rn & id BA | _VERHANDELINGEN | evi vri gr eEEVEN Door HET | EEE NWE G H ' GENOOTSCHAP wig ke Ee ite WETENSCHAPPEN, VLISSINGEN: „ UITLEGGING DER FITELDPLAAT: De wvysnerip, fier gezeten op haar Throon, ‚ Befchouwt men in MiNrRve’s Wapenrusting 3 Doch, wipt van (abeldicht en walfche Goôn, _ Scheptze in Gons Bork haar grootfte zielsverlusting, Twee Zuilen, die ’tgewelffel van haar Kerk Aan d'eenen kant bouwkunftig onderfchraagen „ Vertoonen * zeruwscn en vLissiNes wapenmerk, En wir Lems beeld, wien ’t werk wordt opgedragen, „Doorluchtig Hoofd wan onze Maatfchappy, Die, fchoon noch in heur zwakke en kind/ibe jaaren , Hem d'Eerfteling. heur’s arbeids, vlug en bly , Voor de oogen’ brengt, met lust bin voort 2e vaarene De Tufel met den Poorgrond, ryk bedekt Met Tekenfthets van Kunst en Wetenfchappen, En “Pergezjcht, dat ginder, d'gandacht wekt Ter .zvde van Gordyn-en tempeltrappen, Getuigen ; dàe-de tweerzueht, vlyt en-lust, Door de Eer gefpoord, aan Zeelands verfte paalen ; In onze Vest noch met zyn uitgebluscht: Men tracht door nút er mede-een’ Prys te haalen. Handhaving van den Godsdrenst en het Recht, Geneestehalp, tot fteun van ’ menschlyk leeven , 'e Natuurbaeks- door Gods hand ons voorgelegd, % Natuueboek, door zyne-Almagt-zelf-befchreven , Dé Meetkunst, in haar takken ruim verfpreid, _ De Schilderkunst, zoo fix in kleur-en trekken ; _ De Puikmuzyk , die harten opwaarts leidt. Haar Zuster „die de dofheid zelf kan wekken’, * Vermogen Om door * helder Spiegelglas Hee Starregbeir aan ’t menschlyk oog te klemmen, OF door behulp va Graadboog en Kompas, * Op verfen tocht een dolle-zee te temmen 3 Hiftoriekunst , die ’t oude in ’ nieuw herfchept , Die munt en leen van vroeger eeuw doet tuigen, Die honing zelfs uit birtren alzem lepe, En uit vergift weet artzeny te zuigen, En wat zich meer liet fchetzen op de print, : Zyn beeldfpraak van het doel, waar heen wy trachtena Is % werk gering? Wie deugd.en wysheid mint, x Heeft eindelyk op zyn’ arbeid vrucht te wachten. Dus huwt min ’% ryk van onzen Waterleeuw De Scheepvaardy met de oefening ger verftänden. Der braaven gunst zal by den nóesten Zeeuw Den yvergloed noen fterker doen ontbranden: Kd ' JI BRANB CG Niewenkuysen inr. 5 RITS DP Gillusten excud. € C cobsz feutps sa _. der „Ai lr, nich _VERHANDELINGEN ZE E u ws cC H GENOOTSCHAP WETENSCHAPPEN: aijn GEN 4 A D \ ì AN A - VLISSINGEN. „ DERTIENDE DEE Ie ed atDbetsute, Bx PIETER GILLISSEN; Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap MADALIG Er Genootfzhap. erkent * geene” exemplad- ren woor echt, dan die door éénen der Secreiarisfen. neten, > onderteekend Ze zh sie ERI G M (CD Dewy! alles, het geen, be: MOE treklyk op de Gefchiede- nis, van het Zeeuw/ch Genootfchap der Wetenf:happen, te Vlisfingen, ‚tot heden toe, kan gezegd war- den, te vinden is, in de Zijlors- Jche Woorrede , geplaatst voor het Ferfle Stuk des Zwaalfden Deels, het geen, byna ter gelyker tyd, met dit, zal worden uitgegeeven, hebben „wy. thans. niets anders te XIII. DEEL, A3 doen, [vi] doen, dan een woord van des zelfs Inhoud te zeggen. Men vindt daar in, twee Prys- antwoorden: het een van den Heer Küyfer, op de Vraag, over het ftichten van een Hiospitaal voor Onvermoogende en oude Zeelie- ‘den; het ander, van den Heer Muller, op die, over den Wisfel. cours, ‘welke door het Genoot- {chap, was voorgefteld, op het edelmoedig verzoek, en ten kos. ten, van zyne Excellentië den Hoog Edelen Welgeboren Heere WCH. Baron wan Lynden tot Blitterswyk , Reprefenteerenden den Heere Prinfe Erf. “Stadhouder, als Ferften Edelen van Zeeland, enz. enz, Daar na volgen: eene Verhan- deling, over de Enselen der ze. ven Gemeenten, Openb, Ki 365 gefchreeven, door wylen den wel Èe rw. Heete Zuidhoek van La ren, Nx [Mai J geny eenen Man, wiens onverwagt affterven; de Gemeente van Rot: ‘terdam betreurt, en het Genoot: fchap heeft belet,’ Hem dat tees _ ken van hoogachting te geeven, welk het, dan zyne Geleerdheid, vooräl in de Taal- en Oudheid. _ kunde, fchuldig was; — Het où- derzoek, over eene fchynftrydig: heid, tusfchen zekere Verhaalen van Matthaeus, vergeleeken, met die van Marcus en Lucáâs, bene: vens een Toegift over dAipbeus en Kleöpás, van den Heer °s Graven zande ; — Bedenkingen, over een Algemeen Grondbeginzel, waar uit alie de Voorfchriften, van het …… Natuurlyk Recht, kunnen wor: den afgeleid, door den Heer oyaards; — Eene Verhandeling, over den Invloed der Zintuigen, op de Wysbegeerte, door den Heer wan Solingen; — Disfertatin, de Aêré. Zelandico, G, Windii; | en ae nt es L vir j wertaald door den veel belooven- den Jongeling Leonard Conflantyn de Freytag; — Waarneeming eener veritropte Dye-breuk , in eene hoog: zwangere Vrouw, in eenen Brief aan den Heere M. S. du Pui, befchreeven door den kundigen Geneesheer J.van Bres. da; benevens het antwoord op dien Brief, door den eerst genoem: den Heer; en eindelyk eene Vere handeling , over een Zogpomp, van den Heer Gallandat. Het Genootíchap wenfcht, dat de Nuttigheid en de Verfcheiden: heid, van den Inhaud -deezes Deels, onze Geëerde Landsgenoos ten behaagen, en het zich, daar door, hunne achting, meer en meer , waardig maaken moge. Vlisfingen ;den 8 van. Slactmaand-des Paars, , MDCCLXXXVI. “ GERRARDUS KUIPERS, : Secretaris. [ IX ] \ LYST DER VERHANDELINGEN; VAN HET DERTIENDE DEEL: ntwóord op de Vraag: betreffende het P ftichten van een Hospitaal voor on- = vermoogende en oude Zeelieden; door CONR. KÄYZER ’$ Lands Fabriek , te ‚Middelburg. - = dead 22 Antwoord op de Vraag: raakende den Wisfel- cours; door joacu. FRED. MULLER, Lid it van het Utrechtsch Provinciäal Genoot- fchap, te Amfleldam. ie = 1194 Verhandeling , over de Engelen der Zeven Gemeenten, Openb. 1. Vs. 205 door jon. k ZUIDHOEK VAN LAREN, 7 leèven Predi- ° kant , te Rotterdam. zn = ‘2024 Onderzoek , over de oplosfing der Schynftry- digheid, tusfchen de Euangelifche Vers haalen van MATTHEUS IX: 1—26. Ver-, geleeken met MARrCUS Il: 1—è2. En Lucas V: 17395 met een toegift over ALPHEUS CIT CLEÖPAS 3 door ADR, ’s GRA- VEZANDE,, Predikant, te Middelburg. « 266, Bedenkingen, over een algemeen Grondbegin- zel, waar uit alle de Voorfchriften van” ‚het Natnurlyk Recht kunnen afgeleid worden; door HERM. ROYAARDS 3 Predie kant, in sage) os = 345. Verhandeling, over den invloed der Zintuigen op de Wysbegeerte; door ADR, VAN so- LINGEN, Med. Duct. > te Middelburg. 403. A5 Dis- [ed Bidrvele, de Aëre Zelandico, GER. WINDit4 Anat. Chir. et Artis Obfterr. Prof. in Athenaeo Medioburgenfi ; vertaald door LEON. CONST, FREYTAG, JP. de Studio- Jus, te Leiden. - BL. 45f4 Waarneeming eener verftropte Dyë-breuk, in eene Zwangere Vrouw , in het laatfte tyd- perk van haare dragt, wanneer ’er zich reeds eenige Baarings-weën vertoonden; befchreven in eenen “brief aan den Heere M. S. DU PUI, door j. VAN BREDA, Stads Med. Doct. , te Gouda. - - 494% Antwoord op dien Brief; doof m. s. Du Put, A. L. M. Phil. et Med. Doct. Anat. Chir. et Art. Obfletr. Lector, te Kam- pen. = - Pi, 504 Verhandeling over de Zog-pomp3 door y. #. GALLANDAT , Med. Doct., te Hulst. _ 538. ANTWOORD OP DE VH rAe A 03 VOOR HET JAAR MD CCL K'RKRi% OPGEGEEVEN: Welk is het best gefchikte en minst kostbaar onts werp, tot het flichten van een bekwaam gee bouw, onder den naam van Hospitaal of Man= huis voor onvermogende eù oude Zeblieden 2 Aan het welk de gouden eerprys; door het Zeeuwfche Genootfchap der Wetenfchappen, den een en dertig{ten van Oogstmaand des jaars 1785, is toegeweezen, 4 f ‘4 kak: Vent eat A GEN DN : es: ver 5e de tee he Seok x hin « vens De ehjte ZEK W. Ki wd Mesh £ eenn, aus Zat Sh wie, ie EA bgg ……Bladz. 2 ANTWOORD NOR AA Groe Delkin het best gefehikte en minst kostbaar onts werp, tot het frichten van een bekwaam ge= bouw , onder den naam van Hospitaal of Man= huis voor onvermogende en oude Zeelieden 2 DOoOoR CONRAD KATZER: nertsen gere Om de voorgeftelde Vraag in ofde te beäntwoorden, zullen de volgende hoofdzaaken afzonderlyk moeten ‘be- handelden overwogen worden. — -” TL. Het project van zulk een gee bouw; toereikend ‘groot voor honderd menfchen ,; moet duidelyk en in orde op de voetmaat geteekend worden; met alle de aantooningen, zoo om een volkomen begrip van het zelve te gee- ven; âls-ook op dat-die teekeningen “All. DEEL, A 2 zou 4 GC. KAYZER ANTWOORD OVER zouden kunnen dienen, om daar náä te werken, en juiste beramingen te maaken; als mede zal eene plaats moe- ten aangeweezen wofden, waar zulk een gebouw , met zyn aanbehooren, ges voeglyk zoude konnen gefticht worden. IL. -’Er moet eene bepaalinge: van opzienderen en beftuurderen, gelyk mede van de nodige bedienden, ge- maakt worden. à HI. De befchryving eh begrooting van het vereischte huisraad en bedde- goed is nodig. IV. De bepaalinge van de kleedin- ge, met de pryzen van dien: zoo by. den eerften aankoop, als ’t jaarlyk{che - onderhoud van dezelve. V. Eene opgave van het levens on- derhoud, en vande fom, daartoe jaar- lyks gerequireerd. VI Eene fchikking, omtrent het verzorgen en bekwaam toedienen van genees- en heelmiddelen; als mede de begrootinge, hoe veel dit articul in den eerften aanleg, en vervolgens jaar- lyks wel zoude beloopen. VII. Gepaste bepaalingen worden vereischt, omtrent eenen perfoon, die de Godsdienst-oeffeningen zou moe- ten Le EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 5 ten verrigten; gelyk ook onderwys in de Goddelyke waarheden geeven, en. verdere regulativen, dien aangaande. VIII. De begrooting van de fom- men, welke ’er zouden vereischt wor- den, tot de eerfte oprichting van zulk een gefticht. alten IX. De beraming van den onder- houd van het gebouw; het loon der bedienden; en de verzorginge der zee« lieden in alle hunne behoeften. 6 X. Confideratien omtrent de even= redigheid, die ’er zoude plaats heb- ben, in de vermeerdering van gebouw, onderhoud en verdere behoeften: in- dien het getal tot twee, drie, vier ofte meer honderd menfchen mogte ops klimmen. | 4 XI. Eindelyk zal er een berede- neerd plan moeten. opgegeeven wor- den, om aan te toonen, op wat wyze men de nodige Fondfen, zoo tot de eerfte oprichting van zulk een gefticht, met alle het geene daar toe vereischt wordt; als verder ’sjaarlyks , tot het volkomen in ftand houden van het zel- ve, zoude kunnen vinden. Ter uitwerking van het geen wy in de eerfte plaats voorftelden, dienen | A 3 WY, 6 CG, KAYZER ANTWOORD OVER; wy eerst de plaats, om zulk een ges bouw te {tichten, te bepaalen. Deeze zoude (onzes erachtens) moeten zyn in den. Eilande van Walcheren: als. zyn- de de zetel des beftuurs van het groot- _fte deel van Zeelands zeevaart, en leg-, gende het naast aan de beste Reede van die Provintie; niet te zeer afgele- gen van de Hoofdftad: op dat ’er uit het Hooge Collegie ter Admiraliteit, uit de Vergaderingen der Oost- en Westindifche, als mede van de andere Maatfchappyen , een oog van waak- zaamheid; voorzorge en liefde op het zelve zou kunnen geworpen worden; en dus dicht onder de befchermende vleugels der brave Leden, van die zoo aanzienelyke, als nutte Vergaderin- gen; aan een publicque weg, om den Vreemden te doen zien, dat alhier ook verdienften, van allerlei flag, hoe ge- ring fomtyds by veelen geächt, of- fchoan in zich zelven wezentlyk zeer groot, niet onbeloond gelaaten , maar den nyveren Zeeman, met een,liefdaas dig onderhoud, befchonken worde; en tevens om het vertoon van zulk een ge- bouw tedoen ftrekken, tot aanmoedi- ging en troost der wel geringe, maar Eler Wij d: hie: : VEREN Ho hoogst EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL! 2 hoogst nuttige Leden van de burgerly+ ke Maatfchappye, die, met zoo veel moeds, ons Land befchermen of ry- ken welvaart in deszelfs havens -voe= ren. | Verder zou dit gebouw het gevoes gelykfte aan een fteenweg geplaatst worden, om het tranfport van alle noodwendigheden, in alle faizoenen, gemakkelyk te maaken; en om uit de naa by gelegene fteden, fpoedigen _ byftand, in dringenden good, te kun: nen erlangen. Ieder begrypt lichtelyk , waarom wy den ouden Zeeman eene frisfe buiten- lucht, liever als eene met fchadelyke dampen bezwangerde ftads lucht, wil- len laaten inädemen, zonder hem eg- ter te naa aan zee te brengen: want voor-zwakheden aan bejaarden ge- meen, voor waggelende zieken, zou wederom de al te koude zeelucht, of- fchoon: voor heem hun element, op den duur, omftreeks ‘hun ftil verblyf, fchadelyk kunnen zyn. Om-nú bepaaldelyk eene plaatze uit teskiezen , die de voorfchrevene ver- eischten-heeft, tellen wy die , bewes- ten den {teenenrywesg, van Middelburg en À 4 naar AR °° KAYZER ANTWOORD OVER naar Vlisfingen, tusfchen den grooten Abeele en Oostzouburg. Wy hebben niet onderzogt, of aldaar een ftuk lands van de nodige grootte gevonden wordt ; nach eenige meetingen gedaan, om de juiste ligginge van het terrain op het papier te brengen: alleenlyk hebben wy hier die plaatfen, by het maaken van het volgende ontwerp, in gedagten gehouden. Mogelyk zou men, tot genoegen der bewoonderen (dewylhet waar is, dateen oud voerman gaarn het klappen van de fweep hoort), het beter oordeelen, dat de ligginge nader aan zee bepaald was, zoo maar. het voorrecht van het aangenaame, om van tyd tot tyd een zeegezigt te kun- nen hebben, konde opweegen tegen het fchadelyke van de koude zeelucht, en welligt ook tegen het inconvenient van de Zandverftuivinge op huis en tuin; dan zou ren mogelyk mede het vereischte, en daarstoe wel gelegen terrain, even buiten” oud Vlisfingen , kunnen kiezen; dan wy houden ons liefst aan het eerst gemelde. Doch wel- ke plaats men ook verkiezen mag; zoo zouden wy, am een gebouw vän ge- noegfaame uitgeftrektheid , met eene gee EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL: 9 goede moefery ef eene ordentelyke wändelinge, óm dezelve te hebben ; Ook om by verdere vergrootinge , niet te bekrompen uit te koomen, volftrekt niet minder nodig reekenen, als agt gemeten land: lag het zelve in zyn vierkant, zoó’ zou zulks best met de inrichtinge ftrooken ; edoch dit is juist geen noodwendig vereischte: dewyl men zulk een aanleg naar alle terrainen kan fchikken; en dit geene de minfte veranderinge, in het gebouw als ge- bouw zelve, kan te wege brengen, Wy bepaalen ons dan veilig aan eene vierkante oppervlakte. Wy leggen rondsom dit land eene ringfloot, ter breedte van anderhalve bloifche roe- de , van bovenboord tot boven- boord, ter diepte van agt voeten; hebbende wederzyds eene glooijinge Di van veertien duim, op den voet, tot. vier voeten diepte; en voorts tien duimrop den voet voor de overige ; dee- ze floot of gracht dient, om het terrain van rondsom af te fluiten ; en de uitge- gravene aarde, om het zelve te verhoo- gen, 'er een effene oppervlakte en we- derzydfche zagte hellinge aan te gee- yen; moetende daar door het geheele Kin A 5 ters _ IO C. KAYZER ANTWOORD OVER terrain twee voeten, boven het wins terwater, gebragt, en vervolgens ge- ploegd en geëgt worden. Dan zoude daar rondsom eene cingel-laan, van linden-olmen, met fcheerhaagen van olme veeren, kunnen geplant worden, en aan de flootskanten een elsfe plant- zoen, tot bemanteling. Voorts zou- den wy ’er een moestuin op aanleg- gen, zoo als dit en al het bovengemel- de op het algemeen plan, Fig. L. is aangeweezen ,. verdeelt in perken, omringt met rabatten in palm; op de hoeken derzelve hooge, en verder; van distantie tot distantie, laage fruit- boomen; de paden een voet dik be- zand, met grof kelderzand: dat wy denken op de plaatfe zelve, uit de kelders of regenbakken te zullen kun- nen gefchoten worden. L Het Corps de Logis, volgens onzen aanleg, plaatfen wy , op eene distantie van circa vyf roeden, van den binnen flootkant , bewesten den voorfchreven Iyweg,. ftaande van vooren noord- oost; en hebbende de principaale ver- trekken in het zuid-oosten en zuid-wes- ten, of tegen de warme luchtftreek ger keerd: zoo als deeze {tand , in de nen Ge hed EEN-OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. IT delyke. landen, door Vitruvius, lib. 6, cap. 71, het gezondfte geächt wordt; gelyk wy ook „ volgens de ftelling- van dien Autheur, Jib. T.‚cap. 4;-onder het noordelyke gedeelte, de fpyskelders - gebragt hebben. | Dit Corps de Logis moet, ter. ver- kryginge van,de nodige inwendige ruimte, zoo als nader blyken zal, in zyne breedte honderd vyf en twintig, en in zyne diepte vier en tagtig voeten buitenwerks „ groot zyn; en dan noch vinden wy … ons genoodzaakt ‚een vleugel van zeven en zeventig voeten breed, en twee en dertig voeten diep, wederzyds aan het zelve te bouwen; zonder welke wy-geene genoegzaame ruimte zouden hebben. Deeze vleugels geeven ook aan on- ze inrichtinge dit-voordeel, dat wy, zonder bovenmaatige kosten, een ge- bouw van twee honderd vyf en veertig voeten breedte hebben; en die bewee- ginge in ons plan zullen erlangen, die de goede {maak te dikwerf verwaar- - loosd vindt, Wy bergen ook agter die vleugels, onze plaatfen tot gerief voor de keuken enz. wasplaatfen.„doorgan- gen, en verdere onontbeerlyke ruime EDER I2 €. KAYZER ANTWOORD OVER … tens: die wy laaten omheinen met houten heiningen, en bevloeren met moppe klinkert, in bastaard tras; ge« lyk wy het voorplein tot den agterkant, der te noemene fteenen paalen, met getrokken klinkert in zand, zouden beftraaten, Langs het voorplein doen wy fchutbalien ftellen , van Escaufynfe fteenen-paalen, met yzere roeden door dezelve; deeze fchutbalien doen wy fluiten, in de wederzydfe pylaaren van eene gemetzelde, en met de reeds ge- melde fteenen bekleede poort: waar toe wy eene eenvoudige, volgens Fig, VII. geteekende ordonnantie, zouden verkiezen ; boven op deeze poort ziet men een beeldwerk, vertoonen. de een rustend Zeeman, met de at- tributen van Oorlog en Koopvaardye; daar onder eene, op de verordenin= ge van het gefticht, toepasfelyke infcriptie, in de nederduitfche taal; boven den inpost van den boog, ftel- len wy een yzeren raamwerk, en voorts twee eenvoudige yzeren hek- ken, tot aflluitinge van het geheel terrain. Tot eene bafis van de gemelde poort, en aan de overzyde van de foot, bouwen wy fteenen Bike LCN 3 EEN OÛD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 13 den, van bekwaaäre grootte en zwaar- te, van vlakke moppen klinkert, in fterken tras; en over deeze landhoof: den leggen wy eene houten brugge: alles volgens die bepaalingen, als Fig: VII voornoemd, afgeteekend is. Tot dus verre ons generaal plan tot een Hospitaal opgenomen hebbende, kunnen wy het Grondplan of de-bene= den verdiepinge, Fig. II. voorgefteld, voor ons: neemen; om het gebouw; zoo naa mogelyk; te bepaalen, en van de inrichtinge de vereischte rekenfchap te geeven: dewyl, naar den aanleg van het zelve, de overige plans haare byzondere fchikkingen krygen. Drie treden, voor het midden van het Corps de Logis opgaande, komt men in een voorhuis, dat zeventien voeten breed; en groote dertig voe- ten, tot aan de capitaale trap, lang is, De ftoeptreden zyn, gelyk alle-andere _buitentrappen, van Escaufynfe teen, Het voorhuis en portaal onder den grooten trap, tot tegen de eetzaal; als mede alle verdere doorgangen, moe- ten met vlakke moppen klinkert, in bastaard tras, bevloerd worden. De aanleg van den grooten trap, blyket uit Í4 €: KAYZER ANTWOORD ÓVar uit de teekeningen; Fig. II. en Fig, VIX de treden hebben een voet breedte; naar vooren een weinig afhellende, en eene laage gemakkelyke optrede; zy zyn van bordes tot bordes in onëvene getallen; en zoo gefchikt, dat de klim- mer vyfmaal rusten kan, eer hy op de eerfte verdiepinge is; deeze beklimt men mét vier en dertig, en de zolder met drie enfestig treden, Deeze trap ziet men vlak in het midden van het voorhuis; men gaat denzelven van we-= derzyden op, en komt telkens boven de middentrap te zaamen; deeze or- donnantie geeft gelegentheid , om des nhoods , by forme van tusfchen-verdie- pinge, noch plaats boven de door- gangen en kleine vertrekken, te kun- nen vinden, Onder het eerfte portaal is een ingang of keldertrap, voor de westkelder. De befchrevene groote trap, is getimmerd van eiken hout, op een goed gemetzeld fundament: de eerfte trede van Kscaufynfe fteen; de bordesfen zyn met blaauwe fteenen bevloerd; de leuning is van eene digte eiken lambrifeeringe; de treden zyn van onderen belat, en glad beplakt ; gelyk ook de bordesfen; de kuip; Voor KEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. ig voor den keldertrap voornoemd als mede tot onder. de quartierboomen van den ondertrap, is gemetzeld, Onder de bordesfen nu van deezen trap, vindt men wederzyds eenen ‚doorgang, naar de groote eetzaal: deeze zaal is zeven en vyftig voeten lang, en negen en twintig en een halve voet breed; wordt verlicht door vyf raamen; en verwarmd door twee groo- te kagchels; en is bevloerd met vlakke moppen klinkert, in-bastaard:tras; de dorpels van alle deuren, op deeze eer« fte grond, zyn van Escaufynfe fteen; in deeze zaal kunnen in de breedte twee tafels envier banken gezet worden, zoo “dat ’er zeven voeten doorgang. in het midden tusfchen dezelve, en drie voe- ten drieduimen langs de glazen en over- ftaande zyde; en aan wederzyden inside lengte zes voeten doorgang blyven,. Re= kend men nu voor ieder perfoon agtien. duimen plaats, zoo zullen ’er honderd, en twintig perfoonen aan deeze twee tafels kunnen zitten. Eer De deur, ter regterzyde aan, de gla- zen; uit deeze zaal pasfcerende, komt. ‘men in een keuken van negenen twin- tig en een halve voet in het perken dl Cs i6 €. KAYZER ANTWOORD OGER bevloerd ever als” het voorfchrevert vertrek: door twee raamen ten noof- den en twee ten westen verlicht; heb bende eene ruime haardfteedé , voor- zien met koperen , op fornuifen ge imetzelde, ketels: twee voor de mond- kost, en een om wätet heet te maa- ken; twee vaste aanregtbanken, zyn onder genoemde slastaamen geplaatst; waâar van de’ voeten met kasfen, tot állerleie berging, selegendheid gee- ven; ook heeft mén in deeze keuken een regenì- én welwatefpomp; voorts heeft dezelve gemeenfchap met cerne buiteri afgezonderde plaats; waar op men een afdak; om önder te werken; en een fecfeet voor de bedienden ván dit vak, vindt; gelyk mede eere deu re, om in den moestuin te koomen. Inden gang , loopende längs evenge- melde keuken enz., zal men drie detù- ren vinden uitkoomen: de eerftea, vlak over de keukendeur; leidt in de klei- ne eetzaal: deeze is negen en twintig en een halve voet lang, en een en twintig en een hâlve voet breed ; uit- ziende op eene opene en omheinde plaatfe, in welkers midden een gazon legt; en deeze eetzaal, waar in wy Ce. EÉN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL: 17 een houtenen vloer zouden verkiezen ; is gefchikt voor de Opperbedienden van het huis. - De tweede deur 4, in gemelden gang uitkoomende, isdie van den trap naar den noordkelder ; en-de derde deur ec, daar aan volgende, is van een vertrekje;-dat wy het brood- kamertje zullen noemen: het zelve is voorzien met eene groote kas; en ee= nigelosfe planken boorden; heeft een glas; in het trapportaal uitkoomende; en een dito, in eenen doorgang naar de laatstgedagte eetzaal ; dit laatfteis: een opfchuivend raam; en voor het zelve; in den doorgang; ftaat eene vaste:tafel ; dit kamertje heeft’ mede een houten vloer; en noch van binnen eene vaste tafel „ langs het even, genoemde raam ; wysdestineeren-dit>vertrekje” tot; ber- ginge \van-het brood ;-de botér-en de kaas, die dagelyks gebruikt wordt; “en tot de uitdeeling daar van,vopsgezet= te tydepibrnaonsg neve ovs'oba zo Als;men uit dit kamertje „ter linker kant onder, het trapportaal, rensever: om, den grooten trap:heen gaat, koomt, men aan de overzydesvin:den:door= gang ‚>naar de. gemeene zaal: deeze: zaal heeft eene ruimte:van agt en veer=: All, DEEL. B tig 18 CKAYSER/ ANTWOORD OVER” tig en een halve voet in-de,langte, en negen en twintig en een alge voet in de breedte; is bevloerd als de eetzaal; insgelyks met twee kagchels ver- warmd ; heeft eenen ùitgang: naar ee- ne ‚daar aan leggende, omheinde ope ne plaats , en ziet-op dezelve uit met drie lichten, gelyk met twee op de moestuin. —_ Wy hebben, wegens de groote ruimte, die dit vertrek weg- neemt; fterk in overweginge geno- men, of wy het gebruik van het zel- ve; niet met dat, van de groote eet- zaal, konden combineeren ; dan het wegruimen van de reeds befchrevene immenfe:tafels en: banken op de ec- tenstyden; en debenodigde plaats voor. eenig: werk „dat „de bewooners zouden kunnen verrigten, tot hun voordeel en dienst van de Maatfchap- pye;, zyn daar tegen onoplosbaare zwaarigheden, | | Op de zoo even genoemde plaatfe ftaat een regen- en welwaterpomp’, ‘tot algemeen gebruik; aan het einde van deeze plaats is een afdak, waar onder een van rondsom dubbeld afgefchoten;, zoo genaamd, badkamertje , met ‘een fchoorfteen. voorzien, en vier an en EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL: 19 den man geftelde lichten; ook een hou- ten vloer. Dit badkamertje dient, om des noods de lieden, die eerst in het huis koomen, te viliteeren, en te 'züi- veren ; de oude plúnje té laaten uittrek ken, en fchoone nieuwe van het huis aan te doen, Nevens dit badkamertje is een gemeen fecreet, en aan de’ ‘an- dere zyde, een uitgängnaar den tuin. Wanneer men nu weder de gemee- ne zaal en doorgarig voor dezelve pas- feert, vindt men, even ter regterhand omflaande, onder het trapportaal, den ingang naar de fecreeten: zynde drie gemeene, van vier plaatfen ieder, en een byzonder voor de Opperbedienden van het huis. Deeze fecreeten ftaan op eénén zeer grooten put, met ge= puncteerde kruislinien aangetoond, en fcheppenlicht en lúcht door het midden, of lantaarnplat. Nevens deezen ingang, tot de fecreeten, ontmoet men in het voorhuis weder eenen doorgang d: in deezen doorgang is een fecreet,- tot dienst van het vertrek, vaan het einde van denzelven doorgang ; en dit vertrek is gedestineerd voor eene Regentenka- mer : deeze kamer is negen en twintig en een halve voet in zyn vierkant groot; 5D gat ziet De 20 C., KAYSER ANTWOORD OVER ziet met twee lichten op eene binnen- plaats, in welkers midden een parter- re, en met een licht naar den Vlisfing- fchen weg; hier dient een houten vloer; een gladde marmere fchoor- fteenmantel, boven dezelve eene een- vouwige betimmering ; op de. weder- zydfe pilasters de wapens der ecerfte Donateurs. of Donatrices; en boven, in het midden, tusfchen de twee pilas- ters, een medaillon, aan een feston- nade, hier op een kenmerk van het Zeeuwfche Genootfchap, als eerfte Ontwerpers van het plan; en op het middenpaneel eene losfe lyst, daar in de naamlyst der. Regenten en Regen- tesfen ; aan de overzyde van de fchoor- fteen zyn twee vaste kasfen getimmerd, waarin particuliere aanteekeningen „ ftaalen van het goed tot kleedinge enz,, boeken van voorgaande jaaren, rekeningen, quitantien enz., kunnen - geborgen worden; en noch een kleine kas, waarin de inftructien voor de op- PerhsChenden en de reglementen van et huis, gelyk ook een loquet voor loopende zaaken, plaatfe vinden; voorts is dit vertrek van onder gelam- brifeerd ‚met een eenvoudig BAERT N oek EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 21 doek behangen, en van boven glad beplakt, met eene-boven het behang- fel omgaande eenvoudige plaklyst. ‚ Nevens den even vermelden doorgang d, treft men in het voorhuis eene deur e aan, hier mede koomt men in de zoogenaamde, Boekhouders kamer: dit is een vertrek van negentien voeten in zyn vierkant, heeft mede een plan- ken vloer, een eenvoudige betimmer- de fchoorfteen en mantel; voorts ziet het met twee lichten op den Vlisfingfen weg, Over de deur van deeze kamer, is eene deur f, hier gaat men mede in het falet, of ordinaire woonvertrek van den Vader en Moeder ; dit is vol- maakt als het zoo ‘even befchrevene;, van den Boekhouder, ingericht, en is ook van dezelve grootte. Hier aan is noch een vertrek van vyftien voeten breed en negentien voeten lang, dit is mede volkomen gelyk aan het vorige ingericht, en ziet met een licht naar den Vlisfingfen weg , is gedestineerd tot een {ladpkamer voor den Vader en Moeder, ‘heeft eene deur, om in den vleugel te koomen, alwaar vertrekken zyn, die dikwerf door de Moeder dienen be- zogt te worden. Deeze pasfagie is, oud’ MB door 22 C, KAYSER ANTWOORD. OVER « door het vertrek , tot het generaale comptoir gefchikt, genomen, edoch met een hoog hek afgefloten: het ge- neraal comptoir is. met een fteenen vloer, even als de gemeene zaalen.be- vloerd, en kan bezogt worden „door de everigemelde deur, en uit de kleine eetzaal: deeze laatíte pasfagie is voor den Boekhouder, de eeríte voor den Vader, en dan is ’er-noch een toegang tot het comptoir, door de voordeur van den noordelyken vleugel, en gang van denzelven, zynde deeze: toegang zeer gereed voor werklieden, die hun- nen loon moeten ontfangen „leveran- ciers en anderen, die zaaken met het comptoir hebben; dus moet ’er in het gemelde hek eene deur zyn, en een Opfchuivend raam, met een toog of toonbank daar voor; van binnen dit hek is nodig een groote fchryflesfenaar en ecn loquet kas, Het befchreven vertrek {chept licht van de noordelyke plaats;. alle de vertrekken op dit grondplan of Kez de Chaus/eë, hebben eene verdiepinge van zestien en een halve voet, ‘gerekend uit den boven- kantvan den vloer totaan den onderkant van de zwaarfte. balken, en twee dui- men EEN-OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 23 men meer tot aan den onderkant van die balken, welke boven het voorhuis, kleine vertrekken, en de noch te be= fchryven vleugels koomen. De-ítraks gemelde voordeur, van den. noordelyken vleugel, ingaande, koomt men in eenen gang , hier vindt men aanftonds ter regterzyde de deur, van de by ons geftelde linnenkamerz dit is een vertrek van agtien en een halve voet breed, en een en twintig voeten lang, met eenen ordinairen, meermaalen bepaalde fteenen vloer bevloerd, en met eenen gemetzelden en effen bepleisterden fchoorfteen , van onder met eenen blaauwen , effen glad gefleepenen , fteenen mantel voorzien; dit. vertrek. heeft een hoog licht ten oosten, en een laag of ordinair licht ten-zuiden ; ’er-zyn vast getimmerde groote kasfen tot berginge van het lin- nen enz., vanhet huis; het opdoen van de wasch, het naai en verftelwerk gefchiedt ter deezer: plaatfe,. „Nevens de deur van dit vertrek is die van het -washuis: dit heeft eene goede ruimte, van zes en twintig voe= ten vin de langte, «en een en twintig in-de breedte; inhet zelve ligt. een laad B 4 \ meer. 24 C. KAYSER ANTWOORD OVER - meermaalen gemelde ordinaire fteenen vloer ; ook is ’'er een ruime fchoor- fteen, en een, in een fornuis vast ge- metzelde, koperen ketel, met eene kraan, om water heet te maaken; als mede een regen- en welwaterpomp ; de dag koomt door twee hooge lichten ten oosten. | Het derde vertrek van deezen vleu- el, is gefchikt tot de bakkerye; hier ksa men in, door eene deur, vlak aan het einde van den gang, en door eene deur in het washuis ; deeze bakke- rye is lang agt en twintig en een halve voet, en breed zes en twintig voeten, met eenen fteenen vloer bevloerd ; heeft eenen grooten haard, en wederzyds dezelve eenen grooten bak-oven, van zes voeten diameter, die den rook als hy geftookt wordt, met eene byzonde- re pyp, in den fchouwboezem brengt ; aan den eenen kant, koomt deeze bak- kerye met eene deur aan de noord- plaats, en een licht boven die deur uit, en aan de andere zyde, fchept zy haar licht, door een hoog raam; zy kan van wâter bediend worden, of van gemelde plaats, of uit het washuis ; de gang van deezen noordelyken vleugel, ' „ | heeft EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL, 25 heeft zyn licht van boven de deur, en van een zylicht, aan genoemde plaatfe uitkoomende; deeze vleugel heeft zyn degagement door den gang g, langs de noordplaatfe en de deuren ’h hb, en tot dienst, het fecreet aan het einde van deezen gang. Aan den anderen kant van het Corps de Logis, heeft men de zuidvleugel: „treden wy deezen door de voordeur, ten noorden; in, zoo vinden wy eenen gang, gelyk aan dien van den-noord« ‘vleugel, en de eerfte deur, ter linker- zyde, leidt ons in de zoogenaamde Apothecars kamer: een vertrek van een en twintig voeten lang, en ag- tiensen een halve voet breed, in alles ingericht, gelyk de Boekhouders ka- mer, voorheen befchreven; dit ver- trek heeft een laag raam ten noorden, en een hoog raam ten oosten, waar door het zyn licht fchept; allernaast aan dit vertrek vindt men de Apo- theek, dertien en een halve voet breed , en een en twintig en een halve ‘vaet lang ;'fmet eenen fteenen vloer bevloerd; hebbende eenen ruimen fchouwboezem „ en onder den zelven. een fornuis ó, ir dele „ERS HIE 26 C. KAYSER ANTWOORD OVER dit vertrek fchept zyn licht door een hoog raam ten oosten, men vindt het zelve ingericht met eene groote vaste kas, met boorden en laaden , een toon- bank en houten vloer, tusfchen de kas en dezelve ; de toonbank, met een ka» pel, en een arm voor fchaalen; alles ingericht, „zoo als een. Apothecars winkel van zulk een klein beftek ver- eischt ; de groote vyzel op een blok, gemerkt k,„ en verder toebehooren; men heeft hier ook een byzonder fe- creet voor den Apothecar, fcheppen- de licht en lucht van buiten. Aan het einde van deezen gang ziet men eene deur, deeze leidt in eene zaal van vyf en dertig en een halve voet langte, en agt en twintig en een halve voet breedte, gefchikt tot ee- ne infirmerie of ziekenzaal; hier vin- den wy eenen planken vloer, eenfchoor- fteen, zoo als die van de linnenkamer befchreven is; een. fecreet van vyf laatfen, fcheppende lucht en licht van Ben sindeeze zaal kan, met drie hoo- gelichtenten oosten, en drie daar over ftaande ten westen, doorgaande versfe lucht gebragt worden, zonder trek of tocht beneden in het vertrek te veroor- zaas EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 27. zaaken ; 'er kunnen in deeze infirmerie twaalf aparte flaapplaatlen „ieder, voor een perfoon, met genoegfaame :ruim- te, om ‘er van rondsom by te koo- men geplaatst worden; deeze flaap- laatfen zagen wy. gaarne, dat befton- ea losfe, kribben ; die geheel uit elkander kunnen genomen „worden; en‚dat zy een overdek hadden, uit yzere roeden te {amen gefteld, waar over en om:gemeen grys linnen, of eenig ander foort van goed, dat zich laat bewasfchen, en met lisfen aan ge- melde roeden vastgeftrikt wordt, laa- tende, aan de eene zyde de opening als gordynen, Deeze zaal heeft door een gang /, gemeenfchap met de ge= meene plaatfe, ten. zuiden van het ge- bouw, en kan de fchoorfteen in het badkamertje, en-de pomp op die plaat- fe, gebruiken; ook geeven de deuren m m degagement, en gelegentheid om fommige zieken, des noods , op het midden van den dag, versfche lucht te laaten fcheppen. Het grondplan Fig. II. thans geheel overzien hebbende, laat ons nu het plan van de kelders, Fig. IV. befchous wen: hier zien wy eenen aanleg van ger 28 C. KAYSER ANTWOORD OVER — genoegfaame ruimte, beflaande by- kans de helft van het terrain, van ’% geheele Corps de Logis; alle waterdigt gewerkt, en met kruisgewelven op py- faaren overwelfd, hebbende twee toe- gangen, de een van buiten op de plaats voor de keuken, en de andere op de noordelyke binnenplaats; ook twee toegangen binnenshuis, als een onder den grootentrap, en een in den gang, naar of langs de keuken; het eerst genoemde of westelyke gedeelte is gefchikt, tot berginge van de brand- ftoffen , en het andere of noordelyke edeelte, is in tweeën gedeeld en afge- ooten , door latwerk van dubbelde latten en regels of ribben geformeerd, en verordend, om te dienen tot eenen bier- en provifie kelder; deeze kelders hebben licht en luchtgaten, of kelder- venfters, ten westen en noorden, met vallen voorzien, om des winters te kunnen digtmaaken. De teekeninge No. IV. (a) is de be- | ne- (a) De teekening No. IV. gelyk mede die van No. VI. en No, VII, van welke in het vervolg gefpro- ken wordt, warden in ’t‘origineel ontwerp, aan ’t Zeeuwsch Genootfchap overgezonden, wel gevonr den, doch deeze zyn, ter vermydinge van kosten , Wege EEN/OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. “ag neden balkgrond,. of verdeeling en fchikking van de zolderbalken „: bo- ven de vertrekken op het grondplan, ig. II, aangeweezen; hier ziet men aangetoond de lateien en reveelingen ; ook de bepaaling van de zwaarte der balken, naar haare langte ingericht; het is naar deezen balkgrond , dat de verdeeling van de flaapvertrekken, in zoo verre de fcheidingen „niet met de ondermuuren opgaan, gefchikt is; deeze fcheidingen zouden wy verkie- zen van greine ribben, wederzyds be- lat, en met een taaijen mortel volge- raapt, dus niet te zwaar, ’t zy dezelve over langs op balken koomen, of over dwars van den balkgrond, wanneer er Opmerkingen genomen worden, dic- een goed Conftructeur niet ‚uit het oog verliest; over deezen balkgrond, zou- den wy doorgaande, en dus tot de vloeren van alle.de boven vertrekken en gangen, greine plaaten leggen „die- met mesfen en groeven in den, andes ren, gewerkt zyn, waar op. kaf ge- Îtrooid , en‚eene laage klei wel befla- erf Sens weggelaten: als dierteride“niet zoo zeer,tot een regt begrip van het Plan, dan wel tot de conftructic len de beraminge van het gebouw, t 30 -C. KAYSER ANTWOORD OVER gen, gelyk die van de pottebakkers, een halven duin dik gelegd; vervol- gens op deeze laage blaauwe plavui- zen , in ordinairen kalkmortel , gebragt worden. De verdeeling der vertrek- ken, op deeze’ of eerfte verdiepinge;, hebben wy-op het plan Fig. lil, aan- geweezen, hr aar Die plan voor ons neemende, zien wy een zestiental kamers, welke alle, door ruime en’ wel verlichte gangen, kunnen bezogt worden; deeze gangen dd dd ontfangen haar licht uit het mid- denfte van het gebouw, dat met een plat overdekt is, waar op drie lantaar- nen ftaan ; als mede twee licht- en luchtkokers gg, boven de fecreeten, zoo als, tot klaarder begrip, de door- fnydinge, waar van hier naa zal ge- fproken worden, aantoont. Men koomt langs den grooten trap boven by aa; b is een portaal, waar op teffens de toegang Îs tot een gemeen fecreet; c is een groot portaal tot degagement ; van deeze beide portaalen koomt men door de bogen ee in de gangen; f is een licht boven den man; de vertrek- ken zyn van een tot zestien genom- merd. * No. 1 BEN-OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 3 „No. 1 heeft. 6 bedfteden ee bn Heen 6 ler deren, 8 bm | Ek coli GREED) : Gn ZT dn io be Pi _— 12 6 en ARE irak rr mnd eames _— 16 —— V menemen dus - 78 bedfteden in het geheel, … Ieder bed of flaapftede is-gefchikt-voor twee perfoonen , zoo dat ’er honderd zes en vyftig menfchen, op deeze ver-= diepinge , kunnen gelegerd wordén;, en dus rykelyk aan het oogmerk’vól- doende. Tot deeze flaapfteder zouden wy verkiezen , dat vaste nisfen getim= merd wierden ;:‘dat in ieder ‘gezet wierdt een losfe-flaapkoets of kribbe, welke’ uit den anderen kan genömen worden, en voor die nisfen gordynen van groen cajant „ of eenig ander dier- gelyk goed, ane „Het plan No. VI. geteekend, is ge= Íchikt, om den balkgrond tot B 8 È ' Cs $2 C. KAYSER ANTWOORD OVER"» dering boven de eerfte verdiepinge 4 of de grond van den doorgaanden zol= der, boven het Corps de Logis, gelyk. mede om de conftructie van het dak of kapwerp, aan te wyzen. Men kan op het zelve de ruimte-van deezen zolder zien, en hoe dezelve zeer gefchikt is tot veelerhande gebruiken van het ge- fticht: als het droogen vari gewasfchen lynwaat, het bergen van allen droo- gen voorraad: -’t zy tot kleeding , mondbehoeften , werk of materiaal van de inwoonders enz.; waarom wy deezen zolder, door zestien dakven- fters, (waar van ?er vier van vooren, vier. van agteren, twee ten wederzy- den van het dak, en vier op het mid- den: of lantaarnplat „uitkoomen;) licht en lucht verfchaffen; terwyl wy op de noord- en zuidplaats nedergaande, ter wederzyden van den zolder ‚een fufli- fant, windas zoude brengen. Het dak zouden wy befchoten. verkiezen „als digter ,‚ warmer. en zindelyker ;, voorts het.zelve dekken met beste blaauwe annen „(om de, zwaare kosten van chaalie of leiwerk te ontgaan) gelyk ook den nok, hoek en keelkepers, gooten en plat met lood, 8 85 | e EEN/OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL: 33 De affcheidingen of affluitingen kun= nen, naar bevind van zaaken, of met latten, of met digte befchotten; ge- maakt worden; de leidingen van de. {choorfteenpypen hebben wy zoo inr gericht, dat op ieder hoek van het dak, fymmetricq; een pyp uitkoomt. De kappen van de beide vleugels, zyn mede op deeze wyze ingericht: gelyk men uit de teekeninge, No, VIL, kan nagaan, het geen ten meesten nutte verftrekt; zonder bovenmaatige kosten naa zich te flepen, kunnen- de het gebruik wederom betrekkinge hebben, op de verrichtingen, die on= der dezelve gefchieden. | Op de teekeninge Fig. VI. ziet mên de doorfnyding van het ge- bouw, waar in dat geene aangetoond wordt, het welk nodig was, om de gedagten van.de conftructie, voor den werkman open te leggen; en Fig. V. eene {tandteekening, die de uiter- lyke gedaante van het gebouw voor oogen ftelt: zoo dat deeze teekenin- gen alle met den anderen, en met de. voorenftaande befchryvinge , vergelee- ken, eene klaare bevatting (gelyk. wy ons vleien) van het gebouw, (volgens. Kill, DEEL: GC on- 34 C. KAYSER ANTWOORD OVER … onze gedagten tot het voorgefteld ein- de voldoende) zullen opleveren. Daar zulk een gefticht geene gerin- ge quantiteit water nodig heeft, heb- ben wy gedagt, op ieders plaats, een regenbak en welput te moeten aanleggen : deeze regeubakken zou- den ieder agtien honderd cubicq voe- ten, of drie honderd en zestien ton-= nen water inhouden, gelyk uit de grootte, met geftippelde linien aange- weezen, en de bepaalde gemiddelde hoogte van vyf voeten, is af te nee- men. Dat nu twee zulke groote bak- ken, door het hemelwater, op de uit- geftrektheid , van de door ons bepaalde , daken, van het Corps de Logis en de vleugels vallende, kunnen gevuld wor- den, is blykbaar: want door natuur- kundige waarneemingen heeft men be vonden, dat ’er ’s jaarlyks, het mid- deltal gereekend, agtien duimen water valt; daar nv ons werk te famen, eene oppervlakte van 13180 vierkante voe« ten heeft, zoo valt ’er dus op die op- pervlakte 19770 cubicq voet water, of 2954 tonnen, dat is circa 11 tonnen al- le dag ; dus overvloedig tot gebruik, en meer dan die bakken kunnen zwel- gen; EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 35 ben; waarom er een goed verlaat aan ieder’, in de rioolen, die wederzyds door de timmers loopen, en van de- zelve in de ring(loot geleid zyn, moet gemaakt worden; dienende dus de ‘ Overmaat van water , om het vuile, in die rioolen loopende, te kunnen weg- fpoelen, en te beletten, dat eenige flank uit dezelve kan opflaan. De welputten voornoemd, moeten zoo diep gegraven worden, dat ’'er by de droogtte tyden, altoos drie voeten water in dezelve blyft: zy zullen bin- nen werks drie voeten diameter heb- ben, en op een eiken raam van 4 en 12 duim met een tweefteenfen muur op- getrokken, en van boven met een vier duims Escaufynfe fteen gedekt wor- den. Het water, uit deeze regenbak- ken en welputten, wordt door. vier pompen gediftribueerd: waar van ’er. eene in de keuken, eene op de noord- plaats, eene in het washuis „en eene op de zuidplaats {taat ; op iedervan de twee regenbakken dient een kraag ge- metzeld, en gelyk met den grorid een „dekfteen met een opftaanden rand; waar op een koperen dekfel gelegd wordt: om in cas van brand, aan-wederzyden | ik van 36 _C. KAYSER ANTWOORD OVER van den timmer, en digt by de hand water te hebben. Wy zouden ook nodig oordeelen, dat ’er onder een van beide de afdaken , meermaalen ver- meld, een brandfpuitje ftond: hiertoe was best een zuig- en perspomp, in eenen koperen bak, op wielen, met zyne zuigbuis van 2o voeten lang , en Ioo voeten flange, Ook dient ’er op het lantaarn- of middenplat, aan een fufhfante yzeren ftelling, eene genoegfaam groote klok. gehangen te worden, welke men be- neden en boven in de trapsportaalen kan luiden: ’t zy ter aankondiging der fchaftyden, of tot een fein in tyd van nood. Ook zoude het goed zyn, bo- ven het midden van het gebouw, ee- nen welgemaakten afleider te plaatfen. II. Het tweede ftuk, dat wy ons, by den aanvang van dit antwoord, ter be-. werkinge voorftelden , was: de bepaa- linge wan Opzienderen en befluurderen; mitsgaders van de nodige bedienden. Tot Opzienderen of Regenten van dit Hospitaal , meenen wy, -onze aandacht te moeten vestigen, op veel- vermogende, weldenkende en kundi- ge Heeren, zitting hebbende in de TC EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL: 37 refpective Vergaderingen, waarin ten besten van Zeelands befcherminge en koophandel ter zee, beraadflaagd. wordt. Men zoude dus daar toe kunnen vers zoeken , eenen der Raadenter Admira- liteit in Zeeland ; eenen der Bewindheb- beren der Oostindifche Compagnie, ter Kamer Zeeland; eenen der Bewindheb- beren der Westindifche Compagnie, ter Kamer Zeeland; eenen der Direc- teuren van de Commercie Compagnie, te Middelburg; en eenen der Directeu- ren van de Societeit ter Navigatie op Esfequebo en annexe Rivieren, te Middelburg: aan welke twee laatstge- melde Heeren, de Ampten van Secre- taris en Thefaurier of Ontfanger, zou- den kunnen opgedraagen worden. Daar de huishoudelyke directie, me- de geen gering deel, van het opzigt, waar voor wy thans moeten zorgen, nodig heeft, zoo zouden wy denken, dat tot dezelve, vier insgelyks veel vermogende, weldenkende en kundi- ge Vrouwen, moesten aangezogt wor-' den, als Regentesfen van dit huis. Tot he beftuur, oordeelen wy, dat men best deedt, weinige, maar braa- 7 3 ve, 38 C. KAYSER ANTWOORD OVER” ve, welbekende, órdentelyke burgers lieden te neemen, van den Hervorm= den Godsdienst, welke, geduurende hun reeds verftreken leeftyd, blyken van een goed caracter in de faamenle- vinge gegeeven hebben, uitmuntende in orde en beftuur van hunne eigene zaâken, kundig in die, waar toe men dezelve voordraagt. Zoo zoude men tot Vader en Moeder moeten hebben, twee bedaagde, gehuuwde lieden, zonder kinderen; de Vader zou, buis ten bovengemelde qualiteiten, het lees zen , fchryven , cyfferen en boekhou- den , - ordentelyk moeten - verftaan ; kundigheid hebben, om directie te voeren, en een behoorlyk ontzag te houden; de Moeder zal, behalven-het reeds voorgeftelde ‚in allen opzigte eene goede huishoudfter moeten zyn, kundigheid hebben van het bereiden van fpyzen, op de minst kostbaarfte wyze; van de qualiteit en prys der eetwaren; van alle huisfelyke bezighe- den: het linnen-naaijen verftaan ; ken- nisfe hebben van den aart en eigen: íchappen van alle het nodige, tot voorraad voor kleedinge, huisraad, bedden en toebehooren ; een voor- EEN-OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 39 koomen hebben, om zich van de huis- genooten en bedienden te doen refpec- teeren, van bekende. vlyt en naarftig- heid, in alle haare handelingen: beide lieden van beproefde trouwe en eer+ lykheid. Dan zou het ons dunken goed te zyn; dat’er aangefteld wierde , een eenigzints bedaagd „ ongehuuwd, deftig en braaf man: hebbende volledige bekwaam- heid, om de zuivere hervormde Lee- re, klaar en duidelyk, te kunnen on- erwyzen;-en genoegzaame gaven, om Gods woord, by wyze van Leer- redenen, te verklaaren, voor te ftel- len, en ‚gepaste gebeden te doen; een perfoon, die zyne leer en geloof, in gansch zynen handel en wandel, on- gedwongen vertoont; die dus in ftaat is, om zoo wel, door daaden, als door woorden, te ftichten, en ande- ren ten ,voorbeelde te verftrekken, Deeze zelve perfoon, zau teffens ook als Boekhouder kunnen fungeeren: en dus volkomen ‘in ftaat,-moeten zyn; gm net en-in orde boek te houden, betaalingen-aan leveranciers te doen; met-een woord, om het-comptoir an Ct 40 €. KAYSER ANTWOORD OVER *_ het hu's, in eene juiste orde te kunnen dirigecren. Noch zoude men nodige hebben ; een braaf en eerlyk man, mede onge huuwd, hebbende die vereischtens, welke wy hier vooren in het gemeen hebben opgegeeven, en bovendien de Pharmacopie volkomen verftaande : bee kwaamheid hebbende, om’ als Medi- cynmeester en Chirurgyn- te kunnen fungeeren. In deeze drie qualiteiten zou hy, voor s?bands en Compagnies Voctoren en Chirurgyns ‚een behoor- lyk examen, ‘ter overftaar van Hee- ren Regenten, moeten doen ; en in de behandelinge van zieken, door onder- vinding, reeds ervaaren weezen; met goede | getuiafchriften van zyne voor- zigtigheid en kunde voorzien. …Deeze perloon zou nochtans, in gevallen van aangelegentheid, met evengemelde Heeren Doetoren en Chirurgyns moes ten raadplecgén, Ziet daar het beftuur van dit ganíche . gefticht, gefteld in handen van vier _perfoonen: hier uit dus kan men af- neemen, hoe veel, van cene coede keuft in deezen, (die noch op particu- | lies EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. ‘41 liereiprotectië, noch op aanbevelinge, maar op wezentlyke' verdienften ge- westigd’1s), “afhangt. A viobdide „Wy vertroúwen, dat, byaldien men in dezelve wel flaagt, alle het geene, het welke in de onderfcheidene depar- tementen te verrigten is, beter zal ge- daan worden ,:dan met een‘dubbel ge- tal van zoogenaamde geholpen lieden. Voorts kan men, by verdere uit- preidinge vanhet gebouw, door eene grooter hoeveelheid inwoonderen, den meest bezwaarden , eenen adfiftent of adfiftente toevoegen, >> 77 «… Voor de bedieninge achten wy no- dig, twee linnenmeiden: het linnen- naaijen verltaande’, en met de wasch kannende ‘omgaan; drie keukenmei- den, bekwaam in zoo’ verre het de menage van dic huis vordert; waar van ter eene, het broodbakken wel moet verftaan,“om’ op zekere’ dagen, met ‘behulp: van «eene van de andere mei- den, de bakkerye te kunnen waarnee- men; en drie werkmeiden, bekwaam om alle heevoorkoomende huiswerk te kunnen doen. Ô Meerder bedienden achten wy onno-= dig, om dat ’er uit de huisgenoten 5 C 5 kun- \ \ 42 C. KAYSER ANTWOORD OVER kunnen verkoren worden, tot het vers Tigten van deeze en geene bepaalde huisfelyke bezigheden: als, by voor- beeld, het omzetten van tarwe; het fchoonmaaken van groentenS; het aan- brengen van water; het oppasfen van zieken; het aandraagen van Ípyzen; het fnyden van brood; het {meeren van boterhammen, en het geen ver- der tot hulpe van de bedienden, zou kunnen verftrekken. … Ook zou ‘er één tot hulpe van den Vader, één tot hul- e van den Boekhouder, en één tot Bale van den Apothecar kunnen ge- fchikt worden: ieder van welken men; op deeze of geene wyze, zoude kun- nen beloonen, en dus te ieveriger, tot de vereischte handlangingen, maaken, Noch zou ’er verdere directie kun- nen gehouden worden, die de bedie- ning gemakkelyk maakte: als, by voorbeeld, dat ieder paar perfoonen;, daar toe in ftaat zynde, beurtelings: hun eigen bed moesten. fchudden, luchten en opmaaken; de waterpot beneden brengen , fpoelen en wer der boven bezorgen; by eenen zwak ken zou men, ter zyner hulpe, eenen noch tamelyk fterken kyanen voegen; in EEN OUD ZERLIEDEN HOSPITAAL: 143 im dezelve flaapftede ;. en welke dier- gelyke fchikkingen meer zyn, Wy zullen, kortheidshalven ‚in gee- ne verdere details, tot dit {tuk betrek- kelyk, treden; of voor ieder der-drie byzondere offieien,, inftructien, maa- ken; daar doch: de-inhoud. derzelve, uit de voorheen „gemaakte ‚en noch té maaken ‘bepaalingen , vans zelve voortvloeit: en uit de omftandigheden, in zulkseen gefticht voorvallende, van een ieder, die- obit-eenige van dien aart gezien heeft, ligt: kunnen opge- — maakt worden; ook heeft zulks geen den minften invloed op de hoofdzaake: lyke inrichtinge van dit ontwerp. HI. Het derde ftuk , dat wy’ als noodzaakelyk, ter beantwoordinge van de. Vraage des Genootfchaps ; opga- ven, was: de befchryvinge en begrootinge wan het vereichte buisraad en beddegoed, Om dit deel, zoo: naauwkeurig: als mogelyk is, af te handelen, zullen wy best. doen, het gebouw, volgens de leidinge, der reeds door ons gedaane, befchryvinge van het zelve, van ver- trek tot vertrek , miet onze gedagten te doorloopen; voorveen ieder der vertrekken het noodwendige huisraad N\ \ 44 «—C. KAYSER ANTWOORD OVER op te noemen; en de te faamen ge= trokkene beraamingen, van elk, vol- gens onze gemaakte pryslysten, (kort- heids-halven) in ééne fomme op te geeven. Ee _ Beginnen wy dan met de befchou- winge: van de groote eetzaal: hier worden vereischt vier tafels, ieder van 22: voet langte, en 4 voet breedte ; zestien banken, beflaande te faamen, invlangte, tweemaal de voornoemde tafels; twee yzere kagchels, van drie voeten vierkant, gemaakt uit gegote- ne plaaten in gefmeedde yzere randen; eene tang, fchop en pook. Hier voor te faamen & 59:6:0. „dn de keuken, en tot dienst wan de gan- fche huishoudinge: zullen 'er moeten zyn, twee kopere fornuisketels, inhou- dende ieder 2oo-ftoop, wyd en diep 33duim, te-faamen 460 #& zwaar, te- gen 17 ftuivers per 2; een dito for- ‚_nuisketel, met eene kraan, inhoudende go ftoop, wyden diep 26 duim, 140 fQ zwaar, 15 ftuivers per R; twee yze- re faufeketels;. twee lange yzere gaf- fels; twee lange keukentangen; twee groote asfefchoppen; een koperen wa- terketel; een koffyketel; een byt; en ij ap ' EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 45 kapmes; twee koekpannen; een roos- ter; eene ketting; een treeft ; twaalf yzerdraade kandelaars; zestien blekke lantaarens ; twee falade emmers; zes ‚ blakers; drie vuilnisblekken; een kaars- fenbak ; een zwavelbak ; een kruiddoos; een mortier; twee wastobben, met yzes ren hoepen; zes emmers, met yzeren hoepen; twee groote houten lepels; een genoegtaam getal borftelmaakers goed; twee tinnen trekpotten; vyf en twintig diepe tinnen bakken of kommen ; hon- derden vyftig tinnen lepels; twintig tinnen bierkannen; twintig tinnen kroe- fen; honderd en vyftig ftaalen vorken; tien dozyn mesfen; honderd en vyftig roode aarden borden; twaalf groote aarde fchotels; twee dozyn aarden bors den; twee dozyn theegoed; tien hou- tene broodbakken; eene tafel; twaalf ftoelen; twaalf {toven, met de testen, en een kapblok. Voor alle het boven vermelde £ 172:14: 4. Jn de kleine eetzaal dient gevonden te worden: eene tafel ; twaalf ftoelen ; een haardyzer; eene tang, {chop en pook. « Hier voor £ 8:0:o, Jn de gemeene zaal: vyftig zitbanken, van.4 voet lang; vyf en twintig tafels, | voor 46 C. KAYSER ANTWOORD OVER voor vier perfoonen ieder ; eer grootë kagchel, gelyk als die van de eetzaal; eene tang; fchop en pook. Dit te faa- men bepaald op & 39:3:0. In de Regentenkamer dienen te zyn: matten op de vloer; eene tafel, met een groen lakens kleed; een inktkoo- ker; een dozyn geboende ftoelen, met trypen kusfens ; een koolyzer; tang, fchop en pook. Hier voor & 36:10:0, Wy ftellen, dat de Boekhouder; gelyk mede de Vader en Moeder, hunne eigene meubeis zullen moeten inbrengen, waarom wy de, voor hun bepaalde, vertrekken voorbygaan. Ja het generaal comptoir moet zyn: een lesfenaar, voor twee perfoonen; een houten voetbank, daar in twee met blek beflaagen ftooven; twee comptoir floelen en eene loquetkas. Deeze te faamen £ 15:0:0. In de linnenkamer wordt vereischt: eene“ wastafel, 4 voet breet en 10 voet lang; eene groote persfe; zes ftoelen ; eene tang en fchop ; zes ftryk« yzers. Te faamen £ 12:16:0. In bet washuis, een vast gemetzelde koperen ketel, met eene kraan, gelyk aan de kleinfte voor de keuken be- paald ; 4‘ EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 47 aald ; zes wastobbens , met. yzeren oepen; zes emmers, met yzeren hoe- pen ; de nodige fchragen en planken, om de tobbes op te zetten; twee zit- banken; eene groote tang en fchop. Dit alles £28:13:0, Jn de bakkerpe moeten zyn: twee bak- troggen; eene tafel ; twee zitbanken; twee houten emmers , met yzeren hoe- pen; een ketel, om water te kooken; eene groote tang en fchop ; twee ftook= haaken; twee fchuifplanken; twee wis- fers; eene ketting. Hier voor &16:1:0, _Jn de Apothbecars kamer ftellen wy, dat de meubelen, door den bewooner „zelve, bezorgd zullen worden. De betimmering van de Apotheek, en verdere daar in benodigde inftru- merten, zullen wy, in de behandelin. ge van het zesde, door ons opgegee- ven deel , plaatfe geeven, In de infirmerie ftellen wy nodig: twaalf kribben, met overdekken, zoo als reets bevooren nader is befchre- ven ;. twaalf {malle bedden, met de peuluwen; twaalf overtrekken; twaalf beddekleden; vier en twintig dekens; agt en veertig lakens; vier en. twintig {loopen ; twaalf floelen; een ketel om ad, Wa 48 C. KAYSER ANTWOORD OVER water te koken; eene taro, fchop eit ketting ; twaalf roode aarde wäterpot- ten. Hier toe gerekend £183:15to, Op alle de flaapvertrekren, boven het Corps de Logis, ten minfleri zoo weel’er nodig zyn, voor het bepaalde getal gehuis-: westen en de bêdienden: vier en vyftig flaapkribben; vier en vyftig bedden en- peuluwen, ieder voor twee menfchen gefchikt; vier en vyftig overtrekkens vier en vyftig beddekleden ; honderd en agt dekens; twee honderd en zes- tien lakens; twee honderd en zestien floopen; vier en vyftig paar cajante gordynen voor de nisfen; vier en vyfs tig zitbanken; vier en vyftig roode aarde waterpotten. Dit met elkander berekerid op &942:6:0. Átg Wy hebben alle bovengemelde meubelen gefteld, van goede quali teit; edoch zoo min in prys, als maar eenigfints, met dat vereischte, en de ‚ gefchiktheid tot nodig gebruik , over een te brengen was, Men voege hier noch by „ voor groove doeken, tot de gemeene tafel; en in de keuken, voor vatendoeken; dweilen; bezems en noch verdere onaangeroerde kleinig- heden , de fomme van £ 20:0:0. ‚ 4 / EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 49 „ÀÂl het voorfchreven goed, dient in een klad- en grootboek, wel in or- de geboekt te worden, met byvoegin= ge van de inkoop-pryfen ; “terwyl de van tyd tot tyd nodige vernieuwing, of herftelling van dien, op eene lyfte, ter tafel van Heeren Regenten moet overgelegd worden, ten einde-de no- dige orders daar toe gegeeven, en de onkosten daarvan in uitgave geleden worden, Dit geftelde kladboek zou onder den Vader en Moeder, en het grootboek in het generaale comptoir moeten berusten, Wy zullen de uit- werkinge van dit articul befluiten, met het te faamentrekken van alle de ops genoemde posten: als voor ‚ „desgroote eetzaal …:= = SOINS HK ÁID „de. keuken = = = I72 14: 4 de kleine ectzaal - - - B: 2050 de gemeene zaal - - - 308340 desliegenten kamer, 7: - = 5 BÓ4I0% 0 het generaale comptoir = = - TA eidfe, de linnen kamer = - - ie: 16: o het waschhuis - = - 23: Í3i Oo de, bakkery = - =r 168 Ii, (0 ‚de infirmery _ * - = ARNE 183:15:;0 « deflaapvertrekk. boven het Corps de Logis g42: 6: o de Jaatfte post > Jori As ef fo Dus bedraagt de totaale Somme van al: het nodige huisfaad en beddegoed - R{534: 4: Oo Voordeflytagie„of hetonderhoud’sjaars R 112: o: o IV. Wy-gaven ten vierden, -als no- XIII. DEEL. D dig, / 50 _C. KAYSER ANTWOORD OVER — „dig, tot de beäntwoordinge van de Vraage des Genootfchaps op: de be- Paaling van de Rleedinge, met de pryzen van diens zoo in den eerften aankoop, als den jaarlykfen onderhoud van dezelves Zeker is het, dat men dient te zor- gen, dat de gehuisveste onvermogen- de of-oude Zeeman, een bekwaame; warme „en,nochtans, zoo minals moge- lyk is, kostbaare kleedinge heeft. Men zal derhalven, omtrent dit articul-zul- ke fchikkingen moeten maaken, welke zoo tensaanzien van den eerften aan- leg „ als-Op-den duur voor derzelver onderhoud „. tot het algemeene oog- merk, medewerken, » Best zal men die kleedye inrichten, naa den gewoonen dragt-der zeevaarenden: want hy, die zulk een gewaad van zyne jeugd af ge- draagen heeft, zou ongemakkelyk, en als niet tehuis zyn, in cen ander foort van kleedinge; ook kan hier uit geen groot onderfcheid, in de kosten ge- booren worden. Men geeve dan aan dezelve het nodige „ en niets meer. Dit in-het oog houdende, ftellen wy, dat ieder perfoon dient te hebben, ale drie jaaren een fchansloper, van de ge- ringite. foort: hy; diede are IE Ct EEN/OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL; 51 der zeelieden kent, weet hoes onont- beerlyk dit overkleed voor hun zy; al- de twee jaaren een blaauw vries, zoo ge- naamd, baaytje, mede van het geringfte foort; alle twee jaaren een gemeene fchip- ‚pers hoed.of muts; alle twee gaaren drie hembden, van gering,.doch deugdzaam fterk linnen ;, alle. jaaren een carfaaye, met tierentaay gevoerden , broek; alle twee jaaren eene gemeene roode baayen, met linnen belegde, borstrok; alle jaaren twee paargemeene faayette kousfen „en twee paar Jchoenenz eerst drie, en. voorts alle jaa- ven een bonte neusdoek; eerst drie, en voorts alle jaaren een roode of blaauwe pries bonte doek, om den hals; eerst tee, en voorts alle jaaren eene. gemeene dub= belde wollen flaapmuts. Wat nu de prys van gemelde {tuk- „ken betreft, die hebben wy berekend, als volgt: oe | ieder fchanslooper …… “Eran - baaytje de 1 5 1: == bofstrók: EOS ‘_— broek weegt ee voor Keen meenen ne er hembd RENE ed GI UI et HP OU NEN GI OO …. ga ee ve 9% 44 en ga vn … vo em, ot Oo: o: == paar kousfen 0: == paarsfchoenênr os —— 5 © n= Vries bonte halsdoek: - «= o: = — bonte neusdoëk — — = - o: =—_— hoëd ‘of muts 19 - oe == 6t mr dubbelde wollen fliâpmuts — 0: 2 OO 00e QE NO Mm eo 0-0 + ê N 52 “CC. KAYSER ANTWOORD OVER bovenftaande pryzen zyh zoo min ge- fteld, als maar immers, met het voor- deel van den inkoop der ftoffen , in het groot; en de aanbeftedinge van de maakloonen, te verkrygen zyn: ver- onderfteld , dat men altoos, in zyn foort, deugdzaam goed neemt. De ingekogte ftoffen, by voorbeeld, voor drie of vier jaaren, zouden in ee- ne nette orde, in kasfen in de linnen- kamer, en het omflägtige op de zol- der, kunnen geborgen worden, on- der de bewaaringe van den Vader en Moeder. * En ten ‘einde alles behoor- lyk zoude kunnen’ verantwoord wor- den, zou ’er eén klad- en grootboek, van “den inkoop en uitfhnydinge der {toffen, moeten gehouden worden; als mede een klad- en grootboek van de “werkloonen der kleedinge; insgelyks een klad- en grootboek van den ftaat der kleederen van een ieder, met naam en toenaam, en aanteekening van dag en datum, wanneer elk ftuk is uitgegeeven. Deeze kladboeken zouden onder den Vader en Moeder, en de grooteboeken in het generaale comptoir van het Hospitaal, moeten berusten: welke laatfte, alle jaaren;, door _ EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 53 door de Regentesfen, in eene byzon- dere, daar toe vast bepaalde, compa- ritie, zouden moeten opgenomen wor- den; gelyk deeze Dames ook, by de beraaminge van den inkoop der ftoffen, in eene andere apart te beleggene faa- menkomfte, dienden voor te zitten. Misfchien zou het, ter voorkoominge van alle kwaade gevolgen, noch beter zyn, dat de fleutels van de bewaar- plaatfen of kasfen, voor deeze goede- ren, onder de Regentesfen zelve be- rusteden, en van haarent weege, ten; overftaan van den Boekhouder, alle veertien dagen, de benodigde afleve- ringe gefchiedde ; die als dan direct, in het voornoemde kladboek konde op- gefchreven, en voorts overgenomen worden; ook diende het te verftellene goed, het verftelde, en het af te leg- gene, goed mede, van wegens de Re- gentesfen, of in derzelver praefentie, geëxamineerd, en het afgekeurde di- rect weggevoerd te worden. Cm, nu de onkosten, die tot den eerften aankoop der kleederen in ftof- fen, ende maakloonen vereischt wordt, op te maaken, noteeren wy voor ieder perfoon, Htl D 3 Gen 34 C. KAYSER ANTWOORD OVER een fehanslooper - - K2: ot een baaytje - - 1: O0 een borstrok - - Be Ta: 8 een broek ee dE drie hembden „ons 18036 twe@ padt kousfen. _= -r Ok 730, twee paar fchoenen - - o:16: 8 drie halsdoeken -— - > -“ ot Ó6: 5 drie neusdoekeù … …= se Ot 4: O een hoed of muts, =,= 04 13% Q twee flazpmurfen - - ot 6: ò Dit is te faamen. -_ R7: 14: 11 Dus voor honderd perloonen eene fomme van - - - = R774111: 8 Voorts zal ieder perfoon, naa de hier vooren opgegeevene ‚bepaaling , ten aanzien der kleedinge, kunnen ge- houden worden, voor £4:8:6 ’sjaars; en by gevolg dit articul, alle jaaren aan het Hospitaal kosten, eene fomme van £ 442:10:0. V. Het vyfde ftuk dat wy verhan- delen moesten, om de Vraage des Ge- nootfchaps te beäntwoorden, was: eene opgave van het levensonderboud, en de fom, die daar toe °s jaarlyks vereischt wordt, | Het koomtons voor, dat wy, om dit articul te bepaalen, in de eerfte plaats moeten vastftellen, een Reglement, op de fchaftinge, voor het echeele jaar; waarin wordt aangeweezen , wat | AEL, ier \ EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 35 ‘ervieder dag zal opgedist worden, vah maand tot maand gevariëerd, en zoodanig ingericht, dat wy den ouden Zeeman, niet alleen verzorgen van nodig voedzel tot. levens onderhoud , maar tevens ook tot verkwikkinge; zoo-nochtans, dat wy de vereischte menage ook. betrachten :- want het voorftel van het Genootfchap „ is zoo ingericht, dat ’er niet alleen een plan moet worden opgegeeven, ter. huis- vesting, alimentatie, kleedinge-en vers zorginge in dit gefticht, tot vertroo- ftinge voor die geene, die reeds in het __ geval zyn, datze zulks nodig: hebben; maar ook tot aanmoediging van noch wakkere Zeeluiden ‚om zich in hunne onderfcheidene.dienften zoo te gedraa- gen,:dat zy, ter-eeniger. tyd „naar dergelyk eene belooninge zouden kun: nen ftaan: zoo volgt hieruit, dat’er wat meer beöogd wordt, dan eenvou- dig den ouden Zeeman te bewaaren, dat hy niet vanshonger en kommer vergaa, (trouwens hier voor zorgen de refpective Diäkonien). Wy mogen dus veilig befluiten: het edelmoedig doelwit is, de begunftigde perfoonen alhier een aangenaam leeven, in zoo gn 4 ver 56 _C. KAYSER ANTWOORD OVER « ver maar met de inrichtinge beftaan= baar zy, te bezorgen. Dit Reglement, is niet voor alle jaa- ren even gefchikt, ja kan in allen op- zigte, op denzelven voct niet gevolgd worden , wegens de goede en flegte gewasfen van fommige vruchten, duur-= te of goede koop, van andere eetwaa- ren; wy kunnen dethalven maar ee- nen ruuwen overflag van de onkosten, voor de jaarlykfe mondbehoeften maa- ken: ruuw mogen wy dien overflag met regt noemen: dewyl de ondervin= dinge van eenige jaaren, in zulk een gefticht zelve naauwlyk toereikende is, om eere naauwkeurige beraaminge van de confumptie op te maaken, wee gens veele, een ieder in het oog loe- pende omftandigheden, die groote veranderingen in dezelve kunnen te weege brengen. Zie hier dan een eenvoudig project- reglement, zoo als wy denken, tot ons oogmerk voldoende, | Led NN Oh Bs EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL: 57: \ JANUARY. 15 22 Rundvleesch met ‘broodfop. 16 23 Knollen en aardappelen. 17 24 Koek op de ketel. 18 25 Zoete appelen met fpek. 19 26 Witte kool met aardappelen. 20 27 Stokvisch met aardappelen. 21 28 Gort; 29 Suurkool met aardappelen. 3o Ingelegde {nyboonen met witte boonen. 31 Aardappelen. FEBRUARY. 5 22 Rundvleeschmet wortelen en aardappelen, 16 23 Graauwe erwtens:” » 17 24 Gort. 18 25 Blaauwe erwten met fpek. 19 26, Witte boonen. 20 27 Raode kool. 21 28 Ingelegde fnyboonen met witte boonen, - end D 5 MAART, 58 G KAYSER ANTWOORD OVER — _ MAAR TT. 8 15 22 Stokvisch met aardappelen. 9 16 23 Gort, ro 17 24 Witte boonefi, 18 05 Rundvleesch met aardappelen en peeren. I2 19 26 Graauwe erwten. 13 2o 27 Wortelen en aardappelen. 14 ar 28 Blaauwe erwten met fpek. og Ingelegde {nyboonen met witte boonen, go Aardappelen. 31 Suurkool met aardappelen. AAR HB H ad Jel APRIL. „8-25 ao Rundvleesch met broodfop. 9 16 23 Wortelen en aardappelen. Io 17 24 Gort. 11 18 25 Suurkool en aardappelen met fpek. 26 Ingelegde fnyboonen met witte boonen. 13 2o 27 Stokvisch met aardappelen. 14 or 28 Graauwe erwten, 2g Aardappelen. go Koek op de ketel. NT OA RH rn Te) hed \O MA Ys NN OU AL PO me ST AP 0 me EEN OUD ZEELIEDEN HOSETEAAL) 59) I5 (16 17 IS 19 20 2I M AWT 2 Rundvlecscht met broodföp,- - El „Koek op de ketel. 0) ar Q 24 Ingelegde {nyboonen met witte boöfents 25 Blaauwe erwten met {pek 26 Witte boonen. moos d 27 Graauwe erwten. ie 28 Stokvisch met aardappelen : 29 Uvenfoppe. jo's N go Blaauwe erwten, En, 31 Gort, JENNY. UA 2a Schaapénwlecsch met’ gedcoraal. 23 Gort. 24 Witte boonen. a 25 Blaauwe erwten met pelt,” 26 Kruisbesfen-bry. 27 Graauwe erwten. 28 Witte boonen. « 3 29 Soep van kalfsvlees, go Zeecoraal,. … <°» Mook og an 6o tT Ort Mi I5 16 Io 17 Ir 18 I2 19 13 20 14 21 \O 0 CT. KAYSER ANTWOORD OVER JULY o2 Schaapenvleesch met peulen. 23 Gort. 24 Graauwe erwten. 25 Groete boonen met fpek. 26 Zeecoraal. 27 Witte boonen. 28 Kruisbesfen-bry. 29 Dop erwten. go Roomfe of groote boonen. 31 Peulen, AUGUSTUS. 22 Rundvleesch met broodfop. 23 Roomfe boonen. 24 Peulen, 25 Blaauwe erwten met fpek. 26 Snyboonen. 27 Gort. 28 Witte boonen, 29 Dop erwten. go Roomfe boonen, 31 Peulen, wd SEP= en En! NN rm 0 EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL: 61 AS 4D Il II I2 13 14 o SEPTEMBER. 15 22 Schaapenvleesch met fnyboorien. 16 23 Suikerboontjes. 17 24 Kool. 18 25 Rundvleesch met Gort, 19 26 Koek op de ketel, 20 27 Knollen. ar 28 Wortelen. 29 Snyboonen. a Ce 30 Suikerboontjes. - | _ oc TOBE R, 18 oa Stokvisch met aardappelen, 16 23 Witte kool. 17 24 Suïkerboontjes. 18 25 Aardappelen ‘met fpek: 19 26 Wortelen en aardappelen, ao 27 Knollen en aardappelen, ar 28 Rundvleesch met gort,’ 29 Snyboonen. ob 30 Suikerboontjes. 31 Koek op de kerel. NO beed 1D] Al DO B 63 19 met Jen 13 14 I5 2 16 2 17 I8 19 20 ar 62 _C, KAYSER ANTWOORD OVER» ‚2a Witte koole: …r,, 23 Witte boonene;roordrs-l; 24 Graauwe erwten. fa 25 Rundvleesch met broodfop. 26 Gort. 27 Wortelen en tanden: 28 Knollen en aardappelen. 29 Koek op de ketels, go Aardappelen. * D-E-C_E,M- BE, Re. 2 Ingelegde fayboonen met witte boonen. 3 Kool met aardappelen. di Wortelen en-aardappelen. 25 Zoete appelen met fpek. 26 Suurkool met aardappelen. 27 Knollen en aardappelen. 28 Rundvieesch met Gort. 29 Ingelegde zeecoraal. go Stokvisch met aardappelen,” 31 Ingelegde {nyboonen met witte boonen. Zoe « EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. ;63 Zoo wy nu, volgens dit Replement, opmaaken, hoe veelnraalen van elk der opgenoemde fpyzen , ’er_gefchaft wordt; zoo wy, volgens gisfinge, uit het dagelyks beloop van zyn eigene huishouding, en proportie-ftellinge van perfoonen, reekenen, hoe veel ieder van elke {pyze nodig heeft; zoo wv de fpyzen, volgens den gewoonen prys ftellen, verkrygen wy de volgen- de lyst van confumptie, voor honderd gehuisvesten, agt bedienden en vier. opperbedienden; of honderd en twaalf perfoonen, in een-geheel jaâr <0” Aardappelen "UA UOE IL Sige IT epe e, Knollen => >= EVY 'rte 51de Có Wortelen: = =ar re3ort K-4 rl dl Zoete appelen Temeer en 4308 bleep Peeren —… - e 2 VS ep PO IG Roode kool = EERST Sir dftoikd Witte kool 5 ie = 3 Aalt ale Snyboonen = = = oema Nene Peulen, - - ‚= HS SCID Roomfe boonen - ra: sr 14 graeleis d Graauwe erwten - Frl 35e U Blaauwe of groene erwten - TA jo “UG Gort: = = = 47 19608 Witte boonen z = JO © 1-0 Stok visch = = - 29% Bq Suïkerboontjes - el COLh 14 BIOGEN, Koek op de ketel re 17 AIO rid Broodfoppe - = - NBL A Transport, “#3 9.tiTd 64 CT. KAYSER ANTWOORD OVER traan Transport. grat «97410 Zeecoraal En ES - ET O2 rn Kruisbesfen - - pe dn ie” Suurkool- - ef ES = od dB: 18 Ingelegde fnyboonen == Qin 8 Uyentoppen, - - - Ede LO Soep van kalfsvleesch- == - 025 TOE „Dop: erwten. 7e = - B tort s Differente falade -=- …= 56,40 34:0 Karne-melks-pap = - 184 ser £ O0 (Bierpap. «41e Aaike gi ALB Rundvieesch = ano, nssyvol: Schaaperivleesch eer ea RTe ARE fMarkényleesch”” ol vett 1e Gar Rookfpek - = - Don: IPE U ii, Á95L,: 15 : 1O Zoo dat de uitvoeringe van onze fchafting-orde, de fomme,van negen honderd één en vyftig ponden; vyftien fchellingen en tien grooten vlaams, zal bedraagen. Wy hebben, kortheids- halven, de te faamen getrokkene fom- me van ieder der fpyzen opgegeeven: edoch op hoeveel wy de man gerekend hebben, is gemakkelyk naa te gaan: b. v. wy ftellen het rundvleesch. 112 ponden vls.; hier voor kunnen wy, tegen 3 ftuivers het 8, vry in de kuip hebben, 4480 fQ vleesch; daar van kunnen wy de man, door den anderen gerekend op 1 @@, dus 40 maal fchaf- ten.. En ook dit getal van fchaftinge, zal EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL; 65 zal men in ons reglement bevinden, enz. Voorts moeten wy, boven en be- halven de opgenoemde fpyzen, ieder man noch 1: @@ brood ’s daags toedee- len; reekenen wy nu 37: Goesfche zakken tarwe op het last; en het last 4700 (B zwaar te zyn; zoo zal ieder zak 125: RQ weegen; die 125: fR, gee- ven 147 8 brood; als wy nu voor de zak tarwe betaalen 23 6, voor den im- post 7 , en het maalloon 3 en 8 8; en de onkosten in de bakkerye 3 f} en 4 8, zal het brood tegen 1: ftuiver het fB koomen ; en dus dit articul, voor 112 man, over een geheel jaar, bedraas gen 766:10:0, Zoo wy verder, aan ieder 5 £Q boter in de week geeven, zal die uitdeelinge (de boter gereekend tegen 6 ftuivers het B), beloopen £ 217:18:0. _Gelyk die van de kaas, ieder op 5 fR in de maand, à 3 ftuivers het @, zal kosten. £ 42:0:0, Noch reekenen wy voor den dage- lykfen drank, gefteld, dat door mal- kander ieder man, # vat of ton bier in de week confumeert, en dus F1 Ill. DEEL. E &12 66 C. KAYSER ANTWOORD OVER r12 man 364 vats à R1:oto, is: <= £364:to:0 accyns en billet, à 23 ftuivers per vat, is 68:2:0 Ne) De reeds opgenoemde posten te faa- men getrokken, bevindt men, dat de gantfche confumtie van fpys en drank, in het jaar beloopt, de fomme van £ 2410:5:10: of 7 ftuivers 1} pen- ning de man per dag; dit is het refultat van eene getrouwe bereekeninge, De {omme is zeker groot, dan, wat zou het gevolg zyn, wanneer wy alles ten miníten ftelden, anders als dat de uit- koomst niet aan de verwagtinge beänt- woorde, en de benodigde fommen de Opgaven verre overtroffen? Nochtans bezeft een ieder ligtelyk de mogelyk- heid van verminderinge: wanneer hy in aanmerkinge neemt, dat alle tuin- vruchten koopprys bereekend zyn, daar wy eenen confiderabelen moes- tuin hebben, die, wel is waar, veel van bewerken zal kosten, edoch by lange zoo veel niet, als de voordeelen van denzelven, de confumptie onkosten zullen verligten; en ’er mogelyk on- der de oude Zeelieden zouden gevon- den worden , die mede in deezen, de lasten van het gefticht, eenigermaate …_ zou- EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. Ó7 zouden kunnen íchraagen, in het op- doen, planten, wieden van vruchten, enz. Noch zouden ’er voordeelen te vinden zyn, by den inkoop in het groot van veele eetwaaren; ook heb- ben wy van alles, de betaaling van ’s Lands en Stedelyke lasten vol uit ge- reekend, daar ’er ten deezen opziste, met grond eenige verligtinge mag ver- wagt worden. Hier koomt by, dat deeze uitreekeninge in een tyd is opge- maakt, dat, volgens de toeftemminge van een ieder, alles duur is. Dan alle deeze vermelde voordeelen, kunnen door een ieder by gisfinge opgemaakt, en van onze geftelde fomme afgetrok- ken worden, zoo dat wy geene zwaa- righeid maaken, om den ingeflagen weg te vervolgen. Wy moeten, eer wy de verhandelinge van dit gedeelte befluiten, noch eene gleuze maaken, over het ’sjaarlyks gebruik van vuur en licht. Tot de bereekeninge van den brand, in zulk een gefticht benodigd, kunnen wy niet anders doen, dan met onze gedagten den dagelykfen omloop, en daar by vallende nodige verrigtingen, als wasfchen en bakken naa te gaan; iss en 68 C. KAYSER ANTWOORD OVER en daar uit telle quelle eene bepaaling te maaken. Deeze is 2o last fponturf - - Rigo: of o 1 praam vriesfche tuf - 38: 6: © 4000 takkebosfen —_ - — - dor 10 W 20 vademen hout. -_= 26 : 13 4 z2 hoed fineekoolen = - 36: ot o 260: 19 2 4 Wat het licht betreft: hier toe zou- den wy kaarsfen boven de olie ver= kiezen, daar die minder fwalk geeven, en het onderfcheid in den prys geen, of zeef gering is. Om dit árticul te be- paalen; ftellen wy voor de vier donke- re maânden, ieder avond 21 kaarsfen: namelyk, 13 in de gemeene kamer, 2 in de keuken; Vader, Boekhouder, Apothecar en linnenkamer , ieder 1; de ziekenkamer en apotheek 3; koomt, in de genoemde vier maanden, 2520; voor de overige agt maanden, te faa- men mede die fom, is, 6 in een fB ge- reekend, in het geheel 840 fQ, tegen tf-het Bs 4427670. \ Deeze laatfte twee posten, gevoegd by de fom voor fpys en drank be- paald, koomt dit poinct van het le- vens onderhoud, aan het gefticht;, ;s jaarlyks, op-£ 2713:5:2; te ftaan, 4 e EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. Ó9 VI. By het zesde ftuk van ons op- gegeeven, wordt gevorderd: eene fchik- king omirênt het werzorgen en bekwaam toedienen van genees- en heelmiddelen; als mede de aantooning, hoe veel dit articul in den eerften- aanleg, en vervolgens jaars lyks zou beloopen. \ | Om dit ftuk met orde te behande- len, dienen wy eerst eene onderftel- ling te maaken, hoe veele zieken wy het een jaar door het ander, onder het bepaald getal oude of gebrekkige Zee- lieden zullen hebben. . Om deeze on- derftelling, niet in vago te doen, heb- ben wy verfcheidene informatien ge- nomen, en daar uit by. gevolg-trekkin- ge opgemaakt, dat wy dit getal veilig op. twaalf kunnen reekenen,…Deeze zullen, ten minften kosten van het ge- {licht „ van gepaste genees- en heel- middelen kunnen voorzien worden, door in ket zelve een huis-apotheek aante leggen, en een bekwaam per- foon, zoo tot de voorfchryvinge als de bereidinge. van de medicynen, in het zelve voor vast aan te neemen. Dit hebben ‚wy bevoorens.ook reeds beöogd, toen wy de tot. dit einde ge- fchikte vertrekken aanweezen en be- kri Erg fchre= Hen JO C. KAYSER ANTWOORD OVER fchreven; en de vereischten van den zoo even genoemden perfoon opga- ven, waar toe wy ons kortheidshalven nu refereeren, Zulk eene huis-apotheek, als waar van wy hier fpreeken, behoeft die uit gebreidheid niet te hebben, als eene publicque of neeringdoende: dewyl de beftieringe van dezelve, maar van een perfoon afhangt; en dus de veelheid van byzondere fyftemata’s, niet eene groote menigte van verfchillende me- dicamenten, die in uitwerkinge elkan- der volmaakt gelyk zyn, noodwendig maakt, Ook kan ’er eene directie gehouden worden, die tot merkelyke bezuini- ging dient: als Voor eerst, dat de Apo- thecar alle Chemicalia, Spfritualia en Compofita , die maar eenigzins met voordeel kunnen gemaakt worden, zelve bereiden moet, Ten tweeden, dat altoos de min kost- baare ingredienten, voor de kostbaare (mits het effect het zelve zy), geprefe- reerd worden, Ten derden, dat 'er, naar gelang, men van fommige duure waaren, maar weinig, denkt nodig te zullen ian / oo EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. ZE ook maar weinig opgedaan worde, om geen verlegen goed te krygen. _ Zen vierden, dat ’er van zulke medi- cynen, die men voor de meest in zwang zynde kwaalen gebruikt, eene behoorlyke hoeveelheid te gelyk toe- bereid worde. Ten Vyfden, dat ’er eene plaatze in den tuin zy, alwaar een groot gedeelte kruiden en gewasfen, die hier te lande wel willen groeijen, als vlier, melisfe, camillen, menthe, alfem, lepelblad; thym, majolein en andere, gekweekt worden, om, als zulks nodig is, versch te gebruiken, of ook te droogen. En eindelyk, Zen zesden, dat deeze apotheek „ alle vierendeel jaars, door eene commisfie- van des kundigen, bee voorens opgegeeven, ten overftaan van Heeren Regenten, geëxamineerd worde, en dat de,Apothecar als dan verpligt zy, eene lyst van de - man- keerende. benodigheden ‘te vertoo= nen, enreekening te doen van de in- gekogte en‚noch voor handen zynde medicamenten: mits daar van in orde boek hebbende gehouden, gelyk me- de van alle de recepten, die geduuren- ‚de het verloopen vierendeel jaar zyn E 4 | klaar 12 C, KAYSER ANTWOORD OVER klaar gemaakt: op dat deeze commisfie zoude kunnen nagaan, of hy aan de voorfchrevene poincten en zynen pligt voldaan heeft, | Wy hebben onze inrichtinge zoo gemaakt, dat de Apathecar zyn ver- blyf nevens de apotheek heeft, waar aan de ziekenzaal direct volgt: op dat hy, als opperfte van dit departement, over alles, en zelfs des noods by nacht, een waakend oog zou kunnen houden, en toezien, of de infirmerye behoorlyk van fchoon linnen voorzien, gereinigd en gelucht worde; of de op- pasfers der zieken hun pligt waarnce- men, in het toedienen van verkwik- kingen of medicynen; of zy zich, naa vereischte, waakende houden, en wat dergelyke zorgen meer zyn: ten einde ook in dit opzigt, het menschlievend oogmerk van deeze inftellinge bereikt worde. ve __Wy hebben, ter voldoeninge aan het laatfte lid van dit {tuk: de bereeke- een ene, zelve; ten tweeden, van de nodige kn oke. RE meu EEN ÓUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 73 meubels en gereedfchappen, die ’er in vereischt worden; en ten derden, van het proviandeeren van dezelve. Onder de betimmeringe, begrypen wy den toog of toonbank, met vyftien Jaaden: elke laade in twaalf loquetten verdeeld ; met de daar toe behoorende dekfels; 9 voeten lang, en 2 voeten breed ; daar-‘op capel, lesfenaar en raamtje; eene chemiekas, 12 voeten breed, met zyne onderhoorige kruid- Jaaden, agt en veertig in getal; en de boorden voor de waterflesfen , une guenta, firoopen, electuaria en pillen- potten, met de daar bovenftaande agtien fchuifdoofen; een voetbank, winkeltrap , laddertje, pleisterkas, en noch eenige boorden voor provifies flesfen en doofen. Voor dit een en ander, volgens de naauwkeurig{te be- reekeninge, de fomme van &58:6:8. „Voor nodige meubels en gereed- fchappen tellen wy, drie koperen mor- tieren in foort, wegende te faamen 20 fB, 216 ftuivers het B; drie fchaalen in foort, met de balanfen ; een witte mar- mere mortier; drie ferpentyn fteenen mortiertjes; een klein fchaaltje met pin E 5 zyn 74 C. KAYSER ANTWOORD OVER - zyn medicinaal gewigt; een groote yzere mortier, wegende 6o f8,‚ van 2 ftuivers het 8, een ftamper en blok daar toe; drie kleine ftampers; zes ftuks fpatels; ro @} koper gewigt, te- gen 12 ftuivers het fR; zestien firoop- potten, vier en twintig ung. en elect, dito, dertig pill. en extract, dito; twee en veertig witte pints tinct. en /pie ritual. flesfen, twee en dertig halve pints dito; twee en dertig potjes dito, veertien dito grooter foort; dertig oliee flesjes; zestien groene waterflesfen van een ftoop ; twaalf provifie-potten ; twin- tig groene provifie-boddels, twintig di- to poeder-flesfen , twaalf groote water- flesfen en pullen; een ftel tinnen maa- ten en trechters; twee en tagtig kope- ren dekfels ; het vergulden en befchry- ven. van de fleslen, insgelyks van de poeder- en. waterflesfen; een kapmes en bord, pillen-plank en winkelfchaar; een koperen disteleerketel met zyn helm, wegende te faamen 35 fQ, tegen 18 ftuivers het fR; een kleine dito ke- tel, van 9 fR; een tinnen flang, van 3o fB; een decoctum ketel of pan, van 3 fg; een koelvat met yzeren ban- | den ; EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 75 den; een yzeren fornuis; drie roode koperen bekkens, wegende te faamen 30 B. * Dit alles …_ … — - R65:0:0 Verdere gereedfchappen van hout, fteen en aardewerk , yze- ren potten, yzerwërk fot het aanleggen van de. fornuisfen, en verdere kleinigheden; hier “3 voor by gisfinge - . 21:0:0 £86:0:0 Deeze winkel kan door een kundig en zuinig Apothecar, die, gelyk bo- ven gemeld is, zyne zaaken verrigt, geproviandeerd worden voor de fom- me van  300:0:0,. En zal volkomen in ftaat kunnen ges houden worden, om daar, uit het be- paald getal zieken te bedienen, voor de fomme van honderd ponden, vlaams ’sjaarlyks. Zoo dat dit articul in den eerften aanleg, het gefticht zal koo- men te ftaan op et ek JAA SOD en ’sjaarlyks op _ == 100:0:0 VII. Het zevende articul; dat wy nu, volgens onze eerfte Opgave, ver- handelen moeten, is het maaken van gepaste bepaalingen omtrent een Pes ie 16 €. KAYSER ANTWOORD OVER die de Godsdienst-oeffeningen zou moeten werrigten; gelyk ook onderwys in de God- delyke waarheden geeven, en werdere re- gulativen dien aangaande. Daar het de zucht van ieder redelyk Burger, waar Vaderlander en Gods- dienftig Christen is, dat de verbeterin- ge van zeden zich tot de geringfte foort van menfchen mogte uitftrekken ! Hoe veel te meer moeten wy veron- derftellen, dat zulks de wensch zy van hun, die, uit edelmoedige zorge, voor ongelukkigen, zulk eene vraage, als waar van wy thans het antwoord be- werken, hebben opgegeeven: welke zelfs in die opgave, In algemeene be- woordingen, dit ftuk niet onaangeroerd läaten. …_ Wy zeiden, verbeteringe van ze- den: want die brengt voort eene bete- re en ligtere bevattinge van den Gods- dienst, en dus is dit het ftip, waar van begonnen dient te worden. Vestigen wy onze gedagten op de opvoedinge, die verre de meeste van onze te huis- vestene, ongetwyffeld, zullen gehad hebben; op den gewoonen leeftrant, en handelinge van hun, wier ziel zoo fterk {chynt bedeeld te worden, uit de woest- EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 77 woestheid van het element, dat zy be- bouwen: wat andere verwagtinge kun- nen wy genoegfaam hebben, als dee- ze, dat zy, ruuw en onbefchaafd , maauwlyks de geringfte zedelyke, ik laat ftaan, Godsdienftige pligten zul- len Kennen. Dus dient voor eerst, door den da- de ommegang, met eene ftille bedaardheid , : allengskens hun woe ften aart verzagt; van tyd tot tyd, door gemeenzaame gefprekken, hun- ne verpligtingen voorgefteld, en de Godsdienst beminnelyk gemaakt te worden: ten einde zy zelve begeerte krygen, om verder onderweezen te zyn. Dan dient aan hun, op eene def- tige wyze, en met klem van redenen, vertoond te worden: hoe ellendig de ftaat hier naamaals van hun zal zyn, die, op deeze Wereld, buiten de Za- ligende kennisfe van God en zyne Ge- meenfchap leeven; hoe zy, daar zy hunne beste dagen hebben laaten ver- loopen, zonder God of zyn Gebod te kennen; integendeel die in-.eene onge- bondene levenswyze doorbragten: thans te meer verpligt zyn, om, in haas 78 C. KAYSER ANTWOORD OVER haaren noch overigen leeftyd, alle vermogens intefpannen, om de nodi- ge kennisfe der waarheden te krygen, en door eene hartelyke bekeeringe, en vuurige fmeekingen, by een barm- hartig God, om vergevinge van zon- den aan te houden; ten einde zy noch eens, of fchoon hier als geringe leden in de faamenleevinge aangezien, naa deezen echter onder de voornaame mogen gereekend worden, van die maatfchappye, alwaar de deugd alleen geteld wordt. Men dient hen te vertoonen, wat voorregten zy in deezen, boven zoo veelen anderen genieten; dat het een van de grootíte oogmerken van het ge- fticht is, om van hun betere menfchen, ja zelfs opregte Christenen te maaken; en wat dergelyke ftoffen meer zyn, die aan hun, by wyze van een gemeen- zaam verkeer, onder het oog gebragt, en uitgebreid kunnen worden. Ter bereikinge van deeze en andere oogmerken, hebben wy bladz. 39 en 40, de vereischten van een perfoon opgegeeven, waar aan wy ons hier houden. Wanneer het zoo een per- {oon EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 79 foon gelukt, (gelyk het te wenfchen en te verwagten is) op de harten van fommigen met vrucht te werken; zoo zullen deeze wederom, door hunnen voorbeeldigen ommegang, hunne me- de huisgenooten kunnen opwekken, en ’er zal dus een braave en Godvrugti- ge leeftrant, in het ‚ganfche gefticht, plaats grypen. ier toe moeten mede ingericht zyn, de bepaalde gebeden voor, en dankzeggingen ‚na de maaltyden; de voorleezingen van Gods woord onder dezelve ; de catechifatien; en verklaa- ringen van de H. Schrift, op gezette tyden, by welke de Vader en Moe- der, en verder allé de huisgenooten zullen moeten asfifteeren; en vooral zorgen, dat de Godsdienst-oeffenin- gen, niet flegts als uit gewoonte, maar _ met gepasten eerbied verrigt; en gee- ne oogluikingen, omtrent de ver- waarloozinge van die voornaame plig- ten, immer gedoogd worden. Hier toe dienen de vastgeftelde wet- ten, tegen den kwaadwilligen, of on- achtzaamen; tegen flegte handelingen; bejegeningen; oneerbiedigheid onder de Godsdienftige-oeffeningen ; voe en 0 C. KAYSER ANTWOORD OVER ken; lasteren enz.; ftiptelyk naage= koomen te worden. En op dat de dagelykfche handelin- “gen, deugden en gebreken der gehuis- vesten, ook den Regenten bekend worden; zoo zoude, de by ons genaam: de Boekhouder, een gedrag-lyst moece ten houden, waar op alles, het geen dien aangaande aan te merken was, kortelyk genoteerd wierde; en deeze lyst zoude, op de geftelde vergader- dagen, ter tafel van die Heeren moe- ten gebragt worden, om ftraften, of aanmoedigingen, te bepaalen. Zyn leertrant vooräl zal klaar en eenvoudig, naar de vatbaarheid van zyne leerlingen, ingericht moeten zyn; ook zal hy hen, zoo’er gevon- den wierden, die niet leezen konden, hier eerst het nodige onderwys in die- nen te geeven. Zyne predikatien zullen, na eene korte en duidelyke verklaaring, van de eigene betekenis der, tot een on- derwerp genomen zynde, woorden uit de H. Schrift, meer zedekundige ver- toogen, in eenen gemeenzaamen ftyl, dan verhevene zinfpeelingen en be- fpiegelingen behelzen; zoo ook art e EEN'OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 81 de-gebeden en dankzeggingen, voor zyne hoorderen verftaanbaar , kragtig en gepast zyn moeten. Hy zal zich, naar vereisch van om- ftandigheden; in. de ziekenzaal laaten vinden; en aldaar voor den ongeluk- __kigen lyder bidden, hem vertroosten en vermaanen, Alde _ Tweemaal ter weeke; te weeten ’s woensdags en vrydags, zal hy cate« chifatie houden, en zondags eens pre= diken., | Hy zal zich ook met die geene vân de huisgenooten, welke daar toe de meeste gefchiktheid hebben, moeten oeffenen; in het Pfalmgezang: ten ein- „de dit deel van den Godsdienst mede behoorlyk, op ‘eene eerbiedige en ftichtelyke wyze, verrigt, en, door be- hulp van fommigen, de overige geleid worden: om een welftemmend ge= zang; in de plaats van een verward gefchreeuw, voor en na de predika= tie, voort te kunnen brensen. En eindelyk, “op dat Heeren Re- genten zouden kunnen overtuigd zyn, dat, in alle het voorfchrevene, hunne reglementen en ordres wel wierden naargekoomen ‚ ware het misfchien niet “ (XII. DEEL, E on- -d 82 CKAYSER ANTWOORD OVER ondienftig, dat zy zich nuen dan, on- verwagts, by deeze en andere pligt- waarneemingen, vertegenwoordigen. VIILE Het agtfte poinct, betreffen- de: de begrootinge van de fammen, welke ‘er. zouden wereischt, worden, tot de eerfle oprichting var zulk een geflicht, dat wy ons, ter beäntwoording van de Vraa- ge. des, Genootfchaps, als een der voornaamften hebben voorgefteld , kunnen wy- zeer uitgebreid, maar ook kort verhandelen. Uitderteekeningen, onder Fig. IV.en No. 4, 6; 7, blykt het aan eenieder des kundig; dat het ons te doen geweest zy , eene zuivere begrooting van de gebou- wen te hebben: want anders waren die volftrekt onnodig; en wy hadden bui- ten dezelve wel eene gleuze , zooals ’er veele gemaakt worden, kunnen: daar- ftellen; wy hadden ons ook de moeite kunnen fpaaren, om eene exacte hout- Iyst, en eene lyst van de werkloonen tot het timmerwerk, te formeeren; het enderfcheiden metfelwerk by de fchag- ten uittemeeten ; gelyk mede het aar- dewerk, om daar naa de bereekenin- gen te maaken ; wy hadden mede niet nodig gehadt, gedetailleerde lysten | van EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL: 83 van het fteenhouwers, fmids, maille- niers, loodgieters, fchilders en glazen« maakers werk, te vervaardigen. Vonden wy nu fmaak, in eenen . grooten omzwaay, en eene langwylige Verhandeling te fchryven; zoo z0u- den wy flegts de moeite behoeven te neemen, alle voornoemde lysten, die met elkander een 40 bladzyden kon- den beflaan, alhier naa te fchryven: dan daar deeze beäntwoording, we- gens de meenigvuldigheid van zaaken, welke ’er in voorkoomen, noch ryke- lyk omflastig zal zyn, zullen wy, zoo veele van de voorhanden zynde ingre- dienten, uitfchieten, als maat immer, behoudens de duidelykheid en volle- dige befchryvinge, kan gefchieden; op dat nochtans een ieder, met behulp van onze teekeningen, onze calculatie zoude kunnen naagaan: zullen wy; hier ‘eenige bepaalingen, tot meerder licht omtrent dezelve, laaten vooraf= gaan. | „Tot de paalen„ onder de houten fondeeringen van de gebouwen, zyn beftemd greine mastboomen, van agt en zeven duimen overkruis op de kop ; hier op zyn, met pefi-en- gat, gelegd” EF 2 den- 84° C, KAYSER ANTWOORD OVER dennen ribben, van zes à agt, en vyf à zeven duimen, vierkant bezaagd, en over deeze zyn twee duims denne planken vastgemaakt; en op die plan- ken, daar het nodig is, drie- en vier- duims ftuitribben, van het zelve hout, gebragt, ai, Alle het metfelwerk is gefteld van Gelderfche mopfteenen: de fundamen- ten, binnenmuuren, buitenkasfen van fecreeten en regenbakken, masfiven van metfelwerk, tot aanrafeeringe van de gewelven, enz. ; als ook de fchoor- fteenpypen binnensdaks, zyn alle van beste roode moppen in ordinaire mor« tel, gefteld, | De buitenmuuren, en al het metfel- werk aan de lucht blootfítaande, de ge- welven van de kelders enz., zyn van hardgraauwe moppen, in bastaard tras bepaald; de kelders, regenbakken, welputten, fecreetputten , met derzel- ver leidingen en werken van dien aart, zyn, naar den eisch van waterdigt werk, met beste vlakke moppetras- klinkert, in fterken tras, verordend. Al het timmerwerk , als balken, ko- zynen, kapwerp, zolderplaaten en dee- len, muurplaaten, dakdeelen, alle be- : íchot- MT TN EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 85 fchotten en timmeringen, zyn van best greinen hout gereekend; de raamen van de lichten, paneelen in blinden enz, van best wageníchot; de ftylen van de heiningen, brug over de gragt enz, van Brabants eiken; en de rib- ben ‘onder de vloeren, van Wezels dito’, beftemd. | ___ De Architraaf rondsom het Corps de Logis; de treden en plinten van bui- ten „tegen de gebouwen; alle-de. on- derdorpels der lichtkozynen , en de dorpels van de deurkozynen, op de Rez de Chausfeë; alle de ftoepen; alle de neuten; de poort aan den weg; en dekftukken, op de landhoofden, zyn gelyk het verdere vereischte werk van dien aart, van Escausfynfe, anders ge= zegd blaauwe arduinfteen, geördon- neerd, Noch hebben wy het-yzer, best; de verwe:emw het glas, middel- foortig, edoch best in foort, en naar vereisch van het werk, deugdzaame materialen; het lood in de gooten en op de platten best, van 8} devvier- kante voet; op de nokken,-dat ’er, op de door. ons genoemde plaats, agt gemee- ten land te koop zouden zyn; en wel voor dertig, ponden vlaams, ‘het. ge- met: dit zou dus uitmaaken eene fom- ME:vans.- ee - Á 240:0:Q Het delven van den ring- floot, van kelders, regen- bakken, fecreet-putten, fun- deering fleuven, en verder aarde en tuiniers werk, mat de leverantie van het plante dOER so et hoe ee 480:0:a Transport, £ 720:0:0 Al EEN QUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 87- ven Fransport. & 720:0:0 Al ep tot ons project, 20 ep de teekeningen, en by u, de onderfcheidene befchry- Ei vingen, bepaalde metfel- | werken, . > = 9554:0:0 Alde einontidlas -_ 6353:0:0 Al de {teenhouwers wer- ken sh, 616:0:0 Al de. loodgieters wer- ken, … 1677:0:0 Al de Gilidee en silki niers-werken, - 879: o:0 Al-het (ohhdleessrendes “11260 ;D HO - Al — het glazemaakers Arse dins £ 20149: ee, Zoo dat deeze timmeringe geheel enal, in orde klaar, en, gelyk men gewoon is te noemen, de fleutel op de deur, zal kosten, eene groote RLg duizen ponden vlaams. | Vraagt iemand: ware het niet mo- gelyk, eene min kostbaare inrichtinge te maaken? Zoo-moeten wy ‚voluit ja-antwoorden. Maar voegt men ’er by: of die inrichtinge:dan den Stichte- Tens ja de Provincie, eer zal aan- | F 4 doen; 88 CT. KAYSER ANTWOORD OVER doen; en ín allen opzigte aan het oogs merk beäntwoorden? Zoo moeten wy, met grond, het tegengeftelde be- weeren. | Wat doch is het algemeen oogmerk van de Bouwkunde? Wat anders, dan woor eerst , verfcheidene bouwftoffen op, en in elkander, te brengen, zoo- danig, dat zy zich, geduurende den langst mogelyken tyd, onwrikbaar in denzelvden ftaat houden. En ten 1weé- den, de verbinding van die bouwftof- fen zoo te fchikken, dat de ruimte, die zy omvatten, volmaakt bedekt en digtzy. Fen derden, dat die omvatte ruimte volkomen gefchikt en voldoen- de zy, tot het gebruik, dat men van dezelve wilde maaken. Jen wierden, dat de uiterlyke gedaante daar van de ivendige verordening bekend maâ- Ei Men toetze eenyaudig ons plan aan de opgenoemde regels, welke het ge- zond. vernuft moet toeftemmen; en oordeele, of wy ergens in de paalen zyn te buiten gegaan: want zoo ras een gebouw, grooter in zyn geheel, „en zwaarder in zyne deelen is, dande noodzaakelykheid tot het beöogde ge- | d bruik, … EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 89 bruik, en de regels van fterkte het vereifchen, is het even zoo gebrekkig, vals wanneerhet te klein en te ligt ge- bouwd is: hoewel. het eerfte defect min fchadelyke gevolgen heeft, dan het laatfte. | Dat ’er nu geene onnodige plaatfen , of vertrekken, in-ons gebouw gebragt zyn, ís uit de befchryvinge van het zelve openbaar, en dus genoegfaam bewezen; edoch-dat het zelve vol- gens de ftrikfte regels van de kunst, ís aangelegd, kunnen wy niet toonen, zonder daar ‘toe'vin eene byzondere Verhândeling te treden. Men vergee- ve ons deezen kleinen uitftap. Weder tot de bepaalingen’ van de vereischte fommen, voor den eer{ten aanleg, koomende, zoo hebben wy om dit ftuk aftedoen, verder niet an- ders nodig , dan by de gemelde fom- men, die de gebouwen zullen kosten, te voegen de fommen, voor den eer- dten aankoop van het benodigde huis- raad, en de kleedye; als mede de kosten tot de inrichting van de apo= theek, hier vooren reeds opgegeeven; En gevolgelyk | RW be (AIT Ì K F 5 de go C. KAYSER ANTWOORD OVER de gebouwen - daa 20149: o: © de apotheek - - 4 je 344: 6: 8 de kleedye … VD 5 2741118 het huisraad aha E 1534: 4: 0 koomt‘voor de totaale Somme 222802: 2: 4 IX. Het negende ftuk: namelyk de beraaminge van den onderhoud vanhet. ge- bouw ; het loon der bedienden; en de ver- zorginge der Zeelieden, in alle bunne be- hoeften, hebben wy gefteld, om tesdie- nen, ter bepaalinge van de fom der jaarlykfe noodwendige uitgaven. Hier koomt, in de eer{te plaats, in aanmerkinge, de onderhoud van de gebouwen: deeze zal in de eerfte jaa- ren van weinig aanbelang zyn; maar daar’er doch altyd ’s jaarlyks iets moet gedaan worden: ’t zy gooten fchoon- maaken, lekken in dezelve reparee- ren; afgewaaide pannen weder fup- pleeren;- de pompen by fterke vorst aflaaten, gebreken aan dezelve herftel- len; regenbakken fchoon of digt maa- ken; fecreeten ruimen; fchoor{teenen veegen;. om de drie jaaren, het aan de lucht blootgeftelde hout overfchil- deren; hier en daar eens een voeg in zetten, wat aanftryken; eenige ruiten floppen, enz.; en men ook voor het | Vers Md _ \ hs EEN OUD ZEELIEDEN. HOSPITAAL: Ot vervolg dient te-zorgen, zoo kunnen wy het-eene jaar, door ‘hetsandere;, niet wel „minder daar „voor. vreekenen;, dan: 25 0 vO tOoltie „Toen wy vande Opperbedienden vanhet huis ‘fpraken, -waren: wy niet fchaars, in het-opgeeven van -nodige hoedanigheden: wy ftelden, weinige bedienden in-getal, «om dus in ftaatvte zyn,-een goed.beftâan aan ieder: der- zelve te geevens; dus is het hier -onze zaak, om daaraan ste voldoen; en nochtans de-menage, in zoo verré re- delyk is, daar by “te betrachtén, -:De Vader en Moeder kunnen lieden: zyn’, ait de, tweede ‘clasfe-van den burgers ftaat ; en hebben geene byzondere bes gaafdheden nodig, maar alleenlyk zuk ke, die men al niet-zoo zelden: aan- treft: zulke lieden ftellen-wy ‚-dat van alles-noch al ordentelyk voorzien zuls len zyn, en dus als zy vrye inwoonin=. ge; vuur en licht, kost en dránk heb- ben,-en daarsen boven een fomme van.£66:13:4 genieten, denken wy4 dat wel beloond worden en goed kun- „„Hensleeven, &lnze luiste: fe mrioë Wat de zoo genaamde Boekhouder betreft, daar deeze een perfoon zal dad mnoe- 92 -C. KAYSER ANTWOORD OVER moeten zyn, die particuliere kundig= heden en vereischten bezit, zoo zullen wy, teneinde iemand, daar mede be- gaafd, te kunnen uitlokken, de beloo- ninge voor denzelven niet te gering moeten ftellen: maar reekenen, dat wy hem; boven de vryeinwooninge, vuur en licht, kost en drank, alle jaaren dienen toe te leggen £80:0:0. Eene gelyke belooninge zouden wy al mede, om die zelve redenen, aan den Apathecar moeten geeven £ 80:0:0. „De huur van de Meiden hebben wy eens „door malkander, op agt ponden Vlaams gefteld; noch aan ieder een ryksdaalder voor een kermis, en een ryksdaalder voor een nieuwe jaars gift: zoo geeft dit te faamen een fomme van 1 vas glp?s Jaars; io Voegen wy nu by de hier boven be- paalde fommen, van onderhoud der gebouwen, jaarwedden en meiden- huur, de voorheen reeds opgegeeve- ne jaarlykfe kosten, voor de genees- middelen, leevensbehoeften, huisraad en kleedye, zoo krygen wy de totaale Somme van dit articul , als volgt: het eng Tr Ee EE DE EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 9 het onderhoud = 5 shockdstsenrre hét loon van den Vader en Moeder - 66:13: 4 dat van den Boekhouder - - So os -o dat van den -Apothecar … - = s go oro de Meidenhuur - - - TES end de genees- en heel-middelen _- _- root ot © de leevensbchoeften — - - hars 38 de kleedye - dOr e 443: IOR © de onderhoud van het huistaad en Ì beddegoed - 7 5 nd ode, Totaale Somme . £ 3690: 9:10 Hier zou-nu noch in bedenkinge: koomen, de onderhoud van den tuin: dan door dien wy alle gro@ntens; ‘het geheele jaar door, gereekend hebben, als of wy die koopen moesten, zoo kunnen wy de onkosten daar van, ry- kelyk uit die vande confumtie, vinden. Maar met grond zal iemand, onder de behoeftens van onze gehuisvesten, en dus onder dit articul, kunnen tel. len, eenige buitengewoone verkwik- kingen, als coffy‚ thee, genever, wyn, tabak en fnuiftabak:; wy zyn hier omtrent van dezelve gedagten, en reekenen die wel degelyk onder het noodwendig confumabele in dit ge- fticht; maar de redenen, waarom wy daar voor, hier geene fomme bepaa- len, zyn eenvoudig deeze: wy- willen. onze oude of gebrekkige Zeelieden, Voors di Ö4 C, KAYSER ANTWOORD OvER vooräl behoeden voor zelfs verveelifi- e, en hen, zoo veel het hunne ge- eon of infirmiteiten toelaaten, aan- fpooren tot het doen van eenig nuttig werk; maar zulks willen wy trachten te verkrygen, door belooningen, en niet door dwang; en hier toe de voor- noemde verkwikkingen doen dienen. Een ieder zal, naa maate hy ieverig is; in het doen van het een of ander werk, (hoe genaamd ook, als het maar ftrekt, ten voordeele van-het gefticht en nut van de maatfchappye,) zyn aandeel in dezelve genieten; en dit zou op deeze wyze kunnen zyn: de gemelde werken, zullen wy eens ftel= len dat beftaan, (buiten de dienften van het huis, bladz. 42 aangegeeven), in het breiden en ftoppen van netten, voor de visfcheryen; in het reparee- ren en toeftellen van eenige touwwer-= ken, of andere deelen der tuigagie van de fchepen; het pluizen van werk; het weeven of maaken van eenig grof goed , of wat het ook weezen mag; het oeffenen van eenig ambacht, dat deeze of geene verftaat, en waar voor gelegenheid is, om in het huis gedaan te kunnen worden. Van alle het aoe aar EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 95 daar door verdient-wordt, zal £ aan het huis, en 3 aan den werkman koo- men, gerepartitiëerd naar de quantiteit en de waarde van het werk „dat ieder verrigt. De bovengemelde £ parten, zal geëmployeerd “worden , zoo veel vereischt wordt, tot den aankoop van gedagte verkwikkingen, om die, in eene gepaste hoeveelheid , en naar ee- ne. goede fchikking, uit te deelen, aan een ieder naar verdienfte, en aan den zwakken, of geheel gebrekkigen, naar men oordeelt hem nut tezyn. Het overige 3 partzal converteeren in re- êlen eigendom-van den werkman, en dus tot een zakftuiver voor hem die- nen. E Van dit departement zal. mede een exact klad- en groot-boek, waarin ie- der, met naam: en toenaam „het geene zyn werk is, en hoe veel hy daar mede verdient, bekend ftaat; als mede twee dito-boeken, van ontfangst en uitgave moeten gehouden worden: en zullen de kladboeken onder den Vader, ges lyk de grooteboeken: op het generaale comptoir berusten, 1 M23 X. Het tiende ftuk moet behelzen: de-confideratien omtrent de. den be : 16 66 _C; KAYSER ANTWOORD OVER die ’er zoude plaats hebben, in de verd meerderinge van gebouw, onderhoud er alle noodwendigheden, indien het getal tof twee, drie, wier ofte meer honderd men: Jchen, mogte opklimmen. Wy zouden van gedagten zyn, dat, door dezelve Opperbedienden, het gefticht in orde zoude kunnen gediris geerd worden, of fchoon ook het-ge= tal van gehuisvesten;, tot twee hon= derd aangroeide ; de eetzaal, de keu= ken, de apotheek, de linnenkamer; het waschhuis en de bakkerye ; zullen mede daar toe noch genoegfaam ruim zyn: maar deeze eerfte bykoomende honderd vorderen flaapplaatfen, voor gezonden en zwakken; een werk- of gemeen-vertrek ; en’ verdere kleine dependances. Hier toe zou een ges bouw, van vier en vyftig voeten lang- ‘te, en agt en twintig voeten breedte; binnensmuurs; toereikende zyn: het welke wy; by wel overdagte gleuze, (gefteld dat het zelve eene Rez de Chausfeë, en eene laage Ztage daar boven, dient te hebben), zouden fchatten, met alle zyne vereischten, voor vyftien honderd en vyf en feven- tig ponden Vlaams, te kunnen gezet wor: EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL! 97 worden. Noch zal dit eerfte honderd nodig hebben huisraad en beddegoed; en een viertal meer bedienden. Dus hier voor koomt, het benodigde gebouw - __R1375: ot 0 het benodigde huisraad en beddegoed - 1200: o: o de kleedye - - ie = 714: 11: 8 ket loon van vier bedienden =« « 35:10: 8 het leevens-onderhoud = = 2000: 0: 0 de genees- en hecl-middelen = *, ‚6oi o: o het onderhoud van het gebouw - <= * 6: ot o - aamennmonnnend ce De totaale Somme voor het eerfte Jaar R56st: 2: 4 de flytage of onderhoud van huisraad - en beddegoed : = es RB BOt 050 de kleédye = - drh 442: 10: O het loon van vier bedienden = = 35:10: 8 het levens-onderhoud = = 2000: 0: A de genees- en heel-middelen _= - bo: o: Oo net onderhoud van het gebouw == « 6: oi o an en, De totaale Somme voor de andere faaren @ 2624: o: 8 Het tweede bykoomende honderd zou vorderen, dat ’er een tweede Va- der, Moeder, Boekhouder en Apo= thecar aangefteld wierde; dat ’er een viertal meerder bedienden genomen, en het benodigde huisraad en bedde- goed aangefchaft wierde. Ook zullen, door het vermeerderen van het getal gehuisvesten; met dit derde, of tweede bykoomende hon- derd, de voorheen gemelde vertrek- _ III. DEEL, G ken, 98 €. KAYSER ANTWOORD OVER ken, de apotheek uitgezonderd, té klein worden, en ’er zal dus naa rato meerder inhoud van gebouw moeten zyn: zoo dat wy daarom, volgens on- ze calculatie, een gebouw zullen moec- ten zetten, een derde grooter van fu- perficiëele inwendige ruimte, als het accesfoire gebouw hier vooren opge- geeven; het welk zoo kan ingericht worden, dat het ook maar een derde meer, als dat gedagte gebouw; en by gevolg één en twintig honderd ponden Vlaams zal kosten. Om nu de fomme te bepaalen, die dit honderd, in aan- merkinge van het hier boven genoem- de, het eerfte en volgende jaaren zal kosten: zoo hebben wy, by de bovengemelde fomme van _- _£5651: 2:4 tevoegen, het$meerder voor het gebouw, … 525: ó7o voer deszelfs onderhoud, == 2100 hetloon van dentweedenVader enMoeder, 40: 0:30 dat van den tweeden Boekhouder; «== “30 0:10 dat van den tweeden Apothecar, - 307050 Summa totalis voor het eerfte Jaar 6278: 2:4 En by de fomme van = = L2624:. 0:8 te voegen , voor meerder onderhoud, - 2: O:O hefloon vanden tweedenVader cnMoeder, 40% O:0 dat van den tweeden Boekhouder, —_ « 30: 040 dat van den tweeden Apothecar, _ «= 30: O:0 Totaal voor de volgende Jaaren Q272ó: o:8 Als ze _ EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL; og „Als wy nu verder onze gedagten laaten gaan, omtrent de ruimte, door dit laatfte gebouw gewonnen, zoo koomt het ons voor, dat wy nu weder een derde bykoomende honderd zou- den kunnen fchikken, ten pryze van het eerfte bykoomende honderd, Maar dewyl een vierde bykoomende honderd, wederom eenen grooteren fuperficiëelen inhoud van gebouw zou vorderen; gelyk mede vereifchen zou, dat de drie commisfien voornoemd 4 vermeerderd wierden, enz.; zoo ver- meenen wy, dit vierde honderd we- der te moeten reekenen, op den voet ‚van het voorgaande tweede bykoo- mende honderd, Dus zal het gefticht 4 met oo man ’s Jaars, 5oo man kosten Z 6314 — 10 — 6 R14390 — 12 — 6 goo man 6oo man ams £ 9040 — II 3 17014 — 13 — 2 400 man Zoo man. ee L11ó64 4 II — IÓ L 1ordön 13 — zo Meerdere bepaalingen voor dit artí- cul optegeeven, zou, zonder veel omflag „ niet doenlyk weezen. Wy ' 2 Zou IGO C, KAYSER ANTWOORD OVER zouden voor alle voorgeftelde geval: len, gebouwen moeten teekenen 4 deeze in eene goede orde; en met het eerfte gebouw faamengebragt , moc- ten ordonneeren, zoo dat daar uit een wel ingericht geheel ontftont: het welk men, met op het generaale plan een vlugtig oog te flaan, zal bevinden niet moeilyk te zyn: daar wy, by den eerften aanleg, of het ontwerpen van het generaale plan, reeds op de mo- gelykheid van eene vergrootinge, by het vervolg, zyn bedagt geweest. Deeze teekeningen zouden gedetail- leerd, beraamd en befchreven moeten worden, Noch zal een ieder ligtelyk bezeffen, dat ’er verfcheidene ver- Íchikkingen, in de huisfelyke admini- {tratie enz., by eene fterke vermeer- deringe van inwoonders, nodig zou- den zyn. Dan daar deeze zaaken, in ons gefteld tarif, weinige of geene ver- anderinge zullen geeven, zoo achten wy dit articul, om die redenen, en kortheidshalven, voor genoegzaam af- gehandeld. XI. Thans koomen wy tot de be- werking van ons laatfte of elfde ftuk, namelyk: een beredeneerd plan, om aan Íâ EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. Tor te toonen, op wat wyze, men de nodige Fonfen: zoo tot de eerfte oprichtinge van zulk een geflicht, met alle het geene daar doe vereischt wordt; als ’s jaarlyks , tot het volkomen in fland houden van het zel we, zoude kunnen winden. | Daar wy, als een gebooren Neder- lander, de natuurlyke geneigdheid tot ons Vaderland en ohze Medeburge- ren, ver boven den trek naarshet uit- heemfche gevoelen, zoo wenschten wy van harten, omtrent het inzaame- len van, de tot ons oogmerk voldoen- de, fommen, geene de minfte beden- kinge te moeten maaken; maar in te- gendeel met ruimte te kunnen ftellen, dat, daar 'er meenigte van voorbeel- den zyn, in naabuurige landen : dat aanmerkelyke ftichtingen, niet alleen door particuliere focieteiten, maar zelfs door enkelde perfoonen zyn op- gericht (b); daar ’er in ons land, mede G 3 Oee (b) Ter ffaavinge van het geene wy hier zeggen lazen wy noch onlangs by geval, de volgende ver- haalen, in het elfde deel van de Esprit Je Pournour ‚van de maand September 1784. fn Societd Philan- 25 trophigue, ctablie à Paris , est compofti de 88 par- aa Zicnlierss et Je hombre en augmente touts Jes fours: 2 ib donnent chaeun cent livres, par annte. Voila 99 8800, 102 C. KAYSER ANTWOORD OVER geene twyffelagtige proeven van mild- daadigheid, aan noodlydenden noe ans » 25 8800 Jivres, reparties, defa fur des octogdnaires ct 2 des aveugles nés, c'est de quoi rendre heureunfes, » Ot dit moins foulager-bewücoup, 25 à 30 perfon- 2 Hês pauvres et infirmes , le nombre de ces action- 2 Haires de bien faifance ira quelgue jours à Goo, ik a> propofent de fournir avac Goooo livres aux be- so foins. de 250 malheureuxws: c'est fans. contvedit, zo. Ginfi destineë à bien faire, la. plus refpectable „la ao Plus Jainte de Societés cependant on n'y admet aur 25 Ct membre gui ne foit digne de cet honneur. Les os Loyonnbis et Jes Bordelois demandent les Statuts de po Cette Societd, pour en établir une correspandante, 55 B telle de Paris.” JOURNAL ENCYCLOPEDIQUE. “Une des plus” utiles des Nombrewfes fondations » Charitables de cette Capitale, et qui fe foutiennent oo Witigtement par la voië-de Soufcription est TEta- 2 Dlisfement , pour procurer les fecours gratuits de so Laccouchement auw Bemimes marides , et necesfiteu ao fes> Jens gwelles foient obligdes de recourir aux ss Wopitauxs Pannde dermiere cctte vefpectable So- oo cieté à delivrde guwatre mille deux cent Femmes et » depuis fon inftirutionsen 1757. Soivante ct dinfopt ao Mille, moyennant une guinte par annde chaque os Jouscripteur peut recommander huit Jujets à la v> bien faifance de la Societd.” MERCURE DE FRANCE, Noch fterker voorbeeld van milddaadigheid vinden wy hier al mede aangehaald, Uw ancien Capitaine de so Faisftau Suedois „ retird à Udevallax (a) en Nor. pa WEZE À asfignd Goo mille dollars „ pour faire cons so ruire et doter dans fa Ville nutale une Maifon ga Deducation, ei faveur des pauvres, des que le na Agt (5) Oude walls ARE FO VETN iu ec (kandi fe en nn ad na A OENE EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL: 103 handen zyn(c); dat, zegik, ook op den eerften wenk, deeze gelegenheid, om wel te doen, zou aangegrepen wor- den: van wel te doen aan menfchen, die hunnen besten leeftyd verfleeten, die manmoedig de grootíte gevaaren getrotzeerd hebben, ter befcherming van het land; of om ryke winften te bezorgen aan eene. andere clasfe, die flegts nadig had, de moeite te nee- men van die te ontfangen, en de zor- gen, om dezelve tot haar gemak en lust aantewenden; aan menfíchen, die- met gering voedzel tot leevens-onder- houd; kleine bezoldingen, in vergely- kinge van hunne dienften, zich ter naauwernood, in de kragt van hun lee- ven, aan het gevoel van ellende kun- men onttrekken; die verminkt, door G 4 zieke s, Roi de Suede à &t4. informd-de cet acte de. biens 2» Juifznce, il à ordannd d'en temaignes fa fatisfac- “on Bion à Ce diene citoyen, et de Jui offrir les mar- zo ges de Lordre de Vala, mais là fupplid fon „xrSouverain de le dispenfer. de recevoir cette decora- 2» ian, de peur qwen Pacceptant, il ne fut foupconné as Garvoir, Pautres vues, que celle de foulager fes 5 Compatriotes.” (c) Ten bewyze van dit gezegde kunnen ffrekken; de meer als toereikende giften aan de „door den Was tervloed des gepasfeerden-Jaars 1784, ongelukkig gee worden, Landlieden, 104 C. KAYSER ANTWOORD OVER ziekte of ouderdom verzwakt, met zomtyds een klein overfchot van maandgeld, worden heengezonden, en op Gods genade moeten omzwer- ven; terwyl den, door hun toedoen verrykten, en dikwerf ongevoeligen, zoo hy al, om zulke (door ’s werelds nevel voor hem bedekte) voorwerpen denkt, behaagen fchept, om zich te Jaaten diets maaken, dat 'er geen oude of verminkte arme Zeeman gevonden wordt: het geene hy te ligter gelooft, daar de linie van zyn gezicht, naa maate van den groei zyner fchatten, zich meer boven den horizon des bur- gerlyken leevens verheft. Gevaarlyk verleide, anders misfchien noch wel geplaatfte harten: kunt gy uw geene verbeeldinge maaken van de verhoo- Jen armoede? Kunt gy niet befeffen, ‚dat, terwyl gy den wellust met groo- te teugen indrinkt, er van uwe mer demenfchen met de allerverfchrikke- lykfte ellende worftelen, naauwlyks in ftaat zynde, om zich, van alles ont- blaot, door ziekte en kommer afge- mat, op hunne, akelig vervuilde, kaf; bedden te kunnen omkeeren; of dat ier gevonden worden, die geene ins 7 __boors EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 105 boorlingen zynde van een land, dat zy gediend hebben, buiten het zelve, in ftede der blyken van uitgeöeffende dankbaarheid, de duidelyke teekenen van uitgemergelde flavernye, en kom- mervolle nooddruft, omfleepen; en zoo ’er geene barmhartige zielen hier en daar gevonden wierden, die hun in hunne nooden byftaan, jammerlyk moeten omkoomen. Was ’er ooit eene clasfe van men- fchen in ons Nederland, die vooral de zorgen van een ieder verdienden, zòo is het zeker, die der Zeevaarende: want daar de zeemacht, ten allen ty- de, met regt aangezien is, als de reg- ter arm van deszelfs befcherminge; daar de koophandel deszelfs grootheid veroorzaakt heeft; daar’er , zonder de zeevaart, geene als geringe vorderin- gen in denzelven zouden gemaakt zyn, zoo kunnen en moeten. de Zeelieden te regt befchouwd worden, als de voor- naamfte raderen in het werktuig van Nederlands bloei; en hoe byzonder moet deeze laatfte aanmerkinge op de Provintie van Zeeland toegepast worden. | f “ Imwoonders van deeze Provintie! he me daar 106 C. KAYSER ANTWOORD OVER daar dan uw magt, uwe voorfpoed; van den bloei der Zeevaart afhangt, zoo vordert uw eigene welvaart zoo wel, als de pligt van liefde tot uwen evenmensch, en de zoo verhevene deugd van dankbaarheid, dat gy denkt, om den, in den dienst van dit Land, afgevaaren of gebrekkig geworden Zeeman, die de grootfte gevaaren, tot voordeel of befcherming van het zelve, getart heeft; dat gy dien, thans onbekwaam tot eenig werk, waar door hy zyn afgemat of verlemd geraamte, de nodige onderfteuning zoude kun- nen verzorgen, dat gy dien ongeluk- kigen liefderyke armen opent, en hem de weinige, noch voor hem over zyn- de jaaren, dat onderhoud en die rust geeft, om welke hy, dikwerf zynen ganfchen voorledenen leeftyd, te ver- geefs gefwoegd en gezucht heeft. Het zy dan verré van ons, dat wy eenige twyffelingen zouden voeden: of ’er in deeze Provintie een genoegzaam getal lieden gevonden worden, die in wel- denkendheid, edelmoedigheid en mild- daadigheid, voor-hunne mede landge- nooten, ik zwyge, van voor den uit- landeren, niet zouden moeten dn Cé Ni nde ER ER EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 107 Neemen wy veeleer zulks voor een vaste en onloochenbaare ftelling aan; en wy zullen alleenlyk doen opmer- ken: welke eene geringe fom, voor zulk eenen edelen daad, met vrucht kon befteed worden, wanneer de be= goedde ingezetenen, de handen in el- kander- wilden (laan, en een ieder het zyne toebrengen, tot oprichting en onderfteuning, van dit zoo nuttig ge= fticht. — | | Voor eerst, van tyd tot tyd zien wy; dat deeze en geene onderneemingen mede rykelyk, door de contributien van de bemiddelden, in deeze Provin- tie, onderfteund worden, hoewel het nut van die onderneemingen, het minst wederkeerig, tot Zeeland vloeit: dit is eene rede, die wy by de voor- gaande voegen, om ons vertrouwen te fterken, dat, tot deeze. belooning , aanmoediging en uitlokking van Zee- lieden, zich menigvuldige bevorde- raars zullen opdoen, en greetige deel- neemers van alle kanten zullen opkoo? men. - | Als wy nu het getal van de Inwoon- ders, der ftemhebbende Steden, van geeze Provintie, fchatten op.5oooo f en 108 €. KAYSER ANTWOORD OVER en ftellen, dat % van dat getal beftaat uit Zeevaarende, Handwerks-lieden , of geringe Burgers, met haare huisge- zinnen; zoo zal het andere derde deel, beftaande uit welbemiddelde Inwoon- ders, ’t zy Regenten of Burgeren, op- leveren eene clasfe, in ftaat om deel te neemen in ons plan, van 16666 le- den. Laat ons nu eens onderftellen, dat een vierde van die clasfe, edel- moedigheid genoeg bezitten zal, om een gering deeltje van hunnen over- vloed, aan zulk een nuttig etablisfe- ment te fchenken, (men verftaa door dat vierde deel, alleenlyk de Chefs van de huisgezinnen: want daar wy, door den anderen, ieder huis op vier perfoonen reekenen, moeten wy flegts het vierde deel neemen); zoo verkry- gen wy eene clasfe van 4166 contribu- anten; deeze verdeelen wy weder in tweeën; en ftellen, dat de eerfte helft het dubbeld van de andere, in gelyke proportie van mildheid, zal kunnen geeven; dat wy nu die eerfte helft eens bepaalden op vier ryksdaalders ’s jaars, en dus de tweede op twee: welk eene beuzeling voor die clasfe van Ingezete- nen, die wy beöogen! Hoe dikwerf wordt EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 109 wordt zy verdubbeld befteedt, aan voorwerpen, die wy te gering achten, om hier te noemen! Dit zou dan uit de eerfte clâsfe == = R3630or0:0 en uit de tweede maaken = =_____1840:0:0 of in het geheel, een post van Jaarlykfe contributie, groot = mv R5530t0:0 Ten tweeden, voorts zouden wy voorllaan, om op de Comptoiren van de Admiraliteit, Oostindifche Com- pagnie , Westindifche Compagnie, Commercie Compagnie, Societeit ter Navigatie op Esfequebo en Demera- rye, als mede op de particuliere Com- mercie Comptoiren , collecte-bosfen te ftellen, met bygevoegde vertoogen van aanbeveelinge, om in dezelve, onder differente titels te fourneeren; het zy met boetens door de Bedienden van die Comptoiren; door onderfchei- dene ftellingen, onder elkander te hef- fen; het zy met gaven: by voorbeeld, „dat de Commercie Comptoiren, im- portante winften doende, in die geluk- kige epoques, mede den ongelukki- gen of ouden Zeeman, niet zouden vergeeten ; ook kondendie geene, wel- ‚ke eenige ampten of bezoldingen, van die Comptoiren ontfingen, tot milddaa- di Le Îio ©, KAYSER ÁNTWOORD OVER digheid genoopt, of zelfs eene geringe contributie opgelegd worden: die alle haare haatelykheid zouden verliezen; als converteerende in giften aan Onge- lukkigen , enz. enz. | Laaten wy het getal van alle die Comptoiren eens bepaalen op vyf en twintig, over de geheele Provintie; en {tellen , dat ieder derzelve, door mal- kander genomen, maar opbrengt de geringe fomme van twintig ponden Vlaams ’s jaars, zoo zal dit fons alle jaaren -opleveren eene {omme van £ 500:0:0, | Dan zou men ten derden, uit de maandgelden der Zeevaarende, mede eene vaste jaarlyk{e revenue kunnen vinden , zonder nochtans dezelve ee- nigermaate te bezwaaren: want ge- fteld, dat wy eens # per Cent, of 5 duiten van de gulden, daar toe bepaal- den: wat zou het doch een Matroos kunnen fcheelen, om, een maand oa-- gie, of 12 gulden ontfangende, daar 7: ftuiver van aan zyne ongelukkige maats te geeven? Ormp-de hoogere ran- gen by de Zeevaart, behoeven wy ons noch minder te bekommeren. Om nu te weeten, hoe veel wy uit die 5 Per vnd eden 3 etn hl BEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. rit per Cent, van de gagies der Zeevaa- rende, op alle Comptoiren in te hou- den, het eene jaar door het andere, zouden kunnen trekken: hebben wy eerst bereekend de gagies van de Ofi- cieren en Matroofen „ per maand, van een fchip van 6o, 36 en 20 ftukken ; hier uit hebben wy getrokken gemid- delde fommen, en bevonden, die voor de gagies der Officieren — - __f'rorg:o:ö en voor die der Gemeenen a 344401 Dus de geheele Somme per maand f451gzo:o Als wy nu eens onderftellen, dat er van de Admiraliteit in Zeeland , het eene jaar door het andere, maar één fchip in equipagie gehouden wordt, krygen wy onze eerfte post van gagie; door de hier gemelde fomme, met 12 te vermenigvuldigen, f53228:0:0. Wy hebben ten tweeden, een cal- cula gemaakt, over de gemiddelde ga- gies van een Oostindisch Compagnies ‘Schip, en bevonden, de gagies der Officieren van het zelve te bedraagen, in de twaalf maanden de Somine van - f1rooezoto die van de bevaaren Matroozen = 36004 00 die van de Gemeenen = „> 2700050:0 … f41S92 100 Zoe IIS C. KAYSER ANTWOORD OVER “Zoo wy nu eens mogen ftellen, dat ‘er van jaar tot jaar zes fchepen, voor de Kamer Zeeland, geftaadig in equi- page zyn; zoo profluëert daar uit een tweede post van gagies, ter fom= me van f251352:0:0: Als wy verder reekenen, dat ’er tot de vaart voor de andere Compagnien, Societeiten en Commercie Comptoi- ren, in deeze Provintie, dertig fche- pen, het geheele jaar door, in equipa- gie gehouden worden; en dat, de groote door de kleine gefupputeerd; ieder {chip, ’s jaars aan gagie Kost f5ooo:o:0. zoo ontftaat hier uit onze derde post van gagie. Deeze drie pos- ten maaken te zaamen eene fomme van f454580:0o:o. Hier van is het # deel, of de door ons gezogte fomme £ 2367:12:0. Wy maaken verder geene zwarig- heid, om vastelyk te befluiten, dat de pogingen, om zulk een nuttig etablis- fement tot ftand te brengen, door ’s Lands Hooge Magten zullen onder- fteund worden ; het zy met het verlee- nen van vrydommen van lasten; het toelaaten en zelfs appuiëeren van de reeds opgegeevene middelen; of met het beraamen van noch andere, bete- Tes EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL; 113 re, òf medewerkende, mogelyk te’ vinden, uit geringe belastingen op. dingen , die alleen tot de luxe of over=; daad betrekking hebben. Was ’er. niet eene ferme, voor den verkoop. van fpeelkaarten „ aan te leggen, en. die, onder eenen verzegelden omflag’, daar uit, voor een verhoogden prys,- te doen debiteeren? SONT Was ’er niet eene impofitie op de, jagthonden te ftätueeren? En wat de: fpeculatie al meer zou kunnén opleve=_ ren, van middelen, die misfchien tot geen de minfte last zouden ftrekken. Zullen wy ook niet mogen verwag-. ten, dat ’er zich, ‘onder de ryk be- middelden, Donateurs of Donatrices van dit gefticht zullen opdoen? ‘ Veelligt worden er andere reeds op- gerichte Fonfen genoopt, om, daar zy. het zelfde buteeren, zich-met dit Fons té veréénigen, En daar het Locaale nut, van alle kanten uit deeze inrichtinge {pruit, deswegens daar mede eene ge- meene zaak te maaken; Ik zegge hiet , Locaale ‘nut: want de bouw zelve, doet die niet de geimpendeerde penningen, uit de handen der bemiddelden, over- - gaan in Eene minderé én meer beliöef- ‘KIL. DEEL, H tie {14 C. KAYSER ANTWOORD OVER tige clasfe? Circuleert niet een groot gedeelte van de jaarlykfe inkoomften weder, onder eene geringere verdee- linge, in de faamenleevinge? En ein- delyk zal dit gefticht, eene meenigte Zeevaarende in deeze Provintie lok- kende, niet eenen gelukkigen invloed Op alles maaken? Hoe zal dan niet een ieder contribuänt, by het aanfchou- wen van het zelve, een zeker genoe- gen gevoelen, van de hand geleend te hebben, aan een zoo nuttig werk ; en eene gerustheid bevinden, van zich althans aan geene ondankbaarheid of onverfchilligheid, omtrent het lot van zynen evenmensch, te hebben fchul- dig gemaakt. | Verfcheidene fchikkingen zouden ’er noch te maaken zyn: als by voorbeeld, het generaale plan in het oog houden- de, eerst het Corps de Logis; en voorts; naar maate het getal der te huisvestene vermeerderde, de vleugels, en verde= re dependances aan te befteeden: om niet in de noodzaakelykheid te verval- len, van negotiatien van aanbelang te entameeren, en dus te handelen naar gelang van het accres der revenuên. Het profpectus van contributie zoo in EÉN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL: 115 in te richten , dateen ieder contribuant zich voor een zeker termyn van jaaren engageerde, ten einde een eigen Fons te krygen. __Bedagt te zyn, om hoe eer hoe be: ter de kennisfe van zulk eene inrichtin- ge algemeen te maaken; en middelen te beraamen, om op allerleie wyzen de Inwoonders van deeze Provintie aan te zetten, van daar toe mede te werken: waaromtrent de regtmaatige invloed der Bedienaaren van Gods „woord, van gtoot gewigt zoude kun- nen zyn, en wat dies meer zy. Wel- ke fchikkingen, zoo wel als de regle- menten, inftructies en bepaalingen van ziülk een gefticht, als wy befchreven hebben, wy reekenen min of meer te zyn, buiten de fpheer van de eenvou- dige beäntwoordinge van de Vraage des Genootfchaps. En dus houden wy onzen taak hier mede voor afge: _ daan, At ê- Ea ANT: ah ele aj ie: | Bosal maw Tyan side Brok maat a zeis 5 Ik ens tes, en der afs Kik: Bn RC je piece „ad zode s0il snirlohdt oog Alas ant 3} Io dee kr den nn Aissvw a15119lls 0 mo AOR eeuard '28da5 gers erst: Ten sbam: 501 gern ie) Je bsstnge 309 j | Ks BEV ferro. gb k ahd goe IB WIR toc ev el eek vs reaal cai dee ae ‘ols SU Ea dere. olie ae es v aogrilengsd go oid Lee eis errted vw zis se mits) ne 3 4 2 19E zo hiaten a dqot REIN DE 5 ao0v 9 bs said x TZIZ. Deel Hs blu staart bun (CO VLEMAGGEAB AAA Nsd En FT a5 5 c. Generaal Planlf fof een Hospitaal of Ô Man- Huys. iN \ Onvermogen| 1 mouvae Zeelieden. € „Maat Veor de Keuken f_Pirlerne Voor de Regenten Kamer 5 G Gazon Voor de. Weyne Eetzaal Cabine h Rabatten Voor moalery | Ì Grof moertanct IK |K Uitgangen Vanden kun nae de Ju 1 Ringsloot. mm Lranen Wederzijds met Jcheerhagen n Steene poort Lanchoafben en ophaa brug O gafon p 5 q ffcaken bot Warhuys. Fecrecte pefagenae den biij enZ En En man en | EEL nn mn à r € S Ld 3 2 2 Bouche Raeden ot) MN AAA Deel Bz. blu | II & 5 Zn erbande van t Leeumsch Genogdcha, Grond -—Plan. ET A delzaal X Heuten. Gemeene Zaal. Regenten Drtrek Vaders Slaap: Generaal Boekhouders | Complot B Camer amer. _ „goechecars | Jammer € ij À zi —ihaal man 100 “Glogyche eten. | | EL: Deel H.3. U ug mn | ee DT DK N AAN 7 IX « DA NS IA; ‚ Zy 5 Deel Hz. bl: 40 Shaal van too Bloifche Meten , € 5 Ed 4 T T T ELeeuwsch Gen: XZE Deet. Hphlnb Ed vant zn EE EEE DES 7 T VERE 8 + ed f ed AS Fadia Sct) UT Veihand Van EZeeuwsch Gen « XII D eel, Fig & VII ANTWOORD — OP DE VR A A GE; DOOR HET ZEEUWSCHE GENOOTSCHAP ; VOOR HET JAAR ERE MDECCLXKXxXV. VOORGESTELD: , Om optegeeven het different der Schadelyke Wisfèja cours, welke in ieder der zes Verdenigde Provin- cien, met relatie tot de Provincie van Holland ie in ordinaire yyden gemeenlyk plaats heeft; voorts aantewyzen de fundamenteele oorzaaken, door wel= Re deeze Wisfelfehade. in de Provincie van Zeeland _Sfooter zou zyn, dan in de vyf andere Provincien: gefteld zynde , dat de zilveren Duksat in Zeeland tot geen hoogeren prys gangbaar ware, dan in de overige Provincien; verders te betoogen, of en welke redenen de Provincie van Zeeland heeft , om bedugt te zyn, dat aldaar eerder en meerder ge brek aan Plandpenningen en andere gangbaare fpes „cien zoude exfteeren, dan in de vyf andere Provin= cien, en hoe zulk defect best zou konnen. voorgen koomen worden, Aan het welk de gouden eerprys „ door het Zeeuwfche Genootfchap. der Weetenfchappen; den een en der= tigflen van Oogstmaand des jaars 1785, is toesen Weezen, En dn am di Pint ensdind ER geer behe jab Ko u Sn je el pete SNEIAANIE, h Aat re ed sar. si Paekaszaot sk Re Ri je Bastet: Bn omkeer on vk hl reen aan je hat eb gits Úea” en xt pisa denied vb ee, Es Ae ele LAS oke ae, Ek RP Kaats nd Zeu Ae per. he! gsm, we zehvas dte De. Bet AGE Blade. 119 ANTWOORD | DOOR DEN HEER Ho JOACHIM FREDRIK MULLER; Lid van het Utrechtsch Provincial Genootfchap , te Amfteldam, se de se Felis qwi potuis rerum cognoscere canfas. VIRGILIUSs INLEIDING. e eerfte beginfelen van Koophan= del, gefchiedden by alle Volken, door middel van ruilinge; en naar maate het eene land meer voortbrengfels uitle- verde dan hetandere, verhief zich het-- zelve in vermogen boven het laätíte: met dit onderfcheid nogthans, dat zomtyds een dor en onvrugtbaar land, door induftrie zyner Ingezeetenen, an- deten; welke overvloed van landspro- ducten. hadden, evenäarde of ovet- H 4 trof, „120 … JeF. MULLER ANTWOORD trof; — In-hetseerfte geval „ haalde de meerderheid’ der voortbrenbfels, van het eene land, den Evenaar van de Balans tegen de minderheid van het tweede over, ten ware de laatíten vernuft en naarftigheid by hunne min- ‘dere landsproducten op de fchaal wis- tente leggen, … Sion | Na de vinding van de Geldfpeciën, verkreeg de Koophandel eene gantsch andere gedaante, De ruiling kon met veel meer gemak niet alleen, maar ook met meer evenredigheid, ten op= zigte- van de waarde der goederen, gefchieden,„ aangezien de waarde van gemunt geld aan geene ryzing en daa- ling was bloatgefteld, —, Vanstoen af begon men den rykdom van een land „bit een ander oogpunt te befchouwen; „en in het beflisfen daar van wierd niet ‚alleen op de, meerderheid van: eigene Jandsproducten, maar ook op-den overvloed van gouden en zilveren plaaten gezien vi rf ov ‚ Kindelyk wierden de Coammerciëe- rende landen van Europa van tyd tot ‘tyd overtuigd, dat de Negotie op alle hunne binnenlandfche. plaatzen , niet met evengelyk voordeel kon gehan Ka ÜÛ OVER/DE;EGALE, GELDSPECIEN. 121 haafd worden; Uit dien hoofde vere ‚koos. men. ftapelplaatzen vaan, Zee- of bekwaame. Rivieren, waar zy hunne binnenlandfíche. Voortbrengfels opfloe- gen, om,aan,andere Natien, door middel: van,de Scheepvaart, verhan- deld te kunnen worden. — Dit bragt voor; de Commerciëerende, en Zee- vaart. hebbende Natien een: groot ge rief aan: immers-hadden zy, flegts één, twee; of drie fteden. aantedoen, om vanalle ruwe ftoffen,zo wel als voorts brengfels van vernuft, vaneen uitge Átrekt land, hunne gading uittezoeken, „„Deeze nu. beter geregelde. Negotie opeen vasten voet gebragt zynde, kreegen de, meeste handeldryvende ‘Volken gelegenheid, door middel van de; Scheepvaart, hunnen handel, met een gunftiger. vooruitzigt: van. voors deel; naar alle, bekende landen, uitte- breiden. „Men leerde derzelver. ver= fchillende. Geldfpeciën , en ‘haare, ins nerlyke waarde kennen; men verge leek dezelven by zyne inlandfche, om - Zer de gelykheid van waarde uit.op te poe „maaken ; en om hier„van te beter, verzekerd te zyn, floeg, men gouden Ducaaten , welken den. naam kr | H 5 EC 123 FF. MULLER ANTWOORD van Negotie-Munt kreegen, en derzels ver innerlyke waarde wierdt by alle handeldryvende Natien wel dra be- kend; of dezelve kwamen met hunne inlandfche Ducaaten overeen. Dan zedert de Spanjaarden America, Ontdekt, en het goud en zilver van daar zo zeer in Europa vermenigvul- digd hebben, is derzelver waarde merkelyk verminderd, en men begon den overlast daar van wel haast in alle landen te befpeuren. — ’Er waren nu vngelyk meer fpeciën van doen, om dezelfde goederen te koopen, die men eertyds voor een kleine fom kon bekoomen. Men was derhalven flegts ryker in fchyn, en verre dat die over- vloed van geld den Koophander meer gerief aangebragt zou hebben ‚ maakte dit het ‘werk zelfs moeilyker. Naar maate de Koophandel zich van tyd tot tyd uitbreidde, was men ook vp meërder middelen bedagt, die den« zelven nog gerieflyker konden maa- ken. — Hier toe vond men de Wis. Jelbrieven het gefchikst te zyn. — Der- zelver uitvinding was wel van vroegere Eeuwen, doch het gebruik daar van hadt men hooit op den Koophandel bns $ TOE / OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 123 toepasfelyk gemaakt. Nimmer was de gelegenheid zo fchoon geweest, om de Wisfelbrieven tot ‘betaaling- van Koopmanfchappen in andere landen te gebruiken, dan toen men aan Zee of bevaarbaare Rivieren ftapelplaatzen hadt verkoozen, met welker Hande< laaren of Factoors men door een lang- duurig verkeer was bekend geworden; en zedert men, door de Ducaaten, de innerlyke waarde der Geldfpeciën van jeder land hadt leeren kennen: Dit Jaatfte was de toets, waarna men de Wisfelcours reguleerde ‚ om elkanders retenfien- op de regte waarde per \wistel over te draagen, - ; (19 Het is van deeze wyze fchikking der Kooplieden, (hoe zeer dezelve ook van veelen misbruikt moge worden) dat men den rykdom of mindere wel= vaart van een land niet alleen, maar ook derzelver betere of flegtere Geld= fpecie op de Balans van de Wisfelcours kan afmeeten, … Het oprigten van _ Wisfelbanken in zommige groote han= deldryvende fteden, (in welke men zyn Geldfpeciën tot fyn Zilver redú= ceerde, en het differênt , tusfchen Courant- en Bankgeld, den naam van Kn 08 124 J.F. MULLER ANTWOORD YAgio of Opgeld gaf) maakte het res guleeren der Wisfelcourfen naar alle landen zo. gemakkelyk en juist, dat ieder Koopman, in welk land ook, de regte waarde van zyne pretenfie, door middel van een Wisfel, kon overkry- gen, behalven het different der Wis- felcours, dat uit eenen activen of pas- fiven handel voortvloeit: want een land, dat veel van buiten ontvangt, zonder dat, het naar evenredigheid gan andere Natiën van zyne eigene producten, of voortbrengfels van vlyt en nyverheid. kan „uitleveren, moet vroeg of laat onder dien last van behoefte bezwy- ken; en hier toe kan de verhoogende prysop de Geldfpeciën niets ten voor- deele aanbrengen, terwyl door het reguleeren der. Wisfelcours „ de (legts in fehyn beftaande meerdere waarde, der Geldfpeciën, voor deIngezeetenen wordt weggenomen, | „-„Het- voorftel. vande Wel Edele MAATSCHAPPY,is zodanig ingerigt, dat wy ons, in hef beäntwoorden van hets zelve, tot deeze vier Hoofdgaaken die= nen te bepaalen: eg L. Om in ds OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 55 Ì, Om het onderfcheid der"Wisfel- … fchade van ieder der zes Veréé- nigde Provinciën , met relatie tot _ die van Holland; optegeeven; II. De fundamenteele oorzaaken aan» tewyzen, waarom de Wisfelfcha- de in Zeeland grooter , dan in de vyf andere Provinciën zou zyn, indien de zilvere Ducaat niet hoo- gef in prys gangbaar ware, dan in de overige Provinciën. | II. De redenen aantetoonen, welke Zeeland zou kunnen gehad heb- ben, om meer dân de vyf an- dere Provinciën voor gebrek aan Standpenningen bedugt te zyn. IV. Een middel aantewyzen, waar door dit defect op de beste wyze si kunnen voorgekoomen wor: en. Á | I. Om bet onderfcheid der Wisfelfchade wan ieder der zes Veréénigde Provin- ciën, met relatie tof die wan Hollands optegeeuen. Hoc rs > De Binnenlandfche. Negotie der ze: | | ven £26 f. , MULLER ANTWOORD. » ven Veréénigde Provinciën is, ui hoofde van derzelver menigvuldige gerieflykheden , om Goederen en Contanten even gemakkelyk en veilig van de eene naar de andere Provincie te kunnen verzenden, van dien aart; dat het nadeel der Wisfelcours nooit grooter kan wezen, dán de Vrasten en Rifico van het contant: geld. be- loopt. — Immers zyn de gelegenhe- den, om die verzending te doen, zo menigvuldig en verfchillende van aart, dat ons geen land ter Weereld bekend is, waar dit alles te gelyk gevonden wordt, en tevens even geregeld op gezette tyderni kan gefchieden, als in ons Gemeenebest. Het fchynt nogthans vreemd, dat de Provincie Holland , met relatie tot de zes overige Provinciën, alleen ac- tief en de andere pasfief zouden han- delen. — Immers hebben veele der laatften niet flegts meerdere Landspro- ducten dan de Provincie Holland, maar ook Fabrieken en Trafieken, waar uit ze hunne behoeften kunnen vervullen, en nog aan anderen, zelfs. aan Holland, mededeelen. — Hier uit moest volgen, dat, indien één of | meer OVER DE EGALE GELDSPEGJEN. 133 meer dier Provinciën aan Holland jaarlyks uitleveren f1oo: — en daar voor uit Holland weer trekken f9g: — de Wisfelcours, ten minften wanneer — dit plaats had, ten voordeele van één of meer dier Provinciën, en tot nadeel van Holland moest koomen. — Deeze meerdere uitlevering heeft nu en dan Oók in de daad plaats; ten minften in eenige Provinciën, en nogthans zal er geen voorbeeld getoond kunnen wor- den, dat de ändere Provinciën de ‘Wisfelcours met voordeel op die van Holland hebben kunnen reguleeren. De reden hier van is zeer klaar. De Inlandfche producten, en het voordeel uit de Fabrieken, doet eenige dier _ Provinciën hu en dan op Holland win- nen, dat voor haar ten voordeele op de Wisfelcours behoorde te koomen: maar de omftandigheden, waarin zy zich bevinden, in het verkrygen der ruwe materiaalen, is oorzaak, dat de balans. altoos weer ten haaren nadeele over flaat. Deeze ruwe ftoffen moeten zy of uit Holland trekken, waar door ze weer agteruit koomen, boven het geen zy op Holland gewonnen hadden; of ZO zy ze direct van buitenlands onde gen hd 158 J.F. MULLER ANTWOORD * ° den hebben, moet de betaaling daar van toch doorgaans in Holland ge-' fchieden. vaneen. TS Dit is een gevolg van hêt danleggen der Stapelplaatzen, toen de Negótie en Scheepvaart meer bepaalder op zekere plaatzen begon gedreeven te „worden, zonder dat men nteer van kust tot kust, en land tot land voer, om zyne Koopmanfchâppen uittevei- len, en anderen in de plaats van de Inwoonders te koopen. Doch voor- naamlyk had dit by zulke fteden plaats, die in den handel eenen fpoe- digen opkoomst en voortduurenden bloei boven andere gebuurige fteden gemaakt hebben. — Getuige hier van de groote koopftad Amfieldam, die haaren bloei van Negotie op de puin- hoopen van die van Antwerpen geftigt. heeft, welke laatfte in de eerfte begin- felen van eene geregelde Scheepvaart en Koophandel met de buitenlanders: was bekend geworden, en dus de Wisfelcours, tusfchen hunne Geldfpe- ciën en die van andere Commerciëe- rende landen, hadden gereguleerd, welke reductie van vreemde Geldfpe- ciën nog heden in veele der 0E che OVER DE EGALE GELD SPECIEN.: 126 fche Wisfels te Amfteldam plaats heeft. ‚Hoe hoog deeze laatfte {tad in Han del en Scheepvaart. ook zy toegeno- men, heeft zy deeze kenmerken van haaren afkomst toch nooit kunnen uit= wisfchen; gelyk het reguleeren der Wisfelcours op Engeland, Vrankryk; Spanje, Koningsbergen, Dantzig enz; hoch altoos in Ponden Vlaamsch, Schellingen en Grooten gefchiedt, om geene andere voorbeelden. optehaa- len, — Daar en tegen zyn er weer andere plaatzen en landen, van laate= ren datum, die hunne goederen uit Spanje, Rusland enz., in Amfteldam- fche Wisfels moeten betaalen , om dat de Geldfpecie van deeze laatfte be- kend en gereguleerd is; geïyk die van Hamburg, Bremen en meest alle har- __deldryvende fteden van Duitschland, in Wisfels van die plaatzen betrokken worden, welke te Amfteldam in’ Hol- dands Banco of Courantgeld betaalbaar Zyn. | en het juiste Different der; Wisfel- „cours van de vyf Provinciën , met re- … datie tot die van Holland, optegeeven, is niet wel doenelyk: alzoo in geen der “XIII. DEEL. L vy 130 J.F. MULLER ANTWOORD « vyf Provinciën eene geregelde Wis- felcours op Holland gevonden wordt, noch van deeze op de eerfte Provin- cie, Dit heeft alleen plaats tusfchen de Provincie Holland en Zeeland, en wel om den meerderen Koophandel, en om het different der Geldfpeciën ; dat tusfchen deeze twee Provinciën exteert. Uit Vriesland en Groningen krygt men zomtyds Wisfels, of liever As- fignatien, ten laste van Ingezeetenen in Holland: welke pretenfien - veelal Ípruiten uit Graanen, Koolzaad enz., dat die Provinciën naar Holland ter markt gevoerd hebben; doch hetis maar “zeldzaam , dat die Handelaars Wisfelbrieven op Holland met voor- deel kunnen remitteeren, dat noch- tans ín zulk geval plaats diende te hebben, om dat Wisfels- ten hunnen laste in Holland doorgaans met 3 per Cent verlies ontvangen worden, van menfchen welke op die plaatzen Cor- respondentie hebben, en van het ine casfeeren ‘van zoodanige briefjes: hun werk:maaken: een blyk, dat de ver- negotiëering der Wisfels van de vyf Provinciën in Holland niet kan eri EN 2 Pe OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 131 den, immers niet geregeld. — Doch wanneer de Wisfel op een van die ‚ Provinciën aanmerkelyk groot is, dat zeer zelden gebeurt, in dat geval kan men met 3 of 4 per Cent verlies laaten ontvangen, — In de handeldryvende fteden van Gelderland en Overysfel heeft dit zelfde plaats. Het verlies der Wisfelcours is ook in die twee Provin- ciën geëvenredigd aan de vragt der contante Penningen. Maar de Inge- zeetenen der Provincie van Utrecht daar en tegen, als eene Landprovincie zynde, houden te Amfteldam Cas- fiers, ‘door welke zy hunne Asfignaties op Ingezeetenen aldaar laaten ontvan= gen, en aan wie zy hunne buitenland- che geäccepteerde Wisfels ter betaas ling verwyzen. Wanneer wy nu de vragt der Geld- fpeciën, met het verlies op de Wisfel- cours ‚tegen elkander vergelyken, dan zal dit al vry wel geëvenredigd wezen. — Op Vriesland, Groningen, Gelderland en Overysfel, is de vragt van Contanten van Amfteldam en te- rug, beneden frooo, 4 à 3 per Cent, maar boven de frooo, 1 per Mille. — Voor deezen prys kan men ook Con- Me ’ Ï 2 tan= 132’ JJ. F. MULLER ANTWOORD tanten van Amfteldam naar Zeeland zenden , en van daar entvangen: maar het fchadelyke different der Wisfel- cours op die Provincie, welke uit het tegenwoordige verfchil der Geldfpecie ontítaat, wordt daar door niet wegge- nomen, — De vyf eerstgenoemde Pro- vinciën zouden, door het verlies der Wisfelcours, niet anders op haare Ne- gotie met Holland lyden , dan het geen zy aan Vragt voor de Contanten zou- den moeten betaalen, als zy de Contan- ten in Natura overzonden , welk laatfte ook doorgaans plaats heeft: om dat dit op alle plaatzen zeer gemakkelyk en zonder rifico kan gefchieden, ter- wyl met de Wisfel altoos eenige refi- co verzeld gaat, hoe folide men den Trekker ook moge houden. De Provincie Zeeland daar en tegen kan flegts in één geval met minder fchade, en in het tweede met. voor= deel Contanten van of naar Holland zenden, in vergelyking der Wisfel- cours, welke op dien tyd plaats heeft. — Het geval, om van Holland naar Zee- land Contanten. met minder fchade dan ordinair te zenden, bepaalt zich tot den tyd der Verkoopinge van de nsi | Oost- OVER DE EGALE GELDSPECIEN: 133 Oost-Indifche Compagnie aldaar, als wanneer het niet zelden gebeurt, dat men in Zeeland geen genoegzaame fomma van Papier op Holland tot eene maatige Cours kan kwyt raaken, noch in Holland bekoomen, om naar Zee- land te zenden, waar door de zooge- naamde Zeeuwfche Ryksdaalders zom- tyds in Holland verre boven de ordí- __naire Cours ryzen. — Dit weeten de Joodfche Geld-wisfelaars te Amfteldam ‚zich doorgaans wel ten nutte te maa- ken, met het opzaamelen van de zilve- re Ducaaten, om op dien tyd daarme- de aan de Markt te koomen, waar door ze meestal eene zoete Interesfe behaa- len: het welk dan ook de reden is, dat in de Wisfelcours nooit, of immers zeer zelden, een merkelyk different ten voordeele der Ingezeetenen van Zeeland kan koomen. — Het geval, om met voordeel uit Zeeland Contan- ten naar een der zes andere Provinciën te zenden, bepaalt zich tot het betaa- len. der Ínteresfen van Zeeuwfche Obligatien, Tienden enz. om. dat dan de zilvere Ducaat tot 53 ftuivers: maat buiten gezonden wordt: aan houders van Zeeuwfche Effecten of ‘eigenaars ik 13 van 134 - J. F. MULLER ANTWOORD van Landeryen: maar is het fchadely- ke different dier Geldfpecie niet oor- zaak, dat de Zeeuwfche Effecten bui- ten Zeeland, weinig gezogt worden? En is dit derhalven wel de moeite waard, als een wezentlyk voordeel al- hier te worden opgegeeven? Aan het algemeen gerief, om Con- tanten binrnens lands proinpt en zon- der eenige rifico te kunnen verzenden, is dan hoofdzaakelyk toe te íchryven. dat de handeldryvende Íngezeetenen der vyf overige Provinciën veelal zwaarigheid maaken in het koopen van Wisfels of Asfignaties van hunne Medeburgers, om hun Geld daar door in Holland overtemaaken. Doorgaans zyn ze in deeze wyze van handelen onkundig, en vreezen dus in groote moeijelykheden ingewikkeld te zullen worden , indien zoodanige Wisfel niet prompt betaald , maar met protest te- rug gezonden wierde, Deeze vrees, by verre het grootfte gedeelte dier Commerciëerende Ingezeetenen, is oorzaak, dat de Frekkers hunne Wis- fels niet dan met moeite kunnen fly« ten. he „De gewoonte, welke by ij \ CL KS OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 135 der Hollandfche Kooplieden is door gedrongen, dat zy aan hunne Corres- pondenten in andere Provinciën de Vragt van het Geld niet in Reekening brengen, heeft medegewerkt, om het overmaaken der wederzydfche Preten- fien door Wisfels van de vyf Provins ciën op Holland te ftremmen, of ten minften zeer in onbruik te houden. — Dan hun verlies is gering; nimmer kan het boven: of 4 per Cent beloo- pen, hoe klein de fom ook wezen mo- ge; en zoo het eenaanzienlyker post is, die twee, drie of meer duizend Gul- dens bedraagt, is de Vragt niet duur- der dan de ordinaire Wisfel-Courtagie van 1 per Mille, En hoe dikwils ge= beurt het niet, dat zy in perfoon naat Holland gaan, om nieuwe inkoopen te doen, en by die gelegenheid het geld - van eenen voorigen inkoop medenee- men, waar door zy het zelve zeer goedkoop , en dikwils Franco over- krygen, als de fom niet zeer groot is. De Provincie Zeeland daar en tegen eene meer uitgeftrekter Negotie met die van Holland onderhoudende, dan wel de andere. vy£ Provinciën,, was meer in de gelegenheid, tot gemak F van \ 136 J. F. MULLER ANTWOORD * van haaren Koophandel op Holland; zich van de Wisfels te bedienen, tot overmaaking van wederzydfíche pre- tenfien. =— Het verlies, dat op de Wisfelcours van Zeeland op Holland, en van daar weer terug voor de Zeeuwfche Ingezeetenen valt, is thans altoos geëvenredigd naar de Cours der zoogenaamde Zeeuwfche Ryksdaal- ders, welke op dien tyd in Holland plaats heeft. Indien men goo Zeeuw{che Ryksdaalders in Amfteldam tegen 512 ftuivers kan koopen, en dezelve met Vragt en Onkosten voor ;: of : per Cent naar Zeeland overzenden, zal de Wisfel disconto doorgaans 2 of 23 per Cent zyn. In Rotterdam en Dor- drecht, daar ze algemeen voor 52 ftui- vers roulleeren, is de Wisfelfchade “ook weer minder voor de Ingezeetenen van Zeeland. _ Dan hoe klein of groot de disconto der Wisfel ook wezen moge, het zal altoos bezwaarlyk genoeg zyn voor de handeldryvende Ingezeetenen van die Provincie. Alle goederen, welke van buiten ingevoerd worden, moeten zy met opgeld koopen, om dat de fcha- de 2i of 23 per Cent op de Wisfel of en kek Geld. » Vr OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 137 Geldfpecie beloopt; voor alle Produc- ten, welke zy uit hunne Provincie naar Holland of elders zenden, ontvangen zy mede zoo veel minder prys, dan huns ne Geldfpecie of Wisfel verliest by de andere Provinciën; en hoe zeker het in Zeeland fchyne te zyn, dat die Ne- gotie-penning 53 ftuivers waarde heb- be, zal de prys van Leevensmiddelen, Manufactuuren tot kleeding, Eigen- dommen en Landeryen, toch altoos getauxeerd en gekogt worden, naar die mindere waarde der fpecie, in ver- gelyking van die der andere Provin- ciën: dat is, men zal ’er meer ftuivers voor moeten betaalen, dan dat de zils vere Ducaat, gelyk in de overige Pros vinciën, in prys gangbaar ware. De Souverain heeft wel de ‘magt de Specie van zyn land op een zekeren prys te bepaalen; maar het voordeel van den Souverain en deszelfs onder daanen zal nooit grooter wezen, dan „dat de Specie van het land maar even onder dat gehalt en waarde zy, dat ze Óp een maatigen prys van het zilver niet met voordeel kan verfmolten , maar altoos met winst kan aangemunt wor- den. Wel is waar, de Souverain zal | Ee _— H33 Je F. MULLER ANTWOORD - 8, 1o en meer per Gent by het munten van zyne Geldípecie winnen, wanneer hydezelve in gehalte of gewigt zoo veel vermindert en den prys als vooren laat: doch dit is flegts voor ééns, en zelfs maar in fchyn, om dat deszelfs onderdaanen daar door belet worden, zoo veel vertier in den koophandel te doen, als de gelegenheid hun daar toe wel aan de hand geeft: dus verliest de Souverein, geduurende al dien tyd dat deeze munt fpecie in het land blyft roul- leeren, ook het meerder voordeel, dat uit een bloeijenden binnen-en buiten- landíchen handel voor hem anders zou ontftaan, De onderdaanen- daar en tegen verliezen altoos by dit foort van mindere fpecie, welkers gangbaare waarde boven het gehalt of gewigt is, zoo dikwils zy binnenlandfche produc- ten naar buiten zenden of buitenland- fche inkoope doen. De Stad Dantzig kan ons tot een voorbeeld {trekken : derzelver geldfpe- cie was tot den Jaare 1757, in gehalte en waarde, dat men aldaar, om een Pondvlaams in Holland te behebben, 280 a 290 grosfen pools betaalde, maar zedert zy derzelver fpeciën in gehalte ver. { OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 139 vérminderd ,„ doch in waarde gelaaten heeft, moet men thans 380 a 400 gros- fen pools voor een: Pondvl, op Hol- land betaalen, welke Verandering van geldfpecie voor de handeldryvende Ingezeetenen van die Stad in het by- zonder, en voor de andere Inwoon- ders in hetgemeen, geen gering nadeel heeft aangebragt. Alle producten en koopmanfchap- pen wierden by hen duurder naar de mindere waarde van hunne nieuwe geldfpecie, terwyl de buitenlanders ser niets meer voor betaalden. Hunne … inkoope in Poolen, waar de dantziger muntfpecie gangbaar is, moet tot ‘hooger prys gefchieden , terwyl dat zelfde geld weef door de Poolen in Dantzig wordt gebragt, en aldaar op den bepaalden prys uitgegeeven. Het zelfde heeft ook plaats gehad met de verminderde geldfpecie van den Koning van Pruisfen, in de Jaaren 1758 en 1759. Voor dien tyd betaalde amen te Amfteldam voor een Ryks- - daalder te Breslau 35 a 36 ftuivers Bankgeld , en 1762 was diezelfde Ryksdaalders reeds op 21 dtuivers Bank: 140 J. F. MULLER ANTWOORD Bankgeld gevallen. De koophandel van beiden leedt hier door veel. Hier uit volgt dan, dat geen Sou- verain den prys der geldfpecie wille- „keurig kan verhoogen , zonder zich zelven en deszelfs onderdaanen te be- nadeelen. Hoe weinig of veel het different ook wezen moge, de Wis- felcours zal dat gewaande voordeel onmiddelyk doen verdwynen: deeze is de juifte balans, welke op het min- fte verfchil overflaat. Nochtans kunnen ?er omftandigheden wezen , waar door een land voor een korten tyd op de wisfelcours kan verliezen of winnen. Dit hangtaf van een meer of minderen trek van geld, dan ’er goederen uit- of ingezonden worden. Dus zal de wis- felcours van een land 5, 6 en 8 per Cent kunnen daalen , wanneer de Vorst drie of vier Millioenen buiten s’lands negotiëert, en die per wisfel laat overkoomen; of een land , dat s’'jaars tien Millioenen aan producten en voortbrengfels van nyverheid uit- levert, en daartegen maar negen Mil- lioenen van buiten nodig heeft te trek- ken, zal de wisfelcours altoos in zyn nit voors OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 14 voordeel hebben: maar in den loop van reëele en gelyke negotie moet de wisfelcours nooit 5 per Cent kunnen verfchillen, Hier mede meenen wy nu genoeg aangetoond te hebben, dat indien ’er eene geregelde wisfelcours tusfchen de vyf Provinciën en Holland plaats had , de fchade in ordinaire tyden daarop nooit grooter dan 3 3 of ; per Cent, en zelfs 1 per Mille zou wezen, naar maate de fomma groot of klein is, welke’ overgemaakt zou moeten worden , om dat voor dien zelfden prys de Contanten van die Provinciën van Holland en van daar te rug ges zonden kunnen worden. Dit gering verlies vloeit voort uit de gelykheid der geldfpecie, welke in die zes Provinciën gevonden wordt; als ook uit het weinige verfchil , dat ’er tusfchen: de eene en andere Provincie in onderlinge Commercie gevonden wordt : want offchoon Holland aan deeze vyf. Provinciën buitenlandfche voortbrengfels levert, zoo zenden dee ‚ze weer eigene producten en werken van nyverheid aan die van Holland; en zoo het mogelyk ware, om net té | Wees 142 j. F. MULLER ANTWOORD, weeten, wat ieder der vyf Provinciën aan Holland zond , en van daar te rug trok , dan geloove ik, dat het verfchil misfchien ten voordeele der vyf Provinciën zou overflaan of ten minften zeer gelyk ftaan in de Balans met die van Holland; terwyl de Pro- vincie van Zeeland (alles gelyk ge- fteld zynde omtrent de geldfpecie), in het leveren van Producten en Koop- manfchappen buiten allen twyffel mer- kelyk op Holland wint , waarover Wy in de derde Afdeeling breeder zullen {preeken, — Thans gaan wy over om IL De fundamenteele oorzaaken aantewy- zen , waarom de Wisfelfchade in Zeer dand grooter dan in de vyf andere Provin- ciën zou zyn, indien de Zilwere Ducaat siet hooger in prys gangbaar ware dan is de overige Provinciën. Uit myne breedvoerige, en zoo ik my niet gantsch bedrieg, zeer bondi- ge redeneering in de cerfte afdeeling, gehouden ‚rás- reeds beweezen , dat het geene in -deeze tweede afdeeling n ges | \ OVER DE EGALE-GELDSPECIEN. 43 geëischt wordt, niet exteert, — Indien de zilvere Ducaat in gehalte en gewigt in Zeeland met de overige Provinciën gelyk. {taat niet alleen, maar ook: tot geen -hoogeren prys gangbaar is, zal de. wisfelfchade voor de Ingezeetenen van Zeeland gewis niet grooter, maar veel eer minder wezen, dan die in de andere Provinciën: wel is waar , dat Zeeland. altoos ongelyk meer by Hol- land ten agteren is, dan de overige Provinciën: om dat de meeste van haare. buitenlandfche wisfels , zedert de verhooging, in Holland, moeten betaald worden: (a) maar dit ontftaat uiteene ruimere negotie, waar op der- zelver Ingezeetenen voordeel behaa- len, en dus daar van wel eene wisfel- provifie aan die van Holland kunnen betaalen, indien de fchadelyke discon+ to, uit de muntfpecie voortvloeijende, maar mogt weggenomen worden. Deeze, voor de Commerciëerende Ingezeetenen van Zeeland zoo zeer gewenschte verandering , zou hun | | k noch, (à). Uit de ordonnantie van de Wisfelbank , artikel V. blykt., dat men ten minften vóór de verhooging: der Ryksdaalders , in-Zeeland algemeen naar buiten-latidg wisfelde en betrokken wierd, Ij4 j. F. MULLER ÁNTWOORD hoch een voordeel boven de vyf andes re Provinciën aanbrengen, door de jaarlykfche verkoopingen vân de Oost- Indifche Compagnie aldaar; want kort vóór, en na de verkoopingen zouden zy altoos op Holland met noch een ex- tra voordeel kunnen Wisfelen , om dat op dien tyd voór ongelyk meer- dere fommen aan goederen uit Zee- land naar Holland worden gevoerd, dan zy van daar trekt, waardoor de Wisfelcours op Holland grootelyks ten voordeele van Zeeland moet koo- men , en dus tot betaaling van buis tenlandfche ontvangerie goederen voor de Zeeuwfche Ingezeetenen metkelyk zou foulageeren. Wanneer men myn antwoord, op’t eerfte Lid vanhet voor- ftel der Wel Edele Maatfchappy, op* Tettend nagaat, zal men met my moe- ten toeftaan, dat op dit gedeelte van het voorftel niets anders gezegd kan worden; en derhalven zullen wy overgaan, om HT. De redenen aantetoonen, welke Zee- kand zou kunnen gebad hebben, om meer dan de vyf andere Provinciën' woor ge- brek aan flandpenningen bedugt te in ik ON OVER DE EGALE GELDSPECIEN) r45 Uit-dit-voorftel- fchynt te-blyken ; datde, Wel ‘Edele Maatfchappy van denkbeeld is, als of de Provincie Zee= land deeze voorzorg, om den prys der zilvere: Ducaaten, boven derzelver ge- wigt, te verhoogen;, alleen zoude ge- bruikt hebben, om het gebrek aan in= landíche {tandpenningen voor te koo= men: doch het zy my geöorloofd, dat ik hier omtrent van gevoelen verfchil- le, en zegge, dat dit zelfs de voor- naamfte. rede niet geweeft zy. | Gebrek aan genoegzaame Contan- ten, om door de handen der Ingezee- tenen te roulleeren kan nooit anders plaats hebben, dan wanneer dat land meer van buiten lands tot zyne be- hoefte moet trekken, dan het aan an- dere Natien van eigene lands produc- ten of werken van nyverheid kan uitle= veren. Waar dit plaats heeft , mag men als zeker vooronderftellen , dat zoodanig land vroeg of laat moet ver- armen , ten ware het door industrie dat verlies. wist te vergoeden. — In- dien de Souverain, wiens Onderdaa- nen eenen pasfiven handel voeren, mogt goedvinden, den prys der geld- ‚ fpecie te verhoogen, om voor te-koo=: XIII. DEEL, K men t46 J.F. MULLER ANTWOORD men, dat de Contanten niet buiten: lands gevoerd wierden, zou hy-hier door zyn oogmerk wel bereiken ; maar hiet: dan, met: verlies van een gedeelte zy- ner inkoomften, en tot groot: nadeel van alle: zyne Handeldryvende inge- zeetenen: want zoo dra’er geen voor- deel in zoodanig land. voor de buiten- landers meer te behaalen is, fchorten zy den onderlingen Koophandel; ten minften in zooverre, dat zy met-voor- deel kunnen blyven handelen „ erde als dan reeds uitgevoerde fpecie zal ’er niet.eerder weer inkoomen , dan dat zy aan de Buitenlanders daar voce goederen in betaaling kunnen gee- ven. Maar indien de Souverain van eene asfief handelende natie, met de ver- ooging der geldfpecie , ook tevens de Luxe onder de Ingezeetenen kan verbannen , zoo dat derzelver be- hoefte niet grooter is, dan hunne lands producten en werken van ny- verheid opbrengen, om daar door te doen balanceeren „ dat het geen van buitenlands inkoomt niet grooter is, dan het geen zy aan vreemden kun- nen leveren, dan. zal men misfchien op, | | | OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 147 _©p ‘het voorbeeld van Zweeden dien aangâande “winnen: doch hief toe wordt eene despotieke Alleenheet> fching vereischt, waar voor wy” vry- gebooren Nederlanders met rede den grootften afkeer hebben. _ Uit het boven beredeneerde hebben wy gezien, dat een land gebrek aan Standpenningen kan krygen, het welk van buiten meer moet ontvangen, dan het aan anderen kan leveren , en dat in dit geval de Souverain wel eens in verzoeking gebragt kan worden; de Muntfpecie, boven de ordinaire waar- de, in prys te verhoogen: maar welke redenen kan de Proviricie Zeeland. meer dan de vyf overige Provinciën toch gehad hebben, om dien ftap te doen? Is het gefchiedt uit vreeze voot gebrek aan Contanten in de Provin- cie? Dan zoude men daar uit moeten befluiten , dat Zeeland met Holland ec- nen pasfiven handel dreef: doch hier van meenen wy het tegendeel te kun- nen- aântoonefi; en warneer men my dit zal toegeftemd hebben; vinde ik geene Zwaarigheid te zeggen, dat het _ onmogelyk geweest zou zyn, noch immer gebeuren kan, dat Zeeland K 2 voor 148 Je Fs MULLER ANTWOORD voor gebrek aan Standpenningen te dugten zou gehadt hebben, meer dan de vyf overige Provinciën, De oorzaak , welke aanleiding tot de eerfte verhooging in- 1672, van de zi/- were Ducaaten in. Zeeland gegeeven heeft moet veel eer, toegefchreeven worden aan de vrees, welke men in Zeeland gehad, of liever daadelyk on- dervonden. heeft, dat die Provincie overftroomd wierdt van vreemde fpe- ciën van minder gehalten als in Onze Unie. gangbaar. waren. — De locaale fituatie van Zeeland fchynt dit myn gevoelen te begunftigen: als zynde zeer naby Braband gelegen, met wel- ker Ingezeetenen Zeeland eenen aan- merkelyken Koophandel dryft. Het eindeloos getal van Placaaten, door de Heeren Staaten der Provincie van Zeeland, waarin reeds by het vesti- gen van de Unie by aanhoudenheid vreemde Muntfpeciën Bilfioen werklaard worden (b), zetten myn gevoelen ten deezen opzigte nog meer klem by. Men ‚(b) Men zie onder anderen de P/acaaten van 39 January 1582, en 13 Augustus 1585, toen ‘de Ryks- daalder in de “Nederlanden noch algemeen 48 ftuivers Was. r ij « OVER DE EGALE GELDSPECIEN: 149 Men zie flegts- het Groot-Placaat- Boek in, en men zal verwonderd {taan ‚over de menigvuldige Placdaten „ wel- ke tegen vreemde Muntfpeciën, van minder gehalte ‘en -gewigt, doorde Staäaten Generaal van de’ Veréénigde Provinciën, geftatuëerd zyn. Dan dee- ze zyn nog gering in getal tegen. die Placaaten, welke de Provinciën: Hol- landen Zeeland by aanhoudenheid te- gen het roulleeren van vreemde Geld- fpeciën gefteld hebben. Deeze twee Provinciën waren ook de voornaamfte in Zeevaart en Koophandel, tegen de: vyf andere, ven derhälven meer blootgefteld “voor * den “invoer van vreemde Munt. — ‘Daar nu Holland eene veel uitgeftrekter Negotie naar alle gewesten der weereld heeft; dan Zeeland; zou men daar uit moeten befluiten, dat de toevloed van vreemd Geld-in Holland ook het meest moest geweest zyn; en. uit dien hoofderook de meeste Placaaten daar tegen gefta- tuëerd hebben: maar ‘juist het tegen- deel is waar. — ’Er worden wel vyf Placaaten tegen vreemd en {legt Geld wan de Heeren Staaten van Zêeland K Zr: ger [50 FF, MULLER ANTWOORD «> gevonden, tegen één Placaat in Hol- Tand. — Zoo dit myne ftelling niet vólkomen -bewyst, het zal. nochtans myn gevoelen zeer. begunstigens —. Maary-het. geen noch -meer in myn voordeel {preekt „vis, dat ik geen Pla- caat gevonden heb van de vyf andere Provinciën in haar privé tegen Geld- fpeciën van minder waarde; daar toch: vier van deeze aan andere landen etensfen, met welker Ingezeetenen zy over-en weer handelen, en dus buiten twyffel Geld van hunner vreemde :buu- ten moeten ontvangen; en dit in die Provinciën laaten circuleeren. De re- denen, waarom dit in de vier Provin- ciën minder invloed dan in Zeeland gehad heeft, zullen wy ftraks nader Opgeerens: blos tn De aanhoudende klagten over den, toevloed. van vreemde Speciën , waar toe de Provincie Zeeland, als het grootfte belang daar by hebbende, ges wis het meest zal gedaan hebben, deed de Heeren Staaten Generaal van de Veréénigde Nederlanden, in den Jaare 1619 refolveeren, om den Nederlands Jchen Ryksdaalder , finaal en zonder pra f er … Yke aes! geen, „Nederlandfche. „Ryksdaalder in gehalte „en gewigt hooger dan tot 48 (tuivers.in ons Gemeenebest bekend was; == Hier. door meende men het kwaad.te zullen overwinnen: maar in den,Jaare 1622 wierden, door de Hee ren Staaten van Zeeland, reeds ‘weer op nieuw veele foorten'van vreemde Muntfpeciën. Billioen: verklaard (d). Een.blyk. dat -deeze voorzorg in Zee land.-minder dan in Holland ten goede hadt ‚gewerkt. Ja-op verfcheiden ty- den,heeft men in Zeeland een wezente dyk, gebrek (e) aan Inlandíche Stand- penningen gehad, zoo dat men. zich wel voor eenen tyd daar door belem- merd-vond-in de. Negotie:met Hol- land,-‚by, welke gelegenheid alle in- landfche-Specie fcheen. verdweenen te wezen: „doch dit duurde; flegts korten tyd; het‚beloop van veele buitenland- fche Inkoopenanoet, door de Zeeuw- ers atib 100 K 4 „fche } ir, re): Volgens Placaat van 13 February 1619. (d) Volgens Placaat van Ir Augustus 1622. “_(e) Dit gebrek fchynt nochtans geen plaats gehad te hebben, dan na de verhooging der zilvere Ducaa- kene 4 hd 152 '«J. F. MULLER ANTWOORD “9 fche- Koopliederi; “ini” Holland ‘betàald worden (£); daar “en: tegen“trekt:Zee- Jand door de jaarlykfclie Verkoópiti- gen van de Oost-Indifche Coïmpägnie ; en voor “onderfcheidene _inlandfche producten weer aanmerkelyke fom- men uit Holland: maar wanneer deeze gevallen wat meer dan haar gewoonte uit elkanderen loopen , moët het gety van-de inlandfcheGeldfpecie in Zee- land op dien’ tyd noodzaäkelyk laag „ebben; het: welk niet zou gebeuren, indien de Cours ‘van de’ zoogenaamde Zeeuwfche Ryksdaalders ‚ met die van andere Provinciën, gelyk ftond , waar Over wy inde vierde Afdeeling bree- der zullen handelen „De Geldfpeciën van de Oöstenryk= chit en andere ‘daaromtrent gelégen landen, koomen alte na in gehalte en waarde met die-van onze Unie, dan dat dezelven niet door infchikkelyke heid. van fommige Kooplieden,: om een grooter debiet in hunne goederen te maaken, met een minder different zouden ontvangen geworden zyn, dan het wezentlyk verfchil bedroeg, en zoo (£) Men zie hier van de redenen bl. 128 opg gegeevens OvER DÊ EGALE GELDSPECIEN. 153 er sh DA. een algemeene circulatie als'te natura- lifeeren? — Maar’ welke nadeelen mfioesten voor-de Ingezeetenen van de Provincie Zeeländ' hier "uit ‘ontftaan? Gewis deeze s-dat-de Kooplieden van Holland dic verfchil der ‘Geldfpecie … doorde Wisfeleours weldra reguleer- den; Zeeland moest‘de fchaden van dit-different -draagen ,- zónder. eenige vergoeding te kutinen vinden’, “zelfs niet met het-uitzenden van die fchader lyke Specie, ‘Om het verlies óp de Wisfelcours te ontwyken, was het no- poa K 5 dig 154 J.F, MULLER ANTWOORD, dig. de -Hollandfíche Wisfels, met ine landfche Contanten- te betaalen, of de Contanten in „natura naar, Holland te zenden. Alles werkte mede „ om de vreemde Geldfpeciën, „der gebuuren van Zeeland in, die Provincie te. vers meerderen ; de inlandfche Specie wierd alleen aangezien. als een foort van Bankgeld, waar mede men Holland- {che Wisfels betaalde, die men op Holland kogt, of van daar-op Zeeland getrokken waren. «aa 5 tors: Het zou nochtans met dit alles niet mogelyk „geweest zyn, Zeeland ‚ten eenemaal van inlandfche Standpennin= gen uitteputten, maar wel in zoo ver- re te doen verminderen, dat daar van op zekere tyden een groot gedeelte, in de andere Provinciën bleef roulleeren, die niet weer terug konden keeren; voordat Zeeland goederen daar voor. in de plaats-kon geeven; en in dien tusfchentyd moest Zeeland zekerlyk van vreemde Munt{peciën overftroomd worden. Maar deeze terugkeering kon niet misfen, onvermydelyk te moeten volgen, door de jaarlykíche Verkoo- pingen vande Oost-Indifche Compag- nie-in Zeeland, waar van Holland rid ei | et ha - OVER DE/EGALESGELDSPECIEN. 158 het,grootfte gedeelte koopt, het welk dit verlies weer merkelyk -vergoedde. Voeg hier-‚by «de, verzendingen ‘van Zeeuwfche Producten naar Holland als:Tarwe „Koolzaad, Meekrap, Vlas enz. „dat alles medewerkte;-om:de bas lans weer rykelyk:,-ten-voordeele!va Zeeland, over te haalen.’ «51! oaood ‚ „Wanneer wy -een-overflag maaken; en nagaan; wat Holland jaarlyks aan Zeeland moet betaalen, voor-het-geer de eerfte ‚by de „Oost-Indifche (Com- pagnie der laatfte koopt; daar by voes gende. de ommen , „welken -jaarlyks voor inlandfche-Producten- vat? Zee: land naar. Holland-getrokken worden, en;dan daar tegen overftelt, wat Zee land uit Holland-gewóon is jaarlyks te _ trekken; dan: zal. men bevinden, dat __ Zeeland ‘op Holland actief handelt. Doch „niet tegenftaande. alle» -deeze voordeelen , moest Zeeland: vover= ftroomd worden“.van vreemde Geld= fpeciën „ om dat ze uit de Oostenryk- fche en de verdere daaraan grenzende landen, minder Lands producten!en andere Koopmaníchappen trekt,-dan aan, dezelve levert. Ook verdwynen _ gen deel inlandíche Standpenningen;, door, - 156 J.F. MULLER ANTWOORD « « door’ in Braband te’ blyven roullee= ren. =>Maar indien Zeeland op Hol- land actief handelt, van’ waar koomt het dan, dat Zeeland op de balans van Contanten by Holland agter uit raakt? Dit ontftaat doorde Wisfel: om dat Zeeland voor zyne.buitenlandfche in- koope betrokken wordt in Wisfels, die in:-Holtand moeten betaald worden, immers voor het grootfte gedeelte, en vooral-van zulken , die in Bankgeld getrokken, of daarin betaald moeten worden, | „sLaaten wy nude Provinciën Gelder- land, Overysfel, Vriesland en Gronin- gen vbefchouwen ,„ welke mede tegen vreemde landen aangrenzen’, waarin andere Geldfpeciën gevonden worden. Volgens myne boven gemaakte voor- onderftelling zouden deeze Provinciën even zeer moeten blootgefteld wezen, aaneen. te: grooten invoer. van vreem- de-Geldfpeciën als Zeeland, zonder dat dit nochtans plaats heeft: dar hier voor: zyn twee natuurlyke redenen, welke-dat. in deeze vier Provinciën ei in Zeeland onmogelyk-maa- Cel, 5 AU nb De Geldfpeciën van die aarigrens EOC HD 8 Zen. OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 157 zende landen verfchillen zoorveel in ehalte en waatde met die van onze nie, dat ze by ons niet gangbaar kunnen worden, ‚dan met, groot: vet? lies, tegen het geen waar: voor zy in _hun-land roulleeren,‘en uit dien hoof- de altoos wederkeeren, ter -plaatfe waar ze het meest gewaardeerd. wor- den. — Van daar dat die foorten van vreemde Geld{peciën nooit diep in on- ze Provinciën indringen, maar zich: doorgaans bepaalen op de plaatfen van de grenzen, waar het different het kleinst is, en de gelegenheid overvloe- diger, om in hun-land tot de geftelde waarde te kunnen uitgegeeven worden: 2; Geene van de bovengenoemde vier Provinciën heeft eenigen Koop- handel van belang met de Ingezeete- nen van de aangrenzende landen. — De weinige Negotie, welke tusfchen de vier Provinciën met hunne vreemde Nabuuren Ln heeft; gefchiedt al- toos pasfief van onzen kant, en ‘actief van de vreemden: wanneer de laatften voor 20 ftuivers uit de vier Provinciën trekken, ‚dan leveren zy aan hunne Lands producten ten minsten voor 22 {tuivers, zoo niet meer in de plaats, en dus 158 Ie F. MULLER ANTWOORD dus’ winnen: zy altoos opde Nederlarts den; dit is-de rede, dat hunme Geld- fpeciën in die Provinciën niet’ kunnen blyven; wyl men zyne vreemde Buu- ren altoos met hunne eigene Munt be- taald, en noch inlandfche Specie: by moet geeven, om den ortderlingen Koophandel, hoe klein ook, te veref- fenen. | ‚Groot kan deeze. hunne Comtner- cie, met derzelver vreemde Buuren, nooit worden, om dat deeze laatften hunne behoeften meestal direct uit Holland ontbieden, waar door voor „die vier Provinciën. de gelegenheid wordt afgefneeden, om actief met der- zelver vreemde Buuren te konnen han- delen. Immers is ’er in geene van die Provinciën eene genoegzaame buiten- Jandíche Negotie; zy zyn genoodzaakt hunne behoeften daar van zelfs uit Hol- land te trekken, welke weg voor die vreemde Buuren even gemakkelyk openftaat niet alleen, maar de gelegen- heden daar toe ook daadelyk hebben, en dus niet in de noodzaakelykheid koomen, zoodanige goederen uit de binnenlandfehe Provinciën te trekken, Indien’er eene gegronde vrees voor Do ge OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 159 gebrek aan Standpenningen plaats kon hebben , zou-het zeker in deezê:vier genoemde Provinciën moeten weezen. Deeze immers handelen met haare vreemde Buuren pasfief , en- moeten dus het meerder ontvangene met Con- tanten betaalen, en by die gelegenheid altoos zich vanhet vreemde Geld-eerst ontdoen. Zeeland daar en tegen, ge« yk de menigvuldige Placaaten van die Provincie. aantoonen, wierdt over- ftroomd van vreemde Muntfpeciën , welke tot hooger prys onder de Inge- zeetenen van: Zeeland circuleerden, dan hunne gehalten en waarde bedroe- gen, en dus door: den Souverain, de Heeren Staaten van Zeeland, aanhou- dend Billioen verklaard wierden, om de fchade hunner Ingezeetenen daar door voortekoomen. — Maar kon deeze overvloed van vreemde Geldfpeciën in Zeeland wel exteeren , indien deeze Provincie met haare Buuren, welke die Contanten. van mindere gehalten en waarde invoerden, eenen pasfiven handel dreef? Zullen de handeldry- vende Ingezeetenen van Zeeland, niet altoos eerst dat vreemde Geld tot be- taaling hunner inkoope, in die landen N 8e: 160 J.F. MULLER ANTWOORD > gedaan, befteed hebben, eersze tot de inlandfche Contanten overgegaan zyn? En moet hier uit niet volgen, datde Provincie Zeeland, tem: minften vóór de verhooging: van, den zilveren Dur caat, eenen actieven handel met die aangrenzende Buuren gedreeven heb- be? — Ik maake geene zwaarigheid,: dit met ja te beäntwoorden. “Wordt nu die, active handel in Zeeland thans niet meer gevonden „(en welk door zigtig Koopman zou-dit-durven bewee- ren) dan is ’er zeer veel grond, om te vooronderftellen ‚dat, hoe menigvul= dige oorzaaken daar-voor. ook mogen opgegeeven worden, de verhooging der Zeeuwfche Geldfípecie hier by ee- ne voornaamie rolle gefpeeld hebbe, zoo niet de eenigfte oorzaak geweest. Zy. | Het is dan ten hoogften waarfchyne- Iyk, dat men, in Zeeland die voor- zorg, om de Provinciäale Munt{lag in evaluatie te verhoogen , gebruikt heb- be, om-den fchadelyken overvloed van vreemde Muntfpeciën uit de Pro- vincie te weeren. …— En wie zou kun nen twyffelen, dat dit oogmerk niet volkomen bereikt zy? Waren de ge- „7 vol- EREN 5 OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 1Ó1 volgen van een anderen känt minder nadeelig geweest voor de Comimerci- eerende Ingezeetenen;, nimmer zoude de Staatkunde gepaster middel hebben kunnen uitdenken; om haar doelwit te bereiken. ENT _’Er blyft nochtans deeze zwaarig- heid in myne opgegeevene redenen; welke de Provincie van Zeeland tot dien ftap hebben kunnen moveeren; namelyk: indien Zeeland de nadeelige gevolgen; na de eerfte Verhooging - van 5o Op 51 ftuivers reeds heeft kun nen befpeuren; wat heeft dan aanlei- ding tot eene tweede Verhooging op 52 ftuivers kunnen geeven? En dit zelf= de moet gevraagd worden; waarom men in Zeeland den zilveren Ducaat eindelyk zelfs op 53 {tuivers verhoogd hebbe, | | De eerfte verhooging; welke vol- gens Placaat of Waarfchouwinge in dato Ir September 1672 ; voorgevallen is, door den. Souverain -toegefchreeven aan bet goed Alloy en-Swaerte van den Jilveren Ducaet, die vin de. Graeffelyke Munte jegenwoordigh gemaakt wordt; sen woor defen aldaer ge-munt fyn. — Hier uit zou men ‘moeten-befluiten,-dat de NOEKIJ. DEEL, oo: Ia Pro- 4 162 J.F. MULLER ANTWOORD > Provincie Zeeland alleen op het oog gehad hadt, deezen inlandfchen Nego- tie penning voor den uitvoer te beveili= gen. Doch men dient wel in opmer- king te houden, het geen wy reeds hier boven gezegd hebben, dat de ver- mindering van inlandfche Standpen- ningen flegts een gevolg was van den grooten toevloed van vreemde Specie, waar mede men geene Wisfels kon betaalen, noch tot-de gangbaare Cours in de Bank brengen; en die door de ftrengfte Placaaten, en herhaalde Billi- oen-verklaaring niet uit de Provincie konden velie ed worden, Dan deeze Verhooging op 5r ftui- vers gaf in de andere Provinciën, en voornaamlyk in Holland, reeds vroeg aanleiding tot klagten. — Deeze kib- belingen fchynen zich echter alleen on- der de wederzydfche handeldryvende Ingezeetenen bepaald te hebben. Im- mers heb ik niets, ongeächt alle mo- gelyke nafpooringen, voor het jaar 1716, dien aangaande kunnen vinden. Het was dan in dit jaar, dat de fteden Breda, Rotterdam en Dordrecht, op het herhaald geroep hunner Commer- ciëerende Inwoonders, by de rn j €. | | OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 163 neraal klaagden; dat hunne Ingezeete- nen in de Provincie Zeeland, voor goe- deren, aldaar ten verkoop invoeren= de, den zilveren Ducaat tot 51 ftuivers tnoesten ontvangen, en uit dien hoof de ook meenden, denzelven tot dien prys onder hunne Medeburgeten te kunnen en te mogen uitgeeven; waar over menigvuldige gefchillen en ver- hinderingen in den Koophandel dier Inwoonders ontftonden, met verzoek, dat Hun Hoog Mogende dien aangaan= de voorzieninge geliefden te doen, - Dit was van dat gevolg; dat deeze zäak den 28 April 1716, by Hun Hoog Mogende Commisforiäal wierdt ge= maakt, om dien aangaande het Advys van den Generaale Muntmeester inte= neemen, ten einde Hun Hoog Mogen- de te dienen van bericht, — Hier van fchynt echter geen Rapport gedaan te Wezen; ten minften wordt dit in de Registers niet gevonden. — Onder- tusfchen wierdt den 2i July daaraan- volgende, door een Placaat van Hun Hoog Mogende; de Heeren Staaten Generaal, verboden, den zoogenaam- den Zeeuwfchen Ryksdaalder in ‘de Ptovincie van Moan hooger dan tot dn 5o 164 -J. F. MULLER ANTWOORD zó ftuivers uittegeeven, of te ontvar- gen. Deeze eerfte {tap van Verhooging fteunt op Staatkundige redeneeringen , om een kwaad tegentegaan, dat door geene andere middeien fcheen geftuit te konnen worden. — Immers zeggen de Heeren Staaten van Zeeland in hunne Placaaten, voor de eerfte Ver- hooging tegen vreemde Muntfpeciën geftatuëerd by herhaaling: dat de Pro- vincie Zeeland vervult is met vreemde en flegtere foorten van Gelde, tot groote fchade van derzelver Ingezee- tenen. — Hier uit blykt, dat met de Verhooging niet zoo zeer beöogd wierdt, om de inlandfche Standpen- ningen voor den uitvoer te beveiligen, als wel voorhaamlyk om den toevloed van vreemde Muntfpeciën uit de Pro- vincie te weeren, en daar door de fchade der Ingezeetenen te verhoedert. Doch deeze Verhooging kon onmo- gelyk van een goed gevolg wezen, met relatie tot de buitenlandfche Geld- fpeciën. Deeze waren meer dan 2 per Cent minder ín gehalte, dan die van onze Unie, en het geen Zeeland door dien verhoogden prys by de Bn che pm OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 165 {che en andere Geldfpeciën mogt win- nen, wierdt door eene nadeeliger Wis- felcours op Holland weer rykelyk ver- looren. Wegens de tweede Verhooging, op 52 ftuivers, volgens. Placaat in dato 2 October 1747, zeggen de Heeren Staa- ten van Zeeland de volgende motiven gehad te hebben: — dat door het ver- zenden. van inlandfche Contanten voor Koopmanfchappen;- door het verfmelten van dien; door de hooge prys van het zilver, en door de Conjunetuuren van Oorlog, de Provincie Zeeland van Statidpenningen beroofd wierdt. „De eerfte geällegueerde reden, we- gens het verzenden-van Contanten voor „Kooprnanfchappen, geeft onweerfpree- kelyk.te kerinen;, dat men-op dien tyd. reeds befpeurd; heeft pasfief te-hande- len. — Zou een land nadeel, kunnen hebben,,dat f95o-aan Contanten voor Goederen naarhet Noorden zond, in- dienvhet dezelve in Vrankryk of elders weer tot.‚f 1e20 kon verhandelen?-Hoe veel men te-dugten hadt, voor het ver= fmelten, toen de zilvere Ducaat reeds op 51ftuivers was, kan ik wegens ge- brek aan kennis van de toenmaáalige ë | a 3 om. "166 J.F, MULLER ANTWOORD omftandigheden, niet bepaalen. — De hooge prys van het zilver daar en tegen, _en den fchadelyken invloed op de Con= tanten, wegens de nadeelige Conjunc= ruuren van den Oorlog, zyn van zulk gewigt, dat wy wel durven verzeke- ren, dat het te dier tyd onmogelyk was, op het gewoone voordeel tot 51 f{tuivers aantemunten niet alleen, maar dat ook de inlandfche Standpenningen;, git hoofde van het daar omftreeks zyn= de Franfche Leger, menigvuldig uit de Provincie Zeeland zullen gevoerd wezen, Dan het is aanmerkelyk, dat de Pro- vincie Zeeland, in haare menigvuldige Placaaten, voor de Verhooging van den zilveren Ducaat, nooit over ge- brek aan Standpenningen klaagt, maar wel van overvoerd te wezen van vreemde, en mindere foorten van Munten, dan de haare; terwyl men, na de Verhooging, wel dra gebrek aan inlandfche Standpenningen kreeg. — Dit moest ook natuurlyk volgen, zoo lang hunne buitenlandfche Negotie, voor welker goederen zy voor een groot gedeelte op Holland-betrokken wierden, dezelfde bleef, =— Immers | ; Was OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 167 was-het van toen af voor de Ingezee= tenen van Zeeland noodzaakelyk, wil- den zy op den voorigen voet met de Ingezeetenen van Holland gelyk bly- ven „dat zy nu 2 per Cent meer winst op hunne buitenlandfche Commercie maakten, dan wel eer, toen de zilves re Ducaat met die van de andere Pro- vinciën noch gelyk in prys was. — Door de tweede Verhooging zou het verlies voor.de Kooplieden noch groo- ter geweest zyn, indien men in Hol- land, door het terug zenden van die Specie, naar Zeeland niet eenig fou- laas gekreegen hadt, waarom men de Wisfelfchade naar die vergoeding mo= dereerde. Sash ‚Het different dat door de Verhoo- ging, of liever het nadeel dat door de Wisfelcours, en het verlies opde Contanten, welke men naar Holland ‚zond, veroorzaakt wierdt, bleef zoo lang in laatstgemelde Provincie, tot dat Zeeland Producten daar voor le- verde, ‚De Ingezeetenen van Zeeland. wonnen nu-werkelyk.2 per Cent min- der op ‘hunne Negotie, of zoo veel het different der Wisfelfchade -be= droeg dan voormaals, L 4 _Laa: 168 7. F. MULLER ANTWOORD * Laaten wy de buitenlandfche Com: mercie van Zeeland, voor welke’ de Ingezeetenen op Holland betrokken worden, en de Negotie,' die'zy-met Holland en de andere Provinciën voert, eens bepaalen. op twintig Milli- oenen guldens, — Laaten wy ftellen, dat de fchade op de Wisfel ‚na het jaar 1747, geweest zy één half per Cent; en het verlies der handeldryvende In- gezeêtenen zal Jaarlyks een TFonne Gouds geweest zyn. — Deeze fomima bleef zoó lang in Holland, tot Zee- land daar voor goederen zond. — Wil men dit verlies’ niet ten laste van de Neootie. brengen, men reekene dan, dat Zeeland, na de tweede Verhoos ging der zilvere Ducaaten, reeds hon- derd duizend guldens minder aan-Pro- ducten opleverde. — Hoe veel is nu niet de fchâde, daar het different op de Wisfel 2: per Cent verlies bedraagt? En zou men de zaak wel vergrooten, indien men ftelde, dat de handeldry- vende Ingezeetenen van Zeeland, in plaats van 20, wel 50 Millioenen op ge- melde wyze omzetteden? — Ik geloof heden sld id jp „Deeze verandering in den prys der. Then kent ee ahd OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 169 Muntfpecie kon niet nalaaten aan de Commercie een gevoeligen neep toe te brengen. Een voorbeeld, naar de tegenwoordige Wisfelfchade -geree- kend, zal dit nader ophelderen. “Een Koopman te Dordrecht krygt Commisfie , om zekere goederen inte- koopen , welke, en te Amfteldam, en te Middelburg, ten opzigte van de qualiteit en condities, de onkosten van tranfport enz. gelyk ftaande, even goed te bekoomen zyn: dan zal de prys voor die goederen, te Amfteldam op froo, gelyk fraan met die te Middel- bürg op f97?-of f98, om dien Koop- man te Dordrecht te doen zeggen, het is my onverfchillig van waar ik de goe- deren ontbiede; — Gaat hy naar Mid« delburg, ‘dan betaald hy met zooge- naamde Zeeuwfíche Ryksdaalders, tot 53 ftuivers, die hy tot dien prys uit Zeeland heeft ontvangen, doch in Holland niet-boven 513 of 52 ftuivers kan uitgeeveri..— Maar indien de prys van die goederen te Amfteldam en Middelburg -gelyk taat, dan betaald hy met zilvere Ducaaten tot 53 ftut- vers, die hy in Holland tot 513 of 52 ftuivers heeft ontvangen, 700 L 5 Het 170 J.F. MULLER ANTWOORD Het is dus voor den Koopman het zelfde, of men, het different op de goederen, dan wel op de Cours der Geldípecie wil gedecorteerd hebben, maar Zeeland moet dat verlies, om die Verhooging draagen, en hunne in- landfche Standpenningen, voor dit difs ferent, zoo lang misfen, tot zy daar voor goederen kan geeven. De derde Verhooging op 53 ftuie vers, volgens Placaat in dato 8 Maart 1762, door de Heeren Staaten van Zeeland, is gefchied, om voortekoos men, ”dat de Ryksdaalders niet als een Negotie-penning buiten de Pro- » vincie gevoerd wierden; dat zy we- „gens het goed allooi en zwaarte niet » mogten verfmolten worden; dat de hooge prys van de Munt-materiäar » len, en de Conjunctuuren des tyds » :dit-noodzaakelyk maakten”, _ De eerfte reden hebben wy op bl. 165, reeds beäntwoord. De tweede reden, wegens het verfmelten, op 52 ftuivers, koomt ons byna onmogelyk voor. « Ondertusfchen kan de Souve- rain wel eens in omftandigheden we- zen, dat ‚Hy de ware reden van het factum niet kan, of niet goedvind en 6 OVER DE EGALE GELDSPECIEN, 17t de Ingezeetenen te zeggen, en dan is deeze geällegeerde reden voldoende. Maar indien de Souverain dit als de waare reden wil aangemerkt hebben, dan zeggen wy, dat Hy door mens fchen, welke invloed op Deszelfs Hooge deliberatien gehad hebben, misleid is geworden. Want de zooge- naamde Zeeuwfche Ryksdaalders ver- fchillen, noch in gehalte noch in ge- wigt met de Hollandíche; derhalven zouden eerst alle Hoilandíche hebben moeten verfmolten worden, eer men aan de verhoogde Zeeuwfíche Ryks- daalders gedacht zou hebben, — De derde reden is in dit Placaat ook zoo voldoende niet, dan in dat van 1747. _ Toen immers was de prys’van Rece- pisfen der Mexicaanen 15 ftuivers, en in 1762, maar 8 {tuivers, voorzeker niet: duur. — Door de Conjunctuuren des tyds, wordt misfchien op de ver= flapping van Negotie gezien. Dan wat ’er ook de reden van moge geweest zyn: indien Zeeland de zaak toen wel ingezien, hadt, dan ‘ben ik verzekerd, dat men-alle-ongelegenhe- den, zoo het gebrek aan Standpennin- gen, als het verlies-van Negotie, om- - trent 172 J.F. MULLER ANTWOORD trent dien tyd zou hebben kunnen uit den weg ruimen, alleen met den Ne- gotie-penning reeds Anno 1758, en dus vier Jaaren voor de laatfte Verhoo- ging, op 5o ftuivers te reduceeren, Men zou in Zeeland niet eens hebben behoeven te Munten, en nochtans zou’er overvloed van inlands Geld ge- weest zyn. — Het kon niet uitblyven, of. de Negotie, welke toen in onze Unie zeer bloeide, maar na den Oor- log tusfchen Engeland en Vrankryk weer verminderde, moest ook in Zee- land: opgewakkerd zyn, en deeze vere meerdering van Koophandel, zou de Provincie meer voordeel aangebragt hebben, dan het geen door het Aan- munten en Verhoogen met mogclyke heid-ontftdan kon, „Indien wy. het geval in: Zeeland, wegens. het verhoogen van den zoo- genaamden Zeeuwfchen Ryksdaalder, met een Staatkundig, en tevens met een Commerciëerend oog befchou- „wen, en naar het algemeen gevoelen vooronderftellen, dat deeze Verhoo- ging gefchied-zy, uit. vreeze voor ge- brek aan Standpenningen: dan moet „daar, uit volgen, dat Zeeland: giecra Saam ui- / OVER DE EGALE GELDSPECIEN., 173 buitenlands trekt, dan het aan Produc- ten, Koophandel en Werken van ver- nuft, kan opleveren. Maar zal, in ge- val Zeeland eenen pasfiven handel dryft, de vermindering van Stadpen- ningen dan worden weggenomen? Geenzins? — De Verhooging zal dien Negotie-penning in Zeeland wel doen wederkeeren, om dat hy nergens an- ders tot dien prys kan uitgegeeven worden ; nochtans in geen ander ge- val, dan dat de Zeeuwíche Ingezeete- nen de waarde daar van in goederen voldoen. _ Derhalven kan men niet zeggen; dat de Verhooging der Geldfpecie het middel geweest zy, waar door het ge= brek aan Standpenningen in Zeeland paalen gefteld is. Handelt die Provin= cie met Holland en buitenlands pasfief, zal het Geld toch uitgevoerd worden, al wierdt de zilvere Ducaat op 6o ftui- vers verhoogt: handelt zy daar en te- ‚gen actief, of flegts pari, dan is het onmogelyk, dat een reëel gebrek aan Standpenningen exteeren kan. | Ik houde my verzekerd, dat deeze redeneering noch van den Staakundi- gen, noch, van den Koopman in twyf fel 174 J.F. MULLER ANTWOORD fel getrokken zal worden; — Dus is dan de zoogenaamde Ryksdaalder in Zeeland verhoogd, niet zoo zeef uit vreeze voor gebrek aan Contanten , maar veel eef tot weering van vreem- de en flegtere Muntípeciën, gelyk ik hier boven gezegd, en, zoo ik my niet gantfchelyk bedriege, met zeer veel waarfchynelykheid aangetoond heb. Ik heb alle moeite aangewend, om op te fpooren, of Zeeland ook reeds tusfchen 1716, en 1747, met Hollatid fchadelyk gewisfeld hebbe, maar nie- mand der oudfte Kooplieden en Wis- felaars, welk ik hier over heb geraad- pleegd, konden zich iets daar van herinneren. De ftads Prys-couranten;, waarin de pryzen van alle Koopman- fchappen niet alleen, maar ook de Wisfelcourfen vermeld ftaan, en alle Maandagen te Amfteldam worden uit- gegeeven, heb ik van 1743, tot 1784, hier over nagezien. Maar tot myne groote verwondering vond ik dat in dezelven geen Wisfelcours op Zee- land voor 1747, bekend {tond; en van 1747 tot 1762, was de Wisfelfchade van Amfteldam op Zeeland flegst 3, 4, zen -eindelyk 3 à ? per Cent; doch na gn (et ty / OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 174 tyd. begint het verlies grooter te wor- den; eerst 1, 13 à 1? per Cent, maar weldra op 2, 2:à 23 te loopen. ‚Uit dit hiftoriëele, hoe onvolmaakt ook, meen ik echter te mogen beflui= ten, dat Zeeland actief gehandeld heb- be, zoo lang ’er geen Wisfelfchade tusfchen haar en Holland plaats hadt, als kunnende altoos dat geene uit den handel en induftrie foutineeren, wat zy op de eerfte verhoogde fpecie ver- loor. En offchoon na het berugte Ac- tie-jaar 1720, in die Provincie nu en dan gebrek aan Stadpenningen geweest Zy, hadt zy dit toch. met de andere Provinciën gemeen, en kan dus niet als een bewys worden bygebragt, dat Zy toen reeds meer pasfief , dan andere Provinciën, gehandeld zou hebben. Maar de tweede Verhooging van den Negotie-penning, in het jaar 1747, moet aan de Commercie van Zeeland een aanmerkelyk nadeel toegebragt hebben. Immers is het niet eerder, dan na de tweede Verhooging, dat de Negotiänten van Zeeland met fchade op Holland wisfelden. — Dit verlies wierdt h®e langer hoe grooter, en de Commercie , tusfchen 1747, en 1756,  was 176 _j. F. MULLÈR ANTWOORD © was door gantsch Europa in die jaaféi} niet zeer voordeelig, zoo dat Zeelâänd eindelyk onder dien last bezweek. De voordeelen uit den Koophandel en Werken van nyverheid waren niet toe= teikende; dat verlies op de W'isfel: fchade goed te maaken; waatom men ook van dien tyd af meer gebrek aar Standpenningen begon te befpeuren, Een fpreekend bewys, dat men federt, de tweede Verhooging eerst regt blyk= baar pasfief hadt gehandeld. Voor dien tyd hadt men in Zeeland het ver- lies op de verhoogde Muntfpecie, door een meer bloeijenden Koophandel, kunnen ftoppen, maar federt moest men aan Holland dat different vergoe den, zonder naar evenredigheid meer voordeelen behaald te hebben, De Verhooging in het jaar 1762, op 53 ftuivers, leide den grond, om de Negotie van Zeeland gantsch en al den bodem in te flaan. Misfchien zou ?er noch maar ééne Augmentatie tot 54 {tuivers noodig wezen, om den Han- del binnen kort te doen ophouden, Immers is de Wisfelfchade, na 1762, doorgaans gebleeven op 24 tot 23 per Cent; en welke nadeelen de GP ans OVER DE EGALE GELDSPECIEN: 177 handel van Zeeland daar doof geleden heeft, en hoch lydt, meen ik, klaar genoeg getoond te hebben, IV, Om het gebrek aan Standpentiingen woortekoomen niet alleen, maar ook de overmaat van vreemde Geldfpeciën, van minder gehalte of waarde, uit de Pro- wincie Zeeland, te weeren, In de voorige Afdeelingen hebben wy reeds hier en daar, als van ter zy-! den, over dit Artikel gefprooken: maar thans zullen wy meer opzettelyk daar van dienen te handelen, — Wy’ ftelden, dat de Geldfpeciën wel nooit’ zoo naby de innerlyke waarde gemtünt moesten worden, dat dezelven, op: een middelbaaren prys van het zilver „ met voordeel te verfmelten; of naar buitenlands te voeren zyn, zonder vooraf een behoorlyke winst aan den __ Souverain en Ingezeetenen tevens toe= gebragt te hebben; en dat men, by een laagen prys van het zilver, altóos met voordeel kon blyven aanmunten,: III, DEEL, M Noch- 178 J.F. MULLER ANTWOORD Nochtans ftelden wy dit voordeel al tyd conditioneel , dat het niet moest voortvloeijen uit de vermindering van het gehalt of gewigt; noch door vers hooging van prys boven de courante waarde, maar alleen uit den laagen prys van het zilver. Een Souverain, die voor zyne On- derdaanen Guldens -laat- munten, en met dien Standpenning aan dezelven zwintig fluivers aan zilver geeft, han- delt.even Onftaatkundig, als die Land- beftierder , welke: met een Gulden maar vyftien of minder ftuivers -waar- de aan zyne Onderdaanen in de hand geeft. — In het eerfte geval verliest de Souverain alléén ; en in het tweede, de Ingezeetenen en de Souverain te- vens: om dat hier uit eene verminde- ring inden bloei des Koophandels noodzaakelyk moet voortvloeijen. „Dan ‘hoe zeer het voor de Ingezee- tenen van Zeeland in het algemeen, en voor derzelver Commerciëerende Le- den in-het-byzonder te wenfchen ware, dat deeze, hinderpaal, tot uitbreiding, en bloei van-de Negotie in Zeeland; hoe eerder.hoe beter wierde weggeno- Á Mi fen er l OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 179 men , zou men echter het middel ter verbetering thans-niet moeten zoeken in het aanmunten van nieuwe Standpen- ningen, om die van de tegenwoordige roulleerende zilvere Ducaaten te:ver- vangen: neen maar het munten moet in geen ander geval ondernomen wor den; dan dat zulks met voordeel , op een zeer laagen prys-van het zilver , kan gefchieden. En offchoon zulk eene ge= legenheid veele jaaren mogt uitblyvens zal Zeeland evenwel geen gebrek aan Standpenningen hebben, indien maar- de zoogenaamde Zeeuwfthe Ryksdaals ders uit de circulatie gebragt worden; zonder. dat men in-Zeeland, of buiten die Provincie „:verpligt is, dezelve op een bepaalden. prys-te moeten ontvans Sedaaa Dris, fi do | Indien de Heeren Staaten van Zees land;mogten goedvinden, den zilve- ren Ducaat weer op der ordinairen prys, met dien der andere Provinciën te verminderen , kan zulks op verfchil= lende -wyzen gefchieden: waar van de twee eerst te noemene regtftreeks te- gen elkander-ftrydige gevolgen: voor de Provincie Zeeland, zullen hebben. M 2 r. De 180 7. F. MULLER ANTWOORD 1. De Souwerain kan dien Negotie: penning reduteeren, zonder vooraf daar wan te waar fchouwen. Dit zou voor de Ingezeetenen van Zeeland gewis het minfte verlies aan- brengen: vooral indien het Placaat van Verminderinge in de maand Sep- tember of October afgekondigt wierde, namelyk vyf of zes weeken voor de na- jaars Verkooping van de Oost-Indifche Compagnie: om dat op dien tyd de Contanten van Zeeland het meest in andere Provinciën roulleeren; en dan juist met het meeste voordeel van de handeldryvende Ingezeetenen der an- dere Provinciën naar Zeeland terug gezonden kunnen worden. Maar nim- mer zou dan ook in Zeeland meerder gebrek aan Standpenningen geweest zyn, dan in dit geval. Van Holland en andere Provinciën zou op den ge — noemden tyd niet ingevoerd worden; en uit Zeeland zou men allen voorraad met verhaasting wegzenden, om, wa- re het mogelyk, dezelve noch met op- geld in Holland te flyten, eer de Re- ductie aldaar bekend wierdt: voor- onderftellende, dat men in he | ml aar en « OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 181 daar van de lucht kreeg, voor en aleer de flag neerkwam. — Dit alles zou me- dewerken, dat Zeeland, voor een zeke- ren iyd, volftrekt gebrek aan nodige Contanten zou hebben. Maar wie kan voorzien, welke ongelegenheden voor die Provincie, geduurende dien Geld- mangel, zouden ontftaan? Daarom gee- ven wy het maar alleen op , als een mo- gelyk middel, zonder op de uitvoering daar van aantedringen; daarenboven zou het beleedigend wezen, te vooron- derftellen, dat de Souverain, de Hee- ren Staaten van Zeeland, zich van dit middel, ten nadeele van anderen, zou- den willen bedienen, 2e bekendmaaking wan de Reduc- zie kan eenigen 1yd vooraf gefchieden. In dit geval zullen de Ingezeetenen van Zeeland het verlies grootendeels alleen moeten draagen; en die Provin- cie zal op dien tyd van Contanten als overftroomd worden. Alle Provinciën zullen hunnen voorraad tegen dien tyd naar Zeeland zenden, om ze noch te- gen de gangbaare Cours te flyten: al ware het, dat zy op dien tyd geen M 3 fons hd 182 7. Fl MULLER ANTWOORD ‘fons daar voor in handen mogten hebben; of dat zy juist, met die over- zending van Contanten, inkoope van goederen zouden beöogen, — Noch- _tans zou de #wsfchentyd, van de be- kendmaaking tot de Vermindering, niet te lang dienen te wezen: aange- zien het niet kan uitblyven, dat als de aanftaande Reductie in Holland be- kend wierdt, men op het laatst van dien tusfchentyd in Holland bezwaar- lyk Wisfels op Zeeland zou kunnen kwytraaken; of Contanten zou willen ontvangen: waarop men binnen kort zou moeten verliezen; indien men voor dien tyd geene gelegenheid hadt, dezelve te {lyten; het welk aanleiding zou kunnen geeven, tot ftremming van den wederzydfchen Koophandel; en hoe kort dit ook moge duuren, zou het voor de Commercie van Zeeland toch zeer nadeelig kunnen wezen. Dan welken van deeze twee wegen de Souverain van Zeeland ook moge inflaan, het nadeel zal toch altoos op de Commerciëerende Leden van den Staat voornaamlyk neerkoomen. Uit dien hoofde zal hieromtrent een mid- genweg moeten gevonden worden, 2 B om „4 re Lee OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 183 Om voortekoomen, dat de nuttigfte Le- den van Staat, door dit verlies, in hunnen werkzaamen yver verflaau- wen. — Daar de Bank de voordeelen vande Verhooginge genooten heeft, fchynt het billyk, dat deeze de be- voegfte zou wezen, dien winst weer te: restituëeren, — Maar als wy over- weegen, dat verfcheiden te faamenloo- pende omftandigheden medegewerkt zullen hebben, die dit voordeel, daar door behaald , weer hebben -doen ver- dwynen, zou het van deeze publieke inrichting , en tevens voor zeer veele Particulieren der Provincie van Zee- land; van nadeelige gevolgen kunnen wezen, wanneer men de Bank voor dit verlies alleen wilde laaten opdraaijen. Beter en zekerder zouden de uitkoom- ften van deeze veranderinge wezen, in- dien de Provincie Zeeland dit verlies geliefde overteneemen. — De, ten dee- zen epzigte, te lydene fchade zal veel geringer wezen, dan men in den eerften opflag:zou gelooven, gelyk wy gemak- kelyk, nader zouden kunnen aantoonen, Br uade febadelyke invloed, door den Verboogden zilveren, Ducaat op de W is- 184 J.F. MULLER ANTWOORD ” felcours ontftaande, kan weggenomen wor: den, door dengelwen uit de-wandeling te brengen: dat îs , om bem op een onbepaal- den prys, zoo wel binnen als buiten de Pro- vincie van Zeeland, te laaten roulleeren, zonder weer nieuwe aantemunten. 1de Indien de Ingezeetenen van Zeeland niet verpligt zyn, dien Negotie-pen- ning tot een bepaalden prys te moeten ontvangen , dan zal dezelve wel dra het voorwerp van Koopmanfchap worden, en, nevens andere producten van Koophandel, ook in Zeeland aan ry- zing en’ daaling onderhevig zyn. — Jeder buitengewoone daating zal een deel derzelven in de kroes, of naaf buitenlands doen verdwynen; terwyl de heele, ten minften de geranden, en veelen van de ongeranden, welke hun gewigt houden, binnen zeer weinige jaaren, op acceptabele pryzen , uit onze Unie, naar de Oost-zee, of elders ver- voerd zullen worden. — Dit zou mis- fchien het minst omflastige middel we- zen, om den zilveren Ducaat uit de wandeling te brengen: alleenlyk zal het nodig wezen , de gevolgen van dien kortelyk in overweeging te neemen. Het OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 185 >Het kan niet misfen, dat, wanneer de Souverain van Zeeland deszelfs In- gezeetenen vande verpligtinge ont{laat, „om den zilveren Ducaat tot 53 ftuivers te moeten Ontvangen, de prys daar _vanin Zeeland wel dra op’52, en zelfs op 51 ftuiver zal daalen. In dit geval zouden. de temporaire bezitters van deezen- Negotie-penning de fchade, door de-daaling ontftaan, ieder zonder onderfcheid, binnen en buiten de Pro* vincie Zeeland, moeten draagen; en dit zou gewis het minst drukkende voor «de bezitters wezen, om dat men vooronderftellen mag, dat de zilvere Ducaat vry evenredig onder de Inge- zeetenen binnen en buiten Zeeland zal verdeeld wezen, en dus ieder juist naar zyn meer of minder vermogen in die daaling te draagen hebben. Dan hier omtrent zal men in opmer- king. moeten houden, dat, wanneer men uit Holland dien Negotie-pennin niet meer met voordeel naar Zeelan zal kunnen terug zenden, de prys daar van wel dra op 51 ftuivers, en fuccesfive op 5o {tuivers, zal daalen; In gevolge van dien zal ook de prys in Zeeland agter uit loopen, het welk \ M 5 aan- 136 J.F. MULEER ANTWOORD aanleiding moet geeven, dat misfchien in twaalf maanden tyd. de zilvere Du- caat in Zeeland op den ordinairen en vasten prys, met dien van andere Pro- vinciën, zal gebracht worden, en uit dien hoofde het verlies voor de bezit- ters dier Munt grooter wezen, dan men in den beginne verwagt hadt. — Ondertusfchen zullen een groot deel, ten minften de gerande heele zilvere Pucaaten, een voorwerp van Negotie blyven, welke misfchien op een prys van 51, 51: of 513 ftuiver uit onze Unie zullen verdwynen, waar door dus ruim één zesde of één vyfde gedeelte van den voorraad met minder verlies zal geflee- ten worden; terwyl de Ongeranden, en vooral die haar gewigt niet houden, onder de Hollandfche Ryksdaalders zullen vermengd, en als een inland- fche Standpenning, op gelyken prys, alsde Hollandfche Ryksdaalders, aan- gemerkt worden. Men zou vooral op het oog moeten houden, om by het bekendmaaken van de veranderinge, met de zooge- naamde Zeeuwfche Ryksdaalders, ook tevens den prys van de vreemde Geld- fpeciën te reduceeren, welke haal in Ee: OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 187 Zeeland gan gbaarzyn, of als dan waere N fchynlyk . gandbaar mogten worden. En om hier in zeker te gaan, zou men by het Placaat van verminderinge eene lyst kunnen voegen, waarop de vreem- de Speciën genoemd, en de als dan bepaalde prys gefpecificeerd ftondt. Hoofdzaakelyk moeten «die vreemde Muntfoorten genoemd worden’, -daar Zeeland het meest voor te vreezen heeft, om’er, tot nadeel der Ingezee- tenen, van overvoerd te zullen wor- den. E By de vermindering van derzelver waarde, dient men in het oog te hou- den, dat de prys maar even zoo verre verlaagd wordt, dat die Speciën in hun eigen land met eenig voordeel kunnen wederkeeren, om den’ onderlingen Koophandel niet te ftremmen. — Hoe klein het different ook wezen moge, het Geld zal toch altoos weer naar die plaats gezonden worden, waar het meest gewaardeerd wordt. Voorts moet men verdagt wezen ; om het Zvenwigt in de Wisfelcours met die van Holland te herftellen. Mis: {chien zoude hier toe veel kunnen: con- tribuëeren, indien men konde sai, den, 188 J.F. MULLER ANTWOORD den , de directie van de Casbank , zoo als deezein Art.I. van de Ordonnantie be- fchreeven wordt, eenigzins te verande- ren, …— In dit eerfte Articul wordt aan alle Ingezeetenen toegeftaan, inde Bank te mogen brengen al zulke Penningen, Speciën enz., als zy zullen goedvin- den. — Onder deeze Muntfpeciën heeft men, volgens Art. VII, te verftaan, dat de Inbrenger vryheid heeft 5 per Cent dubbelde Stuivers, en 25 per Cent Schellingen te mogen voegen. — En offchoon het uit de Ordonnantie niet blykt, of zoodanige Paijementen op reekening van Zwaar-Bankgeld, of op reekening van Cas-Bankgeld aangeno- men worden: meenen wy nochtans te durven ftellen, dat dit alleen voor de Casbank mag gefchieden. De verandering zou dan hoofdzaake- lyk hier in beftaan: dat men, na de Re- ductie van de Ryksdaalders, in de Cas- bank geene andere Muntfpeciën moest aanneemen, dan Drie Guldens, Daal- ders, Guldens, Goudguldens en zelfs Zeste-halven: om dat deeze laatíten, over het algemeen, meest inlandfche zyn; en doorgaans zoo Courant als Goudguldens in den Koophandel aan- 5e: OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 189 gemerkt worden, = Onder de Schellin- gen vindt men veele vreemden, en noch meer die kwaalyk geftempeld zyn, en uit dien hoofde niet gefchikt voor de Bank, waar men de Specie alleen op het gewigt ontvangt, zonder in ftaat te weezen ieder ftuk naauwkeurig nate- zien, of het behoorlyk geftempeld is. En de dubbelde Stuivers zyn van dien aart, dat zy onder het kleine Paijement forteeren: en dus!niet gefchikt tot be- taaling van een Wisfel. sE Alle Wisfelbrieven, die van Zeeuw- fche Kooplieden op Holland of elders, of van ‘daar op Zeeland getrokken worden, zouden met de bovenge- noemde Speciënin de Casbank betaald moeten worden, — Kon de Souverain van Zeeland, of de Hooge Regeering der Stad Middelburg, dit in Practyk brengen, het different der Wisfelcours zou, na de Reductie, wel haast pari loopen: en voor, of even na de Oost- Indifche Compagnies Verkoopingen, tusfchen Holland en. Zeeland, dikwils ten voordeele der laatfte loopen. De betaaling van een Wisfelbrief, of ander Bankpostje zou konnen gefchie- den op de Heeren Commisfarisfen er: e igo J.F. MULLER ANTWOORD de Casbank , welke Quitantie op vers tooning, op‚de bepaalde dagen en uus ren ‚prompt moest voldaan worden; ten ware. de houder daar van goed- vondt, deeze post op zyne-Reekening in de Casbank te.laaten ftellen: in welk geval hy.dezelve aan de Heeren Com- misfarisfenzou” kunnen; endosfeeren,. Om den loop van de-Casbank, met die van hetzwaare Bankgeld gelyk te ftel- len, dat men namelyk; by het inbren- gen van zekere fommäj een Recepisonte vangt, en op dit Recepis ook alleen be- voegt is „over dat Geld weer te konnen disponeeren; zou het gebruik daar van zeer vertraagen ; enden Kooplieden ook geen wezentlyk gerief aanbrengen; Dit was ook de reden, waarom wy.be- paalden, dat in de Casbank niet anders … dan grof zilver Geld-moest ontvangen worden, ten einde het naar goedvinden vanden eigenaar kon gedisponeerd wor- den, en weer voor eenigen tyd door de handen roulleeren. Voor zwaar Bank= geld daarentegen, kan men volgens Art. UI. van de Ordonnantie, ontvan: gen Billioenen, Speciën, Goud en Zil- ver in Baaren of Staven: om dat men door middel van de Esfar, hk om pe: OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 104 Speciën Zonder onderfcheid op.de reg- te waarde kan ontvangen; maar niet wel anders, dan op -het ontvangene Recepis, daar over „weer dispouces ren, — Dan dit onderwerp is te uitge- ftrekt ; om hier in het kort, verhandeld te. worden: ook zal men altoos best doen, over de byzondere fchikkingen met kundige Kooplieden te raadplee- en. | | Myn voorftel „omtrent de fchikking van de Casbank, ís nochtans aan eene zwaarigheid onderhevig, dat, by het afgeeven van Quitanties op de. Bank; niet dan met de. groot{te omzigtigheid zal voorgekoomen kunnen worden. — Indien. de handel.opwakkert; «en dat ’er een algemeen Ctediet onder ‚de Kooplieden heerscht , zal „ door-het in _betaaling geeven dier quitanties, al list een Papierhandel ontftaan , dat voor de Commercie van Zeeland in- het alge+ meen, en voor het behoud.der Con= tanten in het byzonder zeer nadeelig zou wezen. Want dit zou aanleiding geeven. tot over disponeeren men zou f.200o «en meer disponeeren ,als men f 1ooo in de Casbank hadt» op:de vooronderftelling, dat de Quitancie - BE zoo / I92 J.F. MULLER ANTWOORD …— zoo fpoedig niet ‘zal ontvangen wot= den, of men zal tegen dien tyd die fomma wel op -reekening hebben. Hier door zou men veel konnen om- zetten, zonder de Contanten daar toe wezentlyk te bezitten; maar juist dit zou aanleiding geeven , dat de-Contan- ten buiten de Provincie’ gezonden wierden, Het is voor ieder Inwoonder het voordeeligst, dat die Quitantiën, na een zekeren bepaalden tyd, tegen Geld verwisfeld worden. — Een Ar- ticul inde Ordonnantie, dat geen Qui- tantie op de Casbank langer dan veer- tien dagen mag loopen, kan hier toe ten beste werken. — Na de veertien dagen. moest zoodanige verloopene Quitantie met verlies van 1 per Cent, — na de vier weeken met 2 per Cent, en na de zes weeken met 5 per Cent betaalbaar zyn: alle welke boetens ten voordeele der Casbank behoorden te koomen. Het beste middel tot voor- kooming van overdisponeeringe zou misfchien wezen, dat, als de Boek- houders in de Bank ontdekten, dat ie= mand gedisponeerd had over f1ooo;, op eenen tyd toen hy maar fgoo fs de VOS as- OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 193 Casbank hadt, hier voor eene bepaal: de boete moest betaalen, waar van de helft voor den ontdekker diende afge= {taan te worden. Dit alles moet noch- tans alléen dienen tot opheldering van fnyne gedächten en niet tot een voors beeld van navolging. _ Omtrent de Wisfelcours op Bra: bätid moet men in het oog houden, dat, als derzelver Geldfpeciën, (in Zeelând roulleerende) 1 per Cerit ge= teduceerd zyn, beneden het gehalt en waärde, tegens het pâri van het in-= landsch Geld, de Wisfelcours geregu- leerd dient te worden, zoo naby-als tmogelyk met die van Amfteldam, om den Koophandel tusfchen Zeeland en Braband te favorifeeren. — Maar op de Contanten, van de Oostenrykfche Nederlanden, behoort Zeeland naauw- keurig toetezien, dat dezelven in de Provincie niet anders roulleeren, dan ten minften met 1 per Gent onder der- zelver reëele waarde: dat is, wanneer het pari van het different der Wisfel- cours van Holland op Gent, Antwer- pen, Brusfel of andere Brabandfche plaatzen, 5 per Cent ten nadeele der laatften is, dan moet Zeeland „ deeze Klll. DEEL, N zelf 194 j. F. MULLER ANTWOORD. zelfde Cours op Braband maakende 3 derzelver Contanten, welk in die Pro- vincie ingevoerd worden, niet.hooger laaten roulleeren, dan plus minus 6 per Cent onder den prys van de. pari {taande Wisfelcours, het welk 1 per Cent minder is, dan zy tegen onze Muntfípeciën behoorden te zyn. Dit kleine different zal het vreems de Geld geftadig naar zyn land doen wederkeeren, en de Ingezeetenen van Zeeland, van deri overvloed dier min- dere Specie ontlasten, zonder den we= tse hen Koophandel te benadee- cn. In den Wisfelhandel daarentegen heeft men niets te vreezen; om van vreemd Geld overftroomd te worden, en uit dien hoofde moet men daarom- trent alle mogelyke faciliteit gebrui- ken, die den onderlingen Koophandel tusfchen Zeeland en Braband kan doen bloeijen. — Immers kan het Wisfelen, «_ dat door de Kooplieden van de eene op de andere plaats gefchiedt, niet , worden aangemerkt, als eene betaaling met Contanten voor den inkoop van zekere goederen, maar veel eer als eene overdragt van pretenfien, welke uil OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 108 üit het Trocqueeren van goederen ont= ftaan zyn; van Kooplieden in onder- fcheidene plaatzen of landen woonen- de; waar door dus ieder, zoo wel de Trekker van den Neemer, als de Houder van den Acceptant, met zyne eigene Muntfpeciën betaald wordt. Alle Wisfelhandel, welke meer be- draagt dan de onderlinge ruiling van goederen, is Windhandel, welke zich wel een tyd lang kan maintineeren , indien men altoos de gunftige gelegen= heid van het ryzen en daalen der Wis- felcourfen weet waarteneemen. Het is nochtans onmogelyk, dat dezelve op den duur beftand zy. — Ieder ver- lies, door een overhoop raakend huis, waar-aan men gefideerd heeft, hoe ge- fing ook naar de verbaazende fommen, waaf voor men rifico loopt, is noch veel te groot tegen het kleine voor- deel, dat de Wisfelruitery door elkan- der opdiept: daarentegen het wisfelen op reëele goederen rustende, aan min- der nadeel onderhevig is, als voor veel kleiner fommen rifico loopende, en nochtâns, naar evenredigheid daar van, veel grooter vooruitzigt van voordeel op de goederen geeft. | N 2 fe Ik 196 j. F. MULLER ANTWOORD Ik heb hier boven gezegd, dat doof. de Verhooging der zilveren Ducaaten ; de Commercie, van Zeeland merkelyk is benadeeld, tot vermindering van welvaart voor Land en Ingezeetenen. Hier uit moet derhalven noodzaakelyk voortvloeijen, dat na de Reductie van dezelven de gelegenheid voor de Kooplieden zeer moet verbeteren; niet flegts om van het fchadelyk diffe- rent der Wisfelcours op Holland ont» heven te worden, en hunnen Koop- handel weer te konnen uitbreiden, maar ook om door de Buitenlanders, gelyk voormaalen, direct betrokken te worden , zonder dat zy daar voor aan de Hollandfche Kooplieden, eerst eene provifie voor de Acceptatie „ van Wisfels ten hunnen laste, behoeven te betaalen. Doch dit bepaalt zich alleen: tot Wisfels, welke in Courant- of Casgeld getrokken worden: want de Buitenlan- ders kunnen de Bankposten niet wel anders, dan direct op Amfteldam. te trekken, in hun Geld reguleeren; of in de Wisfels te bepaalen, dat dezelve aldaar betaalbaar zullen wezen. Daar en boven zou het voor een Frojeer ul- ED NE ! Î OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 197 buitenslands moeilyk , zoo niet onmo- gelyk vallen, om een Wisfel in Bank- geld aftegeeven, die niet in Amftel- dam betaalbaar ware, Indien de Ingezeetenen van Zeeland zoo: gelukkig mogten wezen, dat de zilveren Ducaat met de andere Provin- ciën gelyk gefteld wierde, of van an- dere Hollandfche. Muntfpeciën in een genoegzaamen voorraad voorzien, en daar door gelegenheid -kreegen, hun- ne Negotie uittebreiden, dan zou dit voorrecht, om in eigene. Wisfels te remitteeren, en ook direct betrokken te worden, niet vuitblyven. — ‘Door den onderlingen en-meer uitgeftrekten, Koophandel met Buitenlanders, zullen fommige Kooplieden te eifchen, en andere te betaalen hebben; en wan- neer de Geldfpecie met die van Hol- land gelyk in prys taat, zal het voor de Kooplieden in andere länden zeer onverfchillig wezen, of zy op Hol- land, dan of zy op Zeeland trekken, als ’er maar Afneemers op Zeeland ge- vonden worden, en door de Verhoog- de Geldfpecie in Zeeland geen belem- mering overblyft, om de Wisfelcours te reguleeren. | [ | N 3 Wel: \ 198 Y.-F. MULLER ANTWOORD … Welke eene verbaazende fomma zal daar door in Zeeland blyven roullee- ren, die nu telkens eerst naar Holland dient te gaan, of waar voor men eenige goederen moet zenden, uit welker ver- koop die Wisfels in Holland, betaald moeten worden! — Men ftelle de In- gezeetenen van Zeeland door dit gunste bewys flegts in flaat, o om de Commer- cie, door het vooruitzjgt van eén billyk voordeel, bloeijende te kunnen maar ken, en ‘de ervaaring zal doen ziens dat-in Zeeland, zoo wel als-in Hols land, fchr andere en onderneemende, Kooplieden zullen gevonden worden; die zich van de voordoende gelegen: heid, tot hun voordeel weeten te bee dienen, en daar door de inkoomften van den lande zoo wel, als hunne eie gene bezittingen weeten te vermeerder: ren. De Fabrieken, Trafieken, Ambag- ten, en alle Werken van vernuft : zul- len een nieuw leeven bekoomen ; men zal, zoo niet tegen. alle Provinciën, ten ‘minften tegen Holland gelyk kun- nen werken; het zekere vooruitzigt, en de daadelyke ondervinding, om yoordecl te konnen doen, zal den geest an ee OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 199 geest, der Ingezeetenen van Zeeland tot onderneemingen opwekken, en tot nyverheid aanzetten. — De inlandfche Standpenningen, welke men dan on- der zulke naauwe bepaaling niet meer zal verftaan, zullen uit alle Provinciën toe- en afvloeijen,. Ieder overgang uit de hand- van den eenen tot den ande- ren Koopman, Fabriekant of Winkes lier, zal een zeker voordeel aan zynen eerften bezitter nalaaten. Deeze meer uitgebreide Koophan- del; dit grootere vertier in de Werken van vlyt en nyverheid, verfchaffen aan ‘duizenden van de kleine Gemeente een beftaan; en deeze befteeden hun- ne winften, ten minften voor drie vier- de gedeelten, weer aan de Confum- tie;, en naar maate de Scheepvaart, Koophandel en Fabrieken bloeijender worden, zal het getal der Inwoonders; en tevens hunne winften vermeerder ren , het-welk aanleiding zal geeven, dat zy tot hun dagelyks beftaan meer kunnen ‚en ook daadelyk meer zullen befteeden. —: En is ’er-wel eene belas ting, welke zekerder en ruimer Inkoom= ften in’s Lands Schatkist levert, dan die uitsde Confumtie geheeven wordt? N 4 De { 200 J.F. MULLER ANTWOORD _ De vermeerdering van het getal det Inwoonders kan by een bloeijenden Handel en Fabrieken niet uitblyven, In een land , waar de welvaart heerscht, en waar elk huisgezin „dat naarftig in zyn beroep werkt, naar zyne omftan- digheden een beftaan kan winden, zal men weldra befpeuren, dat vreemden van buiten inkoomende , in die- wel- vaart zullen tragten te deelen. —:Dee- ze dan Ingezeetenen en Burgers gewor= den zynde ‚doen niet flegtshet vertier van den Winkelier, en het werk van den Ambagtsman bloeijen, maar -ver- meerderen ook de Circuleering der Contanten , van welke vermangeling ; hoe’klein of groot ook, het Land tel- kens zyn voordeel geniet: Hier mede meen ik aan het oog- merk van het Wel Edel Genootfchap voldaan te hebben. _Misfchien zou ’er noch meer, ter zaake dienende, heb- ben kunnen bygevoegd worden, in- dien ik toegang gehad hadde, tot de Registers van de Provinciäale Refolu- tën van Zeeland: maar nu heb ik een ongebaand, en ‘tevens duister pad moeten bewandelen, waarop ik alleen wierdt voorgelicht, door eene oon / Hd KUNS | OVER DE EGALE GELDSPECIËN. 204 kundige befchouwing van’ den Koop= handel, door eene hiftonfche kennis van ons Vaderlând, ‘en door de, ver- gelyking van, den. famenloop van ge- beurtenisfen , om daar uit wettige ge- volgen-te kunnen afleiden, , … … | -s e s Ik fluite derhàlven , mêt de Staaf kundige les van den. Heere DAVID. HUME: le Regenten, zeot hy, die de Welvaart van bet Land waarlyk ter har- te neemen, moeteh de vermeerdering der Ingezeetenen, en-den bloei van. Manufac- tuuren en Fabriekèn, door alle bedenkes dyke middelen -tragten voórstezeiten, en met alle zorgvuldigheid te behouden, Felix gui potuit rerum cognoscere causfass VIRGILIUS, q5 “eier í| oJ sk rin: j rk, ; on, : Bladz, 202 VERHANDELING ovER DE ENGELEN DER ZEVEN GEMEENTEN, OPENB I: } 20, DooOR SOHANNES ZUID HOEK VAN LAREN, Predikant te Rotterdam. NP Ra Ra RP Naef Na Naef. O1. Hoe eenvouwdig en verftaanbaar, by den eerften opflag, de benoeming van ENGELEN DER GEMEENTEN iS, iS ‘er nochthans geen klein onderfcheid van gedachten: — welke Perfoonen daar door bedoeld zyn? — En vooral, waarom zy dus genoemd worden? — _ Dit te onderzoeken; en,‚ zoo na mo- gelyk, te bepaalen, is het oogmerk deezer Verhandeling. 5 2e nd ln dd Lj JZ VAN LAREN OVER ENZ. 203 $ 2e | Eer ik myn eigen gedachten voors ftel, en ontvouwe, zal ik de vryheid neemen ; om die van anderen vooraf ter toets te brengen, 93e ‚Zeker geleerd man (a) was van oors deel, dat na.de dood der Aposte- len, derzelver opvolgers, in het be- {tuur der gemeenten, zich opzettelyk onthouden hebben van den eernaam APOSTEL , zich liever willende noemen TAyysdol, GEZANTEN, BOODEN ; en dat defhalven de ‘Ayysror Tov éxnanolóv , zulken zyn, die door de eigenlyk ge- zegde Apostels, aan die gemeenten ges _ ganden waren, om het Euängelie te pre- diken, en de kerken te regeeren; — Maar men zou hier konnen vraagen:== waar uit blykt het, dat de op de Apos= telen naast volgende Leeraars, den paam ‘'Amoorodos, verwisfeld hebben met (a) T. BRUNO, in Pudicio de Canonibus Apost. in Patr. Ap. Vol. Il. Part. 2. pag. 186, 187; edits GLERICI EN 204 JZ. VAN LAREN OVER DE EN= met dien van ’Ayyseros $ — Verfchillen ook deeze beide benoemingen, in het gebruik, wel zoo veel van elkande- ren, dat de eerfte een meer uitmun- tende:tytel is, dan’de laatfte ? — Het tegendeel zal in het vervolg ($ 14. en 25.) duidlyk blyken. — Daar te boven worden wy door-de natuurlyke be- teeknis der woorden opgeleid, om nief’'zoo’ zeer te denken aan zoodaani- gent ,“die gezonden waren aan , maar wan de Gemeenten. En dus is deeze Opvatting niet verkieslyk. RE St _„Voornaame Uitleggers volgen: het fpoor;! dat: de'Heer-c. VITRINGA(b) infloeg,- Deez -was. van! oordeel, dat de, Engel der Gemeente eigenlyk was derzelver Opziener; == en dat deeze naam volkomen overeenftemde ‚met dien, waar mee de Jooden zekeren Bedienaar van: de Synagoge pleegen te benoemen, -die-der ganíche faame- ning (b) c. VITRINGA de Synagog. Vet. pag. gie et ali Bi Je RHENFERD Op. Philol. pag. 488 fegg. Ee BURMANNI Zkercit. dcademicae, Part. 2. pag. 27 eiC. / NN nad Á GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 20g ning in den openbaaren Godsdienst voorgaat; en daarom van ouds reeds den naam droeg van max now, de fe gevaardigde der Vergaadering, als we- zende gelast „ om van haaren wege het plechtig gebed voor God uit te ftorten. En zeker ‘er is eene vry aanmerkely- ke gelykheid tusfchen de Jetterlyke be- teeknis van beide eernaamien;-ook is fer eenige overeenkoomst tusfchen het werk van Christen Opzieners, en dat dier Afgevaardigden, van de Synagoge, Dit heeft c. sCHÖTGENIUs (c) na vi- TRINGA vry uitvoerig aangetoond. -By al het welke men. noch zoukonnen voegen, dat gelyk die Engelen der Gee meente Dy JOHANNES voorkoomen , als vertoonende de geheele Gemeente; dus ook de may moe, by de Jooden.de _ganfche. Vergaadering verbeeldde; zoo dat, wen hy het {poor byfter was in het heilig werk, de gemeente geöor- deeld. werd ook met hem te-dwaa- len (d). Met dit al koomt my-ook dee- ze gedachten, met hoe veel geleerd- heid fmaaklyk gemaakt, niet zoo bon- b dig (Cc) SCHÖTGENI Horae Hebr. in Apocalypf. IT: t. „(d) Codex Mischn. Berach. c. P.S 5. fo. 19 tom. Ie Edit, SURENHUSII, ‚A 366 j.Z. VAN LAREN OVER Dr ÉR+ dig voor, dat wy ’er in konnen berus= ten. Het is zoo!’er is een. overeen: koomst in zommige opzichten tusfchen zulk een Poodfchen bedienaar, en een Christen Opziener ; dan in andere op- zichten verfchillen zy wyd van elkan- deren, — Dit te toonen is-nu ons werk niet. — ’Er koomt by, dat men billyk zou konnen vraagen, of in dien tyd, wanneer d'Openbaaring in de we= reld kwam, zulke Afgevaardigden in de Joodfche Synagogen noch wel be= kend waren? De Heer vrrRINGA twy- felt ’er wel niet aan; dan zyn zyne bewyzen niet te jong, om zich daar op te gronden? sCRHÖTGEN (e) brengt ’er wel ouder by: maar ook deeze zyn te jong. — En fchoon men uit dezelve al toereikend konde bewyzen ; dat zulke Gelastigden der Vergaaderinge toen ter tyd plaats hadden in de Synagogen, dan blyft 'er evenwel noch over, dat men bewyze: — waarom JOHANNES Zyne brieven aan de Opzieners, juist onder deezen naam, moest fchryven; — als mede, dat men aantoone, of ten min- ften waarfchynlyk’ maake, dat den Voorgangeren in den Godsdienst als zoo Ce) Le Le , EELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 2% zoodaanigen, by de eerfte. Christenen, de naam gegeeven werd van Zngel, Gezant der Gemeente, of een dergely- ken. Dan dewyl dit, zoo veel ik weet, niet gedaan is, blyft de weg noch open , om iets naders en meer ze- kers op te {pooren; — Zullen wy ech- ter gelukkig hier in flaagen, wy moe- ten, benevens de letterlyke beduide- nis der woorden; — ook de kerk- gebruiken der eerfíte Christenen ; — en de betrekking, waarin deeze Engelen der Gemeenten voorkoomen, — niet uit het oog verliezen, 5 4 Deezen weg fchynt zeket ongenoemd Schryver (£) te hebben willen kiezen, Hy verftond ’er door eigenlyke Gee zanten , Booden, welken deeze gemeen- ten, en wel uit de Diakenen, aan zo- HANNES hadden afgevaardigd; — en oordeelde, dat de brieven, antwoor- den zyn, op anderen, welken, die Gemeenten, door deeze Booden , aan BEI den (É) In Disfertat. de Presbyteror. N. Te origine, fase. VI. Veror. et Verifimilium , S XVI, uti ex citate F, STOSCH dntig. Thyat. pag. 361, 163 j. Z. VAN LAREN OVER DE ENG’ den Apostel, verzonderr ‘hadden. => Gedachten, die ín het afgetrokken bes {chouwd, al het een, en ander heeft; dat haar aanpryst. — Zy drukt de na* tuurlyke beteeknis der woorden uit. = Zy heeft ook, in veelerlei- opzicht de Christen oudheid voor zich. — Deeze - levert ons bewyzen op, dat de Diake: nen in de daad, Engelen of Gezanten van den Bisfchop, en mitsdien van de ganfche Gemeente, genoemd wiers den (g). — Diakenen werden ook af- gevaardigd, om de Martelaars te vers gezellen en op te pasfen. Diaken, RHEUS AGATHOPOUS, was de Reisge- noot van IGNATIUS , toen hy uit Syrie naar Roome werd gebragt, om daar het marteldom te ondergaan; en by deszelvs tocht door, en verblyf in Afie, ftond hem de Diaken, PHILO, een Ciliciër , in zyne rampen by (h). — De Gemeente van EPHESUS en SMYR- NA gaf, tot dat zelfde einde, den Diaken BURRHUS mede, die Hem tot op (es) O'Srauovos ewyyerog var mpoÔurug eert rg Emievord d.i. De Diaken is de Gezant en Propheet van den ‚ Bisfchop „coNsTIT. AposT. Lib. llc. 30, in PATRe APOST. Tom. Lpag. 244. “(B) reNarm Epist. ad PHILADELPH. $ 11. Pair, dp. Tom. Il. pag. 33. len meege GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 209 op de grenfen van dat gewest, tot Tros, begeleidde (1). — Wat meer is! Het was door deeze Kerk-bedien= den, dat de gemeenten, by hunne te- rugkoomst; fchriftelyk bericht van de Martelaars ontvongen. Zoo bezorg- de IGNATIUS zyne brieven aan,‚de op- genoemde gemeenten, door den zoo even gemelden BURRHUS, gelyk uit zyn eigen getuigenis t. a. p. kenlyk is. — Het was, al verder, gansch niet ongewoon, dat de brieven der Apos- telen: en Apoftolifche mannen ant- woorden waren, op vraagen; of be- zwaaren, hun door de gemeenten, waar aan zy fchreeven, voorgefteld. De eerfte Brief van PAULUS aan de Co- vinthers; en die van CLEMENS, den Ra. mein, aan die zelfde gemeente (k), zyn hier van blykbewyzen. —- Dit al- les pleit voor deeze gedachten. — Jam- mer is het maar, dat de Apocalypti- fche brieven geen voorkoomen hebben, of blykbewyzen opleeveren, dat zy antwoorden zyn op ontvangen berich- XIII. DEEL. wi Aos Eene (D Zdem Epist. ad Ephef. $S 2, ad Smyrn. S 12. et ad Philadelph. S tr. _ (Kk) Sancti CLEMENTiIs, Episcopi Rom. Epist. pris ma ad Corinth. Patr, dpost. T. À. pag. 145. 210 J- Z, VAN LAREN OVER DE EN- ten ; — en, het geen vooral dientonder het oog gehouden te worden, en door den Ridder j. D. MICHAELIS (Ì) op zoortgelyk eene gedachten reeds aan- gemerkt is: — dat deeze brieven baar- blyklyk niet rechtftreeks aan de Ge- meenten zelve gefchreeven zyn; noch ook door derzelver Booden aan haar bezorgd, gelyk de gemelde gedach- ten medebrengt: maar aan de Booden, Gezanten, of Engelen der gemeenten zelve, Weshalven wy. ook in deeze opvattinge , fchoon zy op zich zelven „veel voor zich heeft, niet ten vollen konnen berusten. 6. 6. Maar wat dan? Alles wel ingezien, en met elkanderen vergeleeken heb- bende, zou ik door deeze 'Ayyedor Túv Erudnoiv verftaan, — ”zekere, en by de » Gemeenten, en by JOHANNES welbeken- » de perfoonen: — het zy Opzieners of » geachtte leden, — die te boek flonden en verkooren waren — zot Gezanten, — »» 0m (7. D. MicnarLIs Inleid, tot de Godl, Schriften van het N. V‚ U Deel, a fluk. bl. zo33- GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN, oïf > om wan haaren wege, — of by andere » Gemeenten te verrichten , het geen tot » aankweeking wan onderlinge liefde en » vrede konde firekken; — of om den ges > bannen Apostel te bezoeken; — en die »» u tot de hunnen weer waren te rug » gekoomen.” Hoe zeer deeze meening gerugfteund wordt door ; en het voordeel heeft van volkomen te rymen met alles, het geen wy 6 5. aanmerkten, dat wy onder het oog moesten houden, zal uit het ver= volg blyken. Sr cht Dat men Om BOODEN, Of GEZANTEN „wan de Gemeenten afgevaardigd, te „denken hebbe, laat „na ons inzien, de eenvoudige beteekenis van het woord 'Ayyedos niet toe te betwyffelen. Het is zoo! — Het Griekfche woord beduidt zeer dikwils een? Memel-boode : het zy een’ cigenlyk gezegden Zngel, het zy een’ Aardfchen Godsgezant, van ’s Heeren wege, of op eene gewoone of buitengewoone wyze, tot de men- fchen gezonden. Dit is van anderen, uit gewyde en ongewyde fchryvers O2 … bes 212 Je Ze VAN LAREN OVER DE EN= beweezen (m). Maar alle de plaatfen wel ingezien zynde, zeggen zy niet anders, dan dat Leeraars van Wys- heid en Deugd, als GEZANTEN- van God-te achten zyn. Dan hier koomen zy, telkens voor als Gezanten der. GE- MEENTE. De Heer J. Vv. DEN HONERT. fchynt deeze zwaarigheid gevoeld, en getracht te hebben „om die op te hef- fen.” Hy merkt aan (n),:dat-gelyk de Leeraars van ’s HEEREN wege afgezan- ten waren; om aan de Gemeenten zynen wil te verkondigen; zy tevens Afgezanten waren wan de Gemeenten tot God, om vat haaren wege, by den throon der genade het noodige in te fmeeken. De zaak is zeker. Maar zy ligt in de eenvoudige beteekenis der woorden niet opgeflooten. Deeze be- paalt de aandacht by Zendelingen wan de Gemeenten; en doet ons hier aan alleenig denken. 6 8. Het fpreekt, vervolgends, van zelve, dat (m) Zi Juter alios F. STOSCH, Antig. Thyatir. Pag. 359- RAS, J- Ve De HONERT Disfertat. Apocalypt.Disf. Ost. GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 213 dat wy moeten denken aan Gezanten wan de Gemeenten , die en by JOHANNES; en by die Gemeenten wel bekend waren. De Apostel verzwygt hunne naamen, blyks genoeg, dat hy ze wel kende; en dat de gemeenten ook wel wisten, welken hy bedoelde, Het is niet dyyern — yonbov, fchryf aan een’ Gee zant; maar telkens zw dyysew, aan den Gezant, die bekend is met dien naam, een’ zekeren bepaalden gezant, _…$9. ‚Dan wat betreft de reden, waarom wy meenen vryheid te hebben,’om te denken aan gezanten, die by die gemeen: ten wverkooren waren- en te boek (konden; als haare afgevaardigden, om elders, uit haaren naam, eenig liefde-werk te ver* richten: — deeze moeten wy wat uit- voeriger ‚uit het huishoudelyk-Kerk- beftuur- der ‘vroegtte Christenheid, naafpooren, en: ontvouwen, HEL S3 IIA er Ne 0 “ „6 Io, al diild Ten dien einde merke men aan, dat zoerlang de geest der liefde het Chris- 0 O3 | ten- DIA Je Z. VAN LAREN OVER DE ENs tendom bezielde, en door onzaligen twist en fcheuring niet verbannen werd, zoo lang bleeven ook de Ge- meenten, hoe wyd van één gelegen, door zynen zachten band naauw aan elkanderen verknocht, en oeffenden onderling zusterlyke gemeenfchap. — Gemeenfchap , die de uitgeftrekfte, de gezegendfte gevolgen had. Want hier door hadden de Gemeenten gelegen- heid, om in elkanderens nooden te voorzien , en elkanderens lasten te helpen draagen: gelyk de Macedoniers de Jerufalemfche _ geloofs-genooten , zoo overvloediolyk van hunnen ryk- dom verkwikten (o), — Hier door hield men een waakend oog op elkan- deren; en zorgde, dat de zuiverheid der Kuangelie-Leer niet ontluisterde ; of de Gemeenten door woelzieke menfchen niet beroerd werden. … De trouwhartige waarfchouwing van. de Gallifche Christenen, gericht aan hun- ne broeders in Phrygie, tegen de dweepige Montanisten, is daar van een blinkend voorbeeld (p). — De Opzie- ‚ nefs Ca) II con. vir, ze, _(p) Euseius Kerkel. Gefchiedenisf. V BH. 3 Vol GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. &15 ners der byzondere Gemeenten had- den, door deeze onderlinge gemeen- fchap,, —- waar door alle kerken, als maar ééne kerk uitmaakten, — gele: genheid, om niet alleen voor hun eigen kudde te zorgen ; maar, zonder noch- thans heerfchappy , over ’s Heeren erfdeel te voeren, ook voor andere, dikwils zeer ver afgelegen gemeenten, Zoo handelde de Romeinfche CLEMENS, - door zynen reeds gemelden brief, met de jammerlyk gefcheurde gemeente der. Corintheren ; en de Smyrnafche POLYCARPUS vermaande de Christen inwooners der hoofdítad van Macedo- nie, Philippi, door een uitmuntenden brief, die noch voor handen is, tot ge* loof, lydzaamheid „en -de: beöeffening van allerlei deugd (q). —-Troffen zwaa- re flagen deeze of geene Gemeente, men vervaardigde daar van berichten, en zond ze by de andere rond, … Aan deeze gewoonte hebben wy dank te weeten, dat fchoon gedenk-ftuk van | O4 on- volgends de Nederduitfche vertaaling van den Heer A» As VAN DER MEERSCHs diesikin deeze Verhände= ling doorgaands gebruike, Ca) Zeffat Patr. Apost. Tom. II. pag. 1863 en voor een gedeelte vindt men dien by eusegtus K. Ge II B. H. 56. bli 156. 216 Je Z. VAN LAREN OVER DE EN- onverwinbaare … geloofs*kracht + dien aandoenlyken brief, welken: de Smyr- niafche gemeente aan de kerk van Phi- lomelie; of volgends eene andere uit- gave, aan die van Philadelpbie, ja aan alle de Gemeenten der heilige alge- meene Kerk fchreef ; en waarin zy het martel-lyden van;haaren Bisfchop rpo- LYCARPUS , en deszelvs onwankelbaar geloof, zoo treffend afmaalt (r). By welken men ook voegen kan dien, welke de Christen faameningen van Vienne en Lion, aan haare Geloofs- broeders in Afie en Phrygie, toezon- den; en waarin zy met een edele een- voudigheid, nopens het geloof en de lydzaamheid der heiligen van die ftreek, zoo leevendig, zoo treffend fpreeken (s). — En gelyk men, langs | | ee- (1) Men treft dien Brief aan in de meer te melden Patr. Apost. Tom. U. pag. 1953 En by euSEBIUS K. G.IV B. H. 5. bl. go. Met dit onderfcheid, dat hy by euseBius voorkoomt als gefchreeven aan de gemeente van Philomeliez doch op d'andere plaats als gericht aan de Philadelphiërs. Doch dit is niet moeilyk te vereffenen. Deezê brief was een rondgaan- de brief; het kon dus zeer wel zyn „dat en. EUsEBIUS en de andere Uitgeever , twee onderfcheïiden Affchrife ten aan-onderfcheiden gemeenten gefchreeven „ voor zich gehad hebben. 2 GEN (s) euserIus K. G. VB, H. 1, dr dig GELEEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 217 deezen wet , deelde in” Elkanderens lyden, en verdrukking ; was men ook blyde met den blyden. Hier van zal ons ftraks een fterk fpreekend bewys van zelvs in handen koomen, d of 9 TI E, …_ Men ziet hier-uit, hoe gemeenfchap-= lyk de Kerk-gemeentens: met: elkande- ren. handelden: '— dan men begrypt te gelyk, dat om deeze onderlinge gemeenfchap “te. ‘onderhouden, den dienst van menfchen, van'kerk-leden, noodig was. DI _Om brieven wan bericht, aan de on= derfcheiden kerken, te doen -toekoo- men, gebruikte men. zomtyds meo, Voetloopers (t), die men niet onvoege- yk zou kunnen, vergelyken by die: boodfíchappers, welken „== zoo drukt zich de Heer.NIEUWLAND (u) uit, — ni 20 sf 1570 on + (£) IGNATIJ Epist. ad voLvcarP. C. VIII Pair, rd nd ch La 7 derden nijd ‚{U):P. NIEUWLAND Uitlegk. Vermaaklykh. 2 D. bl. 524. Schoon de geletterde Kerk-leeraar. daar fpreekt van andere booden, dan hier bedoëld worden, 218 J. Ze VAN LAREN OVER DE EN- onze tegenwoordige clasfen en kerkes raaden pleegen te gebruiken, 9 13. Doch om boodfchappen van gewigt en aangelegenheid elders af te leggen; en zaaken van belang by andere ge- meentens ten uitvoer te brengen, be- zigde men den dienst van braave man- nen, die daar toe plechtig verkooren, en by de gemeenten, werwaards men hen afvaardigde, met alle hoogachting ont- vangen werden. | S 14, Hier van ontmoeten wy, reeds in de: Apostolifche fchriften, de duchtig- fte bewyzen. Zoo vinden wy, dat door de Jerufalemfche Kerk-vergaade- ring ‚met PAULUS € BARNABAS, ook JUDAS-en siLAS werden afgevaardigd, om haare-befluiten aan de gemeente te Antiochie; em vervolgends naar Syrie en Cicilie over te brengen (v). En willen wy zulke AFGEVAARDIGDEN na- der leeren kennen; het VIII, Hoog ec (V). HAND. XV, vs. 22 en volg, GRLENSDER ZEVEN! GEMEENTEN. 219 deel van, PAULUS tweeden: brief y aande Gorintbifche gemeente, vertoont’erons een zeer voldoende fchets: van. De Kruisgezant maakt daar melding van eenen — Broeder;"-® die door de ge« meenten van Macedonie verkooren was , elporovhSelg plechtig fet. opfteeking der handen verkoozen was, gelyk de ouderlingen HAND; XIV: 23.) — vér- kooren om met PAurus de liefdegaven op te faamelen; — Hy zegt, dat deez Broeder lof bad in bet Euangelie ;— en; met noch een’ anderen Broeder, diein dat zelfde liefdewerk verkeerde, eene Eer van Christus was, — en dus bei- den voorwerpen der liefde en hoogs achting waren van de Gemeenten, zoo te Corinthus, als in geheel Achaje. = Hy noemt dit tweetal braave Mannen 'Arooredor wy Erno) „ APOSTELS, GE- ZANTEN DER GEMEENTEN. Wie ziet hier niet uit het aanmerklyk TCZAG het blinkend character, — het moéi- lyk maar verheeven werk, — benees. vens de uitgeftrekte hoogachting van. deeze Kerk-gezanten? En vooral! wie tast niet met handen de volkomen overeenkoomst van hunnen naam met E dien „: 220 JeZs VAN LAREN OVER DE EN+ dien: welken: wy «aan het hoofd der Apocályptifche brieven telkens ge- plaatst zien? | : | er $ 15. „Zoo lang de Kerk door Apostoli- fche; Mannen beftuurd, werd, vooral zoo lang de zalige eendragt. de. ge- meenten. aan elkanderen -vastgefnoerd hield, waren deeze gezanten nood- zaaklyk ; en men maakte op dezelfde wyze van den arbeid hunner liefde ge- bruik. — Mogt, b.v. de Kerk van Antiachie, in Syrie, ontheeven-worden van, de. vervolging , «waar onder zy had moeten zuchten, door den wree- den „overmoed; van Keizer TRAJAAN > of zyner Landvoogden: terftond vaars. digden de nabuurige Gemeenten haa- re gezanten af, om de Antiochener kerk met haare verademing geluk te wenfchen (w). — Was de Corinthifche gemeente door wargeesten gefcheurd; ên had zy raad en hulp by CLEMENS den’ Romein verzocht: de Kerk-voogd, aa _ zendt Cw) Dus getuibt de Antiochener Bisfchóp TGNATIUS in-de meergemelde Epist. ad Philadelph. C, X. GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. oor zendt haar niet alleen den meergemel- den brief. ter haarer onderrichting; maar ook vier Broeders, om door raad en daad de Kerk-beroertens te ftillen, enden vrede te bevorderen (x). — Zoo was ook IRENEUS, de beroemde Ouderling van Lion, de afgezant der Godsvruchtige Bloedgetuigen, welken Zy „uit hunnen naam, den Romeinfchen Bisfchop ELEUTERUS toezonden (y). 0 16. Wat meer is, het einde der eerfle, en. het begin der tweede eeuw leevert niet alleen de voorbeelden op van zul- ke Kerk-gezanten; maar ’er zyn be- wyzen voor handen, dat zy ook toen _noch verkooren werden op eene ZOO ftaatige en Godsvruchtige wyze, als by den leeftyd der. Apostelen. Het verzoek van den ter dood gedoemden IGNATIUS, waar mede hy zynen hals- vriend „ POLYCARPUS opwekte, om, wif naam van de Simyrnafche gemeente, in na: wolging van andere Christen kerken, de Án- G) Epist. prima ad Corinth. C. LIX. (y) eusealus K.G., V B., H. 4, en aldaar de Heer A. A. VAN DER MEERSCH. p IE 4 200. Jo'Z. VAN LAREN OVER Di BNe Antiochiërs met den vrede, (waar van wy zoo even in 6 15. fpraken) , geluk te wen- fehen, is hier wan een waarborg. De woorden, wäar door hy dit verzoek aanbindt, ontleend uit ’s Mans brief aan POLYCARPUS (2), zyn overwaardig verduischt hier te worden geleezen, Men proeft 'er in, het deftig Gods- vruchtige der Christenen van dien tyd ; men kan er uit opmaaken, hoe plech- tig de verkiezing van zulke Gezanten toegong. Zie hier dezelve: ”Vermids „ de Gemeente in Syrisch Antiochie, „ gelyk my getoond is, op uwe gebe- „den in vrede wêer mag leeven, — Betaamt het u,‚ in Gode hoogst Za- > lige POLYCARPUS, een’ Gode betaam- » lyke vergaadering te beleggen, en » temant te verkiezen (yeiporomoat), „ die geliefd is by de Gemeente, een’ „ werk-yverig man, en die met recht » een Oesodpopos , een Gods-boode, mag „ genoemd worden; en deezen te ver- „ eeren met den lastpost, dat hy naar » Syrie reize, om daar uwen yver voor „ CHRISTUS eer te verbreiden”. En waar in dat verbreiden van cHrisTus | eer GENE: MTL GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 203 eer zou beftaan, konnen wy befluiten uit den brief, welken hy aan de Smyr- nafche gemeente zelve fchreef, en haar _vermaant, om eenen ”heiligen Man te » verkiezen, dien wan eenen brief te > wvoorzien, op dat hy met de Antiochiërs » God zou werheerlyken „ over den vre- » de, dien zy mogten genieten; en dat » Zy, op de gebeden der Smyrnafche ge- s meente, de haven van flille rust bereikt » hadden (a)’. — Een dergelyke be- de had die trouwhartige Ziele-zorger ook aan de Gemeent van Philadel- Phie (b). Schoon het nu wel kan zyn, dat de hartlyke liefde, die reNATIUS zynen Antiochiërs toedroeg, en de in- nige blydfchap, welke hy over derzel- ver heuchlyk lot gevoelde, hem die verzoek te krachtiger zal hebben doen aanklemmen; en de bezending te plechtiger hebben doen begeeren: is het evenwel denkelyk, dat hy niets ongewoons, of ongebruiklyks zal ge- vergd hebben: Ó 17. Uit dit alles blykt het middag-klaar; | dat (a) renaTij ZEpist. C. XJ. ; Cb) Epist. ad Philadelph. C. X. L. LE, pag. 83 \ 224 J- Z, VAN LAREN OVER DE EN dat en ‘zulke plechtig: gekooren Ge- zanten , by-onderfcheiden. gelegenhe- den, door de Gemeenten werden ge- volmagtigd;-— en dat dit menfchen moesten zyn van bekende Godsvrucht, beproefde trouwe, «en -uitfteekenden yver. — Dan wat betreft de betrek- king die zy op, en-den- rang dien zy moesten hebben, onder de Gemeen- ten, zouden zy gerechtigd zyn tot dien post: hier omtrent íchynt, zoo uit den aart der. verkiezinge zelve, als uit het. gansch beloop van zaaken;, geen vaste bepaaling te zyn geweest. Het is waar, de Heer BINGHAM (c) is van oordeel, ”dat de Gezanten of Boo- »» den, die ter verrichting eener ge- » wichtige zaak van de eene plaats naar > de andere verzonden werden; meest » al Diakenen, of noch laager foort wan > Kerkelyken waren, welken de Bis- » fchop waardig keurde, om naar die »„ Gemeenten te worden afgevaar- » digd”. — Doch het fpyt my, dat’er geen bewyzen bygebracht worden, dat Diakenen of noch laager foort van Kerk- Iyken, daar tot meestal verkooren wer- | den. Cc) Origines Beelef, Tom. LIZ. L. VIIC, 7. S 15. dari pende tnt GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 225 den. Het is waar, de Antiocheenfche Bis= {chop zegt, in zynen brief aan de Phi dadelpbiërs, dat zy eenen Ataxovos zou- den verkiezen; dan uit vergelykinge van dé andere, reeds gemelde brie- ven, blykt het, dat hy hier door niet verftaat een’ eigenlyk gezegden Dia- ken ; maar in het algemeen iemand, die zich ten dienfte der gemeente liet ge« bruiken: elders (d) genoemd zosoëtvrns , een Gezant of Afgezant. Trouwens, dat niet altyd eigenlyk gezegde Diake: nen, tot dat werk verkooren worden; maar ook andere en aanzienlyker Ker- Aen ‚ blykt uit reNATIUs brief aan de Philadelphiërs: want daar hy deezen verzoekt, om zulk een’ Gezant af te vaardigen, laat hy als in éénen adem daar op volgen, dat de Antiochifche ge- meente dergelyk eene eer ontvangen had van haare Nabuuren, als waar van fommige de Bisfchoppen, andere de _ Ovuderlingenen en Diakenen hadden af- ZUIL, DEEL. d ge | (B) v. T. sMITH in not. ad IGNATI Epist. ad | Philadelph. C‚ X. Patr. dpost. Tom. II. pag. 16453 editionis elegantisfime , guam prodire jusfit R. RUS- SEL, Oxon. 1746, in 8vo. Men vergelyke hier ook ss mans algemeene bewoordingen , in zynen brief aan | POLYCARPUS „en deszelfs Gemeente , $ 16. aangehaald. | | | 226 YJ. Ze VAN LAREN OVER DE EN- gevaardigd. Men zou zelfs uit den brief van POLYCARPUS aan de Philip- Pers (e) byna opmaaken, of die Smyr- nafche Opziener het zich niet zou heb- ben laaten welgevallen, óm in eigen perfoon aan het verzoek van IGNATIUS te voldoen, en uit naam van zyne ge- meente naar Antiochie te reizen, zoo de keus op hem bepaald werd. ”ay, >> EN IGNATIUS, (dus fchryft hy ter » aangehaalde plaats), hebt my ge- » fchreeven, of ’er ook iemand naar $y- » rie gong, om uwen brief derwaards » te brengen? Het welk ik bezorgen » zal, zoo ik ’er gelegenheid toe » heb; want ik zal het of zelf doen, > Of laaten doen door hem, dien ik » zenden en uwent wege ook bevel » zal geeven.” Zoo de gedachten van den grooten vossius (f£) doorgong, dat POLYCARPUS de door IGNATIUS ver- zochte bezending bedoelde, dan was het eene uitgemaakte zaak, dat ’er ook _ Bisfchoppen, tot dien post verkooren wer (e) Den geheelen brief vindt men in de Patr. Apost. Tom. Ll. Doch het gedeelte, dat wy hier aanhaalen „ is uit EuseBIus K. G. II B. H. 563 bladz. 156. (É) In renaru ZEpist. ad Smyras Le Le Pag 37e | GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN, 227 werden. Dan wyl het my niet overs tuigend klaar is, dat hier dit verzoek beöogd wordt, wil ik op deeze plaats zoo zeer niet bouwen. Wy hebben ze ook niet van nooden. Het blykt toch van elders genoegzaam, dat be- halven de Diakenen;” ook anderen tot het zendingwerk werden afgezonderd. 6 18. Wanneer men nu dit alles gadeflaat; en Overweegt, — dat ’Ayyeshot TWy ex= 22e natuurlyk beduiden, Gemeente- gezanten; — dat zulke Gezanten def tige, en tot dat werk plechtig verkoo- ren Lidmaaten waren; — dat ook zul- ke Gezanten in klein Afie, en by de Gemeentens, door den Heiland in zyne Openbaaring , genoemd, in zwang wa- ren: — dan mogen wy, op goeden grond, ten minfte voor zeer waar- fchynlyk houden, dat de Heer jesus ook zulke Gezanten bedoelt. Á 6 19. Maar om welke Kerk-gezanten moet men dan denken? — Daar de eerfte | P 2 Chris: 328 Js Ze VAN LAREN OVER DE EN- Christenen die tot onderfcheiden werk afzonderden: tot welk een’ last waren deeze afgevaardigd? — Dit verzwygt de Heiland zonder twyffel, wyl zyn Geheimfchryver JOHANNES, en de Ge- meenten, aan welke hy fchreef, zeer wel bevroeden zouden, wie men in het oog had. Dan dit is daarom ons zoo klaar niet. — Zou men denken aan zulken, wier gewoon werk, ambts- naam- en verrichting het was Kerk- gezant te zyn, en genoemd te wor- den? — De zoo algemeene, en te ge- yk bepaalende Naam van de Engel, de Gezant der Gemeente, zou tot die op- vatting zeer aanleidelyk zyn. Maar waar vindt men voetftappen in de Kerklyke oudheden, dat gelyk ’er Bis- Jehoppen, Ouderlingen enz. waren, ’er dus ook wast-aanblyvende Osodropar , Ges zanten, Gods-booden, waren? $ 20. Daar ’er dan geen Kerk-gezanten ; woor altoos, bekend zyn; en wy even- wel gewezen worden op zekere, en by JOHANNES, en by de Gemeenten welbekende Gezanten, mogen wy naar ons GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 229 Ôns inzien , allereenvoudigst onze aan- dacht vestigen op zoadanigen, die van te vooren aan JOHANNES zelve, door dee- ze Gemeenten, waren afgevaardigd, om den Apostel in zyne ballingfehbap te be- zoeken, te verkwikken, en nu weer tot de hunnen waren terug gekeerd. 9 21. Ik zal eerst de gronden aanwyzen; waar op deeze myne opvatting rust; — en vervolgends eenige bedenkingen, die welligt tegen haar zouden konnen worden ingebragt, trachten uit den weg te ruimen, 622. Myne gronden zyn deeze. — Het was de gewoonte van de aloude Chris- ten gemeenten, om de gevangen en gebannen Broeders „vooral Leeraars, te bezoeken en te verkwikken. — Het was de gewoonte, om, wanneer de plaatfen afgelegen waren, dit te doen, door, uit hun midden, verkooren Ge- zanten. — ’Er zyn geen reden, om te twyffelen „of de Afiatifche gemeenten; hike 243 zul- 230 J Ze VAN LAREN OVER DE EN» zullen. dit liefdewerk aan den, op ’% barre Patmos, gebannen JOHANNES » op even zulk eene wyze hebben be- weezen, — Zulke verkooren Afge- vaardigden, worden in de oudfte en. oorfprongelyke befcheiden, van. het eerfte Christendom, juist in dat zelfde. licht geplaatst, als die perfoonen, wel- ke doorgaands Engelen der Gemeenten genoemd worden, en in de Openbaa- ring-VAn JOHANNES voorkoomen, 6 23. Laaten wy by elk deezer ftukken een weinig toeven. Het-was, zegvik, de gewoonte van de aloude Christen gemeenten, om gevangen en geban- nen Broeders, vooral Leeraars te be- zoeken, en te verkwikken, De vroeg- fte Kerk-gefchiedenis leevert hier van menig. voorbeeld op. «Liefde toch, hulpvaardige liefde, was als het Livery van het eerfte Christendom, Men be- toonde „die aan elkanderen, vooral aan de. Leeraars. PAULUS geeft der Gemeente van Galatie den lof, dat zy hem aannamen, als een’ Engel GoDss ja als. CHRISTUS JESUS zelf, zoo dat 23 Was GELEN DER ZEVEN-GEMEENTEN. 231, was bet.hun mogelyk. geweest, de oogen zouden uitgegraaven, en den Apostel ge- geeven hebben, GAL. IV: 14 en 15. 5 24. Deeze liefde bewees men niet maar. met plicht-plegingen ; maar. ook met de fterkst-fpreekende bedryven, Men voorzag de Fuangelie-dienaars ryklyk van het noodige. PAULUs nam zelfs van, fommige Gemeenten bezolding- (3) » gelyk ook by laater tyd, de Arbeiders. in ’s Heeren wyngaard, uit de liefde- giften, der Gemeenten , onderhouden, werden: (h).…… 9 25: „ Stak.de Zon der verdrukkinge jesus Leden; werden daar door de @pzie- ners het -felst getroffen, hunne Broe- ders waren niet als de florting der bes ken, die, ten; tyde wanneer zy van hitte wervlieten,uitgedelgd worden, zon VI: 7. Neen! de ftroom der liefderyke Chriss ei a 4 ten (es) cor. Xe 8, (B) Nen G, BEVEREGIUS ad Cau» dpòst. Patr. Ap. Tom. J Pag. 462, , d 232 J- Z. VAN LAREN OVER DE ENe ten mildheid, bleef voordvloeijen. Zy gedachten der gevangenen, als of zy zelve gevangen waren, en der geenen, die kwaa- byk gehandeld werden, als of zy dit zelve ondergongen, HEB; XIII: 3. PAULUS, die ín alles overvloedig was, had ook hier van ruime bevinding. Werd hy door der Jooden bloeddorstige woel- zucht, naar Roome vervoerd, en daar twee jaaren opgehouden: — de lief- deryke Philippers hadden gemeenfchap met zyne banden, en bezorgden hem zoo ryklyk van het noodige, dat hy hun fchreef: ik heb alles ontvangen ; ik heb overvloed; ik ben vervuld geworden (1). — Ja niet alleen PAULUS, maar ook ande- re, zelfs lang, na dat die groote Kruis- gezant, door den martel-dood, was heen gegaan, mogten, daar zy zucht- ten onder den ftok des Dryvers, in die zelfde Liefde van hunne Broede- ren deelen, TERTULLIAAN geeft ons in zyn Verweerfchrift (k) een bericht, hoe godsvruchtig en edelmoedig men dit Godsdienstig werk in zynen tyd behandelde. ”Elk (dus klinken de ver- duisch= (1) Prairie. IV: 14. (k) aparoceT. C. ZXNIX. pag. zag, edit. HAs VERCAMPII, NA hel le nt nl F1 GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 233 _duischte woorden van dien Cartha: „ger Ouderling), fchenkt maandlyks _» of-wanneer hy wil, of-zoo hy maar wil en kan een” maatige almoes. —= > Deeze almoefen zyn als wechgeleg- » de fchatten der liefddaadigheid, — » en worden befteed, om de armen te »„ voeden. — Zyn 'er dan die ‘tot de 5» Myn-werken gedoemd, of op eilanden 5 gebannen zyn, of in gevangenisfen kwy- s nen, zoo het maar ter zaake vanden s Gadsdienst is, worden’ zy voedfters „lingen van-hunne-belydenis,” meg: 26 „Dan een genegen ‘hart ven milde hand was niet genoeg. “Zou de geban= nen of gevangen Christen-het genot - daar van hebben,-het moest aan hem bezorgd, uitgedeeld, en tot zyn mees te verkwikking worden aangelegd. En door wien kon dit beter gefchieden, dan door Kerk-genooten , die in liefde, getrouwheid, moed en verftandige God= zaligheid uitblonken; die de Gemeen ten verkooren en afvaardigden, om de noodlydenden te bezoeken, en by hee reukwerk hunner liefde-gaven te voe- B juge cn om gen, 234 J- Ze VAN LAREN OVER DE EN« gen, den balfem der vertroostinge? — Zulken waren ’er ook by het vroegfte Christendom. — Wat meer is, zy droegen ook den eernaam van Gezan- ten der. Gemeente, PAULUS Brieven le- veren ons de bewyzen hier voor: EPA- PHRODITUS, door welken de Apostel, al dien overvloed van zyne Philippers. verkreegen had, wordt door hem ge- noemd hun 'Amoorodoe, hun GEZANT en de Bedienaar zyns nooddrufts (1). — AN- DRONICUS „ “en JUNIA Of JUNIAS , van welken de Kruisgezant, ROM. XV1:.7, fpreekt, beneevens anderen, fchynen dien zelfden naam, om dezelfde of foortgelyke reden te hebben gedraa- gen, Het is waar, ’er zyn vermaarde uitleggers, die in alle de plaatfen, waar van zulke ’Amoarodoi ,, Apostels of Gezanten , gefproken wordt, om Leer- aars. denken, die op de Apostelen, eí- genlyk dus genoemd, onmiddelyk volgden, en-van hun verkooren en verordend waren, om in hunne plaats het Kuangelie te verkondigen. Dan hetis wat anders, een Apostel van Apostelen of van CHRISTUS te zyn; wat ; an D Pui. HK: 25. / CELENADER ZEVEN: GEMEENTEN. 23 aders een Apostel rder. Gemeente te Zyas „-Apostels der. „Gemeente worden zonder twyfiel bedoeld-ter aangehaal- de,-plaats, in den Brief aan: de Philip. pers „en IL cor. VIIL: 22 en-23; — en dus /Gezanten, die verkooren, waren; om;den „gevangen „PAULUS: te -bezoe- ken ‚ens, zoo, met -woordenals:-met daagden; te verkwikken, } sb ah $-27. … Ditoverdeftig gebruik, om, door zooë danige, Afgevaardigden; Gods graag getrouwe Dienaars „‚-= -voornaamly zulken, die door lyden: en doen, ee goede reuk van, CHRISTUS waren, — liefde, en:-hoogachting te -bewyzens had, niet alleen plaats; te veel befluiten? — Dat JOHANNES op Patmos is geweest, is zeker; maar zou men wel billyk doen, om dit in twyffel te trekken, om: dat men ner gens leest, hoe hy daar gekoomen is? Hoe veel dingen. worden in de oude gedenk-ftukken der Kerk- en Wereld gebeurtenisfen, flegts in het voorby- aan gemeld, om dat zy toen genoeg bekend waten? Het is genoeg ter heu rer bevestiging, dat de duidelyke let- ter der woorden, en de gewoonten dier tyden ’er voor pleiten; en dat ’er in het gansch beloop van zaaken niets gevonden wordt, waar het tegen in= loopt. Dit vleijen wy ons, dat in de voorgeftelde gedachten niet ontbreekt. $ 39. Ja maar, — zou men konnen aäti« merken, PAULUS en IGNATIUS fpreeken van de verkwikkingen, welke zy naar lighaam en geest, van de Gemeenten, door derzelver Gezanten, ontvangen hadden; maar dit doet JOHANNES niet: en immers is het te denken, dat zoo ‚hy even zoodanig een eer en liefde van deeze Gemeenten genooten had; hy. % 2 N k GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN: 237 hy die niet minder dankbaar zou be: andwoord hebben? En wie zegt ons; dat de Kruisgezant dit niet gedaan heeft, al vinden wy in het Boek gyner Openbaaring daar van geene voetítap- „pen? Het oogmerk van dit gefchrift was, op dat hy, volgens opens. [: 9; zou fchryven, dat hy gezien had, en het geen was, en bet geen pefchieden zou na deezen. Het kon zeer wel zyn, dat hy reeds van te vooren in een’ ande- ren Brief, die, gelyk andere ftukken, niet meer aanwezig is, zyne erkente- nis had betuigd: b. wv. wanneer deeze Gezanten wêer t'huiswaards keerden, gelyk. IGNATIUS zyne ‘Vermaan- en Dank-brieven, den Gemeenten deed toekoomen , door hen, welken hem ter hulpe waren mêegezonden. $ 40. Is het evenwel wel waarfchynlyk ; dat de Opzieners hunne Gemeenten zouden verlaaten hebben, en naar Pat- mos gereisd zyn, om den Apostel te bezoeken en te verkwikken? — En waarom niet? — Was Bisfchop Pory- CARPUS gerèed, om, voor cen wyle Xill. DEEL. AR Zy 958 j Z. VAN LAREN: OVER DE EN- ne Gemeeente te verlaaten, en'naar Sy- rie te reizen; gelyk ons 6 17. bleek, fchoon het dertig dagen reizens van el- kanderen lag (c): zou het dan te-verre geweest zyn, b. v. voor den ‘Smyrna- Jchen Bisfchop, om van daar naar Pat- mos te reizen, het geen maar ruim 40 mylen verre was (d)?— Die Gemeen- ten, welke hen afvaardigden, konden te gelyk zulke fchikkingen maaken, waar door derzelver tegenwoordigheid voor een tyd kon gemist worden. ’ 6 4i. Dit zy dan al eens zoo, — zou men konnen opwerpen; — het is niet on- waarfchynlyk, dat wy hier aan zulke Gezanten der gemeenten te — denken hebbe: maar waarom beval toch de Heer jesus, dat JOHANNES deeze Brie- ven zoude fchryven aan de Opzieners, aangemerkt als Gezanten? Ik zou my van deeze bedenking konnen afmaa= _— ken, (C) Jta J. VOSSIUS, Ex EUAGRIO in Epist. de IG= NATIO, ad ANDR. RIVET „ in/erta Patr, «post. Tom. JL. pag. ga4 ; edit. CLERICI. EEEN. (d) M. TYDEMAN „ Voorrede voor R.,CHANDLERS Reize door Griekenland, bl. 25. Sn he GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 859 ken, met deeze ééne aanmerking?” dat, welke reden wy van.deeze benoeminge ook geeven; en wie wy daar door ver« {taan , de vraag altoos overblyft, — waarom worden zy zoo genoemd? Dan de zaak verdient breeder teworden onderzocht, — Wy konnen ’er niet aan twyffelen, of de hoogst wyze Hei- land had de voldoendfte reden voor deezen eernaam, — Het is-ook niet moeilyk te flikken, welke zy: konnen eweest zyn, en in de daad waarfchyn- yk geweest zyn. Bedenken wy eens, dat JOHANNES uit deeze Gezänten: en hun eigen toeftand, en dien der. Ge- “meenten ,„ zonder. twyffel zal verno- men hebben; en was het:dan niet na- ‘“tuurlyk, dát hy aan-hun ,-die hem dat bericht gegeeven hadden, het beftaan “der Gemeenten onder het oog bragt, „&n wät lot haar befchooren was „ voor- Ipelde? Te meer, wanneer wy ons herinneren, het geen ftraks beweezen is, dat in deeze Gezanten, als zoodani- “gen, de Gemeenten en befchouwd, en “befchrêeven pleegen- te worden; — „Maar dit is het-noch’ niet al! — Zou sde ‘voornaame redenz- waarom deeze een R 2 Bries 260 J. Z. VAN LAREN OVER: DE EN- Brieven aan de Opgzleners, onder de benaaming van Gezanten, gefchreeven werden, niet deeze zyn? Te weeten, om dat de aanbiddelyke jesus zelf hen wilde gebruiken, als Afgezansen der Gemeenten ; wel niet in afgelegen {treeken, maar in de nabuurige Ge- meenten van dat gewest, Ai! Let eens op die luistervolle vertooning, waarin de Heiland verfchynt, opens. 1: 13, en 16; en II: 1. Omftraald met gade- looze Heerlykheid, hield Hy de zeven „Sterren in zyne rechte hand, — en wan- delde tusfchen de zeven gouden Kandelaa- ven! — Wat teekent, dat houden wan de zeven Sterren in zyne rechte hand? — Befchouwen wy dit gezigt, in het af- getrokken en op zich zelven, dan zien wy hier den Majestuêufen Eere-ko- ning zich afbeeldende, als die „alle Magt had in den Hemel en op Aarde, over de lotgevallen der Wereld en Kerke; althans zoo wy dit Beeldfpraa= kig gezigt, uit de denkwyze der Oose terlingen willen verklaaren, die wan- neer zy van GOD, als den Opperheer der Wereld, den Gezagvoerer der Volken, fpreeken, Hem noemen, den GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN: 261. den Heer der zeven-Sterren (e). — Dan. de Geest van CHRISTUS maakt deeze zeven Sterren, die jesus in zyne hand had, tot afbeeldfels der zeven Enge- den der Gemeenten. En hoe eigenaar- tig wordt hier door uitgeduid, dat le R 3 zy, (©) Waarfchynlyk met toefpeeling op het Zevengen Slernte, Vid. p'nerneLOT Biblioth. Orient. Tom. 1. #48. 359. Vergel. zo IX: 9. Amos V: 8. Hier van daan-is het waarfchynlyk „dat Keizer DOMITIAAN op fommige Penningen vertoond wordt, als beftuurende met beide handen zeven fterren „die hem omringen , om daar door zyne gewaande Godheid:te vertoonen. Vid. Re. Le VRIEMOrT Ohf Misc. Pal. 175. — Welligt zou men in het algemeen de Beeldfpraakige* Schilderyën, die in dit bock. der Openbaaring voor- koomen, in haaren letter-zin beter konnen verftaan „. Zoo men gelegenheid. had, om zich met der Ooster= lingen, vooral der ‘Opper-Afiäanen“, verbloemden _Spreek:ftyl: te konnen gemeenzaam maaken? De ge= leerde Reiziger c. NieuBuar Deftription de P’Aran bie , edit. de Coppenhage , pag. 153), is van dit zelfde oordeel „en heldert het meteen merkwaardig voor- beeld-op.. Hoe nu JonaNnes „ wiens ftyl anders zeer eenvoudig is, aan zulk een? fchilderende-en Opper- Aftätifchen fchryfttyl kwam, kan men eenigzins be= ir ; werke met den Heer VENEMA, Hist Pen Ch&fs dom. III. pag. 285, voor niet onwaarfchynlvk es dat de Bat “eerst Opper-Afie descend heeft, eer hy zich naar Neder-Afie begaf. — Intus. fchen mag-men ook gelooven; aat de Godlyke Wys- heid haare reden zal gehad hebben , waarom zy. dà verborgenheden der toekoomende tyden „met znlk een? dik fluiër bedekte, en gedoscht:in zulk een prachtig kleed aan den Geest van JOHANNES vertegenwogr= . digde. 263 j. Zs VAN LAREN OVER! DE EN zy niet alléen als Opzieners over; maar: ook als Gezanten. wan die Gemeenten in zyne hand waren, van zyne Bevel- magt ‘afhongen. Als: Opzienêrs hon= gen zy van “hem af, als wezende ent- Ovsphevol Úro Os, wan GOD tot Opzie- ners aangefleld, gelyk 1GNATIUS van PO- LYCARPUS getuigt (f) ; maar ook als Ge- zanten, Zy wierden daarom genoemd Geadeomor , Osonpsekurar (B), Gods- Boos den , Gods-Dienaars , Dienaars van Christus,.voor, en in de plaats van de gemeenten (hb), welken Hy dus als zoodanigen ook koride gebruiken, Ja, zoo ik wel zie, geeft de Heer jrsus niet onduidlyk te kennen, dat hy ze in zynen dienst zoude, gebruiken. Wat zegt het anders; dan dit, wanneer de Heiland zich vertoont, met deeze Sterren. in zyne hand ie WANDELEN , tusfchen de zeven gouden Kandelaaren? mn De Kandelaars zyn de Gemeenten, in welker midden jesus tegenwoordig ha | (£) teNATIUs in Znfoript, Epist, ad POLYCARP-. Zi PE (8) Zdeimad SmyrN. C. XI, ubi vid. not. T. sm. Ch) Zoo“ noemt PAULUS EPAPHRAS , COLOS: Í: 75 een.blyk, dat zv als Gezanzen der. Gemeenten, ook in den dienst van curisTUS waren, Î ‘_ GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 263 ‘was, —- En wat is er natuurlyker ‚dan, dat: Jesus wandelende, — met die zeven Sterren in zyne hand, daar door te ken- nen wil-geeven, dat deeze Gezanten, op zyn beftel en bevel, dat:alles, het welk aan ieder hunner zoo zoo zou be= richt worden, niet flechts zouden me- dedeelen aan die Gemeenten, waar op Zy de naaste betrekking hadden; maar ook aan andere Gemeenten, welke zy hier door zouden ftichten en verlich- ten. Dat dit geen ongegronde gedach- te is, blykt kenlyk-uit de opwekking „ by het flot van elken Brief herhaald: Die ooren beeft om te hooren, die boore, wat de Geest, NB. niet tot de Gemeente, maar tot de. Gemeenten zegt. Een dui- delyke; verklaaring, dat fchoon: elke Brief aan elke Gemeente, befchouwd inhaaren Gezant, te huis hoorde; even- „wel elke Brief ook-by de andere, Ge- meentens moest geleezen worden ; «en dat de Opzieners, aangemerkt als Ge- zanten; der Gemeente, hier voor had- den zorg-te draagen; ja, uit vergely- king» van: jesus ‚zinbeeldige verklaa- rings zelve deeze Brieven rond te be- zorgen. „Een werk het geen hun: zee kersin de hoedanigheid van Gezanten R 4 der 264 Y- Z: VAN LAREN OVER DE EN=’ der:‘Gemeenten, maar in dit geval van’ CHRISTUS wege, zonder twyffel het beste vleide, en volkomen overeen= koomt, met de gefteltenis et Kerke an dien tyd, Er waren dus wordende: teder waarom deeze brieven aan de Opzie= ners der Gemeenten, aangemerkt als haare Gezanten gefchreeven werden: wyl zy rondgaande Brieven waren, die ook by andere Gemeenten moe- ften geleezen worden’, gelyk door an: deren reeds is opgemerkt (1. 5 42: Dus hebbe ik dan de vab akritieees die “myne gedachten zoude konnen fchynen te drukken, opgeruimd en ter nadere toelichting verftrekt; — en oordeele derhalven-te mogen beflui- ten: — en uit den eenvoudigen en natuurlyken zin der uitdrukkinge (6 7 =—0) ; — en {uit de gewoonte der vroegfte Christenheid (6 ro—=1g), — dat zy, die doorgaands Engelen ge= noemd worden, Gezanten der Gemeen- ten waren, == En wyl het de aloude Chris: Ci) r. sroscr datig. Ehyob. pag. 65. “an GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. “265 Christen gewoonte, ook in Afie was ; =— om gevangen en gebannen Leer- aars, door hunne gaven en Gezanten te verkwikken ente vertroosten (6 20 —27): — wyl,Apostel JOHANNES zy- nen dfiäanen dierbaar was, en mede verkwikking in zynen ftand noodig had, en waaríchynlyk op zulk eene Îtaatige wyze verkreegen heeft ($ 28) ; — wyl daar te boven, de Engelen der Gemeenten, door JOHANNES, juist in dat dag-licht geplaatst worden, als de op- genoemde Gezanten, in de gryste be- Ícheiden voorkoomen (2934), — dat «wy derhalven bepaaldelyk mogen dens ken, om Opzieners der Afiatifche gee meenten, doch aangemerkt, als wel eer afgevâardigde Gezanten tot JOHANNES ; op het Eiland PATMOS; welke de wer- heerbykte jRSUS, om boogst wyze reden, met dien zelven cernaam bleef benoemen ; en aan bun beval te fchryveny als GEZAN= TEN DER GEMEENTEN. ehbo edad En dit te bewyzen, althans waar= fchynlyk te maaken, was de taak’, ‘die ik my in deeze Verhandeling had voorgefteld, £10, A0 ee Gerd kee el. Bladz.266 | : Q NDE RIZOE Kirs OVER DE: OPLOSSING DER SCHIJNSTRIJDIGHEID, EROEGREN Da EUANGELISCHE VERHAALEN BA VAN. j MATTH EUS IX: 1—26. ask Erle or PE ME T MARCUS II: 1-22. EN LUC. V: 17—3g. jn h 9e | > da ADRIANUS ’SGRAVEZANDE: “Predikant te Middelburg , , en Lid van *t Zeeuwsch Genootfchap. RT AN 0. 1. Da het Genootfchap, niet enkel-nieuwe nuttige uitvindingen gene- gen iste ontfangen, maar ook de na- dere opheldering en verbetering van oude en bekende onderwerpen, niet ver= fmaadt, is genoegzâam afteneemen, uit de 8{te wet, die voor het eerfle deel ) der A. 'sS'GRAVEZANDE!OVER EENE ENZ. 667 4 É der Verhandelingen: is te vinden: (a): Dit gaf mij vrijmoedigheid, dit onders zoek op te ftellen: in eenen: tijd ,:dat myne beurte ter-voorleezing in ’t Mid= delburgsch Departement vant Zeeuw- fche Genootfchap-inviel „wanneer ik voor de tweede reize jin des gewóone doorgaande Bijbelverklaaringe!; over het negende hoofddeel van Märthéus:, voor mijne Gemeente:moest prediken, Ik overzag -mijn ontwerp; dät áksj reeds. voor 23 jaâren, (toen: mijedit {tuk voor de eerflereize ter verklaating was toebedeeld) had -tfaamengefteld;, ter. antknoopingder.zwaarigheid ; die in het verband van:Matth.-9 + r==26 ; zich voordoet , «wanneer men daar „mede de verhaalen vergelijkt van ‘Marcus’ 2: T22, en Lucs: 17-390 0lkekreer lust «de wijze’ van: oplosfinge;> dien i zoen gevolgd had, en-noch- goedkeurde, aan het Genootfchapy, eenigzins ontwik- keld, in eene voorleezinge te bevâätten. fy Cr HUE, KC at Zilk a) Hiftorie van ’t-Zeeuwfche Geirootfthap der Wet Er rapdee te A lagen. aan het Hoofd van erfde deel. (bl. XV) ®Dit Genootfchap, zal ook ontfangei » Alle ‘zoodanige ftukken die daaraan’, val wieh het 95” 4V. Worden toegezonden „ behelzendereënige.sreg- », WE nuttige uitvindingen, of verbeteringen van us sg PENe 268 A. ’S GRAVEZANDE OVER EENRE Doch ik achtte mij verpligt, om alvoo= rens na te fpeurem, of iemand der Schrijveren, die, in de laatfte verloo- ené 23 jaaren, hunnen arbeid befteed hebbek aan de overeenftemminge der Euängelisten, mij eenig meerder of bee ter licht ontftaaken in deeze duisters heid, dan ik te vooren reeds meende te hebben gehad. 68 27 Onder-deeze floeg ik daar toe op, de H. Jaarboeken van mijnen Za- ligen Vriend; den Wel Eerw. en zeer Geleerden Heer RUTG. SCHUTTE ; waar van ‘de eerfle deelen waren uitgekoo- men, ín eenen tijd, dat ik langduurig krank en-zwak was, en daar door toen belet, dat werk met de vereischte aan- dacht te‘‘doorleezen. «Dan het zelve nu met ‘gezetheid inziende, ontdekte ik woor eerst; dat: zijn, Wel Eerw. de Ooplosfing van deeze zwaarigheid de a/- dergewigtigfte bijna in de overeenftem- minge der Euängelisten reekende. Zen anderen, dat Hij dezelve befchouwde, als de /pil, waar op een groot gedeelte „dier overeenftemminge draait: welke gezegden mij te meer aanfpoorden, om. in mijnen toeleg voort te gaan. Doch, ik zag ten derden, dat zijn Wel Eerw. P Ve OD ooï= SCHIJNSTRIJD IN MATTH, IX: 1--26. 269 oordeelde, dat de voorgaande fchrijvers intwee groote dwaalingen waren ver- vallen „ die hen en de geheele opmaaking der Harmonie in de war hadden ge- bragt. Terwijl ten wierden, zijn Wel Eerw. eenen anderen, en nu nieuwen weg (b) van oplosfinge heeft voorge- draagen, die hem voorkwam van zoo weel belang te zijn, dat hij bijna zijne geheele Inleiding, voor ’t eerfle deel, heeft gebruikt, om dezelve te ffaaven en aan te prijzen; en bovendien zich doorgaans in beide die Boekdeelen, die de Harmonie betreffen, daar wan, als Een grond van fchikkinge, en richifnoer der tijdreekeninge, heeft bediend. 6. 3. Aangezien nu die nieuwe weg eheel van mijne bevattinge verfchilde, Bodor dit mij in de noodzaak, om niet alleen zijn Wel Eerw. gevoelen te be- proeven, maar ook mijne wijze van oplosfinge nader daar aan te toetfen, Waar uit verfcheide bedenkingen zijn _gebooren, die mij hinderden met zijn „Wel Eerw. in te {temmen, | 9. í (b) Nu nieuwen weg: om dat dezelve niet vol. fPrekt nieuw is , maar alreeds door HieRONYMUS is ben wandeld. CHeMNiTiuS in Harmon. T. 7. P 719. 270 A, 'SGRAVEZANDE OVER EENE 0 4. Het fpeet mij zeer, dat mijne aandacht ten tijde der uitgave van het _ eerfte deel daar op niet had konnen gehegt worden; wanneer ik niet zoude verzuimd hebben, in eene vriendelij- ke briefwisfeling, aan den waardigen Schrijver mijne bedenkingen tegen zijn gevoelen voor te draagen: doch dee- ze weg, toen door mijne ongefteld- heid, en nu;door zijn overlijden zijnde afgefneeden, zal ik met behoudinge van alle verfchuldigde achtinge voor de ‘waardige nagedachtenis van, den Overledenen , mijne aanmerkingen over dit onderwerp, aan den waar- heidlievenden Leezer, ter beproeving, overgeeven. 5. Om nu hier in met de meeste ‘duidelijkheid te werk te gaan, is het wooraf nodig, de verhaalen der drie Euängelisten nevens elkanderen ge- _ plaatst, voor te {tellen , met aanwij- zinge, waar in, Marcus en Lucas meer, of anders deeze gebeurtenisfen hebben “_ geboekt, dan Mattheus, door het druk- ken van dat verfchil met curfive lette- … EEN, Mats _ Mattheus 9: 14. 1. Ende in het fchip gegaan zijnde, voer hij over.ende kwam in zijne flad, Ende ziet 4 zij bragten tot hem een geraakten, op cen bedde liggende. e. Ende Jefus haar Geloove ziende, zei- de tot den geraakten, Zoone zijt wel ge- moed, uwe zonden zijn u vergeeven. 3. Ende zier fom- mige der Schriftge- deerden zeiden in haar zelven, deeze lastert [God]. 4. Ende Jefus zien- de haare gedachten, zeide: waarom over- denkt gij Awaad in uwe herten ? Marcus 2: 1—8, SE es 1. Ende na Sommi- ge dagen is hij weder- om binnen Caperna= um gekomen „ende het wierd gehoord „dat hij in huis was. 2, Ende terflond vergaderden [daar] veele „ alzoo dat oo, zelvs del plaat fen Jom trent de deure haar] niet meer konden vatten, en hij fprak het woord tot haar, 3. Londe daar kwae men [fommigen) tot hem, brengende eenen geraakten, die van vier gedragen wierd. 4. Ende niet konnen- de tot hem genaken, overmits de fchaare , ontdekten zij het dak daar hij was: ende Wail opgebroken heb- bende, reren zij het beddeken neder , daar de geraakte op lag. 5. Ende Jefus haar Geloove ziende, zei- de tot den geraakten. Zoone uwe zonden zijn u vergeeven. 6. Rude fommigen van de Schriftgeleer- den zaten aldaar „ en- de overdachten in haa- re herten. 7. Wat fpreekt dee- ze aldus [Gods] las- teringen? Wie kan de zonden vergeeven dan alleen God? 8. Ende Jefus ter- flond in zijnen geest bekennende, dat zij alzoo in haar zelven overdachten: zeïde tot haar, wat overdenkt 8ij deeze dingen in uwe herten ? | Lueas 5: 17—es, 17. Ende Zet ge- Jchiedde' in eenen der dagen, dat hij leerde, ende daar zaten Pha- rizeen en Leeraars der Wet „die van alle vlek= ken van Galileen en Judea, ende Ferufa- lem gekoomen waren, en de kracht des Hee- ren’ was [daar] „ om haar te genezen. 18. Ende ziet [ee- nige) Mannen brag- ten op een bedde ee- nen Mensch, die ge- raakt was, ende zochten hem in te brengen, en voor hem, te leggen, 19. Ende niet vin= dende waar door zij hem inbrengen mog- ten, overmits de fchaa- re, zoo klommen zij op het dak, en lieten hem door de tichelen neder met het bedde- ken in het midden voor PFefus. ao, Ende hij zien- de haar Geloove, zei- de tot hem, Mensch uwe zonden zijn u vergeeven. 21. Endede Schrift- geleerden ende Phari- Jeen begonden te over- denken, EE wie is deeze, die Gods las- teringen (preekt? Wie kan de zonden vergee- ven, dan God alleen? 22, Maar Jefus haa- re overdenkingen be- kennende ; antwoord- de en zeide tot haar, wat overdenkt gij in uwe herten ? | Mattheus 9: s—g. 5 Want wat islig- telijker te zeggen: de zonden zijn u vergee- vern, ofte te zeggen, flaat op ende wandelt ? 6. Doch op dat gij moogt weeten , dat de Zoon des Menfchen magt heeft op de Aar- de, de Zonden té ver- geeven; (doe zeide hij tot den geraakten), ftaat op, neemt uw bedde op, en gaat heenen naar uw huis. 7. Ende hij gpge- flaan zijnde, ging heenen naar zijn huis. 8. De /chaare nu [dat] ziende, hebben haar verwonderd, en- de God verheerlijkt, die zoodanige magt den Menföhen gegee- ven hadde, | | Marcus: 3: 914. g. Wat is ligtelij- ker, te zeggen tot den geraakten, de zon= den zijn u verdeeven5 of te zeggen, {taat op en neemt: uw Bedde- ken op ende wandelt? ro, Doch op dat gij moogt weeten, dat de Zoon des Menfchen magt heeft de Zonden ep de Aarde te vere geeven (zeide lrij rot den geraakten) ir. Lhzegge u, (laat op endeneemt uw beds deken op , ende ‘gaat heenen naar uw huis. 12: Bnde terffond frond hij op; ende hee beddeken! opgenomen hebbende; ging hij vit in aller tegerwoordig- heid. zoo dat zij haar alle ontzetteden „ende ver- heerlijkten God, zeg- gende, wij hebben nooit zulks gezien. 27o* Lancas 55 29-28. _ „23 Welk is ligte lijker te zeggen, uwe zonden zijn u vergee- ven; ofte te zeggen, (taat op ende wandelt ? 24. Doch op dat gij moogt weeten, dat de Zoon des Menfchen magt heeftop de Aar- | de, de Zonden te vera | geeven „(zeide hij tot den geraakten), Jk zegge u; (laacop, ende neemt uw bedden ‚ken op, ende gaat | heenen naar uw huis. (25. Ende hij ter Rond voor haar op- | fAaande, ende opge- | women hebbende, hee eene daar hij op ge= legen ‚hadde, ging heenen naar zijn huis, God verheerlijkende. 26. Ende ontfèttin= ge heeft haar allen be= Vangen, en zij vers eelde God, en wierden vervuld met vreeze, zeggende, wij hebbenhe nere). lijke dingen gezien. 9. Pefus van daar voortgaande ‚ zag een Mensch in het Tol- huis zitten genaamd Mattheus: ende zeide tot hem, volgt mij, en hij opftaande volg- de hem. 13. En hij gingwe- derom uit naarde Zee, en de geheele Schaare kwam tot hem, én hij leerdeze, 1 14. lende od aande „zag Aij Levi den TIN W/ hei zitten in het Tofhuis, ende zeide ok Ten a volgt mij, en hij op- ftaande volgde hem. 27. Ende na deezen ging hij uit, en zag eenen Sohieraar met naame Levi zitten in het Tolhuis, en zeide tot hem, volgt mij. a8. Ende hij affes verlaatende , ltond op en volgde heme s7o** Matheus 9: ro—1s. ro. Ende shet ge- fehiedde „als hij in het Huis ( Marthei} aau= zat, ziet veele Tolle- naars ende Zondaars kwamen, ende zate mede aan, met Jefi ende zijne Discipelen. vz. Ende de Pharie zeen. [dat] ziende, zeiden tot zijne Dis- cipelen: waarom cet uw Meester met de ‘Follenaaren ? ra. En Jefus zu/ks hoorende , zeide tot haar, die gezond zijn, hebben den Medicijnmeester niet van nooden , maar die ziek zijn. 13. Dach gaat hee- nen, ende leert wat het zij y ik wil Barn hertizheid ende niet offerhande. = Want ikben niet gekoomen, om te roe pen Rechtvaardigen , maar Zondaars tot be- keering. F4. Doe kwamen de Discipelen Fohannis kot hem, zeggende, waarom vasten wij en de Pharizeen veel, en uwe Discipelen vastén niet? 15. Doch Jefus zei- de tot haar, konnen ook de Brnitofts kin- deren treuren „ zoo Jang de Bruidegom bij haar is ? e Maar de dagen zul- len koomen, Wanneer de Bruidegom van haar zal weggeno- men zijn, en als dan Marcus 520. 15: Ende het ge- fehiedde als hij aan- zat in deszelves Huis, datook veele Tolle- naaren ende. Zondna- ren aanzaten, met Je- fus ende zijne Disci- pelen: want zij waren veele ende waren hem gevolgd. 16. Ende de Schrifi- geleerden ende de Pha- rizeen, ziende Aem ee- ten met de Tollenaa- ren ende Zondaaren, zeiden tot zijne Disci- pelen , [wat ís het] dat hij met de Tollenna- ren en Zondaaren eet ende drinkt? 17. Ende Jefus [dat] hoorende, zeide tot haar „ die gezond zijn, hebben den Me- dicijnmeester niet van nooden , maar die ziek zijn. Ik ben niet gekoo- men, om te roepen Rechtvaardigen, maar Zondaars tot bekee- ring. 18, Bnde de Disci- pelen Johannis en de Pharizeen vasteden, ende zij kwamen tot hem ende zeiden, waarom vasten de Discipelen_ Johannis ende” der Pharizeen , en uwe Diseipelen vasten niet? 19. Ende Jefus zei- de tot haar, konnen ook de Bruilofts kin- deren vasten, terwijl de Bruidegom bij haar is® Zoo langen tijd zij de Bruidegom bij haar hebben en kon- nan zij miet vaste. ao. Maar de dagen zullen koomen ‚ wan- „neer de Bruidegom van haar zal wegge- nomen zijn, en als dan zullen zij vasten in die dagen. Lucas 5: 2035. 29. Ende Levi rech- tede hem een groote maaltijd aan in zijn huis, en [daar] was een groote Schaare van Tollenaaren ende van andere, die met haar aanzaten, 30. nde haare Schriftgeleerden eude de Pharizeen murmu- reerden tegen zijne Discipelen , zeggen= de, waarom eet ende drinkt gij met Tolles naaren en Zondaaren? à1, Ende Jefus ant woordende , zeïde tot haar, die gezond zijn , hebben den Medicijn- meester niet van noo- den, maar die ziek zijn. 2. Ik ben niet ge- koomen, om te roe- pen Rechtvaardigen , maar Zondaars tot be- keering, 33. En zij zeiden tot hem , waarom vas- ten Fohannis Discipe- len _ dikmaals ende doen gebeden, desge- lijks ook [de Disctpe- len} der Pharizeen, maat de uwen eeten en drinken? 4. Doch hij zeide tot haar, konde de Bruilofts kinderen „ terwijl de Bruidegom bij haar is, doen vas- ten? 35. Maar de dagen zullen koomen, wan- neer de Bruidegom van haar zal wegge- nomen zijn, dan zul- len zij vasten in die dagen. Mattheus 9: 16— 16, Ook zet nie- mand eenen:Lap on= gevold Laken op een oud kleed: want des zelven aangezertelap fcheurt af van het kleed , en daar wordt een: erger fcheur. | 17. Noch men doet geen. nieuwe. Wijn in anders zoo berften de oude [Leder] zakken: Lederzakken , ende de Wijn wordt uitge- ftort, ende de Leder- zakken verderven + maar men doet nieu- we Wijn in nieuwe Lederzakken „en bei- de te faamen worden behouden. Marcus 2: ar— ar. Ende niemand naait eenen Lap on- gevold Laken op ten oud kleed, ap- ders fcheurt deszel- ven nieuw aangenaai- de lap lijst] af van ’ aude [kleed] en daar wordt een erger fcheu- re, 22. Ende niemand doet nieuwe Wijn in oude Lederzakken : anders de nieuwe Wijn doet de Leder- zakken berften , en de Wijn wordt uitge- ftort, en -de Leder- zakken _ verderven : maar nieuwe Wijn, moet men in nieuwe Lederzakken doen, Lucas 5: 36— mn 36. Ende kij zeide ook tot haar eene ge= lijkenisfè »_ niemand zet eenen Lap van een nieuw kleed op een oud kleed: anders zoo fcheurt ook dat nieu= we en koomt met het oude miet overeen, 37. Ende niemand doet nieuwen Wijn in oude Lederzakken: anders zoo zal de nieuwe Wijn de ou= de Lederzakken doen berften, ende de Wijn zal uitgeftort wordert ende de Lederzakken zullen verderven, 38. Maar nieuwe Wijn moet men in nieuwe Lederzakken doen , en zij worden beide te faamen bes houden. 39. En niemand die ouden drinkt, bes geert terftond nieue wen, want hij zegt: de oude is beter, ziet een Overfte kwam ende aanbad hem, zeggende mijn Doch- terke is nu fterftond eftorven; Sen koomt ende legt uwe hand op haar en zij zal Leeven, 18. Als hij dêeze dingen tot haar Jprak, 19. Ende Jefus op- Beten zijnde, volg- e hem met zijne De- cipelen. ao. (Ende ziet ec- ze Voed vaalf | jaaren enz. Marcus 5: 24, aa. Ende ziet Jaar kwam een van de Overften der Sijnago- Ze» met naame Sar rus. Ee ke ziende viel rj aan € voeten Jeju ie Ende eed hem zeef, zeggende mijn Dochterken is haar uiterfte, pe bid u} dat gij koomt ende de han- den op haar legt, op dat zij behouden war- de, en zij zal Leeven. a4. Ende hij ging methem, en eene groo- teSchaare volgde hem, en zij verdrongen hem. 25. Ende eene ze- kere — Vrouwe _ die uvaalf jaaren enz, Lucas 8t 41. 1. Ende ziee Jaap kwam een man, wiens taan was Jairuss ende hij was een Over- fte der Sijnagoge. Ende A aan de voeten Fefit ende bad hem „ dat hij in zijn huis wilde koomen. 42. Want hij had- de een eenige dochter van omtrent twaalf jaaten, en deeze lag op haar flerven. Ende als hij heenen ging, verdrongen hem de Schaaren, 43. Ende eene Vrouwe, die twaalf jaaren lang, enz, s. 6: Aad _ SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IX: I--26, 271 66. Als wij met oplettenheid op deeze Verhaalen der drie Euängelisten acht geeven, dan doet zich terftond bij de eerfte leezing eene groote gelijk- wormigheid op; zoo dat, fchoon over hetgeheel het verhaal van Mattheus kor= - ger en eenvouwiger is; en dat vanMarcus en Lucas met meer bijzondere omftan- digheden bekleed, men echter, ziende op het WEEZEN DER ZAAKE, van zelve als gedrongen wordt, om het daar voor te houden, dat de aaneenfchakeling van gevallen ‚door Mattheus geboekt, H. 9: 117, zij dezelfde die Marcus 2: 122, en Luc. 5: 1739, worden befchree- ven. Immers hier kan men te pas brengen, dien GRONDREGEL, van den Wel Eerw. Heer scHuTTE, gebruikt tot het opmaaken wan de Harmonie of famenftemming der Euängelisten , dat » wanneer niet één of twee, maar wier, 5 vijf of meer gewallen, en daar onder » zeer zeldzaame, met verfcheidene » bijzondere omftandigbeden verzeld, en » Onderling verknocht ‚ achter elkande- »» ren, in die zelfde orde, en zonder ee. » nig werfchil, dat men niet zoude kon. » nen wereffenen, bij meer dan éénen » Huängelist verhaald worden, die 2 ock 272 A. 'S GRAVEZANDE OVER EENS » ook voor DEZELFDE GEVALLEN te 5 houden zijn (C).5on 6. 7. Maar laat ons nu deeze ver- haalen wat meer van nabij bezien; en eerst letten op Mattheus 9: vS. 1-26, Het Blijkt duidelijk, dat het begin van vs. 1, Ende in bet fchip gegaan zijnde, woer hij over „ende kwam IN ZIJNE STAD; is een vervolg van het verhaal, H.8: ‚2834, betreffende Jefus handeling omtrent twee van den Duivel bezeten in het land der Gergefeenen, waar van het bericht in de frad koomende, vs. 33, de geheele flad vs. 34 uitging, Jefus te gemoet, biddende dat hij uit HUNNE LANDPAALEN zoude vertrekken, en dus niet in HUNNE flad of fteden in- koomen, Jefus deed zoo, Hij ging te fcheep, voer over en kwam IN ZIJNE ftad. Of zoo als ’er woordelijk {taats sie Tùv idlav modivy, datis: in, of tot zijn eigen flad. Welke deeze ftad zij, zal in het vervolg uit het nader onderzoe 9. 39. blijken. { Daar op begint Mattheus een nieuw verhaal: ENDE ZIET Zij bragten enz. Indien men dit leest zonder nadenken | te (©) R. Schutte H. Jaarboeken I D. bl, 407, 408. nrden en Pender SCHIJNSTEÍJD IN MATT. ix? t--28. 29 te hebben, zoude men oordeelen, dat Op dien tijd, zoo als Jefus'in deeze Zijne Mad was gekoomen, deeze zaak, al- aar zoude zijn voórgevallen. Doch dit volgt niet noodzakelijk ; want de ophef: ENDE ziET, vangt wel met bij- zondere opmerking een gefchiedver- haál aan, maar maakt niet volftrekt eene onderlinge verknochting aan het naast voorgaande, Zij die oordeelen, dat Mattheus in alles fchrijft in de jui- Hé tijdorde willen dit, doch het gevolg zal dit welligt-anders doen beöordee= len. Men laate dit dan noch in het Ee RENEE AM “ Het verhaal dat met: Znde ziet be: gint, betrof de geneezing van eenen geraakten, gepaard met de wergeevinge zijner Zonden, en gezuiverd van de zeedenkinge der Schriftgeleerden vs. zb. MAar „Daar aan wordt gebegt de roeping van Mattheus vs, 9, op deeze wijze: JESUS VAN DAAR VOORTGAANDE, Zag een’ mensch in bet Tollfuis zitten, genaamd Mattheus, ende zeide zot bem, volg mij, en bij opftaande wolgde hem. Het hijdt geen de minfte bedenking, of” deeze KUIT. DEEL, Se) swee 274. A. 'SGRAVEZANDE OVER EENE, akad Jwee zaaken, de geneezing van den ge= taakten, en de roeping wan Mattheus, worden aan elkanderen ten naauwften werbonden, door de woorden: Je/us- wan daar voortgaande, zag enZ. … Vervolgens in het tode vers wordt eene gefchiedenis gemeld, dat 7efus aanzat „ nevens zijne discipelen ineen Luis, het geen onze overzetters, door invullinge, van het woord [Matthe] aanmerkten, als het Zuis van Mattheus, in het gezelfchap van, Tollenaaren en Zondaaren, De Euängelist hefte dit verhaal dus aan: Ende bet gefchiedde als bij in bet Huis (Matthei] aanzat. Als men ook dit zonder nadenken leest, zoude men. onderftellen, dat dit gan- zitten, TERSTOND, ten Zijde der róepin- ge zoude zijn gefchied: doch dit zeot de Euängelist niet „visdrukkelijk, … Hij bepaalt geenzins, wanneer dit aanzit- ten zij gebeurd: het zij toen Mattheus werd geroepen, of in het wervolg, Zelfs, als men let op de. woorden van Jefus: Waolg mij, en-de daad van Mat- theus, en. hij opflaande, volgde. hem, koomt. het niet waarfebijnlijk voor, dat ’er toen gedacht is, om Jefus te OEE MEG doen Hi » n pl py | Ens 2 \ E SCHIJNSTRIJD IN:MATÉH,/IE? 1-26. 99% | ad , doenaanzitten aan eene maaltijd. met oseyovrat. … Derhalven hangt vs. 1O==17 ten naauwtften te /aamen, Le OD … En terwijl Jefus-de Leerlingen van Johannes beäntwoordde ‚ wordt hij ge- fluit vs. 18, door eenen Overften 24/5 bij derze dingen tok hen fprak’, sier een Overfle kwam enz, waar uit’ duidelijk blijke; ‘dat de koorst wan den Overften was, terwijl Jefus {prak met- Johannes Discipelen , als die hem vroegen daar hij aanzat met Tollenaaren ‘en Zon- 1 ik ak ä des! "Dus daarén,: end) Zie 5. 1ó, D76 «K's GRAVEZANDE OVER EENE °° Dus. vefre het verhaal van’ Mattheus; $. 8. Laat ons nu Marcus en I ucut daar mede vergelijken. Marcus H. 2: 112; en Lucas H. 5: 1736, verhaa- len, EVEN als Masnbeus, de geneezing _ van eenen geraakten , gepaard met de wergeevinge zijner zonden, en gezuiverd van de bedenkinge der. Schriftgeleer- den. De verhaalen der drie Euänge- listen -koomen; in ‘het weezen- deezer gebeurtenisfe, volmaaktovereen. Doch daar Mattheus alleen kortelijk het zaa- kelijke opgeeft, verhaalen Marcus en Lucas verfcheide verzellende -omflan- digheden, die Mattheus heeft werzwee- gen, echter geenzins ontkend, — Boven dien, beide Marcus en Lucas verhaa- ten dit geval van den geraakten „in een geheel ANDER tijd verband, dan Mat- theus. Bij Mattheus is het geboekt NA «den Gadareenfchen togt;. doch bij Marcus en Lucas lang voor denzel- ven”. En wel het naaste volgende, op de geneezinge Of reiniginge van. eenen melaatfecben, fchoon niet op het zelfde zijdftip dier reiniginge. Want Marcus H. 1: 4o==45, die reiniging verhaald hebbende, laat H. 2: 1 en 2 volgen: Ende na [(ommige] dagen is hij ie ed Di ee Sr WIDE SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IX: I--2Ó, 277» binnien-Capernaum gekoomem , ende het wierd geboord , dat bij in huis was. En-: de terflond- vergaderden [daar] weele, alzoo dat-ook- zelfs de [plaatfen] omtrent de deure [haar] niet meer- konden watten, ende hij fprak het woord tot haar, Waar op dan het brengen wan den, geraakten. volgt. ) Ë 7 j _„_ Zoo is het ook bij Lucas H.-5:- 11 16,,was de reiniging wan den melaat- Jchen,‚waar.- na Jefus inde woestijne vertrok;en [aldaar] bad, En dan laat. hij volgen vs. 17. Znde het gefchiedde: in een dier dagen, dat-hij leerde, ende daar zaten Pharizeen en Leeraars der wet, die van alle vlekken wan Galileen, ende „Judea. en Jerufalem „gekoomen. wa- ren, ende de kracht des Heeren. was [daar], om haar te. geneezen, Daar op meldt. hij het aanbrengen van den ges raakten. | Dewijl nu Mattheus alreeds te-vcoo- Ten, H. 81 1—4, de reiniging van eer nen Melaatfchen. had geboekt, welks inhet weezen der zaake, met het ver- haal. van Marcus en Lucas, veel overs eenkoomst heeft, zoo blijkt duidelijk, indien dit geval het zelfde is, dat dan AMSEGIG OIS AN a dd ee 2782 AN Ps GHAVGZENDE OVER! EENEU 02 de plaätfing in sijdverband danmerkee lijk werfchilt, | ; « VIEMAR DASS ‘Maar om nu voor te gaan,-…umi Gelijk Mattheus ha de geneezing van! ectien geraakten liet volgen, de roes ping van eenen. Zo/lenaar „ zoo doet ook Marcus eù Lutas. Dan, hier is het verhaal van de zaak, bijna woörde- lijk het zerrDeE, dóch ’er is een aan- merkelijk verfchil: want bij Mattheus 9: 0 ftaat: Jefds — zag een Mensch in het Tolbuis zitteh, gefiaamd MATTHEUS. In tegendeel. bij Marcus leest men: zag bij Lrvi [den zoone} Alphei zitven in-bet Tolhuis, En bij Lucas: en zag eenen Tollenaar met naame LEVI zitten. - Daar op, na het verhaal der roepinge; befchrijven -alleedrie-de Euängelisten zonder uitdrukkelijke tijd verbindinge. aan het voorgaande, dat is aan de Roes pPinge: maar wel als de GELEGENHEID: tot de volgende gefprekken bevattende, eene’ aaltijd, waâr aan Jefus zat met Tollenaaren. Met dat verfchil, dat daar Matthes alleen fchrijft, als hij in bei Huis (Cy zij dinig, datis woonhuis, in onderfcheidinge van vò reawviov, het Zolisuis) aanzat, Zonder bepaalinge gel _ wieg SCHIJNSTRIJD IN MATTE, IX: 1--d6. 279 epjenshuis; daar maaken deandere Eu= ängelisten bepaaling. Marcus zegt: in DESZELVEN Huis, (&v zíj divi durë, dat is: in zijn EIGEN buis). | __Bij gelegenheid nu, van het aanzit- zen in het Huis eenes Zollenaars, met Tollenaâren en anderen, die zondaa- ren genoemd worden, verhaalen alle ‚drie de Euängelisten een sweederlei ge Jprek, zoo met de Pharizeen, die Je- us Discipelen aanvielen, over bet Le ten van hun Meester met Tollenaaren en Zondaaren, als met de Leerlingen van Johannes ‘en der Pharigeen , welke zich ergerden over het Eeten van Jefùs Leerlingen, terwijl zijlfeden thans vast- Zen, (zoo het fchijnt nu op eenen Jood- Jchen wastendag),. Of dikmaals gewoon WALEN Te VASTE Se earder n dns _… Dus loopen, de verhaalen van, Mar: Eus en Lucas „gelijkelijk af met dat van MPR HAS. nn Oe VAR «Maar dan’ doet ’er zich weer. eene Banmerkeli jkeverftheidenheid op in het werband, met opzigt tot het volgende: waht daar volgens Mattheus H. 9: 18, Tefus sin’ het beäntwoorden der Leer- lingen van joRinhes ‚werd geftuit door Eenen Oderftens Als hij deëze dingen | S4 rok 289 A. 's GRAVEZANDE OVER EENE-, tot hen fprak, ziet cen Overfle; — daar verhaalen Marcus H. 5: 22, — en Lur cas H.8: 41, — de koomst van den Overflen, (dien zij beide Jaïrus noe- men), veel Jaater in tijdorde, en plaat- fen dezelve, zonder juiste tijdbepaalin- ge, alleen met de woorden; ENDE ZIET — daat kwam, —r onmiddelijk NA het verhaal van den Gadareenfcben togt, die Mattheus alreeds in het einde van het Site Hoofddcel had befchree- ven, i 6.9. Uit de wergelijkinge nu dier aaneengefchakelde gefchiedverhaalen , van deeze drie Kuängelisten, is geree- delijk op te maaken: | | Aan de eene zijde, dat zij elkanderen volmaakt gelijk zijn, in het voorftellen van vijf gevallen, gefchakeld in dezelf= de rang fchikkinge, te weeten: 1. de ge sieezing van eenen, geraakten; 2. de roepitg van eenen Tollenaar; 3. het aanzitten van. Jefus aan een maaltijd, met Tollenaaren en Zondaaren, in eens Follenaars huis; 4. het gefprek van Jefus met de Pharizeen; 5. en ein- delijk zijne beäntwoording van Johan sies Leerlingen, over het niet vasten, Doch dat zij daar in ongelijk zijn, dat ) ie Ld „als SCHINATRIJD IN MATTH/ IX: 1--86. 2ôr Ala sus,en Lucas Over!het geheel meer ndi vedan aanteckenen dan Mat Os. oor Oros Maar aan, pee edna kant; 5 dat. Zer ng „drie „aanmerkelijke: vere {cheidenheden . opdoen’, „waar, van. de generis: inhet. VERHAAL ; zelve;-en de dwee andere opzigt hebben op het vER= BAND’ Of TIJDORDE, in welke. deeze wijf bij elkander achter veen, gefchakelde ftukken , in tijdbetrekkinge tot„andere gevallen, in de. Euängelien gemeld, worden geplaatst. …… Âp Tr. Belangende. de verfcheidenbeid et VERHAAL: deeze heeft. opzigt vt het sweede en derde fchakelftuk, de roeping vanden, Tollenaar ‚ens de saaltijd; „want Mattheus noemt zicH ZELVEN âls den geroepenen,‚.maar Marcus, en Lucas noemen rEv1 den Zoon van Alpheus. 612 Terswegneeming van „deeze verfcheidenheid.is de: gemeene gedachie, dat Mattheus meer dan éénen naam. had- e‚ zijnde ook Levi genoemd ;-en dat hijveen Zoon, ware „van: Alpheus, dien men, op den voorgang- van Lichtfoot, doorgaans voor denzelfden perfoon houdt met Kleöpas. Anderen in te- BS ak | Bo Ar PS CRAVEZANDE OVER EENE * gendeel, waar bij ik niet ongeneëgen ben mij te voegen, denken aan twee onderfcheide perfoonen, zoo dat Levi CEN ANDER zij geweest dan Mattheus. Het is waar, dán rijst ’er’ een nieuwe vraag, of het dan het zelfde geval wel is, dan:of ’er twee gevallen zijn? Maar lier op zal in het wervolg gewoeglijker worden geäntwoord (6. 50). …6-12. Wat nu aanbelangt de ver= fchetdenheden , in de plaatfinge deezer wijf aätt een -gefchakelde gevallen, ín het VERBAND en de TIJDORDE, decze zijn twee: de éérie daar deeze fchake- line bebint, de andere’ daar dezelve ehdpp rror shab mo smut dolf JO =d Maârcus en Lucas beginnen de fchake- inb, na dât zij de reiniging van eenen Meldatfchen hebben verhaalt, hoedanig ‘een verhaal Maâttheús teríftond, reeds op de Bergpredikatie „, H. 8: 1-4 ‚had Jaâäten volgen. Maaär Maáttheus begint gérst deeze fchäkeling, na de te rug köomstuit het Land der Gergefbenen of Grdareenen. oe 0 200 SENS en Even zoo-is ’ér “eén verfchil, daâr de fchakeling- eindigt” Mattheus (ce) HEGT dan het bijfde geväl, (zijnde de Zien fb 3 Ll Le SCHIJNSERIJD IN WA Tri iet 1-6, D83 de maaltijd’, volgen age van het koornaijren Ed, op’ eënén Sabbath; rurrf Overflen, OP ‘zich zelvén; verre oge aû. Bt aj AR van deeze twee: IKAN Jollenaar zij gehouden. _ ue $. 15. Zeer veele Uitleggers, die zoe over de Euängelisten, als over 284 A. 'S GRAVEZANDE OVER EENE derzelver overeenftemminge gefchrees ven hebben, en onder de laatere zelfs de, Geleerde JACOBUS. MACKNIGHT (£), woegen des, Tollenaars roeping, ende maaltijd in.deszelven huis gehouden, zoo na bij elkanderen , als of dit op DEN- ZELFDEN TIJD of DAG der roepinge ware gebeurd: immers, zonder dat zij op eenig tusfchen verloop van. tijd, met aandacht hebben gelet. EN … 6. 16, Maar is dit wel waarfchijn- lijk? Jefus riep Levi: (of bij Mattheus, hem Mattheus zelve,) volg mig. „En bij alles verlaatende, volgde hem ‚naar Luc. 5: 28. Daar deeze man zich zoo gereed toonde, om met verlaatinge: van alles, op dien tijd Jefus te volgen, is het dan wel vermoedelijk, dat hij op dien gelfden tijd, (daar hij nu voor eerst werk genoeg had, om Jefus wil te ver- neemen, het onderwijs uit Jefus mond te hooren,-en zijne bevelen te ont- fangen,) zijn werk zoude gemaakt hebben, om te doen, het geen vs. 29 volgt: dat Levi een grooten Maaltijd „aan, (D) Comment, Harmon. in. IV. Euang. curante A. F. RUCKERSFELDER, Bremae et Davenir. 1775 in 8vo. Tv I.-Sect. 34. pags 416, €4-T. JL. Set. 34 Pag. 288 fegg. SCHIJNSTRIJD IN MATTH, IX: 1586. 284 uänrechtte in. zijn Huis. Daar niet al: leen Jefus en zijne Leerlingen werden Onthaald, maar ook eene groote Schaare wan Tollenaaren en anderen? Ts het niet veel eer ‘zeer redelijk te onderftel- len', dat de roeping, en de: maaltijd niet Op. denzelfden tijd zij gefchied? Maar’ ín tegendeel, dat ’er EENIGEN TIJD TUSSCHEN BEIDE zij verloopen. Althans de Heeren BURMAN,. Vader eù Zoön, zoo wel als de Heer EART* MÂN', Om geene-anderen (8) te noemen’, hebben dit {tuk zoo befchouwd, dat zij eenig tijdverloop tusfchen de roeping en den ‘maaltijd gefteld hebben. 123 6.17. Wanneer men-deeze redelij- ke ‘en ongedronge onderftelling aan neemt; heeft. men een zeer gemaklijk middel, om de twee bedenkingen over het zijdverband of orde, (zoo het fcheen) werfchillende door de Euänge- listen opgegeeven, woldoende en op: ee- ne zeer eenvouwige wijze op te losfen, ” 9. 18, En om dit te doen zien , mer- (5) ANDEREN B. V. de Heer poppripceE5 zijnde daar in voor lang voorgegaan door m. CHEMNITIUS , in zijne Harmonia Euangel. T. I. p. 335 welke wi- cer trad in het voetfpoor van AUGUSTINUS cn ans deren: 286 >A 'S GRAVEZANDE, OVER -EENE keen wij eerstjaan, dat.de gefchiedfchae keling der vijf gevallen, gpatidierlkur ängelisten bij en achter elkanderen ge- boekt, moet worden gefcheiden in twee minder Schakelingen. De eerffe bevatr tende alleen twee fchakels of gevallen: de geneezing vanden, geraakten, en terr {tond-daar, op, de roeping-van den ‘Tol- lenaar „Matth. 9: 1ómr19-Marco, 2: 114, en buk. 5: 17428. „De ander re. behelzende drie {chakels: eerst de Maaltijd, in eens Tollenaars huis ;,-ten tweeden het Bifprok met de Pharacen, over het geten met‚kollenaaren; en ten derden der redenwisfeling met. Jor hannes, en _der PharizeenDiscipelen , over het niet-vasten zijner-Leerlingen. „6. 19. ken tweeden, dat die dwee Schakelingen. zaaken.behelzen , die be- hooren tot -ONDERSCHEIDE « TIJDEN % zoo dat ”er„eenigen tijd.susfchen de eerfle, die: met. de roepinge eindigt; en de tweede, die. met den maaltijd begint, zij verloopen. ri … $. 20. Doch ten derden, dat zij door alle de Euängelisten, bij elkanderen zijn gevoegd, uit hoofde van de NAAU- WE BETREKKINGE, die zij tot elkande- ren hebben. Want de ile TATIE a A SCHIJNSTRIJD IN MATTH, IX: 1-26, 287 Tollenaars verfchafte aan de eene zijde GELEGENHEID; dat Hij Jefus der “maal: tijd nodigde, en dat met Hem ook vee- le lieden van zijn voorig bedrijf) en an. deren, ook fpijsdén » waarfchijnlijk- ont Jefus voor zijne oude’ gezellen. te, doen nuttig zijn, Fn aan den anderen kant voor jesus, dât hij bij eenen Tollenaat ter maaltijd kwam, dit had zijtent grond in de bevrekkinge, welke’ dezel? ve, door op zijne roepinge Jefus te volgen „ tót bem had gekreegen.… °* * „6, 21. Hier uit‘volgt tu, ten wierden: dat, naar de regels van rijden’ gójchied- kunde, de eerfte minder fchakeling be. vattende twee gevallen, de 'geneezit van den geraakten, ende roeping des Tollenaars, door Marcus en Lucas TER RECHTER PLAATSE zij geboekt ,NÁ de. geheezing, of reiniging van den mé: laatfíchen. « Fn dat, indien Mattheus hier in de juiste zijdorde haa gevold, hij deeze twee gevallen häd móeten plaatfen in zijn 8fte Hoofddeel, voor de Gergefeenfche reize; althans ke vier eerfle verfen, in welke hij de rei niging van eenen elaasfchen had ‘ge- meld: indien daf zijn verhaal ziet o; het zelfde geval, als dat van 'Marcu ADS intere: heeht | 288 A. 8 CRAVEZANDE OVER EENÉ en Lucas, het geen ik nu, niet onders BREke ss Si ek za En te gelijk, dat de tweed# minder- fchakeling: behelzende drie. gevallen , de maakijd, en de gefprekken. daár bij, met: de Pharizeen en. Fobannes Leerlin= gen gehouden, (bij, welke gelegen- heid, de ;Overflé met zijn verzoek, voor zijne dochter, tot Jefus kwam ,)} door Mattheus in de rechte tijd en waa- re volgorde is geplaatst, te weeten NA de wederkeering uit het Land der Ger- gefeenen of. Gadareenen; daâr ook juist Marcus en Lucas, (dat hier wel is op te merken) , de koomst wan den Over- fien plaatfen, fchoon zij den maaltijd, en. gefprekken , BUITEN ‚DE. TIJD en VOLGORDE hebben geboekt; en daar- om de:koomst van Jaïrus alleen aan= wangen, met de algemeene fpreekwijs: Ende ziet ; terwijl uit Mattheus blijkt, dat het bepaalde tijdpurt zijner koomtte was, toen Jefus aan des Zo/lenaars huis ter maaltijd zijnde, fprak tot Johannes Leerlingen. | Een 6.22. Weshalven men ziet, dat Mattheus het geval, van den geraakten en de roeping, niet boekt ter rechter plaats, achter de reiniging van a 2 aat= | Ì Í | 4 SCHIJNSTRIJD IN MATTH, ÌX: 1--Â6, 988 laatfchen, H. 8: r—=4, immers woor de ‘Gergefeenfche togt ;-maar het zel ve fpaart, tot dat hij fpreekt van de Maaltijd met Tollenaaren, als het gevolg van die roepinge, met alle de verdere gevolgen, daar bij gebeurd: die eerst zijn voorgevallen NA de Gadareenfche reis. Terwijl in tegendeel, Marcus en Lu- cas, terftond achter de reiniging van den Melaatfchen, hiet alleen laaten volgen, het toen reeds gebeurde om- trent den geraakten en de roepinge, maat ook het gevolg daar van ; de maal. tijd en gefprekken; fchoori die niet toen, maar naderhand eerst zijn gehouden, NA de wederkeering uit het. Land der Gergefeenen ; en vast verknocht zijn aan de koomst van den Overflen; welké zij, tegen het witdrukkelijk getuigenis van Mattheus aan, hier van af/theiden, en onmiddelijk op den Gergefeenfchen togt laaten volgen, «6. 23. Zoo dat-het waare beloop vân “zaaken dus zoude moeten bes fchouwd worden: dat men in tijdorde, 1. Berst ftelde de geneezing of reini. Zing van den Melaatfchen. Mare: 1: ZO—45; Luc.:5:-Ti=16; en moe _ gelijk ook Matth. 8: ig, EUT DEEL. T 2, Dan ne UI: 290 A °SGRAVEZANDE OVER EENE- 2, Dan de geneezing. van den geraak- ten, en de. daar op gevolgde roes ping van den Tollenaar. Matth. 9: 16— 9, Marc. 2: I==14, en Luc. 5: 17-28, (Voorts eene reeks van andere fus- Jehen infchietende gebeurtenisfen, welker nafpeuring niet dient tot mijn tegenwoordig oogmerk: voorkoomende Marc. 2: 234: 34, Luc. 6: 1—8: ar, die Matth. ten deele H. 8: 5—22, en voorts C. ro—13, verhaald heeft ; ten klaaren bewijze, dat Mattheus niet zoo veel, als Marcus en Lu- cas, de bepaalde tijdorde heeft gevolgd). «- 3. Daar na de togt over het Galileefche Meir,naar het Land der Gergezeenen; de geneezing der bezetenen, ne- vens de te rug koomst bij Kaper- naum. Matth. 8: 23-— 9: 12 ‚ Marc. vh: 35 5:21, Luc. 8: 2240. 4. Dat na die te rug koomst, de maal- tijd bij en met de Tollenaaren is gehouden, als mede de gefprekken toen zijn voorgevallen, Matth, 9: 10—17, Marc. 2: 15-22, Luc. 5: 2 BRT e Dn saln SCHIJNSTRIJD IN MÁTTH. IX: 1-56. 5ôf 5. En eindelijk de koomst en het vers _ zoek van den Overffen Jaïrus ; ‘met „alles, wat tot dat ftuk, als ook tot de tusfchen infchietende geneezing der Bloedvloeijende Vrouwe, be“ “hoort. Matth. 9: 1826, Marc. 5: 2143, Luc. 8: 4056. | 4. 24. Van zelve werwallen dus de gemaakte bedenkingen, ja de scHijN zelfs van ffrijdigheid. En men merkt ligtelijk, dat alle drie de Euängelisten verfcheide gevällen, op twee onderfchein de tijden Hebeenl ‚ doch betrekking tot _ €elkanderen hebbende (h), als in eenen _ adem aan een gefchakeld, verhaalen; Doch dat zij alleen daarin van elkan- deren verfchillen, dat Marcus en Lu- cas, ten tijde-daar het verbaal begon, alles, ook het geen tot Jaater tijd be- hoort, (als in een foort van voorvers haal, uit hoofde van betrekkinge), on- middelijk daar-bij voegen. Terwijl Mattheus wacht met het eerfle te ver- haalen, tot dat hij ter rechter tijd, het laatfle boekt; en bij die gelegenheid het eerfte, fchoon vroeger gebeurd, als de aanleiding verfchaffende tot het laat- (le, NU MAAR EERST te boek ftelt. edo 6. 25. KCH) Zie S. 18, | 292 “A. 'S GRAVEZANDE OVER EENE 6. 25. En daar in is niets vreemds of ongerijmds. De Heer scHuTTE heeft in zijne A. Jaarboeken, ook van deeze Aanmerkinge, over de verfchil- lende wijze van het befchrijven der ge- beurtenisfen, ter oplosfing van Schijn- ftrijdigheden in de Euängelien gebruik gemaakt. Hij fchrijft (1): “Men kan » zulke gevallen, daar zij beginnen, » en daar zij eindigen, verhaalen, zon- »„ der te misdoen. De beste en naauw- > keurigfte Jaarboeken en Leevens- „ befchrijvers handelen niet anders. „ En het zou dikwerf onnatuurlijk en »„ een verkeerde netheid weezen, wan- » neer men de gevallen in kleine ftuk- ken wilde van een fcheuren, om ie= » der ftuk, juist in zijne. week, en op » zijnen dag, toen het gebeurde, te » konnen plaatfen.” G. 26. Deeze Aanmerking, die met veele VOORBEELDEN (k) konde worden ge- G) IL Deel, bladz. 64. , (k) VOORBEELDEN. Men vindt dezelve, om geene ongewijdde Schrijvers aan te voeren, in het O, en im het N. Testament. In het O. T. wordt Exod. 18: 143 de raadgeeving van JETHRO aan MOSES, voor de koomst van ISRAEL aan Sinaï, gemeld; en daar op vs. 24 verhaald, dat Moses gehoor gaf aan dien … faaâs \ SCHIJNSTRIJD IN MATTH, IX: 1--26. 293 geftaafd, gevoegd met den reeds aan: gehaalden grondregel, van overeenftem- 7 FT 3 min- . ; LS raad, achtervolgd van de witvoeringe: doch-dic uit- voering is eerst een geheel jaar daar na gefchied Deut. 1: 9, bij gelegenheid van den optogt van Si- naïì, daar zij nu lang verbleven waren.. Zonder dat aldaar iets wordt gerept van. JETHRO’s Raad , aan MO- sEs reeds een jaar te vooren gegeeven. Jofua zr: vor—23, wordt als in éénen adem ver- haald, de witroeijing der Enakim: doch de bijzon- derheden worden eerst opgegeeven Hoofddeel 14 en 15, bij de Zrfdeeling des. Lands, en zelvs ua den dood. van josvA. volgens Richt. H. r. „Even zoo wordt in.pavips regeeringe,,2 Sam. 5: ro, verhaald, de verovering van, JEBUS, nevens het bouwen van den Burg (genoemd Davids’ ftad), als me- de-Davids grootheid. Ook koomt ’er bij vs. 11, dat HIRAM, Kofiing van Tyrus, howwlieden zond aan DAVID zen tegelijk het gevolg daar bij gevoegd: Lu- de zij bouwden pAvap. een. Huis. …Maar r Chron. 14: A wordt deeze Huisbouwing voor DAVID „veel laa- ter geplaatst, en eerst bi id gelegenheid , het voor- afgegaane, te weeten deszending der Bouwlieden door HIRAM aangeteekend; ed N Jets dergelijks merkt men op, in het verhaal der Bouwinge van SALOMO; 1 Kon. 5—7, vergeleeken meta Öhron. 38 Als ook in de Gefchiedenisfe van Koning Josta, e Kon. 23, vergeleeken met 2 Chron. 34: 1—7 en 33: En wat het Niemwe Testament betreft: Lucas ver- haalt de geneezing van éénen blinden , als Jefus bij SPericho- kwam, H.-18:-35. Maar Mattheus, (dic van #wee Blinden {preekt) , vermeldt die geneezing eerst, toen Jefus uit Jericho uitging, H. 20: og, Ten blijke dat Jefus goeddaadigheid zij aangevangen, met,de geneezinge- van: éénen, voor het koomen in Jericho; en dat dit aan: eenen #weeden „-bij het wit- , gaan 094 VA. °s GRAVEZANDE’ OVER EENE minge der. Euängelisten, is mij voors gekoomen, overvloedig toereikende, tot oplosfing der geöpperde zwaarig- heden. 9. 27. Doch de zeer geächte Schrij- ver der H. Jaarboeken. heeft eenen anderen , -fchoon niet geheel Nieu- wen (Ì) weg, van overeenftemming in- geflaagen, als zijnde reeds door mIE- RONYMUS-betreden. Welke weg, in de meefte opzigten, juist het tegengeftelde bevat, van het geene ik ter oplosfing der geöpperde zwaarigheden hebbe voorgedraager, 6. 28. gaan ook zij gefchied: het geen Mattheus van beiden te gelijk',’bij-den uitgang , verhaalt. Zoois het ook met-het verhaal der verlocheninge van Jefus , door Petrus: dit leest men bij elkanderen Matth, -26: 69—75, Marc. 14: 66—72 em Lucas 22: 55-62, doch niet op dezelfde plaats, ftaande bij Lucas vroeger „ dan bij Mattheus en Marcus. Ter- wijl Johannes van die allen verfehikt, en de eerfle en laatfle verlochening niet onmiddelijk op elkanderen laat volgen , maar #ws/chen. beide verhaalt, H. 18: 15-27. het geene inmiddels voorviel, Hier bij zoude men konnen voegen, het geen de Heer scuurreE aanmerkt. ter oplosfing der zwaarig- heid , nopens de plaatzing van Johannes bezendinge aan Jefus; en het ge/prek van Christus , met de afzezon= dene Leerlingen gehouden: bij welke gelegenheid zijn Wel erw., de verfeheidenheid tusfchen Lucas en Mattheus uit dezelfde gronden vereffent.. Zie He Jaarboeken, IED. bl, 63 en 64, (D Zie S. 2e Not, (b), SCHIJNSTRIJD IN MATTH, IX: 1-26. 298 6:28; Schoon zijn Wel Eerw. den grondregel der overeenftemminge van de Euängelie verhaalen, te vooren ge- meld (6: 6.), als zijnen derden grondre- gel gebruikte, en-dus ftelde (m): ”dat » wanneer niet-één of twee, maar vier „ vijf of meer gevallen „ achter elkanderen in die zelfde orde, en » zonder eenig verfchil, dat men. niet 5 zoude ‘konnen vereffenen, bij meer » dan eenen Euängelist verhaald wor- » den, die ook voor dezelfde gevallen » te houden zijn” En fchoon Zijn Wel Eerw. ook erkent (n): ”dat’er » Jchijnt ook zulk een wolgreeks of aan- » eenfchakeling te zijn, in de gevale len, van de Geneezing des ge- ‚ raakten; — van de roeping’ eens Tollénaars; — en van het gefprek „ over het eeten met T'ollenaaren, en de wastendagen der Jooden;" door > Marcus 2: 128 en Luc. 5: 17305 » vóór de reis over de Galileefche zee » gemeld: daar [van]. men zeggen ss zou, “dat ze Mattheus verhaalt, na » die reis, Hoofdd, 9: 117, iets dat »»-Zijn. Eerw. oordeelt, metde zoo dieten 0 a | » Cvet GD) :T Dusbl. 407 en 408, (n) Bladz. 409” DK 296 vA. ’S CRAVEZANDE OVER BENE, » evengemelde fchikking (o), volftrekt „-Onbeftaanbaar. te zijn” … Doch. zijn Wel Eerw. zondert deeze fchakeling van gevallen van dien grondregel uit, en zegt: ”in het voorgaande Hoofd- ».ftuk, 6. 15.bl345 en 346, reeds sy duidelijk getoond te hebben, dat dit » (het geen Marcus, H. 2, en Lucas, H. »i5 te faamen verhaalen „) gansch ver- » Scbillende gevallen zijn / van het gee- ne Mattheus-verhaalt, H; 9: 16—17, $. 29. - Slaat men de aangehaalde bladen 345 en 346 op, daar leest men; » Men heeft hier (in het Euängelium » van. Marcus) nochthans eenige-ge- vallen, voor Christus reis ‚ naar het »‚-Gadareenfche gebeurd, zeer gwee- » mende naar die, welke Mattheus na „die reis verhaalt; maar die evenwel »„ dezelfde niet fchijnen te weezen”, Vraagt men: waarom zij dit niet {chij- nen? De reden wordt terftond gegee- ven. ‘(o) De fchikking zoo even gemeld, -was op bl. 408,’ zijnde de hiseenfchikking van de reis naar het Land der -Gergefeeneij 3 den fform op zees de koomst aan de overzijde; de ontmoeting der bezetenen; het verzoek der-haoze geesten „ Om in de zwijnen ‘te vaas ren ;.de toe/aating van Jefus; het verzoek der Gada- reenen, om Aunne Larndpaalen te verlaaten; de te rug koomst in Galileen ; en het verzoek van den Overa fen, met alle de gevolgen daar vam, SCHIJNSTRIJD IN:MATTH. IX: I--26. 907 vens” Want woorveerst,-(zoo vervolgt wedeSchrijver)ybijden Euängelist Mar- seus. worden -vooR’ de’ Gadareenfche » reis verhaald;:=e «de genkezing van seen’-geraakten; te KAPERNAUM; — „de roeping van den Tollenaar Levi, »s Alféus zoon: bij de Gâlileefche:zee; == en -hetrgefprek- aldaar'-op> eenen » vastendag „deels. over: het ieêten- met wo Tollenaaren vens Zondaaren:,!-deels overde Joodfohe Vastendagen. gehou- »yden, „Marc. 2 :01==21 „svergeleeken. smet, Marc i4:535- 5:21, Doch s. Mattheus verhaalt NA de Gadareen- sfche reis: hdegeneezing vaneen ge- 5 -Taäkten ón Jefus Stad, NAZARET ; — ss-de- roeping; ivan sden. L'ollénaar : Mat- ss tbeus, in of diet bij diesStad; —en _ shetgefprek, over hets eeten-met Tol- s-lehaaren,-gelijk mede over het was- petens.en dit alles-wordt-aan de:te rug ss ckoomst vande Gadareenfche: reize- $»-200 vast gemaakt, dat het. voor «de- „zelve niet, KAN: geplaätst worden. » Ten tweeden:ook “kande reis bij 5 Marcus. niet. werfchikt worden, om: z‚.dat haar BEGIN wordt vastgemaakt » aan den AVOND vanseen-dag „waar: » op..Jefus. bij Kapernaum leerde, els Hs » Marc. 298 A. ’s GRAVEZANDE OVER EENE 5 Marc; 4: 35, vergel. met Matth. 8: 16, en haar EINDE wordt bij hem; » zoo wel als bij Mattheus, gebegt aan » het werhaal van Jaïrus, nopens zijn » dochterken; het geneezen der bloed. » vloeijende vrouwe; en het opwekken „van Jaïrus kind, Marc. 5: 21434 „ vergeleeken met Matth. 9: 1826, „Daar bij is het (ten derden) zeer op- » merkelijk, dat Lucas H. 8: 2256; j hier dezelfde orde houdt in het ver- haalen, als. Marcus. En het naauw- » lijks te denken is, dat zij beide de tijd. » orde zouden verwaarloosd hebben in » dezelfde gevallen; zonder dat men daar-bij eenige reden kan bedenken.” 6. 30. Men zoude zich welligt ver- wonderen,.dat Mattheus, door zijn Wel Eerw..gezegd wordt, te hebben _ gefchreeven, Matth. 9: 1b —g, dat Jefus te NAZARET eenen geraakten geneezen; en Mattheus geroepen hebbe; daar bij hem „gegeeten , en de gefprekken, over dat eeten, en het vasten, gehouden heb= be; ja-ook,door Jaïrus zoude moeten zijn aangefprooken: aangezien men bij Mattheus, nopens Nazaret, na H. 4: 13, niets kan aantreffen. 9. 31, Maar dit wordt opge belA als _ SCHIJNGERIJD IN MATTE IX: 1-06. 909 als mêrt de Znléiding tot de H. Jaarboes ken’, (aan het hoofd van het eerfte deel ‚ geplaatst); inziet, daâr leest mên-$; 6; op bl HI (p). ”T'en-laatften: dordbel „ devike, de waare bronnen vände À „grootfte verwarringen’ ontdekt ‘te „hebben, en ‘die ‘zijn. voornaarmlijk » twee. De eerffe is, dat men Lebbeus > of Levi voor denzelfden hield met ‚ Mattheus, en-dus-ook hunne roêpings ere tijd: wanneer ? en de plaats « » WAAR ‘die voorviel? voor” dezelfde » houdt: daar het ALTES VERSCHILT, De tweede isdat men de Stad van) » Jefus, daar hij kwam na zijne. Gadas » Teenfche reis voor” Kapernaùm en: » de geneezing van de geraakten’,’die: ‚Mattheus verhaalt,‘ vóor” “dezelfde » opvatte, met die, welke Märcus: én Lucas, als lang te vooren gebêtird, »„ te boek gellagerr hebben. Het kan » niet anders, óf'het moest daar door » met die Gadareenfchië” feize, welke > eene wvoornaaime herre is, waar op, > hier de fehikking der gevallen dragit’, „alles in de war geraaken enz. enz.” Zijn Wel Eerw- oordeelt duss: ”*dat s daar hp” alles in er war geraakt ES) zijn= (p) Zie ook ID. II H. s 6. (nt 324 ZOO A 'S GRAVEZANDE OVER EENE » Zijnde: de famenflemminge der Euän= gelie gefchiedenisfen geen ongeluk- », kiger dotgeval heeft ondergaan , dan ‚het doordringen van deeze handtaste- lijke. dwaalingen,- En dat de ontdek- king daar van, aan zijn Wel Eerw. „de, SLEUTEL ‚had in de hand gegee- » ven, om het eenftemmig verhaal ».der;Euängelisten, dat hier (naar zijn ». Wel. Eerw. meening) wast zat, ge- „lukkig te redden (q)” - … Ten.aanzien van die eerfte dwaaling wordt 6.7. gemeld, dat zijn Wel Eerw. (zoo hij’ dacht), onwederleglijk had be- weezen: ”dat Levi dezelfde zij met -Lebbeus; en dat Mattheus dezelfde niet zij met Levi,” „En.met opzigt-tot de tweede dwaa- ling-: willende dat de Stad, daar Jefus kwam,na de Gergefeenfche reis, Mat- theus 9: 1, Kapernaum zoude geweest zijn; deeze hield zijn Wel Eerw.6. 8. voor eenen aanmerkelijken misflag in de Aardklootkunde. Want de geleerde Schrijver meende in tegendeel 6, 1o. » dat het Nazaret was, vijf uuren van. -Kapernaum naar het westen.” Zijne FCa CID. IE Verhand. L Hoofdft. S. 2—6, bla 317324 SCHIJNSTRIJD IN MATTH, IX: 1--26. 301 redenen, die men bl. IX— in het werk breder kan nazien, koomen hierop neder. (1) ”Wijl die Stad daar Cg: » rt bij Mattheus, uitdrukkelijk zijn » Stad wordt genoemd. Stellende dat » dit niet was Kapernaum , maar Naza- ret; het geen met redenen wordt be- » kleed.” (2) Wijders ”dat noch-Mar- » cus noch Lucas zeggen”: dat Jefus, onmiddelijk na de Gadareenfche reisy te Kapernaum zij gekoomen, maar wel dat hij bij de zee was; het geen ookval- daar wordt beredeneerd. En bij die gelegenheid. heeft zijn Wel Eerw. een bijzonder begrip geöpperd, dat-de Overfte Jaïrus aan het flrand bij Jefus zij gekoomen, en met Jefus te fcheep, langs den Oosterkifon naar Nazaret zij gevaaren. Dit beweerende, dewijl Marcus CG. 5: 24; fchrijft: En-hij-ging met hem, dat zijn zoude, Hij (Jaïrus) wertrok met HEM, (te weten Je/us) van den Zeekant naar Nazaret. “(3) Dat » indien Jefus- onmiddelijk: na zijn » Overzeefche reis. te Kapernaum was gekoomen, geleegen aande Zee „> van. Tiberias, „het niet gemaklijk te begrijpen valt, hoe alle die gevallen, » het ge/prek met Jaïrus ; de geneezing ebr een Nik $03 PA. 'S GRAVEZANDE OVER EENE der bloedvloijende vrouwe; de na: dere vijding uit Jaïrus huis, dat zijne dochter geftorven was; het antwoord „ van Jefus, konnen gebeurd zijn , tus- » fchen het witffappen uit het fchip, en. het koomen in het huis van den Over- ften te Kapernaum (r). — En ’er ». meer tijd en ruimer plaats moest ge- » fteld worden, om alle de bedrijven » wel te- doen fchaveelen; dan ’er tus- fchen het uittreeden uit het fchip, „en het intreeden in de poorte van Kapernaum, met mogelijkheid val- len kan. (4) Dat al kon men het » vinden met de Aardklootkunde, men echter lang na niet zoude klaar » Zijn met de tijdreekenkunde. Om » dat Mattheus de gevallen verhaalt, » als gebeurd na, en Marcus en Lucas als gefchied woor de Gergefeenfche » reis (s)” Zijn Wel Eerw. befluit dit met ’er bij te voegen: ”Ik zie geen kans ,om dit met malkanderen te ver. » effenen: maar ftelt men, dat Jefus flad, daar hij kwam, onmiddelijk na de Overzeefche reis, Nazaret, en » de geneezing van den geraakten, pe | ” UE (r) Bladz, XII der Inleidinge. {s) Bladz. XIII, _ SCHIJNSTRIJD IN-MATTH, IX: t--26, 303 5 de Straat wan de flad Nazaret, ver- » fchillend zij van de geneezing des ge- » raakten, die door het dak wierd » neergelaten te Kapernaum, een ge- » ruimen 4ijd te vooren ; begrijpt men, “dat. Mattheus en Lewi, twee verfchil- » ende menfchen, en derzelver roepin- » gen twee werfchillende roepingen zijn » geweest, in werfchillende tijden en » plaatfen voorgevallen, dan HAAKT » HET. NERGENS, maar Joopé overal, » (zoo veel zijn Eerw. zien kon,) ge- » maklijk genoeg flos.” Ten flot volgt noch 6. 11, ”Zijn, die twee ftellingen _» betoogd, zoo mag men niet alleen, »- maar men moet al het andere, dat „hier van afbangt , naar deeze gronden p fchikken.” | „lln „6. 32. Dus heb ik, fchoon met ee- nige bekortinge, het begrip van den Geleerden Schrijver, het geen hij in het beloop der Jaarboeken -overa/ doet doorftraalen , opgegeeven; als mede het gewigt doen opmerken; het geen zijn Wel Eerw. daar aan hing, om te konnen koomen, tot eene welvloeijende | zoermnbeincijg der Euängelie verhaa- en. B Rae nr Ws $. 33. Nu zij het mij vergund ; mij: BOA As 'S GRAVEZANDE OVER EENR 304 À | mijne bedenkingen daar over „zoo kort en duidelijk ik zal’ konnen, voor te draagen, « ve Ô 6. 34. - Voor eerst bleek het te voo- ren (6. 6.), dat zijn: Wel Eerw. derde grondregel- door mij wierd aan- en overgenomen: dat ik’ dienvolgens oor- deelde ‚dat de fchakeling van wijf ge- wallen bij Matth. 9: 1r—=17 , Marc. 2: 1 22 en Luc.5: 1739 ; juist DEZELFDE waare” ‘De Heer scrUTTE ftemde toe (t),‚ dat ’er wel zulk een volgreeks SCHEEN te zijn, in die gevallen :-doch zijn Wel Eerw. ontkende bet DAADELIJK ZIJN, en zonderde daarom peeze fcha- keling van gevallen van dien grondregel- uit. En om welke -rédenen? Het zijn die, welke uit het I D. bl. 345 en- 346; alreeds 6. 29. bl. 297 , zijn opgegeeven, De eerfte was uit de Zijdreekeninge ont= leend: ‘om dat Marcus zijne fchakeling verhaalt. woor de -Gadareenfche reis, maar Mattheus na die reis; derhalven (oordeelt zijn Eerw.) kan het dezelfde fchakeling niet zijn, hoe zeer zij zulks fchijnt te zijn. Dit vertoont, in den: eerften” opflag, een onlórbaare knoop; maar laat ons de onderflelling te baate nee: (&)' ID. bl. 407 en 408, " SCHIJNSTRIJD IN MATTE. bi: 1-ô6. 308 neemen, die ik te vooren, als het begrip van de Heeten BURMÁN ; HÁRTMAN en DODDRIDGE, Op ’t een van AUGUS- TINUS en CHEMNITIUS, hebbe opgegees ven; dât de roeping eens Tollenaars ; en de maaltijd aan deszelfs huis, niet op één en denzelfden dag zij gefchied; dan volgt daar úit, dat dezelve geen wolftrekt onmiddelijke tijdhegting met el- kander hebben, offchoon zij, ná ele kander, onmiddelijk zijn geboekt. En nader ingezien zijnde, blijkt genoeg- zaam klaar, (volgens 6. 18—23.) voor eerst dat men twee kleiner gefchiedfcha- kels heeft; die als betrekking tot elkan- deren hebbende, eene grootere fchake- . ding uitmaaken. Dat de eerffe derzel- ve de geneezing van den gerâakten, _en de roeping des Tollenaars; en dus het woorfte gedeelte van de t'faamenge- voegde verhaalen , (volgens Marcus 2: I==14) VOOR de Gadareenfche reis zij gebeurd; maar dat de tweede fchake-= ling, bevattende den maaftijd, en de hr ‚ (onder welkers tweede Jaïrus zich opdeed) NA de Gadareeníche reis zij voorgevallen, zoo als het door Mattheus ook aldaar is geplaatst. En (zoo het mij toefchijnt) wordt daar „Kill. DEEL, V door 306 A. ’s GRAVEZANDE OVER EENE « door deeze Knoop, die onoplosbaar voor- kwam, ligtelijk losgemaakt. 9. 35. Dit middel van oplosfinge ge- bruikt zijnde, is ’er ook in Marcus -gee- ne. verfchikking van de Gadareeníche reis nodig. „En Zucas ftemt dan met Marcus en Mattheus beide , volmaakt overeen. 6. 36. Doch hier is iets anders dat de aandacht bijzonder naar zich:trekt, zijnde het begrip van den Heer scHuT= TE, dat Mattheus fchrijvende H. g:1* En in.bet fchip gegaan zijnde, voer hiy over ende kwam IN ZIJNE STAD, daar door niet verftaan hebbe KAPERNAUM, zoo als de meeste uitleggers tot hier toe gedacht hadden; in onderftellinge, dat Mattheus en Marcus, zoo wel als Lucas van dezelfde zaaken, alle -ge- beurd op denzelfden tijd en plaats fpraken. Maar dat Mattheus, door zijne Stad, verftaan hebbe Nazaret; en dus dat alles, wat bij dien Euänge- list vs, 1—18 voorkoomt, behoorde tot „Nazaret , als aldaar gebeurd, en ge- heel in plaats en tijd waare onderfcheiden, van de verhaalen van Marcus en Lu- cas, die in tijd vroeger zijn zouden, en in Kapernaum zouden zijn vaat) En. SCHIJNSTRIJD IN MATT, is Ie-D6, SDP ler, Dat nu dit begrip nopens: Nazaa rely,” door zijn „Wel: Eerw; vanhet. grootfte gewigt geächt is, en als een fleutel der oplosfinge van zwaatigheden; zoo wel als-het middel tot:het opmaa= ken eener welwloeijende overeenflemmin: ge is befchouwd, kan worden: opge* maakt, uit het geene hier boven (6 305 en 31.), fchoon bekort , met des Schrije vers eigen woorden (zoo veel mogelijk) dstuitgetrokken,) : stiit oh -n Lw 6. 37. Het belang der geregelde overeenfterhminge vordert .derhalven; dat wij de opgegeevene gronden voor dat begrip wat dieper inzien, en over- wegen, Zij zijn uitde Inleidinge voor het ID; der H. Jaarboeken, bl, IX 6, 1o.opgegeeven, 6.-31, pf 206. 38. De eerfle- was: die Stad wordt daar’ uitdrukkelijk „zijne STAD „genoemd. Dit was (zegt de Schrijver) niet Kapernaum, maar Nazaret. … Ik fta toe, Mattheus hoemt de Stad ‘daar Jefus kwam, zijne Stad, eigentlijk fchrijft hij: Hij kwam éi Tnv ia near, tot of in zijn eigen Stad; zonder den naam van die Stad te noemen, Hoe zal men nu dien naam kennen? Alreeds edn 2 ee= 308 A. ’s GRAVEZANDE OVER EENÉ … » eenigzins uit Matth: 8: 33 en 34; bij: tegenftelling ; want als men terug ziet; op het voorige van Mattheus, in het ôfte- Hoofddeel, was Jefus vs. 5—17; in en bij Kapernaum, en van daar vs, 18 27; overgevaaren-naar devandere zijde der Galileefche zee, in het Land der Gergefeenen, daar hij twee bezetenen verloste van Duivelen , die in de kud- de zwijnen, „daar weidende voeren 4 welke van de fteilte af in zee ftorten= de, in het waterftierven. Het gevolg was, die-de-kudde weidden zijn ge- vlugt; en als zij in de Stad (te weeten der Gergefeenen) gekoomen waren, boodfchapten zij alle [deeze] dingen, ende wat. den bezetenen gefchied was, Ende ziet de geheele Stad ging uit Jefus te gemet; (dat is de inwooners van de Stad der Gergefeenen). En als zij hem zagen, baden zij, dat hij uit haa- re Landpaale: wilde vertrekken; (en dus in hunne Stad niet koomen) vs. 33 en 34. Waar op Jefus in het íchip gegaan zijnde, woer hij over: [de Ga- lileefche zee} ende kwam in ZIJNE Stad, (of zIJN EIGEN Stad). Welke EIGEN STAD van Jefus, dus flaat tegen OVER SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IX: 1“-26. 309 OVER de Stad der GERGESEENEN, waar in men hem niet had begeerd te ont fangen (u). | 6. 39. Maar om nader te koomen; de Wel Eerw. Heer scuuTTE fchreef: nopens die woorden: zijne Stad, ”Dit » was niet Kapernaum maar Nazaret”, Doch, naar het mij voorkoomt, zou- de ik dit omkeeren, en zeggen: DIT WAS NIET NAZARET ; MAAR KAPERNA= UM. De reden daar voor is zeer duide- lijk uit Mattheus op te maaken (v). Want in het 4de Hoofddeel {taat vs, 12, dat Jefus gehoord hebbende, dat Jos hannes was overgeleverd, wedergekeerd is naar Galileen; en vs. 13, dat hij Na- … zaret werlaaten hebbende, is KOOMEN WOONEN (w) Mbv nardunoer éig te Ka- EE V3 pers 4 (u) Deeze duidelijke tegenoverftelling ‚ fchijnt de Oudvader AucusTiNus niet te hebben opgemerkt, als hij tegen: HIERONYMUS, die ook aan NAZARET dacht beweerde, dat het Kapernaum was, doch ftond ver- ‚ legen met de. reden, waarom dezelve Jefus eigen frad genoemd werd; zoo heeft ook creMNiTIus tn Har- monia pag. 719, die tegenftelling niet gemeld (V) "CHRYSOSTOMUS is hier in voor lang voorge- gaan. Zie CHEMNITIUS in Harmonia pag. 709 a. ‚(W). WOONEN. Zoo ftaat van Abraham, Hand, 7: a; en van de Volken in Samaria, 2 Kon. 17: 24 Zie CHEMNITIUS pag. 294 „ lib. cit. SIO- A. °s CRAVEZANDE OVER EENE pernoum, gelegen aan de zee, in de Landpale van Zebulon en Nephtalim ; en wel ter vervulling van Jefaias God- Jpraake, aldaâär vs, 14—16, aangetrok- ken, Van GC. 4: 13 af, tot het einde van het 8fte Hoofdftuk toe, is geen de minfle aanleiding, dat Jefus de woon- plaats Kapernaum weer zoude hebben verlaaten, en zijn verblijf andermaal te Nazare: hebben genoomen ; want fchoon Nazaret de Stad was zijner op- woedinge, zij was het nu niet meer van zijn verblijf, Mattheus íchreef duide- lijk, das hij Nazaret VERLIET . en KWAM WOONEN #e Kapernaum of tot «ig. Waarom hij nu Nazaret verliet? tee- kende Lucas aan H. 4: 29, om dat zij op zijn Leven toeleiden, willende hem wan de fleilte werpen, En om welke redenen, hij Kapernaum ter wooning verkoos? teekende Mattheus aan, (ge- lijk even is gezegd) H. 4: 14—16, ter vervulling der God/praake van Jefaias, H.8: 23 eng: 1. Dies is het zeer na- tuurlijk, te begrijpen, dat daar men Jefus in de Stad der Gergefeenen niet wilde ontfangen H, 8: 34, hij te rug waa- rende kwam in ZIJN EIGEN STAD, daar hij nu zijn gewoon verblijf had, en wel- @ Ard e \ _SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IX: I=*26, 31E’ ke naar Matth. 4: 13, was Kapernaum gelegen aan de zee van Galileen. 6. 40. Evenwel zijn Wel Eerw. kiest Nazaret, en geeft voor reden ”dat Nazaret beftendig wordt befchree- » ven als zijn Stad, daar zijne Ouders » hun buis hadden ftaan, daar hij op- » gevoed was, daar hij het grootfie gee. deelte wan zijn Leven woonde, daar » hij den naam Nazarener van kreeg, ss en Jefus van Nazaret heette.” Waar Op ik aanmerke: alles wat hier van zijn ouders huis „ zijne opvoeding, het grootfte gedeelte van zijn leven, voor zijne inhuldiging in zijn ampt, en het verkrijgen van den naam Nazarener, en Jefus van Nazaret wordt gezegd, {tem ik volvaardig toe, en in zoo verre konde-Nazaret wel eer zijne Stad hee- ten. „Maar het gevolg gaat niet door; want dit was wel eer, doch nu nief meer , dewijl hij van woonplaats was weranderd, Boven dien dat Nazaret, zoo als zijn Kerw. wil, 1 D, Inleid. 6. 10, bl, g. beftendig zoude worden be- fchreven, als ZIJNE STAD, en dus bui- ten-deeze plaats, (die nu in werfchil is), ergens zoo zoude worden genoemd. doorde Euängelisten, is mij niet bekend, V4 Want 312 A. ’SGRAVEZANDE OVER EENE Want ik weet mij niet te herinneren 5 dat behalven deeze plaats van Matth. ó: 1’ , ergens de fpreekwijze vän ZIJNE , of. ZIJN EIGEN STAD, bij de Kuängelisten’ voorkoomt, ten opzigte van deù Meis land. Jefus. Alleen wordt de uitdruka king eigen Stad gebruikt, in een geheel. ander geval, Luc, 2: 3, van de gee- nen, die gingen om befebreven te wor dens een iegelijk naar zijn eigen Stad, ëis Tv idlav onw, het geen bier. geen betrekking heeft. Perhalven zoo men zegt, dat de woorden eigen Stad, van Kapernaum, op andere plaatfen niet worden gebruikt, uit die redeneeringe niets kan worden afgeleid, dewijl ‘die woorden, zoo weinig omtrent Nazaret ;, als omtrent Kapernaum, met opzigt van Jefus ‚buiten Matth. 9: 1" ergens wor= den gebezigd ; ja zelvs NERGENS VOOR- KOOMEN , dan-bij Matth, 9: 1? en Luc. pr bed. PDR AA Ti ven ee lS A 2 "6. 41. Het is waar, Nazaret hiet de Stad wan zijne Ouders, Matth. 2: 23 en Luc. 2: 39." Jefus wordt genoemd de Zoone Fofepbs', van Nazaret, Joh. 1: 46; ook wordt Matth; 13: 54 en Marc. 6: 1 (x), zijn Vaderland genoemd, ik B te von it te EN otd (x) Vergel. II D. bl. 46 en 47, OE SCHIJNSTRIJD IN MATTE, IX? I--26, 313 ‘waarin Nazaret: lag, en met reden; uit hoofde van het verbiijf zijner Ou deren, en: van zijn ftille huis leven, woor zijne openbaaringe aan de Wereld. Ja het is'ook waar, dat de Stad Naza= ret, als zijn Vaderland , wordt overges fteld,-tegen Kapernaum, Luc. 4: 16, 23 en'24. Doch dat-alles beflist niets, in opzigt tot Matth. 9: 12 « Wijl Jefus- zoen Luc. 4: 16, 23 en:24, noch zijne wooning niet te Kapernaum had ge- noomen, fchoon' hij ‘er wel was-ges weest „doch niet weel dagen. gebleven; Joh. 2: 12. Maar ## DEEZER tijd had Jefus Nazaret reeds werlaaten, en het zelve, niet: meer. gehouden. tot de plaats van zijne wooninge, die hijnu te Kapernaum had genoomen; zoo als te vooren uit het 29 en 3ofte vers, van dat zelfde 4de Hoofddeel van Lucas, reeds is gebleeken ; hebbende Jefus niet flegts, voor eenigen tijd aldaar zijn in- trek genoomen, maar fchijnt #elkens aldaar zich te hebben onthouden; dies Kapernaum ééne van die Steden was, daar zijne Krachten het meest gedaan waaren, Matth. 11: 19, 23 en 24. En mogelijk was zijn gewoon verblijf te Ka- pernauin de reden, dat hij aldaar de € 314 AS GRAVEZANDE OVER EENE: Didrachmen. betaalde (y), Matth. 17: 24, nevens Petrus, wiens Vrouws Moes der aldaar woonde, Luc. 4: 38. 6.42. Als eene tweede reden, waar- om-Matth. 9: 1% niet op Kapernaùüm zoude zien, gaf zijn. Wel Eerw. op: „dat.noch Marcus noch Lucas zeg- gen, dat Jefus onmiddelijk -na de Gadareenfche reis, te Kapernaum zij gekoomen. Zelvs geen enkel woord van Kapernaum. fpreeken; maar alleen verhaalen dat hij bij de »zee was, zonder te bepaalen de juiste plaats. waar.” Dit kan niet ontkend worden. Ik ftem gereedelijk toe, dat Marcus (z) alleen noemt: de andere zij: de der zee, zijnde buiten allen twijffel de westzijde. / 9. 43, Maar de groote vraag is ; of die plaats niet eenigzins kan bepaald wórden? De Wel Eerw. Schrijver, laat zich daar over dus uit (a), *dat het Ie 5) hem 3 Bi Maren 3 5 ns haar Farid zoe Terus we. derom in,het.fchip overgevaaren was aan de andere zijde, vergaderde een groote fchare bij hem, ende hij was ‘hij de Zee. En Lucas fchrijft H. 8: 40. Ende het gefchiedde als Jefus wederkeerde „ dat hem de fchare'ontfing ‚ want zij waaren alle heus verwachs tende. (2) ID. Inleid. S. zo.ble zo, ee ESE SCHIJNSTEIJD IN WATTHe IR: 1-b6. ‘BrS ss hem zeer waarfchijnlijk vootkoomt;, „bende digt bij het dorpje. Daberah, »-waards, niet verre-van Nazaret, en „loopende gedeeltelijk naar het wes- p-ten, gedeeltelijk naar het oosten). „Langs deeze beek (fchrijft zijn Wel » Eerw.) vertrekt nier de Heiland van de Galileefche zee, naar zijne Stad » Nazaret.” ‘Dewijl nu Marcus, daar hij van Jefus zegt dat hij bij de zee was, terftond. daar op. laat volgen vs, 22, Ende ziet daar kwam een van de Over- flen. der Synagoge met naame Jaïrus, biddende om -hulp voor zijn dochter, zeg- gende vs, 23. Ik bidde u, dat gij koomt, ende de handen op haar legt, op dat zij behouden worde,-en zij zal leven. En dat daar op terftond volgt vs. 24. „ENDE HIJ GING MET HEM, en een groote fechare volgde hem en zij verdrongen hem “enz, (b). „Zoo heeft zijn Wel Eerw. de woorden van Marcus: Ende hij ging 05 mét (b) 1D, Inleid. bl. X en XI; II D. bl. zo, 316 A. ’S GRAVEZANDE OVER EENE met hem,-in het grieksch: ua: dmijn9e Mer durë vertaald: Zn hij vertrok mes Hem; dat is: En Jaïrus vertrok: met jesus. Of-ging weg met hem, volgens het gewoon gebruik van het woord dméoysoSa , dat niet blootelijk zegt gaan, maar weg gaan. Maar waar na toe? niet (naar zijn Wel Eerw. gevoe- len) dat Fefus met Jaïrus van het ftrand in Kapernaum kwam, daar zijn doch- ter lag; maar dat Jairus met Jefus van het ftrand wechging (Cc). e weten dat Jefus met {poed ftapte of te » fcheep ging naar Nazaret, en dat » de Overfte met hem” Jefus, der- waards reisde, en dat Jelus daar te Nazaret den geraakten Matth. 9: 18, zoude hebben geneezen, den /abbath hebben door gebragt, en des anderen daags Mattheus, niet ver van Nazaret geroepen hebben, om hem te volgen, en vervolgens bij deezen nieuwen Apos- tel hebben gegeeten; wanneer aldaar te Nazaret de gefprekken met de Pha- rifeen en Leerlingen van Johannes, zouden zijn- voorgevallen, volgens Matth. 9: 917. Dat Jaïrus die met Jefus ging, naar Nazaret, niet bij hem Se zous (ce) KD, bl. 71, f SCHIJNSTRIJD, IN -MATTHe IX 1*=26, 317 koude zijn gebleven, maar naar Ka- pernaum bij zijne zieke dochtér te rug gegaan zijn, daar hem ook.het ampt van Synagoog opziender tegen den Sabbath riep. Middelerwijl zou Jaïrus kind zijn-geftorven. De, vader. (vol- gens. die zelfde onderftelling), met {poed.zijn gevloogen naar, Jelus, die in het Tolhuis -bij Nazaret was, en geklaagd hebben: mijne dochter is ge- florven! en gebeden dat Jefus haar wil- de doen herleeven; dit zou de Hei- land gehoord hebben Pp het oogen= blik dat hij noch, met Johannes Leer- lingen bij het Tolhuis te Nazaret ge= Íprooken had, „En toen zijn opgeftaan en hem gevolgd hebben, met zijne eerlingen naar Kapernaum,. Zoen zoude ’er in den drang van menfchen, niet verre, zoo het fchijnt van. Kaper- naum, een. Vrouw die 12 jaarén den vloed des.bloeds gehad hadde, -en on- geneeslijk was, zijn gekoomen, enz, enz. Dit is de Hoofdfom van het geen an de Jaarboeken als waarfchijnelijk wordt. opgegeeven; waar uit blijkt, „dat naar die gedachtèên, in het Euän- gelium van Marcus H. 5: 24, tusfchen ‚de woorden: Ende Hij ging met hem, dn en 318 A. ’SGRÁVEZANDE ÓVER ÊENE °° en eene groote fchare volgde hem; — EN de woofden: ende’ zij. VERDRONGEN hem, ende-een zeker Vrouwe enz. De uit en thuis reis van Jefus naar Nazas ret, en de herhaalde reizen van Jaïrus, eerst met, en daar na tot Fefus moeten zijn voorgevallen, en worden: inges fchooven, in een tijd verloop: van drie « dagen, ‘daar nochtans de EENvOUWI GE LEEZING vän Marcus 5: 24; dien grooten tusfchenftand van tijd’, niet lige zoude doen verwachten. led 6. 43: Over deeze reistogten van Jefus en Jaïrus, zal ik geen aanmerkin- en maaken. Zij rusten op het begrip deels dat de woorden Matth. 9: 1“ zij- ne Stad, zien op Nazaret; "deels dat de fchakeling Matth.-g: Ten 617,’ on- derfcheiden zij van Mare. 2: 1—22 eù Luc. 5: 1739. En deels dat zoo men deeze gevallen ftelt dezelfde” te zijn, ’er geen mogelijkheid op is, om de t'famenftemming der Euängelisten, behoudens de tijdorde te vinden (d). Terwijl ondertusfchen (mijns oordeels) de Euängelisten, van deeze reistogten zwijgen, en dezelve alleen eene vrucht is van enkele onderftellinge, | 9. 44. Cd) U D. bl. 47. SCHIJNSTRIJD IN MATTH IX: 126. 319 6.” 44. - Maar ik geef aan het oordeel van. onzijdige Bijbelonderzoekeren in overweeging ‚ „of men: het: wiideriken deezero Reistogten. (waar van desEuän- gelisten zwijgen) wel: nodig. heeft? en of de #faamen(ternming der. Euärigelisten niet zeer gereedelijk is te vinden,’ al- leenlijk door-behulp wan die éénzoen eenvauwige onder ftellinge , dat-de: maalijd bij den =Tollenaar „niet te gelijk: met, de roepinge, maar laater, en wel eerst na.de Gergezeenfche reize zij voordé- vallen, doch de roeping voor dezelvel® (6. 6)! “En of men op'die onderftelling bouwende, het beloop van zaaken niet zeer. eenvouwig dus kan befchouwen: Dat Jefus, in het Land der Gergefec- nen in het {chip gegaan zijnde; wedet- om is overgevaaren aan-de andere;-dät is de westzijde der zee, en zoo weder gekoomen in of tot zijne Srad,-dat ís Kapernaum, daar hij zijn verblijf. ge- noomen had, (Matth. 9: 17 } doch zoo , dat hij niet terffond bij zijne aari- _komst zich in de Stad begaf, maar aan de zee; daar een groote íchare bij hem vergaderde, die hem ontfing, om ‘dat zij alle waaren hem verwachtende. Luc, 8: 40, vergel, Marc, 5: 21, En waare om? g2o CA, ’s GRAVEZANDE OVER BENE: om? zoo ik vermoede ; om. dat de Pé? roepen Zollenaar , voor Jefüs een groo» ten Maaltijd. in: zijn huis bereid-had; daar:eene groote. fchare van T ollenaa- ren“en anderen met hém zou aanziften; dat hij-Jefus zal genoodigd en gewacht hebben tot den Maaltijd. Deeze-Maal- tijd fchijnt gehouden te zijn in zijn huis aan den zeekant, dus buiten-de Stad; want ook in het gaan waar de zee; had Jefus (toen de geraakte was geneezen) „Marc, 2: 1—12 voorbijgaande, Levi uit het tolhuis geroepen; vs. 13. ls Geduurende den Maaltijd vallen dè gefprekken voor ; eerst met de Phari- zeen over het eeten met Zollenaaren en Zondaaren, daar na met-fobannies Leerlingen, over het wasten ; en áls hij deeze-dingen fprak, zijnde aan den Maal- tijd, bij Kapernaum; in het huis des \Yollenaars bij de zee, ziet een Overfte kwam, te weeten een Overfle der Sy- nagoge van Kapernaum „ genaamd Jaï- Tus, wiel aan zijne voeten en aanbad hem; te kennen geevende den (faaf - wan zijn Doehterken; hem biddende, dat hij in zijn huis wilde koomen, de hand op haar leggende, op dat zij be- houden wierde, vertrouwende , dat zij f zou SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IX: 1-=86. ‘got zoude Leven. Jefus (van den Maaltijd) opgeftaan zijnde, ging met hem weg uit het huis van Levi, en wolgde Jar rus (e) (naar zijn huis in Kapernaum) met zijne discipulen, verzeld van eene groote, hem verdringende fchaare; onder “welk gedrang, de twaalf jaarig kranke vrouw, zich verftoutte Jefus aan te raaken, en ter{tond geneezen werd; waar op de Bood/thap koomt uit Jaïrus huis, dat daadelijk zijne dochter was „overleden, het geen voorts van de op- wekking wordt achtervolgd, Hier uit ziet men, dat zoo ’er twsfchen tijd er- kend wordt, tusfchen de roeping ven den Maaltijd, de tijdorde wel is te vin- den, en het gaan van des Tollenaars huis van de zee, naar het huis van Jaï- rus in de Stad, tijd genoeg laat, om het geen tusfchen beide omtrent de kran- XIII, DEEL. X …_ ke £e) Dit blijkt allerduidelijkst, nit Marc. 5:54. En Hij (Jefus) ging, met hem CJaïrus) weg , [naar het huis van Jaîrus] en een groote Jcharé volgde HEM, en verdrongen HEM, enz. Doch ‘naar de bevarting van den Heer scnurre is de zin dus: Len hij CJairus) Zing met Hem (Jefus) weg; [van,de Zee ‘te {che p naa Nazatet, bleef daâr tot den derden dag, en teis- de, op de herhaalde komst van Jaïrus , weer van.Nae zaret naar Kapernaum;] en een groote [thare volgde hem, en toen op den derden dag, bij het wederkoos men zoude dit verdringen , eerst zijn gebeurd. 22 ‘A. 'S GRAVEZANDE OVER EENE 3 ke vrouw gebeurde, te konnen bevat- ten. 6. 45. Tegen deeze natuurlijke fchike king ‚, doet zich noch verder zwarigheid op: om dat men blijft meenen, dat hier MEER tijd werd vereischt (f). Wantmen vraagt: ”hoe MATTHEUS den Overften » Jaïrus tot den Heiland konde doen » zeggen: Mijn Dochter IS nu TER- 3 STOND GESTORVEN! maar kom en leg s de band op haar en zij zal leven, — » Daar hij alleen zoude gezegd heb- »„ ben, volgens MARKUS: Mijn Doeh- » terken is in haar UITERSTE! ik bid u, >> dat gij komt en de handen op haar legt, »> op dat zij behouden worde, en zij zal » Leven” Gelijk ook Lucas verhaalt, dat zij op haar flerven lag, toen Jairus zelf bijJefus kwam, doch dat naderhand ‘er eenigen uit Jaïrus huis, kwamen die de tijding bragten, dat zij overleden was? Eene vraag, welke alleen dient om de onderftelling te beweeren, dat Jaïrus zweemaal Jefus hebbe aangefprooken, gens (volgens Marcus en Lucas) bij de zee; doch dat Jefus toen niet bewillige de, maar naar Nazaret ging te fcheep, en Jairus met hem, terwijl de dochter noch (B) 1D. Indeid. bl, Xl en XU, SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IX: I--26. 323 noch op het uiterfte lag; en ten twees demaal 3 dagen daar na te Nazaret, volgens Matth. 9: 18, als zij reeds was geflorven. 9. 46. De oplosfing deezer zwaarig= heid kan gefchieden, door op te mers ken, dat over het gemeen, Mattheus in het verhaal der verfcheide gevallen, in zijn gde Hoofddeel, doorgaans veel korter is dan de andere Euängelisten. Marcus H. 2 en 5 en Lucas H. 5 en 8: Maar in het bijzonder nopens dit geval, dat Mattheus het geheele verhaal van de opwekkinge der Dochter des Over- ften, en de geneezinge der Bloedvloeis jende, heeft bevat {legts in 8 werfen; waar toe Lucas ’er 16 en Marcus wel 22 heeft befteed; en dus dat hij alles zeer kort, en alleen ten aanzien van het weezen der zaake heeft behandeld, zonder bijzondere omftandigbeden te melden. 6. 47. Wanneer men nu in acht neemt, dat Marcus'en Lucas twee voor= Hellen opgeeven, eerft het verzoek van den Overiten aan Jefus, te kennen gee- vende den (laat zijner dochter, als in oogenbliklijke daodsnood; en daar op ten tweeden de boodfchap van Jaïrus huis- ND X 2 Gee 324 «A, 'S GRAVEZANDE OVER EENE genooten, het daadelijk overlijden der dochter aankondigende; Maar dat Mattheus, alles kort behandelende, de geheele zaak in eens verhaalt; zoo, dat hij alleen bet verzoek van den Overften, en de reden daar van opgeeft, en zwijgt van de nadere boodfchap door de Huisgenooten, dan zal ’er weinig wer- Jcheidenheid overblijven. En mogelijk zoude eene naauwkeurige overweging der uitdrukkingen (9), in den grond- text … (8) vITDRUKKINGEN. Bij Marcus 5: 23, zegt Ja- ITUS , Tò buydreióv ua ècydrwe Eger. Verfta bij uitlaating geuvrov zich zelve. (Zoo als men bij r. Bos de Zl/ipfe Bominum , in Eger cum adverbio conf?ructo , Ls: 36 » meer voorbeelden vindt). Mijn Dochterken heeft zich op het uiterst. De onzen vloeibaarder: is ir haar uiterfte. Maar Lucas verhaalt. H. 5: 42. Want hem was (of hij had) een dachterken van twaalf jaa- Ten, wàr Lury dmédvuoney , (in imperfecto) en zij flierf. Daar de onzen hebben vertaald: Zn deeze lag: op haar flerven. Welligt, dat zij gevolgd hebben, het Handfchrift van camBRIDGE, het welk geza pleeg te bezitten , het geen leest dmobvúorgoa: Zij was frerven- de. Waar op dan de boodfekap, uit des Overftens huis koomende , aankondigde zé9yyvev Luc. 8: 49» Of drébuve, Marc. 5: 35. En zoo wil men ook, dat Mat- theus verhaal, H. 9: 18, den Overften , tot Jetus, nopens het overlijden zijner Dochter, als reeds in den voorleden tijd gebeurd, {preekende zoude invoeren: Mijn Dochter is nu terftond- geftorven. Dus hebben het de onzen opgevat. … Maar zegt Mattheus dit wel? zijn verhaal voert. den Overften in, zeggende: úSuydrug ue ders éréhevoe Nu merke ik aan, 1. Dat ie “Tl SCHIJNSTRIJD. IN MATTH. IX: 1--26. 325 text, doen befpeuren, dat het verfchil van Mattheus verhaal , met ‘dat van Marcus en Lucas minder is, dan men uit onze overzettinge , in den eerften opflag zoude opmaaken; ja zelvs, dat het verfchil geheel zoude verdwijnen: Aangezien het fchijnt, dat als men Mattheus wel inziet, hij niet meer dan de andere Euängelisten zegt, te wee- ten: dat zijne dochter nu flierf, of bee zig was met flerven. Ó. 48. Hier uit zoude volgen. Dat ‘er geen tijdverloop behoeft gefteld te X 3 | wors gert alleen zegt nw, en aanduïdt het tegenwoordige: en niet behoeft vertaald te worden uu terffond, als waare het seeds voorleden. 2. éréhevoe, {taat in, den Aöristus primus of eerffen onbepaalden tifd , welke niet alleen in het voorledene wordt gebruikt, maar ook in den tegenwoordigen „ den Ónvolmaakten.… ja zelfs in den toekoomenden tijd; zoo als Wigerus de Idiotismis L. Grasce, c. V. f. LIL p. m. pag. 136, onder anderen uit Matth. 32 17, daar de Aör. r éudóuuoa den. tegenwoordigen tijd: ik heb welbehagen, aan- duidt. En cur. sTockius in Znterpr. Gr. N.T- in ddiotismis Graeci textus CIV. S. 67. p. 61, dit met voorbeelden ftaaven. Dus-zegt der: éréreuoe, alleen mijne Dochter fPerft nu, of is thans ophet oogenblik bezig met fferven. En dan is het vefhaal van Mat- theus, juist het zelfde met Marcus én Lucas. Op dezelfde wijze dacht ook MACKNIeHT in. Comment. Harmonico, F.J. [.-XXXV. p. 295 et 996, in note * In agone verfatur, of Filia mea, jam Mor tua est, coll. f. XXX. p. 260 not. * Mer, 326 A. 'sGRAVEZANDE OVER EENE worden, twsfchen het verhaal van Mar- _ecus en Lucas, en het verhaal van Mat- theus; dewijl t in het weezen, dezelf= de zaak bevat. Waar door dan ook de gedachte van eene reis naa Nazaret, zoo wel van Jaïrus als Jefus, haaren grond verliest. Insgelijks ook het be- grip van de twee onderfcheiden wastenda- gen der Jooden, op welke de swee maaltijden zouden zijn gehouden; de ééne vastendag wegens Mofes dood, den 19 Februarij, toen Jefus was te Kapernaum bij Levi; de andere over den dood van Eli, den 22 April, toen hij (zoo men wil) aanzat te Nazaret (h). Als mede de fchikkingen der Tijdreeke- ninge, die daar op zijn gebouwd. Ó. 49. Is het dan waarfchijnlijk ge- noeg, uit het gezegde, dat de wijf aan= eengefchakelde verhaalen, zoo van Mat- theus H. 9: 16—17, als van Marcus H. 2: 1—22 en Lucas H. 5: 17-39, dezelfde gevallen bevatten, en wel zoo dat de twee eerfte woor, doch de drie laatfte na de Gadareenfche reis zijn ge- beurd, en dat de komst des Overften, onmiddelijk aan het laatfte van deeze drie moet worden gehegt, te weten aan (h) Ä D, bl, 49% “ SCHIJNSTRIJD IN MATTH, IX: I--26. 827 aan het gefprek met Johannes Leerlin= gen, zoo zal ALLes zonder eenige wer- warring „ gevoeglijk in geregelde tijd- orde konnen afloopen. 9. so. Dan, ik herinner mij te voo- ren Ó. 12., noch één ftuk te hebben overgelaaten, het welk nu derhalven een woord tot opheldering vordert. Het heeft opzigt op den Tollenaar, _dien Jefus riep, en in wiens huis hij at. Volgens Mattheus, was het Mattheus zelf. Doch bij Marcus en Lucas, is de _ Naam Levi, een Zoon van Alpheus. 5. sr. Ik heb reeds opgemerkt, dat Sommigen deeze twee verfchillende naa- men, toepasfen op denzelfden man; zoo _ dat Mattheus ook Levi zoude hebben geheeten; dat dus Mattheus Vader 4/- pbeus waare geweest, en hij een Broe- der van Jacobus den Kleinen. Zoo den- ken de meesten der geenen, die deeze verhaalen voor dezelfde houden. 9. 52. Maar anderen, voornaamelijk, die de gevallen willen onderfcheiden, houden Mattheus voor eenen ANDEREN dan Levi; En Levi voor DENZELFDEN met Lebbeus, (een Apostel van Jefus, ook Lhaddeus genaamd, als mede Ju- _ das, Jacobi Broeder), en dus een Zoon % X 4: van 328 A, ’s GRAVEZANDE OVER EENE van dAlpheus; welken fommigen Ales Pas of Klopas noemen (i). De Wel Eerw, Heer scHuTTE ftaat, op den voorgang van THEODORUS DE HASE, met „andere. Geletterden in dat gevoelen, en geeft daar van uitvoerige redenen, inhet 1ffe Deel der H., Jaarboeken, zoo in de Anleidinge bl, IV=VIJI, 6. 7—g., als in het werk zelve, IÌl Verhand. 6, 25. bli 317—233. 9. 53. Ik kan mij wel vereenigen met dat begrip, waar van ik de redenen die daar zijn te vinden, niet zal her- haalen: Doch ik kan daarom noch niet te famenftemmen met het gevolg, dat ’er uit wordt afgeleid; dat gelijk de perfoonen verfchillen, ook de geva/- len zouden verfchillen, als behoorende tot onderfcheiden tijden en plaatfen (k). Want ik meen genoeg in het voorige gezegd te hebben, «om te doen zien, dat de verhaalen der geneezinge van den geraakten, en de roeping van den Tolienaar, behooren tot dezelfde | plaats, ) Alphens wordt zeer gemeenzaam door de uit- leggers voor denzelfden perfoen gehouden, met Ales pas of Klopas; waar over ik bij wijze van TOEGIFTE eenige Aanmerkingen zal aanvoegen, (k) LD, UI H, S. 6, bl, 323: SCHIJNSTRIJD IN MATTH, IX: I--26., 329 plaats, fchoon het eerfte in Kaperna= um gebeurde, doch:het andereveven _daar buitenaan den zeekant ; En tot den= zelfden tijd, na de Reiniging van: den Melaatfchen , en voor den togt naarhet - Land der Gergefeenen of Gadareenen. ‘Terwijl ook de maaltijd in Levi’s-huis „ zij gehouden bij Kapernaum daar ook Mattheus zal-zijn geweest, “>hoid «« "…6. 54. Maar vraagt welligt iemand, indien de perfoonen verfchillen:,- hoe kan het geval der voepinge zoo wel als __ van den maaltijd „ het zelfde zijn? Ik antwoorde , dat, zoo het mij toefchijnt, niet EEN, maar TWEE perfoqnen;, ter zelfder tijd zijn geroepen; waar van de een genaamd was Mattheus, en de an= der Levi, een Zoon van Alpbeus. En dat, Jefus naderhand, toen hij weder= kwam uithet Land der Gergefeenen , zij ter maaltijd onthaald in het: Huis, niet van MATTHEUS, (fchoon de ‘onzen het zoo begreepen; dewijl zij" het woord [Mattheus]. hebben- ingevuld) , maar van Levi, welke die groote maal- tijd-voor Jefus in zijn eigenhuis had aangerecht.… En dit ffemt over een , met het geene men in andere-gevallen , die in de Euängeli verhaalen, voors OTN X 5 koos: 330 A. 's GRAVEZANDE OVER EENE koomen, dikwils aantreft. Ziet hier het een en ander voorbeeld: | 1. Matth. 8: 28, waaren twee beze= tenen, in het Land der Gergefeenen, doch Marc. 5: 2 en Luc. 8: 27, fpree- ken flegts van éénen in het Land der Gadareenen. 2. «Lucas 18: 35, geneest Jefus éé- nen blinden, eer hij inging in Jericho. „Maar Marcus ro: 46 verhaalt, dat zelfde bij den uitgang van Jericho, ten Opzigte van éénen blinden, genoemd artimeus. Welk eene ftrijdigheid ! Doch Mattheus leert ons, dat 'er twee blinden zijn geneezen, en hij trekt dus de geneezingen te faamen , bij den uit- gang uit Jericho, H. 20: 30. 3. Toen Jefus zijne intrede deed in Jerufalem, was hij volgens het verhaal van Marcus gezeten op het weulen ee- ner Ezelinne; H. 11: 25, het zelfde verhaalt ook Lucas H. 19: 30 en 33. Maar Mattheus noemt H. 21: 2 en 7, behalven het veulen, ook duidelijk de Ezelinne zelve. | 4. Het zelfde kon men aanbrenä ge, uit de Lasteringen der met Jefus ge- kruicigde moordenaaren, het geen, Mat- theus 27: 44 en Marc. 15: 32, aan fs en SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IX: 1-26. 39t den wordt geëigend, terwijl Lucas al- leen fpreekt van den éénen der kwaad doenderen, H. 23: 39. 5. En zoo is het ook in de gefchie= denisfe der opflandinge van Jéfus, ten aanzien van de werfchijninge der Enge- Jen bij het graf. Mattheus 28: 2 eh 5, wordt maar één Engel genoemd, Zoo ook bij Marcus 16: 5, Terwijl Lucas 24: 4, ’er twee voorkoomen, zoo wel als Johannes 20: 12. 6. Maar dacht iemand, dat deeze voorbeelden niet wolkoomen gelijk zijn, wijl het verfchil niet is, dat de een Eu- ängelist éénen Tollenaar zoude noe= men, en een ander swee: Maar dat Zij elk maar éénen noemen, doch elk eenen anderen naam opgeeven. Ik fta dit toe, en merke uit deezen gelfden Jchakel van gevallen, waar toe deeze roeping behoort, iets op, dat nader koomt. Mattheus verhaalt, dat de _Discipelen van Johannes den Heiland vroegen over het vasten, H. Oo: 14, Maar Lucas H. 5: 33, dat zij, (dezelf- de, die vs. 3o hadden gevraagd), te weeten de Schriftgeleerden en Pharis geen, nu ook vroegen over het vasten, Aan wien van deeze twee Euängelis- ke ten, 332 As ’S GRAVEZANDE OVER EENE ENZ, ten zal men zich nu houden, zoo de verhaalen, (gelijk ik beweere) het zelfde geval betreffen? Laat ons met Marcus raadplegen; hij leert ons, dat dit (volgens-H. 2: 18) tot de Discipelen wan „Johannes, en die der Pharizeen, te GELIJK en terzelfder tijd behoord hebbe, « | 6. 55. Ik laat nu &aarne aan het oordeel van anderen over, of de op- losling die 6. 16. is opgegeeven, dat ’er eenig tijdverloop zij te tellen tusíchen Matth. 9: 9 en ro, dat is tusfchen de roeping vs. 9, en den maaltijd bl, 1o, niet toereikende zij tot wegneeming van alle zwarigheid? al is het, dat men de fchakeling bij Mattheus, voor dezelfde houdt, met die van Lucas en Marcus; En dat men Matth. o: 1? door zijne Stad blijft verftaan, Kapernaum; ja al waare het dat men zelfs oordeelde dat Levi niet Lebbeus, maar Levi en Mat. theus DEZELFDE Apostel geweest waa- re. Zoo dat ook hier de Zenvouwig- heid, het zegel konde zijn der waar heid, A. 333 A 'SGRAVEZANDE, Toegift over ALPHEUS en KLEÖPAS. 6. 56. Bij gelegenheid dat ‘Ar PrHeus;, de Vader van Levi, volgens Marcus 2: 14, is genoemd, heb. ik -aange- roerd, dat veelen op den voorgang voornaamelijk van riGrFoor, hem houden voor den zelfden perfoon met KLEÖPAS, of KLOOPAS, (6. 12. en 52.) het geen mij zoo zeker niet voorkoomt. Alpheus koomt in het N. T. flegts in dwee gevallen voor; Het ééne geval is in de Lijst der. Apostelen, als Vader van Jacobus den kleinen, tot wier rei- «zen toe. Matth. ro: 3, Marc. 3: 18, Luc. 6: 15 en Hand. 1: 13. En het andere geval is Mar. 2: 14, in de roe- pinge van Levi. Dus was Levi, Alpheus Zoon een Broeder van Jacobus ;'en indien Levi dezelfde is als Lebbeus, die ook. Thad- „deus, en Judas Jacobi Broeder heette, dan was ook Levi, dezelfde als Apos- tel Judas. De Moeder van Jacobus was Maria, Marc. 16: 1 en Luc. 24: Io, die ook was Moeder van eenen Jofe, Marc. 15: 47, en dus was zi \ ook 334 A. 'SGRAVEZANDE OVER ook Moeder (zoo het fchijnt) van Zevt; Wordt nu Jacobus Gal. 1: 19, de ‚ Broeder des Heeren genoemd, het geen ook Matth. 13: 53 en Marc. 6, 3, van Jole, Juda en Simon, wordt gezegd, zoo was ook Levi de Broeder des Heeren, en hun Moeder Maria, waar- fchijnlijk de Zuster wan Maria, de Moeder des Heeren, en deeze haare Zoons, die Broeders heeten, naar de Hebreeuwfche fpreekwijze, eigentlijk Neeven (1). Meer weeten. wij van 4f- pheus niet; want ook uit de Kerkelijke Gefchiedfchrigvers, is mij niets ten op- zigte van hem bekend. , 6. 57. Belangende K/eöpas, hij koomt voor Luc. 24: 18, als één der Emmausgangeren, en wel die het woord tot Fefus voerde; ook noemt Johannes 19: 25, onder de Vrouwen, die bij het Kruis van Fefus Îtonden, Maria Klope WVijfl, of zoo anderen willen [ Doch= ter] (m). HEGESIPPUS zegt, dat Kleö- en (1D) Schoon de Heer HERDER in zijne Verhandelin- ge over twee Broederen van Jefus, uitgegeeven door N. B., op bl. 8 hen voor EIGEN (of liever halve BROEDERS uit Pofeph en Maria wil aanmerken. ; (m) [pocaTER] volgens de drabifche vertaaling. Aangetrokken, door de Zugelföhe Godgel. over Joh. 39:25, Dl 253. ; ; A ALPHEUS EN KLEÖPA® 535 as waare een Broeder van Jofeph, den an van Maria. EUseBIus volgt dit, en eigent hem eenen Zoon Simeön, _dien hij als tweeden Bisfchop van Jeru- falem, en opvolger van Jacobus, in dien post opgeeft (n). De Heer SCHUTTE noemde Kleöpas Oom van Jefus (o). riGTFoorT meende, dat hij te Cana in Galilea woonde (p), zonder bewijs. Sommigen (q) fchrijven den naam van het Walcherfche Dorp Clever sker- ke, tusfchen Middelburg en Veere, CLEÖPHAS KERKE (r); als waare hif één der Heiligen, die men als Kerkpatroa- | nen, (n) euseprus K. H. II B. XI. H., in de uitgave Van VAN DER MEERSCH in 40 bl, 1175 en Tijdree= kenkundige aanmerk. H. XVIJL bl. 80. o) H. Jaarboeken , II D. bl. 4oo. 53 Operum T. 1. in Harmonia, 08: 406. (q) Mm. caRGON Walcherfche Arcadia, ID. bl-1gr. (1) CLEÖPHAS KERKE. Schoon in den Tegenw, Staat van: Zeeland, U. D. bl. o49, het voetfpoor van GARGON wordt gevolgd, en dit Dorp, ook Ä7eö- fas kerke wordt genoemd, is mij echter uit Oude en Echte bewijzen, ter Stads Griffie van Middelburg berustende, overvloedig /gebleeken, dat de naam Cleverskerke, van ouds was, NIET Cleöphas kerke, MAAR Cleeuwerskerke, Indien Cleeuw of Kleeuw, ooit, door verwisfeling van klinkers, KJaauw waare uitgefprooken, zoude het Wapenfchild (bij Sma//ee ange te zien) welligt tot opheldering ftrekken , waar am een groote Roofvogels klaauw wordt gevoerd, 336 AB 'SGRAVEZANDE OVER nen, na hunnen dood ook door Kerk= wijing had geëerd; gelijk men in Wal- cheren dus heeft, niet alleen het Dorp Sint. Laurens, maar ook Aagtekerke; St. Janskerke, Mariekerke enz. Doch op de Lijst der Heiligen, welke men in de Roomfche kerk pleeg te eeren, heb ik den naam Cleöphas niet aangetrof- fen (S). DRUSIUS teekent aan, dat fommigen deezen Cleöphas, voor Lucas of Na- thanaël hebben gehouden, maar zwijgt de reden (t). | 6. 58. Doch veele uitleggers hou- den hem voor denzelfden perfoon met ALPHEUS. Waar voor twee redenen gegeeven worden; de ééne is witlegkun- dig , en de andere taalkundig, in navol- ginge van LIGTFOOT. Echter geen van beide koomen mij voor toereiken- de te weezen. 6. 59. De Uitlegkundige reden is Pntleend, uit Joh. 19: 25. Ende bij het Kruis flonden zijne Moeder, en zijns ge (s) Zulk eene Lijst vindt men in FroNroNis Dis- fert. de Kalendario Romano; edente J. A. FABRICIOg ‘Hamb. 172o in 80 (6 prusIUS ad Voces Ehr. N. T. comment. prior. Pp. 49» in Voce KLrÖPHas., Franck. 1616. in 49 ALPHEUS EN KLEÖPAS: 337 Moeders Zuster, Maria Clope [Wijf]; en Maria Magdalena. Hier uit telt men flegts drie Vrouwen; de laatfte is Maria Magdalena, deeerfte is zijne , dat is Jefus Moeder, én tusfchen deeze eerfte en de laafle, leest men de woorden: en zijns Moeders Zuster, Maria Clope [Wijf] zoo, dat Maria Clope [Wijf], eene na- dere omfchrijving zoude zijn, vari zijns Moeders Zuster. Dewijl nu de andere Euängelisten, onder de Vrouwen. op den Kruisberg, en bij de Begraving van Jefus, ook tellen Maria Jacobi en „Jole Moeder, (die Zoons waaren van Alpheus,) zoo was Maria, de Zuster van Jefus Moeder, teffens de Vrouw wan Alpbeus. En wordt nu (zoo als men onderftelt) zijns Moeders Zuster, de Vrouw van Alpbeus omfchreeven, als Maria Clope [Wijf], dan belluit men, dat Kleöpas of Klopa, en Alphe- ws dezelfde perfoon zijgeweest. 6o, De grond der onderftellinge is derhalven, dat de twee uitdrukkin- gen, de eene: zijns Moeders Zuster, en de andere Maria Clope [Wijf], de- zelfde Wrouw aanduiden. En dus dat de laatfte de eerfte, bij opheldering, of gppofitie, nader aanwijst en verklaart, XIII. DEEL, bs Het — #98 A's CRAVEZANDE OVER Het geen daar uit wordt opgemaakt, omt dat na de woorden zijne Moeder, met de koppeling Npe; volgt: zijns Moeders Zuster; Dat voortsin’tGrieksch, zonder. koppeling, en ook zonder rustteeken of zinfnijdinge (comma) terftond ftaat: 1a- ria Clope; wanneer dan noch door eN- DE wordt aangehegt, Maria Magdalena „6. Ór. Hier over merk. ik aan,dat de afwezigbeid der koppeling Ende, tusfchen de woorden: zijns Moeders Zuster, en de woorden Maria Clope Wijf], geen noodzaak geeft tot eene bijzetting; (appofitie), dewijl de Srijt der Euängelisten (u) dikwils leert, dat | | zij (U) ‘STIJL DER EUANCELISTEN. Men zie ten be- wijze de NAAMLIJSTEN der XI Apostelen. Door Marcus H. 3: 16-19, wordt elfmaal ende ge- bruikt: doch Mattheus H. to: 2e—4 en Lucas H. 6:-14—16, ftellen dezelve aan Paaren 3 Jacobus de [Zoone] Zebedei, ende Johannes zijn Broeder ; Phi= lippus ende Bartolomeus, enz. enz. Dezelfde Lucas heeft weer eenen anderen voet gehouden , in de op= ‚ tellinge der Elve, Hand. 1: 13. De vier eerffe ge- koppeld door Ende: Petrus ende Jacobus , ende Jo= hannes, ende Andreas; dan volgen twee paarens En ende Thomas, Bartholomeus ende Matthe= us; Eindelijk de-drie Jaatffe, tot een drietal „ door tweemaal ENDE vereenigds Jacobus Alphei [Sone} ende Simon Zelotes, ende Judas facobi [Broeder]. Het zelfde ziet men in- de Optellinge der Volken, Hand. 2: g—Ir, wordt dikwils ende ingevoegd » maar-Pontus vs. 9, volgt op Cappadocien zonder en- N n Cz ALPHEUS EN RLEÖPAS- 339 kij dan de koppeling gebruiken, «dan weer nalaaten; zonder daarom den volgenden naam ter verklaaring, (door appofitie), bij den voorgaanden naam te voegen; En dat zij dikwils bij paarê®, de optelling befchrijven; dus kan men hier gereedelijk vinden swee' paaren; te faamen uitmaakende wier Vrouwen, Het eerfle paar: zijne Moeder ENDE Bijns Moeders. Zuster ; En het tweede paar: Maria Clope [Wijf] ENDE Maria Magdalena, En wat de afwezigheid der Zinfnijdinge (comma) betreft, men weet, dat dezelve van later hand zijn (Vv), en niet van den Euängelist ‚ Johannes zelve. Derhalven kan men zeer wel deeze plaats zoo uitleggen, dat Johannes bij het kruis twee paar, dat is wier Vrouwen genoemd hebbe; “van” dewelke onder de verfcheide Wrouwen, die bij de begraving, en daar na aan het graf waaren, ALLEEN ge- ved Oer Ya „noemd de, vsaro, ook Esypten zonder ende, na Pamphv- sien , insgelyks vs. vi „ de Gretenfen, als volkenz van „de naast voorgaande onderfcheiden, en geenzinssais ” omfchrijvingen det woofgaande, achter welke.zij, “zonder ende in rang volgen. __ (wv) Men zie j. A ERNesTI Zuflit. Interpretis N. 7. Zued. 1762. Plc. LS 20e De fienisvinters „Punctionum , PIE. 49e GVS NG 340 A 'SGRAVEZANDE OVER noemd worden, Maria Magdalena en de andere Maria, Matth. 27: 61 en 28: 2, die H. 27: 56 was genoemd, de Moeder wan Jacobus en Jofe, Zoonen väh Alpheus. Vergel. Marc. 15: en 16: 1; en (zoo het fchijnt) de Zus- ter van Jefus Moeder. 6. 62. Vraagt men: zoo Maria Clo pe Wijf] niet dezelfde was, met de Zuster wan Jefus Moeder, die Moeder was van Alpheus Zoonen, hoe koomt het, dat zij niet met haaren naam bij het graf wordt genoemd? Ik moet ant- woorden, niet te weeten, of zy by het Zraf zij geweest, zoo weinig als dit be- kend is van Jefus Moeder. En zoo zij. ‘er is geweest, dan kan, zij begreepen zijn, onder de andere Vrouwen, die Je- fus uit Galilea waaren gevolgd, onder welke ook behoorden Salome, Johan- na en Sufanna enz., die ook niet. ge- noemd worden. Dus ver de eerfte re- den, welke mij niet voorkomt beflis- fende te zijn, om Kleöpas en Alpheus, voor denzelfden te houden. 9. 63. De andere reden is Zualkun- dig. LIGTFOOT wilde (w), dat de naam AL …(w) Zn Hor. Hebr. Operum, T. ZL. ad Luc. 24: I3> PI. 295. | ALPHEUS EN KLEÖPAS. 341 ALPHEUS, naar de. Hebreeuwfehe wijze met een n (Hhet) gefchreeven zijnde, “on. (Hhalpai), zoo wel door Cleöpas als Alpheus konde worden uitgefproo- ken; het welk door anderen geftaafd wordt (x), uit het boek van een’ PFoodsch Schrijver (y), genaamd Jucha- fin, fol. 92. 1, die aanmerkt, ”dat „(Chilpa Veha Ipa) soos vim Roon » Chilpba bet zelfde zij als Ilpba, in shet Grieksch kan uitgefproken wor- » den, of Cleöpbas of Alpheus” ; om dat de zwakfte keelletter « (Aleph), metseene veel fterker n (Hbhetb) kan. verwisfeld worden, en op die wijze Hhalphai, (of gelijk anderen fpreeken Chalphai), zoo wel als Alphai kan worden uitgefprooken. „asteyas vi6.64. Het-is zeker, dat-naar de gronden der Hebreeuwfche Letterkun- de, de medeklinkers, die met het zelfde werktuiglijke gedeelte des monds worden uitgefprooken, voor al de Reelletters , - dikwils, naar de verfcheidenheid der Töngvallen, onderling worden verwis- IEN is ' hd feld; GO) Perkl. der: H. Schrift van de Ens. Godgel. ovêr.Johannes, Uit GILL.en DODDRIDGE ‚ble 254: (Y) Zijnde Rabbi Abraham Zachus. BUXTORF Biblioth. Rabb. achter de Abbreviat. Hebr. p. 295: 342 A. SGRAVEZAÁNDE OVER feld; het geen ook in ons Zeeland, zoo wel als Vlaanderen, eenigzins door de vermenging van de A. en H plaats heeft ; En dus zoude dlphai en Halphai konnen verwisfeld worden, Maar «dit onderftelt, dat de naam A/pbeus als ook de naam Kleöpas „in de oorfpronglifs ke ‚het zij Hebreeuwsche, het zijSyro= Chaldeeuwfche taal met een n (Hbheth) moest “gefchreeven worden. «Doch daar voor is geen waste grond, Immers de naaste weg, die openftaat, om ten minften … eenigzins de oorfpronglijke Jchrijfwijze deezer naamen te kennen is, te letten op de Syrifche. overzettin= ge van het Nieuwe Testament, verge: leeken met het Grieksch bij. Lucas en Sohannes, Dan blijkt wel ten aanzien van den naam 'AxZaos (Alpbeus),-dat-die in het Syrisch niet met een «, maar met de mn wordt gefchreeven, z00-als LIGTFOOT zeide ‘520. Maar geheel anders is het geleegen met den naam xAsorag Luc, 24: 13, en x@rus Joh; 19: 15, door #faamentrekking van e en o, in de lange omega, w. Want in beide die plaatfen, fchrijft de Overzets (Er den naam Á/eüpas, en Kloopas ‚ (die mes KEPHEUS EN KLBÖrAs- 348 meteen k beginnen), niet Son maar NDP met een 7. (K)(dië onder de keel- letters niet behoort), zijnde dán de uit- fpraak Klijoopha, het welk van Alpbat of Chalphai aánmerkelijk verfchilt (2). 9: 65.’ Mijn befluit is derhalven, dat ook‘ deeze grond weinig bondigheid heeft, om Alpbeus en Kleöpas voor denzelfden perfoon te houden; En wel … te minder, om dat Lucas beide de naa- _ men in zijnen ftijl gebruikt, zonder te waarfchouwen, dat hij maar éénen per- foon bedoelt hebbe, doch die wee naa- men voerde. Immers-hij vermeldt Luc. 24: 13 Kleöpas, en Hand. 1: 13 Alphe- us,den Vader van- Jacobus. Dus voeg ik mij als noch bij-die, welke Kleipas en Alpheus, niet voor dezelfde, maar voor onderfcheiden perfoonen houden (a), Y 4 S. 66. (2) De beroemde ALB. SCHULTENS, die in zijne Clavis Dialectorum in 49 Lugd. 1733 OP Pag. 294 aanteekent: dat eene gewoone verwisfeling van n en p geen plaats kreeft bij de Oosterlingen; dewijl deeze beide Letters, onder de ffandvastigffe geteld wor- den, heeft echter eenig voorbeeld van verwisfelinge der min > op bi. 295 opgegeeven , uit Boch. Hieroz. p. U. p. Gor. Maar van de verwisfeling van S (A) in p (K), heb ik geen voorbeelden aangetroffen. (a) Zie ook HERDER over twee Broeders van Jen B fas$ CY NUMEYER Characterkunde, V B. 2 fluk, \ 344 As 'SGRAVEZANDE OVER ENZe 6. 66. Ondertusfchen- is het blijk=’ baar, dat zoo wel Kleöpas zelf, als Ma= ria zijn Wijf, onder de Liefhebbers en wervolgers van Jefus behoorden ; ter- wijl zulks van Alpbeus in het duistere is, fchoon het van zijne ZEchigenoote en meer dan éénen zijner Zoonen, opens baar blykt uit de Euängelifchriften, KN / AM Nl el el ZD je NI At WA 5 &. € ES grreftoofs: 7e) dte: 4 ah gn 7 ik -Bladz. 345 oorBrE-D E:NK IN GEN ig OVER BEN (ALGEMEEN d | JG RON DBEGINZEL, 15 akk UIT ALLE Be ina kltdailad | VANHET NATUURLYK RECHT, KUNNEN WORDEN AFGELEID, DOOR HERMANNUS ROTAARDS; € Predikant in °s Hage, | | 9D

waarheid te weten, moet ik op den. aart der zaken, en haare gefteldbeid let- ten, en dus moet ik elke zaak afzon- derlyk befchouwen: maar om het goe- de en het kwade te weten, moet iksep eene zekere betrekking. acht geven, welke ’er tusfchen my is, en het geene. waar omtrent ik verkeere, om- daar uit het oogmerk Gods, en hier uit zy- nen wil te verflaan, — Maar nu dat oogmerk Gods is één, het moet in alle betrekkingen het zelfde zyn; zou dat oogmerk Gods nu niet in een woorden lyk voorflel kunnen vervat worden, het. welk als een algemeen beginzel , zich tot alle byzonderbeden verfpreidde? Om te weten. wat goed en kwaad is, is het dik- wyls genoeg, eene algemeene aanwyzing van den Goddelyken wil te kennen; die wil is toch de grond onzer verplig- ting ;.en ’er kan een algemeen voorftel zyn, wat met dien wil overeenkomt , wat met denzelven (frydt, — Zelfs zou, dit doorgaan, wanneer iemand den „grond der verpligtinge, alleen in de inwendige betrekkinge der dingen tot, ons, wilde zoeken, (een gevoelen te voren reeds afgekeurd) ook dan zou ter een algemeen voorftel kunnen. zyn, wat ‘_GRONDBEGINZELAVAN /T NAT. RECHT. 36E wat-met die:dingen ovêreenkomt, wat niet;-b.-v. de bevordering der wolkomen- heid enz. roos „Ten minfte wy zien uit ditalles, al wordt ’er zulk „een; algemeen “begingzel voor alle waarheid; voor andere “take ken van, wysgeerte «én. wetenfchap >niet opgegeven; het is. daarom. niet onmogé= Jyk in den kring derszeden , dewyl daat» wil en-ooomerkeGods. bepaalt ; en alle afzonderlyke betrekkingen in een oog= merk Gods,uitloopen : en het is zelfs zooveel te heilzamer , wanneer het in: onze: natuurlyke- pligten mag gevon= den worden, die daar ze het richtfnoew onzer daden zyn, ook duidelyk; aan» ons moeten zyn bekend gemaakt. „„Befchouwt men de zaak deshalve van vooren, ’ersis- niets flrydigs in, dat „men -zulk een algemeen beginzel-zou kunnen vinden : maar. hier- kan: dus ten tweeden gevraagd worden: TWEEDE VRA AGon Wat heeft de ondervinding hiervan achteren geleerd;; of waár op heeft men het oog wel meest, gevestigd ‚om | 5 zulk 362 H‚ ROYAARDS/ALGEMEEN zulk een grondbeginzel uit te vinden? Het voldoet hier niet, flegts zonder orde optenoemen, welke verfchillende grondbeginzels van het Natuurlyk Recht, ’er-al van tyd tot tyd zyn aangenomen; het zal ons nuttiger zyn, indien wy de- zelve in eenige orde plaatfen, en voor- alop de bronnen letten, waar uit men dezelve heeft afgeleid. I. «Sommige zoeken zulk een alge- meen voorftel in de Natuur van God, en vinden het zelve in de overeenkomst met Gods heiligheid, gelyk THOMAS AQUINAS reeds beweerde, die door an- deren daar in gevolgd is; byzonder aok door zulken, die het nader bepaal- den in de overeenkomst met Gods wil, of liever die het ruimer uitrekten, zoo dat het beginzel van werpligting en van be- kendmaking het ZELFDE waren, gelyk ZOO HENR. €£ SAM. DE COCCEJI gemeend hebben. 2. Anderen zoeken het in de Ma- tuur der Menfchen, == Het zy men ook ingefchapene denkbeelden van goed en kwaad, van deugden ondeugd ftelde , het zy dat daar zulks met de gefteld- heid. der Menfchelyke ziel ftrydig il is GRONDBEGINZEL VAN 'T NAT, RECHT. 363 is (h), die geen aangeboorene denk- beelden of oordeelen heeft, maar al- leen eene bekwaamheid om die te ver= krygen, men meende dat alles uit eene gatuurlyke en orywillige drift, (inflinct) tot „onzer behoudenis- en. verzorging moest worden afgeleid; een natuur- drift door welke de natuurlyke pligten werden bekend gemaakt, en buiten welke men niets anders nodig heeft, gelyk smAusius wilde ‚die dus de men- fchen met de beesten in het zedelyke gelyk kon ftellen, als welke ook door natuur en konstdriften geleid, en vry naauwkeurig bepaald worden, gelyk de konftige byë, de naauwkeurig wee- vende fpin, en de gedaante verande- rende rups, onder veelen gedurig lee- ren; en al wil-men deeze drift eenig- zins veredelen, en de zugt tot behou- denis, by het medelyden, met ande- ren voegen, gelyk rousseAU wilde, de zaak zal niet veel beter worden. — Maar ook zy eindelyk, die met LurT- CHESON (i), en andere, voorftanders zyn (h) Gelyk roere in het genoemd Werk, Zil. ZL €. Z. en Z/. treffelyk bewyst. G) Znftit. Phil. Moral. Lib. L.C. IL. pag. 14 & Io. /egg. N 364 “H‚-ROYAARDS ALGEMEEN > zyn van het zedelyk gevoel, moeten tot deeze gebragt worden, die het grond- beginzel der bekendmakinge in de na- tuur des menfchen zoeken ;: een ge- voel, waar door men, gelyk in het natuurlyke , het zoete van het bittere door den {maak onderfcheiden wordt, zoo ook als door den zedelyken {maak „ zonder beöordeelinge of redc- kavelinge, ‘aanftonds het goede van het kwade weet te onderfcheiden (k). — Het leven naar het gewisfe, Vivere fecundura, confcientiam,- kan met dit laatfte het zelfde zyn, of daer van ons derfcheiden worden, naar het onder= fcheiden daglicht, waar in men het ge= wisfe befchouwt; ftelt men het zich toch voor als iets, dat.aanftonds pligt en ondeugd doet kennen, dan zal het ah van (kt). Over het Zedelyk gevoel, vindt men in ónze taal, behalven de, brieven van PHILALETHES € PHI> LAGATHUS , door den Eerw, Heere perscu, uitgege= wen te Utrecht by j.”v. SCHOONHOVEN 1771, Cil de Schryvers in het Voorbericht daar, gemeldt; ook nog eene Verhandeling van den Heer MRRIAN, getrokken uit de Memoires de Academie des Sciences de Ber= lin, voor het Jaar 1758, door den Heer Prof, HEN- NERT , geplaats in in het 3de De zyner Verhandelin- gen, pag. 84 fegg. En-men kan ’er over zien Pae ris, in de Verhandelingen vanhet Zeeuwsch Genoot Schrap, Vol. IV. pag. 458 fegg- GRONDBEGINZEL VAN 'T NAT, RECHT. 365 van het vorige niet verfchillen, maar befchouwt men het als eene beöordee- Jing van het hart over goed en kwaad, dan zal dit oordeel uit andere bronnen moeten worden opgemaakt, en kan op zich zelve niet wel een beginzel zyn. | “3. Veele zoeken het niet in eene infpraak, welke den Mensch inwendig leert, maar liever in iets, waar van hy uit befchouwinge zyner betrekkingen onderricht wordt; — en hier verdeelt men zich, a. De eene vestigt zyn oog op den woorledenen ftaat des Menfchen, op den Mensch, zoo als hy wezen moest, en geweest is, in den ftaat der regt- heid, gelyk VALENTINUS ALBERTI , Ec Leipziger Godgeleerde wilde, en die voor al door THOMASIUS is aange- rand (1); — een beginzel, het welk gewis niet door de natuur wordt ber kend gemaakt, en rechtheid door rechtheid verklaart. | 6 De andere maakt eené ftelling op, uit de befchouwinge der Men/che- Jy- _ M'rHoMasIUsS Pyriprud. Div. Lik, A. CG. IP, Pag. Bo fegg. 366 H. ROYAARDS ALGEMEEN lyke natuur, en past die dan weder op den mensch toe, willende dat dezelve een richtfhoer zy van alle zyne daden. — Hoedanig dit van den beroemden Wysgeer worr is, Perfice te ipfum, Wolmaak u zelven, dat is gelyk het door den kundigen BAUMEISTER wordt uitgedrukt: Fucienda esfe ea, quae nos, nostrumgue flatum reddunt perfectiorem, fugienda contra et omïttenda omnia illa, quae nos, nostrumgue fhatum reddunt de- teriorem (m), men moet dat doen, het geen ons en onzen ftáat volmaakter maakt, en in tegendeel nalaten, het geen denzelven flegter maakt, c. Eenige gaan verder, en vestigen hun oog op het gant/che Menschdom, en leiden uit die onderlinge betrekkinge tot elkander, zulk een hoofdbeginzel af; (want ik fpreeke nu van zulke niet eens, die in de famenftenuminge van alle Volkeren hun beginzel vinden , en die treffelyk door PUFENDORF wederlegd zyn (n), of die in de zeven beveelen van Noäch, dat meenen te hebben aan- Cm) Elem. Phil. Recent. et ib. in Inftitut. Philof. „MorsoPs. 1. Calll.p. 385,et: PaTL Co Loepertaas (n) In het gemelde Boek, PZ. Lih. 4 C. JIL S. 7. fegg. GRONDBEGINZEL VAN ’T NAT, RECHT. 367 aangetroffen, en een vreemd dier, met zeven hoofden, tot Koning over ons willen ftellen) ; maar ik. bedoele hier vooräl zulke befchouwingen, die het Menschdom, de Menfchelyke na- tuur, en derzelver onderfcheidene 1e- den, met elkander vergelyken „ en het geene daar uit voortvloeit, tot een be- ginzel ftellen. — Waar toe wy veilig „ brengen mogen, de focialitas of gezel. digheid van PUFENDORF, door THOMA- sius bekragtigd; en waar door men zulk eene gefleldheid. van den: eenen Mensch jegens elken anderen verftaat E dat hy met hem door liefde; vrede, goedwilligheid, en dus door eene on- derlinge verpligting zich vereenigd vindt; — een beginzel, waar uit ech- ter de pligten jegens God, en ons zel- ven, niet. dan van ter zyde kunnen worden afgeleid, en die dus van der- zelver kragt beroofd zyn, zoo dra de Mensch buiten de maatfchappy bee fchouwd wordt, gelyk door den ge- leerden Uitgever van dat Werk GorT- FRIDUS MASCOVIUS, te recht is aange- merkt (o): een beginzel, het welk ge- yk de Heer PERRENOT fchryft, te | | weeg (o) L. Supra 1, Pag. 202 et 203 / 368 -H.:ROYAARDS ALGEMEEN © „weeg gebragt heeft: ‘dat PUFENDORF; uit het zelve niet alles kunnende aflei- den, genoodzaakt werd ter verfcho- ning voor te wenden, dat hy niet had voorgenomen, het geheele ‚Natuurlyk Recht te befchryven , maar alleen -de ligten der Menfchen onder elkande- ren; fchoon hy dan, gelyk zyn woor- ganger GROTIUS, het op/chrift van zyn Werk liefst naar den snboud had moe- ten. veranderen (p)..— Én het geen hier van gezegd is, kan ook met een weinig onderfcheid van de Mutua be- nevolentia, de Onderlinge: goedwilingbeid door CUMBERLAND (q), en van het Welzyn der Menfchen door STRABE, worden aangemerkt (r). Waarom Wy, (p) In de genoemdeVerhandeling , pag. 461. {q) Met een weinig onderfcheid, zes ik, want Re CUMBERLAND Traité Philofophigue des Loix Natu- velles, paf M. BARBEYRAC, verklaart C. £. p.42 9.4. zich dus:- La plus grande Bienveillance, gue chague agent. Raifonnable , temoigne envers tous conftitue Petat le plus hewreux'de tous en general ct de chan cun en particulier , autant gu'il est en leur pouvoir, de fe le procurer- et elle est abfolument necesfaire, pour parvenir à Tetat le plus heureux au guel’ ils peuvent aspirer. Parconfeguent Je Bien commun de tous est la Souveraine loi. (r) In de hoven aangehaalde Werken, om nu van zoo veelen anderen niet te fpreken, die insgelyks dit bevestigd hebben, Cá EE Pe CRONDBEGINZEL VAN 'T NAT. RECHT, 369 xy hier niet langer behoeven ftil te ftaan. | d. De meesten echter hedendaags let- ten op den Mensch, befchouwd in de geheele natuur en zyne betrekkingen in dezelve; — een HEINECCIUS leidt daar uit zyn principium amoris af; de LIEFDE is toch by hem het algemeen beginzel, welke de betrekking tot God, tot my- nen evenmensch, tot my zelven vor« dert. — Maar de meesten willen ech- ter liever op de inrichting der natuur ; en de oogmerken der Godheid in dezel- ve zien; en daar het zeker is, dat God door die inrichting zynen wil heeft be- kend gemaakt, en wil dat wy volgends denzelven handelen, zoo wordt de op= de van het heelal „ en het leven vol- gends dezelve, dat is overeenkoomttig de oogmerken der dingen, als het ware beginzel van onze daden gehouden, gelyk een MARCK EEN PERRENOT een FORMEY, dit vooral bevestigd heb= ben (s); de orde van het heelal, en Zlll. DEEL. Aa het (s) Om nu niet te fpreken van de beöeffening der vrede en der ruste met andere menfchen , welke Boer- MER Jntrod. in jus Pub. Univerf. p. 30 aanneemt, Wwaut in de-aanmerkinge zegt hy. zelve: guam (ftil. cul. 370 H. ROYAARDS ALGEMEEN het leven volgends dezelve; of gelyk fommige denken, dat het duidelyker wordt uitgedrukt , het leven owereen- koomftig de oogmerken Gods, in de na- tuur zigtbaar en doorftralende, fteldt men deswegens tot een eerst en algee meen woorflel , waar aan elk zyne da- den beproeven kan, het geen ook met den ftelregel der Stoicynen genoegzaam overeenkoomt: Convenienter naturae esfe wivendum, dat men overeenkoom- {tig der natuur moet leven. Ziet daar veele woorftellen, door elk op zyne wyze opgegeeven en verdee= digd. — Willen wy op dezelve te ge- lyk het oog flaan, men kan met recht zeggen, — de wil wan God is de bron onzer verpligtinge; maar om dien wil nu uit de natuur te weten, moeten wy denzelven uit de eêne of andere be- kendmakinge der natuur opmaken, — Is het nu voor een redelyk Mensch veilig op eene dierlyke en onredelyke ge- waarwording , die althands niet op wer- flandelyke gronden fteunt, te letten? alleen te letten? — Wy ontkennen mieten niet culturam pacis et tranguillitatis) five amicitiam ‚ five henevolentiam five fociaditatem diveris etc. perinds esfe arbiiror. “ GRÓNDBEGINZEL VAN ’T NAT. RECHT. 370 nief, dat natuurdriften, dat de fpre- kende taal der ziele, op welken grond, die dan ook zonder overleg fpreken . mag, dikwyls ter opfporing kan nuttig zyn, en niet mag of moet verworpen worden; hetis de kortffe weg, dien de „ziel het liefst betreedt. Maar zal een redelyk fchepfel / dat de betaamelyk- heid of onbetaamelykheid, in deszelfs gronden in kan zien, daar op het gant- Íche gebouw der zeden, de keten van alle zyne verpligtingen famenhegten? waarlyk dan hadt de Mensch in de ge- wigtigfte zaak, waar van zyn geluk of ongeluk geheel afhangt, het geen zyn geheelen: wandel beftiert, geen rede noodig. — Alleen op de natuur wan God te letten, is-ook niet genoeg, om onze pligten te weeten;, om. dat zoo lang. wy ons alleen by de natuur bepa- len, en geen andere openbaring nog in. aanmerking nemen, wy God uit de natuur moeten leeren kennen, en dus eer weten, wat de natuur ons van God leert, dan wy hetgeen wy van God. weten, op de natuur, en dus ook op onze handelingen zouden kunnen toe- _ pasfen. — Het Menschdom in ’tge- meen befchouwen leert veel, „maar pk e Aaa zou 372 H. ROYAARDS ALGEMEEN zou op Zyn hoogst de pligten der Men+ fchen, onderling tot elkanderen kun- nen doen kennen, daar- wy echter ook aan andere dingen, buiten den Mensch, iets verfchuldigd zyn; — de laatfle grond is deshalve de veiligfte, te letten op de geheele natuur, op de orde van bet heelal, alle de betrekkin- gen gadeteflaan, in welke men gefteld. is, en overeenkoomftig dezelve te le- ven. Daar in ontdekt zich waarheid; het moet immers Gods wil zyn,.dat de Mensch handele naar de inrichtingen Gods, en bevoorderlyk zy aan deszelfs oogmerken; — het voorftel leert ons aanftonds, in elk geval, de pligten kennen; daar ’er geen deugd of on- deugd is, welke haare overeenkoomst met, of ftrydigheid tegen de Godde- Iyke oogmerken, niet vertoont; het leert ons de pligten kennen, in elke betrekkinge, waar in wy ftaan; en zelfs in die orde, volgends welke wy in die betrekking zyn, tot God, ons zelven en anderen. — Het heeft zyne klaarheid, daar men alleen die orde behoeft te kennen, omtrent welken wy verkeeren, en die openbaar aa aar, CRONDBEGINZEL VAN °T NAT. RECHT. 373 baar is, want het verborgene kan nim- mer een richtfnoer onzer daden zyn; — het is een eerst algemeen beginzel, 'er zyn wel byzondere, waar uit het wordt afgeleid, maar ’er is ’er geen dat even algemeen. en echter eerder is. Het is op dien grond, dat men ook hedendaagsch in de voorftellinge van, het zelve, veel al overeenkoomt, maar het geen hier onze bedenking verwekt, is de verbazende werfcheidenbeid in het bepalen van zulk een beginzel, welke wy volgends het gezegde vernomen hebben, dat ‘er van tyd tot tyd heeft plaats gehadt. j DERDE V:R A AG. Doet dit de zekerheid van zulk een Grondbeginzel niet wankelen? maakt dit het Natuurlyk Recht niet onzeker , daar men zoo onzeker is omtrent de gronden, waar op het rust? oLigtelyk kan die zwarigheid eenige kragt doen, en met recht befchouwd, zou dus de dwaling'der uitleggers van het Natuurlyk Recht worden vryge- fproken, terwyl al de befchuldiging. ‚het famenttel onzer pligten treffen zou; ; Aa's dat 574 THe-ROYAARDS ALGEMEEN dat gevaar-zou niet gering zyn, „laat ons dus ‚de zaak in derzelver rechte licht -befchouwen , «en «dit in eenige {tellingen bevatten. 1. „Wy moetenhier {wee dingen wel onderfcheiden, „het Natuurlyk Recht zelve, en het algemeen -grondbe- ginzel, waar uit men meent, datde kennis van het zelve kan. gehaald wor- den ;- men kan ‘het-omtrent het Na tuurlyk Recht eens zyn, men kan, ee- nige hoofdbegingzels toefhemmen, waaruit de ondergefchikte pligten moeten.wor- den afgeleid, zoo dat ’er in die plig- ten, en in de bepaling van derzelver naaste oorzaken geen werfchil zy, en evenwel in het zoeken van een. alge- meen grondbeginzel zeer werfchillen; -— de rede is deze: om dat zulk een algemeen beginzel, door het aftrekkend vermogen van onzen geest (abffractie) „ uit alle de byzonderheden algemeen gemaaks wordt, en- dus, koomt:-men daar tog, door veele middenwegen: zoo dra,dielaaifle. nu- maar eenigfints vers Schillen, dan moet noodzakelyk het a/- gemeen uittrekfel uit,die alle, ook vers gerdende zyn. ‚'Er kan een famenftel van Natuur: lyk GRONDBEGINZEL: VAN 'T/NAT. RECHT. 875; Iyk Recht. plaats hebben, al was ’er zulk een algemeen grondbeginzel niet; — om deeze twee alleen te noemen, de beroemde BURLAMAQUI, en de al- om, bekende ERNESTI, welker eerfte het onnodig-achte; dat alles op één be= ginzel gebouwd werde, en ook zelfs meende, dat het mogelyk niet kon ge= fchieden (t); en de laatfte- wel toegaf, dat zulk een algemeen beginzel zeer gepast zou zyn, om het famenftel des te naauwer te verbinden, maar belyden moest, dat hy ’er noch geen gevonden. hadt (u).> Deeze twee groote. Man- nen, namen geen: algemeen grondbe- ginzel aan, en evenwel deerden zy een Natuurlyk-- Recht „ dat: allefints zyn kragt behoudt; — Dat ‘de pligten, welke wy ‘te betrachten hebben, in één wvoorflel. gevonden worden „ geeft nut, gemakkelykheid, fieraad, en is om ‘veele redenen wenfchelyk, maar het vis niet noodzakelyk. — Was het drieledig beginzel van TREUER, Prin- cipium. justi „ „Honest et” Decori , van. | Aa 4 het: (®) BornaMm. in Elem. Puris Naturalis, P. D.C. IV. S. 4e pag. 195 dele: u) j. A. ERNESTI in Znitiis Doctrinae Solidioris 3 P. IL de Fure Nat. C. 1. S. 29. p. 42te 376 H. ROYAARDS ALGEMEEN het rechtvaardige, het eerlyke en het welvoeglyke, genoeg onderfcheiden, de kragt van zyn famenftel zou niet min- der zyn, — indien ik voor elk der drie hoofdbetrekkingen , het zy dan met fommigen. omtrent God, my zel- men en anderen; het zy met anderen, omtrent den Schepper, het Menfche- Iyk geflagt als een /igchaam waar van wy leden zyn, ende overige gefchapene zaken, waar op:wy geen willekeurig maar alleen een bepaald en onvolko- men recht mogen oeffenen, een afzon= derlyk beginzel wilde ftellen, de pligten daar uit afgeleid zouden daarom niet minder zeker zyn; — met een woord, was zulk een voorftel woardelyk door den wetgever gefproken, of in de na- tuur ingeprent, en was 'er dan zulk eene werfcheidenbeid in de opgave, dan zou de zaak twyfelachtig kunnen voor- komen, maar nu is het een voorftel, door Menfchen uitgedacht, en de wer= Jcheidenheid omtrent het begrip ‘van het algemeene, verzwakt daarom het byzondere niet. De verfcheidenheid verwekt ze minder onzekerheid, wanneer men de ‘grondbeginzelen, welke men van tyd tot GRÖNDBEGINZEL VAN ’T NAT;RECHT. 377 tot tyd: heeft -daargefteld, overwegen: de; aanftonds-bemerkt, dat het een, niet. tegen het “ander ftrydt, maar meestal de zaak in een ander daglicht vertoont, of ook wel rüimer-uicbreidt, hetgeen door het andere naauwer bes perkt was (v). — Dit is zeker, zulke grondbeginzelen moet men verwerpen welke door Menfchen zyn uitgedacht, die de waare gefteldheid van ’s Men= fchen natuur, of van het zedelyk recht daar op gegrond, geheel en al ver keeren wilden. — Deeze zyn dwalins gen „ die door het licht der waarheid verdreven worden; — wanneer een HOBBES , dit tot een eerfte grondbegin= zel van het Natuurlyk Recht ftelt, dat elk zyn leven en zyne leden, zoo weel hj kan befchermen, en daar uit dit gevolg trekt, dat ’er vrede gezocht moet wors den, daar die kan verkregen worden, Aas maar, (wv) De Heer pester, in Pundamentis Jurisprus dentiae Nart. P. II.-pag, 1265 merkt te recht op; dat men menigmaal gemeend heeft „dat zekere voor= {tellen verfchillen, die in de daad overeenkomen; — fchoon men ook daar omtrent omzistig verkeeren moet, en niet voór’t zelfde houden , het geen geheel onderfcheiden is, gelyk dat der ouden, vole de n4û tuur, en dat der hedendaagfchen, vo/maak u zelven» geer onderfcheiden is, : 1d 378 „H. ROYAARDS ALGEMEEN maat. daar zulks niet kan, dat mert daar na hulpmiddelen des oorlogs om moet zien (w). — Wanneer SPINOSA wil beweeren, dat het Recht der ‚Na- duur zich zoo ver uiiftrekt als elks magts en dat deshalven het zelve niets wers biedt, dan het geen niemand begeert, en niemand verbieden kan, geen twisten, geen. haat, toorn, of bedrog, (gelyk PUFENDORF, het een en ander oordeel- kundig behandelt (x).) Wanneer ROUS- SEAU en SMAuUsIUS den Mensch, gelyk wy zagen; alleen door natuurdriften wril- len laten beheerfchen,„ en de redelyk- heid ten opzigte van zyn zedelyk be- ftaan vernietigen, kunnen ’er uit zulke gevoelens niet anders dan treurige ge- volgen voortfpruiten, en het MNatuur= <_(w) De cive,-Cap. IL S. a. vid, de eo MOsHEIM ad EvbwortHI Syffema Intellectuale, T. IL, pag. 11063 C. U. fect. V. S. 32. et noBBES in Leviathan. T. L A (G) De Fure N. et“ Gent. Tom. T.. Lib. IL CIT, P- 156 fegg, edit, MAscov. — De Heer Prof. HEN» NERT „ in het eerfte deel der uitgel. Verhandelingen ; in de derde Verhandeling over de Wysgeerte van SPI= NOSA „ en aldaar bl. 259 enz. , fchynt eenigfints gun= ftiger te denken, „omtrent de zedelyke. gronden van SPINOSA, en meent dat de poging om ons zelf te bee handen of het eigenbelang ‚ Zyn grondbeginzel ware, . 263. ak, Ken ad ld / GRONDBEGINZEL VAN ÎT NAT. RECHT. 879 dykoRecht wordt,-of in het grootfte ‘onz recht veranderd;.of vertoont ons dier- dyke neigingen, die geen plaats meer voor de; waare deugd overlaten, “en het Natuurlyk Recht uit den ftaat-der natuur, wegnemen, het geen echter al- toos blyít, gelykide ‘Heer MARCK dui- delyk:aantoont, én Orat. de: Finibús 6; 7. pag. 12vet 31. Maar de genoemde grondbeginzels van zulken, ‘die waar- lyk eer» Natuurlyksen Zedelyk Recht; op den wil van God gegrond, ftelden;, flryden niet-met-elkanderen, noch met het geen wy het laatst-hebben voorges ‚Sommige zogten het in de natuur to amd ALE, RE “(y) Men ziët dat treurig gevole ten duidelykfte in ROUSSEAU daar hy in Zyn Discours fur Porteideet des. fondemens, de Vinegalitd parmiles hommés; dus fpreekt pag. 38. Jl paroit, d'abord. que les hommes dans cétetat de natures , n'ayant entre etix aucune fortende relation morale , vi de devoirs.connus „ ne pôt= gieut estre „ni bons, Hi mechamns-,-navoient ni'vicgss ni verts, a moin que prenant ces mots dans un, fens Phpfigue „son n'appelle vices-dans-Tindividu les-goali- tes qu, peuvent nuire a fa prapre confervationg, tt -vertus celles, gui peuvent y contribuer enz. 3. en in het vervölg, voordt van pag. 39—46 toont hy aan, hoede zugt tot zelfbehoudenis door het medelyden „gematigd wordt, en de laat{te. inzonderheid. debrói van alle gezellige deugden zy, en-die alleen verzegel wordt door de maatfchappy en wysgeerte. : 330 sH. ROVAARDS ALGEMEEN wan God, gelyk wy zagen, andere deez den den Mensch inwendig fpreken, ee= nige vestigden hunne aandagt op het gebeele Menschdom, of eindelyk op de geheele natuur en orde der dingen; is nu overeenkoomftig de orde, de oogmer- ken der dingen te handelen, ftrydig met «het handelen volgends den wille Gods, en het voorfchrift zyner heiligheid? Daar God zynen wil, zynen welbe= haagelyken wil, in de orde der dins gen, en derzelver oogmerken vertoont, {preekt het hart, het gewisfe en het ze- delyk gevoel, zoo dat noch onderfchei- den is, niet menigmaal dezelve taal, als de- orde van het-heelal ; is dat alles noch niet een bewys van den wille Gods, volgends welken wy beftaan? Straalde dat alles noch niet des te dui- delyker door, in den rechten flaat des Menfchen? — Ís ’er wel een andere weg tot de wolkomenheid van den Mensch, dan in die orde, in welke God hem geplaatst heeft, en buiten welke hy zich niet uitftrekken mag; zal ’'er geen wanorde verwekt, en hy zelve ongelukkig worden? — Zyn de pligten der gezelligheid, en der onder- finge goedwilligheid niet voortvloeiende , Uig IN mn GRONDBEGINZEL VAN °T NAT. RECHT. 381 uit die orde, ‘in welke God ons gee plaatst heeft, en vertoonen zy niet het welbehagen des Heeren, daar-de Mensch zich zelven en anderen geluk- — kig maakt? — Bedoelde men niet al dat goede, daar men zich op eene overeen/temming der Volkeren, of op ze- kere Foodfche voorfchriften beriep? Zen algemeene liefde doet het goede van zich, van alles wat buiten ons is, zoe- ken en omhelzen, en gaat noch eenen trap verder dan het welzyn der Men- Jeben, daar zy ook het geluk van an- dere wezens bedoelt; en eindelyk daar overeenkoomst is met de betrekkinge waar in wy ftaan, met de orde Gods, daar moet ook waarheid zyn. — Zoo dat wy met recht dit befluit op mogen maken, geene der laatstgenoemde grondbeginzels zyn flrydig met elkan- der , of met het meest aangenomen be- ginzel der orde en der oogmerken Gods; integendeel, die alle zyn in dit laatfle begrepen, en bevatten flegts zekere flukken, van het geen daar volkomen is, of doen het in een ander licht voorkoo- men. 4. En is dit zoo, wy kunnen zelfs uit het gezegde dit gevolg afleiden, RES dat 882 AH, ROVAARDS ALGEMEEN. dat de werfcheidenheid in het opgeven van algemeene grondbegingels , inplaats van den grondf{lag- van het Natuurlyk Recht te verzwakken, denzelven ver- fterken moet: dewyl die ons-leert; dat, in welk verfchillend daglicht men ook de zaaken befchouwde;, men evenwel ten Jaat{ten, in de bepaling der byzondere pligten, op het zelve is-uitgekomen: Dat er veele hoofd- voorftellen’, ‘al verfchillen die in de al- gemeenheid- en eerderheid , kunnen worden uitgedacht, die zoo veele. bronnen van de byzondere pligten kunnen zyn: Dat veele derzelver ein- delyk. by elkanderen gevoegd, zelfs de zaak in een des te helderer daglicht vertoonen, en van meer dan éénen kant bevestigen, het geen in het ééne algemeene is opgefloten. | | Wy hebben dus van deezen kant niets te vreezen; maar VIERDE VRAAG. Is dit beginzel wel van eenig nut in het gemeene leven? is het niet al te wys= geerig uitgedacht, dan dat men wer- wâchten kan, dat het hidde zic Et NEN _ < GRONDBEGINZEL VAN 'T NAT. RECHT. 383 zich daar na gedragen zal, en ’er nut uit trekken, in de kennis en betrach- ting der pligten? | _Wy-erkennen, en elk zal het met ons moeten doen, dit beginzel zou bereids een overvloedig nut vertoonen, indien het ftrekte, om het famenftel der natuurlyke pligten, des te vaster, bondiger, gemakkelyker en fierlyker te maken, en zou deswegens het on- derzoek der geleerden overwaardig zyn, — Dan kon het evenwel ook op het gemeene leven worden toegepast, wierd het van elk begrepen en be- fchouwd, de nuttigheid zou des te grooter worden „ en de aanleiding tot dwaling, minder; — kan men zulks nu van-dit voorftel verwachten? Dat wy zien, hoe wy hier te denken heb- en. | De Mensch is een redematis we- zen, = hy heeft aandoeningen en nei- gingen, hem door den Schepper in- gefchapen, die menigmaal zeer nuttig zyn, om een prikkel te hebben tot de betrachting opfporende: — maar hy heeft ook de rede, om die aandoenin- gen te toeten, die neigingen te be- proeven, hy moet zich maar De | eea 384 H. ROYAARDS ALGEMEEN Jeen door zyne begeerten laten leiden; de rede is hem gegeven, om die wel te beftieren. — ciceRO heeft in zyn keurig boeksken, de OFFicus (z), een boeksken dat hedendaagsch noch ge- noeg gekend, noch gelezen wordt, dit treffelyk behandelt; en op dit voet- fpoor zyn de kundige Heeren FORMEY €en PERRENOT (a) gevolgd , in welker fchriften men duidelyk zien. kan, dat die Romeinfche Wysgeer niet onbe- kend was. — Wil temand nu die re- de niet gebruiken, wil hy daar van af- ftaan, niet denken, niet oordeelen of redekavelen, zulk een Mensch ge- bruikt zyn natuurlyk vermogen niet, en vernedert zich beneden de dieren: gelyk ’er-helaas! veelen onder de Menfchen zyn, die niet door rede, maar door gewoonte, opvoeding en gezag, of ten hoogften door gewaar- wording, neigingen en gewisle, geleid worden. Men kan intusfchen niet ontkennen, dat dit beginzel fchoon hedendaagsch door de W'ysgeeren meestal aangeno- men, voor den gemeenen hoop eenig- fints z) Lib. I. Tom. IV, Edit. ERNEST. p. 808 fegg. a) In de meermaalen aangehaalde Werhaudelinger, GRONDBEGINZEL VAN ’r NAT, REcHT. 388 fints duister is: maar is de zaak daarom zoo duister, die ’er door wordt voor= gefteld? — Tets kan moeilyk zyn, om te verftaan, daar het, met woorden uit de Wysgeerte ontleend, wordt aan- geduid; dat echter, op eene andere wyze voorgelteld, zeer gemakkelyk wordt. | Er blyft zeker altoos eenige moei lykheid, — Geleerden redekavelen; volgends vaste beginzelen, in een goed verband. — Zoo vindt men de Menfchen over het algemeen niet, _€n het is moeilyk dezelve te verande- ren; dien denktrant kan men niet ge- tnakkelyk mededeelen , maar ’er zou echter ten deezen opzichte niets beter zyn, dan, dat men, om zulk een be= ginzel algemeen te maaken, meer over- eenkoomftig de denkwyze, en de fpraak van het gemeen, het zelve be- paalde, op dat het in de onderfcheide- ne ftanden verftaan mogt worden. — Hoe weinigen verftaan toch, wat het betekene, vivere conwenienter ordini na- turae-aut univerfi, d. i. overeenkoom-= ftig de orde der natuur, ‘of van het heelal te leeven: hoe meer men dit menigmaal uitbreidt , des te moeilyker Xlll. DEEL. Bb | wordt 386. H‚ ROYAARDS ALCEMEEN wordt het. — De Heer FORMEY toont in. de aangehaalde Verhandelingen, des Sources de la. Morale, aan (b), hoe men-door al te diepzinnig te denken, van den,weg is afgeweken ; hy flaat, volgends zyne. meening, eenen een- vouwigen weg in, maar alleen voor. zulken, die denken kunnen, en dit moesten. allen wel ,‚-maar zy doen het niet; moest men nu ook den zoodani- gen niet te hulp-koomen, daar het aan- koomt op eene zaak van dat gewigt?. _ Maar hoe zal men het dan het duide- lykst bepaalen? Ik onderneem. zulks Diet, maar wil wel eenige Josfe. beden- Ringen geeven. — Zal men zeggen: gedraag u owvereenkoomflig de betrekking waar in gy zyt? Maar dit voorftel toont de verbindende kragt niet, waarom men aan die betrekking moet onderworpen zyn; waarom men zulk eene betrek- king niet veranderen mag: en in geen beginzel , vooral niet in zulk een „dat inzonderheid voor het gemeen zal nut- tig zyn, mag zulks uit het oog verlo- ren worden; behalven dat het niet weinig duister- is, 5 Zal men zeggen: gedraag u zoo, dat is; _2(b) Pag. 368. \ ERONDBEGINZEL vÄN 'T NAT, RECHT, 882 is,laat alle uwe daaden zoo beftierd wordens dat u welzyn bevoorderd word? Zoo wilde het de Heer FrormeYy (c), die de ingefchapene liefde tot ons zelven alsde groote bron van werkzaamheid befchouwt, wegens welke wy deshal- ven het grootfte en beste moeten zoe- ken, en ons met God vereenigen: maar ook zoo verkeeren omtrent alles, wat God nevens ons gefteld heeft, als het ons nuttig is; en die nuttigheid is het grootfte, wanneer wy aan het oog= merk van God in-dezelve beäntwoor- den; die elk fchepfel tot dien trap van volkomenheid- en. geluk wil brengen, waar voor het vatbaar is. — Zoo als het dees Wysgeer verklaart, is de ei- genliefde nooit. te groot, maar wel ze gering (d) en verkeerd, daar zy ‚het geen ze in God en anderen zoeken moest, alleen in zich zelven meent te vinden. — Dan hoe men hier ook denke, dit is wel zeker ‚de liefde Gods lydt hief -miets,- en wordt toch opde eerfte plaats: gefteld-, zoo dat men zich daarom van dat gevoelen niet behoeft: te,laaten: affchrikken;; ger Bb 2 „lyk ‚(C) Pag. 370, 493 et 407 d 5 Pai zon. is Re k L (3) 388 HH. ROYAARDS ALGEMEEN yk iemand wel ligtelyk denken zou; die alleen naar de klanken oordeelt. Maar wy zouden ’er echter niet voor zyn, om dit als een grondbeginzel op het gemeene leeven toetepasfen, om dat het vermeende welzyn, zoo dik- wyls voor het waare gekozen wordt, en wy liefst een beginzel zouden. kie- zen, het welk het waare geluk recht doet kennen, en dat van het vermeen- de fchyngeluk onderfcheidt. — Zullen wy met den Heer PESTEL (e) zeggen, dat het best dus wordt uitgedrukt: Ge- waar en vermeerder uwe Rragien; en ge- bruik dezelve zoo, dat gy, door zoo veel goeds wittewerken als gy kurt, aan den wille Gods beäntwoordt. Maar wat is dan eigenlyk dat goede, waar door men aan den wille Gods beäntwoordt? Daar vraagen wy na. | Zal men dan liefst zeggen: laat alle uwe gedagten, wilsneigingen en daaden zoo beflierd worden, dat gy aan de o5g- merken Gods, in uw zelven en in al het fchepfel bevoorderlyk zyt? Dat ja is de waare orde en de onderbouding van de- zelve: dat leert natuur „ en befchouw:”g ten (€) Fundam. Jurisp. Nat. P. IJ. S. 247. p. 128- \ GRONDBEGINZEL VAN ’T NAT. RECHT. 389 ten duidelykfte. Laaten wy dit korte- lyk inzien. Is ’er niet een werband van het een fchepfel tot het ander? Worden wy niet van zelve, in alle onze omftandig- heden, tot de kennis van zulk een wver- band geleidt? ’Er is een verband tus- fchen Wader en Zoon; leert dit nict aanftonds de orde zien, waar in wy tot zulk eenen {taan? ’Er is een werband tusfchen God en het /chepfels doet ‚ hoogheid, goedheid, fchepping en on- derhouding, ons geene werpligting kennen, gelyk onze afhangelykheid en nietigheid? „Kan ik wel in omftan- digheden omtrent, myne medefchepfe- Jen gefteld worden, in welke ik niet ziew:kan, of ik door myne daaden de oogmerken Gods „dat is-de waare wol- komenbeid der fchepfelen bevoordere, dan of ik dezelve. tegenftreve ? « Wat bevoordert de volkomenheid- van het fchepfel: . verwerping van onderge- fchiktheid, moord en kwetfing, ‘met de: treurige bronnen van haat en nyd; vuile ontugt, en het geen- daar toe leidt; berooving en wegneeming van het geen eens anderen is; valsch ge- tuigenis, lastertaal en logen „ met de’ ee ph, vere 390 H. ROYAARDS ALGEMEEN» verkeerde bewegingen van onmatige begeerlykheden, of het geen hier aan is overgefteld? 5 Het oogmerk van God in al het fchepfel , is de wolkomenbeid van my en al. het fchepfel; daar in blinkt de eer van God, daar in blinkt het geluk der fchepfelen uit:-twee dingen die-zoo naauw, aan elkanderen verknogt zyn, — Ged heeft my nêigingen gegeeven tot myn geluk en volkumenbeid ; tot be= wooraering van dezelve ; Hy heeft. my vermogens gegeeven;en des liehadms en der ziele, die daar toe ftrekkenz waar door ik de wegen, tot deeze vol- komenheid leidende, des te beter be= feffen, en de middelen des te yveriger aanwenden kan, Wat is dan in myn beftaan „het oogmerk Gods? Gewis, myne volkomenheid; — Zoo heeft God niet alleen my ‚maar alle Men- fchen nevens my. gevormd: “wat is-dan het oogmerk Gods inhun, anders, dan hunne volkomenheid? Zoo heeft de Schepper aan het leevenlooze en redenlooze dat medegedeelt, het welk tot derzelver volkomenheid ftrekken kan. — Hy heeft den Mensch zoo ge= vormd, dat de cen met zyne daaden Pd Qin: GRÔNDBEGINZEL' VAN ?T NAT. RECHT. 891 Omtrent den andeten verkeeren moets wanneer zyn nudie daaden goed? Wel anders, dan wanneer zy dat oogmerk Gods ‘in’ iemand bevoorderen ? Ef weet ik dus nie:, hoe ik elke daad bes fchouwen moet? — Daatenboven God heeft my zoo gevormd, dat alles wat my omringt myne genoëgzaame ‘vol: komenheid niet kan uitmaaken ; ik merk dat my alles ontbreekt; dât' in den Oneindigen!alléen ‘het-genoegzaa- me is: wat is Gods oógtnerk in deezen „ dan dat ik met Hem vereenigd worde? het welk zonder ‘kennis-van hem, geloof, aan hem,’ en onderwerping onder hem; inden weg van zynien dienst, niët-ge- fchieden kan. — En wil ik dit byzon- deren Gód heeft my gefchapen’ en onderhoùd my dagelyksch: ts het oogmerk Gods niet, die fÈhepping eh onderhöuding dagelyksch te erkennen: en te Doelen? En waar doof doe ik dit; dan door-afbangelykheid>en dankbaar” heid? God heeft my door de natüur” meer dan waarfchynelyk gemaakt, dat de geest moet overblyven nia den dood: des ligchaams: wat is ‘Gods oogmerk dän te zorgen voor-dien overblyvenden geest; en daar dan het ftoffelyke is’ Bb 4 weg- 392 H. ROVAARDS ALGEMEEN weggenomen, de ziel van het zelve lostemaaken , en voor dien ftaat te vol» maaken? God doet my in dit laatfte ee- nige duisternis en onzekerheid voorkoo- men: wat kan Gods oogmerk anders zyn, dan dat ik daar na zoeke, ofer iets zekers te erlangen zy, het geen my van elders wordt bekend gemaakt, en de duisternis verdryvende, myne gantfche ziel volmaakt? Zyn dit alles dingen, die zoo duis fter zyn: kan het gros van het Mensch- dom ook hier geen. waarheid voelen? Wenfchelyk waare het, mogten zulke befchouwingen niet alleen voor den Wysgeer bewaard worden , maar door elk Mersch gekend en befchouwd: — de driefte onkunde zou by veelen wy- ken, en de waare WW ysbegeerte zou by anderen kragtiger zyn, die nu op val- fche gronden, half verftaan, tot ver- keerde meeningen overgaan. Het zou voor het Menschdom geen gering voorrecht zyn, indien zy van de jeugd af aan, aan dergelyke befchouwingen gewoon waren; ende algemeene eìind- oogmerken der dingen, die zich, in de meefte omftandigheden van ons leeven, van zelven als openbaaren; zoo daf Wy, OE GRÖNDBEGINZEL VAN °T.NAT: RECHT. 303 door ‘het verband der zaaken, onge- voelig tot dezelve worden opgeleid ; „zoo dra wy flegts een recht denkbeeld var God vormen ‚die algemeene eind- oogmerken zeg ik, zich eerbiedig leer- den voorteftellen, —:Mogt de leerwy- ze der Kinderen, daar ‘toe ingericht zyn, dat zy van jongs af zich zelven leerden kennen, eigene neigingen, ei= gene betrekkingen, en daar uit voort= vloeiende pligten! — Nu leeren: zy. _hun ABC „endaadelyk worden zy in- gebragt in de befchouwingen van-an- deren, die nooit „ zonder «de kennis onzer eigene. nâtuur, recht-zullen-be- grepen worden ;’ of in moeilyke-befpie= gelingen en famenftellen., welke zy: onmogelyk bevatten kunnen: daar in tegendeel , „wanneer eigene natuur heeft leeren fpreeken , die: zelfde taal in anderen ras begrepen wordt; en men zich geen gewoonte vormt; om altoos zich voorby te zien, en in-volgende jaaren, niet dan met de grootfte moei- te, een oogenblik by zich bepaald kan worden: eene gewoonte die alleen de rede is, dat veele Menfchen het minst begrypen, het geen hunne eigene ná tuur, hun beftaan raakt, en onvatbaar 8 B b 5 fchy: 304 “He-ROVAARDS-ALGEMEEN 5 fchynen voor die befchouwingen; die nogthands in de daad de gemakkelyke fte geweest zouden zyn, indien men dezelve: niet geleerd had uit het oog te verliezen, A. Go En waatlyk kende elk Mensch zyne neigingen ; wist hy ‚hoe hy dezelve beitieren moest; en was hy gewoon aan den toetsfteen der daaden: welk eene vastigheid zou ’er voor den on- kundigften zelfs niet zyn, in den weg der pligten; hoe zou het voorftel der Openbaaring geene kragtiger uitwer- king Óp “de harten shebben , ende fchoonheid en redelykheid van dezel- ve dodmbefeffen. — Wy moeten dan van daär beginnen, zal elk-zynen pligt met ktagt:leereh ‘kennen, en deeze befchouwing: nuttig zyn; voor het ges meene leeven? Dan zou men zien, hoe waaragtig «het zy ‚ het geen de fchry= versvanrhet Boeksken Zheörie des Sen= timensy.pag. 167 zegt: Ml men est done pas de la Philofopbie Morale , connme de la plupart des autres Jciences, qui fem- Glentene vendre deur oracles, que dans des deferts presque inaccesfibles a-la plupart des hommes: elle n'a point de Myflere, ge'elle ne fait prete de reveler a tous ceux | qui GRÛNDEEGINZEL VAN "TNAT: RECHT. 368 qui font capables’ de là reflexion la Plus legere. pethefganlok: 10 pabo VSO) „…Maar-noch iets terpvyfde, vooncen. VYF DBV R AAG: In welk een verband: ftaat zulk een beginzels totdat „het welk: ons de leerder Openbaaringe opgeeft? * —— esHetboofdsogrmerk van alles; wotdt ons “in dezelve aângekondigd als de EER van GOD: ‘zyn wit hem, door hem; en Zot hem all@dingen, hem moet ook de heeriykheid zyn in de eeuwigheid (6). En de. ofdinboud: van Gods wetten eri voorfchriften is: ‘den Heere hunnen God lieftebebben „ met alle: kragten;) en zyne naasten als zich zelven ; zoo dat liefde de geheele vervulling der wet is (3). — Zyn deeze voorftellingen, overeen- koom/lig met ons beginzel; en‘zou het niet beter zyn de laatfle in plaats van heteerfle te kiezen, daar de Openbaa- ring toch onfaalbaar is? Wy kunner op het een en ander kortelyk antwoors ‚den, De (Ey-Rom. XI: 36: (8) Deut. VI: 5. Lev KIK: 18. Jac. H: 8, Matth. XX: 37. Rom. XIl: zo, enz 396 H. ROYAARDS ALGEMEEN De Zer-van God is zeker ook het oogmerk der fcheppinge (h), maar „wanneer wy die eer in de /chepfelen zullen opmerken, waar uit maaken wy die op? Alleen immers uit de volkomen heid van het fchepfel : daar in worden Gods deugden gekend en geroemd, en aan hem de grootheid toegebragt. — Te deeven deshalven overeenkoom- flig de orde der dingen, de oogmerken Gods, is niet ftrydig met het leeven tot Gods eer, — God fpreekt in zyn woord tot Menfchen, zoo:als zy zyn, dat is.tot redenmagtige wezens; en in de uitfpraaken zyner heiligheid , onder fleit hy onze rede: gebiedt Gad nu in zyn woord, dat ik myne daaden tot zyne eer -inrichte ; en leert my de rede en de befchouwing der dingen, dat de eere-Gods van my in het oog gcehou- den wordt, daar ik volgends de oog- merken Gods, in dit geheelal geöpen= baard, leeve; en dat die oogmerken in de volkomenheid van my en al het Niels fcheps en van daar de roerfels onzer werkingen ontleenen, bl. 24, maar met dit alles is het niet het eerfte dat wy kennen , en kan dus geen gerst begine zel zyn. EE ee nn: ERONDBEGINZEL VAN ’T NAT, RECHT. 399 uitgefloten, — De nadere openbaaring Gods ftrekte, om God in een des te liefderyker daglicht te vertoonen, en hem als Ziefde aan Menfchen voorte= ftellen: daar aan geeft elke bladzyde der befchrevene Openbaaring getuige- nis; dit bevestigen de gebeurtenisfen, welke God, van den beginne der We- reld af, met Menfchen liet voorvallen, en. welke, door: de vertooning zyner ftrenge gerestigheid, des te leevendi- aer doorfcheen; dit werd volkomen in - den Zoon van Gods liefde vervuld, en mogt daarom terecht, door, een heilig Man betuigd worden, daar hy uitriep, * herhaald uitriep: God is liefde! Van daar, dat hy in zyne wetten, als liefde, moest worden aangekondigd; van daar; dat de hoofdinhoud dier wet, ook liefde van het fchepf{el was tot God, liefde tot my zelven, en tot anderen, als welke Godlief hadde, Wien ik in deeze liefde moest gelykvormig zyn, ef tevens welbehaagelyk, worden in die liefde, daar ik door dezelve allecn aan het oogmerk Gods beäntwoorden moest. — Ziet daar het onderfcheid: Natuur leert gehoorzaamheid en onderwer- Ping; maar Openbaaring liefde, en ver- Zes — 400 H. ROYAARDS ALGEMEEN zekert den Mensch, tegen de twyfes lingen aan, Gods liefde, — Het Segin- gel der liefde is, onzes erachtens, meer een Beginzel der Openbaaringe dan wel der Natuur, en daarom doet men niet veilig, met daar op de Natuurpligten te doen rusten: al is Gods goedheid noch zoo groot, zyne toegenegenheid noch zoo zigtbaar in de Natuur ; al is Hy wegens zyne voortreffelykheid noch zoo liefdewaardig , ‘er zyn ook veele blyken, die ons aan ongenoe- gen, ftraf en toorn doen denken, en het gewisfe kan niet altoos van liefde fpreeken , dan blyft gehoorzaamheid onder dit alles; maar zal liefde bly- ven, dan moet ons geleerd worden, dat dit de wille Gods zy: en is men veeltyds dwaalende, gehoorzaamheid veroordeelt, maar liefde leert noch wederkering, het geen zeker, in meer dan een opzicht, het uitftekend nut eener Openbaaring aanwyst. In de Natuur is de liefde ook niet het eerfte Beginzel, maar wordt gelyk men by den Heer HeiNECCIUS zien kan (k), uit een ander, dat van Gods | 00g- (E) Za Elem. Spuris Nat. et Gent. $. 77—79. » GRONDBEGINZEL VAN °T NAT. RECHT. 40Ï’ oogmerk en het geluk der Schepfelen af= geleidt; en wy vorderen hier een-eerst. Beginzel, het geen in de Openbaaring niet nodig was, die natuur en rede vooronderftelt, en waarin de uitdruk- kelyke verklaaring van God de pligten bepaalt, en het een en ander flegts in dit hoofdpunt der liefde wil famentrek- ken. — En daar en boven, wilde men zonder Openbaaring alleen uit de Na- tuur dit opmaaken , en daar uit alle de pligten afleiden, men zal zich niet zel- den met duisternis omgeeven zien. — Het is wat anders, het zelve eerst uit de Natuur te ontdekken; wat anders, de billykheid van het zelve, zoo als het uit de Openbaaring geleerd is, op= « temaaken en te betoogen. Ziet daar dan, ’er is een naauw wers band tusfchen het grondbeginzel der Na- tuurlyke pligten, en zulke hoofdftellin- gen, in welke de Openbaaring den kring der pligten bevat: — beide koomen overeen, en het onderfcheid moet al- leen in den onderfcheiden aart van elk gezogt worden, — Mogelyk kunnen deeze bedenkingen nuttig zyn, om aanleiding te geeven, dat men het een XIII, DEEL. Cc en 402 He ROYAARDS ALGEMEEN ENZ. er ander verder befchouwe; en ook dan zelfs zal ik my niet fchaamen over deezen arbeid, » VER: Blad. 463 VERHANDELEN G $ OVER DEN | INVLOËD ber ZINTUIGEN | OP DE | WYSBEGEER Î E; | Dodr | ADRIAAN VÁN SOLINGEN. Man de oudfte tyden af; werden de aandoeningen van het Menfchelyk hart door het prachtig gelaat der natuuré opgewekt: het uitfpanfel des- Hemels ; àls een konftig gewelf, boven hun hoofd opgetrokken, en doorzaajd met vuuúrige lighaamen , op welker luister zy niet dan met verbaazing. konden ftaroogen; de grond, dien zy berras den, alseen fierlyk täpyt onder: hun- ‚ne voeten uitgeftrekt „waar zy, by cl TE VORIGE 2 ken 404 A. VAN SOLINGEN OVER DE ken ftap, de milde voortbrengfels, die de fchoot der aarde oplevert, be- woriderden; het onmeetbaar ruim, tusíchen hen en den hemelboog ;- de wyde plas, eindelyk, die dan eens als een effen veld, niet dan doof het ruim der Hemelen beperkt, denkbeelden van louter majefteit en grootheid in- boezemt, en dan weer, als een woest element het Heel-al den oorlog fchynt aan te doen, waren, behalven dui- zend andere, zoo veel treffende voor- werpen, die den gevoeligen mensch, van de jongfte eeuwen af, dan eens in verrukking, en dan weer in verbaazing vervoerden, maar meest al in hem, daar hy zig gedrukt voelde door het pak zyner onwetenheid, een loflyke nieuwsgierigheid opwekten, om het geheim, waarom, van zoo veel wonde- ren te begrypen: de. meesten hunner verwarden zich welhaast in het onder- zoek , en hun onvermogen voelende; vonden zy zich gedrongen; die verbaa- zende verfchynfels, als uitwerkingen van vermogender en onbekende mag- ten te «erkennen, die hunne verruk- king zoo fterk opwekten, dat zy de- zelve, als verhevener wezens, atnbgn en, ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 405 / den, en zich voor de Hemelfche lig- haamen , zoo wel als voor de elemen= sten, eerbiedig nederbogen. nt De fchranderften. onder. hen, die het meest doordachten, erkenden wel deslichten des Hemels, de aarde, het water en het vuur; voor zoo veel ver- shevener wezens of Oppermogenhe- den, maar zy verbeeldden zich niet te min, den wonderlyken fchakel ont- ward te hebben van zoo veel verfchyn- fels, die zy aan de lishaamen, dan eens te recht, dan eens te ontecht toekenden: zy waagden het, groot- fche veronderftellingen te maaken: het gebouw der fabelkunde niet minder „vernuftig: dan … de draaykolken * van (DESCARTES ; of de dierlyke ‘ziel des aardbodems van KEPLER, in laatér eeu- wen uitgedacht “was de -ryke bron, „waar uit hunne denkbeelden ‘telkens hunne verwondering te! gemoed kwa- smen,en alles verklaarden. ‘Het bleef hier: niet by, hunne verhitte-verbeel- ding drong door, tot in het ryk der seeuwigheid: om by voorbeeld den -oorfprong der’ wereld. te verklaaren, „noemden zy. den Hemel, den oùdften der Goden; den tyd verbeeldden zy ‚m9! Cc 3 door 496 A. VAN SOLINGEN OVER DE door eenen anderen God, die van na= tuure gefchikt was, om alleen over te blyven en alles te verflinden, zyn Vat der van het vermogen beroofde om. voortteteelen, en zyn eigene Kinders, naa mate hy dezelve voortbracht, ver- nietigde: een derzelver, Jupiter, ont- kwam het gevaar, deed hem den oor- log aan, en maakte zich meester van zynen troon: deeze waren by hen de zinnebeelden der eeuwigheid, waar uit de ftof ontwikkeld en alle dingen geboren werden „ die, na verfcheide hervormingen en ftandverwisfelingen , eindelyk het onveranderlyk gelaat der natuure voortbrachten, welke zich zelven niet kunnende onderhouden, beftuurd werd door Goden, wier ftamlyst van de eerfte duisternis be- gon, welke den Baayerd voortbracht, waar uit de Goden van het Heel-al ge= boren werden, _Felkens openbaart zich hier een mild vernuft en een duurzaame yver, om de natuur met haar verfchynfels op te fpooren ; dit vernuft, met deszelfs voortbrengfels, fchildert ons de Kan- felier BARON met een fraay penfeel, in zyn werk, over de wysheid der ef 106 | | AED ; « dae rs en de dea ne a ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 4oy den; en hoe gebrekkig «de opfpoorin- gen der fchranderen van dien tyd ge- weest zyn, ‘zy doen ons ten minften Zien , dat het boek der Natuur al vroeg het voorwerp van de befpiege= ling der -Menfchen geweest is, die in hunne fabelen, de fchatten wan -alle hunne vindingen, vernuft en geleerd- ‘heid hebben opgefloten, tevens met bygevoegde zinnebeeldige verklaarin- gen, hoe alle dingen ‘hun wezen en beftaan gekregen hebben, en in dezel- ve onderhouden en beftuurd worden. Zoo beguichelden de zintuigen «al vroeg het Menfchélyk verftand: men zag de Hemelfche lighaamen, en men gevoelde de werkingen der elemen- ten ; en deeze zintuiglyke gewaarwor- dingen „waren de eerfte_ oorfprong van den gedrochtelyken ‘Godsdienst, die meer inwortelde- en grooter voort- „gang maáäkte, naar mate ‚de Starre- kunde de uitvindfter-werd van naamen, kenmerken en beeldtenisfen, waar aan de-aloudheid, als aan.zoo veele mag-= ten, oordeelde eerbied of vrees ver- fchuldigd te zyn. Het kon niet misfen , of zulk eeu 4 Cc 4 _ zins 4OB A: VAN SOLINGEN OVER DE zintuiglyke Godsdienst werd, met moeite door de verftandigen en oor= deelkundigen van dien tyd, opgekropt: warsch van zoo veel zinlyke denkbeel- den, trachtten zy dit gebrek te ver- goeden, en ftelden hun vernuft in de plaats der zintuigen, maar zy dwaal- den niet minder; in de Zedekunde nochthans, maakten zy vorderingen : ANAXAGORAS , SOCRATES, PLATO en veele anderen, erkenden allen één Goed; ook gaven zy zedelyke voor- fchriften, die, vergeleken met den tyd, waarin zy leefden, het Menfche- lyk hart eer aan doen; ongelukkiger was het gelaat der Natuurkunde, die de eeríte toets is van het wysgeerig verftand. De Natuuronderzoekers van dien tyd, door geene ondervinding ge- leid, en met hun vernuft nochthans in de geheimen der natuur willende door- dringen, werden ‘er Hemel- en We- reldftelfels gevormd , zoo wanfchapen en verward, dat wy flechts eenige fchreden van de beroem{te Natuuron- derzoekers der: aloudheid behoeven nate treeden, om, ons gedrongen te vinden, te erkennen, dat ’er in hunne ver. ZINTUIGEN OP!DE’WYSBEGEERTE. 409 verhitte“ verbeelding; veels eer een baayerd, - dan een -geördend:Heel-al gefchapenis. , nobod noon alu ii „Een van:de eerfte Natuurkundigen; die de zintuigen mistrouwde , was Dr- MOCRITUS: deeze zonderde! zich af in de begraafplaarfen ‘van Abdera;-om; van het gewoel der Wereld afgefchei- den ; afgetrokkene denkbeelden “te kunnen vormen; en zyn wantrouwen op de zintuigen was’ zoo groot, dat hy wenschte blind te zyn’, om te be- ter te kunnen:bevatten; dan, zyn on- eindige Werelden, blootgefteld aan bederf en herfchepping; en het nood- lot, waar meê de ondeelen zich aan- raakten „ en door hunnen fchok den Hemel en de Elementen vormden, zyn tevens de. duidelyke bewyzen, hoe verkeerd het gelaat der Natuure, zich, zonder zintuiglyk behulp , laat opfpooren ,- door «afgetrokkene denk- beelden; zelfs door geen verftand; zoo verheven, en in het zedekundige zoo fchitterend „ als dat van DEMOCRI- Tus, die ’s Menfchen. dwaasheid en zyn ydele pogingen naar grootheid als tyd belachte. oort iik „Het Menfchelyk verftand ,-{teeds: | Ce 5 van &19 A.VAN SOLINGEN OVER DE van het een -uiterfte naar het andere geflingerd, vierde van ouds, zoo als te dikwyls noch heden, den ruimen teugelaanafgetrokkene sen vindingry- ke denkbeelden; de ‘waarheid ‘hield zich fchuil agter «het gordyn der duis- ternisfen , dat eerst in laater eeuwen; door de beöeffenaars der proefonder- vindelyke Natuurkunde, is opgetrok- ken: het kwam zoo ver, dat men den Mensch werktuiglyk leerde denken, een ander uiterfte, door ARISTOTELES gekozen, om dat hy even als pEMO- CRITUS, “de zintuigen mistrouwde; dezelve zocht te louteren , en hier om liever tot «een algemeen zintuig zyn toevlucht nam, het geen hy door een reeks van Categorien en fluitredenen ontwikkelde; hier door verbonden ARISTOTELES, ‘EMPEDOCLES, cn, na hen, «alle de ‘Schoolgeleerden, de Wysgeeren, zoodanig aan de opza- melingen van hunne denkbeelden, waar uit zy hunne grondftellingen op- maakten, ‘dat al de beöeffenaars «der wetenfchappen, door deeze leerftelli- ze orde bekoord, hen en hunnen eer= en voorganger een onfterflyken roem toezwaajden, Men vloeide van wie an- —_ ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 4} kanten famen „om de ‘Schoolgeleer- den te-hooren en hunne W ysbegeerte aan te neemen; door zulk een werk- tuiglyke manier van denken, kluister- den zy ‘het Menschlyk verftand aaf een noodlottigen keten, «en maakten tevens den weg der Wysbegeerte voot elk gemaklyk , dewyl ieder, al-ware hy «ook geheel van oordeel beroofd; onder den rang der Wysgeeren geteld werd, npe: flechts hunne konftige termen van verklaaren en betoogen had eigen gemaakt. Toen was’erovervloed van Natuurkenners, die, in plaats van de verfchynfels, welke zich in de Na- tuur opdeden, te onderzoeken, aller- hande onbekende hoedanigheden en natuurkrachten by de hand hadden, die zy door toverwoorden uitdrukten, en waar door zy alles verklaarden. En welke tog was het kern en pit der Aristotelifche Natuurkunde? De vier hoofdftoffen, die zich eerst omwente= len, affchaaven, te famenkoomen, zich affcheiden, opbruisfchen, inkrimpen, zich verligten, verdunnen, en daar na, door een vyfde quintesfentie fa- mengekneed, de Peripatetifche Wet reld maaken; een gebouw van verwar- Elle 412 A. VAN SOLINGEN OVER DE ringe, waar over,het verftand, in laater eeuwen gezucht, en de ondervinding gezegepraald heeft. „Noch meer „misvormd was het We- reldaeftel , door epicurus verzonnen, dat door zynen leerling LucreTIUsS, den nakomeling, ín gedicht nagelaaten , en in laater tyd, door, zyn navolger Gas- SENDUS. weer . gedeeltelyk herbouwd is: van eeuwigheid beftonden ’er on- deelbaare, harde, hoekige, vierkante; langwerpige, fyne ondeekies, die, na lang omzwerving, ter zyde afliepen, famenpakten, en by geval den Hemel, de Zon, de Aarde, de Planten, den Mensch. en het Verftand “vormden deeze toevallige Epicurifche Wereld beftond. derhalven uit deelen, „welke zonder eindoorzaaken gevormd, ge- fchikt werden naar die gebruiken, waar toe de ondervinding leerde, dat ten ze. kon bezigen. Het voortreflyk fa- menftel, by voorbeeld , van ’s Men- fchen oog was niet zoo konftig ge- vormd, op dat de Mensch ?er- door zien zou, maar, toevallig famenge- fteld „ bevond men, dat het-tot dat einde dienen … kon. - Hadden deeze Wysgeeren het boek, der-Natuur, wi, B ed ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 413 behulp hunner zintuigen, maar. tef loops opgeflagen , zoo zou nimmer zoo. veel pracht, fchoonheid-en orde, door eenig redelyk verftand, voor de uitwerkfels van het blind toeval zyn gehouden geweest | Deoid Ondertusfchen kleefde het ftof der Schoolgeleerdheid « den Wysgeeren ftandvastig aan: en vergelyken wy het werktuiglyk verftand der Wysgeeren van, dien tyd, met de zuivere en be- fchaafde denkbeelden, welke men, in laater-eeuwen, onder het beftuur- ‘van naauwkeurige zintuigen, over het ge- laat der natuur gevormd heeft, zoo kan men niet genoeg verwonderd zyn, hoe het Wysgeerig verftand van ftap tot. ftap ontwikkeld ‚en eindelyk tot dien trap van vorderingen geklommen is, waar toe men het thans verheven Zieta «arr Daar. de Natuur altyd by fchreden5 en nimmer by fprongen vordert, was er een middentyd noodig , waarin men..den werktuiglyken Konstketen van ARISTOTELES den fchop gaf, zon= der-dat men noch deszelfs plaats, door * een voorzichtige en. zintuiglyke proef- ondervinding . vervuld had, eeze RS loop- 414 Ái VÁN SOLINGEN OVER DÉ togpbaan: werd het eerst luisterryk gë- opend door PETRUS RAMUS; die, ter koste van zyn eigene veiligheid, zich in het begin der zestiende eeuw; het Eerst tegen de Schoolgeleetden in de bres ftelde ; En zich hier door aan zoo veel grievend hartfeer en vervolgingen zag-blootgefteld „ als hy eer en roem by de zynen behaald had; Eindelyk fchudde de onvergelyklyke DESCAR= TES het ftof der fchoolen geheelaf;, en verklaarde zonder werktuiglyk ùuitge- dachte redeneeringen, de verfchynfels der Nâtüur: het is waar, zyn verbeel: ding lichtte hem’ hier het meest in voor; hy dacht evenwel Natüurwetten vit, en baande het eerst den glansry= ken weg; dien anderen, welke hunne denkbeelden önder een ftrengerf be- dwane gelegd hadden, zoo roemryk na hem betreden hebben. DESCARTES had de Natuur meer aan zyn eigene wetten onderworpen; bedagtzaamer Onderzoekers betraden na hem den wee der Wysbegeerte, veel eer als leerlingen der Natuur; zoodanig bes haalden GALILAEUS, KEPLER, CASSINI; HUIGENS, DE LA HIRE en fommige an+ dere, deron(terflyken roem, wike j oor ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 415 door de nakomelingen. wordt: toeges zwaayd. ) e Xe Éi | Het is optnerklyk, dat hetgebouw der proefondervindelyke- Natuurkune de, dat al zyn: luister behaald? heeft; uiteen nùttig en-naauwkeurig gebruik der zintuigen, aan. de beguicheling dier zelfde zintuigen, zyn: eerften grondflag en. corfprong verfchuldigd is: oordeelkundige Mannen waren het bedrog der zintuigen: gewaar gewors den, zoo wel als: de gevaarlyke-dwaa- lingen, waar aan men zich vindt bloote gefteld, indien men uit de verfchyni= fels, die de zintuigen ons oppervlakkig vertoonen, gerust gevolgtrekkingen maakt: de boog des: Hemels, de ges ‚ lyke afftand der Starren, de grootte der Maan, de loop der Zon van het Oosten na het Westen, de voort- gang, ftilftand en terugkoomst: der | Planeeten ‚ benevens meriigvuldige ans dere, waren de aanhoudende begui= chelingen, waar mede de zintuigen hiet verftand’ van de Natuuronderzoekers® verftrikten; Groote Mannen, hadden! dit‘bedrog , vooral in het Hemel- gefel; reeds/hier er-daar opgefpoord: COPER=” NICUS' CH: TYCHO BRAHE: Ga ik C6. 416 “A. VAN SOLINGEN OVER DE deeze: taak byzonder uitgemunt , of fchoon de laatfte, uit vrees van ver= kettering , wdar mede hy gedreigd werd, dé verfchynfels. der Natuur, met de Godgeleerde ftellingen zocht te vereenigen, en-dus- zyn waare mee- ning verbloemde „ dewyl het bekend. is, dat hy meer achting-voor het ftel- fel van COPERNICUS , dan voor zyn ei- gen hadt, Het uit den weg ruimen van zoo veel dwaalingen, die het: ver= trouwen op de zintuigen verwekte, baarde in de kennis der Natuur een geheele hervorming, waar door. het gebouw der Proefondervindelyke en Meetkundige Natuurkennis gebooren werd, wiens eerst gelegde fteenen, door den Vader en Hervormer der Wysbegeerte, ISAAC NEWTON ; tot een prachtigen tempel van waarheid en wysheid werden opgetrokken. De be- wegingen der Hemelfche lighaamen , eerst door draajkolken voortgeftuwd, de eb en vloed, de kleuren, waar me- de zich de Natuur fchildert, en einde- Iyk zoo veel duidelyke verfchynfels „ welke men door de termen van aan- trekkings- en zwaarte-kracht gewoon is uit te drukken, waren agter het | floers ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 417 Hoers- verborgen, dat het aanfchyn der. Natuur bedekte; NEWTON ligtte dat floers op, en de Hemelen waren : open: hield de Natuur zich fchuil, en : fchoten zyne vermogens:te kort, hy berekende haare wetten op onwrikbaare gronden, tot in het oneindige; in dee- ze berekening geholpen, en zelfs over= troffen , door den onvergelyklyken. LEIBNITZ, vertoonde hy de Natuur in: al haar pragt en luister, na ze eerst aan het kenmerk der-waarheid getoest te hebben, vS Bk Ee Zyne Navolgers drukten zyne ftap= pen, en maakten zyne leer gemaklyk,- door het oprichten’-van Schooten, waarin de bewegingen van de Natuur, door Proefondervindingen en Werk- tuiglyke” waarneemingen’ geleeraard werden.” Dit middel wierd eerst door POLINIERE uitgedacht en in het werk gefteld; waar door ’s GRAVESANDE ‘en MUSSENBROEK naderhand gelegenheid: gehad-hebben, om het waar-aanfchya: der. Natuur-.in haar‘helder daglicht te vertoonen „en de geheele Wereld-aanr Ziehieverpligtenen card Gor noms Zoo groot is-het voordeel „ dat men uitde Proefondervindelyke Natúyrkun- KUIT, DEEL. Dd | de 418 A.VAN SOLINGEN OVER DE de getrokken heeft: deege heeft ons de verfchynfels der Natuur zoo veel te Deter leeren kennen, finds men meer vertrouwd heeft op het eenvou- wig. getuigenis der zintuigen, en min- der-op dat eener verhitte verbeelding en vooraf gemaakte ftellingen„ welke als zoo vecle geverwde glazen zyn, door welke men over de koleuren der omringende voorwerpen zou willen oordeelen. De waare Natuuronderzoe- ker, alle voorgaande vooroordeelen van zich afwerpende, dringt onder voorlichting der ondervindinge, met zyne haauwkeurige zintuigen, totin de duisterfte {chuilhoeken der Natuur: het is-aan die ondervinding, dat men de fchoone ontdekkingen verfchuldigd iss welke de Natuurkennis over het Íchynfchoon gewoel der vlugge. en vin- dingryke vernuften doet zegepraalen. Die gelukkige omkeer is te weeg ge= bracht, door den vlyt-van hun; welke in de 17de en-18de eeuw , der Natuur. haare geheimen ontweldigd hebben „in welkers-ontdekking;, -zy in.de vorige eeuwen, zoo fchaars was; gelukkig ! zoo het helder-licht der Proefonder- vindelyke.- Natuurkunde, die … het sh b Mensch: \ ZINTUIGEN OP DE ‘WYSBEGEERTE. 419 Menschlyk verftand voor zoo veel dos lingen beveiligd heeft, veelen , door deszelfs glans en gloor té ver verrukt, niet te {terk in de oogen gefchitterd: had. Had men zich met dien groo- ‚ten Leeraat der Proefondervindelyke- Nátuurkunde, ’s GRAVESANDE, geduu- rig te binnen gebracht, dat men, door de Zintuiglyke waarneemingen, niets anders kent dan de verfchynfels der Natuur, zoo zou de geest van order, fchikking „en — gevolgtrekking , zoo noodzaaklyk, om de verfchynfels aan elkander te verbinden, het vernuft niet te veel hebben doen belust zyn, om gevolgen te trekken, waar door men zich verbeeldde, rede van die verichynfels te kunnen geeven: inte- gendeel , men vergat, dat men ver- fchynfels opfpeurde , en men haalde uitde ondervinding ftellingen „ die den aart en het konftig: waarom der din= gen fcheenen teverklaaren; men fticht- te eindelyk. een gebouw van redenee= ringe , zooweelderig als de draajkolken van DESCARTES, of het dier van KEP- LER: "in een woord, de verfchynfels werden. tot gronden van zekerheid …verheven,’waar over de gezonde rede d 2 maar 420 A. VAN SOLINGEN OVER DE maar al te dikwyls fchaamrood gewor- den is. | „En zeker zullen wy edelmoedig zyn: wy, die thans onze gedachten laaten gaan, over het voor- en nadeel van den invloed der zintuigen, zoo behoort ook tot onze taak ‘het. mis- bruik, dat men gemaakt heeft van de zintuiglyke Proefondervindelyke Na- tuurkunde, aan welke men anderfinds het uit den weg ruimen van zoo veele dwaalingen , het veranderd gelaat der Natuur, en den zegepraal der waar- heid over denkbeeldige Wereldftelfels, verfchuldigd is. Het kennen van dit-mis- bruik is van te meer belang, om dat men uit de beweginge het ydel; en uit het ydel Gods onmeetbaar beftaan heeft meenen te verklaaren : terwyl men zich aan den anderen kant ver- beeldde, uit de drukking en botzing, en uit alle die verfchynfels, welke men door aantrekkingskracht uitdrukt, de beginfels der ftof, hoe zeer de zin= tuiglyke ondervinding hier niets in voorlichtte, te kunnen verklaaren: het enbevooroordeeld opgeeven van het een en ander zal genoeg zyn, om te doen zien, dat, in iedere W ysgeerige IEB EEUW z a ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 421 eeuw, vinding en vernuft ftelfels ge- bouwd hebben, die het verftand be- drogen hebben; en te gevaarlyker zyn geworden, naar maate zy , in de laatíte eeuw, op het getuigenis der Zintuig- Iyke en Proefondervindelyke waarnee- mingen, gebouwd fcheenen. | Die de Natuurlyke verfchynfels op- fpoort, verkeert omtrent de plaatfin- gen en bewegingen der lighaamen; hy befchouwt de krachten, en derzelver werking en drukking; hy gebruikt het woord zwaartekracht, om dezelve te bepaalen; hy neemt zyn vindingryk vernuft te hulp, en bedient zich van den hefboom, den as, de katrol, de wig en de fchroef; hy ziet, wanneer de werking gelyk aan den weerftand is, dat al$ dan de rust behouden wordt; dan wel dra waarfchuwen hem zyne zintuigen, dat het gedrukt lig- haam de rigting van het aanraakend lishaam aanneemt, wanneer het door geenen tegenftand verhinderd wordt. Dus ziet hy de beweging, hy bepaalt de- zelve, hy onderwerpt ze, op het voet- {poor van den grooten NEWTON, aan wetten; hy befchouwt den weerftand, | d:3 die 422 A. VAN SOLINGEN OVER DE die de middelftoffen en de wryvingen veroorzaken ; hy onderzoekt de oor- zaaken, die derzelver loopftreek ver- anderen; de vloeiftoffen , die de ftreek- buiging, en de vaste lighaamen, welke de weerftuiting maaken, lichtten hem voor in dit onderzoek, Zoo leert hem de zintuiglyke ondervinding de be- weging en haare wetten kennen, en hier om vormt hy al te onvoorzigtig een befluit, dat de uitgeftrektheid, waarin de bewegingen voor zyn oog* gefchieden, een volftrekt ydel is; het - geen hem tot niets minder opleidt, dan om het eene cigentchap van God te noemen, die zyne oneindigheid uit- drukt: immers. zoo hy het ydel niet toelaat, ontkent hy onbefchroomd de mogelykheid dier bewegingen, welke hy zintuiglyk ondervindt, Het behoort in het geheel tot ons beftek niet, ons in een onderzoek in te laaten, over het zoo dikwyis here haald vraaaftuk: of men een alom vers {preid ledig, dan wel een volftrekt vol erkennen moet; veel min op te fpoos ren, of de zwaartekracht en de weder tand der ftof, welke men tegen se _ ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 423 vol tegenwerpt, waarlyk eigenfchap- pen der lighaamen , dan wel middelter- men zyn, waar van men zich bedient, om in een verftaanbaare en algemeen aangenomene taal, de verfchynfels, wel- ke wy door onze zintuigen gewaar wor- den, uittedrukken; of eindelyk de uit- geftrektheid zelve eene wezenlykheid Zy, dan wel een woord, behoorende tot die middeltermen, waar van wy; totons gemak, gebruik maaken: het is genoeg, zich overtuigd te vinden, dat het de verfchynfels, noch de wetten der beweginge niet zyn, welke gron- den van zekerheid opleveren, om een alom verfpreid ledig te erkennen; zelfs Zo0, dat men uit deeze verfchynfels geene gevolgen, hoe genaamd, kan af- Jeiden, die gefchikt zyn om het ge- voelen van zulken te ontzenuwen, die _ het ruim voor de orde der aaneenge- fchakelde wezens houden. De oude Wysgeeren zagen de be- weging, en hierom durfden reeds EPr- CURUS , DEMOCRITUS EN _LEUCIPPUS het ruim, als een onlighaamlyk, onbe- tastbaar wezen, onvermogend tot ly- den en werken, bepaalen: in laater ty= den volgde GASssenpI hun voeifpoor; 424 A. VAN SOLINGEN OVER DE de beroemde kerr, gaf zelfs Natuur- kundige proeven, afgeleid van de far mendrukking der ftof, om te bewyzen;, dat er een ydel was, verfpreid door het ruim; eindelyk kwam de Door- luchtige NEWTON, en waagde de grootíche ftelling, om het ruim als het midden te erkennen, waar door God alomtegenwoordig was (a), dewyl hy, | langs (2) Sommigen ontkennen dat dit immer door New- TON geleerd zy: CLARKE beweert, dat het denkbeeld van een /en/forium , alleen ter opheldering „ door NEw- TON zy bygebracht; daar hy ’er tevens eene vergely- king byvoegt van de mauier , waarop de heeldtenis der dingen in ons fen/orium vertoond worden, zeggende: dat God op zulk eene wyze de dingen zelve, in het Ruim , ter plaatfe daar zy zyn, gewaar wordt, even als vf het Zyn /enforium was. De plaats by NEWTON is deeze: ”Annon fenforituum animalium est locus, cui „» Subftantia fentiens adest, et in gwem fenfibiles re- > ruim fpecies per nervos et cerebrum deferuntur , ut 2 ibi praefeutes a praefenté fentiri posfint 2 Atque s> his guidem rite expeditis, annon ex phaenomenis sa denkt esfe Ens incorporeum, vivens ‚ intelligens, »s Omnipraefens, quod in fpatio infinito, tanguam so Jenforio fwo, res ipfas intime cernat, penitusgue a> Perfpiciat ,- totasque inter [e praefens praefentes so Complectatur: guarum guidem rerum id, guod in ss Hobis fèntit et cogitat , imagines tantum-ad fe per so organa fenfwum delatas in fenforiolo fo percipit „a €# contuetur.” _NEWTONI Opé, Lib. III, Onaest. 28, pag. 298. Ed. Lauf. et Gen. 1740. Het Koomt Tay voor, dat CLARKE het denkbeeld van her Ruim, daar het als het midden erkend wordt, waarin God glomiegenwoordig is, flellig bevestigt door zyn ge 7, ki _ 5 « "ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 425 langs deezen weg, de fchepping der wezens en Gods’ alomtegenwoördig- heid kon verklaaren. Het is moeilyk te bepaalen, of de weelderige vernuften der Overnatuurkundigen ooit ftouter. ftap gedaan hebben, dan deeze groote Leeraar der Proefondervindelyke Na- tuurkuride, die aan het ruim , het denk- beeld van den zetel van Gods verftand „ heeft durven hechten: maar vraagen wy aan onze zintuigen, of zy ons, door eenige Proefneeming , kunnen verzeke- ren, dat het ftoflyk Al, niet één enkel onverdeeld wezen is; en of zy gron- den van zekerheid opleveren, dat wy ons niet bedriegen, wanneer wy door den afltand, die wy onder de grovere | DET Ee Le ree gevoelen, dat Newron het zelve by ons fenforium wergeleeken heeft: immers even eens „ als wy de hee/d= tenisfen der dingen gewaar -worden, zoo wordt God de dingen zelve gewaar:’ maar, zegt NEw- “TON, wy worden die in ons fenforium gewaar, en zoo ook God als het ware in zyn fenforium ; ik zie „niet dat men den zin zonder uitvluchten anders wrin- gens kans zelfs of fchoon NewrToN het denkbeeld van fenforium niet eens genoemd had, zoo erkent hy ten minften met ronde woorden het Ruim voor de ‚plaats, waarin God de dingen niet alleen ziet en ge- waar wordt, gelyk ons fenforium de plaats is, waar wy de beeldtenisfen gewaar worden , maar ook waar Hy, met Zyne Tegenwoordigheid, de dingen als Te- genwoordig geheel BEvaT, 426 A. VAN SOLINGEN OVER DE wezens gewaar worden, dezelve als afgefcheiden van elkander befchou- wen: zy antwoorden niets, en zwy- gen niet alleen over de eerfte begin- fels der {tof, maar zelfs zyn zy dik- wyls gebrekkig, al verkeeren wy om- trent zulke wezens, die wy zien; ik meen by voorbeeld de lucht, wier by- - zondere foorten als dephlogistiek , phlogistiek, mephytiek enz., onze Zintuiglyke waarneemingen, ten min- {len tot noch toe, zoo dikwyls over- troffen. Zonder dan eenig ftelfel te verdedigen; of te durven bepaalen, dat de genoegfaame rede, zonder welke geen ding, God zelve niet uitgezon- derd, eenige beftaanlykheid heett, dat de genoegfaame rede van de figuu- ren der ftoflyke lighaamen nul is, zoo zy alleen door het ydel, dat is, door niets beperkt worden; dat de genoecg- faame rede zelfs nul is in het verftand en in den wil van God: dewyl God onmooglyk iets door niets kan bepaa- len of beperken; zonder, zeg ik, in dit vraagftuk intetreeden, of eenig ftelfel te verdedigen: zoo blykt het, dat de noodzaaklykheid eens beweezen zyn- de, van de ftoflyke EE | e On Se ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 427 de beweging alleen een aaneengefcha- kelde verandering is van: het-ftoflyk geheel, Dat het dus.de beweging, noch derzelver wetten niet zyn welke ons het ydel leeren; en dat zich onze zin- tuigen bedriegen, wanneer wy ons verbeelden, verplaatfingen.te zien van {tofdeelen , „die--wy ons als afgefchei- den verbeelden, doch van welker aan eenfchakeling, aan hunne omringende middelftoffen, onze zintuigen zoo on- kundig zyn, als zy zelve boven het bereik zyn onzer Proefneemingen. Dat men derhalven als in een cirkel ge- oordeeld heeft, wanneer men-uit de beweging en zwaartekracht, tot het ydel dorst befluiten: eene dwaling, die te gevaarlyker wordt, naar maate de vraag zelve gewigtig is, voor allen, die begrypen, dat men door een alge- meen ruim te tellen, op een. wonder- lyke wyze fpeelt met Gods eigenfchap- pen: zynde het ruim, volgens zyn eí- gene Natuur (ten. minften voor zoo ver men aan het zelve, als de zetel van Gods verftand, volftrekt het denk-. beeld van „wezenheid aan. het -zelve „moet vasthechten), oneindig „ onver- anderlyk, eeuwig, noodzaaklyk, oe 5 ok 428 A. VAN SOLINGEN OVER DE ftoflyk en alomtegenwoordig: waar- om zelfs fommige Wysgeeren, na eerst de Proefondervindelyke Wysbe- geerte geraadpleegd te hebben, hun- ne weelderige verbeelding zoo ver den losfen teugel vierden, dat zy het Ruim eene eigenfchap van God ge- noemd hebben, dat zyn oneindige en onbeperkte beftaanlykheid uitdrukte, Te midden van zoo veel omflagtige befpiegelingen, waar toe aanleiding gegeeven is, door een blind vertrou- wen op de zintuigen: aan de eene zy- de, om dat men de affcheidingen der ftof, en dus het ydel meende te zien; en door onregelmatige gevolgen aan den anderen kant, welke men uit de beweging der lighaamen heeft afgeleid , hebben zy, welken het alleen om waarheid te doen was, op eene naauw- keurige en voorzichtige wys, den aart der beweginge onderzocht; en de fchrandere beöeffenaars der Proefon- dervindelyke Natuurkunde hebben, door naarftigheid en Oordeelkundige waarneemingen , het Menschlyk ver- ftand, zoo ver verrykt, dat men ge- flaagd is, om dewet ten der beweginge optefpooren, aan welken waker: en ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 429 den vlyt de. Maatfchappy al-dat ge- mak en nut, verfchuldigd is, dat de kennis der Werktuigkunde over alle {tanden en beroepen verfpreidt. Het ware derhalven een onedelmoedige vermetelheid, die gelukkige ontdek- kingen niet dankbaar te erkennen: om dater lieden zyn opgeftaan, welke het helder licht hunner zintuigen in zoover verduisterd hebben, als zy, uit de- wetten der beweginge, gevolgen hebben: durven toepasfen op de natuur der. ftof, welke, fchoon niet dan op vernuft en-vinding- opgeflagen „ door hen als gevolgen van de verfchynfels der beweginge, en van hunne Proef neemende ondervindinge worden voor= gefteld. trede lele Men behoeft zyne aandacht niet ver- der dan op de, eerfte wet der bewe- ginge te vestigen , om overtuigd;te-wor- den, welke gevolgen men op reke- ning der Proefondervindelyke. Natuur- kunde gefteld heeft : ”Een lighaam 5 volhardt in den ftand waarin het 5 ‘zich bevindt, het zy van ruste of bee » weginge, zoo lang geen uitwendige »» oorzaak deszelfs rust of beweging z) doet ophouden.” PE of N Niet 439 Ks VAN SOLINGEN OVER DE ©“ Niet te vreden iet de-kennis van deeze waarheid „ heeft men gemeend de werking dier uitwendige oorzaaken zelve te kennen, en dezelve uit den aart der beweginge Wysgeerig te kuns nen verklaren : men befchouwde een lighaam in rust; men zag die rust ge- ftoord , „door de drukking of botzing: van een ander” lighaam , en men heeft kunnen goedvinden te verzekeren, dat ’er uit het een lighaam kracht in het ander overging. Wanneer een rustend, niet veerkrachtig, lighaaim, door eet gelykfoortig lighaam , dat in beweging is, wordt aangebost, en zy beiden ‚ hoedanig de. onderlinge be- trekking-van: hunne masfae ook wezen moge, na den fchok met dezelfde fnelheid: bewogen worden, zoo dfuk- ken zich in dit geval de-Natuurkundi- gen/zoodanig uit, dat de krachten van het botfend lighaam zich in diervoe= gen verfpreiden , dat beide lighaamen, na de botzing , even fchielyk bewogen worden; zoo ook, om geen meerder voorbeelden aanitehaalen, wanneer het aantebotfen: lighaam in beweging is, en met dezelfde rigting-als het bot- fend lighaam, zal her laattte, naar Je even- ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 431, evenredigheid der sasf/ae, zyne krach-. ten mededeelen, … vorbei od Wy zoeken vergeefs naar een bewys. of betoog van den overgang dier krach- ten; wy vinden ons. genoodzaakt „ wanneer,wy zulk eenen overgang ftel- len willen, de „medegedeelde kracht altyd van een uitwendige oorzaak afte- leiden; maar ook deeze ontleent. dan: weer.haare kracht van een andere uit-, wendige oorzaak, en zoo klimt men. tot inhet oneindige, tot men eindelyk; zyn toevlucht moet neemen tot den wil. van God: terwyl men evenwel. weet, dat een willekeurige. verkiezing, „van: het Opperwezen, by geen redenkun- dig Wysgeer als een genoegfaäme rede. erkend wordt; doch al ware Gods wil, voldoende „om voor-de genoegfaame rede van den overgang dier krachten, gehouden te worden „zoo blyven-wy. ‘vraagen, wat ons toch beweegt, om in Gods wil.de genoegfaame rede, te. zoe-. ken van iets „voor. wiens beftaanlyk-. heid geen bewys of betoog is; terwyi de zintuigen ons. alleen. de. beweging toonen; en niets,zeggen van den over, gangder krachten, Vader MALLEBRAN- CHE ; altyd. zyne „zintuigen. mistrous, | | Wens 432 À. VAN SOLINGEN OVER DE wende, en bevreesd, dat men uit de botzing ligtelyk eenen overgang van krachten afleiden zou, wilde liever, terwyl hy alles van ‘zyne caufés-occafio- nelles afleide, vastftellen, dat by ie- dere botzing Gods wil tusfchen beide kwam, om het aangebotfte lighaam te beweegen. Wy vinden iets belach- lyks in dit vóorftel, maar vermogt hy niiet, met het zelfde recht, Gods wil by elke botzing te hulp roepen, als wy by de eerfte botzing, het geen tog al- tyd het zelfde geval is: want zonder zulk eene willekeurige verkiezing, kan ‘er voor den allereerften overgang van bewegingskrachten geene genoegfaa- me rede, veel min een betoog, gevon- den worden. en Onderzoek over de waarheid of onwaarheid van den overgang der Na- tuurkrachten’, is buiten Ons -beftek. Wy laaten ons ook niet in, of onze zin- tuigen ons bedriegen, wanneer wy de ftof zelve als log en ‘weerftandbiedend befchouwen, beroofd wan alle oor- fpronglyke Natuurkracht: dan of wy, op het voetfpoor vän LEIBNITZ, alle werking der ftof, zoo wel in de leeven- de of bewegende, als in de RRD of ruk- ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 433 drukkende krachten ‚-van eene: oor- fpronglyke Natuurkracht moeten. af leiden ;, veel min.of wy-alle kracht ont- kennen. moeten, en zelfs, met EULER» de kracht van traagheid alleen voor den, wederftand erkennen, dien wy in. de lighaamen waarneemen, < « „Genoeg is het, hier. aantemerken,; dat men misbruik van de zintuigen ge-. maakt heeft, wanneer men uit de wets. tender beweginge. en der botzinge,ee- nen overgang van-Natuurkrachten ge- meend heeft te kunnen afleiden; daar, die wetten ons-alleen van de verfchyn= fels Be aten ondarnebden ‚maar niets aanduiden vande oorfpronglyke wer- king der-{tof, zoo dat men uit dezelve 3 he ed den, overgangen mededeeling er. er.Natuurkrachten te‚recht heeft kun-. nep afleiden,t 5to ni vw oib efstagdat „Dan, geen uitvinding heeft den Na- tuuronderzoeker „meer verrukt, dan. die.-van.de. aantrekkingskracht. : Dit verfehynfel., met-den naam van,treks: king en-krache beftempeld, was door; de, oudíte Wysgeeren, waargenomen» ANAXAGORAS ‚ DEMOCRITUS en EPICUS RUS, maaken ’er‚gewag. van ; COPERNI:, cvs ongdekte dit verfchyn{el inde Hes, ll. DEEL. dr mel. 434 “A. VAN SOLINGEN OVER DE melfche lighaamen ; KEPLER nam dé onderlinge aantrekking waar, tusfchen de planeeten en de zon, en de En- gelfche Kancelier BACON maakt ge- wag vari den invloed der maan op de zee, door middel van de aantrekkinge; maar het was alleen: voor het verhe- vér vernuft vân den voortreflyken NEWTON- weggelegd, om dit leerftel- fel in deszelfs helder daslicht te ver- toonen. * Wy treeden in geen onder- zoek;-in hoe ver een fraaije keeten van’ ontdekkingen: “het ‘menfchelyk verftand- zoo ver betooverd heeft, dat men der ftoffe eene eigenfchap toege- kend hebbe, die zy misfchien nimmef bezeten heeft: ‘wy’ verwonderen ons veel eer, hoe, na zulk een grootfche en vernuftige onderftelling, alle de ver- fchynfels, die wy in de beweging der Hermelfche en Ondermaanfche -lighaa- men ontdekken; zóo uitmuntend met dezelve overeenkoomen, dat voortrefs Iyke Mannen, als ROBERVAL en HÖOK, hier op ftelfels gebouwd hebben, wel- ke, al wat Natuur “onderzoekt, ver= baasd-en verrukt hebben. Hierom on= derneëemèn wy niet’ aantetoonen,'dât,. de aantrekkingskracht ee lS cn 5d AG, MB, lk Ester in ZINTUIGENPOP DE:WYSBEGEERTE, 435 des ‘erbgeeniigenoegfiame redelis voor de verandering, welkede aangetrokke. ne liehaamen, fp hunne bewegings on- ‚ dergant owaredansduden wy moeten vervâllen in eétromflagtig betoog, dat hoofdzaaklyle hier op“zow uitkoomen’ de-rederder verandering, die-de-aan- getrokkerre liehaamén jin hunne bewe- ging ; ondergaan, moet of in -dezelve;, of buiten-dezelwe berusten : zy kan niet indellighaamen zelve berusten\„om:dat - iederlighaam’, dat ütrústis, in die-rust volhardt; zoö lang hee door geen uit- wendige oorzaakimrdezelve geftoord wordt; en veel min kandy buitendezelve beruústen „> omodát het tmidden, ‘door welk het aangetrokken Jighaam moet bewogen! worden y volgens-de. Newto- — nianer; die de aieelgeifsls van eene mid= delftoffe ontkennen, ledie-zynde „”er geeneftóf, hoe oökesenaamd, op hetzel- ve werken kan; 200 dátde aántrekkings: kracht alle-genöegtfaame rede van- de verändermgen in de bewogerie’lighaar fer wicflait, het geen-zoo veel gezegd is), Vals dat de“ aantrekkingskracht zel: vezonder völdóenderrederis: Liever dart óp dit betoog ftilteftaan; Bmen verpliche, edeltmoedig te beken- “IES Ee a nen, 436 As VAN SOLINGENSOVER DE nen, -dat nooit-beguicheling.der zins tuigen. verfchoonbaarder- wasysdan in de voortreflyke: keeten van ;verfchyn- fels, die men door -het;-woord: vaan- trekkingskracht verklaart: „de-eb.…en vloed; de: ongelykheden. der maan ; de excentrique kringen ;, „waarin zich de planeeten en comeeten beweegen; de, vervroeging „der. nachteveningen ; de knikking vanden aardbol;-en ‚om vanveel andere! te, zwygen ‚in: laater tyden; de afwyking der loodlyn op de Chimboraco, door, BOUGVER en DELA CONDAMINE waargenomen ;. Zy1l zoo veel. waare verfchynfels ,. welke. door de Starrekùndesen door-de Proeton- dervindelyke Natuurkunde „ als in: ze- _gepraal, ten behoeve-van dit geheim _en onderfteld vermogen der ftoffe, wor- den aangevoerd; , -… #orr0 o9091s! „Hebben ‘dan -doorluchtige Mannen, met ‘hunne naauwkeurige zintuigen, alle deeze verfchynfels- waargenomen; en ftrydt het- nochthans. regtftreeks tegens de genoegfaame rede; dat. -de lof begaafd zy meteen. vermogen of kracht, om andere ftof aantetrekken: zoo volgt „dat of;fchoon deeze ver- fchynfels -_ natuurlyke gevolgen der aans { l hj ZINTUIGEN OP DE WISBEGEERTE. 437 gantrekkingskracht “fchynen te zyn”, het woordraantrekking niets anders dan veen”- middenterm - ís, die de -voortreflyke keeten” van al die’ ver- fchynfels-in eens uitdrukt, en dat-de réde dier verfchynfelen zelve elders ‘behoort ‘gezocht «teworden. Wy daaten ‘het ‘aan ‘fchrandere Overna- tuurkundigen over, om te.beöordee- Jen, of zulke Wysgeeren, die van de waarheid eener Algemeene Overeen- ftemminge in de ‘Natuurbewegingen overtuigd zyn, een beter en veiliger weg betreden, tot het opfpooren der rede van die verfchynfels: dit’ís ten aminften zeeker, dat deeze hun toe- vlucht niet neemen tot een vermogen. inde ftof, het welk nimmer door eení- ge Proefneeming geftaavd is, en door de-genaegfaame rede regelregt wordt _-tegengefpraken. os Baarde dus, ín’ de oudíte tyden, Leen: blind vertrouwemop de zintuigen, den gedrochtelyken Godsdienst ;:en, aan den anderen kant eene volkomene ‘verwaarloozing wan derzelver getüige- nis „-Peripatetifche en andere Wereld- „ftelfel, welkers bouwmeesters meer den Chaös. „ dan" de Natuur fchynen ‘cé- Leiad Ee 3 raad- 438 — As VAN-SOLINGEN: OVER DE 1* | raadpleegd te, hebben:-was het. Wiys- geerig verftand. gekeetend;vaan een werktuiglyke „manier. wvanssdenken; heeft men vervolgens zoo veel ver- warring. uit. den. :weg geruimd ‚door een voorzichtig «en verftandig raadple- gen der zintuigen, door het prachtig gebouw der Proefondervindelyke, Na- tuurkunde; enheeft. deeze ‘weer aan het weelderig -brein voet gegeeven, tot „Over-natuurkundige _ befpiegelin- gen, die niet denatuur, de waarheid. en de ondervinding „ maar: het vernuft tot hunnen-grondflag hadden: welk een weg betaamt-het dan hem inte- flaan; die, der wysheid. begeerig, de | waarheid tracht te kennen, en den be- | koorlyken eertytel van Wysgeer ver- dient? / EA he jS Den invloed der Zintuigen te-mis- _« trouwen, en zich nochthans van -de- zelve. ten nutte te bedienen ‚na ze eerst aan het gezond verftand beproefd te hebben, is onweerfpreeklyk de vei- ligfte weg. De hoofonderdeelen -der Wysbegeerte noem ik Natuurkunde en Ledekunde : in. beide zyn de Zintuiely- ke waarneemingen van het grootfte nut, ter bereiking. van de waarheid; " in cis md SA aten ah ee a neden EI _ ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 439 beideis een te, groot vertrouwen op dezelve, de bron geweest van grove Gwaalingens (ankmorr nut bibi „Inhet opfpooren van de verfchynfels der,,Natuur, loopt men groot gevaar zichste bedriegen, wanneer men den. „aart der Natuur meent te kennen, om dat men derzelver. verfchynfels heeft deeren, gadeflaan : een waarheid-lie- vend w ysgeer zal zich zorgvuldig wachten, om gevolgen toepaslyk op den:aart,‚en natuur der {tof te trekken, die-de verfchynfels-zelve niet opgee- ven,‚-…en de genoegfaame rede dier verfchynfelen nimmer uit de zintuig- lyke gewaarwordingen willen verklaa- — ren; ei de ondervinding hem leert, dat-zy-altyd te kort fchieten, „Aan de andere zyde {poort-hy die verfchynfels op „- zonder vooraf „ge- maakte ftellingen ‚maar onder het: ge- deide: van de Evidentie of Klaarblyk- lykheid: op deeze kan het Wysgeerig verftand zich. veilig verlaaten;,op dee- vzenweg ontmoet-hem de Wiskunst , inhet fierlyk gewaad, der Onfeilbaar- heid: deeze befchouwt,als Rekenkunst, ‚de „hoeveelheid. der grootheden, „als Meetkunst derzelver. uitgeftrektheid , | Ee 4 en 440 TÁS VAN SOLINGEN OVER DE en eindelyk als Stelkunst de groothe- den, (d. í. al wat vermeerderd of ver- minderd kan worden), in het âlge- meen: met een konftig behulp van Zintuiglyke merken, leidt zy ons op tot een onfeilbaaren-trap van zekerheid; de Stelkunst inzonderheid ftelt, tot verbaazing van het verftand, op een . waarlyk tooverachtige wyze, geheele. redeneêringen, door Zintuiglyke mer- ken voor, welker Werktuiglyke faa- menftelling zoo duidlyk en onfeilbaar is, als het Barbara Celarent van de Peripatetici bedrieglyk en verward was. } De volkomene zekerheid der Wis- kunst blykt hier uit, dat elk eerst be- ginnende leerling, die de eerfte en eenvouwigfte voorftellen in orde bes toogd heeft, hier in, door NEWTON zelfs, niet kan overtroffen worden, Zoo opbeurend als deeze waarheid is voor den beöeffenaar der Wiskunst, zoo veel wordt hem, aan den anderen kant,-de moed uitgedoofd, om dat zy haare nuttigheid en fchoonheid zoo lang woor hem verbergt, tot dat hy vorde- ringen gemaakt heeft, welke hem tot derzelver toepasfing gefchikt maaken, ern ak ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 441 gentrap” die door weinigen beklómmen wordt: hier om behaalde THALES on- eindig “meer roem, door het meeten van de‘hoogte- der Pyfamiden „ en van den -afftand: der fchepen-in’ zee, dan doorhet uitvinden’ van de gelykheid „der overftaande ‘hoeken van twee ly-= mer die elkander: doorfnyden ; de ge- ‘Iykheid der hoeken; aan de: bafis van een gelykbeenigen driehoek; de ge= Iykvormigheid’ der gelykhoekige drie- hoeken; de regtheid’ van allede! hoe: ken-in een” halven cirkel, enz, : “dit is de rede, dat zoo veele by de eer- fte beginfels -blyven: ftaan ,. dezelve fchielyk voorbygaan, en zich lynregt met de borst op de ateriektasde toe- leggen. Men fpoort door Proefnee- mingen de verfchynfels der Natuur op: en waarlyk de fraayheid van alle die verfchynfels verdienen ‘de aart- dacht der Weetgierigen, enzym voors algefchikt, om de Zintuigen een ftree- lend: en nuttig vermaak te bezorgen: maar niemand” kan evenwel ontken= nen, dat de kennis der Natuur zich fchuil houdt agter eene grondige “en naauwkeurige beöeffening der -Wis- OE Ee 5 Men 442 Ar VAN SOLINGEN OVER DE „Men zal nimmer de doorgeloopene ruimten, van lighaamen, derzelver. ge- wigten, vermogens of krachten, waar mede. zy. anderen gezegd worden: te drukken; of zelve bewogen wordende, hunnefnelheden, tyden van beweginge en wat dergelyke dingen meer. zyn, kunnen kennen en berekenen: terwyì men onkundig is vande eigeníchappen der regte lynen, regtlynige vlakken, hoeken, gedeelten en omtrek van den cirkel ,-der regte lynen,-die tot de kegelfneden behooren, der gedeelten van Parabolen, Ellipfen, Hyperbolen en -menigvuldige andere kromme ly- nen: alle welke Meetkundige figuuren toegepast op de Werktuigkunde, Wa- terweeg=. en Waterloopkunde , Ge- zichtkunde, Starrekunde, en meer andere deelen, die tot de gemengde Wiskundige. wetenfchappen « behoo- ren,‚/de Natuur, in al-haar grootheid en fchoonheid leeren kennen, en den Natuuronderzoekers gronden van ze- kerheid opleveren, waar door het Wysgeerig verftand verrukt; en, tot verbaazing van het vernuft, onfeilbaar onderwezen wordt. | In de Zedekunde eindelyk, in 5 M icht ZINTUIGENJOP DE*WYSBEGEERTE. 443 | lichtyder gezonde! Rede eensvóortref- wangen de aanvechtingen ef Zintuigen, die maar al tedikwyls het Menschlyk, jazelfs het Wysgee- rig verftand;, met behulp van een loos zelfsbedrog „ het*pad “van: Waarheid en:Wysheid doen verlaaten , om zyn edele voortreflykheid ‘in veen ftroom _vân wellust en zinlyke genietingen uite tedooven, Leert de ondervinding, dat — hetverftand:deerlyk te worftelen heeft met;de aanvechtingen der Zintuigen, zoo vertoont zich voor elk “waakfaam en’ verftandig Wysgeer, het licht der gezonde:Rede, als een ftraal der He- melfche :Wysheid „- die “hem boven deri- indruk der Zintuiglyke gewaar- _wordingen verheft, om hem, als een verftandig weezen, langs het pad der Wysheid, toegang te geeven tot de Heiligdommen der Waarheid. …De- Zintuigen, die woortreflyke Werktuigen „die uit eigen aart ge- fchikt zyn, om onze denkvermogens optewekken en‘te verfterken, zyn ty= rannen geworden by elk, ‘die in zyn zedelyk gedrag, hen alleen of te veel gehoor geeft: even gelyk Zy de Näs tguronderzoekers, zoo miij te pe CEN \ 444 7A. VAN SOLINGEN OVER DE deerlyk misleid hebben. De voorwer: pen, welke het misbruik der zinnen als begeerlyk voorftelt, warden hier om te recht zinlyk genoemd: de “wil wordt opgewekt tot genietingen; die met ’s Menfchen. zedelyk, geluk waar- lyk onbeftaanbaar zyn; ‘de wellust; nooit verzadigd, die nimmer een zach- te. zelfsvoldoening na zich laat; „die meest al, door haar ééntoonigheid „vers veeling baart, en dus uit haar eigene Natuur gefchikt is, om aanhoudend op nieuwe zinlyke ej ant bedacht te zyn, wier voorfmaak alleen dat be- drieglyk genaegen geeft, waar van men. zich zoo veel voorftelt: de wel- lust en het zinlyke, zyn meest al de dryfveeren van ’s Menfchen belang; en, het geen het verfchriklykst van allen. is, het zinlyke bedriegt den Mensch, op eene zeer looze wys: imr- mers niemand veronachtfaamt zyn ge- luk met voorbedachten raade , elk Mensch zoekt zyn eigen geluk; maat de Zintuigen geeven hem zulke denk- beelden. van ‚geluk, als--zyn- hart wenscht, zoo -dat men fchielyk dat geen voor waarheid erkent, het geen men zoodanig hoopt te vinden; fchier yk ZINTUIGEN OP DE. WYSBEGEERTE. 445 lyk: zyn onze begeertens -plichtmatig in„onze „oogen, en_ zoo. wordt, de Mensch ‚-zonder „opzetlyke kwaad: heid, welhaast een flaaf van zyne,eiges ne, zinlyke gewaarwordingen. en-genie: tingen, De beroemde NOCOLE, wiens hoofdbezigheid. het was, de, waarde van ’s Menfchen, denkvermogen te ons derzoeken „en te bepaalen „den alver- mogenden invloed der Zintuigen ge- waar, geworden, vormde hierom zul, kesgeringe denkbeelden van, ?s Men: fchen werftand, sen, noemde-het zelve zwak bepaald; eng, geduurig. bloot+ gefteld. aan afdwaalingen „en tevens ZOO, waanwys ‚-‚dat, het alles binnen zyn-bereik rekent. Zeker is het, datde Mensch meest,al wys boven.zich zel ven. is,-en-altyd-door het zinlyke.bes ftuurd, oordeelt hy. over, zich ‚zelven; terwyl. hy. ongevoelig verlokt, raakt om.te-denken, dat: hy. verftandlyke, vermogens genoeg bezit, om: zich goo: ie, indrukken, niet verder telaa> Á r zen eftuuren,dan zyn. geluk hetmer ebrengt ; terwyl andere, meer,zwak en‚minder waanwys,-hunne eigene vermogens te, gering, achten „om te- gen.zoo. veelesbekoorlykheid beftand, Aard te 446 A VAN BOLINBEN: OVER DET te zyri den moedvopgeeven, en zich intusfchen met defì ftroóm' vari zinlyke bejaagingen laaten ‘wegflëepen + zoo verzwakthet zinlyke oögenfchytlyk het werftand, het: taakt den eenen _i eer optefpooren tot hoe ver zyne kundighe- den zich kunnen ùitftrékken; te-bepaa- len, het geen hy begrypen kan: in een.wóord, zyne Natuuf ín haar eigene waarde te leeren kenten, doot-al ‘de voorwerpef’ in dié evetiredigheid’ te befchouwen, welke zy ‘met 'zyné' ver: mögeris’ hebben, >" {77 «Saordan Zien wy dus, hoede Zintuigen van de’ jorigfte ecúwen àf, den Mensch in het ores } „bre MED AN En, ZINTUIGEN OP DE'WisBiGëRrte, 447 brek-éétier befchaafde redenêërîno, in een dweepende verwarring gedôörmpeld hebben ; hoe “zy ‘naderhand’ de°ryke bronnen van -alle-dwaalingetr éweëst Zyn; hoe zy telkéns aanlciding gegee- _ ven hebben, om’ de begeerte tedoen vestigen, op’de voorwerpeti'; wier bezit met het gelakeigenaartig' ònbe: flaanbaar zyn; en’ einidelyks’-däf het ergst van allen-is’‚“de verftändelyke vermogens zelve ondermynen, òntze- nuwen en vernietigen: zoo- zal teder bedachtfaam Mensch ligtelyk® met Een Geleerden Jood inftemmeti; dat - niemand zich een zonderlinge vorde- ring in’ de’ Wysheid zal kunnèt” belo- vèen, die niet‘door het licht det geZön- de Rêde gelëerd heeft, zich abel ride voorwerpen te verkeffén. Is“ de ziel onfterflyk ; zal zy uit’ haar eigen‘ dart eeuwig ondervinden; den- | ed en willen; zal zy in. den {taát der gelukzaligheid “de waarheid Kennen : zullen Wysheid en Schoonheit;”d Izälige voorwerpen van haàre werk- amheden ef’ genietitigen zyn; wân- _neeP zy van allen fchadelykér ifvloed det Zinnén“bevryd haar cigën’ geluk — kennen en genieten’zal:- wat EN 448 -A- VAN SOLINGEN-OVER DE hart voelt zich dan niet ontvonkt, ont zyn beftaan „ zoo veel in hem.is;, aan die, voortreflykheid te doen evenaaren; welke het. doeleinde is-zyner.beftem- ming, waar door -hy-reeds. in deezen Natuurftaat, boven: het zinlyke verhe- — ven, onder het geleide der. Wysheids en het. genot, van. de “indrukken der Waarheid; als een verhevener weezen zyn loopbaan voleindigen kan. , os _ Wy behoeven.-geen; Geleerde „en Overnatuurkundige …… befpiegelingen » om, onze Rede over de zinlyke, aan= vechtingen. te doen :zegepralen: „de. Godsdienst ‘vervult „elk -welgeplaatst hart: met, Wysheid., „ deeze veredelt den. Mensch - tot „een. Wysgeer „of fchoon.zyne opvoeding en omftandig» heden hem niet toelieten, zyn vernuft met Geleerdheid te verfieren, en is. als fins. het beste en gefchiktíte. middel, om zymzedelyken wandel, volgens,het voorfchrift der gezonde Rede, te. bes Kuuren, noordse ue, bieder moilos Is.dan de; zegepraal over het zinlyke hier, zyn. groote „en. edele post: hy verheuge zich, dat hy reeds hier, door zyne, verftandige Rede „ zoo dikwyls geholpen, beftuurd en op het, pestg add pa ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 449. pad kan gehouden worden; als hy- vrywillig derzelver wyzen raad , voor het heilig richtfnoer “zyner vrye. wers ken houdt. Bekooren-hem Waarheid en Wysheid; de Godsdienst zy zyne: Leidsvrouw! deeze geeft het hart-ee< ne ftandvastige gefchiktheid , om zich. naar het: voorfchrift der Rede te ge= dragen. De rust, het genoegen ende voortreflykheid van den Mensch, in een woord, zyne volmaaktheid beftaat in het leeven en werken, naar de in= Ípraak der Rede, onder het beftuur van den Godsdienst: deeze geleidt hem fteeds op het. enge pad der Wysheid, het geen voor hem bes koorlyk wordt, zoo dra hy zich een hebbelykheid verkregen heêft, om het zelve te betreden. Daar vindt hy de onaflfcheidbaare gezellinnen der Wys- heid: Versenoegdheid, Zelfsvoldoe- ning, Blydíchap en Grootmoedigheid ; daar geleidt hem de Godsdienst, zons der omzien, met een grootfchen tred, en doet hem wandelen, volgens het beftuur van zyn voortreflykst en edelst beginfel: de infpraak namentlyk der gezonde Rede, het licht der Natuur, een ftraal der Godheid, door den zui- „II.. DEEL. Ef ve 450 A. VAN SOLINGEN OVER DE ENZ. veren en onbevlekten Godsdienst ge- louterd, die den Mensch boven alle aanvechtingen der Zintuigen ver doet zegepraalen , deeze bezorgt hem die zagte zelfsvoldoening en zedelyke wel- vaart, welke nimmer eenige Zintuigly- ke gewaarwordingen of Zinlyke genie- ting, aan het hart der W yzen gefchon- Ken'heeft; ono : GER: orpkrenveerdrarm Blades: 451 G E. R., WW f N-DT Is ge rs Chir ct dt. Obfletr. PECEEEEEN D-E - TDL AÈRE ZELANDICO. se Pkamee cajr Juri cArsARIS bellicas expeditiones ‚ qui Romanorum Agquilas | Ff 2 _oris NER HANDELING ’ OVER DE ZEEUWSCHE LUCHT; DOOR GER, DVE WI ND, Prof. in de Ontleed- Heels en Wroedkande, té Middelburd, eest hi: Nederlandfehe Hiftoriefchryvers getuie gens dat voorde drieste van-€aJUs Jur Us £52 G WINDII DISSERTATIO oris Bätavum primus intulit, Zelandi- - carum infularum antiquitatem alta ca- eine obvolutäin jacere, omnes fere belgicarum Rerum fcriptores testantur. Si in retro decurfa annorum fpatia ire, et quicquid memoriarum Scripto- rum Veterum fides cuftodit, excutere | sacet, reperiemus a longe fubmotis | “cratibus varias opiniones de Aris Ze- | landici qualitate inter praeclaros cu- ‘uscunque aevi viros viguisfe, qui et zit Zelanda de-Gente nati eruditionis 15 CAESAR, die het eerst de Romeinfche Vaandels, “aee Loand der Batavieren „ geplant heeft, de Oud- dad-der-Zeeuwfeche Eilanden in eene dikke duisternis «wonden ligt. tudien wy ons verledigen „eenige jaaren agter uit ve tellen, envhet geen geloofwaardige Oude Schryvers «as hebben nagelaaten te. onderzoeken , zullen wy Levieden, dat van ouds af, verfchillende gevoelens , « merentsden aart der Zeeuwfche Lucht, plaats gehad Leben, by beroemde Mannen, die in onderfcheide- ve Feuwen leefden, en die zelfs-in Zeeland geboo- ven waren en den roem hunner Geleerdheid , tot de „Vrakomelingfchap „ hebben overgebragt: onder welken hie NICOLAUS EVERARDI, Voorzitter in den Hoo- Pt gen DE AERE ZELANDICO.’ 452 Mechlinienfis Praefidem , magnae exifti= mationis virum, cujus verba in Coníi- lo 132 Libri fui Confiliorum et Res- ponfionum ita leguntur: nee est werifi- mile, quod in Patria Zelandiae, ubi Air de fe corrumpit ferrum; wixerunt aligut centum et viginti duo annos, imo de mitte wix unus, ibi continue moram trabens at- tingit quinguagefimum annum. } Ex quibus verbis apparet, in nemi: ne magis, quam in illo viro id-verum esfe, quod dicitur, nullam esfe fapien- tiae vim tantam, in. quam non aliquis {tultitiae rivulus influat cum eaque per- misceatur. Mirari itaque non debc- Ff 3 MUS ; gen Raad van Mechelen, en een zeer geïïcht Mar , de eerfte plaats mag geeven; wiens woorden , in de 132 Raadg., van het Boek zyner Raad. en drr- woorden, deeze zyn: Het is niet waarfchynelyk, de in Zeeland, daar de Lucht van zelf het yzer va- teert „ eenige Menfchen honderd en twee en Hwintis jaaren geleefd hebben; ja van duizend , is ’er naaus- byks één , die daar , geduurende zyn geheel leeven ver- blyvende , het vyftigfte jaar bereikt. RE Uit welke woorden duidelyk blykt, dat in nic- “mand meer, dan in dien Man het zeggen bewaarhei® is, namelyk: dat nooit temands Wysheid zoo groot is, dat zich daar mede niet eenige dwaasheid zoude vermengen. Dus moeten wy ons niet RE Ì det 454 aó WINDI DISSERTATIO mus, quod Filiusejus, qui-fub jANr SECUNDI nomine Orbi Litterato inno- | tescere voluit, et. Cardinali GRANVEL- LANO a Secretis fuit, Patris opinionem | fecutus in Poëmatibus fuis , Epistol: Lib. I, Epist. 1. ad fratrem fuum EvER- ARDUM NICOLAIUM ; Aêëris nostri.qua- litatem malignis fcommatibus perftrin- gere audeat, dulci- modulamine ca-_ mens: Me retinet falfis infaufta Walachria-terris Oceanus tumidis quam vagus ambit aquís. Nulla. ubi vox avium„-Pelagi ftrepit undique murmur Coeclum etiam larga dêfuper urget aqua. Flat Boreas, dubiusque Notus, flat frigidus Eurus, Felices Zephyri nil-ubi, juris habent. dat zyn Zoon, die zich, onder den naam van JANUS _ SECUNDUS , aan de Geleerde Wereld heeft willen bee kend maaken , en Geheimfchryver was, van den Kar- dinaal GRANVELLE, het gevoelen van zynen Vader volgende, in zyne Gedichten, in den eerften Brief , van het eerfte Boek zyner Brieven, die hy aan zyn Broeder EvERARDUS NicoLar fchryft, van de ge- fteldheid onzer Lucht, op een gants bitfche en Íchimpachtige wyze durft fpreeken , op eene zagtluis dende toon dus opzingende : Ongelukkig Walcheren door haare ziltige Landen, welk een woelige Zee met zyn bruifchende golven vmvangt, weerhoudt my; hier hoort men geen flem der Vogelen, het gewoel der Zee raast hier van alle Eylen, wyt de Memel boven het zelve met Ker w eee zeker A A in KE ern en DE AERE ZELANDICO, 455 „Audiamus LEVINUM LEMNIUM, Me- dicum Zirixfeënfem ibique natum, qui Scriptis fuis eximiam fibi nominis Glo- riam comparavit.. Hic, in Libro fuo, de Occultis Naturae Miraculis, Lib, V. pag. 336, agens de Zelandici foli uber- tate, de Urbibus eleganter extructis, de Portuum commoditate, et tuta Sta- tione Carinis, hunc in modum de Aëre nostro loquitur: de-Aëris autem Ze- landici clementìa non aufim multa pollice- ri, ut qui in sonnullis partibus fit paulo asperior , ef quam Vicinarum gentium minus, falubris, der sl aeftate ob pa- Be isto chiot His ar | wolken haar drukkende is: een Noorde, een ongefla- dige Zuide en koude, Qaste wind, blaast in deeze freek, terwyl de zagte Weste wind hier niet gehoord wordt. sto “Hooren wy LEVINUS LEMNIUS, een Geneesheer te Zierikzee, en aldaar gebooren, die zich daor zyne Schriften eenen Grooten naam gemaakt heeft. Deeze in; zyn. vierde Boek de Ogeultis Nat. Mirac. pag. je „handelende over ‚de vruchtbaarheid. van den ‚ceuwfchen grond „ over de: net gebouwde Steden, over de, gemakkelykheid. der Havens, en de veilige Reeën. voor Schepen, zegt van onze Zeeuwfche Lucht, het volgende: Wan de zagtheid der Zeeuw- _Jéhe Lucht. durf ik niet veel. goeds belooven, om dat zyein fommige gedeeltens wat feherper en ongezonder, iss dan, die der, nabuurige Volken; voornamelyk ins ns ' f dekt 456 G: WINDII DISSERTATIO ludam et Stagnorum graves balitus, ef quod Regio arboribus minus confita, Hoc samen babet commodi, quod contagioni ac pestiferis morbis minus fit obnoxius, ac Jerius inficiatur , nec facile conquiescit. Audiamus JASONEM PRATENSEM ; Medicum Verienfem, qui Medicinam primo in urbe patria Zirixzea exercuit, deinde ab ADOLPHO BURGUNDO, Mar- chione Veriae et Domino Bevereníi, in Arcem Sandenburgun evocatus au- Jae ejusdem urbisque Verienfis Archi- ater fuit. Hic tanta felicitate in huma- nioribus Studiis ingenium exacuit, ut nemo purius Latine {criberet, ne- Ba mo den zomer , wegens den zwaaren flank der poelen en: moerasfen, en om dat dit Land miet flerk met ge- boomte beplant is. Nochthans heeft het dit voordeel, dat het minder aan befietting en pestilentienfe ziek= dens is onderworpen, en laater wordt befmet , en de befmetting zich niet ligt vestigt. Laaten wy ook agt Îaan OP JASO PRATENSIS , Ge- neesheer te Veere „ die eerst zyne Geneeskonst, in zyne geboorteftad Zierikzee geoefend heeft; vervol: gens door ADOLPH VAN BOURGONDIEN , Markgraaf’ van Veere en Heer van Beveren, in het Kasteel San- denburg ontbooden zynde, eerfte Geneesheer van zyn Hof en van de ftad Peere geworden is. — Dees ze Man heeft zich met zulk een gelukkigen uitflag, op de fraaye Wertenfchappen toegelegd, dat Nen Lenn Rr ee Zi CDE AERE ZELANDICO. 457 mo Verfus Latinos elegantius pange- ret. Edidit Poëmata varia hoc titulo: Sylva Carminum _Adolescentiae, Ant- werpiae 1530. 8vo, tarioribus Libris merito adnumeranda. In hac Sylva confpicitur carmen JANI REIGERSBERGIL „_ Chronico Zelandiae praefixum, in quo _de Zelandia ejusque Aëre ita canit: __Crede mihi non est Regio aspernabilis ulli, _ „Certat cum primis fertilitate locis. Aëris innocui tanta est clementia, pasfim. Arborei foetus uz genus omne ferat. Si cupis ingenium gentis novisfe , docebit Multa hic collectus fédulitate liber ; Gens addicta Deo , cata „ implex , moribus aptis , Nec pauci castae Palladis arma colunt, Ffs HA tel SS SSS SSS Sd ) fierlyker Latyn fchreef , noch beter Latynfche Vaer- fen maakte dan hy. Hy heeft verfcheidene Gedichten , onder den tytel van Syfva Carminum Adolescentiac ; te Antwerpen, in het jaar 1530, in 8vo uitgegeeven , die mên met recht onder de zeldzaame boeken mag tellen, — In deezen bundel, vindt men een Vaers, geplaatst voor de Chronyk van Zeeland , door JoHAN VAN RYGERSBERGEN „ in het welk hy van Zeeland, en van de Zeeuwfche Lucht, dus opzingt: Geloof my, deeze Landftreek moet van niemand veracht worden: in Vruchtbaarheid heeft zy voor geene plaats des Aardbodems te wyken; de zagtheid van haar onfchadelyke Lucht is zoo vitnemend , dat het boomgewas hier alle foort van vrucht oplevert. Indien gy begeerig zyt den aart van het Volk te kennen , dit Boek, met veel vlyt faamengefteld, EN ef 453 G. WINDIJ DISSERTATIO „ HADRIANUS JUNIUS, multigena Eru ditione clarus, in Epistola, NicoLAG vorsTIO. Scripta, graves de Aris Ze- landici. infolentia querelas agit, cum Medioburgi in Abbatia, ubi domicilie um €i erat, diuturno morbo detinere: tur. Nec filentio- praetereundus est cur+ BERTUS JONSTALLUS, ferenisfimi An- glorum Regis HENrICI VIII. ad Catho- licum Regem CAROLUM quintum Ora- tor, qui in Epistola quadam, ad ERAS- MUM, a° 1517 fcripta, et Libro III. Epis- tolarum magni illius Viri inferta, irata | mene zet. U leeren: het is een Volk aan den dienst van God verbonden, fchrander , eenvoudig, en-van ger fchikte zeden , waar van niet weinige zich toeleggen op het beöeffenen der hefchaafde Letteren. ADRIAAN: JUNIUS „ een Man, door zyne veelvuldí- ge Geleerdheid beroemd, klaagt zeer over de onge zondheid van de Zeeuwfche Lucht, in zyn Brief ge- fchreven aan NICOLAUS VORSTIUS, toen hy te Mid. delburg in de Abdy, waar hy zyn verblyf hield, met eene langdurige Ziekte had gelegen. Men moet ook CUTBERTUS JONSTALLUS , Gezant ‚van HENDRIK de VIIL, Koning van Engeland, by den Spaanfchen Koning KAREL den V, nict flilzwy- gende voorby gaan, die in zekeren Brief, in het jaar “1517 aan ERASMUS gefchreven, welke in het Hlde Boek der Brieven van dien grooten Man te yinden is, Wd s gram À Ä he DELAERE LELANDICO. 459 mentein haec verba erumpit. Wix 1an- dem-Hispaniarum Rex ex Zelandia in regnum navigavit „ego Regem-comitatus ex Zelandia tum meis vix falvus redeo,-usque adea.terro.et plane. pestilenti coeli illius ine festaius. odore , ut multorum-dierum ine- dia,acoedentem febrem nondum omnigo dee pulerim, Negue hage mea fors folius, mag- Ha-pars aulicarum aegrotabat, babenda est Deo,gratia, quad Rex evaferit. Ex Pur- Puraris aflictt.certe aliquot ; ita -neminem non vexatum ditifs illa infula, Stygem arbitror. non. longe úllinc abesfe; ea est aquarum. nigretudo atque amarulentia, Lota.plane Regio duobus pasfibus est ma- ri SEE gramftoorig in deeze woorden uitbreekt: MNaauwlyks 4s de Koning van Spanien uit Zeeland, naar zyn Ryk fenheep gegaan, of ik, die den Koning vergezeld heb, ben ter maauwer noad met de myne-gezond uit „Zeeland te huis gekoomen\zynde zoo zeer aangedaan ‚door de vuile en befmetielyke flank van de Lucht, „dat ik de bykoomende Koorts „door veele dagen te vasten , noch niet geheel heb konnen verdryven, Dit was niet alleen myn lot , maar een groot deel van den Hoffoet was Ziek, en men mag God danken, dat de „Koning hier van is bevryd gebleven. LEenige der voornaamften vanhet Hof hebben zeker veel geleeden z fa niemand is wesdlaagd uit dat Eiland vertrok: ‚Ren ; ik geloof dat de Styx niet ver van het zelve is, _ &a0 zwart en hittersis daar het water. Op het tang C k 460 G. WINDII DISSERTATIO ri bumilior in fummo aeflu, et nìf? agge: res arcerent, marinae belluae in comes- fantes atque inwicem propinantes incolas irrumperent « ad haec incommoda vitanda > praefidium unicum esfe ajunt ‚ totos haurire congios ; remedium certe mihi gravius ome ni morbo. Sed quid facio, qui tam frugi- feram infulam tamque portuofam infamo tacitis, quae in laudationem ejus dici pos- fent? Visne fcire? Juvat aliqua via me de illa windicare, atque omnem ex ejus toedio conceptam bilem in illam ipfam ef- Funderes itaque nunc ejus Encomium re= ticebo in windictam, Jed ut ferio tecum agam, Û EE md Re gety, ligt het geheel Land wel twee voet langer dan de Zee, en zoo de Dyken het niet belettedeir, zouden de EA dE op de brasfende en wederzyds op elkanders gezondheid drinkende Imwoonders , aan- vallen. Zy zeggen, dat het fehoon ledigen der bee- kers, het eenigst middel is, om die ongemakken te ontgaans een middel dat voor my erger is dan alle Ziekte; maar wat doe ik, dat ik een zoo vruchtbaar Eiland , en het welk zulke goede Havens heeft, ont- eer „ door die dingen flilzwygende voorby te gaans die tot deszelfs lof kunnen gezegd worden? Wilt gy het weeten? Fk heb lust, om op eenige wyze my over het zelve te wreeken , om myne, uit ongenoegen, over het zelve , ontffaane gal, daar op uittefpuwen. Hiere om zal ik nu, ten wraake , deszelfs lof verzwygen ; maar om in ernst met U te fpreeken, ik ben all + 48 nd CDE/AERE ZELANDICO, 461 agam,. gaudeo me tandem continenti red- diu, ubi coelum falubrius. | „Ad propiora vocor, et ne latius quam mihi propofueram, exfpatier, quid de Aêris Zelandici qualitatibus fentiendum fit, pro virium mearum modulo exponere conabor. … … „Zelandiamex variis infulis conftare; quarum fingulis-fua. distinctim voca- bula, notisfimum-est : mari ubique ad- jacet, unde Belgice fuam denominati- onem traxisfe videatur. Sita est haec Regio ín latitudine Boreali inter gra- dum 51, 21 et 44 minuta. 1 A. parte Septentrionali limitatur infu= dat ik eindelyk aan het vaste Land ben, daar de „Lucht gezonder is. Hò Ik worde thans tot eene nadere befchouwinge ge- roepen, en om niet langer uitteweiden, dan ik my „had voorgefteld , zal ik nu, zoo veel in myn vermo-. „gen is, aantoonen , wat men omtrent de Eigenfchap- „peu der Zeeuwfche Lucht moet denken. | Het is overbekend, dat Zeeland uit verfcheidene Eilanden beftaat, waar van ieder zynen byzonderen naam-heeft; het ligt overal aan Zee, waar van in het Nederduitsch deszelfs naam fchynt afkoomftig te zyn. Dit Land ligt Noorderbreete , tusfchen den 51 graad, 21 en 44 minuiten. ME EN „… Fen Noorden is het gefcheiden, door de Eilanden | 08 462 Gs WINDIL DISSERTATTO lis Goereeret Overflakkee; ab Occi- dente mare Septentrionale refpicit, ad AuftrumreFlandriae, ad: Orientem Bra- bantiae finitima: est, > ï ‚Ex tal fitu patet,-hanc Belgi Foe- derati Provinciam undique magna aqua- rum falfarum mole allui, imo diver- fis-in locis interfluis Quod fi nunc fo- lum fpectemus, deprehendimus, Re- gionem esfe paludotam , humidam, ac plurimum humilem ac depresfam jace- re, quod:maxime confpicitur in ipfa nostras Walchria feu” Walachria , cujus orae maritimae arenofis collibus magna pro parte circumfeptae et aggere vali- _disfimo contra furiofas aeftuantis pelagi un- Goeree en Overflakkee, ten Westen ligt het aan de Noófdzéc 5; ter Zuiden grenst het aan Vlaanderen , en teri Oosten aan Brabant. Uit zulk eene ligeing blykt, dat deeze Provincie der Verëenigde Nederlanden , overal doof eene groó= te menigte zout water befpoeld wordt, ja dat het ’er zelfs op verfcheidene plaatfen doorvloeit. Byaldien wy nu den grond befchouwent, worden wy gewaar, “dat het een tmoerasfig en vogtig Land is, en voor het grootfte gedeelte heel laag ligt, het geen men meest kan zien in dit ons Walcheren, welks oevers voor het erootfte gedeelte met Duinen omvangen, en met een flerken Dyk ; tegen de woedende golven 7 6 DE AERE ZELANDICO, 463 _undas circumvallata,-interiora infulae. loca profunda jacere clare demonf{trant. _Videamus, qualis fit Atmosphaera delandiaë: 155 A1, | É Aër certe in,hac Regione, rèfpectu plurimarum alíarum, gravis, nuncupari potest, quía (ut diximus) profunda ja- cet, conftanti enim. Lege obfervatum fuit, quo propius centro Telluris, eo graviorem es{ë Aërem ; in fummis enim montibus multo levior exiftit,, quam in profundis vallibus, „Aër noster gravis est-in relatione ad Regiones,magis Z- quatori propinquas; dum Aër {rigore condenfatur , necesfario fpecifice,gravie n or de onftnimige Zee, omringd zynde , duidelyk aantoo- nen „ dat de Landen „die binnen in, het Eiland liggen, heel laag gelegen zyn. hs Zien wy, hoedanig de Dampkring van Zeeland ZY: ‚De Lucht kan zeker in dit Land, in vergelykinge van de meeste andere, ‚zwaar genoemd. worden, om dat het (gelyk wy gezegt hebben) laag gelegen. is ; want men heeft, volgens eene beftendige wet, waars genoomen, dat,‘ hoe nader men is aan het -middel- punt der Aarde, hoe zwaarder ook de Lucht is; Zyn- de dezelve op de hoogfte Bergen veel ylder, dan in de diepfte Valleijen. — Onze Lucht is zwaar, in vergelyking by die Landen, die digter.aan den Eve- naar gelegen zyn: dewyl de Lucht door de koude ä L VEL 464 G. WINDII DISSERTAT1O or fit. Comprobatur hoc accuratis Phyficorum Obfervationibus. Tandem de gravitate Aëris nostri hoc adnotare debeo, quod illa frequentioribus et majoribus vicisfitudinibus obnoxia fit, quam in aliis Climatibus, ‘faltem ca= lidioribus , in quibus differentia admo- dum parva est: fic inter Tropicos vix differentia datur fex linearum, et Ce- leberrinus CONDAMINIUS in urbe Quito, in America Meridionali, ad Lineam ae- quinoctialem, vix fesquilineam exce- dere obfervavit, cum in nostra Regio- ne inter minimam €t maximam altitu- dinem mercurii in Barometro est dis- ere- werdikt wordt, wordt zy noodzaakelyk zwaarder. Dit wordt door de naauwkeurige Waarneemingen der Natuurkundigen ten vollen bevestigd. Eindelyk moet ìk noch wegens de zwaarte van onze Lucht aanmer- ken, dat zy aan grootere en meerdere veranderingen onderworpen is,dan in andere Luchtftreeken, by= zonder in de warmere, in welke het ondertcheid heet gering is: dus is ’er tusfchen de Keerkringen naauw- Iyks een onderfcheid van zes linien ; en de Beroemde DE LA CONDAMINE heeft waärgenoomen „ dat in de ftad vito, in Zuid Americd, digt-aan den Evenaar ge- egen , het naauwlyks een halve linie verfchilde., daar in ons Land tusfchen het hoogite en laagfte ven de , wik el | { DE AERE ZELANDICO: 465 crepantia circiter trium pollieum vel tris gintafex linearum. Subitam lavande noftro Belgio fieri notabilem Aéëris mutationem, pa- tet ex Obfervationibus Aéërometricis, quae in Actis Harlemenfibus exhiben- tur. Denique et hoc animadvertere oportet, quod in hac Regione non ra- ro magnas illas, fubitasque Caloris et Frigoris vicisfitudines obtineamus, prac- fertim tempore verno et autumnali , ut Obfervata Thermometrica testan- tur; ‘hinc faepisfime in Batavis Oris contingit, ut idem homo, qui heri mi- nimo corporis motu a calore Aéris cito XIII. DEEL. Ars on ig kwik in Barometers een verfchil is, van omtrent drie duimen, of zes en dertig linien. Dat ’er fomtyds, in ons Nederland, fpoedig eene aanmerkelyke Luchtsverandering voorvalt, blykt uit de waarneemingen der Luchtsgefteldheid „ ‘die men in de Verhandelingen der. Haarlem/che Maatfchappy tref — Eindelyk moet men dit ook in acht nee- wy in dit Land, dikwyls groote en fchies 1kneisf lingen van hitte en koude ondergaan , voornamelyk in de Lente en Herfst, gelyk de waar- neemingen met den Thermometer getuigen; hier door gebeurt het zeer dikwyls in Zeeland, dat femand de gisteren, door eene zeer kleine Li aamsbeweeging ter : Oorzake van de heete Lucht, zich fchielyk Ta, et 466 G WINDII DISSERTATiO in profufos propendebat fudores, hac die ob Aëris inclementiam focum _quaerat ardentem. Et quis noftrum ta- lia in fe non expertus fuit Aëris incom- moda? „Prae caeteris tamen hic loci quam maxime evidens Aëris qualitas confiftit in ejus humiditate, quae, perpenfis fequentibus, cujusque in oculos claris- lime incurrit, Zelandia undique in medio aquarum fita est, alluit eam. maxima illa-aquarum moles Oceänus, perfcindit eam fuperbum Scaldis flu- men, ubi liquidas in mare volvit aquas; quam plurimae fosfae ac paludes in ea confpiciuntur , in quibus. omnigenae Plan- Se het zweet arbeidde , den volgenden dag, wegens het geure weder, gemaklyk het vuur kan verdragen: en wie van ons heeft deeze ongeltadigheid van het we- der niet zelfs ondervonden? De klaarblykelykfte hoedanigheid der Lucht beftaat: albier voornamentlyk in haare vogtigheid, welke, na dat men de volgende zaaken overwogen heeft, een ieder gemakkelyk in het oog loopt. — Zeeland is rondom in Zee gelegen, de groote Oecefan vloeit te-" gen het zelve aan „ de trotfe Schelde deelt het van cl. kander, daar hy zich in Zee ontlast; men vindt in dezelve veele poelen en moerasfen, in welke allerlei watergewasfen , en. een onnoemelyk as Jei= DE ARRE ZELANDiEo: 467 Plantae aquaticae « et infecta numerofis= fima moriuntur et putrescunt, quae fais exhalationibus atmosphaeram hu- midam ét foetentem efficiunt; huc tan- dem accedit, pleraque rura faltem in= feriora hyemali tempore aquis fubmerfa jacere, quod etiam de Hollandia ve- fum est, et fua aetate jam comprobas vit magnus SCALIGER, qui ad JANUM DOUZAM fcribens, lepide cant #71 „it “In ein iras aquis, quis. eredere. posfit, „Et tamen. hie nullae DOUzA bibuntur aquac. meds: Diftichi fenfum egregie ers plicavit, ‚qui cum SCALIGERO Littera- Cg: rum tentjes Bkr eit verrottett, die door hunne uitt Mn den Dampkring, vostig en flinkend maa= a hier koomt eindelyk noch by, dat de meeste We heki: althans de laagte , des winters onder wa- ter flaan, het geen ook met waarheid van Holland \ gezegd worden, „ dit heeft de beroemde scaLIGER ‚u tyd al bevestigd, die, aan JANUS DOUZA {chry- vende , dus bevallig « opzingt: Wy wonnen hiet in het midden van het Water, en het geen naauwlyks te gelooven is, O DoUZA, words Per egter meer Wyn dan Water gedronken. Van welk tweeregelig Vers de zin uitneemend E: wel is uitgelegd, HOR DOramicts BAUDIUS, die met SCA- 468 G. WINDII DISSERTATIO rum Humaniorum in Academia Lug- duno Batava principatum tenebat po- MINICUS BAUDIUS, quem non poenitebat olim de fe feripfisfe: Malignitas obtrec- tatorum nihil aliud in nobis fugillare po- test, quam quod nimis commodus fim con- wivator, et interdum largius aspergor fore Liberi Patris. Quod fi nunc juvat contemplari, Aéë- fis humiditatem adaugeri fpontanea aquae evaporatione in Aërem elevatae, quae anni fpatio aequalis cenfetur 29 pollicibus Rhenolandicis, uti obferva- runt clarisfima Belgii nostri Lumina, BOERHAVIUS E€t _MUSSCHENBROEKIUS. Quanta ergo copia vaporum quotidie non III SCALIGER, op de Leidfche Academie, Profesfor in de fraaye Letteren was, en wien het niet berouwde , dit van zich zelven te hebben gefchreven: De kwaad- aartigheid van vuile tongen kan in my niets anders belasteren , dan dat ik cen al te gulle Gastheer ben, en nu en dan een weinig te veel Wyn drink, Byaldien men nu verder befchouwt, dat de vogtig- heid der Lucht vermeerdert, door de natuurlyke uit. waafeming van het Water, in de Lucht opgetrokken , welke in een geheel jaar, op 29 Rhynlandfche dui- men wordt gerekend, gelyk BOERHAVE en _ MUS- _ SCHENBROEK „… twee fieraaden van ons Nederland, waargenomen hebben: door welke eene groote mer nig- DE AERE ZELANDICO: 469 non impraegnatur Atmosphaera no- ftra? Merito itaque concludere licet, Zelandiae incolas fub coelo humidis- fimo degere vitam. Ki Praecipua corpusculorum genera; quibus Aér jugiter impraegnatus exítat, non est animus enumerare. Aéër, in quo vivunt omnia animalia refpirant- que, prope telluris fuperficiem , exha- _lationes continet, omnesque corporum partes, quae ab his avelluntur, levius- culas tamen, ut per atmosphaeram fluctuare valeant; ex quo colligere pronum est, ea quibus inquinatus est Aér, diverfa esfe pro locorum diverfi- bend | Kog __ta- nigte van Dampen, wordt onze Dampkrink dan niet daaglyks vervuld? Dus mag men met regt befluiten , dat de Zeeuwen onder eene zeer vogtige Luchtftreck _Wooner. Ik ben niet voorneemens de voornaamfte foorten van Lighaamen , met welke de Lucht altoos bezwan- gerd is, optetcllen. De Lucht, in welke alle Schepfe- Jen leeven, en by de oppervlakte der Aarde ademen , bevat uitwaasfemingen, en alle deelen der Lighaa- men, welke daar van gefcheiden worden, en zoo ligt zyn, dat zy door den Dampkring kunnen zweven, waar uit men gemakkelyk kan befluiten, dat die din= gen, door welke de Lucht befinet is, onderfcheiden zyn, naar maate de plaatfen op de oppervlakte der Aar- ( / q7o G, WINDII DISSERTATIO tate terrestris fuperficiei, Tandem ali- ed quid indagandum reftat, quod vali- de Aéëris noftri conftitutionem mutare valet, et non exiguam in vitalem cor= poris noftri machinam vim fuam exer- cet; Ícilicet Ventus, Venti, qui in hac Regione fpirant, licet liberi fint feu vagi, et nullum adeo ftabilem teneant curfum, tamen quinam prae cacteris magis frequentes flare foleant , ex Ob- fervationibus Aërometricis MULLERIA- NIS, ad calcem priorum Voluminum Docietatis Scientiarum Zelandicae ad- este, colligere licet, ex quibus patet, hiemali vernoque tempore quam maxie me fpirare Ventem Septentrionalem mar Aarde verfchillen, — Eindelyk blyft ’er noch iets ans. ders over, om te onderzoeken „het geen veel veran- dering in ons Luchtgeftel kan te weeg brengen, en geen geringen invloed op onze Lighaamen heeft, na, melyk de Wind. — Hoewel de Winden, die in dit Land waayen, vrye en veranderlyke Winden zyns en geen vasten ftreek houden, zyn ’er nochthans fommige, die gewoonlyk meer, dan de andere waay=_ en, het geen men kan opmaaken uit de Luucht-waare neemingen van den Heer MULLER, aan het einde der eerfle deelen van de Verhandelingen van het Zeeuw Ache Genootfchap geplaatst, uit welke blykt, dat, in den Winter en Lente, de Noorde wind het meest N 5 waayts pe ee - ante DE AERE ZELANDICO. 47 magis magisque femper tendentem ad Caurum, (Noordweste wind); tunc fub- folanum et aquilonium Ventum, (Oost. en Noordooste wind), qui dum e pla- gis frigidis afBant, frigidum quoque magisque ficcum Aërem apportant, hinc tempore brumali, fpirantibus his- ce Ventis fummum frigus atque gelu ob- fervatur. Mftate vero et tempore au- tumnali, ad menfem Decembrim us que, regnare plurima pro parte Ventum Favonium, (Zuidweste wind); fequitur Africus, (Weste wind), huic quam maxime fimilis, Rarius autem Aufter , (Zuide wind), diu fuum in hac Regione tenet dominatum, nec per aliquot diee RAT A Dr rum „waayt, die zich fteeds meer en meer, naar het Noordwesten {trekt „ als mede de Ooste. en Noord= poste winden, die, dewyl zy uit de koude Landen voortkoomen., ook een koude en drooge Lucht mede- engen; van daar is het, dat wy in den Winter met deeze Winden, de ffrengfte koude «en vorst gewaar worden: maar in den Zomer en Herfst, tot de maand December, regeert voor het grootfte gedeelte de Zuid- weste en. vervolgens-de Weste wind, als het naast - daar by koomende, — Zelden waayt de Zuide wind lang-in dit Land, moch Kan ’er eenige dagen {tand henden, of de Menfchen worden door voro 8 iks 472 G. WINDII DISSERTATIO rum fpatium afflare potest, quin lasfi- tudine oppresíi morbis adficiantur ho- mines, nifi per tonitrua pluviasque cadentes Aêr rite purgetur. Mirum fane, quomodo Aufter prae caeteris Ventis pasfim apud Medicos fcriptores , imo apud Poëtas male audiat, qui tot probrofis Epithetis illum fugillant. Ho- RATIUS, Lib. 2. Satyra fexta, Ventum hunc plumbeum appellat, quando di- cit: Nec mala me ambitio perdit, nec plumbeus Aufter. Et in eo omnes ferme conveniùnt Medici, quod gravitatem Corpori hu- mano adferat. Aurea fane funt Vete- rum TEESE „Ziek, zoo de Lucht niet door donderbuijen of regen- vlaagen, naar behooren gezuiverd wordt. — Het is te bewonderen, hoe de Zuide wind boven alle andere Winden, by de Geneeskundige fchryvers, ja zelfs by de Dichters, ter kwaader naam ftaat, die door= gaans op een verachtelyken toon van hem opzingen. HORATIUS noemt hem, in het zesde Mekeldicht van - het tweede Boek, een Joege Wind, als hy zegt: Noch kwaalyk geplaatfte Eerzucht „ noch zwaarmoe- dige Zuide wind verteert my. En meest alle Geneeskundige fchryvers koomen hier ín overeen, dat hy het Menschlyk Lighaam loom maakt. De gezegdens der oude Geneeskundigen om- went \ Î Ü \ DE ÁERE ZELANDICO. 473 rum Medicorum de Ventis dicta, ex quibus fatis intelligitur, quantam po- tentiam habeat Aéër, qui a Ventis mu- tatur, in corpora noftra, illa variis modis alterando, et dimutando, ita ut faepisfime videas homines, qui ex cla- vis pedum, ex calculi dolore, ex ci- catricibus, perpetuum quafi Calendarí- um fecum in corpore gerant, quo fu= ‚turas tempeftates exacte pronunciare queant. Cum ergo ex Tabulis MULLERIANIS fatis liquet, Favonium in noftra Regi- one ventum esfe frequentisfimum , qui; cum ab Oceäno venit, humidus est, Ge 5 quo= trent den Wind, zyn ontegenfpreekelyk fraay, uit “welke men genoeg kan afleiden, welken invloed de Lucht, die door de Winden veranderd wordt, op onze Lighaamen heeft, om die te ontftellen en te veranderen; zoo dat men zeer dikwyls Menfchen “ziet, die door exteroogen aan de voeten, door de fmart van het graveel, en door lidteekenen, als een eeuwigduurenden Almanach by zich draagen, waar’ uit zy al vry naauwkeurig het aanftaande {legt weder kunnen voorzeggen, Daar het dan uit de Tafels van den Heer MULLER duidelyk blykt, dat de Zuidweste wind het meest in dit Land waayt, die, om dat hy uit den Oceäan koomt, vogtig is, nademaal hy de Lucht van het vas- rd 474 G. WINDII DISSERTATIO quoniam Aërem terrae continentis de- pellit, ejusque in locum affert Aërem vaporibus aquofis e mari elevatis refer- tum, idque etiam de Africo Cauroque verum est: fequitur inde, a talibus Ventis humidiset frigidis, conftitutio- nem noftrae Atmospherae, quae per fe talis esfe, ex jam dictis patuit, quam plurimum in fua humiditate adaugeri, Sed et hoc imprimis adnotare ve- lim, quod, ethì Aër noster frigidus _humidusque fit, plerique morbi fre- guenter hic obvij non adeo respiciant eos, qui adulta acetate, firmiore cor- poris habitu, magisque vegeta vitae vi / prae- vaste Land. doet afdryven, en in de plaats, een Eucht met uit Zee opgetrokkene Waterdampen aan brengt, en men dit ook van den Westen en Noord- westen wind kan zeggen, zoo volgt daar uit, dat, door zulke vogtige en koude Winden, de gefteldheid van onzen Dampkring, welke gelyk uit het reeds ge» zegde blykt, zoodanig van zich zelve is, in haare vogtigheid noch fterk toeneemt, de Dan, dit wil ik in het byzonder aangemerkt heb- ben, dat fchoon onze Lucht koud en vogtig is, de meeste Ziektens echter, die men hier gewoonlyk “heeft, niet zoo zeer invloed maaken op hen, die. tot jaaren gekoomen, fterk en in de kragt van hun lee= ven zyn, die of vrywillig, of het geen meer gemeen iss DE AERE ZELANDICO. 475 praediti, validumque corporis exercie tium vel ex lubitu, vel quod frequen- tius. confpicitur, victum quaerendi ne- cesfitate, inftituentes, vix ab humidi- tate et frigore. Aëris aliquid mali expe- riantur, quippe qui majori circulationis vigore et organis fecretoriis , ut pluri- mum robustis gaudentes,fuperabundans aquofum principium e corpore fat facile expellant, atque calore majore nativo a validiori attritu folidorum et fluidorum in fe invicem orto, compenfent facile frigus in Aéëre exiftens,'et hinc ab is non cito laeduntur ; unde quoque eve= nit, ut hi homines, nifì Epidemica Aëris Vi LEES LESS Ás, om den broode, zwaar Lighaams werk doen , dee» ze lyden, door de vogtigheid en koude der Lucht, byna niet het minfte nadeel, vermids zy , begunftigd met eene fterkere aandrang van den omloop des bloeds , en meest al met vastere werktuigen , tot de affcheiding der vogten, ‘gemakkelyk genoeg, het overtollig wateragtig beginfel uit het Lighaam ver- dryven., en door eene meer natuurlyke warmte, uit eene grootere wryvinge der vaste en vloeibaare dee- den ontftaande, de koude, die in de Lucht is, ligt vergoeden, en even daarom ook zoo {chielyk niet „aan Ziektens, van dien aart,-zyn blootgefteld. Dit ‚is mede de oorzaak, dat die Menfchen, ten. zy eene _ _befmettende hoedanigheid der Lucht, welke allen Ri j Zon. 476 G. WINDIT DISSERTATIO vitiofa qualitas, quae omnes fine dis- crimine in fuae T'yrannidis potestatem redigit, eos in morbos conjecerit, ra- ro hic aegrotescant, omniumque fanis- fime vivant, quod Civium nostrorum, temperantiae et fobrietatis Legem ob- fervantium, et Rusticorum corpora cla- re docent: fed ad eos homines haec pertinent, qui tenerioris conditionis, aetatis vel infantilis vel fenilis, fexus vero feminei infirmiori et delicatiori corporis habitu, nec non vitae otiofae {fedentariae addicti, ut plurimum hic vitam valetudinariam terunt, et fere nunquam per totam vitam recte fani me- ‘zonder onderfcheid overweldigt, hen ziek maake, anderfinds hier zelden ziek zyn, en het gezondst van allen leeven , het geene de Lighaamen onzer Burgers, die eene maatige en ingetoogene leevenswyze houden , en die onzer Boeren, allerduidelykst leeren. Maar wanneer wy fpreeken, van de Luuchtsgefteldheid , en die Ziektens, welke daar uit dikwyls voortfpruiten , moet “men zulks betrekkelyk maaken tot zoodanige Menfchen, die van een teer Lighaamsgeftel zyn, het zy zeer jong of cud, en wel voornamentlyk de Vrouwelyke fexe , welke doorgaans van een zwakker en teederer Lighaamsgeftel is,-als mede van zul-. ke die een ftil en zittend leeven leiden: deeze zyn hier, al veeltyds, zeer zieklyk, en kunnen bykans nooië DE AERE ZELANDICO! 477 merentur dicí. In genere hoc etiam obfervandum venit, quod aetas, fexus, temperamentum, praeprimíis vitae ge- nus, et Idiofyncrafia cuique homini propria, pluraque alia multum confe- rant, quo diverfimode ab Aëre nos ambiente afficiamur. Quidnam ergo in caufa est? Quod Aër nofter-Zelandicus tam acerbisfi= mis-fcommatibus ab exteris, et quod magis admirationem moveat, ab ipfis praefertim Hollandiae incolis, perftrin= gatur. Si oculis aequis coelum Hol- landicum aspicere eosque in terram defigere velimus, undique patet, ejus atmosphaeram et depresfum folum nooit hun gansch leeven door , regt gezond genoemd worden. — In het gemeen , koomt ook dit in aan- merkinge, dat de jaaren, fexe, en ieders byzondere gedartheid van Lighaamsgeftel , leevenswyze , en mecr ____audere bykoomende oorzaaken , veel toebrengen , waar door de Lucht, die ons omringt, ons op verfchillen- ‚de wyze aandoet. Wat is dan de reden, dat Vreemdelingen , en het „geen meer te bewonderen is, dat de Hollanders zel- __ven onze Zeeuwfche Lucht zoo vinnig doorftryken 2 Indien wy met onzydige oogen de Luchtgeftelde heid van Holland in acht neemen, en den grond van het Land befchouwen , blykt het overal, dat deszelfs . or ‘ Damp- ú 493 G. WINDII DISSERTA TIG matimam cum noftra affinitatem ha= bere, eosdemque ventos fere per to- tum anni tempus regnare: nonne aquis magna pro parte fubmerfus jacet totus ille: Westfrifiae tractus; nonne lata Hollandiam perfcindunt flumina, et quam plurimi canales fosfaeque mer- caturae atque fertilitatis caufa factae , ita ut vix in ca Regione pedem dimo- vere queas, quin videas aquam; ergo merito ftatuimus, Hollandos aeque ac Zelandos fub coelo humidisfimo aequas lem trahere vitam, _Exteris condonanda funt haec prae- judicata opinionum commenta, cum | | fc- Dampkring en laag Land veel overeenkoomst met, het onze heeft, en dat dezelfde Winden daar ook byna een geheel jaar door waayen. — Ligt miet, voor het grootfte gedeelte, geheel West-Friesland, als in het Water verdronken? Wordt Holland niet doorfneeden door breede Rivieren, en veele Vaarten en Gragten , voor-den Koophandel en Vruchtbaar- heid gemaakt? Zoo dat men bykans nergens in dat Land kan gaan, of men ziet 'er Water, Dus befluis — ten wy met recht, dat de Hollanders , even zoo wel als de Zeeuwen, onder een zeer vogtige Lucht woo- nen. Na Î © Deeze dl te voorbaarige wangevoelens, die my te Parys, Brusftl, Brugge, en op andere ai 3 5 _ Ne rapiat ftudiis-aemula- Terra tremits DEAERE ZELANDICO: , 479, lere nefciant, vubinam terrarum Zee landia noftra fit, id quod mihi Parifis , Bruxellis, imo Brugis, aliisque in locis commoranti, et de Patria mea loquentì faepius audire contigit; nequaqguam vero Hollandis. Acriter et Poëtico quodam furore afflatus in Zelandos invehit, qui maxima eruditionis et no- minis fama inclaruit PETRUS BURMAN-= NUS, cum in Oratione ad centefimum - et, quinquagefimum Academiae Lei- denfis Natalem celebrandum, maledië centisfime caneret‚ NEN N Walchria Caftalio-profugas cum forte forores _Ambiret patrio figere Vafra folo. _ Leida pavet, longamque fibi per feeula laudem Mit- ‚gevoerd, zyn geenfins in de Hollanders , maar wel in ek pn „Vreemdelingen ; die naauwlyks weeten waar Zeeland _ higt, te verichoonen. — Scherp, en door eene Poëtis iche drift aangezet , vaart PETRUS BURMANNUS , een _Man, van Grooten naam en Geleerdheid, tegen de Zeeuwen uit, als hy in zyne Redevoeringe; ter vies rug-van het honderdven vyftigfte jaar, der {tigting- van de Leidfche. Academie, ‚zeer kwaadaartig Op Zingt: e Annik ‚Hoen het listige Walcheren de Voortvlugtige Castalis Jehe Zanggodinnen op haaren Erfgrond zocht heentes leiden „wierd Leiden verfchrikt en beefde, dat deen ze tegeudingfler haar van den langduurenden lof bes ) he rojs 430 G. WINDII DISSERTATIO _Mittit ad obfesfas, qui caufam Principis aures Flexanimis moeftae vocibus urbis agant. Quae Pater, invidia est, Batavis tibi femper amatis Hoe dare munifica mente perenne decus? Quid tibi cum placidis , Gens O Neptunia , Mufis? ‚ Quid tibi cum miti Nautica turba choro ? Fluctibus arcanae turbare quid atria faevis Palladis et rauco murmure templa paras ? Naufraga vefani non haec Dea littora ponti Otia, fed tuti dulcia ruris amat. Denique quis veftra coluit de Gente Camoenas? Eloquio, dic, quis, Carmine quisve potens? Sed pace tanti Viri dixerim, eo tem- pore, quo acris haec contentio, de eri= rooven zoude, door de Zanggodinnen verkregen; de botmoedige klaagftem der bedrukte Stad doet zich hooren, by den geprangden Vorst Willem den l.), en {prak hem aan: Welke nyd is het, O Vader! om deeze eeuwige cer met een milddaadige ziel te fchen- ken, aan Bataven van U altoos bemind? En gy O Volk van Neptunus, wât hebt ey met de flille Zanggodinnen te doen? Wat O Zeefchuim van Volk, met de zagte rei derzelve? Tracht gy, door onftuimige haaren , drabbig te maaken de voorhoven van de ge- heime Pallas, en met een fchor geluid haar Tem- 5e te fligten? Deeze Godin bemint niet de Schip- reukige ffranden van eenen dollen Oceäan, zy bemint . veel eer de zagte rust van eene veilige Landftreek. Daar en boven , wie van Uw Volk heeft ooit de Zang- steg geëerd? Wie uwer is magtig in Welfpreken- heid en Dichtkonst? __Maar onder het welneemen van dien grooten Man, zy gezegd, dat in dien tyd, toen dit hevig gefchil, Over DE AERE ZELANDICO: » 481 erigenda in Zelandia Academia fove=: batur, nullam, in toto Terrarum Orbe, …cognitam fuisfe Regionem, adeo arc- tis circumfcriptam limitibus, quae tam numerofam Zelandorum, eruditione et Poëfi Latina illuftrium ,- fegetem oftentare posfit, quorum nomina ae- ternitati. confecravit Nobilisfimus -PE- TRUS RUAUS, in Zelandia fua Litterata, Haec toties a multis decantata Aéëris Zelandict malignitas, a nulla alia caufa, ut opinor, magis fuam originem tra- xisfe videtur, quam a noftra febre bi- liofa, quae, etfi non admodum peri- culofa fit, fi rite tractetur , diris tamen III. DEEL. Hh an- over het oprichten eener Academie in Zeeland plaats had, geen Land in de ganfche Wereld, zoo klein in Zyn omtrek bekend was, waar men eene zoo tal ryke menigte van Mannen, door Geleerdheid en Bes drevenheid in de Latynfche Dichtkonst uitmuntende, dan die der Zeeuwen, kon aanwyzen; wier naamen, de Beroemde p. DE LA RUE, in zyn geletterd Zeeland, vereeuwigd heeft. Û …„Deeze zoo dikwyls, van veelen opgehaalde , Kwaad= aartigheid der Zeeuwfche Lucht, heeft, zoo ik denk , uit niets meerder haaren ootfprong ontleend , dan uit onze Galkoorts, die, hoewel ze niet zeer gevaarlyk is, als zy naar behooren behandeld wordt , nochthans met zwaare benaauwtheden verzeld gaande ,. de ge= moe / . 482 G. WINDII DISSERTATIO anxietatibus ftipata , exterorum-animis ea decumbentium, fummum incutit metum et malam infigit opinionem. Hi, in Patriam cum revertantur , coe- lum clamoribus et querelis implent, dirasque Zelandiae imprecantur, Aë- risque fui falubritatem multis verborum laudibus depraedicare folent: fed hos rogatos velim, num animum ab omni culpa vacuum habeant, fe fobrie et temperanter vixisfe, dum in Zelandia commorarentur, praefertim autumnali tempore, cum Febris grasfari incipiat: autumnum” vero, ob variantem Aéëris conítitutionem,in Hollandia aliisqueRe- gionibus, aeque ac in noftra Provincia mor- moederen der Vreemdelingen, die daar aan Ziek leg- gen, groote vrees en een kwaad denkbeeld inboe- zemt, Deeze, in hun Vaderland terugkoomende , ver= vullen de Lucht met gefchreeuw en. klagten, verwen= fchen Zeeland, en zyn gewoon de gezondheid hun- ner Lucht ‚, met veele loftuitingen „ te verheffen ; maar ik wilde hen wel eens vraagen, of zy ’er niet zelve oorzaak van zyn? Of zy maatig en ingetoogen geleefd hebben, toen zy zich in Zeeland hebben opgchou= den, voornamelyk in de Herfst , als ?er Koortfen zich beginnen te vertoonen? Want wie zal ontkennen, dat de Herfst, wegens de veranderende Luchtgefteld _ heid, in Holland. en andere Landen, zoo wel als. in Ol / j DE AERE ZELANDIEO 483 morborum esfe feracisfimum , ecquis- negaverit? Sane quam plurimos cog- novi, qui vix Zelandiam ingresfi a Confanguineís aut Amicis epulis lau- tioribus excipiebantur, et comesfatio= nibus in longdm noctem pfotractis , mutata victus ratione, ftatim Febri cOrripiebantur, eo intenfiori gradu faeviente, quo magis Ventriculam cí- bis repleverint, corpusquc Aëtris frigori nocturno fe expofuerint, hinc depra= vatà nascitur digestio; hinc fuppres{a perfpiracio, et ex his Corpoftis torpor et Febris, Adjungi potest et alia caufaz quod itinere longó defatigati et aeftuo= Khite Hh 2 fo onze Provincie, de meeste Ziektens veroorzaakt ? Id heb ’er zeer veele gekend , die, naauwlyks in Zeeland aangekoomen , van hunne Blvedverwanten en Vrieni- ‚den, op pragtige Gastmaalen wierden ontfangen, door laat in de nagt te gastereeren„ en door. verande ring van leevenswyze , terftond door de Koorts wierden aangetast, die fterker toenam, naar maate zy hunne maag meer met fpyzen gevuld, eri zich aan de koude van den nagt blootgefteld hadden; hier van daan koomt eene flechte verteeringe der fpyzen, hier uit ‚ fprüit eene belette doorwaaltming, en hier uit eenc- Eighaams vadfigheid en Koorts. Hier by kan meu nog eene andere reden voegen, dat zy, ‘door eene lange reis vermoeid, en, hunte Lighaamen door de on 484 G. WINDII DISSERTATIO Ío mari conquasfata eorum Corpora, latentis morbi, tum in actum prorum- _pentis, feminium fecum advehere fo- leant: itaque non culpandus est nofter Aër, ast equidem intemperantia eo- Tum, qui gulae crapulaeque dediti, ftul- titiae fuae poenas luunt, et ut mera in- fortunii fui inftrumenta recenferi me- rentur.. Celeberrimus BASTERUS, faga- Cisfimus ille Naturae fcrutator , et ipfe Zelandus, in Actis Harlemenfibus , Tom. 3. pag. 129, de Aëre Patriae fuae loquens, unum tantum excipit cafum, in quo Aéëri Hollandico falubritate ali- quanto cedere debeat, nempe quod | 5 ani- onftuimige Zee afgemat zynde, de zaaden der Ziek- te, die dan cerst doorbreekt, met zich brengen: dus moet men onze Lucht niet befchuldigen , maar de onmaatigheid van hun, die zich aan het overtollig ecten en drinken overgegeeven hebbende, voor hun- ne dwaasheid worden geftraft , en als de eigene bewer- kers van hun ongeluk , verdienen aangemerkt te wor- den. De Vermaarde BASTER, die doorkundige Na- tuuronderzoeker , en een Zeeuw van geboorte, in de Verhandelingen der Hollandfche Maatfchappye te Haarlem „ het gde deel, bl. 129 , van de Lucht zyn’s Vaderlands fpreekende , zondert alleen één geval uit, waarin zv een weinig in gezondheid voor de Holland-_ fche Lucht moet wyken: namentlyk, dat men op de Lucht N \ DE AERE ZELANDICO. 485 animum advertere liceat ad Aërem il- lum, exhalantem ex locis illis coenofis et uliginofis, vulgo fchorren, flikken, zandplaaten dictis, noftras infulas am- bientibus, quae loca tempore recesfus maris denudantur, et halitus foetentes ac graves emittunt, qui Aërem infalu- briorem reddere queunt: fed haec mi- hi non tanti momenti videntur, ut ul= lus inde metus esfe debeat: qualis enim tfoetens odor, omnia confpurcans, aë- ftate praefertim et autumnali tempore, in pOpulofisfima urbe Amftelodamo ex fosfis, aquis ftagnantibus, repletis „ non-evehitur, qui certe noxia labe ho- de Hh 3 mis Lucht acht moet seeven , welke uit die modderige en moerasfige plaatfen , gemeenlyk fchorren, flikken eu zandplaaten genaamd, die rondsom ons Eiland leg- gen, opkoomt, welke plaatfen , by laag water ont- bloot worden, en flinkende-en zwaare uitwaafemin- gen van zich geeven, die de Lucht ongezonder kuï- nen maaken. — Maar deeze verfchynfels koomen my niet van zulk een‚groot gewigt- voor „ dat men daar ec- nigzints voor behoeft te vreezen: want’ welk’ eene flinkende en al befmettende reuk wordt ’er, voorna- melyk in den Zomer en Herfst, in de Volkryke ffad Amtteldam, uit de Gragten met tlilftaand Warer ge- ‚vuld, opgevoerd, ‘die zeker door eene befmetting de, eN Lig- 486 G. WINDIJ DISSERTATIO minum corpora inquinaret, nifi conti- nuo Aëris motu perniciofa illa efluvia ventus disfiparet, id quod etiam in lo- cis noftris paluftribus coenofis, et uli- ginofis locum habet, ij Rarisfime enim vides, contagiofas Fe- bres fieri valde Epidemicas, nifi post eximiam aliquam atmospherae qualita- tem diu perftantem. Est Coeli Ventorumque inconftantia, quae efficit, ut perípirabilis illa materies SANCTORIANA ‚ cOrpori humano tam fa- luberrima, evacuatio per illam incon= ftantiam fuppresfa ac retenta, in noftris aeque ac in alüs regionibus, fuam Judat tra- Lighaamen der Menfchen zoude benadeelen , zoo de wind niet , door eene geduurige beweginge der Lucht, die verderfelyke uitvloejinge verdreef , het geen men ook, in onze moerasfige flikkerige en modderige plaatfen , dus bevindt. Zeer zelden ziet men toch, dat de befmettelyke Koortfen zeer Epidemisch worden, dan na een bui- tengewoone beftendigheid van den Pampkring. Het is de ongeftaadigheid van Weer en Wind, —_ welke veroorzaakt, dat die ongevoelige zagte uitwaa- feming van SANCTORIUS , voor den Mensch zoo heil- zaame ontlasting der dunne vogten , door zulke onge- ftadigheid belet en weerhouden, by ons zoo wel als by anderen „ zynen treurigen rol fpeelt, — En de Ben Toen | “DE AERE ZELANDICO. 487 tragaediam. Obfervavit quoque Cl.MEAD inÄnglia, Coeliet Ventorum inconftan- tiam tanquam multorum morborum ori Sinem, feria confideratione dignam es- fe: in noflris Regionibus, inguit, tanta est Coeli inconftantia et tot caufae Ventos incertis wicibus Jecum pugnantes conci- tant, ut nulla de bis certa ratio iniri pos- fit. Vide magni illius wiri Praecepta mê- dica, Sect, 6. pag. 43 , edit, Londin. | Quod naturale Zelandiae folum non infalubre fit, patet ex ejus foli ubertae te: quam pingues ac glutinofae glebae;, quam feraces ac foecundi Agri et Viri- dantia gramine prata, quae faluberrí- Hh 4 mum. „ roemde meaD heeft ook waargenoomen, dat in En- 1 … veele geland de ongeftadigheid van Weer en Wind,’ als, de oorzaak van veele Ziektens, eene ernftige over- weeginge verdient. — Ju onze. Landen, zegt hy, is de ongeftadigheid van het Weer zoo groot, en zoo, nde zetten die onbeftendig tegen elkanderen ivwaaijende Windeu aan, dat men hier van geene zen kere reden kan geeven. Ziet de Geneeskundige les- fen van dien grooten Man, 6 Afd. pag. 43 van de _Londonfche druk. „Dat de natuurlyke Grond van Zeeland niet onge- zond is, blykt uit haare vruchtbaarheid zelve: welke vette en lymige Aarde, welke vruchtbaare en over= vloedige wruchtdragende Akkers ca groene Weiden, ì Edie ë D 488 G. WINDII DISSERTATIO mum faginando pecori pabulum prae- bent, in ea Regione non confpiciun- tur? Maximo Rufticorum emolumen- to , quaestuque uberrimo. O fortuna- zos nimium fua fi bona norint: in admi- rationem rapitur animus, haec omnia intuendo. Praeter Triticum, quo nus- quam gentium candidius aut magis ponderofum, floret Rubia, florent in- fuper falubres herbae, cum medendis morbis, tum efui accomodatas, qualia Naturae luxuriantis dona otim admira- tus; est, Hifpaniárum Rex PaiiPPus fecundus, Belgii Princeps,-et quibus ftipatus erat, Proceres Aulici: quod ves die het beste voedfel aan het mestend Vee werfchaf fen: ziet men niet in dit Land, tot hét grootfte voor- deel , en de rykfte winst der Landlieden? O Gelufki= gen! Zoa zy maar hun geluk kenden, De ziel wordt, alle deeze dingen aanfchouwende, in vers wondering opgetoogen. Behalven de Tarwe, die nergens. witter en zwaarder is, groeit ’er noch de Meekrap, en noch veele byzondere Kruiden, niet alleen om Ziektens te geneezen , maar ook tot Voed. fel dienftig. Over welke gaven der weeldrige Na tuur, PHILIPPUS de tweede, Koning van Spanjen en Heer der Nederlanden , met zyne voornaamfte Hove- A die hem omftuwden, zich in dit Eiland iten en e DE AERE ZELANDICO: 489 vero’ omnem malignitatis fufpicionem de Aëre noftro ex animis Extraneorum evellere ‘deberet, est incolarum lon- gaevitas, quorum plurimos fpectare licet, qui feptuagefimum imo octuage- fimum aetatis annum praetergresfi, prospera fruuntur valetudine, duro vel lauto alioquin victui adfueti, his cor- _pora funt robufta ac compacta, iisdem- que fera ac cruda fenectus et fenectu- ti nulla canities: quod illuft, veruLA- MIUS jam fuo tempore de Anglia fcrip- fit; experimur quoque “in Zelandia: apud nos in Anglia, inquit, non exi- ftere.arbitror villulam paulo populofio- | | H rem, dende, reeds verwonderd hebben; maar het geen al-- ie vermoeden, omtrent de kwaadaartigheid onzer Lucht, uit de gemoederen der Vreemdelingen moest verbannen, is de langleevenheid der Inwoonders , “ „waar-van men er veelen ziet, die het zeventigfte, ja _tachtigfte jaar, al over zynde, eene volkomene ge- zondheid genieten, het zy zy aan eene harde of ry- kelyke leevenswys gewoon waren; deeze hebben een fterk en kloek Lighaam, eenen laaten en gezonden Ouderdom, en zyn, hoewel oud, niet grys. Het een de vermaarde VERULAMIUS, in Zyn tyd, al van, ingeland gefchreven heeft, ondervinden wy ook, in Zeeland. Ik geloof niet, zegt hy, dat by ons in En- geland een, maar eenigzins bevolkt Dorpje is, in ae we LS 490 G. WINDIL DISSERTATIO rem, in qua non reperiatur aliquis vir vel mulier ex Octogenariis. Etiam in agro Herefordienfi ante paucos annos inter Ludos Florales inftituta erat Cho- rea et Saltatio ex Viris octo, quorum aetas, fimul computata , octingentos an- nos implebat. Vide ejus Hiftoriam vitae et mortis, pag. 7o, vol, 3. Anne tantae longaevitatis caufa quae- renda est, quia feptentrionalibus pla- gis viciniores fumus? Sanefi oculos per omnes Regiones cfrcumferimus, quae fub frigido coelo fitae funt, hujus rei veritas facile oftendi potest, et non in obfcuro est ratio, cur homines, qui frigidiores regiones incolunt, falubrio- Ee welk niet een Man of Vrouw van tachtig jaar gevon- den wordt. Ook was ’er te Herfort voor weinige jaaren in een Landfpel, een Dans-rei, beftaande uit agt Mannen, wier jaaren by elkander opgeteld, een - getal van agt honderd uitmaakten. Ziet het gde deel zyner Gefchiedenis van Leeven en Dood, pag. zo. Moet men de oorzaak van eenen zoo langen leef- tvd niet daarin zoeken, dat wy digter aan het Noorden liggen? Zoo wy al die Landen befchou- wen, die onder een ‘kwaade Luchtftreek geleegen zyn, kan men de waarheid van deeze zaak gemaklyk aantoonen, en de reden is niet duister, waarom de Menfchen, die koudere Landen bewoonen, langer ph), … \ DE AERE ZELANDICO. 491 reac longaeviore vita fruantur, quam quifub calidiore coelo fua vitae tempo- ra degant. Corporis: vafa frigus co- arctat, a Frigore Fibrarum elasticitas et robur augetur, vafa conftricta longe fortius vibrant in contenta fluida, quam fi a calore fint relaxata, quae omnia ad fanitatem firmandam, vitamque ad longaevitatem difponendam, quam ma- xime conducunt. Fateor- equidem , quod ad longaevam Zelandorum vitam _etiam concurrat eorum temperantia, frugalitas et moderatus animus. So- bria vita perfpirabile corpus reddit, quo nihil aptius ad fanam et longam a: be Nede vie 4 en gezonder leeven , dan die onder een heet Climaat woonachtig zyn. — De koude fluit de vaten van „het Lighaam toe; door de koude, wordt de veer- kragt en fterkte der Mlagaderlyke vaten vermeerderd; de zich famentrekkende vaten oefenen cen meerde- rer perfing op haare vogten, dan wanneer zy door de warmte verwyd zyn, het geen alles zeer veel toe- brengt, om de gezondheid te verfterken, en het ‚ Lighaam tot een lang leeven te bereiden. Ik bel en, dat de maatigheid, foberheid en zielsbedaardheid - ook veel tot het lang leeven der Zeeuwen toebrengt. Een maatig leeven maakt een gezond Lighaam, de= wyl ’er niets beter tot een gezond en lang leeven is; maat 492 G, WINDII DISSERTATIO vitam , lautior vero et liberalior victus. fuperflua et inutilia gignit, imo magis noxia: ham cum haec non fufficienter fubigi posfint, cruditates et ex crudita- tibus morbos procreant. „> At vos damnofae fatalia gaudia menfae », Causfaque tot fcelerum , Luxus „ abite procul.” Ex omnibus hisce allatis fatis fuper- que patet, Zelandiam noftram imme- rito odiofae infalubritatis nota infamari, parique pasfu tales mutabilis Aëris con- ftitutiones fubire, quales etiam in Bel- gio, in Anglia aliisque vicinis Regio- nibus, totus confpicit Orbis. O Deus maar een overdaadige en vraatagtige leevenswyze, brengt overtollige en onnuttige, ja zelfs fchadelyke fappen voort: want, wyl zy niet genoeg tot gezond voedfel kunnen bereid worden, koomt ’er een onge- fleldheid der maag, en hier uit Ziektens voort. >, Maar gy O Rampzalige geneugtens van verder- 2 felyke Maaltyden , en gy Ò Weelde, oorzaak van 9» 300 veele Schenddaaden, vlugt ver van hier.” Uit al het gemelde blykt overduidelyk,, dat ons Zeeland ten onregt, om deszelfs ongezondheid ge- lasterd wordt; en even zulke veranderlyke Luchts- gefteldheden ondergaat, hoedanige ook in de Neder- landen, in Engeland, en in andere nabuurige ge- westen, door elk verncomen worden. O God DE AERE ZELANDICO. 493 O Deus hoc Patriae ferva venerabile carae Palladium, et curae fit tibi poftra Salus. Foedere Libertas et Pax conjuncta perenni Aufpice , Zelandos ornet ametque focos. . | O God bewaar de dierbaare Vryheid van het lieve, Vaderland, en laat ons heil aan wwe' zorg zyn aan- bevoolen ; laat onder uw waakende oog, Vryheid en Wrede ineengeftrengeld, de wooningen der Zeeuwen beminnen; ern met eenen helderen. glans verfieren. GD | Ê Bladz. 494 | | WAAR NEEMIN G EENER VERSTROPTE DTV EB BY EENE ZWANGERE, IN HET LAATSTE TYDPERK VAN HAARE DRAGT, WAN- NEER (ER ZICH REEDS EENIGE BAARINGS-WEËN VERTOONDEN; BESCHREEVEN IN EENEN BRIEF AAN DEN HEERE MEt eb DU ad GES A. L. M. Phil, et Med. Doet. Anat. Chir. et Art. Obfletr. Lector enz. DoOoR PAN REE Dd Stads Medicinae Doctor te Gouda. Wel Edele, Zeer Geleerde Heer! Wo oensdag den .. Juny 1783, des morgens om 4 uuren, wierd ik geroc- pen by 4. v. d. B., huisvrouw van /, v. R.,‚ eene fterke gefpierde en bloed- ryke vrouw, van ruim 40 jaaren. J. VAN BREDA OVER EENE ENZ. 495 De Lyderesfe was voorheen, zoo my bericht wierd, altoos volmaakt ge= - zond geweest, doch thans, federt de twee laatfte jaaren, eenigfints verma- gerd en verzwakt, het geen uit hoofde van eenen kleinen droogen hoest, aan eenig gebrek in de borst wierd toege- fchreeven. Voor ruim drie jaaren hadt zy, me eene moeilykeswerlosfing , eenen Zoon ter wereld gebragt; thans was zy we- derom in her laatfte tydperk van haaren dragt, zoo dat zy oordeelde den ar- beid reeds op het lyf te hebben. Zy verhaalde namentlyk, dat zy federt- Î des avonds te vooren, na dien dag noch vry wel geweest te zyn, eenig _ huiswerk verrigt, en des middags met Ímaak gegeeten te hebben, pynlyk was geworden, met eenige benaauwd: heid en walging. | Deeze toevallen waren trapsgewyze _toegenoomen, tot dat men my ver- zost, haar te koomen zien. Jk vond de Lyderesfe koortfig en in een fterk zweet; zy klaagde over vlie- gende pyn in den buik en lendenen; met hevige benaauwdheid, walging en aanhoudende poogingen tot braakern; Zy, 496 J. VAN BREDA OVER EENE … zy was zeer dorftig, doch braakte, „het geen zy gebruikte, terftond weder uit. Oordeelende dat deeze toevallen , wel uit ongeregelde beweegingen, ter gelegenheid der op handen zynde baa- ring konden ontftaan , fchreef ik haar een ‘ligt Antifpasmodicum voor, met oogmerk, om na verloop van eenige weinige uuren te zien„hoe het geval zich zoude fchikken. Tusfchen 8 en 9 uuren haar wederom bezoekende, vond ik alles in denzelfden toeftand; dan de Lyderesfe meer en meer on- rustig en benaauwd, met heevige koorts en een harden fnellen pols: de geheele buik was pynlyk op het aan- raaken; dan vooral klaagde zy van ee- ne gezette pyn omtrent den navel, die zy als een gefpannen koord be- fchreef. — Het braaken hield insge- lyks aan. Het een en ander deed my in het vermoeden vallen, of hier niet wel eene geklemde Breuk, of iets der- gelyks, mogte onder fchuilen. Na dat ik de Lyderesfe hier omtrent ‚ ondervraagd hadde, erkende zy, fe-- dert 3 à 4 jaaren, wel eenen kleinen knobbel in de linkef lies, ter plaatfe | waar Í _: DYE-BREUK; AAN M.$. DU'PUIJ 497 waar men Dye-breuken aantreft, ge- had te hebben, doch dat dit haar nooit eenig ongemak veroorzaakt, en zy by gevolg hier omtrent nooit eenige hulp gezocht had. | Dit vernoomen hebbende, twyffel- de ik niet meer, of ’er was eene ge- klemde Breuk aanweezig: het geen ik in deeze omftandigheden, by: eene, zoo hoog zwangere Vrouw, en’ waat de beginfelen van den arbeid zich reeds begonnen te vertoonen, niet dan ten uiterften gewigtig konde ‘be- fchouwen. BD EEND Ik deed dan, na dat ik eene ruime aderlaating en verzagtende klyfteer had voorgefchreven , terftond den. kundigen Heel- en Vroedmeeéster BLEULAND ter hulpe roepen, en met zyn Ed. het geval naauwkeurig onder- zost hebbende, vonden wy met ’er daad eene geklemde Hernia Cruralis, aan de linkerzyde, die wel niet groot van omtrek ,‚-maar zeer hard was, en door zyne geöeffende handen, met geene. mogelykheid, konde ingebragt Werden tw wibo: 01 Dei …Intusfchen-kwam het geval aan zyn III, DEEL. li „ 493 J.VAN BREDA, OVER EENE Ed. , niet minder gewigtig en gevaar- lyk, dan aan my, voor... Na dat ?er op het gezwel een ver- zagtend Cataplasma, en eene dergelyke ftooving op den buik aangelegd, alle 2 uuren een klyíteer „en inwendig ce- ne. verkoelende Zmuylfie was voorge- fchreven, ‘beflooten wy de Lyderes- fe voor eenige weinige ‘uuren te ver- laaten. m0 ot GOE „Even na den middag haar wederom bezoekende, vonden wy alles noch in den zelven -ftaat, en het. inbrengen der breuk even ondoenlyk ; waar op wederom eene ruime aderlaating wierd — voorgefchreven, — ’s Avonds om6 uuren vonden wy-de toevallen meer en meer aanwakkerende „ het geen ons eene derde aderlaating ‚te gelyk „met het aanhoudend gebruik van (alle de voorige middelen, deed-noodig oor- deelen. — Ten 10 vuren was alles als vooren: de koorts zeer hevig. —. Het bloed, by alle de aderlaatingen, dee- zen dag afgetapt „ vertoonde zich in den hoogften graad ontftooken. Donderdag ’s morgens vroeg kon- den wy geene de minfte verbetering bit | … Van Aad Ee er zee ARR Ö sonen: rte ft _naauwd | fe, ad den ‚nac tig doorgebi # ‘echter, by kle gt, are DYBBREUKS AAN. mn ande 499 vanhet. gey tode-Liyderes= en, Onrus- ten waren pagzen kb; loor geringe imeringen, cbroken, —r Alle toevallen, waren al den voorigen envermengd, art vole De „He ce erde. we, ederò m & pi Ha haald „en alle p zuren; B OL Linâ vo Arde ed anges Bk He rel p dn te ij en __alles noch als voore “dan by u 5 _poozen, begormen, er zich mu a ien 5 „en had onophop ik zing pingen tot braaken… h55dt biodbwussrn -„Dearbeidsging, vervolgens DAEB fneer voortsden tegen,d. AES vern loste zy van een leeven ‚ dach en sbinnen één, uur wand ze, verlosling gepind: QOP » ad vó dag; de koorts, zeer he e pols noch. even sd de ie oee ven. toeft iede ne ren n kwaang „Alle onze verwachting, va 5 GB à ER al Beene : do J.VAN BREDA; OVER EENÉ “Ontfparinin 8 vän den buik zoude vol- ‘gen, en dus Het inbrengen van de Breuk mooglyk worden. — ‘Dan hier in wierden wy te leur gefteld; dewyl ‘dit, in den avond, mét'allen moogly- ‘ken vlyt en omzigtigheid, op aller- leie wyze ‘beproefd iPad ; even on- ‘doenlyk als te vooren bevonden wierd. Voor den nacht beproefden wy nog een tabaks=klyfteer , doch zon- der eenige vrucht; de Liyderesfe was intusfchen ten uiterften afgemat. _ Geduurende den hacht, wierden nog eenige klyfteeren met O4, Lini gezet, pa Ahin ’s morgens vorfiden wy de Lyderesfe, na’ eenen rusteloozen ef bendauwden nacht doorgebragt te hebben, in langs hoe erger toeftatid: de koorts bleef noch hevig; de pols Íhel, klein en zaamengetrokken; de braakingen hielden met hik en be= naauwdheid fteeds aan ; de Lyderesfe was zeer verzwakt, en begon by vlaa- gen te deliréeren, — De Breuk als voo- Bano biudeaaovest gis mat: vi ore _ Thans was de eerfte tyd gekoomen;, dat wy aan de Opératie konden den- kens wy namen dan in zeer ernftige mla e Over. hiet ùit eërie’ Elgemeee verlapping eit | ed EE N. DYE:BREUK, AAN M‚S,DU PUL +591 Es den deeze dant zoo by- ee en zwaar. geval, eenige „van goeden. ae dns sin het „geft A verden ettschsb vl ger Ke eaeikingen en Mien moesten zich, hier, na- tuurlyk opdoen: de eenden h ‘hevig- heid’ der toevallen, ds dok B belediging Op | EA A mina ad partum Ae: DS ge ‚ gevoeg d-by den tegen oordig n ze edorBivken toeftand der Lyc eres, gaven meer dan. „genoegzaame HG, gen, „om voor eene reeds. aanwezende _ graena te vreezen; ook zappa n wd naastbeftaanden der, Lyd eresfe ge _zints tot,de. Operatie, geneegen, voor daar, indien zy.al. dn het werk ge wierd, wy geene.de minfte hoop van eenen goeden, uitflag « onden \belog- ven. — en toevallen hielden intus- an Open hek, ken Ee te Gean oe | 'Bö2 “j. VAN BERDAG OVER EENE “Dan al wären’er geêhe Andere zwad- ofigheden' geweest, liet Echter de reeds “invallende duisternis’ niet toe, ‘dit nóch deezen dag inhet werk te ftellen; “nochthans bèflooten wy den volgen- “den morgen, met het aänbreeken van “den dag, haar weder te koomen zien, ‘en, indien de Lyderesfe de Operatie “dan nog begeerde, en de omftandig- “Heden het eenigzints toelieten, die, als leen remedism anéeps et extremum, te pi beproeven.” — | Dan fatardags’s morgens vonden wy “haar zoodanig verergerd, dat wy met ‘genOegzaâme zekerheid könden vast- ftellen, dat”er reeds, inr eenen hoogen «grâad, Gangráená was, terwyl-zich alle de toevallen vertoonden, die eenen aannaderenden dood aankondigden: welke danook den volgenden dag, Omtrent den middag, volgde. Ee “Zie daar, Myn Heer! een eenvou- wig verhaal van dit gewigtig en dood- lyk geval, het geen ik, om zyne'by- zonderheid, geöordeeld heb, aan U ‚Ed. te moeten mededeelen, en waar omtrenit-ik’zeer verlange, Uwe aar- merkingen te mogen weeten; vooral wenschte ik uwe aandacht wel be- si paald „ 4 DYE-BREUK , AAN M. S. DU. PUL”» 503 paald ‘te zien, ®at men if Het alge- meen te denken hebbe, van de bewer- king eener geklemde Breuk, r. inftante Partu, of, gelyk het in ons geval was, incipiente Partu; en 2.-in flatuú recentisfis mi Puerperii, # — Omtrent ons geval, heb ik my in geéêne redeheeringen willen inlaaten;, _dewyl de byzondere omftandigheden van dien aart waren, dat zy „ het be- Beven der bewerkinge, genoegzaam buiten alle mooglykheid ftelden. __Na dit verhaal is my niets meer ove- rig, dan dat ik, met waare achting en vriendfchap, my noeme | ' ok 4 ed N nt hek Ë & \ Lira Wael Edele, Zeer Geleerde Heer ! ND t va Uw. Eds, Dienftwillige Dienaar, FT. VAN BREDA. GOUDA, » hidde WIEN BENE Ne den 11 September, vn er Sk deert oase REL: í En # ì NN be 7 d ì gt ir dnddjeen | li 4 ANT- Blade, saret aire naa keten t aeedt ANTWOORD … tien | AAN DEN HEERE ORN Te A N. BR E D EAN Shüds Medicinae Dactor, te Goùda. el k OVER EENE VERSTROPTE DYE BRE: Verl, BY EENP ZWANGERE VROUW } IN HET LAATSTE TYDPERK VAN HAARE DRAGT ; WANNEER ber PER) ZICH REEDS EENIGE BAÄARINGS- WEÈN baie DOOR MS DU PUL kh 4. L. M. Phil, ef Med, Doct. Anat, Chir. . es Art. Obfletr. Lector, enz. Gm Wel Edele, Zeer Gelserde Hebr! 1 In betuige U Ed, myne byzondere verplichting, voor de my, voor eenige maanden, toegezondeneWaarneeming: behelzende eer: geval van eene ver- {tropte Breuk, by eene hoog zwangere A rouw, waar zelfs zich reeds eenige sr VOOR ‚MS. DU PUI ANTWOORD, 505 voorbefchikkingen ter baaring-opdee- den. — Ik ontfong deeze Waarnee- ming „met zoo veel te meer genoegen , als.het geval zeldzaam is » niet weeten- de (voor zoo verre my bekend is), dat men zoortgelyke \ aarneemingen by Genees: of Heelkundige gefchied- (hrven vindt aangeteekend (a). … Behal ven haare, zeldzaamheid dier- halven, heeft zy, nog daarenboven deeze haare byzondere nuttigheid, van Onze aandagt bezig te houden, hoe- danig, de gelegenheid zich voordoen- padre ono Mig, itorrin den er A A & WIEL AE dn me VEEL. Ok Ein bi Mel _ (a) Na dat ik dit myn antwoord: reeds ‘aan het vi Genootfchap hadde afgezonden , ‘herlas ik. het geen (ml SMELLIRE in de door my: aangehaalde plaats (zie myne _ Eerfte Afdeeling , $. IT. Nota (8)) , óver de Breuken _ Van Zwäfigere Vrouwen zegt, en vergeleek daar mede __de Waarneemingen van „Breuken, van welke hy in 4 Na De, Collection of Cafes and Obferv, in Midwifery „Collect: XJ. Nimb. a P- 142 en volg. mel- ding, mäakt, By dit herleezen vondt ik wel. “dat hy i Vi, Breuken, welke in, deLiefen, geduurende de zwä i d gerhieid en verlosfing’, plaats hadden, gewaagt ; _ also k van verftroppingen ‘én verzweeringen van an _dere Breuken, in den omtrek van deù aars en bilnaad: Tee ie ETEN VAN BREDA, Vergelykt, zal men ‘er geene vinden , welke eerie volkomene overeenkoómst met die geval hebben. — IÍk heb dit hier by willen voegen „ op dat men deeze , niet als een bewys, tegen myne ge« dan wanneer men deeze, ‘met de waarneeming des eer \ _zegdens, overde zeldzaamheid van verftropte Breuken, _by zwangere Vrouwen, hier by zoude kunnen brengen, 506 M.S, DU PUI ANTWOORD de, men in zulk een geval zich zoude te gedraagen hebben , en levert dus meer dan eene bloote befpiegeling op: zulk een geval immers, waar in zoo veele omftandigheden zaamenloopen; _ Omeenimmer gedugtongemak,enhet welk niet zelden, als in een oogen- _ blik, deallerbeste poogingen der kunst verydelt, allergevaarlykst, jaa dood- Íyk temaaken, vordert voorzeker, dat men ras één bepaald befluit opmaa= keen zyn oordeel velle, hoedanig te handelen ; zóó immer;koomen hier de nìaar al te dikwerf in onze kunst be- vestigde leerftukken van HIPPOKRATES, en des grooten GAUBIUS te pas: » Oceafio praeceps; Experientia fal » Jax; judicium difficile” (b). » Actionem exigit officium, Captanda » bine agendi occafso, quae faepe prae- — »» ceps per conjecturam cogit determinavre, — s quod per fientiam fat cito nequit” (Cc). Is dan dit geval zoo zeldzaam, en _ daarom by Genees- en- Heelkundigen, _ hoedanig zich in het zelve te gedraa- — gen, Oonâangeteekend gelaaten: ver= wonder U dan niet, Myn Heer! dat — beg | ike Cb) Aph. F. Secr. vk te) Zip. Path, Med. Ede posthumae, Sea 0 { EN S ORANIGEVAN nilrbá. go ik fët dar een’ geruimien tyd na dh | oùtvärigst vän uwer brief, Bm, ze om dan úw, daar im vervat, verzoek te woldden, vann dämlyk myne gedách- _ ten dar “omtre nt dan U mede té id En en “wel byzon ds dezelve té _ bepaald, at ke in he Ae | Ô en hebbet à EO TEEN f MRI WEES qe 4 EA Van de béwefkin e cg kletit _ Breuk by éene Zwanige ete Vrouw, heet aderen id Baárings- cen zet Gn ant vat of, ‘gelyk het V: if was, Ean „ween à tees Ale. Es ijn Al. Hoe men zich, in het de, of vari js de ha Nn wjzek dier bewerkinge, te aah én’ hebb e: in geval de Baa: er 4 twas, en de toevallen, p hoe ma, de verlosfing , de bewer: king, als het eenig middel voor k eene Eg je Vinken ferlieten. — Lon nökh'op ditoóë scnblik, dias Ì y voorgen Bohied: hie je dan. uwe _ begeerte te voldoen, om dit gewigtig } te behandelen „ en der Sn kuns 508 M.S, DU PUI ANTWOORD kunde (het geval immers verdient wel dat het zelve algemeen gemaakt wordt), regelen. voor te fchryven , welke op myn gezag gevestigd zyn. Dan daar niet op éénmaal de Geneeskunde ten vollen aanwies , maar, door den yver van veelen, blykbaare feilen verbeterd _ Zyn, zoo waage ik het alleen, om my- - ne welberaadene gisfingen daar om- trent mede te deelen, in dit billyk vertrouwen, dat deeze aan het oorde van meer kundigen en gryzereniner- varing onderworpen , wel draa van hen ook hunne verbeteringen te wagten hebben. — En flaage ik hier in, ZOO zal ik my voldaan reekenen, van ter verbetering der Geneeskunde, en ter verligting van het noodlydend _— menschdom , van het zoo beminlyk _ vrouwengeflacht, welkers opgelegde — taak, door zoortgelyke, de zwanger- — nisfe vergezellende omftandigheden, — merkelyk verfwaard wordt, mede ge- — EEn: en aanleiding gegeeven te heb- en. ci Ik zal. dan deezen brief, verhan- — deling. dusdanig inrigten, „dat 39 SEN hek en Re al €. … : KAN TJ. VAN BREDA) 509 L ‘Kortelyk zegge; wat ’er in het al. | emeen “gebeurt by zwangere “Vrouwen; welke voor haare eind f dine Breuken behebt waren; IL „Opnoemie ; welke’ my “voornaam …… dyk de oorzaaken fchynen te zyn „der Beknellinge vän Breuken , zoo ____deeze by zwangere plaats hebben; en waarom deeze zoo zeldzaam voorvallen; en als dan Pig | ut Aah de beänewoordie! uwer gewig: ne tige pasta voldoen, | d 3 | (EERSTE: AFDEELING. kj en Breuken bj” Branger Vi rouwen B PTA, 7 in bet gn B He 0 Re HO ble 491 ‚De gefchiktheid. ter voorttee= es, “welke het Vrouwlyk lighaam oest hebben, en waar voor de meest altyd “regt beöogende Natuur zoo … ‚wyslyk zorgt, bekwaamt het zelve voorzeker, en geeft meerder: aanlei- ding tot allerleie foort van:Breuken; nn zich in den omtrek der gi iel dy: 5IO M.S. DU PUIANTWOORD dyën, navel en, andere plaatfen. ver- toonen; dan die zelve taak , de,Vrou- wen opgelegd , de zwangernis, naam- lyk, brengt «te. weeg,;,dat fommige Breuken geduurende dien tyd, immers na halve dragt, gemaklyk zonder eeni= _ gen band worden ingehouden „doch andere daarentegen meer lasten ge- vaar aanbrengen, en op, geene wyze zyn binnen te houden. 6 IL. Totdeeerfte brenge men de __uitzakking der darmen enz., door de _ openingen in. den omtrek der Lies en _ Dye; tot de laatfte de Navelbreuken van díe zelve zoort. De Lyfmoeder immers , door den aanwas van de inhoudende vrucht, naar _ boven geftuwd, perst de ingewanden _ mede opwaards, en voorhet grootfte gedeelte agter de Lyfmoeder; ftopt dus de openingen ‚of meer zwakkere _ plaatfen der Liefen en Dyën, en belet — de ingewanden om uit te zakken, het welk;.door de-opryfende-Lyfmoe- der des te meer belet wordt, als men _ thans- zeker is,dat de Lyfmoeder _ fchuins:voorwaards naar boven ryst‚:en — niet regt-opwaards in de ‘middellyn — 3 | van " (AAN VAN BREDA 511 _vanszwaarte , gelyk zulksvoorheen BOEHMER (d) en andere beweerden. _ Dan heeft zulks plaats , zoo. zullen, „door al het naar boven eperfte ge- darmte, de navel en. deszelfs ring, welke __zoms-wyder, endikwerf ter groote van eenenagtentwintig „zeer dun enflap is; en daarenboven de geheele Linea ak d e welke door-het van eenwyken der “_regte: buikfpieren in. de ‚zwangernis minder weerftand biedt ‚meer gedrukt worden, en gemaklyker tot t Nar elbreu- ‚ken aanleiding geeven ; of, wan- _ neer -deeze voor de zwangernis Ba jans merkelyk Reger: (e) ENE r a MON aren Ee GL. Hoe: vielen ‘ntuofelkerie de pd 3 fende Liyfmoeder de uitzakking. der dar- menen yvänhet netvlies in a vont enDye- Rn ette! Ao bte: eva: l-darchr | paar: tere es 75 Lik ba | @® De Sita Uteri prtten etc VIX. EX. p. ges post “Bjus Wdit. Compendii Artis Obflerricariae _RI CH MANNINGHAM , Za/ae 1746. 4to. Vergelyk hier mede Pp. camper verh. voor het Tract. Van F, MAU- _RICEAUg over de ziektens.der zwangere Vrouwen, p. 15. „(e) Men zoude ’hier- van kunnen uitzonderen die gevallen, wanneer naauilyk in de, agfte, maand en ‚verder gevorderden ftaat- van zwangernis, de Eyf, moeder. zoo hoog boven. ‚den navel ryst.j. dat: zy it taat was , „ook deeze opening te fluiten, eu dus te be. _ Jetten, ‘dat ook: voor dien tyd door de zwangernis de navelbreuken verhinderd wierden van.uit ae Zakken Ee E12 M'S. DU PUI ANTWOORD Breuken-by zwangere Vrouwen, in de sdeof 6de maand, wanneer ze behoor- lyk ingebragt zyn, weeft en voor uit- zakking belet, zoo dat zy zelden ee- nen band vereifchen; en daarentegen de gefchiktheid tot Navelbreuken der ingewanden vermeerderd wordt, of deeze laatfte, voor de zwangernis daar zynde „ meerdere gelegenheid tot grootere uitzakking geeft: zoo bewy- zen echter het aan «my mede gedeelde geval; het herdenken op het op zyde wyken der Lyfmoeder, waar van, on- der anderen; de groote GAUBIUS (f) melding maakt; en de Waarneemin- gen van SMELLIE (g) en anderen (h), dat zoms , hoewel zelden, ’er geduu- rende de zwangernis op andere. plaat- fen, als in den omtrek van den navel, uitzakkingen van ingewanden langs de Liefen, Dyën en andere plaatfen kun- nen gebooren worden. — Kl ve T WEE: Le $ 237. ‘ wd, | ‚… (@) 4. Treatife of Midwifery, Vol. TI. Book II. "C. JI. Sect. 9. p. 158, alwaar hy van eene Breuk tusfchen den agter kant der Lyfmoeder en fcheede , en den voorkant van den mastdarm: gewaagt. Vergelyk hier mede de boven aangehaalde Co//ect. of Cafes; 1. c. (h) Mem. de F.Acad. R. de Chir. T. Il. p. 1 en volg. „ welke waarncemingen mett ook by vAN swiE= TEN vindt aangehaald „ Comment. T. IV. p. 478. + hi t MAN Te VAN BREDA 813 TWEEDE AFDEELING, 4 N , \ Î / Edo ‘ Over: de oorzaaken der Beknelling van «n Breuken, by Zwangere Vrouwen. „6.-1I; + Uithet , inde eerfte Afdeeling; gefchetfteblykt het, hoe zeldzaam ?er;, by Zwangere Vrouwen, uitzakkingen der darmen-en van het net in de lie- fen en dyën, gevonden worden; sen welke de; redenen deezer zeldzaam* heid zyn: en daar ’er, voor zoo verre my-bewust is „ geene waarneemingen van verftropte Breuken by Zwangere Vrouwen, van Genees- ot Heelkundi- gen geboektzyn, worden wy, door U vaan ons medegedeeld geval , natuur: _ Iyker wyze aangefpoord , om de rede. nen dier verftropping te onderzoeken, \ 6 II. Myne gisfing daaromtrent 8 welke ik denk ‚dat wel beraaden is, Joept daar op uit: dat de by uwe Liy- deresfe plaats gehâd hebbende Dye- ‘breuk, in den omtrek van den band van POUPART, Of aan deszelfs breuk- zak vastgegroeid is geweest; en dat deeze aaneengroeijeng oorzaak is ge- “weest, dat de ingewanden, door de Ell, DEEL. Kk. op: 514 MS. DU PUI ANTWOORD optyfende Lyfmoeder, naar boven ge= _ftuwd, derzelver uitgefchootene ges deelte. niet-opwaards hebben kunnen voeren, en dat daarom het zelve al- daar, geduurende den tyd der gehee- le zwangernis , aan de drukking der Lyfmoeder is bloot gefteld geworden. 9. HIL Aan dit myn gezegde, dunkt my ‚ wordt vry wat gewigt bygezet, door hetgeen U Ed. my, volgens het verhaal der Lyderesfe mede deelt (): dat zy , naamlyk, ”erkende, zedert 3 » à 4 jaaren, wel eenen kleinen knob- » bel in delinker lies, ter plaatfe waar » men Dyebreuken aantreft, gehadt » te hebben: doch dat dit haar nooit » eenig ongemak veroorzaakt, en zy » by gevolg hier omtrent nooit eeni- „ge hulp gezocht had,” 9. IV. Hoe gaarne had ik ge- wenscht, dat U Ed. deeze myne gisfing, door een ontleedkundig onderzoek, __ had kunnen bevestigen, of verwyzen; hier door en hier door alleen hadden myne verdere redeneeringen , welke ik omtrent de bewerking enz., zal te » ber: {) Zie Blade. 496, °° d AAN J VAN BREDA 518 berde brengen ; en welke op‘ deeze onderftelling » gebouwd ‘zyn , of bes kragtigd, of vernietigd, en hier dóor de. noodzaaklyke “zeldzaamheid vän eene Breukverftropping; by eene zwan= gere of baarende Vrouwe; beweezen kunnen worden: immers fryzen!de. in- ewanden opwaards, doorde gevulde“ an deden ten tyde- der zwangernis- fe „… naart boven gevoetd, zoo zullen zy de uitgefchootene Breuk mede op= waards voeren; dan alleen in die en= kelde gevallen (en hoe zeldzaam „vof fchoon het zoms gebeurt, zal dit zynl) wantieet de uitgefchootene Breuk, door aan-eengroeijeng aan ‘den band ‚van POUPART , buikring of breukzak gal vastgehegt zyn (k): Dan myne, bewustheid , hoe zeer U Ed, ook van het: nut der’ opening: van Lyken in alle gevallen, maar meer BAE TER Kok: dos bya _(k) Van welk een gfoot ruit het openen van Ly- rens aan breuken geftorven ; zy; bewyst de waars veeming van den. Hoog Gel. Heer vAN- GEUNS ; over de binnen den. buik verftropte Darmbreuk ; en de voors ‚_geftelde manier van bewerkinge, welke deHoog Gel, Heer BoNN heeft aangepreezen. Zie Vert. der Holl, Maatfchs der Wetenfclis Tom. XX. adeftuk, pag. 445 3 ‚alwaar ook p. sor, de Heer BONN te regt op het opened - ‚van Lyken aandringt, | 516 Ms S, DU 'PUI ANTWOORD byzonder in duistere „ overreed zvt 3 doet my vastftellen, dat U: Ed. daar. Op. zult aangedrongen. hebben ; of; zulks hiet gefchied zynde „het voor af door-U Ed. zal zyn bellist: geweest, den-drom. der vóoroordeelén , wel- ke: zúlk-een voorftel gemeenlyk ver- {gezellen , onmogelyk te zullen heb- _ ben kunnenoverwinnen., | p „Hoe lang zal toch het welzyn van het menschdom aan het wuft gezag der vooroordeelen-gekeetend- zyn? Men vordert van den Geneesheer, dat hy- zyne kunst voltooije; en men be- let hem, daar:hy’ gaaping vindt;-door onderzoek wyzer te worden. …Dan-daar het vooroordeel „ omtrent het begraven var Lyken „aan een Key- zers gezäg , Shoe redelyk. òok , het hoofd heeft durven bieden ; en. het zel- ve niet in flaat geweest is, dit uit; te roejen : hoe veel minder zal dan het bloot aanraaden van Geneesheeren, iets vermoogen, om het vooroordeel, omtrent het openen van Lyken, af te weeren, en dit zoo nuttig werk meer algemeen te maaken ? Sed pacata bile revertor. ) | 216 N med AAN TJ. VAN BREDA: 517 6» V. Myne gisfing dan voor waar. aangenomen zynde, zal het niet noo- dig zyn, de oorzaakender verftropping, in uw geval, in het brede te betoogen: wanneer men immers, op de meerdere gevoeligheid der deelen, welke plaats grypt by-zwangere Vrouwen, zoo wel als op de meerdere gefchiktheid der vogten, tot ontfteeking let; — en men daar: by voegt, de meerdere drukking van het ingewand door de Lyfmoeder en door den; door de zwangernis meer, uitgerekten ‚en dus meer op het uit- gefchoten ingewand , drukkenden band van-POUPART; — eindelyk, wanneer „men de vermeerdering dier oorzaaken, door de werkinge, der reeds ter baa- ring ‘beginnende Lyfmoeder, van het middenrif en buikfpieren , in overwee- ging neemt; zal men buiten twyffel ‚een aantal redenen vinden, waar uit men kan afleiden, dat deeze verftrop= ping haaren oorfprong had, en in dit geval mindere redenen hebben ,„ dan in -beknelde-breuken ; waar de ver- ftropping alleen ‘door den ring, band van POUPART ,’ of breukzak veroore. zaaktewordt, en’ waar in men niet zel- den, met verfnelde fchreden, ontftee- ‘ Kk 3 | king, { 518 MS; DU PUI ANTWOORD _ \ king, koud-vuur en verftikking ont- waar wordt, om zich over den fchie- lyken voortgang dier verfchynzelen in dit geval te verwonderen. | 6. VI, Offchoon ik vermeene gee: ne ongegronde redenenen gegeeven te hebben , waarom men zoo zelden by zwangere Vrouwen , immers na halve dragt, Lies- en Dye-breuken aantreft; en zoo men ze by zwangere Vrouwen ontdekt, wat de oorzaak van het buiten blyven des ingewands zy: zoo wil ik intusfchen niet, dat men daar uit afleide , als of ik van gevoelen was, dat, de aangroeijeng, van het ingewand, en dus de uitzakking plaats hebbende, in eene bezwangerde Vrouwe, ’er ge= duurende de dragt, of by de verlos= fing, noodzaaklyk verftropping moest uit ontftaan. — Uwe: mede gedeelde Waarneeming bewyst misfchien het tegendeel: zederd 3 à4 jaaren (1), had uwe Lyderesfe in de linker lies , ter plaatfe waar men Dye-breuken- aan- treft, eenen kleinen knobbel gedraa- gen, doch nimmer eenig ongemak daar van gehad, en deezen dus vers E on D Zie blade, 40% MAN TJ. VAN BREDA 519 onachtzaamt; in dat zelfde tydperk (mp was zy voor de eerfte keer zwanger geweest, en had met moeite eenen Zoon ter wereld gebragt. — Heeft nu in dien tyd de breuk reeds plaats gehad ; en is zy , geduurende de eerfte zwangernisfe, niet verdweenen , om redenen boven bygebragt, zoo is als dan de vastgroeijeng reeds daar ge- weest, en echter is ’er geene verftrop= ping opgevolgd, | vind Maar ten tweeden (en dit fchynt meer af te doen); onder het oneindig ‚groot getal van Vrouwen , zullen ’er (dit-mag men gereedlyk ftellen), eene meenigte zyn, welke ze altoos buiten: draagen ‚ om derzelver kleinheid ’er _ niet op letten, of voor iets anders aan- zien, en door eene verkeerde fchaam- te verzuimen, van ze binnen te laaten brengen; en binnen gebragt zynde, ze zorgvuldig in te. houden, By:deeze alle derhalven kan het, em gemelde redenen „, zoms gebeu- ren, dat de, of aan zich alleen over= - gelaatene , of niet wel ingehoudene , en-door den breukband dikwerf ge- drukte , breuk aangroeije: zoedanig: | Kk 4 een “(m) Zie bladz, 495. B20 M:S, DU PUI ANTWOORD eene ‘aangegroeide breuk. dan, kan’ door de phyfifche verplaatfing der dar- men , geduurende. en vooral in het laatíte tydperk der zwangerheid , niet naar binnen getrokken, en dus herfteld worden ; en, daar de algemeenheid van breuken zoo groot is „ zoude dus; volgens zulk een vertoog, waar tegen de ondervinding pleiten moest, eene verftropping, in alle zoortgelyke ge- vallen, moeten plaats hebben. Daar derhalven de zeldzaamheid eener breuk beklemming, by: eene zwangere Vrouwe, na halve dragt; van „welke men, by niemand, my bekend, gewaagd vindt, het tegendeel bewyst, 200 volgt alleen uit het te vooren be= toogde: | 1. Dat ’er eene aaneengroeijeng van het ingewand moet plaats hebben, om in eene zwangere of baarende Vrouwe eene breukverftropping te veroorzaa- ken ; en dus fchynt dit eene conditio, fine qua non te zyn: dewyl’er, deeze niet daar zynde, door de phyfifche verplaatfing der darmen, in de zwans gernis, geene uitzakking der darmen, of van het net in de Liefen of Dyéën Gas AEN VAN BREDA: 521 (imimers niet dan:aller zeldzaamst (n)), _aanweezig: zal zyn; en „22,-Dat ’er:, om „eene verftropping te hebben, nog-daarenboven dat gees nes moét::-bykoomen;-het welk eigen- lyk de verftropping-in alle Breuken ; van wat oorzaak ven onder wat omftan= digheden, daar ftelt. ‚Hoe. zeldzaam. intusfchen ook dit - geval ons’ mag :toefchynen, om dat men-het:by ntemand vindt aangetee- kend, zoo ben ik echter niet onge= neegen van te denken, dat het geval meermaalen, misfchien voorvalt; dan men wel opmerkt; en dat dus mis- fchien ; in zulk een geval, de toevallen en dood zoms aan eene andere „ en dus de onwaare oorzaak, worden toe- gekeind.ne traint : | DERDE AFDEELING. — Hoe men zich in bet geval van verflropte _Breuken; by Zwangere Vrouwen, __de gedraagen hebbe, „9.1 Ik kopmie nipt het gewigtig: \ à | , K Kr rohnud Edd Île je Cf) Zie bladz, 510, 522 Me 5 DU PUI ANTWOORD fte fluk van deeze myne aanmerkins gen, wyl deeze beflisfen, wat, het ge« ‘val daar zynde, den uitoeffenaar te doen ftaat. | Het draalen, zoo immer, is hier ten allerhoogften fchaadlyk, wyl de be- werking, in eenen tyd gefchiedende, dat ’er zich geene teekenen van eenen overgang der ontfteeking, tot verftik- king, opdoen, met grond van goeden uitflag kan in het werk gefteld worden; dan te laat ondernomen, (en hoe ras, in hoe weinige oogenblikken, gaat, in eene verftropte Breuk, de ontfteeking niet ter verftikking over?) zullen alle poogingen vruchteloos zyn, en de reeds beängfte Lyderesfe, by ‘haare baarings-weën, nog daar en boven aan nutteloofe, en by de uitkoomst geen voordeel bewyzende fmerten, bloot gefteld worden. 6. IL. Het medegedeelde geval be- wyzênde, dat ’er zulk’ eene verftrop- ping kan plaats hebben: zal het 1. Den Geneesheer of Vroedkun- digen, in het vervolg van tyd, ten ‘waarborg kunnen {trekken, om, inge- val- (RAN VAN CBREDA, 824 vallerby eene hooge zwangere Vrous we, zich teekenen opdoen van wal- gingen en. bräakingen, op deeze wel naauwkeurig acht te geeven, ten ein- „de deeze niet te verwarren, met die braakachtigheid en walging, welke _men niet zelden uit ongeregelde be= „ weegingen, ten tyde-dat de natuur _ haare poogingen, ter baaring, begint in het werk te ftellen, pleeg waarte- neemen, en welke U Ed, zoo treflyk als oordeelkundig onderfcheiden hebt; Piket obv. ss OR 2. Zal men uit uwe medegedeelde waarneemingen kunnen leeren; dat, wanneer eene hevige koorts; eenè pynlykheid van den geheelen buik op het aanraaken, en eene gezette pyn, omtrent den navel, welke by vergely- - king, als door een gefpannen koord _ veroorzaakt wordt (o}, zulke braakin- gen vergezellen, het der ‘Geneeshee- …_ ren of Vroedkundigen pligt wordt, om liever een nutteloos onderzoek; N ke ä a De ; N iet _{0) Ik heb uit Uwe waarneemingen alleen opgeteld die teekenen, welke eene verftropping eener breuke fchynen aan te duiden, en die geene agter wegen ge- taaten, welke zoms wel eene verftropping vergezels den, doch met dézelve niet altyd gepaard gaans ' 524 M. S. DÚ“PUI ANTWOORD inden omtrek der Liefen en Dyén, te doen, dan zich, door den in het gras fchuilenden adder, te laaten bedriegen. Met opzet maak ik melding van on- derzoek, wyl men niet zelden al we- - deram, door het vooroordeel , door kwaalyk geplaatfte fchaamte der Vrou- wen, by mangel van onderzoek, in het beflisfen der waare oorzaaken (ge- lyk ik: zulks elders meldede (p)), te leur gefteld wordt; en in de tweede plaats, wyl niet zelden en Lyderesfe en omftanders, of van het aanwezen ee- ner Breuk. onbewust zyn, daar geen acht op geeven, of eindelyk niet wee- ten, dat de verfchynzelen, welke eene verftropte Breuk vergezellen, aan dee- ze alleen hunne herkoomst te wyten hebben. | | 6.1. Is het dan bewezen, dat eene verftropping plaatsheeft, zoo zullen voorzeker, in de eerfte plaats, de door U Ed. zoo wel beradene hulp- middelen, in het werk gee e _ (p) Zie mynen brief aan den Heer &. j. VAN WY over de fchynhaare, Gonorrhoea, in de algemeene G.N. en H. Jaarb. A, deel , fte íluk „pe 7e AANJ--VANBREDA, 525 fteld te “worden á en in de tweede, zoude de wederinbrenging vanhet in- gewand „moeten „beproefd worden: dan kan, by eene zwangere Vrouwe, uit het te vooren betoogde (q), geene verftropping., ten minften niet dan al- lerzeldzaamst , plaats hebben , ten zy het uitgefchooten ingewand in, den omtrek van. den buikring , band van POUPART, Of, met den breuk-zak door aaneengroeijeng vereenigd is, zoo zul- len-de- best. ingerigte poogingen, de meest geöeffende handen, onder dee- ze omftandigheden, niet inftaat zyn, om het uitgefchooten ingewand naar. bin- nen te brengen;,en, de vermoogen- fte uit- en ifiwendige middelen, t wegneeming der beknelling, als dan al- een aangewend , niets, volvoeren:: de Genees- of Heelmeester verplicht zyn, zyne Lyderesfe aan de beflisfende titkoomst van het geval over te geeven; „ofhet waagen, om van het, in dit ge- val twyfelachtig middel, der breuk- Ínydinge , als het eenigste, waar door voordeel kan toegebragt worden, ge= bruik te maaken. ls gabebirdVt % nld) Zie blads. sro. et oe krld ga6 MS. DÛ PUI ANTWOORD 6 IV. De verftfopping gefchiedetis de, zoo laaten wy eens vier tydvak= ken ftellen , waar op deeze kan voors wallen: laat dan het eerfte zyn, in den tyd der zwangernisfe , van hetbegin tot op den tyd, dat de lyfmoeder uit het bekken tot aan ‘de buikringen en band van POUPART opfyst; het tweede ges val van dien tyd af tot aan het uitein- de der zwangernisfe, alvoorens ‘er zich baaringsweën opdoen; het derde, wanneer de verftropping met de baa- tingsweën gelyktydig invalt ; en het vierde , wanneer de verftropping, met de baaringsweën beginnende, aan- houdt tot na de verlosfing, 6. V. In deeze vier gevâllen, is dus de vraag: hoe men zich te gedraagen hebbe? in Ter beäntwootding nu. der eerfte, koomt hetmy voor, dat men de breuk {nyding voorzeker , de aangewende uit- en inwendige middelen geen voors deel doende, hoe eerdet zoo liever, en te gelyk zoo zekerder ondernee- men moet: in dit tydperk immers, de lyfmoeder als nog in het bekken ver= fchuilende, zyn alle omftandigheden , 8e: A t - (AAN J. VAN BREDA. 82% gelijk als by. eene niet zwangere Vrou: we, indien men de vreefe wan mis- kraamen , welke, door den angst voor de bewerking, ende pyn, geduurende dezelve, ontftaan moet, hier van uit- zondert, = Dan daar de bewerking niet gefchiedende, de verftropping, wanneer die aanhoudt, byna ‘altyd _ doodlyk wordt voor zwangere Vrou: „wen, en bygevolg ook voor haare in- hebbende vrucht: zoo zie ik niet, dat men in dit ongelukkig tydftip minder regt zoude hebben, om het leeven der vrucht ten deezen opzicht in de waag- {chaal te ftellen, dan de onvergelyk- Jyke BOERHAAvE had, wanneer hy , handelende: over {de gevaarlyke bloed- vloeingen., welke zwangere Vrouwen. zoms met de dood dreigen, gebood (r), dat men, de aangewende hulp- middelen geen voordeel doende, naa „de beste“ wyze het kind terftond zou- de verlosfen, vermids het zeker bez ter is, dat het kind, het welk immers fterven nioet ,„-omkoome , en demoe- der behoude blyve , dan dat ‘beiden voor zeker het leeven verliezen, | Gaf nu in dit geval de groote, de ied God- « _ @ Apr de Cogn. et Cur, Morkis ; S. 1303 —S 1309, 528 MS. DU-PUI ANTWOORD Godvruchtige BOERHAAVE; BOERHAAVE te wel bedreeven in de-gewyde fchrif- ten, dan dat hy iets {trydig , tegen zyùt gemoed of de Goddelyke wetten;-zou- de voor den dagbrengen ; veel minder anderen, om daarin wanbedryf te be-_ gaan, diets maaken: «gaf , zegge iks BOERHAAVE in dit -geval- zulk’ eenen raad, waarom zoude men. dan van. deezen, in een’, in: uitkoomst; gelyk ftaande geval; ook geen gebruik mo- gen maaken? | „6. VI. Het tweede geval, wanneer de: Lyfmoeder reeds boven het bek- ken gelegen is, baart zoo veel te meer bedenking ‚wanneer men de bewer- king, tot aan het. oogenblik, dat de baarings-weën daar zyn, aanraadt, als, de arbeid onder de bewerking op- koomende,. derzelver uitvoering be- zwaarlyker, de inbrenging vanhet uit” gefchooten ingewand werkzaamer, en het inhouden vaf het zelve ‚na de be- werkinge, moeilyker worden. | Dan wänneer ik het oogenfchynlyk- gevaar in overweeging neefne „het welk. ’er byeene verftropte Breuk plaats heeft; wanneer ik de veel rage al: AAN IVAN BREDA 539 daädiger óörzaakett,’ welke”by Kwans gere: Vrouwênter werllikking’ van ‘het verftropte ifigewand”, “mêdewerken ; overdenke; “en deeze tegenoverttelle, met de zoo even opgenoemde meerde. re bezwaarlykheid der bewerkinge, de werkzaamere inbrenging van’ het inge. wand, en het meer moeilyke van het inhouden van het z Ive: wanneet ik lykst mogelyke ontknelling van het wisfen. dood, als in het-verfchiet, tee= kent, ORTV SAID Jin IsB 152) An Ji oIk:weet wels en ik erinnet.my dat „SEOOLE MORGAGNE; in een ander ge- val; van eene zoortgelyke uitdrukkinge gebruik maakt: ” Zr ancipiri Cafu farius », E53 non ex periri, ne occidisfe videamur, » quem Jervare non poteraimus) rbe De uitoeffenaar loopt dus gevaar van zyne handelwyze, door het onkundig; doch intusfchen alles beflisfend. ges meen, gevonnisd te zien: dan ik weet bok, dat vannsbr die zelfde uitoeffe: à n ik KI. DEEL, naaë 530 M.-Sr DU PUI ANTWOORD naar van-swelgedaan te hebben zich zelven ‚by. Kunstkenneren „kan wetti- gen, eene zelfs voldoening moet on- dervinden, welke de-allerfnoodfte aan- tigging tart ;_en Sat. Een eerlyk e en Aak astig man k ich nimmer daat. door ” t Graauw verzetten , Noch dat het 65 van een?” Ìy ran Hem ooft verbindt dan fnoode wetten: “Schoon Aàtd- ech Hémel wierd vêrwoest p ra _Nog zou hy. doen , hit geen hy móest. * er 6 VII. Etna debze befchouwing der verfwaarende oorzaaken eener verftrop- te Breuk by zwangere Vrouwen; en vól- gens deezen ftelregel, in het uitoeffe- nen der Geneeskunde, te volgen: raade ik ook (het geen de derde vraag wäs), de bewerking aan, wanneer ’er reeds baaringsweên zich opdoen ©; dab ee i © Men bela een alvoorens door Ven undig onderzoek zich wel deeglyk te verzekeren , of de poogingen , welke de natuur fchynt te begin= men ter verlosfing , waar, dan valfch zyn: ditonder- zoek immers zoude onze bewerking doen verhaasten, of by ondervinding leerende, dat deeze „ uit ongere- gelde beweeging voorkocmen cen wat is ín zulk’ eene geleidheid by eene dergelyke Lyderesfe gemakkely= er te verwagten?) ons de meest kragtdaadige mid- Ben doen gebruiken, om deeze te keer te gaan, Ve AAN J, VAN BREDA Sát dies te eerder, om dat uit ‘aanmerking der geweldige fchokken , welke het ingepakte ingewand ondergaan moet, niiet alleen door de aanhoudende braa= king in zulk een vol lichaam ; maar ook meer byzonder , wanneer de’ werkende Lyfmoeder van agteten de buikfpieren rondom de verftropte breuk en het midderirif van boven, in „werking zyn, om de vrucht ter we-_ reld te brengen: men meer dan ge< gronde vrees heeft van te vermoeden, dat de verftikking van het ingewand, het voorzekere gevolg zal zyn, en dat, de verlosfing daar zynde, de be- werking nutteloos zoude zyn; of zulks ten aanzien’ van den ftaat van het in- ‚gewand al eens níet zoo zynde, de nu verloste Lyderesfe, door haar bykoo- mend ongemak , merkelvk meer gefol= terd, in weinige oogenblikken, na de verlosfing , op eenmaal Zoo eëêne fchie= lyke wegzinking van kragten zoude ondergaan, (gelyjk Ak Uwe Lyderesfe zi dede ien | het het voorgefteld, oogmetk-met dies te meer stond van hoop te kunren_ volvoeren ; —” of in tegendeel onts waarende „ dat ’er voor-de badring- geene: gerioegzaas me tyd en gelegenheid voor de bewerking overbleef; ondanks onzen wil, verplicht Zyn 3 van de bewerking te moeten uitfkellen, e UD, 532 M/S DU; PUI ANTWOORD, het geval was (t),-en‚gelyk men zulks: in „andere „de, baaring-vergezellende, ziektens, niet. zelden pleegt te zien), dat,zy , ‘ter;overwinning- eener derge- Iyke bewerkinge cen haare: gevolgen, onbeftand zoude zyn. . Á „6. VIII, Uit die gronden derhalven, redekavelende, (en. hier mede, beänt-. woorde ik de laatfte vraag), raade ik de bewerking nadewerlosfing af, ten zy’er geene mooglykheid geweest ware, om leeze, doorde te fterke baarings-weëri verhinderd, in het werk te ftellen; —. ten;zy, infteede van eenen kwaaden uitflag te vreezen, na de verlosfing, de vergezellende. verfchynfelen der ver- ftropte Breuk , en de kragten der Lyde- resfe , eenen: goeden uit(lag beloofden ; of eindelyk-ten zy, het geval tus- fchen hoop op voordeel , of vrees van. onheil weifelende was, men het raad- zaam keurde, liever een twyffelachtig middel dan geen. te: beproeven: daar toch maar de minfte fchyn, van voor- deel te kunnen doen, zich opdoet, pleit menfchenliefde voor leevensredding. ‚a Bonus medicus tum demum partes zige 2 fin ha Fe (© Zie bladz. soo. AAN T.VAN BREDA! 533 5 Juas optime peregisfe' ‘Pütandús est, fi » nihil eorum ad fanandúm omiferit ‚que » in Artis potestate funt; guatenús etiam s> damnato Reo Oratori flat eloquentiae » officium, fì omni'arte-ufus eit W)”- SIT AMST bi 1 JIE Ar 9 _6. IX. Alhoewel ik de bewerking, in’ het voorgeftelde geval, ‘zoo ‘zeer. heb’ aangeprezen, ben ik echter niet voor- neemens, ‘om’ thans breedvoerig uit té weiden over de wyzes, òöp welke dee- ze bewerking diende verrigt te wor= den ; noch aan te toonen, welke voor’ zorgen men in dit geval zoude moe- ten An-acht neemen; « 1£V « 19 40170 Is de’ Genees- en Heelmeester ‘het met my eens, dat de bewerking moet gedaan worden, zal men’ de Lyderes- fe behouden: zoo zal de ‘ontknelling van het ingewand , door middel van „het openleggen der buitenfte bekleed- zelen en'des breukzaks , het los- maaken der aaneengroeijeng van de breuk, en door het ontfpannen van den band van PouPART, of buikring, zyn doeleinde zyn; en hy zal daar in dies te zekerder flaagen, wanneer hy, gelyk in alle andere bewerkingen der EO Ll g3 Heel- (U) Re As voors Opuft. Med. Selecta ; pad. ultind. 534 M‚S- DU PUI ANTWOORD Heelkunde, vande aller eenvouwigfte wyze gebruik maakt: een eenvouwige Bistouri, door zynen vinger. geleid, en beiden door gezond oordeel beftierd , zullen voldoende zyn, Wanneer ik my der Heelkunde wyd- de ; en het ftuk der breukfnydinge en de verfcheidene, daar toe uitgedachte Werktuigen, leerde kennen, zoo be- haagde my het eene, om zyne veel be- loovende aanpryzing, waar mede het zyn Uitvinder voordroeg; en het an- der, om zyne Werktuigkundige ze- kerheid, welke ik daar in meende te ontdekken , van , naamlyk , die dee- len, welke men eerbiedigen moet, van kwetzing te zullen bevryden. — Wan- neer ik op doode lyken met deeze Werktuigen proeven nam, leerde ik weldra, dat het een en ander meer in fchyn beloofde, dan men ’er mede konde uitvoeren; en dat eene eenvou= wige Bistouri, ter. doorfhyding der buis tenfte bekleedzelen, en het {mal krom= ftaand fistelmes met zyn knopje, volgens de Uitvinding van den Heer POTT (v); ter losmaaking van den band van Pou- PART, of doorklieving des auikringeg | vol. (v) Cirurgical Works, London 1775 Atos pags 584 \ MAN VAN BREDA 533 volkomen, en if alles vóldeeden, ges lyk my dat dok zulks naderhand ‘her: haalde breuk{nydingen by Lyders be: vestigd hebben, en te gelyk doen be- fluiten „ om van deeze wyze, wanneer de gelegenheid zich’ weder aanbiedt, gebruik te moeten maaken : — Zernvoi? igheid zal toch’ altoos hét zeegel. der waarheid ijn; oid ve st, Omtrent het onderfcheid, het welk men by- zwangere Vroüwen in de breuk{nyding ontmoet ;'en van de voor: zorg, welke-men als dan in acht zou de moetefì fieemen, zal ik ook thans; om alle wydloopigheid te vermyden; niets zeggen: billyk mâg men'veron- derftellen ,. dat: in zulk eene kiefche bewerking niemand het onderneemen zal, om handen‘aan het werk te flaan , ten zy hy zich overreed houde , van daar toe de volkomene vereischtens te bezitten. | | “En hief mede hoop ik aan uw ver: zoek voldaan , en uwe voorgeftelde vraagen beäntwoord te hebben; en ocht dat ik ook, ter beveiliging van ’smmen- fchenleeven, iets hadde toegebragt, en deeze- myne- aanmerkingen door kun- ri) Ll 4 dis 536 M, 8. DU-PUL ANTWOORD diger, wierden, goedgekeurd „of hüny ter. verbetering; van -dit-ftuk , hadden. aanleiding gegeeven} alg! enter d …dk heb vrymoedig myne gedachten; wat my voorkoomt,datineenwederge- beurend geval te doen ftaat „aan U Ed. opengelegd. „Denk intuffchen niet, dat ik.daar. doorsuwe,handelwyze, ten die van den kundigen Heer; BLEULANDs zoude willen;mispryzen ; „de, zeldzaam: heid, waar. mede ik het-houde, dat dit geval voorkoomt, en‚myne;bygebrags te gezegdens van HIPPOKRATES en, GAU= Bius,overtuigen U Ed. gewis, van het tegendeel, -; hiorviegolbinw ols mo „Door uwe. waarneeming , gelegen: heid. gekregen. hebbende, ,. van over dit. geval meerder te denken, geeve ik myne gedachten alleen als eene voorr ftelling op , ten vollen overreed, dat ik, in een zoortgelyk-geval, daar de gelegenheid fchigtig was, en de proeve gevaarlyk, geen moeds genoeg gehad zoude hebben, van mynen nu gegee- venen raad, zoo daadlykin:het werk te ftellen, dd *O: , iv Vaar voort met my het nuttige, het geen, zich in uwe, uitoeffening voor-’ doet, mede te deelen, … Hier door- zak ME $ ons ‚ AAN J. VAN BREDA,“ 0587 onze bfiefwisfeling nuttig-zyn.. Ohze vriendíchap , zoo veele jaaren , zoo ongeveinsd , zoo onafgebroken , on- derhoùden, Zal daar door fteeds meer en meer verzekerd worden; terwyl zy daarenboven aan een nog zoo veel te nuttiger oogmerk zal beäntwoor- den, en ter bevordering en verryking ‘der Geneeskunde, onze geliefde bees zigheid, en ter.verligting van het nood- lydend menschdom , onzen gevorder- en plicht, dienen en medewerken. Ik hebde eer.my; met-verfchuldig- de hoogachting, te noemen, gare hi ener eh 4 far Wel Edele, Zeer Geleerde Heer ! PAR (4 er RE at annut Ton ; 4 vee hete 110 Uw Eds, Dienftwillige Dienaar, RE St ra Edna CAMPEN), : den 21, February, OR abtrelidoltev. sant , caddarf pn eed Bladz. 538 -- WAR DE ZO G POM P‚ VÓORGESTELD EN AANGEEREZEN, ‚DOOR LH CALLANDAT. Med, „Dact. te Hulst. f | De zwakkere kunne is, door den aart van haar maakzel, aan veele ziek- ten en ongemakken onderhevig ; de byzondere tydperken , van haar be- {taan , zyn door de veranderingen, die in haar faamentftel werktuiglyk plaats hebben , met verfchillende en onver- mydelyke gevaaren gepaard: veele Vrouwen , deeze- gevaaren ontwor- fteld, en de ongemakken der zwan= gerheid gelukkig te boven gekoomen, verwerven den naam van moeder niet, dan ten koste van haar eigen lee- iik ven ; J. H. (GALLANDAT. OVER-ENZ. 539 ven; terwyl-andere, die het genoegen _Ímaaken, van:haar. teder wigt te om- helzen, zich, het zy door uitwendige misvorming, flegte behandeling , in- wendige -kwaade gefteldheid , of uit andere oorzaaken, in. de- onmogelyk- heid bevinden yvan te- voldoen aan den ingefchaapen drift, om haar kroost te zoogen. dbi | Dit is voorde moeders dikwyls, en voor het kind altyd, nadeelig: daar het, van ’smoeders borst verftooken, geen voedzel, dat met zyn faamen- _ftel volkomen. overeenkoomftig is; verwerft, en dit. gemis , niet zelden, met zyn leeven bekoopt. Om deeze nadeelen voor te koomen, en de moeders in ftaat te ftellen, om aan de ftem der natuur te voldoen , heeft de Heer BIANCHI een werktuig uitgedacht, waar door de meeste uit- wendige gebreken, die de zooging hinderlyk zyn, kunnen herfteld wor- den; en ook veele kwaalen, die uit de vermeerderde of verminderde afklein= zing van het zog ontftaan , geneezen of voorgekoomen kunnen worden. Dit werktuig, dat men den naam van Pompe á Sein gegeeven heeft; is dar BE G 540 J-'H. GALLANDAT de Paryfche' Hoogleeraars « goedge- keurd , en ikheb het in het -voorlee- den jaar, geduurende myn verblyf in die Hoofdftad , met goed gevolg in het werk zien ftellen ; ik heb ook gele= genheid gehad, om er my hier in fom- mige gevallen van te bedienen, met zoo eenen gewenschten uitllag , dat ik hier door aangefpoord ben , om dit werktuig , aan myne Landsgenooten, door den druk, bekend te maaken. In de beziging van dit werktuig wordt de tepel in een hol glas omvan- gen, waar van de opening, naar de ge= daante van den tepel, gevormd is ; aan het einde van dit glas wordt een lucht- pompje vastgefchroeft, door welks middel men de lucht, die in het glas op den tepel weegt, naar gelieven ver dunt: door deeze bewerking wordt de tepel uitgezet, en werktuiglyk in de opening van het glas getrokken; des- zelfs zogbuisjes worden, door de vog- ten, die naar de minst wederftand bie- dende plaats vloeijen, verlengd, en de tepel neemt volkomen de gedaante van de opening van het glas aan: indien men door middel van het pompje de Jucht nog meer verdunt, en BN ucht- hs OVER DE ZOGPOMP, 541 dampkring, die uitwendig pa, het gan- t NAE door de fpruw, in de zuiging verhin- BD KR eEP RI2 Eto f Mine Bp WIET CAN DAP derd zynde, de mam dagelyks door eene zuigfter van het overtollige zog ontlast wierdt, en het kind, taderhand weder aán de borst gelegd zynde, door de zuiging geen zog verkrygen kon: den tepel onderzoekende, be- vond ik, dat dezelve aan de eene zyde seheel fcheef was getrokken, zoo dat de luchtledige ruimte, welke het kind onder het zuigen maakte, bezyden de opening des tepels viel, en gevolglyk geen uitvloeijing van zog te weeg kon brengen: na dat ik my vier of vyfmaal van de Pompe á Sein bediend had’, kreeg de tepel zyn voorige gedaante weder , en het kind zoog als voor- maals. RT zal, Dan het nut van dit werktuig is niet énkel tot deeze gevallen bepaald; des- zelfs gebruik is veel uitgeftrekter, en allerheilzaamst in veele ongemakken, die uit eene vermeerderde of vermin- derde afkleinzing van het zog ontftaan: het welk ontegenzeglyk zal blyken , indien wy eerst de zogwording, uit het werktuiglyke faamenftel der Vrouwen, zoo als dit van de geboorte af daar toe gefchikt, en, by haaren wasdom, be- kwaam gemaakt wotdt; en wei Ee Im OVER DE ZOGPOMP. 84% hinderpaalen, die de natuur in deeze bewerking fomwylen ontmoet , «oort fprongelyk-nagaan. "oon Zoo dra een kind ter wereld ge- koomen, en deszelfs navelftreng afge- bonden is, ontftaat 'er eene aanmer- kelyke- verandering inden omloop van deszelfs bloed, niet alleen ten op= zigt van de longflagaderen , die te vooren ‚door de longen gedrukt, by- na geen bloed door konden laaten „ maar ook ten opzigt van de navelflag> aderen: immers al het bloed, dat doot dezelve naar de moederkoek: vloeide 4 wordt nu, door de andere: takkenvder onderbuiksflagadererrvoortgeftuwd, en wel: voornamelyk:s in de zwakkere kunne, naar die deelen , -die tot: de voortteeling en vien vnd zyn, naardien. de takken „ der’ inwendige fchaamflagaderen „ veel minder weder- ftand, badlini: dan de andere takken die uit de onderbuiksflagaderen voort- koomen, daar zy, in evenredigheid van de aderen van. dien zelven naam; veel wyder en zwakker zym, dan in eenig ander deel des lighaams: hier door ontvangt de baarmoeder eene meerde re hoeveelheid bloeds, wordt: gier , dan 544 Je WeGAL LAAN D AVDD dan-de overige deelen „uitgezet; en heeft. veel vroeger haar: volkomen wasdom: door deeze uitzettingen ver- flapping - vanr-de ‘vaten. der-:baarmoe- der, wordt derzelver wederftand, aan het-derwaards “vloeijende bloed; nog meer verminderd ;- en „daar -hetebloed uit, dezelve oorzaaken, geftadig, in eene; meerdere hoeveelheid ‚naar de baarmoeder -blyft-vloeijen „ wordt ’er in-derzelvers (lagaderen „ éeneswaare overtolligheid „van. bloed „gebooren : naatdien de aderlyke vaten, die, in evenredigheid :-der -flagaderen „veel naauwer! ensfterker-zyn, dan in eenig ander„deel;en-ook met: geene klap- vliezen voorzien: zyn, al-dit-overtolli- ge bloed;niet op!-kúnnen neemen dus worden de;mindere. vaten “der baar- moeder „ die’ te rvooren „geen bloed door kondehlâaten „… doornden aan drang van het: geftadig aanvloeijende bloed, trapsgewys..verwyderd , zoö dat dezelve „eerst;een dun weiagtig vogt ,, en -daar;‚na- wezenlyk bloed, doorlaaten.: „door- deeze. ontlastin wordt. de plaatfelyke de boclligkinid der baarmoeder weggenomen, en; na dat dezelve, gen min of meer geruis men. OVER SDE: ZOGPOMP. E45 mett tyd , ‘geduurd heeft; naar maate’ de overtolligheid :grooti:geweest: is; houdt. dezelve: van’ langzaamer hand’ op: naardien de mindere vaten der. aarmoeder , thans door geen overtol= lig bloed meer opgezet, zich ,' door hunne natuurlyke veerkragt „ faamen= trekken; zoo dat zy wederom maar een. dun weiagtig vogt doorlaaten, en zich eindelyk volkomen: fluiteh , tot dat 'er wederom op nieuw eene over- tolligheid. ontftaat ; en daar deeze uit de werktuiglykheid dier deelen nood= wendig , van tyd tot tyd, gebooren: wordt; verkrygt de baarmoeder, hier door, eene hebbelykheid, omzich, ten tyde der zwangerheid; tot de noo- dige grootte uit te zetten, en eene zoo genoegzaame hoeveelheid bloeds in. zich te bevatten, als ’er tot de voeding der. vrucht vereischt-wordt: dan inde: eerfte maanden der zwangerheid, heeft. de vruchtzoo veel voedfel niet noodig „ als ’et anderzints door de baarmoeder ontlast wierd ; hier uit ontftaat eene waare overtolligheid: van bloed , waar door de vaten, «der baarmoeder, ee nen ongemeenen wederftand bieden aan het bloed „dat geftadig:uit de on»! KMI. DEEL, M m der= “546 | KH GALLANDAT derbuiksflagaderen aanvloeit; en daar deeze tegenftand in de benedenfte groote (lagader onverwinnelyk is, moet het bloed', volgens bekende wet= ten, in eene meerdere hoeveelheid, in de takken der bovenfte groote (lag- ader vloeijen, en wel voornamelyk in de ivwendige mamflagaderen: naar- dien het bloed, aan derzelver uitein= dens , den minften wederftand. ont= moet, daar de mammen met zeer rek- baare bekleedzelen voorzien zyn, door geene fpieren uitwendig bedwon- gen worden, en inwendig van een zeer los faamenftel zyn, zoo. dat ’er geen werktuiglyk deel is, indien. men alleen de baarmoeder uitzondert, het welk ligter, tot eene aanmerkelyke grootte, kan uitgezet worden. Door deezen , geduurig aangroeijen- den , toevloed en ophooping van bloed, in de mamflagaderen, worden dezelve trapsgewys, meer en meer, uitgezet ; derhalven worden ook de openingen der zogbuisjes, daar zy uit die flagaderen zydelings uitfpruiten , verwyderd , zoo dat de mammen, reeds in den beginne der zwangerheid, {tyf worden , opzwellen. en tot de af kleine ÖVER/DE ZOGPOME: 847 kleinzing van het zog voorbereid wore den: deeze voorbereiding neemt, in evenredigheid met de zwangerheid, toe; hoe grooter de vrucht wordt, zoa veel té meer worden de zogbuisjes verwyderd : want niet tegenftaande de plaatfelyke overtolligheid, die-wy ge= Zien hebben, dat; in der beginne der zwangerheid, hier de oorzaak van is, omtrent het midden der zwangerheid ophoudt: naardien ’er dan meerder bloed, tot afkleinzing van de voedende zappen der vrucht, noodig is , wordt het bloed, door eene andere oorzaak, in eene meerdere hoeveelheid naar de mammen gedreeven; want naar maa: te de zwangerheid voortgaat, wordt de baarmoeder, meer en meer, uit= gezet, zy beflaat eene veel erootere plaats; wordt ook veel zwaarder, en maakt dus eene aanmerkelyke druk- king, op de omleggende deelen en va- ten, waar door het derwaards vloeijen- de bloed een nieuwen tegenftänd ont- moet, dewelke , in evenredigheid , dat de baarmoeder zich uitzet, en de vrucht zwaarder wordt, toeneemende , het bloed, in eene meerdere hoeveel heid , naar de minst wederftand bies Mm 2 den- BEE Lr BS GAL LANDIAT dende deelen, doet vloeijen „ zoo dat de mamflagaderen , meer en. meer ; verwyderd , de zogbuisjes geöpend worden, en door dezelve, {taande de zZwangerheid ,‚ eene dunne weiagtige melkftoffe afgefcheiden wordt. Door deeze, geduurig toeneemen= de, ophooping van bloed, in de mam- flagaderen, worden de zogwegen, ge- duurende de zwangerheid „trapsgewys verwyderd en in ftaat gefteld, om, na de -verlosfing , eenen grooteren toc- vloed, tot afkleinzing van: het zog ; door te laaten ; welke grootere toe vloed. een noodzaaklyk gevolg is, dier bewerking, die, volgens natuur- kundige wetten , na de verlosfing ‚ tus- fchen de baarmoeder en de mammen, plaats heeft: want zoo dra de vrucht, met alle zyne gevolgen, uitgeperst is, trekt de baarmoeder haare wanden te faamen , en krimpt van rondfom in; zoo dat zy, in weinig tyd, tot haare voorige kleinheid ‘wederkeert ; hier door verkleinen en vernaauwen zich de, te vooren uitgezette, vaten, Zoo dat- het bloed, deels , uit de openftaande mondjes. dier vaten , ontlast wordt ; deels , door de faamentrekking rn de aar- OVER DE ZOGPOMP. 549 “baarmoeder:en van haare flagaderen, zin de aderen “terug: gedreeven en mêct shet -overig bloed , door het gantíche slighaam, omgevoerd wordt, het welk „thans grooter wederftand , in de ver- shaauwde en verkleinde vaten der baar- «moeder, ontmoetende ; ‘volgens de : wetter der vloeiftoffen , ín-eene ver- „meerderde hoeveelheid, naar de mam- rmenm moet’ vloeijen';: die: hier toe, ge- sduurende den gantfchen loop der zwan- sgerheid „r voorbereid waren: deeze “verandering „in … den omloop des -bloeds, heeft voornamelyk den twee- odèn of derden dag, na de ‘werlosfing , plaats, wanneer de vaten der baarmoe- -der zoodanig zyn faamgedrukt, dat zy valle doorvloeijing , aan: het bloed, „weigeren; zoo dat ‘er noodwendig ee- ne gantíche omwenteling in den om- er -Jeopsdes-blaeds, en gevolglyk de zoo- enaaimde zogkoorts „ontftaat, waar rdoor ‘het bloed nog rasfer omgevoerd, met meer geweld voorgeftuwd, en de. wederftand: der zogbuisjes volkömen overwonnen wordt , zoo dat dezelve seerst het zóogenaamde biest (colostrum , en daarna wezenlyk zog, doorlaaten, „Uit deeze befchouwing , van de à Mm 3 werke fe 550 J Hi GALLANDAT „werktuiglyke „manier ‚waarop het noodige bloed, tot afkleinzing van het zog ‚ naar de mammen gedreeven wordt, blykt het, welke eene naauwe gemeenfchap ’er, behalven-de mede- lydenheid der zenuwen, tusíchen de „baarmoeder en de mammen , zoo;voor, als na, de verlosfing, plaats heeft ; door de kennis deezer ‘onderlinge be- trekking ‚ waar in: de baarmoeder en de mammen ‚ ten opzigt: van «haave werkingen, (pt elkander ftaan , wordt men in taat gefteld , die ongemakken, welke veeltyds na ‘de verlosfing vol- gen „ uit haare waare: oorzaaken af te deiden en te sherftellen sren doorde werktuiglykheid deezer faamenftem- ming, wordt het gebruik der: Pompe d dein, in veele dier han hanne vol- komen gewettigd, Zoo dikwyls de zogbuisjes niet ge- noegzaam verwyderd zyn, het: zy door een verminderden aandrang van bloed, in de mamflagaderen; het zy dat het bloed eenen ongewoonen ‘te- genftand, inde vaste vezelen dier buisjes, ontmoet; of dat dezelve , uit eenige andere oorzaaken 3 zoodanig vernaauwd zis dat zy, op de ge- woos OVER DE :‘20GPOMP. 55f woone wyze ‚geen zog doorlaaten, is men inde noodzaaklykheid , of om het zog te rug:te dryven of den we- derftand der, zogbuisjes weg te nee- men ; en daar-het laatfte, in-de meeste gevallen, te verkiezen is, kan men. zich, in deezen, met goed gevolg, van het werktuig van den Heer BIAN- ‘CHI bedienen: naardien-men niet al- leen, door -den wederftarid der zog- buisjes weg te neemen „eene genoeg- zaame uitvloeijing van: zog verkrygt, maar dat ook, gelyk ik in zoodanig geval, na dat ik, het-werktuig eenige maalen gebruikt had, ondervonden heb, de zogbuisjes, door deeze be- werking, zoodanig verwyderd wor- den, dat het kind naderhand zeer gé- maklyk kan zuigen. Wanneer: de, - kraamzuiveringen , door flegte behandelingen, -moeilyken „arbeid, of uit andere oorzaaken, lan- ger en fterker, -dan naar gewoonte; vloeijen, zal het bloed ‚in eene mindere hoeveelheid «en met minder aandrang, naar de mammen gedreeven , en de wederftand. der zogbuisjes niet over- wonnen worden; het aangevoerde bloed zal, of in de vaten der mammen Mm 4 ops 552 TU MIODALLANDAT ‘opgehoópt: worden ; en. gene, ‚altoos gevaarlyke, ontfteeking veroorzaaken; -of.door de aderlyke vaten: opgenomen, à enmet hetsoverige bloed omgevoerd, in „eene “fiêardere hoeveelheid , naar de, thahs geen genoegzaamen weder- „ftand biedende, vatender baarmoe- “der vloeijen ; "en hier :door zullen: die -Verfchrikkelyke toevallen: “gebooren “worden, Ldiefinveermaalèn 1de vaorbd= „den: vaipenest: Áchiekyken dood zyn: dan zoo; men in:tyds:de veerkragt:der „buisjes; dodr splaatfelyke middelen , „€en, ondersdeeze, door het herhaald „gebruik dee Poinpê d Sein, in zoo ver- -re vermindert, , dát vhet -flagaderlyk „bloed; offchoon i in eenecmindere hoe- „heel Iheid-ren!smet Fminder aandrang vloeijende, derzelver :wederftand.kan ‚ Overwinnen:isal! mer nievalleen ‘een vrije zogontlesting verkrygen , ‘maar teffens.de Lyderesfe voor een dreigend : klei die behoeden. In het tegenovergeftelde geval, zal men met geen mindere ‘gevaaren te worftelen hebben #° als namelyk de kraamzuiveringen in een verminderde „hoeveelheid vloeijen , want behalven er hier door eene waare. overtollig heid we sw OVER/DE: ZOGPOMP, 553 heidvan- bloed ontftaat} zulen zich'ook dervaten) derrbaarmoëdersdveel fchie- lykerdan maar gewoonte , {damentrek- kens sen: by-gevolg zal ’ereene:grôo- terehoeveelheid-bloeds; meteen. ver- meerderdefvaandrang; naarde inam- men gevoerd; wordende “koorts zal merklyk chevigers-en rdeintoevloed „der svogten: el grooterreiìs plotfely- ‘ker zyn; hier-door zulten-de: zogbuis= jes;in ‘plaatsivan zich eträpsgewys te verwydeten.;ldoos-de overtollige vog: ten op „eenmaal verftopt, de: mindere vaten dersklieren òpgezete worden ; zen ‘het geheele: lighaam der «mam zal op= «zwellen ‚-roód; “harden: pynlyk- wor- den » zoo lang de tegenftand in deva: ten, en den aandrang in het’ geftadig voortgeftuwde bloed,aanhouden „ zul: Ten deeze:toevallen vermeerderen ; en alle de’ pogigen:der natuur, om zich; op de gewoone wyze vari het overtol- lige te ontlasten , /\zùllen; niet alleert vruchteloos :zyn;-maatf zelfs. de toeval: len vermeerderen : dan:zoo men; door een gepast gebruik ;vanrde> Pompe: d Sein, de wederftand der!mammen be-= _ neemt ;ven; door dérzoghuisjes van het overtollige te: ontlastem; eene afz mais w Mm 5 lei. ee 554 KH GALLANDAT Jeiding der vogten, die de mam doen opzetten, bewerkt, zal men de natuur baarblykelyk in haare pogingen be- hulpzaam zyn, en de nadeelige gevol- gen, eener verminderde kraamvloed, _ voorkoomen; in tegendeel, zoo men de natuur geen behulpzaame hand biedt, zullen de zwelling en de ande- re toevallen oogen{chynlyk toenee- men; het zog zal, in de zogbuisjes en in het vetvlies, verdikken, faamron- nen en den zoogenaamden drop (Mor- bus Pilaris) veroorzaaken, die, altyd met kwaade toevallen ‘gepaard , dik- wyls in verfweering of verharding, en fomtyds in knoestgezwel en kanker, overgaat: in dit-geval is de ontbinding, verdunning en oplosfing der „geronne ftoffe , verre boven de verettering, te verkiefen : naardien deeze altyd zeer traag; en dikwyis ongunftig, is; dus zal men ook indeezen , onder het ge= bruik dier plaâtfelyke middelen, die de ontbinding bevorderen, zich met goed gevolg van de Pompe d Sein kun- nen bedienen,;-om de dunne melkftof- fen uit te haalen, daar haare werking, ook in dit geval, boven die van eene zuigfter te verkiefen is: naardien dit werke he rn OVER DE ZOGPOMP, 555 werktuig een regelmaatiger, ‘overvloe- diger en _langduuriger zogontlasting te weeg. brengt, en teffens voor’ de mammen, die in dat tydftip allerge- vaarlykst zyn, min -pynlyk is; en in dit opzigt, is het gebruik der Pompe ú “Sein in alle die gevallen te verkiefen’, dadr men in:de noodzaaklykheid is, om, op de eene of andere wyze, de zogontlasting te bevorderen; dus vere dient hetveene plaats, onder die mid- delen, diel gefchikt zyn, ter voorbe- hoeding van zogverplaatfingen: naar- dien eene verminderde ontlasting, van Zog, voor de gemeenfte-en vermoo- genfte oorzaak derzelver gehouden wordt, et dat-dezelve best voorgekoo= men worden; door het bewerken ee- ner vrije en overvloedige ontlasting”, van zog, uit de ‘mammen: om decze reden, wordt ook het gebruik, van dit werktuig , gewettigd , in alle die ziekten, die: of uit eene afdwaaling van zog ontftaan, of met dezelve gee paard gaan: als de zog-ylhoofdigheid;, „de zog-beroerdheid en de zoogenaam= de’ kraamkoorts (Pebris Puerperalis), die , zoo veel jaaren herwaards, en voornamelyk {edert den jaare 1774» e met 556 Jor Hes GALLANDAT met zoo veel woede, in het Huel- Dieu | te, Parys ‚geregeerd heeft. Hal Het, werktuig, van den Heer BIAN- CHI, is dus, in verfchillende gevallen, voortreflyk. Het ontlast de mammen, van derzelver overtollig zog; het vormt den tepel; het verbetert «den misvormden, of fehoon. gevormden, tepel; het ontbindt;en verdunt de ge- ronne kaasagtige ftoffe, die door Atremming en ftolling van het zog: ge- booren wordt, het zy eeneof andere Sorzaak „ het- kind ‚zelve de zuiging, eenige dagen, belette, „het zy een fchielyke fchrik ef ontroeting der moe- der, of eenige andere toevallen, eene opftopping: van zog veroorzaaken: im- ammers deeze- ontbinding en verdunning worde te weeg gebragt, doorde zui ging'yan het.werktuig, dat te gelyk;de fappen'y.die voor de zogwording ge- Íchikt zyn, naar-„de mammentrekt; het haalt afgedwaald zog. werktuiglyk naar de mammen; het-koomtreinde- dyk -deeze, afdwaaling zelve. voor , en Is-derhalven ook een-uitmuntend voor- behoedmiddel, van menigvuldige toe- vallen, die uit zogverplaatfingen ge- booren worden: voordeelen waarlyk, die OVER DE ZOGPOMP. 557 die door zuigfters nimmer volkomen bereikt worden, dewyl de werking der Pompe á Sein, geheel onpynlyk, ‘veel gemaklyker, regelmaatiger„ ze- kerer en niet onderworpen is, adh die ongemakken, die na het gebruik, van eene onbekwaame , ongezonde of befmette zuigfter, meer dan men vermoedt, de _deerlykite gevolgen naar zich kunnen fleepen. ' De hier agter gevoegde Plaat, met haare Verklaaring, zal den geenen, die zich op de geneezing van meergemel- de ongemakken toeleggen, in ftaat ftellen, om dit werktuig te laaten ver= vaardigen ; en ik durf my verzekeren, indien het in ons Vaderland algemeen bekend wordt, dat deszelfs gebruik, zoo wel als in Vrankryk, zal goed- gekeurd worden, en tot het algemeen welzyn verftrekken. VER: 558 EE) TW nd | VERRE L A A BEN:GooS aib D E ee Fig. i. De Zuiger. Aan deszelfs oniderfte zyde ziet men twee gaatjess aan de bovenfte zyde zyn ’er vyl ; en in het mid- den van deszelfs lighaam is een klapvhes: de ver- dunde lucht gaat; wanneer de zuiger nederge= drukt wordt „ door de bovenfte gaatjes „ doet het’ klapvlies wyken, en zoekt door de onderfte gaatjes zyn uitgang: dit klapvlies is zoo gefichik: 4 dat het alleen de inwendige fumcht doorlaat; en het inkoomen van de uitwerdige belet: Fig. 2. De Buis: ik Fig. 3. De bodem der Pomp. pO Hi Aan deszelfs onderfte zyde is-het tweede klap= vlies: dit is zoodanig ingerigt, dat de lucht uit het glas in de buis kan indringen, en dat des- zelfs teruggang belet wordt, zoodat deeze zyn ‚_uitvlugt door den zuiger moet zoeken. Fie. 4. Het Miîddelftuk. Dit wordt tusfchen den bodem der pomp en een der glazen gefchroefd „ en. kan door, de kraan geflooten worden , wanneer men verkiest de pomp er af te fchroeven , om het glas eenigen tyd aan de borst vast te laaten: Het pinnetje ís gefchikt, om ‚ wanneer de zui- ging van het werktuig- pynlyk mogt vallen, oo= genbliklyk de uitwendige lucht in te kunnen laas _ tens zonder de pomp af té fehroeven. Fig. sen 6. De Glafen. $ Deeze kufinen beide op het imiddelftuk gez fchroefd worden : het eerfte , wiens opening kleiner is, is tot het vormen van den tepel, het laaste tot de ontlasting van het overtollige zog 3 gefchikt. "UID YISMNIIJ UDA Puvgesg CCJ DD poor pump EE nr ed 7 IS 722 IIX zy sip os BA A 4 art vi ADR De Eke