È zen deeman: \ enge ’ ZA * hs es 5 (7 El 0 Ì vi ' % Ne 5 Lj 1 „ f d Kat el Ë nn, k PÁ , a Á / hd b: « \/ / 5 , ' en A ek da VERHANDELINGEN. vrroroEvEN Door Her Ls Berk Ure SC H GENOOTSCHAP WETENSCHAPPEN ovg le Wijs VLISSINGEN. ie on Oet Pin BRA wed ons «add MD UITLEGGING DER | D. Wvsiterd, fief gezeten op haár Throon, … Befchoùwt men in MiNERve’s Wapenrùsting 3 Doch , warsch van fabeldicht en valfche Go’on, Schept ze in cops BoEK haar grootfte zielsverlustinge Pwee Zuilen, die *t gewelffel van haar Kerk Aan d'eenen kant bouwkunttig onderfchraagen , Vertoonen *t ZEEUWSCH ef vLIssSINGS wapenmerk, En wiLLEMs beeld, wien *t werk wordt opgedragen, Doorluchtig, Hoofd, van onze Maatfthappy » Á Die, fchaon noch in heut zwakke en kirdfthe jaaren , Hem d’Eerfteling heur’s arbeids, vlug en bly, Voor de oogen brengt, met lust om voort te vaaren. De Tafel met den Woorgrond, ryk bedekt Met Tekenfùbets väh Kûnst en Wetenfthappen,, > CER Vergezicht, dat ginder d'aandacht wekt Ter zyde van Gordyn en T empeltrappen , Getuigen, dat de weetzucht , vlyt en lust, Door de Eer gefpoord, aan Zeelands verfte paalen In onze Fes: noch niet Zyn uitgebluscht: Men tracht door zut ’er mede een Prys te haalen. … Handhaving van den Godsdienst en het Recht, Geneesbebiilp „ tot Steun van % menschlyk leven, % Natuurboek, door Gods hand ons voorgelegd , % Natuutboek , door zyne Almacht zelf befchreven, De Meetkunst, in haar takken ruim verfpreidt, je De Schilderkunst, zoo fix‚in kleur en trekken, Ka De Puikmuzyk, die hartén opwaarts leidt, ONCS Haar Zuster , die de dof heid zelf kan wekken , “t Vermogen om door ’ helder Spiegelglas Het Starrenbeir aqn ’t menschlyk oog te Rlemmen, - Of, door behulp“van' Graadboog en Kompdss Op verren tocht een dolle zee te vemmen; Hifforiekunst, die ’t oude in ’t nieuw herfchept, Die munt en ffeen van vroeger eeuw doet tuigen, Die honing zelfs uit bittren alzem lept, En uit vergift weet artzeny te zuigen, En wat zich meer liet fchetzen op de prints Zyn beeld{praak van het doel, waar heen wy trachten, Is * werk gering? wie deugd en wysheid mint, Heeft eindelyk op zyn arbeid vrucht te wachten. Dus huwt min in ’t ryk van onzen Waterleeuw De Scheepvaardy met de oefening der verftanden. Der braaven gunst zal by den noesten Zeeuw Den yvergioed noch fterker doen ontbranden. J.J BRAHE NNT AN _ %t Nat % Natuur De M, De Schi/. De Pu Haar Zus hi Verr Het Stay Of, de Op verre Hiftors Die munt __ VERHANDELING ZEEUWSCH GENOOTSCHA : Ì DER: à EN 8 WETENSCHAPPEN TE „VLISSINGEN, ZESDE DEEL TE MIDDELEURG; Ev PIETER GILLISSEN; Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen , MpcCLxxvIIL. Plet Genootfchap erkent geene exem- plaaren voor echt, dan die door eenen der Secretarisfen a ij ondertee: ij, kend zyn. Ja us Hem, HISTORIE — ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN ED VLISSINGEN, VVV VVYVYVYVYYY GD Dit zesde deel der Verhande- ACHE lingen , ’t welke den Neder- landeren thans aangeboden wordt, kan hun ten bewyze ftrekken, dat het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen , met allen yver, voortgaa, zyne pogingen aanteleg- gen ten nutte van het Vaderland, in de bevorderinge en uitbreidinge „van allerleie kundigheden. ’Er is derhalven geentwyfel, of men zal VI, DEEL. KE ook [vr] ook dit boekdeel, met genoegen, ontfangen; en het bericht, nopens den toeftand van dit Genootfíchap, federt de uitgave van het vyfde deel, doorlezen. In de algemeene Vergaderinge, __ welke gehouden is den negenen- twintigften van hooimaand ’s jaars MDCCLXXVII, was het niet moge- lyk, eenig antwoord met den eer- penning te bekroonen: naardien niemand eene voldoende verhan- delinge toegezonden hadt over de opgegevene vraag ; betreffende die gedeelten der Nederlandfche Hiftorie, in ’t byzonder van Zee- land, welken, tot nu toe, niet naauwkeurig genoeg behandeld Zyn, en. waar van eenigen, ten voorbeelde, in het Programma des jaars MDCCLXXv opgegeven wa- ren (*). — De vraag voor het jaar (*) Zie de Hiftorie, woor het vyfde deel ge= “plaatst, bl, XXXIIE, - {vrij jaar MDCCLxxvII, reeds te voren aangekondigd, werdt heden nader vastgefteld. Zy betreft de oorzaa- ken der groote fchade, welke de ingezetenen van Zeeland lyden door de nadeelige wisfelkoers; de middelen, om dezelve voorteko- men , zonder echter deze Provin- cie aan gevaar van gebrek aan ge- reede penningen bloot te ftellen; en de wyze, om de muntfpegien in *t Nederlandíche Gemeenebest op een’ eenpaarigen voet van ge:- halte en waardete brengen. — Het voorftel, ter beantwoordinge voor den jaare MDCCLXxIX opgegeven, raakt de wyze, waar op de armen, zoo binnen de fteden, als ten plat- ten lande, inf het Vereenigde Ne- derland, en byzonderlyk in Zee- land , konnen onderfteund, en be- ftendiglyk aan den kost geholpen worden, tot minder bezwaar voor de diakonijen en armen-middelen, * 4 en [viert en tot meerder nut voor de armen zelven en voor de burgerlyke maat- fchappye, waar van zy leden zyn. — De Heer Mr. DANIEL RADERMACHER, Heer wan Nieuwerkerke, Directeur wan dit Genootfchap, ftelde, in die algemeene Vergaderinge , eene vraag voor,’ behelzende een on- derzoek, welke {chepen, aan de Nederlandfche Oostindifche Maat- fchappye behoorende, lang 140, 15o en 155 voeten, zoo met een’ open’ kuil, als met een’ gedekten kuil, anders geheten driesdekkers, voor haaren dienst in alle deelen de bekwaamfte, nuttigste en voor- deeligfte zyn, zoo voor de vaart tusfchen Europa en Indiën „ als op de Indifche zeeën zelve. Die Heer verzocht, dit voorftel aan het algemeen te mogen doen, door middel van ’t Genootfchap ; en dat hetzelve het ontfangen en beoor: deelen der antwoorden, daar over Rih in= [rx] inkomende, op zich wilde nemen; terwyl Hy bereidwillig was, zoo- danige verhandelinge over dit ftuk, welke de beste en meest voldoen- de zou gerekend worden, met een’ gouden eerpenning, op den gewoonen ftempel van het Genoot- fchap geflagen, ten zynen byzon- deren koste, te beloonen. Een voorflag , zoo nuttig, en te gelyk alleredelmoedigst, kon niet, dan met groot genoegen en algemeene _goedkeuringe, aangehoord en toe- geftemd worden. — Doch, om den fchryveren te toonen, wat zy, in het beantwoorden der gemelde vraagen, onder het oog moeten houden, zyn’er deze en gene be- palingen bygevoegd, te vinden in het Programma, in ’t voorgaande jaar door den druk bekend ge. maakt, en ’t welke van dezen volgenden inhoud is: an wi Het [x] et ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN TE VLISSINGEN zou, in Deszelfs algemeene Vergaderinge , gehouden den negenentwiatigften van hooi- maand ’s jaars MpCCLxxVII, den beloofden gouden eerpenning gaarne toegewezen heb- ben aan een volledig antwoord op de voor- geftelde vraag: Welke gedeelten van de Ne derlandfche Hiftorie , byzonder van Zeeland , zyn tot nu toe niet naauwkeurig genoeg behan- deld, en uit welke bronnen zouden dezelve in een beter dicht konnen gefteld worden ter aan=- wullinge en woltooijinge der Waderlandfthe ge- Jehiedenisfen 2? Doch het heeft zich hier toe buiten ftaat bevonden, by gebrek van zulke antwoorden, die den beloofden prys waardig konden geoordeeld worden. Het Genootfchap herhaalt by dezen de vraag, in ’t Programma van het voorgaande jaar reeds opgegeven, om beantwoord te worden voor den eerften van louwmaand des jaars mpcerxxvrir: Welke zyn de oorzaaken wan de importante fchade, die de Ingezetenen dezer Provincie [Zeeland] door de nadeelige Wisfelcours komen te lyden, en door welke middelen zouden dezelwe best konnen worden woorgekomen, zonder deze Provincie aan gee waar van gebrek aan Contanten bloot te flellen, maar dezelve in tegendeel in [laat te houden, om de benoodigde nieuwe fpecien aan te konnen munten. En wat middel zou er zyn, om de muntfpecien door de geheele Republyk op eenen egaalen voet van gehadteen evaluatie te brengen, met dien ef}ecte , dat op alle de munten by con= dt die [xr] tinuatie zoo gouden als zilveren fpecien tot de geftatueerde of te flatueeren gehalten en evalua- tien zouden konnen worden aangemunt 2 De vraag, welke het Genootfíchap beflo= ten heeft thans optegeven, om dezelve te beantwoorden voor den eerften van louw- maand ’s jaars MDCCLXxxIx, is van dezen ins houd: Hoedanige is de wyze , om de armen, zoo binnen de fleden als op het platte land van het Vereenigde Nederland , en in het byzonder van Zeeland, te onderfteunen en beftendig aan den kost te helpen, welke voor de Diaconyen en armen-middelen min bezwaarende, woor de armen zelven nuttiger, en voor de burgerlyke Maatfchappy, waar van zy leden zyn, voore deeliger zy, dan die wyze van bedeelsnge , wel- ke nu, byna alomme, plaats heeft? Het Genootfchap verlangt dienvolgens, dat in de beantwoordinge dezer vraage by- zonder in het oog gehouden worde, — dat de optegeven wyze, niet enkel in de be- fchouwing aannemelyk, maar in de daad, naar de plaatfelyke gelegenheid der meeste fteden en dorpen, en naar de gefteldheid der meeste Diaconyen in het Vereenigde Ne- derland, en voornaamiyk in Zeeland, uit- voerlyk zy; — dat, kan het wezen, die uitvoerlyk zy by Diaconen of armbezorge- ren zelven; — dat indieú eenige handen- arbeid of handwerken mogten worden voor= geflagen , zoodanige boven andere mogen in overweging gegeven worden, welker berei= ding eenvouwdig, ligt en weinig kostbaar, en welker debiet algemeen, en, op de waar- fchyn- [xr] fchynlykfte gronden, zeker is; — dat daar in ‚en ook in de geheele beantwoording des noods onderfcheid gemaakt worde, tusfchen armen van verfchillende kunne en jaaren, tusfchen fteden van de eerfte, tweede en derde grootte, tusfchen fteden en het platte land, tusfchen plaatfen al of niet aan het wa- ter gelegen, aangezien alle voorflagen niet altoos in alle plaatfen, en voor alle perfoo- nen , van even gelyk nut of even uitvoerlyk konnen zyn. Het Genoot{chap zal een’ gouden eerpen- ning, geflagen op deszelfs gewoonen ftem- pel, ter hand ftellen aan den genen, die ge- melde vraagen best en op eene voldoende ‘wyze zal beantwoord hebben. Op het edelmoedig verzoek van den Wel Edelen Geftrengen Heere Mr. DANIEL RA- DERMACHER, Meere van Nieuwerkerk , Be- windhebber der Oost-Indifche Compagnie ter kamer Zeeland , Directeur van ’t Zeeuwsch Genootfchap der wetenfchappen, enz., wordt ook de volgende vraag voorgefteld , om be= antwoord te worden voor den eerften van louwmaand des jaars mpcerxxix, onder bee lofte van een’ gouden eerpenning, ten koste van welgemelden Heere geflagen op den ge- woonen tempel van dit Genootfchap, en te vereeren aan hem, die geoordeeld zal wor- den ten vollen en best daar aan voldaan te hebben: Welke fchepen, behoorende aan de „Nederlandfthe Oost-Indifche Compagnie, van h4O, I5O en 155 voeten lang, zoo met een open, of gedekten kuil, anders genaamd drie-dekkers, hike zyn Mw men!) zyn in allen deele de bekwaamfte, nuttigfle en woordeeligfte voor haar dienst, zoo tusfchan Europa en India varende, als in de Indifche zeeën zelve gebruikt wordende? Er moet op de valgende vraagen byzon- der geantwoord worden. 1. Welke Schepen tasten het minfte diep by hun afloopen in het water, die van 15o, of 155 voeten, gefteld dat de laatfte. dezelve halle blyven behouden als de eerfte, ín ‘wydte , holte, tuigage ? 2. Welke Schepen voldoen best als goede en gemakkelyk te regeeren fchepen, die ’% minst afdryven en best oploeven , waar door het bekwaamst van een lager kan af- gehouden worden ; om dezelve voor klip- pen en ftranden te beveiligen ? 3. Welke zyn de bekwaamfte zeefehepen , by zwaar ftormweder en hoogloopende ftort- zeeën ? 5 4, Welke zyn de noodzaakelykfte en nuttig- fte tot.overbrenging van gezonde man- fchap , en waar mede konnen grooter ge- tal veiligst naar de bezittingen der Com- -__pagnie getransporteerd worden? be 5, Welke voldoen best by ondervinding „in dien een groot getal van zieken zich-aaf boord bevinden, «en op welke Schepen is de herftelling fpoediger, ende ziekten minder doodlyk ; als mede ‚op welke fche- pen konnen-de zieken best vande gezon- de manfchap gefepareerd blyven; tot voor- - ‘koming dat de eene de andere zou konnen …_ befmerten? > 9 Dio vs k De (xrv] 6. De Schepen van 15o en 155 voeten even eens geftuwd zynde en met dezelfde inla= ding, hoe veel lasten of ponden gewigts konnen de laatfte meerder dan de eerfte bevatten ? Een yder heeft de vryheid, om die voors fchreven artikelen noch te vermeerderen naar goedvinden; maar geene antwoorden zullen in aanmerking genomen worden , dan die met proefondervindelyke bewyzen aantoonen derzelver zekerheid , alzoo de theoretifche of befpiegelende antwoorden in dezen niet kon- nen voidoen, De antwoorden op de voorgeftelde vraa- gen moeten, niet met de eigen naamen der fchryveren ‚ maar met eene zinfpreuk getee- kend, en met een verzegeld briefje „ dezelf- de zinfpreuk tot opfchrift hebbende, en waar in de naam en woonplaats van de fchryveren gemeld ftaan, franco toegezonden worden „ voor den bepaalden tyd, aan den Heere JusTus TJEENK „ Secretaris van het Zeeuwsch Genootfthap der Wetenfchappen te Wlisfingen. | De Verhandelingen moeten met eene dui- delyke hand gefchreven worden, met by- voeginge van een affchrift of dubbel derzel- versen opgefteld zyn in de Nederduitfche, Latyn{íche of-Franfche taal. jab „Geene antwoorden, die eerst na den be- paalden tyd komen, zullen tot den prys toe- gelaten worden. « Niemand, die den prys behalen zal met zyn antwoord op de eene of andere AE: sij za [xv] zal vryheid hebben, om zyne bekroonde verhandeling , geheel of ten deele, afzonder. Iyk te laten drukken, of by eenig ander werk uittegeven, ten zy met bewilliginge van dit Genootfchap. Elk, die wil, kan naar den prys dingen, alleen uitgezonderd zulken, die in eenig op- zicht Leden van dit Genootfchap zyn; die echter over de opgegevene vraagen konnen fchryven, en hunne verhandelingen, op de gezegde wyze, laten toekomen, doch met deze bepalinge, dat zy achter de zinfpreuk, zoo wel op de verhandelinge als boven op het verzegeld briefje, deze woorden zetten : Lid wan het Zeeuwsch Genootfchap. Het Genootfchap zal met genoegen ge- bruik maken van den arbeid der laatften , ten nutte van het algemeen; en behoudt voor zich het recht, omde toegezonden antwoor- den van zulken, die geen Leden zyn, fchoon zy met den prys niet bekroond worden, ge- heel of ten deele, te doen drukken, ’t zy onder de bygevoegde zinfpreuken, of met meldirige der naamen, inaien de fchryvers goedvinden zich aan het Genootfchap te ontdekken, na dat de eerprys aan het meest voldoende antwoord zal toegewezen zyn. De dood beroofde het Genoot- fchap van éénen zyner Beftiederen, den Heere HERMAN EVERTSEN, Burgemeester en Raad der ftad d5 Mid- [xv 1}] Middelburg, overleden den elfden van bloeimaand dezes jaars ; en van drie Leden, de Heeren KAREL LINNAEUS, Ridder van de Noord- fterre, eerften Lyf-Arts des Ko- nings van Zweden, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Upfal, 7o- HANNES NETTIS, Med. Doct., Oud-Leeraar der Doopsgezinden te Middelburg ,enJOHANES WIL- HELMUS PARIS, Predikant der Nederduitfche Gemeente te Hulst. Daarentegen heeft het Genoot- fchap tot Beftierders verkoren en aangefteld de Heeren JOAN KOEN- RAAD BRANDT ,’ Koopman te Amfterdam, Mr. FRANCOIS ADRI AAN ROSEVELD CATEAU, Pen- fionaris Honorair, en JAN BAERT, Med. Doct., Schepen en Raad van deze Stad; die, met woorden en daaden , betoond hebben „ dat de- ze keuze hun aangenaam ware. De edelmoedigheid van vers fchei- [xvriij] fcheiden Heeren deedt de boek- verzamelinge, als mede het kabi- net van oudheden en natuurlyke zeldfaamheden, op eene aanmer- kelyke wyze, aangroeien. Zelfs hebben eenige aanzienlyke Vrou- wen het eene en andere hier toe by- gedragen. — De Heeren wan Ha- ren, Paludanus, W. Schorer, wan dperen, Kluit, J.B. Sandifort , Ber- gius, Meufchen ‚ Bondam, FE WZ de Monchy, Slabber, Nahuys ‚ van de Spiegel, wan Damme ‚ Muller, _ Fermin, Krom, van Gesfcher, Fas- persfen Brasfir, Willermfen, Cur- tenius , Andriesfen, en Bicker, ver- meerderden de boekerye, zoo met andere werken, als met hunne ei- gene uitgegeven fchriften: waar by de Heer de Ruewer ook voegde een Latynsch Handfíchrift, behel. zende eene vertalinge der Ethica van Ariftoteles, met gekoleurde letteren verfierd, en zeer fraai op VI DEEL. 'pn per: [xvitrij pergament gefchreven, in ’t jaar MIIIXLHI , door Milanus Burrus. — De verzameling van oude en Ne- derlandfche penningen vermeerder- de door de giften der Heeren W inckelman, Rofeveld Cateau, Gal- landat, Helleman van Eikelenberg, en j. Pruist. Onder de genen, die door laatstgemelden Heere van Algiers medegebragt, en aan 't Ge- nootfchap vereerd zyn, munt uit een zeldfaame zilveren penning: op wiens voorzyde ftaat REX IVBA, met zyne beeltenisfe; en op de _rugzyde het beeld wan Koningin: ne Kleopatra, met het omfchrift BACIAL KAEOHATPA. — De gunst der Heeren Grenter Verwout Not- ret, wan Cruisfelbergen, en wan Ldorbas , ftelde het Genootfchap in ’t bezit van veele aanmerkenswaar- dige oudheden. Laatstgemelde, weleer in ’s Lands Zeedienst, doch nu Schepen en Raad te Schoonho- ven, (xixj] ven, bragt in ’t jaar MDCCLXxI me- de, en gaf ten gefchenke aan ’t Genootfchap, een fluk geftolde Lava uit den Vefuvius, zynde van dezelfde foort, welke te Na- pels tot bouwftoffe gebruikt wordt; een aarden kopftuk, en een ge- deelte eens kapiteels van eene ge- pleisterde kolom, uit de verzon- kene, of, liever, overftelpte ftad Pompeja; twee ftukken vermengd Sal Ammoniac, Cinnaber nativus en zwavel, gevonden te Salvater- ra, waar eene groote vlakte is, vermoedelyk, van onderen geheel hol gebrand, zoo dat, wanneer men ‘er hard met den voet op ftampt, zich een geluid laat hoo- ren, even of het donderde, Aan een’ van de hoeken dezer vlakte is in een heuvel een gat, waar uit, van tyd tot tyd, dit mengfel uit- traant, en zich rondom den mond van die openinge vastzet; waar ade: van [xx] van ook deze ftukken, noch naauw- lyks beftold zynde, met een’ dik- ken handfchoen afgebroken wa- ren. — Aan den Heere NOIRET is het Genootfchap eenige komein- fche oudheden verfchuldigd. Zy zyn de volgende. Een drenkfchaal, van eene merkelyke zwaarte, bo- ven zeer wyd en naar béneden zeer {mal toeloopende, van. onderen met een’ voet, die met een kerf is; de buitenrand, aan ’t boven: einde, is ook met keepjes, doch het overige gedeelte glad en effen. Van welke{oort in onze gewesten. meer andere gevonden zyn. Men zie J. Smetit Antquitates pag. 157. Deze drinkfchaal is gemaakt van eene foort van witte krytaarde, welke ftoffe den Komeinen wel be= kend was. Columella de £. 5 hb. XII cap. 43 fchryft: Cotumetla, pas truus meus, ex ea creta, qua flunt umpiorae, lata aja in modum pa- Jes [xxij] terarum fieri jubebat, Men mas, met waarfchynlykheid, gisfen, dat deze vaten, hier te lande, oud- tyds, gemaakt wierden van die foort van aarde, by de vroegere bewoners creta genaamd , waar mede men gewoon was de landen te mesten, volgens de uitvindinge der Britanniers en Galliers, die de- zelve Marga noemden. Men leze Plinius Hift. Nat. hb. xvir cap 6, Varrode R. R‚ hb recap 7. Hier uit zal men konnen ophelderen de woorden negotiator cretarius brt tannicianus, te vinden in eene der opfíchriften te Domburg, by Smal. legange Chron. van Zeeland, bl. 87, en Mesfelrus in Append, Prae- fat ad Gudu Inferiptiones. Verg H. Cannegieter de Brittenburgo, pag. I4, 15. — Eene lykbus, van asch- graaûwe aarde. De meeste urnae, welke gevonden worden, zyn van lichter koleur, en hellen meer naar Aeg den HEA 0 AK den rooden kant. Dus waren ook die, welke Smetius , ten getale van meer dan dertig , bezat , meest alle gevonden omtrent Nimwegen en Xanten, en ten deele gemeld in zyne Antiguitates pag. 161. Eene, zeer gelyk aan deze, ook van asch= graauwe aarde, en niet meer dan acht oncen waters bevattende, werdt ontdekt, eenige jaaren ge- leden, by Bath in Engeland, in de begraafplaats van Julius Vitalis: welke afgebeeld en befchreven is door J Musgrave„ in zyne Anti. guitates Britanno-Belgicae praecipue Aomanae, pag. 192. De lykbusfen waren, veelal, van deze grootte, en fommige noch veelkleiner; ge- lyk men zien kan in Comment. ad veverae Martyris Epithapbium pag. 85. ’T gene te minder vreemd fchynen zal, wanneer in aantmer- kinge genomen wordt het onder- fcheid tusfchen os/uaria en cînera- ri. [xxriiij] ria: in de eerfte bewaarde men de beenderen; in de andere de asch der verbrande lyken. Zie Smetit Antig. pag. 161, 162, Spontus Misc. Erud. Antig. Sect. IX pag. 290. — Twee kleine waatjes, het eene van bruine, het andere van witte aarde, hoedanige zeer veele in de be: graafplaatfen der ouden, en elders, ontdekt zyn geworden. Op eene groote lykbus, voor eenige jaaren te Romen opgegraven, vondt men vierentwintig kleine aarden vaat- jes, ten deele gefchikt, om zalven en welriekende oliën in de graven te brengen en bewaren. Van foort- gelyke aarden, en ook glazen, vaatjes, kan men breeder bericht en afbeeldingen vinden by Smettus Antig. pag. 116, 117, 1Ór, 164, C. Middleton Antig. pag. 98, 99. Te Xanten, Nimwegen, Room: burg en Rhynsburg by Leiden, op den zoogenaamden Burg by Zwam- a mer- FK et Ul merdam en Alphen aan den Rhyn, te Katwyk by het huis te Britten, _enelders, zyn ook veele dergely- ke, vooral van graauwe aarde en klei, ontdekt. Zie Junu Batavia pag. 116 Jg., Sertwerii Antig. Bat. pag. 158, 189, Pars Katwykíche Oudheden, bl. 93, 103. De Heer VAN CRUISSELBERGEN , aan wien men deze aanmerkingen verplicht is, fchonk aan het Genootíchap, by gelegenheid van zyn bericht, een Romeinsch potje, van roode Sami- fche aarde, zeer licht zynde, dik van buik, met een naauwen hale. welke foort by kundigen voor fraai gehouden wordt. Zie Comment. ad Sewerae Martyris Epitbapbium, pag. 30, 31, Ór. Dit potje, vol- „komen en ongefchonden bewaard, is, met andere oude overblyflelen der Romeinen, uitgegraven, in ’t jaar MDCccLm, by Voorburg, op de plaatfe, welke gemeen je Ou. Maeve] houden wordt voor het Fo rum Hadriani, of den Burg van Hadrianus. Niet verre van daar hadt men, op dien tyd, ook ge- vonden twee fteenen Romeinfche lampjes , in eene begraafplaats, Doch ’t was te laat, om ze door koop machtig te worden. Smetrus bezat en befchreef zulke graflamp- jes, Antig. pag. IOT, 104, 107. Zy waren van aarde, of koper; met eene of twee pypen; met of zonder beeltenisfen, en den naam des makers. Men kan uitvoerig bericht over deze lampjes, en ’t gene daar toe betrekkelyk is, vin- den by Guthertus de Jure Manium, Chaufeus in Graewii Thef. Ant. Rom. tom. XII pag. 955 fgq. , Bartoltus en Bellortus de weterum fepulchris, tom, xii Thefaurt Gronoviani, Middleton Antig. pag. Tor Jg. Eene der graf. lampjes, naby Nimwegen gevon- den, en weleer bewaard in’t kabi- PRG net [xxvil net van den gemelden- oudheid- kundigen Smettus, werdt door ’s Mans kleinzoon, den Heere Joan in de Betouw, vereerd aan den Heee re wan Cruisfelbergen; die het, ne- vens de medegedeelde ophelderin- gen, aan ’t Genootíchap ten ge- fchenke aangeboden heeft. — Het kabinet van natuurlyke zeldfaam- heden is, van tyd tot tyd, op nieuw, verrykt met zeer veele byzonderheden van verfchillenden aart, door de Heeren Winckelman, Kroef, wan Wisvhet, Spierinck, Kluit, Tjeenk, Boekhout, en meer anderen. De Heer HorFsTEpE {chonk eene aanzienlyke verzamelinge van kapellen en andere infecten, meest Oostindifche: waar onder eenige, die ongemeenfraai zyn, zeer zeld- faam voorkomen, en uitmuntende bewyzen van Gods veelvuldige wysheid opleveren. De Heer VAN HAREN zondt, onlangs, ter be- {chou- LEVI] fchouwinge en bewaringe, een’ ad. der ; met dit aanmerkelyk bericht: ”In het eenzaamíte gedeelte van myne plantagie wandelende, zag ik een’ adder, op ’t pad tegen een wal liggende. Dit gezicht is hier niet zeldfaam : want, fchoon Wol- vega op 53 gr. N. B. is liggende, heeft de Schepper van ’t Heel-Al denzelfden adder aldaar geplaatst, welken men vindt tot Surinamen op 5 gr. Eene asfeveratie, welke ik doe op de verzekeringe van wy- len den Heer Profesfor Schwenke in ’sHage, na zorgvuldig onders zoek, aan my gegeven. Het on- derfcheid tusfchen beiden is alleen, dat de Surinaamfche zyne activi- teit winter en zomer behoudt, en dat de onze, geduurende ten min: ften zeven maanden, onder de aarde in crevasfen, zoo van lichte turf. fpecie als holle wortelen van boo- men, flaapt of onbeweeglyk rust, en Exxvirij en omtrent de maand Juny te voor- fchyn koomt, om in Oétober we- der voor ’t oog te verdwynen. Het getal van de adders, dat al- hier noch vry groot is, is echter merkelyk verminderd, ‘federt dat de flang van de moerasfen van de Bourtang tot hier toe is ingedron- gen, en hier zoodanig toegeno- men, dat men ’er reeds meermaa- len op de firaat van het dorp Wol- vega heeft doodgeflagen, en ik zelf ‘er twee van heb gevonden in myn huis, den eenen ineen’ gang, naar myne Bibliotheek leidende, den anderen in myne Bibliotheek zelve. En dat deze landftreek hun gunftig is, blykt door een’ van ze: ven voeten, met eigen oogen door my in een mastbosch van myne plantagie voor vier of vyf jaaren gezien: niettegenftaande de eerfte flangen hier voor twaalf of veer- tien jaaren maar zyn vernomen. De ad- [XXIX] adder is kleiner, en de grootfte, dien ik ooit heb gezien, was van de lengte van een’ gemeenen wan- delftok. Maar zoo weinig gevaar- lyk de flang is, zoo gevaarlyk is de beet van den adder; dewyl die voor de menfchen, zonder fpoedi- gen byftand, doodelyk is, en fom: tyds, niettegenftaande de hulpmíd- delen, onaangenaame overblyffe- len nalaat. Uit dien hoofde is ’er weinig genade voor dit dier, van den mensch, die het aandurft, te wachten. Fene tweede reden, die my noch meer bragt om myne plan= tagie van dit dier te zuiveren, was, dat ik zag, dat het zeer dik was; waar door ik meende te gelyk ee- ne talryke nakomelingfchap te ver- nielen. Want onze adder is Zvf- para, en de flang Ovspara. Uit dien hoofde floeg ik het den kop aan ftuk, en bragt het te huis, om nategaan, hoe veele adders ik in éé. 0 M in éénen had gedood; maar voor het openen merkte ik met ver- wonderinge aan, dat die dikte tweeledig was, zoo dat de ee- ne zich van daar de ftaart aan het lichaam fluit, verhief, waarna het dier weder dun was, en daar- _na eene nieuwe dikte vertoonde, zich uitftrekkende tot omtrent den nek. De reden daar van open- baarde zich by het epfnyden van den buik, wanneer ik vond, dat de onderfte dikte was veroorzaakt door een’ ingeflokten veldmuis, en de bovenfte door eene ingeflokte goudvink. Ik had den kop wel wat beter ontzien, hadde ik die gevondene. byzonderheid konnen voorzien; maar men kan dit foort niet altyd aantasten, zoo als men wil’. — Aanzienlyk en kostbaar is het gefchenk, door den Heere J.C. BRANDT toegezonden. Het be- {taat uit eene verzamelinge van zul- [xxxI1] zulke Dierlyke Steenen, die, zoo om hunne zeldfaamheid, als waar- de en nuttigheid, de edelfte in- gredienten zyn, welke onder de breede naamlyste der droogberei dende geneesmiddelen voorkomen. Die Heer voegde by deze verza. melinge een uitvoerig bericht, dienftig tot kennisfe van deze ftee- nen, vooral zoo veel de natuurly- ke kenteekenen aangaat: zonder zich intelaten in de veelvuldige, en dikwyls al te ingewikkelde, vertellingen van bygeloovige en onkundige menfchen. De dierly- ke fteenen worden tot een’ byzon- deren rang gebragt, en wel dege- lyk onderfcheiden van zulken, die het ryk der delfftoffen voortbrengt. Schoon verfcheiden dezer fteenen, fcheikundig befchouwd, in eenig opzicht veelal met de kalkaartig- heid der verfteende dieren of hun- ne deelen overeenkomen; leert ech- UE EK TI] echter de ondervinding, en zelfs de Scheikunde, dat de Dierlyke Steenen, die in de lichaamen ‘wór- den voortgebragt, en onder den grond, of op eene andere wyze, geene veranderinge ondergaan heb- ben, altyd een zeker doordringend dierlyk zout of iet aromatyks, in meer of minder graad, bezitten: in Zoo verre, dat dierlykefteenen, die zulke fmaak- en reukteekenen geheel ontberen, met reden ver- dacht gehouden worden. Behal ven dit, vindt men in de dierlyke fteenen, ‘tgeen byna aan alle foor- ten gemeen is, eene omkorstende aanzettinge by fyne laagjes om ze- ker vreemd (Heterogeen) lichaam, dat zich ín eenig ingewand of ge- leden der dieren bevindt, of door ziekte van het gezond dierlyk lic- haam afgefcheiden is. Waarom men, in meest alle dergelyke ftee- nen, eenig gruis, houtje, ftroot- Je, FRXXIuij je, of iet foortgelyks ontdekt; om welke, in ’t vervolg, dé graveel- ftoffen uit de pisvaten, of eenig verhardend chyl uit de vaten, dar- men, of maag, zich laagswyze vast» zetten. De dierlyke fteenen, aan het Genootíchap gezonden, zyn de volgende. (1) Pedro. del Porco; wan Mallakka , de eerfte en edelfte in rang onder deze foort van fteé nen; die dezen naam draagt, om dat hy gevonden wordt in het dier, by de Indiaanen , Spanjaarden en Portugeezen, geheten een värken of zwyn, eigenlyk een ftekelzwyn; fchoon het niets gemeens heeft met den aart van een zwyn, Het ees ne dier heeft gekliefde, het ande- re gevingerde pooten,’ Alleenlyk heeft de gedaante van de fnuit ée- nige gelykheid aan die van een zwyn: even als de egel, daarom egelzwyn of ftekelzwyn genoemd, Het dier is by Seba zeer wel bet WE DERE on __ fChré. fxxeivj fchreven; én de fteen näauwkéurig afgebeeld: zynde deze niet min- der in deugd, kracht, en fieraad, dan die, aldaar, voorkomt, en op hooge waarde gefchat wordt. By Linnaeus, wordt dit diet genoemd Hyflrix Brachiura, Hyflrix pedibus pentadactylis cauda abbreviata; by de Indiaanen Mastica de Soho: by de Portugeezen, die 'er veel werks van maken, wordt de fteen gehe- ten Pedro de Vasfar, of Piedro del Puerco; by de Franfchen, Hoog: duitfchers, en Nederlanders, Pe: dro del Porco. Dan, dewy! men ook eene dergelyke foort van fteen vindt in de maag van zeker dier op Ceylon, ’t gene, naar men wil, een eigenlyk zwyn is, wordt die benaaming twyfelachtig. Hierom onderfcheidt men die fteenen in Mallakfche en Ceylonfche. De oorzaak der groeijinge van dezen fteen is eene ziekte van het ad e [xxx vj] de fteen zet zich in de galblâas, of ook, fomtyds, in den lever, poort. ader, en zelfs in de vaten; het dier, waar by die fteen huisvest; kwynt, wordt mager, gebruikt weinig voedfel, ’t gene dan noch tot flym verteert. De Indiaanen; dit wetende, zyn gewoon naauw« keuriglyk optefpooren, waar zulk kwynend ftekelzwyn zich onthou- de; en zy bewaren het, zoo lang mogelykis, by het leven, om den aangroei van den fteen; wiens waârde näar de grootte klimt; te bevorderen. De fteen ligt, in de galblaas, in een verdikt gallig flym;, en wyders in eene zwdrtbruine korst, welke wel bitter is, doch zoo doordringend niet, alsde kern van den fteen zelven, De uitwen: dige kenmerken neemt men uit de gedaante, koleur; fmaak, en vet: EI ir Pt Exexxvrj fond, fomtyds een weinig eirònd, of wat knobbelig. Zelden zyn zy geheel glad. De koleur is licht kaftanjebruin , of, zoo men wil, roodachtig, ‘kaneelverwig, … Som- tyds- hellen zy eenigzins’ over naar het donkerbruin; doch dan zyn ze doorgaans omwonden in hunne bui tenfte korst: zynde een heel dun vliesje, dat. met omzichtigheid moet afgelicht worden; en waar onder de fteen zich veel gladder en fchooner ontdekt. Schoon het af- nemen van dit vlies den teen meer luisters byzet, is het echter een mise flag, denzelven daar van te ont blooten: deels, om dat het een teeken van echtheid is; deels, om dat het de wezenlyke vermogens van den fteen bewaart, en een kun- dig oog deszelven deugd daar door erkent. De fmaak evenwel is een derde vereischte, waar op men best kan aangaan. Doch ’er is een kun: [XXXVII] kundige en wel onderfcheidende fmaaknoodig, om het fyne aroma- tyke in dezen fteen te ontdekken. Want, dewyl men meer galfteenen uit andere dieren heeft, die een’ galfmaak afgeven, wordt hier iet meerder vereischt. Een kenner dient deze beide en meer foortge- lyke fmaaken, een en andermaal, beproefd te hebben, zal hy er bon- dig over oordeelen. Gelyk het moeilyk is, over keuze en {maak een vonnis te vellen, zoo 1s ’t ook niet gemakkelyk, in dit geval ee- ne vaste bepalinge te maken, en te befchryven. ’Er is nochtans iet byzonders in den fmaak van den Mallakfchen Pedro del Porco: te weten, als men ’er met eene zui- vere en door geen vorige fmaaken aangedaane tonge aan ftipt, proeft men een zuiver zacht doordringend bitter, 't gene in den nafmaak iet, fchoon zeer gering , muskusachtig , f BE 3 on- [XXXVII] onder het bitter vermengd, nalaat. Dus heeft dit bitter zelfs iet liefe- lyks en aramatyks: daar andere galfteenen iet-walgelyks hebben. Wyders, deze fteen is in het aan- raken meestal vettig. Dit is zyne deugd, en een waar teeken van zyne beste krachten. Het gebruik van dezen fteen is niet minder edel. De Portugeezen houden hem voor een tegengift, en de werkinge daar van als de doorwaasfeminge bevorderende: ’t gene niet buiten fchyn is; nademaal de meeste gal- fteenen zweetbevarderende zyn. De Europefche Geneesheeren, in ‘t begin dezer eeuwe, en ook ten tyde ‘van den grooten Boerhave, hadden ‘er veel mede op, in hee- te ziekten, en gevaarlyke heete kaortfen. Men liet den fteen, in zulke gevallen, in laauw water, of eenig verfterkend vocht, ge- Wuarende zekeren tyd, aftrekken, en [xXXXxXIX] en gaf dit den yder te drinken; dikwerf met goed gevolg. Doch dit geneesmiddel bleef meest voor de vermogenden; en de fchaars- heid van is fteen maakte het ge- bruik kostbaar. Men liet den fteen doorluchtig in goud beflaan, en klonk hem aan een gouden keten- tje; door middel van dit ketentje lichtte men den fteen, in het vocht, eenige reizen op en neder; men telde de minuten van deze verrich- _tinge, en daar naar werden een of wel twee dukaaten betaald. Seba, die, in zynen tyd, te Amfterdam, genoegzaam de monopolist dezer fteenen was, wist 'er zich wel van te bedienen, en won ‘er grof geld mede. Profesfor Dekker bezat, lan- gen tyd, den eenigen in die ftad, en deedt ’er groote winften mede. Naderhand werden twee of drie Apothekers denzelven machtig: en {edert is de vaste prys der af: aan 4 trek. HRLÀ trekkinge, voor elk minut, op één dukaat bepaald. Na dien ‘tyd, is dit geneesmiddel gemeenzaam ge- noeg voorgefchreven; doch meest gebruikt in hoogen nood, en als de menfchen reeds zieltogende wa: ren. Hierom’ beantwoordde het bebrtik dikwyls niet aan het oog:- merk; en fints geraakten deze ftee- nen wat in ’t vergeetboek. He- den erkent men, echter ‚ op nieuw, derzelver waardye ; ; en gebruikt ge thans, wat vroeger, in geval van verzwakte werkingen in de ingewanden, als een onbetwistbaar uitnemend en wonderbaarlyk ver- fterkend middel. De Mallakfche Pedro del Porco is en blyft, daar- om, kostbaar en in groote achtin- ge. (2) Pedro def Porco, wan Cey- lon. Deze fteen, hoezeer hy als eene tweede foort van de Mallak- {che Pedro del Porco aangemerkt worde, verfchilt daar van zoo A ap fterk, be EE r-J fterk, dat zy geen de minfte aver. eenkomfte met elkanderen hebben, zy in gedaante, ‘tzy in eigen- fchappen. De eerfte is vettig; bes ftaat uit een galachtig doordrin gend famenftel; en wordt gevormd in de galblaas van een ftekelvarr ken. Deze is inwendig van een hairachtig famenftel; heeft genoeg- zaam geen Medicinaal gebruik; en groeit in de maag van een zeker wild zwyn, of dat dier, ’t welke men het Ceylonfche boschzwyn noemt, misfchien eene foort van Guniclas Ceilonenfis, waar aan ook de naam van ftekelzwyn kan ge- geven worden. Deze fteen is grooter, dikwerf als een kleine kaatsbal; grysgraauw van koleur; veelal glad ; beftaande uit eene harde korst waar van het afge. ee poeder bitter van fmaak Wanneer men deze korst door- bad heeft, ontmoet men eene PS hai [xLrIiJ hairige ftoffe, welke zoo hard is, dat zy tegen het mes opfpringe. Dit is ‘er het echte teeken van: en tevens blykt daar uit, dat dit lic- haam in de maag gevormd worde; op dezelfde wyze, als de „Zga- gropilae in de maagen der herkaau- wende dieren; doch met dit on- derfcheid, dat om de Ceylonfche altyd eene harde fteenachtige korst zitte, welke om den inwendigen harden hairbal ligt. (3) de Gems- bal, of Gemskogel; eene der foor- ten, waar aan men van ouds den naam van 4Egagropilae, hairballen, of koeballen, gaf. Zy worden al- len gevormd in deeerfte maag der herkaauwende dieren, omafis, of wel de netmaag, in wier holle zak- ken zy gevonden worden. Zy ontftaan uit het hair, dat de koe- jen van haar eigen of van de kal- veren aflekken. Dit afgelekte hair zet zich in de holligheden der ge- Hin mel- [LI] melde maag, dicht by den krop’ van de tweede maag: waar de hairftoppels tusfchen de netswyze vouwen zoodanig vast zitten, dat zy met de herkaauwinge niet kon- nen opkomen ;- en vervolgens, door de wormswyze beweginge, motus peristalticus, tot ronde ballen famenpakken. Men vindt ze in on- ze koejen zeer veel „ doch allen ruig en hairig. Dan, in de Gems- kogels is het hair oneindig fyner, en veel vaster op één. „ De reden is, om dat de Gemzen merkelyk fyner hair hebben. Zy zyn ligt- geelverwig. De grootte is ver- fchillende ; doch meest als een kaatsbal. Zy worden gevonden in de Gemsbokken, Aupicapra Helwe- tica. Of zy eenig gebruik in de Geneeskunde hebben, is onbekend. Men houdtze meestal voor ftukken van liefhebberye, ter bevorderin: ge van de natuurkunde. (4) Bezo- ai [xLiv] ar Orientalis, Aapenfleen. De O. fientaalfche Bezoar is, volgens het gevoelen der Natuurkundigen, oorfpronglyk uit een bokje, of geitje , Bezoar-geitje genoemd. Dit is in zeker opzicht waar. Doch het is den Heere Brandt, op aanhoudend onderzoek, en by lange ervarenisfe, uit het ge- tuigenis van veele lieden , die de Bezoars in de plaats verzame- len, ook gebleken, dat eenige foorten van Bezoar-fteenen haaren oorfprong hebben van zekere {oort van aapen, in wier gewrichten zy gevonden worden. De gedaante van zulk een gewricht, waar aan of waar tegen de fteen gevormdis, wordt duidelyk in den fteen ge- zien. De Bezoars, van aapen af- komstig, zyn by laagjes omzet; ’t gene van de aangroeijinge van de callus verfchilt. Men zou hier, der- halven, konnen vragen, of deze | ftee- U *Lv] fteenen niet teer uit eenige ette: ringe, of affcheidinge van het bloed en de been- of zenuw vochten zich famenzetten , dan uit eene kalk- achtige omzettinge: welk laatfte men altyd als den grondflag van dergelyke fteenen aanmerkt. Zon- der dit te willen beflisfen, komt het zeer waarfchynlyk voor, dat tot de famenzettinge dezer fteenen in de Oosterfche landen iet meere der famenloopt, dan in de gemee: ne maag- of callus-fteenen in ande- re plaatfen. Want, zonder dit; zouden de Bezoarfteenen, zoo uit de bokjes, als uit de gewrichten der aapen, niet zulk een’ byzonderen fmaak , en als’t ware een’ gecoagu- leerden bloedfmaak,bezitten:welken men echter in geene Westerfche Bezoarfteenen, of die van -andere dieren, befpeurt ; welverftaande in zulken, die in de maagen of ge: wrichten, en/niet in de nieren , ge: von. Lr wt rij Vonden worden. Dan; de aapen- fteenen en bokfteenen komen zoo na overëén, dat, zoo men geen acht flaat op de uitwendige ver- fchillende gedaante van een’ gehee- len fteen; de brokken en ’t gruis niet wel te onderfcheiden zyn. E- venwel, gelykin den gezondenen fteen blykt, men vindt; dikwyls, in de aapenfteenen ftukjes van pyp- jes, hout, ja wel eens van yzer; t welk men acht te zyn fragmen- ten van Indiaansch fchietgeweer; waar mede fommige aapen zyn ge- kwetst geweest, en om welke daarna by verzweringe de fteen gevormd is. Men vindt zelfs ftee- nen in de harsfenen der aapen, welken men hoog waardeert. In die der bokken vindt men even- wel ook altyd een ftukje hout; fteen of iet dergelyks: waarom de fteen flratum fupra flratum allengs aangezet is, Alle Oostindifche Bes Zo (xL vti] zoarfteerien Zyn meer van waarde, fiaar mate van hunne grootte en koleur. Die der aapen zyn; door- gaans, de kleinfte; doch zy wor. den niettemin voor de kostbaarfte gehouden. Zyn zy zeer groot; men rekent dezelven fchier onbe- tfaalbaar: om dat men hun, boven de anderen; een’ hoogeren trap van kracht toefchryft. Zy vallen meestal knobbeliger; doch. ook wel glad en tangwerpig. Hunne koleur is olyfverwig, naar t groen, of wel naar loodkoleur hellende. Zy zyn zeer glad en zacht; in't aanraken van eene lichte koelheid; de fmaak is eenigzins prikkelende, als of men nierenvleesch proeft. Dit hebben zy met alle Bezoars ge meen. Oneindig fyn zyn de laag- jes op malkanderen gevleid, wel. ke in den opengebroken’ fteen ten laatften ín ’t midden om eenig ftrootje of fteentje eindigen. De aaps Dele We Lariat Ì aap, van wien deze fteenen ko- men , fchoon in zyn’ rang-naam onbekend, is van diefoort, welke door de Indiaanen gemeenzaamst gejaagd en gevangen wordt. (5) Een Orientaalfche Bezoar, zynde een kapittelftokje, waar uit, men de vorming van den,fteen aan een houten pyltje kan ontdekken. (6) Een owvaale Orientaalfche, Mallak- fche, Bezoar , uit den Rheebok. Dit dier, by de Indiaanen genoemd Pafan, 1s- de Hertebok, Cerwicas — pra, door Linnaeus dus befchreven: Capra cornubus teretibus dimidrato annulatis contortis ; de Bezoarbok met ronde hoornen, die ter halve langte geringd en. bochtig zyn. Een paar zulke hoernen zondt de Heer Brandt, te gelyk mert den fteen. Eenigen willen, dat de huid van den bok gevlamd zy. Dan die, welke in de diergaarde ‚van Zyne « Doorluchtige „Hoogheid, ä Ne- [xLixj] Nederlands Erfftadhouder, gezien is, hadt geen gemarmerde of tyger: vlekken; maar was van eene fyne geele koleur. Dit zelfde zag men in meer andere. „’Er is echter; over de geftalte, koleur, en, hoor= nen van dit dier, noch groot, ver: fchil onder de „Natuurkundigen; die veelal hunne befchryvinge, uit Kempber ontleenen, van wien ook de Heer Houttuyn dezelve overge: nomen, en, met eene zeer.kundie ES en de, waare ee nen optegeven: om de echte van de valfche fteenen te konnen, on: derfcheiden. De echte en beste Bezoarfteenen, uit gemelden bok komende, onderfcheidt men door- gaans, naar hunne uiterlyke ge: daante, in eyronde, knobbelige; VI, DEEL, rn en En langwerpige. Onder de eyron- de Zyn de grootfte en zwaarste, tot twee en eene kalve once. Vee. le evenwel zyn kleiner, als mos- fen- en duiven- eyers. Naár de grootte en fynheid onderfcheidt men ‘de waarde; welke by oncen, drachmien, en greinen, wofdt uit- gerekend. De knobbelige” zyn veel kleiner ; doch worden niëtte- min voor fyne gehouden. De kost: baarfte zyn de langwerpige, aan beide punten rondachtig uitloopen- de, en bekend onder den naam van kapittelftokjes. Zy zyn meer of min van langte; doch zelden dikker ‘dan eene kleine pink. « De waardy van ‘deze kapittelftokjes ontftäat grootelyks uit het beläng , dat ’er“de Turken en Perffäanen in ftellen: zy houden het daar voor, dat de Bezoarfteen, byzonder de Orientaalfche, en wel meest die kapittelftokken , een vermogen ug | heb- [ur] hebben ter afweringe van de pest, befmettende ziekten, en zelfs ve- nyn. Hierom vindt men, onder hen, weinige vermogenden, die ’er geen bezitten: zy doen die in goud beflaan , en omzetten met paar- len , diamanten, en andere edele gefteenten; en dragenze, alsryke baggen, aan de tulbanden, of op de borst. Hoe groot hier de kracht der fteenen, of van het bygeloof, Zy ‚, mogen anderen beoordeelen. Nuttiger is het, de onderfcheiden- de kenmerken der echte en val- fche Bezoars nader te melden. Al le echte hebben, vooreerst, een’ glans, die geene de minfte po- reusheid aanduidt; zy hellen, meer of min, naar de olyf of groen olyf koleur, of ook wel, in fom- migen, naar een flaauw zacht bruin zwart; zy zyn vast en famen- gepakt; zwaarer in de hand, dan de valfche; wanneer men ze op RRAUE 2 de [LL 11] de tanden tikt, klappen zy,en geven een’. fteenachtigen indruk, of weêrbotfinge ‚ terwyt de val. fche. dof zyn op dezen toets; op leyen, marmer, of ruw glas, krat- fen zy, daar de valfche krytftre- pen nalaten; ook geven de echte eene groenglanzige ftreep. Dan, de groote proef is het affchrappen: want de echte geven zekeren fynen reuk, en een aschverwig vaal poe- der; de valfche een kryt- en pyp- aardachtig. Vooral, in de echte zyn ‚de laagswyze aanzettingen zeer kennelyk, vast, en regelma- tig; doch deze zyn in de. valfche niet te vinden. Het overige hangt af van de ondervindinge. De Ìn- diaanen maken de valfche , zoo men wil, van geftooten kreeften. fchaaren en eenige fyne aarde, met een zeer weinig muskus: men _ weet die met zeker fyn ftof te po- en, zoo dat zy Bezoars fchy- a nen; (Lrrij] nen; doch, doorgebroken zynde, vertoonen zy geene laagjes, en klappen niet op de tanden. Noch is 'er eene foort van fteenen, die men wel eens voor Bezoars. op- geeft. Althans, de Heer de Bo. mare ftelt ze hier onder. Doch verkeerdelyk. De Indiaanen, zegt hy, maken die van geftooten zee- kreeftenfchaaren en oesterfchelpen, die op een’ porphyrfteen fterk ge- wreven worden, en, met muskus en gryzen amber vermengd, tot ballén gevormd, en daarna fyn vergüúld-worden. *T kan zyn, dat de:‘Franfchen die als Bezoars ach: ten;'”-By onze kenners en drogis- ften’ftaan zy ’er niet voor teboek; maâäafr zyn wel bekend onder den naam van (7) Lapis-de Goa, en als famengeftelde fteenen, die, by. zonder door de inwoners op Goa, als kostbaare fteenen verkocht wor- den. © Voorheen werden zy duur Î HEE 3 be. LV] betaald; doch nu minder hoogge- fchat, en in de Geneeskunst niet meer gerekend, ‘dan eenig abfor- bens met amber- of. muskus ver- mengd, of, op;zyn best, als ’t puluis Comutrsfae, waar, van de Bezoar de grondflag is. Deze fteen is, .der- halven , door kunst famengefteld; en heeft niets gemeen met den Bezoar. (8) Nagemaakte Bezoar wan Kormandel. „Meerdere natuur- lyke overeenkomste met de ech- te Bezoars hebben. zekere valfche Bezoars, die uit Kormandel komen. Zy hebben, op het uiterlyke aan- zien, groote gelykheid aan de echte. Men moet een welbedreven kenner zyn, en de praeven naauwkeurig weten, om het onderfcheid apte- merken. Want, deze fteenen bezits ten zulke ongemeen fynelaagjes , als de-echte Bezaars zelfs; in ’t midden vindt men ook eenig houtje „-om ’£ welke deze laagjes gezet zyn;,de ad ets fteen [ev] fteen is koel,.en glad in ’t aanra- ken; groen, olyf van koleur „echter iet lichter-groen, dan de lichtfte Bezoars.. Doch, als men ‘er met een mes iet affchrapt, en dat af- fchrapfel in ’t vuur werpt, brandt het, en geeft een aan en harst- achtigen „waasfem.. Het blykt dan onbetwistbaar , dat deze fteenen uit wasch- en harstachtige ftoffen beftaan : waar, uit -optemaken is, dat ze door -kunst-van de Indiaa- nen gemaakt zyn,; of althans zer ker, dat zy geene echte fteenach- tige Bezoars zyn, -gelyk die van Mallakka., Evenwel fchynt. men iet natuurlyks;in deze foort van fteenen. te. mogen, ftellen. … Dit denkbeeld. is,gegrond op het. ver- moeden, van. Kemper „ die het zeer gannemelyk ‚acht, dat de Bezoar gevormd worde uitde harst- en 1ymachtige ftoffen van eenige foort van kruiden, die, door. het dier 4 gaan ge- EL vri] egeten zynde, zich aan de ‘wan: Gen van de maag vastzetten, en al. daar, om eenig: ftrootje, wolbol- letje, of iet dergelyks, vid láagen aangròeijens ‘Men heeft, federt eenigen:tyd uit Indien’ tot ons overgebragt eéné foort van wasch, mortelwasch genaamd’, van zeker gras of kruid ‘door ded Indiaanen Afgeftreken en’ verzameld: "Deze härstachtige zelfftandigheid. komt vólmaaktelyk overéén met de ftof- . fe van dezen Bezoar. Dewyl nu dit gras of kruid vän de bokken ef geiten in die landftreek gegeten wordt ; is het zoo verwerpelyk niet, ‘te’ ffellen, “daelin de ma: dezer dieren zóödimig eene’ famen- voéging éh róndgaande-beweging van deze wasch: of härstftoffen kan gefchieden „ 4 gelyk men ‘dié in de {amenftellinge der gemskogels en hairballen opgemerkt‘heeft. Dus gou deze tnnEeMERE Bezoar wel Et vrij f wel niet: eigenlijk een” fteenige Be. Loar zyn,“ gelyk de Mallakfche; aar ‘evenwel ook geen nagemaak. te, integendeel eén nätuurlyke ín zyne foort.” Is hy “door kunst der Indiaanen by laagjes bereid, dan moet men tonduit- erbénine dat eene meer dan gemeene kunst ‘ver- @ischt worde, om die fteenen zoò natuuurlyk natemaken. De Heer „Brandt wil, echter, dit ftuk tiet beflisfen.- (9) Drie werfchillende Westerfche Bezoars. De eigenlyke Oeeidentaalfche of Westindifche Bezoar verfchilt merkelijk van den -Orientaalfchen. “Hy is gemeenlyk van grootte, als eén duïveney, tot die varpeen hoenderey; witachtig ‘gryss tuwachtig van korst; de laa. ‘gen zyn grof; en de brokken van den fteen kalkaartig, zoo daf hy meestal onder de krytaartige ftee- nen geteld worde oök:is ha veél broozer „dan de: Orientaalfche. | Raa, Niete Er Vira] Niettemin worden de. Westindie fche Bezoars mede in zekere foort van hertebokken. gevonden, en zelfs in andere foorten van her. kaauwende dieren „die tot het ge- Macht der herten of gazellen be- hooren. Veelen van deze fteenen komen tot ons;uit. America en Pe- au: alwaar men zegt, dat zy uit hertebokken. met getakte hoornen gehaald warden. Doch hier van is-geen genoegzaam befcheid,; *T Zy;genoeg , te melden, dat zy echt in hunne foort zyn „ doch veelzins verfchillende van den Ori- entaalfchen Bezoar. (10) Een Paar- den/leen, „die ongemeen fchoon-is. De Paardenfteenen zyn, onder de dierlyke fteenen , geen van de minften ; niet. zeer gemeen, fchoon het dier -by onsin groot aantal ge- vonden: wordt; en worden-by- de Natuurkundigen hooggefchat. In „de)kabinetten »des Konings. van 454 Frank- UL IX] Frankryk , “en der Koninglyke Maatfchappye te Londen , wor- den zy als iet zeldfaams en koste baars bewaard. Deze is geene der geringften, fchoon die, welke uit het kabinet van Seba gekomen. is,, en nu onder de verzamelinge van den Heere Brandt berust, grooter is. In den gefchonken fteen ziet men de natuurlyke uitpuilinge van deszelven, aanwas aan eenig inge- wand, of de. blaas. „Men-vindt ze meestal in de blaas, of in't bek. ken der nieren: waarom -zy ook altyd: een? doordriagenden. pis-‚of nierenfmaak hebben. … Zy zyn4 grooter; zeer kennelyk; worden, naar ‘t middenpunt loopende, fy- ner; en dan, alsde Bezoar, van koleur, , Dit is uitmuntend te zien « DISH Ia [Lx] im den fteen, uit Sehaas kabinet gekomen. In dezen, die geheel ongefchonden is, kan men die laa- gen minder befpeuren,; ten ware' men hem breken wilde; ’t gene echter jammer zou zyn, uit hoof: devan zyne gaafheid. De paar: den, die zulke fteenen voeden; kwynen, en hebben groote pynen. Naar maate die dieren langer ge- kwynd hebben, of ouder worden, vallen deze fteenen grooter. Hun _gebruik'is, zoo men wil, ‘even als dát vän den Bezoar. Hierom noemt men'ze ook Paarden- Bezo: afs. Zy-worden, echter, meer ge: zocht, om’ te ‘dienen tot kabinet: ftukken,’ dàn tot een geneeskutis dig middel; — Heeft “de Heer Brandt“het Genootfchap aan zich wérplicht :doör het fchenken vän deze aántmerkelyke'verzamelinge wan. diërlyke Ateenen welke: “hi Belooft, by voorkomende rid jes, ei À F'rL'x-a heid, noch voltalliger te maken; het zal den Natuuronderzoekeren niet minder aangenaam zyn, ins dien hy voortgaat metde ophel: deringe van zulke of foortgelyke natuurlyke zeldfaamheden; waar toe eene veeljaarige ondervinding hem, boven veele anderen, over- vloediglyk in ftaar ftelt. — „Schoon deze berichten, ftrekkende ter op- helderinge van de gefchonken oudheden en natuurlyke zeldfaam- heden, reeds wyd uitgeloopen zyn; dient echter hier noch eene korte aanteekening bygevoegd te worden over ’t gene, voorheen, in de Hiftorie van ’t Zeeuwsch Genootífchap , gezegd is over twee gantsch verfchillende foorten van fteenen. In het vierde deel, bl. XXVI, werdt verflag gedaan nopens zekere fteenen: door voor- naame geleerden gehouden voor oude gedenkftukken der Romei- nen [Lxir} nen en: Bâtavieren; doch, naar dé ze van den Hebre bd Dam. liever te brengen tot de ge- Mldedentrse van Suzanna. De Heer wan de Spiegel zondt, one langs, noch een’ fteen, in afbeel- dinge wel verfchillende van dien, welken de Heeren wan Loon en Marquis de $: Simon opgeven, doch die van ééne en dezelfde bryk is, en mede behoorende tot de hiftorie van Suzanna. Dit maak- fel van fteenen werdt gevormd en gebakken ten tyde van Keizer Ka- rel den vyfden; en diende, om in de fchoorfteenen gemetfeld te wor- den, en tegen dezelven te ftoken: gelyk wy nu onze haardyzers ge- bruiken. Ter plaatfe, waar deze fteen uitgenomen is, zyn noch verfcheiden van deze foort van bas reliefs, zeer aartig van teekenin- ge. — In het vyfde deel, bl. LH, is gefproken over zekere zooge- naam- ULXII1j] naamde donder- fteenen;, in Fries- länd en Overysfel te vinden. De Heer Bofrime, nader onderzoek op die fteenen doende, bevondt, -dat zy niet anders zyn, dan verfteen- de zee- appelen; Echini, verhard tot keyen, vuurfteenen, en mar: mers. De vergelyking van deze fteenen met de’ zee- appelen , af. gebeeld by Aumphius, Amboinfche Rariteitkamer plaat 14, en by Houttuyn, ‚Nat. Hitt. I deel 14 (tak plaat 114, doet dit duidelyk zien: Flalma, in zyne aanmerkingen op ’'t gemelde werk van Rumphius ; II boek over de fteenen, geeft eene afbeeldinge der zoogenaams de donderfteenen, plaat 5o fig. 6: 7. 8. 9. to-rr., welke zeer groo- te overeenkomfte met dezen heb» ben, en waarfchynlyk van dezelf de foorte zyn. . Want Halma, die de aldaar afgeteekende fteenen bet zat , woonde zelf in ‘Friesland: Ook [L:X 1 Vv], Ook ‘berichtte de Heer ’s Grape: zande , foortgelyke fteenen mee- nigmaals aan het ftrand.te Noord: wyk aan zee te hebben. gevon: den. — In dit zesde deel komen eerst. voor twee verhandelingen ;, over de befmettelyke rotkoortíe op de. uitgaande O,I.- fchepen,, gefchreven door de Heeren Zeirac en lusfem, en bekroond door het Genootíchap. Het oogmerk, om deze antwoorden meer. alge- meen te maken, en-in. handen. der heelmeesteren op de fchepen te doen komen, gaf aanleidinge tot het befluit, om dezelve. ook afzon- derlyk uittegeven. Genees- Heel. en Vroedkundigen zullen hier, behalven. die: ftukken , aantreffen de verhandelingen en- berichten der Heeren Bonn, du Pont, Beu- nie, Greeve en Mirandolle wan Ghert. Tot de Natuurlyke Hifto- rie van ons Land behoecrt de ar- beid [Lxv] beid der Heeren Bomme en wan peren. Gefchiedkundigen konnen zich verlustigen in ’t lezen der verhandelingen van de Heeren wan Haren en ’s Gravezande. De Astronomifche waarnemingen van den Heere Smitp, en de Meteo- rologifche waarnemingen van den Heere Muller befluiten dit deel: ’t welke onze Landgenooten, gelyk wy hopen, met vorige goedkeu- ring ontfangen, en aanmerken zullen, als een bewys, dat het Zeeuwsch Genootíchap voortvare, zyne aanhoudende pogingen aan- tewenden ter bereikinge van het doelwit, ’t gene men zich altyd voorftelde, en waar over de God der Wetenfchappen een’ ryken ze- gen gebiede! Vlisfingen den vyftienden van hooimaand des jaars MDCCLXXVIIL. JONA WILLEM TE WATER. Secretaris, VI DEEL. paoan LXSR [rx vi] LYST DER VERHANDELINGEN ( VAN HET ZESDE DEEL, _ntwoord over de Rotkoorts op de O. L. Schepen; door fj. VEIKAC, Medi- cinae Doctor te Rotterdam, - Bl. Antwoord over dezelfde ftoffe; door z. HUSSEM, laeelmeester by de Admirali- teit te Amfterdam, jn _ Verhandeling over de Nationaale of Vader- landfche Gedichten; door Jonker o. z. VAN HAREN, Grietman over Stelling- werf westeinde, Kommisfaris Generaal van de Zwitzerfche en Grifonfche Trou= pen ten dienfte dezer Landen. - Verhandeling over eenige voornaame oor zaaken van onvruchtbaarheid, in vrou= wen waargenomen, door A. BONN, Me- dicmnae Doct. et Profesfor te Amfterdam. = Verder bericht aangaande verfcheiden Zee-in- fekten, zo in de wateren van Zeeland, als aan de ftranden van het eiland Wal cheren zich bevindende, en waargeno= men door L. BOMME, Direkteur van de Kommercie Kompagnie te Middelburg. De Ween en Naween der barende en kraam= vrouwen in hunnen aart, oorzaaken en uitwerkingen befchouwd; door y. Du PONT „ Medicinae Doctor te Rotterdam, = Gefchiedkundige Narichten, betreffende de blanke en zwarte Jooden te Cochim, op de kust van Malabar ; door A.’SGRA= VEZANDE, Predikant te Middelburg, = 3 IIï 225. 339. 357 4Q1. 517 Won- [ILxvtij] Wonderbaar geval nopens eene fubite gene= zinge van eene vallende ziekte door koud water; door j.B. DE BEUNIE, Mer dicinae Doctor te Antwerpen. - Waarneming van een zeer aanmerkelyke fplyting in den Ruggegraat, verzeld met een groot Waterhoofd ; door G, GREEVE, Heelmeester te Utrecht, — = Waarneming van eene nageboorte, welke; na de verlosfing, afzonderlyk in de baarmoeder , was achter gebleven ; door H. MIRANDOLLE VAN GHERT, Medicinae Doctor te Breda, - - = Bericht wegens eene Schild-padde, aan de Kust van Zeeland ; door j. VAN IPEREN , Predikant te Batavia. = - Sterrekundige Waarnemingen, gedaan ter bepalinge van de breedte en lengte van Cochin, op de kust van Maiabar ; door W.SMITH: medegedeeld door A. MOENS, Raad Extraordinair van Nederlands In= diën, Gouverneur en Direkteur van dezelfde Kust, = = Waarnemingen omtrent de luchtsgefteld- heid, weder, en wind, te Vlisfingen, in de jaaren 1771—1773» door A. MUL- LER, Med, Dot, Schepen en Raad te Vlisfingen. - __ = * 5874 6or. Ó13e 620» 625. ANT- „ P _… ANTWOORDEN OP DE Vrai. A Bn VOOR HET JAAR MD AEM TKN NV A OPGEGEVEN: Welke zyn de duidelyke en onderftheidene ken: merken van die befmettelyke Rotkoorts (febris maligna putrida) welke thans zoo algemeen _befpeurd wordt op de uitgaande Oost-Indifthe Jthepen dezer Landen ; door welke oorzaaken wordt deze Koorts woortgebragt , en welke zyn de middelen, om dezelve te behandelen, voor te komen , en den voortgang daar van te fluiten? Aan welken de gouden en zilveren eerpry- zen, door het Zeeuwsch Genootfchap der wetenfchappen , den 3o July 1776, toege- wezen zijn. ze MAA LOEWT A ED An 9 HAAT TiH ROOY Ordo ene HEVIG are aushedasheo as sAdobiip dh se hl EL URE) Umako A shylarretad st ent ash sanenogìs oeswends sAvur Cakiarua nine Aialer00 sansytie ch go Marrous veanrfied gskanetie sMsur roo zudnemd nah est, Midas es tpmriagitoar airood ssh ehsous vnteisiendsd 9% geslassh sto eothshhoket siers Ran taps oor wak ese taanol at VOO - Sat “ 9% ey netvlies ao nobron sb oss w ne aeb gedoheeasd rioewragk aad anab, nes ma 4 hd 5} PN ke id ed | 23 Ed ess ba 4 gen LA ‘ ì Peel „ { A AI s LOUGEAT EE ISW ; AS nossw Blad, 3 ANTWOORD or DE Mr Re ar A Ge Welke zyn de duidelyke en onderfcheidene kene merken van die befmettelyke Rotkoorts ( febris maligna putrida) welke thans zo algemeen befpeurd word op de uitgaande Oost Indifche Jihepen dezer Landen; door welke oorzaaken word deze Koorts wvoortgebragt, en welke zyn de middelen, om dezetve te behandelen , voor te komen „ enn den voortgang dáar van te Sluiten 2 | DooOkR FJ. VEIRAG. VERDEELING DEZER VERHANDELING, OP de uitgaande Oost Indifche fche- gen dezer Landen heerscht thans, Vry algemeen, eene Rotkoorts ‚ die zo ra DEEL A 2 be- £ sJe'VEIRAC OVER DE ROTKOORTS befmettelyk is; dat zy” eens. begonnen zynde, fchielyk voortgeplant word, veelen van het velk wegrukt, of ín ee- nen kwynenden, ftaat van gezondheid brengt. . „och deze akte en zederd eeni- Én jaren, _menigvuldiger op de gemelde ze wäärgenomen, dan in vroeger 3 Beiden dit zleerd “de ha haben en onderfteld:de-Vraag ‚-zo-datik het een, noch het ander,-behoeve. te bewyzen. Daar nu de, O. 1. Compagnie en haare belangens zo veel invloed op het gemee- riebest hebben, “vräagd’ de “menschlie- vende Zeeuwfche Societeit der Geleer- den met veel reden, voor EERST: W elke zyn de duidelyke en onderfcheidene. kenmérkéh van deze kwaadaartige befmetselyke Koorts ? TEN TWEEDEN: Door welke oorzaa- ken word 2, voortgebragss TEN DERDEN: Welken zyn de Midde- len, waar door’ zy’ behandeld — STEN. VIERDEN: WOON gEROMEN, == … 7 (OTEN VEFDEN in Baaren. de gefluit-word?. -* ft OND MDD > alkel À NP <7 PN Naaf ad OP DE O. 1, SCHEPEN ” 5 «Naar aanleiding ‘der -Vraage fplitst zich myn-antwoord in de vyf, even ge- melde, Afdeelingen, welken ik, om drin- gende redenen, met de mogelykfte kort- heid zal behandelen. | U, De liefde tot myn’s naastens nut, en de pooging , om de Maatfchappy in haa- re menschlievende oogmerken,. fchoon van verre, ‚na te ftreeven ,-zyn-de-dryfs veeren van myne, mogelyk: te toute; onderneeming. nt bied EERSTE HOOFDSTUK, De duidelyke en onderfcheidene Kenmer: ken der Ziekte, | 9 zr. In het onderzoek van de Kenmer= ken dezer ziekte, zal ik niet verder gaan, dan tot de opgaaf van zodaanigen, die duidelyk zyn, onder het bereik van den minstkundigen vallen, (% geen vooral noodig is ín zaaken , die veeltyds ter be- handelinge.ftaan van zulken menfchen, die weinig oordeel, en nog minder ‚ge- gronde ervaaring, hebben) en in ver- band befchouwd , deze Koorts van allen. anderen ziektens onderfcheiden, waar de} B me 6 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS mede ik denk aan het oogmerk der Vraage meest te zullen voldoen, Ik zal , om hier in te flaagen, Zerst eene korte en klaare befchryving van de ziekte gee- ven; waar uit ik, daarna, de bedoelde kenmerken zal opzamelen, 6 2, Belangende het Zerfle, — De ziekte begint met eene vermoeidheid zonder arbeid, lusteloosheid en traag- heid in de beweging der fpieren en der geleden. Des Iyders oogen zyn flauw, het wit derzelven is geelachtig. De meeste klaagen over eene drukkende pyn onder het voorhoofds-been , voornaam. lyk op de oogbollen. De neus is ins wendig droog, de inademing door de- zelve min of meer belemmerd, De tong is eenigzints gezwollen, en met eene witte fpekachtige korst beflaagen; de pols iets radder, anders vry natuurlyk: de huid over het geheel droog en warm; de pis is onder de ontlasting heet, en, na dezelve, dik en zwaar, of helder, rauw en rosachtig: de lyder klaagt over eene benauwende fpanning des boven« buiks, en dikwyls over pyn in de ar nen en beenen. | Hy blyft in deze gefteldheid, zom- tyds OP DE OL SCHEPEN, j tjds flegts-één of twee dagen, waar na de-tong drooger word en‘meer gezwol- len; de adem heeft een onaangenaame- verhittende reuk: de pols word radder en kleiner, de hoofdpyn- geweldiger , ende lyder, indien hy niet ylhoofdig is, klaagt over eene hevige benauwd- heid, en opfpanning van de maag. Hy heeft geduurige walgingen, die met’ ee-- nie bittere fmaak gepaard gaan , en in de meeste gevallen, door’ vrugtelooze of galachtige , met {lym vermengde, bra« kingen gevolgd worden, De Koorts, en de daar mede vereei nigde, zo even opgenoemde toevallen , gaan niet altyd in dezelfde hevigheid: voort: maar de eerfte, kenbaar aan de kleine en al te radde pols, houd eenige: uuren met geweld aan, wanneer de adem en de huid zeer heet , en de laat- fte tevens zeer droog zyn, geevende aan de hand van hem, die ze onder- zoekt, eene ongewoone ftekende hitte, welke niet geheel ongelyk is aan het ge- voel van een zeer flauw Zlectricaal vuur, Daarna verminderen de koorts en de kevigfte toevallen: de pols is eenigen tyd gematigder en-natuurlyker, fchoon altyd radder, dan in den gezonden | A 4 {taat. 8- Je VEIRAC:OVER DE -ROTKOORTS \ ftaat, Doch--deze tusfenpoofing duurt; flegts eenige. vuren, na welken de toe vallen met-vernieuwde,ktagten. aanval: len; ‘en den lyder--afmatten, — 7 „Deze toeftand;duurt, twee of drie da= gen: daarna-word; de. lyder, -ylhoofdig,, of onaandoenlyk; zonderrbezef van het : geväar „ waar-inchy verkeerd,-ook zon-: der, de minfte aandoening. vanhet geen: buiten hemsis,: De-oogen traanen; de: Oogleden:,-geopend zynde»: worden zeer - traag gefloten::shet aangezicht is by poofen heet en rood, of: bleek, en klam :/ de--adems‚-die » buitengewoon. heet is, {linkt fterker:dan-te vooren: de bewees: ging’ van de-borst is moeilyk: de tong bruin of zwartsen droog :,de pols, zeer, kleinsen rad, flaat doorgaans. 120, ‚of! meer, flagen in-elk minuut, „De lyder, legt: mymerend; «en zagtkens in zich. zelfs ylend, zonder willekeurige bewes; ging, in de kooi, De buik word geheel. opgefpannen.’ By veelen heeft als dan eene-geelzucht plaats, waar-na-de neus, niet zelden onverwagt ontfpringt, Ein= delyk-neemen de kragten- meer; en meer: af, ’geen altyd met eene vermeerderde; faelheid, en verminderde-.kragt der pols- {lagen verzeld-gaat, dak rale Rad) De OP DE Oh SCHEPEN, … GU „De lyder blyft, in den befchreven: toeftand, tot dat de natuur op den acht- ften,- tienden, of twaalfden dag, ook wel eens laater , door menigvuldige ftin- kende-afgangen,- dikke pis, met een zwaar bezinkzel, of door fterke zwee- ting ‚den weg ter geneezinge aanwyst , of-tot de lyder onder het geweld. der ziekte bukt en fterft, vals Dit is de gewoone loop van de bet. fmettelyke Rotkoorts, thans zo gemeen op de-uitgaande O, Il, fchepen dezer. Landen. Jk heb van geene byzonderheden ge- handeld, maar alleen, om birinen het be- ftek der Vraage te blyven, die toeval- len befchreeven , welken deze ziekte, doorgaans verzellen, __Nu moest ik, om deze befchryving aan «te dringen, met overtuigende be- wyzen ftaaven, dat de ziekte, op de voorgemelde wyze, begint en afloopt. Doch, dewyl ik de ondervinding der kundigfte zee Chirurgyns te baat heb-- be, : en onze ziekte met de Land- en Hospitaal- Rotkoortfen volmaakt over- eenkoomt, welke laat{ten ten overvloe- de zyn.befchreeven, zoude ik, met een / ú | A 5 uite IO J- VEIRAC OVER DE ROTKOORTS uitgebreider gefchied- verhaal der be- doelde fcheeps-rotkoorts, een lastig en overtollig werk verrigten, $ 3. Ik ga over tot eene, meer opzet- telyke, verhandeling van die kenteke- nen dezer ziekte, welken dezelve van an- deren onderfcheiden ($ 1. n. 2). Zy zyn de volgende, 1. Hes fchielyk werval van °slyders kragten, Dit, gevoegd by de nog op te noemen toevallen, heeft, in dezer voege, in geen andere ziekte plaats, 2. Een byzonder foort wan Hoofdpyn;, die: met de ziekte begint, en, ten min« ften in de kwaadaartigfte Rotkoorts,eeni- ‚ge dagen aanhoud, Deze pyn is meer drukkend dan hevig, draaglyker wan- neer de lyder legt, dan wanneer hy over eind 'is; niet altyd even geweldig ; ' zy vertoond zich, als of zy op den bo- dem der hersfenpan haaren oorfprong had, en is niet geheel ongelyk aan die pyn, welke men in belloote kamers, al- waar veele menf{chen vergaderd zyn, of des morgens, na het gebruik van fleg- ten wyn, dikwyls ondervind, 3. Slaapeloosbeid ‚ en de, met dezelve gepaard gaande, of daar op ien ye OP DE O. L SCHEPEN. IE ylboofdigheid. Het eerfte ongemak duurt, zonder het laatfte, dertig of veertig uu- ren, waar na het laatfte, ’t welk zich meer vertoond, door eene ftille myme- ring en geduurig gepraat, dan door on- ftuimigheid en geweld, begint. 4. De gefleldbeid van het Bloed, Zee ker is het, dat het bloed, in den eerften aanvang der ziekte ontlast zynde, veel- tyds eene blauwe of blauwachtige , naar het groen hellende, korst hebbe, welke zomtyds lymig is en taai, terwyl het onderfte gedeelte van het eilandje niet fteviger is, dan dunne room. Doch het is niet minder zeker, en heeft fchier by allen plaats, die door de Rotkoorts, welke het onderwerp is van deze ver- handeling, worden aangetast, dat het bloed dun is, los aan een hangt, geen korst op deszelfs oppervlakte heeft, en koud geworden zynde, naar versch ge« maakte room, in ftevigheid gelykt. 5. De gefleldheid van de Tong. Elk weet, dat dit deel, in den ftaat eener volkomene gezondheid, bleek-rood en vogtig is, Naar gelang van de verfchil- lende hoedanigheid des bloeds, is de kleur en vogtigheid van de tong onder- fcheiden, Zy is met een geel, bruin, groen- 12: J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS groenachtig , vioolkleurig , zwart of purperachtig beflag bezet, naar maate de gal meer is bedorven, en het bloed fterker tot rotting neigt. Aon In onze fcheeps-rotkoorts is de tong ; in den beginne, met eene witte, min of meer bruine korst bedekt en droog: zy word vervolgens bruiner, en eindelyk zwart, wanneer zy tevens eene trillende beweging heeft, de lyder dezelve met moeite uitfteekt en fchynt te vergeeten om ze terug te haalen, ’ welk een dui- delyk teken is van ontftelde hersfenen; beginnende ylhoofdigheid: en_ van ‘de kwaadaartigheid der ziekte. Zy is dik- wert, zelf reeds met het begin der ziek- te, bruin of zwart, en niet lang daar na geribd, ais de. hals van een gebraa- de hoen, geheel droog. De lyder mist het vermogen , om ze verder, dan de tan- den, buiten: den mond te fteeken, — In dit geval hebben de vogten een’ grooten trap van rotting, en deze gefteldheid der tong is een overtuigend bewys van de boosaartigheid, en niet zelden van de doodelykheid, der ziekte, | 6. De gefteldbeid van de Pols. Zy:is in onze Rotkoorts , even als in alle ande- re van gelyken aart, rad en klein; ne | oe- 2-OP- DE 0, L SCHEPEN. ‘13 hoedanigheid der pols, welke veele der ouden, vooral TRALLIANUS En GALENUS voor. een gewis teken van bedorven {toffe in de eerfte wegen hielden, en wel. ke zy; indien de pis tevens bleek en rauw , het lichaam droog en heet is, als een onfeilbaar kenmerk van aanwezig zynde rotting befchryven. Hier mede ftemd,- gelyk niemand der geneeskundi= gen onbekend zyn kan, de tegenwoor- dige ondervinding volkomen overeen, 7. Eindelyk de natuur der Koorts. Zy behoort, wel is waar, tot het onafges broken foort, doch moet eigentlyk, zelf reeds. met den aanvang der ziekte, tot die geenen, welke geduurige afloopende (Continuae remittentes) genoemd wor- den „ betrokken worden; zo dat, of fchoon zy geftadig aanhoude, echter telkens nieuwe verheffingen plaats heb- ben, welken min of meer geweldig en menigvuldig zyn,- naar gelang van des ders kragten en de kwaadaartigheid ar ziekte, « zak Ke PE { Nt Dez2tocvallen hebben veel al gelyk- tydig plaats “in ‘de fcheeps-rotkoorts , waar van wy handelen,-en moeten even daarom, en om dat zy, op deze wyze, im geen andere ziekte, voorkoomen, als ie ken- Ld 14 J- VEIRAC OVER DE ROTKOORTS kenmerken van die koorts, worden aans gemerkt: en voor zo verre die kenmer- ken zich aan den minstkundigen, zon- der eenige duisterheid, vertoonen, zyn zy duidelyk en gemakkelyk te onder- fcheiden. Ik beken echter, dat de meeste, zo niet alle, opgenoemde kentekenen zo onderfcheidend niet zyn, of men vind. dezelven in de kwaadaartige befmette- lyke rotkoorts te Land, Doch ik zal, daar ’t my toefchynt te behooren, trag- ten te bewyzen, dat beide deze ziektens gelykaartig zyn, en door even dezelve naaste of waare oorzaak voortgebragt worden: waar uit ik, by voorraad, be- fluit, dat de onderfcheidende kenmer- ken van beiden volftrekt eenfoortig Zyn. TWEEDE HOOFDSTUK. De Oorzaaken wan de wermenigvulding der befmettelyke Rotkoorts op de uitgaande O. 1. fchepen dezer Landen, 6 4. Eerik verder ga, zal het rf ) dig -r5OP DE O.L SCHEPEN z3 dig zyn, om_dit gedeelte der Vraage tot die bepaalingen te brengen, welke de, Maatfchappy, myns agtens, ?er mes de bedoelt, Wy zouden het waare oo merk van de voorftelling buiten twyftel verby zien, met dit {tuk in diervoegen te behandelen, als of men naar de oor- zaaken der Rotkoortfen op de fchepen in ’t gemeen, al waare het, dat zy zich ontdekten, voor dat het {chip onder zeilis, in deze Vraag onderzogt. Want als dan zoude ik de oorzaaken moeten aanwyzen van eene ziekte, die op de fchepen zeer gemeen is, oorzaaken , die ten overvloede bekend zyn, en, zedert eenige jaaren, het onderwerp ‚zyn ge- weest van veele geneeskundige fchriften. Immers zyn de afgeleegene en waare oorzaaken der kwaadaartige fcheeps-rot- koortfen zo duidelyk betoogd, dat Wy; met veel reden, wermoeden, dat de Zeeuwfche Maatfchappy in dit gedeelte der Vraage iets anders ‘bedoeld hebbe, dan een opgaaf dier oorzaaken in ’t‚ge- meen. … — Overweegen wy daar en boven -dit tweede Lid der Vraage met eenige op- lettendheid , dan zien wy, dat het zelve verkeerd omtrent eene ziekte , Aa se; thans “36 Je VEIRAC OVER!DE ROTKÓORTS #hans gemeener is dán voor dezen” Dit Onderfteld buiten’ twyffel , dat “er sie oorzaaken van deze vermenigvulding der „bedoelde Rotkoortfen zyn, welke “te Mooren, of niet, of in een’ minderen trap aanwezig waarèn. — En deze-zyn het, welke het onderwerp van dit rwée- de Hoofdfluk uitmaaken.- Uit deze be paaling volgd, dat ik” alleen met zülke ‘oorzaaken te doen hebbe’; die deze:töf- koorts op de uitgaande O. 1, fchepen dezer Landen vermenigvuldigen. => 2's _=, Dit veronderfteld” zynde , doe: ik: het tweede gedeelte der voorgefteldeVraa: ge niet te kort, dat ik het zelve in dezer voege voorftelle: A ed asin Welke zyn de Oorzaaken, die"derbel fmettelyke Rotkoorts; op: de uitvaarendè Oost Indifthe fchepen dezer” Landen thus gemeener maaken dan zy te vooren wás?” ‚> Deze ve gegrond opde be: doeling der Vraages ‘zy vloeid uit ‘de: zelve ongezogt voort, en was, om alle pee “te vermyderr2noodzaake- 553 Jem Iv 120 | cshayut 26 5. Dit- gedeelte van-het voorde tot ARNAS es OP DE O. L SCHEPEN. 17 deszelfs waare bedoeling gebragt heb- bende, is de Vraag, waar in wy de ge- melde oorzaaken moeten zoeken? Is het in de verandering van levenswyze, welke het {cheeps volk ondergaat? In hun voedzel? in den dampkring met de uitwaasfeming van het {trand befmet? in de gemoeds-aandoeningen van het volk? in hun werk? hun tegenwoordig vera blyf? Maar alle deze omftandigheden hadden ook te vooren plaats. Zommie ge zyn van geen belang altoos, of ge« meen aan al het volk? Ja! indien wy in een derzelven, of in allen, de oor« zaaken van de meerderheid der Rot koorts op de fchepen moesten zoeken, zou deze Vraag, by de oprichting der Compagnie met geen minder grond; dan nu, hebben kunnen worden voors gefteld, | | je Neen! ’er moeten, zeide iÌk, tegen- woordig oorzaaken beftaan, die toen in % geheel niet, of in een geringen trap, aanweezig waaren , en die volftaan, om de befmettelyke-Rotkoorts op de uitvaa- rende O, 1, fehepen dezer Landen te vermenigvuldigen. — Welke zyn zy? k zal myne gedagten zo kort voors ftellen, en zo voldoende bewyzen, als FI DEELe B my 18 Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS my mogelyk is, — Om hier in te flaá- gen, merk ik, op het geleiden der on- dervinding,. vooraf aan: „te, Dat deze Ziekte zich doorgaans het eerst «ontdekt onder het volk, % welk door de Volkhouders aan boord gebragt is, Dit tuigen de Heelmeesters en kundigfte Officieren der Oost Indi- fche fchepen, waar op ik my veilig kan verlaaten ; behalven dat de waarheid van deze aanmerking zo alsemeen er- kend word, dat het niet noodig is, hier op ftil te ftaan, 2, Schoon het in ’ geheel niet zeld« zaam is, dat de befmettelyke Rotkoorts zich, in haarehevigfte woede, niet ont= dekke, voor dat het fchip in zee is, zal niemand echter in twyffel trekken of de eerfte beginzelen derzelve doen zich reeds , terwyl het fchip op ftroom legt, te voren. — Ook weten wy zeker, dat ingevalle de wind, om het {chip in zee te brengen , langen tyd agterblyft, de befmetting en alle haare gevolgen zich; dikwerf , in den hoogften trap vertoonen, Doch even dit vorderd geen bewys, De droevige ‘ondervinding {trekke my ten waarborge, et deal “48e Vermids een ryp en nauwkeurig OP DE O, L SCHEPEN. 19 onderzoek , zonder vooroordeel gedaan, in geene der omftandigheden, waar in het volk op de uitvaarende fchepen ver- keerd, tegenwoordig eene zodaanige ver= andering gewaar word, waar aan de meerderheid der befinettelyke ziekte op onwrikbaare gronden Eu mogen wor- den toegefchreven, dan in het geen tot de manfchappen der Volkhouders be- trekking heeft, is ’er veel reden om te vermoeden, of liever, inden ik myne, even voorgaande, Eerfte Aanmerking voor waarachtig houden moge, om vast te ftellen, dat wy de reden, waarom de befmettelyke Rotkoorts op de uitvaa- rendefchepen van ons Vaderland, thans gemeener is dan te vooren, in de meer= derheid der manfchappen, die door de Zielverkoopers aan kt Compagnie be- zorgt worden, te zoeken hebben. — Deze aanmerking zal ik opzettelyk moe- ten betoogen. 4. Het zal genoeg zyn; om dit {tuk te voldingen, dat ik bewyze, Vooreerst > dat de Volkhouders tegen- woordig menigvuldiger zyn dan te voos ren, Ten Tweeden: Dat het gemeen, ’ welk door hun toedoen op de fchepen En B 2 koomt 20: J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS koomt, tot deze ziekte voorgefchikt zy. ‚ Ten Derden: Dat de gelegenheid gee- vende oorzaaken der Rotkoorts in de: daad aan de huizen der Volkhouders zo daanig plaats hebben, dat dezelven , in Beband. met de voorgefchiktheid van het volk tot deze ziekte, in ftaat zyn ; om de naaste oorzaak derzelve, dat is de ziekte zelve, te kunnen veroorzaaken.: Ten Vierden: Dit betoogd zynde„ zullen wy naar de oorzaak van de ver- rnenigvuldiging der bedoelde Rotkoorts op de fchepen; niet lang behoeven te- zoeken, „& > dat de Volkhouders menigvuldiger zyn dan Ze vooren. By de oprichting der Oost 1. Compag- nie hadden de Heeren Bewindhebbers; ter-aanmoediginge van het volk geen an- dere middelen noodig, dan dehoop van winst. _ Het gemeen diende der Maat- fchappye zonder dwang. De Volkhou= ders waaren byna onbekend, Het aan- genaam «en: ftreelend vooruitzicht van een ryke winst , gegrond op het fortuin van zulken , die met volle beurfen here …waarts kwamen, was de waare. ot men Ke le ok el 2:66, Ik gaa nu over om te bewyzen; OP DE O. I, SCHEPEN ät dat het toen op de fchepen aan geen. volk mangelde, In laater tyd, wanner de gelegenheid om in het Oosten, zo. ‚ gemaklyk, fchatten te verzamelen fchaarfcher werd, en het gemeene volk in deze landen grooter gelegenheid had, „om hun levens-onderhoud te winnen, werden de fchepen traager en traager bemand, en de matroofen, die zich an- ders, ten genoegzaamen getalle, en gree- tig aanbooden, moesten, of door grooter hand- of maandgelden, aangemoedigd , of ook door andere middelen tot den dienst als gedwongen worden, Hier toe moeten voorpaamlyk de Wolkhouders, of de, door het fcheepsvo!k getytelde, Zielverkoopers, betrokken worden. Het zal niet ondienftig zyn, dit foort van menfchen, met de woorden van HUB- NER, nader te befchryven, | ” De Zielverkoopers, zegt hy, zyn men- » fchen by welken het meeste fcheeps- » volk in Holland zich ophoud. y » doorwandelen gragten en bruggen, » en vragen de aankoomende gasten, » of zy al van een herberg voorzien » Zyn? Ingeval zy berooide menfchen „ aantreffen, zyn zy beiden geholpen. » Zy herbergen nietalleen, allerlei tlegc | B 3 » volk, 22 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS ‚volk, en zulken die hun geld by de » hoeren en in de kroegen verfpild heb- ss ben, maar ook zomwylen deugdzaa« » me jongelingen. _ Men vinder die wel » 20 dergelyke perfoonen de kost en » flaapplaats befchikken , hoewel bei« » den zeer foberlyk. » Alseen togt ter Zee aanftaande is, > rusten zy hunne kostgangers armelyk » genoeg uit. — Want elk ontfangt 2 » blauwe hembden, een hoed, een » Ppye-rok, 2 paar fchoenen en kousfen, » Een paar flaapmutzen, 2 camifoolen en linnen broeken, een hoofdpeuluw » en paarde deken, 6 fB tabak, een » vaatje van 4 quart brandewyn, 12 » tabaks pypen, papier en pennen, een ‚> kluwen gaaren, met eenige naalden » En fchoenmakers elzen, en een Ryx- » daalder drinkgeld, Dit zamen be- 5) draagd nauwlyks 24 gulden, Boven » dien nemen zy op ’t O, IL. huis, voor » ’smans rekening nog een kusfen, en seen bultzak, om ?er op te flaapen. »» Hier voor koomt dan een maand fol- » dy meer in rekening voor den zee- » vaarenden, waar tegen de Zielver- » kooper de TFranfportbrief van de » Compagnie a f 150 Hollands ontfangt, » HEF OP DE OO. L SCHEPEN, 23 5 Hier van trekt hy vooreerst zyn kost- » geld af, voor het overige rust hy den » matroos uit, zonder dat de arme gast » iets wegens zyn rekening durft vra- » gen, maar te vrede moet zyn, met sz het geen de Zielverkooper gedaan 5 heeft”, | * Geen hier, in dit uittrekzel, over- tollig mogt fchynen, zal in't vervolg te ftaade koomen, Naar gelang de Bewind hebbers meerder zwaarigheeden ont- moetten in de werving van het gemeen, zyn de Volkhouders vermenigvuldigd, zo dat hun getal in fteden, waar zy voormaals onbekend of {chaars waaren , thans tot 20, 30, of meer is opgeklom- men. Ja ik fchroom niet te zeggen, dat Amfterdam alleen mogelyk meer Ziel- verkoopersen rondfelaars heeft, dan er hoofden op een O. IL. fchip zyn. Waarom zoude ik my over deze ftel. ling verder uitlaaten? niemand toch; die geen vreemdeling is in ’ geen in on- ze {teden, tegen het vertrek der ma- troofen, omgaat, kan onbewust zyr;, hoe groot de menigte der Volkhouders Zy; en Zy, die deze zaak van naby onderzoeken, zullen ras bemerken, dat het verfchil der matroofen, die thans B 4 door 94 Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS door de Zielverkoopers gewerft wor: den, in vergelyking van voorige tyden, zeer groot is. — Hier zou het getuig- nis van ouden zeevaarenden , en het bee richt onzer Vaderlandíche Hiftorien, hadden wy ’t een en ander noodig, zeer veel afdoen, Behalven de vermenigvuldiging der Volkhouders, koomt ook in aanmer- king, dat elk derzelven, naar gelang van de toeneemende duurte der levens- middelen, en het gebrek van zulken matroofen, die zich uit eige willekeur aanbieden, zich meer- en meer bevly- tigd, om zo veel volk te bergen, als mogelyk is. — Ik ben dpor een nauw- keurig onderzoek ten volle verzekerd, dat elk zich in dit gedeelte van zyn be- lang bvzonder kwyt, en dat de huizen derzulken, die zich in hun beroep meest bevlytigen, tegen de monftering met volk opgepropt zyn, Dd 6 7. Nu zal ik (naar verdere aanlei- ding van 9 5. n. 4.) Eerst: de voorraamfte woorfchikkende oorzaaken dezer koorts, op. het geleide der beste en nieuw{te waarneemeren, en myne eige ervagring nagaan, en toe- pas- OP DE- O, L SCHEPEN. 25 pasfen op de lichaams gefteldheid van de gasten der Volkhouders. Zen Tweeden: Zal ik de meest vere mogende aanleiding geevende oorzaaken der befmettelyke Rotkoorts nafpooren, en by elk derzelven toonen , dat zy aan de huizen der Volkhouders waarlyk plaats hebben. Ten derden: Zal ik daar uit veilig mogen befluiten, dat, door de twee voorgemelden, de waare of naaste oor- zaak der kwaadaartige befmettelyke Rot- koorden, onder het bedoelde fcheeps« volk, word te weeg gebragt; waar uit van zelfs zal volgen, door welke oor- zaaken deze ziekte op de uitvaarende O, L fchepen van ons Vaderland word ver= menigvuldigd, 6 8, Totde woor fchikkende oorzaaken; of de zaaden der ziekte (S 7. 7,1.) behoo- ren: Vooreerst , eene neiging onzer vog- ten tot verrotting. Deze hebben de ma- troofen met allen menfchen gemeen, Ten Tweeden: Eene byzondere lichaams- gefteldheid , waar door de een boven den anderen mensch, eene voorgefchikt- heid heeft tot deze ziekte, — Immers leerd de ondervinding, by voorbeeld, B 5 dat 26 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS dat zy, die pas van de vaart koomen; zekerer en fpoediger, dan versch volk, door de Rotkoorts aangetast worden. — Doch juist deze zyn het, die, na dat zy hun geld, hoe zuur gewonnen, lose bandig hebben verteerd, zich aan de Volkhouders verbinden. Ook zyn zy; die door lange land- of zee- reizen afge- mat zyn, meer dan anderen, tot deze ziekte gefchikt. Maar hoe groot is het getal der geenen, die, om den dood; anders onvermydelyk , uit gebrek te ontgaan, zich door middel der Volk- houders, in dienst der O. 1. Compagnie begeeven! Voeger by, dat zodaanige geneesmiddelen, die het bloed verdun- nen, en de vaten verflappen, gelyk de bereidingen uit kwik, niet weinig doen ter vermeerdering van deze voorgefteld- heid, — Veelen der gemeenfte matroo- fen brengen zich, door hun onbezon- nen gedrag en vuile vermaaken, in de noodzaaklykheid , om deze middelen te gebruiken, Alle die eindelyk, welker bloed te dun is, te los aan een hangt, en welker vaten tevens te flap en traag zyn, leggen meer dan anderen bloot; om door deze ziekte aangetast te wor- den. — Behoef ik wel te bewyzen, dat | ar- OP DE O, I, SCHEPEN. 2% armoede en gebrek deze gefteldheid te weeg brengen? eene gefteldheid zo ge= meen onder den hef des volks, dat door toedoen van de Volkhouders, op de fchepen koomt. Ten Derden: Hier toe behooren ook de uitwerkzels van voorafgaande ziektens. Eene galkoorts verwandeld veelmaal in eene kwaadaartige befmettelyke Rot- koorts. Zy, wier bloed kwaadfappig, vooral fcheurbuikig ontaart is, zyn vatbaarer, dan anderen, die gezonde vogten hebben, voor de befmetting der Rotkoortfen. Even dit heeft plaats by hun, wier bloed, door de kwylkuur, in eenen hoogen graad van ontbinding ge- bragt is. — Maar deze hoedanigheid der vogten is zeer gemeen, en voor zo verre zy door de kwik verdund zyn, niet zeldzaam onder hen, die by de Zielverkoopers huisvesten, Voegen wy by het gezegde, dat zulke Volkhouders, die hun wisrest best verftaan , veel gree- tiger zyn, in het aanneemen van zwak- ke ziekelyke gasten, die niet te gulzig in dan van frifche, gezonde kaes rels, Dit zy genoeg van de lichaams ge- fteldheid , in zo verre die, den gemee- nen 08 Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS „nen matroos, by de Volkhouders huis« vestende, eene voorgefteldheid tot de _befmettelyke Rotkoorts verfchaft ; waar uit ik veilig befluit, dat zy, meer dan _andere menfchen , voor deze ziekte bloot leggen, en, ingevalle zy in de aanlei- ding geevende oorzaaken verkeeren , dat als dan (om dat het getal der geenen, die door de Volkhouders op de O. 1. fchepen worden gebragt, grooter is, dan te vooren) noodwendig de befimet- telyke Rotkoorts op de uitgaande O. L fchepen dezer landen menigvulder maa- ken, dan in vroeger tyd, 9 9. De voorfchikkende oorzaaken aangeltipt hebbende, gaa ik over tot die fchadelyke vermogens, aan welken het gemeen by den Volkhouder door- gaans is bloot gefteld (6 7. n, 2.). Daa toe breng ik de volgende, 1, Den Dampkring. De Lucht be- vordert de Rotting uit haaren eigen aart, doch is daar toe byzonder ge- fchikt, indien zy warm is. Daar door immers word des bloeds omloop ver- fneld, de vaten worden verflapt, en de neiging der vogten tot bederf word door % een en ander bevorderd, Hier by koomt, OP DE O, 1, SCHEPEN, EI] koomt, dat de gal in de eerfte wegen; door de warmte der Lucht, eene meer- dere overhelling tot verrotting aan- neemt, — De Volkhouders-draagen Er al zorg, om, naamlyk des winters, hunne gas- ten voor heete vuuren te koesteren, en eer zy naar ’t warme land gaan, aan de hitte te doen gewennen. Zelfs is de lucht der vertrekjes, waar in het volk zyn verblyf houd, in de overige jaarge- tyden, warmer, dan de buiten lucht; De engte dier kamertjes, in welken veele menfchen befloten zyn, bevorderd niet weinig. deze nadeelige gefteldheid der lucht, — Zou dit eene der redenen zyn; dat de Rotkoortfen op de voorjaarsfche- pen gemeener zyn, dan op die, welke: in ’t najaar vertrekken ? Doch daar en boven: brengen de-vui- le uitwaasfermingen, welke door. de lucht der gemelde vertrekjes verfpreid zyn niet weinig toe: tot derzelver fchadelyk vermogen. Onze gasten „zyn! meestal, onrein en morfig ; ’t ontbreekt hen-aan dat geen, wat'ter- ververfching en ver- frisfching noodig is, Op de minfte verz. denking fluit hen de Volkhouder in hun: _ vertrek, alwaar zy by -aanhoudendheid, a vere 30 Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS verkeeren in eene lucht vol rook en vui- le dampen, welken door hunne uitwaas- femingen, en ontlastingen, waar van zy verplicht zyn, ten minften by. veele Volkhouders ;, zich in-hun verblyfplaats te ontdoen, merkelyk vermeerderd wor- den. Deze, zo nadeelige, dampkring, waar in zy veeltyds ten getale van 20, go of meer, verkeeren, zwelgen zy met hun voedzel door, ademen dezelve in, en worden dikwerf, reeds voor hun ver- trek, de fchadelyke uitwerkingen daar van gewaar. 2. De fpyzen en dranken: Het volk word gemeenlyk zeer fober en armoe- dig onderhouden. Elks randfoen is doorgaans zo veel , als eventjes genoeg is, om te kunnen beftaan., Het gewoon voedfel is fpek, dat zeer vet, min of meer gerookt, en veeltyds bedorven en garftig is; vleesch van denzelven aart, {legte, flappe zee- en (lymige rivier- __visch, aardappelen met vet van fpek, _gemeen brood met fterke boter en zoort- gelyke. | Dat gebrek aan voedfel, dat bedorve dierlyke fpyzen, in. zwakke ziekeiyke lichaamen, door het misoruik van warm water , ook onder dit volk al te gemeen, deed nog OP DE O. L SCHEPEN, 3E nog meer verllapt, aanleiding tot Rot- koortfen geeven, konde ik meteen reeks van voorbeelden en getuigen, ware dit noodig, bewyzen. Doch ik behoeve myn tyd aan eene zaak, die elk in * oog loopt, niet te befteeden, Voeg b het evengemelde, dat het water, wel dit volk drinkt, vooral in fteden, al- waar ’t versch water fchaars is, veel tyds een bedorven, ftinkende eigen- fchap hebbe, en des te nadeeliger uit werking doe, naar gelang de fpyzen van dien aart zyn, dat zy den dorst meer aanwakkeren. 3, Het belang des Volkhouders vor- dert, dat hy op zyne gasten nauwkeu rig acht fla, Veelen worden in eene vlaag van dronkenfchap of mistroostig- heid aangehouden, en zouden, na dat zy hunne verbintenis ryper bedagt heb- ben, gaarn ontfnappen. De oplettend» heid van den waard is dan voornaamlyk ingericht, niet zo zeer om het verbly£ van zyne gasten aangenaam te maaken, dan wel, om door eene nauwe bewaa ring alle bedrog voor te koomen. — Niemand heeft vryheid, om een? voet buiten de deur te zetten, ten zy men wel deegelyk overreed zy, dat hy pief | za 92 Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS zal ontvluchten, en dan heeft hy den Volkhouder of iemand der zynen by zich. Geen wonder derhalven, dat de meeste manfchappen , van den tyd hun- ner aangeevinge tot hun vertrek , op- gefloten zyn, en, fomtyds maande lang, in eenen {taat van wolftrekte rust en vadzigheid verkeeren, — Maar-door dit gebrek van beweeging word de om- loop des bloeds vertraagd, de vaste dee- len worden meer en meer verllapt, de fpyzen, zo fchadelyk in zich zelven, worden niet behoorlyk verteerd, de af. fcheidingen belemmerd, de ftoffen in de eerfte wegen opgehoopt. — Door heteen en ander word de onzigtbaare doorwaasfeming geftremd, en niet wei- nig aanleiding tot Rotziektens gegee- ven. 4. Het is in *t gemeen zeker, dat de Gemoeds-aandoeningen een’ merkelyken invloed op onze gezondheid hebben, en dat onder dezelven , droefgeestigheid en angst de vezelen verzwakken, den om- loop en affcheiding der vogten vertra- gen, de werking van de maag en der darmen verflappen , de uitwaasfeming verhinderen, en even daar door, als aandeiding geevende oorzaaken der Rot- koorts, OP DE 0, L SCHEPEN, 33 koorts, in aanmerking koomen. Letten wy nu een oogenblik op de gefteldheid, van het gemoed der meesten, die door de Zielverkoopers gewerft worden, — sEr is, die voormaals in overvloed ge« leefd en zyne middelen van beftaan roe- keloos verfpild hebbende, zyn verleden gedrag met zyne tegenwoordige omftan- digheid vergelykt; ’er is, die door ar- moede gedrongen, verplicht was, al wat hem lief is te verlaaten, en zich zyne aanftaande gevaaren, angstvallig voorfteld; ’eriseindelyk , die zich ineene dronke luim verbond, en zich bedriegt in de hoop van door zyne nabeftaanden afgekoft te zullen worden, die alle kans om te ontfnappen afgefneden vind, en, daar door, tot berouw koomende, zyne naakende onheilen vreesachtig over- weegt. Befchouwen wy. deze van na- by , dan zullen wy geen oogenblik twyf felen, of hunne droetgeestigheid is. zo we- zenlyk, als gegrond. — Of zouden zy, die voormaals zonder banden in over- vloed leefden, maar nu als gekerkerd zyn, zo fchraal onthaald worden, en in het vooruitgezicht van eene geduuri- ge gevangenis, levensgevaaren en gebrek, (men denke hier om ge armhartige uit- 34 Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS tusting $ 6 gemeld) verkeeren, blygeestig zyn? — Zouden anderen, dien de ar- moede perste, om, fchoon onwillens, liever de gevaaren der zee, met agter- Jaating hunner waardte panden te on- dergaan , dan zich tot bedelen of fteelen te begeeven, niet droefgeestig zynê — Zouden zy, die, in een? ftaat van zelfs- onbewustheid zich aan de Compagnie verbindende, naderhand gaarn ontílaa- gen waaren , en den weg, om’er toe te geraaken, onmogelyk vinden, hunne dagen niet vol angst en kommer flyten @ … Dit is derede , dat de ruuwe vermaa- ken, waar van de Volkhouder gebruik maakt, om de droefheid zyner gasten te verdryven, daar toe buiten {taat zyn. — In’t midden hunner gedwonge- ne vrolykheid en fchynbaare hgthartig- heid, is de kommer uit hun gelaat te Jeezen. Geen wonder derhalven, dat de Rot- ziekte veel menigvuldiger zy onder zulk volk, dat tegen genoegen of door list tot den dienst gedwongen word, dan onder de oude bevaare matroofen, of hen, die uit eige verkiezing de zee ‘tot hun Element hebben, en, hoe het gaa, ramp noch kommer kennen. 5. De OP DE 0, 1 SCHEPEN. 35 5, De verflapte gefteldheid der Inge- wanden en de vadzige leefwyze geeven aanleiding tot eene vertraagde ontlasting der darmen, door welke zodaanige voed- fels, die anders weinig nadeel toebren- en, zeer fchadelyk worden. — Daar, ND, worden de fpyzen, die uit haaren eigen aart tot rotting overhellen, te lang opgehouden, zy gaan over tot bederf en rotting, en deelen deze hunne!eigen- fchap aan de gal en vogten mede, Men herinnere zich, ’t geen ik te vooren ge- zegd heb van de gefteldheid der Inge- wanden, van de werkelooze leefwyze en van de gevolgen der droefgeestigheid onder de manfchap der Volkhouderen , en befchouwe dit in verband met hun voedfel; en dan zal men terftond. toe- geeven, dat de ontlasting der darmen by hen vertraagt en daar door gelegen- heid tot Rotkoortfen verfchaft word, Ik verzwyge de wonderlyke gewoonte van fommige Zielverkoopers, die, uit een vreemd foort van intrest, hunne gasten dwingen zich zo weinig mogelyk, van het geen hunne darmen overlaad, te ont- doen. | 6, Eene belemmerde doorwaasferning, en verhinderde ontlasting van bet zweet, C 2 brengt 36 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS brengt zeer veel toe tot de ziekte, die het voornaam onderwerp is van myne verhandeling. Het doorwaasfemings- vogt is voor al by hen, die in een war- me dampkring verkeeren, in een’ zeke- ren trap van rotting. — De ontlasting van het zelve belemmerd, of geheel gee ftremd zynde, blyft het onder het bloed vermengd , deeld zyne nadeelige hoeda- nigheid aan het zelve mede en’ geeft daar door gelegenheid tot Rotziektens, — Dit nadeel zal des te zekerer volgen, indien de voedfels de, even gemelde, fchadelyke eigenfchap van dit vogt ver- meerderen, en allerzekerst, wanneer de doorwaasfeming eensflaags _geitremd word, Wanneer wy dit vergelyken by de gefteldheid der vogten vanhet ges meen (98), by de verwisfeling van warm- teen koude, waar aan het riet zelden is blootgefteld, by deszelfs droefgeestig- heid, en de ratuur van het voedfel, maar inzonderheid wanneer wy ‘er by- voegen, dat zy doorgaans, uit een warm befloten vertrek, in de open lucht en de koude winden van het ftrand-koo- men, dan zeg ik, zyn deze menichen;, zonder twyffel, in eene voornaame” ge- _Jegenheid, waar door de penjpiratie ge- | tiremd, OP DE O, L SCHEPEN 37 ftremd, en de Rotkoortfen veroorzaakt worden: en de uitwerking daar van zal des te gevaarlyker zyn, naar gelang zy te vooren langer tyd in foortgelyke dampkring vertoefd hebben, en fchie- lyker aan de koude worden blootgefteld, 6 ro. Hier uit ($ 4—g) meen ik te mogen befluiten , 1. Dat het grootfte gros van de man- fchappen der Zielverkoopers eene voor- gefchiktheid tot de Rotkoorts hebben. 2. Dat zy aan de huizen der Volk- houders, in de voornaamfte en vermo- gendite gelegenheid geevende oorzaaken dezer ziekte verkeeren, 6 rr. Nu moest ik (volgens 6 7), uit deze oorzaaken ($ 10) in verband be- fchouwd , bewyzen, dat door dezelven de kwaadaartige befmettelyke, Rot- koorts, of de waare oorzaak derzelve, zo als zy tegenwoordig op de uitvaa- rende O,I, fchepen dezer Landen ge- meener is, dan voor dezen, ontftaa, — Doch vermids de Vraag, volgens de na- dere bepaaling derzelve (S 4), daar op niet zo zeer het oog fchynt te hebben, zal ik, nopens dit {tluk, (legts deze drie C 3 Aan. 83 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS Aanmerkingen maaken. Vooreerst: uit de befchryving en kenmerken der ziekte blykt, dat zy met de befmettelyke Rot- koortfen te land volmaakt overeenkoo- me, Jen Tweeden: de verwyderde oor- zaaken dezer ziekte zyn insgelyks even dezelfde, welke de kundigfte waarnee- mers als de oorzaaken der befmettelyke land- en legerkoortfen opgeeven, Hier uit volgt, Zen Derden: dat de waare of naaste oorzaak van beiden, dat is, de eige aart der ziekte even dezelve zy en beftaa in een rottig bederf der. gal, gepaard met eene min of meer (naar ge- lang van de kwaadaartigheid der ziekte) rottige verdunning des bloeds. Om deze ftelling aan te dringen, was hier de plaats, om te bewyzen, — datde kenmer- ken van onze Rotkoorts geene andere, dan de even gemelde naaste oorzaak aanduiden ; — dat de verwyderde oor- _ zaaken het vermogen hebben, om de- _ zelve tedoen beftaan ; — dat zulke mid- delen, die algemeen erkend worden de rotting te wederftaan , in deze ziekte voor-, en andere, die de rotting bevor- deren, nadeelig zyn ; — en eindelyk dat de ontledingen na den dood dit bederf aanduiden, Maar OP DE O, SCHEPEN. 39 Maar de HUxAMs, de PRINGLES, en die hun voetfpoor drukken, als pu HAMEL DE MONCEAU, MONCHY, en an- deren hebben deze ftukken zo uitvoerig en bondig beweezen, dat een oplettend lezer hunne bewyzen gemaklyk op de gewoone fcheeps-rotkoorts kan toepas- fen, en ik dezelven overneemende, in eene onnoodige en verveelende herhaa- ling van ’ geen middagklaar betoogd is, vervallen zoude. — Ik beroep my derhalven, zonder verdere uitweiding , op de verhandelingen der opgenoemde fchryveren, en de kundigheid myner lezeren. G ra. Ten flotte van dit Hoofdftuk moet ik #wee bedenkingen tegen myn ge- voelen oplosfen. De Zerfte is, of wy in de.daad alleen aan het volk der Zielverkoopers moe- ten toefchryven, dat de kwaadaart:ge Rotkoorts op de uitvaarende O. 1. fche- pen gebragt word? — Ik heb getragt te bewyzen, niet dat alle befmettende Rotkoortfen op de ge- melde fchepen, altyd en alleen, door de matroofen, die van de Volkhouders koomen, maaken, gehraets maar, in ver- 49 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS veronderftellinge, dat deze ziekte op de gemelde fchepen te vooren niet vreemd was, heb ik, naar aanleiding der Vraa- ge, willen betoogen, datderede, waar- om zy nu gemeener is, dan voor de- zen, eeniglyk daar aan toe te fchryven Zy, dat tegenwoordig meer volk door de Zielverkoopers op de O. 1. fchepen bezorgd word, dan in vroeger tyd, in verband met de flegtere behandeling, waar voor dit volk by de Zielverkoo- pers bloot lest. De Tweede bedenkinge is deze, — Gee fteld dat de bygebragte rede van de vere merigvuldiging der befmettelyke Rot- koortfen op onze uitgaande O. IL fche- pen, genoeg gegrond zy, dan zoudede naaste oorzaak dezer ziekte zich voor- naamlyk eerst ontwikkelen, wanneer ‘het volk aan boord is, en derzelver tee- kenen zo lang verholen blyven. — Stryd dit niet tegen de overtuigende bevin- ding van den fpoedigen voortgang der befmettinge, zelf op de fchepen ? Hier op zy genoeg, mynen lezer te herinneren , dat de zaaden der Rot- koorts, door de gelegenheid geevende oorzaaken opgewekt, dikwyls langen tyd, voor dat zich de rotting ontdekt, vers OP DE O. L SCHEPEN. 4r werhoolen blyven. — Dit getuigt de dagelykfche ondervinding, en het ware gemaklyk, daar van de doorflaandíte be- wyzen te berde te brengen, — Daar en boven heeft de voornaamf{te opwekken« de oorzaak , ik bedoel de geftremde doorwaasfeming , inzonderheid daneerst plaats, wanneer het volk aan boord koomt. — Eindelyk ervaaren zy, die de Geneeskunde onder % gemeen behan- delen, zeer dikwyls de beginfels dezer ziekte onder dit volk, reeds aan de hui- zen der Zielverkoopers, en het is niet vreemd , dat zy zich ontdekt weinig dae gen, na dat het volk aan boord is, DERDE HOOFDSTUK, De Middelen om deze ziekte te behandelen. 6 13. Inde opgaave der Middelen, om deze befmettelyke Rotkoorts te behan- delen, zal ik de drie volgende ftukken in toog houden: Fooreersts dat ik my niet zo zeer zal ophouden met allen on- at WR 42 Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS derfcheiden Middelen, die in dit geval in aanmerking koomen, maar flegts met _ zodaanigen, die in allen gevallen voor- deelig zyn, en aan het bedoeld einde beantwoorden kunnen. Ten Tweeden: Behoeve ik mv niet al tyd naar der fcheeps voorraad te fchik- ken; want ik kan in eene ziekte, welke zich reeds ontdekt, voor dat het fchip in zee is, volftaan met de aanwyzing van zulken middelen, die gemaklyk, zonder groote kosten, te bekooren Zyn, en des noods kunnen mede ge- voerd worden. Ten Derden: Zal ik, in de keuze derzelven, liever de bevinding van kun- dige waarneemeren, te land en ter zee, te baat neemen, dan my met verfchil lende gevoelens vermoeïen. GS 14. Het oogmerk van den Heel- meester, in de behandeling van zynen lyder, bind zich, zo dra de ziekte zich ontdekt en in derzelver verderen voort- gang, aan drie Aanwyzingen, Hy moet 1. De Rotftoffe uit het lichaam dryven; 2. Den woortgang der Rottinge fluiten; en daarna of onder het gebruik dezer middelen, 3. Den OP DE O. L SCHEPEN. 43 3. Den yder verflerken. 6 15. Het Zerfle (6 14 n. 1.) word volbragt : 1. door Braaking- en 2, door. afgang verwekkende Middelen, GS 16. De Natuur zelve wyst ons den weg, om de eerfte wegen door Braakmiddelen van de Rotítoffe te zuivee ren. — Deze zyn in allen beginnende Rotkoortfen , gevolglyk ook in die, waar van wy fpreeken, onvermydelyk. Hoe fpoediger zy te werk gefteld wor- den, hoe minder de voortgang der rot- tinge te duchten zy. Zo ras de gering- fte kenmerken der ziekte aanwezig zyn; moet de Braaking zonder verzuim be- vorderd worden. Aderlatingen koomen in dit geval zo zelden te ftaade, dat wy ze gemaklyk kunnen verzwygen. Is de lyder echter Ct geen op de fchepen niet dikwyls ge- beurd) bloedryk en de pols op den eer- ften of tweeden dag voller, als natuur- lyk, dan kan men vóór de Braaking vei- lig eenig bloed ontlasten, Uit de klasfe der Braakmiddelen zyn de Braakwortel, de Braakwynfteen en de Zlonig-Azyn van Zoe Ajuin, gi wel 44 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS welken ter bereiking van het oogmerk volftaan , fchoon ruime teugen lauw, zoet, of ziltig water dikwerf de Braaking genoegzaam bevorderen. De manier op-, de giften tot, welken deze ontlastmiddelen gegeven worden, zo wel als de tyd wanneer zy, al of niet, te pas koomen, zyn door anderen genoegzaam bepaald, en by herhaaling opgegecven : ik voeg ‘er daarom , betrek- kelyk tot myn tegenwoordig onder- werp, alleen by: Vooreerst: dat ik in ’t gemeen den Braakwortel boven den Wynfteen ver- kieze, doch wanneer ’slyders ingewan- den natuurlyk zeer flap zyn, en de bo- ven-buik fterk is gefpannen, zal de Ho- nig-azyn van Zee Ajuin, by den Braake wortel gevoegd , ook eenige afgangen te weeg brengen, Ten Tweeden: Wanneer nog geene de geringfte kenmerken van kwaadaar- tigheid tegenwoordig zyn, en de ziekte in haar eerfte begin is, zoude ik om de braaking te bevorderen, of eenvoudig lauw water of den zee ajuins honig-azyn verkiezen, Deze middelen ontlasten al- leen de maag, doen het lichaam weinig geweld aan, en dryven denadeelige hd | fe oP DE 0. L SCHEPEN. js fe minder benedenwaarts, dán fterke ontlast-middelen, Ten Derden: Indien de maag zeer opgefpannen, de lyder hevig benauwd, en met het begin der ziekte zeer zwak is; wanneer tevens de kenmerken der rottinge zich vertoonen, doet men veis ligst met den Braakwortel in verdeelde giften te geeven, zo dat de lyder, by voorbeeld, in een half quartier uurs, een halve dragma van deszelfs poeder, in drie gelyke portiën gedeeld , gebrui- ke. Deze voorzorg maakt de werking van dezen wortel minder hevig en ze« kerer, | Ten Vierden: Van het vroegtydig; en, des noods herhaald. gebruik der Braakmiddelen hangt zo veel af,- dat het verzuim of uitftel derzelven dikwerf onherftelbaare nadeelige gevolgen ge- had hebben. De uitzonderingen op den algemeenen regel, om terftond zo dra deze ziekte zich ontdekt, de maag door Braakmiddelen te zuiveren, zyn, ten aanzien der matroofen, zo weinig in getal, dat het onnoodig is, dezelve aan te roeren. Een kundig Zee Chirur- gyn in dienst der O, I, Compagnie be- rigtte my over weinige jaaren, ge hy Oor 46. Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS door het vroegtydig algemeen gebruik dezer middelen veelen zyner lyderen van eene te vreezene kwaadaartige Rot- koorts bevryd heeft, terwyl een minder ervaaren Heelmeester op een ander fchip, die, uit onkunde of grilligheid, de afgang bevorderende middelen, met agterlating der evengenoemden , verkoos, eene aanmerkelyke flagting onder het gemeen aanrichtte, GS 17, De bovenfte ingewanden door de braakingen van de Rotítoffe zo veel mogelyk gezuiverd zynde, ook niet eer- der, moet de Heelmeester, na verloop van eenige uuren, de overgeblevene ziekte ítoffe door middelen, die den af- gang bevorderen, uitdryven (6 15. 7. 2). Doch deze moeten wel fterk genoeg zyn, om aan het bedoeld oogmerk te beantwoorden, echter zo fterk niet, dat zy de krampachtige beweeging der dar- men, zo gemeen in deze ziekte, bevor- deren (a). Zy (a) De gewoonte van fommigen onkundigen, die in allen gevallen van fterke Gommen of Hars- ten, als de Scammonium , Jalappe , Aloë, of foortge- Iyke enkele of zaamgeftelde Drastica, ter ontlas- ting OP DE O. 1, SCHEPEN. 47 Zy moeten tevens het vermogen heb: ben om de rotting tegen te ftaan, De Rhabarber met Room van Wyn= Jfleen of gezuiverde Salpeter: de Senebla= den met Zumarinde en Manna: deze zyn de middelen, welke ter volbrengin= ge van deze aanwyzing volftaan ; ten minften hebben wy in de meeste geval. len, om den ftoelgang te bevorderen, geen anderen noodig, Ten aanzien derzelven merk ik alleen aan, dat de Heelmeester, indien zyn lyder van den beginne der ziekte zeer zwak is, en de toevallen eene fterke rotting aanduiden, de middelen die den afgang bevorderen moet paaren met zo- daanigen , welken de Ingewanden verfters ken, de rotting ftuiten en eene zagte zweeting uitwerken, waar van wy in’ vervolg opzettelyk moeten handelen. Indien men aan des lyders fmaak niet te veel is gebonden, zyn de eigentlyk Ser ting van de Darmen , gebruik maaken, is verderfe lyk, en verdient even daarom onze ernftige be- risping. Ik weet, dat deze onvoorzichtigheid hevige buikpynen, krampen, ftuipen , zelf eene doodelyke roolaop, ten gevolge gehad heeft, en merk dit-aan, om dat deze gewoonte, in weer wil van %t geen deswegens aangeteekend is, onder fommigen zeevaarenden nog ftand houd, 48 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS gezegde Purgantia Antiphlogistica, zon- der den Rhabarber, te verkiezen, om dat zy eene voordeelige loslyvigheid maaken. , | | = 6 18. Na, en, zo veel mogelyk, on- der het gebruik der ontlast-middelen , moet mende, daar zynde , Rotting tegen- flaan en derzelver gevolgen voorkoo- men. (6 14. n. 2). ror, | In den aanvang eener meer goedaar- tige galkoorts, en fomtyds eener kwaad:= aartige , anders befmettelyke ; Rot- koorts, ftrekt de ziekte ftoffe zich dike werf niet verder uit, dan de maag en darmen; wanneer wy door eene tydige ontlasting derzelven, zonder het gebruik der middelen, die nu in overweeging koomen, veeltyds den lyder gelukkigen fpoedig herftellen, Maar de naaste of wezenilyke oorzaak onzer fcheeps-rot- koorts befltaat, niet flegts in een rottig bederf der gal in de maag en darmen, maar is ook gepaard met eene gelyk- foortige verdunning des bloeds (6 11. 7, 3), welke de rotting wederftaande en verbeeterende: middelen, in de behan- deling derzelve, onontbeerlyk maaken, … Het zy my gegund, bevoorens ik we e OP DE 0. L SCHEPEN 45 de Middelen, die het onderwerp van dit gedeelte myner Verhandeling uitmaa- ken, koome, met een woord aan te merken, dat het getal der geneesmid- delen, die op den lyst der s4ntifeptica gefteld worden, byna ontelbaar is. — Men is, zedert de proeven van den grooten PRINGLE, in de keuze en in het getal derzelven tot walgens toe mildaa- dig geworden, ebben wy ondertusfchen (de vermoo-= gens dier Middelen daar gelaaten zynde) geene billyke rede van verwondering, wanneer wy in aanmerking neemen , dat, daar men zich aan den eenen kant be- vlytigd, om den fcheeps-Apotheek, tot die Middelen, te bepaalen, en in te krimpen, welken volftrekt noodzaake lyk zyn, men zich aan den anderen kant, dikwerf toegeeft in eene optelling en aanpryzing van grooter getal, dan mente vooren had? in eene opftapeling van zodaanigen , die of allen even vermoo- gend zyn, of waar van fommige ten on- regten met anderen gelyk gefteld wor- den? Loopt men daar door geen ge- vaar, om den fcheeps Chirurgyn in ver- warring te brengen ? om hem te verbys- teren ? V3 DEEL D Ik _ SO j. VEIRÁC OVER DE ROTKOORTS ‚ Ik ben te wel overreed van het ge: wiet dezer aanmerkinge, met betrek- king tot myne Verhandeling, dan, dat ik in de opgaave der tegenrottige Mid- delen, der verbeeldinge zoude bot vic- ren , en ‚door eene onnoodige uitwyding in dit ftuk, het geduld van den lezer ter- gen. Men houde dezen uitítap ten goe- Ce De Middelen, welken tot het tegen- woordig oogmerk te ftaade koomen, worden voornaamlyk tot de volgende klasfen gebragt; . Vooreerst: Hier toe behooren zodaa- nige, welken de overgebleevene rotítof- fe verdunnen en affpoclen. — Overge- haald gemeen water, tot eene groote hoeveelheid, met kleine teugen, lauw gedronken, in diervoege, dat het but- ten noodzaakelykheid geene walgingen en benaauwdheid veroorzaake, is het voornaamst en eenigst Middel tot dit foort behoorende, — Doch vermids het enkel , onvermengd water zelden als voldoende erkend word, gebruikt men hetzelve liefst ten voertuig van ande- ren ; fchoon het in veelen van de, uit die vereeniging zaamgeftelde, Middelen Wee OP DE 0. ù SCHEPEN St wezentlyk het eenig werkend gerieesmid- del zy. Ten Tweeden: Ik breng wyders tot deze klasfe, zodaanigen die, door hun zuur, der rottinge eene tegengeftelde eigenfchap verfchaffen, Hier toe be- hooren voornaamlyk; 1. Uit bet Plantryk, Alie verfche zuure groentens, welken, zo lang het {chip niet in zee is, ’t geen doorgaans zelden gebeurd, voor dat de ziekte zich ontdekt, gemaklyk te bekoomen zyn. By mangel derzelven, bediend men zich , met geen minder vrucht, van Tamarinde, in water gekookt, van Azyn met water verlengd, en, in allen gevallen, van Citroen- en Oranje Appelen, Hier toe behooren ook de Room van W ynfteen, Wey van gekarnde Melk, zoete Melk met zuuren gefchift, en dergelyken, 2. Uit het Bergryk. Het Vitriool en Salpeter zuur, de geest van Zwavel, vooral de vlugge geest van STAHL, wel- ken by de affpoelende Middelen, en de afkookfels der plantaartige zuuren, in eene geringe hoeveelheid gevoegd wor- den , om dat zy, tot ruime giften gebe- zigd, inde weekelyke darmen onzer ly- deren, pynen, krimpingen, krampen, 12 en 52 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS en eene ontydige rooloop zopden kun: nen veroorzaaken. Deze zyn, myns agtens , de Midde- len, welken inhet weeren van den voortgang der rottinge de eerfte plaats beflaan, Want zy verbeeteren en be- dwingen niet alleen de bedorve ftoffe in de eerfte wegen, maar zy doen ook het fcherp pis-zout, *t welk in dit geval te overvloedig is, en oorzaak van de rotti- ge verdunning des bloeds, in een fcha- deloos Ammoniakaal zout verwandelen, — Zy hegten daaren boven de, te veel ontwikkelde, uitgezette en in beweeging gebragte olyagtige, ontbindbaare dee- len des bloeds, en verminderen deszelfs al te groote hitte. — In het byzonder , heeft de Azyn, door eene zagte gisting uit de wynen bereid, een aanmerkelyke uitdryvende eigenfchap, om dat in de- zelve een zagt en beweeglyk ontbrand- baar beginfel huisvest, *t welk, zonder den omloop des bloeds veel te verfnel- len, eene ligte zweeting verwekt, door de vereeniging zyner zuurdeelen met het pis-zout de rotting tegenftaat, en de bedorven deelen zagtkens door de huid dryft. Deze eigenfchap is den Azyn niet zo byzonderlykeigen, of men vind ®« OP DE O, L SCHEPEN. 53 dezelve min of meer by allen plant-zuu- ren, en is even zo bekend, als in deze ziekte voordeelig. Ten Derden: De Loogzouten, zo wel de vaste als vlugge, zyn, op het „gezag van CLAUDER (b), PRINGLE en an- deren, zeer vermoogend, omde neiging onzer vogten tot bederf tegen te ftaan, en de rotting, welke reeds is begonnen, te fluiten. Om dit oogmerk te bereiken, in de befmettelyke Rotkoortfen, worden het zout en de geest van Hartshoorn boven alle andere loogzouten aangepreezen. — Door deze Middelen, word volgens het gezag der nieuwf{te fchryveren, niet alleen het bederf geftuit, maar de, vecl- tyds zwakke en werkelooze , levens-ver- moogens worden daar door aangewak- kerd, en de traage omloop des bloeds bevorderd, Zy, die de loogzouten ten fterkften aanpryzen, beroepen zich meestal op de proeven, welken, ten bewyze hun- D 3 ner (b) Deze Schryver gaf, al in de voorgaande Eeuw, een middel aan de hand, uit Ammonia- kaal-zout en Potasch beftaande, om dar mete de lyken te balfemen, en hee vleesch voor bederf te bewaaren, het welk hy zegt met goed gevolg 1a ’% werk gefteld te zyn. 54 Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS ner tegenrottige eigenfchap , buiten het menschlyk lichaam, zyn in ’t werk ge- fteld, — Doch anderen begrypen in te- gendeel, dat, zo lang wy geene meer overtuigende proefondervindelyke waar neemingen hebben, welken het vermoo- gen der loogzouten in de gemelde ziek- te onwederfprekelyk ftaaven, wy op geene genoegzaame gronden, dezen bo- ven de zuuren (618, 7. 2,) mogen verkies zen. Schoon ik geen oogenblik twyffel aan de echtheid der Proeven en de ge- trouwheid der Waarneemeren , ontken ik echter dat wy, alleen op grond der eerften, het bederf weerend vermoogen der loogzouten in onze ziekte kunnen verdedigen, zo lang wy, uit het geen buiten ons lichaam gefchied, geen zee ker en onwankelbaar befluit, tot het geen in het zelve plaats heeft, kunnen trekken. Ik wil geenzints loochenen, dat de vaste loogzouten, om dat zy het bloed te veel ontbinden, en deszelfs Ammonias kaal zout (c) vernietigen , nadeeliger zyn, dan de vlugge, Doch der laat{ten se tes (c) Men kan hier over de proeven van MARKE= GRAAF en anderen, die de pis fGheikundig odder- gogt hebben, nallgan, OP DE O, IL SCHEPEN. 55 tegenrottige kragt, is meer het gevolg van hunne ontbindende en uitdryvende eigenfchap in een leevend lichaam, dan van derzelver, eigentlyk gezegde, tegen- rottige hoedanigheid, — Hoe het zy, ik ben ten vollen, op grond eener lang- duurige en herhaalde bevinding , verze- kerd, dat, offchoon de zuuren in dit opzicht, buiten het lichaam fomtyds voor de loogzouten moeten wyken, zy echter in hetzelve zekerer en veiliger werken, En dit is de rede, dat ik in de behandeling der fcheeps-rotkoortfen , ter voldoeninge van de tweede aanwy- zing, de zuuren boven de loogzouten verkieze, _ Om dit gewigtig ftuk niet zonder al- len bewys neder te leggen, zal ik hee geen de beroemde Tissor uit de proe- ven, welken hy met verfchillende zou- ten op het afgetapte water eener water- zugtige heeft gedaan, befluit, hoofd. zaaklyk opgeêven. Uit dezelven bleek, wel is waar, dat het gedeelte van dit vogt, by het welk zuuren gevoegd waaren , fchielyker {tonk, dan dat, met het welk een loog- zout was vermengd, — Doch (dus vraagt onze groote waarneemer aan den D 4 ver. 56 Je VEIRAG OVER DE ROTKOORTS vermaarden HALLER) zou men daar uit moeten befluiten, dat de zuuren en loogzouten evea vermoogend zyn, om de rotting in een leevend lichaam te we- derftaan? Voorzeker niet; want, zegt hy, beider wyze van werken, in het menschlyk lichaam, is zeer verfchillen« de, — ”Die dit wil beproeven, neeme » (voegt hy ’erby) gelyk ik gedaan heb, » eene week lang, elken ogtend, eene s zekere hoeveelheid Room van W yn- » fteen; op eenen anderen tyd, het » vaste loogzout van Wynfteen of Alk »> fems dan zal hy, ’t geen my is ge- » beurd, ervaaren en onder het gebruik » van den W'ynfteen geen ongemak ge- » waar worden, dan den laatften dag, » eenige oprispingen, welken een ko- » peragtige nafmaak geeven, Doch s den derden dag, nä dat ik met het al- » fem-zout was begonnen, waar van ik »» flegts één ferupel om de twee uuren » gebruikte, had ik ftinkende oprispin« 5 gen, myn eetlust verminderde, eene »» brandende pyn knaagde de Cardia, » ik had dorst en walging: myne pis „ werd rood, de kragten verminder. » den, en den zesden dag van myne » gevaarlyke proeven afflappende, El. nas OP DE O. L SCHEPEN, 57 5 nas ik de, door dezelve veroorzaak- » te, ongemakken, met zuuren dran- j.kens Hier uit blykt, ten zy ik my bedrie- ge, ten klaarften, dat de loogzouten onze vogten tot bederf doen overhellen, en dat even dit bederf van dien aart zy, dat het door tegengeftelde zuuren word overwonnen. Des Heeren Tissors ervaaring ware gemaklyk met andere gelykfoortige waarneemingen te bekragtigen, Doch het gezegde is genoeg, om te befluiten, dat de loogzouten ten onregte onder die middelen geteld worden, welken de rotting in kwaadaartige befmettelyke ziektens overwinnen en ftuiten. — Zy kunnen , ten minften myns bedunkens, in de gewoone gevallen, met de, te vooren aangeprezen , zuuren in geenen gelyken rang gefteld worden. Ten Wierden: Uit de klasfe der Geen: HNagtige zouten zyn de voornaamfte het gezuiverde Salpeter, Glaubers wonder- zout, de ontbindbaare Wynfteen, en de geest van Minderer Deze zouten wordenth de Rotkoort- fen met zeer veel nut gebruikt, om dat zy de rotting merkelyk tegenftaan. In- | D 5 dien 58 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS dien wy echter der waarheid hulde doen, en de ondervinding raadleeven, moeten wy bekennen, dat ook zy, in ditopzicht, voor de zuuren moeten wy- ken. Immers bewyzen de Pringliaan- Jche proeven dat, zy in eene mindere hoeveelheid, de rotting bevorderen, doch in ruimere giften, dezelve kragtig tegenftaan. Hier by kunnen wy, ’tgeen de beroemde Hoogleeraar GAUBIUS, uit zyne waarneemingen met het zee. zout, beftuit (d), op de overige geenflagtige zouten toepasfen, wanneer wy waarlyk overreed worden, dat zy de rotting voorkoomen en ftuiten, of merkelyk be- vorderen, naar evenredigheid der meer- dere of mindere hoeveelheid, waar in zy gebezigd worden. Daar en boven ftrekt myne ondervin- ding ten getuige, dat de hoeveelheid dezer zouten, zullen zy in de daad de rotting in onze befmettelyke ziekte ítui- ten, al te groot zoude moeten zyn, om, als geneesmiddel, te kunnen worden ge-. bruikt. — Nooit heb ik, wat men ook van derzelve ttigheid aanvoere, in het {tuiten arlie kwaadaartigheid der ziekte, met de geenflagtige zouten myn 005: (4) Adv, Varii Argum. Le L, pag. 2Ie OP DE QI, SCHEPEN. 59 oogmerk zo wel kunnen bereiken, als met het gebruik der bovengemelde, of foortgelyke., zuuren, Ten Vyfden: De tegenrottige Midde- len, welken onder den naam van Bitte- ren, bekend ftaan, beantwoorden al- len, wat derzelver inwendige werking tegen den voortgang der rotting in onze koorts betreft, niet evenveel aan het oogmerk. Sommigen koomen in ’t ge- heel niet te pas, anderen zyn ongenoeg- zaam: en de besten derzelven zyn de Virginifche Slangenwortel, de ‘Tegen- giftwortel en de Myrrhe, — Indien de Heelmeester van dezen Middelen is voorzien, kan hy de overigen, welken tot dit foort worden betrokken, in de behandeling tot zynen Rotzieken lyder, gemaklyk ontbeeren, | Ten Zesden: Somtyds koomen de Speceryagtige Geneesmiddelen, in het {tuiten van het geweld der ziekte ftoffe, meer dan anderen te ftaade, De wilde Baldriaan-wortel, de Kamilbloemen, en de Kamfer zyn als dan voldoende, om het bedoelde oogmerk te bereiken. | Ten Zevendens Uit de Zamentpeke kende zyn de Koortsbast en Aluin in veelen gevallen onontbeerlyk. 5 | ë3 69 Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS _Behalven deze opgenoemde zyn er; welke niet volftrekt onder den titel van geneesmiddelen, kunnen worden be- trokken, doch waar van wy echter ter behoorlyker plaatfe, melding moeten maaken. 6 19. Met de bovengenoemden Mid- delen (6 18) zal de Heelkundige zyne tweede Aanwyzing, ter behandeling van veelen lyderen, die anders onder het geweld der befmettelyke fcheeps- rotkoortfen zouden bezwyken, met het vooruitzicht van eenen gelukkigen uit- flag volbrengen. — Want fchoon fom- mige, zonder behulp dezer Middelen, door de ziekte koomen, zyn die echter meer, dan anderen, aan wederinftorting onderhevig, of zukkelen, de ganfche reize door, onder de gevolgen der ziek- te, terwylzy, die ter gepaster tyd, van de genoemde geneesmiddelen gebruik maaken, daar van doorgaans bevryd blyven. Ik zou myn beftek verre over- fchreiden , wilde ik de manier om deze Middelen te gebruiken, en het geen daar toe verder betrekking heeft „in de Di zonderheden uitvoerig ontwikkelen, {chriften, welken dit onderwerp, Rn Cs oP DE O, 1 SCHEPEN: óf betrekking tot de Rotkoortfen in * ge: meen, behandelen, zyn in elks handen, en die te byster onkundig is, om het geen daar in voorkoomt, op de behan- deling der fcheeps-rotkoortfen toe te pas- fen, zal waarfchynlyk het opzicht over den zieken Matroos niet worden toever- trouwd. Terwyl de Vraag echter niet alleen , : de optelling der geneesmiddelen, maar ook de manier, om de Iyderen met de- zelven te behandelen, influit, ben ik deswegens verplicht, de wyze om deze Middelen te beftuuren, op te geeven, Daar toe ftrekken de volgende Aan- merkingen. Ie In *t gemeen, en in allen gevallen word vereischt, dat de lyder de Mid- delen 6 18. 7. 1. en 2,, zo dra de inge- wanden behaorlyk gezuiverd zyn, ge- bruike. Den ganfchen dag, zo lang het grootst geweld der ziekte duurt, moet de zieke Matroos afkookfels van de, daar gemelde, zuuren, met een ge- fchikt zoet aangenaam gemaakt, innee- men. — Met eene te groote hoeveelheid zal men in dit opzicht zelden zondigen. Wanneer kragtiger Middelen, ee € A8 | pe 62 j. VEIRAË OVER DE ROTKOORTS de evengenoemden, tot het ftuiten dèf tottinge vereischt worden , moet echter het gebruik der zuuren niet geheel ter zyden worden gefteld, 2. Hoewel ik de vluïge en zelfs de vaste loogzouten, als eigentlyke Anti- Jeptica in de kwaadaartige Rotkoortfen , zo lang verdenke, tot ik, door proef- ‘ondervindelyke waarneemingen daar van beter overreed ben, is het my ech- ter, wanneer des lyders kragten door %* geweld der ziekte oogfchynlyk vers minderden, de pols rad, en reeds in het begin der ziekte zeer flap, en de na« tuur volftrekt werkeloos was, dikwerf gelukt, om de Middelen 6 18 #. 3. met vrucht te gebruiken, — Schoon ik in deze gevaarlyke omftandigheid myn oogmerk met koud zuiver water menig- maal beter bereikt hebbe, dan met de meest geprezen loogzouten , heb ik ech= ter, in andere gevallen, van eenige grei= nen des vluggen Hartshoorn zouts met zuiker gewreven, of van deszelfs vlug- gen geest, onder een weinig wyn ver- mengd, en van tyd tot tyd den Iyder ingegeeven, dikwerf verbaazende, fpoe- dige en voordeelige uitwerkingen onder- vonden, en het geweld van EEN en „OP br OL SCHEPEN — 63 fen gekeerd, die allen aderen Midde: len wederftonden. 3. Wanneer de pols, met den aan- vang der ziekte uittermaate flap is, en _ rad, de peezen huppelen, de tong en handen eene beevende beweeging heb« ben, koomen de Middelen 618. n. 5 en 6, byzonder de kamilbloemen , de flan- genwortel en de kamfer te ftaade, Door dezelven worden de, ftráks te vooren gemelde, toevallen, die duidelyke tee: kenen zyn van de kwaadaartigheid der ziekte, dikwerf merkelyk verzagt. Zy bez'tten het vermoogen, om de onge- regelde beweegingen der fpieren te be« daaren , de levenswerktuigen aan te wakkeren, en de gevoeligheid van den lyder te vermeerderen. Afkookfels van de kamilbloemen, de fyn gewreeve flangenwortel, met eene ruime hoeveel: heid kamfer, tot agt of tien greinen voor elke gift, eens of tweemaal daags, hebben my, in menigvuldige gevallen, daar alle andere Middelen vruchteloos waaren, zo wel voldaan, dat ik tot die oogmerk van geen anderen gebruik maake, — Onder het gebruik dezer Middelen, zullen klyfteeren uit kamil- en vlierbloemen , met eene ruime aa veel. 6A J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS veelheid falpeter, dikwyls daags gezet medewerken. 4. Veeltyds is een hevige benauwd- heid voor *thart, van eeneheete, droo. ge huid, verzeld, terwyl de yder niets uitwaasfemt, In deze omftandigheid de doorwaasfeming zagtkens bevorde- rende, zal de Heelmeester veeltydseene vermindering der benauwdheid by zy- nen lyder befpeuren. — Roodewyn, van het beste foort, met koud water, dikwyls, met kleine teugen, gedron- ken, of Aluin by een zagt zweetdry- vend mengfel gevoegd, zyn, om dit heilzaam gevolg te erlangen, allerbest gefchikt. — Geneesmiddelen, die het zweet met meer geweld uitdryven , zyn verderflyk, 5. In allen gevallen is de Koortsbast , ter ftuitinge van de rotting onontbeer- lyk; ja! dit onvergelykelyk Middel is, met de vereischte oplettendheid gebruikt zynde, alleen volftaande, om de kwaad- aartigheid der ziekte ftoffe zodaanig te verbeteren, dat de gevolgen der rotting . voorgekoomen en overwonnen wor- den, — Om van dit gezegde, ’t geen op de bevinding fteunt , volkomen over- reed te worden, ftelle ik de voigende by- Zzon- OP DE Ol L SCHEPEN … 65 zonderheden aan de oplettendheid voor van hen, welken de behandeling der fcheeps-ziektens is aanbetrouwt., 4. De Peruaanfche bast moet van het beste foort zyn. Nimmer zal het on- zen Geneesmeester berouwen, Zzyne aandagt te befteeden, om allen bedrog te ontgaan, Doch de kenmerken, waar door de egte van de vermengde, defleg- te van de beste, onderfcheiden word, zyn by de fchryvers te vinden. 6. Men moet terftond na de vooraf- gegaane ontlastingen, met dit Middel beginnen, zonder te letten op- of te wagten na de vermindering der koorts, Het vooroordeel * welk tegen de Kina door veelen eigenwyze en onovertuige- lyke ftyfhoofden gekoefterd word, in weerwil van de blykbaare bevinding van onpartydige Geneeskundigen, is ge- grond op het beflas en de droogte van de tong, de drooge hitte der huid, de afwezigheid eens bezinkfels in de pis, en van de teekenen der fcheiding. Doch dezen (ik fpreek uit eige bevinding) de- zen zyn juist kenmerken van de rotting, en dringende redenen, om hoe eerder hoe beter van den koortsbast gebruik te maaken, — Ten betooge van deze “Vl, DEEL E aan- 66 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS aanmerking ftrekt de uitwerking van dit Middel in deze ziekte, — Door hetzel- ve toch word eene zagte doorwaasfe- ming, welke in alle Rotkoortfen voor- deelig is, bevorderd, de fnelheid van de pols, die in dit geval door het be- derf der vogten veroorzaakt word, ver- Minderd, de ylheid tegengegaan, om dat de oorzaak, waar uit die ontftaat, door den koortsbast word verbeterd, en de ademhaling , die door den verfnel- den omloop des bloeds naar de longen, den lyder moeilyk valt, word door denzelven gemakkelyker gemaakt, Met een woord, allen toevallen, die uit een rottig bederf onzer vogten te weeg ge- bragt worden, het zy de koorts te traag of te fnel zy, worden door het gepast gebruik van dit Middel, vermin- derd, bedaard, en overwonnen, om dat het de aanwezig zynde rotting niet alleen tegenftaat, maar ook die te vree- zen is, voorkomt, en daarenboven, zo wel eene al te hevige en fnelle Circulatie bedaard, als den te traagen omloop des bloeds, uit eene vermindering der levenswerkingen, ter regter tyd aanwak- kerd, De onwraakbaare getuigenisfen der kundigfte waarneemeren, zo wel Ee de OP DE O; Ù SCHEPEN: 6 de dagelykfche ondervinding, bevestis gen myn gezegde ten overvloede. Y. In het gebfuik van {den Peruaans fchen bast moet tnen niet te karig zyn. Ruime giften van twee, drie of meer on- cen, op een afkookfel van 12 of 16 on« cen, in een étmaal gebruikt, en daag- lyks herhaald, {tuiten veeltyds eene rotting, tegen welke geringe giften wei- nig of niets vermoogen. Men bepaald de hoeveelheid van de Kina, naar den trap van de kwaadaartigheid der ziekte ftoffe, uit derzelver kenmerken te on- derfcheiden, en naar des lyders krag: ten, — Ín ’t gemeen Zal men zelden met eene groote hoeveelheid den lyder benadeelen, doch eene te geringe quan- titeit is niet zelden geheel vruchteloos. d. De Heelmeester moet niet te fchies lyk het gebruik van dit Middel ftaaken. De Koortsbast, behoorlyk, dat is, tot eene ruime hoeveelheid, gebruikt, overe wind en ftuit voor een gedeelte de rote ting , door de ftoffe, welke dezelve ver- oorzaakt, te omwinden, Eene te groo- te voorzigtigheid daar omtrent zou der- alven gelegenheid kunnen geeven, dat een gedeelte dezer ftoffe zich naderhand ontwikkelde, en den lyder op nieuw | _E 2 door 68 3. VEIRAC OVER DE ROTKÓORTS door de ziekte aangetast werd, — Ten minften moet men, zo lang zich eenige teekenen van rotting vertonen, met dit Middel aanhouden, e, Het afkookfel van den fyn geftoo- ten. Kcortsbast verdient de voorkeur boven eenige andere bereiding deszel- ven. „Daar door word tot het gereed maaken van het Middel minder tyd vereischt, en de Heelmeester kan ver- zekerd zyn, dat het werkzaamst ge- deelte. van de Kina, niet in het over- fchot blyve, en, even daarom, kan hy op de uitwerking derzelve beter {taat maaken, € By den Koortsbast moeten zodaa- nige Middelen gevoegd worden , die deszelfs werkvermoogen bevorderen , als de Tamarinde, Citroenfap, de zoete Vitriool- en Salpeter- geest of foortgely- ke, die het bederf tegenftaan ‚en min of « meer den ftoelgang bevorderen, Want, | 1. onder het gebruik ‚der Kina moet « de lyder daaglyks open lyf hebben. In- | dien zy dit op zich zelve, of door by- | voeging der, zo even aangepreezen, Middelen niet uitwerkt, paart men den Koortsbast met Kamilbloemen, Sene- | bla: | | | | OP DE O, b SCHEPEN... 69 bladen, Glaubers, wonderzout, of be- reid, uit delaatstgenoemden, klisteeren , welken om de 4 of 5 uuren ingefpooten worden. ahem _ De aanwyzing tot deze ontlasting is gegrond op de hardlyvigheid, de zwel- ling van den buik, rommelingen, enz. _ 6. 20. Onder de Middelen, om de befmettelyke Rotkoorts op de uitväa- rende OQ, L fchepen van ons Vaderland, te behandelen, behoord ook, behalven de reeds aangepreezen, eene zuivere koele lucht, — Op dit zo noodzâäkelyk vereischte, ter geneezing van Rotzie- ken Matroofen, laat men op de fche- ‚pen veeltyds te weinig acht. Zelfs word het door veelen , wien het aan oor- deel of kundigheid mangeld, niet zel- den ten koste. van “’slyders herftel, veracht, en in deszelfs plaats eene al« tyd nadeelige warme dampkring ver: „koozells …: … | … Ondertusfchen is niets redelyker, dan in eene ziekte, waar toe de warme on- zuivere dampkring ‘zo veel aanleiding „geeft, eene frisfche en koele lucht te verzorgen: niets billyker, dan het ge« leiden der wyze natuur in dit opzicht te BAC Sohar beeb Aes oct vol: JO J, VEIRAC OVER DE ROTKOORTS volgen, en den verhitten lyder, die naar de koelte reikhalst, dat geen te befchikken, wat de woede der ziekte en hevigheid der. koorts, zo wel als de kwaadaartigheid der rotting kan bedaa- ren, — Doch daar toe kan, naar uit- wyzen van de geduurige ervaaring, de koelte des Dampkrings, welke den ly- der omringd, en dien hy inademt, zeer veel toebrengen. Immers word daar door het onmaatig zweeten, het welk in den beginne der ziekte altyd nadee- lig is, voorgekoomen, of bedaard; de beweegingen der pols, door de verkoe- ling des bloeds, en deszelfs daar uit volgende, verdikking, gematigd; des Iyders kragten worden onderfteunt; de ademhaaling verbeeterd; de inwendige _ hitte getemperd, en de rotting geftuit, Ten dien Einde moet men de Iyders, zo lang het fchip niet in zee is, op het {trand in eene, tot hun verblyf gefchik- te, loots of in een fchuur brengen, of men doet op het íchip al wat de gele- genheid van weer, wind en water tac: laat (ce). 5 ar Hs Ce) Onlangs verhaalde my een Schipper, dat de Roikooris, welke een gaed deel van het gemeen â OP DE O, L SCHEPEN. vr _ 6 21. Het derde dat in de behande- ling van onze fcheeps-rotkoorts te doen is, beftaat in het herflel van des lyders Kragten ($ 14 n. 3). Ík betrek tot deze aanwyzing niet zo zeer de noodzakelykheid om voor de kragten van den lyder, in de hevigheid der ziekte, te zorgen, want dit is onaf- Ícheidelyk met het ftuiten der rotting verbonden, zodat, hoe gelukkiger wy daar in flaagen, hoe minder wy met de overblyvende zwakheid des lichaams, in het afgetrokken befchouwd, te. doen hebben, Maar ik heb voornaamlyk het oog op de verfterking van den Íyder, na dat de kwaadaartigheid der ziekte, voor het grootfte gedeelte, is overwon- nen. De Middelen, welke ter behandeling van den lyder vereischt worden breng ik tot — 1. den Koortsbast; 2, den Wyns 3e een koele Dampkring; en ten „4 tot eene gefchikte Levens-regeling. Deze Middelen moeten wy zo veel E 4 meer had aangetast, en van een zeer befmettelyken aart was, in haar woede voortging, zo lang de {tille &. 0, Wind waaide, maar fn geweld en befinette= ‘lykheid verminderde, zo dra een ftyve N. We wW ind door het {chip blaasde, 7 Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS meer in ’t werk ftellen , als de Matroos; meer dan andere menfchen, in het ge- vaar van wederinftorting verkeerd. “9 22, De verflapping der ingewanden en vaten, het noodzakelyk gevolg der ziekte, en van de daar tegen aangewen- de geneesmiddelen, de vrees van, nog overgebleevene , rotítoffe, en het ge- vaar van wederinftorting, zyn dringen- de redenen, om, gelyk reeds is aanges metkt, met het gebruik van den Koorts- bast, als een verfterkend middel, aan te houden. — Doch in het tegenwoor- dig geval, neemt hy, die het opzicht over den lyder heeft, de volgende Ae gelen in acht, Vooreerst: De hoeveelheid des Koortsbast, welken de lyder by aan- boudendheid gebruikt, word by trap- pen verminderd, zo dat eindelyk een ‘half once daags, ter verfterking van den verzwakten Matroos volftaat, mids hy daar mede; tot de volkoomene ge- neezing toe aanhoude, Ten Tweeden: Het komt thans min: der aan op de keuze eener byzondere bereiding. De poeder op zich zelven, het afkookfel van de geheele of van de fyn OP- DE O. LL SCHEPEN. 73 fyn geftootene, het Extra4 of de 7inc- tuur der Kina, met brandewyn, of wyn bereid, zynallen even vermoogend ter verfterking van den lyder, 6 23. De zieken, die het grootst ges vaar te boven zyn, hebben meestal ee- „nen byzonderen trek naar /yn en fler- ke Dranken, Betreffende het eerfle ; men geeve hen daags drie gewoone wynglazen , en klim- me op tot zes, waar mede men drie of meer weeken aanhoud, — Daar na word deze hoeveelheid trapswyze ver- „minderd en de wyn eindelyk geheel agter gelaten (£), De Geestryke Dranken, door veelen in de Rotkoortfen ter verfterking aange- prezen, mogen wy den Matroos, voor al hem, die te vooren er aan gewoon was, niet onthouden. — Uit dezelve „verkiezen wy de Brandewyn , Genever, beste Rum of Arak met water verlengd, en maatig gedronken, Deze Middelen zyn byzonder gefchikt om de inftorting, E 5 de (f) Dit heeft zyn opzicht op den gemeenen Man. Die gelegenheid hebben, doen best, om, Zo lang de reize duurt, daagiyks een goed glas wyn te drinken. 74 Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS de fcheurbuikige kwaadfappigheid, wel- ken anderzints dikwerf na de geneezing der ziekte volgen, te voorkoomen. 9 24. Eene koele Lucht werkt kragtig mede in het verfterken van den zwak- ken Zeeman. — Om dezelve in te ade- men, moet hy by alle mogelyke gele- genheden, aan’t{trand gebragt worden, Doch het fchip in zee en het weêr gun- ftig zynde, dikwyls op het dek zitten of wandelen, S 25, Zo lang eenige vreeze van rot- tig bederf overfchiet, en de lyder hiet reeds merkelyk in kragten is toegenoo- men, moeten alle dierlyke /pyzen zorg- vuldig vermyd worden, —Ryst, fcheeps- brood ‚garst, grutten, havermeel „meel. bloem in water, of ‘indien ‘er gelegen- ‘heid is , in gekarnde melk gekookt, ver- fche geftoofde groentens met Citroen- fap, zyn, in de tegenwoordige omftan- digheid, de gefchiktíte voedfels, Daar na, wanneer geene Rotting meer te duchten is, gaat:men over tot dierlyke f{pyzen. — Magere vleesch foupen met groentens en room van Wynfteen, versch wit vleesch, als het te bekoo- men OP DE O. h SCHEPEN. 75 men is, met ingemaâäkte groentens of fcheepsbrood, in het fap van Aalbesfen geweekt, köomen byzonder te ftaade, De keuze dezer {pyzen gefchied naar gelang der byzondere omftandigheden ;, zo van het proviand, als van den lyder , en met dezelven houd men zo lang aan, tot hy zyne voorige kragten be- koomen heeft, en in ftaat is, om 'tnet de overige gezonde Maats ‘uit den zel- ven bak te eeten. Den Zieken, op wiens verfterking het alleen aankomt, moet men de warme water dranken, voor zynen gewoonen Drank zorgvuldig onthouden. Enkel koud water, of dit met een weinig brandewyn vermengd, goed belegen bier, garst of haver-water met wyn, moet zynen daaglykfchen drank uitmaaken, De Beweeging is volftrekt noodzake- lyk, ten minften zeer voordeelig in de vernieuwing der verlooren kragten. Met dit oogmerk moet de Matroos, wanneer de gelegenheid niet ontbreekt, daaglyks op het ftrand wandelen; of by mangel daar van, zy het hem vergund, zich met fpringen en ftoeien te vermaaken, of de Schipper laat hem het gemaklykst Ácheeps-werk verrigten, tot dat by in | ftaat 76 Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS ftaat is, om zynen post behoorlyk waar te neemen. Een te zwaare arbeid zou den zwakken Zeeman voor altyd kun- nen krenken, S 26. Op deze wyze word de kwaadaartige befmettelyke Rotkoorts, op de uitvaarende OQ. 1. fchepen dezer Landen, best behandelt , en met dezel- ve, hoe eenvoudig zy moge fchynen, zal men veeltyds, zo fpoedig als geluk- kig, den lyder herftellen, Ik beken dat ik dit Hoofdftuk merke- lyk zoude hebben kunnen uitbreiden, en dat ik aan den anderen kant veele zaaken, die men ook elders vind, en den kundigften myner lezeren bekend zyn, gemeld heb. — Doch het {trekke ter myner ontfchuldiging, dat dit ge- deelte van myn betoog het uitvinden van nieuwigheden, zo min als de ver- fchillende gedagten van veelerleie fchry- „veren ten doel hadde; maar dat ik my op eene zuivere en. onopgetooide bevin- ding, en op eene korte, fchoon vol- doende, behandeling der fcheeps-rots koorts allerbyzonderst toegelegd heb, 6 27. Ik kan deze Afdeeling gie | | Huls ie OP DE 0, 1, SCHEPEN 7} fluiten, zonder de opgaaveder byzonde: re behandeling van zodaanige Toewallen, waar van ik niets of te weinig heb ge- zegt, en die echter de oplettendheid van den zeevaarenden Geneesmeester verdienen. Deze zyn Hoofdzaaklyk de navolgende: Vooreerst de Ylhoofdigheid, Dit toe- val, * welk, in den beginne der ziekte, een duidelyk kenmerk is van een druk- king der hersfenen en verfnelden om- loop des bloeds naar dezelven, word allerzekerst geftuit door zodaanige Mid- … delen, welken den loop des bloeds naar beneden bepaalen. Behalven de reeds (6 17.) aangepree- zen Middelen, ftrekken daar toe het Zuurdeeg aan de voeten, het wasfchen der beenen met het afkookfel van Ka- milbloemen in bier of wyn-azyn, en fpaanfche vliegen aan de kuiten, welken ook des noods aan de dyen en de ar- men worden geplaatst. — Deze laatíte echter moeten, zo wel om de, te vree- zene , moeilykheid der pisontlasting, als om de verheffing der Koorts, welke uit hunne prikkeling dikwerf ontftaat, en om de verdunning des bloeds, veeltyds het gevolg van hun opgeflorpt Vlug: zout, 78, Je VEIRAC OVER DE ROTKOORTS zout, met omzigtigheid gebeezigd wor: den. — Om deze fchaadelyke uitwerkin= gen der fpaanfche vliegen te vermyden moeten zy met Kamfer worden be- ftrooit, en liever den vierden of vyfden dag der ziekte, dan vroeger, worden aangelegd. Ten Tweeden: de Rommelingen in de darmen, door een verylde lucht ver- oorzaakt, zyn doorgaans de voorboden van ontydige afgangen en verdienen daarom des Heelmeesters byzondere oplettendheid, vooral wanneer zy, te- sen het gebruik der Middelen die de rotting wederftaan, voortduuren. Op grond eener menigvuldige en langduuri- ge beproeving, prys ik in dit geval den wilden Baldriaanwortel tot twaalf grei- nen, bloem van Zinc met een weinig zuiker, welk poeder de lyder in eens gebruikt , en indien het toeval niet wykt, herhaald. Het mislukt zelden, of de Rommelingen verminderen op het gebruik van eene gifte. Wanneer deze buik-rommelingen zeer geweldig zyn, de lyder weinig yld, en de benauwdheid niet zeer groot is, kan men veilig tegen den avond een zagt opé- aat by het evengemelde poeder voegen. C OP DE OL SCHEPEN 50 Doch de lyder zeer hardlyvig, en de buik opgefpannen zynde , dan verzorgd men eenige afgangen, door middel van den Rhabarber, den wilden Baldriaan- wortel, en een Middenzout, elk tot een halve dragma, wanneer de buik-romme- lingen, tevens met de afgangen, door- gaans verminderen, Ten Derden: Wanner de Purper Vlakken, Garst-uitllag, of foortgelyke kenmerken eener rottige verdunning des bloeds, zich op de huid vertoonen, ’ welk nochtans onder eene koele behan- deling zelden gebeurt (g), moet men de hoeveelheid van den Koorstbast voor al niet verminderen , en by denzelven eene genoegzaame hoeveelheid kamilbloe- men(h) voegen. Wanneer by het door- zygfel van dit Middel den geest van Minderer , behoorlyk bereid, vermengd word „heeft men een allerkragtigst mid- del s (g) Een bevaare Zee Chirurgyn fchreef my in ’t voorleden jaar. ’”Toen de Zieltjes vyt dagen aan boord waren geweest, ontdekte zich de Rotkoorts, ik liet myn volk koeltjes leggen , waar door nie- mand een rottigen uitflag kreeg. — Ik werd ook ziek, myn opvolger broeide de lyders uit al zyn magt, maar veelen kreegen daar door een foort van garst-uitflag , en niet weinige ftierven”’, (h) Een once of daar omtrent op een kookfel van 12 oncen. Bo J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS del, om de oorzaak des gemelden uit- flags tegen te gaan. Ik heb dikwerf in dit geval, daar de nood fpoedige, en tevens de minst kostbaare, hulp ver- eischte, met koud overgehaald water, by kleine teugen ingegeeven, dit toeval geftuit. — Daar deze Middelen onvol- doende zyn, zullen wy met geen ande- re, indien myne ondervinding doorgaat, flaagen. De overige toevallen zyn van weinig belang, vorderen geene byzon- dere behandeling, of zyn boven het be- reik der geneeskunde. — Tot deeze laatften breng ik byzonder de geduurige flaauwtens en fterke ftuiptrekkingen, indien zy te voorfchyn koomen, na dat de ziekte reeds eenige dagen heeft ge- duurd, en de rotting niet is vermin- derd, den hik met wezenloosheid, en het onwillig openftaan des monds en andere van gelyken aart, gewisfe voor- boden van den naderenden dood, — Onder deze Toevallen behoort ook ee- ne zekere Spasmodique Contractie van de Erectores penis, welkeeen volkoomen PRIAPISMUS tot haar gevolg heeft @, ‚_ Middel ter Gezondheid op ’s Konings Scheepen , pag. 178. Zie ook M. J. DE MAN. (n) Dit ftemt overeen met de ondervinding van den beroemden PRINGLE Le C. T.2 P. 66, 126 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS pen geweest zyn, ik nimmer eene ges reegelde Scheiding heb Waargenoo- men: maar altoos gezien, dat die Schei- ding, als byna onmerkbaar was, of door verfchillende wegen , en op verfcheiden tyden gefchiede. „By fommigen heb ik ondervonden , dat als zy van hunne Ziekte begonden te beteren, zy dan een Doofheid in ’t Gehoor kreegen, ’t geen altoos een goed teeken was, Wanneer nu de Rotkoorts in deezen Derden Trapis, vindt men niet zelden, dat dezelve allerkwaadaartigst, ten ui terfte Befmettelyk , en byna van een Pestagtigen aart wordt. Sommigen krygen dan Singultus, de Pols zinkt weg, Eenige Braaken een zwarte ftof, die,ook van hun, door den Afgang wordt ontlast: en, in deezen ítaat der Ziekte, werdt dezelve by fommige Schryvers;, den naam van Morbus Ni- ger gegeeven (o): zynde alsdan niet zelden voltrekt Doodelyk. Op het uitgaande Nederlandsch Com- pagnie Schip de Vrouwe Cornelia ge g= (o) A. TITSINGH geneeskonst der Heelmeesters Vee. in t Relaas van den Heelmeester SCHLAPPERI= ZIUS pag. 3769 5. OP DE O. IL SCHEPEN, 127 legonda, was deeze Ziekte zoo kwaad: aartig, en fchielyk toeneemende , dat de Lyders meestal, of den vierden, of den vyfden Dag, Overleeden. Veele derzelver bloeden uit de Neus, en kreegen Gangraena aan alle de deelen van ’t Lighaam. By anderen kwamen Zwarte, Paarfche, of donker Bruyne Vlekken, over het geheele Lighaam met ftreepen, Wibices. In het Jaar 1773 grasfeerde de Ae. bris maligna putrida op ’s Lands Schip van Oorloge Dieren; zynde die Ziekte daar ook zeer kwaadaartig ; en hadt zulk eenen fpoedigen voortgang, dat veelen daarvan, reeds op den vyfden of zes- den Dag, Geftorven zyn. In de laatst gepasfeerde Jaaren, is op verfcheiden Uitgaande Oostindifche Nederlandfche Scheepen gebleeken , hoe kwaadaartig die Ziektens daar zyn geweest. Ik moet hier tusfchen beiden aanmer- ken, dat, wanneer de Mebris maligna putrida, binnen Boord der Scheepen Grasfeerende is, dezelve veeltyds -in den Trap van kwaadaartigheid, zeer verfchillende zal zyn, en dat, de door my opgegeeven drie Tydperken van dee- ze Ziekte, alleenlyk plaats hebben, en Waar. 128 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS Waargenoomen worden, wanneer -die Ziekte niet in den hoogften Graad van kwaadaartigheid heerscht; want anders is de Ziekte zo fpoedig toeneemende, dat zy, of die twee eerfte T'ydper- ken zo fchielyk doorloopt; dat de- zelve byna niet merkbaar zyn; of ook wel eens, zig aanftonds met zeer kwaa- de toevallen vertoond: en dit laatste zal men voornamelyk zien, op een Schip, alwaar reets deeze kwaadaartige Rot- koorts in eenen hoogen Trap Gras- feerende is, en in de Verblyfplaats der Manfchappen, reets een zeer befmet- telyke Lucht tegenwoordig zy. Hier- door zal het ook zyn, dat men niet al- toos dezelve Teekenen vinden zal ; maar dan eens zal zig die Ziekte met ver- fcheiden van de door my opgegeeven Teekenen, en dan eens met fommigen van deezen vertoonen: al het welk zal afhangen van den meer of minder Trap van kwaadaartigheid der Ziekte, en van de meer of minder gefchiktheid der Lighaamen zoo wel alsvan de groo- ter of geringe Befmetting in de Ver- blyfplaats,: waar deeze Zieken zig bea vinden (p). Met “_(p) Men zie ook omtrent het verfchil der Trap= pen OP DE O, Ih SCHEPEN, …— 129 __Met myne ondervinding, omtrent de Kenteekenen van deeze Kebris maligna Putrida, koomen overeen, de getuige- __nisfen der Heeren VAN SWIETEN (q) PRINGLE (r) HUXHAM (S) MONCHY (t) DE MAN (u) TISSOT (Vv) ROUPPE (w) en meer anderen ; als meede dat geene, ’t welk de Heer scHrApPrisius daarvan, in zyn Relaas, gehouden op ’ Schip Brederode, opgeeft ; en waarvan ik hier ni, woordelyk uittrekzel zal mededee: en. » De Phaenomena des eerften Dag , » waren de volgende: Horror, Capi- » tis et Lumborum dolor, Anxietas VI, DEEL. I Jul pen en Teekenen van deeze Rotkoorts het nut= tig Werkje van den Heer 1. Rroures over de Ziektens der Scheepvaarende. (q) Geneeswys der Zieken in de Heirleegers p. 85 tot 88. (r) Obfervations fur les Maladies des Armeées dans les Camp, & dans les Garnifons &c. Tom.2 Pe 52-67. (s) Proeve over de Koortfen pag. 12. (t) In de Geleerde Prys Verhandeling , te vinden in ’ zesde Deel, eerfte Stuk, van de Hollandfche Maatfchappye te Haarlem. (u) Verhandeling over de Rotkoorts p. 8, (v) Raadgeeving voor de Gezondheid voor den gemeenen Man p. 180. (w) Over de Ziektens der Scheepvaarende Pag. 230236. ; 130 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS 5 Jub Diaphragmate, Naufea , Conatus 5 vomendi, Alvus adftricta, Cutis ari= 5» da, Sudor nullus, Virium debilitas, » Pulfus durus € frequens, Urina paus $, ca, het Bloed na de Laating bleef in s Superficie ligt rood, in zyn midden » en onderdeel Zwart, en in * geheel » zonder Water. | »„ Den tweeden Dag, klaagden zy ;, 5 over Halitus foetidi oris, Amaritudo , » Sitis intenfa, Womitus ZErugirnofus » Pine Levamine, Anxietas fuimma , Jn- » quietudo, Vertigo, leterus, Lîrgua » erat flava, Pulfus fanus, Urina pau- »» ca biliofa , en veele hadden een Jfa- » teria nigra glutinofa circa Dentes, » Den derden Dag kwam Singultus, 5 Womitus Niger en dergelyke Sedes, » den zelven, of vierden Dag, volgde » Sudor frigidus, Frigus extremarum , > Hemorrhbagia narium , Sputus niger, > Manuum tremor , Deliria et Convulfio- » nes, waar meede zy Stierven (x). __ Ik zal hier nog byvoegen een woor- delyk Extract, uit het Dagregister van den Ervarenen Heelmeesters Pour AN. _(x) A. TrrsiNgH Geneeskonst der Heelmeesters &c. pag, 375. OP DE O. L SCHEPEN. … 13% ANTON PASSINI, gehouden op een Uit-. gaand Nederlansch Oostindisch Com- pagnies Schip , in den Jaare 1771. » Sommigen (zegt die Heelmeester) „ van onze Zieken, klaagden over eene „ koude grilling, waarop een branden „ de hitte volgde, verzeld van zwaare > Hoofdpyn; by eenige geleek die Zieke te in ’t eerste begin, na een Aebris „ Cartarrhalis ;meest alle klaagden over » een groot verval van Krachten, vere s looren eetlust, bittere fmaak in den > Mond, Anxietas praecordiorum, Nau- » Jea, ende Tong werdt met een geele „ korst bedekt. | „ De Pols was zeer verfchillende: by de meesten was zy ras een kleen; by » anderen rasen vol. By eenige waren „ de Handen in het aanvoelen vogtig „en klam; by anderen daarenteegen „ was de Huid heet en droog. By eeni- » ge was de Koorts Remitteerende, dog »„ in ’t algemeen Continueel, en duurde » tot de elfde, veertiende, of twintigfte „ Dag, | „ Anderen, by wien de Ziekte „ kwaadaartiger, of in een meer gevor- „derden Trap was, Delireerden, lig »» gende als Ne Monds te praaten; 2 en 132 B. -HUSSEM- OVER DE ROTKOORTS » en hadden daar by, Refpiratio diffici » lis, en Subfultus tendinum, Eenige » van deezen, kreegen Petechiae , Haes > morrhagia Narium, Zwarte Vlekken „en Streepen over het geheele Lig- „‚ haam , Gangraenaen Sphacelusop den - Rug, aan de Neus, Handen en Voe- „> ten , zonder voorafgaande Pynen, „» Eenige daar van, kreegen Liarrhoea, » verzeld van. een allerafgryfelykite » flank, en van deeze Stierven zeer » Veelen, reets op den vierden of vyf- »„ den Dag. Van foortgelyke Extracten uit Jour- nalen, aan Boord van Scheepen gehou- den; alwaar de Mebris maligna putrida grasfeerde, zoude ik nog verfcheiden konnen opgeeven. Uit een Dagregister gehouden op het Hollands Oorlog Schip de HAARLEMMERHOUT, dat in de West- Indien was , en waar op deeze gemelde Ziekte heerschte, blykt meede derzelver Kwaadaartigheid, zynde insgelyks van de bovengemelde Teekenen verzeld, en zoo Kwaadaartig, dat de meesten, reets op den vyfden of zesden dag , daaraan Stierven : en men nam daar waar, dat veelen dier geene , welken aan deeze Ziekte lagen, Daags 8 | uns | OP DE O, L SCHEPEN. « 133 hunnen Dood, zeer fterk van de Vlie- gen geplaagt werden ; zoodanig, dat men die Infecten niet van hunne Lig- haamen houden konde; daar anderen, naast deeze liggende, en in het uiterlyk aanzien, in Teekenen en Gevaar, het zelfde zynde , daar geen hinder van hadden: Delaatften ftonden de Ziek- te door; en de eerften Stierven ‘kort ‘daarna, Sommige van deeze Liyders, werden door de Mieren, met zulk eene Woede aangetast, dat dit Gedierte hun de Oogleeden rontom de Orbita; en de Teenen, geheel aan ftukken Bezeten, niettegen{taande men ’er Op- pasfers by plaatfte, om dit te belet- ten ; daar anderen van die Lyders, {choon naast deeze liggende, en in gevaar zelfde fcheenen, geheel hiervan be= wryd bleeven: ’t gevolg daarvan was, dat de eer{ten alle Stierven , en de laats- ten, van de Ziekte Herftelden. … Dit ging, op de ondervinding zoo zeeker door, dat, wanneer de Vliegen en Mie- ren een van deeze Zieken met dusdanig eene Woede aan vielen, men met zee- kerheid voorzeggen konde, dat zy kor- ten tyd daarna , aan de Ziekte Sterven zouden, „ I 3 Dus 134 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS … Dus heb ik dan aangetoond, de dui- delyke en onderfcheidene kenmerken, van die befmettelyke. Rotkoorts (Febris malig- na putrida) welke thans zo algemeen zee- dert eenige Jaaren befpeurt is op de Uit- gaande Gostindifche Scheepen deezer Lan- den. En, fchoon die Ziekte, zo als gebieeken is, op alle Scheepen niet even kwaadaartig , of in teekenen en toevallenaltoos gelyk, en het zelve zy, zo zal men-echter , naar myne gedach- ten, die Ziekte, door de hier boven opgegeevene. Teekenen, zeer gemak- kelyk van-alle andere Ziektens konnen onderfcheiden. „>…lWanneer dan deeze Rotkoorts, tot den. Uitersten trap van Kwaadaartig- heid, aan-Boord der Uitgaande Neder- landfche Oostindifche Scheepen gekoo- men is, kan men dezelve na genoeg, als een: Scheepspest aanmerken ; en het zal nader blyken, wat Slagtinge deeze Ziekte op ‘de gemelde Compagnies Scheepen ‚ nu in de laatst voorgaande Jaaren, onder dat Scheepsvolk te we: ge gebragt heeft. Volgens een Lyst, my opgegeeven, zyn in ’t Jaar 1772, op Veertig van de Nederlandfche Uitgaande Ocstagnen CCC. OP DE OL SCHEPEN. 135 Scheepen, 2898 Man Overleeden; die genoegzaam alle aan de Zebris maligna putrida geftorven zyn. - Inst"tsfaar. 1771, vertrok het Com: pagnies Schip de Prouwe Cornelia Hille- gonda, na Zee, met 5o. Zieken; waar onder deeze Rotkoorts grasfeerde; en nam zo fterk toe, zoo wel in Kwaad- aartigheid , als in % Getal der Zie- ken ‚dat gemelde Schip, te SCHEER: Nes in Engeland moest binnen loopen, alwaar ‘er 13o aan deeze Ziekte. Stier- VeR.ie + In dat zelfde Jaar, grasfeerde meede op een Oostindisch Compagnies Schip, gevoerd ‘door Capitein KLINKEWAAL; de Pebris maligna putrida zo fterk, dat, eer dit Schip aan de Kaap de Goede Hoop kwam, reets over de 200 Man aan dezelve Geftorven ‘waren, En, volgens een -kleen Uittrekzel der Sterflysten, van de gemelde Uit- gaande Compagnies Scheepen, is te zien, wat groote Sterftens die Ziek- h - onder dat ee ien pen ‚nee ke Ri In 136 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS In’ Jaar 1770 had’t Schip de Pallas op de Uitreis na de Caap 142Dooden Velzen mmm maan IT omm __— % Huis de B) Wig mm 109 mm Ouderkerk emme Óf aenema %# Huis Om mm Ii mn 1771 De Tempel a 109 mmm Vredenlust —_—— ___—— MO eed _— mmm SCHAAL omm Ia EST. 1772 emmen Zitidbevcland o— mmm OI mmm nn Renswoude mn mmm IÓ ne Ogmerkerk mn me 190 IG mn Erp a 150 mmige ET Ennens) Oostkapel mn me TO Blyswyk mn nn mn 177 mmm Willem de Vyfde Venn mn nennen) … [oben omne TÓ mmm ne mn Veldhoen maman En, het is zeer wel bekend, hoe Kwaadaartig deeze Koortfen in den Jaare 1772 op gemelde Scheepen ge- weest zyn, toen-dezelven nog in Te- xel lagen; zo dat men de Zieken uit die Scheepen, in de Schans op Texel brengen moest, en welke Sterfte de ge- melde Ziekte-toen onder dat Scheeps- volk te wege gebracht heeft, … Wanneer dan deeze Rotkoorts, op ‚de Scheepen in een zeer hoogen Graad van Kwaadaartigheid heerscht, is die Ziekte, niet alleen voor de aan Boord Zynde, maar ook voor die genen welke met zoodanige Scheepen Gemeenfchap heb; OP DE 0, L SCHEPEN. 139 hebben, ten uitterfte Befmettelyk, Hiers om verboden ook de Engelfche, alle gemeenfchap met het gemelde Compag- nies Schip de Vrouwe Cornelia Hillegon- da, toen het te Scheernes lag, - Men heeft ook fomtyds gezien, dat deeze Ziekte „op andere Scheepen, mee- de zeer Befmettelyk is geweest, en zeer groote Sterfte onder het Scheeps Volk heeft veroorzaakt (y). | Op ’s Lands Schip de Batavier namee, lyk, alwaar over de 2co Man aan dee- ze Ziekte geftorven zyn, wasze zo Be. fmettelyk, dat’er van de Lootfen, en Kaagfchippers, die toen dat Schip nog in Texellag, aan Boord geweest zyn, eenige dezelfde Ziekte gekreegen heb- ben, waar aan ’er fommige Overleeden zyn. En, ik zoude hier omtrent nog verfcheiden gevallen konnen opgeeven.” De Teekenen van Pest, door de Cy) In de Befchryvinge van ’tLeeven van den „Admiraal de Ruiter zo wel, als in- de Reize van „ANZON, EN SCHOUTE, vindt-menmeede, hoe Be= fmettelyk, en Kwaadaartig deeze Rotkoortfen op hunne Vlooten geweest zyn, en wat groote Sterf= tens die veroorzaakt hebben; zoodanig, dat de Heelmeesters op die Scheepen, oordeelden dat de ziektens van een Pestagtigen aart, en byna za befimertelyk als de Pest waren, 188 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS Schryvers opgegeeven, koomen ook zeer na met die van de Pebris maligna eid ‚ wanneer die aan Boord der Uitgaande Oostindifche Scheepen, zo- wel als op andere plaatfen Grasfeeren, en in de Uiterfte trap van Kwaadaartig- heid zyn, overeen; Men zie hier over Ae DE HAAN (Z), PRINGLE (4), LIEU- TAUD (b), en meer anderen, Schoon nu, uit eenige opgegeeven gevallen, blykt, dat deeze Kwaadaar- tige Rotkoorts;-ook-op andere, dan de Uitgaande Nederlandfche Oostindie Ache Scheepen waargenoomen zy; 20 ds het echter een onbetwistbaare waar- heid, datze nimmer, zo algemeen op de, Scheepen gevonden is, als in de Aaâtst voorgaande Jaaren, op die, wel- ken van hier naar de Oostindien gefte- vend zyn. … 2 Omtrent het onderzoek der Lighaa- „men, van hun, welken aan de Hebris > maligna puirida geftorven zyn, zal ik niet fpreeken ; dewyl dit naar myne ‚gedachten, tot de opgegeevene Vraag der Maatfchappye, niet fchynd Ar 00 Cz) L. C. part. XIV. Cap. IX, (a) L. C. tom. 2, pag. 105. (b) L. C, p. 32. nn OP DE O. L SCHEPEN. 139 hooren. Men kan daar over nazien, de Prysverhandeling van den geleer- den Heer s. DE MONCHY (C), PRINGLE (d), TITSING (€), ROUPPE (f)), en meer anderen. Dus het Eerfte Lid der Vraag beant- woord hebbende, zo ga ik over, tot het Tweede Lid derzelve ; namelyks door‘ welke Oorzaken deeze Koorts wordt Voortgebragt. 7 TWEEDE AFDEELING. De oorzaken, waardoor deeze Koorts op de Uitgaande Nederlandfíche Oostindifche Scheepen wordt voortge- bracht, diend men voornamelyk te zoeken , in den Staat van het Volk zelfs, waarmeede deeze Scheepen be- mand. worden, en in een onmiddelyk meedegedeelde befmetting, in de Ver- bly£ fc) In ’t zesde Deel, eerfte Stuk, van de Maat- fchappye der Weetenfchappen te Haarlem, pag. >je __(d) PrINGLE L. C. part, III. ch. 7. p. 308314. of tom. II. p. 71—79. (e) Geneeskonst der Heelmeesters pag. 376. " (f) Ziektens der Scheepvaarende p. 236, M. Je DE MAN pag. 157. 140 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS blyfplaats, gefchikt voor de Manfchap- pen op die Scheepen, | …_ Omtrent de Oorzaken van de Zebris maligna pPutrida, in de- Lighaamen zelfs; hier omtrent zal ik niet breed- voerig zyn: te meer, dewyl dit reeds door de Heeren PRINGLE, HUXHAM, DE MAN, en Anderen, naauwkeurig be- fehreeven is, Men vindt ook ín de ge- feerde prysverhandeling van den Hee- TE Ss, DE MONCHY de naaste of waare Oorzaak dezer Ziekten, zeer duidelyk opgegeeven. | In de eerfte plaats, komt dan hier in aanmerking , de Voorbefchikkende Oorzaken. Hier onder brenge ik, die natuurlyke neiging, of gefchiktheid tot Verrotting in onze Vogten, welke de- zelve met alle dierlyke fappen- gemeen hebben ; en vooral, zullen de vogten hier toe eche gefteldheid verkrygen;, door eene ongereegelde Leevenswys. Die natuurlyke neiging van onze Vog- ten tot Verrotting , zal ook verfchillen , na de byzondere Lighaams Gefteldhee- den, Dus zullen die Lighaamen, in welken dun Bloed , met een zeekeren trap van (lapheid in de vaste deelen plaats heeft , meerder geneigdheid en ot: OP DE O, L SCHEPEN, 14Ï Rotziektens hebben, dan anderen, by wien deeze afwyking van den ftaat der Gezondheid, niet tegenwoordig zy. De ondervinding heeft ook geleerd, dat dezulken, welken Schorbuticg zyn, of die geenen wier Bloed, door ’t veel ge- bruik van Kwikmiddelen ontbonden is, of Lighaamen, die door voorafgaan- de Ziektens verzwakt zyn, eerder vat- baar voor kwaadaartige Rotziektens zullen weezen, dan anderen die gezond en fterk zyn. De Heeren s. DE MONCHY (8), Me 1. DE MAN (h), en PRINGLE (1), hebben dit ook waargenoomen : en HUX- HAM merkt nog aan, dat die geenen die Vet van Lighaam zyn, het eerst door Rotkoortfen aangetast worden (k). Alhetgeen ook, dat daar en booven in de Leevenswys afwykt van ’t behoor- lyk gebruik der niet Natuurlyke zaa- ken, kan eene gefteldheid, of Voorbe- fchikkende Oorzaak , tot kwaadaartige Rotkoortfen. geeven, | Omtrent de Oorzaken , waar dar CEr (g) Prys-Verhandeling in de Hollandf. Maat, der Weetenfch. te Haarlem óde deel 1fte ftuk p. 67. Ch) Verhandeling over de Rotkoorts p. 85-86. (1) L.C. p. 55—71. en Nederd: Vertal: p. 342, CK) HUXHAM Le Cp. 13—17. 143 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS deeze Koorts, aan Boord van de Uit- gaande Nederlandfche Oostindifche biet ach wordt voortgebracht; heb ik gezegt, dat men in de eerfte plaats, die Corzaken zoeken moest, in den ftaat van het Volk zelfs, waarmeede deeze Scheepen worden Bemand. __De ondervinding leerd , dat het flegfte gedeelte van die Manfchappen, de Sol- daaten namelyk, en onbevaare Matroo= fen, doorgaans den eerften aanval ge= voelen van die kwaadaartige Rotkoorts, en onder deezen, maakt die Ziekte ge- meenlyk de grootfte verwoesting. Dit blykt eenpaarig uit de dagregisters der Heelmeesters gehouden op deeze Scheepen. De Soldaaten, die op de Uitgaande Oostindifche Scheepen dienen, zyn meest Vreemdelingen, verzwakt door armoede, geleedene ongemakken in voo- rige Krygsdienften, of anderzints, en op de Reize naar Holland; zulke Men- fchen dan, worden in de Huizen der zoogenaamde Volkhouders, tot bevol- king van deeze gemelde Oostindifche Scheepen, bewaard , en opgeflooten, alwaar zy niet zelden, tot het uiterfte worden gebracht, en een Cau/a praedis- pa OP DE O, L SCHEPEN. 143 ponens, tot de Febris maligna putrida krygen. Ik zal niet breedvoerig zyn, om- trent de gefchiktheid van die Huizen der Volkhouders , tot ‘verblyf van zo veele Menfchen, als men dikwerf daar in vind ; maar alleenlyk aanmerken, dat ’er veelen van die Huizen geweest Zyn, waar in, op de Zolders, of in on- deraardfche Kelders, dikwerf een zeer groot aantal Menfchen , gefchikt tot Bevolking van gemelde Scheepen, ee- nigen tyd, ja Maanden agter een, zyn opgeflooten geweest, Ik weet van zeer naby, dat ‘er onder anderen, in één van deeze Huizen, op een Zolder, zeer laag van verdieping zynde, by de. zoo van deeze Menfchen waren ‘opgefloo- ten; die alhier Nagt en Dag moesten huishouden, hunne natuurlyke ontlastin= gen verrigten, geene plaats om te flaa- en hadden, maar op, en onder mal- anderen moesten liggen, en waar on: der veelen waren, die tegen hunnen wil, alhier opgehouden wierden, By anderen heb ik gezien, dat in Kelders van zoodanige Huizen, meede een zeer groot getal van deeze Men- Íchen waren opgeflooten , ar sen k om. 144 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS, fommigen, reeds by de vyf Maanden hadden geweest, en geduurende dien __ tyd, aldaar een zeer Befmettelyke, en kwaade Lucht hadden moeten inade- men. De Voedzels welken die Menfchen in deeze Huizen gegeeven worden; zyn doorgaans zoodanig, dat zy in die Lig- haamen, meede niet weinig toebrengen, om eene gefteltheid tot Rotziektens te veroorzaaken. Voeg hier by, dat’er in de laatst voorgaande Jaaren, en in« zonderheid in 1771 en 1772, in fom- mige van deeze Huizen, de Zebris pu- srida onder de aldaar zynde Manfchap-= pen heerschten; zo dat ik weet , dat ’er in één Huis, op één tyd, in de zo van deeze Menfchen, aan die Koorts laa- gen; en in eenige van deeze Huizen, is de Sterfte onder dit Volk, zeer groot geweest ; zoodanig dat men het getal der dooden niet durvende opgeeven;, fomtyds twee Eyken in één Kist begraa- ven liet, Om dit myn gezegde nader te beves- tigen, zal ik hier een woordelyk ZEx- sract uit één der Journalen, op een Nederlandsch Uitgaand Oostindisch Schip gehouden, inden Jaare 1771, op- geeven, ”Ons OP DE O, L SCHEPEN. — 145 » Ons flegt Scheepsvolk was voor- » namelyk de oorzaak, van de op on- » zen Bodem uitgebroeide kwaadaarti » ge Ziektens; want, een groot ge- deelte van onze Soldaaten, waaron- der zig de Ziektens het eerst vertoons den, waren, voor dat zy aan Boord kwamen, verfcheiden Maanden age tereen , by Volkhouders opgeflooten geweest, Sommige daarvan, kwa- men uit dusdanig een Huis, alwaar op dien tyd, meer dan tweehonderd Menfchen by elkanderen waren opge- flooten; en waaronder, toen reeds, een hefmettelyke Ziekte heerschte, Eenige van deezen hadden zelfs daar ter plaatfe die Ziekte reeds doorge: ftaan: anderen, nog niet volkoomen herfteld, waren zo Zwak, dat zy naauw- » lyks de Valreep konden overkoomen 5 » die ook aanftonds in de Kooy raak- 2 2) 8 ten, Door deezen werdt de Ziekte aan Boord gebracht, en het gezonde deel der Manfchap aangefteeken. Ís het nu te begrypen, dat Menfchen, efchikt, of bewaard tot den Zeedienst op gemelde Oostindifche Scheepen, Vv oor hun vertrek na Boord, in deeze Huizen opgellooten, en vooral, als PI. DEES, K daar 246 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS daar reeds kwaadaartige Koortfen heer- fchen, gezond aan Boord van die Schece pen kunnen koomen? Zyn deeze Men- fchen bekwaam tot dien dienst; en kon- nen zy de ongemakken wederftaan, daar- aan verknogt? moeten dezulken niet mc eene gefteltheid in hunne Lighaamen tot Rotkoortfen aan Boord koomen; en de overige gezonden befme:ten ? Het blykt derhalven uit dit alles, dat de {taat des Volks zelfs, miet welke onze Uitgaande Oostindifche Scheepen bemand worden, dikwerf een voorna- me Oorzaak is van de kwaadaaruge Ziektens op die Scheepen, en van de groote Sterftens, welke hiervan % ge- volg zyn. Het Volk dan, op deeze Oostindifche Scheepen aan Boord koomende, en uit de een of ander der opgenoemde Or- zaken, de Caufa praedisponens tot de Febris maligna putrida in hunne Lighaa- men hebbende, ondergaat aldaar ae Caufae occafionales. Wy hebben aangemerkt, dat de Oorzaak van de Febris maligna puirida, Oo onze Uitgaande Oostindifche Schze= pen, in de eerfte plaats te zoeken was, ain den Staat van ’t Volk zelfs; en in ce twee- OP DE O, Lb SCHEPEN. 147 tweede, in de Verblyfplaats voor die Manfchappen, op deeze Scheepen. De Verblyfplaats voor deeze Man: fchappen, de Soldaaten, en Matroo- zen, namelyk; is, in dat gedeelte van het Schip, ’t geen men het Zus/chendeks noemt. Hfd Ik zal my niet breedvoerig uitlaaten in de befchryving van dit Zusfchendeks, dewyl dit genoegzaam bekend zy: ale leenlyk zal ik aanmerken, dat deeze Verblyfplaats voor *t Volk op de Nee __derlandfche Oostindifche Scheepen; niet hoog van verdieping is; dat de Ge« fchutpoorten, die alhier zyn, toeges breeuwt worden; dat het bovendek van dit Zusfchendeks, niet, als op de Oor- logfcheepen, van Roosterwerk voore zien, maar een doorgaand digt Dek is5 dat de Patrys-poortjes, die Zusfchendeks zyn, ook veeltyds digt gemaakt wor- den; en dat de eenige toegang van Lucht derhalven, in ’t Zusfchendeks op deeze Scheepen, is, het Groot Luik; de Koks Luikjes; en het Agter Luik; waarvan de laate nog onder het Haifdek zyn, Het Woorluik namelyk, bepaald zig al leen tot het Kabeigat, en wordt door een houten elo dit Aapttendals 2 al= 148 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS afgefcheiden. De Konftapels Kamer “wordt meede’door een houten Schot daar- van afgefchooten: al hetgeen de ruim- te in’ Zusfchendeks op deeze Scheepen merkelyk bekort; en te meer, als men dan nog, zo als op fommige van deeze Scheepen gevorderd wordt, de Kombuis Zusfchendeks plaats. Eindelyk, neemt het groot getal van Kisten en Kooijen van het Volk, het overige gedeelte der ruimte alhier meerendeels in, zoodanig, dat fomtyds die Kisten, tot aan het Bovendek toe, op elkanderen geftaapeld ftaan, | “In dit Zusfchendeks, dat zo bekrom- penis, en zo weinig afwisfeling van fris- fche Lucht toelaat, worden egter, op die Scheepen, meer of min dan dric- honderd Menfchen geplaatst. De uit- waasfemingen van zo veele Lighaamen, van de Spyzen, de Rook van de Kam- buizen, als die in dit Zusfchendeks zyn, de uitwaasfemingen van de natte Klee- deren van ’t Volk by reegenagtig wee- „der, de Damp der Lampjes of Smeer- bakjes met Kaabelgaarens des avonds, en de flank der uitwerpfelen van fom- migen, te Lui ofte Ziek, om naar het Galjoen te gaan: dit alles, zegge ik, ; É _mouct ns ee en, OP DE O.L SCHEPEN... 149 moet hier een Lucht verfpreiden, ten. uiterfte nadeelig voor de Gezondheid, De vogtige en befimette Lucht in dee- ze Verblyfplaats, vergroot nog merke- lyk, door het aanweezen van Zieken, en vooral , als die Ziektens van een be- Ímettelyken aart zyn. Als dan hier by komt, Keegen of Stormagtig weeder;, dat men niet zelden in Texel waar- neemt, of by het uitloopen in de Noord: zee ontmoet, en de Luiken alsdan moe- ten digt gelegd en met Prefenningen overdekt worden ; zo kan ’er geene verfche Lucht Zusfchendeks koomen, en wat anders kan hiervan ’t gevolg zyn, dan eene geheele bederving van de hier aanweezende Lucht (1). Om te bewyzen van wat aart, en bes _ fmettelykheid, de Lucht in het Zus- Jchendeks zyn kan , wanneer deeze „Scheepen by hun uitloopen, in de Noordzee Stormagtig weeder ontmoe. ten; zo zal ik hier weeder een woorde- yk Zxsract, uit één der Dagregisters , | K,3 door (DD Op wat wyze de Lucht op *t Bloed werkt , hier over kan men nazien; het zeer nutcig Werk- Je van DJ HAMEL DU MONCEAU, Baak der gezond= heid voor de Scheepvaarende, uit het franchs ver« „faald door j. LULOFS, p. 23. 150 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS door den Heelmeester pAssINt gehoud den, op een Uitgaand Oostindisch Compagniesfchip, mededeelen. ” Weinige dagen (zegt hy) na dat zig » de kwaadaartige Ziektens, onder on= » ze Soldaaäten vertoond hadden, ftaa- ken wy in Zee; en werden terftond j zoodanig overvallen van Storm en » Keegen, dat alle de Roosters van de » Luiken met Prefenningen moesten » worden digt gelegt. De kwaade » Lucht, hier door Zurfchendeks opge- » tiooten, werd van tyd tot tyd befmet- » telyker. Het Zeewater, door den » Storm Zwifchendeks gekoomen, ver- 5 meerderde de vogtigheid van die Lucht » nog merkelyk, gelyk ook deszelfs » rottige hoedanigheid toenam, door » de Morsfigheid van’t Volk; door den » ftank der uitwerpfelen van fommi- » gen, te Bevreesd, of te Lui, om naar » t Galjoen te gaan; en door het uit- » waasfemen der natte Kleederen van » zulke, welke door Armoede of ont- » Vreemding verfteeken waren van de »» noodige Verfchooning, en dus de nat- » te Kleedefen aan hunne Lighaamen 9» moesten laaten droogen, Dit alles, w gevoegt by de Hitte en Benaauwt- heid, OP DE O, 1, SCHEPEN. 15T 5 heid, die’er Zusfchendeks plaats had ; » verfchaften my in den tyd van zeeven » dagen, over de vyftig Zieken, waar= onder zig myn Tweede en Derde 5 Heelmeester bevonden, beneffens ee- » nige Oppasfers der Zieken.” | Men ziet dan hier uit; dat de Ver- blyfplaats voor het Volk, op deeze Scheepen, als daarin eene, zeer kwaa- de en befmettelyke Lucht tegenwoordig is, een voorname aanleiding geevende Oorzaak zal zyn, tot de gemelde kwaade aartige Rotkoorts (*). K 4 Verder (*) Men werpe my niet teegen, dat deeze op= gegeeven Oorzaken, als de flegte ftaat van het Volk, zowel, als hunne Verblyfplaats , nagenoeg altoos dezelfde geweest zyn ais thans; want, het is zeer zeeker, dat de Huizen van de Volkhou- ders, te vooren nimmer met zo veele Manfchap= pen opgepropt zyn geweest als nu in de laatst gepasfeerde Jaaren; veele van deeze Huizen, die te vooren doorgaans van 40 tot 80 Man inhiel- den, heeft men in de nu laatst voorgaande Jaaren met 300 Menfchen vervuld gevonden; En, ik heb aangetoond, wat voor kwaadaartige en befimettely= ke Ziektens ’er in die laatfte Jaaren, in gemelde Huizen gegrasfeerd hebben; al hetwelk in de voo- rige Jaaren zoodanig geen plaats gehad heeft, Schoon nu de Verblyfplaats voor het Volk , op dee= ze Scheepen, nagenoeg altoos dezelfde is geweest „als thans, zal het echter zeeker zyn , dat naar even- reedigheid van de Infecteerende Lucht, en Befmet- tine 152 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS „Verder zal tot deeze aanleiding gees vende Oorzaken behooren ; de ongereer gelde Liehaams beweeging. (m), die vooral plaatsheeft, wanneer de Uitgaan “ de Oostindifche- Scheepen hunne Laar ding in Texel, of onder de Vieter ins neemende,. het Volk fomtyds „byna Nagt en Dag moet werken, en, wans neer «het hierdoor. afgemat is „niet zel. den. maar weinige uuren. op de Kisten kanliogen. doordien veeltyds.de Kooijen hen ontvreemd zyn. … - _ Ik hebaltoos, opdieScheepen,; waare opik gediend heb, aan den Commandee- renden Officieren gezegt, dat zy het Volk konden laaten Werken zo fterk als zy goedvonden, maar tevens verzogt, dat *% Volk op hunne gezette tyden mogt Keten en Slaapen, dewyl my de onder- vinding dikwerf heeft doen zien, dat men door dit verzuim, onder het | Scheeps EE tingen, welke in deeze Verblyfplaats wordt gen bragr,-deeze Verblyvfplaats ook des te nadeeliger „zowel, voor de aldaar zynde Gezonden, als ook voor de Zieken zyn zal. (m) De zeer geleerde Heer s. DE MONCHYs sheeft in zyn Prys-Verhandeling, te vinden in de Maasfchappye te Haarlem, Óde deel 1, ftuk , p. 90, dit meede als een aanleiding geevende Oorzaak tot de gemelde Ziekten opgegeeven, OPDE O, L SCHEPEN, 153 Scheeps Volk, Zieken gekreegen heeft, De opgeftopte Afgang , zal meede als een aanleiding geevende Oorzaak, in deezen moeten worden aangemerkt: want, zo ‘er reeds in de eerfte wegen (primae viae) een rottige (toffe hangt, en de natuurlyke ontlasting verhinderd wordt, zo zal dit meede, eene gelegen- heid. geevende Oorzaak tot gemelde Ziektens konnen geeven (n). ‘Veelen vande Manfchappen, koomen opsdeeze Scheepen als uitgehongerd aam Boord „en aldaar, de ruimte van Spys-vindehde;-overlaaden zy hunne Maagen; waaruit, indien ’er reeds eene flegten gefteltheid in de : eerfte wegen ‚plaats tieeft, „een kwaade verteering, eneen verder «bederf. in primis wijs wordt te weeg gebracht. De belette ongevoelige Uitwaasfe- ming, (Zranspiratio infenfibilis) komt in-deezen meede in aanmerking (o): ‚Want, zo ?er reeds eene gefteltheid in de Lighaamen, tot de Zebris maligna Purida ìs; en daarby de Uitwaasfeming crap Abee, Ke fchie- (n) PRINGLE tom.II.*pag. or. Ss, DE MoNcEYP PE, O4 | (0) S. DE MONCHY pag. 96. PRINGLE Ziektens der Heirleegers, Nederd; druk, pag. 103. 154 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS fchielyk over het geheele Lighaam op- geftopt wordt, zo zal die rottige {toffe , welke anders hier door van tyd tot tyd uitwaasfemt, belet; en oorzaak tot de kwaadaartige Rotkoorts konnen geeven, De Soldaaten op deeze gemelde Oost- indifche Scheepen, zyn hiervoor het meeste blootgefteld ; doordien deeze Menfchen, doorgaans van de Volkhou- ders zeer flegt in Plunjes worden uitge- rust, en het niet zelden gebeurd, dat „ als zy met die zeer geringe en {legte Plunjes, aan Boord koomen, dit weinie ge hun al door de bevaaren knaapen ont- vreemt wordt, zodra zy voet aan Boord zetten; waaruit volgt, dat zy niet anders overhouden, als dat geen, % welk zy aan hunne Lighaamen heb- ben. Wanneer zy dan, in den Reegen op ’t Dek moeten werken, worden hun- ne Kleederen doorhat, en geen drooge hebbende om aantetrekken, zelfs veel- tyds geen Kooy om in te Slaapen, moeten die ongelukkige, met hunne natte Kleederen op de Kisten liggen ; waardoor de Zranspiratio infenfibilis ten _ eenemaal belet wordt, Behalven deeze opgegeeven Oorza- ken, komt hier ook in aanmerking ad y: en en | Ene OP DE O0, L SCHEPEN, 155 byzondere gefteltheid van de uitwendie __ge Lucht; maar, deeze, heeft het Volk van de Oostindifche Scheepen gemeen, met de U tgaande Nederlandfche Oor- log, en andere Scheepen; egter is % zeeker, dat, als deeze uitwendige Lucht van eene nadeelige hoedanigheid is; ze ook naar evenredigheid fchaade- Iyker weezen zal voor zulke Lighaa- men, die reeds eene gefchiktheid tot Rotziektens hebben; of, zo ’er reeds foortgelyke Ziektens heerfchen, zal zoodanig eene Lucht dezelve aanmerkes yk vermeerderen, Ik heb, in myne Reizen, wanneer ‘er kwaade Koortfen grasfeerden, altoos waargenoomen; dat, by aanhoudende Zuide Winden, verzeld van een Vogtie ‚ge en Warme Lucht, ik Dagelyks, vyf, zes, of meerder Man kreeg, die door _Koortfen van een kwaaden aart aange. tast waren. En, dat, 20 haast de Wind naar het Oosten of Noorden liep, en myne Vogtmeeter een drooge Lucht aanwees, ook aanftonds het bykoomen van Zieken verminderde ; zo, dat ’er dan Dagen verliepen, zonder dat zig een eenige Zieke aangaf; en, zo haast de Wind weeder Zuidelyk, verzeld van een 156 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS een Warme en Vogtige Lucht, was; vermeerderde weeder het getal der Zie- ken. De Ervarene Heer sSCHLAPPRISI- us, heeft dit op zyne Reize meede waargenoomen (p). Men heeft verfcheidemaalen gezien, dat, wanneer de Oostindifche Uitgaan- de Scheepen, langen tyd, in ’% Voor- jaar in Texel moesten liggen, om op een Oosten Wind te wagten, en dus, door Zuidelyke Winden, (die een vog- tige Lucht aanbrengen) opgehouden zyn; die Scheepen veele Zieken gekree- gen hebben. Zou dit ook de reden konnen zyn, dat men fomtyds gezien heeft, dat, wanneer op de Oostindifche Scheepen by hun lang verblyf in Texel, onder het Scheeps Volk zig kwaadaarti= - ge Koortfen vertoonden; die Scheepen;, met een Oosten Wind na Zee zyn ge- zeild, en dat die Ziektens toen geen verdere voortgang hebben gehad? Tot eene andere aanleiding geevende Oorzaak van de Rotkoorts, behoord ook de Droefgeestigheid (q) van ’ Se olk, (p) TirsiNGH Geneeskonst &c. pag. 381. $ 18 en 20. (q) S. DE MONCHx Prys-Verhandeling pag. 93e | OP DE O. L SCHEPEN. 157 Volk, Sommige van deeze Manfchap- pen, niet gewoon aan de Zee, en het Scheeps Leeven, en daarenbooven, tegen hunnen wil, fomtyds aan Boord gekoo- men; dat veelal onder de Soldaaten plaats heeft; konnen in eene Droefgees- tigheid vervallen, ten uiterfte nadeelig voor hunne gezondheid. rinp heeft aangemerkt, dat zulke Manfchappen, die met geweld op de Scheepen geprest waren, eerder door Ziektens aangetast werden, dan anderen (r). Omtrent de Scheeps Spys zal ik niet fpreeken: dewyl de Vraag, door de Maatfchappye opgegeeven, voorname- lyk fchynd te bedoelen, die Oorzaken der Rotkoortfen, welke men op de Oostindifche Scheepen vind, wanneer dezelve op hunne Uitreizen zyn, of nog in Texel liggen; in welke tyden, zig ook de meeste Ziektens onder dit Scheeps Volk vertoonen ; en, dewyl men vertrouwen moet, dat de Oostindifche Maatfchappye de WVictualie op deeze Scheepen aan Boord zend, zo Versch en Goed, als die by mooglykheid te bekoomen is, zo kan ik nu over derzel- Om. ver Bederf niet {preeken, KO) L. C, part, II, ch. Te Pp. 118, 158 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS Omtrent het Water, dat het Volk tot gewoone Drank gebruikt, zal ik my- ne gedagten opgeeven, als ik over de Behoedmiddelen fpreeken zal, Ik heb dan getracht, de Oorzaken van de groote Sterftens onder het Volk op meergemelde Oostindifche Scheepen aantetoonen, en voornamelyk die Oor- zaken beweezen, te zyn, of in de Lig: haamen zelve van veele der Manfchap» pen op dieScheepen; of, in hunne Vers blyfplaats aldaar; of, in beiden te gelyk. Dus na de aanleiding geevende Oor- zaken meede opgegeeven te hebben, zo moet ik nu nog, volgens myn ge- maakte Plan, nader bewyzen, hoe de kwaadaartige Rotkoortfen, op de Oost- indifche Scheepen, zo wel, als op an- dere plaatfen, konnen voortgebracht worden , door een onmiddelyk meede- gedeelde Befmetting, | Men brenge zig hier by te binnen, al dat geene, *t welk ik te vooren van den {taat des Volks, dat uit de Huizen der Volkhouders op deeze Scheepen komt, gezegt hebbe, als meede * geen ik heb opgegeeven, omtrent de heerfchende kwaadaartige Koortfen in die Huizen der Volkhouders, zo als men a af ei ee ee OP DE O, L SCHEPEN, 159 heid dit in de laatstvoorgaande Jaaren ondervonden heeft. Is het nu te verwonderen, als Man- fchappen uit zulke Huizen, alwaar reeds kwaadaartige Koortfen grasfeeren, met hunne Plunjes aan Boord van deeze Scheepen koomen , dat zy de befmetting, het zy in hun Zelven, of door hunne Plunjes, aan Boord brengen; en de al- daar gezonde Manfchappen aanfteeken ? PRINGLE zegt; een Ziek perfoon van de Straat opgenoomen, of Kleederen;, uit een Gevangenhuis meedegebracht , hebben dikmaals Befmettingen van kwaadaartige Koortfen , aan Boord der Scheepen veroorzaakt, die men niet, dan na veel moeiten, heeft konnen over- winnen. j LIND verhaald, dat een Man, die in het Hospitaal was Ziek geweest, dog nu gebeterd, aan Boord van ’t Schip de Kennington kwam ; en aldaar de kwaad- aartige Ziekte bracht, die zes Maanden lang bleef duuren (s). PRINGLE geeft ten opzigte der befmet: tinge van de Gevangenhuiskoorts, het volgende geval op. In % Jaar 1750 wer- _ (Ss) Linp Middelen ter Gezondheid &c. vertaald door De winp p. 56, 160 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS werden in de Gerechtszaal te Old Baily eenige Perzoonen uit de Gevangenis ge= bracht, om aidaar verhoord te worden. Deeze brachten in die Zaal de Befmet- ting, zo dat hierdoor, vier van de Rechters, drie Raaden, en een der ‘On- derfchouten, van de kwaadaartige. Rot- koorts werden aangetast, beneftens ver- fcheide van die geenen, welken ‘er tee- genwoordig waren. Zo dat’er behalven van die geene, van wien men niet gehoord had, over de veertig Menfchen door deeze Befmetting geftorven zyn (t). En diezelfde Schryver verhaald nog, dateen Misdadiger, ROELAND JEN- KINGS geheeten, te Oxfort, uit de Gee vangenis in de Gerechtszaal gebracht werd, alwaar zig terftond zulk een ftinkende Damp verfpreidde , dat de Menfchen , daar teegenwoordig , met Verftikking gedreigt wierden, Van dee- ze, ontkwamen maar zeer weinige de Befmetting. In Oxton {tierven er 3oo door. Meer dan zoo hierdoor Ziek ge- worden , ftierven op andere plaatfen (u). Manfchappen derhalven, uit Huizen waaï= (t) Privcre Ziektens der Heirleegers, Nederd: Vert: pag. 385. Ì (u) PRINGLE Ziektens der Heirk: pag. 385. ed AN TT ; OC ÓÌ DE Os KO SCHEPEN 16î waarin Befmettelyke Ziektens heerfchen ; aangenoomen, en pas van hunne Ziek- tens herfteld, of de Zaaden derzelver by zig hebbende, moeten noodwendig; alsze aan Boord koomen, weder Inftor< ten, in de Ziekte zelve vervallen „ of dé Befmetting van zoodanige kwaadaartige Ziektens aan Boord brengen, en-aan.de Gezonde meededeelen, Wanneer dan de Febris maligna putrida, aan Boord van de Scheepen op dusdanig eene wy- ze gebragt is, zal deeze Ziekte, zeer ligt, van den een tot den anderen konnen overgaan: het zy dat de Befmetting door de Neus en Mond word. ingea- demt, of ook wel, door Spys en Drank op zulke befmette plaatfen gebruikt, met het Speekfel vermengt en ingeflokt; of dat de Befmetting door Zxhalatie in de Lighaamen zelve indringt. % Dus getoond hebbende, door welké Oorzaken de befmettelyke Rotkoorts op de Uitgaande Nederlandfche Oostin- difche Scheepen kan worden gebracht, en aan de gezonde meedegedeeld,„ zo ga ik over tot myne VI, DEEL, L DER: 162 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS „DERDE AFDEELING, „In dewelke ik zal trachten optegee: ven; zoodanige middelen, als dienftig zyn, om de Hebris maligna putrida op de gemelde Scheepen, te behandelen ; en om zulke Zaaken aantewyzen, die men in agt moet neemen, om den Voort- gang daarvan te ftuiten, Ter Genezing deezer Ziektens, zul- len: myne Aanwyzingen de volgende ZV bain eerften; om de beleedigende Rottige ftoffe te Ontlasten, en Uitte- dryven, Ten tweeden; door gepaste Midde: len, die Beleedigende ftoffe Teegente- gaan, en te Verbeeteren, Ten derden; de Lighaams krachten te Onderfteunen, en de Leevensvermoo- gens optewekken. L. Tot de eerfte Aanduiding, name- 1yk, om de beleedigende Rottige ftoffe te ontlasten, en uittedryven, koomen voornamelyk te pas, de Braak, en Buikopenende Middelen. _ Van de eerfte heb ik altoos, wanneer de gemelde Ziekte in * begin was, zeef veel dienst gehad; en vooral „ ef G OP DE Os; L SCHEPEN. 163 de Natuur, door de Walging zelve aanwees, dat ’er in de eerfte wegen een Rottige ftoffe huisveste, Maar, deeze Braakmiddelen dienen gegeeven te wor- den in den eerften Trap, namelyk in ’ begin der Ziekte ; want, zodra de Ziekte in eenen gevorderden ftaat, en met kwaadaartige teekenen verzeld is, dan koomenze niet te pas, zynde dan dikmaals nadeelig (v). „Toen ikop de Scheepen, de Febris maligna putrida behandelde, gaf ik in % begin van deeze Ziektens, het Pulv, rada Hypocacuan: van 1 fcrup,. tot : drachm,; zonder immer de Zartarus Emeticus voor- tefchryven , dewyl my de Hypoecacuana al- leen, zeer wel voldeed, Dit Braakmiddel oaf ik met een kleene hoeveelheid koud. Water, en liet vervolgens daarop niets gebruiken , tot zo lange dat de Liyders begosten overtegeeven, wanneer ik hun, van tyd tot tyd, een groote hoeveel- heid laauw Water daarop drinken liet, Ik befchryf de manier op welke dit Braakmiddel moet genoomen worden naauwkeurig, om dat my de ondervin- 1/13 ding (v) Tissor evenwel zegt-in deeze Ziektens op den twintigtten dag met veel vrugt een Braakmid= del gegeeven te hebben L.C. p. 191, hs IÓÁ B. HUSSEM OVER-DE ROTKOORTS ding geleerd heeft, dät, als men: dit nief in agt neemt, en aanftonds op ’t gegec- ven Medicament laat Drinken, ‘hetzel- ve dan dikmaals niet aan het oogmerk voldeed , de Rottige ftoffe in de eerfte wegen niet genoegzaam los maakte , en als een Purgans werkte. -. Ik heb verfcheiden maalen gezien, dat de Engelfche Heelmeesters, op hunne Scheepen, aan een Zieken, drie Dagen agter een, dit Braakmiddel lieten gee- ven; en ik heb waargenoomen, dat fommige, aan wien ik de Gift van dee- zen Wortel, meede drie Dagen agter een had laaten herhaalen, de Ziekte veel geringer kreegen dan anderen, en naderhand, van Inftortingen bevryd bleeven, De voortreffelyke dienst der Braak- middelen in deeze Rotziektens, hebben veele voornaame Mannen, met my on- dervonden (w). Ik moet hier by aanmerken, dat dit Middel niet kan gegeeven worden aan zulke , die aan Bloedfpuwingen onder- worpen zyn: Én, by die geene, welke Breu- Cw) TH. GLAS Comment: de Febribus Lond: 1742. Pp. 59% 125. PRINGLE L.C. part. III. D. 235. M. J-. DE MAN Pp. II4, S, DE MONCHY ps Ille OP DE O. IL SCHEPEN. — 165 Breuken hebben, diend: men vooraf wel toetezien, dat de Breukband eene be- koorlyke drukking ter plaatfe van de Breuk maakt. De Buikopenende Middelen, zyn meede in deezen van een zeer grooten dienst (x): en vooral dezulke, welke zaet werken, het bederf in de eerfte wegen teegengaan, en de beweeging in ’*x Bloed niet aanzetten, De Senebladen, de Room van Wyn- fteen, maar bovenal de Tamarinde, zullen in deeze van veel dienst zyn. Men kan ook in den beginne van de Ziekte, met vrugt gebruik maaken van Klyftee- ren, famengefteld uit een afkookfel van Senebladen en Tamarinde, waardoor de fchadelyke ftoffe in de dikke Darmen „word weggefpoeld. De Zweetmiddelen , als de Geest. van | „Mindererus, en foortgelyke, zyn ook door eenige Schryvers als zeer nuttig in deeze Ziektensopgegeeven; maar, ik kan niet zeggen, dat ik in myne behan- deling, int algemeen genoomen, daar veel voordeel van gezien heb. De Aderlating, die meede van fom- | Lund Mie B (x) Ibid. p. 114. M. Je. DE MAN P. 117, «ct 05 166 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS mige onder de Ontlastende zaaken ge- teld word, is in ’t algemeen in deeze Ziektens ten uiterfte nadeelig (y): en vooral, als die zeer ruim gedaan wordt, De Pols zinkt als dan weg, en de Ziekte wordt veeltyds Doodelyk, Al- leenlyk konnen ’er enkele gevallen’ zyn, daar dezelve te pas kan koomen, en deeze zyn, wanneer de Ziekte in ’t be- gin is, en de Lyders volbloedig, en fterk zyn, en zwaare Hoofdpyn heb- ben: dog, dan zal evenwel de Aderla- ting niet zeer groot gefchieden moogen, En fchoon fommige het afgelatene Bloed in den beginne der Ziekte met een zo- genaamde Crufta Inflammatoria gevon- den hebben; en deeze korst voor een teeken van ontfteeking hielden , beflui- tende daaruit, dat de Ziekte eene twee« de Aderlating vereischte, zo heeft ech« ter de uitkomst geleerd, dat zy zig hier- in bedroogen hebben, _ Wat eigentlyk die ontfteekingskorst op het afgelaate Bloed zy, me 5 ‘ 7 / an (y) s. De MOoNCHY Prys-Verhandel: p. 107. Me T- DE MAN Pp. 128. VAN SWIETEN Ziektens der Heirl: vierde druk p. 88, PRINGLE Nederd: Vert: Pp. 332. HUXHAM over de Koortfen Nederd; Vert; Pe 13E * Veld » BAR tr or Krin de ie er shad / At es ot OP DE O, L SCHEPEN, 167 kan men nazien het werkje van den Heer M. J. DE MAN (z), Ik moet hier by aanmerken, dat men nimmer, bui- ‘ten andere omftandigheeden van de Ziekte, meede in aanmerking te nee- men, op die Crufta Inflammatoria ftaat maaken moet, dewyl my de ondervin- ding dikwerf heeft geleerd, dat Men- fchen die in allen deelen Gezond wa- ren, en zig enkel uit gewoonte, in % Voorjaar deden Aderlaten, een zeer dikke ontfteekingskorst op hun afgela- ten Bloed kreegen: Dit zelve heb ik by gezonde zwangere Vrouwen, of zulke die Kwikmiddelen gebruikt hadden, veeltyds waargenoomen: zo dat dit tee- ken alleen, zonder andere omftandig- heeden meede in aanmerking te nee- men, zeer bedrieglyk is, II. Tot de Tweede Aanwyzing, zul- len behooren, de gepaste Middelen om de beleedigende ftoffe tegentegaan, en te verbeeteren, Offchoon nu deeze Middelen zeer veele zyn ; zo zal ik echter mar van | L 4 wei- {z) Verhandeling over de Rotkoorts pag. 132, en vervolgens. Zie ook hier over in de Maat- fchappye der Wetenfchappen te Haarlem XI dec! Pas. 397 ok 168 B. HUS3EM OVER DE ROTKOORTS weinige fpreeken: te meer, om dat ik in *t oog dien te houden , de behande- ling van die Ziektens op de Scheepen; en derhalven geene Middelen of zaaken kan opgeeven, welke men aan Boord van de Uitgaande Oostindifche Scheepen deezer Landen niet zoude konnen be- koomen; dus zal ik zulke Middelen aan de-hand geeven, welke my de beproef- de ondervinding geleerd heeft, binnen Scheepsboord Nuttig, en de Beste te epi er In de eerfte plaats, zal de Koortsbast (Cortex peruwianus) den voorrang vere dienen (a). Op verfcheide Scheepen, alwaar de Febris maligna putrida gras- feerde, heb ik een wonderbaare uitwete= king van dit middel gezien. Ik gaf hetzelve, of in een zeer fterk afkookfel, of in Subflantie, houdende het laatíte voor *t beste, om dat ik ge- loof dat de Maag, en de daarby koo- mende vogten uit deeze Bast iets hag- len, “geen wy ‘er door Kooking niet uit krygen konnen. Sk BED WT) | Dik, (a) s. DE MONCHY p. 127. PRINGLE L.C. TE. 24 Ps 183. 186. 168. J. VAN DER HAAR in de Note ophet Werkje van den Baron VAN SWIETEN P. 69: ML, J. DE MAN P. 54! ET MANNE 2 ze „Koortsbast de on tegengaat (Cc). 5 | OP DE OQ. 1, SCHEPEN. 169 _ Dikmaals, heb ik de gemelde Koorst: bast tot een half once, in Poeder, da- gelyks laaten gebruiken; en fomwylen nog in grooter hoeveelheid, met een zeer goeden uitflag. Met het gebruik van dit Middel, moet men aanhouden; en, fchoon de Ziekte al voor een groot ge- deelte fchynd geweeken te zyn, moet „men echter niet te vroeg daarmeede op- houden; of de Lyders loopen gevaar om weder inteftorten. | Indien de Zieken zig in omftandig- heeden bevonden, die hun verhinderden, dit Middel door den Mond inteneemen, zo zoude men hetzelve, by wyze van een Afkookfel, door Klyfteeren naar binnen konnen brengen; en,‚ wanneer zoodanig een Klyfteer kan binnen ge- houden worden, zal het zeer wel kon- nen opgenoomen, en onder het Bloed worden gebracht (b). Ik heb dikmaals „foortgelyke Klyfteeren laaten infpuiten, waarvan niets terug kwam, en al het ingefpooten vogt geabforbeerd wierd, Volgensde proeve, door PRINGLE ge: daan, is gebleeken hoe fterk deeze e (b) M. J. DE MAN pag. 148. ‚…_{e) Append. paper &‚ C; IL, Exp, XIII, p. 280, 170 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS De ondervinding heeft ook geleerd, dat de Virginifche flangen Wortel, (ra- dix Serpentaria Virginiana) meede een voortreffelyk Middel tegen de beder- ving (d) ; en dikwerf van een zeer heil- zaame uitwerking in deeze Koortfen is geweest. Ook verhaalen PRINGLE ,{ en LIND, dat zy de Radix Contrajerva meede in deeze van een zeer goeden dienst gevonden hebben, De Zlixir Vitrioli, en Sp. Sulph. per Campanam, zyn meede in deeze Ziek- tens van een uitfteekenden dienst; en, ik kan zeggen, dat ik van deeze Bergzuu- ren, gemengt met een fterk afkookfel van de Koorstbast, dikwerf een zeer groote uitwerking ondervonden heb. Het Salpeter (Nitrum) wordt ook ge- foemd in deeze Ziekte, Ik heb veel- tyds dit aan myne Zieken laaten gee- ven, maar nimmer daarvan die uitwer- «king gezien, welke ik van de Koortsbast waarnam, - Van eenige, wordt ook de Campher, | met W ynazyn , als een Specificum in deee ze Ziektens opgegeeven, ETMULLER ver- haald (d) Painorz In C, T. e.p. 171, On Esper vijs ‚OP DE O. L SCHEPEN. 1î haald (e) dat HEinmus, ter zyner ge. dagtenis, een Standbeeld- opgerecht wierd, voor den dienst, welke hy in % geneezen van de Pest te Werona gedaan had: en dat de voornaamfte bafis van Zyn geneesmiddel, de Campher ware geweest. Dan, dewyl ik nimmer in dee- ze Koortfen van dit Middel gebruik heb gemaakt, zo kan ik by eige ondervin- ding hier niet van fpreeken (f). _ ‘Toen ik in Zralien was, heb ik ge- zien, dat een zeeker Geneesheer aldaar, PIZZORNI geheeten, die veel door Tur- kyen gereist, en zeer veele kwaadaarti- ge Koortfen behandeld had, aan de zulke welke aan Rotkoortfen laagen, een Haustus voorfchreef, beftaande uit Acetwin Vini, Theriaca en Crocus, van welk Medicament hy my verzeekerde, ( in (e) Tract. de Peste tom. L p. 263. Francfortfche uitgaaf in fol. 1688, …(f) De Franfche Geneesheeren hebben in de laatfte Pest te Marfeille, een groot gebruik ge= maakt, van Azyn en Campher, met een zeer golderbatkiag 11 viert __De Heer y. vrirac heeft in een foort van grass feerende kwaadaartige Koorts, gebruik gemaakt van de Campher, met byvoeging van Salpeter., Zie Bataafsch Genootfchap te Rotterdam 1fte deel p. 450. Men “ie ook over het gebruik van de Campher in Rot= koortfen de Verhandeling van de Heer p, LxSoNse 172 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS in kwaadaartige Koortfen een voortref= felyke uitwerking gezien te. hebben: maar, alzo de bafis van de Zberiaca het Opium is, zo zoude ik dit middel in deeze Ziektens niet verkiezen. De Kerften Chirurgyn je. VLIETE- NER, nu onlangs t’huis gekoomen, op wiens Schip de Febris maligna. putrida Epidemisch was geweest, heeft my ver- haald, een uitfteekenden dienst onder: vonden te hebben van dat Medicament, hetgeen HUXHAM in zyn Werkje over de Koortfen. opgeeft; beftaande uit de Cortex peruv: „ Flaved: Aurant: bispan: „Rad. Serpent: Virg: ,Croc: Anglic:, Cocci- nell: Sp. Vini Gallie: , en Elix. Viriol, (2). De Middelen welke genoomen wor- den uit de Plantgewasfen, zyn in dee- ze Ziektens van een voortreffelyken dienst; als verfche Oranje Appelen, Ci- troenen, Limoenen, Zuuring, Sapvan Aalbefiën en dergelyken: maar, ik heb reeds te vooren aangemerkt, dat ik m bepaalen moest aan zoodanige Midde- len, welken aan Boord van de Uitgaan- de Oostindifche Scheepen te bekoomen waren, Echter zoude men deeze Schee- (8) Tie suxmAM Proeve over de Koorten, Nee derd: Vertal: pag. 146147. ) ‘OP DE O, L SCHEPEN, _ 173 Scheepen van een genoegzaamen voor- raad van Sap, of Gely van Aalbefiën; en Citroen-, of Limoenfap, konnen voorzien, Omtrent de Leevensregel in deeze Ziektens, zal het best zyn, dat men de Lyders geen Soepen van Vleesch toe- bereid, laat geeven; dewyl deeze het bederf in de eerfte wegen nog vermeer- deren (h); maar, m@n kan hun dunne, en ligt verteerende Voedfels toedienen, bereid uit Havergort, of Ryst, met Corenten of Rozynen, waarby men, na de omftandigheeden der Ziekten, een weinig Rynfche Wyn kan doen. Brood, met fap van Aalbefiën toebe- reid, zal meede zeer goed zyn; en, in- dien ik my niet al weder in deezen be- paalen moest, zo zoude ik voedfels uit gekarndemelk , Boomfruiten, en verfche Groentens, zeer aanpryzen. Evenwel zoude, zo lang de Scheepen in Texel lagen, en dezelve te bekoomen waren, hiervan gebruik konnen worden ge- maakt, De (h) LIND zegt: de Engelfche Geneesheeren ftaan in kwaadaartige Koortfen, geenzints het gebruik van Soepen toe, zo als de Franfche en Spaantche Geneesheeren doen, TJA B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS De Drank, die in deeze Ziektens, in eene. groote hoeveelheid moet gebruikt worden, en een voornaame zaak tot doorfpoeling in de vogten is, diend te beftaan uit gekookt, of dun garste wa- ter, met een genoegzaame hoeveelheid Citroen- of Limoenfap en Suiker, tot een aangenaame fmaak klaar gemaakt, Water, met Sap, of Gely van Aalbe: fiën, of met Tamarinde gemengt, en foortgelyke, Indien het te bekoomen was, zoude een Drank van Water, met Zuuring gekookt, meede zeer dienstig zyn. Van deeze Dranken, konnen de Lyders niet te veel drinken; en, alzo zy den meesten tyd geen bezef hebben om drinken te eisfchen, zo heb ik al- toos een der zogenaamde Zieke-Vaders gefteld, die geduurig van de eene Kooy tot de andere gong, en de Zieken ongevraagt, van tyd tot tyd, van deeze opgenoemde Dranken zoveel liet drinken als zy konden: Want, de ondervinding leerde my, dat als zy niet in eene groote hoeveelheid dronken, de Lighaamen als uitdroogden, en de Ziektens kwaadaartiger wierden. Ook ondervond ik, dat het gebruik van dee- ze dranken, in eene groote hoeveel- heid 4 . ‚_ OP DE O, L SCHEPEN 175 heid, eene zagte uitwaasfeming te wege bracht, Omtrent de verfchillende gevoelens in het aanleggen van Veficatoria , in deeze Ziektens, zal ik nu niet {preeken, maar alleen zeggen, dat ik dezelve in myn Practyk (hoe zeer voornaame Mannen in deeze Ziektens daarvan verhaalen grooten dienst gehad te hebben) van ge- ringen dienst gevonden heb; hetzy, dat ik die in den Nek, of aan de Kuiten liet aanleggen, Ook ben ik thans van ge- voelen, datde Veficatoria, in deeze Ziek- tens, veeltyds nadeelig zullen zyn, Al- leenlyk kan ik ’er van zeggen, dat ik enkele reizen, wanneer de Lyders de Ziekte in den hoogften Trap hadden, in een geduurige Slaap, en als Sterven- de lagen, gezien heb, dat dezulke, wanneer de Veficatorien aan de Kuiten zeer fterk, en met herhaaling wierden aangelegt, zy door de geweldige pynen, als herkwamen, en door de Ziekte ge- koomen zyn. Dan, dewyl het Genoot- fchap onder, de Zinfpreuk Servandis Civibus, dit als een Vraag om te beant- woorden heeft opgegeeven, vertrouw ik, dat wy binnen kort, door genoeg- Zaame proeven, omtrent het voor-, of na- 176 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS fiadeel, van het gebruik der Spaanfche vliegen in Rotkoortfen, nader zullen Onderricht worden. Aangaande de Zumores, en daarop volgende Abscesfen, in de Glandulae pa- rotides, of op andere plaatfen van ’ Lighaam, zal ik alieenlyk aanmerken; dat men nimmer trachten moet om de- zelve te refolveeren , dewyl de ondervin= ding leerd, dat dit altoos gunftige poo- gingen van de Natuur zyn; om de Zie- ke ftof alhier te plaatfen: maar in tee- gendeel moet men, door verzagtende Pappen, en Pleisters, deeze goede Poo- ging van de Natuur, zoeken te hulp te koomen: en; zodra die Zumores teeke- nen van een daarin beflooten Etter heb- ben, moet men dezelve openen. De behandeling der byzondere toe- vallen in deeze Ziekte , als de Geel- zugt, Stuiptrekking, Ongevoeligheid, den Hoest, den Hik, de Opblaazingen in den Buik, als anderzints, ga ik, als alleenlyk over de geneezing in ’% alge- meen fpreekende, voorby; te meer, om dat ik die toevallen, voornamelyk befchouw ; als gevolgen van de Ziekte ; en,‚ zo men, -door myne opgegeevene Middelen, de zieke ítof uitwerpt en vere ÒP DE OL SCHEPEN 17) verbeterd, zo zullen als dan ook deeze toevallen verminderen, of weggenoo- __men worden: echter konnen ‘er omftan« digheeden in voorkoomen ; die eene by= zondere behandeling vereisfchen. Ook merk ik aän , dat de Diarrhoea in dee« ze Ziekte, zeer zelden byzondere Ge- neesmiddelen vordert: Want, zo de« zelve van eenen Scheidenden aart zy, moetze nimmer geftuit worden: en is dezelve Toevallig, dan; is zy in deeze __Ziektens veeltyds een teeken , van eene __naby zynde Dood, | De Geneezing , omtrent hèt doorleg- en op de plaatfen van het Os Sacrum , Heupen, als anderfints, en de daarop volgende Gangraena, betreft de Heel- konst, en de behândeling in deezen, vereischt niets byzonders, …Alleenlyk moet ìk hierby zeggèn, dat ik fomtyds met de uitterfte verwondering gezien heb, dat Lyders, welke deeze Febris maligna putrida in den hoogften Trap hadden, Gangraena en Sphacelus kree. gen, trekkende zig uit van de Schou. ders af, tot aan den Anus toe, hetgeen met geheele ftukken fepareerde; en niettegenftaande dezulke geen Bedde- goed of Verfchooning hadden, en dus “PL DEE, M, | on 3 578 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS op een weinig Scheepswerk in de Kooy leggen moesten, dezelve hiervan echter volkoomen geneezen zyn. III, Tot de derde aanwyzing, bes ‘hoord, dat men de Lighaamskrachten zoeke te onderfteunen, en de Leevens- vermoogens opwekke, : Wanneer deeze gemelde Rotkoorts, in den tweeden, en vooral, tot in den derden Trap geklommen is, de krach- ten van den Lyder ten eenemaal ver- vallen zyn, en de Ylhoofdigheid of an- dere omftandigheeden het niet verbie- den, zal, om aan deeze aanwyzing te voldoen, het gebruik van Wyn, als een. voortreffelyk Middel moeten aange- merkt worden. _Men geeft dan aan zulke Lyders, van tyd tot tyd, een. weinig van deezen Drank: en dan zal boven allen, de Rhynfche Wyn van een uitfteekenden dienst zyn. Alle. Schryvers, die de Bebris maligna putrida behandeld heb= ben, roemen derzelver nuttigheid, en pryzen het gebruik van den Wyn in deeze Ziektens ten hoogften aan (i). ha | an OP DE O: L SCHEPEN. 199 kan zeggen, dat my de ondervinding _ heeft doen zien, den uitfteekenden dienst van het gebruik van Weyn in deeze Ziektens; en dat ik die natuurlyke trek, welke deeze Zieken tot geestryke dran- ken hebben (die ook van veele fchryvers is waargenoomen) dikwerf in hun heb ondervonden. Veeltyds heb ik gezien; dat zulke, die gezond zynde, nimmer of zeer zelden geestryke dranken ge- bruikten, in deeze Ziektens, als zy deeze dranken bekoomen konden, met. zeer veel fmaak dronken. Meer dan eens heb ik waargenoomen, dat Zy; die aan deeze Ziekte lagen, wanneer zy nog eenig bezef en vermoogen had: den, hunne Maats om Wyn, Brände: wyn, of Genever verzogten. À De Heeren s. DE MONCHY (k) én M. j. DE MAN (Ì) betuigen, dat, toen zy aan deeze Koorts lagen, zy dien natuurly= ken trek tot geestryken dranken in hut zelven ondervonden hebben. Het mad: tig gebruik van Wyn, zal dan van véél dienst in deeze Ziekteris konnen wee- M 3 ZEN, (k) Prys-Verhandeling in de Maatfchappye te Haarlem, óde deels zfte tuk p. 140. ad D Verh ' SA erhandeling over de Rockoarts p,‚ 17% 180, B, HUSSEM. OVER DE ROTKOORTS zen; en vooral zal het gebruik daarvan, ook te pas koomen, als de Zieken reeds aan de beterhand zyn. ‚„Dus-de Middelen ter Geneezing-heb- bende-opgegeeven, ga ik over, om te {preeken van die Zaaken, welke men in agt neemen moet, om den Voortgang van deeze gemelde Ziekten te fluiten. …_In dereerfte. plaats zal * dan van de uiterfte aangeleegenheid zyn, dat, wan- neer deeze gemelde Oostindifche Schec- pen nog in Texel liggen, en ’er onder het Volk van deeze Ziektens koomen, die Zieken, aanftonds uit de Scheepen, op het.Hospitaal Schip worden overge- bracht (+). Hierdoor zal men de Lucht, in het Zusfchendeks Zuiver hou- den, en-de overige gezonde Manfchap- pen voor Befmetting. bevryden, Ver- volgens moet men alles aanwenden, om de Lucht Zusfchendeks, dagelyks te ver: frisfchen, en te zuiveren, Dit zal dan, zo lang deeze Scheepen in Texel lig- gen, konnen gefchieden, door het Han- DE | gen (5) De Oostindifche Maatfchappye heeft in % voorleeden Jaar, het pryswaardig befluit genoo= men, om een hunner Scheepen tot een Hospitaal Schip te doen gereedmaken, en dat Schip in Texel fe plaacfen, » gen of Opheifen van zogenaamde Koel, Wind, of Lucht Zeilen; maar by Ree- genagtig Weer, of als de Scheepen na Zee gaan, en Storm ontmoeten, zal men van deeze Koel, Wind, of Lucht Zeilen, geen gebruik konnen maken. In dit geval is het dan, dat de zoge- naamde Windmouw te pas komt, waar- door. men altoos frisfche Lucht 7Zus- Jehendeks brengen kan, Hier over zal ik nader fpreeken , onder myne Vierde _ Afdeeling, en de groote nuttigheid daarvan aantoonen. Zo lang de Scheepen in Texel lig- gen, dienen alle morgen (by goed wee- der) de Kooijen van het Volk naar bo- ven te worden gebracht; en op de Sten- gen geplaatst; even gelyk altoos op de Oorlogfcheepen in gebruik is. Dit geeft „niet alleen een meerdere ruimte Zus- Jfchendeks, en frisfcher Lucht, maar ook kan dan de Wind beter door de Kooijen, die op de Stengen liggen heen waaijen. Van het openen der gefchut Poorten, kan ik niet fpreeken, om dat die op deeze Scheepen worden Zvegebreeuwt. De edes echter, kan men, zo lang de Scheepen in Texelliggen , open dr biotorMAg ut DP Zet- 182 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS ten, om hierdoor verfche Lucht in het Tusfchendeks intelaaten. _ Dagelyks moet men, in ’t Zwsfchen- deks, met Azyn fprengen. Dit verbeen terd niet alleen de befmettelyke Lucht, maar geeft daarenboven, een aangenaa- me frisfche Reuk, Op fommige Schee- pen, heeft men de gewoonte, om de Azyn in een holle Bak te doen, en daarin een gloeijende Kanon Kogel te werpen; maar deeze Reuk is niet zo aangenaam en verfrisfchende, als de eenvoudige fprenging met Azyn; der- halven heb ik my altoos van het laatfte bediend. De befmettelyke Lucht in het Zus- Jebendeks, kan ook gedeeltelyk verbee- terd worden, door het Rooken met Geneverbesfen , of door het aanfteeken van daartoe gemaakte klompjes Bus- _ kruit; maar, zo men van de Rooking met Buskruit gebruik maakt, moet dit | gefchieden, op gelyke wyze als de Heer LinD dit opgeeft (m). De Zindelykheid, moet in dit Zus- Jchendeks, zeer in agt genoomen wor- den, Dagelyks diend het Dek alhier ge: | (mm) LiNp Middel, ter.gezondheid 8e. p. 53e OP DE O. %, SCHEPEN, 183 veegt en gefchraapt te worden; en nim- mer of zeer zelden moet men alhier nat- te Swabbers gebruiken, De Kisten die- nen alle weeken eens, (Ik fpreek nog als die Scheepen in Texel liggen) of meermaalen , verplaatst te worden, en alles agter dezelve fchoon gemaakt, De veelheid van die Kisten , moet men verminderen, door, even als op de Oorlogfcheepen in gebruik is, de goex deren van vier, of meerder Man, in ee- ne Kist te plaatfen. Tot meerder ruimte in dit Zwsfchen« deks , geef ik in bedenking, of menniet, gelyk op alle de Oorlogfcheepen in ge- bruik is, de Anker Touwen in het Ruim zoude konnen laaten vaaren; die nu op de Oostindifche Scheepen in de Boeg, of het zogenaamde Kabelgat wor- den gelegt, In de laatfte Zroebles te Ceilon, voeren de Anker Touwen op de Oostindifche Nederlandíche Schee- pen, derwaards heen gerigt, door het groot Luik tot in het Ruim, waardoor men meerder ruimte Zusfchendeks hadt. Aan de gezonde Manfchap, zoude men dagelyks eene zeekere hoeveelheid van fterken drank, het zy eenvoudig, of met Kina getrokken, konnen uitdee-- M 4 lens u 8 134 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS len, Dan, hierover zal ik nader ípree? ken onder myne vierde Afdeeling, Dit derhalven, zyn naar n:yne ges dachten, die Zaaken, waardoor men, als de Oostindifche Scheepen nog in ‘Texel liggen, den voortgang van kwaad aartige Ziektens daarop kan Stuiten. Jk ga nu over, tot het vierde Lid der Vraag; namelyk de aanwyzing, der Beboedmiddelen, waardoor men, is het niet geheel, ten minften voor een groot gedeelte, de kwaadaartige Ziektens op gemelde Scheepen, kan Woorkoomen, VIERDE AFDEELING. Wy hebben de Oorzaken , waar: door de Kebris maligna putrida op de Uitgaande Oostindifche Scheepen dees zer Landen wordt voortgebracht, voor- namelyk befchouwdte beftaan, in den flegten (laat van het grooifte gedeelte der Manfchappen waarmeede deeze Scheepen worden bevolkt , En in de Verblyfplaats, gefchikt voor die Maníchappen op dee: « ze Scheepen, ue De voornaame Beboedmiddelen. der= halven, om deeze Ziektens voortekoos blie: ve men, „OP DE O, L SCHEPEN, 185 men, zullen dan zoodanige zyn, wel- ken, zo veel moogelyk is, die Oorza- ken konnen wegneemen, of immers zo zeer verminderen , datze niet meer zul- ke fchadelyke uitwerkfelen konnen voortbrengen. Als het eerfte Behoedmiddel dan, zal hier in aanmerking koomen, de aan- neeming van gezonde Manfchap, en de bezorging van die Gezonde, op de Scheepen. Ten deezen opzigte zoude het goed zyn, vooral met betrekking tot de Sol- daaten, dat men dezelfde Voorzorgen in agt nam, welke in gebruik zyn by de Westindifche Compagnie ter Kamer Amfterdam. Een bekwaam Genees- heer namelyk, of Heelmeester, moest die Manfchappen Hoofd voor Hoofd naauwkeurig onderzoeken; en in dat onderzoek, wel oplettend agt geeven, op de Bedriegeryen, welken dikwerf in derzelver voorkoomen gebruikt worden; op dat hy geen met Carmyn gefchiiderd Aangezigt, voor een gezond ichynende, en dus een vermomde Zieke , voor een waarlyk gezonde befchouwde, Onge- Jooftyk inderdaad is het, welke Kon- flenaryen ten deezen opzigte, by het M 5 on: 186 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS onderzoek der Manfchappen voor de Westindifche Compagnie gebleeken zyn, door de oplettendheid van dien Heelmeester, aan wien deeze zaak is toevertrouwt, Maar, dewyl het niet voldoet, dat gezond Volk wordt aangenoomen , wan- neer in deszelfs plaats Zieken naar Boord gezonden worden, zo moest die aange- noomen gezonde Manfchap, terftond in Kaagen worden ingefcheept, en na, Boord vertrekken, Hierdoor zoude men voorkoomen, dat dit aangenoomen gezond Volk, niet weder aan Befmettingen van kwaade Ziektens wierd blootgefteld , vooral, als in die Huizen, waaruit zy koomen, reeds zulke Ziektens heerfchen, De PJunjes, en verdere Noodwendig- heeden, dienende tot uitrustingen van deeze Manfchappen, zoude de Volk«- houder in voorraad gereed konnen heb= ben; die dan aanftonds op ’t Oostin- disch Huis, of in de Kaagen bezorgt wierden, Of, hetgeen nog beter zyn zoude, dat de Compagnie zelf, de be- zorging van die Uitrustingen aan zig behield ; door lemand, daartoe aante- ftellen, welke de bezorging van die Uit- Tus- OP DE O, L SCHEPEN, 187 rustingen op zig had. De kosten, hier- toe, zouden, op de een of andere wys, zeer wel gevonden konnen worden, Hierdoor zouden deeze Soldaaten, meerder , en beeter Plunjes konnen hebben, als hun nu wordt meedcge- geeven, die den meesten tyd zeer ílegt, en niet in ftaat zyn om zelfs een gerin- ge Reegenbui afrekeeren. Indien men oordeelde, dat het niet wel doenelyk was (lk fpreek hier van de Soldaaten en Maníchappen die uit de Huizen van Volkhouders koomen) om dezelve zo aanftonds by de aannee- ming naar Boord te konnen zenden, dan konde men zig meede van die Voorzorg, welke de gemelde Westin» difche Compagnie genoomen heeft, bee dienen; namelyk, om door den Pros voost, Man voor Man, hunne lengte te laaten meeten, en op te Schryven; als= meede, daarbytezetten, het Poftuur en Uitzigt. Wanneer dan die Man- chappen, op de Kaagen Gemontterd worden, moet die Monftering naauwkeu« rig volgens. de genoome Lyst gefchie- den; om dus te zien, of *er ook eenige verwisfeling in de Manfchap plaats heeft, en een Ziekelyk perfoon, voor een aan- ge- 188 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS genoomene gezonde in de plaats gefteld. is. Echter komt men hier meede niet voor, dat de reeds aangenoomene ge- zonde Manfchap, na hunne aannee- ming, in gemelde Huizen, als daar een befmette Lucht is, of kwaadaartige Ziektens heerfchen, befmettingen be- koomen ; en dus de Ziekte, in zig zelf, of met hunne PJunjes aan Boord kon- nen brengen (*). — an ans (*) By de aanneeming der Manfchappen voor onze Uitgaande Oostindifche Scheepen, moest men altoos zoodanige uitkiezen , welke in allen deelen Gezond , en indien zulks teevens mooglyk was, alle Inboorlingen waren. Misfchien zou het laatfte eenigermaate begnnftigt Konnen worden, door het verhoogen der Maandgelden. Vreemdelin= gen, door armoede verzwakt, Zieken, zy die door een lang verblyf in de Huizen der Volkhou- ders, op eenigerlei wyze befimettelyke Ziektens bekoomen hadden, behoorden nimmer te worden aangenoomen,. Of, men moest, ter Verhoeding der befmettely- ke Ziektens in de gemelde Huizen, de Volkhou= ders Geregtelyk verpligten , zoodanige Huizen tot hunne Wooningen te verkiezen, welker ruimte evenreedig was, aan het getal der Menfchen wel- ke daarin Huisvesten. De Steedehouder daarenbooven, konde door een weeklyks onderzoek , zorge draagen „ dat die Huizen behoorlyk van frisfche Lucht voorzien, en, zo veel mooglyk, Zindelyk gehouden wier= den; gelyk ook, dat de Manfchap aldaar, van het noodige voorzien ‘wierd; dat ’er geene tegen hur= nen re neren Se en “OP DE O,L SCHEPEN. 189 „Thans heeft men by de Kamer te Amfterdam in gebruik, om het Volk, op gemelde Oostindifche Scheepen , in Texel te Vifiteeren ; en die geenen, wel- ke men van een kwaade gefteltheid„ of door verouderde ongemakken aangetast vind, weeder optezenden. Dit is zeker lyk een pryfelyke Voorzorg, en Be« hoedmiddel ,‚ maar dan diend de eer- ften Heelmeester in tyds aan Boord te Zyn, nen wil werden opgehouden; en dat, als ’er be- fmettelyke Ziektens in begonden plaats te grypen, de Zieken overgebracht wierden naar een daartoe bekwaam Hospitaal. Een nog beeter middel, om zig van gezond Volk: te verzeekeren, zoude zyn, dat de Oostindifche Maatfchappye in elke Stad hunner Refidentie, een openbaar Gebouw ftichte , waarin Ieder die lust had tot den Oostindifchen Zeedienst, en Gezond was, ingenoomen, en zo lange gehuisvest wierd, tot hy aan Boord ging. De Kostgelden en Uit= rustingen , zouden naderhand konnen worden in-= getrokken van de Maandgelden en Tranfporten, „Kan dit niet ter uitvoer gebracht worden : zo zoude de Compagnie, voor hunne Scheepswer- ven, één, of meerder Scheepen ten Anker kon= nen doen liggen, en elk aangenoomen Man, aan- ftonds daarop overbrengen; die aldaar zo lange hun Verblyf hadden, tot dat dezelve op één der Uitgaande Scheepen konden worden overgebracht. Dus zoude dit Volk, in den tusfchentyd van hun Verblyf op die Scheepen, tot dien tyd toe dat zy op één der Uitgaande Scheepen overge- bracht wierden, aan het Scheepsleeven gewennen, in den Scheepsdienst geoeffend konnen worden, dq E Oad en 490 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS Zyn, om deeze Vifitatie met alle naauw: keurigheid te doen, en wel zo dra de Manfchap aan Boord komt; want, zo men daarmeede wagt, tot dat ’er eene algemeene Vifitatie in Texel gefchied, dan kan reeds, door dit Volk, de Be- fmetting in het Schip gebracht zyn. „Het zoude ook eene zeer nuttige Voorzorg zyn, wanneer men ten tyde der aanneeminge van Volk, naauwkeu- rige kennis nam, of ’er ook in de Hui- zen der Volkhouders, kwaadaartige Ziektens heerschten, In- en dus bekwaam gemaakt tot den Oostindifchen Zeedienst. De Kosten, hiertoe noodig, zouden op de bovengemelde wyze konnen vergoed worden ; alles op eeven dezelfde wyze „ alsde Engelfchen ge= woon zyn in de Havens van Portsmouth , Plymouth, en andere, by het Presfen van Scheepsvolk , wan= neer zy die Maníchappen op ecn Schip, hetwelk by hun het Wagtfchip geheeten wordt; overbren= en; alwaar dezelve dan dagelyks in den Zeedienst geoeffend worden, tot. zo lange, dat deeze op één der na Zee gaande Scheepen worden overgebracht, Ik beken, dat alle deeze voorftellen zwaarig= heeden in zig bevatten, welke in eene Republicq gelyk de onze, inderdaad zeer groot zyn. Ik heb om deeze reden dezelve by wyze van eene Noot hierby gevoegt „en ’er in de Text zelfs geen ge- bruik van willen maken, om dat ik oordeelde dat deeze niets bevatten moest, dan zulke Zaakens die in allen opzigten Gemakkelyk , Uitvoerbaar en Voldoende, of geheel, of ten deele, Proefondere vindelyk waren, ‚ OP DE O, . SCHEPEN. 19E Indien, nietteegenftaande deeze Voor- zorgen, echter befmette Manfchap aan Boord van gemelde Oostindifche Schee- pen kwam, of dat de kwaadaartige Koorts zig onder het Volk, wanneer deeze Scheepen nog in Texel lagen, vertoonde ; dan moeten (zo als ik te vooren onder myne derde Afdeeling reeds heb opgegeeven) zulke Zieken, aanftonds op het Hospitaal Schip wor-= den overgebracht, om dus de Scheepen van Befmettingen te bevryden, en de kwaadaartige Koortfen onder het Volk voortekoomen. De Herftelde Manfchappen, moet men niet op de Scheepen weeder innee- men, voor en aleer hunne krachten vols koomen herfteld zyn, en Zy zig onts daan hebben van alle hunne, op *t Hos. pitaal Schip gebruikte Kleederen, die Zy, ftaande hunne Ziektenaldaar, heb« „ben aangehad, A00 a _ Ten dien einde was het noodig, dat door de Oostindifche Maatfchappyes, hiertoe, eene meerdere voorraad van Kleederen en Kooygoed wierd meedege: geevern, omin dit geval, aan de behoef: tigen uittedeelen, De kosten hiertoe; zouden niet opteweegen zyn; Pen et 192 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS het groot nadeel, hetwelk door dit ver= zuim kan worden te wege gebracht. Indien echter dit Voorftel eenige zwaarigheeden mogt influiten, zo zoude men gebruik konnen maaken, van eene vooraf gedaane naauwkeurige Was- fching dier Kleederen, de blootftelling deezer aan de Lucht, en het Berooken met Swavel:, De gewoone behandeling derzelver, ten tyden van befmettelyke Ziektens. MS, Men kan naauwlyks gelooven, van hoeveel belang dergelyke Voorzorgen zyn, en hoe nadeelig het tegendeel is, zonder de ondervinding te raadpleegen. LIND zegt hier omtrent ” dat Klee- deren uit befmette plaatfen koo- » mende, en aan Boord gebragt, dik= „ maals Befmettingen hebben verwekt, „ die men naderhand, niet dan met veel » moeiten heeft konnen uitroeijen; de- „ wyl de bedorven Lucht, in een Schip „ vol Menfchen, de verfpreiding daar- » van grootelyks begunftigt, — De „ Voorzorg, om de Kleederen der gee- - » nen, welken uit befmette plaatfen, » of uit Newgaate koomen, te Vernie- „len , behoord niet verwaarloost te „» worden, == Wolle Kleederen oe î k € NSS OP DÉ O, í, SCHEPEN 193 5 bekwaam om de Befmetting langen » tyd te behouden: en ‘er is geene an- » dere zeekerheid tegen deeze zaaden » van Befmetting in de Kleederen zit- » tende, dan dezelve te Vernielen. PRINGLE heeft aangemerkt, dat eeni- ge Tenten, van Flechenheim, alwaar een kwaadaartige Koorts geheerscht had, ter Scheep naar Gend gevoerd, om aldaar herfteld te worden; driën- twintig Werklieden befmettede, waar- van ‘er zeventien geftorven zyn. Meer dergelyke Befmettingen, door Kleederen uit befmette plaatfen koo- mende, alleen te wege gebracht; zoude ik konnen opgeeven. Men diend dan hierin alle mogelyke voorzorg te gebruiken; zo wel omtrent de Kleederen, als omtrent de Man- fchappen. LIND verhaald, dat, ftaande den laats _ften Oorlog, een Hollandsch Oorlog« fchip, uit de Westindiën koomende, te Spithead binnen liep. Aan Boord van dit Schip, waren twee Engelfche Matroo- fen, welken op hun verzoek, uit den _ Hollandfchen dienst ontflaagen, in die Pi He PI, DEEL der Britfche Kroon overgongen. Dee- zen, op het Engelsch Oorlogíchip ge- RE koos 194 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS koomen, waren fchynbaar gezond, en hadden geen teeken van Ziekten. Ech- ter vond men één derzelver, den vol- genden morgen Dood in de Kooy liggen , terwyl de andere van een kwaadaartige Ziekte werd aangetast, die wel haast, Zig door de geheele Engelfche Vloot, aldaar liggende, verfpreidde (n). De Capitein FREDERIK TISSER, kwam in den Jaare 1765 ‚ met het Nederlandsch Compagnie Schip de Drie Papegaaijen, aan de Caap de goede Hoop, met ge- zond Volk, Elf van deeze Manfchap egter, door kwaade gefteldheid in hun« ne Lighaamen, en om andere ongemak: ken , werden naar het Hospitaal gezon- den. Hy moest derhalven, even zo veele Manfchappen uit dit Hospitaal ; van voorgaande Ziektens aldaar gebe- terd , weder in de plaats neemen. Schoon nu gemelde Capitein, door er- vaarenheid wist, hoe gevaarlyk het was, om-Volk uit befmette plaatfen aan Boord te neemen, moest hy echter daarin gehoorzaamen; maar het gevolg daarvan was, dat een groot gedeelte der Maníchap op dit Schip, van de kwaads CP) LIND Middel, ter Gezondheid &e, pe 55e OP DE O. L SCHEPEN 105 kwaadaaftigëe Koorts werd aangeftee: ken; en zeer veele, waaronder de eers fte Heelmeester was, aan deeze Ziek« ten geftorven zyn. _ Ù Zodra één der Uitgaande Oostindiá fche Scheepen gereed is om Zee te kon: nen kiezen, behoord hetzelve nimmer naar zyne Zieken te wagten , tmaat diend, met den eerften goeden W ind uit- tezeilen. Het is beter met een kleender getal van Manfchap uittezeilen, en zy- ne Zieken op het Hospitaal Schip ag« ter te laaten , als dat men die aan Boord neemt, en deeze de gezonde befmetten. Het zoude naar myne gedagten, mee- de als een Behoedmiddel dienen tot Voorkooming van Zieken, wanneer het getal der Manfchap op gemelde Oostins difche Scheepen Verkleind wierd. Indien het beftaanbaat was met de belangens van de Oostindifche Maât- fchappye; zoude het zeer goed zyn, dat ’er Jaarlyks meerder Scheepen, en minder Volk daarop, naar de Indiën gezonden wierden; uit hoofde der orië- venreedigheid die *er is, tusfchen’ het gewoone getal van dit Volk, en de Ruim- te in de Plaats, waarin zy op deeze Scheepen moeten huisvesten. N 2 LIND 196 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS LIND zegt, Scheepen met veele Man: fchappen, moeten altoos de meeste Zie- ken hebben, . Toevallen buiten gefteld (vervolgt hy) zal ’er, als ’er eene door- gaande Ziekte op de Vloot heerscht ; en een Schip van twintig Stukken, den tienden Man Ziek heeft, een van vyf- tig, den vyfden; van festig den vierden; en van feeventig of tagtig, den derden, Ziek hebben: gelyk ik veel maalen heb ondervonden (o). Men kan evenwel niet ontkennen, dat Oorlogfcheepen, van verfcheide Natien, fomwylen met 3oo, en zelfs met 880 Koppen, Maanden agtereen, in dienst zyn geweest, zonder Zieken te hebben, In den laatften Oorlog, tusfchen de Engelfchen en de Franfchen, kwam ik te Gibralter, aan Boord van het Engelsch Oorlogfchip de Aamelis, voerende go ftukken Canon, en 830 Koppen, gee commandeerd door den Admiraal Joan BING; en vond dat Scheeps volk alle ge- zond, hebbende in zes maanden tyd, twee Zieken, en geen éénen Dooden ge- had. Maar, het is zeer zeeker, dat deeze Scheepen , meestal bevaaren Volk, __(o) zinp Middel, ter Gezondheid &c. p. 6. OP DE O, L SCHEPEN 197 Volk, en in * geheel geene befimette Manfchap aan Boord gekreegen hebben, Ook is de Huishouding op de Oorlog- fcheepen, geheel anders ingerigt, als op onze Oostindifche Scheepen: en men heeft in de Verblyfplaats voor ’t Volk op de Oorlogfcheepen, eene meerdere afwisfeling van frisfche Lucht, zoo, door het Roosterwerk in Bovendek van deeze Scheepen, als door het dagelyks openen der Gefchutpoorten: omftandig- heeden waarlyk, die de zaak merkelyk veranderen (*%). Getoond hebbende, hoe noodig het ZY, dat men lette op de Gezondheid der Manfchap in de Aanneeming ; en de wyze, op welke zy aan Boord van de Scheepen gezonden konnen worden 5 3 Zo (*). De Oorlogfcheepen , hebben, behalven het Roosterwerk, dat op de Luiken leet, nog een Rooster= werk in hun Bovendek, dat van de Combyis af, tot aan de Groote Mast toe loopt. Op wat wyze, zo wel omtrent dit Roosterwerk in het Bovendek van de Oostindifche Scheepen, (dat nu een Vast, en Digt Dek is) als omtrent de Gefzhutpoorten op dee= ze Scheepen, en meer andere zaaken ‚ veele Vere beeteringen zouden konnen worden gemaakt : hierover kan men nazien, het voorftel van den Heer Commandeur RoseBoom; dat meede te vin- den is, in het werkje van LiND, in de aanmerkine gen van den Hecr pE WIND op pag. 87. 598 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS zo moet ik nu opgeeven dat geene, ° welk men in agt neemen moet, om in hunne Verblyfplaats op de Scheepen, de Lucht zuiver, en van Befmettinge bevryd te houden, Men brenge zig hierby te binnen, al dat geene, % welk ik onder myne twee- de Afdeeling, omtrent deeze WVerblyf= plaats gezegt hebbe. Ik heb toen zeer klaar aangetoond, welke eene kwaade, en befmettelyke Lucht, in dit Zusfchen- deks veeltyds tegenwoordig was; en de ongunstige gefteldheid deezer Ruimte op de Oostindifche Scheepen, aldaar befchreeven, _ Het is bekend, wat de Oostindifche Maatfchappy, federd eenige Jaaren al heeft aangewend, om de Lucht in dit Tusfchendeks , beftendig te verwisfelen : en misfchien iser nog niets beter hier- toe uitgedagt, dan de VENTILATORS van den Heer van swYNDRECHT te Rot- terdam, die men thans genoegzaam op alle deeze Oostindifche Scheepen meede voerd, Het fchynd my echter toe, dat ingevalle van zeer legt weeder, wan- neer de Luiken moeten digt gelegt, en met Prefenningen overdekt worden; die Werktuigen, hoe nuttig ook ander > 5 EE Ë | Ë | | | | OP DE O. L SCHEPEN. 799 alleen, niet genoegzaam zyn, om te voldoen aan het voornaame oogmerk: dewyl zy in dit geval, het geheele 7us- fehendeks niets van de kwaade Lucht konnen zuiveren , en weeder van frisíche „Lucht voorzien. Men zal derhalven tot andere Midde: len meede den toevlugt moeten neemen: en zie hier, hoedanig dezelve zyn kon- nen. Onder myne derde Afdeeling heb ik gezegt, dat, zo lang als deeze gemel« de Oostindifche Scheepen in Texel la gen, en het Weeder goed was, men door het Hangen, of Opheizen van zo- genaamde Koel, Wind, of Luchtzeilen;, in dit Zwsfchendeks , eene voldoende hoeveelheid van Lucht brengen konde: en hierdoor de bedorven Lucht, welke in deeze Plaats aanweezig was, door de openingen der Zuiken uitdryven, Maar by flegt Weeder, of als de Schee- pen in Zee koomen, en Regenagtig Weeder, of Storm ontmoeten, konnen deeze Zeilen niet gemaklyk, en veel- tyds onmooglyk gebruikt worden: in lit geval is het dan, dat de zogenaam: de Windmouw te pas komt, Diet Werktuig, dat in gebruik is op ii N 4 de 200 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS de Franfche Scheepen; en zo men zegt; _door de DEENEN uitgedagt; is bereids door DU HAMEL DU MONCEAU en DE ‘WIND befchreeven : maar, ik maak de- zelve op eene andere wyze; zo als men zien kan, uit de hier neevenftaande Af beelding, en de daarby gevoegde Ver- klaaring (*), als men deeze vergelykt, met @) VERKLAARINGE DER NEVENSTAANDE AF BEELDIJNG A. C, Iseen zogenaamde Windmouw, gemaakt van Zeildoek. A, Het bovenfte einde deszelve, voorzien met een Touwen Ring, om daaraan te konnen opgehangen worden. B, Een Langwerpige opening , ter inlaatinge van de buiten Lucht. C, Het onderfte einde van deeze Kooker, door welke de ingelaaten Lucht eenen uitgang vind, D. D, D, D, D, Toonen aan, zo veele houten Hoe= pels, gehegt aan de binnenfte oppervlakte van dit Werktuig, om hetzelve altoos uitgefpannen te houden, Vl Deel, El. 200, KANN votsctap. ecumsat Ger. ten OP DE O. kl SCHEPEN. got _ smet die Afbeelding, welke DU HAMEL DU MONCEAU daarvan geeft (p). ___Het Voorluik, en het Grootluik, zyn de openingen, door welken dit Werk- tuig, met zyn onderfte einde inhet Zus- fchendeks word ingelaaten. Als zulks gefchied door het Woorluik, dat ik ge« zegt heb op deeze Scheepen in het Áaa- belgat te zyn, ’*t welk door een Houten Schot, van ’ Zusfchendeks wordt afge- fcheiden , moeten ’er in dit Schot, twee Luiken gemaakt worden, aan ieder zy- de één; even als zulks gefchied is, op het Schip ’T HUIS TE BYWEG, In fom- mige van deeze Oostindifche Scheepen egter, daar dit Schot uit Latwerk bes ftaat, kan men deeze Luiken ontbeeren, Men kan door dit Woorluik, en Groot- luik, of door beiden, één of twee dee- zer Windmouwen inlaaten: In beide ge- vallen moeten dezelve tot op het Bene: dendek, van het Zwsfchendeks, neder- hangen. In fterke Reegenbuijen, en Stormagtig. Weeder , moeten deeze Luiken met Prefenningen worden over- dekt, waarin een opening zyn moet, daar de //'indmouw doorgaat, en deeze N 5 Pre. _ (p) Baak der Gezondheid voor Zeevaarenden, p. 188 eerfte Plaat, 202 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS Prefenning, zoodanig aan den Wind- mouw vastgehegt, dat ’er geen Water, hierdoor, Zusfchendeks koomen kan. Men zoude dit ook konnen maken op gelyke wyze, zo als de Schildpad op het Halfdek voorzien is, daar de Stuur- reep door vaart, Op de Scheepen waarop ik gediend hebbe, en deeze Windmouwen op myn verzoek, dus gemaakt zyn; heb ik al toos zo veel dienst daarvan gehad, dat ikze niet genoeg kan aanpryzen, Maar, als by Storm, of Regenagtig Weer, alle de Luiken moeten Digt ge- legt, en met Prefenningen overdekt worden, zullen de Windmouwen wel frisfche Lucht. Zwsfchendeks brengen, maar ’er-zal alsdan geen Uitgang zyn, voor de aanweezende kwaade Lucht. Om dit te verhelpen, maakte men, ten mynen verzoeke, op die Scheepen waarop ik gediend heb, twee Houten Rookers, die als Schoorfteenen van Fi- guur waren, in het Bovendek van het Tusfchendeks, hun begin hadden, en op de Bak eindigden, _e-Maar, .dewyl op onze Oostindifche Scheepen, de Boeg tot het Kaabelgat gebruikt wordt; zo kan dit hier geen } plaats OP DE Os L SCHEPEN, 203 plaats grypen. Ik wilde derhalven, dat erop de gemelde Oostindifche Schee: pen, in hun midden, tusfchen het Kaa- belgat en Conflapelskamer, vier, of zes zulke Kookers, gemaakt wierden; dat is, twee, of drie aan Stuurboord, en even zo veel aan Bakboord; op gelyke wyze als de Kookers zyn tot de Ventila- tor van den Heer SWYNDRECHT, die in het Bovendek van het Zusfchendeks be- ginnen, en op zyde van het Boord ein= digen. De openingen van deeze Koo: kers, moesten dan meede, gelyk die nu tot gemelde Ventilator gemaakt zyn, daar dezelve op zyde van het Boord uit- koomen, met een Schuif voorzien wee- zen; op dat by Storm Weeder, aan de Loefzyde, hierin geen Zee Water zou- de konnen koomen, Deeze Kookers konnen nog in het een, nog in ’t ander, eenige hinder of belemmering te wege brengen, | Op deeze wyze waarlyk, zal ‘er ale toos, en in alle gevallen, door de Wind- mouwen verfche Lucht in het Tus/chens deks konnen worden gebracht; en ter vens de befmette Lucht eenen behoor- lyken Uitgang bezorgt worden: de Lucht in deeze Werblyfplaats, zal Zui- Nn, ver, 204 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS ver, en Fris blyven; en inzonderheid zal dit waar zyn, als men ’er de Venti- lator van den Heer swyNprecHT by- voegt, die naar myne gedagten, dewyl dit Werktuig aan het agterfte gedeelte van het Zusfchendeks geplaatst is, alleen niet vermoogend zy, om het Voortte gedeelte van deeze Werblyfplaats eene afwisfeling van Lucht te konnen bezor- gen. Ik zal niet fpreeken over de Fornui- zen en Buizen van SUTTON, nog van de Ventilators van HALEs, meede tot Zuivering der Lucht op de Scheepen aangepreezen: om dat de eerfte , op on- ze Oostindifche Scheepen geen plaats konnen grypen; en ééne enkele 'ind- mouw, my altoos meerder frisfche Lucht Tusfchendeks bezorgt heeft, dan vier deezer Ventilators, Vervolgens zal, tot Zuiverheid van de Lucht, in dit Zwsfchendeks, al dat geene meede te pas koomen, hetwelk ik onder myne derde Afdeeling, onder die Zaaken, welke dienen konden om den Voortgang van de kwaadaartige Ziektens te fluiten, heb opgegeeven; hetgeen ik verzoeke dat de Leezer zig by deezen, gelieve te erinneren, Als, gi om: OP DE O. LL SCHEPEN. 205 Omtrent het bovenbrengen der Kooyen ; __ en die op de Srengen te plaatfen; het Sprengen met Azyn, Rookinge met Kruit of Geneeverbesfen, de zindelyk- heid in dit Zwsfchendeks, de verminde. ring van de hoeveelheid van Kisten voor het Volk , alsmeede, die bedenking, welke ik toen omtrent de Verplaatfing van de Ankertouwen heb opgegeeven. De Combuizen, daar ik te vooren meede over gefprooken heb; en waar- van ik het groot Nadeel, dat dezelve op de Scheepen, wanneer die in het Tusfchendeks zyn, te wege brengen, heb - aangetoond: hier omtrent moet ik aan merken: dat nu federt eenige Jaaren, _op de Oostindifche Scheepen, de Com« _ buizen, van het Zusfchendeks, onder de Bak geplaatst zyn : echter zyn ’er eeni- ge Scheepen, waarop de Combuizen nog Tusfchendeks zyn. Het groot nadeel, dat door die Combuizen, in dit Zusfchen- deks ten opzigte van de Gezondheid der Manfchappen, zo wel, als omtrent de Ruimte in deeze Verblyfplaats, wordt te weeg gebragt, heeft de Heer peu WIND , in zyne aanmerkingen op ’% ‘Werkje van LIND, onweederfpreekelyk _ beweezen, | ë Wan: BOÓ B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS Wanneer de Uitgaande Oostindifche Scheepen, het Kanaal gepasfeerd, en ter alsdan, onder de Marfchappen Zie- ken koomen, moeten die uit het Zus= fchendeks verplaatst, en onder het Zalf= dek gebracht worden; zo als ook veel- tyds de gewoonte op deeze Scheepen is, In dit geval diend dan deeze plaats van vooren met Zeildoek behangen te worden, om de Zieken voor Togt te bevryden; En hierby moet ik aänmer- ken alseen zaak van groot belang, dat men nimmer het Kooygoed van die gee- nen, welken aan kwaadaartige Ziektens Geftorven zyn, moet binnen Boord hou- den, en door de andere laaten gebrui- ken, maar hetzelve aanftonds in Zee werpen. Onder de Behoedmiddelen, zal dan ook behooren , het Straffen van de Die- very; en, fchoon dit {tuk reeds door andere Schryvers behandeld is, moet ik echter zeggen, dat de Dievery op deeze Oostindifche Scheepen, namelyk omtrent de Ontvreemding van de Kooy- en en Kleederen der Soldaaten, en on- bevaare Matroofen, zeer fterk gepleegt wordt, {q) LIND Middel, ter Gezondheid &c, p. 84. 9 OP DE O, kb SCHEPEN. 207 wordt, en even , als op de Oorlogfchee- pen , ftrengelyk behoorde geftraft te worden, Het nadeel inderdaad, dat hierdoor, aan de gezondheid der be- roofden wordt toegebracht, ís zo groot , dat het al de oplettendheid van de Bes _ velhebberen verdiend, » Het is bekend (zegt de Heer pe » WIND) hoe gering de Uitrusting zy » van een Soldaat op een Uitgaand » Oostindisch Schip. Mogten zy ech- » ter dat geringe maar behouden, het » zoude nog iets zyn; maar, dewyl » fommige met leedige Kisten aan » Boord koomende, hun werk maaken » van de Soldaaten te Befteelen, ge« » beurd het dikwils, dat een Soldaat » reeds alles kwyt is, eer hy nog in » Zee komt. Het gaat zo ver, dat niet » alleende Mutzen, Koufen , en Schoe- » nen geftoolen worden; maar zelfs de »» Hangmat, terwyl zy ’er in Slaapen, » wordt hun fomtyds onder het Lyf los gefneeden; daar de Matroofen dan » Scheeps Broeken van maaken, Ik » heb Boddeliers gefprooken, die zulks » niet konnende dulden, het geftoolen 35 goed, datze in ’ Matroofen kwartier » vonden, opzaamelden, en in de Bod: » des \v \s \v 208 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS » delary borgen, waarvan zy dani we: » derom aan de Soldaaten uitdeeling » deeden. Alle Diefftal moet dan zon- „ der oogluiking ten ftrengften Geftraft » worden” Men kan verder de groote nadeelen, welke uit deeze Dievery ont- {taan, en door den Heer DE WIND op- gegeeven worden , nazien , in het zeer nuttig Werkje van LIND (r). Zo lang de Oostindifche Scheepen in … Texel liggen, is de gewoonte, om de Gort, die het Volk fmorgens Schaft, met Bier te roeren, dat Koes, Koes, geheeten wordt: het zoude naar myne gedagten, beter zyn, en hun als een Behoedmiddel verftrekken , wanneer de Gort, met Water en Azyn geroerd wierd, hetgeen men Beweratie noemt, en gebruikt.wordt, als ’er geen Bier meer is, De uitdeeling van Tamarinde, die men ’s Maandelyks op deeze Scheepen, aan het Volk doet, zoude alle Weeken konnen gefchieden: het gebruik hiervan, zal hun als een Laxans , en Preferwatief tegen bedorven ftoffen, in de eerfte Wegen verftrekken, Een (tr) Linp Midd, ter Gezondh. in de aanmerkin= gen van den Heer DE WIND p. 95. OP DE O, L SCHEPEN, 209 Een zeer voornaam Behoedmiddel, om de kwaadaartige Ziektens op de Scheepen voortekoomen, zal zyn, het dagelyks uitdeelen van Sterke Drank. Ik heb reeds, in myne derde Afdee- ling, daar van gewag gemaakt ; en toen gezegd, dat ik in myne Vierde Afdee- ling daar nader over fpreeken zoude. Men heeft zeedert eenige Jaaren, op de Hollandfche Oorlogfcheepen, die naar de Westindien geweest zyn, met een zeer goeden uit{lag hier van gebruik gemaakt: en daar aan is voor een groot gedeelte toetefchryven , dat de Man- fchappen op die Scheepen, van kwaad- aartige Ziektens, en daar uit volgende groote Sterftens zyn bevryd gebleeven. Is ‘er derhalven iets Noodzaakelyker, iets Billyker, dan dit gebruik natevol- gen ? OR tiert het MIHEL van welk mei zig op die Scheepen bediend heeft, 71. DEEL ©, B 210 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS 8 Rad: Gentian: (B ij \__ Contrajerv: 3 viij Cort: Peruvian: f@ Xij Aurant: (Rj Herb: Ruthae Abfinib: â 5x Flor: Rofar: rubr: Bi Gum: Myrrb: Zix. 9 Dit alles klein Gefneeden en Ge: kneust, doet men in een zuiver Vat, en giet daarop, vier Ankers Madera I yn, of Genever, Zodra deeze Medicamen- ten genoeg zyn uitgetrokken, word één Anker van dit Aftrekzel afgetapt, en vermengt met twee Ankers van dezelf- de foort van Drank als waar in de gemelde zaaken getrokken zyn. Met de zes Glazen in de Dagwagt (Hs en met even zo veel in de Voormid= dagwagt, wierd aan ieder Man een klein bierglaasje vol hier van gegeeven in (G*) Dit Vinum Medicatum ìs allereerst, door den zeer kundigen en ervaren Heer w. MAY „ op dee= ze Westindifche Reizen in gebruik gebragt. CT) Glazen, beteekend hier, halve vuren, dus is, zes Glazen in de Dagwagt, zeeven. uuren: en ZES Glazen in de Voormiddagwagt ‚ is elf uuren, OP DE O. h SCHEPEN: Sif In plaats van dit Middel, dat inder: daad zeer goed is, en door de onder: Vinding bekragtigt van een zeer goeden dienst op die Scheepen geweest te zyn, kan men zig bedienen van de Kina al leen op Brandewyn, of Genever ge- trokken, en in de hoeveelheid van een Roemer vol, twee of meermaalen daags, als een Behoedmiddel aan de Gezonde gegeeven, Ik zelve heb dit altoos ges bruikt, als ’er op de Scheepen, waarop ik diende, kwaadaartige ziektens heersch- ten, en ik kan zeggen, dat ik nimmer, fehoon dagelyksaan de Befmettinge daar van bloot gefteld, van de kwaadaartige Koorts ben aangefteeken. Het is bekend, dat de Graaf BONES VAL toen hy met zyn talryk gevolg voor BELGRADO was, twee, en driemaalen daags, een weinig Brandewyn, waar in Kina was afgetrokken, gebruikte; en het zelfde aan zyne Bedienden gaf; wel- ke alle, zo wel als hy Zelv gezond blee- ven, niettegenftaande naauwlyks één Keizerlyk Officier, veel min hunne Be- dienden, van de kwaadaartige Koort- zen bevryd bleeven. Men kan hier over nazien, het Werkje van LIND, al. waar men nog uit Doctor KRAMER vind O2 aan 212 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS aangeteekend, dat een gantsch Regie ment, in Maliën zynde, door het ge- bruik der Kina zig behoed heeft voor kwaadaartige Koortfen, terwyl het ove- rige van het Oostenrykfche Leger, dit Middel niet gebruikende, grootelyks van dezelve werd aangetast (S). „Het zoude meede van een zeer groo- ten dienst zyn, en insgelyks als een voornaam Behoedmiddel verftrekken te- gen kwaadaartige Ziektens, wanneer het Water, dat de Gezonde drinken, bedeeld wierd met eene zekere hoeveel- heid Citroen, of Limoenfap; ten wel- ken einde, daar van eenige Leggers konden mede gegeven worden. Men zoude ook, in plaats; van deeze, zig van goede wyn-Àzyn konnen bedienen ; gelyk gefchied is op fommige van die Oorlogfcheepen, welken in de laatst 'ge- pasfcerde Jaaren, naar de Westindiën geweest zyn. De Laatfte drank im- mers, is de Posca der Romeinen, zo zeer in gebruik geweest by de Soldaa- ten dier Natie, en welke zy zo uitmun- tend. gezond bevonden (t). ee Cs) LiND Middel, ter Gezondheid, pag. 30. (t) UxHAM Vertoog over de Koortfen , Nederde Vertal. pag. 206. OP DE O, IL, SCHEPEN, 213 De Wynfleen Room, door rIND aangepreezen, kan ook met veel nut met dit Water vermengt worden. DU. HAMEL DU MONCEAU zest’er van, dat dit Zout, weinig zyns gelyken heeft in kragten, om de rottige opzwellingen in de eer{te wegen uitteroeijen (u). De vermenging van het Water tot gewoone Drank dienende, met den Geest van Koperrood, van Zwawvel, en van de Salpeter, bevryd ‘hetzelve niet alleen voor bederving, maar geeft ook daar aan, eene hoedanigheid, welke zeer tegen de Verrotting overftaat, Men kan derhalven van deeze middelen ook gebruik maaken, De beroemde PRIN- GLE ten minften, beveeld dit zoort van Drank zeer, aan de Soldaaten (v). É DESLANDES- verhaald , dat men de Watervaten op eenige Franfche Schee- pen, eerst met heet Water heeft omge- fpoeld , vervolgens daar in een ftuk Zwavel (Lucht) gebrand, en, na dat dit verrigt was, hadt men die Vaten met Water gevuld, waar onder een kleene hoeveelheid Geest-van Vitriool e O 3 ges (u) Baak der Gezondheid pag. 158, =(v) Ziektens-der Heirlegers, Nederd. druk pag; 206 =207« 214 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS gemengt wierd: en hy zegt, dat hy zelve dit Water, zes Maanden lang, zonder eenig bederf gehouden heeft (w), HUXHAM pryst ons aan, om in het Water, als hetzelve reeds tinkende is, de Llixer Vitrioli te mengen. Ik hebbe eenige reizen de proef ge- noomen van het bederf weerend ver- moogen van den Geest van Koperrood,en van Salpeter (Sp: nitri fort:) met Wa- ter vermengt; en heb altoos gevonden, dat Water, waarin ik dit niet gemengt had, na eenigen tyd geftaan te hebben, ftinkende werd; terwyl het vermengde Water , onveranderd het zelve, en goed bleef, Het Water, op deeze wys vermengt; zoude dan alleenlyk dienen tot de ge- woone Drank, en niet tot Kooking van de Spyzen. By de Kamer te Amfterdam, heeft men in gebruik, om in ieder Legger, of Varken Water, dat op de Reis word meede gegeeven, eene zeekere hoeveel» heid Kwikzilwer te doen, Ik ben echter overtuigd, dat dit Kwikzilwér nimmer in Cw) Hiltoire de l’Academie des Sciences de PAnn. 1722, Pag. 12. OP DE Ol L SCHEPEN. 215 in Water word opgelost, en dus ook niet voor een bederf weerend middel in deezen, zal konnen verftrekken, Op onze Uitgaande Oostindifche Scheepen, heeft men de gewoonte, als dezelve in Zee zyn, om tot gewoone Drank, aan ieder Man, nietmeer, dan acht of tien _Musfies Water, daags , uit- tedeelen. Hier uit volgt, dat de mees: ten Dorst moeten lyden, _ Op Westindifche Reizen (alwaar dee. ze gewoonte op fommige OGorlogfchee- pen mede plaats heeft) heb ik gezien, dat het Volk, van de Plat/ooden der Kanonnen, ftukken fneden,; en dezelve kaauwden, om hier door meerder {peek- zel in den Mond te krygen, en, was het mooglyk, hunnen Dorst te lesfchett. Men begryptligtelyk, dat zulk eenege- woonte, eene voornaame: gelegentheid eevende oorzaak zyn moet tot veele ate en vooral , wanneer in de Lighaamen zelve, reeds een Voorbe- fchikkende oorzaak huisvest, … Men diend derhalven, de Manfchap= peh niet zo haauw tebepaalen in de hoe- veelheid van hunnen gewoonen Drank, maar het Watervat voor hun opente- laaten, Het is genoeg, als men daar van O4 ge de 916 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS de nutteloofe verfpilling belet, door by gemelde Watervat een Schildwagt te plaatfen. Misfchien zal men my tegen- werpen, dat ’er op deeze Oostindifche Reizen, dan wel haast gebrek aan Zoet Water zouden zyn, Maar, dit gebrek kan verhoed worden, door het innee- men van Water te St, Jago. Het be- hoorde naar myne gedasgten , een uitdruke kelyke Order van de Compagnie te zyn, dat naamlyk, de Uitgaande Oostindie fche Scheepen, dit Ziland altoos moese ten aandoen, en alhier Water innee- men. Schoon nu het Water op dit Liland, niet van het beste zy, kan het echter tot kooking van de Spys gebruikt worden, waar door het Vaderlandfche ‘Water des te langer {trekken zal, \ Ik weet zeer wel, dat ‘er Capiteinen zyn, die willen, dat ze te St, jag met gezond volk gekoomen, van daar met Zieken vertrokken zyn; en dat zy dit aan het Water aldaar „ hebben toege- fchreeven, Dan, dit bewyst nog niets ten nadeele van dit Water, en kan ge« makkelyk verklaard worden door ander re omftandigheeden, als ook door de manier, om het Water van den Walte haalen, {taande de groote Hitte van gi | a OP DE 0. 1 SCHEPEN. 21} De Capitein Fisser, deed altoos op zyne uitreizen dit Ziland aan, en heeft nimmer hier door Zieken gekreegen, Maar, die ervaaren Zeeman, liet het Water alhier haalen met Zonnen op- ang, en gaf uitdrukkelyk Bevel aan het Volk om voor tien uuren des voormid- dags weder aan Boord te zyn, Hy oaf tevens aan de Manfchappen tot dit Wa- ter haalen uitgezonden, eene goede hoe- veelheid Genever mede, en verbood ftrengelyk het overvloedig gebruik van Vrugten, | In de meergemelde geleerde, en uit- muntende prys Verhandeling van den Heer s. DE MONCHY , vind men verfchei- den zaaken, zo wel tot verbetering van het flegte Water, als over de mooge- lykheid om op een Schip, uit Zee Wa- ter, Zoet, en drinkbaar Water te ma- ken, opgegeeven (x). ef | __Ook kan men, omtrent de manier; om uit Zee Water, Zoet Water te maaken, nazien, de Verhandeling van den Heer isen (y). 5 De _(x) In de Hollandfche Mastfchappye der Wee- tenichappen te Haarlem, (esde deel, eertte ftux, pag. 169. (y) The gend, Mag. for July 1759, pag. zie &% 3 313 218 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS De Commandeur vAN WOENZEL daar en boven, heeft in het gepasfeerde Jaar , eene Memorie aan zyne DOORLUCHTIGE HOOGHEID aangebooden, betreffende de manier hiertoe Cene. Op eene der Hollandfche Oorlog: fcheepen, word daar van thans de proef genoomen ; en de tyd zal leeren met welk eenen uitflag. Volgens het voor- ftel van gemelden Heer VAN WOENZEL), kan het Zee Water, zonder byvoeging van iets, door enkele Overhaaling, tot Zoet Water gemaakt worden; en wel telkens zo veel , dat ’er voor elken Dag, voor al het Scheeps Volk genoeg is, Over de Scheeps Spys, zal ik niet Ípreeken; eensdeels, om dat deeze ten allen tyden nagenoeg dezelve Zoort is geweest, en anderendeels, om dat ik de oorzaak van de kwaadaartige Rot- koorts op deeze Scheepen, geenzints daar door {tel te ontftaan: te meer, om dat men Ziet, dat deeze kwaadaartige Ziektens; op die gemelde Uitgaande ” Oost 313. als ook in de Philofoph, Tranfact, vol. L, part. rr. for 1758. pag. 635. fl Zie ook in de uitgezogte Verhandelingen van de Societeiten der Weetenfchappen vierde deel pag. 633. OP DE O, L SCHEPEN, 219 Oostindifche Scheepen, zig gemeenlyk vertoonen, wanneer die Scheepen nog in Texel liggen, of in t begin van hunne Reizen zyn. Ik wil wel toeftaan, dat, wanneer die Scheepen in een zeer heet Climaat koomen, en de Spys eenige bederving ondergaat; dat als dan, die bedorven Voedzels zekerlyk niet weinig zullen toebrengen tot de Oorzaken van gemelde Ziektens: en dit zal plaats heb- ben op de Scheepen van alle Natiën; maar ik zie geen moogelykheid, om de Scheeps fpyze, op wat wyze men die ook inrigt, in heete gewesten geheel buiten bederf te konnen houden. Zo men echter omtrent deeze Spys eenige verandering begeerde, kan daar over nagezien worden, de meergemelde Prys verhandeling van den Heer s. DE MON- CHY; als mede de Werkjes van LND, met de aanmerkingen door DE WIND; DU HAMEL DU MONCEAU ; ROUPPE ; En meer andere. Schoon nu, Sommige van deeze op- gegeevene Behoedmiddelen, onder de reeds bekende behooren, zo heb ik evenwel van dezelve moeten fpreeken;, om dat zezeer Nuttig, erì derhalven by my= 220 B, HUSSEM OVER DE ROTKOORTS myne Nieuwe opgegeevene Behoedmid- delen, teffens dienen in het werk gefteld te worden. BE S- L,Uonlade Ik heb dan aangetoond, wat de Dui- delyke , en Onderfcheidene Ken- merken van die befmettelyke Rot- koorts zyn, welke thans zo algemeen befpeurd word op de Uitgaande Neder- landfche Oostindifche Scheepen; als mede, door wat Oorzaken deeze Koorts word voortgebragt. Vervolgens heb ik opgegeeven, de middelen tot derzelver Behandeling ; en zulke Zaaken, die die- nen konden, om den Voortgang daar van te fluiten. Eindelyk, heb ik op- gegeeven, zoodanige Behoedmiddelen, waar door men deeze Ziektens, op die Scheepen, is het niet geheel, ten min- {ten voor een groot gedeelte, zal. kon- nen Voorkoomen, Dit is ten minften zeeker, en myn gezegde rust op de be- proefde ondervinding, dat als: men van de door my opgegeevene Behoedmidde- Jen, een behoorlyk gebruik maakt, men OP DE 0. L SCHEPEN, Zoi men nimmer op deeze Uitgaande Oost: indifche Scheepen, zo veele, en zulke kwaadaartige Ziektens zal vinden, als men nu zeedert eenige Jaaren daarop ge= vonden heeft, In ufum publicum Batavorum. VER; me 6 e= N “ wr dad SIG : d ne AO MOENS DEAD Ned ijke NEST: t ed \ 8, je ati} sy 4 4 was « «SHB zunne dT Ket rN es er BART ss ‘ « es : brt on Arslan N 1D: BET on Î Li 4 | Î Poet je % „FN | en Cee ü 8 BEN etri vers Ja Ger FUT hd ij ZM - _ En 2) Karmm, 1e ‘ a de E hk ‘ \ : x hl . ‘ Le 8 en - h 6 de dy Ï en “ . VERHANDELINGEN BERICHTEN; TOEGEZONDEN AAN HET . ZEEUWSCH GENOOTSCHAP WETENSCHAPPEN VLISSINGEN, em! ie vand « See! Le en! ‘ hd ie Dn wel . eaf 8 ’ + e : re dk 1: 4 ‚ \ ed DS : Ì bg . ° 4 ke et t Ô N Es ps bl * zä ereAy Blade. 495 VERHANDELING enen NATIONAALE O F VADERLANDSCHE GEDICHTEN. DooR Jonker OQ. Z. VAN HAREN. SO OM OM peen een Nationaal of Vaderlandsch | Gedicht, verfta ik, een werk van eenige uitgeftrektheid, in het welke de ichter een voornaam tydítip van de Gefchiedenisfen zyn’s Vaderlands voor grond van zyn Gedicht neemende pe by deeze geleegenheid zo veele ande- re voortreffelyke daaden van zyne land- genooten in ’t algemeen, of van elk hunner in ’t byzender, bybrengt , als _de uittrek van zynen geest , of de moo- PL DEELe 1 ge: 526 57 VAN HAREN OVER De _gelykheid wan het beloop der tyden; welke hy verhandelt, aan hem toe- laaten. Na deeze definitie zal ik nagaan; woor eerst, wier Vaderlandfche Gedich- ten aan de Nakoomelingfchap zyn overgebleeven ; ten tweeden, waarom in zeekere Eeuwen een meerder getal groote Geesten is verfcheenen, als in andere tyden ; ten derden, welke de oorzaak is, dat het getal van die gee- nen, die goedgekeurde Nationaale Ge dichten hebben opgefteld, zo gering is, ' EERSTE ONDERZOEK. Wie Nationaale of Vaderlandfche Ges dichten hebben gefchreeven? | | HOMERUS _ Homerus is de eerfte van die abend | van welken Nationaale Gedichten aan | ons zyn gekoomen: en, hoewel de | eerfte, heeft hy zyn Vaderland, met | twee zoodanige Werken, verrykt: zyn wl verheeven geest en fchilderende Inbeel- | ding VADERLANDSCHE GEÏICHTEN; 2ò5 ding fchynen hem fpeelende opgegees ven te hebben, het geen by alle zyne Volgeren de vrucht van langduurigen arbeid is geweest. De gemeene gis ing omtrend zyn leeftyd , is * begin van de derde eeuw na *t verwoesten van Troojen: en het is die oorlog, welke de hoofdítoffe is van de Ilias, en met het einde van dien oorlog neemt de Odysfea. haar begin. Het fucces van deeze twee Werken is van’ begin af onbefchryvelyk geweest, en tegelyk ale ler-natuurlykst. | De Grieken door den roof van klein Afien verrykt en machtig geworden , begonden in dien tyd verfcheidene ge. civilifeerde ftaaten op te rigten : van welke (ommige, meer door eenen voor« namen Ingezeeten als Koning (in den zin, dien men nu aan deezen naam geeft), andere Republyks-gewys, door een veelvuldig getal heerfchers wierden _beftierd, Niets vleide meer alle die Groor ten, als de daaden van hunne bekens de voorouders te hooren zingen, en niets konde van meerder nut zyn aan alle die ryzende ftaaten in * algemeen, _ ‚als de aanwyzing van de onheilen door __ de tweedracht veroorzaakt, en van de ig P 2 ge: 428 O.Z, VAN HÁREN OVER DE gelukkige gevolgen der Eendracht, zo gepreezen in de Ilias. “Aan die Eendracht waren de Grie- ken verfchuldigd het neemen van Troo- jensen dus die rykdommen, waar van de Gfóöte huîzen nog de aangenaame gevolgen ondervónden : die onderlinge eendracht der Grieken was noodig en was genoegzaam, om alle vreemd ge- weld af te keeren, en konde, zo die onderhouden “wierde, en alle Grieken t'eeniger tyd weder-onder een Hoofd verzaamelden, op nieuws de fchatten van Afien in Griekenland overbrengen. Deeze hoop en deeze begeerte zweefde in’hart van de Grieken, zegt ISOCRA- TES (a), zedert Homerus : en deeze wenfch is-eindelyk vervuld onder Alex- ander, wiens agting voor dien Dichter , dus minder te verwonderen ís ;hy moet van’tbegin van zyne onderneeming te- gen de Perfen dagelyks ondervonden hebben, hoe ‘gunítig Homerus de har- ‘ten der Grieken tot deezen togt hadde bereid. Maar:het voordeel van de lee- zing deezer twee Werken fpreidde zig niet alleen over ’t Gemeen : ieder Huis- „Vader vond in de zelve , een onder- “(a) ISOC, Pazeg, VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 229 wys voor zig, en eene onbegrypelyke hulp voor. de opvoeding zyner- kinde- ren, De vreeze van de Godheid over- al aanbevolen; de herbergzaamheid, in die ruwe tyden zo noodzakelyk „ aan- gepreezen ; de lust tot reizen aanges moedigd, als het befte middel om door vergelyking van de zeeden en wetten van andere volkeren, de wysheid in% geliefde Vaderland te rug te brengen ; en die wysheid gepaard met lydzaam- heid, aangetoond als eindelyk alle on- gevallen te boven koomende ! En kon ‘er boven dien, in een tyd dat ’er byna geene boeken waren, iets van meerder nut zyn, als de Hiftorie en Geographie (die de gronden van de ftaatkunde zyn} door middel van de zagte Dichtkunde in’t geheugen van jonge lieden te bren- gen : dit was toen en zal ten allen ty- den het gemakkelykfte middel daar toe Zyn :en zo die Hiftorien gedeeltelyk ‚fabuleus waren, de Grieken hadden er geen andere ;en de Geographifche be: fchryvingen, wel verre van fabuleufe uitvindingen te zyn, waren zo exact, dat Lady WORTHLEY-MOUNTAGU, die ín _ deeze eeuw, met Homerus in handen, de __omliggende heren vlakten en ftroomen ld | | van 930 O, Ze. VAN HAREN OVER DE van Troojen heeft bezigtigd , getuigt (b), dat alles aldaar door de befchryving van Homerus nog kenbaar is; het geen aan de Grieken de allerfterkfte en waarfchy- nende vooroordeelen ten opzigte van de verhaalde Gebeurtenisfen moest geeven. Het is dan niet te verwonderen, dat de Grieken als dronken waren (gelyk RACINE (c) zegt) met hunnen Homerus. Ook wierd niemand onder hen, voor wel opgevoed aangezien, die geene grondige kennis zoude gehad hebben van zyne beide Gedichten, en daar van de aanmerkelykfte plaatfen uit het geheugen wist te pas te brengen. En die zelve fmaak en gewoonte ging na Romen over, met de kennis en lief- hebberye der Griekfche letterkunde , zo als blykt uit de versfen van de Ilias , welke het brandende Carthago aan den tweeden Africaan ontrukte, VIRGILIUS _ Maar de admiratie van de Romeinen _ wendde zig fpoedig na hun eigen Natio- naal Cb) Lett. 44. (Cc) Et fitot que la Grece vre de fon Homere, Poeme | eneen E VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 231 naal of Vaderlandfch Gedicht, zo ras Zy ’er een hadden, Ennius fchynt reeds gevoeld te hebben, van wat nut de Dichtkunft aan de Historie konde zyn: en hoewel Ovidius hem noemt arte carens, moeten ’er egter onder zyne versfen eenige geweelt zyn, waar van ‚de zin en uitdrukking cierlyk genoeg was, en zo, dat het bezwaarlyk viel beeter te zeggen, Want dit koomt voor de waarfchynlyke reeden, waarom. Virgilius een geheel vers van Ennius, in de: Pneis heeft geplaatst, wanneer hy fpreekt van Fabius Maximus, Niets is ligter te begrypen als de gunftige ontmoeting, welke de Aneis moeste vinden, Romen, na tachtig jaa= ren in twist, oorlog, en burgerlyke moorden verkeerd te hebben, genoot rust, rykdom, en overvloed, onder Auguftus; die onder den naam van de Republyk te herftellen, en de vryheid te maatigen, inderdaad alle Vryheid wegnam. Maar fchoon de Romeinen reeds domiti waren, zy waren nog niet parati fervire; en eene vonk konde we- der vlam veroorzaken, Ook is byna ongelooflyk, door hoe veel attentien van alle {oort , Augustus elke inbreuk P 4 op 232 OZ, VAN HAREN OVER DE op de rechten van de Vryheid wist te doen voorkoomen als nutte zaaken , die onder de {pecieufte voorwendfelen, en met de zagtfte woorden, wierden voorgedragen , en ingefteld, De Vorst zelve, wel opgevoed zynde, en een man van oordeel en kunde, had ook zoodanige lieden onder zyne Ho- velingen: dus was?’er voor een jongman van zo veel geest als Virgilius befcher- ming ten Hove te verwagten, of ten minften te hoopen: en die, door zyne eerfte versfen, by Pollio, by Gallus en byMecenasverkreegen hebbende, wierd hy by Augustus bekend, en was fchran- der genoeg om fpoedig het nieuwe Plan van Regeering te bemerken, en hier op bouwde hy den grond van zyn Ge- dicht. Om over alle anderen alleen te heerfchen, diende Augustus van beter Huize te zyn; dit was hy buiten twyf fel, want hy ftamde af direct van Ve- nus, en de andere Romeinen wel van voorname lieden, maar niet van Go- den; hy moest noodlottig tot Romen_ regeeren, want de Godípraaken had- den het reeds lang-geleeden, voorzegd, Jam nunc et Caspia Regna , refponfis borrent Divum; hy zoude Italien geluk- kig WVADERLANDSCHE GEDICHTEN. 233 kig en vooral vreedig maaken, #um pos fitis misescent faecula bellis; hy eerde fpeciaal de Italiaanfche Goden, en ver- rykte en vercierde Romen en hare ‘Tempels met giften aan hem gegeeven, dona cognoscit Populorum aptatque fu- perbis Porticibus;, een ieder moest zig aan hem en zyn Huis onderwerpen en geen vermaak neemen in de goedkeu- ring van ’t gemeen, of taat maaken op de gunst van ’t Volk: dit was reeds ee« nige honderd jaaren te vooren een faut geweest in Ancus Martius, unc quo- gue jam nimium gaudens popularibus au- ris: gevolgelyk ook in Pompejus, ’t geen. ieder begreep, zonder dat Pompejus behoefde genoemd te worden (d): en al %* geen Augustus reeds gedaan had, was niets by vergelyking van ’t geen hy nog zoude doen, aurea condet faecula qui La- tios welke werking hem des te gemak- kelyker zoude zyn, om dat de twee grootfte der Godheeden, guin et aspera Juno, en Jupiter, te famen zouden ar- beiden voor de Romeinen onder zyne 5 Ie- (d) Dat men ten minften in die tyden dagt, dat dit Pompejus raakte, fchynt LUCANUS te ken- nen te geeven, tofss popularibus auris Iwpelli, zegt hy ook vän hem fpreekende, Phars, I, 234 OZ: VAN HAREN OVER DE regeering, mits dat die Heeren van de Wereld bleeven gentem togatam, dat is in de rust. Een werkop deeze grond- beginfelen geftigt moest zekerlyk aan Augustus behagen, en dat het deeze uitwerking op hem deede, blykt, wyl hy ’er fomtyds lesfen uit aanhaalde, ge- lyk onder anderen toen hy aan ’t Volk toeriep dit zelve, Romanos rerum domi- nos gentemque togatam , wanneer hy zag, dat het gemeen in onderkleeren en overrokken begon te loopen, het geen in vreede-tyden geen mode was. De Staatkunde van den Vorst, gevolgd door de toeftemmingen van de Hove- lingen, dat is van de voornaamfte Lie- den van Staat, moest natuurlyk de goedkeuring van t gemeen na zig flee- pen, en de eer{te oorzaak van % fucces van de Aneis zyn. Dog fchoon niet waarfchynlyk is, dat Augustus in de eerfte helft van zyn leef= tyd eenige andere oogmerken in zyne gedachten, of beweegredenen in zyne daaden heeft gehad als enkel ftaatkun- dig belang: de laatíte helft toont egter dat hy, midden in ’t nutte dat hy ver- rigtte, ook wel mogt zien dat dit nutte gepreezen wierde, in één woord dat hy HR ecn VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 235 een mensch was, en dat de lof, wan- neer die verftandig en gepast was, en uit den grond van ‘t hart kwam, of fcheen te komen, aan hem niet onaan- genaam was. Dit toonde zig zoo dui- delyk in * vermaak dat hy genoot, en billyk mogt genieten, wanneer in zy- nen hoogen ouderdom, in een tyd dat hy voor niemand meer behoefde te veinzen, de Alexandrynfche Koopvaar- dye-Vloot, by Pouzzol, onder ’t uit- fteeken van Vlaggen en Wimpels hem die woorden toeriep , welke ieder Hoofd van een Staat in zyn hart diende gegra- veerd te hebben, (e) dat zy door hem leefden! door hem eene vrye fcheepvaart hadden! en door hem, bhaare vrybeid en welvaard genooten! Zo hy dan waarfchynlyk den fpot heeft gedreeven met de onzinnige loftui- tingen in de Georgica ten zynen opzig- te verfpild, toen hy nog niets prys- waardigs had bedreeven, kan hy ernítig behagen gefchept hebben in den lof, welken de ZEneis aan waare en heilzame daaden geeft: en dat nog versfen fn | t (€) Per illum fe vivere! per illum wavigare! Liberta- Ze atque fortunis per illam frum\ SUETONIUS in Aug. ca 4 236 O,Z. VAN HAREN OVER DE dat gedicht tot in zyne laatfte oogen: blikken in zyn geheugen fpeelden, mag men gisfen uit zyne allerlaatfte woorden aan Livia(f), vergeleeken met die welke Créufa aan Aneas zegt. Maar de Nakomelingfchap der Ro- meinen, die niet altyd de gevolgen van deeze regeering met zo veel vreugde 1 aanfchouwde als de Alexandryníche Koopvaardye-Vloot, zou ras vergeeten hebben een opftel, dat niets zoude bee vat hebben als den lof van een onder- drukker, dat Cato (2) van Utica maar in ’ voorbygaan hadde durven noe- men, dat niet alleen den naam van Cie cero niet hadde durven melden, maar nog aan de gedachtenis van dien groo- ten Man hadde geinfulteerd (h): indien niet in alle tyden, ieder Romein, be- halven dat, de Zneis hadde moogen en (É) Livia noftri conjugii memor wive et vale, Ibrd. 99. Famque vale et nati ferva communis amorem. En. l, 2. (2) Secretosque pios, bis dantem regna Catonem, Dee= ze lof is fraay , maar dewyl die zig bevind in een van de boeken (8) door den Autheur by zyn dood onvolmaakt gelaaten, is ’t onzeker of Augustus die by ’ leven van Virgilius ooit gezien heeft. (hb) Orabunt causfas melius , fchaamt hy zig niet van ândere volkeren te zeggen, en hy fpreckt aan Romeinen, die Cicero hadden gehoord pleitende, Pro lege Mauiha, voor M. Marcellus , voor Ligari- us, ENZ, VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 237 En moeten aanzien alseen eeuwig-durend gedenkteeken opgerigt ter eere van zyn Vaderland; zo door het pragtig fchouw- toneel van de Goden voor en tegen de ftichters van die Werelds hoofdftad ar- beidende, als door de wyze en oordeel- kundige ordonnantie van dit fabuleufe, zonder verwarring ondermengd met Romens nieuwe, en oude waare, of ten ninften waar geloofde, groote gebeur- tenisfen: en dit alles vercierd door een natuur-fchilderende Inbeelding, die nooit verdwaalt, en een vloeijende Dicht- kunst van taal, welke geene der Room- fche Dichteren ooit heeft kunnen eeve- naaren , veel min overtreffen, Hier door bleef na den dood van Aus: gustus, niet alleen de admiratie van de „Romeinen voor de ZEneis, maar die vermeerderde zelvs door den tyd zooda- nig, dat de versfen níet meer bepaald tot geheugen en Bibliotheken, zelvs als Orakels wierden aangezien, en daar toe gebruikt, gelyk men by sPARTIANUS (i) in * leeven van Adrianus en by LAM- PRIDIUS in ’ leeven van Alexander Seve- k “rus(k), ziet; LU- Ne 5 _ (á\ Virglianas Sortes. CK) Iz Templo Praerestino. 2338 O.Z VAN HAREN OVER DE LUCANUS, Ongeveer tachtig jaaren na den dood van Virgilius ftierf Lucanus: hy is de tweede geweest, die aan de Romeinen een Vaderlandsch gedicht heeft willen geeven, Zyne hoofdftoffe is de Burger- lyke oorlog, welke na de allerbloedig- fte twisten, met Romens flavernye was geëindigd: de veldflag by Pharfalien was de luidruftigfte van de gebeurtenis- fen van dien kryg geweest, en van die plaats heeft de Autheur den naam voor zyn gedicht ontleend. Verfcheidene oordeelen zyn ‘er over dit werk: het heeft zekerlyk roem be- haald, wanneer het in ’t licht begon te koomen, dewyl Nero, wel haast ny- dig geworden van alfoorts verdienften, aan Lucanus deede verbieden de Dicht- kunde te oeffenen , en hem kort daarna | dwong zigte dooden. Quinctilianus vyf- | entwintig jaaren na dien dood, zegt dat | Lucanus eerder onder de Oratooren, als | onder de Dichters moet: gefteld wor= | den: maar Quinctilianus fchreef onder | de regeering van Domitiaan, onder | wien het niet veilig was anders te den- ( ken als Nero gedagt hadde; voornaa- fj ment- || dan d mentlyk voor hem die Leermeester was van Neeven van Keizer Domitiaans Martialis in den zelven tyd omtrend, geeft te kennen, dat fchoon. ‘er waren die Lucanus voor geenen Dichter aan- zagen, het grootíte getal leezers, en hy zelve, van andere meening waren. Zedert heeft een groot getal koude Commentators, die brandende werken. met ys-kille loode Pasfers meeten, van Servius af (l) tot aan onze tyden, uitge- fproken dat de Gefchiedenis niet bes hoort tot de Dichtkunde, en dat Lu- canus geen Dichter is, Het eerfte van die twee vonnisfen kan ik niet tegen- fpreken, om dat ik niet (m) als te wel begryp, wat zin die woorden hebben, maar noopens het tweede verfchil ik ee« nigzins van gevoelen, Horatius zegt te regte, Omne fuper wacuum pleno de pectore manat; maar nogtans is het dat /wpervacuum, dat overs (1) Ad Zn. lr. v, 386. (m) Wil het zeggen, dat de gefchiedenis geen ftof tot de Dichtkunde Kan of moet geeven, dan is't een abfurditeit die door alle Epifche Gedichten word tegengefprooken: en wil men ’er meede __aantoonen, dat een gefchiedenis en een gedicht Bn ER % $ b/ k pict in den zelveg ftyl maeten worden gefchrec= ven, dan is ’teen triviaale waarheid, aan fchool- Jongens bekend, 240 -O. Z, VAN HAREN OVER DE overtollige , het geen ‘de eerfte weezend- Iykheid ís van een Episch Dichter: niet die overtollige kunst, met welke iemand op twintig verfcheidene wyzen eene zaak, door een meenigte van woor- den, weet uit te drukken; maar dic overtolligheid van geest, die door een gelukkig geheugen bygeftaan, op een verheeven onderwerp, twintig verfcheis dene, en alle eedele , denkbeelden, aan- brengt, welke de borst van den Dich« ter niet alleen vervullen, maar overtftel- pen, zo dat dikwyls de Inbeelding zel- ve, veel min de Pen, die niet kan vol- gen: en die in zulken gloed uitgeboe- zemd, noodwendig altyd in wanorder moeten voorkomen aan ’t oog van koe- le zienders: voornaamentlyk wanneer het pinceel van een ryke Inbeelding ter zel- ver tyd door gelyk vuur gedreeven wordende, Geest, Geheugen , en In- beelding zig famen mengen. Dit is dat ángenium , die, mens divintor atque os Magna fonaturum (n), } waar aan dezelve Horatius wil dat men een a (n) Sat. Jr. 4. VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 24j een Dichter zal erkennen. En’ is het voorbrengfel van dat vuur van-geest, dat vervolgens, door bedaard oordeel en door raad van wyze vrienden, in ór- der moet worden gebragt, en door tyd en geduurigen arbeid gepolyst ; fchoon ’er nogtans in die uitterlyke verwarring zelve fomtyds fraayheeden kunnen blin- ken, die ° gemeen’ der Leezerszelden gewaar word ; die de grootfte Meesters admireeren ; en: welke:veen verheevern Geest, diezig boven wetten voelt „durft laten blyven, op’t voorbeeld vant geen POPE aanmerkt van Homerus dies zegt ‘hy, | 21 beper: AA TRR ‚bere andihere disclos’dabrave nezlêct (o). . Die nu -in’t-eerfte opftel-van Lucanus dat» plenum pedus -niet-vind, is. myn?’ bedunkens meer te beklagen als te! beny- den. ::ik zeg in’ eerflezopftel ‚ wantihet is zigtbaar dat wy niets anders var: hemm hebben , als-een. projéft-van- gen’ -dé- dicht, in hêt-welke:hy niet-van vóornee- men „was om. den Bürgerlyken:-oorlag alleen » Hiftorie-wysv te- befchryver, maar, datvoor’tstnenfchelyk. Geflächit van meerder belang “was; om de: reede- PI: DEEL, Gl nen (o) Teugp. of Fame, 242 O. Ze VAN)HAREN OVER DE nen te onderzoeken, welke oorzaak tot die groote gebeurteniflen hadden-gegee- Vemtoo. oissbad oai aud grt Causfàs tantarum expromere rerum; Immenfumgue apêrituropus, quid in ârma furentem Impulerit Populum , quid pacem excusferit Orbi (p). …Hier:toe-was, nodig de Hiftorie zelve eerft-svoor zig te leggen ‚en die. ver- volgens Dichtkundig „en zo veel -doen- lyk; te-vercieren, in? oog houdende het waare, of. waar geloofde : en. het is waarfchynlyk dat de Zneis op die. zel- ve wys begonnen is, — KIO Maar Virgilius heeft elf jaaren tyd _ gehad om zyn eerfte opftel in behoorly- ke order te brengen, ten minften met betrekking tot zyn eerfte zes boeken : hy heeft geleegendheid gehad, om over de zelve in te neemen de gedagten: van lieden van rang, van verdienften, en van de allerkeurigfte {maak :-en Keizer, Hof, Stad, en Ryk, moedigde hem aan en hielp hem : waar tegen Lucanus dit alles ongunftig of in’ geheel niet vond; dus ús niet te verwonderen, dat, be- halven de twee eerfte boeken, die: men klaar ziet dat meer ‘bearbeid zyn als de | Aa Test, (p) Phars L. 1. wv. 67. VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 243 test, niet teegenftaande het verbod van Nero, of die (misfchien) voor dat ver- bod reeds meer gepolyst waren, al het pulchrè magnaque fubiti ingenii felicita 1e, zo als BARTHIUS zegt (q), was uit geworpen, | PETRONIUS, Het derde Vaderlandsch Gedicht van de Romeinen, en_ het welke ook niet geëindigd is, vind men in het Satyri- con van Petronius, Dit geeft zig op, als zullende de zelve ftoffe verhandelen als Lucanus, te weten den burgerlyken. Oorlog. | By gebrek van te onderfcheiden loopt men gevaar zig een verkeerd denkbeeld te maaken van’ hof van Nero : het is zeeker dat in de laatíte jaaren van zyne Regeering, die Vorst en alles wat hem omringde, ín de vuilfte misdaaden gedom- peld was , en dat uitgezonderd deflimmig- eeden die tot gruwelykheeden en aller- laagfte vleyerye nodig waren, alle ande- re kenniflen, weetenfchappen, of gaven van def geest, moesten verdwynen, of zig verbergen, zo ras de doodftraf ge- 2. reed 1 Ad Theb, 5, 89. 244 “O. Z. VAN HAREN OVER DE reed was voor ieder, die maar vedagt wierde gehouden, in eenig fooft van kundigheid , fets meer te weeten als de Keizer. Maar het begin van die regee- ring vertoont een geheel ander fchouw- toneel, Agrippina, de moeder van Nero „ bezat, by een brandende heerschzugt, zeer veel verftand , én begreep'ligt , dat de werkzaame-geest „die al vroeg in haar zoon wierde, befpeurd, voedfel moefte_ hebben ; en wel uitgezogte meefters hadden in de grondbeginfelen van meest alle vrye kunften, hunne moeite by hem niet. verlooren (r). Dog met zorg had- de zy hem van de Wysbegeerte afge- houden (s) op hoop van altyd te heer- fchen. op den naam van een Vorst, die wysheid veragtende, niets als voor een Keizer onnutte, of minst pasfende ken- nisfen zoude weeten., En van de kun- de om in’t openbaar te fpreéken, wel- ke. gaaf tot. hem toe aan ’t ‘huis der Cefars fchynt eigen geweest te zyn, hadde hem Seneca een afkeer gegee- ven : want deeze de opzigter. van de jeugd van Nero geweest zynde, Bel he ale, (r) Läkerales disciplinas omnes fere , puer attigit, SUET, ss Ner. (Ss) A Philoföphia eum avertit Mater, Id, ib. VADERLANDSCHE sGEDICHTEN. 245 alles voor hem op, wat-de Keizer in den Senaat, of elders, in ’t openbaar moest zeggen, en vreesde onnut te wor- den, zo ras de jonge Vorst dit zelve konde doen (t). … De leevendige geest van Nero, hier door van’t ernftige afgehouden, was gevallen op het vervroolykende (u); op mufycq, graveeren, fchilderen, hard- draaven, en versfen maaken, en in dit laatíte (daar hy’t minfte kwalyk in ge- lukte) geleerdheid te toonen : en niets was natuurlyker als dat de Roomfíche jeugd, die den jongen Keizer omring- de, na gunst zogt, ieder door zodanige gaaven, waar in hy de meefte bekwaam- heid had, of dagt te hebben. Zo dat met diergelyke Hovelingen, van welken, gelyk van den Vorst, de ondeugden van *t hart nog geheim, en de blinken- de hoedanigheeden van den geest, open- baar waren, dit Hof cen allerbekoorlyk= ® 3 fte (Ct) Quo diutius in adrmzirattone fuì detineret. TAC, Aun, 13. Cu) Vividem animum in alia detorfit: caelare ‚-pingere, cantus aut veginmen eqvorum exercere ; et. aliguando carsmint- bus parnzendis inesfe fibi elementa aatrigae oftendebat , 1d, SUETCN:Us no@mt zelfs een gedicht van Nero, tegen Clodius Pollio gemaake , en TACITUS fpreckr van een ander tegen Quinctianug, 246 ÓÒ. Z, VAN HAREN OVER DE fte uitterlyke fchyn, van kennis, fmaak en weetenfchap moeste vertoonen, ge- duurende de vyf eerfte jaaren van Ne- ro’ regeering, in welke het nog geen misdaad was onderling, ja met hem gd ‚ van bekwaamheid te {tryden, n ook was men, ingevolge van dien, tot Romen in de verwagting dat nu de hoop van Fortuin voor de verdienften Open was (v). _ Onder die jonge lieden blonken Voornaamentlyk uit ín gaaven van ver- {tand en Dichtkunde, Lucanus en Pe- tronius ; de eerfte een Spanjaard van geboorte, maar zeer jong na Romen Overgebragt, was door zyn Oom Sene- ca aan’ Hof voorgedragen, de twee- de was een Italiaan of van Masfilien ; beide na gunst ftreevende, konde Petro- nius niet beeter zyn hof maaken, wan- neer hy gewaar wierd, dat Nero nydig was van den roem dien de Pharfalia be- gon te verkrygen, als door dien roem te verduifteren, en ten dien einde moêst niets van meer effet zyn, als „door een foortgelyk werk aantetoonen dat men iets beeter over die ftoffe Ke € € Videbatyrgae locus wirtutibus patefactus, TAC ib, VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 247 de maâken , mits dat men volgens de me- thode en {maak van den Keizer arbeide ; die dan nog maar alleen in ftaat zoude Zyn zulk eene zwaare ftof na behooren aftemaaken : want: zonder die omzigti- ge vleyerye, wierd die Proeve zelve misfchien ook gevaarlyk. Zrce (zegt hy) belli ciwilis ingens opus (want men ziet ‘er nog geen einde van ) guisquis (van ons alle) wttigerit; nifs plenus litteris (gelyk de Vorst) /ub onere labetur. (dus was ’t voor Lucanus eigen best, dat hem was verbooden met het werk voort te gaan) Non enim res geflae verfibus comprebendendae funt „quod donge melius Hiftorici faciunt (deeze wier- den niet benyd, want die tyden toon- den ’er geene) fed per ambages, Deo- sumgque minifleria (op. de manier van den Keizer) es fabulofum. fententiarum tormentum (die fraaye fpreuken veinst met arbeid voorttebrengen) praecipitan- dusest liber fpiritus (want een groote geest als dezyne mag alle foorts vryheeden neemen) ut potius furentis anitmi vatici- natio adpareat, quam religiofae orationis Jub teflibus fides : (en dat de versfen van Nero zodanig waren, wyzen aan PER- SIUS fat, 1. en DIO L. Ór. ) tamguam fi Q4 pla: 248 -O.Z. VAN HAREN OVER DE, placethic impetus (deeze geringe Proeve welkers goedkeuring van ’t oordeel van den Keizer afhangt) etiamfî nondum re- éepit (alzo weinig als de Pharfalia) u/ti- mat manume Want wie zal een dier- gelyk Gedicht vervolgen. zonder toe: En hier meede begint hy en fchynt de Pharfalia te willen navolgen: maar hy heef deeze onderneeming voorzig: tiglyk by een begin gelaaten, Want zo “beide Gedichten, in den zin, en volgens de manier in welke zy begon- nen zyn, waren ten einde gebracht, is het onafhankelyk van verfcheidene ree- denen te denken dat de Romeinen, en ook alle andere Volkeren met meer ver- maak zouden hebben geleezen, en nog leezen, een Historisch verhaalin versfen van’ geen waarfchynlyk door Brutus; Cato, Cefar, en Pompejus is gezegd, en van’t geen Cefar en Pompejus in waarheid hebben verrigt, als de fabu- leufe voorzeggingen van Pluto, de For- tuin en de ‘T'weedragt van ’t geen inge« volge de burgerlyke oorlogen {tond te gebeuren. Ik weet dat andere meenen, dat de Petronius, Autheur van het Sa- tyricon; niet -is geweest die--Hoveling VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 249 van Nero, van welken ‘Tacitus de fin- guliere dood verhaalt: maar elk heeft zyn gevoelen in oude en duistere zaa- ken, en myn voorneemenis niet een Jang onderzoek te doen over een naanr, die in geene ernftige redeneering ooit te pas moet gebracht worden, als wanneer (gelyk hier) de ftoffe, welke men verhandelt, noodwendig daar toe ver- plicht (w). | Q5 CA- Cw) Eene tegenwerping nogtans is ’er op dit gevoelen , welke ik niet fchroom te beantwoore den, te meer om dat de oplosfing van de zelve, wel verre is van eenige de minfte hinder aan goe= de zeeden te brengen. Men kan my vragen, hoe een foort van voorreeden, welke ik ftel tot lof van Nero gemaakt te zyn geweest, ooit in een fchimpfchrift teegen hem heeft kunnen dienen? Ik antwoorde, dat, voor eerst, in ’t algemeen alle Lof die de juiste paalen te boven gaat, voorna- “mentlyk wanneer die door de eigenliefde van hem die men ’er mede vleyt , werd geloofd, reeds zeer naby een fchimpfchrift koomt: ten tweeden, dat Vorften te pryzen over hoedanigheeden welke ie- der (behalven zy) weet dat ay niet bezitten, een daadelyk befpottend fchimpfchrift is: en eindelyk 4 dat de waare Natuur van de Satyra, van het fchimpfchrift, is, dat fpot ’er zo na by lof is, dat het verftandig oog alleen die weet te onderfchei- den. Dusdanig is zy admirabel gedefinieerd door de verftandigtte Vrouw (misfchien) van onze Eeuw, Sa- 250 O.Z. VAN HAREN OVER DE CAMOENS, Na deeze twee, en een ongelukkige pooging van Silius Italicus (x), omtrend of 4 Satire fchould, like a polish’ d razor keen „Wound witha touch, that ’s Scarc’ly felc __ or feen. \5 Thine (voegt zy ’er by aan Pope) is an oyfter= knive that hacks and:hews, The rage „ not the talent , of abufe , And isin Hate, what Love is in the stews, Ieder weet van buiten het vers dat aan Pope dee zen zendbrief op ’ lyf had gehaald, P—xed by her love, or libell’ d by her hate, * ‚De practycq egter van haar grondregel vind men ongelukkiglyk by geene van beiden: maar zy heeft tot haar voordeel van te kunnen zeggen dat Zy „aangetast was, Ë … (@) Schoon Silius Italicus geen goedgekeurden naam, onder de foort van Dichters van welke deeze verhandeling fpreekt, heeft kunnen ver krygen , geeft nogtans ADDISON hem een getui= genis, welke by fchryvers van Epifche werken in %, algemeen, en by die van Vaderlandfche in ’ byzonder, verdient aangemerkt te worden: Silius Italicus, who has taken more Pains on the Geo= graphy of Italy than any other of the Latin Poets „ has given a Catalogue of most of the Rivers that faw in Umbria, or in the Borders of it. He has avoided a Fault (if it be really fuch) that Macrobi- us has objected to Virgil, of pasfing from one Place to another, without regarding their regular afd natural fituation, in which Homer’s Catalo- gues are obferv’d to be much more methodical and exact than Virgil’s, Rem, on Italy p. 113. VADERLÄNDSCHE GEDICHTEN. 25r of eeven na hun tyd, is er geen Vader- landsch Gedicht meer van de Romei- nen, ten minften geen zodanig, als waar van ik de definitie heb gegeeven, en dat de goedkeuring van tydgenooten en na- komelingfchap heeft gevonden en be- waard : het geen de eenigfte foort is welke deeze verhandeling raakt. Men moet dan om een Vaderlandsch. en zuiver Nationaal Gedicht te vinden, overfpringen tot in de zestiende Eeuw, wanneer de Lufiada van Camoëns in Portugal verfcheen. Louis Camoëns, van Adelyken Huize, wierd gebooren tot Lisbon int jaar 1517: nog in kindsheid verloor hy zynen Vader, die Scheeps Captein zynde, op de kusten van Goa met fchip en goederen, verging. Des- zelvs weduwe Anna van Macedo, hoe- wel niet ryk, droeg nogtans zorg, dat Louis wel opgevoed en onderweezen wierd ; en hy volbragt met den geluk- kigften: uitflag alle zyne ftudien op de hooge fchool van Coïmbra, Dus ten Hove voorgedraagen en’er met veel ver- ftand verfchynende was hy’er eerst zeer aangenaam : maar geen oordeel genoeg bezittende om dat verftand wel te beftie- ren, en van de gaave der Dichtkunde een 252, Oe Ze VAN HAREN OVER DE een onbezennen gebruik gemaakt heb- bende, wierd hy fpoedig gebannen, en vertrok na het Portugeefche leeger op de kusten van Africa, daar hy ten kosten van een zyner oogen eenigen roem van dapperheid won, In Portugal te rug gekoomen vertrok hy van Lisbon na de Oost-Indien , al- waar gelukkig aangekomen zynde en verfcheidene oorlogen, waar onder een in de Roode zee, bygewoond hebben- de, hadde hy tot Goa gegronde hoop tot fortuin, wanneer hy andermaal zyn verftand onvoorzigtig misbruikende, door den Onderkoning Baretto, van daar na Macao, op de uiteinden van China in ballingfchap wierde gezonden: Hier in armoede, verre van zyn Vader- land, en zonder veel hoop van het ooit wederte zien, hadhy moedsgenoeg om te arbeiden, tot het in order bren- gen, en’ voltrekken van een Gedicht ter eere en roem van zyn Vaderland opgefteld, onder den naam van Lufia- da ; een naam nagevolgd gelyk men ziet van Lufus, en Lufitanien : van welk werk hy van tyd tot tyd verfchei- dene ftukken hadëe in gereedheid ge- DRAGE 151 Ees VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 353 Een gering ampt alhier verkreegen, had hem egter eenig goed bezorgd, wanneer hy verlof kreeg om weder na Goa te mogen keeren, ten tyde van het Onderkoningfchap van Conftantyn van Braganza, by wien hy bekend was: maar op die terug reis verloor hy ín de baay van Camboya door een zwaaren ftorm; met het fchip daar hy in was, al __wathy bezat, behalven zynleeven , en zyn Gedicht, welke beide hy zwemmende behield, Op deeze barbaare ftranden door de Inwoonders herbergzaamlyk ontvangen zynde, verliep egter intus- fchen de tyd van de regeering van Bras ganza, en Camoëns kwam eerst tot Goa, wanneer deeze vertrok, en den Grave van Redondo tot opvolger na- liet ; onder welken Camoëns befchul- digd van malverfatien in zyn ampt tot Macao te hebben gepleegd, voor alle gunft ontving om uit de gevangenis, waar in hy gezet was, den Captein Pieter Baretto te mogen vergezelfchap- pen na een klein Gouvernement in ’ton- gezonde Ryk van Sofala op de Oost- kust van Africa. Die Landftreek, fchoon overvloeyende in goud, verveel- de hem ras ; maar om ont{lag od ry- 254 ©. Z, VAN HAREN- OVER DE krygen.en weder na Portugal te mogen keeren, moest hy alles wat hy weder opgefpaard hadde voor af aan Baretto, afftaan. | Dus naakend, en berooyd van goe? deren, in’t jaar 1569 tot Lisbon weder gekoomen ‚vond hy den jongen Sebasti- aan op den T'hroon, die, in zyn jeugd, een Prins van groote hoop fcheen. De Lufiada aan dien Vorst aangebooden, hebbende ontving hy tot beloning een penfioen. van vier duizend Reaalen: toen vereerd met de gunst van den Ko- ning, en de toejuiching gevolgelyk van, de Hovelingen, wierde de Lufiada in Portugal geadmireerd, en was door ge- heel Europa beroemd. Eindelyk fcheen dan Camoéns gelukkig; maar Sebastiaan, onvoorzigtig na Africa vertrokken, bleef ‘er gelyk bekend is met zyn geheel lee- ger: zyn Oom Don Hendrik, Cardi- naal en in kindsheid, wierd zyn Op- volger, alles in Portugal raakte in ver- warring, de penfioenen wierden niet meer betaald; Camoëns was nu oud en arm, wierd ziek en veragt, zogt en vond plaats in een Gafthuis, en ftierf ‘er in honger en elende, 3 Het geen de kenners van Bouwkunst in VADERLANDSCHE GEDICHTEN, 255 in-vermaarde-Paleizen nagaan, is eers flelyk de voorgeevel, ten. tweeden de algemeene ordonnantie en. byzondere verdeelinge der vertrekken, en ten der- den de ameublementen. Zoo *t geoor- loofd-is de Lufiada aan dien regel te on- derwerpen, kan. men, zeggen dat de, Voorgevel, dat is de T'ytel en ftof, die verhandeld. zal worden; allercierlykst en„groot is, dewyl de lof van ’t vaders land gepaard met een der voornaamfte ontdekkingen die ooit door menfchen is gedaan, onder de pragtigfte voorwer- pen is welke men voor de oogen kan brengen : hier en tegen fchynen de ver- trekken zo in ’t algemeen als in *t by- zonder met-weinig order aan een gelast en-zonder fmaak verdeeld te zyn: maar iedere befchryving op zig zelve is een, meùbel, van een elegante „ aanminnely= ke en verrukkende foort, Ook heeft nimmer;eenig Dichter meer hulp voor een blinkende inbeelding kunnen hebben als Camoëns, dewyl ‚meenigvuldige reizen het getal onzer denkbeelden moe« ten, vergrooten, en kunnen vercieren; nuis hy’ waarfchynlyk, van alle Dichte- ren de geene die % verst gereisd, en de meeste gevaaren heeft ondergaan. En ‚b wan- 256 _0.'Zi VAN HÄREN OVER-DE- wannéer één werk zig zodaanig vers toont aan die-geenen die de taal: van den -Autheur: maar maatig verftaan , ven: zêlvs in overzêtting éen” menigte beval ligheeden behoud, kan: men-ligt begry- pen hoe veele het “in torfpronkelyke! moet inhouden: ook mag men-met-ree- den denken, dát zo-iemand dé plaatfen in Indien Bezogt, door ‘“Camoëns bes fchreeven',“met'de Lufiada by: zig, wy van hem de:zelve getuigenis zouden ho- ref als Lady Worth-ly” nb dence var Homerus geeft YorTAIRE, ae Na de Lufiada zyn ‘er’ ‘wederom bree Biter verloopen, eér Europa eenivan- der al-om goedgekeurd Vaderlandsch Gedicht heëft-gezien , wanneer’ de Hen: riade vanden Heer Voltaire à isverfchees hen, hoewel eerst onder den “naam vari Poëme- delá Ligue. Dit werkihet welk alle fraaïkeeden van de vooren genoem: de bezit, heeft daar by tiog twee zaa: ken die of beide, of’ eene van beider aan de voorige genoemde” Óntbreeken; te weeten de methode of juiste order, ren het geheel afgemaakje. ‘Maar: ook zn 2 VADERLÁNDSCHE GEDICHTEN. 2577 de Autheur een geluk gehad dat nie- mand van zyne voorgangeren heeft mo- gen gebeuren. Want in den ouderdom van twintig jaaren dit werk begonnen hebbende heeft het Noodlot hem tot nu toe reeds meer dan zestig jaaren ge- gund om het geftadig te kunnen nazien, vermeerdeeren , befchaaven en verbee- teren; waar door het tot die volmaakt- heid is gebragt in welke wy het zien. Ik heb nogtans hooren critiqueeren dealte zigtbaare imitatie van de drie eerfte zangen, na de drie eerfte Boeken van de fneis: dog deeze critique is my al- tyd ongegrond voorgekoomen, want het is niet de navolging van de metho- de en fchikking van anderen die den prys van een werk vermindert, maar de flaafagtige navolging, of de Letterly- ke overzetting van gedachten van de geenen die voor ons gefchreeven heb- ben ; en die faut heeft de Henriade ge- wisfelyk niet. F1 DEEL. RN TWEE: 258 O.Z, VAN HAREN OVER DE TWEEDE ONDERZOEK. Waarom in zeekere tyden, een meerder geial groote Geesten is ver fchee- nen als in andere? Deeze vraag is meermalen onderzogt, en door Lieden van meerder kennis als ik, en zo ’er onder hen eene eenpaarige uitfpraak hier over was, zoude ik my aan hun oordeel onderwerpen : dog dit niet zynde, zy *t my geoorlooft myne gedachten daar omtrend ook te wagen. Zou’tniet kunnen weezen , dat, gelyk ’er waarfchynlykop Aarde genoegzaam al- tyd het zelve getal menfchen is, dus ook het getal van fchrandere menfchen, en de maat van fchranderheid in’ alge- meen genomen, dezelve is, en blyft? zo dan wyze wetten en inftellingen, in eene beknopte plaats tusfchen wallen beflooten, twee of driemaal honderd duizend menfchen kunnen verzamelen; zo één man ‘erin ’ veld honderd dui- zend zamen weet te brengen om voor hem te vegten, mits hy hun foldye en plundering bezorge, en de íchim van roem voorhoude; waarom zouden dan | \ wy- VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 259 wyze inftellingen, waarom zoude een Tyk en magtig man door gelukkige om- flandigheeden geholpen, niet een groo- ter aantal van fchrandere menfchen by malkander kunnen vergaaderen in eene plaats, als die plaats anderzints natuur- lyk zoude moeten bevatten 2 En de voorbeelden zullen misfchien ten mynen voordeele zyn. Themisto- cles had aan de Athenienfers geraaden een Vloot te bereiden tegen de komst van Xerxes: een raad waarfchynlyk ge. grond op de gewoonte van die tyden, van een ander Vaderland te zoeken als men uit het zyne was verjaagd, Dog wathier van zy, de Perfen geflagen en te rug gedreeven zynde, bleef die vloot over, was gereed en wierd gebruikt tot Koopvaardye. De Athenienfers dus de eerfte Kooplieden in Griekenland, en teffens de voornaamfte geworden, wierden ook de eerfte ryk: by dit wa- ten Zy verftandig en leevendig, en hier door hoovaardig, begonden zy de ove. rige Grieken weinig, en zig zelven veel, te agten. In dit tydftip kwam Pericles aan de regeering, en had geen moeite om te befpeuren, dat om dit volk te re- geeren, hy *t-nog opgeblaazener moest | RK 2 maa- 260 O. Ze. VAN HAREN OVER DE maaken alshet was, Hy fprak dan nooit als van de hooge agting waar in Athee- nen was by alle andere Volkeren , en hoe gemakkelyk en noodig het was om die verwondering en eerbied nog te ver- meerderen door pragtige Theaters en fchouwfpeelen, marmere tempels, ver- cierd met alles wat de Rykdom van de Republyk toeliet in bouwkunst, Beeld- houwerye en fchilderwerk. En dit aan % volk hebbende doen fmaaken , wierd hy natuurlyk de Commisfaris Ordonna- teur van die werken, waar aan ieder, die kostwinning noodig had, en dus half Atheenen, arbeidde, en daar door van Pericles afhing. Maar die zelve reeden verzaamelde ook tot Atheenen alles wat van de zuidpunt van de Pelo- ponnefus tot aan Byzantium, van Cor- cyra tot aan lönien, eenige kundigheid bezat in Bouwkunde, in Dichtkunde, zo voor de lofzangen als fchouwfpee- len, in Beeldhouwerye en Schilderkunst. En dat getal konde zeer groot zyn in een volk, dat lang voor Pericles, Ho- merus en Hefiodus las ; dat Tempels had, en allerfchoonste beelden bezat, dewyl Xerxes de Tempels deede ver- branden, en de ftandbeelden van Har- InO= VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 2Ór modius en Aristogiton tot verciering van zyn Paleis in Afien liet overbren- gen; dat dagelyks tot Atheenen in ’ Pecyle eene ganfche verzaameling van kunstige fchilderyen zag; dat den Lof der Goden hoorde zingen in plegtige omgangen; voor het welke de geheu- genis van de verftorvene in openbaare reedenvoeringen wierd gepreezen ; en de glory-ryke daaden in pragtige fchouwto- neelen vertoond, En alle de Eerften in hunne kunften, door Pericles tegen elkan- deren overgezet, wel, en altyd prompt, betaald, en daar by overlaaden met lof voor dien geenen die een ander over- trof; voelden noodwendig een zemulatie welke deeze weetenfchappen tot het hoogfte toppunt konde brengen. Voeg hier nu by, dat de gaave van ’ woord wel te voeren fomtyds een gemeen bur- ger tot Vloot- of Leeger-Voogd bevor- derde ; dat geen land overvloeyender was in marmer als Griekenland, nog eenig volk begeeriger na beelden als de Grie- ken ; en dan ziet men dat de Welfpree. kendheid, de Bouwkunde, en de Beeld houwerye, in deeze Eeuw meest moes- ten uitmunten, Komen in haar begin een roofnest 3 zyn- 262 O. Z, VAN HAREN OVER DE zynde, beftond de weetenfchap in * vegten, en de kunst om zig, en aan arme meedeburgers, roof te befchik- ken, Veel te {preeken was ’er van geen nut, en by gevolg van geen gebruik: want ieder die. bewind van zaaken heeft bygewoond lagcht met alle beftu- deerde harangues welke de Senators en de Confuls, in de onverwagtfte zaa- ken en voorvallen, by de Hiftoriefchry- vers altyd gereed hebben. De twee- de noodzaakelyke kunsttot Romen was de Landbouw , die de vrouwen en kin- deren moest voeden, terwyl de mans vogten; en nog’tvegten nog ’t ploegen moedigt aan tot elegante reedenvoerin- gen, die nogtans, het eerfte dienstmid= del zyn om weetenfchappen overtebren- gen en te verfpreiden. De fpraakkunst begon dan maar tot Romen geoeffend te worden, wanneer het wel fpreeken tot fortuin konde dienen: hier toe wa- ren twee byzondere geleegenheeden, die de jonge Adel fpoedig waarnam: de eerfle was de geringe burgers, in kleine onderlinge difpuuten, tot weder- zyds genoegen, te vereenigen; en na de inftelling van de Praetura, eene van de twistende partyen voor den Prator te VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 263 te verzellen en aldaar voor zyn Client te Ípreeken: in beide die gevallen konde men weder {taat maaken by’ vergeeven van Ampten op de {tem van die men hadde geholpen of bygeftaan. Maar de tweede was van meer gewicht, en kon- de het geheele Volk in eens winnen ; en met welke veragting de Patricii fomtyds het gemeen behandelden, zonder’ volk konde niemand tot eerampten komen. Wanneer dan een jongman van:geboor- te, reeds zeeker, door zyn eigen Fa- milie, van den byftand van een gedeel. te van den Adel, de gunst van’ volk noodig haden zogt, was ‘er geen geree« der middel voor handen, als iemand an« ders uit de Grooten voor % volk te be- {chuldigen van malverfatie, en daar van Delateur te worden, Die befchuldiging in ’ openbaar moetende gefchieden, moesten by gevolg de poinéten in zee- ker order gefchikt worden, en dus hier door een foort van welfpreekendheid gebooren worden: want of de zaak waar of onwaar mogt zyn’, daar ’t voor- namenlyk op aankwam was, om’ Roomfche Volk te overtuigen van den eerbied van den jongen Heer voor de Majestas Populi Romani, en zynen iever | R voor 264 O. Z, VAN HAREN OVER DE voor “wetten, eer en deugd; en zulke lieden moest men in Ampten brengen, Maar die gevallen gebeurden niet alle dag, en de jonge Romeinen hier door Generaals en Gouverneurs geworden, befchuldigden niet meer in anderen, het geen de meeste hunner nu zelve in ’t werk ftelden: dus was de voortgang van de welfpreekendheid langzaam , en Zy nog ruw, wanneer Carneades tot Romen kwam, daar, na ’t onderbren- van Griekenland en klein Afien, de Griekfche taal reeds bekend was, en daar de jeugd reeds begon te zien door t voorbeeld van de Familie der Scipio’s, hoe veel nut in een opvoeding ftak door Weetenfchappen vercierd, De Athe- nienfers hadden over een ftadsbelang een proces tot Romen: om hunne zaak te bepleiten zonden zy na Romen drie van hunne ípreekers, en men be- grypt dat de flegtíte hier toe niet waren uitgekooren. Carneades (y), de wel- fpreekendfte man van zyn tyd, was aan (Cy) Carzeadis wis incredibilis dicendi: qui nullam un= quam in disputationibus rem defendit quam non probauit, zullamm oppugnavit quam non everterit. CIC. de Or. Á 2, Men heeft hee zelvde van den Raadpenfionaris de Wit gezegd. VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 265 aan’t hoofd,en dus het woord voeren- de in den Senaat, deed hy aldaar voor de eerfte maal hooren die methodyque redeneerkunde, die, aan wetten gebon- den, door die banden zelve, een nieu- we fterkte verkrygt, en volgens welke hy den top van de kunst bereikt, die de kunst weette verbergen, De lesfen wel- ke deeze drie Grieken vervolgens tot Romen in’t openbaar gaven, en die ge- heel Romen ging aanhooren , vervulden na hun vertrek de {tad met fcholen van welfpreekendheid, die de veranderende omftandigheden van de Republyk wel haast nog vry voordeeliger maakten als die ooit te voren was geweest. De Roomfche Republyk had na den dood van Mithridates nimmer eenig Vyand meer van gewicht, en de moorden van Marius en Sylla, hadden zo veel ongee rust Burgerlyk bloed vergooten, dat de vrye regeering geduurende eenigen tyd weder fcheen vastgefteld en de rust ver= zeekerd. De roem van wapenen hield op, of ten minsten konde, nu de Pro- vintien ondergebragt en {til waren, wei- nig meer dienen. De gaave van wel te {preeken was dan de eenigfte, die tot Ampten, tot aanzien en tot rykdom R 5 bragt. 266 O. Ze. VAN HAREN OVER DE bragt. Die deed zig gelden in den Se- naat, daar Koningen en Landen dage- lyks hunne onderlinge verfchillen ter uufpraak moesten brengen; die neigde het volk na dien geenen van de Sollici- tanten met welken men in vriendfchap, of door dat belang, dat na vriendíchap gelykt, was verbonden; eindelyk die gaf fchatten aan die geene, die by dee- ze gaave moeds genoeg hadden om de mishandelde Provintien byteftaan in haare klagten. Niets fchynt ongeloof- lyker, en niets is egter meer beweezen in de gefchiedenis , als de onbegrypely- ke ombefchaamdheid en het openbaar geweld, waar meede de Roomíche Be- velhebberen Tempels, Altaaren , Stee: den en Particulieren beroofden; maar de fchandelyke lyst van die depredatien toont te gelyk aan, hoe veele rykdom- men die Landen bezaten. Wanneer dan degeplunderden,na’t vertrek van de Gou- verneurs, Gedeputeerden na Romen zonden „niet om juftitie en reftitutie te er- langen , (dit wist men was onmoogelyk) maar om ten minften aan den Opvol- ger te doen zien dat men lyst hield. van zyn gedrag ,en langs dien weg , misíchien, het overige te. behouden; dan was’ geen VADERLANDSCHE GEDICHTEN, 267 geen kleine zwarigheid, om Romeinen te vinden die andere Romeinen, nu met rykdommen overlaaden, voor ’ Volk, of voor genoemde, en meesttyds reeds te vooren omgekogte, regters, durfden aantasten: en hoe de betaalingen van die pleydooijen onmeetbaar hebben moe ten zyn, blykt uit een aanmerkelyk en onwederfpreekbaar voorbeeld, Cicero, die de allergrootfte dienften aan zyn Vaderland had gedaan, en die ingevolge van ’t loon aan zulke dienften gehecht , door % fchuim van Romen is belasterd, door FaCtieufenis gebannen, en door de militaire onderdrukkers van de vryheid is vermoord ; Cicero is nooit van malverfatie of concusfie bezwalkt ; nog in zyn kort Gouvernement van Cilicien, nog in de groote Ampten van zyn ftad (z); en egter vind men dat hy negentien pragtige Villa’s bezat, niet Landgoederen van opbreng, maar bui- tenplaatfen van weelde, Hy die zelve met de uiterfte zeedigheid opgeeft, dat zyn Gftootvader een boeren oon ad; (Z) Actus nobilisfime Confulatus: integerrime Provintia adminiftrata: repudratus wiginti=viratus : et ciwilibus bel= lis, neque fpe neque metu declinatus animus,. QUINCT, Tuff, Or. 12. & Ia , 268 OZ. VAN HAREN OVER DE had, daar de vader van Cicero wat had- de aangebouwd en hy gebooren (a) was. Dit alles was met pleiten gewonnen, en Cicero was de eenigíte niet in dit geval: dezelve of diergelyke voorbeelden van gewonnéne fchatten toonden de fprekers Hortenfius, Antonius, Crafsus, en an- deren: maar Cicero had meer gedaan; om de jeugd gemakkelyker tot de Wel- fpreekendheid aantemoedigen en te lei- en, had hy de lesfen by t voorbeeld gevoegd, en die lesfen, in een vloeyen- den en verrukkenden ftyl allerklaarst voorgehouden, waren in handen van ie- der een, Romen was dan vervuld door een Jeugd, dietot verwonderens toe, de gronden kende van de Mythologie, de Logica, Philofophie, Geographie, en Hiftorie; en die niet anders wagtte als maar geleegenheeden om op die kennis- fen, welfpreekendheid en fortuin te bouwen, wanneer de Republyks regee- ring verdween, en in de eenhoofdige militaire regeering veranderde, Deeze re- (a) Hane wides willam, wt nunc quidem est, lautius aedificatam patris noftri fluaio: qui cum esfet infina vale- tudine bic fere aetatem egit in htteris: fed hoc ipfo in loco cum avus viveret, et antiquo more parva esfet villa ut il- la Curiana in Sabinis , me fijto esfe natum, De Leg. |, 2, VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 269 revolutie {tikte voor een geruimen tyd alle welfpreekendheid: het Confulaat en ’t oppergebied van Leegers en Provintien wierden niet meer door ’t volk, maar door ’t Hof vergeeven, dus waren die reedenvoeringen onnut: ook was ’t niet meer in den Senaat daar men voor’ welweezen van’t Gemeen, of onder dat voorwendfel, ín lange en beftudeerde gefprekken Vreede of Oorlog voorfloeg ; al wat iemand voor s’lands nut aan Ce- far had voortedragen, konde in een Audientie van drie minuten afgehan- deld worden. Van pleiten wasnog min- der questie: zeedert het eerfte Confu- laat van Otavianus wierden alle ver- fchillen door ’t geweld afgedaan : en dit bleef duuren tot dat, lang na den dood vanden Triumvir Antonius „Cefar Oa- vianus zig eindelyk volkomen meester ziende, voor zyn eigen belang goedvond aan de wetten weder eenige macht te geeven, waar door dat gedeelte van de kunst van fpreeken, dat by de Burger- lyke rechten noodig was, weder herrees, en een kostwinning wierd: maar de groote welfpreekendheid verdween tot Romen voor altoos; en de naam van Orator veranderde in dien van Caus/i- dis 270 O. Ze VAN HAREN OVER DE dicus of Advocatus (b). De wel onder- weezen geest egter kan zelden leedig zyn, en wat nu gedaan met alles wat ieder wel opgevoed Romein in zyn jeugd had geleerd ? dit leide natuurlyk tot oeffening van de weetenfchappen, tot welke dezelve kennisfen benoodigd zyn als tot de welfpreekendheid, en dit bragt eenigen, als Livius en Sallustius, aan’t fchryven der Roomfíche Gefchie- denisfen, maar’t grootfte gedeelte der geesten wendde zig na de Dichtkunde. Niet dat Romen tot dien tyd toe zon- der Dichters was geweest: dog geen hunner fchynt de Dichtkunde anders als met een oogmerk van onderwys be- handeld te hebben: Ennius voor de Hifterie: Lucretius voor de Natuurkun- de: Lucilius om de bedorvene zeeden te berispen: Accius en Pacuvius om les- fen aan Vorften te geeven; en Teren- tius aan de burgerlyke zamenleeving ten die werken of ten minften fommige van de zelve moeten niet veel bekend ge- weest zyn, want anders moet men nog meer verwonderd zyn over de ftout- heid, met welke Virgilius in zyne Geor- gie (b) De caufs corr. Elog. in princ, WADERLANDSCHE GEDICHTEN. 271 gica, voor zyne eigene gedachten op- geeft het geen hy in Lucretius (c) vond. De eerfte die aan de Dichtkunde een an- deren weg deed inslaan, was Catullus : zyne Gedichten, verfcheiden in ftoffen, {chynen de vrugt van tydkorting, en meer voor aangenaamheid als tot leering: gefchikt, Dit voorbeeld wierd nu, door de noodzaakelykheid van IE eid, (c) Dit legt uit het geen verhaald word, dat ten tyde van Vespafiaan, een Vorst van een bee kend oordeel , men liever Lucretius las, als Virgi= lius, waarfchynlyk betrekkelyk tot de Georgica: want zo ’t mogelyk is te oordeelen van fmaak in tyden zo verre van de onze, fchynt het geoor- loofd , het, Avia Pieridum peragro loca „ nullius ante Trita folo : juwat intezros accedere fontes Atque baurire , juvatque novos decerpere flores Tufignemque meo capitì petere inde coronam Uxde prius nulli welarunt tempora Mufae, Primum quod magnis doceode rebus, etc, LUCR./, 4e niet min goed te vinden, als het, Sed me Parnasf? deferta per ardua dulcis Raptat amor; juvat ire jugis qua nulla prioram Castaliam mollì divertitur orbita clivo, Nune veneranda Pales , magno nunc ore fonandum Incipiens , etc. GEORG. Á. 3. *T geen een allerzichtbaarfte navolging is, en zo zyn ’er tien voor een, 272 O. Ze, VAN HAREN OVER DE heid by fommigen, door armoede by anderen, gevolgd: dus viel elk op die foort welke zyn geest, zyne omftan- digheeden , zyn hoop van uittemunten, of zyn huislyk (d) oogmerk meedebragt. ‘Fibullus, Valgius en Propertius, jonge Officieren, en in Vreede’s tyd dagelyks met Vrouwen omgaande, verkooren de Elegia: de twee eerfte zonder den min- ften lof van Cefar, de derde met maati- gen lof, en zo als aan een man van fatfoen paste(e). Horatius, die volgens zyn (d) Hic mibi refponfum primus dedit ille petenti. Paftite ut ante boves puerì fubmittite tauros, Zegt vIRGILIUS Ecl. I.: En HORATIUS, Paupertas impulit audax , ut. verfus facerem, Epist.l, 2. (e> Tibullus en Valgius waren beide vrienden van Mesfala, en die Generaal, een van de braaf{te mannen van zyn tyd, was geen Vleijer. Men weet het vermaarde antwoord dat hy ’sanderen- daags na de bataille van Actium gaf aan O@tavianus Caefar, die hem bedankte dat hy met zo veel dap- perheid voor zyne belangen had gevogten, na dat hy Brutus en Casfius zo getrouw by Philippi had ge- holpen , daar van is de reeden, zeide Mesfâla , om dat ik altyd aan de vechtwvaardigfte zyde geweest ben. Pro= pertius die door Mecenas wierd befchermd, pryst zo als Mecenas prees, die de beste Hoveling maar ook de getrouwfte Vriend van den Keizer ‘was, Ovidius is de eenigfte geweest, die met lof en vleijen niets gewonnen heeft: maar zo zyne ftraf zeeker is, over de misdaad word nog gedis- puteerd, Gallus in ’t geen wy nog hebben van ' ie VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 273 zyn eigene bekentenisfe een legt militair was geweest, verhandelde ernítiger ftof- fen, en door den naam van Cefar, al tyd wel ter fnee, met lof in zeedekunde en gewyde zangen te plaatfen, gunst ten ove gewonnen hebbende, gaf hy onge- ftraft de vuilfte fchimpfchriften tegen an- ceren uit, Terentius Varro fchynt op het Epifche gevallen te zyn, *t zy zyn ge- dicht de Argo origineel van hem is ge- weest of overgezet van het Griekfch van Callimachus:en Virgilius na in zy- ne eerfte gedichten de fchaamteloosheid in lof uitgeput te hebben, ‘gaf gepaster lof in een Weaaalansach Gedicht. Zy, die Cefar in versfen niet preezen, on- geftraft blyvende, en die preezen, be- fchermd, begunftigd en rykelyk beloond wordende door een milden Vorst en kun- dige Ministers, moest die eemulatie, welke de Bouwkunde en Beeldhouwerye tot Atheenen zo ongemeen hadde ver- heeven, dit zelve uitwerkfel tot Romen doen op de Dichtkunde, en dit is ook inderdaad gebeurd, Fl, DEEL, S En zyne BElegiae is geen Vleijer, mear in ’t request aan Augustus vind zig een lof, die zo onzinnig als die is, egter door Boileau voor Lodewyk den XIV gebruikt word. 274 0.2. VAN HAREN OVER DE En zo wy het Westen voor een oogenblik daar laatende ons oog (laan op het Oosten, zullen wy aldaar een foortgelyke verzaameling vinden. De Heerfchappye der Opvolgeren van Ma- homet was in korten tyd (£), zo uitge- ftrekt , machtig en ryk geworden, on- der Caliphen die. beide geeftelyke en Burgerlyke Wetgeevers waren, en de Milftaire uitvoerende kracht in handen hadden, dat de lof van Vorsten, van welker onbepaalde willekeur de rykste belooningen, en de zwaarfte ftraffen af. hingen, heel ras het: voorwerp. moefte zyn van fchrandere flaaven , en fchoon het fchryven in: profa, by hen, nog maar in eerfte beginfelen was, niets-was at ME (f) Zo ooit iemand heeft mogen overtuigd zyn van de waarheid van de zending van. Malioimet, was % Aras. zeen van Malek, gefiorven het gufte jaar vande Wesira in den ouderdom van 103} jasrem, Fa buisdienst van den, Propheet geweest zynde hadde hy-hem meermalen hoorem zeggen en‚voor- zeggen „dat zvne Godsdienst over de gant{che‚aar= de zoude heerfchen „ cn 75 jaaren. na den doed-van Mishome:, zag hy dien Godsdienst: gebiedyn van ’” Pireneesch gebergte in ’t westen, langs de Straat van Gibraltar, door Africa tot aan Arabien , en van dèar weder na ’tooSten: tot aan de. Ludusz en ia ’tnoorden, vanBoekharien em de Cuspifche zee „tot aan de Golf van: Ormus , cn’ binnenfte van Arabien, ten zuiden, VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 298 gemeenef, en aangenaamef in Aräbiens als de Dichtkunde, beide tot lof em fchimp, dog alles ex tempore en op de wyze van de heedendaagfíche Italiaan- fche Improvifatori (g). Dit middel was ook reeds tegen en voor den Propheet in: *t werk gefteld: want Abdo’llah bert Klatal van hem afgevallen zynde door-= reisde het land met twee ‘Toneelfpeel- fters, die liederen tot fchimp van Ma- homet (h) zongen. En hy zelve (dient de Grieken befchryven als onweetende) ftond niet alleen het leeven toe, aan den ter dood veroordeelden Dichter Ca’ab ben Zohair, voor een gedicht dat hy uitfprak by de belydenis van de Ilam ; maar hy fchonk hem boven dien; den mantel, dien na den dood van Ca’ab, de Caliph Mo’avia van de erfgenaamen _kogt voor twintig duizend drachmen vols S 2 gens (8). Die foort wait korte Gedichten is överges gaan in de ernftige Arabifche Hiftorien , alwaarze door de Autheuren werden iúgebracht, als de Oratien in Livius. Niet dus als ’t geen gezegd is; maar als ’t geene de Autheur meent dat hadde kunnen gezegd worden, (h) Gjannabi, 276 O. 2, VAN HAREN OVER DE gens eenigen (1), of veertig duizend vol- gens anderen (k). | Het geen waarfchynlyk de eerfte gele- genheid heeft gegeeven aan de Grieken om de Arabiers als onweetende aan te zien, was een ípreekwys, welke Maho- met, en na hem nog lang de grootfte en wyste Arabiers, geftaadig herhaalden en welke de Grieken letterlyk uitlei- den, Zn de syden der onweetendheid, dagt of deed ik, ’t geen egter by hen niets anders beduidde, als woor de tyden my- ner bekeering. De Apostel Paulus was zelve te geleerd om de Athenienfers aantezien voor onweetende, en te oor- deelkundig om het hun te verwyten: dus wanneer hy zegt, Gad dan de tyden der onweetendheid overgezien hebbende, is’tklaar dat hy meent, de onweetend- heid van u lieden van ’t geen ik nu ga verkondigen. En moogelyk heeft Ma- homet hier zyne fpreekwyze gevonden, Het tweede was’t verbranden van de Bi- bliotheek , die Amru ebn’olAas,doorlast | van den tweeden Caliph Omar al Chettab | sn | dq) Ahmed Ben jophs (k) Abi ’ifeda, | | VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 297 in de bad{tooven van Alexandrie door de vlammen deed verteeren. Maar wie ziet niet dat een Volk, verftandig, lee» vendig, en in de hitte van de Geest- dryverye, noodwendig door vooroor- deelen moest worden geregeerd: dit was moogelyk, zo lang de Coran het eenigfte boek onder hen bekend bleef ; maar wat was niet te fchroomen gee weest voor de Arabifche Natie, zo ge- ring in getal by vergelyking van de volkryke Landen die zy overftroomde, ingevalle te gelyk alle kennisfen der Wereld in deeze Bibliotheek verza- meld, die Natie eensklaps hadden ver- licht? waarfchynlyk het zelve dat aan de Tartaaren in China is gebeurd: de overwinnaars zouden in de overwonne- ne Volkeren ingelyfd, en verdweenen zyn. Het geen dan voor de Weeten- fchappen een ongeluk wierd, was voor Omar een noodzaakelyke ftaatkunde. Dog de Coran de eenigfte bellisfende wet in Geestelyke en Wereldiyke zaa- ken geworden ‚ moest daarom niet min- der Godgeleerden, en Rechtsgeleer- den geeven, en opfcherpen , na maate de ‘daagelyks voortgaande overwinningende tydelyke bezittingen van grooter waar- 9 3 de 278 ©. 2. VAN HAREN OVER DE de maakten, en dat door de allezins vermeerdering van rykdom, de bedie- ningen van Mosqueen en Rechtbanken lucratiever wierden, En die averwin- ningen zelve waren met blinkende daa- den verzeld, die aan de Nakoomeling- fchap verhaald, tot aanmoediging voor het toekoomende konden dienen. De geheele natie was dan door de natuur, de opvoeding en daadelyke omftandig- heeden, tot weetenfchappên gereed, zo haast een algemeene vreede, rust aan % hof, en de verkiezing van een Hoofds ítad , de bekwaame geleegenheid van by- genkooming, aan Geest en kunde zou- den vertoonen. In dien ftaat waaren de zaaken, wan neer het huis der Ommiaden door dat der Abasfieden na bloedige oorloogen, van het Caliphaat wierd beroofd ; en zodas nig uitgeroeyd dat van de Ommiaden maar één Vorstoverbleef, die in Spanjen wierd ontvangen en aldaar bleet heer- {chen, maar het geheele verdere gebied ging over aan de Abasfieden , die ver- volgens het zeldfaam fchouwtoneel aan de aarde vertoonden van een reeks , el- kander op den Throon opvolgende, saannen van verdienften, Van welken, Aben: VADERLANDSCHE GEDICHTEN, 279 Abou- Giafar al- Manzor, de tweede Caliph van deeze Dynastie, in % jaar 145 van de Hegira, Bagdad bouwde, en aldaar den zeetel van zyne wyduitge- ftrekte heerfchappye plaatste. Mahadi Zyn zoon en Opvolger vergrootte en vercierde die {tad nog meer : zo dat Bagdad veertig jaaren na haare {tichting reeds.de grootfte, rykfte, en prachtig- fte hoofdftad vant Oosten was , wanneer Haroun al- Refchid de vyfde en ver- maardíte der Abasfieden het Caliphaat bekleedde; *t geen zyn oudíte broeder Hadi maar vyftien maanden had bezees ten, na welken korten tyd een {chiely- ke ziekte hem wegrukte. De Caliph Mahadi Vader van Ha. roun, hadde de opvoeding van zyne twee Zoonen toevertrouwd aan Tahia al-Barmecki, zynen Vifir, en reeds den tweeden Vifir uit het geflacht der Bar- meckieden zo bekend in Oosten door hunne geleerdheid, rykdom en edelmoc- digheid: en Tahia had by die geleegen. heid vier zyner zoonen, met en by die jonge vorsten doen opvoeden. ‘Een van die zoonen was Giafar, die zeeven- tien jaaren de eerfte Minister en Guns: teling van den Caliph Haroun is ge- S 4 Weest, 280 ©. Z. VAN HAREN OVER DE weest, en teffenseen van de allerbemin- nelykfte ftervelingen , zo de Nationaate lof iets bewyst; want een Arabier kan, zelvs heeden , geene zyner Befchermers meerder pryzen in welgemaaktheid, be- fchaafdheid, en grootmoedigheid, als met hem te vergelyken by Giafar. Onder de Heerfchappye van Haroun , die, met de uiterfte aandacht en het gelukkigfte fucces, opgevoed, voor grondregel hield, dat de weetenfchappen van weinig nut aan de Grooten zyn, zo deeze geen zorg dragen, dat die aan hun- ne onderdaanen worden meedegedeeld ; die in Giafar, in zyne broeders, in’ ge« beel geflacht der Barmeckieden, de hulp en byftand vonde, welke de Prinfen in Ministers van nooden hebben voor de aanmoediging der kuníten en weeten- fchappen, bloeiden die ook zodanig tot Bagdad (k), dat de regeering van me : de __(k) Vooral de Sterrekunde : want de Chaldaï- fche velden een zuivere lucht , en, meest altyd, heldere nachten genietende , zyn reeds van ouds de gunftigite plaatfen voor ’t waarneemen der fter- ren geweest. Deeze weetenfchap. wierd voornaa= mentlyk bemind en befchermd, door den Caliph al- Mamaum die zelvs, met zwaare kosten, uit andere taalen in de Arabilche had doen overzetten al VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 28 Caliphen Haroun al- Refchid, en van zyn zoon al-Mamoum, den zelven roem in de Oosterfche Gefchiedenis wegdraagt, als de Eeuw van Augustus in’t westen : niet teegenftaande zells dat de ongeluk- kige familie der Barmeckieden aan de Geleerden ontviel, Want dit huis na geduurende meer 55 dax al wat tot haare kunde betrekkelyk te vinden was; ’tgeen gevoegd by de eigene, zo oude als nieuwe, obfervatien van die Landttreck, de As= tronomie op de oevers van de Tiger vry verre had gebragt, wanneer de Tartaar Holagou, in ?% jaar van de Hegira Ó5ó6 (van onze tydreekening 1258) Bagdad met geweld nam en plunderde, en den 37ften en laatiten der Abasfieden , Moftanfer Billah deed ombrengen: waar door het Caliphaat een einde nam, Veele van de Geleerden aan deeze verwoesting ontkoomen, vlugtten na Spanjen, en bragten ’er met zig fchoolen van Sterrekunde , zo wel by de Christenen, als Mahometanen, tusfchen welke die Ryken toen waren verdeeld. Hier door hadde de Infant van Portugal Don Henry, van Viféo, kune nen verkrygen die groote kennisfen ân Asctrono= mie, by ’t gemeen als boven natuurlyk geroemd, welke de navigatien, door hem beftierd, van de Taag in den Oceaan begonnen uittebreiden; die in % jaar 1412 op zyne kosten Madeira deeden vinden; in ’tjaar 1433 op de zelve wys, door Gilles Anez, den toenmaals zo vreefelyken Caap Bojador deeden omzeilen; en dus oorfprong en begin hebben gegeeven aan alle daarna gevolgde Kili ontdekkingen der Castiliaanen en Portugees len, 282 ©. Z. VAN HAREN OVER DE dan honderd jaaren gebloeid te hebben in de gunst van de Caliphen, zo wel Ommiaden als Abasfieden, was zoda- nig vermeerderd, in een land daar de polygamie plaats heeft, dat het getal der hoofden uit zeeventien duizend be- ftond, Een geringe tak van dat ge- lacht wierd alleen befpaard, alle dean- dere wierden te gelyk omgebragt op last van Haroun, na zo veel jaaren gunst, hunnen uitroeier, De Arabifche Ro- manfchryvers geeven een ruim veld aan hunne inbeelding over die ver- Íchrikkelyke flagting die met Giafar begon : maar de ern(tige Hiftoriefchry- vers zwygen over de reeden van deeze ge- beurtenisfe : Abilfeda in zyne Jaarboes ken geeft drie verfcheidene gisfingen;, en fchoon hy geen uitfpraak doet, fchynt hy egter te gelooven , deeze een- voudige reeden, dat de Caliph dit het gemakkelykfte middel vond, om onte daan te zyn van lieden aan welken hy al te veel verpligting had, en die, daar by, hem te machtig fcheenen: in wek ke gevallen, zegt hy, dit de gewoone manier der Prinfen is (1), Maar inn e 61) Abi ’Ifeda Heg. 189. Hy voegt ’er Red de VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 283 de Fortuin dat huis heeft verlaaten, de weetenfchappen hebben het ftandvastig aangekleefd, en aan de nagedachtenis der Barmeckieden met woeker voldaan, het geen de Fortuin aan hun hadde ge- weigerd: want zy hebben meer gedich- ten tot hunne eer, en meer Gefchiede- nisfchryveren van hun huis, roem, en daaden, als de grootfte Vorst in% Oos- ten ooit heeft gehad. Zonder dat Ha- roun of zyne opvolgeren dit hebben kunnen beletten. at hebt gy al goed gedaan aan de aarde, ó zoonen van Bar- meekz (zingt een van die Dichteren) hoe veel goed zoud gy nog aan haar ge- daan hebben! De Aarde was uwe Ges maalin! zy is thans uwe Weduw ! en men dat alle hunne ggederen wierden geconfisqueerd zonder de fomme optegeven, of hoe veel men die fchatte. Maar welke rykdommen men aan die Hoven konde vergaaderen, ziet men by Khordee mir in zyn algemeene hiltorie, alwaar hy in ’ leeven van Haroun Alrefchid zegt dat in de Rec= kenkamer der Caliphen bleek dat de gefchenken door deezen vorst, in een jaar aan art gun(te= ling Giafar gegeeven, bedroegen de waarde van dertig millioenen zilvere drachmen. En de Nighie ariftan van Ahmed ben Mohammed fpreekende van de Cadi Abou Jofeph, verhaalt hoe deeze Rechtsgeleerde, voor advys-geld, in eene zaak, van dat zelve Hof ontving vyftig duizend gouden Dinars, dat is Ducaaten, A 284 O. 2. VAN HAREN OVER DE men leest niet zonder aandoening in de verfchrikkelyke Catastrophe van dat Ge- flacht,dat een vanjde zoonen van lahia, een oogenblik voor dat zy ter dood ftonden geleid te worden, aan zynen ouden Va- der (want die beleefde deezen ramp) vroeg, ó Vader waarom is’t mogelyk, dat wy, God en’ land altyd wel gediend hêb- bende, ons in deezen flaat kunnen bevin- den ? De flemme, antwoordde de Gry- faard, wan d'eene of d'andere bittere bee droefde , door ons verongelykt, heeft zig , mnifchien, woor den Throon van God doen hooren , wanneer wy, invoorfpoed, ver- zuimden hem fchielyk recht te doen (m)! Maar weeder na Europa keerende vind men, in de vyftiende Eeuw , tot Flo- rence byna % zelve dat wy in Atheenen gezien hebben. Na dat het Westerfche Ryk, niet meer in weezen, Italien had overgelaten ten prooy aan de devasta- tien van al-foorts Barbaaren, was dat {choone land, door onderlinge oorloo- gen van die woeste natien, geduurende zeven honderd jaaren, verzeld met meenigvuldige hongersnood en _ pest, zodanig ontvolkt, dat het geheele plat- te (im) Musladimi Savadi, in Gulist, VADERLÁNDSCHE GEDICHTEN, 293 te land, niet meer onder de ploeg, ers aan de Natuur overgegeeven, in wilde Bosfchen was veranderd ; tusfehen wel- ke zig hier en daar vertoonde een ftad, dat is een verzaameling binnen wallen of muuren, van houte of leeme hutten, met ftroo gedekt, en vastgemaakt te- gen, of op, de puinhoopen van vorige pragtige Paleifen, of cierlyke Gedenk- teekenen, En in die Vesten voerden het gebied, hier een Noordsch, daar een Longobardisch, gins een Frankisch of Tudeske, Bevelhebber, met een be- zetting zaamgefteld door ’t uitvaagfel van alle Volkeren. Weten Order wa- ren onbekend, en’ ftaal fprak alles uit. Die geene van de weinige nog over= gebleevene ongelukkige Inboorlingen, die mishandeling en flaverny zogten te ontwyken, hadden dan geene andere plaatfen van toevlugt als in die byna on-. toegankelyke Bosfchen; in welke boven dien, de vloeden en ftroomen, voor- heen met zorg en kosten ten nutte ge- leid, en nu buiten hunne bedden in% wild zyperende, moerasfen en doolhoo- ven vertoonden, welke de gezogte zee- kerheid verfchaften. De vryheid die eik hunner aldaar hadde doen vergaade- ren 286 O.L. VAN HAREN OVER Di ren , tnoest de egaliteit onder de Inge: zeetenen, en deeze de zagtheid ín bes heering, tot gevolg hebben. Dit baar- de toeloop en vermeerdering van Volk, wel haast door de eetens-lust en nood verplicht tot bebouwing van de landen rondfom hunne fchuilplaats ; de vrugte baarheid der gronden gaf denovervioed , en de overvloed fchiep de verruiling van waaren met zyne Buuren, dat is den koophandel. Verfcheidene fteeden volgden het voorbeeld van deeze beginnende Repu- Blyken, terwyl anderen door de groote hoedanigheeden van hunne Opper-Ge: bieders aangedaan, vrywillig of door Derzelwer ondeugden gedwongen, on« der de Regeering van die Hoofden, zig erflyk begaaven, of met geweld wierden gehouden. Ïtalien dus in eene mneenigte kleine ftaaten verdeeld zynde, van welke ieder de nyverheid in Land: bouw, en de uitgeftrektheid in koop= handel, als den grond zyner krachten zogt te koesteren en te vermeenigvuldi- gen, moesten ’er de naamen van Gren- zen, Verbonden, Vreede en Oorlog, ras weder op nieuws bekend zyn ; en hy, die in deeze zaaken, door geest E ryke VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 28% rykdom, zyn Vaderland: best konde. dienen, het grootfte deel in’t gezag van % Gemeenebest hebben. De kunften om de Vryheid aan zyn vaderland te. doen verliezen, of die te bewaaren; de middelen om door koophandel zig zel. ven, en zyne Geboorte- plaats, ten kos- ten van anderen te verryken; en de fchranderheid om wel ter pas Vreede of oorlog te hebben; waren dan reeds noodzaakelyke vereischten in opvoeding, die door de dagelykfche faamenleeving hoe langer hoe meer moesten befchaafd. worden. Dat meer is, de kunsten van aangenaamheid, die zelden of nooit de noodzaakelyke kunften voorgaan, maar gemeenlyk altyd volgen, hadden ook reeds begonnen zig te openbaaren. Dan- te en Petrarcha, vermaard door Dicht- kunde, wierden van buiten geleerd : Cimabuê had in-de dertiende Eeuw de Schilderkunst, met hulp van Griekfche Schilders, tot Florence doen herry- zen , en de Giotto, zyn leerling hadde, in de veertiende eeuw, reeds zynen meefter overtroffen : wanneer het Huis van Medicis zig in de Florentynfche Republyk begon te verheffen. Cosmus van Medicis, door een uitgeltrekter koop- 288 O.2Z, VAN HAREN OVER DE kóophandel als, mifchien, ooit eenig particulier heeft gevoerd, had onmeet- baare rykdommen vergaderd, en half Florence tot Geasfocieerden of Fac- toors, Hier door had hy tot Florence dat zelve gezag verkreegen, als Pericles tot Atheenen ; met dit onderfcheid, dat deeze laatfte nooit hadde gedacht om eenig gebied verder als voor zyn leef- tyd, en dat Cosmus ondernam dit Op- pergezag voor zig ‚en erflyk voor zyn akoomelingfchap, te _verkrygen, en daar toe die noodige gronden begon te leggen, op welke zyn Huis zeedert dit Gebouw van Souvereiniteit heeft vol- voerd: maar een diergelyk voorneemen ineen Vry land gaat zelden zonder ge- weldige fchuddingen, en vier generatien gingen ’er door in geftadige lotgevallen van dat Huis, t geen zig, dan in de gevaarlykfte, dan in de uitmuntendfte omftandigheden bevond. Die teegen- …_ftribbelingen, gevaaren, en ongelukken, egter, leerden aan die Vorsten , den prys en waardye van kundige, geleerde , en | bekwaame meníchen aan hunne zyde, | en zuiken voor en by zig, te hebben: | en fchoon Ítalien’er reeds veele had , | dit getal vermeerderde in dien tyd Je | oor | VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 289 dooreen meenigte Grieken, voor de waapenen der OQttomannen _gewees ken , ex wel byzonderlyk na’ neemen; van * Conftantinopelen, ‘een woon en, kostwinning in Italien zoekende, Dees ze brachten: met zig alle -weetenfchap=; pen nog in ’t Oost overgebleevefij,-‘welà ke, „door hunne lefen:-meedegedeeld, en , „door: de ‘kortêlings uitgevondene Drukkerye , verfpreidege nog. met een nieuwen ‘luister vercierden een Land: ale reeds’ door: -weetenfchappen blinkendex en allete zamen; door’ Cosmus milde lyk ontvangen, door-zyhen klein-zoom Laurens rykelyk betaald, en door #y« nenvagtereklein-zoon Leo: den. Tienden: in eere gehouden „-hebben-zy die Prins fen, en den naam van Medicis, vereeus wigd,: PRN) MG Mes L_ ONa GINT „Dog met hoe veel genoegen mefi-zig in zulk een ryke {tof zoude kunnemop= houden; ik „voel. dat dit“Genoet{íchap van my niet verwacht de onnutte hers haaling van ’% geen „ omtrend; deeze eeuw , der teegenwoordigen drift omin lealten te-reizen, alles vaantemerken, en zyne-vaanmerkingen: te doen drukken; door -befchaafder. pennen als-de..my+ ne, in handen vanelk is, ‚ Ik verge: ‘Fl. DEEL. noeg * 4 200 O0. 2, VAN HAREN OVER DE; noeg my dan dit alleen. aantemerken ; dat de Schilderkunst,;tot verciering of ten mintten opfchik van Kerken, door gen opulente Geeftelykheid in % alge« meen op het allerkostbaartte- beloond, ook: den-voornaamften roem, in -dit:tyd- fli ïheeft behdalde 765 20073 10 Bar « Daardeeze eeuw det Weetenfchappen Eindigt, doet men’ beginnen die, welke men vereerd: met den. naam van Lode: wyk den XIV**,-fchoon-die inderdaad nidaf-eene continuatie> is, van de beuw der Medicis, Want het was onder de Tegeering van Franfois den eerften,„ dat de-Franíche’ Natie de kunsten enswee: tenfchappen begon te … kennen;;waar door: de’ opvoedingen. met zorg bevly- tid aan Frankrykin de zestiendeiecuw ; ruim. zo veele, zo niet meer, groote Geeften, vertoondenals vinde: zeven- tiende: Maar de: geduurige ‘twisten: in {taat lèno Godsdienst) wendden alles na dt: Oöriog, vof ‘ha: vde, Controverfes Egter vinkdamenode Gefchriften: vandien 6&d7;0 Hbeweb gemeenlyk-alle-van ‘eene &ndragelpke-lengte mer en: daar ‚door: zöaydlfet byzondere plaacfen;swaar in detidperzâd vanrde goeder fmaak reeds begiat doortefichijnen:;y ende vier ver* hed, kj 3aiû den VADERLANDSCHE GEDICHTEN, SOf fen door de Godvruchtige Jeanne dAL bret, moeder van Hendrik den IV“*, by ’tbezien van de drukkerye van Ro- bert Estienne, op ftaanden voet ge- maakt, zullen de admiratie van alle eet wen wegdraagen (n). d Dog nadat Hendrik de IV“ zyn Ryk hadde bevreedigd, en dat rust en overs vloed herfcheenen, vertoonde fpoedig de gefchiedenis van Thuanus, dat men Livius konde navolgen, zo niet eevena- ren, Regnier fchreef fchimpfchriften;, die zeedert hem door Boileau alleen verbeeterd zyn, en Malherbe blonk uit in de verheevene Dichtkunde, Maar de Koning vermoord, en ’Ryk in nieuwe onlusten vervallen‘ zynde, von den de weetenfchappen weinig gunst, ons der ’t minifterie van Richelieu, die gee= ne werken wilde geacht hebben , als zyn eigene , en van Mazarin die een vreemdeling zynde, en maar alleen op- lettend om Minifter te blyven en geld | TER T''2 voor EK (n) Art fingulier, d'icy aux derniers ans, Reprefentez aux enfansde ma Race, Due jay fuivy de craignans Dieu la trace, Afin qu’ils foient les mesmes pas fuivans! ‚Le Lab, add, a Cast, 4. I. 292 _O, Z VAN HAREN OVER DE voor zig optchoopen, den Nationalen roem der Franfchen onder zyne zorgen niet vond, Dus is ’er maar één-naam geduurende die vyftig jaaren, die met Juifter: verfcheenen was, te weeten die van Corneille; wanneer ter geleegen- heid van * Huwelyk van Lodewyk den XIVeer na den’ vreede der Pyrenten, Racine nog jong, een. Lierzang opge- dteld hebbende; een gift:ontving van honderd ‚pifteolen;- welke hem: tot de Dichtkunde aanmoedigende, zeedert zo veele. Meesterftukken aan ’tHranfche Fonneel heeft-gegeeven, ys 10» „dit nogtans: begunftigde maar alleen de Dichtkunde ; wanneer «een man ;, zelve ongeleerd, geheel Europa in be- weeging bracht, en alle groote „geesten tot zyn byzonder oogmerk deed: die: rien. ers df é 50 p alt, „De Cardinaal, Mazarin hadde: Lode: wyk den XLVS*, in kindsheid- niet al leen, maar zelfs-nog nazyn-huwelyk;, geregeerd met eensgezag, waar van weinig voorbeelden zyn. Hier niet meede te vreeden fchynt-hy. hem, na zyn dood nog te hebben willen beheer- fchen :.ten dien einde had.;hy-hem tot zynen opvolger in ’ Minifterie „aange- he … … PrEE- VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 203 preezen, Colbert; die lang de huislyke zaaken van een Ítaliaanfchen HEertten Minifter waargenoomen hebbende , de kennis van der menfchen inborst gron- dig bezat, en dus geen moeite had om fpoedig te ontdekken da: het zwak van zyn jongen Meester was /a Gloire, dât is roem, met allen moogelyken uitwen- digen glans verzeld, Om vleijers aan zyn Koning te doen hebben was ligt: want twintig millioenen menfchen wa- ren daar toe in Frankryk gereed : maar lof van onderdaanen heeft elk Monarch, als hy ’t begeert: de gerafineerde Ho- veling bedacht dan om zynen Vorst eensklaps door de geheele gecivilifeerde wereld te gelyk te doen pryzen. Ten dien einde zaayde hy penfioenen uit naam van zyn meester niet alleen onder inboorlingen van Frankryk, maar door geheel Europa, van ’tZuiden tot in % „Noorden , onder alle Profesfooren en fchoolmeesters waar van de naamen maar eenigzins bekend waren : hier door rees een wolk van loftuiting, van Upfal tot aan Boulogne , met eenige zeedigheid ester van den kant der gee- ne welke Penfioenen ontvingen, om dat de goede gedachten, die elk hunner | eh van 204 O. Z, VAN HAREN OVER DE van zig zelven had, hem ligtelyk be- duidden dat hy inderdaad wel wat ver- diende; maar met de aller-onmaatigfte uitbarfting van alle , welke langs dien weg ook penfioenen hoopten te verkry- gen. En de Eigenliefde weergalmde in alle Hooge en laage Schoolen, wide- tur locus wirtutibus patefactus! De Lat tynífche Oratien, in meenigte uitge- Íprooken , ter eere van een Koning dien men niet kende, wierden met zorg overgezonden aan Lodewyk den XIV“ en zyn Minifter Colbert, die geen van beiden het Latyn verftonden. Dog wanneer naderhand de penfioe- nen buiten ’s lands flegt betaald wierden of geheel onbetaald bleeven , en voor al na dat Willem de Derde, Prins van Oranje, meerder invloed op de Noord« {che volkeren verkreeg als Lodewyk, toen minderde. de buitenlandfche lof van deezen laatften , maar de binnen- landfche duurde _ volkoomen veertig jaaren : want tot aan de bataille van Hochftet zagen de Franfchen hunnen Koning aan, niet alleen als nooit over- wonnen, maar als onoverwinnelyk: waar van het eeven onnut als ondoen- | lyk zoude zyn de meenigvuldige bewy- / zen | Ì ij | VADERLANDSCHE GEDICHTEN, 205 zen aantehaalen (o). Wanneer men hier nu byvoegt, welke diftinctien nog T 4 boo- (o Twee zyn ’er egter welke door hunne fin- gulariteit , het eene van onzinnigheid en het ane dere door verandering van omftandigheeden by den fpreeker , aanmerkenswaardig zyn; het eerfte is van Boileau, ter geleegenheid van den overtocht van den Rhyn in ’tjaar 1672, De tant de coups affreux la tempête orageufe Tient ua temps far les eaux la fortune doureuf?, Meis Louis d'un regard fait bien-tot la fixer, Le Deftin a fes yeux w'oferoit balancer. Op de twee eerfte versfen zou men oordeelen, dat de autheur fpreekt van een van die zee-flagen tusfchen de Engelfchen en Hollanders , welke drie “daagen met eene onbegrypelyke woede en hard- nekkigheid duurden, en ondertusfehen hy verhaalt hoe ecn leeger van veertig duizend Franfchen by mooy en ftil weêr cen waadhaarc rivier, zonder beletzel, overgetrokken, drie honderd man Hol- landfche Cavallerie in goede order voor hun zaagen wyken ,en vervolgens cen enkel bataillon [nfantcrie , dat zig niet retireeren konde nog mogte, ver= moorden. Uit het derde vers leert men dat Lode- wyk de XIV door een verrekyker fpeculcerende wat ’er gebeurde aan de overzyde van de rivier daar hy niet was en hadde kunnen zyn, de for= tuin na die verrekyker luisterde, Her vierde vers is maar een overzeting van de reeds voorheen gee melde vlcijende impicteit van Cornelius Gallus, * Plus fatis valent Cetfäris ora Dei. « ’ De tweede lof is van laateren tyd en emoe. SCI 296 OZ. VAN HAREN OVER DE’ booven de penfioenen de Franfche in- boorlingen genooten ten Hove, -z0-zy zig door werken van Geest of uitmun- tendheid in Weetenfchappen van cie- raad of nut wisten. aangenaam te maa- ken, en de gunften die langs dien weg voor. hunne perfoonen en Familien te verkrygen waren , «zal men niet ver- wonderd zyn dat alle opvoedingen ge- duurende veertig jaaren op de gronden van ken twaalf dagen voor de bataille van Hochftcet, door den Abt Polignac by zyn receptie in de Frane fche Academie; Louis voit former lorage et n'en est point emu, la pasfd fa vie à disfiper aes fortes de tem pêtes, il fauva bien encore. disfiper cellecy. MU laisfe a fes envieux toutes les injustices à faire, la Dieu de fon cosa Zes il ne le perdra pas de vene, c'est la fa raifon d'Estat, Vous voulez donc la guerre Peuples infenfez? eh bien vous Paurez cette guerre que vous avez tant defirè: mais vous ze la ferez pas ou vous penfieze Dans le Coeur de vos Es- Zats, dans le fond de vos Provinces fera la defolation et le carnage. Nos eznemis fentent ces veritéz mais ss n'en voy= ent. pas comme nous le principe, Cette haute intelligence qui prevoit tout gui remedie a tout fans embarras fans in= guietude, Cette egalité dame fuferieure au evenemens qui foutienaroit avec conftance les adverfitez les plus accablan- zes fi Dieu n’avoir refolu qu'il fut heureux. Diroit on a woir la ferenité de ce front augufte, que "Univers est con= juré contre lui? on ne connoit qu'il fait la guerre que par de bruit ae fes wictoimes , etc. Her zoude de pyne weerd zyn te wecten hoe dikwyls die Abt Polig- nac wel om die reedenvoering heeft gedagt, wan= neer hy zes jaaren daarna tot Geercruiderberg den „wreede zo needrig kwam vraagen aan die Peuples Infen/ez. VADERLANDSCHE GEDICHTEN, 297 van-weetenfchap wierden gelegd, of ten minften betracht. En van den invloed , dien de tegenwoordige opvoeding heeft op een naast volgenden tyd „ heb ik reeds te veel gezegd om er iets van te herhaalen. Ik ga dan over tot het befluit dat ik meen uit deeze voorbeelden te mogen trekken, te weeten, dat het nooit aan groote Geesten op Aarde ontbreekt, en dat die ook ten allen tyden kunnen ver- zaameld worden, en Keuwen van Wee- tenfchappen zullen geeven, zo dikwyls drie gelukkige tydgewrichten zig zullen volgen. Vooreerst, dat eene voorgaan- de omftandigheid de geesten door op- voeding bereide; ten tweeden, dat een kundig Vorst of Minifter, die, uit {maak of belang, rykelyk aanmoedige ; en ten derden , dat na dien Vorst of Minifter, dezelve manier van den- ken nog eenigen tyd in die Natie ver- blyve. En hier mede geloof ik met een te beantwoorden de vraag, waarom de ‘Tyden van Theodoryk, van Carel den Grooten, van Alfred en Saladyn, ons deeze of foortgelyke Eeuwen niet op- geeven? dewyl het klaar is, dat toen de tweede van die omftandigheeden al- bi leen 298 OZ. VAN HAREN OVER DE leen in weezen is geweest, Want voor hun tyd was niets gezaayd, waar van zy de vruchten zouden hebben kunnen genieten : en al wat door Theodoryk en Casfiodorus , door Carel en Egin- hard, door Alfred en Jan Scot, door Saladyn en O’mad-al- Kateb, gelukkig was begonnen, is onder woeste en on- weetende opvolgers, fchielyk, weder verftikt en verdweenen, DERDE ONDERZOEK, Welke de oorzaak is dat bet getal van die geene die goedgekeurde Nationale | of Vaderlandfche Gedichten heb- ben opgefleld zo gering is? De Heer Voltaire in een klein trac- taatje du Poëme Epique, het geen men gewoonlyk agter de Henriade gedrukt vind, heeft de vereischten tot een dier- | | se: | | | VADERLANDSCHE GEDICHTEN, 209 gelyk gedicht zeer net befchreeven: en de goedkeuring van geheel Europa heeft aan die befchryving kragt gegee- ven van Wet. Maar een Episch Ge- dicht is niet altyd een Vaderlandsch Gedicht: waar en tegen dit laatfte altyd. een Episch Gedicht is, De zwaarig- heeden dan voor bekend houdende, met welke de Autheur van het Epifche, in ’talgemeen, te worftelen heeft, is dit onderzoek maar gefchikt om na te gaan welke meerdere hinderpaalen zig by de onderneeming en uitvoering van het Nationale, in byzonder, vinden. Het is onbetwistbaar dat om een werk van die natuur opteftellen , eerst en vooral noodig is, dat men gebooren zy ineen Vaderland , daar een of meer ge- beurtenisfen zyn voorgevallen, die een hoofdftoffe voor een diergelyk gedicht kunnen uitleeveren ; en die Vaderlan- den zyn in een veel kleiner getal als ui- terlyk fchynt. Want die hoofdítoffe moet zyn 1, een buitengewoon geval, 2, het geen als een voornaam tydftip van dat Land bekend ftaat, 3. door. mengd met byzondere gevallen die de aandagt leevendig houden. 4. een aan- genaam herdenken nalaatende, dus 5. 8e: a goo OZ. VAN HAREN OVER DE gelukkig eindigende, Die de moeite wil neemen om de Gefchiedenisfen van de Ryken en Staaten van Europa aan deeze reegelen te toetzen „ zal ’er wei- nig diergelyke hoofdftoffen ontmoeten; of gelukkiger zyn als ik, | Maar zo aleen groote Geest kundi- ger als zyne tydgenooten eene dierge- lyke bekwame ftof ontdekt, en te gelyk daar by de noodige hoedanigheeden tot de uitvoering bezit, dan doet zig geen minder zwaarigheid op; te weeten of het tydftip in welk hy leeft toelaat om zulke ftof te verhandelen , of uittegee- ven. _ In een Vaderlandsch Gedicht moet men den Nationaalen leezer brengen in tydftippen en gebeurtenisfen waar van de grond als waar bekend is niet alleen, maar in welke hy ook ‘geene fabuleufe Helden voor zynen Godsdienst of Vry- heid, rust of voorfpoed, ziet {tryden. In teegendeel het moeten zyn mannen, wier geflachten, of by uitfterving de beelden of fchilderyen, ten minften de bekende nagedagtenis, voor zyne oo- gen zyn. Men moet hem voorhouden, daaden tot welker uitvoering „onder het geleide van die Helden, zyn’ eigene Voor: VADERLANDSCHE GEDICHTEN, 30% Voorouders, fchoon minder in de Ge: fchiedenis bekend, of hebben kunnen hels pen of inderdaad iet toegebragt hebben, Men moet durven in die mannen, zon= der onderfcheid, «de deugden pryzen, daar men die vind, en de fauten ombe-= fchroomd laaken, zo men die zonder de waarheid te kort te doen, niet kan voorbygaan,” In het eerfte mag alles overvloedig (mits waar) zyn: in het tweede: moet de grootfte fpaarzaamheid plaats “hebben. In beiden moet alles zyn zonder aanzien van perfoonen, zone der haat en zonder vleijerij (p). Dog waar vind men de landen , daar dit alles „ ten. allen tyde, vry en zonder fchroomr heeft moogen gefchieden 2 Hier op de gefteldheeden van alle Vol: keren doorteloopen, en die tot bewys aantebrengen, zoude ongepast zyn, in een Vergaderinge aan-welke de Gefchie: denisfen beeter als aan my bekend zyn, Het zy egter geoorloofd, niet voor U lieden, Myn Heeren, maar voor die geene, die minder onderweezen, Uwe verhandelingen leezen , een enkel voorbeeld bytebrengen, en daar toe te kies CP) Sine ird ef fiudio, TAC, Ann, 1, 302 Os, Ze VAN HAREN OVER DE kiezen, het Volk, waar van de Gebeurte. nisfen het best bewaarheid. aan onszyn ge- komen, Dit zyn de Romeinen: by welke in vyfentwintig Keuwen maar twee tydítip- pen te vinden zyn, in welke die vryheid van zodanige werken uittegeeven mooge. lyk of geoorloofd was, De eerfte is dic van de Beheerfching van Augustus: niet om dat men te Romen vry was, maar om dat de Staatkunde van Augustus wilde dat men gelooven zoude dat de Vryheid nog in weezen was. Gy zyt nog jong(q), fchryft hy aan Tiberius, die om de vrye taal der Romeinen verftoord was; laatze wat praaten, % is genoeg woor Óns dat de zaaken in dien flaat zyn dat zy ons een kwaad kunnen doen. — En-de ver« {cheidene manier van denken van die twee Vorften had ook verfchillende uit- werkingen: want zo het onder Augus- tus nog geoorloofd was aan een jong of! ficier zynen leevenden Generaal boven het geheele keizerlyk huis te {tellen (r), kp ten (q) Atati tue, mi Tiberi, noli in hac. re indulgere, Satis est enim fi ho: babemus ne guis nobis male facere pos= fit. SUET. in Aug. 6. 5I „(r) Ergo ubi per claros ierint tua fata triumpoos Solus utrogue idem diceris magnus in orbe. TIBULL, /, 4e"Pan. Mesfs VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 303 ten: tyde van Tiberius wierd. het een Inisdaad, de doode voorftanders van de Vryheid gepreezen te hebben, ge- lyk Cremutius Cordus (s) tot zyn onges luk ondervond, En daar dit-in de Hie ftorie, waar van de ftrengfte waarheid de grond is, niet meer vry ftond, hoe veel te minder in een Gedicht waar by defictie, of ten miníten, het flilzwygend overllaan, werd. toegelaaten.?. dus was het eene noodzaakelyke voorzigtigheid geweest aan Cornelius Severus , buiten twyfiel een ‘uitmuntend’ Dichter, wyl hem Seneca, (ep:!79.). in één adem met Virgilius en-Ovidius noemt „ van zyn Bellum Siculum,, waarfchynlyk een Va- derlandsch. gedicht onder Tiberius of Caligula, „by het eerfte boek-te hebben gelaâaten (t)s 1570 > gf B zoNa diergelyke voorbeelden-mag men dan-billyk den fpot; dryven,met den Vlerjer van „Tiberius, die” verleegen fchynt om te vinden waar alle-die grog- te Geesten; onder de Romeinen na den ds 2ed j DE IBEN ol ) dood 12L ie AG ) zE „2(s) Cremutius Cordus poftulatur novo ac ‘tunc prüma audito crimine, quod editis annalibus, laudetogue M, Bru= zo, C. Casfium Romanorum wltiuns dizisf®, TAC, Ann. de (Et) QUINCT. duff. Or. L, IO, … EL 304 O, 2. VAN HAREN OVER DE dood van Augustus gebleeven waren (ú): want Tacitus, die geenen Dwingeland- behoefde te’ vleijen, geeft ‘er fchielyk de reeden van: Postquam, zest hy, omnem poteflatem ad unum conferri pa- cis interfuit , magna illa ingenia cesfere, Simul. weritas pluribits-modis infractd, primum infcitia Reipublice ut aliena + mox libidine asfentandi: aut rurfus odio ade werfus dominantes: ita neutris cura pos- geritatis, inter infenfos wel obnoxios (We Het tweede tydftip van vryheid in uitgeeven van Werken-is dit zelve, in’ * welk Facitus dit durfde fchryven, en welk hy noemt, rara temporum fe- licitas, ubì fentire qüe velis, que fentias dicere liceat, en zo ‘er ooit. tot Romen een tyd geweest is gunftig om «een Vas derlandsch Gedicht opteftelien,; fchynt het deeze geweest te zyn. Die ftadt genoot toen. de vrugt van de zorgen van Agrippina voor de opvoeding van Nero, en vande vyf eertite jaaren van zyne regeering ;- van dattydperk ;-wans neer het voorbeeld van het wel ftudee- ren van den jongen Keizer aan ieder jongeling ter aanmoediging wierde voor- En à tk, VERIOI «Tain s ge= «& (U) VELLEJES PAT«-I, os WER BAC Hist, Lus * VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 365 gehouden: en van ’t getal dier jongelin: gen die overgebleeven waren en aan ons zyn bekend, waren thans mannen; Ju- venalis, Martialis, Plinius, Täcitus; Quinctilianus, Florus, Statius, en Co- drus, Deeze geesten hadden gezwee- gen, en waren voor ’t grootfte deel ge- weeken (cesfére) geduurende de laatíte jaaren van Nero, en in de tyden van de drie fchimmen van Keizers na hem; zo wel als in de regeeringen van Vespa- fiaan, te kort om wel bekend te zyn; van Titus, die niet lang genoeg; en van Domitiâan, die alte lang; voor ’ menfchelyk geflacht den Throon der Ceefars hadden bezeeten ; maar kwamen nu weeder voor den dag, na dat Ner- va door het Adopteeren van Trajanus; die Eeuw hadde begonnen die buiten twyfel de gelukkigfte van * Roomsch Ryk is geweest. EIC, | Dog zy die geduurende dien tyd “heerschten waren niet begeerig na lof, alle militaire en burgerlyke deugden be- ‘Zittende, was hunne zorg om de volke- ren gelukkig te maaken, veel eer als ’€ Hof door geest-werken blinkende té doen fchynen; daarenboven was dit pryzen zo onzinnig geworden; dat heë PI DEELs V nies 306 0. Ze VAN HÁREN:OVER: DÉ niet te verwonderen is dat Philofoplieri van diergelyken lof in versfen of profa walgden , wel verre van dien taantemoedt: gen. Want wat was?er te zeggen na het Teque fibi generum Thetis. ernat omnibus undis, van Virgilius (w) aän- Augustus; na de laagheid met welke Paterculus zy- ne gefchiedenis eindigt „ na het belagche- lyke (ernftig voorgebracht) /epe facias! van Vitellius(x)aan Claudius die Eeuw- fpellen ftond te vieren, na de amplifica- tie van Lucanus aan Nero, jurisque tui Natura relinquet, Quis Deus esfe (y)ve- lis, na de impieteit van Martialis, die de Zanggodinnen Domitiaan doet be- danken, dat zulk een groote God als hy, hare requesten en die: van °t Volk wel wil aanneemen (z); en eindelyk na de Panegyricus van Trajanus, in zyn byzyn, door Plinius, door een Room- fchen Conful, in den Senaat, uitges fprooken, en die alleen genoegzaam moeste zyn, om deugdzame en verftan- dige Keizers te beweegen tot het. doen ophouden van dusdanige verneederin- gen Cw) Georg. I. (Xx) SUET. ig Vit. (y) Phar. r. (2) MART, Ep. 8, 22. | | | VADERLANDSCHE GEDICHTEN 3öj gen van ’tmenfchelyk verftänd :. eri evén: wel den Keizer niet te pryzen was ook voor een Autheur niet te wagen, want de Profesfor van welfpreekendheid, ir deeze tyden in de mode, Quinctilianus; de moderator fummus juventae Roma- nae (a), leerde opentlyk dat om wel verheeven, en met toejuiching te fpree= ken, men vooral niet moet vergeeten. den lof van den regeerenden Vorst; Laudandum, zegt hy , quod Pietas Prin- cipis noftri, prefentium quoque temporum decus fecit (b), en hy fchryft onder een wangedrocht; _ mie Ook was de mildheid van * Hof voot de Dichters Zeer gering. Juvenalis hoopt (c) wel op Trajaan voor de wee: tenfchappen; maat al hoopende ver: V 2 … hraalt (a) MART. Epigr. 11. 90, CB) Lof: Or, 3-7. (€) Sat. 7. Et fpes et io fludiorum in Cefare tans tum, ENZ. En verder, Curritur âd voce jucundam, et carmed amica Thebaïdos , lietam cum fecit Statins arbem d Promifitgue diem, tanta dulcedine captós * Afficit ille animos, tântaque libidine wulgi Auditur: fed’ cum fregit. fúbfellia vantu Efurits intastamn Pari nf véndat Azater; 308 O.Z VAN HAREN OVER DE haalt hy , dat Statius; als die door ’t openbaar voorleezen van zyne Thebais geheel Romen ‘had vervroolykt, des avonds niet te eeten had, zonder de toevlucht van een nieuw Tonneelftukje te verkoopen aan den Directeur van de Roomfíche troep Comedianten, En de arme Codrus fchynt inderdaad van hon- ger geftorven te zyn. Onder Adriaan die met alles den fpot dreef, en nooit ergens op hegte, had de ernftige (d) Dichtkunde niet veel meer gunst als by Trajaan, byna altyd in oorlogen: en onder Antoninus en Marcus Aurelius was het Enchiridion van Epictetus, voor de eerftemaal „ en ook voor ce laatftemaal , de leezing van de Hovelin- gen, j En van alle die geesten waren Stati- us Cd) Idem feverus , laetus: comis; gravis: lascivuscunc- tator : tenax liberalis: fimulator faevus, clemens, et fem= per in omnibus Variùs. — Et quanqwam esfet oratione et werfs promptisfimus „et in omnibus artibus peritisfimus ‚ tamen Profesfores omnium}artium femper ut _doctior rifit , contem= pfit obtrivit. SPART, in Adr. Dit hof moest dan beftaan in Hofnarren en Geleerden die fomtyds meede voor hofnarten fpeelden gelyk Favorinus: en by een diergelyken Vorst en dusdanige hove= lingen moest een ernftig en gevolgd Gedicht, dat men niet belacchelyk zoude hebben kunnen maas | ken, eerder verveelen, als aangemoedigd worden, hd VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 309 us en Codrus, de eenigfte welker fmaak op de Epos was gevallen: maar beiden haddenze buitenlandíche onderwerpen verkooren, waar van de Reeden niet duister voorkoomt in Romeinen, de- wyl men moeite heeft om in de Room- fche gefchiedenis meer als drie hoofd- ftoffen voor een Vaderlandsch Gedicht te ontdekken; de ftichting van Romen , de inftelling der vryheid door Brutus en % verlies van de vryheid door Ce- far. Van die voorwerpen was % eerfte door Virgilius uitgevoerd op een ma- nier, welke ieder met reeden wanhoop- te te eevenaren: hetlaatfte was gedeel- telyk ondernoomen door Lucanus, die hadde reeds gezongen, tuumgue nomen, libertas et inanem profeguar umbram(e) ; maar ook hadde elk Romein dagelyks voor oogen het Marmer, het welke, na dat Nero den Autheur van de Pharfalia had gedwongen zig te dooden, aan den Tyran voor een weldaad aanreekende, dat hy wel had willen toeftaan dat de infamie van de fententie was afgenoo- men (f), Dus bleef Brutus en % ver- | V 3 dry- Le) Phar. 1. CE) 44, Annao,* Lwcano, Cordubenfi, Pottae, tAA 319: Os ZeVAN HAREN OVER DE dryven der Koningen , alleen nog over : een ftof die gepast hadde kunnen zyn voor de tyden van Marius en Sulla, toen Romen nog geene Dichters had: dog was het zonder gevaar deeze daad, onder de beste der Vorsten:zelve te zin- gen? dit is onzeeker, Maar het is bui- ten twyfel, dat de Keizers, die ik ge- noemd heb , en die in deeze ongelukkis ge eeuw , dat is tot aan Commodus toe, geregeerd hebben, geene van allen, de vryheid aan Romen heeft weedergegee- ven: en dat na Commodus het Ryk, trapsgewys, met geheel Europa vere viel, in dien ftaat, dien Tacitus reeds onder Trajanus, had voorzien, Nam Pulfis (quod Di probibeant) zegt hy @ ficio. Neronis. Fama. Servata. Men heeft veel ge» disferteerd over de oorzaak van die walgelyke eq verfchrikkelyke laagheid der Roomfche Grooten onder de Keizers: de reeden koomt my ‘voor’ zeer eenvoudig geweest te zyn. ‘ten tyde dat Romen vry was, bragt elke Romein met zig in de Provin= tien die zelve korte taal en groottche manieren; die zyn vader en hy in huis gebruikten tegen huns ne flaaven. Toen Romen onder een heer was, bragt ieder Romein mer: zig ten Hove dezelve vleijende ‘taal’ en kruipende manieren,’ die zyn huis-flaaven in ’t werk ftelden, ‘om zig aan hun= nen Heer behaaglyk te maaken, en flaagen voortes Komen. d d E klier ocre hed ARE Kn BIES ol Sii5 (8) FAG. Hil. 4 VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 311 Romanis „ guid aliud-- quam bella omni- win inter fe gentium eariflent? Wat Na- tionale of Vaderlandfche Gedichten wa- ren:te verwagten onder de verhuizingen, van ‚genoegzaam alle Noordfche en Westerfche volkeren , wanneer” nie- mand byna-een vast Vaderland had, en dat ’er geduurende veele-Eeuwen geene andere omftandigheeden-zig in Europa vertoonden, als die booze tyden, in wels ke, zegt de Propheet Amos, de verftan: dige zal zwygen (hb). Een enkel oogenblik egter fcheen de aloude ‘Vryheid der Romeinen te herleeven, wanneer de nieuw verkoore- ne Tribunus Plebis, Rienzi, een van de fingulierftesmenfchen, misfchien, die ooit-geleefd-hebben, het vuur van Cií- cero’s welfpreekendheid: op het Capi tool weder deede blinken: maar die flik- kering was.‘kort. De Adel van die woeste tyden was onweetende, en wreed: de Geestelykheid gierig en _ny« dig: en °t Volk onftandvastig en. zwak, De ongelukkige Rienzi in % jaar. 1347. verheeven,. wierd dan reeds in % jaar 1354. vermoord: en ‘honderdenvyftig d_: Voi jaas …{h) AMos. c, 5. W13. 313 ©. Z VAN HAREN OVER DE’ jaaren na hem herrees wel Julius de tweede , met hulp van Bramanté. en Raphael, de beginfelen van de kunsten en weetenfchappen tot Romen brengen- de, dog niemand bragt ‘er de vryheid weeder. | TO akten ‚Maar deeze algemeene zwaarighee- den zyn niet de eenigfte: boven en be- halven die kan men ’er nog andere vin- den in den Godsdienst, in de Zeeden, in de Smaak, in de Zaal, en in den Staat der kerinisfen, van zyn:Vaderland. Eer ik nogtans die nagaa, is noodig vooraf het woord Vaderland nader te bepaalen, tot de Bebeerfching onder een en het zelve gebied, wan een of verfchei- dene, zaamgevoegde volkeren, door ee- nen Godsdienst , genoegzaam de zelve zeeden, en met gering onderfcheid van taal , verbonden, Want anderzins zoude men ?kalia liberata da°Gotbi, van Frisfino, en Ja Gierufalemme Liberas ta, van Tasfo, onder de nationaale Gedichten ook kunnen ftellen: mits in * eerfte geval geheel Italien, in wetten en Vorsten za verfcheiden, en in het tweede geval, West en Oost, voor een vaderland reekenende: het geen te ver goude gaan, Korter en nutter voor Ee Fediret-See Ne ene fn, gan be VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 313 ons zal het weezen dat wy, die Neder- landers zyn, deeze byzondere zwaarig- heeden, ook niet by vreemde volke- ren, maar in ons eigen vaderland, on- derzoeken ; in die onderneeming vooral niet uit het oog verliezende het voor- naamfte wit van de Inftelling van dit Genootfchap, te weeten de betrachting tot onderwys van onze Landgenooten, en terwyl wy hun aan den eenen kant opgeeven , wat hen van een Vader- landsch Gedicht opteftellen, zoude kon nen affchrikken , ook aan den ande- ren kant, tothunne aanmoediging, daar by voegen, wat de minfte van de pen« nen van dit Genootfchap , by wege van verligting of uitdewegruiming van die zwaarigheeden, tot hulp of raad, kan bybrengen, A OU De Godsdienst. ‚Be Ouden hadden ten opzicht van den Godsdienst een groot voordeel bor ven ons: zo ras een Held verleegen was, wat hy moest doen; of wanneer de Dichter, door zyn inbeelding ver- voerd, zig zelven in verwarring vreesde te brengen of reeds had gebragt; was > VM ais 314 O. Ze VAN HAREN OVER DE Iris aanftonds gereed om Held en Dich- ter te redden, door middel van een boodfchap uit naam van een of ander God of eh verzeld met een elegan- te befchryving van de Reegenboog. Die van den Roomfchen Godsdienst heb- ben hier toe hunne Heiligen: en met welke. voorzichtige maatigheid de Heer Voltaire van dit middel gebruik maakt, St. Louis isin alle gevaaren van Hen- drik den IV®" by de hand, Het is hier geen tyd. om natefpeuren of deeze hulpmiddelen rykdom, in de Inbeels ding van eenmAÂutheur, of armoede, aantoonen ;, want beide die vercierfelen zyn in Proteftantfche landen, en dus by ons, in alle ernftige gedichten te ver- myden; de ‚werkingen van de,eerfte zouden abfurd zyn, en de tweede niet geloofd worden, De Godsdienst is iets in zig zelven, zo eerbiedenswaardig dat het niet ten eenemaal zonder reeden is dat Boileau zegt, De la Foi d'un Chretien les mifteres terribles D'ornemens'egaiës ne font point fuscepribles (). Hy vergist zig egter , en Racine in | zyn (1) Art, Poër. Chant, 3. _ VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 315 zyn onftervelyk Poëme de la Religinn, heeft het teegendeel beweezen. De Godheid kan dan ook by ons in een vaderlandsch gedicht worden byge- bracht: niet als de byzondere befcherm- fter van een cf ander betwist leerítuk , maar als de algemeene weldoeniter van *& menfchelyk geflacht; als regeerende alle volkeren en die volgens reegels van eene oneindige wysheid, met een wenk verheffende of verneederende, Dog in dit kan geen eerbied te diep, geene om- zigtigheid te groot zyn: en hetis hier voor al dat te pas koomt het zeggen van Horatius (k), | Nec Deus interfit, nifì dignus vindice nodus Jnciderit ; En de les van Sallustius , facta dictis ex- | equanda (1), De Zeeden, Het tweede dat bezwaarlyk kan wee: zen om wel uittefchilderen zyn de zee- Nt j den (k) De Arte Poet, v, I9ï. 316 O,Z, VAN HAREN OVER DE den van de tyden welke men verhandelt; _ en hier in moet men navolgen ’t geen de fchilders trachten te doen in portrait- ten. Een vaderlandsch gedicht is voor een natie, ’t geen een Portrait is voor een familie , en de eerfte verdienste van een Portrait is gelykende te zyn. Maar een kundig fchilder, zo hy difforme of belagchelyke trekken in ’t weezen vind, zoekt, zo veel doenlyk, onder ’t be- waaren van de gelykenis, de difformi- teit te verbloemen, en ’t aanftootelyke of wegteneemen, of onder kunst te bedekken: maar dit is voor den Dich- ter niet altyd moogelyk, om dat nie- mand kan weeten wat toekoomende eeu- wen belagchelyk in zeeden, of niet be- lagchelyk zullen vinden. Dog ’t geen in deezen nooit zal bedriegen, is, in een gedicht niet te brengen iets dat in zeeden nooit by eenig Volk goedge: keurd kan worden, gelyk by voorbeeld de vuile Harpijen boven een eetensta- fel(m), of het Si quis mihi parvulus au- la luderet Eneas (n).. En in zulke gelyk in alle Byverhaalen is niets voor- zig- (m) Zz 3. 6 (A) Zn. 4, VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 417 zigtiger als den regel optevolgen, que desperas tractata nitescere posfe relin- que(o). _ Want dewyl de Hoofdftoffe van een Vaderlandsch gedicht nog onzeedelyk, nog belagchelyk, kan of mag weezen, als in een van die twee gevallen niet verkiesbaar zynde, raakt dit artykel iets waar van de Autheur meester is de foort te neemen of te laaten: te weeten de Byverhaalen, welke de meesters van de kunst hebben gevonnisd een gedeelte te zyn van een Episch Gedicht of werk; en wel zo, dat die moeten zyn noodzaa- kelyk uit het Gedicht wloeijende, Zo men egter door dit woord noodzaakelyk , verftaat een Byverhaal van dien aart; dat ingevalle de Autheur het in zyn werk niet hadde ingevoegd, dat werk, daar door, of geheel onvolmaakt zoude geweest zyn, of iets onvoldoende in den geest van den leezer zoude hebben gelaaten; koomt my voor dat deeze les weinig werd nagekoomen, ten minften ik heb maar drie voorbeelden kunnen vinden die ftiptelyk aan dat noodzaake: Jyke voldoen. | | | Het (o) HOR, de Art, Poët, 150, B18 0.4. VAN HÄREN OVER DE „Het eerfte is dat van ’t vyfde boek van de Zneis: waar in de Dichter, door zynen held fpeelen doet vieren ter eere van zyn vader Anchifes, De heer: fchende hoedanigheid van MEneas is Pius; en de Piëteit raakt niet alleen de Goden, maar ook de Ouders: de fpee- len waren een gedeelte van de eerbewy- zingen welke men aan de overleedene fchuldig was, wanneer de rykdom dit toeliet. Elk Romein hadde dan aan Virgilius een gegrond verwyt van ons volmaaktheid van zyn werk kunnen doen, indien Mneas deeze daad van Piëteit hadde vergeeten: __ Het tweede vind men in *t 18% boek van Telemachus: Minerva zelve leidde dien Vorftelyken jongeling om zynen vader overal te zoeken: zy brengt hem door woeste, wellustige, en wyze Lan- den; de Godsdienst dier tyden geloof: de moogelyk te zyn, en liet toe, om de donkere Ryken van Pluto te door: zoeken, Was ‘er iets dat een jonge Held, dus onderweezen , en befchermd ; mogte onbeproefd laaten om WUlysfes te vinden? _ Het derde is in Henriade’s Zevenden Zang. Hendrik de IV%* moest den eed chen VADERLANDSCHE GEDICHTEN: 319 fchen Godsdienst aanneemen om vree- dig meester van zyn ryk te worden; en de verandering van Godsdienst van Vorften draagt altyd met zig de gegron= de fchyn van eene ftaatkundige lafhar- tigheid: dog alles verandert in deezen van gedaante, zo ras de heilige Stam- vader der Bourbons in den heemel zel. ve, aan Hendrik zyne verandering van Geloof voorzegt en beveelt. En gelyk niets eedelder is in inbeelding , was ook hiets noodzaakelyker, om dit gedicht de goedkeuring van alle volkeren en als le eeuwen te doen hebben. Dus is ’ misfchien beter de ftrengheid van de wet deezer noodzaakelykheid eenigzins te verzagten, en van de fchryvers van vas derlandfehe gedichten voor het toekoo- mende maar alleen te vergen, van gees ne byverhaalen in ’t werk te {tellen vreemd aan % onderwerp. De Smaak, De fmaak van ieder reedelyk mensch is om liefst te leezen het geen hy best verftaat: en in een land daar ’t aan ie= der geoorloofd is den Godsdienst te on- derzoeken, in een Republyk daar men van 320 Os Z, VAN HAREN OVER DE van Staatszaaken in fchuiten en wagens zyne gedachten gewoon is te zeggen, moet de grootíte aftrek van zodanige boeken zyn, die van Theologifche of Staatkundige verfchillen handelen; die elk verftaat, of meent teverftaan, Maar in een Episch gedicht, in ’t welke de Autheur het Privilegie heeft van de ge- heele Natuur onder contributie te ftel- len , moeten, noodwendig, een mee- nigte zaaken voorkoomen; welke, zo hy vanzyn recht heeft gebruik gemaakt, voor de meeste leezers in ’t begin, niet al te vefftaanbaar zyn. En zo dan een Natie geen Koning heeft oppervlakkig ten minften onderweezen, nog een Mi- nister, die voor hem, of met hem, de toon aan de natie kan of wil geeven, is ‘er voor den Autheur, hoe goed zyn werk mag zyn, niets anders over als aftewagten, tot dat de tyd zyn Gedicht doet kennen en achten, het geen in al- le verheevene, mits wel bewerkte , ftuk- ken, onfeilbaar is. Aan Tasfo is by Zyn leeven gezegd dat hy geen Dichs ter wäs; aan Voltaire, ue les Frangoit mavoient pas Voreille Epigue; en de Gierufalemmie liberatà, en de Henriade verrukken thans Italien, Vrankryk; in us VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 32t Europa. Milton heeft by zyn leeven byna geen drukker kunnen vinden, en de Engelfchen zien het Paradife lost teegenwoordig aan, als den roem van hunne Natie. vs De Taal, Sur tout qwen vos Ecrits la langue reveréé Dans wos plus grands exces Wòus foit toti- jours facrée (p)e zegt Boileau, en deles is wys: maar die “heeft by ons eene zwaarigheid, Wat 4s zuivere taal? ze nn Om hier van te oordeelen möet een taal wetten hebben, en om dié te heb- ben moet de welfpreekendheid vooráf gegaan zyn: want het zyn geene wet- ten die welfpreekende maaken, maar uit de welfpreekendheid worden de taal- wetten getrokken, om de zeer eënvoù- dige reeden, dat in alle werkingen van de ziel, de Geest voorgaat, en *t Oor- deel volgt. Ken Volk dat uit arme en ‘kleine beginfelen voortkomt, moet na- tuurlykerwyze een arme taal hebben, welke taal ryker werd na maate van de VI. DEEL. X vers (p) Art, Pott. Cr. 322 0 Ze VAN HAREN OVER DE vergrooting van dat Volk, het zy door overwinningen, het zy door koophan- del, Romen had lang geene andere taal als die, van foldaaten en boeren, en de Cenfor Cato vond die fpraak van ro- vers en flaaven zo fraay , dat hy zig de moeite had gegeeven, om de oorfpron- gen van die woorden optezoeken, en ‘er een geheel boek van opteftellen, dat in zyne onweetende tyden voor zeer ge- leerd wierd aangezien, Maar wanneer de overwonnene Grieken de kunsten en weetenfchappen tot Romen brachten, vond men ras dat de Latynfíche taal voor dit alles geene naamen had: nog- tans was de eerbied voor de auctoriteit van Cato zo groot, dat men, hoewel verleegen om zig uit te drukken, geene Griekfíche woorden onder ’t Latyn durfde mengen zonder. verfchooning , vooraf, te vraagen, gelyk men ziet by Lucretius (q). En hoewel Cicero, en de andere groote Oratooren, feedert al- le uitdrukkingen, die zy noodig had- den, (q) Nee me anim? fallit, Grajorum obftura reperta Difficile illuftrare Latinis verfibus esfe : Multa novis verbis prefertim cum fit agendum , Propter egeftatem lingua „ et rerum novitatem ; Sed tua me wvirtus tamen, etc, LUC. lib. I. VADERLANDSCHR GEDICHTEN. 323 den, vry hadden gebruikt, haddenze egter nog alle fcrupel in deezen niet weggenoomen; want Horatius fchynt nog! eenigen tyd in twyffel of men zig van nieuwe woorden mogt bedienen, fchoon hy in de affirmative befluit (t); en Afinius Pollio verweet in een werk, met opzet daar toe gefchreeven, aan Sallustius , die affectatie van oude woor- den te gebruiken (s); beide te goede Hovelingen om van een ander gevoelen te zyn als Augustus; die niet alleen „openbaar de gek ftak met de woorden en Origines van Cato (t), maar zelfs Spaanfche woorden in zyn moedertaal mengde, En uit dit alles, en ’ geen ‘er de volgende Keizers hebben gelieven bytevoegen, is gef{prooten het geen wy noemen zuiver Latyn, De Nederlanders hebben door mid- del van den koophandel hunne taal uit gebreid, verder als de Romeinen hunne overwinnende leegers: deeze waren’ die overwinningen gedeeltelyk fchuldig aan de wyze oplettendheid van al-foorts wa- Xa pe- Cr) De Arte Poër, — werborwm vetus interit @tas, Et jwvenum ritu florent modo nata vigentque, (s) De ill. Gr, u. 1O. (1) SUET. in Aug. C, 86. 324 -O. Ze VAN HAREN OVER DE penen, welke zy by vreemde Volkeren zagen, in hunne eigene leegers overte- brengen; en aanteneemen, zo ras zy de. nutheid dier wapenen befpeurden. Dus maakten zy ras gebruik van Galii- fche:zaabels, Numidifche en Batav:fche. ligte-Cavallerie, Creta’s Boogfchutters, Slingerwerpers-van de Balearifche eilan- den, en Oorlogfcheepen van Rhodus- maakfel: wat belet ons dit voorbeeld, met betrekking tot onze taal , nate- volgen? De handel en fcheepvaart fee- dert het jaar 1576 tot het jaar 1776 on- begrypelyk aangegroeid, hebben reeds zonder ontciering. met de uitbreiding van denkbeelden, een meenigte van noodzaakelyke vreemde woorden mêede gebracht: de Staatkunde, by ons, heeft haare uitdrukkingen, de Reechts-Ges leerdheid haare fpreekwyzen, en de Kryg geduurige nieuwe uitvindingen, die nieuwe woorden moeten baaren. En dië vermeenigvuldiging moet dagelyks toeneemen, nu de kunsten van ameni- teit zig beginnen te toonen in een land dat reeds in kennis van diepe Weeten- fchappen geheel Europa heeft geëeve- naard of overtroffen: dat Huygens ver- toont in Aftronomie, ’s Kin a ise \ VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 325 Wiskunde, Boerhave in Geneezing, en Albinus in Ontleeding van menfchely- ke lichaamen. Wy zyn dan nog maar eerst op den weg om uit dit alles een welfpreekende, en by ieder Lid van onze zaamenleevinge , verftaanbaare taal, - te formeeren, en wanneer die met ge- noegzaam getal en klaarheid vervuld zal weezen, dan, en eerder niet, zal het tyd kunnen zyn, om die taal aan naau- we wetten te binden. Dog zo lang wy niemand hebben, om in welfpreekende heid naast Cicero, in zachtvloeijende dichtkunde by Virgilius, in verheeven Lierzang nevens Horatius, in gefchie« denis-befchryving tegen over Tacitus, te kunnen zetten, fchynt het my een envoorzigtigheid toe van aan een taal, die fpoedig overvlaediger kan en moet worden, te gebieden, om in de gren- zen van haare armoede te verblyven, in plaats van zig, met nutte, en by ’% recht der Volkeren niet verboodene, roof van andere Natien te verryken, Alreede kan men van onze Landgenoo- ten roemen het geen ‘Horatius (u) van X 3 de (u) Grajis ingenium Grajis dedit ore rotundo Miufa loqui, De Art, Poët. 324. 326 O.Z. VAN HAREN OVER DE de Grieken zegt Belgis Ingenium, moo- gelyk zal men ’er binnen korten kunnen byvoegen Belgis dedit ore rotundo Mufa logui; maar dewyl dit nog niet is, ter- wyl nog honderden van zaaken in onze zaamenleeving, geftaadig, noodzaake- lyk, of aangenaam, met omfpraaken alleen verftaanbaar zyn, of met gemee- ne toeftemming, in onze taal moeten worden overgenoomen; kan men aan niemand weigeren om te mogen toe- brengen tot de vermeerdering, verbee- tering of verzagting van die fpraak: dog om te vonnisfen, wat in deezen is aan- teneemen of te verwerpen, zyn maar alleen begeregtigd die geene, die ge- bruik maakende van aandagtige opmerk- zaamheid, dagelyks door ondervinding gewaar worden welke uitwerking het zamenftel van fpreekwyzen, en de uit- drukking in woorden, veroorzaaken op het gemoed, den geest, het oordeel, en het hart der menfchen: dus uitmun- tende Predikers, deftige mannen van Staat, fchrandere Advocaaten, en blin- kende Dichters, De taal kan dan b ons nog geen hinderpaal in Vaderland- fche werken zyn, De VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 327 De Staat der Kennisfen. Eindelyk moet de teegenwoordige Staat der kennisfen en weetenfchappen in een Land niemand beletten, maar in teegendeel tot het onderneemen van Nationale werken aanmoedigen. Kies welke van deeze drie Staaten gy wilt, of dat uw Vaderland nog in duister zy; of dat het begint verlicht te worden; of dat ’er de kunsten en weetenfchap- pen bloeijen: in ’t eerfte geval is uw Gedicht (zo gy tyd en geest hebt om het na behooren uittevoeren) byna een plicht: in het tweede een ophelderend nut: in het derde een prachtig cieraad te meer. Maar in alle gevallen is uw yver pryswaardig. En ’t geen in ’ byzonder ieder onzer landgenooten hier toe meer moet aan- moedigen, is dat niemand tot nog toe in ons Vaderland dien loopbaan met fucces heeft betreeden, en dat dus de eerfte kroon nog is te winnen: twee mannen hebben wel in de voorige Eeuw iets diergelyks durven toetzen; maar van der Does, met meer geleerdheid als geest, volgt de platte verdeeling van de ftraaten van den Haag, en Antoni- X4 des, 328 OZ, VAN HAREN OVER DE des, met veel geest en een blinkende ins beelding, doorloopt de geheele wereld, zonder order , maak, of verband, Gy dan Nederlander, wie gy weet zen moogt, die ín deeze, meer vers lichte ‚en methodykere, tyden, leeft, die voorige dwaalingen voor u tot lesfen kunt-neemen, die nog niet befmet zyt met de infcitia Reipublice ut aliene, Gy, in wiens hart gloeijt de Amor Patrie, die. den Inboorling onderfcheid van den vreemdeling, Gy die booven Eeuw en Nyd-u durvende heffen in uwen boe- zem voelt branden de Laudum immenfa cupido, by de Dichtkunde geoorloofd; laat de gemiste keurftof van anderen, laat de ongelukkige uitflag kunner poo- gingen, u niet affchrikken: doorzoek vlytig s’lands gefchiedenifen , misfchien voorfpoediger zal het u gebeuren een bekwaamer onderwerp te vinden: vraag niet-hoe dat na waarde te handelen: de- zelve goede fmaak en verheeven geest, die wwe Leidslieden in de keur zyn ges weest, zullen, uwe Richtfnoeren in de uitvoering zyn, Maar vraagtge wat het zeedelyk oogmerk van uwen arbeid moet zyn, wat- gy nooit, uit hart of Qog, moet verliezen, wat uw- Vaderland | van VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 329 van u verwagt, waar van de- vervulling het toppunt uwer wenfchen moet zyn; hier op kan een ieder u antwoorden met den reegel , met welken Livius zyn werk begint, en ik deeze verhandeling fluit: Moe illud est precipue in cognitione rerum falubre et frugiferum, omnis te exempli documenta, in illustri polita mo- numento, intueri: inde vibi, tugque Rei- Publice , quod imitere capias ; inde fe dum inceptu, foedum exitu , quod wites (v). (Vv) LIv, iz Praf. X5 VER: Bladz. 330 VERHANDELING OVER EENIGE VOORNAAME OORZAAKEN ‚VAN ONVRUCHTBAARHEID, EN Nu 10 U WEN WAARGENOOMEN ; DooOR ANDREAS BONN. AU AU SC a ed De ONVRUCHTBAARHEID , niet zel- den een hinderpaal aan het genoe- gen van anderszints volkoomene Huwe- lyken , ja fomwylen eene niet onge- grondde reden tot Echtfcheiding ge- worden, heeft des te billyker den aan- dacht der Ontleedkundigen opgewekt, om waare het mogelyk alle de BE en- ntv mnd EE a een rd A. BONN OVER Enz 331 lende oorzaaken van dien, in lyken na. tefpooren; ten einde gepaste hulpmid- delen te leeren uitdenken, of vergeef- {che poogingen te vermyden ; en tevens aan de Gerechtelyke Geneeskunde zeke- rer gronden tot befluiten opteleeveren. Beide de Sexen zyn daaraan even on- derhevig bevonden; niet alleen door de gevolgen eener ongeregelde levenswyze, ofte andere ziekelyke toevallen, maar ook infonderheid door Natuurfpeelin= gen, omtrent de deelen, welke tot de voortteeling dienen moeten: terwyl on« dertusfchen de Vrouwelyke deelen, als meerder verborgen geplaatst, noodwen- dig de meeste duisterheid hebben moet ten overlaaten, Onder de gebreken van deeze is het niet alieen de tegennatuurlyke geflooten- heid der Schede (a); maar ook die der Baarmoeder , welke de meeste opletten- heid verdiend heeft by naaukeurige waarneemeren (b) en getrouwe fchry- veren (c). Eene (a) F Cl P. A. BOEHMER, Obftrv. Anat, faftic, 2. ) Obf, 6 cab. 7. er Ob£ 7 tab. 8. (b) 6 CL, A. HALLER Elem, Phyf. tom, 7. part 2e P. 95. (Cy HALLER Elem, Phy{, ibid, p, 54. ID. Comm. ad 332 A. BONN OVER EENIGE OORZAAKEN Eene geheele reeks van gevallen, omtrent dit ftuk, ook door den onver- gelykelyken MORGAGNE byeen verfaa- meld, ende met zyneeigene ondervinding overeenftemmende, deedden dien groo- ten Ontleed- en Geneeskundigen, in twee gevallen, waarover hy geraad- pleegt wierd, by het onderzoek der deelen, uit het gemis der Maanftonden, en anderszints kloeke en gezonde wel- gefteldheid der voorwerpen, van welke by de eene de Schede kort en vliezig afgeflooten, en by de andere geene uit- wendige opening dan die der pisweg zichtbaar was, vermoeden dat waar- fchynlykst de Baarmoeder in beide moest ontbreeken; waarom hy aan- raadde, liever zodaanig aangegaane Hu- welyken te verbreeken, dan zig roeke- loos aan eene konstbewerking te onder- werpen (d). Hy vaart voort, van deeze twee ge val: ad-r. BOERHAVE praelect. Academic. tom 5 part. 2. P. 214. ID. Disfercat. Anatomic, tom. 5. p. 242. in NABoTHI disf. Cl. ROrDERER, Elem, obfteti. p. 24 & 25. ID, Opufecula medica p. 364. in STEINIL disf, vide Cl. er. sANpirorT Geneesk. Biblioth. t. p- 257. (d) Il, MORGAGNE de fedibus et cgufis morbar. &e. Epist,. XLVI art, II & 12. VAN ONVRUCHTBAARHEID. 333 vallen tot alle dergelyke te befluiten ; — herhaalt de onzeekerheid der konst-hul- pe in die gevallen; — merkt infonder- heid aan dat de Baarmoeder geheellyk ofte gedeeltelyk kan ontbreeken; — bevestigt zulks met de waarneemingen van COLUMBUS €en FROMONDUS, en met eene zyner eigene, waarin hy de baar- moeder eener bejaarde, zoo klein als van een jong kind vond; — en veron- derftelt eindelyk , dat Ontleedkundigen, het ontbreeken der Baarmoeder meer- maalen zouden kunnen waarneemen (e). Hierdoor tot nafpooring aangemoe- digt, gelukte het my de volgende rER- STE WAARNEEMING te doen, welke ik dagt aan het zeer Aanzienlyk Genoot- Jchap der Weetenfchappen te VLIssiN- GEN, te moogen en moeten mededee- len ; te meer daar dezelve, benevens de TWEE daaraanvolgende, indien al geen nieuw licht over dit onderwerp, ver- fpreiden, ten minften ter bevestiging der gedachten van MORGAGNE ftrekken, en ter uitnoodiging der nafpooringen van anderen zal dienen kunnen. EER- (e) Id, auetor, ibid, art, 13. 334 A. BONN OVER EENIGE OORZAAKEN EERSTE WAARNEEMING. Een jong masties Vrouwsperfoon, van honger en koude vergaan, en op ftraat dood gevonden, wierd door my in November 1772 in het openbaar ont- leed, en gaf gelegenheidtot het waarnee- men der volgende byzonderheeden. „Het geheele Lighaam was met Gelu- we aangedaan, terwyl het aangezicht de wezenstrekken der Maftiefen had, De ligte taankleurigheid die het zoogenaamd Netvlies- der opperhuid verwde, was allerduidelykst onderfcheiden van de verfpreide Galkleur, welke, na de af. zondering der opperhuid, de huid en vetrok bybleef. In de galblaas waaren veertien , zoo groote als kleine tegen el- kanderen afgefleetene , meest driehoe- kige, witte, gladde, en zagte Galftee: nen. De Spysweg was genoegfaam ge- heel ledig, De overige Ingewanden waaren gezond, De Borsten zeer klein, De uitwendige Schaamdeelen natuurlyk en met weinig haair bezet, De ‘meeste aangroeifels der lange beenderen nog onvereenigt , en, door overgebleven tusfchen-kraakbeen, onderfcheiden. De in- VAN ONVRUCHTBAARHEID. 335 inwendige Teeldeelen waaren bovenal aanmerkelyk: — de Schede was zeer kort, vry eng, fterk gerimpeld, en ten €inde vliefig afgeflooten , zonder dat men eenen moedermond, of opening derzelve, door het onderflaan konde gewaar worden; — van booven in het bekken inziende, waaren de bodem der Baarmoeder, de breede en ronde ban- den, nevens de loop der Zaadvaten kenlyk; — de Eyernesten, en Trom- petten van FALLOPPIUS waaren meerder ingewikkeld, Alle deeze deelen, tegelyk met de Pisblaas en Endeldarm uitgenoomen hebbende, zonderde ik voorzichtiglyk den endeldarm ?er van af, en opende de Schede in de lengte van den onder en agterkant, het welke myn te vooren gedaan onderzoek bevestigde. Het Maagdevlies was verbrooken, en ver- toonde eenen gehakkelden{ rand, De rimpels der Schede verminderden en verflaauwden naar binnen. Dat ge- deelte der inwendige rok der Schede, t welk dezelve aflloot, was geheel cf. fen, voorzien van eene zeer geringe en niet doorgaande opening, welke naaulyks eenen kleinften fpeldenknop on- 336 A. BONN OVER EENIGE OORZAAKEN konde bevatten „ en naar een groefje (lacuna) (£) geleek, - Het astertte gedeelte van den bodem der Baarmoeder door infnyding vet- deeld zynde, vertoonde zig “daar bin- nen geene holligheid, maar wel de ge- woone vaste zelfftandigheid , en, nader herhaalde inkervingen, naar de linker trompet-opening zo wel als na de reg- ter, deeden insgelyks niets daarvan ontdekken; — dezelfde infnyding ne- derwaarts vervolgende, vond ik aan deeze Baarmoeder tevens den geheelen hals te ontbreeken, ende ín, plaats van dien, niet dan‘eene celwyze vaneenwy- king, omringt van een vaat- en vetvoes rend weeffel, binnen de verdubbeling van het buikvlies, ofte de breede ban- den, beflooten. De Eyernesten waaren niet zicht- baar, maar binnen eene byzondere ver« lenging van den agterkant der breede banden verborgen; — welke“ verlen- ‘ging en verdubbeling doorgefheden zyn- de, zag men de Eyerftokken; welker linker, by nader onderzoek; van bin- nen een vastere zelfftandigheid; en de reg- (f) Cl. arrLEr , fascicul, Anatom. r. ibique HU= BER de Vagina fig, 1, h, h. VAN ONVRUCHTBAARHEID. 333 regter inwendig eenige gelykenis naat blaasjes vertoonde. De openingen der Trompetten van haare gewoone franjes voorzien , waaren aan de buitenzyde der Eyerftokken zicht- baar; dog het overige mede verborgeri; en derzelver loop duister, en de gehee- le lengte naaulyks kenbaar, veel mindert open. Daarentegen heb ik in de lyken van twee andere, ligtvaardige en waar= fchynlyk onvruchtbaare vrouwsperzoo- nen, de geheele ‘Trompetten open , maat de uitwendige openingen en franjes der- zelve, aan en met de Eyerneften vaftge: groeyt en geflooten gevonden, s® ‚_ Zodánig een voorwerp derhalveti; by ’t welke de moedermond , de gehee- le halsen inwendige holte der Baarmoe* der, met die der Trompetten ontbree» ken, verdiend, geloof ik, in den vol- ftrektften zin , voor onvruchtbaar , en te= vens vóor onherftelbaar gehouden te worden: terwyl men uit de afgeflooten- heid der zeer korte fchede, in overe eenftemming met het eerfte geval vari VI, DEEL Y, MOR: 338 A. BONN OVER EENIGE OORZAAKEN MORGAGNE (2) befluiten mag, dat by het zelve geene ftonden zullen gevloeyt hebben, waarvan de dood belet heeft onderrichting te bekoomen, ‘Zoude men daarentegen uit deeze my- ne waarneeming, niet eeniger maate naar den {taat der inwendige deelen in het geval van MORGAGNE oordeelen en gisfen mogen? ende alle dergelyke voor- koomende omftandigheeden, zyne daar- by aangepreezene omzichtigheid, deste meerder en zeekerer verdienen ? TWEEDE WAARNEEMING. In het lyk van eene, naar het uiter- Íyk aanzien, en by het onderzoek der ingewanden bevondene, gezonde en vet« te vrouw, oud omtrent de veertig jaa- ren, en welke zig zelve aan het leven te kort gedaan had, vond ik ín dat zelf- de Jaar 1772, by het onderflaan, de fchede natuurlyk, maar de moeder- mond breeder en flaauwer binnen dezel- ve voorkoomen en uitpuilen ; en geene de minste opening daaraan op het ge- voel te ontdekken: — van binne et (g) Lc. art. Ir. VAN ONVRUCHTBAARHEID; _ 339 het bekken befchouwende , fcheen alles wel gefteld, behalven twee kleine ron- de knoestachtige verheevenheeden aan den agterkant, en eene dergelyke groo- tere aan den voorkant van het lighaam der Baarmoeder, en overdekt met het Buikvlies. | De Baarmoeder uitgenoomen, en ir de lengte aan den voorkant geopend hebbende , vond ik de inwendige hollig= heid, van den bodem af, door den hals, zig naar beneden uitftrekken: edog van den kant der Schede geflooten door een glad vlies, een waar vervolg van de inwendige rok derzelve, zynde in het midden doorfchynend, en ver- toonende uitwendig een dwarfche mid- denftreek, omringt van eenige flaauwere ftraalswyze vefelen, binnen het overige der öppervlakte der moedermond, als waare het een let-teeken: de Moeder- mond en Schede hadden egter verder niets tegennatuurlyks, De holte der Baarmoëder was byna opgevuld door eene ronde knoestachtige verharding in de zelfftandigheid van des- zelfs agterkant, en floot de inwendige opening der regter trompet van de oves rige holte af, | Ya Nies 340 A. BONN OVER EENIGE OORZAAKEN Niemand twyffelt, of eene dergelyke gellootene Moedermond, werd billyk mede: voor eene oorzaak van onvrucht- baarheid gehouden (h); edog niet zoo volftrekt, gelyk het voorige geval, de: wyl men voorbeelden heeft, dat de Na- tuur zelve tot ontlasting der ftonden zig daarby eenen weg gemaakt heeft (1): of te dat de kunst haar te hulpe gekoomen; en op haar voorbeeldig voetfpoor, den uittogt door eene gemaakte opening be- zorgt heeft (k): op dezelfde wyze , als men met een zelfden goeden uitflag , de tegennatuurlyke geflootene fchede get opend heeft, waar van ons, ook in on= ze taale , geene verhaalen ontbreeken (Ì). In een dergelyk geval egter zoude men ook reden hebben, by het onderflaan, van de uitpuiling der moedermond tot het aanwezen der Baarmoeder te beflui- ten; (h) MORGAGNE |. Cc, art. F7. (i) TERSIER nieuwe natuur en gencesk, biblioth. 1 deel r ftuk. pag. Ó5. (k) BENEVOLI en TAJACONI waarneem, met aans teek. van j. B. SANDIFORT p. 2, &C. (1) J. v. MEEKEREN heelk. waarn, 55 hoofdft, H. V. ROONHUYZEN gen, en heelk. aanm, 2 boek P. II4. 122, HAARL, MAATSCHAPPY 5 deel p‚ 424 VAN ONVRUCHTBAARHEID, 34 ten, en by de kenteekenen van de op- houding der maanftonden, en derzelver aandrang, zig niet ongegrond eenen goe- den uitflag der konftbewerking belooven moogen. Het ondervraagen naar den ftaat der maandelykfche vloeyingen werd dan vooral noodzaakelyk. - Maar zoude de ophouding derzelve;, ook in dit ons geval, de zelfftandigheid der Baarmoeder;dus knoestachtig hebben doen ontaarden? en, zoude dergelyke ontaarding niet meestal de ontzachely- ke blaasryke waterzuchten der Baarmoe- der of Eyerftokken voorafgaan, ende ten gevolge hebben? Ik vermeene zulks reeds in verfcheidene na den dood geopende; zodanige waterzuchtige vrouwen over- tuigendst te hebben waargenomen : maar tevens te hebben opgemerkt, dat eene byzondere verbreeding der moedermond dezelve dikwyls vergezelde, en moge- lyk tot een kenteeken der inwendige ont- aarding zoude kunnen dienen, DERDE WAARNEEMING. Een ryzig, gezond en flerk, dog ma- eg on ger 342 A. BONN OVER EENIGE OORZAAKEN ger vrouwsperzoon, oud omtrent vyf- en-twintig Jaaren , onder geweldig hoes- ten , toevallig eene dikte in de regterlies fche befpeurende, die naar boven ver= fchuifbaar was , dog niet geheel wegte= brengen; en dit gezwel in den tyd van vier maanden merkelyk toegenoomen zynde, kwam zy daarover in Maart 1775, den zeer kundigen en ervaaren Heel- en Vroedmeester den Heere Mm. BERKMAN, raadpleegen: wanneer dit gelegenheid verfchafte dat ik, nevens den zeer geleerden en Heelkundigen Geneesheer, den Heere j. HOVIUS, daarby genoodigt, ende door de lyde- res toegelaaten wierd, | Het gezwel was toenmaals een vuist groot, ovaalrond, gelyk van oppervlak- te, tegenftandbiedende op het aanraa- ken, vafter dan eene breuk, en minder hard dan een knoestgezwel ; vry beweeg- lyk, dog minder aan den bovenkant, alwaar het, platagtig opgezet, wat pyn- yk en duifterer op ’t gevoel, zig naar den buikring uitftrekte; beflaande niet alleen de geheele regterlip der vrouwe- lykheid, maar doende dezelve zodaanig naar de linkerzyde overhellen, dat de groote {pleet daardoor geheel toege | | Ed 8 drukt VAN ONVRUCHTBAARHEID. 343 drukt en oeflooten wierd : blyvende eg- ter de pisloozing onverhinderd. Het groot hinder %t welk de lyderes ‘er van had, deed haar moedig befluiten de konftbewerking te ondergaan, welke de Heelmeester , meermaalen in derge- lyke gevallen van vetgezwellen beproefd, haar als het eenigfte en veiligfte middel in die omftandigheeden voorftelde, naas melyk het gezwel door ’ mes wegte- neemen. Tendien einde, de natuurlyk gekleur- de bekleedfelen nevens eenige laagen der celwyze vetrok in de lengte des ge- zwels doorgefneeden zynde, kwam het gezwel terftond meerder voorwaarts uit= puilen; nog omgeeven door een vliezig bekleedfel, ’t welk wryer over het zel ve konde bewoogen werden. Na het doorklieven van dit waare vlies, kwam het daar binnen bevat gezwollen deel als met geweld te voorfchyn , heb- bende eene naar het blaauw hellende kleur, en eene effene, zeer gladde en met eene meenigte opgezette en aders fpattige bloedvaatjes doorweevene op- pervlakte, hoedaanige ook aan de bin- nenzyde des geopenden vliezigen zaks eigen was, en welke, even als de fches | Y4 den 344 A. BONN OVER EENIGE OORZAAKEN den rok der ballen, ofte het buikvlies in den omtrek der eyerneften, in den op- pervlakkigen rok des gezwels overging en vervolgt werd. Het gezwel was dies niet in den gehee- len omtrek aangehecht; ook niet geheel losen vry; maar aan den agter en on- derkant door eenen breeden, dunnen vliezigen toom, eene verdubbeling van den bodem der zak, bepaald; ende als van eenen vry dikken en met dat zelfde vlies omkleedden fteel, die door den buikring uitkwam, afhangende, Langs deezen fteel konde men naderhand een filet, door den buikring naar binnen brengen: terwyl de buikring, in het eerst door deeze fteel gevuld, en om de= zelve geflooten, mede zeer glad, en van eene ligte roode kleur was, als waare het van ontfteeking die dat gedeelte ver- ftropt, en dus pynlyker gemaakt had. Na het afzonderen des gezwels van dien onderften toom ofte band, en by het doorfnyden des fteels, ontíftond ee- ne aanmerkelyke bloedftraal, die door de binding van het vat ophield, De gevolgen deezer konstbewerking waaren niet buitengewoon, dan alleen dat het overfchot des fteels na eenige das gen VAN ONVRUCHTBAARHEID. 345 gen wederom opzettede ; welke uitgroey- ing ter grootte van een duiven ey ge- vorderd, zonder andere hulpmiddelen dan fyn en droog plukfel, en eene maa- tige drukking, van zelven inkromp , en- de by het afvallen der binding geheel verdweenen was; waarna. de wond door een let-teeken geflooten, en de lyderes in tien weeken werd geneezen; zynde ze- dert volkoomen welvaarendé, Het uitgenoomen gezwel, van den ag- terkant, in de lengte doorgefneeden, was van eene fafelige dog meest papagti- ge, hier en daar vaftere, witte en lood- kleurige zelfftandigheid, met verfchei- dene kleine holletjes, die een bruinag- tig geel en flymerig vogt bevatteden. In het midden door het zelve ging ec- ne ruimere holte, verzeld van byna kraakbeenige {treepen, en door een be- gin van veretteringe eenen vingerhoed vol zeer bruine ftof bevattende, Alle de omftandigheeden deezer, mo- gelyk te breedvoerige, befchryving, of fchoon niet tot het eigenlyke oogmerk myner mededeeling , dienende, achtede ik egter te gewichtig en mogelyk niet on- nuttig te laaten voorafgaan: daar ik, "3 hk als / 346 A. BONN OVER EENIGE OORZAAKEN als derde waarneeming voornaamelyk het volgende bedoele. De lippen der fchaamelheid, terftond na de konstbewerking, meerder van elkan- der wykende, kwam het hoofd des kit- telaars, ‘twelk reeds te vooren des Heel- meesters oplettendheid verdiend had, meerder ten voorfchyn, en was nevens deszelfs rug en voorhuid, ten aanzien der meer dan gewoone grootte en gely- kenis naar een manlyk lid, opmerkelyk, Het aanleggen van het verband liet niet toe, hierby nader onderzoek te doen. Ondertusfchen had ik, even voor de konstbewerking , ook in de linkerlie- fche, onmiddelyk voor den buikring, een dergelyk, dog kleiner, eyrond, ef fen, beweeglyk, en aan eenen zaadbal niet ongelyk lighaam waargenoomen, waarvan het aanraaken voor de lyderes wel niet pynlyk, maar gevoelig was. Deeze Ted bread verfterkte myn ver- moeden, over den onzeekeren aart des _ eersten gezwels opgevat, en *t welk ik den Heelmeester naderhand mededeel- de, dat het zelve, uit het hol des buiks _door den buikring uitgezakt, en dus ge- lyk in alle zogenaamde breuken, een Bes et feq. tab. 1, et tab, 2, fig. I. « VAN ONVRUCHTBAARHEID. 347 gedeelte des buikvlies voor en met zig uitgevoerd hebbende, welligt een door- gezakt Eyernest zyn konde; ofte een foort van ballen zynde, het voorwerp dustot de vrouwelyke Hermaphrodieten behooren? By het herinneren der voor- beelden, en nader raadpleegen der {chry- veren, wierdik verder hierin gefterkt door de waarneemingen van VEYRET, door VERDIER medegedeeld (m), en in t byzonder door die van den beroem- ‚den Engelfchen Heelmeester Porr, van eyernesten die doorgezakt en pynlyk, door hem weggenomen waaren (n); als mede door dergelyke liefchgezwellen , eener Angolefche Negerin, door PAR- SONs op het voetfpoor van DIEMER- BROEK en DOUGLAsS voor eyerneften ge= houden en befchreeven (o). Ten uiterften verlangende, den ftaat der fchaamdeelen by onze lyderes na- der te onderzoeken, vonden wy hier | toe, (m) Memoires de Pacad. de Chirurgie , tome 2; 4:35 (n) P. POTT treatife on ruptures , p. 153. — IDEM ese operations , Lond, 1775, cafe XAIV, | (0) 7. PARSONS medic, and critical Enquiry into the nature of Hermaphrodits Lond, 1741. pag. 134 - 348 A. BONN OVER EENIGE OORZAAKEN toe, by het wegneemen van het laatfte verband, gelegenheid; wanneer wy het volgende, overeenkomftig met het twee- de geval van MORGAGNE (p) en met de befchryving en afbeelding van dedeelen _ der Negerin van PARSONS medegedeeld (q) ‚ waarnaamen. De groote lippen van elkander ge- bragt hebbende, zag men niet, dan het gewoonlyk. boovengedeelte der water- vleugels, welke in de voorhuid des verlengden kittelaars uitliepen. Het hoofd deezer roede had geene opening. De huid, die deszelfs overige lengte dekte, was meer of min gerimpeld, Beneden dezelve was op eenen natuur- Iyken afftand, de opening der pisweg. Onder deeze was eene langwerpige groef, welke nader bleek niet anders dan eene inplooying der aldaar zeer verdunde gladde en kleuriger huid te zyn. Voor dezelve rees, van den kant _ van het furket, een dun halfmaanswy- ze vlies op, door verdubbeling der ver- dunde huid gemaakt, en waarvan de zydelingfche hoornen naar de watervleu- gels Cp) l.c. art, 12. (og) he. : VAN ONVRUCHTBAARHEID. 349 gels opliepen en eindigden. Agter dit wanftallig Maagdenvlies, was geen het _minfte bewys van eene opening der fchede, Hierop de lyderes ondervraagende betuigde zy, gelyk te vooren, nimmer eenigen aandrang naar die deelen be- fpeurt te hebben; ende was omtrent beide de fexen even onverfchillig, Haa- re wezenstrekken hadden wel iets man- lyks, dog zeer gering, en zonder baard, De ftem was vrouwelyk, Zy had ee- nig hair aan de beenen; en eene brees de, vlakke borst, zonder eenigen fchyn van boezem. In het kleed vân vrouwe, en dus ook daarvoor gehou- den, wierd haar haaren onvruchtbaa- ren {taat bedektelyk te kennen gegee- ven; waaromtrent zy zig te vrede be- toonde; als zynde meerder verlegen voor de opkoomende zwelling der lin- kerliefche, welke haar te eeniger tyd, aan eene tweede konstbewerking mogt onderwerpen, <92, &e Hoeveel duisterheids omtrent de in- wendige deelen, deeze waarneeming ook 350 A. BONN OVER EENIGE OORZAAKEN ook moge overlaaten: de overeenftem- ming egter, met de aanteekeningen der voornoemde Geleerde Mannen, laat; dunkt my, naaulyks twyffel over, zo: daanig een voorwerp voor eene vrou- we, maar voor eene onvruchtbaare te houden, welke waarfchynlykst eene zeer gebrekkige Baarmoeder hebben moet, indien dezelve nevens de gehee- le fchede, daaraan welligt, niet ont- breeke, De uitwendige geflootenheid immers, zonder andere opening dan die der pisweg, komt met het tweede geval van MORGAGNE overeeen; ter- wy! het weggenoomen gezwel, in zyne ontaarde zelfftandigheid, de waarnee: mingen van POTT en PARSONS fchynt te beveftigen: want, om met CHESEL- DEN {r) en andere fchryvers, zodaas nige liefchgezwellen voor zaadballen te houden en dergelyke voorwerpen tot het manlyk geflacht te reekenen (s. t)3 hiertoe vind ik my in dit geval als nog wee (1) w. CHESELDEN anatomy of the human body, tab. XX XIII, in explicarione n°% 3. et 9: (S) HALLER in commentar, loc. reg. Gottingens. tom. ï. p. 12. et feq. (tE) A. KAAUW BOERHAAVE in zovis commentatiis Tk: EE tom. Ii, P. 315. Et feq. ibique Lan, 2 VAN ONVRUCHTBAARHEID. 351 wederhouden, door het natuurlykeder lippen; de laagere ftand des kittelaars, de mindere afftand van het forket tot den aars, en door het aanweezen van een foort van maagdenvlies, waarvan gemelde fchryvers als dan niet gewaa= en. " Mogte het eindelyk den Ontleedkun- digen gebeuren, zodaanig een bejaard voorwerp te ontleeden, ende dit raad- felagtige te beflisfen! Of ’er naamelyk, by zodaanig gemis van Maanftonden en ontbreeking der fchede-opening, naar MORGAGNE’S vermoeden, waarlyk gee- ne Baarmoeder ofte flechts eene gebrek: kige te vinden zy, gelyk myne eerfte waarneerning zulks omtrent zyn eerfte geval bevestigt: dan of, volgens de waarneemingen en ontleedingen van vrouwelyke kinderen en vruchten door DE GRAAF (u) PARSONS (v) en andere gedaan, een langer uitgegroeyden kitte- laar, ende al ofte niet doorgezakte Ey« ernesten, den natuurlyken ftaat der Baarmoeder niet verhinderen? In deeze twee laatíte aangehaalde voorbeelden, ZO- (UI R. DE GRAAF, alle zyne werken, hoofdft, 15. pl. 23 en 24. (CV) PARSONS |, c‚ p‚ ISI Et feq. tab, 3, fig. rt, 2. 352 A.BONN OVER EENIGE OORZAAKEN zowel als by de Angolefche Negerin; werd eene ingang (entrance), of opening Corifice) der fchede genoemd en afge- beeld, Hierinis myne waarneeming van die van CHESELDEN of DOUGLASS en PARSONS verfchillende: ten zy men de boven befchreevene groef, daarvoor wilde houden, — | AMSTERDAM, den 23 July 17758 P. S. De beroemde Engelfche Ont: leeder WILLIAM HUNTER, heeft zedert het verzenden myner verhandeling , zyn uitmuntend en koftbaar werk, Anas tomia uteri humani gravidi, vtabulis il- lustrata, te London, 1774, in Novem: ber uitgegeeven ; en aldaar, tab, XXVI, fiasr. 2. Z.en 4, een dergelyk geval; eener aanmerkelyk uitgezette en binnen den buik opgereezene Pisblaas, met ag- teroverbuiging, en inzakking eener be- zwangerde Baarmoeder , binnen het bekken, befchreeven en afgebeeld. Dit geval, het eenige, ’t welk ik, behal at VAN ONVRUCHTBAARHEID. 35% dat van den Hooggel. Heere vAN DOE- VEREN, gemeld vinde, is allernaast met het myne overeenkoomende, of fchoon Hs eenigermaate verfchillende: name; kas | | | Ae ne vrouw was in de 5* maand haa- rer zwangerheid, erin: De Blaas was met bloedige. pis opge- vuld, De mond der Baarmoeder was, ag- ter en tegen het benedenfte gedeelte van de Pisblaas, aangeplaatst. mende De bodem der Baarmoeder was tot in het onderfte van het Bekken afge- zakt, en tusfchen de Schede en Endel- darm gelegen. De Trompetten klommen opwaarts van den bodem af, uit het bekken, Het Kind lag met het hoofd bene: den, met de rug zydelings, en ge- kromd, en het aangezicht naar de ande: re zyde gekeert. | De Navelftreng was om deszelfs hals geflingerd, | 7. Lm 15 ee FP} DEEL Z VER: VERKLAARING DER ACE BEE TESDSEN -07R IN Van de Voorwerpen, der eerfte en tweede Waarneeming , maar dezelve, in hunne natuurlyke grootte ERN geteekend, re ak e PIG, IL. en 2, behoorende tot de eerfte W aarneeming. HE oe a de lippen, “re *_£ b, de voorhuid des Kittelaars, 5 c‚ het hoofd deszelven , d, de watervleugels , ede opening des piswegs, fs. de gehakkelde rand des verbrooken maagdenvlies , _g. de geopende, korte en rimpelige fchede , h, het afgeflooten einde der fchede , à, de doorgefneden bodem der Baarmoce der zonder inwendige holligheid;, k. de celwyze vaneenwyking; Z, het omringend vaat- en vetvoerend weeflel, — mAisk î 2e het 353 m. het ontbreeken der hals , en mocdete mond , „, de breede banden, o. de ronde banden der baarmoeder, p. de zaadvaaten , g. de franjes aan de uiteinden ‘der trom: petten, 7, de verlengingen des buikvlies, ofte breedenband, binnen welke de Eyer- nesten en het overige der trompet- ten verborgen waaren, in de 2de fie guur doorgelneden , s, de uitwendige trompet=opening , t. het regter Eyernest, u. het linker. FIG. 3. en 4. behoorende tot de tweede Waarneee ming. 4.4. een overgelaate gedeelte der fchede, b, de verbreede moedermond, c‚ het ontbreeken der opening, en het doorfchynend gedeelte des oppers vlakkigen vlies, d, de flaauwe ftraalswyze vefelen , e, de hals der baarmoeder „ f. de bodem derzelve , & g. de trompetten, bo AR} bh. à twee 350 hb, à, twee ronde knoeftagtige verheven: heeden aan den agterkant , gedeelte. lyk nog met buikvlies bekleed, k.\ de dikte des doorgefneden bodems aan den linkerkant, m. de dikte des doorgefneden hals, ins= __gelyks meerder, dan die der andere zyde, 7. de agterzyde der moedermond , o. o, de trompetten, pe 4e de inwendige holte der baarmoeder , r, de knoestagtige inwendige verhar- ding , welke de linker trompet ope- ning affloot , ; s. eene derde uitwendige ronde verhee-= venheid, aan den voorkant der baar- moeder, KEE VER: Iv VL Deel, bl. 256. HUM HON vrg, EIN / IN Schler feutps2778. Hrhdndel. / 5 ii HA 5 a- a El AETINCAV EL ITS VI Deel, El. 256. CUI Û K- MEISJE 4 De Ate ZAAN y st reset k „ | Î | i | 7. 7Setden feudos -2778. VI Deed 5l.350. Sig. z. Meme mel. mare 'e Zeeumsch Genootscha, Bladz. 357 VPR DER BERICHT AANGAANDE VERSCHEIDENE ZEE-INSECTE N; ZO IN DE WATEREN van ZEELAND, ALS AAN DE STRANDEN VAN HET EILAND WALCHEREN ZICH BEVINDENDE, EN WAARGENOMEN D O0 Oo R LEENDERT BOMME. & _ pe STEEN=WORM or PHOLADE. * Opreer de veelerleye Zee-Infecten, en andere Zee-diertjes , welke aan de ftranden van het Eiland Walcheren zich vertoonen, is ook dat, ’ gene in ’t ge- L3 __ meen „358 _L, BOMME OVER EENIGE meen de Stéen-wôrm wordt genoëmd, doch inderdaad eene Steen-Mosfel of Pbholade is. ‚Dit Diertje is by de Natuurkenners, feeds een geruimen tyd, bekend ge- weest, en befchreven: Doch aan onze Nederlandfche Kusten, en daar onder ook aaf die van Walcheren, is het zel- ve, myns wetens, niet gemeen geweest. Het was eerst in de Jaaren 1759 en 176o, dat het zelve alhier wierdt ont- dekt, en toen eene groote bekomme- ring veroorzaâkte voor ’sLands Zee- weeren, veelzins uit Steenen beftaande; het bleef toen by die ontdekking, en federt dien tyd, is het zelve, zoo veel my bekend is, niet weder gezien, dan in den jaare 1773, wanneer ik gelegen- heid bekwâm, om ’t zelve wat naauw- keuriger waartenemen, en te laten af- beelden, Ik denk dat het niet onnut, noch on- aangenaam zal zyn, by het geven der afbeeldinge, teffens eenige byzonderhe- den ofïntrent de gefteldheid en werking van dit Diertje, door my waargeno- men, den Beminnaaren der Natuurlyke Hiftorie medetedeelen, Vooraf zal ik hoofdzaakelyk byeentrekken, ’ gene ge ZEE=INSECTE N 359 geleerde Natuurbefchryvers deswegen reeds hebben geboekt. Men vindt in de uitgezogte Natuurk. Verhandelingen 4, deel bl, 229, een uit- trekfel uit eenen brief van den Heer Kabler, Doctor te Marfeille aan den Heer Lyf-Arts Bak te Stokholm van den 18 Mey 1754, waar in melding van an 5 ontdekte Wormachtige Stee- nen, te Marfeille „ op een onderfcheide- ne wyze doorgevreeten met kleine gaat- jes, door een Diertje tot de Millepedes of Pisfebedden behoorende, en ook met grootere gaaten , door verfcheiden Mos: Jels, als de Coriaceus, Pholas, enz. De geleerde Heer Houttuyn, uitgever van dat fraaye werk, zegt in eene Aan- teekening, door zyn Edele daar by gee {teld , dat van dezen of diergelyken aart geweest waren de Wormen, die den Ar- duin-Steen, welke in het voorfte deel dezes jaars 1759 aan het Eiland Wal- cheren gevonden is, doorknaagd heb- ben, wyzende op de Nederlandfche Jaarboeken van Maart 1759 bladz. 317. Wylen de zeer geleerde Heer Job Baster, (die by Natuurkenners met lof wordt nagedacht) gaf ook eene korte befchryving van het zelve, in zynnuttis Z 4 ge 360 1, BOMME OVER EENIGE ge en aangenaame Natuurkundige Uit- Jpann, 2 deel bladz, zo. onder den naam van Steen-Mosfelen. Zyn Edele had die met eigen oogen waargenomen, en bragt dezelve tot de Steen-Mosfelen, Pholaden, welke door Leumphius, zoo als die in Oost Indiën wor- den gevonden , befchreven waren in zy- ne Amboinfe Rariteitkamer bl, 151. Zoo had ook Adanfon. eene befchryving gegeven wegens die van Africa, als me- de Sloane en Brown, over die van Ame- rica, En wegensde Zuropetfche, vindt men in het Woordenboek der Natuurl, Hliflorie van den Heer Walmont de Bor mare, op het woord Steenfchelp, een bericht van dat Diertje, zoo als het door den Heer Reaumur in den jaare 1712 reeds was befchreven, als in Vrankryk waargenomen, gelyk ook door den Heer d’Argenville, en in Íta- lien door Rondelet, Maar * alleruitvoe- rigfte verllag van het zelve vindt men in het fraaye werk, genoemd MNatuurlyke Hiftorie volgens bet famenflel van Lin- naeus, door den zeer geleerden Heer Doct, Houttuyn uitgegeven, int 1 deel 15 ftuk bladz, 128, Ìk achte het onnoo- dig alles ’t gene daar te lezen is, nate- | fchry- LEE-INSECTEN 36t fchryven; dit fraaye werk istoch in de handen van alle Liefhebbers der Na- tuurlyke Hiftorie. Alleen zal ik hier uit doen opmer- ken , dat, ingevolge de aangehaalde fchryvers , men deze Steen-Mosfels vindt op de Zngelfche Kusten, in de Kryt-Steenen, alwaar de Visfchers de- zelve tot Aas aan hunne hoeken flaan ter visvangst, en dat men die ook al- daar tot /pys gebruikt; en dat zy zich insgelyks bevinden op verfcheiden Kus- ten van Vrankryk, als van Normandy- en, Poitou, Aunis, en ook te Zoulon, zoo ook in Ztalien, in de Rotzen, ja zelfs in oude Marmeren Steenen te Poz- zuoli by Napels. Wat de wyze betreft, op welke deze Steen-Mosfels in de Steenen komen, het zy door eigen uitholnge van de Steen-Mosfel zelve, of door het betrek- ken van, reeds door andere oorzaaken gevormde, gaaten; als mede door welk deel van het Diertje deze uitholling wor- de verricht; daar over hebben de Hee- ren Walisniere en Argenville reeds vry naauwkeurig gedacht, doch zoo’tfchynt niet volkomen zeker door eigen onder- vinding, maar veel eer, even als ook 5 de 362 LL, BOMME OVER EENIGE de Heer Reaumur, by toeeigening en onderftelling; ’t is zeker dat de Heer Baster dezelve ook heeft gezien, dan of zyn Edele ook de werking zelve heeft konnen befchouwen, is my niet geble- ken: alhoewel de door hun daar aan toegedachte werking vry naauwkeurig met de zaak zelve overeenkoomt, | Althans het eenen ander, wordt door myne ondervinding ten krachtigften verfterkt, waarom ik de vryheid neme; dezelve nu vervolgens te berichten. In de maanden January en February van het jaar 1773, ontdekte men we derom deze Steen-WWormen of Steen- Mosfels in de Zinkfleenen, die aan het einde der hoofden voor Westcappel la- gen, en by laag water zich vertoonden, Een zeer groote Steen met dezelve be- zet, werdt binnen Middelburg gebragt, aan de Kammer van de Edele Achtbaare Heeren Staaten van Walcheren, en al- daar in zout water gelegd, daar ik de- zelve voor het eerst te zien kreeg, De Steen was alom bezet met ronde gaaten van onderfcheiden grootte; fommi- gen als het dunste einde van een T'abaks- pyp, anderen als het dikfte deel daar van, of noch wat grooter, Uit veele ad zel. ZEE-INSECTEN. 363 zelver kwamen wormachtige geftellen , gelykende naar Pierwormen, welke by aanraking zich terugtrokken, tot geheel in de gaaten. Oppervlakkig konde men van deze Diertjes geen denkbeeld maken, want wanneer ’er een ftukje van den fteen was afgeftoken, zoo zag men wel een fchulp, waarin het Diertje verfchool, doch de hals trok zich zeer fterk in. In dien toeftand hield ik echter de- zelve, eenige dagen, levendig; dan zy waren niet in hun eigen Element, des ik begreep, dat om derzelver werking waartenemen , men die in den fteen moeste behouden, en zoo verre trache= ten te ontblooten, dat men echter hun: ne werking konde naargaan. Dit gelukte my kort daarna , want door de goedgunftige beftelling van den Weledelengeboren Heer en Mr. Marti- nus Johan Veth van de Perre, Heer van Westcappelle en Nieuwland, Sche- pen en Raad der Stad Middelburg, werdt my gebragt een groot fluk Steen met den Steen-WW orm bezet. Deze fteen was graauwe Vilvoordfche Zinkfleen, welke tusfchen het Rys en Paalwerk, van het zoogenaamde wan | de 364 L. BOMME OVER EENIGE de Perre’ Hoofd voor Westcappel, aan den Dyk, had gelegen, tot ftyving van den grond van ’t voorfchreven hoofd; en-welke fteenen doorgaans van twee of meerder voeten in het vierkant groot Zyn. Tan mynen fteen, beitelde ik ver- fcheiden ftukken af, zoo als ik’ best oordeelde om de Pholade of Steen-Mos- Jel te konnen naarfpeuren, in derzelver werkinge. En onder allen gelukte het my, een der verkleinde ftukken Steen zoodanig doorteklieven , dat de Steen- Worm of fchulp geheel ongefchonden was gebleven, doch teffens zyn uitge holde koker of legpiaats in den Steen, in de lengte, zoo.geopend, dat ’er een genoegzaam gedeelte van den omtrek des kokers behouden bleef, om het Diertje daar in te konnen vasthouden, en nochtans gelegenheid te laten, om vry en ongehinderd zyne werking te konnen volvoeren , en my, ter zelver tyd, het gezicht daar van te verleenen. Tot dat einde het zelve ín een ruime glazen Fles gefteld, en daaglyks van versch Zee-water voorzien hebbende, had ik ° genoegen dit fchepfel, vere fcheiden maanden lang, levendig te hou- en; ZEE-INSECTEN, 365 den, en deszelfs werking, by herha- ling, op myn gemak te befchouwen , weshalven ik nu zal overgaan, om eeni- ge byzonderheden van myne opmerkin. gen te melden, Deze door my waargenomene Dier: tjes, waren alle Tweefchulpige Mosfels; in de beide Schulpenis het voornaame ge deelte des lichaams geplaatst, doch zoo dat het buiten den fchulp opwaards, ee- nen langen en kloeken fnuit uitbrengt, en nederwaards naar onderen, eenen vlee. zigen of harden voet doet uitpuilen. De grootfte Schulpjes, die ik heb waarge- nomen, hadden de lengte van 13 duim Fynlandfche maat, maar de Kokers of holten in den Steen, waar in de grootfte Diertjes huisvestten, waren wel omtrent 4 duimen lang, en liepen tregters-ge: Wys; zoodanig naar boven vernaauwen- de, dat aan de oppervlakte van den _ Steen, de opening pas van : duim in middellyn was, terwyl dezelve in t be= nedenfte gedeelte by den fchulp, wel byna de wydte had van 1 a 1: duim, ‚In den eerften opflag, zou ’*t konnen fchynen, als of deze Koker, of Buis, veel te lang voor dit Diertje ware, doch eene nadere opmerking doet duidelyk zien, 366 L. BOMME OVER EENIGE zien, dat dezelve zeer wyslyksdus is gefchikt. __ Want de fchulp is in het lager ges deelte der Koker of Buis geplaatst , en het Diertje brengt zynen Snuit of Zui. - ger buiten den fchulp opwaards, niet alleen tot aan de oppervlakte van den Steen, maar zelfs noch wel 2 a 2: duim buiten die oppervlakte uit; doch naar maate dezelve langer wordt, verdunt hy teffens in omtrek of dikte, zelfs tot op de helft van de dikte, die hier getee- kend ftaat, Weshalven men mag oordeelen, dat de Snuit dienftig zy, om de gemeenfchap met de zee te behouden, als waar uit het Diertje zyn voedfel trekt; terwyl het gedeelte van den fteenen Koker of uitgeholde Buis, ’t welk tusfchen den bovenrand van den fchulp, en de op- pervlakte van den fteen bevat is, dient tot eene bergplaats voor den Snuit, waar in dezelve kan worden beveiligd , voor alle beledigingen van buiten , welke dien, teederen Snuit zouden konnen kwetfen, Dit blykt duidelyk voor ’t gezicht, alzoo opde minfte aanraking des Snuits, het Diertje denzelven binnen den {teen terugtrok, Ja wanneer een_dezer Dier- tjes ZEE-INSECTEN. 367 tjes geheel uit den fteen genomen was, en watfterk werdt aangeraakt, zoo trok zich het zelve genoegzaam geheel in den fchulp, het achterfte of onderfte uitpui- lende harde gedeelte alleen uitgezon- derd, * welk was als een woet of kusfen- tje, waar op het rustte, en het geen in het diepfte of onderfte van de wooninge achter den fchulp was geplaatst. Wanneer men nu het oog vestigt op de bygevoegde afbeelding Fig. I. lett. A. ziet men daar den {teen doorgekliefd, enin denzelven verfcheiden indiepfels en gleuven, die alle gedeelten van zoo vee- le kokers of buizen der Steen-wormen of Steen-mosfelen zyn. In de grootfte en doorgaande gleuf met letters a, en b. aangeduid, bevondt zich myn Steen-worm (Pholade). Het boveneinde der gleuf reikte aan de oppervlakte van den fteen by a, maar aan het onderfte gedeelte, eindigende by 5, wäs noch een grooter masfa van den fteen geweest, waar in de buis, of gleuf eindigde, zynde gefloten geweest, op dezelve wyze als in de daar nevens- ftaande buis by c. d. is aangewezen; doch welke eindiging , of gefloten ge- deelte, door het wegklieven van an ers 368 L. BOMME OVER EENIGE derften klomp fteen, een klein gedeelte van deszelfs bodem had verloren, Echter zoodanig dat de fchulp noch genoeg onderfteund was, en behoorlyk vast bleef zitten. Alhoewel zulks by. vervolg veranderde, en het Diertje ’er zich doorboorde, waar door by het uit- teekenen, de fchulp van het Diertje wat te hoog geplaatst is, tegen den Na- tuurlyken ftand, als moetende gefteld zyn, in het alleronderfte van de koker of buys by £. | De leen zelf is van eene zelfftandig- heid die zich gemaklyk laat fplyten, en afraspen, en zelfs door eene kleine wryving met water, en eenig hard lichaam, zich hichtelyk tot een pap laat ontbinden. | De daar in zynde kokers, of buizen; zyn vry naby elkander, en eenige zelfs in elkander loopende: of dit voor een dier Diertjes ook den dood veroorzaakt, heb ik niet konnen bemerken ;- of fchoon ik in verfcheiden dezer buizen of holligheden, dooden hebbe gevonden; zynde alleen de fchulp gaaf, doch ver- vuld met flyk; terwylin (ommige, met het afzaagfel van den {teen, de fchulp en buis vervuld was, 2 Ne 8 Í ZEEFINSECTEN: \ 369 Anders is als een oorzaak van der: zelver dood, by my in bedenkinge ge- komen, of zekere Duizend-beenen en Zeerupfen, (waarvan ’er veele zich ook op deze fteenen bevonden, en de holen hier en daar bezochten), niet wel op dezelve aasden, en dus oorzaak van het vernielen dezer Steen-wormen, zou- den konnen zyn: men ziet deze Dui zend-beenen,en Zeerupfen hierby ook af- gebeeld Fig, II en III hiernavolgende breeder befchreven. Der Steen-wormen of Mosfels kokers of buizen, zyn van binnen zeer glad; de richting derzelve is niet rechtftandig, maar fchuins, en een weinig krom gebo- gen, zoo als by Fig. L.ÀA.4.ó. zich duidelyk vertoont; een uitftekend hoekje van de zyde des fteens, ter rechterhand als men de koker voor zich houdt, belet het gezicht van een gedeelte der fchulp van * Diertje, 't geen anders in deszelfs natuurlyken {tand van ligging zich bee vindt, doch alleen een weinig te hoog is geplaatst, (zoo als bevorens is gezegd), De Snuit of Tromp is hier een weinig linkswaards B eaaid, om de holte van van de Buis te konnen zien, anders ligt FI DEEL, A a des 370 Le. BOMME OVER EENIGË deze Snuit binnen de buis, en begeeft zich naar buiten by a. haaf De Schuip van.het Diertje, beftaat uit twee gelykvormige fchulpen, geelach= tig-graauw van:kleur, aan de eene zyde met een vliezig fcharnier aaneenge- voegd, aan de tegenoverftaande of ope= ne zyde raken de twee fchulpen elkan= der omtrent het midden der rondte al- leen een weinigs latende eene wyde ruimte over, ‚níet alleen aan de bowen- zyde, voor de uitlating des Snuits , maar ook eene wydere ruimte aan de onder- zyde, welke gefchikt is, ter uitlating of uitpuiling van een lichaam, dat vlee- zig, en zeer wit is, % geen dikwils zich rond of platrond vertoont, en als een voet dient, waarop *t Diertje rust, en zich in de buis vasthoudt ; als mede zyne beweging daarop; als op een vast fteunpunt, verricht, om met te meerder kracht te konnen werken. De gefteldheid der Schulp, zoo als die op het fcharnier ligt, en dus de tegenovergeftelde of opene zyde ver- toont, kan men duidelyk zien by Lets B. e‚ van Fig, L De Schu{p is van buiten over het ges ee ZEESINSECTEN, 35Ì heel niet eenvormig van. oppervlakte ; het voorfte gedeelte naär den Snuit toe; is glad; en het beloop der vezels ge. lykvormig aan den draai der Schulp; en zeer gelyk aan die der Mosfel-fchul.- ek maar het deel der Schulp over de helft naar achteren, is zeer ruig, met uitftekende puntjes, even als Segryn; of gelyk êen fyne Rasp; zynde wel het allerfcherpfte aan den achterrand, die ; even als een vyl, met fyne tandjes tondom bezet is, _ tgeen Dit maakt uit het dikte gedeelte van de Steen. Mosfelfchulp, waar door het een fchynbaar voorkbmen heeft, als of elke Schulp noch eens in tweën ware | gefcheiden, en dat dus het Diertje een ‚__Vierfchulpige Mosfel ware, welke fchyne | baarheid, waarfchynlyk, de reden is, ‚dat dit Diertje onder de veelfchülpige is | Bree geworden, door hen, die zich ‚op de Rangfchikkingen der Dieren heb- ben uitgelegd, en welligt vindt mei ‘Pholáden, in welke de fehulpen in vier deelen gefcheiden zyn. \ KR Te voren is reeds opgemerkt, dat dit Diertje, uit het voorfte. deel der Schulp; tenen langen Snuit uitbrengt, welke noi in lengte ruim driemaal de Schulp p HAUTE O3 Aas NTA ON kati | tr U 372 L. BOMME OVER EENIGE kan overtreffen, wanneer dezelve wat fterk is uitgeftrekt. | Deze Snuit is dubbel, en beftaat uit twee Canaalen of buizen, die aaneen- gevoegd en vereenigd zyn, door een gemeen bekleedend buitenst vlies ; zoo dat de dubbele Snuit zich flegts als éénen hals vertoont, welke of dikker of dunner is, naar maate dezelve uitge- ftrekt of wel ingetrokken is. Aan het einde hebben deze twee te famengevoegde buizen des Snuits, Mond- jes of Openingen, die naar de binnen- zyde of het midden, bezet zyn met puntige uitpuilingenals Tandjes, welke den ingang van de holligheden dier bui- zen belemmeren, of bevorderen , naar willekeur van het Diertje. Ook ziet men duidelyk, dat deze twee buizen ,of Ca= naalen, zyn van ongelyke grootte , want de eene dezer buizen, is zeer veel groa- ger in ruimte dan de andere; dit doet vermoeden of niet wel de grootfte buis zy gefchikt tot het innemen van Voed- fels, en de kleine tot ontlasting der uit- werpfels:doch dit heb ik niet klaar konnen onderfcheiden, De kleur van den uitfte- kenden Snuit of hals, is zeer wit, naar bet bleekrood hellende , welke roode kleur . na- - Ns ZEESINSECTEN. 373 naby den mond des Snuits, vooral als die wordt ingetrokken, fterker wordt. _ Aan het laagfte einde dezes Snuits , ter plaatfe daar dezelve uit het bovenfte gedeelte der Schulp, te voorfchyn be- gint te komen, is een vleezig bekleed- fel van een bruine kleur, ’t welk zich. aan de Schulp van binnen hegt, en zich een vingerbreed opwaards naar den Snuit uitbreidt ; het fchynt gefchikt om den Snuit, by het fchielyk intrekken, te behoeden voor kwetfing tegen den fcherpen omtrek of rand van de Schulp, en om by eene geheele intrekking, den mond van.den Snuit, eenigzins te om- winden als een kleed, zie Fig. I, B. f. De werking van het Diertje door my waargenomen, in den ftand zoo als het vertoond wordt Fig. I. A. beftond hier in, dat het Diertje, rustende op zynen vleezigen voet g, die in het diepfte van - de Koker was gezonken, zich in eene waggelende, heen en weder draaiende be- weging hieldt; eenigzins zwemende naar de beweging van een boor, doch niet geheel ronddraaiende, maar alleen gints en weder gaande, Deze beweging hadt ‚ ten gevolg eene affchaving van den ‚Steen, welke als een papje vergaderde IR ie ee in, 374 Le BOMME OVER EENIGE in de onderfte holligheid, en door de voorgenoemde kleine opening of afklie- ving (by het affplyten van den fteen nd naar beneden viel in de es, y ’_Door de geduurige werkende bewe- ging van het Diertje, werdt deze ope- ning al meeren meer verwyderd, tot dat eindelyk het Diertje zich geheel door den fleen heen gewerkt hadt, en mede op den grond der fles was gevallen, _ Dus blykt hier uit ten duidelykften , hoedanig dit Diertje de Steenen uitholt, met door middel van het dikfte gedeelte zyner Schulp, als eene Rasp toegefteld , den fteen al draaiende wigsgewyze te ichaven eh aftevylen.… _ Bovendien is de werking van den Snuit mede zeer opmerkelyk, want het Diertje ftrekt denzelven lang en recht uit, opent dien zeer wyd, vooral den groot- ften mond; zuigt het water (terk in, en fluit daar op zeer fchielyk dien mond weder toe; dermaten dat ’er niets van den mond of de tandjes kan gezien wor- den; doch eenigen tyd daarna, ziet men weder eene fterke uitwerping van Water, en verfcheiden voorwerpen daar. in; welligt by ’t zelve afgekeurd als nj ’ zè Ar ú haas bm Ere , Ons ZEE=INSECTEN 375 ondienstig tot deszelfs voeding; en dit gefchiedt dus by herhaling. Wanneer men ot Diertje met den fchulp te gelyk, zeer. fchielyk uit het water ligt, ípuit het met een geheele ftraal , en met eenige kracht, het water naar buiten; en terftond trekt zich de Snuit zeer fchielyk zoo veel mogelyk in, en naby den fchulp; terwyl de Snuit zeer los van geftel wordt, waar uit dan ten aanzien des Snuits blykt, dat dezelve voornamelyk tot een leider van ’t Water, waar in de voedfels voor het Diertje vervat zyn, dienstig B Teffens blykt ook hier uit, dat dit Diertje nooit dieper in den {teen kan indringen , dan zoo ver, dat de Snuit noch buiten de oppervlakte van den fteen, het Zee- Water kan bereiken, * welk voor de grootfte Steen-Mosfelen de lengte van 3 of 4 duimen is: waar- uit volgt, dat ’er van dit gedierte, voor zeer zwaare fteenen, weinig nadeel. ter vernieling van de Zee-weeren te vree- zen is, en veel minder kommer voor de Klippen en Rotfen van fommige Kusten, als welke alleen by de opper- vlakten ter bovengemelde diepte van Aa 4 3 376 Le BOMME OVER EENIGE 3 of 4 duimen zich ophouden, om de ge- meenfchap met het Zee-Water te be- waren, Wat wyze voorzorg ter huisvesting, beveiliging en voeding van zulk een wei- nig gekend en geacht Diertje ! wat draagt het zelve het merkteeken van zyn grooten Makers wysheid, macht en goedheid op de uitnemendfte wyze! Dan ik gewaagde , in den aanvang van dit bericht, van het geflacht der Mille- pedes of Pisfebedden, en noemde nevens den Pholas, ook de Coriaceus ;insgelyks heb ik gemeld, dat ik op dezelve door- boorde fteenen ook Zee- Duizend-beenen en Zee-Rupfen had waargenomen, en vermoedde of dezelve niet wel tot ver- nieling dezer Pholaden of Steen- Mosfelen mogten mede werken, Dit geeft my dus aanleiding, om hier te laten volgen de befchryving van twee zoodanige Dier- tjes, afgebeeld in derzelver natuurlyke groote Fig. IÌ en IL, A,en vergroot B, Het eerste is zoo **my voorkoomt de zoogenoemde Nereis Pelagica of Zee- duizend-been; het andere een Zee-Rups of Zee-Pisfebed: van deze vond ik’er- verfcheiden op de {teenen, die met den Worm of Schelpmosfel waren bezet. Alle waren zy klein. Het ZEE-INSECTEN 377 Het eerfte dezer Diertjes Fig. II heeft een zonderling hoofd, voorzien met vier oogen, aan wederzyden vindt men vier Sprietige uitflekken , welke my toe- fchynen een Kiew-geflel uittemaken, Recht van voren heeft het twee fcherpe Sprieten, die echter niet zeer hard zyn, en noch daar nevens twee vleezige uit- ftekken, zynde mede Sprieten, Her Diertj kan deze ‚by het tweede Lid inkorten, zoo dat dezelve zich fomtyds flegts half zoo groot, of noch kleiner vertoonen, en ook weder zeer. fchielyk naar buiten uitbrengen omzyne prooy mede vasttehouden, Het overige gedeelte des lichaams is zeer fierk geleed, en zonderling fchie- lyk in zyn werking en voortgang: ik vinde by den Heer Baster Natuurk, Uit= Jpann. 2 deel Tab, 6, Fig. 6, een Dier- tje afgebeeld, dat vry veel gelykt naar het myne, | | In het ander Diertje Fig. III vertoont zich aan het hoofd niets byzonders, dan vyf Sprieten of uitftekken met fcher- pe Klaauwtjes, zoo ook vier aan het achter- of {taarteinde van het Diertje ; doch oogen of mondopening, heb ik ‘er niet aan konnen vinden, Aa 5 Ik 378 Le BOMME OVER EENIGE Ik bemerkte dat deze Diertjes, alom in de verfcheiden openingen van den fteen, uit- en inkropen ; en terwyl ik aan dezelve geene zoo harde toerustin- gen konde ontdekken, welke my fterk genoeg fchenen, om in den fteen te konnen inbooren, gelyk de Pholade heeft, en de Paalworm door zyn fchulp- achtig hoofdgeftel , alseen avegaarboor; zoo deed my dit (behoudens den eer- bied voor andere gedachten van zeer geleerde Natuurkundigen,} in die ge- dachten vallen, dat welligt deze Dier- tjes, hun voedfel vinden, * zy aan de levendige of geftorvene Pholaden of Steen-wormen, of wel aan andere zach: te Diertjes, die zich op deze fteenen mogten bevinden, als waarvoor hun zachtere klaauwtjes gefchikter fchynen, dan wel om de fteenen te doorbooren. Gaarne had ik eenige meerdere by- zonderheden hier omtrent waargeno- men, %% geen my nochtans niet gelukt is, des ik in plaatfe van verdere gisfin- gen te maken, ditliever aan den tyd, en „Ondervinding wil overlaten, en hier van afllappende, overgaan tot een andere Zee-duizendbeen of Nereis, welke de „aandacht niet alleen van my, maar ook | van ZEE=INSECTEN. 379 van Heeren van Rang en Opmerkzaam: heid heeft naar zich getrokken, die my _dezelve wel hebben willen doen toeko- men, om myne beoordeeling deswegen te erlangen, Het is het volgende Diertje %*% geen ik benoemd heb De Rood-glinfterende Nereide, of Zeer duizend-been. | _ Deze, waar vande afbeelding hier ne- vens gevoegd is Fig, IV. Ain de natuurly- ke grootte, en vergroot B, wordt gevon- den op de Zeeuwfche flroomen, en wel byzonder tusfchen de Eilanden van Zierikzee en Tholen, niet verre van ype | ‘ De Weledele Geftr, Heer en Mr, Hie W inckelman, oud-Burgemeester erftad Vlisfingen enz., Praefident van het Zeeuwsch Genootfchap der Weet tenfchappen in gemelde {tad Vlisfingen , die {treek doorvarende zag op den 6 Mey 1775 eene meenigte van dezelve zwemmen, op de oppervlakte van het water, en deedt eenige van dezelve op- visfchen. Zyn Weledele Geftr, heeft my dezelve doen toekomen, en daarby de volgende byzonderheden opgegeven, “Hun Zwemmen was zeer fchielyk, en op het hout liggende kropen zy on | vlug- 380 L. BOMME OVER EENIGE vlugger, dan wormen op het zand ges woon zyn te kruipen, _ Derzelver voorkomen, wanneer de Zon daarop fcheen, vertoonde een al- lerfchoonfte roode kleur, met eenen zwarten Streep langs den rug, en eenen witachtigen Kop; zynde dus in hun foort niet minder heerlyk dan de zoo zeer geachte Chineefche Goud-visfchen. Zyn Weledele Geftr. bemerkte, dat zy hunne hoofden, uit en in de huid trokken, en in ’t eerfte geval konde zyn - Weledele Geftr, duidelyk waarnemen, de beweging der twee Sprietjes of Woes lers. By het kweifen van eene derzel- ver, wierp die een wit flymachtig vocht. van zich, en wel in eene zooveelheid, dat zulks overvloedig den bodem van een theefchoteltje zoude bedekt heb- ben, en ’t zelve Diertje leefde nog ee- nen geruimen tyd daarna, | De bovengemelde Zee-Diertjes door zyn Weledele Geftr, aan my over- gezonden , zynin vocht wel bewaard, en naauwkeurig door my zynde befchouwd, komen dezelve my voor te behooren tot de Zee-duizend-beenen, en wel volgens de 12, uitgave der Rangfchikking van den Ridder Linnaeus(welke zeer fraay in on ze taa ZEE:INSECTEN. 39r taal met verklaringen is uitgegeven door den Heer M. Houttuyn in zyn Natuurl. Hiftorie), te moeten worden geplaatst onder de zesde afdeeling der Dieren vande Wormen, in den 2den rang der Slakken , en daar het 5de genus der Ne- reides of Zee-duizend-beenen ; edoch on- der de byzondere foorten, daar gemeld, vinde ik ’er geene metdeze overeenko- mende: de naaste (zoo verre het lie chaam betreft), zoude zyn No, 6 de Pelagica; die fchadelyk geacht wordt wegens haar doorboorend vermogen in Hout en Kalk, volgens den Heer Gro- novius, (Houttuyn Natuurl. Hiftorie z deel 14 ftuk bladz. 255,) en den Heer Baster Natuurk, Uitípann, 2 deel bladz. 147. Edoch in den kop vind ik een merke. lyk verfchil, zoo als kan blyken uit vergelykinge der Afbeeldinge van den Heer Baster Natuurk, Uitfpann. 2 deel, Plaat 6, Fig. 6, en van foortgelyke door my gevonden op doorgeknaagde fteenen van de Pholaden, en welke ik zoo naauwkeurig als ’ mogelyk was, heb laten afbeelden, Weshalven dit ons Diertje, welligt, eene nieuwe Species of onderdeelinge van dit 382 1. BOMME OVER EENIGE dit geflacht zoude konnen vervatten ;’ ge= ne elthans, myn’ wetens, nergens zoo duidelyk is afgebeeld. | Doch om weer te keeren tot de Dier: tjes, die int Zype gevischt zyn. _ Over het geheel is de lengte van dit Diertje omtrent drie duimen ;, de breed- te fchaars 3 duim ; het lyf platachtig en beftaande uit ruim 144 leedjes, infny- dingen of fegmenten , ieder van die is in . het midden, vooral op den rug, over de lengte van het geheele Diertje , fterk ingebogen, en het vertoont zich dûs; als of het lichäam beftond uit twee aan- eengevoegde Wormsgelyke deelen: dit maakt den donkeren ftreep in het midden uit, en geeft aan de ronde uitpuilingen we fchitterenden glans, ziet Fig. ‚IV; le. À ® ear 3 Aân de onder, beneden of buik zyde van het Diertje Fig, IV. B. 5. g.is die ins drukking veel minder, doch daar vertoo- nen zich de dwarfche afdeelingen van ieder Lid veel fterker. | Aan weerzyde van elk der gedachte 144 leedjes, bevinden zich uitfteekfels, welke zich (zoo ik wel zie) in vier te- pelachtige lichaamtjes verdeelen , waar van 2 flechts in punten, doch de ande- r neen en En = ZEE-iNSECTEN 383 te 2 in fyne hairige borsteltjes eindigen; __De Staart loopt (gelyk meest in alle Duizend-beenen) in twee dunne borftel. achtige uitfteekfels uit. Het Diertje zal dus achtmaal 144 leedjes of 1152 ftuks Zwemvoeten of middelen ter voortftuwing bezitten: be- halven noch het zeer beweegbaar lic. haam door de groote meenigt& van fpie- fen, die hetzelve heeft, Doch het allerbyzonderfte is de Kop Fig. IV. Bs c. d., deze is in dit onder: werp verfchillende van alle andere my bekende Duizend-beenen; zy is Cylinder= achtig of Rolrond, doch in drie onder: fcheidingen afgedeeld, Het onderfte of naaste aan het lichaam zich bevindende deel, is wel het breedfte in middenlyn; doch het kortíte, Het volgende is iets minder bfeed ; doch veel langer. | Het bovenfte of uiterfte gedeelte is hoch bepaalder in omtrek, en weinig ininder lang; en dit fchynt zich als in twee fchenkels te verdeelen, Uit welke voortkomen twee Sptieten, welke ins derdaad hoornachtige Nypers of Kaak- beenen (machoires) zyn, van eene fik- kelsgewyze gedaante;-en aan den bin= nene 384 LL. BOMME OVER EENIGE nenkant voorzien met zwaare Tanden, (zoo als door het Microscoop blykbaar is) Fig, IV. e. Deze Kaakbeenen zyn beweegbaar, dewyl men die zelfs na den dood in de- ze Diertjes by fommigen van elkander verwyd, doch by andere over elkander heengeflagen , of als gefloten , vindt. Het is duidelyk te zien, dat deze by uitftek gefchikt zyn voor dit Diertje om de prooy aantevatten, en {terk vastte- houden, terwyl de zakachtige gefteld« heid van het boveneinde des Hoofds', duidelyk doet begrypen, de mogelyk- heid van het uit- en inlaten van de voor- zegde Nypers of Grypers, welligt om de prooy daar mede intehalen, op dat het Diertje dezelve op zyn gemak op- zuige of nuttige. Aan de onderzyde van den Kop, ter plaatfe daar het laagfte of derde gedeel- te zich aan het lichaam hegt, by Fig B 5. vertoonen zich twee Piramiedsgewyze vleezige uittteekfels, eindigende in Tepelsgelyke knobbeltjes, en wel zoo, dat dezelve uit en in het lichaam kon- nen gelaten worden; verders aan den onderkant, daar die twee Piramiedsge- wyze lichaamen zich vereenigen, zyn vier 'ZEE-INSECTEN., 385 Vier ronde vleezige knobbeltjes , aan dedere zyde twee; waâraan van Onde: ren hangen vier Staartgelyke, of worms- wyze afhangfels, even als Nestelingen of Neoud d'Epaules,zich uitftrekkende pnederwaards tot de derde en vierde ge- leeding, In ’ midden tusfchen deze uitftekkeri is noch een derde Heuveltje, waaruit mede twee, wat kleiner, Staartgelyke of “wormswyze afhangfels, doch naar boven gaande zich bevinden. Van dit gantfche famenftel van worms - gelyke uitftekken, heb ik het gebruik niet konnen ontdekken: Edoch ’t is niet onwaarfchynlyk, dat dit tot een Kieuw-geflel voor het Diert- je diene, | Men vindt iets dergelyks in de Sco- lopendria Pelagica, welke, zoo ik meene, de Heer Baster baarden genoemd heeft. sk konde op deze Zee-duizend-been;, geen oogen ontdekken, daar nochtans de Nereis Pelagica ‘er duidelyk vier fchynt te hebben; % geen my , dus te meer , bewyzen van een onderfchei- den foort verfchaft. Het is een geruimen tyd geleden, V1 DEEL Bb dat 386 Te BOMME OVER EENIGE dat my, door den Weledelen Geftr, Heer Mr JD: G. Verwout Noiret, Schepen en Raad der Stad Middel burg en Directeur van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen, twee foortgelyke Zee-duizend » beenen ; in vocht bewaard, wierden ter hand gefteld; deze zyn wel zeer veel groo- ter, vooral langer, dan die welke in * Zype waren gevischt, doch ko- men echter in alles met dezelve over een; alleen bevinden zich, aan den Kop, de Nypers of kaakbeenen niet zichtbaar; doch het is meer dan waar- fchynlyk, dat dezelve zich in eenen ingetrokken {tand bevinden, Het fchynt dat deze van den Heer Noiret, veel ouder zyn, en dus meer zullen zyn uitgegroeid, Dezelve waren gevonden tusfchen de Zee-hoofden, voor West-Cappelle in dit Kiland Walcheren, Uit de vergrootte befchouwinge van dit Diertje, en de daaruit afgeleide voorgemelde befchryvinge, zal men ten klaarften konnen opmaken, hoe het opgemerkte door den Weledel. Geftr. Heer Winckelman, aan het ge: ftel van dit Schepfel voldoet, | Want ZEE-INZECTEN 397 Want de zeer vlugge beweging de- zer Diertjes in het Water, en zelfs ook noch daar buiten, volgt van zelve uit de verbaazende meenigte van Poo- ten of Zwemvoeten, als mede uit de gekorvene gefteldheid der Leden, en daaruit fpruitende groote beweegbaar- heid, over het geheel genomen. De glans, kan almede, voor een groot deel, uit de veele wyking der deelen ontftaan. En ik verbeelde my uit vergelykinge met toortgelyke zich. vertoonende Zee Rupfen en Zee - dui- gend-beenen, dat deze noch levende, in het donker bezien zynde, ook licht zouden uitgeven, „De middelen ter bekoming, vast- houding , en inzwelging van voedfel, zyn zeer gepast, door de gefteldheid der fterk getande Kaakbeenen, en van t beweegbaare hoofdgeftel, waardoor dezelve konnen ingetrokken worden. De ligtgevoeligheid van dit fchep- fel, door middel van het baardgeftel, is welligt almede dienstig ter vlug- gere betrapping van Prooy of Aas; gelyk in de Polypen. En mogelyk wel tot noch meerderen dienst voor het Diertje, om als de Kieuwen in Bb 2 de 888 1. BOMME OVER EENIGE de Visfchen „ter bloedzuivering , in „plaats van Longen te dienen, Schoon dit alles in de byzonderheden noch zeer weinig bekend is, echter. het een en ander geeft overvloedig genoeg aan- leiding, om ons te doen opmerken des Scheppers hooge wysheid en goed- eid, in zyne zorge voor zulk eenen gering fchynenden Worm. ’s Heeren weldadigheid kent geen palen; de Aarde is vol van zyn goes dertierenheid.… q ú De- Mensch, hoe zeer begunftigd met eene ruime maate van weldaaden en. zegeningen „ ús. nochtans niet het eenigfte begunftigde fchepfel, Een door. hem verachte en verwaarloosde Worm, deelt ook -rykelyk in bewyzen. van ’s Makers goedheid, | : | Zonderling is het, dat men dit foort van Zee-Schepfelen, te weten de Ne reidenof Duizend-beenen in’t algemeen; heeft gehouden voor de vernielers van het Hout, de Palen, en de Steenen der Zee-weeren &c, Het is vooral te verwonderen „dat deze gedachte niet ak leen is gevallen in minkundige Men- Íchen, maar zeifs in Geleerden; als by voorbeeld in den Heer Srowne in zyn ZEE-INZECTEN. 389 Zyn natuurlyke historie. van Pamaicag die echter daar over door den Heer Proff, Pallas in zyn dierkundig men- gelwerk 3 ftuk, bladzyde 33, door den Heer Boddaert vertaald, wordt berispt. Het is ontwyfelbaar zeker, dat de Zee- Duizend- beenen veelal gevonden worden op het doorknaagde Hout en Steenen , zoo als ik de mynen (waar van de afbeelding en befchryving hier bevorens is gegeven) ook daarop hebbe aangetroffen, _ Het fchynt daar uit , dat deze Diert- jes aldaar, of eene meerdere maate van voedfel vinden, of dat zy de hol- ligheden, door andere Diertjes gemaakr, tot woningen en befchermplaatfen voor zich verkiezen, tegen anderen hen benadeelende Schepfelen. Edoch, de in het Hout boorende Wor- Men, zyn van dezelve geheel onder- fcheiden: die wonen beftendig in de Paalen, in eenen fchulpachtigen koker; derzelver hoofd heeft mede, of is ome vat van een iwee- fchulpige boor; de Steenboorders , Pholaden , hebben (als hier bevorens befchreven is) een fchulp, waar in hun Lichaam fluit, en ’t geen het werktuig van het booren uits maakt, Bb 3 Niets 300 LT. BOMME OVER EENIGE- Niets van dat alles heeft de Zee-Dui-. zend-been ; integendeel heeft die een ander wapentuig, voor deszelfs levenss wyze en voeding gefchikt, te weten de meer gemelde twee klaauwen of Kaak- beenen. Indien het geltelde van de Heer C, Belkmeer , in zyn Natuurk, verhande- ling over den Zee-worm , wel gegrond is, zoo zoude de Duizend- been, en wel byzonder eene zeer gelykende naar dezen laatst befchrevenen, de grootíte Vyand en vernieler van den Zee of Hout - worm zyn; althans het Diertje door hem befchreven en afgebeeld, komt met dit ons hier voren befchree ven, al vryna overeen: alchans vol- gens zyn Ed: befchryving, is zyn Diertje zeer verfchillende in grootte, dikte en lengte, naar maate van des- zelfs Ouderdom: de Figuur is plat- rond, het gantfche Lichaam beitaat uit Leedjes, die zich uit en in konnen zetten; op de zyde heeft het zeive dub= bele vinnen, waarmede. het zwemt; op het Hoofd zyn twee uitpuilingen, waarop lange hairen ftaan, een wei ng hooger twee flurpen welke zich zeer veel konnen verlangen en verkorten; ZEBCINSECTEN 39 in % midden een fnoetje. Ent fcheen zyn Ed: toe op de zyde Oogen te hebben. Dit alles komt vry wel overeen , met het Diertje in ’* Zype , en by West-Cappel gevangen, de Oogen al- leen uitgezonderd, welke ik niet heb konnen ontdekken. | Wanneer men het volgende van zyn Ed: befchryving inziet, dan blykt dat dit vertoont het bovenfle gedeelte van het hoofd als het ingetrokken Is. - Want verders zegt de Heer Belkmeer 3 > Indien men dit Dier, aan zyn 5» fnoetje raakt, zoo komt uit de ope: » ning des hoofds , een ander Lichaam » uit, rond van figuur; dat zich bo- » ven aan verder openende, een twee- „ de Lichaam vertoont, | » Dit tweede Lichaam noch verder » uitgedreven zynde, vertoonen zich » twee grypende klaauwen, tusfchen » welken ’er eene holligheid is, En s deze klaauwen door een meerder » vergrootend glas befchouwd zynde, » zyn hard als fteen, en hebben een s kleur als rood gepolyst prinsrobberts- » metaal; zynde op de binnen zyde » fcherp getand, B b 4 3 Zoo 392 TI. BOMME OVER EENIGE » Zoo men iets tusfchen de Klaau“ » wen fleekt, zoo flaan dezelve aan- » ftonds tot malkaader toe ‚en gaan naar » binnen, en zoo wordt eindelyk het » Zantíche uitftekend kopje naar binnen » gebragt , welke beweging gefchiedt » in een oogenblik tyds; waaruit men » klaar zal konnen ontdekken, op wel- » ke wyze, dit Diertje zyn vyand- » fchap toont”. | | Die geheele befchryving, is zeer na gelykvormig aan den ingetrokken ftaat des hoofds van het te voren door my befchreven Diertje, met dit onder- fcheid, dat by my, de tweede en derde hoofd - verdeeling en tanden als uit _ geftrekt zich vertoonen, daar dezelve by. zyn Ed: ingetrokken zyn afge beeld. De befchryving van het Lyf, komt met de myne mede overeen ; alleen noemt zyn Ed: den Buik, ’*t geen toe« fchynt eerder den Rug te wezen , en zegt dat dezelve zich vertoont als Leedjes, die in * midden des Lichaams aan malkander gehecht fchynen , te we« ten , door de diepe gleuf, die aldaar ges vormd wordt, K De vernieling van den Paal-worm , ZOu=- ZEE-INSECTEN. 393 goude volgens dien Heer uitgevoerd wor den, op tweederhande wyze. Vooreerst, als het Mout van buiten reeds is afgemorteld, wanneer zy zou- den kruipen in de hoiligheden des Houts, Ínyden, knypenen verpletteren de Zor- men , die daarin zyn, met hunne klaauwen. “Ten anderen, wanneer zy, flechts buiten aan het Hout konnenderaken, en de Hout-wormen, welke altoos de uiter- fte einden van hun ftaarten, buiten de wormgaten van het hout, laten uit fteken , dezelve {taartjes fnydenen vere nielen , waardoor den Hout-wormen de voorteeling belet wordt, en’t gene by vervolg zelfsden dood ten gevolge heeft. En zoude dit Diertje de eenigite vyand , en verderver van den Zee-Houtr- en Paalwormzyn, welken de Heer belk- meer heeft konnen ontdekken, Zoo dat, om ten befluite te komen; dit Schepfel wel verre van fchadelyk voor onze Zee-weeren te zyn, een zeer gewenscht, en gunstig bedeelde tegen- {tander tegen onzen zoo kostoaar valien-, den Paal- vernielenden Worm zyn zou de, wiens vermeenigvuldiging zeer ware te wenfchen , en Gods goede en ai Bb 5 zore 394 Le BOMME OVER EENIGE: zorgende Voorzienigheid daarin te er kennen. JP. S. Wanneer het voorgemelde reeds was afgefchreven , kwam my be: kend te worden, dat in dit voor- Par 1777 by de vifitatie van onze Zee-ftranden door de Heeren over de vifitatie van Walcheren de directie hebbende, de aandacht hadt naar zich getrokken, eene uitnemende meenigte van Wormen, zich onthourdende in de „Derryen flikgronden op onze ftranden hier en daar verfpreid, Dit gaf my aanleiding tot onderzoek op dezelve, en door het beftel van den Weledelen Geftrengen Heer Veth wan de Perre, Heer van West Cappel« le, onder verfcheidene andere Infecten , ook deze Levendig toegebragt gewor den zynde, heb ik die naargefpeurd, Ik bevinde dezelve te behooren tot het geflacht der Pholaden of Steens Mosfels , alleen met dit verfchil , dat dezelve niet in Steen, maar flechts in Slik en derry zich inbooren, maken- de daarin een hollen Koker, in het diepfte van welken hun {chulp geplaatst -ì is: ScZEE-INSECTEN 395 is: terwyl hun Zuiger of. Snuit bo. venuit gemeenfchap met het Water heeft. 7 Hun Schulp is zeer veel dunner en brosfcher dan des Sseen- Mosfels „als heb= bende zulks minder benoodigd ter boo- ring van de zachte Kley, Ikheb van dezelveeen teekeninge naar het Leven laten maken in Natuurlyke grootte. _ Op de bygevoegde Plaat by Fig. Le C. is alleen de enkele Schulp, dog by D. de Worm met zyn Schulp te fa- men, gezien aan de achterzyde of Ícharnier der Schulp; men ontdekt op de Schulp veele fcherpe puntjes , die- nende gelyk by den Steen-Mosfel, tot gemaklyker infchaving in de Slik-en Derrygronden. Aan de onderzyde vertoont zich een voet, doch minder groot dan by den Oteen-Mosfel, Ie buis of zuiger bee ftaat ook uit twee aaneengevoegde buizen, waar van men de openingen, of monden aan % uiteinde, duidelyk ziet. Voorts komen deze in werkin- gen zeer overeen met den hier voren befchreven Steen. Mosfel. Ik heb niet konnen ontdekken, ze 306 I» BOMME OVER EENIGE ENZ dezelve voor het Hout, Steen , of eenige andere ftoffen van onze Zeee weeren, nadeelig zyn. Alhoewel men ook Pholaden heeft, ‘welke zich in Zacht en Rottig hout inbooren, en Hout -Mosfels genoemd worden by Rumphius, volgens de aan- haling deswegen gedaan by den Heer Houttuyn, in zyn Natuurl, Historie der Dieren 1 deel 15 ftuk bladzyde 139 tot 143. | VE R3 So VERKLAARING VAN DE BYGEVOEGDE PL A AT, rie. TI, Vertoontden Steen-Worm , of Steen-Mos= fel, Pholade ‚in zyn Natuurlyke , grootte , A. Zoo als dezelve geplaatst is in zyn Koker in het binnenfte van een ftuk Steer, wel= ke Steenalhier vertoond wordt, in het mid= den doorgefpleten , om dus het binnentte deel daarvan te doen zien. De Snuit van het Diertje is een weinig zydwaards uit zyn Koker gebragt, omde holte van de buis te konnen zien. ‚a De Koker of Buis , waarin de Steens bf Mosfel zich onthoudt, Trachtersgewys van gedaante; het onderfte deel van de Buis, is hier open verbeeld, doch dit is by toeval , alzoo die altoos gefloten is, sil,Verteont eene leedige buis, van onder df gefloten, als een halfrond ,- waarop de bazis met de Schulp van het Diertje Trust, De overige holtens in den Steen vere beeld, zyngedeeitens vanufgebroken Bui ‚zen of Kokers. B. Vertoont den Steez-Mosf?l, uit zyn Koker genomen en op den Rug gelegd, ter bee tere belchouwing,. e De 398 e De Schulp, met zyn tweederly. onpete vlakten, het voorfte deel naar den Sxu: ge= legen , glad en effen, het achterfte deel ruw en met fcherpe doorntjes bezer, door een fcharnier de beide Schulpen aan= eengehegt , en met wyde ‘openingen voor en achter voorzien, f De Snuit of Zuiger van het Diertje, aan het onderend, naast aan den Schulp , om- vat met een beweegbaar Vlies, beftaande uit twee Canaalen „en zoo veele Monden, eene grootere en eene kleinere, en aan ieder derzelver een circel van tandgely- ke uitfiekjes rondom de opening dere zelver, g Een vleezig uitpuilfel als een voet, aan het onderfte deel van den Schulp , dienen= de tot een Steunpunt van het Diertje in het benedenfte deel van den Koker of Buis. C. Vertoont de Schulpvan een Diertje, dat mede tot de Pholader behoort, doeh niet in de Steenen, maar in de Derry-of Slike gronden van onzeStranden, zich ophoudt , en aldaar een Koker inboort ter zyner huisvesting , dus den naam van Slik-of Derry - Mosfel heeft. De Schulp is wit, zeer teeder en brosch en alomme met Scherpe puntjes bezet, de Worm heeft veel overeenkomst metden Steen = Worm, zoo als hier na volgt by D. Is het zelfde Diertje, zoo de Worm als de Schulp te (Bmen „ zoo als het zelve in levendigen ftand zich vertoont, en werke Zaam is, deels befloten in zyn Slik- Ko= ker, en het voorftedes tromps of ze he aar 395 daar buiten in het Zee-Water brengende, tot bekomen van zyn voedfel. Men ziet den-Schulp van achter op het Scharnier, by de aaneenhegting ; verder aan het onderend, een kleinen fmallen voet, enaan den Snuit twee openingen, ten duidelyken blyke van een dubbele buis „ op dezelve wys als by de Steen-Pholade , alleen zyn dezelve by dit voorwerp nict verfchillend in grootte, maar genoegzaam van dezelve wydte, Fig, II Is de afbeelding van een Zee-duizend= been , Nereis Pelagica , van welke 'er veelen zich onthouden op de Steenen , waarin de Steen-Mosfels zich bevinden, A. In zyn Natuurlyke grootte; B. Vergroot, doch alleen het boven-en ons derend van het Diertje , waarin zich ver= toonen, de Kop met zyn vier Oogen , en veele Sprieten en Kieuw-geftel ‚zoo mede een gedeelte van het Lichaam, deszelfs geleedingen en Vinnen of borftels. FIG. IIL. Vertoont een Zee-Rups of Pisfebed , wel= „k NS op gemelde Steenen zich ont= Ie t. A. In zyn Natuurlyke grootte, B. Het boven en benedenfte deel, vere groot, waarin men ziet den Kop met zyn Sprieten, een gedeelte van het Lichaam met zyn Pooten en Vinnen. FIG. IV. Vertoont een Zee-duizendbeen of Nereide door my genoemd de Rood glinsterende Nee reide. A. In zyn Natuurlyke grootte, a. De 490 a. De Rug, of van boven op gezien. b. Op den buik, of van beneden gezien. B, Het zelfde Diertje vergroot,mede gezien Dy ge. op den Rug, en by B. op den buik , zoo ver het bovendeel betreft. Alwaar men duídeiyk onderfcheid in beie de afbeeldingen. C. tot D. de Kop , en daar boven in de Mond, e. De Nypers of Kaakbeenen. f. Het Kieuw-geftel, g. Een gedeelte van het Lichaam, met zyn __Geleedingen . Indeukfels , Vinnen en hairige uitftekken tot fterke beweging dienftig. DE PEN TA sr Tr Sattler feups- foo VI Deel, 8d Zeeurech Genootschap Hrhandel. san Ù 9 Ee dd add 4 Morene prgkve, moe. voBlaj, z0ï dk DE WEEN tn NAWEEN | sE Oer, v BARENDE zn KRAAMVROUWEN Ï N HUNNEN AART, OORZAKEN EN UITWERKINGEN BESCHOUWD; Door Be DU PO NH: Ornari res ipfa négat , contenta docerà HOR AT REW en zeeft aanmetkelyk zyn | de vorderingen en verbeterin- gen, waarmede gedurende deze eeuw het beoeffenend gedeelte der Vroedkur- de, door voorname Mannen in deze PI. DEEL, Ge __Kunst, 4oz. “Kk DU PONT OVER DE Kunst, is verrykt: geworden; voor al omtrent het ftillen der bloedftortingen van zwangere, barende en Kraamvrou- wen; de wyze vaneen Kind te keren; de uitvinding van nieuwe en de verbete. fing van te voren in gebruik zynde Vroedkundige Inftrumenten; het afha- len der nageboorte en wat dies meer is, 6 2. In het befchouwelyk gedeelte der Verloskunde is men insgelyks verre gevorderd; ’er zyn egter nog fommige Leerftukken deszelfs, die, fchoon van zeer veel gewigt en nuttigheid in de be- oeffeninge dezer Kunst,egter niet zeer naauwkeurig, nog grondiglyk zyn ver- handeld geworden: zulks mag men met regt zeggen van die pynelyke aandoe: ningen in de baarmoeder, waar aan al- le barende vrouwen (het zy in gevolge van een Godlyk oordeel, ofte een wyze Natuurwet) van het begin tot het einde van haaren arbeid, en zelf nog daar na, onderworpen bevonden worden , en die onder den naam van Ween gemeenelyk bekend ftaan, | S 3. Het is van het uiterfte aanbe= lang, dat allen, die voornemens zynde Vroedkunde te oefenen, dat gedeelte der vroedkundige Leere, ’t welk de kille Pe Ween tif WEEN EN NAWEEN,. 403 Ween - tot zjn ‘Onderwerp heeft, tet deeg kennen, zoo zy omtrent dezelven ‘in geene verregaande dwalingen geraken willen ; Zoo 2y wenfchen in {taat gefteld te worden om de Vrouwelyke Kunne; die zoo veele {merten moet uitftaan, in dit algemeen toeval van haarén arbei eenige verligting en hulp te kunnen toes brengen; en zoo zy zig niet: willen lä- ten misleiden, bepraten , nog overmees- teren door de min-kundigen en uit dien hoofde zoo veel te verwaanderen onder de Vroedvrouwen, door bedilzugtige matrones, nog door waanwyze doctos tesfen , die tot verderf van haaren evens mensch een Kunst oeffenen en voorge= vente bezitten, dewelke zy nooit ges leerd hebben: byna geen huis ís ter , al waar. men ’er zoodanigen niet aantreft: ” Nergens, zegt de wydberoemde vaN 5 ZWIETEN, hebben de vrouwtjes meer p.te bedillen dan in een Kraamkamer sen gedurende eenen arbeid; daar is ser geen ééne of zy bezit een byzoni- der geheim hulpmiddel, %t geen _» Teeds eeuwen laag in voornäme hui- » Zen, met een goede uitkomst, is ge=" » bruikt geworden: dezulken door de re nu G C 2 sj den 494 Je DU PONT OVER DE » den te willen overtuigen, is moeite té » Vergeefsch genomen” $ 4. Door dezeen meer andere beweeg= redenen ben ik aangefpoord geworden om aan de befchouwinge en overweginge van dit gewigtig Leerftuk der Verloskunde; (te weten; dat der Ween en Naween) een gedeelte van mynen tyd te kosten te: leggen: ‘het geen ik derhalven om- trent dit onderwerp by de voornaamfte Schryvers en Waarnemers befchreven gevanden „en tot myn nut aangetekend ad, daarna met eigene bevindinge ver- geleken, door myne waarnemingen ter toets gebragt, en door beredeneringe al verder uitgewerkt hebbende, vond ik my: daar door in ftaat gefteld om over de Ween en Naween der barende- en Kraamvrouwen het één en ander mede te deelen, …— 65. Edog, wil men een duidelyk denkbeeld van dit onderwerp voor zig zelven verkrygen,en het zelve aan den Le= zer mededeelen ; wil men in geen dwaal- leere nog : wanbegrip vervallen, kan men niet ‚wel vooraf een -Ontleedkundi- » ge kennis-ontberernr van de werktuigely: ‚ke famenftellinge en van de anne 2 uis» Ë NEEN EN NAWEEN,. 405 huishoudinge van ’s menfchen lighaam in het algemeen, en byzonderlyk van dat der vrouwen: allernoodzakelykst is het ook, “dat men der Natuurwettige werkingen van die deelen, welken by dezelven gedurende de zwangerheid; den arbeid, de baringe en kraam werk- faam bevonden werden, ‘te voren kun- dig zy, en in deze grondleere alle duise tere, onzekere en twyffelagtige verkla- ringen, en alle loutere: veronderftellin- gen, zoo veel mogelyk, van de hand Wyze. so6 6, Van gelyken moet men alvo- rens de volimaaktfte en naauwkeurigfte befchryvingen en waarnemingen der oordeelkundigfte Schryvers over ‘de Verloskunde doorbladeren, en zig der- zelver ondervinding-ten nutte maken, 6 7. Het is eindelyk van het uiter: {te-aanbelang, dat men zelv op het gee leiden vaneen voorzigtige beredenerin= ge, zonder vooroordeel ofte vooringenos imenheid, “die verfchynfelen eerst na- fpeure, “dewelken voor- ftaande- en na de:Ween plaats hebben , waar van men de meesten door middel der zintuigen kan ontwaar worden, en die of uit den tegenwoordigenftaat van:de vrouwe, of en Cc 3 uit 496 _ Jer DU PONT : OVER DE pit de Ween--zelven voortfpruitende;, omtrent derzelver oorzaak. en uitwers kingen veel lichts kunnen byzetten. > _ - 6 8. Met behulp van deze befchou- welyke kennisfe en ondervindinge (6 5, 6, 7.) zal men in ftaat gebragt worden van te kunnen opmaken, . wat tot de Ween in het algemeen-en ten allen ty- de behore; wat alleen in byzondere gee vallen plaats hebbe; wat uit de. gezone de, wat uit de zieke natuur voortkomes of men de Ween aanmerken moet als waarfchuwingen, waar door de werkíar me Natuur van een tegenwoordigen toekomend-gevaar verwittigd, als ges dwongen word op de een*of andere wy- ge middelen- ter reddinge te verzorgen; of als hulpmiddelen, zonder welken het lighaam der vrouwen niet in {taart zoude zyn het werk: der verlosfinge te volvoee ren ; die derhalven allerheilzaamst zyn; @n die men door de Kunst nog evenae ren nog verbeteren kan; welken men daarom (verre van ze tegen te gaan) beftieren, matigen, opwakkeren, vart alle verhinderinge en weerftand bevrys den moet, | | je $ 9. Dus, by wyze van inleidinge, een oppervlakkig denkbeeld van ma Gr. VEEN CEN (NAWEEN: 407 derwerp dezer Befchouwinge afgefchetst hebbende, fpoede ik my tot het Ont- werp, %* welk ik in deze zal volgen; en * geen hier in beftaat: dat ik nas mentlyk eerst met een Bepalinge der Ween in het algemeen een aanvang mae ke, dewelke vervolgens een Hoofd-deee ling zal opleveren, waar uit eenige on- derdeelingen zullen voortfpruiten, die tot verdere nafpeuringen gelegenheid geven kunnen. 6 ro. Die tusfchenpozende pynen dan, dewelken barende‘enfomwylen ook zwangere vrouwen in- en omtrent de baarmoeder gevoelen , dragen den naam, van Ween. S rr. Ingevolge dezer bepalinge zal ik, die pynen, dewelken op andere ty- den en in verfchillende omftandigheden voorvallen, zoo als in (ommige ziekten der baarmoeder, by ‘het verfchynen der maaändftonden enz., opzettelyk on- aangeroerd latende, enkel van dezulken preken, die een onmiddelyke en by- zondere betrekking tot de baring der Zwangere vrouwen hebben. 6 12. Nademaal de Ween, op wat tyd der zwangerheid de verlosfiuig ge- fchiede ‚het zy dezelve ontydig , vroeg- Ce 4 ty- 408 J. DU PONT OVER - DE tydig , tydig. of -overtydig. voórvalle, alles zie een De daar door weinig van elkander verfchillen, zal ik vervolgens altoos eenen tydigen arbeid op een waare en goede zwangerheid vol Bende veronderftellen. 6 13. Edog dewyl barende vrouwen daarenboven niet altoos Ween van ee: nen en denzelfden aartondergaan, maar iptegendeel dikwyls een aanmerkelyk verfchil tusfchen dezelven befpeurd worde, onderfcheiden de meeste fchry- vers de Ween (G-10;)in Waare en in Val- fche of Wilde Ween: yder foort dere zelver zal daarom in opvolginge en op het voerfpoor der besten onder hen , af- zonderlyk door my befchreven en vers klaard. worden „ ’t geen het. allerge- fchiktst door een tweeledige Haofd-dee- linge van deze .befchouwinge zal kun- aen gefchieden; uit dien hoofde dan zullen in het eerfte hoofdftuk de Waa- re, en in het tweede de Valíche Ween „verhandeld worden, EER: di mr ad „WEEN EN NAWEEN. … 469 EERSTE HOOFDSTUK, OVER DE W A ARE WE EN, 6 14, Om ingevolge der opgegevene fchikkinge (6 13.) met eenige order te werk te gaan, zal ik eerst een Bepalin der waare Ween opgeven, daarna dere zelver algemeene onderdeeling , opzig. telyk den tyd waar in zy voorvallen b ter nederftellen, vervolgens het beloop en den aart der waare Ween befchry- ven, derzelver oorzaken onderzoeken, hunne uitwerkingen en nuttigheden vers klaren, en eindelyk de wyze hoe men ze moet beftieren , mitsgaders hoe men ze best zal kunnen bevorderen, aantonen, 9 15. Door waare Ween verftaat men. regelmatige bynen, die de baren- de vrouwen, by vlagen, in de baarmoe- der, meest omtrent den buik en lenden gevoelen, wanneer de baarmoeders- mond geopend, en het geen in dit in- gewand befloten is, uitgedreven word, 6 16, Maar dewyl deze waare Ween {9 15.) zoo wel voor de verlosfing als na Ges RE 41o ‘JF. DU PONT OVER DE dezelve voorvallen,, ondergaan zy op- zigtelyk den tyd, op welken zy zig la- ten gevoelen , een verdere algemeene onderdeeling: die waare ween, welken de vrouwen voor en gedurende den ar- beid en verlosfinge uitftaan , worden Barensween; en die, welken zy na de verlosfing lyden, worden Naween ge- naamd, / In deze order nu zal ik voortgaan dezelven in hunnen loop , oorzaken enz. te verklaren, beginnende met de waare Barensween, _6. 17. Gemeenlyk op het laatst der Zwangerheid, (dat is allernatuurlykst na verloop van negen maanden of veer- tig weeken na de ontfanging) kort voor datde arbeid ter deeg doorgaat „gevoelen de vrouwen een ongemaklyke, vervee- Tende en lastige aandoening in den on- derbuik, waar op ligte pynen volgen, door fommige Schryvers voorfpellings ween geheten,:die alleen maar in he- wigheid van de waare barensween ver- fchillen: de vrouwen klagen dan meest- al over een onaangenâam gevoel als van een fpanninge, die uit de lenden voort- komende zig naa het heiligbeen en fchaamgedeelte verfpreidet , waarby zig SWEEN EN NAWEEN 4HE zig by de meesten een gedurige net ging tot wateren en afgaan voegt. De» ze voorfpellings ween zyn yder op zig zelv niet lang van duur, gaan met ’er haast over, en vallen meest vcor over dag en tegen den avond: de vrouwen worden door dezelven niet verhinderd van met haare bezigheden voort te varen; en waar Zy zig ook mogen bevinden, zy kunnen verzekerd Zyn, dat zulk een wee fchierlyk ver- dwynen zal, en zy haar werk zullen kunnen vervolgen: dit is de rede, dat vrouwen, die reeds te voren in barens nood geweest zyn, deze voorfpellings ween in den wind flaan , zig ’er niet aan ftoren, maar de waare fterkere Barensween afwagten , eer dat zy om eenen Vroedkundigen zenden; nades maal zy weten, dat deszelfs hulp tot nog toe niet vereifcht worde, en zyne tegenwoordigheid nog zoo zeer niette pas kome: jonge vrouwen daar en te- gen, als mede bejaarden, die voor de eerften maal zwanger zyn, en uit haat zelven niets weten, nog door anderen onderrigt zyn, groetten alle dusdanige voorfpellings pynen voor waare barens- ween, (vooral zoo zy nooit te voren eon Pd A12 Je DU PONT, OVER „DE gen verlosfing bygewoond hebben) en zenden meter haast om hulp, uit vrees ‚van op het oogenblik te zullen verlos- fen; ja zelf doen zy dikwyls haar uiter- fte best om door persfen en dringen deze ligte ween door te zetten , zoe- kende dus haare verlosfing te verhaas- ten; in welk doen zy niet zelden, tot haar groot nadeel, door de zulken, die even onwetende als zy zyn, ger ftyfd worden. 6. 18, Men zoude evenwel zeer -on- voorzigtig handelen „indien men aile „dusdanige .Voorfpellings ween geheel en al wilde over het hoofd zien ; want fchoon zy geen hevige. waare barense ween zyn, vallen zy de vrouwen niet te min zeer lastig en _pynelyk, zoo laag zy duren , doordien zy dezel- ven belctten, waar zy zig ook mogen bevinden , van plaats of plaatfinge te veranderen. | 6. 19, Staande. deze Voorfpellings ween worden de vrouwen zeer. rood en opgezet van aangezigt, en knarsfen ep haare tanden: by fommige laten zig deze ween meest in-den buik gevoe: len, waar door de vrouwen geenen voet voor den andegen kunnen verzet ' ten 5 WEEN EN NAWEEN.. Zi3 tén; men ziet ’er die gedurende dezels ven zulke hevige benaauwdheden Iy- den, dát zy gedurig heen en weder lopen, en niet weten, gelyk zy zig uit drukken, waar zy het zoeken zullen; anderen weder klagen op den duur over fpanningen ‚en dat het haar fchynt als of haar het lyf met eenen band toe: gewrongen word. 6. 20, Die witte flym waar mede de vrouwelyke teeldeelen ten allen ty= den min of meer bekleed , en waar door zy gedwee gehouden worden, word ook met het opkomen dezer Voorfpellings ween in een grotere hoe- veelheid afgefcheiden, waar door deze deelen vogtiger, flapper en meer ge- zwollen worden: deze flym is dikker en lymeriger naar mate de arbeid kor- ter ophanden is; dezelve is fomtyds: eenigzins bloedig door een ligte ver- brekinge der lamvlies-vaten en door de openinge des baarmoeders mond; dit geeft eenen aannaderenden waareit ‘arbeid te kennen, ‚6. 21, Om nu deze Voorfpellings ween van de waare meer gevorderde Barensween te kunnen onderfcheiden, dient men acht te (laan op derzelver kor: 414 Je DU - PONT OVER DE korteren duur, mindere hevigheid, eri op den toeftand des baarmoeders mond , dewelke op dezen tyd meest al nog flaphangend en eenigzins verlengd is, 6. 22, Men moet dezelven ook niet verwarren met die Kolykpynen , waar aan de zwangere vrouwen op het laatst van haare dragt, en ook wel op het eind van de derde maand haarer zwangerheid (als of zy een miskraam ftonden te krygen) fomtyds onderwor. pen zyn: deze Kolykpynen laten zig ook, wel is waar, by vlagen in den rug en buik gevoelen, dan zy bepalen zig aldaar, zonder zig neerwaards naa het bekken of naa de fchaamdeelen uit te ftrekken, en verdwynen , zoo dra men den regten-en kartel- darm door middel van een darm{puitinge ontlast heeft. Van deze Kolykpynen in het vervolg breeder. 6. 22%, Men dient eindelyk hier om trent nog aan te tekenen, dat de tyd, op welken deze Voorfpellings ween en andere reeds opgenoemde verfchynfes len zig by zwangere vrouwen opdoen, niet altoos dezelfde zy ; fommigen haa- rer befpeuren ze eenige weeken, fom- migen eenige dagen, anderen maar eenie „WEEN. EN _NAWEEN. 415 eenige uuren voor den waaren ar- beid, S 23, Wanneer de vrouwen nu reeds eenigen tyd lang deze Voorfpel- lings ween doorgeftaan hebben, begins nen zig de waare meer gevorderde ba- rensween te doen gevoelen, in aart wel is waar meestendeels aan de vorí- gen gelyk, dan in hevigheid, duringe en vervattinge , dezelven hoe langs hoe meer overtreffende; dezen immers volgen fchierlyker op elkander en zyn veel pynelyker; de vrouwen voelen ze ook eerst omtrent de lenden en in den buik, waar van daan zy ook fchuins naa het fchaam-en heilig-been neder. fchieten; gedurende dezelven ontftaat ‘er insgelyks een dringing en aanhou- dende neiging tot afgaan en water mas ken: men kan den nek der baarmoe- der nu in het geheel niet meer gewaar worden; men vindt derzelve mond als Gitgewischt , kringsgewys gefpannen , verwyd en zeer dun: de water-vliezen met het lamvogt vervuld bieden zig aan den vinger des onderflaanden Vroed- kundigen aan, ftyver gefpannen gedu- rende derzelver tusfchenpozingen: de _ aifcheiding en uitvloeying van {lym is nu 416 je DU PONT OVER DE nu aanhoudend en aanmerklyk: ftaans de deze waare en allengskens korter op elkander volgende barensween zoe- ken de vrouwen alles te grypen en aart te vatten, waar door zy zig onderfteu- nen, waarop zy drukken en waar aan zy trekken kunnen; zy ondergaan een beving in de knien, en vertrekken haar wezen 5 zy worden genoodzaakt haa- ren adem in te houden, en te dringen; haare koleur word opdragtiger, haar pols fterker en fneller; fomtyds gera- ken zy aan het overgeven; de barens- ween worden nu hoe langer hoe he« viger; de watervliezen meer uitgezet blyven by aanhoudenheid gefpannen; zakken hoe langer hoe laager, puillen fomtyds geheel buiten de fcheede uit, en barsten eindelyk , waar door zig het lamvogt ontlast: dan kan men door het onderflaan ’s kinds hoofd dui delyk onderfcheiden : men ziet ge- meenlyk dat, na het wegvloeyen der wateren, de vrouwen eenigen tyd zon- der ween blyven ; dan, wanneer alle zaaken voor het overige wel gefteld zyn, verwakkeren de barensween daar- na met zoo veel te meer geweld; ter dezen tyd klagen de barende vrouwen » over Í OWEEN, EN, NAWEEN:, 417, over zwaare pynen omtrent de heupen en het fchaamhaair ; de neiging. tot wa- teren en afgaan vermeerdert; ja deze: Ontlastingen gefchieden fomtyds oriwile lig; ’skinds hoofd voelt men laager,zake, ken en eenigermate. puntiger worden: de bilnaad word langer en uitgeftrekter , de aars gaapend en het toompje ‚zeer. gefpannen. er IE ted 6 24. Den arbeid doof deze waare. barensween zoo verre bevorderd zynde,’ dat het kind binnen kort ftaat tef weee reld. te komen, worden dezelven hoe langer hoe heviger, ‘en volgen byna zonder eenige tusfchenpozingen zeer. kort op elkander; de vrouwen gevoelen Een fchudding en beeving over het gant fche lighaam ; en gedurende deze latere, en de zoo even gemelde fterke bärens- ween klagen zy, dat haare lenden en ge= heel onderlyf als uit één' gefchroefd, wors den. Even voor- en onder deze laät/te, barensween , die fchoon allerfimertelykst evenwel in het algemeen door de vrous wen kloekmoedig doorgeftaan worden; als ziende haare verlosfing binnen wei- nige oogenblikken voor handen , in welk voldoenend vooruitzigt zy door de op» Ed FiDin D mes ì beuringe en het gun tig verllag, waar- #$ 7 vu Ponr oven De mede de Vroedkundige haar nu hart in het lyf durft fpreken , onderhouden wor- den ; even voor- en ftaande deze laar“e ween, zeg ik, word de ontlaste flym bloediger , door dat er meer vaten van het ey zig affcheiden van de binnenfte dppervlakte der baarmoeder, en om dat de baarmoedersmord zeer verwyd is, Ter dezer tyd zweeten dé vrouwen fterk op, haar voorhoofd, in haar aan- gelen en veelen over häar gantfche ighdam : yder oogenblik zóeken zy na eeh beter en gemaklyker plaatfing: men ziet de bekommering te gêlyk met het verlangen in häare oogen fchynen ; zy keéren en wenden zig tiaa alle de Byftanders, en naa al het geen rondom haar ís: al wat häar voorkomt, vatten zy aan tot hulpen verligting van {mert 2 anderen húillen, fchreeuwen en gillen het úit: fommigen die van riatuur inges togen , Bedaard En gezeglyk zyn, wore den ongezeglyk, wilden als woedende: Vrouwen dië van Haar eerfte kind in’ are beid zyn, én die welken haare uitterly- ke et rd zeer eng en teergevoclig hebben „ krygén, op het oogenblik dat % kinds hoofd: op het uitkomen ftaat, Bert allerhevigfie pyn, met kleine foip sie sf keel WEEN EN NAWEEN, Zig trekkingen en fchuddingen verzeld ; men Ziet er, by dewelken de ftuiptrek« kingen Zeer fterk zyn; deze knarsfen op haare tanden, vallen, in flaauwte, of zyn gedurende de korte tusfchenpo- zingen der ween als in eenen ligten (laap of duizelinge. | ; GS 25. Staande deze laatfte ween voelt men dat het hoofd van ’ kind volgens den loop der Scheede voortgedreven, en hoe langer hoe puntiger worde; de bilnaad puilt verder uit, het ftaartbeen- tje wykt agterwaards, de uitterlyke teel- deelen worden door ’skinds hoofd naa voren geperst én verwyd, zy glyden over het zelve heen, het toompje word mneestentyds een weinig gefcheurd , het agterhoofd glipt van onder den bogt der fchaambeenderen uit, de nek wan het kind draait over dezen bogt; de bilnaad glydt over de kruin, het voors „hoofd en aangezigt van het kind; en het geheele hoofd deszelfs fchiet uit de „geboorte, word door den Vroedkundi gen gevat, die zig van een eerstkomen- de wee bedienende, *s kinds lighaam op een voorzigtige wyze naa zig haalt, en dus de vrugt ter weereld brengt, _ _$ 26, Dus verre den loop en de ver ï | | Dda2 {chek 426 NH DU PONT OVER DE fcheidenetrappen der waare barensween; als mede de verfchynfelen, die dezel- ven van het begin des arbeids tot de verlosfing van het kind toe verzellen, zoo omftandig, naauwkeurig en getrouw als my mogelyk geweest is, volgens het verhaal en de waarnemingen der beste en voornaamfte Vroedkundige fchry- Vers, en volgens myne eigene bevin- ding befchreven hebbende, blyft my nu over zulks omtrent de waare Naween insgelyks te verrigten, 6 27. Door Waare Naween (6 16.) Werftaat men die regelmatige pynelyke gewaarwordingen, dewelke Kraamvrou- wen kort na den uitgang van de vrugt, by tusfchenpozingen onder in den buik befpeuren , wanneer de baarmoeder voor eerst de nageboorte en vervolgens de bloedklonters en kraamzuiveringen uitdryft 6 28. Opzigtelyk den tyd, waar in zy voorvallen, verdeelt men de waare Naween het allerbest in Eerften, -die by eerstverloste vrouwen voor het afkomen der nageboorte zig openbaren; en in Volgende, dewelken zig by de Kraam- vrouwen na het quytraken des moeder- koeks opdoen, S 29. Zoo WEEN EN NAWEEN, 42E 6 29. Zoo dra de vrouw van haar Kind verlost is, voelt zy die pynen niet meer, die haar te voren zoo fmertelyk vielen; dan eenigen tyd daarna, wan-_ neer men de Natuur in het uitdryven der Nageboorte, niet voorkomen, of al te zeer overhaasten wil door den Koek te fchielyk af te halen, ontítaan ‘er weder eenige ligtere ween meest on- der in den buik, die zig van daar eenig- fins voor- en neerwaards verfpreiden, en een ligte persfing als tot afgaan ver- wekken; dit worden fommige vrouwen vroeger, andere laater gewaar, door dat deze pynen zig by de eene één quartier, by de andere één halv uur; ja zelf veel langer na de verlosfing van het kind openbaren. By zwakke en tengere vrouwen, die zeer veel waters by zig gedragen hebben , en die fchier- lyk en te gelyk de wateren met het kind zyn quytgeraakt , blyven deze eerfte naween langer agterweeg dan by fterke vrouwen, alwaar de baarmoeder weder met ’er haast in,werkinge geraakte 6 30. Deze eeríte naween verfchil= len ook in fterkte, duur en menigvul. digheid naar verfcheidene omftandighe- den en in TR perfonen; ‘er zyn G-3 17410 VPO: 422 7. DU PONT OVER DE vrouwen die dezelven naauwlyks ge- waar worden; het zy dat de groote ver- genoeging en de blydfchap van het moe- derlyk hart ter dezer tyd, het gevoel van die pynen vermindere, en tot niet brenge: men leert immers uit de gewy- de Bladeren: ”dat een vrouwe, wanneer » Zy baart, droefheid heeft, dewyl haa- » re vure gekomen is; maar wanneer »» zy het Kindeken gebaard heeft, zoo » en gedenkt zy de benaauwdheid niet > meer, om de blydfchap dat een » mensch ter weereld geboren is”, Zu- ang. Joh, C. XVI y 21. Het zy dat de voorgaande zwaare barensween deze minder pynlyke eerfte naween zoo ligt doen vallen, dat de vrouwen ’er ter naauwer nood acht opflaan ; het zy ein- delyk, dat zulks veroorzaakt worde door het fchierlyk afkomen, de klein- heid en gedweeheid der nageboorte, of om dat de bagrmoeders hals en mond nog wydopen zyn; want byaldien de vrouwen de nageboorte lang by zig houden, deze zeer groot, of de baar- moeders hals en mond reeds {amenge- trokken zyn, dan zyn ook deze eerfte naween veel heviger en menigvuldiger, 9 31e Gedurende de eertte waare gl} na mn _ WEEN EN NAWEEN, 429 naween befpeurt de Vroedkundige, dat de nageboorte uit de baarmoeder in de fcheede zakke, en door de vliezen als ook fomtyds daor eenig vloeibaar of ge- ftold bloed gevolgd worde, van al het welk hy de vrouw ontlast. $ 32. Na dat de vrouw deze twees de verlosfing mag men zeggen onder- gaan heeft, word zy verders bezorgd en te bedde gelegd; zy is egter niet Benel en ai van alle pyne bevryd, want het s nu dat haar de volgende naween zullen overvallen, die de Franfchen tra:chêes uterines noemen, waar van ik nu fpreken zal, … 6 33. Deze volgende waare naween on {tan by de eene vrouwe vroeger, by de andere laater na het afkomen der na- geboorte; zy zyn meer of min hevig, Jangdurig en menigvuldig naar verfchil. lende omftandigheden; ín haaren aart Zyn zy zoo wel als de eerfte Naween gelyk aan de waare barensween, begin- „nen in den buik en lenden, verfpreiden Zig naa het beilig- en fchaambeen, en verwekken neiging tot afgang en waters maken, fomwylen zoo fterk, dar de een en het ander onwillig ontlast worden. 9 34e Dit tydperk der kraam kan _ Ddá4 men ” ki vi : . ° rep, „. 42 J. DU PONT OVER DE men als eenen derden arbeid aanzien, gedurende denwelken de Kraamvrou- „wen g.en kind nog nageboorte, maar wel kraamvloeijingen , vliezen ,. klon- ters geftold bloeds, en andere vreemde lignamen quytraken, 6 35. Vrouwen die voor de eerfte«. maal m de Kraam leggen, flaan deze volgende Naween zoo wel uit, als an- deren die meermaalen gebaard hebben, de eene meer de andere minder; zoo dat ’er fommigen gevonden worden, die ‘er in het geheel niet over klagen: daar- enboven hebben hier omtrent uitzonde- - Firgen plaats, van de geaardheid van de vrouwe, de fterke uitzettinge haarer baarnsoeder durende de zwangerheid, enz, afhangende, _$ 36. In gevalle ‘er geen buitenge- wone toevallen bykomen, houden de- ze volgende waare naween gemeenlyk op na verloop van.24 uuren: dezelven nemen toe in fterkte en in menigvuldig- heid, van kort na de verlosfing af tot Oiuirent twaalf vuren na dezelve; dan „na verloop van dien tyd verminderen zy allengskens, tot dat de vrouw om- „trent 24 vuren na de verlosfing ’er weie „Rig of niets meer van gewaar worde: MEN WEEN EN NAWEEN. 423 men heeft egter in enkele gevallen on- dervonden, dat deze Naween eerst 24 uuren na de verlosfing zig openbaarden of heviger begonnen te worden, 6 37. Deze Volgende waare naween, die meestentyds gevaarloos zyn, vallen de vrouwen fomtyds zoo lastig en fmer= ‘telyk, dat zy ’er meer klagtig over val - len, dan zy te voren over de waare ba« rensween geklaagd hebben,: De rede . hier van fchynt my deze; de volgende « Naween zyn meer afgebrooken en on- gelyker; zy doen zig yder reis onver- wagter gevoelen; daar gedurende de waare barensween de fpanning der dee- len egaalder en aanhoudender was: daarenboven verrigten deze volgende : a« ween haare werking op een deel, t welk reeds door voorgaande hevige pynen af. gemat, magteloos en zeer teergevoelig ‘geworden is; zoo dat hier iets dergelyk gefchiede als by iemand die pas uit een ziekte opkomende en nog zwak en kwy- nend zynde weder inftort Voeg hier by, dat meest alle vrouwen overtuigd ain dat de arbeid en verlosfing meest altoos met hevige pynen verzeld gaan moeten, daar zy nopens de noodwene digheid dezer volgende naween zoo zeer s Dd 5 geen 426 J. DU PONT OVER DE „geen bewustheid‘hebben ; zy weten ook, dat door middel der barensween haar verlangen, namelyk van haast moeder te worden, zal vervuld worden; daar het Iyden der naween haar zulk een aange- naam vooruitzigt niet verfchaft ; ja zy vinden zig nu te leur gefteld ; want daar zy gedagt hadden na een langdurigen en fmertelyken arbeid, door middel der verlosfinge de haven van rust en pyne- Joosheid bereikt te hebben, worden zy nu weder door nieuwe {merten en kwel- lingen overvallen, ú 38. Dus verbeelde ik my het bee Joop, en de verfchiilendheden der Eer- fte en Volgend= waare ween en naween mede afgehandeid hebben, welker Oor- zaken nu ftaan onderzogt te worden, 6 39. De befchryving dezer pyne- Jyke gewaarwordingen der barende en eerstverloste vrouwen geeft genoegfaaim te kennen, dat derzelver lighaamsge- fteldheid als dan van den ftaat haarer „gewoonelyke gezondheid eenigfins af- ‚wyke, en dat deze pynen even als ane dere natuurlyke aandoeningen en were kingen het gewrogt van een bepaalde „oorzaak zyn, waar door zy haar aan- „wezen verkrygeu ; deze oorzaak nu zalik s ag: WEEN EN NAWEEN, 427 tragten kennelyk en openbaar te doen voorkomen, 6 40. Dan myn beftek niet toelaten= de, dat ik van bovennatuurlyke oorza- ken, zoo als het Godlyk oordeel en de zonden ftraffende gerechtigheid fpreke, vermits dezen gantsch en al tot de God- geleerdheid behoren; nog ook dat ik my met de oorzaken van de pyn in het algemeen , met die van de gevoelig- heid der deelen van ’s menfchen lighaam, van de aandoenelykheid der zenuwen, van de prikkelbaarheid en beweegvaar- digheid der vezelen zeer ophoude, zal ik my met opzet alleen tot de eigenly- ke oorzaken der waare ween en naween: in het byzonder bepalen, S 41. Ten dien einde moet ik voor eerst aanmerken, dat gelyk in alle an- dere gezonde en ziekelyke gewaarwor- dingen en werkingen van ’t menfchelyk lighaam, ’er zoo ook zekerlyk een by- zondere voorgefchiktheid ter hervoort- brenginge der ween en naween ver- &ischt worde, zonder welke de vrou- wen dezelven niet zouden ondergaan: deze voorgefchiktheid beftaat in een ge- voeligheid en natuurlyke aandoenelyk- heid van het hghaam in het algemeen, __edog 428 J. DU PONT OVER DE edog wel voornamelyk in een dusdani- ge aandoenelyke gefteldheid der uit- en inwendige vrouwelyke teeldeelen in het byzonder, dewelke allernoodzakelykst is voor het werk der voortteelinge , en waar, door deze deelen eenige bele- diging, eenig geweld of nadeel onder- gaande, daar van als verwittigd wor- den, en ’er de ziel een onaangename ge- waarwording van mededeelen : deze aandoenelykheid is een voorname afge- lege oorzaak der ween en naween, en zal ftraks nader in aanmerkinge komen. 6 42. Men behoort als een tweede voorfchikkende oorzaak te erkennen de zeer groote uitzetting der baarmoeder in een verre gevorderde zwangerheid; als mede dien toeftand daar zig een eerstverloste Kraamvrouw in bevindt; door dien de baarmoeder op die tyden verfcheide lighamen in zig behoudt, die niet gefchikt zyn om ’er altoos in te huisvesten, maar die op eenen gezetten tyd moeten ontlast worden; en door- dien de lyfmoeder in de voornoemde omftandigheden uittermate teergevoelig, prikkelbaar en beweegvaardig is. $ 43. Dit zyn nu de voornaamfte algemeene voorichikkende begun» e WEEN EN NAWEEN, 429 de ingefchapene ziekte-zaden, die de af- gelegen oorzaken der waare ween en naween uitmaken. S 44. Op dat de verklaring derzel- ven (9 41. 42.) meer overtuigende en voldoende voorkome, en de Lezer dies met my tot de kennis der naaste oor- zaak der waare ween en naween verder, opgeleid worde, zal het der moeit waard zyn, dat het een en ander betrek- kelyk den aart en gefteldheid der vrou- welyke teeldeelen byzonderlyk gemeld worde, S 45. Alvorens veronderftellende ; dat het ontleedkundige dezer deelen my- ne Lezeren genoegfaam bekend zy, zal ik ’er niets van aanroeren, maar ten eerfte tot derzelver groote gevoeligheid overgaan. De vrouwelyke in- en uitwendige teeldeelen , de voornaamfte zitplaats der ween en naween, zyn zulks insge. Ìyks der teeldrift, zonder welke het „menfchelyk geflagt ras een einde net men zoude: dezelven zyn allerteergevoe- higst, uittermate prikkelbaar en zeer be- weegvaardig: het zyn immers deze dee- len, die in den gezonden {taat geduren- de het verrigten van het werk der voort- | tee: 420} DU PONT COVER DÉ teelinge, de aangenaamtte , de wellustigfté gewaarwordingen ondergaan en op haa- te beurt verwekken; vermaken die mert voorgeeft , dat aan de vrouwen de fimer- ten en ongemakken, die van de zwane gerheid en baringe onaffcheidelyk zyn; eenigermate vergoeden: het zyn deze deelen die op de gemoeds aandoenin- gen, op de zeden, en op het gedrag zoo veel invloeds hebben, dat men van derzelver meer of min gematigde aan- doenelykheid, het karakter , de gevoe- lens, de denkbeelden en het welzyn van eenen mensch kan afleiden. 5 46. Evenals nu de gewaarwordins gen dezer deelen in den ftaat van: ges zondheid, ten tyde der venus-oeffenin= ge, ‚de wellustigften zyn, zoo zyn cok derzelver ongemakken en ziekten de al- lerpynelykften: al het welk zy verfchul- digd zyn aan de zelfftandigheid en aan het maakfel haarer beftand-deelen ; aan het groot aantal zenuwen, die zig door _dezelven verfpreiden ; aan de menigvul- _ dige en haairfyne verdeelingen dier ze- nuwen; aan de ontelbare zenuwtepel- tjes, waar mede haare oppervlakte be- dekt word; en aan de altoos durende gedweeheid , waar in deze tepeitjes ed ‚ e OWEEN EN NAWEEN:-. 45® __fnenigte flymbuisjes, die men hier ont: waar word, gehouden worden: invoe- gen men met regt op de teeldeelen het zeggen van den Digter Lueresius Libr, 4. mag toepasfen: Ada: —_ oe — medio de fonte leporuma — Surgit amarì aliguid , quod in ipfis floribus angati > "6 49. Faog deze teergevoelige voor: gefchiktheid der vrouwelyke teeldeelen is dlleen de verre oorzaak niet der waa: re ween en naween; ik hebbe (6 42.) den byzonderen toeltand der baarmoe- der van een hoogzwangere en van een eerstverloste vrouwe als een tweede. vere te oorzaak daar van opgegeven, en Zulks om de volgende reden, ke _ $ 48. De dagelykfche ondervinding keert, dat ?er in verfcheidene deelen va Ons lighaam een byzondere gevoelighei plaats hebbe, die ons waarfchouwt, ânneer deze deelen onaangenaam aans Beddan wordende, zig moetén en trachten € ontdoet vän eenige overtollighedens eze gewdârwording hoe langer hoe Îterker wordende verfpreidt, zig door middel ‘der medegevoeligheid door. het gant{che lighaam , en wekt onze wer- _ kende-nätuur op, waar door wy ge- ak dwon- 432 _ J--DU PONT „OVER DE dwongen worden dusdanige een uitwere pinge met al ons vermogen te bevordee ren: zulks befpeurt een iegelyk, wan neer hy door veel pis in de blaas en drekftoffen in den endeldarm tot waters lozing en afgang opgewekt en aangezet word: -dergelyke ongemakkelyke en eenigfins pynelyke aandoening en nei ging tot baren befpeuren de zwangere vrouwen insgelyks, voor:al,op het laatst van haare dragt, en de Kraam- vrouwen voor dat zy van den moeder- koek en kraam,zuiveringen verlost zy», ingevolge eener heilzame natuurwet, die de zeer fterk uitgezette en uitterma:e prikkelbare en beweegvaardige baar: moeder als nootzáakt zig te ontdoen van ’t.geen in haar bevat word, % welk door middel der baringe, en zoo ik my dus uitten durve, door de nabaringe en kraamvloeijingen gefchiedt; zoo dat men deze onaangename fchoon natuur- lyke en voordeelige gewaarwording, als een prikkel kân aanmerken, die de eers ite famentrekking' der baarmoeder, het begin des arbeids en der eeríte waare ween en naween verwekt: deze lastige {choon zeer nuttige aandoening, deze heiizame natuurpoging zal insgelyks, Naief eN ZOO | WEEN EN NAWEEN. 433 zoo lang de lyfmoeder zig niet geheel en al ontlast hebbe van het geen in haar behouden is, de volgende fpiervezelige famentrekkingen- der baarmoeder, en de daar uit voortfpruitende waare ween en naween veroorzaken, S 49. Dus allengskens tot ééne der naaste oorzaken der waare ween en na- ween, ik meene de famentrekkingen der lyfmoeder, opgeklommen zynde, zal ik verders onderzoek doen naa het geen voor- gedurende- en na yder waa- re wee en nawee waargenomen word, om daar door de overige naaste oorza= ken derzelver kenbaar te maken. GS so. Yder waare wee en nawee word onmiddelyk voorgegaan door- ja begint zelf als gelyktydig met een fa- mentrekkinge en vernaauwinge van het lighaam en den bodem der baarmoeder, die haare werking doet op den baar- moeders mond, op het ey, vervolgens op de vrugt, daarna op de nageboorte en eindelyk op het geftold bloed, $ 5r. Zoo lang een wee aanhoudt word men door het onderflaan ontwaar, dat de baarmoeder als nog in deze haa- re famentrekkinge blyft voortvaren, dat derzelve mond lager in de fcheede zakt, VI DEEL, Ee meer 434 Je DU PONT OVER- DE meer en meer geopend , dunner en ftrakker gefpannen word; dat het on« derfte van het ey met de daar in beflo- te wateren het eerst, vervolgens de vrugt, daarna de nageboorte, en ein- delyk de kraamvloed door dezen baar- moeders mond- uitzakken , denzelven verwyden, rekken en tegen de naburige, deelen van het bekken aandrukken, 6 52, Met het einde van yder waa- re wee en nawee vermindert ook. de fa- mentrekkende werking van de lyfmoe- der, en houdt eindelyk voor eenigen: tyd geheel en al op: de lighamen die gedurende een. wee en nawee door den hals.en mond der baarmoeder, als me- „de door de fcheede en den fcheede- mond gedreven wierden, deinzen. we- der eenigfins te rug, of blyven opde plaats, die zy flaande de wee befloegen of worden ten eenemaale uitgedreven ;, de baarmoeders mond word nu weder als ’t ware naauwer, flapper, dikker, of blyft ftand houden zoo als hy gedu- rende een. wee zig bevondt, of trekt zig hoe langs hoe meer famen en fluit zig allengskens, 6 53. Uit de dus verre opgenoemde verfchynfelen (69 50, 51. 52) mag men. met _ WEEN EN NAWEEN. 435. met regt opmaken, dat de zoo genaam: de fchadelyke vermogens, de gelegen= heid gevende aanleidende naaste oor: Zaken der waare ween en naween be: ftaan: 1? ín de fterke en eenigermate krampagtige famentrekkingen van den bodem en het lighaam der baartnoeder tegen derzelve mond en op de binnen gehoudene deelen; 2e in de fchierlyke en groote verwydinge van den mond der baarmoeder als ook van de fcheede en fcheede-mond, door die zelfde fz: _mentrekkinge van het lighaam en den bodem der lyfmoeder en door de door: fchietende gehoudene deelen veroor zaakt , waar door de zeer gevoelige uit: en inwendige teeldeelen alte geweldig uitgerekt, gedrukt, gekneld, gekneusd, geprikkeld en niet zonder gevaar van’ quetzinge beledigd worden. Ten ders de, in dergelyke al te fterke rekkinge’, drukkinge en prikkelinge van eenige an- dere naburige deelen; en dat dus dé verre voorichikkende oorzaken (Ó5 4 42.) te famen met de gelegenheid gevers de naaste oorzaken (in deze 6 vermeld) de uitwerkende oorzaken en den waâren) aart der waare ween en naween ‘in’ het En al- 436 J. DU PONT OVER DE algemeen, en dus deze waare ween en naween zelven uitmaken, 6 54. Hier uit ($ 53.) volgt dan ook, dat zoo wel de zitplaats als de naaste oorzaak der waare ween en naween niet op alle tyden des arbeids en kraam de- zelfde zy , maar dat die verfchille naar deszelfs verfcheidene tydperken; want in den aanvang des arbeids, zelf voor dat men durve verzekeren, dat dezelve regt begonnen zy, befalen zig de ween meestentyds tot het boveníte en voorfte gedeelte van den buik en tot de lenden: welker byzondere oorzaak op dien tyd moet gezogt worden, opzigtelyk de pynen voor inden buik, in de tierke fas mentrekkingen der fpiervezelen van den bodem der baarmoeder, die nu nog ee- nen zeer fterken weerftand in den mond. van dit deel ontmoeten, en uit dien hoofde haare werking met geweld moe- ten doorzetten, waar door zy de zenu= wen, die door haare zelfftandigheid- verfpreid zyn, drukken, rekken en py- nelyk aandoen, Dan opzigtelyk de lendepynen , behoort men derzelver oorzaak nu byzonderlyk te zoeken in de persfinge of drukkinge van ’skinds hoofd en WEEN EN -NAWEEN, 437 hoofd tegen de uitfpringende bogt der Taattte lende- en eerfte heiligbeens werve- len, voor dat dit hoofd door de boven: „fte engte des bekkens en in het kleine bekken gezakt zy, wordende door de- ze perslinge het agterfte en onderfte ge- deelte der baarmoeder tusfchen ’s kinds hoefd en deze uitfpringende bogt als dar zeer (terk geklemd De vyzondere oorzaak dezer lendee ynen hangt ook af-van de medegevoe- igheid, die ’er in fommige deelen van % menfchen lighaam gevonden word, waar door het gefchiedt, dat ín alle ziekelyke en pynelyke aandoeningen en werkingen der baarmoeder lendepynen verwekt worden: dit ondervindt men by die vrouwen, welken met opftygin- gen gequeld zyn, als wanneer de baar- _ moeder kramptrekkelyke bewegingen en wringingen’ ondergaat, ‘waarom ook _ dezulken gemeenelyk over pyn in de lenden klagen, 6 55. Deze waare barensween in den buik en lenden (9 54.) houden in de aangewezene zitplaatfen eenen korteren of langeren tyd ttand, naar gelange de baarmoeders mond zig meer of min ge- maklyk en fchierlyk laate verwyden, de ke 3 en 438 J. “DU PONT OVER „DE en ’s kinds hoofd fchierlyker door de „boveníte engte van het. bekken door- zakke; en verminderen aldaar allengs- kens naar mate de baarmoeders mond flapper, gedwéer. en wyder. worde, en %s kinds hoofd laager in het bekken zak- ke; tot dat zy eindelyk geheel en al verdwynen. Van de famentrekkinge, ter dezer tyde in den bodem der baar- moeder plaats hebbende, kan zig een Vroedkundige verzekeren, wanneer hy zyn hand op den buik der barende vrou- we degt; hyzal daar gedurende een wee duidelyk een hardigheid befpeuren, die een flerke werking van {piervezelen te kennen geeft; het is immers yder een overbekend, dat alle fpieren, die zig famentrekken , zwellen en hard-worden, waar van men zig ten overvloede kan overtuigen door de hand op de flaap- en kaauwf{pieren te leggen, en te gelyk de onderkaak fterk tegen de bovenkaak aan te brengen, | „6 56, „Deze famentrekking der fpier- | vezelen van den bodem en het lighaam | der baarmoeder zoude zoo pynelyk niet gyn, was het niet dat dezeive aller- iterkst, ja eenigfins krampagtig ware; hoe {mertelyk. kramptrekkingen vallen, ne Vers | WEEN/ DEN NAWEEN.. 439 verhemen „diesgeen best die fomtyds kramppynen- ondergaan; en hoe ge- weldig deze -famentrekkingen der baar- moeder fomtyds zyn kunnen, leert men uit de waarneminge door-ruiscH mede- gedeeld in zyne Obf. Anat. Chirurg. Ne 84. pag. 79. 80.) wordende in het onder- werp dier waarneminge de vogten die in de baarmoeder befloten waren , door mid- del der zeer ‘hevige famentrekkingen derzelve , (den baarmoeders mond aller- hardnekkigst-gefloten blyvende,) door de trompetten van Fallopius tot in de holligheid- des onderbuiks - uitgeperst. En-* geen ‚nog -wonderbaarlyker is , en nog” meer dit famentrekkend vermogen der lyfmoeder bewyst, vis het geval én Med, Esfays and Obferv, Tom:4. 9 33. be- fchreven: alwaar in een allermoeyelykíte baringe de baarmoeder „ door. haare geweldige famentrekkinge ‚het bloed door haare-eige zelfftandigheid heen naa buiten heeft doen als doorzweten, en inde holligheid van den: buik uitvloeis jen,:’t welk men aldaar ne de dood ges {told gevonden ‘heeft. | Ór57. In ditseerfte tydperk des: ar- beids zal ook het ey door: zyne neder- __zakkjnge en verlenginge-den mond der Ee Ee 4 lyf- Ä4a J. DU PONT “OVER DE lyfmoeder beginnen te verwyden, het _ onderfte gedeelte van dit ingewand uit- rekken, fpannen, deszelfs vezelen ver- lengen, dezelven drukken, prikkelen en dus de Voorfpellings ween veroor- zaken: de baarmoeder die nu zelve ook met het hoofd van het kind lager in het bekken zakt, word tegen de blaas en den regtendarm aangedrukt , waar uit nei- ging-tot water maken en afgaan ontftaat. „658, De verdere waare barensween die op deze voorfpellings ween volgen, erkennen voor haare byzondere naaste oorzaak het aanhouden van fommigen der hiervorens. reeds gemelde werkin- gen der baarmoeder, als mede de ver- dere uitzetting des baarmoeders mond, de: beginnende. verwyding der fchee- de, de vaneenwyking “der. beenderen _ van het bekken „ die fomtyds zeer aan- merkelyk is, door middel van het ey en -”’s kinds hoofd welken allengskens lager en met een grooter middeliyn daar door heen zakken, en dus deze deelen meer en. meer rekken, fpannen; prikkelen , tusfchen hunne oppervlakte en de bovenfte engte en wanden van het bekken klemmen. | j 9 59. De nabuurfchap der bre en es WEEN EN NAWEEN, 441 des endeldarms, de gemeenfchap der vaten en zenuwen dezer deelen met die der baarmoeder en fcheede, de famen- hegting door middel van gemeene vlie- zen veroorzaken een zeer groote onder- linge medegevoeligheid, waar uit men gemaklyk en woldoenend genoeg de oorzaak der. persfinge en neiginge tot wateren en afgaan kan verklaren, _$ 6o. Alle deze oorzaken nu in haa= re werkinge aanhoudende, dan allengs- kens fterker wordende-en meer ande- re deelen aandoende, (want zoo wel _ het watervlies als ’skinds hoofd zakt nu met zyn grootfte middellyn hoe langer hoe lager in het kleine bekken, de fchee- de word meer en meer gerekt, als mede die fterke banden, die het onderte en zydelyke gedeelte van het bekken hel- pen volmaken, en heilig- en zitbeens banden genaamd worden; de blaas, derzelver hals en de pisbuis worden hoe langer hoe meer gedrukt en ge- kneld; de regte darm word zeer ge- prangd, de aars verwyd; de bilnaad en bodem van het bekken zeer uitgerekt ; de fcheedemond en uitterlyke teeldeelen zeer gefpannen en fomtyds tot berstens __ toe uitgezet) zullen noodwendig de laat- EO Ee 5 fte, 442 Je__DU PONT OVER DE fte, nelle, fterke, fchuddende en -de deelen als vaneenfcheurende ween ver- wekken: uit deze zelfde oorzaken zal men ook de toevallen kunnen verklaren, die deze laatfte en allerfmertelykfte ween verzellen, zoo als de onwillige en onmogelyk optehouden afgang, de volftrekt belette pislozing: het gevoel als of het bekken uit een gefchroevd; en de uitterlyke teeldeelen verfcheurd wierden, ’t welk fomtyds gebeurt, wan- neer het vorkje en de bilnaad geen meerdere uitrekking kunnende lyden van een fplyten, en wel eens tot den aars toe opfcheuren. 61, De waare Naween in het al gemeen minder hevig, minder langdu- rig en menigvuldig dan-de waare barens- ween, erkennen ook geringere aanlei- dende oorzaken : het zyn kleindere „wee- kere, meer medegevende lighamen, die op dit tydperk den lytmoeders hals en mond prikkelen, verwyden en doorgaan; welke deelen van haare voorgaande uit- rekkinge nog op verre na niet herfteld „ maar veel eer gapende gebleven zyn. „6 62, De eerfte waare naween „die. de vrouwen voor- en {taande de ontlas- tinge des moederkoeks gevoelen; et en | | WEEN EN NAWEEN., 443 ben tot naaste oorzaak de {amentrek. king van den bodem der lyfmoeder , die tot de.affcheiding en uitdryving der na- geboorte vereischt word; als-mede die prikkeling en verwyding dewelke de na- geboorte ter haaren doorgang in den hals der baarmoeder en in deszelfs bo- venfte openingeverwekt: want de mond der baarmoeder. of de onderfte opening van derzelver hals, die in de fcheede gapend is, blyft, nog eenigen tyd, ge- noeg verwyd, gelyk ook de fcheede en uitterlyke teeldeelen , om door het door- glyden en de uitzettinge die de nage- boorte in haaren uitgang uit de baar- moeder en fcheede verwekt, en die ge- meenlyk kort na de geboorte van het kind voorvalt, niet zeer pynelyk aange- dan te worden, voor al zoo de moe- derkoek niet zeer groot is, | 6 63. Volgens deze verklaring zul- ler dan ook de volgende waare naween die de vrouw uitítaat na dat zy reeds van de nageboorte verlost is, nog veel minder in de fcheede en uitterlyke fchaamdeelen hunne zitplaats, of in de rekkinge en verwydinge dezer deelen hunne naaste oorzaak hebbendewyl dezelven als dan. nog te zeer verwyd LER Ve Zyn; 444 TJ. DU PONT OVER DE Zyn, om door ftukken geklonterd bloeds of eenige overblytfels der watervliezen of nageboorte, die week, gedwee en van geen groote uitgeftrektheid zyn, eenige pynelyke uitzetting of drukking te kunnen ondergaan: dan het zyn niet- temin deze voornoemde lighamen, die eenigen tyd na de verlosfing, door de famentrekking der lyfmoeder, naa der- zelve mond voortgeftuwd wordende, denzelven prikkelende en ’er allengs- kens door heen glydende, daar door als naaste oorzaken der volgende waare na- ween moeten aangemerkt worden: wel is waar dat deze lighamen week en zagt zynde , den hals en mond der baar- moeder zoo fterk niet drukken en klem- men als het kinds hoofd- te voren ge- daan heeft; dan door die zelfde weeke en medegevende hoedanigheid zyn zy weinig in taat den baarmoeders hals en, mond uit te zetten en te verwyden: zy vorderen dus fterkere famentrekkingen van den bodem en het lighaam der baar- moeder ter overwinninge der toetrek= kingskragt en ter ont{luitinge van den hals en mond der lyfmoeder. Deze fa- ‚mentrekking der baarmoeder na de ver- losfing is fomtyds zoo tterk, dat men waar. WEEN EN N/WEEN, 445 genomen heeft, dat daar door al het vloeibare uit het geftold bloed is uitge- perst geworden , en zoo een bloedklon- ter tot een vezelige, vaste vleeschklomp is ene, die de gedaante had van de holligheid der baarmoeder, en door min kundigen niet zelden voor eenen zuiger aangezien word, Men kan fom- tyds, met een hand op den buik van een Kraamvrouw te leggen, deze pers- fingen en bewegingen der baarmoeder gewaar worden. 6 64, Het geen de baarmoeders mond gedurende den arbeid en de verlosfing uitgeftaan heeft, maakt dit deel daar na zoo veel te aandoenelyker voor lhigtere oorzaken, blyvende herzelve daar door nog in eeren zeer prikkelbaren en be= weegvaardigen ftaat, waar uit men ten overvloede reden geven kan van de hes vigheid der volgeide waare naween. 6 65. De afgelege en naaste oorzas ke der waare ween en naween aldus eenvoudiglyk en onderfcheidenlyk ver- handeld hebbende, zai ik hier op het onderzoek van derzelver Uitwerkinge, nuttigheid en noodzakelykheid doen volgen, 6 66, Doordien waare ween en na- ween 446 J. DU PONT OVER DE ween inderdaad niet anders dan wezen- lyke pynen zyn, zullen zy even als al- le andere pynen, die den mensch quel- len, hunne werking op den geest, op het pynelyk aangedaan wordend deel in het byzonder, en verders door mede. gevoeligheid op naburige deelen, ja op het gantfche lighaam verrigten 67, Hunne uitwerking op den geest der barende en eerstverloste Vrou- wen zal voor al hier in beftaan, dat zy, door den grooten invloed van het lig- haam op de ziel, de vrouwen dan eens blymoedig, en verlangende, maar de- zelven meestentyds ongemaklyk, ver- drietig, gemelyk, ongedurig, ongezeg- lyk, bekommerd, angftig, droefgees- tig, rusteloos, ja fomtyds ylhootdig, krankzinnig, woedende, wanhopende zullen maken, 6 68. Op de lydende deelen (dewel- ken in dit geval voornamelyk zyn de baarmoeder , en wel meest derzelve mond, de fcheede en de fcheedemond, als ook eenige andere meer of min na- burige deelen) zal men de uitwerking der waare ween en naween grootendeels moeten brengen tot een vermeerderde levenskragt en gevoeligheid; tot eenen meer- WEEN EN NAWEEN. 447 meerderen toevloed van vogten naa het lydend deel toe, ter afdryvinge of ver- {tompinge der pynverwekkende oor- zaak ; waar uit verders ophoping , ver- ftopping, koude, hitte, onfteking en derzelver gevolgen, als mede gevoel- loosheid , logheid enz, hervoort komen zullen. Dus zal dan door deze ween en naween zelven de aandoenelykkeid, prikkelbaarheid en beweegvaardigheid, en de daar uit voortípruitende famen- trekking der baarmoeder gedurig meer en meer opgewekt, en dit deel hoe lan- ger hoe vatbaarder worden voor de naaste oorzaken der waare ween en na- ween (6 53.) ’t geen deszelfs fpierveze- len meer en meer werkende en uitdry- vende zal maken, waar door, weder op. nieuw fterker ween ontftaande, dezen noodwendig de prikkelbaarheid der baarmoeder op hunne beurt weder hoe langer hoe meer zullen gaande maken» deze omloop zal aanhouden, tot dat het kind geboren, en de nagebooorte zal afgekomen zyn, en tot dat de bloed- klonters en verdere kraamvloed zullen ontlast zyn: zoo dat het de ween en naween niet zyn die, gelyk men zig ge- meenlyk uitdrukt, de vrugt en de na- se 448 TJ. DU PONT OVER ‘DE geboorte uitdryven; geenfints, maar het zyn de famentrekkingen der baar- moeder die zulks verrigten; dan de uit- werking der waare ween en naween be- {taat hier in, dat zy het famentrekkend en uitdryvend vermogen der baarmoe= der opwekken en fterker maken. _$ 69. Dat de waare ween en naween zulks te weeg brengen bewyst ten volle die bewerking, dewelke Vroedkundigen fomtyds verpligt zyn te verrigten, na=" melyk wanneer zy met één of twee hunner vingeren den baarmoeders mond rekken, verwyden, tergen, prikkelen , pynelyk aandoen en dus ween in den- zelven verwekken; door deze prikke- linge en pyn immers maken zy, dat de bodem en het lighaam der baarmoeder in werkinge geraken, en een uitdryven- de famentrekking in deze deelen te weeg gebragt worde: ’er gefchiedt wel is waar in dit geval een opvolging van ver- fchynfelen eenigfins verfchillende van die welke natuurlyk plaats heeft; want het wee gaat hier voor af, de famentreke king der baarmoeder volgt ’er op; daar ik 96 50. 51, 52.) aangetoond hebbe , dat het zig in den natuurlyken ftaat niet geheel en al dusdanig voordeed; en ie WEEN EN NAWEEN. 449 alhier word de naaste oorzaak des wees van buiten aangebragt, daar natuurlyk de naaste oorzaak der waare ween door de baarmoeder zelve verfchaft wordt, 6 7o, Door middel der vereeniginge , nabuurfchap, medegevoeligheid , over- eenkomst en famenfpanninge, die on- derling tusfchen de levendige deelen van ’ menfchen lighaam, en tusfchen dezen en den geest plaats hebben, ver- wekken de waare ween en naween een derde algemeene uitwerking, hier in beftaande, dat zy de fpieren der adem- halinge, onder anderen het middenrif en. de buikfpieren in werkinge brengen, en daar door een ruime inademing verwek- ken, den adem lang doen inhouden, en de uitademing vertragen, waar door de barende en kraamvrouwen in ftaat ge- fteld worden de grootfte kragt te oeffe-. nen, te dringen, te persfen en pogin- gen te doen op de in- en uitwendige: teeldeelen en-op de lighamen die ontlast … moeten worden, Het is de hevigheid. der pynen die de vrouwen tot dit neer= waards dringen noodzaakt, om dezel- ven daar door als t ware te verftompen,. Deze bewerking begunftigt zoo wel de _ waterlozinge en den ftoelgang als de ba- Pl DEEL. Ff rins 450. Jk DU PONT- OVER DE ringe ; welke drie ontlastingen in de na- buurfchap. van elkander voorvallende, en uit een gemeene holligheid den on- derbuik namelyk. voortkomende, dus door één en hetzelfde hulpmiddel, vol- gens de wet der fpaarzaamheid , die de Natuur in al haar doen in -agt-neemt „ bevorderd worden. er vats Gt 7ten Hevige.ween brengen. daaren= boven door deze medegevoeligheid der deelen. een algemeene-verwakkering van levensktagten door het gantfchelighaam: teweeg , veroorzaken,-eenen, fnelleren! omloop van bloed „een, oogenblikkely- ke, vermeerdering’ van. bewegingskrag- ten, een vaardigheid. en -moedigheid „ waar door de. vrouwen als buiten haar zelven vervoerd alles, ondernemen, alle pogingen werkftellig maken, de natuur in ‘haare werkinge:te-hulp. kotnen;, alle tegenftand en _weerftand uit. den weg tragten te ruimen:en:te overwinnen. 1001772 + Wanneer: men nu verders de- ze uitwerkingen: det twaare ween en. na= ween, „met betrekkinge tot de verfchei-, dene'. tydperken des ‚ arbeids, en‚-der kraam, als mede tot de byzondere: dees len die.pynelyk aangedaan worden; over= weegt, zal de nuttighéid en mi el ie pies ' k Val Yke SWEEN EN NAWEEN,! 45Ì lykheid der waare ween en naween daar uit openbaar worden, OAD Ge $ 73. Dus zal men moeten toeftems men dat de voorfpellings ween van“zeer veel nut zyn, om de deelen, die zoo dadelyk grooter pyn en” fmert {taan te lyden, daar voor als % ware te bereis den, en dezelven daar allergskens ‘aan te gewennen: want zy lokken eenen toes vloed van weekmakende vogten naa de: zelven toe, verwekken in en omtrent deze deelen een grootere flymaffchei- ding ‚waar door zy in ftaat geraken om in het vervolg een grootere uitzetting te kunnen ondergaan, en geven dus ge- legenheid, dat de baarmoeders mond langfämerhand gerekt en verwyd , -dun- ner En als geheel uitgewischt worde: door welke verminderinge van weerftand in-den- mond der baarmoeder, de bo- dem en het lighaam derzelve vermogen. der ‘en-dikwylder werk{aam worden. __6 74’ Van geen minder nut zyn de Voorfpellings ween voor de zwangere vrouwen zelven, zoo men ze aanmerkt als wagters, die de hoogzwangere vrou- wen by tyds waarfchuwen, dat Zy voor- al omtrent haare teeideelen miet een — ‚ AAnhaderend en reeds op handen zynde / Ef z 8 452 LDU PONT OVER DE gevaar gedreigd worden, ’t welk haar opwekt om van haaren kant al te ber- den. te brengen, wat maar eenigfins dit gevaar kan verminderen en deszelfs langdurigheid verkorten: deze voorfpel- lings ween geven duidelyk te kennen, dat het nu tyd is, om al, wat tot eenen aannaderende arbeid en verlosfing vere eischt word, te vervaardigen; om alle overdaad in eeten en drinken, alle hevi- ge gemoeds en lighaams bewegingen te vermyden ; om zig van het ontydig ge- bruik van geneesmiddelen te onthouden; om in- of naby huis te blyven, eenen Vroedkundigen te laten verwittigen van zig by der hand te houden; en om niet in gebreke te blyven van op den gering- ften aandrang, dien zy daar toe gevoc- len, haar water te maken en aftegaan, 9 75. Voor den-Vroedkundigen heb- ben de. voorfpellings ween insgel yks hun nut: want de voorzigtigheid vordert, dat hy ftaande dezelven zyne gedagten over den tegenwoordigen en toekomen- den ftaat van de moeder en haare vrugt late gaan; omtrent beide de nodige voorzorge gebruike, zig niet verre af begeve, de vrouwe eenige onderrigtin- gen mededeele, en ook op zyne Eu: äls WEEN EN NAWEEN. 453 alles in gereedheid brenge om niet wer- rascht nog overrompeld te worden door een onverwagte en al te fchierlyke ver- losfinge. 9 76. De nuttigheid en noodzake- lykheid der voorfpellings ween kan eine delyk nog betoogd worden uit de waar nemingen van gevaarlyke ja doodelyke gevolgen, die by barende en eerst ver- loste vrouwen zyn voorgevallen, de- welken dusdanige ween niet uitgeftaan of zig daar niet aan geftoord hebbende, het zy met voordagt of door onkunde, en dus alle voorzorgen en alle maatre- gelen verzuimd hebbende, op het on- verwagtst allerfchierlykst en eensklaps verlost zyn, waar door dikwyls en moeder en evengebore vrugt uit het le- ven gerukt zyn geworden, 6 77. Dit zy genoeg van de voor: fpellings ween, waarom ik tot de uit- werking, het nut en de noodzakelyk- heid der waare barensween overgaa, Het zyn dezen cigenlyk welken het bee weegvaardige in de baarmoeder eerst regt opwakkeren, derzelve famentreke kingen fterker doen worden en derzelve mond daar door doen verwyden, ver- k dunnen en neerzakken; welken de Ly- RN Ff 3 de- 454 _J-- DU PONT OVER DE Á î deresfe tegen wil en dank noodzaken te dringen „ haaren adem intehouden, haar middenrif en buikfpieren te doen werken, een voordeelige plaatfing of ligging te zoeken ; door al het welk de arbeid bevorderd en het kind meer en meer voortgedreven word. 6 78. Wanneer de Vroedkundige deze waare barensween befpeurt, mag hy de Lyderesfe aanmoedigen, en hoop geven van een fpoedige verlosfinge: hy moet alles daar voor in gereedheid bren- gen, en zig tegens de hevige en fomtyds verrasfchende en gevaarlyke laatfte ween wapenen. 6 79. De laatfte ween alle de vori- gen in fnelheid van opvolginge en in he- vigheid gemeenelyk overtreffende, zyn nogtans niet minder nuttig en noodza- kelyk ; want korter opeenvolgende, ja meest al onophoudelyk aanhoudende, worden zy ook door onafgebrokene {a- mentrekkingen der baarmoeder voorge- gaan, verzeld en gevolgd, waar door het hoofd van het kind, al verder door den baarmoeders mond, fcheede ven fcheede mond voortgeftuwd word. Door deze geweldige laatite ween zyn de po- gegen en dringingen der vrouwen me 8 et eed WEEN EN NAWEEN, 455 het kind en de teeldeelen, onwillig, ge= dwongen en byna onophoudelyk: de adem word zeer lang ingehouden’, en kan meestentyds niet ten volle uitgea- demd worden; de‘buiks- en middenrifs. fpieren verflappen byna nict. Ì 6 80, Indien op dezen tyd des ar- beids geen allerpynelykfte ween, en te gelyk met dezelven geen eenigermate ftuiptrekkelyke werking der baarmoe: der en buik- fpieren, nog ook geen ui- terfte natuurpoging en infpanning van alle kragten zoo wel van den geest als van het lighaam plaats hadden en famen liepen, zoude het groote en bolronde hoofd van het kind niet ligt tot een {ui- kerbroodswyfe gedaante gevormd , nog van onder den boog der fchaam- nog tusfchen de engte der zitbeenderen doorgedrongen , nog door den engen fcheede mond gedreven kunnen wor- den, nog eindelyk, even als een kersfes fteen, die tusfchen de vingers geperst fchierlyk uitfchiet, voor den dag en ter weereld komen. | $ 8r, De natuurlyke en gewoone kragt van ’s menfchen lighaam zoude. niet vermogende zyn dusdanige dolle en … woedende ween, lang agter een uit te E an Ff 4 {taan : 456 _J. DU PONT OVER DE ftaan: en waren dezelven min hevig, men zoude het gewenscht oogmerk, de verlosfing van de vrouwe, veelmalen niet bereiken. GS 82. Door deze laatfte en allerfmer- telyk{te barensween als *t ware onder- rigt, kan de Vroedkundige de barende vrouwe een zeer aanftaande en kort op handen zynde verlosfing beloven; en nu vooral moet hy verdagt zyn de vrou- welyke teel- en fchaamdeelen tegen het geweld en den laatíten aanval des ar- beids te onderfteunen en te befchermer ; en de vrouw zelve vermaanen haare dringingen een weinig te beteugelen en te matigen ; hy bereide zig ook intus- fchen om het kind te ontfangen en te bezorgen. 6 83. Van de uitwerkingen, nuttig- heid en noodzakelykheid der waare ba- rensween tot hier toe gefproken heb- bende, zal ik nu ook de waare naween der eerstverloste Kraamvrouwen in de- zelfde betrekkinge befchouwen. 6 84. Dezen kort na de verlosfing van het kind volgende, dienen als een prikkeling ter wederopwekkinge der merkelyk verminderde en als in onver- mogen vervallen dien ene der aar. WEEN EN NAWEEN. 457 baarmoeder, die nu eensklaps van haa« re inwendige onderfteuninge beroofd zynde, in onmagt geraakt is, Hoe fchierlyker nu de verlosfing gefchied zy, hoe langer werk de baarmoeder hebbe, alles gelyk getteld zynde, om zig van dien {taat van werkeloosheid te herftel- len; dan eindelyk door de prikkelinge, dewelke de eerfte naween verwekken, getergd wordende, geraakt zy weder in werkinge, maakt de nageboorte door de famentrekkinge en verkortinge haa- rer fpiervezelen van alle kanten los, en dryft dezelve verders ter fcheede uit, 9 85. Deze eerfte naween brengen insgelyks het middenrif en de buikfpie- ren min of meer in werkinge; dan het vermogen dezer fpieren fchynt nu alleen bepaald te zyn om de baarmoeder in haare plaats te houden; want zoo wel als de uitwendige bekleedfelen gedu- rende de zwangerheid zeer uitgezet ge- weest zynde, hebben zy zig zoo fchier- lyk niet weder kunnen inkrimpen, en dus de ruimte, die ’er door de verlos- finge in den onderbuik ontftaan is, nog niet merkelyk kunnen verminderen. 6 86, Door deze eeríte waare Na- ween word de RN ook tot 5 zy- 458 -7.-_DU PONT OVER DE zynen pligt opgewekt; die hier in bes ftaat: dat hy de vrouw tot een zagte dringing aanzette, de baarmoeder door het plaatfen van zyn hand op den buik onderfteune, en zagtelyk neerwaards voere, terwyl hy met zyn andere hand de nageboorte met de vliezen voorzig- tig naa zig haale. SN 6 87. De waare Naween, die de kraamvrouwen in het vervolg” uitftaan;, wekken insgelyks de prikkelbaarheid, beweegvaardigheid en het famentrek- kend vermogen der baarmoeder op; de meerdere of mindere hevigheid dezer volgende naween is verfchillende naar mate der verfchillende grootte en vast- heid van den bloedklonter die uitgedre- ven moet worden, en des fterkeren te- genftand van den baarmoeders mond, en toont daar door ook, om zoo te fpre- ken, de neodzakelykheid aan die ’er-is dat de kraamvrouw van haaren kant fter= ker of min fterk dringe, waar toe zy al weder genoodzaakt word, om dus deze heilzarne natuurpogingen behulpfaam te zyn, op dat dus al het onnutte en over- tollige ontlast worde, De Vroedkundige, die nu befpeurt dat de baarmoeder zig op nieuw an et WEEN EN _NAWEEN, 459. het geen haar door zyn verblyf zoude kunnen benadeelen, zoekt te ontdoen, word insgelyks door deze volgende na- „ween tot aandagt opgewekt, zoo dat hy den toeftand der kraamvrouwe naauw- keurig gade flaa, en haar voor alle ge: varen, zoo veel mogelyk, behoede, $ 88. Uit deze verklaringen der uite werkingen van de waare ween en na ween, en uit de zeer groote nuttig- en noodzakelykheid derzelver tot een goes de en voor{poedige verlosfing en kraam; zoude het niet moeyelyk vallen te beto- gen, dat, verre van deze pynen ten ee- nenmaal als een ftraffe aantemerken, de eeríte. Moeder aller menfchen, en in Haar aan alle haare vrouwelyke nako- melingen opgelegd, men reden hebbete - denker, dat zonder dezelven de verlos- fing nog even veilig, nog even fpoedig zoude gefchieden, vooral zoo men met my toeitemme, dat de vrouwelyke teel- deelen, door haar fyn gevoel tot het werk der voortteelinge zeer bekwaam, en op de allerbeste en gefchiktfte wyze in gevolg van het poftuur en de opge- rigte houdinge der vrouwen gefchapen Zyn. 6.89. Wilde men uit de pmenid | er 460 J. DU PONT OVER DE der waare ween in het algemeen by mis- maakte, zwakke, ziekelyke, week -op- gebragte, angftige en ylvaardige vrou- wen, ten hunne nadeele befluiten, met regt zoude men daar tegen over kunnen ftellen de vrouwen der wilden, die der dorpluiden en die van het platte land, de foldate- en de arme vrouwen , als me- de die onegte kinderen ter weereld bren-« gen, of buiten weten van anderen ter fluiks zoeken te verlosfen; als wanneer men bevinden zoude, dat by dezen de ween veel min hevig en fmertelyk zyn dan by de eerstgemelden, waar uit dan de ongegrondheid der vorige gevolgtrek- kinge openbaar zoude worden. - $ go, Een andere tegenwerping, dat namelyk een vrouw gedurende haaren arbeid meer en zwaardere ween door- ftaa dan het wyfje van eenig dier hoe- genaamd, zal hier niet veel meer afdoen, Want wie weet niet, hoe weinig ons de natuurlyke huishouding der dieren, die in een onbedwongene vryheid leven; bekend zy; hoe verre de uiterlyke te- kenen van geduld en ongeduld, vreug- de en droefheid, pynelykheid en pyne- loosheid by verfchillende dieren ver- áchillen; hoe gerre onze vouwen in aa WEEN EN NAWEEN, 461 haare lighamelyke opvoedinge, levens-’ ‘wyze, kledinge, gedaante zelf, van den eenvoudigen en heilzamen natuurftaat afgeweken zyn: ik wil evenwel niet ont- kennen, dat de opgerigte of regt op- ftaande houding van den mensch nood- wendig een grootere vastheid in de zagte, en minder wydte in de harde deee len van het vrouwe bekken vereischte, op dat de vrouwen aan geen veelvuldi- ger ongemakken en ziekten zouden on- derworpen raken; dan daar door zelf moesten volftrekt de ween der vrouwen heviger zyn dan die der redenloze die- ren. De mensch daarenboven, en de vrouw vooral, fynder van makeley en vezelen , en dus aandoenelyker voor vermaak en pyn, ongeduldiger en on- geruster. van geest, van etn meer wer- kend vooruitzigt en verbeeldingskragt dan de beesten, moet daarom ook door _Cezelfde oorzaken van pyn, alles voor het overige gelyk gefteld zynde, fterker aangedaan worden dan de dieren en bys zonderlyk de levendig barende., Ô <6 gr. Hier uit volgt, dat, verre van het lot van een welgefchapene vrouwe , „die door geen kwalyk ingerigte opvoe- dinge nog levenswyze, verkeerd begre- Ë pe- 462 J. DU PONT OVER DE pene manier van kledinge , weelde nog. onredelyke gemoeds aandoeningen van den natuurftaat afgeweken nog ontaard is, in dít {tuk zoo beklaaglyk en deer- niswaardig aan te merken, men veel eer de waare ween en naween moet er- kennen voor heilzame hulpmiddelen der natuur, die de vrouwen van een aanna= derend en’ tegenwoordig gevaar tydig verwittigen, dezelven- noodzaken van haaren kant mede te wefken;: de baatz moeder opwekken, dezelve“als mede het gantfche lighaam “kragt byzetten, en eenen voor het overige welgefchikten arbeid fpoedig en gelukkig helpen ten einde brengen. entei bei 6 92. Aldus getragt hebbende te’ be= togen, dat de waare- ween ‘en naween der barende en eerstverloste” vrouwen nüttig en noodzakelyk zyn voor de ver- losfinge en kraam, blyft- my nú overig te onderzoeken op wat wyze et door welke middelen men dezelven best zal kunnen beftieren en bevorderen, op dat de fmerten der vrouwen verkort en ver- minderd en derzelver verlosfing en kraam gemaklyker gemaakt worden. 6 93. Tot het beftieren der waarë ween en naween- word vereischt, dat men OWEEN EN NAWEEN. 463 men die te zwak zyn poge op te wak- keren, en-fterker te doen worden; die te traag zyn tragte korter opeente doen volgen, en fneller te maken; dat men de al te hevige en al te fterke ween zoe: ke te verzwakken, te verflappen en te doen verminderen; en die te kort op een volgen, zoo veel mogelyk vertrage. Om zulks-nu naar behoren te verrigten moet mem: vooral de min of meer fter- ke famentrekkingskragt en werking der baarmoeder niet uit het oog verliezen , als zyndet een; voorname algemeene naaste oorzaak. der al te zwakke en al te: fterkewaare ween en naween, wier genezingswyze daarom ook alleen door tusfchenkomst van deze naaste oorzaak voeldoenend zal kunnen verklaard wot-= den. | | »$ 94. “Schoon de hoogzwangere vrouwen, die in het geheel geen ween gewaar. worden, niet: kunnen gezegd worden als nog in arbeid, nog uit dien hoofde in: gevaar te zjn, doen ’er zig evenwelsgevallen op „ alwaar-dit gebrek. aan ween met een wezenilyk gevaar zoo welvoor de moeder als voor het kind’ verzeld gaat, en alwaar men zyn best doen moet om door kunst ween te ver- Es wek- oaker 464 J. DU PONT sOVER DE wekken : zulks kan plaats hebben als zwangere vrouwen op het laatst haarer dragt door zwaare bloedftortingen en ftuiptrekkingen overvallen worden; in het eer{le geval zal men ween pogen te weeg te brengen, zoo het kind: wel voorkomt, door de vrouw een darm= fpuiting te zetten, waarna men eerst met één en vervolgens met twee vinge- ren den baarmoeders mond: zal prikke=: len en zagtjes verwyden, welke behan- deling meestentyds ween voortbrengt, die men op dezelfde wyze. voortvaren: de, in menigvuldigheid, ‘hevigheid en fchierlyker opvolginge doet toenemen: deze konftige ween nu famentrekkingen in de baarmoeder verwekkende, doen daar door het. watervlies uitpuilen en Ípannen, *t welk daarna gebroken wor= ende de-wateren laat wegvloeijen „ waar door de baarmoeder gelegenheid krygt van zig in te krimpen, ’t geen de: vloei jing doet verminderen: fommige verkies zen het kind ten eeríten. te keeren,’ geen’ vooral-goed te keuren ís, wanneer: de inplanting van de moederkoek op. den baarmoeders mond of het naburige gedeelte deszelven de vloeijing veroors zaakt. warden 2 8 SG 95. Wan: js ) SWEEN EN NAWEEN. 465: 6 95. Wanneer er zig op het laatst der zwangerheid fterke ftuiptrekkingen opdoen, zonder dat de vrouweenige ween gevoelt, en het kind zig wel voor- doet, moet men, zoo de-vrouw bloed- rykis, één of meermalen aderlaten „ een verzagtend en verkoelend klyfteer in« fpuiten, gepaste inwendige geneesmids delen ingeven, en zoo ?er-dan geen ween volgen , en de ftuiptrekkingen aanhous den, zal men den baarmoeders mond met éénen:of-meer vingeren prikkelen; tragten te verwyden,en dus ween voort te brengen: het zyn dus byna dezelfde oorzaken, die de natuurlyke ween vers wekken, dewelken alhier in ‘het- werk gefteld worden, gelyk als prikkeling, drukking „ verwyding; dan ‘dit laat{te uitwendige hulpmiddel eenigfins gewel- dig en zeer fchierlyk werkende, ‘bez hoort alleen in byzondere gevaarlyke gevallen, en dan nog met veel omzig. tigheid aangewend, ja zelf zoo de ftuip= trekkingen uit een ontftekinge in de baarmoeder voortquamen , uitgetteld ofte wel geheel agterweeg gelaten ‘te worden, uit vreeze dac het fchadelyke os _ gevolgen na zig mogte (leepen,. _$ 96 De ftokregel, dat men de nae VI DEEL, Gg tuur 466 J. DU PONT OVER DE tuur ten regtentydebyftaan moet, komt vooral te pas als de ween te zwak zyn, waar van verfcheide verre oorzaken kunnen aangewezen worden; gelyk, by voorbeeld, een log-en loomheid in het gantfche lighaam, of byzonderlyk in de teeldeelen ; wanneer ’er een minder trap van gevoeligheid en zulk een ge- ringe beweegvaardigheid plaats heeft; dat de vereischte bewegingen en werkin= _gen dezer deelen noodwendig daar door verhinderd worden , en de genees- en andere hulpmiddelen daarom op dezel- ven weinig vermogen: men ondervindt zulks by bejaarde vrouwen, en by de- zulken die van eenlog, wateragtig, fly- merig en koud geftel zyn, by die wel- ken eenen tragen omloop van bloed hebben, «en welker zintuigen en ge- moedsbewegingen door een loom-ftomp- en werkeloosheid als verdoovd zyn. 9 97. De uit dusdanige oorzaken voortkomende zwakke ween en naween vereifchen byna alleen die hulp en ge- neesmiddelen, welken door onkundige en onbezonne raadgevers en Doctores- fen maar al te dikwyls tot groot nadeel der barende en kraamvrouwen mis- bruikt worden, om dat zy de middelen GE WEEN EN NAWEEN. 467 in alle gevallen voor goed uitventen: ik beooge alhier verwarmende, aanzet- tende , prikkelende geneesmiddelen, zoo als geestryke wateren , overgehaalde geesten, wyn, fpeceryen, windbreken- de middelen, zoo als de myrrhe, faf. fraan, borax en andere foortgelyken, welker voorfchryving en gebruik door eenen voorzigtigen, oplettenden en kundigen Geneesheer dient beftierd te worden, en enkel te pasfe komt, wan- neer ’er geen kwade ligging van het kind nog mismaaktheid van het bekken de verlosfing vertraagt. S 98. Al te zwakke ween kunnen ook voortkomen uit een zeer groote uitputtinge en verlies van levenskrag- ten, door lang uitgeftaan gebrek aan voedfel , door voorgegane zwaare en langdurige ziekten, door onmatige ont- lastingen en bloedvloetijngen, door fter= ke en langdurige lighaams bewegingen, door onafgebroke werkingen en quellin- gen van den geest, door een onbezon- ne en vermoeyende behandelinge in het begin des arbeids veroorzaakt. 6 99. Zwakke ween, die het ge- _wrogt zyn van de zoo even opgenoem- peen > de oorzaken, het zy dezelven veree- Gg 2 nigd 468 J. DU PONT OVER DE nigd of yder in het byzonder, geftadig of met tusfchenpozingen haar geweld geoeffend. hebben, vorderen dat men ter haarer opwekking goed, voedzaam, verfterkend voedfel , by herhaling en in een kleine hoeveelheid yder reis ge- bruike; als ook een matige toediening van verfterkende geestryke wynen en verfterkende geneesmiddelen, waar toe vooral de Koorts- bast behoort; gelyk ook opwekkende, hartfterkende, ver- warmende , prikkelende , aangename geneesmiddelen. en fpeceryen; en ver- ders al wat de fterke ontlastingen en vloeijingen in ftaat is tegen te gaan en te doen ftillen ; komende hier weder het wys en voorzigtig beleid van eenen Geneesheer zeer te pasfe, om niet van het een uiterfte in het ander te verval- len: het geen hier ook allernoodzake- lykst moet gefchat worden is, dat de geest en het lighaam der vrouwen door eenen verkwikkenden {laap , op een ge- maklyke, zagte, koeleen ruime legerfte- de in cen ruim en fris vertrek geplaatst, tot rust gebragt worden. Men moet ook,zorg dragen de vrouwen in zulk een geval niet te vermoeyen door het dik- wyls orderflaan en verwyden der uit- wen. Eene ar WEN id WEEN EN NAWEEN, 469 wendige teeldeelen, door ze te doen ftaan, wandelen of dringen, dewyl ín deze omftandigheden zulk een behande- ling geheel ornut en zeer nadeelig voor de vrouwe moet geagt worden, G roo, Niet zelden gebeurt het, dat de ween en naween verzwakken en fomtyds geheel en al agterwege blgven door zwaare droefheid en angst, door verrasfinge op het horen van een on- verwagte droevige tydinge gedurende den arbeid , door eenen -zwaaren fchrik of eenige andere aandoeningen des ge- moeds; door eenen langdurigen arbeid zelven, door vrees voor pyn en voor een ongunftige uitkomst. In zulke ge- vallen moet men zyn best doen om de ween weder op te wekken, en op die wyze den arbeid en de verlosfing zoeken te bevorderen door de vrouwen te ver« troosten, haar moed in te boezemen, of zulks door Vrienden, Nabeftaanden, of andere daar toe bevoegde luiden te laten verrigten ; door tegenftrydige ges moeds aandoeningen by dezelvente ver= wekken: by dusdanige gelegenheden moet men verders zyne toevlugt nemen tot het gebruik van vervrolykende, geest- _ opwekkende, hart-fterkende en verdo- Ga 3 ven- 470 _J. DU PONT OVER DE vende geneesmiddelen, tot een ruime aderlating by bloedryken, tot zagtprik- kelende lavementen by vrouwen, die binnen kort geenen ftoelgang gehad hebben; als ook tot prikkelende, ver- warmende geestryke middelen, by log- ge trage en koude geftellen ; en eindelyk moet men de lyderesfe rust van geest en lighaam zoeken te verfthaffen. 9 tor, Zoude’er ook niet een pyn- gevoelleloosheid, zoo ik my dus uit= drukken mag, of een gebrek van aan- doenelykheid voor die oorzaken, wel- ken gemeenelyk in natuurlyk en wel ge- ftelde lighamen pyn verwekken fomtyds plaats kunnen hebben? veelligt, zou- den nauwkeurig oplettende Waarne- mers zulks niet zelden ondervinden; welk toeval alseen ziekte, ja zelf alseen zeer gevaarlyke ziekte,van het voelend vermogen behoort aangemerkt te wor- den, vermits volgens het zeggen van HIPPOCRATES (Coac, Prenot, Libr. 3e cap. 5) zonder pyn te baren zeer ge- vaarlyk is: de baarmoeder immers zou- de in dit geval of in haar geheel of ten deele zonder gevoel kunnen zyn, door dat de zenuwen die dit ingewand gevoe- lig maken nu gedrukt, verftompt of à gantsch -_ WEEN EN NAWEEN. 471 gantsch vernield zyn door! het een of ander inwendig gezwel, door een ont- ledinge ofte breuk, door een kneuzin- ge, wonde, verftervinge: dit toeval zoude ook plaats kunnen hebben uit hoofde van een ziekelyke gefteldheid in het hersfenftel, waar door het gevoel in het geheele lighaam vernietigd word, gelyk in beroertens, flaapkoortzen , val- lende ziekte, vylhoofdigheid enz. ge- {chiedt: als mede wanneer de levens- kragten en de omloop van het bloed al- lergeringst en byna geheel te niet zyn, zoo als ín een uitermate zwakheid, flaauwte, bezwyminge: HARVEUs ver- haalt dus (Harvey of generation) van een jong vrouwsperfoon , dewelke in bezwy- minge en als in een flaapziekte gedu- tende haaren arbeid gevallen zynde, al flapende en buiten haar weten, van een levend kind verloste: meer dergelyke gevallen worden by de fchryveren ge- vonden van vrouwen, die, zonder ee- nig gevoel of bewustheid ?er van te heb- ben, verlost zyn: mogelyk hebben zig die vrouwen welken men voorgeeft, dat na haaren dood verlost zyn, in dien toeftand bevonden, zynde dus maar in _ Íchyn en niet in der daad dood geweest, Gg 4 de { 472 Je” DU PONT OVER (DE dewyl iemand, die in een zwaare be: zwymirge legt, geheel zonder gevoel en beweginge en dus aan eenen dooden zeer gelyk is, 6 102. Mogelyk zal men uit dusda- nige gevallen al weder tegenwerpingen te berde brengen tegens de nuttigheid en de noodzakelykheid der waare ween; dan hier omtrent dient men optemer- ken, dat uit het geen zeldfaam voor komt geen algemeene gevolgen behoren getrokken te worden; en dat de voorge- melde gevallen, zoo niet altoos, ten minfte dikmaals dodelyk zyn geweest; als wanneer het hulpmiddel veel erger dan de quaale zyn zoude, ‘tgeen de _ongegrondheid dezer tegenwerpingen betoogt; dan dit in het voorbygaan. 6 103. De Pynoevoelleloosheid moet men pogen te verdryven door die hin- derpalen uit den weg te ruimen, en die ongemakken te genezen, die als een ne oorzaak de teeldeelen van aar gevoel beroven; door geneesmid- delen tegen die ziektens van her hersfen- ftel aan te wenden, die het gantsch lig- haam gevoelleloos maken; en door het opwekken, herftellen en veriterken der levenskragten, } 9 104 Het WEEN EN NAWEEN. 473 “$ 104. Het geen tot dus verre aan- gaande de al te zwakke ween gezegd is, kan men insgelyks toepasfen op de ween die al te traag zyn en niet kort genoeg op een volgen; nademaal het meest al dezelfde oorzaken zyn die de ween en verzwakken en vertragen. De ween kunnen ook trager op elkander volgen, „wanneer derzelver oorzaken niet by aanhoudenheid of lang genoeg agter een werkende blyven, zoo als wanneer (om een voorbeeld ter opheldering by te brengen) in het begin des arbeids de wateren ten eenen maal wegvloeyen 5 want dan zyn ’er geen waterviiezen die den gevoeligen baarmoeders mond by aanhoudenheid blyven uitzetten , en kinds hoofd is nog niet laag genoeg om zulks te verrigten $ ro5. Ter aanwakkering dezer vers traagde ween moet menin het alge- meen denzelfden weg inflaan, die te vo- ren ter verfterking der al te zwakke «ween is aangewezen; men moet ook (om by het voorgemelde voorbeeld te blyven) ingeval de watervliezen te vroeg- tydig gefcheurd zyn, en vooral zoo?er zig eenig ander deel dan ’s kinds hoofd voordoet, als wanneer ’er zelden een Gag s goed 474 Je DU PONT OVER DE of verwydend watergezwel voorkomt; de keering van het kind in het werk ftellen: om verdere uitweidingen te ver- myden zal ik geen andere oorzaken van vertraagde ween opgeven, G ro5. Schoon ik tot nu toe alleen van zwakke en trage ween gefproken, en zoo zeer van geen zwakke nog trage naween in het byzonder gewaagd heb- be, ben ik evenwel van gevoelen, dat dezelfde hulpmiddelen, die by de ween te paskomen ‚ook in veele gevallen ten voor- deele van naween, naar vereisch van zaaken, en naar dat zig verfchillende omftandigheden opdoen, kunnen aan- gewend worden: zoo dat in het voor- gaande en in het vervolg de naween zoo „wel als de ween bedoeld worden. GS 107. Uit hoofde dat de waare ween en naween fomtyds te fterk zyn en door haare hevigheid de vrouwen mer- kelyk kunnen benadeelen, door dezel- ven tot al te fterke pogingen en drin= gingen te noodzaken, door ftuiptrekkin« gen, ylhoofdigheid, razerny, vloeijin- gen enz, te verwekken; verfcheuringen , ontftekingen, verftervingen te veroor- zaken, moet men gewapend zyn om dit geweld der ween te keer te kunnen gaan, | 6 108, By WEEN EN NAWEEN. 475 GS 108. By het nafporen der oorza- ken van de al te fterke ween ontdekt men, dat gemeenelyk omtrent dezelven het tegendeel plaats hebbe van het geen de al te flappe ween veroorzaaken: dus kunnen een al te groote aandoenelyk- heid, teergevoelig- en beweegvaardig- heid, een fyn- en vlugheid van zintui- gen, een gefpannenheid en grooter veerkragt van vezelen, een fyn- en teers, heid derzelver, een {nelle omloop van het bloed, voorfchikkende oorzaken van dusdanige al te hevige ween zyn: om welke reden men dezelven in het alge- meen het meest zal aantreffen by zeer jonge vrouwen van een ligt aandoenelyk geftel, in een warme lugtftreek wonen- de, keurig en lekker etende, ja fomwy- len by die al te weinig eten, en te zeer _op haar diëet leven, weinig lighaams oeffening doen, aan heete, koortzige ontfteking - ziekten onderworpen, en kregelig , ligt geraakt van geest zyn: de zwangerheids {taat en de byzondere aart en gefteldheid der teeldeelen zetten alle deze algemeene oorzaken meer kragts by, en bepalen dezelven meest tot de teeldeelen ; indien hier nog bykome een eng of mismaakt bekken, een groot  hoofd 476 J. DU PONT OVER DE hoofd van het kind, een fchierlyk voortvarende arbeid, een eerfte verlos- fing, zal de zwarigheid en het gevaar ock in evenredigheid aangroeyen: het is daarenboven zeer bekend, dat fom- mige menfchen door de geringfte pyn- verwekkende oorzaken allergeweldigst aangedaan worden, en anderen weder alleen door byzondere pynverwekkende „corzaken verfchrikkelyke toevallen kry- gen, °t geen men aan een idiofyncrafia of byzondere geaartheid moet toefchry- ven. | G rog. Na dat men zig eens bepaald zal hebben-omtrent deze oorzaken der al te hevige ween en naween, zal men met gemak een gefchikte genezings wye ze ontdekken, en bevinden, dat ontlas- tende, verkoelende, weekmakende, bes vostigende, verdunnende en de pyn ee: nigermate verftompende middelen hier: meest altoos van nut zullen zyn: dus kan men zig ter bereiking van dit oog- merk bedfenen van ruime aderlatingen, verkoelende, verzagtende darm -en moerfpuitingen, damp-en waterbaden olyagtige vettige Ímeringen; inwendig van zagte falpeterige amandel melken, gematigde bercidteis van het heulfap; om WEEN EN NAWEEN. 477 om kort te gaan, men zal zig het best bevinden by een verkoelende en ftrenge levenswyze, ruime en koele legplaatfen, rust, zagten (laap, bedaardheid van geest, toegevendheid, inwilliging, ver- myding van hevige gemoeds aandoenin- gen, zoo als zeer groote onverwagte vreugd, gramfchap, toorn, fchrik, Al- le uitwendige prikkeling, door ‘het dik- wyls onderflaan en rekken der teeldee- len veroorzaakt, is hier ook zeer nadee- lig, vermits deze deelen veel eer beho- ren gekoesterd , verzagt en onderfteund te worden, vooral op het laatst van den „arbeid, wanneer, alles gelyk gefteld zynde, de waare ween het hevigfte zyn: om dezelfde reden moet men de Lyderesfe nu ook alle fterke persfing en dringing verbieden; het ftaan, wan- delen, vroegtydig op het kort bedde leggen ontzeggen; dezelve door zede: kundige en Godvrugtige vertroostingen en aanmoedigingen geduld en lydfaam- heid laten inboezemen; en voor %t oves rige alle ziekten en toevallen, die uit de hevigheid der ween voortfpruiten, tragten voor te komen, en naar hunnen byzonderen aart zoeken te genezen. Ó rio, Al het geen de hevigheid der | waas 478 JI. DU PONT OVER 'DE waare ween zal verminderen , zal insge: Iyks te wege brengen, dat zy minder kort op elkander volgen, en de arbeid dus langfamer voortga, de teeldeelen meer trapsgewyze uitgezet en zoo ligt niet verfcheurd worden, en dat een zware bloedftorting nog omkering der baarmoeder zoo menigmalen niet voor« valle: ftil te bedde te leggen, weinig te dringen, geen warme nog verhittende dranken te gebruiken, de vrouwen zeld= faam teonderflaan, de uitterlyke fchaam- deelen op haaren tyd te onderileunen, zonder ze te rekken of te verwyden, is al wat men ter vertraging der waare ween met eenige vrugt kan verrigten: zyn de eerfte naween al te hevig en kort op een volgende, dan moet men geen moeite doen om den moederkoek fchier- Iyk te laten afkomen, maar men be- hoort hem langfaam van zelf te laten uitzakken, en de vrouw daar toe tot geen dringen aantezetten, nog haar te laten niezen, hoesten, in de vuist bla- zen enz. Zoo de volgende naween te hevig waren, of te kort op elkander volgden, moet men de kraamvrouwen- rust van geest en lighaam bezorgen, in een {til vertrek koel en gemaklyk Jaten leg- WEEN EN NAWEEN, 479 leggen, en haar een verkoelend pyn: ftillend middel voorfchryven. 9. rir. Hier mede oordeel ik over het beftieren der waare ween en na- ween, het zy dezelven te flap of te traag, te fterk of te {nel waren, uitvoe- rig genoeg gehandeld te hebben: nu zal ik de wyze op welke men ze zal kunnen bevorderen, of van een kragtda- diger uitwerkinge doen zyn, vervol gens aantonen. 9. 112, De bevordering der waare ween kan te pasfe komen, het zy de- zelven te flap of te traag, te fterk of te Ínel zyn, ja zelf wanneer zy een al- lergunstigfte gematigdheid bezitten; en fchoon deze bevordering in moeyely- ke en tegennatuurlyke verlosfingen het allernoodzakelykst zy, zoude men nogthans over onkunde, verzuim en nalatigheid met regt mogen befchul- digd worden, indien men in alle nae tuurlyke en voorfpoedige verlosfingen, alleen de rolle van aanfchouwer en by- {tander wilde fpelen, en niet den pligt van helper en raadgever wilde waar- nemen. Dit onderwerp zal ik niet zeer breedvoerig verhandelen, maar pre neids 489 J. DU PONT OVER DE heids halve het hoofdzakelyke alleen aanroeren. | 6 113. Om de waare ween en na- ween te bevorderen , of om dezelven kragtdadiger uitwerkingen te doen voort= brengen, moet men al het geen de ge- volgen van deze uitwerkingen kan ver- anderen , alle weerftand , zoo wel van den kant van de moeder als van den kant van het kind voortkomende, zoe- ken uit den weg te ruimen en te bo- ven te komen : om hier in gelukkig te flagen behoort men zelfs in eenen allernatuurlykften arbeid de volgende maatregelen by wyze van voorzorge in agt te nemen, op dat dus zoo wel de oorzaken als de uitwerkfelen der waa- re ween en naween zoo min verhinde- ring als mogelyk is ontmoeten, in het volbrengen der verlosfinge, en op dat deze met de minst mogelyke pyn voor de vrouwe gefchiede, QG, 114. Befpeurt men dat een hoog zwangere vrouw binnen kort in arbeid zal raken, dan moet men haar aanra- den zig los en gemaklyk te kleden ;, zig van vaste , zwaare, moeyelyk te verteren fpyzen te onthouden, dunne lig- WEEN” EN NAWEEN, #8r ligte dranken te gebruiken, fomtyds van een aangenaam hartíterkend > mid- del in te nemen, en vooral haar water nog afgang niet op te houden; dikwyls kan men haar met nut een eenvoudig klyfteer zetten, waar door men ruimte in het bekken verkrygt; en de zinde- lykheid grootelyks bevordert; byvok bloedigen is het aftappen van eenige oncen bloeds voordeelig ; „men kieze daarna die plaatfing en ligging uit ‚dee “welke voor de vrouw het gemakkelykst en voor de omftandigheden van haaren arbeid het gunstigst is; hier te lande en by luiden van geenen zeer grooten ftaat is het zoo genaamd kort bed zeer in gebruik ; het zelve wel gemaakt en be- zorgd zynde is niet af te keuren, -zoo men ‘er de vrouwen niet al te vroeg, maar alleen op het eind van haaren ar- beid laat opleggen; men fchikke zig voor het. overige hier omtrent naar de gewoonte des lands , naar de ruimte van het vertrek en naar de omftandig- heden der lyderesfe, Den arbeid reeds wat gevorderd zynde, en de ween begin= nende fcherp te worden, waarfchouwt men de vrouw van haaren adem niet met fnikken te haalen, maar te dringen FI DEBLa H h 482 Jk DU PÓNT OVER DE als of zy wilde afgaan: ook is het nut- tig dat ‘er een vast en ftevig lighaam Zy , waar tegen de vrouw haare voe- ten aandrukke, hierom kan zy nu en dan haare ween ftaande doorftaan: door het drukken tegen haare knien tragt men die te onderfteunen, ’t geen de werkingen des middelrifs en der buik- {pieren ‘bevordert: men bezorge haar ook het een‚of ander onbeweeglyk en weerftand biedend lighaam, ’ geen zy met haare handen omvatten en waar aan zy trekken kan; men moet haare lenden onderfteunen door ’er iets hards en onbeweegbaars onder te leggen , of men ligte “de vrouw op gedurende de ween door middel van een fervet over- dwarsch onder haare -lenden -gefpan- nen; het kan nog van grooten dienst Zyn, dat men den geest der barende vrouwe gerust ftelle, haar door goede hoop opbeure en aanmoedige ; dat men van haar alle ‘hevige en onaangename gemoeds aandoeningen verwydere , haar door ligt teverteeren voedfel onderfteu- ne, en door eenen zagten flaap tragte te verkwikken: het onderflaan behoort op een zagte wyze en niette dikwyls te gefchieden; en men drage zorg da het REN ame — WEEN EN :NAWEEN, 483 lamvogt: in een-komme of bekken te ontfangen ‚ om het linnen zoo veel mo- gelyk: droog en zindelyk te houden : op het laatst des arbeids behoort men de fcheede en uitterlyke teeldeelen te befmeeren , zagtelyk te verwyden, het ftaartbeentje agterwaards te voeren „en en den bilnaad te onderfteunen, -Wan- neer nu het Kinds hoofd ‘zoo verre door de laatfte ween gevorderd is, dat men het zelve met de handen vatten kan, -moet men het van de eene zyde naa de andere zagt bewegen, @ngedu- rende een wee. voor-en neerwaArds trekken, om dus -de-fchouders en-de rest van het lighaam: te doen volgen 3 indien de fchouders:eenigen -weerftand boden, moet men dezelven tragten te ontwikkelen: door. deze en foortgelys ke behandelinge zoekt men den arbeid en de gevolgen der waare ween (6-68.) te bevorderen ‚en de ween -zoo min fmertelyk en langdurig voor de vrou: wen te doen zyn als maar eenigzins gefchieden kan;:ter bereiking dezer vers fcheidene oogmerken, moet ik nog af zonderlyk aanwyzen , hoe men het ges maklykst de hinderpalen en den weer- ftand, welken de barensween „zoo wel job h 2 door 484 J- DU PONT OVER DE door de deelen der moeder als door die van het kind, in haare werkinge ontmoeten , zal kunnen uit den weg ruimen en te boven komen: in dit even als ín het vorige zal ik kort zyn, en: het voornaamste alleen met één woord aanduiden, 9 115. Indien de ftyfcen onrekbaar- heid des -baarmoeders mond, der hei- lig, en zitbeens banden, der fcheede of des fcheede monds oorzaak is, dat de vrouwen de ween langer agter een en dikwylder uitftaan, dan anderzins ver- eischt zoude worden, moet men deze deelen -door dampbaden, door zagte befmeringen met olie of pomade en door “gematigde — uitrekkingen gedwee en rekbaar maken : zyn het de water- vliezen die door hunne taaiheid de vrouwen” dus lang vrugteloze ween ver. oörzaken, dan moet men deze vliezen geduurende een fterke. wee breken, waar op men fomtyds de verlosfing eogenblikkelyk zal zien volgen; dan zulks ontydig, buiten noodzakelykheid of uit ongeduld te verrigten, kan zeer nadeelige gevolgen na zig flepen, 6 116, Somwylen zyn het de vers fcheidene fchecfleggingen der ae nd der; WEEN EN NAWEEN. 485 der, die de vrouwen dus veel pyn nutteloos doen lyden; zulks door het onder{laan, uit de gedaante des buiks en uit meer andere tekenen befpeuren- de, zal men de vrouwen in verfcheide= ne leggingen doen plaat{en , naar de verfchillende foorten van fcheefleggin- gen der baarmoeder; men zal derzelve mond in den as des bekkens zoeken te brengen en den buik door een laken of fervet onderfteunen en opligten , zoo hy zeer vooroverhangt. $ 117. Harde opgehoopte uitdyg- felen in den endeldarm, of opgehoude pis in de waterblaas kunnen fomtyds de ween in haare uitwerkinge hinder- lyk zyn; men zal die door een darm- fpuiting doen ontlasten, en de pisblaas door den pisontlaster ledigen. $ 118, Zoo de barende vrouw eenen breuk hadde, waar door zy verhinderd wierd van genoegfame dringingen en pogingen te doen, moet men het door den breuk uitgezakte deel weder naa. binnen tragten te brengen, en het zel. ve door een onderfteuyninge met de vlakke hand of het aanleggen van een verband laten binnen houden, $ rig. Plaatfelyke ongemakken in Hh 3 di de 486 J- DV PONT OVER DE de baarmoeder en fcheede, ín den baar- moeders -en fcheede mond,’ in den endeldarm , de blaas of het bekken, zoo als zyn toegroeijingen, vastgroeijingen, vernaauwing , ontfteking, ontvelling, uit- zakking, gezwellen, beenige en andere uitwasfchen , aanbeyen, {teen in de blaas, ziekten en wanftaltigheden die geheel en al van de zwangerheid en van den arbeid onafhanglyk zyn, kunnen, alleen door de uitwerkingen der waare ween en de gevolgen daar van te ver- hinderen, den arbeid vertragen: dezen moeten allen volgens de Konstregelen in die verfchillende ongemakken, ziek- ten en gebreken té pasfe komende , te- gengegaan, genezen en verholpen wor- den: hier langer over uit te weiden laat myn beftek niet toe ; voor dat ik ‘er even- wel van aficheide, zalik een oogenblik op het ftuk der klemmingen ftaan bly- ven, , 6 120, Wanneer het bekken van de barende vrouwe qualyk gefteld, mismaakt, te klein of te eng is, of als het hoofd van ’ kind te groot is , kan het zelve op verfcheidene wyzen tus- Íchen de beenderen van het bekken ge- klemd raken, zonder uitgedreven of te TUS WEEN EN NAWEEN, 483 rug gebragt te kunnen worden , vooral wanneer het hoofd niet wel geplaatst voor- komt; deze hinderpaal is oorzaak, dat de waare ween by herhaling en langen tyd te vergeefsch uitgeftaan worden: in zulk een geval moet men van de groote Handwerken der Vroedkunde gebruik maken en zig van de Konst- werktuigen bedienen , onder dewelken de regte en kromme tang van den Heere sMELLIE wel het meest uit- munt. $ roer. De quade plaatfingen van ’s kinds hoofd, en die leggingen van het kind, waar in zig eenig ander deel deszelfs aanbied dan het hoofd, zyn ook meer of min hinderlyk voor de verre uitwerkingen der waare ween, vooral zoo zulks in een al te eng bek- ken voorvalt; in dusdanige omftandig- heden zal men meestentyds, alleen door het kind te keren, eenige hulp kunnen toebrengen: over de manier en den tyd op welken deze bewerking het gemaklykst en veiligst kan verrigt worden, leze men de Vroedkundige Schryvers na. | 6 r22, Het is niet volftaande dat men alles aangewend hebbe om de vrou- Hh 4 wen 488 j DU PONT OVER DE wen zoo min onnutte waare barens: ween te doen lyden als mogelyk ge- weest is, ’er zyn nog waare Naween die moeten bevorderd worden, op dat de vrouwen dezelven niet te vergeefsch en langer dan noodzakelyk is uitftaan; zulks kan gefchieden , zoo wel omtrent de eerste als omtrent de volgende waa- re Naween: met dit inzigt moet men de Kraamvrouwen, na dat zy van haar kind verlost zyn, een oogenblik rust en een zagte en gemaklyke legging be- zorgen: meh doet vervolgens onder- zoek, hoe verre de Koek gevorderd zy ; men betast ook den buik, om door des- zelfs bekleedfelen: heen te kunnen we- ten hoe verre zig de baarmoeder famene trekke; men vryft den buik zagtelyk, men onderfteunt de baarmoeder, en men voert ze zagtjes metde linkerhand neerwaards , of men laat zulks door eenen helper verrigten , terwyl men met de regterhand een weinig aan den ftreng trekt, en de vrouwen aanzet , om als zy geringe pyn of naween ge. voelen, matig te drukken, even of zy afgaan wilden; befpeurt men dat de Koek met zyn middelpunt voor den lyfmoeders mond legge, en dezen zeer Zou- WEEN EN NAWEENe 439 zoude moeten verwyden om ’er door te kunnen glyden , dan zal men met éénen of twee vingeren van de regter- hand een der boorden van den Koek vatten en voorzigtiglyk door den baar- moeders mond uithalen, waar na men de vliezen omvattende, die ook in hun geheel zoekt te laten volgen. $ 123. Op dat de vrouwen door de volgende waare naween niet vrug- teloos afgemat worden, zal het ter bevorderinge derzelver ftrekken,.dat men op den buik der kraamvrouwen, op de plaats alwaar men de baarmoe- der voelt , eenige feitels of zagte luren vier- of agt- dubbeld gevouwen legge; en de vrouwen dwarsch om het lyf een laken flaa, dat men over de feitels matig {lyf toehale en vastfpelle; dat men verders de eerstverloste kraam- vrouwen onderrigte, dat wanneer zy deze volgende naween gevoelen, zy zagtelyk dringen, even of zy een ge- maklyken ftoelgang ftonden te hebben; en eindelyk dat men haar aanzette om binnen korte uuren haar water te lo- zen, en het kind aan de borst te leg- gen: men late ze zen iets verkwikkends > ge 490 Je DU PONT OVER DE gebruiken, en men rade. ze aan van zig aan den flaap over te geven, 6 124. Al het geen ik nopens de wyze van beftieringe en bevorderinge der waare barens- en naween te zeg- gen hadde, voorgedragen en dus het ftuk der waare ween en naween myns dunkens geheel afgehandeld hebbende, begeef ik my tot de befchouwing der . valfche ween, % welk het onderwerp pn het volgend hoofdftuk zal uitma- Ken. TWEEDE HOOFDSTUK, 6 125. Op meer dan één plaats van het voorgaande hoofdftuk hebbe ik de waare ween en naween als heilzame fchoon pynelyke aandoeningen be- fchouwd, waar door de wyze Natuur de zwangere en barende vrouwen op het ernftigst van het gevaar van haa ren toeftand verwittigt, de baarmoe:- der en het gantfche lighaam dwingt alles te berden te brengen, wat tot af= wering van dat gevaar ftrekken kan; en door middel van welken zy de baar- moeder zelve tot famentrekking op= wekt, en gelegenheid geeft zig van de in WEEN EN NAWEEN. 491 in haar beflotene lighamen te ontlas- ten. Dan de wyze Natuur dwaalt wel eens van den goeden weg af: men heeft met my hier vorens reeds gezien, dat deze waarfchuwende en opwekkende aandoeningen fomtyds of al te geweldig of al te gering, ja fomwylen vrugte- loos zyn. Dat de Natuur, fchoon met een fchynbaar goed inzigt, nu en dan onbevoegde middelen aanwendt, en haar oogmerk door de werkinge van deelen, die daar niet toe gefchikt zyn; zoekt te bereiken, zal ik in dit twee. de en laatfte hoofddeel dezer befchou- winge trägten aan te tonen; de reden, van deze. misvattinge der Natuur ver- volgens ontvouwd, en het quaad ° geen ’er uit voortípruit aangewezen hebben- de, zal ik my eindelyk onderwinden eenen voorzigtigen Vroedkundigen zy- nen pligt voor oogen te ftellen, en te betogen, dat die hier in niet beftaa, dat hy vol verbaasdheid de misflagen der Natuur befchouwe, maar in tegen- deel dat hy haar weder op den reg- ten weg zoeke te brengen, en de fcha- de door haare feilen veroorzaakt her- ftelle, Tot dat einde zal ik een be- paling der valfche ween opgeven, de- zel. 493 FJ. DÛ- PONT OVER DE zelven verdeelen opzigtelyk den tyd waar in Zy voorvallen, haaren loop en aart befchryven, derzelver uitwerkin- gen en fchadelykheid kenbaar maken, en ten laatfte aanwyzen hoe men de- zelven best zal kunnen tegengaan en doen verdwynen. Ik beginne dan met de valfche ween in het algemeen te be- paalen. GS 126, Die ongeregelde, zig verhef- fende, dog niet geheel afgaande py- nen, dewelken zwangere vrouwen fom- wylen in den buik gewaar worden, gedurende welken de baarmoeders mond krampagtig toegetrokken, en ’er niets uit dit ingewand ontlast wordt, noemt men Valfche Ween, 6 127, Even als de waare laten zi ook de valfche ween zoo wel voor als na de verlosfing gevoelen, waarom zy insgelyks een onderdeeling ondergaan moeten betrekkelyk den tyd wanneer „zy zig openbaren, te weten in eigen- lyk zoo genaamde valfche ween, en in valfche naween; waar van de eerften zig voor de verlosfing, en de laatften zig na dezelve opdoen, in welke order ik ze verders in haaren aart, loop enz. zal befchouwen, 9 129, WEEN EN NAWEEN, 493 6 128, Verfcheidene eigenaartige ver: fchynfelen onderfcheiden de valfche ween van de waaren: in geenen bepaalt zig het pynelyk gevoel meest in den buik en omtrent den ingang of de bo- venfte engte van het kleine bekken, ftrekt zig niet naa het fchaam- en hei- ligbeen, naa de fcheede en verdere uit- terlyke teeldeelen, nog naa de liezen, nog het binnenfte der deien uit, maar gaat even als met een omgekeerde be- weginge uit den buik naa de lenden te rug: een ander teken van onderfcheid is, dat de valfche ween, fchoon zy van een genoegzame fterkte zyn , fchoon de bodem en het lighaam der lyfmoe- der zig fterk famentrekken, ’t geen men met de hand op den buik te leg- gen vooral by magere vrouwen kan gewaar worden; en fchoon het maak- fel van het bekken, ende toeftand der uit-en inwendige teeldeelen wel gefteld , en ’skinds legging en voorkomen goed Zy, egter vrugteloos zyn, te vergeefsch en nutteloos geleden worden, zonder aan het oogmerk van waare ween te voldoen; want als men gedurende de- zelven de vrouwen onderflaat, bevindt men de {cheede droog, zonder dat ’er die 494 _J- DU” PONT OVER DE die affcheiding van (lym plaats hebbe, die altoos de waare ween verzelt; de lippen des baarmoeders mond vindt men dik, ftyf en hard; de mond zelf is ingetrokken en gefloten; ?er doet zig aan den vinger van den onderzoek doende Vroedkundigen. geen gefpanne watervlies, geen kinds hoofd, nog ee« nig ander gehouden deel van de baar- moeder voor; hy befpeurt! ook niet; dat ftaande deze valfche ween de baar- moeder nog de vrugt in de fcheede nederzakke; waar uit men dan den aart der valfche ween ontdekt: derzelver loop nu is op de volgende wyze in- gerigt: zy ondergaan geen volkomene tusfchenpozingen , zoo dat de vrou- wen, die dezelven uitftaan, nooit ge= heel en al vry van pyn zyn; deze val- fche ween zyn aan verheffingen onder- hevig, en dusop den eenen tyd heviger dan op den anderen, latende zig egter al toos meer of min gevoelen. De vrouwen, die ‘er dikwyls mede gequeld zyn; kla- gen dat de valfche ween iets alzoo hevig en fnydend in zig hebben als de waare ween, en gemeenelyk pynes lyker en onlydelyker zyn dan dezel= ven; en den pols dezer vrouwen vindt men WEEN EN NAWEEN,. 495 men gedurende dien tyd fnel, klein; trillende en ingetrokken. 6 129. . Eenigen tyd voor dat zig de waare arbeid openbaart, laten zig de valfche ween gevoelen by die vrou- wen, die ’er meest yder reis dat zy zwanger zyn mede geplaagd worden: het gebeurt ook fomtyds, dat in het begin van eenen waaren arbeid nueens waare dan weder eens valfche ween befpeurd worden, die elkander opvol« gen en als in één lopen; men noemt dezen gemengde, twyffelagtige en om- flaande ween. De valfche ween be- houden fomtyds de overhand, fomwy- len gebeurt het tegendeel; in het eer- fte geval houdt de arbeid geheel op; daar in het laatfte de vrouw waarlyk in arbeid geraakt. Zoo by alle die verfchynfelen nog bykomt, dat zoo een vrouw niet op haare rekening is, word men zoo veel te meer in het denk- beeld geftyfd, dat zy valfche ween uitftaat, 6 130. Wanneer er zig na de get boorte van het kind, by aanhouden- heid, dogook met verheffingen, onre- gelmatige pynen in den buik openba- ren, door de famentrekkinge der baar- moes 496 Je DU PONT OVER DE moeder en de krampagtige toefluitinge van haaren hals veroorzaakt, zoo dat ‘er nog nageboorte nog kraamzuive- ringen ontlast worden, lyden de kraam- vrouwen valfche naween. S 131. Deze openbaren zig zoo wel voor als na het afkomen des koeks, zoo dat zy niet ongerymd in Eerfte en in Volgende Valfche naween onderfchei- den worden; de vrouwen gevoelen de- zelven insgelyks in den buik en om- trent de bovenfte engte van het kleine bekken , zonder dat zy zig ook neer- waards naa de uitterlyke teeldeelen uitftrekken, Staande deze valfche na- ween vindt men ook den baarmoeders inwendigen mond en hals gefloten, hard en toegetrokken; nog de baarmoeder nog het geen ‘er in befloten is, wordt naa beneden gevoerd, maar in tegen- deel opwaards getrokken. Allergewel- digst en fmertelykst zyn deze valfche naween; gedurende dezelven ontlast zig de geflote lyfmoeder nog van de na- geboorte nog van eenige vliezen nog van bloedklonters. 6 131* Niet onduidelyk blykt hier uit de overeenkomst die ‘er is tusfchen den aart der valfche naween en die zj vals „WEEN EN NAWEEN.. 497 valfche -ween, even als- ik te voren ($ 33) te kennen gegeven hebbe, dat de aart der waare naween niet van die der waare barensween verfchilde ; waar- omdan;ook deze pynelyke aandoeningen alleenlyk valfche naween genaamd wor- den, om dat zy nà de geboorte van het kind de vrouwen vrugteloos pyni- gen. Men wordt ook, zoo ik oordeex le, uit het voorgemelde overtuigd, dat de voornaamfte zitplaats der valfche ween en naween ten allen tyden in de baarmoeder en vooral in derzelve hals en mond gelegen zy, die zig van daar door middel der medegevoeligheid fom- tyds tot fommige nabygelegene deelen „uitftrekt. | 6 132. Hoe gemaklyk te onderfchei- den deze valfche ween en naween ook zyn, worden zy nogtans dikmaals met die kolykpynen en krimpingen in den buik verward, waarmede de zwange- re en kraamvrouwen niet zelden ge- plaagd worden, zoo als ik reeds (6 22) met weinige woorden te kennen gege- ven hebbe; welke krimpingen dan eens één en dezelfde plaats in den onder- buik blyven beflaan, dan weder wyd en zyd omzwerven; men befpeurt niet VI DEEL Li dat 498 JF. DU PONT OVER DE dat zig de Iyfmoeder gedurende dezel- ven famentrekke ; want de hand op den buik plaatfende voelt nen de baar- moeder werkeloos en niet hard om- trent haaren bodem en lighaam; en de vrouw onderflaande vindt men den lyfmoedersmond in het geheel niet toe- getrokken nog hard: dus brengen de- ze. krimpingen ‘geen verandering hoe genaamd te weeg nog in het lighaam nog in den mond der baarmoeder ; on- danks derzelver, hevigheid wordt de pols niet fneller nog fterker , maar veel klein- der en meer ingetrokken ; de vrouw word niet hoog van kleur zoo als on- der de waare ween, zy vindt zig ook niet genoodzaakt tot dringen; fomwye len geraakt zy van zelv aan den afgang , Waar door deze kolykpynen vermin- deren of geheel verdwynen. | „6 133. Tot haare oorzaak erkennen deze krimpingen in den buik uitzettin- gen ‚opfpanningen'in de darmen, en prik- elingen in deze deelen, voort{pruitende uit duade fpysverteringen , gistende drek- itoffen , verzamelinge van lugt of winden, ophopinge vän oude verharde uitdygfe- en, belette ongevoelige uitwaasferninge , drukkinge van de paarmoeder op de uit- | 8e WEEN EN NAWEEN, 499 Bezette maag én darmen : na de ver- losfing worden deze kolykpynen ver- oorzaakt door de ruimte , die ’er dart eensklaps in den buik ontftaat, als ook door dat de darmen door de uitterly- ke bekleedfelen en buikfpieren nu niet zeer onderfteund zynde, door de uit= wendige lugt en toevloeijende vogten uitgezet worden, / 6 134. Deze krimpingen, waat over de vrouwen, op verfcheidene tyden der zwangerheid , voor- onder-en na den arbeid klagen, verwekken krampagtige famentrekkingen , vernaauwingen, toe= fluitingen der darmen, fomtyds opge- ftopten of beletten afgang en windlo« zing; verhinderen de âdemhaling; door de famentrekking van het middenrif en de buikfpieren, die de pyn in de dar« men vermeerdert, te beletten, _ De ondervinding leert, dat fommige vrouwen met deze krimpingen gequeld. worden, als zy waarlyk in arbeid zyn en waare ween lyden ; anderen worden te gelyk met deze buikpynen en met valfche ween geplaagd: de kolykpy- nen een weinig lang aanhoudende vere wekken niet zelden valfche ween en iaween, zoo dat het fomtyds ongemak- | li 2 lyk 5co J. DU PONT OVER DE lyk valt de verfchynfelen van de éénen van die der anderen te onderfcheiden, waar- om zy beiden de oplettendheid van eenen kundigen Waarnemer dubbel verdie- Nene 6. 135, Door matigheid in fpys en drank , door eenen dagelyksen afgang, door gematigde lighaams beweginge, door het vermyden van koude te vat- ten, door by tyds een darmfpuiting te laten zetten, kan men deze kolykpy- nen voorkomen; en door verzagtende, windbrekende en pynstillende genees- middelen zal men dezelven best doen verdwynen. 6 136. Van de kolykpynen, die my eenige oogenblikken bezig gehou- den hebben, afltappende, vatte ik het {tuk der valfche ween weder by de hand, om derzelver oorzaken korte- lyk voor te ftellen , van voornemen zynde hier weder alles, zoo veel mo: gelyk, tot een verftaan-en bevatbare eenvoudigheid. en beknoptheid te bren: en. é 6 137. De voorfchikkende oorza- ken der valfche ween en naween zyn; even als ik van de waare ween en na- ween (O9 41. 42.) gezegd hebbe, de ge- voelig- WEEN EN NAWEEN, Sor voeligheid der pyn lydende deelen ; als mede de ftaat waar in zig een zwan- gere en eerst verloste vrouw bevindt. De gelegenheid gevende oorzaken Zyn mede in beide gevallen voor een gedeelte dezelfden, dewyl ’er in het een zoo wel als in het ander (6 53.) een {lerke famentrekking van den ‘bodem en het lighaam der baarmoeder; en een drukking, fpanning, terging, ‘prik- keling van den zeer teergevocligen baarmoeders mond door de verfchei- dene lighamen die ontlast moeten wor- den, plaats heeft: dan het voornaam onderfcheid beftaat hier in, dat de val- fche ween en naween met een tegen- natuurlyke fterke kramptrekkinge in den baarmoeders mond (66 128. 131.) gepaard gaan, geheel en al verfchillen- de van die heilzame natuurwerkinge , die langfame trapsgewyze verwydinge deszelven, dewelke men gedurende de waare ween en naween befpeurt (6 51.). Deze geweldige krampagtige famentrek- king des baarmoeders mond komt my voor de byzondere- eigenaartige- gele genheid- gevende oorzaak der valfche ween en naween te zyn: voor eerst, om dat alle bovenmate fterke kramp- Lig trek. 502 J. DU PONT OVER DE trekkingen, hevige, onwillige en onge: fchikte werkingen der beweegvezelen zyn, dewelken op zig zelven geweldi- ge pyn veroorzaken ; ten andere, om dat de byzondere zeer flerke kramp- trekking , die alhier plaats heeft, een hardheid, ftyfheid, onrekbaarheid, ver- naauwing en toefluiting in den hals en mond der baarmoeder te weeg brengt; waar door deze hals en mond tegen- werkers van het lighaam en den bo« dem der lyfmoeder worden, en de lig- hamen, die in dit ingewand befloten zyn ‚drukken en prangen ,evenalszy op hunne beurt door dezelven gedrukt en geperst worden; ten derde ‚om dat het in den aart der hevige kramptrekkin- gen in het algemeen legt, de natuurly- ke en heilzame ontlastingen (waar on- der de baring, het quytworden der na- geboorte, en dekraamvloed ook behoo- ren) te beletten en op te floppen door de monden der ontlastbuizen en inge- wanden te fluiten; het geen ook de re- de is , waarom de krampirekking van den mond der baarmoeder insgelyks de geboorte van het Kind, het afkomen der nageboorte en het ontlasten der kraamzuiveringe onmogelyk pmaakt, me WEEN EN NAWEEN, so E] Omtrent de naaste gelegenheid ge: vende oorzaak der valfche naween in het byzonder moet men nog aanmer- ken, dat dezelve beftaat in de kramp- agtige toetrekkinge en vernaauwinge van den hals en binnensten mond der lyfmoeder, en in de zeer fterke famen- trekkinge van den bodem en het lig- haam van dit ingewand ter overwin- ninge van die krampagtige toefluitinge van den hals en binnensten mond; wel- ke werking van den bodem en het lig- haam der baarmoeder nu zoo veel te geweldiger behoort te zyn, door. dien alhier zagte en weeke lighamen moe- ten uitgedreven worden, die door hun- ne gedweeheid weinig in ftaat zyn voor zig zelven den weg te baanen. 6 138. Zoo min als ik my te voren ($ 40.) met de oorzaken der pyn in het algemeen bezig gehouden hebbe, even zoo weinig zal ik my nu met de algemeene oorzaken der kramptrekkin« gen ophouden, maar alleen dezelven aanroeren , wanneer ik van de gene- zings wyze der valfche ween en na- ween zal handelen, welker uitwerkin- gen en nadeelen ik nu ga ontvouwen, 9 139 Wanneer de valfche ween 5 li 4 hevig. 5O4 Jk DU PONT OVER DE hevig zyn, verwekken zy in het ges. moed der vrouwen benaauwdheid ‚angst , ongerustheid , mistroosting en droefheid , vooral wanneer zy vernemen , dat zy die pynen vrugteloos lyden; even als de waare ween verwakkeren deze val- fche ween de levens- en bewegingskrag- ten in het deel ’t welk zy aandoen ; veroorzaken dus trillingen, fpanningen en fterkere kramp-en famentrekkingen in de baarmoeder en derzelve mond, welken op haare beurt weder als oor- zaken van volgende valfche ween ver- ftrekken , waar door den baarmoeders mond hoe langer hoe fterker toege- trokken en gefloten wordende, alle ontlasting uit de lyfmoeder belet, en dus de uitwerking van de famentrek- kinge der lyfmoeder, te weten de uit- dryving der gehoudene lighamen, ge« heel en al tegengegaan en onmogelyk gemaakt wordt, De valfche ween ver- meerderen ook nog den toevloed en de ophoping van vogten in en om- trent het pynlydend deel, fchoon zy door haaren kramptrekkelyken aart de: ontlasting derzelver beletten. Sneller omloop van bloed, hitte, ontfteking enz zyn mede gewrogten der valfche ween; en WEEN EN NAWEEN, 505 en door de naburige deelen gaande te maken, kunnen zy krimpingen in den buik , darmpynen, afgang, onophou- delyke waterlozing , als mede opftop- Ping van water en afgang, gelyk ook krampagtige famentrekkingen der fpie- ren van den onderbuik en ademhalinge verwekken , en de vrouwen dus tot persfen en dringen noodzaken; ja, het geen nog gevaarlyker is, zy veroorza- ken door haare aanhoudende terginge en prikkelinge ontydig waare barens- ween, °t geen dikwyls tot een bloed- ftorting, miskraam en vroegtydige ver- losfing gelegenheid geeft. Zoo ’er maar weinig lamvogt in het ey befloten is , kunnen de valfche ween door - mids del der geweldige famentrekkingen der baarmoeder, die zy verwekken, de vrugt fomtyds zeer benadeelen, derzel= ve natuurlyke plaatfing in een niet na- tuurlyke en ongunstige veranderen, Vrouwen die voor de eerstemaal zwan- ger zyn, en ook wel die meermaals ge- kraamd hebben, worden door deze valfche ween misleid, verbeelden zig dat zy in arbeid zyn, roepen alle man _te famen, brengen alles in gereedheid, dringen en persfen geweldig, met in- lis zigt Zo6 J. DU PONT :OVER DE zigt van daar door veel te vorderen, vooral wanneer zy door onkundige vrou- wen, die men altoos by de hand vindt, daar toe aangezet worden, Dit zyn de voornaamste uitwerkingen en nadee- len der valfche ween voor den ar- beid, 9 140. Indien de valfche ween in het begin van- of gedurende den ar- beid ontítaan, matten zy de vrouwen te vergeefsch af , maken dezelven krag- teloos van lighaam „ ongedurig van geest, weerfpannig, ongezeglyk, wan- hopend; zy zyn oorzaak , dat de are beid traag of in het geheel niet vors dere, en fomtyds * eenemaal ophou- de, zoo dat het Kind niet ter weereld kome, of zoo wel als de moeder zeer veel gevaar lope, en ’er niet zelden het leven by infchiete, 9 141. Ingevalle de vrouw, na dat zy van haare vrugt verlost is, door valfche naween aangedaan wordt, val- len zy haar, die alreeds door eenen voorgaanden arbeid zeer vermoeid en afgetobd is, allerlastigst ; zy beroven haar van alle vreugde en vergenoegin- ge, doen de toetrekking des baarmoe= ders mond hoe langer hoe {terker vo en ; WEEN EN NAWEEN, 507 den, beletten daar door de ontlasting der nageboorte en geven gelegenheid tot doodelyke inwendige vloeijingen, waar door de vrouwen fchierlyk en op het onverwagtst uit het leven gerukt worden; in die gevallen vindt men im- mers den binnensten mond der baar- moeder kramptrekkelyk toegetrokken, en alle ontlasting naa buiten geheel en al opftoppende. 6 142. De volgende valfche naween die de vrouw in haar kraambedde on- dergaat, na dat zy reeds de nageboor- te is quyt geraakt, vermoeien en py- nigen haar geweldig , benemen haar die aangename verkwikkende en nood. zakelyke rust, waarmede een zagte en voor de eerstverloste kraamvrouwen zoo heilzame flaap: altoos verzeld gaat, en waar door alle kramptrekkelyke bewes gingen, alle gemoeds aandoeningen ge- ftild worden, waar door de al te fnel- le omloop van het bloed bedaard en gematigd, en de affcheiding van het zog zeer bevorderd wordt, De ande: re nadeelige uitwerkingen dezer volgen- de valfche naween komen hier op uit, dat zy, door de kramptrekkingen in den baarmoeders mond te doen ver- | meer- 508 Je DU PONT OVER DE meerderen ,‘ de kraamvloeijing opftop:- pen, zwaare inwendige bloedftortingen , ontftekingen en meer andere ongefteld- heden in de baarmoeder verwekken ; zogkoortzen , zogverplaatfingen , bee lette pislozing, fterke afgangen enz, na zig (lepen. Door het medegevoel * welk zy in de naburige deelen opwekken, veroor- zaken zy ook kolykpynen , krimpin- gen ‘in den buik, geweldige brakingen, ener en meer andere toeval- en. 9 143. Ten befluit dezer Verhan- delinge is het nodig, dat ik voorts aan de genezinge der valfche ween en na- ween nog eenigen tyd beftede , waarom ik nu nagaan zal, op wat wyze en door welke hulpmiddelen men de valfche ween der zwangere- en barende-, als ook de valfche naween der eerst-ver- loste vrouwen op het fpoedigst, veiligst en gemaklykst zal kunnen tegengaan en doen verdwynen. Welk’ eenen dienst doet die Geneesheer en Vroed- kundige dit deerniswaardig gedeelte van het menschdom niet, dewelke het zelve van zulke onnodige {marten bevrydt 4 Dan om hier in wel te flagen , moet men a WEEN EN NAWEEN. Sog al weder de oorzaken der valfche ween en naween, nog derzelver uitwerkingen niet uit het oog verliezen. j 6 144. Dewyl nu haare voorname oorzaak in een wezenlyke kramp , ofte in een kramptrekkelyke aandoeninge van de lyfmoeder en vooral van der- zelver mond moet gezogt worden, en deze een menigte andere verre oorza- ken erkent, zal ook, naar dat die ver- fchillen, de genezings wyze verfíchillend moeten ingerigt worden. Dus wanneer een algemene volbloedigheid in het gantsch lighaam , ofte een plaatfelyke in de vaten der baarmoeder en nabu- rige deelen waarfchynelyk de verre oorzaak der kramptrekkingen en daar uit voortfpruitende valfche ween is, zal men de vrouw het alierbest door een ruime aderlatinge verligting toebren- gen, dewelke men naar vereisch vam zaken herhalen , en waar op men een verkoelend en verzagtend klysteer kan doen volgen, 9 145. Indien de krampen en daar uit ontftaande valfche ween het gevolg zyn van geweldige en onophoudelyke brakingen, van eenen loop of overma- tigen afgang, moeten deze ziekten vol- gens 5iÖ j, DU PONT OVER DE gens de regels der Geneeskunde behan: deld, en de gevolgen daarvan vooral door kramp: en pynftillende middelen tegengegaan worden. AEN 6 146. By die vrouwen, dewelken nog op verre na den gewonen tyd der zwangerheid niet uitgedragen hebben: de, door valfche ween en valfchen ar- beid overvallen worden, komt meesten- tyds een aderlating ,een verkoelend kly- fteer, en een kramp- en pynftillend middel, even als in het vorig geval, te pasfe: daarbenevens moet men zorgs vuldig opletten , dat men alle ver- moeijing van geest en lighaam en alle poging tot dringen verbiede. 6 147. seen pis- opftopping, door middel der medegevoeligheid de oors zaak der kramp tn de baarmoeder en der valfche ween, kunnende de pis zeef fcherp en in een zeer groote hoeveel- ‘heid opgehouden worden, dan moet men zyne toevlugt nemen tot het plaat- fen des pisontlasters, die aan de pis een uitlozing zal verfchaffen. GS 148. Zoo de kramp en haar ges volg de valfche ween haaren oorfprong verfchuldigd zyn aan het lighaams ge= ftel, °% welk aan zenuw of vrysterziek- EE WEEN EÉN NAWEEN, Sit te onderhevig is, dan zal men met nut verfterkende, en de zenuwen aange. naam aandoenende middelen kunnen aanwenden, als ook die geneesmiddelen welken de al te groote gevoeligheid van het zenuwgeftel voor eenen tyd ver. minderen : de koortsbast, de oranje- fchillen, de ftinkende gommen ,de cam: phers, de bevergeil , de muskus enz, zyn de voornaamtfte van dit foort: dan het ongemak, % welk men verhelpen moet , alhier een plaatfelyke kramp. trekking der beweegvezelen zynde, zal ‘er niets het zelve meer onmiddelyk wegnemen, dan het geen een verlam- ming , verdoving en gevoelloosheid voor eenigen tyd in het aangedane deel te weeg brengt; dit doen alle verdovende middelen, onder welken ’er geen hier toe beter gefchikt is dan het heulfap en deszelfs toebereidfelen, | 6 149. Zeer fterke pynen , angst en benaauwdheid, hevige gemoedsaan- doeningen als oorzaken der kramptreke kingen en daar uit ontítaande valfche ween en naween kunnende aangemerkt worden, zal men noodwendig de gene- zingswyze daar na moeten inrigten 5 uit dien hoofde zullen alhier ne a Ge, 512 J.- DU PONT OVER DE de, verzagtende, weekmakende, verkoe= lende middelen in-en uitwendig aange- wend van dienst zyn; het heulfap ,. ° welk een opwekkende , vervrolykende en hartfterkende kragt bezit, behoort wel voornamelyk tot dit foort van ge- neesmiddelen. } | 9 150. Onvoorzigtig en ten uiterfte gevaarlyk zoude het gedrag en de be- handeling van eenen Vroedkundigen Zyn, dewelke deze valfche ween als heilzame fchoon {mertelyke gewaar- wordingen aanziende , ze daarom niet zoude willen tegengaan, uit vreeze van de Natuur in haare werkinge te ftoren: wel isj waar, dat de krampbewegingen en haare gewrogten de valfche ween als aandoeningen en pogingen van een werkende Natuur of Levenskragt kun« nen aangemerkt worden, dan dezelven zyn ongefchikt, onregelmatig en íchy- nen als door een blinde natuur of leven voortgebragt te worden, dewelken der« halven te regt gebragten beftierd moeten worden, zoo dat men de valfche ween geheel en al overmeestere en verdryve; _dan zal men eerst die goede en voordee= lige fchoon evenwel zeer onaangename gewaarwordingen, de waare ween en na- weer WEEN EN NAWEEN, Sr, ween gelegenheid geven zig te openba« ren en den arbeid voort te zetten: men kan geen middel uitdenken nog opge- ven, ’t welk hier toe van een kragtiger vermogen, van een algemeener nuttig- heid en minder gevaarlyk is, wanneer deszelfs gebruik door eenen kundigen en voorzigtigen Geneesheer beftierd wordt , dan het zuiver en eenvoudig heulfap. Was het nodig dat ik tot ftaving van dit gevoelen Schryvers âan- haalde en bybragt , ik zoude my op de voornaamfte Genees- en Vroedkun- digen kunnen beroepen; VAN DEVEN- TER , MEAD, YOUNG, TRALLES, VAN ZWIETEN, SMELLIE, ROEDERER zouden myne zegslieden zyn; ik durve derhal- ven met éénen derzelver (vouNg) verze- keren, dat ik nooit geen middel heb be« proefd of zien beproeven, ’t welk te- gen het heulfap op konde wegen in het verdryven der valfche ween en Na- ween, 6. 151. Mogelyk worden ‘er konst« broederen gevonden, die de kragt van. _het heulfap in deze gevallen verdagt hous den, en vrezen dat men te gelyk met het verdryven der valfche ween en na« ween ook de waare ween en naweern zal doen verlappen ij en fomtyds gee _ VI DEEL hee SIA J- DU PONT OVER DE heel en al doen weg blyven, doordien men de baarmoeder van haar gevoel en beweegvaardigheid. als ’* ware geheel berooft. Dan de ondervinding leert , dat deze vrees geheel ongegrond zy, men ziet in tegendeel , dat, wanneer het heulfap de valfche ween gantsch en al geftild heeft, de ware ween zig als dan laten voelen , en de verlosfing {poedig ten einde gebragt wordt. De kragt des heulfaps íchynt hier niet al- leenlyk vermogende te zyn tegen de ziekte oorzaak, die een kramptrekking is; want de ondervinding leert ook „ dat men het heulfap onder de fterkíte afdryvende middelen moet ftellen, by aldien nog de mismaakt- of engheid van het bekken, nog de groote van het Kind, nog deszelfs quade legging, nog eenige andere dergelyke oorzaken de verlosfing vertragen of verhinderen, In welke gifte en met welke omzigtig- beid men het heulfap moet laten gebrui- ken, is die geenen genoeg bekend, wel- ken de Edele geneeskunst oeffenen , en vordert dus geen nadere verklaring. S. i52. Niet minder voordeelig, heil. zaam en gevaarloos is het gebruik van het heulfap na de verlosfing om die vals _fche naween en krampagtige EE. ine OWEEN EN NAWEEN! 55 kingen van de baarmoeder en derzelve hals te overwinnen, die de nageboorte beletten af te komen; want men vindt fomtyds, datde Koek door de vernaau- winge van een gedeelte der baarmoeder zelve als in eenen byzonderen zak be- floten is. 6. 153. Van het nutende goede were kinge van dit middel wordt men ver- ders ten overvloede overtuigd, wanneer men het zelve toedient tegen die vols gende valfche naween, dewelken eerst- verloste kraamvrouwen in haar kraam- bedde zoo lastig vallen; dan immers verwekt het zelve die ongeftoorde be- daardheid en rust, dewelke alles weder te regt brengt, en zoo voordeelig na hevige pynen is; niet het minst gevaar is ’er, dat door het gebruik van dit mid- del de kraamvloed zoude verhinderd of opgeltopt worden: het tegendeel zou- de men door beredeneringe en onder- vindinge kunnen bewyzen. Ziet men niet dat voorname kundige Heelmeesters, na het verrigten van zwaare pynelyke en gevaarlyke operatien, verdovende, rds pynttillende middelen voorfchryven, en zulks met een aliergewenfchte uitwer- king? waarom zoude men niet insge- lyks na een verlosfing, die altoos met 7e k 2 zeer 516 J. DU PONT OVER DE ENZ, zeer veel pyn, angst, benaauwdheid;, bloedftortinge en gevaar, alle oorzaken van hevige kramppynen, verzeld gaat, en die dus in de meeste opzigten met een zwaarwigtige Heelkundige opera- tie overeenkomt, een pynftillend mid- del toe dienen moeten, tot ftilling en verzagting der pynen in de deelen die het meest geleden hebben ; ter beda- ringe van voorgegane en tegenwoordie ge, en ter voorkominge van de te dug- ten zynde gemoeds aandoeningen en kramptrekkingen , ter bezorginge van bedaardhetd van geest en rust van het lighaam „en tot voorbefchikking en voor- bereiding van een goede veretteringe of kraamvloed? zoude ’er niet alle rede en waarfchynlykheid zyn om daar van een zeer gunstige uitkomst te verwag- ten? Zulks ter nadere overweginge aan alle oordeelkundige Geneesheeren en Vroedkundigen voorgefteld hebbende, befluit ik hier mede deze befchouwin- gen, en wenfche, dat anderen het on- derwerp derzelven verder uitpluizen, en op een meer voldoenende wyze ver- klaren , en dat zy voor de barende en „Kraamvrouwen meer nuttige raadge- vingen en hulpmiddelen mededeelen. Ki GE. tarde a Bladz. 517 _ GESCHIEDKUNDIGE NARICHTEN, pis BETREFFENDE DE BLANKE en ZWARTE JOODEN, TE COCHIM, (1) OP DE KUST VAN MALABARj _ Opgemaakt, uit Briefwisfelinge met den Gouver- neur en Directeur derzelver Kust, den Wel Ed. Geftrengen Heer ADRIAAN MOENS, _Extraördinaris Raad van Nederlaudsch Indiën; en met berichten van verfcheide Schrijveren vergeleeken, door ADRIANUS ’sGRAVEZANDE. 9D, PUIS TRES LONGTEMPS, JOODEN TE COCHIM. 519 » ftaat van-gantsch te verdelgen. De Zeer » van Rede zoude daar, naar zijn (te w. Ha- s» miltons] zeggen, een uiTrrEKSEL van in ’ » Neérduitsch hebben laaten maaken. Zij zou- » den van Manasfth afgeftamd zijn, en van » dien [te weeten Nebuchodonofar), en door » bevel van dien beroemden Chaldeeuwfchen » Overwinnaar, herwaards, naa de uiterfte » Paalen van zijn gebied, verzonden zijn. » Hij verhaalt ook, dat zij in ceeze landen , „in het begin wel en redelijk gehandeld, v in rijkdom en magt zoo ver toegenoomen » waaren, dat zij het kleine koningrijk Kran- » GANOOR kochten, en de vudften en Raad ‚ twee Zoonen uit een voornaam geflagt tot » Vorsten koozen; dat eenen van deeze de » Heerschzugt zoo ver bekroop, dat hij zij= » nen broeder om hals hielp, wiens zoon zij- » nen dood niet ongewrooken liet, en dat » hier door het land weder tot eene Regee-. » ring der Voornaamften verviel, en einde- » lijk weder onder den Malabaar, en door » verdrukking tot armoede, waar onder me= » igg bezwijkende, zijn Geloof verzaakt had- je e” __ Het woord Nrraers, waar van zich Saf- mon bediende, bij het uittrekken van Mamil- dons bericht, gaf mij aanleiding om deeze en geene Oude Reisbefchrijvingen van die ge- westen, welke ik toen ’t naast voor de hand had, na-te zien, of in dezelve niets wegens de oudheid der Jooden op de kust van-Mala- bar,zoude te. vinden zijn ; Doch ik: vond flegts eenig gewag van Jooden omtrent de Malabaarfche Kuit, in de Hoogduitfche Be- Kk 4 5 Jehrei= ee 520 A. 'SGRAVEZANDE OVER DE „Jchreibung MARKEN port von der Morgenlän- dern, WI Buch. C. 31 p. 324. die in ’t jaar 1250. deeze ftreeken bezocht. Maar iets meerder trof ik aan in ’t Ztinerarium van Jan Huige van Linfchoten 1. D. bl. 63. in Folio. Hij reisde in dat Land in * jaar 1584. en heeft het 43 Capittel befteed, om wan de Mooren en Jooden in Indiën, te fchrijven, en onder anderen dit: „ De Mooren (zoo noemt hij de 4 Mluhammedaanen} en JooveN zyn in groo= te menigte op alle plaatfen van Zndiën; als Goa, Cochijn, erde binnen in ’t Landt; zijn eensdeels van ander wegen daar gekomen, ende /ommige van afkomste Andiäanen, die in voorleeden tijden , door de gemeenfchap aan die zelfde Jooden en Mooren, aan die fecten en opinie gebragt zijn. — Buiten de Stad Cochijn,alwaar de Koning zijnHof houdt, hebben de Jooden en Mooren haaren vrije en wille , om haare Secten en Cerimoniën in ’t openbaar te gebruiken: want de Jooden hebben daar zeer fchoone fleene hui- zen gebouwd, en zijn treffelijke kooplieden, en van des Konings van Cochijn naasten raad; Hebben aldaar haare /ynagogen met haare Hebreeuwfche Bijbels en de Wet van Mofes, gelijk ik zelve in myn hand gehad hebbe; zijn MEEST wit van couleur, gelijk die van Europa; hebben onder haar fchoone vrou- wen; Daar zijnder veel onder, die daar gekomen zijn uit het Land van Palaestina ende Jerufalem, en fpreeken door den bank, goed Spaansch; onderhouden den Saboth, ende andere Joodfche Ceremoniën, en hoo- pen noch op de komste van den ante n JOODEN TE COCHIM. _5aï „In dien zelfden tijd, werd mij medege- deeld een brief van den Wel Ed. Geftr. Heer ADRIAAN MOENS, (Bevelhebber der Malabaar- Jfthe Kust,tans Raad Extr. van Nederlands Indi- ën,en nu mede Directeur van ’t Zeeuwsch Gea nooifchap,) welke brief, uit Cochim den 14 Nov. 1771. gefchreeven, gewag maakte van de Blanke en Zwarte Jooden aldaar; hunne Synagogen, Godsdienstoeffeningen , oorfprong van Jerufalems Verwoestinge, of noch ouder gevanglijke wegvoeringe; ten minsten, dat men volgens de alleroudfte Malabaarfche over- leveringen vond, dat zij aldaar al van de oud- fte tijden af geweest waaren. En ook van hun- ne wooninge een klein kwartier buiten de Stad. Cochim aan de Rivier, in een fraai groot Dorp - met verfcheide Straaten, terwijl een menig- te wat meer landwaards in woonde ; waar bij noch waaren gevoegd tweeuittrekfels uit oude Malabaarfche aantekeningen, zijnde het eene der- zelver eene duistere vertaaling van een oud Privilegie, wel eer aan de Jooden vergund, Is eene bekende zaak, dat de zonderlins ge bewaaring der Joodfche natie, (fchoon verftrooid over den geheelen aardbodem) als een onderfcheiden volk, is eene allerkragtigfte proeve der Godlijke Voorzienigheid (3) ter uitvoering van ’sHeeren Raad, in het Propheti- Jehe woord ontdekt; Enwel in weerwil der zwaarfte fchokken, die de Jooden, onder al» le volken, reeds zoo veele Eeuwen hebben Kk 5 moe- (3) VOORZIEN!GHEID. Men zie de aanmerkin- gen van B. Nieuwentijd , Wereldbefchouwing XXII, Befch, 9e 35. bl, 527 522 A, °SGRAVEZANDE OVER DE moeten ondergaan en uirftaan. En niet min= der dat ze is een, doorflaand bewijs voor de waarheid der Godlijke openhaaringe in het Bij- belwoord , en inzonderheid voor de waarheid van. den. CHRISTELIJKEN GODSDIENST. (4) „De overreding van ’t gewigt van dit Lew js, wekte mij op, den 22 November 1772, ee- nige vraagen aan den Heer MoFNs toe te zen- den, nopens de waare gefleldheid cer Joodfche zaakenaldaar,;ten aanzien var: hurnen vorfprong, welken BASNAGE, (5) al van Éatomo’s vloote- lingen „ fchijnt te willen afleiden ; terwijl zij, volgens het bericht van VALENTIJN 6) zOu= den voorgeeven nazaaten te zijn van de tien Jlammen, die naa Asfyrien zijn. weggevoerd, Bepaald. onderzocht ik, naa den inhoud der twee. koperen plaaten in de fynagoge te Cochim; en het wittrekjel van den Heer van Rheede, waar van Zamiltonsmeldde. … Inzonderheid poogde ik te verneemen, of de. Cochimfe, Jooden, behalven ‘hunne ee breeuwfche „Bijbels , geene. OUDE HANDSCHRIF- TEN hadden, die tot den beroemden. arbeid ‚van (4) CERISTELIJKEN GODSDIENST. Deftig is dit voorgeiteld , in. drie Leerredenen van J. G,-DE CHAU= FEPIE „Leeraar der. „Walfche Gemeente te ‚dmffere dam over Jer. 31: 35—37- Gen,49g: 10. Mich, sar. onder den titel: De waarheid van, den Christelijken Gads- dienst beweezen uit dè bewaaringe van het Joodfche Volk 5 im 8° Amft. 1756. _ (5) 3ASNAGE. Vervolg op FL Fofephus, II, D, bl, 1316. _(6) VALENTIJN. … Befchrijv. van Malabar, in V.D. vaa zijn werk over Oostindië bl, 45, TE" JOODEN TE COCHIM, 523 VAN BENJAMIN KENNICOT , ter verzameling der werfcheide leezingen van den Hebreeuwfchen text, konden dienstbaar zijn. _Alreeds in Junij 1774. ontfing ik van den Heer Moens een uitvoerig antwoord op mij- ne vraagen, gedagtekend den 1: September 1773: E ’De hoofdfom wan dat antwoord, lasik voor inde jaarlijkfche algemeene vergaderinge van het Zeeuwsch Genootfchap den 26 Julij 1774 (7) En de aanweezende Leden verzochten, da mijn opftel ten gebruike van’t genootfhap zou- de worden overgegeeven. 5 Doch toen ik bezig was, ’t zelve in eenen gefchikten vorm te. brengen, gaf de Wel Eerw. Heer JONA WILLEM TE WATER aan mij over twee brieven van den 24 Junij 1753 en 12 Jan. 1754. aan den Heer JOB BASTER, toen noch in leven te Zierikzee, in ’t Engelsch gefchreeven, door den Heer jorn cOLLET (8), ten (7). Verhandel, van ’t Z, Genootfchap bl, XII, der Historie , voor ’t IV deel, (8) jonN corLrT, was geweest een vriend en tijdgenoot van den Hr, Baster, op de Leid/:he Hoo- ge Schoole; hij woont in Engeland te Newbury in Berkshire, zijnde een lief hebber en voorftander der wetenfchappen, die tot kennis van ’ Bijbelwoord dienen; In C,‚ NIEBUHR’s Befchrijvinge van Arabië bl. 108. ziet men „dat hij aan ’# Deensch gezelftbap van Reizigers, opheldering verzocht, wegens de zaamen der Gefterntens, die Job g: 9. voorkocmen, en wel- ke Mishaëlis in zyne 86. vraage, ook had voorge fteld. Uit die Brieven van den Hr. Collet aan den Heer Baster blijkt ook, dat het bericht van Hamila ton, nopens de koperen plaaten te Cochim, (die in ’He= S2 A ’SGRAVEZANDE OVER DE fen einde uit Zeeland, te Cochim onderzoek te doen nopens de gefteldheid der Jooden aldaar, eneenen Hebreeuwfchen brief , van hem aan dezelve over te maaken, waar van eene Engelfche overzetting was bijgevoegd. Dewijl ’er op dien Hebreeuwfchen brief geen antwoord waste rug gekoomen , ftaakte ik toen de voltooiing van mijn opftel, en zand eene Nebrduitfche vertaaling van dien brief uit het Engelsch; nevens eenige nieuwe vraa= gen uit de brieven van 7. Collet opgemaakt, naa Cochim. Dan, eer het antwoord van daar over kwam, deelde de Wei Eerw: Heer Justus Tjeenk mij mede, een gedrukt PORTUGEESCH (9) tlukje, groot r5 bladen in 4° behelzende een verhaal van eenige Jooden, die, in No- vember 1685, uit Amfterdam zijnde vertrok- ken, van den 21-tot den 28 Novemb. van ’ Jaar 1686. te Cochim waaren aan land geweest en aldaar zeer liefderijk en plegtig waaren ontfangen en onthaald, ten tijde van den Com- rar mans % Hebreeuwsch der Yooder gefchiedenis zedert Nebu- cadnezers tijd, zouden behelzen „) ook hem aanlei- dine hadde gegeeven tot zijn fchrijven aan de Co- chimfthe Jcuden in 't Jaar 1754. Gelijk hij ook had gefchreeven aan de Jooden in Chia, Perfien en ZEthiopièn , van weike laatfte , doorde zorg van den ‚ Engelfchen Conful, in Egyptez, een antwoord in ’t Hebreeuusch was te rug gekoomen. (9) PORTUGEESCH. De titel is: Notifias dos Judeos de Cocbim , mandadas por MOSSEH PEREYRA DE PAIVAs A cuya custa fe imprimaraó. Em Amfterdam Estampado em caza de Vry Levy, em Q de lul 5447. [zijnde ons Jaar 1687.) Voorzien met eene goedkeuringe van ISHACK ABQä3, JOODEN TE COCHIM. 525 mandeur vosBurG (ro). In welk verhaal vees le bijzonderheden (11) voorkoomen, waar door de berichten van den Heer Moens konden opgehelderd en bevestigd worden. Eindelijk ontfing ik in ’ Jaar 1777. ondere fcheiden antwoord van den 1 October 1776, beftaande in ’t geene de voornaamften der Jooden, (daar toe door den Heer Moens te Cochim te faamen geroepen en naauwkeurig ondervraagd,) op de nieuwe voorftellen uit Dr. Colkets brieven opgegeeven , hadden kon- nen voortbrengen. Noch heb ik gezien, ’t geen EDUARD IVES, (12) die den 25 December 1757. op de reede van (1o) vosBURG. Zijnde de Heer GELMER vos- BURG, die aldaar van ’ Jaar 1683. tot 1688. ’t ge- bied voerde, (II) BIJZONDERHEDEN. Bij voorbeeld: De ge= fteldheid der verblijfplaats en fynagoge; Een Lijst van de Hoofden der Huisgezinnen ; De toenmaalige gefteld= beid dier matie; ’%t getal der familiërn in verfcheide buurten; Hunne gefthiedenis ;- Godsdiens:ige gebruie ken; voornaamfte geleerden of Chachams; ’t vertaal- de Privilezie van CHERAM PERIMAL; De axfwoorgess op omtrent 5o vraagen nopens hunne Godsdienstplech= tigheden; ook huane gedachten en gedrag nopens den beruchten bedrieger of walfchen Mesfias SABA= THAI SEVI; van wien zij geene andere wetenfchap hadden, dan dat in dien tijd, dat men hem voor den Mesfias uitgaf, de Commandeur var Cochim zijne afbeelding had ontvangen, waar voor niemand hunner eenige achting had betoond , en dat zij wei= nig tijds daar na, over Mecca tijding hadden bekooe men, dat hij zich Zwrks had laacen maaken. (12) Reizeu van Engeland naa Indiën, ondernoo= men 526 A. ’SGRAVEZANDE OVER DE van Cochim ankerde, daar van dus fchrijfts „ Hier zijn verfcheide Joodfche Huisgezin- „ nen, wier voorouders op deeze plaats, door „ de Portugeezen, toen die zich eerst in dit » land neerzetten, gevonden wierden. Het » is een algemeen gevoelen , dat zij afflamme- s lingen zijn van eenige Jooden, die kort na s de LAATSTE verwoesting des Tempels her- » waards verreisd zijn. Te Cochim woontte ‚‚ dezer uur noch een zeker RABBI EZECHIEL; » zijnde een aanzienlijk man, wiens getrouw- » heid zeer geprezen wordt; hij is een bee » minnaar der wetenfchappen, en bedreeven „ in de ftarrekunde”. Naderhand is mij noch onder ’t oog gee bragt , dat BASNAGE (13), (die in ’r begin dee- zer keuwe fchreef) gewag maakte van ee- nen langen BRIEF, dien de Jooden van co- CHIM , toen voor eenige iaaren in ’t Hebreeuwfch aan de fynagoge van Amfteldam , zouden ge= fchreeven hebben; en waar van hij een ge= deelte opgeeft; van welken brief ook aug. CALMFT (14) eenige melding uit Basnage heeft gemaakt. Ik hebbe poogingen aange= wend te Amflerdam, om deezen Mebreeuw= Jchen men in % Jaar 1754. door EDUARD Ives I. D. Rott, en Utr. 1776. in groot 49 (13) BASNAGE, vervoig op Jofephus IL. D, IX. B. Hoofdtt. XXXVII! $. 13 bl. 1925. ‚14 AUG. C*LM'T, in Disfert. de Regionibus in geas X Tribus Israël rraductae fuut, et quem potisfimum focum nostra aectate teneanr. Welke te vinden is, in A. CALMETI proleg. & Disf. 1n S. fcripturam; uitgegee- ven in ’t Latin door JO DOM MANSI, Lucae 1729. T. Ip, 239. ef Venet. in Folio p,‚ 189, JOODEN TE COCHIM; 52j Jihen brief op tefpeuren, maar hebbe daar in niet konnen flaagen; Want de Wel. Eerw. Heer winorpus BUDDE, Predikant te Amfter= dam , fchrijft mij den ro April 1778, dat zijn Wel Eerw. op mijn verzoek, behalven ande= re vruchtelooze onderzoekingen, ook door zijnen vriend, den Heer Notaris Genitz, had laaten verneemen bij de Heeren Parnay ims en den => (Chacham) der Portugeefche Sy- „agoge, of die Hebreeuwfche brief noch one der de oude fchriften der fynagogete vinden waare , en zoude konnen worden bekoomen: doch had ten antwoord ontfangen, dat die niet te vinden zij. Dat anders mij dezelve zekerlijk zoude geworden. De Fooden waa- ren zeer op hun fchik, dat de Christenen en onder die een Leeraar te Middelburg, zich aan hunne zaaken, zoo lieten gelegen leggen ; en wilden gaarne mijn verzoek, kondenze , mede voldoen. Naderhand had de Heer Ge- nilz, zich aan de vergadering der Parnasfims van de Hoogduitfthe Synagoge, met het zelfde verzoek vervoegd; doch bij dezelve was ook die brief niet te vinden. _ Ondertusfchen fchijnt het mij toe, dat dee- ze brief dezelfde is, met dien, waar van men een uittrekfel vindt, nevens eenige berichten van eenen Nederlander te Cochim, gegeeven ten verzoeke van menfchen hier te lande 5 te vinden in de Bibliotheca Librorum Novorum, Collecta a L. Weocoro [of Kusterus; et Henrico Óikio (15). in welke ook verfcheide bijzonder- he= _ _<(I5) Bibl, Lib, Nov. T. IL Menf, Nov. & Decemb. Belie an 528 A ’SGRAVEZANDE OVER DE heden zijn begreepen, die ons in deeze Nas richten, zullen konnen te (lade koomen. Ik gaa overtot de NARICHTEN, door den Heer MOENS herwaards gezonden, die met eene grooter Letter zijn gedrukt, tusfchen welke in, ik met eene Kleiner Letter hebbe inge- voegd, tgeen, daar van werfchillende of daar mede overeenflemmende, in de andere reeds gedrukte Berichten, die ik gemeld hebbe, ter opheldering of nader verklaaring wordt aan de hand gegeeven. GESCHIEDKUNDIGE NARICHTEN. 6. 1. De JOoDEN, die tans te cocHrM zijn, hebben , hoe naauwkeurig men hen ook heeft ondervraagd , geene echte tijdreekening- gefchied- of geflagtkundige berichten, [nopens hun aankomst en ver- blijf in de Malabaar] maar zeggen bif overlevering ontfangen te hebben, dat ser bijna 1o,ooo menfchen van hunne na- tie, weinige jaaren na de verwoesting van den tweeden Tempel door de Ro- meinen, in de Malabaarfche Landen zouden zijn aangekomen; en dus NIET met anni 1608. p. 268—872. No. X. hebbende deezen tieel: Excerpta ex Epistola Hebraica , addstaque Relatione Belgica, ex India Orientali buc transmisfa, de Judaes in ora Malabarica degentibus. JO ODEN TE COCHIM. 520 met Saloro’s vloot , (volgens Basnage } NocH door de Asfyrifche wegvoering, der 1o ftammen (naar ’t fchrijven van Walentijn;) en ook Nier door de Babel: Jthe wegvoering, (zoo als Hamilton op= geeft.) Er is een groot verfchil in de Berichten ; zoo ten opzigt van ’t getal der geenen, die eerst in de Malabaarfche Landen kwaamen; als van den tijd, wanneer dit gebeurde; en- de plaats, van waar zij kwaamen. ‚ Wat het cerar betreft; Met het geen de Heer Moens fchrijft, komt overeen het uite trekfel uit den Mebreeuwfchen brief, bij Sike P. 868. noemende meer dan ro,ooo Mannen Vrouwen, Priesters en Leviten, en daar on- der zeer wijze Mannen. Doch de Portu- geefche Notifiar p. 9. noemen 7o, of 2o,000 Israëlitifche zielen; en in’c Bericht van eenen Nederlamder, by Sike p. 871. worden ’er ook 7o,ooo geteld. Maat Mamilton klom hooger tot 80,ooo huisgezinnen, waar van ’er , toen hij fchreef (na den tijd van den Heer wan Rheede) niet meer dan 4ooo overig zouden zijn geweest. Belangende den rijp. De tegenwoordig te Cochim zijnde Jooden, ftellen de overkomst hunner voorvaderen in dat Land, na de ver= woesting van den tweeden Tempel door de Ro- meinen; die naar hunne Reekening is voor- gevallen , in ’ 3828fte Jaar der wereld, en, van de Christenjaartellinge 68. Daar me- de ftemt in, ’t geen men vindc, in de Motie Fl, REET» Li Jias 530 A, °SGRAVEZANDE OVER DE Jids p. 9. in den Brief door Sike-uitgetrok- ken , en in de Reize van Zves. | En wat de praatTs betreft, van waar zij naa de Malabaarfthe gewesten zijn overge= koomen, het Bericht van den Heer Moens, ende Brief , bij Sike gemeld, fchijnen te wil-_ len, dat zij wit Palaestina , regelrecht naa de genoemde ftreeken van Andië zouden zijn gee trokken: Maar in de Notifias, van 1686, leest men p. 9. dit: » In ’t Jaar 4130 na de ». wereldfchepping , [zijnde ’t Jaar 369 der » Christenen] belandden op de Kust van Ma- » labar 7o, of 8o,ooo Israëtlitifche zielen, sy koomende uit het RIJK VAN MAYORCA, „ (16) daar zij gevanglijk gevoerd waaren, | » uit (16) RIJK VAN MAYORCA: Dit Rijk bevatte oudtijds de Baleúrifche eilanden „ waar van de voor= naamfte waaren Mayorca, Minorca, en Yvica met Formentera ìn de Middellandfthe zee; doch is tans ondergefchikt onder het Rijk van Arragon, Dit Rijk, behoorde voortijds onder ’t Romeinfth gebied, tot dat het in % Jaar 425 door de Wandaalen werd overmeesterd. Ondertusfchen is dit geheele bericht vrij wat be- denkelijk; 7O of 80,oo0 zielen uit de Baleärifche éin landen over te brengenjnaa de Malabaarfche kust , laat zich zoo ligt niet begrijpen ; ten zij dit door eenen overtogt naa Egypten of daar omtrent, em voorts naa „Arabien, en trapswijze, door verdere optogten naa, Indien zij gefchied; waar omtrent men alleen gisfezde kan denken. Indien zij vertrokken waaren in ’ Jaar 369, dan zoude het noch geweest zijn geduurendede Romeir- fibe Heerfthappij. De Romeinen hadden deeze fooden Zoo wel om een of andere redenen konnen bieb a JOODEN TE COCHIM: 53Ì $ uit hof land, hade verwoesting des twee= s den Tempels.” Waar bij de Schrijver op deh rand voegt: »- dat hij zich niet konde her= d inneren, of de Jooden zeiden, dat- hunne » vooroudefs vrijwillig of gedwongen , uit dit » Rijk van Mayorca naa Andid waaren. ge- » trokken”, Voorts is ’er een diep ftilzwij- gen, op wat wijze, of langs welken weg, de Jooden dien togt hebben verricht. Maar p. to. wordt noch in de „Notifias ; uit den mond der Cochimfthe Jooden in 1686 verhaald: Dat in ’t Jaar 4250 [zijnde der » Christenen 489} eene ANDERE GROOTE ME- » NIGTE VOLKS, aldaar was aangekoomen, » zonder dat zij, die dit verhaalden , wisten » te zeggen, VAN WAT OORD, aangezien hun » boek Sepher Haijafar , doorde plundering s» der PORTUGEEZEN ($. 17.) Was verlooren. Eindelijk p. 8. was aangetekend, dat de eerffe SPAANSCHE Joodenin ’t Jaar 5272 (zijn= de der Christenen r5rr) te Cochim waaren gekoomen, en zich daar hadden neergeflaa= gen; hebbende toen eene Synagoge, fchoo= Ll 2 ner, als reeds onder Claudius ten hunnen opzigte was bevoolen, dat zij wit Romen moesten vertrekken, Hand. 18: 1. Maar let men op ’%t Privilezie van ERAWI WAN= MARA ($. 9.) van ’t Jaar 426, dan valt die tijd in, één Faar, na de verovering der Saleárifthe cilanden door de Vardaalen, voorgevallen in 425, Indiea nu de tijd van hun vertrek, tot dat perk was bepaald, kon men vermoeden, of welligt de Vandaalen, hen hadden genoodzaakt, naa het waste land over te gaan, en dus gelegenheid te verfchaffen , om vere der op naa de Indiër te trekken, Es 532 A. SGRAVEZANDE OVER DE ner dan de tegenwoordige, en wel zoo fref- felijk als die te Londen. el Hoe donker deeze berichten zijn, fchijnt het echter duidelijk genoeg, dat voor verre EEUWEN de Jooden een verblijf in de Mala- baár hebben gehad. Dies de Abt Raynal, fchoon hij ’t voorgeven dwaas acht, dat hun oorfprong van de Babelfche Gevángenis zou- de afdaalen , nochtans als eene ZEKERHEID ftelt, dat Zij ALDAAR LANG GEWEEST ZIJN; waar mede, volgens den Heer Moens de Oudfte Malabaarfche overleveringen over een ftemmen (17). Nochtans, hoe oud men ook hunne aan- komst aldaar ftelle , moet men echter groot onderfcheid maaken, tusfchen de eerfte Joo- den, die aldaar in een groot aantal konnen zijnaangekoomen ; de zwarte Jooden, die van laater tijd zijn; en de blanke Jooden , die in de woorige en deeze Eeuwe aldaar zijn aangetrof- fen; want (volgens de Notifias) beleeden deeze laatfte zelvein’ Jaar 1686, dat’er flegts twee menfchen , van die oudfle afkomste , on- der (17) Schoon PHILIPPUS BALDAEUS, die im ’t Jaar 1662 bij de verovering van: Cochimn , als Predikant in % Leger der O. IL. Maarfchappii diende, flegts in ’ voorbijgaan van de JOODEN gewag maakt, getuigt hij echter ook pe ouDHEID van hun verblijf aldaar, Dus fchrijft hij: …„ Binnen Cochiz, en omtrent de „ Stad, hebben van oups af, niet aileen de Ghris- 5 bi] 5 »» tenen en Mahometaanen , maar OOK DE JOODEN 2» gewoond; gelijk zij als noch buiten de Portu= 22 geefche Îterkte eene Syragoge Een vergaderplaats heb= 2 ben, Zijnde wier blank van gedaante of bruinag- 2. IS maar zwart”. Befchrijving der Indifche Kus= ten Malabar en Choromandel bl, 114, 115. JOODEN TE COCHIM. 533 der hen noch overig waaren, afdaalende uit Josep AZAR, den Jaat/fen koning van Cran- ganoor, die hun Oudgrootvader zoude zijn geweest ; fchoon ’er noch ééne deftige vrouw, afkomstig van Aäron Azar , met twee doch= ters en eenen Zoon, uit dat geflagte, te Jeru- Jalem toen waaren. Waar mede het Bericht bij Sike p. 871. inftemt. Trouwens als men de Lijst beziet van de Hoofden der Huisge- zinnen, (op p. 6. van de Notifias ,) zoo blijkt dat de voornaamflen, die in 1686 te Cochim waaren, afftamden van Grootvaders of Oud- grootvaders , die van Saftt, Aleppo, Damase cus, Conftantinopolen , ook uit Duitschland, Spanjen, en andere ftreeken van Europa en Azia, en zelfs uit Africa, aldaar gekoomen waaren. 15 9,2. De Jooden, zetteden zich op ver- fcheide plaatfen neder, naamelijk-op CRANGANOOR (18) Paloer of (Palur) Mladdar of. Maday Poelloettae: Doch. de meesten van hun, hebben gewoond OP CRANGANOOR, toen genaamd /Maho- dewera of Mohodere-pattanam, en-ook Ll 3 wel (18) CRANGANOOR, Deze Stad ligt Noordelijk, 5 mijlen van Cochim, en 20 mijien bezuiden Calicut; zij werd z5 Jan. 1602 door de Nederlanders inge- noomen; de „Afbeelding en Befchrijving is door Pô. Baldaeus C. XVIIL bl. rrr— „geboekt, cu bij Valeze tijn in ’ V. D. befchr, van Malabar bl, IO te vinden. 534 A ’SGRAVEZANDE OVER DE wel Chingel of Chingily ; maar in later tyd Moydiricottaa __In de Notifias p. ro. leest men dat ’er zich te Cranganoor 15,00o zielen (zoo zij zeggen) van KONINGLIJKE afkomst, daar on- der, wijze mannen en van veel vermogen, nee derlloegen ; terwijl-het overige volk zich zet- te. in Maday, Pery, Apatnam en Cherigan- daram; in welke laat/le plaats het graf van Reby Samuel Alevy. zoude te zien zijn. $. 3e „Zij verkreegen aldaar weele gunsten en voorrechten, bijzonderlijk van’ den Keizer ERAWI WANMARA, anders CHE- RONPEROEMAAL ‚- (19) Of CHERAMPEr ROEMAAL genaamd, Ì Hamilton, verhaalt, dat de Jooden in dee- ze landen in het begin,. wel en redelijk zijn gehandeld; en in magt en zijkdom zoo ver L | waas (19) -CHERONPEROEMAAL,.” Deeze naam, ten minsten-’ laatfte deel. Peroemaal of Perimal, fchijnt cene gemeene benoeming der Malabaarfihe vorsten, te Zijn geweest, als wel Cer Pharao bij de Egypte- naars, Want in de Algem, Hist. VL, D. p, 517. is ge- wag van den Samorin PERIMAL, die Óoo jaaren, voor dat de Pgriugeezen in % jaar 1498 in dudiën kwaamen, had geregeerd. En in ’t3 en 4 D. der reisen van den Abt de la Porte 39 br. bl. 346. wordt ook een Oud Koning van dat Land, genaamd Perâe val, gemeld, il zt JOODEN TE COCHIM.. 535 waaren toegenoomen dat zij eindelijk het ko- ningrijk CRANGANOOR kochten. In de Notifias p. ro. leest men, dat God die menigte deed gunst vinden in de oogen. van koning CHERAM PERIMAL, die van Go tot Colombo regeerde, bij wien zij, in zijn gebied werden ontfangen, met vaderlijke lief- de; en op dat die te vaster waare, hij aan Joftph Rabam had gegeeven de Stad CRAN- GANOOR, ín eene altoosduurende bezittinge (met 3 mijden rechtsgebied ,) met zeer koning- lijke voorrechten , blijkende-uit den Giftbrief, op koperen plaaten gegraveerd, in de mara» BAARSCHE taale. Waar mede de Hebreeuws Jthe brief, bij Sike p. 869 overeenftemt, „doch zoo, dat het gewest daar genoemd wordt *Paw Singili, ook NID Cranganoor ; om daar afleen te woonen, onvermengd met anderen; dat hij hun daar een Kkoninglijk gen bied gaf, op dat hunne koningen aldaar, in eene onafgebrookene geduurzaamheid, zouden regeeren; waar bij ook gemeld wordt van den Giftbrief op koperen plaaten. ed Van welke KOPEREN PLAATEN, Mamilton, een zeer verkeerd bericht opgaf; te weeten’; dat dezelve zouden zijn gegraveerd met Zee breeuwfche Characters ;. en- dat- daar in- hunne gedenkfchriften zedert Nebucadnezar tot .deezen tijd , zouden bewaard worden in de Synago- ge te Cochim, niet verre van ’s konings paleis, twee mijlen. van de: Stad. - En dat de Heer VAN RHEEDE eeN UITTREKSEL daar van zoude hebben doen maaken. …_ Doch wat ’er zij van deeze KOPEREN PLAA- TEN zal in vervolg (6, 4—9.} duidelijk blijz Kak ns ken, 536 A. SGRAVEZANDE OVER DE ken, als mede , waar in dit uiTTREKSEL van den Heer VAN: RHEEDE beftaan hebbe. ({ 19, 20) | | pes GA 9. 4. | ‚In de Synagoge der Blanke Jooden , gelegen een kwartier uurs van de Stad Cochim vindt men eene befchreeven ko- peren plaat, of. liever swee plaaten, van rood plaat -koper; zijnde langwerpig vierkant, breed elf duim en hoog vijf duim, befchreeven in de breedte, aldus: doch niet met HEBREEUWSCHE charac- ters maar in de OUDE MALABAARSCHE taale, die tans maar door weinige ge- leerden onder hen, kan worden ver- Îtaan, In % wittrekfel van ’t verhaalt eens „Neder- banders door Sike gemeld p. 172. ftaat ook, dat die Malabaarfche letters veel van de he- déndaag fche characters verfchillen ; zoo dat de- zelve naauwlijks van de Geleerdfle konnen ge- lezen en verftaan worden, te AT, Doch JOODEN TE COCHIM, £ 537 5. 5e Doch wel ingezien zijnde, is de taal, zoo zeer geen Oud Malabaarsch, alswel een mengfel van driederlei taalen, als het MALABAARSCH, TAMOELS, en TU- LENGENS (20); zijnde de taal, die de KOOLE Me De (20) MALABAARSCH , TAMOELSCH EN TULEN- GENs, *Zoude mogelijk van eezig aut konnen zijn, voor ’t Gezootfchap, dat onder ’t oog der Haarlem= féhe Maatfchäppij , toelegt, op ’t uitdenken der Midden den ter uitbreiding van het Christendom in de Neder= landfcbe Volkplantingen , hier , ter herinnering, aan te te= kenen: Dat de MALABAARSCHE taal wel gefihikt is „ om naar de orde der fpraakkundige regelen te konnen worden behandeld, Volgens Millar, Hist. van de voortplanting dan den Christelyken Godsdienst, II, D. bl. 671. De Proeven van Philip, Baldaeus, in zijne Be= ‚ febr. van Malabâr, Pp. 19O—198 zijn bekend; waar van ook Reland, Disfert. T, II, Disf. XI. $. 6. ps 86—89 zich heeft bediend. De Deenfthe Zendelingen hebben in die taale groote vorderingen gemaakt; En de Congregatie de propaganda fide, te Romen, heeft op haare drukkerij, reeds werfcheide Letterkonsten, Zoo in de Malabaarfche alsandere laatereOosterfche taalen , die tans noch ín gebruik zijn, uitgegeeven ; want bee halven het Alphabetum Tibetanum, 1762, van August, Ant, Georgius, (waar van verflag is in °t Journal des Scavans Jan, 1766. p. 121126.) ’t geen tot een kort begrip gebragt, 1773 te Romen is gedrukt in 89 met den titel van „Alpbabetum Tangutanum five Tibetanum , Zijnde de taal van ’tRijk Tungut of Tibet, gelegen tusfchen China, Bezgalen , en de Landen van den Mogol; zoo is ook aldaar gedrukt in 1771. in 8® ’t Alphabetum Branmmhanicum feu Indostanum wni= werfitatis Kafi, wordende toen fpoedig beloofd, pr \ E ál. 538 A. SGRAVEZANDE OVER DE Malabaarfche geleerden van ouds plegen te gebruiken, in zaaken van /laat en aangelegenheid, bijna, zoo als de geel an- “Alphabetum Malabaricum; ’t geen ik zoch nietheb gezien, En uitde Efimiridi ai Roma, aangekondigd in Efprit des Journaux, April 1777. T. IV. in 8? p. 364. blijkt, dat in 1776. ook is gedrukt het Alpbabetum Barma= zum, feu Bomanum, van’ koningrijk Ava en na- buurige Landfchappen; zijnde alle voorzien met geleerde voorredenen van Job. Chr. Amadutius, Het ALPHABETUM BRAMMHANICUM van 177r zeer diem nende tot volmaakiag van den arbeid van D. Mill, wegens de Indostanfche taale, in Disfert. felect. p. 455-488; als mede het ALPHABETUM TANGUTA= NUM Íivc TIBETANUM, van 1773 heeft de Heer MOENS mij van Cochim toegezonden; en beide zijn door mij wederom gefchonken aan de BIBLIOTHEEK van ’ ZEEUWSCH GENOOTSCHAP, om tot algemeen zut, te konnen ftrekken. Wat de TAMULSCHE, Damule of Tamultaal betreft; men houdt die voor dezelfde taal met de Malabaar= fche doch in tongval zoo veel verfchillende, als % Syrisch verfchilt van ’t Hebreeuwsch; zij wordt zoo wel ten westen van Kaap Comorin, en in de A4aldj- wifche eilanden , als ten oosten, te Madura, Tanjoor, Karnataen verder op gefprooken , volgens de Algem, of Hedend. Hist, VI. D. Hoofdft. VL. bl. 546, ’t Geen gefteld wordt zich wel goo mijlen ver uit te ftreke ken, volgens de Deenfche brieven, door Ff. W., Heys man uitgegeeven F. D.bl. 199. En dat te Trankebar , op de kust van Choromaudel, de Tamultaal zeer in zwang is, blijkt uit eene der gaarlijkfthe zarichten:, van de Deenfche Zendinge, van 5 Oct. 1762, nopens de drie gemeenten onder derzelver opzigt de Portu= geefche gemeente, de Tumulfshe fladsgemeente, en Tamulfdhe Landgemeente, 3 Van de TULENGENSCHE taale zijn mij geene bijzon= „derheden bekend, JOODEN TE COCHIM. 539 landers, verboogene Latijnfcheen Fran- Jehe woorden , voor al in Staats en Rechtszaaken, in hunne taal overnee- men , en inmengen, 5 6, De Heer MOENs fchrijft, dat hij die plaaten zelf heeft gezien, en, aan zijn huis, in handen gehad. Dat deeze taal, niet, gelijk de oude Oosterfche taalen, van de Rechte naa de Linkerhand, maar van de Linkerhand naa de Rechte wordt gefchreeven en geleezen, Dit heeft A. Reband Disf. Mifc. III p. 87. ook opgemerkt van de Malabaarfthe, gelijk te vooren pe 80. van de Singaleefche taal, % zelve zegt D. Mijl Disf. felect. p. 456 van de Indostanfihe taale , zoo als mendit ook ziet in ’c Alphabetum Brammbhanicum feu Indosta- aum;en in het Aiphabetum Tibetanum. En even het zelve, heb ik gevonden in eene aanmer= kelijke wverzamelinge van Oosterfche Hands Jihriften, welke mijn Hoog Eerw: Amptge- NOOt JACOBUS WILLEMSEN bezit, zonder noch te hebben konnen octdekken , tot welke Joandtaale der Oosterlingen dezelve behooren, 9. 7. Door de zorg van den. Heer MOENS; et zijn 540 A. °SGRAVEZANDE OVER DE zijn die plaaten naauwkeurig afzefchree- wen met DEZELFDE Letters of charac- ters, als die in de koperen plaaten zijn gegraveerd, Zoo, dat teffens de oor- Jprongkelijke woorden (zoo veel mogee lijk) volgens derzelver natuurlijke uit- fpraak met Hollandfche letters zijn over- efchreeven, onder elk woord, om tef. ens een denkbeeld van de witfpraake en * tongval dier taale te geeven, Men zier dit affchrif: hier nevens zeer naauw- keurigin ’t koper gebragt {volgens het overges zondene , dat nu onder ’t Zeeuwsch Genootfchap berust) nevens eene AANWIJZINGE, volgens de ingevoegde [ijffers, in welke taal en letters, de bijzondere woorden zijn gefchreeven. Het affchriftis over gezonden op wier bladzijden in Folio, dies is deze plaat in wier colommen verdeeld : Doch liefst zoude ik alleen Twee colommen hebben gebruikt, in de breedte befchreeven , indien de juiste fchikking der re- gels, op de Cochimfthe plaaten in het overges zondene affchrift waare gevolgd geweest. Het blijkt duidelijk uit de AANWIJZINGE, dat het grooifle deel van dit ftuk in de 7a- mnulfche en Tulengenfthe, doch het minfte ge- deelte in de Malabaarfthe taale is gefchrees ven. 6. 8. Wat den Inhoud van dit gefchreeve= 8 # By bi. 54ö A CANR Wij 2 iN 6, BEHOORENDE TOT HÈT NEVENSTÁÁNDE EN OE END CHEROM PEROE MAAL; VERLEEND AAN FOSEPH RA BB En gefchreeven in de MMa/abaarfthe , Tamulfthe ; en Tulengen: febe Taalen3 De tusfchen inftaande Sijffers wijzen aan welke woorden in * Malabaarsch , Tamuls of Tulengens zijn gefchreeven. (1) swast1 SRI, WMalabaarfche letters en woorden. (a) co coN‚ Tamulfthe letters en Twlengenfche woorden. (3) Meij, Tumulfthe letters en woord. (4) CONDDAAN Co, Tumulfthe letters, en Twlengenfche woorden. (5) SRI PAADACARIN , _JMala- baarsch woord en Tamu/= Sche letters , doch ’t woord Sri met Malabaarfcbe let- ters gefchreevene (6) ERAWI WANMARA, Tamal- fche letters, en de uitfpraak balf Malabaarsch en Tamuls. Van ’t woard TIROEWADDI af , tOt WIERASAARADA MAA- WADA, Zijn Tumulfthe let- ters en woorden, daar on- der de derde letter van Wiee rasAArada is Malabaarsch. (8) ISOEPOE RAPANAAKOE, Tú- miulfche letters en uicfpraak : doch de eerfte twee letters van ISOE Malabaars. (9) De woorden : ANJOE WAN- NAMOEM NEDDIYAADDEIJOEM tot CARAPOEMIKOEM ook Tamulfche letters en. woor- den. Clo) KZOEWATA RANDDOE WIDDOE PEEROM, Tamulfche letters en Malabaarftbe woordene (11) COEDDE CODDOETOM , Tamul- Jebe letters en woorden. (7) (12) OELAGOENA _TOELAACOEL!- IJOEM, Tamulfche letters eri Tulengenfche woorden. (13) wrfroM, MATTUM NAGAKATIL Tamulftbe lettersen woorden (14) corppiceL, Tumulfthe lets ters en Malabaarsch woord. (15) COWILACOE IDOEKOEM, Tumuls fcbe letters en woorden. (16) TOELAAIJEN IRAADEIJOEM WES DNEMBAPEREIJOEM , Tuamule Jibe letters en Tulengenfche woorden. (17) Wijders van ’t woord AAGA tot de woorden ANJOE WAR- NAM SANDADIJ PEERA COERI= DI, Zijn Tuamulfche letters en woorden; behalven de twee eerfte letters van AN= Jor „ en de eerfte letter van xt woord sANDADIJ, welke Malabaarsch zijn. (18) sr1, Malabaarfibe letters en woord. (19) De woorden rPARL ARIWEN, en ODDEA Zijn Tamulfche lee ters en uitfpraak, (20) Voorts volgen de naamen der getuigen beginnende van WENNAADDOE ODDEA COWA» RATEN MATAANDEN , tot het einde toe, zijn Tamulfche letters, maar de uitfpraak Malabaarsch, (21) NAADDOE, Tamulftbe letters en Malabaarsch woorde Ca2) Zoo als bij (ao) is gemeld. VMR RNN MO BauAarsnaven, TMR TAR Loatsvous „ res ( er pe Mr, E ke Gar WI RS BANARR rror ade enten dare rm wiegen A3 eeh, obal as SMT EE NAR : { At . £ ; Pi mA hi en 5 } mvr ze ú ë vR AEM el KE Peli e OD VTA WREE ER BANS uie Va 4f ATAR hade dw VA vS) SAEMRTUWER. HUID ve a Jeg raes ee DE 4 HAAG KEAAGILE WH ì ! 1 : ks =RAIR perl MS ML gat wie At „AGI Î Ik KS MS wia we orhed Ar MD vindt oM, ” \ si viola rijs WL „ine (81) KE 2E alot A Alien a „ \ AVIA ' nrtier CO RENTA zaet tt ö nT lr ord £ ua% a amet WEL IB vere, Rts dg À Kuip en slktoa eh doot Anraci R- Ë vaten is EE MER vab gws El ils hj VA Af } Wij rup Weken wt h ATEN AEMTO br a MESEN IA IB Cc VBEKAA'L t 5 5 ari ix î Er. Ê Pp) U WERT Orr A keda avriut « ë em VE Pp ' dé fi x Et Wvvje YUvUD zpart AIUWEN EUV VVI VJo UYUvrD VUY 4 ariwen ANG SUV VVZ WI he oddea Codey Da, DVVO EVYPVVPU armen Coesapaad dy VLIOO YISSD vepindd -Laerkag OI 2 BS SUD SVD lo CO) Caunddons; gund p OT VOVSV Pp VU ic Raad 4 Kisapa PEERS | | Ee het handteken: van voorn; LE) a Dam | Un | VIER ber) oddea Pawaren \ rn | p= __ == | í VI Deel bl.ggo. N WE door den Mazer KCERAS WO Js Ce GI verleend aan eAsgok gek Alby p A RDD DS 8D LIJKS SUVVY VWUYV TY Ee een VOESUY WvD vu vB Bu vVUUD v'vujs YUwvUD ns Je mi GO Or @ ey D Gnddaan — melakoem araadd de OCL ando apaanakoem Ewen Senda Ly bpalar naan; | wart arwen Frar La 5 | 2D vs SID vu VO JY UV su Ue) EG UIUVEK Tzu vUBU SE) vj jo de VO VITID Ee D Pe peadaea ziv Obrawrò _ VA dag Rn HL Goddegoem ze} peaarjapard LOERT aanmatkelkomrs, wen makel. wallo zi cddka Javaren Gurb U uy WW Ge EE EE ‘678 SSUV VVD V5EI Skuw m8 bu88D V/vvjo YlverD UG EE ZE, walba NOCTRAYLTA Cagaalamoerv, _ ddòewaddigoors torana, Korn, Uwer makelkom, wen. PE zekr GR Halbe MANU) TIL zee ) , Z (e br seut Zw smvtsrrtp We rei ER VEB 9DBu VEV SKY SUD YI YS vlg svU DVB WI Zim Gerncot za nadda Zó aal. moer, tOrarrd widaanamoeny, LMA DOEN, 2 akel, Condda marumakel Áo PAUL, Waetoerd naaddbe oddta Codey _ Tra. taanddi 5 } - Ei Zr SE VIS WS ULT Sd BuVEsV S8Y WY MUY LUUBBU Vw Fugu. wv sur W Vvuju YUverD SVYVVPU woL Sy 1 Js 0) ezoematt vandibe wilde weerom Aandad, ee TENS pj] # úndde _ yaar Zoe wandlranmaanddijk LE ES ne ì LHA peera Coortidd, oelagom S Nd arten Cerggaaddy werdde aard 5 7 ad, A EE LO Gus yvussr or 8y Y W Sr ee ER SULL Wp Kvv sons En yv UBS vsa HuvwWoo UISSD tre motvata — araarnmaandd Zot Aoyd Gedde ® Oddoetorv, oel 4 goed Loelaa, Hand FOL Er all amor, anfoc peaamagom Hhewvind der Maerka gom Te DN vu Stug Vb UB bYUU U of SJ wWyYy Wouw Y VOUVY U8SSW UVB Vwj SUjLGUT #380OU % pp x 5800 SUD ibo grandaroelta naal SEL D vittom; LEE dy peera Coe idd Gaatendde dello CD Ganden: gana 2 JGV 58 bu wivdJs W USjB/ Bv Vv sa 5, Dn a VV Uv YuvwO WBY VIG VO yo Vvovsvypv'v worattoan Delle wieradrarade mad. Ee 4) Goeddigel (5) Comdla 68 pre 60) gard arwen CO wennaaddoe wendde _ wanaa zen naaa Kärsapa VO DEU Y Uv D4 dv S sU- UU B uw Uv vO WK UU HYUVIEGOD 1WB8BUO VUV GDU VERE wad @ Hoepoe Repa 73 nakoe , „COC, zdoekoerv GO) welzayen iraadde, oddea Cowaraten” _Aataandden ; WA Lellapa Goet. Ev de vol ID x ) E 4) Vr UV WVUWVUVUYW Up SS HG Jo YOvouvD BT DAE UU Garacter beduidt het handteken: van voorn: YD 5 v8g yr vt U > X 25 j os Noe wan namoent neddigaa CEN wedoembapere goe mt ‚ U) aag ches zb arden wennaan odea Draad E ns OBE TEE VVI TUW SVO Dy BBW UU BVHeg AU j0 GE VVUjv Azer Âh— 7 edda. wetaaddie 2 Heydoe Coddoetom , oddta Codayd Ù_ Hirtcandders va PAIÙ dl tyoem Ze Lyoe UL) bags g UV YDIvggvevovwuv Vg VOV Vuy Huy Yuevo PUY vVy SUV on moernt @ zoe VAINAPECNOON, _peg anpoe wannamoem — oeddea, Jroepoe arten & aala naaddoe oddea Maana, JOODEN TE COCHIM. 54E ne op de twee koperen plaaten betreft; bet zelve behelst geenzins de GESCHIE- DENIS van der Jfooden wedervaaren ze. dert NEBUCADNEZARS TIJD fot nu toe , gee lijk de Heer Hamilton fchreef: Maar hunne PRIVILEGIEN , die zij van den be= roemden Keizer ERAWI WANMARA verkreegen hadden; zoo als te zien is uit de nieuwe vertaalinge, die de Heer MOENS den 15 September 1773 heeft overgezonden; op welke (volgens zijn Ed. fchrijven) gerust is ftaat te maaken, alzoo dezelve met de witerfte naauwkeu- righeid, en door den besten taalkundi- gen te Cochim is vertaald, In de Notiftas p. 12. is eene Portugeefthe vertaaling , doch die uit vergelijkinge met dee- ze, zeer gebrekkig is; Dit oordeelden Neö= corus en Sikius ook van de vertaalinge , die in verhaal van den Nederlander wordt gemeld , in de Bibl. Libr. Nov.T. IL. p. 872. Gebrekkig was aok de oudere nederduitfche vertaaling , die de Heer morns in ’t Jaar 1771, herwaarts had gezonden , offchoon men eene zaakelijke _ overeenftemming tusfchen de eene en de ande- re ontdekt; en die gebrekkige wertaalingen, ook zelve noch van eenig nut konnen zijn, ter aanwijzing van ’t geene de nieuwe ver- taaling meer zaakelijk , dan wel woordelijk heeft overgebragt. Vol- 542 A. ’SGRAVEZANDE OVER DE 9. Ve Volgens de nieuwe Veftaaling, luidé- het Privilegie dus: „ Met Gods hulpe - » die de wereld gefchapen heeft, en de > Koningen aanftelt, denwelken ik eere, > Wij ERAWI WANMARA, Keizer van » de Malabaar, in het 36ófte Jaar (21) van onze gelukkige regeeringe in het > Hof Moydiricotta (22), verleenen dee- 5 Ze acte van voorrechten aan den Jood > Jfoep Rabbaan, (23) dat hij mag ge- > bruiken de wijf Couleuren (24) ain ge. ole (21) 3óîte JAAR» Zijnde het 3527 Kalijtjaar, vol- gens der Malabaaren oude Jaarreekening, of in % Jaar 426 van der Christenen faartellinge. Doch in den Brief bij Sike p. 869. ftaat het Jaar der wereld 4250 naarde Joodfche Reekening, of der Christenen 489. Maar dit is eene vermenging , met den tijd der zwee= de overkomst van Jooden aldaar „ waar. van te voo= ren ($. 1.) uit de Notifias p. IO. is gefprooken. (22) MOYDIRICOTTA is Cranganoor. (23) ISOEP RABBAAN, anders gezegd JosEPH RABe (24) vijF COULEUREN; zijn Rood, Geel, Groen, Wit en Blaauw, Zoo telt H. Reland Disf, Mifc. IL, p. 7o. bij ’t Maleitsch woord : KOENING, Geel, ook: VIJF COULEUREN 5 fchrijvende, dat de zeele couleur is die der Koningen; de Groene van hunne Kinderen; de Roode der Veldheeren; de Witte der Geleerden; en de Zwarte der dooden en treurende. Doch de Heer MOENS , noemt geen Zwart , maar Blaauw, JOODEN TE COCHIM, 543 » loof voortplanten onder de wijf kas: > enof geflagten ; (25) op alle plechtig- „ heden eere fchoosen (26) laaten doen; „op Eliphanten en paarden rijden; _» ftaatelijke omgangen doen; zich van „ de eere-uitroep bedienen, &n over dag fakkels, allerlei mufijk inftru« » menten , als mede een groote kieper- » fol gebruiken; op de wegen met wit + linnen befpreid wandelen, een ftok- „ ke-fpel laaten fpeelen, en onder een ftatieus behangfel zitten: Deeze Pri« » Vie (25) vijF KASTEN OF GESLAGTEN; Dit zijn ge= flagtenvan HANDWERKERS, Of AMBACHTSLIEDEN, t@ weten Azari, Timmerlieden ; Moefari Geelgieters; Peroencolen , Smids; Sattaans, Goud of Zilverfmids;s en Ifaver Chegos, Tijveraars, die de vocht of Sury uit de Kokus Boomen weeten te trekken. Jaz Hui gen van Linfchooten tekent aan in zijn Itixerario 1, D. ce. 42. bl. 63. als een gewoonte der Malabaaren dat de ambachten aande geflagten zijn verbonden , zoo dat een iegelijk volgt de neering en het hande werk van zijne ouders , zonder dat te mogen veranderen om geenerlei maniere; enz, ’t geen ook (zoo als men zegt) tot deezen tijd toe op de kust eene flandvastige gewoonte is, dat elk geflagt zijn eigen Ambagt oeffent, en op zijne zakoomelingen doet overgaan, waar van deeze niet mogen afgaan. (26) EERESCHOOTEN; Men verftaa EERESLAGEN s ’ Schietgeweer „ was in dien tijd, a/daar noch niet be= kend; de oude overlevering zegt, dat men bij buiten gewoone gelegenheden, floeg op zekere machine, welke een geluid of gebrom gaf, als van eene zwaa- re klok of van grof gefehut , tgeen van verre wordt gehoord, S4A À ’SGRAVEZANDE OVER DE 5 vilegien geeven wij aan Zfoep Rab: » baan, en aan de 72 Joodfche huisge- » zinnen, mits dat de overigen van zij- ne natie, zijne en zijner nazaaten be- » veelen zullen moeten gehoorzamen, s zoo lang de zon den aardbodem be- » fchijnt. Deeze acte is gepasfeerd in > prefentie van de Koningen van Zre- > vancoor, Tekkencoor , Baddekencoor, Ca- >» licoylan, Arengoot, Samorijn , Pale- » atcherij en Colastrij, gefchreeven door s den Secretaris Calembi Kelapen, anno 5» 3491 van Kalijogam (27). 5 Id (27) KALijoGAM: De Malabaaten hebben drieer= leiTijdreekening; (1) Sommigen, doch weinigen vol- gen die van Pedoe Baypin dat is zieuw Baypin , Zijnde een eiland, tegen over de Stad Cocham opgekoomen van welkers aazfpoelinge deeze telling begint, met het r3ggfte Jaar van onze Reekeninge. (2) An= deren houden zichaan de Tijd Reekening van de Stad Coilan, beginnende met het Jaar 824. zoo dat hun Jaar 953 isonsJaar1778. (3) Terwijl de mees= ten reekenen van de wereldfcheppinge. Doch hier vere menigvuldigen zij de Jaartallen geweldig. Zij maa= kan van de fibeppinge af tot aan haar einde wier tijd= kringen : De (Kreda of) Kritajogam van 1,728.0005 de (Treda of) Tritafogam , 1,296,000 Jaaren; de (Tiwee karra of ) Dwaparoejogam 864,000 Jaaren , en de CKallen of) Kalijogam , of (volgens Valentijn V. D. bl. 44.) Kallinjum 432,000 Jaaren. De drie eerfte zou= den reeds zijn geëindigd, de vierde Kalijogam loopt noch. Onze Christelyken Jaartelling begint in ’t jaar JOODEN TE COCHIM. 545 Ik laat hier volgen eene PORTUGEESCHE vers taaling welke in de Notifias pag. 12. voor VI. DEED. Mm kome; Jaar 3ro2 van dien vierden tijdkring, Dus verre ’% bericht van den Heer MOENS. Doch Valeztigz bl. 44. geeft noch eene andere tel= ling van 18 Wereld Eeuwen , die te zaamen bedraagen. zouden 10,720,486,4co Jaaren, doch waar van de I4 eerfte Eeuwen den dichteren, en aan anderen “de naamen der vier laatfte bekend zijn. Wat de wier boven genoemde tijdkringen betreft, fchrijft Valez= tijn dat de Malabaaren hun tijd in zekere Artus (of Leden) van 6Óo Jaaren verdeelen. Dit kan klaarder worden, als men den geheele gread van hunne Reekeninge , die allezins beuzelachtig is, inziet; zij ftellen vier zijdkringen der aarde, naar den omtrek van de 12 Zodiaks tekenen, elk van 3a Graden, zijnde tefaamen 360, Deeze, verdeeld door 6O minuten of (lerrekundige uuren , brengen voort.21600, nu willen zij, dat in elk der vier kringen, de [chep= fels eene bepaalde lengte van flatuur en leeftijd hadden, en door die maat van lengtede 21.600 vermenigvuldigd zijnde, vinden zij ’t getal van de jaaren der tij dkringen ; dus in den verften tijdkring Kreda of Kritajogam, zoude delengte zijn geweest 80 kubiten of 120 voeten > en de leeftijd ro,ooo Jaaren ; Als nu door 80, vermenig= vuldigd wordt dezelfde e1,6oo ‚, maakt dit 1,728,0005 In den tweeden kring zou zijn geweest de lengte van Go kubiten ; daar door 21,600 vermenigvuldigd , geeft 1,296,000. In den derdez kring zoude de lengte maar 4o,geweest zijn,geevende in de vermenigvuldiginge van 21,600, juist 864,000, En in den /aatften kring van Kallen of Kalijogam, alsmen de 21,6oo doorde lengte van 20 vermenigvuldigt geeft dit 432,0co. Nu, in % Jaar 1777 waaren van dien laatften kring verloopen 4878 Jaaren, zoo dat de aarde, naar hunne telling, noch '427,122 Jaaren zoude moeten {taan , zoo de :if den, om der menfchen boosheid , zief verkort lar Se) Ge 546 A. 'SGRAVEZANDE OVER DE Zane. 2. Joasty fry Con macodam Costry, °Cquer. dizer Louvores afeus Deozes) Go= ” 9 verpando Pagarem Irabij. Barmem muîtos fecolos de annos com cetro nas maos, no » fecundo anno de quatro plicado trintae » feis, no tempo que afistij em vergicotu, ». Pascij esta que fe chama vira, virada, a » Joftpho Rapano com autoridade de diviza » de cinco Corres, Tiros, Elefantes, e Cavan s lo, honra, e cinco Gôrree em tudo, to= » cha de dia, alquetifar de Roupa Branca pe- los Caminhos, Andol, Sombreiro, Tambo= „ru de Baddaga, Trombeta, Tambelino, » Arco, ornamento de Arco, honra de Lans » far be:tila e fuilo Pello ar, dando vivas, ss e@ mais 72 cazas, Renda de Pezo, fercn de Cortina, eos Maradores do Bazar naö Paga- » raö nemhua nafelagem nem foro, udo y- » {to temos dados por olha de cobre a „Jofe- pho Nd S Deeze nadere opheldering, is ontleend uit eenen Brief van den Heere ADR. Jot. FRANKEN, opperhoofd van Battikolao, den 20 Januarij 1777 van daar aan den Heer L. goMMmeE te Middelburg gefchreeven. Men kan hier uit oordeelen , over de losfe gronden waar op der Malabaaren Jaarteliinge van de oudheid der aarde rust. Mogelijk zoude men ’t bij de Chineezen ook zoo vinden, die het Jaar voor Caris Cus SSI, noemen ’t Jaar 88.637,58 867. over welke Jaartellinge Andr. Mullerus Gresffenbagiug in comrmentatione Aipoabe= tica ae rebus Sinarum P.Ó. Zijne gedachten dus uir- Arust: ‚, Porro Stupendus ille annorum numerus, quem 2 Sivae comminiscuntur non tam CHRONOLOGIË uam RHETORICE intelligendus est, arbitror, oufueverunt enim nihil non AMyriadibus depura= 33 eres quod wah extollere amants”. JOODEN TE COH. 547 » Pho Rapano, eo lugar chamado a Anife bas » naö uddeur , e a feus filhos e filhas fobrin= wv hos e jenros, ea feus decendentes em » quanto alva, e mundo durar , toda afima » feito em nozzo prezencia. (Testigos! Cobu- » ratem Matanda, fenhor de Benada, que » he Trinancur3 Codda Chirigandem fenhor » de Bimbaladana, que he Badakuencur ; Mas » nabiel Manabien, fenhor de Eralnaddu; » que he Reyno delamori; Racrem Chatem » Jénhor de Balenadu;, Codda Iraby, fenhor »„ du terra chamada meddur muncur Marquem » Chatem , escrita por Bannel chery Caddem; » cuda Polnaya, Quelaby Quellapem”, Uit de vergelijkinge van deeze Portugees „Jehe vertaalinge met het Privilegie, blijkt dui= delijk, hoe donker ook deeze vertaaling zij, dat in de nieuwe wertaalinge, die hier voo- ren is gefteld, de woorden: ,, Deeze acte » is gepasfeerd in prefentie van de koningen s> van Zrevancoor, Tekkencoor, Baddekenkoor , s, Calicoylen , Arengoot, Tamoryn, Palect- » chery en Colastry, gefchreeven door den » Secretaris Calembi Kelapen”. niet zijn ee- ne woordelijke vertaaling, maar eene zaake- lijke Historifthe opgaave der getuigen, met den eigen ftijl des vertaalers. Ook worden in het Portugeefche gemeld ons der de Privilegien , wrijdommen van Schattin= gen, en belastingen, die in ’ affchrift der Ne- derduitfche verraalinge niet ftaan, maar mo- gelijk, in ’t affchrijven zijn overgeflagen, of in ’t Portugeefche ten onrechte ingevoegd. Insgelijks wordt het woord NAZAATEN, in het Portugeefch in bijzonderheden uitgebreid; Mm 2 als 548 A. ’SGRAVEZANDE OVER DE als zoons , dochters , neeven , aangetrouwde kins ders, geen ik op foortgelijke wijze, fchoon eenigzins anders, ook vinde in eene anderzins gebrekkige Nederduitfche vertaalinge, te vooren in November 1771, door den Heer Moens overgezonden, waar in men leest achter ’% woord nazaaten deeze woorden: a/s zoons , dochters, neeven en nichten , mitsgaders ande- re zijde maagen. $. 10. _ De Jooden hebben eenen langen tijd _te CRANGANOOR in grooten woorfpoed geleefd, De Heer Moens fchreef den 14 Nov. 1771 uit Cochim dat zij omtrent rooo jaaren onder % Rechtsgebied van den Malabaarfchen Ket- zer waaren gebleeven ; zoo leest men ook bij Sike p. 869. dat hunne Regeeringsvorm dui- zend Jaaren geduurd hebbe, in welken tijd zij LXX Koningen zouden hebben gehad. Doch men denke aan zulke Koningen , of Ko- ningsjes, als men oudtijds in Canaan, die over ééne Stad, en derzelver onderhoorigen Rechtsban , gebied oeffenden, Jofua XII: g— 3L., pleeg te hebben; want $. 3. is dit Rik bepaald op de Stad CRANGANOOR, ‚en een —techtsgebied van 3 mijlen. Hoedanige Koe ningrijken men ’er veele in de Malabaarfche Landen heeft; waar van Jean Ribeyro Histoi- re de VIsle de Ceylan , vertaald door den Abt de Grand, Amf, r7or in 8* Chap. IL. p. 3. ne gl ie fchrijf JOODEN TE COCHIM, 549 fchrijft: „ Dat van de Zoutrivier tot Kaap s, Comorin, in eene ftreek lands van 140 mij- s‚ len lengte en 15 of 17 breedte, ’er 15 ko- s, ningen waaren, onder welke die van Ca- >, nara, Tula, Cananor, Cochim, Pallur, „> Changatte, Achinota, Porca , Coulaon, en »» voor al de Samorin , de voornaamfte waa- ss Ten” Ö. In En wanneer de Jooden door de Hei- denfche Landworsten, met veele voor- rechten begunstigd in Rijkdom en aan- zien toegenomen waaren, maakten zij op de vier te vooren genoemde plaat- fen hunner wooninge (G. 2.) maar bij- zonderlijk te CRANGANOOR, uit de Zn-= landers, veele Joodengenooten, zoowel als van hunne gekochte flaaven, In de Notifias p. 8. leest men, dat één der Jooden een voorgaam en magtig man, ervaa- ren in de wet, het Joodendom onderwees aan wijf en twintig zijner flaaven, aan welke hij vrijheid en eene Synagoge gaf, 9. 12, Van deeze Profelyten of Foodengenoo. ten zijn zekerlijk de Zwarte Fooden af- komstig, hoewel niet kan ontkend wor- Mm 3 den, 550 A. °SGRAVEZANDE OVER DE den dat ’er eenige door vermenging met de Indiaanen zijn voortgekomen. G. 13. Doch de BLANKE Jooden zeggen (vol- gens hunne overlevering) dat deeze hun- ne Zwarte Geloofsgenooten, hen in ge- tal zeer verre overtreffende, in de vijr- DE EEUW (28) zoodanig het hoofd op- {taaken,, dat zij niet alleen “bij alle gele- genheden met de Blanken GELIJKSTAN= DIG: wilden geächt zijn, maar ook eene onderlinge „Huwelijks: vermaagfchapping begeerden ‚-tusfchen hen en de anderen; waar uit eén bewige oorlog; ten nadeele van de Blanken was ontftaan „ja hunne geheele. ondergang. zoude gevolgd zijn, indien zij.niet. door den worst des Lands onderfteund , en de Zwarte Jooden tot hunren pligt gebragt waaren geworden, zedert welken tijd, zij zich niet alleen van de Zwarten hadden afgezonderd, maar ook niet willen toelaaten, dat. de Zware (28) vijFDE EEuw. Dan zoude dit al korts na het »verieende Privilegie van ERAWI WAÁNMARA ($. Q. Aant: 21.) moeten zijn voorgevallen; % geen wat bedegkelijk voorkomt, hoe de Zwarte Fooden,, in ZOo kortentijd, Zoo zeer konden zijn vermenig= vuldigd. JOODEN TE COCHIM, Ssst Zwarten in der Blanken Synagoge den Godsdienst zouden waarneemen ;-waar- om deeze beide, tot den huidigen. dag toe, hunne bijzondere verzamelplaatfen re synagogen tot den Godsdienst -heb- en, LM | He In de Notifias vindt men p. rt. ook een verward bericht wegens den opftand der Zwarte Fooden. En boven dien een verhaal, nopens ’t verlies van’ ’t Rijk van Cranganoor, veroorzaakt door zweedragt- tusfchen #wee Broeders van Koninglijke afkomst, die te faa- men het bewind geffenden, in welk gefchil de Vorsten des lands zich mengden; waar door groote verwoesting onder de Jooden was aan- gericht, en eindelijk de laatfte Koning Jofpb Azar, (Ge-1.) (dien zij als de 7afte tellen) naa Nado ostvluchite, en zich vervolgensnaa Cochim begaf. Men zie ock Salmon bl, 306, en ’wvervoig der Algem, Hist. bl, 527. uit Har milton, nevens den brief bij Sike p. 870. $s 14e — De Heer MoENs heeft van dien Broe: dertwist ‚niets bijzonderlijk gemeld, maar bericht dat de fooden (behalven dien Zwaaren fchok, dien zij in hun ge- meene best „ doorden opfland der zwar te Jooden geleeden hebben) voorípoe- dig te Cranganoor hebben gewoond tot Ws Mm 4. dat % 552 A. ’SGRAVEZANDE OVER DE dat de PORTUGEEZEN, (29) daar te lan: de, zijn aangekoomen; die over hen, zoo veel geweldenaarijen oeffenden , dat zij genoodzaakt wierden, in *t jaar 1565 , dat goede land van hunne vreem- de!ingfchap, te verlaaten, en hunnen toevlugt, onder de befcherminge van den Koning van Cochimte neemen; die hun een fluk lands gaf langs de rivier, aan de rechte zijde van zijn Paleis ge- legen, om daar hunne huizen en Syna- gogen te bouwen. 4 n (29) PORTUGEEZEN. Deeze zijn in ’t einde der 158 , en ’t begin der 16e Eeuwe, op de Malabaar= Sche kust gekoomen, volgens Valentijn V.D. bla I5 — 20. Zij haalden fpoedig veele Malabaaren o= ver tot den Roomfthen Godsdienst , en bouwden vee= le kerken. De Heer morns heeft mij den 1 Oc= ber 1776, een overbligfzel daar van gezonden, be= ftaande in een aan de kanten afgebrooken oud luk hour. zijnde cen Bordeken met een INGEHOUWEN OPSCHRIFT , dat op het bovezfte gedeelte van cen Roomsch kruis pleeg te ftaan, lang 14 en breed s£ duim; Het geen men zegt, dat door de Hollan- ders, toen zij in ’t jaar 1662 Craxgaxoor van de Porzugeezen naamen,) in eenen hoek van een ka= mertje , onder andere oude itukjes hout , was ge= vonden. Men meende , dat het was van een kruis , dat dour de Portugeezen „ bij hunne eerfte komst aidaar was opgericht. Het zeldzaame van opfchrift op dit Bordeken 1s, dat men ’er ziet op leeze de viergewoonevoorverteErs, I: Ni: R: Ls (zoo als gemeenlijk , en ook daar, ten platten lande, doorgaans op de kruisfen wordt geleezen) Maar Zelvs HALVE WOORDEN , €en wel in eene VER= u JOODEN. TE COCHIM. 553 In de Notifias p. 7. wordt de woonplaats der Jooden bij de Riviere, op dezefde wij- ze befchreeven. 6. 15. “Te dier tijd waaren er VIER voórnaa: me hoofden onder hen, op wier kosten hun Zempel gebouwd werd, naamelijk SAMUEL CASTIEL, DAVID BELILE , E-“ PHRAIM SALLA, €En JOSEPH LEVY. De Afkoomnelingen uit drie van deeze wier geflagten worden in de „Notifias van 1686 Mm 5 pe. ós VERKEERDE richtinge, van de Rechte naa de Line kerhand op deeze wijze: ’t geen omgekeerd zegtI, NAZAR. REX, IVDB. of nu die OMGEKEERDE wijze van voorftellinge, zij gefchied om der Jooden, of om der Heidenen wil, of om axdere redenen, is mij niet bekend. Het fluk zelve , heb ik in handen van ’t Zeeuwsch Ges mootfchap gegeeven. | 554 A. ’SGRAVEZANDE OVER DE pe 6. noch genoemd; Als, uit het geflagte van CASTIEL: Elia en Dawid Castiel, wier overs oudgrootvader uit Castilien was, nevens Sem- tob Castiel; uit het geflagte Beurre: Hacham Rabbi Haim Bekilia, wiens oudgrooivader was van Saffet, Haim Belilia Hazan, een vaardig fchriftgeleerde , wiens oudgroatvader was van Zileppo, en David Beliha, wiieus grootvader was van Jerufalem, En ’ geflagt van Jofeph rgv1, fchijnt te zijn overgeblee- ven in den Meduihar, David Levi wiens grootvader was uit Duitschland. Doch * gee flagt van sALLA wordt aldaar niet genoemde 6. 16. _ Maar door den overlast en gewelde- gaarij der PORTUGEEZEN, die zij ook hier te Cochim moesten ondergaan ;, zijn zij in eenen armoedigen en bedrukten ftaat gebleeven, dewijl zij geene vrij- heid hadden, om hunne broodwinning te zoeken; tot dat de Nederlanders al- daar zijn aangekoomen, in ’t jaar 1667 , wanneer zij zich aanftonds onder der- zelver befcherminge begaaven. OR A Doch dewijl de Nederlanders „ tot „groot hartzeer en ongeluk der fooden, na dat zij de Stad cocmm, En E JOODEN TE COCHIM. 555 de eene maand, vruchteloos belegerd hadden , wegens de onzekerheid van eene goede uitkomfte, fchaarsheid van benoo- digdheden en het te gemoet zien der kwaa- de Mousfon, de belegering moesten op- breeken en vertrekken, om bij betere gelegenheid weer te keeren, zoo moes- ten de Fooden, in dien tusfchentijd „ook voorwerpen worden van der PORTUGEE- ZEN wruake ; want, aanftonds na het vertrek der onzen, zonden de Portu- geezen eenig krijgs-volk, naa de buurt of woonplaats der Fooden, die veelen van deeze Natie om ’ Leven bragten, en hunne huizen en Synagogen verniel- den; terwijl de overgebleevenen zich op de vlugt begaaven Landwaards in, en daar onthielden, tot de wederkeering der Nederlanderen; wanneer zij tot de- zelve overkwaamen, verzoekende om beftherming, welke zij ook werkreegen , en tot noch toe genieten. PHILIPPUS BALDAEUS heeft de herhaalde be- legering van Cochim, in welke hij zelf tegen= woordig ‘was , omftandig befchreeven ; de eer- fle: belegering Cap. 18. bl. 114118 in Febru- arij 1662, geduurende eene maand; bij wel- kers’ opbreeking inden nacht, een-Jood, hun zonderling nuttig was, om den vijand te ver-. Íchalken, door in de Zegerplaats der Neder- lan- 596 A. ’SGRAVEZANDE OVER DE landeren , den geheelen Nacht, in welken zij reeds in flilte, zich aan boord hunner fchepen hadden begeeven, op de klok, de gezette uu- ren te flaan, ten einde de Portugeezen geen achterdocht zouden hebben, dat het beleg was opgebrooken. En de tweede belegering, ache tervolgd van de veroveringe der Stad, Cap. 19. bl. 120—123 in November 1662, onder *t be- ftuur van den E. Heer RIJKLOF VAN GOENS. Van de plunderinge der Portugeezen , tusíchen Februarij en November 1662 maakt Baldaeus geen gewag, waarfchijnlijk om dar die in zijn afweezen, gefchiedde; maar dezelve wordt ook in de Porvugeefche Notifias p. zo. aange- roerd,. 6, 18. Bij gelegenheid , datde Jooden zich , onder de befcherminge van de Neder- landers begaaven, in “jaar 1663, was onder hen als hoofd, onder den naam van MODELIAAR, een hunner natie ge- naamd CHEMTO CASTIEL , een nakco- meling van eenen der vier voornaame hoofden, ftichters van hunne Synago- ge te Cochim, (Os 15.) MODELIAAR, Of Modiliar , is een amptnaam; Jean de Ribeyro in zijn Hist. de Ceylan, vertaalt dien door Colonel; zulk een is onder „de Singaleezen van groot gezag. In de No- tifias p. 3 en 6. wordt die naam gefchreeven / ME JOODEN TE COCHIM, 557 MEDULAR EN MEDULHAR en vertaald Capitao ; als mede gezegd p. 9, dat de Medulhar, zijn- de in dien tijd, David Levy, eenen Stok droeg, met eenen gouden knop, en daar op % wapen der Oostindifche Maatfchappij. ’% Schijnt mij toe, dat de naam van CHEMTO Castiel die in 1663 Modeliaar was, dezelfde naam is, als ($. 15.) semrToB Castiel, zoo als die in de Notifias p. 6. wordt genoemd , doch wat verboogen. 6. 19. Wat nu aangaat het UITREKSEL, van den HEER VAN RHEEDE; (6,3). De Heer MOENS, daar na gevraagd zijn- de, heeft het zelve woordelijk overge- zonden. | De Heer Hendrik Adriaan VAN RHEEDE, diende als Pendrig de E‚ O. Indifche Maat- fchappij, bij t belegeren van Cochim, en nam in Februarij 1662, de oude koningin van Cochim gevangen, Baldaeus bl, 116. In ’% vervolg was hij COMMANDEUR van de Mala- baarfche kust van ’t jaar 16711676. en kreeg den Heer Jacob Lobs ten opvolger van ’% jaar 1676 tot 1678. Men zie Valentijn V.D. bl. 46. hebbende naderhand den post van Gewolmagtigden Heer of Algemeen Commisfaris op Negapatnam bekleed in 1687. bl. 5—7. Van hem is bekend de Hortus Malabaricus in 12 vol. aangetrokken door Reland Disfert. Miscell. TIL. P. 88. / ì n 558 A. SGRAVEZANDE OVER DE ‚„In-den Zegenwoordigen Staat van alle Vol- ken ITL. D. bl, 306 wordt gezegd, (uit Za- milton) dat de Heer van rnreve, van de Ko- Een PLAATEN in de Synagoge te Cochim, Si uirrreEKseL in ’ Nederduitsch had laaten maaken. ; Doch in ’t vervolg der Algemeene Historie wordt dit, uit dien zelfden Mamitton dus op- gegeeven : Dat de Heer van RHEEDE, Om- trent het jaar 1695 EEn KORT BEGRIP VAN DER JOODEN GESCHIEDENISSE in ’t Nederduitsch had vertaald. Het een en ander geftelde wijkt af van de rechte waarheid. De zaak isdeeze: De Heer van RHEEDE heeft iets, nopens de Jooden op % Papier gefteld; doch ’ is geen wittrekfel ee- ner HISTORIE Op de KOPEREN PLAATEN, want die plaaten behelzen alleen het Privilegie van Erawi Wanmara, en geen Histories Maar “ is eene Memorie, die zijn E., ziet in ’ jaar 1695, maarin jaar 1677, naliet, ten nutte van den Heer ross zijnen opvolger. 6. 20, Het overgezondene UITREKSEL luidt dus: | ) EXTRACT uit de, op Ma- „ Jabar nagelaatene memorie, door den Heer Commandeur > VAN RHEEDE, aan den Heer JA 9 EE) 2 2 Dl ‚2 ED) 2) 2 2 2) 5 5 2) » 9 » DJ 9) 5) 2 » JOODEN TE COCHIM, 559 » JACOB LoBs, onder dato 17 » Maart 1677, 5 Het wierdedeel der Inwoonderen zijnde vreemdelingen, die in zeer groo- ten getale in deeze Malabaarfche lan- den verfpreid zijn, en die wederom in vier geflagten onderkend zijn, JOODEN , Mooren, Canarijns en Chris- tenen. „ De jJoopEN zijn zeer langen tijd ; hier ín deeze gewesten geweest, en wordt al gereekend, tot op den tijd der BABYLONISCHE GEVANGENISSE ; zij hebben overa/ daar zij woonen ge- heele flraaten, en als kleine dorpen, wel van fteene huizen betimmerd, en leven geheel vrij in de oeffeninge van hunnen Godsdienst, op werfcheide plaztfen met prachtige Synagogen ver- zien; hunne handeling is koopen en verkoopen ; draagen geen geweer, maar worden door de Vorsten der landen befchermd; zij zijn door men- geling met inlandfche Vrouwen en den langen tijd, tot een groot volk ge- Wtden. In deeze Memorie, maakte de Heer van RHEEDE, Wel gewag van de Babelfche Gevan- wi se 560 A. ’SGRAVEZANDE OVER DE genisfe: doch zonder eenige bijvoeginge van omftandigheden, ter {taving van dat begrip. Het bericht van den Heer morns heeft meer waarfchijnlijkheid, om dat de Jooden , door hem, op dit punt, opzettelijk zijn ONpER- ZoCHT, en zij hunne aankomst niet hooger reekenen, dan Na de Romeinfthe verwoesting. Daar mede flemt over een ’t uittrekfel uit den Hebreeuwfchen brief bij sik p. 868. en in de Portugeefthe Notifias, vindt men wel bericht van ’t aankoomen der Jooden , in de Malabaar , op verfcheide tijden ({. 1.) maar de vroeg fle . tijd is ook daar, eerst Na de verwoesting van den tweeden Tempel. 6-21 Belangende de tegenwoordige gefteld- heid der Jooden zoo te Cochim als daar omtrent, heeftde Heer MoENs verder ge- meld, dat de Blanke en Zwarte Joo- den op die kust meest zijn gegoedde lie- den, zich geneerende met den koop- handel. Dit getuigde ook de Memorie van den Heer Van RHEEDE, en de Notifias p. 7, 6. 22 Dat zij ftiptelijk den Sbbatb, - nevens alle Feeften en Plegtigheden van nee oads= JOODEN TE COCHIM; 36T Godsdienst waarneemen , die bij de Jooden worden gevierd, De Notifias ftaaven dit; want de Amfter= damfthe Jooden, (daar in gemeld) waaren in November 1686. bij Cochim, op den Sabbath in de Synagoge; daar na aan de overzijde der Riviere ; te Anguicaymal hadden zij in twee Sy= nagogen den Godsdienst bijgewoond, in deeene bij’t morgen , en inde andere bij ’t avondgebed 5 zij ondervroegen hunne broeders nopens vee- le lukken, betreffende de Feesten, Plechtighèe den , en andere zaaken van hunnen Godsdienst , en vonden, in de meeste gevallen, eene vol= maakte overeenkomst. Even zoo zegt de Hebr. brief bij Sike p. 870. dat zij dezelfde plechtig= heden hebben als de Spaanfche Jooden, en dat hunne Bidformulieren of N72N 7D ge- heel overeenftemmens Ó. 23. De meeste gefehillen onder hen wor: den door hunne Oudffen beflist; in zaa= ken van meêr dan gewoon belang , in- zonderheid als zij in hunne woorrech- ten, door den Koning der plaatfe hun- ner wooninge, gedrukt worden, geeven zij zich aan, bij de Oosterfche Maat- Jebappij, die thans genoegzaam het ge- bied over hen oeffent. PI, DEEL, Nn In 562 A. 'SGRAVEZANDE OVER DE In de Notifias p. 7. verhaalen de Amfler= damfche Jooden, dat hunne Geloofsgenooten te Cochim, in 1686 door de Dienaars der O. Indifche Compagnie wer behandeld wierden; zoo als zij ook zelve, geduurende hun kort verblijf, veele beleefdheden van den Comman- deur Vosburg genooten hadden. 9. 24. Alzoo zij thans geene wezendlijke Rabbijnen onder hen hebben, verricht één van de Oudflen deezer natie, bij hoogtijden den Godsdienst. De dage- lijkfche dienst wordt door eenen Joon- srekkenden woorleezer waargenomen. Nochtans moet dit anders zijn geweest in 1686. want in de Notifsas p. 6. vond men op de lijst van de Moofden der huizen zoo % fchijnt eenige Rabbijnen, als: Hacham Rab- bi Haim Belilia; als ook Haim Belilia Hazan, een vaerdig Schriftgeleerde; En Hacham Zia Pinto. Ook zou men in den eerften opflag opmaaken, uit het verhaal van Edw. Jves, in zijne reizen p. 256, dat in December 1752 aldaar nocheen Rabbijn waare geweest. Want hij fchrijft : „, dat te Cochim woonde zeker RAB- 5 BI, Ezechiël genaamd, een aanzienlijk man, » wiens getrouwheid zeer wierd gepreezen, » die een Beminnaar was der wetenfchappen s En bedreeven in de Sterrekunde”. Maar ($. 2631.) zal ’t blijken, dat deeze Ezechiël geen JOODEN TE COCHIM 563 geen Rabbijn was, maar dat zijn toenaam of geflagtnaam Rabbij, of Rabij was. 6. 2je De Befnijdenis (die de Heer Morns eens had zien bedienen) gefchiedt niek in de Synagoge, maar in het- huis van den wader des kinds, door den eenen of anderen, die zich, uit de vergader- desh rienden of Buuren , daar toe áan- iedb, 6. 26, De tegenwoordige BLANKE Jooden (uit gezonderd eenige Vreemdelingen ‚uit Po- len, Duitschland, Engeland en Conftan- zinopolen, die zich hier van tijd tot tijd hebben neergezet) hebben hunnen OORSPRONG van de vrouwelijke zijde, uit het oude huis van Castiel (S. 15.) en van de mans zijde uit eenen rze- CHIEL RABBIJ, hier van Aleppo gekoo- men in ’t jaar 1646; wiens kleinzoon is geweest EZECHIEL RABBIJ, alom be- kend in de Papieren der O. Z, Maat- Jebappij, als zijnde’s Compagnies eer fte koopman geweest. _ Hij is te Cochim o- verleden den 26 ad 1771 oud n2 78, 564 A °SGRAVEZANDE OVER DE 78. jaaren, nalaatende drie Zoons en ééne dochter , genaamd Zlias, Mofes , Da- vid, en Esther. Deeze laatfte is de Rabbi Ezechiël, waar van Jves gewaagde; (G. 24.) Gebooren zijnde in ’t jaar 1693, kon hij een-.zoon zijn van Da- vid Rabij , die in de Notifias p. 6, onder de Hoofden der huizen in 1686 ftaat gemeld. $. 27. De Heer MOENs fchrijft, ‘dat hij den ouden Man op zijn Sterfbedde hadde ge- zien, den laatften zegen aan zijne Zoo- nen geevende, op eene Zerwaardige en Aartsvaderlijke wijze; dat dit zeer aan- doenelijk was, en hem herinnerde hoe vader Jacob zijne zoons had gezegend. Genefis 49. 6. 28, Ook fchrijft zijn Ed,, dat Zeechiël Rabbij was geweest , een nieuwsgierig navorfcher ‚ van veele goede zaaken ; En dat hij aan hem ook het grootfle en van deeze narichten had te dan: en. Zoe „JOODEN TE COCHIM. 565 „Zoodanig fchreef ook Edw, Ives van hem, dat hij was een Beminnaar der Wetenfchap- pen en bedreeven in de Sterrekunde. Ten gevalle der Beminnaaren van STERRE- KUNDIGE Wetenfchappen, zal ik hier, in ’% voorbij gaan, doen opmerken, dat men waar- fchijnlijk door de Sterrekunde van Ezechiël Rabbij, voor al aan de Sterrewichelaarij of Astrologie zal moeten denken. Dit is op te maaken uit een breedvoerig bericht, voor eeni- gen tijd, uit die gewesten aan den Heer Leendert Bomme, waardig lid van dit Zeeuwsch Genootfchap , toegezonden, waar uit blijkt, dat de Sterrekunde onder de Malabaaren , zich voornaamelijk bepaalt, zoo tot de Planeeten , in derzelver getal, verfchillende handen, en daar uit af te leiden Prognosticatien, als tot den Zodiak, en deszelfs vaste flerren. Doch, %c geen in hunne Sterre- Wetenfchap iets bij- zonders is,) zij tellen NEGEN Planeeten ; want eerst tellen zij de zeven Planeten, die men in Europa noemt, maar waar onder zij ook de Zon plaatfen, (welke zij dus niet, als ’ middelpunt der laopkringen van de Planeeten aanmerken.) En bij deeze zeven voegen zij noch Twee andere Planeeten, te weeten: De RAGOE, ’t Hoofd, en de kenoe, Staart; naa= melijk Hoofd of Kop en Staart der Slange; te weeten eener Slange, die de Malabaaren verdichten, dat bij God zoude gezondigd heb- ben, en van Hem verworpen zijn; en daarom geen loop hebben zoude, in een eigen Zodiakste- ken , als de andere Planeeten, en zelfs niet vol- gens de orde der tekenen , maar tegen dezel- veaan, of werkeerd loopen ; En wel zoodanig, | Na 3 dat 566 A, 'SGRÁVEZANDE OVER DE dat deeze Twee Planeeten nooit anders kons nen worden gezien, dan bij gelegenheid eener Zon of Maan Eclips. En welligt, verfchaft dat wertelfel van de Slang de aanleiding, dat in ’t Oosten , voor al in China, bij eene Zons of Maans verduistering, op Trommels en Ketels wordt geflägen, om den Draak in den He- mel, dien zij waanen vijand van Zon en Maan te zijn, te verjaagen. Die nu niet geheel vreemd is in deeze wetenfchappen, zal ligte- lijk het misverftand der Malabaaren in deezen bevatten , zoo als ook de Heer Bomme, in zijn antwoord aan den overzender dier berich- ten , duidelijk heeft opgegeeven: dat deeze, van hun zoogenaamde twee Planeeten RAGOE En KEDOE, die zich in de Eclipfen Rood en Zwart vertoonen, niet anders zijn dan de werfihijnfels, die voor ons oog, doorde Eclip= en zelve veroorzaakt worden. Want in de Maan Eclips, vertoont de Maan zich Ros, of Rood, wanneer zij zich in de fchaduwe van den Aardklaot bevindt; En in de Zon Eclips vertoont zich de Zon aan ons, zoo ver de taaning gaat „ als met eene zwarte vlak bezet , dewijl zij voor onsoog, in dat opzigt, door de Maan wordt bedekt, en de ziet verlichtte zijde der Maane, welke uaa ons is gekeerd, zich zwart vertoont. Nu vallen de Zchipfen altoos, daar de Maan in haare loopbaan den Zonneweg of Ecliptica fnijdt, welke plaatfen . der fnijdingen men kuoopen noemt, ’ zij klim- mende of daalende knoop ; welke uit de terres kunde der Arabieren DRAAKENHOOFD , CI DRAA= KENSTAART plegen genoemd te worden. Ook weranderen deeze kaoopen hunnen fand, je a DIe JOODEN TE COCHIM. 567 niet volgens de orde, maar tegen de orde der tekenen; zoo dat dezelve niet voortgaan van Ariës naa Taurus, maar te rug deinzen van Ariës naa Pisces. $. 29. Van deezen EZECHIEL RABBIJ heeft de Heer MOENs eene gefchilderde af beelding aan mij gezonden, waar in hij zeer natuurlijk is getroffen, gekleed op de Oosterfche wijze, zoo als hij en de meesten van zijn gellagte, aldaar gekleed gaan, fchoon de meeste Jooden , die uit Europa aldaar koomen en blijven, zich kleeden op de Nederlandfche wijze. Deeze Afbeelding berust nu in ’c kabinet van ’t Zeeuwsch Genootfthap ; t vertoont hem met eene wit grijze ftreep van den baard, om de kin, opzettelijk dus gefchooren, en met kreuken in ’t vel van den hals, die te faamen tekenen zijn van hoogen Ouderdom. Ee Het getal der BLANKE „jooden bij Co- chim, ftelt men te deezer tijd op Veers tig huisgezinnen. Nn 4 . 3e 568 A. ’SGRAVEZANDE OVER DE 9. 31. Deeze Blanke Jooden hebben eene bijzondere Synagoge, waar in onder an- deren zeer fraaije zilvere Lampen han- gen, en de grond derzelve is met fraaije Poreelijne fleenen bevloerd, op kosten van den voornoemden EZECHIEL , op- zettelijk in China gebakken ,en van daar naa Cochim overgebragt, In de Notifias p. 4, is ook gewag van due= re Synagoge; doch boven dien wordt p. ro, 13; gelijk ook in den brief bij Sike p. 869. verhaald, dat zij, wel eer, onder zich had- den gehad in de Synagoge TWEE ZILVERE TROM- PETTEN, uit den Zempel te Jerufalem;, van werheven werk , met den onuitfpreekelijken aam , of de Letters van Schem Hamphorafth, (zoo als zij gewoonlijk fpreeken,) waar op de Lewviten bij elken fabbath bliezen. Doch er is eenig werfchil in de opgaave; want in de Notifias p. 1o, 13. ftaat, dat de zoopeN, die uit mayorca kwaamen, in ’ jaar der Schep= pinge 4130 (of der Christenen 369) dezelve adden medegebragt. In tegendeel ftaat in den brief bij Sike p. 869. dat geduurende den tijd van Yooo jaaren, in welke het Rijk van Cranganoor ftond (zonder den juisten tijd te bepaalen) fommige Jooden, uit Spanjen ders Waarts kwaamen, waar onder &. Abraham Ben Ezra ook de wijze R. Samuet, nom payvvn ee Jerufalemfche Levit , en zijn Zoon Q ZEN JOODEN TE COCHIM. 569 R. Juda den Levit; en dat vreze, die Trom- petten hadden medegebragt. En dit laatfte verhaal zoude beter zijn. overeen te brengen, met de berichten welke H. Reland in Disfs de Spoliis Templi Hierofolym. c. 13. p. 129 — Edit. 1716. heeft gegeeven, van de Lot- gevallen der H. Waten, door Titus naa Ro- men gevoerd, en waar onder (volgens de af- beelding op zijnen Praalboog), twee Trom- petten behoorden. Want hij verhaalt uit „na- flafii Hist. Ecclef. p. 43. dat dezelve door Ge- zerik of Genzerik in ’t jaar 450 naa Africa zijn gevoerd , doch door Belizarius na’tover- winnen der Vandaalen, omtrent het jaar 520 in Zegepraal te rug gebragt naa Con/tantino- polen, de Hofplaats van Keizer Justiniaan , (volgens Procopius L. 2. C. 9.) En dat dezel- ve van daar, op aanleidinge, door eenen Jood gegeeven , op ’s Keizers last, te fcheep aan de Christenen, te Jerufalem zich bevindende, zijn gezonden; zonder dat men wist, of zij daar waaren aangekoomen, of in andere han- den gevallen. Dus zou ’t niet onmoogelijk zijn, dat twee van die vaten, te weeten de Trompetten, waaren geraakt, na ’t jaar 520, in de handen der Jooden, en dus naa Cranganoor overgebragt. Alwaar men ’t begin van het Cranganoorfche Rijk, niet eer dan met het 426fte jaar, na C. geboorte, kan ftellen, zoo als (. 8. uit het Privilegie van Eraw: Wanmara blijkbaar is. Ondertusfchen zijn de Jooden, geen bezit- ters van die gedenktekenen der gewijde oud- heid gebleeven ; want men leest in de Noti=: fias p. Io. dat in ééne der Trompetten zich Na 5 GOUD 5JO A. °SGRAVEZANDE OVER DE Goup fcheen te vertoonen, dies de vergade: ring had beflooten dezelve te doen fmelten , „waar door zij deeze onwaardeerbaar gefchatte panden , en beroemde overblijffels van hunnen ouden luister hadden te zoek gemaakt. Pe De ZWARTE fooden zijn te deezer tijd in die ftreeken verfpreid op zewen plaatfen. Naast het Dorp van de Blanke Jooden bij Coechim, hebben zij hunne Negerij, beftaande in ruim De huisgezinnen , met drie Synagogen. Op Angikaymal ‚ tegen over hunne Nege- rij, hebben zij ruim 1oo huizen, met twee Synagogen. Op Paroe benoor- den Coehim, zijn ’er bijna zoo huizen, en eene Synagoge op *t Eiland 7Zöroc- toer (anders genaamd de Berg Sinai, wegens deszelvs hooge ligginge) zijnde een eigendom van den onlangs overle- denen Zzechiël Rabbij, liggende over Cranganoor, woonen ro Joodfche huis- gezinnen , alwaar ook ééne Synagoge is. Op Moeton ro mijlen bezuiden Co- chim zijn twaalf huisgezinnen, en ééne Synagoge, | Alle JOODEN TE COCHIM. 571 Alle deeze wooningen zijn naauwkeurig aane geweezen op de PARTICULIERE KAARTE Van een gedeelte van de MALABAAR, of de ftrekking des Riviers van CHETTUA tot COYLANG , door JOH. WILH: DE GRAAF, 1772. Welke kaart onder ’t opzigt en op last van den Heer MOENs is opgemaakt, en in ’t jaar 1773 aan de Kamer van Zeeland is gezonden ‚waar van mij het gezigt is vergund geweest. Deeze kaart , is van zeer groot beftek, beflaande de Lengte van werfcheide Ellen, {choon de breedte flegts 34. duim bevat, Op dezelve wordt Cranga- zoor, ’t Paleis van den Cochim/then koning , en de Buurt der Jooden ook gevonden; en doet zien, hoe de Landen der Indiaanfthe Vorsten zijn gemengd, met de bezittingender O. Indifche Maatfchappij ; waar uit dikwils veel moeite ontftaat. Men vindt in de Notifias p. 7. ook eene opgave van de wooningen der Malabaarfche of. Zwarte Jooden , zoo als die waaren in 1686, zijnde bijna go jaaren geleeden. Wel« ke wel eenigzins werfchilt , van de boven- ftaande opgave, nochtans aan dezelve vrij nabij komt. Te weeten, 'er wordt gezegd dat de Buurten bij Cochim hadden drie Synagogen , en 120 huisgezinnen. Te Angicaymal, twee Synagogen, 1so huisgezinnen, arm volk. Te Paru, ééne Synagoge , roo huisgezinnen , welgefteld volk. Te Palur, ééne Synagoge en Io huisgezinnen. Te Chenot, ééne Syna- goge en 5o huisgezinnen. Te Murtam, ééne Synagoge en 35 huisgezinnen , zoo dat de geheele fom deezer Synagogen toen was ne- gen, en der huisgezinnen 460, 5 . 53e 573 A. ’SGRAVEZANDE OVER DE 5. 33. Het ontbreekt hun ook niet aan zin- lijke kerkboeken in ’t Hebreeuwsch ; zoo wel de zwarte als de blanke Jooden lee- zen het Hebreeuwsch zeer waerdig. Doch zij hebben hier nooit Drukkerijen gehad; De kerkboeken , die zij hier ge- bruiken zijn de drukken van ATHIAs en PROOPS , die hun uit Holland worden gezonden. Zoo dat zij geen ounE Oos- zerfche boeken hebben, maar alleen boe- ken, die gedrukt worden te Amfterdam , Venetien, en op andere plaatfen van Zu- ropa S. 34 Oude bandfchriften van den geheelen Hebreeuwfchen Bijbel, of van eenige bij- zondere gedeelten, hebben zij niet, De Manufcripten of Hand/chriften , die zij aldaar hebben, beheizen alleen de wijf- boeken van Mofes, die zij ook (uitgezon. derd eenigen, die aldaar zijn gefchree- ven) uit Holland bekoomen. 6. 35. Men zest, dat ’er eenige Handfchrif- ten JOODEN TE COCHIM. 573 jen onder hen zouden geweest zijn, beneffens eenige Aantekeningen van het geene onder hen zoude hebben plaats gegreepen , zedert, dat zij in dat land gekoomen zijn, doch dat dezelve zou- den wernield zijn, bij gelegenheid, dat de Portugeezen, hen, voor de overgave “wan de ftad Cochim aan de Nederlan- ders, zoo zeer mishandeld hebben. (6. 17.) Ondertusfchen weeten de tegenwoor- dige Jooden niets met zekerheid te zeg- en, veel min eenige bijzonderheden te melden, aangaande deeze verloorene Ma- nufcripten, In de Noriftas wordt ook gezegd, dat de kundigheid der Fooden, die in 1686 te Cochin waaren , zeer verward was ; om dat zij onder anderen , door de Plundering der Portugeezen , zouden verlooren hebben , hun boek , ’t geen genaamd werd: Het boek des Oprechten ; Waar in ook befchreven ftond, VAN WAAR de me- nigie des volks ($. 1.) die in ’t jaar 4250 der fcheppinge (of 489) overkwam „ gekoos men Was. / 6. 36. Op het onderzoek of de Heer BEN- JAMIN KENNICOT, EN zijne onderneeming s in 574 A. ’SGRAVEZANDE OVER DE in de verzamelinge der werfcheide leezin: gen des Ouden ‘Testaments, te Cochin bekend waare? En of ook van daar eee nige hulpmiddelen tot dien arbeid zouden te bekoomen zijn? is door den Heer MOENS van hunnen’t wegen geäntwoord ; Dat zij den Heer KENNICOT niet ken- » nen, ook in geen verftandhouding . met hem zijn; En dat van daar gee- > ne hulpmiddelen tot Kennicots nobelen »» arbeid konnen worden aangebragt” eene Naderhand was op aanleidinge der brieven van Dr. JOHN COLLET, en der vraagen daar in bevat ‚door mij derwaarts gezonden, bij deeze fooden onderzocht van welken flan zij waaren? zij zeiden van Juda en Benjamin. Volgens Hamilton , zouden zij uit Manasft zijn geweest ‚maar dat voegt niet bij zijn gevoe len nopens de Babelfche Gevangenisfe , dewijl Manasfe totde Tien flammen behoorde,die reeds naa Asfyrien , waaren gevoerd ; Alhoewel , on= der de geenen , die zich ten tijde van Re- habetim 2Chron: II: 16. wit de 10 flammen alreeds naa Jerufalem hadden begeeven, ook wel Manasfiten konden zijn geweest. in ej JOODEN TE COCHIM. 575 lijk 'er ook zoodanigen, ten tijde van iss kia te Ferufalem kwaamen 2 Chr: 3 ar. ten blijke, dat ’'er noch van die ftamme, na” de Asfyrifche wegvoering in ’t land Ca- naan waaren gebleeven. Nochtans beter voegt de afkomst uit Juda en Benjamin, aan de werftroojelingen, na de Romeinfche verwoes- ting. 6. 38. Gevraagd zijnde over de klank en toon- flippen (Puncten en Accenten) der He- breeuwfche taale, was het antwoord: wij hebben puncten, vocaalen en ac- » centen, boven en onder de letters, ge- ) lijk in de boeken der Dicdukim; (30) „ en bijzonder in * boek Arugat Ha- » boufom” (31). 5. 39. Hunne Schrijfletters zijn niet het Samaritaanfche maar ’t gemeene He- breeuwfch of Chaldeeuwfch Character, waar in onze Bijbels zijn gedrukt, Zij (30) picpuKim; D'PPI Spraakkonsten. (31) ARUGAT HABOUSOM, mwian nampy, Área Aro= matica; Author R. Mofes Aben Ezra, qui obiit Anno 1080 F. Buxtorfii Biblioth, Rabbinice p. 317. Edit, Ba- fil, 1ó13 in 6® 576 A, ’5GRAVEZANDE OVER Zij hebben overgezonden een driederlei Alphabeth, onder hen in gebruik; zijnde het gewoone Hebreeuwsch, het Rabbijnsch, in,’ Hebraeo - Germanicum , of Duitfch- Joodsch ; bijna zoo als het achter den Zhefaurus van Buxtorf wordt gevonden. 6, 40, Wat het richtfnoer hunner Tijdreeke- ninge betreft, zij volgen het boek Ze- mach David, van R. David Gantz, tel- lende dus, dat in ’% Jaar der Christenen 1776 na de Wereldfchepping 5536 jaaren verloopen waaren ; in welkers 1655 jaar , de Zondvloed, in’t 2928 de bou- wing van Salomons Tempel, en in’t 3828 de verwoesting van den tweeden Tempel door Zitus zoude zijn voorgevallen. 6. 41. Volgens de aantekeningen van EZE- CHIEL RABBIJ, zouden ’er noch eenige „Jooden zijn in China en Lartarijen, Mijn oogwit , ’t geen zich alleen tot de Jooden te Cochim bepaalt, vordert niet, dat ik mij over die, welke in China en Turta- rijen zijn mogten, uitbreide. Die daar toe lust heeft, kan nopens de Joden in China, ee- JOODEN TE COCHIM, She eenig gewag vinden, in J. 4. van Mandelsa low, fchrijven aan Adam Olearius 1639. p. 49s Amft. 1661. Achter de Oost-Indifche Reize van Ofearius; Als mede in wira. WILHELMII Disfert.de to trib. Lrraëliticis , ab Asfyriis in Exiliumabductis. Harderw. 1671. in 8°; uit de berichten van twee Jefuiten Trigaltius , en 4l- phonfus Comedrus. Ook bij B. waLTON, in Prolen, gom. Bibl. Polyglot. Tr. Prol. IL $. 4I. ps 25e uit de verhaalen van Semedo, Zoo ook in A. CALMET de Regionibus in quas ro tribus Zsraëlis ticae abductae funt &c. . Ed, Luc. 229. Venet. 183, Voor al in de Narichten, eerst van den Jefuit Ricci , en daar na van Gozani , van 1704. nopens Jooden, die zich toen te Kaij-fong-fu, in de provincie Honan bevonden, en aldaar zedert ’tjaar 249 voor C. geboorte, zouden ge- weest zijn, welke te vinden zijn in de Lettres edifiantes et curieufès „ ecrites par quelgues Mis- flonaires de la Compagnie de Jefus. T. VII, van welke berichten eenig gewag is in A. CAL= Mert Disf. de Regionibus, in quas Israëlitae difperfì funt. p. 183 Ed. Ven. & Luc, 239. Gelijk ook *t geen uit de nadere berichten over de Chineefche Jooden, gegeeven door de Jefuiten Gozani, Domange en Gaubil, is op te maaken; waar in ook de Befchrijving is van hun oud handf/chrift van Mofes wet, zonder klankftippen , gemeld door JABLONS- KI, Prol, ad Bibl, Hebr. G: 38. en B. KEN- Nicor Disf. IL. fuper ratione textus Hebr, V. T. p. 508, Lipf, 1765. | De hoofdfom van welke laatfte nárichten der Jefuiten is overgenoomen, in’t vervolg der dAlgemeene Historie VHL D. 1 ft. p. 178 — Vl, DEEL, Oo 183 578 A, ’SGRAVEZANDE OVER DE 185. en vooral uit hun eigen handfchrifc, în GABR. BROTERIL Uitgaave van Zucitus in 4°te Perijs 1771. welkers geheele titel. wordt op- gegeeven door Christ. Saxius Onom. Lite- rar, in 8° Ed. 1775. T. 1. p. 580. in Ana- lectis T. 1. Hebbende de Hoogeerw. Heer Ne BARKEIJ Onlangs dit gedeelte der Commenta- rius van Brotier, betreffende de Chineefthe Jooden , geheel ingevoegd in T. 2. Mufaci Hagienfis B, IL. n° II. p. 472 — 5o5. Hag. 1777. in 8°® Terwijl men de Oordeelkundige aanmerkingen. over dat gedeelte der Commen- zarius van Brotier, van JOH. DAVID MICHAE- ris, kan aantreffen, in ’t V.D. zijner Orien- zalifche und Exegetifche Bibliothek. p. zo — 83. in 8° Frankf. 1773. Als mede in het IX Deel. n° CXLI. p. 40 — 43. Frankf. 1775. deszelvs Aanmerkingen over die zelfde berich- ten van Gozani, Domange en Gaubil, zoo als die in * Fransch met den naam van Me- moire fur les juifs etablie en Chine, voorkoo= men p. 296 — 376 in de Lettres Edifiantes € Curieufts. T. XXXL Paris 1774. 9. 42. Ook zouden ’er volgens die zelfde Aantekeningen van EZECHIEL RABBY; veele ZWARTE Jooden zijn, in ’ Land- fchap Rajapoer, niet verre van Bombai, zich noemende kinderen Israëls, onder- houdende geene andere Joodfche Cere- monien, dan de Befnijdenis, en Kai JOODEN TE CoCHIM, 599 Sabbath, zijnde van beroep OLIEMAA: KERS, (32) om inde Lampen te bran: den; Kenige van de bij Cochim woo- nende Jooden, zouden zich de moeite hebben gegeeven, om van dezelve hun- ne afkomst te verneemen, en om hen té onderwijzen in de verdere Joodíche Godsdienstgfonden; doch vruchteloos, Ö. 43 Insgelijks vindt men in die Aänteké. ningen dat ‘er in, en omtrent Sanad of Sand, hoofdftad van %t Gelukkig dra- biën, als mede in ’t Landfchap Sada tot Mekka toe, eenige duizend Jooden gevonden zouden worden, die Zeggen hunnen oorfprong te hebben, uit de Tien Stammen, onder welke veele gee leerde Rabbijnen zouden zijn. De Heef JOAR. DAVID MICHAELIS, heëft zich in zijne Commentationes , focietati Ré= giae fcientiarum Gottingenfi per annos 1758; 1759, 1760, 1761, 1762 oblatae, bijzonder Comm. lil. in Obferv. de Exfilio X tribuum O Oo 2 / P: 33s (30) oLiEMAAKERS. ’t Schijnt „ dat zij dok vols gen de Malabaarfche gewoonte, waar door de Be- roepen, aan de Geflachten worden verbonden, Men zie (9. 9. Aants 25e) 580 A SGRAVEZANDE OVER DE Pp: 133. fterk uitgelaaten tegen het begrip, dat ’er in ’ Oosten aanmerkelijke blijken. zijn zouden, van Jooden uit de ro ftammen , met Synagogen, voorzien, en wat dies meer zij; voor. al om deeze reden, dat de Fooden, die men hier en daar in Azia vindt, den He- breeuwfchen Bijbel. vorrepia bezitten, ’t geen hij oordeelt „ dat geen plaats zoude hebben, indien zij oorfpronglijk waaren. uit de ro Jlammen, die door Salmanasfar zijn weg gevoerd. Deeze reden zoude klemmen, in-= Cien zoodanige Jooden noch wierden aangetrof- fen in dien zelfden ouden ftand, in welke zij waaren weg gevoerd, zonder dat zij in tijd „vervolg ooit eenige gemeenfchap hadden ge- Öeffend ,’ met Jooden, bezittende die Bijbel boeken „ welke na de Asfyrifche wegvoering, zijn:gefchreeven, en aan de Kerk zijn ge= BEEVEN. | Ondertusfchen is dit fluk, raikende de Joo- den in Mrabiën, wel naderonderzoek waar- dig, doch buiten mijn beftek. ’ Geen de Heer D. Mill. van de Jooden in Arabiën meldt Disf. Select. p. 43 — 50. raakt dit fluk niet. Welligt is ’er (zoo als mij bericht is) iets deswegen in de Reizen van Worms, of anderen, die mij niet bij de hand zijn. De Heer Carften Niebuhr LI. D. bl, 404. zijner Reizen naa Arabiën en in zijne Befchrijvinge van Arabiën, Amtft. 1774 bl. 43 en 220, beeft aanmerkelijke bijzonderheden nopens de Jooden in ’t Landfchap Vemen, bij Sa- Dá, in een Dorp Of/ér, geheel door Jooden bewoond, en daarom genaamd Kda el Jhud; ten getale van wei 2000, die 14 Synagogen ple- \ JOODEN TE COCHIM.. s8r plegen te bezitten, waar van 'er de Zman in t jaar 1761 twaalf had doen afbrecken; Ook getuigt hij in de Befthr. van Arabiën, dat in de meeste Arabifche Provincien (behal- ven die in Vemen) Jooden wverftrooid woo- nen, onder de Heerfchappij der Muhamme- daanen , daar zij hunne Synagogen hebben in Dorpen, bij de groote {teden. Boven dien fchrijft hij bl. 23, 357, 358. dat ’er in de Bergachtige ffreeke van Hedsjas, in den om- trek van Gheibar, ten Noordoosten van Me- dina, GEHEELE STAMMEN zijn van VRIJE ONAF- HANGLIJKE JOODEN, welke onder hunne eíi- gen onafharnglijke Schechs ftaan ; Dac deeze onderftheiden worden in Beni Misfead, Beni Schahán, en Beni Anäsfe; en dat deeze laat- Ste familie reeds over de rioo jaaren zoude geregeerd hebben. Evenwel nergens geeft de Heer Niebubr, noch in zijne Reize naa Arabiën, noch in de _ Befchrijvinge van dat land iets op, waar uitis af te neemen, dat de Jooden bij Sana, of in de andere gewesten bepaaldelijk viT Dr TIEN STAMMEN van Israël zouden zijn , zoo als de aantekeningen Van EZECHIEL RABBY te kennen gaaven. $. 44» Eindelijk wordt in de Aantekeningen van EZECHIEL RABBY, ook gewag ge- maakt van veele Jooden, woonachtig in Woest Arabiën, die zich RECHABITEN zouden neemen, zoo mede van veele elk Oo 3 an- 582 A, ’SGRAVEZANDE OVER DE anderen deezer natie, die zich zouden ophouden te Mufcat, Sahar en Na- nale Jeremia XV. vindt men Rechabiten, kin= ders van Jonadab zoon van Rechab, (van hoedanig eenen ook gewagis 2 Kon: rot 15) doch deeze waaren geen Jsraëliten, maar Ken niters , die onder Israël woonden, 1 Chron. 2: 55. In hoe verre nu de Rechabiten in woest Arabiën toc deeze betrekking mogten hebben, is mij onbekend. NS BE SL UI TT, Lit alle deze Narichten van den Heer MOENS, vergeleeken met het geene elders wordt gevonden, is genoegzaam op te maa- ken, wat ’er zij van de Jooden, op de kust van Malabaar, bij Cochim, en van hun KrAN= GANOORSCH KONINGRIJK, Waar van Zamilton Schreef, en zij zelven gevuigen. Men heett „een gronden om hen, die zich in vraeger tijd, op deeze kust ter nederzet- teden, bepaaldelijk te houden voor afkoome- lingen uit de 10 (lammen, die naa Asfyrien zijn gevoerd: Maar wel van hun, die, za de Romeinfche verwoesting, Ballingen zijn ge- worden. Ondertusfchen fchijnt men ’ daar voor te moeten houden, dat reeds vaor veele Eeuwen een merkelijk aantal dier Ballingen, in die gewesten zijn aangekoomen; zoo dat al van gude tijden, hun zetel hier is geweest. 3 Doch JOODEN TE COCHIM,. 583 Doch wat pie Jooden betreft , welke zich dens aldaar bevinden, dezelve zijn van twee. derlei foort. De Zwarte Jooden, maaken uit het nage- flagt van die Joodengenooten, welke de Eerst- overgekoomene of oude Jooden in de eerfte Eeu- wen , zoo uit hunne Slaaven, als uit de Znlan- ders hebben gemaakt. De tegenwoordige Blanke Jooden in tegen= deel , zijn meerendeels afftammende, uit zuike woorouderen, die in later tijd, nu een Eeuw of anderhalf geleeden, zich uit werfcheide oor- den aldaar hebben ter nederzet; onder welke mogelijk flegts deeze of geene enkelde overig zijn, die, uit die allereerfte Jooden, zijn voort- gefprooten. Er is weeb onzekerheid, en merkelijk werfchil in geene wegens de vroegere tijden is ge- meld; voor al ten aanzien van het juiste ge- tal; en de bepaalde plaatfen van hun verblijf, (Q. r.) doch als men den af/land wan tijd overweegt, ’t verlies hunner Schriften, en de geduurige verhuizingen, veelzìns op *t platte land, buiten de fteden, ook op plaatfen , die in verfcheide tijden verfthillende naamen droe- gen „ kan dit niet wreemd voorkoomen. Maar wat ’er ook van dit alles zij, dit is zeker, men vond van ouds in dat gewest eene groote meenigte, en men vindt ’er noch een aanmerkelijk aantal van die natie, waar van Haman zeide, Esth. 4: 8. dat hunne wetten zijn verfcheiden van aller volkeren wetten. En wier wetten aangemerkt in derzelver oorfprong , dezelfde zijn, welke ons voorko- meninde Pepel, des ouden Testaments, k 04 en 3 584 A. ’SGRAVEZANDE OVER DE en die de God van dsraëi, door den dienst van Mofts, aan het zaad der Aartsvaderen heeft gegeeven. Alhoewel zij dezelve ver- meerd.rd hebben , met de Inflellingen en over- leveringen der Jocdfche Meesters, waar van 'er veelen ook reeds zeer oud zijn; en waar in de Jooden in de Malabaar , met anderen van die Natie in Europa, en elders woonen- de, overeenftemmen, De menigte der Zwarte Fooden , afkomstig uit Joadengenooten, bevestigt, 't geen Jefus wel eer van der fooden Iever, in dit ftuk, fehoon met verkeerdheid gemengd , tegen de Phari- zeen getuigde, Matth. 23: 15. Te gelijk ziet men ook, dat daar wel eer de woorden van God aan Asraël waaren toe- betrauwd Rom. 3: 2. zeo wel de Zwarte als Blanke Jooden in die ftreeken , noch het voor- recht behouden hebben, dat zij het woord der Godlijke openbaarimge nopens den weg der zaligheid mogen bezitten, en op prijs ftelien, of fchoon de Meutel der keunisfe onder hen is ‘„verleoren.. 3 | En welke verwoestingen, vooral door de Portugeezen , zoo wel als vroegere onderlinge wverdceldheden, onderhen zijn aangerecht, de Natie is ook hier in weezen gebieeven, en ’t woord van God is onder hen overgebleeven. De Heer Moens, had aan de oudflen des wolks wel eens onder het oog gebragt, de zorge van den Allerhoogiten, voor de bewaa- riùge der wet, toen zelfs, wanneer de vere bonds wirk was weggevoerd; En dat zij, aan welke wel eer, ALLEEN, Gods woorden waar ven toeverscouwd, nu in hun a op Ain chien nak el JOODEN TE COCHIM. 585 geeze wereld, en in hunne zwaarfle vervol. gingen, als noch de wer mogten behouden; %* geen tot witwerking had, dat zij, hunne handen Hemelwaurts verheffende, den God hunner vaderen, met traanen in de oogen loofden, dat hij in deeze ook noch voor hun zorgde. Coaangezien deeze opmerkelijke voorrechten blijkt het echter ten duidelijkfden; dar zij be- Jlendig blijven, een verdrukt en verftooten volk; zelts in weerwil der pogingen , door hen aan- gewend, om nu of dan in eenen luisterrijken Jlaat, gefteld te worden, __ Onder welke poogingen, ook eenigzins kan geteld worden , het koopen van het kleine Ko- ningrijk KRANGANOOR, welkers bezitting, hoe lang die ook mooge geduurd hebben, noch- tans onbeftendig is geweest, terwijl hunne ver- drukkingen, in tegendeelaanhoudende zijn ver- meerderd; weshalven niet anders, dan aan de Magtige band der BRSTUURENDE EN ZORGENDE VOORZIENIGHEID, kan en mag worden toege. fchreeven de oorzaak der BEWaaRINGE, ZOO wel van deeze, als van de overige Fooden, die on- der alle volken der geheele wereld zijn ver= ftrooid, dach altoos als een onderfcheide natie worden bevonden. bak . Daar zij Gu BEMINDEN Zijn OM DER VADEREN WIL, Rom: XI: 28. zoo liggen ’er noch voor hun groote beloften van genadige her flellinge‚in het Propheetisch wòerd, als in de geheimrolle van den Godlijken raad, opgeflooten en hun ten goede bewaard; en hoe zeer ’er een dekfel op hunne harten ligt, wanneer zij * woord des Levens leezen, houden zij niet te min Oo s het 586 A. °SGRAVEZANDE OVER DE ENZ. het oog gevestigd, op de Godlijke beloften, fchoon zij dezelve niet in het rechte licht be- fchouwen, %*x Is in dit opzigte aanmerkelijk , dat wan- neer de Heer MOENs eene vertaaling van den Hebreeuwfchen brief van Dr. Jon couer, die ik had overgezonden, onderfcheiden en be- weeglijk voorlas, aan de aanzienlijkfte der Jooden bij Cochim, welke hij , tot dat einde, had te faamen geroepen; en hij in de Lee- zinge was gevorderd tot dat gedeelte, * welk de belofte, hunner verlosfinge en herftel be- trof, zij gezamendlijk, ten deele van blijd- Jibep ‚ ten deele van aandoeninge, zoo bitter begonnen tefchreien, dat zijn Wel Ed. zelf werk had zijne gelaatenheid te bewaaren, als zijn- de het niet te zeggen, welke tekenen van aandoeningen en ontroeringen, uic hunne aan- gezigten teleezen waaren. Zoo dat zij, wan- neer de voorleezing geëindigd was, hunne handen wrongen, en elkanderen van verle- genheid in het aangezicht zagen, onder be- tuigingen van hunne biijdfchap over deezen aan hun ingerichten brief, Och dat Lsraëls verlosfingen uit Zion kwaa- men! Als God de gevangene zijns volks zal doen wederkeeren [dan\ zal zich Jacob werheugen;, dsraël zal verblijd zijn. PL, LUIT: 7. WON- Bladz, 587 WONDERBAAR GEVAL NOPENS EENE SUBITE GENEZINGE VAN EEN E VALLENDE ZIEKTE, DOOR KOUD WATER. DOOR JF. B. DE BEUNIE. De Epilepfia, of vallende ziekte, word van de Geneesmeesters gezegd te zyn, „Eene onverwagte neerflortinge met ver- lies van uit-en inwendige zinnen, verzeld met beurtelingfche trekkingen _ tegens dank van fommige of alle de fpieren, zuiver overgaande ende daarna te rug koomende. — De 588 j. B. DE BEUNIE. Dat deze ziekte zoo dikmaals de ge- hoopte genezinge te leur ftelt, zyn de de menigvuldige ende zeer dikmaals ver- borgen oorzaaken, uit dewelke dezel- ve voortkoomt : want de onfterfelyke Boerhave telt ’er reeds in de vyftig op; zyn geleerde uitlegger van Swieten voegt ’er ten minften zoo veel by, en- de noch zyn ’er veele agtergelaten: kan ’er dan iets dwazer bedagt worden, of is ?er klaarblykelyker Charlctannee rie, als een algemeen geheim voor die ellendige ziekte op te geven? wy wil- len dan aileen hier de lyst der be- proefde hulpmiddelen in fommige ge- vallen vergrooten De befaamdfte fchryvers verdeelen de- ze ziekte in eene (Ldiopathique) waare, „ ende (Sympatbigue) toevallige vallende ziekte: de eerfte foorte is, zoo de oor- zaak in het hoofd zelfs is, ende word gekend, zoo wanneer den lyder zonder eenige voorgaande teekens onverwagt de ziekte aankoomt, ende dat hy in het acces zyne uit- ende inwendige zinnen verliest; de tweede is, zoo men reden heeft, de oorzaak in eenig deel buiten het hoofd te ftellen, en word gekend, zoo wanneer de lyder de kwaale voelt id adl= OVER DE VALLENDE ZIEKTE. 586 aankoomen;, byzonder in eenig afgele- gen deel, ende dat hy eenig geheugen heeft, van het gene in den aanval ge- fchied is. De eerfte foorte word gemeenlyk by alle fchryvers voor ongenezelyk ge: houden; doch van de tweede vindt men overal menigvuldige genezingen aan= gemeld ; maar dat men zelfs in de eer- fte foorte zoo ligt niet moet wanhoo- pen, zal het volgende geval den goed- gunftigen leezer overvloedig overtui en. 8 Daarom zoo lang men het jok van vooroordeel ende bygeloovigheid niet afwerpt, zoo zal deze verfchrikkelyk- fte ziekte voor ongenezelyk verfleeten worden, ende zal de ellendige lyder zonder troost tot het einde zyns levens deze erbarmelyke kwaale moeten naar- flepen,. % Is daarom, dat de Geneesmeester noch vlyt noch arbeid mag ontzien, om de waare oorzaak van deze ziekte te ontdekken; ’t is om deze reden, dat hy niet alleenlyk fcrupuleufelyk alle omftandigheden die de aanvallen ver- zellen, de tegenwoordige en de voor- gaande levenswyze des lyders moet hin er- 500 Jh B DE BEUN IE derzoeken, tmaar zelfs agt geven zyne voorvaderen, ende alles het gene deze ziekte is voorgegaan. Waar % zaake, dat na alle mogelyke Onderzoekingen de oorzaak (gelyk het niet zelden gefchied) onvindelyk ware; % is dan echter noch niet menschlie« vend, den lyder aân zyn ellendig nood- lot over te laaten, maar ten minften moet men dan die middelen gebrui- ken, van dewelke tmen verzekerd is geen kwaad gevolg te zullen koomen; en waar van men door getrouwe waar- nemers overtuigd is, fommigengenezen en anderen eenigzins verbeterd te zyn; ja zelfs deze vruchteloos eenen ruimen tyd gegeven hebbende, ende de pa- tient daar toe genegen zynde, geloove ik (geftaafd door het gevoelen van den Heere Oosterdyk Schacht) (a) dat men tot het Wurtenbergsch geheim (b) ofte dier- gelyke (alhoewel dit arcanum met veele omzigtigheden moet gebruikt worden) zonder eenigen blaam zoude mogen over= gadne 5 Ziet r (a) Zeeuwsch Genootfchap van Vlisfingen „ tom. 3. PAS. 275. (b) Ik kan niet voorbygaan alhier een waarnees min | OVER DE VALLENDE ZIEKTE. S9Ë Ziet hier het geval. Zeker Zoontje van een Koopman alhier, oud omtrent twaalf jaaren, tamelyk kloek en robust van geftel, zeer open van verftand ende eene zeer geregelde levenswys belee- vende, werd zonder eenige voorgaande bekende oorzaak overvallen met zwaare ftuiptrekkingen ; werd daar voor ee- minge aangaande dit geheim te melden, dewelke my anno 1743 is voorgekoomen. Zeker voornaam Zweedsch Heer hier door reizende ende om eenige onpasfelykheid zich alhier eenige dagen ophouden= de , communiceerde my als eene onfeilbaare ende onfchadelyke remedie tegens de puisten ofte vie= righeid des aangezichts het volgende. Neemt Sacchari Saturni een dragma, Spiritus Nia tri eene once, mengt dit ende geeft den lyder daar af driemaal daags tien droppels met een glas ger ften drank, Ik maakte wel haast op zyne aanraa=. dinge gebruik van dit middel; maar na agt of tien dagen de vuurigheid alle verdweenen zynde, ver= viel de lyder in zoo een hevig colica pictonum, dat ik hem nietbuiten gevaar oordeelde; edoch genezen zynde van deze laatíte ziekte, ende niet meer tot het lootmiddel dervende overgaan, is echter de Jyder tot heden van beide de ziekten volkoomen bevryd geweest. Ende alzo deze remedie weinig ofteniet van het aangehaalde Wurtenbergsch geheim tegens de vallende ziekte verfcheelt, hebbe geoor= deeld niet ondienstig te zyn, deze waarneeminge alhier by te voegen, op dat een ieder zyne voor= zorge kan neemen; dochgeloove dat misfchien het geftadig purgeeren, dat by het Wurtenbergsch ge= heim verzogt word, dusdaanige toevallen zoude konnen afweeren, 502 Kk B DE BEUN IE; keeren adergelaatén; gebruikte verfchêis de antispasmodica, laxantia, ende Re- medien tegens de wormen , ook den Kinabast met waleriana, oragne blaade- ren en zeep vermengd, met veele ande- re hulpmiddelen tegens die ziekte be- kend, endeniet tegen{taande tusfchen het gebruik van de voornoemde middelen verergerde de ziekte dusdanig , dat het Lydertje de toevallen fomtyds twaalf of veertien ende eenige keeren twintig maal daags overvielen, in dier voegen dat hy niet als kleine tusfchenpoozen van een uur , van gezondheid hadde, wanneer aan hem geene de minste on- pasfelykheid te befpeuren was: maar zoo eenigen tyd overgebragt hebbende, ende de aanvallen zwaarder en zwaarder wordende , werd hy eindelyk overvale len met eene Parefis, ofte halve lam- migheid aan de linker zyde , dus verre dat hy de hand niet meer aan het hoofd konde brengen, ende het been flepende niet als voorts konde werpen. De Vader ontroostelyk zynde wend- de alles aan, om (was het mogelyk) dit ellendig, verftandig ende alderbevalligst Lydertje van zyne erbarmlyke kwaale te doen herftellen , ende beriep ten dien ein- ÔVER DE VALLENDE ZIEKTE. 503 einde, eene Confultatie van drie Doc- tors, te weten de Heeren du Marteau, d’Oliflager en my. Na eene accurate historia morbi van den gewoonen Doctor gehoord te hebben , kwam ons het gevalzoo moeye= _ lykvoor, dat wy beflooten nietste doen, voor eenige aanvallen gezien te hebben; om des te beter van de foorte te kon- nen oordeelen; maar onze nieuwsgierig= heid was haast voldaan : want op min als een uur verviel hy tweemaal in het ac= ces, ende was als volgt, Men befpeurde eerst eenige trekkin- gen in zyne oogen, hy liep aanftonds met verhaastinge ende verbaasdheid naar den eenen ofte den anderen kant, draay- de zig twee of driemaal rond, viel als een os die gellagt word te neder , kreeg zoo afgryzelyke ftuipftrekkingen, dat zy met geen geweld konden tegengehou- den worden, floot de handen ende fchuimde uit den mond, verloor alle in= ende uitwendige kennisfeen gevoelen, ja hadde meest alle de’ teekens, die van Areteus zoo meesterlyk worden aange- haald, ende die wy kortheidshalve voor- bygaan: ende na alzoo eenige minu-. ten als tegens de dood geworsteld te VL, DEEL, Pp heb- 504 JB -DE BEUNIE, hebben, verviel hy in eenen zagten flaap , korts daarna ontwaakende begon hy te weenen, ende tot zich zelfs koomen- de, wisthy niet van alles wat ’er gepas- feerd was, en was zeer vermoeid. Wie zoude uit dit verhaal niet oor- deelen, het eene Zdiopathique ofte eene van de zwaarfte vallende ziektens te zyn? ende hoe menigvuldige zouden de- zen droevigen lyder niet aan zyn el- lendig noodlot overgegeven hebben? al- zoo de Geleerde wan Swieten zegt, pesfima fpecies ves fere femper incura- bilis est. Maar neen, wy gongen voort, ende alles rypelyk onderzoekende be- “vonden wy dat dit kind naar zyne jaaren zich te fterk in de letteroeffeningen op- hield, dat het te weinig fpeelde, ende dat het fchreide en ontroostelyk was, telkens dat hy den eerften prys van zyne fchoole niet bekwam; doch indag- tig wordende de uitleggingen van van Swieten, op den (1075) aphorismus van den Onfterfelyken Boerhave, alwaar hy zegt, widi aliquoties et dolui optima fpe pueros in pesfimam et incurabilem epilep- flamincidisfe, dede dit onze hope fchier verdwynen ; edoch dit verhaal dede ons ook opmerken,dat door deon maatige lj | ie OVER DE VALLENDE ZIEKTE. 5û5 die de zenuwen van ons lydertje dik- maals boven hunne veerkragt gefpan- nen waren geweest, ende dat de daar op noodzaakelyk moetende volgen .Atonia ofte ‘ontfpanninge, zoo in de herfens als andere deelen groote aandoenin- gen moest veroorzaakt hebben. De Atonia dan voor de waarfchyne- lykíte oorzaak in deze foorte van vallen« de ziekte vastgefteld hebbende, befloo- ten wy de veerkragt zoo veel moge- lyk te herftellen, ende ten dien einde beraamden wy de koude baden, waar van de Heeren Zamilton en Tisfot zoo veel wonderheden vertellen „, ende Pau- me zoo menigvuldige buitengewoone genezingen bybrengt, te laaten ge- bruiken, en om des te beter van huns ne uitwerkfelen te konnen oordeelen; fchaften wy alle gebruik van andere inedicynen, af. : * Was dan den 13 July 1773 dat de lyder het eerfte koud bad gebruik- - te; maar alzoo het alsdan zeer {tuur weder was, ende ook om hem daar niet van te verfchrikken, vermengden wy daar wat warm water onder, waar in hy tot den hals toe een uur zat; beveelende van tyd tot tyd het hoofd Pp a Gris 506 j. B DE BEUNIE onder te doppen, ende herhaalden het zelve ’snamiddags, ende de lyder had- de dien dag elf áccesfen : wy fchikten het ook zoo, dat de ordinaire Doctor daar prefent was, om des te beter verflag te hebben van het gene in het bad voorviel, | Den 14 gebruikte hy wederom twee koude baden, en hadde dien dag maar zeven accesfen, Den 15 wederom twee koude baa- den, ende beproefde dien dag maar twee groote en drie kleine accesfen. Den 16 wederom twee koude baden, en hadde dien dag maar een doch zeer gemeen acces: wy beflooten als dan maar een bad daags te laaten gebruiken, zoo om dat het weder zeer guur was, als om dat het kind tegenftrevig begon te worden, _ Het baden wierd aldus vervolgd tot den 28, wanneer wy wederom by mal- kanderen waren, ende vernamen, dat de lyder geene accesfen maar flegs eení- ge trekkingen in de oogen gehad had- de, dat hy de hand aan het hoofd konde brengen, ende dat het flingeren van het been byna weg was: de baden werden vervolgd tot den eerften Au- gus- rn ke: en. 3 sE OVER DE VALLENDE ZIEKTE. 597 gustus, wanneer wy met blydfchap ver- ftonden, dat de lyder geene de minfte trekkingen der oogen, veel min accesfen, gehad hadde; ende bevonden, dat hy met de kwade hand alles konde verrig- ten, wat hymet de andere konde doen; ook dat hy gaan ende loopen konde, zonder iets aan zyn been gewaar te worden ; dus befloten wy het bad maar over den anderen dag te laaten gebrui- ken, ende hy is van dien tyd tot den huidi- gen dag .zoo gezond gebleven, dat hy van het allerminfte ongeval, tot een aller- grootst genoegen van zyn Vader, voor deze familie ende voldoeninge van ons drien, nooitgeklaagd heeft, en zyneftu- die gematigd doch met lof vervolgt. 1, Hier ziet men, hoe ongerymd het is de teedere jeugd te vroeg ofte te fterk in de letteroeffeningen door te neemen (c) Pp 3 2. Hoe (c) Ik hebbe hier van een allerdroevigst gevat gezien, Een Vader in de Generaliteit hadde vier kinderen, alle zeer geestig ende vol verftands hy onderwees dezelve van hun teerfte jeugd, niet alieen in de letteroeffeningen, maar zelfs in de Arithmetifche, Geometrifche en Mathematifche ftu- dien, zoo dat deze kinderen omtrent de twaalf of veertien jaaren zynde Orakelen fcheenen; maar ci- laas nauwelyks hadden zy achtien. jaaren bereikt of zy waren alie zinneloos, 598 j B. DE BEUNIE _2 Hoe noodzaakelyk het is, de oor- zaak van eene vallende ziekte met al- len vlyt naar te fpeuren, ende hoe die gevonden zynde, men ’er veele van die ellendigen zal redden (d). … 3. Dat men niet ligtvaardig eene val- lende ziekte, alhoewel ret alle de tee- kens van eene Zdiopathique of waare Epilepfia beftempeld, voor ongenezelyk mag opgeeven. 4. Dat deze eenvoudige remedie van het koud bad, alhoewel by onkundige veragtelyk, alhier van een alderbeste gee (d) Ik hebbe hier wederom een geval by te bren-= gen: anno 1768 werd tik geroepen by een kind, % welk de ‚vallende ziekte fympathic hadde; na alles rypelyk onderzocht te hebben , bevond ik de Oorzaak, wormen te zyn; genas het zelve op den gemeenen trant met axtibelmintica; dit kind verhaal- de my , dat in de Franfche fchoole eenige uuren van hier, waar:hy om zyne ziekte uit kwam, nog der- tien andere fcholieren met dezelve ziekte bevan= gen waren, ende dat men alle remedien aldaar vruchteloos hadde gebruikt, ’t geen my wel haast bevestigd wierd, door twee andere Antwerpfche kinderen, die uit dezelve fchool met dezelve ziekte kwamen. Die ook genezen hebbende, en- de geloovende het uit eene algemeene oorzaak voort te koomen, fchreef ik aan den meester der fehoole, ende den doctor tractant, wat myn ge voelen des aangaande was, ende was van zulk uit= werkfel, det niet alleen alle de zieken genazen, maar ook dat alle beuzelagtigheden ende bygeloo» TIEREBER CRRSKIAPE TTA VCH if ‚OVER DE VALLENDE ZIEKTE. 59) gevolg is‘geweest, ende in veele andere kwaalen zeer voordeelig kan gebruikt worden ; waar van nog eenige voorbeel: den, des noods zynde, zoude konnen bybrengen. id Dn “5, En eindelyk, dat dit middel met recht ‘den 1yst der beproefde remedien tegens die vreezelyke kwaale mag ver- grooten, ende des te meer , alzoo dezelve voorzigtiglyk geadminiftreerd zynde,men voor geene onheilen te vreezen heeft. Slegs wil ik alleen hier een, voor- zorg by doen van het koud bad nooit als in tegenwoordigheid van ten minften twee perfoonen te laaten gebruiken in val lende ziekte: want ons lydertje heeft tweemaal zyne aanvallen in het bad ge- kreegen , ende zoude waarfchynelyk ver- dronken zyn, waar *t zaake men hem niet fpoedig de behulpzaame hand had- de toegereikt; ik zegge in tegenwoor- digheid van ten minften twee perfoo- nen, om dat welligt een teerhartige vader, eene zwakke moeder, ende ee- ne ligtverfchrikkende meid , met angst bevangen wordende, alles verkeerd zou- den verrigten. My dit geval van te groote aange- leegenheid fchynende, hebbe het zelve Ep 4 ge 6oo J.B. DE BEUNIE OVER DE ENZ, exactelyk aangeteekend „ gelyk ik in alle gevaren van diergelyke natuur gee wend ben te doen; maar hebbe het zel. ve niet willen bekend maaken, voor dat het eenen ruimen tyd geleeden was, om des te beter over zeer waar- fchynelyke radicale genezinge te kon- nen oordeelen, ANTWERPEN dez 5 April 1777. WAAR! Bladz. 6of WAARNEMING VAN EEN ZEER AANMERKELYKE SPLYTING IN DEN | RGS EG RA A Di VERZELD MET EEN GROOT WATER HOOEF D. DOOR eG de a he 1e ir September 1771 vifiteerde ik het zoontje van N. van Benthem, waar van zyn vrouw ’savonds te vooren verlost was, de verlosfing was natuur- lyk geweest, hebbende de vrouw niet veel geleden, en had ook vervolgens een voorfpoedig kraambed. Zy had geen geheugen van enige lichaams bele- Pp 5 dí- 692 GG, GREEVE OVER EEN diging geduurende ’t zwaar zyn, een fchrik echter had in de eerfte beginfe- len der zwangerheid, haar een we- zentlyke ontroering verwekt. Het kind dat zeer zwak was, had op het onder- fte van den rug en lenden een zeer aan- merkelyk gezwel, van een onaanziene lyke gedaante, met breede vaste ran- den in deszelfs omtrek, en van boven dun en blaasagtig, met een doorfchy- nend vogt gevuld: * was van boven enigzints onthuid, waar uit een groote quantiteit dun en wateragtig vogt vloei- de; de bovenj rand, van *t gezwel be- gon op eenige der laatfte rugwervelen, en ftrekte zich van onderen over.die der lenden en byna ’t geheele heiligbeen uit. Dit gezwel kondigde het gebrek aan, dat men Spina bifida noemt; de beide voetjes waren zeer fterk binnen- waards gebogen, zo dat als mem de beentjes uitftrekte, de planten der voe- ten elkanderen raakten ; de dyen en been- tjes waren recht, maar na de propof- _ ‘Üe van * kind korter dan natuürlyk, en zonder enig merkbaar teken van beweging; Het hoofd was van een nd- tuurlyke grootte, maar zeer zagt van beenderen; de klopping en eh oe den ck er & te rn nr Be a SPLYTING IN DEN RUGGEGRAAT, 603 der herzenen was ter plaatfe van de fontanel zeer gering; de onophoudelys ke binnenftuipen deeden my met re« den onderftellen, dat het leven van kor- ten duur zou zyn; de naauwe oppervlak- te vant gezwel dekte ik met plukfel met een drogende zalf beftreken, en verze kerde dat door een breede navelband, Eenige daagen was de ontlasting uit het gezwel aanmerkelyk, echter ver- minderde het kind niet veel in kragten; het begon de moeders borst te zuigen, en nam daar in zo toe, dat het op de drie weeken reeds in kragten fcheen toegenomen te zyn; de naauwe opper- vlakte van ’t gezwel verminderde, en daarna, na evenredigheid, de ontlas- ting; maar toen zettede het gezwel zich meer uit: eindelyk byna geen vogt meer uit het gezwel zich ontlastende, begon ik een zigtbaare uitzetting van * hoofd te bemerken, de naden verwyderden zich, en de klopping der herzenen bleef even duister; ’t was nu dat het kind de moeder als een gezond kind zoog en merkbaare tekenen van toeko- mende kragten en aangroey toonden, niet tegenftaande gedurige fluiptrekkin- „gen: in dezen toeftand bleef het enige daa- 604 G, GREEVE OVER EEN gen, maar daarna nam het weder af; de ftuiptrekkingen vermeerderden, ge- volgd van een geduurig braaken, waar by dikwils veel bloed ontlast wierd; hier door fcheen het van uur tot uur te zullen fterven, zodanig dat ik eni- ge daagen aan den anderen verwonderd was het nog levend te vinden; hoe na ook aan het uiterfte gebragt, zo dat het niet als met een weinig zog ge- laafd wierd, begon het echter weder beterte worden, en met zeer veel graag- heid het zuigen te hervatten; na maa- ten dus de kragten vermeerderden, en % kind meer vogt in kreeg, en *t ge- zwel in zyne oppervlakte geheel droog was geworden, begon deszelfs grootte veel toe te nemen; de dyen,„ beenen en voetjes zetten door een zugtgezwel uit, die daarna buiten gemeen hard wierden; men bemerkte toen een geringe be- weging in de teenen; maar als het kind over eind gezet wierd, zag men datde afgang, en ’t water onwillig ontlasten; het kind was nu zeven weeken. oud, en het hoofd zo zigtbaar vergroot, dat ik er de eerfte maat van begon te ne- men: na een voetmaat van elf duim, bevond ik de lengte van ’t hoofd, voor van SPLYTING IN DEN RUGGEGRAAT, 605 van tusfchen de wenkbraauwen, tot ag= terin den nek, 11: duim, en van % ee- ne oor tot het ander, over het Crani- um heen gemeeten ‚9% duim ; ’taangezigt onder de uitzetting had alles overeen- komftig met een gezond kind; veertien dagen daarna, was het hoofd na de meeting 13 duim in de lengte, en 10 duim in de breedte, en den 24 Novem: ber bevond ik de lengte en breedte we- der een duim vermeerderd, ’t gezwel van rug en lenden was niet minder te- vens in grootte toegenomen, en door een zigtbaar water in zyn bovenfte uit- zetting opgefpannen: ’ kind was ta- melyk rustig, de harde zwelling der dyen, beenen en voetjes verminderde, en wierd zagter; de beweeging der teenen was nog in derizelfden toeftand, Op den 1 December was het hoofd weder in lengte en breedte een half duim vergroot; op het voorhoofd be- {peurde men een ligte herpes, als een beginnende dauworm, dit maakte ech- ter geen verderen voortgang, maar ver- dween allengskens weder; de uitzetting van het hoofd bleef toenemen , en niet alleen dat daar door de naden zeer ver- wyderden ‚maar de beenderen van % Cra- ni- 606 GG, GREEVE OVER EEN nium waren ‘hier en daar doorgaat ; en op andere plaatfen zo buigzaam; dat men ze door een ligte drukking na binnen!deed wyken; het hoofd was dus in ’t algemeen zagt, en zo doorfchy- nend, dat men by kaarsligt ’er door heen fcheen te zien, Den zo Jan, 1972 was de lengte van ’t zelve 16, en de breedte 123 duim; het kind was rede- lyk rustig, maar kon, door de toene- mende zwaarte van het hoofd; byna geen andere politie verdragen, als leg- gende, want over eind zittende wierd. het aanftonds gemelyk en zeer benauwd, dus door de geduurige legging wierd het hoofd eenigzins fcheef; in alle mes tingen dieik van 14 tot 14 daagen waar- nam, befpeurde ik verandering; de grootfte muts van de moeder, kon het hoofd niet meer overdekken, en zulk een bovenmate groot opperhoofd, en klein aangezigt, gevoegd op zo een klein lichaam, maakten het’ kind mon= ftreus, want den 28 April was reeds de lengte tot 1gten de breedte tot op 17 duim toegenomen; niet minder als de aanwas van het hoofd, was ook het lenden gezwel vergroot, deszelfs randen bleven hard en vast, en waren met SPLYTING IN DEN RUGGEGRAAT, 60% lange hairen begroeit, daar tegen wa- ren de vliezen die het bovenfte van ’t gezwel omkleeden, gelyk een blaas met vogt zeer (terk gefpannen, hebbende hier en daar onregelmatige verdeeldhee- den; ’t overige lichaam dat in groey was toegenomen, bleef nu eenigen tyd byna in denzelfden ftaat ;een darmbreuk echter vertoonde zich aan de rechter zyde : altoos buiten den flaap waren de oogen in een geduurige ftuipagtige be- weging, en ik kon, hoe dikwils het ook beproefd hebbe, nooit merken dat het gezigt zich op eenig bepaald voorbeeld vestigde; maar van * gehoor was bui- ten tegenfpraak eenige aandoening, want een fchielyk onverwagt geluid verwek- te {chrik, waar door % lichaam zigtbaar fchokte, en wierd dan altoos door {chreyen gevolgd. De dyen, beenen, en_ voetjes, waren nu geheel ontzwollen en volftrekt lam; den afgang en * wa- ter bleef onwillig afvloeyen: dit zag men duidelyk als het kind over eind ge- gezet wierd, maar deze ftand was zeer vermoeyend; de beide armen bewoog het maar zeer zwak; den ro Juny was de lengte van ’ hoofd tot 20, en de breedte ook insgelyks een duim ver- Icer. 608 GG. GREEVE OVER EEN meerderd ; het lichaam vermagerde over * geheel, niet tegenftaande het greetig bleef zuigen, en by tusfchenpoofen ook een weinig pap gebruikte, en *% fcheen buiten tegenfpraak, dat als de moeder het aanfprak, en met den vinger op de kin fpeelde, dat het enig teken van lachen gaf; de vermagering ech- ter van ’t lichaam nat toe, maar daar en tegen groeiden ’ hoofd en lenden gezwel, Want op den 1 Augustus be- vond ik het eerfte 21 duim in lengte en 18: duim in breedte: *t laatfte was nu zo fterk uitgezet, dat het meer grootte befloeg als ’ lichaam eener bou- teille, de bovenfte vliezen waren als een dun hoornagtig vlies zoo fterk ge- fpannen, dat men zich verwonderen moest, hoe vliezen zoo fterk. uitgezet _de behandeling van ’t kind zonder open te bersten verdragen konnen; -dit leed echter nog tot den 29, wanneer ’er ee- nige vogtige uitdamping aan befpeurd „wierd; hier door fcheidden den 1 Sep- tember eenige hoornagtige laagen, en de uitlekking vermeerderde zo aanmer- kelyk, dat % vogt door. de wieg heen dreef, Schoon ’ gezwel niet volkomen openbarstte , verminderde hier door ech- ter SPLYTING IN DEN RUGGEGRAAT, Ó6g ter de kragten, hand over hand; ftuip- trekkingen openbaarden zich, zo dât eindelyk dit ongelukkig kind flierf’s nagts den 5 September, 6 dagen finder als een jaar oud zynde, Ter belooning voor myn moeiten; ftonden my de ouders toe, om een on- “derzoek aan ’t lenden gezwelen’t hoofd te doen; het welk ik in byzyn van den Geneesheer G. jp. sCHUTT, (die hét kind nevens andere Heeren dikwils be- zogt had) verrigte. Ik begon met het gezwel op de lenden te openen, fnyden- de volgens de ftrekking der wervelbeen- deren ’t zelve van boven tot beneden geheel open, waar doot een groote quan- titeit helderen enigzins lymagtig vogt, £ welk in ’t gezwel nog bevat wäs, ver- vloeide: t gezwel dus in de lengte geo- ‚pend zynde, zag men, dat de boezem vân % zelve getnaakt was in de omkleeden- de vliezen van de medulla fpinalis, welke medulla ter plaatfe der rugwervelen “was verfmolten ; de zenuwen die in ’t òn- derfte der leden de Cella Eguina maâ- ken, en zich van daar nä de deelen in Ze bekken, en onderfte exttemiteiten uitftrekken , waren wonderlyk verfchikt: boven het begin der fplyting, de rug- re U 17 hi ad Ox ade _ Wets Óro G, OREEVE OVER EEN velen affnydende, en van onder het heilig van de. darmbeenderen, nam ik dat gedeelte been’ geheel uit: waar in by nader onderzoek bleek, dat de {ply- ting was begonnen op het zevende rug- “wervelbeen, doorgaande. door alle die der lenden, en ’ geheele heiligbeen ; de lichaamen der wervelbeenderen wa- ren natuurlyk, maar alle de uitfteek- fels in eer gefmolten, maakende zo wel aan de eene als aan de andere zyde, een breeden beenigen zoom, tusfchen wel- ke aan die der rug, de zes onderfte rib- ben zyn aangehegt; de doorgang der zenuwen is dooralle, door gaaten , by- na het zelfde, als men ‘dat ‚natuurlyk ‘in % binnenfte van % heiligbeen. ziet. _ Door de zagte deelen. van het hoofd, deëd ik een. kruiswyze infnyding; dee zelve waren zo dun, iûzonderheid ter plaatfe van. de fontanel, als vogtig par- quement: na de bekleedfelen van ’% Cranium geheel weggenomen te hebben, zaagde ik het. Cranium in zyne rondte door, Zeer wonderlyk was deze beeni- ge calot met onderfcheiden beensgroeis jingen gegroeid; niet Alleen waren de naden zeer verwyderd, maar op veele „Plaat{en'zo in’ voorhoofd , opperhoofd, 5 agter. SPLYTING IN DEN 'RUGGEGRAAT. Ó1T agterhoofd, als. by de vereeniging der flaapbeenderen, waâren veele gaaten, welke echter gelyk de fontanel met een vlies gefloten’ waren; hier en daar wa- ren deeze beenderen zo dun, dat ze op de drukking der vingeren ‘weeken: op andere plaatfen, inzonderheid de punt van ’ agterhoofds been , maakten “zy weder een veel dikker dan natuurly- ‘ke beenlaag. *T mogt my niet gebeu- ren, ‘hier. van bezitter te worden. _ _ Tusfchien het Cranium en de dura ‘mater, vond ik geen water; het waren ‘de beide Zobi der. herzenen met des- ‘zelfs vliezen overdekt, welke zich na t wegnemen van 2 Cranium vertoon- “den; geen vogt had zich ook geplaatst —tusfchen de vliezen der herzenen; de dura mater was zeer dun, en de pro- cesfus faleciformis haäd de gedaante van _ een celwys vlies; de darmagtige kron- «kelingen der herzenen waren minder als natuurlyk, doch echter zigtbaar ; de „zelfftandigheid der herzenen was zo zagt, dat ze weinig aanraking duldde; dezel- ve voorzigtig opligtende en doorfny- dende, vond men al het water, dat ge- lyk als in % lenden gezwel, helder en «enigzins kleefagtig was, in de hollighe« OPEANEL VY Qaq 2 den 612 G, GREEVE OVER ENZ den der herzenen verzameld; de voor- herzenen waren als twee met water ge- vulde zakken, en die zelfftandigheid was hier door zo uitgerekt, en dun ge- worden, dat ze op veele plaatfen niet „meer als een pink dikte hadde; de klei- ne of agterherzenen, waren door % water zo verdrukt, dat ’er byna niets van te zien was; desgelyks maakte de anedulla oblongata geen kennelyk wezen uit; de zenuwen waren zo zagt, dat ze zonder breking, byna niet konde aan- geraakt worden, maar daar en tegen maakten de verwyderde bloedvaten „in den-grond van * Cranium, een aange- naame vertooning. à Ik had gaarne in een nader onder- zoek alles nagefpeurd, maar dat mogt my, welke moeite ik ook aanwendde, niet gebeuren; en de vader ; die in alles naauwkeurig op de handen zag, was reeds verdrietig, over den langen tyd, dien men met de bewerking, befteedde : een zaak, die men in dêrgelyke geval- len meest ondervindt, en die men altyd moet betreuren, | [ WAAR Blade. 613 WAARN E MIN GG VAN EEN E NAG EBO OR TT E, WELKE , NA DE VERLOSSING, AFZON= DERLYK IN DE BAARMOEDER WAS AGTERGEBLEVE Ne DOOR __H. MIRANDOLLE VAN GHERT. «9D, SVD, r.M, S. Uur. Min, Sec. MERAN ED en en van lux den in su. 3m.55S. Lof 75gr.58m. 458. Sec. 718r28 M. 45 S, lo gender Middag, STERREKUNDIGE WAARNEMINGEN, GEDAAN TER BEPALINGE VAN DE BREEDTE EN LENGTE VAN COCHIN, OP DE KUST VAN MAS RADARS GENOMEN ALDAAR OP DE VOLGENDE WYZE a | Í Jaar, | De Tyd | Voorwerpen, [De Hoog- |De Tyd op het/Foutby't|De Breedte af- |De waa- De Lengte van volgens waarop de |te van de [Uurwerk, op |Quadrant.| geleid van de |re Breed- Cochin, van de Maand,/ _ het Waarneminge n{voorwer- |den fchynbaa-| Middag Hoog- | te van | Middaglyn van Horologie| gedaan zyn, |pen, ge=|ren Middag van ten, aan ydere | Cochin, | Greenwich. en Dag./nade Ster- nomen |gelyke hoog- zvde van het Noord- rekundi- door den {ten der Zon. Toppunt. lyk. ge wyze. Quadrant, (2) A. 1777. U. M. Sec, Gr,M.Sec.\Uur. Min. Sec,/Min, Sec,| Gr. Min. Sec. | Gr. MS. |Uur, Min, Sec. Mey 3 |20. 22. 4rjZonsbovenrand (37, — —| 0. O. 26 | |2o. 24. 53)— onderrand |37, — —| O. O. 26 20, 26. 49|—— boven — 38, — —| O. O, 24 21. SI I6j— —|58. 15. —| IIe 59 17 21. 53. 30) — onder —_ | 0. Ie 30 21. 54. 26) — boven —|5g. Oo —| O. O. 21 al. 56, 39|— onder — — — —| O0. O. 21 42. 4 IJ onder — je — —jdezelve gemld- Í 2, Ó, 15) —= boven —l—_ — —|{ deldgeeft 2, 7 17} onder —|58. 15. —| o. 0. 23} 2, 9. 29|— boven —\— — —|zoveelhetUur- | 3. 31. 45) ——- Onder —-|38. o o©| werk te ras 3e 33. 59|—— boven — — — loopt, of voor 3: 35. 59|— onder — 37. — —is met den waa- 3, 38. 11 — boven —— — —ren Tyd. 17. 25. 37|Maansben. rand,1g, 15. O/ 17. 27. dij TTT |I0. 45. Of | 17. 29, dl — — —|20. 15. O| -— « en Nl SST 17. 31. 56] 20. 45 O | ol 19. 56, 45 Zons bovenrand |3o. 45. el o. oo. 48 75.81.57 M. 45 [ 19. 58. 5Y|— beneden —— |= Beoosten 2le 6, 44|— boven \47e Oo ‘Greenwich, en 21. 8, 59|— beneden — —j — — 49 alzo Amfterdam _— 5 | 2 52 37 — — =—idezelve ge |is beoosten 2. 54. SO|—- boven —=|— — —Imiddeld is 48 [Greenwich 4. 2. 35|— beneden —|30. 45. Oldat ’t Uurwerk 485 30 M, 4. 4. 49|— boven —|— — =—lte ras is. En is Cochin beoos- — 8 | 7. 43. 4ojde Ster B. Urfa heeft daarom ten Amfterdam Major, aan de gewonnen 24 7igr.27m, 45 £ Noorder Merid.|42. 22, 36jSec. in de laat- {te 24 uuren. En = |= = O8 54m.50 fec. --- 9 59-55 — Lo, so, EN CE 9. 57: 49 == |. kl an 5621 — mm —— 9 23. 361 By'eene Emerfe, of uitgang uit de fchaduw, van Jupiters Eerften Satelliet; het Uurwerk zynde 3 minuten 1o fec. te ras, door de waarneming van de hoogte van de Spica Virginis ten oosten, en cen andere Ster van Pollux ten westen; bekomen de Lengte beoosten Greenwich ’s Obfervatorium by Londen Io. 10. =—jSpica Virginis Z|7o, o. 32 10, 33. —in Urfa Major |49. 31. 48 Noord D. 2. Of yCorvi, Zuid 63. 4Ie 36 5 == 5u. 3M.55S. Ee {or 75gr.58 LE of beoosten Amfierdam in Graden, Min.en Sec, _ 718M28m.455. () Des rekundige Ty begint de Uuren 's Midags , en loopt hort tot den vols gender Middag, van Mor 24 uuren, / | W. SMITH | WAARNEEMINGEN OMTRENT DE LUCHTS-GESTELDHEID, WEDER, EN WIND: WE ESS IN GEN IN DE JAAREN MDCCLXXI, MDCCLXXII, EN MDCCLXXIIL DOOR MUL LEN dy MAIMI MER ME A A WL ad TAR RD e Jl } « Barometer. ?s Morg.\’s Midd. lag. 10 29. Of —_— HE 7Ì — Zil de 5: — 5ij= ÓÌ — zij OÌ 71 |— 8Ì Sj BE|— 7 mt rn ol— Til 7 ij— 8if— 84 2 Qi Oi ei Ö laet ad me 4 5j—1I0 |—IO0ï Ój— 8 |— 7À ome Si 0 | 7 Bj 48 O— 4 ij 7Ál— 8 2/30. Of|30. Of 3|29. I12 |29. I1 4130. Oil 222: 81 |— 10 6|—Ioil— 7 7 2 | ÓS RE — Tij 4Ì OI |—=IIË e) —-104 1 —=IO 0 Laagtte Laagtte Haogfte Barometer. Barometer. Hoogfte Therm. binn. gr. Laagfte Therm.binn. gr. Hoogfte Therm. buit. gr. ‘Therm. buit, gr. 629 TN KOERAR GYN rr, Thermom. Windftreek, Weder. Binn. Buit, mo, (mi. zo, zi, | °sMorg. | ’s Midd. | Gefteldheid, 4647148148 | ZZW | Z W _[Betrokken: 47E |= |45 | Z |Reg.en Wi, — {46 (43/43 {[W 4 W| Z W 44 43 |39 |— W_[W 4 W{Wolk. Reg. 42142 |—{4Oo{N N W| NW 49 [40 [34/34 | Nt W O, Hel. Sne. 38 137 |35/37 |W Z W| Z W |Duis, Buyig 36 |— {31/33 | NW [NW tN|Wolk. Betr, 35136 {29{32 | ZZW | N tW [Helder. 34135 {— {30 {| NNO{ NW Sne. 33133126{27 | ONO | NO [O, Helder, 20 |27 |17 |21 o O NO {Duister. 23 [23 |i2|i5 | OEN | —— [Held, Wolk, —{—{iol2s | ONO | Z W |Duister. 24 {24 |18j— | OtN | ONO Held, Wolk, 23 1— 19/23 | ONO /{ OtN [Wolkig, 22leelrsie2f O tN | ONO [Held. Wolk. — [23/18/23 | ONO { OtN [Wolkig, 23124127 31} ZO | O ZO Duis. Wolk, 26{27 {28/30} OtZ | OtN [Wolkig. 28 [28 lag l— | Ot N N O [Duister, 30{52|31!33 | ONO IN O tO Wolk, Sne, 3313413435 | NW |W Z wRegen. 34 | — |— (34 —_— |Wolkig. 35137138 (38 [W Z WIW NW 36 |—|35 —| Z4W | 4 W |Be.R.enW 37 |— |37 (37 W N W St. Wolk — {36132 32 | 4 W [| O ZO [Betr Sne, 34133 26/27 | ONO | —_— |[Wolkig. 33134 133135 | 4 W | ZZW |Duis. Reg. 36138 [46147 Zt W {| Z W IBetr, — o LS : T zi En 8 } Miadelb, d, 29. 7% 47 \ miadelb. sr. 34 48 \ ui Ús f Middelb. gr. 30 630 | FTE RU AR Ni Barometer. | Thermom. Windftreek. Weder, Binn. Buit. D |'s Morg.\'s Midd.\mo. \mi. ne. az. | ’s Morg. | ’S Midd, eg mma | en | nnn | | nn | mmm | nn mm mmm dn 129. Oi|29. Of|gO [go |4I |go) W tZ w_N WwiWolkig, 210 |—10Îj= | — 5 ze WZW Twe ZS. Wi. Betfe 330, 2 30. 2dj— | — |36 39 NS wiw z wio.H. Wolk, | 4 2} | | [39 [40 WeN | N W |Betrokken. 5) — 3 |= lar [37 [46 {WN WIJN N W Ol gi|— zi |40 [33 |38/ O NO | NO #Wolkig. gi 2 2 135 |35 [23 [23 IN O LO O NO (Helder. Sl oil— 1 133 [32 [30 |27 IN N W Sne. Wolk op 3 | 24129 8 [18 {26 IN O t O| —— Wolk. Sne toleg.12 |2g.11ij28 [27 j2o|24) OtN| O Sne. Wol riro |= Sj |28 [ar |1o| Z4W | 4 ZO Duis. ii 7 1 742627 |1ó|28| ZW | N W jSne I3l— rijk |28 [29 | 28 | 30 0 Z O (Mist. ral— 8 |— 8 [29 |— [27 |— ZZO| OZ0 | Wolkig. rsl—ro |—ro [28 |— [2i {30} NO 0) iGl—rotl rr |3r [32 |33 [38 |Z O t Z| O ZO Beer. Reg. ro. 24130. 38/34 l36)30|4i| ZtO | Z O |Mistig, rl st 5 136 (37 |35 |go|Z O t O| O ZO O. Held. Mi rol— gl 4 [37 [28 [32 {LZ Ot LO Helder, oól— 1 — ole |39 | —|30| Z4W | 4 W |Mis, Wol 2129. rr |29: HI 38{1—[34|42| O ZO O Held. Dy ph, lSrokl == 334) Ot Ze} 4 ZO JS 23} 108 —10 36 |— 1351392 ZW} Z W_\Mis, Wol 2al— gf 9 so lg2 [4448 4 W |Z tW |S. Mis gsj— 6 — 71|41 |43 [37 | 47 OZO| ZO [Wolk. Betr oh Of 10843 |— [39 f4O)4 LZ W Z t W Mis, azo, óf 30. gd —_Il4sl zZz W | X tO |S-Mis, Wa 2bl2g.12 29.12 lat 42139 \go} ZO I44O0 Hoogfte Barometer. d, 30. a 5 Laagite Barometer. d. 29. }Miadelb. He AO Hoogtte Therm.binn,gr. 4 Ei Be Therm. binn.gr. Een oosfte Therm. buit gr. 25% pd 5 ‚p Miadelb. gr. Laagtte Therm. buit, gr. 32 631 NLS AAR Te Barometer. { _Thermom. Wind{treek, Weder,. Binn. Buit. Ys Morg.’s Midd.|ro, [mi mo. rai. | ’s Morg. | °s Midd, | Gefteldbeid, 129.11 29.10 | 40 4034/35 | Z to | OZ0 [Duister, ol— Bij 8 | 39 |— | 36 | 43 0 O tZ |Wolkig. — 7 |= 65138 [29135 [40 | OZ O O _[Betr, Wolk, gd Ó __—_——|— 40 132 36/0 t NONO |Wolkig, sl— 65 — Ó [39 |39!30f32| NO | NNO Duis. Sne, Gl— 5 — 44136 {136 |— {35 | NNO | N t W [Sne, Betr. 4 5 || NW IN _N W[Wolk, Sne, sl— sti 6 |—|—!zrf35 |W NW| N W [Sneeuw, o— Zi 78|35 13713236 | NW IN WeN Betr. oke 9 — 3E |3 NO ÍN O t OfBetr, Wolk. il—rot —1OE|— {35130 [37 | ONO [N O t NfWolk. Betr. gril 9 |— 137138 | O ZO |Z O t OfBetr. Reg. zi Zi 72|37 |40{44|48 | AW |Z4W O. H. Wolk, p= 8 7 [41 44 [4 |= ZZ O0 [Wolkig. s— 5 44 \45 (42 {gi IN WeNj N W [Regen. 6l—10o —-10 |43 |44 | 4O | 47 Z OZO |S. M. Betr. gj 12 [44 j— [38 | 40 NO IN Ot OjBetrokken. 8|3o. 1 |30. 1 [42 |42|37|43 | ONO | ——— ol HB jg |38jg2| OEN ONO o sn 1 | [41435 |4I W W tZ jReg. Betr. 129. 1of |20. 118 | — |— |44 | —-| NW INN Wia ——= 212 Ee 39 39 |30 [37 | NO [NOt NO. H. 3— OE 9 (37 [37 |3L [33 ONO {NANO |Sneeuw. 410 — 94/35 [35 28 [31 | OtN N O s— Ol 33 [33 |2Ó | 32 Oo O t N |Betr. Sne. ll - |= 32 3E [WN W/ N W |Sneeuw, ng 9 || lg NW | WeN | Betr, 8l—rotl— 11 |34 135 (33 39 | 4 W_ |Z t W |Betrokken. gli | | [28137 | O tN {ONO (Wolkig. of30. o#30. ok} 35 [36 |= |— | O NO {| NO Held. Wolk, i—i 2 | 137|40! OTN ti ZO |Betrgkken. Hoogfte Barometer. d. 30 2 \m: rd ren d. 29 Pe d. 29. gi oogfte Therm.binn, gr, 5 Mu: ë lc A PIDeEn pe TE ee EE Hoogfte Therm, buit. gr. 5 ran Ce pl Laagtte Therm, buic, gr. in PMigacib, 5 37 *63 2 Á P Barometer. Thermom. Binn. Buit. D's Morg.}’s Midd. lano, \oni. if30. 24/30. 2 {36 [38 [33 | 44 gf Kf 1 {37 [— |36 (43 zj OÎ|— Of | 39 [40 | 41 |4Ó en 40141 | 39 |40 529. II |29. IOÂ|— [42 [37 |4L 61112 [41 | 41 | 41 |— 30. 14/30. Of | 39 |40 | 39 |— S|29. 115[29. IO5 | 38 |— | 31 |44 Io |—I0 [39 |42 [35 43 zol—=11E|30. Of | 40 |— [37 42 zif3o. 1 |29.1I [41 |43 [38 (44 z2|29. In | OÌ|— 144 [37 (49 raf gl |—1ot | 42 [45 |38 (46 r4j=10i|— 95143 [44 [40 | — 15 5il— 8 [44 [41 [38 (35 16— 84|— 85[39 [39 |32 |34 1710 (30. Of} 38 [40 [38 |41 18/30. 2i|—— 22139 |— [39 (39 1oj— of|— Ok |— {39 |37 |38 gol29. 12 40 [42 [38 [42 arf3o. 1 |——|41 |— [45 [48 aal20.114|29. 10 |43 [44 | 4Ó [SO azj— Sif 84/45 |4O |— — 24 == | 46 |47 [45 (47 25 —m |— |— |43 46 26f—12 [30. 2 f45 {46 | 42 (45 gren esnj Tj 74E 47 28f29. 11 [29.10 [47 |— 146 |53 og gif 9 |4Ó |— [44 [SL Ben el IT Hooefte Barometer. Laagte Barometer. Hoogtte Therm,bian gr. Laagtte Therm,binn,gr. Hoogte Therm. buit. gr. Laagite Therm, buit. gr. KR AM mo. mi. | ’sMorg. | ’s Midd, | Gefteldheid, d. 3000 ! N d. 29 3, }Miadelb, d, 29. 10% L. Windftreek. Weder. O tN O NO [NO tO N OtNIN N WiBetrokken. NN W Ww W tN N tW OtN [O … O0 NO IN N OtO N NO O t N NN W ZZW WtZ {iN WN WW _—_— NW INN W NtW INNO IS. W. Re NO tO| N tO0O |Betr. - NN W{ WeN Regen. N O N W (Betrokken ZW | WtZ Ss. M.Wol WiN [WN W[|Wolk,. Re WNW| W tz IN W IN WetN NWeWIW NW zeten Wit & ZO [ZO WNW N ZZO 40 5 } Midaclb. gr. 4u 53 P Middelb gr 42 31 «he hd 633 M E V. Barometer. Thermom. Windftreek. | Weder, Binn. Buit. | Morg.\°s Midd.frno. \mi, vao. [mi | ’s Morg: | ’s Midd. Gefteldbeide mm mn | mn | amen | nn mm | annen ann 7148/43| 48/4 O t Of O |Regen, Hi —l49|53| ZtW | Z tO |Betrokken. 147 |5o}44| 58) ZO —__—|S. M. O. H, 5o|53|so|ó2| O tZ |Z O t Z|Wolk. Betr. 53155|53|58| 4 tO |Z ZO |—= Reg. 54157 |51|67|4 Z Wi Z O |Helder. 56{59|54|66| O ZO Wolk. Betr. 59|70{4 O t Of Z t O [Betr, Wolk. 6olór}sóló6ó| WEN} NO [Wolkig, sol—|ss|ó2| NO N W |Betr. Wolk 6ofó2|57|66| ZtW |Z tO |Wolkig — [óol55{57|4 Z W{ Z W |[Betrokken, 58 |6i|—{ó2| W tNIN N W|Wolkig. 5964/57 [73| OENF O 631ó5[6r}78| OtZ|OZO 5iógl—f76|4 Ot Of Z tO Helder 67|68|66/68 [4 Z Wi NW f[Wolkig. 3iór|sils8| NO ÍN Ot OlBetr. Wolk. 58159 |54{59| NNO|N t O |Wolkig. 57|—|51f58{N O tOf ONO 5olÓrlso{fórj| NNOJNtW —=|bol jl WENj NW I= 56\ór{53jó2|W ZWI Z W sol 55 65| ZW IW N W 60163 \=|66lW ZW| W _|nelder. 62 |6ol62}64| ZW |W NW ig. Z 56|58| ZZ Of W tZ |Betr. Reg. 7z|ó3f6r;ó3fs2| ZtO JWZ W{Wolk. Betr. NI —IIËSÓO \— 541581 W tZ a mene Hoogfte Barometer, d. 30 2 ° Lage Barometer. d, 29 7 Ì miadelb. d, 29. IO% | Hoogfte Therm.binn.gr. 69 , Laaelte Therm. binn. gr. 47 bMidaelb. gr. 58 Hoogfte Therm, buit.gr. 7 + ; ds Laaglte Therm. buit.gr. 43 fMiddelb, zr. _óof an 634 TD NRD Barometer. | Thermom. Windfti eek, Weder, Binn. Buit. | D's Morg.'s Midd, fra. pi, leo. mi, | ’s Morz. | ’s Midd, | Gefteldheid. r|29. 85/29. o4f6olói|só{so, 4 W W [Reg S. gl—rr |30. off 58/58 53153) WtN |} N W |Betr. Reg 3130. 2 |— 2 | 57/59 | 54 | ó0)W_N WNW t W| Held. Wol naan emeente gl Hi mf 58|6o|5ólósf LZ O OZ O0 |Wolkig. 5 — 1 |óol61!62|66| NW IN N WiBetr. Wo 6l20.12 |2O.1ii|—{60l59i63| NO |NtW zi—rmij—r2 |—ló2|55lÓg) N O, Heldef 8|30. 18/30. 1 | Ó2|67 63 | 70 O tN IN N OfWolkig. of— 1 — of} 64|68| 62/70} O O tZ rol29. 115 29.103 | 65/70} 68!81i| ONO[O tN ril —10 \—-ro |6olzil—!78| ZAO | WEN | ia — rot —10! | 7o|— |=! 76) ZW [WN Wi 13 rr —12 | 68|70/67173|W ZW NW | 14 | 6716763! 64|N N W Betrokken’ I5|—=LI |—10 65166 |62/ 63iN WtNf Z t O 1ól— 5i— 44} 63|63|56'57| ZO |O t Z |Regen. 17 —- 53| 6of6ol53| 54} NO N W [Betrokken Bl 65 — 8 | 5olsol—! =| NtW [NN WiReg, en zor —r2 | 58|=|58| 59) NW | W_ |Wolk, Bet 2o|30. 03:30 OF| 5960 57 | Ó2 N WeN{ N W [Betrokken gi — 1 |— 1 | S8|— | 54; Óof _N t W N 22|— OÌ 57158 {53 | S5O|N_N W N t W 23120. 12 zo. 118 —_l—|só{6GIINWtW| N W [_ ag|— LIE — 12 | 59 [60 | 03 63| NO N tW Re 25/30. Of 60/64/64! 6o[N N Of _N Wol 26 63165 [63 ! 78| O NO IN Ot O Helder, 27|29. IOF — 9} 66} Ó9 69 | 77 DO MOE EN [Wolk Betr af 8 — 8 |67)66| 62 |G2)N N WIW N W|Betrokkeng 2o|— 10 —-Ioi| 63165 58 OI ——- | NW | 61 [62 (57 63IN N O) NO 3of—1I0Ë | Hoogfte Barometer, d. 30 2 \ Middelb. d. 20 9% 2” kaate ebi d. 29 4 _Hoogfte Therm.binn.grn. 71 \ ur: Latte Dre Ee, gr. 3 jMiddelb, sn 64 Hoogfte erm, buit, gr. I : Laagite Therm, buit.gn. 53 Lmiadelb, gr 07 Amer 635 d: „U L Ys Barometer, | Thermom. Windftreek, Weder., Binn. Buit. |’s Morg. ?s Midd, {mo. \mri. mo. mi. | ’s Morg. | ’s Midd, | Gefteldheil, 29.11 |20. 11 | 61 [63 [61 [66 |N Ot N| ONO [Wolkig. p — 10 |—IO0 | Ó2 [62 |59|so| NNO N Regen. Blof — [64 163 |J6óIN N Wl N W |Betrokken. KH 30. off30o. 1 |—=ló2|58|so|NWeWl WteN 5 — Off Ólj— |59[6ofW NW[ W_ [—= Reg. 6 29.113,29.12 |Ó2/63/62/63) WEN | N W Wolk, 7.30. Oi — {62 [61 |61 [W_N W Wil 3129. 12 LIE | — [64163 164} WtZ{|WtZ|— | == —108| 64165 [61 168 |W _N WIW N W[Reg, Wolk, Io | Ó5 {66163 '6 W tN [Betr, ——= —-10 64l65 [62 \65| ZW {Wez | — gij OE Ó5166|67 —| ZZW |W Z W[_— —-12 |30. of —!67|63 68| W EN [WN W|_— Wolk; 30. ij ci| Ó6l — 65 69 WN Wf WeN |Wolkig —_—_—— 67169163172 }|W Z WI W |delder. — I= 1i |Ó971 65 [76 Z W tN ik 29.12 70/76/7077} „NO f Ot N | Wolk, 29. IOF — 10 | 73/7368 {zo| ZZW W [Wolk. Betf. — 6ll— 7 |ó9[60l62!63 |W ZWI ZW |s. Wind. — 9 —rril 67/6657 Gi jW N WI N W [Regen, — 12 |—-r2 | 65 65162163 }W Z W/ Z t W |Betrokken.: 30. Off —|67|63|65| Z W |Z W t ZiReg. Betr, [30 IE 24} Ó6|— [62167 |N N Wi NW | Wolk. Held. — 2 |— 1 |—|68|60|73| Zt W {ZO |Helder. 2Q.1r |29.1r |68|— {62 /66| NW | W tZ [Betr. Wolk, — 9 8 |67|67|—|63| ZW |Z We ZiReg. en W. — GE|— or 66166 [63 |64\W ZW) N [5.W. Wojk lkr) —|67 |ó5[66| WeN | WetN |Betr, p|30. OE[ZO. 1 {67/— [64|65) NW [WN W Betr. — 2 64} 66 [62 [64 | —— | W tN | Woikig. 29. D 29, 74° 65 65 Gzlóol ZZ Z W IBetr. Reg. Hoogfte Barometer. d. 30 25 nr: Laag Barometer. d. 29 68 f Middelb. d, 29, rof Hoogfte Therm.binn.gr. 76 Laagíte Therm.binn.gr. Ór } middeld, ST. 68 Hoogíte Therm, buit.gre 77 } : Laagte Therm.buic.gr, 57 ,fMiddelb.sn. 67 636 Barometer. Thermom, Windftreek, Binn. Buit, D ['s Morg.’s Midd, loo, |rei. mo. \mi. | ’s Morg. | 's Midd, Ij29. Sil29. Of163 163154 |5 N W W ol mnd 0E ud 62 6 3 & N N WW N W 3 —- mi fÓr | — {58 |— | WtN W 4l—12 |——-12 |Ó2 |—|ÓI |ÓO W W ZW Sl |—|64158168 | NW WN W Ó|— 10f|—-105|64| 65163 [zo |W ZW} Weiz 7|—i0 10 [65167 [62 [69 | ——— | WeN El— Oil 9 1671—|63|66| Z W | WtZ Dj Ole re | Ó5 jr O2 65IW NW IOf—— Of —-10 167-063 |66|W 4 W| EIJ |l [66 | WteN [WN W 12 7il— 7 |—{66\60}63| AZtW [WZ W I3|—- Óij—- 8 164164, — [O4 {WN WW eN l4l—- 8i|—-I0 |——!62163| NW IN N W IS|— 12 {30. off66|— 59 |Ó1f NeW | W IÓl—1r [29.10 |64165)—|66| ZW WN W 17|—- 8E —- Oil — |= |02163 |W 4 W/ WtN 18 |____—_l 64 || WtN |W tz IO Zil 7 {—=|65 6316414 Wet WW Z W 20 7 |—- 8 [65/65 |Gij—| WtZ| W Zij Sif OE} — 163165 WZ Wi WrZ 2e fr 164 — {5E |6O|W N WN W 2 |—-1Oi | |— [59 | ÓO O O tN 24 Óil— 6 [—lÓ4{58|06OE NtW | NO Ui Sil 6162163 |—1Ó3INO ENIN N W 26-10 | lórl NtW | NW 27/30. 130. oil 463 [WZ W W 2 lij 5002 ZW [WZ W 2029. 12 j—-12 164 66 164 1651W N W| W tN qc — 165 65 l6i lj ZW {WZ W sr klos 67 "63174" NO ZO Hoosfte Barometer. d, 20 OU ar: Lasgite Barometer, …d, 5 5ì MGR. Hoogíte. Therm. binn. er, 67 Var: y Lacgfte Therm.binn.er. _ ór gimliddelb, s- Hoegtte, Therm, buit. er. 5 Ee Eeegtte* MEherm, buit. ër. 4 PMiddelb, sh. AND PME "GAS A ADS, Weder, Gefteldheid, deg, en W.R.en V Betr. Reg, Wolk. Hel Aeg. Wol Regen. Betr, Wol Wolkig. Betrokken. Betr. Woll Mist, — S- ERPAT&EOMT B BR. Barometer. Thermom. Windftreek, Weder, Binn. Buit. 's Morg.{’s NBAd, |oo, [zzi, |eao. mi. | 'sMorg. } ’s Midd, | Gefteldheid, 29. IO 429.10 [67 168 [62/66 |W 4 Wl NO |Held. Beer. 30. Of[30. Oi|—= |67f—|Ó5| N t O Betrokken. 20. iz [29.12 |— [68463 |— | ONO rfid 66167|67 167 {N Ot Of O tN |__—— malin — [60163 Ó4| NEON N Wi —=12 64 |— [59 'Ó5 N W _N W/Wolkig, — Gij 8 Ie ló4 |5O 157 |Z W A Betr, Reg. |= l0i| 63 163 F55 |Ó1 | NW [WN Wikeg. Wolk, — Öf 62 |— | 58 |Ó2 W N W en Wi, Ilf er f62 f57 60 | WtN IN N Wi— rt j—=104 [62 [93 fóOj— | ZW |W Z W|Wolkig. —iolj it | Ór| 240 ZW Reg. ile Off |COIÓ63|09 |Z Z WIZZ O Betr. Wolk. — g |——rofl65 6516264 | Z t N ZW Reg, ===l2 |30. Of |O2|Ó3[54|02 | N Wij W t N |O, Helder. Ii |2g. It |Ór foe fse|óol ZW | ZZ O{Betr. Reg. —=12 430. Ooij |= |= |ÓL | NW IN N W{Wolkie, 30. 05429. 113 |Óo|Órf54ló2 | WeN{O ZO Held. Wolk. 20.1 |= |Ó2f56|69| ZZ O| Z tO HWolkig, Ir |——-ro (Ó2róó f57 zo| Z O |Z O t Zit — Oì óalós}Órió2| ZW { Z ZO |Betr. Reg. — 10 | —— [== [S4 60 l60IZWtW| NW |= —_= 08 163 |62|56|58 | NO ONO I= „Fro [Ot fl | OtZ |t OtN lii j——12 [Ó2fÔL {57 | NNO | Net W [Regens ipo. 1 [59f-9{52/55} NO | NNO |Wolkigs zij— 24[ 50 [53 [49/54 | —— IN O t_NfHeld, Wolk — 2 [57 {—}5EI5S IN O tO| NtO [Wolk, Betr. dof |= {15257 | _NO- {ONO Betrokken — OEf— OÌfSÓ [5714950 | N NO | NtW Wolk, Reg Hoogfte Barometer, “ d. 30 24 denis \ miadelb, de an 1 Laagfte Barometer. Hoosfte Therm.binn.gr. 68 % aa Sd Therm.binn.gr. 56 } Middelb, gr Oe Hoogfte Therm, buit.gr. 70 Laagtte Therm. buit.gr. 40 +Middeb, Sr, 59% Dem 20 s’ Avonds ten 5 vuren, Dender en Weerligt, 633 Barometer. OT CHTROSB JE @R, Thermom. Windftreek, Weder: Binn. Buit. D ’s Morg.l's Midd, en mie 17710. ai. 1,29. 10 |29. 10 5615643 [53 | N NO IN O tO| Wolk. Betr. 212 |—12 [53/55 \4II56| NO | O NO [Held. Wolk Ie 8 |— il —|— {47154 | 4 W W__[Wolk. Reg 4 5 |— 6155 |54 50146) 2 ZO} NO |Betr, — — Qil— 11 |53 153 |47|49-| N W W Wolk, Betr 6l—12 |—10: | 52 | — {46:58 Z W 4 W Reg. 7 Qil— Oi 54 {5S {55 =| Z W | 4Z4W [Buyig. S— Hl— & |57 [59 [56/64 [ZW t Zl —_— |Betr. S, W — 7 \— zijóolór {62 sol ZW | W — 9 [61 l—{5ól5ë | ZZW IW Z WiReg, Wolk, zi—12 |—10i|59|59 |siJS5| ZW | ZZ O0 [Dya. Ber. 12|—10 58 [58 |— |=} 44W W __|Wolkig. 13 8 6 [57-153 58 |ZWtZ| ZW [Reg.en Wi Ig} — Zij 4 | | {5457 | Z4W | —_— [Wolk.S, W. Is— Ó |— 6 |— 157 (49 !54 |A WtW{ Z t W |Reg. Wolk, 16} — Sij— 8 [55 {56 [50153 | Z42W { NW [W.R.enW 17}—10 |—10 [53 1541451524 ZtW [ 424 W |Betrokken. 18l— 9 |—Iol|54 155 53153 | WtZ | WriN II | [—=|46/54| Z4W | Z W_|\Wolk, Betr gol—11 |3o. 1 |57|58|56| ZW |V Z W eg. 21/30. 3î — | — [49 58 N ZtO [O, Helder. 22129. TI |29. HIE) {55 |= AW f 24 W |Wolk. Betr 23 Ir 10815615756 {59 | ZtW 4 W t ZiBetr. Wolk 24l—12 |30. Of|57 58 [53 {54| Z W W _\Wolkig, 2sl—mk 20. I= {57 |= 4 WEN ZZ gúl— Bil 108155 154146 149 | NW IN WtN , 27130. 2 |30. 2 [52153147 [52 |W 4 WIZ W tW[Betr. Reg. gsl— Zij 31153 [55150155 | ZW ZW tZ oo HB Mil 451544 2 WIW Z WjWolkig gol— 4 |— gil == {54 \5O {52 | NO N Betr. Wolk gil Sil 5}52 153 [45 [50 W WtN Wolk. Betr Hoogfte Barometer. d. 30 Laagfte Barometer. d. 29 Hoogfie Therm, binn gr. Laagtte” Therm.binn. gr, Hoogtte Therm. buit. gr, Laaglto Therm, buit. gro %s Morg. | ’s Hlidd. | Gefteldbeid, — SEL ar: tj Meen, d. 29. 10} pe fMiddelb. gr. 568 pe Made. gr 524 NO VE MBE R, 639 Barometer, Thermom. Windftreek, Weder, Binn, Buit. Di’ Mars Midd,|rao. (mi. jmao. pri. | °s Morz. | ’s Midd, | Gefteldbeid. 1/30. 3á 30. 2. | 5I\S52|43| 51 Z W 4 tO Helder. 2 I\— oil soj5sIl—-| 504 W tZ{Z Z W|Wolkig. 3129. 12 (29.12 |5ij—l48j =| ZW Zt W |[Betrokken. A—rorl— rol | —|— [46147 | W W tN [Reg. Wolk. 5|3o. oif30. oil 49/49/39 |4If _N | — |Wolkig. 6|25 rot|29. 10 {46147 | —|43| 4 Zeo je Bays 7 Sij—Ioif —|4Ó | 4OI4IJN N OIN N WiBetr, Reg. 8|3o. 1 30. 14} 44|44| 38 [43 | N W IN Wet N/|Wolkige Dl— gi | =| |Zo =| 4 W ZW tW Ol—- gij | — lg Z4W | ZtO = IJ— o£|29. 118 | 42|43 | 33 42/4 WtZ| ——- {Held. Wolk, 2l29. 9 — 85f44}45 | 42 | SIJ ZW |Z t W {Betrokken, 3 gij— 10847148451 45) NW | NtW fWolkig, 4|30- 2 |30. 231 46}47 | 42/ 4ÓIN N Wi WtN 5 — 1 {45|44|38| 42| Z tO fZt W |Betrokken, 6l— rl oil —145 14214612 WeZ} ZZ Regen, 7|29.12 29.11 —|40|44| 49) ZW |Z Z Wl[Betrokken, 830. 5 |30. 51 —|45|32' 41} NO IN N OfWoilkig. ol— 4 |— 3 | 4444} 4145) _N W |W N W Betr. of— zij 3} =| |39|4IJ NEW NW [Betr. Reg. I= 3 ||| |38440| N t O IN N OfHag. Wolk. 2 IE If 43143 139{ 42} N W [WN WiBetrokken. 3|29.12 | Oi} 44145 |44/ 45) WtN{ W _ |Reg. Betr. 4130. IJ Hf 45|— [39143|N N Of N t O [Wolk. — st— 3 |— 2 [44144137 | — Z ZW _|Betrokken, 6j— If 18} 45|46|46|48| NW IN WEN zj 2 |— 24 47147 {45 45|W ON Wij We N 8— 3E — 3 meles W tZ | —— |—_— Wolk. gl 2 I|4Ó 44 | 40 sil ZZ O | ZtO IBetrokkks ol—= ik. oï Aant (33 39) Z tW Z Helder, Hoogfte Barometer. d. 30 54 : Laagfte Barometer. d. So 3: p Midaclb, d, 30. 1 Hoogfte Therm.binn.gr. 52 Middelb. er er Ebi binn.gr. 42 b Aen &P. 47 Hoogfte Therm. buit. gr. EY ars Laaste Therm. HUE pe. pa f Middelb. gr. 47 | €) Den 6 ‘savönds ten 8 uuren, Donder, Weerligt met Hagel en Regen, 645 DECEM BE R? Barometer. f _Thermom. Windftreek, Weder. Binn. Buit, Di’ Morz.{’s Midd.fpo. |t, mo. |ii. | ’s Morg. | ’s Midd, | Gefteldbeid, 1|30. of{3o. olf42|43 33141 ZAW | Zt W ‘Helder. 2 —_l—= 38|441 ZW [ZZ Wi 3/29. IL |Q. 10 43 |— 371421 4 t W Z Wolkig. al 9 |= 844 Il 45/4 Wtzl ZZO Betr. Reg, Sh 8 |—_—_—ff 38|43| Ot ZO : Z |Heid, Wolk Ol 8ij— Oif44j= 4O|g2| 2 TO ZO Zi Bieb F3 | JO | 40 ZZO —- Betr, Si 8 | 8 |44l— 4042) AW |Z t W IS, Mist. Ol Si Ai [— ‘43 | 44 ZW tZReg. en W, IOl—= 65 |— 84145 [46 :42 | 47 [4 WtWi Zt W |Wolkig. zij 8 jl |47 43|404 4 ZO | ZW |Reg, Berr. mi zijl 48 48! 51 | 48IW Z Wi W tZ|S, Wind, 13l rn rn |47 147 424420 Nt W | WeN [Helder, 14 — 10 [44144 35138| ZW ZO |s Wolk. I= 8 |— 42443 ‘39 |4t| Z4W | ZtO Duister, 16/28, 12 128.12 |44/44 44} 46|W Z W Z 1729. 1829. 24) —|45 39434 Z_ Wi ZZ O Mist Duis, El 5 | 6 [144 gO|— | N W INN WiBerrokken, iel — OE) ——f43143!3Ó| 3914 A WIZZO Ii ool— 8 |— 8 [42 ZIG Lt W BIj 7 | 75444544 | 4Ó| ZW HZ Z W Wolk agf 35 | gif 4O | 4 W 4 WIZ W tZi__ ol 7E|— 7343143 35138) 4 tO | Zt WO. H. Mist asl 4 | 4 || 40143) Zt W | ZW Reg. Betr. os 7 |—- 5 [42142 34) gOWZ WZ tW jWolkig oCl—rr rolf {S= 35 |4Il ZW | ZZW Betrokken. | o7— BE 8 |43|44 44|4S| ZeW PFZW a8lrok——Iiotf=143 36 | 4O | NW FWN W Wolkig. 2o}30. 1 |3o. r'}4E|4I: 30f34jN OecOf O S. Mx 30 gij 2î 39 140 36|--Z-0 OtZ [Mistig gi 2 — 2 138138 35!35! O NIN Ot OlBetrokken. Hoogfte Barometer. d. 32 Ek Laagite Barometer, d. 28 12 £ Middelb, d. 29, 7# Hoogfte Therm.binn.gr. 48 © Laagfte Therm.binn.gr. 38 f Middelb, gr. 43 Hoogfte Therm. buit.gr. 5E \mraac Laagtte Therm. buit.gr 30 £ Middclb. gr. 40% 64r JA NU AR Y. 17. Barometer. Thermom. Windftreék, Weder, Binn. Buit. t )[’s Morg.l's Midd, [mzo, \rmi, wao. pet. | ’s Morg. | ’s Midd, | Gefteldbeid, 130, 2 130. 1137 |38 | 33.38 OtN{ NO [Reg. Betr. Sake I37 det KOEN OD N Betrokken, 3 ‚— Gif — 138135 [4IN ZW IN WeNiRegen. 4l29. 5529. 5 [38 |-= [36 | 36 N NtW |Buyig. 5130. Ik 30. L [37137129133 | NO Zt W |Wolk, Betr. W [Z W t ZiBetr, Wolk, R Z — 25 — Of [36 138 '36 | — IW Z WI ‚S. W. B|28. of 28.10 137137 32136| WtN| W _ {Sn.S. W. DI29. 14 29. 3336 —|33 37| W tZ {[W N WS, Wind, — Sf — 9 137 1—!36136| ZW f 424 W [Buyig. U Óf — 51|35 {39 38 [44 Z Z t W [Wolk, Reg, glee N41 (42 461461 ZZW | Z |Bev. |—1Oi Il |42 | {37 4E Nt W | NW |Helder, 130. 2 ZO, 24 4I En 38 139 IN N W{W Z WiBetrokken. 5|29. 10E 29. 8 140 |39 [33 [33 ZZW Z Sneeuw. 28.28. 1091/37 136 |32|30| OZ O 0 29. 13 29. 25/32 132 25 [27 NO | ONO (Held. Wolk, edi 0 |= f26i3of NNOF ZW ' — 8E — 8i| zo [zo l22l24| ZO O —10 —-I0 |28 (28 |—{26| OZO| OtZ Wolkig. 29 [29127304 O t Of O tN Betrokken, mn 0130 (21 31 33 O ONO — Of — 04132132 133) — | NNO | NO — 8 — 7il— [33 (31132 N COIN OtO — 77 [23 (32133 ZZW | 220 — Si 4 [32132 [29 '30l 4tW | ZO IS. Mist, — avm 3r|31|25|28| ZO | Ot Z Betrokken, , — Gij 5i| 32132 130132) 4 ZO Z [Sneeuw. — Zij 7 13E 2631 [AW et W/ W tN |W olkig. ie 7132 j— [27/30 [W 4 WIZ W t WO, Held, Mi, — 6 le 4130 [30 120 | 26 zz0|ozo Mistig. Hoogfte Barometer. d. 30 2} zi) RAE Laagite Barometer. d, 28 10 y Middelb, d. 29. Óf Hoogte Therm.binn, gr, 40 Vark k k Laagite Therm. binn. er. 28 g.Middelb, She 3 Hoogtte Therm. buit. gr, 46 k f Laagite Therm, buic.gr, 22 midden, Sn 34 643 je FE B R U A R Y, ‚Barometer, | Thermom. Windftreek. Weder, Binn. Buit. D’s Morg.{'s Midd.lpzo. ai, me. 1. | ’s Morg. ’s Midd. | Gefleldheid, 1,29. 3 |29. alzo l3il2of32l OTN | ZZ O Betr. Mist. 2 — 3 132 |32134136| ZZW } ZW Reg. Wo 3 53133 33 133133 | NW W _ Betrokken. 4 5 | 9 |= |34 [32 | 34 Z W| ———= \Wolkig, Ss 7 |= Ól-33l- 32 Z O O 4 O Betr. Sne. 6 7E 8 |32|32{26}27| O0 NO N O (Mistig. Jl |I 30 == |34| ZW | ZZW Sne, Reg 8,30. 1 30. I [33 [34/38 |39)\W Z WiZ We W Betr, Woik g—= OÌ|29. 12 136137 [36 |4ol4 Z WIW Z W 1029. 8 |— Zij |= |—|42|Z WtZj Zt W Wolk. Reg II—IO IL |37 [38 |38 [38 | NW [WN W Betr. Wolkg 29736 | ZW ZW tZ ge 3 Ó |— 6 [38 |— | — [42 | Zt W Z _—- Reg. 4 5Ì sti |40|—|—| ZZW |Z O t Z Mist. Betr. 15 — 6 |— [38 |37 | 39 Zt W (Betr. Wolk, 16— 8 |— Zil |30 132} —| ZW 8 Wolkig. 17 7 —_ [38135 |— | Z O OZO B 7 TT 38 ONO Onl ús jr 37 \— [33/41 | O t N [ONO Betr. Sne. / 20)! ke 39138 [421 ZZW | Z O [Mist. Betr. zij 7 — zel 138 [37137 |W Z Wj W_ |Betr. S. MI 22) — Ófl— 139 135 1381 ZZW | ZW \—— Reg. 23 3 | 3E) 38436 [35 | WtN [W _N WS. W,Buyig og Óf 713713715341 -}O NO | NO [Betrokken. as 73240 ZO | ZZO 6 3 — 42148149) ZW [ZW t Zi R.en W 27 Óf — 5ij22|43|4O|4Ó| ZO ZZW Regen 28l— 4i— 5 143 [45 |44|49| Z W |W Z WfReg. Betr. 29'— 3á 45 —147* 481 ZZW Z _{[Wolk, Hoogfte Barometer, d, 30. 1 % ar: Laagtte Barometer. d. 29. a; f Middelb. d, 26, 73 Hoogtte Therm.binn.gr. Laaglte Therm.binn.gr, Hoogíte Therm. buit. gr. Laagtte Tnerm, buit, gr. - 37% 37% 45 Lm: 40 s Middelb. gr. 49 Lmiadelb. gr. Laagíte Barometer. -d. Hoogfte Therm. binn, gr. Laagíte Therm.binn.gr. Hoogfte Therm, buit, Ste Laagíte Therm, buit. gr mek É $ 4 Middelb. gr. 57 ;LMi 32 p Middelb. gr. 643 MS BE dk oee En Barometer. f _ Thermom. Windftreek, Weder. Binn. Buit. YsMorg.’s Midd.jmo, (vi. \zo. [mi. | 's Morg. { ’s Midd, | Gefteldheid. I29. 9 |29.10 | 43/44/38 |45} NO f ONO fBetrokken, 22 12 | 4242 [37-|43 Oo OZO ZI |——IoË| gO|—|—f4óf OtN|Ztw | 8E 7 | arl lgelsij ZAWIZZOl rard 4344} —|45| ZW |W |= 6 —Ioi— 1 | — {43 [40 |43 [W_Z WZW t W 712 —1I2 | 42/—139|53| ZL O ZO [Mist, Wolk. Sj_—lrij—rIË| — 4213843} ONO Ff NO Betr. 9 10 —=1I0 |39l41 [39 42} O tN f —— |Betrokken. O—10 |— El 42/42 |— 39} NNO IN N W[- il— gil— tro | 39|4ol38—| ONOF|O EN 2|—Ioi}—10i| 38 | 38 [34 |36 O O NO {Sneeuw 26135}32|34} OtN ÍN O t CfWolk, Betr, —-10 | 33133 [28 | — 9 NO [Sneeuw. — — 9 |— 85/32/3235 37 | O NO O _fBetrokken — 64 —|— 13335 | OEN JONO — 2 |— 2 |33|35|40{43| L-4Of ZO — 5 | 6 [36/38 |—l40} ZZW PZtW — — 7il— 7Â|38|40 138 l46| ZO |Z ZO |[Wolk. Reg. — A p39|45 Hi j55 | | ZW | — 6 5142144 |42|48| | Lt W |Betr. Wolk. 4 4 |44|45 |4O {52 | —— | ZEO | Reg. il 451 — 145 j40|_Z ZW ban al 44} — [40 {52 |W Z WIN N W — 51 55}43|44 |—|54| Z4W | ZZ O [Mist Wolk. Ol 6 |— Ói|—|—|42isij Zt W [ZW t Z|Wolk. Reg. 27 7 7 46|45|5o{Z WtZ|Z Z W |Betr, 28 6 |—__—l 4647 |48|56| ZW FOZO Rh Of Aij 42 | 47| 48 [49 | 5O 0 —— |Betr. Reg. — 4147 |47}46| 24 WI ZW | 5. W.R Ie Zil 8Ì' 46! — 43157) 4 W Z [3etrokken. Hoogfte Barometer. de 29.12 8 en Lmiddelb. d. 29. 6 40 44% 642 # Er PNR. ME HM Barometer. „_ Thermom. Windftreek. Weder, Binn. Buit, s Morg. °s Midd. mo. mi, mo. mil °s Mórg, ”’s Midd, | Gefteldbeid, 139. 8 29. 74|45 145 |42 j5ol O NO 0) Betrokken, il 40 |44 |41- 144 F54| NO NO |S. Wind, 430. 1} —|— 40 [49 |W Z WIW N Wi_— 5 Of|29.11Ë|44 146 43 |Ó4f ZO | ZZO [Dyz. Wolk 629. II II |47 149 [45 | 54 | —— Z {Wolk. Betr zj i9 — 10850 {5 [44 155| Z W | —— |Betr. Reg. — Bij 8 | | Isr |= Z Z WiRegen O7 |= 7ij--|50 [48148 | —= | ZO |Betr. Reg, IO—12 130. I 1464642 |4Óf NO | ZZW Ii 20. 101145 |— [44 }58 | ZW Z [Wolkig m2 Ó |— 6 147 |48 |51 [56 Z ZZW |—- Reg. 13 — 61148 [49 [46 |— | Z W ZO j_— 14 9 | 9-48 ONO Z {Betrokken, 15 ———|- |= Isofsof ZZO| ZW VOOK olsolso}48| NW | ZZW I7j— Ó |—1ofl— |47 [so [42 /N NO IN N WiReg, Betr. 1812 |— 95146 |45 |46 |4O} ZW | ZZW [Betr. Woik Ioj— 8 |— 8ij— [43 |43 || OtZ | OtN |— Sne 2oj— Sir [43 [42 |47 (42) ON O O |—- Buy. sij II 42145 40148 | ZW [NN WfWolk. Betr. 22 —1II 5 l4ó {so f—| NW — (Betrokken. 23/30. 23130. 2ij— | 47 49 NN OF Wolk U 2 | Ii 147 148 | 52} ZZW Al kT Betr e5 2729. 10429. IO 45 146 |— 49 | O O 28/—10 — [45 [44 | 53 \ 20} Oi O 144 [46 [42 [55 | N O fWolkig, zo 6 — 6148 b5a so 63 IN N WI NNO IReg. Betr. f Hoogfte Barometer. d, 30. 25% ar: Logie baeri. d. 29. 6 f Middelb. d. 29, IOf Hoogfte Therm.binn.gr.- 52 Eene Therm.binn.gr. 42 PMiadelb, She 47 Hoogfte Therm. buit.gr. 64 Î ar: Laagite Therm. buit‚gr. 36 Middelb, gl. 50 aagtte Therm. buit, gr, 79 \ artacorn: 45 £ Middelb. 645 M E Y. Barometer, | _Thermom. Windftreek, Weder. Binn. Buit, Ys Morg.\’s Midd.|mo. [mi _|pno. [mi | °s Mor. | 's Midd. | Gefteldheid, 29. 84l29. rok} St |s2 |so{so | NN O \NtW Reg. Wolk, 30. 14/30. 24148 [49/46/58 |NOtN NO fWolkig. — 3E 3E —[5ol47}64| NNO/O NO |Helder. —_—l49 15248167 | _ O OtN | Wolkig. sils3lst}68| OtZ | O NO | Held, Wolk. — 2 |— 1|52|54|56|57 | O CN {NN O | Wolk. Betr. — O}f2g. 118 | — [52 |sojo| NO | ON O fBetr. Wolk, 29.12 130. oflsofsijsijso| NNO/N et O0 | Wolkig. 30. Oil29.12 |49 [50 | 47 | 5Ó N INNO Betr, 48 49 45153 IN N W‚N t W |Berrokken, 29. IIâj- 1 | 47 [4 Oker Tet ult BIE Sno N | —-ir Jir [silsi{s2!54| NO NO et N| Wolkig. == {54IS5IN NWN W [Betrokken, 30. ol|3o. 1 |solsolsojso| NNO N N W —= 2 | 13|49|52|48|54| Nt WN W [Wolk Betr; Ile 1 {51153155158 | W eN ‚W N W/[Betr. Reg. oe sols2}sr{5ó| NNO IN Ot Of —- of [29.12 |—l53ls2}ó66| OZ O [ONO | Wolk, Betr. 20.11 |—-104|53|54{ss|ó2| OtZ | ZO |Reg. —Iolf—- 98154155 |—Iso| ZZW | ZW |Betrokken. —-10 |—ro |55/56|56|—| ZtW | ZtO | Wolkig. 30. off—rril—|57|55|64| O ZO Oo 29. 7il— 75157|58|—I68| ZO |Z tW |Reg. Wolk. 7 |= 7 |-l--158|62| ZZW) ZW — Zl 8 |l |55 | — Z N W fWolk. Betr. —- Qil—roflsó6 56153 155| N W IN N W[Betrokken. EE EM am 54168| NtO | NtW |_—— Wolk. ir |rt [56!— [52 l7zo} N W ZW |9. Helder. —10 |— 10/57 59lór|—} 4tW | ZW [Betr Reg. 6o 6ol—i68! ZO IW Z Wikeg. Betr, Hoogfte Barometer. d. 30. 35 ar: pact Laastte Barometer, ie dj 5 p Middelb. d. 29, 1 Hooesfte Therm.binn.gr. 6o % ar: 6 u Laagfte Fherm. binn. gr. 47 The le sr. 2 Hoogfte Therm. buit gr. é6 t j-Zu IN nk Thermom. Windftreek, Weder, Binn, Buit. Barometer. Ep PA )s Midd. [v2z. (mi. |mo, mi, | 's Morz. | ’sMidd, | Gefteldheid, 129.10 {29410 |6ol6ols8|63|4 Z Wi ZW [Betrokken. a lo} 5859 | 54 {62 |W_N WW Z W ai—12 30. oif—|6ol57|64| NW [WN WfWolkig. si—rr (20-11 |59|59 [58 [62 | —— INN WiBet.R.&W. dB g [=| lór |= [W_N WS, W. C} —rotl—=rof | — {60} 55156 | ——= | N W IS. ER, sle 30, 1 [—{—|58|66| WeN W b 61204 1 62164163168 | Wt4 [W Z W|Wolkig, cl—= HE — 63 Ell ZW W tz Betr. ief—- 3 |— 3 60 [62 [56164 WtN II NW mt |— órlór fÓrlóof Z W Betrokken. ief— 3 |—= 3 [Óoló2fóojz2f ZO | 44W |—= Wolk. Il 2E— 2156/61) 56I6OIN N Of} NO | — 14 — 2 |6ol—{58|73| O NO FO tN FHelder, sl — |= oifó2|63|60|76| ZO | NO r [20 r120. 110 —|65 |59|74| NW | NW ; 1 Sre [65/67 ós l81| Z ZO | ZZ W |Wolkies 1él30. 1 |3o. 1 [66/66 |62!zo{NWtWj W tN | Held. Betr.3 Ic — o£[65/68| 63184 | Z tO |W Z Wl_ Wolk. eCcl29. 12 |29. 12 69 7171 [92 Z ZOIZt W Wolkig. or —ir 18 7060 {67 (66. NW INWetNfReg. 5. We galzo, 14}30: 13/6768 | C2/78 N N W|Held. Wolk 23 bk 8 — [72 6, 87 VAKO) OZ O Wolkig. oz — off òfl71|74)60}88| OEZ | _NW | osl— Hil 1417217316782 )W N WiW Z,W Betr. Wolk 2 — ot|— 177168 l94 |Z Z W[ ZZ O Helder. 2={29. 154l20, 11 [75 \76|7178|Z O0 tOf ZtO (*)Wolk.B 26l— gij OA[74 74 l 7oj7ij ZLOI NW | 4 og —10f'—=rot|70 7016368 |W _N W| W t Z ‘Reg. Wolke Hooegfte Barometer. d. 30. 3 \ Middelb. d, 20. 114 Laagite Barometer. d, 29. 849 Hooegfte Therm.bian.gr. 77 Ì u: Jaagfte Therm.binn.gr. 56 f Middelb. st. 6 Hoogfte Therm. buit. gf. 04 \ ars laagite Therm. buit.gr. 54 prsadgelD. Ste MaZA, (*) Den 27 %middags ten 12; en ‘snamiddags.ten 5 uuren » Donder ‚ Weerligt en Regen, tE: Oe bo Yo 647 Barometer. Thermom. Windftreek, Weder. Binn. Buit, \ D °s Morg.\’s Midd [vo, [mai \mo, hit *s.Morg. | ’s Midd, | Gefteldbeid, 130. 1 |30. 1 [64| 65/5966 | NNO/ NW |Betrokken. 2 HB 1E —| 66/63/68 IN N WI NO [— Wolk, 3 2 |— il Ó4l—l69|N t Wi N 4 — 2 |— {6560166} NNO| NO [Reg. Betr. Sl —_| —ló6|75 | ONO | O t-N Betr. Wolk, Ol— mij Hil —| —|62168 | NO O Reg. Betr, 7 Ij=Irf--ló63|66f O ZO | ZO |[Betrokken. 8 — Oil | Ó4|—{Ó65 IN N WIN t W O|20.11k|29.12 |—[Ó6l—|78| NO IN O t O|Wolk. Held. ol —Ii |—=I10 |—-lÓ67)— 82 | OZ O VA io |rt |66|—l64172 | NO |ONO Betr. 2 |— [68/63/68 |W N W[ N W [Held, —= 3 30. OE|— | 67|— 69 IN N Wi WeN |Betrokken. 4130. 1 {— I |— | 70|66|76 |W N W —- Wolk, 529 I1â|29. IT [Ó8 | —|Ó4|— | —— | _N W |Wolkig. 6 — |:69{63 {72 [N N WIW N W zt 67 | 68165 [74 [NW t W Betrokken, 8}—I0i| —IO |— { 70/69/73 | WtN |} W tz ol— 9 69 | —/64176 |W Z W/ —— |Wolkig. o —- 91/67 | 68/61 |70 W [WZW r——1O |—Ir (66 | —/63174| ZW | N Betr. Wolk, 2/30. Of|30. OE|— | 69/60 76 IN N Wi NN O {Wolkig. — I |= 1/67 | 70/64 [80 [N Ot Nf ONO a 2 | 2 [68| 73) | O INN W Si IE |29.IIË|7o|72|66|8r| OtZ | NW Betr, 6129. 7il— Ó|71{ 71163169 |W N WIW Z WiRegen, 7 5il— 5i{69| 60) — 174 | NW IN N WfWolkig.(*) Sl 7 |— 8 [671 68162 }69| Nt W | NW [Reg, Betr. O3 Of|—lif — | 69|—|77 | W t NZ O t O[O. H. Wolk O}29. Lilit 168 | —l68|76| OZON N WiBetrokken. Hili 163177 N W | —__— |Wolkig Hooefte Barometer. d. 30. 2 lada Langite Barometer. _d. 29. jr Miadelb. d, 29. 1O Hoogfte Therm. binn gr. TS kint pe Laagite- Therm.binn,gr. 4 hon dee Hoogfte Therm. buit.gr. 82 \ nr: Laagite Therm.buit.gr sg gMidde!b. gr. 7oë @ Den 27 ’smorgensten rr, en’snamiddagsten 5 uuren „Donder , Weerligt en Regen. 648 Barometer. A U G U Thermom. Binn, Buit, D's Morg.'s Midd.[mo, [mi. Jono, \mì. | ’s Morg. Ss T US Windftreek. Weder, 5 Midd. | Gefteldbeid, Ennn enen ad Kemeten WNW| N _|Wolkig z|29. 114 29.11 {Ó8{70|62 | 79 gl— 9 — O9 |Ó9|—|64|68 | ZO | Nt W Regen. 68168162 |7o} NW [WN WjWolk.S, W —=Ir |30. 08/67 169164} 7E |N N W/ Z t O (Reg. Betr. s|30. 2i— 24|68/68|68|7o) ZO | OZO |Betrokken, 6l— 3 67|70/63{83 {| O0 NO| OtZ |O. Helder zi 2 p= Hlóofzrjósf— | ZW |W ZW Wolk. S|20. 11 29. II [70/73/68 |S2/ZWtW| W tZ olkig. —12 |—f71)63 173 |_ NW INN W 10/30 Of 69 fzo ‘62 [71 [W_N WINWtW zr29. 11 —I | —[ 6965 [6of N W IN N WiBetr. Reg. 12/30. 1 30. 18/661 67 |Ór |ó9 [N WeNjW N W - 13 2 TT HI65|— {63 zo| NW | We N [Wolkig. m4 Ip 16616273 IN N WN Betr. Wolk I5}— otl— ol [64165 [5869 | NW | N t O |Wolkig. zól29. 115 29. 118/65|66164|72 | Z O IN N WiBetr. Wolk, 17130. of 30. of|—|—|Ó2 |7o | NtW 18/29. 12 [29.11 —|— | j—| NW |W 4 W\Wolkig. Ioj—IIä 66168 {64 |71 | ZZO | NW 2o— 9 — 8 |69[7o [Ó6 [72 Zo ONO |—- Reg. 21 6El— 7 |—ló69|64|68 | ZW [WN WS. W. Betr. gal— 3 — 8 |66[68 [60 |— [|W Z Wf —— (Wolk.S. We a 85 — 7il—|67 |Ó3 | 24W | Zet W (Betrokken, gg || |ó2 {69 WN W/ Z W 25 zij | Z4W | RE Wi o6l— 85 — Bil | |= 69 NW {WN WiReg. en W‚ apr —12 |65f— |= {72 IN N WW Z W Betr. Wolk. oid 64 — 158771 440 | ZtO |Regen. 20} == |67|7o 167 |82 | ZW {| W tZ \Betrokken, 30j—=L0i | 69 | — E 78| NW | 2424W ats Wolk, zi 88 8 |l Ie |76 Z > Hoozfie Rarometer. … d. 3e. 3 \miaac Laaglte Barometer. d. 29. 6: fr MEAD, de DSE Hooegtte Therm.binn. gr. Laagfte Therm.binn.gr. Hooefte Therm, buit. gr. Laagfte Therm, buit. gr. d PMiadelb, sr. 68 8 FMigdetb, BE. OE SEP TE MBE R. 649 Barometer. Thermom. Windftreek. Weder. Binn. : Buit. D's Morg.l’s Midd. (mo, (mai, [pao, mi. | °s Morg. | %s Midd. | Gefteldheide vm vn nn | nn | gn | nnn | nnen vm | gen nn 1129. 7 129. Ó 168[68{59}64| ZW [WN W/W.R.& W. | N pj Sil IL 167 [67 | Ó3 | — IN W| — — |Betrokken. 3} —I0ï 65{6ó|58|ór| WtZ {| WtN Reg. 4 66167 }64} zo| NW | == |= SIT |— Loi [68 (71167176) AW Z en Sri zolzol66!74| NW |W tZ |—— Wolk, —10 |—10 |ó9|69|63|71| ZW W |__—= —=I0i|— Qi |67 [68 [ó2 zo )W Z W[ Z W El B |L 16 ee Zet Wj-WtZ |= — 9 |—= 91166 |67|69 |69 |W Z WIZ Z W/|Wolk, Buy. — iof |I |Ó5f—-|—=|{z0ol Zt WIW ZW[= 30.1 [30. oil64 166|58|78 | N W ZW [Os Helder, — Ol |29. 118 [66 [68159 |—| Zt W |Z O t OjHeld. Wolk, 29. 9 |— 94|65|67|Ó1|zrj OtZ O __|Wolk, Betr. _— Of 66 |69l62\72| At Wi ZW |= 10 [—10}| — [68|60 175 [NN WIN tW — 9 1 8£|65 [65|59 NtO Held. Betr. — Oi |— 94163 [6415863 | _N W |W N W{Buyig. tr Jr [61 61}56{59 | WtN | ZZW; {Wolk. Betr. 30. 1 [30. IJ} — [62158/66/W N WIN N WiBetrokken. 20.12 [29.12 |Ó2 |65|59|70 Z NW |[Reg. Wolk, Il |— 94[63[64158 66 {|W _N Wf W tZ — 8E|— 8464 —{59/63| ZW {ZW t W Betrokken. — Ó J—= 7 |61|61|52|58 |W Z W| ZZ W |Reg.en W. _— SEE lol —|56jó2| ZtW| ZW |S, Wind, — 8H|— 98} 59 [60/5364 | W t Z |W Z W |Betrokken, in rif — | —|ó1 67 [WN WIZ Z W |Wolkig. / mt fi |—-{ór|54 68 | NW |ONO Betr, — 81|— 8 |6ol64|56,74 | NO Z O JO. Held. W. — 8 J——|64 [65 63/73 | ZZ Of ZZ W [Betrokken, Hoogfte Barometer, d. 30. 5 - | Laaste Barometer. d. 29. 5tf iddelb. de 29. 95 Hoogfte Therm. binn. gr. 71 3 Laaste Therm.binn.gr. - 59 }Middelb. gr. 65 Hoogfte Therm. buit.gr. 78 f Laagite Therm. buit.gr. 52 } miaaelb, et. 65 Hoogfte Barometer. Laagfte Barometer, Hoogfte Therm, binn. gr. Laagíte Therm.binn,gr, „Hoogfte Therm. buit. gr. Laagfte Therm, buit.gre de 305 35 haas d. 20e 4 Middelb. d. 29 9} 0 -C:T 0 BE R. Barometer. | _ Thermom. Windftreck. Weder. Binn. Buit, ’ Morg.\'s Midd.{mo. [mé [mao. [ri. | ’s Morg. | ’s Midd, | Gefteldheid, Rt aan EA re St er ha ana ep ‚ 1|29. IO 29.10 64165162 |169| NW [WN W‚iBetrokken, 9|30. IT |30. 1 |Ó2l—{l54l7zol WtZ | ZtW (Wolkig. gl— Of 29.12 Fe l66|SÓf7Ij ZZO | ZtO 4|29.1T —-I0if63 [65 | 6o|ó4| DO LO 4 O Betre s|30. oi|3o. 1 [—[Ó2|54{57 IN N W —_— 6— 2 |— 2 f6ol—lsri55|l OOI ZZO0 zi of|— offÓI|—| 5369) ZO |ZtW|—— 0. H —f— | |52168| ZW IZ Z W o— 4 2 Jel |55|664 WtW Z et W (Betrokken, To — 2159159154162 IN N WOZO |—— 0. r==- HI |—i60l52|168| Z O OtZ |Helder. r2|29. 12 |29.11ij6olórf55|Ó7| 440 | Zet W Betr, Woll 13 30. oflÓ1 |— | 56 [49 IN N W[ N W 14|30: Of r[58[59|54{5S/W N Wi rs 2 2 [—[58 | —|S7IN N Wi Ne W |_——— 16 — [59 { 53 163 /W_N WIN WtW|Wolkig, 1 — 2ilsg || 54164| NW [WZ Wi__—— i8l—= 3 |= 3 [6ol61l58[63| ZtW ij 4 W [Betrokke ro 3E — 3if ZOO TO aol— 2i|— 2ifsolóolsolóó| At O ZO [|[Wolkig. ail—- 2 |= 1 [58{58| —163| Z ZO IA O t OfHeid. Wol! gol29. 11 |20. 11 |54156|49|57 | O-4 O0 | Ot 4 Wolk. Bet ag} |—rofsólsz|52}ó4| ZO | O4 O0 0.E agl—— Oi 84|57/58 | 53 [59 | Ot Z VA Reg 2sl— 5ij— 5 |58|—|5Ó|Go| ZW Z W [Betrokken óp 4 |__—j54 || Wp WR ars 75157157 |52|58 [WN W/_ W___|Wolk. Be 28— 8 |— 64/58 [58 | 57|59 | N W fW _N W|Buyig. ool— 8il_—fjsg|56|ó2| ZW |L ZL WiBerrokke 30 =| {57 164{ At Wf Z4W |+ gil— 8 |— 8 I6olor 1581661 ZW | ) ba rihie:: A „54 Middelb. 7, 60 7E \midaelb, gr. 60 494 rs": NO VE Barometer. Thermom. Binn, Buit. D's Morg,|s Midd.|mo. mi. d d Hoogfte Therm. binn; gr. Laagfte Therm. binn.gr. Hoogfte. Therm. buit. gr. Laagite Therm,-buit gr. Hoogfte Barometer, ele” Laägfte Barometer... d. 29, Ósr M BE R. Sn Windftreek, Weder, ‚| ’auidd. | Gefteldbeid. I29. 9 [29:10 |Ór | 60 WZ W{Z 2 W|Betr.Wolk, al—riifj—Iolf 57 | 57 Z — | Wolk: Betr. 31—8 [— 8 [56| 56 ZW tZz|W Z W|Betrokken. al — OEI [54 | 54 WN W| ——= [R&W.Wo: si—12 |—iolf 52 | 53 ZZW {| WtN [Betrokken, 6l—1r |—11 [54 | 56 W [WZ W|—_—- Wolk. —=Io | 56 | 58 ZW |A4W Jm 8|— 6 |— 64| 57 | 57 |. Z Z Wl W tZ |Reg. Wolk. ol 9 |— 9E 55 [55 WtN{WZ Wl[Betrokken. of BE 8 | — | — WtZl Buy. il -6i— Óî | 56 | 56 WetN{W N WÍS. Wind. 2|- — 755 [55 N.W IN W tN/{Storm. 3|—I0 |—I0} | 54 | 54 NN WIN .N W/Reg- Betr. 4J—=Ir rif 50 | 50 Nt W N [Dyz. Wolks 5/39. 2 |30. 2i}49 [49 NO NO [Betrokken, 6|29.11 |29. 10/48 | 48 ONO zi |47 | 47 NO IN NO 8|)—EI |I [46 | 46 rme} edes | ol—= gi— gil — | — NW | NW - Bi |= — [47 ZZW | 4W |Wolk. Betr. ij 4E 32147 | — | 4 Betrokken. 79 | NW |W _N W|Hag:& W.B zj Bi 8i|— | — Wz WIZZ W (Betrokken. 4 | 48 | 49 ZW. [WZW 5j——IO0 |—= 9 [47 | 47 | WetZ | ZW [Buyig. bl 8 | 7 146 | — Zt WIZZ WIS. Wind. 6 || |46 WZ W|: ZW_|Wolkig. | 8 5 |— 5 [45 | — Z-. :1424 W ‘Betrokken, bol—-4 |- ez, A Zto{0ozo0 ol— GIO [46 | — ZO | 2-40 Wolkig. 21 Mi oe 1 ak : Gis 5 sas gr 48, SPD racet en gidlel, Er ai 652 | | cs D ECE MBE Rs Barometer. Thermom. “Windftreek, kl Binn. Buit, ’ 1129. 1Of|29. I1 [46 ZtW {ZZ W|Reg. Betr, 21 [108 | 45 ZZO| ZO [Wolkig. 3}——I0 |— Ok 42 Nt0 { Z ZO |[Betrokken, 4 9 43 OZO[ OtZ [Reg. Betr, —Idj= [=| ZO | OZ O |Betrokken. Ol —12 |—12 | 42 ZOto0) ZO — | Zij rk | 40 ZtO | —— |Mistigs 8 __———|- — OtZ {4240 | |I fl [39 WtZ {WZ Wi Betr. Iof— 8 |— 6 [43 ZZWI[ WtZ Reg. & We. HJ of 45 N N W[| NW [Wolkig, 12 _— oee WNW Reg. & W. I3f— Óf — 8 | _N ÍN N W|_—_- Wolk, 14/30. Off30. Of | 46 NW [W _N WiBetrokken,. 15/29. 11829. II |47 WZWi ZW (Reg. Betr. 16| —II 48 ZtW ‚ Betrokken. 18|30. of|30. 2 |49 ZW [WZ Wikeg. Wolk, 19 — OÏ| WtZf{ Z W |Betrokken, 20/29. 12/20. 12 |s1 WNWjWtZ = 2Ij 1 Ir | So zW W N 22f Lj Ik | 46 NN Wi NW 23|30. 24/30. 3 |45 NtW| NtO0 |—- Wolk, Zij 5 == 45} 40 NO NO |Held, — 2s|- [35 ONO | ——= [Dyz. Mist, Óf 4 |= 4 | O tN [ONO [Mistig. 27 2 |— 2'|34 N O ZO 26 eed —__ | ONO [Betrokken 2o| — — NW | Z W |Sne. Ber, gof— Hi 1 |— ZZW Z Betrokken. 31129. 9 l29. 7 132 ZW [WNW Hoogfte Barometer. d. 30. 5 Var: Laagfte Barometer. d. de 6 Middelb.:à. kl Hoogte Therm.binn gr. 52 \nu: 4  Laagfte Therm. binn, ie 32 Middelb. gr. - 42 Hoogfte Therm. buit.gr. Sr vis aäswd Laagite Therm, buit. En 2, }Middelb. EL 37 JA N U ‚Barometer. Binn. …_Hoogfte Barometer, de. Laagtte Barometer, d, Hoogfte Therm. binn, gr. Laagtte Therm. bian.gr. Hoogfte Therm, buit, gr. Laagtte Therm, buit, gr. Thermom. Buit. A.R Y. 7 1773 Windftreek. D's Morg.|'s Midd.lmo, [mi, |oo. mi. | % Midd, | Gefteldheid, 129. 45/29. 4Ì 35/39 | NtW IN N W/Bui. Reg, AN 7 36 N NW [Betr. Wolk, 3 7E 84 =| ZW |I NtW |Reg. Mist, 4130. 14/30. 2 35|_ NO |ONO |Wolk,O. H. s|— 3il— 3À —IN N WIW N W Betr. ó__—_—— 37 NW INN W 7 4 |= 4 35 IN t WIW N W|_—_= Betr. Sl— 3ij— 3 36/W ZW| Z W [Betrokken |= 2 | I —_[W NW/ == Iof2912 |= Of 42 | ——= | W t Z |Wolkig. zI}30. Ij 39/ ZW |W Z WjBui.R.S.W. 12/29. 11/29. IO 43/4WtW| ZW |Reg, Win, Eed tl map 44| ZtW |Z ZW [Betr, R. W‚. Ig} Zij 4 —_iNN W/ W…tN |Reg. Wind, 15 ÓÌ|— 8 —_iIN W INN Wi I6|—=I0 43| ZtO |Z t W |Wolkig. I= 4 |= I 422 Z W{ 4 W |Reg. Winde 18— oi — 2 43 1W ZW| W tz |s. W. Reg. Ioj—= 8 |— 8 42 ZW | 22 W{Wolk.S. W‚ go —_—|—10 | 47{W 4 WIW Z WjS. Wind, 21/30, 1 [30. of 44| ZW | ZZ W Wolk, Betr. 22/29. IIS [29.114 45{W N WIW Z Wi az} 8 |— 7À —| 4 O0 |O ZO [Mist. —= 2 7 7 47| 4 W fW Z WjBetrokken, 25j—1o [—Io —_| WtZ W __ {Wolkig. 3ó| ——|—1ol 48) ZW f WtZ [Betrokken, Ravi ee —l49| Zt WIZ ZW _— 4 | 4244) ZW [W Z WiReg. Wolk. 20/30. Of|3O. I 4ol4t{ NtW | NW |Betrokken, 30/29. 12 f— Of 36/39 IN N Wf NtW f[Wolkig. N Nt O Bui. 30 4 \ Mi | EEn dirid. de 29. 8 48 tui | “33 Emiaaelb, gre 405 40 bMiadelb. st. 3% 654 …28}— 10: j——Iof 43 Thermom. Binn. Buit. Barometer. D |’s Morg.l's Midd. mo. yeni. me. zi. Knead FEBRUARY. EE] Windftreek. Weder, *s Midd, Gefteldheid, 130 1-[30. Ok|40 40IN t W | N W Betr, Wolk, 2|29. 10 [20.12 |39 35| NO JN NO Wolkig. 3130. 48/30 5 [35 29| ONO |O tN |Betrokken, 4 7E 7Ì31 J32f OtN f-_O [Helder Ssl— 4il— 3 [32 33 Nt W f NO Betr. Sne, Ó— 2 2il— 132} NNO | ONO [Wolkig, _gl— Ok|29. 12 [31 |: —_{ 0 ZO Betrokken. 820. i—i |— rj} _O_ |O t N |Wolk. Beer, o— 8 |— &i|29 [3if OEN | ONO Sne, —— ro |= 12 | 28 Zt W: Z _[Wolkig. 1130. 15/30. Ii |— 132} ZO [ZO t Of Bett, pl 3l— 3 [zo 136| ZtO fO ZO |Betrokken, Ig 2 | 2 |T 34) 4'TW.| ZZW |—— Reg. Is IE 134 |W ZW| ZW |— Mist, 16 —=l— 1 [37 |: —IWIEZ | _— j Ijj— of|— oÌ|38 |= 137| ZZW | Zt W |Mistig. 18129; 12 [29:12 [37 36| O0 ZO. |: ZO [Betr. Mist, Io | 36 134)W Z WI ZW gol | —=1O0H35 3814 Z-W[ Zt W — gij bij 6f|37 |, 145) ZW f ZZO IR. Ws 2 Bij [39 44) NW | ‘ZO [Wolk. Betr. gsi 4 4 JAL 48|W NW| WIR. W. 24128. IO} — OF | 43 [43 44} == [_N W |Betrokken, 259% 7 9 42 == | „W__ |Wolkig, 2 2 3Âl 4 | 431 Zet WJ ZW JS. W.R. s2lW Z Wl —— [Wolk. Betr. Hoogfte Barometer. ‘d, 30. ar! ET OSI f dì 28, 1of Lmiadelo. d, Ye D Laagíte Barometer. Hooglte Therm.binn.gr. Laagfte Therm.binn.gr, Hoogfte Therm. buit.gr. Laaglte Therm, buit. gr. 471 Z W‚ YW Z WiBetrokken, « 25 }Middelb, gr. 368 5 fMidaelb, gr. 35f é Ln) - Ie! Eese ea ú Barometer. f Thermom. Windftreek, Weder, Binn. Buit. Ds Morg: vd. mo. \mi, [ino |mì. | ’s Morg, |-’s Midd, | Gefteldheid. leg. 12 20: ir |44l4stfar|s2) ZtW |: Z _ |Mist, Betr. 12 [45 | — [40 | 50. W [224 W Wolk, == Zl 10 44l4ólg2 56 | ZtW[|ZtO ie aj 9 Gif 4Ó 4845 49 | ZL LO mamet) sj—rr |rt | 48 |— [44 [44 |_N W ‚N- Betr. 6l3o. 2430. 24|44| 44 | 4I | —IN t WIN tO |Be trokken, gi zi 3 |43|— 3847 | NN O) ONO 8 2 — rilgelazl=|si| OO }-O eN |Held. Wolk. ol— ok l— ol|41|42137|43 | NO ÍN N OfBetrokken. ro =| gol — 53l ONO f OtN-Wolkig.: ; Kij 3e 34137 39| Ot Z ONO Ia Si —_l 36152 | NO _—_ Held. 13 4 3E [39| — 53) OtN {NO t-OjHelder.- I4j— 1 == Olf4ol—|39|so| NO INNO 15|20. 115 29. ITE [41 | 42 48 N Nt W Reg, Wolk, zó|30.-14 30 14|42}43 |= [So | NtW INN WiBetr. I7}— Of — 0E |43|44- sij NW |. |Wolkig, 18 2 244 | — 50-JW_N WIN Wit WjBetr. Wolk, Iol— 31 2 [42 | — 44 NW IN N WjWolkig.: goj— I andhs 43145 42 155 {W_N W/ NW Betr. Wolk, g1|29. TiS 29.11 | 45 [46 so {INW t WNW tN golzo. “130: r |4ó|47 |47-149)W Z WjZZ W 23 U add Eil 47 | 49 62) ZW [W N- WIW olk. Held. 24} - - — [so [43164 | Z ZW IN N W{O. H‚ Wolk, 2sl— of 29. 1IÈ | 49 | — 561W_N W[| N W {Wolkig. gó|2g. 11# 130. Of| —| 49 SoIN N W[N t W |Betrokken. 27/30. ofl— LI |45|44 3 N N t-O (H. S. Wolk; 98 2E 24} 4243 48 NNO | Walk 20 aol— 3 — 31/4042 —{OZOfOtZ 0 zo— 2 2 [Hij 3e |55 | O NOF NO | Zil29. IE 29, 9Al—I4I 57iN N WIW N W Betr. Reg. Hoogfte Barometer. d. rs si Laagfte Barometer. d,2 3; pMiddelb, d. 30.“ 14 __Hoogfte Therm.binn.gr. js Laagfte Therm,binn.gr. … 39 FMiaacib. Dr rt Hoogfte Therm, buit.gr. . 54 | Laagite Therm, buit.gr. — { Miaach, Sart hi ï ‚656 Barometer, | Thermom. f--Windftreek, Binn. Buit, D's Morg.’s Midd.lsio, |mì, po, mi. | ’s Morg. | ’s Midde | Gefteldheid, == {38|42| Nt W 3 6 |— 5 [39 [40 [do |— | w_N_wiN N gj 3E 3Ì 42143 [44 {SIJ Nt WW Z 5 2 |— 3 | 43|45|4Ó|5o{W N W/ Wt 5 |= 6 |45l46l44|—| ZW |W Z —=Ioff — | |42 (47) N W IN N li 44 | 45 | gi |=} Zt W | ZW 30. 2 |45/48|—|59| ZtO IZZ W — Oil 47 |sol42ió2| Z ZO | Zt W 29 IE {5olsilsol53l ZW |W Z raf Bij BEF —50|46 [48 [WN WIN N I3j— Gij Gif 484247) ZZW IW Z Igj== 8 |= 8 | —|49 143 [55 INN WW N 5 5 — Sif —|sol46 O1} Z Z W ZW — Zil 49 | |54| WtZ W 17j—I0f 12 fl 5147 (58{W N Wf WtN r8f— 1 | — | 5ol49|s6| WetZlWZW 5ofsi|45|55|j NW INN W 30 OA| —| 149157 | Nt W | 29. 11} 51} 54}51}63 |W _N WJ NW 30. 3ils2ls3 [40 lsgiN N WIW NW 3ilsifs2 ||| Nt W — E{solsi|48/56) —— IN N O il Isr {43/62 ONO | Ot IH sof — {40} —IN N W[ _N 2of— 1 | OÂ| gf — |= |58IW N W[ _N gof2g. Io 29. IO | 52}53|53|60| —— | NW de AP mrs 120. 7i|29. 75| 40141 [39 [44 22 3 ‚„Hoogfte Barometer. d. 30. 3Ì digd ar Laagíte Barometer. d. 29. 2 } Middelb. d. 29 83 Hoogfte Therm.binn.gr. 54 é Laagtte Berm. blnneer. 39 EMiddelb. gr. _ 461 Hoogfte Therm, buit.gr. - 63 nt 4 Laagfte Therm, buit. gr. 38 Middel. 8re _ 50Ë „ 5 M E Y. one 4 Barometer. Thermom. Windftreek. Weder. Binn. Buit, )[s Morg.['s Midd.|mo. 29. r1i29. 10 |5o {si f49|5o| NW |W _N WfBetr. Wolk, |—10 49 {50 {48 [57 | NtW IN N WfWolkig. of |= ff 46 |5ÓIW- Z W| N W |Betrokken, rr fris 42 |Ó| N t O | Nt W fWolkig. rrd | — —_f{—=l4Ó|58| NtWINNO - — oro [5ol—l45 155 IN N Wi NtO {Betrokken. — 8E 8i| 49 [SO {48 |Sof NtW | NW Ss. We —-Iok frr 48 {51 {46 {65 | NW N WfWolkig. — Qij— gif SO |—|49 ZtW| ZW [Regen. — 8 | 751 52[55|54 62 |W Z WZ t W | Wolk.B.(*) —_ Zl Q [55156 !5I1638 WtZ | ZW _—_ O8 jm | 53 (5347/55 IN N Wi N tW | Betrokken. —_I2 |—=-I2 [52-50 |64W N WIN N W[Reg. Wolk, I—— Gif 153155 |5Óf ZO | OZ O |Betr. Reg. zen . 5ó[5zj—f NNO{ ZW [R.R.D.W, —=Iof Io | 56 f— {55 {63 |N N WNW t N/ Wolkig. —=II —{58157173| ZZ WI OZO | —- Betr. _— Oije 9 |59|62|59|79| ZO INN WiReg. — Zij 71163 [65 |69175{| OZO | ZtO |Betr. Reg. _ Ó |= 6 [64166163 |Zo) ZtW |ZtW J——(* —= 9 |= gifÓ2 (63 [59 |6olW Z Wi W tZ |—- Wolk. —=-10 — | {ór {68 | Z t W | ZW |Regen. — gij —_—lÓr|Ór|Ó26o| ZtO |Z tW {Betrokken, — Sj 8if—l64|Ó5 182) ZO | ONO Wolk, — 7 |= 7 [63|—|ló0|67| NO |42ZO0 — 7ij== 8 [6162 }56|63| ZW [WZ W|_—_— Reg. == Gij 915959 |= [of W tZ Z a 8 Iofj—I2 {58 [60 [59 [68 | NtW IN N Wl_—_—= Wolk, 39. 2 [30e 24/63 |64 {60 |7olW NW| NW |Helder. — 3E 3859 OO [55 |Ór N NO [Betr. Wolk, == 3 I= 2il 63159 [70 ONO IO EN IO, H. Hoogfte Barometer. d, 30. 3% : Laagîte Barometer. de ED e \ miadelb. d, 29. 10t Hoogfte erm.binn.gr. 66 ar: Laagtte Therm. binnugr 8 fMiddelb. gr. 57 Hoogfte Therm, buit, gr. 2 : Laaglte Therm.buitgr. 42 }Middelb, tn {*) Den zo s'namiddags ten vier uuren Donder, en Regen. (*) Den 20 s*morgens ten half fes uuren Donder, Weerligt met Regen, TaxU aN ex. Barometer. “Thermom. Windftreek. L_ Weder. K Binn, Buit, | 658 > | | mmm D|’s Morg.[°s Midd.fmo, mi. |mo, [rai. | ’s Morg. | ’s Midd, | Gefteldheid, — 1/30. Z O _ \Wolkig, 2/29. 81 — 8 Wtz — S. M‚ 3l— 8 _NNO Betr, Reg, - 4 _N W \Wolkig, 5j—10k N t -W. Betrokken, À Ól—12 W N Wi_—_—= Wolk, 7|—1o WtN —- Reg. 8)—I12 |30. Of N .J—_—= Wolk, 9|30. of N NO Wolk. Betre Iof{2g. 12 [29.12 NN W Betrokken, « IIe W_N W/Wolkig. 12 9 ZW |Betr. Reg. 13 0 —- Wol 14 ZZ O [Reg. Betr I5 W t N |Wolkig, IÓ|—=II W _ [Betr. Wolk I7|—I0 ZtO [Wolkig. I8|— 9} N W |Betrokken., IG|—lI |I N t WO. H. Betre 20/30. 130. IÈ N W [Helder. 2 —_— |Wolkig. 22|— 0} N W t WiBetr. Wolk 23 Nt W |Wolkig. 24 N N WiHeld. Wolk 25/20. 104 |29. IO N W- Betr, —= wÚ 7 |— Ó W t N Regen. 27 4 5 [O5 W _N W Betr. 2 Si 7 [64 W t N [Betr. Reg. zl— 9 |——_—|Ó2 WN W|_—_—- Wo Hoogfte Barometer. d..30. 18\ «7: in okers Tse Barometer, d. eos. Midaelb, d. 2 9 Hoogfte Therm. binn. gr. 0 Mi: ii od Laagfte Therm. hie, sr. ze f Middelb. Br 09 Hoogfte Therm. buit.gr. _& Ì ‘ eert Laagíte Therm, buit.gr 52 Middelb. gr. 69 659 bh We ox | Barometer. f_Thermom.' Windftreek, Weder, Binn, Buit. ’s Midd,{mno, [mò, \eao. vi, | ’s Morz. | ’s Midd, Gefteldheid, 29. 9 |óof6r | óofóg IN Wt NIN N W |Betrokken, 20 frr fÓr{62|5olós| NW | NtW Reg. Betr, 3/39 OÌ|ZO OÌ|—{63| 60167 [IN N W/ —— |Betrokken. 62 [== |63172 | _NW |W _N WlWolk, O H. 20e OEIÓ3| —|Ó62|57| WtN | NtW [Betr. Reg. 6 roilórlór|58is8IN N WI NW [Wolk, — Zr |—12 |Óol62|59/7o|W NW W tN |Betr. Wolk. —rifó2f63|ó0{68| ZW [WN W[Reg. Betr. —|—|64|7i| NW | NtW |Betr. Wolk. Of—12 130. 1 |— [62 | 56164 N N W_ [Wolkig. 1/30. 3 |— 3 163/66/64!69 |W N W{ WtN 651}67|66}65| WtNf{ NW [Heldere — oil6ófz7ijós|8of Zt WJ ZO 4|29. zot |29. zof| 70 | 72 |68/—[__W [WZ W Betr. 5/30. Ok|30. of|68|69|63/78|W NW/ NW Wolkig. Ól— 2|— 2 |67f—|65|76| ZO | Nt W Betr. — 1 |68lziló4l82} ZtO |OZO |Helder. 8|29. zo (29. IO |71/72|72'73| ZZA OZ Z W Reg. Betr, g|—roij— 10: |zol7oló7|zo| ZW |W ZW Of30. Ofj—I2 [69 — 63 [72 W NW/ZZ W |Wolkig. —Ioif—l7ri{7oj7i| 440 |O t N |Betrokken. riäf—l 69 |66/zo{N N WN tW (Wolkig, —12 [68/70 /66|76| NtO | 30. 0i{67| —}63|80| Nt W | NW (Helder, — 1 168|—|67!7ó| 4 ZO | —— |Betrokken, Ól29. 12 |29. 101 | 70 | 71 7171 N NW[WtN Zj 910 |6o|68 {63/63 |W Z Wi At W |\Regen. — 84[66/66|6ojóo| ZZW |W Z WiBerr, Reg. Of 81— 9i|641 6459 !66| NW [WN WiR.W.Woik. Of—Ioi—10il62|63 [Gojó2 iN NW Z W [Regen. 63/64 '62!zo) Nt W NN WiBetr. Wolk. -Hoogfte Barometer. d. 30. 3 : | Lie Barometer ker oi d, 29. 114 Hoogfte Therm.binn.gr. 72 je Laagíte Therm.binn.gr. _ Óo f EN 0 oogfte Therm.buit.gr.. 82 4 Ar: d Wiele Therm.buic.gr, 56 Middelb,gr. Gp 660 AUGUSTUS. Windftreek, Barometer. | _Thermom. Binn. Buit. D's Morg.}’s Midd.\mo, \nei, ano, oi. 120. 115|29.12 [63 |65) 65170 |W NW II rk [65 66164173 | N W 30. 1Â}30. 2 |—l—{63|74| 2 ZO Al 2 | Ti|66|67 [64/80 | ZZ W 5 OÎl— OÌf— [69163 |82 | ZZ O ó 68} —164|84 | Zt W 7 — IE {—{7zofóó|80 | NtW 8 H— 2 || | |78 IN N W O2 | 160 | zij — | — | ZZW lof TE |— oil 7Ij7sf—igo| Z O lij— of 74 [74168 [75 [W_ NW 12 IE 18 (73 [75167 |85 | W tN 13, — Ofl29. 12 |— (76f66loo | ZZ O 1429 II j—rof|751{78f70|88 | ZtO 15104 74 [74|— [74 [N_N W I6j—I0 |— 9i|72|73|ó2|84 | W tN I7— 9Ì|—Ioi | — [Zij [74 [WN W 18 — 9 |ÓofzofGr{iz2| 4 ZO I9j— Sif 4 {70|71}68|76| Z tO 2oj— 7 |— 9 [68168158168 | NW 2IjII |I |Ó5 [67 |Óï [| Z t W 22/30. 13/30. 2 J6Ól—f62|177 4 Z W 2 2 |J Hij |—lór|7s | ZW 24 14 — {68 |62|8ofW 4 W 25/29. 11if29. II 67 |—|66|76|Z Z W 2ó 68 f70{64 {78 [W_N W 27f—= 8E|— 8 |óo}69l62|69 | N W 28f— 9 f—Io [66 [68 [63 |— IN W tW 2 |—12 [67 [67 lÓ4|72| ZA ZO 3c[30 Oi f—llif—|{ziló2l8ol OtZ 312, IO llO ‘ZO! le lzó} O ZO Hoogf{te Barometer, d. 30. 2 Laagfte Barometer. d. 29. eije Hoogfte Therm.binn.gr. 78 Laagfte Therm. bian.gr. id. Hoogfte Therm, buit.gr. oo Laagíte Therm, buit, gr. % Mor. %s Midd, | Gefteldheide Middelb. d, 29. 9 > Middelb,. gr. Weder, NW |Wolk. Betr, N W tN{Betr. Wolk N N W|Wolkig. VAO Z ZO |Helder. ZtW (Betrokken, NtW [O. Helder. Z N W N N 0) N N 705 74 Óór SEP (TIE IM OIRBOE RG Barometer. Thermom. Windftreek. Weder. Binn. Buit, D's Morg.\’s Midd, mo. ’s Morg. | ’s Midd, | Gefteldbeid, —_— il2g. 10 |29. 10 |Ó9 ZZWI[ 2240 |Reg. Betr. —-I0f |— 104 | 68 WZW Wtz 0. H. —— gi |I | — ZZW! ZW |\Held. Wolk, 4l—Ioi|— 10 | 69 8SIZW t Z'N N W/Betrokken, —9g lg |= 4Z4OIZ4tW 6— 8 |—= 8 |— NW |W Z Wikeg. Wolk, 7 8i|— g [67 WN W[ ZZ WiBetr, Reg. gl 5 |— 6k|Ó5 WZ W|WeN\|S. Wind. ol—Iol|—Ir |Ó4 WNW|Wtz Betr. ij 9i|—rol|Ó5 ZW | NW |Wolk.S,.W. 2|30. off30. Ol |Ó4 WNWIW tN 3/29. 8ij29. 8 |— Z W [ZZ WiBer. S, W. 4}—Toi|go. of j— NEANT We INW heen sf==rrä|2g. 114} Ó3 WZWIZA4Wi_——= 6l—12 |—12 |—- WIN WIN Wees 7 8 |— 8 [62 WtN[ ZZW|_—_—S. W. 8|— Qij—IOoÏf|— WNW Nw o|30. Of|3O, I |— WtN | 4 W_ Wolk, Betre 29. II |— WtZ)WtN 29. IO | — 9 |— NN WIZ Z Wi_—_ Betr. gj 5 |— 6 |Ó5 WZ W[ W tZ Ss. Wind, g|—1I0 |—1ot|Ór N W | WeN (Betrokken. 4l— 8E)— 7E} Ó0 ZZW | Zt W Reg. Berr. si 8 |— 8i| — WZ W|Z ZW |Betr. R. We 6/—10 |—10 [ÓL ZW ZtO |Wolkig. er Of — N W {WN Wl[Betrokken, 8|—=12 [30 Of | ÓO WtZ W olkig. 30. HIj ZWtWi ZtO Betr. ol 5 [— of — ZW | WeN |O.H, Wolk, Hoogfte Barometer. d, 30: IE arraan Laaslte Barometer. d. 29. 4 }miadelb. d. 29. 8 Hoogfte Therm.binn gr. 70 } Laagtte ke de G Middelb. gr. 65 Hooefte Therm. buit.gr. 7 b AAA ï Laagite Therm,buitegr. 52 Middelb. gr. _ 65 662 „0OCtTOBE R. Thermom. Binn. Buit. Barometer. D |’s Morg.'s Midd. omme | en | ennn | nn | mn] mann | mn | an | nm I|29. 112 |29. II d. Hoogfte Barometer, Laagífte Barometer. d. Hoogfte Therm. binn, gr, Laagfte Therm.binn. gr. Hoogfte Therm, buit. gr. Laagfte Therm, buit. gt 30. 3 Lui | zh 3, } Miadeb, d. 29. 9% Windftreek, Weder, Ys Morg. | °s Midd, | Gefteldheid, Zt ZW Z Dyz. Betr, ZZW [WZ W Reg. Zt W [Wolk. WNW WtZ ZtW | ZW |Betr.S. W. WZ W| W tZ |Wolkig, W tNj NW {S, Wind, —__— |W 4 WiBetrokken. ZW |Z tW |Wolk.O.H NW [| NtW [Betrokken. ZW [W Z W/|Wolk. Betr WtZiNN W NtW Betr. Wolk. 440 | OZ O \Dyz. Held. ZZW | NW |Wolk. Betr ZtO |Z Wet WjBetrokken. W ZW| ZW |Wolkig. OZz0O0 ZO |Betr. Wolk Z4W| ZW |O. H. Zt W Betr, W NWN N W|[kegen. ZtW | ZW |Betr. Reg. Z4W Reg. Bui, tZ IW Z Wi | 5 Miadeb. er. 58 68 Ì Middel. gr 57 46, f , NO Vv EM BER: ‘eo 663 Barometer. | _Thermom. | Windftreek, Weders | Binn, Buit, _D|: Morg.\’s Midd.|rmo. |mê. (mo. [aè. | °s Morg, | ’s Midd, | Gefteldheid, Ij29. 7229. 8if54| 53 |48 | 5i| N tW N Betrokken. 2|—10i —I0i|52 | — [47 | 54{W N WIW Z WfWolkig. 3l— Bij 7 | l524Ól sol At W[ZtW Regen. 4 Ó 53153149 {52} NW _ IW _N W|Wolk.R.W, Si 7E 8 || — [4753 IN N Wi WtN Ól— Sijs |—|4Ó| 50 ALW | —__— [Reg. Betr; 7 Ói|— Sil | — 47 |54| 4t WIZZ W |Betr. Reg, 8) Zij 3 [53 —|4Ó|5ij4ZWtW) WeZ |Dyz. Buy. == off 1 |= list WIW Z WiBetr. R. W‚ Iol— 3i |= gif — | — |4Ó | 50 | W tN {ZZ t W |Reg. Wind, II — 3 |sil5il47|49| WtZ | ZW |Wolk,S, We 12/28. 9i|28. 9 [s2ls2|48|53| Zt W/|ZZ W |Reg. Wind, 13/29. 25/29. 3ilsil—isolst, AW [W Z WIS. Wind, Ig — 8 |—= Sils2l {40/52 NW [W iN WiBetrokken. IS 7 |T 3älsi{si|43|5i|j 4 t W Z Regen, IÓl— 4 | 5i|49 | 5o|42|45 | NEW INN Wi Kk IJ iof Ioilso| sr 146} 49 | NW |W N WfBetrokken, IS —rr [1 [49 {49/42} 44| Z t W|N NW Reg. Ioj— 1m |I f48 | 481 —{43| NNO [| NW |Reg, Betr, 20 45}46|38|—| NO |-NNO olk, — 2IJ—Iotf—= Oil — | —139| 42 | WtN [WZ WiBetr, Reg. 22} Bij 8il44l 45137414 Z4W | NW |Reg. Betr, 2 8 |— 8 [4413642 | Nt WJ Zt W |Dyzig. 24 Ó — 5 || 39 4ZWI ZW fWolkig. 25 == 7 143143134137 | O ZO | Net W |Betrokken, 2Ó— Io —-I0il42 | 4236/39) ONOIW Z W 27/30. 15/30. 2 I4I|—=l=-|43| A2W {WW tZ 28 24 25143 | 43 |42|4Ó| NW | WtN |—- Reg. B 45 | 461451 45 | TT Tee. 30 Gek 46 | 42) | __ {NtW |= Hoogfte Barometer. d. 30. 3 : Laagfte Barometer. d. 28. 9 \Middelb, d. 29. 6 Hoogtte Therm.binn. gr. Laagfte Therm.binn.gr. Hoogfte Therm. buit. gr. Laagfte Therm, buit, ere 54 LMiddelb. gr. 47 dj E: oi En idde! 34 PMiade bgn 4 664 on DE CE MBE Rs | Barometer, | _Thermom. Windftreek. Weder. dal Binn. Buit, D's Morg.|’s Midd, |vo. $rnì, po. omi, | ’s Morg. | ’s Midd, | Gefteldheid. en W Z Wi Nt W |Betrokken. nn [ee m3. 23/30. 2 | 46146 [42 | 46 gj Off Of 47143 |45 || NW [W _N WiReg. Betr. 3j29- 12 29. 1II8| 48 |— [44147 |W N WIN N WiBerr, R. W‚ g—Ioij—— 9Ì| 49 [49 |W Z W| ZW [Reg. Wind, si 7177 | (48 |42|45 | W tZ | —- |Wolkig. O— 5 5i| 47147 [3942 |W Z WIZ Wte Betr. zi 6E Ó | 45 [45 | 38 | 40 N N O [Betr. Reg. Sl 7 |— 8 | —|—-|37 42) ONO | — 9 | 9 | 44144134 41 NO Dyzig. zol— 8ij— 85] 42 [42 [| 36 | W _N W/|Wolkig. zij——io f—10 | 41|41 {34137 | N W Z Betr. Wolk, 12 40/40|33 || ZZO| ZO |__— r4f— Qij—To | 4IN4I|3ÓjgIfj OtZ | OZO |— asin f——IOÂ| —|— {35 42) ‘ZO | ZZ O |Wolkig. ról— 9E — 9E 42/42 [4043 | ZtO ZO [Betr. Mist. inl 51 43144143 145 | Zt W | —— [Reg. Betr. m8 5E =| 45|4Ó|44|—| O ZO | — |Betrokken, 19 —= 4E 4Ó|— | 4144) ZZO IO ZO |Reg. Betr. gol— 2 |——5 [47148146 /48|W N Wi ZW Ss, W. oi — 7 Ó |—l—|43|47| ZtW | ZZ W |Betrokken. gal — 4E 3Ì|48{—|48 So |W N Wij Z t W |Reg. Betr. agf U 49|49|45 (49) —— |L W |Betrokken. aal — 6 |= Ói| 48/48 |41|48| ZW IZZ W Reg. gsl— 7 | 7 |46|47 |40|46| ——= |W Z WiRegen. og OE DE| —|46 38 |41| Ze W|N et W |Mist. Betr. 27f—I2 30: Of| 45/45 | —|42| ZZ Wi ZW |Berr. Wolk o8|—-Iof 29. 9 | 43|44|37 || ZtW | —— |—— Reg. ao} —ro -- 7i| 45/45 [42/43 |W ZW[ Z O |—= Mist, zo — 4E — 4E} —[44 | 40|39|W_N WNW e Wj_ R. Wa gil— zr 5 *42' 4113413 NW NO Bui. Wolk, Hooefte Barometer. d. 30, 21) ar: Laag Erle d. 29. 2 s Middelb. d, 29 8 Hoogfte Therm.binn.gr. 49 ; Laagfte LE en gr. 40 bMiadelb. Sr. 44î Hoogfte Therm. buit.gr. 50 ; Nt de u Laagíte Therm, buitsgre— 33 bMiadelb sr 4 o À ij end, 1; a ij { See 4 re