.^■^

W-

'^^iitk y>.^^' '^ - '^^. ■s'^*' 'lÊÊm >Jma 1 ^^ Wtê m^ .— . _^. " ■^■" «■ -ilBA .'^^ ^.^^ t^^ ^1^

■■■i^^ Wpk ' ^m ^^^ ^. . ^-"T .«!■■ jHlk jI^M - .^ ^^ ■■■ Mft '^^ .. . . -"^^ <iM 'i^^ Ma ^^"

jito'^ ' ''l^*ï» ' ».- ..^^^ - *"^ -406! '' JM^k ^..^^ W^W JWb 'JVH ;^BB ^^ ^^ "w^P .M^ ,^^ '"^^^ ^IB MM

■•fi* '^MÜ^s--ii^** "'^ONi 'dHfc "^1^ -Jfc-i^ **** •■ ^«Ü» ^m . ** ■••■ Wm ^k j__^** "^S

,*^^ -^Pis 'Mh .>|u^ -^jfc-^ -r^_.^^ -■*■• *• -_ ■*• *■• -mm 'mm : -'^ "^mm .^ ^^1

V Jifll^^ '<Ii^^ - - '* ^ -" '- -,<w^" ^9i^B sJBbi .'^^^ 1^- i^mm awÊÊ^ .^m^ •■ . _ - '^^ -^■p ^^b ^^ ^^

W ■Jr' ^|H ■•"-

■f^^J^-:** "'•■■ '■*• 'JM -i-^ ■'*• i-*«*

^^ ..JM» 'ilm^ 'j^.-. ' "c

'.iMik . .:i— ^-^T, 3^* .-«• ''— ^

!*

fe*^;;«e»e*^

■Jé-li

;p^^..^-

#i;ü-.

...üj-

^^.t

^,iic^**%^W'*%-^^ ^

m-B

■aak.?^^liB:^i;_.v.^-

^^«^

m tr

■"^-^,"%-.«t

ife^-.*=;

*-;v^-rt

^"5r ^"v

:W_#>^

:3éï^

isr^m

.^im.

^ m?#

^1 m^

'■>f-\

::m<

WERKEN UITGEGEVEN DOOR

DE LINSCHOTEN-VEREENIGING VI

TOORTSE DER ZEE-VAART

DOOR

DIERICK RUITERS 1623

SAMUEL BRUN'S

SCHIFFARTEN

1624

Digitized by the Internet Archive

in 2011 with funding from

University of Toronto

http://www.archive.org/details/toortsederzeevaeOOruyt

LINSCHOTEN-VEREENIGING.

Beschermvrouw : H. M. DE KONINGIN.

Eere- Voorzitter : Z. K. H. PRINS HENDRIK.

Bestuur.

G. P. Rouffaer, Voorzitter.

Dr. H. T. Colenbrander, Onder- Voorzitter.

Wouter Nijhoff, Secretaris.

Dr. D. F. Scheurleer, Petmingttieester .

Dr. C. P. Burger Jr.

S. P. L'Honoré Naber.

F. P:. Baron Mulert.

Prof. Dr. J. S. Speyer.

H. Dunlop.

UITTREKSEL UIT DE STATUTEN.

Art. 2.

De Linschoten-Vereeniging heeft ten doel de uitgave, in het oorspronkelijke, van zeldzame of onuitgegeven Nederlandsche zee- ën landreizen en landbeschrijvingen.

Werken van anderen aard worden slechts uitgegeven, indien daartoe bijzondere aanleiding bestaat.

4

Art. 3.

De Vereeniging bestaat uit eereleden, donateurs en gewone leden.

Over het toetreden der leden beslist het Bestuur.

De gewone leden betalen een jaarlijksche bijdrage van tien gulden.

Donateurs zijn zij, die een bijdrage in eens van ten minste / 5CX). aan de Vereeniging schenken, of jaarlijks een contributie van minstens ƒ 25. betalen.

Art. 4.

Het lidmaatschap loopt van den eersten Januari tot den laatsten December.

Art. 5.

De leden ontvangen een exemplaar van de werken, die I Januari van het jaar hunner toetreding door de Vereeniging worden uitgegeven.

REGELEN

VOOR DE UITGAVEN DER

LINSCHOTEN-VEREENIGING.

1. Zooveel mogelijk zal elke Zee- of Landreis, dan wel Landbe- schrijving, afzonderlijk worden uitgegeven. Slechts bij al te geringen omvang van een dezer, kan een andere tekst toege- voegd worden aan de uitgave ; deze toe te voegen tekst moet evenwel aansluiten if> onderwerp, of den hoofdtekst aanvullen. Groote teksten worden in meer dan een deel gesplitst.

2. Voor elke uitgave wordt den bewerker als eisch gesteld : dat zij bevat als Inleiding een korte Biographie van den schrijver van 't reisverhaal ; een uiteenzetting van de Aanleiding tot de reis ; en een Bibliographie van eventueele vroegere drukken van het reisverhaal ; voorts opheldering in den vorm van Noten onder den tekst, daar waar de tekst opheldering vereischt ; en een Register (of Registers), benevens een lijst van geraadpleegde werken met plaats en jaar van uitgave aan 't slot.

3. De bewerker heeft vrijheid, in zijne Inleiding het resultaat eener reis ook te beschouwen in zijn verband met later ondernomen reizen naar dezelfde streek of streken.

4. De noten onder den tekst moeten sober blijven, en niet vervallen in uitweidingen. Is er echter bepaalde noodzakelijkheid om die- per in te gaan op het een of ander gedeelte van den tekst, dan mag dat geschieden in eene Bijlage achteraan. Ook hier echter blijft soberheid plicht.

5 . De tekst zelve moet met de grootste nauwkeurigheid herdrukt worden naar de beste oudere uitgave, c. q. nauwkeurig gedrukt naar het handschrift dat voor de uitgave dient. De origineele

vr

paginatuur van dien standaarddruk, dan wel van het handschrift, wordt in de uitgaven der Linschoten-Vereeniging tusschen groote haken [] doorloopend mede-opgenomen.

6. Als algemeene regel geldt dat de tekst onverkort wordt gedrukt. Uitlatingen zijn slechts dan veroorloofd, als het iets geheel on- belangrijks geldt. De bewerker moet dan echter in een noot toch rekenschap geven van wat hij wegliet.

7. Indien er voor de kennis van eene bepaalde Zee- of Landreis, behalve de aan den druk ten grondslag gelegde tekst, in archie- ven of bibliotheken nog andere bronnen bestaan, moeten deze bij de uitgave gebruikt en (indien noodig) in inleiding, noten of bijlagen verwerkt worden.

8. Het opnemen van kaarten en platen wordt aan den bewerker overgelaten, in overleg met de Commissie van voorbereiding.

TOORTSE DER ZEE-VAERÏ

DOOR

DIERICK RUITERS

(1623)

SAMUEL BRUN'S

SCHIFFARTEN

(1624)

UITGEGEVEN DOOR

S. P. L'HONORÉ NABER

MET EEN KAARr

D.^Av^a

MM

'S-GRAVENHAGE

MARTINUS NIJHOFF 1913

G ni5

1114892

INHOUD.

Bladz.

Voorbericht xi

Inleiding xiii

Dierick Ruyters en de Toortse

Brun en de Schiflfarten xxxtv

De gegevens die voor de geschiedenis van Neder-Guinee ten

dienste staan xxxiii

De ontdekking van de kust van Neder-Guinee en de vroegste

geschiedenis xxxv

De vaart naar Loango, Congo en Angola, of naar Angola,

Congo en Loanga l

Toortse der zee-vaart : . . . , i

Bibliographie go

Register 91

Brun's Schiffarten (i)

Bibliographie (.100)

Register I102)

Lijst van aangehaalde webken (107)

Erratum (112)

Kaart Aan het einde

VOORBERICHT.

Het deel der uitgaven van de Linschoten- Vereeniging, dat hierbij den leden wordt aangeboden, bevat twee werken, namelijk: Dierick Ruiters' Toortse der Zee- Vaert" (1623), met weglaiingvan zeevaartkundige bijzon- derheden, en Samuel Brun's „Schiffarten" (1624.),

Het Bestuur der Vereeniging was van oordeel dat eene uitgave van de beschrijvende gedeelten i) vaii de „Toortse" gewenscht moet worden ge- acht, waar eene nieuwe uitgave van het geheele werk in geen jaren aan de orde kan komen ; het was mede van oordeel dat eene uitgave van de „Schiffar- ten", o/schoon inde Hoogduitsche taal geschreven, binnen de bij de Statuten gestelde grenzen valt, waar deze beoogen : de uitgave in ^1?/ oorspronkelijke van zeldzame 0/ onuitgegeven Nederlandsche reizen en landbeschrijvingen (Art. 2).

Terwijl Pieter de Marees {1602, herdruk L. V. Ipi2) vooral de Goudkust uitvoerig heeft beschreven, leert men uit deze werken bovendien de gesteld- heid van de Noordelijker en Westelijker gelegen gedeelten van Opper- Guinee en van de Kusten van Neder -Guitiee kennen, over welke laatste De Marees in het geheel niets had mede te deelen. De drie werken gezamenlijk vertegenwoordigen het beste wat, uit Nederlandsche bronnen, over Opper- en Neder-Guinee valt te publiceeren, gerekend van de dagen waarop de eerste vaarteii werden ondertiomen, tot de stichting der West Indische Com- pagnie die de Bezitting ter Kuste overnam van den Staat en den handel aati zich trok.

Het oudste en tevens boeiendste tijdvak is met deze uitgave a/gesloten.

i) Teneinde den eigenlijken opzet van Ruiters' werk tiiet tekort te doen, zijn ooi de beschrij- vende gedeelten die over Brazilië haitdelen opgenomen, koewei de herdruk feitelijk ondernomen is met het oog op de gedeelten die Afrika betreffen.

INLEIDING.

DiERiCK Ruiters en de „Toorïse".

Dierick Ruiters') heeft tot de zeldzame zeelieden behoord die de pen met gelijke vaardigheid hanteerden als stuurrad, laadboom, rapier of mus- ket. Zijn naam, als krijgsman, is door Joannes de Laet voor den nakome- ling bewaard 2); zelfheeft hij gezorgd voor zijn naam als wetenschappelijk zeevarende, tevens „liefhebber der Astronomie" 3) of „der Matematica" 4). Hij deed dat op de goede manier : ruime theoretische ontwikkeling stelde hem in staat tot het te boek stellen zijner ondervindingen ten bate van anderen. Zoo trad hij als voorlichter van den zeevarenden man op, door de uitgave zijner „Toortse" (1623); zoo stelde hij zich op onderwijzend standpunt in het laatste hoofdstuk van dat werk, evenals in een later ge- schrift „de platte ofte Pleyn-Schael verclaert" (1631) ; als kartograaf deed hij zich kennen uit kaarten en plans van door hem bezochte reeden en havenplaatsen. Enkele exemplaren daarvan sieren nog heden de verzame- lingen van het Algemeen Rijks-Archief S).

Zijn levensloop moet gedeeltelijk worden opgemaakt uit het weinige dat hij zelf daaromtrent heeft medegedeeld. Jong schijnt hij naar zee te zijn

i) Ik heb deie spelling gekozen uit de vele voorkomende varianten, als Dierick Ruijters, Dierick Ruyter, Dirck de Ruyter, enz., omdat hij in de „Toortse" zijn opdracht aan Prins Maurits op die wijze onderteekend heeft, en omdat hij ook als Dierick Ruiters voorkomt in het privilegie van genoemd werk.

2) loannes de Laet: Historie ofte laerlijck Verhael van de verrichtinghen der geoctr. West-Indische Compagnie, Leiden, Elzevier, 1644, p. 15, 207 vig.

3) Titelprent „Toortse''.

4) Titelblad „Pleynschael".

5) Eiland St. Margarita, Stadt Parnambuco, Baya de todos los Sanctos (met aant.), Ri- viere genaemd Rio Janeiro (met verklaring), Stadt Baldiva 1627 (met aant.), resp. nummers 580, 710, 717, 720 en 736 van den Inventaris.

XIV

gegaan ; zoo leest men in een aan de „Pleynschael" voorafgaand klinkdicht !

„A Isoo doet Ruyter oock, (die op Neptuni wagheti Vanjonckx op reed" tot daer de Sonne schuylen gaet: En nu vermoeyi hem rust) comt andre noch te baet. Met zijn trouw onderwijs, en leert de Jagers Jaghen ."

Oud voelde hij zich toen hij die poëzie liet afdrukken :

Wanneer f Edei gemoet, in zijn gedaeghde dagen, Hem eerlijck ruste vint, en 't uyt trecken verlaet, Hoe lief hem sulcx oyi was, . . ."

Iets naders omtrent zijn leeftijd is daaruit niet af te leiden, maar de „Toortse" is daar, om te bewijzen dat hij (lang vóór 1623) zeewater had geproefd, en niet weinig ook. Van den Senegal tot omstreeks S. Paulo de Loanda waren de kusten van het Zwarte Werelddeel hem welbekend, die van Brazilië kende hij weinig minder goed, West-Indie had hij bezocht. Met groote mate van waarschijnlijkheid rnag men aannemen dat de wate- ren van Opper- en Neder-Guinee vóór 16 12 door hem zijn bevaren ; na dat jaar niet meer. Immers hij begaat den (vrij ernstigen) misslag, bij de be- schrijving der Goudkust, geen gewag te maken van het bestaan van een Nederlandsch Fort „Nassau" te Mouree, in bovenvermeld jaar op last van de Generaliteit gesticht. De uitvoerige aanteekeningen omtrent West- Afrika zijn dus, naar alle waarschijnlijkheid, van véél ouderen datum (vóór 1612) dan de „Toortse" zelf (1623), zóó oud, dat eene reeds vroeger door mij geuite gissing, als zoude de beroemde „Beschrij%nnghe vande ghelegent- heydt ende maniere van de groote stadt Benin, beschreven door D.R." ( 1 602), van de hand van Dierick Ruiters zijn i), in deze opmerking steun vindt. Zijn namelijk de Afrikaansche ervaringen, die in de „Toortse" zijn uitge- werkt, vóór 1612 opgedaan, dan kunnen zij ook wel, voor een gedeelte, ouder zijn dan 1602, het jaar waarin de beschrijving van Benin het licht zag.

Van de Afrika-vaart heeft Ruiters zich in die op Brazilië begeven. Merk- waardig ! De vaart op Guinee, voor zoover zij door Nederlanders werd ge- dreven, ontstond vermoedelijk uit eene nog oudere, die zij, uit Portugee- sche havens, op Brazilië onderhielden 2). Dan volgt eene periode waarin

i) Verg. P. de Marees, Beschr. v/h. Gout Koninckrijck van Gunea (1602) ; uitgave der Linschoten-Vereeniging, 1912, p. 232 vlg. ;zie ook Inleiding tot dat werk p. XXV. 2) De Jonge, „Opkomst", I p. 35, verg. ook De Marees, als voren, p. L V vlg.

XV

de Guineesche handel, door overmaat van concurrentie, eenigszins begint te kwijnen '); hier is een bedienaar van dien handel aan het woord die, hoe grondig ook met de vaart bekend, zijn voordeel weder gaat zoeken aan de van ouds bezochte overzijde van den Oceaan. Hij behoort tot de actieve verkenners die het ontstaan van eene West-Indische Compagnie helpen mogelijk maken. Eenmaal tot stand gekomen, werpt die Maatschappij zich met haar volle kracht op Brazilië, om vandaar de Afrikaansche mark- ten opnieuw te veroveren en een tijd lang te beheerschen (inneming S. Jorge da Mina in 1637, S. Paulo deLoanda in 1641). In Ruiters' „Toortse" voelt men den tijd aankomen, waarin een NederlandschZuid-Amerika(zij het niet voor langen duuv) het Nederlandsch Guinee zal gaan overvleuge- len. Dit is de eigenlijke beteekenis van de verschijning der „Toortse", die twee werelden omvat, als behoorden zij reeds bij elkaar; het werelddeel waaraan de naaste toekomst schijnt te behooren (Brazilië) gaat vooraan.

In de vaart op Brazilië deed Ruiters, als zoovele anderen, de ervaring op: „wie kennis verzamelt, verzamelt smart". Hij was in 161 7 in Zuid- Amerika, onder anderen te Sergippe (p. 54); hij woonde de invoering der Inquisitie in Brazilië bij (p. 136). Omstreeks het genoemde jaar, misschien nog wel wat eerder, werd hij gevangen genomen in de Angra dos Reys =) (p. 86), en vandaar overgebracht naar Riojaneiro, waar hij in 16 18 was. Na eenigen tijd te Rio te zijn aangehouden, werd hij naar Pernambuco vervoerd ; hij had op die reis een goede gelegenheid om de vaart tusschen de gevreesde Abrolhos klippen te leeren kennen (p. 67). Waarschijnlijk zal, op dien overtocht, de reede van S. Salvador (AUerheiligenbaai) zijn aangeloopen; hij is daar in 1618 althans geweest (p. 5). Hij zag daar kans om de toegangen tot de stad en hare zwakke punten op te nemen (p. 58), een plaatselijke kennis die hem in later jaren uitnemend te pas zou komen. Niet altijd was de Portugeesche gevangenschap zwaar, maar zij had toch dertig maanden geduurd, toen hij „miraculeuslijck" ontkwam. In zijn „Voor-Reden" doet hij een korte mededeeling omtrent den staat waarin hij gehouden werd.

Tegen het einde van het Twaalfjarig Bestand is Ruiters in Zeeland terug gekomen. Dit blijkt niet alleen uit het verschijnen der „Toortse" (in 1623) maar ook uit eene aanteekening in een Extract Res. Staten Gene- raal van 23 Augustus 1619, waarbij aan Dierck Ruyter „schipper op Mid-

1) De Marees. als voren, p. LXV.

2) Ongeveer loo K.M. beWesten Riojaneiro.

XVI

delburch" vergunning wordt verleend om, onder zeker voorbehoud, naar West-Indië uit te rusten «). Of hij werkelijk van die vergunning heeft ge- bruik gemaakt, is mij niet gebleken ; zeker is echter dat hij den tijd heeft weten te vinden om zijn Afrikaansche aanteekeningen te bewerken en daaraan toe te voegen al wat hem, uit Brazilië en West-Indië, was overge- bleven. Veel daarvan was wellicht door de gevangenschap verloren ge- gaan, maar hij had in die periode ook veel nieuws geleerd; het ontbrekende kon altijd nog door gesprekken met derden, of uit het geheugen, worden aangevuld. Zooals ik nader hoop aan te toonen, is de „Toortse", voor een groot gedeelte, een werk van autopsie, voor het overig gedeelte heeft Rui- ters een uitgebreid maar verstandig gebruik gemaakt van de werken van één Portugeesch auteur, namelijk : Manuel de Figueiredo 2), dien hij ook eenmaal noemt (bij de beschrijving van dên Rio de la Plata, p. 1 18). Het was in 1623 ook niet meernoodig dat men, als in de dagen van Jan Huy- ghen van Linschoten, uitsluitend op de wieken van Portugeezen dreef; de Hollandsche en Zeeuwsche schippers waren reeds rijk aan eigen ervaring, er werd slechts gewacht op de lieden die, als Ruiters, bekwaam genoeg waren om hun ondervindingen in een, ook voor anderen, bruikbaren vorm mede te deelen. Dat hij zijn stofbehandelde in aansluiting bij de bestaande werken van een bekwaam Portugees, kan men hem alleen ten goede hou- den. Of hij zich den tijd heeft gegund om de verschijning van zijn werk af te wachten, is niet volkomen zeker. Gloeiende van ijver voor ondernemin- gen als die der West-Indische Compagnie (verg. p. 136), sloot hij zich uit volle overtuiging bij haar aan. Zoo vindt men hem in Mei 1624 weder op de Braziliaansche kusten, thans in de vloot die, onder Wouter Willekens en Piet Hein, de stad S. Salvador aan de AUerheiligenbaai gaat veroveren 3). Bij de gevechten om de stad, leidt hij een gewapenden troep binnen de veste; zijn vroeger verkregen plaatselijke kennis kwam hem nu te stade.

Lang kan dit verblijf in Zuid- Amerika niet geduurd hebben. Eene reso- lutie van de Kamer van Zeeland der W. I. C. dd. 12 Nov. 1627 vermeldt: „Diric de Ruiter staet binnen vragende oft volc aennemen soude, is goet- gevonden dat hi volc sal begunnen (te) vergaderen" 4). Men mag dus aan- nemen dat hij zich in dat jaar weder met eene uitrusting voor de W. I. C.

i) Verg. Navorscher, V, p. 283.

s) Deze was „cosmographo itiór" sedert 15 Juli 1608. Zie Sousa Viterbo I. p. 115. Zijn geboorte- en sterfjaren zijn onbekend. Zie voorts p. XIX, noot.

3) Zie De Laet, „Historie" p. 15.

4) Medegedeeld door Dr. F. C. Wieder.

XVII

bezig hield. Hij bleef haar nog eenigen tijd dienen, hij klom hooger in haren dienst. Nog in 1630 wordt van hem gewaagd, maar nu als Comman- deur. Uit Pernambuco werd hij toen met een smaldeel naar de Antillen gezonden '), om zich daar onder de vlag te begeven van Adriaen Jans Pa- ter; het geviel dat hij niet bij diens vloot, maar bij de scheepsmacht van Pieter Adriaensz. Ita werd opgenomen. Ofschoon de verrichtingen van die armada niet zonder belang zijn, worden de resultaten het best gekend uit de woorden vanDeLaet: „jaghen veel, doch vanghen weynich". Ita keerde in September 1630 met het gros zijner schepen naar het vaderland terug 2); een eskader onder Booneter werd in de West-Indische wateren achter gelaten. Vermoedelijk is Ruiters met den Admiraal huiswaarts ge- keerd, want, in 1631, verscheen het reeds vermelde werkje van zijne hand, genaamd : „de platte ofte Pleyn-Schael verclaert" 3). Blijkens een klink- dicht dat aan het werk voorafgaat, had hij zich toen te Middelburg neder gezet met het voornemen zijn verder leven binnengaats te slijten.

Het woord „pleinschaal'' zal men in Nederlandsche woordenboeken vergeefs zoeken ; nog heden ten dage wordt het, vooral bij de koopvaardij, gebruikt om er een „parallelliniaal" mede aan te duiden (Eng. plain scale). Ruiters verstond er iets anders onder, namelijk : een platte rekenliniaal die aan beide zijden van verdeelingen was voorzien, waarvan men zich kon bedienen om, met behulp van passer, potlood en papier, vraagstukken van koers- en verheidsrekening te behandelen, die men tegenwoordig (en ook in Ruiters' tijd) liever door middel van Tafels oplost. Het boekje is helder geschreven, goed gedrukt en bevat, aan het slot, nog eenige gegevens om- trent het construeeren van zonnewijzers. Bijzondere waarde heeft het ech- ter in geen enkel opzicht.

i) Verg. De Laet, „Historie" p. 207 vlg.

2) Verg. De Laet, „Historie" p. 215-

3) De titel in zijn geheel luidt : „De platte ofte Pleyn-Schael verclaert. Waer in aenge- wesen wert, hoemen alle Sphaerische Rekeninghen ende questien (soo veel tot het gebruyck der Zee-vaert noodich is) seer licht, door den Passer, op den Circkel, sal connen uyt-wer- cken, door Dierick Ruyter, lief-hebber der Matematica, woonende tot Middelburgh in Zee- landt. Tot Middelburgh, gedruct voor Dierick Ruyter, wonende inde BeUinck-strate". Het privilegie is gedagteekend 21 Maart 1631 ; de opdracht 24 April 1631. (Ex. Leidsche Biblio- theek). Dat deze Ruyter identiek is met den schrijver der Toortse, blijkt uit het voorafgaand klinkdicht, alwaar :

Zijn Toorts in Zeelicht claer op d^ onghebaende baen, Vanflaets totflaets, en cust, West Jndien te doen aen. De cortste weck hy wijst, op d^ Asuerige velden.

II

XVIII

Anders de „Toortse", een merkwaardig, deugdelijk, en thans zéér zeldzaam geworden boek, waarvan ik ook slechts twee exemplaren ken : één uit de Provinciale Bibliotheek van Zeeland, één uit Wolffenbüttel. Afgaande op den titel, die toch met overleg is geko2en, zou men wellicht denken dat uitsluitend zeilaanwijzingen worden gegeven, doch niets is minder juist. Het werk bevat beschrijvende gedeelten naast zeilaanwijzin- gen, die elkander aan aanschouwelijkheid niets toegeven. De beschrijvende ge ieelten onderscheiden zich dikwijls door groote vastheid van uitbeelding, de zeilaanwijzingen zijn in glasheldere zeemanstaai opgesteld. Hoe het dan komt dat dit fraaie werk zoo volstrekt is vergeten ? Het antwoord is niet moeilijk tegeven:tweejarennade „Toortse" (in 1625) verscheen (te Leiden bij Elzevier) de eerste druk van de „Nieuwe Wereldt ofte Beschrijvinghe van West-Indien" door Joannes de Laet. Dat was een werk van veel wijdere strekking dan het bescheiden, alleen voor zeevarenden gedachte boek van Dierick Ruiters, en het beste wat deze gegeven had : namelijk zijn overzicht van de Zuid-Amerikaansche Kusten, tusschen Montevideo en Pernambuco, werd door De Laet overgenomen i)- Wèl waakte het aan Ruiters verleend privilegie tegen afdruk, nadruk en uittreksel, maar waar- om zou hij zich met een bij de Compagnie zoo hoogst invloedrijk man, als De Laet was, niet hebben verstaan ? Het komt mij verre van onaannemelijk voor dat de platen, die Ruiters reeds voor een tweede uitgave in gereed- heid had gebracht 2), door De Laet zijn aangekocht of overgenomen voor zijn (in 1636 verschenen) „Jaerlijck Verhael". Hoe dit zij, de „Toortse" maakte ruimte voor een werk op ruimer leest geschoeid, dat aan hooger eischen voldoende, aftrek vond bij een groot publiek, terwijl alleen de een- voudige varensman zich van Ruiters zal zijn blijven bedienen in 1648 althans kon nog een herdruk verschijnen 3). Waar de boeken blijven, die zoo goed als uitsluitend op schepen worden gebruikt, kan men zich gemak- kelijk voorstellen ; te verwonderen is het niet dat zij in geringen getale tot ons zijn overgekomen. Wie boeken verzamelde doorzag niet wat er aan zulke lectuur te waardeeren viel ; wie de lectuur kon waardeeren, was niet van de noodzakelijkheid doordrongen om haar voor het nageslacht te bewaren.

i) Boek XII, Cap. 14 en Boek XIV, Cap. 15 zijn (naar De Laet's eigen opgave) uit de Toortse getrokken. Te zamen geven zij de kust van Montevideo tot Pernambuco.

2) Verg. „Toortse", Opdracht aan Prins Maurits.

3) Zie bibliographie.

XIX

Over de bronnen die Ruiters gebruikte, zou men kort kunnen zijn ; hij- zelf noemt slechts (p. ii8) de geschriften van Manuel de Figueiredo, die ook weer van nog oudere Portugeesche (en Spaansche) bronnen gebruik heeft gemaakt >). De Laet daarentegen verwijst (in het voorwerk van de „Nieuwe Wereldt") naar Antonio de Herrera, Joseph de Acosta, Martin del Barco, Ramusio, Lopez de Gomara, Jean de Léry en naar tal van auteurs van mindere beteekenis. Diezelfde werken waren natuurlijk aan Figueiredo (een Cosmographo mor !) ook bekend ; indirect vindt men ze dus bij Ruiters wel terug, maar De Laet klom weder tot die oorspronke- lijker geschriften op, waardoor zijn arbeid zekeren wetenschappelijken stempel heeft verkregen dien de „Toortse" mist. De Laet behoefde zijn schrijftafel niet te verlaten om, in menig opzicht, Ruiters (en Figueiredo) voorbij te kunnen streven ; hij kon alle gedrukte bronnen op zijn gemak raadplegen en beschikte daarenboven over de journalen en rapporten van de gezagvoerders der VV. 1. C. ; al wat hij behoefde was tijd om zijne gege- vens, naar den eisch, in ééne bedding te leiden. Ruiters kan, in een drukke zeemanscarrière, dien tijd nooit gehad hebben. Men moet hem reeds als groote verdienste aanrekenen, dat hij zijn eigen aanteekeningen bijhield en uitwerkte, al wist hij zich niet geheel los te maken van het werk dat een wetenschappelijk Portugees vóór hem het licht had doen zien. Eigenlijk moet men den auteur daarvoor dank weten ; zijn „Toortse" heeft daardoor ongetwijfeld aan stelselmatigheid en duidelijkheid gewonnen. Trouwens, hij volgde tot op zekere hoogte het klassiek geworden voorbeeld, gegeven door eenen Jan Huyghen, die zijn roem grootendeels (en terecht I) dankt

i) a. Roteiro e navegacao das Indias occidentaes, ilhas Antilias e mar Oceano Occiden- tal, com suos derrotas, sondas, fundos e conhecencas por Pedro Craesbeeck, 1609, 4°.

i. Hydrographia, Exame de pilotos, no qual se contêm as regras que todo pilote deve guardar em suas navegacöes, assi no sol, variacao d' agullia, como no cartear, com algumas regras da navegacao de Leste, Oeste, com mais o aureo numero, epactas, marés e altura da estrella polar. Com os roteiros de Portugal para o Brasil, Rio da Prata, Guiné, S. Thomé, Angola e Indias de Portugal e Castella. Lisboa por Vincente Alvares, 1614, (Sommige ex. van die uitgave zijn verschenen bij Joao Dias en Sebastiao de Gois).

f. Titel als sub i, uitgever Vincente Alvares, jaar van uitgave 1625.

Een exemplaar van deze uitgave berust op de Leidsche Bibliotheek (en ook in de Biblio- thèque Nationale te Parijs) ; deze was de eenige die ik kon raadplegen. De oudere uitgaven zijn zoomin in Nederland als op de Bibl. Nat. te vinden. De uitgave van 1625 is iets uitge- breider dan die van 1614.

Verg. Diccionario bibliographico Portuguez. Estudos de Innocencio Francisca da Silva applicaveis a Portugal e ao Brasil. Tomo quinto. Lisboa na imprensa nacional, 2860.

Van de uitgave 1614 bestaat een Fransche bewerking door Le Bon.

Jut

aan het oordeelkundig verzamelen, openbaar maken en commentarieeren van Portugeesche gegevens.

Ruiters volgde Figueiredo niet slaafs na. De proef daarop is gemakke- lijk te maken. De Laet namelijk gebruikte, voor de eerste editie van de „Nieuwe Wereldt", de„Toortse" als bron voor (/(?/gedeeltederZuid-Ame- rikaansche kust, dat zich uitstrekt van Montevideo tot Pernambuco. In de tweede uitgave, verschenen in 1630 (die de eerste aan rijkdom verre over- treft), gaat hij naar een ander stelsel te werk : hij blijft Ruiters aanhalen, maar stelt Figueiredo's aanwijzingen naast en tegenover die van den Zeeuw, met het kennelijk doel zoodoende den lezer opmerkzaam te ma- ken op de verschillen. Alle verdenking van naschrijverij, voor zoover die op Ruiters zou kunnen rusten, is daarmede, althans voor dit kustgedeelte, kort en goed afgewezen. Of Ruiters voor de Wilde Kust, voor West-Indië, voor Terra Nova, behalve op Figueiredo, ook nog op andere Portugeesche (en Spaansche) auteurs steunt, is mij niet met zekerheid gebleken ; het komt mij onwaarschijnlijk voor. Het is moeilijk dat uit te maken, want goede Spaansche bronnen waren niet zoo uiterst schaarsch. De Spanjaar- den waren vanouds iets minder geheimzinnig geweest omtrent hun kolo- niaal bezit, dan de Portugeezen gaandeweg geworden waren '), zij konden zich verbeelden dat het er voor henzelven minder op aankwam, want op groote schaal koloniseerende, konden zij in hun overzeesche bezittingen ten allen tijde op een weerbaar Europeesch element rekenen; binnen Eu- ropa reikte de arm van hunnen monarch nog heel wat verder dan die der Koningen die tot 1580 over Portugal regeerden. Omstreeks dat noodlottig jaar werden de Portugeezen mede zorgeloozer 2).

Een groot gedeelte der „Toortse" is aan Afrika gewijd. Het is een be- langrijk gedeelte. Wat de zeilaanwijzingen betreft, sluit Ruiters zich hier ongetwijfeld bij Figueiredo aan ; het beschrijvend gedeelte is zoo goed als geheel oorspronkelijk werk. Enkele gegevens, die Figueiredo tusschen zijn zeilaanwijzingen door heeft vermeld, zijn door Ruiters naar zijn beschrij- vend gedeelte overgebracht, maar zij zijn niet talrijk. Ruiters steuntnietop Pieter de Marees (1602). Terwijl deze laatste feitelijk „grepen" moest doen (Kaap Verd, Greinkust, Goudkust, Benin, Gabon) is Ruiters volledig : zijn beschrijving begint bij Kaap Blanco en gaat, zonder noemenswaard hiaat, tot de Congo-rivier door; de zeilaanwijzingen gaan tot voorbij S. Paulo de

i) Verg. A, p. XLV/XLVi.

2) Namenals : Jan Huyghen van Linschoten, Jolink, De Houtman, bewijjen dit voldoende.

XXI

Loanda. De geheele kennis die de Nederlandsche zeevaarders, in het eerste decennium der 17de eeuw, van de Kusten van Opper- en Neder-Guinee bezaten, is hier samengevat; maar een Portugeesch cosmograaf is nog steeds de leermeester.

Ook die „Cosmographo mor" maakte'zich de ervaringen van ouderen, van geslacht op geslacht, ten nutte. Er doet zich het merkwaardig verschijnsel voor dat zinsneden die bij Ruiters voorkomen, aan Figueiredo ontleend, weer rechtstreeks stammen uit het handschrift van den onvolprezen Pa- checo Pereira, wiens werk in 15 10 wel voltooid zal zijn geweest, maar eerst na bijna vier eeuwen (1892) door den druk werd openbaar gemaakt. Figueiredo moet dat geschrift gekend hebben ! In Portugal is daarop, zoo- ver mij bekend, de aandacht nog niet gevallen. Men zie p. 314 en 318.

Dat Ruiters een „verbeterde en veel vermeerderde" uitgave (in de goede beteekenis van het woord) van Figueiredo's werken leverde, wordt uit den toon der beschrijvende gedeelten, die thans weer worden afgedrukt, nader duidelijk. Dat hij niet placht na te schrijven, maar ook de zeilaan- wijzingen naar eigen overtuiging durfde retoucheeren, is, uit de wijze waarop De Laet zijn gegevens aanvaard heeft, voldoende klaar. Het is niet noodig bladzijde voor bladzijde na te gaan waar Ruiters aanvult, wijzigt, of vertaalt, want men kan zich, door cijfers, gemakkelijk eene voorstelling vormen van zijn meerdere uitgebreidheid, die vooral juist aan de beschrij- vende gedeelten te danken is. Vergelijkt men de „Toortse" met de in 1625 verschenen uitgave van de „Roteiros de Portugal para o Brasil, Rio da Prata, Guiné, S. Thomé, Angola e Indias de Portugal e Castella" «), dan blijkt dat de pagina der „Toortse" gemiddeld een grooter aantal (250) letters bevat dan die der Roteiros. De verschillende onderdeelen beslaan het hieronder opgegeven aantal bladzijden :

bij Figueiredo

bij Ruiters

Roteiro do Brasil

25 P-

Van Brasilien

142 p.

Roteiro de Angola (cura annexis)

8p.

Van Angola (ca.)

32 P-

Roteiro de Guiné (ca.)

4tp.

Van Guinea (ca.)

III p.

Roteiro de Terra Nova

6p.

Van Terra Nova

6p.

Roteiro da Costa de Espanha

6p.

geen

Roteiro das Indias

36 P.

Van West Indien

I23P-

Roteiro da pescaria na Costa de

4p.

geen

Berberia.

i) Peze uitgave is vollediger en iels uitvoeriger dan die van 1614. Verg. p. XIX, noot.

Het zijn die beschrijvende gedeelten die ons, behalve de bijzonderheden van plaatselijken aard die zij leeren, menigen kijk geven op het leven der Portugeezen aan boord en aan den wal, op hunne gewoonten, handels- betrekkingen, industrieën. Voor Portugeezen waren die bijzonderheden onbelangrijk ; Ruiters' Nederlandsche tijdgenooten zullen hem daaren- tegen dank geweten hebben voor zijne mededeelingen dienaangaande. Zijne beschrijving van de in Brazilië voorkomende gedierten zou de tegen- woordige lezer wellicht liever gemist hebben, maar Ruiters stond in zijn geloof aan gedrochtelijkheden niet boven het niveau van zijn tijd. Zoo heb ik gemeend ook dat gedeelte, als kenmerk van dien tijd, toch te moeten opnemen. Hetgeen ik verder overnam is, zonder twijfel, grootendeels aan Ruiters' eigen waarneming ontleend, met ééne uitzondering: de door de West-Indiën leidende scheepvaartrouten dier dagen. Wel steunt dit ge- deelte weder op Figueiredo, maar hel heeft, naar mij voorkomt, in onze literatuur zijn gelijke niet wat begrijpelijkheid en aanschouwelijkheid be- treft. Straks, als het Kanaal door de Landengte van Panama voor de groote scheepvaart zal zijn opengesteld, zal men misschien.juist weer waarde gaan hechten aan nadere bekendheid met de vroegere verkeerswegen.

Om ten slotte te doen zien hoe rijk de „Toortse" is, volge hier een eenigszins systematisch bewerkte inhoudsopgave.

Inhoud der „Toorts e". Titelplaat. Titel. Privilegie. Opdracht. Voorrede. Sonnetten. Eerste gedeelte : Zuid- Amerika

Boekl: Van Bresili Meridionalts. (?P 24° Z.Br.). pag.

Afdg. i. Beschrijvinghe van Bresili Meridionalis in America. . i Afdg. 2. Beschrijving, dienende tot waerschouwinge om aan de

Cust van Bresili Meridionalis te comen 35

Afdg. 3. Om in Parnambuco te seylen 39

Afdg. 4. Beschrijvinghe van de Zee-Cust tusschen Parnambuco

ende de Baya de todos los sanctos 45

Afdg. 5. Beschrijvinghe van de Zee-Cust tusschen Baya de todos

los sanctos ende Rio de laneiro 60

XXIII

Afdg. 6. Beschrijvinghe van de zee-cusl tusschén Rio de laneiro

ende S. Vincento 86

Boek II: Van de Custen van Partiapiacaba in Cananea, Parnapiacaba in Parnagua, Patoa en Garae-Gaves (23° Z.Br. 35° Z.Br.).

Afdg. I. Beschrijvinghe van de zee-cust Parnapiacaba in Cana- nea (24° Z.Br.— 26° Z.Br.) 92

Afdg. 2. Beschrijvinghe van de zee-cust Parnapiacaba in Parna- gua (26° Z.Br.— 28° Z.Br.) 97

Afdg. 3. Beschrijvinghe van de zee-cust van Patoa (28° Z.Br.—

35°Z-Br.) 100

Afdg. 4. Beschrijvinghe van Rio de la Plata 107

Afdg. 5. Hoe men Rio de la Plata sal op seylen 114

Boek III: Van IViU o/ie JVoori Bresi/ien {SO Z.Br. tot Riv.S. ]a.no{ Amazone-rivier).

Afdg. I. Beschrijvinghe van de Zee-Cust van Brasilien Septen-

trionalis 123

Boek IV: Van Bresilien.

Afdg. I. Van Brasilien 136

Afdg. 2. Negotien in Brasilien onder de Portugijsen, so van Coop-

lieden, Suycker-zieders, ende Boeren 137

Tweede gedeelte: Midden- Amerika.

Boek : Van West-Indien.

Afdg. I. Van den grooten Golf Occidentalis, eertijts de Nieuwe

Weerelt, ende nu West-Indien ghenaemt .... 143

Afdg. 2. Beschrijvinghe van den wegh om uyt t' Neerlant te sey- len op alle plaetsen in West-Indien gheleghen . .164

Afdg. 3. Beschrijvinghe om uyt Neerlant te seylen, naer de Cust

Nueve Granada in West-Indien 208

Afdg. 4. Beschrijvinge van den wegh ende passagie naer de

Honduras 226

Derde gedeelte : Afrika.

Boek : Van Guinea, Mitta ende Angola.

Afdg. I. Beschrijvinghe van de Cust van Guinea ende Angola . 266 Afdg. 2. Beschrijvinghe van de Cust Guinea ende Angola (zeil-

aanw.) 330

xxiy

pag-

Afdg. 3. Beschrijvinghe, hoemen de Cust van Angola, uyt Neer- landt comende sal beseylen 398

Afdg. 4. Beschrijvinghe hoe de Cust van Angola op verscheyden

Pools hooghten vertoont 403

Vierde gedeelte : Noord- Amerika. Boek : Van Terra Nova.

Afdg. Een corte beschrijvinghe van Terra Nova 409

Aanhangsel.

Cort onderrecht [der theoretische zeevaartkunde] 416

Register 453

Breedtetafel . 457

Errata 462

Brun en de „Schiffarten."

Het Reisverhaal van Samuel Brun is oorspronkelijk werk van een be- scheiden man. Bij eerste inzage maakt het zelfs geen bijzonder gunstigen indruk, ofschoon de persoon die het opstelde al spoedig voor zich inneemt. Als auteur is hij echter wel eens duister, zijn spelling van eigennamen is soms raadselachtig '), zijne mededeelingen hebben dikwijls toelichting noodig, maar de verklaring is toch gewoonlijk te vinden en (ongedachte verdienste) de berichten blijken controle te kunnen verdragen ! Zelfs data zijn herhaaldelijk, met behulp van binnen- of buitenlandsche gegevens, te fixeeren en worden dan kloppend bevonden. Daar staat tegenover dat het werk iets van die vastheid van uitbeelding mist, waardoor de Nederland- sche reisliteratuur der 1 7de eeuw zich gewoonlijk kenmerkt ; groote leven- digheid van verhaaltrant maakt weer veel goed.

Brun gaf zich ook niet uit voor meer dan waarvoor hij was „scheep" ge- komen, namelijk voor chirurg, en wel voor één uit de velen die, hun vak als een „Handwerck" beschouwende, zichzelf,, Barbier" noemden. Zorgvuldig

i) Hij was niet ter plaatse toen zijn werk werd afgedrukt ; vandaar eigenaardige fouten. Aan het slot van het boek {p. 132) leest men : N.B. Weil der Author abwesend, seind etliche wörter in den Colum tituln versetzt, aber leichtlich zu verbesseren: Alsz fol. 2. Indianisch, lisz L'anarisch, &c. fol. 90. Holand, lisz Seeland. fol. 12. Schützenhauptman, liszSchiffs- hauptman, &c. Verg. overigens den tekst.

XXV

wachtte hij zich, toen hij in zijn geboorteland teruggekeerd zijn reisher- inneringen boekstaafde, van allen schijn, alsof hij voornamer rol voor zich opeischte dan hem, in zijn bescheiden positie, vanzelf was toegekend of eigenlijk; hij zweeg zooveel mogelijk over eigen verrichtingen. Op hem heeft het verwijt: „a beau mentir qui vientdeloin"geen vat. Hij verhaalde uitsluitend wat hem, in Nederlandschen dienst, was wedervaren, of wat hij had bijgewoond en opgemerkt. Gebrek aan grondige bekendheid met de omgangstaal heeft hem, al verhalende, wel eens een snooden trek gespeeld. Het bijbelwoord: „vele laatsten zullen de eersten zijn" werd reeds aan dezen bescheidene vervuld. Een Duitscher i) poogde hem voor Duitschland op te eischen; hij verhief den Helvetiër die zichzelf als „vou Baselauszdein Schweitzerland bürtig' voorstelde 2), die zich in een sterk zwitsersch ge- tinte taal placht te uiten, die alleen van „Uns Teutschen" sprak wanneer hij zich één gevoelde met de zich „Duytsen" of „Dietsen" noemende Hol- landers (the Dutch), tot ,^den er sten Deutschen, der miteinem wissenschaft- lühen Reisebericht iiber Afrikain die Offentlichkeit traf' i). Eenander Duitscher, de beroemde in Engeland gevestigde geograaf E. G. Ravenstein, diende daarop, al spoedig, met de woorden „raiher absurd", een korte, scherpe en welverdiende terechtwijzing toe 4). Brun's landgenoot Schinz s) ging wat minder ver dan Henning, hij noemde Brun's aandeel „an derivis- sensckaftlichen Erforschung Afrika s ein betriichtliches und aller Wür- digung wohl ïvert". Men kan daar vrede mede hebben, maar de goede Brun zelf zou ook voor deze ophemeling zijner verdiensten zijn terug ge- deinsd; aan Wissenschaft deed hij niet, hij was te lichtgeloovig om daaraan te kunnen doen; een onafhankelijk „Forscher" was hij ook niet, daarvoor stond hij niet hoog genoeg boven het niveau van zijn tijd &). Wie een weten-

i) Dr. G. Henning, uil Oschatz in Saksen, in „Verband!, der Naturforschenden Ges. zu Basel, Band XIII, Heft I, Jahrg. 1901, p. i.'' Het Artikel luidt: „Samuel BraunausBasel,der erste Deutsche wissenschaftliche Afrikareisende". Zie ook literatuuropgave.

2) Zie p. iig.

3) Als voren p. loi.

4) Ravenstein in „The strange .^dventures of Andrew Battell", Intr. p. X., zie literatuur- opgave.

5) Hans Schinz „Schweizerische Afrika-Reisende und der Anteil der Schweitzer ander Erschlieszung und Erforschung Afrika's überhaupt", Neujahrsblatt herausg. von der Na- turf. Ges. zu Zürich, 1904.

6) Lichtgeloovig, waar hij bijvoorbeeld de geschiedenis van S. Jorge da Mina uit den mond van 130-jarige negers opteekent; bijgeloovig in zijne beschouwing omtrent kometen (p. 82): na Tycho Brahé had een „wissenschaftlicher" man daarboven kunnen staan. Te Cape Mount ( p. 49/soj is het niet zoo heel zeker of hij niet zelf meent de stem des Boozen werkelijk te hebben vernomen.

XXVI

schappelijk reiziger aan Afrikaansche stranden in Brun meent te hebben aangetroffen, kan hem ook wel voor den eersten wetenschappelijken (Duit- schen ?) reiziger aan de kusten der Middellandsche Zee houden, die hij toch ook heeft bevaren, maar hijzelf gaf zich zoo min voor het een als voor het ander uit. Hij zal ook wel beseft hebben dat hij als opnierker en onderzoe- ker (Forscher ?) de mindere was van zijn tijdgenoot Pieter de Marees, die hem althans verre overtrof in het geordend voordragen vanopgenomen en verwerkte indrukken; wiens werk hem bekend was, zoodat hij er eenig ge- bruik van maakte •). Overigens teekende hij onafhankelijk, in volmaakt goeden trouw en vrijwel uitsluitend naar tijdsorde, datgene op wat hem overkwam, of wat hij opmerkte en meende op te merken. Daarvoor valt hem dank te weten. Voor de wijze waarop hij zich van die taak kweet, ver- dient hij Asher's lofspraak: „the narrative is f uil of interest, its style is so lively that it reads almost like „„The tour of a german Prince"" who appears to follow the footsteps of this countryman of his, but who perhaps would beata loss, ifcalledupoti to product such Documents ofwellbehaviour as those ivith which our author concludes his IVeltgang"'''^). Toch kunnen alleen Nederlanders, onder wier vlag hij voer (een symbool dat hem zoo- danig dierbaar was geworden dat hij zijn Nederlandsche getuigschriften onvertaald aan het einde van zijn werk overlegde als het beste wat hij kon toonen), hem het recht doen wedervaren waarop hij, als bescheiden mede- strijder in de keurlijke cohort van het Nederlandsch vreemdenlegioen, aanspraak heeft. Zeker kunnen zij, beter dan anderen, hem eeren dooreen nieuwe uitgave van zijne „Nederlandsche zeereizen en landbeschrijvin- gen"3) al heeft hij die in zijne moedertaal opgesteld, zooals zijn recht was 4).

Geboorte en overkomst naar Nederland.

Den igen Maart 1580 werd Brun te Basel geboren 5). Van zijne jeugd en jongelingsjaren is niets bekend, maar men moet aannemen dat hij zich op de chirurgie had toegelegd en tot eenig gilde was toegelaten, toen hij, in

i) Henning (p. 78) meent dat B. niet op De Marees steunt en dat is zeker waar, maar „Anklange" bij diens werk zijn er wèl ; zie de aanteekeningen bij den tekst.

2) Asher. Bibliographical Essay on the Collection of Voyages ed. and pub. by Levinus Hulsius, London & Berlin 1839, p. 90.

3) Vergelijk Art. 2 der Statuten der LinschotenVereeniging.

4) Terecht zegt Camus (p. 189) : „Si Ion vouloit donner une notice plus détaillée des re- lations de Braun, on ferait un récit a peu prés aussi long que les relations mêmes.'' Maaral- leen Nederlanders kunnen zulk een „notice" leveren ; er is in het boek zooveel dat specifiek Nederlandsch is, dat de beteekenis daarvan aan buitenlanders ontgaan moet !

5) Henning p. 12.

XX vn

1611, den Rijnstroom (op de gebruikelijke wijze) kwam afzakken naar Amsterdam, alwaar hij voorloopig werk wist te vinden bij zekeren Meester, Hercules Fransen genaamd. Daar, in de koopstad aan het Y.vond hij, man die zijn vak verstond, ruimschoots gelegenheid om zijne diensten als scheepsheelmeester aan te bieden en in die hoedanigheid verre reizen mede te maken.

R e i s I, p. I t/m 30.

Brun monstert op het schip „de Meermin" «), Kapitein Joh. Pietersz van Hoorn, bestemd naar Neder-Guinee. Den len December 16 1 1 vertrekt hij met dien bodem naar Texel, den zSen naar zee. Zonder ongeval bereikt het schip zijne bestemming te Mayumba, een weinig benoorden Loango. Op die plaatsen vertoeft men geruimen tijd, lang genoeg om Brun in de gelegenheid te stellen tot het waarnemen en opteekenen van veel dat hem later meldenswaardig zal voorkomen. De reis wordt voortgezet naar de monding van de Congo-rivier; men brengt daar zeven maandendoor. Het schip loopt er éénmaal gevaar van door Portugeezen te worden overrom- peld, want van het Twaalfjarig Bestand trekken partijen zich buiten Eu- ropa weinig aan. Ook aan de Congo-kust teekent Brun eenige wetens- waardigheden op, maar zij zijn van minder gehalte dan die welke Loango raken; blijkbaar is de gelegenheid om naar den wal te gaan er minder gunstig. Na eene afwezigheid van 22 maanden valt het schip weer te Amsterdam binnen, alwaar Brun, den i2en October 1613, met een fraai getuigschrift afmonstert.

Het belang van dit reisverhaal moet worden afgemeten naar hetgeen de auteur omtrent Loango (en Congo) boekstaaft. Het voornaamste wat men dienaangaande uit dien tijd bezit, is het verhaal der lotgevallen van An- drew Battell, in 1625 door Purchas uitgegeven, maar eerst verstaanbaar geworden sedert Ravenstein (1901) een critische uitgave voor deHakluyt- Society bezorgde. Omdat Battell, die in de jaren 1 590 1 6 1 o door de Congo- streken zwierf, het land beter kende en uitvoeriger is dan Brun, kunnen zijne berichten dikwijls tot toelichting van diens aanteekeningen dienen. Na Battell moet gewaggemaakt worden van Dierick Ruiters wiens „Toortse der Zee-Vaert" mededeelingen van waarde bevat (1623). Met Ruiters en

1) De tekst heeft „Meeritiann". Bedoeld zal wel zijn „Meermin". Een drukfout iM«// het echter niet te wezen, daar het woord meermin afgeleid is van een ouder Germaansch mere- mannt, dat zeewijf beteekende. Zie Verdam : „De werking der bijgedachte in de Taal", Noord en Zuid XXI, 5.

XXVIII

vóór Brun, zou men nog de „Korte historiael ende Journaelsche Aentey- ckeninghe" van Pieter van den Broecke (Jacatraanscher gedachtenis) moeten noemen. Van den Broecke maakte, in de jaren 1604 1612, een viertal reizen naar Loango en hij stelde belangrijke feiten te boek, maar zijn werk verscheen eerst in 1634 in druk '), zoodat, al kan V. d B. dienen tot toelichting van Brun, deze laatste toch de oudere gedrukte bron van Nederlandschen oorsprong blijft.

Reis II, p. 31 t/m 56.

Den3ien Maart 1614 vertrekt Brun, thansin het schip „de Witte Hond", gezagvoerder weder Joh. Pietersz. van Hoorn, uit Texel opnieuw naar Guinee. De reistrek wordt als volgt afgelegd : Ivoorkust, Goudkust, Palm- oliekust (Benin), Kaap de Lopo Gon^alves, Principe, Greinkust (Cape Mount), Goudkust, huiswaarts. Na eene reis van ruim twee jaren is het schip vóór Paschen 1616 (d. i. vóór den 360 April) in het vaderland terug, met een lading vertegenwoordigende de waarde van 1.000.000 guldens.

Dit reisverhaal is vooral belangrijk wegens eenige bijzonderheden die Brun omtrent Benin mededeelt, juist over zaken die door den onbeken- den D. R. (1602) z) en door Dierick Ruiters (1623) in zijn „Toortse der Zee-Vaert" worden verzwegen, ofschoon men mag aannemen dat zij toch met de menschenofïers enz. wel bekend waren. Als eerste berichtgever omtrent feiten en toestanden, die anders voor het eerst door Olphert Dap- per (1668) op gezag van Blomert vermeld zouden worden, heeft Brun hier onmiskenbare waarde.

Reis V, p. I I 3 t m 132 (chronologisch de derde).

Ten einde geen onderwerpen die bij elkaar behooren te scheiden, heeft Brun goedgevonden zijn derde reis in de vijfde plaats te behandelen. In Juni 1616 monstert hij op het schip „de Oranjeboom", gezagvoerder Hendrik Willemse Buis van Rotterdam. De reis is bestemd naar Italië en Con- stantinopel, maar het schip vergaat bij Cascaes op de Portugeesche kust ; de bemanning wordt meerendeels gered. Als schipbreukeling vertoeft Brun geruimen tijd te Lissabon ; zijn vakkennis maakt hem mogelijk, zoo-

i) .Aan een herdruk daarvan kan eerst worden gedacht wanneer de Indische reizen van V. d. B. daarvoor in aanmerking komen. Zie verder : Lijst van aangehaalde werken. De her- druk die in Begin ende Voortgangh voorkomt bevat een goeden „Inwerp" dieniet in hel origineel voorkomt

2) Bij Pieter De Marees, zie Literatuuropgave.

XXIX

dra hij de noodzakelijkheid om te gaan varen weder gevoelt, een schip te vinden, thans „de Gulden Valk" bestemd naar Venetië. Hij monstert daar aan op eene gage van 9 Realen per maand, met de vergunning om voor eigen rekening handel te mogen drijven. Onderweg heeft men eene ontmoeting met zeeroovers, maar het schip komt behouden te Venetië aan, alwaar Brun de ontscheping bijwoont van de Nederlandsche troepen onder Graaf Ernst van Nassau, bestemd tot ondersteuning van de la- gunestad. Den 24en Augustus d. a. v. is hij weder in Nederland terug.

Als bijdrage tot onze nog zoo onvolledige kennis van hetgeen er, tijdens het Twaalfjarig Bestand, ter zee alzoo voorviel, heeft dit reisverhaal eenige waarde. Men leert er een zonderlingen tijd uit kennen : Venetië wordt door de Staten tegen Oostenrijk met troepen ondersteund, daarna met eene scheepsmacht onder Melchior van den Kerckhove, Spanjaarden liggen op die vloten te loeren en raken met de Nederlanders slaags ; tegen de Algerijnen gaan Spaansche onderdanen en Nederlanders schouder aan schouder in den strijd, maar in Guinee en Brazilië gaan zij elkaar, als het kan, verwoed en met de oude verbittering te lijf.

Reis III, p. 57 t/m. 89 (chronologisch de vierde).

Brun monstert aan in staatsdienst. Hij vertrekt in September 16 17 met het schip „Gelderland"' in de vloot van den Generaal Clantius naar Guinee, om daar drie jaren achtereen dienst als geneesheer te bewij2en, op het Fort Nassau (aan de Goudkust), in 1612 door denzelfden Clantius op last van de Generaliteit gesticht. Driejaren neemt hij er den medischen dienst waar, maar hij doet nog iets meer : hij besteedt een gedeelte van zijnen tijd om aanteekeningen omtrent landen volk te verzamelen. Dieaantee- keningen staan, in hoedanigheid en in hoeveelheid, onbetwistbaar lager dan die welke men reeds had van dehand van Pieter de Marees(i6o2), maar zij werken toch eenigszins aanvullend, vooral daar, waar zij een naderen kijk geven op het beleid der Nederlanders in dit allereerst door hen bezette overzeesch gebied. Die Nederlanders nemen nog al dikwijls (men zou zoo zeggen : teveel) aandeel in de onderlinge twisten der Natu- rellen, zij schieten met gespleten kogels, zij volgen eene politiek die aan Brun schijnt te mishagen, al heeft hij den goeden smaak van dat niet met ronde woorden uit te spreken. Na volbrachten diensttijd repatrieert hij weder per Gelderland (die transportschip schijnt te zijn geweest). Hij komt in Juli 1620 in Nederland terug, alwaar hij zich voorstelt met een zeer ver-

XXX

vereerend paspoort, hem door Clantius verleend, naar Zwitserland terug te keeren.

Reis IV, p. 90 t/m 112 (chronologisch de vijfde).

De politieke toestand in de Rijnlanden maakt het trekken naar Zwit- serland gevaarlijk ; zoo besluit Brun nog maar weer een nieuwe zeereis te aanvaarden. Hij monstert den 23^11 October 1620 op het oorlogsschip „Edam" aan, gezagvoerder Thomas Pieterssen. Het schip is bescheiden onder de vlag van den Vice- Admiraal Joachim HendrickszSwartenhondt, bestemd naar de Middellandsche Zee. Het is een merkwaardige tocht, be- langrijker doordien Brun ons zijne lotgevallen in extract-journaalvorm te genieten geeft. De reis wordt uitgestrekt tot Iskenderun (Alexandrette) ; men heeft ontmoetingen met Engelsche vloten, met zeeroovers en Joan- niter-ridders, met lieden van allerlei slag, maar, daar het Twaalfjarig Be- stand den len April 162 1 komt te verstrijken, worden de toestanden gaandeweg hachelijker. Uit een historisch oogpunt heeft deze reis hare waarde, omdat de geschiedschrijving tot dusver zoo goed als geen aan- dacht gewijd heeft aan die ontwikkelingsperiode van het Nederlandsche zeewezen welke met het Bestand samen valt. Men vindt deze onderneming van Swartenhondt nergens met eenige uitvoerigheid vermeld ; slechts wordt het jaartal genoemd, gewoonlijk in verband met een zeetocht die in het volgende jaar door hem werd ondernomen, die dan in den regel iets minder oppervlakkig wordt besproken.

Den pen Augustus 1621 is Brun met het schip te Falmouth. Spoedig daarna valt men een Nederlandsche haven binnen. Met een paspoort, ge- teekend 16 September 162 1, vertrekt hij naar zijn geboorteland, om zich daar als heelmeester een praktijk te zoeken.

Verdere levensb ij zonderheden.

Blijkens onderzoekingen van recenten datum heeft Brun zich aanvan- kelijk te Liesthal in Baselland gevestigd, alwaar hij in 1623 huwde. De betrekkingen tot de stad zijner geboorte verwaarloosde hij niet, want, zoo- wel in dat jaar als in 1627, droeg hij zorg dat zijne burgerrechten verlengd werden, opdat zij niet zouden verjaren. Reeds in 1624 verscheen te Basel het boekje dat zijne herinneringen bevat, om spoedig in Duitsche her- drukken (de Bry 1625, Hulsius 1626) en Latijnsche vertaling (de Bry 1625) te worden verspreid. In 1628 vestigde hij zich voorgoed te Basel. Hij vond daar groote waardeering, verschillende eereposten werden hem opgedra-

gen. Hij is er in 1648 voorde tweede maal gehuwd. Den ji^n Juli 1668 overleed hij in de stad die hem had zien geboren worden, in den hoogen ouderdom van 88 jaren »).

In den loop van bijna drie eeuwen is het reisgeschrift van Samuel Brun zeldzaam geworden. Camus die de Verzameling Reizen van de Bry be- schreef, kende het Baselsche origineel in het geheel niet; Asher, die het- zelfde verrichtte voor de Verzameling Hulsius, heeft van het bestaan daarvan geweten, maar de titel schijnt hem onbekend te zijn geweest 2). Ook de herdrukken zijn zeldzaam, de Latijnsche vertaling schijnt nog het meest voor te komen. Het gelukte mij niet in Nederland ook maar één exemplaar te vinden, hetzij origineel, vertaling of herdruk. Zeldzaam is zeker ook de Duitsche herdruk van De Bry ; ik heb er eene onder de oogen gehad (uit Jena) die vrijwel gelijkluidend met het origineel is, maar in een veranderde spelling is uitgegeven. Nagenoeg hetzelfde kan gezegd wor- den van den herdruk van Hulsius. Beide uitgaven bevatten illustraties, maar in het origineel komen die niet voor; zij dragen alle kenmerken van aan de fantasie der teekenaars te zijn ontsproten. Wanneer Asher (p, 88) verklaart : „ihis is one of the r ar est of the whole series of de Bry's Peregri- nations", moet men dat aannemen; het verklaart mede hoe Brun's Reis- verhaal, in Nederland, (waar men nooit gedoemd is geweest om de handen naar eenen de Bry of eenen Hulsius uit te strekken), eerder dan elders, in zoo volstrekte vergetelheid is geraakt 3). Maar, zoo het geschrift al ver- geten was, het heeft toch gewerkt en nagewerkt. Opmerkelijk althans is dat N. van Wassenaer in zijn „Historisch Verhael aller gedenckwaerdige Ge- schiedenissen, Deel Vni (1624— 1625)" heeft goedgevonden een vrij uit- voerig relaas omtrent Neder-Guinee op te nemen. Men herkent daarin Brun niet, maar het geeft den indruk of Wassenaer, wiens voorbericht is gedagteekend 20 Mei 1625, naar aanleiding van de uitgave van B. die hem juist onder oogen kan zijn gekomen, eene leemte heeft willen aanvullen 4). Ruim gebruik heeft Olphert Dapper (1668) van Brun's werk gemaakt ; hij vermeldt hem (als Samuel Bruno) onder de geraadpleegde bronnen, citeert

i) Biogr. bijzonderheden, i\e ■■ Henning p. 12 vlg. verg., ook Schinz.

2) Eerst na de uitgave van Pieter de Marees, ben ik het op het spoor gekomen.

3) Ook Mr. de Jonge heeft het bij de samenstelling van zijnen „Oorsprong" niet geraad- pleegd.

4) Hij noemt een zijner zegslieden : Joost Gerritsz Lijnbaen, die voor de H.H. Hinlopen, Blommen, Veenhuysen en van der Venne, 13 jaren aan de Kust was geweest.

XXXII

hem enkele malen in den tekst, en verwerkt hem zooveel hij kan. Zoo is Brun's werk ten slotte toch in een wijd vermaard Nederlandsch boek opge- nomen ; langs dien weg heeft het zeker grooteren invloed geoefend dan onder den naam van den auteur zelf het geval was. Dit is tevens eene aan- wijzing om voorzichtig met Dapper om te gaan wanneer men hem ter toe- lichting van Brun zou willen aanwenden ').

Hadde Brun in onzen tijd geleefd, hij zou tot de personen behoord heb- ben die zich „medicus vóór alles" gevoelen ; het reizend publiek zou hem recht hebben doen wedervaren door voorkeur te toonen aan de schepen waarmede hij voer. Hij deelt niet veel mede omtrent de wijze waarop hij zijn zieken behandelde, hij maakt zelden van patiënten of ziekten gewag, maar het maakt reeds een gunstigen indruk dat hij niet behoord heeft tot die scheepsesculapen die wèl gedenkschriften nalieten, maar over hun vak en over de beoefening daarvan bij voorkeur schijnen te hebben gezwegen. Brun toont zich verheugd (p. 24) wanneer hij, uit een Portugeesch scheepje, eenige levensmiddelen kan bekomen die goed zijn voor gezonden en voor kranken ; hij denkt, na schipbreuk te hebben geleden op de Portugeesche kust, terstond aan zijn medicamentenkistje en verheugt zich hartelijk wan- neer hij het uit het wrak heeft terug bekomen (p. 1 19). Op het Fort Nassau vindt hij een drukken werkkring, maar daarmede betoont hij zich juist in- genomen (p. 63). Ook worden zijne diensten daar bijzonder op prijs ge- steld : Generaal Clantius wijst hem in dat Fort een „eigen Losament" aan en betoont hem medewerking in zijn dienst, want de geneesmiddelen die B. behoeft, worden op onbekrompen wijze verstrekt en bekostigd (p. 63). Op chirurgisch terrein levert Brun ons eene beschrijving van den Guinee- worm (p.80), van de zandvloo (p. 26), en van de bestrijding dier Plagen. Gewoon waardeering te vinden, onthoudt hij die aan anderen niet; zoo ergert hem dat de Predikant op het Fort Nassau geen werkkring zijner waardig kan vinden. Hij smaalt niet op zijne Nederlandsche broodheeren, maar even doet hij doorschemeren dat hij hunne Naturellenpolitiek minstens zonder- ling acht. Hij is overigens nuchter in zijne beschouwingen en snijdt niet op, maar vrij van lichtgeloovigheid en zelfs van bijgeloof was hij toch niet (p. XV). Vlug met de pen was hij waarschijnlijk ook niet, de drukfouten die zijn werk ontsieren mogen niet alleen aan zijn afwezigheid tijdens het af-

I) Ook bij Davity : „I.e monde ou la Description Générale de ses quatre parties", Nou- velle edition 1660, is een ruim gebruik gemaakt van Brun. Overhel misbruik door Villault de Bellefond van Davity en van Brun gemaakt, zie Tekst A, p. XXXVI vlg.

XXXIII

drukken (zie hiervoor p. xxiv) worden geweten ; het handschrift moet slecht zijn geweest. Nederlandsch was hij vrij voldoende machtig, maar zijn eigen taal was: zwitsersch dialect. In dat dialect, met hollandismen gelcruid, is het werk geschreven.

DE GEGEVENS DIE VOOR DE GESCHIEDENIS VAN NEDER-GUINEE TEN DIENSTE STAAN.

Terwijl de voorgeschiedenis van de kust van Opper-Guinee ') in hoofd- trekken goed bekend is, ligt die van Neder-Guinee 2) eenigszins in het duis- ter. De reden daarvan laat zich gemakkelijk gissen. Ongeveer 38 jaren (1434 '72) waren besteed om, door middel van talrijke expedities, de kust te verkennen tusschen de kapen Bojador en De Lopo Gongalves. Van die vele ondernemingen bleven enkele bekend. Na 1472 stond het onderzoek stil, totdat, met de troonsbestijging van Koning Joao II (148 1), een tijdvak van hernieuwde activiteit werd ingewijd. Zeven jaren waren toen voldoende om de kust, van kaap Gon^alves tot voorbij die der Goe- de Hoop, bekend te maken. Een decennium nadat de laatstgenoemde kaap was ontdekt ( 1 488),werd de zeeweg naar Indiê gevonden en bevaren ( 1 498). De geheele ontsluiering van Neder-Guinee valt samen met de geschie- denis van niet meer dan een drietal zeereizen : twee van Diogo Cao (1482 en '85) en ééne van Bartholomeu Dias (i487/'88). Slechts weinig behoefde aan de vergetelheid te worden prijsgegeven om een groote leemte in onze kennis te doen ontstaan. In dit opzicht waren de omstandigheden noch voor Cao noch voor Dias gunstig : de luister van Vasco da Gama's groote ontdekking (en van de ontdekkingen die daar weer op volgden !) werkte zóó verblindend, dat de resultaten die zijne voorgangers met groote inspan- ning hadden behaald, daarbij verbleekten, althans ternauwernood zijn te boek gesteld.

Over de reizen van Cao is in den laatsten tijd nieuw licht opgegaan, se- dert men bekend is geworden met den juisten inhoud der opschriften van

1) Algemeen wordt aangenomen dat de naam „Guinee" is afgeleid van dien van de zéér oude stad Djenné in het gebied van den Boven-Niger op ongeveer 14° N. Br. Onder Opper- Guinee verstaat men de kast van den Senegal tot Kaap de Lopo Goncalves.

2) Het begrip Opper- en Neder-Guinee is rekbaar. Pacheco Pereira rekende de Kust van den Senegal tot Kaap de Goede Hoop als Opper-Guinee ; vandaar tot de Roode Zee als Neder-Guinee. Tegenwoordig wordt Neder-Guinee gewoonlijk gerekend van Kaap De Lopo Goncalves tot de Cunene-rivier.

III

xxxtv

twee door hem opgerichte pijlers (op kaap S. Maria en op kaap Cross), waardoor het thans mogelijk is de jaren te benaderen waarin hij zijne ontdekkingen deed i). Eene in den Congo-Staat (bij de Yellala-waterval- len) gevonden inscriptie op een rotswand leert mede iets nieuws 2). Boven- dien zijn duistere punten öf helder geworden, èf (op goede gronden) ter zijde gesteld. Met name zijn de verwarring stichtende mededeelingen van den nooit in voldoenden graad gewantrouwden Martin Behaim, aan de waarheid getoetst. Het behoort tot de groote verdiensten van E. G. Ra- venstein dat hij de ondankbare taak niet heeft geschuwd van den Neuren- berger, met zijn (neurenberger) globe, aan een kritische beschouwing te onderwerpen en hem, met zijn werk, aan den paal te nagelen 3). Deze ar- beid, in verband gebracht met de reeds bekende bijzonderheden omtrent Cao en met de opschriften der padroes, stelde Ravenstein in staat om de beide reizen van Cao in hare ware beteekenis voor te stellen, waarbij ook aanwijzingen uit Spaansche bronnen eenigen dienst deden 4).

Iets dergelijks kan worden gezegd van Bartholomeu Dias. Feitelijk was men, wat hem betrof, zoo goed als uitsluitend aangewezen op hetgeen De Barros heeft medegedeeld, maar door de uitgave der „Alguns Documen- tos" (1892) en van „Pacheco Pereira" (1892) zijn détails bekend geworden die nieuw licht werpen op hoofdzaken. Ook de reis van Dias is door Ra- venstein met pijnlijke zorg opnieuw bestudeerd en beschreven S).

Over Loango, Congo (met Angola), dat zijn de verder gelegen gedeelten der kust waarover de thans uitgegeven werken handelen, bestaan weinig geschriften die tot toelichting kunnen dienen. Zoo rijk als de Nederland- sche literatuur voor Opper-Guinee vloeit, zoo karig bedeelt zij Neder- Guinee. De oudere Nederlandsche auteurs die daarover handelen noemde ik reeds: Dierick Ruiters (1623), Van den Broecke (1634), Dapper (1668). De Engelsche literatuur boogt op Andrew Battell (bij Purchas 1625), we- der uitgegeven voor de Hakluyt Society door E. G. Ravenstein in 1901.

i) Zie: L. Cordeiro „Diogo Cao" en L. Cordeiro „O ultimo padrao de Diogo Cao" in Boletim da Soc. de Geogr. de Lisboa, 1892 en 1895.

2) Thom. Lewis „The old Kingdom of Congo", Geogr. Journal Vol. XXXI, June 1908

3) E. G. Ravenstein, „Martin Behaim, his life and his globe", London Liverpool, 1908

4) Zelfs P. A. Tiele is nog de dupe van Martin Behaim geweest. Niet doorziende hoe Behaim's globe juist het monument van diens onkunde is, week Tiele af van De Barros voorstelling, op ge>ag »an Behaim. Zie „De Portugeezen op weg naar Indië, Gids 1873, UI p. 199.

5) E. G. Ravenstein „The voyages of Diogo Cao and Bartholomeu Dias, 1482—1488" ; Geogr. Journal Vol. XVI, 1900, n". 6.

Ten overvloede heeft Ravenstein degeschiedenis van de Rijken van Congo en van Angola nagespoord en deze in twee Bijlagen aan zijne uitgave van Battell toegevoegd. Ik hield mij daarom, op een paar détails na, aan de voorstelling door Ravenstein gegeven in een drietal zijner verdienstelijke studiën, die het wetenschappelijk standpunt, dat ten opzichte van Neder- Guinee valt in te nemen, vertegenwoordigen. (Zie ook Lijst van aange- haalde werken).

DE ONTDEKKING VAN DE KUST VAN NEDER-GUINEE EN DE VROEGSTE GESCHIEDENIS.

Toen Joao II (1481 1495) den troon besteeg, waren de ontdekkingen aan de Kust afgesloten door Ruy Sequeira die, een tiental jaren te voren, tot kaapdeS. Catharina (i°5i Z. Br.) was gekomen. Zijn onmiddellijke voorgangers waren geweest Lopo Goncalves, die de evennachtslijn had overschreden ») en Fernao Pó, wien de ontdekking wordt toegeschreven van Ilha Formosa, dat thans onder zijn eigen naam bekend staat. Sequeira wordt, behalve met de voortzetting der reizen tot kaap S. Catharina, ge- crediteerd met de ontdekking van de eilanden S. Thomé en S. Antonio 2). Laatstgenoemd eiland werd op den duur bekend onder den naam „Ilha do Principe", waarin sommigen eene hulde meenen te zien aan Joao als Kroonprins bewezen, want hij was het 3) die, sinds 1475, de voordeelen van den handel genoot.

Onbekend is het tijdstip waarop het eiland Annobóm werd ontdekt. Het is niet onwaarschijnlijk dat het voor de eerste maal gezien werd door eenig schip dat een korten oversteek over de Bocht trachtte te maken, maar op de kaart van Soligo(i485)komt het «/<?/ voor, hetgeen niet bewijst dat het destijds onbekend was. Het lag ver genoeg uit den wal om tot grove onjuistheden in de bepaling der geografische Lengte aanleiding te kunnen geven; de mogelijkheid is daarom niet buitengesloten dat het ondereen anderen naam, bij voorbeeld als Eiland van S. Mattheus (!) vèr van zijn werkelijke plaats was gerapporteerd. Dit punt is echter onzeker; het vraag- stuk is van dien aard dat men mag betwijfelen of de juiste toedracht ooit bekend zal worden.

1) Pacheco Pereira p. ■]%.

2) Galvano, „Tratado" p. 175 en Pereira p. 79.

3) Niet. gelijk ook Ravenstein aanneemt, 1473 maar 1475. Zie p. XXXVI, noot 2.

III*

XXXVt

Gaandeweg was de vaart van grooter beteekenis geworden, vooral sedert 1471, toen Joao de Santarem en Pero Descobar den handel met de „Goud- kust" hadden geopend O- Van hoe groot belang die handel ook was, mis- schien wel juist tengevolge daarvan, er werd na 1475, toen het aan Fernao Gomes toegestaan monopolie was verstreken 2), niets gedaan om nieuwe betrekkingen met verder gelegen landstreken aan te knoopen, noch ook om de aanspraken van Portugal op de ontdekte kusten te bevestigen. Zoo konden dan vreemde „lorrendraaiers" aan de Kust verschijnen. Tijdens den oorlog met Castilië (1476 '79) maakten Vlamingen, maar vooral Spanjaarden, van de open gelegenheid een ruim gebruik 3). Nog in 1483 poogden Spanjaarden op Afrika te handelen ; Diogo Cao veroverde in dat jaar drie hunner vaartuigen 4).

De vader van Joao II (AfFonso V), had zich tegen dergelijke overtredin- gen nog slechts door het geven van voorschriften verweerd s); de jonge koning nam, al spoedig na zijne troonsbestijging, maatregelen tot het fei- telijk keeren van allen inbreuk op het monopolie. Hij gaf den last tot de stichting van het kasteel S. Jorge da Mina &) (20 Jan. 1482), het militair en maritiem steunpunt op den weg dien de ontdekkingsreizen, die hij weder deed opvatten, hadden in te slaan.

I . De eerste Reis van Diogo Cao (1482 1484)7).

Aan Diogo Cao werd het bevel opgedragen over de eerste expeditie die in last had de kust, voorbij kaap de S. Catharina, te gaan verkennen. In de eerste helft van 1482 zeilde hij uit, deed S. Jorge da Mina in het voorbij varen aan 8) en volgde toen de kust die zich bezuiden den „Boom van Fer- nao Gomes" (aan kaap S. Catharina) uitstrekte, alwaar de terra incognita een aanvang nam. Ofschoon geen omstandig verhaal van dezen tocht be-

i) Pacheco Pereira, p. 68.

2) In 1469 toegestaan voor vijfjaren, was het in 1473 nog met het jaar 1475 verlengd; zie Magno de Castilho, „Os Padroes", II p. 57 noot. Het eindpunt van de op last van Gomes ondernomen reizen ligt bij den „Arvore de Fernao Gomes", aan kaap S. Catharina. Zie b.v. kaart van Soligo of kaart van Juan de la Cosa (1500) gerepr. bij Nordenskiöld „Periplus" No. XLIII (origineel in Mar. Mus. te Madrid).

3) ZieTekstA, p. XLI vlg.

4) Boletin de la Sociedad geografica de Madrid, Tom. XXXIX (1897) p. 193/195.

5) Alguns Documentos p. 45.

6) Zie A, p. 209, noot.

7) De padrao van Cabo dos Lobos, waarvan later sprake zal zijn, toont aan dat De Barros verkeerdelijk de jaren 1484 1486 noemt.

8) De Barros Dec. I, Lib. 3, Cap. 3.

XXXVIl

waard bleef, stelt eene kaart van Soligo ') ons juist in staat eene voorstel- ling te krijgen van de ontdekkingen die elkaar in trage reeks opvolgden. Op het bevaren traject namelijk, loopen de stroomen in noordelijke richting, de wind waait meest uit den zuidelijken hoek; Cao was dus veroordeeld tot eene moeizame navigatie, waarbij alleen een weloverlegd gebruik van af- wisselende zee- en landwinden hem verder kon brengen 2). Na Kaap Pero Dias (later verhaspeld tot Pedras-punt) achter zich te hebben gelaten, schijnt hij zich te hebben opgehouden in eene baai „Angra" d. i. de Bocht van Alvaro Martins, op moderne kaarten „Mayumba-baai" genaamd. Voorbij „duas montes" kwam hij aan eene baai die bijzonderen indruk op hem maakte; hij doopte haar „Praia formosa de S. Domingos" (Baai van Loango). Hij was daar, naar men mag aannemen, op den aan dien heiligen toegewijden dag: 4 Augustus (1482). Reis vervorderende voorbijeenige heuvels met roode plekken (barreiras) of „kliffen" 3), begon hij de nabij- heid van een groote rivier gewaar te worden, want hij merkte dat het water zoeter werd. Eene aanteekening op de kaart van Soligo maakt daarvan melding en overdrijving zal het niet zijn ; de Africa-Pilot toch teekent aan dat het water op 9 zeemijl (16 K.M.) buiten de monding der Congo-rivier nog zoet is, ja zelfs dat het op 40 zeemijlen afstands (74 K.M.) nog slechts gedeeltelijk zout is 4).

Op de rivier gekomen wist Cao betrekkingen met inboorlingen aan te knoopen, waarbij hij het een en ander kwam tevernemen omtrent den grooten Mani(Vorst)van Ekongo(Congo), die ergens vèr weg, aan den lin- keroever van den stroom, verblijf hield. Hij vaardigde gezanten met ge- schenken naar dien landsvorst af, richtte zijn eersten padrao aan dien zelf- den oever van de rivier op 5), en vervorderde zijne reis om de Zuid. Uit Soligo's kaart kan men opmaken dat hij eene rivier van „Fernao Vaz" (de Dande) ontdekte, zoomede de lage Ilhas das Cabras, daar waar de tegen- ij In het Britsch Museum. Repr. lie Geogr. Journal XVI {1900) No. 5. p. 650. Zij dateert van kort na Cao's reis. Ravenstein dateert haar op 1485.

2) Verg. Dierick Ruiters, „Toortse" p. 394 : „Alle dese Custen moeten langhs de wal, met laveren, op ghehaelt werden, ende men moet alle avonden setten [ankeren], en alle mor- ghens, alst dagh is onder seyl gaen, enz, enz."

3) Niet te vertalen door klippen, maar door ^kliffen".

4) Africa-Pilot part II (1910) p. 29: At the distanceof gmiles to seawardthesurfaee water is still quite fresh, at the distanceof 40 milesit isonly partially mingled with that of the sea, whilst discolouration caused by the fresh water has been known to e.\tend 300 miles off, when the current also has been reported to be perceptible, so that ships going north or south should be prepared to make allowance for it.

5) Zie over de geschiedenis van dezen padrao : Tekst Brun, p. 20, noot 3 en 4.

XXXVIII

woordige stad S. Paulo de Loanda ligt. Het is merkwaardig dat hij een voornamere rivier, de Kwanza, niet heeft opgemerkt, ofschoon zij in staat is het zeewater tot op i o of 15 zeemijlen van hare monding tot verkleuring te brengen. Eerst op een kaart van Pero Reynel (1520) komt zij voor, on- der den naam Coamza '). Vermoedelijk was Cao den 2 5en Maart 1483 aan de Angra de S. Maria. Toen hij Cabo dos Lobos (zeehonden, lobos marin- hos, tegenwoordig heet de Kaap naar S. Maria), bereikt had, richtte hij daar zijn tweeden padrao op, waarna hij de terugreis aanvaardde. De ge- denknaald, met goed leesbaar opschrift in de Portugeesche taal, bestaat nog 2); zij vermeldt dat Koning Joao II, in het jaar 1482, last gaf tot de ontdekking van het land dat zij markeert.

Toen Cao den Congo weder aandeed, waren zijne gezanten nog niet te- ruggekeerd. Verlangende huiswaarts te zeilen en den Koning het verslag van zijn belangrijke reis aan te bieden, deed hij spoedshalve een viertal in- boorlingen als gijzelaars opvatten, maar hij gaf der bevolking te verstaan dat hare landslieden zouden worden teruggebracht, om dan te worden uit- gewisseld tegen zijn eigen lieden, die nog bij den Ma'ni van Ekongo ver- toefden. Onder die gijzelaars was een zekere Ca^uto, die in later tijd weer als „gezant" van Congo naar Portugal overkwam.

Cao moet vóór den 8^" April 1484 te Lissabon zijn binnen gevallen.want bij Besluit van dien datum, schonk de Koning hem een jaargeld ter be- looning van zijne diensten. Iets later (14 April) werd hem een wapienschild vereerd, beladen met de beide padroes, die hij aan de Afrikaansche stran- den had opgericht 3).

2. De tiveede Reis van Diogo Cao {1485 1486).

Tegen het einde van 1485 zeilde Cao opnieuw uit; de padroes die hem werden medegegeven waren van j/a/ jaarcijfer voorzien en bovendien van een koninklijk wapenschild, zooals het, '\n&tn\oo^ van datzelfde Jaar, was gewijzigd en vastgesteld.

Het schijnt dat hij bevel voerde over een eskader van drie schepen, waar- van de beide andere gecommandeerd werden door Pero Annes en Pero da Costa, want, toen hij den Congo weder bereikt had, bracht hij zijne vloot

i) Repr. zie Geogr. Journal XVI (1900) No. 6.

2) Overgebracht in de verzamelingen van de Sociedade de Geographia te Lissabon. Afbeelding en beschrijving, zie: L. Cordeiro. in Boletim da Sociedade, 1892. Gewoonlijk draagt de pijler den naam van „Padrao de S. Agostinho".

3) Alguns Documentos, p. 55/56.

XXXIX

zoover stroomopwaarts als maar eenigszins doenlijk was, namelijk: tot aan de samenvloeiing van Congo en Mposo, in het zicht van de Yellala-water- vallen, en daar (ongeveer 150 K.M. van de monding) wordt nog heden ten dage de navolgende inscriptie op een rotswand aangetroffen «):

Aqy chegaram^) os navios de do Rey Dom

Joani ho seg^ de Portugal 1.

D°Caao: P(er)o Ans, P(er)o Dacosta iets meer naar rechts leest men :

Alvaro Pirez, Pero Escolars), Joao de Santiago 4), JoaoAlves4),Diogo Pinero, GonzaloAlvaresS), Antam iets meer naar links ziet men :

een kruis en een ruw bewerkt koninklijk wapen- schild, gel ij kende op het in 1484 aangenomen e.

Nadat Cao de gijzelaars, die hij op de vorige reis had doen oplichten, in vrijheid had gesteld, zette hij zijne reis zuidwaarts voort. Hij ging onder- wijl ook voort met het opvatten van andere inboorlingen, teneinde hun de Portugeesche taal te doen aanleeren, en hen daarna als tolken en midde- laars te kunnen gebruiken. Op den Monte Negro (is°4i'Z.Br.) richtte hij zijn derden padrao op. Deze is (na dooreen nieuwen pijler te zijn vervangen) naar Lissabon overgebracht, alwaar hij het Museum van het Aardrijkskun- dig Genootschap siert ; het opschrift is echter onleesbaar geworden 6).

De vierde padrao werd opgericht aan de Serra Parda(2i°5o'Z.Br.), thans beter bekend onder den naam Cape Cross of Kreuzhuk. Deze pijler, met voortreffelijk bewaard opschrift, vermeldende dat de ontdekkers in 14S5 door Joao II waren uitgezonden, bevindt zich thans in het Institut für Meereskunde te Berlijn 7), doch de Duitsche Keizer deed zorg dragen dat hij vervangen werd door een getrouwe copie, waarop het Rijkswapen van de tegenwoordige bezitters van den grond mede staat uitgehouwen.

i) Een bravourestuk I „The water forces itself through anarrow passage, onlyabout half a niile in width, at the rate of lo or ii knotsan hour, and it is almost a miracle that they wereable to get their vessels through at all". Zie Lewis, „The old Kingdom of Congo". Photo van die inscriptie, zie Lewis t.a.p. en ook Frobenius „lm Schatten des Congostaates", p. 5/7.

2) „Tot hier kwamen .. .'

3) Naiti later deel aan de reis van Vasco da Gama, zie De Barros, Dec. I, Lib. 4, Cap. 2.

4) Namen in I4S^ weder deel aan de reis van Barth. Dias, zie De Barros, Dec. I, Lib. 3, Cap. 4.

5) Nam deel aan de reis van Vasco da Gama, zie De Barros, Dec. 1, Lib. 4, Cap. 2.

6) Afbeelding bij Cordeiro in Boletim da Soc. Geogr. de Lisboa Jg 1892, p. 150.

7) Afbeelding bij Cordeiro in Boletim da Soc. Geogr. de Lisboa Jg. 1895, p. 887 en 894.

XL

Mag men geloof hechten aan Spaansche berichten, met name aan een rapport opgesteld door Spaansche piloten en astronomen, die de Junta van 1524 te Badajoz bijwoonden, dan zou Cao nabij die kaap overleden zijn 1). Ook eene Italiaansche kaart van 1489 maakt van zijn overlijden, daar ter plaatse, gewag 2).

Maar indien Cao nabij Cape Cross overleden is, vervallen ook de détails die Barros vermeldt omtrent het verder verloop zijner expeditie, als: eene samenkomst met den Mani van Ekongo (Manicongo) die om uitzending van priesters en ambachtslieden zou hebben verzocht en den neger Cafuto, thans in de waardigheid van gezant, naar Portugal zou hebben terugge- zonden. Veleer schijnt het dat Cao's overlijden gevolgd is door een haas- tigen terugkeer naar het vaderland, want vóór dat Augustus 1487 in het land was, moet de vloot in Portugal terug geweest zijn. Vermoedelijk toch is Bartholomeu Dias (uiterlijk) in die maand met zijne schepen uitgezeild en er wordt verhaald dat hij de gijzelaars weder terugbracht, die Cao ten zuiden van den Congo had doen vatten. Bovendien weten wij stellig dat Joao de Santiago en Joao Alves die, blijkens de rotsinscriptie aan de Mposo rivier, tochtgenooten waren geweest van Cao, weder deel namen aan de beroemd geworden reis van Dias 3). (Zie verder hierna: De Portugeezen en het rijk Congo).

In de geschiedrollen van het Portugeesche zeewezen komt Cao's naam ook verder niet voor.

3. Joao Affotiso d' Aveiro en Benin ( 1484 148J). Aangaande deze reis is men slecht ingelicht. D'Aveiro vertrok in 1484 uit Europa en hij, of althans zijn schip, keerde in het daaraanvolgend jaar terug met eenen gezant van den Koning van Benin, met de eerste staart- peper en met de eerste berichten omtrent zekeren in het binnenland wo- nenden vorst (o)Gané, die maar al te spoedig met Priester Johannes" werd vereenzelvigd 4). Bij het vernemen van de berichten omtrent den „Pries- ter", gelastte de Koning dat er eene factorij te Gwato (de havenplaats van Benin) zou worden opgericht, maar het klimaat bleek voor Europeanen zeer ongezond, zoodat zij weder werdopgeheven nadat verscheidene Blan-

i) Navarrete. „Coleccion" Tom I V, p. 347, alwaar : „y en otro viage desdel dicho Monte- negro paso a Sierra Parda, donde [Diego Cam] murió."

2) Kaart van Henricus Martellus Germanus in Britsch Museum. Zie Geograph. Journal Vol. XVI, No. 6, p. 637 en 650.

3) Zie de Barros, Dec. I, Lib 3, Cap. 4.

4) Galvao „Tratado", p. 76 vlg.

XLI

ken er het leven hadden verloren. Middelerwijl zond Koning Joao twee kondschappers uit naar het Oosten (Fr. Antao van Lissabon en Joao van Montarroyo) om te trachten meerdere bijzonderheden omtrent „Priester Jan" uit te vorschen i)- Onbekend met het Arabisch, konden zij hun op- dracht niet naarden eisch volvoeren. Daarop zond de Koning (7 Mei 1486) twee anderen uit, namelijk Pero de Covilham en Affonso de Paiva, die via Egypte of Indië den Priester zouden trachten te bereiken.

4. De reis van Bartholomeu Dias 2) {1487— 1488).

Maar de Koning deed meer; hij deed eene vloot uitrusten, die op eene vaart rondom Afrika, hetzelfde doel : opsporing van Priester Johannes moest nastreven. Het bevel daarover werd toevertrouwd aan Bartholomeu Dias de Novaes, die in Augustus 1487 kan zijn uitgezeild 3). Dias volgde het bekende gedeelte van de Afrikaansche kust, maar voordat het jaar ten einde was, had hij een „Cabo da Volta" en een „Serra Parda" bereikt, aan den ingang van eene baai, die hij Golfo de S. Christovao noemde. Tegen- woordig staat zij bekend als Angra Pequena of Lüderitz Baai. Hier richtte Dias (26°38 Z. Br.) eenen padrao op. Fragmenten daarvan worden in de musea te Lissabon en te Kaapstad bewaard 4).

Reis vervorderende, verloor Dias het land uit gezicht nog vóór hij de baai bereikte die thans S. Helena-baai heet. Zoo maakte hij altijd meer zuid, totdat hij, op de breedte van ongeveer 45°, oost ging sturen om, na- dat er eenige dagen verloopen waren zonder dat hij land verkend had, weder noordelijk aan te gaan. In dien koers maakte hij land. Den 360 Fe- bruari 1488 (S. Blasius) ankerde hij in de Bahia dos Vaqueiros (Koeher- dersbaai), vermoedelijk de tegenwoordige Vleeschbaai, anders de Mossel-

i) Defiarros, Dec. I. Lib. 3, Cap. 5.

2) Hel komt mij denkbaar voor dat er tegelijkertijd twee gezagvoerders van dien naam hebben geleefd. Is namelijk Dias in December 1488 teruggekeerd (en alles wijst erop dat zulks het geval is geweest) na een reis die volgens De Barros 16 m. en 17 d. heeft geduurd, dan heeft hij Lissabon einde Juli of begin Augustus 1487 verlaten.

Maar hoe is in dit verband dan mogelijk dat „Bertolameu Diaz" den 23en November 1487, te Lissabon, als gezagvoerder van de „Figa", een re9U teekende voor zekere hoeveelheid ont- vangen scheepsbeschuit? Zie Alguns Documentos „Appendice" p. 515

Deze bijzonderheid was aan Ravenstein ontgaan.

De naam Dias komt in deze jaren herhaaldelijk bij het Portugeesche zeewezen voor. De Alguns Documentos noemen : Bartholomeu, Damiao, Diogo, Fernao. Francisco, Heitor, Jacome, Joao,Jorge, Lourenco en Ruy Dias.

3) Pacheco Pereira zegt dat de kaap in 1488 werd ontdekt. Hij kon het goed weten, want hij ontmoette Dias op diens terugreis, aan het eiland Principe (zie Pereira p. 90/94).

4) Magno de Castilho „Os Padroes". II p. 22 en Ravenstein in Geogr. (ourn. XXI (1900 p. 642.

XLII

baai. Oostelijker op willende, kreeg hij met overheerschend zuidoostelijke winden en met den Agulhas stroom te kampen, zoodat hij niet veel verder kwam. Hij liep de Bahia da Roca (Algoa baai) binnen; in die baai richtte hij op een eilandje een tweeden pijler op (waarvan tot dusver niets is terug- gevonden). Toen Dias den Rio do Infante (thans Gr. Visch rivier) bereikt had, kwam de bemanning tegen het vervolgen der reis in verzet, waardoor deleider tot den terugtocht gedwongen werd. Op die thuisreize ontdekte hij het Kaapland, alwaarhijzijn derden en laatstenpadrao oprichtte. De plaats daarvan is tot op heden onbekend gebleven. Volgens de aan De Barros ontleende overlevering ') zou hij het voorgebergte met den naam „Cabo tormentoso" hebben gedoopt, hetgeen door den Koning in „Cabo de boa Esperan^a" zou zijn veranderd. Onbekend is het of Dias, op de thuisreize, de Afrikaansche kust bezuiden de Linie weder aandeed ; zeker is wèl dat hij Principe en S. Jorge da Mina aanliep, zoomede eenen Rio doResgate =), die niet met volle zekerheid kan worden aangewezen. Na 1 6 maanden en 17 dagen reis, was hij weder op den Taag; hij viel daar vermoedelijk in December 1488 binnen 3).

5. De Portugeezen en het Rijk Congo (Ekongo).

Toen Diogo Cao, op zijn tweede reis (1485), de Congo rivier weder aan- deed, betoonden de vroeger buitgemaakte gijzelaars zich uitbundig in hunnen lof over de bejegening die zij hadden genoten. Daarop zond Cao een hunner naar den Manicongo om hem gunstig te stemmen, ja erop aan te dringen dat hij een einde zou maken aan alle fetischvereering en het ware kerkgeloof omhelzen, latende hij zijnerzijds beloven dat hij den Vorst in diens hoofdplaats zou komen bezoeken, zoodra hij van de ontdekkin- gen in zuidelijke richting, die hij alsnog in last had te volvoeren, zou zijn terug gekeerd. Zooals reeds is aangestipt; het is niet waarschijnlijk dat Cao die belofte heeft kunnen nakomen, want vermoedelijk overleed hij kort nadat hij zijnen padrao aan Kaap Cross had opgericht 4). In dat geval heeft hij den vorst van Congo, wiens verblijf trouwens 1 00 K.M. van de rivier verwijderd lag, nooit van aangezicht tot aangezicht ont- moet. De samenkomst van beiden, geboekstaafd door De Barros, moet

1 ) Daarentegen segt Pacheco Pereira ( 1 50 .?) dat Dias de kaap met haar tegenwoordigen naam doopte.

2) Aan de Greinkust? Zie kaart van Teixeira achter Tekst A, Bijl. IV. 3^ Verg. Ravenstein, The voyages of Diogo Cao etc. p. 639/640.

4) Zie hiervoren p. xxx.

XLIII

dan betrekking hebben op een ander Portugeesch bevelhebber. Een zoo bevoegd criticus als E. G. Ravenstein, is geneigd te gelooven dat zij kan hebben plaats gehad met Dias of met een der terugkeerende onderge- schikte gezagvoerders uit diens vloot i). Ik geloof dat Ravenstein hier te snel tot eene gevolgtrekking is gekomen en dat eene natuurlijker oplossing voor de hand ligt. Tegen zijn denkbeeld pleit de omstandigheid dat de thuis- varende Dias (met zijn kapiteins en bemanningen) matigen lust zal heb- ben gevoeld om nog een langen tijd aan de Congo-rivier zoek te maken ; maar de belangrijkste overweging is wel deze: Cao voerde bevel over eene vloot van drie schepen, het is dus zéér aannemelijk dat hij één schip op de rivier heeft achter gelaten, zoowel om een wakend oog te houden, als om de vriendschapsbetrekkingen met de inboorlingen te bevestigen. Zelf kon hij onderwijl de onderzoekingen voortzetten, bijgestaan door een tweede vaartuig (kleiner dan het zijne) om het, zooals dat veelal gebruike- lijk was, vooruit te laten zeilen. Mocht de zaak zich aldus hebben toege- dragen, dan heeft de samenkomst met den Manicongo plaats gehad niet met Cao (en nog veel minder met Dias of een zijner kapiteins) maar w^/ met Pero Annes of met Pero Dacosta. Bij die ontmoeting begon de Hei- lige Geest zijne wonderen reeds uit te werken in de ziel van den heiden- schen vorst, die zich bereid verklaarde het eerste godsdienstonderwijs te ontvangen. Tevens besloot hij tot het zenden van een gezantschap onder leiding van Ca^iuto (of Nsaku, Cao's voormalige gijzelaar), belast met het aanbieden van geschenken. Het tijdstip waarop dit gezantschap te Lissa- bon aankwam, is niet met zekerheid op te geven ; de datum waarop het schip waarmede het werd overgevoerd, de rivier verliet, is dus nog moeilij- ker te bepalen. Het is mogelijk datCacjuto in het begin van 1489 door den Koning van Portugal werd ontvangen, maar mocht dit zoo zijn, dan kan men ook niet aannemen dat hij met een schip van Cao's (in 1485 uitge- zeilde) vloot was meegekomen. Voorshands schijnt dit punt nog duister.

Zoo CaQuto nog niet gedoopt was tijdens zijn eerste oponthoud in Por- tugal, dan werd, zoo niet aan hemzelven dan toch zeker aan zijne mederei- zigers, dat sacrament toegediend (1489?). Het was bij het ontvangen van den doop, dat Ca^uto den toepasselijken naam van Joao da Silva ontving.

Nadat Ca^uto (en vooral diens reisgezellen) eenig onderricht hadden genoten, besloot de Koning van Portugal hen naar Congo terug te zenden, vergezeld van geestelijken en ambachtslieden, zooals verzocht was. Hij

1) Geogr. Journal XVI, No. 6, p. 637, 648.

XLIV

deed daartoe drie schepen uitrusten, waarover het bevel werd opgedragen aan Gongalo de Sousa (1490). Onderweg stierf deze, maar zijn neef Ruy de Sousa nam het bevel op zich. Te Sonho, bij Cao's padrao geland, werd hij vriendschappelijk ontvangen ; de laudsvorst aldaar verlangde niets liever dan spoedig gedoopt te worden, aan welken wensch met spoed werd gevolg gegeven. Bij die plechtigheid werd de vorst herschapen in Don Manoel Conde •) de Sonho. De Sousa verloor het hoofddoel zijner zending niet uit het oog. Hij spoedde zich naar de hoofdplaats van Congo, Ambassi, die hij na eene reis van drie weken bereikte. Hij werd daar met een groot eerebe- toon ontvangen ; het bleef er bij plichtplegingen niet. Binnen weinige dagen werd hem vergunning verleend tot het leggen der fundeeringen van eene kerk ; de Vorst zelf, wien een opstand van de Bateke (zoogen. Mun- dequetes) naar de binnenlanden riep, haastte zich, nog vóór zijn vertrek, den doop te ontvangen. Hij en zijne gemalin verkregen daarbij de namen der Koninklijke peten in Portugal : Joao en Lionor.

Zoo was de oorsprong van het „Christen rijk" van Congo. D. Joao 's op- volger Affonso I vooral (1509 1540), was een groot vriefad der Portugee- zen en een ijveraar voor hun kerkgeloof. Ambassi werd, onder leiding van priesters en monniken, een half christelijke stad met tal van kerken en kloosters; het ontving den naam van S. Salvador, dien het nog heden draagt.

Wat er op den duur van dien heilstaat 2) terecht kwam behoeft echter het onderwerp dezer Inleiding niet te zijn. Uitvoerig is de vroegste ge- schiedenis van het rijk Congo door E. G. Ravenstein nagegaan en be- schreven 3). Toen de Nederlanders, een groote eeuw na de Portugeezen, aan de Kust kwamen, genoot het rijk nog zeker aanzien, maar de macht van den vorst was grootendeels in de handen van de Portugeezen verlegd. De destijds regeerende koning, D. Alvaro H (1574—1614), schijnt bij ver- schillende gelegenheden te hebben getoond dat hun juk hem zwaar viel. Het is tenminste, juist uit het reisverhaal van Sarauel Brun, duidelijk dat hij (en de vorst van Sonho evenzeer) handelaars van andere naties trachtte te begunstigen 4); hunne onderdanen toch waarschuwden de Nederlanders

i) Die herdoopingen werden aanleiding lot de merkwaardigheid dat Brun en Dapper steeds van Graven en Hertogen spreken.

2) Te San Salvador treft men nog slechts puinhoopen van kerken en kloosters aan. Zie Lewis, in Geogr. Journal Vol. XXI, No. 6.

3) Ziezijn Andrew Battell, App. II.

4) Verg. ook: De Laet„ Historie ofleIaeriyckVerhael",p. 41.

XLV

om op hunne hoede te zijn tegen aanslagen die de Portugeezen in den zin hadden. Het gelukte ook in die jaren aan Van den Broecke (1610) eene factorij te Loango te „stabileeren", filialen aan denCongo behoorden daar- bij. Te Loango schijnen de Portugeezen ook veel minder invloed te heb- ben gehad, een concurrent kon daar nog wel binnen sluipen; het Twaalf- jarig Bestand was misschien ook niet geheel vreemd aan de mogelijkheid dat men elkaar plaatselijk soms met rust liet.

Eigenlijke betrekkingen, tusschen de Nederlanders en den vorst van Congo, zijn slechts aangeknoopt in de jaren die volgden op de verovering van S. Paulo de Loando (1641) door Pieter Cornelisz. Jol. Dapper (p. 579) deelt eenige bijzonderheden mede omtrent de ontvangst die een Neder- landsch gezantschap (164a) te S. Salvador te beurt viel •). Barlaeus 2) (en op diens voetspoor ook Dapper) deelt mede hoe twee gezantschappen van den vorst van Congo werden toegelaten bij Graaf Joan Maurits van Nas- sau, destijds Landvoogd der W. L C. resideerende te Pernambuco. Het eerste gezantschap keerde met geschenken en goede woorden naar Congo terug; het tweede reisde van Brazilië naar Nederland door, om aldaar zijne opwachting te maken bij den Stadhouder en de H.H. Bewindhebbers. In hunne gevolgen waren die gezantschappen van weinig belang, daar de Portugeezen zich, enkele jaren later (1648), in Angola en Congo wisten te herstellen.

6. De Portugeezen en Angola.

Men kan Congo niet noemen zonder gewag te maken van het zuidelijker gelegen Angola (met Benguella), dat nog heden ten dage de voornaamste Portugeesche bezitting ter Kuste is. Op welke wijze de Portugeezen voor de eerste maal met Angola in betrekkingkwamen, is onbekend, maar het komt aannemelijk voor, dat de inwoners van S. Thomé, nadat hun in 1500 was toegestaan handel te drijven tot aan de Congo-rivier 3), zich wel veroor- loofd zullen hebben iets zuidelijker te komen zoodat zij Loanda bereikten,

i) Verg. R. Avelot, „Uneexplorationoubliée. Voyage de Jan de Herder au Kwango" (1642); zie La Geograpliie, Bulletinde la Soc. de Géogr., Paris, XXVI, No. 5 (15 Nov. 1912). Avelot werkt hei verhaal van Dapper op verdienstelijke wijze uit. Het Ned. Rijks Archief bezit geenerlei stukken, die nog tot toelichting zouden kunnen dienen. Avelofs uitroep : „Puisse la présente étude déterminer nos amis de HoUande a rechercher l'histoire d'un bomme qui fit honneura leur pays" zal dus wel onverhoord moeten blijven.

2) Casp. Barlaeus, Rerum per octennium in Brasilia et alibi nupergestarum sub praefec- tnra . . .J. Mauritii Nassoviae . . . historia. Amst. J. Blaeu 1647.

3) Alguns Documentos p. 107.

XL VI

gelegen nabij de monding van de Kwanza, in het land genaamd Ndongo, toebehoorende aan zekeren vorst die den titel van „Ngola" voerde (vanwaar de naam: Angola), welke potentaat in het binnenland, te Matamba, ver- blijf hield. In 1520 zond Koning Manoel eene expeditie derwaarts met den last den vorst tot het Christendom te bekeeren en een onderzoek in te stel- len naar goud en zilver, die het land heette op te brengen »).

Loanda was het centrum van de Zinbos-duikerijen welkeschulpjes,inde Congo-streken, ais gangbare munt circuleerden ; 50 stuks golden voor de waarde van een kip, 300 voor die van eene geit 2).

Succes schijnt de onderneming van 1520 niet gehad te hebben, zoodat het lang duurde eer de regeering te Lissabon zich aan dit gebied opnieuw liet gelegen liggen. Eerst in 1559 werd Paulo Dias, de kleinzoon van Bar- tholomeu, met een eskader van drie schepen derwaarts gezonden. Hij had in last vriendschapsbanden aan te knoopen met den Ngola, die toenade- ring had gezocht in een tijd toen hij door den Manicongo werd bedreigd. Op tastbaar resultaat kon ook deze expeditie niet bogen. Najaren van uit- stel werd Dias, in 1574, maar nu met zeven schepen, weder derwaarts ge- zonden. Hij legde, in 1576, den grondslag tot het tegenwoordige S. Paulo de Loanda, want aanvankelijk slaagde hij erin een goede verstandhouding met den vorst des lands te scheppen. Die vriendschap bleek niet bestendig van duur. De vorst vatte wantrouwen op tegen de bedoelingen der Portu- geezen (misschien wegens den bouw van een fortje „Santa Cruz" dat zij, in i577,nietminder dan 60 K.M. opwaarts van de monding der Kwanza had- den aangelegd) en zoo ontstonden vijandschap en oorlog, die jarenlang duurden 3). Dias achtte zich daardoor genoodzaakt tot den bouw van een nieuw fort (1582), genaamd Masanganu, aan de samenvloeiing van Lukala en Kwanza.

Ook in eigen staathuishouding hadden de Portugeesche bestuurders een ongemakkelijke taak. Lieten de negers hen al met rust, dan stonden zij bloot aan het ongenoegen van hun eigen missionarissen die, gelijk in Congo gelukt was, ook hier hun Pré aux Clercs verlangden Wel nam de hoofdplaats in beteekenis toe, maar uitsluitend als export-haven van „kroesvee" 4). Het valt niet te betwijfelen of zij werd, althans toen de 17e eeuw was ingetreden.

i) Alguns Documentos, p. 436 vig,

2) Pacheco Pereira, p. 84. (Zie aant. bij Tekst Brun p. 28).

3) Ravenstein, „Andrew Battell", Appendix IV.

4) Ruiters „Toortse" p. 327 : „ende daer in 't sonder anders gheen handelinghe en drij- ven als slaven coopen, ende vercoopen".

XLVII

door Fransche en Nederlandsche „lorrendraaiers", die gaarne slaven ver- voerden, bezocht. Het was mede in die latere jaren (1617) dat, door den Gouverneur Manoel Cerveira Pereira, het Fort S. Felippe te Benguella ge- sticht werd, alwaar de geschiedenis van Loanda op bescheidener schaal zou worden herhaald. De economische toestanden, van het gaandeweg „slaven- depót" geworden Angola, schijnen er in den loop der jaren ook niet op te zijn vooruit gegaan. Van de Inlandsche vorsten werd het opbrengen van slaven, het verstrekken van transportmiddelen, het vorderen van heïrendiensten in toenemende mate gevergd. Drukkende belastingen die verzet kweekten werden opgelegd, slavenjachten en slavenhandel putten de natuurlijke hulpbronnen van het land uit, zoodat de handel nog met het meeste voor- deel kon worden gedreven door lorrendraaiers, van vreemde en eigen na- tionaliteit, die zich op minder scherp bewaakte reeden vertoonden '). Van 1618 tot 1638 is de geschiedenis van Angola er feitelijk slechts eene van geweldenarijen en roof aan weerskanten. Een toonbeeld van wanorde gaf de kolonie te zien in de eerste jaren van de regeering van zekere vorstin Nzinga (1623 1663). Bij Dapper (p. 61 1) heet zij Anna Xinga „een zeer kloekmoedige mannin, boven mate genegen tot de wapenen''.

De stichting van een armhuis en van een hospitaal schijnt het eenige te zijn geweest dat op de creditzijde van de Westersche beschaving viel te boeken.

7. Het Nederlandsche tijdvak.

Het Nederlandsche tijdvak van Angola staat tot het onderwerp van deze uitgave slechts in een verwijderd verband ; het zou onaangeroerd kun- nen blijven. Ik meen echter een paar belangrijke punten te mogen aan- stippen, omdat zij een haast vergeten paragraaf onzer koloniale geschiede- nis gelden, die duister is bovendien, waar de beste der bronnen (Barlaeus) tot verwarring en misverstand aanleiding geeft 2).

i) Ravenstein t.a.p.

2) De kantteekening van Barlaeus, op folio 204, geeft tot verwarring aanleiding; zij ver- meldt 1640 als het jaar waarin de veroveringsexpeditie naar Angola van het Recief uitzeilde. Dit moet zijn: 1641. Volgende kantteekeningen geven weer 1641, maar zij slaan op later voorgevallen krijgsbedrijven. Nasporingen op het Rijks-archief, welwillend door Dr. J. de HuUu ingesteld, toonden onmiddellijk aan, dat het kantschrift op folio 204 mt?^/ zijn 1641. Bij de uitgave van De Marees (zie Tekst A p. LXVII) ben ik er de dupe van geweest, toen ik vermeende de vermeestering va# S. Thomé in 1640 te moeten stellen. Van Kampen in „Gesch. der Nederlanders buiten Europa" (1831) vestigde reeds de aandacht op de fout bij Barlaeus, zie Dl. I p. 439. Wagenaer daarentegen is er ook ingeloopen.

XLvm

Na het einde van het Twaalfjarig bestand, en met de oprichting van de West-Indische Compagnie, hernamen de Nederlanders het otfensief. Het jaar 1624 vooral was voor S. Paulo de Loanda gewichtig. In Juni veront- rustte Philips van Zuylen de reede van Loanda ; in November deed Piet Hein desgelijks. Beiden maakten er een niet onaanzienlijken buit >). Tien jaren later (1634) had Benguella te lijden van de strooperijen der jachten Tamarica en Ever 2). Men stelle zich echter niet voor dat de Portugeezen in gebreke bleven de slagen af te weren : Philips van Zuylen en Piet Hein konden de behaalde voordeelen niet vervolgen, zij weken van Loanda. De verliezen te Benguella geleden, werden in 1637 ten deele weder goed ge- maakt door de verovering van een Nederlandsch schip dat 24 stukken voerdes). De kust werdstrengdoor hare bezitters bewaakt; nog in 1638 stichtten zij het Fort S. Miguel, ter betere verdediging van de reede der hoofdplaats.

De opstand van Portugal tegen Spanje (1640) haalde een streep door de rekening der West Indische Compagnie, die zich noode wenschte neer te leggen bij het Traktaat, den i2den juni 1641 te 's Gravénhage gesloten, waarbij was overeengekomen dat het „status quo" in de overzeesche be- zittingen zou worden gehandhaafd, van het oogenblik af waarop dat ver- drag aldaar bekend zou worden. Nog vóórdat het Traktaat gesloten was, had de Gouverneur van Brazilië, Graaf Joan Maurits, den last ontvangen om te trachten de hand te leggen op alle bezittingen der Portugeezen, die hij nog kon vermeesteren. Hij verleende den 3o5ien Mei 1641 den Vlootvoogd Pieter Cornelsz. Jol (gen. Houtebeen) eene instructie om naar .\frikaover te steken en te trachten daar alle mogelijke voordeelen te behalen, voor- namelijk om Angola te veroveren, het groote slavendepót 4). Met eene vloot van 20 schepen, bemand met 900 zeelieden, 2000 soldaten en 200 Brazilianen, staken Jol en zijn onderbevelhebber James Hinderson in zee 5). Den 24sten Augustus 1641 verschenen zij onverwacht voor S. Paulo de Loanda, destijds eene stad van 20.000 inwoners, waaronder, naar men zegt, 3000 blanken. Na zwakken tegenstand te hebben geboden, werd Loanda genomen, maar de gouverneur. Don Pedro de Meneses, trok terug op Ma-

i) De Laet: „laerlijck Verhael" Lib. I.

2) De Laet, Lib. XI.

3) Battell, Ed. Ravenstein p. 170.

4) De Laet berekent dat er in de jaren 1620, '21, '22 en '23 alleen te Pernambuco 15430. Angoleesche slaven werden aangevoerd. Zie laerlijck Verhael Lib. XI p. 439.

5) Barlaeus, p. 204 vlg.

sanganu. Het gelukte den Nederlanders niet hem vandaar te verdrijven; zelfs bleef hij er eenig gezag over de omwonende negerstammen uit- oefenen ').

Het was in de eerste jaren van het Nederlandsch bestuur dat men, van Angola uit, in goede betrekking tot den vorst van Congo trachtte te ko- men. Een gezantschap werd derwaarts gezonden, maar het wedervaren dier expeditie, die zelfs tot aan de K wango-rivier doordrong, is, hoe merk- waardig ook, slechts incidenteel bekend 2).

In 1645 gelukte het den Nederlanders zich te nestelen in S. Felippe de Benguella, maar tegen dit voordeel woog eengroot nadeel ruimschoots op : de Portugeezen kregen versterking uit Brazilië, die onopgemerkt tot Ma- sanganu wist door te dringen. Een opmarsch tegen deze sterkte lag wel in de bedoeling van de Nederlandsche bewindslieden, die een fort (Fort Mols) hadden laten aanleggen aan de monding der Kwanza, maar verder dan tot eene bedreiging, waarbij de Negerkoningin Nzinga haren steun verleende, kwam het niet. Den laden Augustus 1648 ankerden 19 Portugeesche sche- pen, onder het bevel van Salvador Correa de Bene vides en bemand met 900 strijdbare manschappen, ter reede van S. Paulo. Het fort S. Miguel werd opgeeischt, na weigerend antwoord beschoten en bestormd, waarop het capituleerde. De val van het fort sleepte dien van de stad zoowel als van fort Mols en van Benguella na zich, waarmede de geheele kolonie weder in handen van Portugal was overgegaan. De stad draagt sinds dien tijd den naam van „S. Paulo da Assump?ao de Loanda" ter eere van Maria- hemelvaart, den dag waarop de Portugeesche vlag weder geheschen werd (15 Augs.). Jaarlijks is men nog gewoon die gebeurtenis meteene processie te vieren.

Indirect kan het bezetten van S. Paulo door de W. I. C, hebben mede- gewerkt om Nederlandsch Brazilië tot een „versuymd Braziel" te doen worden. De wijze waarop dit laatste door de Portugeezen behouden werd, was in zekeren zin de vergelding voor de weinig rechtschapen manier waarop het handelslichaam zich van Angola had meester gemaakt.

i) Zie Barlaeus t.a.p. en Ravenstein „Battell" Appendix IV. 2) Zie Dapper p. 579 en hiervoren aant. 2 bij p. XLV.

DE VAART NAAR LOANGO, CONGO EN ANGOLA, OF NAAR ANGOLA, CONGO EN LOANGO.

Er waren twee routen voor zeilschepen, waarvan de eerst bevarene (de oudste) ongetwijfeld de moeilijkste was. Dierick Ruiters vermeldt deze vaart in het Hoofdstuk: „Beschrijvinge.hoemen van de Mina, naerS. Tomé ende Angola sal seylen" (p. 378—397). Het was de route langs de kust die Diogo Cao, op zijn ontdekkingsreis, natuurlijk heeft gevolgd. Het kwam daarop aan, dat men niet afvoer van eenig punt, oostelijker dan S. Jorge da Mina, of desnoods de Volta rivier (De Marees, p. 242, noemt Mouree) om, met de overheerschend zuidelijke winden, zoo mogelijk in éénen slag, de Bocht van Biafra te kunnen afsnijden, zóó dat bij kaap de Lopo Gon- falves weder land gemaakt werd.

Daar begonnen grootere moeilijkheden, omdat de heerschende wind langs de kust waait, dus uit de richting die menop wil.deBenguella-stroora om den Noord trekt, dus ook tegen is en omdat het strand gevaarlijk is wegens branding. Slechts een oordeelkundig gebruik van/le landwinden kon het moeizaam opkruisende schip verder brengen, mits men ook bij- tijds ankers liet vallen, al ware het in diepten van 80 vademen, om bij het doorkomen van een onvoordeeligen wind of van stilten, niet terug te drij- ven, óf, zooals Ruiters het uitdrukt: „op dat men geen grondt af en raeckt: want soo (het weder stil werdende) de grondt afraeckt, soo sult groote armoede hebben, al eer dat ghy de Riviere van Congo sult connen voorby gheraken" (p. 393). Pieter van den Broecke meende dat hij (1608; de eerste was die de reis rechtstreeks (d.i. van kaap Gon^alves zuidwaarts) aldus aflegde. Dit was onjuist, want de Portugeezen kenden dien weg sedert de dagen van Diogo Cao. Er was echter een andere rechtstreeksche route, van uit Europa, en ook deze wordt door Ruiters beschreven, het- geen te denken geeft dat de Hollanders en Zeeuwen in en vóór zijn tijd vrij druk op Angola voeren. In dit verband dient men zich ook te herinne- ren hoe Brandt vermeldt dat een Schipper, Cornelis Freekse Vrijer, in 1593 uit Angola terugkeerde '). Dat was dus in een tijd toen men hier te lande nog nauwelijks aan handelen op de Goudkust durfde denken !

De bedoelde vaart wordt door Ruiters beschreven in het Hoofdstuk : „Beschrijvinge hoe men de Cust van Angola, uit Neerlandt comende, sal

i) Brandt, „Historie der vermaerde zee- en koop-stadi Enkhuizen". {1666). Zie ook A, p. LVl.

LI

beseylen" (p. 398-402). Een enkele blik op een Algemeene Windkaart zal dadelijk het rationeele van die route doen inzien.

Zij kwam daarop neer dat men, op de gebruikelijke wijze, de Kaap Verdische eilanden trachtte te bezeilen en dan in het gebied van den Z.0. passaat trachtte over te loopen. Het gunstiger worden van den wind, rondom het gebied van Hooge Luchtdrukking dat men, het geheele jaar door, boven den Z. Atlantischen Oceaan aantreft, deed dan het overige. Naar en langs de kust van Brazilië houdende, volgde men aanvankelijk de route die ook de Oost-Indische schepen behoorden in te slaan, totdat de wind, na door O., N.O.en N. te zijn gegaan, uit het westelijk kwadrant be- gon te waaien, waarop men gaandeweg oostwaarts over koerste, waarbij de wind op den duur van N.W. naar Z.W. zou ruimen. Nabij den Afrikaan- schen wal ontmoette men langzamerhand weder zuid-oostelijke winden, en deze hielpen het schip, dat steeds ruime gelegenheid van wind had ondervonden, om land te maken op de breedte van Kaap Negro, 16° Z.Br., of noordelijker, en aldus de reis, in omgekeerde volgorde, naar Angola, Congo en Loango voort te zetten. Desgewenscht kon men vandaar, met zuidelijke winden, naar S. Jorge da Mina toe houden, of ook: op zee sturen om, met ruime winden, naar Brazilië over te loopen en daar de levende lading te lossen ; of eventueel de thuisreis te aanvaarden.

In het Hoofdstuk „Beschrijvinghe, hoe de Guste van Angola op ver- scheyden Poolshooghten vertoont, also men uytter zee daer op comt te vervallen" (p. 403—409) geeft Dierick Ruiters de aanteekeningen en verklaringen die men op de vaart langs die kust behoefde.

TOORTSE

DER

ZEE-VAERT.

Om te beseylen de Custen gheleghen bezuyden den

Tropicus Cancri, als Brasilien, West-Indien^ Gtiinea, en Angola, &c.

TOT VLISSINGHEN.

By MARTEN ABRAHAMSZ. vander NOLCK, Boeckvercooper

woonende in de Druckerye, voor den Autheur.

Anno 1623. Met Privilegie.

EXTRACT VYT DE PRIVILEGIE.

De Staten Generael derVereenighde Nederlanden, hebben gJiecon- senteer t, ende gheoctroyeert, Consenteren ende Octroyere?i viit desen, DIERICK RVITERS, dat hy voor den tijt van thien laren naest co- mende, alleene in de Vereenichde Nederlanden, sal moglien drncken, ofte doen drucken, ende nyt-gheven, 7 Boeck gheintituleert Toortse der Zee-vaert, waer in beschreven werdt de zveghen ende passagien uyt dese Nederlanden, naer Brasilien, West-Indien, Guinea, en An- gola, &c. ende oock hoe dat men alle Rivieren, Havenen, Baeyen, ende Reeden sal beseylen, efide hoe men alle Bancken, Reven, Glippen, ende Rotzen sal schuwen ende mijden &c. Verbiedende alle ende een yeghe- lijck Inghesetenen van dese Landen, gheassocieerde Landtschappen ende Steden, de voorschreven Toortse der Zee-vaert nae te drncken, ofte doen nae-driicken, ende uyt-gkeven, in 't groot, ofte in 'tcleyn, in 'tgheheele, ofte ten deele, binnen den voorschreven tijdt van thien la- ren naest comende, ofte elders nae-ghedruct in de Vereenighde Pro- vintien te breugheft om te vercoopen, sonder des Suppliauts Consent, by pene van verbeurte van de nae-ghedructe Exemplaren, ende daer en boven van de somme van ses hondert Carolus guldens : T'applice- ren een derden-deel daer van tot belioef van den Officier, die de Ca- lengie doen sal, het tweede derden-deel tot behoef van den Armen, ende het resterende derden-deel tot behoef van den 7'oorsehreven DIERICK. RVITERS. Ghedaen ter Vergadering/ie van de Hoogh-ghemelte Mee- ren Staten Generael, i)i s' Graven-Haghe, den 20. Mayus 162 j. Was gheparapheert^ I. MAGNVS, vt. Onder stondt,

Ter Ordonnantie van de Hoogh-ghemelte Heeren Staten Generael,

C. Aerssen.

Aen de

HOOGHMOGENDE

Edele, Erntfeste, wijse ende seer voorsienighe

Heeren, mijne Heeren,

DE

STATEN GENERAEL der vcrecnighde Nederlanden.

ENDE

aen den doorlvghtighen, Hoogh-ghebooren Vorst, ende Heer, mijn Heer,

M A V R I T S,

By der gratiën Gods, Prince van

Oraengien, Grave van Nassau, Catzenelenboge, Vyan-

den Dietz, Meurs, &c. Marquis van der Veer, ende van

Vlissinghen, Heere van S. Vijt, Does burgh, de Stadt

Grave, ende van den Lande van Cuyck, Leek,

Polanen, &c. Ridder van der Ordre, des Groot-

machtighsten Conincx van Groot Britanien,

Gouverneur ende Capiteyn Generael van

de Geünieerde Provintien, Admirael

vander Zee.

Het is ruchtbaer de geheele Werelt door, met wat een yver, ende goede genegentheyt hare Hoog Mo. ende zijne Prin. Ex. altijts (ende noch daegh- lijcx) trachten om de Navigatie in dese landen meer, ende meer te stabi- lieren,ende wat (tot vvel-standt des landts) tot die selvighe noodigh is, niet en laten ontbreken : om door sulcke ende diergelijcke middelen, te beter de Commercien van dese landen (daer in ons gheheel tijdelijck wei-varen bestaet) te mogen mainteneren. 'T is oock kennelijck, wat beneficien, gra- tiën, ende Privilegiën, hare Hoogh. Mog. ende zijne Princ. Exc. allen lief- hebbende ondersoeckers vergunnen, aen degheenedieyverenomalsulcke plaetsen, waer datse conien, tot dienste van den lande, wel scherpelijck op teeckenen, om alsoo (met 'tsamen 'tgheene sy weten, ende door andere comen te weten) een light tot dienst van allen zee-vaerders, in 't openbaer te brengen : waer door in 't Neerlant oock soo veel schoone, ende treffelijcke Boecken (van alle die Casten op de noort-zijde van den Tropicus Cancri gheleghen) werden bevonden.

Des-halven soo hebbe ick (siende,dat tot noch toe niemant sonderlingh daer veel ghewagh af en heeft ghemaeckt) my selven vervordert, met een slechte ende Matroossche maniere van schrijven, doch naer de waerheyt dersaken, dit Boeck in 't light tebrenghen,gheintituleertmet dename van

IV

Toortsc der Zecvaert, het welcke allen zee-vaerders (die op die Custen van Brasilien, West-Indieti, Guinea, ende Terra Nova willen \veseD)seernut en dienstelijck sal zijn, om niet alleen te sommighe, maer op alle Rivieren, Havenen, Baeyen, ende Reeden (die tot noch bekent zijn) te moghen co- men : waer in oock te sien zijn, de wonderlijcke wercken des Heeren, hoe dat de mensche by naest in alle quartieren des werelts, zijn gheschapen van verscheyden wesen, posture, ende menigherley conditie, dat oock de Heere, midden in sulcken grooten lantschap als van Rio d'Onre (ghele- ghen in Africa, recht onder den Tropkus Cancri) tot varde zuyt-waert van de Cabo Buena Esperan^a, midden onder een swert gheslachte, ghe- stelt heeft, menschen soo wit als crijdt; ende meer andere dinghen, die in dit Boeck verhaelt werden i). Maer ghelijck de weerelt huyden daeghs vol lasterende tonghen, ende berispende monden is, die voornemelijck haer vergift uyt schieten teghen de gheene die yets voort brenghen, van te voo- ren noy t, of gheheel sober en onvol-maect ghesien ; soo hebbe ick dese vry- moedicheyt, met een zeesche en Zeeusche rondicheyt ghebruyct, om dit Boeck te eyghenen en op te draghen aen hare Hoogh. Mog. en zijn Princ. Excell. om alsoo te beter alle af-gunste, en nijdighe jeloersheyt te moghen ontgaen, ofte overwinnen. Biddende haer Hoogh. Mog. en zijn Princ. Excell. het selve met soo goede gheneghenthe) t te ontfanghen, als het met een goeden y ver, en van oprechten herten van my gheschre ven is : en soo ick bevinde, volgens mijne hope, dat hare Hoogh. Mog. ende zijne Princ. Excell. dese mijne arbeyt voor goet sullen op nemen ende het selve daer deur aen hare Onderdanen recommanderen, sal daer deur veroorsaect werden, een tweeden Druck te laten uytgaen van veele dinghen vermeerdert, ende met alle de platen der selver landen versien, die aireede veerdigh by my ghe- teeckent ligghen «) : sal oock te meer gheprickelt werden om voorts te va- ren in 't gheene (ick) met Gods hulpe, voor ghenomen hebbe, waer over oock gheen perijckel ontsien en sal, mijn lijf en leven te waghen, om niet alleene dese allen ghemeene plaetsen in 't licht te brenghen: maer ghelijck die landen groot zijnde, noch veel verborghene Rivieren, Kreken ; Baey- en en in-hammen hebben, mitsgaders ooc noch veel vlackten, hoecken, drooghten, ende dippen &c. die noch door gheen menschen bevonden ende ontdect zijn, om de selve in 't light te brenghen. Dies ghetuyghe zy Godt, die hare Hoogh. Mog. ende zijne Princel. Excel, voortaen believe meer, en meer te verstercken, ende te bewaren in een lanck-durighe, Godt- salighe, ende vredighe regieringhe. Actum den 20. Mayus z62j.

Hare Hoogh. Mog. als oock zijne Princ. Excel. onderdanighen dienaer,

DIERICK RVITERS.

1) De Albino's onder de Negers, zie p. 321.

2) In 1648 verscheen een vrij getrouwe herdruk (Anist..J.ic. C'olom). Zie ook mijne In- leiding.

VOOR-REDEN.

Goet-gunstighe Leser, hier hebt ghy, in dit Eoeck, gheintituleert de Toortse der Zee-vaert, beschreven de seylagien, om aen de voornaemste Custen, ofte Eylanden ghelegen zuyt-waert, soo op de zuyt-zijde als op de noort-zijde van de Linie Aequinoctial, mits-gaders oock Terra Nova, Gui- nea, &c. bequamelick, en met weynigh perijckel te comen, het welcke u hoogh-dienstigh sal wesen, otn op de voyage mede te nemen: als zijnde beter ghevonden weghen te volghen, als van nieus te vinden. Onder-en- tusschen ofte het soo ware, dat ('tgheene light can gheschieden) ergens noch yets, 'tsy Clip, Banck ofte Rif (die soo wel in de Spaensche, Por- tugijsche, als oock in dit Boeck noch niet bekent en staen) gevonden wier- den, ten ware niet te verwonderen, dewijle (voornemelijck) die plaetsen groot, jae meer als 3000. m. in begrijp zijn, en sommige oock tot noch toe niet bevaren en zijn. Behalven datter noch veel Eylanden in de West- Indien zijn ghelegen, als oock op meer andere plaetsen, waer van in dit Boeck (om sekere redenen) geen mentie af en wert ghemaeckt: ghelijck oock by exempel 'tEylandtdatmeesto. en w. light met Cabo de Nassouw, genaemt Ilha de Fonseco, S. Mathias, oock 't Eylant Bonairo, dat noch- tans mede in den vaer-wegh (alsmen naer de Cust van S. Marta seylt) is gelegen, z. ende n. met Golfo Tristo op de 11. graden ende 10. minuten, en noch veel Eylanden meer, die men alle in onse Generale Pascaerte ') (volgende de seylagie van dit Boeck) sal connen becomen.

Hoe menigh mael is onder de zee-varende lieden wel ghewenscht ('tze- dert de seylagien zuyt-waert, ende ontrent de Linie Aequinoctial) om eenighe instructie te moghen hebben, van de vergaderinghe der tijden, want door die selve onbekent zijnde is menighen Stier-man verleytghe- weest, meenende de Linie Aequinoctial te passeren, ende ten langhen les- ten, na dat sy 3. ofte 4. maenden lanck, soo met stilte, als met contrarie winden, onde de Linie Aequinoctial hadden ligghen drijven die noch (niet sonder groote moeyte ende hert-sweer) ten langen lesten heel anders als sy ghewenscht soude hebben voor by gecomen: den eenen is vervallen op de Cust van America, in Brasilien, den anderen in de bocht van Ca-

i) Welke kaart?

VI

maronis, op de Ciist van de Mina, in Guinea, aen 't landt van Africa, ofte zijn oock wel (aen die selve Cust van Africa) vervallen op de Cabo de lopo Goncalves O, soo dat die op de Cust van Brasilien vervielen, met groote miserie, enne niet sonder schip, lijf, ende goet in waegh-schael te stellen, boven de Abreolhos ghecomen : jae zijn van de Cust van Brasilien weder (over de 800. mj len) belent, in de voornoemde bocht van Camaronis, ende van Cabo de lopo Gon^alves (al eer datse de Cabo de Buena Esperan^a hebben connen passeren) op de Cust van Cananea, Parnagua, ende Patoa in America zijn vervallen, welcker oorsake is gheweest, dat haer al daer den ghemeenen loop van de wateren (weder ende wint) is onbekent ghe- weest. Hoe menigh mael ist oock ghebeurt, dat wanneer yemant begheer- de, op de 13. ofte 14. graden aen de Cust van Brasilien te comen, op de 7. ende 8. graden is belent, jae het ghebeurt noch daeghelijcx van de Portu- gijsen selve, datse ('tzy nu door nalatigheyt, on-ervarentheyt) ofte datse haer selven een eyghen wijsheyt toe schrijven, en even soo opde stroomen ende winden niet en letten (al hoe wel die verscheyden Autheuren2),sooin Spaensch als in Portugijsch, pertinentlijck door de Hydrographia aen wy- sen)en meenen dat even (als dieAutheuren schrijven) daer soo net niet op en hoeft ghepast'te zijn :waer door alsse meenen te Parnambuco in Brasilien te comen vervallen, opde 7. ofte 7. graden ende 30. minuten, al eer sy aen 't lant connen comen, ende dan comt het datse meenen 8. graden op de zuyt- zijde van de Linie in een haven te gheraken : zijn ghehouden in de West-In- dien op de 1 6. graden aen de noort-zijde van de Linie (om leven, schip, en- degoet tesalveren)eenReede tesoecken,het 'tgheene 400. mylen is, datse van hare reysen werden versteken. Hoe dickmael ist oock ghebeurt dat wy Neerlanders, Enghelsche ende Fran^oische natie, aen die Custen op het landt comende, vermoort, doot gheslaghen en andere in groote mise- rie (6. en 7. jaren lanck) ghevanckenisse gheleden hebben : waer van som- mighe noch ten langen lesten, met groot mirakel zijn wegh gheraeckt : waer van ick oock listelijck betrapt zijnde (die door Gods genade miracu- leuslijck weder ben ontcomen) dertigh maenden, met de Portugijsen (ghe- vanghen) langs die Custen van America 3. ende 400. mylen weegs hebbe moeten swerven, somtijt in yseren ghesloten, somtijts met touwen ghe- bonden, en soo over 'tlant gheleyt, somtijts oock los en liber met schepen en passage bereken op de zee ghevaren, langhs die Custen gins en weder, 'tprincipale is waer door men (aen alle die Custen comende, gheleghen zuytwaert van den Tropicus Cancri) wert bedrooghen, comt in 't gemeyn, door dien, als men aen die landen comt, gheen menschen en verneemt, en die landen staen in 't ghemeene soo dicht van Bosschagien, al ofte zijn leven daer noyt mensche en hadde geweest men verneemt noch hutte, noch voet-stap, noch niets, waer by bespeurt can werden, daer eenighe

i) Zie A p. 3, voetnoot i ; pag. 5, noot 3 ; pag. 6, noot 3 ; en pag. LVI, noot 2. a) Zelf citeert Ruiters (p. 118) Manuel de Figueiredo. Zie mijne Inleiding.

VII

menschen te zijne : men haelt water, men capt hout, men loopt in 't Bosch, men vaert aan boort, men comt aen 't landt, sonder yets te vernemen, waer door, (al ist schoon dat wy gheweer en alles met hebben) even wel werden verrascht, overrompelt en doot gheslaghen. Dewijle nu (ick) tot mijn groot leet-wesen van de Americanen, ende Portugijsen op een Ey- landt daer sy nochtans (noch oock gheen mensche) op en woonden, ver- rascht en overrompelt ben, soo wil ick ghetrouwelijck mijn even naesten daer van waerschouwen op haer hoede te wesen, en 'tbeste my daer in dunckt ghedaen, is niet stil-wijs aen 't landt te comen (voornemelijck al waer eenighe suspicie van Spaeingiaerden ofte Portugijsen is) maer aen 't landt comende, te schieten, al eer ghy op 't landt trapt, 2. ofte 3. schooten met mosquetten, op dat sigh (wat daer sy) openbare, ende en doet dat niet alleen, als ghy eerst aen 't landt comt, maer soo menigh-mael als ghy met den boot aen 't landt comt, maer al waer gheen Spaengiaerden ofte Por- tugijsen by ofte ontrent en zijn, moet men(soo men anders met de inwoon- deren wil spreken) niet schieten, want souden alle daer seer bevreest van zijn. Jck soude hier veel cloecke Commandeurs, Admiraelen,Vice-Admi- raelen (soo wel van de Engelsche, Frang^oische als van onse natiën) connen noemen, die alle door sulcken over rompelen, volck hebben verlooren, ende dickmaels, selfs in persoon, 'tselve met grooter hasard ontcomen. Doch om den Leser, door een langhe voor-reden, niet op te houden, wil ick het hier by laten blijven, ende hem wijsen tot het Boec selve, alwaer hy de particulariteyten in 't breede sal vernemen. Vaert wel.

AEN DE ZEEVARENDE MAN.

Ghy die de Zee deur-ploeght, snel van den windt ghedreven, Gheen duyster lucht ontsiet, om in ghevaer te leven : Ghy die, tot trouwen dienst, van 't lieve Vaderlandt, In een swart plancken-hol, uw' bloedt en goet verpant ; Nu deur Neptunus rijck, ten Hemel op-ghedreghen, Nu we'er tot in de leegh't, des af-gronts neer-gesleghen ;

Dien somtijts hondert-mael des daeghs is voor-ghestelt, 't Schricklijck ghesight des doots, die 't alles neder-velt, Soo ghy u leven mint, ghelijck al ander dieren, En met den selven dienst, u self en schip wilt stieren.

Versekert, naer de Cust, van d'Indiaensch gheslacht, Waer ons de Son ontgaet, en over-brenght den nacht ; Of naer het Moorsche volck, en daer de corte daghen Ons gheven ys en sneeuw, des Somers vreught verjaghen, Comt herwaerts, staet wat stil, spert open u ghesight, Ghy sult door dese TOORTS, en corten tijt verlight, Bekennen Clip en Banck, Rivieren, Havens, Reeden, En wat u eenighsins can helpen, en beleeden.

't Is met een raeuwe pen, goet ronts, goet Zeeusch geset. Nochtans vol dienst en nut, voor die daer wel op let.

AEN MOMUS GHESELLEN.

Ghy die uw's even mensch ghebreck niet cont verhelen,

Maer graeuw en swart van nijt, altijts een ander smaet; Die, van een helsch vergift vervult tot aen de kelen,

U selven spijst en drenckt, met uwes naesten quaet; Ghy hebt hier stof ghenoech (wat wil ick 't doch verschoonen)

Om hier op, met wat rechts, te wetten uwen tand : Maer waert niet beter, seght, dat ghy ons eerst quam thoonen,

Yet beters, eer dat ghy comt aen eens anders cant.

BESCHRIJVINGHE

BRESILI MERIDIONALIS IN

AMERICA.

Alsoo een reysenden man wel van nooden is, soude hy eenige proftiten gaen doen in vreemde landen, dat hy eerst wete, wat best mede ghenomen is, om winninghe te doene.

Is oock allen lief-hebberen om landen te gaen besoecken, groot voordeel, datse van te vooren weten, de conditie der menschen, ende oock de complectie des lants, daerse naer toe willen reysen, om haer alsoo, daer na te moghen versien, met alsulcx als haer daer toe van noode sal wesen. Waeromme ons oock goet heeft ghe- dacht: eerst te beschrijven de Equipagien, endede Traffiquen, mits- gaders, de conditien der menschen, van dien lande, ende de com- plectie der selver.

Als voor eerst, de Equipagie van de Portegijsen iiyt Portegael, om naer t' landt van Bresilien te varen, gheschieden, voornemelijck, door drie bysondere wijsen. D' eerste is, behalven alles wat zy tot haer reyse van noode hebben, dat zy in-nemen tot Coopmanschap- pen veel meel, in tonnen ghedaen, Olye, Hollantsche Caes, Preson- tis, ') soo syse noemen, t' welck zijn ghedroochde Hammen, ghe- fzj souten Serdeyn, ende voorts alle andere eetbaer spijse, die in die heete landen, niet en bederven, nemen oock noch andere Coopman- schappen inne, als diversche coleuren, van Taffeta, ^) ende Armo- zijnen, 3) oock eenighe zijde koussen, van alle couleuren, veel mans vilten, Slesigher 4) Lywaet, Netel-doeck, en oock Camericx s), veel Picotten, ^) Rasseten 7) ende Perpetuanen. ^)

Andere laden hare Schepen met wijnen, sommighe met Canary

i) Port presunto(s).

2) Taffetan (Sp.), taffeta (It.): gladde als linnen geweven zijden stof, waarvoor alleen de fijnere soorten van zijde in aanmerking komen. (Zie Heiden, „Handwörterbuch d. Textil- kunde").

3) Dunne en lichte taffetas. (Heiden).

4) Lees &7esiger. Zoo komt het woord voor bij Van den Broecke (p. 9 en 15). Het was een dunne gestreepte stof; Dapper spreekt gewoonlijk van Slesigher tijken.

5) Kamerijksch neteldoek.

6) Sp. picote (van "picar"), randen voor kantwerken. (Heiden).

7) Razetto (It.) halfzijden italiaansche tapijt-atlas. (Heiden).

8) Fijne, dicht geweven serge, die eerst uit Engeland kwam ; later in Frankrijk geweven werd. (Heiden).

lO

wijnen, en sommige met Madeersche wijnen ende sommige oock die haer schepen geheel laden met Portugaelsche wijnen.

De derde laden hare Schepen met alsulcke waren als in Angola ghetrocken zijn, daerse Negros voor handelen. Leest in dit selfde boeck vervolgens '), daer sult vinden met wat waren de Portugijsen haer schepen Equiperen, ende oock wat den handelaer moet hebben om langs de voorsz. Custe van Angola te Negocieren.

De Retoeren uyt Bresilien, zijn meest al Suyckeren, daerse hare schepen mede vol laden, onderentusschen nemen oock mede, soo een weynich ghemunt ende onghemunt silver in, dat jaerlijcx uytRio de la Plata =) comt. t' Bresilien hout, datse in hebben, is voor den Co- ninck, en nemens slechts soo veel mede, als haer van nooden doet, om de suycker-kisten daer mede te stouwen, en vast te setten, ende altemets oock een weynich ghedroochde Ginneber, die daer noch al bestolens wert uyt ghevoert, want van al de Ginneber, die int landt van Bresilien wast, wert Conserve ende Confyturen ghemaeckt. De schepen die tot Rio de Genere 3) laden, hebben oock gout inne, t' gene uyt de mijne van S. Paulo 4) comt.

Als nu de Retoeren van Bresilien s) naer Portugael ghesonden [3] werden, soo en connen de schepen dien selven wech niet gaen diese ghecomen zijn, maer moeten by de boelijn ^), westwaert over loopen, naer de Sergas zee toe, het t'ghene de Portugijsen noemen A volta de Sergasse 7). Dese zee is ghelegen in de groote zee Oceanus, ende drijft altijts soo vol wier ende ruychte, dat het dickmael schijnt gheen zee, maer landt te wesen. Dese zee wert eerst vernomen, van de 16. graden verhevinghe des Pools Arcticus, tot de 29. ende 30. graden, verhevinghe des selven Pools, t'welck zijn 210. duytsche mylen, dat dese zee groot is ^), in Latitude, diemen alsoo by den wint moet pas- seren, blijvende nootsaeckelijck, al over eenen boech loopende, tot dickmaels den Pool 43. ende 44. graden verheven staet, al eer den

1) Zie p. 7 vig.

2) Port. prata : zilver ; Sp. plata.

3) Rio de Janeiro.

4) Het district beW. Rio de Janeiro.

5) Versta: uit wat wij tegenwoordig veeleer de Noord-Braziliaansche havens zouden noemen; dat zijn die gelegen be Noorden de Abrolhos (i8° N. Br). Voor zuidelijker havens zou hetgeen volgt niet opgaan. Ruyters legt daar ook bepaalden nadruk op. Zie p. 37.

6) „Bij de boelijn op", scheepsuitdrukking voor „scherp bij den wind zeilende". Met de boelijn haalde men de staande kanten der vierkante zeilen (aan hunne loefzijde) wat naar voren, waardoor de zeilen een hoek met den wind inaakten die zoo klein (scherp) mogelijk was.

7) De rondvaart van de Sargasso-see.

8) (30° 16') X 15 = 210 duilsche mijlen.

II

westen wint vernomen wort, somtijts ghebeurt het wel naer den tijt van 't jaer is, wanneer den westen wint zijne meeste cracht heeft, dat op de 38. ende 39. graden, den westen wint al waeyt, die menigen een, al ofte sy in ysere ketenen gheweest waren, nu los en lijber schijnt te maken, voornemelijck de Portugysen, die haer victualy soo wat t' sober is, sy springhen recht op en neder, van blyschap datse soo eenen goeden wint hebben, daerse mede recht voor den wint moghen in Portugael seylen, en passeren alsoo langs de Eylanden van Azores nae Portugael toe, als Lisbona.Viana •)endePortaport ^), het weicke zijn de drie voornaemste Traffijck steden van gheheel Portugael, waer van Lisbona het hoff is, daer des Conincx Paleys staet, alwaer de Coninghen van Portugael, haer woonstede pleghen te houden.

t' Land van Bresilien is heet ende drooghe, soo ist oock met de [4] inboorlinghen der selver, die extraordinaris meer tot de conversatie der naturen zijn gheneghen, als op eenighe andere plaetsen, daer ick oyt mijn leve gheweest hebbe, soo wel tvrouwe geslacht als, 'tmanne volck, soo dat de Ouders, als hare dochters comen tot thien ofte elf jaren, ghevense ten houwelijck. 't Leven dat in Bresilien, int ghe- meen onder de Portugysen geleyt wert, en is niet schoonder als der Spaengiaerden, meer beestelijck, als menschelijck levende inde West Indien.

Waer van alleene een dinghen moet verhalen, 'tghene ick aldaer ghesien hebbe, ende was inde Baya de todos los sanctos. Een Por- tugys die cocht een Negra tot syne slaevinne die blint was, maer Negradat andersins welvarende, desen Portugys gaet henen, ende doet gelijck vrouwe, sy alle int gemeen gehewent zijn te doene, ende slaept by dese voorsz. Negra die hy ghecocht hadde, de weicke oock by hem wert groot gaende, dese Negra bekende, ghelijck de waerheyt was, als datse by haren Heere swaer ginck, den Portugys daerenteghen loochende het selfde, ende seyde dat syne Negra looch, hem misschien schae- mende voor andere om datse blint was, van vreese dat hy soude be- spot werden, ende daer en boven zijn Negra seere gedreycht te ghees- selen, ende dan te vercoopen, seggende tot haer, „O Cadella, ^jAissyseg-

gen de hon-

caons, andeni con vos, hen, te adevender , het welck is te segghen, O den hebben ghy teve, de honden hebben met u te doene, ick sal u vercoopen, de do'en'e.'soo Negra een slavinne wesende van haren meester, heeft patientelijck mesn<=n sy

* daer by an-

verdraghen, 'tghene haer haren Meester dede, tot dat den tijt ver- dere Negros

. dat mans-

i) Vianna do Castello, een weinig be Z, de Port.-Sp. grens gelegen. personen

2) Oporto. ^

12

vult wert datse quam te gheligghen, ende baerdeteghens de nature,

sy een negerinne vvesende, soo swert als gette, eenalsoo blancken

kint, als hier ofte elders in eenighe andere landen van blancke [5]

vrouwen ghebaert mach werden : ende den voorschreven Portugys

Een swer- SOO gelijck al ofte hy het selfve gheweest ware : hier mocht dees

een bianck Portugys bcdenckcn ofte hy de hont was, daer zijn slavinne mede

kint intjaer j Joene ghehadt hadde : merckt de rechte sententie des Heeren. 1618. °

Wat aengaei; in Bresilien dat een Portugys syne slaevinne met zijn eyghen kint vercoopt, en is daer soo gheen groot wonder, want sy ghebruycken tot een gemeen spreeck-woort, eenen hont by eenen hont ghewonnen, die machmen wel beyde vercoopen.

De Portugysen houden daer soo veel van haer selven: datse mal- canderen schande spreken ; als d'een ofte den anderen yets wat sou- de willen lichten, versetten ofte draghen, en vraghen terstont den anderen ofte daer gheen swerte honden ghenoech en zijn.

Jnt somma alles wat daer bianck ghenoemt wert ghelijck sy haer selven heeten, soude zijn eere ende reputatie verliesen : als sy bycans, dat ick soo spreke, hare broecken op-nestelen.

De Portugysen die in de Bresilien woonen is een Godtloos volck, ende zijn veel daer ghebannen uyt Portugael : De slaeven diese tot hunnen dienst in Bresilien ghebruycken, zijn Negros uyt Angola. Dese Negros is volck die de meerendeel inden Oorloghe ghecreghen wer- Negros dat ^^^ ^^^ ^^^ Coninck van Congo ; die teghen andere Negros Oor- zijn swerte Joocht, ende al wat Negros hy van syne partye ghevanghen crijcht Denkoninc vercoopt aende Portugysen te S. Paulo, een stadt die de Portugysen van Congo j Loanda hebben. Desen Coninck van Congo en vercoopt niet al-

is een swer- ° ^

teConinck. leene die die hy van syne vyanden verovert, maer oock van zijn

eyghen gemeente daer hy de minste actie op weet vercoopt hy ter- [6] stont met vrou kinderen ende al wat van dat gheslachte bekent is. De Portugysen hebben den Coninck van Congo soo verre ghecreghen dat hy het Roomsche gheloove heeft aenghenomen, ende hem laten doopen ').

Daer wert een groote negocie in dit Angola door de Portugysen ghedreven, int coopen ende vercoopen van Negros, ende en hebben daer oock insonderheyt anders gheen negotie als in menschen, diese voor alsulcken waren alse daer bringhen coopen, ghelijck voor Broot, Meel, Olye, Wijn, Cherdinnos, «) Beckens, Slesigher Lijwaet, Per- petuanen, Rassetten, Picotten 3), Yser en soo voorts daerse al Negros

i) Reeds in 1490. Zie Inleiding.

2) Port. Sardinha.

3) Verg. noot p. i.

13

voor handelen, ende crijghen altemet voor twee tonnen wit beschiiyt, een lustighe kloeckeNegro:daerse weder 50. Milres inBresilienvan crijghen, het welck zijn 373. gulden : die van twee tonnen broots ghe- wonnen werden : ende een schip van 70. ende 80, lasten, daer steken sy 600. Negros inne so cleyn en groot ende varen daer mede naer Bresilien, op alsulcke plaetse als sy dan bescheyden zijn. De Portu- gysen vercrijghen oock patente van den Coninck van Spaengien : wanneer sy dat versoecken om met de Negros, diese in Angola laden naer West-Indien te varen ') : sonder patente en mogen geen portu- gysen op verbeurte van lijf, schip ende goet inde West-Indien comen. Soo oock mede en vermogen geen Spaengiaerden op ghelijcke ver- bodt, comen ineenigheplaetsendaer de portugysen hare residentie hebben, ghelijck op Guinea, Angola ende Bresilia.

Daer wert het grousaemste ghelt ghewonnen met menschen te coopen en vercoopen, soo onder de portugysen als onder de spaeng- niaerden, dat het schier ongheloovich soude schijnen alsmen dat wilde verhalen : ick hebbe selfs in persoon gheweest daer soo sekere portugysen my wel bekent zijnde, in mijn presentie eenen over-slach maeckten van 500. Negros, diese uyt Angola inde Baya de todos los sanctos ghebracht ende daer vercocht hadden, ende bevonden boven De Negros

brengen

alle oncosten ghewonnen te hebben 31000. Realen van achten, dit den Coninc was op Bresilien, ende op West-Indien is de winste noch veel grooter. J^^",, een"^

Jn Bresilien werden mede schepenen ghereet om in Angola te va- s^oo' g^" ren, en daer swerten te halen, die met Farinha gheladen werden, het welcke het broot is van Bresilien. Dit Bresilsche broot ofte soo het ghenoemt wert Farinha, is seer wel in Angola ghetrocken, want op 't landt van Loanda in Angola, groey t weynich het t'gene men tot suy- vel in stede van broot soude connen nutten.

Dese Farinha is een seker wortel, die ghenaemt werdt Mantiocque, en groeyt bycans alleens als jonge quekerie. De wortel van die boom- kens ofte rijskens zijn heel grof ende dicke, maer lanck worpich. Met suicke bycans van sulcken fatsoen als de comcommeren, maer zijn van buy- ten swert ghelijck een aert note, van binnen soo wit als een spier ^). Dese wortelen als zy uytter aerden ghepluckt werden, zijn soo fenij- nich, dat wie daer af ate, soude terstont bersten, daeromme al eer-

ij Dit verklaart hoe Figueiredo, wiens werk door R. gevolgd is, er toe kwiim ook Port. zeilaanwijzingen voor de Spaamche West Indien op te stellen.

2) Van een gewestelijk bijwoord „spier" dat „geheel," „enkel" beteekent. Spierwit = ge- heel wit. Zie Kuipers Geïll. Wdb. Wit als een spier is dus zeer onjuist.

14

ment mach eten moet het bereyt werden, ende hoemen 'tselve moet bere)-den om te moghen eten, heeft ons goet ghedacht mede te be- schrijven aldus : men gaet naer den middach soo veel van dese Man- tiocque wortel delven alsmen begheert te hebben, en men doet die dan altsamen in eenen Cainasser') ofte mande, diemen als die wortelen daer in zijn, boven toe maeckt, op datse daer niet uyt en vallen, dan [a] wert de mande met de voorsz. wortelen, ofte ghelijck als zy ghenaemt zijn Mantiocque in een vliende beke van soetwatergheleght, latende die aldaer eenen gheheelen nacht in legghen tot des anderen daeghs dat mense gaet halen, dan zijn die wortelen heel sachte, diemen dan raspet op eene groote blicke raspe, die op een plancke ghenaghelt is ghelijck een plate, wanneer dan die voorsz. wortelen altsamen ge- raspt zijn, so spoeltmen die in schoon water wederom uyt : dit nu al- dus gedaen zijnde, soo neemt men sacxkens die daaraltoeghemaeckt zijn van baste van boomen, ontrent drie vierendeel van een elle lanck en twee spannen wijt, in dees sacxkens wert die gheraspte Mantio- cque gedaen : dan is daer toe eenen langhen dicken stock ghemaeckt, bycans ghelijck den disselboom van eenen wagen, noch staen daer gheset inde aerde twee groote staecken, eenen voet ofte twee naer- der malcanderen als den voornoemden stock lanck is, in een van dese twee staken is een gat, daer men de voornoemde stock met het een eynde in steeckt, in de andere stake zijn diepe kerven ofte in plaetse van de kerven, pinnen, ende onder den voornoemden stock zijn oock kerven, om dat de sacxkens als men diedaer aen steeckt niet en souden op slieren, en men leght den eenen strop van 't sacxken over d'eerste stake, ende door de andere strop van 't selve sacxken steectmen den voornoemden stock, dan wert de stock met het eene eynde ghesteken int gat vande eerste stake, alsoo wert die stock neer gedout soo stij- ve als het sacxken can verdraghen, latende dan alsoo die stock onder d'een pinne ofte kerf vande tweede stake pal staen, soo loopt ende 9] versijpt al dat sop door de sacxkens heenen dat in die gheraspte Mantiocque is, en latent soo vijf ofte ses uren staen te versijpen, en- de settent onderentusschen altemet noch een palleken aen. Wanneer nu die vochtiche\t daer soo schoon uyt is dat het meeste druypen op hout, doetmen 't in een groote ysere panne over het vyer ende roerent soo langhe tot dat het soo drooge is, gelijck de cruymen van nieuw backen witte broodt. Als dan, ter wijlen het soo warm vant vyer comt, ist soo lieffelijck en soete om eten, datmen daer gheen

i) Port. Canasira, Ned. knaster en knnsser.

15

cruymen van nieuw backen witte broodt voor en sonde kiesen, maer twee ofte drie daghen out zijnde soo en schijnt daer gantsch gheen jeucht in te wesen, maer is so dorre ofte hetsaegh-mul ware, doch is beter alst twee ofte drie maenden out is, in somma de Farinha, soo noemen 't de Portugijsen valt beter alsse 3. ofte 4. maenden out is dan drie ofte vier daghen, sy maeckt gheweldighe plompe tanden. Voor Farinha handelen de Portugijsen (comende uyt Bresilien in An- gola) Negros, het welcke zijn de retoeren die voor de Farinha in Bre- silien ghebracht werden. Dese Negros van Angola zijn een onbe- suyst plomp volck, en voegen haer gheheel tot de slavernye, daer en wert gantsch gheen vernufthey t in gespeurt : maer alleen een botte moetwillicheyt. Ende inde Baya ')sooindesuycker-meulens, alsby de boeren, oock mede in de stadt zijn meer als 1 5000. ofte 16000. zielen soo mans als vrouwen van 't swerte gheslachte, sulcx dat indien sy verstant hadden ende eendrachtich waren, souden de Portugijsen met stocken uyt het landt slaen, daer zijn noch sonder de swerten, Bre- [10] silianen; die de Portugijsen oock voor hare slaven houden, dit volck is sterck ende wercken als Muylen, sy en willen niet qualijck toe ghe- sproken noch bekeven zijn, en moghen oock niet wel lijden dat- men haer een dinghen tweemael bevele : maer zijn soo sorghvul- digh, dat wanneer haer yets belast is, sy niet en sullen rusten voor dat t'selve ghedaen is. De Portugijsen ghebruyckendees Bresilianenal- tijts tot commandeurs over de swerten, zijn heel vernuftigh om te lee- ren van alle ambachten, zijn oock seer behendigh in 't visch vanghen diese met meerder practijcke weten te vanghen als de Portugijsen sel- ve, soo dat een van die Bresilianen meer gheacht wert als twee Negros uyt Angola. Daer zijn noch andere conditien van menschen in Bre- silien, voornemelijck twee die de Portugijsen noemen, d'eene Coita- dos2), dat is stille oft onnosele, ende de andere Lavantados, dat is oproerighe oft rebellen 3). Diese Coitados noemen, is een heel goet- aerdigh volck, onnosel als lammeren, gheheel cleyn hertich, die om een hard woort doot quelen 4), hebben hier onder oock sulcken hal- sterckighe S) opinie, dat wat sy haer selven inbeelden, van niemant en laten uyt den hoofde steken : maer volghen haer voornemen, 't zy ofse gheslaghen werden ofte bekeven, of schoon toe ghesproken,ofte

i) Bahia de todos os Santos.

2) Coitado of Coutado : miserabel, (verg. Sp. cuita).

3) Van levantar - se = rebelleeren.

4) Quelen, mnl. werkwoord. Verg. kwaal, kwalen. Zie Verwijs en Verdam.

5) Niet „halsstarrig," maar „halsslerkig" ; al is de beteckenis der beide Bnwn. vrijwel dezelfde. Zie Wdb. der Ned. Taal.

i6

datmense veel schoone beloften toeseyt, t' is al eens,sy gaen in haer opinie voort, ende eten aerde om datse sterven souden, ende de aerde in Bresilien is soo fenijnigh, dat so wanneerymant daer af comt te eten, in 3. ofte 4. daghen daer afsterft. Dit hebben dese Coitados mede de Negros van Angola wijs ghemaeckt, ende doen het selfde oock altemet : maer alst hare meesters vernemen, ende datse daer van ghecastijdt werden, en derven het dan niet meer doen : want ontsien de slaghen, wetende dat men 't aen de tonghe wel can mer- [it] eken, want de tonghe van dien die daer aerde eet, siet soo lelijck, dat het een schroom is te sien, soo van de coleuren diese heeft, als swert, geel, blaeuw, groen, peerts, als oock dat sy dicker is door het fenijn. Het ander gheslachte dat de Portugijsen Levantados noemen, ofte z.w. woont op het landt aen de zuyt zijde van de Baya, ende is een Ey- landt daer men binnen slandts can langs loopen tot inde riviere van Tinhari '), dit Eylandt is ontrent de 15. duytsche mylen lanck, ende het volck dat op dat Ej'Iandt woont, is heel rouw ende woest ende groote crijghers, oeffenen al haer leven tot d'Oorloghe, ende en zijn niet soo sterck van gheslachte als die, die de Portugijsen Coitados noemen, nochtans en can de Portugijs tot noch toe daer af gheen meester werden, ende hadde in Bresilien al sulck volck geweest, ick ghelove dat de Portugijsen daer soo licht gheen meester van gheworden souden hebben, maer in gheheel Bresilien, en ses hon- dert duytsch mylen custe en vintmen haers ghelijcke niet als aende noort-zyde vande Baya fermoze, ende bezuyden Angra dos Reys =), alwaer de Bresilianen immers soo cloeck zijn als die op de z. w. zyde vande Baya woonen, ende houden oock de portugijsen met Pijl, Boogh ende houte swaert uyt haer landt. Wy hebben voorgeno- men van dese Bresilianen die de Portugijsen Levantados noemen, een weynigh te roeren, voornemelijck van die op de z. w. zyde van- de Baya woonen. Onder dit volck heeft een Portugijs ghewoont die een van hare dochters ten wijve heeft genomen, ende daer by ghe- wonnen 6. sonen, ende dochters, waer van een sone nu teghenwoor- dich onder hen het hooft is, en houden hem voor haren Coninck, be- [12] toonen hem alle eere, in onderdanigheyt, ja houden soo vele van hem, dat waer hy gaet, gheleyden hem altijts met vyer ofte vyf hon- dert mannen, int volle geweer naer haer wyse, met Boogh, Pijlen, en houten sweert, die al rontom hem gaen, en houden haren Coninck also int midden van haer besloten, ende als yemant, al waert den

i) Op moderne kaarten : eiland „Tinharé." 2) BeW. Rio Janeiro.

17

Vice Rey van Baya selve, hem begheert te spreken, moeten int mid- den van haer comen. Dees Bresilianen hebben een wedt, dat al wat mannelijck is, wert van joncx afin d'Oorloghe gheoeffent, en wan- neer een knechtgen is ghecomen tot zijn twaelf of derthien jaren, wert beproeft, ofte het oock soude bequaem zijn tot den Oorloghe, de preuve is dese: sy hebben eenen hoogen boom, daer toe expres vercooren, ende is wel een van de hooghste in 't landt, daerse het knechtgen op helpen, als nu dat joncxken op den boom vast zidt, dan gaen sy henen ende wagghelen dien boom soo langhe, tot dat den jonghen van boven nedert valt, indien dan den jonghen arm, been, ofte ribbe breeckt, soo slaen sy hem voorts doodt, en maken met de vrienden daer van goet chier, ende eten hem op, maer nu teghenwoordigh door de Portugijsen daer van onderrecht zijnde, be- gravense, al hoe wel nochtans, daer noch vele zijn die haer tanden soo naer mensche vleys jeucken, dat sy het qualijck connen laten, doch door dien het haer van heuren Coninck wert verboden en dervent niet doen.

Maer soo den voornoemden jongen van den boom vallende, niet en beseert, in plaetse dan van hem doot te slaen, binden hem een houte swaert op zijde, en geven hem eenen Booghe ende een Pijl inde handt, dan neemt dat joncxken den Pijl, ende schiet hem recht |i3l op inde lught, en vanght die selve Pijl weder metter handt inde vlught sonder op de aerde te vallen, daer mede bewijsende dat zijne Ouderen of vrienden hem wel hebben onderwesen, dan soo comt daer dees jonghens Vader: ofte soo den Vader doodt is, een van de naeste vrienden : ende doet in aller presentie een Oratie, hoe dat desen jonghens Vader is gheweest een vroom Crijgher, die altijts t' Vaderlandt heeft voor ghestaen, verhalende alle de daden die oyt Verhaei de Vader by zijn leven heeft ghedaen : en vermaent den jonghen die daden die ^ daer present staet dat hy mede so moet doen, die dan pa seght, het f.™ '^!'^^':.

^ •' » r- ö ' haen in zijn

welcke ja is te segghen : en dan gheven al die omstaenders te ghelijck leven heeft eenen schreu w, dat een mensch verschrickt die 't hoort : de vrienden waer na den van den jonghen comen dan al te samen en zijn vrolijck met singhen ^°", "lach- en springhen,sy hebben eene seltsame ganck, en gaet bycans ghelijck ten om me- de noortweste buyen waeyen, somtijts stij ve, ende somtijts dat mense eere te be- qualijck hoort: haren dranck makense van wilt-honigh, die daer overvloedigh is. Desen honigh doense in groote potten die vol water zijn, en maken dat water met honich so soet als suycker, en doen daer noch in groene Ginneber, Oraingeschellen ende Lemoen-schel- len, stoppen dan die potten dicht toe, en settense soo drie ofte vier

i8

daghen in putten onder de aerde, ende drincken dan daer afsoo

droncken als verekens ddtse gaen noch staen en konnen.

HoedeBre- Haer maniere van woonen is gheheel vreemt, want sy woonen in

wonen" troupcn by elcanderen, ende maecken een groot lanck huys, daerse

met vier ende vijfhondert paer te gehjcke in woonen, haer bedden

die sy hebben maken sy van bast van boomen, ende van Cattoen, die I14I

by haer veel groeyt, waer van sy netten breyen van drie ellen in 't

viercant, diese aen twee eynden t'samen fronssen met een touwe,

daerse het selfde net oock mede vast maken, dat het vry van de aerde

hanght, en slapen daer in, twee ende twee by malcanderen, te weten

Aniacken elck man by zijn vvyf, hare huysen zijn vol staecken, om hare Amac-

bedden dïe- ^cn het gheheele huys door te hanghen, woonen soo onder malcan-

sesoonoe- jeren sonder af-schuttinghen, ende stoken tot 10. en 20. plaetsen in

men daerse ,

in slapen 't huys vycr om te koken t' ghene sy dan hebben, maken oock vyer alst cout is onder hare Amacken daerse in slapen. Dit volck slaept soo vast, dat mense een wijle weeghs soude draghen sonder wacker te werden, sy en houden oock gheene wacht, maer, versekeren hare plaetsen daerse haer wooninghen hebben, met sulcken subtijlheyt, dat het haren vyandt, wanneer sy niet verraden zijn onmoghelijck is om by haer te comen : hare huysen maken sy in 't dickste van de Bosschagien, ende en hebben maer eenen secreten wegh van ander- half ofte twee voeten breet, die naer het huys leydt, die is noch soo erom en slom ') datse onmoghelijck is te vinden, dan hebben sy noch buyten dien een slimmen wegh rontomme haer huys, vol diepe put- ten ghedolven, diese met stricken besetten, ende bedecken die fijnt- gens weder toe met ruyghte, en al wat daer in valt, t' sy menschofte dier, dat is ghevanghen, en onmoghelijck sigh selven daer uyt te helpen.

Alle de swerten van Africa, hoe wildt sy oock zijn, schamen haer naectheyt, als sy by eenige witte menschen comen, ghelijck by Duyt- sche, Engelsche, Fransoysche ofte Portugijsche natie : maer soo en Van de on- zijn meest alle de Americanen niet, voornemelijck van Bresilien, die [15] heyt der" van naturen soo onbeschaemt zijn, dat vele van haer, die aireede Bresiiianen. janghe onder de Portugijsen ghewoont hebben, wel souden willen naeckt loopen, soo het haer de Portugijsen toe lieten. Dese Bresiiia- nen, vercieren haer wonderbaerlijck met ghesteente, d'eene steecktse inde kinne, d' andere inde lippe, de derde inde kaecke, eenighe van dese steenen zijn seer kostelijck, souden hier te lande een schat weert

i) Krom, schreef, verdraaid. (Verdam Mnl. Hwdb.l. Verg. Amsterdamsch „sloom" = vervelend, saai.

19

wesen, sy hebbender van diversse coleuren, groen, root, geel, blaeuw, bruyn, purper, ambris, incarnaet, in somma men soude qualijck coleu- ren connen bedencken daerse gheen steenen van hebben, ick hebbe menichmael gheloofweerdighe Portugijsen hooren verhalen, van dat te Sergippo del Rey soude ghebeurt zijn als de Portugijsen doende sergippo waren om t' selfde te conquesteren van de Bresilianen, dat daer eens een piaetse in eenen alarm, die des nachts gheschiede, een Portugijs Capiteyn, meeffhaif in 't Bosch gheraeckt was, daer hy qualijck wederom wist uyt te comen. ^'^^^'i^i^èra Ende soo hy vast doende was om sich selven eenen wegh te vin- endePama- den, om uyt te gheraecken, werdt een licht ghewaer, daer hy na toe isghegaen, daer by comende, sagh anders niet als eenBresiliaen,die hy oock wel kende, ende had een steen in de kinne steken, die soo veel licht van sich gaf, dat de voorschreven Bresiliaen, daer by sagh een Amack te maecken. Dese Capiteyn begheerigh zijnde, om die steen van de Bresiliaen te krijghen, sonder dat daer yemant meer ken- nisse af soude hebben. [16] Sochte met schoonheyt den Bresiliaen so naer te comen dat hy hem met der handt mochte vatten, maer den Bresiliaen 't selve mer- ckende is ghevlucht, de Capiteyn siende dat hy gheen beteren mid- del en vant, als schoon spreken ende veel beloven, bracht soo veel te wege, dat den Bresiliaen hem den steen beloofde te geven, als de Amack die aireede meest gemaect was, soude gedaen zijn : de Capi- teyn meenende soo met behendicheyt sonder veel gheruchts te maken, den steen van de Bresiliaen te crijghen, (ende als hy dien ghehadt hadde, soo en soude den voornoemden Bresiliaen noch niet hebben dorven segghen dat dien Capiteyn den steen hadde) was seer ver- blijt, maer desen Bresiliaen meer om wegh te comen, als in 't sin heb- bende om de Portugijsche Capiteyn den steen te geven, heeft op al wat den Capiteyn begheerde, ja ghesey t, tot dat hy zijne cansse schoon sach, ende is den Capiteyn ontslopen, quam oock noyt meer te voor- schijne, noch Bresiliaen, noch steen.

De Bresilianen, mitsgaders, oock alle Americanen hebben een an- der ghebeeltenis van lichame, als die van Africa ende Europa, het bo- ven lijf is haer extraordinaris breet, voornemelijck de schoer-bladen, en daer toe cort van halse, ende groot van hoofde, en om de zuyt, hoe naerder de FretumMagelanos, hoecorter van halse, so dat het schijnt haer 't hooft op den boesem te staene, en schijnen menschen sonder hals te wesen, t' onder lijf vande heupen nederwaert, heeft oock een onghelijcke proportie teghen het opperlijf, wanneer wy op onse pos- ture sullen sien, het is een sterck volck inde armen en handen, sy

20

trecken al het hayr met wortel en al uyt hare kinnen en lippen, om

datse gheen baert noch knevelen en souden hebben, men sal oock

gheen Americanen sien, hoe out sy wesen moghen die baert hebben, [17 1

t' hayr op t' hooft corten sy rontom so veel af, dat het ontrent half

wege haer voor-hooft hanght, de vrouwen hebben 't een weynigh

langher, dat de ooghen daer van vry zijn, en loopen soo onbeschaemde-

lijck daer naeckt henen, sonder eenighe schaemte te bedecken, sy

wercken niet, of weynigh, soecken hare cost in Bosschagien, aen fruy t

ende ander cruyden der aerden, leven oock by crabben, mosselen,

Creuckei- oesters, die aen de boomen in 't creuckel Bosch wassen, eten oock

fènseker Slanghen, Mieren, Leguanen, Bosch-ratten, Apen, Meercatten,

geboomte Papegayen en Perquitten, hebben oock tot veel plaetsen Vee dat in

canten vant 't wilde loopt, als Stieren, Koeyen ende Verekens, en in 't ghemeen

sout water over al vccl Hoenders, sy en sullen gheen eyeren eten : maer latense

groeyt en jj uyt-broeden, verhandelen oock altiit liever de Hanen als de Hen-

staen soo J ^ •*

groen als nen : sy zijn oock uyttermaten vernuftigh in 't Visch vanghen, dat wy

eenigh ghe- .

boomte op Nederlanders met verwonderen daer op staen en sien, connen de doet^"' Visch oock soose in 't water swemt, met hare Booghen soo behende- lijck schieten : dat het een lust is.

t' Landt van Bresilien is ordinaris meer onderworpen t' quaetghe- dierte en andere boosheden, als eenighe andere plaetsen van geheel America: waer van wy ten deele eenighe sullen verhalen, alhoewel nochtans t' selve een gheheel Boeck soude vereysschen, indien men alles volcomelijck soude beschrijven: maer alsoo ons voornemen in dit Boeck meer is de landen bekent te maken, dan van alle gedierte elck in 't bysonder hare volcomen aert ende nature t' openbaren, ende nochtans oock t' selve niet garen gheheel achterlate, ende dat om de wonderbaerlijckheyt wille eenigher ghedierten, daer t' landt L18J van Bresilien mede gheplaeght wert: sullen daerom van elcx een weynigh verhalen.

Als daer zijn vele wreede Tygeren '), die by nachte ysselijck zijn om aen te sien, hare ooghen glinsteren gelijck brandende kaerssen : men can die met een vonckent hout verjaghen, datse van u af sullen loopen.

Voor al en moeten wy niet vergeten den Coninck van Bresilien, dat zijn de Mieren, die daer soo overvloedigh in veel diversche fat- soenen zijn 2)^ datse het al dwinghen mensch ende Vee, jae hebben

1) De Jaguar.

2) Het loont daarom ook niet de moeite om precies na te gaan met welke mieren Ruiters kennismaakte. De gelegenheid om vergissingen te begaan is al te ruim.

21

dickmael als de Portugijsen eerst daer int lant quamen, den Paep soo

hy stontoin Misse te doen, met alle die daer quamen om de selve te

hoeren, t'samen de kerck uyt ghejaeght, en belet aldaer Misse te

doen, waeromme oock de Mieren van de Portugijsen, Rey do Bresil ReydoBre-

ghenoemt werden. Daer zijn veelderley soorten van Mieren, sullen „inck van

hierom int bysonder daer van een weynich roeren, daer zijn swerte Bresiiien.

Mieren, dat heel cleyn ghedierte is, dese zijn daer in sulcke menichte,

dat als die beginnen te verloopen van 't een hol naar het ander, t' welck

de Portugijsen een Curant ') noemen, soo maken die Mieren een pas-

sagie van een voet ofte twee breet, ende die padt soo dick bedeckt

van Mieren, datmen qualijck de aerde can bekennen, ja loopen twee om de Mie-

en drie dick op den anderen, haer verloopen van 't een hol tot het [oop'fe b"-

ander, is altemet een achten deel van een mijle, ende meer varde, en '«ten soo

nemen sy

soude dickmael, alst niet belet en wierde, dien loop van de Mieren brandent een gheheelen dagh dueren, die al gins soude loopen, sonder niet een werpen dat weder te keren, ende hebben vouten ^) onder de aerde, ghelijck hier j' branden-

' ' ' ° •' de mids in

figl te lande als gheheele kelders. haer loop

,,,. ... , , 1 1 1 ,-^ 1 dan schey-

Wie nu, voornemelijck t vrouw-volck m dees Lurant comt, mogh- den sy. ten veel liever met roeden ghegeesselt werden, soo loopt dat goet by looooo. de beenen op, en straelt bycans 3) ghelijck de byen. Dier- ghelijcke is my ghebeurt, dat by nachte daer ick lagh en sliep, de Mieren die soo wel by nachte als by daghe loopen, even juyst haren wegh maeckten dwers over my heenen, daer ick weynigh van wiste, doch sy lieten my dat seer haest weten, soo aen lijf, arm, beenen en- de hals, tastende my soo hertelijck aen, dat het niet lange en duerde, oft sy waren al wacker die in 't huys waren, want ick en spaerde geen kele: maer liet my hooren, en streeck vast met beyde de handen af: maer ten mocht al niet helpen, want hoe ick meer streeck, hoe sy my meer groeteden, ende ten ware gheweest door eenen hovenier die brandent stroo brachte, k' meene de Mieren souden mygaendeghe- maeckt hebben.

De tweede Miere is ontrent soo groot, als tweemael een terw- cooren lanck is, en hebben de beek ghelijck twee cromme sickels, scheers-ghewijse, de punten naer malcanderen toe, en lange pooten, dees Mieren vernielen alles wat loof en struyck boven der aerde heeft, ick hebbe selve met goeder ernst daer op staen sien, hoe datse tacken van boomkens af-sneden, die soo dick van hout waren, als

i) Port. Corrente.

2) Fr. voute.

3) Stralen = steken, ook met een angel. Zie Verdam Mnl. Hwdb.

22

een swaens schacht, en alsse op eenigh loof van bladen zijn, daer snyense soo nette ronde schijfkens uyt de groote van eenen duyt, al oft met eenen passer ghedaen ware '), elck van dees Mieren weet zijn ampt, eenighe doen anders niet als af-snyden, ende de andere die onder de boomkens zijn draghen wegh naer haer vouten. De [^o] derde Miere is int midden heel dinne, ghelijck een zijden draet, t' hooft ende den aers dicke, en zijn boose Mieren, die de Menschen seer plagen, op sekeren tijt van 't jaer crijghense vleughelen en vlieghen, nestelen oock op boomen, ende wat mensche ontrent dese boomen comt werdt soo ghestraelt, dat hy veel liever onder een swerm Bien moghte wesen als onder dese Mieren, en sullen voor- nemelijck naer 't ghesighte vlieghen, souden oock een mensche blint straelen, soomen de ooghen niet en berghde, de nesten diese hebben, makense van aerde, die de sommighe soo groot zijn als een boon- schoof, soo hert ghelijck een steen ghebacken van de Sonne, door- lughtigh vol hollekens, en crielen van de Mieren, sy hebben seker tijdt in 't jaer dat haer de vleughelen weder af vallen, dan werdent wormen, ende blijven soo, ende haer jongheren crijghen t'naest comende jaer oock vleughelen, en wanneer haer de vleughelen af vallen, werden mede wormen als d'eerste, en soo voorts alle jaer andere.

Daer is noch een andere soorte van Mieren, soo groot ghelijck t'lidt van eenen duym, die de Negros Firmigo manco 2) noemen, dees Mieren hebben groote scharen ghelijck sickelen die voor aen t'hooft staen, daerse een mensche mede nijpen, dat t'bloet daer by loopt, en werden van de Negros op ghesoght diese eten 3), en maken daer een goeden cost van, sy zijn bruyn van coleur, en doen oock uyttermaten groote schade aen alle ghewasch.

De vijfde Miere is heel peck swart, ende int midden soo dinne, dat als men die siet loopen, schijnt verscheyden te zijn, dit is wel de schadelijckste Miere van alle d'andere : want verslinden de wortelen [21] van alle ghewasch waerse by connen comen, en zijn ghemeenlijck stercker als alle andere Mieren in 't draghen en slepen, zijn oock soo yverich om hare dooden te begraven, dat daer niet eene by den weghe doodt sal blijven ligghen. Dees Mieren en zijn niet in menighte

i) De „Maniok-mier" (Oecodoma cepbalotes). Zie Brehm's „Thierleben", Anfl., 4' Abth., I" Band. {1S84) p. 271.

2) Port. Formiga = mier ; manso = niet wild (tam). Het is eene eigenaardigheid der Bra- zilianen dat zij hunne huisdieren als „niet wild" aanduiden. Zie Von Martius I p. 672.

3) De eieren van Oecodoma cephalotes worden gegeten. Zie noot i.

23

daer de Portugijsen bouwen ende haer suycker planten, gelijck op andere wegen, ende dat overmits de Portugijsen elcke reyse als sy t'Suycker riet snijden, t'loof van 't voorsz. Suycker riet op t'landt laten ligghen drooghen, en steken dan over het gheheele landt het vyer daer in, ende latent branden. Ende wanneer oock de Portugijsen een nieuwe plaets willen bereyden om daer op te bouwen, soo hacken sy eerst alle het geboomte om datter op staet, hebben oock wel vijf ofte ses maenden werck met 6. en 7. Negros om twee ofte drie ge- meten ') te slegten van 't geboomte, om de menichte, en nochtans connen de Negros soo haest eenen boomen vellen als yemandt uyt Noorweghe, die men nochtans meent haers gelijcke niet te wesen van een Bosschagie om te cappen. Als nu dat gheboomte t'samen t'ghe- waey met de stammen om gecapt ligt, soo laten sy 't een maent ofte twee liggen droogen, steken dan het vyer daer in ende latent bran- den, dat somtijts drie daghen lanck brant ende smoockt, soo dat alle Mieren ende ander ghedierte ruymen moet.

De Mieren maken in Bresilien van aerde diese uyt dragen. Bergen so hooge dat het onmogelijck schijnt by Mieren gedaen te wesen, die men by menighte siet als men in 't landt gaet, ende de Portugijsen seyden my, dat de Mieren soodanighen Bergh in vier ofte vijf daghen connen maken, en gaf oock t' selve goet gheloof, door experientie [33] die ick selve vande Mieren ghesien hebbe ter plaetsen daer ick t'huys was, in eenen hoeck van de camer, daer de Mieren de aerde soo op- brachten, dat al hadde het met een schoppe van menschen ghedaen gheweest en mochten de aerde niet meer gehoopt hebben alsse deden.

Jck moet oock een weynigh van de Slanghen verhalen, waer van eenighe wonderbaerlijck zijn. Daer is een cleyne Slanghe van een half elle lanck, met twee hoofden sonder staert, die de Portugijsen Zegua 2) noemen om datse blindt is, en is soo fenijnigh dat wie daer van ghebeten wert moet sterven, daer en is gheen remedie teghen, ghelijck alst wel is tegen andere Slanghe beten : maer ghelijck dese Slanghe blindt is, soo en bijtse niemant als die daer selve op trappen. Een ander soorte van Slanghen is daer oock, die de Portugijsen noe- men Tanjadore 3). Als dese Slanghen een mensche ghewaer werden, slaen met den steert op der aerden, ende clincken ghelijck een belle- ken, schieten terstont naer een mensche toe om te bijten 4) : maer

i) Gemeet; een oude vlaktetnaat. i Gemeet = ongeveer 0,4 H.A.

2) Port. cego = blind. Bedoeld is de „Ibijara" (Amphisbaena alba, rosea. flavescens en pachyura). Zie Brehm's „Thierleben", a' Aufl., Abth., i" Band (1883) p. 262.

3) Port. Tangedor = muzikant (barpenaar, luitspeler).

4) Slechts kan bedoeld zijn een ratelslang : Crotalus horridus.

24

tot de bete van dese Slanghe is remedie : waer van de Negros de Meesters zijn, die soo haest als yemant daer af is ghebeten, suyghen het bloet met de mont soo schoon uyt de wonde, dat sy is soo wit als eenen doeck, gheven den patiënt een poer inne, datse ghemaeckt hebben van Slanghen diese tot polver branden, t' welck de Patiënt doet loosen al het fenijnigh bloet dat hy soude moghen in hebben, en daer na heelt de beete toe ghelijck een varsche wonde. De derde Slange is een Slangh van neghen voeten, meer of min lanck, ende soo dick als de dye van een man, en is een al vernielende Slange hongherigh ghelijck eenen Wolf, en springht snelder als eenighe andere Slanghen, wanneer haer honghert, cruypt op eenen hooghen [23] boom, en recht haer in 't hooghste van den boom op de staert, siende ront omme of daer niet voor haer en is.

Nu is daer noch een ander wonderlijck dier, dat de Portugijsen oock een Slange noemen, mach oock anders niet als onder 't ghetal der Slanghen gherekent werden, nademael het een beeste is, die hem op het landtgheneert, en cruypt op den buyck ghelijcl^ als andere Slan- ghen, light in de Bosschagien op het landt gelijck ofte het een oude stamme van eenen boom ware, want daer te lande groeyen boomen soo dick, datse van eenen boom deselve uyt hollende een schip ma- ken, daer 100. mannen in 't volle geweer, te water in connen staen en vechten, even gelijck een van sulcken stamme light de Slanghe op het landt die soo groot is, datse een drie-jarigh beest, t' sy Osse,ofte Koe, gheheelcan insvvelghen '). de keele is haer soo wijt, dat gheen Vee haer te groot soude connen wesen om te passeren, maer den buyck is te enghe door de kele. Wanneer sy eenigh groot beest heb- ben gheswolghen, soo alst op 't veldt heeft ghegaen, dan legghen sy ghelijck dootonberoerlijck, tot dat t' beest datse in hebben begint te verteeren, als dan cruypen weder haers sweeghs ghelijck als andere Slangen. Dese groote Slanghen verrasschen alle Vee met datse soo stil int Bosch ligghen, ende soo wanneer als eenigh Vee ontrent hun comen, slaen den steert daer omme en clemment doodt te bersten : daer nae swelghent gheheel inne.

De Negros vanghen altemet een sulcken Slange als die den balgh vol hebben dat sy hun qualijck roeren connen, en wanneer sy een ghe- vanghen hebben, etense en maken daer goet chier van, ick hebbe

1) Nieuhof, „Gedenkweerdige Brasiliaensche Zee- en Lantreize (1682)", maaUt het min- der erg en acht de slang slechts in staat een reebok in te zwelgen (p. 13). Verm. is de Boa Constrictor bedoeld, die zes .\ tien M. lang en zoo dik als een mans dijbeen kan worden (Brehm,2' Aufl.,3' Abth., i"Band, p. 310).

25

|24] selve in Bresilien gheweest ter plaetse daer de Negros al sulck een Slanghe ghevanghen hadden, diese souteden, en aten daar af acht dagen lanck mett' negentigh Negros, die alle in een Suycker meulen wroghten.

Jn Bresilien is oock tot sommighe plaetsen veel Vees, van Stieren, Koeyen ende Paerden, die alle in 't wilde loopen, daer is oock ghe- wey van Herten en Hinnen. Onder ander is daer noch een sonderling Dier de grootte van een Vos, geheel schuw van menschen, en soo wanneer dat van yemant beset werdt en gheen uyt comste en siet om wegh te gheraken, dan laet het een windt van hem die soo vreesse- lijck stinckt, dat een mensche qualijck weet hoe hy tijtsgenoech van 't Dier sal ontslaghen werden, en al wat cleederen sy aen hebben, die sulck een diernajaghen zijn verdorven, al waren die van fluweel en zyde soo moetense in 't vyer gheworpen en verbrandt werden, want den stanck is soo vileyn, dat alles wat een mensche aen heeft daer na stinckt ende dien stanck en can by gheen middel ter werelt weder uyt de cleederen ghecreghen werden, al wierden die hondert mael overghewasschen ende gereynight ').

't Ghevoghelte dataldaer en oock op alle andere plaetsen bezuyden denTropicus Canceris: zijn wonderbaerlijck ghecoleurt van veren, daer en soude oock gheen coleurconnen bedacht werden, daer men gheen Voghel van vindt, ende oock bysonder veel oubolghe fatsoe- nen, soo dat daer van alleen een geheel Boeck soude connen ghe- maeckt werden, daeromme en hebben wy oock niet voorghenomen

[25] in dit ons boeck veel daer van te schryven, als alleen van eenen Vo- ghel, ende dat om den langhen adem die dien Voghel heeft, hy slaet met een lipsende stemme, ende int begin heel lancksaem : maer ver- dobbeleert zijn slaghen meer en meer, soo dat ten langen lesten zijn slagen soo ras zijn, dat het schijnt met eenen adem te wesen, het welcke doch soo niet en is : maer hy lispt soo rat met den Beek ofte Tonge, zijn gheroep duert meer als 10. ofte 12. minuten al eer hy eens zijnen adem verhaelt,het welcke is een vijfde part van een ure dat dese Voghel hardeert sonder asem te verhalen, desen Voghel machick duysentmael ghehoort hebben, maer noyt connen sien.

Jck hebbe gheweest in veel deelen van Europa, Africa ende Ame- Van ney- rica: maer ben nerghens ghecomen daer ick dierghelijcke oncruyt drochte.

i) De „Surilho" (Mephitis suffocans) waarvan verscheidene soorten voorkomen. De stank wordt verspreid door eene vloeistof die zich in een klier binnen den endeldarm bevindt en waarvan het dier naar willekeur kan gebruik maken. De werkelijkheid schijnt nog erger te zijn dan men uit Ruiters' beschrijving zou opmaken. Zie Brehm's Thierleben, Aufl. Abth., 2" Band, (Leipzig 1883) p. 132 vlg.

26

soo in overvloei ghesien hebbe, als hem onthout op den velde int grasch, in Bosch ende Boomen in Bresilien, waer door oock gheen Menschen haer aldaer moghen vermaken om te gaan spaceren in 't groene, ghelijck wel hier te Lande. Of soo yemant dat selfde wilde be- proeven siende de playsante Vale)-en ende de groene Bergen, sal voor d' eerste reyse soo wel gheloont werden, dat hem de tweede reyse de lust sal vergaen zijn : want soo men daer int gras neder zit, soo sullen u by duysenden Carpattos ') aen 't lijf comen die u soo trac- teren oft ghy vol maselen waert. Dit ghedierte is plat en soo dunne gelijck t' vlies van een Ey , soo datmen 't qualijck met de nagelen can af crabben : maer als sy twee uren op yemants lijf gheweest zijn, sul- len wesen gelijck ronde beyerkens, soo vol gesoghen van 't bloedt. Dierghelijcke fatsoen van ghedierte, isser noch een slagh cleynder die hanghen aen bladren van Boomen, ende onwetende by ghevalle [26] aen 't een tacxken of t' ander rakende, vallen by duysenden te ghe- lijcke van boven neder op de cleederen, en tracteren een mensche alsoo, ofte hy van de kinder Pocken ghenesen ware. Dit ghedierte is soo cleyn dat gheen cleederen soo dicht en sluyten, of weten daer tusschen op s' menschen lijf te comen. Daer is noch een ander ghe- dierte grooter als t' voornoemde, soo dat in Bresilien gheen vermaeck is jn 't groene te gaen playsieren, maer ten ware door dit voorsz. on- cruyt, in Bresilien soude vermaeck ghenoech wesen, want wat aen- gaet het veldt, 'tstaet Winter en Somer altijt groen. Van een fe- Jn dit Bresilien is oock een Vlieghe soo fenijnigh dat wanneer een Viiefhe. men.sche hem selven erghens heeft ghestooten dat t' vel af is, ende t' gheschiet, alsoo dat licht can ghebeuren, dat die Vlieghe op die quetsinghe gheraeckt te suyghen of te steken, t' ghequeste niet en sal willen ghenesen, maer daer comt een zeer af, dat de Portugijsen may das bobas noemen, en is soo veel te segghen als Moer van de Pocken. Dit seer en is met gheen Salve te ghenesen, dan met een steen die uyt Rio de la Plata comt, die dat in twee mael vierentwin- tigh uren gheneest soo gaef of daer noyt quetsure gheweest en ware. Dus verre hebben wy een weynigh beschreven van alle Dieren in Van een Bresilien, sullen u noch van een lantschap verhalen dat inde passa- d°i "verdor- g'c tusschcH Rio de la Plata ende de Amasonis gheleghen is, waer van ret en om- jg Bresilianen veel weten te couten, dat het sulck een schoonen Lan-

ghekeert is '

gheiegen in douwe plagh te wesen, ende is nu dorre omghekeert en verbrandt,

sulcx dat daer teghenwoordigh loof noch gras op en wast, noch oock [27]

i) Port. Carapato (overgenomen uit de Tupi-taal,ziev. Martiusll p. 443). Modern : car- rapato.

27

gheen mensche op en woont als alleen een ghedrochte soo groot en grooter als Baveanen, hebbende een plat back-huys sy doen groote schade in 't suyckerriet. Van dit landt segghen de Bresilianen, datter eens soude gheweest zijn eenen gry gry ») (soo noemen sy in 't ghe- meen hare Goden) die dit landt soude hebben doen vergaen, om de onghehoorsaemheyts wille der inwoonders van dien.

Jck hebbe in een Portugijs journael ghelesen van sekere Portu- gijsen die van Rio de la Plata over landt naer de Amasonisghereyst waren, de welcke veel in haer journael van dit landt schreven, ver- haelende soo sy niet wel versien en hadden gheweest van gheweer, ghelijck de Portugijsen in die vreemde landen reysen, met een Booghe, Pylen, ende een halve lance op schoer, souden van hongher vergaen, ende van dat ghedrochte vernielt gheworden hebben, al eerse dat lantschap over hadden connen comen.

Op t' landt van Bresilien ontrent de ses hondert mylen langs de sec cant zijn over al int sant, ende oock in de aerde, Gesierten =>) van Van bijtjos wormkens die de Portugijsen bijtjos 3) noemen, en cruypen de men- dferte^s^dat schen in de voeten, voornemelick tusschen de naghelen van de teenen ?^° mensch

' ° in voeten

inne, het is een ghewormte soo cleyn als een zier 4), en wanneer die co">t' een dach in de voeten ofte erghens tusschen de naghelen gheweest hebben, dan zijnse soo groot in 't smenschen vleesch ghegroeyt, als een ghemeen erte, diemen terstont met een naelde of spelle moet uyttrecken en niet laten verwortelen, ofte sullen soo als zy tusschen vel en vleesch sitten haer zaet schieten, waer van terstont andere bijtjos voort comen, soo dat indien men de selve niet uyt en trocke [28] souden t' vleesch tot het ghebeente toe in water consumeren ende al de naghelen van de teenen souden afvallen, ghelijck my selve aldaer is wedervaren: maer wanneer yemant daer op die Gust comt,soo haest als hem de eene ofte de andere voet erghens jeuckt, soo neemt een naelde en treckt het wormken uyt, het welcke men sonder groot seer licht can doen, en als 't wormken daer uyt is, soo gheneest het ter- stont sonder eenigh weedom van 't selfs weder toe, wanneer men oock veel in 't sout water gaet, en is men die bijtjos niet soo subjeckt

i) Zou het thans aan de kusten van Afrika zoo wijdverspreide woord „grigri", voor alles wat tooverkracht heeft, van Z. Amerikaanschen oorsprong zijn ? Zoover mij bekend komt het woord na Ruyters, allereerst voor bij Brun, p. 38 en 50.

2) Niet „gedierten", zie noot 4.

3) Port. „bicho". Hier is beschreven de Pulex penetrans, die thans weer uit Brazilië naar Afrika is overgekomen. In Ruiters' tijd kende men de bichos in Afrika ook, zie Brun p. 26.

4) Zie noot 2. Zier = siere : „naam van eenig zeer klein iiisect". (Verdam). Oorsprong van het woord onbekend.

28

als wel andersins. Een ander quale is daer noch op de Cust van Bresilien, t' welck de Portugijsen noemen bijtjos de cu, en comt de Menschen in 't fondament : maer ten zijn gheen wormen, al hoe wel die soo ghenoemt werdt, dan het is een sekeren brandt, daer oock hitsighe coortsen uyt causeren, door de hittighe dampen des luchts die in veel deelen zuyt-waert en ontrent de Linie zijn, en desen brandt slaet nederwaerts inde fondementen, waer door de selve gheheel ontstelt en uyt hare behoorlijcke offitien zijn sonder slot, en soo daer terstont gheenen raet toe werdt ghedaen, soo slaet daer eenen loop toe, die de mensche soo flaeuw maeckt, dat hy op de beenen niet en can staen, en rasen de sommighe ghelijck of sy sleght waren, connen qualijck ghedueren van pijn in de ooghen, ende ten lesten sterven daer af, t'is anders niet als den brandt ende die heete dampen des luchts die het den mensche doet. Desen brandt of bijtjos soo het de Portugijsen noemen, en is niet alleene op de Bresilsche Cust: maer oock over al ontrent de Linie Equinoctial, voornemelijck bezuyden soo wel in zee, als aen landt. Hoe menigh mensche sterfter wel op de Schepen in zee, en oock aen t'landt, [29] onder en ontrent de Linie, soo onder de Duytsche, Fransche, ende Enghelsche natie, die men niet weet wat dat hun let, meer als eenen loop diese soo hebben, en hoe menigh mensch is daer wel op die reysen van Angola, Guinea en Bresil gestorven van dese loop ? ick en spreke niet van roo loop: maer van hitsige loopen, waer van de mensch als gematteert, tot rasernye comt en sterft als mesch ^), eenighe al lachende met het eten in de mont, andere als dol, andere weer ghelijck sleght, andere Ic-lam ^) ; waer van comt dit andere als door een brandighe hitte ? ende de Chirurgiens willen eenighe haer reguleren, achtervolghende de ordre van Neerlandt : waer door weynigh secours aen den Patiënt wert bevonden, en een cleyne remedie can dickmaels verhoeden groote sterften. Laat ons doen als de Spaingiaerden ende Portugijsen, hanghen een wisken ofte lap, daer men ghewoon is te gaen om zijn ghevoech te doen, met een lijntgen over boort in 't water, ende na dat een yeghelijck zijn ghe- voech heeft ghedaen: voornemelijck die, die haer de ooghen zeer doen, suyveren haer fondament wel met dat lapken, t'selve tot 2. ofte 3, mael inde zee doppende, daer sal menigh mensch ghesont blijven, die anders sieck soude werden en sterven. Maer het comt

i) Mesch en mes, in verschillende beteekenissen (ook mest), overdrachtelijk : iets leelijks enongemanierds. Verdam, Mnl. Wdbk.

2) (H)iklam ? Men bedenke dat Ruiters een Zeeuw was.

29

nu soo door nalatigheyt ghelijck dat dickmael in sulke schepen ge- beurt daer veel volck is, datter eenighe zijn die te ledigh zijn om buyten boort haer ghevoegh te gaen doen, en souden in haer eyghen vuylicheyt vergaen, soo men t' selfde haer toe liete ').

Als alsulcke so varde zijn, datse den loop seere hebben, ende t' fondament met haer heel ontsloten is, soo sal men nemen t' vierde- [30I part van een Limoen, en doen die in een Becken met cout water, en- de wasschen t' fondament vijf ofte ses maels daeghs daer mede, soo langhe tot dat het fondament weder in zijn oude forme is, ende sult bevinden dat den Patiënt ghesont ende wel te passé sal wesen. Ofte het nu oock ghebeurde dat daer gheen Limoenen in 't schip waren, soo neemt Limoen sop, en meinges een weynigh onder varsch water, oock niet te veel, datment lijden can, hebt ghy oock geen Limoen sop, soo neemt een weynigh Roos-water, men sal veel volcx die an- ders sieck souden werden, ende sterven, ghesont ende wel te passé houden.

[31] Van de Stadt Parnambuco.

De Stadt van Parnambuco is ghebouwt op een hoogh-achtighen Hoe Par- Bergh, die gheleghen is met eenen hoeck aen den Oever der zee Oce- "eght"'^"* L32I anus. Aende zuyt-zijde is desen Bergh heel vlack neergaende tot aen de zee toe, met een witte sandt strandt die naer het zuyden langs de Cust heen streckt, ende op de noort-zijde van desen hoeck des Berghs ist gheheel steyl op en neer, maer een weynigh noort-waert van den hoeck af, is mede een witte sandt strandt die west-waert heen streckt.

Jn dese Stadt van Parnambuco gheschiet groote traffique in Suy- Van een ckeren die daer overvloedigh vallen. Alle jaer vaert daer af inde pg°^ie Maent van Meye een Vlote Schepen naer Portugael, die somtijtsJj*^^^''y^^_ veertigh, vijftigh, ende t' sestigh zeylen sterck zijn, ende zijn nim-nambucoaf

zeylt naer

mermeer minder als 40. Schepen, ende oock selden datse over de portugaei. sestigh zullen wesen, hebben meest altemael van t' Silver in. dat jaer- lijcx uyt Rio de la Plata ghesonden werdt naer de drie voor- naemste Steden van Bresilien, als Parnambuco, Baya de todos los sanctos, ende Rio de laneiro. Dese Schepen die het Silver uyt Rio

i) Op de slavenschepen kwam die ziekte op groote schaal voor. Men bezigde er vrijwel dezelfde middelen tegen. Zie „Instructie voor de Schippers, in den dienst van de Geoctr. West-Indische Compagnie op den Slaef-handel varende, Art. 28". Een allermerkwaardigste instructie, te Middelburg verschenen omstreeks 1675.

30

de la Plata brenghen, loopen somtijts in Spirito sancto '), ofte oock

wel in porto seguro =), om t' Silver te lossen datse voor die lesuyt-

sche Kercke mede brenghen, en met eenen vervarschen daer, zeylen

dan weder voorts daer zy bescheyden zijn tot Parnambuco, ofte de

Baya.

Hoeveel Het gheheel Cappitael dat jaerlijcx van Rio de la Plata in Bresi-

jare uyt Rio ^'^^ vfCTt ghebracht, comt in vier of vijf Schepen van cleyn ghewelt,

de la Plata ^acr van twee in de Baya de todos los sanctos comen, en somtijts

naer Bresi- •' ' ■'

Hen comen. twee tot Parnambuco, het zijn cleyne Schepen, ontrent van 6o. las- De schepen ten, en wat elck over brenght, d' een wat meer als d' ander, is ontrent ciey^e" hondert en twintigh duysent Realen van achten ghemunt, endedan .331 macht. noch eenigh onghemunt Silver, hare ladinghe is voorts Meel, Speek, Huyden ende Vleesch.

Doch aleer verder in dese materie voort te gaen, sullen eerst aen- wijsen hoe men uyt ons Nederlandt de Linie sal passeren, ende aen de Custe van Bresil comen 3)

4

Van Rio Reael. [53]

Van Sergippo del Rey 4) tot Rio Reael 5) is 11 groote mylen, Dese Riviere Reael is heel groot, ende daer en wert tot noch toe anders gheen negotie ghedaen als visscherie, het is een Riviere [54] wekkers tacken 100. ende 180. mylen op int landt strecken, meest alle inwoonderen van Bresilien oordeelen. dat dese Riviere Reael haren oorspronck neemt uyt Rio de la Plata ^). Men seght dat teghenwoordigh in Rio Reael Silver in 't openbaer werdt ghemijnt, het is waer, dat eenighe jaren lanck secretelijck door de Portugijsen Silver uyt dese Mijnen is ghehaelt, voornemelijck een Portugijs die ontrent de Baya woont, de welcke daer al stil swijgens eenen schat heeft uyt ghehaelt. Ende in 't Jaer 1617. doen ick noch selve in Bresilien was, is de Vice Rey van Bresilien tot Sergippo del Rey gheweest, het welck is elf mylen van de voornoemde Silver Mijne, en doe wert in de Baya sterck gheseyt, dat men de Mijne voor den

i) Espirito Santo, in 20° 20' Z.Br.

2) Porto Seguro, in 16" 25' Z.Br. In Ruiters' tijd waren er een oud en een nieuw Porto Segnro, ongeveer 12 zeemijlen van elkaar gelegen. (Zie p. 62).

3) Weggelaten : kustbeschrijvingen en zeilaanwijzingen tot p. 53.

4) Een vlek iets beZ. de monding der S. Francisco Rivier.

5) Riviermonding in 11° 25 Z.Br.

6) Onjuist, het is in werkelijkheid een kleine rivier, die met het stroomgebied der Rio de la Plata in geen verwijderd verband staat.

31

Coninck soude openen. Daer wiert oock van de Portugijsen voor wis ghehouden, dat dese Mijne meer Silver ten hondert soude ghe- ven, als een van de beste Mijnen in Rio de la Plata ')

[S7j Van de Baya de todos los sanctos.

Dese Stadt Baya ') ghelijck wy gheseght hebben, is de hooft-Stadt van Bresilien, gheleghen in Baya de todos los sanctos, t' welck in onse tale is te segghen, Alder-Heylighen Baey.

Dese Stadtlightaendeoost-zijde vandeBaey.bovenop 'thoochste aen den Oever van den Bergh, desen Oever is soo steyl, dat men daer recht teghen op niet en soude connen dimmen, en is ontrent de 300. vamen hooghe, steyl op ende neder, soo dat daer gh een goederen, die van wat wichts zijn, als Oly, ende Wijn pijpen, Neurenburghsche vaten, ende alder-handepacken, Malen ende Gassen, in somma alle Coopmanschappen, die daer uyt ofte in gaen met Peerden, Ossen, Ls8] ofte Esels connen gewrocht worden, maer moeten met gindassers 3) (dat zijn Granen) op ende af ghewonden werden, langs eenen ladder, wekker sporten met assen zijn, en draeyen ghelijck een wiel, daer toe hebben sy een slede die daer op ghemaeckt is, van vijf voet lanck onbegrepen, achter met hooghe stercke pinnen, om dat t' gheene daer op gheleyt werdt, niet uyt en soude schieten, en al wat met die sleden op ghewonden werdt, legghen dicht teghen de pinnen aen, en in 't midden maken alle dinghen met touwen vast, om niet achter over te vallen, want het werdt soo steyl op ghewonden, dat alle goe- deren als die niet vast ghemaeckt en wierden, light achter over van boven neder souden vallen.

Om in de Stadt te comen zijn vier weghen, twee die recht midden in de Stadt comen, ende op elck eynde van de Stadt is eenen wegh om daer in te comen.

De Stadt is ontrent een derde part van een myle lanck, ligghende langs den voornoemden Oever op den Bergh, ende is ontrent de ses hondert treden breedt, daar staen ontrent de twaelf hondert huysen (soo als ickse ten naesten by) hebbe connen tellen.

De Portugijsen zijnder ontrent sesthien hondert zielen sterck,

i) Weggelaten een gedeelte kustbeschrijving en zeilaanwijzing.

2) De naam der stad is S. Salvador.

3) Port. guindaste, Ned. windas, Eng. windlass enz. Gemoderniseerd bestaat het trans- portmiddel nog. In 1895 zag ik te Bahia een kabelspoor en elevatoren.

32

jonck en out wat mannelijck is, maer met vrouw, man ende kinderen, ontrent de 3000. zielen.

De Stadt light open sonder Poorten, die yets souden connen hin- deren om daer in te comen '). Daer is een groote leeghe plaetse in de Stadt, diese tot haer marckt houden, ontrent de veertigh treden lanck, al waer de swerten ende swertinnen voor hare meesters voor staen, met Banannos, Bocouas ^), Iniamos 3 ), Annanassis, Patatos 4), Abobras 5), ende meer ander fruyt, ende vercoopen t' selve wel ten diersten, want het fruyt daer niet te veel en is, alsoo de Mieren het al vernielen, leest hier voor in de Beschrijvinghe der dieren, hoe de Mieren alle dinghen verslinden ^).

[59]

Beschrijvinge van dese riviere ende de stadt [Rio de Janeiro], die de Portugijsen daer in hebben ghebouwt.

L80I

Dese

Riviere is gheleghen op de 23. graden 15, minuten.

Dese Riviere hebben de Portugijsen ghenoenit Rio de laneiro, het is een schoone Riviere, bequaem tot de schip-vaert, door de wel ghelegentheden die daer zijn, soo voor groote als cleyne schepen, ende het is een vette Landtdouwe, soo in de Valeyen tusschen de Berghen, als oock op de Berghen selve, die met schoone pleynen verrijckt zijn, ende alles wat men daer op saeyt of plantet vloeyt in wasdom, maer alsoo de Mieren daer oock zijn (doch niet in soo groo- ten quantiteyt als wel tot Parnambuco, ende de Baya) soo en can noch alle loof daer soo gheheel wel nietgroeyen, ofte werdt van de Mieren gheschent, voornemelijck t' gheene een soete wortel heeft, de Suyckeren souden groote schade lijden van de Mieren, soo de Por- tugijsen elcke reyse als s}- het -Suycker hebben ghesneden, 't iandt niet en branden, het is daer winter, alst hier in ons Neerlandt Somer is, ghelijck April, Meye, ende voorts tot September toe, ten vriester niet, maer s' winters is daer de lught over trocken, waer uyt voorts comen zuyt-ooste buyen, met scharpen haghel, vermenght met sul- cken koude, dat u de vingheren schijnen af te zinderen, voornemelijck het varende volck, die als dan de Marsseyls moeten in halen, dees

[81I

i) Geen wonder dat Ruiters in 1624 een werkzaam aandeel aan de vermeestering der

stad aan de landzijde nam.

2) Bacoven (zie A noot p. 169).

3) Jams (maniokttortels). Manihot utilissima en manihot palmata.

4) Patatters (zoete aardappelen). Batatis edulis.

5) Port. „abobara" en „abobora", kalebas, pompoen.

61 Weggelaten : een gedeelte kustbeschrijving en zeilaanwijzing.

33

buyen zijn ordinaris maer voor twee ofte drie uren ten langhsten, ende dan wert het weder moy weer.

Het Suycker-riet groej-t daer seer rijckelijck, ende brenght schoon dick riet voorts vol sop, meer als wel op de noort Custen van daer, als Parnambuco, Baya, ende soo voorts, maer ten gheefter wederom soo veel Suycker niet, als op de voornoemde noort-zijde.

Jnt sieden consumeert seer veel, ende dat door de groote voch- ticheydt, ende de koude lucht die daer is, want t' Suycker-riet op het veldt staende, vereyscht veel reghen, maer daer by moet oock heete Sonne schijn wesen, soo dat het Suycker-riet op het beste groeyt, daer 't drie en vier maels op eenen dach reghent, ende weder heete Sonne schijn is, in somma van Rio de laneiro, zuyt-waert, wert de lucht kouder en vochtigher, soo dat oock tusschen Rio de laneiro, ende de Baey van S. Vincent, t' welck het zuydelijcxtste eynde is van Bresili Meridionalis, weynigh Suycker werdt ghemaeckt, soo dat alle de Suyckeren die uyt Bresilien connen ghewonnen werden, zijn 1 8. ofte 20. mylen van benoorden Parnambuco, tot dese voornoemde Riviere de laneiro, ontrent 80. mylen Custe zuyden ende noorden, daer al Suycker ghemaeckt werdt, al waer de Portugijsen vier hon- dert Suycker meulens hebben, onbegrepen, acht ofte thien meer of min die daer souden moghen wesen, ende elcke Suycker meulen, d'een door d'ander maken ordinaris vijf en twintich duysendt Aro- 182| ben Suyckers sjaers, ende elcke Arobeis 32. pont, het welcke alle jare bedraecht 1 0000000. Aroben suycker, dat jaerlijcx in Bresilien ghemaeckt ende naer Portugael werdt ghesonden, sonder nu noch het Bresilien hout dat op die gheheele Custe langs wast, waer van op sommighe plaetsen heele Bosschagien staen, van 20. ende 30. mylen lanck. Jn de Riviere de laneiro ende het landt zuydwaert daer van naer S. Paulo toe, groeyt veel Mantiocque, waer over veel Sche- pen in Rio de laneiro comen Farinha laden, om in Angola Negros te gaen handelen ').

De Stadt die de Portugijsen noemen laneiro, is van haar ghebouwt aen de west-zijde, twee cleyne mylen de Riviere op in een bocht daer drie Eylandekens voor liggen, de Stadt is dat weynigh schilt soo groot als de gheheele bocht, die meest maen-wijs is, met een slechte sandt strandt, sonder heuvelen ofte gheberghte, en t' is een vlack pleyn, ontrent een half myle t' landwaert aleer daer eenigh ghe- berghte begint, maer op beyde de eynden van de Stadt, daer light het

1) Verg. p. 7, 8, 9.

34

gheberghte heel steyl opgaande, doch de gheheeleStadtlight slecht langs het water, soo lanck zijnde, datmen dieineenhalfureqjjalijck soude connen ten eynde gaen, haer breede is thien ofte twaelf huy- sen, de straten en waren in 't jaer 1618. noch niet ghecalzijt '), men gaeter tot de inclauwen toe in 't sandt, daer en zijn oock noch gheen mueren noch wallen om, daer en sluj'ten gheen Poorten.

De fortificatien van dese Riviere ende de Stadt zijn vier Castee- len, waer van t' voornaemste Gasteel is gheleghen op de oost-zijde in de mont van de Riviere, op den Oever van eenen hooghen Rotz- steen, die soo Clippigh is, dat daer lover noch gras op en wast, het ^83] tweede Gasteel light een weynigh meer innewaert, op een Eylandt dat aen de westcant van de Riviere light, soo dight aen 't landt, dat men daer met gheen schips boot tusschen door en can varen, dit Ey- landt is aen 't zuyt oost eynde heel hooghe, met eenen Bergh die de figuere heeft van een Suycker-Forme, ende aen de n.w. zijde ist leegher, daer staet het tweede Gasteel op, t' derde Gasteel light op 't z.o. ej'nde van de stadt, al waer vooren is af gheschreven, ende het light op een Clippe, aen den hoeck in 't water, t' vierde Gasteel light aen 't n. w. eynde van de stadt op eenen Bergh, maer de principale macht die de Portugijsen daer hebben, zijn detBresilianen selve, die daer noch vele in slavernye onder de Portugijsen woonen, en zijn hun soo ghehoorsaem, datse voor haer door een vier soude loopen, waer op oock de Portugijsen haer meest verlaten. De Bresilianen vreesen de Portugijsen soo, dat wanneerse uyt gaen om eenighe tocht te doene, t' zy te water ofte te lande, sy niet en souden dorven onder d'ooghencomen, als sy haer eicx niet om vaillants en hadden ghedraghen.

Hoe de Portugijsen alle listen aenwenden, om soo een boot aen 't landt te verrasschen.

De tochten diese daer te water doen, zijn, alsse eenighe Schepen van Duytsche, Fransche, ofte Engelsche natie op de Gust vernemen, dan legghense alle listighe laghen aen, om soo een boot met volck aen lant te verlacken ^), diese dan doot slaen. De tochten diese te lande doen, zijn teghen haer eighen natie, die haer niet en willen be- gheven onder de slavernye van de Portugijsen, ende die heeten de

1) Van; „kasseien" = bestralen. Kassei = straatsteen; verg. Fr. chaussée.

2) In den zin van „verstrikken." Verg. Fr. „lacs". Zie Van Wijk, Etym. Wdb.

35

Portugijsen Levantados '), t'welck soo veel is te segghen, als rebellen. A\$ nu t' zy Bresilianen oft Negro yets misdoet, werden van de Portugijsen soo onghenadelijck door andere slaven ghecasttjdt, dat een recht Christen mensche t'selve niet en soude connen aen sien, son- der daer over seer ontset te zijn, ick hebbe t'selve ghesien van "). .

[86J Beschrijvinghe van de zee-cust, tusschen Rio de laneiro

ende S. Vincento.

De Cust van Rio de laneiro tot het Eylandt Marenbaya 3) op de zee cant, is veel ghebroken landt, ende zijn al Eylandekens, daer men met sloepen en jachten can onder te Reede loopen, 3. mylen van de Riviere laneiro is een Reede ghenaemt Tojoqua, ende is tusschen twee Eylandekens inne.

Een groote myle meer naer de west, is een Reede ghenaemt avont- mael, om dat wy ghevanghen gebracht werden van Angrodos Reys4), ende onder dees Eylandekens bleven wy des nachts ligghen, ende de Portugijsen hielden al daer haer avontmael op het Eylandt, ende het is een fraeye Reede, beschut van alle winden, uyt ghesteken den zuyden windt, dien waeyt daer minst s)

1136] VAN BRASILIEN.

Alle dese Cust in America van Rio de la Plata, tot de Almasonas, ai hoe wei wert door de Portugijsen beseten, die den meestendeel loden zijn, ver saghen en liever 2. Oraeinge vlagghen saghen, dan eenen Inquisidor, niet jj^' °"^y"^" teghenstaende, moeten deselve (t'zy met wille, ofte door dwanck) nemem van

.^ ' ^ ' ' 'Brasilien

lijden. hadden

De Inquisitie, waer van Brasilien een wijl tijts heeft vrygheweest, "nse natie*

is nu in de Maent van Maerte 1617. in Brasilien ghecomen, en leeft J"'"' "'^5^"

' . '^° *^" °'^

soo rigoreus met de Portugijsche Coop-lieden, waerse slechts eeni-Custvandie

1 1 I < -w , •■ 1-1 1 Joden, want

ghe suspitie op hebben datse loden zijn, setten die ghevanghen, ra- om een seren haer huysen, ende verconfisqueren al haer goet. getrouv^i-

Jck hebbe t'selve ghesien in 't selve Jaer, als de Inquisitie daer is cheyt aen

__r ° j > L jgQ Coninc

i) Verg. p. 10. 'e doene,

2) Hetgeen er volgt is Ie schandelijk om het over te nemen. waer"moee-

3) Marambaia. üjc is doodt

4) De baai achter (N. W. van) I. Grande, dat 60 zeemijlen beW. Rio Janeiro gelegen is. slaen.

5) De bladzijden, die hierna zijn weggelaten, bevatten zeilaanwijzingen.

36

ghecomen, op eenen dach over de 30. Portugijsche Coop-lieden in den Kercker gheworpen wierden.

t' Js oock sonder twijffel, soo met meest alle de inwoonende Por- tugijsen van Bresilien ghestelt, dat waert by al dien wy Nederlan- ders, maer eens soo varde quamen, de wapenen te voeren teghen den Coninck van Hispanien. en haer te bevrijden van den overlast der Roomscher Inquisitie, daer en ware niet aen te twijffelen, ofte alle inwoonderen des selven landts (voornemelijck die loodts zijn) souden [137) dien dach niet liever sien, als van den Coninck van Hispanien verlost te wesen, oock mede lijf en leven te waghen, voor die, die haer van al sulcken swaren jock verlosten.

Negotien in Brasilien onder de Portugijsen, so van Coop-lieden, Suycker-zieders, ende Boeren.

De Coop-lieden die in Brasilien woonen, doen in 't ghemeen veel door Commissie voor andere Portugijsche Coop-lieden, die in Portu- gael, soo te Lisbona, Vianen '), Port-a-port, en oock in andere lan- den meer woonen. Oock zijnder eenighe Portugijsen, die soo een seker Cappitael hebben, datse resiqueren aen een Schip met Wijnen te laden, en in Bresilien aen landt comende, doen die in een Pack- huys, houden Herbergh, ende tappen de selveuyt, soo oock die win- ckel op-stellen met alder-hande Coopmanschap, soo wel tot het huys, alst' menschelijck leven t' onderhouden, als nu soo Wijn ofte goederen vercocht, ende ten deel geit daer af gemaeckt is, gaen met haer reet ghelt by de Boeren, waer door dickmaels meer als 10. ten 100. winnen, want de boeren anders qualijckgheen ghelt en crijghen, [138J als soo van Schots-Coop-lieden, want de Coop-lieden die daer in 't land woonen, met de Suycker-zieders, ende de Boeren, handelen al onder malcanderen sonder ghelt A troco, soo zij 't noemen. Dan zijn- der ook Portugijsen, die gaen soo met een Cargasoen voor Schoots- Coop-man 2) naer Angola in Loanda, daerse haer Cargasoen ver- handelen voor Negros, diese al t'samen soo vergaderen, in een open viercant ofte ront huys, ghelijck den Landt-man hier te lande heeft,

i) Vianna do Castello.

2) Schootskoopman en schotskoopm.in (zie hiervoren), een woord dat men in de ge- schriften van dien tijd dikwijls ontmoet, vind ik nergens verklaard. (Verg. b.v. „de Reizen van Heyndrick, Dirrecksen, Jolink", in Marineblad Jaarg. 1909 1910, 6* Afl.). Kan het ook zijn: „de koopman van schot" ? Schot in den zin van uitgezochte soort (duitsch Ausschusz). Dus wat men noemde den commies, of juister nog; een schipper die zelf handel drijft, d. i. zijn eigen commies is.

37

daer hy zijn vvaghen onder uyt den regen set, versameien Mans en Vrouwen door den anderen, sonderdeselve teonderscheyden, maer latense onder malcanderen loopen, alleens de beesten.

Dit zijn de Portugijsen ende Spaengiaerden, die haren roem soo draghen, dat-e de gheheele Weerelt soecken tot Christum te bren- ghen, en doen die arme ellendighe Heydensche menschen (die noch als sy vry zijn een onderscheyt maken, van elck Man zijn Vrouwe) nu onder malcanderen als de beesten leven in 't ghemeen, en ,dick- mael swaerder vuylligheden pleghen, alsoo ick selve door Negros verstaen hebbe, die gheen Christen soude betamen te spreken, k' laet staen te beschrijven.

Wanneer sy nu soo een deel Negros soo hebben ghehandelt, varen daer mede naer Brasilien, en verhandelen die weder, soo aen de Suycker-zieders, als mede aen de Boeren, voor Suyckeren, en met de Suycker varen dan weder naer Fortugael.

Daer zijn oock wel Portugijsen die in Brasilien woonen, welcke niets, ofte immers weynigh door Commissie doen, die alles wat sy Negotieren, is met haer eyghen Cappitael, ende werden 17. ofte 18. [139I tonnen Gouts rijck ghehouden, ghewonnen in 7. ofte 8. Jaren, soo op Angola, West-Indien en Brasilien, dusdanighe ick oock in de Baya de todos los santos wel hebben gekent, die daer 4. Suycker- , molens hebben staende, ende elcke Suycker-molen (wanneer die sal wesen soo alst vereyscht om Suycker te maken) is waerdigh 40000. Realen van achten, dan soo hebben noch niet meer, als de ghele- ghentheyt om t' Suycker temaken, en sullen sy proffijt doen, moeten ten minsten 8000. Realen van achten imployeren tot lant, soo om riet te planten, als oock om alle hout tot der molen noodigh, want een Suycker-molen als die alleen op 't riet, dat de Boeren brenghen te malen stondt, moste ten achteren gaen, daerom soo moet elck Suycker-molen, ten minsten voor 7. ofte 8000. Realen van achten gasteren '), buyten de molens, soo dat met het gheene de Boeren brenghen, doorgaens werck hebben, jae gaet dickmael met het Suy- cker te maken soo druck toe, dat de arme slaven in acht daghen, qualijck drie uren tijts hebben om te slapen, en arbeyden nacht en dach, lek hebbe het selve ghesien, dat een Negro door den slaep soo was overwonnen, dat soo hy stont en roerde in een Forneys, van achter over is ghevallen ende en hadt men daer soo haest niet by gheweest, soude terstont wegh gheweest hebben, maer creghen hem

i) Port. ^gastar" d.i. uitgeven.

38

daer noch levendigh uyt, en zijn huyt was hem te veel plaetsen soo opgheschrumpt, dat my most ysen t' selve te sien.

Jn dit Brasilien, soo onder den Coop-man, Suycker-sieder, alsoock den Boer, gaet de Negotie als boven in manghelinghe, als die van de Suyckermolens leveren Suycker voor Negros, ende wat sy meer van nooden hebben. Den Boer errideert oock alles wat hy heeft aen [140] Negros ende landt, voornemelijck Negros, ende wat die coopt, is al op leverantie van Suycker ende Farinha, oock alle den rijckdom van de Boeren, staet op hare Negros, ende sy schatten elcke Negro door den anderen op 50. milreis, dat is 156. Realen van achten, en een ghemeenen Boer heeft 100. Negros tot slaven, alsulcke Boeren waer- deert men 20000. Realen van achten rijck te zijn, met t' landt ende de Ossen die sy daer by hebben.

De Boeren t' landewaert in Brasilien, al hoe wel sy rijck zijn, heb- ben t' quaet leven, aengaende lichamelijcke nootdruft, want Brasi- lien in *t sonder anders niet en geeft als Suycker ende Farinha, soo dat de Boeren den meesten tijdt, haer moeten ghepoeghen met een schootel Farinha en een mostel ofte hoester '), die haer, hare slaven aende zee-cant op lesen, t' beste datse noch hebben, is dat sy 2. ofte 3. Negros van hare slaven dat Visschers zijn, daer toe houden om varsche Visch te vanghen, waer door sy noch veel tijts Visch heb- ben, maer t' quaetste is nu weder, wanneer sy Olye, Wijn ofte eenigh ander nootdruft dat wel tot den keucken vereyscht, ofte oock tot cleedinghe moeten hebben, soo doen de Coop-lieden haer daer voor betalen wat sy willen, voornemelijck die soo gheen contant hebben, maer moeten alle dinghen coopen op leveringh van Suycker, en dat ten diersten.

De Boeren souden in Brasilien machtigh rijck worden, principael die veel slaven hebben, soo haer de slaven niet te seer af en storven, maer daer comt altemet een sterfte onder de Negros, datse van vijf gheen drie en behouden, en de slaven brenghen oock altemet mal- [141] canderen met fenijn om den hals, wanneer sy een pijck teghen mal- canderen hebben.

De Boeren loopen de meeste Resijco van 't sterven onder de Ne- gros, door dien dat hare slaven van s' morghens vroech tot t' savonts late, op het velt onder den blooten hemel zijn, ende t' ghebeurt dickmael meest alle daghe dat het reghent, ende de slaven niet heb- bende waer onder schuylen, maer moeten den reghen op het naeckte

i) Men herkent den zeeuwschen landaard van den auteur.

39

lijf af schutten, ghelijck het domme Vee op den velde, dat noch het alder quaetste is, en gheven die arme slaven niet daer sy het leven (onder sulcker swaren jock) mede soude connen onderhouden, maer dese arme slaven moeten des Sondacghs in Creuckel Bosschen •) gaen, soecken Crabben, Hoesters, Mosselen, Mieren, ende wanneer sy soo wat ghevonden hebben, gheven dan noch het beste dat se ghecreghen hebben aen haren meester, al om in de gratie te staen, dan crijghen die altemet een vriendelijck vvoort van haren Heere, dat hy seght, O Caon fois boina Negro, en is te segghen, O hont ghy zijt een goede swert, vvaer mede den Negro daer heenen gaet, en is blijde dat hy van zijn meester soo wel is bejegent, t' Principaelste daer de Negros haer leven op houden, is Suycker en water, t' elcken als de Forneysen in de Suycker-meulens schoon gemaeckt worden, soo valt daer veel schrapsel, dat teghen de canten aen ghebacken is, waer mede sy soet water maken datse drincken, ende deelent onder malcanderen meden, en werden daer geheel vet van. De Paerden die in de Suycker-molens wercken, eeten oock veel serope, met t' loof van 't Suycker-riet, en siender door den bant uyt, ofse in de serope gewentelt hadden. [142] Ghelijck de Boeren nu op t' landt dat sy hebben Suycker planten, ende sy hebben meer Negros, als wel tot haer eyghen landt van doenen is, soo nemen van d' een Coopman ofte d' ander, die daer lant heeft ligghende aen, om t' selve landt te beplanten, wyen, af snijden, ende ter molen brenghen, daer voor hebbense het derde part, en altemet wel een weynigh min. Den Suycker-sieder moet het riet maken, van 't saep Suycker maken, het Suycker bereyden soo alst hoort, kisten, ende den Coopman t' huys ofte aen t' een Schip ofte t' ander, daer t' den Coopman begheert te hebben, brenghen, en- de daer voor strijckt mede een derde part, ende den Coopman heeft een derde part voor zijn landt.

FINIS.

[143I VAN DEN GROOTEN GOLF OCIDENTALIS,

eertijts de Nieuwe-Weerelt, ende nu West-Indien ghenaemt ~).

[157] De Equipagie die van de Spaeingniaerden werden ghedaen op de

i) De auteur verstaat daaronder de strandbossclien van rhizophorcn. Zie p. 17. 2) De pagina's 143—157 bevatten inleidende beschouwingen die niet van alle waarde ontbloot zijn, maar toch niet zakelijk genoeg voorkwamen om te worden overgenomen.

40

West-Indien, gheschieden in vierderley manieren, voornemelijck drie als volcht.

d' Eerste is de Generale Vlote, die te Cadis in de Baey Equiperen, ende laden hare Schepen met alle costelijcke ware, als Goude lake- nen, Gout passement, Syde coussen, Camerijcx doeck, veel wit en swerte Grofgreinen, en oock Monnicke t' saeyen, mede wit ende [158] swert, swerte Baeyen, Porpetaanen, Rassetten, Picotten, Slesigher Liwaet '), alder hande Coleuren van Lakenen, veel derley Smalle- kens 2), ende oock eenighe Noppen 3), Pampier, Olie, ende veel Norenburghs yser-werck, swert ende graeuwe vilten, ende voorts wat tot onderhoudinghe van t' nienschelijcke leven is van noode.

Andere Equiperen een schip datse in de Eylanden van Canarien laden met Wynen.

De derde versoecken consent aen den Coninck van Spaeingien, om te moghen varen in Angola ofte in Guinea, op de Custe van Cat- cheu 4) om Negros te laden : die Equiperen haer schepen ende laden alsuicke waren, als op die Custen ghetrocken zijn, leest in dit Boeck hier achter in de Commersie van Catcheu. Guinea ende Angola, wat goederen daer ghetrocken werden.

Volcht nu de Negotie die de Spaeingiaerden inde West-Indien, doen, welcke door vijf verscheyden, elcx in 't bysondere, weghen gheschiet.

Als ten eersten, die naer de Cust van Venezula begheeren te zijn, seylen eerst op de Cust van ParyaS) naer het Peerei Eylant ghenaemt Ia Margarita, en is gheleghen by Ponta del Rey &), na dat se aldaer eenige Peerlen hebben inghenomen, verseylen dan voorts neder- waert aen de Cust van Venezula, naer Cumana 7), Commenagotte 8), Craques9), en Oueriquery, daerse Toeback ende Pock-houdt'°) laden, loopen oock te Maracapana "), ende Burburatai^) aen, alwaer de

1) Ziehiervoren: aant. p. 2.

2) Smalle lakens, van aaneengenaaide strooken.

3) Noppelaken: „laken gemaakt van of vermengd met noppen of vlokwol". Verdam Mnl. Hwdb.

4) Cacheo in het tegenwoordig Port-Guinee (12" N.Br.).

5) Paria-schiereiland, tegenover Trinidad.

6) Punta Araja v/h. schiereiland Araja, tegenover Cumana.

7) Cumana. 8) BeW. Cumana.

9) Caracas. Van Queriquery kan ik de moderne benaming niet met voldoende zekerheid aanwijzen.

10) Pokhout werd (en wordt) vooral op prijs gesteld als het beste materiaal om blokschij- ven voor houten blokken (katrollen) van te maken.

11) Maracapana; provincie in W. Venezuela.

12) Burburata, haven ongeveer tegenover Bonaire.

41

Goudt mijnen van Venezuela zijn: macr t' principael Cappitael van 't Goudt t' gheene daer soude moghen vallen, werdt bevvaert totdat [159! s'Conincx Galioenen comen, die meest alle jaren langs die Cust, ende oock langs de Custe van Nueva Granada seylen, tot Nombre de Dios ende Porto bello '), langs de Cust van S. Marta ^), ende de rijcke Cust van Panama. Ende als die Galioenen daer over al aen ghevveest zijn, hebbende alle de costelijcheden inne, als Gout, Silver, Peerlen, ende ander ghesteenten, nemen dan haren wegh tusschen de Serrana ende Seranillas 3) door, naer de Avana 4), alwaer hare generale ver- gaderinghe is.

De tweede Negotie gheschiet op de Cust van Nueva Granada, die nemen haren wegh van t' Eylandt Dominica 5) ende Os Santos *), naer de Cabo de la Veile 7), sonder de Cust van Venezuela eens te ghenaken, ende seylen soo langhs de voorschreven Custen van Nueva Granada, tot Cartagena ^).

De ladinghe die sy langhs de Custen van de Provintie van Santa Marta 9), ende Panama, innemen, isCotcenilho, Anyl>°), Robarbre, Salseparasse "), veel Goudt ende Silver, t' gheene vyt Peru over Panama comt, het welcke is een Stadt gheleghen aen de zee cant, in de zuyt zee, recht teghen over Nombre de Dios, een Stadt gelegen aen de zee cant, op de noortzijde in de West-Indien, soo dat dese twee Steden teghen malcanderen over ligghen.

Dese Provintie van Panama paelt tot aen de Provintie van Guati- mala, een rijcke Provintie, daer het meeste Goudt valt, ende wert daerom van de Spaeingiaerden ghenaemt Costa rica.

De derde Negotie is naer de Honduras, op de rijcke Cust van Guati- mala, die haren wegh nemen van 't Eylandt Dominicai^), ende loopen soo tusschen t' voorsz. Dominica ende Os Santos, of sosy oocge-

1) Nombre de Dios en Puerto Belo, beiden op de landengte van Panama, een weinig be Westen Colon.

2) De kust van Columbia, grenzende aan (of volgende op) die van Venezuela.

3) De Serrana Kays en de Serranilla bank, gelegen in de Caraibische zee tusschen Ja- maica en Nicaragua.

4) Havana, op Cuba.

5) Een der „Boven's windsche" eilanden der KI. .Antillen.

6) Les Saintes eenige kleine eilandjes beN. Dominica.

7) Cabo de la Vela (12° N.Br.), kust van Columbia.

8) Cartagena (Columbia).

9) Columbia. 10) Indigo.

n) Sassefras? Wortel en schors van een N. ."Xm. boom (Sassafras officinalis) waaruit men artsenijen bereidde die het graveel heetten te verdrijven. 12) Zie hiervoren.

42

noemt werden Todos os santos door, naer het Eylandt van S. luan ') |i6ol daer benoorden langhs loopende, naer het Eylandt S. Domingo 2), en seylen in 't ghemeen te S. Domingo aen, van daer seylen soo langhs de zuytzijde van Yamayca naer de Honduras, loopende eerst de Teruxillo 3) aen, een Haven gheleghen in Guatimala, ende lossen daer een deel van liaer goet, ende met de reste varen dan voorts de bocht inne, naer Porto de Cavallos, ende oock naer de Golf Duke 4), ende seylen soo de gheheele bocht van Honduras door, nemende over al mede datter is, ende brenghent in Guatimala, daer in 't ghe- meen veel Gout valt.

De vierde Negotie om Huyden, Canafistel, Cotsenilha, maer de voornaemste ladinghe zijn drooghe Huyden.

Dese hebben haren wegh van La DezeadoS) naer Porto Rico, daer sy dickmael haer gheheele ladinge van Huyden in nemen, ende al- temet eenighe zijn, die anders nerghens in de West-Indien aen en co- men. als in Porto Rico, van waer sy gheladen zijnde naer Spaeingien seylen.

Andere wederomme die laden slechts eenighe Huyden in Porto Rico, ende seylen van daer voorts, op de noortzijde langs het Ey- landt van S. Domingo^), ahvaer sy noch twee ofte drie Havenen heb- ben, daer sy al aen loopen, als Porto Samana, Porto da Plata. ende Porto Reael"). ende seylen dan voorts door de oude Canaal^) naer Avana toe.

Andre zijnder die in Porto Rico niet en comen, maer seylen be- zuyden t' Eylandt van S. luan langs naer de Stadt van S. Domingo toe, waer van de sommighe hare gheheele ladinghe al daer in nemen, ende seylen van S. Domingo, sonder erghens meer aen te comen, [i6ii recht naer Spaeingien toe.

Andere comen slechts te S. Domingo aen, ende nemen soo eenigh goet inne, en seylen dan voort langhs de zuyt Gust van Cuba, naer d' Avana toe.

1) Portorico. met hoofdstad S. luan.

2) Haïti.

3) Truxillo, in het tegenwoordig Honduras.

4) Beide ver in de Golf v. Honduras; komen op moderne kaarten niet voof.

5) La Desirade, beW. Guadeloupe. Een dier punten die men, op de uitreis van de Kaap Verdische eilanden komende, als vanzelf aanliep.

6) Haïti.

7) Bahia de Samana. Puerto Plata en Puerto Real, alle drie op de N'. Kust van Porto Rico. Dit laatste, beW. Monte Christi, ook genaamd Puerto Francesos en de Mansanilbas.

8) Het „Oude Kanaal" is het vaarwater langs de Noordkust van Cuba, vande Oost- punt van dat eiland (Punta de Maisi) naar Havana.

43

De vijfde Negotie, is der ghene die naer de bocht van Nueva Es- pana seylen, t' zy nu binnen ofte buyten de Alcranas») door, een drooghte die in de voorschreven bocht is gheleghen. Dese nemen ha- ren wegh van tiisschen het Eylandt Dominica ende Os Santos, ofte soo sy oock ghenoemt werden Todos os Santos, door, en seylen soo bezuyden S. luan, S. Domingo, ende Cuba langhs tot de Cabo S. An- ton, een Caep ghelegen aen het vvesteynde, op de zuyt-zijde van 't voorschreven Eylandt van Cuba, ende van daer stellen haren cours naer de bocht toe, eenighe naer de Cust van Nueva Galizia, andere naer de Cust van Nueva Espana, de derde naer de Cust van Yucatan.

Die nu naer de Cust van Yucatan seylen, loopen veel eerst te Sisal ^) aen, alwaer sy eenighe van hare goederen lossen, die weder van Sisal over landt ghebracht werden, naer Merida 3),eenStadtdie I5.duyt- sche mylen in 't landt light. Dit Yucatan vloeyt van Honigh, ende daer valt veel Was.

Als nu die Schepen tot Sisal ghelost hebben, 't gheene sy daer lossen moeten, varen dan ghemeenelijck naar Campeche, en nemen daer voorts hare ladinghe inne, het welcke veel Campesy hout is, en- de die naer de Cust van Nueva Espana seylen, loopen in 't ghemeyn van Cabo de Roca partida 4) langhs de Cust tot S. luan de Vlva s), in de Provintie van Mexico. De derde die naer Nueva Galizia seylen, loopen in 't ghemeyn van benoorden den bodem, langhs de Cust I162I naer de zuyt, ende comen int leste mede te S. luan de Vlva, ladende alsoo hare Schepen met veel costelijcke waren, als dat schoone Gout, ende dat suy vere Sil ver, ghemunt ende onghemunt, van de Stadt Mexi- co, die gheleghen is in de voornaemste ende Edel-rijckste Provintie van bloede, van gheheele West-Indien, daer de inwoonders noch alle De Me.xica- daghen treur-liedekens singhen, van dat haer Edelbloet, soo onnoo- "reuruede" selijck door der Spaeingiaerden tirannye is uyt-ghestort, ende t'self- j*^"^ ï?" de en sal uyt hare memorie niet gaen, soo langhe als de Weerelt staet. die ghedoot

Alle dese voornoemde Commersien gheschieden behoorlijck, wae- Spaeingi-"' re voor waere, soo alst betaemt, uytghenomen het bedroch, dat onder ''"'^^"• den duym niet dan te veele en gheschiet, winnen soo overvloedigh, dat soo men het selfde beschreve, van veelen niet soude ghelooft werden. Alleene sullen u een Commersie verhalen, al hoe wel het den Christenen niet en betaemt menschen te coopen ende vercoopen,

i) Alacran rif beN. Yucatan, op 23° 30' N.Br.

2) Sisal, op de N. kust van Yucatan.

3) Merida, Z.O. van Sisal.

4) Een kaap met kenbare klip, Z.O. van Vera Cruz.

5) Bij Vera Cruz.

44

nochtans is dat selfde een alghemeyne vrye Coopmanschap, soo wel onder de Portugijsen als Spaeingniaerden.

Als nu eenighen Spaeingniaert Equipeert om Negros te halen, moet daer toe Octroy hebben van den Coninck, dacr mede hy seylt op de Cust van Catcheu oft naer Angola, ende laedt aldaer Negros, het welcke zijn swerle menschen, die brenght hy in de West-Indien, ende eenen Negro die hen cost inghecocht 7. ofte 8. Ducaten, ver- coopt hem weder i 50. Ducaten, en meer. hebbende soo naer het Schip groot is, 7. 800 ende 1000. inne, winnen daer met t' grootste ghelt, dat niet om spreken en is, vercoopen die Negros al voor waere die costelijck is, gelijck in West-Indien vallen, dan varen met hare [163 Schepen volgheladen van alle costelijckheyt naer Spaeingnien. Jok hebbe diversche, soo Spaeingiaerden als Portugijsen, hooren seg- ghen, datse met 3. Realen van achten, die sy in Spaeingien in-ley- den, 1 50. Ducaten voor haer retoer ghemaeckt hebben.

Volcht hoe men de West-Indien sal beseylen. Den Leser sal oock hier by weten, dat alles wat West-Indien ghenaemt.werdt, is ghele- ghen benoorden de Linie Equinoctiael, daeromme al wat Poolshoogh- den daer in ghenoemt werden, benoorden moeten verstaen wer- den ').

i) De pp. 164 t/iii 265 bevatten uitsluitend zeilaanwijzingen.

" BESCHRIJ VINGHE

VAN DE CUST VAN GUI-

NEA ENDE ANGOLA, HARE STRECKINGE, EN HOE ALLE RIVIEREN, BAEYEN, ENDE REEDEN, gheleghen zijn.

Mitsgaders, oock de ghedaente, Policie, en Rechten van de inwoon- deis der selver Landen: oock wat vruchten sy ordinaris gheven, en wat goederen daar zijn te becomen beginnende van den Tropicus Cancri, tot Cabo de Buena Esperanga.

Van de handeling/ie, ghedaente, Policie, en Rechten der Landen.

Rio de Onre, die oock de Loro •) ghenaemt vverdt, is gheleghen op de west-zijde van Africa, recht onder den Tropicus Cancri. Jn dese Ri viere is niets te doene, want daer, op 3 5 . ofte ^6. mylen gheen volck en woont, ontrent de zee. Dese Cust is een dorre landt, daer lover noch gras op en wast : van buyten soo men daer langhs seylt, schijnt het te veel plaetsen Duyne te wesen, maer 't is anders niet, als witte f267] Rotz-steen, soo scherp, dat men daer op, in eenen dagh gaens, een paer schoenen soude verslijten, niet wetende waer een stuck van de sole ghebleven ware, de lucht is al daer oock meest altijts even claer, soo dat van 20. jae 30. daghen niet een en is, waer in de Sonne niet claer en soude schijnen : waeromme het oock daer altijts so heet is, dat een mensche op 't landt zijnde, schijnt te versmachten, daer beneven noch, ghelijck de Sonne op die witte Rotze schijnende met sulcken glinster (waer af men wert op 't landt gaende gelijck stick-siende blint) niet alleene t' ghesichte daer ghecrenckt werdt, maer oock 't ghehoor u verhindert werdt, en zijt doover, als ordinaris op ander tijden, het is oock soo, dat wanneer men met den anderen is discou- rerende, herder moet roepen, als wel op andere plaetsen : t' selfde is my tot diversche reysen ervaren, en hebbe oock dickmael scherpe- lijck daer acht op ghenomen, als met verwonderen siende hem, die met my was vergheselschapt, den mont roeren, ende nochtans niet verstaende, daer mede ghespot, ende ghevraeght wie by hem was, meer als ick, daer hy teghen sprack : en hy my weder vraeghde, wat

1) Bij Azurara (1443 * '44^) Ri° do Oiro ; op moderne kaarten Rio de Oro (goudrivier).

46

ickseyde, dat ick soude uyt-spreken, op dat hy het moghte ver- staan : waer uyt ick oock voor seecker houde, als dat het ghehoor door de hitte verdooft, en t' ghesighte verduystert.

De Menschendie daer uyt het landt comen zijn soo arm, honghe- righ ende miserabel, dat men compassie daer mede moet hebben, als mense siet, en sullen om een stuck broodt slaven ghelijck Muien, sy zijn daer deluwe ') van coleur.

Dese Cust is over al even dorre, tot de Riviere van Sinnegael ^), [268I die oock Sanaga genaemt wert : niaer de menschen die daer op woonen, werden langher hoe swerter tot Cabo Verde toe, al waer de menschen soo pickswert zijn, dat gheen swert haer en can overtref- fen, 't Js seer vremt om t' selve te sien, hoe dat op Cabo de Spartel 3) de menschen soo blanck zijn als Silver, en op Cabo Verde soo swert als ghit, en nochtans al een landt is vervolghens, aen malcanderen vast, en de menschen werden alleynskens swerter, soo men naer de zuy t is seylende, tot datse niet swerter en connen werden : en dit swer- te gheslachte, beginnende met Sanaga, van by den -Tropicus Cancri, gheduert tot voorby de Cabo de Buena Esparanga over de 1600. Duytsche mylen weeghs. Dese swerten noemen de Portugijsen Ne- gros, ende de Spaeingiaert Morenos 4) : de swerten die bezuyden Cabo de Buena Esperanca zijn, werden van de Portugijsen Cabres ghenoemt, en dat om haer sprake, die soo gaet, als of men Boeken en Geyten hoorde bleeten 5).

Alle dese Custen, sullen van plaets tot plaetse, in 't bysonder, en van elcke Provintie schrijven, hare Rijckdommen, Politien, ende Rechten, maniere van leven, ende oock wat Coopmanschap, die heb- ben, en hoe men met haer moet om gaen ende handelen.

Nademael dese gheheele Cust van Rio Onre, tot bezuyden de Riviere van Sanaga, niet, ofte wej'nigh is bewoont, soo en hebben wy oock niet voor om daer veel van te schrijven, als alleene de selve slechts wat aenraecken.

Ontrent 4. cleyne mijlen, bezuyden Rio Onre, die oock Lore ghe- naemt werdt, is een beslote Baey, die ghenaemt werdt Ir a Barra 6) ; daer alle jare Portugijsen met hare Schepen, soo sy comen visschen, [269]

i) Deluw = vaal. Zie Verwijs en Verdam, sub: , deluwen."

2) De Senegal. Bij .^zurara : Rio de Canaga.

3) De W. hoek van Str. Gibraltar.

4) D. i. „moor"-achtigea. Verg. A, p. 182.

5) De naam K.affer (kafir = ongeloovige) heeft niets met Port. „Cabra" = geit te maken.

6) Naar ik vermoed, hetzelfde als Tene Baje op de kaart van Teixeira (Verg. A. Bijlage IV) fiat weer een wanvorm kan zijn van Terra delguada bai.va (I.age vlakke Hoek).

47

te Reede ligghen, bycans ghelijck in beslote Haven. De Portugijsen hebben groote Sloepen, daerse mede op de Cust visschen, enloopen s' niorghens in zee ende t' savonts, ofte wel des middaeghs, naer dat den vanck goet is in comen: en legghen met de schepen binnen teghen een sandt-Baey over, met de steynghen om leeghe. De Cust soo wel benoorden als bezuyden den mont van Ir a Barra is heel leeghe, ghelijcx t' water, aen de noort-zijde van Ir a Barra steeckt een vlacke staert af, naer zee toe, alwaer een diep tusschen die staert, ende een Banck, die daer noch t' zee van light, door loopt, daer men met de Sloepen uyt en in seylen can.

Jn dit Ir a Barra verneemt men oock weynigh menschen, van dien lande, als soo eenighe arme naecte, die om een dronck Wijn, en son een out versleten hemde, 5. ofte 6. weken wercken, als Muien, die noch daer anders niet en zijn, als even in den tijdt, wanneerse weten dat de Schepen daer ghewoon zijn te comen, en helpen dan de Visschers in allen t' gheene, daerse dienstigh toe zijn, en brenghen altemets soo hier een Vosse, ofte een ander vel, van t' ghediertedatse weten te vanghen, soo dat landt doch anders niet en is, als voor dieren, en gheen mensche wooninghen, jae 't ghedierte en is noch maerhieren daer, waer soo eenigh versch water is. Alle dese voornoemde Cust van Rio Onre tot Sanaga, langhs den zee-cant is soo dorre, dat ick naeu- welijcx en soude connen weten te segghen, waer eenigh versch wa- ter te becommen ware, als in de Riviere Onre, ofte in de Angro van Ir a Barra, aen Cabo Blanco is mede water, maer varde t' soecken, 1 270] en onghereet voor eenigh Schip dat alleen daer water soude willen ha- len. Daeromme in sulcken ghevalle des waters noots zijnde, is den besten wegh naer Cabo Verde, ofte naer de Soute Eylanden.

Van Ir a Barra tot Cabo Blanco is 30. mylen : t' landt van Cabo Blanco is immers soo dorre, alst op de gheheele Cust wesen mach, ende t' landt is witte Rotz-steen, op den hoeck steyl, gelijck af ghe- houwen, ende onder aen den hoeck een sandt-staert die vlack af- steeckt, daer en wast lover noch gras op, als hier en daer soo wat dorre haegh-boskens : de Portugijsen die daergaen visschen, versien haer selven wel van alles, wanneerse van huys comen, soo datse niet en ghebreken als Visch, diese daer genoech crijghen, en ligghen met haer Schepen heel binnen : Vijf mylen van de Caep in een bocht, maer onder de Caep is oock goede Reede, seylt dicht by de Caep in, en moet oock daer cort om loeven, soo ghy van de noort comt, ende en hebt niet te schuwen, als dat voor ooghen ghesien werdt, voor 't Ravelen van 't Water .?ijt niet beschroomt, want 't zijn anders niet

48

als de stroomen, die teghen malkanderen schieten, ende oock door een Val, die aen den hoeck van de Caep is, soo dat het u oock cort 3. ende 4. vamen op drooght, maer daer blijft noch altijts 6. ofte 7. vamen, naer dat den hoeck nae ghenomen werdt. Soo als men den hoeck om sal seylen, en moet men gheen windt over geven, maer seylen zijn naesten by, soo hooghe als immers moghelijck is : sult even wel noch moeten laveren om Reede te maken. Twintigh mylen van Cabo Blanco, z. ten o. light een Riviere ghenaemt Rio de S. Antonio : van dese Riviere in 't landt 40. mylen light een Stedeken, ghenaemt Caragoli '), al waer onder weghen, tusschen dat Stedeken, f2711 en de zee, soo hier en daer, eenighe arme lieden woonen, die oock pas- sen op den tijdt, wanneer de Portugijsen daer comenVisschen, ende dan comen oock slaven naer de zee-cant, om te helpen voor een stuck broots, ende een dronck Wijns, datse van de Portugijsen crijghen. Voorts alle dese Cust van Cabo dojado «), tot bezuyden de Riviere Sanaga, en is maer om te Visschen, alsoo daer die gheheele Cust langhs, Visch in overvloet is, die ghenaemt werdt Pargos 3) ende Meros 4) : ende wie langhs dese Cust seylende, Visch ghebreck heeft, en heeft het niemandt als zijn selven te wijten : want met den hoeck conter soo veel vanghen, als ghy wilt : werpt hets' morgens een ure op de ly 5), zijnde een cleyne myle, ofte wat minder van 't landt, sult Visch ghenoegh vanghen : elck zijn believen.

Van Rio Sanaga, die oock Sinagal werdt ghenaemt.

De Riviere van Sanaga, is een groote Riviere, heel erom, die ge- houden wert, over de lOO mylen op, in 't landt te loopen, sy maeckt oock het water een ende twee mylen in zee troubel, van 't af-water, uyt de Riviere. Met groote Schepen en can men daer, boven 5. ofte 6. mylen, op varen, met Jachten 1 8. ofte 20. mylen, ende met Sloepen 45. ofte 50. mylen ^). De Coopmanschappen die daer vallen, is Am- bre, Olifants ende zee-paerts tanden, Wasch ende Huyden : voorts

j) Zie Raart van Teixeira, op 17° N.Br.

2) Bedoeld: Bojador?

3) Pargo = zeebrasem.

4) Mero= wijting.

5) Versta: „draai een uurtje bij" ; d. i. : stel de zeilen zoodanig dat het schip nagenoeg op dezelfde plaats blijft.

6) Tegenwoordig, voor niet zeer groote schepen, lot Kayes, alwaar de spoorweg begint, die het Senegalbekken met den Niger (bij Bammako) verbindt.

49

Naems-Yser '), sorteringe van cralen, brandewijn, root, geel ende [272] blaeu kersaey, Slesigher lijwaet ^), groote copre beckens etc.

De menschen van dieRiviere zijn heel onmanierlijck wilt, ende by- cans pick-swert, soo een weynigh deluwer 3) : de Negros van Cabo Verde noemen dese Sanaga-loisen 4), Moerijsico s). Dese Sanaga- loisen behelpen haer selven heel armelijck, en eeten hare cost meest verot, stinckende, als de maeyen daer uyt loopen, voornemelijck Visch, diese te drooghen hanghen, tot datse crielen van de maeyen : soo dat een mensche walght, die de cost siet ; k' laet staen te eeten, sy braden oock veel haer Visch op drooghe koeye-misch, en bancken die dan noch op sonder broot, met Milhe (>), een greyn, dat ghelijck de grutte hier te lande mach wesen, t' geen sy daer noch sober heb- ben, want voor aen de Cust, by de zee-cant, ist dorre landt, daer niet op en wast, maer diep in 't landt, begint het groen te wesen. Haer Sacreficie die sy doen, gheschiet aen den Duyvel, diese aen bidden. Jn dese Riviere zijn oock veel zee-paerden, die dickmael een Canoa met Negros en al, om rocken, en verslinden de menschen : het zijn heel groote dieren, en hebben vooren twee pooten, en schieten soo dickmael, met 2. en 3. te ghelijcke met het gheheele voor-lijf uyt het water, over de Canoan heenen, en vallen alsoo de Canoa omme, ghe- lijck die heel ranck zijn : want als onse natie daer inne comen, con- nen naeuwelijcx daer inne vast staen, ofte vallen d' een ofte d' ander zijde omme.

Van Caèo Verde.

Aan dese Riviere Sanaga, tot de Cabo Verde, begint het landt

groender ende vrucht-baerder te werden, soo van gheboomten, als

[273] andere vruchten. De Caep selve staet vol gheboomte, waer onder

veel Palm-Boomen staen, wiens Wijn, ghenoemt Wijn de Palme,

daer seer goet valt, by datse op andere plaetsen doet.

i) Een juiste omschrijving van Naemsch (Namensch| ijzer, heb ik niet kunnen vinden. Ik vermoed dat het ijzer was „in staven", verg. p. 275 en 280 en wel in dunne staafjes. Het zou dan gemakkelijk door de Negers kunnen worden omgesmeed, óf als geld kunnen wor- den gebruikt, b.v. in den vorm van ,.guenzés" die nog heden in het achterland van de Grein- kust gangbaar zijn. Zie A, p. 66, noot i.

2) Verg. p. 2, noot 4.

3) Deluw, zie aant. p. 267.

4) Sanaga-loisen = Senegaleezen. Verg. het oude Portugaloisen.

5) De Senegal scheidde (en scheidt nog steeds) het gebied der Berbers van dat der Ne- gers. In beginsel is dus hetgeen Ruiters zegt juist. Benoorden den Senegal treft men „Moris- co's", d. i. „mooren"aan.

6) Kafferkoorn.

4'

Op dese Caep en gheschiet gheen handelinghe, maer de lieden, die daer op woonen, comen met t' ghene zy te coopen hebben, naer het Stedeken, dat binnen de Caep light, teghen over het Eylant '), al waer de Schepen onder te Reede ligghen : daer en valt oock anders niet besondersals Huyden, voor't Naems-Yser, en Brande-wijn, het gheene de voornaemste Coopmanschap is, het geel kersaey, en een sorteringhe van Ketel-beckens, die heel wijt ende plat zijn, daer een mensche can in sitten wasschen, zijn oock daer wel ghetrocken : men salder oock root, ende blaeuw Kersaey verhandelen, maer meest t' geel, oock een weynigh Slesigher liwaet, Amber-cralen en Corael, ende soo een weynigh sorteringhe van Neurenborgherye, en wat sorteringhe van glase cralen : doch voor de cralen, sult weynigh ghenoech crijghen, qualijck ghenoech Wijn de Palm ; maer daer is een sorteringhe van Christelijne cralen, die acht-cantigh zijn, daer sal men wel soo hoenders, ende andere vervarssinge voor crijghen.

Dit volck ende oock alle het Negros gheslachte, is soo gheneghen tot den Brande-wijn, dat het haer leet is, dat de Flessche met Bran- de-wijn niet altijts aen den hals en hanghe.

Vier mylen van dit Dorp. om de oost, light het Stedeken Refusco, al waer meest alle de Coop-handel gheschiet, van Cabo Verde ^). t' Stedeken Refusco is Somer-dagh de Reede voor de Schepen : daer en is oock gheen ander, als dese, om daer op die gheheele Cust, van [274] Cabo Verde tot de Riviere Gambi te handelen : en al de Commercie, op die gheheele Cust, uyt-ghesondert Refusco, daer de Schepen ligghen, moeten met Boots, Sloepen, ende Jachten, gheschieden. Te Refusco comt veel volck, wijt en zijt, uyt het landt met Huyden. om te verhandelen aen de Schepen, die daer ligghen : brenghen oock altemet wel een weynigh Ambre, en een Olyfants-tant mede.

Tusschen dit Stedeken Refusco, ende het Dorp van Cabo Verde, light een Stede, daer alle daghe een merckt is van Wijn de Palma. Hare huysen zijn al daer boven scherp, caps-ghewijse, van riet, onder en boven bedeckt met 't loof van 't riet, sommighe met wilde Dadel- blaren, en sommighe oock met Palmijt-blaren:endedehuyskenszijn,

i) Later het eiland Goeree, thans: Goree. Waar het stedeken lag, vindt men thans Da- kar, de groote koloniale hoofdstad van Fransch West-.-^frika en zetel vanden Gouverneur- Generaal. Volgens Dapper, „Naukeurige Beschryvinge der Afrikaensche Eylanden, Amsterdam, t668", werd het in 1617 aan de W. I. C. (die toen nog niet bestond !| afgestaan (fol. 90). Het is echter denkbaar dat de Generaliteit er destijds een fort liet aanleggen, zoo goed als zij het in 1612 aan de Goudkust had gedaan, te Mouree.

2) Rio fresco. Thans Rufisque, waar vooral veel uitvoer van olienootjes (groundnats) plaats vindt.

SI

door den bant, I2. en 13. voet hooghe, en 8, ofte 9. voet wijt : hare deuren daermen in comt, zijn ontrent 4. voeten hooghe, soo dat men moet boeken, om daer inne te comen : haer slaep-stede is een stel- lagie, van een voet hooghe, boven der aerde, aen een zijde van 't huysken, en haer bedden zijn matjens, van riet, ofte biesen : daer sy vier stoken, om haer Milhe, Rijs, Visch, ende Vleesch te koocken, is recht in 't midden van 't huysken : haer vloeren zijn soo als den grondt is duyne, want de gheheele Cust langhs, van Cabo Verde tot de Riviere Gambi, is al witte sandt-duyne, soo fijn als men in de nacht-glasen ') doet, wanneer men daer dicht by de zee-cant over gaet, craeckt het van fijnicheyt, ghelijck als hier te lande over be- vroose sneeuw, die soo onder de voeten craeckt, als men daer over heen gaet. Dese swerten, aen ende ontrent de Custen van Cabo I27SI Verde, tot Cabo Roxo toe, zijn door d'onse, Engelsche, ende voor- nemelijck, de Frangoische Natiën bedorven, en soo snoode ghe- maeckt, dat men daer niet een Ox-hooft waters, ofte een arm vol brants-houts en mach halen, sonder 't selve dubbel te betalen, oock wat mensoude moghen van doen hebben, zijn over al mannen toe ghe- stelt, die haer gheniet daer van trecken : dat zijn quansuys Officiers, en ghevense de naem van Cappiteyn : als daer is een Cappiteyn van 't water, een van 't hout, een van 't Visschen, een van 't Vee, ende een van de Huyden : dan comt noch de Alcaide, 2) die treckt Tol voor hem, ende voor den Coninck die hy seght, diep in 't lant te wesen, om Oorloge te voeren : en nimmermeer, ofte selden comt den Co- ninck aen de zee-cant. De Portugijsen die daer noch weynigh zijn, op dese Cust, woonen by de Negros, ofte soo wy die noemen swerten, die soo te Refusco, Juala ende Porto dalla 3) haer onthouden, dickmael selve in persoon naer den Coninck in 't landt reysen, met 2. ende 300. staven ysers, en meer andere presentatien, den Coninck van de Negros schencken, om te meer zijn faveur te hebben. De handelinghe van Cabo Verde af, tot voorby Rio Gambia, naer Cabo Roxo, en 44. myle Cust, gheschiet al op een wijse, en voor eenderley goet van Coopmanschap, ende de Retoeren, zijn Huyden, Wasch, Olyfants- tanden. Rijs, ende Ambre : de Tanden vallen meest op de oost-Cust, als Juala, Rio Gambia, en oock beoosten de Riviere aen de Cust. Maer een Coopmanschap is op dese gheheele Cust, van Cabo

i) De sandloopers, die vooral aanboord dienst deden en om het half uur „gekeerd" moesten worden. Vandaar dat men nog steeds den tijd aanboord uitdrukt in „glazen".

2) Arab. Al caid. Port. Alcaide, bevelhebber van een fort of van eene provincie.

3) Thans Joal en Portudal in Senegal (Fr.^.

52

Verde af, tot de Grein-Cust, ja heel tot de Mina toe, onder de Negros gheestimeert ghelijck Goudt, daer onse Duytsche natie, noch son- [276] derlinghe gheen handelinghe mede en doet, en is een fruyt ghenaemt Cola '), daer valles veel in de Serra-Lioa. Dese Cola wert in 't eerste van December rijpe, en groeyt op groote hooghe Boomen, in bol- sters, ghelijck de Castanien, 5,ende6.in eenhuysken, aen malcande- ren ghevoeght, en elcke keeste ^) van die Cola, is oock ghelijck, als de groote eender Castanie : van buyten Purper coleur, en die ont- sticken bijtende, zijn van binnen soo wit, als een haghel, en bitter van smake, soo wanneer de Negros begeeren te drincken, eeten een beete van die Cola; drincken dan een dronck waters, 'tgheene een lief- tallighe smaeck daer op heeft.

Dese Cola is over al, op die Custen, soo wel onder de Portugijsen selve, als onder de Negros, ghelijck contant ghelt in de borse. De Portugijsen comen in den tijdt van de Cola tot Serra-Lioa, om die van de Negros te handelen, dan varen met die Cola naer Rio Gambia, Juala ende Cacheo, ende coopen daer slaVen voor.

De Negros van Cabo Verde, de Cust langhs, tot voor by Gamba, zijn extraordinaris swert : besneden van aen-sight, en 't lichaem gelijck oft van een beelt-snijder, naer 't leven waer besneden, en naer der swerten wijse, de schoonste van alle. De Negros gheneeren haer veel met visschen : meest alle morghen sullen haer met gheheel wit vet smeeren, het hooft, hayr, ende aen-ghesighte, t' gheene voorts aen de handen blijft hanghen, smeeren op de borst, armen, ende heupen, en latent dan op den dagh van de Sonne op-drooghen, waer van sy den gheheelen dach glimpen, wanneer de Sonne daer op be- gint te schijnen, ghelijck dat niet minder en can wesen, ofte het moet smelten, en loopen by het lijf neder, dan vrijven sy dat selve [277] soo over al 'tgheheele lij f, datter niets verlooren en gaet, maer drooght alles schoon op, waer door haer oock de huyt soo sachte is: sy seg- gen datse haer niet en smeerden, souden niet connen gedueren van pijne in 't hooft. Dit ghebruyck van doen is onder alle de Negros ghemeen.

De Negros van Cabo Verde, Refusco, Juala, Porto d?lla, en voorts langs de zee-cant tot Cabo Roxo, ghebruycken meest een maniere van bidden, ende Offeren den Duyvel jaerlijcx van hare goederen, en alle 5. ofte 7. jaer, Offeren een mensche ofte twee naer dat haer

i) De Kola-noot. vrucht van Sterciilia acuminata Beauv. In de binnenlanden wordt de noot nog heden ten dage als pasmunt gebruikt.

2) Mnl. „keeste" beduidt: „pit". Verdam Mnl. Wdbk.

53

den quaden wijs maeckt, dat heure misdaden groot zijn : wanneer sy bidden, soo bidden sy even als de Turcken, en hebben een seker plaetse daer toe gheordineert, die heel rontom is betuynt met staken, boven open, sonder cappe, daer gaense in om te bidden, maer al eer sy in dien Thuyn treden, legghen alles van haer af, Boghe. Pijlen, Hase-gaeyen, jae tot haer mes toe, dan vallen ter aerden op haer knien, openen haer armen, diese terstont wederom sluyten, en vallen met haer aenghesighte op de aerden neer, de handen hebben boven 'thooft te samen dan rijsen wederom op, ende ghebruycken eenigheprevelinghe in haer selven, ende nae datse de woorden ghe- bruyckt hebben, vallen weder ter aerden als vooren ; dit doense soo drie ofte vier maels naer malcanderen, en dan gaense weder daerse te doen hebben : en ghelijck als wy vooren hebben gheseyt, datse haer des morghens met vet smeeren, soo blijfter veel sandt ofte aerde, naer dat de grondt is daerse ghebeden hebben, 'aen het voor- hooft I278) voornemelijck, hangende, ende en sullen dat sandt ofte die aerde, om gheenderley-wijse afvaghen, maer laten 'tselfde daer soo langhe aen, tot dat het van 't selfst afvalt : het en is oock gheen heel quaet volck om mede te handelen, soo dat men met haer ten naesten by wel can over een comen : dat sy in eenighe dinghen snoode zijn, is deur eyghen schuit, die daer comen handelen, datse de Negros soo veel wijs maken : ghelijck het oock meest alle de Guineasche Cust langhs is. Die Negros van de Cust Cabo Verde tot Cabo Roxo, zijn soo een weynigh dief-achtigh, wie daer comt, moetse niet al te veel betrouwen, sy becleeden wel alle haer schamelheyt ende middel-lijf, maer met arm, hooft, ende beenen, loopen sij naeckt, alleen die op het water •) woonen, dat soo de voornaemste zijn, setten soo een ou- bolghe mutse op 't hooft. De vrouwen vercieren haer met het hayr te pareren, 'tgheene sy soo weten te vlechten, ghelijck eens Keysers Croone, Torens-ghewijse, boven scherp toe, en dat besmeeren sy s' morghens heel vet met wit smeer, en wanneer dan de Sonne daer op comt te schijnen, loopt dat vet by het aenghesighte, necke, ende wanghen neder, ghelijck de tranen daer langhs heenen rollen : dan hebben ghenoech te strijcken. De cleedinghe van de Vrouwen is een vier-cant cleet, ghelijck een slaep-laken, datse om haer lijf winden, en is soo lanck, dat het van onder d'Oxelen tot de voeten toe comt, en zijn gemeenlijck van ghestreepte cattoene cleetjens, diese daer selve weven. De Mannen vercieren haer met sekere platte vier-cante roo

i) Versta: aan de kust wonen.

54

leere taskens, diese rontom, aen hals ende arm banden, vast maken en hanghen om den hals, de halse-banden, ende de arm banden strij- cken over de armen, tot over de elle-boghe, trecken dan daer een [279I rock over heen, van fatsoen ghelijck der Turcken rocken, en maken die van ghestreepte, Blaeuw, ende Violette Cattoene cleetjens, diese selve weven, en setten haer ghetouwen, in 't sandt neder, en t' savonts draghen die weder naer huys : de Smidts smeden op de Hey- densche ofte Egiptische wijse, haer blaes-balcken zijn twee cleyne onbereyde Calfs-huydekens, die t'samen ghenaeyt zijn, ghelijck een sack, het ruyghe buyten, en boven een lanck-worpigh gadt, daer aen weer-zijden een houtken vastghemaeckt is, en neder-waert op de zijde, is een gadt daer een ysere pijpe in steeckt, dan legghen die sacxkens op de aerde neder, en lichten met een handt op ende neer, blasende alsoo daer mede : heur Ambeelt settense in 't sandt neder, en smeden alsoo wat haer van doene is.

Dees Swerten hebben oock een amiable groete, als de vrienden malcanderen ontfanghen : de vrient die van buyten comt, wert van elcke vrient in 't bysonder omhelst, gevende malcanderen de handt, en bevatten elcx anders middelste vingher, daer mede sy elck in zijn eyghen hant, soo een clip geven '), gelijck men hier te lande, met de middelste vinger van den duym in de hant om dippen : hoe dat die clip luytbaerder is, hoe sy meer gheestimeert werden, hare groete te connen doen: ende het vrou-volck sal 'tmeerendeel wee- nen ; als sy de vrienden ontfanghen : 'topbrenghen van hare kinderen is heel modest; 'tware goet dat sommighe van d'onse in 'tstuck van hare kinderen manierlijck op te brenghen, niet en beschaemden. De vivres die daer te becomen zijn, zijn Ossen, Koeyen, Boeken, Geyten ende honderen : maer van Cabo Verde, tot de Riviere Gambia, die gheheele Cust langhs, is alle dinghen dier, ende de swerten weten i^soi haer goet wel te loven, een Osse, ofte Koeye, naer datse een wey- nigh vet is, sullen u die niet min als 15. ofte 16. staven Ysers ghe- ven =*), het zijn gheheel cleyne beesten, soo dat na advenant veel beter coop is, in Neerlandt vleesch te coopen : 'tbroodt datse heb- ben is Milhe, daer wy aireede vooren af hebben beginnen te roeren, is een cleyn ront saet, datse in houte Motieren, diese selve uyt een Boom maken, een voet ofte anderhalf diep stampen. Dese Milhe ghestamt zijnde, is ghelijck meel, knedent tot deegh, en maken daer

i) De aan de Kust zeer algemeen verspreide manier van groeten. Verg. ook A, p. 35. 2) Verg. noot p. 271.

55

al cleyne bollekens, ghelijck erten af, en hanghent in sacken, die gemaeckt zijn van bast van Boomen, boven in de hane-balcken van hare huyskens : daerse af ende toe gaen, 'tselve ghebruyckende tot haer suyvel in stede van broedt, dese Milhe ghecoockt zijnde in, in stede van pottagie.is ghelijck de Maqueroni in Italien, en noch soeter van smake, maer door dien dat het de Negros, in de hane-balcken van haer huyskens hanghen, smaeckt naer den roock : 'tfruyt dat daer is zijn Bananen, die daer noch sober zijn, alsoo dat daerweynigh fruyt is te becomen : de Wijn de Palm, is daer soo tamelijck te crij- ghen, van eenighe rariteyten, en is daer ander-; niet als Meer-catjens, die men op gheen ander plaetsen soo glat en sal vinden, alsse daer zijn, in 't landt zijn oock Olifanten, ende de Portugijsen die daer te Juala woonen, hebben Kemelen.

Van Cabo Roxo, Caclieo, ende Serra-Lioa.

[aSi] Cabo Roxo is de west-hoeck van Rio grande in Cacheo : de Ne- gotie die de Portugijsen doen in dit Cacheo ') istweeder-ley, d' eene uyt Portugael, ende d' ander op eyghener Cust. De goederen uyt Portugael, om in Cacheo te handelen, zijn Spaensche Wijnen, Olye, HoUantsche Caes, ghesouten Serdeyn, wit Beschuyt, Slesigher- lijwaet, Sijde koussens, mans vilten, beckens, Bischaeys-Yser, alder- hande coleuren van Kersaeyen, Perpetuanen 2), Rassetten 3), Picot- ten, Corael, glase-cralen etc.

Voor dese Coopmanschappen werden slaven ghegheven, aen de Portugijsen, die daer met haer woonen, ende ghelijck voor-coopers, de Negros al op coopen, teghen datter Schepen comen.

Wanneerse nu haer Schepen vol slaven hebben, varen dan daer mede met Patente naer West-Indien : en vercoopen dan daer die arme menschen, tot slaven, voor alsulcke waren als in de West-Indien vallen.

De Negotie, die wy, op eyghener Cust noemen, werdt meest door de Portugijsen ghedaen, die op 't Eylandt S. lago woonen, met cleyne Schepen, Sloepen ende Jachten : sy ladense eerst met Sout, t' gheene sy voor niet halen op heur by gheleghene Eylanden, als Ilha de

i) Cacheo, aan de R. Cacheo in het tegenwoordig Port Giiiné. De R. Cacheo heette vroe- ger Rio de S. Domingos (Ca' da Mosto, 1455—1463). Verg. ook \ Bijlage IV,ahvaar Rio de Domingos met het dorp Cachen. ,

2) Verg. noot p. 3.

3) Verg. noot p. 3.

S6

Maye, en Ilha de Sal, met dat Sout varen sy naer de Serra-Lioa, en verhandelen 'tselve al daer voor Gout, Olifants-tanden, ende Cola. Dan seylen weder van de Serra Lioa, naer Juala, en Porto dalla, al daer verhandelen een deel van de Cola, voor Cattoene cleetjens, oock mede altemets verhandelen hare Tanden, diese in de Serra Lioa ghe- handelt hebben, voor cleetjens van Cabo Verde (soo werden die ghe- [282] naemt, om datse veel aen Cabo Verde ghemaeckt werden.) Van daer seylen dan weder om de oost, naar Cacheo, daer verhandelen dan de reste van hare Cola, ende dan voorts wat sy noch hebben voor Slaven : en maken soo 50. ofte 60. Slaven te crijghen, voor 'tgheene datse soo langhs de Cust ghehandelt hebben, en elcke Slave is haer door den anderen weerdigh, 150. Realen van achten, soo datse by maniere van spreken, met niet, neghen ofte thienduysent Realen van achten winnen, want sy connen haer soo sober lijden, in alle dinghen, dat te verwonderen is, en als sy altemet soo wat Visch van- ghen, ofte te eenighe plaetsen comen, daer alle dinghen goede coop is, ghelijck in de Serra Lioa, vreten ghelijck Wolven : terstont oock, waerse grondt connen becomen, met den hoeck over boort en aen 't Visschen, ende Visch vanghende, ten eersten met de ketel ofte pot, wat datse dan hebben, te vyer, endie vol soet water ghedaen, met een weynigh Portugaels Olye, soo sy die hebben, ofte by ghebreck van dien, een weynigh Olye de Palm, daer in, en dat met den verssche Visch ghecoockt, met Roo Peper, en wat Azijn daer bij : t'selveghe- coockt zijnde, maken daer soppen op van broodt, in dien sy het heb- ben, en by ghebreke van broodt, nemen P'arinha diese in die Visch soo doen, en maken soo een Mingau '), ghelijck zijt noemen, ende is ghelijck ofte een Mortroel ^) van bry ware, daer mede maeckt hem dan Portugijs heel vrolijck, die de borst lustigh smeert, al ofte hy in een Bruyloft ware 3) en slorven dat sap inne, dat men hongher soude krijghen, in 't selve aen te sien.

Tusschen Cabo Roxo, ende de Serra Lioa, is de Cust op veel [283] plaetsen noch wilt, en onbewoont, en al waer de Negros zijn, en

i) Port. Mingao : een soort deeg, dat vooral door de Brazilianen genuttigd wordt.

2) Sp. Morteruelo ;een gerecht van fijn gehakte varkenslever.

3) Sober waren zij. Een officieele rantsoenlijst voor de schepen in de Indische vaart, ver- meldt de navolgende Spijzen : hard brood gezouten vleesch, gedroogde visch, sardijn, graan, linzen; Toespijzen: olie, azijn, zout, mosterd, amandelen, pruimen, knoflook, vet, suiker, honig ; Dranken : water en ongeveer half zooveel wijn. Van gort, erwten, boonen en gezouten of gerookt spek blijkbaar geen sprake. Anti- scorbutica natuurlijk alleen aan den wal bekend. (Zie Livro em que se contém toda a fazenda e real patrimonio dos Reinos de Portugal, ordenado por Luiz de Figueiredo Falcao Secretario de El-Rei Filippe II. Lisboa 1859, p. 200).

[284]

57

can inense niet conien te spreken, door dien datse soo schuw van witte menschen zijn, ende niet sonder reden; want zy sien datter veel van haer gheslachte, ende maeghschap, door de Spaeingniaer- den, ende Portugijsen werden wegh ghevoert, ende daer en comter gheene weder, het welcke haer oock doet vreesen, wegh ghevoert te werden, en niet meer weder te keeren : soo dat, voornemehjck, voor onse natie, daer gheen proffijt en is te doene.

Van de Serra Lioa.

De Riviere van Serra Lioa, is een heel schoone Riviere bequaem voor alle Schepen.

De Coop-manschappen van dese Riviere, zijn Goudt, een sorterin- ghe van Root-hout, ghelijck Brasiliens, dat oock veel verwe gheeft, Olyfants-tanden, Cola, ende Rijs.

VoorSout, Spaensche ende ghebranden wijn, slechte mans vilten, Catoene kleetjens, van Cabo Verde, en oock ghestriepte, ende ghe- teerlinghde stoffe, die hier te lande veele zijn, groote Copre bec- kens, wat Slesigher-lijwaet, een weynigh sorteringe van witte glase cralen, slecht Gheel, Blaeu, ende Root Kersaey, oock Rocken, al ghemaeckt ghelijck sy daer draghen op de Turcksche wijse, en soo wat van alder-hande Neurenburghsche snuysteringe . Alle die Coop- manschap is daer wel ghetrocken : voornemelijck het Sout, is daer ghelt in de Borse : wie dat daer comt, hout vry u Sout op ghelt, en ontfanght daer voor van de beste Tanden, die swaertszijn, al brenght ghy daer loo.last t' seffens, soo en weest niet becommert, van 't ver- coopen, de Swerten sullent u selve comen halen.

Op de oost-zijde van dese Riviere, is 'tvolck trou en niet dief- achtigh, maer op de west-zijde van dese Riviere, zijnse soo dief- achtigh, dat gheen dinghen voor haer verberght en connen werden, sy en gebruicken niet alleen de behendighe dieverye, maer stelen in 't publicque, ghebruyckende moetwillighe dieverye, dat soo wan- neer sy haer cans schoon sien, om te connen ontloopen, soo nement in u presentie, en trecken daer met op der loop, Bosch-waert inne, en spotten dan noch daer mede.

Dese Negros van Serra Lioa zijn gheen groote Visschers, noch en gaen oock niet buyten in zee, om te visschen, maar gheneren hen al op het landt, en de Visch, die sy vanghen, is in vleughelen '),

i) Dus wat men in Indië „Sero's" noemt. De Rio dos Gamboas, voorkomende op Teixei- ra's kaart (Verg. A. Bijl. IV), waarvoor wij vroeger gaven : „Jukken (?)-rivier" zal dus wel „Vischstaken-rivier " beduiden, van Port. Gamboas.

58

diese maken van dunne langhe stocken, vooren wijt open, en ach- ter scherp toe, met een kuyl fuycx-ghewijse, diese met leegh water in 't slick, op de strande setten, ende halen alle tye de Visch daar uyt, vanghen de schoonste Visch, die men met monde mach eeten : daer enisgheenbroodtmaerghebruyckeninstedevanbroot, Rijs, 'tgeene sy tot alle suyvel eeten : daer en is oock gheen V^ee van Ossen, Koeyen ofte Peerden, noch en can daer oock niet acrden. Den Co- 285] ninckvanSerraLioa, heeft tot 2. ofte3.mael toe Peerden ghehadt'), om te queecken ; maer zijn al ghestorven : daer en is oock anders gheen vleesch, als Olyfants, Boeken en Geytens : de Hoenderen zijn daer overvloedigh en veel fruyt : daer zijn soo veel Limoenen, dat alst in den tijdt is van November ende December, cont in den tijdt van 2. uren, de boot laden met Limoenen die al in 't wilde wasschen, dicht aen de cant van de Riviere. Drie ofte vier mylen op in de Ri- viere, is so veel fruyt, dat soo men wil, t' zy Sloepe ofte Jacht met Bananas, Bacovas, Ananassas, Patatas, en de Inhamas, laden, in een dagh 2. ofte 3.soude t' selve connen doen : daer groeyt oock veel Suycker-riet, en twee maels s' jaers Rijs, die gheheel schoon is.

Daer is weynigh hoogh gheberghte: als alleen de oost-hoeck van de Riviere, die ghenaemt werdt Cabo de ledo da Serra Lioa, is hoogh landt, maer voorts is het al een uyttermate schoone landouwe : maer daer zijn 3. maenden, van sieckte, als in Augusto, September, ende October, wacht u in dien tijdt voor den morghen-dauw, voor fruyt te eeten, ende voornemelijck van vrouwen : soo en sal u hooft noch tant sweeren: ten ware eenige sieckte uytter natuere.

Daer is veel ghevoghelte, van Papegaeyen en Perquiten : de Pa- trijsen zijn daer soo groot, gelijck een Calck-hoensche =) hinne, en soo vet datse qualijck connen vlieghen, daer is oock uyttermaten veel ghedrochte van Meer-katten 3). Onder ander is daer een Dier, bycans eenmensch ghelijck, van Arm, Handen, ende voeten: maer is ruych van hayr, groot ontrent ghelijck een kintvan 3. jaren :wy [286] soudender eens eenen in Neerlantghebracht hebben, maer het stierf onder weghe: het ginck op zijn achterste pooten, en op de voorste knuysten, met omghekeerde, ofte ghesloten handen, soo dat het niet gelijck een Meer-cat, op 't plat van de handen en ginck, maarsloegh de vingheren om, ende ginck op de kneukeien, en altemet op de

1) In de eerste tijden der ontdekkingen voerden de Portugeezen paarden in.

21 Het woord kalkoen heeft niets gemeen met hoen; wèl met CaIcoen,Calicut, dus: „Ca- licoetsche hinne". (Zie Kuipers, geill. Woordenboek).

3) Stamt het woord „meerkat" wellicht van het Indisch markata, dat n^^P beteekent? Zie Verdam, „Volksetymologie", in Nutsalmanak 1883.

59

achterste voeten alleene. Dit Dier hadde menschen verstant, maer gheen sprake anders, als ho, lio, en wanneer men 't quaet dede, en dorst wederom gheen weer bieden, maer schreeuwde ghelijck een kint van 2. ofte 3. jaren, sonde moghen krijten: het heeft een extra- ordinaris sterckte in de Armen, die het in yemants presentie niet en sal laten blijcken : maer wanneer dat het alleene is, en cont qualijck gheen kiste soo vast toe spijckeren, wanneer daer yets inne is, dat het begheert te hebben, ofte sal die open weten te krijghen. Jck hebbe selve ghesien als ons Dier, 'tgheene wy ghemeent hadden (soo het nietghestorven ware) in Neerlandt te brenghen, dat 'tscheel van een kiste, die in 't ruym stont, met vier dubbele boey-spijckers toe ghe- naghelt, om dat daer gheen slot aen en was, heeft op ghebroken, en- de van de cleederen die daer in waren, een leegher-stee ghemaeckt, daer 't op sliep, t'can oock zijn eyghen cost koken : en alsoo ons broot van binnen vol raeghsels was, 'tgeene licht can gebeuren, soo wanneer men daer niet wel op en past, alst van de Backers in 't Schip wert ghedaen, soo weyckten wy dat meest altijts, te weten elck zijn beschuyt, en braden dat dan op het vyer, waer van 'traeghsel dan [287] licht uyt viel : 'tgheene dit Dier siende, mede zijn broodt weyckten, en op de colen briedt, en 'traeghsel daer soo schoon uyt dede, als een van ons allen : het conde Taback vollen, ontsteken en de suy- ghen, en door de neuse laten comen, soo wel als yemandt van ons allen, jae soo wel als een Negro selve : conde oock een naelde draden, ende naeyen, ghelijck een mensche : alle morghen, dat en miste niet, ofte alle die by 't Dier quamen, ofte oock ghemoeteden, creghen een groete, ende presenteerde de handt met het woordt ho, ho, niet dat het soo gheleert was, maer alles uytter natuere. Want wie hadde 't dit gheleert : een kanne te nemen, ende een crane om te di;aeyen, ofteeenswicki)uytte trecken, ende te tappen, tot dat de kanne meest ofte heel vol was, en dan weder 't swick te stoppen, ofte de crane toe te draeyen, en naer dat het zijn becomste ghedroncken hadde, 'tlidt van de kanne weder toe-ghedaen, en wegh ghesedt : heeft hem dick- maels soo droncken ghedroncken, dat het gaen, noch staen en conde : 't soude oock van den over-loop, ofte de aerde niet ghegheten heb- ben, maer most een schootelback ofte telliore hebben, om uyt te eeten, tot pottagie, eenen lepel, en om te drincken een kanne ; somma conde in alles hem selven behelpen, ghelijck een mensche.

Wy hadden oock soo eenighe Meer-catkens in ons Schip, die en

i) Volgens Kuipers, „Geïll. Wdbk" een germanisme: „zwick"; stop in het Inchtgat van een vat.

6o

mochten dit Dier niet ghelijden, maer als een Meer-cat daer by ghe- bracht werdt, maeckten sulcken misbaer, of mense hadde willen doodt slaen : waer uyt wy oock oordeelden, als datse partye waren.

Den Coninck van Serra Lioa met zijn volck, vangen altemet eenen Olyfant, om te eten, diese alleynskens voort-jagen naer een moras, besetten ter zyden den wech met volck, ende drijven hem voort en [288] voorts, tot dat hy aen 't Moras staet : dan omcinghelen dien Olyfant, met de menighte van volck, en comen dan soo met groot ghedruyS op den Olyfant aen, die 't dan op de vlucht wil setten, meenende van 't volck af te loopen, door het Moras heenen, daer hy te midden in blijft steken : als dan comen de Negros met alle man, en maken dien Olyfant ghelijck men S. Sebastiaen afmaelt, soo vol Pijlen ende Hase-gaeyen hem schietende, datter qualijck meer in en connen, follen»)hemsoolanghetotdat hy doodt is: als dan stelt den Coninck volck daer toe, om 'tvleesch van dien Olyfant omme te deelen, aen alle die mede hebben helpen jagen. Desen Coninck van Serra-Lioa is sterck van gheslachte, ende daer is een Wet, dat alle wat van Conincx af-comste is, gheen Visch en moghen eeten, die schelpen ofte schubbenop 't lijf heeft ^) : maer ghelijck Ael, Palijnck,Rocchen ende meer andere dier-ghelijcke Visch moghen wel eeten.

Alle recht wert door den Coninck alleen, op dusdanighe wijse ghe- sleten : den eysscher compareert voor den Coninck, die altijts ten minsten met 5. ofte 6. van zijn Vassalen is vergheselschapt : endeal- soo den eysscher eerst compareert voor den Coninck ende zijn Hee- ren, valt hy op zijn knien, en buycht neder op zijn elle-boghe neyghen- de naer den Coninck, en seght Donda: dan spreken de Heeren een woortMo: dit ghedaen hebbende, soo dient hy suppliant ofte eysscher (in presentie van den Coninck, die het selve aen siet en hoort) zijn saken aen een van s' Conincx Vassalen, die daer moghen present we- sen : ende dien Vassael naer dat hy dien gheheelen eysch heeft ver- [289] staen, van den aen-clagher, keert hem selven tot een ander der Vassa- len, die hy, de selve woorden van den aen-clagher over-seght, soo als hemdieaen-ghedient zijn, ende ten eynde als hy die uyt-ghesproken heeft, seght zijn ghevoelen daer oock van ; nu naer dat het een sware ofte lighte sake is, werdt van Vassal tot Vassal over-gheseght, en eick tot besluyt spreeckt zijn ghevoelen daer van : en hoe swaerder stuck.

i) Verg. foleren (folleren) van Fr. afoler en afouler : kwetsen, mishandelen, toetakelen. Zie Verwijs en Verdam, Mnl. Wdb.

2) Verm. heeft dit een achtergrond van totemisme.

6i

hoe meer-maels die over-handt werdt aen-ghedient : en soo het een gheheele sware sake is, werdt soo menigh-mael over-gheseght, als daer Vassalen present zijn, en elck seghter zijn ghevoelen van : den Coninck swijght al stille, acht nemende op alles wat zijn Vassalen daer van segghen : tot dat de leste Vassal, den Coninck de selve sake over- dient, die dan terstont (naer dat hy de Vassalen, waer van in 't ghe- meen altijts onder zijn, die oock eygentlijck van de sake kennisse hebben, heefthooren spreken) condemneert dien die schuit heeft, den anderen te voldoen : al ist schoon dat dickmael, den verweerder niet present, maer absent is, soo wert het recht even wel ghesleten, alsdaermaer2. ofte 3. van de Vassalen zijn, die als ghetuyghen van de sake selfs kennisse hebben. Jck hebbe dat diversche malen selve ghesien, ende nevens den Coninck gheseten, als hy Recht heeft ghe- wesen : soo dat mijns dunckens, het sonder twijffel is, ofte den goeden wert voor-ghestaen, ende de quaden ghestraft. Alle Rechten wer- den in 't publijcke, ghelijck als met opene vierschaer, ghesleten : ende een yeghelijck, wie daer present is, mach (soo hem van de sake yets bekent ware) vry iiyt spreken : doch heel ordentlijck met alle oot- moedigheyt. [290] Oock wanneer een sake als voorsz. door een Vassal, den Coninck al is aen-ghedient, so mach noch ('tsy nu den eysscher, ofte ver- weerder, al eer den Coninck de uyt-sprake doet) noch spreken, wat hy meer te segghen heeft, op deser wijse, valt voor den Coninck op zijn elle-boghe ter aerden, segghende Donda : als dan blijft de sake by den Coninck ghelijck ghearresteert, soo keert hem, hy die den Coninck ghegroet heeft, tot een van des Conincx Vassalen, die daer present zijn, en gheeft te kennen, wat hy voorts heeft te segghen : zijnder nu oock eenighe van de toe-hoorders, die kennisse hebben van de dinghen die daer moghen ghepleyt werden, staet vry, als sy den Coninck hebben ghegroet, te segghen watse daer afweten.

Daer en is niemant van alle des Conincx Vassalen, dat ghecom- mitteerde zijn, die altijts met den Coninck in 't recht soude sitten: maer al wat van Edel-bloet is, alsse daer present zijn, wanneer daer eenigh clachte aen den Coninck comt, trecken haer de sake aen, ende sitten neder, om 't Recht te helpen slijten : het ghebeurt dickmaels datter twintigh by den Coninck zijn, die alle dan als ghecommit- teerde, neder sitten, om mede daer in te spreken, als haer yets werdt aen-ghedient ; ende oock op yeder reden, die den Coninck seght, wan- neer hy de uy tspraeck sal doen, soo ist, dat alle de Vassalen Mo seg- ghen : dat soo veel bediet, als goet. 't Recht datse doen, over die, die

62

de doodt sal verdient hebben, is, datse de goederen van den misda- digher, ende alle zijn gheslachte, tot kint kints kinderen verconfis- queren, ende senden hare persoonen, op in 't landt, naer den crijgh : al waerse, ghelijck als Slaven, in 't voorste ghestelt werden.

Dese selve Rechten zijn mede onder de Swerten van Cabo Verde. [291] 't Volck van Serra Lioa is heel goet-aerdigh, te weten, aen de oost- zijde : ende oock, als men de Riviere vier mylen heeft op gheseylt, soo is het volck aen de west-zijde van de Riviere mede goet, mede om te gaen, ende niet dief-achtigh.

Op soo menighen plaets als men in de Riviere verseylt, moet men schenckagie doen, aen de Overste, die daer 't commandement heb- ben : de gheschenckenzijn soo 2. Flesschen, met Spaensche ende een Flessche met ghebranden wijn, en dan noch soo wat witte coralen, voor de vrouwen, een mes met een vilt hoet, en dan soo meught han- delen, 'tgheene daer comt: houdt ende water halen, alles wat u van noode is.

De cleederen, die de Negros aldaer draghen, zijn soo een lapken voor hare schamelheydt, van een vier-en-deel breedt, ende een elle lanck : datse achter aen een snoer (het gheene riems-ghewijse om haer middel is ghebonden) vast ghemaeckt hebben, 'tgheene sy aen, ende af connen schuyven, ghelijck een Vrouwe schorte-cleedt : bren- ghen dat cleetken, soo van achter, tusschen hare beenen door, ende maecken't vooren, aen't voorschreven snoer vast, ende soo loopen sy daer heenen.

Maer die nu dichte by de werck, aen het water woonen, ende soo onder d'onse, Enghelsche, ende Frangoische natie verkeeren, hebben een broec.xkens aen : ende wanneer s)' op haer beste zijn, hebben eenen Rock aen, ghelijck de Turcken, van ghestriepte stofte ghe- 1^292) maeckt, ende sommighe, die gheenen rock en hebben, die trecken een hemde in plaetse van een rock over haer lijf, diese van d'onse, Engelsche, ofte Francoische natie handelen. De Vrouwen vercieren haer met een cleet, datse over de eene schouder hanghen, ghelijck de Heydensche, ghemaeckt van ghestriepte, ofte ghetaerlinghde stoffe, die uyt Neerlandt, Enghelandt, Vranckrijck, ende van Cabo Verde, daer door de Schip-vaert ghebracht werden : 'thayr op 't hooft is ontrent een talie ') lanck, dicht in een ghecrolt, 'tgheen sy met een houten priemken, soo weten te vlechten, oft een huyve ware,

I^ Talie: kerf ineen kerfstok, overeenkomstig met '/iB^'- 1*^'^ Kuipers, Geill. Woorden- boek).

63

die als een netken op 't hooft laghe. De Mannen scheeren haeroock veel met een scheer-mes, 'thayr op haer hooft, met figuren, op de een plaets cael, ende d'ander plaets laten't staen, ende schijnt ofte sy lappen op 't hooft hadden.

Dejonghe aen-comelinghen,soo van 12. 13. en 14. jaren, vlechten 'thayr om 'tvoorhooft natuerlijck al oft een cant van ghevrocht spelle-werck ware, ghelijck de Vrouwen hier draghen aen hare mutsen.

Al het Swert gheslachte, mitsgaders oock alle andere natiën, met dat men bezuyden den Tropicus Cancri comt, zijn gheneghen tot den Taback : voornemelijck het vrou-volck, die van dat haer, de ooghen des morghens open zijn, tot t' savonts, datse weder slape gaen, de Pijpe met den Taback, niet van de mont en hebben, doen sy yet, oock wat het sy, de Taback-pijpe, met een sacxken Taback om den hals hanghende, moet mede. [293] De Boomen in die heete landen, zijn ordinaris veel grooter, hoo- gher, ende dicker, als hier te lande. Jck hebbe selve eenen Boom in de Serra Lioa ghemeten die 17. vamen dicke was, en 'tghewaey, dat daer op stont, meene vastelijck, dat een schuyte van 6, lasten, 't selve niet en soude ghevoert hebben.

Van Fnrna de S. Anna.

De voornaemste plaetse van handelinghe, in Furna de S. Anna ('t welck is de bocht beoosten Cabo ledo de Serra Lioa) is in de Riviere ghenaemtde Gamboas '), 10. mylen in dese Riviere op, is een Dorp ghenaemt Cancha, al waer veel Huyden, ende Olyfants-Tanden val- len : de Portugijsen handelen daer oock Slaven, van die in d' Oor- looghe ghecreghen werden : ende den eenen Negro vercoopt den anderen. Het is een wilt, ende reboest volck, niet te betrouwen, en Oorloghen altijts teghen haer naest ghesetene.

De Coopmanschappen die in dese Furna de S. Anna begheert werden, zijn sorteringhe van cralen, Corael, Slesigher-liwaet, Root- Laken, groote ende cleyne copre beckens, gebranden, ende Spaen- schen wijn, ende wat sorteringhe van Neurenburgherye, als Trom- pen, Copre vier-slaghen, cleyne wit ende geele bellekens, copre arm- ringhen, wit Reusel, ende groote messen.

Jn dese bocht is noch een Riviere, oost-waert van Rio de Gam-

[294!

i) Zie hiervoren noot p. 284.

64

boas, ghenaemt Rio das Palmas '): 22 tnylen op in die Riviere, is een groot Dorp, van ontrent de 5000. ghesinnen, ghenaemt Ouimamora : ende 'tvolck vverdt ghenaemt Boiles.

De Coopmanschappen die in Gamboas goet zijn, werden daer oock [294] ghetrocken. Jn dese Riviere das Palmas, vallen uyttermaten schoone Tanden, ende de volte van alle vervarssinghe : maer wie hier come, sie wel voor hem, ende west altijt, op u hoede, want die Negros sullen alle listen aen-wenden, om u, met haer Canoan af te loopen ^)'. 'tis een trouweloos volck, ende en moet die in allen niet ghelooven.

Voorder om de oost, van Rio das Palmas : is Rio das Galinhas 3). Jn dese Riviere is proffijt te doene, daer vallen gheheel veel Tanden, die over de 100. pondt weghen. De Coopmanschappen, die men daer moet brenghen, zijn meest al een dinghen, als in Rio das Palmas, en behalven dien noch veel root, en geel Kersaey, en slecht laken wel ghepaleijstert naer 't ooghe, oude Mans hoen ■»), die soo met een schijn van nieuwicheydt verciert zijn, ende daer moeten crispe-ban- dekens omme zijn, grooteghestriepte cralen, 3. ofte 400. staven yser, Sout ende arm-ringhen.

Hier is soo schoon een reyse te maecken, voor soo gheen gheheele sware Equipagie, als op de gheheele Cust van Guinea, soude mo- ghen wesen : ende al ist schoon dat by ghevalle niemandt in u Schip en ware, die daer hadde gheweest : soo volcht dese mijn aenwijsinghe, Sült sonder twijffel, een goede reyse maken: ghy moet voor al by u Schip een Jacht hebben, dat 6. voet diep sal gaen, alst gheladen sal wesen, ende sult dat, als ghy in de Serra Lioa zijt, versien met een Gotelingh van 5. ofte 600. swaer, ende vier Steen-stucken.

Van huys comende, boven alles wat ghy in Neerlandt hebt in-ghe- [295] nomen, soo loopt noch in de Soute-Eylanden, aen Ilha de Maio, en neemt daer vry soo veel Sout in, als u Schip laden can : daer mede seylt naer de Serra Lioa, en als gh)' daer comt, soo vraeght naer eenen Francisco Mendes (soo hij anders noch in leven is) een Swerte, die op de eerste plaetse, naer de Reede van Don Andreo by my ghe- naemt de Na-dorst woont, al waer ghy het sult setten.

Desen Negro Francisco Mendes, sal u, soo varde hy daer is, ter- stont aen boort comen : neemt dan dadelijcken u Jacht, ende doet daer inne alsulcke goederen, als boven beschreven staet, die in de

i) Rio das Palmas. Zie A, Bijlage I\'.

2) In den nog steeds gebruikelijken zin van „uitmoorden".

3) De Hoender-rivier. Zie A, Bijlage IV. Heet nog steeds Gallinas River.

4) Lees: hoeden.

65

Furna de S. Anna ghetrocken zijn, en huert desen Francisco Men- des, dat hy in u Jacht mede gaet, ende sult hem licht voor eenen cleynen penninck crijghen, ende hy sal u grooten dienst doen, met de Jacht, ende u overal aen-wijsen, waer dat de schoonste Tanden zijn, sal u oock sonder twijffel, al u Coopmanschap, in den tijdt van 6. weken, ofte 2. maenden aen Olyfants-Tanden, verhandelt hebben. Jn de Serra Lioa, is noch een anderen Swert, genaemt Matheus Fernandos, die sal u Sout dat ghy hebt, af coopen, soo ghy wilt, son- der dat ghy sult vermoghen.yemant anders een mate Sout te vercoo- pen, maer om met u Jacht te gaen, ensoude u gheen proffijt wesen, want alle de principale Portugijsen, die in de Riviere woonen,zijn met dese Matheus Fernandos in compagnie, ende twee van de voor- naemste Portugijsen, hebben elck een suster ghetrout van desen Matheus Fernandos : sy hebben oock selve een Jacht, om altemet, als daer eenighe Schepen gheweest zijn, daerse Coopmanschap af [296] ghehandelt hebben, te brenghen in Furna de S. Anna, en aldaer han- delen daer Gout, ende Olyfandts-tanden voor : ende winnen op 't goedt, datse van d'onse, Engelsche, ende Frang:oische natie coopen, als wy met de Schepen daer comen, meer als twee-maal de helft. Dese Francisco Mendes, is een man op sigh selven, en werdt van Matheus Fernandos en oock de Portugijsen niet gheacht : ick ghe- loove oock volcomelijck : soo de Portugijsen daer een weynigh meer meesters waren, alsse wel zijn, desen Francisco Mendes niet langhe en soude in 't leven blijven : maer wat aen-gaet dePortugijsen, moe- ten hun onder den Coninck van Serra Lioa meer submitteren, en subjecter wesen, als eenighe andere natiën, van die daer conien, dat de voornoemde Francisco Mendes, soo in den haet van de Portugij- sen ende desen Matheus Fernandos staet, is om dat hy onser in al- len soo behulpigh is, ende naer haren sin ons te veel wijs maeckt. Doch desen Francisco is soo een quant die daer niet veel op en past, en laet het alsoo onghemerckt door gaen, blijvende by zijne oude ghewoonte, het is eenen ghetrou wen Negro : doch niet teghenstaende, al hoe wel hy ghetrouw is, soo en verght de ghetrouwheyt niet te veel, op datse door de sonde van begheeren, niet becoort en ontrouw en werde. Desen voornoemde Francisco Mendes is oock een goede lootsman, op alle die Rivieren van Gamboas, dos Palmas, en dos Galinhas : hy sal u oock aen Cabo Monte, wel brenghen in Rio dos Monos '), daer veel uytnemende schooneTanden vallen, en 't schoon-

i) R. dos Monos = Gorilla-rivier (desnoods: rivier der leelijke oude vrouwen). Thans Manna rivier ?

5*

66

ste Gout dat op de gheheele zuy t-Cust van Africa werdt bevonden : 't Gout dat in de Serra-Lioa valt, comt uyt landt van dese Riviere dos Monos, van een plaetse, die 26 mylen de Riviere op is gelegen, [297J genaemt Chonxcha'), al waer men moet met de Jachten, omdaer te handelen, op-varen, hebbende Sout, Tin, Loock, Ajuyn, Cola, ghe- branden, ende Spaenschen wijn, voorts alle die andere Coopman- schappen boven verhaelt.

Jn dese bocht Furna de S. Anna valt overvloedigh veel reghen, in den tijdt van Meye, tot October, en oock veel stilten, dien regen is oock gheheel onghesont, soo wanneer yemant zijne cleederen, nat zijnde aen 't lijf laet drooghen, waer door dickmael sieciiten comen, ende veel daer af sterven, soo dat beter is naeckt te loopen, als de natte cleederen op 't lijf te laten droghen. Alle dese plaetsen van Cabo ledo da Serra Lioa af, tot de Riviere dos Monos toe, groe)^ den Rijs, ende oock alle andere vruchten in meerder quantiteyt : voornemelijck in de Rio das Palmas, als wel in de Serra Lioa : maer al 'tvolck, dat in die gheheele Furna de S. Anna is.woonachtigh zijn reboest wilt, en dief-achtigh.

Hare Politique Rechten, zijn gelijck in de Serra Lioa: soo is oock haer Religie, en aen-bidden de verstorven vrienden, als Vader, Broeder, Oom ende Cozijns, ofte die den liefsten vriendt in 't leven is geweest : elck gaet in 't byzonder by zijns vrients graf, daer hy by zijn leven soo familiaer mede gheweest is, ende stelt daer op een schootel met ghecoockten Rijs, een Calbassa met Wijn de Palm, een Eye, een Pijpe met een sacxken Taback, een kanne met water, ende voorts alles wat hy by zijn levende lijve heeft ghebruyckt : ist een Smidt gheweest, soo light op zijn graft: Ambelt, Hamer, Yser, Kolen, Tanghen, en voorts alles wat tot het Ambacht van nooden [298] is; ist een Visscher gheweest, soo light op zijn graf: Net, Hoecken, etc. een landt-man: schop, houw-mes, zickel: in somma al wat een mensche in zijn leven is gheweest, can men aen zijn graf sien. Nu d'aen-bidders, elck voor zijn eyghen, maeckt hem soo een cleyn houten figuerken, naer 'tmenschen beeltenis, van een cleyne, ofte halve voet hooghe, en weten dat soo met een mes en byle te fatsoe- neren, dat hooft en voeten can onderscheyden werden, setten 't op haers vrients graf, beneven alle het andere dat daer noch op staet, en niemandt van alle de Negros en soude hem dorven vervorderen, om het minste daer van te stelen.

De tegenwoordige Kosso-country ? Bij Figueiredo : „Cbouxcba".

67

De Vrouwen, bidden Vrouwen, en ghelijck als de Vrouwen haer niet wel en connen behelpen, om soo een figuerken te maken van houdt, nemen een bondeken stroo, daerse boven een knobbel in bin- den, in de plaetse van een hooft, en setten dat op een stake op 't graf, en nademael de Vrouwen grooter Tabackersen zijn als de Mannen, versien oock haer graven met meerder Taback-pijpen, als wel de Mannen. Daer en wert oock gheen onderscheyt van daghen ghemaeckt, als soo op nieuw ende volle Maenen, maer van den Sab- bath en hebben gantsch gheen kennisse.

Doch alsoo het schijnt, dat haer de natuere leert, symenschenwe- sende, niet en moghen leven als de beesten, maer een Wet moeten hebben, waer door noch een onderscheydt is, tusschen haer ende de beesten.

Sy zijn in 't gemeyn yverigh in 't bidden, en dat door vier rede- nen die hun daer toe porren, als voor eerst, om altijdts te hebben [299I wel te eeten, en daer toe goeden dranck, als Spaensche ende ghe- branden wijn te drincken : ten tweeden, om dat sy ghelooven, dat daer is een Natuere der Natueren, die van meerder cracht is, ais de Mensch : de derde reden is, datse volcomentlijck ghelooven, alles wat sy bidden vercrijghen sullen, ten vierden, om dat haer gheloove is, datter noch een ander Weerelt is, die gheheel alleen van eenen grooten Monarch werdt gheregeert, ende dat als sy hier sterven, duysendt gulden rijck zijnde, daer duysendt pont sullen hebben, ofte hier gheweest zijnde een Cappiteyn, al daer een Gouverneur sullen wesen : Waeromme alle Negros oock pooghen in haer beroepingh groot te werden, om alsoo in de andere Weerelt comende, van aen- sien moghten wesen.

't Gebedt, datse doen, is aen den verstorven vriendt aen 't graf, voor het beeldeken : die sy meenen nu een groote Offitie heeft, en- de ten Hove zijn woordt wel sal connen doen : bidden hem te willen gaen, by den oppersten Monarch, en versoecken dat hy, levende op dese Weerelt, wat groots mach werden, en langhe leven, en veel schatten vergaren, om rijck in de andere Weerelt te comen.

Ende als sy bidden, schieten met haer hooft in de aerde, waer mede sy betuyghen niet te aen-bidden het beeldeken, dat wel op het graf staet, maer bidden aen hem, die daer in de aerde leydt begraven : Waer van sy oock professie doen, ende segghen plat uyt, dat sy niet aen en bidden dat beeldeken op het graf staende, I300] maer bidden aen haren vriendt, die levendigh in de andere Wee- relt is : wat aen-gaet 'tbeeldeken, is maer ter eeren, en tot ghe-

68

dachtenisse van den verstorven vriendt. Wanneerse nu ghebeden hebben, soo mereken 't voor-hooft met roode verwe, halende daer een strepe dwars overheen, van de eene oore tot den anderen, waer b)- haren vriendt ghedencken, en laten 't soo langhe daer aen blyven tot dat het van selfs af gaet.

Jn 't begraven van hare dooden, hebben een wonder spel : de bloedtvrienden en alle goede bekende, vergaderen daer het lijck is, al by malcanderen, en zijn dickmael, na dat de verstorvenen groot is gheweest van gheslacht, en hoogh van state, 5. ende 600. te gader, en maken onder malcanderen alsulcken gheraes, en misbaer, dat men hooren noch sien en can : den eenen lacht, den anderen huylt, derr derden crijt, den vierden jout, soo veel, als hy uyt de borst kan schreuwen, den vijfsten speelt op een bomme '), den sesten singht, den sevensten springht, en dat duert soo twee ofte drie daghen lanck, nae dat de persoon is gheweest van qualiteyt: en met den dooden werdt alles begraven, wat hy by zijn leven heeft ghehadt. Gout, Tan- den, ghesteente; de goude ringhen stekense aen des doodes vinghe- ren; Yser, stael, Coper, Tin, Metael, 't wert alles met de doode be- graven : want den vrient die noch leeft, doet alles wat hy can, om desen zijnen dooden vriendt wel ujt te setten : op datse in de ander Weerelt comende, geestimeert en van aensien soude wesen : ende op dat sy haar aen-biddende, te beter haer begheren souden vercrij- ghen : en ghelooven vast, dat wanneer hare vrienden, met veel schat- ten zijn begraven, ofte zijn Commandeurs in de andere Weerelt, ende comparerende voor den Monarch, soo crijghen terstont audiëntie [301] om te spreken, en haer begeeren licht wert gheaccepteert.

Dit ghevoelen is veel onder de Heydensche menschen, onder- en- tusschen zijnder oock vele, die met de Satan spreken, ende hem offran- de doen, maer daer beneven soo bidden hare verstorven vrinden oock mede aen. Wy souden hier veel diversche manieren, van die wilde heydensche menschen. connen beschrijven, dan alsoo wy de landen langhs, van plaets tot plaets, voorghenomen hebben te vervolghen, en soo elck in 't bysonder te raken, hebben goet ghedacht met de selve Provintien, de naturen, en de manieren van de inwoonderen van dien oock uyt te drucken.

i) Handtrommel of tamboerijn, veelal met bellen. Zie Woordenboek der Ned. taal, sub „bom".

69 Van de Grein-Cust.

Aan Cabo Monte oost-waert begint 't Grein te comen : maer 12. mylen beoosten Cabo Monte, 2. mylen oostelijcker, als Cabo de Me- surado, by een groot Bosch (ghenaemt van de Portugijsen, Mata de S. Manaria)al daer beghint eerst de rechte Grein-Cust, ') en gheduert 3 5 . ofte 40. mylen langhs de Cust, tot Cabo de S. Clement toe : maer het principale Grein valt op die Cust, in de spatie van 7. ofte 8. mylen, beginnende van Rio dos Escravos tot de Cabo de S. Clement.

Alle dese 40. mylen werden ghenaemt de Grein-Cust 2), en wat Coopmanschap, daer met de Negros werdt ghedaen, gheschiet al in zee.buyten op de Cust, een, twee ende drie mylen van 't landt, en [30a] hoe varde dat men op elcke plaets in 't bysonder van die Cust in zee moet blijven, werdt in dit Boeck beschreven in de Seylagie, langhs de Cust van Guinea.

Op dese Grein-Cust vallen noch beneven het Grein, sware Oly- fants-Tanden, daer zijn oock 2. Rivieren, daer Gout valt, als Rio de S. Pablo 3) ende Rio de Lunco. 4) De Coopmanschappen die daer van de Negros begheert werden, zijn Naems-Yser, Spaensch ende ghe- branden wijn, Slesigher Lywaet, Beckens, Messen, veel sorteringhe van Neurenborgherye, de grootste soorte van ghestriepte glase cra- len, ghestriepte stoffe, Root Geel, ende Blaeu Laken, Cola ende wit smeer.

De Negros van dese gheheele Cust langhs zijn groote Visschers, en comen met haer Canoan, 2. ende 3. mylen van 't landt, in zee om te Visschen, en Schepen ghewaer werdende, sullen 4. ende 5. mylen in zee, naer de Schepen toe comen. en wanneer sy by de Schepen comen, soo sullen water met haer handt uyt de zee scheppen, en laten 't in haer Oogen druypen, en is als een eet van vrientschap, 'tselfde moeten die van het Schip oock doen, en dan sullen aen boort comen, en u met handt en vingheren wijsen, oft daer veel Tanden en Male- gette 5) is, soverstaen sy best van 't Grein en sullen u alle dinghen in zee aen boort brenghen. Dit volck loopt meest al moeder-naeckt, slechts hebben (noch maer de sommighe) een cleyn lapken van een

i) Zie A, Bijlage IV (de kaart).

2) Eenheid in de bepaling van omschrijvingen als Greinkust enz., is er nooit geweest. Soipmigen nemen aan dat de Greinkust zich uitstrekt van Sestos tot Kaap Palmas ; thans verstaat men er gewoonlijk de geheele kust van Liberia onder.

3) St. Paul's river.

4) Lees lunco : Bies-rivier. Tegenwoordig : Junck-river.

5) Zie A, p. 13, noot 2.

70

handt breedt voor haer schamelheydt, dat soo ten naesten by daer mede is bedeckt : sy zijn in 't ghemeen oock groote dieven, ende connen seer behendigh met hare voeten steelen.daeromme wanneer sy aen boort zijn, moet altijdt een Ooghe in 't zeyl gehouden werden.

Om met Jachten op die Cust in de Rivieren te handelen, moet al- [303] tijdt wel voorsichtigh, en op u hoede wesen : soo en sult gheen noot hebben, en comende erghens waerdaerPortugijsen mochten wesen, daer ghy de over-handt van haddet, ende en woutse niet misdoen, soo sult u oock met eenen van haer afhouden, sonder daer veelghe- meenschap mede te pleghen. Jck waerschouw een yeghelijck daer voor, datse valsche ende gheen oprechte vrientschap en bewijsen, ende en sullen niet rusten, voor en aleer sy, ist moghelijck, u ver- moort, ofte door de Negros selve, dieseomcoopen, doen vermoorden: drinckt met haer oock gheen Taback : want sy connen uyt de selve Pijpe suyghen, ende u over-gheven, daerse u mede sullen doen ber- sten, ende sy en sullen gheen letsel daer van hebben.

De Negros van dien lande en zijn niet te vertrouwen, maer zijn tot veel plaetsen noch wilt, ende mensch eeters zijn : daer is veel fruyt tot vervarssinghe van alles, 'tgheen men soude connen bedencken (wel verstaende) al sulcke vruchten, als op die quartieren des Wee- relts in 't ghemeen groeyen: den Wijn de Palm is daer mede in abondancie.

De Negros van die gheheele Grein-Cust, bidden den Duyvel, ende vraghen hem oock, naer alle dingen, onderentusschen bidden oock de verstorven vrienden, en vieren de nieuwe Mane : maken eenen ronden dans, ende danssen op musijck-spel, ghelijck alsse daer heb- ben, instrumenten, ghemaeckt van de stamme eens Palmijts-Boom, drie ende twee voeten lanck, van binnen uyt-geholt, ende daer dan Calfs-vel over getrocken, waer op, in de eene hant eenen stock heb- bende, bommen : en'aen den duym van de ander handt, hanght een [304] Koe-belle, en aen de vingheren groote bree ysere ringhen, daer met teghen de koe-belle aen doppen : accordeerende op 't bommen, singhende daer beneven oock op dat spels accoort, naer haer wijse, altemets mompelen soo een wijle binnen s' monts : ende dan meteen hort schreuwen wederom uyt, dat wy haer gheschrey dickmaels (alst stil gheweest is) een myle varde ghehoort hebben: hebben soo vier ofte vijf speel-lieden, die staen spelen en springhen, dat haer 't sweet langhs 'tlijf (ghelijck ofse met water begoten wierden) heenen loopt : begraven haer dooden al dansende, springhende: eten veel Olyfants- vleesch, en hebben de veelte van Hoenderen.

71

De rariteyten zijn Meer-catjens, van 2. ende drie-derleye fatsoen, oock Papegaeyen en Perquiten. Dit is de Grein-Cust, en duert tot de Caep S. Clement.

Van Signorebo, Queeck-queeck, Mina ofte de Gout-Cust.

De Cust van Cabo de S. Clement tot 6. ofte 7. mylen beoosten Cabo das Palmas, werdt ghenaemt Signorebo i), al waer bysonders gheen handelinghe en valt : en van de 7. mylen beoosten Cabo das Palmas, begint een Cust, al waer de Negros een seltsame sprake hebben, en schijnt datse anders niet als queeck, queeck, en spreken, en wat oos- telijcker langhs die Cust, gaet haer sprake min noch meer, al ofte men de Ra venen hoorde roepen.

Wanneer yemant, op dese Cust met eenigh Jacht ofte Sloepe [305] quame, in eenighe Riviere, sult weten dat het daer in 't landt, ghe- heel onghesont is, voor onse natie, voornemelijck de Cust van Axem, en veel Negros, die op die Cust noch wilt en mensch-eters zijn : waer- om oock op die Cust, niet soo seker en is, om in de Rivieren te gaen handelen, als buyten in zee, met de Schepen langhs de Cust, ende de Negros zijn oock ghewent, met haer Canoan, de Schepen op de Cust aen-boort te comen. Dese Cust werdt by ons zee-vaerders ghe- naemt Queeck, queeck 2), en ontrent 30. mylen lanck, tot een plaetse genaemt As sete Aldeas 3), al waer de Queeck, queeck-Cust zijn eynde heeft. Van die Sete Aldeas tot Rio deSueyro4) is 't landt ghe- naemt Alares. 5) Uy t Rio de Sueyro comen veel Negros, met Canoans naer zee om te gaen Visschen, ende als sy u salueren, gaet alleens als de Ra venen roepen . Langhs dese gheheele Custen, Queeck, queeck ende Alares, is in 't sonder gheen Coopmanschap, als Olyfants-Tan- den : maer van Rio de Sueyro oost-waert, valt beneffens de Olyfants- Tanden noch Gout. Op de Cust van Axem, die haer begin heeft met Rio de Sueyro oost-waert, acht mylen beoosten Rio de Sueyro, heb- ben de Portugijsen (in den tijdt als Don Manoel Coninck van Portu-

i) Ruiters is op p. 360 duidelijker : „aen de Caep yPalmas] is een Dorp van Negros, dat de Portugijsen, Aldea de Portugal (ende de Negros die daer in woonen Signorebos) noemen". Verg. A, Bijlage IV. Signorebo zal wel een wanvorm zijn van Gribo en Grebo, een volksstam ongeveer ter plaatse. Verg. Brun [p. 54, noot 4]. Bij Pereira: eguorebos ; bij Figueiredo : Signorebos.

3) De Quaquakust = Tandkast = Ivoorkust = Vijf- en Zesbandskust.

3) Sete aldeas, zeven dorpen. Zie A, Bijlage IV. Ter hoogte ongeveer van het tegenwoor- dig Grand Lahou.

4) Rio de Sueiro da Costa, de Assini-rivier. Zie A, Bijlage IV.

5) Op de kaart van Teixeira (A, Bijlage IV) ; Costa dos Alaws. Van alaö, groote hond ?

72

gael regeerde) daer een Gasteel ghebout, 'tgheene heden daer noch staet, en is ghenaemt Castello de Axem '), al waer veel Gout valt, dat sy verhandelen voor Yser, Slesigher-Lijwaet, ghebranden ende Spaenschen Wijn, Geel, Root ende Blaeuw Laken, veel sorteringhe van glase cralen, Cola, witte Reusel, Loock, Tin, en eenighe sorte- ringhe van Neurenborgherye. Dese Gust Axem, wert in sommighe Gaerten Sayana ^) ghenaemt : het volck is daer seer wilt.

Vier mylen van Cabo do tres puntas, oost-waert langhs de Gust, [306] begint de handelinghe van 't Gout, en daer valles oock gheheel veel, en 6. mylen weeghs gheduerende: van de voornoemde plaets af oost-waert, naerdeMinatoe, valt ordinaris meer Goudt, alserghens de gheheele Gout-Gust langhs, die 60. mylen lanck is : hebbende haer beghin, met Rio de Sueyro in 't westen, en eyndight aen den Bergh Beriqui, daer de Gabo das Redas 3) is, 18. mylen beoosten Gabo Corso in 't oosten : men sal wel de Cabo das Redas ghepasseert zijnde, soo hier en daer wat Goudt vinden, maer niet te bedieden.

De handelinghe, al waer ons Neerlanders Negocieren, is vier mylen beoosten Cabo Corso, tot Cabo das Redas, ofte soo die mede werdt ghenaemt Monte de Beriqui, wesende 14. ofte 15. mylen Gus- te : en daer de Schepen meest ligghen, is te Accra : alsoo dat het maer het vierde part van de Gust is, daer het Goudt valt, dat onse Neerlantsche Schepen, in Guinea^ halen, ghelijck als Accra, Re- dangre 4) ende Bengo s).

Jn de ander drie vierde parten, hebben de Portugijsen voor desen groote Negocie, ende sterck ghebiet ghehadt : maer is nu teghen- woordigh seer verloopen : sy zijn noch soo op het Gasteel S. lorge, dat oock de Mina ghenaemt werdt, en op 't Gasteel Axem, dat oock Sayana ^) werdt ghenaemt, maer is haer authoriteyt seer vercleent, ende haer macht seer ghebroken.

Dese Gout-Gust, al waer onse natie Negocieert, is soo bedorven 7),

i) Axim, met fort S. Sebastiao gesticht in 1552. Aldaar was reeds onder de regeering van D. Manuel een fort gesticht, dat S. Jago heette. Verg. A. p. 15, noot 5.

2) Ik heb dien naam nergens elders ontmoet. Kan het een wanvorm zijn van S. Jago (zie vorige noot) ? Zie ook noot 6 hierna.

3) De Netten-kaap. De naam is al vroeg van de kaarten verdwenen.

4) In Ruiters' tekst staat Rio d' Angre, hetgeen hij per erratum in Redangre heeft ver- anderd. Vermoedelijk was hij niet zeker van zijn zaak en heeft hij Rio de Ardra (in Daho- mey) bedoeld. Onder Rio de Angra verstonden de zeelieden de kreek achter Corisco. Zie b.v. A, pag. 242.

5) Ningo, beW. de Volta- rivier?

6) Zieaant. 2 hiervoren.

7) Reeds de Marees (1602) klaagt steen en been daarover. Zie A, Cap. 10.

73

dat niemandt wijs ghenoech is, wat voor Coopmanschap hy daer [307] brenghen sal, die wel begheert sullen wesen. Jae het isser soo be- dorven, dat de Negros met de waerdye van 5. gulden Gout, aen 10. ofte 12. Schepen sullen varen, al eer datse coopen sullen, en doen over al, waerse aen boort comen, schier 't gheheel Schip 't onderste boven halen, 't Lijwaet is de voornaemste Coopmanschap, daer meest af werdt ghesleten.

De Portugijsen pleghen de Negros, in anderen stijl te houden, en haer goederen van meerder weerden '), jae hielden de Negros in sulcken subjectie, dat gheen Negro (ofte soo wyse noemen, Swerten) 'therte en soude ghehadt hebben, alsse maer 1 000. gulden aen Goudt en hadden ghehadt, om aen 't Gasteel te doppen, ofte te roepen, maer mosten ten minsten 3000. gulden aen Goudt by haer hebben, en dan noch en wisten de Portugijsen qualijck, ofte sy het Gasteel om soo weynich wilden op doen, en daer beneven hielden de Negros in sulcken dwanck, dat gheen Negro het herte en soude gehadt heb- ben, om eens te dencken, k' laet staen datse het ghedaen souden hebben, om beoosten Gabo Gorso te comen, aen eenigh vreemt Schip, als Duytsche, Engelsche, ofte Frangoische natie, ofte wierden ter- stont den cop af-ghehouwen, ende het hooft op de mueren van 't Gasteel ghestelt : maer heden ten daghe ist soo varde ghecomen, dat als de Portugijsen, die op 't Gasteel S. lorge woonen, maer eenen Negro sien comen, al en hadde hy maer vijf gulden aen Goudt, sullen terstont het Gasteel voor hem open doen : want de Negros soo wel die, die ontrent de Mina woonen, als van andere plaetse, met haer Ganoan, als Duytsche, ende andere Schepen aen boort comen. [308] Soodat, wat aen-gaet de Mina, de Portugijsen 'tselve soo lief mochten quiteren, als langher te houden. Jck hebbe verscheyden reysen Portugijsen hooren segghen,als dat de Goninck van Spaeingien, daer niet langher naer en begheert te sien : al hoe wel nochtans de Portugijsen, die daer op woonen, 't selve garen saghen dat den Goninck daer eens, een Armade van Schepen sonde, om de Duytschen van de Gust te jaghen. Dan ick gheloove (al ist schoon dat den Spaeingiaert seght, een Spaeingiaert bestant te wesen, voor 2. Italianen, 3. Fran- Qoisen, ende 4. Duytschen) dat nochtans de Portugijsen, liever comen onder de Negros, daer wat te grabbelen is, als onder de Duytschen daer wat te krabbelen is, 'tcan oock wesen, dat het om sulcke, ofte dierghelijcke sake, werdt nae-ghelaten.

1) Verg. A, p. 223.

74

De Negros van de west-Gout-Cust zijn groote Visschers, soo plach- ten oock die van de oost-Gout-Cust te zijn, al waer onse Schepen handelen, maer nu zijn daer veel Visschers, Coop-liedenende maecke- laers geworden, en doen veel voor-coop, aen die, die uyt het landt met Gout comen, en vercoopen 't dan weder aen de Schepen : winnen daer dickmael (naer datse eenen slechten bloedt voor hebben, die soo eens van zijn leven, uyt 't landt, aen de zee-cant comt) de gheheele helft op : soo dat daer Negros zijn, die eertij ts niet en hadden, ende nu door sulcke middelen, een ende twee hondert pont Goudts ») rijcke zijn.

Het is op de Gout-Cust ghelijck aen Cabo Verde, ende en conter niet een Ox-hooft vuyl water halen, ofte moet het noch soo diere betalen, alst Bier in Neerlandt soude oosten : jae de Negros zijn 't gheven soo ghewent, dat wanneerse aen eenigh Schip comen, en [309I niet eenen goeden dach en crijghen, van 3. ofte 4. vamen Linnen, daer niet meer aen boort en souden willen comen ; en hoe yemandt meer gheeft, hoe dat de Negros beter vrient sullen wesen, want sy varen- der wel by: 't sy voorts wat het soude moghen wèsen, hoe cleyne dinghen het sy, jae selve de steen, die 't Schips-volck met grooten arbeyt moeten breken tot ballast, konnen die niet crijgen sonder Dassie^) te gheven, want 't schijnt dat de Negros 'tgheven soo ghe- went zijn, dat de cleyne kinderen van 2. ofte 3. jaren, de Duytschen

Dassie is al Dassie achter-aen weten te roepen. Beesten, Hoenders, Fruyt, soo^veei als ^^ ^jj^^ ^^ p^,^^ j^^^ -^^^^ ^j ^^ dierste.

De Negros van Accra, zijn vyant met de Portugijsen : en soo wan- neer een Negro van de Mina 'thooft van eenen Negro van Accra, op 't Gasteel van S. lorge brenght : soo gheven de Portugijsen daer 7. gulden aen Gout voor.

't Negros gheslachte van de gheheele Gout-Cust, is wonder diffe- rent, en hebben by cans alle 5 . of te 6. mylen een ander maniere van leven, den eenen vercoopt zijn eyghen gheslachte, wanneer de min- ste actie daer op weten, andere sullen haer eygen gheslacht om den hals brenghen door Fenijn : de derde sal zijn eyghen vriendt onthoof- den, en wesen daer Scherp-rechter van, sommighecappendedekop met een Bijle af, ende sommighe snijdense met een mes 'thooft af.

Elck Man mach soo veel Wijven trouwen, als hy can betalen, ende elcke Vrouwe connen sy coopen voor een Osse, ofte Koe, diese aen de vrienden van de Vrouwe ten besten gheven, op sommighe plaet-

i) 500 a 1000 Gld.

fi) Fooi, schenkaadje. Verg. A, Cap. lo.

75

[3ioi sen koocken sy die beest, 't sy Koe ofte Osse, met vuylicheydt en al, stroopen slechts 'tvel daer af, en elck snijt een hacht ') daer af met mis en al, en gaen daer mede te viere, ende is ghelijck ofte het met groen wermoes ghecoockt ware, en eten daer af met smake, dat een lust heeft : van danssen,springhen, roepen, schreuwen, en issergheen ghebreck: haer huyskens zijnder veel, ghelijck aan Cabo Verde. Sy loopender veele heel naeckt, sonder die op de zee-cant woonen, daer Schepen comen.

De Vrouwen maken daer een wonder gheschal, soo wanneer haer de man is ghestorven : ende dat de eerste ghetroude is gheweest, gaet voor iiyt, om de man te gaen beweenen, sit erghens op een plaetse neder, ende weent sonder gheluyt te gheven, dat haer de tranen langhs de wanghen rollen, ghelijck erten : benevens die eerste ghetroude, comen noch andere getroude, om d'eerst getroude te vertroosten, en doppen vast met de handt op haer rugghe, en ten langhen lesten meer misbaer maken, als die, diese vertroosten souden : dan soo co- men daer andere, die van de naeste vrienden zijn, om de troosterssen te vertroosten, en werden mede ten langhen lesten, soo seere roepen- de, als de voorgaende, soo dat somtijts, 80. jae 100. Vrouwen alsoo by malcanderen versameien, en elck maeckt om 't grooste misbaer, soo dat dickmael sulcken gheraes van die Wijven werdt ghemaeckti dat men niet en can ghehooren: en dit duert soo 5. ofte 6. daghen lanck, dat de man begraven is gheweest.

Naer de treur-daghen, soo verderen haer de Wijven weder met ringhen en ghestriepte cleetjens diese om de heupen binden.

[3") De Mannen verderen haer oock met ringhen aen de handen, ende eenen Olyfants-steert, diese aen de handt-vatsel vlechten, met Blaeuw, Geel, ende Root Laken, maken 'thayr van dien steert nat met Olye, en vrijven 'tweder met een lap schoone af, dan blinckt dien steert, en is soo swert als git : die hanghen sy om den hals, met een sijde snoertjen, en wissen de vlieghen daer mede van 't lijf 2). Jn de Serra Lioa vallen veel steerten : ende een is sekere Coopmanschap, altijts begheert op de Gout-Cust een steert die gaef is, en die 'thayr een elle lanck is, is waerdigh op de Goudt-Cust 60. gulden.

i) Een afgeAait stuk vleesch of spek. Zie Wdb. der Ned. Taal. 3) Verg. A,p. 100.

76

Van de Cust Momo ende Ar da.

Aan Cabo das Redas al waer de Gout-Cust eyndighet '), aen 't oosten, daer beghint de Cust van Momo. Het volck van dat landt is boos en quaet, en zijn veel visschers : ende dese Cust van Momo geduert tot Cabo de S. Paulo : alwaer de Cust van Arda zijn begin neemt. Jn dit landtschap van Arda '^), is gheleghen de Riviere van Lagoa: al waer veel Olyfants-Tanden vallen: lo. mylen de Riviere op, aen een plaetse ghenaemt labum : die verhandelt werden voorSlesi- gher Lijwaet, ghebranden Wijn, Blaeuw, Geel, ende Root Laken, Naems-yser, veel sorteringe van cralen, veel Neurenburgerye bylen en messen, copre ende tinne armringen.

Jn dese Riviere Lagoa en can men niet comen, als met cleyne Schepen van 20. of 25. lasten. De Negros van dese Riviere, zijn den Duyvel heelonderdanigh, ende ontsien hem, gaenaltijt by hem te rade watse doen, ofte laten sullen : en wanneer sy hem yets hebben ge- offert, danssen en springhen, op 't spel van een instrument, dat men 1312I met stil weder, een myle ofte ander half can hooreh, ende maken 't van 't eynde eens hollen Booms, 2. ofte 3. voeten lanck, ende hollent van binnen over al rontom uyt, ghelijck een fluyte, maer is wel soo dick, als een man in zijn middel, en aen beyde eynden stoppent we- der dicht toe, met bomen diese daer in maken, ende boven op is een lanck gat, van een voet lanck, ende een duym wijt, daer slaense (soo het teghen der aerde light) met twee stockenop, ghelijck ofse trom- melden : en weten dat hout met het gat, soo te legghen, op de lucht, hoe weynich die oock sy, dat daer een gheluyt van comt als boven. Dese Negros zijn altijts s' nachts doende, en teghen den dagh sla- pen : soo oock meest op alle de Guineesche Cust, sullen de Negros, tot over den middernacht in roeren wesen, en teghensdendachgaen slapen, tot dat de Sonne ter deghen op is : ten ware oock, sy sulcx niet en dede, k' meene te veel plaetsen, 'tland ledigh en sondermen- schen souden wesen : want gheen dinghen op die onghesonde landen, quader en is, als s'morghens in 't rijsen, en 'smiddaeghs in 't heetste van de Sonne onder den blooten hemel te gaen, staen, sitten, ofte ligghen. 't Js veel een al ghemeyn ghebruyck onder 't zee-varende volck, datse s' morghens met 't lijmeren 3) van den daghe-raet al in 't

i) Ieder zeeman veroorloofde zich de geografische grenzen naar eigen inzicht vast te stellen. Gewoonlijk nam men aan dat de Goudkust tot de Volta Rivier ging, alwaar de Sla- venkust begon, die men soms weer in de kusten van Momo en van Ardra verdeelde.

2) Lees: Ardra, de hoofdplaats van Dahomey. Verg. A, pag. 230, noot 3.

3) „Lumieren", een nog in gebruik zijnde scheepsuitdrukking.

11

labeuren zijn : jae dickmael, een ure ofte twee nae midder-nacht, datse elckanderen uyt roepen : ende voorts den gheheelen dach, loopen ledigh en niet doende : maer dat onder ons Neerlanders dese consi- deratie ware, ende datse in stede van s' morghens soo vroech in de weer te zijn, dat selve t' savonts deden, en s' morghens, als oock s' mid-

[313I daegh sonder haer tente, over-loop, verdeck, ofte koe-brugghe 1) ble- ven, souden dan veel sieckten en qualen ghepreserveert wesen, daer anders de selve onderworpen zijn.

Op dese Custen Momo ende Arda is veel fruyt : wacht u van 't selfde veel te eten, ende daer dan terstont water op te drincken : waer door veel tijts den loop comt, oock somtijts 'troo melisoen, en- de werdt ten lesten innocent, ghelijck als een kint van een jaer : en soo u 'tmorgen-fenijn, aen de herssenen slaet, sult wesen ghelijck rasende uyt-sinnigh, en altijts over boort willen springhen. 't Js om te verwonderen, als men alle die differente qualen, die op die Cus- ten voort comen, sal aen-sien : waer toe wy sommighe tot een ver- wonderinghe, sullen verhalen.

Daer zijn dan diversche rasernyen : den eenen wil altijt spelen, ende alsse 'tspel in de handt crijghen, werpent over boort ; andere die altijts te wercke willen gaen, andere die over boort willen sprin- ghen ; andere die altijts haer cleederen willen packen, om t'huys te gaen ; andere die soo uyt-sinnigh zijn, dat mense qualijck vast ghe- noech en can binden ; andere die anders niet en doen, als lacchen, en schijnt al ofse niet en letteden ; andere die altijts willen schieten, ofte het cruyt in brandt steken ; andere weder die zijn in 't aen-ghe- sighte, ghelijck met vyer ontsteken, de sulcke en leven oock niet langhe, maer zijn in een ofte twee daghen doodt ; andere zijn lam, ghelijck oft gheraecktheyt ware ; andere, die deneenen dach, in 't eene lidt, ende den anderen dach, in 't ander lidt lam zijn ; andere die vol seeren comen; andere die haer 'thayr altemael uyt-valt: en hondert-derlye qualen meer, die men al op die Custen is onder- worpen.

[314I Van Rio Lagoa '^'), tot Rio Fermoso werdt weynigh, ofte gheen handelinghe ghedaen. Rio Fermoso is de Riviere van Benyn, en daer vallen veel Olyfants-Tanden, swert ende witte Peper. Dese Stadt van Benyn 3) is een myle lanck, rontom besloten met pallasaten : de fon-

i) Het laagste dek onder in het schip ; het woord is nog in gebruik.

2) Rio do Lago, de „Meer-rivier" (Eng. Nigeria).

3) Zie A pag. 232 vlg. : de Beschrijving van Benin, die van D. R., dus wellicht van D(ierick) R(uiters), afkomstig is. De stad heette Gato. Op pag. 370 vermeldt R. twee dorpen

78

damenten van de Huysen zijn van leem, en boven op de cappen be- dekt met loof, soo Palmijt als andere bladren. Dit Coninckrijcke van Benyn is i8. mylen breedt, ende 40. mylen lanck: de Coopmanschap- pen die men hier moet brenghen, om Tanden ende Peper te handelen, zijn copre ende tinne armringhen, ghebranden ende Spaenschen Wijn, sorteringhe van cralen, Slesiger Lijwaet, Root, Geel, ende Blaeuvv Kersaey. Op dese Riviere woonen 3. Coninghen : waer van eenen de voornaemste is, ende woont heel diepe in 't landt, de Riviere op : ende de Negros noemen dien Coninck Agare '), en is een heel machtigh

die aan de monding lagen : Atambane en Aguna. In de plaatsbepaling van Aguna schijnt echter verwarring te zijn. Op pag. 318 spreekt R. namelijk van een dorp van 2000 huizen in de monding van R. Real en op pag. 370 van zulk een dorp voor in de Rio Fermoso of Rivier van Benin. Op pag. 374 ligt het weer aan de R. Real.

i) Het komt mij voor dat Ruiters hier zijn eigen lezing geeft (wellicht op eigen onder- vinding gegrond) van het navolgend bericht bij Figueiredo (p. 71): „Ananto pelo Rio de „Benim, cem leg. pelo sertao esta hüa terra que possue hum Rey chamado Miosaque, que „he de muito poder, e muyta gente, e com elle esta outro Rey q se chama Agare, que a „gente deste Reyno o tem em muyto estima, estem estado, è antre os negros he tido como „Papaantre os Christaos". '

Nu Pacheco Pereira (150?) die viermaal te Gwato (Huguatoo) zegt te zijn geweest, p. 72:

„ao leuante desto Reyno de Beny cem legoas de caminhano certaao he sabida uma terra „que em nossas dias teem hum Rey que se chama Licosaguou e dizera que he senhor de „muita poder e loguo junta com este estaa outro senhor que ha nome Hooguanee e este he „antre os negros asy como ho papa entre nos".

In den Licosaguou herkent men dus den Miosaco en in den Hooguané den Agare, d. i. den Ogané van De Barros (Dec. I, Lib. 3, Cap. 4) of vermoedelijk juister: „(o) Gané" (een conjectuur van Rouffaer, zie Bijdr. Kon. Inst. 6'i= Reeks, VI, p. 487, noot i).

Uit inlandsche berichten mag men opmaken dat het landschap Warri (oudtijds Owhere of Agare ?) vroeger één was met Benin (zie Ling Roth, p. 7). Een van beide kan dus het stam- land van het andere geweest zijn, en dat is een begrip waaraan, naar ik uit stellige ondervin- ding weet, onder Negers, groote waarde wordt gehecht. De vorst van zulk een stamland wordt door vorsten die tot zulk een stamverband behooren, als „bigdaddy". dat is: „als primus inter pares" erkend, maar ook niet als meer dan dat. Hij geniet zekere eer en zijn stem is van eenig gewicht. Is het stamverband innig, dan wordt men ook wel „big daddy" door leeftijd of regeeringsjaren,

Ditbegrip „big daddy" is van dien aard, dat Europeanen er onmiddellijk een soort waar- digheid in gaan zien als die van een wereldlijk Paus. Zoo woonde ik bij dat een zekere Wa- bazao, die niet anders was dan „big daddy" van de Guizima-country (achterland van Libe- ria), door de Franschen, zoodra zij van zijn bestaan kwamen te vernemen, werd aangeduid als : „Ie Pape de tous les rois Tomas".

Bij analogie redeneerende zou men er toe komen in den Ogané niet anders te zien dan een big daddy in de Niger-delta. Het poëtisch verhaal van De Barros (verg. A, p. XXIV) is daarmede, op de benaming (o)Gané na, grootendeels opgehelderd.

Marquart (p. 269) is van een ander gevoelen Op het voetspoor van Cooley in zijn „the Negroland of the .'\rabs", London 1841, herinnert hij aan het oude Negerrijk Gana, dat nog vóór Melli, aan den Boven-Niger heeft bestaan. Hij besluit: „Ich glaube daher, dasz die Bini den Titel der Könige von Gana, mit denen sie früher in Beziehung geslanden wa- ren, auf den machtigen christlichen Herrscher in Osten [j"./,»/ y<j»j übertragen haben". Fei- telijk geeft zijn onderzoek dus den oudsten denkbeelden der Portugeezen in den grond gelijk.

79

Coninck, ende werdt van de Negros ghehouden ende gheestimeert, ghelijck den Paus onder de Romeynen : maer tusschen den Coninck van Benyn, ende dien Coninck Agare, woont noch een ander Coninck, ghenoemt Miosaco, het gheene oock eenen machtighen Coninck is, ende hout hem partye teghen den Coninck van Benyn ende Agare, ende Oorloghen altijts teghen malcanderen, het Manne-volck, waer sy gaen, ofte staen, zijn altijt met het gheweer behanghen, gheHjck S. lacob met de schelpen, en hebben den Koker met Pijlen hanghen op de rugghe, ende den Booghe op de schouder, een bloot, ende breet mes tusschen den bandt om haer heupen stekende, een Hase- gaeye in de eene handt, ende een mes ghelijck een Poocke, in de

I31SI ander handt. Niemant wie daer van onse natie mocht comen, en wese te nieuws- gierigh, om de punten van hare Pijlen aen te tasten, want sy bestrijckense alle met een vergiftigh fenijn "),

Dese Negros piekeren 2) hare huyt wonder vol stricken, soo op de wanghen, schoer-blaren, boesem, heupen, buyckendedyen, oock op de armen, ende beenen: en voornemelijck 'tvrou-volck : ende doen dat met een cleyn mesken, sommighe doen dat oock wel met hare groote messen : en wanneer sy het ghesneden hebben, soo vrijven daer 'tsap van eenigh groen cruyt, waer van die kerfkens, met soomen weder heelen, de sommighe soo dick als een stroo : het manne-volck snijden haer sel ven, datse soomen op het lijf crijghen, ghelijck de dicte van een vingher, sy houden haer altijts besigh, om wel gheoeffent te blijven tot den Oorloghe, en waer datse t'samen vrolijck zijn, 't sy in 't danssen, springhen, ofte drincken, altijts sul- len teghen malcanderen schermutseren, springhen, hucken, bucken, loopen gins en weder, alleens ghelijck ofte sy al teghen haer vyandt doende waren : men soude eenen gheheelen dagh, daer op staen sien, sonder eens te vervelen, soo knoddigh 3) alst in zijn werck gaet: het is een volck soo radt als Meer-catten, en loopen meest al naeckt, een lapken voor hare schamelheydt ende anders niet,

Dese Swerten, in de Riviere van Benyn, houden veel van hare Coninghen, meer als eenighe Swerten op de heele Guineesche Cust : voornemelijck Agare, werdt vele ghehouden van den Coninck Agare.

u,6i Hondert mylen op, in dese Riviere de Benyn ; (ofte soo sy oock ghenoemt werdt Rio Fermose) zijn overvloedigh veel Olyfants-Tan- den, en Swerte Peper. De Negros die daer in 't gheberghte woonen,

i) Niet waarschijnlijk. Zie A, p. 97, noot i.

2) Port. „picar", tatoueeren.

3) Van het IVInl. woord Cnodde (en cnode), d. i. , knot, knobbel, knoop". Zie Verdam Mnl. Wdbk. Misschien ook moet er slechts staan: „koddigh".

8o

cleeden haer met bast van blaeyen, en hebben een gat in de kinne, daerse een Civet-cats-tant in steken, en leven veel by Olyfants vleesch. Hoenders ende Meer-catten.

Van de Cust Soere.

Aan dese Riviere Fermose, oost-waert, werden de Negros langher hoe wilder, en booser.

Jn de Riviere dos forcados '), is goede handelinghe van Olyfants- Tanden, Peper, Emas-vellen ^), Cattoene cleetjens. Olye de Palm, ende een substancie van steen, gelijck Blaeuwe cralen, en is ghenaemt Coril 3), dat te veel plaetsen op de Gout-Cust teghen 't Goudt werdt op gheweghen. De Coopmanschappen, die men daer moet brenghen, om te verhandelen, zijn tinne, arm ende beenringhen, ghebranden- wijn, copre beckens, bellen, ende vyer-slagen yser. Jn dese Riviere zijn noch veel mensch-eters, daeromme sal een handelaer, die daer comt, wel voor hem sien, ende en gheven de Negros niet veel ghe- loove, noch en vertrouwe die oock niet.

De Negros, van dese Riviere, das Forcados, maken huyskensover sekere aert-hoopen, van Byen ghemaeckt, seer constigh ghewrocht, doorluchtigh, vol huyskens. ghelijck een sponcie, van een ende 2. voeten hooghe : ende daer gaen sy haer Fetisie (soo noemen sy den Duyvel) om raet vraghen, ende oock als haer vrient sieck is, ofte hy oock van die siekte sterven sal, ofte niet. De doode lichamen van [3,7] dese Negros werden tot asschen verbrandt. Dit Coninckrijck van Rio dos Forcados werdt genaemt Soere : de handelinghe gheschiet boven in de Riviere, voor een stede ghenaemt lambun : ende is ghewel- digh vol volck, en 'tmerendeel mensch-eeters : al daer beginnense haer tanden scherp te vijlen, ghelijcksein de bocht van Fernan de po, ende op de Cust van Angola doen. Het landt beoosten de Riviere dos Forcados, is al ghebroken landt : soo dat daer gheen handelinghe op die Custe en gheschiet, de Cust en is oock daer niet bequaem om te handelen. De Negros die daer woonen behelpen haer al met Vis- schen : ende den Visch is daer soo overvloedigh, meest alle die ghe- heele Cust langhs, dat het water daer graeuw van is, so dat wie op

i) Rio forcado, een der mondingen van den Niger. Zij draagt haar naam naar de „rabos forcados" die daar, bij de ontdeklciog werden gevonden. (Pacheco Pereira p. 73). Deze vo- gels zijnde „vorkstaarten" der oude HoUandsche zeelieden.

2) Juister zou zijn Emas- veeren (strnisvogelveeren). Een drukfout is het echter niet, een Portugisme vermoedelijk wèl. Figueiredo spreekt meer dan eens van „pelles de Ema".

3) Zie hierna „Brun's SchifFahrten" p. [39] alwaar noot 4 en 5.

8i

dese Ciist comt met den hoeck soo veel Visch can vanghen, als hy be- gheert, den gront is sachte ende vlack.

Van Rio dos Forcados tot Rio Reael •)toe, die gheheele Cust langhs, en gheschiet gheen handelinghe, de redenen zijn veel, door dien dat de Cust soo vlack ende ghebroken is, waer door light ('tsy Schip ofte Jacht) ghepericliteert soude werden, en al waert schoon, dat de menschen haer wisten te salveren, aen 'tlandt voor 't verdrin- cken, soo sullen die Negros (die op die Cust woonen) haer doodt slaen, ende op eten, want haecken naer mensche vleesch, ghelijck eenen Visch naer 'twater.

Jn de Riviere Reael, is uytnemende veel vervarssinghe van fruyt : ende oock van alle vivres, alleen broodt en is daer niet, maer voorts van Ossen, Koeyen, Schapen, Boeken, Geyten, ende Hoenders by me- I318] nighte. De Portugijsen connen hier altemet Negros handelen, aen een stede die, die Negros welcke aen de mont van de Riviere woonen, ghe- bout hebben, en is ontrent van 2000. huyskens ^), ende daer maken de Negros veel Sout : en andere Negros van boven uyt de Riviere, comen daer af, met grooteCanoan, uyt een hout ghemaeckt, daer lOO, Negros in connen staen strijden, en brenghen alle dinghen van boven. Ossen, Koeyen, Schapen, Boeken, Hoenders, en fruyt in alle over- vloet : brenghen oock ghevanghenen, om aen de Portugijsen voor slaven te vercoopen : diese in 't vechten van haer vyanden crijghen. DeseNegroszijnseerstout, ende in allen weeldrigh, en wanneer daer gheen Portugijsen en zijn, om de ghevanghenen van haer te coopen (die- se voor copre, arm ende been ringen handelen, en crijghen voor 8. ofte

») Rio Real. de eigenlijke hoofdmonding van den Niger.

2) Hier heeft Ruiters aan Figueiredo ontleend, die, merkwaardig genoeg, op Pacheco Pereira steunt. Verg. mijne inleiding. Bij Figueiredo (p. 72) leest men: A boca deste Rio em 5 gr. e meo de Norte, onde esta hüa Aldea muito grande, q tera 2 mil vezinhos, onde se faz muito sal ; e nesta terra ha mayores Almadias que nas outras, todas de hum pao, e al- güas dellas sao tao grandes,q podem peleijar cE homes dellas, e dez leg. pello Rio abaixo onde trazê muita gête ; aqui ha muytos boys, e escrauos, vacas, car neiros, e tudo isto vendê por sal aos negros, e a genta dos nauios vai resgatar a esta aldea por manilha, as de cobre sao aqui mais estimadas, que por 8. manilhasdauSo hu escrauo, e homes guerreiros q pou- casvezas paz. Nu Pachecc Pereira (p. 75,76) : „e na boca deste Rio Real deniro do esteyro de quea sima falamos esta huma muito grande aldea em que hauera dois mil vesinhos & aquy se faz muito sal & nesta terra ha as mayores almadias todas feytas de hum paao que se sa- bem em toda ha ethiopia de guinee & algumas dellas tamanhas que levarom oytenta ho- mens, & estas vem de fima desta Rio de cem leguoas & mais & trasem muitos ynhames que aquy ha muito boos que he asaz de boo mantimento & asi trazem muytos escrauos & vaeas & cabras & Carneiros & ha ho carnero chamom bozy & tudo isto vemdem por sal aos negros da dita aldea, & ha gente dos nossos nauios compram estas cousas por manilhas de cobre que aquy som muito estimadas mais que as de latam ü por oyta & dez manilhas se pode aquy haver hum bom escrauo".

6*

82

g. ringhen een sterck man) soo verhandelen die Negros die van boven uyt de Riviere comen, haere ghevanghenen voor Sout aen dieNegros van 't voornoemde Dorp, die, die ghevanghen Negros in de Sout pan- nen doen wercken. Alle de Negros van die Reviere zijn mannen ghe- lijck Boomen, en mesten haer ghelijck de Verekens, doen den ghehee- len dach niet als eten, en ghewennen haer soo het eten, dat wanneerse gheenen lust daer toe en hebben, soo eten een seker fruyt, 'tgheen op 't velt wast, dat bollekens zijn, de groote van ocker-noot, en van binnen zijn sponciachtigh welck (ghelijck de kappers) gheeten, ap- petijt maken

Sy hebben een uyttermate grove stemme, het lijf hanght haer vol gheweer, onder allen hebben een schilt van hout ghemaeckt, soo licht als een vere, ende met gheen gheweer, en can men daer door cappen ofte steken.

OpdesehaereSchilden, malen met verwe, ter eere haer Fetisie, den f319] Duyvel een figuere, en elck die om 'tleelijckste af maelt, als een lanck backhu)-s, met twee hoornen ; andere een vreesselijck dinck vol hoor- nen ; andere een figuere met een steert en claeuwen ; andere vier ofte vijf roode striepen ; andere weder vier ofte vijf halve ronden, met de punten naer malcanderen, waer mede al een dinghen, dat is den Duy- vel meenen : en boven al datse van alles ghenoech te eten hebben, soo eten noch malcanderen, van die in 't strijden doodt blijven.

Het is om te verwonderen, hoe sy haer Canoan van een sulcken grooten Boom uyt-hollen, daer se nochtans, gheen ofte weynighghe- reetschap toe hebben, doch weten dat al met patientie, door het vyer te doene, en branden die soo langhe hol uyt , tot datse over al, noch een handt breedt, dick zijn : dan cappen die voortsmetcleynebijltjensdat ghebrande af, en maken die Canoan soo net, dat te verwonderen is : en setten voor op de snuyt van die Canoan, een leelijcke figuere, soo als men den quaden soude connen af malen : wanneer sy met haer Canoan Pongados, roeyen, staen al over eynde, ende scheppen met haer Pongados •), die at zijn ="•<= ghelijck eenschoppezijn, en t'elckenalsse scheppen, swinghen met ha- re Pongade in de lucht, dat het water stuyft, ghelijck ofter een Walvisch bliese, en maken sulcken ghetier met schreuwen, dat niet schijnt hon- dert, maer duysent Negros in de Canoa te wesen, en staen al moeder- naeckt en roeyen, en blieken met hare tanden, dat een mensch van on-

i) Het is volmaakt duidelijk dat onder „pongados" te verstaan zijn de „scheppers"die men te- genwoordig „ pagaaien" (Mal. pengajoeh) pleegt te noemen. Een rationeele verklaring van dit merkwaardig woord kan ik niet geven. Port. pangajoa is de naam van een Indisch vaartuig; den ö»" Januari 151.; schrijft Ruy de Brito uit Malakka aan Koning Manuel: „De la [Pedir] veo agora hüa pamgajana grande, carregada de pimenta". (Zie Alguns Documentos p. 348).

83

se natie, die noyt daer gheweest en ware, soude meenen al om den hals te wesen.

[320I Van de bocht Camaron.

Jn de bocht van Camaron"), die oock anders werdt genaemt Fer- nan do Po: voornemelijck, op denoort-zijde, zijn de menschen soo wilt, dat men sigh op het landt, niet en moet begheven : want het zijn al mensch-eters, en eten hare eyghene vrienden op, alsse sterven : waer van nochtans op andere plaetsen, onder de Negros werdt on- derscheyt ghemaeckt. Maer op dese Cust is noch een plaetse, waer van de inwoonderen Chaquine ghenaemt werden, ende de Cust Cha- quin*) die laten haer noch ghesegghen, en doen handelinghe : het gheene daer valt te handelen, is Olyfants-Tanden, ende Grein: die handelinghe gheschiet, vier mylen binnen de Caep, aen een plaetse ghenaemt Botas3), ende die Negros en begeeren anders niet, als ge- gooten arm ende been-ringhen.

De Negros van dese Custen Oorloghen al teghen malcanderen : daeromme niemant hem selven light vervordert, aen 't landt te co- men: want van d'een myle weeghs, tot de andere, ist vyandt: soo dat by naest, elcke myle weeghs Oorloogh tegens den anderen voeren.

Jn dese bocht is de menichte van Visch, van veel vreemde fatsoe- nen. Uyt de Riviere Camaron; varen veel Negros om te gaen Vis- schen: met haer gheweer, dat altijts met hun in de Canoan is.

[321] Van witte menschen, die midden onder de swerten woonen, ende altijdt Oorloghen teghens de Negros.

Naer dat ick van diversche Negros hebbe connen verstaen, soo soude ontrent de 1 50. mylen n. ten o. ofte n.n.o. van dese Riviere de Camaron in 't landt, een gheslachte van volckeren woonen, die ter contrarie, ghelijck als de Negros swert, spier wit zijn 4): ick hebbe

1 ) Van Camarao, garnaal. Thans het Duitsche gebied Kamerun.

2) Chaquin?

3) Serra bota, d.i. : onregelmatig gebergte. Zie A, Bijlage IV. Figueiredo (p. 59) beschrijft hel als volgt : „.... serras botas, e hüas se parecem com Alifantes, e outras com Camellos."

4) Namelijk Albino's, die onder de Negers wel voorkomen. Ruiters beschrijft hun voorko- men zeer goed, mits men voor: „wit alseenen gheseepten doeck", leze: rosachtig bleek, van de kleur die de voetzolen en handpalmen van eiken neger hebben. Zij gaan werkelijk als „pink- oogende" (lichte wenkbrauwen), waarvan vermoedelijk de gissing afkomstig is dat zij bij nacht beter zien dan overdag en waaraan misschien de naam „moonlight-children" is toe te schrijven, waarmede zij tegenwoordig veelal worden aangeduid. De behandeling die zij on-

84

selve van die witte menschen ghesien, ende zijn soo wit als eenen gheseepten doeck, 'thayr op haer hooft is ghelijck fijne witte woUe, al ghecrolt in een, ende de win-braeuwen ghelijck wit vlasch. Sy voeren een stercke Oorloghe teghens de Negros, die haer by woonen, ende zijn soo sterck van volcke (soo als de Negros selve segghen) dat sy hare volmaecktheyt hadden, ghelijck een ander mensche, souden alle de Negros ontrent haer gheseten, verslaen, ende ovef winnen: want het ghesighte en is haer niet als andere menschen, maer gaen al pijnck-ooghende, ende en connen (als de Sonne op zijn principael schijnt) niet veel sien, maer soo wanneer de Sonne is in 't ondergaen, des avonts, ende s'morghens in 't op staen, connen wel sien, maer beter met de volle Mane, in der nacht : als dan gaen te velde, op hare vy- anden, dan moeten oock de Negros voor haer vluchten: maer wan- neer den dach weder aen comt, soo leveren de Negros haer strijdt, die dan oock haer meester werden, maer er connen geen, ofte wey- nigh van die witte levendigh crijghen, maer vechten haer selven doodt, en wanneerse noch eenighe crijghen, soo ep connen de Por- (322] tugijsen daer gheen slaven (ghelijckse van deSwerten) maken, maer moeten die vryhej't gheven, ende onbedwonghen houden, ofte ster- ven, terstont, van hertrouwe.

Op de Cust van de Riviere de Camaron af, tot Cabo lopo Gonsal- ves, langhs heenen, en valt anders gheen Coopmanschap, als Oly- fants-Tanden. steerten, cleetjens, en sommighe Emas-vellen'). De goederen om daer te handelen, zijn veel sorteringhe van cralen, ghe- branden Wijn, Naems-yser, veel Neurenburgherj'e, copre beckens, arm ende been-ringhen, van coper, ghegooten, en oock ghesmede.

Van 't Eylandt Fernan do Po.

Daer light een groot Eylant, recht in de bocht, teghen over de Ri- viere Camaron, dat genaemt werdt, Ilha de Fernon do Po: alsoo het de eerste mael ghevonden is, van een Portugijs Edelman, (in dentijdt als Coninck Alfonso, de V. van Portugael regeerde) ghenaemt Fer- nan do Po. Dit Eylandt is seer bewoont van de Negros : ende daer

dergaan is zeer verschillend. Aan Grein- en Goudkust schijnen zij er niet op te worden aan- gekeken. In Benin w.iren zij gezocht voor menschenoffers (Ling Roth, Great Benin p. 19). In Loango werden zij bij de hofhouding ingelijfd en hadden daar allerlei voorrechten (An- drew Battell, ed. 1901, pag. 48). Zij heetten aldaar Dondo3(inl. Ndundu). Zij schijnen vrij zeldzaam te zijn ; toch heb ik er eenmaal een gezien, die, niet ver van Monrovia, „storekee- per" was.

x) Emas-veeren. Zie noot p. 316.

85

groeyt oock veel suycker riet op, en is een seer hoogh Eylandt '). De Negros die daer op woonen, gheneeren haer veel met Visschen, en zijn soo grof ende vet, datse poffen van vettigheyt: op dit Eylandt en is 't sonder, voor onse natie gheen proffijt.

De Negros van gheheel dese Cust, zijn meest alleens wilt ende woest: ende daer zijn drie voornaemste Rivieren, daer men canhan- [323] delen: dat is, Rio de S. Bento, RiodeS.Iuan, ofte soo sy oock anders ghenaemt werdt, Rio d'Angra, ende Rio de Gabon 2): deRivierevan S. luan light recht onder de Linie, oost ende west, met het Eylandt van S. Tomé.

Ons voick in dese Rivieren handelende, en moeten niet beschreumt wesen, om een Negro, met 'teynde van een Touwe, op de Ribben te slaen, dat haer de huyt, een vingher dicke op loopt: sult noch quaet ghenoech hebben, van versekert te wesen: want soo ghy de Negros laet ghewerden, voornemelijck, onder het Eylandt Corisco, sullen u Jacht (ofte waer mede ghy daer sult comen) vol loopen met Negros: ende wanneer sy haer slach schoon sien, u al t'samen den hals af snijden, ende trecken onder malcanderen, elcx om 'tlanghst eynde, vande goederen, die ghy sout moghen in hebben, en slijten 3) de Sche- pen om 't yser.

De Negros zijn daer so onvertsaecht, dat al ist dat men haer dreyght, met eenighgheweer, te steken, ofte houwen, staen daerom enlacchen, en houden daer met de spot: zijn oock altijts doende, met haer han- den in de Steen-stucken, om de sacxkens met het scherp, daer af te trecken, maer men canse anders nerghens, beter mede dwinghen, als ick hier vooren gheseght hebbe.

Op dese Cust is soo overvloedigh veel fruyt, ende Hoenders, dat het uyt munt, by alle andere voor-gaende plaetsen, men soude, in dien men wilde, de Schepen met fruyt connen laden.

Alle de Negros van dese Cust, zijn seer gheneghen tot den Oorlo- [324] ghe, ende altijts doende met vechten: oock soo wanneer daer eenighe Duytsche, Engelsche, ofte Frangoische Schepen comen, houden ter- stont raet, om ('tsy Schip, Jacht, ofte Sloep) af te loopen 4): legghen oock alle laghen, om tot 'tselfde te moghen comen : sy zijn noch meest al t'samen mensch-eters, gheheel weeldrich, ende en weten qualijck van dertelheydt watse doen willen: loopen gheheele daghen lanck

i) De Clarence Piek, 2850 M.

2) De schrijver slaat, van 't eiland, ineens over op de vaste kust.

3) Sloepen.

4) Uit te moorden.

86

leedigh, met het spel in de handt, al singhende, hebben een booghsken ghespannen, met een pese van bast van Boomen, ende een dun rijsken in de handt, daer mede sy op die pese van dat booghsken doppen, settende 'tselve aen de mont, dat het voorschreven peesken de Tan- den raeckt, en is dan bycans alleens een gespel,ghelijck de yserTrom- pen; hebben oock noch een ander instrument, herps-ghewijse ghe- maeckt, op een halve Calbasse, de welcke van binnen hol is, ende bo- ven op 't ronde maken twee gaten, en daer steken twee stocken in, micksghewijse, ontrent een half voet lanck, ende dwars over, van 't een stocxken, tot aen het ander, spannen sy snaren, op ende neder, en- is de weergade van een Herpe. Dusdanighe instrument vint men meest onder alle de swerten"), en spelen daer op met de vingheren, even ghelijck op de Herpe gheslagen werdt.

De Negros van dese Cust vijlen hare Tanden soo scherp als elssens> en verthoont seer ysselijck, wanneer sy lagchen, of grinsen: daer be- neven hebben een breede platte neuse, met seer wijde neus-gaten, ende een groot gat in de kinne, daerse Tanden (van alsulck ghedierfe alsse weten te vanghen) in steken, die de sommfghe een half voet lanck zijn, en dan noch een bandeken rontom haer hooft, dat mede vol tanden hanght: en 't hayr, al ghevleght, ghelijck hoorntjens op [3»5J 't hooft: soo datse meer 't conterfeytsel van den quaden, als van een mensche ghelijcken. Dit volck offert den Duyvel, en bidden de nieuwe Mane, maken s'nachts een groot ghetier; voornemelijck wanneerse sullen offeren, als dan soo staet een mensch zijn hayr te berghen van 't ghehuyl van de honden.

Jok heb 't selve, soo wy des nachts, met den boot aen 't landt la- ghen, ghehoort: de Negros danssen, springhen den gheheelen nacht lanck, en teghens den dagh, zijnse stil, en slapen altemael, tot dat de Sonne, een ure, ofte twee, is op gheweest.

Van rariteyts halven, zijnder soo 3. ofte 4. diversche fatsoenen van Meer-catjens: Papegaeyen, ende Perquiten, oock fraeye cleetjens van alderhande coleuren, ghemaeckt van bast van Boomen, soo fijn, als oft sijde ware.

Aen de Cabo lopo Gonsalves, daer en woonen gheen menschen ; maer de Negros, die daer altemet comen, zijn uyt het lant, die teghen dat haer dunckt, daer eenighe Schepen te wesen, daer op de zee comen.

Soo yemant aen dese Caep comt, als daer Negros zijn, moet haer

i) Juist. Ook in 't achterland van Liberia zag ik volmaakt hetzelfde instrument.

87

de handen vollen, met soo een weynigh out, ofte nieuw Lijwaet, wat brandewijn, en wat snuysteringhe van cralen etc.

Dit moet ghy doen, ofte sult van u volck verliesen, die de Negros, alsse aen landt comen, doot sullen slaen.

[326] Van Pynda, Congo ende Loanda.

Om op de Custen, bezuyden Cabo do lopo Gonsalves te handelen, soo weet als dat tot veel plaetsen de Portugijsen oock comen: als te Bengo, Dando, Ambres, Pynda, Congo, Loanda'), ende in de bocht van Alvro Martins. Tot veel van dese voornoemde plaetsen, wanneer ons Neerlanders, maer de Negros te vrienden hebben, soo en vermo- ghen de Portugijsen niets: ende onder de Negros voornemelijck, in 't rijck van den Coninck van Pynda zijn de Duytschen soo willekom, jae beter als de Portugijsen: maer den Coninck van Congo en is soo heel wel niet te vertrouwen, om dat hy in verbant, met den Coninck van Hispanien is, en voert Oorloghe teghens den Coninck van Pynda, Pykin^), ende Missica3), teghen alle dese drie Coninghen, helpt den Coninck van Congo de Portugijsen Oorloogh voeren, ende al wat Negros de Coninck van Congo crijght van zijne partye, vercoopt aen de Portugijsen, in Loanda, al waer de Portugijsen een Stadt (ghe- naemt S. Paulo) hebben ligghen, al waer oock alle de voornaemste Negotie van de Portugijsen, in Angola werdt ghedreven.

Den Coninck van Congo, heeft langhe teghen de Portugijsen ghe- oorlooght, ende menighen ghebannen Portugijs uyt Portugael, om 't leven ghebracht: want alle moet willighe schelmen, dieven, doot-sla- ghers; jae alsulcke, die men hier te lande levendigh met den vyere soude verbranden, werden te Lisboina, ghebannen naer Angola, in Loanda, op 't Casteel van Masengama 4), dat de Portugijsen ghemaeckt hebben, in 't landt van den Coninck van Congo, om tegens de Negros te Oorloghen, en hoe veel van de Portugijsen, nae 't voornoemde

i) Volgorde van Noord naar Zuid : i Bocht van Alvaro Martins, ter hoogte van Mayum. ba (3°2S ZBr.). zie Ruiters p. 390; 2 Congo met Pynda dat Z.O. van Punta padrao lag (Mpinda); 3 Ambrizelte {niet Ambriz), zie Ruiters p. 394 aan de rivier Mbiriji : 4 Bahia do Dande met rivier van dien naam ; 5 Bahia do Bengo met rivier Bengu of Nzenza ; 5 S. Paulo de Loanda.

2) ?

3) ?

4) Massanganu, in het tegenwoordig Loanda-district van Angola, gelegen aan de Rivier Kwanza waar deze zich met de Lucalla vereen igt. Het ligt ruim 125 K.M. (recht gemeten) van de monding der Kwanza. De Portugeezen bouwden in 1577 een versterking S.Cruz aan die rivier ; in 1582 zetten zij zich te Masanganu vast. (Zie Battell, Ed. Ravenstein pag. 146/147).

88

Gasteel werden ghesonden, gheene ofte heel weynigh weder comen, [327! soo dat het qualijck te weten is, hoe menigh duysendt Portugijs, dat, dat Gasteel Masengama al consumeert, van 't onghesont wesen, son- der die noch in den Oorloogh blijven.

Den Goninck van Gongo, als hy noch vyandt met de Portugijsen was, heefter menighen om den hals ghebracht, ende de Portugijsen, gheen ghelegentheydt siende, om immer den Goninck van Gongo te verwinnen, heeft soo veel, door de Papen, te weghe ghebracht datse een eeuwighe Paeys hebben ghemaeckt met den Goninck van Gongo, die oock zijne af-Goden is afghegaen') ende de Roomsche Religie aenghenomen, en sigh selven laten doopen, ende soo een verbont ghemaeckt met den Goninck van Hispanien : en soo wanneer sy uyt gaen om te vechten, soo gaen de Portugijsen met de Negros t'samen, ende al wat Negros sy van hare partyen crijghen, vercoopen te S. Paulo, ende daer in 't sonder anders gheen handelinghe en drijven als slaven coopen, ende vercoopen.

Langhs dese Gusten van Cabo de lopo Gonsalves, tot bezuyden Loanda, vallen uytnemende schoone Olyfants-Tanden, maer de Por- tugijsen soecken die soo seer niet, als wel Slaven : de Tanden en zijn oock met de Portugijsen soo goeden contant niet, als wel Slaven. De Goopmanschappen die men op dese Gusten moet hebben, om daer te handelen, zijn alles wat men bycans soude mogen bedencken : als taf- feta, syde kousen, fluweel, witte twijn, slesiger liwaet, blaeuw, geel, groen, root laken, kamerijcx, gebranden ende Spaenschen wijn, copre beckens, Naems-yser, cralen, veel sorteringe van Neurenburgherye, Olye, Meel, Beschuyt ; een Hollantsche Caes ghelt daer onder de Por- [328] tugijsen, 18. ende 20. gulden.

Alle de costelijcxste waren, die men daer brenght, sullen de Portu- gijsen wel coopen voor Tanden, in dieplaetsen,alwaerdeDuytschen ende de Portugijsen, beyde vry zijn, ghelijck te Pynda, ende Gongo : daer woonen wel Portugijsen, maer en zijnder gheen meester, en han- delen daer veel Olyfants-Tanden, diese weder aen onse Neerlantsche natie weder verhandelen.

Waerschouwe hier by, een yeghelijck van onse natie, dat sy haer der Portgijsen niet en vertrouwen : noch oock haer schoon semblant gheloof en gheven : want u flatterende, sullen onder-en-tusschen alle

I) Onjuist. De Mani-Congo liet zich reeds omstreeks 1490 bekeeren. (Zie Inleiding). Mis- schien heeft Ruiters gehoord van geweldenarijen in het achterland van Angola gepleegd, waarinde Vorst van Congo vermoedelijk wel de hand had (1590). Deze Vorst was Alvaro II, 1574 1614. Zie Battell, Ed. Ravenstein, p. 121.

89

listen aen legghen, om u te vermoorden, en om 't leven te brenghen : oock Schip ende goet tot een roof nemen, souden 'tselve in Congo met den ghemeenen Negro, light te weghe connen brenghen, soo den Co- ninck en zijn Heeren daer niet teghen en waren.

De Portugijsen, vallen den Coninck van Congo oock seer moeye- lijck, om dat hy de Neerlanders oock gheen vyant en verclaert. Jck hebbe diversche malen van de Portugijsen selve, hooren verhalen, als dat den Coninck van Congo openbaer uyt seght, dat hy de Duytschen, soo lief, ende liver in zijn landt siet, als de Portugijsen : en soo de Por- tugijsen vyant zijn van de Duytschen, datse met haer Schepen, diese soo wel en met gheschut versien hebben, als de Duytschen, wanneerse in zee daerby comen, aen tasten, ende de selve sien te veroveren. Doch onder-en-tusschen den Coninck van Congo, is eenen Negro, ghelijck alle zijn ghemeente, in heydensche wijse op ghevoedt, placht den [3 29] Duyvel te offeren, menschen te eten, ghelijck noch het merendeel van zijn volck (die diep in 't landt woonen) doen, ende daer-en-teghen zijn de Portugijsen listigh en doortrapt, die duysent middelen connen ver- sieren, om den Coninck van Congo te verwecken, tot een vyandt van de Duytsche natiën : als dan soo soudent de Portugijsen al om den hals brenghen, daerse meester af connen werden : daeromme sal oock een yeghelijck altijts op zijn hoede wesen.

Oock waer dat ghy langhs dese Cust, comende van Cabo lopo Gon- salves, erghens aen 't landt comt met den boot, soo hebt altijts een ofte twee steenstucken, voor op ligghende, tot u defentie, ende er- ghens aen landt comende, met dat ghy op 't landt treedt, so maeckt teecken van vreede, ende slaet de Negros in de handt, laet oock u volck, die in de boot zijn, wel op haer gheweer passen : alle die Negros zijn uyttermaten seer bevreest van 't schieten.

BIBLIOGRAPHIE VAN RUIJTER'S „TOORTSE".

Toortse i/der zee-vaert. Om te beseylen de Custen gheleghen bezuyden den // Tropicus Caitcri, als Brasilicn, West-Indien, Giii- nea, // en Angola, &c. // (Houtsneê) \\ Tot Vlissinghen // // By Mat- ten Abrahamsz. vander Nolck, Boeck^/Vercooper woonende in de Druckerye, voor den Autheur. '/ Anno 1623. Met Privilegie. // XIV en 462 blz. 4to.

Gegraveerde titel (zie de reproductie vóór den titel van deze uit- gave). Titel (als boven), Extract vyt de privilegie. (20 Mayus 1 623). (Op dracht) Aen de Staten Generael der vereenighde Ne- derlanden, ende aen .... Mavrits .... Prince van Oraengien. 4 blz. Voor-reden, 5 blz. Gedichten, en blz. i 452. Register: blz. 453 457. Tafel van verscheyden Poolshooghden 457 461. Errata.

Exemplaren: Prov. Bibliotheek van Zeeland. Middelburg. Herzogl. Biblioihek, Wolfenbüttel.

Toortse der zeevaerdt, verlichtende West-Indien, Brasiliën, Gui-

nea, en Angola Amst., Jac. Coloni 1648. 4°. (VIII) en

184 blzn.

Zonder naam des S. ; het exemplaar, dat voor de beschrijving heeft gediend, heeft alleen een plaatdruktitel, terwijl daarna een blad schijnt te ontbreken, want de daarop volgende ,, Tafel van verschey- de Poolshoogte" heeft tot signatuur (,*j) 3.

Deze uitgave onderscheidt zich van de eerste, doordien de spel- ling wat vereenvoudigd is en de tekst steeds doorloopt ; waar in den eersten druk een nieuwe aanhef voorkomt, is die aanhef in den tweeden druk, als kantschrift geplaatst.

Excemplaar: Univ. Bibliotheek, Leiden.

Eene uitgave Amst., 1674. wordt vermeld in den Catal. P. van der Aa, blz. 828.

REGISTER.

Aarde, giftige, p. t6.

AccRA, 72, 74.

Agare, 78, 79.

Alacran rif, 43

Albinos, 83.

Alcaide, 51.

Aldeas, Sete , 71.

AlvaroMartins, Bocht van —,87.

Andreo, Don ,64.

Ambrizete, 87.

Angra dos Reys, 35.

Ardra, 76 vlg

Armozun, 9.

Assini-rivier, 71.

AXEM, of AXIM, 72.

B.

Bahia de Samana, 42.

Bahia de todos os Sanctos, 31.

Bammako, 48.

Bengo, 87.

Benin, 77 vlg.

Beriqui, Monte de , 72.

Bichos, 27.

BiCHOS DE CU, 28. BrESILI-HOUT, 10.

Burburata, 40.

c.

Cabo Blanco, 47.

DE BoJADOR, 48.

Corso, 72.

DojADo (Bojador), 48.

Ledo, 58.

deLopoGon^alves, 84,86.

Monte, 65.

das Redas, 72.

da roca partida, 43.

Roxo, 35 vlg.

DE Spartel, 46

de la Vela, 41.

Verde, 49 Cabres, 46.

Cacheo, (Cacheu), 40, 44, 55. CamarSo, 83. Camericx (doek), 9, 40. Caracas, 40. Caragoli, 48. Carapatos, 26. Cartagena, 41. Chaquin, 83. Clarence piek, 85. Coitados, 15.

COLON, 41.

Columbia, 41.

CONGO, 87 vlg. CORIL, 80.

92

Costa dos Alaws, 71. Costa rica, 41. CUMANA, 40.

D.

T'ande (rivier), 87. Desirade (la), 42. Dominica, 41.

E.

Eguorebos, 71. Emas vellen, 80.

F.

Farinha, 13 vlg. FernSo do Pó, 84 vlg. Francisco Mendes, 64, 65. FuRNA DE S. Anna, 63 vlg.

Q.

Gana, 78. Gato, 78.

Ginneber, io.

GOEREE, 50.

Grebo (en Gribo), 7 1 . Greinkust, 69 vlg. Gry gry, 27. Guatemala, 41. Guenzés, 49.

Haïti, 42. Havana, 41.

H.

I.

Iabum, 76. Iambum, 80. Indigo, 41. Inquisitie, 35, 36.

Ir a barra, 46, 47. IJzer, naatnsch, 49. Jaguar, 20. Joal, 51.

K.

Kalkoen, 58. Kamerun, 83. Kanaal, het Oude , 42. Kayes, 48. Kolanoot, 52.

L.

LOANDA, 87 vlg.

Levantados, 15, 16.

LiCOSAGUOU, 78.

M.

Manbaarheidspróef, 17. Maniokwortel, brood uit -

vlg. Manna rivier, 65. Mansanilhas, 42. Marambaia, 35. Maracapana, 40. Masanganu, 87. Mattheus Fernandos, 65. Meerkat 58. Merida, 43.

MiCOSAGUOU, 78.

Mier, maniok , 22. Mieren, 20 vig. Mingao, 56. Momo, 76 vlg.

MORENOS, 46.

MoRisco's, 49. Mortroel, (morteruelo), 56. Mijn (zilver ), 30.

N.

Negotie in Brazilië, 36 vlg. Neteldoek, 9. Nombre de Dios, 41.

13

93

NOPPELAKEN, 40. NUEVA ESPAIIA, 43.

O.

(O) Gané, 78. Olifantenjacht, 60. Olifantsstaarten, 75. Onbeschaamdheid der Brazilia- nen, 18.

Panama, 41.

Paria Schiereiland, 40. Pernambuco, 29. Perpetuanen, 9, 12, 40.

PiCOTTEN, 9, 12,40.

Pokhout, 40.

pongados, 82.

Porto Rico, S. Juan de -, 42.

Porto Seguro, 30.

PoRTUDAL (Porto d'Ale), 51.

Presuntos, I, 9.

PUERTO BeLO, 41.

Francesos, 42, Plata, 42, Real, 42.

PuLEX PENETRANS, 27. PUNTA ArAJA, 40.

Pynda, 87 vlg.

QUAQUA-KUST, 7l. QUERIQUERY, 40.

R.

RaSSETTEN, 9, 12, 40. Refusco (Rufisque), 50. Rio DE Angra, 72.

DE S. ANTONIO, 48. DE S. BeNTO, 85.

Rio forcado, 80. Fermoso, 77, 80. DE Gabon, 85.

DAS GaLINHAS, 64. DAS GaMBGAS, 57.

Iunco, 69.

DE JaNEIRO, 32, vlg.

DE S. Juan, 85.

DO Lago, 76, 77.

dos Monos, 65.

de Oro, 45.

DAS PaLMAS, 64.

DE S. Paulo, 69. Reael, 30, 81. deSueiro DA Costa, 71. Routen door de West-Indiën, 39. vlg.

S. Domingo, 42.

S. Juan de Uloa, 43.

S. Jago (fort), 72.

S. JoRGE da Mina, 72 vlg.

S. Paulo (district), 10.

S. Paulo, 33.

S. Paulo de Loanda, 12, 87 vlg.

Saai, 40.

Saintes (les), 41.

Salseparasse, 41.

Sanaga, 46.

Sargasso Zee, 10.

Sassafras, 41.

Schoots (en schots-) koopman, 36.

Senegal, 46, 48.

Sergippe, 30.

Serra bota, 83.

Serra Leöa, 55 vlg.

Serrana Kays, 41.

Serranilla bank, 41.

SiGNOREBO (Siguorebo), 71.

SiSAL, 43.

Slangen, 23 vlg. Slavenhandel op de W. I., 44.

94

SlLESlGER LIJNWAAD, 9, 12, 40. SOERE, 80 vlg.

Suikermolens, 37. Suikerproductie, 33. SuRiLHO (stinkdier), 25.

V.

Vera Cruz, 43.

VlANNA DO CaSTELLO, II.

W.

Taffetas, 9.

Tijger (Braziliaansche), 20.

TOJOOUA, 35.

Truxillo, 42

Woningen der Brazilianen, 18.

YUCATAN, 43.

^cöiffartcn»

SAMUEL BRUN,

DES WUNDARTZET VND BURGERS ZU BASEL,

SCHIFFARTEN:

VVELCHE ER IN ETLICHE NEWE I.ANDER VND INSULEN,

ZU FÜNFF VNDERSCHIEDLICHEN MALEN,

MIT GOTTES HÜLFF, GETHAN:

AN JETZO ABER, AUFF BEGEREN VIELER EHRLICHER LEUTEN,

SELBS BESCHRIEBEN: VND MENNIGLICHEN, MIT KURTZWEIL VND

NUTZ ZU LASEN, IN TRUCK KOMMEN LASSEN

GRTRUCKT ZU BASEL,

IN VERLEGUNG JOHAN JACOB GENATHS.

IM JAHR 1624.

DEN EHRENVESTEN, FURNEHMEN VND

FÜRGEACHTE

Herren Christoffel Danon, H. Andres Giszler, H. Claudio Guntier,

vnd H. Sebastian Giintzer Burgern vnd Eynwohneren der Statt

Basel, seinen sonders gönstigen ehrenden Herren.

Ehrenveste, etc. NachdemderEhrenhafftund wolerfahrneSaniuel Brun, Burger vnd Wundartzet zu Hasel, mein lieber vnd guter Freund, von seinen gefahrlichen Meer : oder Schiffarten, durch Gottes gnad, in seinem Vatterland widerumb angelangt : hat er mehrmalen an vielen ehr- lichen Orten bey vns, mit unser grosser verwunderung, von denen wilden vnd seltzamen Landeren vnd Völckeren discurziert, vnd erzehlet, dasz nicht allein viel Privat-personen, sondern auch fürnehme vnd gelehrte Leuth solches in offentlichem Truck zu lasen, vnd also besser zu betrach- ten gewünschethaben. Habdeszwegen wolgemeldtenSamueI,dasz erseine Schiffarten beschreiben, vnd zu trucken vbergeben wölle, freundtlichen er- sucht, damit also ihro viel sich darinnen erlustigen mochten.

Welches er zwar anfanglichen,.nach seiner angebornen bescheidenheit, schwarlich verwilliget : angesehen, dasz viel miszgönstige vnd boszhafftige Leuth das jenige in einen zweyfel ziehen, oder auch verspotten, was sie nicht selber gesehen und erfahren haben. Und seind doch offt so leicht- sinnig vnd vnverschampt, dasz sie anderen einen Lug, so bey ihnen gar wolfeyl, auffdrachen vnd verkauffen dörffen ; können dargegen nicht ley- den, dasz ein anderer die wahrheit sage.

Endtlich aber hat er sich bewegen lassen, besonders weil er sich nicht zu beschamen der ehrlichen Zeugnussen, so ihme seines ferren Raisens halben

VI

gegeben worden. Darausz dann offenbar, dasz er nichts von hor-sagen, sondern ausz eigener Erfahrung geschrieben habe.

Wann dann. E. Ehrnv. solche vnd dergleichen historische Erzehlungen anmütig: vnd da einen Baszler zu einem solchen Landsman haben, wel- cher vnderwenigen nicht den geringstenrhümanerfahrenheitdarvontregt, jnmassen das Vatterland sich seiner nicht zu beschamen: alsz hab ich dise seine Schiffarten E. Ehrnv. zuschreiben wollen. Mit bitt, solches im besten zu vermercken, vnd mich ferners in gonsten für befohlen zu haben. Geben Basel, den 4. Martij, Anno 1624.

E. Ehrnv.

gutwilliger

JOHAN JaCOB GeNATH.

AN CHRISTLICHEN LASER.

Die Schif- farten be- richten vns:

I. Von Got- tes Wunde- ren, Macht. Güte, vnd Gerechtig- keii.

lob. 38.

Psal. 107. V. 23, etc.

In disem Büchlin, Laser frumm,

Du finden kanst in einer summ : Wie wunderbar, starck, gutig, grecht

Sey Gott d'Herr beym Menschen-gschlecht. Dasz er der Erden grösten theil

Jns Wasser gsetzt, zu vnsrem heil : Jn dem das Wasser vns nichts schadt,

Weil es in seinen schrancken staht. Und nicht laufft ausz ohn Gottes will,

Sondern musz bleiben also still : Damit die Menschen allzumal

Erhalten wurd'n vor uberschwall. Doch kommt von dem gerechten Gott

Ein uberschwall nach seim gebott. Beweiszt hiemit sein grosse Macht,

Dadurch er nianchs zu nicht gemacht. Jst das nicht auch des Herren güt,

Dasz auff dem Meer d'Mensch wirdt b'hüt : Da sonst der Tod ist nur so weit

Von ihm, alsz eines Messers breit. Darbey der Mensch lehrnt förchten Gott,

Dieweil er stats in sorgen stoht. Wer kan sich auch verwundern gnug,

Dasz der Mensch kan zu seinem fug

VII

Jetz schiffen bald in solche Land,

Die vns zuvor gar vnbekandt : Vnd anderst nicht sind zu erfahren,

Dan auff dem Wasser dahin gfahren. Da man zwar find vil Gold vnd Gut,

So andren Völckern kommt zu gut. Jedoch hierbey zu mereken ist.

Wie Gottes Gricht zu jeder frist Sich hand erzeigt an denen all,

So da gerahten in abfall, Vnd Gottes wort verachtet hand,

Welchs predigt ward im selben Land Durch der Aposteln grossen fleisz : ^°"'- '°-

Dasz jederman zu Gottes preisz Solt glauben an Herrn Jesum Christ,

Der vns zum Heil verordnet ist. Jetzt findt man nichts dann Aberglauben.

Dem Satan thut auch Gott erlauben, Dieselben Leuth ernstlich zu plagen,

Vnd thund doch nach Gott gar nichts fragen. Hand zwar verstand etwas zu handlen :

Jedoch vng'schickt vor Gott zu wandlen. Vnd was deszgleichen mehr mag seyn,

Darvon disz Büchlin b'richtet feyn. Dasselbig auch vns anlosz macht, II. Von der

Dasz jeder sein Schiffart betracht, ^and!^" '"'

Die er musz thun, all weil er lebt, Ma»- s m-

Bisz dasz er gar hat auszgestrebt. DasSchiffdarinn er fahren soll, i.SchiiT.

Jst Gottes Kyrch erbawen wol. Dann ob schon sie ist auff dem Meer

Jn mancher angst, sorg vnd gefahrd, Vnd bald umbtriben werden musz,

Wer drein einmal gesetzt ein fusz. Ja auch kein gwissen platz nicht findt,

Sondern dahin thut fahren gschwind : Jedoch die Gott bewahren wirdt.

Der sie allzeit gar weiszlich führt. Vnd sie nicht gar zu viel beschwardt,

Damit sie recht erhalten werd. So wirt ein lahr Schiff b'wegt zur stund,

Musz endtlich gehen gar zu grund : Also, wann wir kein trübsal hand, Psai. 30.

1. Thess. s-

Hebr. 13. Phil.3.

2. Meer. Esa. 57. Malth. 7.

3..Schiff-pa- tron.

Matth. 8.

4 Ruder- kttecht.

1. Tim. I.

5. VVahren.

6. Sagel.

7. Wind. loh. 3.

Jst sicherheit in allem Stand. Vnd ist am grösten die gefahr,

Wann man sie nicht wül neniinen wahr. Wie auch ein Schiff vnbleiblich ist,

Vnd jhme doch kein ort gebrist: Also die Kyrch bald hie, bald dort,

Vnd findet doch allzeit ihr ort. Bisz sie ein bessers gfunden hat

Jn der himmlischen Burger-statt. Nun fahrt die Kyrch hin auft' dem Meer

Der bösen Welt, nicht ohn gefahr. Dann wie das Meer vnrühig ist

Mit seinen wall'n zu jeder frist : Also die Welt viel vnruh macht,

Vnd schlegt an d'Kyrch mit gantzer Macht. Drumb niusz sie haben ein Patron,

Der sie recht führ ohn vnderlan. Derselbig ist der Herre Christ,

Der auch allein der Wege ist. Vnd stillt zugleich des Meeres wüten,

Darvor er vns auch kan behüten. Jedoch braucht er die Ruder-knecht,

Die Prediger, so trew und schlecht Bewahren sollen vor anstösz

Die Kyrchen, und verhüten s' bösz. Damit kein Schiffbruch b'schehe nicht

Am Glauben, wie S. Paulus spricht. Dann der Glaub ist, sag ich fürwar,

Jn disem Schiff die beste Wahr, Die wirt durchs Worferhalten recht,

Wann Gottes Geist drein wahet schlecht. Wie ein Sagel mit gutem Wind

Das Schiff erhalt vnd treibet g"schwind. Wann schon kompt har ein Wider-wind.

Derselbig doch kein Schaden bringt. Dann Gottes Geist viel starcker ist,

Der wahet frey zu jeder frist. Vnd ober schon nicht allezeit

Gespurt wirdt : ist er doch nicht weit. Die Sagel auch beym Watter gut

Man ordenlich ablassen thut : Dargegen auffgezogen werden,

Wann sich erzeigen grosse gfarden :

IX

Also uns Gott sein Wort verleycht,

Wanu die Verfolgung von vns weicht. Soll aber disz Schiff seinen Pasz

Recht nemmen : ist noth ein Compasz, Darmit man seh zur Cynosuren,

Wie wir vns richten nach der vhren : Die ist Gotts Wort, ein zeiger feyn,

Vnd zeiget vns die wage sein. Weil auch das Schift" auffd' felsen stoszt,

Wann es der Ancker nicht erlöszt, Jn dem er auszgeworffen wirdt,

Dasz also das Schiff nicht verdirbt: So musz der Ancker vnsrer Seelen

Vns lehrnen Christo recht befehlen. Der vns allein erhalten kan,

Vnd solt es vmb uns gefahrlich stahn. Dann wie der Felsz das Schift" erhalt,

Wann er den Ancker gewaltig halt. Also d' Hoft'nung vns wirdt erhalten,

Wann sie Christum wirdt recht behalten. Besonders wann das Schift" wirdt glangen

An seinen Port nicht ohn verlangen : Derselbig Port ist s' Vatterland,

Die Grechten da jhr wohnung hand. Drumb schaften wir: vnd schift"en wol,

Dasz vnser Schift' sey Goldes vol, So Christus gibt ausz frömbdem Land,

Der alles hat in seiner hand. Vnd dasz vns Gott sein Gnade send,

Da mit wir kommen bald zum end. Vnd das vmb so viel eh vnd geschwind,

Wann wir nicht langgeschiftet sind. Dann die gefahr nur langer wahrt,

Wann einer lang ist auff der Erd: Wie b'schwarlicher die Schiffart ist,

Wann sie musz wahren lange frist. Nun ist mein wunsch von gantzem hertz,

Dasz vnser Schiff nicht hinderwertz

8. Compasz.

Cynosura ist ein ge- stirn bey dem Polo Arctico, der klein Bar genannt i). nach wel- chem die Schiffleuth den Com- pasz rich- ten.

Psal. 25. 119.

9. Ancker. Hebr. 6.

10. Port oder Land. Psalm 143.

Apocal. 3.

i) De „wachters" of de twee „achterwielen" van den kleinen Beer (of van den kleinen Wagen) werden veelal gebruikt om, uit hun stand ten opzichte van de Poolster, in verband met den datum, globaal het uur van den nacht af te kunnen leiden. Zie b.v. Waghenaer „Thresoor der Zeevaert", Ed. 1596 p. XXXIX. Eigenlijk is de beeldspraak aan de Portugee- zen ontleend. Cynosura (hondenstaart) : uma constella9ao do polo do norte, chamada tam- bem Ursa menor (Dicc. Cont.). Dus : de Staart van den Kleinen Beer.

Getriben werd : sondern fahr fort,

Bisz dasz es kommt an'sHimmels Port :

Vnd wann es leydt hie wallen viel, Dasz es Gott führ zum rechten ziel.

AMEN.

JOHANNES GrOSZ,

Pfarr. bey S. Leonhardt, in Basel.

DIE ERSTE RAISZ,

NACH DEN JNSULEN, CA-

NARIA, MADERA, PALMA.MAYO-),BRACHO^). S. MATTHEO 3), BANSA LOANGA 4), CONGO, ETC.

Alsz ich Anno i6i i . im Früling mit Gottes hilff auff meinem Hand- werck zu wanderen, den Rheinstromhinab gezogen, vndzu Am- Aniasz di- sterdam angelangt, allda auch einen Meister, mit namen Hercules fahrten. Frantzen, gefunden : hab ich mit grosser verwunderung allerley grosse Schiff aller orten der Welt, alsz Ost-Indien, West-Indien, Gui- nea, Angola, Levanto, Portugall, Hispania, Italia, etc. ausz- vnd ein- fahren gesehen. Welches dann mich lustig gemacht, solche newen vnd seltzamen Lander vnd Königreich zu erkundigen, daszes mir vnd anderen zu guter erinnerung dienen möchte. Hab also nach einer guten gelegenheit getrachtet : wie ich dann dieselbige endtlich ge- funden: dasz ich solte in einem Schiff nach Ost-Jndien fahren. Wie es aber gemeinlich beschicht, dasz, wann einer vermeint disen weg [2| zu nemmen, er einen anderen weg ziehen musz, dadurch offt sein vn- glück gewendet wirdt : also ist es mir auch ergangen. Dann alsz wir gemustert worden, bat mich ein guter Freund gewahrnet, ich solte mich dahin in solches kleine gefahrliche Schiff nicht begeben, son- dern auff eine bessere gelegenheit warten : dann bald ein Schiff, so Schiffart mit Meer-Mannen 5), Volck vnd Geschütz besser versehen, nach An- gl^^ gola, einem Königreich in Congo ^) dem gewaltigen Königreich ge- legen, fahren werde, darauffich auch gewartet, vnd in Gottes namen mich in dasselbige Schiff, dessen Patron Johan Peter-sohn von Hom gewesen, begeben. Welche Schiffahrt oder Raisz bey 22. Monat ge- wahret, dann wir nicht weiters, alsz in das Königreich Congo begert, welches Königreichs Eynwohner Christen seind, aber auff Spanische

i) Maio, een der Kaap Verdische eilanden.

2) Brava, als voren.

3) Het „spookeiland" zie p. 6, noot 4.

4) Loango in Gabon.

5) Versta: mehrManner.

6) De reis was niet zoozeer naar wat men tegenwoordig terecht Angola pleegt te noe- men (beZ. de Congo), maar naar Loango, beN. de Congorivier.

(2)

vnd Portugallische vveisz '). Sonst seind in gantz Africa vnd angrent-

zenden Landeren keine Christen mehr, dann die jenigen, welche mit

Die den Schwartzen handlen, darvon in folgendein mehr soll gesagt

Schwartzen ,

sindjndia- Werden.

^"- Will also vorerzehlte Lander, so ich selber, mit Gottes vvunder-

barer hülfi', besucht vnd erkündiget, kurtzlich vnd einfaltig be- schreiben.

Anfanglich nun, alsz wir zur auszfahrt in Amsterdam gemustert worden, seind wir den i. Decembr. Anno l6ii. abgefahren nach

Tessei. Tessel, einer kleinen Jnsul in Holand gegen Frieszland, da die Schiflf auff guten Wind warten, wie auch wir haben thun mussen, bisz aufif den 28. Decembris. Damalen dann bey 72. grosse Schiff, ein jedes in [3] ein ander Land, auszgefahren, namlich 13. in Ost-Jndien. Wir aber führen in Genea vnd Angola, vnser Schiff hat geheissen der Meer- mann ^),die anderen zwey haben mit vns ein Admiralschafft gemacht.

Admirai- Dann CS der brauch ist, wann etliche Schiff in Hispanien vnd Bar-

dem Meer. barey oder anderstwahin passieren, vnd wegen der Piraten vnd Türc- kischen Meer-rauberen in grosse gefahr kommen :'dasz alsdann et- liche Schiff zusammen halten, vnd ein Admiralschafft anrichten, dasz sie sich mit einander verblinden, im fahl der noth einanderen beyzu- stehen, vnd zu helffen. Jm fahl aber der Feind ein Schiff von der Ad- miralschafft vberwaltiget, ist alszdann der Admirai vnd Vice- Admirai, wie auch die vbrigen, schuldig, solchen empfangenen schaden helffen zu tragen, bisz das Schiff bezahlt ist. So hat man auch desnachts kenn- zeichen 3), ob der Feind in die Flotte komme, oder ob sie zu nahe am Land seyen, etc.

Alsz wir nun den 28. Decemb. Anno 161 1. seind ausz Tessel mit sehr grossem Flotte-Schiff gesaglet: hat vns den ersten Januarij,

Crosser Anno i6i2. solcherSturm-wind vberfallen,dasz den2.Jan.nichtmehr alsz ein einig Schiff bey vns verblieben, namlich das Schiff, der Blauwe Löw genannt. Dann ich ausz vnerfahrenheit vermeint, die gantze Armada sey zu grundgerichtet. Aber wir seind hernach in erfahrung kommen, dasz alle dieselbigen Schiff, so mit vns auszgefahren waren, [4J in Engellandgehaffnet, vnd eins vnderdenselbigendurchdiefinstere

Sturmwind.

i) Diogo Cao had in 1482 de Congo-rivier ontdel<t. In 1490 begon mende Negers tot het roomschkatholiel^e kerkgeloof te brengen. De toenmalige hoofdstad Ambassi van het rijk Congo ontving den naam S. Salvador, en de Mani (vorst) van Congo liet zich doopen met den naam Joao. (Zie mijne Inleiding). Plaat voorstellende S. Salvador in de 17* eeuw, bij Dapper, fol. 562. 2) De Meermin?

3) Dus : afgesproken seinen om elkaar te waarschuwen.

(3)

Nacht an grund gestossen, welches in Lovanto hat fahren sollen.

Also seind wir in zweyen Schiffen in 9. tagen so weit gesaglet, dasz New His- wir nevv Hispanien gesehen, vnd erstlich angetroffen ein kleine Jn- Peries. sul, der Peries ') genannt, allda die Schiffleuth vnd Botsgesellen ein- Meer- andern auff jhre weisz tauffen, dasz, wann ein Schift" bey selbiger Jn- sul anlanget, alsdann ein jeder, so daselbsten nicht gewesen, sich an dem Rehe-holtz oder gröstenSagel-holtz2)dreynialinallehöhemusz auft'ziehen, vnd widerumb dreynial in das Meer stürtzen lassen. Welches vnnötigen vnd gefahrlichen Tauffes mich gar nicht gelustet, sondern viel lieber ein thonen Bier, mich dessen zu erlassen, ver- sprochen 3). Nach disem haben wir etwas besser Wetter vnd Wind bekommen, vnd hat auch angefangen alle tag warmer zu werden, alsz es aber in Holand war, von dannen wir auszgefahren. Seind also fortsresaorlet, bisz wir die Canarischen Jnsulen gesehen, vnd für- Canan-

,,.,,,' schenjnsul.

nemlich den Canarischen Byck 4), welches em sehr hoher Berg, so bey klarem watter auft'die 40. meilen s) weit gesehen wirdt. Neben derselbigen Jnsul haben wir auch mit schönem watter gesehen Ma- Madera, dera vnd Palma, welches sehr lustige vnd fruchtbare Jnsulen seind. Dann in disen dreyen Jnsulen wachset so viel Weins, alsz in halb His- pania, wirdt auch für den besten Wein gehalten, den man weit vnd breit finden kan. Es wachset auch daselbsten der beste Zucker, vil fs] Baum-wollen,vndSeiden-würm in grosser menge. Wirdt vast für die beste Jnsul gehalten, wie die Holander, Engellander, Frantzosen, Hamburger, vnd Dantzger, so dise Jnsulen besuchen, wol wissen. Jch were zwar gern auszgestigen, dise Jnsulen besser zu besichtigen : der Patron aberhattekein Commission gehabt, dieweil wir insolche Lander haben fahren sollen, in welchen wir demKönigvon Spanien einen abbruch thun mogen. Die Eynwohner aber derselbigen Jnsul reden die Portugallische vnd Spanische spraach, dann sie nicht mehr

i) De „Barrels", As Berleogas : eilanden op de Kust van Portugal.

2) De groote ra.

3) Overhet„doopen"in zee, ter hoogte van de Berlengas.iie: „Amusementen aan boord van de schepen der O. I.C." door Dr. J. de HuUu, in „Vragen van den Dag", igis.p. 404.

4) „Piek" van Teneriffe, hoog volgens Stieler's Hand-Atlas (ed. 1905) 3710 Meters.

5) Dus: 40 duitsche mijlen, die destijds berekend werden op 6,3 K.M., hetgeen maakt 252 K.M. Bij een hoogte van den berg ad 3710 M. en bij normale straalbuiging zou dit, vol- gens de gebruikelijke formules, op de grenzen van mogelijk en onmogelijk zijn. De Africa Pilot van 1907 (Dl. I p. i6g) zegt: "As a rule when making Tenerife from the northward.be- tween April and October, the land is seldom recognisable till within a distance of 20 miles [37 K.M.], beyond that distance it appears as a haze ; the montbs of January and February, when the sky is slightly clouded, and just before or after rains, are the most favourable months in which lo see the peak from extraordinary distances '.

(4)

alsz 1 50. meil von Spanien ligt, der mehrertheil in diser Jnsul seind Spanier.

Weil wir dann nicht vil zeit hatten, vns zu saumen : haben vvir vii- jnsui Sai, seren Cursz oder Laufif genommen nach den Jnsulen Sal, Mavo, vnd

Mayo und ^ •' ' J ^

Bracho. Bracho, welche ohngefahrlich 950. meilen von Holand gelegen. Seind zwar nahe bey einander, aber es wohnet kein Volck darinnen, ausz- genommen etliche Spanische Banditen '), welche den Schiffleuthen vil schadens zufügen. Dann es ist ein ort, da gemeinlich vnsere Schift" frisch wasser holen. Jn denselbigen Jnsulen hat es vil wilde Bock, welche vil grösser seind, dann die in vnseren Landen, glatharig, werden von vnserem Volck geschossen. Allda wachsen auch Pome- rantzen -).

Wann aber die spanische Banditen sehen ein Schift' ankommen,

Arglistig- SQ verbergen siesich : vnd wann vnser Volck vermeint, es seyen keine

kelt der ° ' •'

Spanischen Spanier vorhanden, so lauftt alszdann von unserem Volck einer hie, [6) der ander dorthinausz,auff"daszsieetwasbekommenfürdieKrancken in den Schiften. Wann dann die Spanische Banditen sieohnegewehr sehen lauffen, schiessen sie herausz, dasz sie ofttermals vil Volcks vmbbringen. Können aber, ob schon vnser Volck jhnen nacheylet, nicht bald gefunden vnd ergrifi'en werden.

Wie die j^jg yrsach aber, darumb sie vnser Volck vnd andere Nationen er-

Spaniscnen

Sciaven Ie- schiessen, ist dise : dasz der König in Spanien weiszt durch sein Volck, dasz alle die Schift', so in Ost-Jndien, Genea, Angola, Baya, Fernam- buck fahren, gemeinlich daselbsten gut Wasser, Holtz vnd Saltz ge- nugsam findens). So seind alszbald die Banditen verbanden, dasz, wann einerauszjhneng.oder 10. odermehr köpft"von vnserem armen Schiff"- volck bekommen mag, siewiderumb frey seind, vnd in Spanien oder anderen Landeren dieberey anfangen vnd verüben, bisz sie der lei- dige Satan (dem sie auch dienen) gar nimmt, oder (wo es jhnen so gut wirdt) an die Galeen geschlagen werden.

Da wir vns nun mit gutem Wasser vnd anderer notturfft versehen : haben wir den Ancker widerumb auftgewunden, vnd die Sagel auft"-

s. Mat- gezogen : also vnseren Cursz nach der Jnsul S. Matthaeo •») genom-

thaeo. ö & ■' / ö

1) Niet zoozeer : Port. bandidos = bandieten, maar banidos = verbannen misdadigers.

2) Hiermede worden steeds oranje- en sinaasappelen bedoeld.

3) Daarom ook : Kaap Verdische eilanden = „Zoute" Eilanden. Een hunner draagt zelfs den naam : Ilha do Sal.

4) Het „spookeiland", zie A, p. 251 noot 3. Misschien moet men het voor één en het- zelfde eiland houden als Annobóm, dat dan, door een fout in de ]eDgle, tivtemaal op de kaarten zou voorkomen. Zie: Magno de Castilho : „Os padroes dos descobrimentos portu- guezes em Africa, I p. 5, noot 3 en p. 6.

(5)

men. Aber da wir sie von wegen desz Nabels nicht haben ins gesicht bringen können, seind wir fort passiert auff Bansa Loanga. '). Vnd Bansa Lo- wann ich da solte alle die Fortun, watters halben, erzehlen, hette ich ^"^^' ° ' ^' (7] ein eygen Buch zu schreiben. Eins aber kan ich nicht vnvermeldet lassen : namlich, als wir auff 8. grad bey Norden, der Aequinoctial- linien, kommen : seind vil fliegende Fisch, so grosz vnd grösser alsz ein Haring, mit solcher menge ins Schiff geflogen, dasz es schier püegende unglaublich ist, wann man es nie gesehen vnd erfahren. Darauff es '^'^'^''■ vber 3. tag so still worden, dasz wir bey 4. wochen keinen Wind gespüren können. Darnach ist etlich mal der Wind mit solchem ge- walt ankommen, dasz wir vns des vndergangs besorget, wo wir nicht bey zeiten alle Sagel eyngenommen vnd nider gelassen hetten. Auff solchen harten Wind ist es in einem augenblick so still worden, dasz wir vns darüber verwundert. Es hat auch offt in einem tagdrey oder viermal mit grossem gewalt angefangen zu regnen, vnd bald darauff widerumb mit grosser vngestümigkeit zu winden, oder wa- hen. Welche Wind vnd Ragen Travada 2) genennt werden, so jhre Travada. gewisse zeit haben im Jahr, namlich im Mertzen, Aprillen vnd Mey- en. Die vbrige zeit aber gibt es keinen Regen, dargegen grosse hitz 3).

Nach diser auszgestandenen gefahrlichen vngestümigkeit haben wir einen guten Wind bekommen, welcher vns gedienet hat bisz auff die grentzen von Angola 4) in das Königreich Mayomba 5), Mayomba daselbsten wir ein Spanische BarckaoderSchiffangetroffenhaben, so. mit den Schwartzen handlete vmb rot Holtz, bey jhnen Daculo 6) Dacuio.

i) Loango in Gabon. Inl. Bansa = [mbanza] = residentie.

2) Port. trovoadas. Hevige wervelbuien met harden en snel rondloopenden wind, die aan de geheele kust, tijdens de kenteringen der moessons, veel voorkomen.

3) Volgens Peschuel-Loesche, L. E. III p. 43, doet men bet best met onderscheid te ma- ken in eene periode van veelvuldig voorkomend onweer en eene zonder onweer. De periode van veelvuldig voorkomend onweer kan verdeeld worden in drieën, namelijk: half Oct.^ half Deo.: de kleine regens; 3= half December-einde Januari : weinig neerslag; 3" begin Fe- bruari—half Mei: de groote regens. De periode zonder onweer verloopt regelmatig. Brun's mededeeling blijkt vrij juist te zijn.

4) De lezer geve zich bij voortduring rekenschap dat Brun het land beN.de Congo-rivier Angola, noemt, terwijl wij gewoon zijn aan te nemen dat Angola beZ. dien stroom aanvangt. Angola (inl. Ndongo) is feitelijk het tegenwoordig Port. Angola, aldus genaamd naar Ngola, vorst van dat land omstreeks 1500. Battell, Ed. Ravenstein p. 139 vlg.

5) Mayumba, in 't tegenwoordig Gabon Francais, op 3°2s' Z. Br. Het ligt aan den Golfode Alvaro Martins der Portugeezen.

6) Port Tacula : madeira muito estimada da provincia de Angola, que tem veios de um brilhante carmezim (Dicc. Cont.). De boom is Baphia nitida Afzei. Tegenwoordig wordt het hout weinig meer in de faktorijen aangeboden omdat andere producten beter loonen. Peschuel-Loesche, L. E. III. p. 190.

(6)

genannt, ist dem roten Sandel gleich. Dafür bekommen sie rot, blaw, vnd gelb schlecht Tuch : belaufift sich ein elle in Holand etwan g. fg] batzen •), dafür sie ofiftzwen centner ^jDaculogeben.Sonstenhaben sie nichts zu handlen.

Mayomba ist das wildeste vnd vnfruchtbarste ort in gantz An- gola: ein thallechtigLand voller Walden vnd gestrüpp. Die Eyn- wohner Mann vnd Weib, jung vnd alt laufifen gantz nackend daher, allein selnd sie ein wenig bedeckt, sie sayen gantz nichts, vnd haben doch wol zu essen. Bey jhnen wachsen Wurtzeln so grosz, alsz eines Mannsbeinamdicksten, welchewurtzensie Casavy 3)nennen,stampf- Brodtausz fen dieselbige, vnd dorren sie an der Sonnen, werden so weisz als zeln Ca- das beste Mal. Wann man den safft van diser noch grünen Wurtzel ^^^^' (welchen sie wunderlich auszpressen) trincket : so ist er so tödlich,

das jhme kein Gifft mag verglichen werden 4). Aber gedörret ist es jhr Brodt, vnd ist gantz süsz. So haben sie auch grossen Wildfang, vil wilde Püft'el, welche sie mit Hasagay (seind lange Werfif-pfeil) schiessen. Das fleisch dorren sie, die hautzerschneiden sie zu riemen einer spannen breit. Solchen riemen binden sie vmb die Lende, wann sie auszziehen im streit oder auff die jaget : dann sie sonst keinen Harnistin andern Harnist haben, alsz dise sehr dicke haut. Sie haben sehr gut vnd süsz Obs, allein es ist alles wild gewachs. Jhre Hauser seind von reyszwerck zusammen geflochten, so leicht vnd schlecht, dasz man sie tragt, wohin man will. Jhre Nachtlager haben sie auff der Erden, welche gar sandechtig ist. Vnd ist sich höchlich zu verwunderen, dasz dise Leuth noch darzu so starck seind. [g] Was jhr Glauben vnd Religion belanget, will ich davon mel- dung thun drunden bey den Jnsulen s), BansaLoanga ^), Ginga 7),

i) Klein Zwitsersch zilverstuk, tegen het einde der 15' eeuw voor bet eerst te Bern ge- munt en ter waarde van ongeveer 7 ets. Ned. Het werd niet overgenomen door de Latijn- sche muntunie.

2) Dus, ru\v geschat : 100 K.G.

3) Cassaven.

4) Peschuel-Loesche, L. E. 10 p. 194, teekent aan dat de maniokwortel in talrijke varië- teiten voorkomt, maar dat er soorten zijn die giftig heeten.

5) Het woord „Insulen" is hier zeer misplaatst.

6) Loango, in het tegenwoordig „Gabon Francais"' op ongeveer 4^ 40' Z.Br. De stad „Bansa de Loango" lag een kleine mijl ran den zeekant verwijderd, op een heuvel; zie Pieter Van den Broecke (1634) p. 26. Er werd een levendige handel gedreven en in 161 1 stabileerde van den Broecke er het eerste Ned. comptoir, dat in 1612 gecontinueerd werd met een filiaal aan den Congo. (Zie v, d. Broecke pag. 17 en 22). De inlandsche naam was Boaryeof Bury (zie Dapper fol. 519) en Bansa (Mbanza) beteekent: „residentie". (Zie Battell Ed. Ravestein sub. Index and Glossary). Plaat voorstellende Loango, zie Dapper fol. 518

7) Ginga is niet duidelijk, wellicht Kabinda?

(7)

Malemba '), Gagongo ^), Goh 3), welche alle einerley glauben haben. Von Mayomba seind wir auffgesaglet nach Bansa Loanga. Aber weil es gar schwarlich war aufifzukonimen, wegen des Winds, welcher gemeinlich das gantze Jahr von Sudost kompt, vnd der flusz aiisz Congo vns bey 6. wochen auffgehalten : muszten wir aufif 30. meil saglen. Da dann vil von vnserem Volck wegen vngetemperierten luffts kranck worden. Endtlich aber nach grosser arbeit vnd gefahr seind wir in Porto vor Bansa Loanga ankommen, da etliche schwartze Fischer zu vns in das Schiff kommen. Dann sie vnseren Patron gar wol gekandt, alsz welcher vor disem mehrmalendaselbstgewesen. Dieselbigen haben vns auff jhre weisz mit wunderlichen gebarden wie die aufif den knyen, mit zusammen-schlagen der handen heissen willkom- Bansa Lo- men seyn, vnd gesagt : Sacarella, Sacarella 4) : das ist, Es frewet vns, k"^^^gnf"' Es frewet vns, dasz jhr kommen seind. Da ist vnser Patron allein an <*«" empfa- das Land gefahren mit den Fischeren, die ihne haben bisz in desz Königs hof begleitet, welcher ohngefahr 2. stund vom Meer ligt. Dann es mag niemand an das Land kommen, es komme dann ein Schwartz oder Eynwohner mit. Alszdann fragen sie erst den Mag- chüssy s) (das ist, den Teufifel, davon drunden mehr gesagt wirdt) ob f loi sie sollen trawen : ob wir ankommene jhr schaden begeren, oder nicht ?

Welches jhnen auch der Magchüssy ofifenbaret, nachdem er, als jhr Magchussy Herr, welchem sie mit Leib vnd Seel zugethan seind vnd dienen, mit [„ das Lami dem ankommenen Volck zu handlen erlaubt hat. Daraufifso gibt^"'^^'"^"- auch der König des Lands vns vnd anderen, freyheit an das Land zu kommen, dasz wir mit seinem Volck nach jhrem brauch handlen mogen. Doch musz der Comes ^) ausz dem Schiff, dem König ein ver- ehrung thun, wie wir dann auch jhme zwen Pfawen 7), zwey weisse Hündlin, vnd ein Holandische Trommel verehrt haben. Welches man

i) Malemba, een dorp iets zuidelijker dan Loango gelegen, zie kaart bij Dapper, fol. 559 ; ongeveer aan de monding der Chiluangu.

2) Kakongo, een stad of „rijk" in het achterland van Loango, eigenlijk Chiluangu Riv. die bij Landana uitmondt, //et was ongeveer dtiar [Futilah) dat in iSSj de landingsdivisie van het Nedertandsch oorlogsschip Atjeh werd aan den wal gezet, om een viertal dorpen in rook en vlam te doen opgaan. In de periodieken van dien tijd zal men over dat merkwaardig wa- penfeit niets vinden.

3) Goh (Goy, Angoy), een landschap a.in de kust, op den rechteroever van de Congo- rivier. By Battell : Engoy [Ngoyo].

4) Bij P. van den Broecke (p. 28): „sacralilla".

5) Bij Dapper : „Moquisien", een begrip dat vrijwel synoniem is met „fetiche". Volgens Port. woordenboeken is het een inlandsch woord : „moquisia". Peschuel-Loesche schrijft : Mkissi (pi. sinkissi).

6) De „kommies".

7) Het is niet duidelijk wat de Hollanders al niet onder „pauwen" verstonden. P. v. d. Broecke noemt zelfs pauwen als gevogelte te Loango inheemsch (p. 30).

(8) wunder- jn jes Köniafs hof für ein solch statlich Present gehalten, als wann

lichPre- ^ f

sent. einem grossen Herren vu tausend Ducaten verehrt weren worden.

Dann sie nie keine Pfawen, noch weisse Hünd, oder Holandische Trommel gesehen. Seind also wol vnd freundtlich vonden Eynwoh- neren empfangen vnd gehalten worden.

König in £)er König in Loanga ist vber 6. König Oberster. Dann diesel-

Loanga. ... t r- i

bigen König semd seme vnd semer Schwester ') Kinder, welchen

man keinen anderen Namen gibt, wann sie zur Regierung kommen,

König in ^Isz Manna ^). Zum exempel, den König in Bansa heissen sie Manna

Bansa. ' r- , , ,

Loanga, auch heissen seme Söhn also, bisz sie anfangen regieren.

Aber die in kein Regierung kommen, nennet man anderst : doch

heissen sie alle Manna : das ist in Spania so vil alsz Don, bey uns, Herr.

Weiber Der König in Bansa Loanga hat 360. Weiber, aber eine vnder den-

vnd Kinder ^ b J 01,1

des Kö- selbigen ist die fürnehmste. Vnd wann er von jhro Söhn bekompt, so [n] "'^^' ist der erste König nach seinem tod, vber sein gantz Königreich. Die

anderen Söhn, werden auff die beyligenden Lander zu Königen ge- macht. Was aber die Söhn betrifift, so er von den anderen Weiberen bekompt, braucht er sie zuKriegsleuthen, Hauptleuthen, die man alle nennet Manna, alsz,wieauchdrobengemeldt, Manna Gangala Manna Belle 3) etc. Vnd werden alsogenennt von jhrenwaaffen,diesieimstreit führen, Dann Gangala heiszt ein langes Pfeyl, Belle, ein Messer, etc. Vnd ist sich zu verwunderen, dasz sie in solchen Gewehren alsogeübet, daszsie ohne fahlen dieselbigen in jhre feind werfFen, vnd sonderlich Geschwin- mit den Messeren (welche den breiten Schumacher-messern zu ver- Wehren. gleichen) dem feind seinen kopff mit werffen von einander spalten. Wann aber der König keinen Sohn bekompt von seiner fürnehm- sten Frawen, vnd der König einen Schwester-Sohn 4) hat, so wirdt

i) Zie noot 3.

2) Pacheco Pereira (150?) vermeldt reeds (p. 83) dat Many, in de volkstaal „Heer" beduidt en zegt er bovendien bij dat „Maniconguo" Heer van Congo beteekent.

3) Volgens Battell (ong. 1610) waren er vier (niet zes, ziehiervoren)hoogeManis, "which are the King's sisters' sons, for the King's sons can never be kings. The first is Many Cabango [Chibanga], the second Mani Salag [Selanganga], the third Mani Bock [Mbuku], the fourth Mani Cay [Kayaj/Zie Battell, Ed. Ravenstein, p. jcVerder was het er ook juist weer als in Benin: „The raother of these Princes is the highest and chief woman in all the land" etc. Zie Battell t.a. p. Hij noemt haar Mani Lombo; vanden Broecke(p. 19) MannyLombe.— Lombo is vermoedelijk „Lumbu" = vorstelijke woning. B. en v. d. B. hebben dan den naam van haar verblijfplaats voor haar titel gehouden (zie Battell. Ed. Ravenstein t. a. p.).

4) In één woord: ook hier matriarchaat, zie A. p. 188, voetnoot 3. Van den Broecke (1612) begreep er meer van (p. 26): „De Koninghs Kinderen konnen aen de Croon niet gheraecken, maer de Susters wel ; segghen recht uyl, dat haer kinderen aen d'een zijde van den bloede zijn, maer de Koninck niet, vermits hem bij gheen vrouw alleen onthoudt. De Koninck heeft over de 500 kinderen (soo Soons als Dochters) by sijn by wijven ; die tot gheen staet konnen gheraecken, waer door deSoonen dieven, ende de Dochters hoeren blijven."

(9)

derselbige König nach des Königs tod. Wann aber auch kein Schwes- ter-Sohn verbanden : so vvirdt alszdann ein grosser Krieg, dann die anderen wollen König seyn. Vnd so der Hauptleuthen einer reich ist, dasz er jhni kan den jenigen, so auch die Cron begert, zum freund tnachen, so seind die sachen bald richtig. Sie haben zwar weder Gold noch Silber : seind doch gantz hoffertig. wunder-

Loanga ist ein hoch eben Land, sehr fruchtbar. Jn Bansa Loanga f^f,^ ist das Land rings vmbher wie ein Paradysz. Sehr köstlicher Wein [i2j wachset allda, den die Eynwohner nennen Malafa '), wir aber, Wein

de Palma. Derselbige köstliche Tranck wirdt gesamlet von Baumen, Weinbiium welche so hoch seind als zimliche Tannen, werden von den Schwart- '" °^"sa. zen mit solcher wunderlichen behendigkeit bestigen, als wann ein Katz auff vnd ab lieffe.

Da musz ich ein wenig die wundersame vnd vberausz köstliche art diser Weinbaumen beschreiben,darbey du lieber Laser die grosse weyszheit vnd güte Gottes erlehrnen kanst.

Dise Baum werden gepflantzet wie die Raben. Da dann alle Jahr v^^ieder die vndersten ast abgehawen werden, doch dergestalten, dasz man samiet^w'er- auff den vermaserten knorren hinauff steigen, vnd den safft oben '*'^- herab ausz denen in die Baum eingesteckten rörlin oder kanelin samlen kan : welcher safft in angehengte hafelin (wie die distillierten Wasser) alle Jahr 9. monat lang fleuszt. Vnd ist diser safft solieblich, dasz jhme auch wol der köstlichste Wein nicht mag verglichen wer- den. Musz aber frisch getruncken werden, dann vber zwen tag er zu essig wirdt : wann er aber widerumb gesotten wirdt, bekompt er sein süssigkeit widerumb so gut, als zuvor : machet frölich, starck, vnd bringet kem wehthumb im Haupt, wie andere Wein, wie ichs dann selbs erfahren vnd darvon zeugen darff, dann ich desselbigen Weins vilmalen genug getruncken. Sonst neben disem vberausz köstlichen safft bringen dise Baum im dritten Jahr eine Trauben eines arms Wunder- lang 2), vnd so grosz, dasz ein starcker Mann doran genug zu tragen xrauben^^^ hat. Die beere seind goldgelb, einer Nusz grosz : die hülscheten 3) stampffet man, vnd wirdt ein öl darausz, welches wir öl de Palma nennen, sie aber nennen es Masa 4). Die Kernen von disen beeren

i) Inl. : Malafa ma samba, palmwijn. (Pechuel-Loesche, L. E. III p. i6o).

2) De wijnpalm is dus niet zoozeer bedoeld, doch wel de „oliepaltn" die ook wijn levert, zie A, p. 171 noot 4.

3) De „palmpitten" (Eng. kernels), een belangrijk artikel van uitvoer.

4) Inl. Mansi mangasi, Peschuel-Loesche, L. E. III p. 159.

(lO)

seind den Parillenkernen oder Haselnussen zii vergleichen, werden zerriben zu einem Mal, darausz sie Brodt machen '). Den blatteren Wunder- dises Baums, so eines arms lang seind, ziehen sie die haut ab, flech- der Baum- t^n dicselbigcH SO artlich vnder einander, alsz wann es ein köstlich blatteren. gewifckt odcr gestickt Tapez oder Gewandt ') were, vnd zieren damit die wande jhrer wohnung : welche wande sie mit den abge- hawenen asten, so von natur also glat vnd grad, alsz weren siejnson- derheit mit kunst darzu bereitet worden, pflegen zu verlysten, vnd zu zieren. Weiters machen sie ausz den Blatteren jhre Kleider 3) dergestalten : dasz sie die haut, welche vast eben wie der Flax, vom stangel abgezogen wirdt. Welche abgestreiffte haut sie artlich vnd wunderlich wissen zu rusten. Dann sie machen zweyerley darausz: namlich ausz dem reinisten die kleidung, vnd allerley sehr kunst- reich von schonen figuren vnd Bildwerck gestrickte oder gefloch- tene Haublin, so nur für die Mannen, vnd Kinder des Königs ge- macht werden, deren eines ich mit mir heim gebracht, vnd noch bey handen hab. Es gehet auch der Mannen kleidung von der waiche biszauffdie füsz, der Frawen aber bisz an die knie. Solche Kleidung ist so schön vnd glantzend, dasz man es für den köstlichsten Sammet ansihet, vnd ist doch nur ausz den Baum-blatteren gemacht. Die [n] Frawen tragen keine Hauben oder dergleichen, sonder binden das Haar oben zusanimen, dasz es sich sehr artlich auszspitzet. .\ckerbaw Jetz will ich auch etwas vermelden von jhrem Ackerbaw oder ngo a. pgjj^gj^}^^ y„^ dieweil ich schon zuvor gesagt, dasz das Mannsvolck in Angola starcker sey alsz in anderen Landen 4), vnd die Weiber

i) In streken waar rijst, maïs, maniok voorkomen, worden de palmpitten, hetzij rauw of in heete asch geroost, eerst dan hoofdvoedsel. wanneer de oogst van bovengenoemde ge- wassen is mislukt.

2) De destijds gerenommeerde kleedjes van „palm-cloth" worden vervaardigd uit de jonge loten van een waaierpalm (Hyphaene Guineensis Thonn.), Inl. ntéfa, litéfa, matéfa, niéva, ntéba ; zie PeschuelLoesche, L. E. III p. i68. Verg. volgende noot. Ook worden kleedjes vervaardigd van de loten van den wijnpalm (Raphia). met name de vierkante kleed- jes die als „strooien geld" in omloop waren (verg. volgende noot) ; zie Peschuel-Loesche. L. E. III. p. 163—164.

3) Reeds Pacheco Pereira (150?) vermeldt die kleedjes (p. 84) : „neste Reyno do Con- guo se fazem huns panos de palma de pello como veludo & delles com lauores como calim veluta io tam fermosos que a obra delles se nom far meihor feyta em Itaiia". Van den Broecke (1634) spreekt (p. 28 en 29) van" Lafougusse kleeden van gras gemaect, dat haar ganghbaer geit is, daer den Coninck (van Loango) huysen vol van heeft." Hij vermeldt verder dat de Portugeezen die kleedjes uitvoerden naar S. Paulo de Loanda om er de militaire be- zetting mede te betalen (p. 31).

4) Ook De Marees zegt reeds dat de slaven in Angola „beter" zijn dan die van Ardra (aan de Slavenkust) die nochthans „cloecke ende vrome Mannen zijn .... ende deur den bandt beter slaven als die van Gabom." Zie A. pag. 231.

(II)

jhnen in starcke nicht vil nachgeben : so ist zu wissen, dasz die Weiber in gantz Angola das Feld bawen mussen. Dann weil sie keine Reichthumb haben an Gold oder Geit, so dienen jhnen die Weiber, dergestalten haab vnd gut zu erlangen, dasz etliche acht oder zwelfif, etliche zwentzig oder mehr Weiber nemmen, welche mit einander das Feld bawen mussen, darin sie eine solche gute ordnung halten, dasz sich darüber zu verwunderen.

Angola ist das beste Land von Gewachs, sonderlich in Loanga, vnd rings herumb. Ligt 8. ') grad bey Suden der Aequinoctial-linien. Es tregt sonder schön Obs, gibt vil Honig, den man in den Walden findet. Dann die Binen oder Jmmen von wegen vilersüsserGewach- sen vnd Krauteren, machen trefflich Honig 2) vnd Wax. Da findet man Pomerantzen, Lemonen, Citronen sovil,wiebey vnsinTeutsch- land Holtzapffel oder Holtzpyren, auch Bonnanah, Podarah, Backo- vah 3), vnd Annanasah, also wirdt das aller-süsseste Obs, deszglei- chen kaum in der Welt zu finden, vnd andere gattungen mehr, so bey vns gantz vnbekandt, genennet. [is] Jn Loanga hat man weder Ochsen noch Rosz zum Feldbaw, son- der, wie droben angedeutet, die Weiber mussen denselbigen ver- richten. Wann sie dann in das Feld gehen, so binden sie jhre Kin- der aufifden rucken, welche dann, alldiewcil die Muteren arbeiten, so wol vnd sanfft auff dem rucken der Mutter schlaffen, alsz bey vns die Kinder in der Waglen, dann sie haben keine Waglen : vnd wann sie müd seind, so legen sie die Kinder auff die Erden auff ein blat von einem Baum, welche blatter sie auch zu einem schirm wider den Ragen brauchen, vnd auff den kopff legen. Hier- zwischen arbeiten sie jmmer fort, vnd bawen die Felder auff solche weisz: sie machen furchen eines knies tieff, vnd wann sie sayen, so stupffen sie den saamen mit dem finger in die Erden, sie haben kein ander Feldgeschirr, alsz kleine backhawlin, damit sie die Erden auffwerffen. Haben in 4. monat zwo Ernde, vnd alle tag Herbst 9. monat lang, aber 3. monat keinen guten, sonder schlechtenWein, welchen sie Matumba nennen, so von anderen Baumen fleuszt, ist sonst ein sehr gesundes tranck.

Die Manner aber, damit sie nicht müssig gehen, bawen vnd pflant- zen die Weinbaum, wohnen am Meer, seind gemeinlich alle Fischer.

i) Drukfout voor 5°? Immers B. heeft het in 't bijzonder over Loango en niet over de zuidelijker gelegen landschappen in Angola.

2) Die verkregen werd door de bijenneslen uit te rooken (Battell, Ed. Ravenslein, p. 68).

3) Bacoven, zie A p. 167 en 169.

(12)

Welche aber im Land wohnen, jagen allerley Gewild, alsz Püffel, Hirtzen, Bock, deren sie sehr vil fangen, vnd mit jhren pfeileren schiessen.

Nach dem ich nun von des Lands gewachsen geschrieben, will ich jetzund auch anzeigen, was für handel in demselbigen Land getriben [iö] wirdt. Sie gehen vmb mit Helffenbein, Elephantenzahne, vnd sehr gutem Kupffer ').

Die Elephanten belangend, ist zu wissen, dasz die Handelsleuth von denselbigen dz Gebein vnd jhre Zahne wunderlich bekommen. Dann die Elephanten wixlen die Zahne, vnd lassen dieselben in jhrem alter fallen ^), da etwan ein Zahn ein Centner vnd etliche pfund wigt, wie ichs selber gesehen. Mit denselbigen Zahnen nun handlen sie starck, Dann darausz werden köstliche Messerheffte, vnd Tischtaffeln zier- lich zubereitet. Wann sie aber die Elephanten fangen, so thund sie jhme also : weil sie der Elephanten wag, den sie zum Wasser nemmen, gar wol wissen, auch ein jeder Elephant seinen gang also nimpt, dasz er den andern auff seinem wag nicht hindert, oder weichen macht : so machen die Schwartzen oder Einwohner ein grosz loch etwan zwen Mann tieff, darnach verdecken sie das loch mit alten Baumen 3). Wann dann die Elephanten zum wasser gehen, so fallen sie in das loch, vnd so es die jenigen ersehen, welche von weitem darauff lauren, vnd solche Lotterfallen gemacht, laufifen sie behend herzu, vnd schiessen sie zu tod mit den langen pfeilen, welche sie Hasagaya nennen, hiemit bekommen sie das Helffen : oder Elephanten bein. Dises Thieresschwantz wird weit vnd breit in andre Lander verkaufft, darausz Halszbander, Fliegen- wadel gemacht werden . Die Haar 4) am selbigen seind so dick, als gemeiner eysen-droth, ausz welchem haar die Angoler, die schönste körblin machen, dergleichen kaum in der [i7l Welt zu finden. Kupfier. Das Kupffcr 5) kompt weit ausz dem Land, welches sie finden ohne

müh: allein verschmeltzen sie es, vnd machen ring darausz, etwan

i) Zie Pacheco Pereira p. 84. Zie hierna noot 5.

2) De Congo-streken zijn lang bekend geweest wegens de groote hoeveelheden „dood- ivoor" die zij opbrachten (zie Ene. Brit. sub Congo), vandaar natuurlijk het verhaal van het wisselen der tanden. Battell (Ed. Ravenstein p. 59) zegt: „I have asked the Marombos whether the elephant sheddeth his teeth or no, and they say no ! Hut sometimes they find their teeth in the woods, but they find their bones also".

3) Vermoedelijk de verouderde manier van jagen. Verg. Ceilon.

4) De staan van den Afrik. olifant eindigt in een kwast van dikke borstels.

5) Pacheco Pereira (150?) verhaalt ook (p. 84) dat het koper in Manicongo geruild werd tegen kleedjes. Ver in het binnenland wordt werkelijk koper gevonden (zie Ene. Brit. sub Congo).

(13)

von 1.2. 3. oder 4. pfunden schwar, handlen darfürEysen vnd Wol- len-thuch, blaw, rot, gelb, grün, auch Maultrommel '), glasen-Co- rallen, welche sie garwol bezahlen. Dannsolche sachen der Frawen gröste zierde ist, wann sie Corallen an Armen vnd Beinen so viel vnd so schwar tragen, welches mir in die lange zu tragen nicht mög- lich were.

DJse Völcker aber, oder sechs Königreich, weil sie alle vnder einen Obersten gehören, welcher Manna Loanga heiszt, haben auch einen Glauben, wann es auch ein Glaub zu nennen ist. Dann sie glauben MagüscUy. (welches erschrockenlich ist zu sagen, vnd zu horen) an den leidigen Satan, welchen sie Magüschy *) nennen, deme sie auch gehorsamen in allem dem, was er an sie begert durch jhre Priester oder Pfaffen, welche diser armen Leuthen vnd des Teuffels gemeine Diener vnd Mitler seind, vnd geben jhme einen Namen wie einem König oder Obersten, namlich Manna Magüschy. Gleichwol hat man sich höch- lich zu verwunderen, dasz sie ein sostrenges Recht halten wider die Zauberer, die nicht Manna genennet werden, dasz sie dieselbigen Zauberer alle töden. Aber der Manna Magüschy ist vom König ge- freyet. Sie nemmen Weiber, wo vnd wie sie wollen, halten aber diesel- viei Wei- |i8) bigen anderst nicht, dann wie in Spanien vnd anderstwo die Sclaven men. gehalten werden. Dann die Weiber mussen das Feld bawen, vnd an- dere schware arbeit verrichten. Die Manner aber pflantzen nur die Weinbaum, vnd samlen des morgens vnd abends den Weinvonden Weinbaum. Baumen. Die vbrige zeit spielen sie vnd trincken. Andere machen Arbeiter. das geit vnd kleider, welche jhre Handwercksleuth seind. Was aber die betagten, so nicht mehr gehen vnd sehen können, betrifft, mussen dieselbigen den Schmiden den blaszbalg ziehen 3), vnd also jhre nahrung verdienen. Sie haben keine Battler, dann alle, so bey ^^ang<=' a" jhnen gesund seind, haben keinen mangel. Eins aber ist nicht zu vergessen, dasz es in Bansa Loanga viel Edelleuth gibt, von wegen dasz der König so viel Weiber hat. Seind vber die massen hoffertigEdeiiemh vnd prachtig in der kleydung auff jhre weisz : sonderlich in des Königs hof, da sie alle tag zusammen kommen, vnd mit sonder- barer gravitet daher tretten. Einem jeden vnder jhnen pflegen ge- meinlich drey oder vier Pagien oder Jungen, die sieMalechy4) nen- nen, vorzugehen mit einem grossen Thuch, wie ein Tapetz gemacht:

i) Mondtrommen.

2) Moquisia, zie p. 9, noot 5.

3) Overgenomen uit De Marees en op Neder-Guinee, door Brun, toepasselijk verklaard, lie A p. 183.

4) Port. malagueyro ~ linnenkoopman (wegens het doek dat zij dragen).

zu essen.

(14)

vnd neben jhme zu beyden seiten tragen jhro zween Waher, dar- mit sie jhrem Herren vvahen oder lufft machen. Die Sclaven folgen jhme auff dem fusz, tragen etwan drey oder vier Calla-bassa mit Wein, (also werden jhre Trinck-kanten oder Geschirr genennet, wel- che also wachsen, auszwendig schön gelb alsz gold, jnnwendig schön weisz wie silber). Wann siedann zu des Königshof kommen, sprei- [ig] ten sie das Thuch vor dem hof auff die Erden, vnd sitzet der für- nehmstevnder jhnen in die mitte, die Sclaven aber vnd Knecht rings herumb. Also kommen offt 200. oder mehr vom Adel, etwan mit Sclaven vnd Knechten drey-tausend Mann zusammen. Ist alles wacker Wunder- tapffer Volck, welches sich sehr wunderlich in possen weiszt zu schicken. Wann sie aber miteinander essen, sitzen sie auff keinen stülen, sondern auff der Erden wie die Wannenmacher mit den bei- nenvber einanderen. Vnd in dem sie miteinander reden, sogeben die Jungen oder Diener jhren Herren einem jeden insonderheit einen trunck Calla bassa. Der König aber kompt im Jahr nur drey oder viermal ausz dem Hof '), alszdann gibt er einem jeden Audientz, vnd sitzet wie die anderen allein mit seinem Manna Magüschy, welcher, so bald er dem König einschenkt, zum Volck riifft, vnd sagt : dasz alle, die den König sehen trincken, sterben mussen. Alszbald sie das horen, fallen sie auff das angesicht nider, bisz er getruncken hat *) : alszdann richten sie sich widerumb auff, vnd schlagen die hand zu- sammen, sprechende auff jhrspraach :SackarellaSackarella 3) Man- na Loanga ; das ist : Es frewet vns der König in Loanga. Solches wah- ret bisz nacht, alszdann kommen des KönigsKriegsleuth mit Trom- mel vnd Hörneren, welches ein grosz getösz vnd tumult gibt. Wann aber einer ohnversehens den König sehe trincken, so musz er alszbald [20] sterben. Mit welches blut der König gesalbet wirdt, alsz wurde hie mit dem König sein ehr errettet, welche jhme were von den zu- saheren genommen worden 4). Wie ichdannselber gesehen, dasz des

i) Van den Broecke. p. 19 : „Den Koninck, die noyt te vooren (tsedert sijn Regeringhe) boven een steen-worp van 't Hoff was geweest, qtiam selfs in persoon, met allen sijnen Adel my in 't huys besoecken". Dit was in 1611.

2) Bij van den Broecke (p. 27): „Als den Koninck drinckt, mach niemandt sien, ofte is een doodt mensch ; daer wordt eerst een kloek gheluyt, dan valt yder-een op sijn aensicht ; soo haest hy dan ghedroncken heeft, worter weder gheluyt, rysen soo wederom op." Battell verhaalt juist hetzelfde.

3) Zie noot p. 9.

4) Wanneer de vorst bij groote plechtigheden drinkt, verbergt hij, in onzen tijd, het ge- laat achter een doek (zie Battell, Ed. Ravenstein, p. 46, noot i). Ook placht hij te eten zonder dat men hem zag (Battell t. a. p.). De voorbeelden trouwens van Afrikaansche vorsten die zich in het geheel niet vertoonden zijn talrijk, b.v. Dahomey en (niet te vergelen !) de Ogané.

(15) Königs eygen Kind von 9. jahren, alsz es von der Erden auffgestanden, Teuffei ein

. ., , ... IA mörder.

vnd seinem Vatter dem König, viUeicht ausz liebe an den Arm ge- fallen, vnd jhne gesehen trincken : alszbald Manna Magüschy gesagt : disz Kind musz sterben. Wie auch beschehen, dasz jhme in gegen- wertigkeit des Vatters das Hirne mit einem Schlagmesser einge- schlagen worden, vnd hat der Manna Magüschy mit des erschla- genen Kinds blut des Königs Arm gesalbet ').

Weiters ist zu wissen, wann etwan ein fiirnehmer von des Königs Grosse Adel oder der König selbs stirbt, so ist ein solche forcht vnd angst vnder den nechsten Verwandten, welche auch ofift Zauberer seind, dasz so bald einer todt ist, schreyen seine besten Freund, ich will mit sterben. Wo aber einer solches nicht gern thate, so halten sie jhne für ein Teuffelsjager, dahero dann die forcht grösser wirdt. Vnd so sie einen dessen bezüchtigen, haben sie kein andere zeug- nusz vnd fundament, dann dasz siezum Satan gehen, der jhnen ein tranck, Gomba genandt, angibt, welches dem bezüchtigten soUeyn-

i) Aldus schrijft Briin in 1624 omtrent een voorval dat in 1612 had plaats gegrepen en waarbij hij tegenwoordig was,

Pieter van den Broecke, die ook in 1612 aan de Kust van I.oango was, verhaalt (p, 27) in 1634:

„In mijnen lijdt is 't ghebeurt, dat des Koninckx susters kindt, die naer hem suceederen „soude, ongeveer neghen jaren oudt, van hem seer bemindi, onverhoedts aen sijn kleeren in „'t drincken gheraecte, ende op keeck, brocht 't kindt dadelijck omhals, streeck het bloet „aen sijn duyvelery. Van myghevraeght zijnde, waeromsulckenwreedtheyt aen 'tonnoosele „kindt van sijn suster bedreef? gaf ten antwoord, dat hy anders selfs soude moeten sterven. „Waer aen te sien is, de verblintheyt van dese ongeloovige heydensche menschen".

Brun en Van den Broecke stemmen volkomen met elkaar overeen. Slechts verkende Broecke den achtergrond van matriarchaat, daar hij er den nadruk op legt dat het „zusters- kind" troonopvolger was. (Zie A pag. 188, noot 3). Men mag dus aannemen dat het ?irt//w- keiirig bericht van v. d. B. juist is, en dat B. iets minder juist heeft waargenomen, maar toch goed de waarheid verhaalt.

Nu Purchas in lijn Andrew Battell (voor de eerste maal uitgegeven in 1625) ; zie Ed. Ra- venstein p. 45 :

„There was a boy of twelve years, which was the king's son. This boy chanced to come „unadvisedly when his father was in drinking. Presently the king commandeth he should be „well apparelled and victuals prepared. So the youth did eat and drink. Afterw ards the king „commandeth that he should be cut in quarters and carried about the city, with proclama- „tion that he saw the king drink".

Indien het juist is dat Battell (zie Ravensteinp. XI) omstreeks 1610 in Engeland terug- keerde, kan hij den moord niet hebben bijgewoond, en dan zou Purchas het relaas ontleend kunnen hebben aan Brun (ed. 1624 Basel, of 1625 de Bry).

Van den Broecke heeft het verhaal zeker zoomin aan Brun, als aan Purchas ontleend, want hij is de eenige die begreep dat de moord aan het zusterskind (de troonopvolger), in een land dat matriarchaat kent, veel erger was dan aan een eigen kind van den vorst.

Purchas schijnt „ingelascht" te hebben, hetgeen een bevestiging is van Ravenstein's alge- meen vermoeden: „There is reason to fear that Purchas dit not perform his duties aseditor, as such „duties are understood at the present day". Zie Battell, Ed. Ravenstein p. XH.

(i6)

gegeben werden. Wann dann derselbige das Tranck nimpt, vnd sich also befindt wie er bezüchtiget wirdt, so fallet er alszbald nider gleich- sam in ein Ohnmacht. Wann er aber vnschuldig ist, so musz er sein wasser machen, oder hamen, vnd schadet jhm nicht ■). Aber der 121) schuldige wirdt gleich zu tod gehawen, ja jhme werden alle seine Glieder gantz schröcklich zerhackt vnd abgehawen. Gern Ausz was vrsachen aber sie mit den grossen Herren sterben, istzu

wissen : dasz der Teuftel jhnen durch die Pfaffen alsz seine Diener anzeigen laszt, welches dann das Volck gar leichtlich glaubt : dasz namlich, wann sie sterben, so kommen sie alszbald in ein ander Land, da sie widerumb Herren werden wie zuvor, oder noch grössere, vnd mussen jhnen jhre fürnehmsten, so jhnen gedienet, auch widerumb dienen, wo sie hinkommen 2). Aber so bald ein solcher Herr tod ist, so machen die jenigen, soauch sterben mussen, ein Bancketh auffjhre weisz: dasz sie alle fürnehmsten zusammen berüffen, vnd jhnen an- zeigen, ausz was vrsachen sie das gethan haben. Wann sie dann solches horen, loben sie dieselbigen alsz getrewe Freund vnd gute Diener, vnd essen also mit einanderen die letze. Vnd wann es zeit ist, so kompt Manna Magüschy mit einem Tranck, gibtjhneetwanjhrer vieren oder fünffen, mit zehen oder zwölfif Sclaven : vnd zu letzt jhren Pfaffen vnd Weiberen. Sterben also zugleich von dem Tranck, welches ein safft von Wurtzeln ist, vnd seind auff der statte todt 3). Anderer seltzamen Ceremoniën vnd gewohnheiten will ich ge-

1 ) De oudere auteurs, waaronder Brun (en Dapper) hebben niet recht geweten dat er twee giften en twee soorten van oordeelen zijn. Het eerste gift is de Nkasa drank, getrokken uit den gestampten bast van den Nkasa-boom (Erythropleum guineense, Don), een mimosee. Het brengt den dood teweeg door hartverlamming, doch braken kan uitredding brengen. Het tweede gift wordt getrokken van den bast van een strychnus soort die mbunda heet (van- daar de Bondes-drank van Dapper). De beschuldigde verliest gewoonlijk alle beheersching over den sphincter urinae, loopt eenige passen, raakt veel water kwijt en wordt gedood. Zoo- genaamd onschuldigen kunnen hun water houden of slechts een paar druppels laten loopen. (Verg. Dapper en ook Peschuel Loesche, L. E. III p. i88).

2) Hier vermoed ik dat B. brodeert op hetgeen hij, bij De Marees, omtrent de Goudkust had gelezen. (Zie A. pag. 190). Duidelijk en naar het schijnt juist, is Battell: „In this country noneofany account dieth bnt they kill another for him, for theybelieve theydienot of their own natural death, but that some other hath bewitched them todeath. And all those are brought in by the friends of the dead which they suspect, so that many times there come five hundred men and women to take the drink made of the foressüd root Imbouda". (Ed. Raven- stein, p. 61).

3) Pieter van den Broecke (p. 18) vermeldt als merkwaardigheid dat er geen blanken in Loango mochten worden begraven. Zij moesten in zee geworpen worden (d. i. waar zij vandaan kwamen). Battell haalt de zaak nog wat dieper op. Hij verhaalt dat het lijk van een Portugeesch handelaar, na vier maanden begraven te zijn geweest, werd opgegraven en in zee geworpen omdat de regens waren uitgebleven. Drie dagen daarop vielen de regens in. (Battell, Ed. Ravenstein, p. 51).

(17)

schweigen, wurde sich auch zu weit hinausz strecken. Allein musz ich auch ein wenig anzeigen, dasz sich dise Leuth beschneiden Beschnei- [22] lassen, wie die Juden vnd Türcken. Sie haben allerley Teufifelswerck fe"°e^tc. ^ in jhren Hauseren, dadurchsiejhneanbatten, thundjhmeopffer mit Wein. welchen sie auff die Erden schutten vor den Bildwercken. Sie haben auch hin vnd wider kleine Hauszlin stehen, Maggasethi ge- nannt, das ist, Teuffels-hauszlin, dahin der Satan kompt, so offt sie es begeren. Dieselbigen Hauszlin seind gemacht wie jhre wohnungen, allein seind sie vnderscheiden mit einer wand vnd kleinem thürlin. Sie opfferen auch Menschen, der gestalten : wann einer kranck wirdt, so verspricht er dem Teuffel einen seiner Sclaven zu verehren, wel- ches sie auch halten. Dann sie dieselbigen erstlich jammerlich vnib- bringen, alszdann legen sie dieselbigen in das Maggasethi, bisz sie der Satan hinwegnimpt. Vnd was sie sonst dem Satan versprechen, das halten sie jhmegantzgetrewlich. Biszhar vom Königreich Bansa Loanga.

Jetz kommen wir zum Königreich Congo '), vnd der Graffschafift Vom kö-

nÏFrcich

Songen ^). Dises Königreich erstreckt sich von dem Flusz Congo, congo. bisz an den Capo bon Sperance vnd Loando, allda die Spanier vnd Portugaleser eine Festung vnd Statt haben, welches Loandos) heiszt. Vnd ist zu wissen, dasz die Völcker in disem gantzen Königreich Christen seind auff die Spanischeweisz. Dann die Spanier daselbsten den Christen-glauben gepflantzet haben. Dises Königreich ligt 8 '■.' grad bey Suden, von Holand 2 500. meilen4). Also seind wir nun in den- ijs] selbigen Flusz vnd revier Congo kommen, welcher ausz dem Land kompt, bey 6. meilen breit, vnd scheidet das Land von einander.

1) Congo. De inl. benaming van de rivier is: Nzadi of Nzari, hetgeen beteekent : „de ri- vier" en door de Port. is verhaspeld tot Zaïre. Ter onderscheiding van andere rivieren wordt zij door de negers ook Mwanza genoemd. De naam Congo is afkomstig van het Ekongo-dis- trict, gelegen om en bij het tegenwoordig S. Salvador ; met het begrip Ekongo valt het voormalig koninkrijk Congo, dat beheerscht werd door den Mani Congo, samen. (Zie Geogr. Journ. Vol. XIX, 1902, No. 5. The ancient kingdom of Congo, etc. bij Rev. Thomas Lewis). Nabij den linkeroever der rivier lag Mbaji a nkanu, dat „gerechtsplaats" of „resi- dentie" (van den Mani Ekongo) beteekent. Deze naam is verbasterd tot Ambassi. De Por- tugeezen herdoopten Ambassi in S. Salvador. (Zie Battell, Ed. Ravenstein, p. 103). S. Sal- vador is totaal vervallen ; van de kerken, kloosters en scholen staan nog slechts enkele mu- ren (Lewis t. a. p.). Afbeelding van S. Salvador in de 17= eeuw bij Dapper, fol. 562.

2) Sonho of Songo, landschap aan den linkeroever der Congo-rivier, nabij de monding. Van den Broecke (1607) rekende dat het bij Loango begon en zich zuidviaartstot Ambrizete (7°2o') uitstrekte.

3) S. Paulo de Loanda (inl. Luandu). Het werd betrekkelijk laat gesticht. Volgens Ra- venstein in 1576. (Zie Battell, Ed. Ravenstein, p. 145).

4) Loanda ligt op 8°48' ZBr. Hel is korten tijd in het bezit der Nederlanders geweest. Jol veroverde het in 1641 op last van Graaf Maurits van Brazilië.

2

(i8)

Dann das einte theil dem König Bansa Loanga gehöret : das ander dem König von Congo ') vndSongen. Wir haben vns ab desselbigen strengen lauff höchlich verwundert, deszwegen auch mit grosser müh hindurch setzen mussen. Seind also endtlich mit vnseren Presenten an das Land kommen, vvelche das Landvolck für jhren König den Man- na Songen von vns erfordert, namlich 2. Halleparten ^), 2. Trommel, vnd 2. Pfawen 3). DieSonger DieSonger seind mittelmassige Leuth, vnd nicht so starck als die lich. Loanger : aber freundtlich mit vns Christen, vnd noch viel freundt-

licher, wann die Spanier nicht weren. Dann die Spanier machen vns etwan verhaszt bey den Eynwohneren, weil wir nicht die Römische Religion führen : vnd geben für : die Holander vnd andere Nationen, so von wegen Trafiek oder Handels in Congo fahren, seyen lauter Menschenrauber vnd Schiffrauber. Welches sie auch desto leichter glauben, weil etliche Frantzösische Schiff keinen anderen handel haben, alsz rauben. Dieweil wir aber bey 7. Monat allda gelegen mit vnserem Schift" sanipt einem Jachtschift", vnd sie vnser gemüth genug- sam erfahren vnd erkandt, haben sie vns alles guts erzeigt, ja vns so gut gemeint, dasz, wann die Spanier etwas wider vns fürgenommen 4), sie vns gewahrnet, vnd auch vns defension zu thun sich anerbotten. Dann weil die Spanische Festung sampt der Statt Loando nicht mehr (24] alsz 30. meilen höher ligt, also können sie gar bald bey vns seyn, wie es auch beschehen Anno 1 6 1 2. im September. Dann damalen wolten vns die Spanier vberfallen : aber die Songer vnd Conger wahrneten vns, dasz wir solten für vns sehen. Vnd were gewiszlich bald vmb vns geschehen gewesen, weil wir beedes im Schift", so dann im Jacht, sehr viel kranck Volck, vnd nur 25. gesunder Manner gehabt. Vnd deszwegen die Spanier keinen stareken widerstand zu finden ver- meint. Aber Gott hat die Eynwohner des Lands zu vns geneigt : dasz da die Spanier vns mit 4. Schifl'en, (welche sie Carawellen heissen) vnd 300. Mann (deren meiste theil Sclaven, vnd desz Geschützes vn- erfahren) angefallen hahen : seind vns die Songer so trewlich vnd tapff"er beygestanden, dasz wir sie wider nach jhrem Porto Loando

i) Over Congo regeerde de Christenkoning D. Alvaro li, 1574 1614. Hij was geen groot vriend van de Portugeezen. Verg. Battell, Ed, Ravenstein p. 121.

2) Hellebaarden.

3) ?Verg. p. 10.

4) Ook Van den Broecke had in 1607 een zeer goed onthaal te Songo genoten {zie v.d. B. p. 14). Men was er de Portugeezen moede. Van den Broecke zegt dat hij er 4 of 5 Roorasch- Katholieke kerken en 2 of 3 scholen vond. De welgestelden onder de Negers gingen er als Portugeezen gekleed. (Van den Broecke t. a. p).

(19)

mit vil todten vnd verwundten jhres Volcks sich zu reterieren ge- zwungen haben. Vnd alsz auff eine zeit eines der Spanischen Schiffen ohnversehener weisz zu vns kommen, haben wir jlinen dasz Pulfer, Spanische Wein, Marmalada, so für krancke vnd gesunde gut ist, abgenommen : ja wann sie sich gewaigert, es sie nur desto mehr ge- kostet hat.

Sonst ist zu wissen, dasz auff tausent meil solcher grosse Flusz alsz Jn Congo Congo nicht zu finden : ist sehr fischreich, vnd werden neben allerley ucherFiusz. Fischen, die man taglich fangt, viel Meerpferd: etwa 20. oder 25. [25! gesehen, wie ichs dann offtermalen selbs gesehen. Ausz disem Flusz gehen auff das Land Meerküh, auch grosse Gayman, (seind Croco- dylen,) Schwartfisch vnd sehr grosse Wallfisch. Die Meerpferd, (Ma- Meerpferd. nathi ') in jhrer spraach genannt), seind nicht beschaffen, wie man hie zu Land vermeint, wie ich sie dann selber gesehen. Sie haben 4. Fiisz, aber die zween hindersten seind gar kurtz vnd breit, mit welchen sie schwimmen, die Haut ist mehrtheils glat, haben auff dem Halsz und Rucken einen schwartzen strich von haar, am Halsz einen kamm. Der Kopff ist so grosz alsz sonst drey Roszköpff : sie haben Zahne im Maul, da einer etwan 10. oder 12. pfund wigt, vnd seind weisseralsz Helffenbein, ausz welchen schone Messerheffte gemacht werden. Die Meerküh seind gar gut zu essen: werden von den Eynwohneren offt Meerküh. gefangen, dann sie alle abend auffdas Land kommen zu waiden, wie ander Vieh : aber so bald sie etwas horen oder sehen, so gehen sie widerumb in das Wasser, mit den Jungen, dasz es ein wunder ist zu sehen.

Es ist auch dises Land Congo sehr köstlich von allerley guten Gewachsen, wie auch von Silber vnd Gold. Die Eynwohner aber wollen nicht leiden, dasz man das Gold suche, vnd wenden dise vrsach für : Wann der Spanier wiszte, dasz man es leicht bekommen könte, welches auch wol zu glauben, so wurde der König in Spanien das Land mitgewalteinnemmen wollen. Aber es ist dasz vngesundeste Land, alsz man weit vnd breit findt, dann neben allerley bösen Kranck- Böse

. , . , , , . r. Kranckhei-

[26) heiten, bekompt man auch eme plag, welche sie Peysy nennen, tenvonMa- seind kleine Würmlin, wie sie im Kasz pflegen zu wachsen, mit wur^nen. schwartzen köpffen. Welche Würmlin in des Menschen fundament

i) Brun verwart den hippopotamus, die veel aan de kust voorkwam en gemakkelijk ge- zien kan worden, met de Manaten, die niet zoo talrijk zijn, en die hij misschien nooit goed zag. Zij worden in den regentijd wel gevangen. De inboorlingen palen dan kreken af, waarin een manatus, tijdens overstrooming, is binnengedrongen. De voorkomende soort is vermoe- delijk: Manalus senegalensisDesm.Zie Peschuel-Loesche, L. E. lil p, 223.

(20)

oder affter, wie auch in die Hand vnd Füsz zwischen den Negeln

vnd dem beere kommen '), vnd dasselbige auffressen, dasz es in 3.

oder 4. tagen ein loch im affter so grosz machet, dasz man ein faust

darein stossen könte, davon der Mensch in 9. tagen sterben musz,

WO man nicht bey zeiten hülfft. Aber eh man die sachen lehrnet

kennen, kostet es offt viel Volck. Die einige hülff ist, ein Lemonen

spaken oder schellen, vnd alsogantz in das fundament stecken. Also

werden sie durch die scherffe der Lemonen getödet vnd zerstöret,

dasz der Mensch widerumb zu seiner gesundheit kompt. AUein, wie

angedeutet, musz man nicht zu lang warten, sonst were es nicht

möglich zu helffen.

Was die Die Spanier haben sonst das Volck zum Christlichen Glauben ge-

beSung bracht, wie die Eynwohner selber bezeugen^). Welches aber auff disen

der Wilden argen iJst beschehen : dasz sie offtermalen vermeint, das Land zu

suchen. ° '

zwingen. Hat jhnen doch allezeit gefahlet. Sie haben auch etliche

mal Schantzen vnd Festungen auffgeworffen ; aber die Eynwohner

haben sie widerumb zerschleifft. Dann es gar eii^ hertzhafft Volck

Festung ist. Die Portugaleser haben eine Festung 3) schon vor 50. jahren

im Poruï^' darein gemacht, welche von den Eynwohneren widerumb zerstöret

gaii. worden. Daselbsten haben sie hernach ein Capell gemacht, vnd des

Königs in Portugall Don Sebastian Waapen auffgerichtet. Der platz [27] wirdt bisz auff heutigen tag der Patron 4) geheissen. Dann dasselbige

i) De Pulex penetrans is een insect dat, naar men abusievelijk aanneemt, eerst in het mid- den der 19e eeuw van Brazilië naar Afrika zou zijn overgekomen. Het vreet zich in tusschen de nagels der voeten en de teenen. De Portugeezen noemden het „bicho"d.i. „worm" (verg. Dierick Ruiters, „Toortse der Zeevaart" p. 27). In het Kust-Engelsch noemt men het tegen- woordig „jigger". Of het mede aanleiding geeft tot de ontsteking in het „fondament" waarvan B. spreekt en die de Portugeezen „bicho(s) de cu" noemden is, zoover ik weet, niet bekend. Het was een branderigheid, grootendeels gevolg van onzindelijkheid, waarop men het geneesmiddel van een limoen toepaste, zooals B. dat beschrijft (verg. Dierick Ruiters p. 28 en 29).

2) Zie aant. bij p. 2.

3) Daar de padrao (zie volg. aant.) bedoeld is, is de tijdsbepaling geheel onjuist. Diogo Cao richtte hem in i4S2of 14830P; koning van Portugal was toen Joao II. In Brun'sen Van den Broecke's tijd was hij nog goed zichtbaar. V. d. B. spreekt ervan alslandmerk zoowel in 1608 (p. 15) als in 1612 (p. 23). Dapper (1668) vermeldt den padrao als een „kruis" en daar benevens een klein kapelletje (zie Dapper fol. 565). Pater Merolla da Sorrento, die om- streeks 1683 aan de kust kwam, vond er niet veel meer van over en gooit, zonder bewijs, de schuld op de Hollanders, die den pijler zouden hebben vernield. Hij kon het Portugeesche wapen aan het voetstuk nog onderscheiden, benevens een inscriptie in „Gothische" letters die niet gemakkelijk meer te lezen was. (Zie Churchill Tom I, fol. 609). Er is ook een verhaal dat de vernieling aan Engelschen toeschrijft (zie Ravenstein in Geogr. Journal, XVI (1900) n". 6, p. 630, noot).

4) De padrao door Diogo Cao opgericht in 1482 a 1483 op den linkeroever van de mon- ding bij het tegenwoordig Turtle-point, d.i. de eerste hoek beZuidenShark-point. In 1859

(21)

Ort auff deni aller bequemsten platz gestanden an der revier oder Flusz Congo; sittemal kein Schiff ohne jhren willen hat einkommen können. Sie habenauchhernach auff einen anderen platz, alsznanilich auff ein Jnsul, die vnbewohnt ist, ein Festung gemacht. Jst auch zerschleiffet worden.

Die Eynwohner seindgar getrew in Kriegshandlen : seind arbeit- sam : können lang hunger leiden, wann sie nur Magkay oder Taback haben, dessen Blatter sie zerreiben vnd anzünden, dasz es ein stareken Tab «k siii- Rauch gibt, welchen sie an sich ziehen für durst vnd hunger. let^den hun-

Der Graff in Songen hat offtermal mit dem König einen krieg angefangen, wann derselbige etwan den Portugaleseren zu viel ver- trawt hat. Dann der König wohnet wol 50. meil im Land, namlich in der Statt Congo '). Allda hat er einen Episcopum, welcher ein Portugaleser ist *). Sie haben dem König offt gute wort geben, bisz sie endtlich etwas haben eyngenommen, vnd jhren gewalt bekom- men. Darzu sie einen Schwartzen zum Graffen auffgeworffen, wel- cher sich wider den König brauchen lassen, welchen die Portuga- leser Don Ferdinando 3), die Eynwohner aber Mann ^Songen 4) genennt haben, das ist, ein Regent oder König in Songen. Derselbige ist alt gewesen 150. jahr s), wie ich von jhnen selber gehöret hab. Jst gantz blind gewesen, sonst starck vnd grosz. Auch noch so wol [28] zu fusz, als etwan ein junger. Jhme seind zwen Manner vorgegangen,

was het n\onument, hoewel zeer beschadigd, terug te vinden. De Portugeezen richtten den 13^° September van dat jaar, nabij die plek, een nieuwen padrao op, die echter in 1 864 door eene overstrooming zou zijn vernield. Zie Magno de Castilho „Os padroes dos descobrimen- tos Portuguezes em Africa" I'» Memoria pag. 15 (1870). In 1863 stonden de resten van den oorspronkelijken padrao nog (Rurton : Two trips to Gorilla land, vol. 2, p. 71).

In 1892 werd weer een nieuwe pijler opgericht, zie L. Cordeiro in Boletim Da Soc. de Geogr. de Lisboa, jaarg. 1892, pag. 154.

i) Ambassi of S.Salvador in het tegenwoordig Port. Angola. Afbeelding, zie Dapper, plaat fol. 562. De naam Ambassi is afgeleid van Mbaji, dat in de navolgende samenstellin- gen voorkomt:

Mbaji a ekongo = palaverplaats van Congo,

Mbaji a nkanu = gerechtsplaats, terwijl verdere inlandsche benamingen zijn : Nganda a ekongo (Ngandekongo) = de stad ; ekongo dia ngungo = stad met kerkklokken,

Outeiro = de heuvel (Port.). Zie Battell, Ed. Ravenstein p. 208.

2) Het episcopaat omvatte S. Thomé en Congo.

3) Van den Broecke noemt hem Don Migiel (p. 14).

4) Lees : Manni (Heer).

5) Oud was hij wel. Van den Broecke, die hem in 1608 bezocht, zegt (p. 14): „Was een seer oude man, van over de hondert en thien jaren, ende bUndt". Vijfjaar later (1612) maakt Brun hem 150 jaren oud. Het jaar ging daar blijkbaar spoediger voorbij dan hier, zoodat men gemakkelijk 150 jaar kon worden.

(22)

die haben mit dem daumen geklapfit : Jst also dem klapffen nach- gegangen : Hat Söhne gehabt, die wackere Manner gevvesen, starcke halben den Rysen wol zu vergleichen. Vnd seind in allen Gewehren sehr wol erfahren. Jhre Kleider seind von der waiche bisz auff die füsz, vnd tragen Mantel, wann es ragnet oder kalt ist, aber sonst oben blosz. Allein tragen des Graffen Kinder schone haublin, welche gantz zierlich gemacht seind : doch der Adel tregt jetzund schwartze Hüt. Sie reden die Portugalesische spraach zimlich wol, vnd besser dann andere Völcker, die es nicht annemmen. Dann weil sie auff Latin vnd Portugalesisch jhr Gebatt thund, vnd alle tag bey den Portugalesern seind : so lehren sie die spraach desto besser. Sie haben auch, wie in Spanien, Schulmeister, allein auff Spanisch oder Portugalesisch: aber auff jhre spraach haben sie keine. Dann die- selbige gar bösz zu schreiben vnd zu lehrnen ist.

Weiters ist zu wissen, dasz kein ander Geit ist im gantzen König- reich, dann kleine hörnlin, Simbis ') genannt, welches gar kleine schnacklin seind, vnd bey tausenden gezellt werden. Darfür kan man kauffen was manwill, namlich Seiden vnd Sammet, darmitsie die Kyrchen zieren. Die Schiff, so ausz Mayomba kommen, bringen offt viel holtz Daculo 2), welches bey jhnen gar theur ist, dann sie es in die Farb vnd Artzney brauchen. Jhr handel ist von Helffen- bein, dessen sie gar viel haben ; vnd Leopardenhaut, welches der [=91 handel ist in gantz Angolen. Doch haben die Spanier oder Portu- galeser mehr vortheil, dasz sie können durch das Land raisen in Ost-Jndien auff Goa, vnd von dannen auff Malapara, vnd Caramandel* welche Raisz sie in 4. oder 5. wochen thund 3). Jn gantz Angola hat

i) Reter: Zimbos of Zinbos, de plaatselijke benaming in Angola is „njimbu"; in Congo „nsungu" (Batlell, Ed. Ravenstein, p. 96 noot 2). Dapper (1668) beschrijft de „simbos" zeer goed. Hij deelt mede dat zij te S. Paulo de Loanda werden opgevischt en buiten de eigenlijke Congostreken weinig in tel waren. Dit komt volmaakt overeen met Lopez, van wien hij het waarschijnlijk heeft ; deze zegt : „Dit Eylandt is de Mijne van de Munte . , . . want aen den oever van der selfde zee, wort die Munte uytghehaelt van de Vrouwen, die twee vamen diep of meer in de zee duycken, ende haer korven met sant vullen, ende daer nae het sant van de slecke schelpen scheyden". (Zie Lopez p. D3). Ten overvloede deelt L. mede dat het geld dat in Angola wordt uitgegeven een heel ander aanzien heeft, namelijk : „Veneet- sche paternosters" (de beviesen).Zie A. Bijlage II. Het oudste bericht is echter van Pacheco Pereira ( 1 50 ?) die reeds mededeelt dat die schulpjes, „a que elles chamom Zinbos", van om- streeks S. Paulo de Loanda kwamen en gangbaar waren door het heele Congo-gebied, bij wijze van geld (p. 84). Vijftig stuks waren een kip waard en 300 een geit. De Mani Congo beloonde zijn fidalgos met Zinbos, evenals de Vorsten in Europa belooningen in klinkende munt geven „a quem Ihe merese e muitas vezes a quem Ihe nom merese". (Pacheco Pe- reira t. a. p.).

2) Tacula, zie aant. p. 7.

3) Hier mag wel een groot vraagteeken staan. B. tan echter iets gehoord hebben van

(23)

man kein Pferd. Darumb, wann jemand will weit raisen, vnd vbel zu fusz ist, wie die Spanier seind, so lassen sie sich tragen in Ha- macha '), welches starcke Garn seind von Baumwollen, vnd an ein lange Stangen angebunden werden, darinnen sie alsz in einer Senfifte von zween Mannen getragen werden.

Jhre Krieg, welche der König vnd Graffin Congo vnd Songen Krieg. wider jhre Feind fiihren, seind gantz wunderbar. Dann wann der König oder Graffins feld zeiicht, so geben genieinlich die Portuga- leser etwan 60. oder 100. Soldaten nriit, welche sie in Loando halten. Vnd wann es an ein treffen gehet,dasz die Christen siegen.so fangen sie alle die, so im leben seind, welche meisten theilsdie Portugaleser fürjhre besoldung nemmen, welche sie verkauffen vmb 100. ducaten warth oder mehr, nach deni sie noch jung seind. Ziehen also mit groszen freuden heim. Dann dieweil selbige Völcker kein geit haben, noch andere Reichthumb, halten sie jhren stareken Leib für Reich- thumb. Wann aber die Conger siegen, vnd das feld behalten, so schlagen sie jhre Feind alle zu tod =), vnd fressen sie, dann sie Menschen-

frcssGr

[30] Menschenfresser seind. Vnd vermeinen, darinnen, jhr gröste man- lichkeit im streit erwiesen zu haben, wann sie den Feinden die ge- macht auszschneiden, welche sie an ein schnilr oder bast binden, vnd henckens an halsz, da man dann sehen kan, wie viel einer von Feinden vmbgebracht habe. Welche sachen sie auch gar lang auff- behalten. Dann wann sie etwan ein Fest oder Kylbe halten, rusten siesichartlichvndzierlichauffjhreweisz,vndhenckenalszdannsolche sachen an halsz wie ein schone zierd, alsz weren es Corallen.

Aber sie halten nicht viel Schlachten, dann sie sich gar vbel vorGeschüu

crschröck"

Büchsen oder Geschütz förchten: sondernbrauchendisenlist: weil iich. sie der grosse Flusz Congo scheidet, so kommen sie offt mit Gano, welches grosse hole Baum seind, die sie brauchen für jhre Schiff, dann sich wol 50. oder 60. Mann darinn behelffen mogen. Wann sie dann ohngewahrneter sach hinüber kommen, so bekommen sie

een poging die omstreeks 1607 door Balthasar Rebello de Aragao werd gewaagd om naar de oostkust door te dringen. Zie Battell, Ed. Ravenstein p. 158.

i) Hangmatten, Port. maca.

2) Brun heeft ongetwijfeld van de zoogen. Jagas of Jakas gehoord, die hij hier zeer ten onrechte „Conger" noemt. Dejagas waren woeste horden die. omstreeks 1600, geheel An- gola terroriseerden, zich door menschen maar vooral kinderroof op sterkte hielden en menscheneters waren. Van een stamverband was geen sprake. Jaga is dan ook geen naam van een stam, maar wel de titel van een hoofdman. Battell bracht bijna twee jaar in hun midden door. Zie Battell, Ed. Ravenstein p. 149 vlg. Van den Broecke (p. 23) spreekt over Jusicussen en zal daarmee wel dejagas bedoelen.

(24)

offt vber loo. Menschen. Vnd so sie dieselbigen nicht all hinüber führen können, schlagen sie dieselbigen zu tod, vnd hawen jhnen ausz. Welche sie aber hinüber bringen mogen, fressen sie begierig wie Wildbrat. Jn disem Flusz Congo seind wir 7. Monat verharret mit dem Schiff. Das Jacht ist biszweilen hinauff in Songen gefahren.

ENDE DER ERSTEN RAISZ.

(

l3i|

DIEANDERERAISZ,

SO ICH.MITGOTTESHÜLFF,

ANNO 1614. MIT MEINEM ALTEN PATRON,

ODER SCHIFF-CAPITAIN IM MERTZEN FÜR MICH

genommen, nach folgenden Landeren '), namlich: Genea, Bennin, Rödel, Re 2) Redo, Capon 3) olli patta 4), Capo Lopo S), Capo mont 6) Serellion 7), PalmaS) Hua9), Quaqua 1°) vnd Assinei»).

Den letsten Martii obgemeltes Jahrs seind wir in vnserSchiff, der weisse Hund genannt, getretten, vnd ausz Tessel mit etlich an- deren Schiffen gesaglet : deren aber keins vnseren weg genom- men. Alsz aber 3. Spanische Schiff, welche wir für Piraten angesehen, zu vns kommen, seind wir in grosse gefahr gerathen : dann vnser Schiff also voller Wahren gewesen, dasz auch das Geschütz verlegt oder verdeckt worden, vnd deszhalben dasselbig nicht brauchen können : also dasz wir in bedacht kommen, etliche Wahren in das Meer zu werffen.Welchesdannauchhettegeschehensollen, wannwir zum Streit kommen weren. Dann es offt beschicht, dasz, wann die Schiff so voller Wahren seind, vnd an den Feind stossen, dasz da sie 13='] sich nicht wehren können, sich ergeben mussen. Welches vns auch begegnet were, wann vns Gott nicht sonderlich durch guten Wind behütet hette.

Auff diser anderen Schiffart haben wirbey 15. Wochen, weder Jnsul noch ander Land gesehen. Jn welcher zeit wir auff die Kuste oder Grentzen vnd Frontier von Genea kommen seind auff die Qua-

1) De volgorde der reis is niet de hier vermelde, doch wèl : i. Hua, 2. Quaqua, 3. Assini (allen Ivoorkust) ; 4. Guinee (Mouree en Accra), 5. Benin, 6. Rio del Rey, 7. Gabon, 8 Olibat- taen Cabo de Lopo Gonïalves, 9. Principe, 10. mislukte poging naar de Congo, ii.Cabo Monte, 12. Palma, 13. Guinee (Mouree), 14. huiswaarts.

2) Rödel, Re ; lees : Rio del Rey, de mond van den Niger.

3) Redo, Capon ; lees Rio de Gabon.

4) (O)libatta, de negory aan C. de Lopo Goncalves.

5) Cabo de Lopo Goncalves.

6) Cabo Monte (Cape Mount), Greinkust (Liberia).

7) Serra Leoa, waar B. echter niet van verhaalt.

8) Verm. Sangwin Rivier (Greinkust).

9) Lahou? (Ivoorkust).

10) De Ivoorkust.

11) Assini, grens Ivoor- en Goudkust.

(26)

quase ') Kuste. Die Völcker daselbsten werden von vns Quaqua ge- nennt, von wegen jhrer spraach, in deren sie vns also gepflegt anzu- Quaqua. reden vnd heissen willkomm seyn: Quaqua '). Darauff wir dann den Ancker lassen zu grund gehen, vnd allda zween tag verharret, aufif dasz wir mit jhnen bandieten. Dann sie ein gar gut Land 3) haben. Doch darff niemand an das Land kommen, dann sie gar bar- barisch seind, vnd kein frembd Volck injhrem Land leiden. Jst nicht ein gar hohesLand, doch sehr lustig anzusehen wegen vieler Walden, welche oben ausz also eben seind, alsz weren sie mit einer schar ge- ebnet oder beschnitten worden.

Dise Quaquaen aber haben in jhrem Land nicht gar viel Gold : aber viel Baumwollen, ausz welcher sie jhre Kleider machen, vnd schön blaw farben. Villeicht haben sie vberflusz von Endich 4), wollen doch kein Farb an die Schiff bringen. Jhre Thücher, von Baum- wollen, machen sie nur einer spannen breit, vnd etwan 6, oder 7. elen lang, weisse vnd blawe strichlin dadurch gezogen, oder gewa- ben. Aber sie nayen 6. zusammen, seind breit genug, schlahens vmb den leib wie ein mantel. Das haar auff jhrem kopfif ist schwartz, [33] vnd gehet bisz auff jhre füsz 5). VVann sie es auffbinden vmb den kopfif, ist es gleich einem Türckenhut : vnd flechten weisse harlin &) darein, welches wie schone Barlin 7) anzusehen.

Jhr handel ist. Gold, Helfifenbein, vnd kleidlin von Baumwollen: welche Wahren wir Quaquaen pflegenzu nennen. Dargegen sie nichts anders verhandlen lassen, alsz Jsenstab, möschine ^) Armring, Glasz, Corallen. Jedoch trawen sie gar vbel den Schiffen, weil sie etliche mal von denFrantzosen seind betrogen worden. Dann die Frantzosen haben sie etwan mit guten worten in jhre Schiff gebracht, denselbi- gen alles, was sie gehabt, genommen, vnd sie mit gewalt hinweg gefiihrt, vnd verkaufift. Dann sie gar starck seind, vnd derhalben desto mehr gelten. Wann sie dann auff das Meer kommen mit Wahren zu handlen, machen sie einen kleinen Floosz von 3. oder 4. höltzeren,

i) De Ivoorkust, van K. Palmas lot K. Trespunctas.

2) Dit is juist. Men vindt het dikwijls vermeld. Verg. ook A. blz. 15, voetnoot i.

3) De handel concentreerde zich op Goud- en Greinkust, later ook op de Slavenkust. De Tand-, Ivoor-, of Quaquakust produceerde alleen ivoor, vijf- of zesbands doeken (sniallekens) en weinig slaven. Zoo bleef juist die kust weinig bezocht en zoo goed als onbekend.

4) Guinee produceert indigo, die uit de bladeren van een in het wild groeienden struik wordt getrokken. Als materiaal voor huisindustrie, komt zij nülaan de Europeesche markt.

5) Moet er misschien staan „Hals" of „Halsz""?

6) Hömlin (horentjes) ? Caurischelpjes ?

7) Perlin ?

8) Messing, zie ook aant. p. 35,

(27)

welchesjhreSchiffseind.Vndfahrenvon Land auff das Meer, welches so grosse Wallen gibt, dasz sich zu verwunderen, wie dise Leuth hin- durch kommen können.

Assine ') ligt bey 80. meilen von Quaqua. Daselbsten fanget der Assine. Goldhandel an. Vnd haben auch diePortugeser nicht weit von dannen eine kleine Festung, Asim 2) genandt. Dahero wirmitgrossergefahr daselbsten handlen. Dann die Portugeser etwan mit 3. oder4. Galleen kommen, wann sie vnser oder andere HolandischeSchiff warnemmen. [34] Bekommen aber ofiftermalen von vns wacker stösz. Wir seind aber fortgefahren bisz an den Capo de Aves Pintes 3), welches Land 3. spitz hat, von dannen nach Commendo, bisz wir das Castell de Mina gesehen, welches Portugall ist : seind endtlich vor More 4) vnd der Festung Nassaw ankommen, da wir etliche Holandische Schiff an- getroffen, welche vnder derselbigen Festung gelegen. Haben allda, wie gebrauchlich, 3. Ehrschütz gethan, von wegen der Stadischen Festung. Dargegen sie vns geantwortet.

Des anderen tags aber seind wir fortgefahren nach Carmandin s), da wir dann ein gantze Floth Schiff angetroffen haben, vnd 4. von vnserer Companey. Vnd dieweil vnser Schiff wol besailet, vnd nicht zu grosz gewesen, hat man vns behend fortgeschickt ^), bisz wir nach Accara gelangt, welches das letzte ort ist, da man gold findet. Seind allda bey 6. wochen verbliben, etliche Wahren zu handlen. Haben also auszvnd in vnseren Schiffenwol mit demVolckgehandlet, dann wir auff dem Land wegen grosser feindtschafft mit jhrer Nachbar- schafft nicht handlen können,

Dise Accaraer seind nicht grosz von leib, aber sehr schnell vnd geschwind in allen sachen. Jhr Glauben, Religion, vnd Hauszhaltung ist auff der gantzen Goldkuste (oder Grentzen) einerley, wie bey der Festung mehr soll vermeldet werden 7).

x) Assint, ongeveer op degrens van Cóte d'Ivoire (Fr.) en Goldcoast (Eng.).

2) Axim met Fort S. .^ntonio.

3) Cabo de Tres Punclas (C. Threepoints), alwaar men aannam dat de „Goudkust" een aanvang nam.

4) More, Moure, Moree of Mouree. Het Fort Nassau aldaar was in if>i2 op lasl der Staten Generaal gesticht door Adr. Clantius.

5) Cormantyn. Eerst later drongen de Engelschen daarin. Volgens Valckenburgh's De- ductie in 1632. Zij hadden er toen een loge. Zij verlieten die, na de verovering van S. Jorge da Mina (in 1637) natuurlijk niet, en begonnen kort daarop den bouw van een kasteel : hun eerste sterkte aan de Goudkust.

6) Juist. Alleen lichte vaartuigen, die goed zeilden, werden van Mouree verder om de Oost gezonden. Verg. A, p. 89, voetnoot 4.

7) Minder juist. De Accra-people hebben veel eigenaardigs dat men elders aan de Kust niet aantreft.

(28)

Wann sie auffdem Meer fahren,haben sie Canoa,seind hole Baum, welche sie artlich zubereiten, dasz bey 20. oder mehr Mannen darin- nen sitzen können. Kein andere kleidung haben sie, alsz ein klein fssl Quaquahy '), darmit jhre landen vnd die scham bedeckt wirdt, der vbrige Leib ist gantz nackend. Aber die Acanischen Kauffleuth, welche das beste Gold etwan bey 60. oder 70. pfund weit ausz Acania =) dahin bringen, haben noch ein kleid uber die Achszlen . fiir den Mantel ; vnd kommen sehr stattlich aufif jhre weisz etwan mit 1 50. oder mehr Sclaven. Dann die Acanisten haben keine Ross, vnd jhr handel vmb das Gold ist gar schware Wahr von Eysen, Kupffer, möschin3) Becke, Corallen, Karrenmesser, vnd andere grosse Messer. Welche sachen die Sclaven aufif jhrem rucken wie die Esel heim tragen mussen, vnd das in solcher ordnung, dasz sie alle nach einander daher gehen 4), wie bey vns die Ross in Wagen ziehen. Wann sie an einem Ort vbernacht bleiben mussen, blasen sie jhre Hom. Das Gold, so sie dahin bringen, ist in kleine hautlin gebunden, welches jhr gewicht ist. Sie können kein andere spraach alsz Aca- nisch, darumb brauchen sie die von Accara für jhre dolmetscher. Sie können auch die Frembden artlich betriegen. Dann sie brauchen zweyerley Gewicht : wann sie einkauffen, brauchen sie das schwarste gewicht : vnd verkauffen beym geringeren. Wann sie aber an die Schiff kommen, werden sie gemeinlich kranck. Dann sie nicht star- cker natur seind, vnd des Meers-vngewitters nicht gewohnet : mus- sen derhalben bald widerumb an das Land fahren, vnd den Accaraern den handel vertrawen. Welche es dann machen, wie sie wollen. Wann sie dann die gehandleten Wahren an das Land bringen, mit [36! denen die Acanisten nicht zu frieden weren ; so fahren sie widerumb in die Schiff, vnd holen ein wenig Brandtenwein, welchen sie vber die massen gern trincken, schweigen bald, vnd gebensich zu frieden. Crosser Alsz wir nun bey dreyen Wochen da verblieben, ist ein newer Krieg

entstanden zwischen dem König von grosz Accara, vnd dem von Atty, welche harte parthey gehalten haben. Da dann der König von

Streit.

1) Een kleedje van de Quaqua- of Tandkust, zie aant. bij p. 32.

2) Acania of Acan, de Acanisten en de Acantaal ; zie A, p. 47, voetnoot i en p. 260. Ook op de kaart van Teixeira (zie A, Bijlage IV) komen, in het binnenland, Acanes grande, Acanes pequenos en (daar waar de hoofdplaats van Asjanti, Koemassi, later werd gesticht) Ocanu voor. Misschien moet men in Assante, Assanti, Asjanti, den stamnaam Acan hooren.

3) Messing, zie ook noot bij p. 33.

4) Omdat de smalle boschpaden niet anders toelaten, dus dezelfde reden waarom men het ook in onzen Oost nog zoo ziet gebeuren.

(29)

Accara ') sein meiste Macht verlohren. Jst hiemit der handel des Golds verhindert worden. Der König begerte an die Holander, sie wolten jhmeso viel freundtschafft beweisen, vnd jhme etwan 20. oder 25. Bootsgesellen (welche sie Brunny heissen) auff einen anschlag mitgeben : so wolle er jedem 2. bande ^) Gold geben : seind ohnge- fahrlich 8. Loth, bringt 32. ducaten. Da nun das Schiffvolck solches gehöret, seind jhren etliche fertig gewesen, vnd alsz man jhnen das Gold dargewogen, seind sie alszbald mit looo. Accaraern bey nacht hinweg gezogen, haben mit den Muszketen solchen schrecken in den Feind gejagt, dasz der König wol das gantze Land hette bezwingen können. Dann er bey 600. köpff bekommen, vnd mit grosser freud widerumb heimgezogen. Hat den Holanderen freundtlich gedanckt, dasz sie sich so manlich gehalten haben. Aber nicht lang hernach ist der König in eigner person mit seinem Volck, sampt 1 2. Holanderen, I37] auszgezogen, vnd anfangs dapffer gesieget. Weil aber der Feind ge- wichen, vnd sich in einen Wald versteekt : dargegen vnser Volck müd, vnd wegen grosser hitzsehrdurstig, dasz sledes Weins,so sie gefimden, angefangen zu trincken : seind sie hiemit truncken vnd sorglosz worden, besonders weil sie keinen Feind gespeuret. Welches alsz der Feind erkundiget hatte : seind sie (wie mir einer ausz den ent- runnenen selber bezeugt) vmb mitternacht auszgefallen, vnd haben die Accaraer meisten theils, wie auch die 12. Holander, sampt dem König, erschlagen, welcher wegen schwaren leibs nicht fliehen konte. Seind also in die 900, Mann aufif dem platz geblieben. Welchen allen, sampt dem König, die köpff abgehawen worden. Welcheaber darvon kommen, haben gesagt : Wann sie vnd vnser Volck nicht so begierig auff den raub vnd trunck gewesen weren, wurde ihnen solcher vnfahl nicht begegnet seyn. Dann die entrunnenen bezeugt haben : dasz jhr König mehr alsz 1 2. pfund golds 3) bey jhm gehabt, (belaufft sich bey 1536. ducaten), welche er den vnseren hatte ver- ehren wollen, wann er widerumb heim kommen were.

Dieweil wir dann wegen der grossen vnruh, die sich auch nach der Schlacht nicht stillen wollen, nicht langer daselbsten verbleiben, noch vnseren Handel treiben können : seind wir auffCaramentin 4) ge-

i) Pacheco Pereira (p. 69) noemt een volk der „atis", dat nabij Accra woonde (zie ook A pag. 47, voetnoot i). Vermoedelijk een volk dat de Tiji taal spreekt, welke den stam van Fantijnsch en Akan omvat. Zie A, p. 260 en kaart van Teixeira (A, bijlage IV), den plaatsnaam Atins.

2) 2 Bendas = 128 Gld. Zie A p. 280.

3) 12 Pond, ter waarde van 6144 Gld. Zie A p. 280.

4) Cormantyn.

se in Ben nin

(30)

saglet, allda etliche tag verharret, darnach in Bennin ') gefahren, Bennin das welches ein gar lustig Land ist, da, neben anderen köstlichen früch- onjgreic . ^.^^^ ^j^j pfg^g^ 2) ynd Baunuvollen vvachset, ausz welcher die Eyn- 138) wohner sehr schone Kleider machen, welche weit vnd breit verführet vnd verhandlet werden 3). Dises Königreich ligt bey 180. meilen von More gegen auffgang der Sonnen. Es zeuget allerley Gewild. Sonsten ein vngesund Land, dasz die Eynwohner ofift kranck werden. Aber kein Land ist so abgöttisch, alsz dises. Dann die König daselbsten opfferen jhrem Abgott Crycry mehr alsz 2000. Menschen 4). Das junge ledige Volck von Jünglingen vnd Töchteren gehen gantz nackend, so lang bisz sie einander nemmen. Da sie dann so viel Weiber nemmen, alsz sie begeren. Wann sie dann Weiber genommen haben, seind sie bekleidet von BaumwoUen 5). Sie führen vielKrieg wider jhre benachbarten, namlich die Ambosier (>), Ancherer, etc. Welche disen brauch haben, dasz, wann die jhrigen im streit et- Kriegswei- lichc von den Feinden erhaschen, führen sie dieselbigen heim zum König in Bennin?): welcher dann einen theil derselbigen an einem grossen Festtag denTeuffelzuehrenvnd gefallen aufifopffert. Wirdt also grosz Blut vergossen ^), dasz es ein schracken ist : aber dem Teuffel, alszeinem mörder, ein grosse freud.

Auffsolches seind wirnach dem Land von Ambosy 9) vnd Cama-

i) Benin. Vermoedelijk werd de handel geopend te Loebo (Zie b.v. schetskaartje bij Ling Roth p. 135) of Ologbo (Dapper fel. 495 en Ling Roth p. 53). Hoogerop lag de groote stad Huguatoo (bij Pacheco Pereir.i), üotton (bij Dapper), ook wel Guato. Guatun, Egatun, Ugato. thans Gwato, de voorstad van Benin, dat 18 KM. meer landwaarts in ligt. Benin (stad) heet bij de negers Oedo (volgens Dapper) en Ado (volgens Ling Roth). De vorst heette „Oba". zie Ling Roth p. 94.

2) De staartpeper, Piper Cubeba L., Port. „pimenta de rabos". minder hooggeschat dan de Ind. peper of dan het grein. Zie A pag. 238, voetnoot 2.

3) De zeer goed gereputeerde „Benijnsche kleedjes". Dapper beschrijft hen (fol. 499) als volgl: „zijn gemaekt van katoene garen, heel blaeu, of gestreept met wit en blaeu ; groot vier banden, en lang twee ellen en een halve, en twee ellen en drie vierendeel ; en breet schaers twee ellen. Daer zijn ook kleine kleden, die de drie een kleel doen, en Ambasis bij hen genoemt worden. Al deze kleden worden eensdeels daer gemaekt, eensdeels gemaekt van andere plaelsen derwaerts gebraght".

4) Hier komt voor het eerst in de literatuur een aanteekening over de menschenmoorden in Benin voor. Ook het woord crycry (thans grigri en greegree) vond ik nergens eerder in de Afrik. literatuur vermeld. Het woord grigri is aan de kust zeer verspreid ; men duidt er alles mee aan wat eenigszins heilig of „fetiche" is. In Benin echter kende men dit woord niet, men sprak er van „juju". Grigri zou een Z. Amerikaansch woord kunnen zijn. Zie Rui- ters (1623) p. 27. Bij Von Martius heb ik het echter niet gevonden.

5) Zie A p. 240. 6) Zie noot 9.

7) Dierick Ruiters (1623) verhaalt (p. 318) dat zij hun gevangenen vooral aan de Por- tugeezen verkochten.

8) Zie A p. 237, voetnoot 3.

9) By Dierick Ruiters (p. 375): „Wanneer 't Eylandt Fernan do Pdo zuyden van u is.

(31)

rona '), Rio de Anckare =>), vnd Rio del Ree 3)gefahren. Welche zwey Lander den Namen von den Spaniern empfangen, dieweil all- da schone FIüsz oder Bache, nach desz Meeresgewohnheit aufif: vnd ablauffen. [39) Sonst ligen dise 4. örter vnd Statt 60. meil von einander gegen

aufifgang der Sonnen. Daselbsten haben wlr nichts gefunden zu hand- Accary. len, dann nur Accary, welches die Eynwohner für Edelgestein halten, wachset im Meer wie die Corallen 4). Jst anzusehen wie himmelblaw : wann man aber dadurch sihet, ist es gantz meergrün. Für dises Ge- stein begeren sie keine anderen Wahren, alsz Hörnlin, die sie Abuy 5) nennen, seind gleich den weissen Hörnlinen oder Schnacklin, da- mit die Rosszaum gezieret werden: vnd halten es für jhr geit. Ge- meldte jhre Stein werden in Genea geführt, daselbsten wigt man dar- für den Verkaufferen so viel schwar Gold.

Sie haben auch viel Menschen feyl, welche sie vonjhren Feinden Menschen-

marckt.

dan sult oock op 't vaste landt, eenen hooghen Bergh sien, noorden van u ; ende werdt ghe- noemt Monton, ofte Maton : 't is eenen Bergh gheleghen op Amboes ". Verder (p. 376) „'t Eylant Amboes 't welek oock Zambus ghenaemt werdt" ; dus van Zamboa, een citroen- soort? Later (1668) spreekt Dapper van „het landschap Ambosine. of hoge lant van Am- boises", fol. 512. In beginsel zijn dus bedoeld de Ambas-eilanden, zooals zij nu nog heeten. Het „hooge land " is dan het land achter die eilanden, namelijk: de „Piek van Kamerun" (4070 M.). Ruiters zegt verder (pag. 379) dat er aan de westzijde van de R. Camarao is : „een grof lant van eenen Bergh, die de Portugijsen Montegos ghenoemt hebben''; dus weer de Piek; monte = berg, gos ~ een lengtemaat van 25000 voeten.

De Ned. literatuur over Kameroen is schraal voorzien. Merkwaardigerwijze vindt men een lijstje met de beteekenis van 47 woorden, zooals die voorkomen „in de Cameronis, Rio d'Elrey en 't hoge land van Ambosius" op pag. 318/19 der „Pertinente Besehrijvinge van Africa, getrocken uyt de Reysboeken van Johannes Leo Africanus, enz." ; Rotterdam Arnout Leers, 1665. Nog zou in dit verband melding gemaakt kunnen worden van een merk- waardig in 't Rijks Archief berustend kaartje, voorstellende de mondingen van den Rio Calabar „door my. Jan Cristoffels 1638".

i) Thans Kameroen (Duitsch), Port. Camarao = garnaal.

2) Rio de Angra = de kreek achter het eiland Corisco, waarin de Mouni of Temboni uitmondt.

3) Rio del Rey, de voornaamste monding van den Niger.

4) Bij Pacheco Pereira (p, 73). "humas contas azuees com huns riscos vermelhos as quaees chamom coj'is .... e tudo isto tem valia no castello de Sam Jorze da Mina e ho feytor do nosso principe vende isto por ouro aos mercadores negros." (Zie ook Pacheco p. 69, alwaar hij verhaalt dat die coris een gewild invoerartikel te S.Jorgewaren). Voor het eerst, zoover ik weet, treft men bij Brun het woord Accary aan, dat reeds riekt naar Aggri (kralen); zie A Bijlage II. Daarna (1668) bij Dapper (fol. 499): „akori, het welk zeker blaeuachtig koraal is, dat met duiken uit den gront gehaelt wort ; . . . . d'Onzen voeren deze Akorit daer d' inwoonders dier plaetse langwerpige ronde koralen weten van te slijpen, na de Gout-kust, om aen de Zwarten te verhandelen, daer de vrouwen die tot cieraet in haer hair dragen."

5) De „kauri's" die van de Malediven kwamen, zéér gewild waren voor allerlei versie- ring en als pasmunt gebruikt worden. Zie A, Bijlage II. Verg. Port. buzio = schulpje.

(32)

auffdem raub vonjungenvnd alten bekommen, vnd vmb Geltoder vmb Spanische Wein 3. oder 4. Massen, oder auch vmb 2. oder 3. hand voll Abuy verkaufifen. Solche verkaufften Menschen werden etwan lOCX). meil hinweggeführt, vndwiderumbverkaufift.Daetwan einer loo. ducaten ') giltet. Es ist ein braunschwartz Volck, aber schön von gestallt. Welches vns bewegt, dasz, ob gleichwol die Sta- den vns verbotten, einigen Menschen zu kauffen, wir4. vberausz schone junge Knaben von jhnen genommen, vnd dem Comes oder Kaufifman auff dem Schiff verehret: dargegen jhnen ein klein fasz- lin Spanischem Wein, etwan von 9. Massen verehret haben. Der Kaufifman hat sie kleiden lassen ; dann sie gantz nackend gewesen. Dise haben wir hernach in Genea gebracht, allda sie bald die Holan- dische spraach gelehret haben. Jhr Glauben vnd Religion ist wieder [40J anderen in Bennin. Aber sie opfiferen keine Menschen, dann sie die- selbigen verkaufifen, wie gemeldet worden.

Ambosy ist das höchste Land, so man weit vnd breit findet.Wirdt von vns genandt das hohe Land Ambosy =) : von den Spaniern aber La alt tierra de Ambosy.

Esistzwar auch fruchtbar, wie die anderen Lander, aber es wach- set kein Wein daselbsten. Doch machen sie ein tranck von etlichen Wurtzen, welche sie Gayombo 3) nennen, welchesjhr Wein. Jstlieb- lich, aber vns gar vngesund.

Jhre Behausung ist gar schlecht von blatteren gemacht, vnd bedeckt wider den ragen. Sie haben keine Beth, ligen nur aufif der Erden gar wild vnd arm. Sie machen des Nachts ein klein feürlin bey jhrem lager, damit sie die Mucken, so des nachts fliegen, vnd gar vbel stechen, vertreiben mit dem rauch, den sie gar hefiftig scheuhen. Vom Kö- Nun folget das Königreich Caponu 4), welches sich streckt gegen cfpomi. Mittag. Jst ein lustig Land mit schönem frischen Wasser versehen vnd vmbgeben. Ligt von Ambosy 220. meil, von wegen der krümme von der Aequinoctiallinien 1V2 grad bey Norden. Dises Landzeuget viel Elephanten. Darumb handlen sie auch mit Helfifenbein.DieEyn- wohnern haben kein Geit, vnd begeren deszhalben keine anderen Wahren alsz schwartze Sclaven s). Es hat sonst noch mehr kleine Jn- sulen, aber es wohnet kein Volck daraufif. Sie brauchen für jhre Schifif I41]

i) 400 Gld.

2) Piek van Kamerun, 4070 M. hoog.

3) Gombo een malvacee, Hisbiscus esculentus, waarvan een koffiesurrogaat „Gomba- koffie" getrokken wordt.

4) Gabon. (Tegenwoordig Fransch).

5) Ook Dapper (fol. 516) zegt dat. Het komt vrij onbegrijpelijk voor.

(33)

(Alamady ') oder Malungo genandt) lange auszgehölte Baum, da- rinn etwan 70. oder 80. Mann fahren können, mit welchen sie in die Schiff fahren, oder auff Terram firmam, das ist, auff das feste Land. Daraufif sie dz Gewild fangen, alsz Püfifel, Elephanten, etc. Hat mit Tiickisch den Loangern ein Religion. Jst gar einbösz tiickisch Volck.welchem capomi. nit zu trawen ist. Dann sie haben vor 3. jahren, eh wir dahin kommen, ein zimlichgrosz Schiff von 8. stücken abgeloffen =) mit verrahterey, der gestalten : dasz sie das Volck an das Land geruffen, demselbigen viel Wein zu trincken geben. Vnd alsz sie truncken worden, haben sie dieselbigen zu tod geschlagen mit jhren Mördermesseren, die sie antragen. Seind alszbald ausz dem Land auff das Schiff gefahren, vnd die anderen auch ermördet, die sich keines argen gegen sie versehen hatten. Haben dasselbige Schiff hernach an das Land gezogen, das Geschiitz auff das Land gestellet, abgeschossen, vnd widerumb ge- laden. Weil aber sie nicht gewuszt, wie viel zu einer ladung erfordert werde, haben sie dieselbigen also vberladen, dasz im abschiessen zwey stuck zersprungen, darvon jhrer bey 30. erschlagen vnd ver- wundet worden.

Alsz aber wir zu jhnen nach derselbigen zeit kommen, haben sie vns kein laid gethan, vnd jhr vorige that also entschuldiget, dasz sie vermeint, es seyen die bösen Spanier gewesen, sonst wolten sie es nicht gethan haben. Sie haben sich gegen vns erbotten : wann wir jhnen wolten Büchsenpulfer vnd Kugelen geben, sampt einem Mann, welcher die stuck laden könne: so wolten sie vns 200 Elephanten- zahn geben ; welche bey 200. centner schwar gewesen. Aber wir haben es jhnen rund abgeschlagen : weil es eben so viel were ge- wesen, alsz solten wir einem anderen ein Messerin die hand geben, damit er vns erstechen soll. Dann es endtlich dahin kommen were, dasz wir bey weitem nicht hetten an die port, viel weniger auff das Land, oder in dasselbige kommen dörffen. Haben also für vns sehen mussen, dasz wir vns nicht leichtlich auff das Land begeben. Doch habensie etwas mit vns gehandlet für Benninsche Tücher 3), Mahlen- schlöszlin 4), kleine Messerlin vnd dergleichen. Dargegen haben sie

1) Port. Almadia, eigenlijk Moorsch-Arabisch „al-ma' diya" : een vlot (Hobson-Jobson). De Port. verstaan er kanoos onder.

2) HoU. ,afgeloopen" {uitgemoord).

3) Beninsche kleedjes, zie p. 38.

4) Maelslot. Mhd. : malchsloz, malsloz ; mnd. : nial(en)slot ; van male in den zin van koffer of tasch: slot aan een koffer, hangslot. Zie Verwijs en Verdam Mnl. Wdb. ~ Bij Dapper, fol. 519: „De kamers, daer in zij hunnen rijkdom bewaren, («./. te Loango), hebben aan het achterste eind deuren, en worden bij hen gemeenlijk met een maelslot toe-gesloten."

3

(34)

OUibatta, etc.

vns geben Elephantenschwantz vnd zahn. Damaleii vnser Schiff oben voll selbigen Volcksmehr alsz 400. Mann vnd Weiber gestan- den, dasz, wann wir gewölt betten, nicht einer vonjhnenlebendigan Land kommen were. Hiemit aber betten wir vnseren Nachkommen- den einen bösen rauch gemacht. Deszwegen wir sie mit frieden ab- gefertiget.

Sie haben zwar offt von dem Comes begert, er solte sie das Schiff

besichtigen lassen: dann sie vnseregute Freiind seyen. Wir haben

Canibaien. aber jhnen nicht getrawet : dann sie gewiszlich Canibalen oder

Menschenfresser gewesen, wie bey jhren vorderen zShnen zu ver-

spiiren, welche gefeylet waren wie ein sagen.

Alsoseind wir nun nach etlichentagen naher OUibatta'), CapoLobo, (■43] vnd Consalva gefahten ^). Welches ein grad bey Suden ligt nach An- gola. Stossen an einander. Seind gar lustige Lander, nicht hoch.vnd mit schonen Walden gezierèt. Daselbsten hatten wir nicht so grosse gefahr, alsz bey den Caponern. Alsz wir nun für OUibatta kommen, liassen wir ein stuck Geschütz ab, auffdasz sie von vns horen solten. Dann sie bey 2. meilen vom Meer jhre wohnungen 'hatten.

Also seind sie nun des anderen tags mit Weib vnd Kind abkom- men : haben etliche hutten auffgerichtet, wei! sie so lang allda ver- bleiben, alsz die Schiff beym Land verharren, vnd sie mit vns zu handlen haben. Sie handlen nur mit Helffenbeiii, darfür sie keine anderen Wahren begeren, alsz Menschen vnd Eysen. Die Menschen brauchen sie im krieg. Das Eysen zu den waaffen.

Sie haben die Religion der Angolern. Vnd ist weit vnd breit kein schandtlicher Volck, alsz sie.

Jhr Land ist zwar ein sehr fruchtbares Land, aber sie misz- brauchens gar. Dann sie schier nichts im Feld bawen, weil .sonst al- lerley Obs darinnen wachset, welches in vnseren Landen vnbekandt. Haben auch guten Wein, Mallafa genandt.

Alle Jahr kommen viel Schiffdahin.alsz namlich, Holandische, Frantzösische, Engellandische, Spanische,vnd Portugesische. Welche meistentheils in Ost-Jndia, Genea, Angola, S. Thomas, vnd in die Jnsul Principo fahren. Dann es daselbsten gut frisch Wasser hat.

Gewarb.

Fruchtbar keit.

i) (O)libatta, de negory beOosten Kaap de Lopo Goncalves, aan een der mondingen van de rivier van Olibatta, thans Ogowé genaamd. De baai achter de Kaap is de Angra de S. Maria de Nazareth der Porlugeezen, zie A, Bijlage IV (kaart).

(O)libatta = het dorp. Zie Angelo en Carli bij Churchill, Tom I, p 562. IJbatta is een Congoleesch woord.

2) Kaap de Lopo Goncalves was, in het begin der 17** eeuw, een druk bezocht verzamel- punt, zie A. p. LXIII vlg.

(35)

l44l vnd Holtz zu brennen: item gar viel wilde Ochsen vnd Küh. Das

Land ist vber die massen gut. Hat aber ein sehr wüstes Volck von ynjnensch

*=* liche gebar-

gebarden. Jhre Angesichterseindhefftig mit schnitten eines fingersden. lang zerrissen. Jhr gantzer Leib ist gebicket oder zerstochen, wie bey vns die köstlichen Kleider zerstochen seind.

Vnsere Mannen werden von jhren Mannen auszgespachtet, vnd angeredt vmb ein alt Messer oder kleine Tüchlin, so sie vmb den kopft" binden für eine zierd: wann sie nur weisz seind, sie seyenso verschlissen vnd alt, alsz sie jmmer wollen.

Vnd wie sie sich selber an jhrem leibgeschanden oder ritzen mit den Messeren: also seind sieauch sehr vnkeusche vnd unehrbare Leuth. Andere Völcker fliehen vns : dise lauffen vns nach, vnverschampter weisz. Dann sie bringen jhre eigenen Töchteren in die Schift", damit sie scUand etwas von vnserem Volck bekommen. Vnd wann dann einervon den schaden, vnseren mit jhnen aufi" das Land gehet, vnd seinen mutwillen mit jhnen verbringet, so stirbt er bald. Wie wir dann auff eine zeit 6. Mannen also verlohren haben : doran dieschwartzen Meidlin vrsach gewesen. Dann jhnen jhr sperma oder natur also abgangen ist, bisz das blut, vnd endtlich der Tod selbs gefolget.Derohalben niemand der vnserigen bald an das Land gehet, bisz sie etwann auft' die Jagt kommen, oder Holtz vnd Wasser holen. Alszdann laufit einer hie, der ander dort hinausz, welche aber ofift widerumb kranck, schwach vnd matt in das Schifif kommen. [45J Auft" disem Land, da die Schift" ankommen, ist ein gar grosser Baum. Vnd wann etwan ein eintzig Schift" alldaankommet, welchem etwas daselbsten widerfahren were, hat man es in ein höltzen bratt geschnitten, einen brieft" am hinderen theilangenaglet, vnd das bratt an den Baum geschlagen. Wann dann die anderen Schift'ankommen Wunder- seind, haben sie an dem Baum bericht gefunden '). Welches die menta. Schwartzen nicht verhinderen dörft"ten. Jch hab 3. vnderschiedliche Raisendahingethan, aber es hat allezeit Volck gekostet, wie jetzund auch beschehen.

Alsz wir aber vns gantzlich gerüstet hatten aneinem morgen fort zu raisen : muszten wir doch warten, bisz der gute Wind kompt. Dann daselbst der Wind alle morgen ausz dem Land kompt : nach mittag aber ausz dem See. Damalen hatten wir ein Jachtschift" gesehen zu vns kommen, vermeinten es were ein Spanische Barcka. Seind der- halben mit vnserem Bote (oder kleinen Schifilin) vnd etlichem Volck

i) Van dergelijke brievenposterij maken de oude journalen herhaaldelijk melding. Het museum te Kaapstad bezit ook sleenen waaronder brieven gedeponeerd werden.

cipe

(36)

hinzu gefahren. Bald aber merckten wir, dasz es ein Holandische Jacht gewesen. Welches durch Sturmwind dahiii getriben worden, vnd deszwegen grossen hunger vnd durst gelitten. Haben dasselbig, so viel vns mögllch gewesen, mit etlicher notturfft versorget.

Desselbigen tags haben wir ein Spanische Barcka oder Schift' ge- sehen antcommen. Haben deszwegen vns fertig gemacht. Dann kein frieden ist zwischen Spanien vnd Holand. Vnd seind also auffsiezu- [^f,] gefahren, besonders weil vnser Volck gar gern hette Spanischen Wein getruncken. Welches aber die Spanischen vns abgeschlagen. Dargegen wolten wir mit gewalt doran setzen. Die Spanier aber haben sich hart gewehret, also dasz vnser Volck gesagt, sie hetten es den Portugesischen Spaniern nicht getrawet, dasz sie sich also wehren dörfften. Die Schift" seind zu beyden seiten also zerschossen worden, dasz man mehr mit stopften, dan mit dem Wind zu schaffen bekommen. Also ist man mit schaden voneinander gescheiden. Vnd seind wir mit dem Jacht, welches wir angetroffen, vnd vnsert halben in grosser gefahr gestanden, widerumb fort gesaglet, vnd endtlich jnsui Prin- kommen auft"die Jnsul Principe. Welche Jnsul die Holander vor et- lich Jahren jnngehabt, wie auch S. Thomas Jnsul '). Dieselbigen haben jetz die Portugeser widerumb bekommen. Daselbsten haben wir widerumb die löcher in vnserem Schift" nach gelegenheit ver- macht. Dann wir allda nicht lang haben bleiben können.

Dise Jnsul Principe ist gelegen ein grad bey Norden, ein zierliches vnd gantz fruchtbares Land von allerley Gewachsen gegen Auffgang der Sonnen : aber gegen Nidergang der Sonnen treftlich hoch von Felsen, gleich den hohen Thürnen. Wir haben vns aber allda nicht lang auft'gehalten, sondern seind widerumb zu sagel gangen nach Suden, das ist, gegen mittag nach Angola, vnd S. Thomas, welche Insul stracks under der Aequinoctiallinien ligt. Darneben zwo kleine j^,,] Jnsul ligen, Rola, vnd Annabo, 12. meil von Rola "). Jn Annabo aber wohnet kein Volck.

Dieselbigen Jnsulen seind gantz fruchtbar von allerley Obs, sehr guter BaumwoUen, ausz welcher sie kleidlin machen. Panne 3) de S. Thomas genandt bey den Spaniern. Sonderlich wachset da viel Zucker,welchen sie Mascovado')) nennen, weil er etwasschwartz ist.

i) Zie A p. LX vlg. Later (1641) is het nog eens veroverd door Jol, genaamd Houte- been, zie mijne Inleiding.

2) L das Rolas {Tortelduiven eiland) aan de zuidpunt van S. Thomé, en het veel zuidelij- ker gelegen eiland Annobóm.

3) Port. pano en panno, Ned. paan en paantje, Fr. pagne : inlandsch kleed.

4) Assucar mascabado ruwe suiker.

(37)

Die Jnsul S. Thomas ist gantz rund im Circk bey 5. meilen breit. S. Tiiomas. Allda ligt ein Statt vnd Castell S. Thomas genandt.

Sonst ist zu wissen, dasz dise Jnsulen vor 20. oder mehr Jahren ') von den Staden geplündert worden. Aber sie haben dieselbigen nicht lang behalten : sondern wegen grosser ungesundheit, wei! sie des Lands nicht, wie diePortugeser, gewohnet, verlassen mussen. Gleich- wol haben sie allen raub, alsz Glocken, Geschütz, dessen sie zimlich viel gehabt, vnd Zucker mit hinweg genommen. Das vbrige, so sie nicht mit nemen können, haben sie verbrennet.

Jetzund aber ist dise Jnsul von den Portugeseren widerumb also restituiert vnd gebessert, dasz sie darausz den Holanderen viel trotz entbieten. Wiewol jhnen solcher trotz auff ein zeit vbel abgangen. Dann das Schiff, so bey vns in Ollibatta gewesen, vnd mit vns ge- stritten, ist hernach von einem Holander in grund geschossen wor- den, darinn vber 20. Mannen jnnerhalb zwoen stunden vmbkom- [48J men. Wir aber hattens nicht zu gelachen : dann, wie man im Sprich- wort sagt, WO man zimmeret, da fallen span herab, also ist es vns auch ergangen. Dann wir auch, wie gemeldet, Volck verlohren, vnd etliches verwundet worden. Darneben aber froh gewesen, dasz wir von jhnen frey worden.

Da wir aber vermeint in Angola widerumb anzusaglen, seind wir verhindert worden von dem strengen strohm vnd Wind, so ausz Con- go kompt. Dann daselbsten der Wind 9. monat ausz Suden wahet, vnd 3. monat ausz Norden. Haben also 6. Wochen lang versuchtauff- zufahren, haben aber vnverrichter sachen vmbkehren mussen. Seind also nach Capo Monte 2) auff 900. meil gefahren gegen West oder Capo Nidergang der Sonnen, wie dann allezeit vnser brauch gewesen. Da wir ohne einige widrige fortun ankommen, vnd mit etlichen sachen an das Land gefahren seind, den handel bey demselbigen Volck zu suchen. Sie haben aber keine anderen Wahren, als Helffenbein, Reysz, vnd ein wenig Gold. Gehen bekleidet mit baumwoUenen Rocken bisz an die knie : die armel seind einer ellen weit, welche sie hinder- sich auff die achseln streichen, wann sie etwas zu handlen haben. Sie tragen auch weite baumwollene höszlin bisz an die knie : aber keinen hüt, auszgenommen etwan einer der fiirnehmsten. Fürjhre Wahren begeren sie gut roth Thuch, möschine 3) Kessel, welche sie

i) In 1399, zie A p. LXVI.

2) Cabo Monte (Cape Mount) aan de Greinkust (Liberia).

3) Messing, zie hiervoren p. 33.

(38)

Teuffels- dienst.

Erschro- ckenliche stimm des Satans.

Fürwitz schadltcb.

Crycry ist der böse Geist.

zum Saltzmachen brauchen •), Corallen von glasz, schlechte Messer. Das gehandlete Thuch schneiden sie zu riemen, welche die Weiber [49I vmb die waiche, etliche vmb die köpff binden. Seind gar scham- hafftige Leuth beedes Weib vnd Mann. Aber sie batten den bösen Geist an, vnd opfferen jhme so ofift, al^z er es begert. Reden auch mit jhme persönlich, wie ichs dann selber gehöret hab. Dann wir daselbsten etliche Wochen verblieben. Bin auch an das Land gegan- gen, jhre gelegenheiten zu besehen. Des andern tags sagte mir vn- ser Comes, der ein Seelander war: dasz er die erschrockenliche stimm dess bösen Geists gehöret habe, welcher an die Eynwohner begeret, dasz sie jhme opfferen solten. Da ich meinen Comes fragte, WO sie das thaten ? sagte er : im Wald ; aber es dörffe niemands da- hin kommen, dann der Konig, Thaba Flamore genandt, vnd seine Rahte. Also hab ich nun selbiges tags etliche mal ein gar grausame stimm gehöret, vnd gesehen, wie Weib vnd Kind, auch alle die, so nicht darzu gehören, vor grosser forcht vnd schracken des bösen Geists, in jhre Hauser geflohen seind.

Nach disem hab ich gesehen allerley Speisz hinausz tragen, alsz Reysz, allerley Fleisch, wild vnd zamm, auch guten Tranck. Nun hat mich auch das wunder gebissen, vnd die fürwitz gejucket, dasz ich gern gewuszt hette, wohin solche speisen getragen werden. Wel- ches mir einer von vnserem Volck angezeigt. Seind deszwegen mitein- anderen hingezogen etwan ein Muszketen schutz. Da dann ein solch jamerlich geschrey gewesen bey den Eynwohnern, welche vns ge- sehen hatten, vnd zu vns gesagt : wann wir weiters gehen werden, [5°] sowerden wir vom Crycry =) oder Schwangy getödet werden. Des- sen aber vngeachtet.alsz wir fortzugehenvnderstanden, hat der böse Geist ein solch wasen angerichtet mit den Schwartzen, die da ge- opffert haben, vnd dieselbigen wider vns verhetzt, dasz sie vns ent- gegen geloffen, vnd so bald sie zu vns kommen, mich mit nieinem Gesellen mit fausten sehr ubel empfangen, in das angesicht ge- schlagen, vnd alles genommen, was wir bey vns gehabt haben. Doch seind die faust-straich mir nicht so beschwarlich wesen, alsz das jamerliche geschrey vnd tumult des Satans zu horen, wiewol wir jhne nicht gesehen haben.

Also haben wir vns gantz blutig und blaw widerumb heimge- schickt zu unserem Comes, welcher vnser gelachet, doch auch hal- ber gewainet, dann er vns schon verschetzt, alsz weren wir von den

i) Zie A, p. 52. Het zout werd op metalen schalen ingedampt, 2) Zie noot bij p. 38.

(39)

Eynwohneren erwürgt worden. Dann sie schon von vns auszgeben hatten, der Crycry ') habe vns erschlagen. Dessen sich auch vnser Co- mes fiir sein person besorgt hatte, sie werden jhne mit gefahr zu gast laden, vnd alle sachen nemmen. Nach disem der König des abends widerumb zu Hof kommen von seinem Vatter oder Crycry, wie er jhn nennet : welcher jhne den Thaba oder König vberredt, er werde nach seinem tod auch vmb einander schwarmen, wie er, namlich der Crycry. Auff denselbigen Abend ist vnser Comes zu jhme gegan- gen, vnd hat geklagt, wie sein Volck mit mirgar vbel vmbgegangen seye. Wann dann solches andere erfahren solten, wurde niemands mehr dahin zu handlen kommen wollen. Daraufif Thaba dise ant- wort gegeben : Crycry habe solches gebotten. Dann weil wir mit jhnen nichts zu schaffen haben, solte ich auch nicht kommen seyn, jhr thun zu besichtigen vnd zu verlachen.

Diser König oder Thaba 2) Flamore hat Frantzösisch geredt 3) ; aber sein Weib (von uns Teutschen 4) Maria genandt) redte gut Niderlandisch, war schwartz von leib. Dann ein anderer Comes, welcher sie ausz Camaronas s) gebracht, vnd bey sich zu behalten begert, also von jhme die spraach erlehrnet. Jst aber hernach ausz disem anlïisz desz Thaba Fraw worden : der Thaba hat vor 6. Jah- ren einen Krieg gefiihret, vnd denselbigen Comes gebatten, mit jhme zu ziehen in den Streit, so wolte er jhme 8. centner Helffenbein verehren. Welches dann der Comes gar gern gethan, dann er mit dem Thaba gar wol bekandt war. Alsz sie nun mit einander auszge- zogen in den Streit, vnd der Comes vnd ein Schiffknecht vmbkom- men, hat der Thaba des Comes Fraw zu sich genommen. Sie haben denselbigen tag jhrem Abgott (dem leidigen Satan) so viel opffer gebracht, alsz 20. Manner ertragen können. Jhre Behausung seind Behausung sehr artlich vnd wunderlich gemacht. Dann dieselbigen etwan bey 3. schüh erhöhet seind von der Erden mit 4. tritten hinauff zu stei-

i) Zie p. 38.

2) Thaba zal wel een inlandsch woord zijn. In de memorie door De Moucheron aan Wil- lem Lodewycksz megegeven.dd. igSept. 1598, leest men: „sult uwe reyse vorderen naer de custe van de Maniguete .... schenckende den Tabe oft Coninck van der rieviere eenighe cleynicheyt .... Vandaer sult voortvaeren naer der riviere van Cestre . . . . ; den Coninck van dier plaetse heet Tabe Framan". Zie de Jonge „Opkomst" Dl. I p. 236.

3) Wat niet vreemd is. Reeds in 1602 hadden de Franschen een vast établissement te Sestos, Paris genaamd (zie A, p. 12) en zij handelden druk aan de Greinkust (zie A, p. LV). Beteekent Tabe Framan (zie voorg. noot) wellicht Tabe Franschman ?

4) „von uns Teutschen", natuurlijk in den zin: „van ons Duitsen"; namelijk Nederlan- ders, „the Dutch".

5) Kamerun.

(40)

gen, gantz rund vnd mit erden bestrichen, die Dacher von Palmen- blatteren. Sic haben keincBeth, sondern ligen aufFden hauten, des Is^] wilden Viehes, kleine blöchlin sind jhre hauptküsse.

Grossege- Vor einem Jahr ohnegefahrlich, eh wir dahin kommen, ist allda ein Holandisch JachtschifF zu grund gegangen. Das Volck hat sich meisten theils auff das Land begeben. Die anderen verhofften sich zu salvieren mit einem Boot. Seind aber alle zu grund gegangen, dann sie ein fewr von weitem betrogen hat, welchem sie zugefahren. So bald sie aber auffs Land gestossen, haben sie kein fewr mehr ge- sehen. Welche aber sich auff das Land begeben hatten, seind in gros- ser gefahr gestanden. Dann der böse Geist jhnen mehr laids gethan, alsz die Eynwohner. Es hat sich jhrer vast niemand annemmen wol- len, alsz diser Thaba, welcher sie wider die anderen beschirmt hat: aber er hat nicht verheissen wollen, sie für dem Schwangy ') zu be- schirmen. Dann sie sich selber in den Walden speisen miissen, in welchen allerley wild Obs wachset.

Der König hat jhnen etwan ein hand voU Reysz gegeben, damit sie nicht hungers sturben. Vnd alsz sie in den Walden jhrer nahrung

Crosser nachgczogen, hat der böse Geist einen solchen grausamen tumult erwecket, wie ich selber gehöret, dasz jhro viel, welche sonst vor hunger sehr schwach waren, erst vor schracken gestorben. Dann nicht auszzusprechen ist, was für ein erschrockenliche stimm daselb- sten gehöret wirdt, dasz einem die haar vbersich steigen mochten.

Diser jhr Crycry vnd Abgott zwinget sie, dasz sie offtermals jhre [S3l Wohnungen verlassen ^), vnd anderstwohin ziehen miissen, etwan in vnbewohnte Wald, da sie jhnen newe wohnungen auffrichten. Vnd so bald er das Volck will fort haben, so verdarben alle Gewachs im Feld, auch der Reysz, ausz welchem sie pflegen Brodt zu machen. Dann sie den Reysz mit Wasser sieden, bisz er dick vnd trocken wirdt. Was jhr spraach belanget, weisz ich nicht viel darvon zu melden, dann ich nur 14. tag daselbsten verblieben.Doch hab ichgespeuret, dasz sich jhr spraach auff 20. oder 30. meil schon anderet 3 ), wie bey vns Teutschen •«) auch beschicht. Wann sie aber mit vns handlen, ge-

i) Schwangy = grigri, zie p. 50.

2) Dat de grigris geraadpleegd worden wanneer men van woonplaats wil gaan verande- ren is mij, in de binnenlanden, ook wel gebleken. Dat fetischwaarschuw ingen aanleiding kunnen geven tot verplaatsing is zeer waarschijnlijk.

3) De Greinkust (Liberia) is werkelijk een soort staalkaart van allerlei talen, maar er zijn vermoedelijk veel aanverwante dialecten die men toch maar als verschillende talen be- schouwt. Het zou anders haast niet mogelijk zijn dat mijn tolk (1908) zich in elf talen vloeiend kon uitdrukken.

4) In den zin van „Nederlanders" (Dutch). Zie noot 4, vorige pag.

(41)

hets allein mit deuten 7ai. Esseindvvoletliche, welches.oderj.wort Spanisch reden.

Sie haben bey jhnen ein gut Recht. Dann wann einer etwas stillt, Recht in so gehen sie zuni Schwangy, vnd fragen jhn, wer der Dieb sey, welcher Mome. es jhnen auch anzeigt. Alszbald schlagen sie den Dieben zu tod. Da- hero dann selten ein Dicb im Land gefunden wirdt. Doch machen sie es wie die Juden, welche das verbott des Diebstals vnder jhnen halten, aber jhnen selbs erlauben, vns Christen zu berauben vnd zu betriegen. Also thund jhme auch dise wilden Leuth, welche vns zu berauben für nichts achten i).

Nachdem wir nun vnseren handel mit jhnen verrichtet, haben wir De Rio de vnser Raisz aufif de Rio de Sesto -), vnd Palma 3), wie auch gehn [54] Gruvo 4) fürgenommen. Seind sehr lustig anzusehen, ligen ohngefahr 30. meil von einander, vnd hat jedes sein eigne spraach. Jn welchen Orten nichts anders dann Pfeffer (Malagetta genandt) vnd Reysz wachset. Es kompt zwar allda niemand auffdas Land, dann sie jhre Wahren, alsz Pfeffer vnd Reysz, in die Schifif bringen, für welche sie nichts anders dann eysene stab begeren, vnd glasene Corallen.

Alsz wir nun daselbsten vnseren Ancker fallen lassen, seind alsz- bald die von Sesto vnd beyligenden Flacken mit viel Malagetta kom- men, vnd haben mit vns begert zu handlen. Wie sie dann auch mit Handel in vnsauff dise weiszgehandlet : wir haben jhnen einen grossen Züber 5) dargestellet, welchen sie zweymal mit Pfeffer gefüllet, vnd bey 280. pfund gewogen. Dargegen wir jhnen einen stab Eysen gegeben. Für den Reysz begerten sie nichts anders, dann glasene Corallen jhren Weiberen zu kramen, weil der Reysz der Weiberen Wahr ist : der Malagetta aber der Mannen. Ausz dem Eysen machen sie Armring, allerley Waaffen, alsz Pfeyl, Hasagay, Messer, vnd andere sachen. Haben wir also in 4. tagen dz Schiff mit Pfeffer vnd Reysz vast ge- füllet, vber die 100. lastschwar.

Den Reysz haben wir sehr wolfeyl bekommen, dasz i. pfund nicht Woifeiier höher dann auf einen rappenpfenning 6) warth kommen, weil wir ^^"'

i) Tenzij men goed geintroduceerd is en de bescherming van het stamhoofd geniet. Zie A, p. iio, voetnoot 2.

2) Rio Sestos, de voornaamste peperhaven. Zie A, p. 11.

3) Vermoedelijk een rivier beO. Rio Sestos, b.v. de Sangwin, waarbij op de kaart van Teixeira (zie A, Bijlage IV) staat aangeteekend „palmar", d.i. palmbosch.

4) Verm. Gribo of Grebo, d.i. naam van een volksstam aan de kust. Sir Harry John- ston, Liberia Vol. I, p. 85, merkt op: „thiscorruption „Gruvo" of a tribal name maybethe origin of „Kruboy." Zie echter ook : A, p. 2, noot 6.

5) Duitsch : tob, kuip ; dus in scheepsnederlandsch : een balie (fr. baille).

6) Klein Zwitsersch koperstuk (buiten omloop); tien Rappenpfennig maken een Batzen

(42)

Streit mit Spaniern.

Festung Nassaw.

Spanische werden ge- schlagen.

Glückliche ankunfft in Holland.

jhnen auffjhr begeren schlechte glasene Corallen gegeben, welche in Holand gar wolfeyl seind.

Hierauff seind wir fortgesaglet, vnd wideriimb aufif Genea gefahren zu vnserem Commendatorn . Haben aber zu vor versuchen mussen, was die Spanische Galleen können. Dann alsz wir mit vnserem Schiff bey dem Castell de Mina ankommen, vnd die 2. Portugalesische Galeen vns ersehen, haben sie vns alszbald angefallen. Vnd dieweil es ge- meinlich auff den mittag still ist, also dasz gar kein Wind wahet, haben wir nicht weiters kommen können. Seind also vonjhnenmitge- walt angefallen worden, dasz wir vns nach vnserem besten vermogen mit Gottes hülff gewehret vnd erwehret haben. Welcher streit 2, stund gewahret. Endtlich ist ein guter Wind kommen, welcher vnser Schiff nach der Festung Nassaw geführet. Damalen wir noch 3. meil wegs darvon gewesen. Ausz welcher Festung sie alles gehöret vnd gesehen '), was sich mit vns zugetragen. Jst der- halben also bald ein Schiff mit etlichen Soldaten vns zu hülff kommen : welches vns einen frischen muth gemachet. Wie bald nun die auff den Galeen den Succursz oder entsatz gesehen, haben sie die flucht geben wollen : seind aber machtig zerschossen worden, vnd haben bey 80. Mann verlohren. Also seind wir nun mit Gottes hülff abermals darvon kommen. Da wir nun des anderen tags für die Festung Nas- saw vnd More kamen, haben wir Gott gedanckt wegen bewiesener gnad vnd hülff. Daselbsten haben wir die todten, so wir im streit bekommen, vergraben, namlich eilff Mann. Vnd alsz vnsere vbrigen krancken vnd verwundten widerumb geheilet waren, haben wir vns fertiggemachtauffHolandzumitvnseremwolgeladenen Schiff. Dann wir heimgebracht haben Malagetta oder Pfeffer 100 last, welches 4. tausend centner machet: item Helffenbein, vnd 1000. pfund Gold 2). Vnd seind also alle Wahren in vnserem Schiff, auff 10. tonnen Gold geschetzt worden, Dise Raisz hat gewahret 26. Monat. ENDE DER ANDEREN RAISZ.

IssJ

(zie p. 8) uit. De naam is waarschijnlijk afkomstig van een stuk dat, reeds in de 15' eeuw, in de Breisgau dienst deed, waarop een „ravenkop" was gestempeld.

1) Kasteel Nassau, te Mouree, lag 18 K.M.'vanS. Jorge da Mina; dat is even ver als van Scheveningen (haven) tot Katwijk (sluizen). Daartusschen in lag, in later tijd, nog het En- gelsche Cape Coast Castle, op 7 K.M. van Mouree en 11 van S. Jorge I

2) Waarde alleen aan goud een half millioen guldens.

DIE DRITTE R AISZ,

NAHER GENEA, AUFF DIE

FESTUNG NASSAW, ZU MORE IN GENEA DES KÖNIGREICHS SABOU.

Anno 1617. im Herbstmonat hab ich mich aufif ein gefahrliche Raisz begeben nach Genea, aufif die Festung Nassaw '). Dann es ein sehr vngesund Ort ist, vnd niemand gern dahin zeucht. Deszwegen man eine gute besoldung dahin bekompt. Ob gleichwol aber die gesundheit und das leben mit keiner besoldung zu kauffen: jedoch hab ich mich zu Amsterdam auff des Printzen Hof ^) verfügt, vnd daselbsten nur von weitem horchen wollen, wie die sachen be- schaffen. Alszbald aber haben mich etliche bekandte angesprochen, vnd gefragt, ob ich den Herren Staden aufif der Festung Nassaw zu dienen begere? Jch antwortete, ja. Daraufif ward ich zur Admirali- tet gefordert. Dann es gebrauchig, dasz kein Balbierer oder Feld- scharer ohnexaminiert angenommen wirdt. Bin also von zween Doc- torn vnd zween Chirurgen meiner kunst halben examiniert vnd er- [58] forschet worden. Hieraufif bin ich widerumb für die Raht der Admi- ralitet gefordert, mit meinem Jungen 3) angenommen, vnd vnder dem General Calancio 4) von Harlem gemustert worden, vnd aufif General dem Schifif von Orlog, genandt Gellerland, mit 125. Soldaten s) nach rI^'j, der Festung Nassaw gefahren. Wir hatten zwar auff disem Schifif nichts anders gehabt, alsz Munition, und Proviant. Dann alle Jahr nur ein Schifif mit Proviant in Genea fahret aufif die Festung mit frischem Volck, weil das Volck daselbst hefftig stirbt, vnd sonst vmbkompt, dasz ofiftermals von icx). kaum 10. widervmb heimkonimen ^). Wir hatten aber auch noch ein grosz Schifif geladen mit Stein vnd Kalch

i) Tot op de stichting der W. I. C. behoorde het Kasteel Nassau te Mouree aan den Staat; B. trad nu in iaiti/sdienst; hij moest dus bij eene Admiraliteit aanmonsteren.

2) Het ., Prinsenhof", thans raadhuis, destijds zetel van de Admiraliteit Verg. noot, p. 91.

3) De „assistent", /uei de „ziekentrooster", die een soort hulpdominé was.

4) Jacob Adriaenssen Clantius, die het fort Nassau te Mouree in 1612 had gesticht. Zie de Instructie voor die stichting dd. 10 Dec. i6ii, bij De Jonge, „Oorsprong" p. 40 vlg.

5) Zie p. 62, aant. 4.

6) Het „Kerkhof der Blanken", zie A, p. 86, voetnoot 3.

(44)

zum Baw ')• Daraufifwir nach Tessel gesaglet. Doch hat man das Schiff nicht voll laden können, bisz wir gehn Tessel kommen. Das Schiffaber mit Geschütz vnd Volck ist hernach gefolget. Das einte Schiff ward genennt der vveisse Löw, das andere aber der Samson.

Seind also mit gutem Wind ausz Holand gefahren bisz an die ende des Königreichs Engelland. Daselbsten haben wir einen anderen Wind bekommen mit einem Sturmwind, also dasz wir jnnerhalb 8. tagen auff die höchte von Capo Verde kommen, vnd auff 1 80. meil gegen West, mit soldier grausamen ungestiimme, dasz wir 28000. Grosse vn- gebacken stein haben mussen in das Meer werffen.Vnd hat sich doch vndgHahr. ^as harte Watter nicht gelegt, sondern je langer je mehr gewütet: jnnmassen 2. Schiff von vns kommen vnd weggestossen worden. Vnser Schiffaber ist 4. tag vnd nacht ohne einigensageldiircliGottes [59] gnad fortgetrieben worden. Hat aber endtlich also starck angefangen zu rinnen, dasz alles Volck, die Soldaten vnd Bootsgesellen, tag vnd nacht ohne vnderlasz haben mussen wasser schöpffen, vnd vns keines anderen, danndesz tods alle augenblickzu versehen hatten. Welche gefahr desto grösser war, dasz das Schiff mit barren ') oder wallen bisz an die Mannswaiche gefüllet worden. Also nichts anders, dann der undergang vor augengewesen. Damalen der Schiff-Patron, bey 80. Jahren alt, bezeuget, dasz er niemals solch schwar Watter ge- sehen, alsz aber dises war. Jch, für mein person, kan nicht genugsam beschreiben noch auszsprechen die grosse angst vnd noth, so im Noth leh- Schiff war. Dann vnser vber die 200. Mann gewesen. Hatten damalen, als vns das Wasser ins maul gieng, gelehrnet batten, vnd vnser hoff- 2 Cor. I, nung auff Gott allein setzen, der auch die Todten lebendig machet. Dann wann es solte gefahlet haben, ware kein einiger nicht darvon kommen. Aber Gott der allmachtige ist mit seiner hülff am nachsten Gotthiim gewesen, da die noth am grösten war. Dann den 7. tag ist es gantz wann still vnd geschlacht auff dem Wasser worden. Deszhalben wir alle

Uchehuiff ™'* einanderen auff vnsere knie nidergefallen, vnd Gott gedancket ha- auszist. ben, dasz er vns ausz so grosser gefahr erlöset. Sagten auch zu ein- anderen, wann vns Gott in Genea auff die Festung helffen werde, wollen wir in disem alten Kriegsschiff nicht wider heimfahren. Dann [60] es bey 28. jahr alt war, vnd in der gewaltigen Meerschlacht, zwischen

i) Dus was het Kasteel Nassau, waaraan in 1 612 was begonnen, in 1617 nog niet gereed. Iets verder blijkt dat er, op de reis, 28000 baksteenen overboord gezet werden. Het was dus een schip met bouwmaterialen die hard noodig waren.

2) De „baren" (golven).

(45)

Spania, vnd Barbaria in Jstrcto deGibraltar, Anno 1 609. ') beschehen, gebraucht worden. Damalen dann auch der berhümbte Admiral Jacob von Hemkirch, wie auch der Spanische Admiral Don Jan Vajardo ^) auff dem platz geblieben. Vnd also kein wunder, dasz es vns schier mit diseni Schiffgefahlet hette. Dann es im selbigen Streit machtig gerambariert vnd zerstossen worden.

Drey tag hernach ist ein feiner guter Wind kommen ausz Osten mit einem dicken Nabel. Vnd hat das Volck gesagt, die schwartzen Teufiel haben die stein gemahlen vnd zerschlagen, vns noch mehr verdriesz anzuthun. Dann vnser Schiff, vnd alles, was darinnen war, so roth worden, als wann es mit ziegelstein were angestrichen wor- den 3).

Endtlich seind wir nach grosser gefahr vnd angst in die JnsuljnsuiSaiei- Sarelliones 4) kommen, daselbsten wir vnser Volck etliche tag mit allerley Obs widerumb erquickt haben. Dann im selbigen Land aller- ley wild Obs wachset. Die Lemonenbaum stehen so dick in einander, alsz in vnseren Landen die Eychbaum : werden in grosser menge, wie die Eychlen auffgelesen.

Es hat daselbsten ein gut Volck, seind danckbar, wann man jhnen auch das geringste verehret. Doch ist jhnen nicht durchausz zu tra- [61] wen. Dann sie ofiftermalen von den rauberischen Frantzosen vnder oen schein des handels vberfallen vnd beschadiget werden.

Dise Leuth halten sich wie die Moren, welche nur 600. meil von einandern gelegen seind, Sie haben aber auch, wie jhre benachbar- ten, allerley teufflische Abgötter, denen sie dienen. Sie werden alle beschnitten wie die Türcken. Aber die Türckische oder Mahometi- sche Religion halten sie nicht. Seind vast bekleidet, wie die Moren mit kurtzen Rocken bisz an die knie, so von baumwollen gemacht seind.

Dises Land ligt auff 8V2 grad bey Norden. Jhre Hauser vnd woh- nungen seind wie in der Jnsul Capomonte 5). Dann sie an einander grentzen. Sie haben anders nichts zu handlen, alsz Elephanten-bein

1) Moet zijn 1607. B. maakt dezelfde fout op p. iio.

2) Don Luiz de Fajardo streed in 1606 tegen Reinier Claeszen. Opperbevelhebber bij Gibraltar {1607) was Don Juan d'Alvares d'Avila; B. maakt deze foiit ook weer op p. 110.

3} In de streken waar het schip zich bevond, komt zoogenaamde „Roode mist" voor, een gevolg van overwaaiend fijn stof uit het binnenland. Dit was het waargenomen ver- schijnsel.

4) Het woord Insul is misplaatst, beter : de baai en reede van Serra Leoa.

5) D. i. bij Cabo Monte (Liberia).

(46)

vnd zahn. Dann es daselbsten sehr viel Elephanten hat, welche oflf- termals bisz in jhre wohnungen kommen ').

Nach dem nun vnser Volck erfrischet worden, haben wir die Ancker widerumb auffgezogen, vnd vnseren weg nach der Festung genom- men. Seind also Ost-warts eingesaglet, bisz wir endtlich die Festung ersehen. Dafiir wir Gott gedanckt haben, dasz er vns so weitgebracht, vnd erhalten.

Alsz wir beyCapoCurso^) ankommen waren, seind vns alszbald et- liche Soldaten ausz der Festung entgegen kommen, welche vns mit freuden empfangen. Dann sie alle vermeint, wir seyen zu grund ge- gangen. Dann die zwey anderen Schifif, (wie droben vermeldet) so bey vns im Sturm gewesen, vnd 4. Wochen vor vns ankommen, für L^^l die gantze warheit gesagt, wir seyen alle ertruncken. Sie hatten aber grossen hunger gelitten, dann sie jhr Proviant bald verzehrt. Seind vn^rhoftte (]eg2wegen froh gewesen, dasz wirzujhnenmitvnsererProviantkom- men seind.

Alsz wir nun zu More vor der Festung ankommen, haben vns alle andere Schifif, so allda angelangt, mit Ehren- vnd Salveschützen ausz 160. grossen stucken empfangen. Da hat der General 3) das newe Kriegsvolck auff das Land geführet mit fliegenden Fahnen. Von dem alten Volck aber, so jhre zeit auszgestanden, seind etwanbey 20. im leben gewesen 4), mehrtheils kranck vnd schadhaftt : seind alszbald in das Schifif gebracht worden. Denselbigen haben wir gesagt, dasz vnser Schifif gantz bawfellig: solten sich deszwegen wol bedencken, Beschwar- ob sic sich daraufif wagcn wollen . Sie ant worteten vns :Wann jhr ewere hertz^aBt!" zeit werden auszgestanden haben wie wir, werden jhr euch vor der- gleichen gefahr desz Schififs halben nicht entsetzen. Dann es jhnen nicht Srger ergehen könne, alsz aufif der Festung. Wie ich dann auch hernach selbs erfahren hab.

1) De olifanten mijden de nederzettingen van raenschen niet, zoolang geen al te sterke vervolging hen schuw gemaakt heeft. (Zie b.v. Anderson p. 83). Zij brengen dikwijls groote schade toe aan jonge aanplantingen.

2) Cabo do Corco {van het geitenbokje), thans Cape Coast. zie A p. 84, voetnoot 2. Misschien was daar, in Brun's tijd, reeds een Nederl. factory, want in 1637 werd er, volgens Valckenburgh's deductie (1659). eene factorij opgeheven. Het w.as zeker een belangrijke handelsplaats ; De Marees noemt het de „fraeyste Merct" en geeft er daarom een teekening van (A, p. 62).

3) Namelijk Clantius, zie p. 57. *

4) De bezetting was oorspronkelijk geraamd op 50 a 60 man (zie Instructie voor Clantius bij de Jonge. „Oorsprong" p. 41). Dat men er in 1617 wel 125 uitzond (zie hiervoren p. 57) bewijst dat er ernst bij de zaak was en dat er in de ruimte op verliezen door afsterven ge- rekend was.

(47)

Jn der Festung haben wir gefunden 40. Mann voller Wurmen '), darvon in folgendem mehr soll gemeldet werden. Da hat man das frische Volck vnder das alte getheilet, vnd die Munition, samptdem Proviant, ausz dem Schiff auff die Festung getragen mit sehr grosser [63] mühe. Dann die Festung auff einem sehr hohen Berg ligt, vnd hat man keine Ross, so darzu zu brauchen weren, sondern es musz alles durch die Menschen verrichtet werden.

Daselbsten gibt es viel krancker Leuthen, von wegen der grossen Die Festung hitz desz Lands, deren die Leuth nicht gewohnet seind. Von vnseren ^ehr vnge- Leuthen seind vns innerhalb 3. Wochen bey 20. Mann gestorben, ^""'^• vnd bey 30. kranck worden. Es verderben sich aber auch etliche selbs mit vnordenlichem essen vnd trincken. Wir hatten bey vns einen Prediger ausz Holand, Herman Janson genandt, welcher zwar die vnseren zur bescheidenheit vnd massigkeit in essen vnd trincken vermahnet. Weil sie aber seiner nur gespottet, hat er sichwiderumb Verazhtung in das auszgeladene Schiff naher Holand begeben. Mit welchem «ch g^J! jj^ad. auch gern abgescheiden were. Es hat aber nicht seyn können. Dann '"^''• der ander Feldscharer, sampt seineni Jungen, gestorben, vnd also an hülff vnd raht wegen der krancken gemanglet hat. Aber der General gab mir mit meinem Jungen ein eigen Losament eyn. Da hab ich alszbald allerley Patiënten bekommen, welche mit Wurmen in dem fleisch, vnd anderen offenen schaden geplagt waren. Neben dem, dasz ich einen guten Tisch hatte, haben die Herren der Admira- litet alle Medicamenten, welche ich gebraucht. ausz jhrem Seckel be- zahlet 2).

Biszhar hab ich nun vermeldet, wie es vns ergangen sey, eh wir auff die Festung kommen. Jetzund vvill ich anzeigen, was es für ein I64] gelegenheit mit derselbigen habe. Sie ligt auff 5. grad bey Norden ceiegenheit der Aequinoctiallinien, 3. meil3) vondemgewaltigenCastelldeMina, Nassaw.""^ allda die Portugaleser ligen. Jst gebawen worden Anno 1612. Der anfang dises Baws geschahe vnder dem General Callancio, vnder welchem ich auch 3. jahr gedienethab. Ligt auff einer gar lustigen höhe am Meer oberhalb dem plasz More, welches Land vnder dem König von Sabou gelegen, dessen Namen ist Henna Jafar Jafary. Dann Henna 4) heiszt einen König, vnd Jafar Jafary ist sein eygener Nam.

i) Guinee worm, zie A, p. 200 vlg.

2) Een nieuw bewijs dat men van hoogerhand de zaak ernstig bedoelde en het den arts niet aan steun liet ontbreken.

3) Mijlen van 6,329 K.M. , dus afstand igK.M. In rechte lijn bedraagt de afstand 18 K.M.

4) Bij De Marees: Aene en Aené Kaché. Zie A, p. 91 en 254.

(48)

Feind- schafft zwi schen Ho- land vnd Spanien.

Arglistig- keit der Schwart- zen.

Tyranney der Spa-

Die vrsach aber, dasz dise Festung gebawen worden, ist dise. Die Holander hatten den meisten Goldhandel mit den Schwartzen da- selbsten. Dann die Holander allerley Wahren haben, vnd den Schwart- zen mehr für jhr Gold geben, alsz die Spanier.

So hatten auch die Holander offtermals grossen streit mit diser Spanischen Festung. Dann die Spanier allezeit 4. Galeen gehalten haben auff die Holander. Vnd wann die Holander etwan ein Jacht- schiff auff dem Land haben angefangen zu bawen : haben alszbald die Spanier, mit hülfifder Schwartzen, die Jacht, wie auch den Flecken More verbrennt '), vnd das Volck erschlagen. Dann der Guberna- tor 2) hat den Schwartzen versprochen,somanchenKopffvon Holan- deren sie jhme bringen werden, so manche halbe bande Golds sie darfür haben solten. AIso haben nun die Spanischen Schwartzen an- gefangen den Holanderen die köpff abzuhawen, wo sie dieselbigen an- getroffen. Haben auch der abgestorbenen, welche die Holander an demOrt, da jetzunddie Festungstehet,begraben,nichtverschonet3). Also manchen todten herfür gegraben, vnd jhnen noch bey nacht die köpff abgehawen, welche sie den Spaniern 'gebracht, vnd die- selbigen hiemit betrogen haben.

Die Spanier aber haben endtlich so grosse tyranney gegen den Schwartzen geübet, dasz sie dieselbigen nicht mehr dulden können. Deszhalben die Spanier jhnen entlauffen mussen.

Dahero dann der König von Sabou, welcher mit den Holanderen gehandlet, von etlichen Comissen 4) erfragt:daszGraffMauritzoder die Herren Staden, wann der König das Land, da die Holander jhre Jachtschiff machen, vbergebe, alszdann, zur defension der Holan- deren, eine Festung wider der Spaniern eynfall bawen wurde. Auff solches dann der König zween seiner Dieneren in Holand zu dem Grafif Mauritz vnd den Herren Staden gesandt 5), vnd jhnen das Land vnd

i) Mouree schijnt in 1610 en 161 1 door de Portugeezen te zijn plat gebrand. Zie De Jonge „Oorsprong" p. 37/38.

2) De Gouverneurs van S. Jorge da Mina waren na 1612 : Duarte de Lima, na 1615 Pe- dro da Silva, in 1623 Emmanuel da Cunha. Zie v. Wassenaer, Dl. VI, p. 67.

3) Slaat vermoedelijk op iets dat den 6«"of 7'° Januari 1610 gebeurd is: „hebben de doode licliaemen opgegraven, de hoofden daervan gesneden, gevilt en met hen genomen enz.". Zie Vertoog van de Bewindhebberen der verschillende Compagnien, bijDeJonge, „Oorsprong", p. 35.

4) Konimiezen, van de schepen.

5) De Vorst van Sabou had omstreeks 161 1 twee zijner ondeidanen als gezanten naar Nederland doen vertrekken. Zij heetten Carvalho en Marinho en hadden in opdracht pro- tectie te verzoeken. Zie: Deductie van Valckenbnrgh, bij De Jonge, „Oorsprong" p. 63. Te gelijker tijd richtten de belanghebbende handelaren zich collectief tot de regeering, met

I65I

(49)

platz More zu einer Festung vbergeben hat. Dieselbigen Abgesand- ten kamen bald widerumb mit zweyen Kriegsschiffen vnd zweyen Jacht beglaitet. Seind auff den i. Martij 1612. mit 500. Mann ') ankommen, vnd haben im anfang ein Spanische Galeen erobert. Darauff die Festung angefangen bawen. Da dann Herr General Jacob Adrianson Callancius die erste schaufel in die hand genommen, vnd [66] eine kleine schantz auffzuwerffen angefangen. Welche hernach, mit hülff der Schwartzen, so von den Spaniern vertriben waren, zu einer gewaltigen Festung worden, vnd genennt Fort Nassaw : dieweil der jaw. König von Sabou disen platz dem Graffen Mauritz von Nassaw ge- schencket. Sie hat 3. Bollwerck, vnd einen halben Mond, und ist jetzund mit lustigen steinenen Hauseren gezieret : also dasz gewaltige defension darausz beschehen kan. Zwar sie hat keine Mauren von aus- Wie die

Wahl bey

sen herumb : aber gar tieffe graben : hohe vnd dicke Wahl. AUda der Festung wachset viel reiszholtz, welches in die Wahl «) gebraucht wirdt, dann „jachet' ^^' es gar fest machet. worden.

Man hat auch daselbsten kein frisch Wasser. Aber wir haben in einem steinenen Gewölb, welches bey 400. füder 3) wassers haltet, gut ragenwasser ein gantz jahr lang frisch behalten können. Sonsten ist kein wasser anzutreffen auff 2. stund. Welches jetzund sehrge- fahrlich ist zu holen.

Jn diser Festung 4), wie auch zu Accara, hab ich Leuth gesehen.

verzoek dat zij een fort zou laten bouwen. Zie Verloog van Bewindhebberen bij r>e Jonge, „Oorsprong" p. 51 vlg. Er werd blijkbaar spoedig aan voldaan.

i) De vloot waarmede Clantius destijds uitzeilde bestond uit een schip van oorlog be- mand met 80 en drie fregatten elk bemand met 20 koppen, totaal 140 (zie de Jonge, „Oor- sprong" p. 15). Er kunnen echter allicht koopvaardijschepen geweest zijn, welker beman- ningen bij het leggen van de grondslagen de behulpzame hand leenden. Nadere bijzon- derheden omtrent de stichting van het fort zijn niet bekend (zie De Jonge, „Oorsprong" p. 15). Het Rijks Archief bezit een fraaie teekening van het Fort, uit het jaar 1629, door Hans Propheet (tentoonstellingszaal) ; verder van 1640, 1786, 1790. Zie ook illustraties bij Dapper, Bosman e.a.

2) Versta in de „wallen".

3) Algemeene benaming van een inhoudsmaat voor natte waren ; naar plaatselijk ge- bruik wat grooter of wat kleiner dan een ton ad 1000 Liters. (Ned. „voeder"). De bezetting was dus vrij ruim van water voorzien, zelfs indien de 400.000 L. een heel jaar moesten strek- ken. Per 60 koppen bezetting, komt men dan op een rantsoen van 16 L. per man en per dag dat is 3 maal meer dan het wettig rantsoen op een Ned. zeilschip (4^/4 L.), tweemaal meer dan het wettig rantsoen op een Ned. oorlogsschip (7 L.), en evenveel als het „groot rantsoen" bij de Fransche Marine. Men kan dus zeggen dat er water aanwezig was voor: drinken, koken, plunjes wasschen, schoonmaken van eetgerei, en zelfs op vrij ruime schaal voor lichaam wasschen.

4) De voorstelling in de navolgende alinea's vervat, is geheel bezijden de waarheid en heeft veel kwaad gedaan aan de eerlijke historische voorstelling. Zie daarover A p. XXX VI vlg. en p. 209 voetnoot.

4

(So)

Verbunst.

Alte Leuth. welche 1 30. jahr alt worden. Die haben mir gesagt: dasz die Mina schon vor etlichen jahren von den Frantzosen, so dahin gehandlet, seye angefangen worden.

Vnd dieweil alle jahr 3. Monat lang ein solch Ragen- watter mit hartem Wind (welchen wir Travadaheissen) entstehet, jnmassen viel Wahren zu schanden werden, haben sie an die Eynwohner begert, dasz sie mochten ein Magasin oder Packhausz bawen. Welches jnen auch die Schwartzen, so mit jhnen wol zu frieden seind, gern verwil- [67] liget haben. Haben also ein zimlich grosz Packhausz gemacht, vnd die Wahren auff das Land gebracht. Also einen guten handel be- kommen, besonders weil damalen die Eynwohner des Lands das Gold nit gewagen, sondern nur beym augenmasz verhandlet.

Da nun den Portugalesern kundt gethan worden, dasz die Frant- zosen guten handel bey den Schwartzen bekommen, haben sie die- selbigen ohnversehens vberfallen, vnd das Packhausz eyngenom- men, den Eynwohneren die Wahren geschenckt, vnd fürgeben, sie wollen besser mit jhnen handlen, dann die Frantzosen. Welches die armen Leuth zu bald geglaubt, die dann auch andere, so hernach kommen, geholffen zu tod schlahen. Haben also endtliches ausz disem Kauffhausz eine Capell ') gemacht, welches jetz gar fest ist, aber zu jhrem grossen schaden dienet. Dann wie die Trojaner das grosse Ross in jhr Statt zu jhrem undergang geschleifft, darinn viel ge- wapneter Kriegsleuth waren: also haben zwar mit grossen fleisz die Schwartzen dises Gastel gebawen : aber so bald sie ist auszgebawen worden, haben die Spanier dem König von Fouttou ^), welcher jetz Henna Qua heisset, den Zoll vnd den Fischzoll 3) genommen : und was sie zuvor den Eynwohneren in Wahren geschencket, das haben sie jhnen mit dem besten Gold, welches sie Sicka 4) Fouttou heissen, zahlen mussen : dann es bey Fouttou gefunden wirdt, vnd so rein alsz sand ist. Die kleinen gespaltenen stücklin Gold heissen sie Ga- [68] gara s). Werden so artlich gemacht, dasz keins schwarer ist alsz das ander, halten 2. gran. Das beste Gold wigt man mit stroma oder

Falsche verheis- sung.

i) Lees: ein Kastell.

2) Fetu of Futu, het landschap beO. S. Jorge da Mina tot halverwege Cabo Cor90 en Mouree.

3) De tol van den vijfden visch ; een belasting van inlandschen oorsprong, later door de Portugeezen en Nederlanders geheven. Zie Deductie van Valckenburgh, bij De Jonge, „Oor- sprong" p. 51 vlg. en A, p. 58.

4) Fantijnsch chica = goud. Zie Woordenlijst bij De Marees.

5) De „kakaraatjes", zie A, p. 65 voetnoot 2.

(51)

bonen ') ausz, welche blutroth seind. Jst so viel alsz einThaler. Her- nach aber, alszbald es den Schwartzen an Gold gemanglet, haben die Spanier es mit gewalt gefordert. Derowegen die Schwartzen hinweg geloffen. Vnd seind die Kauffleuth nicht mehr kommen zu handlen. Welches die Spanier hette mogen taub machen, dann sie gar gold- gierig waren. Also haben die Portugaleser nicht lang bleiben kön- vntrew nen, sondern in Portugal nach etlichen Schiffen vnd Volck geschickt, nenefgene'ii welche die armen Swartzen bezwungen, das Gold zu suchen. Welches Herren, doch nicht lang gewahret. Dann die Eynwohner also verbittert wor- den, dasz sie sich eh lassen zu tod schlagen, alsz das Gold zu suchen. Endtlich aber vermeinten die Spanier mit gewalt in das Land zu zie- hen, vnd den König zu suchen. Aber er, sampt dem Volck, ist jhnen Wunder- entrunnen. Da haben sie den Spaniern angefangen den Weg zu ver- ^^r Xyran- hawen mit grossen baumen. Dann dasselbige Land ist zimlich mit "^y- holtz besetzet. Alsz nun die Portugaleser wolten den Weg raumen : haben sich die Schwartzen gewendet durch dnen anderen weg, vnd haben den Weg zugemacht wie aufif der anderen seiten : also dasz die Spanier weder hindersich, noch fürsich kommen können. Vnd da die Spanier vermeinten darvon zu kommen, haben die [69] Schwartzen noch mehr den Weg verhawen. Da fieng es den Fortu- galeseren am wasser zu manglen, jnmassen sie grossen durst ge- litten. Darzu dann auch ein grosse hitz kommen von den abgeha- wenen baumen, welche die Schwartzen angezündet. Dann dasselbige holtz, wann es drey tag gelegen, also dürr wirdt, dasz es leichtlich angehet. Haben also die Schwartzen in die Spanier grossen schrac- ken gejagt, dasz sie weder ausz noch eyngewuszt. Vnd also jhrerbey 900. Spaniern jamerlich vmbkommen. Kondte auch keiner von jh- nen heimkommen, der die traurige zeitung mitbrachte ^). Also hat sie Gott von der tyranney der Spaniern erlediget, dasz sie nicht mehr die Schwartzen anzugreiffen gelustet. Die vbrigen, so in der Festung geblieben, hetten auch gleicher gestalt verdarben mussen, wann nicht ein Spanisch Schiff kommen were, das sie entsetzet.

i) Zie A, p. 280.

2) Of hier een historisch feit vermeld is, kan ik niet nagaan. Zeker is het dat men met voorlaadgeweren niet door de wildernissen heen kon dringen, omdat het laden te langzaam ging. De achterlaadgeweren ontsloten het binnenland (na 1870) ; de repeteergeweren vol- tooiden de verovering van Afrika en men mag erbij zeggen van Indië (Atjeh !). De Neder- landsche expeditie naar Commendah, door de landingsdivisie van het Metalen Kruis (1869) onder leiding van den toenmaligen Luitenant ter Zee der te kl. P. Ten Bosch (later Staats- raad) is daarom een zoo merkwaardig werk geweest. Achterlaadgeweer had men niet. Zie Bibliographie, sub Van Braam Houckgeest en sub Van der Werff.

(52)

Von der Gold-kuste

Wunder-

licher

Ackerbaw.

Mühle.

DisesLandist ohngefahrlich 70. meil lang am Meer, streckt sich gegen Auffgang, vnd wol 300. meil ins Land hinein gegen Arabia, vnd groszvnd klein Akanye^). Ligt 5. grad bey Nordder Aequinoc- tial-linien. Jst ein bergechtiges Land, doch nicht gar zu hoch : ein zimliches gutes Land : bringet wenig frucht. Tst am Meer gebawen: dann die Leuth mehrtheils Fischer seind. Die Goldhandler wohnen 9. oder I o. meil im Land, alsz namlich zu Sabou, Fontein =), vnd ander- stwa. Daselbsten alsz an einem lustigen Ort die Könige jhre woh- nung haben, vnd allerley bey vns vnbekandte Gewachs gefunden werden.

Was den Ackerbaw betrifft, haben sie sehr grossen vortheil. Dann f?»! sie es nicht bawen dörffen, wie es in vnseren Landen beschicht ; son- dern sie hauwen nurdie stauden ab, vnd lassensiedürr werden. Alsz- dann zünden sie dieselbigen an, dadurch das gantze Land gesaubert wirdt. Darauff es anfanget zu ragnen zu gewisser zeit, welche jhnen durch die erfahrung bekandt ist. Dann es bey jhnen im jahr 3. monat lang ragnet. Wann dann das Land befeuchtiget wirdt, ist solches an statt eines guten mists. Wann sie dann sayen wollen, machen sie kleine grüblin,dareyn sie den saamen werffen vnd zudecken. Vnd so es darauff ragnet, wachset es in dreyen tagen einer spannen hoch : alszdann versetzen sie es gar artlich, wachset in 3. wochen eines Manns hoch, also dasz sie offt in 7. wochen ernd haben. Sie haben dreyerleys) frucht. VnserKornaberwill daselbsten nicht auffgehen, wie das jhrige. Sie haben in 4. monaten 2, Ernd. Die 8. monat des Jahrs ist es bey jhnen so heisz, dasz alles vor grosser hitz verdorret, wie es bey vns im Winter vor grosser kalte gefrieret.

Sie haben keine Mühlenen, sondern die Weiber zerreiben das Kom auff den steinen, wie man bey vns das eysen auff den steinen schleyfft oder streichet. Wirdt gar rein. Wann sie es bachen wollen, kochen sie es im wasser : (dann sie haben keine öfen :) machen einen Teig an sehr dünn mit wasser. Vnd wann er anfahet auffzugehen, so schlahen sie es in ein grün baum-blat, bindens zu, legens in einen hafen 4) mit wasser, lassens eynkochen bisz es trocken wirdt wie [71] brodt, hat aber kein rampff. Jst sonst gut zu essen.

i) Acania was geen staat, maar het land waar men Acan sprak, of heette te spreken, zie A, p. 47 en hiervoren p. 35 noot 2.

2) Infantin of Fantyn, een groot landschap, dat in hoofdzaak be Oosten Sabou lag. Het Fantijnsch (dat van het Acan stamt) was en is de „lingua franca" ter kuste.

3) De groote millie (mais), de kleine millie (kafferkoorn) en de rijst.

4) Hoogd. Hafen = pot.

(53)

Wann sie aber kein frucht haben, so nemmen sie Wurtzeln, dar- ausz sie auch Brodt machen, Kancty ') genandt.

Sie haben ein gattung Obs, welches sie auff kohlen legen, vnd braten, heissen es Brody. Jst sehr gut für den bauchlauff.

Jhre Wohnungen vnd Statt seind nicht von Mauren oder stein- Natüriiche werck gemachet. Gleichwol hatGott der Herr vnd die Natur siemit '^"'smau''. solchen dicken geflochtenen hagen eines Manns hoch verwahret, dasz man mit keinen bogen dardurch schiessenkan. Das gewachs doran istsozach,dasz es nicht wol abzuhawen. Jst oben-ausz zusehen wie ein kleiner Wald. Jhre Porten seind so eng, dasz nur ein Mann »»

hindurch gehen kan : vnd seind so starck, dasz es ein wunder ist. Solche hage gehen rings her vmb jhre wohnung, welche sie Ohou nennen.

Aber im feld haben die Bauren (Sanfou genandt, das ist, Wein- bauren) jre wohnungen hin vnd wider. Dise kommen etwan bey 200. oder mehr zu marckt, vnd bringen anders nichts, dann Frucht vnd Wein. Den Wein tragen sie auffdem kopfFin langen Matetten =), welches breite bratter seind, auff welchen sie 3. oder 4. grosse boten 3) oder hafen voll haben, welche 6. oder 8. masz halten. Verkauffen jhn vmb Gold. Jhre Wohnungen seind nur von stroh vnd holtzreysz gemacht. [72] Daselbsten wachset viel Zucker-riedt,'») vnd sehr wunderlich Obs, so bey vns vnbekandt ist.

Sie seind einfaltig vnd forchtsam, vnd wann sie schon vns wolten betriegen, thaten sie es doch mit ihrem schaden. Vertauschen vns ihren Wein vmb ein wenigBrandtenwein, welchen sie Araka 5) nen- nen, vnd achten jhrergehabten müh nichts.

Sie gehen nackend daher, bedecken sichdoch ein wenig mit einem thüchlin, alsz mit einem niderkleid. Jst aber vast 12. elen lang, 0) das sie vmb sich schlagen, wie etwan an einem Crucifix gesehen wirdt. Die Weiber aber seind mehr bedeckt vnd bekleidet alsz die Mannen.

i) Van Ned. kaantje, zie A, p. 41, voetnoot 3.

2) Muteta (pi. miteta). Het woord wordt in jVeder-Guinea (Loango) gebruikt. Lichte ge- vlochten draagkorven uit de bladeren en bladstengels van den oliepalm vervaardigd. Zie Peschuel-Loesche, L. E. III, p. 160.

3) Boete; mdnl. boot, boet, boete, bote (tennauwste verwant met botte, bottelen but; verg. Eng. butt) ; inhoudsmaat voor westersche wijnen en ook voor sommige droge waren. Zie Wdbk der Ned. taal.

4) Was door de Portugeezen geïmporteerd.

5) Port. araca, HoU. arak.

6) Dus loopen zij niet juist naakt. De kleeding is goed beschreven door De Marees, zie A,p. 33t/m40.

(54)

Hüt von Sie haben wunderliche Hüt, die sie machen von geiszhaut '), welche

sie nasz vber ein form spannen, vnd wann sie ertrocknet, ist es ein Hüt.

wohnung Daoben hab ich ins gemein ihrer wohnungen gedacht. Was ge- ^" stalten aber vnd worausz dieselbigen gemacht werden, kan ich nicht vnvermeldet lassen. Dann sie sehr wunderlich vnd artlich gemacht seind : Die Wande seind geflochten wie ein hurt, vnd mit erden be- strichen: das Tach ist von Palmenblatteren gemacht: haben keine Fenster, sondern wann sie lufift oder heitere haben wollen, sperren sie das Tach auiT mit einem höltzlin 2); dann es gar leicht ist. Jn- wendig seind die Wande mit roter erden angestrichen : der Boden ist auch roth wie bolus 3). Ein jeder machet so viel Hauser, alsz er Wei- ber haltet. Dann ein jedes Weib jhr besonderes Hausz 4) hat, damit sie einandern nicht jrren. Der Mann machet einenZaundarumb, vnd sein Hausz ist in der mitte. Jhre Stuben seind sonderbare hauser, wie [73] auch die Kammern, vnd Kuchen oder Kochhauser. Ein jedes Weib behaltet jhre Kinder bey sich. Die Knablin aber, wann sie grosz wer- den, nimpt der Vatter zu sich.

Dise elenden Leuth batten den Teuffel an, vnd halten doch etliche sachen in guter ordnung. Der Zinstag ist jhr Sabbath 5), auff wel- chen tag sie nicht ins Meer fahren. Dann jhr Gott Fytysi ^) jhnen solches verbotten. Förchten sich gar vbel vor jhm. Vnd wann sie kranck werden, versprechen sie ihme, dasz sie kein fleisch essen, oder kein wein trincken wollen 7).

Sie nemmen nicht nur viel Weiber, sondern auch junge Meidlin vonó.jarenzurEhe. Dieselben aber behalten jhre Muteren bey sich,

Hochzeit bisz sie auff jhre jahr kommen. Wann dann einer will Hochzeit hal-

" ' ^"' ten, so nimpt die Braut alle Meidlin mit jhro auff den platz oder

marckt, allda jhr Mann auff sie vnd jhre Elteren wartet. Vnd wann

dann die Elteren zusammen kommen seind, so zieren sie sich gar

1) Zie b.v. A, plaat 2 figuur B en de beschrijving daarbij.

2) Verg. A, p. 77, 78, vlg.

3) Volgens Woordenboek der Ned. taal : „naam van zekere soorten van fijne, vetachtige klei van verschillende kleur die bij sommige bedrijven gebruikt worden en waartoe o.a. de zegelaarde of gezegelde aarde van Lemnos behoort. In West- Vlaanderen bolle genoemd."

Er is roode en witte bolus. De bolus alba komt nog in de pharmacopee voor.

4) Een zeer verbreid gebruik, dat dan ook zijn goede redenen heeft.

5) Lees : Dienstag. Althans was dit zoo te Elmina, Fetu, Sabou. Zie A, p. 67, voetnoot 2.

6) Fetiche.

7) Ik kan daarin niets bijzonders zien. Bij bepaalde ziekten onthoudt men zich overal van bepaalde spijzen en dranken. Misschien heeft Brun een spoor van wijd aan de Kust verbreid totemisme waargenomen, dat aan sommige stammen bepaalde spijzen verbiedt.

I

(55)

artlich. Der Brautigam hat einen grossen guldenen ring vmb den haisz, vnd ein vveisz kleid vber die achszlen, welches etwan von einem alten leinlachen ist, so sie von vns bekommen, vnd für ein köstlich gewandt halten. Sein hauptvndhaaristgleichergestaltmit gold gezieret. Die Braut hat gantz nichts an dem Leib, dann nur ein band vmb die waiche, hat etliche stücklin Gold im haar hangen. So

[74] bald sie aber zum Brautigam kompt, so zeucht er den ring von sei- nem halsz ab, vnd legt denselben an der Braut halsz: das weisse ge- wandt des Mannsnimpt sie selber, vnd bedecket sich darmit. Darnach nimpt sie den ringvonjhremhalsz,vndgibtdenselbenjhrem Vatter, \velcherjhneauchbehaltet,vndheimtregt.HieraufFlauffendieMeidlin mit der Braut ins wasser, waschensiegar wolauffderschwartzenhaut. Wann dann der Brautigam etwas vermogen ist, so halt er ein köstliches Pancket vnd Fest, welches sie Aura Jaba, vnd auff Portugalisch Die de Vitalgos, das ist, einen Adels-tag ') nennen. Da kaufïen sie etwan ein Küh oder Ochsen mit 3. oder 4. Capriten oder Boeken : viel Jn- sam 2) oder Wein, welches etwan 12. bande Gold, bey vns ander- halbpfund 3) Gelts kostet. Sie essens alles biszandiehaut vndbein 4). Ausz der haut machen sie jhrbeth, vnd schildt. Die darm essen sie auch, vnd haltens für das allerbeste am gantzen Rinde, etc. Auff Hundsfleisch, ob schon es gestorben, halten sie mehr dann auff den Schaaffen. Vertauschen sie deszwegen gern vmb die todten Hünd, welche ein frömbde tracht bey jhnen seind. Wann sienunjhrhoch-Teuffei zeitliches Fest verrichtet, gehen sie zum Fytysi, vnd fragen jhn, ob [hefienvon alles recht beschehen seye ? Vnd wann da etwas manglet, das jhme '^*.'' Hoch- nicht gefallt, so führet er sie mit jhme hinweg s), dasz man offtermals in 4. wochen nicht weiszt, wo sie hinkommen seind. Wie ich dann selbs gesehen, dasz einer also weggeführet worden, weil er nicht ge-

[75J halten, was er verheissen. Dann er dem Fytysi einen Menschen brin- gen solte, welchen er aber nicht bekommen können. Vnd da er wi- derumb kommen, hat er nicht sagen können, wo er gewesen sey : allein gesagt, dasz er ohne verstand bald in disem, bald in einem

i) Brun springt hier van een bruiloft op een „manscostuum" over, d.i. een feest waarbij iemand zeker burgerrecht verkreeg en de geheele gemeente onthaalde. Zie noot 5.

2) Inl.ensanof ensain, zie A, p. 257.

3) 12 Benda = i'Aj Pond, ter waarde van ± 750 Gld, dus een rijkelui's feest.

4) Namelijk ook huid en botten.

5) En van het manscostuum (zie noot i) springt Brun over op de voorbereiding tot fetischpriester, die hij doet voorkomen als verband houdende met een mislukt bruilofts- maal.

(56)

anderen Wald lange zeit herumb gezogen sey bisz, er den Fytysi Teuffeis widerumb versühnet habe. Wann er nun versühnet ist, zeucht alsz- Vmbzug. j^j^j, jjg Mannschaft auff mit jhren Gewehren •), aber so erschröck- enlich. dasz, wann es bey vns wurde geschehen, man vermeinen solte, es seyen alle Teuffel vorhanden. Disen Auffzug oder Vmb- zug, wie ein Fest, halten sie darumb, damitsie vndjhre Kinder gead- let oder gefreyet werden, dasz sie niemands kauffen darfF alsz Sela- ven oder leibeygene Knecht.

Sonsten ist bey jnen der brauch, wann einer etwas entlehnet, so musz er einen Sohn oder Tochter zum vnderpfand geben, bisz dasz das entlehnte widerumb gegeben wirdt ^). Vnd was der verpfendte Sohn gewinnt in derselbigen zeit, das ist seines Herren, bisz er wi- derumb gelöset wirdt. Kind- So bald ein Mutter des Kinds genasen, ruffet der Vatter alle

Nachbaren zusammen, die legen das Kind auff ein baumblat, (dann sie keine küsse haben,) vnd trincken vber des Kinds leib, dasz der Wie sie den Wein auff dasselbige tropffet. Vnd so bald es anfangt zu schreyen, ^'mmen" geben sie jhme einen Nammen, je nach dem geschrey, so das Kind geben. geführet : alsz Corankin. Quaku, Apeidaba, Jafury. Sehen auch auff den tag der geburt. Nennen sie etwan auch Bangala, welchen Nam- men sie gar hoch halten. Wann wir aber zujhnen kommen seind, [76] haben sie jhnen Christen-nammen gegeben, als Peter, Paulus, Johan, etc. Welches jhnen sehr angenehm ist, alsz wann sie gar hoch geehret wurden. Sie geben auch jetz jhren Kindern allein Christen-nammen. Gericht der Sie halten auch gut Recht, auff jhre weisz. Jn jedem Stattlin ist

Schwart- .* J

zen. ein Oberherr, Henna 3) genandt, hat neben jhme 4. Capesseur 4)

oder Haupter. Wann sie zusammen kommen, vnd zu Gericht sitzen, haben sie einen Mantel an von einem leinlachen, vnd tregt ein jeder seinen stül 5) an einem riemen auff der achseln. Dieser stül ist wie ein runde laden mit einer haut vberzogen. Es bringt auch jeder sein Kallapassa oder Trinckgeschirr mit : wie dann auch seinen schild vnd schwardt. Den schildt tragen die Knaben mit etlichen Hasagayen, oder Streit : vnd Werff-pfeyl. Sie setzen sich zu Raht vor des Henna

1 ) En hier springt B. van de voorbereiding tot fetischpriester weer op het manscostuum over. Verg. over dat „costuura" A, p. 174 vlg.

2) Pandelingschap is in het binnenland nog een erkend instituut.

3) Of Aene. Zie woordenlijst bij De Marees.

4) Oud Port. cabeceira inlandsch hoofd. De Hollanders spraken van kabesseroos en kabesseeros,

5) Een min of meer voornaam persoon laat een stoeltje voor zich uit dragen.

(57)

hausz, bisz er kompt. Alszdann thut man den fürtrag, vnd wird streng Gericht gehalten.

Sie seind gegen einanderen fromb, bestalen einanderen nicht. Wo sie aber vns etwas nemmen können, sparen sie es nicht.

Wann einer mehr schuldig ist, alsz er bezahlen kan, so wirdt er ver- straaffen kaufft '). Hat aber einer gegenschulden aufif dem Land vnder einem „eren. anderen Herren, so wartet man, bisz einer von solchem Ort kompt. Alszdann nimpt man jhn gefangen, bisz der recht Schuldner f77] kompt 2). Kompt er aber nicht, so wirdt der unschuldige verkaufFt. Welches dann etwan grosse Krieg vnder jhnen vervrsachet. Die verkaufiften kan man nicht mehr lösen, dann sie werden weit in das Land hinein hinweg gefiihret, dasz sie nicht mehr hinausz kommen. Vnd werden auch gezeichnet im Angesicht, dasz sie haszlich ausz- sehen 3).

Wann einer stilt, vnd solches nicht vermag widerumb zu geben, De"" Dieben. so wirdt er auch verkaufift, aber nicht hinweg geführet.

Ein Weib, so sich vbersehen, vnd vom Mann verklagt worden. Der Ehe- wirdt hinweg gejagt zu jhren Elteren. Hat sie aber keine EIteren, so behaltet sie der Mann fiir einen Sclaven. Wo aber sich der Mann vbersehen, vnd er vom Weib verklagt wirdt, so musz er geltstraaft geben 4). Vnd wann das fahlende Weib kinder hat, mag der Mann jhro den gunst erzeigen, dasz sie jhre Kinder mit sich nimpt. Wel- ches sie dann fiir ein grosse gutthat halten : dan sie die Kinder vber die massen lieben s).

Dieweil aber daoben vermeldet, dasz dises Land Guinea sehrwiedas goldreich sey : alsz will ich jetz kurtzlich vermelden, wie daselbsten ^°'ht wTrdt das Gold gesucht werde.

Sie halten viel Sclaven, die suchen das Gold bey vnserer Festung in dem Sand. ^) Vnd wann es ragnet, finden sie mehr, dann zu anderen

i) Of juister: hij wordt, naar inlandsche wijze: „pandeling". In later lijd maakte men met het als slaaf verkoopen natuurlijk kortere metten.

2) Zoo komen de geslachts- en dorpsveeten in de wereld. Voortdurend worden er repre- saille maatregelen genomen, totdat er gevochten moet worden, enz.

3) Het is zeer de vraag of het merken van slaven en pandelingen van inlandschen oor- sprong zij. Vermoedelijk lette B. meer op de getatoueerde stam-kenmerken.

4) Zie A, p. 20.

5) Zie A, p. 26.

6) Dat het zand aan de kust wel eens een goudkorreltje opleverde is zeer goed mogelijk. De vindplaatsen lagen echter dieper landwaarts in en werden nog al goed geheim gehou- den. Een van ouds beroemde goudmarkt was Bitu = Bitugu = Bonduku in het achterland (Bito van Leo Africanus), bij De Marees (A, p. 13) Bitonin genaamd.

(58)

Abrambuer vnd Aka- nisten.

Betrug im Gold ge- strafft.

Wohar Ho land so reich wor- den.

zeiten. Sie wischen jhre wohnungen vnd straasz gar oflft, vnd brin- gen Gold herfür.

Auff ein zeit hab ich wol 500. Sclaven am Meer gefunden, welche im sand Gold gesucht haben. Vnd wann die Erden oder das Sand gal-braun auszsihet, ist gewisz Gold vorhanden. Doch gibt es daselb- [78] sten nicht so viel Gold, dasz es den unkosten eines Schiffs ertragen köndte. Aber die Abrambuer ») vnd Akanisten fahren bey 300. mei- len in das Land hinein, vnd bringen etwan 100. pfund Golds her- ausz. Vnd wann sonderlich die Akanisten auff die Jmbally ') oder frontieren im Land kommen, darff keiner weiters in das Land hineyn fahren : sondern sie schicken einen Mann desselbigen Lands zum König, deme sie anzeigen lassen, dasz sie mit jhme handlen wollen mit Wahren vmb Gold. Der König nun lasset das Gold auff ein grosz Feld tragen. Daselbsten stehet eine hutten, in welcher die Wahren sind, bisz die Jmballyen oder Frontier-leuth kommen, welche die Wahren hinweg tragen, vnd legen das Gold in kleine kachelin dar- gegen. Wann dann sie hinweg seind, so kommen die Akanisten, vnd nemmen das Gold, ziehen widerumb heim. Also dasz die Akanisten jhre Kauffleuth nicht sehen, sojhnen dasGoldfürdie Wahren geben. Jst ein grosz wunder, dasz kein theil den anderen betreugt.

Dise Akanisten seind vor etlich Jahren auffrichtige Leuth gewesen, aber sie fangen an mit dem Gold betrug zu brauchen. Dann sie dasselbige artlich verfalschen können. Wann man aber auff den betrug kompt, werden sie von vnserem Profosz 3) vbel geschlagen, vnd wirdt alles preisz gemacht, was sie bey jhnen haben. Wann sie dann widerumb kommen, batten sie auff ein seltzame weisz vmb ver- zeihung. Dann sie fallen auff das eine knie, vnd greiffen mit beeden [79] handen den füsz des Kauffmans, vnd wischen die solen auff jhrem kopffuberdasangesicht vndbrust herab.4) Alszdann gibt der Kauff- man jhnen gemeinlich ein wenig Brandten-wein mit wasser ge- mischet. Welches das zeichen der versühnung ist.

Jn disem Land haben die Holander vor der zeit gewunnen was sie begert. Daher es dann auch so viel reicherKauffleuthen in Holand

i

1) Abrambu (Abrenbou) kan een klank zijn, evenals Acan, zie noot p. 28. Het zou dan een volkscomplex of een taalgebied kunnen aanduiden, zonder dat er aan eenbepaalde plaats moet worden gedacht. Pacheco Pereira (pag. 69) noemt de „bremus" in één adem met de accanisten. Verg. A, p. 47, voetnoot i.

2) Van Port. baliza ?

3) De provoost ; een scheepsonderoflicier, belast met de uitoefening van wettig geweld.

4) Verg. A, p. 200.

(59)

gegeben. Dann sie haben ein gantze Companey gehalten. Jetz aber istsie zertrennet '). Welches gar manchen Mann arm, vnd dargegen die Schwartzen reich gemacht hat. Dann vor etlichen Jahren seind jahrlich nicht mehr alsz vier Schiff dahin kommen. Jetzund wol 20. Schift" 2), vnd kompt doch nicht mehr Gold alsz sonsten, dann sie einanderen das Gold verthewren vnd abspannen. Die Holander ha- ben jahrlich bey 3000. 3) pfund Gold darausz bekommen, ohne das, was die Spanier darvon gebracht.

Gleich wie aber die Goldsucht in disem Land sehrgrosz: also re- Goidsucht gieren auch daselbsten sonderbare Leibs-kranckheiten vnd stichten, gestrafft. Vnd ist sich zu verwunderen, dasz sich die kranckheiten nicht weiters erstrecken, alsz das Goldland. Da gibt es allerley Febres, so nicht zu erzehlen, den Blutgang, grosz Hauptwehe, vnd das von wegen des bösen vntemperierten Luftts.

Die hitz ist so grosz im Land, dasz die Leuth das jrrden geschirr an der Sonnen brennen. Vnd ist gleichwol ein grosse vnd böse feuch- [80] tigkeit daselbsten, jnmassen wann einer sein Wehr mit öl gantz vberstreichet, vnd nur vbernacht am luffl hangen laszt, es gantz schwartz wirdt vnd verrostet, dasz es auch einfriszt, alsz wann es ge- etzet were.

Es wachsen den Leuthen gifftige Wurm 4) in dem fleisch hin vnd ^^^^^^ wider an armen vnd beinen, ja ausz dem gantzen Leib, auszgenom- auszdem men die augen, vnd die zungen. Vnd ist kein Eynwohner, oder fleisch, Frembder, der dahin kompt, von solcher kranckheit frey: sondern alle Jahr einmal musz ein jeder solche kranckheit haben. Etiiche be- kommen 9. Wurm, etiiche mehr, oder minder. Dise Würni seind vn-

i) Omstreeks 1599 ontstond er zulk een trust; zie Van Reyd „Ned. Historie", Lib. XVI fol. 399 en verg. A. p. LXV. Het gaf niet veel, vooral omdat Zeeland niet toetrad,

In Maart i6o3, toen Van den Broeke voor Cabo Corco kwam, gaf men per „bende" gouds (64 Gld.) 60 stocken Silesigher Lindwaet ieder van anderhalf ellsn. In October terugko- mende vond hij aldaar : „veel particuliere Handelaers in schepe en sloupen. teghens mal- canderen de marckt bedervende waren ; gaven 70 tot 80 stocken per bende". De prijs was dus 17 a 33 0/0 gestegen.

Verg. Van den Broeke p. 9 en 15.

2) Omstreeks 1610 namen jaarlijks 20 schepen, bemand met totaal 600 koppen, aan de vaart op Guinee deel. (Zie De Jonge, „Oorsprong", p. 34).

3) Ter waarde van 1.500.000 Gld. Omstreeks 1607 verklaarden de kooplieden dat er jaarlijks voor tien ton gouds van de kust kwam (zie De Jonge, „Oorsprong" p. 32). Om- streeks 1610 raamden zij den uitvoer uit Nederland op 10 ton gouds. (Zie de Jonge „Oor- sprong" p. 34). Bosman (een eeuw later) schat den totalen uitvoer van goud op 23 ton per jaar.

4 De navolgende beschrij ving is merkwaardig doordien zij afkomstig is van iemand die, in zijn tijd, als deskundige gold. Verg. A, p. 200 vlg.

(6o)

gefahr i J elen lang, vnd so dick alsz ein bass-seiten auff einer Violen. Bringen vberausz grossen schmertzen, vnd solche hitz, dasz die Leuth vermeinen, sie mussen verbrennen. Wann dann die hitz für- über ist, so wirdt dergantze Leib voller blateren, alsz wann er mit siedendem wasser were verbrennt worden. Vnd so die blateren ver- gehen, so kompt die kranckheit in die bein, vnd anderstwa hin. Da- selbst wirfift sich ein geschwulst auff mit so grosser hitz, dasz die Leut blöd werden im haupt. So bald aber der Wurm, so bisz daher im fleisch verborgen gelegen, seinen kopff herfür thut, so vergehet die kranckheit, vnd kompt ein Wurm nach dem anderen herfür. Wer mit diser kranckheit behafftet, kompt etwan in 3. monat nicht ausz dem beth. Andere, welche nur 4. oder 5. Wurm haben, leiden offt grosseren schmertzen, dann die 20. haben. Jch hab auch solche kranckheit auszgestanden, aber nur zween Wurm gehabt, welche isij mir grossen schmertzen gebracht. Es ist so gefahrlich mit denselbi- gen Wurmen vmbzugehen, dasz, wann man sie zuhart angreifft, sie abbrechen. Alszdann kompt ein erschröckenliche geschwulst. Dann ausz den abgebrochenen Wurmen laufft ein weisser 'gifftiger safft, wie ausz dem kraut Teuffels-milch, welcher hernach das fleisch desto mehr verderbt vnd entzündet. Deszwegen mansiesanfftauszziehen musz. Vnd wann sie gantz herausz kommen, ist das loch bald wider- umb zugeheilet. Man hat zwar vermeint, solche kranckheit komme har von dem Wasser oder Wein desselbigen Lands. Deszwegen sich etliche vnder vns darvon enthalten. Es hat sie aber wenig genutzet. Dann sie auch die kranckheit bekommen. Jch halte darfür. dasz dise Wurm vom bösen vnd feuchten lufft herkommen, vnd wachsen imdem fleisch. Seind aber zweiffels ohn ein sonderbare straff Gottes, etc. Jetzund wollen wir sehen, wie sie jhre Krieg führen. Welches ausz Grosse folgender grossen Schlacht zum theil zu vernemmen, so zwischen den Abrambuern ') vnd Akanisten gehalten worden im i6l8.jahrin deren bey 40000. Mann auff dem platz geblieben, wie zu sehen bey den Köpffen, die sie taglich gebracht haben. Dergleichen Streit, wie ich von alten LeuthenauffderFestungNassawgehöret, in loojahren nicht beschehen.

Auff solches ist bald auch der Streit entstanden zwischen dem

Jst zweiffels , r^ , t-> 1 1.

ohn dersei- König von Caramandin ^), Fontam 3), vnd Sabou. Dahero es sehr gèw^esen™" vnsicher worden zu raisen. Diese schwaren Krieg seind zweiffels ohn [82]

welchen

i) Abrambu, zie noot p. 78.

2) Cormantyn.

3) Fantyn.

(6i)

vorgedeutet worden durch den Cometen, welchen wir6. wochen zu- man in vor im selbigen Jahr gesehen des Morgens aufil'gehen wie ein bogen land auch miteinemknopff'). g-f-'^4.

Was gestalten aber sie die Krieg insonderheit führen, wil ich auch vnd eben- kurtzlich vermelden. Dann die Oberherren, so in den Flecken wohnen, grosz Biut- seind des Königs Hauptleuth. Die geben keine besoldung. Dann es bedïmef" musz alles, was streiten kan, in Krieg. Die Alten aber vnd die Weiber ^^*- bleiben daheim =). Wann dann der Hauptman die Trommel, so von holen höltzeren gemacht ist, dreymal schlagen laszt 3), so ist jederman auflf vnd gerüstet zum Streit. Jhre Waaffen seind Hasagayen (seind Streit : vnd Werffpfeyl) welche sie so stracks vnd grad werffen, alsz ein pfeyl vom bogen.

Neben disen haben sie kleine vergififte Pfeyl 4)vnd Bogen, mit wel- chen sie sehr schnal schiessen, dasz es ein wunder. Jhr Seiten-wehr ist ein grosz krumb Messer, vast wie ein sabel 5) : jst vornen gar breit vnd schwar, vnd hinden gar schmal. Mit solchen Messeren thund sie sehr starcke straich. Sie haben auch schudt ^), mit welchen sie den gantzen leib bedecken. Wann sie geschossen werden, ist das jhr Cur : dasz sie heisz siedent öl in die Wunden thund, dadurch das „,. ^.

Wie diese

gifft gedemmet wirdt. Ein jeder musz einen sack mit jhm in streit Leut jhren nemmen, auff dasz, wann sie das Feld behalten, siedieköpff dertaiien. vberwundenen in denselbigen heimbringen. Ziehen aber in keiner L83] ordnung. Dann die Wage so schmal, dasz nur ein Mann gehenkan: ziehen deszwegen nach einander wie die Schneegansz. So bald sie aber auff den kampffplatz kommen, seind sie sehr geschwind sich in eine Ordnung zu stellen, je jhren fünfï in ein glied : vnd schliessen sich also wol, dasz, welche schildt vnd streitpfeil tragen, voran ziehen :

i) In het jaar 1618 werd in Europa een bijzonder groote komeet waargenomen (Nov. en Dec). Zij stond aanvankelijlc in de Weegschaal, was dus op de breedte van de Goudkust goed te zien en kwam daar omstreeks 3 uur 's morgens op. Zij bracht de gemoederen zoo- zeer in beweging, dat niet minder dan een achttal Ned. vlugschriften nog heden de pam- flettenverzameling der Kon. Bibl. mogen sieren (Nos. 2799 2803 ; 3003, 3005). Van eenige voor dien tijd wetenschappelijke waarde is : „Hemelsche Trompet Morgenwecker ofte Co- meet met een Langebaert; Erschenen Anno 1618 in Novembri ende Decembri ghestelt doorNicolaum Mulerium, Doet. en Profess. in de Medecijnen ende mathematische consten. Tot Groningen bij Hans Sas, 1618."

2) Zoo zij tenminste niet, met medevoering van alles wat zij dragen kunnen, naar de bosschen vluchten. (Verg. A, p. 93, voetnoot 2).

3) Verg. A, p. 92, voetnoot i.

4) Aan het vergiftigen van pijlen werd vermoedelijk niet door de Negers gedaan. Verg. A, p. 97 voetnoot.

5) Verg. A, plaat 6, figuren A en B.

6) Verg. A, plaat 6, figuur B.

(62)

die Bogenschützen hinden nach. Dann sie schiessen nicht grad auff jhre Feind, sondern in die höhe '). Vnd wann sich der Pfeil wider nidsich wendet, fallet er stracks herab auff die Feind. Seind dapffere vnd streitbare Leuth, weichen nicht bald zu rück, bisz es etwan jhnen zu spath wirdt.

Vnd allweil die Manner im streit seind, so machen jhre Weiber

daheimen grüne krantz, vnd tantzen darmit, vnd riiffen jhren Gott

Fytysi vmbiiülffan, so lang, bisz sie entweders ein zeichen sehen,

als namlichköpff, die etwan einervon den fürnehmsten heim schickt,

die Weiber zu erfrewen. Wievvoi sie offtermals zu früh frolocken.

Wie sie ein Dann sie werden durch einen glücklichen angriffsicher, vnd ver-

hai'ten.^ Hieynen, sie haben den sieg schon in den handen: weichen sie bald

verlieren. Wann sie aber den sieg erhalten, hawen sie allen jhren

Feinden die köpff ab, sie seyen jung oder alt, Weib oder Mann : ja

der jungen Kinderen in Mutter-leib schonen sie nicht, nur dasz sie

viel köpff heim bringen, vnd fürgewaltige streiter gehalten werden,

Schröckhch Darauff fangen sieanalso schröckenlichzusingen.daszeinemdorab [84]

Gesang. ° /

grauset: welches sie so lang treiben, bisz sie heim kommen, oder bisz sie haiser werden. Wann sie dann heim kommen, so werffen sie die köpff wider den boden, vnd tretten sie mit füssen, darzu die Weiber auch helffen. Endtlich kochet ein jeder seinen kopff, vnd thut das fleisch vnd hirne sauber darvon. Die Hirnschalen behaltet der Meister. Den vndern küfel behaltet der Sclave. Hernach tan- tzen sie in allen Flacken. Die Weiber geben jhnen grosse verehrung, namlich Accary^) oder Gold-stücklin, welche sie an jhr haarhencken zum zeichen der Victori. Die Sclaven binden die küfel an stacklin, vnd tantzen darmit tag vnd nacht, also lang, bisz sie nicht mehr reden können : dann sie solches, wie sie sagen, jhrem Gott zu gefal- len thüen. Die Hirnschalen behalten sie auch zur gedechtnusz, vnd trincken darausz an jhren Festtagen, zur schmach jhrer Feinden. Nothfaii. Wir haben etwan auch vnspartheyisch machen mussen, vnd denen beystand gethan, die vns gewogen waren : sonderlich dem König von Sabou, welcher offt geschlagen worden. Vnd wann wir jhme nicht beygestanden weren, solte er wol gar vertriben worden seyn. Dann der mehrer theil diser Völckeren auff vnsern König von Sabou, Hen- na Jany Jafarr Jafarry grossen zorn gefaszt, von wegen dasz er den

i) Waar hel oorlogen met pijlen nog voorkomt, kan men dit nog steeds waarnemen. Na de inneming van Koiama (Fransch Guinee) in 1908, zag ik pijlen hoog in de boomen zitten. Verg. Naber en Moret pag. 163.

2) Zie noot p 39.

(63)

Holanderen den daoben gemelten platz geschencket, auffwelchem ich 3. jahr gelegen bin. Hiemit ist aber den benachbarten Völcke- ren ein bisz eingelegt worden, dasz sie vns vnd dem König nicht so viel schaden zufügen köndten. [85] Diser Könighatkeingrosz Land. Dann die beyligendenKönigreich, alsz Caramandin '), Accara ^), Commendo 3), es mehrertheils mit den Spaniern halten, vnd den König, tribut zu geben, zwingen wol- ten. Dahero die von Caramandin dem König ins Land gefallen seind, vnd haben jhme viel Volck, wie auch des Königs Sohn erschlagen ; doch nicht in einer Schlacht, sondern verrahterischer weisz. Welches einen solchen schrecken in den König gebracht, dasz er vns vmbhülff Holander angerüfft, welche wir jhme auch geleistet. Dann wir haben jhm 30. wilden. Holandische Musquetierer, sampt dem Fendrich Abraham Peter-son von Harlem (der sie geführet) vnd 300. Schwartzen von More zuge- schickt, mit welchem Volck Abraham einen grossen schrecken ge- macht.

Auff einen Abend ist vnser Volck nach Sabou gezogen. Da dann der König commendiert, in aller stille sich auff das Caramandische Gebieth zu begeben, mit versprechen, er bald folgen wölle, wann es die noht erforderen wurde. Also hat sich vnser Volck mit aller notturfft versehen, dasz sie es den gantzen tag erziigen mochten. Sonderlich machte es sich gefaszt mit Füsz-anglen, damit, wann es fuszangel

° o ' > werrfen.

solte fahlen, sie zurück die fusz-angel in den Wag werffen köndten, darvon sich die Wilden barfiisser verletzen wurden, wie dann auch beschehen t). Dann alszbald vnser Volck auff des Feinds boden kom- men, haben sie denselbigen sicher vnd sorglosz angetroffen. Wel- cher dann bald erfahren, was die Muszqueten vermogen. Vndhat vnser [851 Volck bey zeiten die Wege wol besetzt, dasz niemand entlauffenkönd- te.Daseinddie300.SchwartzensogeschwindauffdassichereVölcklin gefallen, vnd haben in 2. stunden vber 300. Menschen-köpff bekom- men, darunder mehrtheils Frawen vnd Kinder waren. Dann die Warumb Schwartzen sagen, es seyebesser, Frawen vnd Kinder erwürgen, dann schwartzen die Mannen. Dann sie sich nicht bald vermehren werden : so mochten K^n^e" ™- auch sich die Kinder, wann sie zu jhrem alter kamen, rachen. Aber wiirgen? so bald der tag angebrochen, ist ein grosser larmen entstanden. Vnd haben vnsere Schwartzen mehr köpff gebracht. Dann sie so schnal seind wie die Hirtzen, vnd nicht bald mud werden. Hierzwi-

i) Kormantyn. 2) Accra. 3) Commendah.

4) Voetangels (Mal. randjau's) worden, naar ik vermoed, veel gebruikt. Zie Naber en Moret pag, 85.

(64)

schen hat sich der Felnd so machtig gestercket, dasz vnser Volck in grosser gefahr gestanden. Dann so bald der tag angebrochen, haben vnsere Leuthjhre köpffzusammengetragen, vnd die Flacken verbrennt. Jst also das Land gleichsam mit dem Feind bedeckt ge- wesen. Dargegen waren der vnseren wenig. Sie aber hat beschützt der enge Weg, darauff man nach einander gehen mussen, dasz der Feind jhnen nicht zukommen kondte. Zwar sie haben vns zurück getrieben, aber ohne schaden. Dann vnser Volck mit gespaltenen kugelen') vnder sie geschossen, also dasz noch mehr vmbkommen. Wann sie aber die köpff nicht haben, so achten sie es nicht viel. Wann dann der Feind mit gewalt eyngefallen, haben vnsere Leuth die Füsz-angel fallen lassen. Dadurch der Feinden noch viel mehr vmbkommen, als aber Köpff heim gebracht worden. [87]

Sie haben im brauch, wann man auff sie schiesset, so fallen siege- schwind auff den bauch. Aber so bald der schuszabgehet, vnd nicht trifft, stehen sie widerumb sehr geschwind auff.

Also ist vnser Volck endtlich heimkommen mit grosser freud, vnd haben nur einen Mann dahinnen gelassen, deme sie selber den kopff abgehawen, damit es der Feind nicht thate.

Acht wochen nach disem Streit ist das Stadische Kriegsschiff Gelderland zu More mit Proviant vnd Munition ankommen. Wel- ches vns die erste zeitung gebracht, dasz der Pfaltzgraff vnd Chur- fürst zu Heydelberg seye König in Böhem worden. Jn der nacht thaten wir so manchen schutz auff der Festung, wie auch ausz allen Schiffen,so allda gelegen, dasz die Spanier vermeint,es seye ein newer Feind auff die grentzen kommen. Deszhalben etliche Forgata ausz- geschickt wurden. Weil es aber nahe war, vnd sie nicht dörffen in die Flotta kommen, hiemit der tag angebrochen, haben sie wol gemerc- ket, dasz es sonst etwas newes seyn musz. Und da sie vernommen, dasz wir widerumb frisch Volck bekommen, seind sie still worden. Haben alle tag mit vns, sampt dem König von Sabou, einen frieden begert zu treffen. Hatten auch schon etliche pfund Golds dem Gene- Faischheit ral verehrt, doch ausz falschem schein. Dann so bald das Schiff

der Spa- ...

niern. auszgeladen worden, vnd widerumb heim begert, haben sie widerumb

angefangen grossen mütwillen zu erzeigen, Dann alsz wir das Was- [88] ser bey zwo meilen wegs in einem dicken Wald abholen müszten, sind selbige Fantiener vnd Caramandier auff vnsere Schwartzen

1) Zie p. 89.

(6S)

vnd Sclaven gefallen, haben bey 20. jammerlich vmbgebracht, vnd jhnen die köpffabgehawen. Die vbrigen seind entloffen.

So bald nun der König von Sabou solches vernommen, hat er 800. Saboer wol gewapnet nach More gesandt, vnd dieselbigen dem ge- neral Gubernator angebotten, darmit seinen schaden zu rachen. So hat auch der König von Foutou Henna Aquaqua, welcher den Spa- niern sehr feind, 200. Mann geschickt. Diese 1000. Mann waren auff jhre weisz stattlich gezieret, vnd begierig den schaden helffen zu rachen. Hatten 10. Hauptmannen, vnd istkeiner gezieret gewesen wie der ander. Etliche haben sich mita schen, so sie nachts gebrannt, ge- mahlet : andere mit roten strichen : andere mit gelben : andere mit Papagey-faderen vmb den halsz : andere mit Meerkatzen-schwantz vmb den leib: andere hatten Menschenküfifelam halsz hangen. Jhre Gewehr waren schön vnd sauber gebutzt : dasschneidendetheil von den Hasagayen warso weisz wieSilber.dashindertheilaberschwartz. Jhre Haw-messer brauchen sie latz, was bey vns der rücken ist, ist bey jhnen die schneide. Sie wetzen sie sehr scharpff. Aber weil vnser General ein alter Mann, vnd solches vnerhörten Kriegs sich nicht ver- sehen, haters nicht wagen wollen: sondern jhnen freundlich abge- [89! dancket, vnd einem jedeneintrincklinBrandtenweinsgegeben, vnd zwar sie auff dem Wasser zu brauchen begert. Welches sie aber nicht thun wollen. Deszwegen vnverrichter sachen sie widerumb heim ge- zogen.

Doch haben sie vnderwegs viel Wohnungen jhrer F"einden ver- brennt. Dann es hat niemands jhrer warten wollen : weil der Feind vermeint, es seyen abermals Holander bey jhnen, wie zu vor auch beschehen. Vor welchen sich die Schwartzen hefftig entsetzen. Dann dieselbigen mit einer kugel, so in 8. stück gespalten, 6. Mannen verwunden können.

ENDE DER DRITTEN RAISZ.

DIEVIERDTERAISZ,'^

SO ICH GETHAN ANNO 1620.

IN DEM SCHIFF, EDAM ODER DER SCHWARTZE

STIER GENANDT, MIT DEM HAUPTMAN THOMAS

Peter-soni) oder Holoman, vnderdem Admiral Holt-taun 2) (oder Holtzzaun) von Seeland, vnd Vice-Admiral Joachim Hendrich- son, der schwartze Hund 3) von Amsterdam, mit einer Flotta von 22. Stadisch 4) Orlog: Oder Kriegs-schififen.

Ein recht Journal, was sich vast alle Tag fürnemlich zugetragen.

Alsz ich nun Anno 1620. im Augsten ausz Guinea von der Festung Nassaw zu Amsterdam mit dem Schiff von Orlog Gelderlands, durch Gottes gnad, ankommen : name ich mir zwar in sinn, in mein Vatterland zu raysen. Weil aber damalsMarquis Spinola in die Pfaltz gezogen s), vnd also sehr vnsicher worden : name ich vrsach, lieber noch eine Raisz zu thun, vnd etwas zu versuchen, dan alles, was ich hatte, zu verlieren. Nach dem nun in Amsterdam vnd gantz Seeland ein stattliche Flotta von Orlog zugerüstet worden : hab ich L91] darzu vmb so viel besseren lust bekommen, weil dieselbige Flotta in West-Jndien ^) fahren, vnd aufif die Spanische vnd Türckische

i) Thomas Pietersz. komt in Swartenhondt's journaal als kapitein voor (26 Nov.).

2) Willem de Zoete, Heer van Haultain.

3) Joachim Hendrickse Swartenhondt (1566 1627). Zijn uiterst merkwaardige levens- loop is zorgvuldig beschreven bij Van der Aa (Bibl. Wdb. 2e editie, Dl II); zie vooral ook N.v. Wassenaer „Historisch Verhael" Dl IV, p. 29 t/m 44 en S. Kalflf: „de Families Bas eu Swartenhont" in Eigen Haard Jg. 1904. Portret van Swartenhondt, vermoedelijk door Nic. Elias, in Rijksmuseum. Zijn naam is thans nog het meest bekend door het portret zijner weduwe Elisabeth Bas, dat aan Rembrandt wordt toegeschreven.

De door Brun, in 1620, onder Swartenhondt medegemaakte reis vindt men bij v.Wassenaer beschreven (Dl IV, p. 34) maar zéér kort. Het rijks-archief bezit het journaal van die reis (6 Nov. 1620 9Sept. 1 621, in Admiraliteiten No. 956), die alleen het convoyeeren van koop- vaarders ten doel had.

De geschiedenisboeken (en ook vooral v. Wassenaer) maken gewoonlijk uitvoeriger mel- ding van Swartenliondts reis in 1621, toen hij als Admiraal bevel voerde, en deSp. vloot, den 16" October 1622, in Str. Gibraltar versloeg.

4) Versta : „Staatsche".

5) Zie b.v. Blok „Gesch. van het Ned. Volk", 1899, Dl IV p. 229 vlg.

6) Het was eene expeditie „naar het Westen", d.i. naar de Spaansche en Middelland- sche Zeeën, in tegenstelling van naar „het Oosten", namelijk de Oostzee. Als vreemdeling zal Brun het spraakgebruik niet goed begrepen hebben, misschien ook heeft er gestaan „nach Westen" en is de uitgever aan het „verbeteren" geweest.

(67)

Piraten vnd Meer-rauber lausteren, vnd also das Meer sSuberen solte ; vnd das mit hilff des Königs in Engelland, vvelcher damals auch ein zimliche Armada auszrüsten lassen '). Dann dieselbigen RSu- bere hatten den Hol-vnd Engellandern in 9. monaten vber die 90. Holandische Schififgeraubet, vnd den mehrertheils Volck bey 6000. Holander zu Algier vnd Theunis gefangen ''). Dahero dann die Ho- lander, sampt Engelland, eine starcke Armada von 44. Kriegsschif- fen auszgerüstet. Ein jedes Englisch Schiff hatte vber die 40. me- tallene stuck Geschütz. ein Holandisches aber bey 36 stuck. Vnd ist das gantze Volck bey 14000. 3) starck gewesen. Doch seind wir bey derselbigen Armada nicht verblieben. Dann sie dem Feind starck genug gewesen. Deszwegen wir naher Levanto, in Syria, naher Alepo vnd Alexanderon oder Alexanderetta 4) commendiert worden mit Cornelio Paw s) Ambassatorn von Amsterdam.

Nach dem wir nun den 23. Octob. Anno 1 620. zu Amsterdam auff des Printzen Hof ^)gemustert, vnd jeder Soldat vnd Boots-gesell 2. monat sold auff die faust empfangen: ist den 28. dito das Schiff mit [92] den Bootsgesellen von Amsterdam naher Tessel gefahren. Dann die Stadischen Kriegsschiff so grosz, vnd zwischen Amsterdam vnd Tes- sel das Wasser so klein, dasz das Geschütz vnd andere Munition, sampt dem Proviant gehn Tessel in denselbigen nicht kommen mogen, sondern in kleinen Schiffen dahln mussen geführt werden. Daselbsten dann auch die Schiff erst recht gemustert vnd geladen werden.

Den 30. dito hab ich mich, sampt den Soldaten vnd Befelchsha- beren, zu Schiff begeben. Hierzwischen hat vnser Admiral in Seeland auff die Flotta gewartet. Das Volck aber bey 14. tagen zugebracht,

1) De Engelsche vloot, die in 't najaar van 1620 uitzeilde, bestond uit 6 oorlogsschepen van 40 ad 36 stukken en 12 ingehuurde bewapende koopvaarders, allen onder bevel van Sir Rob. Mansell (zie Purchas „Pilgrimages", II, vi, 882).

2) De Algerijnen drongen met hunne roofschepen in het Kanaal en de Noordzee door. In 1620 en '2t werden binnen dertien maanden tijds, niet minder dan 143 Nederlandsche schepen, ter waarde van dertig millioen gulden genomen". Zie De Jonge, „Gesch. van het Ned. Zeewezen", 2" uitgave, Dl 1 p. 232.

3) Overdreven. Volgens de opgaven van Purchas was de Eng. vloot met 2550 koppen bemand ; met de Ned., die 22 schepen telde samen, zal dus de bemanning zoowat 4000 en niet 14000 koppen geweest zijn.

4) Iskenderün (Alexandrette) in Klein-Azië.

5) Cornelis Pauw, zie noot bij p. 92.

6) Namelijk : het Admiraliteitsgebouw (heden ten dage hetRaadhuis). Zie Pontanus „Be- schr. van Amsterdam (1614)" p. 148: „Het Hof, nu het Princen Hof is eertijtshet Clooster van S. Cecilie gheweest, soo ick boven aanghewesen hebbe. Maer ghemerckt de Princeseer selden, ende niet dan met voornemen tot Amsterdam en comt, het Collegie van de Admira- litey t, soo men dat noemt, heeft hier gheduerichlick zijn vergaderinge ende bijeencomsten."

(68)

die Schiff wol mit allerley notturfift von Munition vnd Geit bey 28.

kisten von Realen, das ist, 200000. Reichsthaler, zu %'ersehen. Hier-

auff haben wir bescheid bekommen, dasz vnser Schiff in Levanto,

vnd Syria, Alepo ') vnd Alexanderetta mit einein Consul oder Am-

bassat fahren soll 2). Welches wir auch dahin confoyert haben. Vn-

der dessen, alsz vnser Schiffs-hauptman mit dem Herren Consul

auff dem Dorff, Halier 3) genandt, auff den Wind gewartet, ward

der Schiffs-hauptman kranck. Hat mich deszwegenausz dem Schiff

auff das Land gefordert, vnd meines raths gepfleget, welcher jhme

Wer einmai dann auch (Gott lob) wol zugeschlagen. Welches dann die vrsach

ko^^Jt^kan g^wcsen, dasz, ohnangesehen niemand sonst, wann einmal das Schiff

nicht wider-auszgefahren, zurück begeren darff, sondern bleiben musz bisz zu

umbzu- 1 i-i

rück. end, weil jhro viel pnegen meyneydig zu werden : jedoch ich er-

laubnusz erlangt hab, wegen etlicher nothwendigen Medicamenten widerumb zu rück naher Amsterdam zu fahren. Vnder dessen ist die f93] gantze Armada mit Ostwind (auff welchen man gewartet) ins Meer auszgeloffen. Da ich nun auch den guten Wind gemercket, hab ich mich nicht lang gesauniet, sondern widerumb dem Schiff nachgeey- let. Alsz ich aber auff Tessel kommen, hab ich schon die gantze Ar- mada auff dem meer gesehen, vnd bin also bey 3. stunden zu spath kommen.

Den 2. tag aber ist der Wind widerumb vmbgeloffen, dasz ich 3. Wochen lang bin auffgehalten worden, namlich von dem 23. No- vembr. 4) bisz auff den 13. Decemb. bisz ich endlich mit einem an- deren Schiff von Medenbück, dessen Patron war Brun Volcker-son, gefolget. Vnd wo ich nicht wiederumb in das Schiff kommen were, hette ich alles verlohren, was ich hatte.

Alsz nun derselbige mich auff seinen kosten mit sich genommen, seind wir mit einem solchen Sturm vberfallen worden, also dasz wir bezwungen waren in Seeland einzuhaffnen. Seind also den 1 8. dito zu Flissingen in Seeland ankommen, allda wir vernommen, dasz vnser

i) Aleppo is nietbedoeld als zeehaven, maar als een plaatsnabij A!ex.indrettegelegen.

2) Cornelis Pauw, zie hiervoren p. 91 ; geb. 1593. In 1613 vertrok hij van Constantinopel naar Aleppo, om daar de betrekking van hoofdconsul te aanvaarden. In 1619 keerde hij naar het vaderland terug, doch werd, in 't volgend jaar, opnieuw naar Aleppo gezonden. Ver- mits de handel destijds kwijnde, verzocht en verkreeg hij zijn ontslag spoedig daarna. £r is tiog hl het geslacht Pauw een eigenhandig, zeer tiatnvkeurigverhaalvan de meeste zijner reizen en ambtsverrichtingen. Zie Biogr. Woordenboek van Van der Aa.

3) den Helder.

4) Den 23 Nov. zeilde Swartenhondt uit met 8 oorlogsschepen en 14 koopvaarders. (Journaal Rijks Archief).

(69)

Armada in Engelland bey Doveren in Tuinis ') ligen soll. Also hab ich mich mit dem Schreiber auff der post fort gemacht auff Schleusz ^), Dama 3), Briicken 4), Ostende, Newport, Duinkirchen, vber das Meer. Sind den 23. dito in Engelland ankommen. Daselbsten hab ich auch die gantze Armada gefunden, sampt der Englischen Flotta s), da sie auff einandern gevvartet. Da ist schon ein anderer Englischer [94] Artzet vnd Balbierer an mein statt angenommen worden. Dann man nicht gemeint, dasz ich wider kommen werde. Wann er nun wolte bleiben, so müszte er meine kisten bezahlen, oder ich wurde sie auszladen lassen. Dann er keine anderen hatte, dann meine. Weil er aber sie nicht bezahlen wolte, ist er bevrlaubet, vnd ich widervmb angenommen worden.

Den 27. dito seind wirausz Tuinis ö),gesaglet mit der gantzen Ar- mada.

Den 29. dito ist bey vns nach Mitternacht ankommen 7) ein Schiff, welches mit vns solte in Alexandria in Egj'pten fahren. Dasselbige Schiff hat mit seinem anlauff vnser Schiff am vorderen theil, vnd der gantzen Gallerey, oder hinderen umbgang hefftig beschadiget vnd gebrochen, dasz wir mit grosser müh von einander kommen : haben auch vil am selbigen verbesseren vnd flicken mussen.

Den 6. Jan. 1621. haben wir einen solchen Sturm bekommen, sturmwind. dasz der Vock ^) oder vordere Mast eines Schiffs ins Meer gefallen : ein grosz Stadisch Kriegsschiff seinen grossen sagel verlohren : ist auch des anderen tags nur ein kleines Schiff von der gantzen Ar- mada bisz auff den 10. Januar gesehen worden.

Den 1 1 . dito hatten wir schön Watter bekommen. Vnd nach Mit- tag Spanien, Capo Sant Vicento bey Cales Males ?), vnd 2. Schiff gesehen, welche wir für Türcken vnd Piratenangesehen. Deszwegen einer vom Volck auff den Mastbaum gestiegen, vnd noch 1 5. Schiff l9S] gesehen. Vnd sie auch für Türcken angesehen. Namen also diesel- bigen jhren Cursz auff vns, welche bald gemercket, dasz wir Holan- der weren, die jhnen in jhrer Kauffmanschafft mit einer Confoy vnd gelait wol gedient hatten. Deszwegen sie vns freundtlich empfangen haben.

i) Versta: ter reede van Duins, niet ver van Dover.

2) Sluis. 3) Damme. 4) Brugge.

5) De p. 90 bedoelde Engelsche vloot was reeds lang uitgezeild. Volgens Purchas (II, vi, 882) den 12 Oct. uit Plymouth. Het waren dus andere Engelsche schepen.

6) Duins (zie voren).

7) Versta : men kwam met elkaar in aanvaring.

8) De fokke- (voorste) mast.

9) Cadix ; zie aant. bij p. 135.

(70)

Gibraltar.

Scbarmun- ckelsberg.

Meer- scblacht.

Jacob Sturm ein dapfferer Mann.

Mameluc- ken.

Den 12. dito seind wir in die Enge oder Jstreto de Gibraltar kom- men, allda sich Europa vnd Africa von einandern scheidet, vnd ist daselbsten der eynlauff des Meers nur 4. meil breit ').

Auff der Spanischen seiten ist das Land gar gut vnd fruchtbar : aber auff der Barbarischen seiten zwischen Tytuanu ") vnd Tan- gier hat es gar einen hohen Berg, welcher Scharmunckelsberg 3) heisset, weil es allda gar grosse Affen vnd viel Löwen hat.

Tytuana vnd Tanger wird von den Portugalesern bewohnet. Dise Völcker seind Moren. Der Königvon Hispania hat vor6. jahren da- selbsten ein gewaltige Schiff-Armada gehabt. Vnd dieweil Don Jan Vasardo 4) Admiral nun mehr alt, hat der König den Princen Phi- liperto von Saphoy zum Admiral gemacht, dam.alen ich auchgegen- wertig gewesen 5). Dieselbige Armada war 36. grosse Kriegsschiff vnd 24. Galeen starck. Mit dieser Arm.ada seind sie ausz Hispania gesaglet, vnd haben dem König van Moroco den gewaltigen Raub- hafen Mamoro eyngenommen. Dann es daselbsten allerley Rau- ber hatte. Jn diser Meers-chlacht hat sichein Holander Jacob Sturm *) von Amsterdam also wacker gehalten, dasz der König in Hispanien jhme 1000. Realen von achten zu seiner recompension verehret. Die Spanier aber, mit welchen sein Schiff, Tiger genandt, besetzt war, hatten es nichts zu lachen. Dann er 160. Spanier vnd 6. Holan- der verlohren. Diser Jacob Sturm ist hernach auff der Venedischen Armada vnd Admiralschafft Patron gewesen, vnd hat jhme die Sig- nory von Venedigjahrlich sein lebenlang 1000. gulden versprochen. Die Spanier haben zwar disen Hafen mit gewalt eyngenommen, vnd die Rauber (welche mehrertheils Christen waren) darausz vertrie- ben 7). Abersobald sie hinweg kommen, seind sie Türcken worden, vnd haben hernach mehr schaden gethan, dann zuvor. Dann sie sich vnder die Moren von Algier vnd Tuinis begeben.

[96I

i) Onjuist, de Straat op haar nauwst is 13 K.M. of ruim 2 mijlen (Duitsche mijlen van 6329 Meters) zooals die destijds gerekend werden, a) Tetuan.

3) Scharminkel. Volgens Kuipers GeïU. Woordenboek, van Lat. „simiunculus". Dus is bedoeld een „apenberg". In Willem Barents' Caertboeck van de Niiddellandtsche Zee (1595) komt op kaart n°. 4 de Scheminckelberg in het achterland van Ceuta voor, daar waar men op moderne kaarten Dj. Derega vindt.

4) Bedoeld is: Dom Luiz de Fajardo, die met Reinier Claeszen streed (t5o6).

5) Zie p. 125. In 1617 was B. te Cadix geweest, alwaar Philibert van Savoye met de Spaansche vloot lag.

6) Zie noot p. 129.

7) Het was een wijkplaats voor Engelsche zeeroovers geworden.

(71)

Auff diser Morischeti seiten hat es vnder dem König von Maroco noch etiiche starcke Festungen, alsz namlich Sophia '), Salea 2) Santa Cruce 3). Die Spanier haben den Hafen Mamoro wol befestiget, vnd mit Spaniern besetzt.

Sechs meil von Mamoro het es ein gar alte verstörte Statt, Lö- Löwenstatt wenstatt genandt. Dann die Löwen daselbst jhre wohnungen haben, vnd deszhalb niemands hinzu kommen darfF 4).

Den 14. dito seind wir zu Malga s) in Granata ankommen diirch contrari : oder gegenwind, daselbst wir vnsere schadhafften Schiff gebessert.

Den 15. dito ist etliches Volck ausz denSchiffen auff das Land ge- [97] gangen, vnd hat einer von des Consuls Volck, welcher ein Armeni- aner war, Printzen Moritz geschmahet, vnd gesagt : Wann er schon tod were, würde es dem Holand kein schad seyn. Auff welche wort Arminianer der oberste Steürman jhne mit einem Dolchen erstochen, vnd i" ^hén' ^'^^'°' ein Kirchen geloffen, da er frey gewesen. Wir haben alszbald einen anderen Steürman angenommen.

Den 19. dito ist zu Malga im Port ankommen der Englische Vice- Admiral mit 9. Englischen Königlichen Kriegs-schiffen, welche von Algier kommen,*) daselbsten sie einen anschlag hatten. Dann bey 60. Türckische Raubschiff im Hafen angelanget seind, welche sie mit fewr anstecken wolten. Jstjhnen aber miszlungen,jnmassen siehier- über 400. Mann verlohren hatten.

Den 20. dito seind zu Malga 3. Marsilianische Schiff, welche von den Türcken angegriffen worden, zu vns kommen : haben sich aber manlich erwehret, vnd bezeugt, wann sie nur wenig hülffgehabt bet- ten, wolten sie grosse ehr eyngelegt haben.

Den 25. dito ist ein Boot von einem Holandischen zu Malga an- kommen: die sagten, die Türcken hetten jhre Schiff erobert, vnd wolten deszwegen vns gewahrnet haben : dann sie hetten ein gantze oefabr wo- Flotta gesehen, welche sie für Türcken hielten. Auff welche zeitung x^"fcken der Hauptman ein stuck loosz geschossen, auff dasz sich jederman

i) Safï, iets beZ. Kaap Cantin (W. kust Marokko).

2) Salee, op de Westkust van Marokko.

3) Agadir (Santa Cruz de Berberia), W. kust Marokko.

4) Welke verwoeste stad hier bedoeld wordt is moeilijk uit te maken.

5) Malaga.

6) DeEngelschen waren reeds voor Algiers geweest, maar de eigenlijke aanval, bedoeld op p. 109, had eerst later plaats. Omstreeks dezen tijd lagen de Engelschen voor Alicante, maar inderdaad was hun Vice-Admiraal den 6»" Januari naar Malaga gezonden (zie Pur- chas II, vi, 884).

(72)

zu Schiff begebe. Seind also gegen abend zu sagel von Malga mit nog drey Kauffmans-schiffen abgeschiffet.

Den 26. dito seind wir zu einer gantzen Flotta von 30. Kauff- [98]

mansschiffen, sampt 2. Stadischen Orlog-schiffen kommen, darauff

Türckge- Capitain waren Ouast ') von Enkuisen vnd Jan Tis-son ^) von Horn,

schiagen. ^elche ein Türckisch Raubschiff vnder dem Capo Spart 3) auff der

seiten der Barbaren erobert haben. Welche sie alle ins Meer gewor-

ffen 4), das Schiff geplündert, vnd hernach verbrennt haben.

Den 27. dito seind wir mit noch zweyen Kauffleuth-schiffen von der Flotta gesaglet, vnd haben vnseren strich naher Sardiniam ge- nommen.

Den 28. dito haben wir widerumb die gantze Flotta zwischen Capo del Gatto vnd Capo de Palas angetroffen 5). Capitain Jan Tis-son von Horn hat einem Raubschifif nachgejagt, 40. schiisz auffdasselbige gethan. Jst aber in der nacht entfahren.

Den 29. dito seind noch mehr Schiff zu vns kommen, als 2. von Amsterdam, 2. von Hamburg, 2. von Enkuisen, 2. von Medenbük. Dise alle wolten mit vns naher Malta, vnd ems naher Candiam fahren.

Den 3 1 . dito haben wir bey der Jnsul Firma Terra ^) des morgens früh 2 .SchiffvonTürckischenPiraten gesehen: welche vns, in beredung.alsz weren wir Kauffleuth, (weil wirdes nachts von vnserer Companey ka- men) anzugreiffen vermeinten. Hatten sich in dem einen Schiff, darauff

i) Hillebrand Gerritsï Quast van Enkhuizen. Zie Biogr. Wdb. van Van der Aa. In 1618 was Q., als vice-admiraal, met een eskader van 25 schepen voor Algiers geweest. Een merk- waardig schrijven over die expeditie, dd. 2 Maart 1618 en geteekend door Quast, Pieter Woutersz en Maerten van Rijsbergen, zie: Kroniek Utr. Genootschap, Dl. V {1S49) p. 318 vlg. In 1620 diende hij onder Swartenhondt, zie Journaal v. Swartenhondt op 6 Nov.' 1620.

2) Jan Thijsz wordt als kapitein in Swartenhondt's Jonrnaal genoemd (6 Nov.).

3) K. Spartel, aan den W.lijken ingang van Straat Gibraltar.

4) Tegen de Algerijnen paste men in die jaren het „recht'' van voetspoeling geregeld toe. Zie de Jonge, „Gesch. v/h. Ned. Zeew." 2e uilg. Dl. I, p. 232, noot 2. Het was echter ook deze Quast, die zich veroorloofde de Resolutiën der Regeering om Duinkerkers de voeten te spoelen niet uit te voeren. Gaandeweg schijnt de weerzin daartegen sterker geweest te zijn dan de orders van hoogerhand ; zie De Jonge als voren p. 247. Zie ook de humaniteit van Quast jegens de Jezuietenpaters op p. iii.

5) Tusschen Cabo de Gata en Cabo de Palos, d.i. aan de Zuidoostkust van Spanje, voor de provincies Granada en Murcia, ongeveer bewesten Cartagena. Vermoedelijk is met „die gantze Flotta" de Eng.'vloot bedoeld. Bij Purchas : "The 28th at midnight, we met with seuen sayle of Flemmings ships of Warre, neere Cape Paul [Pnlos], vnder the command of Cap- taine Haughton [Haultain] Admirall of Zealand who .... told our Admirall he hadtwoand twentie ships of Warre vnder his charge, whom he hat diuided into Squadrons, imploying them some without the Streightsand somewithin", Purchas II. vi 884.

6) Formentera ? Een der Pityusen.

(73)

42. stiick, vnd 300. Mann, so mehrertheils Moren von Algier wa- [99] ren.auffvnsgewendet. Dasandere SchififwareinFurgat ') etwas klei- ner alsz ein Galeen 2)Darauffwaren 60. Mann. Dazumal war sehrgut Watter, jnmassen das Meer, wie ander Wasser, still worden. Also vertneinten die Piraten oder Rauber eine gute beiith von vns zu bekommen : wie dann beschehen were, wann es jhnen gelungen hette. Dann wir, wie daoben vermeldet, bey 28. kisten Spanische Realen von achten bey vns hatten. Doch haben sie es nicht gewuszt, bisz sie endtlich gar nahe zu vns kommen, vnd vermeint zu apportie- ren 3) oder mit gewalt vnser Schiff zu vberfallen. Derohalben vnser Capitain, wieauch der Ambassat, vnserem Volck dapffer zugespro- chen, sie solten sich manlich halten. Alsz nun der tag angebrochen, fiengen wir an vns zu defendieren, vnd gieng der streit starck an. Dann so bald sie vnser metallen-Geschütz gesehen, vnd die 24. pfün- dige kugelen bey 346. daher geflogen, hat sich die Furgat salviert. Das ander Schiff aber, welches vor 3. stunden sehr machtig gewe- sen, wolte sich in die flucht begeben. Als wir nun solches, wie auch die vorgemeldten 8. Kauffmansschiff gesehen, ist vns der müth ge- wachsen, vnd haben das Raubschiff mit einem Tregga 4) oder gros- sen eysenen Angel mit kettenen angezogen, vnd also die Victori, mit sieg der Gottesgnad, erhalten. Hierauff hatte vnser Volck das Schiff bestie- gen. Daseind von 300. Moren nur 13. im leben geblieben, welche sich heimlich im Schiff versteekt hatten, das vbrige Volck haben sie [100] alles nider gehawen. Wir hatten nur 20. todte Personen, vnd 46. verwundte. Die todten haben wir auff Sardinia bey der Hauptstatt Gallira 5) begraben. Die Moren aber haben wir, wie sie gewesen, in das Meer geworffen 0). Alsz aber vnser Volck das Schiff gesaubert, vnd die beuth in vnser Schiff gebracht, welche zugleich getheilt, be- neben das beschedigte Schiff auff befehl desz Capitains mit Geschütz anderst belegt worden, jnmassen bey 16. stiick vnden in das Schiff kamen 7) haben sie in einem eyngefaszten Gemach, da die pump oder

i) Fregat. 2) Galjoen.

3) Abordeeren (enteren).

4) Dreg, „enterdreg". Een enterdreg is een zware dreg met vier armen, voorzien van scherpe punten en weerhaken, en van een ring waaraan een paar Meters ijzeren ketting. De dreg wordt onder den nok van een ra gehangen om in 't want van een vijandelijk schip ge- slingerd te kunnen worden. De voorlooper is van ketting om niet te kunnen worden doorge- sneden.

5) Cagliari op Sardinië. Het begraven geschiedde echter later, zie 3 Febr. 1621.

6) Zie noot. bij p. 98.

7) Om het schip beter te doen zeebouwen.

(74)

wasserschöpffe stehet >), noch 13. Türcken gefunden, vvelche auff die knie nidergefallen, vnd gnad begert haben. Seind alszbald ge- bunden in vnser Schift" kommen, vnd hettesiederHauptmanstracks nach Stadischer ^) Commission ins Meer werffien lassen, wann der Ambassat nicht darvor were gewesen, welcher sie auff Malta gefüh- ret. Dise Türcken haben bekendt, dasz sie dises jhr Raubschiff vor 3. wochen einem Holander genommen. Majorica. Den 2. tag, war der i . Februarij, am morgen, sahen wir die Jnsul MajoricaS), vnd zwey kleine Schiff zu vns kommen. Das einte war ein Spanier, vnd 7. Monat auffdem Meer: welche zu Algier Sclaven ge- wesen. Das ander war ein Engellandisch Schifllin von 20. Mann. Waren auch lange zeit Sclaven in Moren. Das Spanische ist naher Barsalonia, das ander aber naher Marsilia gefahren.

Den 3. dito hatten wir ein harten Levant oderOstwind 4). Seind aber neben Corsica naher Sardinia hingetriben worden. Daselbsten [loi] wir, wie daoben gemeldet, vnsere todten bey einem fewerthurn begraben haben. Dannsie vnsdieselbigen auff keinenKirchhoff wol- ten legen lassen. Der Gubernator von Sardinia hat vnserem Schiff- volck vnd Soldaten etliche Parils) oder faszlin mit Wein verehret, wie auch new gebachen Brodt, darmit die verwunten zu erlaben: vnd hat sie jhrer dapfferkeit halben gelobt.

Den 7. dito ist desabends der Wind West kommen, haben dero- halben vnsere Ancker auffgezogen, vnd vns naher Malta gewendet.

Den 9. dito haben wir widerumb ein Türckisch Raubschiff gese- hen : aber es hat sich balb ab weg gemacht. Trabana Den lO- dito seind wir zwischen der kleinen Jnsul Trabana ^}

durchgesaglet, vnd haben des morgens Sicilien gesehen.

Auff den abend seind die anderen Schiff, so bey vns gewesen, von vns naher dem Land Calabria vnd Apulia gesaglet, vnd eines naher Candia.

Den 11. morgens friih, haben wir widerumb ein Schiff gesehen, welches vns die gantze nacht nachgefolget. Alsz wir aber auff dasel- bige gedrungen, hat es sich ausz dem staub gemacht. Seind also wir

i) De „pompzode".

2) Staatsche.

3) Mallorca (Balearische eiln.).

4) Levanter of Solano is eene benaming voor krachtigen Oostelijken wind, speciaal in Straat Gibraltar.

5) Port. barril, vat. Verg. Eng. barrel.

6) De Aegadische eilanden, beW. Sicilië en nabij Trapani.

(75)

noch denselbigen tag neben Sicilia (allda wir des nachts den Monte Belle grausam brennen gesehen) hingefahrenbisz vnder Malta. Da- hin wir den 12. dito kamen. Daselbsten seind vns 4. Galleen ') ent- [102] gegen gefahren, vnd haben begert zu wissen, woher wir kommen? Aber so bald sie den Tiirckischen Fahnen auff vnserem Preisz (ist der obertheil des Schiffs) gesehen -), haben sie bald verstanden, wie es ergangen. Haben also das Schiff mit einem seil, weil es gantz still war, in Porto oder an das Land mit 4. Galleen gezogen. Doch hat niemand in vnser Schiff gehen dörffen, bisz wie practica 3) be- kommen haben. Da wir nun in den Porto kamen, thaten wir Salve : oder Ehrschüsz ausz vnserem Schiff, darauff die Malteser von den Galleen, wie auch ausz des Burgo S. Elme, geantwortet.

Den 13. dito seind viel Malteser Ritter 4) vnib vnser Schiff, sampt dem Preisz, gefahren, vnd haben es besichtiget. Dann das Schiff, sampt dem Preisz, so wir erobert, ist haszlich zerschossen gewesen. Darüber sie sich auch hefftig verwundert, besonders weil wir nur 1 1 2. Mann, vnd 32. stück hatten : auff dem Turckischen aber bey 42. stiick, vnd vber 300. Mann waren.

Den 14. dito haben wir, weil wir keine krancken hatten, auszge- nommen etliche verwundten, practica auff Malta bekommen. Dann es daselbsten der brauch ist, daszkein Schiff anlanden darff, manhabe dann zu vor guten bericht, dasz kein kranck Volck in demselbigen sey e.

Den 1 5. dito hat vnser Capitain die gefangenen Türcken, so sich Handiung versteekt hatten im Schiff, dem Groszmeister, welcher ein Frantzoszs) [103] war, zum underpfand geschickt, bisz wir etwan gefangene Christen j.jacob vnder dem Türcken, zum abdausch köndten erfragen. Damalen vonAndio ist daselbsten von Alemannia Juncker Jacob Christoff von Andlo ein ^'^"^i,"^ Bilgram gewesen. Wir seind gar wol empfangen worden. Vnd hat der keit. Groszmeister befohlen,man solte vnser zerbrochen Schiff verbesseren. Er hat vns in vnser Schiff verehret, 4. Boda Wein, machen bey 4.

i) Versta : Maltezer galeien.

2) Versta : „zoodra de Maltezers zagen dat, op het prijsgemaakte schip, de HoUandsche vlag uitwoei boven de achter uitgestoken Algerijnsche vlag, begrepen z% alles en betoonden zij zich recht hartelijk".

3) Echte lingua franca voor : „vergunning om, na geneeskundig en dergelijk onderzoek, vrijelijk met Hen wal te verkeeren." Het is aan boord nog een levend woord, dat echter bezig is uit het spraakgebruik te verdwijnen.

4) Nadat de Joanniters het eiland Rhodes verloren hadden, ontvingen zij in 1530 Malta uit handen van Karel V en erkenden, althans in naam, de Spaansche opperhoogheid. (Ene. Brit.).

5) Alof de Vignacourt, grootmeester van 1601 1622 (Ene. Brit. sub. St. John of Jeru- salem).

(76)

Füder, ist gut Syracusischer Wein, 2. Ochsen, 12. Schaaf, 24 Jndia- nische Hanen, vberdie 100. Hanen vndTauben, new-gebachenweisz brodt, Pomerantzen, Lemonen, vnd was ich damalen für meine Pa- tienten ausz der Apoteck begert vnd bedörffen: jtem 8. tonnen Pulver.

Den 24. dito haben sie vns mit 3. Galeen widerumb hinausz con- foyert vnd beglaitet, da ein theil dem anderen mit gewaltigen schü- tzen vnd fewrwerck Adieu gesagt. Wir namen vnseren Cursz naher Levanto vnd Candia.

Den 28. dito auff den abend haben wir das hohe Land von Candia gesehen mit schönem Watter. Rhodis, c>- Den I . Martij seind wir neben Candia hingefahren naher Rhodis vnd Cypren.

Den 4. dito haben wir ein Türckischen Carmusal bey Rhodis gesehen, ist vns aber entsaglet.

Den 5. disz haben wir die gewaltigejnsul Cyprus mit einemguten Wind gesehen, vnd nach mittag Limasol ') vnd Salino =).

Den 6. disz haben wir Famagusto 3) die Hauptstatt in Cypro mit einem strengen Wind gesehen.

Den 7. disz haben wir den Baye von Antiochia 4) gesehen. (104]

Den 8. disz haben wir ein Schiff, so ausz Marsilia kommen, an- getroffen, welches auch in Alexandereta begert zu fahren.

Den g.dito desz abends seind wir zu AlexanderetainSyrien ankom- men, haben allda 4. Holandische Kauffschiff, 6. Frantzösische, wie auch das gewaltige Gallion S. Marco von Venedig gefunden. Sie haben vns mit dem Geschütz gewaltig Salve gemacht.

Den 1 1 . dito ist der Consul Paw an das Land gefahren, vnd hat seinen abschied von allen Schififen vnd Capitainen genommen. Dero- halben vnsere, wie auch alle anderen Schiff sich fertig gemacht, vnd gaben die Soldaten jhme das gelait. Da er abgefahren, haben alle Schiff nach einander bey 1 56. schütz gethan : auff dem Land warte- ten die Janitscharen, welche jhn auch nach Alepo confoyert.

Den 12. dito, morgens, ist die Caroany 5) (welches ein ordinari Confoy is, weil in Syria niemands allein raisen darff, er habe dann Janitscharen bey sich) von Alepo vnd Bajazeth 6) zu Alexanderon

i| Limasol, plaats op de kust van Cyprus (Limissos).

2) Salino = Galinoporni ?

3) Famagusta.

4) Bedoeld is : de baai van Alexandrette, beN. Antakia (Antiochië).

5) Karavaan.

6) Bajazet, aan den voet van den berg Ararat.

(J7)

ankommen vber 300. Camel, waren alle mit Seiden vnd anderen stattlichen Wahren geladen.

Den 14. dito seind zwey Türckische Carmusal mit Türcken vnd Griechen von Bajazeth ankommen. [105] Den 15. dito ist ein Türckischer Hertzog mit seinem Schiff, der Pomerantzen-baum genandt, naher Cypren gesaglet.

Den 16. dito ist das groszGallionS. Marco vnd drey andere Holan- dische von Alexanderon naher Cypren mit contrari Wind gesaglet.

Den 21. dito ist nach mitternachtein so harter sturm entstanden, dasz wir das Schiff für 3. Ancker haben fallen ') lassen. Damalen ein Arquisayer 2) von Rhodis zu grund gestossen, vnd seind bey 16. Griechen vnd Türcken ertruncken.

Den 23. dito ist ein Bassa ausz Alexanderon von Constantinopel kommen. Deszhalben alle Schiff, so daselbsten gelegen, wie es der brauch ist, dapffer gesch ossen.

Auff den H. Ostertag 3) hat vnser Capitain mit noch 4. Holan- Geschütz dischen Kauffschiffen die Letze gehalten, vnd es auff seiner Excel- schaden!^^" lentz gesundheit lassen vmbgehen. Thaten manchen schutz, vnd alsz sie noch einen schutz thun wolten, ist dez Stück wol in hundertstück versprungen. Hat vber 24. Mann schwarlich verletzt, 3. Manngantz schwartz verbrendt. Des Capitains Jungen, welcher damals zu tisch dienete, seind beyde Bein entzwey mit grossen wunden geschlagen worden.

Den 14. April, morgens, seind wir von Alexandereta mit zweyen anderen Holandischen Schiffen, naher Antiochia gesaglet, haben Tripolis 4) in Syria gesehen.

Den 16. dito haben wir einen stareken Sturmwind bekommen, welcher uns widerumb zu ruckgegen Bajazeth undTripolisgetriben. [106] Den 1 8. disz, des abends haben wir 2. Carmusal von Rhodis, vnd 2. von Marsilia angetroffen, etc.

Den 20. dito ist vnserer Schiffen eines ans port s) kommen, an wel- chem das vorderst Castell gebrochen worden, jnmas.sen wir vns des vndergangs besorgten.

Den 21. dito haben die Malteser einen Türckischen Carmusal 6j, Maiteser so vber 100.000. ducaten warth, erobert. Der streit was so nahe bey gin gute vns, dasz wir alle schutz vnder Cypren gehöret. Beutb.

1) Versta: men heeft drie ankers laten vallen. 2)?

3) II April 1621.

4) Tarabolus (Tripoli) op de Syrische kust, beNoorden Beyroet.

5) Lees: „aan boord" (in aanvaring gekomen). 6)?

(78)

Des 2. tags haben sie die Griechen, welche im SchifF waren, an das Land fahren lassen, vnd die Türcken naher Malta mitgeführet.

Den 22. dito nach mittag sind wir zu Salino in port kommen. Da haben wir gefunden das Gallion S. Marco, vnd ein Schiffausz Egyp- ten, welches vns auff dem Spanischen Meer schaden zugefügt. Grosz Den 3. Maji ist das grosse Schift' S. Marco von Cypren, naher

ferbrennt. Venedig gesaglet. Jst bey 25. tonnen Gold geschatzt worden, batte bey 600. Mann, 60. metallene stück grosz Geschütz. Welches her- nach zu Malamucken ') durch den Taback angegangen vnd ver- brunnen.

Den 5. dito seind 5. Carmusal zu Salino ausz Alexandria gar reich beladen ankommen. Die Maltheser haben sie gejagt.

Den 8. dito seind wir von Salino zu sagel naher Limasol gefahren,

Den 9. haben wir ein SchiflTereylet vnd erschreckt. Weil es aber [107] ein Carmusal gewesen, welcher gar reich beladen, vnd auff" Rhodis begert, haben wir es widerumb gehen lassen: jhme aber gleichwol ein Maltesische Confoy ^) gewünschet.

Den 10. dito abends seind wir zu Limasol ankommen. Daselbsten gewartet, bisz vnser Companey fertig gewesen. Damalen ist auch ein Türckischer Carmusal ankommen, welcher vnserem Capitain 4, Feigen-fasz verehret, vnd jhne gebetten, er wölle denselbigen gehn Rhodis confoyeren. Welches aber jhme abgeschlagen worden, dann es wider die Stadische Ordinantz gewesen.

Den II. vnd 12. dito kamen viel Türcken in vnser Schiff', haben sich vber vnser metallene Geschütz verwundert. Dann sie nie kein Holandisch Schift" gesehen.

Den 13. disz seind wir mit 6. Holandischen Schiften von Limasol gesaglet. Vnd haben vnseren Cursz naher Malta genommen.

Den 15. sahen wir die hohen berg Harmoja 3) mit schnee be- deckt, 30. meil von Rhodis.

Den 21. haben wir widerumb Candiam angetroffien.

Den 22. hatten wir vnder Candia schier zwey Schift'erdapt, wann vns die nacht nicht vberfallen hette.

Den 27. haben wir von Candia bey sehr lustigem Watter den Cursz West genommen.

i) Porto di Malamocco. Venetië.

2) Ironisch bedoeld. De Maltezer ridders trachtten steeds de Turken te benadeelen. De republiek daarentegen was op vriendschappelijken voet met de Porte, sedert 6Juli 1612 toen de Nederlanders gelijke rechten kregen als Franschen en Engelschen.

3) De Ataviros op Rhodes, hoog 1340 M.

(79)

liosj Den4junij, Anno 1 621, morgens haben wir wederumb Malta ge- sehen. Nach mittagsahen wir 6. grosse Kriegs-schiff vnd 5. Galleen vnder Malta. Wir haben sie für Spanier oder Türcken, vnd sie vns für jhre Feind angesehen : sonderlich hielten die Galleen vns fUr Türcken. Deszwegen wir vns fertig gemacht, vnd in guter ordnung auff sie zugesaglet, wie auch sie auff vns. Wir haben aber bald ge- mercket, dasz es Capitain Quast ') von Enkuisen sey mit noch an- deren Orlog-schiffen ausz Holand, welche auff vns gewartet. Dann wir5.reichegeladeneSchiffhatten, welche vber die 35. tonnen Golds wSrth waren. Weil wir dann durch einander gut Freund waren, hatten wir zubeydentheilenSalve geschossen, alsz gienge ein streit zwi- schen vns an.

Nach disem wolten wir gern auff Malta fahren, den Preisz abzu- holen, weil aber offener Krieg ') war zwischen Spania vnd Holand, wolten wir es nicht wagen.

Den 5. dito haben wir naher Sicilia gesaglet, vnd in der nacht sahen wir den Monte Belle sehr erschrockenlich brennen.

Den 6. seind wir neben Trabana 3) hin gesaglet.

Den 12. haben wir Sardiniam gesehen.

Den 25. seind vns 5. Spanische Galleen begegnet, welche wir gern angegriffen hetten, wann es der Commendor zugelassen hette.

Den 26. morgens haben wir 21. Schiff gesehen, auff welche wir gedrungen. Vermerckten aber endlich, dasz es ein Englische Armada [109] war. Da haben wirgegeneinanderenSalvegeschossen. Der Englische Admiral hat all vnsere Capitain zu sich gefordert. Die haben nun gesehen, wie es jhnen vor Algier ergangen. Dann sie haben vber die 600. Mann verlohren, vnd haben 6. Türckische Kriegsschiff ver- brendt. 4) Doch istjhr schaden grösser gewesen alsz der Türcken.

Den 27. dito haben wir wederumb eine FlottaSchiffgesehen, seind

i) Zie noot bij p. 98.

a) Het twaalfjarig Bestand was den i'° April 1621 afgeloopen, en de Maltezer ridders er- kenden de opperhoogheid van den Koning van Spanje, zie noot p. 102.

3) Trapani, aan de Westpunt van Sicilië.

4) -De Engelschen geven bij hun actie tegen Algiers op 24 Mei veel kleiner verliezen op maar zij erkennen dat de uitslag van de onderneming jammerlijk was ; „thus ended an expedition as unfortunate as it was dishonorable", zie Campbell and Kent, „Biographia nautica or Memoirs of lUustrious Seamen", Dublin, J. Williams 1785, Tom IV p. 11 en „Sir William Monson 's naval tracts",in Purchas Collection, Vol. III, Book II, p. 227: „The ill managed Enterprize upon Algiers in the Reign of King James, and the Errors com- mitted in it".

(8o)

also aufif sie zugeloffen. Die Engellander namen jhren Cursz naher Granata.

Den 28. kamen wir zur vorigen Flotta, welche Holandische Kauff- leuth waren, die wolten mit vns naher Holand.

Den 2. Julij nach mittag seind wir zu Malga in Granata ankommen. Dieselbige Statt had zwey starcke Castell : hat vns wollen schaden thun. Blieben also bey Capo Molo ') i. meil von Malga.

Den 3. dito morgens seind viel Spanische Fischer in vnser Flotta kommen, welche vns allerley falsche zeugnusz brachten, vns an das Land zu locken : wir aber traweten jhnen nicht, doch thaten wir jhnen kein laid.

Nach mittag seind 3. Galleen desz Groszhertzogen von Florentz zu Malga in vnser Flotta kommen, deszhalben wir jhnen einen Ehr- schutz gegeben. Die Englische Flotta ist vor Malga gelegen, allda sie allerley Verehrung von den Spaniernbekommen. Wir aber kondten nichts vmb das geit haben. Seind deszhalben nach mitternacht mit vnserer "gantzen Flotta vndersaglet gefahren, naher dem Enge von Gibraltar.

Den 5. dito seind wir mit der gantzen Flotta von 24. Schiffen, 6. [no] Stadischen Orlog-schiffen, vnd 1 8. Kauiïmans schiff wol vnd reich be- laden auffden Reede oder Porto kommen bey Gibraltar, da wir vns wegen des gegenwinds etwas auffgehalten. Daselbsten ist Anno 1609 2), die gewaltige Meerschlacht zwischen dem Holandischen Admiral Jacob von Henchkirch vnd dem Spanischen Admiral Don Lux Vassardo 3) beschehen. Welche dann beede das Leben man- lich verlohren mit sampt 6000. Spaniern. Acht grosse Spanische Gallion giengen zu grund.

Den 6. dito haben wir 2 Barcka bekommen, welche naher Calles begerten. Die sagten, dasz sie der Gubernator gesendet, die Spani- sche Flotta, welche zu Calles 4) lag, zuwahrnen, dasz sie solte fürse- hung thun. Weil wir dann nahe bey dem Spanischen Gastel gelegen, vnd in sorgen waren, dasz wir villeicht mit dem Castell vnd der Spa- nischen Flotta, alsz zwoen harten Fartheyen, mochten zu thun be- kommen: alsz haben wir vns ausz disem bahn hinweg hinder einen hohen Berg gemacht, jnmassen weder die Statt, noch das Castell vns keinen schaden zufügen können.

i) PuntaMona?

2) Lees 1607. Zelfde fout zie p. 60.

3) Opperbevelhebber was : Don Juan d'Alvares d'Avila. Brun is in de war met den te- genstander van Reinier Claeszen (1606) : Don Luiz de Fajardo. Zie dezelfde font op p. 60.

4) Cadix, zie noot p. 125.

(8i)

Den 7. disz auff den abend ist ein Holander, so zu Gibraltar woh- nete, vnd ein Muller war, mit 2. Spaniern in des Commendors Hof kommen : sagten vns falsche zeitung, es seye noch 4. monat bestand mit Holand vnd Spanien : mochten wir also an das Land kommen, [iii] vnd kauffen nach vnserem begeren. Welches etliche Holander ge- glaubt. Seindaber von einemSpaniergewahrnet worden. Dannwann sie in die Statt kamen, würden sie gefangen werden : dieweil es ein offener Krieg war, vnd auch sich ein grosses Volck versamlet hatte. Derohalben wir vns zur gegenwehr gerüstet, wann wir solten be- sprungen vnd angetastet werden.

Den 10. seind wir mit guter ordnung vndersaglet gefahren, vnd haben vns in 3. haufifen getheilet, namlich 2. Orlog-schiff, vnd 6. Kauffmansschiff, vnd einem jeden hauffen ein sonderbar Zeichen gegeben, welches sehr lustig war anzusehen. Seind also mit diser ordnung zwischen Hispania vnd Barbaria durchgesaglet, vnd neben Teryfa ') mit gutem Wind hingefahren. Wir bekamen ins gesicht die Flamischen Jnsulen*). Wir sahen auch ein Schiff, welches vom Com- mendor Quast vnd Vice-Admiral eyngenommen worden. Jn dem- selbigen Schiff waren 4. Jesuiter, die kamen ausz West-Jndien, gleich- wol hat sie der Commandor 3) in seinem Schiff behalten, vnd hatsei- nes Volcks in dasselbige Schiff gesetzt. Aber der Commandor liesz sie widerumb frey, vnd fahren wohin sie begerten, vnd ist jhnen alles widerumb zugestellet worden, was vnser Volck jhnen möchte genom- men haben. Vnser Volck ist zwar et was vnwillig worden, inbetrach- tung, sie vns solche gnad nit wurden erzeigt haben, wann wir in jhre hand gerathen weren.

Den 3. Augstmonats seind wir mit 10. Schiffen von der Armada [112] gesaglet. Die vbrigen 15. Schiff seind bey einander geblieben, dann sie nicht so streng alsz wir gesaglet.

Den 8. dito abends, als wir nicht weit von Engelland waren, haben wir die tieffe gemessen, 160. klaffter 4) gefunden, vnd die höhe der Sonnen 48 Va, grad bey Norden s).

i) Tarifa.

2) De Azoren, Vlaamsche- of ook wel Wester-eüanden. Zie P. J. Baudet, „Beschr. van de Azorische eilanden uit een Belgisch oogpunt beschouwd, Antwerpen 1880" en J. Mees, „His- toire de la découverte des iles Acores et de l'origine de leur dénomination d'iles Flaman- des", Gent 1901.

3) Zie aangaande Quast : p. 98, noot 1 en 4.

4) Dus 160 vaam diepte gelood, maar, daar het wel Amst. vademen ad 1,69 M. zullen zijn geweest, eigenlijk 150 vademen ad 1,80 M. In verband met de astronomische breedte, een mooie plaatsbepaling om het Eng. Kanaal in te loopen.

5) Lees : „de breedte, bepaald door waarneming der Zonshoogte, bedroeg 481/2° Noord".

6

(82)

Den 9. haben wir widerumb gesenckelt, fanden 90. klaffter, des abends 70. klaffter, den 10. dito morgens 60. klaffter. Nach mittag sahen wir Engelland. Vnd seind mit 5. Schiffen, sampt dem Capitain Steinbach, in porto Falmeux ') in Engelland eyngeloffen. Vnd die- weil der Wind contrari war, verblieben wir, bisz wir guten Wind be- kamen. Seind also endtlichen, mit Gott, glücklichen in Holand widerumb ankommen. Allda die Admiralitet vns alle mit gutem danck wol bezahlet bat.

ENDE DER VIERDTEN RAISZ.

1

i

I) Falmouth.

" SCHIFFART, ETC

WELCHE AN DER ZAHL DIE

FÜNFFTE IST: IN DER ORDNUNG ABER DIE DRITTE SEYN SOLL.

Nach dem ich Anno 1 6 1 6. vor Ostern, von der anderen Raisz wider- umb zu Amsterdam ankommen mit dem Schifï, mit welchem ich ausz Holand gefahren, welches auch in einem Streit, wie in der anderen Raisz vermeldet '), an Capo Lopo Gonsalvas bey der Jnsul S. Thomas gewaltig beschadiget worden : hatten mich etliche Schiff- Patronen*), welche mich wol gekandt, sonderlich einer von Rotero- dam, Henrich Wilhelm-son Puis genandt, angeredt: ob ich mit jhme auff seinem Schiff, der Oranienbaum genandt, naher Portugall, Lysabona, vnd weiters naher Jtalien, Constantinopel, vnd andere Ort, WO er möchte ladung bekommen, raisen wolte ? Und dieweil ich sonsten guten lust gehabt, solche Lander auch zu besichtigen : hab ich mich desto eher mit jhme verglichen. AIso führen wir den i6. Junij vorgemeldtes Jahrs, von Amsterdam naher Tessel, vnd ausz Holand mit einer groszen Schiff-Flotta auff das Meer. Da wir dann von einem gewaltigen Wind in Engelland in die Jnsul Wicht seind [114I getrieben worden. Daselbsten lagen wir vber die 10. tag. Damalen ein klein Raubschifflin in dem Hafen, die Küh genandt, kommen war. Alszbald wir solches vernommen, seind zween Orlogschiffs Hauptleuth, namlich Ellard Thomas-son von Amsterdam, vnd Jan Tis-son von Hom 3), auff selbiges Raubschiff zugefahren. Da nun die Rauberes gemercket, haben sie sich auff das Land begeben. Vnsere 2. Capitain aber haben das Schifflin durchsuchet, vnd dasselbige, weil es klein, so nur 4. stück Geschütz auffhatte, dem Gubernator selbiger Jnsul vnd Hafens verehret. 4)

Vnser Schiff, der Oranien-baum genandt, hatte 240. last, 24.

i) Zie p. 46.

2) Versta scheepspalroons, kapiteins.

3) Verg. p. 98.

4) De Nederlanders deden in die jaren, op de Engelsche kust, juist of zij er thuis waren. Geen wonder dat het hun later betaald is gezet. Leerrijk is in dit opzicht eene nog onuitge- geven Levensbeschrijving van Witte Comeliszoon de With. (Handschrift Algemeen Rijks- Archief).

(84)

Ein last ist grosse Stückli, 12. Stein-stuck oder Mauren-brecher vnd nicht mehr 40. *"'""■ 3]s2 60. Mann. Dann die Kauffleuth offtérmals grosse Schiffhaben, welche mit Geschütz wol gezieret, aber mit Volck vbel versehen seind, weil sie den grossen vnkosten scheuhen, dadurch jhre Schifif offtérmals bey den Piraten oder Meerrauberen in grosse gefahr kom- men. Doch haben die Kauffleuth-schiff etwan besser Volck, alsz aber auff den Kriegsschiffen. Dann sie viel lieber einem erfahrnen mehr besoldung geben, alsz aber einem vnerfahrnen. Aber auff den Kriegs-schiffen achttet man es nicht sehr, wann nur jhr zahl gantz ist. Vnd ich hab offt selbst erfahren, dasz 60. Mann auff einem Kauff- mans-schiff im streiten sich besser gehalten haben, dann aber 100. oder mehr auff Kriegsschiffen ').

Da wir aber guten Wind bekommen, seind wir auff S.Johannis tag [ns] ausz Engelland glücklich abgefahren, bisz wir das Königreich Portu- Bringtsioh gal geschen, vnd innerhalb 6. tagen vber die 300. meil gesaglet. Da einer stund. wir aber das Land haben gesehen gegen dem abend, ist vns der Wind gantz contrari oder zu wider geloffen, nacnüch Sudwest, vnd mithin strenger Watter worden, also dasz vnzer Schiff-Patron vnd Steurman sich besorgten, es möchte etwan fahlen. Derohalben sie es vermeinten von Land abzukehren, weil die nacht verbanden. Aber es war vnmöglich. Dann der Windje langer je mehr anfieng zustür- men, also dasz der Patron, sampt dem Steurman, bezwungen worden, 2. Ancker fallen zu lassen, auff dasz wir nicht etwan zu nahe an das Land kamen. Damalen war der Lufft sehr dunckel, von wegen des Sturmwinds, dasz keiner den anderen sehen noch horen kondte, vnd seind die barren oder wallen vber das Schiff geflogen, dasz wir alle auff dem Schiff bisz in mitternacht genug auszzuschöpffen hatten. Der einte Ancker ist zerbrochen, der ander hat nicht mehr halten können, dann es sand-boden oder grund war. Also warff der Steur- man das tieffe Looth, welches ein grosser bleyener stock ist, vnden hooi, vnd mit vnschlit 2) auszgefüllet, dadurch sie die tieffe vnd den grund lehrnen erkennen. Dann der grund sich an das vnschlit anhen- cket, bey welchem grund sie wissen mogen, in welchem Land sie seyen. 3) Also befand es sich noch 30. klaffter tieff. Derohalben der

i) Een merkwaardige, maar ongetwijfeld juiste uiteenzetting. Zij verkla.-irt ook dat iemand als De Vries het v.-iren op oorlogsschepen minderwaardig achtte. (Zie Korte hist. en- de joum. aenteyckeninghe door David Pietersz. de Vries, ed. 1911, p. 63).

2) Unschlitt = talk, vet.

3) Was dat maar w,-iar! Diepte en grondsoort kunnen slechts aanwijzing geven omtrent de plaats waar men zich in een bepaalde zee ongeveer kart bevinden, en dat alleen mits die

(85)

[ii6] Steurmann befahl, noch einen Ancker fallen zu lassen, damit wir nicht alle zu grund giengen ; dann der Sturmwind nicht nachgelas- sen. War deszwegen ein grosser jamer im Schiff : das Ancker, so wir fallen Hessen, wolte nicht halten. Dann das Gabel oder Ancker- sail, 1 4. Manns-zoll dick, ') reisz entzwey, welches die gefahr vnd angst vermehrte. Wir hatten noch ein gar kleinen sagel. Endtlich liesz der Steurman, sampt dem Hochbootsman, das letste Ancker fallen. Aber es war alles vergebens. Dann der Wind je langer je starcker war, vnd trieb das Schiff mit gewaltauff das Land. Welches solchen schrScken im Schiff machte, dasz einer den anderen ver- mahnete, sich Gott zu befehlen. Vnd hat der Steurman bezeugt, dasz er sein lebtag so streng Watter nicht gesehen : vnd vns gerathen, wer sein Leben begerte zu salvieren, der möchte es thun : er alsz ein alter Mann wölle da bleiben, ^) vnd sich Gott befehlen.

Dises jamers vnd angst vorbott ist ohn zweyffel gewesen das Vorbott winszlen der Ratten, so in vnserem Schiff wie junge Katzen waren, bruchs! ' welche ohngefahrlich 2. stund, eh das Schiff auff den grund stiesse, sich ausz dem Schiff begeben. Darauff dann der Steurman gesagt : er wisse gewisz, dasz das Schiff müsse zu grund gehen. Derohalben befahl er, man solte das Boot ausz dem Schiff thun, damit das Volck auff demselbigen zu Land fahren köndte. Er aber wolte nicht dareyn, bisz jhn endtlichen der Patron vberredt. Also führen wir

f117] alle im Boot etwan 4. Schiffs lange vom Schiff. Da kam ein solche grosse barren, dasz das Boot auch voll wasser ward. Etliche bega- ben sich darvon, in hoffnung, sich mit schwimmen an das Land zu salvieren. Dadurch das Boot leichter worden. Die auff dem Fewrthurn hatten ein grosz fewer gemacht. Wir aber waren mehr als 2. stund im Wasser bisz wir endtlichen an das Land kommen. Vnd da wir die stürtzen oder wallen (so sich obsich schwingen, vnd im herab fallen

zee of dat vaarwater voldoende bekend is uit vroeger gedane waarnemingen van diepte en bodemspecie. Het lood werd hier ook niet gebruikt om te zien waar men was (men wist dat maar al te goed !) maar 7ut-/ om ie zien of hel anker nog hield, dan wel meegetrokken werd, hetgeen men aan de strekking der loodlijn, die dan al of niet naar voren gaal wijzen, kan zien.

i) De kabel, of het ankertouw. Veertien duim dikte wil in scheepstaal zeggen: 14 duim omtrek. Stel het waren Amsterdamsche duimen, dan had het touw 3.60 d.M. omtrek en i,is d.M. middellijn. Tegenwoordig slaat men zulk zwaar touwwerk weinig meer. omdat de techniek zooveel hooger staat, omdat men zich van zooveel sterker ijzerdraad- en staaldraadtouw bedient, omdat op de ankers alleen kettingen worden gebruikt, die men vroeger niet voldoende sterk kon smeden. Sleeptrossen van Manilla-touwwerk wor- den in den jongsten tijd weer zéér dik geslagen.

2) En daarin had hij misschien gelijk. In 't algemeen is men aan boord van het schip, zoolang het niet uileen slaat, veiliger dan in de booten. De meeste ongelukken vallen juist tijdens het verlaten van schepen voor.

(86)

sich widerumb hinauff stürtzen) gesehen hatten anlauffen, wiche ein jeder vom Boot dem Land zu.

Mir aber were es vnmüglich gewesen an das Land zu kommen, wann mir vnser Herre Gott nicht sonderlich seine hülff ervviesen hette. Dann alsz mich das Meer aufF das Land warfF, vnd ich stehen wolte, zohe es mich widerumb zu ruck. Doch kam zu letst ein grosz stuck holtz vom sagel-baum, welches ich ergriffen hab, vnd mit Gottes hühT aufif demselbigen an das Land kommen bin, mit so grosser betrübnusz, dasz es niemand bald glauben wirdt, er habe dann deszgleichen selbs erfahren.

Nachdem nun Gott mich errettet, vnd in das schone vnd warme Land Portugall gebracht, kame ich auff ein höchte zu einem Fewr- Cast- thurn vnd Castell, Cast-Calles •) genandt. Allda lag ich bisz morgen

Caiies. allein, vnd wuszte nicht, in welchem Land ich were. Da nun der tag angebrochen, kamen etliche Soldaten ausz der Festung, sampt et- lichen Weiberen, zu besehen, ob sie etwas mochten sehen auff dem Meer. Dann es gar hoch war, dasz man gar weit in das Meer sehen [us] kondte. Vnd dieweil sie nahe zu mir kamen, besórgte ich, sie moch- ten mir etwas laids zufügen, besonders, weil ich allein war, vnd nie- manden von vnserem Volck gesehen hatte : deszwegen wolte ich jhnen etwas entweichen. Aber vor grosser schwachheit was es mir vnmöglich. Lage deszhallben still, bisz sie zu mir kamen. Vnd alsz sie mich gesehen, fragten sie mich : ob ich ein Christ were ? (dann offtermalen die Türcken auch allda zu land kommen.) Jch antwor- tete in grosser schwachheit auff Spanische spraach. so ich in Angola erlehrnet hatte : Ja, Sie fragten mich, wie es mir ergangen seye, weil ich allein were? Bey jhnen war damalen neben anderen Weiberen, wie droben gemeldt, ein Spanische Fraw, Moladin ^) genandt. Dann Moiadinein^'^ ^^^'' ë^^^> deren Vatter ein Spanier, vnd Mutter ein Schwartzin Spanisch \yar. Dieselbige Moladin fragte mich auch: ob ich ein Christ were?

Weibthut '^ '' . , . ,

dem Author Vnd alsz ich jhren, wie zuvor, geantwortet : begerte sie an mich, ich "6 gu's- solte mit jhro heim gehen in jhr Hausz. Jch war sehr willig, vnd doch schwach : dann ich hatte noch viel wassers in mir. Siethat mir viel guts, alsz wann ich jhr eygen kind were, gab mir Baum-öl zu trincken, damit das Wasser von mir kame. Sie behielte mich viel tag, bisz mein Schiff-Patron kam, vnd nach mir fragte : ob ich etwas

i) Een belangrijk punt met een „vuurtoren", en zooals nader zal blijken dicht bij Lissa- bon, dat Cast-Calles zou hebben geheeten, kan alleen Cascaes geweest zijn, 23 K.M. beW. Lissabon.

2) Mulattin.

(87)

gelts hette? ich sagte, Gott soll ich dancken, dasz er mir das leben gefristet. Dargegen fragte ich jhn, ob das Volck alles an das Land [iT9i kommen were ? Er zeigte an, das noch i6. Mann mangleten, welche er nicht köndte finden : etliche seyen schon naher Lysabona mit einer Barcka gefahren : vnd wann ich begerte, solte ich mit jhme. Aber es war mir vnmöglich zu wandlen. Also blieb ich bey meiner Spanischen Frawen Moladin 3. wochen, bisz es besser mit mir worden.

Mornderigs tags war es fein Watter. Derohalben dieFischer an das Schififführen, vnd holten darausz, wasmöglich war; dann das Schifif noch gantz, vnd das Meer klein war. Sie bekamen auch mein Balbier- kisten, welche sie mir nicht geben wolten, ich gebe jhnen dann 2. Real von achten : die kondte ich jhnen nicht geben. Doch ward sie mir zu letst durch die Kauffleuth zugestelt.

Da es nun anfieng mit mir besser zu werden, führete mich die Mo- ladin mit einer Barcka naher Lysabona in die Teutsche Capell '). Da- selbsten haben die Niderlander, Jtalianer, Frantzosen vnd Engellan- der einen Priester, sampt einem Caplan : welcher die jenigen, so einen Priesteren Schiffbruch erlitten, ehrlich pflegt zu empfangen. Derselbige Pries- 1^'^*]""'^'"^''" ter Pater Peter ein Niderlander hat mir, weil ich noch etwas kranck war, einen zugegeben, welcher mich zu einem Wundartzt, Johan Amman von Wien in Oesterreich bürtig, gefiihret, welchem er, ausz der Capellen Eynkommen, für mich zu bezahlen versprochen, ohnan- gesehen ich dem Priester aufif sein Fragen bekennet, ich were von Basel ausz dem Schweitzerland bürtig. [120J Diser Wundartzt ist auch aufif solche weisz ankommen, welchen die Teutschen Kauffleuth dahin befürdert. Dann es sonst zu Lysa- bona keine Teutschen Wundartzt hat. Derselbige hat mir auch viel guts erzeigt, vnd mich 4. monat lang beherbergt: welches jhm Gott vergelten wölle.

Jm fürgang musz ick dises vermelden, dasz es daselbsten disen wunderlichen gebrauch hat : Wann ein Schifif durch vnglück an das

i) Sedert de 13e eeuw bezaten de „Duitschers" eene eigen kapel te Lissabon. Zij vorm- den er (en zij vormen er nog) eene „broederschap", die eigenares is van VvderS.Juliao-kerk en vrij groote inkomsten heeft. De broederschap telt zoowel roomsch-katholieke als her- vormde leden. (Zie Baudet Beschr. van de Azorische eilanden, p. 158/159). Ook de nieuwste Baedekers vermelden de kapel nog.

Er was, sedert 1414, nog een tweede broederschap, oorspronkelijk gesticht door Bourgon- diërs en Vlamingen. Van deze broederschap wordt vermeld dat zij landgenooten verzorgde en het zal bij haar zijn geweest dat Brun werd verpleegd, daar hij juist de Duitschers niet noemt. Verg. Ravenstein, „Martin Behaim", p. 11.

(88)

Land kompt, alszdann der Eigner, oder Herr des Schiffs, kein ansprach mehr daran hat ; es werde jhme dann ausz gunst vnd vmbs geit wi- derumb zu kauffen gegeben. Vnser Schiff, darauff wir einen Schiff- bruch erlitten, hat von anfangs 30000. Holandischer gulden gekostet, ohne das Geschütz vnd Munition, etc.

Damalen waren auch zu Lysabona 4. Holandische Schiff, 2. von Roterodam, vnd eines von Enku ysen, eines von Ackerschlot 3). Diesel- bigen hatten eine grosse summa gelts. Dann es darff niemands kein geit ausz desz Spaniers Land führen, auszgenommen die jenigen, welcTie Kom oder ander Proviandt in Spanien führen. Die anderen Kauffmanschiff mussen jhre Wahren vertauschen vmb andere Wah- ren. Dann vvelcher Schiffer ergriffen wirdt, dasz er Geit im Schiff ausz dem Land führet, derselbige wirdt auff die Galeen geschlagen, vnd ist das Schiff dem König %'erfallen. Doch der gestalten : wer das Schiff verzeigt, soll den drittentheil darvon haben.

Nun hatten gemeldte 4. Schiff eine grosse summa gelts, vnd mach- ten sich drey darvon. Aber das vierdte von Roterodam, in wel- chem 24000. Realen von achten, vnd Edelgestein waren vber 1 00000. ducaten warth, hat des Patronen Cornelius Hoppon eines Verrathe- dapffcren Manns Schreiber verrahten, weil er von jhme begert 500. ^'^' Realen, welche er aber nicht erlangen kondte. Dann er nicht anzei-

gen wolte, warumb er dieselbigen forderte. Also führen die Spanier mit 4. Galleen naher disem Schiff, vnd süchten das Geit. So bald der Patron solches sahe, machte er sich hinweg. Vnd haben die Spanier das Schiff geplündert. Aber die Spanier haben dem verrahter nicht gehalten, was sie jhme versprochen. Dasselbige Schiff ist hernach etlichen Teutschen ') Kauffleuthenzu kauffen gegeben, vnd meinem Schiff-Patron, alsz einem dapfferen vnd wol erfahrnen Schiffman, zugestellet worden.

Zu derselbigen zeit kamen 3. grosse Schiff, auff Portugalisch, Ka- rackes 3) genennt, ausz Ost-Jndia, welche etwan 900. last grosz seind, vnd gemeinlich 4) lOOO. Menschen auffhaben, wann sie ausz Portu- gal fahren. Alsz nun dasselbige Schiff zu Lysabona ankommen, hat

i) Akersloot, in Noord-Holland.

2) Versta weer: Nederlandsche, „dutch".

3) HoU. Kraak. Port. Caraca. De oorsprong van het woord schijnt nog niet vast te staan. Zie Hobson-Jobson.

4) Zeer overdreven. Een „gewoon schip" van 550 toneladas laadvermogen, had iizkop- pen equipage en kon 250 soldaten vervoeren, totaal 362. Zie Luiz de Figueiredo Falcao p. 200. Een complete opsomming van de rangen en graden op een schip van 123 koppen, zie aldaar p. 19S.

(89)

man zum frölichen vvillkumm alle Glocken zu Lysabona geleutet, vnd dapffer geschossen.

Vier tag nach disem kam auch ein Karack, ivelche wol 2000. meil wegs gefahren. Hat aber des Cursz verfahlet, vnd also lahr heim- kommen. Demselbigen Schiff hat man kein Ehr erzeigt.

Den 6. Octobr. kam auch an zu Lysabona die reicheSilber-Flotta, [i22| ausz West-Jndien, namlich 40. Schiff, klein vnd grosz, welche Flotta vber die 9000. Mann auffhatte. Dise Schiff waren alle gar reich ge- laden, auszgenommen 6. königlicheSpanischeGalleonen, welche die Flotta confoyert haben. Es ist zwar nicht jhr will gewesen allda eyn- zuhaffnen •). Dann der Wind vnd die Fortun sie dahin getrieben hat. Vnd seind von 20. gewaltigen Türckischen Meerrauberen besprun- gen worden, haben aber weichen mussen, die Türcken weren sonst meister worden.

Auff derselbigen Silber-Flotta aber war grosz Gut. Dann etliche haben für jhr Nacht-losament bezahlt einen Spanischen Real. Jhr Geschirr, welches sie taglich brauchten, war mehrtheils von silber. Sie mussen dem König 50. pro cento geben, auszgenommen was sie zu jhrem Leib brauchen, alsz Knöpff, Messer, Löffel, Dalier, Hafen 2), Kandten, welches sie in West-Jndien gar grob vnd dölpisch machen lassen, vnd keinen zoll darvon geben.

Alsz nun mein Patron ladung bekommen, namlich 1500. kisten Zucker, vnd 50. Fardo 3) Zimmet : fragte er mich, ob ich mit jhme Fardo seind gehn Venedig fahren wolte ? Jch aber hatte keinen lust ; sondern verbliebe zu Lysabona bisz Weyhnacht. Damalen kam noch ein Schiff ausz Holand, der gulden Falck genandt, war ein gantz new Schiff, hatte aber keinen Wundartzt. Der Patron bekam bald ladung, namlich 1200. kisten, vnd 50. Fardo Zimmet. Derselbige fragte mich [123] nun, ob ich mit jhme fahren wolte, so wolte ermir eine gute besol- dung geben, vnd keinen mangel lassen an frischen medicamenten. Jch war zwar nicht gar lustig ; jedoch hatte ich mich zu jhm verspro- cken, weil er mir viel guts zugesagt, vnd monatlich 9. Realen von ach- ten geben wolte : beneben auch erlaubte, für mich selbs etwas zu hand- len, wie ich dann mit 2. monat-sold, so er mir gleich auff die faustge- geben, gethanhab. Sonst seind noch 4. Schiff in vnser Companey ge- standen, 2. Portugaleser, welche naher Angola fahren wolten, vnd

i) Natuurlijk niet, want het was een „Spaansche" vloot, die in een Spaansche haven be- hoorde binnen te vallen, al heerschte de Koning van Spanje destijds over Portugal.

2) Hoogd. hafen = pot.

3) Port. fardo = baal.

(90)

reich geladen waren, vnd aufföoooo. ducaten geschetzt ^). Die ande- ren zwey waren Engellander, wolten in die Barbarey fahren. Also seind wir den 6. Januar. 1617. mit gutem Wind ausz Lysabonahin- weg gefahren.

Den 9. dito montags friih, alsz die Wacht geendet, stieg ein Mann aufifden Mast-baum, zu sehen, ob kein Schiff sicherzeigte? da rüffte er, vnd sagte : er sehe 5. grosse Schiff, welches war zwischen Spanien vnd Portugal, natnlich an dem Capo Santa Maria genannt. Da ver- meinten wir, es weren Spanier 2). Sie laufften streng auff vns. Dero- halben der Admiral ein stuck loosz 3) geschossen. Auff welches vnsere Schiff sich zusamen verfügt : vnd fragte vnser Admiral was wir gesinnet weren? Da sagten die 2. Spanier, vnd 2. Engellander, so bey vns waren, wie auch vnser Patron : sie wolten halten, was sie in der Admiralschafft versprochen. Machten vns also hierauff fertig. Dieselbigen 5. Schiff nun kamen zu vns, vnd schosz der Türckische [124] Admiral ein stück loosz. Da sahen wir an den Fahnen, dasz es Tür- cken waren, wiewol sie allerley Volck hatten. Sie fiengen nun an zu rüffen vnd zu fragen, woher wir weren ? Vnser Admiral sagte es. Sie fragten weiters, was wir geladen hetten ? Jhnen ward geantwortet : Kom hetten wir geladen, damit wir mochten darvon kommen 4). Aber es halff nichts. Dann wir hatten 2. schone Schiff, welche jhnen gar wol gefallen. Sagten deszwegen zu vns : wir solten vns ohne streit ergeben, so wolten sie vns gehn Algier führen, vnd dem Schiffer das Schiff bezahlen. Aber vnser Admiral sagte : Es were jhme nicht gege- ben worden zu verkauffen, sondern zu erhalten, so lang es möglich were : miiszte auch noch manchen blutigen kopff kosten, ehe er es verkauffen wolte. Diser Türckische Admiral hatte auffseinem Schift (welches das kleinste war vnderden fünffen) 24. stuck Geschütz vnd 200. Mann, fieng derohalben an mit grossen stucken zu schiessen. Die anderen zwey hatten jedes 28. stück, vnd 250. Mann. Die zwey grösten hatten jedes 36. stuck vnd 300. Mann auff. Wir 6. alle aber

i) Zal wel onjuist zijn. De Portugeezen maakten in .Angola goede zaken, vooral met den uitvoer van slaven naar Brazilië, maar brachten er weinig aan dat waarde vertegenwoor- digde. Verg. Dierick Ruiters p. 7.

2) Zooals blijken zal, richtte men zich toch maar op de mogelijkheid in dal het zeeroo- vers waren ; het bleken dan ook Algerijnen te zijn.

3) Een „los" schot.

4) Het was een zeer voor de hand liggend antwoord. De reis namelijk ging naar Venetië en vooral koren werd. in zeer groote hoeveelheid, vooral bij schaarschte en duurte in het Zuiden, door de Nederlanders naar Venetië vervoerd. Zie J. C. de Jonge, „Nederlanden Venetië", 's Hage 1852, p. 309. Zie ook p. 128 hierna.

(90

hatten nur 225. Mann, vnd gar vvenig Geschütz. Da nun der Streit etwas hart angieng, wichen die 2. Portugaleser sampt den 2. Engel- landeren hinden ausz, der meinung, sich zu salvieren. Aber es war vnser grosz glück, dasz dise 4. Schiffvon vns wichen. Dann jhnen 3. Giückvnd Raubschiffnachgefolgtvon morgen, bisz die Sonn Sud-west worden, ^"^ ""^ '

(125] welches vmb die 3. vhr war: da sie dann die 4. Schiffnach langem streit bekommen. Hierauff alsz sie sich widerumbauffvns gewendet, wichen wir allgemach etwas beseits, weil der Wind sich vns gar wol fügte. Vnser Admiral hat einem Rauber den vorderen Mast abge- schossen, also dasz er von vns muszte ablassen. Sonsten wann er vns mit streiten hette so lang aufifhalten können, bisz die anderen zu jhme kommen weren, solte vnsers gebeins nicht darvon kommen seyn : sonderlich wann sie gewuszt hetten, dasz vnser Schiffbey 400000. ducaten warth gehabt. Dann wei! wir viel Consinili vnd etliche sacklin mit Perlin hatten, wurden sie lieber die 4. Schifffahren lassen, vnd vnserm Schiff nachgesetzt haben.

Da wir nun jhrer ledig worden, machten wir vnsere sagel wider- caiies umb auff, vnd fiihren naher Calles Malles in Hispanien '). Dahin Malles. wir den anderen tag kommen seind. Allda fanden wir dieSpanische Armada, welche vnsere Schiff visitiert. Vnd alsz sie sahen, dasz wir im streit mit den Türcken geweszt, auch etliche verwundten hatten, schickte vns der Spanische Admiral General Prince Philiperto von printz Saphoy 2) etliche ftszlin mit Wein, wie auch Pomerantzen vnd Citro- ^ ' "''"'' nen für die verwundten : mit dem anerbieten, dasz, wann wir die Rauber begerten zu suchen, er vns etliche Schiff-Hauptleuth, sampt etlichen Galeen, geben wolte 3). Aber vnser Admiral sagte: erhabe dessen keinen befehl : dann er muszte sein Raisz befürderen : wie er

[126I den Kauffleuthen geschworen. Des anderen tags schickte er wider- umban vns, vnd liesz vns arrestieren im nammendes Königs ausz Hispanien: nam vns alle sagel ausz dem Schiff, vnd behielt vns 3. wochen lang. Vnder dessen kamen die 2. Engellander, vnd klagten

i) Calismalis, de in dien tijd bij Nederlandsche zeelieden gebruikelijke benaming voor Cadix. ZieA.KIuyver: „Nederl. namen van de stad Cadix", inVersl. en Meded.Kon. Acad. V. Wetensch., Afdg. Letterkunde, 4" reeks, 9' deel, 3' stuk; Amsterdam igio.

2) Emanuel Philibert van Savoye (geb. 1 580, overl. 1 624). Opperbevelhebber der Spaan- sche Zeemacht in 1610 ; van 1622 1624 Onderkoning van Sicilië. Zie : A. M. H. J. Stokvis, Maouel d'Histoire, de Généalogie et de Chronologie de tous les états du globe etc, Tom. III, Chap. XII, Tableau général n°. 17; Leiden 1890 '93.

3) Het kwam tijdens het Bestand wel voor, dat Nederlanders en Spanjaarden elkaar tegen de Algerijnen ondersteunden. Zie J. C. de Jonge, „Gesch. v/h Nederl. Zeewezen". 2' uitgave, Dl I, p. 232. In 1614 vielen Staatsche<« Spaansche schepen de zeeroovers ter kuste van Marocco, voor Marmora aan ; zie Van Reyd II« Deel, ed. 1644, fol. 36.

(92)

sich, wie die Türcken mit jhnen gehauset, vnd das Volck auff den Portugalesischen Schiffen so vbel geschlagen hetten : sonderlich klagten sie, wie jhnen drey schone junge Knaben seyen geraubt worden.

Gemeldte Armada begibt sich endtUch auff das Meer. Eh es aber nacht ward, hatten sie schon ein grosz Schiff verlohren mit 40. me- tallen-stück. Dann sie auff einen spitzen felsen, de Porckus ') ge- nandt, gestossen ein schutzwegs ausser dem haafen oder porto.

Des anderen tags hat man vns vnsere sagel widerumb zugestellet, mit der entschuldigung: sie haben sich besorgt, wir mochten sie an einem anschlag auff Algier verhinderen. Aber es war nichts doran. Sie hatten erfahren, dasz dcsselbigen mals 24. Schiff mit Soldaten solten naher Venedig geführt werden =). Derohalben sie im sinn hatten, den Pasz zu verlegen. Welches aber jhnen gefahlet.

Also fuhren wir den 7. Hornungs 3) widerumb ausz von Calles mit gutem Watter. Des anderen tags bekam vnser Volck noch ein grosz fasz mit eisenen banden vom Schiff, welches zu grund gangen war. Sievermeinten, es were Wein oder Oei. Alsz sie es-aber in das Schiff auffgezogen hatten, sahen sie, dasz es nur Wasser war. Doch gab der [127] Schiff-Patron 4. Realen für das Fasz. CapoSpart Hierauff kamen wir vnder den Capo Spart 4) vnd Barbaria. Alda hatten wir contrari Wind : vnd kamen etliche Verspin Bareken 5) oder Spach-Schifflin ausz Gibraltar, zu sehen, was wir für Schiff het-

i) „Las Puercas", vlak aan den ingang tot de baai.

2) De Generale Staten hadden de Republiek Venetië toegestaan een regiment aan te werven, dat tegen den Aartshertog van Oostenrijk zou worden gebruikt, onder leiding en bevel van Graaf Jan Ernst van Nassau (een broeder van Joan Maurits den Braziliaan). Graaf Ernst kreeg vergunning 3100 man te werven, Jonker Johan Seghers van Veghem, Heer van Warsenhoven, nam er nog 1000 aan. Den 2'" Maart 1617 liepen de schepen uit Texel, nadat zij daar 13 weken opgehouden waren. Er was van regeeringswege zorgvul- dig gewaakt dat het Bestand, in schijn, niet werd geschonden. Daarom bestond de transport- vloot uitsluitend uit koopvaarders (die wel goed gewapend zullen zijn geweest) en werd een verzoek om convooi afgewezen. De schepen schijnen Nederlandsche en Venetiaansche vlaggen te hebben gevoerd.

De troepen deden den geheelen zomer dienst, maar leden veel door ziekte en ongemak. Graaf Ernst zelf overleed te Udine. Zie J. C. de Jonge, „Nederland en Venetië" p. 64 vlg.

Het zal deze vloot zijn geweest waarop Philibert van Savoye een „wakend oog" hield. Hij kon die Venetiaansche vloot aanvallen, gelijk de Spanjaarden een tweede Venetiaansche uitrusting, onder Melchior van Kerckhove, werkelijk aanvielen op 24 Juni 1618, doch Kerchhove sloeg er zich door. (Zie de Jonge, als voren p. 86).

3) Hoogd. Hornung, Sprokkelmaand (Februari).

4) K. Spartel.

5) Verspiebarken, kondschappers, tegenwoordig spreekt men, naar Engelsch voorbeeld, van -Scouts";

(93)

ten. Dieselbigen vermeinten, wirseyen Holandische Soldaten-schifif. Derohalben kam die gantze Armada ausz Meer auff vns, hatten ein Englisch Schiff gezwungen mitzufahren. Vnd da sich der Patron desselbigen gewidriget, ist er auff dem Admiral schiff gefangen ge- halten worden: dargegen hat man sein Schiff mit 15. Spaniern be- setzt. Also fuhren sie nach mitternacht auff vns zu. Aber das Eng- lische Schiff ist nicht zu vns kommen, welches den EngHschen Schiff- Patron bekümmert; weil er besorgte, sein Volck möchte etwan dise Spanier in das Meer geworffen haben. Des morgens früh ka- men sie zu vns, Hessen die Trommeten dapffer gehen. Aber so bald siegesehen, dasz wir keine Holander waren i), Hessen sie jhre Ancker bey vns fallen, vnd schickte der Admiral etlich Volck zu vnserem Schiff, denen mehr erlaubt war zu holen dann zu bringen, wie der Kriegs-schiffen brauch ist. Mein Patron verehrte jhnen etliche Holan- dische Kasz vnd Hammen. Sie wolten aber auch Zucker haben. Dann vnsere Schiff mit Zucker beladen waren. Hierauff Hessen sie vns dahin fahren.

Des anderen tags fuhren wir in die Enge, vnd kamen vnder Capo Capo de [128] de Pallas. ^) Jn der nacht kamen widerumb 2. Türckische Meerau-

ber zu vns. Weil es aber finster war. Hessen sie vns fahren. Wir kamen Capo Paser. vnder Capo Paser 3), welcher ligt 10. meil von Malta.

Vnser Admiral hatte etliche MalteserRitter auff dem Schiff, welcheMaitescr er auf Malta bringen solte. Der Wind aber war jhme entgegen. Wolte sie deszhalben naher Sicilien fuhren, namlich gehn Syracusa. Aber es hat jhnen auch nicht gefallen. Dann wir ein klein Schiff vnder dem Land sahen, vnd fieng auch an still werden : also dasz der Admiral sie wolte mit dem Boot an das Land filhren. Sie sahen aberalszbald, dasz 3. Furgata mit dem kleinen Schiff einen streit hatten: vnd darumb nicht an das Land begerten. Dann alsz das kleine Schiff sich dapffer wehrete, sahen wir, dasz es in voller flammen stünd, vnd ver- brann.

Bald hernach kamen dise 3. Furgata auff vns, hatten 4. Schiff bey jhnen, welche wir nicht gesehen, bisz sie nahe zu vns kamen. Derselbigen Capitain ist gewesen Herr WarreingebornerEngellctn- der ein gewaltiger Mann, begerte an vns, wir solten vns ergeben.

i) Bedoeld moet zijn : „zoodra zij gewaar werden dat wij, ofschoon Hollanders, geen voor VenetiB bestemde troepen aan boord hadden".

2) Kaap Palos, bij Cartagena.

3) K. Passero, Zuidpunt Sicilië.

(94)

Wir sagten, wir hetten Korn bey vns i). Da Hessen sie vns gehen. Dann selbiger zeit das Korn bey jhnen gar wolfeil war.

List mit list Des anderen tags aber wolten sie, wir solten bey jhnen bleiben.

vertrei en. YVelches aber vnser Admiral nicht thun wolte, in besorgung, es auff

einen sondern list möchte angesehen seyn. Also fuhren wir mit [129] gutem Wind bisz gehnVenedig. Da wir auff Malamucka^) ankommen am Palmtag 3). Lagen allda bisz Pfingsten.

Zur selbigen zeit kamen 24. Schiff mit 7000. 4) Soldaten ausz Ho- land 5), welche vnder Graff Johan von Nassau gehörten : die sagten, dasz die Spanische Armada jhnen nicht habe abgewinnen können. Vnsere Schiff waren verarrestiert, vnd in dienst begert worden. Aber vnser Patron sagte : dises were noch sein erste Raisz, vnd er des kriegens vngewohnet, man köndte wol einen anderen bekommen. Darauff er ledig worden. Vnser Admiral, wie auch sonsten etliche fürnehme Schiff-Patronen vnd Capitain, vnder welchen war Jacob Sturm^) von Amsterdam, ein sehr erfahrner Schiff-Capitain, seind an- genommen worden.

Raisz in Zu letst bekamcn wir widerumb ladung in Apuiiam zu Ottrunto7),

pu lam. Qjgj. ji^ Calabria zu Gallipoli ^). Fuhren also widerumb von Venedig auff den Pfingstmontag 9) ausz dem Golfo zwischen Corfou vnd Apulia hin in Calabriam zu Gallipoli. Daselbsten wir 10. Englische Schiff angetroffen, welche mit vns eine Admiralschafft zu machen begert haben. Weil aber vnser Schiff wol muniert vnd besaglet, wolt es mein Schiffpatron nicht annemmen. Welches jhne hernach vbel gerewen. Daselbsten kondten wir schir kein ladung bekommen.

Oelwald. Musten also widerumb in Apulia zu Ottrunto laden, namlich 300. [130] Potto mit Baumöl. Dann daselbsten gantze Wald sind von lauter ölbaumen, vnd sonsten ein vber die massen fruchtbar Land.

i) Zie noot p. 124.

2) De Malamocco (Venetië).

3) Palmzondag viel in 1617 op 19 Maart, Paschen op 26 Maart en Pinksteren op 14 Mei.

4) Het waren er 4100, zie aant. p. 126.

5) Vertrek uit Texel 2 Maart, aankomst te Venetië 4 April 1617. (Zie dejonge, „Neder- land en Venetië" p. 69).

6) Zie p. 129. Omtrent dezen Jacob Storm (was het misschien een bijnaam ?) kon ik niets vinden ; hij is ook bij het Krijgsgeschiedkundig Bureau niet bekend. Is Lij misschien bevel- hebber geweest in eene vloot die. in 1618, door de Venetianen in Holland werd uitgerust en onder Melchiorvan den Kerckhove een tijd lang dienst deed in de Adr. zee? (Zie de Jonge Nederland en Venetië, p. 86).

7) Otranto aan de Adr. zee.

8) Gallipoli, ongeveer recht West van Otranto, aan de Golf van Tarente, doch niet in Calabrië, maar ook in Apulië.

9) IS Mei 1617.

(95)

Den 20. Julij führen wir ausz Apulia, vnd kamen endtlich ausz dem Stretto di Gibraltar, vnder den Capo Spart. Da sahen wir 1 1. Schiff auff vns ankommen, vnd vermeinten, es weren die Engellander, welche bey vns zu Gallipoli gewesen. Haben aber, eh 3. stund fürü- ber waren, wol gesehen, dasz sie Rauber gewesen. Dann sie vns mit gantzer macht nachjagten.

Derohalben wir vns anfiengen zur flucht zu rusten. Dann sie vns Feindtii- an Macht gar weit vberlegen waren. Vnd so sie vns in jhren gewalt '^•'^''b^""'"- gebracht wurden haben, hetten wir Sclaven mussen bleiben vnser lebenlang. Deszhalben der Patron vnd alles Volck Gott den Herren vmb hülff angerüfft. Jch für mein Person hab mich vber besorgt, dasz, wann sie vns vberwaltiget hetten, ich alsz ein krancker Mensch also bald were in das Meer geworffen worden. Sie seind vns den gant- zen tag bisz mitternacht nach gefahren, mit solchem geschrey: Arniel Ainine berragan, das ist, Ergib dich, Hund. Wir aber schwiegen still, vnd rüfften Gott fleissig an, dasz er vns bewahren wölte. Sie fiengen an auff vns zu schiessen, traffen zwar das Schiff, aber niemand von vns ist beschadiget worden. Also folgten sie vns, [131] bisz es anfieng tag werden. Da kam der Wind ausz Norden so schnal dasz sie die sagel in jhren Schiffen muszten minderen,- weil sie gar leicht geladen hatten. Wir aber vermehrten vnsere sagel, dann wir schwar geladen. Vnser Patron fieng an zu befehlen, dasz der Conestable ') solte das hinder Geschütz fertig machen, vnd sehen, WO er treffen könte. Dann je mehr wir geschossen, je mehr vnser wunder- Schiff fortgetriben worden ; hergegen je mehr die Rauber vornen '"^'' s^ies- ausz auff vns geschossen, je mehr auch jhre Schiff zu ruck gewichen. dem Meer. Solches schiessen hat von morgen bisz vmb den mittag gewahret, da die Sonn in Suden war. Also halff vns Gott der Herr, sehr wun- derlich. Darfür wir jhn auch gelobt haben.

Des anderen tags kam ein klein Frantzosz-Meerrauberlin, oder Raub-schifflinan vnser Schiff. Aber so bald sie sahen, dasz wir vnsere Stück zu den Porten ^) oder Schutzlöcheren hinausz gerichtet, wichen sie von vns. Also führen wir mit zimlichem Wind und Watter suries. bisz zu des Engellands ende, namlich an den Suries 3), welches ein kleine Jnsul ist, also steinechtig, dasz, wann ein Schiff darauffstos- set, vnd der Wind streng ist, kan niemand darvon kommen. Dann rings herumb viel spitzige felsen seind. Wir aber führen hart neben

i) De „Konstabel", die met den artilleriedienst bel.'ist is.

2) Geschutpoorten.

3) De „Sorlings" (Scilly-eilanden).

(96)

disem felsen hinan. Vnd alsz wir eines schutzes wegs gefahren, seind wir wegen nablechten Watters in solche gefahr gerahten, dasz schier niemands darvon kommen were. Es ist aber so schnal glantz oder hall Watter worden, dasz wir vns ab Gottes güte gegen vns nicht genugsam verwunderen kondten. Etliche haben gemeint, [133] der böse Geist vnd die Vnholden hetten solch trüb Watter ge- machet. Der Schiff-patron hat sie ernstlich bescholten, sie solten solche gottlosen Reden nicht mehr treiben.

Also seind wir nun, nach auszgestandenen vielen trübsalen vnd gefahren, den 24. Aug. 1617. in Holand, mit Gottes hülff, widerumb ankommen.

Demselbigen getrewen, vnd allmachtigen Gott, welcher auch an mir dise Verheissung (Psalm 68.) erwiesen : Jch willeuchwiderbrin- gen ausz den tieffen des Meers, sey Lob, Ehr vnd Danck in ewig- heit, Amen.

ENDE DISER SCHIFFARTEN.

N. B. Weil der Author abwesend, seind etliche wörter, auch in den Co- lum-tituln versetzt, aber leichtlich zu verbesseren : Alsz fol. 2 Jndianisch, Hsz Canarisch i), etc. fol. 90. Holand, lisz Seeland. fol. 92 Schützen-haupt- man, lisz Schiffs-hauptman etc.

Zu wissen, dasz der Author, neben hernach folgenden dreyen Pasz- porten, noch andere, auch Ihr Printz Excellentz Mauritzen hette haben können. Weil aber ausz gegenwertigen,des Authorisdapfferkeitgegendem Feind, und trew in hailung der Krancken auff dera Meer, genugsam er- scheint, alsz seind mehrere Zeugnussen diszmal nicht nothwendig. Vnd dieweil auch dise Paszporten in Niderlandischer spraach also gestellet, dasz die doUmetschuug denselbigen an der gestalt und ansehen etwas hetten benemmen mogen: hat man das Orginal nicht translatiert, sondern nur abgeschrieben beyfügen wollen.

i) Komt voor in het opschrift der bladzijden, dat in dezen herdruk niet werd over- genomen.

(97) I.

Op den twaelficlen Octobris i6i 3. voor my Da vidMostard open- bare ende byden Hove van Holand naer voorgaende nominatie der Stede Amsteldanime, geadmitteerdte Notario ende naerbe- noemde getuygen comparerende, de Ersamen Sr. Frans Steenhuy- sen, Pieter vander Schelling, Lucas vande Venne, ende Hans Francks, alle Reeders op de Kusten van Africa, ende Quartiren van Angola, hebben byde waereyd verklaert, dat Samuel Bruyn van Basel henluden op Haerluder Schip, genaemt de Meermann, op de jongste Reyse des voorsz. Schips van hier op Angola, ende wider- omme hier ter Stede gedient heeft voor Chirurgyn, ende dat hy op de zelve Reyse, hem vromelyk ende deuchdelyck gedragen, ende gequeten heeft, in oorconde der Waereyd, versochten, ende con- senteerden zin Comparanten dit door my Notaris «d? «(^/«w geno- men, ende den voorgenaemt Samuel Bruyn daervan gemaekt, ende gelevert te worden, een ofte meer oppenbare Jnstrumenten in be- hooren forme om hem te sterkken naer behooren Gedaen ten Can- toire myns Notary present Lambert Jakobs, ende Willem van Bors- selle getuygen hiertoe verzocht, ende gebeden. Ende was in Proto- colle gotoekent Sr. Frantz Steenhuysz, Pieter vander Schelling, Lucas vande Venne ende Hans Francks.

Oorkonde myne subsignature en obgedructe segel D. MoSTARD, Notar. Publ. 161 3.

IL

lek Jacob Arentz Calantius Gouverneur ende Commandeur gene- rael op het fort Nassau tot More in Guinea van wegen den Hooch- gebornen Forst Mauritz Prince van Orangien, Grave von Nassau, Catzenelnboghen, Vianden, Dietz, Moeurs, Lingen, Bueren, Leer- dam : Marquis van der Vere, ende van Vlyssinge : Baron van Breda, Grimberg, etc. Heere vander Stadt Grave, ende Lande Cuyck, Polanen, St. Maartensdyck, etc. Burchgrave van Antwerpen ende Besangon : Gouverneur, Stadthouder, ende Capitain generael van Gelderland, Holland, Zeeland, Zutphen, Utrecht, ende Overyssel, ende Admiral general vanden vereinichden Nederlanden : Doe condt certificerende meniegelicken by desz, Hoe dat Samuel Braun van Basel, onder myn gebiedt voor Chirurgyn den tyt van ontrent drien-

7

(98)

tertich maenden, wekken gheduerendehy hem in den Voorsz. zynen dienst metten anclevem van dien wel, ende trouwelick heeft ge- draeghen, ende voort allesins gequeetten, gelyck een godt ende trouw Chirurgyn toestadt, ende schuldich es te doen, so dat men hem deszhalfuen nit en heeft te ontdancken. Ende want des tyts ghelegenheit sich heeft begheven, dat wy tegen woordich op onsen versoeck van Eed ende dienst zyn ontslaghen. Darveur hy my heeft abgevordert een vry ende absoluyte Pasport : so hebbe ick billick geacht, hem zelve te gunnen, ende gunne by desz. Versoeckende aen allen Crychs-Oversten, Gouverneurs, Colonellen, Rittmmrs, Ca- pitatns ende Bevelhebberen mitsgaders aen allen Officieren, Magis- traten, ende andre Overicheden, dat zy den voornoemden Samuel Braun overal so te Water als te Lande vry ende onverhindert ladten passeren ende repasseren. Hem daertoe bewysende alle mogelicke addresse, faveur, ende bystand, twelck ick bereit ben tegens een yegelick nae ghelegenheit des versocht zynde in gelycke saecken na myn vermogen te erkennen, ende verschuldighen. Jn Oorconde hebbe ick dese onterteeckent ende meinegeworfelickpitsier i)daer- nefiens opgedruckt. Jn Amstelredam des 28. Julij, Anno 1620.

Jacob Arentz Calantius,

III.

Ick Thomas Pieterssn van Amstelredam Capiteyn op een Schip van Oorloghen ghenaemt Edam, van wegen den Hooghgebornen Forst Mauritz by den gratie Gods Prince van Oraignen.Grave van Nassau, Catzenelbogen, Vianden, Dietz, Moeurs, Lingen, Bueren, ende Leer- dam : Marquis vander Vere ende van Vlissinge : Burchgrave van Ant- werpen, ende Besan^on : Baron van Breda, Grimberge, Arlay, Nor- soy ; Heere van Lande van Cuyck, van der Stadt Grave, Polanen, St. Martensdyck, etc. Gouverneur, Stadthouder, ende Capitain ge- nerael van Gelderland, Holland, Zeeland, Vtrecht, ende Over)'ssel : ende Admiral generael van vereinichde Nederlanden, vnder die re- paratievan CollegieterAdmiraliteyt, resisterendetot Amstelredam: Doecondt certificeerende een yegenlycken by desz, hoe dat Samuel Broun van Basel onder my op den voorsz. Oorlog-schipe in die vojage nae Levanten hen ende weder heeft gedient voor Chirurgyn, den tyt

i). Pitsier , petsier, pitseer = zegel. Zie Verwijs en Verdam, Mnl. \A'db.

(99)

van thien maenden ende acht daghen, wekken geduerende hy hem, so in Crychsaecken, alsz oock int uutvoeren, zynes voorsz. ampts wel ende behorlych heeft gedraeghen, ende voort allesins gequidten, gelyck alsz een cloeck ende trouw Crychsman ende Chirurgyn toe- stadt, ende schuldich is te doen, so dat ick hem deszhalfuen nidt en hebbe te ontdancken. Ende want des tyts ghelegenheyt sich heeft begheven, dat wy tegenwoordelick van Eed ende dienst zyn entsla- gen ende tschip op geleyt. Daerouer hy my heeft afghevordert een vry ende absoluyt Pasport : so hebbe ick billick gheacht, hem zelve te gunnen, ende gunne by dezen. Versoeckende derhalfuen aen allen Crychs-Oversten, Gouverneurs, Colonellen, Admiralen, Vice- Admi- ralen, Ritmmrs, Capitains, ende Bevelhebberen, mitsgaders aen al- len Officieren, Magistraten, ende ander Overicheden, dat zy den voornaemden Samuel Broun van Basel, over so te Water als te Lande vry ende vnverhindert ladten passeren ende repasseren, hem ter noodt doende ende bewysende alle mogelicke addresse, faveur ende bystant, twelck ick bereyt ben tegens een yegelick nae ghelegen- heyt des versocht zynde in ghelyck saecken nae myn vermoghen te erkennen ende verschuldighen. Behoudens nochtans, dat hy nidt en attentere tot ondienst ofte nadeell van zyne voorsz. Printz Excellentz ende dese vereinichde Nederlanden. Jn Oorconde heb ick deze vnder- teekent, ende myn ghewonelick Pitsier •) darnefFens opghedruckt. Jn Amstelredam op den sesthien tach van Septemb, Anno sessthien hondert een ende twintich.

Capitain Thomas Pieter-son,

GOTT ALLEIN DIE EHR.

i) Zie voorgaande Noot.

BIBLIOGRAPHIE VAN BRUN'S „SCHIFFARTEN."

Samuel Brun, des Wundartzet// vnd Burgers zu Basel, /,'Schiffarten: // Welche er in etliche newe Lan=// der vnd Insulen, zu fünff vnder- schiedi/7 lichen malen, mit Gottes hüiff// gethan: // An jetzo aber, auff begeren vieler ehr=// licher Leuthen, selbs beschrieben: vnd men *// niglichen, mit kurtzweil vnd nutz zu // lasen, in Truck kom- men // lassen. '/ (Houtsnee) / Getrvckt zu Basel, '/ In verlegung Johan Jacob Genaths. // lm Jahr 1624. ,'/

Titel ; Voorrede gedagt. : Basel, den 4 Martij 1624, geteekend door den uitgever. 2 blz. Gedicht An christlichen Laser, 5 blzn., 132 blz. en 4 ongen. blz., (drie getuigschriften in de Nederlandsche taal). 8vo. Exemplaar : Oeffentl.-Bibliothek Basel.

Duitsche herdrukken.

I.

Anhang der Beschreibung desz Königreichs Congo. Innhaltend, Fünff Schiffarten Samuel Braun's .... Gedruckt zu Franckfurt am Mayn, bey Gaspar Rötheln. M.D.C.XXV.

Plaatdruktitel ; An Christlichen Leser, i fol. Tekst: fol. 1—56. Illustraties 11. Univ.-Bibliothek, Jena .

Aanhangsel bij de tweede uitgave van : Regnum Congo, hoc est Warhafifte und Eigentliche Beschreibung des Königreichs Congo in

Africa Erstlich durch Eduart Lopez . . . Getruckt zu Frank-

furt am Mayn .... durch Matthias Becker, in Verlegung Hans Die- therich und Hans Israël von Bry, in Jahr M. D. C. IX.

(lOl)

II.

Die neuntzehende Schiffarth inhakende fünf Schiffarthen Samuel Braun's Burgers und Wundartzt zu Basel. Getruckt zu Franck- furt in Verlegung der Hulsischen, 1626.

Titelvienet ; Am Christlichen Leser, pp. 3 7. lekst : pp. 8—105. Illustraties 7.

Latijnsche Vertaling.

III.

Regnum Congo, hoc est vera descriptie regni Africani quod tam

ab incolis qiiam Lusitanis Congus appellatur , opera et in-

dustria Joan.-Theodori, et Joan. Israelis de Bry fratum .... exornata. Francofurti excudebat Erasmus Kempffer, impensis haere- dum Joann. Theod. de Bry, 1624.

Plaatdniktitel : Opdracht, voorbericht, 3 fol. ongenummerd. Tekst : 86 fol. Ultistra- ties XI.

Appendix van:

Regni Congo, qua continentur Navigationes quinque Samuelis

Brunonis Omnia ab ipso quidem authore Germanico idio-

mate conscripta; nunc vero in latinamHnguamtranslata, tabuhsque ac figuris aeneis elegantissime adornata. Francofurti, studio et sump- tibus haeredum Johan. -Theod. de Bry, typis Gaspari Rötelii. Anno 1625.

REGISTER.

A.

Abrambu, 58, 60. Abuy, 31.

ACAN, 52,60.

ACANIA, 28.

ACANISTEN of ACCANISTEN, 28.

ACCARA of ACCRA, 2^ vlg., 63.

ACCARY, 31, 62.*

ackerbaw, 10.

Adels-tag, 55.

Aene, 56.

Agadir, 70,

Akanye, 52.

Akori, 31.

Almadia, 33.

Alvaro II, 18.

Ambas Eiln., 31.

Ambassi, 17.

Ambosy, 30, 32.

Ambrizete, 17.

Amman, Johan von Wien, 87.

Andlo, Jac, Christ., von , 75.

Angoy, 7.

Angra, Rio de , 31.

Annobóm, 36.

.■\RAGao, Balthasar, Rebello, de -

23- Arak (araka), 53.

Arouisayer, 77. Asim, 27.

ASSINE(I), 27.

Ataviros, 78. Ati (Attyi, 28 vlg. AxiM, 27.

B.

Backovah, m. Banditen, 4. Bansa, 7.

Bansa Loango, 5 vlg. Barlengas (as ), 3. Batzen, 6.

BaTTLER, 13.

Benin (Bennin), 30 vlg. Beninsche peper, 30 Beschneiden, 17. Betrug in Gold, 58. Beviesen, 22. BicHo(s), 20.

BiCHOS DE CU, 20. BiENEN, II.

BiTO, Bitu, Bitugu, Bonduku. 57. Bolus, 54.

BoNDES-DRANK, l6. BONNANAH, II.

Bracho, I, 4.

Het woord .■\ccaryop p. 62 iskennelijk een wanvorm van Gagarah (kakaraatje).

(I03)

Bremu's, 58. Brunny, 29.

Cabeceira, 56.

Cadix, Calismalis, Calles Malles,

Calles, 69, 80, 91. Calantius, zie Clantius. CAMARao, Rio dos öes, 31. Cao, Diogo , 2. Capell, Teutsche 87. Capo (Cabo) Monte, 37, 45. Capo (Cabo) do Corfo, Curso, en

Cape Coast, 46. Capo (Cabo das Tres Punctas), 27. Carmusal, 77. Casavy, 6. Cascaes, 86. Cast Calles, 86. Cauris, 31. Chica, 50. Clantius, Jacob, Adr"., 43, 49, 97,

98.

COMET, 61.

COMMENDAH (-do, -doh), 27, 63.

CoNGO, Rijk van , 17 vlg.

CORIS, 31.

cormantyn, 27, 63. Crycry, 30, 38.

D.

Daculo, s, 22. Dieben, 57. DooPEN (in zee), 3. Dreg (enter-), 73. DuiNS, 69.

E.

Edam (schip), 66. Edelleuth, 13.

Ehebrücherin, 57. Ekongo, 17.

EkONGO dia NGUNGO, 21. ElEPHANTEN, 12.

Elephantenschwanz, 12,34. Endich, 26. Engoy, 7. Ensan (ensain), 55. Ernst, Graaf Jan van Nassau, 92, 94.

F.

Fajardo, D. Luiz de , 70, 80.

Falck, de Gulden , 89.

Falmouth, 82.

Famagusto, 76.

Fantyn ; Fantin, Fontein, 52, 60.

Ferdinando, Don —,21.

Fetiche, 54, 55-

Fetischpriester, 55.

Fetu, Futu, 50.

Flissingen, 68.

Francks, Hans, 97.

Fusz-angel, 63.

Futu, Fetu, 50.

Fytysi, 54, 55-

G.

Gagara, (zie ook Accary), 50, 62. Geist, böser , 38. Geld, (strooien ), 10. Gelderland, Schip de , 43, 64,

66. Gericht der Schwartzen, 56. Gezantschap van Sabou naar

Nederland, 48. Gingah, 6. Godsgericht, i6. Goh, 7.

Gold suchen, 57. Gomba, 15,32- GoY, 7.

(I04)

Crigri (zie crycry), 30. Grebo, Gribo, Gruvo, 41.

H.

HaLLER (den Helder), 68. Handwercksleuth, 13. Haüblin, 10, 22. Haultain, Willem de Zoete, Heer

van , 66. Heemskerck, Jacob van , 80. Henchkirch, 80. Henna (aene), 56. H0CHZEIT, 54. Holt-taun, 66. Honig, ii.

HoppoN, Cornelius, 88. HuND.Schwartze.zieSwartenhondt

66. HuND, weisse (Schip de ), 25.

Immen, II. Indigo, 26. Infan'^n (zie : Fontein, Fantin,

Fantyn), 52, 60. Insam, 55.

J.

Jagas (Jakas), 23. Janitscharen, 76. Jesuiter, 81. Jigger, 20. JUJU, 30. JUSICUSSEN, 23.

Kabinda, 6. Kakaraatjes, 50. Kakongo, 7. Kameroen, 31.

Karaches, 88. Kerckhove, Melchior , 92. Kindbetherin, 56. Kindermoord, 14. Kleedjes, Beninsche, 33. te Loango, 10. Koning van Fetu, 65. Koning van Sabou, 62.

KUPFFER, 12.

KuH (schip „de Koe"), 83.

La vouGUSSE (kleedjes), 10. Leeuw, Witte (Schip de ), 44. Limasol, 76.

Loanda, S. Paulo de , 17. Loango (Bansa Loango), 5 vlg.

M.

Maggasethi, 17.

MaGKAY, 2 1.

Magschüssy, 7. Magüschy, 13. Malafa ma samba, 9. Malaga, 70. Malagetta, 41. Malagueyro, 13. Malamocco, 94. Malechy, 13. Malemba, 7. Mallafa, 34. Maltezer Ridders, 75. Malungo, 33. Mamoro, 70. Manatus, 19. Mani (many), 8. Manna, 8. Manscostuum, 55. Mansi ma ngasi, 9. Margo, Galeon S , 78. Masa, 9. Mascovado, 36.

I

(los)-

Matetten (Muteta), 53.

Madriarchaat, 8.

Matthaeo, Eil. S. , 6.

Maultrommel, 12.

Maurits, Prins v. Nassau, 96.

Mayo, eil. , 4.

Mayomba (Mayumba), 5. vlg.

MbAJI A EKONGO, 21. MbAJI A NKANU, 17, 21.

Mbunda, 16.

Meerküh, 19.

Meermann (Meermin ?), Schip de

—.2.97- Meerpferd, 19. Menschenfresser, 23.

MiGIEL, D., 21.

Millie, 52.

Mina, S. Jorge da ., 27, 42, 50.

Mist, roode , 45.

MOLADIN, 86, 87.

Moquisia, 7.

More, Moree, Moure, Mouree, 27,

43- Mostard, David , 97. MwANZA, 17.

N.

Namen der Negers, 56. Nassau, Fort , 42, 47, 49. Ndongo, 5.

NgaNDEKONGO, 21.

Ngola, 5. Ngoyo, 7. Nkasa, 16. Nzadi, Nzari, 17.

O.

Ohou, S3- (O)libatta, 34.

OUTEIRO, 21.

Oranienbaum, (Schip de ),83.

PADRao, 20.

Palm-cloth, 10.

Palmpitten, g.

Palmwun, 9.

Pandelingschap, 56.

Panne, (pagne, paan, pano), 36.

Pauw, (Cornelis), 67, 68, 76.

Pauwen, 7, 18.

Peter, Pater , 87.

Peterson, (Kapit. Thomas ), 66,

98, 99. Peter-sohn, (Joh. V. Hoorn), i. Peysy, 19. Pfaltz-graf, 64. Pfeilgift, 61. Philibert, Emanuel van Sa-

voye, 91. Pietersen, Thomas , 98, 99.

PODARAH, II.

Practica, 75. Principe, Eiland , 36. Printzen Hof, 43, 67. Puercas, las , 92. Puis, Hendr. Will. , 83. PuLEX penetrans, 20.

Quaouahy (kleedjes), 26, 28.

QUAQUA-KUST, 26, vlg.

Quast, Hillebrand, Gerritsz van Enkhuizen, 72, 79, 81.

R.

Rappenpfennig, 41. Rey, Rio del , 31. Rijst, 52.

S.

S. Cruce (Agadir), 70.

(io6)

S. Matthaeo leil.), 4, 6. S. Paulo de Loanda, 17. S. Salvador, 17. Sabbath, 54. Sabou, 52, 60. Sacarella, 7, 14. Sacralilla, 7. Safi, 70.

Sal, Eiland , 4. Salee, 71. Salino, 76. Samson, 44. Sanfou, 53. Sangwin, Riv., 41. Serra Leöa, 45, vlg. Sarrelliones, 45, vlg.

SCHARMUNCKELSBERG, 70.

Schelling, Pieter van der , 97.

SCHEMINCKELSBERG, 70. SCHWANGY, 40, 50.

Sesto, Rio de , 41. Shark-point, 21. Silber-Flotta, 89. Songen, Sonho, Songo, 17, vlg.

SOPHIA, 71.

Spinola, 66. Staartpeper, 30. Steenhuysen, Frans, 97. Steinbach, Kapitein , 82. Sterben, 16.

Stier (zwarte). Schip de , 66. Straaffe der Schuldnern, 57. Sturm, Jacob , 70, 94. Swartenhondt, Joachim, Hen- drickse , 66.

T.

Tacula, 5.

Teneriffe, Piek van , 3. Teutschen, 39, 40. Thaba, 39.

Thomas-son, Ellert , 83. Thijsz, Jan , 72, 83. TiGER, Schip de , 70. Tisson, zie Thijsz, Tol VAN den visch, 50. Totemisme, 54. Travaua's, 5.

TrINCKEN des KöNlGS, 14.

Triumph, 62. TuiNis, (Duins), 69. TuRTLE Point, 20. Thücher, Benninsche , 33.

Venne, Lucas van de , 97. Verspiebarken, 92. Vignacourt, Alof de , 75. Volcker-son, Brun , 68.

W.

Waaffen, 61. Warr, Captain , 93. WoHNUNG, 54. Wunden, 61.

WüRM, 59 vlg.

Zaïre, Rio, 17. Zamboa(-as), 31. Zandvloo, 20. Zimbot (Simbos), 22. Zucker-Riedt, 53.

lij^t ban aauflcljtialtiE U^crftcn»

LIJST VAN AANGEHAALDE WERKEN.

Voor niet indezeopgave voorkomende werken, zie: de „Lijst van aangehaalde werken" achter Dl. V der uitgaven van de Linschoten-Vereeniging ^Pieter de Marees, Beschr. v. Guinee).

Barentzoen, Willem. Nieuwe beschryvinghe ende Caertboeck van de Middellandtsche Zee. Amsterdam, C. Claesz, 1595.

d(e) M(arees), P(ieter). Beschryvinge ende Historische verhaei, vant Gout Koninckrijck van Gunea. Amstelredani, Cornelis Claesz, 1602. (Herdruk der Linschoten-Vereeniging, Dl. V, 1912).

Naar dezen herdruk wordt in de noten van dit deel verwezen met de verkorte benaming A, of Tekst A.

Battell, Andrew. The strange adventures ot of Leigh, in Angola and the adjoining regions. Reprinted from „Purchas his Pilgrimes" (1625). Ed. with notes and a Concise History of Kongo and Angola, by E. G. Ravenstein. London, printed for the Hakluyt Society, 1901.

PoNTANUs, J. Is. Historische beschrijvinghe der seer wijt beroemde coop- stadt Amsterdam. Amsterdam, Jod. Hondius, 1614.

Manuel de FiGUEiREDO. Hydrogaphia, Exame de pilotos, no qual secon-

têm as regras que todo piloto deve guardar em suas navegagöes

com os roteiros de Portugal para o Brasil, Rio da Prata, Guiné, S. Thomé, Angola e Indias de Portugal e Castella. Lisboa, por Vincente Alvares, 1625.

Een vorige uitgave van hetzelfde werk verscheen, onder denzelfden titel, in 1614, te Lissabon.

Een „Roteiro" e navegacao das Indias occidentaes, ilhas Antilias e mar Oceano Occidental, com suas derrotas, sondas, fundos e conhecencas, verscheen te Lissa- bon in 1609.

Verg. mijne Inleiding.

(IIO)

Van Wassenaer, N. Historisch verhael aller gedenckwaerdiger geschie- denissen [enz.] Deel VIII (1624— 1625), Amsterdam, 1625.

(N.B. p. 26 30, bevatten eene vrij uitvoerige beschrijving van Neder-Guinea, waaruit echter weinig te leeren valt).

De Laet, Joannes. Nieuwe Wereldt ofte Beschrij vinghe van West-Indien. Leiden, Elzevier, 1625.

(Een veel verrijkte uitgave verscheen in 1630),

Ruyter, Dierick. De platte ofte Pleynschaelverclaert. Tot Middelburgh, 1631.

Van den Broecke, Pieter. Korte historiaelendejournaelsche Aenteycke- ninghe, van al 't gheen merckwaerdigh voorgevallen is, in de langhdue- righe reysen, soo nae Cabo Verde, Angola, &c alsinsonderheydt van Oost- Indien ; [enz.]. Haerlem, by Hans Passchiers van Wesbusch, Anno 1634.

I" herdruk verschenen te Amsterdam 1634 ; 2' herdruk zie Begin en Voortgangh reis 16. Aldaar is de „Inwerp" over Congo, (p. 6—13 tot de alinea m ^iz^r/) niet van v.d. B.

De Laet, Joannes. Historie ofte laerlijck Verhael van de verrichtinghen der geoctr. West-Indische Compagnie. Leiden, Elzevier, 1644.

Barlaeus, Casp. Rerum per octennium in Brasilia et alibi nupergestarum sub praefectura . . . J. Mauritii Nassoviae etc. comitis . . . historia. Amst. J. Blaeu, 1647.

De Vries, David Pietersz. Korte historiael ende journ. aeynteyckenin- ghe. Uitgaven Linschoten-Vereeniging 191 1.

Angelo, Michael of Gattina and Carli, Denis De of Piacenza. A curious account of a voyage to Congo in the years 1666, and 1667.

(Naar: Viaggio del P. Michel Angiolo Carli de Guattini e del P. D. Carli nel regno

di Congo, Reggio, 1672). [In Churchill's „CoUection", Tom. 1, 1732].

Instructie voor de Schippers in den dienst van de geoctroyeerde West- Indische Compagnie op den Slaef-handel varende Tot Middelburgh by Barth de Later. [1675 ?].

N1EUHOF, J. Gedenkweerdige Brasiliaensche Zee- en Lant Reize. Amster- dam, Wed. J. van Meurs, 1682.

Merolla da Sorrento, Father Jerom. A voyage to Congo and several other countries chiefly in Southern Africk, in the Year 1682. Made En- glish from the Italian.

(Naar Merolla de Sorrento : Relazione del viaggio nel regno de Congo, Napoli, 1692). [In : Churchill's „CoUection " Tom. I, 1732].

Van Kampen, N. G. Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa (Dl. I). Haarlem, 1831.

D. Martin Fernandez de Navarrete. Coleccion de los viages y desco- brimentos. Tom. IV. Madrid, 1837.

(UI)

FiGUEiREDO FALcao, Luiz de. Livro em que se contém toda a fazenda e real patrimonio dos Reinos de Portugal, India e Ilhas adjacentes e ou- tras particularidades por L. d. F. F. Secretario de El-Rei Filippe II copi- ado fielmente do manuscripto original. Lisboa, 1859. Com lamina.

liURTON, R. F. Two trips to Gorilla-land and the cataracts of the Congo, 2 vol. London, 1876.

Dl. I met kaart van Gabon.

Dl. II n n de Congo Rivier.

LoANGO-ExPEDiTiON (DiE) ausgesandt von der Deutscheu Gesellschaft zur Erforschung Aequatorial-Africas 1873— 1876; IIIeAbtheilung i^ Halfte von Dr. E. Peschuël-Loesche. Leipzig, 1882.

CoRDEiRO, LuciANO. Descobertas e descobridores : Diogo Cao.

(Bolelim da Sociedade de Geographia de Lisboa, 1 1" Serie N". i , 1 892).

CoRDEiRO, LuciANO. O ultimo padrao de Diogo Cao.

(Boletim da Sociedade de Geographia de Lisboa, 14* Serie, N°. i, 1895).

Cesareo, Fernandez, Duro. Viaje por Espafia, Portugal y costade Afri- ca en el siglo XV.

BoletiD de la Sociedad geograftca de Madrid, Tom. XXXI (1897).

E. G. Ravenstein. The voyages of Diogo Cao and Bartholomeu Dias, 1482—88.

(Geogiaphical Journal Vol. XVI, 1900, n". 6).

Henning, Dr.G.Samuel Braun aus Basel. (Verhandl. der Naturforschen- den Ges. in Basel, Band XIII, Heft I, Jg. 1901 pp. i t/m 141).

(Oorspronkelijk te Basel verschenen in 1900 als academische dissertatie, onder den titel „Samuel Braun der erste deutsche wissenschafliche Afrikareiseade").

Lewis, Rev. Thomas The ancientkingdom of Kongo: its present posi- tion and possibilities.

(The Geogr. Journal Vol. XIX, n°. 5, May 1902).

ScHiNZ, Hans. Schweizerische Afrika Reisende und der Anteil derSchwei- zer an der Erschlieszung und Erforschung Afrika's überhaupt (Neujahrs- blatt herausg. von der Naturforsch. Gesellschaft zu Zürich, 1904).

Frobenius, L. lm Schatten des Kongostaates. Berlin, 1907.

Ravenstein, E. G. Martin Behaim, his life and his globe. (Witha facsimile of the globe printed in colours, eleven mapsand seventeen illustrations). London, Liverpool 1908.

Lewis, Rev. Thomas. The old kingdom of Kongo (Geogr. Journal Vol. XXXI, June 1908)

(Met photo van inscriptie van Diogo Cao aan de Mpozo Rivier).

A VELOT, R. Une exploration oubliée. Voyage de Jan de Herder au Kwango (1642).

(^La Géographie; Buil. de la Soc. de Géogr., Paris XXVI, N°. 5, 15 Nov. 1912).

(112)

Marquart, Jos. Die Benin-Sanimlung des Reichsmuseums für Völker- kunde in Leiden beschrieben und mit ausführlichen Prolegomena zur Geschichte des Handelswege und Völkerbewegungen in Nordafrika. Leiden, 19 13.

(Welk een boek 1)

De Jonge, J. C. Nederland en Venetië, 's Hage, 1858.

De Jonge, J. C. Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen (2e uitg.) Zwolle, 1869.

Kalff, S. De Families Basen Swartenhont.

(„Eigen Haard", Jaarg. 1904.)

Kluyver, A. Nederlandsche namen van de stadCadix.

(Versl. en Meded. Kon. Acad. v. Wetensch., Afdg. Letterkunde, 4' reeks. 9' deel. 3' stuk, Amsterdam, 1910.)

De Hullu, Dr. J. H. Amusementen aan boord van de schepen der O.LC.

(„Vragen van den Dag", Jg. 1913.)

Camus, A. G. Mémoire sur la collection des grands et petits voyages et sur la collection des voyages de Melchisedech Thevenot. Paris, Bauduin,

An XI (1802).

Asher, A. Bibliographical Essay on the collection of voyages and traveis ed.and pub. by Levinus Hulsiusand his successors. Londen Berlin, 1839.

Heiden, M. Handwörterbuch der Textilkunde. Stuttgart, 1904.

Martius, C. Fr. Ph. von. BeitragezurEthnographie und Sprachenkunde Amerika's, zumal Brasiliens. Leipzig, 1867.

ERRATUM.

In Brun's Schiffarten p. (70), regel 16 v. b. staat: Mamoro. Hierbij be- hoort eene noot: Mamora a Velha, even beZ. het tegenwoordig Larache.

1^

^•^.i^r »y H«>4«ri ,„nff^.-,n ,,'^.r- .i, /,, f,... A.Cr»i Irrv^T.tytÏTy ZJ*-^/ IT

m

G Ruyters, Dierick, fl.

475 1619-1631

Re Toortse der zee-vaert,

1913 M. Nijhoff

(1913)

PLEASE DO NOT REMOVE CARDS OR SLIPS FROM THIS POCKET

UNIVERSITY OF TORONTO LIBRARY

ï^ ♦— .^

r- r-

r- «-

aft-

f^ ir~ fc— ^^ •* ■■» ^M - ^^ ^* .^B ^A •• «• ^^M .•_>. ^*

«^ f— V- *^ *"'• Tw* <■• •■ mm ^^ "*^ ■•• j*» ^ '

W" w4

''^ ■•* '^É» «IM

»-2»

Fl

li*»

A^m

«k

»:k

(M

r^

o

ïE

co

::^

Jj

t ^=

CM

z ^

;

I =

,

o ^=

:z=

CO

o T "^

^z

(\l

', '

IT!

O

m

N

■* ;;^

^•~"

C\J

CC -^

1

o

,

z

=r

CD

LU

:r~

C\l

5

ï ^

m

LD

P

CM

©

=

^

1= "^ 1= co

li "^

lp CM

1^ CM

Ie "^ 1^ o

li en

.00

1= N

(D

05-

co-

N-

O

60INCH

8

#^;fiV?ii^!

> ■•;"'^v';^>^>;/

^^^.

>JlMW»«#«Sii-.

>*

-»_»

m

"^1

2 :

iliiiii lil lil lil lil lil lil

V.W

4

CT\

K)-

GO-

cn-

N-

00 ^

IV)"

co"

iLn"

6

9

1

O

1 1