v mt & tide RETE JL asl EK ed nn „ : Ada 1D / ager on eb dj kl LE / X dE, ? artd vb Ö A0 Vee” vk on h | or ’ “an: % Winrijt eeen ES es ep A Ì ed belde. Sr Hierden Kn Bars he te 7 es De ne PP eed Was í ee Ee RN KE GE Naane ed mind at - tper Ee dek ne > VERHANDELINGEN UITGEGEVEN DOOR, HET B ZEEUWSCH GENOOTSCHAP WETENSCHAPPEN) T E VLISSINGEN. - UITLEGGING DER TET ELP Li An De Wister bs fier gezeten Dr haar Throon „ ” BEféhouwt tMdh-in-miNeR vels Wupdrustings Doch, warsch van fabeldicht en valfche Go’on, Schept ze in cops BOEK haar grootfte zielsverlusting, Twee Zuilen, die *t gewelffel van haar Kerk Aan d'eenen „kant. bouwkunftig, onderfchraagen, Vertoonen %# Wesen ‘en VLESSENES wapenmerk ; En wiLLEMsS beeld, wien ’t werk wordt opgedragen ; Dootluchtig Hoofd van onze Maatfchappy } Die, fchoon rech iu heuf-Zwakke en-kindfthe jaaren , Hem &Eerfteling-heur® farbeids , vlg en bly. Voor de oogen brengt, met lust om voort te vaaren, vn rij rd den PZoorgrond, ryk bedekt Mit Zekenfchdts war Kuuft En WWerenfchtippen 5 {Ìn % Pötgezicht „Hat gijnfler Laandaëht Aveke Ter zyde van Gordyn en Tempeltrappen; Getuigen , dat de weetzuchf , vlyt en lust ; Door de Eer gefpoord, aan Zeelands verfte paalen In onze Pest noch nief zyn aitgebluscht : Men tracht door xut ’er mede een Prys te haalen, Handhaving van den Godsdienst en het Recht, Geneesbebulpr, tot freunywan-%t menschlyk leven , % WVarmurboekn döor\Gods hd Öris voorgelegd, * Natuurboek , door zyne Almacht zelf befchreven, De Meetkunst, in haar takken ruim verfpreidt, De Schilderkunst, zoo fix ín kleur en trekken; De Puikmuzyk, die hartên öpwaarts leidt, Haar Zuster, die de dofheid zelf kan wekken, %x Vermogen om door ’% helder Spiegelglas Het Srárrenbelr dan” in@nsdhtyk oog te ‘klerfimen ; Of, doör behulp “van Graadboog en “Kompas, ® Op verren tocht een dolle zee te temmen; Hifforiekunst, die * oude in ’% nieuw herfchept, Die munt en fleen van vroeger eeuw doet tuigen, Die honing zelfs uit bittren.alzem lept En uit vergift weet artzeny te zuigen, En wat zich meer liet fchetzen op de print, Zyn beeldfpraak van het doel, waar heen wy trachters Is ’t werk gering? wie deugd en wysheid mint, Heeft eindlyk op zyn arbeid vrucht te wachten, Dus huwt m’ in * ryk van onzen Waterleeuw De Scheepvaardy met de oefening der verftanden. Der braaven gunst zal by den noesten Zeeuw Den yvergloed noch fterker doen ontbranden. JJ BRAHE: VERHANDELINGEN UITGEGEVEN DOOR, HET ZEEUM «CH GENOOTSCHAP DER ü WETENSCHAPPEN. emg T È ) VLISSINGEN. PYFDE DEEL. | TE MIDDELBUR Gs bt PIETER GILLISSEN; Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap <=, viv der Wetenfchappeù , MDCCLXXV LI, Het Genooifchap erkent geene exem- plaaren woor echt, dan die door eenen der Secresarisfen vage. ondertee- kend zyn, Js 7e Perl HISTORIE VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP | DER WETENSCHAPPEN: TE VLISSINGEN, LEEN ETT EE EE EEE {7e goedkeuring, waar mede bed onze weetgierige Landge- nooten de voorgaande deelen der Verhandelingen, aan het Zeeuwsch Genootfchap der weteníchappen toegezonden, en door het zelve uit- gegeven, ontfangen hebben, geeft eene welgegrende en alleraange- naamfte hope, dat de aanhouden- de pogingen van het Genootíchap, ter voortzettinge en uitbreidinge V. DEEL, 13 der [ vr] der nuttigfte wetenfchappen , met geen minder genoegen zullen ont- fangen worden.In die verwachtinge wordt den Nederlanderen het vyfde deel met blydfchap aangeboden „en Hun vooraf verflag gegeven van't gene by ’t zelve Genootíchap, fe- dert bloeimaand van ’ voorgaande jaar, voorgevallen is, voor zoo veel zulks noodig is, en het alge- meen kan rekenen, daar by voor zich eenig belang te hebben. In de algemeene vergaderinge, gehouden den achtentwintigften van hooimaand ’s jaars MDCCLXXV, deedt de Heer WINCKELMAN, Prefident van dit Genootíchap, uit- voerig verflag van deszelfs tegen- woordigen ftaat, en opende deze jaarlyfche byeenkomst, uit aanmer- kinge der tyds omftandigheid, waar in zy gehouden werdt, met het ‘yoorlezen van eene verhandelinge guer [vo] over de Jaarmarkten ,of zoogenaam- de Kermisfen , in ons Vaderland, V ol- gens de verzochte en verkregen vryheid, om dezelve door den druk gemeen te maken, vindt zy hier eene plaats; zy was van de- zen volgenden inhoud, MYNE HEEREN! e omftandigheid des tyds , waar in deze algemeene Vergadering wordt gehouden , be- paalde my om % een en ander te zeggen van de Faarmarkten, of zoogenaamde Kermisfén, in ons Vaderland; zonder echter te treden in alle byzonderheden „ die door VAN LOON , in zyne beknopte Verhandeling van de Ker- misfen in Holland, gemeld worden. In heb alleen toeleg, om my te bepalen by de oude Graaflyke privilegien en foortge- Iyke oorfpronglyke ftukken, en vervolgens te onderzoeken, in hoe verre de Kermisfen voor de fteden nuttig of fchadelyk zyn. Misfchien is dit onderwerp niet geheel vreemd ook in betrekking tot ons Genoot- fchap. Men verhaalt, dat inzonderheid op de kermistyden de Rederykers met veel pracht famen kwamen , hunne fpelen hielden , hunne vraagen voorftelden , en de beste antwoorden bekroonden. Elk Uwer weet , wat die lieden toegebragt hebben cot bevordering van De Eel âlr [vin] algemeen welzyn, en hoe zy, in de donker- fte tyden, op de bedektfte wyze een flaauw licht Ontftaken (a), waar: by de menfch op deszelfs wezenlyke belangen begon te rug te zien. De bewyzen zyn noch voor handen van ’ gene binnen deze ftad daar toe is toege= bragt door de kamer, welke de blaauwe A- colye. tot blazoen voerde, en tot zinfpreuk had, Den Geest onderzoekt al. Naar mate het licht van kennis vermeer- derd is, hebben andere Gezelfchappen de plaats dier oude kameren vervangen, en zich beoeffend om, de kennis met meerder zui- verheid van zeden paarende,ook voor hetal- gemeen nuttig te zyn. Dit is het byblyvend oogmerk van de Leden, die het zich eene eer rekenen tot zoadanige Gezelfchappen te behooren ; daar in vinden zy hunne vermaa- ken; dit is’ hun kermis. Uwe tegenwoordigheid, Myne Heeren, in deze vergadering toont, dat Gy zoodani- gen zyt , en ook thans het gewoel ontweken, om Uwe edele geesten te verkwikken , door ook het uwe, tot bevordering van nuttige Kunsten en Wetenfchappen en den bloeiftand van dit Genootfchap , toe te brengen, ’K geloof, dat men met den Heer VAN LOON den naam Kermis eigenlyk zou dienen te noemen Kerkmis , en dien afleiden uit de ge- woonte der Oude Christenen of liever Anti- an chris- „alwe. KoPs, Schers. eener Gefchiedenisfe der Rederyken „inde. Werken van de Maat{chappy - der Nederl. Létterkunde ge Leyden, II deel bl 2 247. 253. 254e [ix] christenen, by welken zoodanige Kerkmisfen die plechtige misfen waren, die met groote pracht, en onder een toevloed van veel volk, by de inwying van een nieuwe kerk gevierd, en welke jaarlyks ter gedachtenis dier inwy- ing herhaald werden: dus kan men ze aan- merken als door het bygeloof uitgedacht met een goed oogmerk; aan het bywonen van zulke misfen werden door de Bisfchoppen af- laaten, geduurende verfcheiden dagen, ver- knocht (b), en het gemeene volk woonde gaarne plechtigheden by, waar door het fchielyk ont{lag kreeg van lange en moeilyke boetdoeningen. Dan by het volk is de neering: zoo ging het ook in dezen; de koopman bragt zyne waaren aan, en vond koopers, hy kwam het volgende jaar wederom, en vond zich niet bedrogen; allengskens werd de Godsdienst de dekmantel , en Winzucht de bedoeling ; misfchien heeft men ‚om dier verwarringe het aanftootelyke te benemen, de letter £ uit den naam geligt. Deze aanmerking kan echter geen fteek houden , indien men met MARTINUS SCHOOCKIUS , in zyne verhandeling over de kermisfen, oordeelt, dat ons woord kermés= fe niet zoo veel beduide als kerkmisf?, maar liever als Merkmisfe ‚ en dat dit ook derechte uitfpraak daar van zyn zoude., zoo dat dit woord zoude zyn faamgefteld:uit twee woor- den in de middel-eeuw gebruikelyk, namee it lyk (b) vAN Mieris groot Charterbock van Holland; Zeeland en Friefland I deel bl, 136, 137. [x] Iyk Mercada ’t geen koopmanfchap, en Mis- jean ’t geen een plaats of ftreek zoude te kennen geven, waar over iemand, door den Vorst afgezonden , gefteld was, om ’er de eer- fte beftiering van te hebben. Over welke beide woorden men nader te recht kan raa- ken by LINDENBROGIUS in zyn Glosfarium , en vossius de vitiis ferm. Lat. Zoo dat Merkmisfe ‚of verbasterd kermisft, niet anders zyn zoude, dan eene plechtige koophandel, jaarlyks wederkeerende, in zekere plaatfen of ftreeken (c). In ’t gemeen zyn deze dagen ook bekend onder den naam van Markten , Jaarmarkten , waar voor in de taal der geleerden doorgaans de benaming Nundinae gebruikt wordt , dach die beter door het woord Zncaenia zouden worden uitgedrukt. FEsTUuS (d) leert ons, dat de Nundinae die Feestdagen waren, waar op geen Rechts- plegingen gehouden werden: waar in echter door een wet van Hortenfius verandering ge= maakt is. ’t Is waarfchynlyk, dat dezelve meer overeenkomst met onze gewoone week- dan Jaar-markten gehad hebben, fchoon zy ook (c) Zie M‚ scHoockir Ewercitationes wariae de di- werfis materiis , Exercitatia XVI de Encaeniis, -p. 203. 204. my medegedeeld , na de voorlezing dezer verhandelinge , door de vriendelykheid van den Heere j. w. TE WATER ‚ aan wiens belezendheid, arbeidzaamheid en gedienstige vriendfchap ik eeni= ge andere wetenswaardige dingen, in diet ftuk , Îehuldig ben. | (d) De verborum Siguificatione , voce NUNDINE. [ xi] ook veel in ’t wilde uitliepen, en in brasfe- ryen en dronkenfchap werden doorgebragt. Die Romeinfche Marktloopers daar laten- de, merke ik aan, dat het houden van vrye Een geen zaak is van eigen willekeur: et verleenen van dezelve ftond eertyds in de macht der Graaven van Holland en Zeeland. HUBER, in zyne Hedendaagfche Rechtsge- leerdheid, de jura majestatis minora optel- lende, zegt, dat daar toe ook wordt gebragt, ”% vergunnen van Jaarmarkten , zoo om dat » de groote famenloop van menfchen niet » veiliglyk kan gefchieden zonder kennis der » Hooge Machten, als om dat die markten „’trecht hebben van handfluiting,„ opf{tut- » ting van Ewecutien, Citatien, Arresten en » diergelyke Rechtsmiddelen, die van geen » Officieren konnen worden toegeftaan, om » dat die alleen dienaars en geen meesters » van de publyke Rechtsorde zyn. De Graaven verleenden die veeltyds aan de fteden, in erkentenis van byzondere gedaane dienften. Zoo gaf rLoris Graaf van Hol- land, den 25 Maart 1288 (e), aan Meden- blik en Monnikendam het recht om jaarlyks een vrye markt van veertien dagen te hou- den. ’tZelfde recht vergunde Hertog Wil- lem van Beyeren aan die van Enkhuizen, in den jaare 1355 (f). Lang te voren, ten jaare 1323» (€) vAN Mrezis Charterb, I deel bl. 482. 496. 491. h (É) VAN MIERIs Charterb, II deel bl, 827, 83r. 835. [ X11 ] 1323, had Graaf Willem aan die van Mid- delburg twee onderfcheidene faar markten toe- geftaan en ’er eenige groote voorrechten aan vastgehecht (g). En om meer andere voor- beelden te verzwygen , deze ftad (Vlisfin- gen) verkreeg van Hertog Albrecht, die, na de krankzinnigheid van zynen broeder Graaf Willem den V, tot Ruwaard van deze lan- den was aangefteld, in die hoedanigheid, en vervolgens met de Graaflyke waardigheid bekleed zynde, uinemende blyken van zyne toegenegenheid : Hy vergunde aan dezelve, om meenige trouwe dienften, aan zynen broeder gedaan, eene vrye Jaarmarkt, in- gaande op St. Simons en Judas dag, en vier dagen duurende, metalle rechten en vryhe- den , welke deandere fteden in Walcheren had- den, volgenszynen brief vanden 12 April 1368 (h). Na datde Graaflyke Regeering een einde nam ‚hebben de Staaten , als de hooge en wetti- ge Overheden, dit recht aan zich genomen en geoeffend, en uit dien hoofde, ten jaare 1636 , aan den Magiftraat van Leiden ‚op deszelfs verzoek , toegeftaan ‚den tyd hunner Jaarmarkt te verfchikken (i). Noch: over niet veele jaaren hebben de Staaten dezer Provintie ge- toond , dit recht án hunnen boezem te heb- ben, door op den 3 July van het jaar 1747 de Regeering van Middelburg, en op den ro Ju- ly (2) VAN MIERIS Chart. II deel bl. 316. Ch) Dezelve HI d. bl. 224, j. W. TE WATER Inhul- diging van Prins WILLEM DEN V. A@. 1776. bl. 7, (Ìì) ORLERSbefeheg ving van Leiden bl, 267, [xn] Îy daar aan volgende die van Goes te mach- tigen tot het opfchorten der Kermisfen in dat jaar, laatende echter de vrye graan- markt in die week aan de laatstgenoemde ftad toe. Dus lieten hun Edel Mog. zich den 27 Augustus 1764 welgevallen. het verrichte der Regeering van Zierikzee nopens de door hun Ed. Achtb. geftrekte opfchorting der vrye Jaarmarkt. Ook vindt men, dat den 14 April 1757 eenige bedenkingen zyn voorge- dragen omtrent het verkoopen van buiten- landfche hoeden op de Kermisfen , van 1a- kenen en andere goederen, anders dan met volle ftukken, van buitenlandfche fchoenen en muilen; doch waar op het volledig be- fluit tot noch toe niet tot onze kennis is gekomen (k). De Staaten van Overysfel hebben ook, noch in dit loopende jaar , van dit hun recht gebruik gemaakt , wanneer zy op den 7 April voorziening doende tegen de ergerniffen, uit het ontheiligen van den dag des Heeren ontftaande , verboden het hou- den van Kermisfen, op zondagen en maan- dagen, ten platten lande en in de kleine fte- den, voor herbergen of andere particuliere. huizen (1). Ook hebben byzondere fteden zich zulks wel aangematigd , waar van de Vlasmarkt te Dordrecht ten voorbeelde kan verftrekken en eenige nadere bepalingen Omtrent de gn # __Jaar- Ck) Staaten Notulen van Zeeland -op-die Da- tums, í (D) Nieuwe Nederlandíche Jaarboeken April I775s L xav fiattmarkten gemâakt Ct) ‚ en Waat toe nöch heden konnen gebragt worden die byzóndere bettellingen, welke de Magiftraaten der Ste- den omtrent de gewoone Jaarmarkten oeffe- nen, ’t zy in de verlenging, verkorting of verfchikking derzelver ; het verbieden van fommige koopwaaren als anders; dan in hoe- ver deze aanmatiging met het ftrengfte recht beftaanbaar zy , laat ik aan ’ onderzoek van anderen , hen wyzende naar het geen de Heer VAN LOON (n) daar op heeft aangeteekend; Zeer groot waren van oude tyden de Rech= ten en Vryheden der Jaarmarkten in ons Va- derland, gd Een der voorndamfte'is de Artest- vryheid, _ De Heer JAN DE TIMMERMAN, die der Rechtsgeleerdheid, zoo wel als andere We- tenfchappen , door een vroegen dood ontrukt is, teekent dit aan op het tweede Artikel van het Kapittel der Coftumen van Middelburg ; fprekende van Arfestementen , en leidt dit af vit het Privilegie door Graaf Willem den r Mey 1323 aan de Middelburgers gegeven, en wyst ons voorts naar de Utrechtfche Jaare boeken van den Heere BURMAN en andere fchryvers meer. Deze Vryheid bepaalt zich niet âlleen tot de Kooplieden , maar ftrekt zich ook tot de Kermisgangers uit. Dit blyké allerklaarst uit de Graaflyke Privilegien, tot het houden van Jaarmarkten verleend. Om de (m) Groot Placaate en Chaârterboek van Vricfland 1 deel bl. 546. 547. KEG (n) Van de kermisfen in Holland bl, 3e volggs [xv] de bygebragte niet weder op te haalen, bez roepe ik my op het Privilegie, door Hertog Albrechtden3 January 1381 aan die van Naar= den verleend (o), waar by hy ”een vast vry- » geleide geeft eenen iegelyk , die de voorz. » markten verzoeken of daar komen om te »„ koopen of te verkoopen , geduurende den » tyd van de beide Jaarmarkten”, door den Ruwaard hun toegeftaan. ’t Welk noch duis delyker bevestigd wordt door het Privilegie aan de Stad Mechelen door den Graave van Vlaanderen gegeven , en in den jaare 1309 be- vestigd door Hertog Willem van Beyeren (p). Men moet echter opmerken, dat deze Vryheid zich niet uitftrekt tot het Crimi- heele: dit zoude eene deur openzetten voor alle fchelmftukken , en tegen het oogmerk der Jaarmarkten inlopen: zelfs worden hier van uitgezonderd ballingen en foortgelyken , volgens den inhoud van verfcheiden gift- brieven , te voren aangehaald, by welken ik alleen voege het Privilegie van Vrouw Jacoba aan die van Goes gegeven den 7 Au- ig 1417 , waar by zy alle de genen , die de Jaarmarkt bezoeken, vryelyk wil laten vaaren eh keeren , met álle hunne goederen ; doch uitgenomen; zegt zy, ” on- » ze vyanden, of den genen die uit onzen » lande gewoeste ballingen zyn, of den ge- „ hen die hun zelven uit onzen lande of fte » de voorz, ‚, om heure misdaad wille, vere s ZWO= (o) VAN MIERIS Charterb, III deel bl, 376, (p) Dezelve IV deel bl, 134. EX val » zworen hebben ” en bepaalt verder” nie= „ mand te houden. of te arresteeren. binnen „ deze Jaarmarkt van geenerhande fchuld „ » bekend of onbekend, ten ware dat die » fchuld binnen die Jaarmarkt gemaakt wa- s‚ re ”(q). In het Privilegie door hun Hoog Mogenden den 13 Juny 1658 aan de Stad Neu- zen in Vlaanderen gegeven tot het houden. van een jaarige Vrymarkt en Paardemarkt ,op” zulken bekwaamen tyd en dagen by den Ma- giftraat van Neuzen uit te vinden „dat dezelve geen prejudicie aan anderen geven, voegen Hoogstdezelven ook daar benevens de voor- deelen, dat op dezelve dagen en eenen dag te voren en eenen dag daarna , allen en een iegelyk , die hunne waaren ‚ koopmanfchappen en paarden aldaar ter markt zullen brengen of- te dezelve markt frequenteeren , mitsgaders al- le bavkroetiers , en de fugitive perfoonen die om Civile fchulden uit de voorz. Stad hun ab- fenteeren , zullen genieten alle vryheid, zeker- heid en geleide int’) komen , gaan, ende kee- ren, zonder ter zake van hunne fchulden (uit- genomen die op dezelve marktdagen ge- maakt zullen worden) te mogen worden aan- gefproken, geaärrefteerd of gemolefteerd (r). In de opgave en ’ onderzoek der nadere bepalingen, welke de Rechsgeleerden ten-de- zen gemaakt hebben, kan ik , naar myn ägg- merk, niet treeden. Hunne werken over Hé. Arres- (q) vAN MIERIS Charterb. IV deel bl. 417, (rj Uit eene geauthentifeerde Copie van het Oc- troy berustende ter Griffie van Neuzen. \ [ xvi1 } Arresten zyn overvloëdig bekend en in elks handen; waar uit men mede zien zal , dat de kundigften onder hen; ook hier in, niet vol= komen eensgezind zyn. Dan uit zulke vere fchillende gedächten weten anderen, oak in Kermistyden, hun voordeeltetrekken. _ Dit verdient noch onze opmerkinge, dat in ’*t landfchap Drenthe verfcheiden misdaa- den, ten tyde der vrye Jaarmarkten begaan, met dubbele breuken moeten geboet worden (s), welke wet nietalleen veel voordeels kan aanbrengen, maar ook, naar myn oordeel, ep gronden van billykheid rust en gefchikt is ter voorkoming van veelerleye baldadigheden, by die gelegenheid te vreezen. Er zyn, die onder de vryheden der Jaar- markten , ook die van tol en gelei- gelden willen geteld hebben; doch dit fchynt van genoegzaamen grond ontbloot in opzicht tot ons Vaderland. De Graaflyke Giftbrieven zyn myne waarborgen. Want Graaf Willem behield aan zich, in den jaare 1323 , het tol recht der fchepen en waaren , welke naar de Jaarmarkt te Middelburg komen zouden (t). Dit zelfde recht behield Hertog Wil- lem van Beyeren in ’% jaar 1355 voor zich en zyne nakomelingen, ten aanzien van de Jaar- markt de Enkhuizen (u) , en Vrouw Jacoba bepaalde in haar Privilegie des jaars 1417, de tollen, die haar moesten betaald worden ten WV, DEEL, mn tyde ke Landrecht van Drenthe IV boek art. 31. bl, 166, (t) VAN MIERIS Charterb. II deel bl, 316, (u) Aldaar II deel bl, 831, 835. [xvm] tyde der Jaarmârkt te Gòes (w). Noch veel vroeger ten jaare 1288 behield. Graaf Floris voor zich. en zyne- nakomelingen het recht der tollen op de vrye Jaarmarkten te Meden= blik en Monnikendam {x). Welke nadere bepa- lingen „ naderhand, in de byzondere fteden hier omtrent gemaakt zyn, is buiten myn be- ftek thans te behandelen. „Men heeft onderzoek gedaan , hoe lang de- ze voorrechten -duuren, en tot hoe ver zy zich uitftrekken ; of zy te gelyk met de Jaar- markten eindigen, dan langer tyd duuren; of zy zich alleen bepaalen tot der Steden Juris- diëtie, dan ook tot de afgelegene plaatfen , waar door de. Kooplieden gaan en keeren moeten. Er zyn , die dit laatfte gevoelen, en zich gronden op de redenkaveling van den Zeeuwfchen Rechtsgeleerden EVERHARDI, die dus redeneert. Gelyk iemand binnen de Stad Middelburg, geduurende de Jaarmarkt , niet mag worden aangehouden, zoo ook niet binnen de haven van Arnemuiden, om reden de vreemde Kooplieden niet dan langs dien weg te Middelburg konnen komen ; en dit laat zich hooren ‚en fchynt niet ftrydig met de redelykheid. Ten opzichte onzer Jaarmark= ten zou men konnen zeggen, dat gelyk die vryhedenaan de plaatfen verleend zyn, zoo ook het gaan en keeren tot en van dezêlve vry moet zyn; immers Graaf Florens de V, ten jaare 1270 (y) aan de ek SS aare Cw) VAN MIERIs Chasterb. IV deel bl, 417. Cx, Aldaar I deel bl 482. 486, 491. (y) Aldaar I deel bl, 352, _ he [ XIx J Jaarmarkt verleenende, zegt ”zullende wy » hen în opzichte van derzelver goederen en » perfoonen, komende, blyvende en keee » tende, alom in ons land en gebied onder onze befcherming en vrygeleide neemen”, In het Privilegie aan die van Naarden den 3 January 1381 verleend , vindt men, dat gegeven wordt ”eenen iegelyk , die de voorz. markten » verzoeken, of daar komen om te koopenof » verkoopen,eenh vast vrygeleide met hunne s goederen te vaaren en te keeren, duurende » die. voorz. tyd uit, dat die markten we- » zen zullen” (z). En uit die tyds bepaaling leeren wy ;dat die voorrechten met den tyd der Jaarmarkten eindigen, ten zy daar om- trent andere bepaalingen van tyd mochten ge- maakt zyn. Zoo vinden wy, dat de Bisfchop van Utrecht aan Sweder van Bufichem ten jaare r272 het houden van twee vrye Jaar- markten in zyne heerlykheid vergunnende , te gélyk allen die op dezelve komen zouden in zyne en der Kerke van Utrecht befcher= ming neemt, ”drie dagen voor het oprich- » ten, en drie dagen na het wegneemen van _ hetKermis kruis” (a); en wanneer den zo December van den jaare 1409 , die van Me- chelen, de Rotterdammers tot hunne Jaar- markt noodigden ‚was het onder verzekering Pvan te züllen mogen vryelyk en veilig ko- » men, trekken en wederkeeren , mit ‘heure » goeden, ende koopmanfchappen, de voorz. tg » markt (Z) VAN MIERis Charterb, III deel, bl. 376, (a) Aldaar I deel bl, 366, [xx1 » markt geduurende, ende veertien dagen » voor ende-veertien dagen na elke markt » voorz volgende (b). Het zoo even aangehaalde van het op- richten en wegneemen van het kermis kruis geeft my gelegenheid daar uit optemaaken , dat de kermisfen doorgaans maar acht degen duuren , wyl by de Roomschgezinden de feesten der inwying van kerken ook zelden van langer duur waren, en dat , gelyk geene wying van kerken „ of andere Godsdienftige geftichten , gerekend kon worden wettig ge- fchied te zyn, voor dat de Bisfchop der plaats het kruis geplant hadde , daar uit waarfchyn- lyk ontítaan is de gewoonte, die oudtyds by de Jazrmarkten plaats gehad heeft, dat men namentlyk voor de poorten der Steden, waar in de Jaarmarkten gehouden werden, en ge- Cvurende den tyd van dezelve, een kruis pantte: gelyk nu de kruisfen, by de Room- fche Kerken, een teeken waren van de vrye aflaaten, die daar aan verleend waren, zoo toonden deze kruisfen , dat ’er voor een ieder vrye toegang tot die Steden, en genot van de voorrechten der Jaarmarkt was. Dat de- ze gewoonte plaats gehad hebbe, vindt men by den Heer vaN LOON uit goede befcheiden be= wezen, en blykt duidelyk uit de woorden van Hertog Albrecht , in ’t Privilegie ten jaare 1381 aan die van Naarden gegeven ‚waar by hy hun toeftaat twee vrye Jaarmarkten „elk duu- rene (b) vAN MIEris Chart, IV deel bl, 134. Het privilegie van hun H. H. M. M. aan die van Neus= zen, hier voren aangehaald bladz, Xvle [xx1] rende acht dagen lang „ ende drie daghen voer dat men ’t cruus recht ende drie daghen na dat men ’t vellet ” (c). Eeuwen lang heeft dit oud gebruik ftand gegrepen, en is noch niet overal verbannen ; ’t gene echter in de meefte plaatfen gefchiedde, misfchien wel na den tyd der Reformatie in Nederland, toen veele foortgelyke gewoon- ten met opzet zyn afgefchaft. Hoe dit zy, in eenige plaatfen worden de kermisfen in- en uit- getrommeld ; in fommige worden de Jaarmarkten in-en uit- geluid; in Middelburg ‚ met trompettengefchal ingeroepen en weg- geblaazen; in deze Stad hebben geene plech- tigheden plaats by die gelegenheid. Zulke groote voorrechten moeten ons geen kleinen dunk van de kermisfen doen hebben; zeker moeten die als nuttig en voordeelig gerekend zyn geworden: zouden anders de Steden daarom verzocht hebben? zouden de Graaven het verleenen van dezelve anders aangemerkt hebben als belooningen voor be= wezen diensten 2? Zou ieder kermis in deze Stad noch anders een herinnering zyn van haare trouwe diensten aan Graaf Willem den, V bewezen, waar van Hertog Albrecht by ’t vergunnen der Jaarmarkt aan de Vlisfingers met zulken ophef íprak (d)? ’ Kan zyn, dat dit oudtyds uit dit gezicht- punt befchouwd zy ; maar is dat nut en voor- deel noch in onze tegenwoordige kermisfen \ % * 3 te (C) VAN MIERIS Chart. III deel bl, 376, Cd) Aldaar III deel bl, 224. Uxxu ] te vinden? ik twyffele grootelyks daar aan; en geloove, dat de meeste winkeliers in de Steden my in deze twyffeling bevestigen Zouden; gite ded _ % Is waar, de kermisfen lokken veel volk paar de Steden, alle monden moeten eeten; dit geeft vertier van levensmiddelen; maar wie worden daar meest by bevoordeeld, en heeft de vermeerdering van den prys der le- vensmiddelen ,die het meerder vertier maakt ; geen invloed op de daaglykfche uitgaaf der inwonende burgeren? is dat meerder vertier ook wel zoo aanmerkelyk, konnen wy dat uit het zien van een marktkraamers maaltyd - opmaken ? Doch toegeftaan zynde , dat dit vertier voordeelig zy, dan zal het ook mogelyk wel het eenigst voordeel zyn, dat de kermisfen. aanbrengen; en voor zoo veel my aangaat, zoude ik dezelve, zoo als die nu zyn, eer fchadelyk en nadeelig dan nuttig en voordee- lig keuren, „Ik merkte te voren aan dat zy haaren oor- fÍprong uit eene Godsdienstige plechtigheid hebben, en hoewel die enkel bygeloovig was ‚zou men dus de kermisfen niet kwaad in haaren oorfprong konnen noemen, en derhal- ven hopen, dat zy-door lengte van tyd zouden konnen verbeterd worden. Doch ik geloove , dat die tyd ver af is, en die hope flaauwe ronden heeft, nu ’er van die kerkmisfen niets is overgebleven dan de verbastering van die maaltyden , welke in die eerfte tyden , met vro= iykheid en Godsdienst, gehouden werden , maar Lean | maar al fpoedig in brasferyen en dronkenfchap= pen veranderden, zoo dat het meer Bacchus- feesten dan gedachtenisfen van Martelaaren en Heiligen werden, waar tegen de Oudva- der ‘Auausrinus zich reeds in zynen tyd ver- zettede, en welke het Concilie onder Paus EUGENIUs den III daarom noodig oordeelde geheel aftefchaffen. Dan die Canon heeft op onze kermisfen geen verbindende kracht, en ’t gemeene volkje leeft veel meer naar het voorbeeld van dien foldaat Rundigerus, van wien ALKEMADE (e) verhaalt, dat hy alle kermisfen bezocht, al- leen om dat hy ’er goeden wyn vond ; en op veelen. zou men noch konnen toepasfen , % geen wy by VAN LOON (Éf), omtrent de Thielenaars, vinden aangeteekend , dat zy al in den vroegen morgen aan ’ drinken wa- ren ,en den grootsten lof gavenaan hun, die met ’t meeste geraas anderen tot gekheden en drinken aanzetten : hier toe bragten zy hun geld by den anderen, hier toe maakten zy drinkgelagen ; en hoe grooter feesten, hoe dapperer zy den beker ligtten. Laaten de kroegen en herbergen, ftraaten en wegen, voor my dit beveftigen, gelyk zy tevens een bewys van gepleegd wordende hoerery en overfpel zullen konnen opleveren. Ik weet wel, dat dic by de hef van ’t volk wel ’t meest in ’t openbaar. plaats heeft , en dat dit „ zoo wel als de daar uit geboren wordende krak- keelen en vechteryen , de reden waren, waar- 4 om -(e) Nederl, Displegtigheden I deel kap. 31 $ 16. ‚(£) Van, de kermisfen bl, 71. [ XXIV ] om Keizer Karel de V by Plakaat van den'7 O&. 1531 (g) wilde, dat de kermisfen overal op den zelfden tyd en wel bepaald maar geduu- rende eenen dag zouden gehouden worden; maar men kan niet als met een zekere ver- wondering zien, dat ’er geen ftanden in de Maatfchappy gevonden worden, waar op de kermistyden geen invloed hebben: ’t fchynt of die tyden eene algemeene verandering in een ieder te weeg brengen , de menfcher zyn voor en na dezelve niet, die zy in die tyden vertoonen te wezen ; de nieuwsgierig- heid wordt het algemeene beweegrad, elk raakt op de been, al de huizen ftaan open ;, elk is welkom, ’t is of de oude gastvryheid herleefde, de dagen zyn te kort, de nachten hebben hunne vermaaklykheden , de hoogfte rangen verlaagen zich , de deftigheid onts fronst het gelaat, de zedigheid bloost min- der, en de tederste ooren hooren zonder kwetfing de grootfte dubbelzinnigheden: ik geloof ‚dat ik, dit zeggende, niet te ver ge- gaan ben ,en dat het genoeg is om hier mede te bewyzen, t geenik bedoelde, dat, immers ten opzichte van het Zedelyke, de kermisfen meer fchadelyk en nadeelig dan núttig en voordeelig zyn. kig $ Maar zyn ze zulks ook niet ten opzichte van den koophandel en de burgery ? ’k meen ja. Zal het recht kermis zyn, dan moeten ter veel verkoopers naar toe komen, die moes b (8) Graat Plakagtboek van Holland enz. I deel al, 388 bn s Lxxv ] moeten gelokt en aangemoedigd , wel ont- fangen en onthaald worden: hierom zegt de Magiftraat van Leiden in zekere publica- " tie van den jaare 1577 (h) „ Zulks de woorz. 9 van Leiden gedenken zullen , die van de s verste wegen ende met de meeste en kos- » telykfte waaren aldaar ter markt komen » zullen, elk in den zynen te befchenken en- ‚, de vereeren. ” Tot wiens kosten komt dit? is ’niet al dikwyls van de zulken, die zich een geheel jaar fober moeten behelpen om op kermis een fchoteltje aan een vreem- geling te konnen opdisfen. Voor de kykers en koopers moet ook zorg edragen worden; in de zoo even aange- faalde Leidfche afkondiging wordt bepaald, » dat op den vierden dag de fpelen en ver- s‚ tooningen, tot verheuging van een iege- » lyk die ter voorz. markt gekomen zyn, zul- „» len gedaan worden.” Maar wat is *t ge- volg? de kermis is noch naauwlyks voorby, _ of ’t kermispakje ftaatal in den lombaard. Bezien wy ’t van den kant der waaren , die te koop gebragt worden, wat zyn ze voor % grootst gedeelte? veeltyds zulke die men volftrekt ontbeeren kan, en daar men niet aan denken zouom ze te koopen, kwamen ze niet by deze gelegenheid gevallig voor het oog. Doorgaans zyn de meeste flecht in foort, fchoon voor ’t oog is half verkocht; maar ziet men ’t na, komt het in ’t gebruik, Er ae ‚hoe KJ (h) Oëtroyen, Handvesten en Accoorden van Leiden, bl, 176, [xxvi ] hoe valt het nietdikwyls zoo tegen, dat de kooper ’ zich beklaagt en geen anderen troost heeft dan te denken, ja, ’t is kermis goed. Voegen wy hier nu noch by, tot cen bewys van de fchadelykheid der kermisfen „het groot. voorrecht ’t geen de kraamers genieten , dat zy, namentlyk, alles voor. gereed geld ver- koopen en het genoegen hebben aanftonds be-. taald te worden; intusfchen degereede pen- ningen gaan ‘ten lande uit, en die eens ver- trokken. zyn keeren niet weder , dan voor zoo veel een kraamer noodig heeft om de kos- ten te betaalen van dereize, die hy in een volgend jaar gretig onderneemt, op hope van ’er nochsmeer te zullen uitdragen. ’k Weet-wel, dat men hier tegen inbrengt, dat ’er veel dingen zyn „die men buiten de ker- misfen niet krygen kan: ; maar ik durve wel - vraagen , zyn dat zulke.die men volftrekt noo- dig heeft „ of zulke die. men zeer ligt misfen kan, zulke die overtollig zyn en maar alleen den. last om ze te bewaaren en te onderhou- den met zich brengen? ik ftaa toe, dat men in alle Steden juist niet altoos alles kan krygen, voornamentlyk met opzicht tot het laatfte foort ; maar wat zyn die ‚dan voorwerpen van luxe, en leert de ondervinding niet, dat dit woord ook een. kwaade beduidenis kan heb- ben? zoude het wel fchaaden konnen , al waren die voorwerpen nergens te:krygen? en‚’%t zy al eens , dat men niet allesin zyn eigen Stad by zyne Medeburgers-krygen konne , levert dan by voorbeeld Middelburg niet op, ’t geen te Vlisfingen en te Veere ontbreekt ? vindt a ig aar [xxvu] daar niet „zoo welals in andere groote Steden, en het noodzaaklyke en het overtollige 2 Men voert hier noch tegen aan, dat onze werklieden dien fmaak niet hebben, welken men by anderen vindt : ’tkan zyn, dat dit om- trent fommige zaaken plaats hebbe, maar in’ algemeen. gaat dit niet door , en ook zou die wel ras verbeterd worden, indien zy het voorrecht hadden, koopers en betaalers te vinden, % Geen noch wel ’ meest in voordeel der Jaarmarkten dingen zoude, is, dat wa- ren ’er die niet, men dan gevaar zou loopen, dat de winkeliers in de fteden Monopolis- ten zouden worden, en gelegenheid hebben elk naar hunnen zin en ten duurften pryze te doen betaalen : mogelyk zou dit met den tyd konnen plaats hebben omtrent zulke goede- ren, die aan zekere Gildens bepaald zyn; om- trent andere twyffele ik, en geloove dat het nuttiger zyn zoude alle gildens af te fchaffen en opentezetten , dan nu aan een timmer- man te verbieden. een fchrynwerker of wit- werker te wezen; laat elk zyn best doen en vry zyn, de deugd van ’t goed en de minfte pryzen lokken de koopers; en wat zyn de gile de-gelden, dan lasten voor de gilde - broe- ders, en fondfen voor flempmaalen , die den tyd aan den arbeidsman ontneemen, terwyl hy die waarneemt, en ’er zynen op behaalden roes uitflaapt. Doch deze ftof zoude my te ver afvoeren van myn bedoeld oogmerk , en het, zoude: ook thans de tyd niet zyn te on- derzoeken, of de Monopolien nuttig of eu WA ely [ xxvm J delyk zyn, behalven ook dat een onzer Me« deleden dit ftuk al over lang behandeld heeft, Liever zal ik my ten einde fpaeden , met dien wensch, dat deze onze plechtige jaar- lykfche vergadering, fchoan minder volkryk dan andere byeenkomsten by gelegenheid der Jaarmarkten , echter meer voordeel aan het algemeen zal toebrengen. Wyders las de Heer VAN IPEREN eenige bedenkingen voor , waar by Hy, onder anderen, te kennen gaf, dat zyne lust en vooruitzicht zich uitftrekten tot het fchryven van drie verhandelingen. De ZEdel- moedigbeid zoude Hy wysgeerig trachten te ontvouwen, en haaren machtigen invloed op ’t geluk der menfchelyke Maatfchappye, en op de gedachten en werkdaadige oef. feningen der Christenen , toete- pasfen. In eene andere zou Hy het MVaiwe of bevallig-treffende der openbaare welfprekendheid zoeken uittevinden, de regelen van het waare Name optegeven, en de | raad. [xxix] raadfel-vraag , waarom een min kun- die Redenaar dikwyls meer dan een kundiger voldoet, zoo zoeken opte- losfen , dat Hy den kundigeren ;, eenigzins ten minften , den weg hoopte te wyzen om, zoo wel als de min kundigen, aan allerhande flag van toehoorders genoegen te geven, zonder nochtans in de ge- breken, lompigheden en leemten der min ervarenen te vervallen. En in dit gedeelte der Redenvoerkun- de hoopte Hy eenen ftap verder te doen, dan Mozes Mendelszoon. Eindelyk was zyn voornemen, de zoogenaamde vloek-Pfalmen ‚in de H. Schrift voorkomende, van wreed- heid en gebrek van menfchen-en vyandsliefde vry te pleiten, en de- ‚zelve gedeeltelyk voor oorlogslie- deren te doen doorgaan, en voor Prophetifche bezweringen, byna in dien maak, als Balak, der Moa- biten Koning, gaarne gezien hadt, dat Ls | dat Bileam zyne voorzeg gingen tea gen Ifraël inrichtte. Noch in ’ voorbygaan meldinge makende van zyne nadere pogingen ter ver- beteringe der noch woeste, onbe- bouwde en onbeplante landen, in de gewesten van ons Vaderland , merkte de Heer vAN IPEREN aan , dat misfchien de vroonen van Walcheren en de duinen van Schou- wen noch iets konnen winnen, by het gebruik zyner proefondervin- delyke waarnemingen over den Landbouw, fchoon andere Provins cien ‘er meer nut uit konnen trek- ken. Doch de droevige toeftand van onze Zeeuwfche weiden kon ligtelyk verbeterd worden. Wat doen ’er die hoogten en laagten, die meenigvuldige doornhagen en braambosfen ? Waarom maakt men die niet effen ? Waarom ftrooit men ’er geen asch op, en waarom ompoot men dezelve niet met el- +50 fen, [xxx] fen, berken of beuken -ftruiken , welke oneindig meer voordeel ge- ven, dan de wilgen-pooten, wel- ke men hier en daar rondom de weilanden aantreft? Andere byzon- derheden van onzen landbouw ging die Heer voorby, om dat Hy niet wel meldinge kon maken van ’ gene Hy aan de Haarlemíche Maat- fchappy, dien aangaande, opzet- telyk te berichten hadt. _Nopens de vraag, voor dit jaar _vastgefteld , en betreffende de ftuk- ken der Nederlandfche en Zeeuw- fche gefchiedenisfen, tot nu toe niet naauwkeurig genoeg behandeld, was het Genootfchap van oordeel, dat de ingekomen antwoorden niet voldoende waren, fchoon één der- zelver duidelyke blyken oplever- de, dat de Schryver daar van een man was , doorkneed in ’s Lands hiftorien en byzonderlyk in ’ ver- ftand [xxx] ftand der Graaflyke regeeringe, Hoedanig het befluit van het Gee nootfchap daar omtrent geweest zy,en welke vraag ,nu,op nieuw; ter beantwoordinge voorgefteld wierde, blykt uit het Programma, in deze vergaderinge vastgefteld, en ’t gene Van den volgenden in- houd was: | Et ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER | WETENSCHAPPEN TE VLISSINGEN heeft, in zyne jaarlykfche algemeene Verga- deringe ,‚ gehouden den achtentwintigften van hooimaand ’s jaars MpccLxxv ‚ geoordeeld, dat op de vraag: Welke gedeelten van de Ne- derlandfche Hiftorie , byzonder van Zeeland, zyn tot nu toe niet naauwkeurig genoeg behan- deld , end uit welke bronnen zouden dezelve in een beter licht konnen gefteld worden ter aanvul- binge en woltooijinge der Vaderlandfche Ge- Jthiedenisfen ? geene voldoende aäntwoor- den zyn ingekomen ; doch dat echter de Schryver , die tot zinfpreuk gebruikte Pro Patria, in zyne toegezonden verhandelinge blyken heeft gegeven van ongemeene kuntig- heid in ’s Lands gefchiedenisfen , vooral met opzicht tot den aart der Graaflyke regees ringe. Het [ xxxtiir] „Het Genoetfchap , in aanmerkinge nemen: de het nut der gemelde vrage, en genegen zynde om dien en andere Schryvers tot eene nadere behandelinge daar van uittenoodigen 3 heeft befloten dezelve andermaal optegeven; om beantwoord te worden voor den eerften van louwmaand des jaars MpCCLxXxVvII , met toezegginge van een’ dubbelen gouden eer- penning aan den genen, die deze vraag op eene voldoende wyze zal beantwoord heb- ben. De Schryvers behooren zich alleen te bepalen by de zeven vereenigde Nederland- fche Gewesten en onderhoorige landen. Zy worden verzocht, hunne aandacht niet enkel op één ftuk te vestigen, maar , zoo veel mo- gelvk , op alle duistere gedeelten van onze Vaderlandfche Hiftorie, en in * byzonder op het aandeel der Edelen en eigenerfden in ’s Lands regeeringe ten tyde der Graaven, de opvolginge in de Graaflyke huizen en hoe dezelve op de vrouwen kon komen; het on- derfcheid in die regeeringswyze in de weoeg- fte en latere eeuwen, den oorfprong der ge- fchillen tusfchen Vlaanderenen Zeeland, den invloed derzelver op de Zeeuwfche rechten, het byzonder Keizerlyk leen van Zeeland be- westen fchelde, de grensfcheidingen van ’% Graaflyk gebied van Holland en Zeeland met dat van de nabuuren, het Burg- graaffchap van Zeeland, en meer dergelyke pun- ten. —- Ook verwacht het Genootfchap , dat de Schryvers de bronnen kortelyk zullen aanwyzen ‚ waar uit deze en meer andere duistere ftukken in een beter licht , daa tot NV. DEEL en ee [L xxxiv ] nu toe gefchiedde, zouden konnen gefteld worden. De vraag, in ’ vorige Programma opge= geven, en welke voor den eerften van louw- maand ’s jaars MDCCLXXVI zal moeten beant- woord zyn, ís van dezen inhoud: Welke zyn de duidelyke en onderfcheiden kenmerken van die befmettelyke rotkoorts (febris maligna pu- trida) , welke thans zoo algemeen befpeurd wordt op de witgaande Oost-Indifche Schepen dezer landen ; door welke oorzaaken wordt deze koorts woorigebragt, en welke zyn de middelen om de- zelve te behandelen, woortekomen en den wvoort-= gang daar van te fluiten ? Het Genootfchap belooft een gouden eer- penning, op deszelfs gewoonen ftempel ge- flagen, aan den genen, die deze vraag vol- doende zal beantwoord hebben : onder voor- waarden , dat de antwoorden, niet met de eigen naamen der Schryveren, maar met een zinfpreuk geteekend , en met een verzegeld briefje, ’* welk dezelfde zinfpreuk tot op- fchrift heeft en waar in de naam en woon- plaats van den.Schryver gemeld ftaan, aan den Heere Justus Tjeenk, Secretaris van het Zeeuwsch Genootfchap, worden toege- zonden ; dat de Verhandelingen zeer leesbaar gefchreven zyn , met byvoeginge van een affchrifc of dubbel derzelver , en‘ opgefteld zyn in de Nederduitfche, Latyníche of Fran- fche taal; dat de Antwoorden franco worden toegezonden voor den bepaalden tyd , na welken geene meer tot den prys zullen wor= den toegelaten; en dat hy, die den prys Ee, | alen [xXEXY ] halen zal, zyne bekroonde verhandeling niet afzonderlyk zal laten drukken, of by eenig ander werk algemeen maken, zonder verkregen toeftemminge van dit Genootfchap. Het zalaan elk, wie hy zy, vryftaan, naar den prys te dingen, alleen uitgezonderd zul- ken, die in eenig opzicht Leden van dit Ge- nootfchap zyn ; die echter over de opgege- ven vraag konnen fchryven en hunne verhan- delingen , op de gezegde wyze, laten toeko- men, doch met deze bepalinge , dat zy achter de zinfpreuk , zoo wel op de verhandelinge als boven op het verzegeld briefje, deze woorden: Lid vanhet Zeeuwsch Genootfthap: plaatfen. Gelyk het Genootfchap gaarne gebruik zal maken van den arbeid der laatften , ten nutte van het algemeen , zoo behoudt het ook voor-zich het recht, om de toegezon- den antwoorden van zulken die geen Leden zyn, fchoon zy met den prys niet bekroond werden, geheel of ten deele, te doen druk- ken, ’t zy onder de bygevoegde zinfpreuken , of met meldinge der naamen , wanneer de Schryvers goedvinden dezelve aan ’t Genoot- fchap bekendste maken , nadat de eerprys aan het meest voldoende antwoord zal toe= gewezen zyn. By gelegenheid der algemeene vergaderinge van het Zeeuwsch Genootfchap , den dertigften van hooimaand dezes jaars, gaf de Heer he” WINC- [ XXxV1] WINCKELMAN naauwkeurig. openin: ge van ’t gene, federt een jaar, by *t zelve voorgevallen was, zoo tot welzyn dezer Maatfchappye, als tot bevorderinge der weten- chappen. Waarop de Heer vAN IPEREN eene verhandelinge woor- las, behelzende sets ower bet Nat- ve, en welke, op verzoek der te- genwoordig zynde Leden, door den Schryver ten gebruike van het Genootfchap gelaten is. Wyders ging men over ter be- oordeelinge der antwoorden op de vraag , nopens de duidelyke en onderfcheiden kenmerken van de befmettelyke rotkoorts op de uit- gaande Oost-Indifche fchepen, de oorzaaken daar van , en de beste middelen om dezelve te behande- len, te voorkomen en te ftuiten. De bedenkingen van verfcheiden Geneesheeren, Leden van dit Ge-_ nootíchap, over alle de, sotwoonk } en [xxxvii] den fchriftelyk ingeleverd zynde, werden gehoord en in overwegin- ge genomen; en daarop is befloten, den gouden eerprys toetewyzen aan den Schryver van het ante woord, ingekomen onder de zin- fpreuk Principiis obfla, en, gelyk vervolgens bleek, opgefteld door den Heer JOHANNES VEIRAC, Med. Doét. te Rotterdam; zuliende aan den Schryver der verhandelinge,tot opfchrift voerende Zn u/um publici Batavorum, een zilveren eerpen-: ning vereerd worden, wanneer hy zynen naam aan het Genoot- fchap wilde bekend maken. Kort daarna openbaarde zich, als Schry- ver van dit antwoord , de Heer B. HUSSEM , gewoon Heelmeester by de Admiraliteit te Amfterdam, Ook befloot hect Genootfchap, zoo veel mogelyk en nuttig is, ge- bruik te maken van twee andere antwoorden, wier zinfpreuken wa- aar g ren, EL XxXvii1l ] ren, Zot woorbehoeding ‚ en Ut de- fint wires , tamen woluntas eft lau- danda: de Schryver van het eerst- gemelde is, naderhand, gebleken te Zyn EZECHIEL LOMBARD, Heel- meester in dienst der Oost-Indifche Maatfchappye ter kamer Zeeland; doch de Schryver van het laatfte heeft verkoren , onbekend te bly- ven. Eindelyk is, in deze vergade- ringe , ter beantwoordinge voor den eerften van louwmaand des jaars MDCCLXXVIL en MDCCLXXVIII, pader vastgefteld , het nafporen van de duistere gedeelten. der. Neder- landfche en Zeeuwsche gefchiede- nisfen: en nu voor de eerfte maal opgegeven, het onderzoeken van de oorzaaken der -groote fchade, welke de ingezetenen van Zee- land door de nadeelige wisfelkours Iyden; en het uitvinden van mid- delen, waar door- die fchade kon voor- [ xxxIX ] voorgekomen worden, zonder de- ze Provincie in gevaar van ge- brek aan gereede penningen te brengen, maar dezelve in tegen- deel in ftaat te houden, om de benoodigde nieuwe geldfpegien te konnen doen munten ; en eindelyk het nafporen van middelen , om de muntípegien door ons geheel Gemeenebest op een’ gelyken voet van gehalte en waarde te brengen, met dit gevolg, dat op alle de munten, op den duur, zoo gou- den als zilveren fpegien tot de be- paalde of noch te bepalen gehalte en waarde zouden konnen aange- munt worden. Het Programma, waar in, aan het algemeen, bericht van de be- kroonde en op nieuw voorgeftel- de vragen gegeven werdt, was als volgt: / Het [XEEN et ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN TE VLISSINGEN heeft, in zyne jaarlykfche algemeene Vergas deringe „ gehouden den dertigften van hooi- maand des jaars mpeerxxvr, geoordeeld , dat de vraag : ” Welke zyn de duidelyke en onder- » Jcheiden kenmerken van de befimettelyke Rot- » koorts, (febris maligna putrida), welke thans » zoo algemeen befpeurd wordt op de uitgaan- » de Ooft-Indifche fchepen dezer landen; door w welke oorzaaken wordt deze koorts wvoortge- » bragt, en welke zyn de middelen om dezelve » te behandelen, voor te komen en den woort- » gang daar van te fluiten?” best beantwoord was door den fchryver , die tot Zinfpreuk heeft gebruikt , Prjncipiis Obfta, en denzeie ven den gouden eêrpenning toegewezen ; zynde by de openinge van deszelfs verzegeld billet bevonden de fchryver te zyn , de Heer JOHANNES VEIRAC, Medicinae Doctor te Rot- terdam. En in aanmerkinge genomen zynde het verdienftelyke in het antwoord onder de Zinfpreuk In ufum publici Batavorum, is aan den fchryver van hetzelve een zilveren eer- penning , mede op den gewoonen ftempel van het Genootfchap geflagen , toegewezen; wordende die fchryver derhalven verzocht zynen naam aan het Genootfchap te willen bekend maken. Ingevolge de Vryheid door het Genoot- fchap aan zich behouden, zal het zelve ook gebruik maken van de antwoorden ingekomen onder de fpreuken : Zos Woorbehoeding , 3 é LXxxxI J Ut defint Vires tamen voluntas est laudanda, en worden die fchryvers verzocht, dat zy, des goedvindende, hunne naamen gelieven bekend te maken voor den eerften van Wyn- mand dezes jaars. Het Genootfchap herhaalt by dezen de vraag om beantwoord te worden voor den eerften van Louwmaand des jaars MDCCLxXVII. Welke gedeelten van de Nederlandfthe His- torie , byzonder van Zeeland, zyn tot nu toe niet naauwkeurig genoeg behandeld, en uit wel- ke bronnen zouden dezelve in een beter licht kon- nen gefteld worden ter aanvullinge en voltooi- jinge der Waderlandfche gefchiedenisfen 2 en verzoekt de fchryvers in ’t oog te willen hou- den, de bepaalingen daar omtrent by het vo- rige Programma opgegeven. Thans ftelt het Zeeuwsch Genootfchap voor tot eene vraag om voor den eerften vän Louwmaand des jaars MDCCLXXVIII. te worden beantwoord: Welke zyn de oorzaaken van de Importan- te fchade , die de Angezetenen dezer Provincie door de nadeelige Wisfelcours komen te Wyden , en door welke middelen zoude dezelve best kon- nen worden voorgekomen, zonder deze Provin- cie aan gevaar van gebrek van Contanten bloot te flellen , maar dezelve in tegendeel in flaat te houden, om de benoodigde nieuwe fpecien aan te konnen munten. Fn wat middel zou 'er zyn , om de muntfpecien door de geheele Republbyk op eenen egalen voet van gehalte en evaluatie te brengen „ met dien effecte dat op alle de munten by continuatie zoo gouden als zikveren fpecien toe Berg dg [ XxXxxXxI ] de geftatneerde of te ffatueerene gehalten en eva- buatien zouden konnen worden aangemunt ? De daar bygevoegde voorwaar- den en bepalingen waren dezelfde, die in het Programma van ’t voor- gaande jaar , hier boven , uitge: drukt zyn. Mogt dit Genootfchap, al van zyne eerfte oprichtinge , zich be- reemen op de hooge befchermin- ge der Edele Mogende Heeren Staaten van Zeeland, het kon dan ook niet onverfchillig blyven by het ontfangen der daadelyke blyken van gunftige toegenegenheid , waar mede het, weinige maanden gele- den , door Hoogstdezelven. ver- eerd is; en waar van ten bewyze ftrekt het befluit, ten nutte van ’t Zeeuwsch Genootfchap genomen, en dus fchriftelyk aan hetzelve toegezonden : Exs LK 4 Extra uit het Register van de Refolutien der Hee- ren Staaten van Zeeland. Den 21 December 1775. By refumtie gedelibereerd zynde op het, den 5 Ottober jongstleden, uitgebragt Rap- port van het befogne, gehouden over de Re- queste der Direêteuren en Leden van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen te Vlisfingen, den 14 te voren aan Hun E- dele Mogende geprefenteerd , verzoekende , om geallegeerde redenen, geëximeerd te mogen worden van de betalinge des Colla- teraals van alle Giften en Legaten „ welke aan *t zelve , ’t zy by Donatie inter vivos of ex Testamento, worden gegeven en ver- maakt, en dat zulx ook mogte opereeren ten opzigte van het Legaat van Hoorns &c. door wylen Dr. Job Baster onlangs aan’ voorfchreve Genootfchap gelegateerd; mitsgaders by re- fumtie op die Requeste: is goedgevonden en - verftaan , het verzoek van het voorfchreve Genootfchap teaccordeeren , zoo als gefchied by deze , onder deze mits nogtans , dat in geval le het zelve Genootfchap , onverhoopt , © eenie ger tyd, mogte worden gedisfolveerd , als dan van alle Donatien en Giften, aan het zelve, geduurende ;zyne existentie, gegeven of gemaakt, het Recht van Collateraal aan den Lande zal worden betaald. Ten welken einde Extrat van deze Hun- ner Edele Mogende Refolutie aan het voor- fchreve Genootfchap ‚ om zig daar van ie C= [ XXXXIV J bedienen, alwaar het noodig mogte wezen, en tot deszelfs naricht , midsgaders aan de Heeren van de Provinciale Rekenkamer, tot Hun Ed. informatie, zal worden gezonden. (Lager ftond) Accordeert met voorfz. Register (was geteekend) G. }. Blankert. In dit en het laatst verloopen jaar ontrukte de dood aan het Ge- nootíchap eenige Beftierderen en Leden. De Heeren Mr. ANTHONY PIETER WYBO, Raadsheer in ’t Hof van Holland en Zeeland, en Mr. ISAAK HURGRONJE, Raad der Stad Vlisfingen , en wegens dezelve Gekommitteerde Raad van Zee- land en Raad ter Admiraliteit al- daar , overleden te Middelburg , de eerfte den zevenden van flachr- maand ’s jaars MDCCLXXV , de twee- de den eenendertigften van oogst- maand laatstleden. De Heer Pr- De TRUS [xxxxv] TRUS ALBERTUS VAN DER PARRA, Gouverneur Generaal van Neder- lands Indiën, eindigde zyn leven, te Batavia, den zevenentwintigften van wintermaand des vorigen jaars. De Heer P. CRAMER ftierf, den zeven- entwintigften van herfstmaand de- zes jaars, te Amfterdam.De rechtma- tige roem, welken die Beftierders zich verworven hadden, zoo door hunne kundigheden, als door hun- nen yver voor den bloei van dit Genootfchap, doet ons hun gemis te meer betreuren. De Heeren P. CLOCKENER , Mr. J. C, REIGERs- MAN en Mr. w. n. TURCQ hebben den post , welken zy als Beftier- ders van dit Genootíchap bekleed hadden, nedergelegd. Het getal der Leden werdt verminderd door het overlyden van de Heeren DA- NIEL CHANDON, Predikant der Walfche Gemeente te Middelburg, op den vyfden van flachtmaand MDCCLXXV , [ XXXXVI] MDCCLXXV , en JAN JACOB BRAHE, Predikant der Nederduitfche Her- vormde Gemeente in deze Stad, daar hy ftierf den vyfden van hooi- maand jongstleden , waar door wy ons beroofd zagen van een man, in wien de uitmuntendfte bekwaam- heden gelegd waren , en die, fe- dert den aanvang van dit Genoot- fchap, hetzelve als tweede Secreta- ris gediend hadt; tot welken post, in deszelfs plaats, door de Heeren Beftierderen , onlangs, aangefteld is de Heer j. w. TE WATER, mede-Lid het van Zeeuwsch Genootfchap. Het verlies, door den dood en vrywilligen afftand der gemelde Heeren geleden, werdt vergoed door de verkiezinge van anderen, die zich, met alle volvaardigheid, en onder verzekeringen , dat het heil dezer Maatfchappye hun altyd fer harte gaan zal ‚by het getal der jn Be- [xxxxvi] Beftierderen en Leden gevoegd hebben. De nieuw aangeftelde Beftier- ders zyn de Heeren Mr. CORNELIS STEENGRACHT ‚ Heer van I/helt, Slangenburg enz., oud-Schepen en Raad der Stad Vlisfingen, en wegens deze Provincie. Gekommitteerd ter Generali- teits Rekenkamer in’s Gravenhage. Den 3 Oëober 1775. Dr. ABRAHAM JACOB ’s GRAEUWEN, Penfionaris Honorair der Stad Zierikzee, Den 3o July 1776. Mr. CORNELIS VAN LENNEP, Direfteur van de Hollandfche Maatfchappye der weten- fchappen; te Amflerdam. Den 3o July 1776. Mr. wirrEM VAN DER BEEKE , Penfionaris Honorair ’s Lands van den Vrye te Sluis, Koopman en Refident te Japara op Java’s noord-oost-kust. Den 30 July, 1776. Mr. JAN VAN DER WOLFF, Raad en oud-Bur= gemeester der Stad Zierikzee, Den r Ot. 1776. de fe [ XXXXVIN | Mr. JOHANNES ADRIAAN WILHELMIUS , Heer van Kleverskerke en Brakel,Schepen en Raad der Stad Middelburg. Den 1 O&. 1776. J. C+ MAUGIN , Lieutenant Kolonel en Kapi- tein ten dienfte dezer Landen. Den t Oktober 1776. ADRIAAN MOENS, Raad Extraordinair van Ne- derlands Indiën , Gouverneur en Direéteur der Kust Mallabaar. Den 29 O@t, 1776. Tot Leden zyn, in de algemeene vergaderinge ten jaare MDCCLXXv, verkoren de Heeren JERÔME DE LA LANDE , Lid van de Koninglyke Akademie der wetenfchappen te Parys, als mede van de Maatfchappyen te Lon- den, Berlyn , Petersburg, Stokholm , Bo- logne, Rome, Mantua, Cortone, Gottin- gen, Haarlem en Rotterdam, Koninglyk Leeraar in de Wiskunde enz, te Parys. MECHAIN » Affronome du depot de la marine, te Parys. ADREAS BOEHM, Vorftelyke Hesfen Darmftad- fche Berg-Raad, eerfte Hoogleeraar in de Wysgeerte en Wiskunde te Giesfen, Lid van de Pruisfifche Maatfchappye te ee, ort [xxxxix] fort aan den Oder , vande Keurvorftelyke Mentzifche Akademie te Erfurt, en van de Vorftelyke Maatfchappy te Giesfen. Mr. ADRIAAN JAN DE RUEVER, Penfionaris en Secretaris der Stad Zierikzee, MARTINUS HOUTTUYN ‚ Med. Dot. te Amfler- dam: LEONARD EULER , Hoogleeraar in de Wysgeerte te Petersburg, Lid van verfcheiden Akade- mien. JOHAN ALBERT EULER ‚, Hoogleeraar in de Wys- geerte te Petersburg, Läd van verfcheiden Akademien, en Secretaris van de Keizer- lyke Akademie der wetenfchappen aldaar. ROZIER, Abt, Lid van verfcheiden Akademien en Genootfchappen , te Lyon, Ville- franche , Dijon , Marfeille , Florence , Londen, Bern ‚Zurich , Limoges , Orleans enz, Chevalier de VEglife de Lyon. In de algemeene vergaderinge, ten jaare MDCCLXxVI , werden tot Leden aangefteld de Heeren Mr. NICOLAAS CORNELIS LAMBRECHTSEN ‚ Raad en Penfionaris der Stad Wlisfingen „ die reeds den 26 Maart dezes jaars als Lid van het Perpetuel Committé aangenomen was. ik ADRIAAN [1] ADRIAAN KLUIT ‚ Hoogleeraar in de Welfpre- kendheid en Griekfche taal , Reêtor der Latynfche fcholen te Middelburg , Lid van verfcheiden Taal-Dicht- en Historie- kundige Genootfchappen. JOHANNES VEIRAC, Med. Dot, te Rotterdam. Mr. SERVAAS VAN DE COPPELLO, Med. Doét. te Middelburg, eerfte Examinateur der Chi- rurgyns van de Oost-Indifche Compag- nie ter kamer Zeeland. JACOBUS VAN DOEVEREN, Major onder ” voet- volk ten dienfte dezer Landen , Infípec- teur Generaal van ’s Lands zee-werken in Staats- Vlaanderen. Verfcheiden Heeren, zoo Be- flierders en Leden van het Genoot- fchap , als anderen, toonden zich genegen, om onze boekverzame- linge te vermeerderen. De Hee- ten wan Haren, Ploos van Amflel, Rozier, Krom, }. B. Sandifort , Slabber, van Iperen, Hofflede, wan Lelyveld, Te Water, van Drunen, ’s Gravezande, Oosterdyk, Nahuys, Meusfchen , Boehm, $, wan der [rr] Loeff en B. Cau, Eichelberg, en anderen, gaven hunne uitgegeve- ne fchriften tot een gefchenk. FEeni- ge geachte Akademien en Genoot- fchappen, in en buiten ons Vader- land, ftelden ons in ’t vriendelyk bezit van de werken , door dezel: ve uitgegeven. De Heer wan Dam- me ging voort in zyne edelmoedig- heid ten dezen , gelyk de Heer Willemfen daar van een nieuw en aanzienlyk bewys aan het Genoot- fchap gaf, door aan het zelve te vereeren eene volledige verzame. linge van alle de verhandelingen, door de Koninglyke Akademie der Opfchriften en fraaye letteren te Parys tot nu toe aan ’t licht gebragt. Het aantal der oude en heden- daagfche Penningen , meest dienen- de ter ophelderinge van de ge- {chiedenisfen , en het kabinet van natuurlyke en andere zeldfaamhe- den vermeerderden merkelyk door RRRG jp de [ru] de toegenegenheid der Heeren Winckelman,; Haringman, wan der Meulen, wan Damme, Tjeenk, Gar- gon, Louysfen ‚ wan der Woordt , van Esch, van Duuren ;-en wan Haren, die aan het Genootfchap heeft toegezonden eene verzame- linge van zeker foort fieenen,, „meest te vinden in-de Friefche Grietenyen van oost en west Stel- lingwerf en op «de Overysfelfche hooge landen rondom de ftad Dteenwyk, in gedaante niet onge- lyk aan fpits toeloopende rok-knoo- „pen; en-door het gemeen aldaar gehouden voor donder- fteenen wier eerfte vorming en verdere aangroei de oplettendheid der na- tuuronderzoekeren niet onwaardig zyn, en uit deze verzamelinge zou- den konnen opgehelderd worden. Men heeft getracht, ook in dit vyfde deel, eene mengelinge van edi | ftuk- Erdaud ftukken te plaatfen ,‚ om aan den verfchillenden {maak der lezeren eenigzins te voldoen. Hierom zyn fommige toegezonden verhande- lingen, gelyk ook de Meteorologt- fche waarnemingen van den Heer Muller voor het volgende deel ge- fchikt, welke. anders hier hadden konnen geplaatst worden. Ísiemand belust op de heilige dardrykskunde en eene gegronde ophelderinge der Godlyke Schrift, daar uit afge- leid , de Bydragen van den Heer Secretaris TJEENK zullen hem vol- doen. De Genees- en Heelkunde kon- nen nieuw licht ontfangen uit de verhandelingen en waarnemingen der Heeren: DE WITT, DINCKLER, GREEVE, GALLANDAT ,REITZ en SWA: GERMAN, welke laatfte de liefheb: bers der Matuurlyke Hiflorie ook zal vermaaken. De Sterrenkunde heeft belang by de waarneminge van den Heer MECHAIN, en de Werk- | aeRR 3 tuig- [u1v ] tuigkunde by de opgegeven verbe: teringe van het heytuig door den Heer MEEsE , “welke het Genoot- fchap goedvondt aan ’t algemeen mede te deelen, met byvoeginge der aanmerkingen van den Heer DE FREYTAG, vooral op dat ande- ren aanleidinge krygen, omop de voltooijinge van dit noodzaaklyk werktuig nader te denken. De Gefchiedkunde wan ons Vaderland wordt veelzins opgehelderd door de Heeren ERMERINS en DE RHOER, De liefhebbers,eindelyk, van oude Penningen zullen 'er eenigen door den Heer vAN DAMME en den Se- cretaris TE WATER opgegeven en befchreven vinden, die zeer zeld. faam voorkomen, of voorheen on- bekend waren, Dit Genootfchap, zich wyders verlarende op de werkzaame po- Zingen van alle zyne Leden, die zich [ Lv ] zich daar toe vrywillig verbonden hebben, en vertrouwende , dat ook anderen deszelfs belangen zullen blyven behartigen, zal onafgebro« ken voortvaren , om alles aante- wenden , war ftrekken kan ter meerdere bereikinge van het doel, t gene wy ons voorftellen, de ver- heerlykinge van den hoogen op, wiens zegen op alle onze onder- nemingen ruste!, de uitbreidinge van allerleie nuttige wetenfchap- pen, die beftendig in bloei en vruch- ten toenemen!, en het voordeel van ’t Nederlandsch Gemeenebest, welks roem noch dagelyks aan- groeije en haast den hoogften trap van eer beklimme ! VLISSINGEN den laatflen van wynmaand ’s Jaars MDCCLXXVI. paas 4 NAAM. NAAMLYST DER TEGENWOORDIGE HEEREN DT BME TE U RN EN LEDE N VAN ’T ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN TE VLISSINGEN VOLGENS DEN TYD VAN HUNNE AANSTELLINGE, PROTECTOR. / yne Doorluchtigfte Hoogheid WILLEM de vyfde, PRINS VAN ORANJE EN NASSAUZ Ertitadhouder , Kapitein Generaal en Admiraal der vereenigde Nederlanden, enz. enz. enz. De Heeren DIRECTEUREN. Mr. J. WINCKELMAN, Commis Generaal van Zee= land, oud-Burgemeefter van Vlisfingen. Prefi- dent wan het Geuootfchap. Mr. P. CHANGUION „ Secretaris van Middelburg. Vice-Prefident van het Genootfchap, Mr. A. J. HURGRONJE, Secretaris der Provinciaale Rekenkamer van Zeeland, Mr, rvu] Mr. s. M. SNOUCK HURGRONJE, Raad van Middel- burg. Mr. 1. A. VAN DE PERRE, Heer van Nieuwerve Welzingen en Westhoven, Reprefenterende Z. D. H. den Heer Erf-Scadhouder , als Eerften Edelen van Zeeland. Mr. j. STEENGRACHT , Raad en Advocaat Fiscaal ter Admiraliteit in Zeeland, Kiesheer van Middelburg. Mr. K. VAN DEN HELM BODDAERT , Burgemeefter en Raad van Middelburg , Bewindhebber der W. LI. Compagnie ter kamer Zeeland, Mr. D. RADERMACHER, Heer van Nieuwerkerke , oud-Raad van Middelburg , Bewindhebber der O. L. Compagnie ter kamer Zeeland, Mr. A. P. LAMBRECHTSEN , Heer van Ritthem „ Burgemeefter en Raad van Vlisfingen , Bewind= hebber der W.L. Compagnie ter kamer Zee« Mr. L. C. VAN SONSBEECK „ Raad en Penfionaris van Vlisfingen, Bewindhebber der W. I. Compag- nie ter kamer Zeeland, Mr, M, J. VETH VAN DE PERRE , Heer van West- kappelle en ’t Nieuwland, Schepen en Raad van Middelburg. Mr. C.C. BERTLING , Schepen en Raad van Vlís= fingen, Mr. D. TULLEKEN , Heer van Melis-en Marie-ker= ke, Burgemeefter en Raad van Middelburg. Mr, D. P. DE MAUREGNAULT , Raad en Penfionaris van Vere die Mr Luv] ek w. K. H. Baron vAN LYNDEN , wegers Gelder= land afgevaardigd ter vergaderinge ven de Al- gemeene Staaten. M, HARINGMAN, Schout by nacht by de Adimira- liceic in Zeeland, en Equipagiemeester van dezelve te Vlisfingen. Mr. w. VAN CITTERS „ oud-Raad-Penfionaris van Zeeland. Mr. J. M. CHALMERS , Raad-Penfionaris der Hee- ren Staaten van Zeeland, Mr. B. MATHIAS POUS, Schepen en Raad van Mid- delburg, Bewindhebber van de O. I, Compag- nie ter kamer Zeeland. Mr. M. VAN VISVLIET, Oud-Penfionaris van Mid- delburg. Mr. E. CLYVER, Burgemeefter en Raad van Vlis- gen. Mr. 7. MAURITZ, Burgemeefter en Raad van Vlis- fingen, H. EVERTSEN „ Burgemeefter en Raad van Middel- burg. C. PLOOS VAN AMSTEL, Jab Cornelisz, , te Amfter- dam, Mr. D. GRENIER VERWOUT NOIRET , Schepen en Raad van Middelburg. Mr. P. HURGRONJE, Gecommitteerde Raad ter Admiraliteit te Amfterdam wegens deze Pro- vincie, Penfionaris Honorair van Middelburg. Mr, H. DE HAZE BOMME, Raad van Middelburg „ Bewind- [ Lxix ] Bewindhebber van de W. IL. Compagnie ter kamer Zeeland. Aso ye Baron TORCK , Vry- Heer van Rozendaal , Voor= fchoten „ enz. befchreven in de Ridderfchap van Gelderland, afgevaardigd ter vergaderin= ge van de Algemeene Staaten. Mr. A. VAN DE PUTTE SCHORER „ Schepenen Raad van Middelburg. A, H‚ Graaf VAN RECHTEREN, Heer van Gereftein en Woudenberg „ befchreven in het Lid der Heeren Edelen en Ridderfchap van Utrecht. M.C DE WAAL, Heer van Lexmond, Agthoven en Laakerveld , Deken van ’t Kapittel van oud-Muntter te Urrecht. Mr. A. VAN ZUYLEN VAN NYEVELT Secretaris der Heeren Weesmeefteren te Rotterdam, Mr. G. BRANTSEN, Burgemeefter van Arnhem, af- gevaardigd ter vergaderinge der Algemeene Straaten. Mr. y. J. HARTSINCK, Charter-en Requestmeefter ter Admiraliteit te Amfterdam, Prefident van Hoofd-participanten der W. IL. Compagnie ter kamer aldaar, W. VAN DER MEULEN, Koopman te Amfterdam, Mr. j. C. RADERMACHER, te Amfterdam, W. H. Baron vAN ROUWENOORT, Heer van den Ulenpas en Rynenburg , Ridder van de Duitfche Orde, Prefident der Heeren Gedeputeerden van ’ Graaffchap Zutphen. Mr.G. D. DENICK „ Burgemeefter en Raad van Rottere [Lx] Rotterdam, Raad en Fiscaal ter Admiraliteit op de Maas. Mr. w. VAN HOGENDORP, Raad in de Vroedfchap van Rotterdam, C‚ BOURKHART VOET, Med, Dolt. te Dordrecht. H‚ VINK, 4. L. M. Med, & Philof: Do, , Hono- rair Hoogleeraar in de ontleed- en heelkunde’, oud-Schepen van Rotterdam. P. VAN DAMME, te Amfterdam. Mr, A. HAGOORT , Schepen en Raad van Gorin= chem. Mr. c. CAEN, Burgemeefter en Raad van Vlisfin- gen, Bewindhebber van de W. IL. Compagnie ter kamer Zeeland, Mr. D. VAN ALPHEN, Heer van Achtienhoven en den Bosch, Griffier van Leiden, Mr. P. P. VAN GELRE, Raad van Zierikzee, en wegens die Stad Gecommitteerde Raad van Zeeland en Raad ter Admiraliteit aldaar. Mr. J. MERSEN , Heer van Nieuwvliet , Bailliu van de wateren van Zeeland. Mr. H. CALKOEN, Advocaat te Amfterdam, Mr. G. J. BLANKERT Secretaris der Heeren Staaten van Zeeland. Mr. 7. P. VAN DEN BRANDE , Ridder Baronnet , Weer van Gapinge „ Crabbendyke, Couwerve enz., Schepen en Raad van Middelburg. Mr. w‚ THIBAUT ; Heer van Aagtekerke , Secreta- f ete JES Lrxi] ris ter Admiraliteit in Zeeland, Kiesheer van Middelburg. FE, EILBRACHT , Stadhouder en Griffier der Leenen van Loenderfloet. C. J. VAN DER LIN, t€ Amfterdam. G, r. Baron THOE SCHWARTSENBERG EN HOHEN- LANSBERG, Grietman van Menaldumadeel „Ge- deputeerde Staat van Friesland enz. 0. Z. VAN HAREN, Grietman van west-Stelling- werf. Mr. R. PALUDANUS, Raad en Thefaurier van Alke gr an maar. as > U Mr. C. w. ELLENTS ; Raad en Secretaris van % Landfchap Drenthe, mede-lid van den loffe= lyken Ecttoel aldaar. Mr. R‚ B. GOCKINGA, Secretaris der Heeren Gede- puteerde Staaten van Groningen en Omme- landen. Mr. D. ‘FHOMASSEN à THUESSINK ‚ Burgemeefter van Zwolle, Mr. Cc. STEENGRACHT , Heer van Whell, Slangen- burg enz. „ oud-Schepen en Raad van Vlisfin- gen, wegens deze Provincie Gecommitteerd ter Generaliteits Rekenkamer. t A, J.S GRAEUWEN , Med. Dol. , Penfionaris Hot norair van Zierikzee, Mr. C. VAN LENNEP, te Amfterdam. Mr. w. VAN DER BEEKE, Penfionarls, Honorair van % Sluische Vrye, Koopman en Refident te Japara. Mr, [Lx11] Mr. 7. vAN DER worrr, Burgemeefter en Raad van Zierikzee, ‘Mr. 5. A. WILHELMIUS , Heer van Kleverskerke en Brakel, Schepen en Raad van Middelburg. J.C. MAUSGIN , Lieutenant Kolonel en Kapitein ten dienfte dezer Landen. A. MOENS, Raad Extraordinair van Nederlands Indiën , Gouverneur en Direéteur der Kust Mallabaar. De Heeren LEDEN, D. H. GALLANDAT „ Med. Dodt, ’s Lands Opera= teur van Zeeland, Letor in de ontleed-heel- en vroedkunde te Vlisfingen. Thefaurier van van het Genootfchap. J. MAZEL ; Predikant der Walfche Gemeente te Vlisfingen. J. TJEENK, Predikant der Engelfche Gemeente te Vlisfingen. Eerfte Secretaris van het Genvotfchap, A. MULLER, Stads Med. Dot. , Schepen en Raad van Vlisfingen. P. C. HAGEMAN , Predikant der Lutherfche Ge= meente in de Beverwyk. J- W. TE WATER, Predikant der Nederduitfche Gemeente te Vlisfingen, Hiftoriefchryver van Zeeland. Tweede Secretaris van het Genootfchap. 8. ESCHAUZIER, Predikant der Walfche Gemeente in ’s Gravenhage. G, DE [rxir] G. DE WITT , Med. Do&. , Chirurgyn-Major in ’% regiment Mariniers ten dienfte dezer Landen. Je VAN IPEREN, ÀÂ. L. M. Philof. Do&., Predikant der Nederduitfche Gemeente te Vere, J. WILLEMSEN , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Predikant der Nederduitfche Gemeente te Middelburg. Li M. SLABBER, Bailliu en Secretaris van Baarland. P. NIEUWLAND, Predikant der Nederduitfche Ge» meente in ’s Gravenhage, G. J. NAHUYS , Hoogleeraar in de Wysgeerte en Predikant der Nederduitfche Gemeente te Rotterdam. Mr. L. P. VAN DE SPIEGEL, Burgemeefter en Raad van Goes. J. NETTIS, Med. Dot., oud-Leeraar der Doops- gezinden te Middelburg. Mr. P. BODDAERT „ Med. Dot. , oud-Raad van Vlisfingen. L. BOMME, Dire&tcur van de Commercie Compag- nie te Middelburg. J. PETSCH, te Ysfelftein, W. NOORDENHOUT , Predikant der Lutherfche Ge- meente te Amfterdam. J. RATELBAND , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Akademie-Prediker te Franeker. Mr. A. PERRENoT , Raad en Rekenmeefter der Do- mainen van 4, D. H, den Heere Erf-Stad- houder, Je Je [ Lxiv-] Je J. ANDRIESSEN „ Med, Do.; Burgemeefter en Raad van Vere, J. ERMERINS, Secretaris van Verc. N. BARKEY , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Predikant der Hoogduitfche Gemeente in ’s Gravenhage. P, HOFSTEDE „ Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en oud-Predikant der Nedendni Gan Gemeen- te te Rotterdam, Je J. VAN DRUNEN) Hoogleeraar in de Oofterfche taalen en Predikant der Nederduicfche Ge- meente te ’s Hertogenbosch. J. Je DE FREYTAG, Kapitein Lieutenant Ingenieur ten dienfte dezer Landen, A. BONN. Hoogleeraar in de Geneeskunde te Am- fterdam. L. REEDER, Predikant der Lutherfche Gemeente te Culemburg. J. DU PONT, Med, Do&. te Rotterdam, M. SIDERIUS „ Kapitein Lieutenant Ingenieur ten dienfte dezer Landen. Mr. J. G. SCHORER „Gecommitteerde Raad van Zee- land wegens Middelburg , en Raad ter Admi- raliteit aldaar. C. CLEYN, Predikant der Nederduitfche Gemeen- te in den Briel. Je OOSTERDYK SCHACHT, Á. E M. Philof. Do&., Hoogleeraar in de Geneeskunde te Utrecht. Ne Ge [EXxv ] ‚N. G, OOSTERDYK Joamsz. Hoogleeraar in de Ge= neeskunde te Leiden, N. L. BURMAN „ Hoogleeraar in de Geneeskunde te Amfterdam. A. VOSMAER, Direeur van het Natuur-kabinet van Z. D. H. den Heere Erf-Stadhouder. L. DE BEAUFORT, te Maaftricht, P, ’s GRAEUWEN, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Groningen. E‚ SANDIFORT, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Leiden. H. D. GAUBIUS, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Leiden, Lyf-Arts van Z. D. H‚ den Heere Erf-Stadhouder, Mr. B. voorDA „ Hoogleeraar in de Rechten te Leiden. S&, RAVIUS, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en, Oofterfche taalen te Utrecht. G. N. HEERKENS, te Groningen. Marquis DE ST, SIMON, Ridder der orde van Maltha, B. VAN SUCHTELEN, Kapitein Ingenieur ten dien- fte dezer Landen. D. VAN GESSCHER, Heelmeefter te Amfterdam, F. H. GRAM, Heel-en Vroedmeefter te Rotterdam. Je W. PARIS „Predikant der Nederduicfche Gemeen= te te Hulst, KRAAK As [axvi ] A. VAN GHERT, %5 Lands Med, Dot, der Baronnye van Breda, P, pee Med, DoCt,, gezworen Raad van Maas- tricht, „Mr. 7. JONGBLOFT , Advocaat te Arnhem. P. J. BERGIUS, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Stokholm. “A, MONRO „ Hoogleeraar in de dd te Edinburg. Mr. H. CANNEGIETER 3 Hove in de Rech- ten te Franeker. F. C,‚ MEUSCHEN, Raad en geheime Tsegations Se» f cretaris der Hertogen van Saxen Hilburghau- fen en Coburg Saalfeld in ’ Gravenhage JS. ROBERT, Predikant der Walfche peen te Leiden, D, DE GORTER, A, L. M, Philof. Dot, , oud= Hoog- leeraar in de-Geneeskunde te Harderwyk ik Lyf-Arts der Keizerinne van Rusland G. G. S. H‚ MANGER, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid ‘ en Akademie-Prediker te Franeker, J. PLOOS VAN AMSTEL, Med: Do, te Amfter- dam. E. P. SWAGERMAN, Heelmeefter te Amfterdam, … F. H‚ C, HOFF, Med, Do. te- Arnhem. "A. %5 GRAVESANDE ;- Predikant der Nederduitfehie Gemeente te vin dad „Lrxvu] WS. VAN ZELDER», Med. Dot. te Gouda, 3 Mr. #1. SCHOMAKER , Secretaris der Stad en Ad= vocaat Fiscaal der Financien van ’t Graaffchap Zutphen. Mr. 7. C. COPES VAN HASSELT, Raad in ’t Hof van Gelderland te Zutphen. Mr. H. VAN WYN, Penfionaris van den Briel, D, VAN DE WYNPERSSE , Hoogleeraar in de Wyss geerte te Leiden, J. F. HENNERT , Hoogleeraar in de Wysgeerte te Utrecht, C. LINNEUS, Ridder van de Noordfterre, Hoog- leeraar in de Geneeskunde te Upfal, Lyf- Arts des Konings van Zweden, J. B. SANDIFORT, Stads Med, Dot. in ’s Graven- hage. D. VAN CRUISSELBERGEN, Lettor in de Hiftorien en Griekfche taal , Reétor der Latynfche Scho- len te Vlislingen, JT. N. EYRING, Philo. Dot, Reftor van ’t Koning- lyk en ‘Keurvorftelyk Seminarium te Got- tingen. eve H. G. OOSTERDYK, Med. Dot, te Amfterdam.' B. BOSMA, Á. L. M, Philof. Dot. te Amfterdam. H., AENEAE, À. L. M. Philof. Dot. te Amfterdam. j. LE FRANCQ VAN BERKHEY, Med. Dot, , Leétor in de Natuurlyke Hiftorie te Leiden. RARKK 2 As [ Lxviir } A. MACLAINE, S. S, Theol, Dot. „, Predikant der Engelfche Gemeente in ’s Gravenhage. P, CAMPER, Honorair Hoogleeraar in de Genees- kunde te Groningen. Mr. Mm, TYDEMAN „ Hoogleeraar ín de Rechten te Dtrecht. J. DE RHOER, Hoogleeraar in de Welfprekendheid en Griekfche taal te Groningen, P, CURTENIUS, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Predikant der Nederduitfche Gemeente te Amfterdam. L. BICKER, Med, Do. te Rotterdam. G. VAN DOEVEREN , Hoogleeraar in de Geneeskun- de te Leiden, P. BONDAM , Hoogleeraar in de Rechten te Utrecht , Hiftoriefchryver van Gelderland. G. J. GERARD , Áuditeur der Rekenkamer van Haa- re Keizerlyke Majefteit te Brusfel. 6. DE WIND, Med. Do. , Letor in de Ontleed- Heel-en Vroedkunde te Middelburg. J. SPLINTER STAVORINUS , Kapitein ter Zee by de Admiraliteit in Zeeland. C. R. HANNES , Med, Do&., Lands-Phyficus van het Hertogdom Kleef , te Wezel. G, GREEVE, Heel-en Vroedmeefter te Utrecht. TJ. BEATTIE , Hoogleeraar in de Zedelyke Wys-= geerte te Aberdeen, Te [Lxxix } J. DE LA LANDE, Koninglyk Leeraar in de Vlise kunde te Parys. MECHAIN ; Aftronomist voor de Zeevaart te Parys, A; BOEHM, Vorftelyke Hesfen Darmftadfche Berge Raad, Hooglecraar in de W ysgeerte te Giesfên, Mr, A. J. DE RUEVER , Penfionaris en Secretaris van Zierikzee. M‚, HOUTTUYN, Med, Do. te Amfterdam. E‚ EULER „ Hoogleeraar in de Wysgeerte te Pe tersburg. J. A. EULER, Hoogleeraar in de Wysgeerte te Pe- tersburg. ROZIER, Abt , Chevalier de l’Eglife de Lyon. Mr. N, C. LAMBRECHTSEN , Raad en Penfionaris van Vlisfingen. A. KLUIT , Hoogleeraar in de Welfprekendheid en Griekfche taal , Reêtor der Latynfche fcholen te Middelburg. J. VEIRAC , Med. Do. te Rotterdam. Mr. ie VAN DE COPPELLO, Med, Do&. te Middel- urg. Je VAN DOEVEREN , Major ten dienfte dezer Lan den, Infpeéteur Generaal van ’s Lands Zee- werken in Staats Vlaanderen. KADRR 3 LYST „[rxxl. LYST peR VERHANDELINGEN VAN HET VYFDE DEEL Erfte ftichting en lotgevallen van fom- | mige plaacfen ten oosten en wetten der Schelde gelegen ; door j. ERMERINS , Secretaris der Stad Vere, Bl. Verhandeling over het gebruik van den Spiritws Salis marini ‚in fommige uitwendige gebre- ken; door E‚ P. SWA GERMAN } Heelmeefter te Amfterdam, Waarnemingen over genezene hoofdwonden , verzeld met fraétuuren in het cranium; door G. GREEVE, Heelmeefter te Utrecht, Verhändeling over de medelydenheid der dee- len van het-menfchelyke ligchaam in ziek- ten; door G, DE WITT, Med. Dol, te Breda, J. S, G. DINCKLERI Obferwationes Medice &» Chirur= gie, — Genees- en Heelkundige waarne- mingen; door j.s.G. DINCKLER . Med, Do. te Elberfela: vertaald door 7. Baster. . Waarneming omtrent eene byzondere eigen- fchap van de Apocynum , in het dooden van fommige foorten vn vliegen; door E. P. SW AGERMAN. Bedekking van Aldebaran door de maan , waar- ‚ genomen te Verfailles, den 14 April 1774, met de vergelykingen der waarnemingen van. dezelve verduiftering, gedaan te Pa- Iys, te Petersburg, Geneve en Brusfel; 147 200 255 28r door MECHAIN, Aftronomist te Parys: uit. het Fransch vertaald door Mr. P. Boddaert, 307 Je LEEK ] J. DE RHOER disguifitio de Dorestado Batavorum, a Normannis vexato ac direpto; in qüa Viri Amplisfimi B. H. Sententia examinatur , pirata- vumguê eorum expedstiones illustrantur, — Ver- handeling over het door de Noormannen ontrust en geplonderd Dorestadum der Ba- tavieren ; waar in het gevoelen van den Heere B. H. getoetst, en de ftrooperijen van die zeeroovers verklaard worden ; door j. pe RHOEFR , Hoogleeraar in de Wel- fprekendbeid en Griekfche taal te Groziz- gen: vertaald door C, F. Kuypers. 324 Eene verbetering van het hey-tuig; door D. MEESE „ in leven Hortulanus by de Akade- mie te Franeker : met de bedenkingen van J.J. DE FREYTAG ‚, Kapitein-Lieutenant In- genieur. 423 Zeldzaame waarneming van eene zwangere vrouwe, by welker verlosfinge de lyfmoe- der en nageboorte met fcherpe verfteende punten begroeid bevonden werden; door D, H. GALLANDAT , Med, Do&. te Vlisfingen. 452 Bericht van eene belette doorzwelging; door F. T. REITZ, Med. Doll. te Middelburg. 460 Bydragen tot de Heilige Aardrykskunde ; door J. TJEENK, Predikant te Vlisfingen. … 465 Aanhangfel tot de eerfte afdeelinge van ’t bericht der talryke verzamelinge van oude pen- ningen; door P. VAN DAMME, 603 Verhandeling over een’ penning van Ptole- maeus, zoon van Mennaeus, Tetrarcha van Chalcidene; doory, We TE WATER } Predikant te Vlisfingen. E NB, [rxxir] NB. De boekbinders moeten de twee Plaaten, waar op de verbeterde Hey-werktuigen afgebeeld zjn, voe- gen achter bladz, 450. : hd D RUK EFEINILE N E N VERBETERINGEN, Pyfde Deel. BL xxxxvi re. 15 het van mm van het 361. Ut BURMANUS ut BRUMANUS 537. IT. 14 voortdraagt, —= voordragen; 572. T. 9 voorekomende, —— voordkomende, 573. Ts IO ZOO Welaasde , —— Zoo wel voor voor als voor —= aarde als voor 573. Fr. 13. Altans mmm Àlthands 590. f. 29. reijen mm rijen Op bl. 414. r. 25 achter minime esfe quacrendam , Zy #e voegen. Sed de tempore , quo cufi fuezint illi numi, hic difputare nolo, Lege Ampl. vAN DE WALL in Actis Societ. Liter. Leidenfis T. P- 75. quem merito etiam dubitasfe video, an Wicus pertos quo de dicebam fupra, Dorestadum úgnificet. EERSTE „Ss T-CHTING su BOT STE VALLEN VAN SOMMIGE PLAATSEN TEN OOSTEN EN WESTEN DER SCHELDE GELEGEN: hd boor JACOBUS ERMERINS, D* de Deenen of Gothen deze lat: den het eerst bedykt hebben, ges tuigt REYGERSBERGH, op het gezag van Cornelius Battus, en wordt hier in van SMALLEGANGE wederfproken, welke ftelt, dat de bedyking van fom- mige Zeeuwfche Eilanden voor dien tyd reeds gefchied zou zyn. Moeilyk is het te bellisfen, wie in dat ftuk gelyk heb- be; daar men vindt, dat de bedyking in Friesland reeds in * jaar 642 een aan- V. DEEL, A vang 2 _ Je ERMERINS OVER SOMMIGE vang zou genomen hebben (a): het een en arder kan waar wezen, de Noordfche volkeren kunnen hier bedykte landen gevonden hebben (b), en zelfs ’er nog meer by ingedykt hebben: want hunne heirlegers beftonden uit vrye lieden, die voor-zig zelfs, en geenzins voor hunne opperhoofden, veroveringen maakten. y befchouwden die als een gemeenen eigendom, „daar elk hunner even veel recht en deel in laadt, dewyl ieder iets hadt toegebragt tot de verkryging (c). Geen wonder dan, dat zy hunne win- gewesten , voor de zeevloeden , door dy- ken beveiligden. Men wil, dat Wal- cheren, Schouwen en Borfelen reeds voor ’t jaar 833 bedykt waren, dog Dui- ve- (a) Fr. sroErDS -befchryving van oud en nieuw Friesl. L. D, 1 ft. bl. 105. Cb) Dat de Noordfche volkeren hier bedykte landen gevonden hebben , is zoo {onwaarfchynlyk niet „als men. het getuigenis van Tacitus aanneemt, dic zegt dat in het 8, jaar voor ’s Heilands geboor- te, de Romeinen reeds een dyk aan den boven- kant van het Batavisch eiland langs den Noordtak des Rhyns gelegd, en het overige van het Bata- visch eiland in ’t jaar 55. bedykt hebben: zie Hift, aant. van Mr.G, VAN LOON op de Rym Chron. van, Klaas Kolyn , bl, 339. _(C) ROBBERTSON inl, tot de Hift. van Karel de V., bl, 29 en 3e. - zie ook de bewyzen en op- heldering tot gem, inleid. bl, 16, en volgg. Vlan Aas AA PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 3 ie veland, Noordbeveland , Wolfersdyk; _ __Zuidbeveland en Tholen zouden eerst __na ‘jaar 850 in ’tdrooge gelegd we- zen (d). Deze tydftippen ftryden geen- zins met de inwooning der Deenen in deze landen, alzoo die reeds in ’t jaar 8ro eenen inval in Friesland deeden: en in *t jaar 837 uit het eiland Walcheren de Schelde op zyn gevaren, Antwer- pen geplonderd en in brand gefteken hebben (e), terwyl zy nog in de jaaren 852 en 874 omtrent die rivier fchynen gehuisvest te zyn geweest (£). Én waar- om zal het minder eer voor ons wezen te bekennen, dat wy de bedyking der landen van hun hebben geleerd, dan te moeten toeftemmen , dat het Leenbeftier en de wetten, daar toe behoorende, dà hun zyn afgekomen ? _____ Naar mate nu de Schelde, ten noor- den en westen, eene kortere uitloozin= _, ge naar zee bekwam, zullen de onder- vloeijingen der laage landen, ten weer- zyden van derzelver boorden, minder geworden, en ’er dus goede weilanden | Ap nd en uit Á (d) SMALLEGANGE bl. 43. 4 (e) Vaderl. Hitt. IL, D. bl. 54 Cf) Ibid, IL. D. bl, 65, 80. 4 Je ERMERINS OVER SOMMIGE uit geboren zyn. Zoo waarfchynlyk het nu is, dat de Deenen in Zeeland bedykingen om fommige landen hebben gelegd, zoo waarfchynlyk is het ook, dat zulks door hun op de Schelde ge- fchied is: want daar zy hunne invallen tot in Braband en Vlaanderen voortzet- teden, zullen zy zig ook aan dezen en geenen oord gevestigd hebben. Gend en Axel meent men, hebben die naa- men van hun ontleend, en het koomt my voor, dat Lir LO van een volkplan- ting der Deenen is voortgekomen. In de kaarten van Denemarken vindt men op de Oostkust van Jutland een eiland- je Lillo genoemd; nu weet men, dat de verhuizende volkeren gemeenlyk de manier gehad hebben, datze het land, het geen ze innamen, den naam gaven van hun vaderland, dat zeverlatenhad- den(g), zoo dat het zeer aanneemlykis, dat een hoofd dezer Barbaaren , uiteven- gem, eilandje herkomtftig, zig aan dezen , oord ter neder geflagen heeft en ’er de eerfte bedyker van is geweest. Dit is ten minften zeker, dat de Heerlykheid Lillo ouder is, dan by eenige fchryvers ge- meld wordt, Nu vindt men daar van reeds E) PICCARDT Antiq. van Vriesl, bl, 14. PLAATSEN KAN DE SCHELDE. 5 reeds in *t jaar 1123 gewaagd, als Go- defroy van Bouillon Hertog van Neder- Lotharingen, voor zyn vertrek naar ’t Heilige land, de kapellen van Lillo, Beerendrecht en Oorderen, en alles wat van derzelver Parochien afhanglyk was, fchonk aan de door hem geftigte Kanun- niken en Proost van de St, Michiels kerk te Antwerpen (h), maar de Tienden en wat hier nog meer aan behoorde, wer- den door den opvolger van Godefroy, Hendrik Graaf van Limburg, aan zyn Domeinen gehegt. Dan Hertog Gode- froy met den baart, die hem federt op- volgde, gaf gemelde Tienden uit aan eenigen zyner leenmannen: maar , daar- na de rechtmatige klagten hoorende van den Proost en Kanunniken der voorzei- de kerk, gaf hy alles aan hun weder, gevende andere belooningen aan de ge- nen, welken hy eerst met die Tienden hadt voorzien (i). Deze Heerlykheid van Lillo werdt in %* jaar 1194 bezeten by Diederik van Be- weren, kastelein van Dixmuide, Graaf van Aalst en Heer van Basferode (k), A sr en (h) BU TKENS Troph. de Brab. T. IL. p. 99. (i) Ibid. T. L p. 144, (K) SANDERUS Verheerl, Vlaand, IL, D,bl, 108, 6 J, ERMERINS OVER SOMMIGE en is door een grooten zeevloed in ’t jaar 1234 overftroomd geworden (1), welk. ongeluk deze plaats en onderhoorigheid andermaal in ’tjaar 1288 overkwam, daar zy fints dien tyd onder water lig- gende, eerst lang naderhand is herdykt geworden (m). Ook fchynt Lillo het ftamhuis van een Edel geflacht te zyn geweest: alzoo men Zwverhart van Lillo gemeld vindt onder de Edelen en Leen- mannen van Braband, welken Hertog Jan den l., in ’tjaar 1294 overleden, in zyne oorlogen gediend hebben (n): dan of die hun vaderlyk erfdeel verloren hadden, dewyl veel vroeger, als boven gemeld is, het geflacht van Beveren dit Leen reeds bezat, is onzeker: dit is waar, dat de overleveringen niet alleen, maar ook oude kaarten aanwyzen , dat in het eigentlyke Dorp Lillo, nu oud Lillo, een kafteel geftaan hebbe, waar van nog fondamenten in de gracht van het fchansje, in later tyden op dien grond gebouwd en nog in wezen, te vinden Zy De Eet oldend vindt men als Heeren van ils CD) w. VAN HEYST Kron. bl, 140, Bli ibid. bl. zer: Me d B) BUTKENS T.L pe 344e PLAATSEN AAN DE SCHELDE, % Lillo vermeld omtrent ‘jaar 1355 France de Mirabellt di& de Haelen (o), in °t-jaar 1372 Franc de Halen fire de Mont S. Wibert (p), omtrent ’t jaar 1406 Jean de Halen (q); in % jaar 1505 in Nov: verkogt Philips Koning van Caftilien enz. de hooge Middelen ende leege Jufti- tie, ende Heerlykheid van Lillo aan Mr, Gielife de Schermere voor 2oo gouden Philips guldens, tot eenen vullen Leene eeuwichlyk ende erffelyk te houden, met magt om aldaar te ftellen en maken alle officieren „als Drosfaert , Schouteth , Sche= penen ende Vorfters enz. Welke Heer. lykheid aan voorgem. Koning vervallen was, na den dood van Heere Arancx van Haelen (rt). In ’t jaar 1533 verkreeg Euftache de Coequiel dict le Merchier door koop deze Heerlykheid, wiens Dogter Anna de Cocquiel door recht van naasting in ’t jaar 1554 Vrouw van Lillo werdt (s), en door haar Huwelyk met Paulus van Daele, Ridder, deze Heer- lykheid in dat geflacht overbragt, daar À 4 die (O0) BUTKENS T, IL, p. 460. (p): Ibid, p. 493. “…_(q) Ibid. p. 538. r) Copie van den Giftbrief MS, (S) BUTKENS T.I. -p, 248, 8 7. ERMERINS OVER SOMMIGE die federt in gebleven is, en, zoo men wil, zig nog bevindt, wordende beftierd. van wegens de Abtdye van S, Michiel te Antwerpen, ‘die voorwenden door eenen Heer van Daelen, woonagtig in een der Kanarifche eilanden, daar toe gevolmagtigd te zyn, … Lillo, gelyk reeds gemeld is, in ’ jaar 1288 ondergevloeid zynde, werdt in de jaaren 1341 en 1342 door Hertog ‚Jan van Braband, of op zyn bevel, weder herdykt (t), en wanneer in * jaar 1357 de oorlog tusfchen Graaf Lodewyk wan Vlaanderen en Hertogin Johanna wan Braband eindigde, moest, by uit- fpraak van Hertog Willem van Beyeren, Graave van Henegouwen, Holland enz, op den 4 Juny van dien jaare gedaan, de Hertog en Hertogin van Braband aan den Graafen Graavin van Vlaanderen af- ftaan de {tad Antwerpen met haar on- derhoorigheden, welke bewezen moest worden 1oooo gls, aan Renten op te brengen, in welke Lillo gefchat wierdt op negentich Capuynen vier en vyfrigh Jchellingen groot: 1tem nog aldaer hon- dert gemeten Landts, die Heer Godevaert van der Delft hout tot fynen live, daer (D VAN HErsT Chron. bl 10% PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 9 af die erflickbeyt is drie pont, fesfe fchel- lingen-acht deniers groot (u). In ’t jaar 1420 heeft Jan van Beyeren, Ruwaart van Holland en Zeeland, in oorlog met zyne Nigte Vrouwe Jacoba, door de Zeeuwen Lillo en Zantvliet doen overvallen en plonderen (v). De zeevloeden van de jaaren 1421 en 1485, die zoo veel verwoestingen in Holland en Zeeland aanbragten, hebben onge- twyffeld aan dezen oord ook rampen veroorzaakt; offchoon daar van geen aanteekeningen gevonden worden; ge- lyk mede die van ’t jaar 1530, daar alleen van gewaagd wordt, dat die van Ant- werpen tot Bergen op Zoom toe alle de Dorpen hebbe doen verdrinken, ver- woest en geheel bedorven (w). De vloed, die den 15 Febr, 1551 woedde, heeft Zantvliet en Osfendrecht doen on- derloopen(x). Wat onheil de Allerheili- gen vloed van ’ jaar 1570 ten oosten der Schelde door de over{troomingen hebbe veroorzaakt, is nergens, myn’ weten; aangeteekend, maar daar en tegen vindt A 5 men (u) BUTKENS T.L. p. 476. (v) Vaderl. Hift. III. D. bl. 447. (W) HUNNIUS Zeeuw. Buyfe bl, 149, (x) Chron, van Antw, Dl, 49, ed IO _ J. ERMERINS OVER SOMMIGE men genoeg van rampen, die het begin en voortgang des tachtigjaarigen oor- logs hier hebben voortgebragt. In ’t jaar 1573, wanneer Middelburg belegerd was, werden, om het ontzet te beletten, tusfchen Lillo en Oorderen, zo of 12 groote fchepen met fteenen ge- laden, gezonken, en dus de Schelde voor groote fchepen onbruikbaar ge- maakt (y). Te dezer tyd was het Dorp Lillo nog in vollen bloei, hethadt een haven: het veer van Liefkenshoek was, even als nu ter tyd, in ftand, en voor of by Saftin- gen hieldt een Esquader oorlogfchepen de wagt (z). ‘In ’t jaar 1574 bevondt zig hier omtrent een vloot van omtrent go Koningsfchepen, die door de Zeeu- wen aangetast, tendeele veroverd,enten deele vernield werden (a). In * jaar 1576 vonden de Spanjaarden ter bevei- liging van Antwerpen noodig, de dyken langs-de Schelde door te fteken, op dat de fchepen over de ondergezette landen veilig mogten.heen varen (b) Zoo groot was Cy) EUNNIUS bl. 90, (z) Uit aant. MS: (a) PERrRs Onft, Leeuw bl. 255. (b) DE GROOT Nederl, Jaarb. bl-53. PLAATSEN AAN DE SCHELDE, II was de vrees voor de fiere Zeeuwen, dat een der vrugtbaarfte landítreken mis- fchien van Neêrland aan de vernieling der ftroomen wierdt ten beste gegeven, als een uiterfte middel om de vaart af en aan voorfz, ftad eenigzins veilig te ma- ‚ken, ja de fchrik voor hunne vrybuiters deed Damian de Morales op dezen tyd, met zyne Spanjaards te Lillo liggende, de plaats en zyn post op ’t gezigt van ’s Prinfen fchepen verlaten (c). Het moet al voor ’% jaar 1573 onder het beftier des Hertogen van Alva zyn ge- weest, dat de krygskundige en dappere Collonel Montdragon, op deszelfs bevel de tegenwoordige Fortres Lillo heeft gefticht, zeker zoo wel ter bewaaring als ter beteugeling van Antwerpen. ’tIs waar, de getrouwe en naauwkeurige VAN METEREN, en op zyn gezag bynaalle de volgende Nederlandfche gefchiedfchry- vers, ftellen , dat deze fterkte door die van Antwerpen, geduurende de belegering dier ftad, is gebouwd, maar behalven dat de berugte F. STRADA, die veel ge- loof verdient in zaaken, ten dezen tyde, by de Spanjaards voorgevallen, niet alleen het tegendeel zegt, en de eer der 5 {klich: Cc) PERS Verw. Adelaar bl, 548. 12 J. ERMERINS OVER SOMMIGE ftichting aan Montdragon toewyst (d); zoo is het byna onmogelyk, dat eene fterkte met haast opgeworpen, ten zelf. den jaare als die begonnen was, een zoo zwaar beleg konde uitftaan, als zy in jaar 1584 door voorgem. Montdragon, onder ’t opperbevel des Hertogen van … Parma onderging; en hoe kan in * jaar 1582 de Hertog van Anjou uit Zeeland. naar Antwerpen reizende, des nachts tusfchen den 17 en 18 April in dit Fort zyn verblyf hebben gehouden (e), als het twee jaaren daarna eerst is aange- legd? de twyffeling wordt nog grooter, als de fchrandere JANIGON deze bou- wing der Antwerpenaars in *t jaar 1583 ftelt, en dus een jaar in den tyd met van Meteren verfchilt (f). srRADA heeft niet ter loops Montdragon gefteld den ftichter van Lillo te zyn, maar herhaalt dit, wanneer hy, van het beleg in ’ jaar 1584 fprekende, zegt, dat Mondragon, het op Lillo aanzettende, niet onbewust was van de fterkte der fchans die hy aantasten zou, dewyl by haar zelfs ge- bouwd hadt (oe). Het is dan het geloof- baar- {d) Nederl. Oorl. IL. D. bl. 38r. (Ce) LE PETIT Chron. T. II. p. 440. (É) Republ, der Vereen. Nederl, IIL, D. bl, 403. (g) Nederl, Oorl, II, D, bl, 383, PLAATSEN AAN DE SCHELDE, 13 baarfte, dat de Fortres door de Span- jaards aangelegd en, by hun vertrek uit de Nederlanden, in ’t jaar 1577 of al vroeger gelyk wy zoo even te kennen ’ gaven, verlaten, en daarna, vervallen zynde, door die van Antwerpen zal herfteld en in volkomen weerbaren ftaat gebragt wezen; te meer daar die, door de Zeeuwen geholpen, en van al het noodige rykelyk voorzien zullen zyn ge- worden. De byzonderheden der belegering van Lillo in ’ jaar 1584 gaa ik ftilzwygend voorby; de Heer VAN METEREN heeft die wydloopig geboekt, en niet verzwe- gen den roem, welken de jonge Heer Tiligni, de Schotfe Collonel Balfour en de Gascoinfche Capitein Gaw hier be- haalden: alleenlyk heeft men aan te merken, dat door dit beleg het geheele dorp van Lillo met kerk en wat daartoe behoorde zal verwoest zyn, zoo dat. naauwlyks eenige tekenen daar van over- bleven; dog na de herdyking , en wel fex dert 5o jaaren, zyn op deszelfs puin= hoopen eenige arbeiders wooningen ge- bouwd, die thans een vry groot gehugt uitmaken, en mede onder de gehoor- zaamheid van den Staat behooren, 5 e T4 Je ERMERINS OVER SOMMIGE „ De Spanjaards hadden, geduuútende het beleg, het huis of kafteel te Lillo verfterkt, en by hun aftogt bezet gela- ten: deze doorn was noodig uitgetrok- ken; waarom deStaatfchen, ten volgen- de jaare 1585, na eenen dag fchietens ; dit bemagtigden, kunnende hetzelve door de Spanjaards, vermits het belet des waters, niet ontzet worden (hi). De bezorging dezer plaats en wat tot derzelver verdedinge noodig was, is al, van dien tyd af‚ door Zeeland gefchied; met toezegginge, dat de kosten hier aan te befteden, zouden mogen gekort wor- den op de Quote dezer Provintie in den ftaat van oorlog (í), dat vervolgens in % jaar 1588 door de bekende Ate des Raads van Staten, waar by het beftier van ’% zoogenaamde Committimus aan Zeeland is opgedragen, genoeg is bekragtigd (k); ten welken jaare, Lillo en Liefkenshoek, als twee leutels der Schelde,aan de Veree- nigde Provintien van merkelyken dienst waren, wanneer de hulp, die Parma de zoo genaamde onwerwinnelyke er toc- ren- Ch) Koor T Nederl, Hift. bl. 1004. (i) Refol. Raad van Stat. 2 Aug. 1585. MS. ——_ Ck) AITZEMA Zaken van Staat en Oorl, IL D. bl, 525. PLAATSEN AAN DE SCHELDE. iï5 brengen moest, door deze forten niet wei- nig opgehouden en vertraagd werdt (I). „Fen volgende jaare 1589 fchynt hier eerst de verpagting der gemeene Midde= len van confumptie door twee Gedepu- teerden wegens Zeeland gefchied te we- zen(m). Het liep aan tot den jaare 1592, eer en alvorens het zoo ver gebragt was, dat de gereformeerde Godsdienst binnen deze Fortres geleerd wierdt ;en is in Oêto- ber dezes jaars voor de eerftemaal het H. Avondmaal gehouden (n). Het Guarnifoen dezer plaats heeft dikwils den vyand, zoo te water als te land, in dien langduurigen kryg, merke- lyken afbreuk gedaan; waar van de jaa- ren 1599 en 1600 inzonderheid kunnen getuigen (o). _ Den eerften Maart 16o1 gefchiedde te Lillo de uitwisfeling van alle gevange- nen, die in de magt der Spanjaards wa- ren en nu hunne vryheid kregen, voor dievan den Admirant van Arragon, die, in den (lag van Nieupoort, het jaar te VvO- (1D) sTRADA Nederl, Oorl. II, D. bl 715. Cm) Namentlyk door den Raadsheer Euftache Adri= aens Plauen en den Penfionaris Chriftoffel. Roels. Rek. van den Thefaur. Manmaker. MS, (n) Kerkelyke Aa van Lillo O&. 1592. MSS. (o) Bor Nederl, Oorl, XXXVI, B, bl, zo en 50 we 16 J. ERMERINS OVER SOMMIGE voren gevangen genomen, op die voor: waarde geflaakt was (p). 8 De uitwisfeling der eerstgetroffene wapenfchorsfing voor agt maanden met den Spanjaard, is tusfchen den berug- ten Pater Jan Neyen en Dirk van der Does in ’t jaar 1607 voor Lillo in een jagt gefchied (q). Ook is na het flui- ten der Treves in ’ jaar 1609 deze For- tres merkelyk verfterkt (r), en, ten vol- gende jaare, zogt men reeds de toeftem- ming te bekomen tot de herdyking der Lillofche Polder (s). Maar ten jaare 1611 verzogten de inwoonders dezes Fortres , dat ‘er een Magiftraat over hen mogte worden aangefteld, ten einde op de be- waaring der weezen goederen en andere zaaken agt te geven (t). Dan het liep aan tot den 5 Juny 1627, alvorens Hee- | ren (p) Copie Public te Vere gedaan op 19 Febr. 16or. MS; van welke ftad de Schepen Witlem Con- flant gecommitteerd wierdt om te Lillo over te ne- men al zulke gevangenen; als te Vere hun woon- plaats hadden. Cq) Vaderl. Hift, IX, D. bl, 249 en St. Not. van Zeel. van ’ jaar r607 bl. 82. (r) Vaderl. Hift. X. D. bl. 6 en St. Not. van Zeel. van ’t jaar 1609 bl.75. D (Ss) St. Not. van Zeel. van ’t jaar 1610 bl, 1344 227» 2545 278. 4 (t) Dezelve van ’t jaar 1ó11 bl, 207. PLAATSEN AAN DE SCHELDE, 17 ren Gecommitteerde Raaden van Zees land eene Regeering onder den naam van gedelegeerde Rechters aanftelden (u). De Vrede ten jaare 1648 te Munter gefloten, bevestigde den Staat in het bezit van deze fterkte; alzoo de Spaans fchen bedongen, dat alle de forten aan de oostzyde der Schelde (uitgezonderd Lillo) zouden moeten geflegt worden. Straks na het fluiten van dit Vrede-vers bond, was men bedagt, om zoo veele verdronken landen, als van Antwefpen tot Zandvliet nu 6o jaaren ongedykt waren geweest, te beverfchen en tot vrugtbaare koornlanden te maken. De Dykagien bekend onder de naamen van de Polders van Zillo, Stabroek, Bee- rendrecht en Zandvliet, die 5200 gemee ten volprezen fchotbaar land bevatten, werden met wederzydfche octroijen, zoo van Spanje als den Staat, al ras voltrokken. Die van Zuftruweel, Wil- mersdonck, Oorderen, Eeckeren , Merc- xem ende Steenborgberweert by Antwer- pen, draalden mede niet lang om hunne Polders de overheering van het zeewa- ter te onttrekken. Haar Hoog Mog. V, DEEL. B ga (u) Aant. van Mr. 1, pe cocQ Gecomm, Raad wegens Zierikzee MS, 18 Je ERMERINS OVER SOMMIGE gaven ten jaare 1651 ook oorlof tot het bedyken van Osfendrecht; en dus was deze geheele boord der Schelde weder met Dyken bezoomd; voor al, na dat ten jaare 1722 de Polder van Oorderen in het drooge is gelegd, en naderhand nog twee Polders aan Osfendrecht zyn beverscht geworden. | In den oorlog, waarin de Staat zig ten jaare 1666 met den Bisíchop van Mun- {ter gewikkeld vondt, hadt deze eenen aanflag op Lillo voor, waar over (fchoon hy niet ter uitvoering kwam) als met oogluiking van den Spaanfchen Gouver- neur der Oostenrykfche Nederlanden overlegd, naderhand opentlyk is ge- klaagd geworden (v). En in het onge- lukkige jaar 1672 was men hier ook be- dugt voor ’s vyands aanval, waarom dan in den Lillofchen Polder, op nieuw, het zeewater ingelaten werdt (w). De geweldige ftorm en hooge vloed’, die den 26 January 1682 zoo veel ram- pen aan Holland, Zeeland, Vlaande- ren en Braband toebragt, deed hier ook de dyken der Lillofche Polders, bene- | vens (Vv) AITZEMA V.D. bl. 069. (w) DE LARREY Hift. de France fòus Louis XIV, T. 4. Page Óle PLAATSEN AAN DE SCHELDE; 1 vens die van Oorderen, Ettenhoven; Muysbroeck, Eeckeren en Wilmersdonk bezwyken (x). Dan, die fchade herfteld zynde, bragt de fuccesfie oorlog , die ten jaare 1702 aanvang nam, hier weder zoo veel ongerustheid aan , dat men de afkomende wateren door het fluiten der fluizen te Lillo ophieldt: waar door veel landlieden in hunne verwagtingen van een goeden oogst werden te leur gefteld (y)e Men bleef hier in geduurige onrust: de _vyanden warten en bleven meester van Antwerpen en Zandvliet, offchoon de troupen van den Staat in ’t jaar 1703 door den dapperen Generaal Slangens burgh zegepralend van het flagveld van Eeckeren , onder het kanon van Lillo waren gevoerd; tot dat in % jaar 1706 door het winnen der Bataillie by Ramil- lies geheel Braband en Vlaanderen voor de geallieerde Wapenen bukken moest. Verder is dezer plaats niets zonderlings bejegend, tot aan den jongften ongeluk- kigen oorlog, wanneer het in ’t jaar 1747 na het overgaan van Bergen op Zoom; door de Franfche troupen, onder het B 2 op* (x) syuvius Verv. op ArrzeMa II D, bl. 185. (y) Mist. van den Refid, UL sT uiet Brusfcl das to zf January 1702, 20 Jo ERMERINS OVER SOMMIGE” opperbevel van: den Marefchal Grave van Lowenthal en beftuur van den Brie gadier De Bonaventura regelmatig aän- getast, en na een Bombardeering van tien dagen, en vyf dagen openen der “Francheen, van hun wierdt bemagtigd. Men verfchoone my in eenige byzon- derheden van dit Beleg, waar in ik van het begin tot den einde tegenwoordig was, te treden, gewigtige redenen belet- ten zulks: het is genoeg bekend, hoe de- ze kleene en digt bebouwde plaats door T5ooo kanonfchooten en 8000 bomben en houwitzer grenaden geheel in een puinhoop verkeerde: ook is dezelve, na het fluiten der Vrede te Aken in % jaar 1748, den g December deszelfden jaars van de Franfche troupen ontruimd, en weder onder de gehoorzaamheid van den Staat gekomen, federt welken tyd tot heden, Lillo nimmer zig zoo in ge- bouwen als inwooners , tot voorigen bloei heeft konnen herftellen, „De KRUISSCHANS, eene uiterfte fterkte der Republyk aan de Schelde, een half uur boven Lillo, is zyne ftich- „ ting zoo wel als zyne eerfte benaming Mondragon, mede aan den vermaarden Spaan- 4 PLAATSEN AAN DE/SCHELDE. 21 Spaanfchen-Overften Moritdragon ver- fchuldigd, liggende tegen het beneden einde van-den-zoo bekenden Kouwen- dteenfchen dyk. Zy is in ’t jaar 1632 door Graaf. Willem van Nasfau voor den Staat bemagtigd(z): by welken togt en onderneeming de Zeeuwfche Vice- Admiraal Marinus Hollare , als geleider, zig bevondt, alzoo niemand het terrein aldaar bekend was (a). >Op den 25 Augustus 1640 hadden de ‚Spaanfchen een aanflag op deze fchans voor, die met eenen ongelukkigen uit- flag voor hun vrugteloos uitviel (b). De Majoor der kruisfchans Cornelis Dinge- amansfen en de Lieutenant. Wouter wan Biliart werden om hun betoonde dap- „perheid in deze attacque, door de Hee- ren -Staaten van Zeeland naar verdien- -Íten geloond (c). ‚Volgens het 48 Articul van het Trac- taat van Vrede te Munfter in ’t jaar 1648 gefloten, hadt deze fchans moeten -gedemolieerd worden, Aan de eene en andere zyde- zyn verfcheiden bedingen B 3e vol- _(Z) AITZEMA IL. D. bl. 1197. (a) Gefchreven aant. van dien tyd MS, __(b) SCRIVERIUS Nederl, Oorl, bl, zor. _ (ce) St. Not. van Zeel. van 1640. bl, 157 „160 ; 212, B2 _ f, ERMERINS OVER SOMMIGE volgens dit ‘Trattaat niet volbragt, en hebben in vervolg van tyd meermalen grond tot verfchillen gegeven: verders is dezer fchans niets zonderlings beje- gend, dandat zy in ’tjaaf 1747 ‚, na’het overgaan van Lillo, en dat de Franfchen de trancheen daar voor even geopend en een korte poos hevig befchoten had- den, ook een conquest des vyands is geworden; die dezelve vervolgens, na’ Vredens verdrag te Aken in ’t jaar 1748 hebben ontruimd-en weder in bezit van den Staat gefteld, Over weinig jaaren is deze fchans in zyn fortificatien, z00 niet verbeterd, ten minften veranderd, en blyft fteeds een voorburgt van Lillo, FREDRIK HENDRIK €en BLAEUW GAREN, twee fchanfen beneden” Lillo, beiden omtrent ’tjaar 1627, op bevel des Prín- fen wan Oranje, gebouwd, die het eer- fte zyn eigen naam deedt voeren, en aanleggen, om Lillo te dekken van de zyde van Zandvliet, Blaeuwgaeren, te- en de fnelle kreek gelegen, werdt nog in hetzelfde jaar zyner ftichting door eenen hoogen vloed zeer befchadigd(d), en (d) VAN SANTEN Spicg. der gedenkwaard, ge- fchied, bl, 58. 4 PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 23 en in’ jaar 1629 op aanraden van den Lillofchen Commandeur Jacques Brouc= Jaulx, van een Redout in een Hoorn- werk veranderd, volgenseen plan van den . Ingenieur David van Orliens; in welken {taat het gebleven is tot na het fluiten der Munfterfche Vrede en het bedyken der Lillofche Polder: wanneer het, als onnut zynde, is geflegt, en de grond behoort nog heden aan den Comman- deur van Lillo, die de inkomften daar van geniet, Schoon Fredrik-Hendrik op ordre des Raads van Staate gebouwd is, zyn de kosten daar van echter, meest by de Staaten van Zeeland, gedragen , zoo wel als die van deszelfs onderhoud, De Ingenieur wan den Bosfche fchynt daar van de hoofddireétie te hebben gehad (e). Ten jaare 1649 voegde men by deze fchans een kroonwerk, in: ’t jaar 1672 geflegt, waar van de grond nog tegens- woordig door den Commandeur van B 4 Lil (e) De Collonel KAULT AIN fchynt met een corps troupen het maken dezer fchans gedekt te hebben, en de Heer POMPEUS DE ROOVER Lid van den Raad van Staate de befleding daar van rl gedaan. Uit gefchreven aant. van dien tyd. 24 -J. ERMERINS OVER SOMMIGE Lillo, tot zaayland wordt verpagt. Verder heeft deze fterkte geen merk- waardige Lotgevallen gehad tot het jaar 1747, wanneer zy , als de voormuur van Lillo, het eerst door de Franfche magt werdt aangetast, en na vyf dagen ope- nen der T'rancheen, veroverd: hier was het, dat de Collonel De Vasfy door een 24 ponder kanon kogel geveld wierdt, en de eerfte, ook de eenigfte Comman- dant is geweest, die in dezen rampfpoe- digen oorlog in het verdedigen der post, hem aanbetrouwd, het leven gelaten heeft, De Franfche troupen ontruim- den deze fchans, na ’t fluiten der Aken- fche Vrede in *t jaar 1748, en zy is on- langs merkelyk in haare vestingwerken veranderd, | 7) ZANDVLIET is eene Heerlykheid van gryzen Ouderdom. In ’tjaar 1119 fchonk Godefroy met den baart, Hertog van Braband, reeds de tienden dezer Pa- rochie aan de Collegiale kerk van St, Michiel te Antwerpen; het geen ten zelfden jaare door Keizer Hendrik den V. bevestigd werdt (£)e Peduurende en (OO BUTKENS Al, pag 99, PLAATSEN AAN DE SCHELDE, 25 den oorlog tusfchen Graaf Lodewyk van Vlaanderen en Hertogin Johanna wan Braband, zonden de Vlamingen, in ’t begin des jaars 1357, bedektelyk eenige compagnien volk te water, om dit ge- hugt of Dorp te overrompelen ; maar, hunnen aanflag ontdekt zynde , werden de aanvallers meest allen afgemaakt, en bleef hun Overfte of Capitein Philippus wan Wedergraet met veel van zyn volk daar gevangen (2) Zy fchynt al vroeg haare byzondere Heeren te hebben ge- had; in ’tjaar 1405 was Jan Vryheer van Ghiftelle en Inglmunfter Heer van Beeren- dregt en Zandvliet (h). In ’t jaar 1420 werdt zy door de Zeeuwen overvallen en geplunderd; door den vloed van den jaare 1551 werden de Polders voor deze Parochie gelegen overftroomd (i); en door den zwaaren Orcaan, die den r November 1570 den zoogenaamden al- lerheiligen vloed. veroorzaakte, is hier fe kerk en toren ten eenemaal verwoest ) ' _ Omtrent ’t jaar 1609 was Jan van den | RD 5 Dye: (sg) Ibid, pag. 472. (h) SANDERUS I. D, bl, 23r, (i) Chron. van Antw. bl. 49. (k) Uit mede gedeelde berigten. 26 J. ERMERINS OVER SOMMIGE Dycke , Lid van de Rekenkamer te Brus- fel, Heer van Zandvliet (I). Ten jaare 1627 wanneer de groote Veldheer van ’t nieuw gemeenebest Prins Fredrik Hendrik van Oranje en Nasfau, den Bosch belegerde, en de Spanjaard zulks niet hinderen kon, vondt die goed, ter vergoedinge van een zoo merkelyk verlies, een andere vesting te ftigten, en Zandvliet te bevestigen , zoo om Lil- lo te benaauwen, als om onderneemin- gen op ’t Eiland Goes en de Zeeuwfche ftroomen te kunnendoen (m). Tot het een en ander was deze plaats zeer gele- gen ; Spinola hadt reeds ten jaare 1622, by *t belegeren van Bergen op Zoom, daar eenige verfchanzing begonnen (n) en fchynt die nu verder voltooid te heb- ben; althans, dit Dorp werdt in zes bol- werken befloten ; en Don Louis de Bon- neville is de eerste Bevelhebber daar van geweest (o). Een jaar daar aan, wan- neer deze verfterking verder voltrokken wierdt, ontftondt hier den 14 Maart een zwaare brand, waar door behalven pelo ut- (1) GUICCIARDIN Deftript. des pays bas p. 50. (m) AITZEMA ID. bl. 684. (n) LE Rrov Weereldl, Tonn. van Brab. bl, 62. Co) Nasfauer Heldens Pronk-Toneel bl. 35. PLAATSEN AAN DE SCHELDE, 27 hutten voor de krygslieden, ook de kerk en torentin de asfche: gelegd werden (p). _— Na de Munfterfche Vrede is deze nieu- wefterkte in wezen gebleven , en trekte den Spaanfchen, tot een uiterfte grens- plaats tegen de Republyk: men begreep daar van het gewigt by den aanvang van den fuccesfie oorlog, wanneer die wel voorzien en bezet wierdt, zoo dat, wil- den de Geallieerden door het ftroopen;, dat hier uit gefchiedde, niet meer ge- kweld-wezen, zy int jaar 1705 genood- zaakt waren, voor ’t eindigen van den ‘Veldtogt, deze vesting in forma aan te tasten: in welk beleg de Generaal Graaf van Noyelles het opperbevel hadt (q), die voor dezelve ’snagts tusfchen den 26 en 27 October de loopgraaven deedt o- penen, den 28 die tot in den bedekten “weg voortzette, die van de belegerden verlaten werdt, en den 29 des avonds om agt uuren de bezetting, die uit 8 à ld -{p) St. Not. vanrZeel. van ’t jaar 1628 bl, 41 en 68; ook uit medegedeelde berigten. (q) De Veldmaarfchalk Grave van Nasfau Ower= kerk met den Hertog van Marlboroug zyn geduuren=- de de Attacque voor Zandvliet geweest, terwyl de Heeren Gedeput. te velde van Rouwenoort , vas Heemskerk en van Schagen, Zig te Beerendrecht ops hielden, 28 JT. ERMERINS OVER SOMMIGE goo man beftond, krygsgevangen maak- te, en de vestingwerken deedt flegten (rt); dat echter zoo niet gefchiedde, of dezelve waren met weinig kosten weder in {taat van defenfie te brengen; gelyk bleek ten jaare 1747, wanneer men hier een voorpost voor Bergen op Zoom van wilde maaken, om tusfchen die ftad en de forten op de Schelde een onbelem- merde communicatie te hebben. - Dan men begon dit wel bedagt concept te laat uit te voeren, ’t geen tot gevolg hadt, dat, even na den ongelukkigen Veldflag van Lafeldt, de voorhoede van * Franfch Leger onder den Graave van Lowenthal, dat naar Bergen marcheerde , Zandvliet zou aangetast hebben; dan daar ín voor- gekomen werdt door de bezetting , wel 1ooo man fterk, die des nagts, na het vuur uit eenige ftukken kanon en hou- „witzers eenige uuren uitgeftaan te -heb- ben, daar uit de wyk naar Fredrik-Hen- drik namen; federt zyn de Vestingwer- ken vervallen, en de plaats zonder be- zetting gelaten. In *tjaar 1754 is door „een zwaar onweêr de kerk en kh der- (r) rousserr Veldfl. van Eugen, Marlb. en Oranje , II. D. bl, 142. ook Copie Misfive van den Grave van Noyelles aan den Heer Griff, van H, H. M. MS, PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 29 dermaal afgebrand; gelyk die zulks ten jaare 1705 by ’tbeleg ook was wederva- ren, en dus voor de vierde maal dit on- geluk trof: dog werdt deze laatfte reis alleen de kerk herbouwd, door de tien- de-heffers dezer Heerlykheid ‚die met dien last zyn bezet, terwyl Zandvliet en Beerendrecht een eigendom zyn der Abdye van St. Michiel, die in *t jaar 1674 door koop hier van meestres ge- worden is (Ss). OSSENDRECHT ‚ WOONSDRECHT en het nabuurig BEERENDRECHT geven, door hunne benaamingen , genoeg te kennen, dat hier oudtyds veeren en overtogten waren , en dat die dorpen, op hoogten en duinen ‘aan den: boord van eenen vaarbaaren ftroom geftigt, in later ty- den, eerst vrugtbaare koren-landen voor zig gekregen hebben. Het eerfte dat men van Osfendrecht gewaagd vindt, is in ’tjaar 1212 of 1213, wanneer dit Leen verbeurd werdt verklaard, wegens den overlast en het geweld, dat de Leenbe- zitter hier te water en te land hadt ge- pleegd, zoo dat het zelve, door Si er- (s) Le Rov Weerel, Tonn, van Brab, bl, 62. 30 _ Je ERMERINS OVER SOMMIGE Hertog van Braband, aan den Heer vafi Breda gefchonken wierdt (t). Ook fchynt deze Heerlykheid het ftamhuis van een Edel gefläagt van dien naam te zyn ge- weest: altoos Arnoud wan Osfendrecht bezegelde mede den brief van Huwelyk- fche voorwaarden, tusfchen Machtilde wan Loven, Dogter van Hendrik den £. Hertog van Braband en Alorents van Holland, zoon van Graaf Willem en Alida van Gelderland den 5, November 1215 (u). Dezelve of een andere 4r- noud wan Osfendrecht wordt onder de Edelen en Leenmannen ván Braband vermeld (v). Men weet, dat deze Heer- lykheid en Woonsdrecht „ zoo. wel als het tegenwoordige geheele Marquifaat van Bergen op Zoom, oudtyds tot het land en Baronnie van Breda behoord hebben, (hoe Osfendrecht int byzonder daar aan gekomen is hebben wy zoo even gezien) en daar van afgefcheurd zyn na het overlyden van Mernoud van Leuven in ’tjaar 1287, en werdt dit het aandeel van Gerard van Wefemaele (w)e In later tyden fchynt deze er eid . (t) BUTKENS T.I. p. 175. (u) BUTKENS T.I, p. 212. (v) Ibid. p. 224. (wr) Ibid, p. 309, jak PLAATSEN AAN DE SCHELDE. St heid voor de helft aan den Marquis van Bergen, en voor de andere helft aan ___eenen byzonderen Heer te zyn geko- men: altoos in deze eeuw heeft het Huis van Aarsfen die zoodanig bezeten, tot dat zy over weinig jaaren door koop geheel aan het voorfz, Marquifaat is overgegaan. De Polders, daar voor gelegen, en tot deze jurisdictie behoo- rende, zyn vry laat bedykt, zoo dat maar onlangs het laatíte fchor , tegen het Regtsgebied van Zandvliet paalende, in ’ drooge is gelegd. Woonsdrecht, Hildernisfe en Borch. vliet, Heerlykheden aan den boord der Schelde „tusfchen Osfendrechten Bergen op Zoom, hebben zig tot heden niet kunnen herftellen van de groote over- ftrooming op het einde der vyftiende eeuwe: zoo dat nog onbedykte fchor- ren voor dezelve te vinden zyn, en van het Dorp Hildernisfe niets is overgeble- ven, dan eene kleine hoogte, eenig weiland aan den waterkant, en eene groote modderige ftreek, langs de Schel- de, alwaar men by laag water de grond- flagen der kerk nog befchouwen kan (x). ay 6 REL (x) Tegenw. St. van alle Volk, XII, D. bl. 184. 32 J. ERMERINS OVER SOMMIGE Het Land en de Baronnie vAN BE- VEREN tegen de Schelde gelegen, van voor Antwerpen zig uitftrekkende tot aan het verdronken land van Saftingen, bevat veele Dorpen en Parochien, waar van men een vry uitvoerige befchryving by sANDERUS vindt (y), en vooral dat die federt het jaar 965 hebben toebehoord aan het Edele geflagt wan Beveren, tot dat Johan van Beveren, deze Heerlyk- heid ten jaare 1312 verkogt aan Lodewyk, zoon «des Graaven van Vlaanderen: enis zy aan de Graaven van Vlaanderen geble- ven, tot dat Philips de Goede Hertog van Bourgondien, Graaf van Vlaande- ren enz, haar aan zynen natuurlyken zoon Cornelis fchonk, die ook Heer van Vlisfingen was, en in’t jaar 1452 zon- der wettige kinderen na te laten, in een veldflag gebleven zynde (z), dit aan- zienlyk Leen aan eenen anderen basterd zoon van opgemelden Hertog Philips, genaamd Anthony , bygenaamd den groo- ten bastaard van Bourgondien , zal opge- dragen wezen; uit welken tak der Bas- taarden van Bourgondien de laatfte ge- weest _(y) Verheerl. Vlaand. IL. D. bl. ros—r10. (2) OLIVARIUS VREDIUS prob. genealog. Com. Flandriae , parte II, p, 385, PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 5 weest is Heer Maximiliaan van Bouwgon: dien Marquis van Vere en Vlisfingeri Enz.; na wiens overlyden in jaar 1558, de Baronnie van Beveren in ’t jaar 1574 verkocht ús aan Philip Prins van Kroy;, Hertog van Aarfchot enz. wiens afftam: melingen die nog heden bezitten, Het fchynt, dat oudtyds iemand bin: nen dezen lande en Baronnie zig ter neêr zettende, gehouden was Zzekeré rechten te betaalen, waat door veele lieden weerhouden werden hun beftaan hier te zoeken; althans het behaagde Lodewyk Graave van Vlaanderen, den ò July 1371, voorz. recht te vernieti- gen, daarentegen invoetende het recht, om na de dood van elken Parochiaan te heffen de beste hand ende tbeste hooft (a); welk recht ik meene dat nog in ftand isen een der inkomften van den Heer uit- maakt, eek Wanneer de Brabanders en Vlamin: gen ten jaare 1484, met elkanderen on- eens en in oorlog waren, en de vrede niet gefloten wierdt voor St, Jans misfe in t jaar 1485, leedt de Heer van Beve- PV. DEEL, GC Eren (a) Origin. Vidimus van den brief, door den Raad van Vlaanderen , den 26 Maart 1483 gegeven, ter Griffie van Vere berustende, 84 Je ERMERINS OVER SOMMIGE ren veel nadeelsinzyne tienden, visfche- ryen enz, weshalven hy aan verfchei- n zyner pachters merkelyken afflag toeftaan moest (b). __In de onlusten ten jaare 1489, tus- fchen den Roomsch Koning Maxirnili- aan van Oostenryk, en die van Vlaande- ren: ontftaan, waar in de Heer van Be- weren de zyde des eerstgemelden hieldt, was hy bedacht, om voor de veiligheid van zyn kafteel en goederen te zorgen, als nemende tot zyn Saudeniers van den Cafteele aan, Herbaert van Berneucit, Roel de laat, Pieter Valc , Jan de Wint, Moenken wan der Heyden „ ... hacquet ende Symoen wan Goethem, onder het bevel van Daniel de Fiennes, die gefteld was als Capitain vp t woorfz. flot, te hulst, Calloo, Andwerpen en elders, Wanneer de landen, tot deze Baron- nie behoorende en tegen de Schelde ge- legen, het eerfte bedykt zyn, is vry duister ; althans die van den Doel fchy- nen ‚al voor ’tjaar 1369, in ’t droogete hebben gelegen, doch van dien“tyd in- gebroken te zyn geweest , om dat in % jaar 1553 ten tyde wanneer Heer Maxi- ani (b) Origin. brieven van Schepenen van Callo deswegen „ ter Griffie van Vere, d PLAATSEN AAN DE SCHELDE, 33 miliaan van Bourgondien, Heer vän Ves re, van Beveren enz. tot zynen univer= feelen Erfgenaam benoemde, Maximili- aan de Hennin, hy hem met name gaf fe Schorre appellé le Doulle adjoinâ (zegt hy) à ma Seigneurie de Bevres, foit qu'il fust dicqúê ou a dicqué (c). Zoo dat die fchorren , nog gedeeltelyk, ongedykt zullen zyn geweest. Paus Pius de V, by eene Bulle van den 26 Oétober 1569 waar in den Doele vrydom van Tien- den gegeven wordt, zegt, dat deze lan- den, ten dien tyde ‚ met’er zee gemeen la- gen, en omtrent 200 jaaren dus gelegen hadden: welker bedyking eerst in ’t jaar 1593 voor een deel, den Ouden Doel genaamd , is voltrokken (d), en het ove- rige deel eerst ten jaare 1614 ís droog gemaakt, nevens de Polders Sé, Anna en Keetenisfe, Ten tyde van deze laatíte bedyking is ook het dorp de Doel gefticht, en by het uitgaan van de Treves in ’t jaat 1621, delibereerde men aan de zyde der Staaten, om de dykagie door te fteken, waar tegen die van: den Doel C 2 zig (C) BOXHORN Op Reygersborg bl, 2253 (d) HUN NIUS bl, 246, 36 J. ERMERINS OVER SOMMIGE zig verzetteden , en in een bondige memo= rie de, fchadelykheid beweerden, die voor de Vereenigde Provincien hier in lag -opgefloten, Ook gefchiedde ’ niet; dit land bleef beverscht afgefcheiden van. het. vaste land van Vlaanderen door de zwaare kreek van Kieldrecht of Saaf- tingen, die in ’t jaar 1570, den Doel, St. Anna en Keetenisfe reeds tot een ei- land gemaakt hadt, Ten jaare 1649, en dus aanftonds na * fluiten der Munfterfche Vrede, ver- leende de Koning van Spaingien oftroy tot het bedyken van Calloo; daar onder ook -begrypende den Polder van den Doel, St. Anna en Keetenisfe, woor zoo weele als dezelwe raken en toebehooren aan de Heerlykheid en JurisdiBievan Callooen Kieldrecht. Welke bedyking dan den tegenwoordigen Polder van Calloo heeft voortgebracht : waar door de kreek van Kieldrecht gefloten is, en het land van Beveren tot aan de Schelde weder famen is vereenigd geworden, Geduurende den geheelen Spaanfchen oorlog, is dit Doelfche eiland, als een eigendom van den Staat, aangemerkt ; dit was door een meenigte attens te be- wyzen: en wanneer ten jaare 1649 5 de C« PLAATSEN AAN DE SCHELDE. -37 Gereformeerde ingezetenen alhier , over het niet onderhouden der Paufelyke wier- dagen gekweld wierden, namen de Hee- ren Staaten van Zeeland deswegen een hertig befluit, zeggende dat de Souve- raine magt van het eiland wan den Doel aan den Staat behoord, zynde het gat van de Peerl voor onze Limietfcheiding altoos gehouden (e), en de Heer Veth, Secre- taris der Staaten van Zeeland, heeft ten jaare 1652, in ’t breede gededuceerd, het Recht van opperfle gezag, dat dezen Staat toebehoord over de forten en onder- hoorige difhricken wan Lillo, Liefkenshoek en den Doel. Dit alles verviel, wan- neer den ao September 1664, gefloten wierdt het bekende Traétaat van Li- miet{cheiding: waar by het geheele Dorp van Kieldrecht met zyn Toren ofte Kerk; gelyk mede het land van den Doel en Keen tenisfe is overgelaten aan den Koning van Spaengien, doch Liefkenshoek met 150 roeden rondom betzelve aan de lande zyde, afgeltaan bleef aan den Staat (f). Zeeland verzette zig hier tegen; dan het hielp niet: men zag te laat de na- C 3 dee- (e) Verhand, over eenige vragen rakende den Doel. - (É) AITZEMA V.D, bl, 308. 38 J. ERMERINS OVER SOMMIGE deelige gevolgen hier uit voorkomende, en moest zig vergenoegd houden met het kleene ftukje lands, dat ter nombre van 174 gemeten 22 roeden, fchotbaar, rondom Liefkenshoek behouden was, van welk de lasten , zoo ordinaire alsex- traordinaire van de jaaren 1676 tot 1687 aan Zeeland zyn betaald, Dan die fe- dert dien tyd, eerst door verleende vry- dom voor 36 jaaren, en na’texpireeren van dien, ter oorzaak van eene doors braak-aan Liefkenshoek in *t jaar 1715 niet meer geheven worden, | Ten jaare 1672 werdt inhet dorp den Doel een kerk voor de Roomfche inge- zetenen gefticht, die nog in wezen en ten dezen jaare 1773 merkelyk is ver- groot geworden, | | De gedenkwaardige vloed van 1682 deed de Polders van Calloo, ouden en nieuwen Doel overftromen „ doch van dien ramp heeft men zig door het flui- rs der doorbraken ras weten te herftel- EN. | … De fuccesfie- oorlog , diein % jaar 1701 reeds.aanvang nam, bragt meer fchade En rampen aan dezen oord te weeg. De Franfchen en Geallieerden begrepen jeder het gewicht om van deze Polders RR | _ mees: PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 39 meesters te blyven; ’t geen tot gevolg hadt, dat de landen rondom Liefkenshoek aan ’t Zeewater wierden overgegeven. Men zocht dat fort te dekken, door het opwerpen van een redout naby den Doel dwars in den weg genaamd, voor weinig jaaren eerst geflegt. Een corps troupen der Geallieerden leegerde zig in dit dorp en den Polder van dien naam, zy main- tineerden zig zoo door inundatien, als door redouten en affnydingen, op en omtrent den dyk tegen de flikken van Kieldrecht. Dit gaf fomwylen gelegen- heid tot fcherpe ontmoetingen; alzoo de Franfchen en Spaanfchen in hun gezicht waren verfchanst, waarvan de geflegte redout Spar nog getuigenis draagt, De Schelde was hier omtrent met een esqua- der fchepen bezet, waarover eerst de Captein Maarten Barendfe Boom, en na- derhand de Commandeur Steven Wikt- Jebut, het bevel voerde, De Schelde was tusfchen Lillo-en Liefkenshoek door een fcheeps-brug- beflagen, aan welke alle waaren uit en naar Braband komende, moesten overgefcheept worden ; dit duur- de tot in *tjaar 1706 , wanneer na de Bat- taille van Rammillies de vyanden ook dezen oord verlieten. De vrugten van C 4 den {9 _J. ERMERINS OVER SOMMIGE den Vrede, in ’t jaar 1713, te Utrecht ge- floten, werden hier naauwlyksgefmaakt, of op den 3 Maart 1715 fpoelde, door eenen hoogen vloed, de contrefcharps- fluis te Liefkenshoek door, en de Polders van den Doel, St. Anna en Keetenisfe, werden onder water gezet, het geen van eenen tweeden hoogen vloedop den 4 A pril daar aan, gevolgd werdt, en de ram- pen dezer Polders merkelyk verzwaarde; welker herftel veel heeft gekost, en waar- door die van St, Anna en Keetenisfe, nog met een merkelyk capitaal tot he- den belast zitten, Dit zelfde jaar werdt binnen Antwer- pen, op den 15 November, gefloten het zoo bekende Tractaat van Barriere, waar by Art. 17 aan Haar Ho. Mog. werdt gecedeerd de Souvereiniteit van het Dorp en den Polder-van den Doel, zoo mede de. Polder van St, Anna en Keetenis- fe.(g), het welk op den 22 December 1718 by nadere conventie hernieuwd werdt, met deze bepaling, dat het ge- bied van Haar Ho. Mog. wel met den eigendom van het Dorp en Polder den Doel, St. Anna en Keetenisfe, zoude vermeerderd worden, doch zig tuslchgn | | e ne (5) Rec, des principaun-Traitez de Paix @e. TIL PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 41 de forten de Peerle en Liefkenshoek niet verder uitftrekken dan halverweg (h), welke beide verdragen door den Keizer, Engeland en den Staat zyn bekragtigd geworden, Haar Ho. Mog, verleenden hier op, den 22 November 1719, volmagt aan derzel- ver Refident te Brusfel, Ernest Pesters, om de posfesfie van de gecedeerde Landen en Pelders te aanvaarden, den Eedt van de Magiftraeten aldaer zynde af te nemen enz. Met opzicht tot den Doel fchreven de Hoog Bailliu en Hoofdfchepenen des lands van Waas, by Misfive van 25 Ja- nuary 1720 aan de Wet aldaar, en or- donneerden hun, zoo de conventie van 22 December 1718 als de aéte van overftel- ling, door zyne Keizerlyke Majefteit den 28 Ottober 1719 gegeven, te. doen pu- bliceren, met bevel om Haar Ho. Mog. voortaan als hunnhe Souvereinen te ge- hoorzamen ; ontflaande ten dien einde de onderzaaten van den Eed van getrou- wigheid aan zyne Keizerl. Majefteit af. gelegd (í). | | „De Heer Pesters begaf zig, verzeld van een detachement uit het guarnizoen | C 5 des Tienen _(h) Vaderl. Hist. XVIIL D. bl. 190,” (1) Copie Aétens hier van M$, 42 J. ERMERINS OVER SOMMIGE van Lillo en Liefkenshoek naar den Doel, alwaar de Wet, op den 20 Fe- bruary 1720 den Eed van getrouwigheid, zoo voor zig, als voor de ingezeten?n, in deszelfs handen hebben afgelegd, Dit alles niet tegenftaande heeft men federt durven twyffelen, of deze Polders Staa- ten of Oostenrykfche grond zyn, daar van de opgezetenen zig meesterlyk we- ten te bedienen, zig Oostenryks , of Staats houdende, naar mate hun belan- gens dat vereisfchen; dit is zeker, dat Zy tot heden aan geen der beide Souve- reinen eenige lasten betalen; *t geen men wil dat aan de Oostenrykfche zyde voor- koomt uit kragt van een oétroy, dat nog niet geëxpireerd zoude wezen: en ik meene wel te weten, dat zy van hunne vonnisfen, hier gewezen, nog appelleeren aan den Raad van Vlaanderen binnen Gendt, | | CALLOOvis een Heerlykheid ten oosten tegen de Schelde, palende ten westen en noorden aan de Baronnie en Landen van Beveren, waarvan'zy voortyds een deel heeft uitgemaakt, maar nu is afge- fcheiden, na het berooid affterven van Heer Maximiliaan van Bourgondien Heere | van PLAATSEN AAN DE SCHEEDE, 43 van Beveren enz, wanneer zy ten voor- deele zyrner fchuldeisfcheren afzonder- Iyk verkocht is, In den oorlog , welken Koning Zodewyk de X. met Graave Robbert wan Vlaande- ren hadt, werdt dit Dorp of Stedeken (als ’ genoemd wordt) in * jaar 1315 door Pal Willem den IIÌ, van Holland, die Bondgenoot van opgemelden Ko- ning was, deerlyk geplunderd en ver- woest (k). Jn den oorlog, welken de Aarts- Her- tog Maximiliaan van Oostenryk , nader- hand, tegen de Vlaamingen gevoerd heeft, is door de laatften een blokhuis omtrent Calloo opgerecht, waar door de Heer van Beveren veel fchade leedt aan zyne vis{cherye op de Schelde (1). | Men weet, hoe in het vermaarde be- leg van Antwerpen in *t jaar 1584, de Hertog van Parma, zig op den dyk van -Calloo gevestigd hadt, en daar de fchans Marie gefticht; welke zyne be- rugte brug, over de Schelde gebouwd, 3 4 von | be- (Kk) LANGENDYK Graven van Holland I, D. bl. 186, 187. (b Origin, brief van -accoort tusfchen den Rent- meester des heere van Beveren, en die zyne Pag- ters hier over aangegaan, van dato 18 February 1485, ter Griffie van Vere berustende; 44 J- ERMERINS OVER SOMMIGE befchermen moest; en dat hier, de dyk doorgefteken zynde, de kreek van Kieldrecht zig vereenigde met de Schel- de; waardoor ten jaare 1632, de Spaan- fche Vloot, die op *t Slaak geflagen werdt, haaren weg, om op de Zeeuwfche {troo- men te komen, genomen heeft. De fterkten, aan en omtrent Calloo, ble- ven dus van veel aangelegenheid voor de Spaanfchen, en waren den Staat- fchen byzonder hinderlyk, wanneer die eenigen aanflag cp Antwerpen voorhad- den; waarom Graaf Willem van Nas- fau, int jaar 1638, die aantastte, doch ongelukkig „ alzoo hy deerlyk geflagen werdt, verliezende daar by onder ande- ren zynen eenigen zoon Mauritz (m). Deze Heerlykheid, als boven gezegd is, in’ jaar 1574opentlykverkocht, en van de Baronnie van Beveren afgefchei- den zynde, word ter leen. gehouden van den Grave van Vlaenderen, van zynen Souweraine wetachtighe Camere binnen zy- nen lande ende Graefffchappe van Vlaen- deren voornoemt. Confifteerende in eene plaetfe, dorp, parochie, poort ende heer- lickbede van Calloo met zyne appenden- dien en dependentien, ter caufen van ih | en (mm) AITZEMA II, D. bl. 535: PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 45 ken zoo wermach alle Juftitie, hoogbe middelen, en leeghe, ende dienvolghende Schepenen van defelve heerlykheid wer- mogen te rechten te zitten, en de Juftie tie adminiftreren, in alle Ciwile ende Crrá- mineele faecken , foo leenmannen doen ter halle van Beveren, ende de fententien by defelwe Schepenen gegeven. in Civile Jaecken hebben bheurlieder resfort aen den Provincialen Raedt van voorn, lan- de wan Vlaenderen, wefende de woorfz. poort ende beerlykbeid werciert met een haven aen de Riviere van der Schelde en- de Jurisdilie. Alle heerlyk gefagh van defelve beerlyckheid flreckt Daer over de geheele Parochie van Calloo, over de di- fhriae ende limiten , daer dat de facramen- ten geadministreert, de gefchoten , poinc- ten, ende fettingen gecollectert, ende de jefiie wan allen ouden tyden by de Wet- ouders aldaer geadminiftreert is geweest (n). De Heer bezit ook verfcheidene Cynfen op verfcheide partyen van lan- den binnen voorz, Parochie, enz. Ten jaare 15go behoorde deze Heer- lykheid toe aan Jonkvrouwe Marie Vee nant wed, van Cornelis Brentens. In jaar (n) Denombrement der Heerlykheid van Calloo, getrokken uit origineele ftukken MS, 46 J: ERMERINS OVER SOMMIGE jaar 1647, aän m’her Jean Baptiste de Cachbopin de la Redo, Ridder enz, In * jaar 1712 den 18 Maart is deze Heerlykheid publicg ter vrydags merkt te Antwerpen verkocht aan m’her Jan Jofepb Vecquemans Baron de la Verre, en genaast by m’her Jacques Francois Grave wan Groesbeeck, IW emmelingen ; Borch-Grave van D'aublain. _ Ten jaare 1748 den 8 Augustus, is dit Leen verheven ten name van m’her Alexander Francois Grave wan Groes- beeck , WW emelingh ende het H., R. enz, LIEFKENSHOEK weet men, is een ge- noegzaam reguliere vesting van vier bol- werken, twee raveleinen en eenen bedek- ten weg, tegen over Lillo; wier naams oorfprong volgens eene overleewering zoude afkomen van eenen fchaapherder Lieven geheeten, die zyn herders hutte in dezen oord hadt opgeflagen , of zyne fchapen aldaar gewoon was te weiden: dit is ten minften zeker, dat de naam van Liefkenshoek ouder is dan de ftich- ting van het Fort, alzoo ik reeds tien jaaren voor dien tyd het Veer wan Lief. Renshoek gemeld vinde, Het was ten jaare 1584, datdeze fterk- PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 47 fterkte door die van Antwerpen ter be- fcherming der Schelde wierdt opgewor- pen; nog niet voltrokken, werdt zy reeds door de Spanjaarden den ro July aangetast en veroverd (o), juist ten zelf- den dage, als de grondvester onzer Re- publicq en Vader des Vaderlands Prins Willem de Y, door een moordenaars hand het leven verloor, Den 3 April des volgenden jaars hernamen de Graaf wan Hobenlo en de Admiraal Juflinus wan Nasfau Liefkenshoek (p). Waar- op daar in, van der Staatfche zyde het bevel {chynt gevoerd tehebben, de Gollonel Michiel Cauelier (q). Ten jaa- re 1589 ontftond hier een gevaarlyke muitery onder de bezetting, zoo door gebrek van betalinge, als door misnoe- gen tegen fommigen hunner hoplieden , welke opftand den rr Oétober van dat jaar door afgezondenen van Heeren Gecommitteerde Raaden van Zeeland, te weten de Heeren Meyros, Reygers- berch en Jan Pieters, gelukkig geftild en {O) VAN METEREN XII, B. bl, 195 Y. (p) Ibid. bl, 203. Cq) Copie Misfive der Regeer. van Vere aan den- zelven dato g Nov. 1585. MS, 48 _J. ERMERINS OVER SOMMIGE en beflegt werdt (r). Wanneer ten jaaë re 1614, de Polders van den Doel, St, Anna en Keetenisfe herdykt; en: dit Fort merkelyk in zyne Vestingwerken verbeterd werdt, kwam op den 11 Au- gustus de Gouverneur van ’t Kafteel van Antwerpen, by vollen dag deze fchans bezichtigen, by zig hebbende eenige Officiers en Ingenieurs; en dewyl dezel- ve toen in eenen zwakken ftaat van te« genweer was, vreesde men dat de vy- and het beftand breeken zoude; waar: om in allen haast twee Compagnien uit Vere ter verfterking van ’t Guarnifoen naar Liefkenshoek afgezonden werden (s). En om een denkbeeld te vormen, hoe veel zorg, ten dien tyde, voor de forten op de Schelde fteeds gedragen wierdt; zoo vinde ik dat ten jaare 1616, alle die Forten geduurig bezet waren met vier Vaandelen Engelfchen, buiten 800 man en nog zes byzondere Compagnien, Ten jaare 1622, werdt aan Francois de Weispeleer , Erf-Griffier der Stede en Ambagte van ter Neufen, door Been C= (r) Copie Misfive van gem. Heeren aan hunne Committenten. MS. (s) Misfive van den Raadsheer CAMPE aan de Regeer. van Vere. MS PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 46 Gecommitteerde Raaden van Zeeland; oétroy verleend tot het ftigten van een Molen , daar, of te Lillo, met recht van dwangmaalerie , gelyk die op Liefkens- hoek nog in wezen is, Ten jaare 1632 werdt hier een ftee- ne kerk gebouwd, in plaatfe van eene houten hutte, waar in tot dien tyd de Godsdienst was verrigt (t). Het was den 28 July des jaars 1641; dat de Spaanfchen eenen aanflag op dit Fort voorhadden;, dan die van binnen daar van kundfíchap hebbende, verweer- den zig zoo dapper, dat de vyand na een half uur vechtens met groot verlies moest te rugge keeren (u): ter beloo- ning van welke wakkerheid aan de be- zetting ook behoorlyke vereeringen;, door de Heeren Staaten van Zeeland, gedaan werden (v). _ ik Na het fiuiten der Munfterfche Vre« de, genoot deze Plaats eene ongeftoor- de rust. Het TraCtaat van Limietfchei- ding ten jaare 1664, ontzette haar van het bewind over het Doelfche land, al- zoo het gebied van den Staat toen V, DEEL. D in aaWierdL (t) Aant. van den Eerw. Heer vAN IPEREN , MS, (u) SCRIvVERIUS Nederl. Oorl. bl. 306, (v) Stat. Not, van Zeel, van ’ jaar 1641 „ bl, 2C4. Zo Je ERMERINS OVER SOMMIGE wierdt bepaald tot 150 roeden rond dit fort; ook deedt de hooge vloed van 1682, de landen daar om heen wel on- dervloeijen ; dan het een en ander bragt geen merkwaardige veranderinge aan de fchans of haare gefteldheid te wege. Pen jaare 1690 of 1691, werdt hier de zee-contrefcharp merkelyk verhoogd, en de capitaale gracht gediept. By den aanvang van den fuccesfie- oorlog, zogten de Franfchen al vroeg zig in deze nabuurfchap te nestelen, want met het begin des jaars 1702, wier- pen zy een Linie op van het Fort de Peerl naar het Dorp Kieldrecht, dan alzoo zulks onder het kanon van Lief- kenshoek gefchiedde , werdt het door geftadig vuuren op de arbeiders belet en voorgekomen (w), en de vyand fchynt dit zelfde jaar voornemen te hebben ge- had om deze fchans aan te tasten (Xx), gelyk, ten jaare 1707, een aanflag om by verrasfing meester van Lief kenshoek te worden, den Franfchen vry gunftig toe- Cw) Misfive van den Command. te Lillo Bruzet de Rochebrune aan Haar Hoog Mog. dato 17 April 1702. (x) Misfive van den Refident muLFT aan Haar Hoog Mog. dato 1 Juny 1702, PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 5E toefcheen, daar de grachten toegevro- zen, en het guarnizoen dronken was; dan men wil dat onder de hoofden der vyanden gefchil ontftondt, wie van hun het bevel over den aanval zoude voe- ren, en dat daar door die aanflag te niet liep. Op den 3 Maart 1715 fpoelde, door een hoogen vloed, hier de contrefcharps fluis door, waar door niet alleen de ca- pitaale wal veel fchade leedt, de brug weggerukt en landwaards in gedreeven wierdt, en de land-contrefcharp door- brak, maar ook de Polders aan den Doel, St. Anna en Keetenisfe over- ftroomden; het geen van een tweeden vloed, den 1 April daar aan, gevolgd zynde, de kosten ter herftellinge der vestingwerken zoo zwaar maakte, dat de Heeren Staaten van Zeeland by Mis- five van den 11 April des zelfden Jaars aan Haar Ho. Mog. verzochten, met den Raad van Staate te willen overleggen, wat met het gedevalifeerde Fort Lief- kenshoek te doen ftonde, | Men weet, hoe ten jaare 1747 by de invafie der Franfchen in Staats Vlaan- deren , ook deze vesting, na een flappe verdediging, voor derzelver magt heeft D 2 | moe- 52 __J. ERMERINS OVER SOMMIGE moeten bukken, waar van ik my, hoe- „wel ’er ooggetuige van geweest ben, om gewigte redenen, onthoude de byzon- derheden te verhalen, De Vrede van Aken in *t jaar 1748 heeft deze fterkte „weder onder haar natuurlyken Souve= rein gebracht, en federt valt daar om- trent niets van belang aan te merken, HET LAND EN HEERLYKHEID VAN SAFTINGEN , ook Schaftingen , Chaeftin- ge of Saaftingen, dat ten Oosten en Noorden aan de Schelde, ten Zuid-oos- ten aan het land en Baronnie van Beve- ren, daar onder den Doele, en ten Zui- den en Westen aan Hulfter Ambacht pleeg te grenzen, geheel door de zee ingezwolgen, zoude hier geen plaats vinden, ware het niet dat het meer dan waarfchynlyk is, dat deze thans bedol- ven Heerlykheid met ter tyd het hoofd wederom zal boven fteken, zig in vrugt- baare korenakkers herfcheppen, en het in dit vooruitgezigte niet te onpasfe ko- men zal, het een en ander van derzel- ver alouden toeftand gemeld te hebben. Wy zullen dan eerst den ftaat en om- trek dezer Heerlykheid, voor dat zy door den vloed bedekt wierdt, en daar na PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 53 na eenige byzonderheden van dezelve aanteekenen. Van het Klooster de Grouwe of Graeuwe roo roeden ten Oosten, tot aan het noordeinde vande Noord-Pol- der ten Oosten van ’t oude Kafteel van Saftingen, was een lengte van ruim 2100 Gendtfche roeden: omtrent even gely- ke lengte was. het van Husterloo tot aan het Dorp van Saftingen: zoo dat dit land en Heerlykheid in lengte en breedte weinig. verfcheelde, daar beide zig een en een half uur uitftrekkende, zy mogelyk r2ooo gemeten lands hee mels breedte in zig bevatte : ‘ook vinde ik in haaren Kreits nog twee Parochien of Kloosters „de eene St, Laurens en de ande- re Cafuweele- geheeten. „De eerfte was omtrent 5oo roeden ten Noord-oosten wan ’tKlooster de Grouwe: gelegen ‚en de laatfte in het Oosten in de Cafuweel- fche moeren ; omtrent een kreek de Cou- weringe geheeten en het land van: den Doel; danof gem, plaatfen afzonderly- ‘ke Leenen of onmiddelyk- onderhoorig ‘aan Saftingen waren, bepaal ik niet, maar wel, “dat zy binnen den omtrek ‘vân het land ván Saftingen- gelegen zyn geweest. … La) Dr Dit 54 JJ. ERMERINS OVER SOMMIGE Dit land beftond ook uit onderfchei- den Polders: de Noord-Polder bevondt zig-ten Oosten en-Noorden tegen de Schelde, ten zuiden tegen die Dykagie welke Saftingen met den Doel gemeen stij ten Westen tegen. de Secys-pol- der, | In de Dykagie, die den Doel voor het zeewater beveiligde ,--was ook een gedeelte van-het Land van Saftingen be- grepen ; en dit gedeelte van Saftingen grensde ten Noorden aan de Noord- Polder, ten: Oosten aan de Schelde, ten Zuiden aan het Land van Beveren of-den Doel, en ten Westen aan de Se- cys-polder-en de Cafuweelfche moer, » Daar «aan volgde, de-Secys-polder:, die wel bebouwd en ‘bevolkt fchynt te. zyn geweest::ja ik twyffele, of die niet een Dorp.in zig bevatte: zy ftootte ten Noorden tegen de Westerfchelde, ten Oosten tegen den Noord-Polder en de, gemeene-Dykagie van Saftingen en den Doel; ten Zuiden tegen de Couve- ringfche kreek, en ten Westen tegen de Polder van:Saftingen, De Noordelyke Dyk van deze-Polder, “vinde dat „de Peenendyk was genoemd; misfchien:by verbastering van Deenendyk igskoomsie Jie 3 als PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 55 als wanneer dit Land al vroeg in * dro- ge zoude gelegen hebben. Ten Westen van deze was de Polder van Saftingen, waar in het Dorp van dien naam te vinden was, als mede een gehugt ter Holen geheeten, welke ten Oosten van zig de Secys-polder hadt, ten Westen de Polder van Namen en Vranckendyk-Polder, enten Zuiden St, Laurens en de Landen tegen de Couve- ringfche kreek gelegen. De Landen van St, Laurens tot aan den Gageldonkfchen Dyk en de Cafu- weelfche moer, palende aan de Hulfter moer , maakten het Zuidelyk gedeelte van Saftingen uit. ‘Fen Noord-westen van het Dorp Saf- tingen, bevondt zig de Polder Meerle- mon, die in groot en kleen- Meerle- mon onderfcheiden wierdt, en waar van het laatfte gedeelte onder deze Heer- lykheid. behoorde, | Dat dit Land en Heerlykheid onder Hulster-Ambagt zou behoord hebben, elyk beweerd wordt (y), is my niet ge- eken, maar waarfchynlyker, dat het een byzonder Leen is geweest, wiens D | 4 Hee- (y) Tegenw. St. der Vereen, Nederl. II d. bl, 517. 56 J. ERMERINS OVER SOMMIGE Heeren niemand dan de Graaven van Vlaanderen boven zig kenden, Ik begryp niet hoe men twyfelen kan, of deze Heerlykheid tot Staats of Oos- tenryks Vlaanderen zoude behooren (z): my dunkt, dat de grensfcheiding, be- paald by de Trataaten in ’t jaar 1715 en 1718 volftrekt beflisfen, dat Haar Hoog Mog. hier de wettige Souvereinen zyn; ja zelfs, dat de grenspalen, by ’ TraCtaat van ’t jaar 1664 vastgefteld , dit ten voordeele der Republyk reeds betoogd hebben, NO) __ Vrouw Margarita Graavinne van Vlaanderen; en haar Zoon Guy, heb- ben aan het land van Chaeftyn den eer= ften van paestmaent in ’t jaar t260 keu- ren verleend , die in 28 articulen befton- den, en waarvan my een affchrift ter hand gekomen is, Dit Land en Heerlykheid in ’t jaar 1299 een eigendom zynde van Robbert, oudfken Zoon des Graaven van Vlaande- ren, werdt by ruiling afgefltaan aan Ge- rard d’ Engbienditde Sotiengbien , Castes lein van Gend, die daar voor weder afzag van het recht ’t welke hy binnen En | a Cz) Tegenw, St der Vereen, Nederl, IL D. bl, 55e  PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 57 ftad bezat, genaamd het regt wan den Castellein. Het heeft tot wapen of banier een fasce d'or €” de guelles de dix pieces, au byon de fable (a). In *t jaar 1323, by ° maken der Vre- de tusfchen Graaf Willem den III van Holland met Lodewyk van Nevers, Graaf van Vlaanderen, werdt bedongen, zoo er in % vervolg eenig verfchil tusfchen de Graaven ontftaan mogte, dat zulks niet door de wapenen, maar door uit- fpraak van zes goede mannen wederzyds te kiezen , moeste beflegt worden ; wel- ke goede mannen van de Vlaamfche zy- de te Saaftingen, en van de Hollandfche zyde te Rilland by een moesten komen (b). De Heer WAGENAAR fchryft Ryn- land, maar dit is als een enkele verzin- ninning aan te merken: goede mannen, om verfchillen van dien aart te befleg- ten , zouden wederzyds een verblyfplaats ten minsten van twintig uuren van den anderen gelegen gekoren hebben ! Neen het is zeker genoeg , dat men hier twee uiterlie en wederzydfche grensplaatfen begrypen moet, gelyk Saftingen en Ril- | D5 | land henk indd Breen des Antiquiten &> Noblesfe de ' ee b] et 1Ó5, (b) Vaderl, Hist, III D. bl, 203. 58 _J. ERMERINS OVER SOMMIGE land waren, federt beide door de zee ingezwolgen: dan gaarne vergeeft men. den Heere WAGENAAR zulke geringe fei- len, het is onmogelyk alles wat in de oude Historien door de gelykheid van naamen duister voorkomt, naar eisch op te helderen; gebrek van de Zeeuwfche en Vlaamfche landen, zoo als zy oud- tyds waren, genoeg te kennen, kan dien gans in dit geval veroorzaakt heb- en, | Het Kasteel van Saftingen, zoo be- kend in de oude,Vlaamfche gefchiede- nisfen, is geftigt geweest by Margare- ta, dochter van Boudewyn VIIL Graave van Vlaanderen, voor of omtrent’t jaar 1279. Deze fterkte werdt door de Gen- tenaars belegerd, die onder de Regee- ring van den Graave Lodewyk van Malen aan het muiten geflagen waren, dan welk beleg vrugteloos moest opgebroken worden in ’t jaar 1382, Hetor wan Vecholt, natuurlyke zoon des Graaven van Vlaanderen, voerde op dien tyd het bevel overde belegerden; voor en na hem is dit Kasteel door verfcheiden ade- lyke en uitmuntende mannen bewaard geworden, als bevelhebbers, gelyk om- trent het jaar 1449 „Adriaen van did Qu PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 59 houte als Capitein van Hulst en Saftin- gen wordt vermeld (c). Wanneer het Kasteel te Saftingen, mogelyk door ouderdom en overftroo- mingen, onbruikbaar werdt, heeft de Aarts-Hertog Maximiliaan van Oosten- ryk, in’t jaar 1484 eene fchans by Saf- tingen opgeworpen (d), even beneden het zoo genaamde Paardefchor , op den Dyk van het Luys. In verfcheiden oude kaarten van het beleg van Antwerpen, vindt men het Lies of Leys-Fort daar ter plaatfe, waarom men denkt, of dit Lies, Leys of Luys-Fort niet een en het zelfde zy geweest met de fchans van Saftin- gen, en Lies, Leys of Luys geheeten, om dat zy in een Polder van denzelfden naam gelegen was, Deze fchans dan werdt gebouwd, om die van Gent en Brugge, die het voogdfchap van Maxi- miliaan niet wilden erkennen, en opent- Iyk tegen hem opgeftaan waren , aan deze zyde in bedwang te houden. Het zy hoe het wil, deze fchans werdt aan- gelegd op eenen Dyk Cloppersdyk gehee- ten, ‚ In dezen; zelfden kryg, die, in % jaar. 1485 een einde nam, ‘hebben. die 90e van “_(C) SANDERUS Verh. Vlaand. II D. bl, 147. (d) BOXHORN op Reigersbergh ILD, bl, 147. 6o _J. ERMERINS OVER SOMMIGE van Antwerpen deze fchans belegerd, en, na wakker befchoten en meenigen ftorm’er op gedaan te hebben , veroverd , en ten gronde toe geflegt, zynde in dit beleg dood gebleven Boudewyn van Hoog- woude, een Hollandchs Edelman (e). Deteelt en ’t reden van Mee-krap moet hier al vroeg bekend en van veel aan- belang zyn geweest: want ik vinde, dat Schepenen van dezen lande en vryheid den 26 van hooymaand des jaars 1471 eene Keur of Ordonnantie op reede van Mee hebben gemaakt. In ’ jaar 1478 confenteerden de Jn- wooners van fladt en vryheid van Caef- iyn 150 Vlis. aan Maximiliaan Hertog van Bourgondien, Graave van Vlaande- ren, ter oorzake van zyne huwelyks verbintenisfe met Vrouwe Maria Her- toginne van Bourgondien: en in ’t jaar 1499 bragten zy in manieren van eender Bede £ 300 van xl gr. Vls, elk pond, aan den Aarts-Hertog Philippus op, die zy hem wan rechtswegen fchuldig waeren ten tyde dat hy Ridder geflagen was, als my uit affchriften van twee quitantien dier onderfcheidene betalingen gebleken ís, Laatstgeme!de Aarts-Hertog Abs bss . / adt Ce) PETIT Chron. T. Ip. 568. PLAATSEN AAN DE SCHELDE, Ór hadt reeds den 6 December 1496 deze Heer!ykheid begunstigd met het recht; om op Weeskinderen en hunne goede- ren behoorlyke ordre te ftellen en voor- zieninge te doen, Het is denkelyk, dat-dit Land niet op eenmaal , maar allengskens, ten prooye der zee geworden zy; de vloeden van * jaar 1530, 1532, 1551 en inzonder- heid die van den jare 1570 hebben daar van den ondergang veroorzaakt; waar, tot overmaat, by is gekomen, dat in ’t jaar 1584 de overgebleven Dykagien hier door de Zeeuwen zyn doorgefto- ken, om het Land van Vlaanderen, tot Hulst en Antwerpen toe, onder water te zetten. De fchans te Saaftingen, ’t zy het Liesfort of het Blokhuis , door den Aarts- Hertog Maximiliaan gebouwd, was in t jaar 1572 in de magt der Spanjaarden, t geen het opvaren der Schelde voor de Zeeuwen gevaarlyk maakte: alzo het gefchut dezer fchans wakker op hun vy- andenfpeelde; dan zulks belette dezelven niet, om heen en weder te zeilen, en de Spanjaards hier dus te benaauwen , dat zy de fchans verlieten: werpende een van hunne beste ftukken gefchut in gt | ie: - 62 -J. ERMERINS OVER SOMMIGE diepe gracht, daar het de Zeeuwen uit- haalden en te Vlisfingen opbragten. In Oëtober 1583, wanneer Vlaanderen naar de zyde van Parma begon te hellen , en die der Staaten ftond af te vallen, wer- den onder anderen, van wegens ’t Hoofd- Collegie des lands van Waas, gedepu- teerden aan den Prins tot Eeckelo ge- zonden, onder welken ook de gedeputeer- den van Saftingen waren: en den eerften November floten zy met den Prins van Parma, binnen Eeckelo, hun accoord, waarby tot de kosten des oorlogs enz, Saftingen belooft, vier maanden geduu- rende , te zullen betalen vier honderd guldens (£). Naar allen fchyn is, na de Munfter- fche Vrede in ’t jaar 1648, een gedeelte van het land van Saftingen, en wel dat gene, ’t welk het Luys geheten wierdt, ingedykt, en door den vloed van * jaar 1682 op nieuws ondergeloopen, en fe- dert met de Zee gemeen gebleven, Al- thans heden is van deze geheele land- 'ftreek niets over, dan een vuurbaken ftaande op den uiterften hoek van Saftin- gen op eenehoogte, welke een TE e D) DE Jonere Gendfche Gefchiedenisfen II D. bl, 339 en 345. PLAATSEN AAN DE SCHELDE. 63 fel is van den Dyk, die de Polder het Luys dekte, welk vuurbaken onderhou- den wordt door de fteden Brusfel , Ant- werpen en Mechelen, die van de voor- _ by zeilende fchepen een zeker baken- geld heffen. Het is zeker, dat Saftingen een gere- gelde Regeering heeft gehad en zeer lang behouden. Want in de kerk van den Doel , in ’t jaar 1672 eerst gebouwd, . vindt men een Bailliu van Saftingen be- graven: en wylen de Doelfche Stad- houder de Leeuw, in *t jaar 1764 overle- den, getuigde, nog twee of drie men- fchen gekend te hebben, die Schepenen te Saftingen waren geweest. De Paro- chie kerk van Saftingen was aan de Maagd Maria gewyd: en in ’tjaar 1646 vind ik nog Jan Melis als Heer van Saf- tingen vermeld (g). Dat ook hier voor de Prediking en voortplanting der hervormde Leer al vroeg gezorgd is, blykt, door dien de Clasfis te Steken vergaderd, den 11 Oâ. 1578, tot Predikant te Cafuweele beriep Gillis Tavernier, die in ’tjaar 1581 te vergeefs ont{lag van zynen dienst ver- zogt: Cg), Kort berigt nopende de Heerlykheid van Zaamflag. MS. s 5 e 64 J. ERMERINS OVER SOMMIGE enz. zogt: en in ’tjaar 1580 tot Predikant te Saaftingen beroepen is Hubertus de Ry- ke, die niet aanftonds kwam, waaromde Clasfis te Zuiddorpe, den 30 Mey 1580, befloot naar een’ anderen om te zien : dan dezelve in Augustus 1580 zyn beroep aanvaarende, is hy zyn dienst blyven waarneemen ‘tot in % jaar 1581, toen hy naar Ridderkerk vertrok (h). (h) Volgens medegedeelde berigten van den Eerw. Heer JONA WILLEM TE WATER. ë Bladz, 65 VERHANDELING OVER HET GEBRUIK VAN DEN SPIRITUS SALIS MARINI; IN SOMMIGE UITWENDIGE GEBREKEN,. DOOK E. P. SWAGERMAN. en de verdrietelykheden , welken ons in de Heelkonst dikmaalen voorkomen, is geen van de minfte te ree« kenen; de behandeling van die onge- makken, waar aan men den naam van. kleinigheden geeft. Dat fommige der- zelver, veelmaalen, meer onze oplet- tenheid vorderen, dan zulke, welke in de daad van grooter aanbelang zyn, V. DEEL, E zul- 66 _E‚ P. SWAGERMAN OVER zullen zy, die de Heelkonst dagelyks oeffenen, denk ik, my gereedelyk toe- ftaan. Want deeze zo gering fchynen- de gebreken, welken, dikwils, ook door ons zelfs als zodanige worden aan- gemerkt, maaken, ter oorzaake hunner traage en fomtyds vry moeielyke Ge- neezingen, derzelver Lyderen verdrie- tig, en baanen daar door den weg tot minachting voor hunnen Heelmeester: dit is zoo waar, dat ik met leedweezen moet zeggen, meermaalen gehoord te hebben, dat de braaffte Lieden, zo wel Genees- als Heelkundigen, in dusdani- ge kleinigheden, ten uiterften verag- telyk werden voorgefteld; daar zy nog- thans, om hunne bekwaame handelwy- ze in de herftelling der zwaarwigtigfte gebreken, met alle billykheid, den groot{ten lof verworven hadden. _%Is door eene foortgelyke kleinigheid, dat ik ondervonden heb, dat, alles aan te wenden, * welk ter verbeetering on- zer kundigheden ftrekken kan, de eeni- ge weg is om dergelyke verdrietelykhe- den te boven te komen: want zig voor allen blaam te willen hoeden, is eene vrugtelooze pooging. Het zy genoeg, indien wy maar, op de gepast{te ga den, DEN SPIRITUS SALIS MARINL 67 den, ons verzeekerd moogen houden ;, dat anderen, wier bekwaamheid wy, met recht, meerder dan onze eigene oordeelen te zyn, ons egter met geen billyke reden van eenig pligts-verzuim konnen befchuldigen: en als dan mag men den goeden uitflag der geneezinge;, die ook anderen buiten ons beroep fom- tyds bewerken, veel eerder aaneen lot- geval, dan hunne kundigheden, toe- fchryven. Door deezen zelfden weg, heb ik de nuttigheid ontdekt en ondervonden van deezen Spiritus, in onderfcheidene ge- breken, welken van minder aanbelang waren, en hier tevens zullen voorkoo- men. Men moet geenfins: verwagten, dat ik, in het mededeelen deezer ongemak- ken, een Syftematisch rigtfnoer volgen zal. Ik heb daar in niets anders be« oogd, dan proefondervindelyk mede te deelen, het gene door anderen en my meermaalen gezien is, De gebreken, welken in deeze verhan- deling voornaamlyk voorkomen, zyn; de Eeltachtige uitbottingen aan de Vin- geren en Teenen; fommige Wratten, eenige Sarcomata zo aangeboorne a’s Es ver- 68 E. P. SWAGERMAN OVER verkreegene (a); enkele Zweeren aan onderfcheiden deelen; eenige Aungi; en fommige Polypi, zo die der Ooren als van de Neus. | Wyders heb ik by de melding der voordeelen van deezen Geest, in mynen geneezings aanleg, geenfins, de daar by voorgekomen tegenkantingen, ver- zweegen: in hoope derhalven dat my- ne aangewende poogingen ten nutte zul- len ftrekken , zal ik thans tot de reeds gemelde taak overgaan, In den voortyd van *t jaar 1760, viel my de behandeling te beurt, eener eelt- achtige uitgroeijing op den top der voor- fte vingers van een jong Heer. De oor- zaak daar van was hem onbekend , maar het gebrek zelf zeer pynlyk. Dit eelt- achtig weezen ftrekte zig uit, van on- der den nagel, tot over den top des vin- gers. Myn eerfte aanleg ter geneezing beftond, in de eeltftoffe week te maa- ken, Dit bewerkte ik, door ’t opleggen van een papje uit brood en melk faam- gefteld, Hier door myn oogmerk be- reikt en de ftoffe week genoeg gemaakt hebbende, fchrapte en {need ik dn d= (a) VAN GESSCHER , over de voorhaamfte lang- duurige Gezwellen , bladz. 98, DEN SPIRITUS SALIS MARINIL 69 dagelyks zo verre af, tot dat eindelyk, de daar onder gelegen gladde en gaave huid, te voorfchyn kwam. Dit ver- {fchynfel , gevoegd by de onpynlykheid van den Lyder, die betuigde geen on- gemak meer te voelen, deed my hoo- pen, hem, op deeze wyze, te zullen ge- neezen; doch wy beiden waren bedroo= gen: want, kort daar na, geraakte al- les weder in den voorigen toeftand, Toen beproefde ik de bleinmaakende midde- len, met welker aanleg ik zo lang voortging, tot dat een gedeelte der huid daar door was weggeknaagd: maar, en de geneezing en het eelt, volgden wel ras elkanderen. Vervolgens nam ik, na eene tweede rauwmaaking, de La- pis Infernalis te baat, welke geen guns- tiger uitwerking hebbende, dan de voorgaande middelen, verliet my de Lyder ftilzwygende, dien ik niet, dan na verloop van eenige maanden, volko- men geneezen weder zag, by gelegen- heid, dat men my, ten zynen huize, ter geneezing van een ander ongemak geroepen hadt. Men verhaalde my toen, dat wylen de Heer j. D, SCHLIG- TING, M, Doktor, de uitroeiing van zyn gebrek ondernomen hadt, door het- E 3 zel. 79 E. P., SWAGERMAN OVER zelve zo diep, als hy gevoeglyk oor- deelde, weg te {nyden; doch dat de hergroeijing van het eelt onmiddelyk de geneezing gevolgd was. Maar eindelyk, dat, kort daar na, een Duitsch Heel- meester, daar by geval gekomen zyn de, de geneezing ondernomen hadt, door de eeltachtige {toffe dagelyks met een geel vogt te beftryken: na deeze bewerking, werd door hem, de ftof- fe, welke zig geftadig opwierp, van tyd tot tyd met een mesje afgefchrapt: en het gevolg daar van was geweest, dat, het gemelde opwerpfel allengs ver- minderende, de daar onder gelegen huid zig ten laatften glad en effen ver- toonde, zonder iet der gemelde ftoffe meer voort te brengen: ook, dat die ge- heele behandeling, aan den Lyder, geen de minfte pyn veroorzaakt hadt, _ Ik wil gaarne bekennen, dat dit ver- haal myne nieuwsgierigheid gaande maakte, inzonderheid toen ik den vin- ger glad en ongefchonden zag. Myn be- {luit daar omtrent was, dat het gebruik- te gcelevogt, fcherpte genoeg bezitten moest , om zodanige eene ftotte te ver- nietigen: maar ik kon geenfins denken, dat hetzelve, ter oorzaake van zyne gag DEN SPIRITUS SALIS MARINL 71 zagte werkinge, onder de Chymiefche Scheivogten zoude behooren, In deeze onzeekerheid dan moest ik blyven be- rusten, dewyl my gelegenheid ontbrak, om eenige proefneeming te bewerkftelli- gen. Maar eindelyk kwam my in ’ jaar 1761, in handen, het Journal de Medeci- ne voor de maand February. Hier vond ik pag. 145. verfcheidene waarneemin- gen, medegedeeld door den Heere MON- CEAU, van hoornachtige uitgroeijingen aan de Dyen en Beenen, by welker be- fchryving men nog , fommige foortgely- ke gevallen uit andere fchryvers, vindt medegedeeld, Wyders berigt ons de Autheur, dat men in het werk, bekend onder den naam van Encyclopedie, op het woord Corne, nog veele voorbeel- den aantreft wegens foortgelyke uit- groeifelen aan byzondere lighaams dee- len: ten laatften voegt hy ’er by, dat de Heer jAucourT, (die de fchry- ver van dat onderwerp is) wil, dat men in het begin, zodanige miswasfen zou- de kunnen voorkomen, door het ge- bruik van den geest van Zeezout. _Myne te vredenheid was vry groot omtrent deeze ontdekking, dewyl het gemelde middel my voorkwam, heel Rt | 4 wel, 12 EP. SWAGERMAN OVER wel, zo in kleur als zagtheid, met het gene men by mynen Lyder hadt ge- bruikt, over een te {temmen , te meer, omdat ik den goeden uitflag, in ge- breeken van den Mond en de Keel on- dervonden, en deszelfs fchadelooze uit- werkinge, op die nog tederder deelen dan onze uiterlyke huid, gezien had: en befloot daarom, by de eerfte voorko- mende gelegenheid daar van Proeven te neemen, in zodanige gevallen, waar in het met billyke reden ter geneezing kon worden aangewend, | EERSTE GEVAL In eene der zomer maanden des jaars 1764 kwam by my een jong Heer ter geneezing voor een Pry-Wrat (Verruca Porrus) zittende aan den voorkant van t eerfte lid zyns middenften Vingers: de- zelve was hem zeer pynlyk-en bloedde ep de minfte aanraaking. Deeze Wrat beftreek ik met den enkelen Spiritus Salis Marini; dit baarde hem voor eenige oo- genblikken een weinig prikkeling, doch deeze hield ras op, Vervolgens over- dekte ik dezelve met fyn plukfel in dens gelfden geest bevochtigd, en lag ’er een Di- ande DEN SPIRITUS SALIS MARIN 73 Diapalmpleistertje overheen. ?’s Ande- rendaags was het gebrek reeds vermin- derd, en met een wit korstje overdekt, maar het plukfel door de drooging fterk aangekleefd; alles nogthans zonder de minfte ontfteeking. Om dees zo fterke drooging te voorkomen, lag ik by het volgende verband, over de wiek, met Spiritus doordrongen, een ander met Digeftief befmeerd. Deeze handelwyze beantwoordde volkomen aan myne ver- wagting: en dagelyks dus voortgaande, was de Lyder den veertienden dag ge- neezen. EWE DB GE VA Le Den 15. December van het zelfde jaar, geroepen zynde by eene jonge Juffrouw, vond ik, daar komende, haar Hand- palm naby de Muis bezet met die foort van Wrat, welke Myrmecia geheeten wordt (b). Deeze Wrat hadt în den omtrek de grootte van eene grauwe Erwt, was rond, doch niet heel verhe- ven, maar eeltachtig hard, veroorzaa- kende by de geringfte drukking veel | E 5 PyD. (b) crLsUS Lib. 5, Cap, 28, IA _E. P. SWAGERMAN OVER pyn. Ik rigtte myne behandeling op dezelve wyze in, als by het voorige ge- val: dit ging zo lang goed, tot dat een korst, door dien geest gemaakt, weg- viel ; toen noodzaakte my de pyn, ge- duurende twee dagen, met een Dige- Jlief te verbinden; en voltrok vervol- gens myne geneezing, door een deel van deezen Spiritus onder twee deelen Varkensreuzel te vermengen (deeze fa- menftelling zal ik voortaan, kortheids- halve het Mengfel noemen). Loor ee- ne dusdanige behandeling nam het ge- brek, met dagelyks zyne vereeltheid in de gedaante eener witachtige korst op te werpen, allengskens af, zo, datde - ‚ Lyderesfe, den 31. derzelver maand, geneezen was, DERDE GEDF/AL Den 23. van die zelve maand, ver= toonde my een Koopman, hier ter fte- de woonende, eene foortgelyke Wrat als de laatstgenoemde , zittende aan de buiten zyde van het midden lid des middeníten vingers van zyne regterhand, Deeze Wrat, welke by uitftek pynlyk was, hadt hy reeds verfcheidene er en DEN SPIRITUS SALIS MARINL, 75 den met veel ongedulds gedraagen: konnende niet lyden, dat de naastgele- gen vinger daar tegens rustte; % welk hem onder het fchryven veel moeielyk- heid verwekte. Tot uitroeijing der zel- ver, waren hem, door een oud en er- vaaren Heelmeester, alle de gepaste hulpmiddelen aan de hand gegeeven , als de bleinmaakende, de Spiritus Nüri, Lapis Infernalis en foortgelyke ; doch te vergeefsch: want het ongemak werd, door die allen, en grooter en gevoeli- ger. Wat aanbelangt de hoedanigheid deezer Wrat, dezelve bezat minder verhevenheid dan wel uitgebreidheid, was bruin van kleur, op het gevoel eelt- achtig hard, en gekarteld als haaije vel, De geneezing welke van my gevor- dert werd, beproefde ik op dezelve wy- ze als in het voorige geval, naamlyk ‚met den Spiritus alleen ; maar dit flaagde flegs zo lang, tot dat de daar door ge- maakte korst zig fcheidde, en het daar onder liggende gedeelte zig vleezig rood vertoonde: want, toen werd ik verpligt om de pyns wille, twee of drie dagen na den andere eene ettermaakende Zal- ve te gebruiken. Hier na egter de toes vlugt neemende tot het gemelde Meng: Lelg JÓ6 E. P. SWAGERMAN OVER fel, kwam ’er dagelyks op het gebrek eene witte ftoffe te voorfchyn, welke, afgevallen zynde, wederom van eene dergelyke gevolgd werd; na welker afvalling men, dien dag, het middel een weinig dunner gefmeerd aanlag. Dus voortgaande tot in het laatst van Janua- ry 1765, liet ik de behandeling van ’ ongemak, in zo verre aan den Lyder over , dat ik hem by tusfchenpoozingen kwam zien, en nam den 5. Mey myn affcheid: zynde het gebrek toen geheel onpynlyk, en reeds zo klein, dat hy maar eerst na verloop van ‘eenige da- gen, de opwerpende ftoffe, die droog en als een kleine fíchilfer was, behoef- de af te fchrappen; en in den natyd, deszelfden jaars, den Lyder ontmoeten- de, vond ik hem over zyne geneezinge, welke in eene der Zomer maanden vol- trokken was, zeer vergenoegd : hebben- de daar van niets overgehouden, dan een glad lidteeken, in de gedaante ee- ner pokput, . In het begin van dit onderwerp is ge- bleeken, hoe moeielyk zig die eeltach- tige uitbotting, aan den top des Vin- gers, liet tot geneezing brengen. Ee Et DEN SPIRITUS SALIS MARINL 77 het zyn de vingeren alleen niet, welke deeze ziekte onderworpen zyn:. men ontdekt. dezelve ook aan de Teenen;, gelyk ik in myne Praktyk meermaalen, en wel meesten tyds, ondervonden heb. Onder myne aanteekeningen, vind ik de geneezing eener vleeschachtige uit- groeijing onder den Nagel van den groo- ten Teen. Dit ongemak hadt zulk ee- ne groote uitgebreidheid, dat het my ondoenlyk was, om den Nagel, niette- genftaande dezelve*door de verheven- heid van °t uitwas byna drie agtíte dee- len eens duims van den top des Teens afftond, tot aan % einde deezer uitgroei- jing weg te Ínyden. Dit gebrek, welk een geruimen tyd door een ander Heel- meester was behandeld, veroorzaakte de Lyderesfe zo veel pyns, dat zy haa- ren dienst, als Dienstmaagd, moest ver- laaten: en, de geduurige daar by plaats hebbende bloeding en vogtsontlasting, belette haar tevens aan deezen voet een fchoe of muil te konnen draagen. Na eene genoegzaame befchouwing van het gebrek , befloot ik het zelve op de ge- voegelykfte wyze uit te roeijen,. Ten dien einde beftreek ik de oppervlakte dagelyks met de Lapis Infernalis, en dek- 78 _E‚ P. SWAGERMAN OVER dekte die telkens met droog plukfel: maar de groote droogte in de geneezing hinderlyk wordende, werd het drooge plukfel voor eene wiek met Digeftlief bes Ímeerd verwisfeld, Door deeze handelwy- ze hield de bloeding ras op, en de uitvloei- jing der ftoffe nam allengs af: het uitwas verdunde van tyd tot tyd, fchoon lang na zo veel niet, dat de Nagel den top des Teens wederom volkomen konde nade- ren: maar, de zweerten minsten floot met eene{chilferachfige, doch vaste vlak- te; en dusdanig werd de geneezing, wel- ke door my den 31, January 1760. was begonnen, den 4, Maart deszelfden jaars voltrokken , na welken tyd ik deeze Lyderesfe niet weêr gezien heb. Dat de oorzaak deezer ziekte, eene opwerping of liever uitbotting van eelt- achtige {toffe der huid onder den Na- gel , geweest zy, welke naderhand, door bygekomen ontfteeking, tot ver- zweering en uitfpatting van bastaard vleesch is overgegaan, komt my meer dan waarfchynlyk voor; zo als ook in het vervolg nader zal blyken. Want ik heb verfcheidene maalen, by lieden, welken over pynlyke drukking onder de Nagelen hunner Teenen klaagden, ge- von- DEN SPIRITUS SALIS MARINL 79 vonden , dat zodanige pyn, alleen door de ophooping eener foortgelyke eelt- {toffe veroorzaakt werd: en, dit eelt- achtig weezen, was niet zo ras opge- ruimd, na eene voorafgegaane weeking in water, of myne Lyders waren we- derom voor eenen tyd lang van hunne pyn ont{laagen: ook heb ik dees «op- hooping , fomwylen ‚zo aanmerkel yk ge- vonden, dat de Nagel, door dezelve, ruim een vingerbreedt van het topeinde des ‘Teens was afgeftooten: doch altoos ben ik genoodzaakt geweest, om dat gedeelte, * welk uit de daar onder gele- gen huid voortkomt, te laaten zitten, dewyl anders, en bloeding en pyn, de gevolgen daar van waren, Mooglyk zal men denken, dat het eene van den Nagel afgefcheiden en in dervoegen op- eengehoopte {toffe is, Dergelyke eene affchilfering der Nagelen vindt men dik- maalen: maar dat foort van gebrek is, uit de opeengeftaapelde Nagellaagen en derzelver hoornachtige hardheid, zo wel van de befchreeven ziekte te onder- kennen, dat men ze beiden flegs eens be- hoeft te zien , om ’er van overtuigd te zyn. Uit myne voorgaande gezegden blykt dan, dat het my meer dan waarfchynlyk voor- 80 E‚ P, SWAGERMAN OVER voorkwam, dat het uitwas, van de al daar gemelde Dienstmaagd, uit eene voorafgegaane vereelting zynen oor- {prong hadt genomen: zie hier eene na- dere opheldering desaangaande; PER RDE 8 HATE Den 26, May 1767. werd myne hulpe verzogt van een zeevaarend man. Dee- ze toonde my zyn voorften Vinger, welken ik aan den top bezet vond, met een dergelyk, en niet minder dik, bas- taard vleesch, als by de hier voorge- melde Dienstmaagd. Hetzelve was ins-” gelyks zeer vast, pynlyk en veel vogts ontlastende, Den eerfte oorfprong van dat gebrek, berigtte hy my geweest te Zyn, eene kleine hardheid naar den voorkant onder den Nagel, welke hem by de minfte drukking veel pyn veroêr- zaakte, Wyders, dat het in zulk een ftaat allengskens in grootte toegenomen, eindelyk doorgebroken, en dus uitge- fpat was, egter hadt hy met een wit poeder uit zyn zalfdoos (zynde de Aly- men Ùstum)den verderen aanwas deszel- ven zoeken te beteugelen; maar, nog dit middel, nog de daar by ii zal DEN ‘SPIRITUS SALIS MARINK. St zalven, waren geenzins vermoogende geweest , om het dus uitgefpatte vleesch in eenen anderen {taat te brengen, als waar in hy het aan my vertoonde, De aanvang myner geneezing beftond, ín den Nagel tot agter en rondom het uit- was weg te fnyden, welk niet moeielyk viel, vermits dezelve zyne gewoone dunheid en geen de minste vasthegting „aan het uitgroeifel hadt, Vervolgens beftreek ik het zelve geheel en al met de Lapis Infernalis , dekte het door een wiek met Digeftief befmeerd, en lag er een Diapalmpleister over heen. Door deeze behandeling verminderde de kwaal tot meer dan de helft ín haare diktes maar toen als een vlakke zweer ge« worden zynde , verkleinde dezelve , in weerwil deezer dagelykíche beftryking , groe: ten laatften (zodanige geneezin- gen heb ik by het gebruik van deezen Steen, in tegennatuurlyke uitbottingen meermaalen ondervonden; en heb daar door geleerd, dat middel, by andere gelegenheden, als een goed velmaakend _ middel te gebruiken). Evenwel, de on« _volkomenheid dier geneezing , my toen nog allerduidelykst blykende, nam ik __myn toevlugt tot het gebruik van het MZ DEEL. E voor-= $ / 7 & . 82 EE. P. SWAGERMAN OVER voorfchreeven Mengfel: bewerkende daar mede een trapswyze affchilfering, met zulk eene vermindering, dat daar van, den 24 July, maar alleenlyk een dun en nauwlyks noemenswaardig fchil- fertje overbleef, Deeze Man, die toen verpligt werd wederom naar zeete gaan, nam tot volkomen zekerheid, nog een kleinen voorraad van dit Hulpmiddel mede: hem belastende , tot *t einde der geneezinge, welke hy aan de geheele te rug blyving deezer opwerping konde kennen, dus voort te gaan, Sedert heb ik van deezen Lyder niets meer verno- men, niet tegenítaande hy , nadien tyd, dikmaalen in deeze ftad geweest is zon- der my weder te komen zien; waar uit ik met reden befluit, dat hy volkomen geneezen en wel gebleven is (c). (c) Den 3. September 1770. had ik het genoe- gen „ van eene foortgelyke uitgroeijing in haar bê- gin te zien. Dezelve zat onder den Nagel van den grooten Teen, en was zeer pynlyk, uit oor- zaak dat de Nagel, van deszelfs topeinde werd afgedrukt. Haare grootte was gelyk „ met die van eene middenbaare grauwe Erwt, zo hard als eelt, en liet zig ook dus fnyden; zittende met eenen hals, iet dunner dan haar boven deel, in de huid vast. Ter geneezing deezer uitgroeijing „ beftreek ik dezelve met den enkelen Spsritus , lag ’er kg WIEK= DEN SPIRITUS SALIS MARINI, 83. By den aanvang van dit Onderwerp. _heb ik gezegd, by alle gelegenheden, vi welke my zouden voorkoomen, niet te zullen nalaaten, met het gemelde middel, in zodanige gevallen, proeven te neemen, omtrent welke men het vei- liglyk ter geneezinge konde aanleggen, De volgende gevallen, zullen daar van ter bevestiging ftrekken. VITFDE GEDVA L.» In de maand Oktober des jaars 1767, verzogt my eene Vrouwe , oud vo, jaaren , haar te willen geneezen, van een gezwel; * welk zy midden op haar hoofd hadt, Dit gezwel, sr midden op hetzel- 2 ve wiekje met denzelven bevogtigd; over, en dekte met een Diapalm pleistertje. Hier door droogde dezelve van dag tot dag fterk, én eindelyk eene hoornachtige hardheid verkreegen hebbende , viel het geheele lighaam derzelver den 17. gelyks de teen weg. Dit zelfde verfchynfel gebeurde een en andermaal, waar door de Lyder in ruim twee maanden tyds geneezen is: hebbende zo als ik in het midden deezes jaars gezien. heb, niets-daar van __ behouden. Dit gebrek, dat ik vermoede, van _ denzelfden aart te zyn, als de twee voorgaande, hadt niets gemeen met de Lykdoorn , màar fchynt _ my toe, tot dat foort, van Wratten: te behooren, aan ’% welk cELsus Lib. 5, Cap. 28, den naam van & ir) Ùs Acrochordon geeft, 4 ef \ 84: E‚ P, SWAGERMAN OVER ve zittende, “was meer dan een duim lang, doch een weinig minder breedt, omtrent drie agtfte deelen van een duim dik, op het gevoel hard, onverfchuif- baar, niet met haair gedekt, en niet pynlyk als by fommige tyden. Dit on- gemak, dat-ik met eene gaave huid ge- dekt, natuurlyk van kleur, en zonder zweering vond, was door haar toen ruim zes jaaren gedraagen. Hetzelve was, volgens haar zeggen, byna drie jaaren lang door één Chirurgyn behandeld; ge- duurende welken tyd zy betuigde, dik- maalen, door het gebruik der fcherpe middelen, veel pyn geleeden te heb- ben, Uit de befchreevene omftandig- heden kwam my dit gebrek voor, niet anders te zyn, dan eene Sarcoma, wel- kers vastheid en onbeweeglykheid, ik toefchreef aan de ontaarting der huid; en befloot daarom, de geneezing, door de oplegging van wegeetende middelen, te onderneemen. Met dat oogmerk dan, werd vooraf deszelfs oppervlakte vernietigd „ door. een korstmaakend mengfel, faamgefteld uit een groot deel roode Praecipitaat met een gepaste hoe- veelheid varkensreuzel. Na de affchei- ding van de korst, werd etn en q- DEN SPIRITUS SALIS MARINL 85 Lapis Infernalis gebruikt; met welke zig alles zo wel fchikte, dat my dagt, daar door, de volkomen geneezing be- werkt te zullen hebben: want het ge- zwel fcheen geheel vernietigd, en van den ganfchen omtrek was het, of zig over de vlakte een lidteeken wilde vor- men: maar na verloop van weinige da- gen, kwam ’ ongemak weer op nieuws te voorfchyn met kleine heuveltjes, wel- ken eindelyk als in elkanderen fmolten, en hetzelve deeden hervoortkomen. Ver- volgens ging ik over tot het gebruik van de Butyrum Antimonii, waarmede ik,’ niettegenftaande derzelver gebruik haar veel pyn veroorzaakte, tot zulk eene aanmerkelyke diepte doordrong, dat men zig naauwlyks kon verbeelden, eenig overblyffel meer te zullen ontdek- ken: maar by de aannaderende genee- zing bleek het tegendeel; want, fchoon een groot deel des gezwels, op deeze wyze was ten onder gebragt, waren ‘ernog veele plaatfen, uit welken de ontaarte ftoffe wederom te voorfchyn ‚kwam. Om die reden nam ik het be- fluit, om tot het meergemelde Mengfel de toevlugt te neemen, En in de daad, door deszelfs gebruik leed zy minder ba, E 3 pyn: 86 E.‚ P. SWAGERMAN OVER yn: en de overblyffelen des gebreks eeten door een fchilfermaaking, met eene zofterke en dagelykfche verminde- ring, dat de Lyderesfe my in den zo- mertyd van ° jaar 1768, verliet; heb- bende daar van geen andere kenmerken behouden, dan eene ftof gelykende fchil. fering der opperhuid, En dewyl het thans ruim twee jaaren geleeden is, dat ik haar niet vernomen heb, en dat der- zelver behoeftige ftaat haar bovendien verbied zig myne hulpe te onttrekken, kan ik my zelfs haarer aanhoudende ge- neezing genoegzaam verzeekerd houden. ZESDE GEA In den nazomer deszelfden jaars, be- zogt ik een Vrouwe oud omtrent óo jaa- ren, welke in het middendeel van haar Voorhoofd, een weinig hoger dan den viterften rand der Wenkbrauwen, eene byna zwarte hoornachtige uitgroeijing hadt, Dit uitgroeifel, ’* welk men om zyne hardheid veel eer onder de hoor- nen dan onder de wratten konde ftel- len, (tak alrede, meer dan een vierde deel van een duim boven de huid uit: en {haan hetzelve zig niet aart , Iet DEN SPIRITUS SALIS MARIN 87 liet beweegen, was daar en boven, de geringfte pooginge daar toe, haar zeer hinderlyk. De omtrek deszelven ver- toonde eene faamentftelling van laagen, rondom welken de huid iet verheevener, en het hoornachtig deel zig als inge« zonken vertoonden; zynde de daar om- ftreeks gelegen huid als verfchroeid le- der in één getrokken, Deeze Vrouw, die byna drie jaaren lang aan veele fcro- phuleuze zweeren hadt gefukkeld, ver- kreeg dit ongemak na derzelver genee- zinge. Op deeze uitgroeijing heb ik niets anders gelegd dan het befchreeven Mengfel; en daar door is zy, na dat het grootfte deel daar van eerst is weg- gevallen, en ’t overige als laagswyze fcheidde, zonder eenig kenbaar over- blyffel, binnen den tyd van zes weeken geneezen. ZEVENDE GE WAL Den 3. September 1768. werd my door een Heer, oud ruim 6o jaaren, de ge- neezinge verzogt van een Sarcomateus Gezwel, een grooten duim breedt van den uiterlyken been-rand des linker oogkuils afftaande, _ Het gezwel, welk genoegzaam rond F 4 en 88 E. P. SWAGERMAN OVER enin zyn middenlyn zevenagtfte deelen van een Rhynlandfchen duim groot was, hadt tot zyn grondfteun een foort van {teel , ruim drie agtfte deelen eens duims Rhynlandfch dikte, welkers afmeeting met de grootfte verhevenheid van het uitwas overeen{temde: hier door kwam de gedaante deszelven zeer na by fom- mige foorten van paddeftoelen , die aan den rand dun en na het midden in dikte zyn toeneemende, Dit gebrek hadt, volgens het berigt van dezen Heer, federt een groot jaar zyn oorfprong genomen uit een glad plat- achtig zagt gezwelletje; en, was langen tyd met de opperhuid gedekt en pynlyk gebleeven. Maar na verfcheiden raad- pleegingen, zo te Leiden als hier, met veele voornaame Genees- en Heelkundi- gen ‚ gehouden te hebben, onder wel- ken eenigen hem geraaden hadden, de geneezing te beproeven door afbinding, {ommigen de wegfnyding, anderen de branding : waren enkelen onder hun voor den aanleg van bytmiddelen ge- weest, Hindelyk zig dan by een oud ervaren Heelmeester vervoegende, op wiens raad hy, toen ruim zes maanden Jang, het gezwel met een groene pleis- 8 ú ter DEN SPIRITUS SALIS MARINL 89 ter hadt gedekt gehouden, was het zel- ve in dien tyd ontveld, veel grooter en eenigzins pynlyk geworden, / Dus zyn ongemak moede geworden zynde, verzogt hy, op de aanraading van fommigen zyner Vrienden, myne hulpe, Na het ontfangene berigt van zyn genomen advyzen, zeide ik zyn Ed. dat het my voorkwam, dat’er voor zyn gebrek, buiten de binding, fnyding of branding, nog wel een middel ter ge- neezinge te beproeven was: en dat ik my, fchoon geen volkomen verzeeke- ring daar van konnende geeven, egter daar mede, vleide; doch dat ik tevens, door die geneeswyze geleerd hebbende, dat’er fomtyds langen tyd toe werd ver- eischt, in gevolge daar van derzelver __duuring geenzins durfde bepaalen, Maar het vooruitzigt eener zo gemakkelyke geneezinge, hoe flaauw ook , deedt hem, myn laatst gedaane voorftel, niet eens in aanmerking neemen: zo wel te vre- den zynde dat’er deze hoop nog ove- rig was, Ik lag dan den g het befchreevenMeng- fel, op fyn plukfel gefmeerd, voor de eerste maal aan, overdekte het zelve met eene eenvoudige Diapalmpleister, F 5 en go E. Pe, SWAGERMAN OVER en verzogt den Lyder, die buiten de ftad woonde, het verband twee maalen daags dus t& willen doen hernieuwen. Den 19 het gebrek voor de eerste rei- ze na den nieuwen aanleg befchouwen- de, vond ik het zelve reeds met een wit- achtige korst gedekt, en ried daarom zyn Ed, die van zelfs te laaten afvallen, wyl hy my zeide, dat hem het gebruik- te Middel , inde eerste dagen , veel prik- keling hadt veroorzaakt: wyders, na de wegvalling van de korst, des anderen daags met enkel droog plukfel te ver- binden; en den daar aan volgenden dag het gewoone Middel wederom dun ge- fmeerd op teleggen; dat hy vervolgens, hetzelve dagelyks weer in grootere hoe- veelheid moest doen gebruiken; nadien ‘er van tyd tot tyd foortgelyke bekors- tingen zouden volgen. Herhaalde reizen heb ik dat zelfde verfchynfel waargeno- men: en de Heer LABEE heeft enkele maalen, toen gemelde Heer tot mynent kwam, daar van ooggetuige geweest, Dus verminderde dit uitwas trapswyze: maar ten laatsten met de huid gelyk ge- worden zynde, kon men, in het betas- ten van dezelve, gewaar worden, dat het gedeelte, welk de {teel van’t en maak- DEN SPIRITUS SALIS MARINL OL maakte, door de ganfche huid verfpreid was. Dit nog overgebleeven deel nam op gelyke wyze af als het voorgaande: en deeze opwerping en affchilfering heeft zo lang aangehouden, tot dat ‘er eindelyk geen ander merkteeken van is nagebleeven, dan een genoegzaam vlak Lidteeken, dat van geen aanbelang was: in welken {taat de Heer vAN GES- SCHER het zelve insgelyks gezien heeft. Schoon nude volkoomene geneezing van dit gebrek tien maanden heeft geduurd , was egter de Lyder met de trapswyze uitroeijing deszelfs wel vernoegd, om het weinige ongemak dat hy daar by gele- den hadt: te meer om dat ook zyne pleis- ter, welke in den beginne vry groot en hem hinderlyk was, allengskens klei- ner werd ; behoudende ten laatsten geen giper grootte als een hollandsch ftuiver u e AGTSTE GEDIVA4 Li Den 9 February 1769 klaagde my eene Juffrouw, oud omtrent 70 jaaren, over den grooten last, welken haar een Gezwel veroorzaakte, dat onder en in het midden van de voetzool ar. ong, nd 92 Ee P. SWAGERMAN OVER ftond. Over dit gezwel, *t welk zy federt ’ jaar 1753 hadt gedragen , was ik reeds drie Jaaren te vooren geraadpleegd, de- wyl hetzelve haar toen het gaan ook moeielyk maakte. Agt jaaren voor deeze gemelde raadvraaging, hadt zy het, op den raad van een ervaren Heelmeester, afgebonden; doch met gevolg eener fpoedige wederkeeringe: en na dien tyd hadt ieder, die zy daar over onderhou- den hadt (ik zelfs), haar geraden niets daar aan te doen, maar het zelve met geduld te draagen. Wat aanbelangt den {taat van het gezwel , zo als het zig toen vertoonde, deszelfs uiterlyke gedaante hadt veel overeenkomst met die gewas- fen, welken men Paddeftoelen heet: des- zelfs bovenfte en grootfíte deel, was in zyne uitgebreidheid gelyk een holland. fche fchelling, rustende op eene fteel, van omtrent drie agtfte duim dikte: van welks midden dit vlakke gezwel by ver- dunning eindigde; zynde voor ’t overige van dezelfde kleur als de natuurlyke huid, en met de opperhuid gedekt. De gun- ftige uitflagen der voorgemelde gevallen nogthans, deeden my nu befluiten, haar het Mengfel te laaten gebruiken tot een proefneeming, zonder dat ik heten ' 00- DEN SPIRITUS SALIS MARINL 03 looven , dat zy ’er eenige verbeetering door behaalen zoude, ‘Ten dien einde dan werd ’er eene wiek, met dit Meng- fel vet befmeerd, twee maalen daags op- gelegd. Na verloop van veertien da- gen haar weder ziende, vond ik het on- gemak tot myne eigene verwondering reeds aanmerkelyk verminderd: binnen den tyd van een Maand tot aan den fteel weg; en de dagteekening, in dit geval noodeloos houdende, zal ik al leen zeggen, dat het ganfche gezwel , in de maand Augustus deszelfden jaars, geheel tot de oppervlakte der huid was uitgeroeid. Egter ried ik haar nog ee- nigen tyd daar mede aan te houden, om zo doende de geneezing tot volkomen: heid te brengen; en langen tyd daarna, heeft zy my ook verklaard, volkomen geneezen te zyn (d). e e (d) Den 9. September. 1770. werd ik wederom by deeze Lyderesfe geroepen. Daar komende ver- toonde zy my andermaal het gezwel onder haaren Voet, hebbende byna dezelve grootte als voor- heen, zig tevens beklaagende (het zyn haar cige- ne woorden) dat zy myn raad niet gevolgd, maar dezelve verwaarloosd hadt; en dat zy zulks te wyten hadt aan eene haarer vriendinnen, welke dagt dat zy reeds alles te boven zoude zyn. Omtrent haare geneezing , heb ik wederom del zelfs 04 E. P. SWAGERMAN OVER De gunftige gevolgen in de onder- fcheidene proefneemingen, deeden my dezelve aan eenige myner goede vrien- den mededeelen , van welken ik ook een zeer voldoenend berigt, zo omtrent het meergemelde foort van Wratten, als der Vereeltingen, verkreegen had, Hier door werd het perk myner nieuwsgierigheid allengs uitgebreider, naardien ik my reeds by vooruitzicht vleide, met de hoope van eenen goeden uitflag omtrent andere, doch eeniger- maten gelykaartige gebreken. Hierom befloot ik ook, by de eerfte gelegenheid my voorkomende, op de vleesch-ge- zwellen (Sarcomata) welken men by de Geboorte ontdekt, denzelfden aanleg van middelen te bewerkftelligen, Maar , hoe zeer zig myne geneegenheid hier Ü de rek- zelfden weg ingeflaagen als te vooren , en haar van tyd tot tydbezogt, by welke gelegenheid ik ook in de verteering deszelven, gelyke verfchynfelen en gevolgen heb waargenomen als de eerftemaal. Den 18. Maart 1773. haar nog eensbezoekende, vond ik nog uite nog inwendig geen de minfte overblyffe- len, dan eene ligte fchilfering, voor welke ik haar ried nog met fmeeren aan te houden; omtrent het goed gevolg daar van, heb ik nog korts voldoe= nend berigt ontfangen , wyl haar woonplaats thans buiten deeze ftad is; maar ook dat nog een wei= nig fchilfering bybleef, DEN SPIRITUS SALIS MARINL 95 ftrekte , bleef my egter dezelve ontbree- ken: eindelyk evenwel werd daar toe eene gelegenheid gebooren. NEGENDE GEVAL, De Heer LABEE namelyk werd ter behandeling geroepen voor een Meisje, oud ruim een en een half jaar, Aan hetzelve hadt men kort na de geboorte een vleesch-gezwel (Sarcoma) ontdekt, welk byna de ganfche uiterlyke vlakte __van het linker Labium Pudendum be- _ floeg. Onze onderlinge en herhaalde ge- fprekken aangaande het gebruik des meergenoemden Spiritus ; de voordeelige gevolgen in de voorige gevallen daar van gezien; gevoegd by het vlytige ge- bruik deszelven middels, deeden hem met den aanleg daar van niet toeven; te meer, wyl verfcheiden Heelmeesters, daar over geraadpleegd, alleen , of voor de fnyding of de branding, waren ge- weest, Een plukfel-wiek , befmeerd met het Mengfel, werd over de gan- fche uitgeftrektheid des gezwels gelegd, en met eene Diapalmpleister overdekt. De geduurige vogtigheid der uitvloeijen- de Pis maakte, wel is waar, fomwylen op 06 EF. P. SWAGERMAN OVER op enkele plaatsjes, een ligte ontvelling, doch was, voor ’t overige, van geen kwaad gevolg. « Staande de geneezinge werd de geheele vlakte des gezwels,met een dun witachtig korstje als overdekt, welk van tyd tot tyd, by verdunning en vermindering kleiner wordende, ten Jaatften , na verloop van byna een jaar, eene gaave huid onder zig vertoonde: welke traage geneezing ik gevoeglyk, aan de geduurige bevogtiging der Pis, meen te mogen toefchryven. Deeze welgelukte handelwyze hadt ten gevolge, een tweeden aanleg van hetzelfde middel in een ander voorwerp. TIENDE GE DVA Le By een Kind, ruim een jaar oud, hadt men na de geboorte een foortge- lyk vleesch-gezwel ontdekt, zynde rood van kleur, en. geplaatst aan de regter flaap des hoofds , welk van een zeer klein beginfel, tot de grootte eener groote kars, maar platter van gedaante, was aangegroeid. Hetzelfde middel werd, op gelyke wyze, als in het voorgaande geval aangelegd, Na verloop van wei- nige dagen werd deszelfs- kleur, van @ zeer DEN SPIRITUS SALIS MARINL 97 zeer rood, bleeker, en het gezwel be- gon, op het gevoel, eene merkbaare papachtigheid aan te neemen, zo, dat men het byna kon plat drukken. Maar * ongunftig gevoelen, dat door ande- ren, aan deeze ouderen, met betrekking tot eene foortgelyke geneezinge, werd ingeboezemd , gevoegd by de voor- keur, welke men hun zeide, dat de branding boven alle middelen hadt, verwekte in die Lieden eene geeme- lykheid , welke ftuursheid ten gevol- ‚ge hebbende, voor deezen hunnen Heel- meester niet te dulden was; die daarom het befluit neemende, van niet weder te komen, ten einde foortgelyke onaange- naamheden te ontvlieden, daar in ook is blyven volharden. Echter heeft men in het vervolg vernomen, dat dit ge« brek, welk de ouderen, door hetzelfde Middel datze van den Heere LABEE had- den doen komen, hebben blyven behan- delen, ten einde van tien weeken, na eene kleine doorbraak gelukkig genee- zen is, De volgende gevallen zyn my door den Heere VAN GESSCHER medegedeeld , welke, de gunftige uitflagen der voori- ge proeven bewust zynde, zyne behan- V. DEEL. G de: 98 E. P., SWAGERMAN OVER deling op de volgende wyze heeft inge- rigt. ELFDE GE VA L, Het Zoontje van den Heer N, D. M. werd den 2, January 1772. gebooren met een zeer klein vleesch-gezwelletje op den top des linker fchouders. Men gehakte in den eerften tyd, omtrent etzelve, weinig oplettenheid: en, het was alleen de merkelyke toeneeming des gezwels, om welke men my, den 15. April daar aan volgende, raadpleegde. Het gezwelletje, dat in den beginne niet grooter was geweest, dan eene der kleinite Erwten, was nu, in kleur en omtrek, vry na aan eene Kers gelyk- vormig. Deszelfs oppervlakte was ef- fen: ik befpeurde in het Vetvlies gee- nerley verharding; en myne geneezings- wyze rigtte ik op de volgende manier in. Onder ééne Unce Axungia Porcina mengde ik twee dragmen Spiritus Salis Marini, en liet een gedeelte daar van op fyn plukzel gefmeerd, twee maalen daags aanleggen. Men vervolgde het gebruik deezes middels tot den 27, dito : als wanneer de weinige verandering, welke DEN SPIRITUS SALIS MARINL O9 welke ik befpeurde, my het befluit deedt neemen, om de evenredigheid van den Geest van het Zout tot die der Reuzel te vermeerderen, Ik mengde derhalven, onder één Unce Reuzel een halve Unce van deezen Geest; en liet het op dezelve wyze als te vooren ge- bruiken. De werking in de daad, van dit Mengfel, was zeer blykbaar. In weinige dagen kwamen de beginfelen te voorfchyn eener doode korst, welke de ganfche oppervlakte des gezwels in- nam, en die, vervolgens, door verrot- ting werd afgeftooten, Dit verpligtte my, om voor eenigen tyd van deszelfs gebruik af te zien, en de verzwooren oppervlakte met kalkwater te dekken. Myn oogmerk naamlyk was, door dee- ze handelwyze, de drooging dier opper- vlakte te bevorderen; en als dan het gebruik des gemelden Middels te her- vatten, De geringe aandoening welke hetzelve te weeg bragt; de afneeming des gezwels, hoe weinig ook dezelve zyn mogt; zo wel als de goede uit(la- gen, welken het hulpmiddel, onder de beftieringe myner vrienden gehad hadt, waren genoegzaame redenen, om te hoopen , dat een tweede aanleg van G 2 hete 100 E. P, SWAGERMAN OVER hetzelve, de zaak op eene gunftige wy- ze zoude beflist hebben, Kene gewel- dige ftuip echter, welke gansch onver- wagt, den ro. Juny, toen de geheele vlakte byna met de huid gedekt was, het Kind wegrukte, belette my, voor al- toos, het gevolg te zien deezer proef- neeminge, TWAALFDE GEVAL, By het Dogtertje van dienzelfden Heer, met het voorige ter eener Dragt gebooren, vertoonde men my, den 2, Juny deszelfden jaars, een vleesch-ge- zwelletje, op het midden van het Borst- been, dat de grootte hadt van eene Erwt. Dewyl het Kind toen reeds vyf maanden oud was, en men het gezwel- letje niet dan weinige dagen te vooren be- {peurd hadt, kan ik ook niet met zeker- heid bepaalen, of het by de geboorte beftaan heeft dan niet, Dit ondertus- fchen is zeeker, dat het aan alle ken- merken van een aangebooren vleesch- gezwel deelachtig was. Ik bediende my by deeze gelegenheid van hetzelfde hulpmiddel als te vooren: maar, na dat heizelve twintig dagen ges DEN SPIRITUS SALIS MARINI, 1OI gebruikt was, vond ik de grootte des gezwels, eer toegenomen dan vermin- derd, Dit deedt my befluiten, om den Geest van het Zout in zyne volle kragt te beproeven: aangemoedigd zynde, door de gunftige veranderingen, welkeik in een dergelyk geval befpeurde, dat ik ten zelfden tyde met dien enkelen geest behandelde, Ik verzogt derhalven, dat men het gezwelletje vier maalen daags, voorzigtig zoude beftryken met een pen- ceeltje van denzelfden geest doordron- gen, en zorgvuldig in acht neemen , zo weinig van den omtrek te beftryken als maar immer doenlyk was, Het een en ander werd vry naauwkeurig opgevolgd; fchoon het Kind, welks Moeder weinig uuren na de verlosfing geftorven is, ge- heel aan de zorge eener Minne, buiten de {tad woonende , wastoebetrouwd. Ik _ zag ‘hetzelve weder den 18, July; en ontdekte niets dan een klein vlak zweer- tje; zynde het gezwelletje, na dat het geheel was uitgedroogd, drie dagen te vooren, afgevallen. Dit zweertje is, door een enkel kleefpleiftertje, in wei- nige dagen geneezen, G 3 DER- 102 Ee P, SWAGERMAN OVER DERTIENDE GEVAL, Het Dogtertje van W.D. hadt. van de geboorte af, de beginfelen van een vleesch-gezwel op het midden des Voor- hoofds, ’twelk men my niet dan na ver- loop van dertien weeken zien liet, Het was toen, in grootte, gelyk aan het voorige, hebbende in den omtrek, gee- nerley verharding. De traage vorderin- gen, welke de Geest, vermengd met Varkensreuzel, in °t eerfte deezer geval- len maakte, bepaalden my nu tot het en- kel gebruik van deezen Geest, door een enceel aangebragt, Vier maalen daags iet ik met dit Middel het gezwelletje voorzigtig aanraaken , befchermende den omtrek, door denzelven flegs met een weinig kaarsfmeerte beftryken. Het gevolg was in allen opzigte gelukkig. Den 22.derzelver maand, toen hetzelve reeds volmaakt was uitgedroogd, heb ik het in dien ftaat vertoond, aan de Heeren LABEE, SINDERAM, MARTENS en DE KEYZER, Toen ik het Kind den 2, July weder zag, heb ik het geheele ge- zwelletje, welks omtrek nu begon loste worden, met het einde eener dunne ípa- tel afgeligt, en bevond toen niets dan een DEN SPIRITUS SALIS MARIN 103 een ondiep kuiltje, vry gelyk aan een pok-put, welks uitgebreidheid byna droog was, Tot dus verre met het by een fchik- ken deezer Verhardeling gevorderd zynde, kwam het volgende geval te vooren. VEERTIENDE GEVAL. Den 17. September 1770, verzogt een Heer, oud 44 jaaren en buiten deeze ftad woonachtig ,‚ myne hulpe ter genee- zing van éen gezwel aan zyn Hoofd ge- plaatst. By *t onderzoek, vond ik het- zelve een vleesch-gezwel ($Sarcoma) te zyn, zittende aan den bovenkant van’ Agterhoofd, De oppervlakte daar van was glad, van haair ontbloot; en ce kleur iet rooder dan die der overige be- kleedfelen, Wat aanbelangt deszelfs gedaante, dezelve was Eyvormig, en in diervoegen , dat zyn laagfte middenlyn, die 13 duim Amfterdamfche maat beliep, zig volgens de breedte van ’t Agter- hoofd bepaalde, terwyl de kortfte lyn, die 13 duim bedroeg, zig naar de lengte van hetzelve uitftrekte. Wyders be- vond ik betzeive op het gevoel bewceg- lyk, zagt en indrukbaar , zonder echter 3 veel 104 E.‚ P. SWAGERMAN OVER veel veerkragts te bezitten; maar ook zonder kenmerken der indrukking na te laaten. Dit alles gevoegd by deszelfs dikte, welke $ duim was, maakte het gezwel vry aanzienlyk, Omtrent den oorfprong deszelven was de Liyder ge- heel onkundig ; betuigende daar van niets te weeten, dan dat het zig, voor ruim agt jaaren, eerst met een klein be- ginfel ontdekt hadt: allengsken in groot- te, doch zonder pyn, wastoegenomen; en eindelyk gevorderd tot dien ftaat, waarin ik het toen zag. Niettegenttaande deeze Lyder, reeds drie maalen, de wegneeming van drie foortgelyke gezwellen door het Mes hadt ondergaan, van welke hy my ook de fchendige merkteekenen, zo aan het Hoofd als Aangezicht, vertoonde; en tevens betuigde, voor foortgelyke Operatien niet bevreesd te zyn: nog- thans wenschte hy wel , dat ik, zo zulks mooglyk was, daar toe eene gemakke- lyker geneeswyze wilde inflaan. Dit voorftel werd door my beantwoord, met te zeggen, dat ik de geneezing, zonder. de Operatie, niet volftrekt durfde be- looven: maar dat ik echter dezelve wel wilde beproeven; dewyl zulks zonder nde DEN SPIRITUS SALIS MARINL 105 nadeel konde gefchieden, Tot dat einde dan gaf ik hem eere kleine hoeveelheid Spiritus Salis Marini met gemeen water tot de helft verflapt mede, met verzoek, om het gezwel eenige maalen daags daar mede te penceelen, De Heer VAN GESSCHER, die op dien tyd gevallig aan myn Huis was, vroeg my, na het vertrekken van dee- zen Heer, of ik my met eene gelukkige geneezinge durfde vleijen? welke vraag ik zyn Ed in dervoegen beantwoordde, dat naamlyk , myne verwagting daar omtrent zeer gering, doch de aanleg veilig was, Den ar. den Lyder weder ziende, was aan het gezwel geen verandering te ontdekken, dan dat de oppervlakte iet harder fcheen, Den 28 vond ik de volgende veran- dering, te weeten, dat de opperhuid een weinig rimpelig, en het gezwel zelfs wat papachtig was. Op dien tyd gaf ik den Lyder een Unce van den zuiveren ‘ Getst mede: verzoekende wyders, den= zelven twee maalen daags, met een lap- je daarin bevogtigd, te willen opleggen, en hetzelve met een Diapalmpleister te overdekken. gn G 5 Den 106 E. P. SWAGERMAN OVER Den 8. Oktober was de geheele huid veel drooger, en rimpelde als men haar met de vingeren byeen kneep: het ge- zwel zelfs bezat meer taaiheid; en het gebruik van den Geest was voor den Lyder, door deszelfs meerdere prikke- ling, gevoeliger geweest, Den 15. bezat de huid nog meerdere taaiheid en droogte, en liet zig, door derzelver meer verkreegene ruimte, als met plooijen byeen drukken: het overi- ge des gezwels hadt nu ook een veel grooteren trap van taaiheid verkreegen, Den 19. zag ik, dat de gedroogde en korstige oppervlakte der huid, door den gewoonen Heelmeester des Lyders was weggenomen , onder welke zig verfchei- den kleine openingen hadden ontdekt, door welke het gebruikte Middel voor hem vry binderlyk hadt geweest. Ik verzogt den Lyder, zyn Chirurgyn te willen belasten, dat hy alle de opko- mende korsten van zelve zoude laaten afvallen , en nu tot drooging ’t Agua Calcis, dat ik voorfchreef, aan te leg- en. 3 Den 5 November was alles wederom droog, en het Gezwel in eenen gunsti- gen {taat, Ik gaf toen het men: e DEN SPIRITUS SALIS MARINL 107 de Mengfel tot fmeering mede, met die bepaaling nogthans, dat men, zo ras het gevoel der prikkeling minder werd, wederom met denzelfden geest zoude voortgaan. Den 3. December zag ik met den Heer VAN GESSCHER andermaal het gezwel, en wy beiden vonden hetzelve dunner en zo ons dagt, klaarlyk vogt bevatten- de te zyn. Het was niet dan den 22 February 1771 dat de Lyder my weer kwam zien, dewyl hy om het winter faizoen, wan- neer zyn gewoone handeldryving ftil ftaat, niet dan zeer zeldzaam hier ter ftede komt. Ik vond van het ganfche gezwel niets overig: alleenlyk vertoon- de zig by deszelfs midden eene ope- ning, van grootte als de top der pink, welke opening, ruim drie weeken te vooren ‚daar was ingekomen , en geftadig veele ftoffen hadt ontlast, van een wee- ke zelfsftandigheid: de overige omtrek was met korsten en fchilfers bezet. Voor t overige betuigde my de Lyder, dat hy, van het gebruik des Middels geen ongemak leedt; waarom ik hem ried, met hetzelve nog op gelyke wyze voort te gaan, Den 108 E. P. SWAGERMAN OVER Den 18. Maart ontmoette de Heer vAN GESSCHER deezen Lyder wederom tot mynent. Wy vonden het gezwel geheel vernietigd, de bekleedfelen overal plat, de opening geflooten, maar de huid op veele plaatfen nog met fchilfers bezet: aan de regter zyde-nogthans , fcheen onder de huid nog een weinig weekheid te zyn: ook kon men den omtrek daar het gezwel gezeten hadt, door eene meerdere diepte, dan die der overige bekleedfelen, onderkennen. Wyders werd in de behandeling geen verfchik- kinge gemaakt. Op den 22, April vertoonde zig alles nog veel gunstiger, De bekleedfelen hadden hunne volkomen vastheid: het Lidteeken was natuurlyk: om kort te gaan, alles was in den natuurlykften ftaat, zonder eenig verfchynfel tot wederkee- ring aan te duiden. Den 27, Mey wa- ren deeze omftandigheden geenzins min- der, wanneer ik den Lyder, volkomen geneezen te zyn, verklaarde. Alhoewel men, tot heden toe, de ge- neeswyze der Vleesch - gezwellen, (Sar- comata) bepaald heeft, om dezelve uit te roeijen door bytmiddelen, of tot de wegfnyding, of branding, echter blykt uit DEN SPIRITUSS ALIS MARINI, 109 uit den goeden uitflag der bovengemel- de gevallen , dat dergelyke handelwyze, in foortgelyke omftandigheden ten min- ften, verwerpelyk zy. Ik zegge in foort- gelyke, dewyl ik geenzins voor alle nog kan inftaan. Want in zodanig een geval, welk de geheele zelfftandigheid van de wang, met een gedeelte der lip ontaart hadt, en het tandvleesch zelfs niet was vry gebleeven(e); of daar de ganfche lip met eene dergelyke ziekte is bezet, zo als my nog niet lang geleden, in hetwandelen op den weg, aan een Jon- getje omtrent 5 Jaaren oud, gelyk men my berigt heeft, is voorgekoomen; of daar de top der neus door een zodanig gezwel was aangedaan (f). By dusda- ni (e) GRASHUIZEN „ Spina Bifida, pag. 253. (£) By een Kind, wiens top der Neus geheel met een Vleesch-gezwel bezet was , beproefde de Jonge LAKEMAN de geneezing door het brandyzer. De korst eenige dagen daarna gefcheiden zynde, vond hy niet flegs den top, maar zelfs een gedeel- te van het middenfchot der neus gefcheiden. Hier door bleef, ter wederzyde, niet meer dan een klein gedeelte der neusyleugelen over: en hy hadt ver- volgens veel moeite , om de geneezing , door fterk aangehaalde kleefpleisters, te voltrekken, Welke eene wanftalligheid deeze heeling moet verwekt __ hebben, is ligtelyk nate gaan: zelfs hebik het ge- val niet gezien, maar meer dan eens heeft hy my hetzelve verhaald. IIO E‚ P, SWAGERMAN OVER nige voorvallen heeft het my aan gele- genheid ontbrooken, myne proeven voort te zetten, Om echter de geneezing daar van hoo- peloos te ftellen, hier toe vind ik nog geen genoegzaame redenen: te meer, daar de ondervinding heeft geleerd, dat ‘er buiten myne opgegeevene geneezin- en, nog andere wegen zyn, langs wel- ke de herftelling beproefd, en ook vol- bragt is. Den 15. December 1750. werd de Heer A. VAN DER DUIN geroepen by een Kind, %*x welk eenige weeken oud was, ter genee- zinge eener Lies-Breuk aan de regter zy- de, Daar gekomen zynde, vond hy, by ’t onderzoek derzelver, dat een ge- deelte van de plaats, alwaar de pop des Breukbands haare werking tot tegenhou- ding van de Breuk verrigten moet, be- zet was met eene Sarcoma, ter grootte eener nagel van den vinger. Het zien van dat gebrek, maakte in het begin, den aanleg van den band bedenkelyk; maar de noodzaaklykheid evenwel over- weegende, om deeze Breuk te moeten inhouden, deedt hem ten laatsten met den aanleg niet meer aarzelen ; ten min- {ten wilde hy onderzoeken, wat de ha ag DEN SPIRITUS SALIS MARIN III flag zyn zoude, Het gevolg was zeer gunstig, want, door deeze drukking, werd het gezwelletje, van verheven en hoog rood, allengskens plat en bleeker van kleur; en op deeze wyze was dit Kind, na verloop van eenige maanden, en van zyn Breuk en van zyn vleesch- gezwelletje geneezen, Den 13. February 1753. werd de zelf= de Heelmeester geraadpleegd over een Kind oud 8. Maanden, hebbende twee vleesch-gezwellen, als een op de wan- ge, en een ander op het zydelyke ge- deelte der heup. Het eerst gemelde, werd door het brandyzer uitgeroeid en vervolgens geneezen. Maar de pynlyk- heid deezer bewerkinge, hadt zo veelte weeg gebragt, dat de Ouders van het Kind, geenzins konden befluiten, om ee- ne tweede foortgelyke bewerking toe te ftaan, te minder, wyl ’t ongemak bui- ten het gezicht geplaatst was, In het zelfde jaar ontdekte men aan dit Kind eene darm-breuk in de lies, ter geneezin- ge van welke een breukband werd aan- gelegd: en wel met zo gunstig een ge- volg, dat, nadien * einde van deszelfs beugel zeer juist het vleesch-gezwel be- paald bleef drukken, daar door de ge- nee- II2 E. P, SWAGERMAN OVER neezing der beide gebreken gelukkig volgde, Was het geluk den Heere vAN DER DUIN, in zyne geneezingen der beide voorgaande gevallen, zo gunstig ge- weest, hetzelve ftrekte hem tevens, by eene volgende gelegenheid, zo ten nut- te, dat hy op middelen bedagt werd, om door konst het zelve na te volgen. Want den 22, December 1761, gevraagd wordende, by een Kind, oud 5 maan- den, ter geneezinge van een vleesch-ge- zwel, welk even onder het linker oog- hol was geplaatst, en zig voor een groot deel over’t onder ooglid uitftrekte , werd hy te raade, wyl de gewoone genees- wyze hier volftrekt niet raadzaam was, door eene bekwaame en te gelyk fcha- delooze drukking, de vernietiging van het gezwel te onderneemen, Ten dee- zen einde lag hy op hetzelve een ftuk gewoone ftopverw, van grootte als het ongemak, welke hem door haare knee- baarheid , *t allerbekwaamst fcheen, om het gebrek welfluitende te drukken: o- ver dezelve lag hy trapswyze drukdoe- ken; en dit alles, werd met een windfel rondom het hoofd gaande, bevestigd, en geduurende agt of tien dagen ín rust 8e: DEN SPIRITUS SALIS MARINL 113 elaten. Door deeze behandeling, werd it Kind, binnen den tyd van ó, maan- den, volkomen geneezen, zonder zelfs de minste wankleurigheid in de huid na te laaten. / Niet minder gelukkig was de uit(lag der geneezinge van het volgende geval, welk zyn Ed, den 3. Maart 1768. werd aanbevoolen. Een Kind reeds één jaar oud, droeg voor het hoofd eene Sarco- ina, ter grootte eener kleine nagel van den vinger. Het gezwelletje werd ins« gelyks, opde bovengemelde wyze, door drukking bepaald gehouden : met dat ge« volg , dat hetzelve den 6, Augustus zy- ne verhevenheid geheel verlooren hadt: de roode kleur was ook verdweenen ; en niet anders is daar van overgeblee- ven, dan, dat de huid niet volkomen wit geworden ‚, maar een weinig blaauw- achtig is. __Even zo gelukkig flaagden ook de Heeren HOvIUS en RICHARD, by een Kind aan welk men boven op het hoofd een vleesch-gezwel ontdekte. Want, een brokje plat lood, van bekwaame dikte, met een kleefpleistertje zo veel fluitende aangelegd als doenlyk was, be- werkte de geneezing, in den tyd vaneen PV, DEEL. H half II4 E. P. SWAGERMAN OVER half jaar, zonder iet anders ter hulpe noodig te hebben. Dus aangetoond hebbende, dat het in de konst geenzins aan Middelen ont- breekt, om dit foort van gebreken, op eene zagtere wyze, dan gewoonlyk ge- fchiedt, uit te roeijen, zoude ik gevoeg- lyk konnen eindigen, indien fommige byzonderheden my niet weerhielden. Vooraf moet ik zeggen, dat het gebrek, t welk ik hier bedoele, geenzins betrekke- Iyk is, tot dat foort van Muis-vormige vlakken, welken met haairen begroeid zyn: want deeze verkrygen, voor zo verre my bekend ís, nimmer grooter uitgebreidheid,-dan zy by de geboorte hadden; en even dus, is het ook met de zo genaamde roodewyn- en fommi- ge bruine vlakken gelegen (g). Maar het gebrek, * welk ik hier beoo- ge, ishet waare vleesch-gezwel (Sarcoma). Het zelve neemt zyn begin , uit een klein en naauwlyks noemenswaardig bloed- rood flipje, en groeit fomwyle tot eene aanmerkelyke grootte uit: ten bewyze hier van ftrekt het Jongetje, hier vooren gemeld, tot een voorbeeld, wiens bo- venlip uitermaate groot is uitgetoe | y: (8) STALP. VAN DER WIEL, IÌ d, bl, 358. DEN SPIRITUS SALIS MARINL 115 By een Kind reeds eenige maanden oud, zag ik voor veele jaaren , een foortgelyk gezwel , ’t welk met eene aanmerkelyke breedte , het ganfche bovendeel van het gewrigt der hand. befloeg: en in het midden deezesjaars, vertoonde men my een Kind, oud 4 maanden, welks top der neus geheel bezet was met een foortgelyke ziekte, uit een zeer klein beginfel dus toegenomen. Maar ech- ter fchynt in dit zelfde foort, by fom- mige kinderen een eind paal omtrent des- zelfs aangroeijing plaats te hebben. Want men heeft opgemerkt, dat by eenige kinderen, dit gebrek, zo lang zy zuigende waren, fteeds aanwies, doch dat hetzelve, wanneer men deeze wyze van voeding naïliet, niet flegts geen vor- dering meer maakte, maar zelfs afnam en genas, Sommigen weet ik geneezen te zyn, door dezelven met Brandewyn te wasfen en daar mede te dekken. Bei- de deze laatste byzonderheden weet ik waargenomen te zyn: maar of zy by de meeste kunnen plaats hebben „ dient nader onderzogt te worden (h). „Men moet intusíchen het tegendeel niet zoe- ken te befluiten, uit de farcomateuze lip dpa van (h) HILDAN. Cezt. 5. Ohf. 46. IIÓ E. P. SWAGERMAN OVER van het Jongetje hier vooren gemeld, Want my is met zekerheid berigt, dat men dit gebrek, in zynen voortgang, heeft zoeken te ftuiten, door rondom hetzelve infnydingen te maaken, met oogmerk om daar door deszelfs voeding te beteugelen ; doch, uit het gevolg, blykt de onzeekerheid dezer proefnee- minge (i). Dat ‘er echter eenig vermogen, in de deelen, dusdanig reeds ontaart, plaats kan hebben, niet alleen ter verbeete- ring maar zelfs tot vernietiging van zo- danig een gebrek , oordeel ik uit de vol- gende waarneeminge beflisfend te kon- nen bewyzen,. Aan een Kind, oud 5 weeken, namde Heer LOTzZE, in’ jaar 1760, door bran- ding een vleesch-gezwel uit den bovenlip weg, terwyl ’er, ter wederzyde, nog twee kleine beginfelen van vleesch-ge- zwellen. aan de top der neus overblee- ven, Naauwlyks was het eerstgemelde geneezen, of men ontdekte een zo fpoe- dige toeneeming der twee nagebleeve- ne, dat de ganfche neus, binnen korten tyd, daar door zulk een afgryfelyk aan« zien (Ì) HELWIGIUS , Obf. 35. BORELLIUS» Hist, Ó Ob= ferv. rarior. med. phyf. 49. DEN SPIRITUS SALIS MARINL II7 zien kreeg, dat men fteeds dagelyks de fchrikkelykfte gevolgen te gemoet zag. Maar eindelyk hieldt die woedende voortgang van zelfs op, en alles fchikte zig zo voordeelig, dat de geheele uit- zetting allengs zodanig inkromp, dat daar door niet flegs de vrees voor die gevaarlyke gevolgen verdween, maar ook het deel wederom zyne natuurlyke gedaante verkreeg, zo dat men, met het 7.jaarsdes Kinds, daar aan geen kenbaare misftand meer ontdekken konde, Dit Kind hebben wy den 4.July deezes jaars in ons weeklyks gezelfchap gezien (zyn- de het zelve toen 11, jaaren oud)en daar aan niets konnen ontwaar worden, dan alleen dat het vel van den top der neus, een weinig gladder en ftrakker was, dan dat der overige deelen. Wanneer men nu alles overweegt, dat omtrent de vleesch -gezwellen, en derzelver behandelingen, gezegd is, blykt het myns bedunkens tamelyk klaar, dat de fnyding of branding (en het gebruik der gewoone bytmiddelen veel minder) maar zeer zeldzaam, zo ooit, te pas komen. Want hoe fpoe- dig men ook eene deezer Operatiën ver- rigten wil, nogtans moet men dezelve 3 in 118 EP. SWAGERMAN OVER in dervoegen inrigten, dat de kwaal tot in den grond wordt uitgeroeid, of het gezwel keert weder, zo als de onder- vinding geleerd heeft (k). Even onveilig is het gebruik der fcher- pe bytmiddelen, en nog meer zelfs aan mislukking onderworpen (Il): ook heb- ben de gevolgen getoond, dat dezelve, door het verwekken van ftuipen, uit hoofde haarer hevige werkingen, voor fommige kinderen doodelyk zyn ge- weest (m). Byaldien derhalven de aanleg van den Spiritus Salis Marini, in weerwil der naar waarheid medegedeelde voordee- len, in fommige gevallen nogthans, en mogelyk dan nog wel uit hoofde van de plaats, eenige bedenking baaren mogt (fchoon het veilig gebruik deszel- ven uit het vervolg nog nader blyken zal} dan immer zou men ter geneezinge de toevlugt tot de drukking konnen neemen; want deeze fchynt my toe, meer door derzelver aanhoudenheid te geneezen, dan wel door het geweld: ten CK) HILDAN, Cent. 5. Obf: 45. ST. V. D. WIEL g ILd. BSO 905. (D) sT. v. D. WIEL ; bl. 366, Cm) Heister, Heelkonst, bl, 559. ULHOORN, aanteek, ib, DEN SPIRITUS SALIS MARINL II9 ten minsten dunkt my de goede uit- flag der geneezing van het Kind, welks onder ooglid ten grootften deele methet vleesch-gezwel bezet was, zulks vry dui- delyk te kennen te geeven : wyl ander- zins het oog, om die geftaadige druk- king, volftrektelyk daar by moest gele- den hebben. Ik voorzie wel dat men vraagen kan, wat ’er dient gedaan te worden, als de wang van eene dergelyke ziekte is aan- getast, zo dat de ganfche zelfftandig- heid daar in deel heeft? Als dan kan men nog, voor dat men tot de operatie overgaat, de drukking beproeven. Zy, die de wegneeming der gezwellen, uit de binnen vlakte der wangen of lippen, - of zelfs gedaan of bygewoond hebben, weeten, dat de daar op fomtyds vol- gende bloeding , zeer gemakkelyk wordt te keer gegaan, met deeze deelen tus- fchen een toegekneepen blad tin of lood te beknellen, Is men bedugt voor de nadeelige gevolgen van het lood, ook om de fmeedbaarheids wille by het tin gedaan, dit kan vergoed worden, door eenig bekleedfel daar om te leggen; en wat aanbelangt deszelfs zwaarte, dezel- ve kon, door aangehegte koorden, ee- 4 nig- 120 E. P. SWAGERMAN OVER nigzins beteugeld worden. Veel meer bedenking verdient de noodzaakelyk- heid, van het herhaald gebruiken der voedfelen by jonge kinderen: doch dee- ze vrees vervalt eeniger maten, wanneer men het verband in overweeging neemt, van het Kind , waar van de Heer aRaAs- HUIZEN melding doet (n). Voor ’t ove- rige ftaat het elk vry, zynekeuzete rig- ten, naar goeddunken, en naar ver- eisch van zaaken, Wat my belangt, ik heb het van mynen pligt geagt, het een en ander deezer proeven, ten voordee- le myner medemenfchen, mede te dee- len: my tevens verzeekerd houdende, dat ’er veele (zo niet allen) en wel de _ meesten, door deneenen of anderen weg gered konnen wroden,- Thans blyft nog overig te melden, de voordeelen welken ik gehad heb, in het gebruik van deezen Geest, by het behandelen der Zwee- ren, zo van den mond als der keel en andere deelen: de polypeuze uitwasfen in den gehoorweg en die der neuze, In de Zweeren aan de tong, het tandvleesch, de amandelen en het han- gende gehemelte, zo, die met fpekach- tige flippen en korsten bezet waren , on E 7 als (n) Ibid. 256, | f 5 | DEN SPIRITUS SALIS MARIN I21 als die, waar mede verfterving gepaard ing, hebik deezen Spiritus, met de Mel en of eenige andere fyroop ver- mengd, menigvuldige maalen met het grootfte nut gebeezigd: fchikkende dee- ze faamenmenging, naar vereisch van zaaken, en naar mate de omftandig- heden zulks fcheenen te vorderen. Ik moet evenwel ook erkennen dat my de Spiritus Vitrioli ‚ in foortgelyke gevallen’, dikwerf is van nut geweest : en het zyn de waarneemingen van herhaalde mis- lukkingen, der gebruikte weekmaaken- de gepaard met afleidende Middelen , en fomwylen ook te vergeefsch hervatte a- derlaatingen, welke anderen en my, in dat foort van zweeren, van de deugd- zaamheid deezer Geesten overtuigd heb- ben. Ik beooge hier geenzins, het foort van ontfteeking (inzonderheid aan de amandelen voorkomende) welk door zyne hevigheid, alle kenmerken draagt eener te vreezene verzweering: ook niet de gene, waar in men in de daad, niet anders, dan gebrek aan den natuur- lyken {lym, als de oorzaak der Ziekte befchuldigen kan; en welke dikmaalen in haare geneezinge zeer langwylig is: want, fchoon ik in dat geval, met die 5 Mid: 122 E.‚. P. SWAGERMAN OVER Middelen fomtyds geflaagd heb , is m ook wel de mislukking ten deel geval- len. Wat de eerste deezer laatstge- noemde ziekten betreft, daar dezelve zagte oplosmiddelen vereischt, vordert de laatste in tegendeel, of flymachtige of zagte faamentrekkende: ook wel die beiden vereenigd. ZITFTIENDE GE VA Le In den jaare 1761. flaagde ik by eene Vrouw van omtrent 5o. jaaren, zeer ge- lukkig met de geneezinge dier Keelziek- te, ons door den beroemde VAN SWIE- TEN medegedeeld (o), door haar de keel geduurende eenige dagen, met den Spiritus Salis Marini, met roozen honig vermengd verfcheiden maalen daags te doen beftryken. Deeze wyze van behandeling (te wee- ten het penceelen) is wel de beste, maar niet altoos doenlyk; om die reden laat ik dikwils den meergemelden Geest met honig of fyroop gemengd zynde, met water vermengen en als gorgeldrank of mondfpoeling gebruiken. ZES- (o) Kort begrip der Leger Ziekten, bl, 7. Amft, T760. DEN SPIRITUS SALIS MARINL 123 ZESTIENDE GEDJV AL» In % jaar 1764. kwam een myner vrienden (de Heer j. H‚ BLEKKING) ter behandeling voor, een Zpulis, zittende tusfchen eene der agterfte en bovenfte kiezen, van grootte als eene knikker , omtrent welker oorfprong men, nog ee- nig bederf der Kaak of Kies befchuldi- digen konde, Hy genas dezelve in den tyd van twee maanden, alleen door haar met den Geest van Zeezout met Roozen-honig vermengd eenige maalen daags te doen penceelen. | ZEVENTIENDE GEDVA Le Aan een Lyder, wiens beide Zon/ille zodanig waren uitgezet, dat hy, geduu- rende verfcheiden weeken, byna geen voedfelen dan {legs weinige dunne, en nog met moeite, hadt konnen gebrui- ken, beproefde dezelfde Heelmeester in % jaar 1767. het gebruik deszelven Spá- ritus , op onderfcheidene wyzen met wa- ter verflapt. De uitflag was zo gun- flis, dat de Lyder, daar door, in weerwil der kwaade voorzeggingen van braave mannen in de konst, en maen em 124 E. P‚ SWAGERMAN OVER hem met gepaste kundigheden hadden be- handeld, binnen den tyd van vier maan- den geneezen werd. Men moet geenzins begrypen, dat ik vastftelle, dat het gebruik van dit Mid- del, in deeze laatstgenoemde gebreken, onfeilbaar is, Zo waar het is, dat het geftel des Menfchen niet altyd eener is, zo waar ishet ook, dat wy van éénMid- del niet verwagten konnen, dat hetzelve in alle geftellen , alle die ziekten , fchoon van eenerlyen aart zynde, geneezen zal. De ondervinding heeft my zelfs geleerd, dat in fommige gevallen, het Vitriool- zuur meerder voldeed dan dat des Zee- zouts; ook wel dat geene der zuuren ge- lukken wilden, gelyk ik reeds gezegd heb: maar ook hetzelfde is my weder- vaaren, zo van zagte als van faamen- trekkende Middelen. En ik durf ver- zeekeren, dat de meergemelde zuuren, op eene regelmatige wyze gebeezigd, my, beftendig, het meeste voordeel hebben gedaan, na dat verflappende en andere Middelen, vrugteloos, waren aan- gewend: en ’t is naauwlyks te gelooven, hoe veel een fpaarzaam gebruik deszel- ven vermag. In de maand Juny jongst- leden bleek nog deszelis nut, by een Kind, eN DEN SPIRITUS SALIS MARIN 125 Kind, naar gisfing 6 of 7 jaaren oud, welks wang, tandvleesch en het groot- fte deel der tong aan de linker zyde, in derzelver oppervlakte, geheel ver- ftorven waren, wyl de fcheiding „ door het gebruik van deezen Geest met roo- zen honig vermengd, en in witten wyn tot mondfpoeling gebragt „met den vier- den dag reeds volkomen was: doch dit Kind ftierf zeer onverwagt aan ftuipen;, en wel waarfchynlyk aan eene ftofs ver- plaatfing. AGTTIENDE GEVAL, Den 30. Oktober 1768. vertoonde men my een Kind, van nog maar zes weeken oud, hebbende eene aanmerke- lyke Zweer met verfterving van binnen aan de linker zyde van het Labium Pu- dendum. Deeze zweer, welke uit een klein beginfel, onder het gebruik van pappen uit brood en karnmelk faamge- fteld, tot de-grootte van een holland- fche fchelling was toegenomen , beproef- de ik eerst tot zuivering te brengen, door het gebruik van de Mercurins Pre- cipitatus Ruber, met Axungia Porcina gemengd, (welk Middel my in. agr RG v ier 126 E. P. SWAGERMAN OVER hier ter plaatfe, in de onberispelykfte voorwerpen, meermaalen is van nut ge- weest), terwyl ik de overige naby gele- gen deelen met witten wyn deed ftooven; maar, en de ontfteeking en de hardheid namen toe, en de zweer vergrootte, Hierom dekte ik den 3. November de zweer met Mel Rofarum, waar onder eenige droppelen van den meergemel- den Geest vermengd waren, Den 5, was de zweer reeds merkelyk ingekrom- pen en drooger , terwyl het verftorvene door eene zagte verettering verfmolt; en dus, voortgaande, was het Kind den 13. November geneezen. | NEEGENTIENDE GEVAL, In de maand July van % jaar 1766., werd myne hulpe verzogt by een Man van 6o, jaaren oud, die van eene grove en volbloedige gefteldheid en gewoon was aan een geduurig gebruik van wyn en andere geestryke dranken. Het Been deezes Liyders vond ik aan den onder- kant der kuit bezet met eene ‘hevig rot- tende en. geftadig bloedende zweer, ter grootte eener matige handpalm, De bloeding deezer zweer, om welke ik | | voor- DEN SPIRITUS SALIS MARINL 127 voornaamelyk geroepen was, wyl dit ongemak reeds veele jaaren hadt ge- duurd, oordeelde ik uit de hevigheid der rotting voort te komen, Om deeze dan te keer te gaan, nam ik de toe- vlugt tot een ruim gebruik der gepoe- derde Myrrha , bezorgende de zweer verder met droog plukfel en een fluitend verband; doch flaagde daar mede niet, Vervolgens beftrooide ik de zweer met % Alum. Crud., met de Gum Arabicum bedeeld en tot een poeder gebragt; maar, dit mede niet voldoende, verwisfelde ik hetzelve voor de fyn gewreeven Zerra dg maar in weerwil van alle deeze leef de bloeding, alfchoon dezelve wel niet vermeerderde, echter aanhouden, waar door het bederf ook geenzins ver- minderde. Hierom befloot ik de Tinc- tuuren de plaats te doen vervullen van de eerstgenoemde Middelen, De 7inc- tuur Aloes & Myrrhe voldeed niet aan de verwagting ; en de Tinduur Angelice met de Mel Chelidon: flaagde niet veel beeter: doch my te binnen brengende, dat de Heer PRINGLE, in zyne proeven over de verrotting, zeer veel voordeels gehad hadt in het gebruik van ’t aftrek- fel der Kamille Bloemen, deed ik my vi eene 128 E.‚ P. SWAGERMAN OVER eene fterke Zinduur derzelver vervaar- digen, en beproefde deeze insgelyks; doch, ook dezelve heeft den Lyder geen meer voordeel toegebragt dan de ande- ren. Wyders ging ik over tot een fterk afkookfel. van de Cortex Quercin,, in % Ag: Calcis, welke fchors, in veele ge- vallen van bederf, eene uitfteekende nuttigheid heeft, en mede door den Heer PRINGLE, in deszelfs Proeven, als zodanig opgegeeven wordt, In dit ge- val nogthans, kon deszelfs rotting weer- {taand vermogen geen meerder proef hou- den , dan de voorgemelde Middelen ; niettegenftaande ieder derzelver ver- fcheiden dagen agter een gebruikt zyn. Eindelyk dan, ziende dat alle deeze hulpmiddelen myn oogmerk niet ver- vulden, en dat de bloeding en rotting aanhielden , en de eerfte my meermalen noodzaakte tot een fterke aanvulling met fyn plukfel, kwam ik ten laatften tot het befluit om het vermoogen des Spiritus Salis Marini te beproeven, welks nut in verftervinge my bekend was, Een half Unce dan vandeezen, met twin- tig Uncen waters vermengd hebbende, dekte ik de ganfche zweer met plukfel- wieken daar in nat gemaakt, Door dee- zen DEN SPIRITUS SALIS MARINL 129 zen aànleg, welke, even als by de voo= rige Middelen, twee maalenda ags ge« fchiedde, werd in den tyd van 24 uuren, de bloeding en het bederf geftuit, en de zweer in eenen {taat gebragt, dat de Ly- der zyne opgefchortte reize, naar Keu« len, vier dagen daarna ondernam: nee- mende nog eene gelyke hoeveelheid van dus toebereid vogt en een voorfchrift tot nieuwe gereedmaking mede, En al- hoewel de Lyder, door dit hulpmiddel, niet geneezen is, echter heeft-my zyne Familie, lang daarna, berigt, dat en de bloeding ende rotting, daar door zo wel beteugeld zyn, dat hy zyn ongemak, naar ouder gewoonte , wederom heeft konnen behandelen. | vais TPINTIGSTE GEVAL In de aan my. medegedeelde waar- neemingen van den Heer BLEKKING;, vinde ik ’er eene, waar in hy zegt; dat by eene Lyderesfe, met Ascites be- __hebt,beide haare beenen , welke ontveld waren door de ontlastinge, van- het water, tot aan de kniën, gedreigd wer- _den met verftikkinge: maar, dat hy niet __alleen de verfúkking, door het gebruik Ve DEEL. Ï van 130 E. Pe SWAGERMAN OVER van den Geest des Zeezouts met witten wyn, is te boven gekomen; maar zelfs die ongeftelde beenen, welke thans na- tuurlyk dun zyn, nog heden daar mede inr een goeden ftaat houdt: zynde dit ge- val hem ‘eerst voorgekomen den 11. November 1766. EENENTWINTIGSTE GEVAL By eene Vrouw , ruim 5o. jaaren oud, my den 31. Augustus 1770. ter behan- deling voorgekomen, welke twee Fungi hadt, als ééne zeer aanmerkelyke van byna 4 duimen middenlyn, aan den bo- ven kant der Dye even onder het Liga- mentum Poupartii, en de andere aan derzelver onderkant één duim midden- lyns, gezeeten-ter plaatfe, daar men gewoonlyk aan dit deel de Fontanellen zet, heb ik, tot eene onderhoudene geneeswyze, deezen Spiritus, nu eens met water dan eens met wyn verlengd , gebruikt tot den 18 January 1771, wan- neer de dood een einde van haar fuk- kelend leven maakte. By die gelegens heid heb ik op de kleinfte Zungus, welke door een haarer voorige Heel- meesters by de huid was weggefneden | „en DEN SPIRITUS SALIS MARIN. 13 en toen wederom te voorfchyn kwam; ter beteugeling, den gemelden Geest flegs tot de helft verflapt aangelegd; en ik kan zeggen, dat zy dezelve niet al leen gemakkelyk verdroeg, maar, dat daar en boven de aanwas zo traag voortging, dat de Zungus, op den dag wanneer de Lyderesfe overleedt, niet meer dan een halven duim boven de op- pervlakte der huid was uitgegroeid. De groot{te Fungus bleef mede zo gunstig, dat op veele plaatfen van dezelve de huid nog niet ten eenemaal vernietigd was: ook heb ik my, in den laatften tyd, by een zelfde gebruik des Spiritus Witrioli, als by verwisfeling, zeer wel bevonden, In den natyd van ’ jaar 1770, nam ik eene foortgelyke proeve by een Vrouw van aanzien, hebbende eene Mungus- aan den voor- en binnen- kant van ’t on- derfte gedeelte des fcheenbeens, zynde by verwisfeling, nu eens de Spiritus Sa- lis Marini, dan eens de Spiritus Vurioli, en met wyn en met water verlengd, ee« nigen tyd tot onderhouding derzelver gebruikt; doch ookdeeze Vrouw , is me- de het flagtoffer dier ongelukkige ziekte geworden. 1 2 TWEE- 132 EP.’ SWAGERMAN ’ OVER TWEEENTWINTIGSTE GEVAL. Een jong Heer, oud in de oo, jaaren, was reeds eenige jaaren behebt geweest, met en uitvloeijmg van dunne weiach- tige:ftofte uit zyn linker Oor, zyndede- zelver eenigermaten van eene kwaade reuk, Dreze ontlasting van tyd tot tyd vermeerderende;vondt hy eindelyk goed, my ‚in Aveustus des Jaars 1567, daar over ter hulpe aan te zoeken, Dit oor befchouwende, vond ik het zelve met de gemelde weiachtige {toffe geheel ver- vuld; vloeijende deeze by nagt zo fterk, dat zyn hoofdkusfen daar door zeer vog- tig werd, . Nadeopruiming deezer vog- tigheid, vertoonde zig eene vleeschach- tige uitgroeijing, komende uit den in- wendigen gehoorweg voort, en zig tot aan den uiterlyken weg uitilrekkende; zynde byna van dikte als eene gewoone Ganze fchagt, Om ’t oor tot zuiver- heid te brengen, gebru'kte ik het vol- gende. B. Vin. lb. Gall. Une. j Mel Rofar. Ser. ij. m, Hier door myn oog- merk niet bereikende, beproefde ik na verloop van eenige dagen (ten einde ook waar het mooglyk ’t uitwas te bereuge- len) het volgende Mengfel, Rl, Vin, if F Uive DEN SPIRITUS SALIS MARIN: 133 Gall, Dne.f. Mel, Zegyptiac. Ser. ij , m. Maar, fchoon de zuivering en de vogts vermindering. hier door wel gelukte, nogthans verminderde het uitwas riet, Tot vernietiging deszelven, nam ik my- ne toevlugt tot cen meergenoemden Geest, denzelven met Regenwater rot de helft verflappende. Met dit Vogt be- ftreek ik eenmaal daags het uitwas, en vulde na iedere bewerkinge het Oor met droog plukiel: welke behandeling, in den beginne, den Lyder wel wat rikkeling veroorzaakte, doch gemak- : Ehle gedragen werd, Op deeze wyze is ’ uitwas , tot diep in den gehoor weg vervolgd en vernield: zynde ’er tot hee den, wanneer ik dit fchryve, fchoon reeds 4. jaaren geleden, geen de min- fte fchyn van deszelfs wederkeering te ontdekken. Hert overige, ter geneezinge, heb ik alleen bewerkt, door *t gebruik van den witten Wyn: van het ganfche ebrek heeft de Lyder niets behouden, dan eene ligte Doofheid, en eene by- kans niet noemenswaardige vogts uit- vloeijing, voor welke hy nuen dan een flap aitrekfel der Zerra Japonica in wit- ten wyn met goed gevolg gebruikt, I3 DRIE- 134 E. P. SWAGERMAN OVER DRIEENTWINTIGSTE GEVAL, Een foortgelyk gebrek (maar van een veel kwaader aart) kwam my ter behan- deling voor, in de maand April des jaars 1769. Dit gebrek hadt reeds over de agt jaaren geduurd: de daar uit vloei- jende vogten waren zeer ftinkende, en uitermaaten veel, Wat aanbelangt ’t uitwas, hetzelve was genoegzaam eens zo dik als het voorgemelde: in zelfftan- digheid veel vaster, en mede tot byna „aan den voorkant van ‘t uiterlyke Oor uitgeftrekt: welk uitwas, zyne voorige Heelmeesters, door verfcheiden maalen daar brokken af te breeken, getragt . hadden uitteroeijen; doch te vergeefsch , dewyl het telkens wederom was aange- groeid, By dit verhaal, der aan hem gedaane behandeling, voegde hy nog, dat men zodanig in ’* Oor gefpooten hadt, dat het vogt hem weder de Keel was uitgekomen, Denzelfden dag, dat ik hem de eer- fte maal onderzogt, fpoot ik hem ins- gelyks in °t Oor, eenige maalen naar el- kanderen, met witten wyn, doch geen- fins met zulk een gevolg : maar, na het Ípuiten, klaagde de Lyder over dui- Ze- DEN SPIRITUS SALIS MARINL 135 zeligheid, even als iemand die door den wyn bevangen is: over dit ongemak heb ik ook den Lyder bovengemeld ver- fcheidene maalen hooren klaagen ; doch het was in beiden van korten duur. Het goed gevolg in het gebruik des Spiritus, by het voorgaande uitwas, overreedde my ras denzelven hier ook te. beproeven. Hierom beftreek ik hetzel- ve, den volgenden dag, door middel van een penceel daar mede, zynde met water tot dezelfde maate verflapt: en ziende, dat hem deszelfs gebruik niet hinderlyk en voor zyn ongemak voor- deelig was, heb ik daar mede ruim ze- ven weeken aangehouden. Maar, wyl het toen, nog met een klein gedeelte, boven den ingang des binnenften wegs bleef uitpuilen, ging ik over tot het ge- bruik van den zuiveren Geest: en fchoon . dezelve hem meerder gevoelige prik- keling verwekte, echter verhinderde dee- ze my niet, daar mede omtrent even lang aan te houden. Op deezen tyd was ik met de vernieling des gebreks zo ver- re gevorderd, dat het met den binnen- weg een gelyke vlakte maakte, Ik be- proefde ten laatften ook nog de witte Vitriools maar, telkens de fcheiding, | Ï 4 van 136 E. P, SWAGERMAN OVER van de daar door gemaakte witte korst, moetende afwagten, eer ik weder voort kon gaan, en tevens niet vorderende, ftaakte ik, na verloop van eenige da- gen, het gebruik daarvan, om reden, dat het meer dan waarfchynlyk was, dat een inwendig Beenbederf, tot het uitwas de eeríte gelegenheid hadt gegee- ven; konnende de vernietiging van ‘tee- ne, zonder de fcheiding van ’*t andere, niet verwagt worden: welk laatíte een werk der Natuure is, Om die reden dan, ging ik over tot het volgende als een onderhoudend Middel, B. Win, lb. Gallie. Unce j. Terra. Japon. gr. X. Me Hier mede, tot in de Maand November deszelfden jaars, aangehouden hebben- de, verkoos ik, om een weinig meerder te droogen, hetzelfde Middel in eene gelyke hoeveelheid gerectificeerden wyn- geest opgelost te doen gebruiken: waar mede tot heden toe, zynde reeds 2, jaa- ren, ’t ongemak in denzelfden ftaat ge- houden is, zonder de minfte ontlasting van Been te ontdekken, VIERENTWINTIGSTE GEVAL In het laatst van November 1769. | werd er DEN SPIRITUS SALIS MARINL 137 werd my, door een bejaard Heer, de geneezing verzogt eener Polypus, zit- tende in de rechter neusholte. Deeze was zo lang, dat ze maar even binnen de uitwendige opening der neus bepaald bleef; en dus byna gelyk met den rand der neus-vleugel. Dit gebrek, wyl de neus vry lang en ruim was, hadt aan den onder- kant de dikte van den top eens kleinen mans duim; en, fchoon - dezelve naar boven verfmalde, behieldt echter de fteel eene dikte, welke gelyk ftond, met het uiteinde eener midden- baare pink: ftrekkende, zo als nader- hand gebleeken is, zig uit tot aan *t Os Spongiofum Inferius, waar door ik toen derzelver einde met het oog niet kon be- reiken. De kleur deezer Polypus was bleek geel, en haare zelfftandigheid{lym bevattende. Omtrent de oorzaak des gebreks wist de Lyder niets anders, dan dat hy fe- dert ruim 15, jaaren, na eene gevatte koude, aanhoudende verftopt en in zy- ne reuk gebrekkig was geweest: maar wat den tegenwoordigen {taat zyns on= gemaks betrof, hetzelve hadt zig toen, federt ruim zes weeken, eerst kennelyk ontdekt, | 15 Ik 138 E. P. SWAGERMAN OVER Ik befloot de geneezing te beproeven door het gebruik van faamentrekkende Middelen, Ten dien einde deed ik hem een fterk afkookfel, van roode roozen bladen in rooden wyn, met plukfel in de neus brengen, en het zelve drie maalen daags hernieuwen. Met het gebruik daar van werd ruim agt dagen aangehouden; doch toen ziende, dat de vordering wei- nig te beduiden hadt, liet ik geduuren- de eenige dagen, tot eene proef, den Lyder den zuiveren Brandewyn eenige reizen daags opfnuiven : maar wyl hem dezelve het ongemak lastig maakte, ging hy wederom over tot het gebruik des voorigen Middels, met die verande- ring nogthans, dat ik, by 5 Uncen van het gemelde af kookfel, nog liet voegen een halve dragma Terra Japonica. Dit mengfel deedt meer dienst, en daarom werd ’er, in het vervolg, by 5 Uucen 2 Scrupels by.gevoegd, met welk men tot den 26, January 1770, is blyven aan- houden. ) Deeze behandeling nogthans hadt op den duur [geen zeer gunstige gevolgen , want het gebrek was, geduurende dien tyd, flegs weinig opgekrompen, in dik- te naauwlyks iet verminderd; hs ye DEN SPIRITUS SALIS MARINIL 139 Lyder ademde vryer: ook was de kleur deszelven rooder en de zelfftandigheid vaster, Staande deezen tyd, hieldt de Heer VAN GESSCHER zig bezig, met het nee- men van proeven ter uitroeijing van ver« fcheidene Polypeuze overblyffelen van ee- nen flymigen aart, zig ophoudende in bei- de de neusholten van een Jongman, van welken hy den 18. Oktober 1769, eene zeer aanzienlyke Polypus, die van ag- teren uit de neusholten tot beneden de Uvula was doorgezakt, hadt weggeno- men. By deeze gelegenheid, veele Mid- delen, ter vernietiging te vergeefsch be- proefd hebbende, als, de Sabina. Merc. pracip. Ruber. Vitriol, Album. Terra Japon. enz., befloot hy eindelyk, uit hoofde van den gelukkigen uitflag des Spir. Sal, Marin, in andere uitwasfen door ons ondervonden, ook met denzel- ven, op dit geval, eene proef te neemen, En deeze onderneeming gelukte zo wel , dat hy, door het onvermengd gebruik van deezen Geest, den Lyder gelukkig heeft geneezen : door hem denzelven, na alvorens met de penceeling begonnen te hebben, dagelyks twee of drie maal te doen opfnuiven, zonder dat de ars ar 140 E. Pe SWAGERMAN OVER daar van eenig ander ongemak gehadt heeft, dan een enkele maal te moeten niezen, Het goed gevolg zyner geneezinge, bragt my in de nieuwsgierigheid, om by mynen Lyder, door het neemen ee- per foortgelyke proeve, insgelyks de uitroeijing des gebreks te onderiiaan, Hier mede maakte ik een aanvang den 27, January 1770, en deed het lighaam _ van de Polypus, zo verre mogelyk was, eenmaal daags door een penceel met deezen geest beftryken, Onmiddelyk na de beftryking, welke ik in den eer- ften tyd zelf verrigtte, werd het ge- brek, door de fcherpte van he: Middel, met een witte korst als overtoogen ; doch in weerwil van dat verfchynfel, leed de Lyder daar door niets an- ders dan eene ligte traaning der oo- gen. Na iedere beftryking werd de neus met fyn plukfel gevuld: en dus voort- gaande ,kwamen?er van tyd tot tyd „door het fnuiten van de neus, kleine gedeel ten der gemaakte bekorstinge te voor- fchyn, na welker affcheidinge het lig- haam der Polypus zig telkens rood en on- befchaadigd vertoonde. In diervoegen verminderde dezelve allengskens; Her e DEN SPIRITUS SALIS MARINL I4T de inademing door de neus bleef nog moeielyk, inzonderheid by nagt. Ter verbeetering daar van, liet ik den Ly- der, van den 7. tot den 15, February; den Spiritus twee maalen daags gebrui- ken, en tegens den nagt, het meerge- melde afkookfel, met plukfel in de neus brengen: maar daar mede geen voordeel behaalende, ftaakte ik het gebruik des- zelven , en hervatte ook weder het eense« daags gebruik des Spiritus. Geduurende het laatst van deeze Maand, tot in April, was de inademing veel vryer, en ’t ongemak merkelyk verminderd, Maar den 15. April vond ik den onder- en buitenkant der regter neus-vleugel met eene pynelyke ont{tee- king en uitzetting naar binnen bezet, draagende alle kenmerken eener Zurun- eulus. Hier voor liet ik den Lyder ee- nige maalen daags warme zoete melk opfnuiven, en dezelve met plukfel te« gens dat gebrek aanleggen, Door deeze handelwyze, de ontfteeking en pyn ver= minderende, kwam ’er na verloop van weinige dagen ruime ontlasting van Et ter, ter bevordering van welken ik de neus aldaar met een Digestief wiekje Den 142 E. P. SWAGERMAN OVER Den 20. werd ik ’s avonds by den Ly- der ontbooden, en daar gekomen zyn- de, vertoonde hy my, in een tinnen wa- terpot, naar gisfing vyf Uncen dik en gezond bloed , welk zig door de regter opening der neus ontlast hadt: my te- vens vragende, of deze bloeding wel door zyn ongemak ont{taan konde? van deeze gedagten bragt ik hem af, met te zeggen, dat zyne volbloedigheid veel eer van een dergelyke ontlasting te be- fchuldigen was, om reden dat hy zeide, dien dag eene ongewoone zwaarte in het hoofd gevoeld te hebben: ook was de bloeding reeds geeindigd eer ik kwam, en is niet weer te voorfchyn gekomen. Den 26. verwisfelde ik het gebruik der Digestief voor witten wyn, en zag toen by nader onderzoek, dat de Polypus reeds tot hoog in de neus was opge- krompen, ter plaatfe van den grond der neus- kuil, zynde die verhevenheid, de- welke men overgaat om in de keel te ko- men, Ik zegge opgekrompen, wyl ik, na de fcheidinge, der meergemelde be- korstingen, de Polypus nimmer anders dan met eene gelyke en ongefchonden vlakte gevonden had: een bewys der- halven, dat, in dit geval, iet anders ge- DEN SPIRITUS SALIS MARINL 143 gebeurt, dan by de gewoone bytmid- delen, Den 8. May deed ik het hulpmiddel, tot de helft met water verflapt, twee maalen daags met plukfel inbrengen , en dus tot den 12, Juny aanhouden, als wanneer zyne gewoone verftoptheid ‚die toen weer meerder was, my het gebruik des enkelen middels wederom deed her- vatten, ter betere verfpreiding van wel- ken, hy drie maalen daags den enkelen witten wyn opfnoof, Op dien tyd zag ik klaar, dat het onderfte fponsbeentje van die zyde, met eene meerdere hoe- veelheid flyms, in deszelfs bekleedfelen zittende, bezet zynde, de waare oor- fprong van dit gebrek geweest was ,zyn- de de hoeveelheid derzelver , den 23. Au- gustus dermaten verminderd , dat ik zy- ne geneezing ten aanzien van de Poly- Pus, volkomen oordeelde, niet tegen- {taande zyne verftoptheid, en in gevol- ge daarvan, ook deszelfs reuk, niet ge- eel verbeterd is. „Onder de aanteekeningen, van den meergenoemde Heer BLEKKING, vind ik tevens twee welgelukte geneezingen van Polypender neus, voornaamlyk door dee- zen geest bewerkt, By de geneezing pk e I44 E Pe SWAGERMAN OVER de eerfte nogthans, tot welker uitroeis jing , met de tang, een ander Heelmees- ter reeds dag p uur bepaald hadt, vind ik, dat door hem ook Spiritus Vitrrol beproefd is, doch ik heb, zegt hy, in ’t einde, de geneezing, inzonderheid door den Spiritus Satis Marini, in den tyd van twee maanden tot haare volkomenheid gebragt. | Het tweede gevalis, eene Polypus der neus welke met beenbederf vergezeld was: doch ook deeze is op dezelfde wyze na de ontlasting van twee kleine been- dertjes, door den gemelden Spiritus Salis in den tyd van drie maanden geneezen, Zie daar wat ik, in de medegedeelde gevallen ,omtrent het gebruik van deezen Spiritus heb waargenomen, welke gun- {tige gevolgen ik aan niets anders te dan- ken heb, dan aan de mislukte geneezing van’t eerstgemelde geval, en het voortzet- ten deezer proeven met myne vrienden, Want, fchoon men deezen geest, by verfcheiden Schryveren, in onderfchei- dene omftandigheden, vindt aangepree- zen (o); echter heb ik nergens eenig bee _rigt CREE (O0) BOERHAVE, Mater. Med, Sei. 434. pag. 95) TOO. DIO= DEN SPIRITUS SALIS MARINL 145 rigt ontmoet, waâr in dezelve, om- trent de opgenoemde gebreken , opzet- telyk ten Heelkundigen gebruike word voorgefteld : derhalven heb ik my moe- ten vergenoegen, met myne waarnee- mingen „en daar uit, deszelfs verdere voordeelen in volgende gevallen opmaa- ken. Ik ben zeer gereed te gelooven, dat ‘er nog andere enkelvoudige Middelen en ook foortgelyke vogten zullen gevon- den worden, welker deugdzaamheid, ten Heelkundige gebruike, alleen by mangel van bekwaame proefneemingen nog is verborgen gebleeven, Niets derhalven verlange ik meer ‚dan; dat myne geringe poogingen gelegen« heid zullen geeven, ter verdere nafpoo- ringen van een Middel , dat tot dus verre, in de Heelkundige werken, zulk eene geringe plaats fchynt te hebben konnen verdienen: en fchoon het zelve, by be- roemde Mannen, als by uitftek nutti tegens de verrotting en verfterving, we bekend is en befchreven ; evenwel fchynt het, in veele der gemelde ziek- V. DEEL, K ten; DIONIS. Oper. p. 673. HEISTER Heelk. bl. 548. SHAUW , Oefening der Geneesk, II d. bl. 30. CHIR, SCHLUS= SEL 1 band bl, Óro, vERDUC. Pathologie, p. 17: 146 E. P. SWAGERMAN OVER ENZ, ten, hunne oplettenheid niet getroffen te hebben. Ik eindige dan met den wensch (om met den beroemden vAN SWIETEN eene zelve taal te fpreeken) dat dit on- vergelyklyk Middel eerlang de plaats mag winnen, voor veele andere nutte- looze faamenmengingen” NASCHRIFT Sedert den tyd, dat ik myne Ver- handeling, over het gebruik des Spirí- tus Salis Marini enz., het Genootfchap heb toegezonden, is my een getal van elf gelukkige geneezingen bekend, van Sarcomata uit geboorten , waar onder fommige van aanmerkelyke grootte, Twee Polypi van de neus, en twee wa- re Zpuli, Van welke gebreken, ik fommige gezien en zelfs door myne be- handelingen geneezen heb. ___Amfterdam den x May 1775. Hale Blade. 14) WAARNEMINGEN OVER , GENEZENE HOOFDWONDEN, VERZELD MET FRACTUUREN IN HET CRANIUM, DookR GERARD GREE/ KE. ESES Ll WAARNEMING. D= 6 Juny 1767 des namiddags om vier uuren viel c. s. oud 15 jaaren, zZynde een zeer vlug en gezond jongeling , van een Cantoor , door een open ftaande luyk, in de kelder, welke met op zyn kant gezette klinkers gevloerd was. De hoogte van dezen val gemeten zynde, was 26 voeten. Na den val was hy zonder beweging; zo dat men hem voor dood opnam: het bloed vliette hem uit den mond, neus, Een en linker oog ; 2 enl- 148 GG, GREEVE OVER enige bewegingen in armen en beenen kwamen haast weder, en gaven teeke- nen van een noch tegenwoordig leeven, het welk meer aanwakkerende, kreeg hy geduurige neiging tot braaken, en deed zuks ook vervolgens, loosde de ingeno- men fpys en veel bloed, het geen hy by tusfchenpozing fcheen in te zwelgen : hy bleef volkoomen onbewust en verdooft in alle zintuigen „hetaangezigt was bleek, en ’t geheele lichaam met klam zweet bezet; aan geene deelen zyns lichaams vond men enige belediging, behalven een Contufie aan den linker onderarm, en boven dien een allerzwaarfte Coniu- fie aan de linker zyde zyns hoofds, waar door het bovenfte ooglidt in kort tot een uitermate dikte opzwol. Deze Contufie {trekte zich uit over het geheele voor- hoofd en gedeeltelyk over het opper- hoofd en flaapbeen aan die zyde, Na een ruime aderlating op den arm, en de hoofdhairen met een fcheermes afge- fchooren te hebben, wagtte men de noch verzogt zynde Geneesheeren, om - nevens hun Ed, te overleggen, wat in _„deeze omftandigheid ten beste des Ly- ders diende gedaan te worden. Hoe moeilyk het is om in gevallen van > ane GENEZENE HOOFDWONDEN. 149 van een gekneusde plaats aan ’t hoofd, zonder verbreking of verfcheuring der dekfelen en de zagte deelen, over de belediging aan ’t Cranium een gegrond oordeel te vellen, weten alle die er on- dervinding van gehad hebben, of die in * lezen van Heelkundige Waarnemin- gen bedreven zyn (a), maar in dit geval K 3 was (a) Den 10. July 1773. ’s morgens viel G. de lyf= knegt van Mevrouw B. van de hooyzolder met het hoofd langs een plantier paal op den grond in het ftal peder: geheel beroerd in alle zintuigen wierd hy door zyn kameraden voor dood opgenomen. Een naby woonend Chirurgyn geroepen zynde , deed hem aanftonds een aderlating; waardoor hy eeni- ge leeden begon te verroeren, en daar na bragt men hem in huis en te bed; men befpeurde uit= terlyk aan zyn lichaam geen belediging , en dewyl hem niemand had zien vallen, wist men niet, of hy waarlyk een val gedaan had, of dat hy een toe- val van bezwyming had gekregen. De Heer Pro- fesfor HAHN, by den Lyder verzogt zynde, vondt na onderzoek een gecontundeerde plaats vlak op ’t voorhoofds-been, en zyn Hooggeleerde liet my roepen. Den r2.dito in den vroegen morgenftond den Lyder vifiterende vond ik hem weder fpreken- de, hy wees my zelfs de beledigde plaats van Zyn hoofd aan, en hy klaagde over een onlydelyke pyn in hetzelve: volftrekt was hec hem onmogelyk, om het hoofd zonder in een flaauwte te vallen op te lichten , en enige drank gebruikende gaf hy dien weder over; de vorige dagen was hy veel min- der prefent en geduurig flapende geweest. De be- ledigde plaats des voorhoofds teekende uiterlyk nog fchaving nog Contufie; maar myn vinger in % oc- __hair= 150 G. GREEVE OVER was by deze duisterheid iets byzonders, %* geen ik niet weet alseen kenteeken der Jrac- hairde deel zettende, voelde ik een zagte doch zeer weinig opgezette zwelling, meerder door- tastende was het als of myn vinger van zelfs ge- leid wierd in een tastbare feheur van ’t voor- hoofds- been: ik liet hem uiten in ademen, en hoesten; ’%t laatfte verwekte een onlydelyke pyn In ’ hoofd; maar door dit alles kon ik niet bemer- ken ‚dat er eenige beweging door in de zagte dee= len gemaakt wierd, echter fcheen de fcheur in ’ voorhoofds-been zo kennelyk door my gevoeld te worden, dat als ik enige beweging in de zagte deelen befpeurd had, ik ontwyfelbaar vast zou ge- fteld hebben, dat ’er een frauur in dat been plaats had: te meer om dat de tegenwoordigheid dertoe- vallen zulks ook zeer waarfchynlyk maakte. Ik be- richtte zyn Hooggeleerden ’t geen ik gevonden had, en wy gingen aanttonds t’ zamen den Lyder zien, en na dat ik de hoofd- hairen op deze plaats door een fcheermes afgefchooren had, was ik verwon- derd, dat het kenteeken eener fraétuur in ’ voor- hoofds- been nu niet meer te voelen was op die plaats, daar ik die zo even te vooren duidelyk meende gevoeld te hebben, maar ruim een duim af= ftands van de eerfte plaats zydewaards teckende het gevoel een fratuur in het been aan : om niet te fchie- lyk te zyn, befloot men het deel te omleggen door een fotus van Spirit, Vini Campbor. Cum Sale Armoniac., en men liet het Compres zo dikwils, als het droog was, weder bevogtigen. De toevallen verminder- den niet, en de Lyder geen afgang gehad hebbende , bragt ik die door een lavement voort, de traage en Kleine polsdeed de aderlating niet herhaalen ; ik zag dien dag den Lyder verfeheide maalen, en ik moet betuigen, dat telkens op een andere plaats op het gevoel cen frauur in het voorhoofds- been meende 4 | te En) GENEZENE HOOFDWONDEN. 151 fraBuur in het Cranium ooit aangemerkt gevonden te hebben, en dat meende ik, bewees my deszelfs tegenwoordigheid, gevoegd by alle toevallen reeds boven gezegd, onwederlpieskeln, : de geeneen e 4 te kunnen ontdekken. Den volgenden nagt bragt hy met onlydelyke hoofdpyn, en aanhouding van alle andere toevallen door, zo dat ik hem ’s mor= gens niet beeter bevond; men befloot echter noch zonder iets anders te doen met de voorn. fotus te continueren; doch de toevallen vermeerderden dien dag. en ’snagts was hy zeer pynlyk geweest, en reeds des morgens, (zynde toen den 5 dag) begon een krampagtige fluiting der onderkaak zich te vertoonen, de huid was niet meerder uitgezet , en vertoonde zich nog rood nog blaauw, maar kennelyk was hy op ’t gevoel van het Cranium „ door een onder de pees kalot uitgeftort bloed, af- geweken. Nu vertoonde zich op het gevoel de fraëtuur aan beide de hoeken, de toenemende toe- vallen verpligtten tot een infnyding der zagte dee- len, en ik deed die regt op het midden van het voorhoofd, van boven nederwaards ter lengte van ruim twee duimen. Met een herhaalde fnede tot op het been doorgefneden hebbende „ontlastten zich omtrent twee lepels vol vloeibaar uitgevaat bloed; dat zich onder de pees kalot en op het pericranium uitgeftort had: zo fpoedig was dit bloed niet ont- last, of alle de bedriegelyke teekenen des gevoels van een frzZura Cranii verdwenen, de krampagtige fluieing der onderkaak, die pyn in ’t hoofd, die braking en rusteloosheid hielden alle dien dag op; en na dat de Lyder een verkwikkelyke nagtrust genooten had, was hy der volgenden dag veel be- ter; ennanog 12 volgende daagen was de gemaakte wond weder geheel genezen, en hy in alle op- zigten in vorige gezondheid herfteld, en is ook altyd wel gebleven. 152 G. GREEVE OVER de plaats des hoofds zwol niet op, ende oneffenheid des beensgefteldheid was zeer duifter te voelen, miaar door het geheele voorhoofds-been van de wenk- braauw af, totaan de Sutura Coronalis, zag men ter dikte van een pennefchagt een kloppende-beweging, en welke zich agter de voornoemde naad veel verbreed- de en irregulier wierd. Deze beweging was zeer fterk, wanneer hy braakte, en verhief zich telkens, wanneer hy uita- demde; als ik den vinger er opzette, ge- voelde ik ‘er niets van, en deed het op- houden, maar loslatende kwam het aan- ftonds weder: ik begreep dus, dat deze beweging door geen bloedvat der uiter- lyke dekfelen gemaakt wierd, maar voort- kwam door dien het been daar onder gefcheurd was, en dat de dura mater door de beweging der herfenen als door derzelver flagaderlyke vaten hier poging tegen de bekleedfelen deed, om zich van het bloed, dat op dezelve uit- geftort was, te ontlasten , en welk bloed, door de opgezwollendheid der be- kleedfelen, een tegenftand om zich daar onder te verbergen vond, en dus telkens in het hoofdte rug keerende, deze lang- duurende klopping maakte, In hoe vern | Pr& tid GENEZENE HOOFDWONDEN. 153 dat deze myne opmerking gegrond was, zal naderhand blyken. ‘ Wanneer de verzogte Geneesheeren gekoomen waren, befchoude men des Lyders gevaarlyken toeftand aan alle zy- den, en na dat ik omtrent de noodzake- lykheid der hoofds-infnyding gegronde reden gegeven had, had ik het genoe- gen, dat eenparig door alle Genees- en Heelmeesteren hier tegenwoordig , wierd toegeftaan om dit handwerk te beginnen. De Lyder gebragt zynde op een kamer, daar hy zoude konnen blyven, begon ik met een dwerfche fnede ruim vier duim lang over het linker opperhoofds-been twee duimen agter de Sutura Coronalis ; byna uit het midden van deze fnede be- gon ik een tweede , wat fchuinsch na be- neden over * voorhoofd ; dus opende ik de hoofddekfelen in de gedaante van een T. Deze keuze van infnyding, was ik om de Musculus Temporalis verpligt: in beide deze infnydingen had ik in agt ge- nomen dezelve by herhaling te doen, het mes aanftonds niet op het been doorzettende; en deze voorzigtigheid kwam hier wel te pas, wyl ik anders zeer gemakkelyk in ’t geval had kunnen koomen, om met de punt van ’ mes, K 5 door 154 G, GREEVE OVER door de fcheur van ’t Cranium heen te dringen , en de dura materte kwetfen, De- ze infnydingen gedaan hebbende,fcheidde ik de bekleedfelen en ’t Pericranium van %*% Cranium. De Lyder begon onder de- ze bewerkinge te fchreeuwen, en ftelde zich als te weer tegen iemand, daar hy gewoon was mede te verkeeren, Na deze groote infnydingen der hoofds dek- felen, en ontblooting van ’t Cranium zag men zeer duidelyk: dat, dat been ge- broken en gefcheurd was, een fcheur ging door het geheele os frontis, en was zo ver van een geweken, dat men de punt van een vry dik ftilet daar kon tus- fchen geftooken hebben. Boven deze zag men een zeer irreguliere frafuur in ’tos Bregmatis, en beneden na’ os Zem- porum wierd men door ’t gevoel ge- waar , dat het been aan dien kant inge- _ drukt was. Door alle deze fcheuren , ont- lastte zich veel bloed; *twelk door fterke uitademing en fchreeuwing , welke de Ly- der deed, als met golfjes van binnen uit het hoofd wierd uitgeperst. De {plyting van ’t Os Frontis en de fraduur in ’t Os Bregmatis, was op die plaats, daar ik te vooren die kloppende beweging inde bekleedfelen gezien had, ende ha 5 e= ende Neer rn Oe en ned dt É timae rln GENEZENE HOOFDWONDEN. 155 bevestigde hier myn voorgemelde op- merking ten vollen. Het wasaanftonds, als of door deze bloeds ontlasting uit het hoofd , des Liyders levendige werkine gen meerder wierden: maar de groote bloeding der zagte deelen, was hinder- lyk aan een naauwkeurig onderzoek. Het was dan daarom, dat men befloot, zich met het reeds gedaane voor ditmaal te vergenoegen ; ik verbond den Lyder, met de vleeschlappen door droog pluk- fel te verwyderen, en de wond met het zelve te vullen, * welk ik met de com- presfen alles verzekerde, door het groo- te hoofddekfel. Den volgenden nagt bragt hy zeer on- rustig door, hy greep geftadig na de be- ledigde zyde, en zou dikwils het ver- band hebben afgetrokken , waren de op- pasfers niet op hunne hoede geweest ; het braken verminderde, en eenigen drank hem toegediend had hy gedronken. Den volgenden morgen tot een nader onder- zoek beftemd, weekte ik met laauw wa- ter het verband los, Hy was onder de- ze behandeling woelig, *t geen te weeg bragt, dat het zo voorzigtig niet konde afgenomen worden, zonder op nieuw bloed teftorten; ook vondt men noodig om 156 GG. GREEVE OVER om de infnyding langs de fcheur van ’ os Frontis noch watte verlengen: *t geen ik op een gefleufde fonde deed: het been eischte ook nog meerder ontbloo- ting aan den beneden kant, ’t geen hoe gemakkelyk zulks ook van boven te doen was, hier, om de Aimbrie van den Mus- culus Temporalis, een zeer moeilyke be- werking was: ik moest het gedeeltelyk door een mes fcheiden, en affchrappen; inmiddels bragt ik dit verband alles in dien ftaat, dat men by het volgende ge- makkelyk de Zrepaan, zo zulks ver- eischt wierd, ftellen kon, en voor dit- maal my met het reeds gedane verge- noegende, verbond ik mede als den vo- rigen avond; ik voorzag my voor het avond verband, van alle het noodige wat oet de Zrepanatio vereischt mogt wor- en. cf Tot het avond verband, het geen om 7 uuren beftemd was, was des lyders toeftand gebleven als te vooren, gevende alsnoch de allerminfte kenteekenen niet van een bepaalde bewustheid; ik weekte het verband weder los, en nam het voor- zigtig af. De min bloedigheid der wond toonde de gefteldheid van ’t been be= ter alste vooren ; men zag dat het os Aron- bis GENEZENE HOOFDWONDEN,. 157 tis zeer ruim gefcheurd was, van de Su- tura Coronalis tot op de orbita , en mo- gelyk noch verder, ’t geen ’t gezigt ont- week: doorgaande , aan het bovenfte ge- deelte, was dit been aan de voornoemde naad in ftukken gebroken , gelyk ook het os Bregmatis gebroken was, en dat toon- de een zigtbaare indrukking na de zyde van ’t os Zemporum; alle deze ftukken zaten echter in elkanderen zo vast, dat ze niet te bewegen waren: de ruimte der fcheur echter gaf doorgang aan de punt van een Zlevatorium, waarmede ik een hoek van een ftuk been vattede, en ’ geluk had van ’ uitte wrikken; dit ftuk been was van het os Frontis en drie- hoekig , bevattende aan zyn breed ein- de in zich een gedeelte der voornoemde naad , en ’ was grooter dan ik door een Trepaan boor zoude uitgeboord hebben. Hier door ontlastte zich noch veel ge- ftold bloed uit het hoofd, en gaf een be- hoorlyke ruimte tot inbrenging van Kle watoria; waardoor ik poogde om het ingedrukte beenftuk op te lichten en ge- lyk te voegen: maar het weerftond myn poging, niettegenftaande ik daar toe het Alevatorium van PETIT , verbeterd met de bol van Louis, % welk een zeer Ser 158 G. GREEVE OVER gefchikt werktuig is, met kragt gebruik- te. ’*t Gelukkig uitnemen van dit ftuk been bewaarde den lyder van niet ge- trepaneerd te worden; in ’ verbinden vulde ik de plaats van dit beenftuk met een dun doorgaat ftukje loot, dat de dura mater niet konde drukken na de wys van BELLOSTE, en ’t verdere verband deed ik als te vooren. Den volgenden nagt bragt de lyder weder woelig door ; maar zyne kennis was wat meerder, hy gaf te kennen als hy moest wateren, en zyn koorts was niet flerk, In deze ge- fteldheid vond men hem ’s morgens, in welk verband ik noch een hoekig ftuk been mede in de naad gevat uitligte: door deze noch meerdere ruimte poogde ik andermaal om het ingedrukte been- ftuk op teligten, maar zonder voordeel; ik verbond weder als vooren, met dat onderfcheid, dat ik een plaatje van zil- ver, naar de kroon ener Zrepaan gemaakt, gebruikte om voegelyker * been te vul- len. Ik verbond op dezelfde manierden yder tweemaal daags, en het zal van geen zonderling nut zyn alleste verhalen, wat er van verband tot verband voor- kwam. Zyn bewustheid wierd meerder, zyn koerts was weinig, hyjdronk gewillig Zo GENEZENE HOOFDWONDEN,. 159 zo hem iets gegeven wierd, zyn water- loozing maakte hy met waarfchouwing, enige Lavementen tot bevordering der afgang wierden met voordeel geappli- ceerd, hy begon enige zyner vrienden te kennen, (liep fomtyds enigen tyd gerust aan den anderen, maar wierd ook fom- tyds als verwoed wakker, en gaf als dan zyn oppasfers veel werk om te beletten, dat hy het verband niet affcheurde, en zonderling was het, dat hy als ver- woed op iets kon byten, en met zyn tanden knerzen. Dit duurde met een gewenschte verettering der wond, en zigtbare beterfchap van dag tot dag tot den 13 dito; wanneer ik verpligt wierd om de benedenfte lapwond, die by elk verband veel pyn veroorzaakte, en zeer dik was, door een fcheermes aan de zyde des flaapsfpiers af te Ínyden. Op dien tyd begon het ingedrukte ftuk been op ’t gevoel te waggelen; maar echter, fchoon ik den bovenften overftekenden rand meteen tang gelykfneed, kon ik het door hef-tuigen nog gelyk voegen, nog uitligten, de Etter zakte uit den omtrek der wond meest na de opening die in % been was, en ftortte zich uit op de du- ra mater. Tot 160 G, GREEVE OVER Tot noch toe had zich geen verfchyn= fel van enig kwaad toeval opgedaan , maar de ettering der wond wierd zo over« vloedig, dat hoe oplettend ik zulks trag- te te beletten, niet konde voorkomen, dat zich een menigte derzelve op de dura mater ftortte ; het fragment, dat los was, dit vlies aan den onderkant ook drukkende, en de dura mater met een korst geronnen bloed bezet zynde, begon de wond te rieken, gemerkt de warmte van ’t faifoen daar ook veel aan toebragt. Dit ontdekte men reeds *s avonds den 14, Zynde hettoen den gden dag van den val, de Lyder kreeg koorts, wierd on- prefenter, fliep ongeruster en {norkend, had des nagts zyn water onwillig laten loopen: dit alles verpligtte ons reedsdes morgens den 15. om een nieuwe proef te doen tot wegneming van het ftuk been, ik fneed weder nog zo veel ik kon van den overftekenden beenrand weg, waardoor ik zo veel ruimte maakte, dat ik met moeite een zeer plat puntig Llevatorium inbrengen kon: hier mede haakte ik het ftuk been vast, en de glad- de zyde van *t Klevatorium tegen ’*t vas- te been tot fteunpunt tellende, trok ik het gelukkig na boven; zo dat het zich toen artnr na 2 GENEZENE HOOFDWONDEN. “161 toen gelyk voegde : dit Zlevatorium door een myner Confraters latende vast houden, bragt ik de punt van ’t ZJeva- torium van PETIT onder hetzelve , met zo een gewenschte ligting dat:het om- boog ; waar na ik het met een tang vat- tede en uitnam: de dura mater was on- der dit beenftuk zwart, maar met een zeer levendige klopping, veel etter ont- laste zich uit-de opening, enige losfe en noch vast zittende ftukken van de biti- nenfte tafel namik weg; de opening die nu in t Cranium was , vulde- ik met; een doorgaat ftukje loot , ’t gene echter geen drukking konde maken, «en-ik verbond de wond weder met een regelmatig ver- band. Van-agteren bleek:het, waarom dit beenftuk zo moeilyk:gelyk te voegen „was geweest;-door dien, de-binnenfte ta- fel. veel breeder als-de: buitenfte, en met tandagtige uithoeken was-afgebroken, „Hier was nude zorgelyke omftandigs cheid gebooren ; ‘hoe men best de natuur door konst zoude helpen; want de ftuk- ken been die ik had uitgenomen , maakten byeengevoegd ruim de ‘grootte uit van „zeven, die men door een ordinaire. trer „paanboor uitboort. De opening in ’t Cra- mium was een.langagtige driehoek, ruim EDEL LL drie A62 GI 'GREEVE OVER |» ‘drie eneen hälven daimdang, en twee -Äuim van’ bover breed „behalven. noch „de: fcheur “die door: het ‘geheele voort hoofds-beer heen ging; : Hoe veele-Lye “ders zyn er niet omgekomen ; die reeds %:eerfte: gevaar « hunner hoofdwonden hadden -doorgeftaan, ‘en “ín.wien “de sherftelling-der zintuigen-feeds blykbaa- ste hoop “ter . herftelling gaf ‚door een Fungus die zich door een geboorde “TFrepaans opening verhief? Hoe veel konstgrepen- zyn er voormaals niet op zo een Fungus gebezigd? de aflnyding:, af binding of vertering door bytmidde- den; ‘hadden allen even meest dadelyke gevolgen,“ Dit gedugt toeval had ik hier niet minder te vreezen: maar aanftonds daar op bedacht zynde, ging ik het te- ‘gen door eerst de verlooren zelf{tandig- heid van het been te vullen’, met een door- gaat loode plaatje, terwyl: ik’ door een konstige hand er een, na: de uitgenomen beenftukken van zilver liet maken;het-was in zyn bodem doorboord met gaatjes en zet een’ omgefbuldeerden rand, die byna de dikte vant Cranium had, voorzien: op dezen rand waren twee diverfche ftyltjës vastgehegt, ‘die met haar vier uitftekefi- de hoeken, als het plaatje'geapplicëe Eed „Wâs GENEZENE. HOOFDWONDEN. 163 was, aan wederzyde op het Cranium rusà teden : de dura mater konde er dus niet door gedrukt worden, de Etterftof kon zich door-de openingen vry ontlasten, %* verband. kon zonder enig gevaar res gelmatig worden aangelegd, en % was het belettend werktuig tegen een gedug- te Fungus. Reeds den 17. was het, dat ik het in plaats van ’t loode gebruikte, Inmiddels had ik. by elk. verband de dura mater met warm gemaakte - mel. rg- far. beftreken. De voorgemelde crusta fcheidde fpoedig, de reuk, verdween „en uit de duramater begonnen, zeer leven- dige papille op te-fchieten. Des Lyders verftand luikte op, alle-zyne zintuigen kwamen weder, hy begon met {maak eenige verkoelende vrugten met een. boo- teram te eten, en ’t wierd niet meer noodig , zyn afgang door-clysteren te be- vorderen. „In, dezen gunstigen toeftand „was het reeds den 14. dag van zyn on- geluk, dat-mén ‚ook befloot het verband, ?t welk noch tweemaal daags gedaan was , op eens om de vierentwintig’ uuren te ‘verminderen. De dura mater reeds zich “Zuiver vertoonende;, liet ik ook-na-het gebruik van de mel rofar: ;-de geheele “hoofdwónd had ik tot -nochtoe gedekt brass L 2 | met TÔ4 — "G OGREEVE" OVER 211» met droog plukfel; en over * zelve ges legd een compres in warmen franfchen wyn bevogtigd, en alles vastgehouden door het groote ‘hoofd dekfel ;- doch de woeligheid des Lyders, die ook veel aan verband trok, verpligtte my tot °Ca- ëline, dat ik weder floot met den zes- oofdigen band: In de volgende verban= den maakte de-aanhegting van het pluk- fel in het afnemen veel pyn, inzonder- hêid na de zyde des flaaps; om dit voor te komen, gebruikte ik een dunne Spa- fadrap ; dit” ging in den beginne zeer goed, De wond Cicatrizeerde aan de Zyde van de huid aanmerkelyk , eu-het ‘verband was lydelyker; doch dit voor- deel duurde’ niet lang ; want: de Spara- “drap den etter niet abforberende ‚ wierd “die:gedreven naar de laagfte plaats-der “wond, zakte ophet plaatje, en, fchoon ‘dit met plukfel. gevuld was ,. door het zelve op de dura mater, -Dit verpligtte ons -de-Sparadrap af te:laten. Byelk verband:nam'ik het plaatje ook: uit;-en „waschte het af in warmen franfchen wyn, voor dat ik het weder. appliceerde ‚den etter van de dura mater met dotjes pluk- -fel afvagendes: vab ans iden: … iGelyk geringe omftanhdigheden *t-ver- tors | band \ GENEZENE HOOFDWONDEN. 165 band pynlyk, en de Liyders (om zo te fpreken) dol zouden konnen maken ; als men dezelve.niet nafpeurt;zo was het hier gefteld met des Lyders ooren, welke, om dat hy te vooren zyn eigen hair droeg, nooit aan enige knelling gewoon veel fmert door het knellend verband begonnen te maken, het welk ik ontdek- kende verbeterde door ze buiten knel- ling te houden, en ze van agteren op te vullen met compresfen. rp Dagelyks met droog plukfel voorts ver- bindende, kan ik niet voorby om aan te merken, ’tgeenik niet weet in veel obfèr- watien gemeld te zyn ; namelyk, dat men zag, dat de herfenen nog herfen vliefen op verre na het hoofd niet vulden; men kon zeer wyd, inzonderheid aan den bin- nernikant, in ’ hoofd inzien, ja er wel een vinger tusfchen geftoken hebben zonder de dura mater te raken (b), en ik meen opgemerkt te hebben, dat in droefgeestige tyden,. (die de Lyder fomtyds. had) deze zakking der herfe- nen meer was als anders; deze groote losheid der dura mater van de zyde van t Cranium, bewees de proeve van HAL- er orda B: LER __(b) Naderhand heb ik dit ook opgemerkt gevon= den, in de derde Waarneming van ACREL, 166 G. GREEVE OVER LER, over de beweging der herfenen, over: eenkomtftig met de ademhaling, zo zigt- baar, dat dit enkele geval in {taat was, (om dat men ’t zo veel dagen aan den anderen konde zien ) alle twyfel des aan- gaande te beflisfen: hy hieldt veeltyds onder het verbinden, als ik het plaatje afnam, den adem in, dan waren de herfenen en dura mater zeer laag, en ik had moeite om den etter af te vagen: wanneer hy fchreeuwde, vervulde het hoofd zodanig, dat de etter met golfjes uitftroomde; wanneer hy matig uit- ademde, zag men zeer duidelyk, (behal- ve de geduurige klopping der flagader- lyke vaten in de dura mater) door de beweging der herfenen het hoofd volder worden, maar wierd niet geheel gevuld: dit gebeurde alleen als hy fterk fchreeuw- de; integendeel zakte alles weder zeer laag , als hy den adem lang inhieldt. Dik- wils gebeurde het ook dat, zo ras het hoofd van ’t verband ontbloot was, hy een onlydelyke pyn gevoelde in de kie. zen, * geen meest na een kwartier uurs weêr bedaarde, doch hem fomtyds ook wel veel langer bybleef, De buiten beenfchors van * Cranium, die zeer lang droog bleef, bgn Ief GENEZENE HOOFDWONDEN. 167 hieren daar eenige papillen op té fchie- ten, inzonderheid uit de randen, ende dura mater had zeer zichtbare vleesch- heuveltjes reeds gemaakt ; wanneer men op den 23, July gewaar wierd, datde buitenfchors van ’t Cranium zich:-be- weeglyk vertoonde, enden tweeden dag daarna was ’er een gedeelte zo los geworden, dat ik het zonder €nige moeite kon afnemen , en den daar aan vol- genden dag de rest van den geheelen bo- venrand, en ook van de punten van het gefpleten voorhoofds-been, in zo verre het niet gedekt ware door de bekleed- felen: want. het gene noch met de be- kieedfelen was gedekt gebleven; is zon- „der eenig toeval nog exfoliatie verenigd, — Nadeexfoliatie van het been, gebruiker te ik het plaatje niet meer; want hoe zeer het aan ’toogmerk voldaan had, zoude het nu een fchadelyk lichaam zyn geworden, en de osfificatie van het been hebben gehinderd. De plaats van -hetzelve vervulde ik door een groote wiek , en ’t overige van de wond dekte ik op dezelfde wys. De randen van de beenwond en de oppervlakte van ’t been waren fpoedig met een zuiver rood vleesch bezet. Ik heb, hoe naauwkeu- Bk L 4 Tig 168 Ge GREEVE OVER > rig ook opgemerkt, niet anders konnen befpeuren, dan dat het de zelf{tandigheid van ’t been zelve was, waar uit dat vleesch weêr uitgroeide. De papillen van’ de dura mater raakten de zyde eerst aan den kant van’tflaapbeen , en vereenigden zich daar zeer fpoedig. Langzamer ging dit aan de boven zyde; echter hegte zich de dura mater daar ook: door die ver- eeniging dezer papillen, kreeg men een platte wond, die haar klop ping behieldt;, en by fterke inademing als een kuiltje kon inzakken. De Cicatrizatie vorder- de van de zyde der wond aanmerkelyk, en de opening in *t Cranium wierd vas- ter. De menigvuldige etter, die verpligt had, om alle dag te verbinden, vermin derde ; zo dat men den 27. Augustus be- floot *t verband om de twee maal 24. uuren te vernieuwen, De Lyder was nu zeer wel, gezond, fterk, nimmer enige hoofdpyn hebbende, en kon zon- der vermoeidheid enige uuren aan den anderen zich met teekenen ver- maken. Echter reeds van den 15. Au- gustus, was de omtrek van de wond weinig gecicatrizeerd, Het droog plukfel maakte het verband door zyn aanheg- ting weêr pynlyk, Pleisteragtige mid- t E ee GENEZENE HOOFDWONDEN. 169 delen, hoe droog en fchraal ook gefmeerd;, maakten meer etter, en ’t vleesch Aun- geus; zeer dunlood, ’t geen door de Es- fayeurs tot de zilver proeven gebruikt word, zou voordeel hebben gedaan , maar men kon het niet lang bezigen, omdat het niets abforbeerde , en daardoor wierd de plaats van de beenwond te vogtig. De Vitriool- teen over de randen geftre- ken, deed ook niets aan ’t oogmerk der heeling. Dit duurde, zonder dat men zeg- gen kon iets ter genezing van de zyde der wond gevorderd te zyn, tot den 18, September, wanneer de Lyder, (die nu reeds over huis ging) de matigheid die hy in eten en drinken gehouden had, te buiten ging; hy at ter fluip eenige lepels graauw Erten met braadvet, en een ftuk- je gebraden osfen vleesch, en vervol- gens veel groente. Hier door kreeg hy savonds een fterke koorts met walging en braking, en had een zeer onrustigen nagt. De wond deelde aanftonds in dit toeval ; een Zryfipelas bezette de heele zyde des hoofds , en viel als'een uitwen- dig vergift op de reeds gemaakte nieuwe huid, waardoor veel vernield wierd; en in de wond zelfs had men eenigeftippen,;, als of ze door een arn gemaakt wa- id: TENs 1JO G, GREEVE: OVER ren. Hoe flegt zich dit nieuwe toeval ook opdeed, was het echter fpoedig weder bedaard; want door pulp: Gaf et Tamarind, gelaxeerd zynde, bleef de koorts weg, en de Zryfipelas verdween; de toevloed van ftof verpligtte weêr tot een dagelyksch verband, Een klein been- fchilfertje wierd opgeworpen; *t geen ik uitnam, Hier na fchikte zich de wond tef genezing, met zo een gelukkigen voortgang , dat na noch een klein been- fchilfertje „’t welk zich onder de boventfte lap wond onthouden had , uitgenomen te hebben, de fungeuziteit aan die zyde ook inkromp, en de geheele oppervlakte vereenigde zich vervolgens zodanig, dat de geheele wond op twee of drie klei- ne ftipjes na, alseen fpeldeknops grootte, met een vast lidteeken, den 22. OËtober gefloten was. Het hoofdverband liet ik nu na, en dekte het lidteeken met een welgevoegd plaatje van binnen met zeemleder gevoederd; ’t welk ik door een band die om het hoofd gong verze- kerde, Hier mede gewende hy zich aan een paruik , en aan de lugt, en zoureeds den 25, dito,volkomen genezen,‚zyn kerk- gang gedaan hebben; maar den dag te vooren openbaarde zich een ne «f 5 e- GENEZENE HOOFDWONDEN. 17E fteking over het hoofd, met uitdaauwing agter de ooren. Een gedeelte van het nieuwe lidteeken wierd ook weder raauw en vogtig , ’t geen langzamerhand weder droogde, zo dat den 4. December alles zo wel wasen bleef, dat hy geen opzicht over dit ongemak meer noodig had : zyn- de in zoeen volkomene gezondheid, en bekwaamheid van geest, als hy ooit te vooren geweest was; met een woord, geen enig letfel hoe ook genaamd, zou men kunnen opnoemen, dat hem is by- gebleven. | De behandeling van dit zorgelyk ge= val, deed ik onder opzicht van de Ges neesheeren WOERTMAN) SCHUTS EN VANDER SCHROEF, en met adfiftens tie van myn Confraters H. V. LOE- NEN, S. V.D. LINDEN EN D, C, WEE* FERS,terwylveel andere Hoogleeraaren , Geneesheeren, en Heelmeesters, dikwils my de eere deeden, om myn behande- ling te koomen zien. | ed WAARNEMING. Den 17. February 1773.’s avonds om tier uuren wierd HENDRIK,de Koëtfief van de Wel Edelen Heer vAN DER HOOP) oud 28, jären, methet hoofd voor En RE uks 172 G. GREEVE OVER bukkende, door de agtervoet van een koets paard, zo geweldig tegen hetzel- ve geflagen, dat hy bezwymd neerviel, en door zyn mede koetfier , die by hem in deftal was, voor dood wierd opgenomen, Geroepen zynde, vond ik hem by myn komst noch bezwymd, hebbende een doodbleek aangezigt , eneen klam zweet op hetzelve, dat zich ook over ’t gehee- le lichaam uitftrekte, en, door een wond aan ’thoofd, zeer bloedende, Ik onder- zocht het hoofd „en vond aan * bovenfte linker zydelingfche gedeelte van ’t opper- hoofd in de bekleedfelen een wond van byna vier duimen lengte, en in zyn mid- den byna een duim breedte van een ge- weken. Myn vinger daar in brengende ontdekte ik dezelve door te gaan niet al- leen tot op het Cranium; maar tevens, dat het been daar ter plaatfe een aan- merkelyken indruk had, De hoofdhairen afgefchoren hebbende, vond ik my vers pligt aanftonds de zachte deelen te verwy- deren, om de beensgefteldheid met meer naauwkeurigheid te kunnen onderzoe- ken, ten welken einde ik-de wond aan haar beide: hoeken verlengde. Vervol- gens deed ik. een infnyding van ’t mid- den der wond na boven, en een vierde. in- GENEZENE* HOOFDWONDEN. 173 infnyding van het midden na beneden; Alle deze infnydingeu deed ik met. een genoegzame voorzorg , om de punt van ’t mes niet direét tot op het Cranium door te drukken, maar de doorfnede met herhaling tot op het been te doen: De zachte deelen dus in * kruis ruim ge- noeg doorgefneden hebbende, fepareer* de ik de lappen van den gemaakten vier« hoek van ’ Cranium, en nam die zeer ruim door een fchaar weg. Door deze gemaakte ruimte zag ik een zeer groote beens indrukking, zelfs met vermorfes ling;-doch welke ftukken alle ‘zo vast klemden, dat ik er geen een uit konde nemen. Echter vloeide door de tus- fchen-wydte der fcheuren veel bloed, dat zich op de dura mater uitgeftort had, Onder de bewerking klaagde de Lyder en braakte-met herhaalde tusfchenpo= zingen. : Ik vulde de wond met droog plukfel, overdekte dit met compresfen; en ‘omfloeg alles door het verband het groote hoofd-dekfel, Niet tegenftaande hy veel bloed verloren had, deed; ik hem noch een aderlating op-den arm; waar onder hy.-prefenter wierd, en-wel zodanig, dat-hy (behalven-de: pyn aan zyn hoofd) my-zeide een volftrekte be- opte weegs 174 Gi GREEVESOVER 79 weegloosheid te gevoelen ‘in zyn gehee- len rechter arm. Ik onderzocht zyn arm, maar kon geen de minste Contufie, nog enige andere uiterlyke belediging daar aan gewaar worden. Men bragt-hemte bed; en na dat hy dien nagt: gerust e- nige uuren geflapen had, vond ik hem *s morgens zeer prefent van geest , “wist zyn ongeluk , duidelyk en verftaanbaar fprekende, te verhalen. Hy zag ‘zeer vlug uit beide zyn oogen, en hoorde het minfte geritfel,, De reuk en {maak was onbelemmerd, gelyk ook in alle deelen %* gevoel, zelfs in den verlamden arm; Ik liet hem op een hard lichaam fterk by- ten, ’t welk hem niet hinderde, Hy had neiging tot braken en wierp het in- genomen vogt daar door zeer gemakke- lyk weder uit, Hy kon zyn hoofd zelfs zonder hulp opligten, maar klaagde o- ver pyn in de wond. Zyn pols-vol zynde deed ik hem noch een aderlating van roUncen, en ik verzocht den Heer Med: Doftor en Profesfor OOSTERDYK SCHACHT tot myn adfiftentie. ©“ ’ Namiddags in byzyn van zyn Hoog- geleerden den Lyder bezoekende ; “von- den wy hem als ’smorgens, Ik weekte met laauw water het met bloed: door- Ki dron- / GENEZENE HOOFDWONDEN. 175 drongen verband los,en nam alles voor= zichtig af. Na alles afgenomen te heb. ben, zag men in ’tlinker bovenfte gee deelte van *t opperhoofds-been „even on« der de Sutura Sagittalis „een zich fchuins na beneden toeftrekkende groote gemor* felde beensindrukking, zo diep dat men in dezelve wel een vinger zou hebben kun- nen verbergen. Den omtrek van * been, genoegzaam ontbloot zynde , vondt men geheel, zonder enige uitgeftrektheid van fraâuur of fisfuur ‚maar alle de ingedruk- te beenftukken waren zo vast geklemd, dat ik niet als met veel moeite enige tus- fchenruimte in dezelve ontdekken kon. *t Overleg was, om enige ftukken been uit te ligten, Dit beproefde ik op ver- fcheide plaatfen met byzondere £leva- toria, en eindelyk voegde ik. een zeer dun, wiens punt als een beiteltje was, in een tusfchen reet, en ligtte een_frag» ment daar mede uit ; en na daardoor ruime te gekregen te hebben, nam ik ’er noch 12à13 weg, heteen meer en’t ander min- der groot; van alle deze fragmenten, en noch een menigte die ik vervolgens we nam , was ’er geen enige, die beide de tafe» len bevatte ; ze waren alle door het dipJoë van elkanderen gefcheiden, ene Uig Uk 176 G. GREEVE OVER > ken van de onderfte tafel waren diep in de dura mater gedrongen; waardoor haar wegneming een bloeding veroor- zaakte, die zo toenam, dat ik enige andere moest laten blyven tot een bete- ren tyd. Ik verbond de wond door een zagte vulling, zo als ik de eerfte maal gedaan had: na het verband en wegne- ming der fragmenten verminderde. de braking; zo dat de Lyder enige} kop- pen flappe ‘Coffy- en een dronk koud water inhieldt. ’tOverige van den dag en volgenden nagt, bragt hy tamelyk rustig door. ’s Morgens vond ik den: Ly- der redelyk wel, de hoofdpyn was zeer gematigd, en de pols teekende geen. de minfte koortfige beweging. By het ver- band nam ik noch zes zeer aanmerkelyke beenfchilfers weg, en de opening. in? Cranium door ’t wegnemen van deze-en de vorige, maakte een: vry geregeld o- vaalswys gat, hebbende byna drie duim lengte en een en drie vierde duim breedte, De /ystole- en diastole in de vaten van de dura mater was zeer levendig. „Daags te vooren had ik my een naauwkeurig denkbeeld -ingeprent vande opening „die ik in * Cranium zoude hebben, wanneer ik alle de fragmenten uitgenomen had, dé en NN . EE nd “CS enden GENEZENE HOOFDWONDEN. 177 en op deze gisfing had ik my een zilver doorgaat plaatje, het welk op vier ftylt- jes rustte, door een kundige hand doen vervaardigen, om daarmede de beens- opening te bedekken, en de plaats van de verloren zelfftandigheid te vullen, ten welken einde het zo gemaakt was, dat ik de ftyltjes na de dikte van ’t Cra- nium konde buigen ,' en aangevoegd zynde kon dienen tot een fteunpunt van myn verband, en een tegenhoudend bes letfel voor de opryzing en uitpuiling van ’t Cerebrum: het paste volmaakt in de beens-opening, en door een regel matig verband, met behoorlyke vulling van plukfel, deed ik het plaats houden, De Iyder, dus verbonden zynde, bragt het overige van den dag, en den vol- genden nagt, zeer rustig door. By het volgende verband was de lyder zeer prefent, de neiging tot braken geheel ophoudende, en niet tegenftaande de _ beginnende ettermaking van den grooten omtrek der wond, had hy geen koorts: alles afgenomen hebbende ontdekte ik, in denenen hoek der beens-wond , noch eenaanmerkelyk fragment van de onder- fte tafel „°t welk omgebogen was ‚en de du- ra mater kwetste, doch’ welknoch vast. Ze, DEEL M | _ hield I73 GG GREEVE OVER hield -aan-zym ander einde;-ik ligtte het op, em brak het af, en: na t weg ge- nomen te bebben,„ verbond ik als voo- rende lyder loosde zyn water willig, doch: tot: noch: toe had’ hy geen afgang gehad. Om die te bevorderen zette ik een Lavement, daar een. goede ontlas- ting op volgde; maar onder. *t drukken am-dem afgang te maken, werd zyn Ípraak belemmerd „ zo dat hy fommige woorden niet kon uitbrengen; maar eni ge Íprak hy noch duidelyk, Alle zyne andere, zintuigen: bleven onberoerd, en den volgenden nagt bragt hy zeer rustig door , em een weinig dun voedfel ge- bruikende vond men by het verband al- les zeer wel, Den 22. dito vond ik by het. verband noch een diep fchuilend Jragment, van, de onderfte tafel afge- fehetden „ de dura mater drukkende en kwetfende; dit zeer diep onder de bo- venfte tafel verborgen zynde, brak ik het echter door een £levatorium los, en nam het uit; na °t verband weder gere- geld als te vooren. aangelegd te hebben, was hy ’ overige van den dag zeer wel, Maar des nagts overviel. hem een gee weldige hoest „ diehem weinig haddoen rusten, en waardoor zyn hoofd zeer In (> | GENEZENE HOOFDWONDEN. 179 vermoeid was. By * verband vond men zulks geen fchade gedaan te hebben; de Jystole en diastole der vaten waren leven- dig, en de omtrek der wond was in een: volmaakte verettering, zyn fpraak tot nu toe belemmerd begon te verbeteren, zo dat hy naden volgenden nagt wel gerust te hebben verkwikt was „en zyn fpraak nu geheel onbelemmerd; hy klaagde wei- nig over ’t hoofd, maar had een zware pyn in den rechter fchouder , dienhy zo min als den arm aan die zyde kon oplig- ten: intusfchen was het of nu alles voor den wind ging, en dat de genezing zich voorfpoedig zou fchikken. De gezon- de toeftand van den lyder, * herftel zy= ner zintuigen, de geregelde verettering der wond, een oppervlakkige fcheiding der dura mater; en voortbrenging der- zelver papillen waren deze vleiende teeke- nen. Het wel voegelyk plaatje hield, door een regelmatige en de natuur nas geboctfte drukking, de geweldige pogin- gen van °t Cerebrumom zich op te heffen, en de beenwond door te dringen „zonder enige drukking tegen; en deze behan- deling toonde hier reeds deszelfs groo: te noodzakelykheid ; want het is zonder ondervinding byna niet welte gelooven; M 2 met ‚180 G, GREEVE OVER. met welk een fterk geweld *t Cerebrum: zich zocht te verheffen , en ter-been-wond door te dringen ;.ten welken einde: ik verpligt was om-het verband door een fterk fluitende Capeline-band- te onder- fteunen. Deze vleiende teekenen. van: voorfpoed duurden tot den ro dag van des lyders ongeluk; want in dien nagt overviel hem een zware aanval van aam- borstigheid : men berigtte ons dat hy ge- zond zynde nu en dan daar aanvallen van gehad had, maar dit toeval eindig- de met een verfchikkelyken hoest, waar- door hy zeer vermoeid en rusteloos het overige van den nagtdoorbragt. ’sMor- gens zynde nu den 1r, dag vond ik hem zeer verzwakt, zyn fpraak was op nieuw belemmerd, en de beweging van zyn rechterbeen van de heup af tot de tee- nentoe, daar tot noch toe geen letfel aan befpeurd was, was byna geheel weg. By het verband vond ik (hoewel de hoest nu volkomen ophield,) zo een fterke ftootende beweging van de herfens tegen de beledigde plaats, dat zelfs myn hand, hoe drukkende ook, op het verband gelegd, daar. door telkens op- geligt wierd, ’t Verband echter afgeno- men- hebbende, vond ik de goede ver- GENEZENE. HOOFDWONDEN. I8r ettering in den omtrek der wond, in een dunne fcherpe ftof veranderd, de dura mater verfcheurd, en alle te voo- fen zichtbare papille verdwenen ; ’t Ce- rebrum, niet tegenftaande het wel voe- gelyk verband, was enige lynen boven ‚de beenwond. uitgezet, en hebbende noch een fterke ftootende beweging: ik diet-hem zyn adem inhouden, en door een zagte drukking bragt ik het Cere- ‘brum nederwaards, vulde:de beens-ope- ning weder met myn plaatje, en lag tus- den de ftyltjes- een langwerpig Com- pres, om’ meerder nederwaards te drukken, en na den omtrek behoorlyk gevuld te hebben omfloot ik alles door een vry vast fluitenden Capeline-band; „onder de bewerking, en kort na *t ver- band, had-de- lyder een fcheele hoofd- -pyn, die-fpoedig geheel verdween; ik kon- niet de -allerminfte misflag in zyn levens regelen van dit toeval befchuldi- gen: -des-avonds na verbed te zyn werd hy weder aamborstig, en kreeg op nieuw eenaanval van hoest; door deze geweldige {tootende beweging „borst een bloedvat -in-’t hoofd; waarop een zwa- re Hemorrhagie volgde, die rykelyk door het verband heen ftroomde, en M 3 veel 182 G. GREEVE OVER veel doeken en beddegoed had nat ge- maakt. Geroepen zynde vond ik hem boven mate angstvallig en fomber ; eer ik het verband losmaakte, deed ik een rui- me aderlating, en het verband afgeno- men hebbende hield de bloedvliet op: zeer duidelyk zagik „dat de pia mater nu ook verfcheurd was, en dat daar door de bloedftorting ontítaan was, over % Cerebrum lag ik een piumafool en daar op ‘het plaatje, «en ’t verdere verband weêr even fluitend ; hy rustte dien nast heel weinig, door dien er noch verfchet- dene aanvallen van hoest kwamen , doch hy loosde daar door enige fluimen, en zulks fcheen hem wat te verligten: den volgenden morgen was hy zeer fomber:, en zodanig belemmerd in defpraak, dat hy volftrekt geen andere woorden als moet veel moeite ja en neen uitten kon; de gering{te beweging was nu niet meer in zyn rechter been te bemerken, doch zyn verftand en andere zintuigen waren onaangedaan, by het verband vond ik de beweging van *t Cerebrum veel min- der, «ook waren de herfenen in hunne bepaalde ruimte, de etter van den om- trek der wond was in beterftaat, en, niet tegenltaande het verband enige ke genant MEETER e MOES GEO GENEZENE HOOFDWONDEN. 183 korter gezeten had, dikker; ik bevogtig< de een wiek in mel rofar: en lag die op * Cerebrum, hier over myn plaatje, en vervolgens ’t verband; dien dag dronk de lyder veel melk en water, maar men ontdekte geen de minfte koorts, Den overigen dag was hy heel ftil en den volgenden nagt had hy enige uuren aan den anderen zeer gerust geflapen , ’t geen hem verkwikt en verfterkt had, zo dat hy den 1. Maart zeer redelyk was. By het verband was de Etter zeer goed; maar ’t Cerebrum had enige hoog roode flippen, en toonde weder een gewel- dige neiging om doorde beens-opening heen te dringen. Onder de mel rofars deed ik een weinig Zinct.1myrb: waar mede ik gelyk te vooren ’t Cerebrum dek- te, door de fteunplaat van ’t plaatje gedrukt, en een evenredig fluitend ver- band: hy was het overige van den dag redelyk wel en ° nagts had hy eene ver- kwikkelyke rust. By het verband ont- dekte ik diep in de zelfftandigheid van “Cerebrum enigen etter, en die afge- vaagd hebbende zag ik noch een klomp, die enige zelfftandigheid van ° Cerebrum zelfs bevatte, door de uitademing op- ryzen3 ik ftreek dezelve door zagt pluk- ov M 4 fel 184 G GRREEVE: OVER fel af, en in zalles' befloeg -het ruim een: prop als een lidt ener vinger: ik dacht hier in een beenfplinter te vinden, maar: het, was zo-niet ;; aan den omtrek van deze fcheiding van ’t Cerebrum was het Gerebrum als kleine darmtjes geboogen , hoog rood van couleur, en opgeblazen als-of ze wind bevatten, en- deze waren geweldig genegen om zich op te heffen en de been-wond uit te dringen, zelfs-flo- pen zy tusfchen de geringfte reeten : doch: geen voordeel ziende in ’t gebruikte mid= del, befloot-ik-droog te verbinden, en alles zo. wel te vullen, dat ik niets ont- floten overliet, waardoor ik my tegen derzelver uitkruiping kantede, De lyder was-daags zeer rustig en ’s avonds vond ik-hem zo fterk fnorkend flapen, dat ik in verbeelding was, of deze flaap ook tegennatuurlyk was; doch hem maar ever aan de hand vattende om den pols te voelen ‚ontwaakte hy , en rustte ’t overi- „gevan den-nagt/heel wel, / ‚Den 3. ‘dito zynde toen. den 15.-dag was. hy vry wel, by ‘het verband vond ik-een zeer. wel geftelden-etter, zo in den. omtrek van de wond,-als over ’ „Cerebrum;geen fcheiding meer van t Ce- rebrum gewaar-wordende, was ook-de jk vo- DEN SPIRITUS SALIS MARIN, 185 vorige holligheid byna weder vervuld, de darms wyze boogen waren minder rood, en niet meer zo fterk opgeblazen, ook waren ze niet zo veel opgerezen, Ik verbond weder zonder enige medica- menten, hy gebruikte dien dag een wei- nig dun voedfel, en rustte ’s nagts zeer wel,- Den volgenden dag was alles na evenredigheid beter, en na weder wel geflapen te hebben, was hy den 6. in kragten toegenomen; hy ligtte zelfs zyn hoofd op, draaide en bewoog het naalle zyden, zyn fpraak was een weinig beter, en als men onder de voet kittel- de, maakte hy enige beweging inde teenen ; maar zonder deze prikkelende oorzaak, was hem de beweging onmo- gelyk. By het verband was ik verwon- derd-het Cerebrum zo bepaaldin zyn or- ganifatie te zien, alle vorige geweldige iseen waren in rust: de /ystole en diastole der vaten, die men in. enige da- gen niet als onduidelyk gezien, had, ver- toonden zich nu duidelyk, te vooren had men-noch nooit de beweging. der herfe, men, overeenkomende met de beweging der ademhaling, onderfcheiden van de beweging der-vaten, kunnen zien, maar nu zag.men zulks allerklaarst; want uit- egid M 5 ade. 186 G. GREEVE OVER ademende rezen de herfenen, en diep inademende zonken zy als een kuil in, en men zag dit by iedere beurtverwisfe- ling der ademhaling, en dus onderfchei- den reizen: dit verfchynfel gaf my een groot genoegen, en ik meende door een wel voegelyken voortgang met ver- binden nu voor te kunnen komen een Fungus cerebri, die ik altyd voor zo ge- dust befchouwd, en wiens voortkomstik altyd aan een verzuimde oplettendheid in ’tverbinden geweten had, _ Den volgenden nagt was hy, fchoon geen borst benaauwdheid nag hoest gee had hebbende, buiten gewoon woelig geweest. Dit had te weeg gebragt; dat het verband was los geraakt en verfcho- ven, ’% welk dus niet voldaan hebbende dan de behoorlyke drukking, oorzaak was dat het Cerebrum weder door de beens-opening was heen gedrongen :-het werkte zo kragtig om zich meerder op te heffen en uitte puilen, dat het voor temand van geen ondervinding byna niet te geloven is, hoe zoeen zachte zelf- Îtandigheid, als het Cerebrum is, zo een geweldige kracht kan oeffenen, om buiten zyn bepaalde ruimte uit te drin- gen, en ik durf my verzekeren a het | in- _GENEZENE ‘HOOFDWONDEN. 187 binnen weinig uuren tot een ongeloof: lyke grootte zou hebben uitgekomen, indien zulks niet krachtig belet ware: ik woegde het, gelyk te vooren, door een zachte drukking met inhouding van den adem noch weêr gelukkig binnen; maar door de geringfte tusíchenfpatie kropen de kleine darmswyze boogen, als klei ne opgeblazen darmtjes in. Onder de bewerking kreeg de lyder een kleine Con- wvulfiwe trilling door *t geheele lichaam, dewelke aanftonds weder over was, zo ras ik de opening door een plumafool en % plaatje gefloten had; de beweging der herfenen, overeenkomende met de ademhaling „was nu niet te zien: ik ver- zekerde het verband zo fluitend als enig- zins, zonder den lyder hinderlyk te we- zen ,mogelyk was, en dit bragt te weeg, ‘dat hy ’ overige van den dag redelyk was, en’snagts een geruste flaap genoot. By het volgende verband vond ik het plaatje weder ‚doch minder als den vorí- gen dag, opgeligt. Het aanvoegende, en ’t Cerebrum nederwaards drukkende , had de lyder weder een Convulfive trilling : op dien tyd bedacht ik om de opryzing van %t Cerebrum meerder te beteugelen, het plaatje te omringen dooreen ring Eer en Jk van 188 — G, GREEVE OVER”> van zagt plukfel fterk in een gedraaid, Dit aangevoegd hebbende gaf my beter gelegenheid, om het verband daar op fluitende aan te leggen, en het voldeed zo wel aan myn oogmerk dat ik reëds den ro, alles weder in. rust zag, en ’ Cerebrum onder den beenrand bepaald , leverde weder * genoegelyk gezicht van de beurtswyze op en nederdaling na de beweging der ademhaling: de krachten van den lyder waren aanmerkelyk toe- „genomen en zyn {praak verbeterde-van dag tot dag, De. genezing van: zyn hoofdwond aan zyn. omtrek was fterk toegenomen: en dagelyks met dezelfde oplettendheid verbindende, by alle wel- ke verbanden men de beweging der her- fenen bleef zien, was hy reeds den 15. „zo ver gevorderd, dat hy een uur kon „opzitten; ook was zyn fpraak- weder „geheel herfteld, zo dat hy vry en. onbe- Jemmerd een reden zonder hapering voe- ren kon, hy toonde een volftrekt ge- heugen van al het-voorledene, en onder het opzitten ontdekte hy een kleine beweging in zyn teenen van ’ rechter been te kunnen maken, welke hy fe- dert den 25, February gemist had,- … Intusfchen had hy nu en dan ”snagts d WE- dend ade GENEZENE HOOFDWONDEN,. 189 weder een aamborstigheid en hoest ge- had, maar van minder belang: doch in het geheele beloop van zyn ongeval, tot noch toe, had hy van zelfs geen natuur- lyken afgang gehad ,verfcheide Jaxativen, door den Hoogleeraar voorgefchreven, waren dikwils zonder vrugt gebruikt. De ontlasting moest ik meest door Jave- menten voortbrengen, die ook telkens om de twee of drie dagen herhaald wa- ren geworden , en intusfchen had hy ook verfcheide borst-middelen gebruikt, Van den 16, tot den 20, vorderde al- les zeer gewenscht :*t Cerebrum kreeg een zeer aangename roode couleur, en uit deszelfs geheelen omtrek verhieven zich een menigte papillen, die zich gereed fchenen te maken om, zo als het been geëxfolieerd was, daarmede te vereni- gen, en aan te hegten. De beweging van zyn teenen had zich ook uitgeftrekt tot de voet en knie, en enigfins tot in de heup; zo dat hy meer of min het been begon op te trekken, Na dien tyd kon men zeggen dat alles „ter genezing van de hoofdwond, zich naar wensch fchikte: de omtrek was reeds aanmer- kelyk verkleind, en hier en daar ver- toonden zich de randen van-de been- wond 190 G GREEVE OVER + wond los en waggelende, Hoewel ik daar van reeds teekenen befpeurde den 21, zo liep het tot den z2, April aan, eer alle de onderfcheide. geëxfolieerde been- ftukken waren weggenomen; ze fcheid- den langs den geheelen rand van de been- wond, en bevatten overal de bovenfte en benedenfte tafel, Doch naauwlyks was een beenftuk weggenomen ; of de vleesch papillen die daar uit voortkwamen verenigden zich onmiddelyk met die van xt Cerebrum voortgebragt waren; en geduurende dezen tyd zag men de be- weging der herfenen, in onderfcheiding van de beweging der vaten, De Lichaams krachten van den lyder waren ook zeer toegenomen, niet te- nftaande hy verfcheide aanvallen ge- ad had van aamborstigheid en hoest, waarvoor hem welvoegelyke genees- middelen voorgefchreven waren „en door herhaalde aderlatingen had men veel verligting toegebragt. De bewe- ging in zyn been was den 1. April zo verre herfteld, dat hy zonder hulp daar op ftaan en gaan kon, ook begon hy den fchouder enigfins op te lichten, en den arm in’t gewricht van den elleboog te buigen, Wanneer ik hem den ‚di to _ GENEZENE HOOFDWONDEN. IOT to aanzette om de beweging van zyn hand en vingeren te beproeven, zeide hy my daar noch geen vermogen in te hebben, en als iets zonderlings enige dagen reeds te hebben ondervonden, dat, als hy poogde om zyn hand en vingeren te bewegen, de wil om die bee weging te doen altyd in zyn voet en _ teenen merkte, en dat hem zulks onmo- lyk was te beletten, Den volgenden dag kreeg hy een geringe beweging in de buiging der hand, en ook in den duim en vingeren ; ik had in de toene- mende beweging van *t been ook opge- merkt, dat men die ‘eerst zag in de buigers, en daar na in de uitftrekkers: maar in tegenftelling van de beweging in *t been, dewelke eerst begon in de tee- nen, vervolgens in de voet, knie, en dye, zag men de beweging in den arm beginnen van boven naar onderen. _ Na dat het been geëxfolieerd was, ge- bruikte ik niet meer het plaatje, nog den ring van plukfel; en de beide hervoort gebragte papillen „zo van ’t Cerebrum als die van ’tbeen , verenigden zo fpoedig te famen, dat de aaneenhegting reeds langs den: geheelen beenrand den 15. gefchied was, em de wond inmiddels. ook reeds : aalle 192 G. GREEVE OVER aanmerkelyk in zyn omtrek verkleind zynde, maakte nu de gedaante van een eenvoudige vlakte, in welks midden noch duidelyk zichtbaar bleef alle voor- genoemde beweginge.. Alle deze goede _gefteldheden der wond,die een fpoedige gevezing fcheenen te beloven , en de mati- ge hoeveelheid van Etter deden beflui- _ter,om het verband nu maar om de tweemaal vier en twintig uuren te ver- nieuwen; maar den 16. wierd de ly- der aangetast door een verkoudheid, borst benaauwdheid , en een droogen en fcherpen hoest ‚en onder het uitgefpogen flym zag men enige bloedige ftriemen: de neus en oogen vloeiden heel fterk, en zyn ftem wierd fchor, de eetlust ver- dween geheel, en hy kreeg koorts met rbeumatique pynen door alle de leden, inzonderheid by de inplanting des de/- toides aan den rechter arm. Na herhaal- de gebruikte inwendige middelen en twee zeer ruime aderlatingen wierd hy verligt, en de hoest bragt fluymen voort, die in den beginne met bloedige ftriemen noch rykelyk bezet waren, doch zuiver en lymiger wordende, los- te hy in 24, uuren byna twee geheele waterpotten vol teringagtige fluymen, en GENEZENE HOOFDWONDEN: ÍÓ3 én zulksenige dagen aan den atideref tin: houdende met een geduurig koortsje ; waardoor hy veel vermagerde;, deed met teden vrezen, dat hy geheel ver: zwakken en uitteeren zou. Hy tadkte geheel bedlegerig „en, door den geduuri- gen hoest, nagt nog dag niet kunnende rusten, in de uiterfte verzwakking, Dit toeval duurde tot den 3o, dito, en ha dien:tyd verminderde de hoest en uitwer-: ping van fluimen, en na een verkwikke« lyke rust genoten te hebben; begon-hy te beteren: den 2, Mey was hy geheel zons der koorts, en de etenslust kwam weder, Geduurende dit toeval was de bewe: ging van zyn hand niets’gevorderd, en in enige dagen was de beweging def fys- tole en diastole ‚en de ftootende beweging ‚van de herfenen (door de -benäaùuwde ademhaling en hoest) zo fterk, als ooit _tevooren, En den 25, was de te vooren matige veelheid van etter (waarom men befloot. van alleen om de tweemaal vier- entwintig turen te verbinden) zo “aan: merkelyk vermeerderd, dat ik verpligt was weder alle dag de wond teverfchoo: nen; ook wierd uit de diepte der wónd een klein. fragment opgeheven „dat ik weg nam : den-2, Mey ontdekte ik-noch-een “FP. DEEL, N Jrag- 194 GG. GREEVE OVER fragment ‚dat los was en gemakkelyk uit- genomen wierd, | Zo heftig als hem dit toeval had aan- gevallen, en hoe zeer hy daardoor ook verzwaktwas, zo fpoedig zag men hem, na dat de koorts, hoest, en uitwerping van fluimen achterbleven, weder in kragten toenemen, en herftellen, Uiter- mate hongerig zynde , konde men hem niet genoeg ’t gevaar voorftellen, zo hy door te veel eten zyn lichaam weder ontftelde, Hy gehoorzaamde aan een voorgefchreven eetregel; en reeds den 5, Mey het bed weder geheel verlatende, zag men de beweging in zyn hand en vingeren ook vorderen, hy begon de- zelve uit te {trekken , zyn kamer te ver- laten en over huis te gaan. + By elk verband vondt men de hoofd- wond aanmerkelyk verkleind, en een groote omtrek, welke het been dekte „was reeds met een opperhuid overdekt; ech- ter ontdekte zich. een klein puistje in de gemaakte Cicatrice, Den 13. was het een zweertje, ’t welk ik met de punt van een ftilet opende, en daardoor ontdek- te ik, dat er een beenfchilfer in verbor- en was; ik nam dien uit , zynde dezelve als een. matige visfchub , hoekig en zeer fcherp. GENEZENE HOOFDWONDEN. 105 fcherp. Hierna zag men ‚door de ope- ning,‚de beweging der vaten van ’t Cerés brum; de wegneming had weinig pyn veroorzaakt, en geen beroering gemaakt in ’ lichaam: doch ons van boven naar beneden gevolgd zynde, ontwaarde hy ene aandoenlyke trillende beweging in de vingeren van de rechter hand, inzon- derheid inden duim, dewelke,een mo- ment daarna, naar alle zyden Convulfief geflingerd wierd, en zulks nam zo fterk toe ‚dat hy de beweging met zyn andere hand niet beletten kon, Zich neer ge- zet hebbende „hield eindelyk deze bewe-= ging op; maar aanftonds volgde een fchudding van het hoofd, dat daardoor naar alle zyden flingerde. Ditjmede op- houdende, viel het hem opt hart met zo een geweldige klopping, dat zyn klederen, die de borst dekten, daardoor hoog opgeheven wierden; hier op volg- de een geweldige fchok, en op dat mo- ment was alles weder in ftilftand, Dit toeval duurde in alles omtrent een kwar- tier uurs, en hy was geduurende het zelve altyd prefent gebleven; maar de beweging der vingeren , inzonderheid van den voorften vinger en de pink, wa- ren daardoor verminderd. | | ng Den 196 G, GREEVE OVER „Den 20. Mey was de genezing zo toe- genomen ; dat er niet meer open was als eensklein plekje, dat men met een door- fneden ftuiver zou hebben kunnen be- dekken. De boven arm was weder pyn- lyker;. ik appliceerde op die plaats een grooten fpaanfche vlieg pleister „die ik na- derhand noch weder ‚doch zonder vrugt, herhaalde, «Den 26, was de geheele hoofdwond. gecicatrizeerd ‚ maar den 24, had men reeds gezien „dat uit de Cica- trice-enig vogt daauwde, het welk ver- meerderde ‚en puistjes maakte die ín één liepen en de geheele oppervlakte van de beenwond excorieerden; inmiddels verhief zich noch een kleine beenfchilfer, die ik. zonder enig gevolg wegnam: den arm liet men ftryken met Sp: matrical, cum fal,armonîac,, eneen verwarmenden pleister lag men over den fchouder en bo- ven arm, waar op dagelyks de beweging in de.hand en vingeren toenam; zo dat hy den 7, Juny daar mede reeds een ftuk geld kon opvatten. Zyn gezondheid was «herfteld, hy wierd fterk, en had nog duizeling nog pyn in * hoofd, en verre van enige dof heid was hy vlug en actief. Den 18. echter had hy weder een trilling in de hand en in ’ boeg 8e: GENEZENE HOOFDWONDEN. 197 Apero „De been-wond is niet als voor een ge- deelte naby den rand beenig verenigd ,’t midden is zagt gebleven ; zodanig dat men heden noclf zien en voelen kan de bewe- ging der herfenen en die der vaten. De be- „weging van arm, hand en vingeren, die ik noch enigen tyd liet linieeren met ol, palm., is zo verre herfteld, dat hy be- ‘kwaam is om al het ftalwerk te kunnen vei 3 ver- 193 G GREEVE OVER verrigten, Enige weinige malen heeft hy noch een Convulfive beweging in zyn rechter arm en been gehad, zodat hy (hoewel prefent blyvende) echter niet kon blyven {taan, maar dit toeval veel minder komende, zag ik hem nu (zynde den 9. April 1774) vry wel en zeer gezond. Het blykt uit dit geval, dat het de Heelmiddelen niet zyn, op wier ver- trouwen men de genezing moet zoeken; immers heb ik in * geheele beloop niet dan maar tweemaal dezelve, met nadeel, gebezigd: % droog plukfel alleen heeft de leiding van de natuur gevolgd ; maar dit zoude van even zo weinig nut ge- weest zyn als *t andere, zo een wel be- reid verband, de konst- plaat, en pluk- fel-ring , niet altoos behoorlyk gefteund hadden: en hoe zeer ik in ’t vorige ge- val geleerd had, wat nut ik daar mede doen kon, zo heeft het noch geen ver- gelyk by ’ gene ik in dit geval daar van ondervonden hebbe, en te veelmalen in het beloop van deze Waarneming aangehaald is, om weder te herhalen, En indien deze Waarnemingen. het ge- luk mogten hebben, om ‘*t nuttige daar van te leeren en tot een oerhos ie- | GENEZENE HOOFDWONDEN,. 199 dienen , en dus tot nut van andere Iyde- ren te vertrekken , zoude zulks my zeer aangenaam Zyn. Ook kan ik niet genoeg dankzeggen voor de oplettende zorg „die de Hoogge- leerde Heer OOSTERDYK SCHACHT gEe= duurende het geheele beloop der gene- zing befteed heeft, om zo veele en in- portante toevallen door de kragt van welgefchikte geneesmiddelen tegen te gaan en af te weren; waardoor des ly- ders gezondheid zo wel weder herfteld is. En gelyk zyn Hooggeleerde my by alle verbanden adfifteerde, en de Hoog- geleerde Heeren HAHN, en LUCHT- MANS, benevens myn konst-broeder VAN LANCKOM, en de Heer Med: Stud: CRAAYVANGER, my veeltyds de eere deeden om den lyder te koomen zien, kunnen hun Ep, in allen opzichte tot ge- tuigen verftrekken van deze gelukkige genezing. ; _ Utrecht den. “29. April 1774. ee en r N 4 VER- Blade, 200 | oM BBH AN DE dodo NeGeîs peten den edele : MEDELYDENHEID dh MP „VAN „HET MENSCHELYKE, LIGCHA AM ENGRLEKT BNGi bonen os obrmaedint SC GESBERT DE WITT: 103 ob BRRRRRRRRARAAR 00110 Se Es sl pe „medelydenheid-wordt:in oek J *t algemeen te kennen gege- ven eene natuurlyke geneigdheid, door welke zig het eene natuurlyke ligchaam met het andere uit eenige oorzaken zoekt te vereenigen, of te gelyk en zonder {ehynbare oorzaken wordt aangedaan, ter zelver tyd als het ander ligchaam aangedaan wordt, Wanneer men dit ep de deelen van % menfchelyke lig- 0 IN chaam G.!DE WITT OVER DE ENZ. 20I ehaam toepast, zo volgt, dat deze me- delydenheid niet anders is als-de ger meenfchap, betrekking, genegenheid of gevoel, welke de deelen van ’t ligchaam tot elkander hebben. | DL NS Ë „6. IL. Dat ‘er zo iets diergelyks tus- fchen: de deelen van ’t menfchelyke lig- chaam plaats heeft, wordt bewezen uit de verfchillende verfchynfelen en toe- vallen; welke ’er ontftaan, wanneer een deel lydt. ah 4 | 6. TI Deze medelydenheid nu ver- __onderftelt gevoel, want anders kan het eene deel het ander tot geen medelyden: brengen. Vermits nu alle gevoel en ge- waarwording in’t menfchelyke ligchaam doorde zenuwen voortgebragt wordt, zo volgt:ook „ dat de zenuwen, die dee- len-zyn ‚door welker tusfchenkomst de medenlydenheid “onderhouden «wordt, Dan “de ‘bewegingen onzes’ligchaams zyn wy aan de zenuwen verfchuldigd ; de takken, die derzelver {tamtnen afge- vens of-die genen, welke met deze ge- _meenfchap hebben, houden de deelen van ?t=ligchaam- in eene onderlinge af hangelykheid; en brengen-de ziekten: LES N 5 den 203 GG, DE WITT OVER DE den één den ander over, waardoor zy aangetast worden, | 6, IV. Sommige ‘Schryvers meenen, dat deze overbrenging ook kan toege- fchreven worden aan de vliezen, welke aan deze deelen gemeen zyn: maar de ondervinding leert, dat de vliezen hun gevoel verliezen, zodra zy geene ge- meenfchap met de zenuwen meer heb- ben; dan een vlies heeft geen gevoel als voor zo ver zulks door de zenuwen , welke zig daar in verfpreiden, te weeg gebragt wordt. Ook gebeurt het, dat een deel, * welk het ander tot medely- den brengt, zeer ver van ’t zelve afge- legen is; ja zelfs dat alle die deelen, welke tusfchen beiden gelegen zyn, in * geheel niet lyden. Hoe zoude het dan mogelyk zyn, dat een vlies zodanige toevallen in een ander deel zoude over- brengen ‚ zonder die genen, welke tus- fchen beiden gelegen zyn, aan tedoen? 6. V. Eenige der aanhangers van dit ihr verbeelden zig; dat de vliezen unne bewegingen aanandere deelen door flingeringen te weeg brengen; maar wie zoude kunnen gelooven, dat de vliezen doel! y van MEDELYDENHEID DER DEELEN. 203 van alle zydenfterk gedrukt,op ieder punt hunner oppervlakte vastgehegt, flod« derende op een oneindig getal plaatfen, en door verfcheide omwegen geleidt , tot zodanige bewegingen in ftaat zyn? Voore waar men moet zig op eenmaal van alle werktuigkundige denkbeelden ontdoen , om zodanig een gevoelen aan te nemen, In één woord, de vliezen brengen niets toe tot het medegevoel , en zo het al ééns gefchiedt, moet zulks aan de zenus wen, welke zig in dezelve verfpreiden, worden toegefchreven. 6. VI, Anderen ftellen , dat de vaten ook het hunne toebrengen tot het mes degevoel der deelen, Verfchillende ver- {chynfelen, welke zig in fommige ge- vallen opdoen, fchynen in den eerften opflag dit gevoelen te begunftigen: dan men zoude niet veel moeite hebben om te betoogen, dat zulks door de vaten op zig zelve niet te weeg gebragt wordt, maar dat de zenuwen veel eer de fpillen zyn, waarop de asch van de medelye denheid der deelen draait, Dan de zes nuw wordt eerst geprikkeld, de vaten op die plaats aldaar zaamgetrokken, en dus het bloed met meer geweld naar een | ans 204 G. DE WITT OVER DE ander deel gevoerd, waar door de va- ten in zodanig deel fterker opgezet wor- den, de zenuwen op die plaats door ha- re werking prikkelen, en dan dus of zodanig verfchynfel veroorzaken, 6. VIL. Wy hebben reeds betoogd, dat deze geneigdheid niet afhing van «de vliezen 6 V ‚en dat fchoon de vaten daar toe iets fchynen by te brengen, dit nog- thans niet anders gefchiedt als door de werking van de zenuwen op dezelven GVL Hier uit volgt’, dat de zenuwen de eenigfte deelen zyn, waar door de medelydenheid der deelen onder elkan- der onderhouden wordt, f 6. VIII. De zenuwen zyn daar toe ook het beste gefchikt, want zy zyn ie- der-op zig zelve uit verfcheide vezeltjes zaamgefteld, welke als bundelswys ‘aan elkander gevoegd zyn, zodanig dat in derzelver voortgang en verdeeling deze vezeltjes zig maar van den bundel (om zo te fpreken) affcheiden, en als. dan onder den naam van takken zig in de ver- fchillende deelen verfpreiden. Wanneer men dit: overweegt, zo valt het niet moeielyk te begrypen, dat de zenuw- ea Ee ve. MEDELYDENHEID DER DEELEN. 205 vezelen, welke tegen elkander aange- voegd zyn om de {tam uit te maken, ook vatbaar zyn voor het indrukfel, welke de afgefcheide tak in haren voort- gang en verdeeling ontfangt, en dus wanneer een deel lydt, wordt een an- der, dat zelfs ver afgelegen is, tot me- delyden gebragt. | _ 6. IX, Dit alles zoude evenwel door de zenuwen niet kunnen te weeg gebragt worden, zo ’er niet iets verborgener te- genwoordig was, ik meen de naauwe en onderlinge vereeniging van ziel en lig- chaam, welke vereeniging, ten opzigte der wyze hoe, ’smenfchen vernuft te bo- ven gaat; alleenlyk zien wy, dat-.zy beurtlings op elkander werken. 6. X, Dat de ziel op het ligchaam werkt, blykt uit verfcheide gevallen ;. dan wanneer de ziel aangedaan wordt, brengt zy zodanige veranderingen in zekere deelen van ’t ligchaam te weeg, overeenkomftig het foort van aandoe- ning. Want by voorbeeld, by de her- denking van affchuwelyke zaken wordt fomtyds walging voortgebragt; men ge- ve verder agt op de veranderingen, Heise | e 206 G, DE WITT OVER DE de ziels aandoeningen, gelyk droefheid, gramfchap enz., op ons ligchaam te weeg brengen , en, indien zy aanhouden, roote wanorders in de dierlyke huishou- ding kunnen voortbrengen, ja zelfs den dood veroorzaken, gelyk ik zulks door een menigte voorbeelden zoude kunnen bevestigen. - 6. XI, Dat het ligchaam ook insge- Iyks op de ziel werkt, en door eene ze- kere aandoening van ’t ligchaam ookeen mesi denkbeeld overeenkomftig de aandoening in de ziel voortgebragt wordt, blykt insgelyks uit verfcheide gevallen. Op dusdanige wyze worden door de aan- fehouwing van iets de aandoeningen in de ziel veroorzaakt; zo wordt by voor- beeld door de prikkeling van een zenuw het denkbeeld van pyn voortgebragt; op dezelfde wyze wordt door het aan- hoorenvan een ftreelend muziek de gram. fchap en haat in liefde en genegenheid veranderd, enz. 6. XIE, Deze beurtelingfche werkin- gen van ziel en ligchaam op elkander verfchaffen ons een denkbeeld van de algemeene medelydenheid, welke zig | over ia MEDELYDENHEID DER DEELEN,. 207 over het geheele ligchaam' uitbreidt; de uitwerking van het opium ftrekt hier van ten bewyze, want het zelve maakt niet alleen de zenuw, die hetaanraakt, om bekwaam tot zyne verrigting, maar het geheele zenuwgeftel wordt op dezelfde wyze daar door aangedaan, zo dat ‘er eene algemeene gevoelloosheid, en de dood hier door kan veroorzaakt worden, 6. XIII. Behalven deze algemeene me: delydenheid is ’er nog eene byzondere tusfchen verfcheide deelen, door welke ‘er verfcheide werkingen voortgebragt worden, die dikwils eenige verfchynfe- len in die deelen voortbrengen, welke fchier geene vereeniging hebben met die genen, welke aangedaan worden, Deze byzondere medelydenheid wordt door de gemeenfchap, welke de meeste ze- nuwen onzes ligchaams op een oneindig getal plaatfen formeeren, voortgebragt. 6. XIV. Dat dezelve door de gemeen» fchap der zenuwen voortgebragt wordt , hebben verfcheide fchryvers gelyk A N- DREAS LAURENTIUS, CASPAR BAUHINUS en WILLIS reeds betoogd , en is door de lateren in ’ algemeen aangenomen, E- ven» ki 208 G. DE WITT OVER DE — venwel heeft - de Engelfche Hoogge: leerde wryT (a) dit gevoelen getragt te wederleggen , en de byzondere medely- denheid zo wel als de algemeene van den oorfpronk der zenuwen afgeleidt, Ik wil niet ontkennen, dat ’er-verfchei- de verfchynfelen in fommige ziekten voortkomen „ welke ‘alleen voortgebragt worden door de aandoening van ’% alge- meene zintuig der . gewaarwordingen , gelyk by voorbeeld , dat zonderling toe- val in het malum hypochondriacum door EBERHARD (b) in een jongman waarge- nomen, welke by: ieder aanval alles dub- beld voelde, ’t geen zekerlyk nergens anders van kan afgeleidt worden als van den oorfpronk der zenuwen des gevoels: maar dat men alle de andere verfchyn- felen in deze zelfde ziekte van dezelfde oorzaak zoude moeten.afleiden, is geen- zins aannemelyk, — Om nu in t on- derzoek van de byzondere verfchynfe- len, welke zig in de verfchillende ziek- ten opdoen, eenigzins gelukkig te fla- Ben; …_(a) Obfervations on the nature, caufès,-and Cure, óf those disorders which have been commonty called «Nervous Ôc. pag. 3754 ere (bb) Nova Ala Phyfico Medica Academ, Natur, Curio- for. Tom. III, Ob/. LXXVI, E # | — MEDELYDENHEID DER DEELEN, 206 gen, is ‘het vooraf noodzakelyk, dat ik eenig gewag make van de vereeni- ging der zenuwen in ’t algemeen; ver- volgens zal ik alle de vereenigingen der zenuwen in ’t byzonder opnoemen; waarna het gemakkelyker zyn zal re- de te geven van alle de voorkomende verfchynfelen in ziëkten. g. XV. De zenuwen fchynen zig in den eerften opflag op dezelfde wyze te vereenigen als de vaten „door inmondin= gen, maar of zulks ook wezenlyk za plaats heeft „is tot nu-toenog niet bewe zen, en is moeielyk teontdekken, Het eenigfte, dat wy door onze zintuigen kun- nen waarnemen, is dat zy zig op drie onderfcheide wyzen vereenigen ; wantop fommige plaatfen, alwaar zy zig ver- “eenigen, {preiden zy zig uit, en fchy- nen zig volkomen onder den anderen te vermengen ; op andere plaat{en ziet men wederom, dat de zenuw-vezeltjes zig vereenigende tegen elkander aange- plakt worden door middel van een cel« agtig weeffel ; eindelyk worden zy op andere plaaten met elkander vereenigd. door zekere kleine ligchaamtjes, welke by de Ontleedkundigen onder den naam V. DEEL O van gro G, DE WITT OVER DE van zenuwknoopen (gangliones) bekend zyn. 6. XVI. Deze zenuwknoopen, welke eene roodagtige kouleuren eene vaste zelf- ftandigheid hebben, zyn van eene ver- fehillende grootte en figuur, zy worden door dezelfde vliezen bekleedt als de ze- nuwen. Men kent tot nu toe niet vol- komen derzelver weeffel; men ziet wel is waar, dat de zenuwknoopen, welke door de zerwi wertebrales geformeerd worden, zaamgefteld zyn uit een ver- menging van eene graauwe met eene witte zelfltandigheid en met verfcheide kleine bloedvaatjes doorzaaid, Even zo is ’t gelegen met derzelver gebruik. LAN- cisius (c) is van gedagten, dat zy ge- fchikt zyn om nieuwe geesten te ver- fchaffen voor de byzondere verrigtin- gen, waartoe zy verordend zyn. J. M. HOFFMANN (d) meent, dat dezelve zyn diverticula fpirituum, waarvan zy den loop verhaasten, om ze dus fchielyker naar verafgelegene deelen te voeren. An- deren ftellen wederom, dat zy gefchikt zyn om de trilling te fluiten, op dat se ze (C) MORGAGNI Adverfar. Anatom. V. p‚ IOT. (d) Idea Machinae Humanae, p. 257 MEDELYDENHEID DER DEELEN,. 3IE zelve niet naar de hersfenen zoude overs gebragt worden, en aldaar eenige wan- orde veroorzaken; dan de ondervinding leert, dat de tusfchenribbige zenuw , welke met meerder fnelheid de indruk- felen, waar door zy aangedaan wordt, aan de hersfenen en zenuwen, waarme. de zy gemeenfchap heeft, mededeelt, het grootfte aantal zenuwknoopen heeft. JAMES JOHNSTON (e) is van gedagten , dat de zenuwknoopen gefchikt zyn om zenuwen afte geven aan die deelen, wel- ker beweging niet van onzen wil af- hangen. KEindelyk de beroemde MEC- KEL (f) fchryft aan de zenuwknoopen de drie volgende nuttigheden toe, wel- ke my zeer aannemelyk voorkomen: als 1. een kleine zenuw in kleindere te ver- deelen, en dus het aantal der zenuwve- zeltjes te vermeerderen. 2. Om de ze- nuwen veel gemakkelyker door verfchil. lende rigtingen naar haare byzondere deelen te geleiden. 3. Om verfcheide kleine zenuwvezeltjes tot een dikker ze- nuw te vereenigen, — Dit ten opzig- 2 koks … (e) Philofapbical Transactions Vol, LIV. p. 177. CE) L’ Histoire de 1’ Academ. des Scienc, de Berlin Pax. 1749. pe 91. $. XIV. od 212 GG. DE WITT OVER DE \ te van de vereeniging der zenuwen in %*t algemeen. 6. XVII, Onder alle de zenuwen on- zes ligchaams, welke met elkander ver- eenigen, fpelen het harde gedeelte der gehoorzenuw „ de dolende en de tus- {chenribbige zenuw „uit hoofde van der= zelver veelvuldige gemeenfchappen de rootíte rol in onze dierlyke huishou- ling; waarom de beroemde winsLouw (g) deze de nervi fympathetici. genaamd heeft. Evenwel zyn ’er nog andere ze- nuwen , welke zig veelvuldig met de an- deren vereenigen, gelyk in ’ vervolg blyken zal. — - Laat ons nu zien , wel- ke vereenigingen ’er door alle de zenu- wen geformeerd worden, en een begin maken met die- van ’t vyfde paar. g. XVII, De eerfte tak van het vyf- „de paar zenuwen of ramus opbthalmicus Willifiù vereenigt zig eerftelyk met de reukzenuw door middel van deszelfs ra- mus. nafalis, welke door het foramen or- bitare internum uit de oogholte gaat, en zig met gemelde zenuw in de neus ver- mengt. Ten tweeden vereenigt zig de ge (&) Expofit, anatom, Traité des nerfs. MEDELYDENHEID DER DEELEN, 213 gemelde tak met het derde paar zenu- wen in de oogholte door middel vanhet ganglion lenticulare, waaruit een aantal kleine zenuwvezeltjes voortkomen, die de plexus opticus rondom de gezichtze- nuw formeeren ; deze vezeltjes doorbo- ren daarna het harde oogvlies , loopen tusfchen ’t zelve en ’t vatagtig vlies voort tot aan het druivenvlies, alwaar zy de nervi ciliares uitmaken (h). Ten derden door middel van deze zelfde ze- nuwvezeltjes wordt ’er ook gemeenfchap geformeerd met de gezichtzenuw (i. Eindelyk deze eerfte tak van %t vyfde paar vereenigt zig nog door middel van O3 de Ch) Zie J. G. ZINN Defériptio Anatomica oculi huma- zi Tab, VI. Fig. IX. (i) Men kan hier over nazien de Verhandelingen van't Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfthappen te Vlisfingen, iffe deel bl. 90—22. Waar in ik eenig gewag ge- maakt heb van de bewegingen van den regenboog , en over de uitgeftrektheid van ’ netvlies tot aan de hairige voortbrengfels. Schoon de fy nheid dezer deelen juist wel niet toelaat om met zekerheid aan te toonen, of ’er eene onmiddelyke vereeni- ging plaats heeft tusfchen het netvlies en de zerwi ciliares, zo heeft men egter geene redenen daar aan „te twyffelen, vermits de proeven van HALLER en FONTANA voldoende aantoonen, dat ’er door de prikkeling van den regenboog geene verandering in den oogappel te weeg gebragt wordt, en dat dezelve zig maar alleen vernaauwt , wanneer de lichtftralen op ’ netvlies vallen. 214 G. DE WITT OVER DE de ramus frontalis met het harde gedeel- te der gehoorzenuw, en wel met des- zelfs bovenften tak de ramus jugalis. Zo dat de eer{te tak van * vyfde paar ze- nuwen de gemeenfchap onderhoudt tus- fchen het eerfte, tweede, derde en ze- vende paar zenuwen. 6. XIX. De tweede tak van * vyfde paar zenuwen of ramus maxillaris fupe- rior vereenigt zig met het zesde paar door middel van de ramus vidianus, wel- ke door een byzonder gat aan de bafis van ’t vleugelswys uitfteekfel van het wiggebeen loopt, waarna dezelve zig in het kanaal, (waardoor de inwendige kropflagader in ’t bekkeneel ingaat), met een takje van het zesde paar ver- eenigt om de tusfchenribbige zenuw uit te maken (k). Behalven dit vereenigt zig (k) Men heeft hier over verfchillende gevoelens, want fommigen {tellen , dac deze zenuw geen- zins zyn oorfpronk neemt van het vyfde en zesde paar, maar dat dezelve hier maar alleen mede ver- eenigt: men leze de bewysredenen voor en tegen in het onlangs vertaalde keurig werk van MONRO over de verfpreiding der zenuwen bl.'114 en volgende. Maar fchoon rPeriT, in eene byzondere verhande- ling, in ’t jaar 1727. aan de koninglyke Aka- demie overgegeven, betoogd heeft, dat de ee fchen- MEDELYDENHEID DER DRELEN. 215 zig nog de tweede tak van *t vyfde paar met het harde gedeelte der gehoorze- nuw op twee plaatfen, als eerftelyk door middel van de rami nafales fupe= riores postici, welke de ramus widianus afgeeft; ten anderen door middel van de ftam van dezen tak zelfs, wanneer dezelve uit het foramen orbitare inferius te voorfchyn komt, en zig in verfchei- dene takken op de wang verfpreidt. Zo dat de tak van ’t vyfde paar gemeen- fchap heeft met het zesde en zevende paar zenuwen. 6..XX. De derde tak van ’t vyfde paar of ramus maxillaris inferior veree- 4 nigt fchenribbige zenuw hier integendeel fchynt te eindigen ; waarby zig ook winsLouw voegt. Zie Zyne Expofirion Anatomique Traité des nevfs $. 357— 360. Zo heeft nogthans de beroemde MECKEL aangetoond „ dat de gemelde takjes van ’t vyfde en zesde paar de wortels zyn van de tusfchenribbige zenuwen. De rede, die hy hier van geeft, is eerstelyk , dat de ramus vidianus veel dikker is op die plaats, alwaar dezelve uit het ganglion Spbenopa- latinum te voorfchyn komt; ten anderen bewyst hy zulks uit de rigting van eenige takjes , welke uit de ramus widianus voortkomen, voor dat dezelve met het Zesde paar zig vereenigt, welke takjes de rami nafales fuperiores posticì genaamd worden, en die zig met een takje van het harde gedeelte der gehoorzenuw vereenigen. Zie Hist. de !’ Academ. Royal, des Sciences de Berlin, Van, 1749. p. 88. S. VI. ÏI6 G, DE WITT OVER DE nigt zig vooreerst met het harde ge- deelte der gehoorzenuw op twee on- derfcheide plaatfen. Eerstelyk gefchiedt zulks door middel van het vierde takje van de ramus auditivus externus, welke van de ftam zelve afgaat en agter het hoofd van de onderkaak heen loopt, alwaar dezelve zig vereenigt met het harde gedeelte der gehoorzenuw, om zig agter het uitwendige oor te verfprei- den: ten anderen gefchiedt zulks ook door middel van de ramus lingualis, welke een klein takje afgeeft, dat zig met de zo genaamde Chorda tympani vereenigt, welke van *t harde gedeelte der gehoorzenuw afkomftig is. Deze zelfde ramus lingualis, na dat zy zig in de zelfftandigheid van de tong verfpreidt heeft, vereenigt zig nog met de takjes van het agtfte en negende paar zenu- wen, welke zig in de tong verfpreiden, Eindelyk de derde tak vant vyfde paar, welke door ’t kanaal van de onderkaak loopt, vereenigt zig by de kin nog met een takje van het harde gedeelte der ge- hoorzenuw, Zo dat de derde tak van. %*& vyfde paar zenuwen de gemeenfchap enderhoudt tusfchen hetzevende, agtíte en negende paar zenuwen, Ì Î N , XXI, MEDELYDENHEID DER DEELEN, 217 6. XXI. Het harde gedeelte van zevende paar zenuwen vereenigt zig met de drie takken van ’*t vyfde paar, zo als 6. Xvim. XIX, XX. gezegd is, op verfcheide plaatfen, en heeft behalven dit nog gemeenfchap door middel van één derzelver onderfte takjes, welke zig aan de keel onder de breede {pier van de onderkaak verfpreidt, met een takje van het tweede en derde paar der halszenuwen. Zo dat het harde gedeel. te der gehoorzenuw de gemeenfchap onderhoudt tusfchen den eerften,tweeden en derden tak van het vyfde paar, en het tweede en derde paar der halszenuwen, 6. XXII. Het agtfte paar zenuwen, zodra hetzelve uit het bekkeneel te voorfchyn komt, vereenigt zig eerftelyk door middel van een takje, dat zig ag- terwaards keert en van deszelfs eerfíten tak af komstig is, met de nervus accesfo- rius Willifii. Ten tweeden, deze eer{te tak zyn weg vervolgende verfpreidt zig in de tong, alwaar dezelve vereenigt met de ramus lingualis van den derden tak van % vyfde paar 6. xx. ,en met het negende paar. Ten derden de ftam nederdalen- „de vereenigt zig door middel van ’t gan- Ki, O 5 glion 818 G. DE WITT OVER DE glion cervicale füperius met de tusfchen- ribbige zenuw. Waarna ’tzelve ten vierden een tak afgeeft, welke zig ver- fpreidt in de deelen van * ftrottenhoofd , en aldaar met de uiteinden van de te- rugloopende zenuwen vereenigt. Ten vyfden formeert het een gemeenfchap met het tweede paar der halszenuwen door middel van een klein takje. Ten zesden op de hoogte van het ftrotten- hoofd vereenigt het zig met een klein takje van ’t tweede ganglion der tusfchen- ribbige zenuw. Ten zevenden in de borst door onderlinge vereenigingen met de tusfchenribbige zenuw worden de plexus cordiacus en pulmonalis gefor- meerd, Ten agtften eindelyk tusfchen de hoofden van ’t middenrift doorge- gaan zynde vereenigt zig dit paar door middel van de gangliones femilunares met het tusfchenribbige paar om verfcheide vlegten in den onderbuik te vormen. Zo dat het dolende paar de gemeen- fchap onderhoudt tusfchen de nervus ac- cesforius, het vyfde, het negende, het tweede paar der halszenuwen en het tus- fchenribbige paar. S. XXIII, Het negende paar zenu- wen MEDELYDENHEID DER DEELEN,. 219 wen vereenigt, wanneer het zig in de tong verfpreidt, met de ramus /ingualis van den derden tak van het vyfde paar 9. XX. en met de ramus lingualis van het agtíte paar 6, XXII, Eindelyk ver- eenigt het zig nog met het eerfte en tweede paar der halszenuwen, en met het tusfchenribbige paar. Het tiende paar vereenigt zig met het eerfte paar der halszenuwen en met het tusfchenribbige paar. 6. XXIV. Het eerfte paar der halsze- nuwen heeft gemeenfchap met het ne- gende en tiende paar 6. XXIII, met het tweede paar der halszenuwen en met het tusfchenribbige paar, Het tweede paar der halszenuwen ver- eenigt zig met het tusíchenribbige paar door middel van het ganglion cervicale Juperius; met het harde gedeelte der gehoorzenuw 6. XXI; met het agtfte 6. XXII, en het negende paar 6. XXIIL, en met het eerfte en derde paar der hals- zenuwen. Het derde paar der halszenuwen ver- eenigt zig met het tweede en vierde paar van den hals om de middenriftzenuw uit te maken; en van voren vereenigt het ZI 220 Ge DE WITT OVER DE zig met de tusfchenribbige zenuw door middel van een klein takje. Eindelyk nog even gelyk ook de twee vorige pa- ren met de nervus accesforius W illifsi, De vier volgende paren der halszenu- wen na verfcheide takjes afgegeven te hebben, welke zig in de nabuurige dee- len verfpreiden, vereenigen zig met het eerfte paar der rugzenuwen om de armzenuwen uit te maken, 6. XXV. De twaalf paren der rug- zenuwen geven ieder afzonderlyk van voren twee takjes af‚ welke met het tusfchenribbige paar vereenigen, De vyf paren der lendenzenuwen heb- ben met de andere ruggemergzenuwen gemeen, dat zy ieder met het tusfchen- ribbige paar gemeenfchap hebben. Voor het overige vereenigen zy zig met elkander, en door de famenkomst van ‚de vier eerfte paren wordt de dyezenuw geformeerd. __ Van de zes paren der heiligbeensze- nuwen vereenigen zig de vier eerf{ten met het vyfde paar der lendenzenuwen om de heupzenuw uit te maken, 6. XXVL Het tusfchenribbige paar Ze MEDELYDENHEID DER DEELEN. 221 zenuwen vereenigt zig eerftelyk door middel van het gang/ion cervicale fuperi- us met den tweeden tak van het vyfde paar en het zesde paar der hersfenen G.XIX; met het dolende paar 6. XXII; met het negende en tiende paar der hersfenen 6. XXIII; met het eerfte, tweede en derde paar der halszenuwen. Ten tweeden door middel van ’t gangl/ion cervicale inferius en thoracicum fuperius met het dolende paar 6. XXII, waaruit de hart-en longevlegt geboren wordt, Ten derden door middel van %t ganglion Jemilunare ook met het dolende paar 6. XXII. waaruit alle de vlegten in den onderbuik voortkomen, die hunne be- namingen verkrygen van de deelen, waarin zy zig verfpreiden, gelyk de zonnevlegt de maag , lever , nier , boven- fle en onderfte darmfcheilwlegten en de onderbuiksvlegt. Ten vierden eindelyk onderhoudt dit paar door middel van zyne zenuwknoopen de gemeenfcha met alle de ruggemergszenuwen. > 6. XXVII Wanneer men op allé deze gemelde vereenigingen der zenuwen agt geeft, hoe dat zy als *tware met el- kander eene aanéénfchakeling formee- ren, 222 G, DE WITT OVER DE ren, behoeft men zig geenzins te ver- wonderen over de medelydenheid van het eene deel tot het ander; ten min- ften, wanneer een zenuw geprikkeld wordt, kan het medegevoel door de aanéénfchakeling fchielyker aan an- dere zenuwen overgebragt worden , als na het algemeene zintuig der gewaar- wording. Laat ons nu zien, door welke vereenigingen van - zenuwen fommige verfchynfelen voortgebragt worden, zonder ons te bekreunen over % zeggen van fommigen, die het als onnut aan- merken, om alle deze verbintenisfen angstvallig na te gaan. Voorwaar een taal, welke in den mond van een regt geaart Ontleedkundigen weinig past. 6. XXVIII In verfcheide ziekten der hersfenen , gelyk kneuzingen en ontftekin- gen, worden de oogen ontftoken door de uitwerking der zenuwen op de vaten in de oogholte ; gelyk het derde paar en de eerfte tak van het vyfde paar, welke hunne zenuwen aan de oogfpieren afge- ven, waardoor-deze {pieren in een ftuip- trekkende beweging geraken, en dus een wild. gezicht voortbrengen , ’t geen eene aanfkaande EE ro € a 3 be) ‘ b, ne MEDELYDENHEID DER DEELEN. 223 Na de hoofdwonden komen ‘er ver- zweringen in de lever, welke fomtyds door galbrakingen voorafgegaan war- den ; dit zoude men ook kunnen verkla- ren uit de gemeenfchap van het dolen- de met het tusfchenribbige paar, waar= uit de lewervlegt, welke zig in dit inge- wand verfpreidt (1), geformeerd wid > Na (ID) Doch BERTRANDI heeft hier over een geheel ander ftelfel uitgedagt, ’t welk voornamelyk hier op uitkomt; dat door de wanorde , in de hersfenen na een hoofdwonde veroorzaakt , ’er eene meerdere hoeveelheid bloed in de flaap - en wervelbeensflagaderen gevoerd wordt, en dat dus de aderen en boezem- hollen der hersfenen veel meer bloed ontfangen als van te voren; waardoor de bovenfte holader als dan meerder bloed in het regter oor van ’t hart ontlast als de benedenfte holader: Door deze hoe- veelheid en fnelheid, waarmede het uit de bo= venfte holader ontlast, wordt ’er tegenftand gebo- den aan het bloed, dat door de onderfte holader opwaards naar het hart gedreven wordt, en door dezen weêrftand wordt dus ’t bloed in de onderfte holader opgehoopt, en by gevolg ook in de lever= aderen, en deze ophooping geeft gelegenheid tot ontfteking en verzwering in de lever, Zie Me- moire fur les abfces du foye a l'occafion des playes de tete te vinden in de Memoires de [Academne Royale de Chirurgie Tom, III. Maar POUTEAU is van een geheel ander gevoelen; hy ftelt, dat de wanorde in de hersfenen na een hoofdwonde in tegendeel belet, dat ’er zo veel bloed niet door de flaap- en wervelbeensflagaderen naar de hersfenen kan ge- gevoerd worden , door dit beletfel wordt de ftam van de groote flagader , en by gevolg ook per de flag- 224 G. DE WITT: OVER DE …— Na een hoofdwonde heeft Bo HN ee- ne verfterving aan den grooten toonvan de voet zien ontftaan: zo deze verfter« ving ook. wezenlyk een uitwerkfel van de hoofdwonde geweest is, kan. zulks verklaard worden uit de vereeniging van t tusfchenribbige paar met de paren der lendenzenuwen 6. XXV., en dewyl van het vyfde paar der lendenen met de vier eerfte paren zenuwen van het hei- ligbeen de heupzenuw geboren wordt GS. XXV, zo kan zulks, indien men dit toeval uit de gemeenfchap der zenuwen wil verklaren , niet anders als door deze vereeniging gefchieden „dew yl de gemel- de zenuw takken in de voet verfpreidt. 6. XXIX. flagaderen in den onderbuik , met meerder bloed op- gevuld, waardoor ’er meerder bloed in de leverge- bragt wordt, eensdeels door de lewerflagaderen „ ten anderen door den poortader. De lever nu een ingewand zyvnde, welke zo veel bloed niet kan lyden , en zeer ligt tot verftopping overhelt , uit hoofde van deszelfs zwak. weeftel, zo wordt hier door zeer ligt ontfteking en verzwering veroorzaakt. Zie deszelfs Melanges de Chirurgie pag. 123—1I4L. Zie daar twee verfchillende gevoelens; zo ik myne ge- dagten hier over zoude uitlaten, zoude ík liever tot het laacfte overhellen, fchoon een ongenaamd Schryver, onder den titel van Avis d’ux Serviteur d'Esculape fur les Melanges de Chirurgie par Mr. Pouteau, hem over dit ftuk, gelyk ook over zyn geheele. . werk „ zeer gehekeld heeft. MEDELYDENHEID DER DEELEN. 225: 56. XXIX;- Door de getmeenfchap van: den eerften tak van het vyfde paar en wel: door deszelfs ramus nafalis met het eer- fte paar zenuwen 6. XVIII ‘wordt de re- de verklaard; waarom men fomtyds tot. niezen aangezet wordt wanneer men tegen: de zón ziet,o:…n ab vont los o-Uit deze zelfde gemeenfchap leidt men ook af,» waarom fommige fcherpe: vlugge dingen, gelyk de uitwaasfeming:; van uyen ‚ mostaard enz. een traaning;te weeg brengt „ dewyl de gemelde ramus: nafalis eenige takjes afgeeft aan de traan flippen, waafdoor in dit-geval doór,de prikkeling van deze zenuw de traanftip- pen:als,toegefnoerd worden „-en. dus de traanen, welke door dezelve zig in de traanzak ontlasten, als noodzaken over , de wangen te tollen, (on -Eindelyk.-uit de. gemeenfchap dezer zelfde zenuwen kan men nog afleiden; waarom door het lang aanhoudend. nie zen „niet ‘alleen ftuiptrekkingen,- maar ook blindheid kan veroorzaakt wor- den, gelyk DEKKERS. (m), HiLs DANUS (n) en de beroemde HAL- PERRE Eln baccsesn Proobnss madek & bie ED RARE ef ie “teh Horre eer er he í De RV 30 5 i vorm) Exercitât, pag; 22; Goos neer sooner (nj) Obfervat, 24 Cent, Ta Rt „ori RO j Bai ivû 26 G.'DE WITT OVER DE ©: LER (o) Ons daar vanovoorbeelden op- leveren. nevels 3 6. XXX, De ooren-brengen uit hoof- de ‘van de’‘gemeenfchap der zenuwen verfcheide deelen tot medelyden, ja zelfs kunnen de oorpynen:dikwils-den dood veroorzaken door de vereeniging van het harde gedeelte der gehoorze= nuw met verfcheide zenuwen. 6. XXL De oorpynen- brengen fomtyds pyn in de armen (p) te weeg, ’t geen kan afgeleidt worden uit de’ gemeenfchap van’ het harde: gedeelte der gehoorze- nuw met het tweede en derde paar-der halszenuwen $. XXL endeze wederom 5D ri vissen D 24 met (o) Praeleët, Boerhaav. Tom, IV. pag. 86. Not. gg. - (p)- Zo geeft HILDANUS een voorbeeld op van een vrouw, welke van der jeugd af aan etter uit-de ooren „ontlast, had, en, fomtyds daardoor He in beide armen leedt. Obfervat. II, Cezt. III. y geeft nog een ander voorbeeld van een meisje van. tien jaaren, welke al fpelende een glaze sbol- letje.in haar.linker oor, gekregen had, ’ welk niet alleen door pyn in den arm van die zelfde zyde, maar-nog door ‘verfcheide andere zware toevallen gevolgd wierdt „-als-pyn aan die geheele zyde van 2 hoofd, pynlykheid der: geheele ‘linkerzyde van % ligchaam „ een droogen hoest, opftopping’ der maandftonden, ftuipen, vermagering en uitteering van den linkerarm; alle deze toevalien hielden op, wanneer men agt jaren daarna’ het“bolletje uit het oor haalde, Ob/erv, IV, Cent, Is SO (IE) MEDELYDENHEID DER DEELEN, 227 met de vier volgende paren, waaruit de | tl il geformeerd worden. 6 De oorpyn wordt dikwils verzeld met pyn in de keel en moeilykheid in de flikking , gelyk ook fomtyds de oorpyn een gevolg is van de keelontfteking ; dit toeval kan verklaard worden uit de ver- eeniging van het harde gedeelte der ge- hoorzenuw met den derden tak van het vyfde paar zenuwen 6.-_ XX, of ook wel door het harde gedeelte der gehoorzes nuw alleen, waarvan eenige takjes in de keel en flokdarm. zig verfpreiden, Hier uit kan ook afgeleidt worden, de drocge hoest, welke ?er ontítaat, wan neer men al te diep in het-oor peutert, 6. XXXL, In de rotkoortfen doen ’er zig fomtyds twee verfchynfelen op; welke onze opmerking verdienen, als de verduistering . van ’t: gezicht, ende doofheid. -Om hier van-eenige rede te geven dient men op te merken, dater in’ deze ziekte. eene vuile fcherpe ftoffe in! de eerfte wegen huisvest, Peat fchenribbige- en ‘het -dolende- paar nu hebben hunne -voornaamfte verdeeling in“den onderbuik doormiddel van de ei P 2 gans 328 _ G, DE “WITT OVER DE gangliones femilunares , welke uit de ver eeniging der gemelde zenuwen gevormd. worden, en aldaar gefchikt zyn om alle de verfchillende:vlegten woort te bren- gen ‚ die-hier: als van een middenpunt: ftraalswys nederdalen naar alle-de deelen van «den onderbuik 6. XXVI, « Deze twee gemelde zenuwknoopen moeten’ dan als het’ middenpunt ‘aangemerkt: worden, waarvandaan niet alleen deze, maat ook nog andere verfchynfelen welke zig in deze ziekte opdoen, moe- ten afgeleidt worden ; want de zenuwen der eerfte-wegen zyn aan de prikkeling blootgefteld „ hier door worden deze ze: nuwknoopen in beweging gebragt, en dus ook de twee: ‘paar groote-zenuwen;, welke dezelve uitmaken. „6. XXXII, Om nu de verduistering van % gezicht hier uit te verklaren, ishet noodzakelyk, dat ik tot den oorfpronk van ’% tusfchenribbige-paar zelfs opklim- me, welke geformeerd wordt uit de-ver- eeniging van den tweeden:tak: van °tvyf de paar met-het:zesde paar 6, XIX: De tweede tak van het vyfde- paar nu heeft _één en denzelfden oorfpronk als de eerfté tak: van % vyfde- paar, welke. met as he „ik (5) MEDELYDENHEID DER DEELEN,. 229 derde paar gemeenfchap heeft. door middel van het ganglion lenticulare, waaruit ‘de nervi ciliares voortfípruiten, die wederom zig vereenigen met het net- vlies 5, XVIII, 6. XXXIII. De doofheid wordt op even dezelfde wyze bewezen door de vereeniging, welke het harde gedeelte der gehoorzenuw met den tweeden tak van het vyfde paar heeft 6. XIX. (q). Zoo kan men ook nog de belemmering in de fpraak, welke men veeltyds in de- ze ziekte ook waarneemt, afleiden van de vereeniging van den derden tak van het vyfde en *tagtfte paar, welke bei- den een zenuw afgeven, die zig: in de Bg | „tong (q) Dewyl het harde gedeelte der gehoorze- nuw weinig tot de gewaarwording van ’t geluid fchynt te weeg te brengen, en ook geene onmid= delyke gemeenfchap „ voor zo ver ik weet , met het zagte gedeelte van de gehoorzenuw heeft, zo zoude men hier door in twyflel kunnen gebragt worden, of de ‘doofheid wel van de gemelde ver- eeniging kan afgeleidt worden; maar wanneer men opmerkt , dat het harde gedeelte de zenuw vezel- tjes afgeeft tot de beweging van de fpieren in de holligheid van den trommel, welke beweging der fpieren tot het hooren zeer noodzakelyk is, za wordt deze zwarigheid geheel weggenomen. 230 G.'DE WITT OVER DE tong verfpreiden 6. XX en XXII (r). 5. XXXIV. Er zyn voorbeelden j dat fommigen, na een overtollig gebruik van Ípyzen blind, en na de fpysver- tering wederom ziende wierden. Dit toeval kan mede door de zenuwen ver- klaard worden, De maag, welke ‘er zeer veele ontfangt van het dolende en tusfchenribbige paar , wordt doorde veel- heid van fpyzen zeer opgevuld, eed oor (r) Schoon ik bewezen heb, dat deze zintui- gen uit hoofde van medegevoel door middel van de aangewezen gemeenfchap der zenuwen in haare werking kunnen verhinderd worden; zo zoude men kunnen vragen, dewyl ik eene prikkelende ftoffe in de eerfte wegen als de werkende oorzaak van deze prikkeling aangemerkt heb $ XXXI , waarom wy dan in andere ziekten, daar ook de eerfte wegen zeer vervuiid zyn, deze zelfde ver= fchynfelen , ten minften zo dikwils , niet zien te voorfchyn komen? Hier op kan men antwoorden, dat in dit geval de zondigende ftoffe in de eerfte wegen van één Zo fcherpen en loogzoutigen aart is, dat zy daardoor het ligchaam van deszelfs krag- ten of zintuiglyke bewerkingen vermindert of be= rooft, ’t zy zulks gefchiedt door ’t medegevoel , gelyk wy reeds betoogd hebben, ’t zy zulks gen fchiedt door verplaatfing van ftoffe, ’t zy door vermenging van ’t bedorvene met onze vogten, of door ontaarting van de vogten in ’t gemeen, waardoor te weeg gebragt wordt, dat de dierlyke geesten niet zodanig afgefcheiden worden, als het wel behoorde. MEDELYDENHEID DER DEELEN. 23% door deze zenuwen gedrukt worden, Uit deze drukking nu kan-men de rede verklaren, waarvandaan: de zodanige blind worden na-een overtollig gebruik van fpyzen, zo men maar. alleen agt geeft op de gemeenfchap dezer zenuwen met die van den oogbol, *t geen ik GS. XXXII, aangetoond heb. (s). 6. XXXV.-De periodieke blindheid kan op dezelfde wyze en door gemelde vereeniging der-zenuwen insgelyks ver- klaard worden, dewyl na alle waars fchynlykheid de oorzaken hier van in de. eerfte wegen fchuilt. F, C‚ MEDICUS (t), welke de zitplaats van alle de pe- riodieke ziekten in de eerfte wegen ftelt, noemt verfcheide oorzaken op, welke daar toe gelegenheid geven, als P 4 I. (s) Men zoude, wel is waar, dit ook kunnen verklaren door de drukking of door de opzetting der vaten ten tyde van de fpysvertering , waar- door de vaten in de oogholte met meerder bloed opgevuld worden; maar dan is men wederom ge- noodzaakt tot de zenuwen weder te keeren, want deze opgezette vaten zouden als dan noodzakelyk de zenuwen , welke tot het gezicht behooren , moe- ten drukken , waar door de blindheid kan te weeg gebragt worden, zo lang de drukking aanhoudt. (t) Zie zyne gefdhichte periodijcher krankheiten Dl, 260 — 289. D32 -G'DÈ “WITT “OVER "DE * xt. de tegennätuurlyke vermeerderde aân- doenelykheid ‘der eerfte wegen. 2,'De Gal, welke aldáár ’t zy “in hoeveelheid zy in hoedanigheid zondigt, 3, Eene verzameling van {lym. “4, Kene kwaade Ípysvertering. 5. De Wormen enz, 6. XXXVI, De tandpynen brengen iede verfcheide deelen tot medelyden, dezelve veroorzaken fomtyds een zwel- ling en ontfteking in de wang; de ze- nuwen van den tweedenen derden tak van % vyfde paar, ‘welke in de tanden zig verfpreiden, geven hier toe gelegenheid, ‘om dat van deze zelfde zenuwen eeni- gen zig ook in de wangen, fpieren van °t aangezicht, en in het tandvleesch ver- Ípreiden; waarom, indien de tandpyn «zwaar is, door deze prikkeling der zenu- „wen de uiteinden der flagaderen zaam- getrokken worden, en hier door wordt eene verftopping en ontfteking in die deelen te weeg gebragt. De tandpyn ftrekt zig fomtyds tot aan de ooren uit, ja zelfs gebeurt het, dat de pyn in de aangedane tand gering js in vergelyking van die der ooren, ’% geen te weeg gebragt wordt door de ver- eenigingen, welke het harde ge | er MEDELYDENHEID DER DEELEEN, 233 der gehoorzenuw met den tweeden en der- derden tak van het vyfde paar’ maken 6. XXI — Hierdoor verligten ook fom- mige geneesmiddelen de tandpyn , wan- neer zy-in de ooren geftoken worden. De tandpyn brengt ook fomtyds de oogen tot medelyden en veroorzaakt ontfteking in dezelven, ’t geen mede uit deonderlinge- gemeenfchap der zenu- ven van dedrie takken van het vyfde „paar moet afgeleidt worden, 6 XXXVII. Wanneer de tanden ín kinderen te voorfchyn komen, wordt dit dikwils verzeld met buikloop, koort- fen, brakingen enz. Het is ontegen- zeggelyk, dat by de uitkoming-der tan- den de zenuwen van den’ tweeden en derden tak van het vyfde paar, welke zig in het tandvleesch verfpreiden, zeer fterk geprikkeld worden door de ver- fcheuring, welke de uitkomende tanden aan het tandvleesch veroorzaken. De derde tak van het vyfde paar nu veree- nigt zig in de tong met het dolende paar 6. XXII; ja zelfs het tusfchenribbige paar, ’t welk gedeeltelyk zyn oorfpronk vanden tweeden tak van het vyfde paar 6. XIX heeft, wordt hier door ins- | P 5 ge- 234 G. DE WITT OVER DE gelyks geprikkeld , waardoor de uitein den der flagaderen in de darmen by tus- fchenpozingen zaamgetrokken worden, en hier door meerder hoeveelheid vogt in dezelven affcheiden en dus een. buik« loop veroorzaken. Maar. wanneer de prikkeling zo fterk is, dat daar, door eene geheele toefnoering, van de flagar derlyke uiteinden der darmen te weeg gebragt wordt, zo ontftaat ‘er ín plaats van een ‘buikloop, koorts, brakingen ja zelfs ftuiptrekkingen. Dit heeft H1P- POCRATES reeds waargenomen, dat de kinderen op dien tyd door geene ftuiptrekkingen aangetast worden, wan- neer zy een buikloop hebben, om dat daar door de vaten ledig worden, en dus de zenuwen overal zo fterk niet prikkelen kunnen, 9. XXXVIIL In de long-ontfteking wordt de Lyder fomtyds by het fleu- telbeen en fchouderblad pyn gewaar, *x welk moet afgeleidt worden van de prikkeling, die de zenuwvezeltjes van de longevlegt veroorzaakt, en daardoor eene beweging in de tusfchenribbige ze- nuw te weeg brengt, welke ‚na dat dezel- ve. met. het tweede paar der lendenen zig MEDELYDENHEID DER DEELEN, 235 zig vereenigd heeft, een tak afgeeft, die zig in de onderfleutelbeen -fpier ver- fpreidt, De Hersfenen worden in de long-ont- fteking fomtyds ook aangedaan; wan- neer men agt geeft, dat het dolende en tusfchenribbige paar, welke de longe- vlegt formeert, met het vyfde paar ge- meenfchap hebben, en dat dit vyfde aar eenige takjes afgeeft aan het harde hefdkivlies, zo behoeft men hierover zig geenzins te verwonderen (u). 6, XXXIX, In de ontfteking van het middenrift ziet men dikwils de hondslach (rifus Sardonius)ontftaan, welke veroor- zaakt wordt door de vereeniging van het harde gedeelte der gehoorzenuw met het tweede en derde paar der halsze- nuwen, waarvan gedeel:elyk de midden- riftszenuw geformeerd wordt 6. XXIV, als mede door de vereeniging van ’t vyf- de paar en wel door middel van deszelfs tweeden tak met de tusfchenribbige ze« nuw, welke een takje afgeeft aan de middenriftszenuw $, XXIV., waardoor in (u) Dit kan ook afgeleid worden van den beletten omloop des bloeds , dewyl in de long-ontf{teking ’t bloed zo wel niet door de vaten van de longen kunnende vloeien, ’er als dan meerder bloed in de vaten van de. hersfenen wordt opgehouden. 236 G.:DE WITT OVER DE in de fpieren van het aangezicht, waaraan het vyfde en zevende paar takken ‘afge- ven, zodanige ftuiptrekkende bewegin- gen voortgebragt worden, even als in het lagchen, De ontfteking der hersfenvliezen is fomtyds een gevolg van de ontfteking van het middenrift, ’ welk door dezelf- de gemeenfchap voortgebragt wordt, doordien het vyfde paar ook eenige tak- jes afgeeft aan het harde hersfenvlies, De pyn in het opperfte gedeelte van den fchouder vergezelt fomtyds de ont- fteking van het middenrift; dit wordt afgeleidt van het derde paar der halsze- nuwen, welke, nadat dezelve met het tweede en vierde paar van den hals de middenriftszenuw geformeerd heeft, zig verfpreidt in de bekleedfelen en fpieren van het onderfte gedeelte van den hals , en het bovenfte gedeelte van den fchou- der (v). 9. XL. Wanneer de maag lydt, wor- den de -hersfenen ook insgelyks aange- daan: de hoofdpynen, raaskalling, dui- zeling , roodheid van het aangezicht enz. zyn (v) Zie MoNRoO over de werfpreiding der zenuwen, blads. 157. MEDELYDENHEID DER DEELEN,. 237 zyn hier van de uitwerkfels. « Om hier van eenige rede te geven , dient men op te merken, dat wanneer de zenuwen: van-de maay geprikkeld worden, ook de lever , milt „ darmfcheilsvlegt, welke: eenerlei oorfpronk hebben , insgelyks aangedaan worden, waardoor de vaten in den onderbuik zaamgetrokken wor- den, en deze zamentrekking; veroor- zaakt, dat het bloed in grooter hoeveel heid naar het hoofd gevoerd wordt, en dus de gemelde uitwerkfels veroorzaakt, Men kan zulks ook afleiden van de ver-: eeniging van het dolende en tusfchen- ribbige paar met het vyfde paar zenu- wen. | 3 Het dolende en tusfchenribbige paar , waar uit de zenuwenjvan de maag voort=: komen, formeerenook de longevlegt , en hiervan gaan eenige takjes. af aan de lugtpyp en flokdarm: hiervandaan is aamborstigheid dikwils maar «een uite werkfel van een-kwalyk geftelde maag, Hiervandaan ook de maag-hoest.. vj De -longen- worden niet-alleen- door’ de-maag tot medelyden gebragt, maar! zelfs-ook het hart,-W ant de takjes, wel ke de hartwlégt uitmaken ‚komen insge« lyks.van het.dolende en tusfchenribbige, 238 G, DE WITT OVER DE paar, zo dat wanneer de maagzenuwen geprikkeld worden, dan wordt deze prikkeling insgelyks aan de hartvlegt overgebragt, waardoor het hart eenig- zins in zyne beweging belemmerd wordt; hiervandaan in dit geval de flaauwten. De gemeenfchap , welke de maagvlegt met de andere vlegten in den onderbuik heeft, veroorzaakt, dat wanneer de maag lydt, ook de andere ingewanden van den buik aangedaan worden, en in te- genoverftelling, wanneer deze lyden, wordt de maag aangedaan gelyk in ’% vervolg blyken zal, — Zo worden door de gemeenfchap van de maagvlegt met die van de lever de ongeregelde bewe gingen van de maag aan de lever mede- gedeeld, waardoor eene meerdere hoe- veelheid gal afgefcheiden wordt. — Door de gemeenfchap van de maagvlegt met die van ’ darmscheil, wordt de maagpyn aan de darmen medegedeeld. — Dewyl eindelyk die zelfde vlegt one middelykvan het dolende en tusfchenribe bige paar’ afkomftig is, en dat deze zig byna door het geheele ligchaam vere fpreiden, behoeft men zig niet te-vere wonderen „dat de ongefteldheden in de maag fomtyds zweet verwekken; of! in em te: MEDELYDENHEID DER DEELEN, 239 tegendeel de uitwaasfeming beletten, de- wyl door de aandoening van dit zenuw- geftel de uitwaasfemende vaten zaamge- trokken worden. EN 6. XLI, De darmen ontfangen hunne zenuwen van de darmscheilsvlegt ‚ wel. ke, even gelyk alle de anderen, uit de vereeniging van het dolende en tusfchen- ribbige paar afkomstig is. Hier van kunnen alle de toevallen , welke het darm: wee, verftropte breuk of kronkel in de darmen vergezellen, afgeleidt: worden: _—= Zo worden de flauwten veroorzaakt door de medegedeelde aandoening aan de hartvlegt. — De ademhaling wordt moeilyk door de ongeregelde. bewegin- gen, welke de prikkeling van de zenu- wen der darmen aan de longevlegt té weeg brengt, —- De hik ontftaat uit de gemeenfchap , die de tusfchenribbige zenuw „met de middenriftszenuw for« meert, _— Er ontftaat fomtyds in dit geval eene ontfteking in de lever, vermits de darmfcheilsvlegt. met -dië van de lever eenerlei-oorfpronk heeft, == De braking wordt veroorzaakt door de gemeenfchap van de darmfcheilsvlegt met die van: de-maag. —==Er volt sh om bho G.'DE WITT"OVER DE "4 fomtyds een’ opítopping van de pisdoor de vereeniging van de darmfcheilsvlegt met die van de nier, waardoor de uitein= den der flagaderen in de nieren toege fnoerd worden, en deaffcheiding van de pis verhinderd wordt —- De ophouding van de pis in-de blaas is fomtydsvdaar: ook ‘een gevolg van,'- welke afgeleidt moet worden van de onderte darmfcheils wlegi, welke.eenige takjes afgeeft aan de blaas; waardoor dan in dit geval-door de prikkeling dezer zenuwen ‚de {luit fpier vande blaas krampagtig zaamge- trokkenswordt, ’twelk te-weeg brenst dat de pis niet naar: den- wil kan geloost> worden; De uitwaasfeming wordt belet; omdat de aandoening der-zenu= wen vande darmfcheilsvlegt aan het do= lende enzstusfchenribbige: paar “overge bragt: “wordt, waardoor de, uiteinden” der uitwaasfemende!vaten van hetoge= heele ligchaam fterk toegefnoerd:worden. a Het darmwee gaat! fomtydsrover tot het:/voeteuvel’,-doordien de prikke- ling van-dedarmfcheilsvlegt aan de heup= Zenuw “overgebragt wordt; waardoor de vaten:rondom de geledingen verftopt worden, io: Het darmwee kan: hoofd: pynen: verwekkenss-dewyl de keg ELS 5) MEDELYDENHEID DER DEELEN. 24E de ingewanden van den buik door dé prikkeling der zenuwen als zamenge- trokken gehouden worden, waardoor eene meerdere hoeveelheid bloed. naar het hoofd gevoerd wordt. —- Einde« lyk kan de prikkeling in deze gevallen in het darmfícheilsvlegt zoo groot zyn, dat het dolende en tusfchenribbige paar zofterkaangedaan worden, dater {tuip- trekkingen door ontftaan (w). 6. XLIL, De ontfteking in de lever brengt fomtyds een bloeding uit het regter neusgat te weeg. Dit toeval wordt afgeleidt van de regter tusfchen= ribbige zenuw, waar uit de Jevervlegt gedeeltelyk geformeerd wordt, die ge- meenfchap heeft met de zenuwen in de neus, door middel van de rami nafales Juperiores postici, welke uit de ramus widianus voortkomen 6. XIX, die door haare prikkeling eene verftopping in de V. DEEL. Ab vaten Cw) Ik zoude hier nog kunnen byvoegen de verklaring der toevallen van het iKolyk van Poi- tou, maar zende liever den lezer naar MoNRO verhandeling over de verfpreiding der zenuwen bladz. 175. aanteek. (R7.), waarin de geleerde Heer coor= M ANS volledig betoogd heeft, dat dezelve af han- gen van de aandoening van het tusfchenribbige paar zenuwen, 242 G. DE WITT OVER DE vâten van de neus veroorzaken , welke als dan door bloeding gevolgd wordt. „De braking vwerzelt ook. wel de ont- fteking van de lever, vermits de lever- vlegt met die van de maag eenen denzelf- den oorfpronk heeft, ja zelfs hebben bei- de deze vlegten aan de poortier vande maag gemeenfchap met elkander. Van deze zelfde levervlegt kan men ook nog afleiden, waarvandaan in de fchrik en overmatige droefheid zeer fchielyk de geelzugt kan geboren wor- den door de krampagtige zamentrekkin- gen dezer zenuwen. 6. XLIII. De milt heeft zeer veel in- vloed op verfcheide deelen van de ver- fchillende vereenigingen, die de milt- vlegt met de andere vlegten in den buik heeft, — Deverftoppingen in de milt verwekken fomtydseen lastig gevoel aan de regterzyde van den buik, om dat de miltvlegt met die van de lever eenerlei oorfpronk heeft, —- Deze verftop- pingen gaan veeltyds met braking ver- zeld door de gemeenfchap van de milt- vlegt met die vanide maag. — Door deze zelfde gemeenfchap wordt ook te weeg gebragt , dat wanneer de milt met ke ge Oed MEDELYDENHEID DER DEELEN. 243 bloed opgevuld is, de ongeregelde bewe- gingen, welke in dit ingewand ontftaan, aan de maag medegedeeld worden, en deszelfs poortier zig krampagtig toetrek- kende, wordt ’er aan de lucht, welke in de maag is, gelegenheid gegeven zig uit te zetten, en opfpanning van winden in de maag teveroorzaken., — De hy- pochondriaci hebben eene moeilyke a- demhaling door de prikkeling aan de longevlegt medegedeeld, welke even ge- lyk de miltvlegt van het dolende en tus- {chenribbige paar afkomtftig is. S. XLIV. Wanneer de nieren met fteen bezet zyn, doen ’er zig mede ver- fcheide byzondere toevallen op, welke van de vereenigingen, die de niervlegt met andere zenuwen heeft, afhangen. —- Somtyds worden ’er hartkloppin- gen geboren door de aandoening van de hartvlegt. —- De pols is klein aan de zyde van de aangedane nier, vermits de tusfchenribbige zenuw met de hals- zenuwen gemeenfchap heeft, uit welker vier laatfte paaren de armazenuwen ge- formeerd worden 6, XXIV; door de medegedeelde aandoening dezer zenu- wen worden de flagaderen in den arm Q2 zaam: 244 G, DE WITT OVER DE zaamgetrokken , waardoor belet wordt; dat zy niet gelyk te voren aan de geregelde zamentrekkingen van het hart gehoorzamen. —- Er ont{taan colyk- pynen en brakingen door de vereeniging van de niervlegt met die van het darm- fcheil en de maag. —- De bal aan die zelfde zyde wordt opwaards getrokken door de vereeniging van de niervlegt met de lendenzenuwen, welke eenige takjes afgeven, die zig in de musculus cremaster verfpreiden, waardoor deze {pier krampagtig zaamgetrokken wordt, en dus de bal opwaards trekt, —- De opftopping van de pis wordt te weeg gebragt door de prikkeling, die de ze- nuwen van de niervlegt ondergaan. — De pynen in de lendenen door de ver- eeniging in de niervlegt met de lenden- zenuwen. —- Het nierenwee ftrekt zig fomtyds tot aan de tegenovergeftelde gezonde nier uit, ja zelfs worden de Lyders, fomtyds, maar alleen de pyn gewaar in de gezonde nier: Wanneer men opmerkt, dat de niervlegt van de eene zyde met die van de andere zyde gemeenfchap heeft, behoeft men zig geenzins te verwonderen, dat de prik- keling van. de niervlegt aan de zieke of 5 - 4 4 MEDELYDENHEID DER DEELEN. 245 de naar de tegenovergeftelde zyde over- gebragt wordt, en de flagaderlyke uit- einden van de gezonde nier zaamtrek- ken, en dus aldaar pyn, als mede op- ftopping van pis, veroorzaakt wordt, 6. XLV. Wanneer ’er een fteen in de blaas huisvest, worden de Lyders een jeuking of ook wel pyn aan het hoofd der roede gewaar, ’t geen veroorzaakt wordt. door de prikkeling der zenuwen in de blaas en de vereeniging derzelver met die genen, welke zig in het hoofd der roede verfpreiden, —- Uit hoofde van de onderfte darmfcheilsvlegt, waar- van de blaas eenige takjes ontfangt , wordt de aandoening van dit ingewand aan alle de andere van den onderbuik medegedeeld, hiervandaan de brakin- - gen, hik, opzetting van den buik, be- lette afgang enz. in de ophouding van de pis (x). —- Insgelyks wordt dezel- ve ook medegedeeld aan den aars, om dat derzelver zenuwen denzelfden oor- {pronk hebben, —_ Wanneer men de Q 3 pis (x) Hiervandaan kan men ook afleiden de bra- king, welke de Heer cooPrMmANs in de koude. pis waargenomen heeft. Zie MONRO over de vers (breiding der zennwen , bladz, 144. aanteek, (G Ó.). 246 G, DE WITT OVER DE pis met pyn loost, of gelyk by (ommige menfchen, wanneer zy op ’t einde van _de pisloozing zyn, gebeurt, worden zy kleine {tuiptrekkende bewegingen of tril- lingen door het geheele ligchaam gewaar , * geen niet anders kan verklaard wor- den als door de vereeniging der zenu- wen van de blaas met die van het tus- fchenribbige paar. 6. XLVI. De baarmoeder heeft geenen minderen invloed op verfcheide deelen : men ziet hier van de bewyzen in den ftaat der zwangerheid en de opftop- pingen der maandftonden. Alle de toe- vallen te verklaren, welke daar uit kun- nen voortfpruiten, zoude ons tot her- haling brengen, ik zal dus maar alleen melding maken van het medegevoel, dat ‘er plaats heeft tusfchen de borsten en dit ingewand: Want telkens als de maandelykfche ontlastingen aanftaande zyn, zwellen de borsten meer op „en {lin- ken wederom, zo dra deze ontlasting ophoudt ;de veranderingen „die de bors- ten ondergaan in den ftaat van zwan- gerheid en na de verlosfing, zyn nog aan- merkelyker, Zulks wordt veroorzaakt door het tusfchenribbige paar, welke Zo MEDELYDENHEID DER DEELENe 247 zo wel aan de baarmoeder als aan de borsten zenuwtakjes afgeven (y): hier- van kan ook afgeleidt worden, hoe de kitteling van de eene, eene byzondere gewaarwording aan de andere kan me- dedeelen. _—= Onder alle de toevallen, welke de opftopping der maandftonden na zig fleept, verdient de blindheid, waar van Ons WEBER (z) een voorbeeld oplevert, onze opmerking. Zo men zulks van de aandoening der zenuwen wil afleiden , kan het niet anders gefchie- den, als door de medegedeelde prikke- ling van de tusfchenribbige zenuw, wel- ke prikkeling tot aan: den. oorfpronk van deze zenuw overgebragt wordt, al- waar dan de blindheid op dezelfde wyze kan te weeg gebragt worden, zo als ik 9 XXXII. aangetoond heb (a). Q4 6. XLVIL Cy) Maar de opzwelling der borften wordt door fommigen ook afgeleidt door de vereeniging van de inwendige mamflagader met de bovenbuiksflag- ader. (z) Obfervat. Medic, Fascicul. II. pag. Go. _ (a) Doch wanneer men opmerkt, dat door de opftopping der maandftonden de masfa van ’t bloed vermeerderd. sword, waardoor de vaten in ’% al- gemeen meerder opgezet worden, zo kan deze blindheid ook afgeleid worden van de drukking der vaten in de oogholte op de gezichtzenuw. 248 G. DE WITT OVER DE 9. XLVII. De tegenwoordigheid van wormen in de maag en darmen veroor- zaakt zeer wonderlyke toevallen en ver- fchynfelen, welker aantal zeer groot is: maar om van alle deze eenige rede te geven, moet men vooraf ftellen, dat de prikkeling, welke de zenuwvlegten in den buik hier door ondergaan, aan het dolende en tusfchenribbige paar mede- gedeeld wordt; zonder welke de wormen geene zo zonderlinge rollen in het lig- chaam zouden kunnen fpelen, en zo een groot aantal van toevallen en verfchyn= felen door medegevoel, in verafgelegene deelen veroorzaken. Ik zal trachten al- le deze toevallen uit de vereeniging der zenuwen te verklaren. —- De walging en braking als mede de groote eetlust wordt afgeleidt van de plaatfelyke prik- keling op de zenuwen. —- De affchei- ding van een bleeke pis of ook wel de geheele opftopping van pis wordt ver- oorzaakt uit de gemeenfchap van de niervlegten met die van de maag en darmfcheil , waardoor de flagaderlyke uiteinden der nieren als zamentrekken, en naar den graad van zamentrekking een bleeke pis afgefcheiden, of ook wel in %t geheel opgeftopt wordt, — Er ij zyn MEDELYDENHEID DER DEELEN 249 zyn voorbeelden, dat de opftopping der maandftonden daarop gevolgd is (b); dit kan afgeleid worden van de onderfte darmfcheilsvlegt, welke met de bovenfte darmfcheil-en maagvlegt eenerlei oorfpronk hebben. — De hik ontftaat uit de vereeniging van het tus- fchenribbige paar met het tweede, derde en vierde paar halszenuwen, die de mid- denriftszenuw uitmaken 6. XXIV. — De zwakke tusfchenpozende pols, als mede de huiverigheid over het geheele ligchaam , door de ongeregelde bewegin- gen ‚ welke het tusfchenribbige paar aan e vaten te weeg brengt, — De droo- ge hoest (c) wordt te weeg gebragt door de aandoening van de longevlegt, welke uit de vereeniging van het dolende en tusfchenribbige paar 6. XXII gefor- meerd wordt; hiervandaan ook de moeilykheid in. de ademhaling in dit geval. — De hartklopping en flaauw- te door de ongeregelde medegedeelde beweging van de hartvlegt, welke ins- gelyks uit de vereeniging van het dolen- 5 de (b) Zie ROSEN VAN ROSENSTEIN handleia ding tot de kenms en genezing van de ziekten der kinderen bladz. 439. (C) Commerc. literar, Norimberg. An. 1732. pag. 40. 250 G, DE WITT OVER DE de met het tusfchenribbige paar ontftaat 6. XXIL — De moeilykheid in de flikking door de aandoening van de te- rugloopende zenuwen, die van het agt- {te paar af komftig zyn 6. XXII, welke eenige takjes afgeven aan het keelgat en flokdarm, —- De knerfing der tan- den in den flaap uit de vereeniging van den tweeden tak van het vyfde paar met de tusfchenribbige zenuw. 6. XIX, en van den derden tak van het vyfde met het dolende paar 6. XX. —- De kitteling in de neus ontftaat uit de aandoening, welke de prikkeling van de tusfchenrib- bige zenuw aan de rami nafales fuperio- res postici \. XIX te weeg brengt. — De hoofdpyn kan afgeleid worden uit de vereeniging van het agtíte en tus- fchenribbige paar met het vyfde paar zenuwen. —- De belemmerde {praak en {prakeloosheid (d) wordt veroorzaakt uit (d) Zie abhandl. der koninkl, Akadem, der Wisfenfchaf. zu Stokholm. 1747. bladz. Il. FORESTUS in Zyn werk de febrib. cum morb. Epidem. public. grasf. lib. 6, verhaalt van een kind van twaalf jaren oud , dat twee weken ftom bleef, en de fpraak weder kreeg , na een menigte wormen ontlast te hebben. Zo vindt men nog een voorbeeld van ftom en doof- heid door wormen in den onderbuik veroorzaakt „ medegedeeld door den Heer RENAUD in af e= MEDELYDENHEID DER DEELEN,. 251 uit de vereeniging van den derden tak van het vyfde met het dolende en negende paar zenuwen, welke ieder takken afge= ven in de tong 6, XXIII; hieruit zoude men ook nog kunnen afleiden de rede van de overvloedige affcheiding van kwyl in dit geval. —- De ruisfching der ooren en doofheid uit de gemeen- fchap van de tusfchenribbige zenuw met den tweeden tak van het vyfde paar, en deze met het harde gedeelte der gehoor-= zenuw 6. XIX en XX, — De ver- duistering van het gezicht en de blind- heid (e) wordt verklaard uit de vereeni- ging van het tusfchenribbige paar met dentweedentak van het vyfde paar, waar- door dan de aandoening aan den eerften tak van * vyfde paar, welke met het eerfte en derde paar zenuwen in de oog- holte zig vereenigt, medegedeeld wordt, op dezelfde wyze als ik 6, XXXIL ge- zegd heb. Uit deze zelfde gemeenfchap wordt ook afgeleidt de verwyding van den oogappel, welke als een teeken van wor- dendaag féhe Vaderlandfche Letteroeffeninz. ifte deel, men- gelw. bladz, 1o2. (e) Nu onlangs hebik een kind gezien, het welk door blindheid aangetast is geweest, en volkomen het gezicht wedergekregen heeft na de ontlasting van eene groote hoeveelheid wormen, 252 G. DE WITT OVER DE wormen erkend wordt (f). — De val- lende ziekte en ftuiptrekkingen kunnen in dit geval niet anders voortgebragt worden als door de fterke aandoening van het tusífchenribbige paar , ’t welk zig door ’t geheele ligchaam verfpreidt. — Op dezelfde wyze moet ook de dolheid verklaard worden, waarvan voorbeel- den zyn (g), en alwaar de prikkeling van het tusfchenribbige paar zo fterk is, dat daardoor de hersfenen zelfs tot medelyden gebragt worden, — Er zyn nog verfcheide andere toevallen Ch), wel- (Í) Zie MoNRO over der werfpreiding deo zenuwen, bladz. 145. aanteek. (H. Ó.) alwaar de Heer coor- MANS dit verfchynfel zeer duidelyk verklaart, en ’er nog eene waarneeming byvoegt van eene vernauwing des oogappels door dezelfde oorzaak voortgebragt. (g) Zie Ephemerid, natur. curiofor. Dec, 3. A. 3. ob= ferv. 135. In den veldtogt van ’ jaar 1762, in Duitschland, heb ik in het legerhospitaal de ope- ning bygewoond van’tlyk van een Soldaat, wel- ke aan eene volkomene dolheid geftorven was, waarin de omgewonde darm geheel met wormen vervuld was, welke rond en in een oneindig ge= tal klompen in elkander gewikkeld waren. (h) Zo zyn ’er voorbeelden, dat door wormen in de maag en darmen de borften der zuigende vrouwen opdroogen, waar van N. ANDRY in Zyn Traité de la generation des wers dans le corps de Pbomme pag, 82 & fwivans twee waarneemingen mededeelt , daar, na de ontlasting der wormen „het Z 05 MEDELYDENHEID DER DEELEN. 253 welke door wormen kunnen voortge- bragt worden, en die insgelyks ir e zog wederom naar de borften te rug keerde, — Zo heeft VAN DOEVEREN een kind van twaalf ja- ren oud behandeld, ’t welk na eenige ftuipen en een geringen trap van vallende ziekte , door een allendaagfche koorts aangetast wierdt. Zie het meer- gemelde werk van ROSEN VAN ROSENSTEIN, bladz. 443. — Men vindt nog cen waarneeming van een derdendaagfche koorts door wormen veroor- zaakt, medegedeeld door N, ANDRY, in Zyu reeds gemelde werk pag. 89. — Myn geagte kunst- broeder , de Heer BEILON , Chirurgien Major in dienst van dezen Staat, heeft my het geval mede- gedeeld van een Soldaat, welke door koorts met benauwde ademhaling, hoest, een onveranderly- ke ftekende pyn in de zyde, zware hoofdpyn , en een volle en fterke pols aangetast wierdt; hy wendde de hulpmiddelen tegen de ontfteking wel is waar met vrugt aan, maar wanneer alles fcheen overwonnen te zyn, openbaarden zig dezelfde toe- vallen weder op nieuw , met even zo veel hevig- heid; dit hield wel drie maanden by herhalingen aan: eindelyk verdrietig over zyne vrugtelooze pogingen, viel hem in de gedagten, of de wor- men niet wel eenen diergelyken rol zouden kunnen fpelen. De eenigfte teekenen, welke hem in dit gevoelen verfterkten , waren eene opzetting in het bovenbuiksryk , ongeftadige honger en een gevoel van ledigheid omtrent de maag. Zyn E. beproefde de wormverdryvende middelen, en ’er ontlaste zig eene groote hoeveelheid langronde wormen, met maden en flym verzeld, waarop alle de toe- vallen verdweenen. Zle daar een foort van ont- fteking- koorts door wormen. — N. ANDRY in zyn meergemelde werk pag. 87. maakt ook gewag van een lyder, welke door de ontlasting van een worm 254 GG, DE WITT OVER DE de vereeniging der zenuwen kunnen ver- klaard worden, 6. XLVIIL Er zyn nog een oneindig getal verfchynfelen in vele ziekten ; dan uit al ’t geen tot nu toe gezegd is, kan men genoegzaam van alle de toevallen, welke in de verfchillende ziekten voorko- men, rede geven: ik zoude ook telkens genoodzaakt zyn tot herhalingen te ko- men, dewyl vele ziekten één en dezelf. de toevallen en verfchynfelen opleve- ren; ik meen dus eenigzins aan het be- doelde oogmerk voldaan en genoegzaam bewezen te hebben, waarvandaan de medelydenheid der deelen van ’t men- fchelyke ligchaam in ziekten afhangt. worm aanftonds van het zydeweé genezen wierdt. — Uit deze „en andere reeds gemelde toe- vallen , fchynt het, als of ’er geen een toeval was, dat niet door wormen kan voortgebragt worden, en hier uit blykt teffens, hoe moeilyk het is om ftaat te maken op de kenteekenen der wormen, dewyl dezelve ook aan andere ziekten gemeen Zyn. a Cid GE- Bladz. 255 GENEES- EN HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN. DooOR J.S G. DINCKLER. VEE EE EVEN EERSTE WAARNEMING. Over de heilzaame kracht van den vluggen geest van Ammoniac-zout, met zout van WV yn- Jleen bereid en met gedistelleerde Olien wermengd, in een foort van zwarte Staar of in ’t begin derzelve, d De is een foort van zwarte Staar (Amaurofis), by ons veel gemee- J.S. G. DINCKLER OBSERVATIONES MEDIC LEZE ET CHIRURGIC Ze EEEN IL. De virtute Spiritus falis Ammoniaci vinof? cum fale Tartari parati, oleisque ethe- reis nupti ‚in Amaurofis quadem fpe- cie, vel Amaurofi incipiente. EE en est apud nos quam aliis in locis Amaurofis fpecies, que fabris, qui in ad er- 256 J.S. G. DINCKLER GENEES- EN ner, dan op andere plaatfen, welk aan zulke menfchen, die in de yzerfme- derijen het ftaal bereiden, voornas mentlijk overkomt, en, naar alle waar- fchijnlijkheid , veroorzaakt wordt door de ongemeen fterke licht-ftraalen, die van de groote vuuren affchitteren, en het net-vlies van ’t oog te fterk aan- doen. Ik heb niet een? enkelen, maar meer dan twintig lijders, waar onder fommi- gen die volkoomen ftekeblind waren, door het volgende middel genezen. En niet alleen zoodanigen, maar die ook door andere oorzaken een _Amaurofis begonden te krijgen. In een verouderde Amaurofis heb ik het niet beproefd, om dat ik my is an ferrariis chalybem parant , prefertim accidit, que= que procul dubio ab igne corufcante, radiisque luminis vividisfimi in tunicam retinam fortiter agentibus , originem ducit. Horum non unum vel alterum, fed plusquam viginti, quorum quidam vitu adeo orbati erant, ut manibus palpando incedendum esfet, hoc re- medio a cecitate liberavi. Sed non hos folum, verum etiam alios, qui A= maurofis ab aliis causfis orte initto laborebant, fa- navi, In Amaurofi vero chronica nullum en um EE rad HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN, 25 kan verbeelden, dat voor zoo een on= gemak , als het veele jaaren geduurd heeft, eenig hulp-middel zoude wezen, Door zachte Jaxeerende middelen, eenige dagen achter één gegeven, het li- chaam van den lijder gezuiverd zijnde, zoo heb den wijnigen geest van Sa/ Am- moniac op de volgende wijze gebruikt. Ik heb geen geest genomen, die met le- vendige kalk , doch altoos die met zout van wijnfteen bereid was, om dat de eerst gemelde al te vlug is, deszelfs dam- pente fcherp zijn, entefterke prikkeling, ja zelfs ontíteking in de oogen kunnen veroorzaken, wordende tot de genee- zing wel eenige, doch geene al te fterke prikkeling vereischt, PV. DEEL, R In lam feci, Vix enim perfuadere mihi posfum dari in tali malo, quod per plures annos adflixit, re= medium. Praemisfis laxantibus , per aliquot dies adhibitis, Spiritu Sal. Ammoniaci vinofo hoe modo ufus fam, In ufum femper traxi fpiritum, qui cum fäle EJri paratus erat, non cum calce viva, quia hic nimis volatilis est, et vapores ejus acrimonia, quam posfident, ledunt, vel oculos nimis irrita- re, immo inflammare posfunt. Ad fanationem enim requiritur irritatio, fed non adeo vehemens , ut inflammare posfit, In= 258 J.S. Ge. DINCKLER GENEES- EN In. een once van gemelden geest; mengdeik eenige druppels, b, v. twintig, van de OJ, Cataputiae, Rorismarint of Lavendulaes en deed de Lijders een fpongietje , in een Kau de la reine doos- je, daar mede nat maken, en de reuk daar van vijf, zesof achtmaal daags zoo fterk opfnuiven, dat zij daar als be- zwijmd of dronkig van wierden. In een andere once van dezen geest, drupte ik twaalf druppels olie van kruid- nagels, drie of vier druppels olie van kaneel en van foelij, en liet den Lijder van dit, wel onder een gemengd, vijf en twintig of dertig druppels in ’t hol- le van zijn warme hand gieten, en die hand dan, half toe, tegen zijn kaak en wenk- Inftillavi unciee hujus Spiritus , Olei Cajiput , vel Lavendule, vel rorismarini aliquot guttas, v. ge XX., et ut fpongiam pyxidi olfactorie inclufam eo humectarent, vaporemque fortiter naribus at= traherent, ut temulenti et vertiginofi fere fierent jusfi, et ut hoc per diem 5, 6, vel octies repete- rent fuafi. Inftillavi porro uneie hujus Spiritus, olei zethe- rei Caryophyllor. gutt. XIL, Cinnamomi et Macis gutt. TIJ vel IV, jus ut vole manus calide contractee , v. g. gutt. XXIV vel XXX. infunde- rent, volamque contractam ita gene et arcui A cili= HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN. 259 wenkbrauw, het hoofd voor over gebo- gen, zoodanig gefloten houden, als of hij dat vocht ín zijn hand fterk wilde bezien, op dat de oprijzende dampen daar van onmiddelijk tegen het openge- houden oog zouden komen. Maar men moet zorgen, dat maar al- leenig de damp, en niets van den geest zelfs, in ’t open gehouden oog komt, Als deze damp wat al te fterke prik- keling ín * oog veroorzaakt, moet de Lijder wat minder vocht in de holte van zijn hand doen , en dezelve niet zoo ge- floten, of wat verder van ’t oog af- houden, Indien beide de oogen aangedaan zijn; R 2 moet ciliari applicarent, capite inclinato, oculo aperto, ac fi in volam infpicere vellent, ut fpatium illud intra fuperiorem gene partem , et arcum fùpercili- arem vola manus contracta claufùm quafi esfet, et vapora Spiritu adfeendens in oculum dirigeretur, Sed nihil Spiritus oculum ingredi debet , folum- modo vapor, et oculus non claudendus ett. Quod fi fiat, ut oculus a vapore nimis irritetur , ut aeger ferre non posfit, vola manus parumper deorfum removenda, ut aliquid vaporis oculum praetermeare queat, vel posfunt pauciores gut=- tae volae in posterum infundi. Si uterque oculus vifu privatus vel hebes cst; va- 260 Je S.G. DINCKLER GENEES- EN moet ook door beide de neusgaten de geest opgefnuifd , en aan beide de oogen de damp daar van geappliceerd wor- den, drie of viermaal daags, en zulks acht, veertien of meer dagen achter een. Terwijl dit middel gebruikt wordt, moet de Lijder zich voor koude, al te fterken licht, en zwaar te verteeren zijn- de voedfels wachten. Terwijl de geheele oogbol dus geprik- keld wordt, zoo wordtde Zunica Sclero- tica, en het vlies’t welk de gezicht zenuw omvat, ook geprikkeld, waardoor deze zenuw het zelve wordt aangedaan, het welk in lammigheid van andere zenuwen , de wrijvingen, fpaanfche vliegen, en treke Gered iere Gepeied vapor in utrumque immittendus est, modo in hunc, postea in alium, id quod per diem ter vel quater peragitur. Utrumque, attractionem vide- licet per nares , et immisfionem vaporis in oculos , per octiduum, 14, vel etiam plures dies continu- ari fuafi, Dum hoc utuntur, ut frigus , luminis vehemen- gen, et alimenta digestu difficilia vitent, fuafor ui. „ Toto oculi bulbo irritato, irritatur felerotica ad nervum opticum extenfà, hincquoque vagina mem- branacea hujus nervi, qua irritatione in hoc nervo idem efficitur, quod in aliorum nervorum paralyfi pra= \ HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN, 2Ó1r trekkende en andere diergelijke prikke- lende middelen te weeg brengen. TWEEDE WAARNEMING. Over een Phosphorisch licht, door de uitvloei- felen van menfchen veroorzaakt, en van de belediginge, door deszelfs aan- porringe te weeg gebragt. Een jongen van veertien jaar ging naar bed, in ’t welk zijn jonger zuster zich even te voren neergelegd had, Achter over leggende en zich willende toedek- ken, zag hij op den deken een bolletje vuur. Hij wilde dit met de hand daar R 3 af GE Bee preftant alie irritationes v. g. frictiones, finapis- mi, cantharides, urticationes etc. IL De Jumine Phosphorico ab hominum ef= fluviis orto, et de kefione ab ejus impulfu inducta. Puer XIV annos natus lectum, in quem brevi ante foror ejus natu minor ingresfa erat, petit. Corpore refupinato, antequam ftragulum impone- Tet, conspicit in eo globum igneum: manu ear: erit 262 Je S.G. DINCKLER GENEES- EN af doen, wanneer de bol zich verlengde en als een blaauwe ftreep zich vertoon- de, Zich wederom achter over leggen- de, zoo werdt het vuur naar hem toe be- wogen, viel op zijn buik en brandde hem eenigfins, hij fchudde het met zijn hand daar af, en van den deken, wan- neer het verdween, Hier op dekte hij zich toe, en (liep den geheelen nagt ge- rust. ’s Anderen daags ’s morgens wak- ker geworden zijnde, voelde hij pijn in zijn buik, diedik en hard geworden was, De Ouders over dit geval zeer aan- gedaan, kwamen met den jongen mij confuleeren, op dat ik de dikte en har- digheid van den buik zelfs zoude zien. Door 66660650090 ferit aftragulo remoturus, quo motu globus oblon- gus fic, ect ítriam ceeruleam format. Post iterum fefe refupinat in leecum, ignis a ítragulo verfus eum movetur, in abdomen ejus incidit, eique fenfum ustionis imprimit: ignem, qui in ftragulo remanferat, iterum manu percutit, quo facto ex- tinguitur , et evancscit. ; Hoc peracto ftragulum imponit, et tranquille per totam noctem dormit. Mane expergefactus fen= tit dolores in abdomine, quod intumuerat, du- rumque evaferat. Pueri parentes hoc pheenomeno perterriti me con(ulunt, puerumgue fecum ducunt , ut abdomi- nis intumescentiam duritiemque ipfe viderem. HEELKUNDIGE AANMERKINGEN. 263 Door ontbindende (discutientia) en Ja- xeerende middelen „ zijn deze twee toe- vallen ras verdweenen. | Een Molenaar , die tot laat in den nagt gemalen had, ging ten twee uuren mid- dernagt te bed, daar zijn broeder vijf uuren te voren ingegaan was. De kaars uitgedaan hebbende, en zich wil- lende toedekken, zoo zag hij aan het dekfel eenig vuur, ’ welk op het. la- ken vallende, zich eerst in kleine bol- letjes, als groote druppels, verfpreidde, die wederom tot één kwamen en toen verdwenen, Hij voelde niet de minste warmte aan het laken, daar het vuur op geweest hadde, doch wel als of ’er R 4 eeni- ER ; Adhibui laxantia, et discutientia, et durities tumorque remediis facile cesferunt. Molitor , qui in feram usque noctem pinferat , hora circiter fecunda post mediam noctem lectum petit, in quo frater ejus quinque ante horas fefe repofuerat. Extincta candela, dum ftragulum ele= vat, videt fub-êo ignem vivide lucentem, qui fe, dum. ftragulum elevat, dividit et expandit. Ille ignis , qui in linteo fuperiori heerebat , mutatur in globulos, qui tanquam gutte crasfe decidunt in linteamen inferius, in eoque in unum coêunt, quo facto ignis evanescit. Manu contrectat.illum linteaminis,loeum, in quo ignis apparuerar, nihil fentit caloris; fed locus ille ei aliqua re ob- 264 J.S. G. DINCKLER GENEES- EN eenige vettigheid aan was. Dit verfchijn- fel heeft iets meer dan een minuut ge- duurd, Deze twee waren arme geringe men- fchen, die niet dikwils hunne bedden ver- fchoonen , en daarom door ’t zweet en vette ziltige uitwaasfemingen vuil waren: Deze ftoffen door de warmte in bewe- ging gebragt, en onder het dekfel beflo- ten, begonnen te lichten „toen , door het opflaan van het dek , daar de buiten lucht bijkwam, en dus aan dezelve een uit- gang verleend werdt. Ik kan verzekeren, dat deze twee ver- fchijnfels waar en waarachtig zijn: want heb moeite gedaan om dezelve behoor- lijk KOL obductus este videbatur. Phcoenomenon hoe luci+ dum per minutum et quod excedit durabat. ‚ Hi, quibus hee accidebant, erant inferioris con= dittonis homines, qui lintea vel ftragula raro mu- tare folití funt, hinc ea fudore, perfpirabilique oleofa, falinaque materia fqualebant. Haec matc- ria calore in motum acta, et fub ftragulo inclufà, tum demum lucere incipiebat, quum ftragulo re= moto aêris externi accesfus concederetur , et tran= fitus vaporum oleoforum calidorum in aêrem frigi= diorem fieret, k Quod vero hee ita, uti narravi , acciderint, ra certo asfeverare posfum. Omnem enim curam in indagando adhibui, ut certus fierem;, nn Ee _HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN. 265 lijk te onderzoeken, en verzekerd te zijn, dat deze menfchen, zijnde eer- lijke en geloofwaardige lieden, door hunne inbeelding niet bedrogen waren. Bij deze gelegenheid zijn meer histo- rien van diergelijke phosphorifche lich- ten ‚die op eenige leden gevallen en ziek- ten veroorzaakt hadden, mij in gedach- ten gekomen, die ik altoos voor fabelen gehouden had; maar nu ben ik van de waarheid dezer lichten overtuigd, en dat dezelve ongemakken kunnen veroor- zaken, zonder dat men die enkel en alleen aan den fchrik daar over behoeft toe te fchrijven. R 5 DER- hec obfervarunt , fenfibus fuis deceptos non fuise fe , et funt preterea viri honesti, fideque digni. ua occafione variee mihi in mentem inciderunt historie, que mihi olim narrate fuerunt de ejus- modi phosphoreis lucibus, que motu verfus hoc vel illud membrum hominum acte. varios morbos induxerint, quas vero fusque deque et pro fabulis commentisque habueram, Nunc vero perfuafùus fum posfe. ejusmodi phosphoreos ignes impetu fuo in corpore humano morbos producere, vel minimum illud graviter et male afficere absque eo, ut id terrori folum adferibendum fit. HIL 266 J.S, G. DINCKLER GENEES- EN DERDE WAARNEMING, Over een foort van doofheid , waar in het ge- luid wel duidelijk gehoord werdt, doch de taon van ’t zelve, die tot de zamen- fpraak noodig is „ niet kon on- derfcheiden. worden. Een Smit „ acht en twintig jaren oud, en anders gezond , en die nooit aan ee- nige rheumatique pijnen onderhevig was geweest, kreeg, nu drie jaaren geleden, zeer onverwacht en zonder dat hij het aan eenige oorzaak kon wijten, een ge= ruis en geklop in ’t linker oor, die na eenige weeken verdwenen; doch twee | wee- TU. De furditatis fpecie, qua fonus quidem distincte percipi, fonè vero modificatio, que ad loguelam reguiritur, dis- tingui non poterat. Faber ferrarius XXVIII, annos natus, cetera fanus, qui nunquam Rheumatismis obnoxius fuit, tribus abhinc annis ex improvifo, ut nullam ejus indicare posfet causfam tinnitu et fufurro in aure finistra corripitur, qui aliquot post dies quidem eva- HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN. 267 weeken na dien met zwaarte en duizer lingen in ’ hoofd wederom kwamen. Een herhaalde aderlating verzachte deze toevallen wel wat, doch nam die niet weg, Het geruis en geklop in linker oor, de zwaarte en duizeling in xt hoofd, kwelden bij aanhoudenheid den Lijder. Na den flaap waren die twee ongemakken erger, doch over dag wederom wat beter, en zijn dus tot he- den, dan eens wat beter dan eens wat erger, blijven aanhouden. De Lijder is tegenwoordig aan % lin- ker oor bijna volkomen doof, niet dan defterkfte geluiden hoorende: doch de toeftand van * rechter oor, is als volgt. 1. Hij hoort geen geluid, dat verre van evanescebat, elapfis vero XIV. vel XV.diebus cum vertigine capitisque gravitate conjunctus redibat. Vene fectio repetita hee fymptomata mitigavit, fed non fustulit; tinnitus et fufurrus in aure finise tra, vertigo capitisque gravitas identidem moles- tabant. Post fomnum capitis gravitatem majorem fentiebat, per diem minorem, et hee cum vertie gine huc usque, modo vehementius modo levius, adflixit. Nunc aure finistra fere plane furdus est, nil nifi fortisfimos fonos percipiens, in. aure dextra vero hec est auditus conditio. 1. Nullum fonum a corpore quodam excitatum , quo 268 J. S.G. DINCKLER GENEES- EN van hem af veroorzaakt wordt, en waar van hij het geluid verwekkende lichaam niet zien kan. 2, Hij hoort echter het flaan van een klok, en telt de flagen, fchoon een half uur van hem af, 3. In een kamer of vertrek zittende, zoo hoort hij alle geluiden, het zij zacht of hard, fcherp of dof, zeer wel en on- derfcheidendlijk. 4e Hij onderfcheidt de geluiden, of de- zelve zijn van iemand die fpreekt, van een ketel die kookt, of van een vogel, die in een kooitje zingt enz, 5. Doch fchoon hij alle die wers ui- quod adeo remotum est, ut illud videre nequeat, percipit. 2. Audit tamen ictus mallei in campanam ab ho- rologii motu ortos, ictusque numerat, licet dis- tantia dimidie hore ab eo fiant. 3. In hypocausto vel conclavi, fonos omnes be= ne et distincte percipit, five fint acuti five gra- ves, five fortiores five obtufi, immo etiam levise fimos. 4. Distinguere etiam potest utrum fint foni lo- quentium et verborum, five alii foni , v. g. aheni in fornace bullientis, cantus avis in cavea laten- tis etc. 5. Licet itaque fonum quemvis clare et distin- cte HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN. 269 duidelijk en onderfcheidendlijk hoort; het eene geluid van het andere kunnen-= de onderfcheiden, zoo hoort hij echter de toonen niet van het geluid, die men in het fpreeken gebruikt ; hij hoort wel dat ’er woorden gefproken worden, maar hij hoort niet wat voor woorden. 6, Doch zoo iemand, digt bij hem gekomen zijnde, met een luide ítem, digt aan zijn rechter oor fchreeuwt, zoo hoort hij niet alleen de woorden, maar onderfcheidt die ook, en verftaat wat ‘er gefproken wordt. | In den gehoorweg heb ik niets onna- tuurlijks gevonden. | Hier uit blijkt ; 1. Dat de gewaarwording van ’t ge- luid verfchilt van de gewaarwording der ete percipiat, et hunc ab aliodistinguat , non tamen eam foni modificationem percipit, que ad loque= lam conftituendam requiritur. Scit quidem quod fint verba pronunciata, fed nescit queenam verba. 6. Quod fi quis prope ad eum accedit, vocem intendit, et fere in aurem dextram clamat, tunc verba audit, distincte audit, et intelligit quid lo- cutum fuerit. In meatu auditorio nullum vitium obfervavi. Ex his patet ; Perceptionem foni a perceptione modificationis oni 3 876 J.S. G, DINCKLER GENEES- EN der verfcheiden toonen, die in ’t {preeken voorkomen en noodzakelijk zijn. Want volgens No. 3, 4, 5, hoort de Lijder, fchoon moeilijk, wel geluid, doch niet de toonen. | 2. Dat de gehoorzenuw om eenig geluid te kunnen hooren, niet noodig heeft zoo fterk aangedaan te worden, als om de verfcheiden toonen van dat ge- luid te kunnen onderfcheiden volgens No. 5 en 6. Het welk ook de onder- vinding ons op deze wijze leert: Als wij iemand. zoetjes hooren fpreeken, doch echter niet kunnen hooren, wat hij zegt, zoo wenden wij het oor naar hem toe, houden ons zeer ftil, om door geen ander geluid geftoord te ‘worden, en foni, que ad loquelam conftitvendam necesfaria est, differre, ut tonus quidem distincte percipia- tur, modificatio illa vero non percipiatur (per num. 5. 4. 3.) Ad foní pereeptionem distinctam requiri actio= nem minorem in nervum, ad verborum ct foni ccd oa perceptionem , majorem (per num, Se et „ Id quod nos etiam experientia hac ratione do= cet: quando audimus fonum fubmisfe loquentis, et verba non intelligimus , tunc aurem verfus eum locum dirigimus, quieti fumus, ne alia perceptio nos HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN. 271 en fpannen het oor, waar door wij dan ook de woorden kunnen verftaan. Waarom is ’er nu een fterker aandoe: ning van de gehoorzenuw noodig om ‚de toonen te kunnen onderfcheiden , dan om alleen eenig geluid te hooren? De {duizeligheid , zwaarte in *t hoofd en als dronkenfchap, toonen duidelijk, dat by dezen Liyder al te groote hoeveel. heid van bloed naar de binnenfte vaten van de hersfens geklommen was, waar door de gehoorzenuwen, inzonderheid aan haar begin gedrukt, en, door die drukking, als verdooft worden, Waarom wordt een doove de trillen- de beweging der lucht, door het fpree- ken nos turbet, et quafi auditum intendimus, et tum demum melius verba diftinguimus, Cur itaque foni modificatio majorem requirit ac= tionem in nervum, ut ea percipiatur, fonus ipfe vero leniorem? Indicat fine dubio vertigo, capitis gravitas, ac temulentia in hoc gro fanguinem nimia copia ad eucephali interiora vafa delatum, ex eaqùé con- gestione determinatam ortam esfe compresfionem nervorum acusticorum, et quidem circa eorum originem, qua compresfione actio eorum hebe- tatur. Quare furdus motum aëris tremulum per re am 272 Je S.G. DINCKLER GENEES- EN ken veroorzaakt, door zijn tanden ge: waar, dewelke hij door zijn ooren niet gewaar zou geworden zijn? En als het gehoor ontítaat, door een trillende beweging der lucht , werkende op de gehoorzenuw , waarom hoort men dan niet even goed, als die trilling in het oor, fchoon van het trommelvlies en gehoorbeentjes beroofd, gebragt wordt, als dat die door de tanden aan de gehoorzenuw medegedeeld wordt ? VIERDE WAARNEMING. Over een wanftaltig Velum Palatinum. Een Meisje, nu drie en twintig jaaren oud, lam excitätum per dentes percipit, quum eundem motum in aurem delatum non percipiat? fi audi- tus oriretur a determinato motu aêris tremulo in nervum acusticum agente, quare non que perci-= pitur, quando in aurem tympano et auditus osfi- culis orbatam defertur, quam quando per dentes ad nervum acusticum derivatur? IV. De Veli Palatini deformitate. Puella 23 annos nata labio leporino deformis in lucem HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN. 273 oud, was met een haazen mond gebo- ren, die door een oude vrouw, doch zeer kwalijk , gehegt was. sis. Dewijl zij fterk door haar neus fprak;, zoo werd ik nieuwsgierig om in haar mond te zien, wanneer ik het vlies-ach-’ ter aan het gehemelte (Welum Palati- num) zeer wanfchapen- en van een na- tuurlijk verfchillende bevond te zijn, - Daar het in een natuurlijken ftaät dwars boven de ftrot recht op en-neer hangt, zoo hing dit aan elke zijde van de keel, en die plaats daar de beende- ren van het gehemelte tefamen gegroeid zijn, was maar met een ftijf vlies be- kleed. Aan elke zijde van ’t gehemelte hing een vlies, naar het Welum gelijkende, dat aan de zijden van de keel vast was. V, DEEL, S Niet lucem edita fuit. Conglutinatum id quidem erat ab anicula, fed male. Quum nimium per nares lo- queretur, inducebar ut in fauces ejus infpicerem,, Hic velum palatinum admodum deforme et a natu- rali conditione recedens vidi. Quum enim natura- liter transverfim pendulum fic, hoc ab utroque fau- Cium latere pendulum erat, et regio illa, qua ;0sfa palati concreta funt , membrana tantumifirmiter vé- ftiente tecta erat. Ab utroque latere osfium pa- lati velum quoddam five membrana pendebat velo fimilis, que ad faucium latera adherebat. ie ita eh One 274 Je S.G, DINCKLER GENEES- EN Niet verre van den wortel van de tong, hadt dit vlies twee uitwasfen, aan elke zijde een, die zeer rood waren, en naar de lel (Uvula) geleken. „Het zag ’er ten naasten bij uit, als ik hier wat ruw geteekend heb: dt a, Het bovenfte gedeelte, ee daar de beenen van ’t 7 A Ng gehemelte te famen eG gevoegd zijn. bb. De twee zijden van % vlies, vast aan de keel. c. Deszelfs kleine aan- hangfels. d, De wortel van de tong. Dic kre longe a radice ling ue due erant in hoc velo appen- dices tanquam procesfus breves, in quovis latere aan ‚ qux rubicunde erant, et parve uvule fimie es. Ejus facies fere hec erat, quam ruditer tantum depingere posfum a.) Superior pars, ubi osfà pa= D lati unita funt. él £ bb.) Latera pendula veli faucium lateribus adherentia. € C° ec.) Appendices ejus parva. TT d.) Lingue radix. Hoc HEELKUNDIGE AANMERKINGEN, 275 Dit gebrek aan het Velum Palatinum kon uit de inbeelding van de moeder niet ontftaan, want hetzelve was, eer ik het aangewezen had, aan de moeder en dochter onbekend, De moeder hadt nooit iets diergelijks gezien of daar van, gehoord, gelijk ik mij ook niet kan her- inneren , van te voren iets dergelijks ge- zien te hebben, Het is derhalven waar fchijnlijk , dat dit gebrek, van het eerfte beginfel van de formeering van de Vrucht, reeds geweest is, en dat toen reeds de fpleeting van de lip, tot aan het Velum Palatinum doorgegaan is. S 2 | VIJF: Hoc veli vitium ex matris imaginatione ortum trahere non poterat. Nam matri eque ac puelle id ignotum plane erat usque dum illud viderem et indicarem. Mater fimile quid nunquam viderat, vel audiverat, nec ego me tale quid hue usque videre memini, Vero itaque fimile est „hoc vitium in prima con-= figúratione et primis ftaminibus adfuisfe, vel illis inductum esfe, ut, uti labium fisfum erat, hee fisfura per velum quoque palati pergeret. Vv. De 276: J.S. G, DINCKLER GENEES- EN VIJFDE WAARNEMING. | Van ech Kind met een Darmbreuk geboren. ‚Den 14 Mei ’sjaars 1771, zag ik een jongetje, dat, daags te voren , met een breuk geboren was, De Vroedvrouw verhaalde, dat hij, natuurlijk en-eerst met het hoofd, voor- fpoedig ter weereld gekomen was: doch toen zij hem afwaste, hadt zij gezien, dat de rechter zijde van het zakje rood en gezwollen was, Ik vond hetzelve veel dikker, dan aan de linker zijde „die natuurlijk was: enals ik de dikte met mijn vingers betastte, en naar den buik drukte , zoo hoorde en voel- de V. De Hernia Congenita, Die XIV Maji anni 1771 vidi puerum die prae- gresfo cum hernia congenita natum. Referebat obftetrix eum naturali modo capite previo facili felicique partu enixum esfe. Quum eum mundaret et lavaret , fe vidisfe dextrum {eroti latus tumidius et rubicundum fuisft, ___Videbam id ipfe multo tumidius latere finistro', quod naturale fere erat. Quum tumorem digitis tractarem „ et verfus annulum premerem, a ens HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN. 277 de ik eenig geruis (Strepitus) als of daar lucht in befloten was, | Als het Kind fchreide, wierd deze rechter zijde van het zakje niet alleen dikker, maar ook harder; als ik, het fchreien ophoudende, door een zachte drukking het wederom trachtte intebren- gen, begon het aanftonds op nieuws te {chreien, de dikte vermeerderde, en het zakje blonk door ’t betasten. Ik vond dien dag geen van de balle- tjes, noch in ’t zakje, noch in de lies- fchen, Aan de linker zijde was geen gezwel, en dat die wat dikker, dan na- tuurlijk „fcheen , wierd maar veroorzaakt door de opfpanning van de rechter. S 3 Ik Giep Be Bie U 1 U k ú Ü Ù fenticbam, et audicbam ftrepitum quemdam „ ac fi aër intus contentus esfet. Quum pufio ejulare incipiebat„ fcroti dextrum latus, ante quidem tumidum fed mollius, magis turgere et expandi incipiebat, et quando ejulatu cesfante leni contrectatione & presfione tumorem imminuecbam, ejulatu tumor iterum augebatur , ut „ferotum ad tactum reniteret. . Nullos hoc die inveniebam tefticulos, nec in feroto, necinguine , in latere finiftro nullus tumor apparebat: paullo quidem turgidius apparebat , fed id a latere dextro finiftrum paululum emtendente. dg” k ele= 278 JS-G DINCKLER GENEES- EN “Ik liet hef zakje ftoven met wijn , daar rofemarijn en majolijn in gekookt was, » osDen 15 Mei, zijnde den derden dag nasde geboorte, vond ik niets veran- derd: de dikte, op alderhande wijze ge: drùkt, verwekte geen pijn, hetwelk ik, daags te voren ‚niet hadde kunnen on= derfcheiden „, om dat het kind fchreide, zoo dra ikhet maar bezag of betastte, Het zakje fcheen wel wat grooter en meet opgezet, doch door de drukking, merk- te ik geen geluid, Het kind was gefust en ftil, De dikte in *t zakje wierd door de drukking niet kleiner, doch die in de lieschi, fcheen mij minder, dan giste- ren. rik >. De Vroedvrouw hadt, op dien ochtend, de tente eeors elevante oriebatur. _Scrotum vino cum majorana etrosmarino cocto fovendum jusfi. Die XV. tertio a partu vihil mutatum inveni, Tumor nihil dolebat , quocungue modo preme- gem, idquod pridie diftinguere non poteram, ‘Quia infans ejulabat quum viderem et palparem. Scro- tum mihi quidem widebatur paullo tumidius et re- pletius ac pridiesesfe, Presfione nullum percipie- bam ftrepitum: quietus erat infans. Scroti tumor ‘Presfione minus imminuebatúr; fed tumor in in= Enne mihi hodie minor esfe videbatur. SlObttetrix hoc hare feroti compresfione tumorem “gmarimaex parte ropulftrat, bs HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN, 279 de dikte van ’t zakje door drukking voor een groot gedeelte verdund. PU „Het kind was heden en gisteren eene groote kwantiteit meconium kwijt gee raakt, hadt veel winden gelost, en was voorts zeer welvarende, Ik vond het zaad-vat (Zuniculus Sper: maticus)aan wederzijden, tot het onder: fte gedeelte van het zakje uitgerekt, en in een eijrond lichaamtje eindigende, ’t welk de balletjes waren, - „Alles bleef dus tot de zesde week , wan- heer wij het lijdertje een band aandeeden;, Hij was nu en dan aan eenige toevallen, die den gebrokenen eigen zijn, onderhe- vig, als hardlijvigheid, zwelling en har- digheid van ’t zakje, brakingen en pijn in den buik, dewelke ‘hij-door fchreien S 4 te ‚ Tofans hodie ac heri magnam meconii quantitas tem fponte dejecerat, flatus copiofos emittebat , cetera optime valebat. Tactu percipiebam funiculum fpermaticum, fere usque ad feroti -partem inferiorem extenfum, et parvis „corporibus femiovalibus terminatum, que tefticuli erant, idque in utroque latere. / „Pufio poftea usque ad VItam feptimanam, qua fafciam firmiorem applicabamus, aliquoties fympto= matibus hernioforum adfligebatur, alvi obftructio= ne» fcroti infigni-tumoreet duritie, vomitibus, et de / ven. 280 … Je S.G, DINCKLER ENZ, te. kennen gaf, doch die, dóor ontlas- ting van afgang, wederom verdwenen. „Het: blijkt uit het bovengemelde, en uit het geluid of gerommel, dat ik den eerften dag ondervond, als ik-daar aan drukte, dat het een darmbreuk, (Znte- rocele).was, met welke het kind ter wee- reld was gekomen, | ee DO ZESDE WAARNEMING. 5 Over een genezen Kropgezwel. Een Kropgezwel (Struma) zoo groot als een vuist, heb ik in een. Vrouw van omtrent 40 jaaren , enkel en alleen door het Zxtractum. Cicutae, en fomtijds eeni- nige zachte purgeermiddelen tusfchen beidesgevende,' zoo volkomen genezen, dat erniet het minfte teeken van over: gebleven is, 5) GC) cl rde) „id OO OO 0, ü úÌ ventris doloribus, vo referata evanefcebant. ï Erat itaque hernia congenita Enteroccle , id quod etiam ftrepitus, quem {tatim initio animadverti, indicavit. Ha VI. De Struma Sanatas. …— Strumam pugui magnitudine in muliere 40 circis ter annorum, (olo,Cicute Extracro, interpofitis tantum interdum laxantibus , perfecte fanavi, ut ne quidem veftigium ejus remanferit. —_ hen hd % Kr, ) i A5 ___ WAAR: Bladz. 281 WAARNEEMING OMTRENT EENE BYZONDERE EIGEN= SCHAP VAN DE sds zak © MN ri ola in + IN HET DOODEN VAN SOMMIGE SOORTEN VAN VLIEGEN, DpookR E. P. SWAGERMAN.: ELLES De: Plant, van.welker byzondere ei- genfchap ik thans de eer hebbe, aan het Genootfchap myne Waarnee- minge mede te deelen, is in ° algemeen bekend by den naam van Apocynums doch van den Ridder LINNAEUS byge- naamd Apocynum Folio Androfaemi; en door zyn Ed, geplaatst, in, den twee- den Rang der vyfde Klasfe, onder de Pentandria Digynia (a). Zy is dezelve, S 5 | wel. (a) LINNEI Species Plantaram p, 31 5. Gen. Plant. Sect. 305e En 382 EP, SWAGERMAN OVER DE welke men by de Heeren vAN ROYEN (b), in den Hortus Cliffortianus (Cc), en MOR15O vindt aangeteekend (d). *Is my geenfins onbekend, dat de eigenfchap van deeze Plant, om door haare Bloemen, fommige Vliegen, wel- ken daar op aazen, te doen omkömen, reeds langen tyd bekend is en befchre- ven. aar egter ben ik onbewust, dat men, voor my, daar van eenig ontleed- kundig berigt gegeeven heeft: en om die reden, dagt my, dat het niet onaange- naam zoude-zyn, een onderwerp van dien aart gemeen te maaken, Schoon der Planten ftudie, reeds fe- dert lang, in fommige tusfchen- vuren voor my eene aangename bezigheid ge- weest is (ten minften' dat gedeelte der- zelver, welk tot de Philofopbia Botant- ca betrekking heeft), nogthans heb ik my geenfins durven voorftellen , dien aangaande ooit iet, *t zy tot vermäak %*t zy tot nut, te zullen voortbrengen, te minder, nadien ik overtuigd ben, dät, pimtrent dit gedeelte der Naátuurlyke Historie, ‘eene zeer uitgebreide kehinis eh hand ed Led Dn VEE we 4 Cb) Lagd. B, 41. li a (c) 80. 5 9 5, (d) Hift. 3e Pe 6og. S. 15e Fe 3e 8 6 PLANT APOCYNUM. - 283 vereischt wordt, om in het openbaar te verfchynen ; en derhalve mag men dit Ontwerp, veel eer als een gevalligen famenloop van zaaken, als wel een op- zettelyk voorwerp mynér ftudie, be- fchouwen. Want, wanneer my in ’ jaar 1772. door den Boekverkooper:, de Dionea Muscipula , van den Heere ELIs in kleuren uitgegeven, werd toegezon- den, verwekte die Plant in my, meer dan ooit te vooren, eene geneigdheid tot het onderzoek ‘der byzonderheden, welken, zo wel in deeze als in andere gevoeliger Planten, plaats hebben, Zy was het, welke my gelegenheid gaf, om met den Wel Eerwaarden Heer BUURT daar over in gefprek te komen, die my verhaalde, in den Hortus. Medicus van deeze ftad, met veel verwondering gezien te hebben, dat eene Plant , „Apo- cynuim genaamd, in haare Bloemen een rheetiigte Vliegjes deed omkomen: ín tegenftelling der voorgemelde, welke dat werk door haare bladeren verrist, en geensins in het ombrengen der Vlies gen alleen bepaald is; maar de ‘wyze hoe zulks gefchiedde, was zyn Wiel Eerwaarden onbekend, Dovh de Bloei tyd ‘derzelver toen- verloopen zynde , Jbl À ji onte 284 E. P. SWAGERMAN OVER DE ontbrak ook de gelegenheid, om de oorzaak van dat byzonder verfchynfel in de Natuur waar te neemen, Maar op den 2. July des voorleede- nen Jaars 1773. werd my door zyn Wel Eerwaarden een takje met verfcheiden bloempjes toegezonden, in vier van welke zig vliegjes bevonden; met het voorftel, om dezelven met het Mikro- skoop te. willen onderzoeken; doch wyl zy reeds te veel waren uitgedroogd, gingen wy beiden, nog dien namiddag; naar ‚den Hortus Medicus, om gemelde Plant, die toen in haaren vollen bloey ftond, nader te befchouwen. In het bezigtigen van dezelve, vonden wy in verfcheidene bloempjes nog leevende vliegjes, welken, fchoon vrugteloos, alle poogingen aanwendden, om zich daar uit los te maaken. Dit gaf ons aanleiding, den Heere sToRM, Hortula- us te vraagen, naar de meest waar- fchynlyke oorzaak des doods van deeze „diertjes: zyn gevoelen, dien aangaande „was, dat de vergiftige eigenfchap, wel- „ke deeze Plant bezit, in-het dooden der ‘honden „ wanneer die een gedeelte van „dezelve. met. eenig. voedfel inzwelgen;, „wok misfchieri deeze. Infekten in Be HE aat pe PLANT APOCYNUM, 285 ftaat van bedwelming brengt, welke bo- vendien gepaard kon gaan, met eene kleeverige {toffe, die zig op den grond van het bloemblad onthoudende, „dus te famen gelegenheid zou konnen gee- ven, tot het voortbrengen van dat ver- fchynfel, Deeze reden, hoe aanneem- lyk ook, en, met betrekking tot den vergiftigen aart der Plant, gegrond op de algemeene berigten der fchryveren, kwam ons niet te min bedenkelyk voor, te meer, toen wy by herhaaling, onzen aandagt vestigden, op die zoo geweldi- ge worftelingen, welken deeze Diertjes maakten: dus wy eindelyk, allen te raade werden, onze beoordeeling tot nader onderzoek op te fchorten. In de daad, de uitkomst leerde ons ook, dat wy, dien aangaande, den vei- ligften weg hadden ingeflagen. Want, by ’tonderzoek van één dier verfche bloempjes, in welke nog eene der Vlie- gen zig leevende onthield, zagen wy (na vooraf een groot deel des Bloem- blads (e) ter betere befchouwing te heb- ben weggenomen), dezelve voor het Mi- kro- (e) De rede waarom ik hier maar alleen in ’t enkelvoud van één Bloemblad fpreek is, om oe 286 E‚ P. SWAGERMAN OVER DE kroskoop geplaatst zynde, met veel verwondering, dat het Diertje met zyn zuiger zodanig tusfchen de twee Anthe- rae der Bloem bekneld zat, dat ’er voor het zelve geen moogelykheid was zig los te wringen; niet tegenftaande het zig fomtyds geheel rond draaide, Na dat ik de gemelde Heeren dat verfchynfel, zo als het in de 2de Fit guur voorkomt, had doen zien, bevong my de lust, om de oorzaaken, welke daar toe gelegenheid gaven, verder na te fpooren, Ten dien einde dan be- floot ik met de Ontleedkundige Proeven voort te gaan: en zie hier wat ik daar door ontdekte, Zo ras ik het Bloemblad van eene andere Bloem tot aan den -Bloemkrans geheel weggenomen, en de Bloem, in dien ftaat, voor het Vergrootglas ge- fteld had, vertoonde zig in het midden derzelver een geelachtig priemvormig lighaam, zo als in Figuur 2, duidelyker te zien is (£). Dit priemswyze lighaam N be- de Bloem flegs uit een blad is faamgefteld, dat van boven in vyf deelen onderfcheiden is. (É) Deze priemvormige gedaante is voor’t bloo- ij Oog veel klaarder dan in den ftaat van vergroo- ng. PLANT APOCYNUM, 287 beftaat uit vyf byzondere deelen , zoo als men dezelve uiterlyk in den omtrek befchouwt. Deeze vyf onderfcheidene deelen worden genoemd (Antherae) ftof. knopjes, en zyn de mannelyke deelen van de Bloem. Ieder deezer Knopjes rust in deeze Bloemen op een nauwlyks merkbaar (flamen) ftyltje, welken aan %* onderfte gedeelte des Bloemblads ge- hegt zyn. Alle die ftofknopjes of Helmpsjes (zo als ik dezelven in het ver- volg by verwisfeling zal noemen) beflui- ten van binnen in zig het (Pistillum) ftampertje, zynde het Vrouwelyke ge- deelte der. Bloeme : de famenvoeging der gemelde Mannelyke deelen is, in deeze Bloemen, zoo vast, dat zy, voor het bloote oog, tot kenmerk hunner onderfcheiding, uiterlyk, niet meer dan eene flaauwe ftreep vertoonen, Aan den onderkant, vindt men, tusfchen elk paar flamina, eene kleine tusfchenruim- te, welke ten deele gevuld is met een groen ovaalachtig lighaampje (Néctari- um) Honig-Kasje geheeten. Fig. 2. B, Van deezen vindt men ‘er, in deeze Bloempjes, vyf in ’t getal welke deelen, met de reeds genoemde, allen in den Bloemkelk bevat zyn: ’t welk Be de ier 288 E. P. SWAGERMAN OVER DE hier bygevoegde 2, Figuur gemakkely- ker is na te fpooren. Dus verre dan alles uiterlyk be- fchouwd hebbende, het gene my, in myne onderzoekinge, voornaamlyk te pasfe kwam, ging ik over tot de weg- neeming der ftofknopjes, ten einde het Vrouwelyke deel te ontdekken, Hier toe gebruikte ik , om de tederheid der Deelen, eene zeer fyne Naald, Deeze bewerking viel my vry moeilyk, want, wanneer ik met de punt van de Naalde ééne der ftofknopjes, tusfchen de we- derzyds gelegene, meende uit te ligten, werd ik, door de ongemeene vaste in elkander voeging, genoodzaakt, de unt van boven tot beneden, langs de ge- elk uitgeftrektheid van den groef, daar Ínydende door te voeren; en door die behandeling gelukte het my dezelven los te maaken. By de wegneeming der ftofknopjes ontdekte ik wyders , dat behalven die vaste ineenvoeging der Helmpjes, en digte (luiting derzelver te- gens het {tampertje, nog eene fterke fa- menkleeving plaats hadt, welke veroor- zaakt werd, door eene meenigte witte lange haairachtige draaden, waar mede de {tyltjes, die omtrent het midden bin- | nen PLANT APOCYNUM. 289 nen deel der Helmpjes voortkomen, van binnen en ter zyden bezet zyn. Fig, 3. Na de wegneeming der mannelyke deelen, kwamen het vrouwelyke deel, met de vyf Honigkasjes in den omtrek deszelven gelegen, te voorfchyn ; ’t welk eene vertooning maakt, wier keurigheid naauwlyks te befchryven is. Het vrou- welyke deel, in veele bloemen, wordt in drie deelen onderfcheiden, als. 1. Het (Germen) Vrugtbeginfel. 2, De ($tylus) Styl, en ten 3. Het (Stigma) Merk. Het blykt uit de hier bygevoegde 3de Fi guur duidelyk genoeg, zo als met de letter F. wordt aangeweezen, dat ’er naauw- lyks kan gezegd worden een ftyltje plaats te hebben: dewyl dat gedeelte, met F. aangetoond, % eenigfte is dat men daar voor houden kan. Wanneer men nu vervolgens het oog vestigt op de twee deelen met Letter C, aange- toond, welke het in twee byzondere deelen onderfcheiden vrugtbeginfel aan- wyst, dan ziet men duidelyk, dat het- zelve eene mindere grootte heeft „dan het merk zelfs. Eindelyk vertoont ons de Letter G, het fligma, welks dikte en uitgeftrektheid , de grootte van het _ \#: DEEL id _vrugt- 290 E. P. SWAGERMAN OVER DE vrugtbeginfel verre overtreft: en door deszelfs vry evenredige dikte , byna Ee kennelyke onderfcheiding voor het yltje overlaat, Daarenboven, wordt nog door * uiterfte der Lyn G, aange- weezen de groef, welke het vrouwely- ke deel in twee byzondere deelen onder- fcheidt; om welke fcheiding, dit deel dubbel vrouwelyk geheeten is. Indien wy nu verder *t oog vestigen op de ftofknopjes, en de plaatfing van derzelver met witte haairachtige be- groeide ftyltjes, dan zal men zien, dat het midden deel van het vrouwelyke lighaam, door de haairachtige vezelen, en wel voornaamlyk het gedeelte dat anders de {tyl uitmaakt , geheel en al als bedolven is. Deeze omkleeding maakt ook uit, die ineenkleeving , waar van ik te vooren, in de befchryving der Sta- mina, gefprooken heb: dezelve fchynt my toe, al mede gelegenheid te konnen geeven, dat de zuiger der vliegen daar in als verwart, Onmiddelyk onder deeze zo geringe ftyl, volgt het in twee dee- len onderfcheiden vrugtbeginfel , van welk ik, als niet zo zeer behoorende tot het onderwerp deezer Waarnee- ming, geen verdere uitweiding zit z PLANT APOCYNUM. 20T zal, Ten laatften komen nog in aans merking de vyf Honigkasjes (Neltaria)s- ieder deezer ís geplaatst, tusfchen twee Helmftyltjes , zo als in Fig. 2, met B, wordt aangeweezen; in allen zyn zy, door de fchikking van het bloemblad, in dervoegen gedekt, dat geen vlieg, met haar fnuit, by een derzelver ko- men kan , naardien het bloemblad als gedrukt zit, tegen de ondereinden der ftofknopjes ; tot welke aanfluiting de bloemkrans mede zeer bevorderlyk is: om welke oorzaak, de vliegen genood- zaakt zyn, zich een weg te baanen, tus- fchen twee Helmftyltjes door ; en om die reden dan, wordt ook derzelver on- geval, dat haar overkomt, volftrekt on- vermydelyk. Dewyl men dus, uit de gedaane be= fchryving van die deelen der bloem, die flegs oppervlakkig is, van het geene men myns oordeels daar van zoude kon- nen zeggen , eene genoegzaame bevat- ting krygen kan, ter oplosfinge van dit zoo zonderling verfchynfel ; inzonder- heid als men de hier bygevoegde Af- beeldingen tevens gadeflaat : derhalve twyffele ik ook geenfins , of men zal voor ne Me houden , 2 ° Ld 202 EP. SWAGERMAN OVER DE gene ik daar van gezegd heb: en by gevolg fchiet. ’er dan niet meer over; als de oorzaaken te overweegen en met elkanderen.- te! vergelyken ,„ welke, zo van de zyde der bloem, als van die der vliegen, gelegenheid tot die byzondere gebeurtenisfen konnen geeven. De eerfte oorzaak welke ter befchou- winge voorkomt is, van de. zyde der bloem , haare reuk. Deeze is volko- men overeenftemmende met die des Honigs, en zoo fterk, dat elk, die de- zelve gewaar wordt, terftond haar met dien naam beftempelt, *t]Is derhalven meer dan waarfchynlyk , dat het fap , welk uit de Negaria uitvloeit, ook een waaren Honigfmaak bezit; te meer , in- dien men tevens in aanmerking neemt, dat ’er onder de medefoorten der .4po- eyna gevonden worden, uit welker fap- en eene wezenlyke fuiker te bereiden is. (g) Maar de kleinheid der Bloemp- jes heeft my belet, daar af eene genoeg- zaame hoeveelheid te verzamelen ter bevestiging van het geftelde, Doch het zy daar mede zo het wil, ’t is genoeg , dat wy zien, dat dit fap, voor deeze beestjes, een verkiezelyk voedfel zy: en, dat (2) GEOFFROY Matiere Medicale T, 4. P. 433. PLANT: APOCYNUM.: … 293 dat de reuk en de fmaak daar van, op het werktuigelyk geftel van den reuk en {maak van deeze diertjes genoegzaam werkzaam zy ‚, om hen ten lokaas te ver- {trekken ; want zonder dat, zou dit ver- fchynfel niet gebeuren; ook is de hoe- veelheid daar van voor dezelven groot genoeg, want ik heb enkele reizen , na de wegneeming der Antherae, het Pis- zillum daar mede bedekt gevonden. De reuk en fmaak, welke ik, fchoon twee byzondere hoedanigheden zynde, van de zyde der bloem, flegs als eene enkele zaak befchouwd heb, dewyl ik de Negaria, als de affchei- plaatfen , voor den fmaak heb in de plaats ge- fteld, dus beiden als maar één oorzaak bygebragt hebbende, gaa ik thans over, om de tweede oorzaak deezer zonderlinge eigenfchap in overweeginge te neemen; naamlyk die der Antherae. By de Ont- leedkundige befchouwing derzelver, heb ik getoond, dat de vaste ineenvoeging van dezelven, my veel werks gegeeven hadt, om haar zonder verbreeking van elkanderen los te maaken. Hoe veel te meer dan, moet zulks moeilyk zyn, voor het teder geftel des zuigers van dee- ze vliegen; en echter, deeze doorboo- ad Va ring 204 Ee P, SWAGERMAN OVER DE ring is voor haar onvermydelyk, dewyl ‘er geen andere weg is, om aan ’t oog- merk haarer keuze te voldoen, Dit zal te duidelyker blyken , indien men de te- derheid van dien zuiger, deszelfs rig- ting, en de plaatfing der Nedaria, zo als dezelve in Fig, 2, en 3, voorkomen ;, in overweeging neemt, De laatfte of derde oorzaak van dit fchouwfpel , zyn de Netaria en derzel- ver plaatfing. Zy zyn het, welken dien zoo verlokkenden Nektar uitwerpen, en daar door ; dat foort van gekorvene diert- jes, op zulk eene verleidende wyze doen omkomen. Want haare plaatfing is der- mate verborgen, dat men, nog met het bloote nog met het gewaapend oog, iets daar van gewaar kan worden, dan na het wegneemen des bloemblads: zyn- de hetzelve, zo als ik reeds gezegd heb, in den gantfchen omtrek tegens de An- sberae zeer vast aangefloten, gelyk inde reeds gemelde 2de Figuur is aangetoond, Zie daar de drie voornaamfte oorzaa- ken, welke ik in de Bloem ontdekt heb, gelegenheid te geeven tot deze ge- beurtenis, Het zou niet moeilyk zyn , meer andere, als daar toe gelegenheid geevende, by te brengen: doch hi € a PLANT APOCYNUM. 205 dezelve, als de voornaamfte befchouwe, zal ik daar over niet uitweiden; maar liever tot de verklaaring der oorzaaken overgaan, welke my, van de zyde der vliegen , als de voornaamfte hebben toegefcheenen, In de befchryving der eerfte aanlei- ding geevende oorzaak van de Bloem, tot het ombrengen van deze Infekten, heb ik, om redenen, daar gemeld, den reuk en fmaak, als maar ééne enkele oorzaak befchouwd: het zyn niet te min. twee onderfcheiden zaaken, welke, omtrent de vliegen, ieder in het byzon- der in aanmerking komen; want haare reuk en fmaak, kan men als de voor- naamfte drangreden befchouwen, die haar dat noodlot doen berokkenen. Niemand, die maar een weinig bedre- ven isin de Natuurlyke Historie, zal, denk ik, my zoeken te betwisten, dat deeze zintuigen , namelyk de reuk en fmaak , in veele gekorvene diertjes plaats hebben. Ik weet wel, dat de ge- volgtrekkingen die men maakt, uit het ge men dien aangaande, uit hunne andelwyze ziet gebeuren, veelal uit eene vergelykende redeneerwyze voort- fpruiten ; maar ’tis ook tevens waar, dat eN er hb 206 E. P, SWAGERMAN OVER DE er voor ons, tot dus verre, geen ander middel over is; dewyl men nog niet in {taat geweest is, de werktuigen die hun daartoe dienen, aan te toonen. Maar hetzelfde gebrek heeft nog in de meeste visfchen plaats: en egter zal geen rede- lyk Natuurkenner weigeren, zyn toe- ftemming te geeven, omtrent de be- ftaanlykheid daar van in de nog overige foorten. De Heer resser, {preeken- de van het zintuigelyk vermoogen der gekorvene diertjes, zegt ”anderen heb- ‚‚ ben zulk eenen fynen reuk, dat zy op » een genoegzaamen verren afftand rie- » ken konnen” (h) En elders ”dat zy » zig door de fynheid van den reuk, in » de keuze van hun Voedfel nooit bedrie- » gen (i)” ook, dat zy ”hunne keuze met volle zekerheid bepaalen” (k). De Heer LYONET , in zyne aanteekeningen op den gemelden Schryver, fpreekende van de baarden of voelers der gekorve- ne, voegt ’er by, ”Índien de baarden » der Infekten de werktuigen zyn van » fommige zintuigen, die ons bekend » Zyn, fchynt het, dat deeze veel eer » voor (h) Theologie des Infedtes T. 1. Pp. 268, (1) 16. p. 278. (k) db. T, 2. p. 6, PLANT APOCYNUMS . 297 „ voorde werktuigen van den reuk, dan » voor die van den {maak moeten ge- >» nomen worden” En fchoon hy zulks evenwel niet als beflisfend voorftelt, zegt hy nogthans, ín het vervolg, ”dat » ZY, die dezelven hebben, niet nala- „ten, voor het neemen der voedfe- „ len, dezelve daar mede te betasten » (1), Van deeze beftaanlykheid hunner reuk, is de Heer HOUTTUYN ingelyks volkomen overreed, want, fpreeken- de over het gevoelen van den grooten LINNEUS laat hy daar op volgen, ”Ik » kan nauwlyks gelooven , dat onze » Autheur, zulke duidelyke blyken , » als ’er van den reuk der Infekten, by » voorbeeld, der Vliegen , Byen en » Wespen zyn, aan iedereen bekend, » over het hoofd zou hebben gezien » (k)”. Én hoe vermoogende de vlugge reukdeelen van fommige zelfftandighe- den zyn, welken men ter uitroeijing van veele gekorvene heeft gebeezigd, blykt uit het gene men daarvan by DODONEUS vindt aangeteekend (n), en | of AL ë uit (1) 1b. Not. p. 8. ie (m)-Natuurl. Historie „ volgens het: famenftel VAN LINNEUS ifte deel gde ftuk bl. rr. (1) DODONEUS 2. B. bl. 31— bl. 39— bl, 77=— B, 3. bl. 124— B, 4. bl, 134. B. 8. bl, 441. 208 E. P. SWAGERMAN OVER DE uit de proeven , welke ons dien aan- gaande, in de uitgezochte verhandelin- gen, inzonderheid omtrent den Kamfer, zyn medegedeeld (o). En % is eene be- kende zaak, dat de reuk der Kamillen voor de byen zoo ondraaglyk is, dat Zy, die den Honig willen verzaamelen, hunne handen daar mede wasfchen, Thans moeten wy als eene tweede oor- zaak, tot het omkomen deezer Infek- ten, insgelyks hunnen {maak in overwee- ging neemen. Want door het voldoen van deeze hunne begeerte, ’t zy die ge- booren wordt uit eene enkele keuze, of uit eene volftrekte noodzaakelykheid ter voeding, wikkelen zy zig dermaten in het gevaar, dat ze, door aan dezel- ve volkomen te willen voldoen, het on- vermydelyk met den dood bekoopen moeten: Even dezelve redenen, welke door de gemelde fchryveren , ter be- toogingevan het beftaan van den reuk zyn bygebragt, konnen met betrekking tot derzelver Ímaak ‚ van gelyken op de bovengemelde _plaatfen worden nage- zien: ook is de naáuwe verwant{chap , die beide deeze zintuigen onderling met elkanderen hebben, zoo groot, en, by e Co) 8. Deel bi, 15—23. 4 PEANT APOCYNUM. 200) de meesten van hen, de laatfte even zo kennelyk, dat wy de eene zo min als de andere, zonder de grootíte onge- rymdheidte begaan, niet konnen looche- nen: daarenboven kan men nog, tot ftaaving hunner kiesheid , by gemelden DODONEUS veele voorbeelden tot beves- tiging vinden bygebragt (p): waarom ik ook deze zaak, als voor genoeg. zaam beweezen, zal houden. Wanneer wy nu verder onze aans dagt vestigen op den zuiger deezer vlie« gen, dan kan men insgelyks, dat werke tuig, als eene oorzaak van dit haar noodlot aanmerken. Want wat aanbe- langt deszelfs gedaante, deeze is, zo ten aanzien zyner lengte, als omtrent de tederheid, zeer wel gefchikt, om tusfchen foortgelyke lighamen , als de Antherae zyn, door te dringen, te meer , wyl het zelve niet flegs een een- voudig lighaam is, maar faamgefteld uit drie ftukken; als twee halve kokers en een priemvormig lighaam, tusfchen de beide kokers inliggende. Deeze famen- ftelling is dusdanig, dat het diertje den gemelden priem, buiten de ns | Oes 2 (p) B.r2. bl, 688. B, 15. bl, 858. B. 22, bl, 1134 B.30. p. 1427. Zoo EP, SWAGERMAN OVER DE kokers kan uitfteeken, zo als ik na den dood gezien heb ; en hier door is het in ftaat, om, na het maaken eener ope- ning, door den gemelden koker , het zoe- te fap op te zuigen, welke bewerking ik, in foortgelyke vliegen, gezien heb: “want [zo ras zy eenig honig-vogt of an- dere gefmolten zoetigheid gevonden hebben , plaatfen zy zig met haaren zuiger , welken zy vermoogend zyn aan deszelfs einde te verbreeden , op het vogt, en zuigen het dus naar zig. De gedaante van deezen zuiger, en zyne famentftelling , heb ik overeenkomstig bevonden, met de afbeeldingen welke ons door den Heere REAUMUR daar van zyn medegedeeld (q). Maar, zo bes kwaam nu dit werktuig is voor deeze gekorvene, zo min vermoogende is eg- ter hetzelve, om weerftand te bieden aan de famendrukking, die hetzelve in het vervolg, na de inbrenging, van de Antherae moet ondergaan, by gebrek van genoegzaame hardheid. Hier uit volgt dan tevens, dat wanneer die zachte zuiger in dervoegen wordt ge- kneld, dezelve ook noodwendig, en 0 en „1 CQ). Memoires pour fervir à L’Histoire des Iufectes T. gen Tab. 8. Fig. (on 17. p ed PLANT APOCYNUMs gon den beletten terugvoer der vogten, aan zyn uiteinde moet zwellen, en dus, ten laat{ten , buiten ftaat geraaken , om door het diertje wederom terug getrok- ken te konnen worden. Indien wy hier nu by in overweeging neemen, de haair- achtige gefteldheid der Stamina, en dat zodanige zuigers zeldzaam zo glad zyn; zonder eenige oneffenheden te hebben; dan begrypt men ligtelyk, dat myn ge- zegde , toen ik eene befchryving deed in het byzonder van de Stamina, niet ten eenemaal ongegrond is, in namelyk te ftellen, dat behalven de vaste ineen- fluiting Bnjberse, ook de verwar- ring in deeze haairachtige vezelen, als oorzaak van haar bederf kan worden aangemerkt. Mogelyk zalmen vraagen, Zyn ’er dan onder de andere infekten, °% zy vlie- gende, *t zy loopende enz. geene, welke dit zelfde noodlot konnen ondergaan De byen, wespen, en alle die foorten van vliegen, welken of getongd zyn; of wier koker , die hen tot een zuiger ver. ftrekt, eene hoornachtige hardheid heeft, vallen buiten de mogelykheid ; om daarin om te komen: wyl de laat- {ten te vermoogend zyn om aan de fa: | meis 302 E. P, SWAGERMAN OVER DE mendrukking der Antherae toe te gee- ven; en de eerften op geen andere wy- ze gefchikt zyn, dan door middel van likken hun voedfel naar zig te neemen: ook heeft de Heer sTORM, daarin nooit andere foorten van infekten dan vliegjes ontdekt. Daar in tegendeel de Dionea Muscipula, wederom alle foor- ten van kleine gekorvene vernielt, na- dien haare bladen door derzelver fpoe- dige toefluiting, de daar opzittende fcherpe doorntjes terftond door de lig- haampjes dier ongelukkigen door perst en ze dus doet fneeven. Voor ’t overige kan men in de Werken van den groo- ten REAUMUR veele voorbeelden vinden, welke tot ftaaving dienen van myn ge- zegde, met betrekking tot de verfchil- lende gedaanten der werktuigen, welke hen dienen tot het naar zig neemen van derzelver voedfelen (r). Dus dan alles, naar myne meening, aangetoond hebbende, dat kan dienen tot opheldering eener zaak, welke, zo veel ik heb konnen nagaan, tot dus ver- re nog is verborgen gebleeven, oordeel- de (r) T. 9. pl. 2. Fig. 8. ib. pl. 7. Fig. 12. pl. 25. Fig. 2545 758,9. Meer andere, door zyn overige Deelen verfpreid , gaa ik kortheidshalve voorby. PLANT APOCYNUMe 303 de ik met deezen arbeid, den Liefheb- beren der Natuurlyke Historie, aante- bieden, geen ondienst te zullen doen: en mogen deeze myne weinige poogin- gen ftrekken , ter aanmoediging van meer ervaarenen in deezen Tak der Wetenfchappen, dan zal ik myne moeis te dubbel beloond achten. Amfterdam den 25 Maart. 1774. UIT: 304 UITLEGGING DER AFBEELDINGEN. Figuur 1. Vertoont een Takje van den 4po- cynum in zyne natuurlyke grootte, aan “welke by A. een Vliegje , mede in zyne natuurlykegrootte, en zo als het zelve zig doorgaans vertoont, wordt aangeweezen. Figuur 2. Een der Bloempjes ten deelen ont- leed, en met de Vlieg daar in zitten- de vergroot. A. Het overgebleeven deel der wegge- fneden Calyx. B. Een Nectarium , zo als hetzelve zig al- toos, na de wegneeming van een ge- deelte des Bloemblads , tusfchen twee Stamina zittende verroont. C. C. Twee Anthere met derzelver Stamina in het midden. Deeze Stamina zyn, op de hier aangeweezen plaats, niet met de Anthere vast vereenigd, maar de Anthere zyn hier in tween gedeeld en beknellen flegs dezelven , en zyn vry naauwkeurig beflooten, D. Een hed D. Eengedeelte van het Bloemblad, welk ik, om de fchikking te zien, heb over- gelaaten. Deeze Bloempjes zyn een- blaadige Monopethala, en maar alleen ben boven in vyf deelen onderfchei= en. E. De Vlieg vergroot. FE. De twee geftipte lynen toonen aan de ligging van den Zuiger der Vlieg, langs de groef, die door de famenkomst van twee Anthere wordt gemaakt: nevens de plaats, daar zy gemeenlyk den Zui- ger tusfchen de ‚groef doorbrengt en bekneld raakt. Figuur 3. Een verdere Ontleeding deezer Bloempjes, met de voornaamfte daars in bevacte deelen. A. _ ’tOnderfte deel der Calyx. B.B.B. Drie Nectaria , welke na het wegnees men van twee Stamina te voorfchyg kwamen. C. Het Germen in twee deelen onders fcheiden. D.D. Twee Stamina, met derzelver witte haairachtige vezelen van binnen en ter zyde bezet, in deezen tand zeer duis delyk te zien, Va DEEL V, E, E‚ rr E‚ E De punt of famenkomst der Anthere , ‚„uitmakende dat priemswyze lighaam, waar van ik te vooren gefproken heb. F. Het gedeelte dat in deeze Bloem Pú- Stillum geheeten wordt , maar dat zeer klein is. G. Het Stigma, nevens de daar in voor« komende Groef : om welke deeze Plant, door Linneus , onder de Pen- tandria Digynia geplaatst is. (*) (*) Verfcheiden Bloempjes had ik reeds Ont- leed, eer dat ik deeze Groef gewaar werd, welke mislukking my deed befluiten, dat deeze Plant , niet onder de Pentandria Digynia, maar onder de Pentandria Monogynia behoorde geplaatst te zyn: maar herhaalde Oncleedingen my mynen misflag hebbende doen ontdekken, vind ik my verpligt ieder daar voor te waarfchouwen; zynde deeze misflag voortgekomen, naardien ik, om de te- derheid der Bloem, telkens maar twee Anthere had weggenomen , en by toeval, telkens aan de tegen- geftelde ayde. | mt Ted eet D B —__ Wensantienardne Blad: zot BE DEK KING Vv AN AL DE BA RA N DOOR DE MAAN, Waargenomen te Verfailles, den 14 Apriù 1774» met de vergelykingen der Waarnee- mingen van dezelwe verduistering, ge= daan te Parys, te Petersburg, Genêve en Brusfel. D oo 0 R MM MECHATN. Ik heb my tot deze Waarneeming bes diend van een Acromatifchen Verre kyker van een en een halven voet; de Ster fcheen zeer helder, voor den ins gang; zy is niet veranderd van kleur, noch haare helderheid verminderde, in het naderen van de fchyf.der Maan; zy V 2 „ ver- (*) De Heer MECHAIN heeft zyme uitrékeningen gedaan volgens de Methoden, welke de Heer DE LA LANDE, in zyne Aftronomie $ 1881—1923 en $ 3970—1992, voorgedragen heeft, 308 — M. MECHAIN BEDEKKING VAN verdween in-een oogenblik; ook zag men geen de minfte blyken van den dampkring der Maan. In den uitgang zag men de'Ster zeer duidelyk op den verligten rand der Maan, zy fcheidde zich eerst van de fchyf der Maan, 2 of 3 fecunden, na dat zy zich eerst weder vertoonde, * «' en Ingangten == 6°25'1waaretyd Uitgang: of het eerfte — oogenblik der we- der verfchyning - 97° 35/10!’ De breedte van de plaats is 48° 48’ 20/7 het verfchil der Meridianen is in de vol- gende rekeningen op 51’ in tyd, oost- waards met het Koninglyk Obfervato- rium te Parys. (Waare lengte van de Maan by denIngang 2: 6°56' 18,6 volgens de nieuwe Ta- fels van Mayer uitge- geven in 1770, ‘Waarebreedte der Maan 5° 1’ 1”,6A Horizontaal verfchil- Ee der Maan te Ver- ailles == “e= 54 14) Ja Horizontaale middellyn hae der Maan: z 29375 Ver: ALDEBARAN DOOR DE MAAN. 309 Vermeerdering in even- redigheid van dehoog- te der Maan == =en 16/85 Verfchilzicht der lengte. … (9g in de Spheroïde - <34" 14,3 Verfchilzichtinde breeds » te in de Spheroïde «+7 27 58, 3 Waarelengte der Maan, „> … « by den uitgang - :27°.31’ 13/2 Waarebreedte der Maan» 5°.-r 48, 7e! Horizontaal - verfchil- Ì __ zicht van de Maan te. Verfilles … «ei, 554 Ip 4 Horizontaale- middellyn ar je van de Maan Bol, | 29 37 Oes Vermeerdering in even-… ÒS redigheid der. hoogte __ van de Maan - MACSEN Verfchilzicht der lengte inde Spherôïde - ____ 39 28,8 Verfchilzicht der breedte inde Spheroïde - 20 49, Aer Schynbaare lengte van if Aldebaran -= - at6° 37’58’,g Schynbaare breedte van $ Aldebaran - = ‘5° 28 55,8. De middelplaatfen vandeze Ster zyn getrokken uit de Affronomie Nautique | V 3 van 310 M‚ MECHAIN BEDEKKING VAN van den Heer LE MONNIER en tot fchyn- baare gebracht, door ’er de uitwerking van de aberratie en nutatie by te voe- gen. Indien men van de lyst van den Abt DELACAILLE gebruik maakte, zoude men 9’, 3 minder hebben voor de leng- te ; en 5//,5 meer voor de breedte van de Ster, maar dit maakt geen invloed op de bepaling der Meridianen, Door deze rekeningen heeft men be- flooten, dat de waare zamenkomst te Verfailles geweest is ten 5°. 46’ 14’ waa- re tyd, in 2'6° 37’ 59 waare lengte en de waare verbeterde breedte van de Maan 5° 1’ 1,5 zuidelyk, en de feil der Tafelen in lengte 59” en in breedte 26, o, waar van de eer{te in de tafelen moet bygevoegd worden, en de andere afgetrokken. PR NP Roe Ra Na De Heer Messier heeft te Parys op het obfervatorium van het Hotel van Clugny waargenomen Den ingangten - 6% 26’, o'’ waare Denuitgangten - 7 35 59 Styd Debreedteder plaats48° 51, 14 Verfchil met het Koninglyk ohfer- - yatorium, in tyd 2’ oost, Waar ALDEBARAN DOOR DE MAAN, SIE Waare lengte der Maân volgens de tafels, by de den uitgang - = 26°’ 56’ 21” Breedte van de Maan —=5° 1 Hs 7 Horizontaal _veríchil- zicht - - 54 14’, 9 Horizontaale middellyn - 29 37 5 Vermeerdering van de middellyn voor de hoogte der Maan - 16, 8 Verfchilzicht der lengte | inde Spheroïde - 34 18, 6 Verfchilzicht der breed-. … | te in de Spheroïde - (28 220 Waare lengte der Maan | by den uitgang, vol- gensdetafels - 2°7° 31’ 10”,9 Breedte van de Maan - 5 zr 48, 7 Horizontaal verfchil- | zicht vande Maan - 54 IA 4 Horizontaale middellyn. f ‘der Maan - - 29. 37 \O Vermeerdering voor de hoogte der Maan - II, & Verfchilzicht der lengte Pe inde Spheroïde - 39 29, 8 Verfchilzichtder breedt | inde Spheroïde - 29 53 2 V 4 De ‚6 812 M. MECHAIN BEDEKKING VAN De waare conjunêtie van de Maan met Aldebaran heeft men op het Motel wan Clugny beflooten geweest te zyn ten À. 47’ 5''e waare tyd, of 5° 47’ 3’ op et Koninglyk obfervatorium, «de waare verbeterde zuidelyke breedte der Maan 5° yro’ en 17,5 kleiner dan volgens de tafels. De waare lengte der Maan verbeterd 2t 6° 37’ 59 dus 59’ grooter dan volgens de tafels, Men heeft in deze rekeningen, en in de volgende, onderfteld dat de buiging der licht{tralen langs de fchyf der Maan gaande 4;5 en de indrukking van het rônd der Aarde 3 was. „ Vergelyking van de twee Conjundien, voor het verfchil der Meridianen. \Waare zamenftand (con- “jundie)te Parys - si wides ef Waare zamenftand te Verfailles —_ - - 5" 46’ 14” Verfchil der Meridianen _ - = 49’ Waarneeming te_ / Verfailles is op eene plaats gedaan , die 350 halve ‘roeden (toifes) ten oosten van het Ka- fteel ALDEBARAN DOOR DE MAAN, 313 fteel ligt, dit geeft in Ve noe snee 072 000 Het verfchil derhalven der Meridianen tus- fchen het Koninklyk Obfervatorium te Pa- rys en het Kasteel van Werfailles is Som Weiden GI Nu hebben de driehoeken (*) van Frankryk dezelve uitkomst) gegeven , hetgeen de naauwkeurigheid der bedek- kingen aantoont, om het verfchil der Meridianen te bepaalen, en hoe verre men zulke verfchynfelen ftellen moet (wan- neer zy met naauwkeurigheid waarge- nomen zyn), boven de verduistering van de wachters, als by welke de gefteld- heid van het gezicht, het vermogen der kykers, detoeftand des dampkrings, al- toos eene onzekerheid aanbrengen, en een verfchil, dat men niet bepaalen kan. V5 De (*) De Heer MECHAIN doelt op de meetingen, die ‘er, om de kaarten van Frankryk te maken , niet lang geleden met veel naauwkeurigheid gedaan zyn. Dewyl nu foortgelyke meetingen door middel van driehoeken gefchieden,- zoo worden dezelve ge= aoemd de driehoeken van Frankryk, 314 M. MECHAIN BEDEKKING VAN De miswyzing der tafels komt op 59’ volgens de waarneemingen van Verfail- lesen die van Parys. Zo dra het ver- fchil der Meridianen bepaald is, is de miswyzing der tafelen in breedte 9’ by- na grooter door de waarneemingen te Verfailles, dan door die te Parys, Men zal by deze gelegenheid opmerken , dat de Ster byna door het middelpunt der Maan gegaan is, en dat, in dit geval, de allergeringfte onzekerheid in de duu- ring van dit verfchynfel, of in de keer- beweging der Maan , een aanmerkelyk verfchil veroorzaakt in de waare breedte der Maan. De geheele Zons-verduisteringen zyn in het zelve geval, ten ware ’er eene verligte kring overbleef ; men gelooft dan, dat men in de Zon Zclipfen en de be- dekkingen, altoos die waarneemingen moet voortrekken, die in de plaatfen.ge- daan zyn, alwaar de fchynbaare breedte van de Maan tot de Zon of de Ster zeer groot was, wanneer men de ware breed- te-van de Maan naauwkeurig bepalen wille; en in. dit geval brengt de kleine onzekerheid van de middellynen van de Zon en de Maan,en vande duuring zelve ‚van het verfchynfel, de minst mogel” C 6 ALDEBARAN DOOR DE MAAN. 315 ke dwaaling op de waare breedte der Maan, die men ’er uitafleidt, terwyl zy fomtyds zeer groot in het eerfte geval is: ik heb verfchillen van meer dan eene minut gezien, in de breedte, die uit veele waarneemingen van dezelve totale verduistering op verfcheiden plaatfen ;, afgeleid waren ; en wanneer men onder- tusfchen het begin en het einde ieder afzonderlyk berekende, toonden deze berekeningen, dat zy maar een klein getal feconden onzekerheids konnen op- leveren, in de duuring van de verduis- tering, Zo dat indien men waarnee- mingen ontbrak ter plaatfe alwaar de fchynbaare afltand groot genoeg was, om de waare breedte der Maan te ver- beteren, het al zo veilig wezen zoude, de vergelykingen alleen volgens de ta- fels, dat is zonder verbetering, te ma- ken op de breedte die men ’er uit trekt; alleen de beginfelen of ingangen, zeg ik, vergelykende, als ook de einden of uitgangen, om uit dezelve de waare zamenftanden (conjunttien) af te lei den, en uit dezelve het verfchil der Meridianen, Het gunftigfte geval in deze Behadinheid is, wanneer de fchynbaare breedte vande Maan, ten 4 op: B1IÓ Me MECHAIN BEDEKKING VAN opzichte van de verduisterde Ster, zich ten naasten by in de eene plaats, zo groot als in de andere, bevonden heeft , het zy zuidelyk of noordelyk. De groot- fte Phafis in een Zons-verduistering naauwkeurig gemeten, kan dienen om de breedte der tafelen te verbeteren, maar men kan zelden op dat foort’ van meetingen ftaat maken. In de volgende uitkomsten , heb ik de voornaamfte grond-rekeningen uit- gelaten, om niet langwylig te zyn: het is genoeg dat zy even naauwkeurig zyn; en dezelve aanmerkingen opleveren, met de vorige, TE PETERSBURG, Nam de Heer re- XELL “den, ingang „waar ten - 8°.28’ 34! waaretyd Den uitgang - 9 ZJ 20 Ik heb ’er den waa- reri zamenftand uit afgeleid ten - ve 8D met 9’, 9 voor de miswyzing der tafels in breedte. Schoon deze miswyzing der tafels 7'', 6 kleiner is ‚dan door de waar: neeming te Parys. en ook 16” kei an ALDEBARAN DOOR DE MAAN. 31% dan die van de uitkomst der waarnee- ming te Verfailles, moet men dezelve echter de voorkeur geven, om dat het middelpunt van de Maan, meer dan 12’ onder de Ster doorgegaan is, en dat eene feil van 24’ in tyd, op de duuring der bedekking maar 4’ van een graad verfchils geeft in de waare of fchynbaa- re breedte der Maan, Nu zyn 24’ mis- wyzing in tyd op de duuring te aanmer- kelyk, om dezelve te onderftellen in de waarneeming van eene bedekking, voor al van eene fchoone Ster, en men ziet, dat wanneer men toeftond, dat dit mogelyk ware, het altoos waar zoude zyn, te zeggen, dat de breedte van de Maan afgeleid uiteene waarneeminge, in welke derzelver middelpunt ver van dat van de verduisterde Ster gegaanis, altoos moet voorgetrokken worden. TE GENEDPE. Nam de Heer MALLET den ingang waar ten - 6 47’ 56” Den uitgangten == 7" 56’ 36! _ De fchynbaare weg; door de Maans fiddelpunt afgeloopen , (op alles agt ge: 318 M. MECHAIN BEDEKKING VAN geflagen zynde) was 1783”’9; de fom van de halve middellyn der Maan in reden van haare hoogte vermeerderende, en evenredig aan de verfchilzichten, op de plaats en het oogenblik van iedere waarneeming, en daar en boven verbe- terd met 4/, 5 ten opzichte van de bui- ing der lichtftralen, is maar 1781’, 6, en moet dan befluiten, dat de duuring van het verfchynfel 4” of 5’ in tyd te lang is, of dat de uur-beweeging vol- gens de tafels van MAYER 2’, 5 omtrent te groot is, of dat de middellyn van de Maan een weinig te klein genomen is, en dus de ftraalbuiging een weinig te fterk genomen is, of de Horizontaale middellyn een weinig te klein, In veele geheele Zons-verduisteringen , en zulke bedekkingen als deze, in welke de Ster door, of zeer naby het middelpunt der Maan gegaan is, heb ik reeds aange- merkt, dat het fcheen, dat de buiging der lichtftraalen wat fterk was, of dat de middellyn van de Maan wat gering was; vorders zoude men een grooter getal naauwkeurige waarneemingen noo- dig hebben, dan die men heeft, om iets Zekers te bepalen omtrent de juiste Boeveelheid van de buiging der Kas ALDEBARAN DOOR DE MAAN. 316 len, en de middellynen van Zon en Maan. Ik zal flegs aanmerken, dat wanneer men de fom der halve middel- lynen 2 of 3’ grooter ftelt, het zy men Le buiging minder fterk neemt, het zy men de Horizontaale middellyn van de Maan wezenlyk vergroot, men een genoegzaame overeenftemming zoude vinden voor de miswyzing der tafelen in breedte, te Verfailles, Parys, St. Petersburg en Genéve; want ik heb aan- gemerkt, dat hoe nader de Ster by het middelpunt doorgaat, deze miswy- zing ook aanmerkelyker wordt, zo dat te Genéve, alwaar de duuring te lang fchynt, het middelpunt der Maan over de Ster moet gegaan zyn, of ten minfte byna over het zelve: te Verfailles zyn maar 57’, 5 geweest; te Parys was de kortfte afftand der middelpunten 70”, r. Waar uit men ziet, dat de miswyzing der tafelen in breedte zo veel te aan- merkelyker fcheen, als de afftand van het middelpunt kleiner geweest moet zyn. De Zons-verduistering van 1778, die op verfcheiden plaatfen van Zuropa eheel zal zyn, zal middelen aan de and geven, om de middellynen van Zon enMaannaauwkeuriger tebepalen; ende _ waa- 520 M. MECHAIN BEDEKKING VAN waare hoeveelheid der ftraalbuigtng vast te tellen, tot welke de Heer Du sEjour zo na mogelyk gekomen is, om alle de waarneemingen van de verduistering van 1764 over een te brengen. TE BRUSSE Le Is de uitgang waargenomen CEN! note ve vet Die uf ar gen Daar byvoegende de waa- re breedte der Maan, af- geleid uit de Petersburg- fche waarneeming, heeft men den waaren zamen- ftand ten - „58 55’ 16: Nu zal ik het verfchil der Meridia- nen van de Plaatfen, van welke ik de waarneemingen aangehaald heb, ’er uit afleiden. Waare zamenftand toege- past op het Koninglyk obfervatorium te Parys 5 47. 3% Waare zamenftand te Ver- failles toegepast op het Kasteel - 8 = 5 46 12 Verfchil der Meridianen : SL as ALDEBARAN DOOR DE MAAN. 321 Zamenftand te Parys © = 5u 47 3" Zamenftandte St. Peters- ede burg - En ni7. 38097 4 Verfchil der Meridianen = 1°51’ 545 Waare zamenftand te Ge-j néve, door den ingang bepaald „met verbetering N vandemiswyzing der ta-+6® 2’ 14’',5 fels van breedte volgens f de waarneemingen van St. Petersburg Jammm Verfchil der middaglyn met die van Parys -_-_ 15'11”,5 Waare zamenftand te Ge=y Ë néve, door den uitgang bepaald, met verbete. | ring van de breedte vol- &6* 2’ 185? gens de tafels, door Se | waarneemingen van St. Petersburg. _- - Verfchil der Meridianen door den uitgang - 15/,155/ ‚Men moet aanmerken, dat het on- verfchilligis, welke miswyzing men voor Genéve aanneeme, de uitkomst zal altoos dezelfde zyn, al {telde men zelfs geen miswyzing in de breedte der Maans-ta« fels „van welke men zich bedient, S7. DEEL p,% De lis 522 Ne MECHAIN BEDEKKING VAN De waare zamenftand te Brusfel, door den uit- uitgang, in agt genomen …—zynde de-miswyzing der ‘tafelen, volgens de waar- neemingen. van St. Pe- | tersburg == 5 5516: Zamenftand op het Ko- | _ninglyk Obfervatorium __te Parys. . DL VE: Md ‚ Verfchil der Meridianen 8 13 > „Indien men de miswyzing der tafelen, zo als ik de- zelve door de waarneemin: ge van Parys, in breedte, goedkeurde, zoude men ten minften voor het verfchil der Meridianen verkrygen 8’ 11” De lengte van Genéve zeer verfchil- lendgevonden zynde van die, welkein de Connoisfance des Tems aangeteekend is; heb: ik willen nafpeuren, wat overeen- komst ‘er tusfchen myn uitkomst en die der afftanden in halve roeden (toifes) tusfchen de loodlyn en Meridiaan van Parys konde gevonden worden. A Bed ALDEBARAN DOOR DE MAAN. 323 “ Ik heb voor de breedte van Geneve - in de fpheer 46° 12’ 1’ gevonden, en voor verfchil met Parys in lengte 3° 49’, 44 of in de Spheroïde voor de breedse van Geneve 46° 12’ 2’, en het verfchil in lengte 3° 48’, 54. het geen 15’ 14,2 in tyd geeft, Het blykt dus duidelyk, dat het ver- fchil der Meridianen in tyd, is tusfchen 15' 11’, 5 welk de ingang geeft, en 15’ 15, 5 welke de uitgang geeft. Verder is hier boven aangemerkt, dat een ligt verfchil in de buiging der lichtftralen;, alle de waarneemingen met elkander zou- de doen overeenkomen; en men zoude omtrent 15’ 13’ hebben ; dus kan men met zekerheid ftellen, dat het verfchil der Meridianen, tusfchen Parys en Ge- neve 15’ 14” in tyd is; of in graaden 3° 48/3, dat isbynaeene halve graad min: der dan in de Connoisfance des Tems, WAIT Xa VER Bladz. 324 VERHANDELING ovER HET DOOR DE NOORMANNEN ONT- RUST EN GEPLONDERD DORESTADUMDER BAT AVIEREN:; | WAARIN Ô Bet gevoelen van den Heere B, H. getoeist, en de frrooperyen van die zeeroo- wers verklaard worden. DooOkR GF DE RHOER: I. HOOFD- FACOBI DE RHOER DISQVISITIO D E DORESTADO BATAVORVM, A NORMANNIS VEXATO AC DIREPTO;5 IN Q VA Viri Amplisfimi B. H. fententia examis natur, piratarumgue eorum expos diriones illuftrantur. CAPVE J. DE RHOER OVER DORESTADUM. 325 LJ. HOOEDDEEL. Het Batavodurum van Tacitus. Doreftadum door de Noormannen ontrust. De oorzaaken dezer vyandelykheden. _Insgelyks een Stad van dien naam aan de Elve. Het gevoelen van den Groot Achtbaaren HUYDECOPER. Of hy de eerfte zy, die dus geoordeeld hebbe? TRAZIGERS Chronyk wordt voor dit gevoe- den bygebracht. De Inhoud van het gefchit. De Bersiniaanfche Jaarboeken worden uitge- legd, verdedigd en verbeterd, Bewyzen van ons gevoelen uit die Faarboeken getrokken en geftaafd. De gefthiedenis dier krygstochten wordt toegelicht. Ligt Kinhemum over de Elve? Een aanmerkelyke plaats der Meten- zer raarboeken wordt uit Regino werbeterd 3 en ee CA BVE ode Batavodurum Taciti, Doreftadurn a Norman- nis wexatum. Causfae vexationum illarum. Vrbs etiam hujus nominis ad Albim. Am- Plisf. HUIDECOPERTI opinio. An primus slle fic fenferit. TRAZIGERI Chronicon pro ea fententia adducitur. Controverfiae fum- ma. Annales BERTINIANI explicantur, windicantur et corriguntur. „Argumenta pro noffra opinione ex annalibus iftis petita et adferta. Hiftoria expeditionum illuftratur. Kinhemum an trans Albim. REGINO cor- rigitur et explicatur. Locus de 1e 826 _J- DE RHOER OVER en opgehêlderd, Dat Dusburg aan den Psfel door de Noormannen geplonderd is. Gelyk _ ook Deventer. Bene nieuwe gisfing over den naam van die Stad. Misflag van LAMBE- cius. Gothofredus , een Noorman, in Ba- tuagedood, — SdP RAGLEUS maakt in zyne gefchie- Al denisfen (a) gewag van het wicus Batavodurum, De meesten willen, dat door hem bedoeld worde die plaats van %* Utrechtsch Bisdom, welke wy heden noch Wyk te Duurflede noemen, zoo dat wicus verwandeld zy in wyk, terwyl de twee laatfte lettergrepen van Bata- wodurum ons de naamsrede van Dorofta- tus, Daroftadum, of Dorfladum, zoo ge- (a) Hist. V. 20. BE EE Annalium METENsIuUM. Dusburgum ad Jfalam , a Normannis direptum. Wiet Da- ventria. Nova conjectura de nomine urbis iftius. LAMBECIUS notatur. Gothofredus } Nermannus , in Batua interfectus. B Aemorat TACITUS, Hist. V, 20. vicum Batavo= durum, quo nomine plerique volunt fignifi- gari locum iftum Trajectinae dioccefeos, quem, a vica hodie adhuc Wyk, et Wyk te Duerftede appel- Utamus. E poftrema quoque vocis parte factum geit, BE afcriptoribus, medii acvì maxime; Hie. 4z DORESTADUM DER BATAVIEREN, 3277 gemeen, vooral by de fchryveren der middeleeuw, en in onze dagen nach kennelyk in Duurftede, opgeven. En dan meenen zy, dat het dieftad zy, van welke wy in de Jaarboeken lezen, dat ‚ze meermalen ingenomen en geplonderd is, door die Deenen, Zweeden en Noor- wegers, welke met den algemeenen naam van Noormannen beftempeld wierden, en die vooral in de g eeuw deze ftreken vaak ontrust, en veele fteden verwoest hebben. Wy weten toch, dat deze vol- keren van eene ongelooflyke meenigte van menfchen overvloeiden, dewyl on- der hen of geene, of genoegzaam weini- ge befinettelyke ziekte heerschte. De ryken wierden ook zoo verdeeld, dat een der zoonen te lande, de andere ter zee regeerde, Ook wierd het voor geen | Dr! fchan- , Ue NM MU, , N ke Er PED flatus, Doroftadum , vel Dorftadum dicatur. Esfe hoe iltud oppidum, quod facpius captum direptumque legimus , a Danis illis, Sueonibus et Norvagiss gui communi nomine Normanni vocabantur, qui- que, fecalo in primis nono, has oras multum vexarunt, plerasque urbes diripuerunt et vaftarunt, Illas quippe gentes incredibili hominum muiticu- dine abundaste legimus, quippe inter quas, vel nulla, vel rara admodum peftis grasfabatur, Regna etiam fic dividebantur, ut filiorum alter terra, al- _ ter 328 J. DE RHOER OVER fchandelyk foortvan kryg gehouden ‚de zee te fchuimen, en de kooplieden te water te belagen (b). | Hier van daan gebeurde het, dat zy; door de meenigte der inwoneren be- naauwd , door honger geperst, en door den oorlog gedrukt, zoo dikwils in vreemde ryken vielen, alleste vuur ente zwaard verwoestende, ’tWas toch een ftokregel dier. volkeren, gelyk TAC1- TUS (c) van de oude Germaanen al ge« zegd heeft, dat het luiheid en lafhartig- heid was, iets door zweet te verkrygen; 2% geen men met bloed konde koopen. En in dit gezichtpunt is het aan onze tneeste fchryveren voorgekomen. _ On- langs (b) KRANTZ. Metrop. p. 84. et in Norv. p. 352— (C) De Moribus Germanorum. 14. pd ter ponto dominaretur. Nec inhonorum erat mi- litiae genus, piraticam exercere, et per mare tran- feuntibus infidiari, uti KRANTZIUS iz Norvag. P. 352, in Metrop. p. 84. aliique doeuerunt: Hinc itaque fiebat , ut habitatorum multitudine coacti, fame compul(i, bellove presfi, toties aliena regna in= vaderent, caedibus, rapinis atque incendiis om- nia foedantes, cum, quod de prifeis Germanis dixit TACIT. de Mor. Germ. 14, pigrum videretur atque iners, fudore adquirere, quod fanguine pa- sare posfent. Et fie quidem plerisque rerum en ra= DORESTADUM DER BATAVIÈREN. 329 langs echter heeft BALTHAZARHUY- DECOPER, een man, niet meer be- roemd door eerampten, dan door let- teren en geleerdheid, en aan wien onze vaderlandfche taal zoo veel verplichting heeft , gantsch iets anders voor den dag gebracht, in de Aanteekeningen op de Rymkronyk van MELIS STOKE (d), Te weten, hy verftaat door Doreftadum niet het tegenwoordig , onder ’t Utrecht- fche Bisdom behoorend yk te Duur fle- de, maar eene andere ftad, die in alou- de tyden niet verre van den mond der Elve gelegen was: in welke de Deenen en Zweeden met de Friefen en Saxers oulings koophandel dreven. En dit Doreftadum hebben de Noormannen, X 5 naar Cd) 1 deel bl. 173. in ftrarum feriptoribus vifum fuit. Ivit autem nuper in alia omnia Vir, non honoribus , quam literis ct erudirione clarior, atque de patrio noftro fermone praeclare meritus, B. HUIDECOPER, iz zot. ad Chronicon Rhythmicum „Aemilië Stokii (Rymkronyk) Tom. IL. p. 173 etfeqq. qui non Doreftadum, Trajec- tiní nunc juris oppidum , fed urbem intelligit ‚non procul ab ‘Albis oftio olim remotam, in qua Dani et Sueones cum Frifiis et Saxonibus commercia exercuerint, Normannos putat feculo nono Rr 2 330 J.. DE RHOER OVER naar Zyn gevoelen, in de g eeuw, jaar- Ilyks geprangd, en eindelyk geheel en al verwoest, ‘Terwyl nochtans Graaf SIFRIED de naamsgedachtenis bewaar- de in eene nieuwe ftad, aan deze zyde der Elve door hem gebouwd en Staden genoemd, welke ook heden overbe- kend is. Hy voegt ’er ook by, dat het hem zeer aangenaam ware, toen hy dit gevoelen bevestigd zag door A, KRANTZ (e), die dus fchryft, Sifried heeft Stam dium werfterkt. De Jaarboeken werba- len dat hy het gefticht hebbe. —- Men zegt dat het verkruid zy van eene andere plaats, alwaar ’ eerst Dorfladium ge- heten wierdt. Endat KRANTz dezelve plaats bedoele , blykt uit het geen on el- ers (e) Saxon. VL, 5. Kd nd 1 ftadum illam quotannis faepe infestasfe, eodemque illo feculo funditus diruisfe, Nominis tamen me- moriam fervasfe Sifridum Comitem , qui novam ur= bem cis Albim excitavit, et Stadam vocavit, quae hodie etiam fatis est celebris. Perquam iucundum fibi accidisfe „ addict, cum opinionem illam firmari videret per A. CRANTZIUM, illis, quae Saxoniae fkae VI, 5. feripfie, Sifridus Stadium communivit. Anua- des tradunt aedificasfe — Translatum ferunt de alio loco , ubi Dorftadium prius wocaretur. Idem fignificare CRAN T- ZI DORESTADUM' DER BATAVIEREN, 33E ders (£) zegt, zy noemen nochtans de oude flad-Dorfladium, van waar men zegt dat sTADIUM oorfpronkelyk is. Zoo gevoelt die uitmuntende man, verzeke: rende; dat Doreftadum, door de inval- len der Deenen beroemd, nu en lang te voren voor Batavodurum, een ftad van * Utrechtsch land , gehouden wordt, En dit is gedeeltelyk waar, want de uitmuntendfte fchryvers, U, EMMIUS; JANUS DOUZA, en honderd anderen, onder welke onlangs WAGENAAR; hebben aan die zaak niet getwyffeld, Dat nochtans, gelyk de Groot. Acht- baare Man verzekert, geen een fchry- ver anders zou gemeld hebben, is be- zyden de waarheid, en hy fchynt ens _… het (É) I, 4. rrd ZIUM Ï,4. DORSTADIUM zamen vocant oppidum prifcum, unde ST ADLO teftantur esfe originem. Ita Vir eximius, qui ab omnibus ‚» nemine excepto, E€t nune, et dudum ante, Dorftadum, Danorum it= ruptionibus celebrem, pro Batavoduro, agri Tra- jectini oppido, haberi adferit. Atque hoe quidem partim est verisfimum. Scriptores enim excellen- tisfimíi, UBBO EMMIUS, IANUS DOUSA, Et centum alii, atque nuperrime WwAGENARIUSs ea de re non dubitarunt. Quod vero nemo unus tradiderit aliter, ut fcribit Vir Ample an Ed 833 Te DE RHOER OVER het Noorweegen van zynen KRANTZ naauwkeurig genoeg te hebben ingezien, Want die heeft daar, van de Noorman- nen handelende, dit te boek geflagen (g), zy hebben \Dorfladium aan de Elve, Antwerpen aan de Schelde , en Wykland, een marktplaats aan den mond der Maaze elegen , verwoest. En, voegt hy ‘er y, in ’t wierde jaar daarna hebben zy op’ eiland, Walcheren genoemd (t is een gedeelte der zeekant van Zeeland) veelen omgebracht, en eenigen tyd daar blyven- de, zyn zy, na het opzamelen der fchat- vingen, te rug gekeerd naar Dorfladium, en gelden opgelegd en afgeperst hebbende, weer. weggezeiid, Nochtans bepaalt deze fchryver hier de legging niet, maar zegt wederom(h), zy vluchten over de (8) Le 1,38. (h) L. II, 5. np habet, et non incidisfe videtur in Norvagiam fui KRANTZII. Ibi enim Lib, I, 38. haec reliquit, de Normannis agens: DORSTADIUM AD ALBIMs Antverpiam ad Scaldim fluvios, et Wykland emporium, fitum aa oftium Mofae vaftaverant, Ac dein: anzo dein- de quarto, in infula quae Walacra vocatur , (Sialandiae maritimae regionis portio est) multos trucidaverunt , et a- liguamdiu ibì commorantes, cenfit exacto Dorftadium redie- runt et tributis inpofitis et exactis enavigarunt. Ubi ta- men fitum non definit, Sed rurfum L. II, 5. ae qd= DORESTADUM DER BATAVIEREN. 333 de Elve der Friezen naar Dorftadium, Dit alles wordt ook uit SIGEBERT , den Gem- blacenfer , bevestigd, doch met welk recht, zal vervolgens getoetst worden, Maar dit is zeer te pryzen in de po- ging van dien Groot Achtbaaren Heer, dat hy de geheugenis van het oude Doreftadum heeft opgehaald, want ik twyffel niet, of veele fchryvers, welke gemeenelyk van het Doreftadum der Batavieren verftaan worden ,{preken van deze ftad. Met betrekking tot het welk ik daarom eene plaats uit KRANTZ (ú) mynen lezer onder het oog zal brengen, in welke hy zegt, Dorftadium was toen een flad, niet op die plaats, alwaar nu Stadium legt, maar nader aan de stres en G) Metrop. $ 13. , / DNI, dp, Br ae hr a vt ad ffadium per Albim Frifionum confugiunt, vaftantque. Lt haec € sIGEBERTO Gemblacenfi firmantur, quo iu= re, dicetur infra. Id vero in Viri Gravisfimi opi= nione perquam laudandum, quod veteris iftius . Doreftadi memoriam excitarit, neque enim dubitos quin nonnulli ea de urbe loquantur, qui de Batas vorum Doreftado vulgo intelliguntur, uti de hoe capiuntur , quae de illo agunt. Addam ideoque et alium KRANTZI locum de oppido ifto, Sic ille in Metrop. I, 13. Dorftadium tum oppidum erat „ rion eo. loco „ quo nunc Stadium est, fed Albi wiciniore, Monftraut hodie ves Nadi 334 Je DE RHOER OVER Men toont beden de overblyffelen- van de oude flad, Ja, alzoo de uitmuntende Man, wiens gevoelen ik toetfe, geen een bewys aanvoert om te voldingen ; dat dit Doreftadum aan de Elve door de Noormannen verwoest zy, zal ik uit eenen ouden fchryver iets bybrengen , waardoor zyn gevoelen geftaafd kan wor= den. Ik doel op TRAZIGER, in de Hamburger Chronyk (k) alwaar de Noor- mannen, die uit zee de Elve waren op= geloopen, gezegd worden Hamburg en %* oude Stadium, ’ welk toen Dorfta- dium genoemd wierd, verbrand en om- gekeerd te hebben. Zie daar de woor- den zelve, ”Die Normannier , die fich folgendes in. Galliam gefetzt, und 5) das Ck) Apud ill, WESTFALEN ân Mon. ter. Germ, T. Le p. 1269. ki Ht weteris oppidi veliquias. Immo, quia nullum pro hac urbe, a Normannis direpta, teftimonium adduxit , proferam ex antiquo Chronico, quo viri Amplis, opinio fulciri posfit. Ita enim TRAZIGER: iz Chron. Hamburg. apud illuftr. WESTFALEN in Monum. Rerum Germ. T.I. p: 1269. ubi Normanni e mari Albim dicuntur ingresfi, Hamburgum et Ve- tus Stadium, quod tunc Dorftadium vocabatur, diripuisfe et evertisfe. En verba ipfà. Die Nor- mandier , die fichfolgendes in Galliam gefetzt, za » as DORESTADUM DER BATAVIEREN. 335 g das hertzogthum Normandien aufge- » tichtet, fhuren aus der fee die Elbe „her auf, verbrenneten und zerftöre „ten die {tad Hamburg, und Alten s‚ Stade , dahmahls Dorftade genant, » und is dahmahls St, Anfcharius mit » grosfer noth gen Ramfen ertkom- » men” Gy ziet, dat er niets gefchik- ter ten voordeele van den Groot Acht- baaren Heer heeft kunnen gezegd wor- den, Maar dit behoort niet tot het Dore- ftadum der Batavieren, Het verfchil toch komt hier op uit; of die aanval- len, welke wy lezen dat geduurig in de g eeuw op Doreftadum gefchied zyn, tot het Utrechtsch Doreftadum „ tegen- woordig Wyk te Duurflede oren e- td das hertzochthum Normandien aufgerichtet, fuh- ren aus der fee die Elbe herauf, verbrenneten und zerftöreten die ftad Hamburg , und Alten Stade , dah- mahls Dorftade genant, und is dahmahls St. An-= fcharius mit grosfer noth gen Ramfen ertkommen,. Vides pro causfa. V. A, nihil opportunius dici po= tuisfe, At nihil haec ad Dorttadum Batavorum. Summa enim controverfiae huc redit, utrum illae inpresfiones , quas pasfim nono feculo in Dorftadum factas legimus per Normannos, ad noftrum Dore- ftadum pertineant, nec ne! Atque priusego, pace vie 336 _ J DE RHOER OVER behooren, dan niet? Het eerfte zal ik met verlof des grooten Mans door be- kwaame getuigenisfen ftaven. De BER- TINIAANSCHE JAARBOEKEN zeker toonen dit, ’t geen ik op my genomen hebbe te voldingen ‚op verfcheiden plaat- fen zoo klaar en overvloedig aan, dat er niets fchynt tegen ingebracht te kunnen worden. Dus fpreken zy (1). De vloot der Deenen , vallende in Friesland, heeft een gedeelte van het zelve verwoest, en daarna over oud Utrecht, by de koopflad, Doreftadus gebeeten , komende, hebben zy alles geplonderd , fommige menfchen ge- dood , fommigen gevangen weggevoerd, en een gedeelte van het zelve verbrand, Oud Utrecht is hier buiten kyf die alleraan- 8e (1) Ad, Ann. 834. N ZN AS A UD, Nh, AN Wo, rde viri excellentisfimi „, idoneis teftimoniis probatum ibo. Annales utique BERTINLANI diverfis in locis, id quod probandum mihi fum{i , tam luculente et copiofe commonftrant, ut nihil opponi posfe vi- deatur. Sic illi ad annum DCCCXXXIV. Clasfis de Dania veniens in Frifiam aliquam partem ex illa deva flavit , et inde per vetus Trajectum ad emporium quod vo= catur Doreftadum wenientes omnia diripuerunt ‚ homines au- tem quosdam occiderunt , quosdam captivatos abduxerunt, Partemque ejús ignì cremaverwnt. Vetus Trajectum ibi Te u= DORESTADUM DER BATAVIEREN. 337 genaamfte tad, welke ook heden U- trecht genoemd wordt, En dit heeft de Groot Achtbaare Man niet durven los chenen. Wat nu? Hy zegt dat die Jaarboeken vervalscht zyn, Maar dit is den knoop doorfnyden, niet losmaken, op dat ik wegens den eerbied, welken ik den uit- muntenden grysaard verfchuldigd ben, niets harders zegge, Immers dat ze niet vervalscht zyn, blykt uit het geen. er in diezelfde plaats gelezen wordt (m). De Nordmannen in eenen tweeden flroop Doreftadus aanvallende, hebben het ver- woest en vyandelyk beroofd, Waar zou men de woorden, met eenen tweeden flroop aanvallende, toebrengen, by-al- dien het geen ’er van % voorgaande jaar V. DEEL. Y ge= (im) Ad Ann. 835. eddie dubio est urbs illa amoenisfima, quae hodie etiam fic vocatur, quod negare aufus non fuit V. As uid ergo? interpolatos dicit annales illos „id vero est nodum fecare, non folvere, nam ne quid gravius dicam, vetat reverentia, quam V. A. de- beo. Interpolatos haud esfe manifestum est, „ex illis, quae leguntur ibidem ad annum pceexxxv. Normanni fecunda irruptione Dorftadum irruentes vaftave- vunt , atque hoffiliter depraedati funmt.. Quorum enim illa, feeusda irruptione irruentes, fi ca, quae de prima ir= 338 J. DE RHOER OVER gelezen wordt, valsch en onecht is? of zullen wy derhalven de latere lezing, die deze woorden, door ° oud Utrecht, enz. uitgelaten ‚heeft, verkiezen? Dit wilde de beroemde Man, maar zal het, als met de eenftemmigheid der gefchie- denisfen ftrydig, niemand lichtelyk diets maken. Diezelve Jaarboeken zeggen nog eens (n): op dien tyd hebben de Nordmannen, met eene gewoone flrooping Friesland in- rukkende, op *t eiland, *t geen Walcheren beet, de onzen onverhoeds op’ lyf geftort , weelen vermoord, en meer geroofd. En eenigen tyd daar wertoevende , zyn zy; Jchatting opgehaald hebbende, zoo veel ’% ben lustede, op denzelfden dag te Dore- fhadum aangekomen, en hebben insgelyks à de (n) Ad Ann, 837. Bede ‚Irruptione fuperiori anno leguntur, falfa fint ac fpuria? Praeferremusne igitur feripturam recentio- rem, quae illa verba in compendium redegit, ubi haec per vetus Traielum etc. non leguntur? Id vellet Vir Iluftris , fed nemini perfaadebit , quia hiftorfa- rum confenfùui adverfam est. Iterum Axxales illi, anno DCCCXXXVIL. Ea tempeftate Normanni irruptione felita Frifiam irruentes in infula, quae Walachria dicitur, zoftros imparatos adzresf, multos truciudaverunt „ plares depraedati fuut, et aliquamdiu inibi commorantes, cenfië prout DORESTADUM DER BATAVIEREN. 339 de fchattingenafgeperst. De Keizer, dit wernemende, heeft, de woornoemde reize uitgefleld zynde, zich naar Nymegen , een westing naby Doreftadum gefpoeid, Wy zien dat Doreftadum op eene legging geplaatst wordt, welke alleenlyk met de onze overeenkomt, HUYDECOPER heeft deze moeilyk- heid gemerkt, en poogt zich op vee- lerhande wyzen te ontwikkelen, maar zoo ik denk te vergeefs. Voor zodanig houde ik het, dat de Chronykfchryver volgens zyn Ed. fchyne gemeend te hebben, als of de Noormannen gewoon geweest waren in Walcheren te vallen, en dat daarom de woorden, met de ge- woone flrooping Friesland overvallende,tot Walcheren ded wierden, Maar de 2 uit- eenen prout lubuit exacto, ad Doreftadum eadem furia pervenen runt, et tributa fimiliter exegerunt , quibus imperator au ditis, praetermisfo memorato itinere, ad Noviomagum, caftrum wvicinum Doreftado, properare non diffulit. Vi= demus eo fitu locari Doreftadum, qui noftro unice convenit, Senfit hanc difficuitatem HUIDECO= PERUS, multisque modis fe expedire ftudet, fed fruftra, ut opinor. Tale est illud, quod Chrono= graphus putasfe videatur, quafi Normanni in Wa- lachriam irrumpere fuisfent foliti, atque ideo illa verba, irruptione folita Frifiam irrwentes ‚ad W alachri= am 340 J. DE RHOER OVER uitmuntende Man weet wel , hoe ver % woord Friesland zich in die eeuw uit- ftrekte, en wat het by de fchryveren der. middeleeuw beteekene. Daarna komt het hem niet waarfchynlyk voor, dat dit Walcheren, dat gedeelte van Zeeland zy, het welk wy nu Zoo noe- men. Maar dit wordt gezegd zonder fchryver, zonder getuigen. KRANTZ zelve, fchoon hy denkt dat Dorftadiaum by de Elve ligt, lochende echter nier, dat nochtans op de aangehaalde plaats dit gedeelte van Zeeland bedoeld wierd. Eindelyk fchynt die fprong aan den Groot Achtbaaren Heer veel te groot, dat zy uit Walcheren terftond te Doreftadum zyn gekomen. Herin- ner u, bidde ik, de plaats, en gy zult zien ttid am reftringi. Sed non ignorat Vir Eximius, quam late Frifiae vocabulum eo feculo patuerit, et quid mediae aetatis feriptoribus fignifieet. Deinde pro- babile ei non est, Walachriam illam partem esfe eam Zelandiae, quam nunc eo nomine appeliamus,. Sed nullo auctore , nulloqne tefte id dicitur. Ipfe Kr ANTZIUS , quamvis Dor'tadum ad Albim hic intel- ligat, per Wallachriam taämen Zelandiae portionem fignificari non negabat , loco paullo ante adducto. Tandem nimius V. A. videtur ifte faltus, quod e ‘Walachria ftarim venerint Doreftadum, Reco- gnos- DORESTADUM DER BATAVIEREN. 34I zien , dat hier niets zeldzaams voorgeval- len zy. ’t Is ook niets ftrydig met den {tyl der Chronykfchryvers, in die din- gen, welke de Fuldenzer Jaarboeken hebben (o). De Nordmannen , fchatting eisfchende, zyn op ’t eiland Walcheren gekomen, en daar hebben zy Eggibard gedood en Doreftadus verwoest, En al- fchoon ’er ook gelezen wordt, daar heb- ben zy Eggibarden Dorefladum verwoest, moet men hier echter niet uit opmaken dat Doreftadus op % eiland Walcheren gelegen hebbe, ’t geen niemand ooit gezegd heeft. Kr is ook niets ongerymds in, dat zy, Walcheren verwoest zyn- de, naar Doreftadum voortrukten, Maarikverwonderemy, dat deze woor- 3 den (o) Ad Ann, 837. td gnofce ,quacfo , locum „et nihil inufitati hic accidis- fe animadvertes. Nihil etiam a ftilo Chronoegra= phorum alienum in iliis „ quae habent Azrzales FUL= DENSES ad annum DCCCXXXvil. Normarzi tributum exactantes in Walacram infulam venerunt, ibique Epgi= bardum occiderunt , et. Doreftadum waftaverunt. Quam- vis enim legatur, ib: Eggibardum et Doreftadum waftaverunt, minime inde efficiendum est, Dorefta= dum in infula Walachra fuisfe fitum quod nemo unquam dixit. Nihil icaque infolici in illis, ut Walachria direpta, Doreftadum pergerent, Miror au 342 Je, DE RHOER OVER den, hy heeft zich naar Nymegen, een westing naby Dorefladum, gefpoeid, niet aangeroerd worden, Deze immers be- flisfen de ganfche zaak, Want niet het Doreftadum, dat by de Elve lag, maar alleen het Utrechtfche, kan gezegd wor- den Nymegen nabuurig te zyn. Dezel- ve woorden worden ook in een andere Chronyk (p) gelezen, Met welken fchyn van waarheid zullen wy dan met den Groot Achtbaaren Man zeggen, dat de plaats in de Bertiniaanfche Jaarboeken vervalscht zy? A, KRANTZ denkt waar- lyk gunftiger , die, toen hy by SIGEBERT, den Gemblacenfer Monnik, gelezen hadde (q): De Nordmannen befchadi- gen (p) De Northm. gestis apud DU CHESNE T.I. p. 524. (q) Ad Ann. 837. ADANA DAN (ADANA DAP (NPN Er er tr nt Ka tr sr ad autem non attingi illa verba: ad Noviomagum „ can flrum vwicinum Doreftado, properare non diftult, Haec autem omnem rem conficiant. Doreftadum enim Batavorum, non ea quae ad Albim erat fita, No- viomaga vicina dici poterat. Leguntur haec etiam in Chron. de Nortbhmann, Geft. apud DU CHESNE T. U. p. 524. Qua itaque veri fpecie cum V. A. die cemus , locum in Annalibus Bertinianis esfe cor= ruptum? Mitius utique A. KRANTZIUS, QUig cum apud sIGEBERTUM, Gemblacenfem Mona» chum , ad eumdem illam annum DCCCXXAVI legiap € ° 6; DORESTADUM DER BATAVIEREN. 343 gen Gallien zeer , de fladt Antwerpen en Witlam, een koopflad aan den mond der Maaze, verbranden zy, wan de Friefen ontfangen zy fchatting: Dorftadium by de Elve verftond; doch sIGEBERT heeft dit niet gezegd , en het blykt uit het voorgaande, dat die ftad ’er niet door verftaan kan worden, Er zyn, behalven deze, nog drie ant dere plaatfen in de Bertiniaanfche Jaar- boeken, die het zelve te kennen geven; zoo toch fpreken zy (r). Lenigen der Deenen belegeren en krygen de koopfiad, Dorefladum gebeeten, en ’t Batavisch eiland in, Wederom (Ss), fommigen der Deenen nemen de koopftad, die Dorfta- zl RO Lum (r) Ad Ann. 847. (Ss) Ad Ann. 857. ontendd fet: Nortmanni Gallias graviter infeftant, Andowerpum oppidum „ et Witlam emporium fitum juxtra oftium Mofae incendunt „ a Frifonibustributum accipiunt; Dorftadumad Albim intelligebat, verum id non dixit Sigebertus, nee urbem eam posfe intelligi, e fuperioribus lie quct. _Tria praeterea funt loca, in Annalibus Bertinia- nis, idem quae fignificant. Sic illi , anno DCCCXLVII. Alii quoque Danorum emporium, quodDORASTADUM dicitur, &* infulam Batavam occupant, atque obtinent. Iterum, ad annum DCCCLVII, Alië Danorum empo- rie 344 J. DE RHOER OVER tum gebeeten wordt, ftormender band in, En het gantfche Batavisch eiland, en de overige nabuurige plaatfen verwoesten zy. Eindelyk (t), De Deenen komen in de maand Januarius den Rhyn op naar Keu- len, en de koopflad, die Doreflatus ge- heeten wordt, geplonderd hebbende, als ook een vlek Nonmodoca, waarin de Frie- Jen gevlucht waren, weele kooplieden der Hriefen gedood, en eene groote meenigte wolks gevangen genomen hebbende, komen zy by zeker eiland, by de fterkte Nuis. Soortgelyk is ook het geen ik elders leze (u). De Nortbmannen trekken in de maand Januarius den Rhyn op naar Keulen, en Doreftatum, een fteeuje, waar- (t) Ad Ann, 363. (u) De Northm, gestis , apud DU CHESNE T, IL p. 526. zz NS, anne zz U U, ie se Sd ad rium, quod Dorflatum dicitur, vi capiunt , totamgue Bata= vorm infulam G* cetera loca contermina diripiunr, Deni- que, anno DCCCLXII. Daxi menfe Jannario per Rhe- mum verfys Coloniam adftendunt, et depopulato emporio, guoa Doreftatus dicitur, fed et willam Nonmodocam, ad quam Frifii confugerant , occifis multis Frifiorum nego= kiatorsbus , et capta non modica populi multitudine , usque ad quandam inftlam „ fecus caftellum Novefium perveniuut, Paria habet Auctor Chronici, de Northmann, Geftis apud DU CHESNE, T. II, p. 526. Northmannt, menfé Januario , per Rhezum verfus Coloniam adftendunt, et Do= DORESTADUM DER BATAVIEREN. 345 waarin de Friefen gevlucht waren, ge« plonderd hebbende, komen zy, veele Frie- fehe kooplieden gedood hebbende; tot by zeker eiland, by de flerkte Nuis, doch, naar ryp beraad, gaan zy onverrichter zaak terug. Ieder ziet, dat deze woorden met de vorigen uit denzelven grond zyn opge- haald, en ik lochen niet, dat ze maar voor één bewys te houden zyn, heb- bende ik ze alleen bygebracht, om myn vermoeden te bevestigen , dat het woord Nonmodoca, in de eerfte plaats, ont- {taan zy uit de volgende woorden, non modica; en dat het dus uit die plaats moet uitgefchrapt worden. Doch dit in ’ voorbygaan, en ter oorzake van den Chronykfchryver. Dan om nu Ms weer hedde de desde Doreftato depopulato , villa ad quam Frifii confugerant , oc= cifis multis Frifonum negotiatoribus usque ad quandam inflam, fecus caftellum Novefium perveniunt; fed confilio accepto, ficut accesferant , recedunt. Haec ex eodem, quo priora, fonte esfe haufta , nemo non videt, neque adeo pro uno tantum testimonio habenda esfe inficior, fed ideo adduxi, ut firmarent fuspi- cionem meam, vocem Nozmodocam, priori in lo- co „ natam fuisfe e fequentibus zon modica , adeoque hanc esfe tollendam. Sed haec in tranfitu, et Chro= nographi causfa, Ut ad Dorftadum redeam, vides In 346 J. DE RHOER OVER weer tot Doreftadus te komen; gy ziet, buiten kyf, zonneklaar dat in de Ber- tiniaanfche jaarboeken, ons Batavodu- rum bedoeld, en als met den vinger wordt aangewezen. Wat zegt de groo- te man hier op? Hy denkt, dat die twee voorgaande plaatfen verfchreven zyn, en dat het geen ’er van het eiland der Batavieren wordt bygedaan, by toe- val ’er zy ingeflopen, alzoo dit alles noch in de Fuldenzer, noch in de Me- tenzer Jaarboeken, noch by HERMANNUS CONTRACTUS gelezen wordt, En voorzes ker, ‘er is geen gereeder hulpmiddel in een wanhopige zaak. Sommige Jaar- boeken bepalen de plaats zoo naauw- keurig niet, derhalven zyn die, in wel- ke dit gefchiedt, valsch en verminkt. Dat Ke oe sake Sake she sake sd in Annalibus Bertinianis tam clare defignari, ut, digito velut , noftrum Batavodurum indicetur. Gak itaque ad hacc Vir Gravisfimus? in mendo cubare dicit duo prioraloca, atque illa, quae de Batavorum infùla leguntur, temere esfe infarta, quippe quae nec in Annalibus Fuldenfibus, nec in Metenfibus, nec apud Hermannum Contratum inveniantur! Nullum utique praefentius in causfa desperata eX- pediendi remedium. Aliqui fafti non tam accura- te locum definiunt , ergo illi , in quibus hoc fit, falfi fant et interpolati!l Sed HERMANNUM CON= TRAC= Mekel, Naalt Ue DORESTADUM DER BATAVIEREN. 3477 Dat hy nochtans van ons Doreftadus fpreekt, kan men uit de woorden, zy fleken Doreftad WEDEROM in brand, opmaken, hoewel HERMANNUS CON TRACTUS van ’t Batavisch eiland niet meldt. Hy bedoelt derhalven dat Do« reftadus, ’t welk hy te voren gezegd had, door de Noormannen in ’ jaar 835 en 837 verwoest te zyn, En dat die ramp tot ons Batavodurum behoord hebbe, hebben wy boven gezien. De Grootachtbaare man meent, dat deze laatíte plaats hier zoo ongerymd gelezen worde, dat hy vraagt, of ’er niet mis- fchien een derde Doreftatus tusfchen Keulen en Nuis geweest zy? Even of zy niet, langs den Rhyn naar Keulen trekkende, te Doreftadus en vervolgens te hen sb dd TRACTUM, quamvis Batavorum infulae non me= minerit, de noftro tamen Doreftado loqui , colligi potest ex illis verbis: rr ERUM Doreftatum incen= dunt, Significat ergo eam Doreftadum, quam an- tea, anno DCCCXXXV , Et DCCCXXXVII a Normannis vaftatam dixerat; cladem vero iftam ad noftrum Batavodurum pertinuisfe, fupra vidimus, Pos- tertorem locum tam abfurde legi opinatur V, A, ut quaerat, num forte tertia quaedam Doreftatus Coloniam inter et Novefium fuerit fita? Quafi vc- ro per Rhenum Coloniam tendentes , Doroftadum no= 348 J. DE RHOER OVER te Nuis hebben kunnen, ja moeten ko- men. Maar ’er zyn, behalven deze, ook andere plaatfen in die Bertiniaan- fche Jaarboeken, welke allerzekerst tot het Doreftadus der Batavieren behoo- ren. Zoofpreken zy (v). Rorich, de neef van Heriold , die onlangs van Lo- tharius afgevallen was, de legers der Noormannen medegenomen hebbende , ver- woest met eene meenigte fchepen Friesland en *t eiland der Batavieren , en andere nabuurige plaatfen over den Rhyn en de Waal. Welken Lotharius, toen by bem niet heeft kunnen onderkrygen , in vriend- Jchap aangenomen , en met Doreftadus en andere heerlykbeden begiftigd heeft. Hier moet ik een weinig by flil ftaan, op (v) Ad Ann. 850. Se noftrum, et Novefium venire non potuerint , im- mo debuerin: ! Sed funt ala, praeter haec, loca, in Aznalibus illis BERTINIANIS, quae ad Doreftadum no- ftrum certisfime pertinent. Sic illi, Anno DCCCL, Rorich , nepos Herioldi , qui nuper a Lotbario defecerat, asfumtis Normannorum exercitibus, cum multitudine na= wium Frifiam et Batavorum infulam , aliaque vicina loca per Rhenum et Vabalim devaftat. Ouem Lotharius, cum comprimere nequiret , in fidem recepit , eique Doreftadum et alios comitatus largitur, Debeo his paullulam inmo= Ta DORESTADUM DER BATAVIEREN. 349 op dat het ten klaarften blyke, dat Do: reftadus met de aangrenzende plaatfen, eenigen tyd, in de handen der Noors mannen geweest Zy, wier zeerooveren gefchiedenis derzelver krygsverrichtin- gen veel licht by zal zetten, en te gelyk voor ons Doreftadus pleiten. Men wete derhalven, dat met HE M- MING, der Noormannen Vorst, na dat hy reeds eenige jaaren met alle macht op deze landen hadde toegelegd, de vrede gefloten zy op dezen voet en voors waarde, dat de rivier Eger de fcheids- paal van’t gebied tusfchen de Franfchen en Deenen zoude zyn. HARALD; of HERIOLD, de zoon of de neef van HEMMING, (want hieromtrent adri en ennen rari, ut conftet liquidisfimo, fuisfe Doreftadum noftrum cum finitimis, per aliquod tempus, in manu Normannorum, quae hiftoria piratarum ex- peditionibus lucem aliquam adfundet, et fimul pro Doreftado noftro causfam dicet. Sciendum itaque est „cum Hemmingo , Normannorum Principe „ poft- quam illi jam per annos aliquot has in regianes gravisfime incubuerant atque agendo ferendoque omnia diripuerant , pacem fuisfe fociatam, ea lege et conditionc, ut Egdora fluvius regni esfet ter- minus, Francos inter atque Danos. Hemmingi filius, vel nepos (ea enim in re auctores Rl n ar= 350 J. DE RHOER OVER len de fchryvers) heeft zich, na het om- helzen van den Christen Godsdienst, on- der de befcherming en hoede van den Keizer, LoDpewYK den Vroomen, begeven. Wart HERALDUS had voor het ryk geftreden, doch overwonnen zynde zich tot LopEwvYK begeven; en had uit hoofde van het te voren vastge- fteld verbond tusfchen den Keizer en den toenmaligen Koning van zyne landsge- nooten , HEMMING, het zy zyn’ Vader, het zyn zyn’ Oom, hulp van LODEWYK verzocht, Dien de Keizer, ’t zyn de woorden van ALBERTUS den Stadien- fer Abt (w), fen doop houdende, toen hy befloten had ben in zyn ryk te herftellen, een vrydom over de Elve gegeven, entef= Jens Cw) Ad Ann. 826, dede Haraldus, five Herioldus, religione Chriftiana fuscepta, dedic fe in fidem atque clientelam Impe= ratoris, Ludovici Pii. Haraldus quippe pro regno dimicaverat, fed victus ad Ludovicum fe contu-= lerat, atque contemplatione foederis, antca icti, inter imperatorem, et fuae gentis tum Regem, Hemmingum, vel patrem, vel pacruum, auxili= - um aludovico poposcerat. Quem imperator (funt verba ALBER TI, Abbatis Stadenfis, ad annum DCCCXKXVI) a facro fonte fuscipiens, cum decrevisfet 1m vegnum faum veftituere , dedit ei vrans Albiam Te Ta= DORESTADUM DER BATAVIEREN. 351 fens aan zynen broeder HORIC, op dat die de zeeroovers beteugelen zou, een ge- deelte van Friesland toegeftaan heeft. Maar RoRIC, HORIC of ERIC (want die naamen worden verfchillend uitgefpro- ken) viel naderhand van LOTHARIUS af, en fchoon eerst! gevangen, doch weder ontfnapt zynde, belegerde Doreftadus, en is ten laat{ten wederom in ’s Keizers gunfte aangenomen, en van een vyand een vertrouwd aanhanger geworden. Laten wy de Metenzer Jaarboeken (x) hooren; Roric, die met zynen broeder Hariald (die ook Harald of Heriold ge- naamd wordt) Doreftadus uit kracht van vrydom van den Keizer Lodewyk bezeten had, na het overlyden des Keizers by Lo- thas (Xx) Ad Ann. 850. td de fratri ejms Horico , ut piratis obfifteret, partem Frifiae con= cesfit. Roricus autem, Horicus, aut Ericus, (no- mina enim illa diverfis modis efferri folent) a Lo- thario deinde deficiebat, qui in cuftodiam datus, fed inde elapfus Doreftadum occupavit, atque ad extremum ab imperatore in gratiam est receptus, et ex hoste fiduciarius cliens factus. Audiamus Annales METENSES, anno DCCCL. Roricus, qui cum fratre Harialdo (qui etiam Haraldus, et Herioldus) Do= veftadum jure beneficii tennerat ab imperatore Ludovico, post obitum imperatoris, apud Lotbarium, quî patri fuc- ces= 352 J. DE RHOER OVER tharius, die zynen vader opgevolgd was, walfchelyk van verraad verdacht gehouden zynde , is gebonden en naar de gevangenis gezonden, waaruit by ontfnapt zynde naar den Koning Lodewyk is gevlucht; en als hy eenige jaaren by de Saxers, die nabuu- ren der Noormannen zyn, bleef, beeft hy, eene groote bende Deenen verzameld hebbende, de zeeroovery beginnen te oefe- nen, en de plaatfen van ’ Lotharisch ryk, die het digtfte by hem waren, te verwoes- ten „, en is door de monden van de rivier den Rhyn te Doreftadus gekomen, en heeft hetzelve belegerd ; en toen hy van Lotha- rius niet zonder gevaar der zynen ver- jaagd kon worden, is hy, op aanrading der zynen, de gezanten zulks bemiddelen- de, in vriendfchap aangenomen, op die Door- ltd cesferat „ prodit:onis crimine falfo inftmulatus, tentus et in cuftodiam misfus est , unde fuga lapfus , ad regem Ludovi= cum confugit „ cumgque per aliquot annos inter Saxones, qui confines funt Normannis, maneret , collecta Danigenarum zon modica manu, coepit piraticam exercere , et loca regni Lotharii, quae fibi erant viriniora, waftare, VENITQUE PER OSTIA RHENI FLUM[NIS DORESTADUM 9 €f Occu= pavit: et cum a Lothario fine periculo fuorum non posfet ex pelli „ confilio fworum , legatis mediantibus, in fidem est ren ceptus „ ea conditione, ut tributis ceterisque negotiis ad re= gis aerarium pertinentibus, fiachter inferviret, et piram Jie DORESTADUM DER BATAVIEREN. 353 voorwaarde, dat hy voor de fchattingen; en ’ geen verder tot ’s Konings fchatkist behoorde, getrouwelyk zorg zoude dras en, en de zeeroowers der Deenen, door en te onderfcheppen, wederflaan. De Fuldenzer Jaarboeken hebben foortge- Iyk: Roruc is door den mond van de ri- wier den Rhyn te Doreftadus gekomen, en beeft bet belegerd en in bezit gehad. Hy heeft derhalven Doreftadus, met toe- ftemming van Lotharius, bezeten. En dit verhalen ook de Bertiniaanfche Jaarboeken (y): zeggende, Maar Ro- ruc, de Noorman, die met toeftermming wan zynen heere, Lotharius den jongen, over Dorefladus gefteld was, heeft de vloot naar de landpalen der Deenen ge- woerd, en een gedeelte van het ryk, dat tusfchen de zee en de Eger is, met ioe- V, DEEL Z flem- (y) Ad Azn. 857. neden ticis Danorum'obviando refifteret. Paria habent Anna= les Fuldenfes, Tenuit ictaque Doreftadum, confen= tiente Lothario, idque dicunt Azzales BERTINIANE anno DCCCLVII. Roruc Normannus, qui praeerat Dore- fado cum confenfu domini fui Lotbarii zunioris , clasfem dun zit in fines Danorum, et confentiente Horico, Danorum Rege , partemregni , quae est inter mare et Egedoram „ posfe- dit. Idem docent Annales Metenfes, ac Fuldenfes. Quae om= 354 J. DE RHOER OVER flemming van Horuc, den Koning der Deenen, in bezit gehad, En hier mede {temmen de Fuldenzer en Metenzer Jaarboeken overeen. % Welk alles aan- toont , dat de Noormannen Doreftadus bezeten hebben door de vergunning en toeftemming en van Lodewyk, en van Lotharius. Doch de Grootachtbaare man zegt, dat het ongerymd zy te gelooven dat zy deze gunst van Lodewyk verworven hebben. Want zy wierden door den Keizer in het ryk herfteld, moest hy hun dan, dus vraagt hy, behalven dit noch een gedeelte van zyn ryk afftaan? Hy zou beter gedaan hebben, byaldien hy liever een deel van Denemarken voor zich zelven bedongen had! Maar ftel eens, die Noorman hadde zich hier toe verbonden, hoe zoude hy zyne verbin- te- hdd omnia commonftrant et Ludovici, et Lotharii be- neficio atque confenfu tenuisfe Normannos Dore= ftadum. Id vero, quod per Ludovicum Imperato= rem beneficium hoc nacti fuerint, abfurde credi dicit V. A. Ab imperatore in regnum resticueban- tur, debebatne , quaerit, partem fui etiam regni eis cedere? Rectiusfecisfet fecundum V. A. , fi partem aliquam Daniae fibi potius fuisfet pactus. Pepi- gerit, fed qui potuisfet praeftare? Si gesta Ee Ce DORESTADUM DER BATAVIEREN. 355 tenis hebben vervuld? Indien wy de be: dryven van deze eeuw herdenken, en den toeftand der ryken en den aart def Keizeren overwegen, zullen wy ’er zoo niet over oordeelen, Horic, of Roric verkreegop deze wyze , niet alleen waar van hy zich rykelyk en overeenkomtftig zyne waardigheid onderhouden, maar ook te gelyk de ftrooperyen der Noor- mannen met vereischte wapenen tegen- gaan en afkeeren kon. Dat is, dat hy als Markgraaf het opzicht over de gren- zen hebben zou, gelyk pouza reeds aangeteekend heeft (z). En dus is hy; gelyk in de Jaarboeken gezegd wordt, toen hy niet ondergebracht kon wors den, in vriendfchap aangenomen: Na- L 2 dien CZ) Holl, Annal, Il. p. 83. ennen feculi in memoriam revocemus, regnorum ftatum atque imperatorum ingenium confideremus, calcu= lum fie non fubducemus. Horicus, vel Roricuss non modo ita actipiebat, unde ipfe liberaliter , et pro dignitate fe fustentare , fed et fimul praedatori- os Norimannorum incurfus justis armis defendere posfet, ac propulfare; hoc est, ut pro Comite Li- mitaneo inibi praefideret, uti jam notatum fuit Íl- lustrisfimo DOUZAE Annal. IL, p. 83. Adeoque, ut in Annalibus dicitur, cum comprimi nequiret ; fe 356 J. DE RHOER OVER dien zy derhalven door den mond van de rivier den Rhyn te Doreftadus geko- men zyn, kan dit dan op Doreftadus, ’t welk aan de Elve legt, toegepast wor- den? of is het niet veel beter te zeggen, dat het alleen pasfe op dat Doreftadus, welk de Jaarboeken reeds op veele an- dere plaatfen met dien naam bedoeld hadden? Is derhalven dat Doreftadus, t welk dezelve Bertiniaanfche zeggen in % jaar 863 met veele andere fteden door de ftrooperyen der Noormannen ten tweedenmale verwoest te zyn, eefie andere ftad? Daarenboven kan ’er geen andere vergunning van Carolus Crasfus , naderhand aan Godefried toegeftaan, dan deze ver{taan worden , waarvan die Jaarboeken (a) zeggen; Carel was Go- l4- (a) Ad Ann. 882. onde fidem est receptus. Quum itaque per ostium Rhe- ni fluminis Doreftadum venerinc, idne illi Dorefta- do, quae ad Albim, aptari poterit? an unice con= venire dicemus illi, quam Annales , multis ín lo- cis, eodemillo nomine defignant? Alianeitaqueest illa Doreftadus, quam anno pCCCLXIII una cum ali is a piratis Normannis iterum direptam iidem ijlt Bertiniani tradunt? Nec aliud intelligi potest bene- ficium a Carolo Crasfo postea in Gothofredum col- latum; de quo Azxales illi ad annum DCCCLXXXIL. Ca= DORESTADUM DER BATAVIEREN. 357 tafried met de zynen, door fommiger be- middeling ‚ zeer toegedaan , op dat by den doop ontvangen, en Friesland met andere eerampten , die Roric gehad hadde, zou- de aannemen. By aldien hy die plaat- fen kreeg, welke Roric gehad hadde, ontving hy derhalven gek Doreftadus. Doch hier van naderhand, __ Maar de groote Man zintwist insge- lyks over Kinheim, welk landíchap hy meent dat ook over de Elve, alwaar Doreftadus geweest zou zyn, gelegen hebbe. By die gelegenheid legt hy de plaats by REGINO uit, waar wy (b) lezen: op dienzelven tyd komen de Noormannen, die te Chinheim en Denemarken aangeko- men waren, met Godfrieds toeftemming , 3 den (b) Ad Ann. 884. tnt Carolus placida mente Gotafridum cum futs „ ut baptisma ve= ciperet , Et FRISIAM , ALIOSQUE HONORES, QUOS RO= RICUS HABUERAT „ reciperet , interventione quorundam obtinuit, Si ea, quae Roricus habuerat, ergo etiam Doreftadum , fed hac de re paullo post. At disputat quoque vir Eximius de Kinhemo, uam regionem trans Albim fuisfe opinatur, in qua ita fuerit Doreftadus. Ea occafione explicat locum REGINONIS , apud quem haec leguntut. Eodem anno Nortmanni , qui in Chinbeim et Denemarcam venerant , ad= fentiente Godefrido , Rhenum navigioadftendunt, Sic ille : a 358 J: DE RHOER OVER den Rhyn te fcbeep op. En HUYDECOPER zegt dat hy de eenigfte zy, by wien dit gelezen wordt, maar met wat recht zal terftond gezegd worden. By REGINO wordt dus verhaald : De Noormannen , die te Chinbeim en Denemarken aangeko- men waren, komen met Godfrieds toe- flemming, den Rhynte fcheep op, en de Slad Diusburch bemachtichd hebbende „bou- wen zy naar gewoonte een flerkte op die plaats en overwinteren daar, tegen over welke de Veldoverfte Henric zich gele gerd, en hun het rooven niet toegelaten beeft, En zy begeven zich in *t voorjaar, de legerplaatfen verbrand hebbende, naar de zeekusten, - Ik heb de plaats hier ge- heel ter neer gefteld, op dat ik ze eenig licht byzette, df KS De en ad annum DCCCLXXxIV. atque hunc unum esft, gpud quem ea leguntur, feribit HUIDECOPERUS. Id vero perperam, ut dicetur ftatim. Ita editur apud REGINONEM: Nortmanni qui in Chinheim et Denemar= eam venerant , adfentiente Godefrido, Rhenum navizio ad= feendunt et DIUSBURCH oppido occupato , munitionem in e0= dem loco, more folito confiruunt, et ineatota hieme vefident, Contra quos Henricus dux castra pofuit et nullatenus prae- das agere permifit. Redeunte wernali tempore castris exus= tis ad maritivaa loca fe vecipinnt, Locum integrum ad= Seripfi, ut luce aliqua circumfundam, Facem eo nee; Oei drehod praes \ DORESTADUM DER BATAVIEREN,. 359 De Metenzer Jaarboeken zullen ons den weg wyzen (c). De Noormannen, dus {preken zy, die uit Denemarken te Chinheiin gekomen waren , zeilen, met toefternming van Godefried, Thente ins op, en de flad Duisburch ingenomen heb- bende, flichten zy naar gewoonte een flerkte op die plaats, en overwinteren daar stegen over welke de veldoverste Hen- ric zich gelegerd, en hun bet rooven ge- heel belet heeft. Doch zy begeven zich in’ voorjaar , de legerplaatfen verbrand zynde , naar de zeekusten. Men leest hier byna dezelve woorden, en derhalven moet de eene plaats uit de andere ver- klaard worden, die voor my van des te grooter waarde is, om dat ik ze van an« | Z 4 de. (C) Ad eumdem Ann, dd praeferent Annales METENSES ; fic enim illiad eum= demannam. Normauni, qui in Chinbeim ex Denimarca wvenerant „ adfentiente Godefrido Yhen navigio adfcendunt , et Duisburch oppido occupato munitionem ineodem loco, more folito, conffruunt , et in eo tota bieme refident , contra quos Henricus dux castra pofuit et nullatenus praedas agere per= mifit. Redeunte wero vernali tempore castris exustis mari- timis locis fe recipiunt. Licgiseadem faepe verba, adeo- que alter locus ex altero est illustrandus, qui mi- hi eo majorisest pretii „ quia ab aliis adhibitum non Vl= 360 . DE RHOER OVER deren niet bygebracht vinde, ‘Hier uit blykt, dat PONTANUS, MATTHAEUSEN an- deren, niet zonder grond by REGINO, voor in Denemarcam,gelezenhebben, ex Denemarca. Onder welken naam noch- thans zy, die de lezing in Denemarcam behielden, een zeker deel van Holland verftanden; totwelken nietalleen vAN LOON, dien ik wel wenschte dat niet zoo hevig van den Grootachtbaaren Hee- re ware doorgeftreken, maar ook voor hem de groote JANUS DOUZA, en veele anderen behooren, Naderhand hebben zy te recht Dusburch of Duis- burch voor Diusburch gelezen, Maar ’ is zeer aanmerkelyk dat die, welke by REGINO den Rhyn, by onzen Chronyk- {chryver gezegd worden, 7 hen opgeko- men ZZA DN (DAN PRN (ONDD) ata nt or tnt gt at video. Liquet inde Viros Doctos, PONTANUM , MAT = THAEUM âliosque, non temere apud REGINONEM, pro ân Denemarcam \egiste ex Denemarca, Quo nomine tamen illi qui iz Denemarcam retinebant, Hollandiae par= tem aliquam intelligebant, inter quos non modo fuit LONIUS, quem non adeo castigatum vellem a viro Ampl., fed ante illum magnus ille, JANUS DOU= ZA, multique alii, Deinde etiam pro Dissburch recte legerunt Dusburch feu Duisburg. Id vero per= quam est memorabile ‚quod ,quiapud REGINON EM per Rhzuum , Chronographo noftro Then wavigio adscendis= DORESTADUM DER BATAVIEREN, 361 men te zyn. Dit kan ons den weg wy- zen, langs welken die zeeroovers geva- ren zyn. Oudtyds ftortte een riviertje, Jiagenaamd, zich uit in den Ysfel ,„gelyk BRUMAN (d) en anderen leeren. Zy fchynen derhalven den Ysfel opgeko- men te zyn, en zoo hebben zy Dus- burch, een ftad leggende by die rivier „ overmachtigd , daar de geleerden tot noch toe getwyfeld hebben, of ’er die ftad, dan eene andere van dienzelfden naam aan den Rhyn gelegen, door ver- _ftaan moet worden. Hoewel het ech- ter niet noodzakelyk is, de geloofwaar- digheid en lezing van REGINO, die hier van den Rhyn gewaagt, in twyfel te Z 5 trek. (d) Iz Ifalae Descript. Apud Ampl, et de Patria urbe praelare meritum, G. DUMBAR Annal, Ie p. 205. Odd Je dicantur. Haec nobis viam montftrare posfunts qua navigarint praedones illi: Ham fluvium recipie= bat olim Ifala, ut BURMANUS ín Ifalae discriptione apud Amplisf, et de patria fua urbe praeclare meri= tum virum, G. DUMBAR Axal. 1. p. 205. aliique docent. Videntur itaque adfcendisfe Ifalam, atque fie Dusburgum, flumini isti adfidens oppidum, oc= cupaverunt, cum hucusque dubitarint Eruditi, an illa urbs, an alia ejusdem nominis, fed Rheno ad- pofita, intelligi deberet. Neque vel fic REGINONIS, qui Rhenum memorat , fidem aut feripturam follici- tae 362 J. DE RHOER OVER trekken, dan hier van zal ik nu, opdat de eene twist niet uit de andere ontfta, niets zeggen. Maar nadien de Noormannen insge- lyks, in dien zelven tocht, geloofd wor- den Deventer bemachtigd en geplon- derd te hebben, zien wy hier te gelyk uit, hoe gemakkelyk dit heeft kunnen gefchieden, wanneer zy den Ysfel op- zeilden, ’Er is eene aanmerkelyke plaats in de Pithoeaanfche Jaarboeken (e) over die ftad, De Noormannen hebben de HA- VEN, die in de Friefche taal Taventeri genoemd wordt, alwaar de heilige Lîobo- mus rust, zeer veelen gedood zynde , ver- brand, In welke plaats ik meen den | rech- (€) Apud LAMBECIUM, Comm, de Bibl. Caes. I. p. 352. Ad Ann. 852. Gede tare necesfe est, fed qua de re, ne lis feratur € li- te, nune nihil dicam. Quia autem Normanni ea- dem hac expeditione, Daventriam quoque occu- pasfe creduntur, et diripuisfe, fimul hinc intelli- gimus , id quam commode fieri potuerit , cum per Salam feu Ifalam vela facerent. De urbe ista infig- nis est locus in Aznalibus Pithoeanis, apud LAMBE- CIUM, in Comment, Biblioth, Caefar. T.I, p. 352. ad annum DCCCLXXxIL. Nordmanzi portum, qui Frifi= aca lingua Taventeri nominatur, ubi Sanctus Liobomus veguiescit , plurimis interfectis, fuccenderunt, Quo in lo= co DORESTADUM DER BATAVIEREN,. 363 rechten oorfprong van den naam Da- wentria (Deventer), over welken zoo veel verfchil is, gevonden te hebben, waar van ik anderen hier zal zaeken te over- reden, En indien ik, na de losfe en dikwyls wanfchikkelyke gisfingen van zoo veele geleerden en ongeleerden;, den rechten naamsoorfprong zal ont- wikkeld hebben, zal ’teen kleine dank- vergelding voor die beminde ftad, wel- ke my zoo veele jaaren een aangenaam verblyf vergund heeft, zyn. De Noor- mannen worden daar gezegd in de Za- wen, niet in de Plaats, Schans , of Stad, of iets diergelyks, gekomen te zyn, gelyk anders by de fchryvers dezer eeuw gefchiedt. De haven wierd in ’t Friesch, dat is in onze VA taal, rtl co veram rationem nominis Daventriae, de quo tantus est disfenfus, invenisfe mihi vifus fum, quod an aliis perfuadere posfim, tentabo. Si enim poft tot doctorum et indoctorum conjecturas, fu= tiles faepe et abfurdas, veram nominis causfam ape= ruero, levis redhostimenti loco erit urbí carisfimae , quae mihi per multos annos hospitium haud inju- cundum praebuit. Dicuntur ibi Normanni venisfë in portum, non iz loeum, castrum, villam, aut fimile quid, ut folet alias hujus aevi feriptoribus. Por- tus Frifiaca lingua, idest patrio nostro fermone voca- ae 364 J. DE RHOER OVER taal, Zuwenteri genoemd, Anders wordt ze genoemd Daventre, de fhad Daventre, by HEDA, (Î)en zoo wordt ze in het la- tyn noch Daventria geheten. Want het is bekend , dat de letteren D en T veel- al onder een verwisfeld worden. Dawven is toch niets anders dan Saven, de Ha- wen, en zoo hebben zy in *t Friesch de Haven met eenen bygevoegden uitgang Daventre geheten. Onze voorvaders hielden, gelyk andere volkeren, de H meer voor eene ad/piratie, dan wel voor eene letter, welke H zy meermaals, wanneer ze voor een klinkletter (tond, uitlieten. . Terwyltoch Paven, de Ha- wen, in onze taal een Haven beteekent, is het dan niet waarfchynlyk, dat de naam CÉ) p. 64. On batur Tawenterì, Alias vocatur Daventre, villa Daven- tre, apud HEDAM in Historia Episcop, Ultrajectin: p. 64, @t alios. Et fic adhuc dicitur Davertria, no- tum quippe est literas Det T pasfim inter fe per- misceri, Daven autem nihil aliud est, quam D'«- wen, De haven, id est portus; lingua Frifiaca vocarunt ergo De haven, Daven , ct, additaterminatione, Da- wentre. Majores nostri,ut alii, H magis pro ad- fpiratione , quam pro litera habebant, ideoque pas- fim ante vocalem elidebant. Cum itaque D’aven, Haven nostro fermone portum fignificet, videturne pro= DORESTADUM DER BATAVIEREN. 365 naam der ftad daaruit afteleiden zy, en dat zy in deze plaats bedoeld worde Ik weet, een plaats wordt wel, zon- der dat men op den oorfprong let, met den naam, waarmede zy van haar volk geheten wordt, beftempeld. Maar hier fchynt het eene andere zaak te zyn, om dat een Haven in ’t Friesch dit beteeken- de, *t geen het ook noch beteekent, En dit is derhalven eveneens als ’t geen men by BEDA (g) leest. Jn een beroemd Kasteel, het welk met een oud woord dier volkeren, Wiltaburg, dat is, de flad der Vilen, in de gallifche taal Trajectum wordt genoemd, Want gelyk hier Za- wen in ’tFriesch Zuwventeri, zoo betee- kent daar Burg, een oud woord vand vo (g) Hist. Eel, V. 12. ttds probabile, nomen urbis inde esfe repetendum , id= que loco isto fignificari? Scio, faepius quidem lo= cusaliquis anomine, quo genti foae dicitur , defig- nari folet, quamvis etymon non respiciatur, fed hic alia videtur res esfe , quia portus Frifiaco fermone id notabat, uti notat etiamnum. Simili itaque modo, quo apud BEDAM, H.E. V, 12. # castello illustri, quod antiquo gentium illarum vocabulo Viltaburg „ id est, oppidum Viltorum , lingua autem Galüica Trajectum wocatur. Nam, uti hie portus, lingua Frifiaca Tuver- teri, fic ibi burg, antiquo gentis vocabulo df Cie 366 j. DE RHOER OVER volk , de Stad, Want het is bekend dat Burgen niets anders zyn dan kasteelen;, verfterkte plaatfen, fteden. Gelyk OrosIUS fchryft, (h) dat de Burgun- diers dus genoemd zyn, om dat zy ge- woonlyk de menigvuldige woningen, op de grensfcheidingen gebouwd, Burgen noes nen. En te recht hebben zy, van de haven, den naam der {tad ontleend , na- demaal de gedenkftukken der ouden getuigen , dat hier eene heerlyke en zeer gefchikte haven geweest zy. En hier uit leide ik insgelyks de reden af, waar- om Lebuinus in de Kerk der Haven ge- zegd wordt begraven te zyn, dat is, naar den geleerden MONEN (i), te Deventer, Want het geen REvIius (k) aan- (h) Hist. V. 33. (1) Chron, der flad Deventer, op °t jaar 766. aten Scimus enim bergen nihil aliud esfe, quam arces, castra, oppida, uti orosius Hist. V, 33. feribit Burgundiones esfe vocatos , guia crebra per limitem ha= bitacula conftituta, Burgos wulgo vocant. Recte autem a portu nomen dederunt, infigenem enim & per- quam commodum fuisfe portum, veterum monu- menta testantur. Atque hinc etiam causlam derivo, quare Lebuinus iz templo portus fepultus-dicatur, id Est, Daventriae, ut explicat Doct. MONEN, in Chron, Daventr, (Chronyk van Deventer) ad annum DCCLXVI DORESTADUM DER BATAVIEREN. 367 (k) aangaande de haven by de plaats; alwaar nu de Kerk van St. Lebuinus is, denkt, is, zoo ’ my toefchynt, on- waarfchynelyk. En waarom zouden wy hier aan twyfelen? DUMBAR (Ì) toont dat deze ftad dikmaals onder den naam van Maven bedoeld wordt. Wat is dat anders dan D'haven, Daven, en zoo Daventre, Die Lebuinus wordt in de aangehaalde jaarboeken Ziobomus ge- heten; want die naam wierd op veeler- hande wyzen uitgefproken, en nooit hebben de boekfchryveren meer ver- fchild en gedwaald dan in de eigen naa- men, der vreemden voornaamentlyk, Waarom het niet te verwonderen is , dat LAM- (k) Iz Hist, Dav, p. 12. (1) Kerkelyk en Weereldlyk Deventer P. II, 5. bl, 226, Gtt DCCLXVI. Nam quod REvrus in Hist. Daventr, PD. 12. de portu cogitat, prope locum istum, ubi nunc est S. Lehuini templum, omni veri fpecie carere mihi videtur. Et quid dubitemus? ipfam hanc urbem fae- pe portus vocabulo defignari, ostendit Ampl, DUM- BAR in Daventr. S. et P. (Kerkelyk en Wereldljk Dee wenter) L. IL, 5, p. 226. quid hoc aliud, quam D'ha- ven, Daven? Lebuinus in Annalibus , quorum me- mini, vocatur Liobomus. Nomen quippe istud di- verfis modis efferebatur, et nunquam magis varia- runt librarii erraruntque , quam in nominibus pro- priis, peregrinorum maxime, Quare mirum non es 368 Je DE RHOER OVER LAMBECIUS dit niet geweten , en te ver- geefs in de martelaarsboeken gezocht heeft. Laten wy eindelyk tot Kinhemum, of Chinheim terugkeeren. De meesten zyn gewoon het uitteleggen van Kermerland of Kennemerland, Maar HUYDECOPER plaatst het over de Elve, en aldaar Doreftadus, Dat het een deel van Fries- fand, ’ welk men eertyds dus noemde, geweest zy, blykt ten klaarften hier uit, dat die naamen onder elkanderen ver- wisfeld worden. Zriesland doch, en an- dere heerlykheden , die Roric gezegd wordt (m) gehad te hebben, worden by LAMBECIUS (n) genoemd, graaffchap- pen (m) Iz Aan. Bert, Ad Ann. 882, (n) Iz Supplem. L, l. rt est LAMBECIUM hoc ignorasfte „et frustrain Martyro- logiis quaefivisfe. Iam denique ad Kinhemum, vel Chinbeim reverta- mur. De Kermerlandia , feu Kenemaria, nomen hoc interpretari folent plerique. HUIDECOPERUS autem trans Albim locat, atque in ea Doreftadum. Fu- isfe partem Frifiae, quam dicebant olim , liquidisfi- me conftat inde, quod ea vocabula inter fe permis- ceantur. Frifia enim, et alii honores, quos Rori- cusin Axralibys BERTINIANIS, adannum DCCCLXXXII, habuisfe dicitur, in Swpplementis Lambec: 1, Ll, p. 86. vo= DORESTADUM DER BATAVIEREN. 369 pen en vrydommen ‚ die Rorich in Kinnim gehad hadde. Ik wenschte wel dat de uitmuntende Man niet gezegd hadde, dat Kinnem of Kinnim voor Kenmerland niet gehouden konde worden, om dat het altyd in de eerfte lettergreep Kin is, anders als in Kenemarien , of ons Kene- mare, Kenmerland, W ant dit gefchiedt, en by MIRAEUS (o), en op veele ande- re plaatfen. Dit eene voeg ik hier by, dat die Go- thofried, dien ik gezegd heb Friesland en andere heerlykheden bezeten te hebben, niet by de Elve gewoond heeft, maar in ons Batavien, gelyk de latere. fchryvers het noemen, % welk de vroe« gere met den naam van het eiland of V. DEEL Aa land, (Oo) Ix Donat. Piis T. I. p. 355 52e ended vocantur Comitatus et beneficia, quae Rorich in Kinnim tezuerat. Nollem quoque dixisfer V. A. Kizzem, feu Kizzim pro Kenemaria haberi non posfe, quia in priori fyllaba femper est Kiz „ fecus quam fit in Ke= zemaria, Nam et apud MIRAEUM Doz. Piar. T.I, pe 35. 52. ec, et apud alios faepisfime ita fieri folet, Unum hoc addo, Gothofredum illam quem Frifiem aliosque honores habuisfe dixi, non habuisfe fedem ad Albim , ted in Batavia nostra, ut recentiores vo= cant, quam antiquiores Batavorum infulam, vek a 370 J. DE” RHOER OVER land der Batavieren gewoon zyn te be- ftempelen. Deze, door de beloften van Huig, zynen broeder, verleid zynde, brouwde eenen afval van den Keizer, doch verbergde den aanflag met beleid, welken ontdekt zynde, oordeelde de Keizer dat list door list moest verydeld worden. Hy overlegt derhalven met Henric (dien de Jaarboeken, een’ Graaf, en een allervoorzichtigst man noemen) hoe hy den vyand, dien hy op de gren- zen van het ryk gebracht hadde, kon- de onderbrengen. Bewust zynde dat de plaatfen wegens de ontelbaare afzakkin- gen van verfcheiden wateren , en de on- doorwaadbaare moerasfen, ongenaak- baar waren voor een leger, heeft ‘hy befloten dit meer met list dan dapper- heid blt agrum adpellitarefolent. Is, fratris Hugonis promis- fis pellectus , defectionem ab imperatore mclieba- tur. fed fraudem tegebat confilio , qua vero animad- verfà imperator artem arte eludere decernebat. Agit itaque cum Henrico, quem Comitem, ec virum prudentisfimum Annales vocant, quo ingenio hos- tem, quem in regni extremiratibus interduxerat , exftinguere posfet. Sciens esfe loca inaccesfibilia ex ercitui, propter diverfarum aquarum innumeros de- curls, et inpenetrabiles paludes, id arte magis , guam DORESTADUM DER BATAVIEREN. 371 heid te onderftaan, Henric reist met Willebert, den Keulfchen Bisfchop, naar Batua, welken Godefried ontmoet is by een plaats, die Herispich genoemd wordt, alwaar de Rhyn en Waal hun- ne bedden van een fcheiden, en Batua met haaren {troom omringen. Op ditei- land aankomende, hooren de Bisfchop en de Graaf veel van Godefried, en zy antwoorden veel van de zyde des Kei- zers. De dag verloopende,- en de za- menfpraak geeindigd zynde, gaan zy van het eiland af, zullende ’s anderen- daags wederkomen. Zy keeren -weer- om, en Graaf Eberhard klaagt, in hun byzyn, over ’tonrecht, hem van ’s Ko- nings wege aangedaan, en hy daagt hem uit met eene groote ftemsverhef- JA ae DE __ fing tdi quam virtute experiri ftatuit. Proficiscitur Henri cus cum Williberto, Episcopo Colonienfi, in Ba- tuam, quibus obviam venit Gothofredus , ad locum qui dicitur Herispich, in quo Rheni fluenta et Wal uno fe alveo refolvunt et Batuam fuo gurgite cin= gunt. Ingresfi hanc infulam Episcopus & Comes _ multa a Gothofredo audiunt , multa ex parte impe- ratoris respondent. Die ad occafum vergente et colloquio foluto, infulam excedunt , in crastinum re- verfuri, Redeunt, et Eberhardus Comes, de injuria {bi a Rege facta, coram queritur, magnaque vocis con= 372 J. DE’ RHOER OVER fing. Terftond doorftoot hy Godefried met den degen, die, van Henriks trau- wanten doorftoken zynde; fterft, en al- le Noormannen, die in Bâtua gevonden zyn, werden gedood. Dit heb ik een weinig breeder moe- ten’ uitfchryven, meestal woordelyk uit de Metenzer Jaarboeken (p). Waarme- de Regino, Sigebert de Gemblacenfer, en anderen overeenkomen, Toonen de- ze zaken niet middagklaar aan, dat de Noormannen op het eiland der Batavie- ren, op ’twelk Doreftadus is, gewoond hebben? | IT HOOFD- (p) Ad Ann. 885. reddit contentione expostulat. Mox idem ille Gothofre- dum gladio percutit, qui {tatim, ab Henrici facel= litibus confosfus; moritur, omnesque Normanní qui in Batua reperti funt, trucidantur. Haec paul- lo prolixtus exferibere debui, verbis plerumque Annalium Metenfium ad annum DpCCCLXXXV. quibus adfentiunt Regino, Sigebertus Gemblacenfis, atque alii, Haeccine, luce meridianaclarius, ostendunt, in Ba- tavorum infula, in qua est Doreftadus , Normanno= rum fuisfe fedem ? CA. -_ DORESTADUM DER BATAVIEREN. 373 II -HOOFDDEEL, De overblyffelen van Doreftadus, en deszelfs „oudheid. Deszelfs veelvuldige melding by de „fchryveren der middel eeuw. Waren aldaar oudtyds tweeenvyftig tempelen,? _Lagbeki âs de Lauwer. Misflag van MABILLON EN MATTHAEUS. De melding van Dore- Jtadus in de handvesten van Carel en andere Vorften. Het wordt ook op werfcheiden plaatfèen by RrMBERT aangehaald , ’t welk foon, den Grootachtbaaren Man beweerd wordt. “My dunkt, ik heb al genoeg beweerd dat Doreftadus, beroemd door de woe- de en ontrustingen der Noormannen, kde Moe op Monumenta Doreftadi, ejusque antiquitass Crebra ejus mentio apud feriptores medii ae- vi. An quinguaginta et duo olim ibi templa? Gregorii locus exponitur. Lagbeki est La- VICA. MABILLONIUS É) MATTHAEUS notantur. Dorftadi mentio in Diplomatibus Caroli, ali- orumgque Principum. _Memorantur . etiam apud REMBERTUM , diver fis in locis, quae con= sra V. 4. vindicantur. Satis jam Doreftadum , Normannorum furore et vex- 374 “DE _RHOER “OVER op ‘t eiland der Batavieren gelegen zy. ’Er-is-nog overig, dat wy ‚de bewyzen; door den Grootachtbaaren Man ten zy- nen voordeele bygebracht, overwegen, Maar het lust my vooraf ommige over- blyffelen dezer ftede, die my, de ge- denkftukken.der oude eeuwe onderzoe- kende, ontmoetzyn, hier bytevoegen , op: dat het ook daar uit blyke, met welk recht de uitmuntende Man de ftad zoo verkleint, dat ze zelfs niet uit de elenden , die.-ze eertyds doorgeftaan heeft, eenen naam by den nazaat vin- den mag. Want hoewel hy zegt haar de eer niet te misgunnen, dat ze nu en dan van de Noormannen mishandeld is, noch dezelve haare rechten en oudheid te Olrtdedhdedh vexationibus celekrem, Batavorum iufulae adferuis= fe mihi videor. Restat, ut argumenta, quae V. A. pro fua causfa adduxir, expendamus. Id vero ante= quam fiat, urbis hujus monumenta quaedam, quae mihi veteris feculi memorias excutienti, occurre= bant „ adponere vifum fuit, ut inde etiam appareat „ quo ture Praestantisfimus Viroppidum adeo depri- mat, ut ne quidem e calamitatibus , quas olim pas= fum fuit, nomen apud posteros inveniat. Quam- vis eriïm illi fe non invidere dicit gloriam, fubinde a Normannis male fuisfé habitam, nec fe illi jura ct antiquitatem eripere velle testatur, id tamen {ummo agit ftudio, ut-omnes illas Mn a Ce DORESTADUM DER BATAVIEREN,. 375 te willen betwisten, legt hy echter hier voornamentlyk op toe, dat hy alle die ongevallen van den Rhyn naar de Elve overbrenge ; en hy verzekert, dat ons Doreftadus ten tyde van Bonifacius noch beroemd noch aanzienelyk geweest is, Maar wat my betreft, ik denk dat na de Roomfche tyden reeds van deze Stad gewaagd wordt in het 63o Jaar, in het Handvest van Dagobert, der Franken Koning ‚onder den naam van Wicus Por- 10, in ’* welk men leest, dat toen reeds de fchepen om den koophandel aldaar gekomen zyn (a). Want % is reeds genoeg bewezen, dat hier geene an- dere haven, Wicus bedoeld wordt, dan die, welke eertyds Vicus , en noch Aa 4 by. ‚ @) Apud MIRAEUM Don, P, L. Il, I. Gede ‘Rheno ad Albim in Doreftadum transferat, atque nostrum hoe,„tempore Bonifacti, nullius nominis ac dignitatis fuisfe adferat. Atque mihi quidem post Romana tempora „ urbis hujus jam fieri mentio vi= fa est, anno DCXXX, in Díiplomate Dagoberti, ‘Francorum Regis, in quo memoratur wieus porto, quem naves transmarinae, mercaturae causfa, tum Jam adiisfe leguntur apud MIRAEUM Dor. P, L, IE, 1. Nullum enim alium portum wicum fignifica- Ti nifi illum ‚ qui et olimet nunc adhuc vies, nos= tratibus wy. foler dici, plurimis perfuafum Er 376 J. DE RHOER OVER by de onzen Wyk, genoemd wordt. Doch laten wy , op dat hier over geen verfchil ontfta, tot iets zekerders ko- men. In diezelfde eeuw leest men, dat Pipyn, tegen. Radbod , der Fricfen Vorst, zullende oorlogen , eene armee op de been gebracht,-en het leger by de flerkte , die Dorefladus beet, neergeflagen heeft (b). > Zelfde- bedoelt ook FREDEGARIUS (c)‚-die insgelyks *t Kasteel Doreflate noemt, % Is toch bekend dat de Schry- vers. der middel eeuw, de fteden door- gaans. Caflra noemen , om dat ze gelyk de legerplaatfen in wallen en graften be- floten waren, Hier van daan Caflrum Noviomnagum , Caflrum Lowanium, And- (b) Axn. Met, ad. Ann. 697. (@) Iz Chron, Apud DU CHESNE. ZT. Ip. 769. Sender Id vero ne in controverfam vocetur, ad certiora veniamus. Eodem adhue feculo, Pipinus, contra Radbodum Frifioram Principem pugnaturus, adu- nato exercitu, juxta castrum, quod dicitur Dorftadum, castra metatus fuisfe dicitur. Quod Annales Metenfes, in Chron. apud pu CHESNE T. ï. p. 769. referuntad anaum DCXCvII, Idem docet FREDEGARIUS, quí fie militer castrum Doreftate appellat. Notum vero est, mediae aetatis feriptoribus castra pasfim vocari op= pida, quia castrorum militarium inftar, vallo. et fosfis erant claufa, Hinc castrum Noviomagum case sram DORESTADUM DER BATAVIEREN,. 377 Andwerpum, en honderd anderen. Rad- bod is daar overwonnen, welke over- winning den Christenen wel ter fnee kwam, als voor welken dus de blyde ge- legenheid geboren wierdt, om het Eu- angelie in deze oorden voort te planten; namentlyk voor Willebrorden zyne met- gezellen, van welken Swibert en anderen by MARCELLINUS(d) gezegd worden ge= komen te zyn in eene groote Wyk, Duer- flede genoemd, dewelke vol heiligdommen, en met verfcheiden tempelen der afgodsbeel- den wercierd was, twee mylen ten o00s« ten wan Utrecht leggende, Die fchryver noemt het eene groote en ruime wyk, en Aa 5 hy Cd) In Vit. Suiberti c. 7. Apud LEIBNIT. Script. Rer. Bruusvic. T. Ì. edn trum Lovanium , Andwerpum, et aliacenties. Victus ibi fuit Radbodus, quae victoria perquam commo= da accidebat rebus Christianorum , quibus Euangeli= um per has oras propagandi , laeta fic nafcebatur oc= cafio. _Willebrordo nempe, ejusque fociis, e qui= bus Suibertus cum aliis venisfe dicitur iz grandem vin eum dictum Duerftede, qui refertus fuit caeremoniis , orna= Zusque: diverfis idolorum templis , duobus distans milliaribus a Trajecto ad orientem , apud MARCELLINUM. Auctor is= te magnum et grandem vicum appellat, iz vita Swiberti cap. 7. apud LEIBNITIUM Tom. LI. Script, Rer. Brunsvies narratque, Apostolos illos pet ank is N u : 1 DJ 378 Je DE RHOER OVER hy verhaalt „dat die Apostelen daar twee jaaren predikende, het gantfche volk tot het Christengeloof bekeerd, en‚-de af godstempelen in kerken van Christus veranderende, twee en vyftig hoofdkere ken in die plaats hebben ingew yd, Ik weet dat de fchryver is de verdichte Marcellinus, wien men in alles niet kan gelooven , die nochtans dit uit een’-of an« deren ouden fchryver buiten kyf getrok- ken heeft, De plaats by LUDGER (e) is zeer aanmerkelyk ; daar wordt Gregoor gezegd DE BEROEMDE PLAATS Dorftad door zyne leer verlicht te hebben, met dat deel van Friesland, ®t welk toen ter tyd met den naam Christenheid geboekt wierdt , | ins- (e) Iz Vita Gregorii, Cap. TO. drenth ibi praedicantes, totum populum ad fidem Christi= anam perduxisfe , ac fana idolorum communtantes in Ecclefias Chrifti, gwinguaginta et duas Ecclefias-pa= rochiales in eo dedicavisfe. Scio, auctor est Pfeudo- Marcellinus , cui in omnibus tuto fides obftringi ne- quit, haufit tamen „ fine dubio, ex fcriptore anci- quo. Notabilis etiam locus est apud LUDGERUM in Vita Gregor. cap. 10. dicitur ibi Gregorius vicUM FAMOSUM DORSTAD dactrina fua irradiasfe, cum illa parte Frefoniae, quae tunc temporis Christianitatis nomine cenfebatur. Idem usque in ripam occidentalem fluminis, quod dicitur. LAGBEKL, bi cornfinium erat. Christianorum Frefo- nam DORESTADUM DER BATAVIEREN. 379 isgelyks tot aan den westkant dier rivier; die vAGBEKI hiet, waar de zamenloop was der Christen Friefen, en heidenen, alle dè dagen van Koning Pipyn, De aanzienely- ke MABILLON , Brower volgende, verftaat daar door de rivier Lagbeki de Lek, ge- yk ook MATTHAEUS(E) ; maar met geen fchyn- van waarheid, Hy kwam van Dorftad, maar daar is de rivier de Lek. MATTHAEUS zelve, opdatik ’er niets an- ders tegen in legge, zegt, ten ware de Lek, eerst een fhroompje, daarna een ri wier, toen ter tyd noch van zoo veel ge- wicht niet geweest zy „ dat men ’er acht 0 floeg. Ik verfta ’er die rivier door, wel ke Zabeki by ALrmeD (g) genoemd wordt, (f) De Nobil. II, 7, p. 185. (8) Iz wit, Ludgeri, Apud LEIEN. feript. ver. Brunsvic, T. Ip. 90. : Nd nim ac paganorum „ cunctis diebus Pipinì Regis. Illustris MABILLON: (vid. Act. Beredictin: Tom. IV. p. 295.) Browerum fecutus, per Lagbéki ibi intelligit Leccam fluvium. Et fic etiam MATTHAEUS de Nobil. II, 7. P. 185. fed nulla, ut opinor, veri fpecie. Venerat @ Dorftado, ibi autem flumen Lecca, non eo in trac= tu. Ipfe, ne alia opponam , MATTHAEUS ‚ nifi, dicit Lecca adhuc nondum tanti, ut habita €jus ratio, rivulus primum , dein flamen, Intelligo flumen iftud quod Labeki dicitur Alifrido, in vita Ludgeri, apud | LEIB- 380 J., DE RHOER OVER wordt. In de wetten der Friefen (h), en elders, wordt ze meestal Laubachi, naderhand Lavica (de Lauwer) genoemd, eertyds de grenspaal van Oost-Fries- land, ’ welk zich van de Wezer tot hier toe uitftrekte, Heden fcheidt zy ’t rechtsgebied der Ommelanden van het eigenlyk zoo genoemde Friesland, Maar om weer ter. zaak te komen, De Egmundfche Jaarboeken (ì) fpreken dus; Gilland met de Deenen, en Rolland met de Noorweegers , Friesland verwoes- tende, hebben, op tjaar 856, eindelyk de Stad Dorefladus, die nu Wyk genoemd wordt, belegerden ingekregen, welke ver- nield zynde „ hebben zy ook Usrecht geheel en Ch) Zi. TI. 3. (i) Cap. 5. en LEIBNIT. T. L.jp. go. In Legibus Frifionum Tit. 1 3. et alibi pasfim Laubachi, postea Lava, vocatum , terminus olim Frifiae orientalis, quae inde a Vi- furgi huc usque fe porrigebat , hodie Omlandiarum ditiones „a Frifia, proprie nunc fic dicta, fejungit. Ut in viam redeam. Anzales EGMUNDANI, C. 5. Au- zo Domini octingentefimo, quinguagefimo Jexto, Gillandus eum Danis „et Rollandus cum Norwegianis, Frifiaam devas= tantes, tandem _Doreftadum civitatem, quae nunc Wyk dicitur, oppugnaverunt, et obtinuerunt , qua id ra= DORESTADUM DER BATAVIEREN. 39Î en al verwoest, enz. Hetzelfde zegt BE< KA (k); De Deenen hebben Doreftadus, gemeenelyk Duerftede genoemd, de allerbe- ruchtfle plaats van het gebeele vaderland, verwoest, in ’t welk 55 Hoofdkerken ge- zegd worden geweest te zyn, HEDA (Ì) noemt het eene groote flad, en hoewel BUCHELIUS deze dingen van leugentaal verdacht maakt, nochtans heeft hy niet kunnen lochenen, dat Doreftadus toen ter tyd eenigen naam gehad heeft. Dat het zoo veele hoofdkerken gehad heeft, wordt ook verhaald in de Chronyk van Utrecht (m). Ja MATTHAEUS zis (@) acht (k) p. 28, (Ip. 43. Cm) Apud MATTHAEUM Anal, V. p. 319. (n) De Nobil. I, 155 Pp. 55e erin Trajectum etiam funditus deftruxerunt &c. Idem dicit BEKA in Hist. Epic Ultraj. p. 28. Dazi Doreftadum , wulgariter Duerftede dictum, ‘vicum nominatisfimum totius patriae , in quo quingwaginta quinque parochiales Ecclefiae fuisfe dicuntur, HEDA Pp. 43. urbem magnam appellat „ quae quamvis mendacii arguantur a BUCHELIO, ne= gare tamen non potuit, alicujus nominis fuisfe, eo tempore, Doreftadum. Tot Ecclefias parochia- les habuisfe , narratur quoque in CHRON. de Trajecto „ apud MATTHAEUM, Azal. V. p. 319. Immo emporia am fuisfe ingens, cenfebat MATTHAEUS dé Nobil, 1} 15. Pe 382 J. DE RHOER OVER dacht; dat het eene groote koopflad geweest zy, in welke veele kerken waren, zoo niet alle in de ftad, nochtans in de om- leggende, en onder de ftad behoorende plaatfen; het welk hem, gelyk *t Hen- Jchenius en Papebrochius gedaan had, niet ongefchikt toefcheen, Insgelyk wordt by REMBERT (o) gelezen, dat daar zeer veele kerken geweest zyn, ge- lyk naderhand gezegd zal worden, … Ik heb deze getuigenisfen verzameld en hier by een gebracht, om te voldin- gen, dat die gisfing eertyds algemeen geweest zy, en op dat wy hier uit, dit ten minsten konnen opmaken, dat die plaats toen ter tyd reeds zeer beroemd geweest zy , en dat ’er veel wa by ar- (o) Iu vita Anfcharii. Cap. 17. ont enetdd p. 55. ubi plures etiam Eecclefiae , quae fi non om- nes in urbe, in circumjacentibus tamen, et fub- urbanis locis , quod, uti Hex/chenio et Papebro- chio vifum fuerat, ip abfurdum non videbatur. Apud REMBERTUM denique, in Vite Anfthariü C, 17. plarimae Ecclefiae ibi fuisfe leguntur, uti postea dicetur. Collegi ea testimonia, atque conduxi, ut perfu- afionem illam communem fuisfe olim intelligamus , atque id faltem inde efficiamus, celebrem jam ea tempestate almodum fuisfe vicum , multumque Ve= DORESTADUM DER BATAVIEREN. 383 Marcellinus, hoewel een ondergeftoken fchryver, te vinden zy. ’t Gaat dien fchryver als veele anderen van dit foort, die, wanneer zy verfieringen by het waare voegen, door die droomen en ver- beeldingen maken, dat ook het waare niet geloofd wordt. | Maar laat ik tot iets anders overgaan. In den machtbrief van Karel den Grooten wordt de Domkerk van den heiligen Mar- tinus gezegd gefticht te zyn in oud Utrecht onder Doreftadus. Derhalven wordt de legging van de Domkerk en de Stad be- paald door Doreftadus (p), en een wei- nig verder op diezelfde plaats (q): De kerk, die onder Doreftad gebouwd is, en Ubkirika genoemd wordt. En, waer E€- (p) Apud HEDAM p. 4L. (q) Ibidem. Ond veri Marcellino , feriptori licet fpurio , inesfe cenfea- mus. Accidit autori illi , id quod folet, et mul- tis aliis hujus generis accidit, nam dum ili fabulas admiscent , per fomnia illaet figmenta efficiant, ut vera etiam non credantur, Sed ad alia pergam. In Diplomate Caroli Magni, Bafilica Sancti Martini con- flructa dicitur in Trajecto Vereri, fubtus Doreftado. Si- tus itaque bafilicae et urbis fignificatur a fitu Dore- ftadi, apud mEpAM Hist, Episcop. Ultra. p. 41. Et paullo post ibid. Ecclefia, quae est fùb Doreftad conftruc- : La 884 J. DE RHOER OVER dezelfde fchryver by (r), hy beveelt dat de Abt van St. Germain vry zal zyn, en dat in geene havens of fleden, noch te Do- reflad, noch te Nymegen van hem tol ge- eischt worde. Ten doorluchtigen ver- tooge, dat door de kooplieden aldaar tollen betaald zyn. HEDA verhaalt, op die plaats, dat de Bisfchop van Carel den Grooten onder anderen, Dorefta- dus, eene groote flad, met alle deszelfs wastigheden woor altoos ter bezitting ont- wangen beeft. Welke woorden , een grooteftad, BUCHELUS wel fchryft dat in de groote Nederlandfche Chronyk niet gevonden worden, nochtans heeft de- zelve dit, de flad Durflad met alle deszelfs wastigheden, gelyk dezelve aanteekent. JAN CE) P. 43. Oddi ta, et vocatur Ubkirika, IDEM p. 43. Abbatem S, Get- mani liberum esfe jubet , ut non per ullos portus , neque per civitates— neque in Doreftado, vel Neomago- teloneus exi= gatur. Manifesto argumento, vectigalia a merca- toribus ibi fuisfe foluta, ‘Narrat eo in loco HFDA Episcopum a Carolo Magno, praeter alia, accepisfe Doreftadum, urbem magnam ‚cum manfionibus …ejus perpe= tuo posfidendam, Quae quidem verba, urbem magzam, BUCHELIUS in Clronico M. B, non inveniri feribit, habet tamen illud „ civitas Durflad cum fis mn E u De Dg ER Te EE oan Sn tn te en dn DORESTADUM DER BATAVIEREN, 385 JAN VAN LEYDEN (s) noemt hiet eenê groote flad met deszelfs wastigheden. Los dewyk de Vroome heeft dit voorrecht bekrachtigd, dat de menfchen van dezelf= de kerk en die op de oevers te. Dorflad;, noch ban, noch verbeuringen van goede- ren zouden hebben; of afgevorderd wor- den, Wederom Zwentibold in het hand= vest van ’ jaar 8go, of, zoo anderen willen, 896 (t). Als mede Henricus (u). Daarna Keizer Otto (v), ook in de flad, die eertyds Dorftad, maar nu Wyck ge- noemd wordt; en in alle overige plaatfen wan de voornoemde flad af, tot aan de zee, en op de eilanden, en de overige V, DEEL. Bb lands Cs) Iz Chron, Belg, IV. 25, CE) Apud HEDA Mp. Ó3s (u) Itid, p. 79. (v) Ibid. p. 85: Gn ut idem notat. JOAN A LEIDIS iz Chron, Belg. IV ; 25, vocat magram civitatem, cum manfionibus ejus. Firmavit privilegium Ludovicus Pius: Uzt bomines ejusdern Ecclefiae- nec non et in ripis, in Doreftado , ut nec bannum- fiscus contingere , aut exactare praefumeret, Ïte= rum Zuentiboldus in diplomate anni. peeexC, vels ut aliis placet, DCCCXCvr apud HEDAM, p. 63. Et Henricus, ibidem p. 79. Otto „ Imperator „ ibid, p. 85. Res etiam in villa, quae quondam Dorftad, nunc autem Wyck nominata et in ceteris omnibus locis a praedicta villa usque ad mare, eb in infulis , ceterisquê mari conti= gh. wen 386 YDE RHOER OVER landftreken ‚aan de zee gelegen. Alwaar BUCHELIUS, aangaande de zee, in twy- fel is, doch ís by my zeker dat het die zee zy, welke nabuurig genoemd wordt ,-en in welke de Keizer Frederyk bevolen heeft, dat het water van den Rhyn by Noda zoude afloopen (w); te gelyk willende, dat de opftopping wan den Rhyn by Batavodurum (dat is Wyk te Duerftede) zoude blyven, Dit zy genoeg om te toonen dat de- ze ftad eertyds niet onaanzienlyk ware, “T is derhalven niet te verwonderen, dat, toen door Lodewyk, den Vroo- men, het ryk verdeeld wierdt, het eene gedeelte °% ryk van Jtalien bevattede, en een deel van Burgundien, in ’ welk on- | der ttds (Cw) Apud HEDAM p. 181. guis provinciis, Ubide mari dubitat BucrHELUIUs. Mihi- dubium non est , quin fignificetur idem illud mare, quod vicizum dicitur , atque in quod aquam e Rhe- no apud Nodam effluere jusfit Imperator Frideri- Cus‚ apud HEDAM p. 18r. fimul mandans, ut ob- frructio Rheni, prope villam, quae appellatur Wich, (id est, Batavodurum) maneret. Haec fufficere pos- fant, ut oftenderem olim minime ignobile fuisfe hoe oppidum. Nihil itaque mirum, cum a Ludo- vico Pio regnum divideretur, «t altera pars complec= Eeretur vegnum Italiae, ac partem Burgundiae, in quas prae= DORESTADUM DER BATAVIEREN. 387 der anderen, ’+ Hertogdom wan Bries: fand, tot aan de Maaze, ** Graaffchap der Batavieren, °t Graaffchap Tester. band, met Doreftad, welke verdeeling de Bertiniaanfche Jaarboeken (x) bren- gen tot het jaar 839. In ’t leven van St, Anfcharius, door zynen leerling en opvolger, REMBERT, befchreven, zyn daarenboven ook ee- nige plaatfen, in welke van Dorefladus gewag gemaakt wordt, die ík hier des te minder met ftilzwygen moet voorby- gaan, vermits ze van den Aanzienly- ken Man ten zyne voordeele gebruikt zyn. | (Deze verhaalt (y) dat Heriold, díe Bb 2 een (x) Ad Ann, 839. CY) Cap. 7. rdnr praeter alia, Ducatus Frifiae , usque Mofam „ Comitatus Batavorum „ Comitatus Teftrabenticus CUM DORESTADO; quod Annales BERTINIANI referunt ad annum DCCEEKKIX. Sed et in vita S. Anfcharii, a discipulo €jus et faccesfore REMBERTO, confcripta, nonnullâ funt loca, quibus Doreftadum memoratur, quae hic fie lentio praeterire eo minus oportet,quia pro causfà fua ufus est Vir Iluftris. Narrat ille, cap. 7. Heriól- dum, qui partem Danorum tenebat, regno fuiste ex- 388 J. DE. RHOER OVER een gedeelte van Denemarken inhad; uit het ryk gejaagd, by Lodewyk ge- komen, en tot het Christengeloof over- gegaan zy. … Welken als de Koning tot zynent weder wilde terug zenden, op dat hy, met ’ Konings macht onder- {teund, naar zyn ryk zoude wederkee- ren , worden hem mannen toegevoegd, die en hem zelfs, en anderen in den Godsdienst zouden verfterken, of tot denzelven overhaalen, Eindelyk on- dernemen zy eenen tocht, komen te Keulen, en nemen een fchip aan, wan daar , zegt REMBERT , vertrokken zynde, door Dor(tad en de nabuurige landen der Friefen doortrekkende, zyn zy aande land- palen der Deenen gekomen, en om dat de Koning Heriold nu en dan in zyn ryk gan a 1, NIA rrd expulfum; venisfe ad Ludovicum , atque ad religi- onem Christianam fuisfe converfum. Quem cum rurfum ad fua remittere vellet Rex, ut ejus auxilio munitus, regni fui fines repeteret , adduntur illi, qui et ipfum, et alios, in religione ifta confirma- rent; vel ad eam adigerent. Hi tandem peregrina- tionem fuscipiunt, veniunt Coloniam , accipiunt navim, ide, dicit REMBERTUS, egresf? , per Dorfta- dum , et vicina Frifonum transeuntes , ad confinia perve- serunt Danorum , et quia inPerdum in regno fuo Herioldus rex DORESTADUM DER BAÁTÁVIEREN. 389 bad kunnen fand houden, heeft de woor- noemde Keizer hem een vrydom over de Elve gegeven, op dat by zich daar , wan- neer ’t de zaak wereischte , konde onthou- den. °T zelve zegt GUALDO (z), een Corbeier Monnik, alwaar hy, na van Keulen gefproken te hebben, dus voort- gaat: ‚, Van hier langs Doreftad, derFriefen naaste Jand …, Voorbygaande, ank’ren zy de vloot aan ’t Deenfche ftrand.” zoo moet de zinfnyding op deze plaats gefteld worden, anders als by LAMBE- cius gefchiedt, Toont dit niet genoeg, dat deze reize te land niet gefchied zy, b 3 (want (Z) Zu vita S. Anfcharii. tdi rex confifbere non poterat, dedit ei memoratus Augustus. ultra Albiam beneficium , ut fi quando ei necesfarium esfet, ibi fubfiftere posfet. Idem dicit euALpo , Monachus Corbeienfis, in vita Anfcharii, ubi, postquam de. Colonia dixerat, ita pergit: Hinc per Dorftadum , Frefonym praetereuntes Proxima, DANORUM SISTUNT IN LITORE NAVESe Sic locus debet interpungi, fecus quam fit apud LAMBECIUM, Haeccine fatis indicant, iter hoc oan Ue 390 J. DE RHOER OVER (want de fchepen zyn aan’t flrand) tgeen echter 4 fd Man wilde, die deze plaats van Gualdo hier niet aan- haalt, maar elders zich bedient van het geen ’er volgt, Derhalven hebben zy, volgens zyn Wel Edele, door Fries- land, van daar door Dorftadus gereist, en zyn zoo in Denemarken gekomen, Gy, Lezer! herlees deze plaatfen, en gy zult met my eens zyn, dat zy van Keulen afgefcheept , door den Rhyn naar Doreltadus gevaren, en van daar vervolgens, door Friesland, naar de grenzen der Deenen voortgetrokken Zyn. eeen verhaalt naderhand (a) dat er (a) Cap. 17. © rag fuisfe terrestre (naves enim fistunt in licore) quod tamen volebat V. A., fed qui locum hune Gual= donis non attigit, quamvis alio in loco ea quae fequuntur apud Monachum Corbeienfem, in ufum fuum converterit, Secundum V. A. itaque, per Frifiam, inde per Dorftadum iterfecerunt, et fic in Daniam venere. Tu, relege loca, et Colonia na= vi egresfos , per Rhenum Doreftadum navigasfe, atque inde porro per Frifiam , er ad Danorum fines ervenisfe mecum opinaberis, ! Narrat dein REMBERTUS Cap. 17e fuisfe femnianns le betraden DORESTADUM DER BATAVIEREN. 39E er eene ryke vrouw geweest is, die haar dochter belastte, dat ze na haar overly- den alles aan de armen zoude uitdeelen, En, zeide zy, om dat hier minder ars men gevonden worden, neemt na Myn overlyden, by de eerfte gelegenheid, die gy zult hebben, alles verkocht zynde, met u, en ga naar Dorfladus, daar zyn zeer, veele kerken, priesters en geestelyken; daar is eene menigte armen, Na % ver- flerven heeft de dochter alles , wat de moes der haar bevolenbadde, haastelyk gedaan, de reis ondernomen, en is te Dorftadus aangekomen enz. Men merkt, dat dit niet kwalyk overeenkomt met % geen ik te woren over het getal der tempelen ge- zegd hebbe, % Ìs toch niet waarfchyn- lyk, dat dezelfde fchryver hier met den- Bb 4 zelf rdt divitem, quae filiae praecipiebat, ut,post obitum, cuncta in pauperes difpenfaret. Er, dicebat, quod hic minus pauperes inveniuntur, post obitum meum, cum tibi prima opportunitas ewenerit , wvenditis omnibus — fis= me tecum, et vade ad DORSTADUM, ibi funt Ecclefiae plurimae , et facerdotes ac clericà , ibì indigentium multitu= do. Post excesfum filia, quae mater jusferat , flrenue adim= plevit, arreptogue itinere perveniens ad Dorftadum &c. Videshaec non male refpondere illis, quae de tem- ploram numero fupra disputavi. Probabile autem zon est, eumdem {criptorem eodem hic on nui=- 892 L DE RHOER OVER zelfden naam , zonder eenige omzichtig- heid, eene andere ftad, als te voren, bedoeld hadde. Herinner u ook, hoe- danig de gefteldheid der Christenen toen ter tyd was, en hoe de Deenen in deze oorden zich hadden neergezet, en der Christenen Godsdienst oefenden. Voor’ overige pryzen de priesteren de vrouw ; dat zy, zulk eene moeilyke reis onders nomen hebbende, de aalmoes naargeko- men heeft. ’t Welk allergefchiktst op ons Doreftadus kan toegepast worden. ‘Er is noch een. plaats overig by den- zelfden (b). De zaak is deze, Oric, de Koning der Deenen, ftond toe, dat in Sleswyk een kerk gefticht wierdt, te gelyk vryheid gevende, (ik gebruik de hi)! f gt CARE 5 AE Cb) Cap. or. . î VIANDEN (A PAN (DAN DAN (DAN ZAND DN\( he ae sd nulla cautione addita, aliud fignificare oppidum, quam fignificaverat fupra. Recordare etiam, quaê Chriftianorum conditio, ea tempeftate, fuerit; utque Dani his in oris confederinc, facrisque illis ftuduerint. Laudant praeterea feminam facerdotes, quod, tanti itineris labore fuscepto , eleermofynam impleve= rit, quod noftro cert Doreftado optime aptari po= test. Reftat locus, apud EUMDEM cap. 21. Res haec est. Oricus , Danorum Rex, permittebat, ut in plesvieg Bcelefia fabrigaretnr, dara pariter hoestie ; utoï DORESTADUM DER BATAVIEREN,. 393 woorden van REMBERT) dat, wie wilde, in zyn ryk Christen wierdt. Want daar, zoo wordt ’er bygevoegd, waren te va. ven veele Christenen, die of te Dorflad, of te Hamburg , gedoopt waren. Endaar is eene groote vreugde op die plaats ont- flaan, zoo dat ook de menfchen van deze natie, en de handelaars , zoo vanhier, als uit Dorftad, de plaats zelve vry bezoch- ten, De Grootachtbaare Man verheft zich zeer op deze plaats, oordeelende dat het ongefchikt, en ongerymdis, dat Hamburg by ons Dorftad gevoegd wordt, maar dat dit met zyn Doreftadus, aande Elve, zeer wel íchikt. Byaldien zyn Wel Edele Geftrenge andere bewyzen voor zyn Doreftadus hadde bygebracht, zou men moeten onderzoeken, welk b 5 van brt Cutor verbis REMBERTI,) ut quicunque vellet int regno fuo fieret Chriftianus. Malti, (fie additur) namque ibì antea erant Chriftianì , qui, velin DORESTA- DO, vel in HAMMABURG, baptizati fuerant, —= Fac= tumque est gaudium magnum in ipfo loco, ita, ut etiam. gentis hujus bomines — et negotiatores, tam hinc, quam ex DORESTADO wicum ipfum libere expeterent, Multum fe eftert hoc loco V, A. ineptum esfe atque abfur- dum judicans, Doreftado noftro jungi Hambur- gum, id vero fuo Doreftado ad Albim pulcre con- venire, Si V, A, alia teftimonia pro Dorellado ne k ä on 304 J. DE RHOER OVER wan beïde hier bedoeld wierdt , maar nu dit niet gefchied is, ftrookt het hier niet te wel, aanftonds om eenige zwarig- heid, eene andere ftad te zoeken, Ons Doreftadum was by de Deenen te over bekend; Oric, of Eric, (ik heb reeds te voren gezegd dat die naamen dezelve waren) was de broeder van Hariald, of Heriold, en die was te voren met zynen broeder te Mentz gedoopt, doch was weergekeerd tot den afgodsdienst , gelyk LAMBECIUS op dezelve plaats aantoont. De vorften der Deenen hadden daar ge- woond, en zoo vonden de Deenen daar landslieden. Die noordelyke gewesten waren toen noch zoo niet beftraald met het licht der Christenleere , door- dien, daarentegen, onze Christengods- dienst bettndndd attulisfet , deliberandum foret , utrum hic fignificare= tur, id autem cum non fuerit factum, ob difficul= tatem aliquam, urbem alibi ftatim quaerere, non oportet. Doreftadum noftrum Danis admodum erat notum. Oricus hic, vel Ericus (eadem enim esfe haec nomina fupra jam vidimus) frater erat Haraldi, feu Herioldi, is, qui antea Moguntiae cum fratre fuerat baptizatus , fedad idolorum cultum redierat „ ut LAMBECIUS ad illum loeum oftendit. Invenie- bant itaque apud nos Dani ill populares fuos. Sep- temtrionales illae regiones doctrinae Chriftianae lu- ce pe 2 DORESTADUM DER BATAVIEREN. 395 dienst eene vaste woonplaats voornaa- menlyk by de Hamburgers, en-de Do. reftaders verkregen hadde: waarom der= halven hebben die Sleswykers, voors al kooplieden , niet in een van beide ges doopt konnen zyn? Kon het zoo niet gebeurd zyn, dat ook de Dorftader kooplieden die plaats vryelyk bezocht hadden? Of waren ook op dien tyd zulke kooplieden te Dorftad aan de El ve? van waar, bidde ik, is ons dit zes ker? Een weinig verder (c), wanneer ‘ef by de Zweeden geraadpleegd wierdt over het toelaten van den Christengods- dienst, zegt een zeker oud man, fom« tyds namen eenigen uit de onzen, Ee or (C) Cap. 24. Ap ce non adeo erant colluftratae , cum contra religio. noftra certam fedem apud Hamburgenfes in primis et Doreftadienfes fuisfet nacta, quare itaque in al= terutra urbe baptizati esfe non poterant Slesvi- eenfes, illi negotiatores maxime? Siccine fieri po= terat, ut negotiatores etiam Dorftadienfes vicum illum libere expeterent? Et an ergo eo etiam tem= pore negotiatores illi Dorftadi apud Albimè unde, quaefo , id nobis conftat? Haud longe post, ibid. cap. 24. Cum apud Sueonas de admittenda religione Chriftianadeliberaretur , dicit fenior aliquis rs : 8 396 J. DE RHOER Over Porfladus gaande, ziende dat de fehik- king van dien Godsdienst bun voordeel zoude zyn, denzelven van zelfs aan. Nu zyn ’er veele hinderlaagen, en door de flroopery der zeeroovers is ons die reis zeer moeilyk gemaakt. Geen wy der- halven eerst zoo verre heen zorgvuldig zochten, waarom nemen wy bet , nu ’t ons zoo dicht by gegeven is, niet aan ? GUAL- po heeft het gevolgd (d). eo, Dit hebben meer uit ons met ’ uitfterfte gevaar „‚ Vernomen , die reeds lang te Dorftad onge- dwongen s> De ftryking van de zalf des heil’gen doops ontvongen.” Komt (d) Cap. 59. eedt do guidam ex nobis DORSTADUM adeuztes, hujus reli= gionis norman profuturam fibò fentientes fpontanea voluntate fscipiebant. Nunc multae interjacent infidiae, et pirata- rum infeftatione periculofum walde nobis iter illud factum est. Ouod ergo tam longe pofitum prius follicite quaereba= mus „ hic nobis modo oblatum qware non fuscipimus? GU= ALDO id tranftulit cap‚ 59. Duam rem fupremis expertì faepe periclis , Ex nostris quidam DORSTADI fponte lituram Chrismatis , et facrumgam percepere lavacrum. j Haets LIER rd ne EN DORESTADUM DER BATAVIEREN, 379 Komt dit nu meer met dat of ons Do: reftadum overeen? Maar ik wenschte; dat de beroemde Man ergens bepaald had, op welk jaar der 9 eeuw Dorefta- dus aan de Elve verwoest zy, want hy zegt dat het in die eeuw gefchied is, TRAZIGER in zyn Chronyk, wien ik te vo- ren (e) aangehaald heb, zegt, dat het op dien tyd verwoest zy, toen Ham: burg door de Noormannen geplonderd, wierdt , en St, Anfcharius ter naauwer- nood ontkwam. Doch die ramp van Hamburg en de vlucht van St. Anfcha- rius worden in de Chronyk wan ALBER- TUS, den Stadienfer , tot het jaar 840, maar van LAMBECIUs (£) tot het jaar 845. ge Ce) Hoofd. IL. (f) Iz orig. Hamb. p. 5. et in Chronol, ot Haeccine illi Doreftado , an noftro melius refpon= dent? Sed vellem alicubi definivisfer V. A. quo fe= culi noni anno Doreftadum ad Albim funditus fue- rit excifum, pam intra hoc feculum id accidisfe dicit. TRAZIGERUS in Chrox. quod fupra cap. I. eX= citavi, everfum dicit ea tempeftate, qua Hambur= gum a Normannis diripiebatur et S. Anfcharius aegre evadebat. Hamburgi autem illa clades, et Anfcharii fuga Chronico ALBERTI STADENSIS illigatur anno DCCCXL. Et LAMBECIO in Origin. Hamburg. Pe 5. et in Chrono], refertur ad annum peeexLv. Ut cufs 308 J. DE RHOER OVER gebracht. Wat van beide mien ook kie: ze, dit zal’er uit volgen, dat, by aldien TRAZIGER de waarheid gezegd hebbe, dan ook ’t geen REMBERT (g) van Dore- ftadus verhaalt, en de ongelukken, met welke wy lezen, en boven gezien heb- ben, dat die ftad, na dat jaar, gewor- fteld heeft, met geene waarfchynelyk- heid konnen thuis hooren , by het Do- reftadus van HUYDECOPER. De brief wan den beroemden Krumm (wiens con-. Jpectus Hift. Crit. Comit. Holl, et Zee- landiae my heeft doen watertanden) aan den Grootachtbaaren P. H. VAN DE WALL (h), komt my, terwyl ik dit {chryve, zeer wel ter fnee, Hier wan daan (8) Cap. 17 Ch) De zonnullis, quae in nup. edit, Chror, wernac. Rhytm, A. S. occurrunt. p. 4I—SL. ee eeen eunque elegeris , id confequetur, ut, fi vera dixerit TRAZIGERUS, eaquac REMBERTUS C. 17. etdeïinceps de Doreftado narrat, calamitates etiam, quibus- cum post illum annum conflictatum legimus, ut fupravidimus, nulla ratione ad Doreftadum HUIDE- COPERI posfe pertinere. Commode haec feribens in= cido in Epiftolam Clar. kuviT (cujus Confpectus Hift, Crit. Comit, Holl, & Zeelandiae mihi admodum falivam movet) ad Amplisf. P. #. v. DE WALL, de zonnullis, quae in nupera Edit. Chron, vernaculi Rythmici, A, Stoke eecurrunt, PD. 51. — Hinc omnis mali labes! hinc tam DORESTADUM DER BATAVIEREN. 300 daan is de oorfprong van dit kwaad. Hier wan daan zyn zoo veelwuldige papieren en Handvesten van Koningen , Graaven, en anderen, in het zwart register der onechs de en verdichte boeken gebracht. Hier van daan is de melding van Doreftadus, Kin- bemum, en * eiland Walcheren uit de Jchryveren en jaarboeken gebannen en uit geworpen, of elders overgebracht. Hier wan daan ««. zoo fpreekt hy, waar- by ik nu alleen dit eene voeg, dat ik veele dingen opmerke, die my doen vreezen, dat door zulke eene handelwy- ze, meer en meer, de weg tot eene his- torifche twyfeling gebaand wordt, en die my in geheugen brengen, het geen ‘er van BAYLE verhaald is, alsof die had willen {taande houden, dat het, zige Ce nt tam multiplices varii generis chartae ac diplomata Regum, Comitum, aliorumque in atrum iftum in= dicem expurgatorium fpuriorum nempe ac fictici- orum, conjecta! Hinc ubique fere ex fcriptoribus et Annalibus noftris profcripta et ejecta mentio DORESTADI; KINHEMII;5 INSULAE WALACHRIAE, vel illa loca aliorfum translata. Hinc &c. Sic ijle, quibus addo ego, multa me obfervare , quae me- tum incutiunt, ne hac ratione ad. Pyrrhonismum Hiftoricum via magis magisque fternatur, quaeque mihi in memoriam vocant id, quod olim parfum . me.= goo J. DE RHOER OVER bewezen, met de onwraakbaarfte getui- genisfen, onwaarheid ware, dat de Franfchen in het begin van deze eeuw by Hochftet door de bondgenooten ver- jaagd, en op de vlucht gedreven zyn, we memini de P. BAELIO, ac fi probare voluisfet , fals fa esfe illa quae publicis teftimoniis firmabantur. fub initium hujus feculi, Gallos apud Hochftet- tum a Foederatis fulos fuiste ac fugatos, III HOOFDDEEL, De bewyzen wan den Grootachtbaaren Man worden ter toets gebracht. ’Er wordt gezin- twist over de Lek, den Rhyn, en den tyd wan de verzanding van den Katwyker mond. Het bewys van dien Heer uit eenen penning wordt , te gelyk met het geen hy uit de reize wan Bonifacius ontleend heeft , onderzocht. Eris ,eer wy ons Doreftadus verlaten, OVvE- mert GEA PVE REE Expenduntur argumenta Wirt Amplisfimi. Difputatur de Becca, Rheno, et tempore obftructi oftii Catvicenfis. Argumentum Vs «1. a numo aliquo petitum examinatur , ut ét ällud, quod fumfit ex itinere S. Bonifacii. Ante quam Doreftadum nostrum ee u= DORESTADUM DER BATAVIEREN: -40F overig ; de bewyzen, die dè voortreffe: Iyke Man ten zynen voordeele gebruikt heeft, te onderzoeken; Drie voornaax me zyn ’er; want die, welke hy uit REMBERT ontleend heeft, hebben wy, reeds te keer gegaan; _ Hy legt ’er zich derhalven op toe; zyn gevoelen te ftaven met de rivier den Rhyn, welks gelegenheid, als mede de legging van Doreftadus, hj zegt dat zy niet begrepen hebben, die deze {tad op het eiland der Batavieren plaatfen, Want de Rhyn zou, na dat dearm, die Doreftadus befpoelde, verzwakt was, ein- delyk by Katwyk geheel door het zand verftopt zyn. Doch indien dit, gelyk het waarfchynlyk is, langzaamer hand gefchied, en die verftopping ten laat{ten Ve DEEL Cc in Ht fuperest, ut expendamus argumenta, quibus pre causfà fua ufusest Vir praeclarus. Tria haec funt praecipuas illis enim quae ex REMBERTO, movit fu pra jam occurrimus. Firmare itaque ftudet fuam opi= nionem Rheno flumine, eujus neque conditio= nem, neque Doreftadi fitum intellexisfe dicic illos , qui in Batavorum infula oppidum hoc locant. Rhe- nus. quippe, postquam paullatim ille alveus, qui Doreftadum adluebat, extenuatus fuerat, tandem apud Catvicum penitus fuit .obftructus. Id vero, uti probabile est „ fi fenfirp fuerit factum, atque ad e ë exe 402 J. DE RHOER OVER in het jaar 839 voltooid zy , hebben de Noormannen den Rhyn niet kunnenop- varen. Zoo denkt hy. Het lust ons derhalven die rivier een weinig op te zeilen, en naar haar einde aftezakken, op dat wy dien geftopten mond vinden, Laat ik, om niet onbuigzaam te zyn, toeftaan, hoewel de zaak, (over welke toch het gevoelen van den Grootacht- baaren Man my het waarfchynlykfte toefchynt) niet buiten tegenfpraak is, dat deze arm by TACrrus (a) bedoeld wordt, waar hy zegt, dat door het af- leiden van die rivier het kleine bedde tus{chen het eiland der Batavieren en Duitschland de gedaante van vast land gemaakt hebbe. Doch waar uit zal be- Wee (a) Hist. V. 19. extremum anno DCCCXxxIx obftructio ista fuerit Confummata, utique Normanni post illud tempus Rhenum navigiis adscendere non potuerunt. Ita ille. Lubet icaque per Rhenum vela paullulum las xare , et adexitum ejus descendere , ut claufum iftud ostium inveniamus. Largiar, ne fim difficilis, (quamvis res controverfia non careat, fed de qua V. A. opinio mihi verior etiam videtur), medium hunc alveum intelligi in illis TAciTI Hist. V, 19. ubi Rhezi, dicit , abacto amne tenuem alveum, infulam änter Germanosque, continentium terrarum fpeciems A ne DORESTADUM DER BATAVIEREN. 408 wezen worden, dat die mond van defì Rhyn in het jaar 839 geheel verftopt zy; gelyk het VAN LOON en HUYDECOPER; dien dit wel te pas kwam, toefcheen, CLU- VER (b) zegt ‚dat het ten uiterften dwaas is den tyd te bepalen, nademaal het van geen fchryver verhaald wordt. De mees- ten denken ; dat het gefchied zy, ten ty- de van den grooten vloed en der boom: velling, welke onze tydfchriften tot het jaar 840 of 860 brengen. Zie hier over den Geleerden j. LE FRANCQ VAN BERKHEY (C) en JAN VAN LEYDEN (d). Doch in het bepalen van ’ jaar verfchil- len de boeken; fommigen geven aan Cc 2 840, (b) De Rhen. Alv. p. 49. 9) (c) Nat. Hist. van Holland 1 bl, 189. (d) Chron. Bels. L. I. 30. ! ee Unde autem probabitur obturatum penitus fuisfe Rheni hoc ostium anno DCCCXXxIx? uti vifum fuit LONIO, et cujus causfae expediebat hic cum LONIO facere „ HUIDECOPERO. CLUVERIUS, de Rheni Alv. Pp. 49. ummae dementiae esfe dicit tempus istud finire , cum a nullo auctore memore- tur. Plerique accidisfe exiftimant tempore magnidi= luvii, et ftragis arborum , quae: Chronica noftra:re- ferunt ad anpum vel pccexr „ vel DeeeLx: 'Chro- nici Belgict verba legas- apud-Erud. BerKneY Hitt. Natur. Hol I, p. 189, qüae habet- eciar jo= AN, A LEIDIS in Chrn; T, 30% fèd-ubi- aliqui codices all 404 J. DE RHOER OVER 840, anderen aan 860 den voorrang: De woorden, die JAN VAN LEYDEN gebruikt, ‘er verfcheen een aanmerkeljk teeken in de lucht , flerren enz. worden op dezelf- de wyze by HeEDA (e) gelezen. Maar die heeft het tot het jaar goo gebracht, en voegt ’er voor het overige, aangaan- de den verftopten mond des Rhyns, niets by. jJuNImus (f) brengt het tot het jaar 1170, wanneer BEKA (g) en ande- ren verhalen, dat ’er een allerzwaarst onweer gewoed, en dat zich de zee tot aan de muuren van Utrecht opgezet heeft. j. pouzA (h) volgt Junius; van | wiens (e) p. OI. (É) Batav. p. 54Ó 55. CE) P. 54. Ch) Axnal, /, IV. fp. 167. tant annum feculi noni quadragefimum, alii fexagefi- mum praeferunt. Eadem autem illa verba, quibus utitur JOAN. A LEIDIS : figxum memorabile apparuit in coe= do, flellae Ec. eodem prorfus modo leguntur apud HEDAM p. 7I. Ís vero retulit ad aanum DCCCC at= que de Rheni obftructo ostio nihil prorfus addit. JUNIUS Batav. p. 54 et 55. refert ad annum MCLXX; quo tempore vehementisfimam faeviisfe tempesta= tem et mare ad muros usque urbis Trajectinae ef= fluxisfe, narrat BEKA, Pp. 54» aliique. JUNIUM fe- quitur jy. DOUZA, Annal. L. IV, p. 167, cujus tamen debile hoc atque infirmum puto, quod nd le SR. en DORESTADUM DER BATAVIEREN, 405 wiens ftelling ik nochtans geloove, dat ze zwak en onvoldoende zy, als of het niet gelooflyk ware, dateen volk, door zoo veele oorlogen uitgemergeld , genoeg: zaam geld gehad hebbe, om eene door- gaande graft te graven, en de allerkost- baarfte dyken van de Lek, op zoo groo- te onkosten der ingezetenen , te leggen. Welk een hard wapen is toch de nood! Hoe verfchillend is het aanzien dezer euwe van de volgende, en hoe veele andere voorbeelden van dit foort! Dat zekerlyk lang voor het jaar 1170 de Lek by Batavodurum bedykt is, blykt niet alleen uit JAN VAN LYDEN’S en HEDA’S gE= tuigenisfen ‚ maar ook allerklaarst uiteen handvest van FREDERYK, waarin hy be- volen heeft, dat die opflopping des Rhyns, na wel: PS (79 N ZN JAN AN OR didi dibile non esfe cenfeat, populo, tot bellis fracto , fuppetivisfe fumtus , ducendae fosfae perpetuae, e£ operofisfimis Leccae aggeribus, tanto provinciali- um impendio communiendis, Quam durum enim telum necesfitas? quam diverfa feculi istius ratio ab infecutis? et quot alia hujus generis exempla? Dudum certe ante annum illum MCLXxx, apud Ba- tavodurum Leccam aggeribus fuisfe communitum , non modo €X JOANNIS A LEIDIS Ct HEDAE testimoniis, ted liquidisfimo apparet, e FRIDERICI diplomate quo Jusfit, ut maneret obfêructio illa Rheni, quae vulgo drzi- X iu 40ó Je DE ‘RHOER OVER welke Dam genoemd wordt, by de flad, die Wich hiet, en outtyds gemaakt is om dit zoo groot gevaar wan ’t water voor te komen, zoude blyven. Zoo fprak die Kei- zer reeds in *t jaar 1165, en hy zegt by HEDA (i), dat toen reeds die opftopping des Rhyns van ouds gemaakt zy. Indien men ook nagaat, dat ’er in een oud ge- denkfchrift, * welk te Woerden in de Lutherfche Kerk een kort Chronyk van gedenkwaardige zaken behelsde, gezegd wordt, dat de Rhyn noch ín ’ jaar 1050 by Katwyk in zee gelopen heeft; gelyk MATTHAEUS (k)en anderen aangeteekend hebben ; en zoo men verder overweegt; dat de Keizer FREDERYK, ook in ‘jaar 1165, bevolen heeft, dat de opfopping (i) p. 180. Ee (k) De Nob. p. 177. bide sd a zur Dam, prope villam , quae appellatur Wich, quae ad pemovendam tam graver aquarum pernitiem antiquitusfacta est, adud HEDAM p. 182. Sic imperator ille anno MCLXV, et tum jam Rheni illam obftructionem az- tiguitus factam dicic. Si itaque confideres, dicí flu= men illud, in veteri quadam tabula, quae Woer= dae ‚in templo Lutherano, breve quoddam chroni= con exhibebat rerum memorabilium, anno adhuc ML, apud Catvicum in mare exiisfe, uti MATTHAE= US de Nobil. p. 177, aliique notarunt; fi porro eX- pendas, anno etiam MCLXV, Jusfisfe imperatorem FRI- DORESTADUM DER BATAVIEREN. 4097 by Stedeke of Swadeburg weggenomen zoude worden, en gewild heeft, dat de Rhyn, (dien men merkt dat breed ge- noeg geweest is, uit de fchade, die hy veroorzaakt hadde) gelyk eertyds, af zou loopen (want hy liep by Swade- burg af, daar niemand aan twyftelt), zoo als in een handvest by HEDA gelezen wordt (l): befluit men te recht, dat nader- hand die mond van den Rhyn eerst ge- heel verftopt zy. Het geen verder hier uit geftaafd kan worden, om dat de zee in het jaar 1170 tot aan de muuren van Utrecht ftond; ten minften, indien die vloed uit den ocëaan of Rhyn by Kat- wyk gekomen zy, het geen de Jaar- boeken, volgens BUCHELIUS(m), willen, Cc 4 Doch (1D) p. 182. (im) Ad BEKAM p. 55. dd nd FRIDERICUM „ ut Zollererur obftructio , apud Stedeke , five Swadeburg , ac voluisfe, ut Rhenus, (quem fatis am- plum ingentemque fuisfe colligas e damnis, quae. excitabat), decurreret, ficut antiquitus folebat, (decurrebat autem apud Swadeburg , de quo loco: nemo dubitat) ut in diplomate apud HEDAM p. 182. legitur, post illud demum tempus Rheni hoe ostium fuisfe obturatum, meritisfimo concludas. Idque ulterius inde firmari posfet , quod mare, anno MCLXX, ad Trajectina usque moenia ex'verit, cer= te, fi inundatio illa ex Oceano, vel Rheno er Aln 408 J. DE RHOER OVER Doch dit veroorzaakt my eene groote zwarigheid, om dat dus de opftopping des Rhyns zelfs veel later zou moeten voorgevallen zyn. Want ’r zyn over- blyffelen, uit welke het vast ftaat, dat ook in de 13 eeuw begeerd is, dat de Rhyn by Swadeburg niet verftopt moch- te worden, Zie hier over HEDA (n) en MIERIS (o), die denkt, dat de Rhyn nooit by Katwyk in zee gelopen hebbe; doch tegen wien de Geleerde BERKHEY (p) zich uitfteekend verzet, __ Indien derhalven de Rhyn zoo laat, elyk ik reeds zeide, met eenen vollen en noch onder Utrecht geftaan ren €; (Mn) p. 190, (Oo) Befchryv, van Leyden I, 1. Cp) Nat. Hist, van Eiplland í, 3. pd Catvicum fuerit, quod Annales velle Bu HELIUS ad BEKAM p. 55. {cribic. Id vero magnam mini hie parit difficultatem, quod Rhení illa obftructio fie multo adhuc ferius fieri debuerit. Superfant enim monumenta, unde conftat, feculo etiam decimo tertio, vedtum (uisfe, ne Rhenus apud Suadeburg obftrueretur, Vide HEDAM p. 190. Et MIERIS In deftript, wrbis Leidae T, LI. e. 1. qui Rhenum punguam apud Catvicum in mare fe effudisfe opina= tur, fed contra quem egregie disputavit Doctisf. BERKHEY in Hift. Natur, Holl. T.I. cap. 3, Si itaque tam fera, ati diger inftituebam, Ke IUC DORESTADUM DER BATAVIEREN. 409 be, zoo dat hy die rampen heeft kunnen veroorzaken , moet het waarlyk vere wonderlyk fchynen, dater van die zaak tegenwoordig in deze eeuw geene zekere _bewyzen zyn, Maar door welken mond de Rhyn ook geloopen hebbe, en wan: neer hy verftopt moge zyn, hetis my genoeg hier voldongen te hebben, dat het niet noodig zy dit met HUYDECOPER en anderen tot het jaar 839 te brengen. Derhalven moet men geen bewys ont- leenen uit de zeetochten der Noorman: nen door den Rhyn tegen Doreftadum, Maar ftel, dat die mond des Rhyns ver- zand geweest zy, het zou echter den Grootachtbaaren Man nietsbaten. Want het is vast genoeg, en van den uitmun- j Ce 5 ten- dirid huc infra Trajectum pleno alveo iverit, fic ut @as calamitates efficere potuerit, mirum profecto vide= ri debet, rei iftius, hoc jam feculo, certa non dari documenta. Sed quocunque etiam oftio Rhenus exiverit, quocunque etiam tempore hoc penitus Qbturatum fuerit , utique adannum DCCCXXXIX CUM HUIDECOPERO, aliisque referre necesfe non est, adeoque e navigationibus Normannorum per Rhe-= num, argumentum contra Doreftadum Batavorumdu= ci nondebet, Sed fac, obftructum fuisfe iftud oftin um , nihil etiam hoc proderit viro Amplisfimo. Sa- tis enim conftat, atque ab ijlustri Marchione 2 - pe 410 Je DE RHOER OVER tenden Marquis DE sT, siMON (q) en an- deren voldongen, dat de Rhyn niet langs dien eenen Katwyker ‚maar ook langs an- dere, zoo wel door de natuur, als door kunst en met handen gemaakte monden, in de zee zich ontlast heeft. Niets belette- de derhalven de Noormannen om op eene andere plaats den Rhyn optevaren. Maar daarenboven zegt de Groot- achtbaare Man, dat ‘er te Doreftadus penningen geflagen zyn, ten tyde van Lodewyk, op welker eene zyde een fchip te zien is, en demaam van Dore- ftadus gelezen wordt; dat dit derhalven een groote koopf{tad geweest zy; gelyk oor (q) In de Voorreden van zyn uitmuntend werk „ Histoire de la Guerre des Bataves > des Romaizs. lener ST. SIMON, in Praefatione fplendidisfimi operis, cui ticnlus Histoire de la Guerre des Bataves et des Romains, aliisque commonftratum est‚ Rhennm non per unum illud os Catvicenfe, fed aliis quoque capiti= bus, tam nacura, quam arte manuque factis, in mare effuxisfe. Nihil itaque Normannos inpediit , quo minus alto in loco Rhenum ingrederentur. At, dicit praeterea V., A., Dorefladi numos esfe cufos, tempore Ludovici, in quorum altera par= te confpicicur navis et nomen Doreftadi legitur. Fuisfe itaque celebre emporium, id quod navi fig= mificatur, de Batävorum autem illo op pido nulla ves. 4 DORESTADUM DER BATAVIEREN, 41 door het fchip bedoeld wordt. Maar dit kan, naar zyne meening, van die ftad der Batavieren, met geen fchyn van waarheid voorgewend worden. Het doet my leed, dat ik het boek, ’t welk hy ten zyne voordeele pryst, niet by de hand hebbe. Ik weet wel, wat de fchepen op de penningen meestal bes teekenen; doch er zyn veele opfchriften en wapens, welker reden niet altoos ge« noeg ontwikkeld is, Want ’er waren dikwerf veele byzondere oorzaken en ge- legenheden voor handen, by welke zulke penningen geflagen en geftempeld wierden; maar ik zie niet, waarom de naam van koopflad aan Doreftadus ont knibbeld wordt, Wy hebben gezien , dat de fchattingen en tollen daar betaald zyn; enover deszelfs vermaardheid Hen En Bas de ee ri fpecie hoc obtendi posfe, Doleo librum, quem pro causfà fua laudat V A., ad manum non esfe. Naves quid in numis fignificent, fcio, fed multa funt in iis ymbola et imagines, quarum ratio non femper fatis est expedita. Singulares faepe emerge= bant causfag atque occafiones, quibus hujusmodi humismata cudebantur, fignabanturque., Sed nec causfam video, quare titulus emporij Doreftado nose tro denegetur. Vidimus tetonia et vectigalia ibt Juisfe foluta, deque ejus celebritate fupra prol is« 412 J. DE RHOER OVER ben wy boven breed gehandeld. Wes: halven ik geene reden vinde , waarom wy VAN LOON en anderen niet volgen zou- den, die dit van ons Wyk te Duerftede verftaan , van welks vermaardheid, daar ik te voren van fprak, hoewel ik toen verzuimd hebbe dit te melden, ook deze penning getuigenis kan dragen. Ik her- innere my, by deze gelegenheid, ee- nen anderen penning, welke de uitmun- tende Man echter niet zal zeggen dat tot zyn Dorftad behoore, BUCHELWUS (rt), hoe- wel hy , ’t geen ’er door den verdichten MARCELLINUS, aangaande de meenigte der Tempelen , verhaald wordt, onder de waareLuciaanfche gefchiedenisfen plaatst, maakt des niet tegenftaande uit eenen gou- > (E) Ad HEDAM p. 46. ttr disputavimus, Adeoque causfa non est, quare hic LONIUM aliosque non fequsmur, qui de nostro Batavoduro explicanr, de cujus celebritate fupra fuo loco , ubi hoc monere neglexi, numus hic eti= am testari potuisfet. Recordor hac occafione alius numi, quem certe ad fuum Doreftadum pertinere, non dixerit vir eximius, BUCHELIUSad HEDAM , P. 46e guamvis ea, quae de templorum multitudine a Pfeu- do= Marcellino narrantur, inter Luciani veras hie ftorias referat, alicujus nihilo minus nominis fuisfe Ô nos= DORESTADUM DER BATÁVIEREN. 4I3 gouden penning, welks opfchrift is, pur: STAT CIV., Op, dat ons Doreftadus toen reeds eenigen naam gehad hebbe, scr12 VERIUS, voegt BUCHELIUS ’er by, heeft zoodanigen gezien, daar hy (s) fchryft, onder anderen heb ik ook gouden penningen gezien, aan den eenen kant ELINUS ten op- fchrift voerende ‚ en aan den anderen Do- RESTAD , Pet welk TACITUs Batavodurumn genoemd beeft, verbeeldende, Doch dit zyn niet de woorden van SCRIVERIUS, zoo als BUCHELIUs meende, maar van n. JUNIUs, uit wiens werk (t) ze overge- fchreven zyn. jUNIus verhaalt, dat die penningen by Voorburg, een plaats niet ver van den Haag, (*t welk veelen vee et (Ss) Ju Bat, Antiqua, Ct) Batav, Hist, cap. 19, Grt nostrum Doreftadum colligit e numulo aureo, cui infcriptum erat, DURSTAT CIV. Addit BUCHELIUS talem vidisfe SCRIVERIUM „ Qui in Batavia {ua antiqua feribit , izter cetera vidi et aureos numulos, ab adverfa parte Elinum loguentes, ab altera Doreftadum, quam ur= bem, Batavodurum TACITUS dixit. Verum haec non funt sCRIVERII, ut putabat BUCHELIUS „ fed jUNII, € cujus Bat. Hiff. c. 18. fuere transfcripta. Narrat JUNIUS numulos illos inventos fuisfe apud Vorbur= gum, (vicum illam haud procul Haga Comitis, quem) {ij 5% DE RHOER Over het Forum van Hadriaan, dat in de reïs- tafel gemeld wordt, houden) gevonden zyn. Daar toch hadt het kasteel van Elinus, den Friefchen Vorst, geftaan, van % welke de Chronykfchryvers vee- le dingen droomen, uit welke verhaa- len, hoewel zy alleronzekerst zyn, ien nochtans befluiteen mag, dat dit Dore- ftadus niet in Duitschland, zoo als wy het nu noemen, te vinden zy. | Eindelyk ontleent de Grootachtbaare Man uit de reize van Bonifacius, den Friefchen Apostel, een bewys. Hy zegt, dat Bonifacius, toen hy eerst uit Engeland vertrok, in ’t jaar 714 of 715 naar Doreftadus gereisd zy , maar dat de fchipper aan een plaats, die Zundenwich hiet, gekomen is, dat is, quem multi habent pro Foro Hadriani, cujus mentio in Tabula Itineraria). Ibi quippe fteterat arx Eli- ni, Frifioram Principis, quo de multa fabulantur chronicorum architecti. Quae ut fint incertisfima, id tamen haud abfürde inde colligas , Doreftadum il- lam, in Germania, quam nunc vocamus, minime esfe quaerendam. Derique V, A. ex itinere S. Bonifacii, Frifio= rum Apoftoli, ducit argumentum. Hune, dicit, cum primum ex Anglia folveret , anno DCCXIV, vel fequenti , ad Doreftadum iver direxisfe, nautam vero adpulisfe- in-locum „cui nomen Lurdeuwids id est DORESTADUM DER BATAVIEREN. 415 is, volgens den Grootachtbaaren Man; die ftad, welke wy heden Zunden hie» ten 5 dat Bonifacius van daar, te lande naar Doreftadus aan de Elve, gereisd is 4 dat de woorden van OTHLONUS: hy is overgegaan naar Dorftad, even als by REMBERT, het naaste land der Friefen wvoorbygaande, dit beteekenen. Doch ik heb hier boven uit GvALDO getoond, dat REMBERT met deze woor- den een zeereis bedoelt, Maar ik zal alle onnoodige ftof tot twisten affnyden; want zoo haast ik zal aangetoond heb- ben, dat Bonifacius, toen hy eerst uit Engeland vertrok, in het Doreftad der Batavieren aangekomen, van daar naar Utrecht aan den Rhyn, en eindelyk, toen hy zag dat hy niets vorderde, aap / el- Bt est, ut interpretatur V. A. „eam urbem, quam Luze den hodie vocamus, unde terrestri itinere Dorefta- dum , ad Albim, perrexerit Bonifacius. Id fignifi= care verba illa OTHLONI: Tranfiit ad Dorftad, utiapud REMBERT UM, viciza Frifonumtranfeuntes, At veroREM= BERTUM illis verbis iter maritimum indicare , fupra € GUALDONE docui, Sed omnem amputabo litigandi materiam, minus necesfariam, fimul atque enim ostendero, Bonifacium, cum primum cx Anglia adpelleret, Doreftadum Batavorum, inde Trajec- tum ad Rhenum venisfe, et tandem, eum nihil fe pro= á16 Y DE RHOER OvER elders vertrokken zy, fchynt het my toe, dat ik, het geen ik moest bewyzen, zal voldongen hebben. Want dan wordt ‘er noch voor Doreftadus aan de Elve, noch voor de reize van Bonifacius der- waarts, plaats overgelaten, Laten wy dan die fchryvers hooren, welke het leven van dien Apostel be- fchreven hebben, OTHLONUS (u) zegt hy is te Lundenwich aangekomen, en niet lang daar na overgegaan naar DORSTET; en daar eenigen tyd blyvende, heeft hy Gode dag en nacht den werfchuldigden lof gegeven. Maar doordien, toen ter tyd, tusfchen Karel, den roemruchtigen veld- heer en vorst der Franken, en Radbod, den Koning der Friefen, twist ontftond — die het volk aan weerskanten beroerde, en het (u) Iz wita Bonif, c, 6. TL EPL proficere fentiret, inde discesfisfe, planisfime id quod debui, praeftitisfe mihi videor; fic enim nullus Doreftado ad Albim locus relinquitur. Audiamus itaque illos, qui vitam hujus viri confcripferunt, OTHLON. Cap. Ó. Pervenit ad— Lundenwich, ac non multo post tranfacto postliminio, transivit ad DORSTET „ ibique alignamdiu commoratus „ debitas Deo perfolvit die noe= tugue laudes. Sed quoniam per idem tempus hoftilis disfenfio exorta inter Carolum Principem, gloriosumque _ducem Francorum et Radbodum , Regem Frefonum — populos ex atra= DORESTADUM DER BATAVIEREN, 415 bet grootfte gedeelte der kerken van Chriss tus ‚ die voorheen in Frieslandonder het ged biedder Franken waren ; door de drukkende wervolging ‘van Radbod op eene droevige wyze den afgodsdienst wederoin wierden toegevoegd , wesbalven de man Gods , zulks „ke eene groote afkeerigheid van den waas ren God merkende, zich uit die deelen, derhalven ook uit Doreftadus en de om- leggende plaatfen , heeft weggemaakt , en is te Trecht, Utrecht, gelyk niemand twyf- felt, aangekomen. En daar ook eenige dagen toevende, heeft hy Koning Radbod, toen by aankwam, gefproken, biddende, dat by van zulke eene boosaardigbeid afflaan mochte. Hetzelve leest men by WILL BALD (v)‚ Hier uit blykt derhalven ten P, DEELe Dd | klaar. Cv) In vita Bozif, C, II. ond utraque parte perturbabat; maximaque pars Ecclefiarum Chrifli, quae Francorum prius in Frifia fubjectae erant ima perio, Radbodi perfècutione incumbente, idolorum culturae dugubriter reddebatur , ideogue vir Dei, perfpecta tantae pere werfitatis mole, ex illis partibus, (Doreftado ergo et eireumjacentibus) discesfit , et pervenit dd Trecht (Tra- jeetum, ut nemo dubitat) ibique etiam commoratus ali- guantis diebus, advenientem Regent Radbodum allocutus est obfecrans, ut a tanta pravitate quiescerèt, Eadem legas apud WILLIBALDUM, in Vit. Bozif. c, IL. EX his autem manifestum est, Radbodum in eas tum pat- 418. kh’ DE RHOER ÓVER klaarften, dat Radbod toer in die ftree- ken geheerscht heeft, Ook is dit ze- ker, dat de Kerken in Friesland onder het gebied der Franken geweest zyn. Derhalven heeft Doreftadus tot Fries- land- behoord, en wel tot dat gedeelte, %*% welk onder het beftier der Franken was. Heeft Radbod dan aan de Elve geregeerd? of komt dit alleen met ons Batavodurum overeen ? Maar zegt de Grootachtbaare Man, Bonifacius is, vol- gens OTHLONUS, vertrokken van wegen den toen ter tyd ontftaanen oorlog tus- fchen Karel Martell en Radbod, By aldien nu die oorlog by het Bataaffche Doreftadus gevoerd zy , zouden de Chris- tenen te Utrecht voorzeker ook niet vei- lig geweest zyn. Ja maar daarom is ck d= td partes principatum exercuisfe. Manifestum quoque hoe, Ececlefias in Frifia Francorum imperio fuisfe fubjectas. Ad Frifiam itaque pertinuit Doreftadus, et adillam partem quae Francorum fubjecta fucrat imperio. Regnavirne ergo Radbodus in illis partí- bus, an Batavoduro nostro haec unice coveni= unt? Ar, dicit V. A., discesfit Bonifacius ob bel- lum, qaod eo tempore natum erat inter Carolum Martellum & Radbodum, quod fi apud Batavodu= rum ho@ fuerit gestum, utique Trajecti tuti non Erant Chriftiani! Immo vero ideo Trajecti ee A : um DORESTADUM DER BATAVIEREN,. 419 facius teUtrecht naar Radbod gegaan, om dat hy de Christenen aldaar onderdruk- te; indien nu dit niet gebeurd ware, was hetdan noodig dat die Apostel voor hen {prak? Ja maar ‚gaat de Grootachtbaare Man voort, toen Bonifacius Doreftadus verliet, zegt OTHLONUS, ós hy uit die flreeken, dat is, Doreftadus, vertrokken, Maar toen hy te Utrecht gekomen was, en de nabuurfchap doorwandeld hadde, {preekt hy anders, en zegt, die landen doorgereist hebbende; zoo dat, by ge- volg, de fchryver twee onderfcheidene landftreeken bedoelt. Dit is my al te fcherpzinnig. Want het wordt in dezer voege gelezen, dat men het tegenover- geftelde er uit moet opmaken, Hy zegt, dat Bonifacius naar Dorftet over- d 2 ge- A ed dum adiit Bonifacius „quod in illis partibus gravem fe admodum Christianis praeftaret. Id nifi accidis= fet, quid opus, ut proillis deprecaretur Apostolus ? At pergit V. A., cum Bonifacius Dorftadum re- Jinqueret, teste OTHLONO, ex illis partibus (id est Doreftado) discesfit ‚ cum autem Trajectum venisfet, et finicima perambulasfet , alio modo loquicur OT BLO- NUS», dicitque, peragratis illius terrae partibus , adeo- que illis verbis -duas diverfas et fejunctas regiones auctorem fignificare |! Haec mihi nimis fant fùubtilia, Sic legunturapud OTHLONUM , ut alia omnia inde effi- cias. 420 J. DE RHOER OVER gegaan is, doch dat hy die ftreeken ver- laten hebbe, en te Trecht gekomen is, en daar , zoo wordt ’er bygevoegd , eenige dagenblyvende, heeft hy den Koning Radbod, by deszelfs aankomst „gefproken, werzoekende , dat hy van die boosheid af- Jaan zoude, Dan volgt ’er by orHLo- NUS, (w) doch naderhand de flreeken van dat land doorgereist hebbende... Wat maakt gy hier anders uit op, dan dat die ftreeken van dat land verftaan moe- ten worden, van *t welk hy had ge- fproken, Laat ’er ons nu WILLIBALD ook mede vergelijken. My is te Dorflad dg ‚ en daar eenigen tyd blyvende, beeft hy Gode, den Heere, den verfchul- digden. lof gegeven, dag en nacht. Van daar Cw) Cap. 9. in initio, entend cias. Dicit Bonifacium tranfüsfe Dorfter , discesfis= fe ex illis partibus, et pervenisfe ad Trecht „ ibique additur, commoratus aliguantis diebus , advenientem Re- gem Radbodum allocutus est, obfecrans „ ut a tanta pravi- tate quiesceret, Tum fequitur apud OTHLONUM cap. 7. cujus hoc initium: post haec vero, peragratis illius terrae partibus &c. Quid inde colligas, nifi hoc , i/= lius terrae, de qua dixerat , partes esfe intelligendas? Conferamus jam WILLIBALDUM. Pervenit , inquit, ad Dorflad, ibigue aliquamdiu commoratus — inde perve- zit ad Trech , ibique Radbodum allocutusest, wt maltis illa= „um DORESTADUM DER BATAVIEREN, 421 daar is by te‘Trech aangekomen , en beeft Radbod gefproken, om te ondertasten of hy, weele deelen dezer. landen bezichtigd hebbende, ergens eenige plaats kon vin- den, om in bet vervolg te prediken. Ter- ftond voegt hy ‘er by, dewyl de God- vruchtige man eenigen tyd den onvrucht- baaren grond der Friefen bewoond hadde, en de zomer en herfst voor een gedeelte was voorbygegaan, heeft hy deze landen, toen dor en ontbloot van ’s Hemels vrucht- baarmakenden daauw , verlaten. Wat maakt men wederom hier uit op , behal- ven dit, dat Bonifacius, toen hy zag dat die tyd voor zyne prediking niet was gefchikt , naauwlyks een half jaar om zynde, weder naar zyn vaderland gekeerd is, na dat hy in ons Dorefta- dus, het nabuurig Utrecht, en de om- d 3 leg- Gn rum circumvallatis ac confpectis terrarum partibus, utrum fibì in futurum praedicationis uspiam patesceret locus, per= quirerer, Addit ftatim, farctus vir, dum flerilem alie guamdiu Friförum terram inbabitaret, et aestatis autum= nique aliguantulum tempus praeteriret , jam arida caelestis rore fecunditatis veliquerat arva, Et quid rurfum inde efficias praeter hoc, cum praedicationi fuae haud idoneum id tempus esfe videret Bonifacius, vix di- midio anno expleto, patriam repetivisfe, in Dn { ro Á32 f. DE- RHOER OVER ENZ. lëggende plaatfen, dien tyd verfleten heeft? VEN A Hier by komt noch, dat Gregoor, de medehelper en leerling van Bonifacius, door zyne leere Utrecht en de beroemde laats Dorftäad, met dat gedeelte van Biesland: * welk toen het Christendom beleedt,; verlicht heeft, gelyk LUDGER (x) zegt; ten doorluchtigen vertooge, dat „Dorftadus aän Utrecht nabuurig geweest is; %t welke ‘hy met dat gedeelte van Friesland, ’t geen den Christen Gods- dienst toegedaan was, door zyne leere verlicht heeft, (X) In Vita Greg. c, 10. nde ftro Doreftado ; Trajecto vicino, et finivimis'locis, tempus illud confum(íisfe? Ad haec GREGORIUS, Bonifacii adjutor et disci- pulus, doeerina fua Trajectum, et vicum famofum Dorftad „cum illa irrädiavit parte Frefoniae, quae tunc temporis Chriftianitatis nomine cenfebatur, ut dicit LUDGERUS in vit. Greg. cap. 10, manifesto ar= gumento , Dorftadum Trajecto fuisfe vicinam, guam cum illa Frifiae parte , quae facris Chriftianis itudebat , doctrina fua illuminavit Gregorius. TANTUM, Bladz. 423 EENE: VERBETERING VAN HET HEE Ver UersG en DOOR DAVID MEESE, Befchryving van de Afbeel- dingen op Plaat L. N Jertoonende een gedeelte van een al- gemeene Hey-machine of deszelfs flel ling, met eenige toevoeg fels ter verbete« D | d 4 ring (£) Wanneer deze Verbetering aan ’t Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen was toegezonden „door den Heer Meerse, werdt dezelve gefteld in handen van eenige kundige Leden, om hunne aan= merkingen daar over op te geven. De Heer DE ‘FREYTAG hadt de goedheid zyne bedenkingen daar op» fchriftelyk , medetedeelen , welke door ‘den Heer MEEsE, aan wien zy ter hand gefteid wer- den, van geen gering belang gerekend zyn; oor-=, zake, dat Hy verzocht zyn ‘werk door den druk niet gemeen te maken , voor dat Hy door proef- nemingen de nuttigheid en deugdelykheid van Zy= ú ' né 424 D. MEESE VERBETERING ring van dezelve trekkende. Alles van ter zyden te zien, ge bd ne uitvindinge nader zou bewezen hebben. Mid- lerwyl werdt die kutidige man ons door den dood ontrukt, waarom het Zeeuwsch Genootfchap goed= vondt, dit ftuk zoo te laten drukken, als het door den Schryver eerst is toegezonden, doch met by- voeginge der aanmerkingen van den Heer DE FREY= TAG „ die hier woordelyk volgen: ” Ingevolge van % befluit onlangs genomen, en waar by in myne handen gefteld werden de befchryvingen en aftec= Keningen tot verbeteringe der algemeene Hey -ma- chine, door den Heere Meeze aan ’t Zeeuwsch Ge= nootfchap toegezonden , ten einde ik dezelve zou- de onderzoeken eh deswegens eenig bericht inle= veren , heb ik de,eer., ter voldoeninge aan dat ver- zoek, de volgende aanmerkingen aan ’t Genoot- fchap aantebieden, „Een iegelyk „ wien het gebruik van een Hey=tuig bekend is, zal my gaarne toeftaan „ dat deszelfs grootfte volmaaktheid in het volgende legt opgeflo- ten: als, dat het is- handelbaar en gemakkelyk te Yerplaatfen, dat het weinig ontzettinge, en dus pok weinig reparatie is onderworpen, en dat met weinig volk, in korten tyd, de meeste kracht kan Worden geoeffend, Ik heb derhalven gedacht in dit onderzoek ten principale, de volgende zaken te moeten in het oog houden : als 1. De zamenftellingen dezer Hey-tuigen op zich zelfs befchouwd. 2, De wryvinge van derzelver deelen op hunne halzen of tappen; en de kracht tot de vereischte beweging benoodigd. 3. En laatftelyk, den tyd, welke tot hect oeffe= nen van eene bepaalde Kracht. op eene paal , zou= de moeten worden befteed, Alles mec opzicht es ir € il VAN HET HEY-TUIG. 425 A, A, eene-der ffanders, waar tus- fchen het Meyblok B, bewogen, en de kj Dd 5 taal en in evenredigheid van de algemeene Hey-tuigen „ zoo als noch doorgaans worden gebruikt, en tot wier verbeteringe, deze twee ontwerpen waren ingericht. Ten opzichte van het eerfte, namelyk, der- zelver zamenftellinge , zoo ziet men beide deze Hey-tuigen op Plaat [ en II afgebeeld, vermeer- derd met een quadrant, voorzien van een langen hefboom of arm, aan welkers einde de trekreep is vastgemaakt , en waar door het quadrant wordt in beweginge gebragt, terwyl een ander touw , aan het eind van dit cirkelftuk gehegt zynde, den blok doet ligten , naar mate dit quadrant door voornoem= den hefboom, om zynen yzeren fpil wordt opge- trokken. Zoo dat ook:ieder flag of val van den blok, dit quadrant om zynen as moet tuimelen, even zoo veel als de hoogte des bloks uitmaakt. De doorteloopene fpatien , zynde in reden alsde afftanden van het fteunpunt of fpil, zoo zal de fnelheid van de vellinge van het quadrant zyn, tot __de vlugt offnelheid van den hefboom of arm , alsde lengte der fpaken of radius van het quadrant, is tot den afftand der trekreep, of eind van den arm van den fpil, dat is, volgens de: Plaat [ als 7 tot r2. Als men nu onder het gebruik van het ge= meene Hey-tuig nagaat , hoe veel de blok telkens met een middelmatigen arbeid worde geligt, zal men bevinden, da: zulks doorgaans op6à7 voeten hoogte uitkomt; zoo dat dan, byaldien de blok door behulp van dit quadrant gelyke 7 voeren moet worden opgeligt, de trekreep of het einde van denarmR , r2 voeten zal moeten worden naar be- neden gehaald, en ieder val ook zoo veel lengte naar boven zal moeren doorloopen. Dewyl nu de cyden tot den val der Weba es En K) 426 D. MEESE VERBETERING paal ingeflagen wordt, zynde van boven door een dwarsfluk, alsby g. gekoppeld, aan befteed wordende, zyn in reden als de Quadraat wortels der afgeloopene wegen; en genoegzaam is aangetoond, dat een lighaam vryêlyk nederval- lende, ín ééne feconde doorloopt eene lengte van ruim r5rhynlandfche voeten , zoo zal de tyd tot een val van 7 voeten zyn #% feconde; in welken tyd de arm dan ook de voorgemelde 12 voeten , met ee- ne verfnellende beweginge , moet naar boven vlie= gen, hebbende als dan (de weerftand der lucht, en tegenwigt van den arm en trekreep byzonder ge- fteld) op het laatst eene fnelheid om met een een= parige beweging, indenzelfden tyd, tweemaal die lengte, dat is 24 voeten ofte ruim 35 voeten, in eene feconde afteloopen ;het welke wel als een on= gemeene vlugt kan worden aangemerkt, en die echter „ter{tond.na den valdes bloks, in een oogen- blik moet worden geftuit, zal het Quadrant met zynen arm niet geheel of ten deele om zynen as blyven voorttuimelen, en daar door een geruis men tyd tot het herftelien en doorhaalen van de trekreep verloren worden. Al het welke ik (on- der verbeteringe) denke zeer bezwaarlyk, zoo niet onmogelyk te zyn; en dit al mogelyk zyn=- de, zoo moet zulks noodwendig eenen verbaasden fchok telkens veroorzaken, waar door het Hey- geftel, byaldien het zeive niet ongemeen zwaar en ftevig is , eene geduurige ontzettinge en repa= ratie zal zyn onderworpen. Î Men zalmogelyk denken, dat-deze beweginge niet zoo fnel zal zyn als hier voren wordt opgegeven, mit hoofde van den weerftandvan de lugt „ tegenwigt van de trekreep., als andere „beletfels , welke op dit quadrant en arm, zullenswerken, hervgene ik ook gaarne toeftaa, Doch hetis te gelyk zeker, dat, zalde blok, met zyne- volle kracht as ens be. ON VAN HET HEY-TUIG 429 aan welke ftanders ook het wang fluk U, door taaie fpykets is vastgeflagen, en p tus- lens deze fnelheid diende plaäts' te hebben; of wordt dezelve door den weerftand der middelftof of andere tegenwerkingen vertraagd, zoo zal de blok ook in zynen val worden weerhouden, en dus zyne meeste en volle kracht op de paal niet konnen oeffenen. Voorts behoeve ík my niet verre uit te laten, over het gewigt dezes quadrants en arms, en de meenigvuldigheid van houten yzer, waar uit deze Hey-tuigen zyn famengelteld, waarom dezelve ook veel arbeid en tyd tot hunne verplaatfinge zul- len vereifchen. Betreffende de wryvinge wan derzelver deelen op hunne halzen of tappen , en de kracht tot overwin= ninge van dien benoodigd; zoo is dezelve minder in deze, dan in het algemeene Hey- tuig: want, ftellende de rammelfchyf van 2 voet diameter „ draaiende op eene fpil van 2 duimen dikte, in beide gelyk; dan zalde wryvinge op deze {pil in het algemeene Hey-tuig, zyn tot de wryving vandien indit verbeterde Hey-tuig, als 7 tot 5 (a), zoo dat, den blok bepaalende op 800 ® en het qua- drant en arm weegende 300 ® „de krachten tot over= winninge dezer wryvingen in het gemeene Heye tuig zouden wezen 664 B en in dit verbeterde Hey- tuig Plaat I niet meer dan 33 @®. Dit voor een oogenblik by zonder gefteld, zoo zou= de, in den ftaat van evenwigt, het vermogen in het algemeene Hey-tuig, gelyk zyn aan het ge= wigt, of de zwaarte des bloks, en in het Hey- geftel volgens Plaat , het vermogen, tot het ge= wigt als de radius van het quadrant G M tot G oe at (2) Zie nRLIDOR Archite Hydraul, I partiës Tome T Paz Se hk} : : be ; 428 D, MEESE VERBETERING tusfchen dit, en het daar tegen over veronderftelde, wordt de fchyf V, om een dat is als 7 tot 12, of gelyk „2 gedeelte van de zwaarte des bloks. Dus zal de kracht of het ver- mogen, om den blok te konnen ligten, en de wry- vinge te overwinnen, in het algemeene Hey-tuig moeten wezen iets meer dan 866% ®@, of 35 Man, en in dit verbeterde Hey-tuig omtrent soo ®@ of 20 Man (4). Het geen een groot verfchil omtrent de benoodigde arbeiders uitlevert, en in den eer- iten opflag tot merkelyke menagie fchynt te ver- itrekken; dic zoude in het Hey-geftel op Plaat IL afgebeeld noch grooter worden, tot welkers be- weginge niet meer dan rr2 ®@ of omtrent 5 man zou- den worden vereischt. Doch om hier omtrent wel te oordeelen, zoo zal thans ook moeten in aanmerkinge komen de tyd, welke tot verrigtinge van zeker werk in beide ge- vallen zal moeten worden befteed. Waar toe ik eerst zal ftellen eene bepaalde kracht tot het in- heyen van een paal benoodigd, en vervolgens ver- gelyken de tyden,in welke zulks , zoo met het ge- meene als met deze verbeterde Hey-tuigen „ verrigt zoude konnen worden. Stel daartoe, in beide gevallen, de paalen even lang en dik, den grond even vast; den Hey- blok even zwaar; ende benoodigde kracht om de paalen tot gelyke diepte inteflaan, gelyk aan zes honderd flagen alle van 7 voeten val of hoogte: dan zal daartoe in het gemeene Hey-tuig de trekreep boo maal 7 voet moeten worden naar beneden ge= haald, in eenen zekeren tyd met 35 man, terwyl 20 man aan dit verbeterde Hey-tuig in {taat en en _ (6) Ieder arbeider volgens BELIDOR, LA HIRE, SAUVEUR ez anderen gerekend op 25 B, Zie BELI= DOR Archit, Hydraul, I part. Tom, I pag. 44e VAN HET HEY-“TUIG, 429 een yzere fpil bewogen, die mede door de fchooren, gelyk ‘er by D, D, een mer toon len zyn, om in denzelfden tyd den arm des Qua- drants gelyke 6oo maal 7 voeten naar beneden te trekken; doch wanneer de blok alhier telken reize - maar 4 voeten en r duim zal worden geligt; die dus, door zynen minderen val, ook naar evenre- digheid zoo veel minder kracht op de paal zal oeffe- nen, en welke paal dan ook zoo veel meerder flagen zal vereifchen om tot de bepaalde diepte te wor- den ingedrongen. Bepalen wy met DESAGUILLER, BELIDOR, en meer andere beroemde fchryvers, dat de Krach- ten of het vermogen van vallende lighaamen, op het einde van hunnen val, zyn in reden als de vierkante wortels van de hoogte van hunnen val, of afgeloopen weg , dan zal alhier, de kracht van den blok van het gemeene Hev-tuig, zyn tot de kracht des bloks van dit verbeterde Hey-tuig, als de vierkante wortel van 7 voeten of 48 duimen, is tot den vierkanten wortel van 4,4 voet of 49 duimen, dat is na genoeg alsgr tot 7o. En dewyl gefteld is, dat de paal moet hebben 6oo flagen van 7 voet val of gr krachten, zoo zal het getalder flagen van 435 voet valgelyk zyn aan 6oo gemult. met gr, ge- divid. door 7o , komt 780 flagen „ welke met dit ver= beterde Hey-tuig zouden moeten worden gedaan , waartoe dus omtrent een derde meerder tyd , als met het gemeene Hey-tuig befteed zal moeten worden. Befchouwende nu verder het Hey- tuig Plaat IL, alwaar de lengte van den arm, is gelyk de lengte van den radius van het quadrant, zoo volgt dat om den blok 7 voet opteligten , deze arm 14 voeten moet worden naar beneden gewonden. Het hoofdftuk N zynde van 3 voeten diameter, zoo zal deszelfs om= trek zyn 94 voet, dus herzelve 1# maal moet rond gaan, om de trekreep gemelde 14 voeten opte va en. 439 D. MEESE VERBETERING, toond wordt, wederzyds heen gaat en rond draait. Wy- den. De handboomen zynde 6 voet, zullen derzelver einden ,eenen omtrek maken van circa 38 voeten „dit met de helft vermeerderd, geeft ruim 56 voet of 45 roeden voorden weg , welke tot ieder val moet wor- den befteed. Dus byaldien, volgens het gevoelen van den Heer BrLIDoOR, een man in diergelyk werk, niet meer dan 6oo roeden in een uur kar afleggen, en dat men voor het losfen van den blok en rusten der arbeiders, zoo veel tyd als tot het ligten noodig heeft, zoo zullen de (lagen , welke met deze Hey in een uur gedaan kunnen worden, zyn 6oo, gedivideerd door 9, komt circa 67 fla- gen: daar integendeel met de ordinaire Hey , Chet verplaatfen en andere beletfels, in beide geval- Jen uitgezonderd,) met rusten en tusfehenpo-, Zen, de bepaalde 6oo flagen in een uur kon- nen gegeven worden, Dus 9 maal zoo veel tyd met dit Hey-tuig daar toe zoude moeten worden befteed. Dewyl nu de meerdere of mindere kosten, niet alleen voortvloeijen uit het meerder of minder getal der arbeiders, welke tot eenig werk worden ge- bezigd, maar ook uit den tyd, dien dezelven daar aan arbeiden, zoo zal het waare voordeel dan ook hier zyn in evenredigheid als het getal der arbei- ders, gemultipliceerd met de tyden, die dezelve werken: dus in het gemeene Hey-tuig 35 man ge= multipliceerd met 1 uur tyd, maakt 35.. In het verbeterde Hey-tuig Plaat TI, 20 man, gemultipli- ceerd met 15 uur tyd, komt 26% , en in het Hey- tuig, volgens Plaat IT, 5 man ,gemukipliceerd met g uuren tyd, geeft 45. Zoo dat, byaldien aan ie- der man wordt betaald eenftuiver per uur, het in= heyen van een paal, met het algemeene Hey-tuig zoude kosten 35 ftuivers, met dat volgens Plaat 1. 26% MEK VAN HET HEY-TUIG. 43E Wyders fluiten deze ftanders, by-de algemeene rechte heying, wederzyds met | bou- 26% ftuiver, en met het zamengefteld Hey-tuig , volgens Plaat II, 45 ftuivers, Dit voordeel zoude plaats hebben, wanneer het vermogen altydop zyn voordeeligfte , en met eene rechthoekige direétie op den arm konde werken. Doch de teekeninge befchouwende , ziet men dat dit niet lang kan ftand houden, ten zy de arbeiders zich telkens verplaatfen, zooals de Autheur ook opgeeft, doch het gene inde pratyk vry moeilyk zoude zyn, en zonder het welke, het vermogen telkens moet verminderen, na rato de paal dieper wordt inge- drongen, en zulks in reden als de finusfen van den telkens verminderenden trekhoek , of ais de perpendiculairen, uit de fpil op de trekreep val- lende. En offchoon ik wel wil toeftaan, dat dir door beoeffeninge eenigzins kan worden voorge- komen, zoo is het toch ook zeker, dat tot dit werk , ordinair het gemeenfte foort van men- fchen wordt gebruikt , van welken men weinig op- lettendheid en oordeel , zoo omtrent het houden van eene voordeelige en rechthoekige direCtie, als het behoorlyk is, en teffens niet te veel bot, of fchot geven aan de trekreep, kan verwagten. De weer- ftand der lucht , welke telkens, wegens de {nelle vlugt op dit quadrant en arm moet werken, en het tegenwigt der lengte en zwaarte van de trek- reep aan het eind van dezen arm hangende, moer, :myns bedunkens , de fnelheid van den val des Hey-bloks ook veel doen verminderen, vooral in het Hey-tuig Plaat IL, alwaar de wryving op het ka- trol, waarover de trekreep loopen moet, gelyk ook het Hoofdftuk N, veel weerftand in den val bieden moet; waarom dan ook de Paal meerder flagen zal vereifchen, en dus daar toe ook meer- der tyd als volgens voorgaande berekening zal moe- ten worden beiteed, Ik 432 De. MEESE VERBETERING bouten en fplitfen in de leggers, gelyk C, G, ’er een aanwyst. Voorts zyn de uite Ik denke daf, uit al het voorgaande te mogen befluiten, dat in de beoeffeninge dezer Hey-tui- gen, dat groote voordeel niet zal gevonden wor- den, en dezelve, uit oorzaak der aangehaalde in= convenienten, als de zwaare fchok en flingerin- gen des quadrants; bovenzwaarte van hout en yzer, waardoor dezelve bezwaarlyk te verplaatfen zullen zyn; ongelyke directie van trekkinge , en noodige oplettendheid omtrent het vieren van de trekreep ; verlies van tyd, als anderzins , van weini= gen in gebruik zal worden gebragt. Zynde ook verre de meeste hey-werken, van dien aart, dat dezelve met allen mogelyken fpoed moeten worden afgedaan, zoo dat eenig voordeel in dagloonen , tegen het verlies van tyd niet kan opwegen, Men is echter fomwylen genoodzaakt, met voorbyzien van dit verlies , zich van zwaare Hey= blokken te bedienen, welke niet zonder behulp van een fpil of kaapftand konnen worden ge- ligt. In welk geval ik dan zoude verkiezen het Hey-tuig, door den Heer BELIDOR, in zyne Architecture Hydrauliqgue opgegeven (a), welk werk- tuig omtrent den kaapítand en het draaiend hoofd- ftuk, in veele opzichten met dit overeen komt, doch waarby een diergelyk quadrant niet wordt gevonden, en waarmede ook zoo veel tyd niet verloren wordt. Wanneer intusfchen het Genootfchap mogte goedvinden , deze beide ontwerpen in het licht te brengen, zoude mogelyk daar door aan de liefheb- beren aanleidinge worden gegeven; om hunne ge= dachten op zoo een nuttig onderwerp te vestigen, en (a) Zie peLiDoR Archit. Hydraul, 2 Part. Tom, I. paz. 183. VAN HET HEY-TUIG. 433 uiterfte enden van de fchoren D, D, door bouten en fplitfen aan genoemde ftanders en leggers vastgemaakt, gelyk by r, 2 en 3, Aan deze deelen is we- derzyds een fchoor als by E‚ E,‚ en flander EF, F, aangetoond is, insgelyks door bouten en fplitfen , zoo als by 4, 5, 6 en 7, vastgefloten ; zynde teder fchoor E,‚ E, voor, op deszelfs boveri- vlakte, meteen yzeren fluitbeugel, alsby 4, voorzien; die aan het voorfte end door middel van een fcharnier, gelyk by bf, geopend en gefloten, en door een /chroef als by d, of bout en fplits vastgezet wordt, by het in en uithangen van het gwadrant ; zynde vervolgens aan den vooronderkant van elk fcharnier een band vast gefmeed, welke naar beneden de fchoren E,‚ E, afloopt, en deszelfs voorfte vlakte geheel, en de beide zy- den voor een gedeelte omvat, gelyk by Cc, €. Deze banden, als mede de fcho- ren door E‚ E,‚ en ftanders als by F, F, zyn eens voor al met taaije Ípykers vastgellagen, V. DEEL, Ee Ein- men dus, eindelyk, de gewenschte vrugten van zoo veele loflyke pogingen tot volmakinge van dit werktuig mogen genieten. 434 D. MEESE VERBETERING Eindelyk zyn deze fluitbeugels , zo wel in hun onderfte als boveníte deel, met een half ronde bogt gefmeedt, welke bogten net op elkander pasfen , zo dat ‘er ‚ zich naar behooren aan beide zyden een matig dikke yzeren fpil in bewegen kan, dewelke zo ver de as G, lang is, vier- kant is gemaakt, en in dier voegen door denasheen loopt. In het midden van de- zen as zyn de fpaken H‚ I, en K,‚ op die wyze, als in een gemeen wagen-wiel vast gezet, en ter wederzyden, als om den as, met yzeren laaven, gelyk by 8, gen Io, aan den as verbonden: ver- volgens worden deze drie fpaken, van boven door een boog-fluk, als by L,‚, L, door pen en gat, of als aan een gemeen wagen-rad gebruikelyk is, vereenigd en gekoppeld; welk boogftuk zo breed is, dat ’er de reep of de kabel M, onder de beweging van het blok en quadrant op blyft leggen, Wyders zyn de hoeken door yzeren winkelbanden zo als by rr, 12, 13 en 14, verzekerd, waarvan de laatfte de fterkfte of ‘zwaarfte, en met een rond oog ter wydte van de kabel of reeps dikte voorzien is, waar door de kabel geftoken, en door een vlakke /plits- knoop, by een rechte Heying , of dai en eek VAN HET HEY-TUIG. 435 fleek-fpil, by een fchuinfche, bepaald en vastgezet wordt; gelyk by N, en r, vertoond is, Vervolgens is de f/paak O, in en aan den as, gelyk de vorige, verbonden, en door het fchoorfluk P, aan die met K, geteekend, door omvattende lippen, met pen en gat vastgemaakt en_gefteund, Eindelyk is aan de fpaken I, K‚ O, de hefboom Q, Q, door fchroeven of bou- ten en fplitfen vast gemaakt. Deze hef- boom is enkel, of uit één dus krom ge- groeiden {tam of tak van een Zschen, Ki- ken, offmalbladigen taaijen 7 penboom ge= maakt, wordende van e ‚tot f, gefpouden; welke fpouding de wydte bykans hebben moet, als de gemelde fpaken dik zyn; op dat hy dies te waster, netter en ge- makkelyker aan en in het midden of be- Joop van het quadrant te brengen zy. Aan dezen hefboom worden dus twee of wier touwen , gelyk als by S, vastgezet, of één, dat van dikker foort is, en op de genoegzaame hoogte op het end in een Juds eindigt ; waaraan wederom zoo veel dunnere vast geknoopt worden, als het getal der werk-lieden vereischt , om naar behooren het Hey-blok B, te be- wegen, gelykerwys thans -by onze ge- Ee 2 ‚ WOo- 436 D. MEESE VERBETERING __woone heyinge gebruikelyk is, Letter T, wyst een Koppelftuk aan, ’t welk gefchikt is, om ter wederzyden de flanders, als F, F, aan elkander te (luiten; op dat zoch de as daar tusfchen netter en be- paalder bewegen kan, Noch kan men door eene geringe ver= andering. of door eenige byvoeging van deelen, met deze Machine de Palen op een hoek van ro of meer graden fchuinste flaan: namelyk de flander A, A, met de daar tegen over veronderftelde, als mede de daar aan behoorende dwarfche zyd-fchoren, door fcharnier banden naar achter beweegbaar te maken; of door toevoeging van een loopraam, (zie HOL- LANDSCH MAGAZYN ÎÌ deel Bladz.30g Afb. 4en 8, d,d)’t welk zich maar alleen tus- fchen, en aande ftanders A, A, onder by 1, door bouten en fplitfen beweegt, in form, zo als de flander, +, f‚ en waar binnen zich het Hey-blok B, als tusfchen die met A, A, gebragt, en bewogen wordt ; en om de beweging van % zelve te bevorderen en gemakkelyker te maken, voegt men wederzyds, in de twee buitenfte fleep- of leidlippen, een yzeren, of pokbouten-roll , gelyk by + en a. Eindelyk voegt men door de 7e PHt- nnn VAN HET HEY-TUIG. 437 Íplitfen aan dit loopraam wederzyds de Jchoren, Mk, MH, en +, +, ter onder- fteuning; brengende de fchoren E,‚ E, en ftanders F‚ F, achterwaards, gely- kerwys by ten t, 4, allen door geftipte Jinien aangewezen is, beneffens de Joop. kring van de ftanders A, A, en Joop- raam +, +}, door g, als die van het Quadrant door o, 0, en hefboom door P, Pp, mitsgaders de gewoone Jinie van beweging, by q, q, welke thans by de werking van onze algemeene Hey-tuigen gemaakt wordt, | Aangaande het onderwerk, vertoont h‚de doorfnede van de voor-onderleggers, waarin de dwarfche fchoren, en de ftan- ders A, A, wederzyds vastgehegt wor- den door bouten enfplitfen; #, wyst ins- gelyks de middelfle, en k‚de achter fte aan ; op welke drie, het gantfche opttaande werk, als voren vastgefloten wordt, en in dier voegen het geheele Hey-tuig over de flelling-planken |, J, welke door leg- gers, als mm, m, en fchragen, n‚n, n, onderfteund zyn, naar vereisch en om- ftandigheid van tyd tot tyd voortge: werkt wordt, Ten laatften, moet omtrent de flelling- leggers , zo als er één met mm, mm, aan- Ee3 ge: 433 D. MEESE VERBETERING gewezen is, noch gezegd worden; dat veeltyds dat gedeelte van ieder, als by X, dus doorfchiet, en op de togen van de op de hoogte ingeflagene palen rust; zo dat dan de naast aan de palen ver- beelde /chragen ’er niet noodig zyn, en dat de uitflekende deelen van de weder- zydfche leggers C‚, CG, by W , dienen voor de ftandplaats van den Hey-baas, om, de paal onder het inheyen te be- Îtuuren, | Befthryving van de Afteekenin- __ gen op Plaat Il, Aangaande deze, ziet een ieder ge- makkelyk, dat zy in veele opzichten o- vereenkomen, met die welke op Plaat I, vertoond zyn; uitgenomen dat de hef: boom Q, Q, der eerfle, iets bochtig en krom, en deze, door A, A, aangewe- zen, geheel rechten langer is; en dat dezelve door de fpaak O, des eerflen, de hefboom in deze onderfteund, en als bes by E Mi VAN HET HEY-TUIG., 439 by e,‚ en aldaar tot één voet na om hoog beide fterk te zamen gevoegd, door een omwindfel van gepekt garen,‚en daar over heen, door een kous of huis- ling uit dik Jeder gemaakt, bekleed; welke beneffens de fpaak, en den. hef- boom, by d,en e, door breede en hoog gekopte klinkfels, die door en door gaan, te zamen geklonken zyn; ftrek- kende de hoogeen veruitftekende koppen der klinkfels, om de afflipping van het touw L, voortekomen, dat daar tus- fchen ter beweging van den hefboom en blok vastgemaakt is. Wyders is op de binnen-vlakte van de fpaak H,‚ een ge- wigt, dusdanig van Jood gegoten, als by f, f, en met twee yzeren banden aan dezelve vastgemaakt; welk gewigt de zwaarte heeft van den hefboom A, A, en van de f/paak K ‚by 5, tot het punte, en de gantíche verlengde fpaak O, tot bevordering van het evenwigt. Voorts is hier boven de voorgaande afbeelding gevoegd het wind-as M , met deszelfs be- weeglyk hoofdftuk N , waarom het touw L, by ieder ophysfing van het Hey-blok gewonden, en by het vallen van hetzel- ve min of meer wederom afloopt; om meer en meer de rechtlynige beweging, Ee 4 c- 449 D. MEESE VERBETERING beneffens de (nelbeid derzelve, bovendie der eerfle afbeelding, te bevorderen, Het wind-as M‚ en hoofdfluk N, be- wegen zich om een yzeren fpil, die mid- den door dezelve heenloopt, gelyk door Ee, €, e, is aangewezen; fteunende on- der op den middelften onderlegger, bewe- gende zich aldaar in een metaalen Potje, het welk net in het midden der tusfchen- ruimte, van de beneden leggers, C, C, (die hier 4 voeten langer zyn dan die op de eerfte plaat vertoond worden) voor een gedeelte ingelaten en vastgemaakt worden, gelykerwys by hb, en g, gezien kan worden: het bovenfte gaat door het dwarsbout, dat aan de beide dwarfche Jehoren, gelyk Q, Q, ’er een verbeeldt , en aan dit boven het eerfte flelfel toege- voegd zyn, insgelyks net in het midden van den onderfien legger, vastgemaakt wordt; gelyk by f. Vorders, worden zo wel onder en boven in het wind-as als hoofdfluk, kleine yzeren busfen geflagen , even als men binnen de asfen der wagen- wielen gewoon is, om de afflyting voor- tekomen , gelyk by w, afgefchetst is: zo men echter de bout of fpile,e,e, in zo ver vierkant laat maaken, als het wind-as lang is, heeftmen voor den asgee- bla ne VAN HET HEY-TUIG. 44E ne busfen van nooden. Wyders worden zo om het wind-as als hoofd/luk y zeren hoe- pels geflagen, om het van één berften voortekomen ; en ín den as zelven, wier bandfpaken vastgezet, zoo als by a, 4, C‚d, ter beweging van dezelve. Voorts zyn boven aan de eene zyde van het wind-as, een duim of daaromtrent van elkander , twee yzeren flanders ingefla- gen, welke aan de bowenenden met een rond oog voorzien zyn, gelyk by #,; zynde aldaar aan ieder noch daar en bo- ven een platte band k, gefmeedt, welke wederzyds om het wind-as vast gefpy- kerd is: tusfchen deze ronde oogen der ftanders, is de yzeren hefboom P, met een fterk klinkfel zodanig vast ge- klonken, dat dezelve zich daar tusfchen , als door een (charnier, bewegen kan. Vervolgens is deze hefboom onder by /, vlak rechtlynig uitgewerkt, tegens welke vlakte de yzeren veer indrukt , door welke drukkende kracht, de hefboom tegen het hoofdftuk N, gedrongen wordt. Einde- lyk zyn even boven de onderfte hoep van het hoofdftuk, 8 vierkante yzeren prop- pen in hetzelve geflagen by n, o, p, g, r; welke dienen, om by de omdraaijing van het wind-as, tegen de eene zyde van | Be5 den 442 D. MEESE VERBETERING den yzeren hefboom te drukken ; gelyk by n, en daardoor het hoofdftuk N, wast te doen ftaan, en met den as omgaan. Zodra door deze omdraaijing de loop- Iyn L, in zo ver om het hoofdítuk ge- wonden is, dat het blok B, tot deszelfs volle, of anderzins genoegzaame hoogte is opgeheven, wordt de hefboom by het handvat S, neergetrokken , waardoor het hoofdítuk N, losgelaten, en de wa/ van het blok B, bevorderd wordt. Om dit echter zoo klaar als mogelyk is te doen begrypen, waar veel aan gelegen. is, zoo dient, dat op de genoegzaame hoogte van het Hey-blok één van de werk- lieden past, die als dan, daar van aan die den as omdraaijen een teeken geeft, welke als dan een moment ftilftaan. Voort op het gegeven teeken trekt de- zelve by S, den hefboom neer, en het blok {chiet naar beneden, welks flag op de paal. den draaijer weer gebiedt rond te gaan, en den hefboom los te laten. Zie hier by het wind-as door den Heer c A- MUs uitgevonden, Machines et Anwenti- ons approuvées par l' Academie Royale des Sciences etc, Tom. Ill, Planche t. Aan de achterenden van de dwars Jehoren-Q, Q, is een rall, door t ‚ aan- gee VAN HET HEY-TUIG. 443 gewezen , door een yzeren {pil aan de- zelve vastgemaakt, waarover zich het touw of de loop-lyn L, beweegt: vorders dienen deze fchoren , om wederzyds de ftanders A, A, en F,‚ F, als mede de fchoren D, D, merkelyk te fteunen, Om nu evenwel de kracht aan dit werk« tuig noch te vermeerderen, en teffens tot de beweging minder werk-volk noodig te hebben, zal men den hefboom werdubbe- len en werlengen, en door de onderfte fpaak van het quadrant onderfchragen, en naar evenredigheid het gewigt f‚ f,‚ ver- zwaren: wyders verzorgt men de hef- boomen aan hun onder-enden, gelyk boven reeds gezegd is, en men laat de looplyn « „ over de fchyven of rollen y, en z, bewegen ; al het gene door ge- flipte linien is afgefchetst , mitsgaders de loopkring van ’t Quadrant en hoog/te fand des hefbooms. Nochthans zal de beweging van de door ftippen aan- gewezene hefboomen, zo eenvoudig kunnen gemaakt worden, als in het eer« fte geval, zo men het hoofdfluk N, in plaats van als nu boven , beneden het wind-as M,‚ voegt; waaromtrent diege- nen weinig zwarigheid zullen vinden ;, die met aandacht de werking van het ISV hoofd” 444 D. MEESE VERBETERING boofdftuk N , en hefboom hier voren be- fchreven, nagaan. Ook zoude men, dies vereischst wor- dende, met dit Hey-tuig het paalwerk fehuins kunnen flaan ,‚ zo men fommige deelen min of meer naar de hier boven opgegevene wyze verfchikte, Uit dit alles ziet men lichtelyk , wat deelen van onze gewoone Hey-machine hier vertoond zyn, en welke niet; de laatfte heb ik onnoodig geacht hier by te moeten afteekenen, om datze al te wel bekend zyn'; zo is het ook blykbaar, welke nieuwe deelen ik ’er by en aange- voegd heb ter verbetering. De reden waarom, en op welk een wyze ik hier toe gekomen ben, zal ik noch kort voorftellen ; beneffens het nut aartoonen , het welk hier uit voortvloeit, De reden, waarom ik getracht heb om onze gewoone Hey-tuigen gemakken Iker te doen werken, was hoofdzaake- Iyk het veelvuldig werk-volk, dat hier toe by het algemeene Heyen aan onze zee weeringen gebruikten noodig geoordeeld wierdt, en derhalven de kosten tot ons derhouding derzelve merkelyk vergrootte ; ware het mogelyk door dit middel te ver VAN HET HEY-TUIG. 445 verminderen, Hier toe verkreeg ik van tyd tot tyd meer hoop na het bywoo- nen van verfchillende foorten van Hey- ingen. De wyze nu om dit te doen gelukken, was de Hoofdzaak waar voor my in den beginne, het flandvastig en algemeen ge- bruik onzer gewoone Hey-ftelfels deed be- dugt zyn, ‘er in te zullen flagen; nadien my en zeer veelen neffens my bekendis;, hoe veel moeite ‘er voor eerst aan vast Zy, om een oud en alom in gebruik zynde werktuig te verbeteren; ten anderen al werbeterd zynde , zodanig aannemelyk te maken, dat het in gebruik geraakt, en derzelver nuttigheid boven dat van ‚ het oude erkend, en in het algemeen aangenomen en omhelsd wordt. Ik begreep derhalven duidelyk uit het eenvoudig en vry wel te zamengevoeg- de oude flelfel, dat ik noch door het vere plaatfen of veranderen van deszelfs dee- len „ eenige verbetering tot myn oog- merk bekomen kon ; weshalven ik raadzaamst oordeelde, van zo veel mo- gelyk alles in dezelfde oude order en fand te laten blyven, en door eenige weinige nieuwe toevoeg fels, welke den ouden niet te zeer bezwaarden, maar min of meer wer. 446 D. MEESE VERBETERING werflerkten:, gevoegelyk aantebrengen en vasttefluiten, dezelve vry, gemakke- bk, en zonder belemmering te doen werken, Dit heb ik allereerst door middel van een verfchillenden linger beproefd , met dezelveop onderfcheidene hoogten , aan een as, tusfchen de groote fchoren D, D, te plaatfen en te bewegen; aan wiens boveneinde de Kabel als by N, vastgezet, en aan het onderfte met min of meer gewicht bezwaard waren. Doch de loopkring of vlugt, welke de flingers van ’ meeste vermogen, zo onder als boven, vereischten, konde haar, uit hoofde van de bepaaldheid der ruimte, niet gegeven worden; daar kwam by, dat by ieder neerflag van het Hey-blok op de paal, aan het onderfte gedeelte van den flinger in ’t byzonder zulk een /chok veroorzaakt wierdt, dat verfcheidene na weinige lagen by den as kwamen te breken. Dit voorzag ik , dat hoedanig ook de flinger hier geplaatst wierdt, deze fchok of zrilling niet wel te verminderen, of genoegzaam zonder veel. omf{lag weg te nemen was, zonder ook een gedeelte van de fnelbeid en kracht des Bloks te ver- VAN HET HEY-TUIG, 447 verminderen. Derhalven om meer an- dere hindernisfen voorbytegaan , zag ik hier van af, en onderzocht den hef= boom van het eerfle foort. Ten dien ein- de plaatfte ik de /choren E‚E, en de fchuinfche flanders F ‚FE, wederzyds aan de flanders A, A, fchoren D,D, en leggers CG, C: hierop ftelde ik het zoo- genaamde guadrant, en voegde ’er een hefboom aan, gelykerwys op Plaat I. aangewezen wordt. Hieraan op voor- fchrevene wyze de behoorlyke beweging gemaakt zynde, heb ik dezelve in zo ver van dienst bevonden, dat’er een der- de minder werk-volk tot dezelfde foorten van Hey-werk als voren van nooden is, _ En om de vermindering der gewoone Snelheid van deze, door de meerdere wry- wing van den as des guadrants, en ver- grootinge der loopkring of vlugt, door de lengte van den hefboom , en de werande- ring in de rechtlynige beweging veroor- zaakt wordende; als mede de wermeer- dering derzelve, in het ftelfel op Plaat Il afgebeeld, tegen die der oude te ver- klaren, zal ik geen konflige uitrekeningen gebruiken, fchoon die niet alleen fraai, maar zelfs nuttig zyn; doch in andere gevallen van meer kunst en vig | ei 448 Ds MEESE VERBETERING heid noodzakelyker dan in dit; nas dien my de ondervinding veelmalen ge- leerd heeft, dat zodra men daar door de nuttigbeid, het meerdere gemak en woordeel van zekere verbetering, aan een eenvoudig en alom bekend werktuig gaat betogen, verrede meesten; welke dezel- ve moeten maken en gebruiken, ten eerften uit hoofde van onkunde of wan- begrip jegens de kunst, meteen voor- oordeel tegen het geheele ontwerp zyn ingenomen ; zo dat het menigwerf niet mogelyk is, hoe goed en dienflig ook an- derzins zynde, in weerwil van alle po- gingen, dezelve werkflellig te maken, veelmin in een a/gemeenen fmaak te bren- gen, Derhalven zal ik maar alleen zeg- gen, dat de bevinding geleerd heeft, dat de wryving van geen groot belang is, nademaal de kleving of knyping van de kabel of reep, tusfchen de groef van on- ze algemeene fchyven (in wiens plaats ik een enkele roll gebruike, zie onder Plaat II, Afb. 2, die tevens het witflippen van de kabel uit deszelfs groef geheel weg- neemt, by het zeerflaan van het blok) by de gewoone beweging des bloks meer- der is, dan die dezelve nu heeft door de bovengemelde verandering en loopftreek van het quadrant, Wat VAN HET HEY=-PUIG. 440 Wat aangaat de zwaarigheden der grootere vlugt „en minder rechtlynige bewea ging, deze worden vooreerst gedeeltelyk weggenomen , wanneer men altyd op de flelling blyft trekken, door het avance: ren dat van tyd tot tyd van voren naat achteren over de ftelling gefchiedt ; en ten tweeden, door een weinig meer bot of Schot, als naar gewoonte, onder het val. len des bloks, aan de trek- of Jooplynen te geven, wanneer men niet meer naar achs teren voortgaan kan, maar ftand moet houden. Zoo dit in acht genomen en wel uitgevoerd wordt, daar in de daad geen de minfte kunst, maar een weinig oeffening toe benoodigd is, zal men be= vinden, dat het gantíche verfchil van vertragen in ’t algemeen, niet meer be« draagt dan één paal op de roede of daar omtrent, … f Betreffende de vermeer dering der fnel- beid en kracht van die Machine, welke op Plaat Ilvoorkomt, is zeer licht te bes grypen, dat dezelve noch meer van onze gewoone verfchilt, dan deze gewoone wederom van die, welke op Plaat I af. gebeeld is; als kunnende met dit Hey- tuig twee (lagen tegen één met het oude of alom in gebruik zynde gedaan wor+ Ve DEEL, F£ den, 450 D. MEESE VERBETERING den : de Heer cAMus, hier voor gemeld, ftelt den tyd der flagen van zyn werk- tuig, tot dien van het zelfde werktuig, voor dat het van hem verbeterd was, te zyn, als 2 tot 1o, al het welke van het hoofdfluk N, afhangt, waar „gelyk bo- ven gezien ís, ook zeer weinig moeite en geen konst toe vereischt wordt. Hier uit volgt dan, dat zo ik 12 man- nen, gelyk by veele Heyingen, tot de beweging des bloks van een onzer alge- meene Hey-tuigen noodig is, ik by gelyk- foortig oek, met myn eerfle en tweede aan 8, en minder genoeg heb ; en zo men by zwaarder werk 18 mannen hebben moet, ik nu aan 12 overvloedig genoeg heb. En zo wanneer ik de hefboomen verlenge, gelyk met flippen op Plaat II aangeteekend heb, zal ik omtrent het eer- fte geval aan 6, en in het tweede met 9, genoegzaam voorzien zyn. Edoch een zodanig werktuig zal het gevoeglykst ge- bruikt worden, tot het al/er zwaar fte Hey- werk, nademaal hier door het Hey-blok naar vereisch kan verzwaard worden. Zonder nu in aanmerking te brengen de meerdere kracht, die de werklieden nu met minder wersnoeijing, dan by on- ze algemeene Heying , oeffenen, zal met een PN / taat KE UD El Wd II AI IT II [ TT KELE Voeten IVe, brea. Ï an ar hed __ VAN HET HEY-TUIG. 45Î een derde minder manfchap, eens 20 veel kunnen uitgevoerd worden, B, De voetmaat, tot beide mach nies benetkele is die, welke onder op Plaat I, afgebeeld is, Ff 2 ZELD | Bladz. 452 Ne oe BE OZ A AME WAAR N E MIN G | | VAN EENE ee ZWANGERE VROUWE, BY WELKER VERLOSSINGE DE LYFMOEDER EN NAGEBOORTE MET SCHERPE VERSTEENDE PUNTEN BEGROEID BEVONDEN WERDEN » DOoOkR D. H GALLANDAT. BORRE D% er door het ftollen van fteenma- kende ftoffen, zoo wel in de Lyf- moeder der Vrouwen, als in de andere deelen van het menfchelyk lichaam, fteenen worden voortgebracht, is al door HIPPOCRATES (a), en naderhand door verfcheiden andere kunstbeoeffe- naaren waargenomen (b). Voorbeelden van (a) Libr. 5. de Morb. Vulg. Sect. 7. (b) WV, Memoire fur les Concretions Calculeuf?s de la Ma trice, par M, LOUIS, dans les Memoires de Ù Academie ‚Royale de Chirurgie. Tom, % _D. H‚, GALLAND, WAARNEM, ENZ, 453 van verfteende kinderen en van verfteen- de lyfmoeders zyn ook niet onbekend À maar een voorbeeld van een verfteende en bezwangerde lyfmoeder, waarvan de verfteening zich tot in de moederkoek. uittrekt, mag men te recht onder het getal der allerzeldzaamst voorkomende gevallen plaatfen. De volgende Waarneming zal tot een EWys kunnen ftrekken, niet alleen dat er in de beoefening der Vroedkunde fomtyds gevallen voorkomen, zoo ver- re van de dagelykfche ondervindinge af- Wykende, dat men dezelve by den eer- {ten opflag onmogelyk kan kennen, maar ook dater in den Mensch ‚ die kleine en door Gops hand zoo wonderbaar ge- wrochte weereld, dingen geboren wor- en, welke naauwlyks door het men- fchelyk vernuft, hoe fchrander ook, te begrypen zyn. : Den 22. van Hooymaand in het een En zeventigfte jaar dezer loopende Eeu- we, werde ik geroepen by eene Engel. {che Juffrouw, welke, van haar eerfte ind zwanger, nu reeds in den arbeid was. Deze vrouw, 25 jären oud zyn- de, was, volgens haar verhaal, in haare Jongheid ziekelyk en ongezond geweest, Ff 3 doch 454 D. H, GALLANDAT WAARNEMING doch federt dat zy haare maandelykfche zuiveringen gekregen hadt, was zy be- ter geworden: het eenigfte ongemak, ’t welk zy federt haar trouwen hadt onder- gaan, was, dat Zy ten tyde van haare maandftonden doorgaans met vry fterke kolykpynen gekweld wierdt, welke py- nen zich ook geduurende haare zwanger- heid van tyd tot tydweder geopenbaard hadden , waar tegen zy echter geen Ge- neesmiddelen hadt gebruikt, Deze vrouwe onderflaande, bevond ik dat de arbeid reeds yerre gevorderd, en dat het hoofd des kinds recht ter verlosfinge gekeerd was. De welgefteld- heid van het bekken, de verdapperinge der wêen, de opening van den lyfmoe- dersmond, het groeijen van ’t water en het neerzakken van het kind, deden my eene natuurlyke en gemaklyke verlos- finge voorfpellen. In de daad, na ver- loop van een half uur brak het water, of om beter te zeggen, de vliezen. Kort na het afloopen van’t water, werden de wêen heviger, waardoor het hoofd des kinds tot in de holligheid van het hei- lig- en ftaartbeen nederzakte; vervol- gens werdt het kindshoofd tot buiten de vrouwlykheid geperst, waarop sin, Pr ì yx VAN EENE ZWANGERE VROUWE. 455 lyk de uitkomst van het lichaam zeer gemaklyk volgde. Het was een leven- de, voldragene en welgefchapene doch- ter, welke ik aan de baker overgaf, na alvorens de navelftreng gebonden en af- gefneden te hebben, Tot dus verre was deze verlosfing zeer voorfpoedig geweest, wyl de ar- beid niet langer dan drie uuren geduurd hadt, en alles zeer natuurlyk was toe- gegaan. Maar naauwlyks had ik het kind overgegeven, of deze vrouw begon over zeer fcherpe en buitengewoone buikpy- nen te klagen. Myne hand op den buik der lyderesfe gebracht hebbende om den toeftand der lyfmoeder te onderzoeken, bevond ik, dat dezelve niet meer was in den ftaat van werkeloosheid , waarin dezelve oogenbliklyk na de verlosfinge vervalt, uit hoofde van de groote ruimte, welke fchielyk in dezelver holligheid ge- maakt wordt, en waar door de nage- boorte in die holligheid voor eenige oo- genblikken wordt opgehouden ; maar ik bevond dat de wanden der lyfmoeder reeds tot hun algemeen midden punt ge- naderd waren, en de moederkoek van alle kanten drukten. Op het gevoel van een harde bepaalde verhevenheid, die Ff 4 een 456 D. H. GALLANDAT WAARNEMING een eironde gedaante hadt en waarvan het voornaamfte gedeelte naar boven was gekeerd, twyfelde ik geenzins of de lyfmoeder was werkelyk bezig om de nageboorte los te maken en uittepers- fen ; te meer wyl ’er eene vry fterke bloedftorting op volgde , ende Lyderes niet ophieldt van over hevige buikpynen te klagen. Deze twee laatfte omftandig- heden deden my terftond befluiten, om oogenbliklyk tot de afhalinge der nage- boorte over te gaan, Naauwlyks begon ik, op de gewoone wyze, en met de vereischte voorzorg, aan de navelftreng te drukkenen te trek- ken, of de Lyderes begon ysfelyk te {chreeuwen en de bloedftorting te ver- meerderen: waarop ik toen raadzaam vond, met de af halinge van de moeder- koek wat te vertoeven; doch de pyn en de bloedftorting verminderden niets; te vergeefs liet ik de Liyderesfe eenige oo- genblikken ftil liggen, zonder iets te ondernemen, om te zien, of ik ook de uitdryving der nageboorte veilig aan de werking der nature zoude hebben mo- gen overlaten: de hevige pyn en de fter- ke vloeijing vermeerderden dermate, dat het vertoeven ten hoogiten gevaarlyk zoude geworden zyn. — Ik VAN EENE ZWANGERE VROUWE. 457 Ik nam dierhalven het befluit, om de hand in de lyfmoeder te brengen : maar naauwlyks was ik met myne vingeren tot aan den grond der fehede gevorderd, of ik ontdekte, dat ’er een gedeelte van de moederkoek reeds in den lyfmoeders- mond was gezakten dat het aldaar wierdt bekneld, Verder onderzoekende, werde ik gewaar , dat het gedeelte der in den lyf- moedersmond beknelde moederkoek zeer fcherp en niet kwalyk naar een Haayen- vel gelykende was. Ik oordeelde, dat de hevige pynen en de fterke bloedvloeijing door die fcherpe puntjes of uitfteekfels veroorzaakt wierden, en ik begreep ,dat het ten hoogften noodzaaklyk was de nageboorte hoe eer hoe beter aftehalen;, om alle verdere toevallen voortekomen, Ten dien einde bracht ik myne hand in delyfmoeder, ’t geen echter niet zonder moeite gefchiedde, zoo uit hoofde van de krampachtige famentrekking van den lyfmoedersmond, als van de fcherpe puntjes, waar mede de moederkoek be- zet was. Ik bevond, dat de moeder- koek voor het grootíte gedeelte noch aan de lyfmoeder vereenigd was, en naar mate ik dezelve voorzichtig met myne vingers losmaakte, ontdekte ik, Ef 5 zoo 458 D, H. GALLANDAT WAARNEMING zoowel aan den kant of in de zelfftan- digheid der lyfmoeder, als aan de zyde der moederkoek , een groote meenigte fcherpe puntjes, die my in deze bewer- king zeer hinderlyk waren; ik bracht echter dit werk gelukkig ten einde, en ik had het genoegen de nageboorte ge- noegzaam ongefchonden aftehalen, en te zien dat de zwaare pynenen de fterke bloedftorting terftond verminderden. Na dat moeder en kind behoorlyk verzorgd waren , ging ik over tot het be- fchouwen van de nageboorte. Aan de navelftreng noch aan de vliezen was iet byzonders te zien; de moederkoek was ook van een gewoone gedaante, groot- te en dikte, maar de bolle zyde derzel- ve, namelyk de oppervlakte die met de lyfmoeder vereenigd was geweest, was allerbyzonderst: want in de plaats van een ontelbaar getal kleine tepeltjes of ‘lie- ver afgebrokene vaatjes, die uit de moe- derkoek in de lyfmoeder en uit de lyf- moeder in de moederkoek gaan, zag men genoegzaam op alle de onderfchei- deneftukken of kwabben, eene meenigte zeer fcherpe verfteende puntjes, zeer wel naar groote zandkorrelen gelykende, en die vry diep in de zelfftandigheid van e VAN EENE ZWANGERE VROUWE, 459 de moederkoek ingeplant waren, Wan- neer ik met den vinger daar over ftreek, voelde ik eene fcherpte zeer na overeen- komende met die, welke men gevoelt wanneer men over de ruige zyde van een Haayenvel ftrykt, Eenigen van deze fcherpe puntjes uit de zelfftandigheid der moederkoek genomen, en van naby be-« fchouwd hebbende, zag ik duidelyk ‚dat het verfteende lichaamtjes waren ; ech- ter fchenen fommigen der kleinften van een beenachtige zelftandigheid te zyn. Zeer gaarne had ik deze zeldzaame moederkoek willen bewaren, doch dit heeft, uit hoofde van een oud en inge« worteld vooroordeel , niet mogen gefchie- den; ter naauwernood heeft men my ver- gund dezelve aan eenige lieden van de kunst (waar onder de Heer Door Mul- ler , Medelid van dit Genootfchap)te mo- gen laten zien, eer ze verbrand werdt, De Lyderes heeft, na de afhalingeder nageboorte, geene byzondere toevallen gehad; zy is binnen den gewoonen tyd herfteld, is thans noch in ’ leven, en, behalven haare gewoone kolykpynen, ten tyde haarer maandftonden, ís zy zeer gezond, BE- Bladz. 460 | BiBi BR dOr Elek vAN EENE B ES LORE T E DOORZWELGING, D 9 oo R Pnt Rolin EEE EES De de belette doorzwelging eene aanmerkelyke ziekte is, wier oor- vaak na den dood meer dan in het leven recht doorgrond wordt, en vermits dik- werf door het openen der lyken, de Ge- neeskunde geen gering licht wordt by- gezet, ware het wenfchelyk, dat de ge- legenheid daartoe meer vryftond, en het vooroordeel minder in zwang was. Met veel moeite heb ik de vryheid ver- kregen, om van het volgend geval, door de ontleding, eene befchryving te kunnen mededeclen; dewelke mogelyk niet geheel onnut zal zyn. _D en Fs T. REITZ OVER EENE ENZ 4Ór Den’ 2 Juni 1770. werd ik geroepen by L T. oud omtrent 5o. jaren, die wegens zyn beroep van jongs af een zit tend leven had gehad, Hy verzocht myne hulp wegens zyn ongemak, het geen hy zeide byzonder hier in te be« flaan, dat hy alles veilig kon eten en drinken, maar niet by zich houden, ik vond hem behalven dit ongemak, waar- van de benaming bekend, doch de oor- zaak voor het oog verborgen was, bol van aanzien en geheel Jeucophlegmatisch. Hy was reeds meer dan een jaar ziek ge- weest , en had voornamelyk geklaagd over buik en colyk pynen, en eene be- lemmering in het behouden van zyn voedfel ; welk laatste, langzaamerhand, nu zoo was toegenomen, dat hy pas een vierde deel van de genotene fpys of drank behieldt. Door het gebruik van openende, uitlozende en teffens verfter« kende middelen, werdt hy in weinig weken van lichaams-gefteltenisfe gezon- der, zoo dat hy uitging en zyne zaken konde waarnemen; ook fcheen het on- gemak wat verbeterd ; doch dit was zich zelve zeer ongelyk; dan was hy twee, drie, ja eens zes ‚dagen daar door niet, belemmerd; dan verliepen ’er weer EAS pe a“ 462 F.T.REITZ OVER EENE dagen en’ meer eer hy weder veilig kon eten of drinken; dan eens zakten de vas- te fpyzen tot in de maag, zonder weder op te wellen, doch al het vocht kwam met een menigte flym verzeld, onmid- melyk na het gebruik van een mondvol of twee weder te rug; dan weer gingen de vochten nederwaards, en de vaste {pyzen kwamen terug, en wel altyd tot zynen dood toe zonder braking of hoest, maar alleen by wyze van opwel- ling of herkauwing. | De lyder begon langzaamerhand meer en meer te verzwakken, werdt weder waterzuchtig ,‚ en zyne doorzwelging werdt zoo moeilyk, dat hy zelfs nauw- lyks geneesmiddelen konde gebruiken, in wat gedaante dezelve ook wierden toegediend, Deze byzonderheden kwamen ‘er by: byna drie weken voor des lyders dood, fcheen het ongemak te verminderen, want hy kon by wylen alles wat hy wil- de eten en drinken en ook behouden, doch na drie of vier uuren, kwam het weder onverteerd, en met flym verzeld terug, zonder eenige blyk, dat ‘er iets van was in de maag gekomen. Ruim acht dagen voor zynen dood begon hy ZOO nne ee Üe PR tn ennn TIE nagement end BELETTE DOORZWELGING, 463 zoo gemakkelyk alles te genieten, dat hy uit fnakking naar voedfel, fom« wylen byna twee pinten voedzaam vocht, ja ook vaste fpyzen gebruikte, zonder dat ‘er iets van te rug kwam; doch dit deed my met grond zynen aan- ftaanden dood voorfpellen, die den 4, November voorviel, „Waren myne pogingen van nut ge- _ weest, ik zoude gaarne myne behande- ling en aangewendde geneesmiddelen , benevens myne bedenkingen over het geval voor het overlyden, hier ter ne- der ftellen , niet beter wetende of ik heb- be al wat de kunst vermag, in het werk gefteld, doch vruchteloos, dewyl de opening van het lyk volkomen aantoont dat het geval ongeneeslyk was, In het lyk dan, de borst geopend hebbende, fcheen alles wel gefteld; al- leen de rechter long was wat aange groeid, De longen met het hart uitge- nomen zynde, was uitwendig aan den flokdarm, van de keel tot aan het middenrif niets te zien, alleenlyk za- gen wy weinige niet ongewone zeer. klei- ne verharde zwarte kliertjes; doch ver- der tot daar toe de gantfche buis in een vry natuurlyken ftaat ({choon ik ver- __ wacht 464 F. T. REITZ OVER EENE ENZ, wacht had een zoogenaamde Hernia Oe- Jopbagite zullen vinden): in de Pharynx was niets aanmerkelyks, en uitwendig de Glandulae Thyroidaeae gaaf en ge- zond; doch beneden het Diapbragma was de Oefopbagus in zyn inhoud veel vernaauwd, in zyn omtrek zeer uitge- zet, en in zelfftandigheid calleus , de maag was zeer klein en als in twee ver- deeld, en met het Pancreas geheel fcir- rheus; de lever begon ook daar dezelve die deelen aanraakte, fcirrheus te wor- den: voorts vond ik eene verzameling van water tusfchen het Peritonaeum en de buikfpieren ; doch de tyd en gelegen- heid geene verdere nafpeuring in het lyk toelatende, moest ik my hiermede ver- genoegen, ook uit het onderzochte ge- noegzaam durvende befluiten, dat, gelyk het my te voren had toegefchenen , dit geval ongeneeslyk was ; offchoon ik wel wil bekennen, zodanigen toeftand niet voorzien te hebben, dewyl geene der gewoone teekenen in het geval tegen- woordig waren , die my daar toe zeker- heid, veel min eenige aanleiding konden geven, hoe zeer ik ook alle my mo- gelyke aandacht hebbe aangewend. | did dhr B Y- Blade, 465 BY DRA GE N forT DÈ HEILIGE AARDRYKSKUNDE; book FUSTUS TFEENK: Ed Ik het tweede deel der verhandelingen ; door het Zeeuwsch Genootfchap uit- gegeven, begon ik aantewyzen; in wel ken verftande het woord Lrets (aarde), over de H, Landbefchryving, een licht konde verfpreiden. In * tegenwoordi- ge, misfchien ook in eenigen der vol. gende deelen, zal ik, op den reeds ge. legden grondflag , het gebouw hooger ophaalen , en voordgaan om het zelve, door het ophelderen van noch eenige duistere plaatfen, te voltooijen, Als ik met nadenken en bedaardheid den XLIL Pfalm doorleze » Íchynt het mytoe, dat Lrets, het land der Jordaas FV. DEEL. Gs ne, 466 _JUSTUS TJEENK OVER DE ne, in * zevende vers, niet afwyke van dien aardrykskundigen zin, welken wy daaraan gegeven hebben, maar dat het ons befchryve eene drooge en dorstige vlakte ‚ waarin de herten (vooral geduu- fende de zomerhitte) geen genoegzaam gras en water ter verfrisfchinge vonden, en te vergeefsch boven de uitgedroogde beeken en waterbakken van dorst ftonden te fchreeuwen, Eene vlakte, waarin de Hermon zich hemelhoog verhief, van het lagere gebergte als afgezonderd ftond, en over dat ganfche veld het gebied voerde. Waarin ook het kleine geberg- te, dat onder den Hermon ligt, en zich noordoost- en zuidwaards uitftrekt, voor een gedeelte die landftreek uitmaakte , welke naderhand, onder den naam van Trachonitis, in de aardryksbefchryving is bekend geworden; en ten allen tyde, zoo door haare ruwe, drooge en klip- pige grondgefteltenis, als door haare ysfelyke holen, waarin een meenigte van {truikroovers zich ophielden, is be- rucht geweest, Dus was het droevig ge- west befchapen , als uit de landbefchry- ving aanftonds blyken zal, waarin de lieflyke in Ifraëls Pfalhmen, die hoog was opgericht, maar om zyne zonden nd „€ HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 46 de getuchtigd te worden, voof eenen korten tyd zich als balling heeft moeten ophouden. } Door dien bulrigen en fcherpen oord, als mede door die heete en waterlooze vlakte, heeft David, met zyne, hem by- geblevene en getrouwe, manfchap, om- gezworven, veele gevaaren van roove- ren en toofzuchtige volken uitgeftaan , zwaaren dorst geleden , en zich veel- tyds, ter fchuilinge en opfpooringe van water , in de fpelonken der aarde moe- ten begeven. In dit fcherp , droog, en woest , gewest trof hy , zoo inde dorstige herten Als andere fchepfelen , die de noodige laavenis ontbeerden, zinnebeel- den aan, om daarby te gelyken zyren vry grooteren dorst (a) naar God, de fontein des levens, en deszelven fchadu- wachtige tegenwoofdigheid. te Jerufa- lem; waarvan hy door den verwekten opítand van zynen listigen en vleijenden zoone dbfalom, was verftoken , en nu uitgedreven naar de noorder grenzen van Kanaan, om tegen listen en lagen zich Geg 2 te (a) Sitis, pro flagranti defiderio , pasfim apud profa- ee bog Vid, J. ALBERTI Ob/, Philol, ad Matth, 468 JUSTUS TJEENK' OVER DE te verbergen, en middelen uit te vinden van zich weder op den, hem ontwel- digden , troon te zetten. Hoe zeer hem ook zyne wapenrusting, door het heftig fteken. der zonne, ondraagelyk wierde, zynen dorst meer ontvlamde, (b) en de vleugels zyner ziele deed nè- derhangen, Hoe zeer de zonnepylen, „en het {tof eener drooge (c) en ftuiven- de aarde zyn lichaam uitdroogden, zy- ne vochten opflorpten, en zyne fappen in zomerdroogten veranderden, Hoe zeer een geftadig omzwerven, door on- gemakkelyke en kommerlyke wegen, hem vermoeide en aêmechtig maak- te; de dorst zyner ziele, de uitgangen van zyn harte, de begeerten en verlan- gens van den inwendigen menfche trok- ken, des niet tegenftaande, vry fterker naar God, naar den levenden God, die in de flad des grooten Konings zyn vuur | en __ Cb) Hiffoire de NADER CHAH. par Mr. JONES. Se- conde partie.*p. 83. Le Sept du mois Rabiusfani , ces trou- ‘pes, à qui la Providence fervoient de pilote , pasférent enfin cetteriviére dans leurs batteaux ; car la chaleur étoit deve= nüë fì accablante qw’à peine ils pouvoient f'aider eùx mê- mes; loifeau de leurs ârmes n’avoit plus le pouvoir de vo- ler, & leur casques fur leur têtes étoient comme des fournai- fes ardentes. | (C) WILLERMI, Tyrenfis Archiep., Hift. Lib. VIII, c. 7e. 751. Lib. XVII, c. 4. pe QL2. C. 17. Pe Q2Ie HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 469 en baardflede had; en , tusfchen en boven de vlerken der Cherubynen, in een won- derwolk en duisternis woonde, Hy bragt zich te binnen, hoe Zfraëls Herder zyne kudde met zyne wolk hadde befproeid, gedrenkt, en by dag overfchaduwd, mäar ook daarmede, in den nacht, … hadde verlicht en verwarmd, Hoe mee- nigwerf God het licht van zyn aange- zigt uit die wolk hadde verheven, en zyn bondvolk met licht, heil, gezond- heid, en levenskracht, daaruit hadde aangeblazen, Hoe dikwyls hy zelf aan dat veelborstig en zielverheugend aange- zigi (d) hadde mogen zuigen, by wien Gag 3 ver- Cd) PL XLIL 5, STIN: cozf. cl, VENEMA. Het moet hem, die in de Oosterfche Dichtkunde on- bedreven is, vreemd en onverftaanbaar voorko= men, wanneer hy Gods aangezigt weelborftig zict af- gefchilderd. Dan zulk eene affchildering is veel eigenaartiger , en meerder gelykende, om allerlei bljdfchap , genezing, beil, verkwikking, wolle verzadi- Sing, en geneugte, CnZ. uittebeelden ; dan de ge= drochtelyke vertooning van Diana, welker lichaam, om dez groei en de vrugtbaarheid door een beeld zigt- Baar te maken, de verbeeldingkracht der Heidenen rondom met borsten bezet had. Want de wolken, die den regen voordbrengen, onder eene meenigte van gelykenisfen, zoo in haare uiterlyke gedaan- te, als in haare heilzaame uitwerking, voorge- draagen, worden, onder anderen, ook van de 470 _JUSTUS TJEENK OVER DE verzadiging van vreugde is, en de vrien: delyke ftraalen', op hem afgefchoten, in- gezogen hadde ‚ waarin het leven van zynen geest was: zoo dat hy daaraan niet Arabieren (#) wel borsten, en het regenwater melk geseamd, als die de ganfche aarde, met al wat uit aar ontftaan is, door eenen gematigden en goe- dertierenen regen als door zoo veele duizenden van tepelen zoogen , en door eene onbefchryvelyke milddaadigheid onderhouden, en by het leven be- waaren. Zy zyn, met alle recht, de borsten van Gods (**) of Elobims aangezigt; niet “alleen, omdat hy de Vader wan den regen is, die de wolken byéén- trekt, en daarover het eenige en volie beftier heeft; maar voornaamelyk, omdat die borsten, door den glans en de fPraalen van Zyn aangezigt, dat is, door de beerlykbeid, en bet vreeslyke en kn licht, der donderwolken, fchielyk opzwellen, PL. XVIII. 13. Job XXXVII. ns 15. en haaren overvloed, op de ver wonderlykfte en verheugendfte wyze , naar be- neden uitgieten; het gelaat des aardryks vernieuwen ; de treurigheid werdryven; en de dorre, vermagerde, en uitgedroogde zielen tot *%*) gewaterde hoven maken; Jer. XXXL. 12. 4 Weshalve de wieuwgeboren kin- derkens de redelyke en onvervalschte melk van hunne moe- - deren niet fferker kunnen begeeren, dan de Oosterlin= gen naar den vegen wachten, Zy fperren buunen mond op waar den [paden vegen, Job XXIX, 23. () A. SCHULTENS Orig. Hebr, Lib. Lc. V. S. XVL p. 63 J. Ge GREVI Lec. Hefiod. p. 109. vs. 395. __*) Gods naam, Eloah of Elohim, eeft, met betrekking tot de donderwolken , een byzonderen vädraks welken wy hier, konde ons beftek het gehengen, in % breede zoudén aanwyzen; en daarby , over de borsten van Gods aangezigt , Overvloediger fpreeken: waarvan wy nu maar Zoo veel, als ter ophelderinge noodig was, hebben aange- voerd; en zullen het averige, voor eenen gepasteren tyd „ befpaaren. 4 on CASAUBONI Animadver, in ATHENEUM, Lib, XLI Cap. vaal. 2 832, B Ed en rn dd dd en HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 47T niet konde gedenken, zonder zyne ziel over zich uitteftorten, W. 5, en ver- langde, uit al zyn kracht, om weder te mogen liggen aan die borsten der wers troostinge, waarvan hy nu was afgerukt, en welker gemis hem onlydelyk was, Dat, hoefcherp een zwaerd de lichaame- Iyke dorst ook zyn moge, zy nochtans, in zyne tegenwoordige afzondering ; hem maar flechts eene aanleiding gaf, om zyne zielbegeerte naar Gods aan- fchyn daardoor te fterker uittedrukken, en wel zoo, dat zy niet op eenige ande- re wyze konde gelescht worden , dan door een ingaan in, of eene werfchyning voor, dat aangezigt , by wien de bron des levens is, en in wiens licht bet waarachtig levenslicht gezien en genooten wordt. Dienzelfden uitmuntenden en Godlies venden geest had hy ook doen zien in zyne vlugt voor Saul, toen hy in de woeflyn van Juda was. O God! gy zyt myn God, ik zoeke u in den dageraad, myn ziel-dorst naar u, myn vleesch vers langt naar u: in een land, dor, en mat, zonder water, enz, PÍ LXIIL 1. 2. Hoewel het niet letterlyk taat uitge- drukt, dat David lichaamelyken dorst geleden, of zich in land der Jordaane Gg 4 vers 472 _ JUSTUS TJEENK OVER DE verftoken hebbe; (dan alles konde in den, korten omtrek des Pfalms niet ;be- grepen worden) nochtans blykt dit uit alle. de omftandigheeden vry duidelyk, en het zal hem, die het aardrykskun- dige van dezen Pfalm overwogen heeft vry aanneemelyk voorkomen, Want, vonden de herten , die beter de bronnen en beeken weten optefpeuren dan de menfchen, geen water; veel meer zal dan Zfraëls Koning in verlegenheid ge- weest zyn, om deze zoo noodwendige verkwikking te erlangen, en daardoor zynen dorst, welke een trek naar vocht 2 koude is (e), te ftillen en te verkoe- en, | | | Hy konde zich ook niet altyd veilig ne- derlaten aan die oorden, waar fonteinen of bornputten waren; omdat in heette landen daaromtrent ftedenen vlekken enz, zynaangelegd, of daarby zich doorgaans menfchen en omtrekkende herders op- houden, Ook kende hy te wel den aart der Oosterlingen , die zeer genegen zyn the: de opgaande zon aantebidden, dan dat hy zich zonder omzigtigheid aan | Ee jen Ce) ArisTor, De Anima Lib. IL Cap. III, D Tie 2 Mal Biu \ersbupia Kaì h gev mea dezë Hui Ered ! di Brba, Öyes nad bogget OS , ze HEILIGE AARDRYKSKUNDE. . 473 hen zoude openbaaren, of veel ftaats op hunne vleijende woorden maken, Dan zoo zoet zyn zy op geld en ge« fchenken , dat zy, in het tegenwoordig tydsgewricht , ligtelyk zouden kunnen befluiten om den. verftotenen. Koning met zyne manfchap, het zy door list, het zy door geweld , aan den werkelyken troonbezitter overteleveren, om. zich, door zulk eene fnoode verradery, b den zoon, die zynen vader als vogel- vry verklaard had, te veraangenaamen, en daarvoor eene groote fomme, ter belooninge van hunne trouwloosheid (£), te ontvangen, Hierop ziet, zoo ik het wel hebbe, de lieflyke in Ifraëls gee zangen, in den CXX, Pfalm: O HEER! red myne ziel van de valfche lippen: van debedrieglyketonge! „. o! weemy, dat ik een vreemdeling ben in Mefech: dat ik in Kedars tente woone! enz. (8). Schoon het niets ter ftaavinge van on- ze onderftellinge bybrengt, of David, dan wel een ander, voor maker van dezen Pf/alm gehouden worde; komt het ons echter met veele uitleggeren Gg 5 aans (É) IT, MACCH. XI. | XL 17 ) (g) Dit zal ik by gelegenheid, bewyzen, 474 JUSTUS TJEENK OVER DE aanneemelykst voor, dat David, wiens levensgefchiedenis zoo veele getuigenis- fen van zyne heftige verlangens naar de Ark, en het teeken van Gods tegen- „woordigheid, uitlevert, dit dichtfluk in zyne vlugt voor 4bfalom, in” land der „Jordaane, hebbe opgefteld ; een land ‚ten meesten deele , gelyk ook een groote (h) ftreek van Syriën, geduurende den zomer , dor en mat zonder water : hoe- wel anderen net het tegendeel ftellen, en dit land als wellustig water-en poel- ryk befchouwen, het geen wy ook, in zoo verre, kunnen aanneemen, als zy den regentyd in ’ oog hebben, of by de oorfprongen der Jordaane, onder den Hermon , daaromftreeks, en by de be- roemde kom van Phiala blyven, maar niet, zoo zy zich van die rivier , wat verre ter noorden , oosten, of zuiden, verwyderen. De Gefchiedenis van den optogt der Christenen tegen de Saracee- nen, of de zoogenaamde kruisvaart, zal dit alles buiten bedenking ftellen. Zy befchryft (i) Zrachonitis, waaraan zy ee- (h) Gefta Francorum , & aliorum , Hierofol, p. 22. (Ì) WILLERMI , Tyrezfis Archiep., Hift. Hierof. Lib. XVI. Qs IO, II. Lib. XXII, €. 20. JACe DE VITRI- ACO Pena HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 475 eene vry groote uitgeftrektheid geeft alseen heet , fchraal „en fleenachsig, land, dat aan water , bronnen, en vlietende bee= ken, gebrek had: zoo dat deszelfs bes woners, die in ongenaakbaare en fchrike kelyke holen zich ophielden, genood« zaakt waren door onderaardfche goöten het regenwater, dat in den winter viel, naar natuurlyke of door konst gemaakte waterbakken afteleiden, om daaruit zich zelfs en hun vee te drenken, Dat de beeken, die in den winter alleen wa« ter hadden, des zomers haare ver- fehroeide killen vertoonden. Dat de fee genbakken of waterbouders, omdat zy niet gedekt waren, door het ftof laf en walgelyk wierden , door invallende fpringhaanen aan het ftinken raakten, of door andere gedierten en toevallen; zoo zy al niet door de zon werden op-= elikt, verderflyk en ondrinkbaar wier- en. Een land, waar de krygsknech- ten de hitte-en droogte met derzelver uitwerking meerder, dan den vyand, te vreezen hadden, Door het land der Jor- daa. kad ACO ok Hierof. Lib, 1. c. 47, MAR, SANUTI TORS, Secret. Fidel. Cruc, Lib, III. ec. 4. p. 250, COTOVIC Heiner. Hierofolymit. & Syriac. p. 362, 363. DIONIS Hifk, Ram. Lib. LXXV. c. 2. Pp. 1257 476 JUSTUS TJEENK OVER DE - daane ‚ den Hermon „en het kleine gebergte, verftaa ik dan niet al het land , dat zich, aan en om de Jordaan, van Hermon tot aan de doode zee, uitftrekt, of dat tus- fchen dezen berg en den Arnon befloten is, Zulk een begrip zoude al te wydluf- tig zyn. Maar door het land der fordaa- ne bedoel ik alleen den noordoosthoek van dfraëls bezitting , het land 1fraëls der “Jordaane, Ezech, XLVII. 18 ; dus ge- naamd, omdat daarin de Jordaan ont- fpringt, en van alle zyden veroorzaakt wordt, Een land, beperkt door de grenzen van Napbtbali , Damascus , Ha- wran, Gilead, en de Galileeuwfche Zee, hedendaags voor het grootíte gedeelte (k) Wadettein en Scikipf geheeten. Een land, dat, over het geheel genomen, in zyne oppervlakte niet zeer waterryk is „ en dat zyne verborgene afgronden, meest door onderaardfche togten en angen, aan de Jordaan mededeelt, en aar uit het afgryslyk hol van Ape 7 oët Ck) Voyage de Syrie &* du Mont-Liban. par M. DE LA ROQUE, Tom. I. p. 185, 186, 247, 266. Aardryks- kundige befchryving van A. FR. B@SCHING, 5. D. 1. St. bl. 441. ” Het noordlyk deel-des lands op de oost- 3» zyde van de Jordaan, bevat de landfchappen Be- „> dad Scikipf, (dat is „ fleenig en ruw landfthap ‚) voor „> dezen Trachonitis, enz.” en bl, zog, ENZ, nn HEILIGE AARDEYKSKUNDE 37% doet te voorfchyn komen. Een land; dat, even als het vlakke veld, het welk de Jordaan doorfnydt , zeer droog en dorstig is; (l) uitgenomen ter plaatfe, waar de bronnen ontípringen, en waar de rivier haare oevers befproeit, Wan dit einde des lands, (niet (m) van het eins de der aarde, zoo als het de Engelfche Overzetting heeft ; dan zulks is te wyd- luftig en onbepaald) maar van het noor- der einde des Joodfchen lands, althands in het tegenwoordig geval, riep David tot zynen God, De klemtoon Atnach, die het Zrets; of het landfchap der Jordaane, van den Hermon affcheidt, leert ons die vlakte, in tegenftellinge van dien hemelboogen berg ‚ onderfcheidenlyk te betrachten, en dezelve te befchouwen als een groo weld, (n) waarin de Hermon los en alleen ftaande, of wat van het klein gebergte afgefcheurd, (dan dit ligt in de woord= gron. (D) FL. JOSEPHI de B. J. Lib. IV. c. VIII. 9. 2. (im) From the end of the earth will [ cry unto thee, PL LXI. 2. (M) Voyage de Grece, par SPON En WHELER ; tom, 2, P. 4O. FL. JOSEPHI Ant, Lib, V. c. III. $. I. SOLINUS in Polybiftorg. cap. 27. °° Atlas mons e media arenarum »s confurgens vaftitate, &* eductus in viciniam Iugaris citra 2» culà altra nubila caput condi’ 478 _ JUSTUS TJEENK OVER DE gronding opgefloten), des te hooger eri ftaatelyker voorkomt, en in die ruimte zyne kruin, met eeuwige {neeuw getul- band, veel prachtiger en trotfcher bo- ven de Jagere heuvels uitfteekt, dan wanneer hy in een fchakel van hooge en uitmuntende bergen voorkwam : want, het geen Ararat hooger doet fchynen dan hy mogelyk is, moet, (zegt Tournefort (o),) toegefchreven worden aan de groote vlakte , waarin ‘hy alleen ftaat. Naardien geenen der latete reizigers den Hermon, noch de vlakte, waarin hy ligt, noch de oorfprongen der Jordaane van naby hebben onderzocht, en alleen op een zekeren afftand ons dien aan- gaande hebben onderricht; zullen wy tot vroegere fchryvers, om van het Frets der Jordaane cenige kundfchap te krygen, onze toevlugt moeten nemen. Dezen zullen ons leeren, dat wy in het land der Jordaane zoo veel bergen niet moeten ftelien, als ons op de kaarten doorgaans verbeeld worden, en dat ’er roote vlakten zyn geweest, die, in aare verwyderinge van de Jordaane, noord- DE] Pe, (o) Reize naar de Levazt. ade Deel bl, 132, HEILIGE AARDRYKSKUNDE,, 470 noord-en-oostwaards , droog en waterloos geweest zyn. 7, SN Beiden, Antiochus en Scopas (p) heb- ben hunne legerbenden , in de vlaten by Paneas en Hermon, in flagorde ge- fchaard, en in een hoofdtreffen zich van ruiterye en olifanten bediend ; welke laatften vooral, gelyk PoLyBIUs en an- deren, die over het krygswezen der ou- den gefchreven hebben, uit éénen mond getuigen, niet anders, dan in vlakke en effene velden, tegen den vyand kunnen gebruikt worden. WiLLERMUS, Eerst- bisfchop van Zyrus, getuigt, dat, (q) ten oosten van Paneas, gelegen onder den Hermon, een bosch, en ten westen vlakke velden, waren. Het bosh ver- fchafte den Arabieren en Turcomannen eene heerlyke weide, en de ganfche ftreek was zoo befchapen , als de heide- nen aan Pan, der herderen Godheid, toekennen. Baal Gad(t), onder aan den berg Her. (P) POLYB., Ed. ERNESTI, Tom. III, p. O1. Jeg. éu Tütg Emumédorg , cet, (q) Hift. Lib, XV. c. 9. Lib. XVIII. c. 11. XXI. 10. 17. “Sylva que adjacet civitati fimiliter Paneas appella= zur”. Coll, JACOBI DE VITRIACO Hift, Hierof. Lib, I, Ce 35. ‘, (F) VWA, iz Targums explicatar ber Wi EU- SEB, 480 JUSTUS TJEENK OVER DE- Hermon, naderhand, zoo ik my niet be driege, Paneas en Cefarea Philippi ge- heeten, als mede Dan, lagen in eene wlakte ‚ Libanons dal genaamd, Jof. XI. 17: XIL 7; welke vlakte dezelfde is met het dal of land van Mitspa, en,‚ voor een groot gedeelte, met het land der Jors daane; en derhalve, wanneer wy het plaatfelyke befchouwen, flechts ver- fcheidene naamen, die ons eene groote vlakte, in °t hoorden van Kanaän, be- fchryven. Naaf den Libanon, die Ka- naäün aan het noorden bepaalde, droeg zy den naam van Libanons dal; naar de Jordaan, die in dat Zrets of vlakkeland. ontítond, het land der fordaane ; naar den Hermon, die onder meer dan éénen naam bekend was, en in deze vlakte bo- ven alles uitkeek, Mitspa: want aan geenen berg in die ganfche ftreek paste de naam van Mitspa beter, dan aan den Hermon, die ysfelyke fteilte, aan welke josePHus (s) eene onbepaalde hoogte geeft, en deswegens in ’t meer- vouwd , SEB. ‘ev Tû media 18 Audyer La ville de Cefaréé Phi- lippe est baftie au pied du Mont Liban dans une plaine gres-fertile, dc. Le Pieux Pelerin par le P. B. SURIUS. P. 329, 33Ie Oe 4 a: (Ss) De B. Ff. Lib. I.c. XXI. S. 3e ‘eva voeuDH pêv ms “oegs és “amergou Ubos àvaréiverus HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 4Sr vouwd, van den dich ter Zermonim ges naamd wordt. Het woord Mitspa (t) teekent ons een uitmuntende berg fpits af, die zeer verheven boven Mitshar of het Kleine Gebergte uitblonk en uitftak en die een ruim verfchiet over de daar- onder liggende vlakte verfchafte ; vans waar men een vry en onbelemmerd ge- zigt had over het omliggend land, en, op een verren afftand, de aannadeting der vyanden konde befpeuren, hùünne gan- gen befpieden, en de kans afkyken om hen met voordeel aantegrypen. | Dat de Hermon eene, by uitftek, hooge bergfpits zyn moet, is te befpeu- ren uit defneeuw, die zelfs ín het heetfte van den zomer op zyne kruin blyft lig- gen. STOCHOVE vond, in de maand (u) Augustus, den top van Libanon gan- fchelyk met {neeuw bedekt, en het ys op dien berg zoo fterk, dat hy het niet V. DEEL, Hh konde (t)\ FL. JOSEPHI Ant. Jud. Lib. VI. c. IL 9. út. Kee monlevówevovy Täro ovuaive varà Tuv EGpeluv yhiTluvs A. SCHULTENS ix Prov. p‚ 14Ó. iz Job.p. 380. VENES MA ad Jer. VI, 17. ” Verbum NOX proprietatem habet ij » fuperficie adparente , & zitore fuo oculos advertente 2» adeoquelproprie est, {plendere, ubyátswv; unde inter 2, 4lia ad fpeculatorem transfertur , qui e fpecula captats 2 @* ex alto alicui imminêt. cet‚ CQ) Voyage, p. 322, 323. 482 _JUSTUS TJEENK OVER DE konde breken ; waaruit men (zegt hy) van deszelven hoogte kan oordeelen. Dan de hoogte der bergen kan verno- men worden uit het niet fmelten van de fneeuw en het ys in het heetfte jaarge- tyde; omdat de fneeuw en het ys op alle “plaatfen niet blyven volharden op eene evengelyke hoogte, maar op ver- fchillende hoogten, naar het onder- fcheid der luchtftreeken, Hoe meer men van de beide asfen naar den evenaar afdaalt, hoe hooger men klimmen moet om by de fneeuw te komen; en,‚ hoe meerder men zich van den evenaar naar de poolen verwydert, hoe eerder en ge- makkelyker men by de ongefmoltene fheeuw kan geraaken. De hoogte, op welke de {neeuw in ’ midden des zo- mers niet fmelt, kan, onder alle de ver- fcheidene luchtftreeken , worden voorge- fteld door een lyn, van de poolen naar den evenaar voordgetrokken. Deze lyn zal, in ’t midden der wverzengde lucht- flreeke, opklimmen tot de hoogte van 2434 toifes, boven de oppervlakte der Zee; by haaren ingang in de gemaa- tigde luchtftreeken, zal zy maar 2100 4. verheven zyn. In Vrankryk en Chilé heeft zy niet meer, dan 5oo of 6oo P Cs HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 483 Jes (wv). In de Alpen zyn, op die hoog- te, geheele bergen van ys, {neeuw, en ysvelden. Eindelyk zal die lyn , voors by de poolkringen, de aarde aanraaken, In dit Dal van Libanon, in ’t Land van Mitspa of der Fordaane, ryst die ongemeene bergfpits; en verheft haar praalend, fneeuwryk, en glinfterend;, hoofd ; en ftaat (gelyk de beteekenis van het woord Hermon medebrengt) in die vlakte alleen, van het andere ge- bergte afgefcheurd; en wordt, van de tegenwoordige Arabieren, Djebel Sheik, de Woornaamfte of Uitmuntendfte Berg, geheeten, Zulk een ftand maakte ook, dat de verkoeling, welke de Mermon . door deze heete en brandende vlakte verfpreidde , meer doordringend zyn moest, dan wanneer hy in den rug van een gebergte voorkwam ; omdat de koude van (teile alleenftaande berg/pitfen vinniger is, dan van plaatfen, die even hoog zyn, maar die gevonden worden in breede en langzaamer hand opgaande bergen. De uitmuntende gelegenheid van de- zen berg, afgefneden van anderen, en Hh 2 daar- (v) Hift. Nat, de L’ Air &> de Météores , par Abbé RICHARD. Tum, VII, p. 60, 484 JUSTUS TJEENK OVER DE daarom des te trotfcher in een fuim veld praalende, moet aan een befchou- wer, op fommige tyden van den dag, een (w) heerlyke vertooning hebben uit- geleverd; en heeft (myns bedunkens) uitgewerkt, dat hy tegen den Zubor, die omtrent twee of drie fladien, in ’% groote veld van Zsdraëlon, op zich zel- ven prykt, overgefteld worde, Twee bergen, die in elkanderens gezigt lagen (%), en zich zoo verbaazend en verruk- kend aan het oog van den H. Dichter opdeeden, dat hy uitriepe Pf, LX XXIX, 13. het noorden, en het zuiden, die hebt gy gefchapen! Tabor, en Hermon, jui- chen in uwen naame! Twee wonder- fchoone bergen , die noord- en zuid- waards lagen ; en , uit dien hoofde, zeer gefchikt, om het noorden en het zuiden, dat (w) Zoo is het gelegen met de Piek wan Teneriff. Wy werden zeer getroffen” (zegt de fchryver van de reis rondom de wereld, door den Lieu- tenant JAMES COOK, bl. 173.) ” door de vertoo- 2 Ning, welke zy by den Zonnenöndergang maaktc. 2, Toen de Zon reeds beneden den horizon was , », CH het overige van ket eilând ons vaneen hoog 2» ZWârt toefcheen, kaatfte de berg de ftraalen van > dit licht noch te rugge, fchynende in vlam te 2, laan, en vertoonende een kleur van vuurs „> door de fchilderkufist niet natebootfen”, CX) R. POCOCKE, a Defiription of the East, Vol, IL, Pe 65. 74 75e HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 485 dat onmiddelyk voorging , met meer nadruks, en in eenen dichterlyken trant, uittebrengen: zynde het geen onge- woonte by Grieken en Latynen, de win- den te benoemen naar de bergen of land- flreeken, vanwaar zy komen waaijen. ABULFEDA (y) zegt ook, dat de berg af Tschalgy , de Sneeuwberg (z), (eene an- dere benoeming van den Hermon) van het zuiden naar het noorden ftrekt. Hy ftelt den zuiderëindpaal dezes bergs in de nabuurfchap der {tad Szapbad. Int boek, Resm al Ardzi , wordt de aanvang van at Zschalgy berekend op de lengte van 59. 45, en de breedte 32, Hy loopt naar het noorden: en, voorby Damaskus gekomen, wordt hy , ten noor- den dier {tad , Gjab/ Sanir geheeten; en zyne zyde, die over die {tad hangt, Kafiun. Uit dit onderrecht is te befpeuren, (hoewel zyne verdeelingen van den Li- banon, en de verfcheidene benaamingen aan die gedeelten gegeven, met de ge- | Hh 3 tul« CY) Tab. Syr. Suppl. p. 163. | (Z) Hooge en fleile bergen, Omdat de Sneeuw het ganfche jaar door daaröp blyft liggen ,„ worden Sneeuwbergen genaamd, HOMER, Il v. 754. É 227. o- Ó15. ve 385. Od, r. 389, cCt, STRABONIS Geograpba Libe VIII, p. mz. 379. 486 _JUSTUS TJEENK OVER DE tuigenisfen der ouden bezwaarlyk zyn overééntebrengen) dat de naam van -Senir niet ten eenemaale verbleektis; en teffens, dat die twee uitmuntende hoog- ten van het gebergte Hermon ten noor- den en zuiden hebben gelegen: het geen een licht zal verfpreiden over Hoogl, IV. 8, Dat, fchoon Hermon en Senir enz. wel eens met elkanderen worden verwisfeld, zy echter te gelyk voorko- mende , de Hermon , als eene afge- fcheurde fteilte van den Libanon, ten zuiden, in Libanons Dal wordt aange- troffen ; maar dat de Senir, ten noor- den, onmiddelyk wordt ingevlochten in dien grooten fchakel van hooge bergen, die voorby Damaskus naar het noorden voordloopt, en die zoo veele uitmunten- de kruinen heeft, welken, onderfcheids halve, byzondere naamen voeren, als, b. v.; de Amana, enz. R‚ POCOCKE , te Damaskus zynde, was belust het omliggend land te befchou- wens. en deed ook, onder anderen, ee- rien togt, ten zuiden dier ftad, op den weg naar Jerufalem (a). Hy betuigt, dat de weg van die {tad tot Ca) A Deftriptson of the East , Vol, Il, p. 128. 129, HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 497 tot aan de bergen, die ten oosten-der Jordaane zyn, altyd door eene vlakse gaat. ”Calana”, zegt hy, ” ligt tegen- 2) 2 3) 3) 3) 2 2) 2 22 2 23 2) 3 över de Vallei, welke tusfchen twee reekfen of richels van heuvelen in ligt, die naar het noorden loopen : zynde de een Seleiah geheeten, en is het dichtst by Damaskus, de andere be- gint van Dsjebel Sheik, en wordt al- hier Rabufiel genaamd; daar is noch een derde, die voorby Baalbeck loopt. Wy gingen over een woest oneffen land zonder water; en kwamen, bin- nen omtrent vierde half uur; aan het dorp Betimie, aan de zyde van een berg of heuvel , over eene vallei, in dewelke een vlietje is vân. denzelf- den naam. Hier rusteden wy in ee- ne zeer vermaakelyke plaats, onder fchaduwryke Walnootboomen ; ik zag ‘er eenige ftukken van pylers om- trent de Mosque, Wy gingen voord, en trokken over het vlietje.Moidebbe- rane;, en kwamen, in een half uur, te Kepherhoua, . . … De berg tegen over deze plaats wordt Dsjebel Sheik (de Woornaamfle Berg) geheeten; en droeg oudtyds den naam van Panius, en Hermon, Het is de hoogfte berg Hh 4 „in 488 _ JUSTUS TJEENK OVER DE » in dit land, en is altyd met fneeuw » bedekt. De Jordaan ontfpringt aan » deszelven voet, zeven of acht uuren » van deze plaats; hoewel ik niet geloo- » ve, dat het zoo verre was”. Als wy „met dat berecht de kaart van dien reizi- ger vergelyken, bevinden wy, dat die twee reekfen van bergen of heuvelen, immers die zich van Hermon uitftrekt, meer naar het oosten dan naar het noor- den loopen. Dat de vlakten, tegen over welken Calana, Betimie, en Ke- pherboua, liggen, zich tot aan Paneas en de Jordaan uitbreiden; en dat de twee kleine vlietjes van Betimie en Moi- debherane maar eene geringe en onaan- zienlyke lengte hebben, die van het zuidwesten naar het noordöosten gaan, en zich dan in het zand verliezen. De- ze twee gemelde reekfen van heuvelen zullen, naar waarfchynlykheid, althands die by Dsjebel Sheik haaren aanvang neemt, mogen vallen onder den naam van Mitshar , het Kleine Gebergte ; wel- ke bergen of heuvels, by Dsjebel Sheik vergeleken, in ’% {tuk van hoogte, zeer afvallemsocon Curso Uit dit berecht van den Heere Pococ- KE, gaande over de oostgrens van dit Land HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 489 Land der. Jordaane, is optemaken , voor- zooverre het geoorloofd is uit een {taaltje over de binnendeelen een befluit te vormen, dat dit land, vooral in den zomer , gebrek aan water gehad hebbe, R. POCOCKE (b) werd aan die oorden ontwaar , dat het vel van zyne ganfche zyde, die naar de zon gekeerd was, af- pelde , zonder dat hy daarvan eenig verder ongemak kreeg. Dande befcha- penheid dier vlakten tusfchen het laagere gebergte zal ons nader aanwyzen, dat het Land der Jordaane , geduurende den zomer, dor en droog moet geweest zyn. De velden gaan, van Paneas, naar Damaskus, ovwaards; Frachonitis was fteenachtig, fcherp, en droog; en de hitte in de Valleijen wordt, door de wederkaatfing der bergen, lastig en on- draagelyk. De Su/tan Saladin (c) liet, in beleg van Sjakyf-Arnoun, niet verre van Paneas, zyne tent op eenen berg {pannen ; om gezonder lucht en meer koelte te genieten , en om de fmoorende hicte (d) van de laagte te ontwyken, Het | | Hh 5 | vers (b) A Deftription of-the East, Vol, II, p. 129. (C) Iudex Geogr. in Vitam Saladini, (d) CLAUDIAN, is Ruf. II, 41, HORAT. Epod, Libe Epad, III. 15. | | 490 _JUSTUS TJEENK OVER DE verblyf der Hivviten, die als de flangen in onderäardfche holen en kuilen woon- den, wordt, dieswegens, opgegeven als onder en op den Hermon, en in den Libanon, Jof, XI. 3. Recht. III, 3. Want de oppervlakten der bergen zyn koel; de fpelonken zyn verkwikkelyk ; en de Schaduw eens zwaaren rotsfleens, in een dorftig land, dekt tegen het fteken der zonne ; Jef, XXXII. 2: Mitshar of het Kleine Gebergte is te laag, en kan geen fneeuw op zich be- waaren, om de beeken en fonteinen in de valleijen , geduurende het heete jaar- getyde, te voeden en aan den gang te houden. Het was een gering, weracht, en klein , gebergie , gelyk ons dit uit het «woord “ys blykt(e), wiens wortel , éven als het Griekfche Ui2ò (£), ons aanduidt een klein gebergte, dat kaal, ontbloot , en in zyne wvoordbreng felen fchaars , is; hoe- danig een klein en kaal gebergte by Cu- ma ,in Campanien, (2) gevonden ee aar- (€) A. SCHULTENS Comment. in Job. p. 218. (Í) HESYCHIUS ad bans vocem, HERODOT. Ed, WESS, et ib. JAC. GRONOVII Not. ef Obf. p. 67. DIONIS Hift. Rom, Lib. XXXVI, 30. LVI,2I. HOMER. Il, IL 57ó. Od, Ve 437° (E) DIONIS Hif?. Rom. Lib, XLVIII. So. òpeoi ze myäe opingoïs nad Wihoîs, mAnv Bezyéuv, mepreihnmaars et. HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 49E Daaröp ziet. ook de naam van Sion, aan dit gebergte gegeven, die, in ’t we= zen der zaake, met 9 inftemt;- en aan toont, dat deze laage heuvels altezeer voor de kracht der zonne waaren bloot- gefteld , om eenig aanmerkelyk ge- boomte of groenende plant, in den zo- mertyd, te kunnen voordbrengen, De- ze brandende en verzengende hitte in het Land der Jordaane, en, in een min- deren trap, op het Kleine Gebergte, is ook optemaken uit de verkoelinge en verfrisfchinge, welken dit land , en die laa- 5 heuvels, uitde ontbondene {neeuw van ermons top genieten. Dan een meenig- te van fneeuwdeelen worden des daags door de zon los en vlugtig gemaakt, die des nachts, en in den vroegen mor: gen, by wyze van een koelen dauw, zigtbaarlyk, (zoo dat’er de Dichter zy- ne gelykenis van konde ontleenen ) ne- derdaalen op deszelwen baard, op Mits- har (h) of Sion, het Kleine Gebergte, tot op (h) vieHTFooOT , (Chorogr. JOH. praemisfa , p.m. 583.) en die hem in dit ftuk volgen , oordeelen , dat Mits- bar, bet Kleine Geberste, lag by, en benoemd was naar, de kleine Stad Tyoar , werwaards Lot zich be- gaf, uit vreeze, dat hem de tyd zoude ontfchie= ten, om maar het gebergte te vlugten, „Is dan b 2» Niet, 492 JUSTUS TJEENK OVER DE op den zoom wan deszelwen kleederen, den voet en wortel van dit gebergte, en tot in de dorre en dorftige vlakte van Mitspa. Een allergewenschte dauw, die, van dit befneeuwd en glanzig hoofd, in de heugelykfte uitwerkingen, neder- vallende, de brandende valleijen ver- koelde, en den aêmechtigen mensch we- der deed bekomen en moed fcheppen. Zulk eene levenwekkende koelte ver- fpreidt de fneeuw van den Libanon wyd en zyd over heete en dorftige oorden (i), en zyne verrukkende en betooverende watervallen gebieden een’ zegen en een le- wen, en voeren met zich eene frisch- heid, die den reiziger doet vergeten dat hy in een heet land is, Konde ’er nu in o» niet’, vraagt die geleerde fchryver, „, de berg 2» Mitshar Zoo veel, alsöf ’er ftonde, de berg van zo de kleine Stad Mitshar?” Edoeh! byaldien dit moeste doorgaan, dan hadde het Kleine Gebergte gC= voeglyker den naam van Har Tfoar , Tfoars Gebergte, dan Har Mitshar, de Berg Mitshar , of het Kleine Ge- berzte, gevoerd. De ftad Tfoar was wel klein , en gerang; maar niet hes Gebergte, dat daarby of omtrent lag. Ik zie hier niet de minfte reden, om op uiterften te loopen, en om Davids vlugt van de zoorder- tot de zeidergreuzen uitteftrekken: waartoe , noch de omftandigheden , noch de gefchiedenis des op- ftands zelve, eenige aanleiding geven. (1) SEAW?’S Travels, p. 333. Memoires de Chevalier d'Arvieux , Tom. IL, p. 431. HEILIGE AARDRYKSKUNDE: 403 in het Land der Jordaane iets heerlyker en begeerlyker, dan de Mermon, (k) we« zen? de Hermon, met trotfche cy pres- fen (1) begroeid, en met dik opéénge- pakte fneeuw overdekt, Een fneeuw, die by haare ontlaating het dorftig land verkwikt(m); by haare opdamping den reuk van Libanon, de fyníte en geest- rykfte uitwaasfemingen der bloemen en kruiden (n) op de fpeferybergen , de geuren van de paradyzen en lusthoven der {tad Damaskus in zich opvangt; en, als een voertuig, de koude brengt in ee- ne vermoeide ziel, en eene hartfterking in eenen verflagenen geest. Worden de lieflyke geuren des velds het best in den morgenftond, als de dauw valt, geroo- ‚ken; is ’er in * oosten niets verkwikke- lyker, dan wat op eene aangenaame wyze verkoelt, en eenen lieflyken en ee- Ck) Histoire de Nader Chah , 2. Partie, p. 238. ‚… Let ») images prijes dans la nature font un des principaux orne= an Mens de la poëfie: on peut fe convaimre de cette vérité 2» dans les livres facré, où la verdure du Mont Carmel, > la hauteur de celui du Liban, les wins d'Engaddi & la a> vofde d’ Hermon „ fournisfent les metaphores les plus vives 22 @ les comparaifons les plus agréables”. (1) fesus sIRACH. XXIV. I3. (M) PLOTINI Exnead, V. Lib. 1, C. VI. p. 487. E. (1) A. HAITSMA, Obf. Mift, ad Poëm. IBN DOs REIDI, fp. 30I. 494 _JUSTUS TJEENK OVER DE eenen hartverblydenden reuk van zich geeft: zoo konde de Koning, Dichter geen treffender gelykenis gebezigd heb- ben, om het keurige en geurige van de oprechte broederliefde aantewyzen, dan door den Hermon als eenen mensch in- tevoeren, van wiens hoofd of kruin de opgedampte fneeuw, met de zielverfter- kendfte reuken doortrokken ‚als de koste- lykfte olij, door de natuur vry beter, dan door den kundigften kruidmenger, toebereid, nederdaalde op zynen baard, het laagere gebergte ,en zoo vervolgends in de laagte, eene lieflyke verkwikking verfpreidde, en zoo veel geneugte baar- de, dat deze berg met Aäron, en zyn dauw met de olije, naar des Apothekers kunst en bet Goddelyk voorfchrift vervaer- . digd, op des Hoogepriesters hoofd uitge- gooten, enz, mogte vergeleken worden. Het is ook niet vreemd, dat de dichters aan uitmuntende bergen alle de leden van een mensch toefchryven (o), (fchoon , in de tegenwoordige gelykenis, de ei- gen- (0) LINDENBROGIH Obferv, iz Ammiani Lib, XIV. P-9- 39 UL HUMANO CORPORI fwae partes, fic MONTI- 2» BUS fwa velut membra fhnt: vertex, fupercilia, lare- os Ta» fcapulae, pedes’”, cet. POTTERI Commezt, in LYCO= PHRO= HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 495 genäàrtigheid zich paart met de verhe= venheid) en het doet my nu denken aan den fteilen top en rug van den harden Atlas, die den hemel met zyne kruin onderftut, door ovipius(p) in zyne Gedaanteverwisfelingen voorgefteld, als een mensch, die in een berg verkeerd was, ATLAS, alfyd met donkere wolken behangen, Van welken virGirmus, (q) op foortgelyke wyze, zong: Zyn hoofd, ruig. van pynbosch begroeid, wordt wan Stormen en flagregenen gebeukt: fneeuw bedekt zyne fchouders: geheele flroomen flortenlangs des ouden Gryzaards kin af, en zyn borftelige baard hangt flyf van ys- kegelen bevrozen, Uit den prachtigen en heilryken ftand van den Mermon, deszelven waterval- len en fnelloopende kronkelvlietjes, welken uit de gefmoltene {neeuw ggn e PHRONIS CASSANDRAM » p. IIS, z, 37. Ce SILIL IT AL. de Bello Punico Sec, Lib. I. ss Sidera nubiferum fulcit caput, aethereasque 2» Erigit aeternum compages ardua cervix: 2» Canet barba gelu , frontemque immanibus umbris » Pinea filva premit , vaftant cava tempora veutis 2» Nimbosque ruunt fpumantia flumina rictu, 2» Tum geminae laterum cautes maria alta fatigaut. cet‚ (p) Met. Lib. IV, f. XVIII. 656, CQ) Aen. Lib. IV. 246, feq. 496 _ JUSTUS TJEENK OVER DE de laagte, met groot gedruisch, affchie- ten, en den levengevenden dauw en balfemgeuren , welken hy van zyn hoofd over de heuvels en barnende da- len, naar alle kanten, uitftort, was al reeds te verneemen dat het Land der Jordaane, waarin hy lag, in de lange dagen droog en dorftig moet geweest zyn; en dat het derhalve voor David, die zoo veel andere gevaaren had te vermyden en doorteworftelen, eene zwaare bezoeking geweest is, geduuren- de de zomermaanden, door dat Land omtezwerven. Men leest in ZLIANUs, dat een heer , op zynen flaaf vergramd, (r) hem dreigde naar den Olympus te zenden, en niet naar den mofen: omdat het voor eene hardere ftraffe werd gehou- den van de zonne geroost te worden, dan den molen omtedraaijen. Dus HE- RODES ATTICUS aan gansch Griekenland eenen grooten dienst deed, wanneer hy derwaards, door eehe waterleiding, de noodige laavenis aan duizenden van men- fchen toebragt, die gekomen waren om de fpelen te zien, in een jaargetyde, waarin verfcheidenen, door de groòöte hit- Cr) PHILOSTRATI Vite Sophist. Lib. II. $. Vip. 55Te ELIANI Var, Hift. Lib. XIV. C. XVIII, HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 49’) hitte, omkwamen. Syriën, en de aan- grenzende landen, zyn dikwyls, jaaren achter malkanderen (s), met eene groote droogte, die het ganfche gelaat des aardryks in een Zreis of Zand verkeer- de, bezocht geworden. De Kruisvaart, of de optogt der Christenen tegen de ongeloovigen, leert insgelyks, wat al rampen de foldaaten, wat onbefchryfly- ke ellende de krygslieden, door eene fmoorende hitte, in die ftreeken hebben moeten uitharden, en hoe veelen van hun(t), door een ftinkend en bedorven water, dat van den winter en voorjaars- regen, in de waterhouderen en killen der beeken , noch was overgebleven , en al- temets, door een volftrekt gemis van bron- of bakwater, of eenige noodige laavenis, waren omgekomen. Waarby noch, als een overmaat van fmarte, V. DEEL, Li moet (5) WILLERMI» Zyrenfis Archiep., Lib. XXII. C. Te Pe 1017. MAR. SANUTI TORS. Secr, fid. crucis Lib. IL, part. IV.C. XXVIII. p. 93. ”Tartari ... 5 in aeftatem 2» #02 haberent facultatermn aliquam commoraudi, propter 2» Ênenfism aeftum , qui in illis partibus reperitur, ac prop= ao ter defectum pascuorum’”’, cet‚ (E) WILLERMI, Tyrenfis Archiep., Hift. Lib. XVI, Cap. IX. X. XI. Lib. XXII. C. XX, MAR. SANUTI oe Secret. Fidel, Crucis Lib. II, pars, VI, C. XIX, pe 100, { doB JUSTUS TJEENK OVER DE moet gevoegd worden, dat hunne vyank den, zich bedienende van het voordeel, hetwelk een mat en dorftig Land, hun aan de hand gaf, deszelís dorre ftrui- ken, uitgedroogde gewasfen, en ligt‚vuur- vattende doornen, in brand ftaken, en met hun voet- en paerdevolk een zwaa- ren ftofdamp verhieven, om de Christe- nen, door rook en fmook te verftikken, door de vlammen te fchroeijen, en door het verwekte {tof van hun overig vocht te berooven, Hunne ingewanden wa- ren aan het zieden, hunne geesten uit- gedroogd, en hunne ziel zonk neder en werd in hun binnenfle uitgeftort (u). Zy wisten zich niet te verbergen voor den gloed, en zouden wel in den fchoot der aarde gedoken hebben; gelyk zoo ovipmus de Godin Aarde vooritelt, toen, door PHAËTONs vermetele onbezonnen- heid, de wereld in brand vloog, om hunne verfchrookte leden aftekoelen. De reizigers, die het Oosten bezocht hebben, betuigen eenpaarig, dat de vlakten, in de lange dagen, veel van de nj __zone (u) Ps. XLIL 6. wiLLERMI, Tyrenfis Archiep. „ Hift. Lib. VIII: C.VIL. p. 752. * Siti & ariditate confiumpta 3 5» in fe ipfis deficiebant „ tabescentia, & liquefacta interis > us moriebantur : cet. HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 409 zonneftraalen hebben te lyden; en ‘dat zy dof en onvrugtbaar blyven, zoo zy niet door kunst kunnen bewaterd wot- den, totdat de regentyd een nieuw ge- laat over dät verbrandde aardryk ver- fpreidt. De droogte van Cyprus (v) wordt het meest befpeurd, geduurende de hitte van den zomer; want op dien tyd zyn de velden geheel en al ontbloot van groente, ja byna gansch verdord en verzengd. _ Te Smyrna, dat noch eenige graaden noordelyker ligt dan Cyprus en het Land der Jordaane, is de lente wel (w) onge- meen lieflyk „ maar van zeer korten duur; de zomer begint al met fterke hitte in de maand van April; geduuren- de drie of vier maanden, ziet men geene wolken aan den hemel, Tegens Juny is alle gras al verdord; de bladen bly- ven alleen op de boomen, die bewaterd worden: gelyk dan ook de hoven en ftreeken die befproeijing ontvangen , ‘als mede de kruiden en ftruiken op het ge- bergte een groen gelaat vertoonen. Hoe aangenaam-ook de lente in de maanden Ti 2 van (V) HEYMANs Reizen, I, D. bl, 205. CW) CHR. WILH. LUDEKE, Glauttüurdige ‘Nachrigk= ten von dem Turkitchen Reiche , bl, 24. 35. 5oo JUSTUS TJEENK OVER DE- van Maart en April te Aleppo wezen moge (x) ; nochtans verliest zy al , voor het midden van Mey, haate tooi en praal, waarin zy was uitgedoscht., Dan begint het aardryk zulk een verbrand en zwart gelaat te vertoonen, tot in % midden van September ; waaruit een ie- gelyk zoude befluiten, dat het onmoge- lyk geweest zy, dat het iets hebbe kun- nen voordbrengen, dan flechts eenige fterke en vaste planten, die der gewel- dige hitte tegenftand konden bieden, Daar valt in al dien tusfchentyd geen verkoelende regenvlaag, en geen wolk vertoont zich in de lucht, om eene ver- kwikkelyke fchaduw te verleenen. ” De » zomer (zegt de evengemelde LUDEKE) » begint grootendeels in April met fter- „ ke hitte. Omtrent den tyd des Pink- » MNlerfeests ziet men alles noch groen, > maar plotsling ontftaat ’er een war- » me middag-of-zuidenwind, en in 24 » uuren of, ten hoogften , binnen twee » of drie dagen, is alles wit, Daaruit » is te verftaan, dat de Dichter, met » volle recht, in den CIL, Pfalm ge- zegd (Xx) The Natural Hiftory of ALEPPO, by ALEXe RUS= SEL, M. D., #. 13. HEILIGE AARDRYKSKUNDE. sor » zegd heeft, W 15, 16. De dagen des »» menfthen zyn, als bet gras; gelyk een »» bloem des velds, alzoo bloeit hy. Als » de wind daar overgegaan is, zoo is » Zy niet (meer), en haare plaats kent ze »» niet meer”(y). Want wy zyn van gis- seren, en weten niet; dewyl onze dagen op de aarde een fchaduw zyn, Job VIIL 9. In den morgenftond zyn wy; gelyk het gras, dat verandert. In den morgen- flond bloeit bet, enwerandert + des avonds verwelkt heten verdort. PL, XC, 5.* 6.(z) | li 3 ” De (yY) C. CORN. TACITI, Dialogus de Oratoribus Gl 5. A ” Omis illa laus intra unum aut alterum diem „ velut in so herbâ vel flore praecepta , ad nullam certam & folidam 27 pervenit frugem’): cet. TOH. GEORG: GRAEVIL Lect. HESIOD. p. 72. vs. 582. Matth, V[, 30. ib. jon. jac. WETSTEIN, Voyage Litteraire De La Grece par M GUYS, Tom, 1. p. 303. ’’Sur les Contes Grecs ou Paramy- s thia. Homme aveugle &» leger, gui crois trouver la so Jatisfaction de ton ceur dans ce qui plait à tes Jeux , qui »> dans de defir d'un moment place le bonheur de la vie, 5, homme aveugle , ouwre les zeux de ton ame, & fais un 2» choix digne de ta raifin, La beaute gui tenchante est so la fleur du matin que tu jettes loin de toi le foir lorsa 2 qwelle est fanée. Sors des jardins de Damas: va cherm 2» cher dans Wheureufe Arabie ces plantes qui en fe fé- 2» chant répandent une odenr encore plus vive &* plus agrde 2» Able que l'odeur du matin. Le tems gui dêtruit les 22 fleurs Ge la beauté, perfeblionne , embellit toujours Ves- 22 Prit, la fagesfe, & les graces”, (Z) A, SCHULTENS , Orig, Hebr, Lib. 1, C. 2. p‚ 204. PAd vesperam waw sthyp fe excoquit & valk 2 Vui 592 _JUSTUS-TJEENK OVER DE, » De hitteder Hondsdagen , ” (zong vir- »- GILIUS (a) in zyne Landgedichten)” die „de lucht nu ontftak, bried den dor- „ ftigen Zndiaan, en de zon, nu ten » middenwege aan den hemel, ftak op „het hoofd , dat de kruiden verdorden, » en kookte met. haare ftraalen de kil » der holle vlieten, dat ze tot op het war- » me flym toe verzooden ” enz, (b), De bronnen houden dan op, of geven veel- tyds een ziltig en ongezond. water; het gras in de vlakten (c), van eenen heeten wind aangeblazen, verwelkt (0) de _ {trui- 2 Vulgo Succiditurs guaff esfet Pyhal a big. Noflrum 9, excoquitur, excoctum elanguefcit , aptius ad more 9» talitatem , quae fa fponte femet confumit, fig- , zandam’”. Id. in Prov. p. 5og. Vergel, hier mede Het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen , enz. ede Deel bi. 595. enz. TUSTIN. Lib. Íl, C. 1. ” Zzyptum 3» vero &* totum orienters tardisfime temperatum; quippe 3» qui etiam nunc torrenti calore folis exaeftuet”, (a) Het IV. Boek, wy. 425. enz. (b) COLUMELLAELib. XL. C. IL, 8, De R‚ R. Dis ONYSIL HALICARNASS. Arzt. Rom, Lib. IL 1Ó.p. 18. STAT, Theb. L. IV, 799. g> Protinus Imachios baurit fitus ignea campos, 2» Diffugere undae: fjuallent fontesque lacuggue ” Cc) Hiftoire de NADER CHAH. I. Part, p. 149. 2 Part. p, II. E reren “(d) CLAUDTANI De Rapiu Proferpirae Lib, III, ” Luror permanat in berbas. va Deficiunt rivi, fqualent rubigine prata, 2 Et uibil affartum vivit. Pallere liguftrd ; 2 Expirare rofas 3 decrefigre Bfia HA HEILIGE. AARDRYKSKUNDE, 503 ftruiken des velds verdorren; de-bloe- men vallen af, en verftuiven; en- het aardryk, dat noch onlangs koelte en re- gen genooten had, wordt roestverwig. De beeken , hoeveel zy in den winter be- loofden, toen zy werdonkerd waren van het ys; zoodat de fneeuw, zonder te fmelten, op de fchotfen bleeve liggen; worden in den zomer t#rouwloos, en, warm geworden, verdwynen uit haare plaatfe, Job VL, 15-17. De waters ver- loopen dan uit een meir: en een rivier droogt uit, en verdort. Job XIV. 11. Ken vuur verteert de weiden der Woefty- ne, een vlam fleekt altemets alle boomen des velds aan , ook fchreeuwt elk beest des velds (e) tot us want de waterfhroomen zyn uitgedroogd, en een vuur heeft de weiden der woeflyne verteerd, Joel 1, 19. 20. Het gedierte ftaat dan, in zyne verwachting te leur ‘gefteld, op den oe wer (É) der uitgedroogde beeken te fte- nen, en naar het vlietend water te fnui- ven en te fchreeuwen, Zy verliezen al- li 4 len Ce) Waar het zelfde woord AW, fchreeuwer , voor- komt, dat wy P/: XLIL 2, aantreffen. (É) P. PAPINIL STATIL Theb. Lib. IV: 2 deceptum Margine ripae „5 Stat peons, atque ANNES guaernit arsmenta natatos’”, 5o4 JUSTUS TJEENK OVER DE len moeden krachten, zwerven magte- loos daarhene, en kunnen dan ligte- lyk gevangen worden. Zelfs de moe- digfte legerbenden raaken, in zulk eene blaakende hitte, hunne dapperheid kwyt, en bezwyken onder den Heer- fcher des daags (g). De vreeslyke uit- werking eener groote droogte vinden wy, in ’*t woord des HEEREN, dat tot „Jeremias gefchied is, (Hoofdft, XIV. 1-6), levendig wvoorgedraagen; en a | AAE za (2) Hiffoire De NADER CHAH. Y Parf. p. 168. 169. 2 Nos troupes eúrent beaucoup à fouffrir pendant tout ce a» tems dextrône foif qui les dévoroit , la faifon étant ar- 2 dente, & les Turcs f'étant emparé du Tigre: la cha- „leur f'accrút à un tel point, ainfi que la détresfe de so Larmée , que le figne des poisfons fút grillé, &* les yeux „> du Tuureau celeste verfdrent des larmes en voiant eat as OÙ étoient reduits ces lions du combat”, % * Le Soleil altérant ba face de la terre, 3 Avoit change les eaux en feux erincellans; «> Son nom foul brüleroit la langue temeraire 2 Qui dériroit Vardeur de fes raïons pergans. 2 Cette ardeur confumoit aile tendre & timide „… De loifeau gui de air Vimmenfité tentoit ; 2 Et pénétrant le cur du roc le plus aride 2» En un bruiant torrent elle le disfolvoit, Oui „ fi dans ce moment la fiere Salamandre, 2» De gui le fouffle accroit des flâmes la chalear, 2» Avort jusqu'au ruisfeanx entrepris de descendre, ‚ Ses feux auroient peri dans leur feu deftruêteur”. 39 HEILIGE AARDRYKSKUNDE,. 505 zal my, voor tegenwoordig, alleen tot het 5’ y bepaalen: omdat daarin de Hinden voorkomen, en de nadruk en eigenlyke bedoeling dier plaatfe (myns erachtens) van de uitleggeren is over hethoofd gezien. Want ook de Hinden in veld werpen jongen, (zegt de Pros feet), en verlaaten (die), om dat’er geen jong gras is. De fterkfte klem wordt ge- fteld in de liefde, welke de Minden haa- ren jongen toedraagen, en welken zy; des niettegenftaande, door gebrek van noodig voeder gedwongen worden te. verlaaten, Dan ik zie wel eerst en voor- naamelyk op den arbeid der Hinden, op haar moeilyk baaren, en hoe zy zich krommende , haare jongen met werfplytin= ge woordbrengen, en hbaare fmarten uit- werpen. Job XXXIX. 4-6. Deed de flens des HEEREN (volgens Davids waarnee- ming Pf, XXIX. 9’) de Hinden jongen werpen. Was de vrees, door den don- derflag in hun verwekt, oorzaak, dat Zy, die anders zoo moeilyk baaren, hunne fmarten, als woor den tyd, zeer Jchielyk uitworpen , en eene fpoedige verlosfing kreegen. Eene zelfde vrees; fchoon door eene andere oorzaak ont- ftaan,: (dan een droog en dorftig, Land li 5 aat 506 _JUSTUS TJEENK OVER Dit flaat in menfchen en beesten den moed ganfchelyk neder, en verwekt fchrik en ontfteltenis), zal dan ook in de Hinden, by het baaren, hetzelfde gewrocht, en haar eene onverfchilligheid omtrent haas te jongen medegedeeld , hebben. Nu,de vrees en zwaare ontfteltenis verhaas- ten den ‘baarenstyd; als bleek in Elies fchoondochter , Pinehas huisvrouwe: want, toen zy de tyding hoorde, dat Gods Ark genomen, haar fchoonvader en haar man geftorven waren, Kromde zy zich, en baarde ; want haare weën pvervielen haar, 1. Sam, IV. 19.” De vrees, ook eene uitwerking van grooten dorst en droogte , zal de banden der na- tuure in de Minden hebben verbroken, dat zy haare jongen fchielyk uitworpen, en zich van haare {marten ontdeeden, en dat zy haare vrugt „ het zy voldraagen, het zy noch niet, aan. den tydftip der geboorte gekomen, hebben uitgedree- ven, en zich daarover verder niet heb- ben bekommerd, als waren zy, door den fmachtenden dorst, in wreeden veranderd, … Zulk eenen noodlottigen invloed heeft eene groote drosgte en een darflig land op menfchen en bees- ten, Of zy werpen misdragten us of er HEILIGE AARDRYKSKUNDE. $0% fterven in het baaren; en dat fomtyds ten nadeele , beide van moeder en vrugt: of, zoo zy al de moeilykheid der verlosfinge te boven komen, wor. den nochtans de. jongen gebrekkig en onvolkomen ter wereld gebragt; en worden , voor het overige, onnuttig, De vrugten aan de boomen droogen, en vallen voor den tyd af; het koren komt niet in zyn rechte jaargetyde ter rypheid; het vee heeft geen genoeg- zaam voeder; de bronnen zelfs beder- ven, en geven flecht water op. Van zulk eene fchadelyke uitwerking was ee- ne groote droogte onder de Pelasgers (h): en de Kruisvaart heeft ons ‚van de doodelyke uitwerkinge eener dorftige en waterlooze landftreeke, zulk eene aan- doenlyk berecht in gefchrifte Inagelaa- ten, dat het bloote lezen daarvan noch in ons, op zulk (í) eenen afftand van tyd en plaatfe, de hairen doe te berge Tyzen; en zeer gepast zy, niet alleen om Jer. XIV, 1-6,, maar ook om eeni- | ge Ch) DIONYSII HALICARNASS,. Antig, Rom, Lib. L & IÓ. pe 7. 18. IQ. (Ì) ALBERTI AQUENSIS Hiffor, Hierofl, Lib. IL. €, 2. WILLERMI, Tyrenfis Archiep. „Hift. ELib, ILL, GC, XVL P 074. 675, 3 508 "JUSTUS TJEENK OVER DE ge woorden en zaken van den XLII, Pfalm, optehelderen. Veele zwangere vrouwen, met zie- dende ingewanden, uitgedroogde ade- ren, en ftikkende van dorst, benaauwd- heid, en drooge keelen , alle eer en fchaamte uitfchuddende, (anders zoo eigen aan haare kunne) , baarden op den weg , in het aanzien van alle menfchen, en verlieten aanftonds de vrugt haars buiks. Zy worpen haare kinders, het zy levende, het zy dood of halfdood, in ’t leger. Anderen, meer menfchelyk , „omhelsden haare vrugt; wentelden zich op den weg om; vergaten haare natuur- lyke zedigheid, om te verbergen, het- geen de natuur wil bedekt hebben; en waren meer bevreesd voor haar leven, dan voor de eerbaarheid van haare fexe, Zy baarden niet, om dat haare tyd of maanden vervuld waren ; maar, omdat zy, door het blaaken der zonne, vermoeidheid van den weg, onbefchryf. Iyken dorst, en gebrek van water, tot een ontydig baaren gedwongen wer- den. Welker kinders, zoo dood als half levende, op den openbaaren weg gevonden werden. De mannen, fter- ker dan de Vrouwen, door hitte en zweet HEILIGE AARDRYKSKUNDE,. 509 zweet (k) bezwykende;, ftonden met o- enen mond en keel (I) te guiven en te ygen, en fchepten den dunnen wind; om daardoor, ware het mogelyk , hun- nen dorst eenigzins te verminderen, Dan veelen van hun kwamen te vallen , en lieten hun leven in dat dorftig land, Niet flechts, dat verachtelyke lastbees- ten in die onbefchryflyke rampen deel- den; maar de edelmoedigfte dieren. De valk , het vermaak van den adel; de fcherpriekende jachthond; en het edel- moedig paerd, dat met hoeven en ge- bit zyne trotschheid toont, enz, lieten hunne wakkerheid en moedvaaren ; en, uit benaauwdheid fnuivende en blaazen- de, en van een geweldigen dorst bran- dende, bliezen hunnen adem uit. Wanneer zy eindelyk, na ongeloof- lyk te hebben geleden, by eene rivier kwamen; (dan voor eenen dorstigen en vermoeiden reiziger is, in eene water- looze woestyne, niets aangenaamer, dan de (m) ontdekking van eene beeke of fon- (k) Coll. Pf. XLIL 5. fundam fuper me animam meam. vs 7. fuper me anima mea demerget fe, (ls Pf. XLII. 6. Wo aeltuavit. Sipzificat agitatioe rem fui cum fono incondito ac immoderato. cet. (m ESCHYLUS, curante J.C. DE PAUWs Zom II. P. 816, v, 910, Gen. XXL 19. 81O JUSTÚS TJEENK OVER DE fonteine); ftorven veelen, door een té fchielyk en onmaatig drinken, Het komt my derhalve zeer aannees melyk voor; zoo uit de gelykenisfe van het dorstige herte, als uit de grondge- fteltenisfe van Zrachonitis in het warme weder; dat David, geduutende de hees te en drooge zometmaanden , in de wval- leijen en zandvlakten van het Land der Jordaane enz, hebbe omgezworven ; en dat hy daar fneenigmaalen, op den kant van uigeledigde beeken, de herten zal aangetroffen hebben; die, even als hy zelf, met fchreeuwende verlangens , naar water en verfrisfching zullen ge- fnakt, en, in groote verlegenheid, daar- naar zullen gezocht hebben. Ware het in den winter geweest ; de koude des weders, de overvloedige regen, die bee- ken en bronnen aanvult, en doet over- vloeijen, zoude hen, in dit ftuk , van klaagen en kermen bevfyd hebben. Ook drinkt het hert weinig in den winter, en noch. minder in ° voorjaar; (n) het teeder en vochtig gras (o) is dan genoeg- zaam 4 4 Cn) Hiff. Nat. par M. DE BUFFON , Tom, XI. p. TO4» ' C (o) TER. XIV. 5. NWT COLUMELLAE Lib. X. De Culta Hortorum, vs 2824 — EE Nui HEILIGE AARDRYKSKURDE Stra zaatn, om den dorst te lesfchen, Maat in den zomer gaat het drinken in rivies ren, poelen, en wellen. In den bronss tydis het dermaate verhit, dat het overs al water zoeke, niet alleen om den brans denden dorst te ftillen, maar ook om zich te baaden en te verfrisfchen, De groos te hitte, (p)en de daardoor verwekte bes naauwde ademhaaling , dryven het naar hef water. Maar, als het gejaagd wordt, zal het, fchoon van een ftroomx bezet , (q) langs duizend paden, here waards en derwaards, den hoogen oes ver ontvlugten, Werpt het zich dan altemets in ’t water; het zal zyn, niet om te drinken , maar om den honden den reuk te benemen. Dit weder= fpreekt de meening van zulken, die ges fteld hebben, dat David zyne zielvers langens, onder het zinnebeeld van eer gejaagd herte, hadde voorgedragen, Dan in landen, (r) waar het aardryk, wee 2 Nunt ver egelidum, nune est mollisfimus annus , 25 Dum Phoebus tener, ac tenera decumbere in herb 2 Suadei , &* arguto fugientes gramine fontes 23 Nee rigidos potare juvat „ nec fole tepentes.” E. {p) ARISTOTELES De Hift, Animal, Lib. VL C# id . (q) VIRGIL. Zn, XII. 749. feg. (L) M. FABe QUINCTIL, Dech, XII. 4e 512 JUSTUS TJEENK OVER DE ‘wegens eene brandende hitte, kwynt en fterft, en het water van de zonneftraalen is opgetrokken, behoeven de herten niet gejaagd te worden , om dorst te hebben, en in hun eene begeerte naar beek of bron te ontfteken: (s) de krach- tige werking van de zonne alleen is ge- noegzaam, om hen daarnaartoe te dryven; ook kunnen zy dan ligter ge- vangen worden (t), omdat zy, door gebrek van water als uitgedroogd, magt- en krachteloos omdoolen, Anderen denken , dat David zyn verlangen naar God hebbe vergeleken meteen herte, dat de jacht was ontkomen, en dat zynen brandenden dorst dan eerst gaat blus- fchen , wanneer de hittige jaagers en hon- den hebben opgehouden van hetzelve te vervolgen. Schoon dit de gewoonte van de herten is; (u), nochtans fchynt het hert Pf, XLIL 2. vermeld, ín een zelfde geval niet geweest te zyn: want het wordt ons daar befchreven, aan, of op den oever van waterbeeken, Hadden die beeken , des tyds, water ; hoe konde dan het hert, (ten zy men et ‚(S) HOMER. Od, #. vs. 158. feg. 5 BOCHARTI Op. Tom. IL, p. 880. feg. U) HOMER« Jl % Ie fig. EE HEILIGE AARDRYKSKUNDE.. 513 het in * geval van Zuntalus wil brena gen), door een beklaagelyk en fterk ge fchreeuw zyn gebrek te kennen geven? Gelyk de woudezel niet ruchelt by bet jon- ge gras, noch de os loeit by zyn voeder, Job VI, 5. zoo geloove ik ook, dat het hert niet zal fchreeuwen (v) by het wak ter. Ook blykt het (myns bedunkens) onwêderfpreekelyk uit Davids gemoeds- geftalte, geestelyk gemis , dorst naar God, en zyne gewezene hofftad Jerufa lem, enz, door het dorftig hert hier afs gebeeld, dat het hert, indedaad, var drinkbaar water verftooken-zy geweest. Want, het geen in de overdragt waar is, moet ook waar zyn inhet zinne« beeld, van het welke de overdragt onts leend was, | 1810 sjen Dat David toen ter tyd van Gods bly: 7. DEEL. Kkv oo de (v) Hierin worde ik ten fterkften bevestigd door Joel 1, 20,; eene duidelyke opheldering van Pf. XLIL 2. ; waar het gefchreeuw van de beesten des velds, omdat de waterffróomen waren witgedroogd, en een vuur de weiden der woeftyne verteerd had, door hetzelfde woord 1p wordt uitgedrukt: ten blyke, dat hun gefshreeuw, niet uit een bezit en overvloed, maar uit een gemis en gebrek , voord= kwam; en dat ’er, inde killen der beeken, en bedden,der rivieren, in de laagte, geen eecbaar gras, noch genoegzaam drinkbaar water meer voor handen was. 514 JUSTUS:TJEENK OVER DE: de inwooninge té. Jerufalem was. afge. fcheiden „eneen fterk verlangen ‘had omwederintegaan , en ‘aldaar voor Gods aangezigt ‘te Derfchynen, zal-niemand in twyffel trekken. Dat hy zyn verlangen heeft geleeken by een hert, fchreeuwende naar de waterflroomen,.blykt uit zyne éigenie: woorden. Ontbeerde nu David, inzynen geestelyken dorst, de geestes lyke waters; »dan moetook: het hert, doordien-1ettér> en -geestin. * punt van vergelykinge ten:vollen moeten overëën- komen; an dichaamelyk water gebrek hebben: geleeden.- Welk: gebrek zy dan ook/beiden:opsde hartelykfte, fterkftes, en: nadrukkelykfte „wyze hebben te ken- nem gegeven; Wanneer de-herten het meest van dorst gekweld werden , von- den zy int diand der Fordaane het-miün- Île water en verkoelend voeder. De vlieten waren meest verdweenen, de fon- teinen opgedroogd, en het gras in hooi veranderd, Zy zwerfden om die trouw. looze beeken en uitgedroogde water- {troomen, waarin zy, niet lang gelee- den, noch een overvloed van water ge- zien hadden, Hunne trek naar water werd hand over hand grooter ; en zy, gaven hunnen onlydelyken dorst, Oe HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 515 bang en aêmechtig gefnuif, door een fleepend en fchor ged, te kennen Ok 2 q= (Cw) Het geluid der Herten is geweldiger, meer- der ryzende, en uitgehaald, dan dat der Hizden, (*) en, uit dien hoofde, natuurlyker gefchike, om het gebral en flerk geroep van den Dichter uittebeel- den. Wordt. dat geluid door een werkwoord CGWN) in ’t vrouwelyke geflächt , uitgedrukt ;’ het Zal geen bewys zyn, dat door big eEn ;Hinde be= doeld worde: doordien de Hebreeuwen een. ander woord hadden, om daardoor het wrouwelyke geflacht dier beesten te befchryven. Maar het zal-eérdet be- gunftigen de gisfing van hun „:die meenen, dat in de gryze aloudbeid. der Hebreeuwfche taale „de -per= foonen der werkwoorden gemeenflachtig geweest, zyn; en, dat het onderfcheid der geflachten ‚ eeùmaal‘in- gevoerd f altemers verzuimd geworden zy > van welk verzuim zy eenige voorbeelden, wier getal wy noch zouden kunnen vermeerderen, ter behoor= lyke plaatfe bygebragt hebben. (**#) Het heeft wyders zynen nadruk, dat Ly met het gefchreeuw der herten verdénigd wordt: ‘omdat in dit Lidwoordeken een zwelling „tyzing „ en verbeven= heid, ligt opgeflooten; hoedanig int geluid der her= ten, volgens TACITUS, wiens woorden onmidde- lyk ftaan te volgen, befpeurd wordt. Weshalve Zy ‚ die aan de lidwoordekens ty en Ly -welken hier beiden voorkomen, eene zelfde beteekenis ge- ven, of ten minften willen dat zy door elkanderen mogen gebruikt worden, niet flechts de wwoordgron= “ding omverre werpen ; maar ook de gepastheid„ klem , “en byzondere welvoegendbeid „dier lidwoorden, in opzigt “tot David en'het hert, uit het oog verliezen; W aar- over wy ons breeder zouden-“kunnen=uitlaaten, ARDA MG AAN e © LA } bied % N a , à en ® LC) BOCHART. Cap XVII. de Cervis el eorunm Natura, p. 881. C°) NICOL, GUIL, SCHROEDERI Reg. LPT, Syntavegs Hebr, > * 316 _ JUSTUS*TJEENK OVER DE: David die daor dat dorstig land om: toog „ had veelvuldige gelegenheid „ die dorftige herten by die verwoestte beeken te zien, en hun gefchreeuw en gebaar te hooren. Hy zelf bevond zich in ’t ge- val dier vorsten, die als de herten zyn, (die) geen weide winden, zy gaan krachte- loos hene, woor het aangezigt des wver- volgers; Klaagl. 1. 6. Hy was in een on- gemeen dorstig land, als. eenigzins, uit de beteekenisfe van 0 'par , (x) fchynt voordtevloeijen ; alwaar de dorstige her- ten aan alles gebrekleeden , en geen ver- frisfchend water, aantroffen. Want; wordt dit woord. wel gebezigd. voor ind ee ie- en dat ouderfcheid in verfcheidene betrekkingen aan- WyZEn. C. CORN. TACITI, de fitw , moribus „ et popu= Bis, Germaniae Libellus , C+ IH. „, Suzt illis haec quogue 35 Carmina” quorum relatu, quem barditum vocant, „ actendunt animos, futuraegue pagnae fortunam ipfo cantus zp’ auguräntur: terrent enim trepidantve. prout fonuit oz actes. Nec tam voces illae „ guam wirtutis concentus, > Videntur: adfectatur praecipuè afperitas foni, et frac= 5» tum-murmur , objectis ad ós fcutis, quo plenior et 2» gravior vox repercusfi intumefcat’’, Ib. G. BRO= TIER 35 Sunt. qui barritum mallent:. at, barrire elen “3 Phantorum est, quos ne noverant quidem Germani, Bar= 5»: dire werò cervorumest , quos faepisfime audiebant con= 55’ Ziuogue; venabantur tum Germani tum Galli, apud quos a) celeberrimus fuit barditus. Inde vates, qui hoc modulo „> utebantur „ dicti funt bardi”’, Ge) vid. Ci vanzMA ad Pr XVIIL 16, ef auctos res, ibi banda, De TJD NN HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 517 diepe en watervolle afgrondsvalleijen , die altyd van water volöp hebben; zoo wordt het menigwerf genomen voor de laage, diepe „en holle , dellingen tusfchen de bergen, of in de vlakke aarde, door welken zich het regenwater en de af- gronden, die in en tusfchen de bergen liggen, ontlasten en naar de zee voord= ftroomen. ___Jn zulke valleijen, die voor het fon- tein- en regenwater , geduurende de koude tot bedden verftrekken , wordt noch lang gras en water gevonden , wanneer in de oppervlakte der aarde door de zon het groen reeds verflon- den was. De Arabiers weeten zich van die gelegenheden te bedienen; en kun- nen, in die gewezene beeken, fomtyds, door een weinig te graaven, een tame- lyk goed water vinden. Dan het is na- tuurlyk te begrypen, dat, hoe meer de hitte toeneeme, hoe dieper het water in de aarde moete zakken ; en dat, uit dien hoofde, in de diepfte plaatfen de meeste vochtigheid moete gevonden worden. Weshalve ik Zud, de Dieu, en 7 D. Michaëlis, niet kan toeftem- men, die 15}, met behulp van het £thi- opisch en nl door een opfteigeren k 3 | of 518 JUSTUS TJEENK OVER DE of opklimmen vertaalen : doordien de herten ; om in die /aagten te komen, hiet moesten klimmen, maar daalen, en zich van eenen ‘hoogeren grond naar Eenen laageren begeven. Mogelyk heb- ben zy ook, in die dorre, fcherpe, en dorftige oorden, als het water in de oppervlakte ophield, diepten aangetrof- fen, die wel water hadden , maar tot welken zy niet konden genaaken, en over welken zy, met uitgeftrekte en overgebogene begeerten, zich te vergeefs zullen gekromd, en door een jammer- geluid om water gefchreeuwd hebben. Dan dit fchynt door de beteekenis (y) van het woord, wanneer het Arabisch wordt ingeroepen , en door het plaat- felyke van Zrachonitis, daar veele put- ten, onderaardfche gangen, waterbak- ken, en ongemeene fteile diepten zyn, begunstigd te worden, _ De reizigers, die dat dorstig en droog land in den zomer doortrokken hebben, ondervonden te meermaalen, vooral in tyden van oorlog, dat zy, die ter dorst- lesfchinge het water uit die putten en ho- len, door middel van een emmer, aan een lang touw vastgemaakt, zochten op- SN te- (7) Cl, VENEMA ad PC XLIL, 2, p. 16, HEILIGE AARDRYKSKUNDE. “519 tetrekken; (z) in hunne verwachtinge werden te leurgefteld ; omdat-de Struik- roovers , of Arabiers, die. zich in de kuilen en gaten ophielden, het water- vat , met een groot gedeelte van ‘het touw, hadden afgefneeden, David had niet alleen tegen hitte en-dorst te kam- pen, maar moest ook geduurig tegen de befpringingen van rooveren en plun- deraaren op zyne hoede zyn. Het was voor hem een zwaar onheil ;- niet alleen, dat hy uit Jerufalem , dien Just der gan- Sche aarde , verjaagd , en van Gods troostryk en volzalig aanfchyn , voor eenen tyd, verwyderd; maar vooral; dat hy, naar een land uitgedreeven was, waar hy ondervond het tegengeftelde van al het heugelyke en geneugelyke; dat hy binnen Jerufalemn in eenevolle maate genooten had, (a) Hy was in een land, k 4 dat (Z) WILLERMI & Tyrenfis Archiep. , Hijt. Lib. XVI 10. (a) Hoe bang het voor oviprus vallen mogte, het onfterflyk Romer, die Koningin vande volken der aarde, met al haar vermaak en goede fier, te ver= daaten: werd nochtans zyne ballingfchap daardoor verzwaard, en woor hem des te ondraagelyker, dat het ongenoegen van Aucusrus hem gedreeven had naar een land, waar hy het tegengeftelde van hitte en droogte ondervond; en, dat hy te Tomes, in ’ Zure Noorden, in eene geftadige vreeze van Scythen En Sarmaten, zynen lecftyd mtoeft doorbreneen, Vergel, Pf, CXX, Se Ö ai 520 JUSTUS TJEENK OVER DE dat niet flechts het lichaam witdroogde ; maten moede maakte, maar ook dat den. snoed en de dapperheid verzwakte, Dan zodanig is de uitwerking van een heet en bar land, dat het de natuurlyke voch- ten opflorpe, de ingewanden doe zie- den, en den-moed noch eerder dan het lichaam bezwyken (b). … Weshalve Davideenen waarén helden- moed liet doorftraalen , wanneer hy, te midden dier zomerdroogten, zyne tegen- woordigheid van geest behield: en, on- der eene uitflorting wan zyne ziel over zich. hene, als eenen magtigen vloed van benaauwde en angstvallige gedach- ten, hy echter, onder allen dien last van zwaarmoedige en knaagende zorgen, wel zonk, maar niet te gronde ging, noch zyn vertrouwen op den God zyns heils liet vaaren ; maar dat hy veel eerder zich zelven, als eenen onvertfaagden en onbezweekenen krygsman , verwakker- ; ‘ : de, (b) Q. currim Lib. VIL. C. V. 5, Jpfe “cum expedito 2» Ggmine loca deferta Sogdianorum iztrat, zocturno „> Hinere exercitum ducens. Aquarums ut ante dictum ao est, penuria, prius defpergtione quam defiderio 2 bibendi fitim accendit..., caeterum, cum ipfa duce « 38ltus oritur: omnemque naturalem abforbet hu- 2 morein ficcitas;.ora, vifceraque penitus urun= za EUT, Jtague primum animi, dejnde GOrpora defigere p toeperunt”, | HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 52r de, en zynen geest, die al begon te ondervinden den moedbenemenden ine vloed van een heet en waterloos land, dus bemoedigde : Wat buigt gy u neder, O anyne Ziel! en zyt onrustig in my? hoop op God; want ik zal hem noch loven, woor de werlosfingen zyns aangezigts. O myn God! myne Ziel buigt zich neder in my: daarom gedenk ik aan u, uit het Land der Jordaane, en Hermonim , uit het Kleine Gebergte, enz. Pf, XLIL 6, 7. 12, XLIL. 5. | Nu zie ik te gemoete, daar wy het Land der Jordaane, enz. als droog en dorstig, befchreven hebben, dat ’er, uit vs. 8, dezes Pfalms, zwaarigheden te- gen onze ftelling zullen gemaakt worden. Is het Land der Jordaane, de Her- mons, en Mitshar, des zomers , over het geheel genomen , zoo heet en water« loos, en moet het tafereel dezes dicht- ftuks zich zelven gelyk zyn; -hoe komt het dan, zal de vraag wezen, dat de Dichter in dat zelfde land gewaage van afgronden, watergooten, baaren? / … Ik wil gaerne bekennen , en het is nas tuurlyk te denken , dat de gelykenisfen, waarvan Zich de maaker bediend heeft, allen van het Land der Jordaane ont WV. out. wee oak 5 leend 522 JUSTUS TJEENK OVER DE leend zyn; en kan ook niet toelaaten eenigeaanfpeelingenop ftrydige, en zich. zelfs wederfpreekende, voorwerpen. Daarom kan ik my niet voegen by de uitleggers, die hier denken aan de af- gronden of golven der Midadellandfche Zee, welken immers nooit over Davids hoofd gegaan zyn ; noch aan waterhoo- zen of wolkbreuken, (c) die niet in het Land der Jordaane, maar op de kusten van Syriën, vry gemeen zyn; noch aan de golven en baaren van’t meir Cinnereth, ofder Doode Zee, die beiden niet lagen in ’t Land der Jordaane , noch beand- woorden kunnen ,met de beweeging van haar water, aan die verhevene uitdruk king, alle uwe baaren en golven. Het meir Cinnereth kan fomtyds wel zeer on- ftuimig zyn; maar het heeft zyne golven niet uitgeworpen over David, die zich pe (ce) De Engelfche Overzetting heeft WATER-SPOUTS, Hoozen, Dr. sraw {chryft, (Travels, pe. 333.) dat de Hoozen by een betrokken lucht, als de winden ge- weldig zyn, en in alle richtingen waaijen, meer gemeen zyn by de Kaapen , Latikea, Greego,en Car- mel, dan in eenig ander deel van de Middellandfche Zee. Edoch! hy fchynt den wintertyd in ’t oog te ebben; alzoo het daar ter plaatfe des zomers meest helder weêr is. De Hoozen zyn op het land, omdat “de berger in den weg liggen, zeldzaam, en zoo gemeen niet als op de zee, LUCRET. Lib. Vla HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 523 op het Zand bevond. De Doode Zee (naar TACITUS aanteekening (d)) wordt door den wind niet voordgedreeven, jus4 TINUS befchryft haare waters, als onbes weegelyk (e). Dit is zeker „dat zy log en traag is (f); en dat zy, wegens de gerin= ge beweeging van haare zwaare en foos denlymachtige wateren, en van haare on= gefchiktheid om visfchen in % leven te houden, de Doode Zee genaamd wordt, Kan het geruisch der zee, die tegen den voet eener rotfe aanflaat, niet ver- der (volgens HOMERUS (g)) gehoord wor den, dan de ftem van een mensch die hard roept; zoo was het onmoogelyk;, dat David, in’t midden tusfchen de twee opgenoemde zeën geplaatst, gelyk nochtans fommigen willen, haare woe- de, op eenen afftand van 12 uuren ; zoude hebben kunnen vernemen. Als zy daarmede noch verenigen eenen ge- weldigen plasregen, die, met een groot gedruisch, in zoo veele golwen en baa- ren , over Davids hoofd zoude heenge- | gaan (d) Hift. Lib, V. 6. “_(e) Leb. XXXVL C. IE, (Í) SENECAE, Epift. LXVII. …, Hoe loco mihì Demen a> Zrius nofter occurrit , qui vitam fecuram , et fine ullis zo fortunae incurfionibus ‚ mare mortuum vocat °”’. _ (@) OD. €, 400, £. 294. , 524 JUSTUS TJEENK OVER DE gaan zyn; dan wordt de zaak daardoor noch te ongelooflyker. Want het vrecs- Iyk geklater van zulk eene ftortvlaage zoude het rumoer der zeën meer ver- dooven, en ongehoorbaar maken (h); en de genen van het dorftige herte zoude dan niet te pasfe komen, noch ten zinnebeelde voor den Koninglyken Dich» ter dienen, om daardoor zynen heftigen en brandenden dorst te beteekenen. Om dan geen meer onbeftaanbaarheden te vermelden , noch meer ftrydende ge- voelens over deezen text optehaalen ; zal ik, om dit onderzoek ten einde te brengen, en om alle zwaarigheden weg- tenemen, in °t Land der Jordaane enz. plaatfen aanwyzen, waar de dichter in eenen letterlyken zin zeggen konde: De afgrond roept tot den afgrond, by het ge- druisch uwer watergooten: alle uwe baa- ren, en golven, zyn over my bene ge aan. Ik befchouwe David, met zyne man- fchap, in de holen en fpelonken : welken in den Zibanon en in Zrachonitis zoo meenigvuldig zyn, dat de fchryvers En | e Ch) Q. currir Lib. VIII C. XIII $. 23. ARRIA= NUS „. V, 333. “Tôwe re €£ obgavä, cet, VIRGIL. Georg. IV. 364. HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 525 de Kruisvaart , niet wetende de beteeke: nis van het woord Zrachonitis, en in dat dorre Land, geduurende den zomer, geen beeken noch bronnen aantreffende, maar wel een meenigte van watergooten en buizen, door welken het water naar (1) regenbakken of waterhbouders , zoo door (1) De Tangues of Waterhouders, Zoo gemeen in. dit gewest, als waren zy , met uitfluitinge van beeken en bronnen , de eenigfte waterplaatfen , wor= den in heete en drooge landen, waar het des zo= mers niet regent, voornaamelyk aangetroffen ; om „ door- middel van het winterwater, het welke in die bakken was verzameld en bewaard, de hoven en akkers maatiglyk te befproeijen , en de men= fchenen het vee in hunnen dorst te drenken. Deze Tunques Zyn, Zoo door de natuur, als door den ar- beid ende kunst , vervaerdigd, De natuurlyken zyn de diepten en dalen , welken tusfchen het ge- ‘bergte liggen, en de valleijen, door welken het water in den regentyd, als door zyne kil of bed, naar de zee voordftroomt, of zich in de meiren en het zand verliest. In die valleijen en diepten verblyft het water noch een poos; en het wordt daarin, ten einde het niet ganfchelyk vervliete, door dammen met de minfte kosten tegengehou- den en opgeflooten. De nood dryft en dwingt den loomen en vadzigen Oosterling, wil hy door den dorst niet omkomen , om ook , aan den wortel of voet der bergen, zich bakken uittehouwen, en op allerhande wyze het water der bergen en heu- velen , in den regentyd, derwaards afteleiden. Het weinige water, dat noch in die laagten en bak= ken, geduurende de verflindende zomerhitte, in ‘Trachonitis gevonden wordt, is zeer fpaarzaam „en - van en 526 JUSTUS TJEENK OVER DE door de nâtuur als kunst vervaerdigd, in den regentyd wordt afgeleid, van oor van eene. zeer flechte- en ongezonde hoêdanig- heid, Hetftinkt en kookt op zyn flyk ; wordt ver= modderd. door den voet van menfchen en dieren, EZECH, XXXIL, 2. XXXIV. 18. ; door het invliegende fyne en ziltige ftof laf en walgelyk; en (tot eene over-= maat van kwaad) het grimmelt en leeft van wor= men. Een water, eerder gefchikt, om den dorst te tergen, dan om denzelven te ftillen, En wordt, daarenboven, den drinkeren zeer gevaarlyk : aan= gezien zy, door deszelfs gebruik, zich krankhee den op den hals haalen, en wormen in hunne beenen krygen, welken daaruit met groote om= zichtigheid , door hen allengskens rondom iets op= terollen, moeten getrokken worden. Dan , door een fchiclyke of onvoorzichtige uithaaling, bre- ken zy inftukken;-en verwekken , door de gedeel- ten, welken in ’t vleesch en vel waren blyven zit- ten, eene pynelyke verzweering. Ook gebeurt het dikwyls, dat die bakken, door den alvernielen- den tyd, en de brandende en verteerende zonne- ftraalen , fcheuren; en zy worden, in den oorlog, om den vyand afbreuk te doen, verwoest en ver- dorven. Daar nude reizigers, geduurende den zomer, in Trachonêtis geen vlietende beeken noch fpringbron- nen hebben gezien, en-eenpariglyk getuigen, dat de in-en-opgezetenen met hun vee hunnen dorst in de waterhouderen of regenbakken blusfchens heeft de Koninglyke Dichter het woord B PAN: wafer- frroomen, of het water, dat in de wallegen en killen, als mede in’ andere wirgehoolde plaatfèn j bewaard werd, niet onverfchillig , of zonder toeleg; ge- bruikt : maar denkelyk heeft hy het hert ‘bóven die bakken, en niet aan fonteinen of beeken: gelyk anders van de ‘dichteren gefchiedt , hv HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 52% oordeel waren, dat de gooten of waters leidingen, waarin ook de inwooners met hun vee zich ophielden, aan dat Land den naam van Zrachonitis gegeven had- den. Dan de woordgronding ziet ei- genlyk op eene hobbelachtige , ruuwe , Jcherpe, en klipachtige , grondgefteltenis, hoedanig dit land van alle de reizigers wordt befchreeven, en daarenboven be- rucht door zyne ysfelyke holen en diep- ten, die, naauw van ingang, naar bene- den zich zeer verwyderden, en altemets van zulk eene grootte waren,dat zy 4000 menfchen konden omvangen, Ongemee- nefterke bergvestingen en burgen van toe- verlaat, waarin ‚van oude tyden af „de be- wooners dier dorre flreeke, als in koele en welverzekerde plaatfen ; hun leven onder hun vee doorbragten, en uit de afgronden gedrenkt werden. Afgronden en diepten, van de natuure zelve toege- fteld ,‚ en fommigen door-?s menfchen kracht ingevoerd; om door die waterbakken, die aän Trachonits als eigen waren, deszelfs waterloozen toeftand te befchryven , en dat droog en fcherp land, door de waterhouders, als ken-en-merkteekens, te byzonderen; en daardoor tevens de redenen van zynen lichaamelyken dorst, en vanhet gefchreeuw der herten bover die bakken , waarmede hy zyne geestelyke verlangens naar God wilde vergeleken hebben , duidelyk optegeven, dis 528 JUSTUS TJEENK OVER DE kracht en geduld tot woonplaatfen uits gehold; en zoo zonderling ingericht, dat zy veel geruchts in de gefchiedenis- fen hebben gemaakt, en een gansch le- ger werk hadde, om een handvol ftryd- baare mannen daaruit te vernestelen, David, en zyne manfchap, door den dorst gedwongen, zullen meenigwerf ge- noodzaakt zyn geweest, om zich in de holen, ongeacht de roof-en moordzuch- tige menfchen, welken zich daarin ver- fchoolen , met veele moeite en gevaaren nedertelaaten: en zullen, omlaag, in de diepten gekomen, al wierden zy vande Troglodijten of Holbewooneren niet be- fprongen, of vervaerd gemaakt, noch- tans door de buizen en watergooten, de groeven en fcheuren der bergen, door welken de ontbondene fneeuw zich in de afgronden ontlast als door zoo veele pypen van een natuurlyk waterörgel , de vreemdfte en fchrikbaarendfte flem- men en geluiden hebben vernomen, en de naarfte treur- en jammerliederen hoo- ren fpeelen (k), die mogelyk door de kunst Ck) Relation du Voyage de Perfê et des Indes „du Sr. TH. HERBERT , p. 206. 207. ») Ux vieux poëre emporté zp Par une fureur poëtique, fis et chanta des vers à dd ggn. HEILIGE AARDRYKSKUNDE, _ 52ò kunst zoo vervaarend en fchrikkelyk niet zouden kunnen naargebootst worden. Want de afgronden riepen tot de afgronk den, en maakten eenen zang en tegen- zang , met zulk een ysfelyk geluid, dat de Concerten van fommige Oosterlingen ; wier geraas de ooren der Zuropeaanen opfcheurt; daarby niet eens zouden ge= hoord zyn geworden, Daar zyn geen pypen, die zoofterkfpreeken , hoch zulk eene droevige en naargeeftige overeen= flemming maken, als de wlingerbeekjes en verborgene buizen of watergooten , door welken zich de gefmoltene fneeuw van de hooge bergen naar de afgronden, die daarönder liggen, ontlast. Vreeslyke V. DEEL. Ll en „> lowange , ausquels répondoit un bruit enragé de leurs tim= „> bales ef d'autres inffruments barbares, de’ fonnettes, 2» tambours, cimbales de cuivre , flüteset autres, qui fai- 2» foient un tintamarre, qui nous etourdisfoit en forte que »» Hous meusfions pu ouir le tonnerre..… Fene fray s’ils 22 croyoient nous faire plaifir, mais ge puis dire avec veri- 2» ZE, que Juand nous ferions fortis de Vantre des Ciclopes, sn Hous n'aurions pas efte plus fatiguez ny plus etourdis que 2» Hous eftions , et pour moy en particulier je fus ravy de me 2» trouver dans mon logis où je me couchay fi etourdy, que 2» de zrois jours je ne recouvray oute,” Et p. 219, ” Les 2» Perfes muren le feu a leur artillerie, et nous donnerent 2s deur mufigte compofëe de hautbois, de timbales, et 2 d'autres inf?rumens , que l'on ne connoit point en Euro- 2» Pe, et qui fasfoient une harmonie fr enrazée, quelle res= 22 Jembloit aux orgies de Bacchus, plútost quw’à un comeré 5» de mufigue”, —_ 530 JUSTUS TJEENK OVER DE en fchrikbaarende ftemmen, die van fommige grotten en fpelonken het gedier- te en het gevogelte, ja! ook den mensch , verwyderen, en hun den moed en lust benemen om die verfchrikkelyke diep- ten te bezoeken. Door die enge door- togten, en geflotene of overdekte gooten, (1) valt het water, als in ongeftuime en gebrokene baaren (m); raast en fchuimt tegen , en over, de kantige rotfen; fcheurt de klippen; en fleept, nu (n) It en CI) Iz LYCOPHRONIS CASSANDRAM JOH. POTTER Comment, p. 1IQ. Gp. 144. in fin. (MM) AMMIANI MARCELLINI Lib. XVII. C. 7, p. 168. ” Accidunt autem, ut opiniones exiftimant, inter 25 (4$ ARISTOTELES aeffuat & laborat , aut in cavernis 2» Winutis terrarum, quas graece Syringas appellamus, os irpulfin crebriore aquis undabundis: cet?” SENECAE Nat, Ovaeft. Lib. V. C. XIV. *” Flumina ällic fcias licet, »> Aoftris paria, fublabi: alia leviter ducta, alia in con- »5 fragofis locis praecipitando fonantia. Duid ergo? non il- ao 4d aeque dabis , esfe aliquos & fb terra lacus , & quas= 2» dam aquas fine exitu flagnare”? ? C. 15. ” lilo descendere a> anfi fint , ubi movam rerum pofitionem terrarumgue pen= 2) dentium habitus , ventosqueper caecum inane experirentur , 25 C’ aguarum in illis fluentium borridos fontes ‚ & altam per= a> Petwamguenoctem”, Lib. VL. C.7. Illicgnogue aliae vafto 55 curfudeferuntur , dr in praeceps volutae cadunt : aliae lan 2» Zuidiores ìn vadis refunduntur , &leniter ac quiete fluunt”, (n) SENECAE Nat. Quaeft. Lib, VL. C. 22. Tune 5 Jaxa vafti ponderis decidunt , tunc illa praecipitata rupes, 25 quidguid ab imo repercusfit „ non pasfura confiftere , fuccu= Ey ut ait VIRGIs HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 531 en dan, fteenen en ftukken van rotfen met zich, die met een vervaarlyk geplompin de afgronden nederftorten , en die duistere en wyde holen, met heefche en fchorre emmen, doen huilen enloeijen. Alle oo- genblikken vallen ‘er (op de bergen van Ararat) {rukken van de rotfen in de af= gronden,die een afgryslyk geplomp en ge- klater maaken. Deafgrond van den berg vertoont de grootheid des HEEREN. Men yst en fiddert, als men ’er inziet; en het hoofd begint te drauaijen „ als men op deszelven atgryslyke (o) fteilten wil ftaa- ren. Steilten, die loodrecht zyn, en met puntige zwartachtige rotfen ge- boord, enz. Het hol van Corycius (p), in Cilicien, was van de natuure zoo inge- richt, dat het fcheene de eerwaerdige . wooning der Goden te wezen, Een Goddelyk geluid van Cymbaalen; een fchroomelyk geraas van beekjes , die van alle zyden daarin ftortten, Een groòte vloed, die uit eene groote bronne zich voor een kort eind wegs ophief, maar daarop zich weder verbergde ; een dik- ke duisternis, en een zwaare lommer | Ll 2 van (o) TOURNEFORTS Reize naar de Levant, 2. De bl. 132. enz, 2 (PJ: POMPONII MELE Lib, 1, C XIII. 20. &e. 532: JUSTUS TJEENK OVER DE van „bosfchen en ftruiken, die den in- gang. zoomden; deeden den ftoutften fchroomen en beven. Zoo was ook het hol Zypbon, daarby gelegen; zoo was ook Atlas (q),; en andere hooge bergen en fteenklippen; waar het zonderling geluid van fluiten, trommelen, en cym- baalen, die holen en fpelonken, in de meeninge van een onwetend en bygeloo- vig volk, maakte tot een dertel verblyf van Pan (r),de Haunen ‚en Satyrs. Vrees- lyke oorden ; die des daags een woeste en wilde eenzaamheid vertoonden (Ss), en des nachts, in hunne afgronden, naa- re galmen en klaagtoonen deeden hoo- ren; die, door de kanten (t) en eins en (q) PLIN. Nat. Hit. Lib, V. TI. HOFFMAN Lex Uziv. in. vocibus Aulocrene, Marfyas, cet. (r) HOMERI Hm. iz Pana. C‚ VALERII FLACCII Argo= zaut, Lib, III. Par nemoram belliguepotens;quem lucis ab boris „ Aztra tenent”, Of Gad, te Baäl Gad en op den Libanon geëerd, en Jef: LXV, rr. vermeld, niet Pas geweest ZY » zal misfchien een onderwerp van onze overweginge kunnen worden, (S) POMPONII MELE Lib, III. C. IX. 85. /2q. (tE) SENECE Nat. Quaeft. Lib, VL. C. 19. ” Quomo- 25 do iz dolio cantantis VOX , per totum cum quadam dis= 2> cusfione percurrit ac velonat , &» tam Jeviter mota, tam za men circuit , non fine tactu ejus tumultugue , quo inclufa 2 est: fic fpeluncarum fub terra pendentium er 2 tE HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 533 den der onderaardfche holen, en door de wederkaatfing der bergen, verinee- nigvuldigd werden, Stemmen, natuur- Jyker wyze gefchikt , om een gemoed, van den Geest der wysheid, des raads , der flerkte, kennisfe, en vreeze.des HEEREN, ontbloot , te verbaazen en te ontroeren; maar echter niet in ftaat, om het hart van dien heldhaftigen Koning ganfche- lyk te verbreken: als die, onder. alle die jammer-- en treurgeluiden, in de groot{te afzonderinge en verlaatenheid, nochtans der heilrotfe, met een geloo- vig en fterk vertrouwen, aankleefde, wanneer hy zeide: De HEER zal des daags zyne goedertierenheid gebieden, en des. nachts zal zyn lìed by my zyn; het ge- bed tot den God myns levens ; PL XLI. 9. ‚Onder den Hermon is eene afgrysly- „ke kloof en metelooze diepte, waaruit de fordaan te voorfchyn komt: en van zyne befneeuwde kruin ftorten naar die diepte verfcheidene vlietjes; en de ont- dooide {neeuw fy pelt en glydt, door de fcheuren en recten van dien berg, met een geruisch, naar dien grondeloozen kolf. HAR Elng Het 25 TAS habet atra fuum; quem fimul alius fuperne incidens so Percasfit , agitat non alier, quam illa „de quibus paullo ‚…… ante retulì , inania indito. Clamore.tonueruut”, 534 JUSTUS: TJEENK OVER DE Het afftroomend water breekt op rots en klippen; en tuimelt over malkande- ren, als. zoo veele geweldige en zich zelfs vernielende zeebaaren, Daar zyn bee- ken, die van den Libanon op de rotfen fpatten; en met een geluid, als van ee- nen (u) florm en donder (v), naar den afgrond nederftorten, — De groote meenigte van fneeuwwater , dat, door verborgene pypen en water- gangen, naar de diepten in het gebergte afrolde, tegen de kanten der klippen brak en raasde, en in gebrokene baaren en verwoede golwen over David hene- viel; de afgronden by haaren val op- wekte, en luid deed tieren en roepen; en cie holen en fpelonken, niet van aange- naamheid- verftoken, tot ysfelyke fchoon- heden maakte; (dat ik (w) met den Rid- der D'ARVIEUX Ípreeke) ; mogt vryelyk, wegens het fchroomelyk en vervaarend Se (u) Memoires du Chevalier D'ARVIEUX, Tom. % Pe 418. Excerpt. Geogr. ex IBN OL WARDIs P. 174» (v> Voyage du Sr. DE STOCHOVE. p. 322. ° Uy court a ua vuisfeau lequel comme il est enfermé dans ces monta- 22 87053 Ó* qu'il tombe par plufieurs precipices fail autant 29 de bruict que le tonnerre”, ) Tom. 9. p. 418. Á Le voyage de Syrie & du Mont-Liban „ par M‚. DE LA ROQUE, Tom. I. p. de 29 @ la zuit on est pemetré6, pour ainf? dire, d'une doute zo terrear par le brwit de ves eaux qui we tarisfent jamais”, HEILIGE AARDRYKSKUNDE,. 535 geluid van dat fneeuwwater door die gooien en fcheuren, Gods baaren en gol- ven genaamd worden; als die, in haare omftuimigheid en woede, voor de holle en dolle gowen van eene beroerde en verbolgene zee niet behoefden te zwich- ten, Moet de taal en ftyl der dichteren, naar het voorfchrift van ARISTOTELES (x), van den gewoonen weg afgaan , en niet voordloopen in woorden, waarvan men zich in de dagelykfche praat en ver- keer met menfchen bedient, maar in oneigenlyke uitdrukkingen, die de voor- werpen omkleeden en in eene bevallige tooi aan het oog vertoonen; dan moet de dichtítyl des te fraaijer worden, wan- neer dat ongewoone, en van het betre- den pad afwykende, meerder in de zaake, dan in de bewoordinge, van het dichtftuk gevonden wordt: omdat de zaak de leiter, even als het lichaam de fchaduw, in waarde, kracht, en fchoon- heid, oneindig te boven! gaat. Mogen de wonderen, en alle zulke gebeurtenis- fen, welken het menschdom bykans on- moogelyk rekent, met alle recht tot l 4 het (x) Lib, De Pott, Cap. XXII. 536 JUSTUS TJEENK OVER DE het ongewoone gebragt worden; dan moeten in een dichtftuk (myns oordeels) die wonderen en zeldzaamheden niet in buitengewoone en oneigenlyke woorden opgezongen, maar in eigenlyken en let- terlyken opgegeven, worden. Zulke ge- beurtenisfen ftaan als met een raadfel gelyk : en; zal een raadfel in ons ver- wondering, aandacht, en naarvorfching, verwekken; zoo moet deszelfs ftyl en bewoording gemakkelyk , eigenlyk, en ligt te verflaan, zyn; en dezelfs verborgen- heid en geheim niet in de woorden, maar in de zaak zelve, ingewikkeld wezen. Het moest aan allen, die noch de fchriften noch de kracht van God weten, onaannemelyk, jal ten eenemaale onge- loofiyk voorkomen, het geen de Profeet Jonas, Hoofdít, II. 3. enz. van zich zel- ven getuigt: Alle uwe baaren, en uwe golven, gingen over my hene. De zaak, nochtans, had zich zoo toegedraagen ; en de-woorden, door welken die zon- derlinge gebeurtenis van hem wordt be- fchreeven, moesten eigenlyk, en niet Leenfpreukig , doch naar de #etter, ver- {taan worden, «Want hy-had, in den grooten visch, de paden der zee doorwan- geld} het wier was aan zyn hoofd gebon- | den; HEILIGE AARDRYKSKUNDE: 537 den; en de grendels der aarde gingen om hem hene, David konde op eene zelf- de wyze, en zoo als wy daarvan reeds de genoegzaame redenen gegeeven heb- ben, uit de holen van Hermon en Mits- har , vitroepen: Alleuwebaaren, enuwe golven , zyn over my henegegaan: de af- grond roept tot den afgrond, by het.ge- druis uwer watergooten! Van zulke dich- terlyke fchoonheden, die ongewoone en zeldzaame gebeurtenisfen „welken aan het vleefchelyk oog als onmogelyk toefcheenen , in een?ftyl en bewoordinge voordraagt, die van allen duidelyk en naar de letter wordt begreepen en opge- vat, hebben de ongewydden geene voor- beelden, dan alleen de zulken, welken Zy, by wyze van verzieringe, en door eene fabelzuchtige verbeelding, hebben in ’tlicht gebragt. Die geestige byzon- derheden worden alleen aangetroffen in de fchriften van die menfchen, waarin God, die alleen wonderen doet, wonder- yk geweest is, en welken hy #0: wonde- ren en wonderteekens gefteld had, Maar ik worde gewaar, dat ik, die my by de Aardrykskunde fteeds had opgehouden, in devoorgaande bladzyde, ongemerkt, der Dichtkunde genaderd ben, Dan die uit Bait Ll 5 fap 538 JUSTUS TJEENK OVER DE ftap is niet groot; en zal zelfs dienen, om my, door noch ééne aanmerking Van ARISTOTELES en anderen , over de Dichtkunde , medetedeelen, als door ee- nen kleinen omweg, tot het einde. my- ner aanmerkingen, over het Zrets der Jordaane, enz. te brengen. Diefcherp- zinnige Wysgeer, en allen, die over dat onderwerp gefchreeven hebben, mer- ken aan, dat de mensch, van natuure, ter naarvolginge geneegenis; en dat hy, om naartevolgen, en in zich zelven uit- tedrukken, het geen hy in de voorwer- pen ziet, en het geen hem zelven leven- dig had geroerd en fterk getroffen, het allerbest flaagt, wanneer tusíchen hem, en de dingen welken hy zoekt uitte- drukken, eene natuurlyke overëenftem- ming plaats heeft. Dat is: die tot de Zang- en Dichtkunst geboren is, wordt het gemakkelykst en van zelf, als het ware, door de gelykenisfen, die met zyne geestneiginge {trooken, en door de toonen, die met zynen toeftand inftem- men, geroerd en aangedaan (y). De voord- (y) ELIANI Var. Hift. Lib. XII, C. XXXVII. grevÒBvreg Dè of Dduur, eis lag Tivàg ÜrdvTe8s Hui Ka- maculgs dmongunlovrui- Conf, PLUTARCHUS, qwì Syris, Lydis, & Agyptiis, hauc lugendi rationem magis con= “_wenientem „ etiam tribuit , Lib, de Confol, ad Apollin, Se HEILIGE. AARDRYKSKUNDE, 539 voordbrengfels van zyn vernuft ontvan- gen hunne byzondere waerde van dien trap der overëenftemminge; zy zyn het allerkostelykst; wanneer die onderlinge overëenkomst, om zoo te fpreeken, alle perken overfchrydt, en de dichter uit zynen ftand gerukt en buiten zich zel. ven gevoerd wordt, De toepasfing van dat alles laat zich op David, dien veld- vlugtigen Koning, in zynen, bykans wanhopigen, toeftand ,gemakkelyk maaä- ken. Hy werd door een zee van ellende gefold, gefchokt, en geflingerd; en, door eene meenigte van wederwaerdig- heden ‚heen en wedergedreeven (z). Gol- ven, en baaren, (a) van allerlei rampen en tegenfpoeden gingen over zyn hoofd; en, uit den overvloed, op een verrader- lyke wyze, tot de uiterfte behoeftig. heid (Z) T- ALBERTI Obf. Philol. in N. T. p. 370. (a) Biblioth. Brem, Nov. Cl. VI. fafc. 3. pag. 108. Vid, quogue HELIODOR. AEthiopic. Lib. IV, p. 235, Köga (Onotv) êml Kuma meooépurkev Ö Zuiuuv ASCHYL. Supplic, Ba. Kaì mohann ye Suordhuuora medyward. 3 Kauöiv ÒE zAjbos, morauds do, èréggerur Arys 'aguooov mékuyos ob war Eömogov To®' éepéBune, w° oOdeod Muijv vandv. Coll, JOH, POTTERI iz LYCOPHRONIS CASSANDRAM Comment. p. 137. ad vs, 228, À* Vitae TIMURI Cap, LXX, Tom, 2.p. 655. i 540 JUSTUS TJEENK OVER DE. heid gebragt, moest hy, doof angst en vrees naargezet, in een dor en dorftig land omzwerven: een land, uit eigen aart, zeer gefchikt, om zyne natuur- lyke heldhaftigheid te verbreken; om zyn leed en droefheid, door deszelfs ver- brandde, ruuwe, klipachtige , en fcher- pe grondgefteltenis, te vermeerderen; en om dien geborenen en van Gods Geest geheiligden Dichter, door alle zyne rampen en wederwaerdigheden, voor alles, wat fchrik konde verwek- ken „ overgevoelig gemaakt, nu ten ee- nemaale , door een meenigte van afzig- telyke diepten, en een fchroomelyk ge- luid van watervallen en afgrondsflem- men, zoo te beroeren, te ontftellen, en te vervaaren, dat hy moeste uitroe- pen: O myn God! myne ziel buigt zich neder in my; daarom gedenke ik aan u, uit het Land der Jordaane en Hermo- nim, uit het Kleine Gebergte! enz. Daar- om wordt myn geest overflelpt in my, myn hart is verbaasd în het midden van my! dk breide myne handen uit tot us myne ziel is voor u, als een dorftig land, Sela! enz. Pf, CXLIIL 4, 5. (b), Nochtans, in (b) Vergcl. Pf. LXXXVIIL Klaag/. III 52, - HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 54Ï in die duistere en treurnisvolle afgron- den , fchuilde hy by zynen God, en floot zyne fmeekingen met dit toeverzigt op dien Almagtigen Uithelper: (c) Wat buigt gy u neder, o myne ziel! en wat zyt gy onrustig in my? hoop op God; want ik zal hem noch looven; hy is de meenigvuldige werlosfing myns aangezigis, en myn God: Pf, XLII. 12. XLIII, 5. Nadat ik het Aardrykskundige van de: zen Pfalm, het welk tot eene bondige kennis daarvan den vasten grond legt, meestendeels hadde afgewerkt; beving my de lust, om myne gedachten, al reeds in onrym medegedeeld, zoo niet allen, ten minften haare voornaamfte bedoeling, in Dichtmaat overtegieten, Dan, in hoe verre my dit gelukt zy, zal een taal-en dichtkundig lezer, aan wiens oordeel ik my, met befcheiden« heid, onderwerpe, uit de hier volgen= de nieuwe beryminge het best kunnen opmaaken. A Al nar € (C) HOMER. Od, é. 464. fog. 842 _JUSTUS TJEENK OVER DE 1. _Als een hert, in dorre ftreeken, Wen de zomer heeft gelikt Waterhouders, gras, en beeken Schreeuwt ; zoo fchreeuwt myn ziel, en ftikt Schier van dorst, naar U , de bron, Levensgod! myn wolk en zon! « Wanneer zal ik God genaaken ? In zyns aanfchyns vreugde blaaken ? 2. Myne fípys zyn bange traanen ; Traanen vlieten, nacht en dag; __ Als zy my geduurig maanen, ” Waar blyft God, in uw geklag? ’k Stort myn ziel, en worde droog, Ais ik denk, hoe ’k voormaals zoog Uwe borften, met de kooren „ Naar uw huis my doende hooren. 3. Hoe ! myn ziel! zoo neêrgezonken ; Zoo verlegen, zoo bedeesd ? „Wacht op Hem, die u befchonken Had met eenen vasten geest! Kreun u aan geen bitfen fpot, Beid geduldig uwen God; Zyn gezigt zal my verryzen, _%k Zal noch eens zyn heillicht pryzen. 4. Ziel HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 543 4. Ziel en moed my thands verlaaten Myn God! daarom denk ik aan _U, uit Hermons, Mitshars gaten En uit t Landfchap der Jordaan. ’k Kerm, waar ’t water my verbaast „ Als het door uw gooten raast, Over my uw baaren breken, Afgronds ftemmen my verbleeken. 5. In den dag, zal God beftellen Zyne goedertierenheid : In den nacht, zal myn hart wellen Een gezang, dat my opleidt, Een gebed tot mynen God, Met berusting in myn lot. ’k Zal den God myns levens zingen. Die zal dit voor my voldingen. ó. ’k Zal tot mynen Rotsfteen zeggen : ” Waarom wilt gy my „ gebukt » En vergeten , nederleggen „> In den rouw, en zwaar gedrukt s Van myn hooners, die my ’ meest » Hiermeê breken been , ja! geest? 39 Waar is thands uw vast vertrouwen; 2 Waartoe blyft gy op God bouwen 2” | -7. Wat 544 JUSTUS TJEENK OVER DE ä. Wat! myn ziel! zoo neêrgeflaaget ; Zoo bekommerd, zoo beroerd ? Op! God- heeft ín u behaagen ; Uw God, die uit diepten voert. Smaad grootmoedig hunnen fpot! Hoop geloovig op dien God! ’k Zal toch mynen God noch roemen, Hem myn Wezensleven noemen. Onze aanteekeningen, op het Zand der PFordaane, dienden noch vermeer- derd te worden met eenige aanmerkin- gen, over het laatfte gedeelte van Jofs XIX. 34. alwaar gezegd wordt, dat de flam wan Napbtali tegen het Oosten fliet aan Juda aan de Jordaan, Hoe is dit mogelyk? daar Juda, ten aanzien van Napbtali, niet in ’t Oosten maar in % Zuiden, ook niet aan de Jordaan maar aan de Doode Zee, gelegen; en door verfcheidene tusfcheninfchietende (fam- men, van Napbtali afgefcheiden; was. Heeft de Landftreek over de Jordaan, oudtyds, Judea over de Jordaan gehee- ten, gelyk de Heer RELAND meent; en denkt, dat dit uit Joskpmus(a), die van sen hann. mnd e) (@) Aut, Fad. Lib. XIL 4. HEILIGE AARDRYKSKUNDE, ‘545 een Fuda over de Jordaan gewaagt, v rdt blyke, De Heer BACHIENE, fi die dit gevoelen van dezen geleerden Landbefchryver, en van meer anderen, over deze moeilyke plaats, heeft ter toetfe gebragt, laat voorafgaan, dat de zaak terftond zoude gevonden zyn, als mien maar, zoo als RELAND het hebben wil, op de plaats uit JosepHus geruste- lyk konde aangaan. De Joodfche Gefchicht{chryver „wiens woorden ik, in ’t oorfprongelyke ‚naauw- keurig onderzocht hebbe , komt my voor , geheel iets anders te leeren, Hy onderrecht ons, hoe (c) Hyrcanus, in zyne wederkomste uit £Zgypten naar Je- rufalem, van zynen Vader en Broederen belaagd, wel hunnen verderflyken aanflag ontweeken hebbe, maar dat hem nie- mand in „Jerufalem wilde opnemen en huisvesten ; het geen hem niet weinig deed vreezen, en het befluit nemen om over de Jordaan te trekken, en de Bar- baaren te dwingen om hem fchatting te betaalen. Dat, na den dood zyns Va- ders, het volk in twee hoopen verdeeld IV. DEEL, Mm. zyns Cb) H. Geogr. LL D. bl. 575, XC) Aat, Jud, Lib. XII. 4. 546 JUSTUS TJEENK OVER DE zynde „ de grootfte zich voor zyne oud- fte Broederen verklaard hadde, Weshal- ‚ve hy niet konde befluiten, naar Jeru- Jalem wedertekeeren: maar liever ver koos, zyn verblyf in *t Overjordaanfche of Perea te nemen; alwaar hy geduuri- ge oorlogen met de Mrabieren voerde, en van hun veelen doodde en gevangen kreeg. Dat hy, aldaar, niet verre van Heschbon, een fraai en fterk flot, uit wit marmer , liete ftichten, aan het welke hy den naam van Zyrus gaf: zynde de plaats, waaröp dit flot gevestigd was , gelegen tusfchen drabien en tusfchen „Judea, over de Jordaan, of in ’t Over- gordaanfche; want, mieuv To Tooddys, is eene bekende fpreekwyze , zoo by josePHus, als by de fchryvers van het Nieuw Verbond, om het Overfjordaan- fche, vooräl Perea, aantewyzen. Het zoude ook ftryden tegen den aart eener landbefchryvinge, de waare ligging van een plek gronds, ftad, of landíchap, aantewyzen , door dezelven, als een midden, tusfchen twee grenspaalen inte- fluiten; wanneer dat midden zelf tot één dier twee uiterfle grenzen behoorde, en daarvan niet onderfcheiden was. Zoo lag, by denzelfden fchryver, Sang 5e HEILIGE AARDRYKSKUNDE. -547 tusfchen Judea en Galilea; Paneas ‚ tot Gaulonitis gerekend , tusfchen Galilea en Zrachonitis. En het zoude wanheb- belyk geweest zyn, byäldien het flot Tyrus tot Arabiën of Judea behoorde, het te befchryven, als gelegen zusfchen die twee landen, Schoon nu, ten tyde van Jofua, al- leen de Doode Zee de ftam van Juda ten oosten toefloot; by eene verdeeling echter, die in de dagen van JOSEPHUS {tand greep, ging de oostelyke grens dier {tamme hooger op langs den oever der Jordaane, en reikte noordwaards totop de hoogte van Anuatb (d). Perea was begreepen tusfchen Macherus, Pella, Philadelphia, en de Jordaan; en werd, ten oosten, door drabiën, enz, beperkt. (e) Gevolgelyk , moest dit flot Zyrus, dat in Perea of de Overjordaanfche Landftreeke naby Heschbon gebouwd was, tusfchen Judea en Arabiën inliggen. De woorden van Joskpnus, waar het eigenlyk op aankomt, luiden dus: Deze plaats (waaröp het flot ftond) is tusfchen „Arabiën en Judea, over de Jordaan , 8 Mm 2 niet À (d) De Bello Jud, Lib. III, 3. $. 5. | ne (€) Ib, $. 3e 548 _JUSTUS TJEENK OVER DE niet. verre van Heschbons &rog ö Tdroz or) meralù rjg Te: AloaBiag val Tije Tov- das , meoav ToÙ Toodtys , & moptw Tijs Eo- gskuwTidos, Achter Judea, moet de zin- Jhyding gefteld worden, Want JosePuus zelf fcheidt Fudea, door de- Jordaan, van Peraea of het Overjordaanfche,. En „dit fluk gronds, als het bedoelde midden, lag tusfchen „Arabiën en Judea; en be- hoorde dus tot géén van die beide Land- chappen, maar maakte een klein gedeelte van bet Overjordaanfche uit. » Het fchynt my toe, (vervolstde Heer 5» BACHIENE,) dat deze zwarigbeid niet 5» wel anders gebeel kan weggenomen wor- » den; of men moet het daarvoor houden, » dat een flad , genaamd Juda of Fehu- » da, ergens aan de Jordaan, ten oosten » van Nephtali gelegen hebbe, offchoon voor of na niet meer gemeld;aan welke » deze flam dus reikte tegen den opgang » der zonne, ’Er was een flad Febuda of » Jebud, in bet erfdeel van Dan, Zie Fof. 5 LX, 45. Veel ligt voegt Fofua der- halven by. deze flad , de omfchryving » van Jebuda aan de Jordaan, om ze » van de andere flad Jehuda te onder- >> Scheiden. Doch wy geven dit niet ver- Ee: HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 549 der op, dan als ene loutere gìsfing”. Deze nieuwe gisfing, hoe fchrander ook uitgedacht om den knoop te ont- binden, kan, uitkrachte der beteekenis- fe en des gebruiks van ‘het woord (£) DA, (ergens tegen aanftooten, bonzen, aan- vallen, op aanloopen, enz.) geen fteek houden ; als het welk een onmiddelyk aanraaken, gemoeten , of het flooten , van twee landen tegen elkanderen, te ken- nen geeft ; en niet kan gezegd worden van Landfchappen, die door eene rivter of zee van elkanderen gefcheiden worden. Het geen dan ook de reden is, waarom dit woord nooit gebezigd wordt van de ftammen, die tegen elkanderen overlagen, en door de Jordaan waren afgefcheiden, Immers! zoo als Naphrali tegen Zebu- lon in + Zuiden, en tegen Afer in 1 Wes- ten, fliet; op dezelfde wyze moet ook die floot tegen het Oosten begrepen wor- den. Napbtali nu zat wast, en raakte on- middelyk,aan Afer en Zebulon, Gevol- gelyk, dan „moet dezelfde ftam in *t Oos- ten ook wverëenigd geweest zyn met, en geftooten hebben tegen , Juda der Fordaa- ne, Als wy nu van eenige plaatfen in Mm 3 die (É) A. SCHULTENS ,Comment. in Job. p. 211, VE- NEMA » Comment ad Jer. p. 211. 420. 550 JUSTUS TJEENK OVER DE die ftamme gefchreeven vinden, Yo. XIX. 33., dat haareuitgangen waren aan de Jordaan ; zoo is daaruit optemaaken, dat, niet de ganfche tam, maar een ge- deelte daarvan, tegen Juda der Fordaa- ne hebbe kunnen ftooten. En dat ge- deelte, door het welke die floot verricht wierde, zal ons teffens aanwyzen, waar wy dit Juda der Fordaane te zoeken hebben. De Naphralijten (vermeldt ons JOSEPHUS (g)) waren bezitters van alles, wat naar het Oosten zag, en tegen Da- maskus gekeerd was. Zy hadden het Oppergalilea,tot aan den Libanon; en de bronnen der Fordaane, die uit den berg voordfpringen, tot aan de grenzen der ftad Arce, tegens het Noorden. De gan- Sche flreek, derhalve, van Baül Gad tot den ingang van Hamatb, van den Voorli- banon, tot waar de Jordaan zigtbaarlyk begon te vloeijen, moest de eigenlyke oord wezen, die vast zat, en fliet ‚aan de groo- te vlakte, waarin de Hermon lag, en die naar Hamatb en Damaskus opliep. Het Land van Mitspa, en het Dal van Liba- non, de oude woonplaats der Hivviten, en de Noordöostergrens van Kanaän, ee e (2) Ant. Jud. Lib. V. 1. $. 22, HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 55 De Heer j. D, MICHAELIS , (h) in zyne Aanmerkingen over Deut, XXXIIL. 23. geeft dezen korten uitleg: “Het Zuiden »„ is hier niet een iegelyk Zuidelyk » Land, noch minder het Zuidelyke » Deel van Palestina; maar de naam van » eene zekere Landftreeke aan de Jor- » daan op de Zuidzyde van de Zee » Genegzareih, die, Fos. XI. 2. , iets » duidelyker het Zuiden wan Geneza- » reth heet, en aan het zoo genaamde » Zuiden van Juda ftiet. Het Zuiden ‚s van Genezareth lag ten Westen der » Jordaane; het Zuiden van Fuda ftreke » te zich tamelyk wyd uit tegens het » Oosten, en ging ook Noordwaards tot » in de nabyheid van de Zee Geneza- » retb, Beide de Landen, die den naam » van het Zuiden draagen, worden » flechts door de PFordaan vanéén ge- > fcheiden”. Ik zal, in * vervolg der Bydragen , myne gedachten over deze plaats mede- deelen. Alleenlyk kan ik, by voorraad, ter wederlegginge van dit gevoelen ,„ dit weinige opgeven. Dat, in die korte Mm 4 uit. Ch) Deutfthe Ueberfetzung des Alten Testaments mit Anmerkungen fur ungelebrte, des 4. th. Zwerte Halfte, bl. 97. Aum, Z. f. B, Mos. C. XXXIIL 23. 552 _JUSTUS TJEENK OVER DE uitbreidinge, het Zuiden (BN) met het Vlakke Veld (V3W) verward wordt. 2, Napbtalies erflot heeft zich nooit bene- den ‚of ten Zuiden van, de Zee Geneza- ret, uitgeftrekt. 3. Het Vlakke Veld, dat de Jordaan doorfnydt, wordt ner- gens, noch aan de Oost- noch Westzyde, het Zuiden van Juda of Naphtali gehee- ten. 4. Landen, door de Jordaan vane Eengefcheiden, komen nergens voor te- gen elkanderen te flooten. Dat de ganfche ftreek, van Hamaths ingang af, en noch al hooger op, den naam van Juda der Jordaane gedraagen hebbe , komt my zeer waarfchynlyk voor uit 2, Kon, XIV. 28. alwaar van Jerobeam {laat aangeteekend, dat hy Damaskus en Hamath, tot Juda (behboo- rende), aan lsraël beeft wedergebragt. De gewoone uitleg, over die woorden „is te vinden by onze geëerde Kantteekenaars. Welke redelyker zal voorkomen , en meer voldoenings geven ; dan de mee- ping van den Heere HARENBERG, in zyne Inleidinge voor zyne, onlangs uit- gekomene, Verklaaring over Amos ( ie, .} L Ci) TwtroduCf. in Amofum, fe TO. fog: peor AN Ir ONIN HAD DAT AN) Reftirutionem promovit Da- masci ac Chamath Jehudae cum Israêle, HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 553 die, in dezer voege, de woorden over: zet: Jerobeam beeft de herftelling van Damaskus en Hamath aan Fuda met Is raël uitgewerkt, of te wege gebragt: zoo veel daarmede willende aanduiden, dat, uit hoofde van een verbond, tusfchen de Koningen van Fuda en Zsraël gefloo- ten, de veröverde landen, welken Zy hunnen nabuuren afhandig maakten, door hen beiden gemeenfchappelyk zou- den bezeten worden. Dat Jerobeam, derhalve, volgends het gemaakte verdrag, het Molle Syriën en Damaskus ingekree- gen hebbende, het zelve, zoo wel tot Juda, als Israël, hadde doen wederkee. ren; om beiden daaruit een gelyk genot te trekken, Ïk wenschte wel, die onderftelling, uit de Ryksrollen van Juda en Israël, beweezen te zien, Wat voordeels kon er voor Juda in fteken, deelgenoot te Wezen van een land, zoo verre van hun verwyderd ; maar zoo gelegen voor Zs- vaël, en als eene geöpende deure om in Syriën te dringen? Moest zulk een deel. genoot{chap niet veel eerder een twist- äppel worden, en aanleiding geven om het oorlogsvuur tusfchen die beide Ry- ken aantefteken 2 En, ware het dan niet Mm 5 be: 554 _JUSTUS TJEENK OVER DE beter geweest, byäldien ooit zulk een verdrag heeft plaats gehad, dat de over- wonnene landen aan dat Ryk te beur- te vielen, aan het welke zy het naaste belendden ; dan , dat zy in gemeenfchap van twee Koningen bezeten wierden, tusfchen welken doorgaands bittere Vy- andfchap heerschte, en die zich zelden verftonden? Wie heeft ooit gezien, dat twee honden, in vrede en vriendfchap, één been klooven? Dan ik wil my hier- mede, als meer tot de Gefchicht- dan Aardrykskunde behoorende , niet verder ophouden. De rechte vertaaling der woorden, welke ik op het oog hebbe, zoude deze wezen: Hoe hy Damaskus en Hamatb(k) zot Juda in Israël wedergebragt hebbe. De Koningen van Syriën, die Hamath, na Salomons dood, van Fuda der PFor- daane hadden afgefcheurd, kwamen nu dit overheerschte deel weder aan Jero- beam te verliezen, die, door zyne krygsmagt, Damaskus en Hamath tot Juda in Israël deed wederkeeren, Niet tot de Stam of het Ryksgebied van Juda, maar tot Zsraël, Niet tot dat Land Er : is Ck) BAZIA. A. 13. 28. nad óra 'erborpede rijv Âz- geusuôv vat Tuv Aimàb ra Toúda év Tsead HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 555 Jsraël, in dien ruimen zin, zoo als het wel eens genomen wordt voor dat land, dat de HEER voor de XII flammen had uitgefpeurd; of dat ganfche land, waar Jakobs nakomelingen, zoo ten oosten als ten westen der Jordaane, bezitters van geweest zyn. Ook niet dat ganfche Land van Israël, wier Koningen, na de ongelukkige fcheuring onder Rehabe- am, ten Noorden van Fuda en over de Jordaan het gebied voerden; maar, bepaaldelyk, het Zfraël der Jordaane, Ezech, XLVII. 18. dat met Juda der JFordaane den Noordöosthoek van Ka- naün uitmaakte, die tusfchen Naphtali, den Woorlibanon, de Galileeuwfche Zee , de Jordaan, en de Oostergrens van Ka. naäün, begrepen was: (l) als welke tus- Jchen Havran en Damaskus, en tusfchen Gilead, (niet het ganfche Gilead, zoo als men wil, maar het halve Gilead waar Manasfe woonde), en tusfchen het Land wan Israël aan de Jordaan, moest ge- meten worden; en welke van Hazar- Enan, naar Sepbam, Ribla, tegens het Oos- (D) De Noord-, Oost- , en- Zuidergrensfcheiding van het eigenlyke Kanaän zal ons, te zyner tyd, bezighouden; als mede de ligplaats van Hamatb; waarvan inde H. Landbefchryvinge , veel af hangt. 556 _ JUSTUS TJEENK OVER DE Oosten wan Ain, afgaat, en raakt aan; of flrykt langs, het Oosten der Zee Cin- nereth , Num. XXXIV. ro-r2, Deze Noordöostelyke hoek alleen, binnen deze opgegevene grenzen vervangen, was het Jsraël, waarin dit Juda lag; of waarvan de landftreek Juda der PFordaane, tot het welke Hamath was wedergebragt, en waaröver Jerobeam den fchepter zwaai- de, een gedeelte uitmaakte. Juda der Jordaane lag Noordelyker, dan Zsraë/ der Jordaane, als het welke Zuidwaards langs die rivier, tot aan de Galileeuwfche Zee, voordliep; hoewel die naam, in den aangehaalden text, zoo ruim voor- komt, dat hy Juda der PFordaane in zich befluite, En, naar het my toe- fchynt , heeft de A. Landbefchryver , fieraads halve, zynen ftyl bekort; daar het wanluidend zoude geweest zyn, in- dien hy volüit gefchreeven hadde, dat Hamath was wedergekeerd tot Juda der gedaan „ in Jsraël der Jordaane, De erhaaling van het woord PFordaane moest, zoo kort na elkanderen, on- aangenaam aan het gehoor voorkomen. Daar Juda in Israël, des tyds, en nu noch, genoeg was, om de reeds ver- meldde Landftreek aantewyzen; ne ze; | oor HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 557 door de byvoeging van het woord Zsrg- ël, duidelyk en klaarlyk te onderfcheis den van Judaas Ryk en Stamme, van welken, noch even te voren vs. 22, , was ter neder gefteld, dat Azaria Zlath tot Juda had wedergebragt. Waar Juda, zonder byvoeginge van eenig ander woord , alleen ftaat; en daardoor dui- delyk genoeg van Zsraëls Stamme en Ryksgebied onderfcheiden wordt. Kan de afleiding van de eigen naamen der plaatfen altemets helpen, om de gele- genheid, den aart, en de befchapen- heid, eens lands beter te leeren kennen; fchoon een Landbefchryver niet gehou- den is om reden te geven, waarom een land dus en niet anders benoemd zy: zoo zal het plaatfelyke van Juda der Jore daane in alles beandwoorden aan den wortel. nv ‚waarvan het afftamt ; en die zoo veel zegt, als uitfleken, uitfpannen, in lange uitfpreiden en uitrekken; en, Leenfpreukig, Joven, pryzen,. Waar- van ook >, een hand, wordt afgeleid, dat altemets een lange uitgeftrekte zyde en ffreek lands aanduidt. Het Land, der- halve, wan Juda der Fordaane, dat uit het Noordöosten naar beneden, in een wyde uitgefirektheid, als een uitgeftooke= KR | ne 558 JUSTUS TJEENK OVER DE ne of uitgefpannene hand, afloopt, tegen Naphtali aanftoot, en zich uitftrekt naar de bronnen en rivier der Jordaane, mag dan dezen naam wel draagen: als zyn- de ook , aan en in de nabyheid der md en overal waar het geen ge- rek aan water heeft, een aangenaam en wellustig Land, dat van den reiziger, en van alle aanfchouweren , diende gepree- zen, en verheven, te woreen, _Mogelyk zal iemand, die zich herin- nert, wat aangaande den kleinzoon van Hetsron geboekt zy, in zyne afkomste van Vaders zyde, en zyne heldhaftige verrichtingen, meenen gevonden te heb- ben de reden der naamgevinge van Juda der Jordaane, Hetsron, uit de (lamme Juda, was ingegaan tot de dochter van Machtr,den vader van Gilead, 1 Chron, IL. 21. 22. 23. Deze Machir was de eerstgeborene van Manasfe; en, omdat by een krygsman was, had hy Gilead en Bafan; Jos. XVIL 1. Zyne dochter, aan Hetsron gebuuwd, baarde Segub; en Se- gub gewon Jair: en hy had 23 fleden, in ’* land van Gilead, En hy nam Gefur, en Aram, met de vlekken Faïrs, van de- zelven met Kenath en haare onderhoorige plaatfen, 6o fleden: deze allen zyn -zoo- nen HEILIGE AARDRYKSKUNDE: 559 nen van Machir, den vader van Gilead, en Deut. III. 14, Jair, de Zoon van Manasfe, kreeg de ganfche landftreek van Argob, tot aan den landpaal der Gefùurij. ten en Maächatijten: en by noemde ze, naar zynen naam, Bafan- Havvoth- Jair, tot op dezen dag, Hiertegen {trydt niet Num. XXXVL dat de ervenis van eene erfdochter niet tot eene andere flamn mog- te overgebragt worden. Want die wet was toen noch niet gemaakt, toen Hets- ron met Machirs dochter trouwde; ook was het geen erfdochter, waaräan Hets- ron huuwde. Niet Hetsron; maar Jair voornaamelyk was het, die den dappe- ren Machir zeer geholpen had tot de verövering vân Gilead en Bafan; en die, als een vrugt zyner dapperheid, en ter belooninge van zynen heldenmoed, de ganfche landftreek van Argob had in- gekreegen, Tegen deze gedachten oppert zich deze zwaarigheid: dat Jaïr de ingeno- mene dorpen wel naar zynen naam , maar niet naar dien van zyne flamme, heeft laaten benoemen; en, fchoon zy- ne vaderlyke herkomst vorderde , (m) dat hy (Mm) TJ. D. MICHAELIS Mofzifches recht, Zweiter Theil, $. 78. 560 JUSTUS TJEENK OVER DE hy tot Juda, en niet naar zyne moeders zyde , tot Manasfe gerekend- wierde, echter fchynt hy veel meer tot Manasfes flam te zyn overgegaan; als die Num, XXXIL 41. onder den naam van Jair, den zoon van Manasfe‚ voorkomt. Het erfdeel der halve lamme van Manasfe, waarin Mavvoth Jaïr of Bafan- Hav- woth- Jaïr gelegen was, wordt in Gile- ad en Bafan, over de SFordaan, ge- fteld; en, gevolgelyk „door dien Stroom van Napbtali afgezonderd; „Num. XXXIL. 39-41. Deut. IL. 13. 14. Fofs XIII. 29-32. XVII 5. Recht. X, 4 1 Kon. IV. 13. Zy namen in getale, na zich in ’t Overjordaanfche gevestigd te hebben, fterk toe; en wêrden vermee- nigvuldigd , van Bafan, tot aan Baüb Hermon , en Senir, en den berg Her- mon; t Chron, V. 23. Dan! deze uit- breiding had, toen Mofes hun die erve- nis gaf, en Jofua de grenzen tusfchen de flammen afperkte, niet aanftonds plaats; maar gefchiedde by voordgang , wanneer de Manasfijten den „Amorijt allengskens verdreeven en te onder- bragten. De ganfche Landftreek van Argob, waar het hier meest op aankomt, en die als HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 56f als een gordel of gekronkelde kant van Bafan was, en langs dat Koningryk tot aan de landpaalen der Gefurijten en Maäüchatijten voordliep , Deut, IIL 13. 14. was, naar alle waarfchynlykheid, de Zuidelykfle Zoom van Bafan, of het Land der Rephaïm, die te Astarothkar- naïm en te Zdreï hunnen voornaamen zetel hadden, Gen, XIV. 5. 7of. XIL 4 XIII, r2, en, uit dien hoofde, te ver- re van het Noorden verwyderd, om een deel van het Juda der Fordaane te kun- nen uitmaaken, tegen het welke Naph- talies bezitting in °% Oosten konde aan-_ Slooten, Ragoba, op de bergen der Ge- rafeenen gelegen , waarin noch een over- blyffel van den ouden naam Argod is be- houden gebleeven, en waarvan LIGHT- FOOT,RELAND,EN EUSEBIUS, op het woord Argob, eenig gewag hebben gemaakt , was 15 mylen Westwaards van Gerafa, in de nabyheid der Galileeuwfche Zee; en dus te verre naar het Zuiden, om tot het Juda der Jordaane gerekend te kun- nen worden. Zdreï, een beruchte ves- ting der Reuzen of Rephaijten, wordt wel gevoegd by Salcha, Deut. III. zo,: eene ftad, beflaagen van de Gadijten, die niet ten Noorden , maar ten Zuiden, V. DEEL Nn van 562 JUSTUS TJEENK OVER DE van de Manasfijten gewoond hebben; en door hunne ligging ons onderrechten, dat Argob, of het Reuzenland, niet het Noorden, maar het Zuiden , van Ogs Koningryke hebbe uitgemaakt. Of nu die van Argob, met hun, die van PTOLEMAEUS Zgubeners genaamd, en van hem in % Woest Arabiën by het Gelukkige Arabiën, geplaatst worden „één zelfde volk geweest zy ; (n) verdient een nader onderzoek. Want; fchoon Og de laatfte van de Reuzen overgeblcee ven was ; nochtans vloeide daaruit niet voord, dat alle de ingezeienen van Ar- go Reuzen geweest zyn. En; hoewel het Gelukkige Arabiën van Argob ruime- lyk afftond; konde het evenwel ligtelyk gebeurd zyn, dat de overgebleevenen der oude ingezetenen, of weelen van hun, door den oorlog daarhene verdreeven ; of door andere voorvallen derwaards geraakt, waren, Doch! uit het eene en andere, is, met eene genoegzaame ze- kerheid, optemaaken, dat Argob niet tot het Noorden van Bafan, en, ge- volgelyk, niet tot het Juda der fordaa- ne, behoord hebbe, Het gene, PK er- (n) AsSEMANI Biblioth. Orient. Tom. IIL, Part. IIs ê DLVI, DLIX, HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 563 derlyk, in het tegenwoordige geval, moest betoogd worden. Het is, dunkt my, niet zonder na: druk, dat in Pf, XLIL 7. de aantoo- nende letter He, die doorgaands, of dikwyls, voor de naamen van plaatfen en vloeden (o) gevonden wordt, niet {taat voor het woord Jordaan; maar dat zy in Jof. XIX. 34. is gehecht voor dat woord, ín die fpreekwyze, Juda der Fordaane, In ’teerfte geval, moest zulks niet gefchieden : omdat door Erets Jardeen, het Land der Jordaane, de ganfche vlakte, waarin Hermon en het Kleine Gebergte lag, en die zich wyd en zyd uitftrekte, wordt te ver- ftaan gegeeven., Een groot veld, waar- in de Jordaan, van alle kanten, door bronnen en onderaardfche togten, ver- oorzaakt werd ; en die eene groote uitgeftrektheid had; en mede gerekend werd tot het Zsraël der Jordaane: door het welke ook David in zyne vlugt voor Abfalom heeft omgetrokken, en in de valleijen, achter de bergen, en in de meenigvuldige holen der fteenklippen , “fchuilplaats heeft gevonden; gelyk Hufai Nn 2 ook, CO) N.G. SCHROEDER Iuffitut, al Fund, Ling. Hebr. $. CLVIL 564 _JUSTUS TJEENK OVER DE ook, die Achitopbelsraad vernietigd heeft, deszelven wederfpannigen zoone voor- fpelde, 2 Sam. XVII. g. 1o. (pj. Maar in Jof. XIX, 34. mogt van een land, zoo onbepaald, en met zulk een ruim- te, niet gefproken worden: als waar het op aankwam, om eene flam, door haa- re juiste grenzen, afteperken; en ftipte- lyk aantewyzen, waar de grenspaalen moesten gezet worden; waar twee lan- den tegen elkanderen zouden (looten; en dat de plaats, waar die floot zoude ge- Jchieden, het eigenlyke perk was , waar- door twee landen haare afdeeling of grens- Scheiding zouden ontvangen, Derhalve toont, in dit laatfte geval, de He, voor de Jordaan, onderfcheidenlyk aan , dat Juda der Jordaane tegen de flam Naph- tali zoude flooten, of daar, als het wa- ‚re, tegen aanloopen , omtrent de Jor- daan, en Panion; ter plaatfe, waar de verfcheidene bronnen en fpringen dien vloed uitmaaken, Dat het Land der Jordaane de {tam van Napbtali niet eerder konde aanraa- ken, dan juist ter hoogte van Paneas , waar de Jordaan uit een onmetelyk hol te voorfchyn kwam, en den naam pe or. (p) JosErHI Ant. Jud, Lib, VIL 9. $. 6. HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 565 Jordaane aannam; en, dat van dit Pa- neas, naderhand Cefarea Philippi, of van den berg Hermon totdat men komt te Lamath, het onderlinge flooten en raa= ken van die twee Landen moeste be- greepen worden. De kracht van het woord Zrets, in den zin van eene drooge, flervende, en niets voordbrengende, aarde, wordt het meest in het Oosten ontdekt: waar de Zon dagelyks een? vuur ffroom afgiet; en alle de oorden, die, noch van den he- mel, noch van de rivieren, of des men- fchen voet, kunnen bewaterd worden, Deut. XL ro., ontkleedt , ganfchelyk uitfchudt, en zoo naakt vertoont, als de aarde was, by haare eerfte affchei- ding van de groote wateren. Zgipten- land heeft dit byzonder, dat het een vweeërlei gelaat vertoone; en niet al- leen met de aarde, in haare eerfle af- zonderinge van de wateren , maar ook met haaren nederigflen en _geringften Jlaat, onder den grooten afgrond, gelyk- vormigheid hebbe, Door het niet waarnemen van deze overéenkomfte, en gelykvormigheid, is het gebeurd, dat de klem en nadruk, die uit het rape hadde behooren aan- n 3 ge- 566 JUSTUS TJEENK OVER DE gewezen te worden, by het verklaaren van verfcheidene Schriftplaatfen, die van dit Land gewaagen, zy achtergebleeven: en, dat eene, te ruime, onbeftemmen- de, en zenuwlooze, uitlegging inge- kroopen zy , die nooit eene heerfchende woldoening zal kunnen geven; omdat zy mist in die zaake, waaröp het voornaa- melyk aankwam, in eene grondige ken- nisfe van de befchapenheid dezes Lands, zonder welke nochtans een meenigte van texten, die van Egipten gewaagen, niet naar hunnen eisch kunnen behan- deld worden; blykends Pf, CV. 30. met welks Aardrykskundigen uitleg wy deze onze Bydragen, voor dit Deel, zul- len befluiten. De Kenners van gebondene redenen vinden in dien text eene dichterlyke vry- heid, welke in den eerften opflag onna- tuurlyk fchynt, en uit dien hoofde in geenen ongewydden, noch minder in eenen gewydden en van Gods Geest ge- dreevenen menfche te dulden: als wan- neer de maaker vandezen-Pfalm aan Zet Land van Egipten toeëigent, dat het worfchen heeft woordgebragt ; daar Mofes Exod, VIIL 3. dit niet aan het Land, maar aan de ffroomen , rivieren, en ee en HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 567 len, de eigenlyke (q) woon- en ge- boorteplaatfen der vorfchen , toefchryft. Waarom wederfpreekt de Dichter de eenpaarige getuigenisfen der Natuurön- derzoekeren, die de voordkomst der kikvorfchen , fchoon halfflachtige die- ren, echter niet ftellen uit de aarde, maar uit het flyk en den modder; even als hen Mofes uit den Ny/, die de corig: fle rivier (rt) van Egiptenis, welke alle n 4 de (Q) J. ALBERTI Periculo Critico , pag. 75. in fin. BO= CHART Opp. Tom, Il. p. Ósi. feqg. et Tom. 1. p. 68, PHILONIS JUDAEL Lib. Il, de Vita Mofis, pag. Ó18. &* P. !4I. HORAPOLLIN. Hierogl. Lib. 1, Cap. 26. H' rë Baredyg yéveoig én rúG 78 morumB YAúog dmoreheirar HERODOT. Lib. IV. 132. FL. AVIANI, Fab, ed, H. CANNEGIETER. Fab, VI. p‚ 49. (T) M. MANILIT Lib. IV. 726, Fam proprio tellus gaudens LEzyptia Nilo, cet. _ LUCRET, Lib, VI, HEYMANS Reizen 2. D. bl, 57. 2, Voor het overige moet ik niet vergeten, dat wy s) in deze rivier nergens onderwegens eenige be- », ken of kleine riviertjes, uit het land komende, », Zagen invloeijen, gelyk wel in andere landen ») gefchiedt, De reden is buiten twyffel, dat dit 2» ganfche land alomme, gelyk reeds gezegd heb; 2 Vlak, effen, en zonder de minfte bergen, is”, Weshalve noocvrLieT (in Abraham den Aartsvader, L Boek bl. 5,) mis heeft, als hy van Abraham, zich n Gozen legerende , dus opzingt: „> Hy flaat de tent op „ by een frisfche watervliet , „, Die van een heuvel in de lage dalen fchiet, Vergel. R. POCOCKE, a Diftription of the East, Vol. IL, P. 198, 199, 568 JUSTUS TJEENK OVER DE de grachten, meiren, poelen, en meenig- wuldige doorfnydingen, aanvult, die, ten nutte van den landbouw en andere ge- rijflykheden, in dit wonderlyke Land gegraven zyn, deed opkomen? ezeggen , met den Heere (Ss) D. MILL, in naarvolgìinge van BOCHART (t), dat de zwaarigheid vervalle , wanneer men aan- merkt, dat de Dichter iets verhaalde dat in Egipten gebeurd is, waartoe ook de Nyl en de andere waters behoorden ; en dat een land , in ’ gemeen genomen, ook de waters behelze ; is niet vol- doende: en zoo algemeen, dat het op alle landen, waar vorfchen zyn, zoude kunnen overgebragt worden : daar, (myns erachtens), de uitdrukking alleen eene Aardrykskundige eigenfchap van Egipten aanwyst, die op geen ander land kan toegepast worden, dan het welke in de Landbefchryvinge eenen zelfden toereikenden grond mogte toe- laaten , en , voor een groot gedeelte, zoo gefteld zyn, als het Land der Zgipte- naaren, van het welke in ’t byzonder konde gezegd worden, dat het worfchen woordbragt, De pj € Ontledende Verklaring van den CV. Pfalm , ‚ Ó26. CE) BOCHARTI Opp. Tum, IL p‚ 668, 669, HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 569 De Egiptenaars (zegt HERODOTUS)(u) zyn aantemerken, als het tegendeel van andere volken, zoo in hun Zand en luchtfbreeke, als in hunne zeden. Hy trekt, te dien einde, verfcheidene din- gen aan, en brengtze in vergelyking , om die tegenftrydigheid duidelyk en tastbaar te maaken. Laaten wy, die hier veele voorbeelden zouden kunnen aanvoeren, ons alleen vergenoegen met een bewys uit Jefe XXII 3. te nemen, Wordt het ko- ren in andere gewesten uit de aarde, die algemeene moeder, in de fchuuren overgebragt ; in Zgipten daarentegen hadt gy het zaad (v) uit den Sichor, en den oogst van den dorschwloer des ‚Nys. Want deze rivier, voor welke de Zur- ken eene byzonder groote eerbied heb- ben, en dezelve byna nooit anders (w) Nn 5 noe- (u) Li. IL. 35. (CV) C. PEINIL SECUNDI Pasegyr. C. XXX, ZEayptus alendis, augendisque feminibus ita gloriata est, ut nibil âmbribus coelogue deberet: fiquidem proprio femper amne perfufa , nec alio genere aquarum folita pingueftere, quam quas ipfe devexerat , tantis fegetibus induebatur, ut cum feracisfimis terris, quaf? nunquam cesfara, certaret. P. PAPINII STATII Silvarum Lib, III. .. aeffiferi quid=\ quid terit area Nil, M. VAL, MARTIALIS Epigr. Lib. VI. Ep. 80.ad Caef. Mitte twas mesfes; accipe, Nile , rofas. Lib, XII, Epigr. 9. (CW) HEYMANS Reizen, bl, 57. 570 _JUSTUS TJEENK OVER DE noemen dan Nili Mubarek, dat is, den gezegenden Nyl, overzwemt met zyne zoete en alvoedende wateren dit laage en vlakke Land, maakt het vrugtbaar door een zwart zinkfel of vet flyk, °t welke deze rivier uit het aarderyk Z- hiopiën medefleept; zoo dat de over- ftrooming van den Ny, (x) die regen van beneden, als Philo zich uitdrukt, het dorftige en zandige Zgipten in taat ftel- le, en om zyne eigene ingezetenen, en om de nabuurvolken , overvloediglyk te kunnen fpyzigen. Behalve, dat ook deze troebele en zwarte waters een mee- nigte van gewasfen uit zich zelven voord- brengen, die voor menfchen en beesten zeer dienftig zyn, en eenen milden oogst uitleveren, (y) waarmede de inwooner, als hebbende daaromtrent weinig (z) moeite gedaan, nochtanseenen voordee- ligen handel met andere gewesten kon- de dryven „ Jef. XIX 6. enz. Dan het is eene zekere en bekende waarheid, dat de Ny/, de eenige oorzaak van Z- giptens vruchtbaarheid en oven. a (Xx) Lib. V. de Vita Mofis , p. 634. E (y) DIODOR. SICUL. Ed, WEss, Lib. IL. IO. HERO= DOT..Ed, wess. Lib. IL. 92. (Z, COLUMELLA de R.R. Lib, IL. 2. 25. HERO= DOT, Lib, II, 14» DIODOR, SICUL, Lib. 1, 36. HEILIGE AARDRYKSKUNDE,. 57E al vroeg met Goddelyke eere verëerd iss (a) en, als de man des Lands, de wader der vruchtbaarheid (b) en des ge- zaaiden , en het vertrouwen der. Egipte- naaren ‚is aangemerkt ; en gehouden voor het beginfel van alles, de (c) oorzaake des levens in de Goden, menfchen, dieren, en planten. Want; toen de Egiptenaars zagen, dat uit den modder en het flyk, welken de Ny/ na zyne o- verftrooming had achtergelaaten, eene meenigte van Kikvorfchen, Visfchen, en andere Schepfelen, die gewoon zyn (d) hun zaad in de wateren, en gronden der rivieren en poelen „enz. uittefchieten, zeer fchielyk , op eenen verkwikkelyken zon- ne- (a) D. MILLII, Disf. de Nilo et Euphrate ‚p. 190. fg. PHILONIS JUDAEI Lib. III, de Vita Mofis , p. 692, (b) THEMISTIUS , Orat. XXIV. Hortatoria ad Phi- lofopbiam. (C) PHILONIS JUDAEI de Vita Mofis, p. 617. PLATO , iz ultimo Legum, hominem Aegyptium wvocat beujuu Neira: (d) DIODOR. SICUL. Lib. L c. Q. IO. PLVTARCH. Tom, IL. p. 637. HERODOT, Lib. II, 93. STRABONIS Geogr. Lib. XV. p. 6os. Defcription de Egypte , com pofée fur les memoires de M. DE MAILLET » Tum. I. p. 62. De oppervlakte van het Eiland Bombay is, in de maand van Junij, met eene tallooze meenigte van kleine vorfchen bedekt; ook worden daar Vor- fchen van eene ongemeene grootte gevonden. De Reize van ED. IVES, naar Indiën en Perfién, 1fte B. _ 3de Hoofdft, 572 JUSTUS TJEENK OVER DE nefchyn, te voorfchyn kwamen, en dat de kluiten huns Lands als met levende beesten bezield fcheenen (e); verbeeld- den zy zich „ dat hun land de Moeder- aarde van Goden, menfchen, dieren , en gewasfen , ware; en lieten zich op deze vrugtbaarheid hunner riviere ongemeen veel voorftaan, en {telden het leerftuk der, uit zichzelve woorekomende, wvoord- teelinge (£) Is nu Egipten zoo verfchillende van andere landen , dat een fchilder tegen de regels der kunste (g) niet zondigen zoude, met, in dat zonderlinge Land, de visfchen in de bosfchen te verbeel- den; aangezien zy daarin, by des Ny/s overftrooming, kunnen gevangen wor- den: dan heeft men daarby optemer- ken, dat die zelfde jaarlykfche en gere- gelde overftrooming ook een nieuw E- gip- (Ee) POMP. MELAE Lib, I, IX. 35. feq... Glebis etiam infundat animas , ex ipfaque humo vitalia effingat. Hoc eo manifestum est, quod, ubi fedavit di= luvia, ac fe fibi reddidit, per bumentes campos quaedam nondum perfecta animalia, fed tum primum accipientia fpiritum, et ex parte jam formata, ex parte adhuc terrena, vifuztur, (f) ovip. Metam, Lib. 1. Fab. X. XL. virG. G. IL 340. fé4. (EZ) HORAT. de Art. Poet. vs. 30. OVID. Met, Lib, Ia 206... hic fumma piscem deprendit in ulmo. HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 573 giptenland telkens aanvoere, ik meene, eene nieuwe oppervlakte van flib en flym over dit Land verfpreide, als eenen vetten grond, waarin het graan en de moeskruiden enz, (h) alleen willen tie- ren en vrolyk opwasfen: zoo dat dan die beroerde en modderige rivier, als zy boven hare oevers klimt, en het Land van Mitsraim met een nieuw bed of laage verhoogt, zoo wel aarde, voor als voor land, moge gehouden worden naar, demaal zy den ingezetenen die beide dienften bewyst. Altans:ACHILLES TA- TUS fpreekt ‘er in dier voege van: (i) » Zy wordt bevaaren, gedronken, be- » ploegd. Want de Ny/ is den Zgip- » tenaren alles, te weten, eene rivier, » aarde, zee, poel: en het is aller ver- » wondering waerdig ‚op dezelfde plaats » let fchip en de {pade, den riem en » den ploeg, den disfelboom, en een » zegeteeken, fchippers en boerenhut- » ten, het verblyf der visfchen en os- » fenftallen, te befchouwen : want, waar » 8Y (h) PLin. Nat, Hift. Lib. XVIII. 18. OQuippe Sabulum „ _fubest , granumque limo tantum continetar, (Ì) Lib. IV. p. 247. et P. PAPINII STATII Silv. Lib, III... ze Praefide nofcat Unde paludofi foecunda licentia Nils. HERODOT, Lib, IL, 4. 5. STRABONIS Geogr, ib, XV.p. 697. 574 _JUSTUS TJEENK OVER DE » gy met het fchip gevaaren hebt, za« » melt gy den oogst in ; en‚ waar gy „ hebt geöogst, vaart gy met een fchip. Hy is de oorzaak van den landbouw, en zeevaart (k). Hy is zelfs de Land- man, en de Zaaijer (1). Hy voert eene vette en wel bereidde aarde met zich, en overfchaduwt zich zelven met zyne eigene voordbrengfelen (m). Hy ont- vangt gewilliglyk het zaad, dat de ak- kerman met weinig moeite en kosten in zyne flibbe werpt, en verandert zich daardoor, uit een woesten bafjert of mengelklomp van flyk en modder, by de FENICIERS de hoofdfboffe wan alles, wat leven ontvangen heeft , in een groen en vrugtdraagend veld, De Zgiptenaars hielden de drooge en natte zelfftandigheid, door wier verée- niging en famenmenging de menfchen en beesten ontítaan, en in wier koppe- y1: ; lin- CK) PHILOSTRATI Iconwm. Lb. I. p. 760. (1) PLIN. Nat. Hift. Lib. XXI. 15. XVIII. 18. Nilus ibi coloni wice fungens, cet. HELIODORI Aethiopic, Lib. II. Pp. IO7. IIO, HOFMANNI Lex, Uziv, iz voce Aegyptus Nilus, cet. Athenaei Deiprofopb. Lib. V. p. 203. (m) Ut guogue , Nili fliemina a VIRG. Aen, VIIL, 713. Zatebrofa fuisfevocata , probabile mibì videtur. Conf. imprimis STRABONIS Geogr. Lib. XVII. p. mz. 799. 800. wubi agit de Fabetis , Nilum obumbrantibus , cet. OVID. Trist. Lib, Uk ELX. 27. Metam, Lib. XV. 753. HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 575 linge en aanëenbindinge ook de andere hoofdftoffen tegenwoordig zyn, en zich laaten vinden, voor de eerfte beginfelen van alle geboorte en voordkomfte: en bewezen daarom aan den Ny/ of Ofiris, en hun land, welken zy Jfis heetten , Goddelyke eer ; omdat die vloed zich over die drooge aarde geregeld uitgoot, haar bezwangerde , en tot eene vrugtbaare moeder telde (n), Dan de groote Nyl fleept eene meenigte van ftroomen , en het flyk van Zthiopiën, met zich (o): en ftortte zyne volheid over Zgipten uit, met zulk eenen overvloed van tydelyke zegeningen, dat het ligtvaerdige (p) en bygeloovige volk , die, den waaren oor- fÍprong van deze wonderlyke riviere en al het gefchapene niet kennende, haar aanmerkten als de moeder aller leven- den (D) PHILOSTRATI de Vita Apollonii Tyanenfis Lib, V.C. 26. p. 209. ib, C. 6. p. 235. Seeumtugor òf Neînov äNore, Tòv ya IIOTAMON z8rov úyëvra: [HN 42) TAOP:. SENECAE Nat. Quaest. Lib. IV. C. IL. B. Izitio diducitur , deinde continuatis aquis in faciem latìi ac turbidì maris flagnat. NONN. Dionyf. Lib. IL. vs. TOO. geijua- mi mihwevrs véuv meeifbdhheTui eihuv: et ap. WOLF Azerd, Graec, Tom, TIL p. 2ó1. ap. Atbenag. no, 18. {O) HELIODORI Aethopic. Lib. IX. p. 423. 424. 445. Deftription de Egypte par M. DE MAILLET Zum, IL, p. 87. etc. Cp) Nilus, cet. altor levium populorum, PACATUS Lati= nus Pp. 106, 107. 576 _ JUSTUS TJEENK OVER DE den (q), hun vertrouwen op haar telden, en niet opzagen naar boven; maar hun- ne aandacht vestigden-op hunnen eeni- gen ftroom, dien voordbrenger van al- les, ook van vorfchen eener ongemeene grootte (r) en van andere fchepfelen , die zich uit het flyk, als het water naar zyn winterbed was wedergekeerd, /chie- yk verhieven; en die deze rivier alleen vreesden en eerbiedigden, als den eeni- gen (s) beker, waaraan zy allen ge- meenfchap hadden, waaruit zy allen dronken, en waardoor zy onderling ver- Ëenigd en tot één volk gemaakt werden. (t) Het eerfte werk van hun, die oud- tyds naar Zgipten trokken, was, om zich naauwkeurig aangaande den Ny/ te laaten onderrichten: omdat, zoo zy de- ze rivier kenden, zy dan ook teffens den toeftand en de befchapenheid van het ganfche land wisten, Veelen van hun zagen Egipten (u) aan voor een werk van CQ) HELIODORI Aethiopic, Lib.IX.p.423. 424. 425 PLIN,. Nat. Hift. Lib. IX. C. 51. (r) STRABONIS Geogr. Lib. XV. pag. Ó95. (S) PHILOSTRAT. de vita Apolionii Tyan. Lib. V. C. 26, R. POCOCKE, & Description of the East, Vol, 1. pag. 24. (t) STRABONIS Geogr. Lib.. I. pag. 36. (u) ARISTOT. Meteor. Lib!il. pag. 771. 773. SENE- CAE Nat, Quaest. Lib, VL. C, 26, HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 597” van die Zwarte en troebele riviere £ Am mers hielden zy het Beneden Egipten, met (Vv) HERODOTUS, ‘voor eene gifte en. gefchenk van den Ny/ Schoon zy hier= inte verre gingen (w): is het echter eene aangenomene , en door de ondervin- ding geftaafde, waarheid, dat Zgipten, van tyd tot tyd, door de flib des Ny/s aanflykt, en hooger wordt, _ Dat de op- pervlakte dezes lands, (x) de onmidde- lyke geeffter van allerleie gewasfen „ eene jaarlykfche gift van den; Nyl is, Want de Ny/ is niet, gelyk de Zupbrates of Tigris, die alleen water aanvoeren (y);- noch , _gelyk andere magtige … rivies ren, die de welige akkers affpoelen, wer- zanden, en hunne korenäarde wegvaagen (z). Wordt door den Profeet, jes, XV HIL, V. DEEL: Oor ° ‘A (v): HERODOT. ZLib. II, 5. STRABONIS Geogr, Lib, XV. paz. Oor. CW.) BOCHARTI Opp, Tom, IL, p. 260. feq. (Xx) Defecriptian de Egypte; etc. par M. DE MAILLET Tom. L. p. Ó2, feg. (CY) PLEN. Nate Hift. Lib. XVIIL C, 17, (CZ) SENEC: Nat. Quaeft. Lib. IV.C. 2, Is arenofò et fitienti folo et aquam inducit er terram. Nam cum turbu-= lentus fluat, omnem in ficcis atque biantibus locis-faecem relinguit +, et guidquid pingiúd Jecum-tulit arentibus-locis al- limt: juwvatgue agros auabus ex causfis, et quod inundat, ekquod oblimat. ita, quidguid wonvaarit, flerile ac fquali- dum zacet, Si crewit fuper debitum , nocuit, Mira aeque De AKI na= 578- JUSTÚS TJEENK OVER DE 2, (a), als, eene‘aardrykskundige eigen. Jchap van Egipten opgegeven, dat des- zelfs rivieren zich .baldaadig en” ver- metel gedraagen, dit Land weg fleepen, en door haare trotfche (b) en opgebla- zene golven wegwentelen; die hoon noch- tans zal niet ter werlaaginge, maar veel eerder ter werhóoginge, van dit Land ge- dyen; en die roof-zelf zal rykelyk weder vergoed „en mèt overwinfte te rugge gegeven worden. Want; als de Ny/, in zyne jdarlykfche verheffinge, boven zyne oevers zwelt, en door zyne armen van overflroominge DAN. XI. 22, zich naar alle kanten uitgiet; {tort hy eerst ín verfcheidene ffroomen, als in zoo veele legerbenden ‚ zich over het drooge en dors- tige veld uit, waagt deszelfs oppervlak- te weg en gaat met de ligte Zanden, ftryken (c), ser. XLVL, 8, maar die af- | zon- natura fluminis , quod cum ceterì amnes abluant. terras et evifcerent „ Nilus tanto ceteris magor , adeo nihil exedit, rec abradit, ut contra adjiciat wires , minimurmque in eo fit quod folum. temperet. 1llato enim limo, arenas faturat ac jungit. Debetgue illi ZEgyptus non tantum fertilitatem terrarum, fed ipfas , cet. DIONYSIIj Orbis Defcript. vs. 227. 99. lia pe (A) WIN ON INN WN , Wiens land de rivieren berooven. (b) AESCHYLI Fragment. Ed, J.C, DE PAUW , Tong. 2. Pp. Ó49. (C) SENECAE Epist, CXV. Aegyptiae arenae HELLIGE AARDRYKSKUNDE: 5% zonderlyke, en, in verfcheidene richtins gen, voordhollende @roomen, door een magtig opperwater’ wyders verfterkt geworden , verëenigen zich te famen, bedekken met eene dikke en beroerde Jlykzee het ganfche Zgipten (d); ver- plaatfen fomtyds, door hunne kracht en vaart (€), kleine eilandjes in de riviere, verwarren de (É)Janderyfcheidingen, maa- ken van het Land een? mengelklomp, en fleepen een ziltig flyk en vetten modder 5 welken de rivieren van Cusch in het laa- ge Egipten hadden afgeftort, over de akkers, en verhoogen (g) en verlengen, door die aangevoerde ftoffen (h), dit wonderlyk en zonderling Rivierland. Van die eigenfchap des ‚Nyls, zoo om zyn Land te berooven (i), als om dien roof Oo 2 en (d) HERODOTT Lib. II. C. O2. 07. DIODOR, SICULs Bibh, Hiff. Lib, 1, Cs to. ibi P. wss. ad mot. 7 re C+ NIEBUHR's Reizen naar Arabië, I. Deel )l. 59. (É) C. VETRIENGA Comment. in Jef. Cap. XVIII, 9. 8) SENECAE Naf. Ouaest. Db. VI C. 2Ó. AEs SCHYL. Prom, Vinc, W. 8$1. ARISTOPI, Thesmoph, Y. 862, feg. PLIN. Nat, Hiff. Lib,V, C, 9. Et Avis ENUS . 334. (29. he. Ch) Ex hoc adventitio limo Aeiyptug dicitur opéerog à EYCOPHRONE aÖberui yep Örò rij #aracveopivns TÄ Nets. TZETZ, ad Lycopbr, guem vid. p. m. 16. (1) De LandbefWoryvers, die hunne deren al- een 580 _JUSTUS TJEENK OVER DE en aangebragte. fchade met winte te vergoeden ‚worden wy door het grondwoord Nt onderrecht,. Want NID MID, 1, NI, #19, die by de Arabiërs van eene gemeenfchappelyke afkomfte en beteekenisfe zyn, zeggen eigenlyk, in hunnen wortel (k); trekken, wanëentrek- ken, fleepen, fleuren, over den grond haalen ; met, geweld weg fleepen, rukken, rooven, en plonderen,. By Overdragt; met eene-walge, afkeer , trots, opgebla- genheid, en verontwaerdinge ; met eene wooruitftekende borst, en ingebogen rug- ge (Ds- iemand, of iets, fmaadelyk en Jedamperlyk handelen, en bejegenen: en dat niet in % gebeim, of ter fluik, maar o pen- leen vestigden op het flyk ’t welke de Ny/ by zy- ne overvloeijing aanvoert, Zonder achtteflaan op zyne roofzucht en plondering , hebben over de jaarlykfche verhooging van Egiptenland zoo verkeerde- lyk geredeneerd en ongegronde voorzeggingen ge- maakt, dat, naar hunne berekening , dit Land van overlang al waterloos en onvrugtbaar hadde moeten wezen; daar nochtans de uitkomst leert, dat de toeftand van dat Land (eenige veranderingen uitge zonderd) niet veel afgeweken zy van zyne oude befchapenheid. Vergelyk hiermede L’Académie des Iuftriptions et Belles Lettres, Tom. 24. p.46Q. et 471. Óvc. (k) A. SCHULTENS, ad Prov. XV. 20. Iuftitut. ad Fund, Ling. Hebr, p. 49I. VENEMA, ad Mal, I, Ó, ad Pf; LXXII, 20, JER. XXII. 28, XXX. 17. (DD A. SCHULTENS, Hamas, p. 423. 576. fèg. HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 58r openlyk, en in °t aanzien van de wereld; zoo dat het voorwerp der openbaare be- Jpottinge met voeten worde getrapt en ge- streden, en met de affchuwelykfte dingen worde verguisd en overladen. Dus leeft de magtige Ny/ met zyn bedde, vooräl met het Neder- Egipten, het welke hy, in zynen hoogmoed en trotschheid, dat is, by zyne overflrooming, met zyne be- flykte voeten treedt, en vertrapt: en het welke hy, beneden (m) Memphis meerder ruimte bekomen hebbende, door verfcheiden rivieren vanëenfcheurt, en dermaate wanëentrekt , dat hy, door die fcheuren en wantenrytingen , noch door de verfcheidene grafien, griften, en afleidingen, daarin door Alleenheer- Íchers gemaakt, iets van zynetrotschheid kome afteleggen ; maar veel eer ftoute- lyk voordgaa het ganfche Land te hoo- nen, te bezwadderen, en te beflyken, en met den drek, vuiligheid, en tank der krengen, van dieren, welken door het inftorten der ftroomen te fchielyk waren beloopen, als mede met verrotte plan- ten engewasfen, te verontreinigen, en (MAC de (m) ACcHiLLis TATit Lib, IW: P- 183. 185. 247. HERODOTI Lab, II, 17. feg. 582 JUSTUS TJEENK OVER DE de lucht daardoor met pestige uitwaas- femingen te befmetten: zoo dat het aangezigt of het gelaat des Lands, na de overftrooming, ’er zoo walgelyk en afzigtig uitzie, als een weracht perfoon, die, zich den haat der gemeente waer- dig gemaakt hebbende, in eenen oploop des volks met allen drek en vuiligheid overladen wordt. Want dit v/akke en achterûverliggende Land (n), zoo ligt als flof en asch, fleekt zyne borst vooruit met eenen hollen rugge; als de dyken en dammen, die den ANy/ buiten de lande- ryen hielden , op eenen gezetten tyd worden doorgeftoken, om daardoor het ganfche Land onderwater te zetten , en ter voordbrenginge van alles be- kwaam te maaken, Dan vliegt het op, by het inlaaten (o) van dien hoogge- zwoliensn ftroom; het wordt geheel en al beroerd; bes ryst geheel op, als eene rivier; het ftuift door die heftige en {nel (n) HERODOT, Lib. IL, 7. EvbeÜrey év ueò wêger ‘Hhuezóhog és muv weodyumuv, Ecri cùgtu Alyunros, éeüoa mära Òrrigre wal àvudpog, Had ilÚg" AMMIANI MARCEL= LINL Lib. XXII.C, XV. p. 334. Per fupina camporum, cet, (Oo) Hiftoire de NADER CILAH , Seconde Partie, p. 139. Les ruïsfeaux, quì couloient des montagnes, rappelloient aux fpoctateurs le fouwenir de la vote lactée , cò la face de ga terre enfiee par les eaux allait voucher les étoiles. HEILIGE AARDRYKSKUNDE,; 583 fnelloopende ftroomen naar boven; (p) hei wordt bene en weder gedreeven, en verdronken: door de Rivieren wan Egip- Oo 4 ten; (P) ACHILLis TATII-Lib. III. p. 255. cakévere, cet, Worden de meenigte, de beweeging , het ru- moer, en de gewelddaadige verrichtingen , van een magrig Krygsheir wel vergeleeken met de Zee, en andere groote en fterke wateren; zoo werden niet onäartig de talryke legerbenden der Egiptezaa= zen, en hunne fchrikkelyke optogt, by hunne rivier geleeken; wanneer zy met haare beroerde en be- roerende volheid het Land overdekt, doet Opry= zen, (jen wankelen , ver. XLVL. 7-9. De voord= gang van het voetvolk , in eene groote vlakte 5 vertoont zich, alsde golven, die elkanderen voord- ftooten (tf. Het opfpringen, het raazen der yze- ren wagenen , en het dol geren der ruiterye, gelyken naar de golven van den Ny/, die Egipten hene en wc- der dryven; en naar verbolgene Zeebaaren, die de gronden der aarde doen daveren en fchudden HD. Wordt de Ny/ van PurLo dez Jood cen regen van beneden genaamd; als die Egiptez, hct welke van boven gee- ne befproeijing ontvangt, alleen drenkt en bewa- tert. Was Karzan niet „ als Egipten ; maar eex Land van bergen en dalen, dat het water by den regen des be= mels drinkt, Deut, XL 1o. 11. Zoo wordt ook wel aan een ysfelyk onweder van donder » blikfem, en geweldige regenftraaken , dezelfde gitwerking toe- gekend, die anders aan des Nys overftrooming wordt toegefchreeven, PC. XVIII 8. enz. Amos VII CD) virom. Georg. Li. III 08. Atque bic undantem bello, magnumgae fluentem Nilum , cet. A. SCHULTENS in Prov. P. 506. CT) @ curTIr Lib. IW C. XII 20. Lib. PV. C. PII. 8. (HPI) Hifboire de NADER CHAH., Seconde Partie, p. aso, [Mor Cour- fier foula aux pieds Pennemi avec la furie d'un &léphant; et la terre fut agitée comme les vagues du Nil. Conf. 1. Panegyricus CJ. MAMERTINE Senioris Maximiano Herculeo dictus »P. 10, 13. kf 584 JUSTUS TJEENK OVER DE ten, (q) Amos. VIIL 8. IX. 5. Dan deze openlyke verguizing en werfmaading, of deze overftrooming, van zwarte, be- roerde, enflykerige wateren , trekte eer- der ter vermeerderinge , dan ter verminde: ringe,van dit Gewest, Zyne oppervlak- te mogte, by den eerften aanval, ginds en berwaards getrokken, geroofd, en weg- gevoerd, worden ; de flykwoerende Nyl bragt, des niet tegenftaande , meerdere {toffen aan, dan die weggefleept waren, Want hy plondert Ethiopiën, en voert een? ryken buit af naar de lange en recht- ftrekkende vallei; maakt uit het aange- voer- Vil. 8. IX. 5. enz. (fftf) Want; in een over- loop van weder, waaneer de hemel fcheurt en ne- derdaalt, en de zeebaaren zich hemelhoog verhef= fen, de blikfems de wereld vertichten, de donder de bergen te morsfel flaat, eene dik opêengepakte duisternis zich over alles verfpreidt , ganfche (tort- beeken van boven nederploffen, en de bulderende ‘winden alles dreigen ondereën te warren; dan is het, of bemel en aarde zullen ontbonden en wederge- bragt worden tot dienafzigtelyken (taat van woest- en ledigheid , toen de duisternis op den afgrond nederlag, of toen de waters van den zondvloed de aarde hadden losgemaakt en bedolven. Gtttt) (q) N.G, SCHROEDERI » Oh/. Sel. ad Orig. Hebr. p. 95, CHI Vergelyk daarmede , tgene wy in onze aanteckeningen uit de Gefchiedenisfe van NADER CHAH;* op (o) en (#tt) hier hadden byge+ bragt; en wyders e‚ scHeipir Disfèrt. ad Cant, Hiskiae, p. 164. fegg. GHD seNscar Quacst. Nat. Li JP, C Ie Il, TE, BURNET Felluris Theor, Sacr. pe AHF eZ, HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 585 voerde flyk een Zgipten, of voert een Egipten met zich; (r) en legt eenen nieuwen grond van wetten modder, om daarin het koren en andere zaaden, met hope en uitzigt van eenen allergezegend- ften oogst, te werpen. Hielden de Gymnofophisten den flyk- woerenden Ny voor aarde en water (s); is Egipten aan hem alles verfchul- digd; en ftrekt zich deszelfs vrugt- baarbeid ook niet verder, dan de Nyl- ftroom uit: zoo is het eene onwraak: baare proef, dat dit Land niet anders is, dan de bodem of bedding zyner Rivien re; waarom dan ook het Land en de Rivier, zoo by de Hebreeuwen (t) als Grieken enz., denzelfden naam dragen, Want Zgipten, vooräl het bovengedeel- te, is een br: (wallei) (u): en zyne Rivier voert denzelfden naam, die, vol zynde, Oo P) zy (F) PHILOSTRATI, de Vita Apollouii Tyanenfis, Lib, J. C. I. p. 228. Lib, VI. C. 23. p. 265. (S) PHILOSTRAT[, de Vita Apollonii Tyanenfis, Eib. Vi. C. 6. p.'235. (€) STRABONIS Geogr. Lib. F. p. 35. fog. SIMSONII Chron. Cath. p. 151. feg. OPPIAN. de Venat. Lib. I. W, 373. HOMER. Od. y- 300, &. W. 258. DIODOR. SICUL, Lib. Ip. 23. ed. WESS. (u) Over dezen naam zullen wy, by de aanwy- zing van de Zuider Grenzen des H, Lands, wat brees der wezen, ' Ie 586 JUSTUS TJEENK OVER DE ' \ zyne ganfche wallei vervult, en naar be- neden over het vlakke en liggende Zgip- den zynen naam, zoo verre als zyne waters, uitftrekt; gelyk ook fommi- ge volken den naam van ZEgipten niet verder wilden uitgebreid hebben, dan deszelfs dikke en zwarte waters (v). (w) Immers! de Hebreeuwen onderfcheiden de woestyn van Egipten, het bergachtig, woest, en dor gedeelte, dat ten oosten des Ny/s ligt, en nooit onderloopt, en dat by de ongewydde en laatere reisbe- fchryvers „Arabiën of het Zgiptensch 4- rabiën genoemd wordt , wel degelyk van het bewoonde en bezaaide Egipten, O- ver alle de plaatfen, die van de vette (x) Nyfwateren konnen ondergezet wor- den , iseen leven en vrolykheid verfpreid : de velden fteken zich in een verrukkend groen, en de akkers worden overdekt met eenen ryken oogst; de boomen kry- gen bladen en vrugten, de planten (y) groei- Cv) HERODOT. Lib. 11, 18, STRABONIS Geogr. Lib. XVII. p. 700. feg. 786. CW) EZECH. XX, 10. 36. I SAM. IV. 8. cet. coll, HE- RODOT. Lib. Il. 77. DI. SHAW'S Travels, p. 392. cet. Deftription de "Egypte, par M. DE MAILLET Tom. Ile Pag. 89. (XZ). AESCHYL. Suppl. W. 1O3I. fg. (y) Defsription de Egypte, pêr Me DE MAILLET, ' Tom, HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 587 groeijen zienderöoge; zelfs de menfchen en beesten worden daardoor beter ge voed, en vrugtbaarer, en fterker. In tegendeel, de oorden, die te hoog voor de overftroominge liggen , zyn dorre en heete zanden, affchuwelyk van gelaat en opzigt; de levende fchepfels, die zich daar noch ophouden, gelyken fchimmen en fchaduwen te wezen, over wien zich de natuur, als een onredely- ke en harde fliefmoeder, gedraagt. Men zoude gaerne zeggen , (vervolgt de Fran- Jche Conful), dat het vetteen nitreufe Ny/- Jlyk, in dit werelddeel, het algemeene Zaad Zy, waaräan alles zyne geboorte ver- fchuldigd is; en, door zulks te zeggen, zoude men van de waarheid niet afwy- ken, Is nu de Ny/, gelyk wy zoo even geler zen hebben, water en aarde; is Kgip- ten, voor een groot gedeelte, zyn werk; heeft hy ten minften zyn recht en eigen- dom aan het (lib, waarmede hy jaarlyks het Land overtrekt, en in ftaat {telt om alles voordtebrengen; is dat (lyk het al- gemeene Zaad en Levensbeginfel van alles ; draagt het Land en de Stroom, je € Tom, F. p, 62. Tom, II. p. gr. Hiftoire Naturelle de ! Air et des Meteores , par M. Abbé RICHARD , Tom II, pe 4Q0. 588 JUSTUS TJEENK OVER DE dat zy in zekere opzigten , éénzelfdig zyn, den zelfden naam: dan is het in den Pfalmist geen te verre gaande dichterlyke vryheid, wanneer hy uit het Land van Egipten, dat flyk en bezinkfel van den Ny/, de worfchen doet opkomen, welken de Goddelyke Gefchichtfchryver uit de riwiere deed werryzen, die voor dat Land de oorzaak van alle vocht, poe- _ Ten, moerasfen, en modder , enz. was; maar zyne uitdrukking moet eerder ge- houden worden voor eene aartige, en met de natuure van dat Land overëenko- mende vindinge, dan voor de uitwerkinge wan een buitenfpoorige verbeeldingkracht, Daarenboven, byaldien zich dit won- der zoo hebbe toegedragen, als het door JosePHus is opgegeven (z;, dan zou- de zelfs een Mistoriefchryver des tyds hebben mogen fchryven: Hun land bragt vorfchen voord in overvloed, tot in de binnenfle kameren hunner Koningen, Het ganfche Land werd door eene tal- looze meenigte van die poelbewooneren verwoest; de rivier grimmelde, en leefde, van die fchepfelen ; geen teug waters konde gefchept worden, of-het was ie | JEL (z) Ant. Fud, Lib. II. C. 14. 9.2. úre XOPA ab- zäy mest Kung Hv LATOE yevopdvav Te Kui drobvyonddluv. HEILJGE AARDRYKSKUNDE. 589 het vuile flym en fchot dezer dieren ver vuld. Zy reezen, als een Zee, boven: hunne oevers; namen het ganfche Land in; overtoogen het zelve met hunne zelfftandigheid, en zaad, Zy ftorven. in aantal: anderen daarentegen werden geboren uit het flym en zwadder, met welken zy bet ganfche land bedekt had- den. Zoo dat de vorfchen uit dat flym;, waarmede ZEgipten begeurd was, even als uit het jaarlyksche flyk het welke de Nyl achterlaat, te voorfchyn kwamen (a); die, door eenen walgelyken ftank, den neus der Zgiptenaaren verveelden: door hun gerikkik (b), en ouden deun , hun oor opfcheurden: en,‚ door hunne afgryslyke meenigte, welke de fivier en het land opborrelden, over in {taat waren. om Laraö en zyn (c) volk uit het land te verjaagen; ware deze plaag door geen andere fchielyk vervangen, en het land of de rivier niet weder in hunnen voor- gaanden toeftand herfteld geworden, Maar , na dit alles, zal een opmer- kend: (a) PLIN. Nat. Hiff. Lib. IX. C. 51. 58. _ Ì (b) ArisTOPH. Razae, W. 211. feg. 228. feq. VIRG. G. Lib. 1, 378. HORAT. Sat. Lib. I. Sat, V. 14: ES. COLUMELLAE Lib, X. de Cultu Hortorum yr. 12. (C) DIODOR. SICUL. Tom. II. p. 419. zot. Ó5. Ed, wess. Het Boek der Wysheid, Hoofd, XIX, ro. so JUSTUS TJEENK OVER DE kend lezer, “die wel onthouden heeft, wat wy, in den aanvang dezer verhan- delinge, over het woord Erets hebben voorgefteld, ons met veele nieuwsgie- righeid afvraagen: hoe wy in ’t vrugt- baare Zgipten, dien hof des HEEREN, Gen. XIII. 1o. een Land, van honig en melk vloeijende, Num. XVI. 13. eenige overdenkomst kunnen aantoonen, die aan de gegevene beteekenis van het woord Zrets voldoe; en zoo aanwyzen eene duidelyke overëenflemming van dit gezegende land, het zy met die aarde, welke, wan de wateren des afgronds ge- fcheiden, eene woeste, ziltige, en afzigie- Lyke, gedaante bloot leide, of met die aar- de, welke, in den beginne der fcheppin- ge, onder de zee, en algemeene verzame- ling der wateren, verholen was. Dan deze overëenkomst kunnen wy, zonder dat de overdragt verkeerd gemaakt, of de gelykenis te verre uitgerekt worde, als met den vinger aanwyzen. Want het Land der Kgiptenaaren is, volgens de eensluidende berichten der Landbefchryveren, buiten des Ny/s o- verftrooming „ eene diepe, laage, en woeste, Zandvlakte, die, tusfchen twee reijen van bergen beflooten, zich noord- en HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 5ot en zuidwaards uitftrekt; ondraagelyk. heet, en droog, is; en die noch (d) gras. noch loover zoude kunnen dragen, zoo. niet de voedende en vruchtbaarmaaken-. de Ny/ ten gezetten tyde dit dorflig land doordronken maakte, Zyne uiterlyke. gedaante is een Jigte en vliegende (e). asch; een fluivend en los zand, dat daar. de wanden der huizen, door kisten en kas. Jen, als de wind daarächter zit, met ge- mak bene dringt, en de binnenfte flaap- verrekken met flof vervult. Een Zand, dat, met (£) Salpeterdeelen rykelyk ver- zadigd, zao fyn is, dat bet (om met de Oosterlingen te fpreken, die altyd be- minnen de zaaken by wergrooting voor- tedragen) door de eijerfchaalen hene ftuive. c. NieBUHR (g) heeft daarvan in dezer voege gefchreeven: “Het ftof; »-welk door den heeten wind Charmfin » de lucht te Kúbira vervult, is zoo 5 zn dat het niet alleen meenigvuldig » door de wel met tras verzorgde ven- » Îters (d) Deftription de Egypte, par M AILLET „*Tom, IT. P. 70. 4Ó, cet. DELLA VALLE’ Reizen, bl. 1o2. (€) R. POCOCKE, a Defcription of the East, Vol. L. Pp. IOS. (É) A Defcription of the East, by R. POCOCKE , Val. 1. p. 24. 197. LE (g) Reize naar Arabiën, IT. Deel bl, 477. 592 _ JUSTUS- TJEENK OVER DE- 5 fters in de vertrekken der Zuropeërs dringt, maar, gelyk men: beweeren » wil, ook door toegebondene blaazen, » en toegekurkte vlesfchen. Dit fyn > zandftof is waarfchynlyk de voor- naamfte oorzaak, waarom men zoo » veel blinden in Zgipten zict, gelyk de _» kwaade dampen uit het kanaal, welk y-door Kúhira loopt, veroorzaakt, dat. „veele kinders in deze {treek zoo s vroegtydig fterven, of zeer met on- » gemakken aan de oogen gekweld zyn”. De aarde of modder, die in den Ny/ blyft hangen, en door denzelven wordt aan- gevoerd, is van eenen onbegrypelyk ligten aart; en komt aan het gevoel zoo fyn voor, als de (h) poeder, welken wy ge- woonlyk ontastbaar of ongevoelbaar noe- men: want het is het flof van eene () zwarte gebrokene aarde, het grondfop der riviere, en dus een broeder. wan het flyk (k), welk om die reden zich gemakkelyk. laat ploegen (1); als zynde een losfe en nat- Ch) pr. SHAW’s- Travels; p. 370. (1) HERODOT. - Lib. II. 12.” DIODOR, SICUL. Bibl, Hift. Lib. 1. 7. vid, JT. CORN. DE PAUW Not, iz AE= SCHYL. Supplic. p. IO64. W. 4 Ck) AESCHYL, Agamemn, jr. 503. €) COLUMELLAE de R, R. Lib, Il, 2, —_Afgueejus= moe HEILIGE AARDRYKSKUNDE, ‘593 natte asch, die, met eene behoorlyke _ vochtigheid doortrokken, alles ‚wat „daarin geworpen wordt „welig doet op- wasfen, Vooräl heeft Zgipten, dat in den winter van alles overvloeit, en een aardsch Paradys is, in den zomer een, leelyk en zwart verbrand aanfchyn. Na » den oogst”, zegt een (m) kruidken- nend Zweed, *met het begin van de » maand Mey, begint in Egipten het » zonderlykfte jaargetyde der wereld: » men krygt dan namelyk een zomer, » Zoo brandend en verfchrikkelyk heet, » dat deze juist hetzelfde uitwerkfel op „het land doet, als de winter by ons, » in January en February-in de Noor- » derlanden. W ant dan is het land ver- » dord, woest, en gefcheurd, op gely- » ke wyze, als de ftrenge koude by ons » te wege brengt; doch ’er-heeft dit on- » derfcheid by plaats, dat-onzen bevro. » Ten aardbodem ftraks hare elende on- » der eene nuttige en niet geheel onaan- » genaame fneeuw verbergt „ terwyl » daarentegen de Zgiptifche gefchroeide “Vi. DEEL. PPo sssien modì terram , pinguibus arenis butrem welutì crnerem fam #iam , quamvis ievisfimo dente môveri, fatis ests Ark SM) HASSELQUIT’s Reize, IL, Deel bl, 310. 9 2 2 "9 EJ 2) 9 2 EJ) 2 2 2) Db) DD) 2 2 9 Na 2. 3) 3 IJ : ED) 594 JUSTUS TJEENK OVER DE » en verbrande gtond geen dekkleed al. toos heeft, om ?er zyn gebrek en vreeslyk uitzicht onder te verbergen, Alles, wat leeft, ontzet zich dan o- ver Zgipten, welks gelaat nochtans, twee maanden te voren , wel eene rei« ze van den Zuid- en Noord: pool ver- diende, dewyl ’er naar ’*t getuigenis van fommige reizigers, met welken ik gefproken hebbe, na dat zy een groot deel van dfie en alles wat van Africa toeganglyk was , bereisd en opgemerkt hadden, geen land onder de zonne een fraaijer verfchiet van heerlyke landsdouwen leveren kan, dan dit gewest, vooral, als men het, gelyk my gebeurde , in lest van wintermaand, van de ípitfe der hoog- fte Pyramide ,‚ kan befchouwen ; en zoo als het toen ook gezien werd van verfcheiden Zngelfchen, waarvan ee- nigen Oost- anderen Westindien, Bar- barye en Europa doorreisd hadden. » Maar dit Zgipte, zoo bekoorlyk in onzen wintertyd, is ten uiterften af- fchuwelyk in onzen zomer, Want als dan verlaten de vogelen dit land , en gaan naar noorderlyker landítre- ken; terwyl het ryk der gewasfen in Een belan peptiden sen athenetendin Cesme HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 505 » een verdorden en ftervenden toeftand. » is, enz” Het is een geestige inval van den Abt WINCKELMAN (n), als hy zegt, dat de gefchiedenis van de kunffen en weten- Jchappen der Egiptenaren, even als hun land, befchapen is, over het welke, als zynde eene groote en woeste vlakte, men van twee of drie hooge torenen kan henezien. Gelyk hy dan ook, op ee- nen zelfden voet, de kunften der Grie- ken en Hetruriërs met den toeftand van hun land vergelykt, het welke, vol bergen zynde, niet, als de vlakte van Agipten, konde overzien worden. (o) Kondet gy LEgipten den Ny/ afnemen, of het water uit de rivier doen vergaan, JES. XIX, 5. enz. gy zoudt daardoor Zgip- ten van alle zyne heerlykheid en begeer- lykheid berooven, en het woester ma- ken, dan de woeste landen, in wier mid- den het gelegen is; woester, dan het PP 2 wilk a Gefchichte der kunst des Alterthums, I, Th. . 8. ï (o) Deftriptionde PEzypte par M. DE MAILLET , Tom. F. p. 46, Ozez le Nil al Egypte, vous lui Ôterez en même tems tous ces avantages,. Sans lui, cette région fl peuplée feroit plus déferte „ comme vous pouvez le-comprendre par ce que je vous aì déja infinué , que les plaines fabloneufts de la Libye. etc. 596 JUSTUS TJEENK OVER DE wilde Arabiën, verbrandde Zthiopiën of het zandige Libyèn, Een land , waar mienfchenen beesten zouden verfmach- ten ‚en waar de vinnige zonneflraalenals le de-boomen en gewasfen zouden ver- flinden. «Hoe zeer (p) de ligtzinnige Z- giptenaar zich verhoovaerdigde over de flroomen ‚ welken op-den bekwaamften tyd zich over zyne dorstige aarde uitgoo- ten’, en met {lym en niter (q) zynen droogen grond bevrugtten , en anderen, op wien het maar regende, deswegens gering fchattede: de HEER, die den hoovaerdigen -wederftaat, wist ook al- leen de trotscheid en opgeblazenheid des volks en. der riviere te vernederen, EZECH. XXIX, 1-12. en deze wallei te fiellen tot woeste wilde eenzaambeden , on- bewoond en onbezocht , eene verwoes- ving in’ midden der verwoestte-landen; » _Ís nu Zgipten, uit-hoofde zyner lig: ginge tusfchen twee bergen tegens het zuiden, en der nabuurfchap van zandi- ge en verfchrookte landen, enz. geduu- rende den zomer, zoo vreeslyk (r) heet , dat (p) HERODOT. Lib. II. 13. feg. SENECAE Nat, Ouaest, Lib. IV.C. 2. (q) A Defiription of the East, by k. POCOCKE ; Vol, Ie P. 197. Ct) DU MONTS Reize, 2 Deel bl, ar, HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 597 dat een mensch moeite hebbe om adem te fcheppen: dan moet de goede en wy: ze Voorzienigheid (s) worden aangebe: den, dat dezelve, in de heetfíte maan- den , over ftof en asch eene zee van wellusten uitgiet, het dorre Land met het zoetfte en aangenaamfte water ter verzaadinge drenkt, hetzelve daardoor werkoëlt, en tot eene korenfchuur der aarde ftelt. Is nu Zgipten, geduurende dat de Nyl in zyne winterkille. blyft, eene drooge en zoute zandvlakte; het bed, en, voor een groot gedeelte (t), eene P 3 gift, (S) HERODOT. Lib. II, 19. M. MINUCHI FELICIS Oc- tavius, p. 43. Aegypti ficcitatem temperat Nilus, SENE- CAE Lib. IV. C. 5. de Bengf. p. 310. Ex quibus quedam flatis diebus mirabile incrementum trabunt, ut anbela et ferventi fubjecta coelo loca fubita wis aestiv: torrentis irri- get. Id. Epist. C,1V.Sive „vut Nilus, aestivo incremento tu- met; cet, Nat. Ouaest. Lib. VI.C. 7. PLIN. Nat. Hist. Lib. V.g. Hiftorre Naturelle de V’Air et des Meteores „ par MM. PAbbé RICHARD , Tom, II. p. 398. Le tervoirest, fi léger , que le feul interwalle, qui est entre les deux inon= dations „ fuffit pour le desfëcher; qu'on juge de là de ce qu’il Jeroit f'il étoit frappé des rayons du foleil dans les mois les plus chauds de année, lorsque cet astre est au tropique. SENECAE Nat, Quaest, Lib. IV, C. 2. COLUMELLAE de R.R. Lib. III.C, 12, LUCRET. Lib. VI, LYCOPHRON. Alexand, yr. 847. (t) PLIN. Nat, Hist. Lib, XIII. II. HERODOT. Lib, II, 6, feq, 1O. feg. STRABONIS Geogr. Lib, XII. f. : ie 598 JUSTUS TJEENK OVER DE gift van zyne riviere: zoo heeft hetzelve, blykends het gene hier van ons bygebragt is, alle die eigen/chappen, die wy aan de beteekenis van het woord Zrets ge- hecht hebben ; en zyne overëenkomst met de aarde , toen zy de eerfte maal td isin boven de waters uitftak , wordt volkomen, by zyne opryzing uit den Ny/, als deze ig Kes derd zee aan het bedaaren raakt, en weder- keert tot den ftaat van eene riviere, Dit zelfde toont ons ook te gelyk de over- Ëenflemming van dit wonderlyke land met de aarde, die Gen. 1, 1-10. onder de groote verzameling der wateren verborgen lag. Want niet flechts worden de oe- vers van den Ny/ (u) ffranden, en zyne (v) monden zeën, geheeten : maar hy draagt, by uitftek, dien naam by de Oosterlingen, (w) Grieken en Romeinen, wanneer hy overvloeit, aan het vn , Zy = mi. 536 D.Lib. XV.p.Ógt. B. Lib. I. p. 30. Deférip- tion de Egypte, par M. DE MAILLET 9 Tom. 1, p. 128. etc. A Defcription of the East, by R. PQCOCKE ; Vol. L. ag. 19. j id lu re Nat. Hist. Lib. XXXVII, C. 8. M. M4= NILI Lib. IV. 50. (V) SENECAE Nat. Quaest, Lib. IV. C. 2. p. 748. Cw) BOCHARTI Opp. Tom. Il. p. 797.L 35. feq- ALB. SCHULTENS, Commeut, in Job. P. 353. PLIN, Nate Hift. Lib, V. C. 9. HEILIGE AARDRYKSKUNDE, 599 zydfche gebergte raakt, en over het vlakke Zgipten, als een magtige en ge- weldige zee, bruischt; die van de Zgip- tenaaren, als hebbende hierin al vroeg hunne kunde in den akkerbouw laten zien (x), wyd en zyd ten meesten voor- deele geleid werd , om daarmede, zoo lang zulks gefchieden konde, hunne dorstige aarde te drenken, en ter voord- brenginge van alles bekwaam te maken. Zoo verbaazend is de Ny/, dat MANr- LIUS (y) zich deswegens die vryheid aan- maatige , dat hy ’teiland Cyprus, ter zyde van Zgipten, en, op eenen grooten af- ftand , noordwaards in de Middelland: Jche Zee gelegen, echter aan het geklots dezer rivierzee durve blootftellen. Ee- ne uitdrukking, die, fchoon {tout en ongemeen , nochtans (myns oordeels) door verfcheidene lezingen, welken der- zelver kracht zouden ontzenuwen, niet behoorde veröntrust te worden. Want STRABO (z) erkent zelf, dat de zuidelyke P 4 dee- (Xx) PHILONIS JUDAEI Lib. TI. de Vita Mofis, p. 620. HELIODORI Aethiopic, Lib. II. p. 110. A Deféription of the East, by R‚ POCOCKE, Vol. II.p. 199. (y) Lib. IV. 636. Aegypti Cypros pulfatur fluctibus amnis. (Z) Geogr. Lib, XIV. p. Ó8I, RELANDI Pal, Ill. p. 235 boo JUSTUS TJEENK OVER DE deelen van Cyprus door de Egiptenfche Zee Ten Is is jd en oudfte naam vanden Ny/ Oceaan enz. geweest (a), en werd hy daarvoor van de Zgiptenaaren gehouden: zoo moet een dichter, als hy de Zgyptus, of de rivier van Egipien, in haare overftroo- minge befchouwt, zyneader voelen zwel- len, en haar de plaats van de Middel landfche Zee doen vervangen, om met haare golven en baaren het Cyprus te geesfelen. Want dan ftoot zy, met ee- ne onbeerypelyke volheid van flyk en modder, de (b) Middellandfche Zee te rugge; verlengt haar bed; en dreigt, al- les met eenen zondvloed te overftroo- men, jer. XLVL. 8. Wy hebben dan , zoo wy vermoe- den, 235. HERODOTI Lib. II. ed. WESS. $. 154. mof. 7O. AMMI- ANI MARCELLINI Lió. XXII.C. XV.p. 333. C.XV.p. 342 (a) PLIN. Nar. Hiff. Lib. V. C,9Q. DIODOR. SICUL. Bill. Hit. Lib.I. 12. 19. III. 3. HERODOT. Lib. IE. 92. HELIODORI Astbiopic. Lib, II. p. TIO. STRAEONIS Geozr. Lib. 1. p. SO, PELLOSTRATUS , de Vita APOLLONIT TYANENSIS, Lib. IH. C. 18. LYCOPEHRONIS Alex. Y. 119. 576. (Db) PRISCIAN. Perieg. Septenogue ferit Pelleum zurzite Pontum. et AVIENUS, Defir. Ortis, W. 348. Nilus freta maxima gellit. Verba, paullo praecedentia , ita fortasfe legenda fant: Scisfusque vagis arfractibus aeguor Proterit „, et Pozzo “Eptemferus explicas ora, “HEILIGE” AARDRYKSKUNDE. … 6of den; toereikelyk beweezen , dat het woord Aarde, in Ps. CV. 30,, denzelfden Aardrykskundigen zin heeft, welken wy in het woord Zrets ontdekt hebben, Waarom wy over die plaats niets meer- der zullen bybrengen; dan blootelyk een ftuk, door j. v. VONDEL berymd, uit het X. en XI. Verdichtfel van Pp. o= VIDIUS NAZOOs Herfcheppinge, in het L Boek: waar de Dichter de. verryzenis der Aarde uit DEUKALIONs vloed, en de bevolking dier aarde, vergelykt met het Landvan Egipten, dat uitde Nylwateren weder bovenkomt , en uit een nieuw flib alle levende fchepfels voordteelt, Toen brogt het aartryk uit zich zelf verfcheiden flag Van dieren door den ftraal der zonne voor den dag, Als d’oude vochtigheid verhit wierdt en ontfteeken. Het vochtige moerasch en flym in alle ftreeken Begonte zwellen, en het vrugtbre en weelig zaet In d'aerde {moeders fchoot , gevoet, geftooft beftaat Te groeïen „ en allengs een’ zekren vorm te winnen, De zon verhardt zoo flym, wanneer de Nylftroom s binnnen (c) PP 5 Zy- CC) Hiftoire Naturelle de [Air ét des Meteores, be en Óo2 JUSTUS TJEENK OVER DE ENZ, Zyne oevers daelende , ’t verdronken land verliet. De landman , ploegende den nieuwen akker, ziet Dan in ’t geploegde land verfcheiden flag van dieren, De zommigen, die, eerst beginnende te tieren, En noch in ’t groeien, onvolmaakt zyn aangeteelt Verminkt,en onvolwrocht,dat zelf het lyf verfcheelt, In teen en ’t ander lit , en leefde als klay het baerde: Het ander deel is ruw , en vormeloos, en aerde: Want wanneer hitte en vocht zich mengen by geval, Ontfangen ze, en uit dit vermengen fpruit het al, Dewyl het vier en vocht doorgaens in ftryd krak- keelen , Is deze tweedracht uit den aard bekwaam tot teelen. PALLERICHARD , Tom. II. p. 392. Le Nil, qui couvre toute l’ Egypte depuis environ le milieu du mois de Tuin jusqu'au comnencement d’Octobre àune hauteur très-confiderable , nous vetrace l'idée de ces temps reculés pendant lesquels la terre éoit cache fous les eaux. Il resfemble à une vaste mer qui a un courant Gabli et vient fe zetter dans une mer encore 2lus grande. AAN- Bladz. 603 AANHANGSEL TOT DE EERSTE AFDEELINGE VAN ’T BE“ RICHT DER TALRYKE VERZAME- LINGE VAN OUDE PEN= NINGEN. DO het Oa DR P. VAN DAMME ECA GRE dd dl Bot voldoeninge aan ’t verzoek van eenige kundige liefhebberen der ou- € penningen, vond ik my aangezet, om eene korte nalezinge te doen op my- ne eerfle afdeelinge, behelzende de pen- ningen der Koningen, en te vinden in %* vierde deel der Verhandelingen van ’t Zeeuwsch Genootfchap bladz. 419 en volgg, Koningen van Macedonien (bl. 428) De zwaarfte gouden PeggRetonid) die 604 P. VAN DAMME OVER die van de Griekfche Vorften overge- bleven en bekend is, werdt in de aan- getogen plaats toegekend aan Zyfima- ehus, Koning van Macedonien. ‘Na het fchryven der eerfte afdeelinge is * my gelukt, noch een’ anderen gouden pronk- penning van Lyfimachus, van dezelfde zwaarte, te ontdekken en bekomen, Nademaal hy , tot nu toe, by alle fchryvers en in alle muntkasfen , zoo veel my bewust is, onbekend is, en daarenboven eene uitmuntende fchoon- heid bezit, heb ik denzelven, gelyk ook alle de volgende , door den kundigen wan der Schley, op °*t naauwkeurigst la- ten afteekenen, en in plaat brengen, op de nevensgaande penningtafel No. L Aan de eene zyde vindt men * hoofd van Lyfimachus, omtrent op dezelfde wyze afgebeeld als op andere pennin- gen van dien;Koning (a). Op de rugzy- de vertoont zich Pallas Nun@egos , met het opfchrift BAZIAEQYS ATSIMAXOT wan Koning Lyfimachus. E ie (a) By BEGERUS Thes. Brandenb, Tom, I, pag. 2445 LIEBE Gotha Numaria, paz. 6, 7. Doch de pennin- gen, door hen opgegeven, verfchillen van dezen in de teekeninge der rugzyde, eh die by BEGERUS ‘Zyn zilveren. EENIGE OUDE PENNINGEN, 6o$ Koningen van Numidie (bl, 436) _ De penningen van den jongen ‘Juba; Koning van Numidie, zyn te zeldfaam, uit hoofde der weinige uitgegevene, om _dezelven onbekend te doen blyven. Be- halven den onuitgegevenen , door my aangehaald, heb ik nu noch een? ande- ren bekomen, door wylen den Heere Vice-Admiraal Roemer Vlacq op eene van zyne zeetochten medegebragt. Zy zyn beiden van zilver, zoo als alle-de penningen van dezen Vorst, en op de penningtafel geplaatst -No. II en IH, Op beiden leest men, naast ’s Konings hoofd, Rex ivBA; en op de tegenzyde van den eenen ftaat een olifant, en van den anderen de hoorn des overvloeds: Niets is gemeener, op de oude pennin- gen, dan de hoorn des overvloeds: Zeer veelen zyn ook verfierd met oli- fanten, waar over de groote cUPERUS opzettelyk gefchreven heeft (b), wiens geleerde verhandeling , na de ontdek- kinge van zoo veele penningen, merke- lyk zou konnen idee, 7 ae de ks terp El (B) Comm, de elephantis in nwumis obwijs, Tom. HEI, Thefauri novi Antiq, Roman, 606 _P. VAN DAMME OVER Koningen van Syrien (bl. 437) „Onder de talryke verzamelinge der gedenkítukken van Syrien , in myne muntkasfe bewaard wordende, is ’er, behalven veele onuitgegevene zilveren pronkpenningen , een van Koning 4n- tiochus, den derden van dien naam, en bygenaamd den Grooten. De ongemeen- heid van de keerzyde, en om teffens de vitmuntende fchoonheid der teekeninge van de Grieken aantetoonen, heeft my aanleidinge gegeven, om denzelven uit- tegeven, en hier te plaatfen op de pen- ningtafel No, IV, Op de tegenzyde vertoont zich Apollo verfchillende in ge- daante en die fieraaden, welke, anders, op verfcheiden penningen der Syrifche Koningen, gevonden worden. Hier leest men BASIAEQES ANTIOXOT des Konings Antiochus. Koningen van Bithynie (bl, 445) — Men heeft, myns wetens, tot heden in eenige penningkabinetten, of by de fchryvers, geene gouden ftukken der Koningen van Bithynie, die den naam van Nicomedes gevoerd hebben, (raast we EENÍGE OUDE PENNINGEN.) boj wel van hun, die den naam (c) van Pruz fias droegen), gevonden. Echter is ’er my een van dat foort, federt het uitge- ven der eerfte afdeelinge van myn Bes richt, ter hand gekomen, die, wegens zyne zeldfaamheid en uiterfte {choon- heid, waardig is onder ‘toog der lief- hebberen gebragt te worden, Hy is naar ’t oorfpronglyke naauwkeurig af- geteekend , en op de penningtafel ge- plaatst No. V. Op de rugzyde leest men BAZIAE2E NIKOMHAOT EIIID A= NOTS wan den Koning Nicomedes Epi- phanes. Van Prufias, den eerften en tweeden van dien naam (b), zyn eieneiden zeld- (ec) Een gouden gedenkpenning van Prufias den eerften berust mede onder myne verzamelinge; dan geen voornemen hebbende, om voorbedachte= lyk iet te laten afteekenen of uitgeven, ’t gene door anderen reeds verricht is, wyze ik den lezer naar BEGERUS Thes. Brandenburg. Tom. I, paz. 267, 268. (d) Ik kan niet voorbygaan , den Nederland- fchen lezer ter deze gelegenheid te onderrichten , dat de penningen van Prafias , den eerften en tweeden van dien naam, voorheen bezwaarlyk te onder- fcheiden zyn geweest. Doch de ondervinding der Geleerden van dezen tyd, die zoo veele duister= heden opgehelderd hebben, heeft geleerd en in ’t zekere bewezen, dat alle de penningen van Prufis as den eerffen de eenigen zyn van alle Koningen vand Bühynie Gie gebaard zyn. 608 P. VAN DAMME = OUDE PENNINGEN, zeldfaame zilveren -pronkpenningen tot myne” verzamelinge “gekomen. Twee ftuks van Prufias den I, voorheen aldus niet uitgegeven, zal'ik, tot befluit van deze korte nalezinge ,: uitgeven op'de penningtafel No, Vlen Vil, welke.de aandacht der penningkundigen- over- waardig zyn. 2 EVENEENS A TE or eet Dee s3 zee SE Si kn Sr DD ade bee nt nae a ad a nd md en nd a nn nn dr a 5 V Deel, 4. 608. BAZIAENÈN, \ NIKOMHAoY! EMIPANIYE Ni nn mah anneed - ener ' V Deel, bl. 608 A GMAAER Ov Cb ADS S E Aarzim axor 9, Ei o, PE ee ee et ee 2776. “22500! lihley, del C/ EA EEP ooo, Ee Verkhand, vant Seunsols Genootschap. „Bladz. Gog VERHANDELING. « à OVER EEN’ PENNING VAN PTOLEMAEUS, ZOON VAN MEN NAE U S, EETRÄRCHA VAN CHALCIDENE. DooOR _SONA WILLEM TE WATER. AIN 4 Se 3, a IE ID voortreffelyke nuttigheid. der ous de Penningen , ter ophelderinge vande gefchiedenisfen, oudheden, ge- PV DEEL Qa woor $ro 1. W. TE WATER OVER EEN woonten; tydrekeningé én aardryksbe- fchryvinge van verfcheiden volke, is voorlang onwraakbaar’ bewezen, Het werk van.den uitmuntenden 4gechzel zina heeft veel afgedaan, en zal altyd zyne achtinge behouden. In deze eeuw hebbende groot{te mannen onge- looflyk veel toegebragt, om dit nut der oude Penningen met aanmerkelyke voor- beelden nader:te {taven, De pogingen van Maverkamp , Wesfeling, Burman, Pellerin, Liebe, Froelich, Wife, bek ley, Barthelemy „ en veele anderen, zyn aan elk bekend, Men ontdekt, van tyd tot tyd, een groot aantal van pennin- gen, die niet alleen ’t nieuwsgierig oog vergenoegen, maar ook nut:ig zyn tot ophelderinge der gefchiedenisfen van veele landen , volken en fteden. Tot dic foort behooren ook de penningen van Ptolemaeus , Tetrarcha van Chalctde- ne, van wien, tot nu toe, niet meer dan twee penningen onder de Geleerden bekend zyn. Den eerfien zyn wy ver- fchuldigd aan den geleerden Abt 1m BLOND, die denzelven , weinige jaaren geleden, ‘uitgaf volgens eene afteekes ninge,. te Venetie gemaakt, «en aan den penningkundigen Peherin toege PENNING VAN PTOLEMAEUS, Órt zonden. Op de achterzyde van dien penning, berustende in *t kabinet van Savorgnan , leest men IITOAOMH TETPAP :, en het jaartal LA (a) De tweede penning van Ptolemaeus, Tetrarcha van Chalcidene , is onlangs, uit het kabinet van den Groot - Her- tog van Toskaanen, uitgegeven door JOSEPHUS ECKHEL (b), die ‘er by- voegt, niet te weten, dat ‘er ooit, be« halven deze twee, een andere penning van dezen Ptolemaeus in % licht gegeven Zy. Op de voorzyde van dien penning ftaat het gelaurierde hoofd van Jupiter, en op de rugzyde een vliegende arend, die een kroon in zyn’ bek houdt. Hier onder leest men IITOAEMAIOS. ..….. APXH. Het is genoegzaam zeker, dat het laatfte woord dus moet worden aan- gevuld, TETPAPXHE. By deze twee Penningen van Ptolemaeus, die beiden Qq z ge- (a) Obfervations fiur quelques Médailles du Cabinet de M, Pellerin, par M, AbbÉ LE BLOND, pag. 59 & 65. (à la Haye 1771). Cb) Numi weteres Anecdoti ex Mufeis Caefareo Vindobo- zenfi , Florentino— , Pars I complectens númos in Europae urbibus fignatos, Tab, XV. n. 8 » PAB. 279 (Viennae As- ffriae 1775). 612 J.W. TE WATER OVER EEN gefchonden zyn, voege ik een’ derden; die; volkomen bewaard is-gebleven, en nu berust in de aanzienlyke muntkas{e van den Heere van Damme, die de goedheid. gehad heeft, my eene naauw- keurige afteekeninge van dien penning toetezenden, welke aan ’ hoofd van de- ze verhandelinge geplaatst is, Op de voorzyde ziet men het hoofd van een ouden en zwaar gebaarden man: de te- genzyde vertoont twee mannen, in krygsgewaad gekleed , en eene fpies in de linkerhand houdende; met het onder- íchrift ITOAEMA TETPAPX , en de jaartellinge LB. | Het is twyfelachtig, of het hoofd van Ptolemaeus, dan wel van Jupiter, op de voorzyde des pennings afgebeeld zy. Op de penningen van Ptolemaeus by LE BLOND en ECKHEL is genoegzaam dezelfde afbeelding , over de verklaringe van welke die penningkundigen ver- fchillen. De laatfte denkt op Jupiter ; doch de Abt {preekt in ’t gemeen van het hoofd van een ouden man. Ik zie geen reden, waarom men niet op Pto- lemaeus zelven zou mogen denken, De vergelyking van foortgelyke penningen, om: PENNING VAN PTOLEMAEUS, . 613 omtrent dezen zelfden tyd, fchynt: dit begrip te begunftigen, EN Wat hier van. zy, ’t zal by niemand tegenfpraak lyden , dat deze. penning behoore tot Ptolemaeus -(C), \den. zoon wan Mennaeus , van wien FL. JOSEPHUS herhaalde reizen meldinge maakt „ge- lyk naderhand blyken zal, | De geleerde Kardinaal -Noris (d): was van oordeel, dat ’er twee Koningen van Chalcis geweest zyn, wier eerfte ge- naamd was Mennaeus of ‘Ptolemaeus Mennaeus , ‘de andere - Ptolemaeus zoon van Mennaeus. De Abt Beriev (ce) volgde den Kardinaal op- dat fpoor; zonder echter eenig bewys voor dit ge- voelen te berde te brengen, T rouwens, niemand der oude fchryveren -zet eenig … gewicht by aan de meeninge van dien ge- leerden man. Wy lezen, wel is waar; Qas hy (ec) Te recht-wordt-de naam „hier „ opgegeven, THITOAEMAIOE, gelyk mede ín den penning by ECEHEL. Op dien van LE BLOND ftaat verkeerde- Iyk , HTOAOM- Men fchryve derhalven , op ’% gezag der penningen , Ptolemaeus; fchoon in eenige oude opfchriften , en fommige affchriften van Griekfche en Romeinfche fchryveren „ Ptolomaeus gevonden wordt. Zie Lettres de M, CUPER } pag. 395« (d) De Epochis Syro— Maced. pag. 271. (e@) Mémoires de l Acad, Royale des Inftriptious et bellese lettres , Tom, XXVIII, pag. 552. el. 614 Je W. TE WATER OVER EEN by FL, JOSEPHUS (£) TIroAspauov Tou Mev- valou Asyovmsvou ; doch * is onbeftaan- baar, wanneer men deze woorden ver- talen wil: Ptolemaeus, gezegd Mennae- us: en daar uit befluiten, dat deze on- derfcheiden zy van Ptolemaeus , den zoon van Mennaeus, Indien JosEPHUS dit hadt willen te kennen geven, zou hy gefchreven hebben, Ilroeuauov Tou Aé= yyoumsvou Mewaiov, of IIr. Asy. Mewar. Dusfpreken doorgaansdeGrieken,en ook josePHus. Elk, die iet van ’t Grieksch weet, zal dit toeftemmen., Het woord Aeyselar duide, hier, alleen aan, dat van dezen Ptolemaeus kort te voren ge- fproken was. (g). Daarenboven, dat men Ilrodspaiou Tov Mewar, in deze plaats en elders (gg), moete overzetten, wan Ptolemaeus, zoon van Mennaeus, en eenzins van Ptolemaeus Mennaeus, Blykt ontegenzeggelyk uit zulke plaat- fen van JOSEPHUS, daar hy genoemd wordt CE) Ant. Tud. Lib. XIII. cap. 1ó $ 3. (2) At, ud, Lib. XIII cap. 15 $ 2. (gg) Ant. Iud. Lib, XIV. cap. 3 $2, fchoon Ha= VERKAMP IIrohegeiov Tou Mevverov wil vertaald hebe ben, Polemgei gui Mennaeus dicebatur. PENNING VAN PTOLEMAEUS. ÓIS wordt (h) IroAspaiog é Mewatov , datis; Ptotemaeus zoon van Mennaeus, gelyk eerstbeginnenden weten. Men zal zich, met reden, mogen verwonderen, dàt de Hoogleeraar HAVERKAMP, Op de on gegronde onderftellinge, dat Ptolemae- us Mennaeus en Ptolemaeus zoon van M ennaeus wel te onderfcheiden zyn, in de meeste plaatfen van FL. JOSEPHUS ee- ne veranderinge in den Griekfchen text wil gemaakt hebben (i), tegen het ge- zag van alle de hanafchriften, Dit voore beeld ftrekt mede tot een bewys, hoe veel eenmaal opgevatte vooroordeelen , zelfs by de geleerdfte mannen, vermogen. Het gevoelen van. NORIS, HAVER- KAMP en BELLEY behaagt my te minder, om dat ’er geene noodzaaklykheid is, om hier twee Ptolemaeusfen te verzinnen; want alles, wat van Ptolemaeus, gebie- Qa 4 der (h)\ Ant, ud. XIV. 7. 4, XIV. ra. 1. Bell tud, IL, 4.8, 19.2, Lì 13. IT. STRABO Lib. XVI, pag. 753 II roAeuem Te Meuvurou- «i) Voor IIrcAeuurtos ò Mevvasov zou „ naar Zyne gedachten, moeten gelezen worden IIr- é Mevvauos, of Mrvvetos, gelyk die naam in fommige MSS. ook wel geïchreven wordt. 'T fchynt echter, dat de Heer HAVERKAMP, in Zyne- Algemene Hiftorie IJE „deel, bl. 152, van gevoelen veranderd zy, belan- gende de twee Chalcideenfche Prolemaeusíen: gee tyk de Hoogleeraar sAxE my bericht, en 616 J.W. TE: WATER OVER EEN der van Chalcis, verhaald wordt, kan zeer „gevoeglyk op een’. en denzelven perfoon toegepast worden, Dit zal dui- delyk blyken „ wanneer wy de bedry- ven van onzen, Ptolemaeus in nadere o- verweginge nemen ,‚ en de gefchiedenis- fen, kartelyk (k), wat;hooger ophalen. In de vroegite tyden, was Syrie onder verfcheiden koningen verdeeld, die voor hunne hof- ‘en hoofdfteden hielden Da- mascus „T'zoba,. Hamath, Maächa en Rechob;; ‘van: wier koningen de H. Schrift ons verlag doet (l). Naderhand geraakte geheel Syrie onder de regerin- ge van éénen-koning , die zyn hof te Damascus hieldt (m). Dit duurde, tot dat de Asfyrifche- koning Tiglath- Pile- zer de hoofdítad Damascus innam, en 2 gantíche ryk van Syrie aan zyn gebied onderwierp,„terwyl.Rezin, de koning der Syriers, het leven te gelyk met het ryksbeftier verloor (n), Syrie kwam EE erge Wy= “…Ck) Dien ’tlust, kan hier over breeder lezen by USSERIUS, FOY-VAILLANT, PRIDEAUX, en anderen. ol r Sam. XIV. 47, ‘2 Sam, VIJL. 310, X% 6 19;-I Kon. XI 23—25; 1 Chron, XVIIL 5—rr. _…(m) Jef. VIL 8, over welke plaats vITRINGA be= hoórt gelezen tesworden, — __… „…(n) Vergelyk Jef, XVII 13; Jerem. XLIX, 23— 27, 2 Kon, XVL5-—9; Amos Le 3—5. à a: Ee PENNING VAN PTOLEMAEUS. 617 wyders, ten grooten deele , onder °t ge« bied van Pharao Necho, koning van Egypte (o) ; doch Nebucadnezar deedt dit land, weinige jaaren daarna, onder de Asfyrifche of Babylonifche heer- fchappye wederkeeren (p), waar onder Syrie bleef tot den tyd toe, dat Cyrus zich meester maakte van ’ geheel Baby- lorisch gebied, en dus ook van Syrie, %* welk der Perfifche regeringe onder- worpen bleef , tor dat Alexander de Groote die alleenheerfchinge een einde deedt nemen, en Darius Codomannus, den laatíten der Perfifche koningen, o- verwon, Toen werdt Syrie gebragt on- der de Griekfche alleer:heerfchinge. Na den dood van Alexander kwam Syrie, eindelyk, aan Seleucus Nikator, een? van deszelfs. voornaamfte veldheeren ; naar wien de volgende koningen van Syrie den gemeenen naam van Seleuci- den gevoerd hebben. Ten tyde der laast- fte Seleuciden geraakte het machtig Sy- risch ryk in deerlyk verval, en werdt van — één gefchenrd door inwendigen twist, en binnenlandfche beroerten, By. deze gele- genheid maakten fommigen zich mees- rj dj ah AE ern ’ Co)-> Kon, XXII 29--34, 2 Chron, XXX, 14. “_(p) 2 Kon, XXIV. 7. 618 J. W. TE WATER OVER EEN ters van deze en gene byzondere gedeel. ten van Syrie, vormden een foort van vorftendommen, weiken zy beheersch- ten onder den tytel van koning, vier- vorst, overften, of eenigen anderen eer- naam, En onder dezen was geen van de minfte Prolemaeus zoon van Mennaee us, van wiens lotgevallen ík nu nader verflag zal doen, Na dat hy zich hadt opgeworpen tot vorst of koning van Chalcis, viel hy zeer lastig aan die van Damascus (q), by welken hy zicht zoo gehaat en gevreesd maakte, dat zy den Arabifchen koning Aretas tot hunne hulve inriepen, en zich aan zyne heer- $chappye onderwierpen (r). Doch Bte, Ce > (Q) J. ECKHEL, Nwmi vet, anecdoti, P.T. pag. 279 3 fehr ft: Damasci item atiquamdiu fuisfe tyrannum ex Fl Fofepho colligo. Of hy, met deze woorden, % zelfs de te verftaan geve, ’t gene door my gemeld iss dan wel, dat Ptolemaeus binnen, Damascus zich de regeringe aangematigd hebbe, is onzeker. _(r) JosePHUS Ant. Iud. XIIL 15. 2, de Bello Iud. L 4 8.— Dit gebeurde omtrent 85 jaaren voor Chrise tus geboorte, De tydrekening duldt, derhalven, niet, dat wy ook op dezen Aretas zouden denken g Korinth. XL. 32, daar Paulus fpreekt van den Stad= houder des Konings Aretas te Damascus. Hadden fommigen, hier, geraadpleegd met de Chronologie één der oogen van de Hiftorie, zy zouden twee menfchen , zoo veel in leeftyd verfchillende , Djek me PENNING VAN PTOLEMAEUS, 619 lemaeus liet zich hier door niet bedwin= gen en in teugel houden. _ Weshalven Alexandra, koningin der Jooden, Ariftoa bulus haaren zoon, met een leger, naar Damascus zondt, om die ftad tegen het geweld en de knevelaryen van Ptolemae« us te beveiligen. Ariftobulus, echter, keerde, {poedig, van daar te rug, zon- der iet van belang te hebben uitgevoerd (s).. Zwaarer onheil trof Ptolemaeus, toen Pompeius , bevelhebber der Ro- meinen , in Syrie kwam, en ook dit landfchap tot een Romeinsch wingewest maakte (t). Want Pompeius begaf zich , met een vry talryk leger naar % gebied van Ptolemaeus, wien, zonder twyfel , % zelfde lot zou getroffen hebe ben, als Dionyfius van Tripolis, die onthalsd werdt; zoo hy die ftraffe niet hadt konnen afkoopen voor duizend ta- lenten, waar mede Pompeius zich liet ges met elkanderen verward hebben. Men vergelyke;, behalven anderen, G, JAMESON, Spicil. antiquitatum Aegypti cap. VIL $ 7, 8, wiens aanmerkingen over Aretas, door den Apostel gemeld, nadere overwee ginge waardig zyn. (S) fOSEPHUS Ant, Iud, XIII. 16. 3, _(t) APPIANUS iz Syr. pag. II , ef in Mithridat, pag. 404s JUSTINUS Lib. XL, cap. 2 62a J. W. TE WATER OVER EEN genoegen , en zyn leger betaalde (u). venwel kon Ptolemaeus niet befluiten, om in de belangen der Romeinen , en in de maatregelen van Pompeius, te tre- den. Want, toen deze aan Scipio be- vel gezonden hadt, om Alexander, den zoon van Ariftobulus, te Antiochie van kant te helpen, trok Prolemaeus zich deszelven broeders aan, en zondt zynen zoon Philippion naar Ascalon , met verzoek of bevel aan de vrouw van Ari- ftobulus, dat zy haaren zoon Antigo- nus; en haare dochters, aan hem zou zenden. Philippion wordt op eene ders zelver verliefd, en trouwt met Alexan- andra, Doch zyn vader Ptolemaeus _nam dit zeer kwalyk , bragt hem ter dood, en ging zelf een huwelyk aan-met Alexandra; uit hoofde. van welke ver- bintenisfe hy te meer zorge droeg voor haâáre broeders (v), gelyk hy, wat la- ter, Antigonus ook te rug naar Judaea liet keeren (w). Ptolemaeus volhardde in haat tegen * Roomfche gebied; zondt onderftand aan Caecilius Basfus, wan- neer (u) josePnus Ant. Iud. Lib, XIV ce. 3 $ 2. Cv) Joskrnus Ant, ud. Lib, XIV c. 7 94, de B. J. Lib.Ic.9S 2. due Cw) josEPHUS dat. Ind. Lib, XIV c. 12 ST. PENNING VAN PTOLEMAEUS, 62 neer deze Syrie poogde te bemachtigen (x); en verfchanste zich in de ftad Apaâ= mea, welke hy zoo dapper verdedigde tegen % beleg der Romeinen, dat zy ge noodzaakt waren het verdrag, ‘t welk hy voorfloeg, aan hem toeteftaan (y% Kort daarna, omtrent den jaare-714 der bouwinge van Rome (z), ftierf Pto« lemaeus, zoon van Mennaeus, in goes den ouderdom, gelyk uit het geheel bes loop van zyne gefchiedenisfen blyken kan. Want van dien tyd, dat de Da« masceners den koning Aretas tegen Pro- lemaeus inriepen, tot op zyn’ dood toe, verliepen omtrent 45 jaaren, dat is, van % jaar 669 tot 714 V. G;, of van ’t der- de jaar der 173 Olympiade tot het vyf- de jaar van de 184 Olympiade; zoo dat Ptolemaeus dood inviel in ’t 4o jaar voor de geboorte van den Heiland, Uit dit gefchiedverhaal kan men, myns oordeels, veilig opmaken , dat- ‘er niet de minfte noodzaak zy, om, met (@) pro cassrus Lib. XLVII $ 26, 27, pag. 508 4 509 C. zot, FABRICII. (y) STRABO Lib. XVI. pag. 752, 753. (z) Dit blykt uit josePHUs Ant. lud. Lib, XIV ca 13 $ 3. In ’% gefchryf van j. ECKHEL l.c. pag. 270. V Anno V.C. 718, tangquam cum Parthis collufisfet ( Ptole= maeus) caefùs esb a M, Anponio” is meer dan één misflag. 622 Te W. TE WATER OVER EEN met NORIS , HAVERKAMP En BELLEY , anders een roemwaardigst drietal van geleerden, van dezen eenen Ptolemae- us twee onderfcheiden menfchen te ma- ken, zonder daar toe eenigen grond te hebben uit oude fchryveren , opfchrif. ten of penningen. Ptolemaeus draagt , op dezen pen- ning, gelyk op de beide andere, door LE BLOND €En ECKHEL uitgegeven, den eernaam van TETPAPXHE, die, niet kwalyk , door een Wiervorst vertaald wordt (a), indien wy op den oorfprong van dit woord acht nemen, Het is, vermoedelyk , afkomstig van de Gala- ters, die uit drie volken beftonden, en als drie gewesten befloegen, die elk in vier deelen verdeeld waren. Elk gedeel- te kreeg den naam van Tetrarchia. ’Er waren dus in ‘*t geheel twaalf Tetrar- chien, en even zoo veele Tetrarchen (b). “T fchynt echter , dat elk volk noch eenen Overften hadde, aan wien de vier Tetrarchen gehoorzaamheid verfchul- digd waren, Hierom kon Livius (c) van drie (a) In de Nederlandfche Overzettinge van % N. T. Matth, XIV. r, Luk. ILL. 1, Hand, XIIL, z, (b) STRABO Lib. XII, pag. 567. Cc) Lib, XXXVIIL c, 19. ‚ PENNING VAN PTOLEMAEUS 623 koningen, dat is Tetrarchen, der Gala: teren meldinge maken, van welken Or. tiagon een’ toeleg hadt, om alle de Ga-« laters aan zich te onderwerpen, naar de getuigenis van POLYBIUS (d) en sUIDAS (e). Met welken uitflag , is onzeker, Pompeius, na dat hy Mithridates over= wonnen en op de vlucht gedreven hadt, - ftelde in Galatie, op nieuw, Tetrarchen aan (f), zynde de vorigen, op eene trouwlooze wyze, door Mithridates ver« moord (g). Onder de nieuw aangeftel- den was ook Deiotarus, die, ten laatften, alleen over Galatie regeerde (h), behou dende evenwel den tytel van Tetrarcha (i). Van daar, of, gelyk anderen wil- len, van Thesfalie, is die naam over- gegaan tot Lycaonie en Syrie, om in % gemeen een koning, vorst, overften en bevelhebber uittedrukken, Veele voor- naame mannen hebben den eernaam Teroapyns door een groot aantal van ge. leer- (d) Is excerptis vALESII pag. I1Se (e V. ’Oprsayuv. (f) APPLANUS in Mitbridaticis pag, 415. (E) APPIANUS /, c. pag. 352. (h°: sTRABO lib. XII. pag. SÓ7. (Ì) Ik erkenne, met dankbaarheid, dat ik deze aanmerkingen ontleend heb uit een’ ongedrukten brief van den beroemden WESSELING, onder my berustende. 624 J.W: TE WATER OVER EEN leerde aanmerkingen opgehelderd, wel- ke ik onnoodig achre hierna te fchry< ven, Men leze NOLDIUS (k), HOTTINS GERUS (l), SARRAVIUS (Mm) ; RELAND (n), DEYLINGIUS (O0), BELLEY (Pp). ALBERTI (q), en: de aanteekeningen van WET- STEIN en andere geleerden op de plaat- fen van ’t N. T., boven aangehaald. „Het gebied van Ptolemaeus ftrekte zich uit over ’t land van Chalcidene, ge- lyk mede over Heliopolis en de Ituree- fche gebergten, volgens STRABO (r), die er noch byvoegt de vruchtbaare valeye van Marfyas. De hoofdítad van. zyn gebied was Chaicis, by den berg Liba- non gelegen, naar de omfchryvinge van FL, JOSEPHUS (s), en welke nu bekend is onder den naam van Kalkos (t). Wil iemand meer weten van deze {tad Chal- cis, haar verfchil van eene andere ftad, wel« - (Kk) Hiftor. dum. pag. 368, 369, ed. Haverkamp, (1). Disfert. Bibl, Chronol. pag. 182. f4q. (m) Epistol. pag. 72, 77 edit. Burm, (n) Palaest. Ill. pag. 173 fqq- (o) Obferv. facr. part. IL obf. 26. Cp) Mémoires de V’ Acad. des Infcriptions Tom, XXVIII, Pag. 549. q) Ad nesYCHIUM V. Terpapger ò: Baarheis- (r) Lib. XVI. pag. 753, 755- $ IS Ant, Iud, Lib. XIV. c. 7 S 4 de B. Iud, Lib, Le «9S$2. (t) BELLEYX Á, & pag. 552 PENNING, VAN PTOLRMABUS. 625 we Ike dien,‚zelfden naam, voerde „Ende beharteid der landftreek Chalci le, ne, hy raadplege „CELLARIUS (u) en RELAND (v), met welken laatíften moet vergeleken worden; %t gene de beroem- de WESSELING (w) heeft aangeteekend by het reisboek van Antoninus, Was het gebied van Ptolemaeus zoo aanzienlyk en uitgebreid, dan is %* won- der, dat'try,:op zyne penningen, den naam van Koning niet voerde, zoo wel als Dionyfius, die koning van Tripolis genoemd wordt, Dit is te meer wonder, naardien niet alleen de vorften van Chal- eidene, it lâtere tyden, zelfs op pennin- gen, koningen genoemd worden, maar ook - Zyn zoon en-opvolger Lyfanias (x) onder den tytel van Koning, door Marcus An- tonius, in dit gebied bevestigd is gewor- Pe. DEEL. ti SGR . den; (u) Geogr. Antig. Tom. IÌ. pags 263, Cv) Palaest, Ill. pag. 315 57 31Ós- y) CW) Vetera Romanorum Itineraria pag. 194) 195: … 1 (X, Onachtzaamheid op. de-tydrekeninge deedt fommigen, ook, hier, mistasteng-en dezen Lyni- as verwarren met,een’ anderen -van. dien naam, door Lukas gemeld Kap. IL. 1. Beter zou men met Lukas vergelyken, ’t-gene josePnus fchryft Ant. Tud, Lib, XIXe. 5 $ 1 en Lib, XXca7 SI, in welke laatfte plaats ik , voor Avogvia, liever Zou= de lezen Aveuuog. — ók le! - JWA TEOWATER’ OVEREEN Ar rorms dbs b ag Hewdy 18 Ri 5 ver dae pen- ning. SEGUINUS ‚(b),j- E. ,SPANHEIM (€), NOLDIUS d£ £n anderen, naauwkeurig onderzoek geddan.hebben. …… „ere “T kon zyns-gelyk. Le, BLOND (e) gist, dat Ptolemaeus: zich, van den ko: ninglyken naam, onthieldt,,om zich den haat der Romeinen, niet meer op. den hals te halen, ‚by welken, de-naam van koning, hiet zeer geliefd was. Dit sten deele waar, . doch „moet echter met ee- nige bepalinge opgevat worden.(f). ‚Wy vinden op dezen penning-de jaar tel. (yv) Ant. Iud., Lik xv. Ce ke: 55 gd je B. Tad. Ei I a 139 E. 7 * 2) Lib. XEIX 5 zz) pat. does, on gg SE (at JosePrOs amb Lib XXe. 'S 97 be. e CAN pa did ) Select: nimismlYäntij.” pas. Jo ST. edit. 1684: TC) De V. et- B. N. “disfert V. Pab: 4435, er. (dd) Hifl. Idum. pag. 374. (€) Obferv. fur 'guelques Médailles’ pag. ner "(É) CELEARIUS" mm app. ad Fofepbum Pom; IL el 329. U. SEGAAR obf, in Lucam pag. 'E3IG => ÄER PENNING, VAN. PTOLEMAEUS, 627 tellinge.LB, dat is, het tweede jaar (9). Op een? anderen penning van Ptolemaeus leest men LA, het welkchet wierde jaar aanduidt, en *t gene LE!BLOND (h) ver- klaart van % vierde jaar der regerirge van Ptolemaeus, te rekenen vandien tyd, toen Pompeius voor de tweede maal in. Syrie gekomen en met Ptole- maeus in eenige onderhandelinge getre- den was. Of deze gisfing gegrond zy, durve ik niet beflisfen, te minder, om dat ik geene betere , in haare plaatfe, weet te geven. Indien de beeldtenis, op de voorzyde der penningen , tot Pto- lemaeus behoort, zou de gisfing van LE Rr 2 BLOND (g) Het is overvloedig bekend, dat de letter L op de Griekfche penningen beteckene een gaar , als zynde de eerfte letter van’t woord AvxuBus , in dien-zin gebezigd door Homerus en anderen, Zie STEPHANUS Thes. Läug. Gr. inV., en HESYCHIUS V, „AvvuBus, met de aanteekeningen van den geleerden ALBERTI— Wyders blykt het van elders, dat de Griekfche letter A oudtyds gefchreven wierde L, zoo op de penningen, by GOLTZIUS en E‚ SPAN= ‘HEIM de V. et P. N.pag. 56, 77; als in de opfchrif= „ten, by: sPoNius Miscell. erud. Antig. pag. 315—317 5 en: E. CORSINUS Not. Grecorum pag. 41. Men zie noch G. L. CASTELLUS Prolegom. ad Sicilie et ol jacentium infula= Pum veter um 1nfcriptionumi novar collectronem ( Panormi 1769) „pag. XLIII; Noris de epochis Syro- Mac. disf. IV. page 306, 308, 468; GORIUS drfefa dell” Alfabero degli anti= chi Toscanì pag. 113 IL» (h) L. c. pag. Ó4. 628 j. Ws TE WATER OVER ÉEN BLOND daar door eenigzins bevestigd worden, „sEimdelyk valt onze aandacht op die twee gewapende mannen, op de rugzy- de van den penning te vinden, Het is gemakkelyker te gisfen, dan te bepalen, wie door dezelven bedoeld worden. In- dien de gemaakte aanmerkinge over de jaarrekeninge vast ging, kon men, mis- fchien, denken op Pompeius en Ptole- maeus, Het blykt anders uit JosEPHUS ({), dât Ptolemaeus vermaagfchapt was, en eene groote gemeenzaamheid hadt met Dionyfius van Tripolis, aan wien hy in aart;,-zeden, belangen, bedryven en oogmerken vry sgelyk was, Hierom vermoedde LE BLOND (k), dat Ptole- maeus en Dionyfius hier by elkanderen ftaan, Doch dit komt my naauwlyks aannemelyk voor, vooral wanneer wy voor waarheid houden, * gene de Abt, aangaande de bedoelde jaartellinge, te voren gezegd hadt, Want ‘t is niet wel te vermoeden, dat Ptolemaeus, op zyne penningen. de beeldtenis van Di- onyfius zal hebben doen plaatfen, die, eenigen tyd vroeger, op last van Pom- pe: (i> Ant. Tud, Lib, XIV c,°3 $ 2, (k) Pag. 66. PENNING VAN PTOLEMAEUSs, 629 peius onthoofd was, Zoo’er noch meer penningen van dezen Ptolemaeus ont. dekt wierden, zou men, mogelyk, hier omtrent en over de jaartellinge iet op beter’ grond konnen vastítellen, Rij Arrr pa ok ad Koh off AORC Tia Ni ranse) ke BOE CN Zhan, rh, É WENN ie En en 5) ss el | Hein” 4 AAM herre Ô en kmi Û ) wr te ie alken el fi 4 EU SI EREAIN | Ijs 15e Mij yi) le,