lyvyan libraries smithsonian institution NoiiniiiSNi nvinoshiiws S3ia\ r- z r- z r- z ;titution NoiiniiiSNi NViNOSHiiws S3iavaan libraries smithsonian instii ». ^ UJ 2 *" *- t/j I yVdan_'-'BRAR lES SMITHS0NIAN_INSTITUTI0N NOIiniliSNI_NVINOSHimS S3ia' 5TITUTI0N NOlinillSNl~'^iVlNOSHil^NS S3iavyan libraries smithsonian^instii ± w — t/) _ UI lyvaan libraries smithsonian institution NoiiniiiSNi NviNOSHiiws S3ia> -^ ■ (/i -^ _ /ft ^ (/i 5TITUTI0N'^N0linillSNI NVIN0SHillMs'^S3 I b Vd a H Ll B R AR I Es'^SMITHSONIAN^INSTIl )iavaan~'LIBRAR I ES^SMITHSONIAN""!NSTiTUTION NOlillillSNI NVINOSHimS S3 I b r- z >" ^, z t- z on c/> — w — — t/) . _ NoiiniiiSNi NviNOSHiiws S3iavaan libraries smithsonian insti- ^ w z -y, w z ,v - 2 W Z W * Z t/, aiavaan libraries smithsonian institution NoiiniiiSNi nvinoshiiws ssia — (O ^ <^ ~ '" CO M STITUTION NOIiniliSNI~'NVINOSHimS S3IHVaan libraries SMITHSONIAN~'lNSTr CQ ^v« tAS»!^ o V?'' — \2i2>' O X^^os^^>>^ z: o Z _i z _l z 3RARIES SMITHSONIAN INSTITUTION NOliniliSNI NVINOSHilWS S3iyvyan LIBR; lliniliSNl NVINOSHimS S3iavaan~LIBRARIEs'^SMITHS0NIAN~INSTITUTI0N ^o\in z «5 z ...-. w 2 v^. CO li^^f c/> ./ _ <^ p X I ^^$^ i X I ^ BRARIES SMITHSONIAN INSTITUTION NOliDiliSNI NVIN0SHilWs'^S3 I 8 Va 8 H L'BR* w — ist — to ~ BRARIES SMITHSONIAN INSTITUTION NOliniliSNI NVINOSHil/JS S3iavaan LIBR/ CO ^^ ^ z T CO z CO z , .1 lliniliSNl NViN0SHiiws'^S3 lavaan libraries smithsonian institution Noiin 5 \ w ^ _^ - tn = ^ ^ 'T! O vi^cw;^/ _ — _ Z _l z -J BRARIES SMITHSONIAN INSTITUTION NOliniliSNI NVINOSHimS S3iavaan LIBR, CO CO c/> f: c/> oiiniiiSNi NviNOSHiiws S3iavaan libraries smithsonian institution, c/) z -v w ^ "> NOiif iBRAR I E s'^smithsonian^ INSTITUTION NoiiniiiSNi"NviNOSHiiiNs'"s3 1 avaan.'"'^'^ (r> — (f> (T < CC m 3liniliSNI~'NVlN0SHilWs'^S3iavaan~'LIBRARIEs"sMITHS0NIAN^INSTITUTI0N^N0lin Mededeelingen uitgaande van het Departement van Landbouw No. 6. r\o-X Tweede Overzicht DER Schadelijke en Nuttige Insecten van JAVA DOOK Dr. J?^Cr KONINGSBERGER ->— >=^s Batavia G. KOLFF & Co 190S .y VOORWOORD. De beweegredenen, die tot het samenatellen van dit „Tweede Overzicht" hebben geleid, zijn dezelide, die tot dat vaa het eerate hebben gevoerd. Het werk is geheel op dezelfde wijze ingericlit ; alechts is naar de buitenlandsche literatuur alleen in die gevallen verwezeD, wanneer daarin zajjen te vinden waren, die ia de Hollandsche publicaties niet of alechts gedeeltelijk worden behandeld. In welke mate onze kennia op dit gebied ia vooruitgegaan, blijkt het best uit het aantal genoemde insectenvormen (531), dat meer dan het dubbele bedraagt van het aantal, dat, ruim tienjaar geleden, in het , Eerate Overzicht" werd behandeld. J. C. K0X1XGSBERGER. BuiTEXzORG, September 1908. QIA89 I 5»»K82 Ent. ke 2-28-8»» KenIngBiwrger , Jacob Chriatiaan, 1867- Overaleiit der schadelijke «s nuttlse inaecten raa Jara. Batarla (etc.) G. Kolff i co. , I898- recat. per BH A. RHYNCHOTA. (Halfvleugelige of Snaveldragende Insecteo) I. PHYTOPnTIIIRES. (Plan tenluizen). a. Coccidao. (Schildluizen). 1. Lecaniuin viride, Green. Een der gevaarlijkste seliildluizen van Java ea geheel tropisch Azie, hoogst schadelijk vooral voor Java- ea Liberia-koffie. Zij komt echter ook voor op tliee, kina, djeroeksoorten, savoe manilla ea allerlei andere gewassen. In grooten getale bedekt zij jonge blaadjes, loten en vruchten. Ue wijfjes bevraren de eieren onder hun schild en blijven ook na hun dood eenigen tijd aan de plant bevestigd, totdat het verdroogde schild afvalt. Dadelijk na het uitkomen der eieren verspreiden de jonge luizen zich over de plant en zuigen zich spoedig vast. De mannetjes zijn niet bekend. Parasieten, zie Nos. 101, 102, 307, 326, 477. Het optreden van deze luis, die bovendien door een aantal para- sietische schimmels wordt aangetaat (zie Lit. "23, pag. 10), sleept veelal het optreden van een zwarte schimmelplant na zich, die op de zoete afscheidingsproducten der luizen vegeteert en blareo, jonge takken en vruchten als zoogeuaamde roetdauw bedekt. Literatuur: 13; 31, pag. 8; 22, pag. 7. 2. Lecanium haeinisphaericuni, Tahu. Komt, evenals Lecanium viride, op vcrschillende planten voor; in grooten getale soms op Java- en Liberia-koffie alsmede op Palaijuiian aangetroffen. Zij is hier op Java echter niet zoo schadelijk als op 2 Ceylon, waar zij door Nietner als Lecanluin coffeae werd beschreven en, weinig minder dan de beruchte bladziekte, een deel der koffie- cultuur te gronde heeft geriebt. Parasieten, ah de vorige soort. Literatuur: 11; 31, pag. 15; 33, pag. 30. 3. Lecanium kriigeri^ Zehnt. (Bruine Rietschildluis). Deze luis zuigt zich op den stengel van het suikerriet vast. De mannetjes zijn onbekend. Schade in den regel onbelangrijk. Literatuur: 10, pag. 228; 37, pag. 246. 4. Lecanium spec. Door Bernard werd op Kickzia elastica eene LecaniHm-sooTt waargenomen, die zoowei direct als indirect (door bet veroorzaken van roetdauw) aan do boomen nadeel toebracbt. Literatuur: 3, pag. 35. 5. Lecanium tenehvicophilum, Green. Aangetroffen in bolle dadaptakken, die reeds vooraf door een ander insect waren uitgehold. Uit hunne groote afraetingen moest worden opgemaakt, dat zij reeds als larven door de kleine openingen naar binnen waren gedrongen. Schade onbeteekenend. Literatuur: 16, pag. 204; 33, pag. 31. 6. Pulvinaria psidii, Mask. Tamelijk veelvuldig op Liberia-, zelden op Java-koffie waargenomen. Komt een enkele maal ook op thee, karet en andere planten voor. Parasiet No. 87. Literatuur: 33, pag. 32; 43, pag. 310. 7. Pulvinaria maxima^ Green. (Groote Dadapluis). Opvallend door baar bijzondere grootte en dikwijls zeer schadelijk voor de dadap, terwijl zij ook op de onderstaando koffie roetdauw veroorzaakt. De tegen takken en stammen gezeten luizen vormen zeer groote, helderwitte, reeds op een afstand zichtbare eierzakken. Literatuur: '2'2, pag. 84. 8. Aspkliotus saccharicaulis, Zehnt. (G 1 o n g g o n g - L u i s). Deze, oorspronkelijk op glonggong thuis behoorende luis gaat niet zelden op het suikerriet over en levert voor de rietcultuur eea bhjvend gevaar op. Zij zuigt zich voornamelijk vaat op de benedenste gedeelten van den stengel en wel in zulk een groot aantal, dat zij een dikke, witte korst vormt. Het aangestoken weefsel wordt bruin of zwart en sterft af. Literatuur: 10, pag. 229; 54, IV. 9. Aspidiohis spec. Een andere Aspidiotus-aoovt zuigt zich vooral op de knoopen der rietstokken vast en verspreidt zich na het afvallen der bladeren ook over de geledingen. Niet zeer algemeen en daarom tot hcden weinig aebadeljjk. Literatuur: 10, pag. 234; 51, XI. 10. Aspidioius pustulans, Green. (Pokziekte van de dadap). Zuigt zich vaat op takken en stammen van de dadap en veroorzaakt pokachtige opzwellingen. De boomen blijven daardoor achterlijk in groei. Literatuur: 16, pag. 31. 11. Mytilaspis corrugata, Green. Over geheel Java op de oudere stamdeelen, zelden op de nog groene deelen, van Java-koffie te vinden. Schade gering. Literatuur: 16, pag. 209; 22, pag. 36. — 4 — 12. Ischnaspis longirostris, Sign. Komt niet zelden op de bladeren en groene stengeldeelen van Liberia koffie voor, waar zij zich als smalle, zwarte strepen voor- doet. Schade onbeteekenend. Literatuur: 33, pag. 35 (als I. fiUformis). 13. Diaspis pentagona^ Targ. Deze luis komt niet zelden op jonge dadapplanten voor, die in hooge mate van hen hebben te lijden en dikwijls afaterveu. Parasiet, zie No. 474. Literatuur: 33, pag. 37 (als D. amijgdali). 14. Diaspis? spec. Door KooRDERS op Ficus elasiica aangetroffen. Zij bedekt de aan- getaste blaren gelieel en geeft daaraan een verwelkt en ten deele omgekruld voorkomen. De uitbreiding dezer luia werd vermoedelijk door niet naJer aangeven Lieveheersbeestjea en Sluipwespen tegen- gehouden. Literatuur: 3G, pag. 4.59. 15. Chionaspis depressa, Zehnt. Op een paar rietvarieteiten gevonden en wel op de bovenzijde van de hoofdnerf der bladeren, vraar zij roodaclitig gele vlekken veroorzaakt. Parasieten als bij de volgende aoort. Literatuur: 10, pag. 230; 54, IIL 16. Chionaspis saccliarifolii, Zeiint, Algemeener dan de vorige op verschillende rietvarieteiten. Zij leeft zoowel op de boven- als op de benedeazijde der bladeren, meestal verspreid, zelden in groepen, die dan raeestal uit mannetjes bestaan en nabij den overgang van bladschede in bladschijf worden gevonden. Bij optreden in grooten getale sterven jonge bladeren af, terwijl oudere bladeren talrijke doode plekken vertoonen. Para- sieten, zie Nos. 473, 480. Literatuur: 10, pag. 238: 51, II. — 5 — 17. Chionaspis madiimensis, Zeiint. Deze luia zuigt zich bij cluizcnden op oudere rietsteugels vast en vormt daarop soms geheele koraten. Toch is de door haar aan- gericlite scliade gering. Ia jongere aauplantingon, waar zij den groei van het riet stellig zeer zou belemmeren, is zij tot heden niet aangetroffen. Parasiet, zie No. 480. Literatuur: 10, pag. 252; 54, V. 18. Chionaspis tegalensis, Zeiint. Komt in levenswijze hoofdzakelijk met de vorige soort overeen. Zij vestigt zich echter voornamelijk dicht onder de knoopen der rietstengels en dikwijls ook op het onderste gedeelte der bladsclaeden. Schade onbelangrijk. Literatuur: 10, pag. 257; 51, VI. 19. Chionaspis spec. Een nog niet nader beschreven Chionaspis-soort veroorzaakt op de rietsteugels paarsbruine vlekken, die zich voornamelijk in de lengte- richting uitstrekken. Zwaar aangetaste stengels zijn van boven zeer dun, blijven achterlijk in groei en zien er pokdalig uit. Literatuur : 10, pag. 259 ; 54, VII. 20. Chionaspis theae, Mask. ? Eene sterk op deze witte schildluis gelijkende soort werd door mij eens op eenige tbeeheeaters waargenomen. Zij vertoonde zich echter zeer sporadisch en kon niet schadelijk worden genoemd. Literatuur: 43, pag. 307. 21. Planchonia? spec. Door Zeuntner op wild riet en op zieke rietplanten waargenomen ; zij zuigt zich ia troepen vast rondom de knoopen en tusschen de uitloopende worteloogen. Slechts de vrouwelijke luizen en de larven zijn bekend. Literatuur: 10, pag. 261; 54, XII. 22. Cerococcus. Indirect schadelijk geworden voor de koffie, door het veroorzaken van roetdauw daarop. De luizen zelf zaten op de aDgroengboomen (verschillende Trema-aoorten), die voor schaduw waren aangeplant. Literatuur : 33, pag. 44. 23. Dactylopius adoniduni, L.? De zoogenaamde Witte Luis ia zeer algemeen op allerlei gekweekte en wildgroeiende planten. Naar alle waarschijnlijkheid staat meer dan eene soort onder dezen naam bekend. Men vindt haar o.a. zeer veelvuldig op cacaovruchten, die er echter weinig onder lijden; op de vruchten van zuurzak, die er meer last van hebbcn ; verder op nangka- vruchten, ramboetaus, djeroeks enz. enz. Ala achadelijk insect ataat de "Witte Luis vooral bekend bij de koffiecultuur, waar zij dikwijia aan de boomen en aan jonge plantjes veel nadeel toebrengt. Zij zuigt zich in den regel vast op de onnjpe bessen en op de steeltjpa daarvan ; de beasen worden dan zwart en valien af. Ook komt zij onder den grond voor, zoovpel op gezonde plaataen ala ook en bij voorkeur op plekken, die reeda door enger- lingen, aardrupsen en ander ongedierte zijn aangetast (Wortelluia). In het algemeen hebben jonge plantendeelen veel meer last van haar -dan reeds uitgegroeide, daar zij den groei belemmert en allerlei kruUingen en verschrompelingen veroorzaakt. Literatuur: 31, pag. 16. 24. Dacti/lopius longifilis, Comst. Evenals de vorige aoort zeer verspreid op allerlei planten (thee, koffie, zuurzak, mangga enz.) Men vindt haar eveneens veelvuldig op fiJDO varensoorten, chevelurea en dergelijke dunbladige aierplanten, waar zij eerat gele plekken op de blaadjes doet ontataan en ze daarna geheel doet afaterven. Literatuur : 17, [V, pag. 75. 25. Dactylopius calceolariae, Mask.? Door Zehntner werden de wijfjea eener Dactijlopius-Boovt, ver- moedehjk bovcngenoemde, op het auikerriet gevonden. Zij bevinden — 7 - zich op onderaardsclie gedeelten van den stengel, kruipen latcr tegen den stengel op en vestigen zich achter de bladscheden. Dezelfde soort komt ook voor op glagah en kassoer. Literatuur: 10, pag. 227. 26. Icenja inirchasi, Mask. Dit elders, o. a. in Californie en Australie, zeer schadelijke insect werd ia Djember op dadap aangetroffen, Lieveheersbeestjes schijnen echter een verdere uitbreiding ervan te hebben voorkoraen. Litei-atuur: 33, pag. 43. b. Aleiirodidao. (Mot tenschi Idluizen). 27. Aleurodes bergi, S(GN. Veelvuldig en in grooten getale op de onderzijde van suikerriet- blaren te vinden. De eieren worden in sikkelvormige hoopjes gelegd. De talrijke afgestroopte larvenhuiden vornien met de afscheidingsproducten der luizen grijze korsten, waarop zich gewoonlijk een schimmelvegetatio ontwikkelt. Bij hevige aanvallen hangen de blaren siap en blijven de planten achterlijk. Parasiet, zie No. 465. Literatuur : 10, pag. 205 ; 51, I. 28. Aleurodes lotigiconiis, Zehnt. Eveneens zeer algemeen, maar slechts zelden voldoende talrijk om schadelijk te zjjn. Zij veroorzaakt smalle, gele strepen op de blaren, die bij talrijk optreden tot vlekken ineenvloeien. Parasieten, zie Nos. 462, 467. Literatuur: 10, pag. 212; 51, VIIL 29. Aleurodes lactea, Zehnt. Meer in jonge luinen waargeDomen. Door het optreden dezer luia ontstaan roodbruine stippels op de blaren. Schade in den regel niet groot. Parasiet, zie No. 476. Literatuur: 10, pag. 223; 51, IX, — 8 — c. Apliidae (Bladluizeu). 30. Aphis coffeae, Nietner. (Z w a l' t e kof'fieluia). Tamelijk algemeen op de koffie, maar ia den regel niet zeer schadelijk. De larven ea de volwassen dieren zitten in groote troepen op de joDge blaadjes en takken en doen deze verwelken. Parasieten, zie Nos. 103, 307, 330, 331, 335. Literatuur: 31, pag. 17. 31. Aphis sacchari, Zeiint. (Groene Suikerbladluis). Komt dikwijls in grooten getale op de onderzijde van suikerriet- blaren voor, waardoor de laatste siap worden en de groei der planten wordt belenimerd. Het optreden dezer iuis wordt niet zelden door het optreden van loetdauw gevolgd. Toch ia deze luia niet zeer schadelijk, daar zij bij voorkeur op zwakke en zieke planten voort- teelt en talrijke parasieten heeft (zie Nos. 307, 308, 309, 322, 472, 479). Literatuur: 10, pag. 170; 51, XIII. 32. Aphis adusta, Zehnt. ( G e v 1 e k t c Suikerbladluis). Minder algemeen dan do vorige soort. Zij komt hoofdzakelijk voor in de, nog opgerolde bladeren van jonge rietplanten, geeft daaraan een gele kleur en doet ze eindelijk siap worden. Parasiet, zie No. 335. Literatuur: 10, pag. 185; 51, XIV. 33. Aphis spec. div. Vorschillende, nog niet nader bestemde soorten van Bladluizen komen voor op tabak, thee en andere cultuurplanten. Tervrijl zjj over het algemeen zelden ernstige sehade aanrichten, worden zij voor tabak wel eens nadeelig, doordat hun steken op de blaren kleine, bruine stippels doen ontstaan. Literatuur, O, pag. 25; 33, pag. 49; 34. 34. Oretjma latiigera, Zehnt. (Witte Suikerbladluis). Zeer algemeen en onder verscliillende inlandsche naraeii bekend (Pekalongan: bangku-, Tegal: batitje en indraq, Japara: icering). Zij komt in zeer grooten getale voor op de onderzijde der rietblarcn en kan bovendien in hevige mate roetdauw veroorzaken. De schadc is dikwijls belangrijk, daar de aatigetaste blaren afsterven en de groei der planten aanmerkelijk wordt bclemmerd. Parasieten, zio No3. 142, 308, 809, 333, 475. Literatuur: 10, pag. 187; 54-, X. 35. Tetraneura Incifiiga, Zehnt. (Gel e Wortelluis). Komt voor op de wcrtels van het suikerriet en op het gedeelte van den stengel, dat zich onder den grond bevindt, soms ook in oude boorgangen van andere insccten. De schade wordt in den regel van niet veel beteekenis geacht, maar men moet bedenken, dat de luis zich door hare levenswijzo aan bet oog onttrekt. Literatuui: 10, pag. 202; 51, XV. II. IIOMOPTERA. (Gelijkvleugeligen). a. Filiyorirtae. 86. Phenice niaculosa, Westw. Zeer algemeen op suikerriet, aan de onderzijde der blaren, maar steeds afzonderlijk, nooit in troepen. Schade van geenerlei beteekenis. Literatuur: 10, pag. 167. 37. Eicania atrata, F. Zeer algemeen in theetuinen en dergelijko aanplantingen. De insecten zitten gewoonlijk tegen de nog frisch groeue, jonge takken en zuigen daarvan de sappen op. In den regel ondervinden de planten geen nadeelige gevolgen ervan, daar de dieren steeds verspreid voorkomen. — 10 — Slechts bij jonge kamferboompjes was waar te nemen, dat de takjes eronder ledeD. Literatuur: 33, pag. 69. 38. Ricania fuliginosa, de Haan. Voorkomen en schade geheel als bij de vorige soort. Literatuur: 33, pag. 70. 36. Perkinsiella vastatrir, Beedd. In de literatuur gewoonlijk als Delphax of Dicranotropis vastatrix genoemd. Zeer algemeen op suikerriet, waar zij zicli gewoonlijk achter de bladscheden ophouden ; zij steken nitt alleen bladeren en bladscheden aan, maar kunnen ook een deel yan de hoofdnerf der blaren vernielen door hunne eieren daarin te leggen, waardoor eerst bruinroode vlekken on tataan en later het weefsel afsterft. Een verwante soort, Perkbisiella sacctraricida, Kirk. ia zeer scbadeljjk voor het suikerriet in Australie en op de Haway-Eilanden. Literatuur: 10, pag. 167; 37, pag. 244. 40, Eiimetopina kriigeri, Bredd. Minder algemeen dan de vorige soort, waarmede zij overigens in levenswijze en optreden vrijwel overeenkomt. Literatuur: 10, pag. 168; 37, pag. 244. 41. De/phaxf Spec. Een van de kleine Fulgoriden, die met eenige soorten van Jassidae (zie Nos. 43 en 44) de omo wereng {hama hreung) van de paddi veroorzaken. De insecten zijn in alle toestanden van ontwikkeling te vinden op de buitenste bladscheden van de rijst. Naarmate hun optreden talrijker is en langer duurt, wordt een grooter aantal dier bladscheden gedood, totdat zij ten slotte aan den stengel komen. Dit laatste stadium, waarbij de plant geheel afsterft, wordt echter — 11 — door de werkzaamheid van Lievcheersbeestjes zelden bereikt, maar toch heeft de plaag een belangrijken invloed op de productie, die plaatselijk dikwijls van geen beteekenis meer is. Parasiet, zie No. 337. Literatuur: 33, pag. 3. b. Meiiibraeidac. 42. Centrotus spec. div. Verschillende vcitegenwoordigers vaa het soortenrijke geslacht Centrotus zijn op allerlei cultuurplanten te vinden, vooral op dezulken, die ranken dragon. Zij zetten zich, met hun gewoonlijk door mieren geescorteerde larven, op de jongere deelen daarvan neder en kunnen ze, bij talrijk optreden, doen verwelken en afsterven. In den regel doen ze echter weinig kwaad. c. Jassidac. 43. Jaaside No. 1. Van geheel dezelfde levenswijze als de hierboveagenoemde Delphaz- soort (No. 41). Literatuur: 33, pag. 2. 44. Jasaide No. 2. Als de vorige. Literatuur: 33, pag. 2. 45. Typhlocyha enjthrinae, KoN. (Zoogen. D a d a p v 1 i c g). Algemeen verspreid en dikwijls zeer schadelijk voor de dadap. De inseeten brcngen den bladeren ontelbaro kleine steken toe, waaryan deze eerst verbleelvcn om latcr bruin te worden en, als ze zeer sterk zijn aangetast, af te vallen. Literatuur : 33, pag. 45. — 12 — III. IIETEROPTERA (Wantsen). a. Capsidac (Bloe m wan tsen). 46. Lepiotenia (?) nicotianae^ Kon. Zeer algemeen op tabak en nu cn dan door grootc (ahjjkheid schadelijk. De insecten steken de blaren op tallooze plekken aan, waardoor later fijne spikkels ontstaan. Zij bepalcn zicli echter Yoornamelijk tot de jongste blaren. Literatuur: 33, pag. 33. 47. Periscopus mundulus, Bredd. Leeft zoowel in jongen als in volwassen toestand vooral achter de bladscbeden van het riet en steekt deze met zijn snavel aan. Scbade onbeduidend. Literatuur: 10, pag. 107; 37, pag. 248. 48. Helopeltis antonii, Sign. (Roes t d i er tjes). Hoogst scbadclijk voor de culturen van kina, thee en cacao. De insecten steken knoppen, jonge takjes, blaadjes en, bij cacao, de vruchten aan en doen lichtbruine plekken ontstaan, die later donker worden. De blaadjes, knoppen en Jonge takjes verschrompelen in den regel, worden zwartachtig en sterven af. Parasiet, zie No. 282. Literatuur: 33, pag. 53; 3G, iS, pag. 247; 55, pag. 5; 60, 59, pag. IG. 49, Helopeltis tkeivora, Waterh. Van deze soort geldt hetzelfde als van de vorige. Beide soorten komen zelden naast elkaar voor. Literatuur : dezelfde. b. INMitatomldae (Sch i Id wan t sen). 50. Brachyplatys nigriventris, Hope. Zeer algemeen op allerlei tweede gewassen van de familie der — vs — Leguminosen en nu en dan hoogst scliadelijk. De insecten zitten in groot aantal op de blaadjes ea rijpende vruchten en doen deze door hunne steken kwijnen cn verwelken. Literatuur: 33, pag. 90. 51. Brachyplatys^ spec. Een andere, veel kleinere soort maakt zich aan hetzelfde schuldig. Literatuur: 33, pag. 90. 52. Coptosoma atomarium, Geem. Schadelijk op dezelfde wijze als de BracJii/plafi/s-sooTlcn, maar niet tot Leguminosen beperkt. Niet zelden ook te Vinden op aardappelblaren en op die van de terong {Solanum melongena), wa.a.T zij aan de onderzijde door iiunne kleur gemakkelijk over liet Iioofd worden gezien. Literatuur: 33, pag. 90. 53. Coptosoma cribrariuni, F. Als de vorige soort. 54. Chri/socoris atricapiUa, Guer. Deze Schildwants is nuttig gebleken door liet azen op de rupsen van Cephonodes hijlas L. (No. 243). Literatuur: '2'i, pag. 47. 55. Podo'ps venniculatus, Voll. Deze en een paar, sterk op baar gelijkende Poc?ops-soorten komen aoms in zeer groot aantal op de paddi voor en maken zich schuldig aan het zuigen aan blaren en vooral aan bladscheden en stengels, waardoor langwerpige, bruine vlekken ontstaan en do planten niet zelden achterlijk blijven. Literatuur: 33, pag. 12. — 14 — 56. Tectocoris ci/anipes, V. Een zeer algemeene Schildwants, die dikwijls zeer schadelijk wordt voor allerlei plantea vaa de familie der Malvaceae, in het bijzonder voor katoen. De eieren worden ia ringea rondom de jonge takken gelegd en de uitkomende larven zuigen zich spoedig daarnaast vast, waardoor de tak in den regel afsterft. Bovendien doen de oudere en de volwaasen insecten door hun steken dikwijls veel kwaad aan blaren, takken en rljpende vruchten. Literatuur: 33, pag. 103; 39, pag. 622. 57. Dalpada versicolor, H. S. Schadelijk voor koffie (vooral Liberia), kapok en vermoedelijk nog voor andere plantcn. Deze wantsen zuigen aan de groene takdeelen, veroorzaken daardoor langwerpige, donkere strepen en doen, waarschijnlijk onder den invloed van eene, in de wonde gebrachte vloeistof, den tak verwelken, verdrogen en ten slotte zwart worden, zoodat hij er ala verkoold uitziet. Vermoedelijk treden ook andere soorten van het geslacht Dalpada op dezelfde vyijze op. Literatuur: 33, pag. 75. 58. Pentatoma plebeja, Voll. Deze wanta veroorzaakt een dergelijke ziekte als de vorige. Naar eene bijzondere verkleuring van het merg der aangetaste takken werd zij door Zimmermann met den naam „roode raergziekte" aan- geduid. Bovendien maakt dit insect zich schuidig aan het zuigen aan halfrijpe koffiebessen. Literatuur: 31, pag. 23; 33, pag. 75; 65, pag. 1. 59. Antestia histrio, F. Dikwijls in grooten getale op de paddi te vinden, waarvan zij de bladeren en de halmen door haar steken doet verkleuren. — 15 — Waar zij zeer talrijk is, blrjft het gewas in groei ten achter. Van de tweede gewassen taat zij slechts luaia aaii, doch werd daarop nooit in zoo grooten getale aangetrotfen, dat zij merkbare schade aanrichtte. Literatuur: 23, pag. 10; 34, II, pag. 319. 60. Agonoscelis tiiibila, P. Heeft dezelfde levenswijze als de vorige soort, doch werd slechts een paar malen als schadelijk toegezonden. 61. Nezara viridula, L. Een der meest algemeene Pentatomlden van Java en dikwijls zeer schadelijk voor de paddi. Ztj zuigt zich bij voorkeur aan de halmen vast en doet deze verkleuren. Dikwijls zit zij ook lager aan den stengel en veroorzaakt dan door haar steek smalle, over- langsche strepen. Het laatste doet zij ook bij mais. Enkele malen komt zij ook voor op jong suikerriet. Literatuur: 17, I, pag. 4; 33, pag. II. 62. Nezara griseipennis^ Ell. Is minder algemeen dan de vorigo en op meer aoorten van planten zuigende te vinden. Nu en dan is zij schadelijk op dezelfde wijze als Nezara viridis. Literatuur: 33, pag 11. 63. Canthecona spec. Een soort van dit geslacht werd waargenomen, terwijl zij bezig was, de voor de koffie zoo achadelijke rupsen van Oreta e.rtcnsa, Wlk. (zie No. 231) te verdelgen en mag dus als nuttig worden beschouwd. Literatuur: 23, pag. 46. — IG — 64. Eusthenes robtistus, Lep. et Serv. Dit insect wordt verdacht, bij Ficus elastica een dergelijke ziekte te veroorzaken als Dalpada (zie No. 57) bij de koffie. Afdoende zekerheid werd dienaangaande echter nog niet verkregen. 65. Pycanum rubetis, F. Kan bij vcrscbillende planteo cveneens dergelijke ziektever- scbijnselen te voorschijn roepen. Op Java werd zij nog niet als schadelijk waargenomen, daarentegen wol op eene gambir-onderneming in Indragiri. Literatuur: 35, pag. 4. 66. Cijclopelta obscnra, Lep. et Serv. (Kapi -p ih i). In West-Java zeer algemeen op en scliadelijk voor de dadap. Talnjke eieren worden bij elkaar gclegd en oingeven de dunnere takken als breede banden. De uitkomende jongen zuigen zich onmiddellijk vast en doen daardoor de uiteindea der takken afsterven. Door hare gewoonte, dikwijls van den eenen tak naar den andere te verhuizen, wordt de sehade aanzienljjk vermeerderd. Parasieten, zie Nos. 461, 478. Literatuur: 31, pag. 20; 33, pag. 46. 67. Tetroda histeroides, F. Onlangs ontvangen van eene onderneming in Midden-Java, waar zij zich in zeer grooten getale op de kapok vertoonde. 68. Megarhynchus truncatus, Hope. Tamelijk algemeen op paddi, niais en jong suikerriet (in bibit- tuinen in West Java), maar zelden talrijk genoeg om merkbare sehade aan te richten. De insecten zuigen in den regel slechts aan de stengels der planten. Literatuur: 33, pag. 85; 34, pag. 320. — 17 — ('i). Mc(J(irIil/lir!il(;< lf)xtnill<.-:, h\ Als de vorige, maar minder algemeen. c Lygaoi(lii<\ (Lang wantsen). 70. Anophcnemis ^yosiipes^ F. Een zecr algemeeno \van(s, dio zicli bij voorkour op Legurainosen ophoudt. Vooi-al hebben vcrscliilleiido soovten van booncn van baar te lijden, welkcr blaren en rijpende vruchten zij aansteckt en uitzuigt, Een eiikele maal ook op dadap aangctroft'on. De jooge, ongevlcugcldc cxemplaren spuitm wannecr zij zich bedreigd nclitcn, uit de anale opening ren vrij groote boevocllicid cciicr niiaangcnaarn riokcndc vloeistof. Litcratuur: 27, No. 2. 71. Micth fi(Iriron)is, F. Als de vorige, maar in mindero ma(c tot Leguniinoson bepaaiJ. 72. PIii/sniiifni>; ralcar, F. Ala de vorige. 73. Phijgomcru^ parrulut:, Dai.l. Als de vorige. 74. Leptocorha acuta, Tiiunb. (Walang sangit). Een der ernstigste plagen van de paddicultuur. De insccten brengen hun geheele leven op de rijstplant door en voeden zich met het sap der rijpende korrch. Onder den invloed der stoken verkleuren deze, worden bruin en zelfs zwart en verliezen alle waarde. Door den aard van hun vucdael zjjn de insccten nu en Metled. D v. L. V£. 2 — 18 — dan genoodzaakt te verhuizen en zwermen dan des nachta in groote troepen. Zij komen dan dikwijls tijdehjk op andere planten terecht, doch docn daar geen kwaad. Litoratuur: 17, I, pag. 1 ; 33, pag. 6; 37; 63, I, pag. 77. 75. Colobathrisies saccharicida, Karsch. (Walang kongkang). Niet zeldzaani op liet suikcrriet, vooral in jonge tuinen. Do inseeten zitten dikwijls bij geheele zwermen bij elkaar en stekeu de bladeren aan, die dientengevolgc gecl worden en gedeeltelijk afsterven. De planten zien er dan ziekelijk uit en blijvcn in ont- wikkeling bij do andere ten acbter. Literatuur: 10, pag. 166; 37, pag. 241. d . P yiTliocoridae. (V u u r w a n t s e n ). 76. Difschrcus cingiilatus, F. Een zeer algenieene wants, voorkomende op verschillende gewassen. Bepaald geliadelijk is zij voor kapok en vooral voor katoen, waar zij aan de rijpende vrucliten zuigt. Literatuur: 17, I, pag. 111, 127, 212; II, pag. 33, 44, 166; 37, No. 1. 77. Dindi/mus riibiginosus, F. var. hypogastrica^ II. S. Een zeer nuttige wants, die zicb met rupsen vocdt. Zij is o. a. een van de ergste vijanden van den oelar djaran (rups van Oreia exte)isa, Wi,k., zie No. 231). Tijdens de Kedirische oelar djaran- epidemie van 1896 had zij zich in de aangetaste streek zeer sterk vermenigvuldigd en zij mag als een der oorzaken worden besehouwd van het langzamerliand verdwijnen van de plaag. Zij doodt de rupsen, door haar snavel in hun rug te steken. Literatuur: 31, pag. -16; 33, pag. 47. — 19 — e. Roduvlidac. (Roof w an t aec). Deze fcimilie moet in hct algcmoen tot de nuttigc insccten wordcn gerekend. Do meer algcmcciio soortcn, die dus iii do ccrstc plaats geacht mogen wordea een occonomisclic betcekcnis to licbbcn, zi n : 78. Oiicocephalus sqHaU(lus, Rossi. 79. Eeduvhis fuscipes, F. 80. Acantlwspis flavoraria, IIaii.v. 81. Coiioi hiniis ruhrofasciatus, de Gker. 82. Ectri/chotes violaceus, H. S. Ook andero soorten kornea veelvuldig voor, doch behooron mecr tot do bosch-insecten, zoodat van eenige beteekcnis voor den landbouw weinig sprako kan zijn. f. Corixi(l!U'. 83. Mirroni'cla spec. Een kleinc, gelo, zwart gestrceptc Watcrwaiits, dic des avonds niet ze'dea komt binneavliogeu. Schadolijk voor do vischteoU, daar zij de eieren leegzuigt. g. NotoiieC'tidac (Rugz wcm mcrs). 84. Notonecta spcc. div. Watcrrouiwantson, dio op kleino visclijes azcii. B. DIPTERA. (Tweevleugelige Insecten). a. Cecidomyidac. (G al muggcn). 85. Cecidomi/ia spec. Een soort van Galmiigje veroorzaakt op de rijstkweekbeddca nu en dan een eigcnaardige misvorming van de jonge planijes, bestaande iu een uitgroeiing van het stengelgcdeclte onder liet vegetatiepunt tot een gelieel liol, stcelvormig licliaain, waarin do larve leeit. Daar de laatste in slerke matc van uitcrst klcine sluipvcespjes hecft te lijden, necmt deze plaag zcldcn afmctingen van eenige bcteekenia aan. b. Myoetophilidae. 86. Sciara spec. De larven van een paar Sciarw soorten zijn mecrmalcn aangelioffcn in stam- en wortelschors van de koffie. Het is ecliter waarscbijnlijk, dat bun optreden aldaar meer een sapropbytiscb dan een parasietisch karakter draagt en meer een gevolg is van voorafgaand optreden van audere insecten en aaltjes. Literatuur : 33, pag. 50. 87. spec. Parasietisch aangetroffen in den eierzak van PiiJvinnria p.^idii, Mask., waar de kirven van dit vliegje zich niet do eieren vocden. Literatuur : 33, pag. .34. — 21 — 88. Diplosis acarivora, Zehnt. De larven van dit zeer kleine vliegje zija werkzame verdelgers van de bladmijt van liet suikerriet {Tetrantjchus e.rsiccator^ Zeiint.) Literatuur: 10, pag. 289; 53, pag. 203. c. Bll)ioiiiJiora of/icinanim) leeft eene Gracilaria-rvips, die aanvankelijk een smallen gang maakt, die minder gekronkeld is dan gewoonlijk bij de rupsen van dit geslacbt het geval is. Later maakt zij een groote mijn, waarboven de opper- huid als een witte blaas is uitgespannen. Vooral jonge blaren worden aangetast. Literatuur: 33, pag. 188; 35, pag. 7, 126. Cosmopterijx palUfasciella, Sn. De rups mineert in de bladeren van bet suikcrriet en doet daarin vlekken ontstaan, die zeer smal beginnen, maar zich vrij snel verwijden en tot 10 cJI. lengte kunnen bereikcn, Parasieten, zie Nos. 463, 470, 471, 484. Literatuur: 10, pag. 158; 48, IV. — 30 — 127. Lita solanella, BoiSD. De zeer schadelijke rups van dit vlindertje veroorzaakt bij tabak eene ziekte, die op Java als oino ineteng, op Deli ala toatoh ea in het algemeen ala „dikbuikziekte" bekend staat. Zij beginnen te boren in een bladnerf, dringen daa door de hoofdaorf in den stengel en veroorzaken daar een gaWormige verdikking, in welkcr holte de poptoestand wordt doorgebracht. Literatuur: 23, pag. 34. 128. Phyllocnistis minutella, Sn. De rups komt zeer algemeen in de blaren van jonge Cifrus- planten (djeroek-soorten) voor en veroorzaakt ia vele gevallen den dood der plantjes. Oudere planten hebben in mindere raate van dc gevolgen van deze plaag te lijden. Literatuur: i), pag. 87; 3tJ, pag. 186. 129. Setomorpha Uneoides, Wals. Dit ia de rups, die, ia een plat, fijakorrelig aanvoelend, donkergrijs huisje vcrscbolen, veelvuldig in onze woningen wordt aangetroffen. Dikwijis ziet mea haar tegen den niuur opkruipen of daartegen rusten om zich te vervellen of te verpoppen. In kleerkastcn kaa zij dikwijis veel scliade aanrichten. Literatuur: 9, pag. 81. 130. Opofjona dimidiatella, Zeli,. De rupsen maken zich sonis schuldig aan het afvreten van jonge wortels van het suikerriet, waardoor deze afsterven. Li bet algemeen echter stellen zij zicli ermede tevreden, in de boorgangen van boorders door te dringen en zich daar met afstervend weefsel te voeden. Literatuur: 10, pag. 165; 41, U, pag. 52. 131. Tineide gen. et spec. ? Een Tineidenrups is aangetroffen in de stammen van oude Java- koffieboomen waar zij in de schors onregelmatig verloopendc gangen — 31 — maakte. Hoewel zij op zicli zelve niet vecl kwaad deed, heeft zij waar- schijnlijk tot verspieiding vaa den „kanker" in de koffie bijgedragen Litcratuar: 33, pag. 54. b Tortricidac (Bladrollors). 132. Tortrir (Capua) coffearia, Nietn. ? De rupsen leven op de bladeren van verschillende koffiesoorten, gewoonlijk een paar bij e'kaar. Zij rollen den bladrand om en leven in het opgerolde, samengesponnen gedeelte. In den regel ia hun optreden niet algemeen genoeg om nadeel too te brengen. Literatuur: 31, pag. 28. 133. To)trix spec. Ook op de thce komt nu en dan een Tortricide voor, die de blaadjes der jonge loten aan elkaar spint en daardoor voor den pliik onbruikbaar maakt. Ernstige afmetingen heeft deze plaag echter tot hedcn niet aangenomen. 134. Graptolitha schistaceana, Sn. (Grauwe Boorder van het S uikcrrie t). „De jonge rupsjes dringen tussehen de schubachtige bladeren der jonge spruiten en boren zich aan de basis daarvan in het jonge stengeltje, dikwijls vlak bij do bibit. Vandaar boort de rups meestal dicbt bij de oppervlakte van den stengel, terwijl zij langs een ouregelmatigo, spiraalvormige lijn naar den top stijgt, waarbij het groeipunt in den regel vernield wordt. Dikwjjls wordt od boorgang in de jonge, opgerolde bladeren voortgezet. Is de rup8 volwassen, dan vreet zij eene opening dwars door de bladscheden caar buiten." (Zehntner). Soms komt de Grauwe Boorder in den stengel van oud riet voor, waarheen zij zich door de oogen van het middelste gedeelte van den stengel toegang weet te verschaffen. Literatiuir: 10, pag. 142; 46. — 32 — c. ryralidiic (L i c h t m o 1 1 e n). 135. Thagora figiirana, Wlk. Scbadclijk op dczelfJe wijze als de Rijstniot. Deze soort is Ycel minder algemeen ea treedt slechts nu en dan als scliadelijk op. Literatuur. 33, pag. 31. 130. Chilo infuscntelliis, Sn. (G e 1 e b o o r d c r v a n li e t S u i k e r r i e t). „De jonge rupsjes dringen meestal op de grens van bladschijf en bladschedo in de spruiten en maken een bijna rechten boorgang naar beneden, dio nicostal in den top van den stengel voortgczet wordt. Is de rups volwassen, dan boort zij nabij hct boveneindc van den boorgang een liorizontale opening naar buiten, waardoor later de vlinder uitkruipt. (Zeiintner). Parasieten, zie Nos. 4G0, 4C9. Literatuur: 1; 3; 10, pag. 12C; 4G. 187. Cliilo spcc. Een van do paddiboorders, maar een van do minder aigenieone soorten, dic slechts nu en dan plaatselijk in grooten getale optreden, Waarschijnlijk maakt wel meer dan eene der talrijko, stcrk op olkaar geiykende soorten van dit gcslacht zicli aan beschadiging van hot rijstgewas schuldig. 138. Diatraea slriafallt^, Sn. (S ten gel boo rder van lict Suikerriet) „De jonge rupsjes schaven de opporliuid van do nog opgerolde bladeren af, verliuizen dan naar beneden aan den stengcl, vcaar zij zich in den regel aan de basis van een bladschijf inboren. De boorgang is zeer onregelmatig". (Zeiintner). Parasieten, zie Nos. 4 CO, 409, 485. Literatuur: 1:3: 10. TV; 10, pag. 1'26; 4fi — 33 — 139. Sc'upophcKja Intacta, Sn. (WitteboorJor van het Suikerriet). „De jODge rupsjos diingea van boven in do spruiten binnon, in het begiii dc hoofJnci-f van de jonge, nog opgerolde bladeren volgend, om verder naar bencden de binnensto blaren gebecl te vernietigcn en zicli ten slotte in den stengel to boien, waarbij bijna zonder uitzondering het groeipunt vernield wordt. (Zkhntner). Parasieten, zio Nos. 460, 463, 486. Literatuur: 31; ; 10, pag, 114; 46. 140. Scirpophac/a spec. Wederom ccn van de minder algemeene boorders van de paddi, dio slechts zelden in groot nantal optreedl'. 141. Schoenobius bipunctifer, Wlk. Do Paddiboordcr bij uitnemendheid ; hoogst schadelijic voor do rijslcuUuur. De jonge rnpsen begiunon aan de bladeten le vre(en, waarbij zij slechts een gedeelte ven liet bladmocs verorberen en lialf doorschijnende pleklvcn docn ontstaan. Daarna bnren zij zich door de bladschedon in den steugel en banen zich een weg naar beneden, totdat zij einduiijij tot de bcnedeuste geledingen van den stengel zijn donrgedrongon. Do plant begint dan te Iswijneii en wordt in den regcl geel, terwijl een abnormaal groot aantal uiiloopers wordt govormd. Lileratuur: 33, pag. 16. 142. Ephi'stia cautella, IIa.mps. De rupsen van dit vlindertjo zijn ijverige vcrdelgers van Oiegmn lanigera, Zeiint., de witte Bladluia van het suikerriet (zic No. 34). Geheele blaren worden door hen soras van luizen gezuiverd. Literatuur: 10, pag. 199; 54, 148. Orthaga euadrusalis, Wlk. Nu en dan zeer schadelijk voor manggaboonicn. Dc rupsen leven in troepen op de pas uitgekomen, halfvolwassen blaren en spinnen Meded. D. v. L. VI. 3 — 34 — deze tot taraelijk groote nesten samcn. De uiteinden der aangetaate takken sterven in den regel af. Hi. Nymphula stagnalis, Zell. De rupsen van dit vliadertje veroorzaken de oino jioetih van de paddi. Zij leven in platte kokertjes, die zij van de afgeknaagde, bovenste uiteinden der jonge blaadjes makcn en vreten bet blad- moes der bladeren weg, zoodat slecbts een epidermis overblijft. Op jonge sawab's wordt deze piaag soras zeer sehadelijk. Literatuur; 33, pag. 13. 145. Cnaphalocrocis jolinalis, Led. De rupsen van deze soort veroorzaken eveneens een soort van omo jmetih, maar van minder ernstigen aard dan de voorgaande. Zij vreten, meestal bij oudere planten, de opperhuid van de boven- zijde van het blad en bet bladmoes weg en doen doorschijnende strepen ontstaan. Zij leven in een opgerold en samengesponnen gedeelte van bet blad, soms in een paar samengesponnon bladeren. Niet zelden ook op maia te vinden. Literatuur 23, pag. 12; 34, pag. 322. 146. Cnaphalocrocis bifu7xalis, Sn. De rupsen leven op suikerriet, waarvan zij een paar bladeren met hun spinsel samenbechten en, evenals de vorige soort, slecbts liet bovenste gedeelte van bet bladweefsel wegvreten, waardoor overlangsche, witte strepen ontstaan. Literatuur: 10, pag. 113; 37, pag. 240. 147. Agathodes modicalis, Gn. (O e 1 a r dadap). "Wordt vooral in Oost-Java gedurende den drogen tijd veelvuldig en in zeer grooten getale op dc dadap-serep gevonden. De boonien — 35 — worden gelieel kaal gevretcD, wat ia bopaalde gevallen ecn zeer ongunstigen invloed op de koffie-aanplantingen uitoefent. Andere dadap-vaiieteitcn worden slechts bij uitzondering aangetast. Parasiet, zie No. 485. Litcratuur: 31, pag. 20; 23, pag. 55. 148. Afjathodes caliginosalif!, Sn. Levenswijzo en scliade gelieel ala bij de vorige soort. Jleer in VVcstJava lliuis behoorcnd. Literatuur: 33, pag. 55. 149. Bofijs mavyinaUs^ Moore. Do rupsen leven ia troepen van G — 10 op een gewoonhjk niet meer zeer jeng iabaksblad. Z[j liouden zich gewoonhjk aan de onderzijden op in een gemeenscbappelijk verblijf, dat uit hun spinsel en de daarmede samengesponnen uitvverpselen bestaat eu ook voor de verpopping dieast doet. Slechts de ondorsto opporhuid cn bet bladnioes worden opgevreten. Literatuur: 33, pag. 38. 150. Bohjs coelesalis, Wlk. De rupsen leven op bamboc en op suikerriet, waarvan zij in den regel een paar blaren samcnspinnen. Literatuur: 10, pag. 113. 151. Botys mulUltnealis, Gn. De rupsen komen tamelijk algemeen voor op de katoenplant, waar zij als bladroUers leven en soms aanzienlijke schade aanricbten. Literatuur: 17, IV, pag. 63; 35, pag. 4. 152. GhjpJiodes bivitralis, Gn. Do rupsen leven op Ficus elastica. Literatuur: 36, pag. 458; 64, pag. 9. — 36 - 153. Glyphodes spectandalis^ Sn. Ala de voiige soort. Literatuur : 64, pag. 10, 154. Gli/phodcs unionalis, HiiBN. De zeer vraatzuchtige rupsen van dit vlindertje hebben een bijzou dere voorliefdo voor KicJc.ria elastica, waarvan zij eerst de blaren en later zelfs de groene uiteinden der takken opvreten. Overal, waar deze boom ia aangeplant, heeft bij in booge mate van dczc hard- nekkige plaag te lijden gebad. Literatuur: 33, pag. 188; 85, pag. 5. 155. Glyphodes psittacalis^ IIubn. Hier en daar berbaaldeljjk zeer schadelijk voor dc kina. De rupsen koroen in grooten gefale voor en vreten de boomen gebeel kaal. Parasiet, zic No. 490. 156. Gbfphodcs indica, Saunp, De rupsen komon soms in groot aantal op de kalocnplant voor. Literatuur: 17, III; pag. 136. 157. Leucinodes orhonalis^ Gn. De rupa boort, al vretende, gangen in de vruchten van de terong {Solanum melongena). Als zij volwasaen is, kruipt zij naar buiten en verpopt zicb op een verborgen plekje. Slcchts enkele male in vrij groot aantal waargenomen. Literatuur: 17, IV, pag. 43. 158. 'Terastia egialealis, Wlk. (Topboorder van de dadap). De rupsen komen algeraeen en soms in groot aantal op de dadap voor, waarvan zij de groene tak uiteinden met de knoppen en jonge — 37 — blaren vernielen. Zj leven grootendeels borende ia het jonge weefsel, wagen zich echtei- ook dikvvijls aan de buitenzijde en doon gevvoonlijk een invretend rottingsproces ontstaan, waardoor de aangerichte schado nog wordt vergroot. Literatuur: 33, pag. 56. 159. Terastia ineticulosalis, Gn. Levenswjjze en schade gebeel als bij de vorige soort. Beide soorton konien niet zelden gelijktijdig voor. 160. Terastia minor, Kon. et Zimm. Onder de beido vorigo soorten waargenomea en daarmede in levenswijze overeenkomend ; echter veel minder algemeen. Literatuur: 33, pag. 56. 161. Maruca testulalis, Led. De rupsen leven in de vruchten van verschillende Leguminosen, o. a. van kedeleh ; kunnen bij optreden in groot aantal zeer schadelijk worden. Literatuur: 17, IV, pag. 13. 162. Pyialide gen. et spec? Do rups leeft onder een bulsel, dat bestaat uit de samengesponnen huidon der door haar opgevreten luizen. Zij moet als zeer nuttig worden beschouwd, daar zij het vooral op de Groeue Schildluia heeft gemunt. Waargenomea op koffie en op PalaquiHiii, die door de laatste waren aangetast. Literatuur : 33, pag. 58. b. (jcomctridac (Spanacrs). Het aantal Spanrupsen, dat op cultuurgewaasen wordt aangetroft'en, ia opvallend gcring in vergelijking met het groote aaatal soorten, — 38 — dat liior vooikumt in waarvan verreweg do meosto liet bosch cu do wildernis bewonen. In geringo niate scliadelijk zijn slechts de volgende soorten. 163. Ilijimsidra talaca, Wlk. Waargenomen in jonge koffietuinen. Literatuur: 32, pag. 59. 164. Hi/iiosidra infizaria^ Wlk Als do vorige. 165. Boarmia spec. div. Verschillende soorten van dit zeer vormenrijke gcslacht zijn op allerlei cultiiurplanten te vinden, maar in den regel nict talrijk genoeg om schade van eenige beteekenis aan te richten. 166. Thalassodes spec. div. Van cenigo soorten van dit geslacht geldt hetzclfdc. Literatuur: 33, pag. 60. 167. Acidalia spec. Een soort dan dit geslacht is nu en dan op jong suikerriet te vinden. Literatuur: 10, pa^r. 112. e. Noctiii(lac. (Uilen). 168. Tinoleiis ebunteigidta, Wlk. De f'raaie rupsen komen dikwijls in grooten getale voor op de, aU sierplanten gekweekte Thunhergid's. — 39 — 169. Plusia eriosoma, Doubl. De rup?, die gewoonlijk voor eea spanrups wordt aangezien, komt tamelijk algemeen op tabak voor en wordt niet zeldcn schadelijk. Zij staat in MidJen-Java onder den naam oelar kilau bekend. Literatuur: 33, pag. 39 170. Plm'ui signata, F. Als de vorige soort. 171. Ophideres fuUonica, L. De vlinders, die ia het bozit zijn van een zeer harden roltong, boren daarmede soms de vruchten der fijnere djcroek-scorten aan. 172. Remigia frugalis, F. Dc rups treedt soms in vrjj groot aantal op in aanplantingen van suikerriet en mais. Ifu en dan wordt zij door haar groot aantal bepaald schadelijk. Literatuur; 10, pag. 111. 173. Remigia archesia, Cram. Als de vorige soort, maar minder algemeen. 174. Ophiusa serva, F. De rupsen van deze Noctuide kornea niet zelden in zeer groot aantal voor in de Palaquiui)i-a.a.np\a.ntiagen. Zij vreten de boomen geheel kaal. Literatuur: 23, pag. 83. 175. Oj>hiusa nielicerte, Dry. Ook deze rupseii schijnen gaarne melksaplioudende blaren te vreten. Een enkele maal werden ze, onder die van de vorige soort, op Palaquiuin aangetroffen, maar gewoonlijk vindt men ze op de — 40 — djarak {Iiiciiius coiiniiunif:). Iii Gngclsch-Indic zijn zij bovcndicu op de tlice vvaurgenomen. Literatuur: 43, pag. 222. 176. Carea subtilis, Wlk. Dczo rupsen, die door den gezwollen thorax eeu eigenaardig voorkomen licbbcn, komen soms ia groot aantal op verschillende djamboe-soorten voor. Literatuur: 23, pag. 99. i77. Stictoptem cucuUoules. Guen. Dc rupsen zijn dikwjjls in zecr groot aantal te vinden op man- gistan'a, die pas nieuw blad hebben gemaakt. Zij vreten die blaren in den regel slcchts gcdeeltelijk op, maar van dc aaiigevreten randen breiden zich bruine vlekken uit, die de blaren verder vrijwel waar- dcloos maken. 178. Hyhlaea j^uera, Cr.\m. De rupsen kunnen schadelijk worden door het vreten van de bladeren van de djati {Tectona grandis). In de djatibosachcn komen zij soma in grooten getale voor. 179. Noncif/ria spec. Dc rupseu eener nog niet nader bekendc Nonagria-suort komen cen enkele maal i n vrij groot aantal op de paddi voor. Literatuur : 23, pag. 22. 180. Leucania loreiji, Dup. Schadelijk voor het suikerriet, vooral in jonge aanplantingen. Gedurende den nacht vreten de rupsen de jonge bladeren af, terwijl zij zich overdag verschuilen, gewoonlijk tusschen de nog opgerolde blaren. De rups komt ook op paJdi en mais voor. Literatuur: 10, pag. 101; 37, pag. 239. — 41 — 181 Leucania unipuncfa, IIaw. Evenals de vorige schadelijk voor suikcrriet en in levcnswijzo crmede overccnkomend. Behalve op liet suikcrriet is deze rups vrij algemeen op de paddi te vindcn. Litcratuur: 10, pag. 102; 23, pag. 22. 182. Leucania erteniiata^ Ox. De rupsen van deze soort treden niet zelden in grootcn getale en zecr schadelijk op de rijstvclden op. Zij vreteii iiiet allceii de blaren op, niaar boren zich ook geheel of gedeeltelijk in de stengela en verniclen op die wijze de planten geheel. Litcratuur: 23, pag. 22. 183. Sesainia nonagrioides, Lef. var. albiciliata, Sn. (Paarsroode Suikerrietboorder). De rupsen dringen zoowel bij suikerrlct als bij mais tusschen de bladscbcden door en boren zich in liet bovenste gedcelte van den stengel, waarbij veeial hct groeipunt wordt vernield. Soms ook herinnert hun optroden mecr aan dat van den stengelboordcr. Zij kunnen bij beide genoemde planten soms zeer schadelijk worden. Literatuur ; 10, pag. 103; 18-1. Spodoptera mauritia^ BoiSD. De rupsen treden soms vrij plotseling in grooten getale op in allerlei aanplantingen. In jonge riettuincn soms zeer schadelijk. Literatuur: 10, pag. 109. 185. Spodoptera pectcn, Gui5n. Als de vorige soort. 186. Prod'mia litforalis, BoisD. Een van de schadelijkste insecten voor de tabakscultuur. De rupsen verschijnen telkenjare i n groot aantal en vernielen zoowel — 42 — de kwcekbedden als de jonge aanplantingen. In Midden-Java draagt de rups, n;iar gelang van hare grootte, achtercenvolgens de namcn oelar kelcp, o. rajang en o. pendem. Literatuur: 33, pag. 41. 187. Ar/rotis interjectionb, GuE^f. Schadeiyk voor allerlei planten. Do rupsen, zooals ook die van andere ^(7ro//,>;-soottei), zijn echto aardnipsen, die bjj voorkeur in de onmiddellijke nabijbcid van den bodem blijven en zich voeden met de laagstc en de onderaardscbe dcelen van de meest verscbillende cuUuurplanten. Literatuur: 10, pag. 110. 188. Agrotis scgetum, Sciiiff. Als de vorige soort. Niet zclden op de kwcekbedden van koffio en thee, waar zij gcdurende de duistornis de junge plantjcs van de bast berooveD en doen afsterven. Literatuur: 31, pag. '62. 189. Agrotis ypsilon, Rott. Ala de vorigo soort; in Engelschlndie scbadelijk voor de tbee. Literatuur: 43, pag. 220. 190. Heliothis armigera, Hubx. Efeneens een zeer scbadelijke Noctuide, waarvan de rups allerlei planten aantast. Zij komt dikwijls voor op de paddi, waarvan zij de jonge blaren opviect; hetzelfde doct zij bij tal van andere ge- wassen, terwjjl zij vooral scbadelijk ia voor mais. Zij tast daar de jonge kolven aaii, kort nadat de vrucbten zicb gczet liebben en vernielt deze dikwijls gebeel. Ook voor katoen is zij scbadelijk, maar in vcel niindere mate dan in andere landen, waar zij waar- scbijnlijk minder voedselkeuze beeft. Literatuur: 33, pag. 40; 31, II, pag. 322. — 43 — 191. Hcliofhis peltifjora, HcniFv. Schadelyk op dezelfde wijze als de vorige soort, maar vcel inindci' algeiiiL'cn. Literatuur: 2o, pag. 40. 192 Ghttuln doininica, Ck. Pc dikke rupsen vretcn zich bjj voorkeur in de blarcn on bloem- stengels van vcrscbillcnde, als eier- en bloemplanten gekweekte, Iclie-nchtige gewasson {Crinimi, Euchnris enz.) en vcrniclon deze niet zelden geheel. f. Aretiidae. (B e e r r u p s v 1 i n d c r s). 193. Earias fabia, Stoll. De rupsen zyn nu en dan zeor sohadelijk voor de katocn, dic zij op vcrschillcnde wijze .tanvallen. Vooreerst vernielen zij do uiteindon der jonge takkcn, door zich daarin fe boran en deze gedecltclijk op to vretcn. In de tweedo plaats boren zij zich in de jonge vruchten en vreten de rijpende zaden op, terwijl zij eindelijk ook de nog ongeopende bloemknoppen leegvreten. Literatuur: 29, pag. 624. 194. Deiopeia imlcheUa^ L. De rupsen zij n niet zeldzaam op suikerrict, doch vcroorzaken geen noemcnswaardige sebade. Zij komen ook op andere planten voor. 195. Phissama transiens, Wlk. Dikwijls op verschillende tweede gewassen te vinden, waar de rupsen Ecbadelijk kunnen worden, doordat zij dikwijls in grooten getale optreden en zeer vraatzucbtig zijn. 196. Creatonotus lactineus, Cr. De rupsen komen tamelijk algeraeen voor op verschillende cultuur- — 44 — gewassen (koffic- theo, katjangsoorten, kedelcli c. a.) zonder dit zc CPD bepaalde vooiliefde voor eenige plant aan den dag leggen. Slcclils nu on diin scliadelijk. Lilcratuur: 21, pag. 35; 33, pag. 90, 38, pag. 13; 40, pag. 220. 197. Crcatonotus interruptus^ Gm^l. Nog algemcencr dan dc vorigo soort en in hoofdzaak op dezclfdo plantensoorten to vindcn ; bovendien op het suikerriot. Litcratuur: 10, pag. 87; 31, pag. 35; 23. pag. 90. 198. Spiloscma maculifascia Wi.K. De lups vocdt zicli niet de blaren van verschillende twccde gewassen, o. a. gaarne met dio van Dioscorea alala. Ook op sirih [Chavica betle) waargcnomen. 199. Spilosoma strigaiulum^ Wlk. De rupsen zijn op allerlei gewassen te vinden (koffie, mais, suikeri'iet enz.), maar hebben een bijzondere vooiliefde voor sommigc katjang-soorten, waarvoor zij soms zeer scliadelijk kunnen worden. Literatuur: 33, pag. 91. g. Hypsidac. 200. Hypsa egens, Wlk. De rups komt tamelijk algemeen voor op Ficuii elastica. Literatuur 64, pag. 8. h. Lymantriidae. (Borstelrupsvlinders). 201. Leucoma submarginata, Wlk. De rupsen vocden zich inet de bladeren van verschillende mangga- varieteiten. — 45 — 202. Eupvoctis minor, Sn. De rups leeft op het suikerriet, waarvan het dc blaJeren op onre- gclmatige wijze aanvreet. Literatuur: 10, pag. 9G; 37, pag. 237. 203. EuprocHs flavata? Cuam. Als de vorige soort. Literatuiir: 10, pag. 97. 204. Euproctis fle.viwsa, Sn. (Soend. liileud merang). Dikwijls zeer schadelijlc voor de kina, waarvan de rupsen, die in groote troepcn verschijnen, de bladeren geheel afvreten. Literatuur: 43, pag. 13. 205. Porthesia artnthorrhoea, Koll. Zeer algcmeen op Terschillendc planten ; veelvuldig in koffietuinen te vinden en ook op Ficus elastica waargenomen. Zelden echter iu groot aantal. Literatuur: 31, pag. 36; 38, pag. 13; 64, pag. 8. 206. Lymantria obsoleta, Wlk. De rupscD, die niet zelden in grooten getale voorkomen, voeden zich met de jonge bladeren van de djati-boomen en kunnen vrij schadelijk worden. 207. Dasychira mendosa, HiiBN. De rupsen zijn zeer algemeen en komen in den regel in groot aantal voor. Zij kunnen schadelijk worden voor koifie en voor thee, terwijl zij bo- vendien op tal van andere planten voorkomen en deze geheel kaal vreten. Literatuur: 31, pag. 36; 43, pag. 214. - 46 — 208. Da^ijchira niisana, MoORE. Komt dikwijls tegelijk mct de vorigo soort voor, maar stcetls in minder aantal. Literatuur: 31, pag. 36. 209. Dasijchira spec. div. Verscliillende andere sooiten vau Das/jchira-mpsen zijn op allerlel planten te vinden, waar zij slechts nu eu dan scbade vaii bcteekenis aanrichten. 210. Psalis secwis, Hubn. De rupsen van deze zeer algemeene vlindersoort kunnen zoowel voor auikerriet als voor rijst &cliadelijk worden. Vooral laatstge- Doemde plant heeft dikwijls veel van hen te lijden, daar hunne versehijning in grooten getale op de sawah's geen zeldzaamlieid is. Literatuur: 10, pag. 90; 20, VI; 23, pag. 22; 37, pag. 236. 211. Laella fuhnifa, Sn. De rupsen leven van de bladeren van het suikerriet, maar komen in den regel niet in groot aantal voor. Literatuur: 10, pag. 98; 37, pag. 235. 212. Aroa socrtis, IIubn. De rups leeft op het suikerriet; sehade van weinig betcekcnis. Literatuur: 10, pag. 100. 213. Procodeca adara, Moore. Als de vorige soort, maar gewoonlijk aan de onderzijde der bladeren te vinden. Literatuur: 10, pag. 99; 37, pag. 236. — 47 — 214. Orgijia postica^ Wlk. Tamelijk algemeen op allerlei planten (c vinden. Nu en dan schadclijk gebleken voor koffie, Hevea, thee enz. Literatuur: 33, pag. 62; 33, pag. 189; 43, pag. 213. i. LasiocaiHpidae. 215. Odonestis plagifera, Wi.k. (Soend. hileud sinanaiigk ep). De rupsen komen soma ia verbazeud groot aantal in kiiia-aan- plantingen voor en vreten dc booinen goheel kaal. Literatuur: 43, pag. 12. 216. Trahala visimu^ Lef. De rupsen zijn voor verschillende planten scbadehjk, zoowel boomachtige als kruidachtige. Vao de laatste komen zij niet zeldon in vrij grooten getale voor op de djarak {Hicinus coiinnuiiis), van de eerste op djamboesoorten. 217. Metanastria hyrtaca, Cr. (Soend. dedes of boegbroeg). Een der ergste vijanden van de kinakultuur. De rupsen verschijnen in zeer grooten getale en vreten de boomen geheel kaal. Des morgens vindt men ze dikwijls in troepen bijeen tegen de stammen der boomen. Literatuur: 43, pag. 11. 218. Suana concolor, "Wlk- De rup3 is niet zeldzaam op advocaat {Persea gratissima) en op somniige djamboesoorten. — 48 — k. Limaeodidac. (Slakrups vli ndcrs). 219. Belippa laleana, Moore. De rups komt nu cn dun in groot aantal voor en wordt vooral iii tlieeaanplantingeD en in koffietuinen aangetroffen. In do laatsto taat zij ook de dadap aan. Literatuur: 31, pag. 38. 220. Belippa lohor, Moore. Als de vorige soort, luaar ovcr het algemeen minder veclvuldig. 221. Belippa albiguttafa, Sn. Voor de theecultuur tot heden do scliadelijkste van de BeJippa- soorten. De rupsen verschijnen sonis in ontelbaren getalc en vreten gebeele tuinen kaal. Parasiet, zie A'o. 485. Literatuur: 31, png. 38; 33, pag. 63; 33, pag. G4. 222. Paiaaa lepida, Cr. (Oelar aeret, oolar lintang, sangenit). Dit is eveneens een zeer schadelijke Limacodide. De rupsen konicn dikwijls in zeer grooten getale voor in koffietuinen en vreten zoowel de bladeren van de dadap als die van de koffie. Ook cacao, thee en andere gewassen tasten zij aan. De sebade, die zij aanriclitcn, bestaat niet alleen in het kaalvreten der boomen, maar daar de brandharen, waarvan deze rupsen voorzien zijn, hevige pijn vcroor- zaken, is het werkvolk er moeielijk toe te krijgen zicli ia tuinen te begeven, die door oelar seret zijn aangetast, wat vooral in den pluktijd van groot nadeel kan zijn. Literatuur: 31, pag. 40; 33, pag. 63; 43, pag. 209, 223. Seiora nitens, Wlk. De rups is taniclijk algemeen op verschillende planten te vinden — 49 — (koffie, tliee, pisang, palmon, tabak, ramboetaD, enz. enz.). Men vindt haav echter alechts zeldea in groot aantal bij elkaar. Slechts in hare jeugd leven de rupsen in kleine ti-oepjes bij elkaar, die zich later weder verspreiden. Literatuur: 31, pag. 38; 33, pag. 63. 224. Miresa albipuncla, H. S. Niet zelden op de koffie waargenomen, vooral in Oost-Java. Zij ia echter veel minder algomeen dan de vorige soort. Literatuur: 31, pag. 38. 225. Tliosea sinensis, WhK. Als do vorige soort, bovendien een enkele maal op tbec aangotrott'en. 226. Scopelodes unicolo)\ Westw. De rupsen komen op ^erschillende plantca voor, gcwoonl[jk ten getale van 4 of 5 bij elkaar. O. a. waargenomen op djarak. 227. Orthocraspeda trima, Moore. De rupsen komcn iiu en dan in koffietuinen voor, vooral in Jlidden- ea Oost Java. Veel veelvuldiger zija zij echter in cacao-aanplantingen te vinden, waar zij nu en dan zeer scliadelijk zijn. Literatuur: 56. 228. AWin adala, Moork. De rupsen voeden zich met de bladeren van zuurzak en andere ^Hona-soorten. I. Thyiididac. 229. Striglina scitarici, Wuc. De rups is eenige malen opgctreden als bladroller bij do dadap. Hoewel zij in grooten getale voorkwam, was de aangerichte schade nict van veel beteekenis. Literatuur: 33, pag. 69. Meded. D. v. L. VI. * — 50 — 230. Rhodoneura myrtaea, Dry. De rupsen van dit vlindertjc zijn een hoogst ernstige plaag voor de guttaperchaboomen {Pala/juhim spec. div.). De jonge dieren begeven zich bij voorkeur naar de jongste blaadjes, die zij met de aangretjzende, oudere, tot een soort van woning samenspinnen. In dezo woning houden zij verblijf, tot ze nagenoeg volwassen zjjn. De opgevreten bladmassa is befreklvelijk geiing, maar de groei der jonge blaren wordt volkomen belemnierd en ten slotte valt de samengesponnen massa af. Door de zicli steeds herlialende aanvallen Bchieten de boomen niet op en krijgen ten slotte een miavormd uiterlijk met vormingen, die nu en dan aan heksembezems herinneren. Deze plaag is de liardnekkigste, die ik tot dusverre heb waargenomen. Literatuur: 33, pag. 82. m. Di'opaimlidac (S t a a r 1 1' u p s v 1 i n d e r s). 231. Oreta e.rtensa, Wlk. (oeiar t j e i e n g). In vroeger jaien hoogst schadelijk yoor de koffiekultuur in Oost-Java. De rupsen vcroorzaakten meermalcn groote calamiteiten, doordat zij, in talrijke goneraties en bij uiiliioeneu verschijnende, de koffie- boomen over groote uitgestrektlieden geheel kaal vraten en zelfs van de jonge takjes en vruchten beroofden. Zij waren steeds het schadelijkst in de Residentie Kediri, doch kwamen ook elders voor. In de latere jaren is het steeds dreigende gevaar door voortdurende waakzaamheid bezworon. Parasieten, zie Nos. 63, 489. Literatuur: 31, pag. 41; 33, pag. 64. n Cossidae (11 o u t b o o r d c r s). 232. Zeuzera coffeae, Nietn. (Roode boorder of nonol). Zeer aigemeen over geheel Java ; de rups boort in de dikkere takken of in het bovendeel van de stammen, na liaren weg door — 51 — een van de dunnere takken te hebben genonien. Door hetafbreken van de aangetaste takken kan deschade bij eenigszins talrijk optreden vrij aanzienlijk worden. De rups ia liet meest algemeen bij koffie, maar komt ook voor in cacao, thee, coca en allerlei andere boomen. Parasiet, zie No. 485. Literatuur: 21, pag. 47; 33, pag. 68; 43, pag. 200; 56. 233. Duomitus ceramicus, Wlk. De zeer groote rups leeft in het hout van de djati en kan daar dikwijla vnj aanzienlijke schade veroorzaken. o. Psychidae. (Z a k r u p s v 1 i n il e r s). 234. Euineta variegata, Sn. Deze zeer algemeene huisjesrups is schadelijk voor allerlei cultuur- planten. Men vindt haar op koffie (vooral Liberia), thee, kina, Alhizzia, gambir enz. enz. Literatuur: 33, pag. 68; 33, pag. 70; 33, pag. 180; 43, pag. 14; 43, pag. 188. 235. Psi/che spec. di v. Verschillende soorten van dit geslacht en vooral van het subgenus Acanthopsijche zijn op de meest verachillende cultuurplanten te vinden en nu cn dan schadelijk. Zij zijn het gemakkelijkst te onderseheiden naar den bouw der huisjes, die van langwerpig peperhuisvormig varieeit tot dikwijls siorlijk koopelvormig. Literatuur: 43, pag. 195. p. Zygaeiiidiic. 236. Cydosia papilionaris, Dry. De zeer fraaie rupsen komen dikwijls in grooten getale voor op Menteng {PierarcUa racemosa); de boomen worden door meer dan eene generatie kaal gevreten. Parasiet, zie No. 485. Literatuui: 33, pag. 191; 39, IH, pag. 189. — 52 — 237. Cijdosia nielachluros^ Moore. Als (le vorige. Literatuur: 39, III, pag. 192. 238. Bracharfona cafoxrmtlia, Hajips. De kleine rupsen zijn nu en dan zeer schadelijk voor de klapper- boomen. In zeer groot aantal schaven zij het bladmces van de bladeren ea doen deze verwelken en uitdrogen. De plaag ia hier en daar zeer epidemiscb opgetreden en van een bedenkelijken omvang geworden. Literatuur: 3i, pag. 182. q. Syntomidae. 239. Etichromia Jio>:'/i«7a-soorten ; zeer algemeen. Literatuur : 10, pag. 84 ; 23, pag. 24. 262. Hesperia malthias, F. Als de vorige soort. 263. Hesperia philino, Moschl. Ala bovea. Parasiet der Hesperia's, zie No. 485. 264. Hidari irava, Moore? Uit Pekalongan werden eens Hesperidenrupsen ontvangen, die de klapperboonien aldaar kaal vraten. Zij geleken voikomen op rupsen van bovcngenoemde soort, die op Sumatra op dezelfde wijze scbadelijk vrerden. Literatuur: 32, pag. 184. b. Papilioiiidao. 265. Papilio memnon, L. In de warmere streken yan West-Java vindt men de rups veel- vuidig op bladeren vaa de pompeimoes {Citrus decumana). Literatuur: 23, pag. lUO. — 57 — 266. Pavilio polytes, L. De rups is zeer algemeen, ook in de hoogere strekcn en voedt zich met do bladerea vaa verscliilleade djeroek-soorten. Literatuur: 23, pag. 101. 267. Papilio arjamemnon^ L. Zeer gewoou iu de lagere streken, waar de rupa leeft op de bladeren van dea zuurzak {Anona muricata) en vaa de terong {Solanuin melongena). c. Picridac. 268. Terias hecabe, L. Een zeer algemeen vlindertje, vooral ia Weat-Java. De rupsen voeden zich met de bladeren van verschillende, boomachtige Legu- minosen. In 1895 heef't dit insect zich in zulk een abnormaal groote getalsterkte vertoond, dat alle bovenbedoelde boomen door de rupsen werden kaaigevreten. In het bijzonder hadden deze het voorzien op de Albizzia's^ die tot viermaal een aanval hadden te verduren. In latere jaren is het vlindertje nooit mcer z66 talrijk geweest; in liet begin van 1908 scheon het, dat weer een bijzondere vermenigvuldiging zou plaats grijpen, maar het is bij eene generatie gebleven. Parasiet, zie No. 464. Literatuur: 31, pag. 51. 269. Catopsilia crocale, Ck. Ook deze vlinder, waarvan de rups leeft op de bladeren van djoear {Cassia florkia) vermenigvuldigt zich nu en dan op abnormaal sterke wijze en vreet dan hare voedsterplanten geheel kaal. 270. Delias belisama, F. De rupsen van dezen vlinder leven op de bladeren van verschillende Lorantlius-soorteu en zijn dus waarschjjnlijk nuttig, daar zij deze — 58 — lastige parasieten kaal vreten, hoewel niet ruag worden over het boofd gezien, dat het herstel weder voor een deel ten koste van de voedsterplant plaats heeft. In het voorjaar vao 1897 en van 1908 in zeer grooten getale waargenomen. d. Nyiiiphalidae. 271. Doleschallia bisaUide, Cr. De fraaie rupsen zija nu en dan schadelijk voor verschillende aierplantcn, vooral Croton, Codiaeum en dergelijke. 272. Euthalia spec. div. De rupsen komen dikwijls voor op verschillende manggasoorten en vooral op bumbum {Mangifera foetida). 273. DiscopJiora celinde, Stoll. De rupsen komen zeer algeraeen op de bladeren van het suikerriet voor, waar zij, zoowel door hun aantal als door hunne vraatzucht, zeer in het oog valiende beschadigingen kunnen aanricbten. Een enkele maal ook op jonge blaren van klapperboomen waargenomen. Literatuur: 10, pag. 73; 20, V; 37, pag. 231. 274. Amathusia phidippus, L. Tameiijk algemeen; de rupsen leven bjj voorkeur op de jonge blaren van klapperboomen. Literatuur: 30, pag. 511. 275. Hijpolimnas misippus, L. Dikwijls in groot aantal in koffietuinen te vinden, waar de rupsen zich niet de dadapblaren voeden. Literatuur: 31, pag. 50; 33, pag. 73. — 59 — 276. Ergolis ariadne. L. De rupsen komen dikwijls in groot aantal voor op de djarak. Een enkele maal ook opgetreden als schadelijk voor de katoen. Literatuur: 33, pag. 185. c. Satyridac. 277 Elymnias undularis, F. De rupsen zijn zeer gewoon op verschillende soorten van sierpalmen en op den Oliepalm {Elaeis guineensis), 278. Mijcalesis mineus^ L, De rupsen zijn tamehjk algemeen op de blaren van het suikerriet en werdeii ook enkele malen op de paddi waargenomen. Literatuur: 10, pag. 72; 37, pag. 230. 279. Cyllo leda, L. Zeer algemeen ; de rupsen leven op de paddi en kunnen nu en dan aan de planten vrij aanzienlijke schade toebrengen. Ook op suikerriet waargenomen. Literatuur: 10, pag. 70; 33, pag. 26. f. Danaidae. 280. Euploea midamus, L. De rups konit vrij algemeen voor op de bladeren van Oleandcv. g. Lycaciiidae. 281. AmhJijpudia spec. De rupsen zijn schadelijk geworden door het wegvreten van schil en steoltjes van onrijpe koffiebessen. Literatuur: 33, pag. 72; 33, pag. 71. D. ORTHOFTERA. (Rec h t vleugel ige Insecten). a, Forficulidae (O or w u r nicn). Dezc familie wordt bier slechts genoemd, omdat men vrij algemeen in de meening verkeeit, dat zij sciiadehjk, binderlijk of zelfs vergiftig zoude zijn. Dit is indcrdaad niet het geval. Ilet zjjn dieren, die op verborgen plaatsea leven en daaruit zelden te voorschijn komen. Hun voedsel bestaat uit allerlei vergane stoflen, hoofdzakelijk van plantaardigen aard. b. Jlaiitidae. 282. M anti s spec. d i v. De verschillende soorten van het geslacht Mantis en van verwante geslachten niogen in het algemeen niet als scbadelijk worden beschouwd, daar zij zich voeden niet andere insecten, waaronder zich allicht scbadelijke vormen bevinden. Zij zijn o. a. een van de vreinige vijanden van de Roestdiertjes en worden daarom in aanplantingen van thee, cacao en kina gaarne gezien. c. Acrididac (V el dsprin khanen). Daar de meesle veldsprinkhanen oninivoor zijn, kunnen de talrijke soorten voor verschillende culturen ecbadelijk worden, zonder dat een der soorten nu juist voor een bepaalde plant scbadelijk is. 283. Acridium luteicorne, Serv. Een zeer algemeene vorm, op bouwlaiid van allerlei aard te vinden, ook in jonge aanplantingen van boomacbtige gewassen. Literatuur: 10, pag. 269. 284. Acridium aeruginosum, L. Ala de vorige soort. — 61 — 285. AcridiuDt inelanocorne^ Serv. Dit is tot lieden op Java de eenige soort geweest, dio zich wel eena z66 sterk heeft vermenigvuldigd, dat er bij de dieren, ver- moedelijk door gebrek aan het voedsel, waaraan zij gewoon waren, neiging tot trekken ontstoud. Literatuur: 33, pag. 78; 23, pag. 51 ; 30, pag. 506. 286. Acridium zehntneri, Kraus. In het bijzonder als schadelijk voor het suikerriet opgegeven. Literatuur: 10, pag. 269. 287. Acridium roseuin, de Geer. ■ Als de vorige. 288. Epacromia tamului^, F. 289. Trilophidia aiiiiuhtta, Thunb. 290. Trilophidia cristella, St°il. 291. Attractomorpha cretiulafa, F. 292. Aitractomorpli'i psittncinn^ de Haan. 293. Oedaleus mannorafus, Tiiunb. 294. Orya veJoi, F. 295. 0.r//« flavo-aioiuhitn, Stul. 296. TriixaUs tiasutd, F. Al deze soorten, eu vele andere, ziJD, naast de ^c;"/f/«H»(-soorteii, de meest voorkomende vormen van veldsprinkhanen, dio ten allen tijde in allcrlei aanplantingen zijn te vinden. Nu en dan kunnen zij veel kwaad doen, maar over het algemcon staat de aangerichte schade niet in verhouding tot hun algemeenheid. Literatuur: 10, pag. 266; 33, pag. 51. — 62 — d. Locustidae (Sabelsprinkhanen). Over het algeraeen zijn de Sabelsprinkhanen minder schadelijk dan de Veldsprinkhanen, maar voor het overige zijn ze steeds ia vrij groot aantal op allerlei gewassen te vinden. In het bijzonder zijn beschreven : 297. Elimaea chloris, de Haan. Komt o. a. in riettuinen voor, waar het wijfje den rand der riet- bladeren opensplijt om hare eieren in de spleet te leggen. Literatuur: 10, pag. 270; 33, pag. 51. 298. Mecopoda elongafa, L, Eveneens niet zelden in riettuinen te vinden. Literatuur: 10, pag. 271. 299. Gryllacris maciiUcoUis, Serv. Tamehjk algemeen in koffietuinen, waar dit insect zich van een gedeelte van een koffieblad een aoort vao schuilhoek maakt, om op andere inseeten te loeren. Vermoedelijk eerder nuttig dan schadelijk. Literatuur: 22, pag. 77. 300. Gryllacris spec. Een andere soort van dit geslacht werd in groot aantal in aan- plantingen van Ficus elastica waargenomen, waar het zich op dezelfde wijze gedroeg. Literatuur: 3G, pag. 457. 301. Cleandrus graniger^ Serv. Waargenomen als schadeljjk voor Ficus elastica, niet alleen door het wegvreten van groote stukken uit do blaren, maar ook door het stukzagen van jonge takjes, om daarin, op de wijze van vele andere Sabelsprinkhanen, de eieren te leggen. Literatuur: 36, pag. 456; 61, pag. 13. — 63 - e. GrrylHdiie (Krekels). 302. Gnjllotalpa africana, Pal. de Beauv. ( a n d j i n g - 1 a n a h, o r o n g - o r o n g). Deels nuttig voor hot verdelgeo van andere insectea, deela scha- delijk door het aanvreten van jonge plantendeelen. Ten aanzien van dit laatste vooral schadelijk in kweekbedden vaa koffie- en thee-ondernemingen, in jonge riettuinen en in kweekerijen van Europeesclie groenten. Literatuur: 10, pag. 271; 31, pag. 55; 33, pag. 50. 803. Liogri/lliis biniacidafuf^, de Geer. (djan gkr i k). Schadelijk door het aanvreten van jonge deelen van allerlei cul- tuurplanten. Literatuur: 10, pag. 271; 31, pag. 65. 304. Grijllus occipitalis, Serv. Deze en andere soorten van hetzelfde geslacht zijn op dezelfdc wijze schadelijk. Parasieten, zie Nos. 523, 526, 529. Literatuur: 33, pig. 75; 33, pag. 50. 305. Brachi/trupes achafinus, Stoll Een van de schadelijkste krekels, die geheele stukken van jonge planten afknaagt en in zijn onderaardsch verblijl' tracht te slepen. Literatuur: 33, pag. 47; 33, pag. 50; 34, pag. 244. f. Blattidao (K a k k e r 1 a k k e n). 306. Periplaneta spec. div. Verschillende soorten van dit geslacht komen in onze woningen voor en zijn op verschillende wijzen schadelijk en hinderlijk. E. NEUROFTERA, (Netvleugclige losectcn). a. Heiuerobidae. (G a a s v 1 i c g e n). 307. Chrijsopa spec. div. De larven worden zeer nuttig dior het verdelgen van planton- luizen, die zij leegzuigen. Soaitnige soorten hebben de gewoonte, zich het lichaam met de huidjos van hua slaclitoffers te bedekken. Literatuur: 10, pag. 174, 218; 33, pag. 80. 308. Mkromiis spec. div. 309. Osmyhcs spec. Als de voi'ige; waaischijnl[jk zijn ook do larven van andere Gaasvlieggeslachten op dezelfde wjjze nuttig. Literatuur: 10, pag. 177. b. Termitidac. (Termieten, Witto Micren). 310. Tennes spec. div. (r a j a p, laron). Over het algemeen schadelijke insecten, in het bijzonder voor het houtwerk van gebouwen. Voor de plantenwcreld in mindere raate schadelijk, dan mon gewoonlijk aanneemt, daar zij bij voor- keur doode of ongezonde plantendeelen aantasten. Hebben planten bijzondere, voor hen aantrekkelijko bestanddcelen, dan worden ze ook levend aangevallen zooals het suikerriet, waarvan zij de stengels uithollen. Voornamelijk echter zijn zij schadelijk voor de suikerbibit en do zich daaruit ontwikkelende, jonge spruiten. Ook oude koffie- - 65 — boomea taatca zij soms aaa ; jonge theeboompjes worden eerst aan dea wortelhals doorgekaaagd, zooiat zij omvallen en daarna ia bezit genomea. Dikwijls bedekken zij de stammen vaa allerlei boomen met hun metaelwerk, dikwijls met geen ander doel, dan onder de beschutting daaryan de korstmossen, die zich op de stam- men bevinden en een deel van de scbors af te vreten. Literatuur: 5, pag. 52, 6G, 75; 10; 33, pag. 272; 22, pag. 80; 24, V; 43, pag. 322. c. Physopoda (Biaaspooten) De vertegenwoordigers -^an deze familie op Java zijn nog zeer onvoldoende bekend, omdat zij voor de meeste cultuurplanten slechts van geen of geringe beteekenis zijn. Alleen die op het suikerriet voorkomen, zijn beter bekend. Het zijn: 311. Oxythrips linervis, Kobus. 812. Parthenothrips kolusi, v. Dev. 313. Stetiothrips zehntneri, v. Dev. 814. Thrips saccliari, Kriig. 315. Thrips senata, Kobus. 316. Thrips ininuta, v. Dev. 817. Phloeothrips lucasseni, KRiiG. Al deze soorten komen voor „tusschen de nog opgerolde bladeren, vooral op de toppen. Tengovolge van het onttrekken van sap kruUen zich de bladeren om en dus wordt het ontrollen der jonge bladeren belemmerd. De toppen blijven namelijk aan elkaar hechten, vcaardoor mettertijd ook het niet aangetaste gedeelto der bladeren gekronkeld en omgebogen wordt" (Zeiintner). Literatuur: 3, (de platen); 10, pag. 277-282. Meded. D. v. L. VI. 5 - 66 — 318. Fhi/sopus sexnotatus, Zeunt. Deze soort konit eveneena op het Buikerriet voor, en wel op de bovenzijde der bladeren, die echter tengevolge der aantasting niet omkruUen. Literatuur: 10, pag. 277. 319. Heliothrips sfriatoptera, Kobus. Eveneens op het suikerriet, doch algemeener en in grootor aantal op mais. 320. Heliothrips haeinorrhoida/is, lioDCH^. Waargenoaien op Liberia-koftie, waar zij aan de onderzijde der bladeren huisde en gnjsachtige vlekken veroorzaakte. Literatuur: 33, pag. 83. 321. Thrips spec. div. Voorts zij a verscliillende soorten van Blaaspooten waargenomen op andere cultuurplanten, met name op tliee, Hevea en i^/cia analis^ F. 508. Vespa cinctn, F. Doze beide groote Wespenscorten, welker nesten veelal in de boomen worden gemaakt, cestelen eveneens niet zelden onder de deken onzer woningen en kunnen daar om verschillende redenen hinderlijk -worden, niet het minst door hun zeer aggressief karakter en de hoogst pijnlijke steken, die ze toebrengen. 509. Icaria pendula, Sm. 510. Icaria bioculata^ F. Aanzienlijk kleiner dan de Vespa-soovien^ maar eveneens zeer nijdig van karakter en daarom in aanplantingen wel eens lastig. Het is dit geslacht, dat haar kleine, afhaugende nestjes tegen de aauvallen van mieren weet te beschermen door rondom het steeltje een dikken ring eener kleverige, niet opdrogende stof aan te brengen. Literatuur: 25, pag. 1 91. 511. Odi/nenis spec div. Tot het geslacht Oihjnerus behooren de kleinere metselwespen, die hun nestjes van klei dikwijls in onze huizcn maken, bij voorkeur — 102 — bij de scbarnieren van deuren en vensters. Gewoonlijk liggen eenige neatjes op eea rij, Dit geslacht is nuttig, daar het voor de voeding van zijn kroost kleine rupsen gebruikt. 512. Rhtjnchium haemorrJioidale, P. Een zeer algemeene ea nuttige soort, die evenala de vorige, dik- wijls in onze woningea komt om er hara nesten te bouwen, waaria men een groot aantal geparalyseerde rupaen kan vinden. Buiten vindt men de nesten in doode en uitgeholde takken, Literatuur: 35, pag. 189. 513. Eiimenes blanchardi, Sauss. 514. Eumeiies circinalis, F. 515. Eumenes esuriens, F. Algemeene en zeer nuttige insecten, die groote hoeveelheden rupsen voor de voeding hunner larven onschadelijk makan. De groote, van klei vervaardigda nesten habben een onregelmatige, langwerpig ronde gadaante en zijn vaelal om dunne takken hean- gemetseld. Parasiat, zie No. 495. Literatuur: 25, pag, 185. i. Fossores (Graaf waspan). 516. Crabro spec Kleine wespjes van dit geslacht zijn dikwijls te vinden bij plantan, die door bladluizen zijn aangetast. Het varmoeden ligt voor de hand, dat zij, avanals de Europeescha soorten van dit geslacht, hunne larven met bladluizen voaran, maar het is mij nog nooit gelukt, een hunner nestan te vinden. 517. Beinbez borrei, Handl. Deze fraaie Graafwesp nestelt in zandigen, maar tevena vochtigen grond. Zy maakt zich nuttig door het verdelgen van vliegenlarven. I — 103 — 518. Ampulex spec. Een of meer soorten van dit geslacht komen niet zelden in onze huizen en doorzoeken dan ijverig alle hoekjes en gaatjes. Het doel is daarbij, jonge kakkerlakken te bemachtigen, die zij als voedsel voor hunne larven gebruiken. 519. Sp}iex aurulentus, F. 520. Sphex argentatus, Dahlb. De twee meest algemeene soorten van dit geslacht. Met ziet ze, vooral op losse gronden, dikwijls met buitengewone bedrijvigbeid aan het werk. Zij maken zich verdienstelijk door het opsporen van krekels, die ze als voedsel voor de larven naar de nesten slepen. Literatuur: 35, pag. 196. 521. Sceliphron madraspatanum, P. Deze tamelijk algemeene Graafwesp mag niet als nuttig worden beschouwd, daar zij op spinnen jaagt. 522. Ammopkila clava, F. 523. Ammophila variabilis, Voll. Fraaie, slanke, zeer stoutmoedige Graafwespen, die zelfs vnj groote spinnen aanvallen ten einde die naar hare nesten te brengen. Zij schijnen ook met riipsen te fourageeren, maar dit heb ik nooit waargenoroen. 524. Trijpoxijlon spec. Dit zijn de wespjes, die hunne, met kleine spinnen gevulde nesten bij voorkeur muken in de ruggen van ingebonden boeken, portefeuilles en dergehjke zaken, die wel eens eenigen tijd blijven liggen. — 104 — 525. Laria aurata, F. 526. Larva maura^ F. Zeer nuttige Graafwespen, die groote boeveelheden krekels gebrui- ken vnor de voeding hunner jongen. Voor zooverre ik heb kunnen nagaan, niaken zij geen nestcu, maar paralj'seeren de krekels in bun onderaardscb verblijf en leggeu dan een ei daarbij. Litcratuur: 32, pag. 75. 527. Tachytes spec. div. Eveneens nuttig door bet verdelgen van krekels. 528. PompUus s^ec div. Dit soortenrijke geslacbt is bier niet zeer ruim vertcgenwoordigd en van hunne levenswijze heb ik nog niets kunnen ontdekken. Van eldcrs wordt gewnonlijk aangegeven, dat zij in den grond nestelen en met spinnen fourageeren. 529. Salius spec. div. Buitengewoon krachtige en stoutmoedige Graafwespen, die dikwijla vecl grootere krekels aanvallen en deze, zij bet ook met veel moeite, naar bun nesten weten te brengen. 530. Macromeris spiendida, St. Fakg. Deze prachtige Graafwesp schijnt niet nuttig te zijn. Ik nani baar eens waar in gevecbt met een groote spin, die weldra door baar werd weggedragen, 531. Elis Jindenii, St. Faeg. Nuttig, daar zij engerlingen opzoekt, die later door baar larve worden opgegeten. Van de levenswijze der andere £?/s-soorten en der verwante (Sco^i'a-soorten zijn niij nog geen bijzonderbeden bekend. De larve van Elis lindenii wordt op hare beurt aangetast door die van Exo- prosopa tantalus (zie No. 98). Literatuur: 32, pag. 108. T A 15 E L Tenvyzendo iiaar de, op de lueer algemoeiic cultiiurplaiitoii Aoorkomeiide, scliadolykc iiisecteii. (Omnivorc en polyvore vormen zijn hieiin nict opgenomcn). Aardappel, zio Solanum tuherosuni. Achms sapota, 1, 111, 3S5. Adiantum-Bomicn^ 24. Alhhzia-aooii^n, 234, 235, 2G8, 371, 378, 414. Anona muricata, 23, 24, 228, 267. Aracliis hyfogaea, zie katjang-soorten. Ariocarpus sooriea, 23. CameJlia theifera, zie Theasoortcn. Campliova officinarum, 37, 38, 125. Cacao, zie Throbroma. Canariiim commune^ 257, 374, 3S3. Capsiciim annuuni, 113. Cassia florida, 269. Casfillca elasiica, 375. CJiavica betle, 198. CincJwna-soorten, I, 48, 49, 155, 2114, 215, 217, 234, 245, 250, 384, 395, 400. C; ^ ^ ^ z r \^ -^^ iSNi^NviN0SHims'^S3 I avy an libraries smithsonian institution Noiini (O ~ (/5 ~ CO lES SMITHSONIAN INSTITUTION NOliniliSNI NVINOSHilWS S3iavyan LIBRA — (/> £ c/3 ^. ± CO isNi NViNOSHiiiNS S3iavaan libraries smithsonian institution Noiin. z ^ z ..-. w z v- w ^^^ o -^^^ ^ /^iP ^i\ o ^^--^v CO 2 CO * 2 (/) - Z MES SMITHSONIAN INSTITUTION NOllDlliSNI NVINOSHimS S3 1bVaan LIBR/i 00 ^ -vv ""f .^,_^_ w'- c/5 — ± c/> MES SMITHSONIAN INSTITUTION NOlifllliSNl NVINOSHilWS S3iavyan LIBRA ^ ^,. ^ 2 r. w 2 c/5 Z - \ z <^, ..s H X CO o > ■' 5 ^ iSNl_NVIN0SHims'^S3 I « Vd 3 H^L 1 B R AR I Es'^SMITHSONIAN^INSTITUTION NOliO. «^ 2 *" 2 '^ ^ -" 2 _, 2 _i nES_SMITHSONIAN_INSTITUTION_NOIinillSNI NVINOSHilWS SSIdVyan L\BRP ^ ^ '^^^^ g '^^ ;^ "'^^ - '^' (^ — c/5 \ E CO liSNl NVINOSHilWS SSiavyail libraries smithsonian INSTITUTION NOlin z ^ ^ CO z .... CO z v> w < .^ < .*^.. s i/^^iiS' ,n ^^%^^. CO (fik- ^^1 (7S >^%«i \ CO ^; ,.;/ Ml ^ CO -z t/, 'z J AN_INSTITUTION NOliniliSNI NVINOSHilWS SSIdVyan LIBR/ ^ /^!n^ - .^^i^^^ ^ .-.^ -1 AT^rfT