Argonaut vs. 743 in Codice Regio 2763:

‘Hvixa ò’ els dyrgov mehüeuwTov Buoemdpyre ubi in editis exemplaribus- est zoAusgarov. “Vocem wmoxdeverds adhibuit etiam Eufcb. de Vita Conftantini Libr. L. Cap. 9. pag. 336 Cs

EUIWÓD Te Thv Apxhv Kad “mordeuktoy dmast vols PS &pyotzévors warepyabimevoge ,

UL peer, vR Vs,

CC 186 == Vs. 187. Maid’ ömò ndAmw Eyouoa, veor Ódhog.

Supra verfu 65, Kodpyv hv Brexov, yAuvepdp $ahos. Tra fepius bdaos ufurpatur. vid. Ruhn- ken. ad vs. 23. Adde Iliad, X, vs. 87.

Dinov Odhos, óv TEKOv wir.

Hymn. in Vener. vs. 279. Orphei Hyma, XXVIll:5, LV:8, et LXVI:6, et Euripid, Pheenisf, vs. 88, ubi vid. clar, Valckenarius.

Vs, I9r.

ElZe DE of ursopoïo, zal Opidaolar ävwyer. Huic Gmile Iliad. A. vs. 645 :

7 x e a Te - , Es ò Aye geipds EAV, KATÀ Ò Edprkaalat dvuyen

Vs. 204.

xaì iAuov oyels Óvpóv.

Eädem formula exftat apud Hefiod. Op. & D. vs. 340: _ °M6 Tor iAuov Kpadinv vaì Bvuòv Ewa, quo in verfu item penultima fyllaba in fAaov proe

re 137 Den producitur.— At, locum noftrum manifesta corruptela laborare, monuit clar. Eaicor. Equidem tentarim :

xal iAwov EvÂero Bugov.

Recedit , fateor , aliquantum haec emen- datio ab eo, quod erat in libro fcripto; fed egregiam veri fpeciem ei viderur conciliare locus Homericus, qui est Iliad. I. vs. 635.

ò' MAwov Èvbeo Ovpedu.

Vs. 232

weyider DE Dolvae wirnp. Homer. Iliad, oe vs. 555: yéymie DE Te Dpéva sroiv.

Hymn. in Venerem, vs. 217. yeysder Òè Dpévas Evòov.

Quod Bvuö ynbjous dixit Hefiod. Scut. Her- cul. vs. 116. Orpheo autem frequens est zak vel iep yubev mpoocmw. Vid, ejus Hymn,

XV : zo. XLVIII : 7, LIV : 16.

Vs. 235-237.

2 24

ô 8 délero Baluon Iros. Odr® oùr oTroy Euv, du Onodpevoe. Anusryp Kolen’ dufdporig, woe} Osod Enyeyuöra.

Tens

er +138 Der ‘Tentabam s am OG

6 ò’ diEero Bwluour Tros.

-

Tòv 3 du oîrov Edour”, óv Onodpevor vr Andenk 1 De 1 e EN lar 2, Den Xpieon. dufdpooin, oel Öeod Eryeyaru.

Ut copula melius fe haberet. Ceterum, ad loei fentenriam quod attinet, conferri p@r terit Junonis illud, lliad, O, vs, 58-60. >

- 5 Í “Exrop wèv Övyrds TE, yuvalka me Óyouro malo. Aöràp 'Axihheus êen Beag yóvoes-Hv Er uùrh Orild ze val äriryna.

Vs. 269.

PAbavdrors Ovyroïet dverop val Kapa TErvurdt. Bene habet verfus, ut et rhychmus , fi ultima et penultima fyllaba vocis dvesap, tan- quam una fyllaba, prenunciantur, Quod fieri posfe, patet ex p'sïu apud Hefiod. Op. & D. vs. 5, et ex Zap, ibidem vs. 492, ad quos verfus videantur Tzetzes et Grevius. Simi, liter ©eöv, Hefiod. Theogon. vs. 44, et Où, Hom. Odysf. N. vs. 391, unam tantum in rhijthmo fyllabam confticuunt. Quemadmodum etiam duae fyllabae- posterioresin-uvue apud

Noftrum fupra vs. 210, Vs:

ri 0539 Per

‚Vs ION WlenrarHd seert: ä BAAN Eye, ôt vdv re ubran, Keì per Úr' aùrö, Teugdvruv mäs difLos. , Hom. Hymn. in Apollinem vs. 80. 1)

ver EvÂdde ur mpûrov TEIL, MELIKHNNEN vUÔv.

%

Vs. 76) et 245:

TelEnohur vydv Te Kal drren Devòpherre.

Add. ibid. vs. 247, 248. Reddidit hanc formulam Euripidi, Iphigen. Taûr. vs. 1453, doctisfimus Pierfonus , Verifim, pag. 282,

PEvruüla velEus vaòr , VBpuoou Bpérus. ) Ke (

Kn

ï

mreol Tr" du! Te wÄrhog Änros

A Ï Ou ò Wisin KT An AN

Repono : : iss en meg) Ù zat TE KÄNNOS ÄYTOG

ODuú O'imenderoa Kk. Te A.

Vs. 277, zin

meme The Déyyos eid „ed sdavdrok Ade Ösijs.

Homer,

—( 140 Homer. Hymn. in Venerem, vs. 178) 176.

xdrrog DE srupeikav darérarer

“AglBporov. Orph. Argonaut. vs. 1219:

ErinBe ward gptoura, PAoyòs d drêrnurer &üTus e

Vs. 293

EöpuBig Keke.

Sic Tpfruv eùòpuBlys est apud Hefiodum, Thee ogon. vs. 930 quod imitatus est Orpheus , Argonaut. vs. 337» apud quem occurrit etiam 'Aùp cûtuBins in Fragment. VL vs. 35. Idem hoc epitheton Peleo atrribuit Argoneut vs. 1959, ex emendatione clarisfimi Ruhnkenii, pro Eùpuf2ia Inia corrigentis Eòpu2iyv Nyaïja, Epistol Critic. IL. pap. 272., pieeeunte Schras dero, ipfi laudaco.

hd

Vs. 307

Erie” vier” KoUTTE èn ëüsdOuvos Anplrup.

Ultima in xpúmre producitur propter cefuram.

Sic fepius, Infra ica yúlgoe, Vs. 370. Adde di ts

ma I4T je

81de, Orph. Hymn. XI:g3. Bär, Apollons ‚Rhod, Argonaut Le. II: 107. edpe, L. IV: 1124. Eames, VS, 1328, et 1354. Et fexcente alia, /

Vs. 326, 327. Ndvras EmumpoluArev. duouldndis Kidvres Kixayouov. Corrigam :

Idvras ëmimgolard’ - draoddìs ÖÌ zudvreg Kix)noKov.

Verbo autem &mvrpoidarerw ufus etiam est Hoe merus, Ïliad. A, vs. 627:

“H s@uiv mroörov gèv Emimpoïnhe rpaélowe

Quo in loco num vox Erum poïnhe tanquam uua vox accipienda fit, an vero divifim pro- nuncianda, hoc noftro fortasfis verfu explicarì potest. Qua de quaeftione conferatur claris- fimus Tollius ad Apollonii Sophiftae Lexicon Homericum, pag. 569.

Vs. 340, 34te

äDap ° Ömò zeiden ylus

'Esouudvog Kardpouos. Hom.

=( 14ò je Hom. Iliad, x. 482, 483.

Növ dE èv diduo Òlmous úmò neudeor vuije

© “rozet.

Infra vs. 415. Formula autem ózò wedden et Úzò zeúbeor yalús familiaris inprimis et fre- quens est Orpheo. Vid, ejus Argonaut. vs. 172, et Hymn, XVIII : 4. Lr: a. LXVIII: 5.

Vs. 344» 345 /

« -

TIóAN’ denalopdyn euros mil ùò Em’ dragruv YEpyors dev wardpov gyTiosTo (Houij.

Verfus , pesfime corruptos , fic emendare”

tentarim :

TIdAA’ denaloudun myrpòs möbu" ú 8 &rayra YEoya Ocv gaxdpwv dmò vóoDiw púoaro (Bourij. ‚Formula &zò vóodw, aut dad vóod:, dicitur enim uirumque, precedente cafu genitivo , quem regit, plane eft Homerica, Vid. Odysf, E, vs. 113. M. vs. 33- O. vs. 528 „alibie= 'Azò, el altero verfu elapfum , causfa exftitit orti in alte- ro 2m), abbreviau deinde propter fequentem vo- calem, ur fcilicet, aliquo faltem modo, metrum confticuere:ur. Quod ramen ne vel fic bene fe “‘habet : nam prima in &rasros folet produci. Vid, lliad,

el 13 De

lied, 1. vs- 3. et T. vs. 367.— Porto, facili ne- goto perfpicitur;, quomodo woare in gyrioero abire potuerit: librariorum nempe culpâ id „accidit iterum, ut videcur, claúdtcanti metro Füccurrere cupientiums: Ceterum egrêgidm huic nostre fufpicioni & ‘correctioni quali- cunquúe äddere videtur veri fpeciem quod de Cerere narrat Mercurius, inferius verfu 351:

mmm êrel éya ijderat Eoyov,

in quo idem illúd Eovov, idem perro verbum wfderdär, talis denique repetitio; quales plu-

rime funt in Homeri earminibus; ut magnó=

pere ipfi:adamate.

Locus, igitur, hoc modo fsnätus latine ita viderur exprimendus: 5; Zla, Cetes, vero â non toleranda, gravia, perduam noxia;, 5 facinora, a Diis ceteris- beatis fejuncta, 3) rendens quippe, animoque obftinato re= 3 cufanss Jove-jubentes ac comiüiter adeo invis ë tante; ad coelestes Immortalium fedes redire, s deliberando moliebatury apud animum faum $) Agitabaet & medicabatur.”” Quem loci fenfum peregregie viderur confirmare’, quod inferius , VS 354-fqd., de Cereris va ceteris Diis fes junctione idem, disferie, Mercurius, k. Il pres, M arcane.

(144 D=

ú 9 -_duvòv Eger pórov, oddk Beter

mn Micyerui, dAA damdveube Ovddeog -Evdolt vnoh “Heu, 'Ehsuoîvos upavaòv mrontebpov Exouou.

Conferri autem poterit et illud, haud dis- mile, Junonis ad Jovem apud Homerum, lliad. A. vs. 541, 542:

YAef rot DiAov êslv Eueï drò vooPw Evra

Kourrddia Dpoveovra dmadtmer.

Vs. 357.

dval êvépow 'Aidwveus. \

Hom. Iliad. O. vs. 183.

a VAlys Evêgoror dudoray. Hefiod. Theogon. vs. 849: —_— VAlDHG Dd évéporot varaudbidvorei dudoouv,

Idem autem, quod hic, Homerus, Iliad, F. Ws, Ó1:

mmm AyaE vegan 'Aldauvels.

Vs. 373 AuDl ë vogidous ——==

Lego: ’Audadd voutore. Ur fenfus fiets

ze Manifesto fatis’eo declarans, Je id agere.” et. Vse

—C 145 )= Vs, 380,

pluda dE ward Kereuda Dofvuray. .

B chios Augvuouy* òiij)bove Que glosfa fortasfe pertinet ad hunc locum,— -Compa- rari poterit Homeride Hymn. in Mercurium , vs. 337 *

a grohùv Dik Kpor dyiooage item Hefiod, Op. .& D. vs. 635 :

mm TONY did rÔyroy dyloouge

Simplex dvúsiy eodem modo adhibuiet Or- pheus, feu Orphicorum Carminum Auctor , Ar- gonaut. vs. 68:

EA

am rpiBovs Ò° Hvuooe Burdoons.

et Paulus Silentiarius in Epigrammate, quod edidit clarisfimus Ruhnkenius, De. Critic.

1 pag. 72.

Vs. 404 Kal ri’ êEamdryoe DiAw Kparepds Tlorudér uuw,

Conjiciebam :

5 ?Amd ru EBandenee à. z. T3

Qua-

{146 j=

Qualis vocule Z242 ufus plane est Home- ficus, Sed qua tandem dolo ?

Vs. 414, 415.

‘Os DE ge Pvapmdlas Koovldew suuv nijTivg “Orgero srarpds êpoïo ada úmò uedden yains, YEEenéu, Kk. T. Ae

Perturbata nonnihil videtur vocum cone ftructio. Ira focum interpunxerim , voce &xero transpofitâ :

Os DE u dvapwdEus, Kpovldew mruuwdv git Farpòs êuolo, Pépuu ùrò Keulen dgero ruins, 'EEepiuw, K. Te A.

Vs. 428.

Napxioody 4°, òy EDuo', Gorep vpdnov, eùpeïa liv.

Friget, monente Ruhnkenio, illud &ezep

xedxov. Iraque malim:

Ndpxioaey 0’, Ôv EDuo'sde gpdoeov, edpela bv.

Vs. 429, 430.

Adròp èyù Dpemogéua mep) pÄgiarie yaïa d'évende 8 Kop T ev. Pre,

me 147 JS Pro Spemoudmt repofuit dperduv clarisfimus Editor. At in mepì gäpmar: vicium herere moe nuit; -Scribendum fufpicor; Adràs éyù Dperrdunv vegt * ydsmurt yara ò' Evepds _Xdpgoer. |

Superius, vs. 15, 16:

EL 3 dpa bOamBioac’ òpsturo gepolv ki kuddes Kaaròv dluppa Aafeiv* gdve OE Kdùv eÜpudyuiue

et verfu 425: Tailoger , Ävlen Dpémomer velpeoa” Epdevra.

„Que lectionemr gep) faris & abunde videntur confirmare, Quod autem attinet ad xdouart, ilud commendaré videtur vocula xúve verfu 16 obvia ,— et eodem fenfu adhibuit Euris pides Phoenisf: vs. 1599 :

a Tagrdoou yap Peren 'Enbely Kubaipòw eis Älvoea vdopara,

Conferri poterit zech. Spanhemius ad Cale Jimachi Hymn. in Delum, vs. ror. pag. 465. Edit. Ernestiange. Adde Hom, Iliad, P. vs, 416, 417: |

_Mäar xdvon

me BAN aÜTOD yaia gihuwe

hal

ubi

—_( 148, )— ubi, Scholia. Minoras ’Aan' èv duró zórg mavres vis yapar Degderev.

Comparare quoque licebit íllud ‘Sallustii Bell. Jugurthin. Cap. XLI. Moveri civitas, et permixtio civilis, quafi discesfio terre, orirì capit. Et Jul. Obfequ. de Prodigiis, pag. m. 540. Venafri hiaru terra alte fubfedit.

Vs. 434 ‘O5 Tóre wèv modmav Hap ÖmÓPpova Ovmdv Egovout, Hom. Hymn. in Mercurium, vs. 391, 392:

PAuDorépous Ì' Enheuoer ÖpdDpova en Exovrus Zurevderv.

Cum univerfo autem hoc loco haud frustra fimilem contendas Hefiodi, Theogon. vs. 6o , 613

‘H 3 Zrex’ Boven voupus ÖudDpovas, Hoi doin MéuBAerul, év ondeooiw dunden Ougdv EKodous.

Vs, 435.

Kpadinv zal Budy Tumor.

„Supra vs 65e xpadluv zal Ovuòv Tuva. Jane suntur fepius xoadin et bugde: Hefiod, Ope st D. vs. 340

mmm AKO HRA Kal Ouds Egwoir.

Honw

(149 )= Mom. Iliad. B. vs. 171:

el gw &oe Hpadlyv val Bupdv Teeven,

Uti Dew et buròs Iliad, A. vs. 193. A. VS Al. Odysf. A. vs. 294, alibi.

Vs. 489. Bve’ dev OÙAuumovde , bev eb’ ôuiúyupiv UAA, Simillimus est locus in Hom. Hymno in Apollinem, vs. 186, 187:

YEvbey òÌ mpòs duur _——___—_ Eior Auds srpòs Döma, Oev mel’ Öuúyuaw dM

Quem adde loco ex Iliad, T. a Clar, Edi- tore laudato.

co

VITIUM TYTPOGRAPHICU A,

Pag. 132. lin. 13. Òe/wovos. Emenda: òeiuovas.

e

kr Fi, Pk eik WAE

ì Aad ande kt te

Ef Pes A \N ae

edt mech we ee d bingo es

Ne

Á dl d _ D - Ì ende hee p ke % r BSE en weke Se rg

Kee rijd, wid ge

L v « 4 18 reen kiek: Heden: vitvdes eld de Ê *

werde AR Pe ben, Ades 5 el Fr; ê : otd Wi A a val Z Pe oh nj, Ë de . Jen An Ja / * bkich ae Mi An: 5 gevr gp diie er Es Nen & A re y Ke per ze eik

ANTWOORD OP jk VRAAG: Al

VOOR HET JAAR MDG CCK Le Van

OPGEGEVEN f „Daar de ondervinding heeft geleerd „dat in het algemeen, langs de Zeekusten van den hoek van s, Holland af, tot aan den Helder; a/s ook langs de Stranden van het Eiland Goeree, de afnes ming en verlaging der Stranden ‚door lage met Stcengedekte Rijsdammen ; of zoogenaamde Steene hoofden , op de doelmatigfle en minst „> kostbare wijze wordt tegengegaan, en men ook fints eenige jaren begonnen is, om de hooguite »» flekends Paalhoofden aan de Stranden der Efe 5 landen Walcheren en Schouwen volgens eene rea »» gelmatige met de gewone helling van een natuura s> lijk Strand afdalende lijnte verlagen ; zoo wordt gevraagd : | 1e > Heeft de afzaging der hooge Bs a. aande kusten van Walcheren ez Schouwen eenige > en welke gevolgen opgeleverd , waar wit men „> met grond, tot het verkiezen der lage geregeld afdalende, boven de hoog verhevene Werken, » voor de defenfie en verbetering der Stranden, langs die kusten, zoude kunnen befluiten; of „5 beftaan er deswegens nog zwarigheden en twijfcn » lingen, en welke zijn dezelve? id UL DEEL. Z. GENe A 2e Ger

—_( 2 Je

2. „, Gefleld in alle gevallen , dat men de voor« 2 keur aan lage, boven hoog uitflekende Werken 2 Voor de defenfie en verbetering der Zeeuwsche as Stranden gaf, zoude men daar toe de tegen= 2 Woordige aangenome wijze van conflrubiie der verlaagde Paalwerken aan de Stranden van », Walcheren ez Schouwen, boven de aan de Hol- land/che kusten gebezigde fleene Hoofden , of ss met fleengedekte Rijsdammen verkiezen; of zou= „> den deze laatfle ook aan de Zeeuwfche Stran- 2 den boven deecerste verkieslijk zijn? welke reden 2 nenen beflaan er voor heteen of ander? zou den 'er, in het eerste geval, in den tegenwoore digen aanleg dier werken verbeteringen kunnen worden gebragt? of welke zoude, in het laatste geval, de conftruêtie der fleene Hoofden aan de 2, Zeeuwfche Stranden moeten zijn?”

5

DooR

ABRAHAM CALAND, (toen) Opziener bij den Waterftaat, en geëmploieerde aam het werk der Nieuwe Haven te Middelburg.

onder de Zinfpreuk :

Zoo het eene waarheid is, dat een vlak hellend Werk, het uitwerkend vermogen des waters enz. tot befchadiging Vermindert, en een fteil opgaand werk die vermeerdert, dan ishet ook eene waarheid, dat de vlakke met Steen ge= dekte Rijsdammen daar tegen beter beftand zijn en de Stranden gemakkelijker zullen defenderen, dan fteil op-_ gaande Paalhoofden.

Aan welken de gouden Eereprijs, door het ZEEUWSCH, GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN „den 8. van Grasmaand 1818, is toegewezen.

8 Toer:

OON OEE oons

î Kobe ik in*t voorleden voorjaar het Program mia van t Zeeuwsch Genootfchap der Werene fchappen van 1814 in handen kreeg en, on= der anderen, de daar in vervatte hier voren= ftaande Prijsvraag , nopens de rcfulraten van afzaging der Paalhoofden op de ftranden van Walcheren en Schouwen, las, merkte ik. al aanftonds , dat, een doelmatig antwoord op dezelve , eensdeels moest voortvloeïjen uit een naauwkeerig geomerrisch en , bij mangel daar van , uit een naauwkeurig hise tórisch onderzoek naar de plaatfelijke gefteld= heid omftreeks de afgezaagde Paalhoofden , vóór en derzelver afzaging; als welke, zoo men daar in wel konde flagen, naar mijn inzien, zoodanige refulraten maest uicleveren, die ons met grond konden opleiden tot het be- {lit : of het raadzaam zoude zijn lage gerc- geld afdalende boven hoog verhevene werken voor de defenfie en verbetering der Zeeuwfche franden te verkiezen, zonder dat daar bij wl iák A 2 cenige

a ME IP en

eenige twijfeling mogt overblijven ; en anderdeels uit eenige door théorie en on- dervinding verkregene kennis van Waterwer- ken , voor zoo veel die tot ftraúd- en duin- defenfien betrekkelijk zijn.

Dit inziende, rekende ik het mij zelf, om meer dan eene reden, tot een’ duren pligt, om, voor zoo veel mijne bekrompene vermo- gens toelieten, pogingen te doen tot het be- antwoorden eener Vraag, die gerekend wordt te kunnen ftrekken, tot bevordering van het welzijn van Zeeland in het gewigtig vak van deszelfs Waterftaat , en om tevens, is het mogelijk, aan de begeerte van het Zeeuwsch Genootfchap te voldoen, het welk zich zoo veel aan den Waterftaat van Zeeland laat gele- gen liggen , gelijk deszelfs van tijd tot tijd uitgegevene Werken getuigen ; en wederom volgens Programma , dit onderwerp als alle- zins gewigtig en, voor het vak der Zeeuwfche Waterweringen als hoogst belangrijk rekent.

Enindedaad, wie, die flechts oppervlakkig nadenkt , gevoelt niet het groot gewigt van het verdedigen onzer zeeftranden en duinen , daar van dezelve ook onmiddelijk de veiligheid van have en leven afhangt ?

Maar ook , wie flechts eene geringe oppervlak-

kige

kige kennis heeft van de gefteldheid der ftran. den en duinen, van de moeite en aanzienlijke kosten die tot derzelver verdediging worden vereischt, en van de verfchillende wijzen , waat op deze verdediging reeds is en nog worde beproefd, befeft dan niet met het Zeeuwsch Genootfchap , het belangrijke van een onder« “werp, dat een naauwkeurig onderzoek moct behelzen, welke van alle de aangewende mid= delen de beste of buiten dezelve de doelma« tigfte zijn, tot beveiliging van die ftranden, welke van alle de ftranden onzes Vaderlands het meest van hooge ftormvloeden , en van derzelver uitwerkfelen te lijden hebben.

Hier toe met het Zeeuwsch Genoorfchap mede te werken, en, na een, zooveel moge- lijk naauwkeurig, onderzoek der refultaten van de eene en andere defenfie der ftranden, daar toe een’ geregelden beredeneerden leidraad te vinden, is dan de taak welke ik thans, echter

miet dan met bezef mijner bekrompene inzig- ten, mij onderwinde te beproeven.

Alvorens tor eenig onderzoek over te gaan, moet men aanmerken, dat, daar de Vraag van shet Zeeuwsch Genootfchap zoo wel op -de Paalhoofden aan de ftranden van het Eiland Schouwen als op die van Walcheren ziet, en

A 3 de

_{ 6 de eerstgenoemde echter terafzaging eerst aan- befteed zijnde in het najaar van 1814, en geëx- ecuteerd in 1815, (*) het nut daarvan natuut- lijker wijze door de kortheid des zedert ver- loopen tijds, nog niet genoegzaam kunnende blijken, om daar uit gegronde gevolgen te kun- men trekken, het om die reden is, dat ik mij in dic antwoord vooral van de afzaging der Paalhoofden , op het noorderftrand van het eiland Walcheren zal moeten bedienen, en der- halve meer bijzonder dat ftrand ten onderwerp zal moeten nemen, als zijnde aldaar reeds in 1808, drie; en voorts achtereenvolgende alle de Paalhoofden afgezaagd, tot eindelijk in 1813, de laatste nog overgeblevene almede afgezaagd zijn geworden. Dit ftrand toch is ook wel de voorname bedoeling des Genootfchaps, niet alleen om bovengemelde alles afdoende reden, maar ook om dat de Paalhoofden op bet noor- derftrand van Walcheren , zeventien in getal beloopen, waar onder Hoofden van den eers- tenrang, van 7o à 75 Roeden lang, terwijl op hee noorderftrand van Schouwen flechts zeven

Hoof-

“_£*) Ik bedoel hier de 7 Paalhoofden op het Noorderftrand twan dat Eiland : van een enkel op het Zuiderftrand zal men op deszelfs plaats fpreken even zoo van het eenig afgezaagd Paal« feoofd op het Zuiderftrand van Walcheren Du Bensboofd genaamde

Kad

mf zr JT

Hoofden zijn, van aanmerkelijk mindere lengte 8 de meerderheid, en voornaamheid der Hoofden zullen ook misfchien meerder bewijzen ople veren, wat men reeds van derzelver afzaging 4 heeft ondervonden, en wat het eiland Schous wen daarvan al dan niet verwachten kan, of ook alreede heeft befpeurd.

„Wij zullen dan, in de eerste plaats, zien, dat de Vraag:

IL. Heeft de afzaging der hooge Paalhoofden _ aan de kusten van Walcheren en Schouwen s eenige gevolgen opgeleverd?” met Ja moet worden beantwoord; uit welke gevolgen zal blijken dat men tot het verkiezen der lage ge= regeld afdalende , boven de hoog verhevene werken, voor de defenfie en verbetering der ftranden “langs die kusten , zoude. kunnen befluiten ;-en “dan > “IL De zwarigheden en twijfelingen , die bij fommigen deswegens nog zouden kunnet beftaan ‚zoo veel wij die weten ; trachten’ te wederleggen ; waar uit wij vertrouwen, dat in alle mogelijke gevallen zalkunnen blijken, dat dage boven:hoogzuicftekende werken voor des fenfie en verbetering der Zecuwfche ftranden de voorkeur verdienen. _

: DW Tho Til, Zal

—_( 8 )=

III. Zal men overgaan om te onderzoeken of de tegenwoordige aangenomene conftruêtie der verlaagde of afgezaagde Paalwerken aan de ftranden van Walcheren en Schouwen niet te verkiezen zij , boven de aan de Hollandfche kusten gebezigde fteenen Hoofden, of met fteen gedekte Rijsdammen; dan wel of deze’ laatste ook aan de Zeeuwfche ftranden boven de eerste’ verkieslijk zijn ; en in geval het blijken mogte, dat het eerste ontkennend en het laatste“ bevestigend moest worden beant- woord dan zal daar uit veelligt van zelve volgen , dat in de tegenwoordige conftrutie der verlaagde Paalwerken aan de Zeeuwf{che Stranden , verbeteringen kunnen worden ges bragt; terwijl wij dan.

IV. Die verbeteringen aan de tegenwoore dige verlaagde Paalwerken ;. zullen. trachten op te geven, voor zoo. veel die voor verbe- tering vatbaar zijn, en

V. Aantoonen„ hoedanig de conftruêtie det fteenen hoofden , aan de Zeeuwfche Strans den aangelegd, naar aanleiding van het befluie op het gîe point genomen, volgens onze ges dachte, zoude behooren te zijn,

VL, Zullen wij een betoog trachten aan te _

voer

en HRE AE a voeren , waarom de tegenwoordige, uit den duin Zeewaards trekkende , Hoofden op de Stranden van Walcheren en Schouwen, on- danks de verbeterde conftruêtie met de verla= ging, nog niet genoegzaam kunnen gerekend worden, om de teeën der duinen voor afne-

ming tegen hooge en hoogere Stormvloeden

te beveiligen :- waarna wij eindelijk

VIL Een vast fijstema om een Zeeftrand te verdedigen zullen trachten te laten volgen.

E

_ De gevolgen , welke de afzaging der Paal- hoofden op het noorderftrand van Walcheren en Schouwen hebben opgeleverd, kunnen zich uieftrekken tot, of zijn gebleken:

4. Aan de vooroevers of de ondergronden der Stranden d.i. aan het ftrand beneden laag water , of, namelijk, hetzelve is af- of voe- genomen.

b.- Aan het verlagen en vwerfmallen , of verhoogen , en -verbreeden „van - Zet. natte- en. van et drooge frand:-het eerste is dat terrein „begrepen tusfchen laag en hoog- water, en dat dus mer iederen Vloed. wordt D513) À 5 bee

—C to )—

befpoeld ; het laatfte is begrepen tusfchen hoog water en den duin.

c. Aan de feeën der duinen : of dezelve, in vergelijking van vorige jaren, meer of min der zijn afgenomen of onder den horizon vers laagd, dan wel of het tegendeel daar bij heeft plaats gehad.

/

d. Aan het verfmallen of aan het verbree- den van Ket duin ; deszelfs meerder of min- der overwaaijen en verftuiven, meer of mins der begroeibaar werden, enz. en eindelijk

e. Aan de a/gezaasde Paalhooftlen en aan- hoorende werken, als derzelver vullingen, we- derzijdfche bermen enz. 5 of-deze al of niet meerder zijn geceisterd ,„ en, naar gelang hun= ner verlaging en der omftandigheden , al of niet meerdere kosten in derzelver onderhoud en reparatien hebben. vereischt.

‚Deze gevolgen zijn blijkbaar «

a. Voor zoo veel de ffranden beneden laag.

water aangaat, uit de vergelijkingen der diep- ten , welke men voor de koppen der Paals hoofden gevonden: heeft , “bevorens- de afzas ging derzelve was gefchied met die welke men na de afzaging aldaar heeft gepeild: de „ad \ ceríte

hd

.

—( II e=

„eerfte zijn met zwarte cijfers uitgedrukt, ea

de laatste, tot meerdere duidelijkheid , met rood aangereekend op Bijlage Litt. A. en B.

__ Uit de negenjarige peilingen welke ik van het noorderftrand van Walcheren heb kunnen bekomen, blijkt, wanneer men alle de daarbij gevondene gemiddelde diepten nagaat ; dat de aânwinsten voor het eene Paalhoofd, en de verliezen voorhet andere Paalhoofd elkande- ren nagenoeg evenaren 3; echter dat de balans nog iets ten voordeele der aanwinst overflaat, doch, die daargelaten, ieder een begrijpt lig- telijk , dar men hier in gewonnen ‘heeft : want tot den tijd der afzaging toe , de diep- ten immer meer en meer, hoezeer van lievere dede, toenemende, gelijk de infcharingen vaa de laagwaterlijn aan de eene en andere zijde vooral aan den noordkant der Hoofden getuir gen, en gelijk daar van zoo.vele op laagwater zelfs onbegankelijke koppen van Paalhoofs den, fteile resters van bermen. enz. eenmaal voren op het {trand aan .de.-Moofden gecons ftraëerd, almede ten bewijze verftrekken @) zoo heeft men immers veel gewonnen , wan= e î - neer

„£*) Op de groote Kaart des Ingenieurs na TTiNGA van het jaar mso vindt men het ftrand nog 200 Roeden buiten den voet van den toren var Domburg £ “thans 1'gt hetzelve flechts* toc ‘134 ‘Roeded daar bpiten , en is dus, in 66 Jaren , 66 Roeden ingekort,

De EN je

neer men na de afzaging dezelfde diepten blijft behouden , niettegenftaande ’er zedert geene fchepen met kostbaren Doornikfchen fteen meer zijn gelost, welke er te voren jaarlijks ruimfchoots wierd geftort. i

Uit Bijlage. B. blijkt, dat men van de diep- ten der afgezaagde Paalhoofden, aan het noor- derftrand van Schouwen, nog niets beflisfends zeggen kan, als zijnde geen genoegzame tijd na de afzaging verloopen, om eenige gevolgen op te leveren: men kan alleenlijk zeggen dat

‘het ten minste niet is verergerd.

Bij hee in 1807 afgezaagde Paalhoofd aan de zuidzijde van dat Eiland bij Westen- Schou- wen, echter, is de aanwinst, zoo mijne infor- matien deswegens juist zijn, federt de afzaging aanmerkelijker , en de diepten daar onbegrij- pelijk verminderd, ;

b. Ten aanzien der gevolgen van de afza- ging der Paalhoofden voor het natte en droogé Strand, kunnen deze gedeelten van het noor= derftrand van Walcheren niet verergerd, maar zouden mijns erachtens, in tegendeel verbeterd moeten zijn, zoo dra het zal kunnen worden bewezen, dat de duins-teeën, federt de laatste jaren na afzaging, mer dezelfde hooge vloe« den als voormaals , minder afnemen dan toen:

, want

Ek 25: Dpt want bij een lager en fmaller ftrand moest het omgekeerde plaats hebben ; en dit bewijs meent men bij de eerstvolgende bladzijde 14. en volgende te zullen kunnen aanvoeren : daar. en boven hebben mij dagelijkfche ooggetuigen van het ftrand onbevooroordeeld verklaard , dac- hetzelve door de afzaging niet is verergerd 5 en dit, dunkt mij, is ook met een weinig kennis van zaken gemakkelijk te begrijpen, niet anders te kunnen zijn ; want wat kan oorzaak wezen dat een ftrand verlaagd? immers niets anders, dan de langs hetzelve heenftrijkende ftroom , of , zoo die door een onoverwinne. lijk beletfel (b.v. door een hoog Paalhoofd, ) plotfeling wordt opgekeerd, de daardoor: aan de andere zijde van het Hoofd geboren wor- dende neêr, en de werking van het water bij en rond den kop van hetzelve , om het water aan de andere zijde van het hoofd , in deszelfs waterpas te herftellen.— Met de verlaagde Hoofden nu wordt het water wel opgekeerd, doch zóó , dat het bij eene fteeds meerdere verheffing over de Hoofden trapsgewijze kan heenvlieten, waardoor de zoo fchadelijke neêr aan de andere zijde van dezelve en de werking bij en om den kop in zoo verre wordt vermin- derd , als de Hoofden in hoogte verminderd

zijn;

ED zijn ; terwijl niet te min de ftroom in deszelfs ftrijking langs de‘ oppervlakte van het (trand wordt gehinderd en vertraagd, en deszelfs af« {lijtend vermogen weg genomen.

Deze ftranden vertoonden zich ook, na de afzaging der Hoofden op het noorderftrand van Schouwen, in eenen ruim zoo goeden ftaat als te voren : reeds na dat de afzaging van het eerste der 7 Hoofden aldaar , in Maart 1815, was gedaan , meende men zelfs duidelijke aan- Winst te befpeuren : en bij het Paalhoofd aan

Westen- Schouwen fchijnt de gefteldheid met

de afzaging zeer ten gunftigften veranderd te zijn, zoo dat, waar men te voren met vallen of ontgrondingen te worstelen had, thans, na de afzaging, alles aanwint en verbetert.

c‚ Wat de verandering der Duins-teeën betreft, deze zijn voor het noorderftrand van Walcheren zigtbaar uit de hier nevensgaande Plattegrond - teekening van hetzelve fub litt. C. alwaar de geftippelde lijn, in onderfchei- ding der gefchaduwde aanwijst, hoezcer de duinvoet federt Junij 1808, (den tijd van hee begin der eerste afzaging) tot in December 1815 , (wanneer de opmeting des duinvoets is herhaald en hier met de geftippelde lijn naauw-

keurig is afgeteekend) magik zeggen ten voor=

ES deels À î

TE TE

—( 15 )=

deele is veranderd, daar dezelve zich eenigert mate meer naar de geregelde kustlijn A-B fcheen te fchikken en over-het algemeen toch zeer weinig was verminderd. Door de hooge Vloeden van den 31 Decerma. ber 1815, en den 16 en 17 Februarij 1816, de duinvoeten wederom eenigermare aangetast zijnde, is eene nadere opmeting van dezelve in Maart 1816 (*) herhaald , en op dezelfde kaart gebragt met eene deels geftipte deels geftreepte lijn ; waar bij dan blijkt, dat de duinvoeten over de geheele kust gerekend; federt Junij 1808 tot Maart 1816, en dus ix 8 jaren een gemiddeld verlies van circa 4 voe ten breedte hebben ondergaan. Bedenkt men hier bij de voormalige afne« ming der duinen, van het noorderftrand van Walcheren, in vroegere tijdvakken, bv. var 1732 tot 1766, tijde dat men begon met den eersten aanleg der Werken op hetzelve , dus vóór dat nog eenig Paalhoofd was aangelegd, wan- (*) Men meikt aan, dat de eerste opmeting der duinstee 5 ia Junij 1808 is gefchied , dus midden in den Zomer, wanneer zij gee woonlijk zich gunstig opdoet, door het ftuifzand , dat zich tegen de tee zer, en noch door Vloeden naar beneden gehaald » Doch door Zeewinden naar boven is gevlogen 3 terwijl de latere peilingen

der duinsteeën in de daartoe ongunftigfte tijdftippen zijn Opgeno= men , gelijk dit in de maanden December en Maart Let geval is.

|

—( 16 )—=

wanneer het in 34 jaren over derzelver gé- heele lengte volgens waarnemingen der Direc- tie van Walcheren, gerekend naar drie pun- ten, als één op het begin van Strand, één in het midden , en één op het noordooste- lijk einde , eene doorgaande zoom van 32,2 ‚Roeden was afgenomen , dat in een gelijk tijd- vak van 8 jaren ruim 7,5 Roeden bedraagt. :

Ten tweeden , de afneming dezer duinen in het tijdvak van 1766 tot 1773, terwijl men druk voortging met het bouwen der Paalhoof: den, en dus in een tijdperk van 7 jaren, mede volgens voornoemde drie punten genomen, een doorgaande zoom van bijna 5 Roeden, dat over 8 jaren bijna 5% Roeden zijn zou ; en eindelijk :

Ten derden, de afneming der duinen in het tijdvak van 1773 tot 1805 , en dus in gr jaren , wanneer het Strand bijna reeds met alle derzelver tegenwoordige kapitale Hoof- den was voorzien, van 9% Roeden, dat. over 8 jaren ruim 2} Roeden bedraagt.

Dit laatste nog nader en naauwkeuriger epmakende uit de tot dat einde door de Di- rectie van Walcheren langs den geheelen duin heen geftelde palen, op gelijke afftanden van zo Roeden, uit welke de afneming der duinen

jaar-

| 1 je jaarlijks wierd opgemeten; blijkt daar uit 3 wanneer men het arichmerifche midden neemt dat de duinen van 1780 af (toen het laatste kapitale hoofd; Lijndenshoofd genaamd op het noorderftrand van Walcherenis gebouwd) tot 1804, een doorgaande zoom van niet min „der dan 9;t roeden in, tlechts vier en twirts tig jaren is afgenomen; ’t geen in een tijdvak van 8 jaren iets meer dan 3 roeden bedraagt; en dus nog eene halve roede meerder; dan ait de drie gemelde ' punten gevonden wordte Zoo men deze verliezen dér duirier hu vels “gelijkt met het verlies van dezelve federt meu. aldaar begonnen is met de afzaging der hoof den; wie zoude dan hog in twijfel durven trekken of de afzaging derzelve ook eenige gevolgen voor «de duineú of duins - teeëh oplevert; daár zelfs nog tèn tijde der hooge hoofden de afneming der duinen $ roeden ih de 8 jare wierd bevonden. - Vak Dät de duitús- teeën echter hog voortgaan fet afnemen , hoezeef in een veel minderen graad dan voorniaals ; oûdanks de goede keus der aftaging van de hoofden, daar vân zal, gelijk ik zeide , de reden blijken, ín het ter ‘beantwoording VaOhge HA VIe pol

lil. peen. Z.GEN. © B AEN Over

_( 18 Je,

Overigens plegen, volgens de oudfte berig= ten , de duins-teeën van het noorderftrand van Walcheren 5 voeten boven het gewoon hoog waterpeil verheven te zijn, thans wor- den dezelve over het algemeen ruim 5 voe- ten boven het hoog water , volgens verfchil- lende waarnemingen op onderfcheidene tijden in 1815 gedaan, bevonden: ook zijn dezelve alzoo waargenomen na de vloeden van 3t December 1815 en 17 Febrvarij 1816, en dus zijn de duins-teeën onder den horizon geens- zins ten nadeele veranderd.

d, Deduinen volgen natuurlijkerwijze de ver- andering van derzelver teeën als hunne giter- fte grenspalen : maar met het voordeel dat de teeën der duinen zoo weinig afnemen , in vergelijking van vorige jaren, en derhalve zoo veel meerder rust genieten is tegelijk dit groot voordeel verbonden, dat dezelve daar door meer en meer met helm enz. be- groeijen , en door kunstmatige ftroo- en helmplantingen enz. gemakkelijker begroei- baar te maken. zijn , waar door het zoo fcha- delijk overwaaijen, en achter uit wijken. wordt

voorgekomen.

e. Eindelijk, wat de erk paalhoof- den en derzelver aanhoorige zeeweringen aan-

ê bes

ij je belangt, daar aan kan men zeggen, dat zieh de meeste gunstige gevolgen opdoen : dig hoofden toch, op het noordetftrand van Wals cheren, welke na de afzaging geen meerder onderhoud tot derzelver komptere reparatie gouden” behoeven dan omftrecks f 6 à 7ooos jaarlijks vereischten bevoréns tot derzelvef inftandhouding- en jaarlijkfche ‘reparatien jaaf „door jaar, meer dan de fom van f 24000;-:- Ja welker geheele herftelling in het laatste jaaf” wóór de afzaging , op de verbazende fom var f98,4277:19 : gefierd werdt: En na deze voormalige jaarlijkfche opoffering var f 24000, hoe waren dan nog die hoofden gefteid ? “immers altijd nog zoo zwak en zoo weinig gefchikt tor refiftentie van cenig aanbelang; ‘dat men met iedere hóoge wloed'en met iedere verheffing van €en danwaaijende wind; dië flechts het vermogen vân een halven ftorm had; daar aan immer ontgrondingen; lostukkingens beroovinget , en fomtijds fepäratien ondervond; ten minsten altijd, in een mifderen of meerde- - ren graad’, dânzienelijke fchiade bekwam; altijd voorloopige voorzieningen moest doen, en daar en boven in de laatste tiën jaren fog fteeds óp eene” inkorting: derzelve bedacht was: ge- tuigen zijp-dâar van zoo vele berigten welke zel B a onder

ns Ye) D=

onder de archiven van de Direêtie van Walchés ren berusten ;— terwijl na de afzaging, met al de verloopene winters en hooge vloeden, geene van alle die onheilen meer aan dezelve wer- ken zijn ondervonden, geene nuttelooze voor- loopige reparatien meer noodig geweest; geene verliezen van anders zoo vele fchoone en kost- bare gordingen, gebinten , ankers en palen befpeurd. Verliezen !- fomtijds zoo aanmer- kelijk , dat men meermalen aan den zoom der duinen waar deze hooge paalhoofden gebouwd ftonden, geheele wrakken derzelve , nog met gordingen en bouten aan elkanderen gekne- veld, liggen vond ! en berekent men eens hoe veel het eiland Schouwen reeds gewon- nen beeft metde afzaging van het paalhoofd, aan Westenfchouwen , gaat men na, hoe veel het opzinken en opwerken des vals wel moet gekost hebben , die, kort voor de afzaging van het hoofd , aldaar voorviel , misfchien door de fchadelijke neêr achter het hoofd, dat zoo hoog ftond en eene aanmerkelijke diepte voor zich had , veroorzaakt, en _ waar voor men in ’t vervolg geene bekommering meer fchijnt fe moeten voeden ; hoe veel zal dan het eiland Schouwen in *t vervolg , even ge- lijk het eiland Walcheren , met de verlaging

van

neen nde end ee

OOS OD

wan derzelver paalwerken op het noorder(trand wel kunnen befparen ? men kan dus , mijnes erachtens „met regt zeggen : dat in de paal- hoofden zelve , de groorfte gevolgen van dere zelver verlaging gelegen liggen.

Zoo men nu dit alles nagaat , en in de ge- volgen duidelijk ziet, dat, na de geregelde afzaging of verlaging der paalhoofden, de on- derftranden eer aanwinnen dan afnemen , de natte en drooge ftranden over het algemeen: niet verlagen, maar vooral zich meer gelijke matig „of evenredig onder den horizon aan de eene of andere zijde der hoofden fchikken, waar door het ftrand meer regelmatigheid ;, en dus meer refiftentie en betere gefchiktheid tot aanwinst verkrijgt ; zoo men ziet dat de _duins - teeën over het algemeen zoo weinig afnemen , en de inwendige bogten vooruit fchijnen te willen treden, de duinen begroecijen en niet meer zoo binnenwaards verftuiven, waar door vruchtbare landen wierden be- dorven en ingenomen, en de paalhoofden „zelve meer en meer verlengd en alzoo in kost- baarheid toenamen ; zoo men weet dat het gemeene land zulke aanmerkelijke uitgaven in deszelfs finantien daar bij befpaart en men eindelijk met dic alles wel vergelijkt, de mee

BJ mn: ecâ

Ld

—( 23 D maat

Ben woord aangeftipte gefteldheid der vorige garen, mag men dan niet met grond befluiten 9 tot het verkiezen der lage geregeld afdalen» de, bovende hoog verhevene werken, voor » de verbetering en de defenfie, der ftranden, langs de kusten waar zulks plaats grijpt?” Maar zoo men bij dit alles neg weet, dats vóór dat de afzaging der paalhoofden plaats had , de ftranden onmerkbaar doch zekerlijk van lieverlede verlagende en inkortende , gelijk wij hier voren bladz. 17 zagen (*) , de paal- hoofden meer en meer boven de ftranden be- gonnen uit te fteken, en dus aanftootelijker voorde vloeden en golven wierden; waar door de zeeëinden , van die op het noorderftrand van Walcheren , bijna onmogelijk meer kon- den worden ftaande gehouden , ja fommige reeds inkortende (GF) en andere zich nabij eene haastige deftru@tie lieten aanzien; dat de dui- nen, federt het laatfte kapitale hoofd in 1780 op ditftrand is gebouwd, dus federt het ftrand met alle deszelfs defenfie- hoofden was voor- ziens

(*) Van daar ook dat het meiland binnen in de hoofden , als door bet vulfel bewaard en beveiligd, 2 à 3 voeten hooger

ligt dan de wederzijdfche Stranden ; en van daar de elliptifche in. id der laagwaterlijn, en de duinsholte tus{chen de hoefden ki

_ Onder anderen was de Bruinshoofd „in 1809, reeds met gep twee en een halve roeden ingekort enz,

nnen ennen ennen en

| —( 23 À=

zien , met een doorgaand verlies van ruim 3 roeden in de 8 jaren afnamen , met hoe vee, , te meer regt mag men dan niet komen tot het befluit: s, de voorkeur te geven aan lage s, geregeld afdalende boven de hoog verhe- s, vene Werken, voor de verbetering en dee, » fenfie der ftranden

II. Wij komen tothet aèe lid der Vraag: de zwarigheden en twijfelingen namelijk , die er. bij fommigen deswegens nog zouden kunnert beftaan. _

Tegen opgenoemde gevolgen of uitwerkfels der verlaging van de paalwerken kunnen geene zwarigheden of twijfelingen wezen ; want het zijn daadzaken, welke men van de plaats, zelve, waar de hoofden gebouwd ftaan, ont= leend heeft , en aan de echtheid der te berde gebragte ftukken is geen twijfel; want verre de meeste derzelve zijn uit de authentique ftukken, onder de Directien enz. berustende, overgenomen: tegen het befluit, en niet tegen de gevolgen, konden dus zwarigheden of twijfelingen opkomen.

De gelukkige verandering der ftranden kan fmisfchien deszelfs oorzaak buiten de verlas, ging der paelhoofden hebben : | E B 4 4. Misé

—( 24 D= _@. Misfchien hebben ’er federt de afzaging der hoofden meer gunstige, meer landwinden gewaaid voor de aanwinst van het ftrand, dan nadeelige zeewinden (*) 5; of /

5, Misfchien worden thans de ftrandea, door eene minder hooge dagelijkfche kolom waters befpoeld , waar door het afflijtend vermogen des ftrooms verminderende, ook de afneming der ftranden en duinen, en reparatien der wer- ken naar evenredigheid verminderen moet; of . die ftranden in capaciteit verminderd, of in nog gunstiger ftrekking veranderd , waar door fchadelijke aanvallende troomen op dezelve zijn gematigd , afgewijzigd of weg genomen , en in gustiger aanvalhoeken veranderd ; _of eindelijk :

d. Misfchien heeft de Oceäan, welke deze kusten befpoelt, federt de afzaging der paal- hoofden minder hoog gevloeid, en hebben de ftormen een te geringen graad van hevigheid gehad, om de golven dien trap van vermogen bij te zetten, dac zij de werken konden los-

ruk-

€*) Hert is bekend en deor de enderyinding op alle ftranden beftendig bewezen dat de landwinden een Strand doen aanwinnen,' goo het flechis eenigerrgage voor aanwinst vatbaar is, en Zee-

7 gp het Strand aanwaaijende winden , hetzelve meer vermageren ge anderzins gewoonlijk wordt oridervonden.

c. Misfchien zijn de vaarwaters voor

En ade Sd

| are je rukken en vernielen , de ftranden en duinen beuken , ondermijnen, verwoesten , en der- zelver beftanddeelen , als eene prooi ontroos vende, met zich naar den afgrond flepen ! Misfchien zeg ik , is eene dezer vier op- genoemde bedenkingen , of zijn misfchien wel alle te zamen oorzaak, dat het (trand , federt de afzaging der paalhoofden , of aan- merkelijk minder , of in 'e geheel niet meer wordt afgefleten , de duinen aanmerkelijk minder worden aangevallen of afgenomen en de paalwerken zelve zoo veel minder be- fchadigt worden dan bevorens. Deze ten minste kunnen, naar mijn’ inzien ‚de eenige bedenkingen of twijfelingen zijn, welke te- gen het voorfchreven befluit , dat zoo zeer ten voordeele van de verlaging der paalhoof- den pleit , kunnen beftaan 3 dewijl deze mogelijkheden alle gelegen zijn buiten de paalhoofden , en dus, indien dezelve in de daad beftaan, kunnen bewijzen, dat men de gemelde gunstige gevolgen of niet alleen , of in't geheel niet, aan de verlaging der paalhoofden toe te fchrijven hebbe ; zoo is het van aanbelang dezelve te overwegen. Ter onderzoeking van het eerste point, a. heb ik de opfomming gemaakt der winditree Bs ken,

—( 26 D han

ken, zoo als die driemaal daags, gedurende ar jaren, even buiten Haarlem zijn waargenomen, waaruit mij is gebleken, dat men in den laatften tijdkring van 7 jaren, bijna even zoo veel zee- winden voor de noorderftranden van Walche- ren en Schouwen heeft gehad, als in het ge= lijk tijdvak wan 1795 tot 1801; hoewel minder zeewinden dan in het tijdvak van 1802 tot 1808, doch het geen van te weinig aanbe- Jang is , om daar aan eenige medewerking tot verbetering der ftranden toe te fchrijven. Uit den hier nevensgaanden ftaar {ub litt. D. blijkt , dat, over ‘tgeheel , in de vier laatste jaren , de vloeden te Westkappelle even zoo hoog of iers hooger zijn waargenomen; dan in een ander tijdvak van 1782 tot 17903 weshalven ook de zwarigheden deswegens ge- heel en al vervallen.

De derde bedenking, pointc. verdient mis fchien meer aandacht ; doch buiten en be- halve dar het zeer toevallig zijn zou , dat juist gelijktijdig met de verlaging der paalhoofden ook de ftroomen voor het noorderftrand enz. | van Schouwen en. de zwakke ftroomen voor het noorderftrand van Walcheren nog zwak-

kersen de aanval zooveel voordeeliger zoude

zijn

fe

li De

zijn geworden, moet ik de vrijheid nemeêti, wat de ftranden van Walcheren aangaat; de aan= dacht van het Zeeüwsch Genootfchap te vesti gen op_ het gedeelte ftrands boven Lijndense hoofd, waar de drie ftakechoofdjes ftaan, en verder oostwaards: aldaar ondervond men im- mers tot aan het voorjaar van 1814 toe, wans heer ook het laatfte dezer ftakethoofdjes ver. laagd, en met die verlaging geregeld afdalende haar de laagwaterlijn verlengd is, geene gunftige veranderingen ; ; aldaar gingen de ftroomen im mers, even als jaren te voren, voort met de ftranden af te flijten , ja zelfs die-te onders Mijnen, de gietftrooms- en hooge vloeden. de duins- teeën te bereiken en af te nemen , ende golven de werken te befchadigen, gelijk die blijken kan uit de hierachter gevoegde aantees keningen- der ftormvloeden, op de noordkust van Walcheren, fub litt.-E.- en uit zoo vele andere ftukken bij de Directie van dit Eilandy deswegens voor handen, welke getuigenis drae gen van de fchade aan: die flakechoofdjes (Boddaerts-, Nebbens- en Matt hijsfenshoofdje) en aan het wederzijdfche ftrand en duin, zoe menigvuldig federt de afzaging der kapitale’

hoofden overkomen. Maar hoe teevallig zoude het wederom niet wezen,

—( 29 Dm

wezen, dat juist met de afzaging en lage ver- denging van Matthijfenshoofdje enz, ook het ftrand aldaar wederom zoo veel verbeterde, als hetzelve anderzins van dag tot dag verergerde, en dat daarvan al wederom oorzaak zou zijn, eene gelijktijdige gunstige verandering in de ftroomen, en derzelver aanvalhoeken! en zoo was dit het geval mer ieder hoofd op het ftrand van Walcheren en Schouwen: naar mate men die van jaar tot jaar afzaagde, verergerde ten minsten het {trand niet: almede befpeurde men dit na de afzaging van bet paalhoofd aan Burght, op het zuiderftrand van Schouwen, en mer Du Bonshoofd op het zuiderftrand var Walcheren; ook bij de afgezaagde hoofden voor den West- kappelfchen dijk , als met het Paspoortshoofd, met het flaket op de ronde Nolle enz. en dit zou ook het geval nog beter met het Souverei- wenhoofd zijn geweest, zoo men niet wist dat het daar aan grenzende, doch met eene andere rigting in zee uicgaande fteile hooge Klijverse hoofd, zulks belette. In wien zoude het.nu kunnen opkomen , dat oek juist gelijktijdig daarmede de loop en aanvalhoeken der ftroo- men ten gunstigften veranderden? } „… Maar de rigtingen det vaarwegen en zeegaten buiten dit {trand zijn, volgens al de narigten, welke ik heb kannen inwinnen, federt de

laat{te <

el 99 Je

laatfte jaren ongeveer dezelfde, en de diepten in dien tijd niec merkbaar veranderd, derhalve is ook de fnelheid van den ftroom dezelfde gebleven; en dus vervalt deze bedenking al« mede ten eenemale.

Eindelijk is de geopperde bedenking d, Dat het zeewater federt de afzaging der s paalhoofden tot geringere hoogte gevloeid— sen de ftormen te krachteloos zouden zijn » geweest; om mert grond zijne toeftemming te geven , tot het voorfchreven befluit tea 3s voordeele der afzaging van de paalhoofden” van meer gewigt dan de vorige; daar men de- zelve fomtijds hoort opperen van menfchen die , of met de afzaging der paalhoofden , ín derzelver belang: gefnuikt , of door anderen die bevooroordeeld en aan de oude werkwijze onzer Vaderen als verflaafd zijnde, alleen om die reden voorftanders van hooge {teile paat- hoofden zijn „ven niet zelden met deze mare voor den dag komen: „dat het nog niet gee s noeg geftormd heeft , om over- de uitwerk- » felen der verlaagde paalhoofden. met grond ste kunnen oordeelen.”

Doch wij vermeenen niet alleen overtuigd te Zijn + dat men federt de afzaging der paal- hoofden op de ftranden van Walcheren en

Schou.

Schouwen wel degelijk verfcheidene ftormiett en daar mede gepaard gaande hooge vloeder heeft gehad, en zulks voor deze ftranden uit de ergtte (treken, waar van wij er ftraks onder anderen eenige zullen aanhalen, en wij vers trouwen cok in de tweede plaats, dat men à priori zal kunnen aantoonen , gelijk de on» dervinding het van achteren bevestigt, dat de verlaging der paalhoofden , invoege als die op de ftranden van Walcheren en Schouwen is gedaan , vooral ook bij ftorm en hooge vloeden, den meesten dienst voor de defenfig voor ftrand en duinen daarftelrt. é Of was (met betrekking tot het point) de hoogen vloed, met den ftorm van den 26 en 27, Januarij 1809, niet geweldig gee noeg voorde Zeeuwfche kusten ? toen mens onder anderen , op het zuideinde van den Westkappelfchen Zeedijk , bij her beruchte Zuidwaartshoofd in het zoo. verbazend fterk gedefendeerd voor-talud van g voeten bafis op gen voet hoogte eene zoodanige ramp ontving , dat de drie reijen dwarsftaket met gordingen , kespen en vulzel’ van rijs- en {teen geheel wierden weg geflagen , en het hoofd, tot op de punten der diep inèeheide palen toe, wierde ontbloot; toen in-het dijks-

he

dijksligchaam aldaar, een put vän ofigeveér 15o fchaften grondveriies geflagen wierd, bé. halven de vernieling van zoo vele vierkante roeden rijs- en fteenberm en kramwerk ; zons der te willen berekenen, het aanmerkelijk verlies van den vooroever , die van 1, 3 en 3 voeten boven laag water, tot 12, 14 ä 16 voeten beneden hetzelve wierdt weggeflagen:

„En toen toch waren Schorers-, Wilhelmius=

en de Bruinshoofden reeds eenigen tijd afs. zaagd, en men vernam géene afneming van her ffrand ; ook bijna niets van den duin dah die zijde van Domburg. (*)

Of was de daarop volgende ftorm van 39 Jax huarij 1809, toen de golven; vooral oinftreëks hoog watertijd , derwijze woedden, dat meh uit het dijksligchaam te Westkappelle het aan- merkelijk verlies leed van ongeveer 800 fchaf- ten fpecie, niét verfchrikkelijk genoeg? toen de vloed op het noorderftrand van Walcheren, Meer dan tWeêmaal de hoogte van een gewoon doodftroom - getij bereikte. jooik sb

Of was de {form van den o1 en 22 Octobet

18ro

sak *) Het moet toch ieder opmerkelijk voorkomen dat men van geen afnemen des duins bij Domburg meer hoort, welke hoode vloeden oók de kusten befpoelen, federt de paalhoefden” aldaar ° Zijn afzaagd; daar uien weer hoe veel geruchts dit anders alijd Mi Walcberen maakte, \

‚et oe de

‚481o-hiet vermogend genoeg, Loen de golver alles dreigden te vernielen ; het nog fterker gedefendeerde zee-talud van den Westkappels , fchen dijk bij het Zuidwaarishoofd, op de-| zelfde plaats van den 26 en 27 Januarij 1809; nog grooter ramp bekwam, dan ten dien tije de ; en de vloed op het noorderftrand van Walcheren , ten minften de hoogte bereikte van 7 voeten, boven deszelfs gewone dage- lijkfche verheffing ?

Of was de ftorm uit den westen van den 11 en 12 October 18:3, niet hevig genoeg, toen in bizonder het eiland Walcheren, overal zoo veel fchade bekwam, en het zeewater op den Westkappelfchen dijk , en noorderftrand van Walcheren, zich 19 voeten boven het ge- gewoon laagwater verhief ?

Doch ik zal ophouden meer ftormvloeden aan te halen: zie hier achter fub liet. E, eene aanteekening derzelve, die op de noord« kust van Walcheren, Sedert men Begonnen is de hooge paalhoofden , op deszelfs noorder= {trand, af te zagen, geheerscht hebben, bij- zonder ook opgereekend, om de groote fchas den, welke daaruit zijn on:fproten, en waar- git men ten vollen overtuigd zal wezen, dat

ter zekerlijk verfcheidene formen en ftorm- vloe-

33 )=

vloeden, tia dien tijd, hebben plaats gehad 3 ftormvloeden die voor de Zeeuwfche zeewe- fingen in algemeen , doch voor de onafge- zaagde paalhoofden in het bijzonder , inzone derheid oak voor die welke toen op het noor» derftrand nog ziet waren afgezaagd, de na« deeligfte gevolgen hebben na zich gefleept. En welke verliezen hebben de ftranden en duinen , waar de hoofden afgezaagd waren, met alle deze ftormen en hooge vloeden ge= leden in vergelijking van vorige jaren? in vergelijking van die jaren toen de ftranden reeds mer alle de hooge werken waren voor zien? welke fchade de afgezaagde paalwer- ken bekomen , in vergelijking van die welke dezelve anderzins waarfchijnlijk zouden bekoe men hebben, en vergeleken met die fchade-, welke de onafgezaagde hebben ondergaan % immers geene : de hoofden en wederzijdfche bermen fchijnen veel eer tot vaste rotzen over te gaan , door de begroeiing van aller- lei fchuipgedierte tusfchen de palen, in de fteenen en tuinens— Zoo zeer zijn die wer- ken thans in rust! zoo weinig fchade doen er nu de anders vernielende golven , en zoo vers krijgen dan deze paalhoofden, met derzelver verlaging als ware het dubbeld wederftand- JI, Deen. Z. GEN. C bies

a SP sik

biedend vermogen van het geen zij te voren hadden. _ De duinen waar de paalhoofden afgezaagd waren , zijn, bij alle die ftormvloeden , zoo zeer beveiligd gebleven als men van de wer« king der tegenwoordige uit den duin zeewaards ftrekkende hoofden, op zulke ongelijke en vere re afftanden van elkanderen geplaatst, eeniger- mate verwachten kon. En zoo de ftranden, op eene enkele plaats, al eenig verlies gele» den mogten hebben (het geen echter nimmer bij dat van vroegere tijden haalt) gelijk dit bij den vloed van den 11 Januarij 1815 en bij ene kele andere vloeden, in de wijde vakken we- derzijds Borsfelens- en Wilhelmiushoofden fcheen plaats gehad te hebben, was het dan nog niet maar een tijdelijk verlies ? lagen de zanden niet alle aan of even beneden de laagwaterlijn, vanwaar dezelve , welhaast weder waren opgeworpen, aangeftuifd, en was alzoo «het fchijnverlies niet vergoed ? dit is ook na- tuurlijk, want de neêren enz, zijn nu te zwak, -om die floffen, welke een geduchte vloed met derzelver aanvallende golven al eens van den ‘duin en ftrgnd naar beneden mogt halen , vere der naar den ftroomsweg te kunnen ontvoeren.

En beflisfen nu deze vloeden niet genoeg,

e omt

AL 35 D= Gm de opgenoemde bedenking weg te tiëtmen® Pf moet men eerst eenige januarij - vloedert (G$ januarij 1808) hebben , “waarvan de hise ‘torie in Zeeland geen tweede voorbeeld ops tevert ; en die misfchien-eeris in de duizend of meerdere jaren voorvalt, om over de goede Wietwerkfelen der verlaagde “paallttoofden eeft befluit te kunnen opmaken? neen voorzekers dewijl ook in dien gevalle de verlaagde hoof- ‘den, gelijk die thans zijn, meerder nur zouden doen dan de hooge fteile paalheofden , zoo ‘als die bevorens op de ftranden zijn ges ‘bouwd. Of is dit niet genoeg uit al ‘het voorgaande op te maken ? laat zich dit nief al aanftonds begrijpen uit de befchouwing der hoofden zelve ?— maar neen wij wil den; gelijk wij hier boven zeiden , nog Kors telijk aanteonen , dat, vooral ook bij tijden van ftorm en hooge vloeden, de verlaagde paal. hoofden , in voege als dië op de ftranden vart Walcheren en Schouwen zijn afgezaagd , den meesten dienst doen, oïin alzoo alle beders king, die er immer tegen derzelver verlas Zing mogte kunnen ontftaan, weg te nemen,

Daar toe is het noodig te weten , dat „die hoofden eigenlijk niet zoo zeer zijn afges

C 3 zaagde

ne

taagd, als of dezelve ten eenemale vernietigd waren en alzoo niet meer beftonden, gelijk welligt uit het woord afgezaagd zoude kunnen worden befloten; in tegendeel zij zijn flechts Van hoog- tot laag water , door afzaging der overbodige hoogte , met de natuurlijke hel- ling van het ftrand geregeld verlaagd , en de aanftootelijke monftrueuze fteile zijwanden en koppen van voren weggenomen; voorts door gebinten en kespen weder aan elkanderen ver- bonden, van binnen behoorlijk mec rijs - pak- werk en fteen aangevuld , en ter wederzijden met platte door fteen gedekte rijsbermen voor- zien; zoo als dezelve op de hier nevensgaande bijlage {ub lice, G. fig. 1. duidelijk ftaan afge- beeld (*) : van gewoon hoog water tot naar den duin, zijn dezelve genoegzaam geheel in hunnen vorigen ftand gebleven,

1

Welke zijn nu, ten aanzien der werking van ftroom en golven, de gevolgen van die

verandering? deze: 1. De

(C°) De afgezaagde paalhoofden op de ftranden van Schouwen bebben een’ beteren form, dan die van het eiland Walcheren daar de beide bermen, aan de buitenzijden der palen , even hoog met het vulfel zijn , en het gehecl eem vrij egalen vere keven ronden toog heeft, waar door die hoofden nader bij de form der Hollandfche werker zomeng dag die op het noordere Árand van Walcùeren,.

46

mn ll am 1. De doorgaande langs het ftrand ftrij-> kende ftroom wordt nu van afftand tot afftand opgekeerd ‚en dus, even als te voren; in des» : zelfs fchadelijke wrijving geftuit en voorgeko- men : dit ftaat dus gelijk, als toen de hoo-’ ge paalhoofden nog in hun geheel waren:

doch ten _

“a. De zoo fchadelijke en invretende neê- ren , die te voren , door opkroppingen van: den ftroom tegen de hooge voorste gedeeltens der paalhoofden aan de andere zijde derzelve: wierden veroorzaakt, door de bekende nadee- lige fteeds verfnellende omdraaijingen rond der=’ zelver koppen (*), als de eenige weg om het lager water aan de andere zijde aan te vullen, en in deszelfs waterpas te herftellen ; deze neêren en verfnelde ftroom zijn nu met derzel- ver fchadelijke wrijving, voor en nevens de paalhoofden grootendeels weg genemen , zoo dat de ftroom thans, van laag water af naar boven, in evenredigheid dat dezelve zich door den vloed in hoogte verheft, bijna geregeld ,

C 3 Lover

(*) Uit deze fteeds verfnellende omdraaijingen, om de koppen der hoofden, onftaat als t ware ecne golvende beweging van le water, bij en tusfchen de hoofden , die, bij de altergunftigtte glaatfelijke » omftandigheden en- alandige “wiaden „nimmer eene verhooging der {randen toelaat, ESI ee a

(38 Jee

ver de hoofden kan heenvlieten , en aan de andere zijde die werking op de ondergronden

niet meer kan uitoefenen als te voren. (}) 3. De golven, die bevorens tegen de hooge en. fteile. zijwanden en koppen der hooge paal. hoofden zulke fchielijke opkeeringen onder- wonden , en daar door , vooral bij tijden van. ftorm en hooge vloeden , zulke verfchrikke- lijke botzingen, woelingen en rameijingen op. de.gronden uitoefenden, zoo dat niet zelden de palen der hoofden tot op de punten toe wier- den ontbloot en ondermijnd (*), ondanks de, defenfie - werken en behoedmiddelen daar tegen. van binnen, in en ter wederzijden van de hoof= den, uit rijs- en fteenbermen enz, aangelegd, die daar door altijd met de nevensliggende ftran-. den verbazend leden en niet zelden mer fteen, en al ten uiterften wierden befehadigd; die nae deelige nde: der golven zijn nu immers’, door

(+) De uitwerkzelen dezer geêren zijn duidelijk op. aile de franden, waar hooger. paalhoofden gebouwd ftaan, aan de infchg= tingen der laagwater-lljm, als het fegment eens Cirkels, te zien 4 ‘ook laten die niet zelden de duidelijkfte fporen op het natte Rrand nas formeeren er geulen of lage vleijen , en overal eene ons gechikte kust. é

(+) Hoe vele voorbeelden. daar. van hebben de paalhaofden og het noorderftrand van, Waicheren, na de ftormen niet opgeles

werd, als: Prinfenboofd , Borsfelons Bijlevelds , de orn Wilbelmiusboofden, enz} Y

—_( 39 À—

door de vermindering der oorzaak , ook nas tuurlijk in derzelver gevolgen in die evèuree digheid verminderd, als de aanftootende paal. hóofden in hoogte en fteilte verminderd zijn,

en zouden bijna geheel kunnen voorgekomen

worden , met de tegenwoordige afgezaagde hoofden die conftructie te geven , waar voor dezelve vatbaar zijn, en waar toe men bij de behandeling van het vierde point der Vraag zal overgaan. |

Eindelijk, ten 4, de opperfte of de land- einden der hoofden, meestal van dezelfde con- ftructie als te voren zijnde, hebben thans ook gelijke uicwerkzels als toen, en doen bij hooge en ftormvloeden , denzelven dienst als voorheen.

Derhalven doen , de verlaagde paalhoofden , over ’t geheel genomen , volgens deze be-

_fchouwing , die door de beftendige ervaring

bevestigd word: (*) , ook bij ftorm en onweêr meerderen dienst als bevorens de hooge fteile paalhoofden tot beveiliging van ftrand en dui- nen doen konden , aangezien vooral dan de werkingen der neêren en der golven, welke in ftormweêr de hoofdrol fpelen, zoo zeer zijn C 4 | vere

(*) Men leze, ter volkomene overwiging daarvan, andermaàl hee Bok lin, E y

MB De

verminaerd, en de opkibsngen aan de ftroom- zijde tot eene verbazende hoogte, zoo fchade- lijk voor ftrand en duin, voorgekomen wordt; hier bij komt nog, dat deze hoofden nu door de verlaging minder dan voorheen, van die uitwerkzelen te lijden hebben ; bij gevolg ver- dienen de lage boven de hoog uitflekende were ken voor de verbetering der Zeeuwfche flran- den, in alle gevallen, ook bij florm en ons welr, de voorkeur,

Maar even gelijk de verlaagde paalwerken Ee ftorm en onweêr, een meerderen dienst doen, dan de hooge fteile paalhoofden , tot bevei liging van ftrand en duin, even zoo doen de- zelve ook, bij beftendig droog weêr, eenen meerderen dienst tot aanwinst van het drooge ftrand en ter verhooging van de duins-tecên , ten opzichte der weldadige zandftuiving, van het matte ftrand naar boven; door deze, namelijk, minder te belemmeren , en meer te laten over- waaijen , immers, zoo veel meer als de paal- hoofden in hoogte zijn verminderd; zoo, dat de ftuifzanden op cene nuttelooze plaats, van waar dezelve wederom weldra door de golven wierden aangetast, en door deze en door deni (troom ontvoerd, minder worden opgehouden ‚En bewaard, dan te voren, toen de hoofden

nog

alt a jee

nog zoo veel meerdere hoogte hadden: dit is onder auderen de reden waarom men thans in den zomer zoo veel meer ftuifzand aan de duins= teeën liggen vindt, dan te voren Deze zand ftuiving is een voordeel voor het drooge ftrand en de duins-tee zoo gewigtig, dat men, bij gemis van ondervinding, er naauwelijks de; waarde van kan bezeffen , daar men, met eene goede behandeling , naar mijne. gedachten, ia ftaat is, de verliezen welke de duins-teeën in den winter door de hooge vloeden mogten on= dergaan , in den zomer verre weg te kunnen vergoed krijgen, immers op alle zulke plaat- fen , waar de gewone vloeden een tamelijken afftand van de duins-teeën afblijven , en het natte flrand voor ftuiven varbaar is, gelijk dit genoegzaam „het geval is op het geheele noor- derftrand van Walcheren , mer uitzondering der wijde vakken, wederzijds „der Borsfelens ; Wilhelmius - en Limdbardofiant

Alle de opgenoemde voordeelen van de verlaagde paalwerken voor de ftranden , zijn zoo zeker ‘dat dezelve van iederen eenvoudie gen. en opmerkzamen ftrandbewoner worden toegeltemd , ja van’ dezulken zelfs, die met de verlaging der hooge paalhoofden hun brood verloren, gelijk dit genoegzaam ‚het geval is eFgeaid C 5 met

n —_( 42 Oe

met iederen inwoner van Westkappelle, en men mag zeker zijn, dat, zoo onze voor- ouderen een middel geweten hadden , om op het natte ftrand lage, met een natuurlijk ftrand geregeld afdalende hoofden te bouwen , zon- der door de zeewormen befchadigd te zijn , zij nimmer aan zulke hooge fteile werken op de zeeftranden hunne goedkeuring , veel min de voorkeur zouden gegeven hebben ; want met het Prinfesfenhoofd op het- noorderftrand vaa Walcheren namen zij in 1765 eene proef om een lager paalhoofd daar te ftellen , en het is genoegzaam bekend, hoe men vervolgens de betere uitwerkzelen van hetzelve, boven die der andere hoofden , ook toen reeds aan die laagte toefchrijvende , daar mede in zijnen fchik was; hier van heb ik de overtuigendfte bewijzen gevonden in eenige rapporten onder de Diretie van Walcheren berustende.

Wij zouden hier mede het tweede point der Vraag voor afgedaan kunnen rekenen, en overs gaan tot de behandeling van het derde points zoo ons intusfchen nog niet eene zwerigheid was voorgekomen, welke men tegen her afzas gen en verlagen der hooge fteile, paalhoofden konde inbrengen, en fomtijds werkelijk, ins Kr | brengt,

dak

—_C 43

brengt, hier in beftaande: „, dat, aangezien, fommige der hooge hoofden , op het vlakke, noorderftrand van Walcheren , eenige roeden ver (b.v. 6 à8 roeden ) in zee , dat is- in het laagwater , zijn vooruitgebouwd , en be- voreos in derzelver hoogen ftand altijd konden, worden gerepareerd; wijl men daar op de bei ftelling langen. tijd genoeg konde plaatfen alvorens de vloed of golven dien bereikten men thans, na de afzaging der hoofden, nu de palen dezer voorfte gedeeltens flechts zwee, à drie voeten boven het laagwater uitfteken hierop geene ftelling meer tot het inheijen dier palen , wanneer die eenmaal door den zeeworm afgeknaagd , of door ftormvloeden, zijn weg gellagen , gelijk op de hooge hoof» den , zal kunnen plaatfen , dan flechts voor eenen zoo geringen tijd , (ingeval dan nog de meest altijd gewone branding en deining aan, die kust dit niet belette”) dat-men ter naau- wernood de heiftelling geplaatst en wegge- weerd zoude kunnen hebben, of de was- fende vloed zal het werk zijn overvailen si zoo dat eindelijk deze voorfte gedeelten ge- heel zullen vervallen; gedeelten intusfchen welke toch niet te ontkennen zijn, dat , daar

Zij den langs de oudergronden en even be-

Br ne.

4 = heuen laagwater ftrijkenden ftroom opkeeren en deze alzoo in derzelver fchadelijke wrijvin- ‘gen beletten , als nuttig voor het ftrand moe- worden aangemerkt” enz.

Hoe zeer het uit de befchouwing van al hee voorgaande zich aanftonds laat opmaken, dat diet gedeelwe van het paalwerk, in deszelfs fieil verheven ftand , niet zoo nuttig voor de ondergronden , maar veeleer fchadelijk aan dezelve heeft moeten zijn, en offchoon ’er niet zoo veel aangelegen ware , al waren de palen dezer voorfte gedeeltens , door den zee- worm afgeknaagd, of door de lucht verteerd , en voor de werkingen der golven , Bf aan- raodingen van het iijs enz. weggeraakt , zoo men flechts de fteenrotzen , of het fondament der paalhoofden door fteenftortingen enz. on- derhield ; zoodat er geene openingen of fchei- dingen in optftonden , waardoor de ftroom zich eene voor het ftrand en het hoofd zel. ven gevaarlijke doorgang baande , moeten wij echter bekennen, dat dit gedeelte van het hoofd, nu de ftroom eenmaal deszelfs loop daar buiten heeft genomen , voor al deszelfs formidable fteenrots, die ‘bijna een met fteen gedekten dam formeert, thans met de ver- laging , allezints nucig is, om-het afllijcen

van

nl 45 De

van den onderoever voor te komen; dewijl de geringe hoogten aldaar geen fchadelijke re- actie der golven, en nog fchadelijker werking der neêren enz. meer kunnen doen ontftaan3 daar de golven en de ftroom er, bij de, minste verheffing overheenvlieten , en niet te min- der de frrijking van deze, op de ondergron- den voorgekomen wordt; en dat het derhal- ‚ve te wenfchen ware dat deze voorfte ge- deelten konden wotden onderhouden , en in dit door het verval derzelve , gevreesde on- heil, konde worden voorzien.

Hier toe den weg aan te wijzen, zij mij vergund te befparen tot de behandeling van het vierde point der vraag.

Na derhalven aangetoond te hebben, dat lage boven hooguitftekende werken , voor de defenfie en verbetering der Zeeuwfche ftran- den, in alle gevallen de voorkeur verdienen Vinden wij ons alzoo genaderd , tot het on- derzoek van het derde point der Vraag van her Zeeuwsch Genootfchap , namelijk : …„ of de » iegenwoordige aangenomene wijze en con- 5 flruêtie der verlaagde paalhoofden, aan de » frranden van Walcheren en Schouwen niet 2 te verkiezen is boven de aan de Holland- sw Jche kusten gebezigde fleenen hoofden, of

zet

AE ORO De

a mer fleen gedekte rijsdammen, dan of deze 2 laatste ook aan de Zeeuwfche ffranden bos > ven de eerste verkieslijk zijn 2

Om in dit onderzoek een geregelden leis draad te volgen, zullen wij eerst nagaan de tegenwoordige aangenomene conftruftie der ‘verlaagde paalwerken aan de ftranden van Wal- cheren en Schouwen , en die vergelijken met de aan de Hollandfche kusten gebouwde fteenen hoofden, of met fteen gedekee rijsdammen.

Fig 1, op nevensgaande bijlage (ub lic. Ge de dwarfche doorfnede van zoodanig een afge- zaagd paalhoofd aantoonende , gelijk dezelve op de ftranden van Walcheren, op ongeveer halvervloeds hoogte , gefitueerd zijn , zoe als hier voren bladz. 36 is gezegd, en fig. 2 de doorfhede van een met fteen gedekt rijse hoofd , op die wijze als dezelve aan de Hol«

landfche kusten gebouwd ftaan , aanwijzer

de (+); is her: uit de oppervlakkige inzage van dezelve gemakkelijk genoeg derzelver on- ders

(*) Dit is in allen opzichten waar; behalve de palen ff; wels ‘ke de twee rijen van het afgezaagd paalwerk aanduiden. Edochs zoo het blijken mogt , dat deze palen in de doorgaande rij der lengte van het hoefd, te digt aan elbanderen ftonden, ( hoe zeer dit verre weg het geval niet is ,) zoo dat dezelve hinderlijk zoude kunnen zijn aan de geregelde bewerking vanhet rijzen fteenen hoofd, : of

oC 47 ==

derfcheïidene conftructie op maken , maar - ook uit de onderlinge vergelijking van des zelve, laat het zich, dunkt mij, even gemak- kelijk begrijpen’, dat het eerste als nog met fteile zijwanden voorzien , nimmer zoo gee makkelijk voor den aanloop van golven en ftroom kan zijn, noch zoo veel weerftand aan dezelve kan bieden , als flaauw opgaande werken, gelijk de met fteen gedekte rijsdam- men , zoo dezelve elkanderen anderzins in fterkte evennaren ; waaruit volgt: dat , ‘dit gelijk gefteld zijnde, de eerste zoo veel eer- der befchadigd zijn en berfteiling zouden bee hoeven dan de laacfte, en wanneer men in aan- merking neemt, dat de eigenlijke conftructie der eerste uit bout is te zamen gefteld, en de oppervlakte der laatfte nie zware, wel in elkanderen gevoegde harde noordfche kei- of’ doornikf{che blaauwe fteenen , wier foorte- lijke zwaarte tot het eikenhout, waar uit de paalhoofden zijnte zamen gefteld, is als core tot 929 , dan blijkt hec duidelijk dar deze laatste

ef oorzaak zouden wezen , dat het hoofd niet als een teza- men hangend ligchaam meest worden aangemerkt; raar als door deze palen , in vakken gefcheiden, dan zoude men van oordeel Zijn, dat het moodzakelijk ware, van dege palen er over ’s bands één of meer uitte trekken, of gevens de oppervlakte van hek Rursd af te zagen,

al BIS

laatste foort van werken ook zoo veel meer refiftentie en duurzaamheid bezicten. Maar ook met opzigt tot de aanwinst en be- veiliging der nevensliggende ftzanden, zijn de ronde met fteen gedekte rijshoofden oneindig doelmatiger dan de fteile paalwerken gelijk men reeds eenigermate uit het vorige be- handelde zal gevoelen ; want tach de re- actie en opkropping der golven tegen de {teile zijwanden der, paalhoofden, die voor de nevensliggende gronden zoo fchadelijk zijn , (bladz. 37.) zal op de tonneronde hoofden geen plaats hebben, waar de golven en aan- {trijkende. ftroom , van lieverlede opgekeerd;, zachtjes op en over loopen, en daar-en bo» ven aan de andere zijde geen vermogen meer bezittende, om op de ftranden te werken, al- daar geene nadeelige overftortingen en bewe- gingen kunnen veroorzaken, gelijk zulks met de tegenwoerdige conftruêtie der paalhoofden na de afzaging , zich nog akuiijd in een min- deren of meerderen graad befpeuren laat; bos wen en behalven dat de aanftuiving der zanden van het natte naar het drooge {trand en ver- wolgens naar de duins-tee veel beter kan gefchieden over flaauw rond opgaande werken gan over fieile paalhoofden die dezelve in hun» Linie

per 4 jee vlugt Zoo die niet boven de horizontale lijn van derzelver kruin gefchiedt, opvafger én doorde fteile zijden geen overwaaijen, veel- min het overtollen theer veroorloven, maar die allen op noodelooze plaätfen opkeeren, tot dat het gelijks de kruinen der palen is opgehoopt 3 meest alle de paalhoofden, op het noorder- ftrand van Walcheren , leveren , ook na de afzaging, daar van de bewijzen op : men zag het onder anderen , aan de westzijden van Schorers- en de Bruinshooflen enz. na die afzaging zelden anders, en hoe noodig zijn intusfchen niet deze zanden op het drooge ftrand, en tegen de Duinstee in de holte aait de andere zijde dier hoofden ?

Het vermogen der golven en des aanftrijs kenden ftrooms, mitsgaders de fchadelijke uit- „werkfelen der neêren voor de ftranden , die nog bij de tegenwoordige paalhoofden , hoe zeer in een minderen graad , beftaan, zouden alzoo door tonneronde werken bijna geheel kunnen worden weggenomen en de zandftui= vingen tot aanwinst van ‘het drooge ftrand en tot verhooging van de tee des duins meer doelmatig nog kunnen gefchieden; ja de regt- frandige drukking van het water en der golven zelve , de laatste foort van werken bij ftorm- _UI peer. Z. GEN. D vloeden;

Cr Soden

vloeden, wanneer de Zeeuw{íche zeeweringen, zoo veel te lijden hebben , een vermogen tot weerftandbieding inlijvende, (*) die de regt- ftandige paalhoofden immer moeten misfen , zoude men alzoo kunnen zeggen: dat de ftee- nen ronde hoofden, boven de tegenwoordige freile verlaagde paalhoofden op de Zeeuwfche ftranden , groote voordeelen ten aanzien hun- mer vorm en zelfftandige deelen hebben , zoo voor derzelver duurzaamheid, als voor de aan- winst en bewaring der nevensliggende ftranden. En hebben zij in de daad groote voordeelen boven de tegenwoordige conftruêtie der vere laagde paalhoofden, voor de aanwinst en bevei- liging der ftranden enz., dan hebben zij ook een gelijk voordeel voor de aanwinst der dui- nen en een grooter vermogen, om dezelve te eonferveren; dewijl die aanwinst, onmiddelijk van die der voorliggende ftranden afhangt, het geen om phyfique reden niet anders zijn kan, en het geen de beftendige ondervinding aan onze ftranden dagelijks leert; waarom her dan ook voor de aanwinst en beveiliging van den duin genoegzaam zoude zijn, de ftran- den te verbreeden en aan te hoogen, zoo

| dit

(*) Zie de Theorie daarvan, Pag. 58

an

vos: AE AE man die namelijk in zoo verre konde worden gés daan ; dat. de hoogfte vloeden de duinstecën niet meer bereikten.

Maar wij zagen hier voren wel , dat de ronde vorm der rijs- fteenen hoofden boven de tegenwoordige, nog met fleile wanden en kop- pen voorziene, paalhoofden; ook op de Zeeuw- fche ftranden verre weg te verkiezen wasg zoo ten aanzien der meerdere duurzaamheid 4 als voor een doelmatiger aanwinst van ftrand en düúin ; mitsgaders ; dat; alles gelijk ge-

ftel“ zijnde, een zoodanige vorm veel beter beftand is tegen de momentflagen der golvenr

enz. dan een werk met fteil opftaande wan= den; doch, ingewikkeld, dunke mij, gea voelt men dat nu nog deze vraag overfchietg, of aan die) met fleen gedekte rijshoofden , op de Zeeuwfche ftranden gebouwd , waar, een zoo groot verfchil tusfchen vloed en ebs be, in vergelijking van de Hollandfche kusse ten; plaats heeft, wel die folide conftructie’ en die fterkte zouden kunnen gegeven wore den , om aldaar genoegzaam beftand te zijn tegen de uitwerkfelen van ftormen en ftorm- vloeden wanneer de Oceaan met eene bui- tengewone kolom waters beladen , de Zeeuws

eb an fehe

Cn Jee

Ache kusten befpoelt, en de golven , met een verbazend watergeweld, onophoudelijk na elkanderen , op de werken aanftormende , de zelve allerwege aanvallen en met eene ge- heele flooping bedreigen ? of tegen het alles vernielende ijs, wanneer geduchte ijsfchollen , met een verfchrikkelijk gedruisch en aanhou- dende werking opkruiijjende , de vooruitfte- kende zeeweringen van onderen tot boven toe aanranden , om , is het mogelijk, tot in het ligchaam derzelve door te dringen ? dit is voorzeker , zoo het mij toefchijnt, eene gee wigtige vraag, welke ons nog overfchiet te beantwoorden ; eene vraag , die des te meer verdient te worden overwogen , om dat ons de bedenking wel eens voorgekomen is dat » de Hollandfche dammen het toch op de s Zeeuwfche kusten niet zouden kunnen uit- s, houden”

Wanneer wij de theorie raadplegen, en na- gaan de wijze van de werkingen der golven en van het iijs tegen hellende vlakken, of fchuinfche werken (+), waar door dezelve van trap tot trap worden tegen gegaan en op=

ge-

CG) Zie nopens dit onderwerp , de bekroonde Verhandeling van den Heer A. F, GOUDRIAAN, in het àl, Deel van het Bataafsch Senoorfchap , te Rorserdam,

—_l 53 )=

gekeerd , en derzelver vermogen dus van punt tot punt en niet in eens, gelijk tegen fteile werken wordt uitgeoefend, behalve dat de aanbotzing , zoo der golven , als van het ijijs, en de flroom, op vlakke werken fchuins gefchiedende , als van & tot 4 (fig. e fub liet. G.) het grootfte gedeelte van hee vermogen , zoo der zijdelingfche drukking, als der aanbotzing, evenredig aan ac of de cofinus van den hoek « & d vernietigd worde (S$) en het hoofd flechts het vermogên adof eb, evenredig aan den finus van dien hoek, te verduren heeft 3 daar en boven de werking of de kracht der golven enz. op ecne zoo veel grootere vlakte dan bij fteile werken, in evenredigheid dat de hellende lijn £d grooter is dan de lijn ef, verdeeld wor- i dende, 55 In veronderftelling dat ab het vermogen, en tevens de zigting uitdrukt , waarmede de ‘golf of ftroom enz. het hoofd aanvalt : want het vermogen ab ontbindende in twee andere krachten , dan zal ad =ech het vermogen uitdrukken , * welk ket hoofd van de golven enz. te verduren heeft, terwijl'dat der lijn dh = ac door het hoofd vernietigd wordt: nu is d4 = sc de cofinus des hoeks abi53 en ad of eb de finus van denzelfden hoek. Alzoo dan het gehecte vermogen doer « 5 uite drukkende , is het vernietigd vermogen evenredig aan de Cofinus, en het overblijvende of op het hoofd werkende evenredig aan de Bnus van den hoek « bi. De halve cikel omtrek # a / is uit

als middelpunt gewokken, em dit een en ander duidelijkhaid pij ze zeuren,

el Ben

dende , ook naar die mate ieder punt zoo veel minder te lijden heeft ; en men dan daar mede vergelijkt het weerftand biedend vermogen van zoodanig een mer fteen gedeke rijshoofd van capaciteit als fig. a fub liet. G; dan ten mins- ten zoude men moeten zeggen, dat deze con- truttie de meest-gefchikte is, om, deel voor deel , beurtelings aan alle opgenoemde uits werkfelen de meeste refiftentie te bieden: ja, wanneer men het wagen durfde , het êen met het ander onder berekening te brengen (f)s dan geloof ik, dat mer in de meest ongunttige. omftandigheden zelfs, zou moeten zeggen, dat zoodanig hoofd, zoo het om andere redenen deze capaciteit niet behoefde , nog veel te over» bodig was , en, eene betamelijke economie in ’t oog houdende, een noodeloaze grooùe had, om met de voorfchrevene evenementen in evenwigt te zijn, ingeval herzelve name- lijk uit een wel in elkander verbonden lig- chaam beftond; en dit moet men vooronder- Stellen van een welbewerkten , mert fteen gedekten rijsdam : want de oppervlakte be- hoort met de harde groote fteenen niet al-

leer Ct) Voor zoo verre dit voor berekening vatbaar zoude kunne

zin : men weet intusfchen de onmogelijkheid daarvan > wan Woo zal men bov, de faelheid der golf bepalen Ì aba,

del

—( 55 J=

leen zoodanig te worden bezet in elkandé= ren gepast, aangefloten , en in verband ge« werkt , dat de fteenen zich niet kunnen be= geven , maar de gaufche verhevenroude op- pervlakte des dams moet zich tot dat einde als eene gemakkelijk flaauw op en afdalende lijn aan de zee aanbieden, in dezervoege, dat dezelve nergens eene vlakte achter den fteen kan verkrijgen, om die te kunnen ligten, verzetten , of uit deszelfs kin te verfchui- ven. « De ondervinding op de Zeeuwfche ftranden leert on$ ook op die plaatfen , waar de te- genwoordige afgezaagde paalhoofden reeds bijna de ligging van met fteen gedekte hoof- den hebben verkregen, dat dezelve niet alleen volkomen alle uitwerkzelen van ftorm enz. we- derftaan, welke aldaar zedert de afzaging heb. ben geheerscht maar dat de losfe op die op- pervlakte, onregelmatig liggende (teenen, (ge« lijk bij de afgezaagde hoofden aan het noor- derftrand van Walcheren het geval is,) zelfs zodanig in rust liggen dat de oppervlakte | en wederzijdfche bermen dier hoofden rusfchen en over de fteenen heen , door een annoeme lijk getal fehelpvisfchen enz reeds digt als aan elkanderen zijn gegroeid, en het hoofd , als ’t D 4 ware;

mf 56)

ware, tot één zamenhangend ligchaam is overe gegaan , gelijk hier voren pag. 33 reeds ig gezegd : een verfchijnfel dat men vóór de afzaging der hoofden nimmer befpeurde,

Is dan. tegenwoordig reeds ‘zoodanig het vermogen en de gefteldheid dier hoofden , op de, Zeevwfche ftranden en der bermen nevens dezelve ; is dit reeds zoodanig op het noorderftrand van Walcheren , waar de fteen

flechts gefpreid , en geenszins in elkanderen- gezet, veel min in een zagten ronden toog on-

der eene geleidelijke oppervlakte is gebragt , hoe veel meerder verwachting zouden wij dan niet mogen hebben, van eene conftruêtie gee lijk die der met fteen gedekte rijshoofden hoe veel grooter eigenfchap zouden die dan niet bezitten , tot weerftandbieding aan de uicwerkfelen van ftorm en hooge vloeden, en het geen daar mede gepaart gaat |

Wij vermeenen derhalve , uit het een en ander gerustelijk te kunnen afleiden , dat , in- dien de met fteen gedekte rijshoofden , ook op de Zeeuwfche ftranden, kunstmatig wiers den aangelegd , dezelve in hun geheel over- vloedig vermogen, en ieder deel in’ bijzonder fterkte genoeg zoude bezitten, om de uitwerke

| Gelos,

pe

ie OEL on

felen van ftormweêr enz. te wederftaan ({) en hoeveel meer dezelve gefchikt zijn, om de krujing en aanranding van het ijs te ver- duren dan met fteile wanden voorziene paal- werken ‚kan, om hier in geene noodelooze herhalingen te vervallen, worden nagezien in de reeds aangehaalde bekroonde Verhandeling van den Heere A. F. GOUDRIAAN, voor- komende in het XIIe: deel van het Bataafsch Genootfchap der proefondervindelijke wijsbe- geerte te Rotterdam. Bij gevolg moet het eerffe Belle van het derde point der Vraag namelijk , of de tegenwoordig aangenomene wijze, van con- ftructie der verlaagde Paalwerken op-de ftran- D 3 dea

(4) Een groot voordeel is met den aanleg der ronde fteene hoofden verbonden, ook ten aanzien der begeerde fterkte, welke ,

ï Î men als’ ware zoo veel kan vergrooten als men wil, door

dezelve wederzijds een vlakker beloop te geven het geen men dus naar mate der lokale omftandigheid enz. bij derzelver aaae leg kan regelen : een voordeel, wederom, het welk aan geen fteile paalhoofden kan worden toegekend. En wanneer er bij een geweldige ftorm of anderzins, al eens een’ enkele fteen uit het hoofd mogt flaan, na het afebben van’t water vindt men het ma- teriaal weder aan den voet van ’twerk : het onderheud vereischt dus alleen eenig gering arbeidsloon : gausch anders is het met de paalhoofden gelegen ! zwarigheid is er, ook. bij het uicflaan van eer

mige fteenen niet, want daar onder liggen weder beurtlings lagen

brikken en betuind rijswerk; voorzeker vrij wat meer voorziening dan bij de tegenwoordige op de franden liggende. rijsbermen4 die enkel uit betuining derzeiver vastheid ontleenen moeten,

NGN

den van Walcheren en Schouwen , boven de aan de Mollandfche kusten gebezigde fteenen hoofden , te verkiezen zijn, negatf, en het tweede gedeelte van dat point, of de met freen gedekte rijshoofden , namelijk aan de Zeeuwfche kusten , boven de tegenwoordige paalwerken verkieslijk zijn pofitif wor- den beantwoord.

Hoe zeer dan de tegenwoordige verlaagde paalwerken op de Zeeuwfche ftranden , niet te verkiezen zijn, boven de aan de Hollandfche kusten gebezigde fteenen hoofden, zijn dezel= ve echter zeer vatbaar voor verbeteringen , en offchoon wij ons, naar aanleiding van het volgende vierde point der Vraâag , konden verontfchuldigen, die verbeteringen op te ge- ven 5 wijl dat point toch alleen naar dezel- ve vraagt, ingeval de tegenwoordige aange- nomene conftructie der verlaagde paalwerken aan de Zeeuwfche ftranden, boven de aan de Hollandfche kusten gebezigde fteene hoofden, verkieslijk ware , zoo achten wij het echter ook onzen pligt dezelve het Zeeuwsch Genoot- fchap der Wertenfchappen „mede te deelen, om dat het in ’c menfchelijk brein toch nime mer zoude kunnen opkomen de tegenwoor- dige werken aan de Zeeuwfche ftranden te

wer

\

—_( 59 De

weren en die door geheel nieuwe , gelijk de mer fteen gedekte rijshoofden aan de Hol- landfche kusten, te doen vervangen; te meer, om dat deze werken zelfs reeds grootendeels aan derzelver doel beantwoorden, en een ges fchikten aanleg hebben , om met minder kos- ‘ten, den geheeie nieuwe werken, in tonne= ronde fteene rijsdammen te worden veranderd, Alvorens echter daartoe over te gaan moes ten wij het Zeeuwsch Genaortfchap hier nog eene belangrijke. opmerking mededeelen , die “zoo wel berrekkifg heeft tot het zoo even verhandelde derde point der Vraag en mijne deswegens ter nedergeftelde gevoelens vols komen ftaáft, als de nuttigheid bewijst om de verbeteringen, op te geven, waar voorde tegenwoordige paalwerken opde Zeeuwfche | ftranden vatbaar zijn , hier in beftaande » dat het, mijns. bedunkerss , zeker is , dac zij die de afzaging of verlaging der hooge ftcile pale hoofden: op «de Zeeuwfche ftranden voorftelt den, op die wijze als men dezelve nu afges Zaagd vindt daar mede tevens de bedoeling hadden s aan dezelve een zoogenaamden; tonè neronden vorm;te geven, invóegen als. de» mer fleen. gedekte rijshoofden--op'de- Hollandfche Kusten hebben ; immers vinden wij daar vaú dai als

(bo

allerwegen de duidelijkste fporen, b.v. aan de afgezaagde paalhoofden, op het noorder- ftrand van Walcheren, alwaar, onder anderen, aan het Wilhelmius- en de Bruinshoofden, enz. eene ronde opberming is gegeven ter weder- zijden, met een helling van 5 à 6 voeten op één voet hoogte , toogsgewijze opgaande, en die op ongeveer de lengte van half vloed verfterft of eindigt in een fteenen berm , mede rond bijgewerkt ; welke ronde fteenen berm alzco afdaalt en zich in de laagwaterlijn ver- liest.

Het is zekerlijk ook van daar „dat men bij de afzaging de middenrei der palen, in de zoo- genaamde dubbelhoofden , (uitmakende het zee-einde der hoofden) 6, 8 àg duim hoo- ger heeft laten {taan dan de paalrijen. ter wederzijden; en de aanvulling in het ligchaam _der hoofden allerwege met een ronden toog van 6, 8 àg duim boven de einden heeft laten bewerken enz. gelijk in fig r. fub liet. G, zigtbaar is.

Hebben zij nu, die met zoo veel wijsheid het plan ter afzaging der hooge paalhoofden opde Zeeuwfche ftranden ontwierpen „ders zelver tonneronde bewerking ook tevens onder: vl oog: gehad ‚hoe veel zekerheid geeft dte

niet

=_C Ót Je.

niet aan mijne- oplosfing van het derde point der Vraag, en hoe belangrijk wordt het dan miet, de verbetering op te fporen, waar voor, dezelve vatbaar zyn; of , her geen hetzelfde, is, de wijze aan te toonen , hoedanig en in, hoe verre dezelve in tonneronde met {teen gedekte rijshoofden kunnen worden veran- derd : hier toe gaan wij dan nu onmiddelijk , ter voldoening aan het voorgeftelde vierde point der Vraag , over.

Fig 2. op bijlage fub litt. G. toont de wij ze aan, hoedanig , naar mijn inziem , de fteile afgezaagde paalhoofden op de Zeeuwfche ftranden, (als fig. 1.) in met fteen gedekte rijshoofden doelmatig kunnen worden veran- derd en bewerkt (f), en zulks over derzel-

ver=

C4) In deze figuur, is de druiping van het hoofd can de! zijden gemiddeld 1 voet hoogte op 4 voeten bazis: zoo dat de ronde toog bij e aan de kruin eindigt in een tangent van 6: 1, en bij g, met een tangent van: 3: 1 3 veelligt zal deze op. de ftranden van Zeeland voldoende zijn, als men bij hetgeen hier voren (pag 53 en 54 is gezegd), nog in aanmerking neemt, dat ep een met. boofden geregeld bezet ftrand, de golven nooit die werken volmaakt dwars, dat is mer een hoek van vo? aanvallen, maar altijd een kleiner hoek met de ftrekking derzelve maken, waar door dus de helling der zijden van de hoofden met betrek- king tot den fchuinfchen aanval der golven zoo veel grooter wordt, sn het weezffandbiedend- vermogen derzelve dus zoo veel meerder’

toes

—{ 62

ver lengte tot aan de laagwaterlijn toe, met die hoogte en zachte afdaling van boven zees waarts , als dezelve-thans over ’t âlgemeen hebben , van namelijk oo voeten (minder of meerder) horizontaal boven ’t laagwarerpeil aan de-landeinden, en eene helling zeewaarts, van éénen voet verval op 48 à 5o voeten lengte , regthoekig op de kustlijn gemeten , dat is de hoogte tot welke de vloeden met de noordwestelijke ftormen zich verheffen 3 op dar in die gevallen dan ook nog de duins- teeën, zoo veel mogelijk, voor de doorloo- pende golven enz. zouden bedekt zijn , en de helling tot aan de laagwaterlijn van een natuurlijk afdalend ftrand regelmatig voortga , ten einde in ftaat te zijn het zand tegen de ftormvloeden en de afhalende zeeën te be:

houden.

« Ik zeg tot aan de laagwaterlijn toe, als zijn- de de natuurlijke grens van den ftroom en van het ftrand : en aldaar zoude de ronde toog of kop aan het hoofd moeten worden gewerkt,

tot

toeneemt 5 deze helling der hoofden hangt echter ook af van plaatfelijke omftandieheden, zoo zal b, v. 4 voeten op den voet

voor de zuider- en binnengaats liggende ftranden, misfchien meer. voldoende zijn. dan 5 voeten, op de noerder- en aan de openge.

zee bloetgeftelde kusten enz,

jn

63 Je

tot dekking van hetzelve, en, om alle onder- mijning voor te komen , zodanig geconftru« eerd , dat die , zoo mogelijk , ten minsten eene helling hebbe gelijk die zijde, welke tegen de meest heerfchende ftormftreken ge- keerd ligt, boven en behalve dat dit uite terst gedeelte ook nog in eenen ronden berm, als een kraag van ten minsten 6 voeten breedte met fteen gedekt zou moeten worden inge floten : bij de meeste werken , op het noor- derftrand van Walcheren , zal die toog en” berm dan neêrkomen of te niet loopen, op de resters van het oude hoofd en der weder- zijdfche bermen ; het geen men bij eene la= ge voor- of najaars eb gemaklijk zal kun- nen bewerkftelligen , zonder de , uit hoofde van de branding aldaar, zoo moeijelijke zin- king met rijs, zink- of dekftukjes te moeten beproeven .—

Van de oude palen, welke daartoe, volgens het plan, dienstbaar kunnen zijn, bediene men zich; de andere palen, welke zich als dan nog voor deze ronde toog bevinden mogten , wor- den, ’% zij door uitpenzing of door afzaging zorgvuldig weggeweerd ; men zorge fleches. door brik. en fteenftortingen CDoornikfche ) dat er in deze voorfte gedeelten” geene onre«

gel-

gelmatige fcheuren of openingen ontftaâr 3 maar dat ’er beftendig een zachte afloop naaf de ondergronden plaats hebbe (4): in het vervolg zal men bij de ontwikkeling van eer vast fystema van ftrand en duindefenfie zien, dat de zoo ver vooruitftekende gedeciten var enkele hoofden op de ftranden, waar althans geene verdieping der ondergronden waargenos men wordt , geene de minste nutigheid heb- ben : bij de paalhoofden op de ftrarden van Schouwen , zal deze ronde toog en berur door opzinking moeten worden verkregen", als hebbende deze hoofden, volgens de laatste peiling, op de vijf roeden uit derzelver zee= einden , van 1o tot 18 voeten diepte bene den laag water.

Aan die zijden der hoofden, welke tegen de meest heerfchende ftormftreken gekeerd liggen, en uit dien hoofde meer fterkte fchij- nen te behoeven dan de andere zijden , zou eene flaauwere helling kunnen worden ge- werkt, naar gelang de plaacfelijke gefteldheid dit mogte vereisfchen; beftendig in het oog houdende , de teeën dier hoofden altijd op een fteunbermtje te laten rusten (zie fig. ae

de

N

Ct) Mier mede is dan de awaarigheid , pag. 43, 44 em 45 geopperd, weggeruimd,

el 6 Ie de letters Ak) daar toe ter genoegzame diepte in hee ftrand gewerkt, naar mate dat men doot ‚de ondervinding zal zijn geleerd, hoeveel het {trand fomtijds op de eene of andere plaats in de nabijheid van dit hoofd , verloopt , hee zij hetzelve naar beneden afgehaald , of naar boven opgeftooten wordt, enz.

Het is overigens alzins doelmatig, aan dezê fteunbermen eenige voeten breedte buiten de tee van het hoofd te geven , als b, v. van £ tot A (zie fig. 8 litt, G.) en deze meerdere breedte ten minften met ééne, over de ge= hecle lengte van het hoofd doorgaande , rij zware doornikfche fteen , digt tegen elkans deren tusfchen de buitenfte tüinen gezet, zoo als de lettet $ aanwijst, te beballasten ; op dat ook bij búitengewoon en onvoorzien vers loop van het ftrand ; al ging dit zelfs tot onder den berm toe door, deze fteunberm eenige voeten zoude kunnen narekken , zot der dat het hoofd echter eenig lecfel van vers zakking of anderzins zoude te vreezen hebe ben. Vòorts wel zorg dragende, voor de goes de executie van het werk; en vooral van het fteenzerten bijzonder op de meest lijdende gedeelten van het hoofd, aan de teeën op’ het fteunbermtje ,-zoo dat hetzelve een volw UI pEeL, Z, GEN, E doene

KCE he

doenden fteun vinde op het rijswerk en tegen de rij palen, welke men aldaar, tot fleun der glooijing en tot verzekering des werks, alvo- rens digt aan elkanderen zal hebben ingeflagen, in dier voege als de letters g g figuur 2. (fub lite. G.) zulks almede duidelijk aantoonen, Overigens den {teen op de oppervlakte, over al in ’t verband , en vast tegen elkanderen, regt op de glooïjing gewerkt, met de minst mogelijke ftopfteenen tusfchen beide, enz, Eindelijk moeten de landeinden dezer lroof- den zoodanig in den duin worden ingelaten, _ dat eene affcheiding van dien, in allen gevalle, onmogelijk is : tot dat einde zal het buiten- beloop des duins , wederzijds het hoofd , ee- nige roeden lengte, zoo veel de plaatfe- lijke gefteldheid dit vordert, onder eene be= hoorlijke helling van 5 voeten op den voet hoogte moeten worden gevlakt; tot3 à 4 voe- ten in het vaste ftrand , en 2,á 3 voeten bo- ven de hoogte, dien de geduchte vloed van 1$ januarij 1808 heeft bereikt ; overal der- wijze geftrekt, dat deze afvlakking, zoo veel immers mogelijk is, evenwijdig aan de kuste lijn gelegen kome , ten einde alzoo meer en meer de fchadelijke infcharingen der duinen tusfchea de hoofden weg te nemen , en eene goes

goede geregelde trekking, mitsgaders éen vast flandpunt- yoor dezelve te verkrijgen: terwijl alsdan; op deze alzoo gevlakte duinsdosfering ; een behoorlijken rijzen berm zal moeten wore den gelegd, voorts naar vereisch met ftroo ent riet gevloerd met haringband aan Walchers fche {taken getuind, en onder de Vilvoordfche fteen zal moeten worden gezet; alles in dier= voege als het noorderftand van Walcheren daarvan reeds de voorbeelden oplevert; aan de anders zoo aangevallene en bij het leggen dee zer bermen reeds zoo kritiek gewordene puns ‚ten, als de noordzijde van het de Bruinshoofd- en wederzijds Perreshoofd , enz., dewelke alle zoo zeer aan de verwachting voldoen. Intusfehen wel zorg dragende , dat, langs de teeën dezer bermen in het kielfpit, even als van de bewerking van het hoofd is gezegd, eene kloeke rij perkoenpalen worde ingeflas gen, of ook wel een fteunbermtje gelegd , en de einden van die bermen eenige voeten - diep in de helling der duinen ingelaten , al. daar voorzien worden met 2 á 3 ftevige op en nêergaande rijen perkoenpalen, of wel ten minste eene halve roede breedte gedekt en bee ballast met twee á drie op en nêergaande rijen

aware Doornikfche fteen ; ten einde de berm Ls | bij

er dl ze

bij onvoorziene ondermijning ftaande blijve ; of door het gewigt der fteenen neder worde ge- drukt (*)3 zonder deze voorzorgen, zou het werk altijd in gevaar zijn, wanneer zeer hoo- ge vloeden tegen de duinen worden opgeftuwd; en de nevens den berm gelegene duinshelling eenige voeten diep wierd weggehaald, of het {trand aldaar tot onder den berm uitgefchuurd, als wanneer de goiven zich weldra achter den berm-zouden voegen , dien opbreken , en ein- delijk eene affcheiding van het duin en het hoofd te weeg brengen.

Misfchien echter kunnen deze duinsverftere kingen, op het noorderftrand van het Eiland Walcheren ‚nog vele wijzigingentot verminde- ting var kosten ondergaan : onder anderen zoude aan de vloedzijde der hoofden , waar de dui- fien zoo ver vooruitfteken, en breedte genoeg,

ach-

(*) Wij zouden het overbodig achten, indien men voor de ftranden van Walcheren en Schouwen ‚zulke kostbare fteenen glooin Jingen wilde daarftellen, als men aan Katwyk en elders vindt; de- wijl de ondervinding reeds heeft geleerd, dat de meeste dier bere men, vooral aan het uoorderftrand van Walcheren . in weinige jaa ren zoodanig onder het zand zullen zijn geftoven, dat er voortaan, eenige plaatfen uitgezonderd, geene of weinige reparatie meer aan zal behoeven te gefchieden : de berm aan de Bruinsboofd , gelegd in ’% jaar- 1899 , van voren op het ilgchaam van den duin, in den bijna ergften hoek des ftrands, heeft federt nog geene reparatië

moodig gehad, en zal die mis{chien in lange niet behoeven, k

er MD De

achter zich hebben , naar mijne gedachten 5 eene dergelijke bewerking alleen in zoo verre moeten worden gedaan , als genoegzaam is om den berm van de oost- of ebzijde mir of meer regt , of daar aan evenwijdig doortreke kende, zoo diep in het ligchaam van den duin in te laten , als tot waar men denkt dat de golven nimmer zullen kunnen doordringen , zie bij voorbeeld de geftippelde lijnen, op de platte grondreekening van het noorderftrand van Walcheren , fab lie. F, wederzijds de Vriendshoofd; waar no den berm aan de eb- of infcharende zijde des duins verbeeldt , en 1m die aan de west- of vloedzijde ; welke laatste a/zo0 ver genoeg binnèn in het ligchaamt van den duin ligt, om nimmerweêr, buis ten afnemingen die na de afzaging geen voor= beeld hebben , noch door de golven, over de hoofden van de zijde m, noch door die van den kant / te worden aangerand, Trouwens de zanden voor dezen berm en deszelfs verleng- de gelegen , zullen , door de fchuinfche lig- ging der hoofden , genoegzaam bewaard wor- den ; en wierden die al eens tot nabij of zelfs tottegen den berm Zx ontroofd, de fchuinfche ftänd die deze hoofden hebben , om in de fchere

Pe hoeken de ftuifzanden aan de vloedzijde | Ë 3 op,

EC

op te vangen, zal dat verlies weldra weder aanvullen.

Dan alleen zal hier de onmiddelijke be- fcherming vooraan noodzakelijk worden, wan= neer de, aan de andere zijde der hoofden zich bevindende , infcharingen der duinen; insgelijks tot zoo verre naar voren mogten kunnen worden aangewonnen en vooruitge bragt— Voor de zwakke duinen achter de paal- hoofden op het noorderftrand van het Eiland Schouwen, zou misfchien een berm langs de tee der duinen , van het eene tot het andere hoofd niet ongepast zijn, om dezelve voor alle verliezen tegen de golven te dekken, hee geen toch geene uit den duin zeewaards ftrekkende hoofden kunnen doen, ten zij de= zelve eene zoodanige verhooging van het ftrand konden te weeg brengen, dat de hoogfte ftormvloeden de duinsteeën niet meer kons den bereiken,

Dit zijn alzoo de verbeteringen, waar voor de paalwerken op de Zeeuwfche ftranden, wat de form van conftructie belangt, nog vatbaar blijven, tot eene doelmatiger aanwinst en bee waring van ftrand en duin, en tevens voor het onheil vaa den paalworm, die voor het bee ftaan der voorfte gedeelten van de tegenwoore dige afgezaagde paalwerken , zoo die niet op | de

—l vB an

de verklaarde wijze met fteen worden gedekt, verderfelijke gevolgen moet na zich flepen,

Nu fchiet ons nog over, ter beantwoording van het vijfde point der Vraag, aan te toonen hoedanig de conftruêie der fteenen hoofden aan de Zeeuwfche ftranden zal moeten zijn, naar aanleiding van het befluit op het derde point der Vraag genomen, dat namelijk, aan de Hellandfche kusten gebezigde fteenen hoofden , boven de tegenwoordig aangenoe mene conftruêtie der verlaagde paalwerken ;, aan de flranden van Walcheren en Schouwen, te verkiezen zijn, enz.

Die conftruttie kan geene andere zijn , dan de mer fteen gedekte rijshoofden , zoo als de. zelve aan de Hollandfche kusten ftaan ge- bouwd, en gelijk fig. a, fub litt. G, aantoont 5 gewerkt volgens de kunstmatigfte en ftevig- fte wijze, Zeeuwfche zeeweringen waardig 5 met deugdzame materialen , door de kundig- fte manfchappen ; met deze voorzorgen , dat altijd van voren aan de koppen , of zeeëinden der hoofden , eene zeer vlakke afdaling naar beneden , en aan die zijden der hoofden , wel- ke tegen den hevigften ftroom en tegen de meest heerfchende ftoïmftreken gekeerd lig-

Est \ gen,

{72 De

gen , is ‘t noodig, meerder helling dan aan de andere zijde worde gegeven , ten minsten aan die zijde de diepfte infponding van het fteun- bermtje gefchiede , de zorgvuldigfte bewer- king en verzekering aan de tee gegeven , en de doelmartigfte vereeniging en inlating in het ligchaam van den duin, worde bewerkt; de buiten -dosfering van den duin het verste van het hoofd , en diepfte in hecftrand , met den berm worde verfterkt, op die wijze als hier boven van de verbetering der afgezaagde paalwerken is gezegd : het hoofd van baven rond, aan den duin gefloten, om voor de golven geen fchadelijke hoeken veil te geven ‚en voorts van achteren eenigzins hooger als de ondere Vinding ter dier plaatfen zal hebben geleerd, dat de gewoone ftormvloeden reiken ; vóor het overige naar het natte {trand afdalende , naar mate van het drooge ftrand , dat men be- werkt, en tracht te verkrijgen; en verder van daar langs het natte ftrand, naar de laagwas terlijn , egaal afdalende in eene Zagt6 helling , geregeld naar de nacuurlijke ligging van dae trand, zoodanig als men mer deze bewerking hoogstwaarfchijnlijk zal kunnen verkrijgen , en op die plaats voor het behoud van den duin zal behoeven. Deeze helling van het

ed hoofd ,

f == 23 )—=

hoofd , over deszelfs oppervlakte , behoort zoo ver doorgetrokken te worden, dat dezeive van voren niet meer hoogte boven het laag+ waterpeil behoude dan flechts 2, of op het mees- te 3 voeten , want zij zoude toch het doel misfen , ingeval dezelve van voren, aan de laagwaterlijn hooger bleef ftaan ; dewijl men dan wederom allengskens de fchadelijke nêeren zoude doen. geboren worden, en met deze de nadeelige uitwerkfelen derzelve aan. de wee derzijdfche ftranden.

Eindelijk moet de kop of ronde toog, voor gan het hoofd, tegen alle ondermijningen van den ftroom en der golven wel worden bevei ligd, ’tzij deor het ftorten van brik- en Doors nikfche fteen als anderzins nadat alvorens de grond door platte baard- of rijs -zinkwerkjes zal zijn afgedekt. re

Zoo zoude dan, naar mijne bekrompene in- zigten, de conftruêtie der fteenen hoofden aan de Zeeuw(che ftranden , moeten zijn, en hier mede zoude ik dan ook aan de Vraag, van het Zeeuwsch Genootfchap , naar mijne zwakke pogingen hebben voldaan , zoo ik in® de zesde plaats nog niet wilde betoogen, dat de atuële uit den duin ftrekkende hoofden 5

E 5 op

ED ep de flranden van Walcheren en Schouwen, niet kunnen beletten , dat de golven bij buis tengewone ftormvloeden, de duinen bereiken, en die min of meer befchadigen : waar uit de

reden verklaard zal worden, dat , ondanks de

afzaging of verbetering der paalhoofden , de duinen echter voor zulke vloeden , nog niet kunnen worden gerekend, ten eenemale tegen afneming beveiligd te zijn , gelijk ook de ondervinding heeft doen zien,

Tot dat einde moet ik flechts de vrijheid nemen het Zeeuwsch Genootfchap te wijzen naar de bijgevoegde kaart, fub liec. F, en aldaar nader tot de wijde vakken tusfchen de paalhoofden ; hoe zal, b.v, alser eenige aan- landige wind waait, het Schorershoofd in ftaat zijn het vak tusfchen hetzelve en Wilhelmius- hoofd te dekken ? Hoe wederom Wilhelmiuse hoofd dat tusfchen Schorers en Lijndenshoof- den? enz. Als er nu een westenwind, waait ín de rigting van a5, is hettoch duidelijk genoeg dac Schorershoofd geene verdere werking kan doen, en het duin tegen de golven eens hoogen vloeds niet verder kan dekken , dan op zijn meest tot c 3 even zoo het Wilhelmiushoofd niet ver- der dan tot d, terwijl als dan de duinen van tot Wilhelmins-, en van d tot Lijndenshoofd,

open

\

die wel 75 je

open gaats zonder de minste befcherming ,’ _ blootgefteld liggen aan deaanvallen der golven, en het verftuiven door de winden, Waait er een noordenwind, en bereikt de vloed de duins- teeën, zoo vinden deze wederom van het Wil- helmiushoofd geene verdere befcherming, dan op bet meest tot e‚ en van het Lijndenshoofd niet verder dan tot f, blijvende als dan het duin van e tot Schorers-, en van f tot Wilhelmius- hoofd, volkomen aan zich zelven overgelaten, „almede een fpel der golven en der winden. Waait de wind regtftreeks op het ftrand in de rigting der hoofden , en bereikt de vloed de teeën der duinen , zoo is het duidelijk dat de hoofden, de duinen tegen de golven, langs “het geheele (trand heen , nog mindere of bijna geene befcherming verleenen, maar deze aller- wege aan hun noodlot overlaten; en dit is juist het geval met de ergfte ftormen, die het boogfte water aan de kusten voeren , gee lijk die zijn van bijna het westen af , tot bij- na het noorden toe ; moet men zich nu wel verwonderen , dat de duinen, met al de ver- ' betering aan de tegenwoordige hoofden, niet kunnen geacht worden volkomen beveiligd te zijn tegen alle afneming, daar derzelver teeën doorgaans niet hooger dan 5 voeten bo- é ven

== 76 je

ven het gewoon hoogwaterpeil liggen ? iedee „ren vloed dus, hooger dan 11 +4- 5 voeten rije zende, en aangedreven wordende door een wind boven het westen en niet hooger dan het noorden moet het duin , wiens buitenhelling ongedekte door eenige defenfie , en flechts met 1E of uiterlijk 9 voeten op den voer helling ligt, wiskundig doen afnemen, gelijk dit ook alzoo na iederen zoo hoogen vloed bevonden wordt: “tis daarom dat ik, pag. 7o, de zwakke duie nen , welke geene zanden meer kunnen misfen; meteen berm tegen de golven wilde dekken; en die duins gedeelten pag. 67, enze op een@ gelijke wijze wilde beveiligen , om het ont- wortelen van derzelver hoofden voor te ko- men; immers tot zoo lang dae het ftrand , door: eene goede werking der hoefden , kan gezegd worden genoegzaam te zijn verhoogd en vers breed, zoodat geen vloed meer den duin kan be reiken, Maar dit zal men veelligt nimmer kune nen verwachten in zulke wijde vakken , gee lijk onder anderen , wederzijds Borfelens- en Wilhelmiushoofden , waar de werking van het eene hoofd nimmer tot die van het andere reiken kan , maar veelligt altijd een zeker gedeelte zal blijven blootgefteld ; van daar, dat de ffranden in die vakken zich ook altijd mins,

des

ve MP mt

der gunstig vertoonen dan elders, en dat mer er de duinen wel het meest vindt achteruit

_ geweken.

Om deze reden zullen daar wel de eerfté plaatfen mogen zijn, waar men nieuwe hoof: den zal behooren aan te leggen. En in de daad ook dan eerst, als men zich nog een hoofd tusfchen Prinfesfen- en Borfelens-, èn wijders nog twee andere , aan wederzijden” Wilkef- miushoofd voorftelt, dan eerst zal men kunnen zeggen , dat het noorderftrand van Walcheren nog maar flechts eenigermate geregeld is ge- defendeerd, zoo veel dit , behoudens de on- doelmatige rigting der hoofden, mogelijk is.

„Eindelijk wilde ik, ten zevenden, na al het

aangevoerde , deze verhandeling befluiten mer

eene voordragt over de wijze, hoedanig men,

op de doelmatigfte en ‘minstkostbare wijze , een Zeeuwsch ftrand en duin, gelijk die van Walcheren en Schouwen , tegen de afflijting

der ftroomen en den aanvat der golven , naar Een’ vast fystemärtisch plan , behoorde te dee fenderen: eensdeels, om dat daar mede des te beter de gebreken van de vorige en nog tegen- Woordige beftaande ftrand- en duin- defenfien , vooral van het Eiland Walcheren, in het oog

zul="

EN

ader A Dee

zullen vallen, en des te beter zal begrepen wote den waarom dezelve, na de afzaging, niet nog betere refultaten , dan wij hier voren hebben gevonden, ten aanzien van het verhoogen en verbreeden van het ftrand, hebben opgeleverd 4 noch immer zullen kunnen opleveren 5 en anderdeels op dat men in ’t vervolg eeni- germate eene aanwijzing moge hebben bij het aanleggen van nieuwe werken van dezen aard; en de gebreken der vorige des te zorgvul- diger worden vermeden ; daartoe zal het ge- noeg zijn, de volgende algemeene aanmerkin=

gen en regels ter neder te ftellen (*). Alvorens echter moet men aanmerken, dat als men langs den zuid- en noordkant van hee Eiland Walcheren heen gaat, en een aan- dachtigen en opmerkzamen blik op de paal- hoofden werpt, men verbaasd moet taan, over de wijze van ftrand- en oever-defenfien, welke men met het uitbrengen dier werken, heeft ge« tracht daar te ftellen: daar dezelve zoo onres gelmatig, zonder eenig vast plan , zijn aange= legd , zoo dat dezelve met de kust en_ met de

-(*) Tot de befchrijving van dit vast fystematisch plan , heeft delectuurder Beyträge , zur bydraulifcben Architectur van Reine hard Woltmann, Director der ufer- und wasfer bouwwerks in [lamb. enz. (zie deszelfs vierter band feite 28 en volg.) mij aanleiding gegeven,

{ZD Jee | de ftroomen, welke ongeveer parallel met de kust loopen , dan eens een fcherpen , onmide delijk daarna een ftompen , en dan wederom een meer regten hoek maken, de eene veel langer dan de andere in zee zich uitftrekt , fommige nabij , en andere wederom op eenen verren afltand van elkanderen geplaatst zijn 3 het eene met betrekking tot een horizontale lijn, lager dan het andere , zomtijds ook al van boven aan het duin, lager dan het vol- gende gedeelte zeewaards, ($))

Nu is de vraag: of het wel anders kan, dat zij geene betere refultaten tot aanwinst van ftrand en duin , uitbrengen, dan zij tot heden hebben gedaan , vooral als men daarbij des- zelfs hooge en fteilftaande wanden in aan- merking neemt? of het wel anders kan, of de ftroomen en golven , zoo ongelijkmatig op= gekeerd, en zoo onregelmatig in hunnen loop en wrijving geftuit , moesten wel, hier onge- Wjke opkropping en vertraging, daar wederom verfnellingen draaiïjingen, of nêeren en fchu-

rin=

C£) De paalhoofden op het noorderftrand van Sehonwen , hebe ben niet die onregelmatigheid als die van Walcheren : hetis waar « Zij hebben verfchillende lengten; en zijn op onderfcheidene afstanden van elkanderen geplaatst , doch meest met ééne rigtng uit het duin zeewaards , ook hadden ze voor de afzaging geene meerdere

hoogte boven * ftrand dan van 6 tot 8 voeten; die van Walcheren waren van lo, za, en meerdere voeten,

tingen veroorzaken, welker fchadelijke gevol. gen zich, helaas ! zoo duidelijk aan de on- gelijke afnemingen en infcharingen der oevers en duinen laten bemerken.

Men moet derhalve, bij den aanleg wan nieus we werken tot het defenderen van een ftrand tegen de afflijtende ftroomen, en zelfs bij verbeteringen der tegenwoordige hoofden, zich daar op toe leggen, om een geregeld plan van defenfie te volgen, en onafgebroken voort- te zetten, zoodanig als de théorie van ftrands defenfie, op de ondervinding rüsteride , aan de hand geeft, en hetgeen niet twijfelachtig zijn kan, zoo men het-volgende overweegt:

- De hoofden moeten , zuilen dezelve dan het oogmerk voldoen , deze algemeene eigenfchap hebben : dat ze met elkanderen onderling het ftrand tegen de afflijtende flroomen, enz. be- veiligen ; en daartoe moeten dezelve, in de eerste plaats, op gefchikte afftanden van el- kanderen ftaan, zoo dat het eene hoofd het andere in de-opkeering van den ftroom ver- vangt zonder dat deze tusfchen beiden gele« genheid verkrijgen kunne, met den voorbij- vlietenden flroom deszelfs fnelheid te vernieu= wen, of lange weerkeerende kringen of nêeren

achter of tustchen de hoofden te vormen :— het

mf 8 jas

het watêr moet dus tusfchen de hoofden op het flrand, door eene zachte zijdelingfche afvloei- jivg van den ftroom te gelijk , of ook in even- redigheid met deze, trapsgewijs over de hoof- den heen, (en daartoe kunnen wederom geene dudere dan zach: afdalende tenneronde werken: dienen, } zich verheffen : hier toe is het al- wederom in de tweede plaats noodig , das de hoofden eenerlei ffrekking hebben, wijl anders het eene hoofd het andere tegenwerkt ; * en» daar toe moet de voordeeligfte hoek in de gätuur worden uitgekozen; want er kan zoo= danige maar één zijn; en in de derde plaats dat de hoofden, uit de kustlijn allen even lang zijn 3 en eindelijk ten vierden : dat dezelve uit de laagwaterlijn mec dezelfde hoogie in de- zelfde helling naar boven opgaan , zoo dat de hoofden ook op ieder punt, evenwijdig aan de kust , met den vloed te gelijk onders vloeïjen , of met de eb te gelijk droog vallen zoo dat er fteeds op dezelfde algemeene, over- langfche doorfnede van het ftrand, dezelfde werking op den ftroom , enz. plaats hebbe. » “Betrekkelijk het eerste, de afstanden waar Op de paaihoofden ven elkanderen moeten ftaan ; deze zijn af hankelijk : e 4. Van de lengten der hoofden zelve, eu WLpeer. Z. GEN. - E b. Van

oan 84 Jee

>&. Van de plaatfelijke omftandigheden.

Van de lengten der hoofden : het is tock duidelijk , dat , hoe korter deze zijn, des te enger de kring hunner werking moet wezen, en hoe langer de hoofden zijn, over des te grootere uitgeftrektheid derzelver werking op den flroom enz. moet worden vooronderfteld,

Van de plaatfelijke omftandigheden; iramers waar de diepten het grootst , de ondergron- den beneden laagwater het fteilst, het ftrand het laagst en fmalst zijn en de ftroom het fterkst en meest afflijt, daar moeten noodwen- dig de hoofden nader bij elkanderen worden gebouwd , dan op lokalen waar het tegenover- geftelde ftand grijpt.

Intusfchen zullen de hoofden over ’% alge- meen, op de Zeeuwfche ftranden zekerlijk niee verder van elkanderen verwijderd mogen zijn dan 1 of uiterlijk 15 maal de lengte der hoof den zelve. Verder van elkanderen afgelegen , heeft de ondervinding geleerd , dat zij onder= ling niet genoegzaam voor het tusfchen gele gen ftrand werken konden.

Ten tweeden: De hoofden moeten eener= lei flrekking zeewaards hebben, en deze meet naar mijne gedachten en ep het voor« beeld van andere oorden buiten Zeeland , : waar

zon EI ae

waar zulks, bij ongeveer parallel aan de oevers loopende ftroomen , met den gewenschten uit- flag is gedaan, met een regten hoek uitde kus zeewaards zijn; daar door zullen dezelve eene gelijke uitwerking op de ftroomen van vloed en ebbe doen, zonder deze noodeloos te ver- fterken , gelijk dit het geval der tegenwoor- dige fchuinfche uicftekende paalhoofden aan her Eiland Walcheren is , en zonder gene we- derom nutteloos op te vangen „of ongelijke aan- botzingen der ftroomen te veroorzaken, die we- derom op fommige punten aanleiding tot ver fnellingen , draaijingen en neêren geven, ca daar door een ongelijkmatig {trand en met eca onregelmatig ftrand wederom cene° onregel- matige duinstéé enz. metalle de daarmede- gepaard gaande nadeelen vormen 3 of het gene gedeelte (trands tusfchen de hoofden bj flórmvloeden en aanloopende golven , meer _Blootftellen of befchermen en dekken, dan het andere. En behalve dat, met een regten hoek uitde kust zeewaards, de hoofden minder lans behoeven te zijn , om een zeker gedeelte ftrands te beflaan, dan met een fchuinfchen hoek, en dus eef regte- ook ten aanzien eener welbere- kende economie ; aanprijzenswaardig is, leert de ondervinding ook aande Zeeuwfche ftran- fav Fe dea

el He

den ten aanzien van die werken, welke meet dan andere regt uit den wal trekken, dat deze het meestaan derzelver oogmerk voldoen ; want hoe weldadig de verlaging en de ronde opbere

ming der zijden van de Brwins- en Schorers=

hoofden enz, op het noorderftrand van Walche- ren , ook voor het ftrand, in derzelver gevolgen zijn mogen, befpeurt men genoegzaam altijd aan en even boven de laagwaterlijn , rondom de punten gg (zie de kaart van dat ftrand) eene vermagering „eene af{lijting van het ftrand, en ondermijning van den rijzenberm , om dat al de afvloeijende waterdeelen van de dric- hoeken g hâlangs de punten gg naar beneden ontlasten, en vlietende, *t zij met den natuur- lijken afloop der eb, of met de neerhaling der golven, of wel met den toch altijd langs hee ftrand heenftrijkenden vloedftroom , die door de hoofden. opgekeerd, zich om derzelver buiteneinden wil ontlasten om het waterpas aan de andere zijden der hoofden, te helpen herftellen, hier immer huene vereenigde wrij- ving oefenen ; terwijl insgelijks de andere ftrandgedeelten bij k k doorgaans almede het zwakfte worden bevonden, door derzelver open- gaatfche blootligging aan de golven, enden op het {trand aanvloeijenden vioedítroom ; waar

| van

van de nadeelige gevolgen zich, vaoral na here de zeewinden en ftormweêr, openbaren, wan= neer het warer een meerderen aandrang tor het afllijten der ftranden enz. heeft geh #l: daaraan

is het almede gedeeltelijk toe te fchrijven, dat het ffrand hier zoo veel lager lig: dan andere ftrandgedeelten , en dat men er den duinvoet zoo veel meer achterwaards gelegen vindt.

Alle welke nadeelen voorgekomen worden, door eene, uit de kust regthoekige rigting, der hoofden.

De hoofden moeten in de derde plaats uit de kustlijn allen even lang zijn dan zulien dezelve ook gelijkelijk mert elkanderen de ttroo- men uit den wal houden , en nergens door een vooruitftekend gedeelte eens hoofds noo= deloos opkroppen, of waar de hoofden we- derom korter dan andere zijn , aanleiding rot nieuwe verfnelling aan den over het ftrand vlietenden ftroom geven, waardoor anders al- wederom meer afflijting en onregelmatighe- den, in derzelver werkingen zouden ontftaan, geheel ftrijdig met de algemeene regels van, een behoorlijk geregeld fystema van ftrand- en duin, defenfie.

r &

—( 85 D mm

_ De lengte der hoofden zelf is wederom afs hankelijk :

a. Van de grenzen der ftroomen , wijl men deze, in de wegen welke dezelve zich eens maal hebbfn gebaand , en die vooronderfteld moeten worden te zijn, gelijk de ftroom die gaarne aanneemt, zoo die niet om andere rede nen volftrekt, en nooit dan zeer regelmacig, moeten worden aangetast, (*) nimmer noo- deloos moet kinderen , wijl daardoor we- derom onregelmatigheden in de ondergronded worden geboren, die aanleiding geven tot eene onregelmatige kust, en fomtijds tot fchadelijke aanvallen desftrooms, op nabij gelegene oevers en werken : deze grenzen zijn hier de alge. meene lijnen van het laagfte laag water.

&. Van de garuurlijke helling , die de hoof. den met een nacuurlijk afdatend ftrand gemeen moeten hebben; ook daar naar ingerigt, datde hoofden aan derzelver landeinden de hoogte der

ftorm-

{*) Als de ondergronden door de ftroorsen worden afgefleten ein witgefchuurd, en de diepte alzoe toeneemt of de kust meer en meer maderr, en daar door ook het boventtrand aan afneming onderhevig wordt. of zich op dezelfde hoogte ftaande houdende, eindelijk zou- de inftorten dan beftaat de noodzakelijkheid van deze ondergronden te deferdeeren, en dan is het geval daar, dat deze hoofden in den geest van dit fystema door zinkftukken totin de diepte moeten worg «den oorgetrokken of verlengd, zi

wi AE ame

Bormvloeden , en aan de laagwaterlijn nimmer minder dan 2 à2t, en niet meer dan g voeten boven het laagwater behouden: op dat in het

eerste geval de duinen , voor de doorloopende

golven en ftroomen , zoo veel mogelijk bevei- ligd en gedekt zouden zijn ; en in het tweede

geval eene tamelijke hoogte tot defenfie van

het ffrand enz. en tot bewerking van de ronde toog of den kop van her hoofd, zoude overblijs ven, die nogtans met den voorvloed of het zoogenaamde noordtij , zoude zijn onder ge- vloeid , wanneer er flechts weinig verheffing

des ftrooms aan de Zeeuwfche kusten befpeurd

wordt; °t geen indedaad maar als eene zeer lang- zame zachte opvloeijing vanhet water kan wor-:

_denaangemerkt, gelijk uit de bijgevoegde waar- nemingen fub liet. D kan worden gezien, waar uit blijkt: dat in de 3} eerste uren des vloeds , - flechts eene verheffing van het zeewater van naauwelijks 3 voeren plaats heeft; terwijl in de laatste o#uren van den vloed eene kolom waters

van gemiddeld g of meerdere voeten is aange

“ftroomd, Ten vierden: De hoofden , moeten aan de Jaagwaterlijn of de grens des ftrooms alle de- zelfde hoogten hebben, en naar boven met eene “gelijke helling van een zoo na mogelijk goed F 4 trand

(38 De

„ffrand, opgaan, namelijk met eene zoo vlakke helling alsde ondervinding aan een goed ftrand en aan zoo vele zeeplaten én banken, die de felfte brandingen der zee verduren, heeft ge- leerd dat beftaanbaar is tegen de efflijrende vermogens van ftroomen en golven enz. (*)) dat is voor de noordkust van Walcheren met „een hoek op den horizon van ongeveer g’ à 11’, of met één voet verval op iedere 48 à 5o voeten lengte, wederom zoo veel mo« gelijk in acht nemende, de hier voren bepaaide hoogten aan derzelver zee- en land einden. Met deze wier algemeene wereischten der hoofden, gevoegd bij eene zachtvloeijende zoo. genaamde tonneronde conftructie , mitsgaders de noodige verfterking der duinen tegen hee ‚afhalend vermogen der golven bij hooge ftorm- vloeden, invoege als bladz. 65 en volgg. be- fchreven is, gevoelt ligt ieder een , dat een geregeld plan van ftrand en duindefenfie, alle- zins overeenkomstig met een natuurlijk water- bouwkundig fystema, wordt ingevoerd; en dat zoo ooit eenige defenfie tegen de zee doelma= tig zal zijn het immers deze moet wezen: ook C*) Het is uit den aard der zaak klaar, dat de hoofden, als een actief gedeelte van het ftrand uitmakende, eene (gelijke heligs

„dienden te heùben, als het frand zelve.

s x

—( 89 J—=

pok heeft. de ondervinding de weldadige gee volgen daarvan, aan de Hollandfche kusten te zeer geleerd , dan dat ik over dit onderwerp nog breedvoeriger zoude uitweiden,

Befluiten wij eindelijk deze Verhandeling met krachtdadiglijk aan te bevelen, de drooge ftran- den en teeên der duinen, op die plaatfen waar de gewone vloeden eene tamelijke distantie afblij= ven, te bezetten met gewoon ftroo van tarwe, helm enz, of met zoogenaamde fchermhoofdjes van zaadftroo waarvan men aan het noorder- flrand van Walcheren , een gelukkig gevolg heeft gezien, toen, eenigen tijd na de verlaging „der hoofden, het natte ftrand zich verhoogen- de, en tot ftuiving droog geworden zijnde, de- ze fchermtjes het zand aan de teeën der duinen opvingen tot eene hoogte die de vloeden niet ligt bereiken , zoo dat men zelfs den helm be- neden de duinstee , gelijk onder anderen bij „het de Wriendshoofd, grocijen zag. Dat men met deze zandftuiving , die bijzonder in het voor-en najaar, bij langdurige drooge en fcher= ‚pe oostelijke en noordelijke winden, wanneer men geene hooge vloeden heeft, die de ftran- den te hoog, en te langen tijd nat houden, zijn „voordeel moet doen, is duidelijk, om dat men | En

Kev

—( 90 )—=

daar door aan de duainstecën een waarborg kan geven tegen hooge vloeden, waarvan dezelve ‘anders onmiddelijk zouden worden aangerast, en om dat men daar mede het verlies bij ftorm- wloeden misfchien verre weg kan vergoed krij- gen , vooral nu de hoofden verlaagd zijnde , de neêren het door de golven van het duin nederwaards gehaalde zand niet meer naar den ftroomsweg kunnen ontvoeren. Laten deze ftroofchermen almede om dezelfde reden- ten opzigte der winden, als van de hoofden, ten aanzien der ftroomen en golven is gezegd, regt- ‘boekig uit de kustlijn, en niet te ver van elkan- deren, vooral niet aan de ellipcifche inwijkin- gen van het duin worden geplaatst, ten einde de milde zandftuiving, waar door men de kust regelmatig moet trachten te verkrijgen, niet nutteloos gefchiede, door zich op zoodanige punten op te hoopen , van waar dezelve wel-« dra wederom, door de eerste meer dan gewone verheffing van den vloed en de golven , naar beneden worden gehaald et verfpreid , of an- ders het ftrand meer en meer door onregel- matigheid bederven , of tegen het duin aan en opftuivende , hetzelve nutteloos verhoogen, _ het talud verfteilen, de ftroo- en helmplancin- gen bedekken en verflikken , en dus in plaats

N van

le

van heilzaam , misfchien eer als fchadelijk zou den moeten worden aangemerkt.

‚Laten deze ftroofchermen in diervoege ge= plaatst worden , als men de vrijheid heeft genoe men een voorbeeld op de bijgevoegde plat- te grondteekening van het noorderftrand van Walcheren , tusfchen Schorers- en Wilhel« miushoofden aan te duiden, ten einde daar door (gelijk men bij ondervinding heeft gee zien, dat alle jaren gefchiedt, en vooral dan gefchieden zal, ais de voorfchrevene verbe= teringen , aan de tegenwoordige paalwerken , derzelver beflag zullen verkregen hebben) de zandvlugt dermate op te vangen, dat men aan wederzijden langs deze ftroofchermen regel= matige hoogten aanwint, (zie fig. 3. fub hiet. G.) waar na men deze hoogte op 1# à 2 roeden van de duinstee zoodanig afvlake dat zij , b v. onder de lijn a h eene onder- ling gemiddelde hoogte van 5 voeten boven de gewone verheffing der vloeden , behouden $ en dezelve vervolgens met ftroo en helm beplant , gelijk men aan de bloote plaatfen der duinen doet: alzoo zal men, de zandvlugt ordelijk en doelmatig opvangende, als een gevolg der goede uitwerking van de lage - fteene hoofden , die de natte ftranden daar

toe

92 Jm

daartoe gefchikt gemaakt en verhoogd hebben en ftuifbaar doen worden, weldra jonge duie nen aanwinnen , die de misvormde duinen in derzelver infcharingen regelmatig zullen aans vullen ; de aanwinst fteeds meerder en meer= der, en de refiftentie aan de hooge vloeden en golven grooter doen zijn, en alzoo de hoofden en aanhoorige werken eene gefchikte gelegen- heid vergunnen , om derzelver vermogen en nut over de uitgebreidheid van het geheele natte- en drooge trand dubbeld te doen be- merken. Dan zullen geen bekommernisfen en angstige vooruitzigten de inwoners meer aam- grijpen, wanneer vreesfelijke flormen loeijen, de vloeden des oceaans rijzen en de vernie- lende golven hunne ftranden en duinen met een verfchrikkelijk geweld aanvallen. dan wor- den de loffelijke pogingen van het Zeeuwsch Genootfchap bekroond, en de herinnering aan hetzelve blijve bij het late nageflacht nog in zegening !

5 À - - Re js en ED Me Ke de ee 8 : vs ae 5 5 Evel ki id ë c/ r { à 5 pee, en he À , d x 3 E, > 5 N pe Ld Ee ï 5 8 8 DES » ok . 8 Ea = « 8 ni > = En, kn A _ - pe” ns => ry hees « En - - A= pa Ea eng 1 7 = Ed res an r 7 p : eer . 5 z Nl « E e Et id ei 5 zn 5e 5: fj eat ë EE Pd = Ö RE A al " # il A a 6 7 \ - Le | Ze ë A e E 5 ns F 5 - àt > ban , Ne heen n Tae Ä 8 « - an, | Ba he , 4 = _ « «, 5; = Ez s EE zm ra % 2 IN hes = 4 see 9 5 E, he a - , a - 5 = n zl

4 rte N

9

> /

Pd Ì Ì

bd r adat j Î K \: Ì Af . S £ x Í { fj bor Le \ )

Py

En De 0 ren : On

LA

d r 0 E nd $ 4

Ì

za:

KERA Joe sx

et iupert ede pn een en ET AE nt B vn

PEILINGEN DER ONDERGRONDEN,

DEN D NOORD STRAND DAGELIJKSCH LAAGWATERPEIL, VOOR DE KOppEN DER PAALHOOFDEN OP HET NOORDERSI

5 v ZEE WAARDS.

TREKKIN

VAN HET EILAND WA £ GERIGT IN - annet erheen _ m = = = I Ì pa u | p L: e df E * hd e Ï 6 ld | 5 __— ee 1 > DATL ak E ee == (Gs Rie nalzaefSr.fon |roufvansfrauf PIEFTEN 1ANMERKIN? et ae DER ER. 2 R. . 5 Re AANMELAL | an | T u zu | Í | en IDE | | se je IN POEN 1 n Í =S | ï nl ! IS | p PEILINGEN. | ! 8 voete [PEILINGEN : I E Der Í 3 id _|— ie En al renee E == ET silk El me KE v ej k SEND ht Û Í IE (April 1807.» SUA LES ONZ 7 2 Be IE, 1. Om de v Tes Í s|« s | NE adh zele elkeen eee Sal o | 6, 5 ed 4 Pre > NTI me N ater [Mo stop |e| AKA . l18ie «| 2 ss 6 |7|7 : RECAPITULATIE Ee É | | e= x | N 5 4 $ 4 4 - 5 tee vo eer de af Wolle  bea | : EEN eN è | MENE ER NEVEN SST - de Nolle A : Í Í Í | Í - zi k 4 4 | | ï 2 der f was DER NEVENSSTAANDE GEVONDEN GEMIDDELDE DIEPTEN VOOR Í Í als Í Í 9 - 3 4 la | Î : | EN « | Í Í zl ERrBE $ il 4 , ï lijk te kun= D PP \ 7 5 î es : 7 5 - $ UMlaarts 15 5 | | » BEMmaKkelijk te E KOPPEN DER AFGEZAAGDr PAAL HOOFDEN. ee | TN Aalen lol 5 u [7 2 ze REN | 3 je Ene 1) April ig .l 4 | 4 4 If Zee delle 2 ges: s) ï ls tegen die, (ng mmm” Miel 1 | alá ls BIEN ZN f isop | 3 | 3 Is {5sy6l6lz|izj 8 Bale SE Ive waren = NAMEN pra c c Gemidd Maart 1Bog Bies +4 Jae ld LTindl- [ 1810, zede ers El 9 jar [1 13 [13 [14 | 9s Mij pi AANMERKINGEN. p ë Ig : | 5 pd q br ) fi [ ï í ereinen. | Park Ia 5 | Ì hoofd. A " 3 | s 3 | 3 14 $ ò Is Kona r en, PAALMOOFDEN Ë rl / 5 6 : $ Pale ì d, 1 Í k | | : p - 17 L ee sl _ ee nme jef | [4 | 4 EMEA s lt Í c Í 2 l J 1815 ) r N a vt. £ 1vt.6 ere 1vbc a | ee | 2 ° L [ ij [ Wanneer men de diep Í Í Í ! k April xêo7 a bals fsf ss 6 s Re IN Ne p Apis bele lelefe ele ee | 19, April Sale NI NEE Ns DSN dr de ARS A | ; : | A a M : zi | | | (ie: | | vi 09 « 1 J (xe jak EE: 2 2 3 | 4 ai u U ereree NE o a AC | | t KN Í Lars $ Í (5 |e lo 1 jafs al ala 5 |_der Hoofden vergelijkt 8 5 | eene ‚| __ P 4 Ponshoofd, } y Ole bar HGEREIJBEE NAOC Ee ed é MEDAN, 6 2 v‚4 | tekerker- | Niaarc ans KON ba Eea Her{ IP al3l3 4 2 sars nr eel ee vens PS PEN Eel Nolle en het Ì | ; | met die de afzaging À | Mei 18 EINE CE [ft B ED) Ke |e | i 1 | * als|é ) / ale 7 rs: | | Mei EN Í : be 4 nt \ k 2 4 | 5 IA d, Ce ee ty hae! id | fi ts duc ’er mi 6 o | o t « 4 l 4 z 2, 6 Ô Ma 8 . k 1 le á d ) fi IS wiedeler se. À 3 C .e LK | 4 o hdd oorkomende paalho, I it EEn " middelde aan „AI elle 5 3, 01 - pril 1807 . 6 | c AARLE FEL Iper n ij do verarern azeld 1 5 6 5 April 18 „a n at ERN | (2 6 5 EISA GIN GAIEG ION G 7 9 fo fó, 575 | die Tableau) fta v | vermor ie van 4% duim , Mei 1 sjafal4 ; ‘ir 240) kel he À Las vere slsie |e slo to |t c ( f e a \ | fi 6 OE Jd | Maar 4 Ù | Kes 1 Testers dank 315 Led M Bog 4 } 4 } 14+ / : 6 Í A 4 | 6 3 » ï a 9 riet op het noorderftr L eenen halv Apr aers old [4 IE gelnk j April % ENA El | rashoofd, J Maart 1611 FAFSENEAENE $ , ra lkdard TA A > 6 7} | maareven hooger op , voor | ° Á | veets gelij & oc | é Í 8 p La 2 a [Ss | rt | eb drhoofd 6 4 5 6 Í Ee | ï malin | 6 | 7 | en noord vler | | | uit de verge ' Í > |r ) EN fi | 3 [4 ded EJN Pd / | hoofde eaten Ne f/ 2 | N | | Jl ï had 8 gti Anks | Westkappelfchen & AAG 4 g der twee laat Í | P ! Pi | | April 1807 « 1|al|a 3 3 4 OEZ 9 HL de Bruijn de eee rde 2 4 : | el % ge hie Ì (mei 18 ra 3 | a 15) 6N 6 71 8 | 8 | 34 6$43 | het is daarom, dat men z Bruijn 7 kolommen vau winst er ï | Ds Heeel Ib zite fe Maart 150 sla la |á4 314 |4 4 IS | 73 Schorershoofd. .eeee | 4 9 3 4 ve LS Tg | Ie sah 6 ke tjaa Ja la lalala fs 3 Ja |2s 4 iet op de kaart van het verlies, 3 April ar Ni 614 } } 3} Schorershoofd 7 : 4 Í Í 7 ri, 6 o 6 1o oto J 4 M IE ur 3 + | 4 | 3 | 4 + $ 7 | ) í > 8 af q 4 5 F | ftraud fub litt. G, vindt a Á s Mei 181 4 4 ISIS | 4 | 4 ú id 1 4 n 4 Í 6 a a 1o ë ik 3 4 sla f4laál4 ndenshoofd „ee... 6 9 ML EN stel kt BENEN ESENENE CA ze Szilps 6 7 cl ecto doch om dat hee | Zindenshoofd 814 : : « 3 4 '4r ile S d me 6 —— _ Isla lepe jals|a ja js |6 Jo je 6/À 3 4 alalalslals|s ls 6 be | Aad À | le twee ccnige 4 sezament diepten. .… [7 | 66 vt.o dm 2 vt Bvr.gd \ : 6 5 C ENE we | 5 5 s si6| 6 7 8 RC DP Ts 4 4 4 4 | 4 ) s | 6 Ô 6 6 | 6 zi El zi 6|6, 3}s aalhoofden in de nab = |_—_— -— | 1 a 2 : al 3 4 „10 Ò fl 5 | 6 | 1 7 7 Ô =| PN ri Í Je r;À r 4 4 5 5 s|6 hd id d S 4a t | Í ü adm c d re LIL | (SME RA pIE [=| $ Vilhelmius. | A ad deka Ist h t lat Io, sl van dat ftrar 1, uit Gemiddelde diepten . . « « | 4vte zc} 4 vd vbij ovt 7 pi reg 5 6 Le 6 ? Ï | 9 b Nie JM 18u «| a 3 s|4 4 ; hoofd, te jalal , Een © shoofd d d en Kn p p , 5 R | ek cd zonderd as real 4 / Mm Sia. al als la ls ls ls le |s | N 5 eh 7 > zonderd Payf E 6 7 s |: n s Mi s|6 9 } Ies reele eel ie lasvore ] Fee ENEN t 10 |1a [8 | och voor het welke wi Ins zi (> , | | É Í lz {es |: ze Jax |6, 4J Ae alalslsle4 5 5 | 6 |a, tid laart 1 HENNEN PO 7 | | 8 n / vi Ke L 5 ecne peilingen gedaan vin En | | an lbslbaler IEee len (KONIG EGA IKE 5 5 April _1Ros nadi lele |z 9 15 April 1Ro7 ..f 3 | 5 5 En Pe | d | gt 3 Á bit 3 | le lele f D | 4 Mei 1808... la l sl 6ló6 lele |6l6|6 6 6 4 5, {9 den, heeft men vermeend ze A (313 5 s Bute Ne ERE | | Maart 1859 N “Is HB her de IS 9 | 5, 7 Maarti8o9 «| 2 | 4 | 6 | 6 LINS SSN senen lke dell en - inlasf: Í Í April var : N EE 1 AN 5 AAL ML} 9 96, rf J April 18ro. al óf 9 {og |: to fur far fla fra pe 9 76E | hier te moeten inlasfchen , | | fl laarti8it. „| 3 as ba loss sla l4 Ia s ll zis ol fender Maarts8ur .|a4lal6}6{6l6l|6l7z/{7| 7 B io a s/| Dare ij [7 dl ze E É 1 3 | 8 p D 9 9 |to fz, g | om. alle mogelijke refultaten | \Mei 1812 as 3jalslslg 617 9 95 2 | Mei 1812. , a EN AK: $ ) 2 | ) 2 a om alle mog : Pi slalalsidlé 8 [6 Jzo [8 rj Mei 1813 5 6|7 7 |8|8|6ls|s| $ ie bee he | slalsfólslz|lz|lz {lz |: |8 ls Ie } att 1814 alsislsi{slsleglël> a [to |6, 49 44 | zoo wel bij, als vóór het a lala a|slals |6 16 [se |4, 1} LMaartuösse fs} 6) 6f7 |E s|slala4ls|6|z7|5, 65 | 5 | noorderftrand opte zamelen | | | 4 6 16l 7 ri 8 9 9 [5 9 | | | JATBEE CORE IEM BEDEA 0 OA ed ziel Ki A KA IE A Ad | . | 5 lsl4lals s|6 |7 8 [sal é Í AENKIKAEARAEN EARN ETE î Í : wl 5 | ' REI Lt ar Lao less AGN 8 | 9 Ò 3 IER, 4 als zis 1848 8 5, Id nt . | 4 4 |4 is |4 7 9 [ro | 5, 8) geld Rige els | 4 | 4 slslSléls {óf Tits, zj laartaëss,. F3 I3 is {sla ls{ieló6 |s 9 [re | ro | 5,10 En

Lict. B.

KONDEN,

DP HET NOORDERSTRAND REKKING ZEE WAARDS.

EE R

GEMIDDELDE

SDIEPTEN

IN VOETEN,

2315) 26EVt.

. © e 24 Vie

I7zâ) 18 vt.

AANMERKINGEN.

Het fchijnt, dat men im het jaar 1814 en 1815 geene andere peilingen voor de paalhoofden

op het noorderftrand van Schou-

‚wen gedaan heeft , dan voor

No. ren 55 misfchien cm dat dit de eerfte afgezaagde hoofden

aldaar zullen zijn geweest,

ite B PEILINGEN DER ONDERGRONDEN |

VOOR DE KOPPEN DER PAALHOOFDEN NUMERO 1 EN 5, OP HET NOORDERSTRAND VAN HET EILAND SCHOUWEN, GERIGT IN DERZELVER STREKKING ZEEWAARDS.

Ate ROEDEN AFSTANDS UIT DE ZELEINDENS DER PAAL HOOFDEN, NAMEN DATUMS in Ra RE A EP GEMIODELDE DER DER EKos | Ame lom: 6 RolZme | SRrj JR LOR, JECAS EENIEDER EE DIEPTENI AA MER ENE EN El EREN DEILINGEN, l nd Peak ne IN VOETEN. VEE PEILINGEN Diepten op deze afftanden, in Rhijnlandfche voeten, t vt Vv t vt ve | vt. vt vi vr vt. vr vt. Voorjaar van 1814. 6 | te fag | 27 | 30} 30 | 36 | 36 | 36 | 36 | 36 | 36} 39 303 Het fchijnt, dat men ix het El Paalhoofd - N 5 Bekend onder \ Najaar van 1814. | 4 8 pral is | 18 | 18 | 24 | 26 | 30 | 33 | 35 | 35 | 37 23iá) LÓFvtef jaar 1814 en 1815 geene andere à EEn nao Van & Voorjaar van 1815. 3 6 | 18 lor | 24 | 24 | 27 | 27 | 30 | 30 | 33 | 33 | 36 249 peilingen voor de paalhoofden B No. 1, voorden B Zoutenhaard. op het noorderftrand van Schou- dl ( Najaar van 1815. | 3 9} t2|18 | arl 24 | 27 | 27 | 30 | 30 | 30 | 33 | 36 eee aA ute wen gedaan heeft, dan voor ' No. ren 55 misfchien cm dat ä Voorjaar van 1814. 3 (cn | raf 15 | 15 | 18 | 2x | 24 | 24 | 27 | 27 177 dit de eerfte afgezaagde hoofden ij Paalhoofd be- Najaar van 1814. | 3 | Óf ë |: lus-ls5 | 26 | 28 | or | 23 | 23 | 26 | 28 17sd) 18 vt. | aldaar zullen zijn geweest, Bl kend onder den | naam van Voorjaar van1815. 6 OMISEE | Le La SEAN Le IS ta MISO SOMMS 195 No 51 Najaar van 1815 . 6 6 7 | to io | IO f ra | za | so | 30 | 32 | 32 | Za | 33 | « « eo 19 vt.

NB. De peiling in het Najaar van 1815, is de afzaging gefchied.

DG DA

Westkappelle , boven 27 Maart 1816.

PEREN EE NNU

| _ Den 18 Maj{ Den 27 Maart,

Laagwater ten rourenEr ten 6 uren, 4o minuten.

WAARNE

laagwater , v:

BET ml vt he vt, Tam, | Verchi. Ve. dine Io 20 le) po © o Hi 4 ‚k io go o 5o o o ile ER EO 40 o Ee o ï ghs eRKIe | 5o o o fe) 2 ie > Wi o o fn) o 4 din a JH Ke) fe) e o 6 B 5 ao o o o 8 d dele 39 o o o 10 pl BON 49 I o ï \ Ks jan |

J en 12 o r | eo I 5 7 À e Ia 10 I ble I 8 ank zRI2 le) Ï 40 1 IL oe afp iz | gef 2 | 50 2 alen 12 40 a o o 5 ed I2 5e 2 Io 2 7 dun I ° 2 ao a io ud I To 3 30 3 o Be Ï 2C 2 40 3 3 zi Ì 30 3 50 3 7 Je £ ï 4C 3 o 4 o gr r 5e 3 io 4 4 Bib

2 © 4 20 5 I 4 NAR Dt A ED NE BNN 520 5 | [40 5 8 é

2 30 5 50 6 2 ii 2 | 40 6 o 6 11 5 8 2 zo Z 10 7 7 oo 3 le) 8 ao 8 5 nt 3 10 Lo go 9 3 zen 3 eo | II 40 Ke) a Bald 3 3o | 12 50 10 Io Bil 3 40 13 o 11 2 Rae: 3 50 13 Io II 5 k 3 4 o 13 20 u 8 gs

go Ir 8

Hoogwater ten f ter ten 12 uren, go minuten,

ai _ eek DR

IE WAARNEMING nopens het rijzen der Vloeden , voor Westkappelle , boven laagwater, van Io tot to minuten , gedaan den 18, 26 en 27 Maart 1816.

En en mmmams _ 5 % EEE TEEN SNES | IE Den 18 Maart. Den 26 Maart, Den 27 Maart. Ie mm Î Laagwater ten rouren, ao minuten. Laagwater ten 6 uren, zo minuten. | Laagwater ten 6 uren, 4o minuten. ; BE Ien IE vin || ohne | VGO Bies rather he AEL Ul mf ve | am | Veren bál Ve. din, Vu. dm. Ì Ve dine ni Io | 20 o e) ENT 6 30 o o af of 6, 40 ) o Se Ì ‚k zo 30 o o EE 6 40 oe o 3 6 50 o o Sn Me hi Zire | 40 o 1 En 6 50 oee 7 5 7 Zalesie o 1 Ear Kl Ero | so o 3 8 7 fe) oft “#4 Nr de o a es En EA LE ov o 5 de 7 lo o 5 SE 7 | to o 4 58 4 5 EL Ee) ed 7 DRE 7 20 o 6 ar 0 7 C o 6 Os / 5 |I 2o o 9 rs 7 30 eh OD) o 3 7 40 o 8 5 5 4 EPS: 30 e) 11 55 | 7 40 o 11 o 3 7 50 o 10 a 0 8 2 NI 40 1 I lk 7 50 I 2 De  8 o 1 ° 08 4 ENDE NSO 1 3 ES 8 o I 6 Dd 8 | ro r 2 ib Ï on f12 fo) 1 5 be 8 To I fe) 8 go I 5 RA o 3 lee | o 4 1sÂe ge od EN 24 10 1 8 58 8 20 Dre AT 8 3c ï 8 E zl RE 2e 1 1o EES 8 30 Gris 8 40 1 IL 5 3 mf 12 | 30 2 o EE 8 40 al 4 ed 8 | 50 2 2 ee 12 | 40 2 2 ec 8 5o EN Er 9 o a 5 ij S 12 5e a 4 a E 9 o Cal 0 5 Ei D) Io 2 7 an \ I c p] 7 DL 9 o q o RS 9 20 2 10 DE I Ic 2 9 re 9 20 3 3 EK 9 30 3 o o 3 7, 1 ac 2 Ii je ál D) 30 3 6 ne 9! 40 3 3 5 H re las IK ae Buls 9 Aon can omeen Dik beani zel an E Ì Î NT 3 5 5 3 9 50 4 a Ee Ee) re 4 o E 2 Ef 1 5C 3 9 EN: de) o 4 6 ov To Io 4 4 o 9 2 ) 4 2 oe 10 to 5 2 ER 1o | 20 5 1 De 4 2 10 4 8 ag 10 Ye) 5 8 ea io | 30 5 4 5 3 Ì ij A a | so 5 2 6 10 | 30 ele A 5 to | 40 5 8 é Í a | 30 5 8 2 io | 40 6e 5 7 to | 50 6 2 8, | a | sol 6 8 : à io | sol 7 | 8 5 E rr o 6 1 3 k En 2 50 7 8 5 11 o 8 a NE 1 10 Z 7 en | 3 ol 8 5 Se 1 rom douze as 1 | so 8 5 9 | 3 | ro | to 8 3 Treo 8 ti 11 | 30 9 3 Se zen 3 | eo f rr 11 ps É u 30 | le 4 Sn it | 40 Io 2 DE 3 go | 12 8 Dg 1 40 | Io 6 ö 8 1 50 1o Io s 3 | sof 13 2 Si Ir | 50 | LI B inorels 12 one 2 ak Ì vn 3 50 13 5 5 5 12 o 0 OE 12 19 II 5 EE 4 4 of 13 5 12 | 20 u 8 5 3 í 12 | Zo 1 8 9 Hoogwater ten 4 uren, Hoogwater ten ra uren, | Hoogwater ten 12 uren, 3o minuten,

Lice. D.

vloeden vóór Westkappelle boven het Ll van 1812 tot 1815 , ingefloten.

|

| 1790.

| EV Dm. REE 25t | EE 155 | 10 IlIst |

gwater e « K. 1815. Vr. Dm. 10 95 He) 3 Ei OFt in 4

Gemiddelde verheffing der Vloeden. Ve. Dm. II 1 IE -C5 Ie 9% Io 95 Io 9% II 057 ir 16 II I EE 18 4 HDA £ II o io 103 132 Cs II ke) Gemiddelde verheffing der woeden. Vie Dm. IE O7 Kn 38 II ra 1

AANMERKINGEN.

De waarnemingen in

het eerste tijdvak zijn

| gedaan op Blooifche

maat, terwijl die in het

| tweede tijdvak ten deele

in mêtres , doch het ge- (ff heele jaar 1815 op Âhijn- Jandfohe maat is ge- fchied , waarom ik ook de mêtres in deze recapi=

tulatie tot die maat her-

leid heb , en welke zich |

tegen de Blooifche maat |

verhoudt, als 26544 t

| =nfens het hlükt daar

Lite. D.

RECAPITULATIE der dagelijkfche waarnemingen nopens het rijzen der vloeden vóór Westkappelle boven hee laagwater, in twee verfchillende tijdvakken, als van 1782 tot 7790, en andermaal van 1812 tot 1815 , ingefloten.

NER S ENE DD Ve Gemiddelde EENANDES: verheffing der | AANMERKINGEN. Te 1784. 1735. 1786. 1787. 1788. 1789. 1790. Vloeden. Ve Dm. | Ve. Dm. Ve. Dm. | Ve Dm. | Vo Dm. | Va Dm. | Va Dm. Vi. Dm. | Januari » to Ó57| m1 c3î| mr 15t) 1o 10sf| 12 Ozi) Io 1lojf IL of ei De waarnemingen in | Februarij . 7 kor “Gag IL As I forst II v44 IE Izjf ML BI EE 145 at GE Dj n Maartuaneils ovenevetsij NLO MNAc EN LON OS RILOT Ost LIS in côr| Io 8&| 1o OZE| to Ist Is : het eerste tijdvak zijn April eben won wiel ZO OSE LO 53) 10 85) zo 6 Ir rif IL 238) It Orfeo seevef 1O 9% gedaan op Blooifche Meier erf verteren antal OLON Er LO to 93) ro 103%} rr 438) 1O riJ| 10 Ofifp ae eee io 98 Junijgeverts (os te ever sie) IO eer TON seo 7r5l TL es jüd S KE Sjee VEE de ate nte o Ir o? | maat, terwijl die in het Julijas » peveneijk do Woet Iorsi rn Ost 1 (GSR GEE TT a cs ale lake ee 5 c zi ï zt Eil 50 Eid ONE z z & Wet l ral En Augustus | 1o 1157} zo 63%| ro of8| 11 asf) 11 a8t| za 634) ze GR) 10 7itfe ee eeel Ir r eede tijdvak ten deele Septemberf ro 8,2| to 8,3 10 TEEN arn A4réj IE vÓRl 1E dek) IE Srgj EU Af jee nn IL 15 { in mêtres, doch het ge- October . II 1) io S8,7| ro 837} 11 652} ar ost| Ir Óft| II Aer) 1O Igrfe ee te. In er k É November |_ ro lo 82 io 1 IE 435| lo 1o:3| It 8,8 11 IJ) IO Higdfra eee « Teo heele jaar 1815 op Rhijn December ie 19 20 27 | Ee JN Er onbe Db ] ; Lo ro 551) zo 7jf} lo 53) IL Óf) u 6 | to Iep ML 95 $ lo Ig | Jandfohe maat is gê- 7: a gemiddelde vloeden in dit tijdvak « «« « « « ° eee} 13% ò 5 Som van 12 gemiddelde en mm dit tijdvak « « « Ie IR 3 fchied , waarom ik ook Dus de gemiddelde vloed, of de verheffing van dien boven laagwater « « II © à fi de mêtres in deze recapi- ES EEE EEN GTD NN SNCF EI EE EN EEN DEE EET ID TWEEDE T IJ D VA K. ng tulatie tot die maat her- M A AN DEN. 18t2 1813. ö 815. vloeden. een n 812, 3 I8i4 1815 5 leid heb , en welke zich Ve. Dm, Va. Dm. Ve Dm, Vrt. Dm. Vie Dm. k ENGE EE 0 0 Caold On B COD RROND EO POLEEDNEE Ie E 10 H| ir of | tegen de Blooifche maat februarij . B Dn Geh 11 ERN út 10 3 ES F vuld ro oe Ho ene to Hato IE 82 2 1 35 verhoudt, als 26544 : Maartite rel stelielaWenletie) snle lelaneln tante enemies «lele te ielhertenetetele Li Ik IT SOE | (IE rv Ost IE 04 Api ea el eee PLO lo ro} 10 6 10 1tr5 | 276505 het blijkt daar EES ono An deb 0000 0 00 HE OAD HOOD dd SC LI EN OL CE 4 NE 0 dt d WN ASR be on ROSS an Sao to REED 00 0 IE 4e TO mi? pie CHEN Oeps eef HED at in het tweede Pr ke Juliane ovomans dere ovale telles ven nae vena zeen oale LOKO AI BEET EAN 83 u Car Lo 1 tijdvak de laatste waar- PE Soren On 0 ee OOM L lo gat Ir 3 lo 105 rn Bt Ir of ' Septembergen tate eline steker ete lele e tee nie te e/s ee LOG 0 LORE lo 9 | 19 835 a 8 October Beemen ansite eveteretnn ares) e eWelg) se 1 efo vel IEA | ALA LON: 1o 65

Som van ra gemiddelde wloeden in deze jaren «…«.s,e« «ese | 132 3%

Dus de gemiddelde vloed, of de verheffing van dien boven laagwater.» } At of

| Io 8 nemingen ep den vloed, LO CNS L 13 EE ES hooger gaan dan in Novenikennenanasag mens mensnenezenriensdenmns sentnenrnserin IO el Os pi EA EE Ser 10 1036 | 11 of DecemberkenNeleeleWelv iste wiee nienel inte le dellsse ee: a 10 1157 Ir 2 Io Ilé Ir 133 It oi | het eerste. Le 0)

IS Lie, E, AANTEEKENING der

STORMVYLOEDEN, welke op de noordkust van het Eiland Walcheren zijn waargenomen, federt men begonnen heeft de paalhoofden op dat ftrand in julij 1808 af te zagen; alsmes de van de voornaamfte fcha- den , welke die ftormvloes den hebben te weeg gebragt opgemaakt uit de berigten 4 waar van de oorfpronkelijke onder de Directie van Walches ren berusten.

Den 9. Octoher 1808,

„Hebben de ftorm en hooge vloed veel fchade aan den Westkappelfchen dijk, in de kram- en rijswerken veroorzaakt; onder anderen is er ir „het rijswerk, tusfchen het MVollenhoofd en hee Staket op de ronde Nolle een gat geflagen van ongeveer 40 fchagten grond verlies, en ont= ving het Klijvershoofd van voren een geduche ten ramp waarbij het aan de zuidzijde één d ‘Kist,

kist en aan de noordzijde twee kisteri lengte verloor. De onafgezaagde paalhoofden op het

poorderftrand, bekwamen insgelijks veel fcha- en bijzonder het de Vriendshoofd.

Den 7. December 1808.

Woei de florm hevig uit den westen en noord-westen , en bekwam men aanmerkelijke fchade aan den Westkappelfchen dijk in de zee- weringen ; ook was het duin op het noorder- ftrand op vele plaatfen aangevallen, en deszelfs tee eenige voeten fteil aangezet ; gelijk onder anderen, bij het Matthijsfen- en Nebbenshoofd , waar, eenige roeden hooger dan de laagwater= lijn , zelfs het ftrand 2, 3 à 32 voeten fteil is aangezet geworden. Dit was ook het geval aan de noordzijde wan Perreshoofd, alle buiten het terrein, der te dier tijd afgezaagde hoofden gelegen. Deze fteile kanten zijn moeten wor- den gevlakt, en met “rijswerk beharnast en verzekerd ; waarna dezelve van lieverlede wee der zijn aangezand , en door de natuur onder eene egale helling gebragt.

Den 17. en. 18. December 1805.

_ Bekwam men met den ftorm en hoogen vloed Men uit

—_{ AID pe

&iet het westen en west-zuid- westen, veel

fchade aan het Pierminnes- en Odijkshoofden

voor den Westkappelfchen zeedijk, en aan de onafgezaagde paalhoofden op het noorderftrand, bijzonder aan het Perres-, Borsftlens-, Prin- fen-, Pous- en de Vricedshoofden , alsmede in het kramwerk aan de westwarering : het nieu- we gaffelfchip van F. van Sprang , voor den westkappelfchen zeedijk met hout geladen , verongelukte tegen het flaketwerk langs den

‚zoom des duins, ten zuiden den dijk gecon-

ftrueerd.

Den 26. en 27. Zanuarij 1809.

Werden met den ftorm en hoogen vloed, de drie onderfte reken dwarsftaker > ten noorden het Zuidwaardschhoofd, geheel weggeflagen 5 mitsgaders de vooroever, tot diepten van 12, 14 à16 voeten. Het Zuidwaardschhoofd werd door de aanrollende golven, van deszelfs zijwe- ringen beroofd, en de punten der palen zelfs, aan de noordzijde zigtbaar. Verfcheidene dae gen aan elkanderen, was men ‘met een aanzien=

“Wk aantal wagens , manfchappen enz. bezig

om van alle punten der watering de grootfte Doornikfche en Noordfche keifteenen, in het Ull prer. Z. GEN GG gronds

a EAP a grondgat te ftorten , em het verlies eeniger=’

mate aan te vullen, en den oever verder te dekken , en te verzekeren,

Den 32, Fanuarij 1809.

Ontving men met den westelijken ftorm en hoogen vloed zeer aanmerkelijke fchade aan den Westkappelfchen dijk; over meer dan Soo vierkante roeden , wierd het kramwerk tot de diepte van r voet gemiddeld weggeflagen ; in dat op de zuidernollen, (*} liet de ftorm op. half vloed hoogte een doorgaande geul na, van het ee tot het ander hoofd , van 22 À 3

ssfoeden breed, tot de diepte van 1, 12à 2 voc- ten. De onafgezaagde paalhoofden op het noor- derftrand van Walcheren bekwamen alle, het een meer en het ander minder , aanmerkelijke fchade; onder anderen verloor het Prinfesfen= Hoofd hier bij veel van deszelfs verbindfelen , als gordingen, kespen enz. Aan de andere wa teringen van dit eiland was de bekomene fchade suede aanzienlijk.

P4

C*) Wie het kramwerk op de Zuidernollen van den Wesskepe pelfthen dijk van nabij kent, moet dit verbazen, en er uit be- fluiten, dat de aanval en neêrbaling der golven, op deze zeekus

des eilarids » verfchrikkelijk moet geweest zijn, id

Den |

a EE Den ar, Februarij 180% __

Heerschte de ftorm uit het westen en zuid= “Westen. Pierminneshoofd heeft. daar bij , one der anderen 20 ftuks palen verloren; Odijkse hoofd wierd aan de zuidzijde , in het voortte gedeelte a roedeu lengte geheel weggeflagens Kruishoofd , en de onafgezaagde paalhoofden “op het noorderftrand, als Perres-, Prinfen-, „Bijlevelds-, Lijndenshoofden enz. bekwamen “mede aanzienlijke fchaden ; Perreshoofd' was „thans , door zoo vele rampen reeds $ velden „geheel ingekort; dit begon ook het lot te „worden van meer andere onafgezaagde paal- hoofden op dit trand. t

Den ar. en aa. October 1816

Woei de ftorm, uit het zuid - westen waar door onder anderen , aan de noordzijde van’ Zuidwaardschhoofd, een gat in het mate ‚werk geflagen werd , waar bij ‘de verlorene „gron ‘d ongeveer 250 fchaften bedroeg, het zware paalwerk aldaar allerwege vernield werd , en door de toomelooze woede der golven , meer- dan 35 lasten Doornikfche {teen van den ftee- „nen Ber over het dwarsftaket heen, naar

Ga “boe

—=( 100 )—= Boven op het matwerk werden geworpen. Het Landshoofd aan den Westkappelfchen dijk , ver- loor hier bij 35 kapitale {lukken , zoo palen als gordingen enz. |

Den 14. en 15. December 1810.

Stormde het uit het westen , waar door het „Landshoofd,wederom eenige palen enz. en het dNebbenshoofd van voren 5 roeden lengte vers door; het Matthijsfenshoofd wierd 8 àg voeten van ‘den duin gefepareerd. Het Lijndenshoofd verloor deszelfs rijsberm aan de zuidzijde, over 17 roeden lengte; het dwarsftaket aan de noordzijde van het Zuidwaardschhoofd verloor 5 roeden aan den noordkant, benevens deszelfs rijsberm: het enkelhoofd van Borsfelanshoofd, leed mede veel fchade enz.

Den 28. en 29. November 1811.

ES

Met deze ftormen zijn er veel hoofden óp “het zuiderftrand van den duin ontworteld, én “eenige fchade , in de rijs- en kramwerken,

‘gan den Westkappelfchen dijk oncftaan, |

Den 14. en 15. Februarij 1812,

Met deze flormen wit het westen, wierd af de

Ed 101 bes de duin op het zuiderftrand van Walcheren door de golven en rolzeeën aanmerkelijk aans gevallen , en verfcheidene paalhoofden anders maal van den duin ontworteld,

Den 28. Augustus-18re.

Woei de ftorm uit het west- noordwesten en verhief de vloed zich op het noorderftrand

van Walcheren tot aan’ de teeên der duinerie In de kramwerken, aan den Westkappelfchèrn dijk had'men zeer veel fchade : de onafgezaag-

de paalhoofden, als onder anderen. Prinfen-, Pous-, Bijlevelds- en Lijndenshoofden, onders gingen insgelijks gevoelige verliezen, i |

Den 18. ard 1813.

ande het uit het west = zuidwesten e westen waar door de nog onafgezaagde paale hoofden , vals du Pons- en Lijndenshoofden zeer groote rampen ontvingen ook fchenen

de faker paalhoofden , als Boddaerts , Nete

Bers- en Matthijsfenshoofden veel geleden te

Shebben : her ftrand en duin was aldaar zeer “aangevallen en verminderd; de fteile kleikans gen van her ftrand zijn er moeten „worden af=

gevlakt en met, rijswerk. verzekerd, Men bee G 3 kwam

{102 Je

kwam hier en daar aan den Westkappelfchen

dijk in de kram. en rijswerken, mede eenige Achaden,

'

Den 11. October 1813.

Stormde het uit het westen , waar bij de zeeweringen van het Eiland Walcheren veel Schaden bekwamen, bijzonder de kram- en rijs- werken , het duin op het zuiderftrand leed «hier bij zeer veel , de golven bereikten de „kruinen van de zuidernollen te Westkappelle. „Het water vloeide ook op den kapitalen nieu- „wendijk, aan de Zwidkraaijerpolder, in Zuid- beveland , terwijl het buicentalud van den ou- derdijk op het zuideinde des Polders tot in de kruin toe werd weggeflagen ; het noorderitrand

van Walcheren , waar thans alle de kapitale

‘hoofden waren afgezaagd, leed hierbij niets,

Den 17. en 18. October 1813.

Woei het een ftijve westelijke wind : door. de buitengewone zwaar aanloopende landzeeën Jangs de noordkust van Walcheren , even of „dezelve door een hevigen ftorm wierden, bes “wogen , ontving de Wesskappelfche dijk in deszelfs zeeweringen benoorden het Zwid- tb waar dsch

_

eG 403 Dee „waardschhaofd, eene rmemp, die van beneden den berm aan de tee, tot in het talud 3% roe- „den breedte doorging, ter diepte van 3 voeren, over eene lengte van 4 roeden, gelijk 42 {chaf- ten grondverlies , zonder de defenfie.

Den 17. November 1813.

Stormde het uit het westen : Landshoofd, Huisfen de Kasttendijkes- en °t Kruishoofd « enze bekwamen aanmerkelijke fchaden,

Den 28. Fanuarij 1814.

Had men langs den noordkant van Walche- ren veel drijfijs: de Westkappelfche dijk fcheen er aan alle kanten mede bezet te wezen, waar door de werken aldaar buitergemcen wier- den befchadigd ; onder anderen verloren de

rijswerken aan dien dijk ‘eene oppervlakte van

niet minder dan 540 vierkante roeden, en de kramwerken over 1rooo roeden lengte , goo ‘vierkante roeden oppervlakte; van welke bei- de werken 3 gedeelte geheel was geruineerd , & voor de helft, en 4 flechts voor een derde gedeelte, Den 29. dezer maand volgde op. die alles een vliegende ftorm uit het west- noorde westen en eene zeer hooge zee, die te Weste sa G 4 kap»

—_( 104 ==

kappelle op fommige plaatfen tot in de krufa des-dijks rolde , en waar bij de kramwerken, ‘wederom een verlies van circa 2oo vierkante roeden ondergingen: het noorderftrand noch de afgezaagde werken op hetzelve, fcheen bij dit alles niets of nietsbeduidends te hebben geleden , dat te meer opmerking verdient , daar «de kust-met ijs was bezet geweest 3, die aan de zeeweringen der naburige dijkaadje zoe veel gekost had.

e

Den 11. Januarij 1815.

‘Vloeide het zeewater op het noorderftrand van Walcheren tot 15 à 16 voeren; waar dogr ‚de golven ieder oogenblik de teeën der duinen bereikten: men bekwam hierdoor echter geene verdere fchade aan dat ftrand dan dat het Stuifzand van den zoom der duinen, door de ftroofchermen enz. opgevangen, meest al was geroofd, en naar beneden gehaald ; de were ken zelve leden niets Maar het zuiderftrand van Walcheren leed hier bij veel verlies: hee duin was genoegzaam overal aangevallen en afgenomen , tot 6 à 8 voeren,

Des

al 165 PS, Den 3%. Maart 18150

Ph Stormde het uit hee west- zuidwesten ed

bragt deze ftorm eene zeer hooge kolom was ter aan den wal, die binnen gâats tot twee. maal de hoogte van gewoon hoog water meg dood tij is waargenomen : de duinen op hes zuiderftrand wierden andermaal fteil aangezet, en fommige paalhoofden , wederom van den duin ontworteld; ock waren de duinen bij en nevens MVebbens- en Matthijsfenshoofdjes , en achter het ongedefendeerde ftrand, ten oosten dezelve aanmerkelijk afgenomen: het Zyide waardschhoofd verloor bij dezen ftorm oa fluks voorname palen, doch het eigenlijke ge defendeerde noorderftrand, noch de afgezaagde zeeweringen leden geene fchade, immers vine den wij in de rapporten er zelfs den. ‘fchijn niet van,

Den va. April 1815.

Woei het een onftuimige Wind, uit hee DAE Order en noordwesten, vergezeld met Zwaar _Aanloopende golven, die de hoogte van 19àeo voeten boven gewoon laag water bereikten à ‘waar door het Matthijsfèns- en het Nebbenss hoofdje, van het duin ontworteld wierden > ER:

bier en daar aanzienlijke fchaden ontftonden. Den

nf 106 Den zo. December 1815.

„… Had men genen zoo hoogen vloed aan den „wal, dat dezelve, aan her ftedelijk magazijn te „Middelburg flechts 14 duimen lager wierd be- „vonden , dan de verfchrikkelijke vloed van „33 januarij 1808 , en dus in hoogte zoo na ge« hijk ftond, met den geduchten vloed van 26 januarij :682. De Westkappelfche zeedijk ver- toor hier bij niet minder dan 2oo vierkante roeden kramwerk enz. het duin op het noor= derftrand wierd. aangetast, doch dat van het „zuiderftrand veel meer, zoo dat de lengte der paslhoofden, welke van het duin op dit laatste ftrand, wierden ontworteld, gemiddeld 14 voe- ten bedroeg; terwijl de ontwortelden cp het noorderftrand flechts roë voeten beliepen.

Den 16. en 17. Februarij 1816,

Had men niet minder dan drie hooge ftorm- vloeden aan den wal, uit het westen tot het noordwesten ; waar bij aan de Westkappelfche watering , aanzienlijke fchaden in de kram-, rijs- en paalwerken ontftonden , en die niet minder dan op f 19,674 : $ : gefierd zijn. Deze vloeden , bijna regtftreeks op het noor-=

* derftrand aanloopende , bereikten de duinsteeën én

| | |

—C 207 )=

en ontwortelden /ommige der paalhoofden van hetzelve , ter gemiddelde lengte van 55 voe= ten 3 doch de duinen , tusfchen de hooge paalhoofden , op het zuiderftrand van dit ei- land wierden ruim wat meerder aangetast, Zoo dat de, hoofden, die van den duin wierden ont= worteld, gemiddeld, 12 voeten lengte belie= pen , ofschoon de paalhoofden , hier zoo veel na- der bij elkanderenftaan dan die op het noorder- ftrand van dit eiland ; wezenlijk even min dan de boven aangehaalde vergelijking van de ont- worteling der hoofden, geen fterk bewijs voor de nuttigheid der hooge paalhoofden , in verge- lijking van de verlaagde op het noorderftrand! Bedenkt men nu hier bij, de uitwerking der vroegere vloeden , toen ook op het noorder- ftrand nog geen paalhoofd was afgezaagd, als wanneer dit laatste ftrand doorgaans meer dan het zuiderftrand leed , dan valt de betere uit- werking der afgezaagde hoofden , bij ftorm- vloeden, nog des te meer in * oog. Met den noodlottigen vloed van den 24 januarij 1808

_… wierden de paalhoofden van de duinen op het

zuiderftrand, flechts gemiddeld 14 voeten ont- worteld , doch die op het noorderftrand ge middeld 24,2 voeten,

A OO ad

We

bn EE Ne 4 oF adh: Se,

EN en Erne.

HE

Ar hne

def re

ef

kt «

ct ay tag Èr pig 3

k in

k: es aba EE za ‚ai ek 5 bh

a vita ; „ind Ens ze

me 4

dao, ENEN aties wait

E £ ik ad dl. Hek EN Wia 5 n rt Hiel Sh Roodt wed eek Aanspoten dod in. vgl 4 bibi ij keg oh fiet Aid Re obigepeed sijne T A: in Te

kk

BRE Snen Pee vraat laet 4

it wege ar Îs

dd 2ORR heks Preis ma: near

„Hem Ee et zal) ont Sn

N Tash ji aar ks “edu & valde, Bn EN hi a 3) dev enal

: at rade

ze = | ene —) bni 8 dln ad EE ene

SCO

to Middelburr 4y Of

et OB: in

Termen eeen rd ed nen

oe) we Eer AO verklaring der bovensande Siren.

d t Fig: Jul) yon (daend, adeelle van dt Lachifd 1 Nan Allie mld vg og Af verloren: zyn voors na dl ylang weabrem mel. degen en vlee metten der: dee gordingen verbonden. welde Mlielve alvorens had. ijk d ppeerelugdl wl wert bond! (dl horvormeny tn bnnerendk hofd nt, ZOD df Znaliurljkerjze verd. -

| Fig He an en hoe verre dae Jan én mel alen geld sonde Aydhuyfden Hunnen Eea PD, behoudend daar van Ml gan Gd card van nieitwe hyfe clrgeen zie een verwildde kj de bee zien Jaden [Ussel merel

van dén en voor zoo veel van Mel vba en voedrjdache bermen alb, b geraden zalbevenden worden. GD slbendorsd hr berde van S5lol 20 dhtiman vapdij), Aan, naar vereischt, Al F voelen dk gaan: alb zure sleerun daar verwer.

Hr war dee meerder nd ar gothen / pe 4 vrezen dr. Y A EPT al Afd aangelbgd slanbermfee h k Hserusn) BE meerder dlelnalijfed nog, el welin handler geveerde spender, werden Á zamen

Fi moelendde ale «dan dl slaken Alde (enig nil, danger genemen worden, aan delle oven berde onderd wijfen hear gaan. ira OL ene welligt bel mearder belast bvee nen albert staen /al S/aan iden

zl hun de la hl bn mend züarden. ae

hel

ALGEMEENE en BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN

VAN DE AANMERKELIJK E

ZONS-VERDUISTERING

OP DONDERDAG DEN VIl, SEPTEMBER

à B: SO

VMVLVVLUV

BEREKEND EN ONTWORPEN door

MPR OU RIE,

LID VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAE

DER WETENSCHAPPEN,

TE MIDDELBURG.

Aan wien het Genootfchap , ter betooning van deszelfs 5 genoegen over deze mededecling , de ZILVEREN

MEDAILLE heeft aangeboden. d

AS e

ols ken Hoi EN

Je

rts Dâsiead

tje of

ÂLGEÈMEENE zn BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN.

<

DER GROOTE

ZONS-VERDUISTERING

op DEN Vllve® sepremBER 1820:

Ín de maand Maart dezes jaars 1818 aan het veel geacht ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETEN- _BCHAPPEN hebbende aangeboden eene teekening „van de schijngestalten der door mij gevondene en _ voor ons Vaderland zoo aanmerkelijke Lons vers _ Äuistering van, den 7den September 1820, ont „worpen voor vier onderscheidene Steden , gaf i daar bij mijn voornemen te kennen , om; je meerdere ruimte van tijd, de algemeene en ba dere omstandigheden van dit verschijnsel verder na „te sporen: het is de uitslag van dit onderzoek , nevens de beloofde beschrijving en verklaring , die ik thans wil mededeelen.. dn Ik heb de berekening gedaan en het meetkuns- tg ontwerp gemaakt volgens de Nieuwe Eclipti= „AL peen. Zoen. A5 scha

ED tische Tafelen van den Heer 5. Dr KANTER ; Phil.z. een werk dat ten vollen verdient meer algemeen bekend te zijn, dan tot, nog toe plaats heeft: ‚daar ik tot mijn leedwezen bemerkt heb dat ‘er kundige liefhebhers gevonden worden , die hetzelve niet , of slechts oppervlakkig kennen de & misschien nog weinig vertrouwen op de paauwkeungheid dier Tafelen en der daar op ge= gronde bewerkingen schijnen te stellen. Ik ge= loof dus dat het niet ongepast zal zijn deze Ta felen hier nog wat nader te leeren kennen, te „meer ; daar dit eenigermate tot een blijk van de deugdelijkheid mijner eigene bewerkingen zal kunnen strekken. De Nieuwe BEeliptische Ta felen dan, zijn getrokken uit de verbeterde Maans-tafelen van 3 MAijeR. Het verschil bestaat daarin , dat ‘de Argu= “mentên derzelve niet in teekens, graden, minu- “ten, enz. maar in decimalen zijn gesteld; dat alle die Argumenten reeds gevormd gegeven worden, _ terwijl de Tafelen ook zoodanig zijn ingerigt dat men, onafhankelijk van de lengte van Zon er “Maan , den tijd der Conjanctien en Oppositien ‚“ aanstonds vindt. Overigens zijn alle de vereffenin= gen , die men moet toepassen, altijd bij te teilen; ' ‘waardoor dan ook de mogelijkheid om in misslagen te vervallen, grootelijks wordt weggenomen.

Ex

EDS Ër wat. dewzelver naauwkeurigheid betreft; hier Omtrent. meen ik mijne lezers naar het „werkje zelve te mogen verwijzen: zij. zullen daar mm zien, dat, overeenkomstig des Schrijvers doel, in dit ops, zigt slechts een weinig der uiterst strenge naauws keurigheid aan het gemak is opgeofferd, Ik-voog mij, beroep mij hier. op de ondervinding als de beste leermeesteresse ; deze heeft nij nu, gedurens de vijftien jaren, de deugdelijkheid en jristheid dier Tafelen genoegzaam bewezen: trouwens, alle Eclipsen die ik. daarmede ontworpen heb en vervolgens heb kunnen waarnemen 5 zijn ; El alle bijzonderheden juist uitgekomen ; en ‚im zeer enkelde en de meest „ongunstigste gevallen , is het verfchil nooit grooter dan 2 minuten tijds geweest ; een verschil dat , ook bij de allerstreng= ste. en langwijligste berekeningen, uit de beste Maans-tafelen afgeleid nog wel eens even ed voorkomt; x - Toen wijlen mijn vriend de weleerw. Heer VAN HOEK zijne Geschiedenis van den Waters vloed des Jaars 1808 schreef, en daarin een vern haal gaf ven alle de Watervloeden van vroegere Jaren , verzocht zijn Eerw. mij, de Nieuwe of Volle Manen , welke vóór of na den tijd dier vloes den hadden plaats gehad, te willen berekenen: ten

einde daaruit te kunneu zien , of die vloeden al A 4 | dax

zt & js

dan niet. bij springtijen waren voorgevallen. Ik berekende die dan uit de Tafelen van LA LANDE, welke ook die van MArjeR zijn , en te gelijk uit de Nieuwe Ecliptische Tafelen van den Heer DE KANTER, om alzoo deze laatsten eens te toetsen. Op deze wijze had ik reeds de Nieuwe en Volle Manen van een groot getal Jaren van ettelijke eeuwen , dubbeld berekend, en ik vond zoo veel juiste overeenstemming in beider uitkomsten , dat ik voor alle de volgende jaren, de tafelen van LA LANDE varen liet, en mij , met alle gerust= heid, aan de andere, die eene veel kortere en meer gemakkelijke rekening gaven, gehouden heb. Ik erken dat men van een meetkunstig ontwerp niet alle de uiterste naauwkeurgheid van eene strenge berekening , kan verwachten— Maar welk liefhebber der Sterrekunde, die deze verhevene wetenschap niet als zijne hoofdbezigheid beoefent, heeft den noodigen tijd, het geduld en de be- Kkwaamheden , die tot zulk eene hoogst langwij- Tige en zeer ingewikkelde berekening vereischt “worden? waarin, bovendien, het begaan van mis- slagen zoo mogelijk is. En hoezeer wordt deze ‘arbeid nog verzwaard, wanneer men ook de al- * “gemeene bijzonderheden eener Eclips wil nasporen, ef alles wil berekenen wat noodig is, cm op eerie wereldkaart het spoor te trekken, het welk de 7 sin

al, OD zend schaduwkegel der Maan op den Aardkloot zal bes

schrijven, waar uit men zoo veel fraais kan afleis den, zoo als ik het een en ander straks zal doen: De liefhebbers der Sterrekunde zijn dus dank ver= schuldigt aan den heer pr KANTER wiens ver=

‚muft middel gevonden heeft, om, door eene zeer

kleine opoffering van eenige naauwkevrigheid ; die, in de meeste gevallen, onmerkbaar, en in de ongunstigste niet hinderlijk wezen kan, en-door zijne verbeterde handelwijs der Projectien , dat al- les tot zulk eenen verwonderlijk hoogen graad van eenvoudigheid , kortheid en gemakkelijkheid te brengen. Geen wonder dat twee beroemde Hoogleeraars in de Wis ep Sterrekunde, aan wien hij zijn werkje , vóór dat het gedrukt werd , ter beoordeeling aanbood , hetzelve met hunne volko- men’ goedkeuring en lofspraak. vereerden— Geen wonder dat het ZrEuUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN de opdragt van het- zelve, met genoegen aanvaard, en den verdienste

dijken Schrijver met het buitengewoon Schin

bekroond heeft,

_ Eindelijk zal men, bij de verbeterde kinders der Projectien , die daarin geleerd wordt, wanneer “men met alle mogelijke wiskunstige netheid werkt, ‘en daarbij eene groote duizenddeelige schaal ge-

bruikt, (zijnde de mijne van 17 Nederlandsche A5 duumen

duimen‘ (certimieters ,) het zeer gemakkelijk tot eenen vrij hoogen trap van naauwkeurigheid kun= nen brengen; zoo als straks nog nader blijken zal,

En

_ Met deze Nieuwe Tafelen dan, zal men ; door de enkele optelling van slechts twee getallen, voor elke maand herhaald, niet alleen alle de Nieuwe en Volle Manen, maar ook alle mogelijke en ze= kere Zon -en Maan- Eeciipsen, die daarbij kunnen voorvallen; aanstonds vinden.— Eene kleine en even gemakkelijke benadering, zal den tijd der ware Conjuucte of Oppositie, op een groot half uur na, bepalen ; en aldus zal men, met zeer weis nig moeite ; in weinige uren de Nieuwe en Volle _ Manen en de daarbij voorvallende Eclipsen voor verscheidene jaren kunnen vinden.

‚Dus bad ik reeds, in den jare 1804, alle deze verschijnselen voor, 12 jaren „deels voorloopig deels geheel berekend. Mijne nasporingen liepen tot in 1816; en in den winter van dat jaar, beving mij de lust om dezelve verder. voort te zetten. In drie avonden bragt ik het tot bij het jaar 1840, en bij deze gelegenheid scheen mij de Eclips van den 7den September 1820 voor ons Vaderland ‚zeer aanmerkelijk te zullen zijn ; waarom ik die „dan ook aanstonds meer uitvoerig berekend en ontworpen heb. De uitslag overtrof mijne ver= wache

A7

“wachting, daar ik dezelve voorde noordoostelijke

deelen van ons Vaderland ringvormig vond. Ik deelde mijne ontdekking mede aan mijnen vriend; den Heer Dr KANTER,- met verzoek om die, tot meerdere zekerheid, ook eens te willen bere= kenen: zijn Ed. voldeed hier aan, en de uitkoms= ten, van onzer beider berekeningen stemden, in

alle bijzonderheden , volmaaktelijk overeen Hij

verzocht mij toen om ook voor Leijden cene afs zonderlijke teekening van dezelve te ontwerpen; om die aan. cen” Hoogleeraar van zijne kennis, op-

“de Universiteit aldaar, te zenden: ik heb dit ge= daan, en de Heer DE KANTER gaf er insge=

lijks kennis van-aan den Heer CANTZLAAR te Rotterdam , met de wmtnoodiging om „deze

Eclips, ook eens, óp zijne bijzondere wijze, te

berekenen ; zoo als die Heer ook gedaan, en ons de uitkomsten gemeld heeft, welke, met de door mij gevondene, zeer wel overeenstemden. —= Dit

een en ander had plaats, vijftien maanden vóór dat ik de meer ‘uitvoerige teckening van de schijnge-

stalten, aan het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP

“aanbood. Het is dus niet onmogelijk dat men! in __Holland, door deze onderlinge mededeeling , op de aanmerkelijkheid van dit verschijnsel eerst op

merkzaam geworden is: schoon ik ‘mij de eer

der cerste vinding miet wil aanmatigen, Mijne

—_( 8 Je s Mijne berekening geeft de volgende uitkomsten :

_ De ware tijd der Conjundtie of Nieuwe Maan , op den Loopkring , voor Amsterdam , ’sna= MDN oe orn ten2U,15 in. 16seó, Doch op de Ecliptica valt zij 4 m. 48 sec. vroeger voor, dus ..;.......tenz== 8 28 ==

Als dan is :

De standhoek; of hoek van den breed. te -cirkel op de Ecliptica, met den Me- “idiaan , oostwaûärds ;.. is se 237,72) =De roordelijke declinatie der Zon .. 5°992 » De hoek van den conjunctie met den breedte-cirkel ten. oosten «....'. De hoek van den Maansweg met eene } 2°,851 loodlijn op den Conjunctie arkel ge- „trokken , en ten zoorden dier loodlijn De afnemende Noorder - breedte der Maan Ah’ 55 Maans Uurbeweging , op haren loopkring 29°,58

___waar afgetrokken die der Zon .... 2,45 Rest de Uurwinst der Maan. ..... 27,15 Maans halve Müddellijn ...... …; 14°,70 Die-der'Zon ° stralen leve hee 15,91

_ Horizontale parallaxis der Maan ..... 55,84 waar af, die der Zon ........ ED sid

Blijft voor. de straal van Projectie …. . 53,70

eit 4 oe

Het meetkunstig ontwerp nu, met alle moge- lijke scherpte en naauwkeurigheid gemaakt zijnde, voor mijne vaderstad Middelburg, voor Jm= sterdam, Groningen, Gottingen, en voor Pen tersburg , en de phases vervolgens op den verti= caal van elke dezer plaatsen zijnde overgebragt , geeft de afbeelding van de ware schijnvertooning

„der Eclips. Men ziet dezelve, op de helft mijner

schaal verkleind , op de hier achter gevoegde plaat voorgesteld,

Bij deze afbeeldingen wordt de Zon als stile staande verbeeld, en de gansche beweging tot de Maan alleen overgebragt, die, langs de kromme, in uren en van 10 tot to minuten afgedeelde, lijn, over de Zon henen , haren schijnbaren weg neemt. Door het middelpunt der Zon is eene loodlijn ge= trokken, welke den werticaa? verbeeldt en regt- hoekig op deze laatste, eene andere lijn , zijnde de a/mucantarath of hoogte-cirkel , die altijd evenwijdig aan den horizon is: beide deze lijnen kanelk zich higtelijk bij de Zon zelve voorstellen, en daarop alles afpassen. Als men nu uit lan- taren— hoorn, gevernischt papier, of iets dere gelijks, een net rond schijfje snijdt, juist ter groot- te als de Maan in de figuur , en hetzelve , met zijn middelpunt , langs den krommen Maansweg woortschuift, dan zal men, op het Zonnebeeldr,

van

—( 10

van oogenblik tot oogenblik, de ware vertooning der phases zien, en deze dus , voor elke willekeu-

rige minuut kunnen nasporen.

Volgens mijne eerste Projedlie , was in de tee- kening die ik het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP aan- geboden heb, de Maan voor „Amsterdam, geheel op de Zon gebragt…— De kundige Heer GREVE, een ijverig liefhebber der Sterrekunde aldaar , heeft dit anders gevonden; blijkens een berigt, ge= plaatst in den A/gemeenen Konst-en Letterbode, van den Sden April 1818; waar in zijn Ed. tevens de uitkomsten zijner strengere en trigonometri= sche berekeningen opgeeft; die zoo als men zien: kan, anders zeer weinig van de mijnen verschillen. Dit maakte mij opmerkzaam, te meer, daar die Heer zich nog op andere overeenkortisten bericp. Ik geloofde dus inderdaad eenen kleinen misslag begaan te hebben; doch was wel verzekerd dat deze niet in mijne berekening schuilde, en dat zij dus in de Projectie te zoeken was : hierom heb ik die dan ook geheel op nieuw ontworpen, doch ak kreeg , in alle bijzonderheden ,‚ wederom de zelfde uitkomsten ; en zag daar in een bewijs , zoo van de juistheid mijner bewerkingen , als van den hoogen trap van naauwkeurigheid die de

verbeterde handelwijs der Projectien geven kan, , Eine

hens. ie -

ent or and

“(Eindelijk toch, vond ik iets, er was, namelijk , bij het overbrengen der phases op den verticaal, (het welk toch de eenige ware schijnvertooning

voor eene plaats kan opleveren ,) voor Amster- dam , eene zeer kleine vergissing ingeslopen in

‘twee punten die zeer nabij elkanderen waren;

en welke de hoeken moesten bepalen. Dit ver- beterd zijnde, ‚gaf eene ongevoelige mindere kromming aan den schijnbaren Maansweg : ‘en nu vond ik ook de Maan aldaar rief geheel op de Zon. Het verschil was echter zeer Bering , de grootstmnogelijke verduistering , in het alge meen, wanneer de Maan geheel op de Zon is, vond ik als voren, weder 115 duimen ; en nu was de grootste verduistering voor „Amsterdam , 11,5 duvmen; zoo als ook op de Plaat te zien is.

Voor Groningen echter, heb ik geen den mins- ten misslag kunnen bespeuren : hier bleef de Eclips ringvormig ; zoodanig, dat het bovenste of noord oostelijke deel van den ring , zeer na 3 van het onderste zuidwestelijkst gedeelte uitmaakt. Ik blijf dus, ten aanzien van den korteren afstand der middelpunten, nog van den Heer GREVE vorm schillen : en naardien de breedte der Maan, op het oogenblik der Conjunctie , in het tegen woordig geval , wel het meest moest afdoen , zoo zoude men de door mij gebruikte Nieuwe Ecliptische

ie Tam

{u Tafelen, waarin slechts eene enkele de gezochte Maans-breedte , zonder verdere vereffeningen op= geeft, (die in andere Maans -tafelen zoo menig= vuldig zijn ,) in dit opzigt, wel eens kunnen verdacht houden : doch ik kreeg toen, juist van pas, de Connaissance des terms, voor 1820, waardoor ik in staat was, om, uit de daarin voorkomende dagtafelen voor de maand September, ‚de breedte der Maan, in het oogenblik der Con- junctie op den Loopkring, zoo als hier vereischt werd, ten strengste te berekenen. Ik vond toen slechts een verschil van naauwelijks 2 secunden, welke op de duizenddeelige schaal herleid zijnde, nog geene 0,6 konden geven, en dus hier ook van geenen merkbaren invloed zijn.

In die zelfde Cornnaissance des terns voor 1820, wordt echter deze Eclips voor Parijs vrij slor- dig opgegeven, en schijnt zelfs eenigzins verkeerd berekend te zijn : waarvan zich elk kan overtui= gen , daar , niet alleen de breedte der Maan in het oogenblik der Conjundtie, die men in dat werk gewoon is bij de Eclipsen op te geven, en aldaar ook bij de anderen gemeld staat, bij deze alléén verzuimd is aan te teekenen ; maar ook de tijd der Conjundlie , pag. 7, ten 2U. 7,4 min. is ge= steld; terwijl zij, in de maand September, pag.

104, van onder, ten 2 U. 2 min. wordt opge= gee

Ea

el 13 Je Beven zoo als zij , bij eene strenge berekening ' uit die tafelen zelve gedaan, ookop ettelijke “sé

‘Eunden na’ is. Wanneer men, uit die zelfde tafes den van September, deze- Eclips berekent en voor

Parijs ontwerpt, alsdan vindt men het begin ten 12 U. 59 min.; het midden ten 2 U. 7 rain. , hét

einde ten 5 U; 55 min; en de grootheid nagenoeg

dof duimen : zoo dat in de Connaissance dés tems het begin 8 minuten te laat gesteld is. “Meén ziet dus wederom dat men zich niet altijd opde uitkomsten van berekeningen der meest geachte sterrekundige dagtafelen volkomen kan verlaten

‚— Ek heb het onnoodig geacht hier meerdere af

beeldingen der phases, voor ‘andere plaatsen ;, bij te voegen , wijl dezelve genoegzaam kunnen afgeleid worden uit de hier ‘achter gevoegde Kaart, waarvan ik straks nader zal spreken.

_ Het begin der algemeene Bcelips, of voor de Aarde in het algemeen , gerekend volgens den tijd van Zmsterdam, valt voor ’s morgens

il ten 11 U, 4o min, Het begin der algemeene cen

en het einde der algemeene Eclips 4 …— 56tan ‚Het midden is hier juist tusschen

beide in gelegen „en heeft dus plaats 2 oem 18E UL per, Z. GEN, B Vroes

(Me ms

Vroeger of later dan deze tijdstippen , zal er ergens iets van kunnen gezien worden.

Op de Kaart zijn alle de Landen en plaatsen „der Aarde- vertoond , waar dit Verschijnsel zal zigt= baar zijn. Deskundigen kennen de moeijelijke heid, of liever de onmogelijkheid om een zoo aan merkelijk gedeelte van den ronden Aardbol, naar waarheid, op een plat vlak uitgebreid , te verbeel- den. De stereographische Projectie van hetzelve, zoo als ik ze hier gebruikt heb, scheen mij de «beste te zijn; wijl zij de ware, gedaante der Lan- den het minste bederft. Zij heeft echter het on- gemak, dat zij de gewesten , naar mate zij ver- der van de Pool verwijderd zijn, of nabij den buis tenrand komen, meer en meer vergroot, zoo dat de landen, die nabij, en vooral die onder den Eguator liggen , bijna eens zoo groot verbeeld moeten worden „dan die welke digt bij of onder de Pool zijn. Men moet dit dus wel in bet oog houden : doch dit onvermijdelijk gebrek heeft hier echter geen den minsten invloed op het ge- bruik , noch op de nasporingen die men uit de Kaart zal willen afleiden.

De breede , ligt geschaduwde kromme band gaat over alle de plaatsen der Aarde, waar de Eclips zich aznulair of ringvormig vertoonen zal. De lijn midden in dien band, is eigenlijk

het

sl 15 j=

het spoor der verlengde as vân den schaduwkeed der Maan. Alle de plaatsen waar over zij henert gaat; zien de Eclips centraal, of de middelpuns ten van Zon en Maan voor een oogenblik op el« kanderen, en dus de Zor in de gedaante van ee= nen, overal even breeden, helderlichtender ring 4 hetwelk eerie zoo fraaije als âllerzeldzaamste ver= tooning , voor eene bijzondere plaats ‚oplevert. !

Men ziet op de Kaart, dat dit spoor der vers lengde Maan schaduwe eerst op defi Aardkloot komt nabij de Noord pool, boven’den parallel van 80 graden breedte. Zij loopt voort door het onbekeride noorden, over het zoordoostelijk deel

van Groenland , door de IJszee, tusschen Fsland

en Noorwegen, en; nabij de kusten van Denea marken, door de Noordzee, en komt, aan det Hond der rivier de JV sati, op het vaste land van Europa.

Van daar gaat dg over Bremen ‚„ Hamelen 3 Gottingen ; Eisenach , Smalkalden , en over Neustad , tusschen Regensburg en Munchen: is Îtalië over Udina, Aquileja en Grado, alwaar zij in de Wenetiaansche Golf valt; zij loopt nog over den oostelijken uithoek van Italië , over St. Lu- Cia ; voorts langs en over de zuidwestelijkste kust wan het Eiland Candia, door de Middellandsehe

Zee, over de landengte van Súëz, ik woest A=

B 2 rabiëi

NK

_—l 16 J=

rabië s alwaar zij, op een korten afstand van de Perzische Golf, bij Zons ondergang: eindigt. _ Evenwijdig met dit spoor der Maan en met den geschaduwden band, zijn nog vijf andere kromme lijnen getrokken, die de grootheid der verduiste- ring, van g duimen over de Noord-en over de Zuidzijde der Zon, en voorts van 6 en van 5 dui- men , benevens de uiterste rakig der randen van Zon en Maan, aantoonen, voor alle de plaatsen "waar over zij loopen.

Alle deze kromme lijnen worden doorsneden wan een aantal andere lijnen, die zich alle in de

Noordpool zouden kruisen —- Dit zijn eigenlijk Wurlijnen, aan welker benedeneind het uur, met romeinsche cijfers is gesteld. Alle de plaatsen, door welke deze lijnen gaan, zullen Het midden der Eclips zien op het uur dat ‚de uurlijn aan- wijst, en wel volgens den tijd dier plaatsen zelve. Met behuip van deze Uurlijnen, kan men het mid „den der Eclips, voor alle plaatsen die men wil, rij juist, op 5 à 6 minuten na, bepalen, 200 „als wij met eenige voorbeelden zullen aantoonen. : Amsterdam, dat zeer nabij de lijn der annu- laire Eclips ligt, is niet ver van de lijn van 2 uren, „Als, men nu den afstand van die Stad tot aan deze uurlijn, volgens den loop ‚van het Schaduw -spoor,

-—__meemt, en, in die zelfde strekking, tusschen de

2

«

er DI ee 3 en 5 uurs-lijnen afpast, (de vergrootende evenres digheid in aanmerking nemende „). zal. men die om= trent 4 bevinden. Dus zal Amsterdam het midden zien ten 2} uur, of 2 uren 12 minuten, het geen met de bijzondere berekening voor die, plaats juist, avereenkomt. |

Gottingen, op het spoor der centrale Eclips 9 tusschen de 2 en 5 uurslijnen gelegen, is ongeveer

ze van de eerstgenoemde lijn af : bijgevolg is het: iden aldaar omstreeks. 2 u. 56-min. [

Petersburg ligt zeer nabij en_vóór;de lijn van 4 uren : zoo dat het midden, aldaar, omstreeks 5 uren 57 min. zal voorvallen :_ terwijl de groote heid der verduistering, volgens de lijnen op de kaart, ruim g duimen over het zuidwesten. der Zon bedragen zal.

Aldus kan men den tijd, benevens de grootheid, der verduistéring voor alle andere plaatsen naspo= ren; ook voor zùlke die niet op de Kaart aan gewezen zijn ; men heeft dezelve slechts daarop. aan-te stippen, volgens hunne lengte en breedte, die men van elders bekend kan hebben, en die men op den eersten Meridiaan van Ferro herleis den moet, volgens welken. de Kaart gemaakt is.

Eindelijk worden alle de evenwijdige kromme lijnen van het spoor der Maan —schaduwe, aan : a) he 2 anda Me

gostd

hare einden , bepaald, door eene andere om pool gebogene lijn , gaande over alle de plaatsen’ die het midden der Eclips zullen zien bij den opgang of bij den ondergang der Zon, zoo als daarbij staat aangeteekend. Zij loopen tusschen twee andere krulyormige lijnen, welke de -plaat- sen aanwijzen waar het begin en het einde bij den op-en bij den ondergang voorvalt. Deze twee lijnen, altijd van eene zonderlinge gedaante, hebben hier, zoo als meestal plaats heeft, de figuur" eener kromgebogene uitgerekte 8 , waar- van het kruispunt of de knoop zich aan de over- zijde der pool bevindt, en bij welken knoop men drie snijpunten, en bovendien , nog drie räakpunten onderscheiden moet.

Op den parallel van 84°, of, 297 (het com- plement der Zons —declinatie bij de Eclips), gaat de Zon op dien dag niet onder, maar schuift te mids dernacht slechts langs den horizon voort Op dezen parallel moeten dus de drie kromme lijnen bovenge meld, elk in een bijzonder punt, raken. Het eerste punt a is de overgang der lijn van ket begin bij ZLons opgang in die van het begin bij den onder= gang. Desgelijks is het raakpunt 5 het omgekeers de, en doet de lijn van het einde bij den opgang, tot die van den ondergang overgaan : tusschen heide foon; het reakpunt o den overgang der

lijnen

CM jm lijnen van het midden. Op dezen parallel zijn due drie plaatsen, waar het begin, het midden en het einde der Eclips, m den horizon moet voorvallen. _ Het kruispunt c is verder van de Pool ver= wijderd : deze plaats heeft dus eenen, schoon zeef korten, nacht; (de straalbuiging bij dit alles miet in aanmerking genomen zijnde ,) hier zal de Zon juist zoo lang onder den horizon blijven, als de Eclips daar ter plaatse duren moet, Zij ziet dus; zoo als de nu nader bepaalde lijnen ook aanwijzen; het begin bij den ondergang ; zij mist het midden, „en heeft het einde op den volgenden dag, juist als de Zon bij haar opgaat. _…

De twee andere snijpunten. ontstaan door de lijn van het midden, op de doorlonpende lijnen van het begin en van het einde. Het eerste punt is tusschen a en c4 deze “plaats heeft het begin der Eclips bij Zons ondergang , op dien dag , en ziet daarna het midden bij den volgenden op- gang. Het andere punt bevindt zich tusschen 5 en c; hier ziet men het midden bij den onders gang, en vervolgens het einde, ’s anderen daags; bij den opgang voorvallen,

Schoon nu alle deze plaatsen , op de Kaart ; zeer digt bij elkanderen zijn , zoo zijn zij toch, ep den Aardbol zelven, aanmerkelijk genoeg van

B 4 elkan=

—=( 20 en

élkanderen verwijderd, Zij vallen alle in het ons bekende noorden , en het is dus onnoodig om dezelve nader te bepalen. Bij sommige Eclipsen echter, kunnen zij veel verder van de Pool vere wijderd zijn en in bekende landen vallen. Ik heb dus gemeend dezelve hier ook te moeten aanwij> zen, ten dienste der hefhebbers ,. die de omstan digheden van andere Eelipsen eveneens wilden na- sporen: wijl het werk van den Heer DE KANTER, kortheidshalve , er geen gewag van maakt. (*)

op

6) Ik herhaal het nogmaals, dat men de straalbuiging bij al het bovengezegde , niet in aanme Tking nemen moet, gelijk ook de beroemde LA'LANDE, die, in zijn alom geacht werk over de Sterrekunde, alle de genoemde pun- ten, schoon eenigzins duister , aangewezen heeft, er ge- heel niet aan schijnt gedacht te hebben.— De straalbuis ging verhoogt altijd den ‘stand der hemellichten, en doet de Zon, in die noordelijke streken , 8 à 14. dagen vroeger d verschijnen, dan zij anders, na den langen nacht van eenige „maanden, die men aldaar heeft, zoude doen: zij kan dus, in de nabijheid der polen, een groot verschil geven. Bij onze Eclips is de doling die hier uit ontstaan Kan , wel wan geen belang ; doch wanneer de Zons- declinatie eens 2o of meerdere graden bedraagt, dan zouden de zes pun- ten in Lapland of in Zweden , in Rusland , Siberië of in het noorden van Amerika kunnen vallen : en dan zoude men het getal minuten welke de straalbuiging den stand der hemellichten , in den horizon aldaar, verhoogt, van ‘het complement der, Zons-declinatie moeten aftrekken ef bij teliea , om den uitersten parallel te vinden, waarop

de

*

—=l ed

Op de lijn van het begin bij Zons opgang ; ligt de plaats, die het eerst van alle , het begin der algemeene Eclips zal zien, Zij is dus aange wezen ©, en ligt in Zudsons-baaïi, nabij de oostelijke kust van Nieuw -W allis.

Desgelijks ligt, op de lijn van het einde bij Zons ondergang, de andere plaats, die het aller laatste van alle, het einde van dit verschijnsel zien zal. Zij is eveneens aangewezen , en list op 59 graden lengte en 5 gr. noorderbreedte, diens yolgens in Ethiopië.

B 5 Alle

de gemelde punten zijn : ook zoude men dan, em alles tén strengste te bepalen , ‘de uitwerksclen dier straalbui- ging, naar gelang der onderscheidene breedten, ook even zeer op de gansche uitgestrektheid der lijnen van het be- gin, midden en einde , bij den op- en ondergang der- Zon „moeten toepassen.

De knoop der drie lijnen is, bij noorder Zons-decli- natie, altijd aan de overzijde der Pool, en wordt, door, de straalbuiging , daar nog iets verder van verwijderd , —. Wanneer dus de Zon zeer nabij of in den noorder - keer- kring is , ten tijde van eene Eclips, die in het tegen, over ons gelegen werelddeel moet voorvallen , en diens- volgens , voor Europa, als onzigtbaar wordt gesteld ; dan kunnen de gemelde zes punten somtijds op de noordelijkste grenzen van Europa zijn, en men zal dan aldaar, bij, en- voor of na de Zons op-of ondergang , eene gedeeltelijke Verduistering hebben, die wel eens zeer aanmerkelijk en’ zonderling wezen kan, en die echter de oplettendste be-. rekenaars ontsnapt, om dat zij , in onze meer zuidelijke Hreken , midden in den nacht moet voorvallen,

—( 22 J=

Alle deze kromme lijnen en punten op de Kaart Zijn , met de meeste naauwkeurigheid , afgeleid ut het algemeen Ortographisch ontwerp dat ik van deze Eclips gemaakt heb ,.op dezelfde groote schaal, hier voren pag. 5 vermeld, en volgens de vernuftige handelwijs, die in het meergemelde werk van den Heer DE KANTER, wordt op gegeven. De hefhebbers zullen nu, met behulp Van deze Kaart , het spoor der verlengde Maan= Schaduwe, volgens de strekking der boven opge= gevene plaatsen, als ook de beide uiterste grens lijnen der ringvormigheid , higtelijk op groote Kaarten van Duitschland, van Italië, enz. kunnén bepalen , en daardoor , m alle die landen , eene groote menigte van voorname en mindere plaatsen vinden , die het verschijnsel ringvormig zullen zien.

Volgens mijne berekening en nasporingen , loopt de grenslijn der ringvormige Eclips, in ons Vaderland , over het eiland Pexel , door de Zui- derzee, in de streeklijn van Enkhuizen , Har= derwijk , Doesburg , Emmerik, Rees en Wesel, Alle deze en nabij gelegene plaatsen , zullen de Maan geheel op de Zon, of de inwendige raking der randen zien: diensvolgens is de Eclips rings vormig voor de Provincien Vriesland, Gronin= gen, Overijssel, Drente, en het noord -oostes

lijkst

lijkst gedeelte van’ Gelderland met het kwartier van Zutphen, } De Beverwijk, Zaandam, Weesp, Utrecht en Zeist, Wijk-bij Duurstede, Tiel, Megen; Batenburg en Venlo, benevens alle de plaatser?

in derzelyer strekking en nabijheid ‘gelegen , zul-

len , op zeer weinig na, dezelfde schijnvertoo ning zien als Amsterdam.

Desgelijks zullen ter Neuzen, Axel: en Hulst} Dendermonde, Brussel en Wilvoorden ; Namen. en Luxemburg, met alle de, in die streeklijm gelegene plaatsen, meer of min de phases van Middelburg hebben,

Kndeliie is het, dat bij deze Eclips het spoor der verlengde Mean-schaduwe juist midden tus- schen de Steden Arnsterdam en Berlijn door= loopt ; en wel zoodanig , dat beide, de eerstge= noemde ten westen, en de andere ten: oosten , eveneens buiten en zeer nabij de uiterste grenslij= nen der ringvormigheid liggen. Diensvolgens zal te Berlijn een genoegzaam even groot gedeelte der Zon aan de noord - oostzijde verlicht zijn, als Amsterdam aan de zuidwestzijde. Wanneer men dus de af beelding der phases voor Amster= damn het onderst boven keert, dan. zal men, geen aclit slaande op den sehijnbaren Maans- wege e nt

BE Jee

juist de ware vertooning van het midden der. E- clips, voor Berlijn hebben; die aldaar, volgens, de Uurlijnen op de Kaart „5 voor 5 uren, en dus ten 2’U. 54 m. moet voorvallen. Bij nader on— derzoek, heb ik ook voor die Stad gevonden: het begin ten 1 U. 272 m., midden 2 U. 54m, einde 4 U. 14 m., en de grootheid 11,1 duimen.

Rome, genoegzaam eveneens als donsterdam ten westen, buiten de grenslijn der ringvormig- heid gelegen, zal alzoo ook, op zeer weinig na; dezelfde phases van het midden hebben, en wel, volgens de Uurlijnen „ten 5 U. 12 m. Eene vlugtige Projectie voor die Stad, gaf mij het be

gin ten 1 U. 455 min, midden 5 U. 15 m. en het einde ten 4 U. 54 minuten.

Eene dergelijke, voor Londen , geeft het be gm ten 12 U. 29 m., midden 1 U. 46 m., eim= de ten 3 U. 12 m., en de grootheid 10,5 dui- men : al het welk ook met de aanwijzingen der’

Kaart overeenkomt.

Deze Zons-verduisterimg zal, naar alle waar- ‚schijnlijkheid, de voornaamste voor ons Vaderland zijn, welke men, in den loop dezer Eeuw, ee

verwachten. De Heer ereve heeft dit reeds aan gekondigd in zijne onlangs uitgekomene Sterre en Weerkundige berigten voer het jaar 1819 ;

or

DE On

op grond der berekeningen van den Heer BorL3 te Rotterdam, die, met eene onbegrijpelijk gedul= dige volharding de elementen van alle Zons-en Maans- verdwsteringen tot in het jaar 2100 toe; wit de zelfde tafelen van den Heer Dr KANTER 3 berekend heeft. Ik heb het handschrift , waarin de resultaten van alie deze berekeningen aangetee= kend staan , thans voor mij liggen, en verwonder mij ten hoogsten over ’s mans voorbeeldeloos ge= duld en de naauwgezetheid , die er allerwege in doorstvaalt. De daarin aangeteckende uitkomsten zijner berekening onzer Eclips van den 7 Septem- ber 1820, stemmen volmaaktelijk met de mijne overeen, en geven dus allen grond om ook «van de andere eene gelijke naauwkeurigheid te mogen verwachten. Ik heb dan daaruit, „zoo veel de tijd gedoogde , alle de nog volgende Zons-ver- duisterimgen dezer Eeuw , met den passer in de hand, nagegaan’, maar geene gevonden, die , voor ons-Vaderland , -de nu beschrevene. evenas ren ; veelmin overtreffen. zal. p

«Voor weinige jaren nog hadden de EO

4 gen, die van den g October 1847 voor de aanmer-

kelijkste van deze Eeuw, ook voor onze streken , gehouden. Reeds in den jare 1805, hebik deze, tot mijne oefening , in alie hare bijzonderheden, . [ oAt sh “zov SOK ed

ve,

4&

nagespoord, en bevonden dat de grootste werduis= tering, te Amsterdam , slechts 10%, en te Middel- burg 10} duimen zal bedragen. Op de zudelijk= ste grenzen van ons oud, en nu weder vereenigd Vaderland , zoo als te Doornik , Mons, Namen; Luxemburg, enz. zal zij meer of min ringvor- mig zijn, zoo als ook in Londen. De verlengde as van den schaduw -kegel, loopt, volgens mijne toenmalige bevindingen over en langs de zui= delijke streken van Zerland ch Engeland, zeer digt boven Parijs , voorts door Zwitserland ; Duitschland, en m Turkijë just over Constan= tinopel , waar voor ik die Eclips toen ook , bij eene nadere Projectie, centraal gevonden heb. Zij gaat verder door Perzië en Indië, tot in de zui= delijke deelen van China; waar het einde, bij Zons ondergang , voorvalt.

Ik besluit met den wensch : dat deze mijn ar+ arbeid aan het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN en den Beminnaren der Sterre« kunde in het algemeen , niet onaangenaam zijn moge, en dat eene gunstige luchtsgesteldheid bij eenen helderen hemel , hun het vermaak verschaf= fe om dit verschijnsel, in deszelfs gansche duur- zaamheid, te kunnen waarnemen ; en dus te kun= nen zien in hoe ver de uitkomsten met de bere-

ke=

we AE pe

kening over een stemmen. Ongetwijfeld zullen de Liefhebbers, zoo wel als ik, verlangen, den uitslag dier waarnemingen van onderscheidene plaatsen te vernemen. Ik noodige dus allen uit,

om dezelve onderling mede te deelen , het welk, __mijns oordeels, zeer gevoegelijk geschieden kan, door die ter plaatsing te zenden aan den .A/ge= meenen Kunst -en Letterbode : welk alom geacht tijdschrift, het geen de bevordering en versprei ding van Kunsten en Wetenschappen , en van alles wat daartoe betrekking heeft, als eenen zijner aangenaamste pligten kent, daaraan zeker gaarne de hand zal willen leenen.

rt EE rt ik OE tt

4 ne ) ved eh vin Ea de HN Deden lk ad

ed t

AO ESE GE

rad

ZO N-E CC L I

OP DEN VIIPEN SEPTEMBER 1

za mae@ed DeeP DEDOr OO Geoermmmmns

Het BrGiN, ’s namiddags, waren tijd... Alsdan geschiedt de eerste raking der randej Maan, ten westen van Zons toppunt .. De Maan komt in den verticaal der Zon .. Zij komt geheel op de Zon ........ eb De inwendige raking der randen geschiedt | ten westen van Zons toppunt ......| Het MIDDEN , of de GROOTSTE VERDUISTERING Als dan is: De kortste afstand der middelpunten van Zon : i De grootheid der verduistering ...…..….. ‚|

KE

Of in honderdste deelen van de oppervlakte a: van boven :

van ondere: Tweede inwendige raking der randen ......

Zij geschiedt ten oosten van het toppunt «

De Maan komt op den. almucantarath der Zon!

De breedte van den verlichten ring {

Het einpe der Eclips volgt . De laatste raking der randen geschiedt dan te het toppunt der Zon .....

Ep SD Nem

(*) Ook hier voor vindt men eene Tafel onde: den Heer De KANTER.

6

Ze ON RC LL (Les or DEN VIlPEN sppTEMBER 1920, MIDDELBURG. | AMSTERDAM. | GRONINGEN. | GOTTINGEN. |PETERSBURG.

te

te

ee DE DOO oe or

Het BroiN, ’s namiddags, waren tijd ....»: « : « « « ten) 12 Uren 58 min.f12 Uren 454 min ft2 Uren 53 min|1 Uren 113 min.{ 2 Uren 4o min. Alsdan geschiedt de eerste raking der randen van Zon en

Maan, ten westen van Zons toppunt ....... .….-f op 543 graden. | op 563 graden. | op 59} graden. | op 653 graden. | op 87% graden.

De Maan komt in den verticaal der Zon ..........tenf 2 Uren 6 min. | 2 Uren 11 min. | 2 Uren 20 min. [2 Uren 584 min. [5 Uren 58} min.

ZijfkomtsgeheelfoptdenZonW Pens enen nete Meertens ene Cb eoa Gend dro nd Croin orde 2 Uren17} min. |2 Uren 56 min. De inwendige raking der randen geschiedt dan wederom ten westen van Zons toppunt . ..........eee. WERO eere ant op 45 graden. | op 81 graden. Het MIDDEN , of de croorste VERDUISTERING heeft plaats ten | 2 Uren 75 min. | 2 en 12 min. | 2 Uren 203 min. | 2 Uren 584 min. | 5 Uren 563 min. Als dan is: De kortste afstand der middelpunten van Zon en Maan. . .. | 27min. 2,4 sec. | 1 min. 20,6 sec. | omin. 55,4 sec. | o min. o sec. 5 min. 57,6 sec. De grootheid der verduistering ... eens ee 10,8 duimen 11,1 duimen 11,2 duimen 11,2 duimen 9,5 duimen aan de Noordzijde. | aan de Noordzijde, f in het Noorderdeel, Centraal. aan de Zuidzijde. Of in honderdste deelen van de oppervlakte der Zonneschijf (*) 0,85 0,85 0,86 0,86 0,69 van’ boven fofstens noorden) Ji. oven eis ete ef aten eneen o min. 28,2 sec.| 1rmin. 5,6 sec.

De breedte van den verlichten ring

yansonderenWwofstenszidenig Wenrnenane telen Oelen ae eeens 1 min. 59 sec. | 1min. 5,6 sec. Tweede inwendige raking der randen. .......« Bren Be ironie ol P Ar Dur 60e 2 Uren 23 min. [2 Uren 424 min. Zij geschiedt ten oosten van het toppunt der Zen & Al no sees soe es ee. «Jop 70% graden. | op 98 graden. De Maan komt op den. almucantarath der Zon ...... . ten { zUt Me U 2 Uren Zo min. | 2 Uren 275 min. | 2 Uren 58£min.| 2 Uren 48 min. en 5 U. 24 m. HetteinDendersEcltpstvolgtwnnnenntnenen ann MANEN ten) 5Uren 51 min. | 5 Uren 55 min. | 3 Uren 413 min. | 5 Uren 5gtmin.| 5 Uren 8 min, De laatste raking der randen geschiedt dan ten oosten van

het toppunt der Zon... ananas ee «| op 894 graden. | op 915 graden. | op g2f graden. | op got graden. |op 1054 graden.

(*) Ook hier voor vindt men eene Tafel onder die van den Heer va KANTER.

(Le plaatsen tegen over de afbeelding der phases.)

COD 0 We IS Ô \# 5)

EE ee ana emme NJ

op Donderdag den VH *" SEPTEMBER 1820.

> VA) s 7 1y NG C aars bynlijk de aanmerkelijke voor ONT Ze aderland- gedurende deze Cocu

Foor MIDDELBURG. Serchend en ontworpen Voor AMSTERDAM.

De Maan bijna geheel op de Zon.

Voor GRONINGEN.

Annulair af Ringvormig

Voor GOT TINGEN. Voor PETERSBURG.

Centraal.

iddelburg, 4

ete nd

DR (le

SOA A Pp)

ve

/

voor Zi

Ne er A 1D

IN e= ECLIE

VAN DEN VII SEPTEMBER IS 20.

Bevattende alle de landen der Aarde waar

men die zal kunnen zien Chtwoypen en odechend door a] ) a 4 Hoye Z HDS 878

eet

Corian) deer JC Bonds

te Middelburg, 4 A van

1 Benthem,

VERSLAG AANGAANDE EBNE IN HET JAAR 1817 ONTDEKTE GRAFZERK

es EN EEN DAAR ONDER BEDEKT MENSCHELIJK “(GERAAMTE IN DE KOOR-KERK TR

MIDDELBURG,

TE TE «

Onder de voornaamfte Mannen der dertiende eeuw munten boven vele anderen uit wiLLEM

DE TWEEDE, Graaf van Holland en Roomsch Koning, en zijn Broeder Frroris, doorgaans

bekend onder den.naam van FLORIS DE MOMs BOIR, of Voogd van Holland.

Beide geboren uit het eerste Huis der Gras ven van Holland, hebben aan het Land, door __ kunne dapperheid en ftaackundig beftuur , groos te diensten bewezen, bijzonder aan Zeeland, vooral aan de Stad Middelburg en het Eiland Walcheren. | Beide verdreven de Vlamingen uit dat Eis land— F ror rs maakte zijnen naam ruchtbaar door de nederlaag , welke hij den Vlamingen toebragt bij Westkappelle, en door het gevane IL peen. Z. GEN. v N | gen

= he t Det pa DN k p, el 5 À nig & 5 Bd EE NEE geadd tg ehs ie a RE ee ek

on OE 0D

gen nemen vaù GUY en WILLEM VAN DAMs PIERRE, die het vijandelijk leger aanvoerden. WirLEm en FLORIS verdedigden Zeee land niet aileen , maar leiden zich ook toe op de befchaving der ingezetenen, Aan Mid. delburg en Zierikzee gaf wiLLEM bijzon- dere voorregten : aan geheel Zeeland gaf FLORIS Keuren, WirrEmMm was boven- dien zeer mildadig jegens Kerken en Geeste- lijken en ftelde groot belang in hunne voors bede. De Abdij van Middelburg werd door WILLEM vernieuwd en met rijke inkomsten begiftigd ; behalve andere Godsdienstige Ge- ftichten , die hij oprigtte , verbeterde en ver- fierde hij Middelburg, De Koning had er zelfs een Paleis, ’t geen hij bij zijn verblijf in Wal-

cheren gewoon was te betrekken. Doch helaas! de beide Vorsten leefden te kort voor Zeelands belangen. Beide geraakten, in den bloei hunner jaren ongelukkiglijk aan hun einde.— Koning wiLLEM, een fchoon, jeng en dapper Vorst, in het jaar 1256 de West: Vriezen vervolgende , zonk met zija paard door hee ijs, en werd deerlijk door den toefchietenden hoop vermoord,.= FLORIS, niet minder dapper, het vermaak van een fteek- {pel te Autwerpen beproevende, ontving er j eene

ll 3 }=

eene wonde, die hem eerst eene ziekte en ver= volgens den dood veroorzaakte in het jaar 1258. Zie Melis Stoke, IL. D. 4. B. vs. 2948; en vooral de vitmuntende Levensfchets van Flo- ris Vooed van Holland, door Mr. F.C, de Jonge, Subftituuc- Archivarius van het Rijk, te vinden in het 2/1. D. 1. St, der Verh. van de Maatfchappij der Ned. Letterk. te Leijden,

Het lijk van FLoRIs werd naar de Abdij- kerk te AZiddelburg overgebragt, en daar met algemeene rouw ter aarde befteld: {choon er niet gemeld wordt , dat eenig bijzonder Praal- graf voor hem zij opgerigt,. Daar zou waare fchijnlijk ook de rustplaats geweest zijn voor de overblijfsels van zijnen, koninklijken Broes der; maar de Westr Vriezen hadden zich van het dijk meester gemaakt, ven hetzelve, na hee door zout tegen bederf bewaard te hebben, te Hoogwoude , diep onder den grond, begraven;

Fromris, ’s Konings zoon , en opvolger in de Grafelijke waardigheid, over Holland en Zeeland, tot mannelijke jaren gekomen, deed de moordenaars van zijnen Vader zijne wraak gevoelen : en had ook in hec jaar 1982 het zonderling geluk hee gebeente, van zij- nen Vader weder te vinden, madac hex zes

A 2 en

a ba

en twintig jaren in den grond gelegen had, Nadat FrLoris die dierbare overblijfsels met heiligen eerbied had befchouwd en doen reini- gen, deed hij die leggen in eene zuivere kist; naar Utrecht brengen; plaatfen voor het hoog Altaar , en daar eenen plegtigen dienst doen voor de rust van’s Konings ziel, Zie van Weldenaar fasciculus temporum , fol. 294 verfo „edit. 1480. Na het afloopen dezer godsdienstige plegtig- heid te Utrecht, was FLORIS bedacht om de overblijffels van zijnen Vader naar eene veiliger plaats over te brengen. En nu werd het vorstelijk gebeente , waarfchijnlijk gevere nist en in eene kostbare kist gerangfchikt , naar Middelburg overgebragt, alwaar het met Koninklijke pracht werd rondgevoerd en in het Koor der Abdijkerk (aan de Moedermaagd en St. Nikolaas gewijd) op eene kostbare graf- “wafel of altaar nedergezet, naar het gebruik der Roomfche Kerk denkelijk met een kruisbeeld “en waskaarfen verfierd, gelijk men gewoon was te doen met de overblijfsels der Martelaren. Zie Melis Stoke IL. D. 4 B. vs. 428—473> En “andere fchrijvers bij Meerman II.D. bl. 292 aangehaald ; volgende hierin misfchien het voorbeeld van Keizer Frederik den l., die het gebeente van Karel den Grooten in 'e jaar 1172 / t@

el 5

te Aken gevonden hebbende, hetzelve-in eene zilveren kist deed leggen en plaatfen in het Koor op het hoog Altaar. Zie IVoppi befchreie bung von Achen fol. ro.

Daar ftond nu de kist met het vorstelijk ge- beente , voor aller oogen zigtbaar , in de na- bijheid der overblijfsels van °s Konings Broe- der FLoRIs, en van zijne Echtgenoot EL1- zaBeET van Brunswijk; een monument van den kinderlijken eerbied van FLoris, en den Middelburgeren niet flechts tot een voortdurend bewijs zijner gunst, maar ook ter hunner aan- moediging om zich dezelve in’s Lands verde. diging tegen magtige naburen waardig te blij- ven betoonen.

Toen echter deze ijver, bij het verloop des tijds, gelijk het mij voorkomt, war bekoeld was „werd eensklaps de nagedachtenis van Koning WILLEM op eene uitftekende wijze verlevendigd : trouwens zij was niet verge. ten bij den Graaf wir Lem den II , uit het huis van Henegouwen. Drie en veertig jaren had reeds de lijkkist des Konings in de Abdij- kerk ten toon geftaan, toen Graaf WILLEM een uitftekend bewijs gaf van zijnen eerbied voor de nagedachtenis zijns Oudooms.

Hij beval, en gelijk het fchijnt bij herha-

A 3 ling

6 I= /

Ting, dater inde Abdijkerk te Middelburg , ter eeuwige gedachtenis van den voortreffelij. ken Vorsten Heer wrr Lem, weleer Koning der Romeinen , een lijkdienst zoude worden gefficht, om door een bekwaam Kapellaan op een altaar bediend te worden; aan wien hij zoo ‘wel als aan zijne opvolgers eene jaarlijkfche dotatie fchonk van vijf en twintig Potìden tour- nois, te betalen uit de Tienden van Oostkap- „pelle; ter eere Godsen ter vermeerdering der godsdienstige plegtigheden, De verdienftelijke Schrijver van't Leven van Koning Willem, de beroemde Meerman heeft, in het tweede deel van dit voortreffelijk werk , dit charter bewaard.

En zoo bleef ’s Konings nagedachtenis in dankbare en godsdienstige herinnering , ftaan- „de de regering der Graven uit de kuizen van Henegouwen , Beijeren en Oostenrijk. Maar onder het laatfte huis werd een nieuwe luister toegevoegd aan de glorie van onzen WILLEM. _Of nu de koninklijke kist boven. den grond zij blijven ftaan , of in het Grafelijk graf bij de overblijffels van Willems Gemalin EL 1zA- BET van Brunswijk , van FLORIS zijnen Broeder en van Gravin dda van,Schotland zj nedergelaten; is niet wel te beflisfen, Koning gr & WILe

REN wiLLEM was de flichter der Middelburgfche Abdij. Maar dus ver was ter erkentenis zijner ‚weldaden, tegen het gewoon gebruik, geener- lei openbaar eerbewijs opgerigt. Het kan dus „niet vreemd voorkomen, dat de Abt van Mid- delburg daartoe aan den Kiizer (misfchien bij gelegenheid van deszelfs verblijf binnen die Stad in het jaar 1540 ) eenig voorftel gedaan hebbe, en dat hij door denzelven verwezen zij naar zijne Zuster, de Gouvernante der Neder- | ‘Janden. Zij deed althans in hetjaar 1542, vol- gens Opmeer Operis Chronologici pag. 657, ‚den Abt Floris van Schoonhoven aanfchrijven, om ter eere des Konings eene fchoone en def. tige Graftombe te ftichten, waarin de Vorste- lijke overblijfsels zouden worden overgebragt, Aan dezen last begon men, naar het verhaal van Reigersberg Chron. van Zeeland II, D Dl 92, inhetjaar 1546 tevoldoen; en nade voltooijing van het werk, zal de kist met het Vorstelijk geraamte , denkelijk met groote plegtigheid, zijn nedergezet in de vervaardigde rustplaats, onder-eene fierlijke grafzerk , die ’s Konings gedaante en wapenrusting uitdrukten.

Volgens de getuigenis van Boxhorn op Reie gersberg Chronijk van Zeeland 1. D. bl. 152, A4 zou

8E

zou dit heerlijk werk , benevens velé andere kostelijkheden , door brand en voornamelijk door de onbefchofte hand van beeldftormers zijn vernield.

Wat den brand aangaat: er is groote reden van twijfeling of de fchrijver wel goed onder- rigt zij geweest; daar de brand , die ín de Ab- dijkerk in het jaar 1568 voorviel, zich bepaale de tor de Vóór- kerk, zonder het Koor te be- fchadigen. En wat betreft de beeldftormers : zeker heeft ook hun geweld de Abdij getrof- fen; maar de Regering van Middelburg ver- zekerde ’s Konings Raden, dat Burchmeesters met eenige van het College zulke neerstisheid gedaan hadden, dat er veele gefulveert is ge- weest van de Kerkegoederen en ornamenten, namelick den grooten autaer in de Abdie, de Prinfen Sepulture en de boeken van de Librai- rie aldaar enz. Het is nogtans niet onwaar- fchijnlijk , dat de Regering zich zelve en hare burgerij zoo veel mogelijk heeft willen ver- fchoonen , en dat de toenmalige Abt, geen kans ziende om al het gebrokene, en dat voor eigen rekening, te herftellen, bij voorraad de Nis der Graftombe aan de binnenzijde der Kerk met een’ dunnen muur heeft laten toemetfelen 8 in de hoop , om bij gunftiger tijden het vol*

ko=

ne en komen herftel van alles, ook dat der gefchon- dene Graftombe , te bewerken.

Nimmer echter werd deze hoop vervuld. De Grafzerk draagt nog de kenteekenen van meer dan gewonen aanval, Indien de drift der beeldftormers in het jaar 1566 het vorftelijk Praalgraf gefpaard had, zou de Regering der ftad Middelburg , eenige jaren later , haren eerbied voor wiLLeEM, haren Koninklijken Schutsheer, op eene andere wijze hebben uit- gedrukt : trouwens ter gelegenheid van het heittel der Koor- Kerk in het jaar 1603, be- floot zij den 13 December deszelfden jaars, om, fer eere van meergemelden Vorst eene heerlijke Sepulture van blaauw of wit Arduin in het Koor der Abdij- Kerk in Portaal te doen oprigten, Schoon nu wel aan dit befluit niet voldaan werd , waarfchijnlijk bij gebrek der noodige gelden, ’s Konings nagedachtenis ech- ter bleef in zegening ,en het voornemen der Re- gering van Mfiddelburg herleefde twee en twin- tig jaren later, waarvan evenwel, gelijk te voe ren , de uitvoering achter bleef. Het befluit van den 19 November 4625 , waarbij eenige Heeren gemagtigd werden om te fpreken met den Ridder piETER COURTEN, aangaande het maken van eene) Sepulture voor Coninck

 5 WILs

WILLEM in de Coorekerk, bieef zonder ge- volg: het zij dat men het over de plaats. niet eens is kunnen worden met den Ridder cour- TEN, eigenaar eener naastgelegene Grafstede, het zij om andere redenen. Men was althans toen geneigd de Prinfelijke Sepulture op eene andere plaats, dan in het jaar 1603 was be- paald, te flichten, en wel naast het glasraam, waaronder zich de nu ontdekte Grafzerk be- vindt.

Reeds zijn er meer dan vijf en een halve eeuw verloopen, federt her gebeente van Ko- ping WILLEM herwaarts is overgebragt, bijna drie eeuwen werd het met godsdienftigen eerbied bewaard, en bleef misfchien een voor- werp van de gebeden en lijkzangen der Chris- tenen. Sedert de hervorming in Kerkbegrip- pen moge ’s Konings nagedachtenis niet vere geten zijn; het Voritelijk Praalgraf -ís verdwe- nen en wiLLEMS overblijfsels zijn onzigtbaar geworden , verborgen in den muur van het Kerkgebouw.

Een gelukkig toeval gaf mij tot derzelver ontdekking, gelijk ik meen, aanleiding, Ik vond in het Koor der Abdij - kerk de grafzerk wan den beroemden Geneesheer en Letterheld

Haes

-

—( II )—

HADRIANUS JUNIUS, waarnaar ik lang gezocht had, en dit deed in mij de begeerte herleven, om ook die van Koning wiLLEM op te fporen, EN Sedert bet jaar 1803 , toen ik lid werd van den Raad der flad Middelburg, en kennis kreeg aan bovengemelde befluiten van 1603 en 1625, heb ik mij toegelegd , om (boren te vinden van de begraafplaats van bovengemel- den Vorst, maar te vergeefs : tot het mij’, naar aanleiding van een gefprek met den ouden Koster der Koor-kerk, BENOIST, in Maart des jaars 1817 is mogen gebeuren, mijne beta- melijke nieuwsgierigheid, gelijk ik vertrouw, voldaan te zien,

Tegen den buiten muur der Koor= kerk, op het Koorkerkhof, zijn drie fteenen huisjes, of loges, met afdaken, tegen de Kerk opgetrok-

sken, In één derzelve, nevens de kamer des Kosters , vond ik toegang tot het geheim, ‘waarnaar ik zocht. Het fchijnt in het begin ‘der voorgaande eeuw en nog vroeger tot een knekelhuis gebruikt te zijn , blijkens de af« beelding der Koor-kerk bij Smallegange , Chron. van Zeeland, J.D. bl, 28, en His

Sorie van't Bisdom van Zeeland. Vergezeld van de Heeren p. je RETHAAN M Ae

TN NNTP

—( 1a )—

MACARÉ, Raad der flad Middelburg, en den Advokaat s De wINDs, beide beminnaars der Vaderlandfche Oudheden en Leden van Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen ; trad ik dat afdak of fchuurtje ,„… door den timmerman der Kerken gebruikt wordende , binnen.

Aan deszelfs regterzijde , tegen over de deur, zagen wij tegen den buitenften Kerkmuur en tusfchen deszelfs opgaande drummers een zwaar gemerfeld uicftek of nis, en in den vóór- muur daarvan een gat, groot genoeg om ons, den eenen na den anderen binnen te laten 5 welk gat echter met losfe brikfteenen plagt te zijn opgevuld,

Met behulp van een lantaarn, in de Nis ge- gaan zijnde, zagen wij onder den boog daar- van , loopende van het hoofd- naar het voeten- end, eene blaauw arduine platleggende zerk; gemerfeld tusfchen de drummers, en daarin, zoo wel als in den Kerkmuur, ter breedce van eenige duimen ingelaten, De fteenen waren alle van dezelfde grootte en kleur,

Op de zerk vertoonde zich eene Ridders- of Krijgsmans gedaante, (waarvan het hoofd gefchonden is,) houdende een fchiid in de linkerhand (waarop zich de trekken van eenen

_ftaane

ftaanden Leet voeten een’ Ì thifche toren ders opgaat, Kerkmuur ve

De zerk \ gebroken, e zakt, of onc gebeente on: van den hoc ons bewaard

Van dit « niets zigtbaa fteens - muur zitbanken g ook zeer nat dat de bew geraakt. Ui door den ku: ter plaacfe z naauwkeurig

Na van Gouverneur Burgemeeste kennis gegev

Heer Mr, 3

vr ONE + RO a

_ftaanden Leeuw opdoen) en hebbende aan de

voeten een’ liggenden hond; terwijl eene Go= thifche torenfpits aan ‘de wederzijden des Rid- ders opgaat, fchoon de linkerzijde onder den Kerkmuur verborgen zije

De zerk was van boven en ter regterzijde gebroken, en de flukken of naar beneden ge= zakt, of onder het puin verborgen. Van het

gebeente ontdekte men toen alleen een deel

van den hoofdfchedel , dat zorgvuldig door ons bewaard werd.

Van dit alles echter was binnen de Kerk niets zigtbaar , daar de nis met een’ halven fteehs-muur dikte was gefloten , waar tegen zitbanken getimmerd waren: bet geen dus bok zeer natuurlijk aanleiding heeft gegeven, dat de bewuste grafplaats in vergerenis is

geraakt. Uic de hier bijgevoegde afbeelding,

door den kundigen Teekenaar j. H. REYGERS ter plaacfe zelve vervaardigd, zal men de zerk

naauwkeuriger kunnen kennen,

Na van mijne. ontdekking aan den Heer

Gouverneur dezer Provincie en de Heéereù Burgemeesteren. van Middelburg te hebben

kennis gegeven trad ik in overleg mer den

Heer Mr, j. VERHEIJE VAN CITTERS,

Oud

/

A

Oud Raad van het voormalig Hof van Hol land, Zeeland en Westfriesland, en wij be- floten het puin uit het graf te doen wegruir men, door de gaten der zerk, en voorts het onderzoek verder voort te zetten,

Dit gebeurde op den twaalfdén Mei 1817, wanneer zich de Heer r. J- 'RETHAAN MACARÉ ook bij ons vervoegde; en wij zagen, wegruiming van het fteenpuin, een volkomen menfchelijk geraamte onder de zerk liggen , regtuit geftrekt , en met de voeten naar het Oosten. gerigts zijnde van den fchedel , be- halve het reeds daarvan gevonden deel, nader- hand niets meer dan het onder-kakebeen en nog een ander flukje ontdekt,

Geenerlei opfchrift vertoonde zich, ook niet op den rand der zerk , die door hamer- flagen fchijnt te zijn afgefplinterd; maar wel eenig verguldfel aan het harnas en aan de to= renfpits ter regterzijde.

De rustplaats van het geraamte was eene holligheid inden kapitalen muur, of uitgehakt of gemerfeld, lang, zeven en een’ halve voe. ten van binnen; breed, twee voeten, en diep twee voeten en twee duimen; zijnde de vloer gemetfeld, Wij vonden er in, verfcheidene Stukken van ijzeren banden , vertoonende de.

fplin-

15 == |

fplinters van hout, daaraan vastgehecht; eents ge brokken ornament van blaauw en wit arduin; het hoofd van een klein arduinfteenen beêldje 3 eindelijk fteenpuin en fchaliën.

Ik heb het gebeente zorgvuldig doen verza= melen, in een kistje leggen , en , met een flot gefloten , doen overbrengen naar het Mufeum dezer ftad, alwaar het is onderzocht ‚door eenige Geneesheeren, leden van hec' Zeeuwsch Genootfchap der Werenfchappen , die mij hebben verzekerd , uit de befchou= wing van het bekken, dat het ontdekt ge- raamte is dat van een’ man, die eene lengte van ruim zes voeren moet gehad hebben. Hee geen wel overeenkomt met de befchrijving vaa Vorften gedaante, welke de Heer Meermars uit oude fchrijvers daarvan geeft.

Hieruic blijkt , dat dit geraamte niet zijn kan dat van de Gravin apa, eene Schotfche Prinfes, de Weduwe van Graaf rroris den IV, hier begraven denkelijk in het jaar 19083 (zie Kluit Hist. Crit. excurfu XI pas. 497 et in Codice Diplom. pag. 339) noch ook dat van ELIZABET van Brunswijk , Weduwe van Koning wir LEM, overleden inhet jaar 1266;

Ca

hd

=_( 16 J=

en in de Abdij alhier begraven: (zie W. van Goudhoeven, Chronijk van Holland, fol. 313.) nevens welker lijk het gebeente van haren echtgenoot zoude zijn nedergelegd , naar’t ver= haal van den Schrijver der Mistorie van het Bisdom van Zeeland fol. 13. of Oudheden en Geflichten van Zeeland, 1*- D. Dl. 5o; noch ook eindelijk dat van Graaf FLoris dez Mome boîr, Koning Willem's Broeder , in een tour« noifpel te Antwerpen gewond den 95 Maart 1258, en aan welke wonden hìj is overleden en hier begraven in de Abdij den 7 Mei daar- aanvolgende ; volgens Reigersberg Chron. van

Zeeland, II. D. bl. 88.

Trouwens de ondiepte van de in den Kerke muur gemaakte bewaarplaats laat niet toe te gelooven , dat men een pas gevallen lijk , en dat wel in eene houten kist, zoude begraven boven den grond , daar de ftank buiten allen twijfel, bij de uitoefening van den Godsdienst in de Abdijkerk , vooral in het Koor , zeer hinderlijk zoude geweest zijn.

Maar zoodanig was het niet met het gebeente van Koning wiL LEM, gefneuveld in het jaar 1256, en toen , volgens het verhaal van JZe- lis Stoke IT, D. bl. 215, in een Scrine onder

den grond begraven en in 1282 wedergevon- den

an 17 J=

den , gewasfchen en’ weder gelegd in eene Scrine fuverlike, Dic kon zonder ongemak bos wen den’ grond bewaard worden. En dit is ge= beurd, men leze het Verhaal van den Klerk uiz de lage Landen bij der Zee, bl. 140 en 156. Deze Willem, zegt hij, die edele Roomfche Konink word geflagen , na dat hij Holland XXI jaer berecht hadde , en dat Roomfche Rijck voer alle gewelt Ridderlijcke befcermt hadde VII jaer, Wiens gebeente noch boveù de aerde ffaen in eenre kiste fuverlic gelegt tot Middelburg int Cloester ; daer 't Grave Floris, zijn foon brochte uit Vrieslant. En bl. 156, Ende als die wijtvaart eerlick ges daen was, voir die Grave mit zijn Vaders gebeente van daer , en brochtet in den Cloester zot Middelburgh, daer 't noch beflegen leit boven der aerde in eenre kisten.

GUICCIARDIN, die te Antwerpen woon= achtig was, en welligt Middelburg bezocht heeft, die in en omtrent de jaren 1555 en 1556 in het Iraliaansch heeft gefchreven en in het jaar 1566 uitgegeven, zijne Befchrijving van alle de Nederlanden, Sprekende vande Abdij te Middelburg, gebouwd door wirLem Roomsch Koning , zegt: en op deze placife ligt hij en IL. peer. Ze GEN. B de

—_( 18 Je

de Koninginne 1zaABELLA zijne huisvrouwe: welkers Koninglijke Tomben men nog ziet; naar de Nederduitfche vertaling van Kilianus fol. 271, Amft. 1612, in folio. (*)

Ook verzekert Goudhoeven JI, cit. fol. 343, dat de Abt Floris var Schoonhoven , over de Grafftede van Koning Willem eene betamelij- ke verhevene Tombe heeft doen ftichten.

Men kan echter niet ontveinzen , dat de Rid- derlijke kostume, met een bloot hoofd en een gemalied harnas, op de gevondene zerk, niet overëenkomt met wiLtrM’s Roomsch-Ko- ninklijke waardigheid en met de zegels, die van hem voorhanden zijn en voorkomen op de eerste uitflaande plaat bij Meerman II. D.

Hij voerde op zijne munten en dus ook waarfchijnlijk op zijnen wapenrok een’ zwar- ten Arend en een’ rooden Leeuw; vergelijkt de vierde uitflaande plaat bij Meerman, en Alke- made, Munt der Graven van Holland Pag 47. En zoo vindt men den Koning afgebeeld bij

Hadr.

(*) Volgens nader onderrigt van een” mijner Vrienden zouden de woorden welkers Koninklyke Tomben men nog ziet, in de oor- fpronkelijke ltaliaanfche uitgaaf van GUICCIARDIN, te Antwer- gen in jaar 1567 in folio gedrukt, op pag. 2c7 niet te vinden Zijn en dus komen voor rekening des Vertalers,

Ci Je

Hadr. Barlandus. de Comitibus Hollandia Pl. 39- tegen over fol 38; bij Goudhoever

fol. 3113 en bij Wosmeer in libro, cui titulus - Principes Holl & Zeel. pag. 23: fchoon deze

afbeeldingen van later tijd zijn.

Gaarne erken ik , dat deze bedenking eeniá ge zwarigheid oplevert.

Wir LEM was Roomsch-Koning en als zooe danig hier te lande erkend , op welke wijze hij dan ook tot deze waardigheid ware verhee venen daarin bevestigd :_— doch de bedenking zou van meerder gewigt zijn, indien men kon bewijzen, dat de ontdekte zerk gelegd ware op last van ’s Koning Zoon FLoris den V: die echter is onmogelijk en zelfs de zaak onwaar= fchijnlijk. Frorrs het gebeente van zijnen Vader gevonden hebbende, ftelde er eene eer ia om die dierbare overblijfsels in eene koste bare kist boven den grond te bewaren, en voor aller oogen zigtbaar te houden: met oogmerk, waarfchijnlijk , om niet alleen de nagedachtes nis van zulk eenen waarden en wreédelijk vers moorden Vader en dapperen Vorst in ftecds due „rend aandenken te bewaren , maar ook vooral om, bij de befchouwing daarvan , de Zeeu-

wen aan te vuren tot heldhaftige verdediging B 2 van

—_( DY )—=

van hunnen grond tege de ftrooperijen der Vlamingen , zoo fel op Zeeland gebeten. En zoo lag het Vorstelijk geraamte nog boven den grond in eene beflagene, dat is, met ijzeren banden voorziene kist bewaard, toen de Klerk der lage Landen zijne Chronijk fchreef en aan Graaf wiLLem den IIL opdroeg , omtrent het jaar 1316. _Misfchien heeft deze herinnering den Graaf aangemoedigd, om in het jaar 1325 eene CaÉ- pellanie te ftichten , en plegtige lijkdienften te bevelen voor de rust der ziel van zijnen Oud -oom. _ Het was echter bewaard tot het tijdperk der regering van Keizer KAREL, die achting ge- woon was te bewijzen aan de nagedachtenis van groote Mannen, die in het nederig Bier- vliet zelfs niet weigerde het graf te bezoeken Van WILLEM BEUKELSZ, en zijner ziel rust toe te bidden, om een meer uitftekend bewijs van eerbied aan de fchim van den Roomfch- Koning te zien geven. Trouwens, gelijk hier boven reeds is aangemerkt, ’s Keizers zuster de Landvoogdes MARIA, misfchien niet zon=! der kennis van haren Keizerlijken broeder , deed den roem van Koning wiLLEM op ecne glorieufe wijze herleven. Zij beval den Abt van

—l( 21 ==

van Middelburg, rLoris van Schoonhoven, in het jaar 1552, eene deftige Graftombe te doen maken voor ’s Vorften gebeente, en aan dezen last werd voldaan vier jaren later.

Wanneer ik nu in het Koor der Abdij - Kerk de overblijfsels eener zoo zeer gedistingueerde Graftombe ontdek , en nergens in dat gebouw „de fporen van eene dergelijke kan vinden, wat blijft er over dan te betluiten, dat zij die van den Graaf wiLLeEmMm den IL is, en dat er zoe de redenen beftaan, waarom hij flechts in een ridderlijk kostuum, zonder eenig blijk zijner elders bekleedde Koninklijke waardigheid, op de zerk vertoond wordt?

En die redenen meen ik, behoudens beter oordeel, “dat niet ver te zoeken zijn.

Men leze met BOERE de uitmuntende be- fchrijving van. het leven en de bedrijven van den Graaf en Roomsch » Koning wiLLeMs

„door den oordeelkundigen en fchranderen „MEERMAN, met ongemeene vlijt en naauw- „keurigheid, door den druk gemeen gemaakt Men herinnere. zich , hoe onbezonnen WIL- „LEM, op aanhicfing van Paus Innocentius den „IV, het zwaard opnam tegen zijnen wettigen „Heer, Keizer FREDERIK den II en deszelfs has ber Zoòn

_( 22 Js

Zoon den Roomsch- Koning KOENRAAD den IV; hoe fchandelijk en onwettig de vloekban was, door den eerloozen Kerkvoogd bij her- haling over hem uitgefproken; welke midde- len van dwang en omkooping hij door zijnen gezant den Kardinaal Caputio bezigde; welke beloften hij deed om zijn oogmerk te berei- ken, zelfs de vergeving der zonden niet uit- gefloten; hoe fchroomvallig en fchoorvoetend de Keurvorften, en dat nog vande zeven flechts drie, hunne toeftemming gaven tot de verkie- zing van WILLEM van Holland, pas twintig jaren oud ; hoe zijne krooning te Aken, na eene langdarige belegering ingenomen, in de daad eene ziellooze eerbewijzing was; hoe zelfs ma den dood van Keizer FREDERIK en zijnen Zoon KOENRAAD, en na de verkiezing en krooning van Koning WILLEM, de botfingen en twisten bleven voortduren; hoe aanzienlijke Rijksvorften hem naar het leven ftonden, één hunner zijne Gemalin ErIZABET wegvoerde en opfloot; hoe, met één woord, wir LEM het werktuig was der dolle wraak van Inno- centius den IV tegen het Huis van Zwaben.

Redenen alle „waarom de voornaamfte Chro-= nologifche fchrijvers, gelijk Petavius, en die wan ZArt de vérifier les Dates, wiLLem Graaf van

en

(03 Jee

van Holland als een Antirex, en Rival van het werrig hoofd des Roomfchen Rijks, in de lijst-der Westerfche Koningen en Keizers op= tellen.

En nu vraag ik: is het te vermoeden, dat KAREL nu aan het hoofd des Duitfchen Keizerrijks geplaatst, en zoo jaloersch op de handhaving van zijn gezag tegen de aanmatigin- gen des Roomfchen Kerkvoogds, na van dit alles onderrigt te zijn, zoude hebben kunnen befluiten om aan den Graaf wiLLEm van Zo/- land, op de te makene grafzerk de eeretee- kenen der waardigheid van Roomsch-Koning te geven? Waartoe zoude zulks ook noodig geweest zijn, daar WILLEM hier niet in aan- merking kwam als Roomsch- Koning , maar als Graaf van Holland en Zeeland, als begiftiger der Abdij van Middelburg 2

Hoedanig men ook hier omtrent denke 5 “genoeg is het, (indien ten minften dit ge- volg uit het verhaalde kan worden afgeleid) dat het gemis der Koninklijke eereteekenen op de grafzerk , althans geen voldingend bewijs is, dat zij geenszins die van Koning wiLLEx kan zijn. |

Bovendien, indien de gevondene Graftombe

niet

—l 24 )—=

niet die ís van Koning WiLLEM, waar is dan toch die Keerlijke Sepulture , door FLORIS “van Schoonhoven gefticht, gebleven? Zij beftond nog in het jaar 1566, toen de Beel- denftormers in Middelburg ook hunnen ijver er aan koelden, en zij is naderhand nimmer weg- geruimd, (zoo veel althans mij is gebleken), noch ftaande de regering van Philips, noch na dat Middelburg tot de Staatfche zijde is over- gegaan.

Wij hebben alle de gelegenheden der Koor- Kerk meroplertendheid onderzocht, en nergens eenige Íporen van eene andere gedistingueerde begraafplaats gevonden , dan die, welke wij gelooven te zijn, wan den Graaf en Roomsch Koning wiLtem den IL.

Maar, vraagt men mogelijk, zou het gevon- den gebeente niet dat zijn van Floris den Mom- boir, en de zerk, daar boven gelegd, niet hem verbeelden, met het wapenfchild van Zolland, dat hij toch ook voerde?

Om over deze Vraag te oordeelen , moet men zich op de plaats zelve begeven en zich de uitwerking voorftellen , die de ftank van een pas gevallen lijk, fchoon in eene kist be-. floten en mer een zerk bedekt, in eene ‘hol-

lige

ll 2% ==

ligheid des muurs van twee voeten diep, ge- lijks den beganen grond, in het Koor der Kerk en in de nabijheid van het groot altaar zoude hebben moeten veroorzaken ; en men zal zich, gelijk ik mij voorftel, moeten overtuigd hou- den, dat nimmer die plaats ter begrafenis van het lijk van FLoris, of eenig ander pas ge- ftorven menfchelijk ligchaam, kan zijn verore dend, en dat het eene vreemde afwijking zoue de zijn geweest van de alom aangenomene en Zeer natuurlijke gewoonte, om de lijken der afgeftorvenen onder den grond te bewaren en ter verrotting over te geven.

Behoudens beter oordeel, het geen ik altoos bereid ben te eerbiedigen, meene ik het dus voor hoogstwaarfchijalijk te mogen houden, dat het door mij ontdekt geraamte, is dae van den Graaf en Roomsch- Koning wiLLEMm den II, en dat de grafzerk , daar boven ge- legd, dezelfde is, die door den Abt van MZid- delburg FLORIS van Schoonhoven, op last der Land- Voogdes, ter eere des Konings, in het jaar 1546 vervaardigd is, en daar geplaatst.

Dit is in allen gevalle buiten tegenfpraak : de ftoffelijke overblijfsels van Koning wit Lem en van zijnen Broeder FLoR1s, zijn in de ja- ren 1258 en 1282 naar de Abdij- Kerk van Mid.

Middelburg overgebragt. Alle teekenen van eerbiedige herinnering zijn verdwenen. De tijden die wij beleven, leveren gedurig bewij- zen op van eerbied voor de nagedachtenis van groote mannen; het zij dat hunne borstbeel- den aan de openbare befchouwing worden aangeboden, hetzij er cerezuilen voor gefticht worden , of dat hunne asch naar heerlijker rustplaac{en worde overgebragt.

Hoe vele Vorften en Staatsmannen waren er al werkzaam aan de bewaring der nagedachte- nis van dezen WILLEM, en wat is er overge- bleven van hunne pogingen? Misfchien be- hoort het tot den fmaak onzer tijden om één- maal aan zoo vele wenfchen te voldoen.

Ik heb althans mij verpligt geoordeeld aan Zijne Excellentie , den Heer Kommisfaris Ge- neraal van Kunsten en Wetenfchappen , van mijne ontdekking kennis te geven , en nader- hand de vrijheid genomen om aan Zijne Ma- jesteit den KoNIiNG voor te ftellen, de op rigting van een klein Monument ter herinnering der verduisterde nagedachtenis van den Roomsch Koning wivLeM den II; doch ik had mij niet durven vleijen met een zoo gunstig en zoo fpoe=

dig befluic, als uit de aanfchrijving van boven- ge-

ef 472 Ji

gemelden Heer Kommisfaris generaal van den go April 1818, ter mijner kennis is gekomen, __ Het heeft toch Zijner Majesteit behaagd niet alleen mijnen voorflag goed te keuren, maar bovendien te bepalen , dat zoo wel ter eere van FLORIS , den verdienstelijken Voogd van Holland, Wetgever en Befchermer van Zeeland, als van zijnen Broeder den Graaf en Roomsch-Koning wiL LEM den FI, een open: baar eerbewijs zou worden opgerigt.— En bij eene aanfchrijving van zijne Excellentie den Mi- nister voor het publiek Onderwijs, de Kunsten en Wetenfchappen, van den 16 Januarij «819, ben ik tot het doen vervaardigen der beide ge- denkftukken gemagtigd, ingevolge de model«

len en opfchriften , mij toegezonden, Ingevolge de magt mij door Z M, den Konings gegeven, heb ik gedacht wel te doen beide de voorzeide Monumenten te doen plaacfen in het ligchaam der Abdij of Nieuwe Kerk te Middel- burg, en niet in ’t Koor derzelve, of de Koor- Kerk, alwaar de ftoffelijke overblijfsels van WILLEM en FLORIS zijn nedergelegd. Niec lang geleden (in Augustus 1820) zijn deze ge- denkftukken daar opgeregt , op de gefchiktfte plaats in dat Kerkgebouw, en wel in den muur tegen over den ingang bij den Abdijtoren. 7 j

Zij beftaan in twee witte marmeren platen 3 hoog 7 voeten en 8 duimen en breed 4 voeten en 8 duimen, gevat inlijsten van zwarten fteen en op de kroonftukken verfierd met de attrie buten der waardigheden, aan ieder der Vorfte- lijke perfonen toekomende,

Op de bovengemelde witte platen leest men in vergulde Romeinfche letteren deze twee Opfchriften s

Op dat van den Roomsch- Koning wiL LEMS

TER GEDACHTENLIS VAN WILLEM GRAAF VAN HOLLAND ROOMSCH-KONING OMGEKOMEN IN WEST-FRIESLAND

DEN XXVIII JANUARIJ MCCLVI EN BEGRAVEN TE HOOGWOUDE ZIJNDE HET GEBEENTE NAAR DE ABDIJ KERK VAN MIDDELBURG OVERGEBRAGTE

DOOR ZIJNEN ZOON

FLORIS DEN: VIJEDEN GRAAF VAN HOLLAND EN ZEELAND

IN HETE JAAR MCCLXXXII en

mn EE an en op dat van rLorrs den Voogd:

TER GEDACHTENIS / VAN

FLORIS

VOOED VAN HOLLAND WETGEVER EN BESCHERMER VAN ZEELAND BROEDER VAN DEN GRAAF EN ROOMSCH-KONING WILLEM

DEN XXV MAART MCCLVIII

TE ANTWERPEN OVERLEDEN EN IN DE ABDIJ-KERK TE MIDDELBURG BEGRAVEN DEN VIT MEI DESZELFDEN JAARS MCCLVIIL Moge de befchouwing derzelve dienen, niee alleen ter herinnering der nagedachtenis van twee _Lands- Heeren, die voor de belangen van Zee- land de grootfte dienften gedaan hebben, maar te gelijk ook , tot opwekking der dankbare erkentenis aan onzen Koning, die wederom aan deze Srad dit nieuw bewijs zijner goedheid en weldadigheid wel heeft gelieven te geven,

atman ans mar nEHATAES, HAN

tha den ha 3

ARO Had MAL REK

BEELEN. oro =rendeljk lich gives Eer iks WEER ie ou dedain, we Enk | waadsaavo Ken 6 re 5; dl sh e pn Le a taan: daak ag wrs Re Have ni onver GarM eR) er ent waadsases, ner nv Ra

v

ir he, hl aten in ER

ze br k

aen

casie. ete " al A orla, pisa zeewsaaveidardocbe zgan tan Egt “eek ae. Bende ae zool à ha:

ie ij 4 MEN en „io: ze äevòi Heg ze zl gn Zak WA, ih 2% : B Edd PS 8 ek, Es 5 GR ve ° 0 He IK & her Arn z. peak f ; A \ EE BN : hen