& L Afgiftekantoor 2170 Merksem 1 ISSN 077 1 -5277 Periode: april - mei - juni 2004 Erkenningsnr. P209674 Redactie: Dr. J.-P. Borie (Compiègne, France), Dr. L. De Bruyn (Antwerpen), T. C. Garrevoet (Antwerpen), B. Goater (Chandlers Ford, England), Dr. K. Maes (Tervuren), Dr. K. Martens (Amsterdam), H. van Oorschot (Amsterdam), W. O. De Prins (Antwerpen). Redactie-adres: W. O. De Prins, Nieuwe Donk 50, B-2100 Antwerpen (Belgium). e-mail: willy.deprins@antwerpen.be. Jaargang 32, nummer 2 1 juni 2004 Interessante waarnemingen van Lepidoptera in Griekenland: Deel III Maurits De Vrieze Abstract. Interesting observations of Fepidoptera in Greece: part III. In the period of 2 to 15 September 2002, butterflies and moths were observed in several Greek localities. Main localities visited are Kónitsa (Ioannina) and Vogatsikó (Kastoria). A list of the observed species is presented. Résumé. Observations intéressantes de lépidoptères en Grèce: partie III Entre le 2 et le 15 septembre 2002 des lépidoptères furent observés dans diverses localités en Grèce. Pendant le jour, nous observions les Rhopalocères et les lampes furent utilisées a Kónitsa (Ioannina) et Vogatsikó (Kastoria). Une liste des espèces observées est présentée. Key words: Faunistics - Greece 2002 De Vrieze, M.: Potaarde, 43, B-9190 Stekene (maurits.devrieze@planetintemet.be). Inleiding Van 2 tot en met 15 september 2002 was ik voor de derde maal in Griekenland, met het doel er met een lichttoren en een lichtval vooral Noctuidae en Geometridae waar te nemen. Ik gebruikte een lichttoren met twee blacklight- TL-lampen van 25W en één werklamp van 25W. Het weer was een enorme tegenvaller: het regende haast alle dagen en vooral 's avonds en 's nachts! Hierdoor waren slechts 5 nachtvangsten mogelijk met de lichttoren! Ik had ook een lichtvalletje met een blacklight-lampje van 6 watt op batterij, dat de hele nacht bleef staan. Dit valletje werd gedurende 12 nachten ter plaatse gelaten maar de resultaten met de val waren ook zeer ontgoochelend door het uitzonderlijke slechte weer. De abnormale regenval was reeds maanden aan de gang en ofschoon er in deze streek steeds een relatief hogere regenval bestaat, was het dit jaar volgens de autochtonen "nog nooit meegemaakt". De Phegea 32 (2) (1.V1.2004): 37 vliegperiode was blijkbaar ook door het minder warme weer wat naar later verschoven, gezien ik geen enkele soort (ook niet van de zeer gewone soorten), van de "normale" herfstuilen, waarvoor deze streek de beste is, waargenomen heb. De meeste waarnemingen en vangsten van Lepidoptera waren Noctuidae met Nolidae inbegrepen; vervolgens Geometridae en, in mindere mate, Pyralidae en andere families. Dit jaar werden 51 soorten Noctuidae, 30 soorten Geometridae, 26 soorten Pyralidae en 61 soorten uit diverse families, in totaal 168 soorten, waargenomen. Korte beschrijving van de bezochte biotopen Ag. Paraskevi-omgeving (Ag.Par.) (Ioannina): 20km ten noorden van Kónitsa, op de baan naar Fourka in het Smólikas-gebergte, aan de rand van een bergriviertje en op een hoogte van ongeveer 750m. Op de plaats van de waarnemingen vormen verspreide Quercus , Acer , Acacia , Populus , Salix en Pinus spp. en vele soorten struiken en kruidachtige planten een licht bergachtig mengwoud. Geroplatanos (Ger.) (Ioannina): ongeveer 15km ten zuiden van Kónitsa, op een hoogte van ongeveer 1 OOOm. Submediterraan mengwoud en struikgewas met grote, open plekken. Kastraki (Trikala) in het Meteora-gebied. In een poging om de regen te ontvluchten, verplaatsten we ons naar het Meteora-gebied, waar we eveneeens twee avonden regen hebben gehad en alleen het valletje kon worden geplaatst. Vogatsikó (Vog.) (Kastoria): ongeveer 6 km ten zuiden van Vogatsikó- centrum, tussen de 600 en 750 m. Lichte, submediterrane eikenmengwouden. Hier gebeurden de meeste waarnemingen. Resultaten en opmerkingen Voor de systematiek en nomenclatuur werden volgende publicaties gebruikt: Tortricidae (Razowski 2001), dagvlinders (Tolman 1997), Geometridae, Geometrinae (Hausmann 2001), Noctuinae (Fibiger 1990, 1993, 1997), Hadeninae (Ronkay ct al. 1991, Hacker, Hreblay & Ronkay 2002), Cuculliinae (Ronkay & Ronkay 1994, 1995), Catocalinae, Calpinae, Plusiinae (Goater, Ronkay & Fibiger 2003). Voor alle overige families en subfamilies: Karsholt & Razowski ( 1 996). Hepialidae Triodia sylvina (Linnaeus, 1761): Algemeen. Triodia adriaticus (Osthelder, 1931) : Klidonia, 8 km ten zuiden van Kónitsa. 15. IX. 2002, 1 exemplaar op de muur van het hotel, aan de voet van de Vikoskloof. De soort komt alleen voor in de landen rond de Adriatische zee (Italië, Joegoslavië, Albanië en Griekenland). Ypsolophidae Ypsolopha persicella (Fabricius, 1787): Vog. 6. IX. 2002, 1 exemplaar. Phegea 32 (2) (1.V1.2004): 38 Ethmiidae Ethmia pusiella (Linnaeus, 1758): Algemeen. Autostichidae Aprominta designatella (Herrich-Schaffer, 1 855 ): • Vog. 8. IX. 2002, 1 exemplaar. De soort komt enkel voor in de Balkan en in Zuidoost-Europa. Gelechiidae Aroga velocella (Zeiler, 1839): Vog. 8. IX. 2002, 1 exemplaar. Cossidae Dyspessa salicicola (Eversmann, 1848): Ag. Par. 3. IX. 2002, 2 exemplaren. Een soort die voorkomt in Joegoslavië, Roemenië, Bulgarije, Griekenland, Turkije en in Oost-Europa. Tortricidae Agapeta zoegana (Linnaeus, 1767): Ag. Par. 3. IX. 2002, 1 exemplaar. Eugnosta lathoniana (Hübner, [1800]): Vog. 8. IX. 2002, 1$. Cochylis epiliana Duponchel, 1842: Vog. 6. IX. 2002, 1 exemplaar. Cochylis posterana ( Zeiler, 1847): Vog. 8. IX. 2002, 1 exemplaar. Ancylis comptana (Frolich, 1828): Vog. 8. IX. 2002, 1 exemplaar. Een Holarctische soort (Razowski 2001). Epinotia signatana (Douglas, 1845): Vog. 8. IX. 2002, 1 exemplaar. Een Palaearctische soort, van de Britse eilanden tot Siberië en Japan. Epiblema costipunctanum (Haworth, [1811]): Vog. 6. IX. 2002; 8. IX. 2002, telkens één exemplaar. Cydia trianguleUa (Goeze, 1783): Algemeen. Cydia amplana (Hübner, [1800]): Vog. 6. IX. 2002, 2 exemplaren. Alucitidae Alucita hexadactyla Linnaeus, 1758: Algemeen. Pterophoridae Merrifieldia tridactyla (Linnaeus, 1758): Vog. 13. IX. 2002, 1 exemplaar. Pyralidae Pyralis regalis ([Denis & Schiffermüller], 1775): Ag. Par. 5. IX. 2002, enkele exemplaren. Actenia brunnealis (Treitschke, 1829): Vog. 6. IX. 2002, 2 exemplaren. Hypsopygia costalis (Fabricius, 1775): Algemeen. Holarctisch gebied. Endotricha flammealis ([Denis & Schiffermüller], 1775): Algemeen. Pempe/iellci dilutella ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. 6. IX. 2002, 1 exemplaar. Oncocera semirubella (Scopoli, 1763): Vog. Volledig afgevlogen exemplaren. Epischnia prodromella (Hübner, 1799): Vog. 13. IX. 2002, 1 exemplaar. De rupsen leven op Knautia , Scabiosa en Centaurea sp. (Parenti 2000). Oxybia transversella (Duponchel, 1836): Grevena (Grevena). 12. IX. 2002, 1 exemplaar op een venster van een taverne op de weg van het Meteora-gebied naar Vogatsikó. Een Zuideuropese soort. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 39 Glyptoteles leucacrinella Zeiler, 1848: Ger. 3. IX. 2002, slechts 1 exemplaar. Bradyrrhoa gi/veoiel/a (Treitschke, 1832): Algemeen. Homoeosoma sinuella (Fabricius, 1794): Vog. 8. IX. 2002, 1 exemplaar. Phycitodes saxicola (Vaughan, 1870): Vog. 8. IX. 2002, 1$. Catoptria falsella ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. Enkele exemplaren gedurende de hele periode. Cynaeda dentalis ([Denis & Schiffermüller], 1775): Ag. Par. 4. IX. 2002, enkele exemplaren. Hellula undalis (Fabricius, 1781): Vog. 8. IX. 2002, enkele exemplaren. Udea ferrugalis (Hübner, 1796): Vog. 12-13. IX. 2002, enkele exemplaren. Paracorsia repandalis ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. 8. IX. 2002, 1 exemplaar. Margaritia sticticalis (Linnaeus, 1761): Vog. 8. IX. 2002, 2 exemplaren van de tweede generatie. De rupsen leven op Artemisia vulgaris (Goater 1986). Achyrct nudalis (Hübner, 1796): Vog. 8. IX. 2002, enkele exemplaren. Ecpyrrhorrhoe rubiginalis (Hübner, 1796): Ger. 3. IX. 2002; Vog. 8. IX. 2002, telkens 1 exemplaar. Pyrausta sanguinalis (Linnaeus, 1767): Vog. 8. IX. 2002, 1 exemplaar. Pyrausta despicata (Scopoli, 1763): Ag. Par. 4. IX. 2002; Vog. 8. IX. 2002, telkens 1 exemplaar. Pyrausta aurata (Scopoli, 1763): Algemeen. Pyrausta purpuralis (Linnaeus, 1758): Algemeen. Ostrinia nubilalis (Hübner, 1796): Ag. Par. 4. IX. 2002, hier algemeen. Nomophila noctuella ([Denis & Schiffermüller], 1775): Algemeen. Lasiocampidae Trichiura crataegi (Linnaeus, 1758): Vog. 6. IX. 2002, enkele mannetjes. Lasiocampa trifolii ([Denis & Schiffermüller], 1775): Talrijk. Odonestis pruni (Linnaeus, 1758): Talrijk. Sphingidae Agrius convolvuli (Linnaeus, 1758): Vog. 8. IX. 2002, 1 exemplaar. Hyles euphorbiae (Linnaeus, 1758): Vog. Talrijk gedurende de hele periode. Ook overdag werden zeer veel rupsen gezien op Euphorbia spp. De meeste rupsen waren reeds vrij groot of klaar om te verpoppen. Hesperiidae Pyrgus armoricanus (Oberthür, 1910): Vog. 8. IX. 2002, 1(?. Spialia orbifer (Hübner, 1823): Vog. 6. IX. 2002, \S van de tweede generatie. Een soort van Sicilië en Zuidoost-Europa tot Azië. Muschampia proto (Qchsenheimer, 1808): Vog. 6. IX. 2002, \<$. Een soort van Noordwest-Afrika, Zuid-Europa en Turkije. Slechts één langgerekte generatie van april tot oktober (Tolman 1997). Carcharodus a/ceae (Esper, 1780): Vog. 6. IX. 2002, \<$- Pieridae Artogeia ergane (Geyer, 1828): Kónitsa. 4. IX. 2002; Vog. Gewoon. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 40 Pontia edusa (Fabricius, 1777): alle lokaliteiten, gewoon. Deze soort is met uiterlijke morfologisch kenmerken niet te onderscheiden van Pontia daplidice (Linnaeus, 1758). Colias croceus (Fourcroy, 1785): alle lokaliteiten, gewoon. Lycaenidae Lycaena phlaeas (Linnaeus, 1761 ): Vog. Talrijk. Lycaena thersamon (Esper, 1784): Vog. Talrijk maar lokaal. Er is nogal wat variatie in de vorm van de achtervleugels: sommige wijljes hebben staartjes en andere niet. De staartjes komen ook meer voor in de tweede en volgende generaties. Lycaena tityrus (Poda, 1761): Vog. Talrijk gedurende de hele periode. Leptotes pirithous (Linnaeus, 1767): Argos Orestikó (Kastoria). 8. IX. 2002, 2c?. Plebejus argus (Linnaeus, 1758): Vog. Talrijk gedurende de hele periode. Aricia agestis ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. Zeer talrijk. Ultraaricia anteros (Freyer, 1838): Vog. 12. IX. 2002, 1(?. Polyommatus icarus (Rottemburg, 1775): Vog. Zeer talrijk. Nymphalidae Limenitis reducta Staudinger, 1901: Vog. 6-8. IX. 2002, 2 exemplaren. Vanessa atalanta (Linnaeus, 1758) : Gewoon op alle lokaliteiten. Vanessa cardui (Linnaeus, 1758): Vog. 6-8. IX. 2002, zeer gewoon. Aglais urticae (Linnaeus, 1758): Vog. 6-8. IX. 2002, slechts enkele exemplaren. Ar gynnis pandor a ([Denis & Schiffermüller], 1775): Gewoon. Issoria lathonia (Linnaeus, 1758): Vog. 6-12. IX. 2002, gewoon. Melitaea trivia ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. 6-1 2. IX. 2002, gewoon. Hipparchia statilinus (Hufnagel, 1766): Nostimo (Kastoria), 9. IX. 2002, enkele exemplaren. Vog. 6-1 2. IX. 2002, gewoon. Coenonympha pamphilus (Linnaeus, 1758): Vog. 6-1 2. IX. 2002, gewoon. Maniola jurtina (Linnaeus, 1758): Vog. 6-12. IX. 2002, zeer gewoon. Kirinia roxelana (Cramer, 1777): Vog. 6. IX. 2002, 1 afgevlogen wijfje. Drepanidae WatsonaHa binaria (Hufnagel, 1767): Vog. 6. IX. 2002, \ <$. Drepana falcataria (Linnaeus, 1758): Vog. 6-12.IX.2002, enkele exemplaren. Cilix glaucata (Scopoli, 1763): Vog. 6. IX. 2002, 1 exemplaar. Geometridae Thetidia smaragdaria (Fabricius, 1787): Vog. 6-1 2. IX. 2002, enkele exemplaren. Hemistola chrysopr asaria (Esper, 1795): Vog. 6-1 2. IX. 2002, enkele afgevlogen exemplaren. Ag. Par. 4. IX. 2002, ook enkele exemplaren. Cyclophora linearia (Hübner, 1799): Ger. 3. IX. 2002, 1 exemplaar. Scopula submutata (Treitschke, 1828): gewoon op alle lokaties. Phegea 32 (2) (1. VI. 2004): 41 Scopula decorata ([Denis & Schiffermüller], 1775): gewoon op alle lokaties. Scopula rubiginata (Hufnagel, 1767): Ag. Par. 3. IX. 2002, 1 exemplaar. Scopula ochraceata (Staudinger, 1901): een van de meest voorkomende Geometridae op alle lokaties. De soort komt in Europa alleen in Joegoslavië, Bulgarije, Griekenland en Turkije voor. Scopula marginepunctata (Goeze, 1781): Vog. Ger. 6-12. IX. 2002, gewoon. Idaea filicata (Htibner, 1799): Vog. Ger. 6-1 2. IX. 2002, gewoon. Idaea dimidiata (Hufnagel, 1767): Grevena (Grevena), 12.IX.2002, 1 exemplaar op een venster van een taverne langs de weg van het Meteora-gebied naar Vogatsikó. Idaea camparia (Herrich-Schaffer, 1852): Vog. 6-8. IX. 2002, gewoon. Grevena 12. IX. 2002, 2 vlinders op een venster van een taverne. Idaea subcericiata (Haworth, 1809): Vog. 12. IX. 2002, 1 exemplaar. Idaea degeneraria (Hübner, 1799): Alle lokaties, zeer gewoon. Rhodometra sacraria (Linnaeus, 1767): Vog. Ger. 6-1 2. IX. 2002, zeer gewoon, vooral opvliegend overdag. Lythria purpuraria (Linnaeus, 1758): Alle lokaties, 6-12. IX. 2002, zeer gewoon, ook overdag. Cataclysma riguata (Hübner, 1813): Vog. 6-8. IX. 2002, enkele exemplaren. Epirrhoe galiata ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. 6-8. IX. 2002, enkele exemplaren. Cosmorhoe oceüata (Linnaeus, 1758): Vog. 12. IX. 2002, enkele exemplaren. Horisme vitalbata ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. 6-8. IX. 2002, enkele exemplaren. Horisme corticata (Treitschke, 1835): Vog. 6-8. IX. 2002, enkele exemplaren. Horisme tersata ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. 7. IX. 2002, 1 exemplaar. Eumera regina Staudinger, 1892: Ger. 3. IX. 2002; Vog. 6-12. IX. 2002, een vijftiental exemplaren van deze prachtige soort die in Europa alleen voorkomt in Polen, Joegoslavië, Bulgarije, Griekenland en Turkije. Uitsluitend mannetjes gezien! De vlinder zit dikwijls op grashalmen in de buurt van de lampen. Crocallis elinguaria (Linnaeus, 1758): Vog. 12-13. IX. 2002, gewoon. Nychiodes dalmatina Wagner, 1909: Vog. 6-1 2. IX. 2002, enkele exemplaren. Peribatodes rliomboidaria ([Denis & Schiffermüller], 1775): alle lokaties, 6-1 2. IX. 2002, zeer gewoon. Peribatodes umbraria (Hübner, 1809): Vog. 13. IX. 2002, enkele exemplaren. Ascotis selenaria ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. 6. IX. 2002, 1 mannetje. Tephronia cremiaria (Lreyer, 1837): alle lokaties. 6-12. IX. 2002, gewoon. Charissa obscurata ([Denis & Schiffermüller], 1775): Nostimo (Kastoria), 9. IX. 2002, 1 mannetje gedurende de dag op een stuk versteend hout in het "Petrified wood". Semiaspitates ochrearia (Rossi, 1794): Vog. 6-1 2. IX. 2002, talrijk. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 42 Noctuidae Acronicta tridens ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. 6-12. IX. 2002, enkele exemplaren. Acronicta psi (Linnaeus, 1758): Vog. 6-12. IX. 2002, enkele exemplaren. Acronicta aceris (Linnaeus, 1758): Vog. 6-12. IX. 2002, enkele exemplaren. Acronicta euphorbiae ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. 6. IX. 2002, 1 exemplaar. Cryphia algae (Fabricius, 1775): Ag. Par. 4. IX. 2002; Ger. 3. IX. 2002; Vog. 6-1 2. IX. 2002, enkele exemplaren. Crypltia ochsi Boursin, 1940: Ger. 3. IX. 2002; Vog. 6-1 2. IX. 2002, 3 exemplaren. Cryphia raptricula ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. 6. IX. 2002. Eén exemplaren. Cryphia muralis (Forster, 1771): Kónitsa, 3. IX. 2002, slechts één wijfje. Paracolax tristalis (Fabricius, 1794): Ger. 3. IX. 2002, slechts één mannetje. Catocala elocata (Esper, [1787]): Vog. 6. IX. 2002, 1 afgevlogen exemplaar. Dysgonia algira (Linnaeus, 1767): Vog. 6-1 2. IX. 2002, gewoon. Grammodes stolida (Fabricius, 1775): Vog. 6-1 2. IX. 2002, zeer gewoon. Deze tropische en subtropische soort migreert zelden naar Noord-Europa. De meest noordelijke vangsten bevinden zich in het zuiden van Finland (Skou 1991). In de noordelijke Caucasus, in Daghestan, werd de vlinder voor het eerst gemeld in 1999 (Poltavski & Vjatcheslavovna 2002). De vlinder wordt gemakkelijk verstoord gedurende de dag. Het was de meest voorkomende Noctuidae in deze streek. Lygephila viciae (Hübner, 1822): Vog. 6-12. IX. 2002, enkele exemplaren. Lygephila procax (Hübner, 1813): Vog. 6-1 2. IX. 2002, een tiental exemplaren. Vooraziatisch-Mediterrane soort, die in Griekenland in drie generaties vliegt van april tot oktober. De rupsen leven op Vicia , Coronilla , Lathyrus en Colutea spp. In 2001 ving ik van deze soort slechts één exemplaar te Vrachni op de Peloponnisos. (De Vrieze 2002). De soort komt ook in het zuidelijke deel van Centraal-Europa (Zuidoost-Tsjechië, Slovakije, Hongarije en Zuid-Ukraine) voor, maar in deze gebieden is zij steeds erg lokaal en zeldzaam (Nowacki 1998). Tyta luctuosa ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. 6-1 2. IX. 2002, zeer gewoon. De vlinder vliegt ook gedurende de dag. Zethes insularis Rambur, 1833: Ag. Par. 3. IX. 2002, 2 wijfjes. Ik ving de soort ook in juni 2000 te Leptokaria (Olymposgebergte, Pieria) (De Vrieze 2001). In Griekenland vliegt de vlinder van maart tot september in waarschijnlijk drie generaties (Hacker 1989). Vooraziatisch-Mediterrane soort, die ook in Noord-Afrika voorkomt, talrijk in Jordanië en Israël (Hacker & Schreier 2001a). Hypena prohoscidalis (Linnaeus, 1758): Vog. 6-12. IX. 2002, enkele exemplaren. Phytometra viridaria (Clerck, 1759): Ger. 3. IX. 2002, 2 exemplaren. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 43 Autographa gamma (Linnaeus, 1758): Vog. 6-1 2. IX. 2002, zeer talrijk, zowel overdag foeragerend als 's nachts op licht. Emmelia trabealis (Scopoli, 1763): Vog. 6-12. IX. 2002, zeer talrijk. Acontia liicida (Hufnagel, 1766): alle lokaties, 3-1 3. IX. 2002, gewoon. Eublemma amoena (Hübner, 1803): Vog. 6-12. IX. 2002, in totaal een tiental a rato van 1 a 2 exemplaren per avond. Calophasia platyptera (Esper, [1788]): Kalambaka, Meteoragebied (Trikala) in Thessalia, 10. IX. 2002, 1 exemplaar. De soort komt voor in twee of drie, mekaar overlappende generaties. De voedselplanten zijn Linaria en Antirrhinum spp. (Ronkay & Ronkay 1995). De vlinder kwam aangevlogen naar het lichtvalletje rond 22.30 uur na urenlange regenbuien. Heliothis peltigera ([Denis & Schiffermüller], 1775): gewoon. Helicoverpa armigera (Hübner, 1808): gewoon. Periphanes delphinii (Linnaeus, 1758): Vog. 6. IX. 2002, 1 nog intact en vers exemplaar. Dit is wel een uitzonderlijk late waarneming. Het is een Vooraziatisch-Mediterrane soort, die in Europa toch steeds maar lokaal en sporadisch voorkomt, in Midden-Europa in mei en juni zeer lokaal en zeldzaam (Forster & Wohlfahrt 1980). Zelfs in Spanje is de soort zeldzaam en vliegt er steeds in juni-juli. (Calle 1982). Tijdens expedities naar West-Kazakhstan in de jaren 1994, 1995, 1998, 1999 en 2000 werd de soort ook alléén gevangen einde mei op één lokaliteit: Bisen. (Hacker & Miatleuski 2001). In Griekenland vliegt de soort van april tot juli in één generatie. In 2001 ving ik drie exemplaren in het begin van juni. De laatste bekende vangdatum in Griekenland (Hacker 1989) is 27 juli. Hadula trifolii (Hufnagel, 1766): Vog. 6-8. IX. 2002, enkele exemplaren. Hadena bicruris (Hufnagel, 1766): Vog. 13. IX. 2002, 1 afgevlogen exemplaar. Mythimna vitellina (Hübner, 1808): Vog. 6-8. IX. 2002, enkele afgevlogen exemplaren. Sommige zijn uniform geel. Mythimna unipuncta (Haworth, 1809): Vog. 6-8. IX. 2002, enkele exemplaren. Mythimna sicnla (Treitschke, 1835): Vog. 6-12. IX. 2002, zeer talrijk. De soort vertoont een enorme variabiliteit. Tevens vliegt hier Mythimna alopecuri (Boisduval, 1840), die uitwendig praktisch identisch is met de vorige soort. Taxonomisch echter staat de soort veel dichter bij Mythimna anderreggii (Boisduval, 1840) (cf. Hacker et al. 2002). Alleen genitalia-onderzoek brengt hier zekerheid. Mythimna albipuncta ([Denis & Schiffermüller], 1775): Vog. 6-1 2. IX. 2002, enkele exemplaren. Mythimna ferrago (Fabricius, 1787): Vog. 6-8. IX. 2002, enkele exemplaren. Lencania putrescens (Hübner, [1824]): Vog. 6-8. IX. 2002, enkele exemplaren. Platyperigea aspersa (Rambur, 1834): Vog. 6. IX. 2002, 1 exemplaar. Paradrina clavipalpis (Scopoli, 1763): Vog. 6-8. IX. 2002, enkele exemplaren. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 44 Figuur 1: 1 Agrotis syricola , 2 — Cryphia ochsi, 3 — Agrotis syricola, 4 — Paracolax tristalis, 5 — Eumera regina, 6 — Scopula ochraceata, 7 - Dyspessa salicicola, 8 — Lygephila procax, 9— Triodia adriaticus. Figuur 2: Biotoop bij Vogatsikó (Kastoria): hier werden 90% van de observaties en vangsten gedaan. Ongeveer 6km ten zuiden van Vogatsikó-centrum, 600-750m: lichte, submediterrane eikenmengwouden met vooral Quercus pubescens Willd., Quercus cerris L., Fraxinus ornus L., Castanea sativa Miller en Ulmus-, Acer-, Corylus- en Platanus- soorten. Phegea 32 (2) ( 1 .VI.2004): 45 Hoplodrina ambigua ([Denis & Schiffermüller], 1775): zeer gewoon. Spodoptera exigua (Hiïbner, 1808): alle lokaties, 6-1 2. IX. 2002, gewoon. Mormo maura (Linnaeus, 1758): Vog. 13. IX. 2002, 1 afgevlogen exemplaar. Chloantha hyperici ([Denis & Schiffermüller], 1775): Alle lokaties. Gewoon. Methorasa iatreillei (Duponchel, 1827): Vog. 6-8. IX. 2002, enkele exemplaren. Ochropleura plecta (Linnaeus, 1761): Vog. 6-1 2. IX. 2002, regelmatig. Noctua pronuba (Linnaeus, 1758): Vog. 6-12. IX. 2002, talrijk. Noctua comes Hübner, [1813]: Vog. 6-8. IX. 2002, enkele afgevlogen exemplaren. De soort heeft slechts één generatie, maar heeft een zomerdiapause en vliegt daarna opnieuw (Fibiger 1993). Peridroma saucia (Hübner, [1808]): Vog. 6-12. IX. 2002, regelmatig. Agrotis syricola Corti & Draudt, 1933: Vog. 6-1 2. IX. 2002, een tiental mannetjes en één wijfje. De soort werd aanvankelijk beschreven als een vorm van Agrotis puta (Hübner, [1803]). Berio (1937) en Hacker (1987) toonden aan dat het hier wel degelijk om een verschillende soort gaat. De verspreiding is nog niet goed gekend. In Europa is ze alleen gekend uit Griekenland en Turkije, in Griekenland alleen in het zuiden (Fibiger 1990). De soort komt in grote aantallen voor in Palestina (Hacker & Schreier 2001a, b). De eerste stadia zijn nog onbekend. Agrotis exclamationis (Linnaeus, 1758): Vog. 6-1 2. IX. 2002, talrijk. Agrotis ipsilon (Hufnagel, 1766): Vog. 8. IX. 2002, 1 vlinder. Nolidae Meganola togatulalis (Hübner, 1798): Ger. 3. IX. 2002, 1 exemplaar. Meganola albula ([Denis & Schiffermüller], 1775): Ag. Par. 5. IX. 2002, 1 exemplaar. No/a chlamitulalis (Hübner, [1813]): Ger. 3. IX. 2002, 1 exemplaar. Arctiidae Paidia rica (Freyer, 1858): Vog. 6-1 2. IX. 2002, regelmatig. Lithosia quadra (Linnaeus, 1758): Vog. 12. IX. 2002, regelmatig. Eilema complana (Linnaeus, 1758): alle lokaties, 6-12. IX. 2002, zeer gewoon. Eilema caniola (Hübner, [1808]): alle lokaties, 6-12. IX. 2002, zeer gewoon. Eilema pygmaeola (Doubleday, 1847): Vog. 6-12. IX. 2002, regelmatig. Dysauxes ancilla (Linnaeus, 1767): Vog. 6. IX. 2002, 1 vlinder. Een genus, dat nogal wat verwarring geeft voor de determinatie (Rougeot & Viette 1978). Zowel ancilla als famula en punctata komen in Griekenland voor. D. ancilla komt veel minder talrijk voor dan de andere soorten. Ook in Midden-Europa is de soort lokaal en niet talrijk, vooral in het Zuidoosten van Europa (Fajcik & Slamka 1996). Dysauxes famula (Freyer, 1836): alle lokaties, 6-1 2. IX. 2002, zeer gewoon. Dysauxes punctata (Fabricius, 1781): alle lokaties, 6-1 2. IX. 2002, zeer gewoon. Phegea 32 (2) ( 1 .VI.2004): 46 Phragmatobia fuliginosa (Linnaeus, 1758): zeer gewoon. Euphigia quadripunctaria (Poda, 1761): Ger. 3. IX. 2002; Vog. 7. IX. 2002, telkens één vlinder. Dankwoord In de eerste plaats aan mijn echtgenote, die mij altijd vergezelde zowel bij de tochten en vangsten overdag als bij de nachtelijke observaties. Aan M. Fibiger voor de definitieve determinatie van een paar moeilijkere soorten zoals Agrotis syricola en Cryphia ochsi , aan W. De Prins voor de determinatie van enkele Pyralidae. Literatuur Berio, E., 1937. Contributo alla conoscenza della variazione di Agrotis puta (Hb. 1802). Ochs. 1816. (Lepid. Noctuidae). — Annali del Museo civico di storia naturale Giacomo Doria 59: 69-1 17. Calle, J. A. P., 1982. Noctuidos Espanoles. — Ed. Neografis, Madrid. 430 p., 56 colour plates. Corti, A. & Draudt, M. 1933. Unterfamilie: Agrotinae (Euxoinae), pp. 50-59. In Seitz, A. (Ed.), 1931-1938, Die Gross-Sclvnetterlinge der Erde 3, Supplement. Stuttgart. De Vrieze, M., 2001. Interessante waarnemingen van Lepidoptera in Griekenland. — Phegea 29(1): 19-28. De Vrieze, M., 2002. Interessante waarnemingen van Lepidoptera in Griekenland. Deel II. — Phegea 30(2): 41^47. Fajcik, J. & Slamka, F., 1996. Die Schmetterlinge Mitt el europas I. Band. — Bratislava, 113 p., 20 colour plates. Fibiger, M., 1990. Noctuidae Europaeae Vol. 1 Noctuinae I. — Entomological Press, Soro, 208 p., 16 colour plates. Fibiger, M., 1993. Noctuidae Europaeae Vol. 2 Noctuinae II. — Entomological Press, Soro, 230 p., 1 1 colour plates. Fibiger, M. 1997. Noctuidae Europaeae Vol. 3 Noctuinae III. — Entomological Press, Soro, 418 p. Forster, W. & Wohlfahrt, Th. A., 1980. Die Schmetterlinge Mitteleuropas. Band 5 Eulen (Noctuidae). — FrancklTsche Verlagshandlung, Stuttgart, 329 p., 32 colour plates. Goater, B., 1986. British Pyralid Moths. — Harley Books, England, 175 p., 8 colour plates. Goater, B., Ronkay, L. & Fibiger, M., 2003. Noctuidae Europaeae Vol. 10 Catocalinae & Plusiinae. — Entomological Press, Soro, 452 p., 16 colour plates. Hacker, H„ 1987. Siebenter Beitrag zur systematischen Erfassung der Noctuidae der Turkei. Beschreibung neuer Taxa und bemerkenswerter Funde aus neueren Aufsammlungen (Lepidoptera). — Atlanta 18: 121-167. Hacker, H., 1989. Die Noctuidae Griechenlands (Lepidoptera, Noctuidae). — Herbipoliana 2: 1— 589, 1-XII. Hacker, H. & Schreier H-P., 2001a. Beitrag zur Noctuidenfauna Palastinas: Die Eulen der Klapperich-Ausbeute aus Jordanien. — Esperiana 8: 399-420. Hacker, H. & Schreier H-P., 2001b. List of Noctuoidea (Lepidoptera) collected from 1987 to 1999 in Israël and Jordan. — Esperiana 8: 423-458. Hacker, H. & Miatleuski, J., 2001. Noctuidae from the European part of Kazakhstan with First records of seven species tbr the European Fauna. — Esperiana 8: 81 1-824. Hacker, H., Hreblay, M. & Ronkay, L., 2002. Hadeninae I. — In: Fibiger, M. (ed.). Noctuidae Europaeae Vol. 4. — Entomological Press, Soro, 419 p., 14 colour plates. Hausmann, A., 2001. The Geometrid Moths ofEurope Volume 1. — Apollo Books, Stenstrup, 282 p., 8 colour plates. Karsholt, O. & Razowski, J. (eds.), 1996. The Lepidoptera of Europa. A distributional Checklist. - Apollo Books, Stenstrup. Nowacki, J., 1998. The Noctuids ( Lepidoptera , Noctuidae) of Central Europe. -Bratislava. 51 p., 41 black-and-white plates and 24 colour plates. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 47 Parenti, U., 2000. A Guide to the Microlepidoptera of Europe. Guide I. — Museo Regionale di Scienze Naturali Torino. Poltavsky, A. N. & Vjatcheslavovna, I. E., 2002. The Noctuidae (Lepidoptera) of the Daghestan Republic (Russia). — Phegea 30( 1): 1 1-36. Razowski, J., 2001. Die Tortriciden (Lepidoptera, Tortricidae) Mitteleuropas. — Bratislava, 319 p., 24 colour plates. Ronkay, G. & Ronkay, L., 1994. Cuculliinae I. — In: Fibiger, M. (ed.). Noctuidae Europaeae Vol. 6. — Entomological Press, Soro, 282 p., 10 colour plates. Ronkay, G. & Ronkay, L., 1995. Cuculliinae II. — In : Fibiger, M. (ed.). Noctuidae Europaeae Vol. 7. — Entomological Press, Soro, 224 p., 4 colour plates. Ronkay, L., Yela, J. L. & Hreblay, M, 2001. Hadeninae II. — In: Fibiger, M. (ed.). Noctuidae Europaeae Vol. 5. — Entomological Press, Soro, 452 p., 21 colour plates. Rougeot, P. C. & Viette, P., 1978. Guide des Papil /ons Nocturnes d Europe et d'Afrique du Nord Hétérocères (Partim). — Delachaux et Niestlé, Neuchatel, Paris, 228 p. 40 colour plates. Skou, P., 1991. Nordens Ugler. Danmarks Dyreliv Bind 5. — Apollo Books, Stenstrup, 566 p., 37 colour plates. Tolman, T., 1997. Butterflies of Britain & Europe. — Harper Collins, London, 320 p., 104 colour plates. Phegea 32 (2) ( 1 .VI.2004): 48 Four new species for the Belgian fauna (Lepidoptera: Gracillariidae, Coleophoridae and Tortricidae) Willy De Prins & René Spronck Samenvatting. Vier nieuwe soorten voor de Belgische fauna (Lepidoptera: Gracillariidae, Coleophoridae, Gelechiidae and Tortricidae) Onlangs werden drie nieuwe soorten vastgesteld voor de Belgische fauna: Caloptilia semifascia (Haworth, 1828) (Gracillariidae), Coleophora calycotomella Stainton, 1869, C. adspersella Benander, 1939 (Coleophoridae) en Cydia inquinatana (Hübner, [1799]). De exemplaren werden alle in het oosten van België verzameld, in de provincies Limburg en Luik. Résumé. Quatre espèces nouvelles pour la faune beige (Lepidoptera: Gracillariidae, Coleophoridae et Tortricidae) Récemment quatre espèces nouvelles furent trouvées pour la faune beige: Caloptilia semifascia (Haworth, 1828) (Gracillariidae), Coleophora calycotomella Stainton, 1869, C. adspersella Benander, 1939 (Coleophoridae) et Cydia inquinatana (Hübner, [1799]). Tous les exemplaires furent capturés dans la partie oriëntale due pays, dans les provinces du Limbourg et Liège. Key words: Caloptilia semifascia - Coleophora adspersella -Coleophora calycotomella - Cydia inquinatana - Belgium - fau nistics - first record De Prins, W.: Nieuwe Donk 50, B-2100 Antwerpen (willy.deprins@antwei-pen.be). Spronck, R.: Porte de Souvré 33, B-4600 Visé. Caloptilia semifascia (Haworth, 1828) There are two specimens of this species in the Belgian collection of the Royal Belgian Institute of natural Sciences without a locality label. De Crombrugghe bought these specimens and it is impossible to know whether they are from Belgian origin. Therefore, the species was not included in the Belgian list (De Prins 1998: 42). However, after examination of a specimen caught by the second author at Diepenbeek (province of Limburg) on 04 September 2002, it became clear that the species does occur in Belgium. It should be inserted between C. falconipennella (Hübner, [1813]) and C. onustella (Hübner, [1813]) (De Prins 1998: 39). C. semifascia is widespread in Europe, especially in North and Central Europe. It has not been found outside Europe. However, it is very local, tending to occur in isolated but sometimes populous colonies at the margins of woods and hedgerows with many Acer trees (Emmet et al. 1985: 267). Buszko (1996: 49) lists it from the following countries: Austria, Bulgaria, Czech Republic, Denmark, Estonia, Finland, France, Germany, Hungary, Italy, Latvia, Norway, Poland, Russia, Slovakia, Sweden, Switzerland, and former Yugoslavia. In Great Britain it occurs in Wales and England (Emmet et al. 1985: 267). It is absent from the Netherlands and from Luxemburg. In Germany it has been recorded during the last 20 years from Nordrhein-Westfalen, and some pre- 1980 records are known from Baden- Württemberg, Bayern, Sachsen and Thüringen (Gaedike & Heinicke 1999: 51). In France, it has been rarely observed. Lhomme ( 1 946— Phegea 32 (2) ( 1 .VI.2004): 49 1963: 1065) lists 13 departments: Cöte-d'or, Doubs, Gironde, Indre, Isère, Jura, Lot, Maine-et-Loire, Oise, Hautes-Pyrénées, Haut-Rhin, Savoie, and Vendée. The main foodplant of the Caterpillar is Acer campestre. In some circumstances, when there are many A. campestre trees in the neighbourhood that are heavily infested, it also occurs on Acer pseudoplatanus . The young larva makes a mine on the underside of the leaf, and later on it lives in a cone or a roll. Pupation takes place in July to August in a shining, yellowish white cocoon spun on either side of a leaf, generally near the margin. The imago is univoltine, it emerges from late July to September and is active till October. It hibemates as an adult and reappears until May (Emmet et al. 1985: 267). Coleophora adspersella Benander, 1939 A female specimen of Coleophora adspersella was caught at Visé (province of Liège) on 07. VII 1.2000, leg. R. Spronck (det. H. W. van der Wolf). This is the fust record of this species for Belgium. It should be added in the Belgian list after Coleophora sternipennella (Zetterstedt, [1839]) (De Prins 1998: 67). C. adspersella is widely distributed in Europe. Baldizzone (1996: 94) mentions it from Austria, Bulgaria, the Czech Republic, Denmark, Estonia, Finland, France, Germany, Great Britain, Greece, Hungary, Ireland, Italy, Latvia, Lithuania, the Netherlands, Poland, Romania, Russia, Sardinia, Slovakia, Sweden, and former Yugoslavia. C. adspersella was mentioned for the Netherlands as recent as 1985 (Kuchlein 1985) though two specimens were caught already in 1937 at Amsterdam, leg. A. Diakonoff. Since then, 9 more localities became known, scattered over 6 provinces (Kuchlein 1993: 215). The species was added to the British list in 1958 (Markworth-Praed 1958). Before it was included in C. laripennella sensu Meyrick, [1928] which embraced all coleophorids feeding inland on Chenopodiaceae (Emmet et al. 1996: 308). It occurs now in the Southern parts of England. It has not yet been recorded from Luxemburg. In Germany, the species has recently been observed in Schleswig-FIolstein, Rheinland-Pfalz, Saarland, Brandenburg, Sachsen, Sachsen-Anhalt, and furthermore an old record from Thüringen is known (Gaedike & Heinicke 1999: 73). The egg of C. adspersella is laid in a floret of Atriplex littoralis , the main foodplant of the species. The young larva lives in a mine, but later on it constructs the typical coleophorid case, which is, when full-grown, cylindrical, made of pale buff silk, and only sparsely mixed with darker granular material. The species has also been mentioned to live on Halimione portulacoides (Emmet et al. 1996: 308), and less often on Suaeda maritima (Uffen [1979]: 93 and on Chenopodium spp. (Toll [1953]: 219, Patzak 1974: 271, Razowski 1990: 161). Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 50 The larva, when full-fed, leaves the foodplant for hibemation. Pupation takes place inside the case in June-July. The cases can best be looked for in September-October. The adult is on the wing in July- August. Coleophora calycotomella Stainton, 1869 A male specimen of Coleophora calycotomella was caught at Sougné, near Remouchamps (province of Liège) on 11. VI. 2003, leg. R. Spronck (det. H. W. van der Wolf). This is the first record of this species for Belgium. It should be added to the Belgian list after Coleophora deauratella Lienig & Zeiler, 1846 (De Prins 1998: 66). C. calycotomella prefers xerotherm habitats and is mainly distributed in the Southern part of Europe. Baldizzone (1996: 86) mentions it from: Albania, Crete, France, Germany, Greece, Italy, Malta, the Netherlands, Portugal, Sardinia, Sicily, Spain, and former Yugoslavia. The species was discovered in the Netherlands as late as 1986 when some specimens were caught at Mook (province of Limburg). In 1990 and 1992 it was found also in the province of Noord- Brabant (Kuchlein 1993: 264). In Germany, C. calycotomella has been found in 4 Bundeslander: Hessen, Nordrhein- Westfalen, Rheinland-Pfalz and Saarland (Gaedike & Heinicke 1999: 69). In this region, no less than 15 localities are known (Biesenbaum & van der Wolf 1999: 96-97, 288). Lhomme (1946-1963: 927) mentions only 4 departments in France: Alpes-Maritimes, Ardèche, Hérault and Savoie. The species has not been mentioned from Great Britain and Luxemburg thus far. The Caterpillar lives on Calycotoma spinosa, Cytisus scoparius and several species of Adenocarpus, all belonging to Fabaceae (Lhomme 1946-1963: 928). Cydia inquinatana (Hübner, [1799]) This tortricid has been mentioned before from the Belgian fauna, without indicating any locality (De Sélys-Longchamps 1844: 22). While preparing the Catalogue of the Belgian Lepidoptera no authentic Belgian specimens could be retrieved in any of the visited collections and therefore this species was not included in the Belgian list (De Prins 1998: 102). However, recently some specimens of C. inquinatella were caught in the east of the country by the second author: Forêt de Trooz 16. VI. 2003, Visé, 25. V. 2003 (both province of Liège) (preliminary identification checked by F. Groenen and K. Larsen). It should be inserted in the Belgian list as last species of the genus Cydia (De Prins 1998:100). Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 51 Plate 1 Fig. 1- Ca/opti/ia semifascia (Haworth, 1828), Belgium, Prov. of Limburg, Diepenbeek, 04. IX. 2002, 2.- Coleophora adspersella Benander, 1939, Belgium, Prov. of Liège, Visé, 07. VIII. 2000, 3- Coleophora calycotomella Stainton, 1869, Belgium, Prov. of Liège, Sougné near Remouchamps, 11. VI. 2003, 4 - Cydia inquinatana (Hübner, [1799]), Belgium, Prov. of Liège, Visé, 29. V. 2003, ali leg. et coll. R. Spronck, all pliotos enlarged (Photos Jurate De Prins). Phegea 32 (2) (1. VI. 2004): 52 C. inquinatana occurs from Europe to Ciscaucasia (Razowski 2001: 92). Razowski (1996: 155) mentions it from the following countries: Austria, Bulgaria, Czech Republic, Denmark, Estonia, Finland, France, Germany, Flungary, Italy, Latvia, Lithuania, Norway, Romania, Russia, Sicily, Slovakia, Sweden, and former Yugoslavia. It is absent from Great Britain, the Netherlands and Luxemburg. In France, it has been mentioned as "méridionale", and only four departments are listed: Cher, Indre, Lot and Saöne-et-Loire. However, Lhomme (1935-1946: 449) writes that, due to identification difficulties and problems with synonymy, only the record of Lot is reliable. In Germany, the species has been recorded during the last 20 years in Bayern, Mecklemburg- Vorpommern, Brandenburg, Sachsen, and older records are known from Sachsen-Anhalt and Thüringen (Gaedike & Heinicke 1999: 105). The host plant is Acer pseudoplatanus and also A. campestre. The Caterpillar lives in the seeds during September-October (Razowski 2001: 92). Acknowledgements We would like to thank drs. H. W. van der Wolf (Nuenen) for the identification of Coleophora calycotomella and C. adspersella , F. Groenen (Luyksgestel) and K. Larsen (Copenhagen) for confirming the identification of Cydia inquinatana. We also would like to express our gratitude to Jurate De Prins for the photographs of the specimens. References Baldizzone, G., 1996. Coleophoridae. In: Karsholt, O. & Razowski, J. (eds.): The Lepidoptera of Europe. A Distributional Checklist. — Apollo Books, Denmark, 380 pp. Biesenbaum, W. & van der Wolf, H. W., 1999. Die Lepidopterenfauna der Rheinland imd Westfalen. Band 7. Familie: Coleophoridae Hïibner [1825] . — Arbeitsgemeinschaft rheinisch-westfalischer Lepidopterologen e.V., Düsseldorf, 333 pp., 29 colour plates. Buszko, J., 1996. Gracillariidae. In: Karsholt, O. & Razowski, J. (eds.): The Lepidoptera of Europe. A Distributional Checklist. — Apollo Books, Denmark, 380 pp. De Prins, W., 1998. Catalogue of the Lepidoptera of Belgium. — Studiedocumenten van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen 92: 1- 236. De Sélys-Longchamps, E., 1844. Enumération des insectes Lépidoptères de la Belgique. — Mémoires de la Société royale des Sciences de Liége 2: 1-35. Emmet, A. M., Langmaid, J. R., Bland, K. P., Corley, M. F. V. & Razowski, J., 1996. Coleophoridae. In: & Emmet, A. M. (ed.): The Moths and Butterflies of Great Britain and Ireland. Volume 3 Yponomeutidae - Elachistidae. — Harley Books, Great Horkesley, 452 pp., 17 plates (9 in colour). Emmet, A. M., Watkinson, I. A. & Wilson, M. R., 1985. Gracillariidae. In: Heath, J. & Emmet, A. M. (eds.): The Moths and Butterfies of Great Britain and Ireland. Volume 2 Cossidae - Heliodinidae. — Harley Books, Great Horkesley, 460 pp., 14 plates (12 in colour). Gaedike, R. & Heinicke, Q., 1999. Verzeichnis der Schmetterlinge Deutschlands. — Entomologische Nachrichten und Berichte (Dresden), Beiheft 5: 1-216. Kuchlein, J. H., 1985. Enkele aanvullingen op de Naamlijst van de Nederlandse Lepidoptera. — Entomologische Berichten, Amsterdam 45: 9-10. Kuchlein, J. H., 1993. De Kleine Vlinders. Handboek voor de faunistiek van de Nederlandse Microlepidoptera. — Pudoc, Wageningen, 715 pp. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 53 Lhomme, L., 1935-1946. Catalogue des Lépidoptères de France el de Belgique. Volume II. Microlépidoptères, Première portie (fase. 1 Crambidoe, fase. 2 Alucitidae, fase. 3 Tortricina). — Le Carriol, par Douelle (Lot), p. 1-488. Lhomme, L., 1946-1963. Catalogue des Lépidoptères de France et de Belgique. Volume II. Microlépidoptères , Deuxième portie (fase. 4-7 Tineina). — Le Carriol, par Douelle (Lot), p. 489-1253. Mackworth-Praed, C. W., 1958. Coleophora adspersella Ben. in England. — Entomologist 91: 125. Parenti, U., 2000. A Guide to the Microlepidoptera of Europe. — Museo regionale di Scienze naturali, Torino, 426 pp., 156 plates, 132 in colour. Patzak, H., 1974. Bedrage zur Insektenfauna der DDR: Lepidoptera - Coleophoridae. — Bedrage zur Entomologie 24: 153-278, 364 figs. Razowski, J., 1990. Motyle (Lepidoptera) Polski 16. - Coleophoridae. — Monografie Fauny Polski 18: 1-270, 1 pi., 709 Razowski, J., 1996. Tortricidae. In: Karsholt, O. & Razowski, J. (eds.): The Lepidoptera of Europe. A Distributional Checklist. — Apollo Books, Denmark. Razowski, J., 2001. Die Tortriciden (Lepidoptera, Tortricidae) Mitt el europas. Bestimmung Verbreitung - Flugstandort - Lebensweise der Raupen. — Frantisek Slamka, Bratislava, 319 pp., 24 colour plates. Spuler, A., 1910. Die Schmetterlinge Europas. — Schweizerbart'sche Verlagshandlung, Stuttgart. Toll, S., [1953], Rodzina Eupistidae Polski. — Documenta Phvsiographica Poloniae 32 (1952): 1- 292, pl. 1-38. Uffen, R. W. L, [1979]. Coleophoridae. In: Emmet, A. M. (ed.): A field guide to the smaller British Lepidoptera. — The British Entomological and Natural History Society, London, 271 pp. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 54 De roodschildkever, Platycis minutus , nu ook in Brabant (Coleoptera: Lycidae) Willy Troukens Abstract. Platycis minutus , now also in Brabant (Coleoptera: Lycidae) Until 1980 this small beetle was almost unknown in Belgium. Since then, the species has colonised an important area, especially in the region around Brussels. Résumé. Platycis minutus, maintenant aussi dans le Brabant (Coleoptera: Lycidae) Jusqu'a 1980, Platycis minutus était presque inconnu en Belgique. Depuis cette année, 1'espèce a colonisée une vaste région, spécialement dans la région bruxelloise. Key words: Platycis minutus - Belgium - faunistics. Troukens, W.: Ninoofsesteenweg 782, bus 8, B-1070 Anderlecht. Doorwinterde specialisten stellen vast dat steeds meer insecten hun areaal noordwaarts proberen uit te breiden. Zo meldde H. Bruge in 1998 de vangst in Brabant van een hele resem wantsen (Heteroptera), die tot dusver alleen bekend waren in het zuiden van het land. De libellenwerkgroep Gomphus signaleerde in 2000 negen zuidelijke libellensoorten (Odonata) als nieuw voor België (De Schaetzen 2000). Ook het Belgisch Trekvlinderonderzoek maakt regelmatig gewag van vlinders (Lepidoptera), die steeds noordelijker worden opgemerkt. Men probeert dit fenomeen te verklaren door de langzame opwarming van het klimaat enerzijds en het toenemend internationaal goederenverkeer anderzijds. Ook bepaalde kevers (Coleoptera) zijn in België begonnen aan een noordwaartse opmars. Een duidelijk voorbeeld is Hololeptera plana Sulzer (Histeridae). Een decennium geleden was deze platte spiegelkever in België vrijwel onbekend. In de lente van 1999 werd hij evenwel massaal aangetroffen onder de schors van omgewaaide populieren in de Dilbeekse Wolfsputten. Een andere kleine, maar opvallende areaaluitbreider is de roodschildkever, Platycis minutus Fabricius (Lycidae). Deze fraaie kever is verwant met de zachtschildkevers (Cantharidae). Hij is 4,5 a 10 mm lang, heeft een zwart halsschild en opvallend rode, gestructureerde dekschilden. De roodschildkever is zowel overdag als 's nachts actief. Volgens Dierl (1987: 71) vindt men hem vooral op schermbloemen maar ook in de vegetatie en op boomstronken waar hij jacht maakt op andere insecten. Zijn larven ontwikkelen zich in vermolmd hout en onder schors, waar zij als pop overwinteren en het volgend jaar een nieuwe generatie opleveren. In de warmere delen van Midden-Europa is de roodschildkever een algemene soort. Meer naar het noorden toe wordt hij zeldzamer. In Nederland ontbreekt hij volledig. Ook in België was de status van deze kever lang onzeker. Tot 1980 waren er slechts enkele verspreide vangsten bekend uit Henegouwen en Luxemburg. Sindsdien rukt dit insect vrij snel noordwaarts op. Het koloniseert geschikte biotopen in Henegouwen en Namen en duikt ook op in Brabant Phegea 32 (2) ( 1 .VI.2004): 55 langsheen het Zoniënwoud (Sint-Genesius-Rode in 1988, Groendaal in 1991). Tegelijk krijgt de soort vaste voet aan de westrand van Brussel. Figuur 1: Platycis minutus (Fabricius): België, Brabant, Anderlecht, 06.IX.1989, leg. et coll. W. Troukens (des. W. Troukens). Figuur 2: Verspreiding van Platycis minutus (Fabricius) in België. • = vóór 1980, • = vanaf 1980. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 56 Te Anderlecht ontdekte ik voor het eerst een roodschildkever in mijn werkkamer op een ruit. Dat was op 6 september 1989. Vier j aar later, op 26 augustus 1993, noteerde ik opnieuw een exemplaar op de Scheutboshoogte op bijvoet, Artemisia vulgaris, in de buurgemeente Sint-Jans-Molenbeek. En daar bleef het niet bij. In 1999 en 2000 vond ik in een kleine lichtval te Anderlecht en te Dilbeek nog 3 exemplaren. Volgens P. M. Keer (1930: 416) zijn de kevers aan te treffen van april tot september maar aan de Brusselse westrand hadden alle vondsten plaats tussen 26 augustus en 6 september. De nazomer is blijkbaar hun actiefste periode. Vreemd is wel dat ik in 2001, 2002 en 2003 geen exemplaren heb gezien, noch in de vrije natuur, noch in de kleine lichtval. Dat de roodschildkever nog noordelijker zal doordringen, ligt zo voor de hand. Het blijft interessant dit fenomeen te blijven volgen. Daarom is elke nieuwe, controleerbare melding of vondst ten zeerste welkom. Dit artikel kon geschreven worden dank zij de gewaardeerde medewerking van Cantharoidea-specialist Noël Magis (Tilff-Esneux) en de heer Jéröme Constant (K.B.I.N., Brussel). Hartelijk dank! Bibliografie Bruge, H., 1998. Coramunication 3. — Bulletin et Annales de la Société royale beige d'Entomologie 134: 225. De Schaetzen, R., 2000. Le climat se réchauffe: la preuve par les libellules. — Le Soir 25/26 april 2000, Brussel. Dierl, W., 1987. Welke kever is dat ? — Thieme & Cie., Zutphen. Keer, P. M., 1930. Calwer Keverboek, deel 1 . — Thieme & Cie., Zutphen. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 57 Boekbesprekingen Tshikolovets, V.: Butterflies ofEastern Europe, Urals and Caucasus. 15 x 21,5cm, 176 p., 47 kleurenplaten, 293 verspreidingskaartjes, Konvoj Ltd., Brao, te bestellen bij V. Tshikolovets, vadimchik@profit.net.ua, gebonden, 2003, 39,00€ excl. Verzending (ISBN 966-02- 2861-9). Deze "Illustrated guide" gaat voort waar de bekende vlindergids door Higgins en Riley stopt, met name aan de grens met de Baltische Staten, Wit-Rusland, Rusland en de Ukraine. De dagvlindersoorten die in deze landen voorkomen, zijn dus wel in dit boekje opgenomen en verder ook de soorten die in de Oeral en de Caucasus vastgesteld werden.. In totaal zijn dat 293 soorten. De meeste daarvan komen ook wel in West- en Centraal-Europa voor, maar toch zal de gebruiker van deze gids een aantal soorten voor het eerst afgebeeld zien. Na een zeer korte inleiding volgt een lijst van deze 293 dagvlindersoorten, en onmiddellijk daarna begint het systematisch deel waarin naast de wetenschappelijke naam van de soort (met verwijzing naar de oorspronkelijke beschrijving en de type-lokaliteit), korte informatie wordt gegeven over de algemene verspreiding van de soort. De verspreiding in Oost-Europa wordt iets meer gedetailleerd aangegeven, alsook het habitattype en de voornaamste voedselplanten. Naast de tekst staat telkens een kaartje van de betreffende soort waarop in grijstinten de verspreiding grafisch wordt voorgesteld. Telkens worden zo drie soorten per pagina behandeld. De tekst is dus zeer kort gehouden en bovendien in een klein lettertype gedrukt. Achteraan volgen nog 12 soorten die foutief uit het behandelde gebied werden vermeld. De kleurenplaten zijn van goede kwaliteit. De vlinders zijn op grijze achtergrond afgebeeld, maar sommige platen zijn iets te fel gekleurd. Een andere kritiek slaat op de reductie van de foto’s: alle exemplaren worden iets verkleind afgebeeld, gaande van 0.65 x (Papilionidae) tot 0.9* (Hesperiidae) de ware grootte. Dit wordt wel telkens aangegeven. De laatste vier platen bevatten foto’s van vlinders in de natuur. Achteraan het boek staan nog een literatuurlijst en een alfabetische index. Al bij al een verdienstelijk boek voor de mensen die verder naar het oosten willen kijken dan de gebruikelijke Europese gidsen. Rakosy, L., Goia, M. & Kovacs, Z.: Verzeichnis der Schmetterlinge Rumaniens. 17 x 24,5cm, 446 p., 2003, gebonden, 18€ excl. verzending, te bestellen bij L. Rakosy, Societatea Lepidopterologica Romana Republicii 48, CP. 229, R-3400 Cluj-Napoca, icb@mail.dntcj.ro (ISBN 973-0-03125-8). De biodiversiteit in Roemenië is erg groot, maar is voor vele plant- en diergroepen onderbestudeerd. De Lepidoptera zijn gelukkig een van de groepen die wel redelijk wat aandacht hebben gekregen in het verleden. Deze checklist vermeldt alle 4096 soorten die ooit in het land werden vastgesteld. Daarvan worden er echter 138 uitgesloten omwille van verschillende redenen, wat telkens becommentarieerd wordt in de notities. Uiteindelijk blijven er dus 3960 soorten voor die min of meer regelmatig in Roemenië worden aangetroffen, toch wel een behoorlijk aantal. Om de lijst samen te stellen, werd de hele entomologische literatuur over het land uitgepluisd en het verzamelde materiaal in museum- en private collecties onderzocht. De soorten worden systematisch opgesomd met synoniemen voor zover die in de Roemeense literatuur werden gebruikt. De aanwezigheid van de verschillende soorten wordt aangegeven voor de 8 geografische gebieden die Roemenië telt, en daarbij wordt met een apart symbool een onderscheid gemaakt tussen drie perioden: 1850-1900, 1901-1980 en 1984-2002. Het inleidend deel en de notities zijn zowel in het Roemeens als in het Duits opgesteld zodat het boek voor een breed publiek toegankelijk is. Achteraan bevindt zich nog een alfabetische index. Het boek is niet bijzonder luxueus uitgegeven, maar het bevat een schat aan gegevens en is voor iedereen bruikbaar die in de faunistiek van de Europese Lepidoptera geïnteresseerd is. Willy De Prins Phegea 32 (2) ( 1 . VI.2004): 58 Hemaris croatica (Lepidoptera: Sphingidae) in the Rostov-on-Don Region (South Russia) A. N. Poltavsky and B. V. Stradomsky Samenvatting. Hemaris croatica (Lepidoptera: Sphingidae) in de streek van Rostov-aan-de- Don (Zuid-Rusland) De enige vermelding uit de streek Rostov-aan-de-Don van Hemaris croatica (Esper, 1800) tot nu toe stamt van Alpheraky (1876) die op 05 juni 1872 een exemplaar waarnam in de steppe bij Taganrog. De meest nabije populaties werden gevonden in het zuidoosten van de Krim, en in de streken van Lugansk en Donezk in de Oekraïne. Pittaway (1993) vermeldt enkele uitgestorven populaties dichtbij de Wolga. De auteurs ontdekten drie lokale populaties in het zuidwesten van Rostov-aan-de-Don. Résumé. Hemaris croatica (Lepidoptera: Sphingidae) dans la région de Rostov-sur-le-Don (Russie méridionale) La seule mention de Hemaris croatica (Esper, 1800) dans la région de Rostov-sur-Don est de Alpheraky (1876) qui observait un exemplaire le 05 juin 1872 dans les steppes de Taganrog. Les populations les plus proches sont situées dans le sud-est du Krym en dans les régions de Lugansk et Donezk en Oukraine. Pittaway (1993) mentionne quelques populations extinctes dans la vallée de la Wolga. Les auteurs ont découvert trois populations locales dans le sud-ouest de Rostov-sur- Don. Key words: Hemaris croatica - Roston-on-Don - faunistics. Poltavsky, A. N.: Donskoj zonal agricultural institution, Rostov-on-Don, Russia (poltavsky54@mail.ru) Stradomsky, B. V.: explorer of Lepidoptera, Rostov-on-Don, Russia. The Olive Bee Hawkmoth, Hemaris croatica (Esper, 1800), was reported from the Rostov-on-Don region by only one investigator. It was in the steppe near the town of Taganrog. One specimen was caught there by S. N. Alpheraky in the 19th century (05/06/1872) (Alpheraky 1876). The most nearby populations of Hemaris croatica were found on the southeast side of the Crimea peninsula, in the Lugansk and Donezk regions of the Ukraine (Efetov & Budashkin 1990). A. R. Pittaway (1993) also reported a few extinct populations of H. croatica in the Wolga River Region. During the last decade of the 20th century and the beginning of the 2 1 st century we studied intensively the Lepidoptera fauna in the southwestern part of the Rostov-on-Don region. In July 2003 we found three local populations of the Hemaris croatica. Material. Yasinovka River, 2 km east of the village Kulbakovo: 19- 22.07.2003, 15 ex., 24.08.2003, 1 ex.; village Lisogorka: 17.08.2003, 1 ex.; Grekovo-Uljanovka, 19.07.2003, 1 ex. The distances between these localities vary from 10 to 20 km. Yasinovka River belongs to the Myus-River Basin which brings its waters to the Azov Sea. Lisogorka and Grekovo-Uljanovka are situated on the right bank of the Tuzlov River Valley. This river is the right tributary of the Don River - the main river of the region. The Myus River Valley has an orientation to the south, the Tuzlov Phegea 32 (2) ( 1 .VI.2004): 59 River Valley to the southeast. The Kulbakovo and Lisogorka are the two nearest localities of these great valleys in the Southwest of the Rostov-on-Don region. Figure 1: Localities in the Rostov-on-Don region where Hemaris croatica has been observed: 1- Yasinovka, 2— Lisogorka, 3- Grekovo-Uljanovka, 4- Kramatorsk in Donezk region, 5- Provalskaja steppe in Lugansk region Biotopes. Calcipetrile slopes of the steppe riverbanks with calciphyte vegetation. The totai area in Kulbakovo is 10 hectares, in Lisogorka 40 hectares. Dominant plants are: Thymus calcareus Klok. et Shost, Cephalaria ur alensis (Murr.) Schrad ex Roem. et Schubt., Theucrium polium L., Jurinea staechadifolia (Bieb.) DC., Reseda lutea L., Gypsophila altissima L., Pimpinella titanophila Woronow, Campanula sibirica L., Onosma tanaitica Klok., Ephedra distachya L., Euphorbia petrophila C. A. Mey. In the Don River Basin, at the Southern limits of Russia, there are many similar plant formations. Special studies, which have been undertaken by botanists of the Rostov-on-Don State University, show the wide scale of dominant plant associations. This also reflects the specific limestone substrates that are covered by vegetation in each local district (Abramova 1973). There are also exploited chalk deposits in the Kulbakovo and Lisogorka regions. They are the smal lest and the most Southern in the region. The big clasters of chalk deposits are located in the north-east of Lisogorka at least 250 km, 300 km, and 500 km; on the following rivers: Don, North Donetz, Hoper, Medveditsa and Ilovlja. However, there are no reports of any Hemaris croatica being caught in those places. Phegea 32 (2) ( l.VI.2004): 60 Figure 2. Hemaris croatica (Esper, 1800): Rostov-on-Don region, Kuibyshevo district, Yasinovka River valley, 22.07.2003 (leg. A. N. Poltavsky). Figure 3. Calcipetrile slopes of the Yasinovka Valley in August. Blossom of Cephalaria uralensis. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 61 Moths behaviour. The adult moths were observed during midday in July visiting the flowers of Jurinea , and in August the fiowers of Cephalaria. It appears that they prefer places with vegetation that is mostly scattered and on poor chalky soil with marl. No hawkmoths were observed on the flat calciphyte steppe plateau above the slope, where more dense associations of Jurinea and Cephalaria occur. Both in July and August most moths appeared to be rather shabby and probably represented the second brood. We did not fmd any caterpillars on Cephalaria , but in the soil under the roots of this plant on the Yasinovka slope two specific exuvia of a Hemaris species were dug out. So, it appears that three very local aboriginal populations of Hemaris croatica were found in Southern Russia. References Abramova, T. L, 1973. Vegetation of Cretaceous Barings in the Steppe part of the Don River Basin in the Rostov and Volgograd regions. — Botanica 1 Journal 58(4): 562-570. (In Russian). Alpheraky, S. N., 1876. Lepidoptera of the Taganrog Environs. — Annales of the Russian Entomological Society , St. Peterburg, 8(2-3): 150-226. (In Russian). Efetov, K. A. & Budashkin, Y. I., 1990. Butterflies of the Crimea. — Simferopol, 1 12 p. (In Russian). Pittaway, A. R., 1993. The Hawkmoths of the Western Palaearctic. — London & Colchester, 240 p. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 62 Une nouvelle espèce du genre Turanana du Pakistan (Lepidoptera: Lycaenidae) Jean-Frangois Charmeux & Jeröme Pagès Abstract. A new species of the genus Turanana from Pakistan (Lepidoptera: Lycaenidae) Turanana chitrali sp. nov. is described from the neighbourhood of Chitral (NW Pakistan). This new species is characterized by the reduced blue suffusion on the upperside and by a discrete white submarginal lunule in space 1. On the underside of the hindwing, the postdiscal dot in space 2 is displaced basally. The female has a bluish-violet suffusion in the basal and discal areas on the upperside, some indistinct whitish submarginal spots, of which a white lunule in space 1 is conspicuous. Samenvatting. Een nieuwe soort uit het genus Turanana uit Pakistan (Lepidoptera: Lycaenidae) Turanana chitrali sp. nov. wordt beschreven uit de omgeving van Chitral (Noordwest-Pakistan). Deze nieuwe soort heeft een gereduceerde blauwe bestuiving op de bovenkant en een duidelijk witte, submarginale maanvlek in cel 1 . Op de onderzijde van de achtervleugel is de postdiscale stip in cel 2 verschoven naar de basis. Het wijlje heeft op de bovenzijde een blauw-violette bestuiving in de basale en discale gebieden, en enkele witachtige, vage, submarginale vlekken, waarvan de witte maanvlek in cel 1 het duidelijkst is. Mots-clés: Turanana - Turanana chitrali sp. nov. - Pakistan - Chitral. Charmeux J.-F.: 67, rue de Tolbiac, F-75013 Paris, France. Pagès, J.: 10, rue de Sarzeau, F-35700 Rennes. Introduction Parmi les taxons a dessus bleu du genre Turanana Betune-Baker, 1916 connus d'Iran, d'Asie centrale et de la région de Chitral (NW Pakistan), figurent: 1. Trois taxons a points noirs postdiscaux sur la face supérieure de 1'aile antérieure: cytis Christoph, 1877, décrit d'Iran, versants sud du Kopet-Dagh: Schahkuh. laspura Evans, 1932, décrit du NW Pakistan: Chitral. jurileontyi Shchetkin, 1986, décrit du Tadjikistan: Matcha, Chaïne du Turkestan. 2. Deux taxons sans points postdiscaux sur la face supérieure : ahasveros Bytinski-Salz, 1937, sous-espèce de Turanana endymion, décrite d'Iran. Synonymie: dushak Dubatolov, 1989, décrit du Turkménistan [Mt. Dushak, Kopet-Dagh]. Voir Tshikolovets, 1998: 93. grumi Forster, 1937, décrit d'Afghanistan. Synonymie: kotzschiorum Tshikolovets, 1996, décrit du Tadjikistan: "Tadjikistan, Badakhshan, Ishkashimsky mountain range, Bodomdara." (Zhdanko 2000: 150). 3. Un taxon généralement sans points postdiscaux sur la face supérieure: panaegides Staudinger, 1886, décrit d'Ouzbékistan [W Mts. Ghissar]. Synonymie: alaica Staudinger, 1886; tshatkalica J. J. Shchetkin, 1984. Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 63 On trouve dans la région de Chitral un Turanana qui se distingue des taxons précités. Turanana chitrali sp. nov. Holotype <$'■ Pakistan, Zani Pass, 3000m, 19. VII. 1997, leg. J. Pagès, Museum national d'Histoire Naturelle (MNHN), Paris. Paratypes: 1 S, 2$, Pakistan, environs de Chitral, Birmoghlasht, 2900m, 25.VII.1996, leg. & coll. J. Pagès; lj, Pakistan, environs de Chitral, Birmoghlasht, 2900m, 6. VII. 1997, leg. & coll. J.-F. Charmeux; 1$, Pakistan, environs de Chitral, Birmoghlasht, 2900m, 16.VII.1996, leg. & coll. J.-F. Charmeux. Description Male. Longueur de 1'aile antérieure: 1 1 mm. Face supérieure: Fond brun, franges blanches. Sur les deux ailes, semis d'écailles bleu-violet, a 1'exception de la région subcostale. Large bordure submarginale (ca. 3 mm). Trait discocellulaire marqué sur 1’aile antérieure, trés fin sur 1’aile postérieure. Une discrète lunule blanche submarginale dans 1'espace 1 de 1'aile postérieure. Face inférieure: Aile antérieure: ligne blanche submarginale frappante sur le fond gris beige; fin trait discocellulaire. Une série de gros points postdiscaux noirs cerclés de blanc, celui de 1'espace 3 décalé vers le bord externe. Aile postérieure: deux points noirs dans Faire basale dont un a la base de la celluie ; série de points postdiscaux resserrés autour de la strie discocellulaire, le point de 1'espace 2 étant décalé vers 1’ intérieur. Série de taches submarginales blanches, bordées intérieurement de lunules brunes. Au nombre des dessins submarginaux, un gros point noir dans 1'espace 2, coiffé d'une lunule orange pale. Femelle. Face supérieure: Fond brun, semis bleu-violet moins étendu que chez le male, notamment sur 1'aile antérieure. Série de taches blanchatres submarginales. Lunule blanche submarginale dans 1'espace 1 de 1'aile postérieure mieux marquée que chez le male. Face inférieure: Comme le male; aile antérieure: ligne blanche submarginale plus contrastée. Légende de la planche 1 (a = recto, b = verso): Figure 1: Turanana chitrali sp. nov., Paratype Pakistan, environs de Chitral, Birmoghlasht, 2900 m, 25.VII.1996, leg. & coll. J. Pagès; 2.- Holotype S, Pakistan, Zani Pass, 3000 m, 19.VII.1997, leg. J. Pagès, Museum d'Histoire Naturelle (MNHN), Paris; 3.- Paratype $, Pakistan, environs de Chitral, Birmoghlasht, 2900 m, 25. VII. 1996, leg. & coll. J. Pagès; 4— Paratype <$, Pakistan, environs de Chitral, Birmoghlasht, 2900 m, 25. VIL 1996, leg. & coll. J. Pagès (Photos: J. Pagès). Phegea 32 (2) ( 1 VI.2004): 64 Planche 1 Phegea 32 (2) ( 1 .VI.2004): 65 Derivatio nominis: Du nom de la province d'origine. Distribution, écologie A Fexception d’un male provenant du Zani Pass (3000 m), nous avons observé cette nouvelle espèce a une altitude comparable (2900 m), sur les pentes de Birmoghlasht, parmi une grande population de Farsia hanna (Evans, 1932). Au nombre des espèces qui raccompagnaient figuraient également: Plebejidea loewii sanoga (Evans, 1925), Kretania csomai csomai Balint, 1992, Pamiria farazi Pagès & Charmeux, 1996, Aricia agestis ([Denis & Schiffermüller], 1775), Polyommatus icadius Grum-Grshimaïlo, 1890. Diagnose comparative La nouvelle espèce se distingue immédiatement de cytis, laspura et jurileontyi par 1'absence des points noirs postdiscaux sur la face supérieure. Les différences avec les trois autres espèces sont discutées ci-dessous. Turanana panaegides Staudinger, 1886 Localité-type: "Gebirgen bei Samarkand" [W Mts. Ghissar]. Synonymie: alaica Staudinger, 1886; tshatkalica Shchetkin, 1984. Face inférieure: fond beige (gris-beige chez chitrali sp. nov.); aile postérieure: série de points postdiscaux plus petits et d’aspect plus régulier, le point de 1'espace 2 étant trés peu décalé vers F intérieur (ce point est nettement déplacé vers F intérieur chez la nouvelle espèce); point basal discocellulaire minuscule ou absent (marqué chez chitrali sp. nov.). Femelle: fond brun sans écailles bleues (semis d'écailles bleues chez chitrali sp. nov.). Turanana endymion ahasveros Bytinski-Salz, 1937 Localité-type: "Cotypes: [Iran] Keredj 1700 m (...)" Synonymie: dushak Dubatolov, 1989. Face supérieure, aile antérieure: semis étendu d'écailles bleu-violet (absent dans la région subcostale chez chitrali sp. nov.). Face inférieure, aile postérieure: points postdiscaux plus dispersés, et proches de la série de taches submarginales (centrés autour de la strie discocellulaire chez chitrali sp. nov.). Femelle: fond brun sans écailles bleues (semis d’écailles bleues chez chitrali sp. nov.). Turanana grumi Forster, 1937 Localité-type: "Nuksan-Pass und Sebak-Tal" [NE. Hindu Kush]. Synonymie: kotzschiorum Tshikolovets, 1996. Face inférieure, aile antérieure: large tache discocellulaire (fin trait discocellulaire chez chitrali sp. nov.). Phegea 32 (2) ( 1 . VI.2004): 66 Table 1 : £ 2 O) o ■O f— _ o 'CD C CD =3 O CD sz o 0 CD 03 L- 0 c o 2 ‘cö o 'CD co O) o O" CD O cr co O s co co ■c co ■O c o c o CD C =3 O CD co O o c c o c co "O I co c co Q. o T3 'CD C O c CD CO c o c c o > o c Q. co "co ■C O li o o 03 CO Z3 O co 0) ‘CO E co 0 -O co 0 '0 ■4—» o 0 a_ 0 O X 3 0 CL O c 0 0 > 1 =3 _0 _Q CO 0 O 0 CL CO 0 CO c 0 "O 03 0 C 03 4 0 E JD O 0 0 Jü 0 0 0 =3 O ,® ■i S '0 o Q- 0 0 2 0 ‘0 ® • 0 O 0 '0 c 0 4 0 > 03 0 0 '0 ■o CM 0 O 0 CL 0 0 0 "O 0 _0 _o "0 O o o 0 X3 O c o 0 '0 _0 ÏD -Q 0 0 1 1 0 0 r "O =3 0 '0 03 "c P 0 • ; +- - 2 .E =3 o 0 Q. 1 3 S I 0 E = o 0 M- 0 o Q. 0 O 11 0 0 CL ® | 0 0 0 03 E 0 H— CO 0 ■ö CO 0 •0 O 0 i- 0 o X 3 0 Q. O C 0 0 O 0 _Q 0 0 2 '0 o O 0 'o "O 'o. w « 0 0 0 0 0 0 O 0 CL 0 0 0 0 0 -O _0 0 c 03 1 0 E .Q O 0 0 0 O 0 'CD Q. Z3 £ § 0 — P/zegea 32 (2) (l.VI.2004): 67 Planche 2 ■«- *'ëj? 10b s * mJ,r tf Phegea 32 (2) (l.VI.2004): 68 Remerciements lis s’adressent tout particulièrement a Rosé N Guyen et Jacques Pierre (MNHN, Paris), pour leur disponibilité et le prêt de matériel. Bibliographie Bytinski-Salz, H., 1937. New Lepidoptera from Iran. — Entomologist's Record and Journal of Variation 49(9): [1-15]. Coutsis, J. G., De Prins, W. & van der Poorten, D., 1997. Turanana laspura Evans separated from T. cytis (Christoph) as a distinct species (Lepidoptera: Lycaenidae). — Phegea 25(3): 135-140. Sakai, S.,1980. Butterflies of Afghanistan. — Kodansha, Tokyo, 272 pp., 48 colour plates [en japonais], Tshikolovets, V. V., 1997. The Butterflies of Pamir. — Frantisek Slamka, Bratislava, 282 pp., 40 colour plates, 6 halftone plates. Tshikolovets, V. V., 1998. The Butterflies of Turkmenistan. — Schmalhausen Institute of Zoology, Kyiv, Ukraine, 237 pp., 24 colour plates, 10 halftone plates. Tshikolovets, V. V., 2000. The Butterflies of Uzbekistan. — Schmalhausen Institute of Zoology, Kyiv, Ukraine, 400 pp., 43 colour plates, 6 halftone plates. Tuzov, V. K., Bogdanov, P. V., Churkin, S. V., Dantchenko, A. V., Devyatkin, A. L., Murzin, V. S., Samodurov, G. D. & Zhdanko, A. B., 2000. Guide to the butterflies of Russia and adjacent territories. Vol 2. Libytheidae, Danaidae, Nymphalidae, Riodinidae, Lycaenidae. — Pensoft Publishers, 580 pp., 88 colour plates. Légende de la Planche 2: Figure 5.- Turanana chitrali sp. nov., Paratype $, Pakistan, environs de Chitral, Birmoghlasht, 2900 m, 16.VII.1996, leg. & coll. J.-F. Charmeux; 6- Paratype §, Pakistan, environs de Chitral, Birmoghlasht, 2900 m, 6.VII.1997, leg. & coll. J.-F. Charmeux; 7.- Turanana panaegides Staudinger, 1886, S, Ouzbékistan, Samarkand, Aman-Kutan, 25. VII. 1948, K. F. Sedyck leg., coll. Stempffer, MNHN, Paris; 8.- Turanana endymion ahasveros Bytinski-Salz, 1937,